-ocr page 1-
~*~J
i f
v\'S
ril
1 i
M
1 <
jf:f
1 *
« Pïjj
[; i
; 1
\' l
II
• *
; fc
r
K
i
f
il
«3
ES»
«f*
.Haö
2:\'
-ocr page 2-
GUNNING
37
D
-ocr page 3-
\\^68
5
/V\\ V*\\
-ocr page 4-
-ocr page 5-
/jó^u^ -
* •
/?2\'f.
-ocr page 6-
9
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
* \'      l 11111111111111 l
A06000028243438B
2824 343 8
-ocr page 7-
BIJBEL
DE GANSf.\'IIE HEILIGE SCHRIFT,
VERVATTENDE AI. DE KANONI.IKF. BOEKEN DES
OUDEN EN NIEUWEN TESTAMENTS
DOOR LAST VAN DE HOOG-MOG. HEERKN
STATEX-GENERAAL DER VEREEN[GDF. NEDERLANDEN
VOLGENS HET BESLUIT VAN DE SYNODE NATIONAAL,
GEHOUDEN TE DORDRECHT, IN DE JAREN MDCXVIII EN MDCXTX,
UIT DE OORSPRONKELIJK E TALEN
IN ONZE NEDERLANDSeIIE GETROUWELIJK OVERGEZET\'.
OEDR1 KT VOOR HET
fiRITSCIIE EN TiTJTTENLANDSC.HE BIJBELGENOOTSCHAP.
TE LONDEN, — Ojurn VietoridtrMt, BUekfrkn. E. C.
TE BRUSSEL, - Rue ü dr la IVpinirto.
TK AMSTERDAM, - Oude Zijd» Voorburgwal, K 513.
187 4.
-ocr page 8-
AmtHrêmmtb* MawafoUfrjj »• Rattofftt* .)• U<A»tr.
-ocr page 9-
HEGISTER
VAN AL I»F. k\\N\'iMUi. BOKKEN\' ES HOOFDSTUKKEN
DES OU DE N E N N [ E l W E N T E S T A M E N rL\' S.
BOEKEN DES OUDEN TESTAMEXTS.
Hoofd.t.
Prediker.............   IS.
Hooglied van Saluino........      S.
Jetaja..............    Oi.
.ItTI-l! 1 1 l..............     IS,
Klaagliederen van Jeremfa......     •>.
Kzechlfl.............    IH.
Paniël..............    12.
Hoséa..............    11.
joel...............      3.
Amos...............      y.
Obadja..............      1.
Jona...............      4.
Mie lm..............      7.
Nahum..............     3.
Habakuk.............     3.
Zefanja..............     3.
Haggai.............      "
/, i-lnii ,.t.............     14.
MdlcU\'bi.............      4.
Genesis..............    •">".
Exodus..............   4ti.
Leviticus.............    2J.
Numeri..............    36.
Deuterouoiufum...........    34.
Jozua..............    2 4.
Kigteren.............    21.
Kutb...............      4.
1  Sauiuel.............    31.
2  Sniuuél.............    24.
1   Heiningen............    22.
2  koningen............    -:>-
1   Kroniiken............    29.
2  Krurnjketi............    36.
Km*...............    in.
Nelieml*.............    13.
Estber..............    In.
Job...............    42.
1\'saloien.............  Wfc
Spreuken van Salomo........    31.
BOEKEN DES NIEUWEN TEST AMEN TS.
lloofdrt.
SS.
IC
Hoofdst.
6.
Het Evangelie van Matthéiit.
Het Evangelie van Markus .
Het Evangelie van Lu kas. .
Het Evangelie van Johannea.
1\'e Handelingen der Apostelen
1\'e Zendbrtrf aan de Kumeineti
\'• Zendbrief aan die van (\'orintlie
-- Zendbrief aan die van (\'orintlie
De Zendbrief aan de Galaten. . .
I\'e Zendbrief aan die van Rfeie .
I\'e Zendbrief aan de FlttpnenBtn .
1\'e Zendbrief aan de ColosBensen .
1\' Zendbrief aan de TbessalonirenBen
-- Zendbrief aan de Taessalonicensen
Zendbrief aan Timótbeus.
Zendbrief aan Tiniutlieiis.
Zendbrief aan \'ritus. . .
Zendbrief aan f\'itfmon .
Zendbrief aan de Hebreen
Zendbrief van Jakobus .
Zendbrief van l\'etrus . .
Zendbrief van Petrus . .
IS.
6.
...
85
Zendbrief van Joliannew .
Zendbrief van Johannea .
Zendbrief van Jobannes .
Zendbrief van Judas.\' . .
Openbaring van Jobanncs
-ocr page 10-
-ocr page 11-
SchrppmK der wereld.
HET EEKSTE HOEK VAN MOZES,
OEMAHD
GENESIS.
HOOFDSTUK 1.
Sod sehept den hemel ri> ile ii.ir.li\', ra. 1 en ]
2, en het licht, op den eersten dag, 3. Op i
den tweeden het uit«p*n*cl ni"t scheiding j
der onderste en bovenst* wateren, 6. Op dra i
derdon scheidt Hg het drooge ca de wateren, !
9. Schept eraa ea vruchtbare boomen, 11. j
Op den vierden do non. maan en sterren, j
IV. Op dea vijfden kleine en groote viuchen, |
mitsgaders hit gevogelte, en zegent ïe, 2», j
Op dea setden het gedierte der aarde, SI. Ea !
eindelijk ili\'n mensen, man en vrouw naar
zijn beeld, gevende hun heemehsppijen zijnen \'
iepen, 3rt. Ook onderscheidende de spijze der
inrnnehen en van het gedierte, 29, Keurt al
lune schepselen K°\' d, 31.
IN den " beginne schiep God den hemel
en de aarde.
2  De aarde nu nas woest en ledig, en
duisternis was o|i den altrond; en de <
Geest Gods zweefde op de wateren.
3  En God zeide: D.iar zij licht! en daar .
werd licht.
4  En God zag het licht, dat het goed \'
waa; en God niaAkte scheiding tusschen .
het licht en tussenen iIp duisternis.
5  En God noemde het licht dag, en de
duisternis noemde Hij nacht. Toen was
het avond geweest, en het was morgen
geweest, de eerste dag.
ti ft En God zeide: Daar zij een uitspan*
sel in het midden der wateren ; en dat
make scheiding tusschen wateren en wa-
teren!
7  En God maakte dat uitspansel, en
waakte scheiding tusschen de wateren,
die *under het uitspansel zijn, en tusschen
de wateren, die -* boven het uitspansel
/.tin. En het was alzoo.
8  En God noemde het uitspansel he-
niel. Toen was het avond geweest, en het
ffll morgen geweest, de tweede dag.
!l En God zeide : • Dat de wateren van
onder den hemel in eene plaats vergaderd
worden, en dat het drooge gezien worde!
En het was alzoo.
10  En God noemde het drooge aarde,
en de vergadering der wateren noemde
HU zeeën; en God zag, dat het goed was.
11  En God zeide : Dat de aarde uit*
schiete graescheutjen, kruid zaadzaaijrn*
de, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht
naar zijnen aard, welks zaad daarin zij
op de aardel en het WM alzoo.
12  En de aarde hragt voort grassclieut-
jes, kruid zaadzaaijende naar zijnen aard."
en vruchtdragend geboomte, welks zaad
daarin was naar zijnen aard. Eu God
zag. dat het goed was,
13  Toen was het avond geweest, en het
was morgen geweest, de deHc dag.
14  En God zeide : t Dat er lichten zijn
in het uitspansel des hemels, om schei.ting
te maken tusschen dun dag en tusschen
den nacht; en dat zij zyn tot teek enen en
tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!
15   \' En dat zg zün tot lichten in het
uitsuansel des hemels, om licht te geven
op de aarde! En het was alzoo.
Iti God dan maakte die twee groote
lichten ; dat groote licht tot heerschappij
des daags, en dat kleine licht tot heer-
schappij des nachts; ook de sterren.
17  En God stelde ze in het uitspansel
des hemels, om licht ie geven op de aarde, \\
18  En om te beerschen op den dag, en *
in den nacht, en om scheiding te maken .
tusschen het licht en tOMCbra deduictrt
nis. En God zag. dat het goed was.
l\'.l Toen was het avond geweest, e» hel
was morgen geweest, de vierde dag.
il En God zeide : Dat de watereu over*
vloedighjk voortbrengen een gewemel van
levende zielen; en het gevogelte vlieg?
boven de aarde, in het uitspansel des hc-
mels!
Cl Eü God schiep de groote walvjr.schen,
en alle levende wrenielendeziel, welke de
wateren overvloediglijk vrniitbratru*n, naar
haren aard; en alle gevleugeld gevogelte
naar zijnen aard. En God zag, dal het
goed was.
22  En God zegende ze, zeggende : * Züt
vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en ver-
vult de wateren in de zeeën ; en het gevo-
grlte vermcnigvuldige op de aarde!
23  Toen was het a.ond geweest, en het
was morgen geweest, de vijfde dag.
24  Eu God zeide : De aarde brenge le-
vende zieten voort, naar huren x i i, vee,
en kruipend, en wild gedierte der aarde,
naar zijnen aard! En het was alzoo.
36 En God maakte het wild gedierte
der narde naar zijnen aard, en het ver
naar zijnen aard, en al het kruipend ge-
dierte des aardbodems naar zijnen aard.
En tiod zag, dat bet gopil «as.
26  En God zeide: Laat ons menschen
maken nnar ons beeld, naar onze gelijke.*
nis; en dat zij heerschappij hebben over
de visschen der zee, en over het gevogelte
des hemels, en over het vee, en over de
geheele aarde, en over al het kruipend
gedierte, dat op de aarde kruipt.
27  En God schiep <!>-n mensch * naur
zijn beeM, naar het breid van God schiep!
Hij hem; * man en vrouw schiep IHj ze.;
28  Eu God zegende hen, en God zeide:
tot hen : • Weent vruchtbaar, en verme-
nigvuitligt, en vervult de narde, en onder*
werpt haar, en hebt heerschappij over de
riiafhrn. der zee en over het gevogelte des \'
hemels, en over al het gedierte, dat op de
karde kruipt!
2\'J En Go-1 zeide: Ziet,\'-\' Ik heb ulieden
al bet zaadzaaijende kruid gegeven, dal
op de gansche aarde is, en alle geboomte,
in hetwelk zaadzaaijende boomvrucht lei
het zij n tot spijze!
80 *•* Maar aan al het gedierte der aarde,
en aan- ai het gevogelte dea hemels, en UD
al hét kruipende gedierte op de aarde,
waarin\'.e-ene levende ziel is, heb /Aal hei
groene-"kruid tot spijze yegecen. Eu hei
wa* ;i!/oc
31 En God zag al wat Hij gemaakt had.
en ziet, o het was zeergoed. Toen wasbei
avond geweest, en het was morgen ge-
weest, de zesde dag.
hoofdstuk\'2.
(Jod rust op den levenden dag, va. 1 en 2.
/.i-gent en heiligt dien, 3. Verordent nntuur-
lijke middelen tot vrm hthanrhcid des aard-
rijks, 5. Nader vorhsal vnn de schepping des
menschcu naar ligchaam en liel, 7. God
•telt den nienseh in hel paradijs, 8, hetwelk
bewhreven wordt «iet z(jne rivieren, \'J. Ver-
bod nopens den lionm der kennis tl es gnetU
en des karaada, 17. Naamge ving der «lieren.
19. Broeder vcihaal van de acne] ping der
vrouw, 21, die van Adam gekend en met bij-
ROader welgevallen anngenimieu woidt, 23.
De echtestaat, U, Naaktheid der m«n-
sehen, 35.
136:5.
nel. U:1S,
17:2*.
33:6.
101:8.
136:5,
8\'2«.
\\-: \'.
S3.7
136.6
8*M,
. 11:7.1
4:81.
S:10.
-ocr page 12-
H Paradijs.
genesis 2, a.
Val des meiischen. Messias.
ALZOO zijn volbragt de hemel en de
aarde, en al Imn lieir.
2 " Ala nu God op den zevenden dl*»
volbragt had zyn werk, dat Hij gemaakt
!iad, heeft Hy gerust op den ze.endcndag
van al ziin werk. dat Hij gemaakt had.
\'d En Goil heeft <icn teveoden dag ge-
zegend, e» dien geheiligd; omdat Hij op
denzclvcn gerust heeft van al zijn werk»
hetwelk Go 1 geschapen had, om te voN
maken,
4   Dit zijn de geboorten des hemels en
der aarde, al* zij geschapen werden; ten
dage als ite HEERE God de aardeenden
hemel maakte,
5  En nllen struik des velds, eer hit in
de aarde was, en al het kruid den velds,
eer het uitsproot; want de HEERE God
bad niet doen regenen op de aarde, ener
was geen mensch geweest, on» den aard-
bodem te houwen.
(t Maar een damp wbr opgegaan uit de
iitr.ic. en bevochtigde den gansenen aard-
bodem.
7 En de REKKE God had den mensch
geformeerd uit t> het stol\' der aarde, en in
zijne i:cl] .;:.!i-u gebla/.en den adem des
levens; «lr.no werd de mensch \' tot eene
levende ziel.
S Ook bad d\' HEBRE God eenen hof
geplant in Eden, texen het oosten, en Hij
stelde aldaar den mensch, dien Hij ge-
fornieerd bal.
9 Eu de HEERE God had alle geboomte
uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk
voor liet gezigt, en goed tot spijze; en
\'\' den boom des levens in liet midden van
den hof, en den boom der kennis des
goeds en den kwaads,
li\' En eene rivier was voortgaande uit
Eden, om dezen hof te bewateren; en
werd van daar verdeeld, en werd tot vier
hoofden.
11   De nnam der eerste rivier is 1\'ison :
deze is het, die het gansclie land van H»-
villa omloopt, waar het goud is.
12  En bet goud van dit land is goed;
daar is ook bedólah, en de steen sardó-
nix.
18 En de naam der tweede rivier is Gi-
bon : deze. i* het, die liet gansche land
Cusch omloopt.
14  En de naam der derde rivier is Hid-
dékel : deze is gaande naar het oosten van
Assur. En de vierde rivier is Frath.
Ia Zoo nam de HEERE God den
mensch, en zette hein in den hof van
Eden, 0111 dien te bouwen, en dien te be-
waren.
16 En de HEERE God gebood den
mensch. zecgende i Van allen boom dezes
hofs zult gy vryelijk eten;
t~ Maar van den boom der kennis des
goeds en des kwaads, daarvan zult g\\i niet
eten : want ten dage, als gij daarvan eet,
zult gü den dood sterven.
15  Ook had de HEERE God gesproken:
liet is niet goed, dat de mensch alleen zy ;
Ik zal hem eene liulpe maken, die als
tegen hem over zy.
Hl Want als .ie HEERE God, uit de
aarde al het gedierte dre velds, en al het
gevogelte drs hemels gemaakt hal, zoo
brast Hij die tot Adam, om te zien, hoe
hy ze noemen zou . en zoo als Adauialle
levende ziel noemen zoude, dat zou haar
naam zyn.
_ii Zoo iiad Adam genoemd de namen
van al het vee, en van het gevogelte des
hemels, en van al het gedierte des velds;
maar voor den mensch vond hij geene
hulpe, die als tegen hem over ware.
21  Toen deed de HEERE God eenen
diepen slaap op Adam vallen, en hij sliep l
en Hij nam eene van zijne ribben, en
sloot derzelver plaats toe met vleeaob.
22  En de HEERE God bouwde de ribbe,
die Hij * van Adam geuomen had, tot
eene vrouw, en Hij bragt haar tot Adam.
2:t Toen zeide Adam : Dele is ditmaal
f been van mijne brenen, en vleefch van
mijn vleesch! Men zal baar Manninne
heeten, omdat zij uit den man genomen
24   3 Daarom zal de man zynen vader
en zijne moeder verlaten, en zijne vrouw
aankleven; • en zy" zullen tot één vleescb
zijn.
25  En zij waren balden » naakt, Adam
en zijne vrouw; \'en zy schaamden zich
/Mal. 2.K.
, KIVi.5.3o,3l.
g Mntt. ];».:..
Mark. 10:7.
Ef«. 5.31.
k 1 Cor. (1.16.
Efei.5 ;*8,29,
niet.
HOOFDSTUK 3.
De duivel vertoekt de vrouw door de staar.
vs. 1. De vrouw wor.lt verleid en overtreedt,
als ook .1» uian, R. Waarvan *ij temt.....) het
revoel hrlih-n, 7. God spreek! op liun hei-
der bfl.-ntf ui* het vonnit over de nUii\'_\', dr
vrouw rn iii*:) mnn, niet inïevitpjfde hetuftr
dm Z-tliifinnk-TK, 8. Ailnm noemt zijne vrouw
Heva, S0. Zij worden belden van God ge-
kleed, vernederd, van den boom de» levens
verstooU\'n en uit het l\'nradiji verbannvn.31.
DE slang nu was listiger dan al hetge-
dierte des velds, hetwelk Je HEERE
God gemaakt had; en zy zeide tot de
vrouw; Is het ook, dat God gezegd heeft :
Gij lieden zult niet eten van allen boom
dezes hofs?
2 En de vrouw zeide tot de slang : Van
de vrucht der boomen dezes hofs zullen
wij eten ;
;f Maar van de vrucht des booms, die
in het midden des hufa is, heeft God ge-
zegd : Gij zult van die niet eten, noch die
aanroereu, opdat gy niet sterft.
4  Toeu zeide de Blang » tot de vrouw : a 3 Cor. 11.3.
Gylieden zult den dood niet sterven.
6  Maar -* God weet, dat, ten dagealsgij b Joh. 8.1*.
daarvan eet, zoo zullen uwe oogen geo-
pend worden, en gij zult als God wezen,
kennende het goed en het kwaad.
(i En de vrouw zag, «lat die boom goed
was tot spijze, en dat hij een lust was voor
de oogen, ja een boom. die begeerlijk was
oiu verstandig te maken; en zij nam van
zijne vrucht eu:at; en zy gaf ook haren
man met haar, * en hij at.
7  Toen werden bun beider oogen ge-
opend, en zij werden gewaar, dat zij
d naakt waren; en zy hechtten vijge-
boombladeren zamen, en maakten zich
schorten.
5  En zii hoorden de stem van den
HEERE God, wandelende in den hof,
aan den wind des daags. Toen verbergde
zich Adam en zijne vrouw voor het aan-
gezigt van den HEERE God, in het mtd-
den van het zeboomte des hofs.
9  En de Hecre God riep Adam, en
zeide tot hem : Waar zyt gy?
10  En hy zeide: Ik hoorde uwe stem In
den hol\', en ik vreesde, want ik ben naakt;
daarom verborg ik mij.
11   En Hy zeide : Wie heeft u te kennen
Segeven, dat gy naakt /.ij t ? Hebt gy van
ien boom gegeten, van welken Ik u ge-
bood, dat gij daarvan niet eten zoudt?
12  Toen zeide Adam : De vrouw, die Gy
by" mij gegeven hebt, die heeft mij van
dien boom gegeven, en ik heb gegeten.
ia En de HEERE God zeide tot de
vrouw : Wat is dit, dat gij gedaan hebt ?
En de vrouw zeide . < Die slang beeft mij e Opeab.13.tS.
bedrogen, en ik heb gegeten.
14 Toen zeide de HEERE God lot die
slang : Dewijl gij dit gedaan hebt, zoo
zijt gij vervloekt boven al het vee, en bo-
vcn al het gedierte des velds ! Op uwen
buik zult gij gaan, en «tuf zult gij eten, al-
de dagen uws levens.
I."> En Ik zal./\' vijandschap zetten tus- / Matt. t : 1
schen u en tusscheu deze vrouw, en tua-
schen uw zaad en tusschen haar zaad;
•j datzelve zal u den kop vermorzelen, en „ c0- g,jj,
gij zult bet de verzenen vermorzelen.
16 Tot de vrouw zeide Hij : Ik zal zeer
h ICor. 15.17
c 1 t\'or. I3:tf
-ocr page 13-
GENESIS 4, 5.
lleuoch, Lamoen, Seth. 7
Kaïo, Habel.
broeder, dat tot Mij roept van den aard-
bodem.
11   En nu zilt *i\\ vervWktvandcna.ird-
budem, die zijnen mond heeft opeDgc*
dfiiü, om uw* broeders bloed \\an uwe;
handen te ontvangen.
12  Als gi.i den aardbodem bouwen zult,
hij zal u zijn vermogen niet meergeven;
«•" gij zult zwervende en dolende zijn op t Bpr. :
aarile.
13  En Kain zeide tot den 11KKKK: Mijne
misdaad is gfOOter. dan flat zij vergeven
worde.
14  Zie, Gij hebt mij bed n verdreven
.an den aardbodem, en ik zal voor uw
aaneezigt verborgen zijn; en ik zal zwer-
vende en dolende zyn op de aarde, rn \'het * Job 13.:
zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij
zal doodslaan.
15  Doch dr HEEKE zeide tot het» :
Daarom al wie Kam doolslaat, zal zeven*I
voudig gewroken worden ï En de HEEKE
, etelde een treden aan Kain. o^dat hem
\' niet versloeg al wie hem vond.
j 16 En Knin ging uit van het aange*
zigt des HEBBEN ; en hij woonde in
i hel land Nod, ten oosten van Eden.
I 17 En Kain bekende lijna huisvrouw,
I en zij werd bevrucht eu haarde Ilerioch ;
j en hij bouwde eene stad, rn noemde deu
| naam dirr stad naar den naam mui*
zoons. Ilennrh.
| IS En aan Henoch werd Hiradgcboren ;
i en Hirad gewon Mechiijat-l; en Mechüjarl
! gewon Methii»a--1 ; en Metl.iï»aè1 gewon
! Lamech.
I 19 En l.anirch nam zich twee trouwen;
de naam van de eerste was Ada, en de
naam van de andere Zilla.
20  En Ada baarde .labal : deze fs ge-
weest een vader di rgenen, die tenten
bewoonden, eu vee hadden.
21  En de naam zuns broeders was Ju-
bal : deze was de vader van allen, die
harpen en or^elen handelen.
22  Kn Zilla haarde ook Tóbal-Kain,
eenen leermeester \\an allen werker in
koper en ijzer ; en de zuster van Tiïbal*
Kaïn was Nai\'ma.
23  En Kamcch zeide tot zijne vrouwen:
Ada en Zilla! boort mijne slem; gij \\rou-
wen van Lamech. nccml ter oorr mijne
rede ! Voorwaar ik sloeg wel eenen man
lood, om mijiie wonde, en eenen jonge-
ling, on mijne buile !
24  Want Kain zal/zevenvoudiggewro- f v*. l\'.
ken werden, maar Lamech zeventigiiin&l
zevenmaal.
! \'2b Y.n Adam bekende wederom z(jne          3p-|
huisvrouw-, en zij baarde eenen zoon, eu
zij noemde zijoen naam Seth : want God
heeft mij, »i>rak 2ij, een ander zaad ge-
zet voor Habel, want Kain heeft hem
doodtreslagen.
2fi En denzelven Seth werd ook een         3;«;<j,
zoon geboren, en hij noemde zijnen naam
Enos. Toen begon men den naam des
1IEEUEN aan te roepen.
HOOFDSTUK 5.
Herhaald berlgt nm *» wumekem sehepplair,
v«. 1 en 2. A.lniii» itnioiiiiJliiieeii wnrile» nni»]
lijn evinbeel.l goborSB, 3. lle-i-t-r vati .lien,
tl\'Hir Seth» Uale, tot op Nuaeh, en liutin^n
ouderdom, ;s. llenoeh wandelt met r.i.d, rn
nronlt wi\'preoomen, Ê!. Noaehs svhoiirte, \'
en ionen. 28.
DIT is het boek van \\.\'..r.-..- _•, -\' n-hr.          nm.
Ten dage als God den mensch echlep,
maakte u Hij hem naardeifeliikenisGods.\'„ Gi,n j
2 b Man en vrouw schiep Hij hen, eu j
zegende ze, en noemde hunnen naam 1 Vm. t
Mensch, ten dage als zij geschapen wer- j
den.
                                                                    ifc On. i
\'S Y.a Adam loefde honderd en dertig M.-ut. i
jaren, en gewon eenm lonn HHiir zijne Mark. 1
gelijkenis, naar zijn evenbeeld, en uoeui-
             .
de zijnen naam Seth.
4 En Adam» dagen, « nadat hit Seth\'e 1 Kiwn.
vermenigvuldigen uwe smart, namelijk
uwtr drast ; met smart zult gij kinderen
baren; en tot uwen man zal uwe begeerte
tijn, * en hij tal over u heerschappij
hebben.
17 En >ot Adam zeide Mn i Dewijl kÜ
reluisterd hebt naar de stem uwer vrouw,
en van dien boom gegeten, waarvan Iku
,\'i\'hiM.l, zeggende : Gij ruit daarvan niet
f ten ; zoo iij het aardrijk om uwentwil
vervloekt ; en met smart zult gij daarvan
rten al de lianen uws levens.
1h Ook zal het u doornen en tintelen
voortbrengen ; en rij zult het kruid des
veldt eten.
19   In hot zweet uws aauschün* zuil
rij brood eten, totdat gij tot de aarde we-
ierkeert, dewijl gij daaruit genomen ziit:
want gij zi.\'t stof, en gij zult tot stof we*
lerkeereD.
20  Voorts noemde Adam den naam
\'Moer vrouw II eva, omdat zij eenemoeder
aller levenden U,
21   Eu de HEEttE God maakte voor
Adam en zyne vrouw rokken van veile»,
\'i: toog te hun aan.
22  Toen zeide de HBBBE God : Ziet, de
mensch is (teworden als onrcr een. keu-
nende het goed en het kwaad ! Ntt dan,
lat hij zijne band niet uitsteke, en neme
mk van den boom des levens, en ete, en
leve in eeuwigheid.
23 Zoo verzond hem de HEEKE God uit
len hof van Kden, om dm aardboden te
bouwen, waaruit hU genomen was.
21  En Hij dreef den mensch uit ; en
«telde cherubim tegen het oosten des hofs
van Eden, en een vlam mi< lemmer eens
(waard s, dat zich omkeerde, om te be-
waren den weg van den boom des levens.
HOOFDSTUK I.
Kai
nllabr
l>, ui. n.
\' IllW
offer i
r Kali
• ll\'llll. 3. Ui
God beMraft wordt, 5 Hu doodt lijiirn
hroede-.S. Wordt daarovei tan <„„\\ tot ver*nt-
•rnordin** errorprn, rn «mtvan-t iijn v.>nni«,
9. f iaat rluli-n van (.<>il- nan^\'-\'/t^i, Imunt eene
itsil, n j-vwinl kinderen, li"> Lam-Th neemt
Iwyi\' vrouwen, en tcetvint kinderen, lil. Spreekt
trotse* >-n vermeten, 23 s- r t, en Kme. wordea
f boraa, i\'n de opeaban Godadfenst in(-e-
«tel,!, M,
EK Adam bekende Heva zijne hufs-
vrouw\', en zij werd zwanger, en
baarde Kaïn, en zeide : Ik bcbeenen man
van den IIEEUE veikregen ?
En zij voer voort te baren zijnen broc-
Irr Habel ; en Habel werdeen schaapher-
der, en Kaïn werd een landbouwer.
\'S En het iceachiedde ten einde rnteemige
lagen, dat Kain van de vrucht des lan\'ds
len HEEKE offer bragt.
i Kn nabel bragt ook van de eerstge*
borenen ZÜner schapen, en van hun vet.
En de DEERE zag Habel en zijn of-
fer aan ;
5  Maar Kaïn en zijn offer zag Hij niet
aan. Toen ontstak Kaïn zeer, en /tin
aangezigt verviel.
6  En de IIEERE zeide tot Kaïn: Waar-
om /iit gij ontstoken, en waarom is uw
aangezigt vervallen ?
" Ii er niet, indien gij wel doet, ver-
hooging ? en zoo gü niet wel doet, de
zonde ligt aan de deur. Zijne begeerte
ia toch tot il. en .:ii zult over hem het J»
scben.
H En Kaïn sprak met zijnen broeder
Habel , eu bet geschiedde, als zij in het
eld waren, dat Kaïn tegen zijnen broe*
der Habel opstond, •> en sloeg hem dood.
9  En de HEEKE zeide tot Kain : Wxar
ts Habel uw broe Ier? en hij zeide : Ik
weet het niet; ben ik mijns broeders
hoeder ?
10  En hu lelde ; Wat hebt gij gedaan ?
< daar is eene stem dn btoeds van uwen
-ocr page 14-
K Adams geslachtregister. Noacb.
Boosheid der
gewonnen had, zyn geweest acht hon-
uerd jaren; en hij gewon zonen endoch-
trren.
6 Zoo waren al de dagen van Adain,
die hij leefde, negen honderd jaren, en
dertig jaren ; en hij stirrf.
6  En Seth leefde honderd en vyfja-
rrn, <* en hij gewon Enoa.
7  Kn Seth leefde, nadat hij Enos ge-
wiiiiin ii had, acht honderd en zeven ja
ren; en by gewon zonen en dochtereu.
s Zoo waren al de dagen van Seth
negen honderd en twaalf jaren ; en hij
stierf.
i\' En Enoa leefde negentig jaren, en
hij gewon e Kenan.
10  En Enos leefde, nalat hij Kenan ge-
wonnen bad, acht honderd en vijftien ja-
ren ; en hij gewon zonen en dochtcren.
11   Zoo waren al de dagen vanEno*ne-
gen honderd en vijf jaren ; en hij stierf.
12  En Kenan leefde zeventig jaren, en
hü gewon Mahalal-el.
13  En Kenan leefde, nadat hij Maha-
lal-el gewonnen bad, acht honderd en
veeriig jaren; en bij gewon zonen en
dochteren.
14  Zoo waren al de dagen van Kenan
negen honderd en tien jaren ; en hij
stierf.
i En Mahalal-el leefde vyf en zestig
jaren, en hij gewon .lered.
I<> En Mahalal-el leefde, nadat hij Je
red gewonnen had, acht honderd en
dertig jaren ; en hij gewon zonen en
dochtcren,
17 Zoo waren al de dagen van Maha-
lal-el acht honderd vijf en negentig jn-
ren, en hü etierf.
15  En Jered leefde honderd twee en
zestig jaren, en hij gewon ƒ Hennen.
lü En Jered leefde, nadat hij HenOch
gewonnen had, acht honderd jaren ; en
hü gewon zonen en dochteren.
20  Zoo waren al de dagen van Jered
negen honderd twee en zestig j:tren ; en
hy" stierf.
21  En o Henoclt leefde vij f en «estig ja-
ren, en hij gewon Methüsalach.
\'22 En llenoch h wandelde met God, na-
dat bij Methüsalach gewonnen bad, drie
honderd jaren; en hij gewon zonen en
dochteren.
23  Zoo waren al dü dagen van llenoch
drie honderd vijf en zestig jaren.
24  llenoch dan wandelde met God; en
hij was niet meer, t want God nam hem
wet.
35 En Methüsalach leefde honderd zeven
en tachtig jaren, en hij gewon Lamecb.
2\'i En Methüsalach leefde, nadat hü
Lamech gewonnen had, zeven honderd
twee en tachtig jaren ; en bij gewon zo-
nen en dochteren.
27  Zoo waren al de dagen van Metlni-
salach negen honderd negen en zestig
jaren : en bij stierf.
28  En Lainech leefde honderd twee en
tachtig jaren, en hy gewon eenen zoon.
SB En bij noemde zijnen naam Noach,
leggende : JttW zal ons troosten over ons
weik, en over de smart onzer banden,
van wege liet aardrijk, dat de UEEUE
vervloekt heeft !
ito En Lanierh leefde, nadat hij Noacb
gewonnen had, vyf honderd vyf en ne-
gentig jaren ; en bij genot) zonen en
dochteren.
31  Zon waren al de dagen van Eamech
zeven honderd zeven en zeventig jaren;
en hü stierf.
32  En Noacb was vyf honderd jaren
oud; en Noacb gewon Sent, (\'li.nn, en
Jafeth.
HOOFDSTUK 6.
Aljremeene wellust en . -1.. -. i. hoogheid der men*
»i hen veroorzaken, na eenuitatcl van 120jaren,
den zondvloed, v». 2. 1!. n/e». 4. Noneh vindt
genade hij God, en ontvangt Hevel rn voor*
Khrift van het maken der Alk, 8, IV fiod-
verliiiml met N\'oaeh, 1«. Bevel van allerlei g«-
dierte, en voorrand van «nijg te nemen in de
Ark, 19.
EN het geschiedde, als de menechen op
den aardbodem begonnen te verine»
nigvuldigen, en hun dochters geboren
werden,
\'2 Pat Gods zonen de dochteren dei
menseben aanzagen, dat zij schoon wa
ren, en zij namen zich vrouwen uit al-
len, die zij verkozen badden.
3  Toen lelde de HEEKK : Mijn Geest
zal niet in eeuwigheid twisten met den
mensch, dewyl hij ook vleesch is . doch
[ zijne dagen zullen zijn honderd en twin-
: tig jaren.
4   In die dagen Maren er reuzen op dr
aarde, en ook daarna; als Gods zonen tot
de dochteren der menschen ingegaan
waren, en zich kinderen gewonnen had-
den : deze zijn dn geweldigen, die van
ouds geweest zün, mannen van name.
5  En deHEKKKzag.datdeboosheiddes
menschen menigvuldig was op de aarde,
en n al het gcdicbtsel der gedachten zijne
harten te allen dage alleenlijk boos was.
6  Toen berouwde het den HEEItK, dal
Hu den menscb op de aarde gemaakt
had, en het smartt* Hem aan zijn hart.
7Eii\'!ellEi:UEzeide:Ikzaldenmenscb,
dien Ik geschapen heb, verdelgen van den
aarhodem, van den menscb tot het vee,
int het kruipend gedierte, en tot het ge-
vogclte des hemels toe; want het be-
rouwt Mü> dat Ik hen gemaakt heb.
h Maar Noacb vond genade in de oogen
des HEKKEN.
9  Dit zijn de geboorten van Noach.
Noach was een regtvaardig, opregt man
in /.line geslachten. \'• Noach wandelde
met God.
10  En Noach gewon drie zonen : Sem,
Chain en Jafeth.
11  Maar de aarde was verdorven voor
Gods aangezigt; en de aarde was vervuld
met wrevel.
12  Toen zag God de aarde, en ziet, zy
was verdorven ; want al het vleesch had
zijnen weg verdorven op de aarde.
13  Daarom lelde God tot Noach : Het
einde van alle vleesch is voor mijn aan-
gezigt gekomen; want de aarde is door
ben vervuld met wrevel; en zie, Ik zal
ben met de aarde verderven.
11 Maak u eene ark van goferhout;
met kameren zult gij deze ark maken ;
en gü zult die bepekken van binnen en
van buiten met pek.
15  En alduB ib het, dat gij haar maken
zult : drie honderd ellen IQ de lengt e dei
ark, vijftig ellen hare breedte, en dertig
ellen hare hoogte.
16  Gij zult een venster aan de ark ma-
ken, en zult haar volmaken tot eeneelle
van boven . en de deur der ark zult gy in
bare zyde zetten ; gij zult ze met ondertte,
tweede en derde verdiejn,if/e/i maken.
17  Want Ik. zie, Ik breng ceneu water-
vloed over de aarde, om alle vleesch,
waarin een geest des levens is, van
ouder den hemel te verderven : al wat
op de aarde is, zal den gpest geven.
is Maar met u zal Ik ini)u verbond
yprigtcn ; en « gij zult in de ark gaan,
gij, en uwe zonen, en uwe huisvrouw, |
en de vrouwen uwer zonen met u.
19  Kn gij zult van al wat leeft, van j
alle vleesch, twee van elk, doen in de 1
ark komen, om met u in het leven te be-j
houden : mannetje en wyfje zullen zyzyn.;
20  Van het gevogelte naar ïijnen aard,
en van het vee naar zijnen aard, van al
btt kruipend gedierte des aardbodems;
naar zijnen aard, twee van elk zullen
int u kooien, om die in het leven te |
behouden.
                                                         \'
-ocr page 15-
Zondvloed. 9
mentenen. Ark.
GKNKSIS ;, ft.
21  En gij, neem voor u van alle spijze,
die gebeten wordt, en verzamel ze tot u,
opdat zij u, eu hun tot spijze tij.
22  En Noach deel het; d naar al wat
God hem geboden bad, zoo deed hij.
HOOFDSTUK 7.
God bevoelt Nomh nel sla aafagasia Ie nu
in da Ark, ra. l. Van allerlei icfaeaoarela
gvdn-rte lA.-r iret.d tot zii h Ir nemen, 3. Nn-
tu-fa vevrjgt alteaaaar Goda fa-rvel,5. De soad-
vloed ln"_\'int nit-I opbiu-liii,* der foateiaea
ilc» groot rn nfL-ri.nilt van onderen en renen
gcdurizen pbanam van bovea. lo. t», w.i-
teren araaaen 150 dagen, bedekken «I*- bergen.
en al wat leeft op aards vergaat, 17.
DAARNA zoidc de NEEKE tot « Noach :
Ga gij, en uw gansche huis in de
ark; want •> u heb Ik gezien regtvaardig
voor mijn aangezigt in dit geslacht.
2  « Van alle rein vee zult «ij tot u ne-
inen zeveu t.i fflTiaV het mannetje en zijn
wijfje; maar van het vee, dat niet rein
ia, twee, het mannetje en zijn wiilje.
3  Ook van het gevogelte des hemel*
zeveu en zeven, het mannetje en bet
wgfje, om zaad levend te hou<len op de
gansche aarde.
4 Want over nog zeven dagen zal Ik
doen regenen op iie aarde veertig dagen,
en veertig nachten . en Ik zal vau den
aardbodem ver-eigen, al wat bestaat, dat
Ik gemaakt heb.
5  *" En Noach deed, naar al wat de
I1KKKE hem gt-bolen had.
6  .Noacb nu was zes honderd jaren oud,
als de viool der wateren op de aarde was.
7  Zoo * ging Noacb. en zijne zonen, en
zyne huisvrouw, en de vrouwen zijner
zonen met hein in de ark, van wege de
wateren des vloeda.
8  Van bet reine vee, en van het vee,
dat niet rein was, eu \\an het gevogelte,
en al wat op deu aardbodem kruipt,
9  Kwamen er twee ea twee tot Noacb
in de ark, het uiunnetje eu het wijfje,
geliik als God Noncb geboden had.
1(1 En het geschiedde na die zeven da-
gen, dat de wateren des vloedi op de
aarde waren.
11 In liet zes honderdste jaar des levens
van Noacb, in de tweede maand, op den
zeventienden dag der maand, op dezen
zeilden dag zij» alle fonteinen desgroott-n
afgrond* opengebroken, en de sluizen des
hemels geopend.
1.\' En een planregen was op de aarde
veertig dagen en veertig nachten.
1.. Even opdienzelfden .1 ig ging Noacb,
en Sein, en Chain, eu Jafetb, Noachs zo-
nen, desgelijks Noachs huisvrouw, eu de
drie vrouwen zijner zonen met hen in
de ark: •
14  Zij, en al het gedierte naar zijnen
aard, eu al het vee naar zijnen aard, en al
bet kruipend gedierte, dat op de aarde
kruipt, naar zijnen aird, en al bet ge-
vogelte nnar zijnen aard, alle vogeltje
van alleilei vleugel.
U En van alle vleescb, waarin een geest
des levens was, kwamen er twee en
twee tot Noacb in de ark.
IC» En die er kwamen, die kwamen
mannetje en vijfje, van alle vlcesch,
gelijk als hem (iod bevolen bad. En de
IIEERE stoot achter hein toe.
17 En die vloed was veertig dagen op
de aarde, en de wateren vrrmerrderden,
en hieven de ark op, zooilat zij oprees
boveu de aarde.
15  En de wateren namen de o ver-
band, en vermeerderden zeer op de aarde;
en de ark giug op de wateren.
V.i En de wateren Daiuen gnnsch zeer
de overhand op de aarde, zoodat alle
hooge bergen, die onder den ganseben
hemel zijn, bedekt werden.
20 Vijftien ellen omhoog namen de
wateren de overhand, en de bergen
werden bedekt.
21  / En alle vleesch, dnt zich op de
aarde roerde, gal\'deu geest, van liet gevo-
Sclte, en van bet vee, en van bet wild gc-
ierte, en van al het kruipend gedierte,
dat op de aarde kroop, en alle mensch.
22  Al wat eenen adem des grestes dor
levens in zijne neusgaten had, vau alle»
wat op het drooge wan, is gestorven.
•_\'i Uzoo ver 1 verdelgd ai wat b< stond,
dat op den aardbodem was, van den
j mensch aau tot het vee, tot het kruipend
; gedierte, en tot het gevogelte des hemels,
en zij werden verdelgd \\an de aarde;
| f docb Noacb alleen bleef over, eu wat
t met hem in de nrk was.
| 21 En de wateren badden de over
hand boveu de aarde, bonderd en vijftig
I dagen.
HOOFDSTUK S.
IV fonteinen des af:mtud« en de wolken worden
jrentopt, waardoor tic «iterrn atil worden en
attraqri lerloop-f, ra, l !>•• Ark ut nVhswdet
op bc! grbergta van Ararat, *. Noaeh laai
CMH raaf vlr\'svn en daarna eeac duif, ilic met
era ol iftakjn tevwffkoavt, 7. Het aardrijk m
weder droog1, 1.1. Noaeh gaat met al wat hij
hen ra op (iod* bevel alt de Ark. 16. l>onwi
een altaar en offert, *>. (iod belooft de aarde
niet meer alsOO om \'». lil\'li-eheri wil te vcr-
dervca, 11.
EN God gedacht aan Noacb, en aan al
het gedierte, en aan al het vee, dat
met hem in de ark was; en God deed
cenen wind over de aarde doorgaan, en
de wateren werden stil.
2  Ook werden de fonteinen des a(-
gronds, en de sluizen des hemels gesloten,
en de piasregen vau den hemel werd
opgehouden.
3  Daartoe krerden de wateren weder
van boven de aarde, heen en weder
vloeijcnde; eu de wateren namen af ten
einde van honderd en vijftig dagen.
4  En de ark rustte in de zevende maand,
op den zeventienden dag der maand, op
de bergen van Ararat.
5  En de wateren waren gaande, en af*
nemende tot de tiende maand : in de
tiende maand, op deu eersten der maand,
werden de toppen der bergen gezien.
6  Én bet geschiedde, ten einde van
veertig dagen, dat Noacb het venster
der nrk, die bij gemaakt bad, opendeed,
7   En hij liet eene raaf uit, die dikwijls
heen en weder ging, totdat de wateren
van boven de aarde verdroogd waren.
S Daarna liet hij eene duif van zich uit,
om te zien. of de wateren geligt waren
Tan boven den aardbodem.
y Maar de duif vond geene rust voor
bet bol van haren voet; zoo keerde zij
weder tot hem in de ark; want de wa-
teren waren op de gansche aarde : en
hij stak zijne hand ui\', en natu baar,
en brast baar tot zich in de ark.
lfl Eu hij verbeidde nog zeven andere
dagen, toen liet hij de duif wederom uil
de ark.
11  En de duif kwam tot hem tegen
den avondtijd; en ziet, een afgebroken
niijfblad was in haren bek; zoo merkte
Noach, dat de wateren »au bo\\en de
aarde geligt waren.
12  Toen vertoefde hij nog zeven andere
dagen; eu hij liet de duif uit, maar zij
keerde niet meer weder tot hem.
ia En bet ges-chïedle in het zes honderd
en eerste jaar, in de eerste maand, Op den
eersten dcrzelver maand, (!nt de watereu
droogden van boven de aarde : toen deed
Noach bet deksel der ark af, eu ?ag toe,
en ziet, de aardbodem was gedrojgd.
14  Eu iu de tweede maand, np den
zeven en twinaligsteo dag der maand,
was de aarde opgedroogd.
15  Toen s;.rak God tot Noach, zeggende:
-ocr page 16-
10 Ark op het gebergte Ararat.
GENESIS 9, 10.
Gods zegen en verhond met Noach.
16 Ga uit de ark
Ei XU. <
ï de v
u uwe huisvrouw,
roeid; en dat er geen vloed meer zyn
zal, om de aarde te verderven.
12 Kn God zeide i Dit is het teeken des
verbond», dat Ik geef tusschen My eu
tusschen ulieden, en tusschen alle le-
vende ziel, die met u is, tot eeuwige
geslachten.
I > Mijnen boog heb Ik gegeven in de
wolken; die zal zijn tot een teeken des
I verbonds tusschen Mij en tusschen de
. aarde.
! 1-1 Kn het zal geschieden, als Ik wol-
i ken over i!p aarde breng, dat deze boog
| zal gezien worden in de wolken;
i 15 Dan zal Ik gedenken aan mijn ver-
bond, hetwelk is tusschen Mij en tus-
\' schen u, en tusschen alle levende ziel
van alle vleetrh : en de wateren zullen
; niet meer wezen tot eenen vloed, om
| alle vleeseh te verderven.
I 16 Als deze boog in de wolken zal zijn,
\' zoo zal Ik hem aanzien, om te gedenken
i aan het eeuwig verbond tusschen God en
: tusschen alle levende ziel, van alle
vleeseh, dat op de aarde is.
17 Zoo zeide dan God tot Noach : Dit
l is het treken de; verbonds, dat Ik opge-
rigt heb tusschen Mij en tusschen alle
vleeseh, dat op de aarde is,
IS Kn de zonen van Noach, die uit de
ark gingen, waren \' Sem, en (\'nam, en
Jafeth : en Chain is de vader van Ka-
naan.
19 Deze drie waren de zonen van
Noach; en van deze drie is de gansebe
aarde verspreid.
il) En Noach begon een akkerman te
zijn, en lm plantte eenen wijngaard.
21 Kn hij dronk van dien wijn. en werd
dronken; en bij ontblootte zich in het
midden zijner t. ut.
•.*.\' En (\'ham, Kanaans vader, zag zyns
vaders naaktheid, en hij gaf het zynen
beiden broederen daar buiten te kennen.
23 T rn namen Sem en Jafeth een
kleed, en zij leiden het op hun beider
schouderen, en gingen achterwaarts, en
bedekten de naaktheid huus vaders : en
hunne aangezigten waren achterwaarts
yektrid, zoodat zij de naaktheid huns
vaders nipt zagen.
2-1 En Noaeb ontwaakte van zijnen
wijn; en hij merkte, wat zijn kleinste
zoem hem gedaan had.
2-> En lm zeide: Vervloekt zy Kanaan;
een knecht der knechten zij hy zynen
broederen!
26  Voort* zeide hij : Gezegend lij de
HKKKK, de God van Sem; en Kanaan ztf
hein een knecht!
27  God breide Jafeth uit, en hij wone
in Sema tenten! en Kana.iu zy hem een
knecht!
2s En Noach leefde na den vloed drie
honderd en vijftig jaren.
29 Zoo waren al de dagen van Noach
negen honderd en vijftig jaren; en hij
stierf.
HOOFDSTUK 10.
l\'itlirci.lioc dr. iiicii-ihclijki-n in »1 ar hl» Aotn
;
en
uwe zonen, en
rouwen uwer zo-
iten met u.
17 Al liet gedierte, dat met u is, van
tlle vleeseh, aan gevogelte, en aan vee,
en aan al het kruipendgedierte.dat op de
nOen. 122,2«. aarde kruipt, doe niet u uitgaan; en ° dat
\' zy overvloediglïjk voortlelen op deaarde,
rn vruchtbaar zijn, en vermenigvuldigen
op de aarde.
H Toen ging Noach uit, en zijne zonen,
en /ijne huisvrouw, en de vrouwen /.ii-
ner zonen raet hein.
19 Al het gedierte, al het kruipende,
en al het gevogelte, al wat zich op de
aarde roert, naar hunne geslachten,
gingen uit de ark.
2ii En Noach bouwde den HKKKK
een altaar; en hij nam van al het \'•
reine vee, en van al het rein gevogelte,
en offerde brand offeren op dat altaar.
21 Kn de HKKKK rook dien liefelij ken
reuk, en de HKKKK zeide in zijn hart: Ik
ml voortaan den aardbodem niet meer
I vervloeken om des nienschen wil, * want
> het gclichtael vmi \'» menschen hart is
Malt.
* 8pr.
\'J boos van zijne •\' jeugd aan ; en Ik zal
voortaan niet lueer al het levende slaan,
\'\' \'{elijk als Ik gelaan heb.
. j 22 * Voortaan al de dagen der aardt:
tullen zaaijing en oogst, en koude en
uitte, en zomer en winter, en dag en
aacht, niet ophouden.
t Jer. 33:2»,:
HOOFDSTUK 1».
flotl vcrnfi\'tiwt nirn-ti zi-tri-n tui <li>n somlvlnrd
uut ili\' menm-hen, v». 1. Vt-r?iint rn vcrliicdt
hun sekste npijim, 3. Verwoest stnf op de*
•IcmhIiUit, 5. Slflt ilfii rvjri-nlmosf tul fi"n tre-
ken njrt» ïcrlximl», dat z^rn algruu\'i\'ne toml-
»l.....1 iiii\'it <i[> annli\' kennen ml, \'J. Nosrh
plant dim («unttfik, 2<l, <-n wurilt imlcn slaap
iliT<lr<>nkciimi-ha|i wi\'jffn» *ijnr naaktheid doof
("ham beschimpt, 22. Dis daarover met eHm
nakomelingen wunli vervloekt, as. maar Bén
i\'ii Jafeth worden gesteend, ar.. Noarba ou-
iltTiluiu i\'ll dyuil, 2\'J.
EN God zegende Noach en zijne zonen,
en Mn zeide tot hen | « ZÏJt vrucht-
baur en vermenigvuldigt, en vervult de
aarde!
2  Kn uwe vrees, en uwe verschrikking
«j over al het gedierte der aarde, en over
il het gevogelte des hemels; in fil wal
tich op den aardbodem roert, en in alle
vissclien der zee : /n zyn in uwe hand
overgegeven.
3  Al wat zich roert, dat levend is, zij
Q tot spüze; Ik heb het u al gegeven,
(el ijk \'• net groene kruid.
4  < Doch het vleeseh met zijne ziel,
lut ië zijn bloed, zult gij niet eten.
ü «* Kn voorwaar, Ik zal uw bloed, het
bloed
uwer zielen eisenen; van de hand
.hu alle gedierte zal Ik bet eisenen; ook
van de hand des menseben, van de hand
eens iegelijk en zijns broeden zal Ik de
eiel des menschen eischen.
6 « Wie des menschen bloei vergiet,
\'iiu bloed zal door den mensen vergoten
«orden : want God heeft den mensen
/\'naar sim beeld gemaakt.
ï Maar y gü lieden, weest vruchtbaar,
en vermenigvuldigt; teelt ovenloediglyk
voort op de aarde, en \\eriurnigvuldigt
op dezeUe.
H Voorts zeide God tot Noach, en tot
\'i:ni\' zonen niet hem, zeggende I
9  Maar Ik, \'• ziet. Ik rigt iniwi ver-
bond op met u. en i.iet uw zaad na u.
10  Kn niet alle legende ziel, die met u
is, van het gevogelte, tan het vee, en
van alle gedierte der aarde met u : tan
allen, die uit de ark gegaan lyo, tot al
bet gedierte der aarde toe.
11  En Ik rigt müti verbond op met
u, dat niet meer alle vleeseh door de
wateren dea vlouia zal worden uitge-
7 Üfl
Deal.
12 33
Ba. ai
12,2»
Kodd
Matt.
Oacal
l 13
.13.IO
Gen.
1;*7
Gca.
l 28
ii van Noarfi, i
slkei
i\' ii • -n ;.\'.-.ii -\' n «r
m. 2: *ati (\'ham
rn A*Mir, 9, 11.
ssVf .1 - ."•
i .Lu, ih,
DIT nu zyn de geboorten tan ° Noacbs
zonen : Sem, Cham en Jafeth; en
hun werden zonen geboren na den vloed.
.\' 1\'.\' \' zonen van Jafeth zijn : Gomer,
en Magog, en Madai, en Javan, enTubal,
en Me^ech, en Thiras.
3  En de zonen van Gomer ziJD \' A-ke-
nai, en Rifath, eu Togarmn.
4  En de zonen van Javan zijn ; Elisa,
en Tarsis; de «Jhittieten en Dodanieten.
ó Van dezeu zy» verdeeld de eilanden
drr volken in hunne landschappen,\' elk
naar zyne spraak, naar hunne huisge-
zinnen, onder hunne volken.
k j«-,. sta.
-ocr page 17-
Osiatrötercgisfer. Sfad en toren
van Ilahel. Semi nakomelingen. 11
2  Maar het geschiedde, als zij tegen
het oosten togen, dat zii eene laagte
vonden in het land " Sinear, en zij
woonden aldaar.
3  Kn zij zeiden een ieder tot zynen
naaste
        Kom aan, laat ona tigchelen
strijken, en wel doorbranden! Kn de
tigchel was bun voor ateen, en het lijm
wae bun voor leem.
4  Kn /:> zeiden : Kom aan, laat ona
voor ons eene atad bouwen, en eenen
toren, welks oppemte in den hemel zy ;
en laat ona eenen nnnin voor ons ma-
keu, opdat wij niet misschien over de
gansche aarde verstrooid worden I
5  Toen kwam de HEKKK neder, om te
bezien de stad en den toren, die de kin-
deren der uienscln-n bouwden.
6  Kn de HKEHK telde : Ziet, zij zijn
eenerlei volk, en hebban allen eeueriei
spraak; en dit is bet, il .t zij beginnen te
maken; maar nu, zoude hun niet afge-
sneden worden al vat zy bedacht heb-
ben te maken ?
7  Kom aan, laat ona nedt-rvaren, en
laat ons hunne spraak aldaar verwarren,
opdat een iegelijk de spraak zijns naaa-
ten niet hoore,
s \' Alzoo verstrooide hen de II KERE van
daar over de gauaclie aarde; eu zij biel-
den op de atad te bouwen.
9  Daarom noemde men haren naam
lïabel ; want aldaar verwarde de\'IIKKUE
de spraak der gansche aarde, en van daar
verstrooide ben de HKKKK over de gan-
sche aarde.
Hl e Deze zijn de geboorten \\nn Sem :
Sein was honderd jaren oud, en gewon
Arfachsnd. twee jaren na den vloed.
11  Kn Be» leefde, nadat hy Arfach-
sad gewonnen had, tijf honderd jaren, en
hij gewon zonen en dochteren.
12  Kn Arfachaad leefde vijf en dertig
jaren, en hij gewon Selah.
13    Kn Arfacbsad leefde, nadat hij
Selab gewonn*m bad, vier honderd en drie
jaren, en hij gewon zonen en doebteren.
11 Kn Selah leefde dertig jaren, en hy
gewon Heber.
16 Kn Selah leefde, nadat bij Heber ge-
wounen had, vier honderd en drie jaren,
rn gewon lonen en dochteren.
16  Kn Heber leefde vier en dertig jaren,
en gewon Peleg.
17  Eu Heber leefde, nadat hij I\'eleg
gewonnen had, vier honden! en dertig
jaren, en hij gewon zonen en doebteren,
18  Kn J I\'eleg leefde dertig jaren, en liij
gewon K \'lui.
19  Kn I\'eleg leefde, nadat hy Kehu
gewonnen had, twee honderd en negen!
jaren, en hij gewon zonen en dochtereu,
10  Kn Rehu leefde twee en dertig jaren,
en hii gewon Serug.
21 Kn Rehu leefde, nadat Mi Serug
gewonnen had, twee honderd en zeven
jaren, en hy gewon zonen en d»chteren.
J-j Kn --i-r.;-\' leefde dertig jaren, en
gewon Nahor.
23  Kn Serug leefde, nadat hij Nahor
gewonneu had. twee honderd jaren, en
bij gewon zonen en doebteren.
24  Kn Nahor leefde negen en twintig
jaren, en hy gewon Terah.
25  Kn Nahor leefde, nadat hy Terah
gewonnen had, honderd en negentien
jaren, en hij gewon zonen en doebteren.
26  Kn Teru leefde zeventig jaren, en
hij gewon Abram. Nahor en liman.
27  \' En deze zijn de geboorten van
Terah : Teiah gewon Abram, Nahor en
Haran; en Ifarau gewon Lot.
2-t Kn Haran stierf voor het aaugezigt
zijuB vaders Terah. in het land zijner
geboorte, in Ir der Cbaldefin.
2ït Ku Abram en Nahor namen sicb
vrouwen; de naam van Abrams ImJb>
vrouw was Sarai, en de naam van Na>
S Kn de zonen van < (\'ham zijn : Cuseh
rn Mitsratiu, en Put, en Kanaan.
7 Kn de zonen van Cusch th : Seba
pii Ilavlla, en Sabta, en Kai\'ma, en
Sabtccha. Kn de zonen van Kaüma zijn:
Schcha en Dcdan.
H Kn it Cusch gewon Nimrod i deze
begon geweldig te zijn op de aarde.
9 Hy" van een rev cl.lig jaecr voor het
aangezigt den UEKREN; daarom wordt
gezegd : Geli.ik Nimrod, een geweldig ja*
ger voor het aangezigt dr» IIEERKN.
in Kn het bcginael zijns rijks waa Itnbcl,
en Erpch, en Accad, en Caloe in hel land
Sinenr.
11   Vit dittelve lan I in Aesur uiteegaan,
en beeft «elKiuwd Nlneve, en Kehoboth,
Ir, en Kalach,
12  Kn Henen, tusschen Nlneve en tu«-
schcu Kalach : deze iit die groot e stad.
ia Kn Mitsrnïin gewon de I.udieten,
*>n de Anamicten, en de Lehabfcteii, en
de Naftucbieteti,
U Kn de l\'atlirusieten, en do ("Hsliiehie-
ten, van waar ile Filistijnen uitgekomen
lijn, en de Caftnrieten.
1.) Kn Kauaun gewon Si Ion, zijnen
eoratiroborene, en Hetli,
16 Kn den Jebusiet, en den Amoriet,
en den Girgasiet,
1" Kn den Bhviet, en den \\rkiet, en
den Sin iet,
M Kn den Arvadiet, en den Taemarief,
en den Hainathiot : en daarna lijn de
huisgezinnen der Kanaanieten verspreid.
19 Kn de landpale der Kanaiinieten wan
van Sidon. daar gij gaat naar Gerar tot
Gaea toe; daar gij gaat naar Sodom en
Gomórra, en A\'dauia, en Zebóim, tot
Lasa toe.
2n Deze zyi zonen van rhara, naar
hunne buiagezinnen. naar hunne spra-
ken, in hutine landschappen, in hunne
volken.
I 21 Voort» zijn Sein tonen geboren ; de-
zelve is ook de vader aller zonen van
Heber, broeder van Jafeth, den grootste.
22 « Seuis zonen waren Elam, en
Aasur, en ƒ Arfacbsad, en Lud, en
Ara m.
38 Rb Arams zonen waren Uz, en Hul,
en Gether, en Maz.
21 Kn 9 Arfachsad gewon Selah, en
Selab gewon Heber,
25  Kn Heber werden twee zonen ge-
boren; des eenen naam wat Peleif, v*ant
in zyne dagen is de aarde verdeeld, en
zijns broeders naam w-as Joktan.
26  Kn Joktan gewon Almódad, en
Seler\'. en Ilatsarmaveth, en Jaraeh,
37 Kn ll:.dóram, en Vaal, en Hik la,
2s Kn Obal. en Abimaêl. en Schelm,
2\'.t Kn On/, en Ifavila. en Jobab : deze
allen waren zonen van Joktan.
3» Kn hunne woning was van Mcscha j
af, daar gij gaat naar Sefar, het gebergte i
van het oosten.
31   Deze zijn zonen van Setn, naar
hunne huisgezinnen, naar hunne *pra-
ken, in hunne landschappen, naar hunne
volken.
32  DaM lijn de huisgezinnen der zonen
van Noach, naar hunne geboorten, in
hunne volken; en van dezen zijn de vol-
ken op de aarde verdeeld na den vloed.
HOOFDSTUK 11.
1 Krun.117.
231fi.
n !.17.
11:10.
il. 1,18.
3317.
IH7,
d IKiun. l.ii.
lic
menschen h<
idden tut deun i
tütlto
ikel u
1\' ITlll\'l.
lei
1 «pruik. va,
1. Zii tiinnvcn i-i
ii hoog-
meed
3.
(*n1 hfli\'t h
iin nrark duur v
t-rdrel
in? •!<•!
"i1
i tooit hen va«
rikani
Ier dooi
.ii
WITl-lll, tl.
Bihi\'l verkrijgt
Haan
HTl lllll
swkoaMUaarn u
.• on
Abram,
lo
, «wik* inH j
ijtii\'n vader, Snrni . h 1
tr
.kt uit l\'r da
r Chaldein na<ir
Har*
ii. Ti.
MS,
Jo«. HiS,
IKroa. lïfi,
E
N de gansche aarde was van eenerlei
spraak, en eenerlei woorden.
-ocr page 18-
GENESIS 12. 13.
Abram, Sarai\'. Farao, Lot.
12 Ahrain trekt naar Kanaan.
hors huisvrouw WM/ Milka. e ene dochter
van llaran, vader van Milka, en vader
au Jieka.
30  Kd \'j -\'arai wan onvruchtbaar, zij had
.--\':\'!i kind.
31  * Kn TerahnamAbraiii, zijnen zoon,
en Lot, Ilaraiin zoon, zijns zoons zoon, en
Sarai zijne srlioon doch ter, de huisvrouw
vau zijnen zoon Abram, rn zij togen met
hem uit Ur der Chaldeeo, om ie Kaan
naar het land Kanaan ; en zij kwamen
tol Itaran, en woonden aldaar.
32  Kn de il.il," ii van Terali waren twee
honderd en vijfjaren, eu Terah stierf te
llaran.
vrouw werd weggenomen naar het huis
van FaraO.
16  Kn Mi deed Abram goed, om ha-
rentwil; zoodat hij had schapen, en run-
deren, en ezelen, en knechten, en maag-
den. en ezelinnen, en kemelen.
17  Maar At* HEEBE plaagde Farao met
greote plagen, ook zijn huis, ter oorzake
van Sarai, Abiams huisvrouw,
1H Toen riep Farao Abram, en zeide :
Wat is dit, dat gü mij gedaan hebt ?
waarom hebt gij my niet te kennen ge-
geven, dat zy uwe huisvrouw ia?
19 Waarom hebt gij gezegd : Zij il
mijne zuster; zoodat ik haar mij tot
eene vrouw zoude genomen hebben? en
nu, zie, daar is uwe huisvrouw, neem
huur en ga henen!
2n Kn Farao gebood tijntn mannen
van wrge hem, eu zij geleidden hem, en
\'hik\' huisvrouw, en alles wat hy had.
HOOFDSTUK 13.
\\!>rain trilt met Sarai. I.ut en irrooten iijk>loiii
uit Kiryute neilrr naar tart lanrt Kanaan en
..laat /ieh nnler bij Iletb-KI, v*. I.Abniu
Liit nehei<len van rlkamler wegeM de veeIhetil
vatt hun lirïiler have en vee, eniletwiit
BtUUM Iu r.Uren, .1. Lot trekt naar ilim h»(inp
landstreek vaa Bodom, 10. God vemi-hijnl
Abram en herhaalt njne belofte, |4. Ahram
ii Mt op Godl bevel om liet land K.inaan te
\'Inai zich neder lui llelirim en
HOOFDSTUK 12.
Itnu trrkt on God* hevel rn belofte, mei
Sarai, Lot ra ni|<» wat hu te Haraa errworvea
hail, vm .la-ir naar hfl land Knimait, v-. I
Komt tnj Sïilii-iii en nVth-Kt ra steil «Maar
na t\'.(n\\% vinHiijninir dr Oprabam Gadsdieaet
Ti*, f.. Tr.-kt lï.i\'ens .luren t.j.l in Kl\'J Jite in
begeert dat Sarai temre, «lat *u cgar water
i-. waardoor S.irai hi-iu (intnom-ii.iuaanloor
Gods «,,1,,1,-rtijk\' ra uaailigii bwebJsfciag
ncömgegtrem wimlt, ïo.
DE BEERE nu had tot Abram gezegd:
Ga * gij "\'t uw land, en uit uwe
mr. i.-- \'-h;i;>, en uit uws vaders huis, naar
het land, dat Ik u wijzen aal.
2  Kn Ik zal u tot een groot volk maken,
en u zegenen, en uwen imam groot ma-
ken ; en wees een zegen!
3  Kn Ik zal zegenen, die u zegenen, en
vervloeken, die u vloek\'; b en in u zullen
alle geslachten des aardrijk» gezegend
worden.
4  Kn Abram toog heen, gelijk de
IIKEÏ\'E tot hem gesproken had, en Lot
. toog met hem ; en Abram was vijf en ze-
jventig jaren oud, toen in; uit llarao ging.
bouwt den Het
, 17.
i altan
ALZOO toog Abram op uit Kgypte
naar het zuiden, hij en tune hui--
vrouw, en n! wat hij had, en Lol met hem.
2  Kn Abram was zeer rijk in vee, in
zilver, en in goud.
3  Kn hü ging, volgeus zijne reizen,
van het zuiden tot Beth-Kl toe, "lot aan „ r.
de plaats, waar zijne tent jn hei begin
geweest was, tusschen Betb-L\'I, en tus- j
schen A i;
4  Tot de plaats des altaars, dat hij in ,
het eerst daar gemaakt had: \'U Abram
heeft aldaar den b naam des HEKKEN h c
aangeroepen.
5  Kn Lot, die met Abram toog, bad
ook schapen, en runderen, en tenten.
c Kn dat land droeg hen niet, nm
zameu te woneu; want hunne have was
vele, zoodat zy zamen niet konden
wonen.
7  Kn er was twist tusschen de berden
van Abrams vee, en tusschen de herders
van Lots vee. rf Ook woonden toen de
Kanaal!ieten en Ferezieten in dat tand.
s Kn Abram zeide tot Lot : Laat toch
geene twisting zijn tusscheu mij en tus-
*chen u, en tusschen mijne herders en
tusschen uwe herders; want wy zijn
mannen broeders.
1» « Is uiet het gansene land voor uw
aaugezigt ? scbeid u toch van mii; zon
gy de linkerhand kiest, zoo zal ik tei
regterhand gaau ; en zoo gy\' de regter-
iiaud, zoo zal ik ter linkerhand gaau.
10  Kn Lot hief zijne oogen op, en hy
zag de gautt-he vlakte der Jordaan, dat
zij die geheel bevochtigde: eerde II EK KE
Sodom rn Gomórra verdorven had, was
zij als de hof des IIKKKKN, til Kgyp-
teland, als gij komt te Zoar.
11   Zoo koos Lot voor zich de gansebe
vlakte der Jordaan, en I ot trok tegen
het oosten; en zij werden gepcheidrn,
de eeu van den ander.
12  Abram dan woonde in het land Ka-
naan; en Lot woonde in de steden der
vlakte, en slo^-g tenten tot aan Sodom
toe.
• II r i
I .\'> * Kn Abram nam Sarai zijne nulë*
vrouw, en Lot zijns broeders zoon», en al
hunne have, die zij verwonen hadden,en
de zielen, die zij verkregen halden in
llaran; en zij togen uit, om tegaannaar
het land Kanna», en zy kwamen iu hei
land Kat\'Hün.
6  Kn Abram is doorgetogen in dal
land, tot aan de plaats Sichem, tot aa"
hetcikenboscli More; en <*de Kanaanieten
waren toen ter tijd iu dut land.
13:7.
t Gen. 13:15.
7  Zoo verscheen de IIEEKK aan Abram.
en zeide: * Aan uw zaad zal Ik dit land
geven. Toen bouwde hij aldaar een al
taar den IIKFIIK, die hem verseheuen
was.
s Kn n|| brak op vau daar naar liei
IV t.
gebergte, tegen het oosten van lteth-KI, |
en hij sloeg zijne tent op, zijnde Betb-KI .
tegen bet westen, en Ai tegen het oosten;
en hü bouwde daar den BEERE een -
altaar, en riep den naam des HKF.HK.\\ I
aan.
ït Daarna vertrok Abram, gaande en
trekkende naar het zuiden.
10 Kn er was honger in dat land; zoo i
toog Abram af naar Kgypte, om daar
als een vreemdeling te verkeeren, dewijl |
de honger zwaar was in dat land.
1! Ku lip» r^i\'hiedde, als hij naderde,
om in Kgypte te komen, dat hij teide ;
tot Sarai, zijne huisvrouw : Zie toch, ik |
ett, dat gü eene vrouw zijt, schoon ;
van aangezigr.
12 Eu bet zal geschieden, al* u de
Kgypteuaars zullen zien, zoo zullen zij
zeggen i Dat is zijne huisvrouw; en zij j
zullen mij dooden, en u iu het leven
behouden.
/Gen. jn. ij. | 13/Zeg toch, gij zijt mijne zuiter;
opdat het mij wel ga om u, en mijne ,
ziel om uwentwil leve.
14  Kn het geschiedde, als Abram in !
Kgypte kwam, dat de Egyptenaar* deze
vrouw zagen, dat zij zeer schoon was.
15  Ook zagen haar de vormen van
Farao, en prezen haar bij Fnraö; en die \'
13/Kn de mannen van Sodom waren
/ Oen. l.«:9»
boos, en gioote zondaars tegen den
BEERE.
14 En de HKKKE zeide tot Abram,
nadat Lot van hem gescheiden was : Hef
uwe oogen op, en zie van de plaats, waar
-ocr page 19-
.Ur«>ni krü*.                                                        GEXKSIS 14, li.                      Helchiléddt. Abiam* «e\'.nor. 18
tHUcalsr >•"> bsttolf \'ii broeder vanAner,! J- »
welke Abrams bondgenooten waren.
                  lu
14  Als Abram hoorde) dat zijn broeder\'
gevangen was, zoo wapende hij zijne
onderwezenen, de ingeborenen van zyn
huis, drie honderd en aciitticn, en Mi
jaagde hen na tot Dan toe.
li En hij verdeelde zich tegen hen des
nachts, h\\j en zijne knechten, en sloeg
ze ; en hij jaagde hen na tot Iloba toe,
hetwelk is ter linkerhand van Dauiaskus.
Mi En hij bragt alle have weder, en ook
Lot zijnen bro«rier, en deszell\'shiivc brrtgt
1 hij weder, als ook de vrouwen en het volk.
\\ 17 En de koning van Sodom toog uit,,
j hem te geuioct, (nadat hij wedergekeerd
was van hel slaan van Kedor-Laómer, en
van de koningen, die met bem waren)
| tot het dal Scliave, dat is, het dal des
konings.
15  •\' EnMelchiztfdek, koning van Salem, d llel.i
I bragt voort brood en wijn ; en lui was
I een priester des allerhoo^steu Gods.
! 19 En hij zegende hem, en velde i Ge-
zegend zij AbratuGode, den Allerhoog*]
| ste, die hemel en aarde bezit!
2(1 En gezegend zij de Allerhoogste
God, die uwe vijanden in uwe hand ge-r
levenl heeft! En hij gal\' hem de tiende
van alles.
21  En de koning van Sodom zeide <••<
Abram : Geef my de zielen ; innar neem
de have voor u.
22  Doch Abram zeide tot den koning\'
van Sodom : Ik heb mijne hand opgehe*
ven tot den IIEEKE, den allerhoog ten
God, die hemel en narde bezit:
23  Zoo ik van een\' draad aan tot een\'
schoenriem toe, ja zoo ik vnn alles, dat
het uwe is, ieta neme! opdat gij niet:
zegt : Ik heb Abram rijk gemaakt!
24  Het zij buiten mij ; alleen wat de
jongelingen verteerd hebber., en het deel
dezer mannen, die met mij gelogen zijn,;
Aner, Eskol en Mamre, laat die bun deel:
nemen I
HOOFDSTUK 15.
Abram, kleinnioedig zijnde, wordt van God
door een geiigt in «eer heerlijke, zoo gee*-
telijke als llgphamelüke, beloften gesterkt, en
door het geloof gerejrtvaardigd, es. I. (ïod\'
heveatigt zijn verbond op eene bijzondere
wijze net Abram. hem voorleggende en af-
hecldende wat zijn z;iad zouih? wedervaren, 9.1
NA deze dingen rjetcbiedde het woord
des HEKKEN tot Abram in een ge-
zigt, zeggende : Vrees niet, Abram !« Ik " ?*.
ben u een schild, uw loon zeer groot. I
2  Toen zeide Abram : Heere, IIEEKE!,
wat zult Gij mij geven, daar ik zonder\'
kinderen been ga? en de bezorger van
mijn huis js «leze Damaskcner (Elie\'zer. j
3  Voorts zeide Abrain : Zie, mij hebt
Gij geen zaad gegeven, en zie, de zoon\'
van mijn huis zal mijn erfgenaam zijn!;
4  En ziet, het woord des HEKKEN was:
tot hem, zeggende : Deze zal uw erfge-;
naam niet zijn ; maar die uit uw lijf
voortkomen zal, die zal uw erfgenaam:
zijn.
5  Toen leidde Hij hem uit nar.r huiten\'
en zeide : Zie nu op naar den heinel, en!
tel de sterren, indien gij ze tellen kunt ;:
en Hij zeide tot Hem : \'\' Zoo zal uw 6 Ra,
zaad zijn !
                                                        I Deut
6  <• En hij geloofde in ."en IIEEKE; en Bom.
Hij rekende het hem tot geregtigheid. | H,,|ir
7  Voorts zeide Bij tot hem : Ik ben de
HEERE, die u uitgeleid heb uit l\'r der c R,m\'
Chaldeen, \'• om u dit land te geven, om, fijl, \'
dat erfelijk te bezitten.
                                 I i___i
S En hij zeide : Heere, HEERE I
waarbij zal ik weten, dat ik het. erfelijk ,; pt,
bezitten zal?
9 En Iltj zeide tot hem : Neem Mij:
eene driejarige vaars, en eene driejarige
geit, en eenen driejarigen ram, en eene!
tortelduif, en eene jonge duif.
                   
KM zijt, noordwaarts en auidwaarts, en
oostwaarts en westwaarts.
U 9 Want al dit land, dat gij ziet, zal
Ik u geven, en aan uw zaad, tot in
eeuwigheid.
I\'. \'- In Ik zal uw zaad stellen als liet
stof der aarde, zoodat, indien iemand
het stof der aarde zal kunnen tellen, zal
ook uw zaad geteld worden.
17 Maak u op, wandel door dit land,
in zijne lengte en in zijne breedte; want
Ik zal het u geven.
IS En Abram sloeg tenlenop, en kwam
en woonde < aan de eikenbosschen van
Mamre, die hy Hebron z^n; en hij
bouwde aldaar den HEBRE een al-
17:8
9R:i
Peut.
UA
|{ ,tu.1
7: 5.
r.cn,
1.1,5
Rent.
!ii:»-:
33.22
Hom.
4:17,
18.
Ilrbr
11:12
On.
14:13.
HOOFDSTUK 14.
De koningen na Sodom rn de andi-rc vier
steden vallen «f ?«b Kedor-Laómer, ra wor»
«ten daarover van. lii\'iu. mrt hulp vnn drie
koningen beoorloogd e» overwonnen, vs. 1.
Sodom wordt geplunderd, en I.ot nevens an-
deren gevankelijk weggevoerd, 11. Abram, dit
hoorende, (rekt met zijn volk rn hondgi—
nonten nu, vervolgt deie koningen, overvalt
en aln.it tien, en verlost Lot met de nndere
gevangenen, H. Wordt na de overwinning
onthaald rn retegend van dea koning en
priester MelrhizéJrk, dien hij tienden van
den buit treeft, 18, en iw.-ert dat hij van al,
wat den koning van Sodom toekwam, vour
ii< h niets begeert, 21.
EN het geschiedde in de tingen van
Amrafel, den koning van Sincar, van
A\'rioch, den koning van Ellasar, van
Kedor-Laómer, den koning van Klam, en
van Tideal, den koning der volken;
2 Hat zij krijg voerden met üera, ko-
. Ding van Sodom, en met lttrsa, koning
van Gomórra, Sinab, koning van A\'damn,
, en Seméber, koning van Zebóïm, en den
koning van 11 \'In, dat is Zoar.
I 3 Deze allen voegden zich zamen iu
het dal Siddim. dat is de Zoutzee.
I 4 Twaalf jaren hadden zij Kedor-Laó-
; mer gediend ; maar in het dertiende jaar
: vielen zij af.
I 5 Zoo kwam Kedor-Laómer in het
| veertiende jaar, en de koningen, die met
hem waren, en sloegen de •> Kefaieten in
I Asteroth-Karnnim, en de Zuzieten in
Ham, en de * Emietcn in Schave-Kiria-
thitmi
6  En de Horicten op hun gebergte
Seïr, tot aan het elfen veld van I\'aran,
hetwelk aan de woestijn is.
7  Daarna keerden zij wederom, en
kwamen tot Kn-Mispat, dat is Kades,
en sloegen al het land der Amalekieten,
en ook d. n Emoriet, die te IIazezon-
Thamar woonde.
S Toen toog de koning van Sodom uit,
en de koning van Gomórra, en de koning
van A\'datna, en de koning van Zebóïm,
en de koning van Hela, dat is Zoar; en
zij stelden tegen hen slagorden in het
dal Siddiiii.
9 Tegen Kedor-Laómer, den koningvan
Elam, en Tideal, den koning der volken,
en Amrafel, den koning vnn Sinear, en
A\'rioch, den koning van Ellasar; vier
koningen tegen vijf.
lil Het dal nu van Siddim was vol
lijmputten ; en de koning van Sodom en
Gomórra vlugtten, en vielen aldaar ; en
de overgeblevenen vlugtten naar het ge-
bergte.
11  En zij namen al de have van Sodom
en Gomórra, en al hunne spuze, en trok-
ken weg.
12  Ook namen zij Lot, den zoon van
Abrams broeder, en zijne have, en trok-
ken weg i want hij woonde in Sodom.
13  Toen kwam er een, dip ontkomen
was, en boodschapte het aan Abram, den
Hebreör, die woonachtig was nan de rei-
kenbosschen van Mamre, den Emoriet.
circa 1013.
•  Gen. 15:80.
*  Deut. S:10,
11.
in c
18.3.
l\'J.12.
32:1».
10 U
4:18.
1! 12
\'\'•Ml. 13:18
-ocr page 20-
M Abriuii, Sarni", Hagar.
GEAKsrS Ifi, 17.
rtiuiit-lt geboorte. Hevel der
(\'-           l<> Kii hij bragt llrui dete allen, en hij
3-          deelde ie midden door, en hit leide elks
deel \'tegen het andere over ; maar het
gevogelte deelde hij niet.
11 En liet wild gevogelte kwam neder
op het aa*. ninar Abrani joeg het weg.
1- 1 ii het geschiedde, als de sou was
aan hrt ondergaan, zoo viel een diepe
slaap op Abram ; en ziet, een schrik, ea
groote duisternis viel op hem.
I 13 Toen zeide Hij tot Abrani : Weet
12 h> voor/» ker, • dat uw zaai vreemd zal zijn
~ f>- in een land, dat liet hunne niet is, en zij
11 \'"• zullen hen dienen, en *ij zullen hen ver-
drukken vier honderd jaren.
| H Doch Ik zal het volk ook regten,
hetwelk zij zullen dienen; en daarnazul-
.1 •_>> len zij uittrekken ƒ niet groote have.
Il 2.\' 15 ;i En gij zult tut uwe vaderen gaan
\'2 33, met vrede; gij zult in goeden ouderdom
**• begraven worden.
_ ! 16 * En het vierde geslacht zal herwaarts
"\';.\' wcde-keeron i want deongeregtigh?idder
Amoncten is tot nog toe niet volkomen
üToen zeide de Engel des UKKKK.N J.
tot baar : Keer weder tot uwe vrouw, en
verneder u onder hare handen.
10  Voorts zeide de Engel dei HKEKEN
tot haar i Ik zal uw zaad grootel^ks ver-
men igvuldigen, zoodar het van wege de
menigte niet zal geteld worden.
11   Ook zeide des HEKKEN Engel tot
haar \'• Zie. gij ziit zwanger, en zulteenen
zoon baren, en gij zult zijnen naam Is-
ma-I noemen, omdat de HEEKE uwe
verdrukking aangehoord heeft.
li En hij zal een woudezel ran eea\'
meiiseh zijn ; zijne hand zal tegen allen
, zijn, en de hand van allen tegen hem; en
1 " hij zal wonen voor het aangezigt van\'n (ie
al ziine broederen.
| 13 En zij noemde den naaiu des HEK
KEN, die tot baar sprak s Gij Go 1 des |
aanziens t want zij zeide i Heb ik ook hier
gezien naar Dien, die mi) aanziet?
It Daarom noemde men dien put, den
\':- pnt Larbai Kói; ziet, hij is tusseben \'> Bei
Kades en tussehen Itered.
j IS e En Hagar baarde Abrani renen
, zoon ; en Abram noemde den naam zijns r ,,,i!
1
zoons, dien llagar geliaard ha\'1, IsmaeM.\' ,
] 16 En Abram was zes en tachtig jaren, |
oud, toen Hagar Ismnél aan Abram
fciarde.
DOOFDSTCK 17.
ehtjnt IbnUM rn vernieuwt fijne he-
i het verboad, v«. 1 ; vermitlert zijnrn j
Uir.mi in Ahrnhnin, B; Kielt tol ren\'
VI HL
17 En het geschiedde, dat de zon on-
derging en het duister werd, en ziel, daar
was een rookende oven en vurige fakkel,
idte tussehen die stukken doorging.
I IS Ten zelfden dage maakte de IIEERE
11 ; een verbond met Abram, zeggende : i Aan
13:15 uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de
ï\\ \'.. rivier van Egypte af, tot aan die groote
**:»- rivier, de rivier l\'rath.
^ \';J- lit Pen Keniel, en den Kenizict, enden
Kadinodiet,
2n En den llethiet, en den Fereziet, en
de Kefaieten,
£1 En den Amoriet, eu den Kanaaniet,
en .len Girgasiet, en den Jebusiet.
H0OFD8TCK 16.
San] oavraeBthaar sgnde, reeft AWmm hart
i.l. Hi
ili tl den Haam VMI S.irai ut lm, niet
lielf.IV
il en tm.i.1 7.1.1.1 nii
.in... leer vrrheunl
,--l, en verkrijst et-neri
I n.23.
r.lt li. .i
10!
ALS nu Abram negen en negentig ja-;
ren oud was, zoo verscheen de IIKKHE \\
aan Abram, en zeide tot hem : Ik ben
God de Almagtige I " Wandel voor mijn ,. („.n,
aangezigt. en zijt opregt I
•2 En \'\' Ik zal mijn verbond stellen tus- f, (Jen.
schen Mij en tusseben u, en •\' Ik zal u j V.\\.
gan>ch zeer veruienigvuMigen.
3  Toen viel Abram op zijn aangezigt; "**"
en (iod sprak met hem, zeirgende :
            |
4  Mij aangaande, zie, mijn verbond i«.c "\'"•
met u; en gij zult \'\' tot tenen vader van I
menigte der volken worden.
5  En uw naam zal niet meer genoemd ,/ n1)ni.
worden Abram ; maar uw naam zal we-
zen Abraham : want Ik heb ugeateldtot
eenen vader van menigte der volken.
ti Kn Ik zal u gansch zeer vruchtbaar
maken, en Ik zal u tot votken stellen; en\'
<• koningen zullen uit u voortkomen. U Matt.
7 En Ik zal mijn verbond oprigten tus-
schen Mij en tusuclien u. en tusseben uw,
zand na u in hunne geslachten, tot v een / Cen.
eeuwig verbond, om u te zijn tot eenen I
God, en uw zaad na u.
s En <j Ik zal u, en uw zaad na u, het 9 r«\'n-
laud uwer vreemdelingscbnppen geven, \' "-,,,-
het geheel» land Kanaan, tot eeuwige
bezittitig; eu Ik zal hun tot eenen God
zijn.
;t Voorts zeide God tot Abraham t Gij
uu zult mijn verbond houden, gü, en uw
zaad na u, in hunne geslachten.
10  Dit is mijn verbond, dat gijlicdcn
houden zult tuaschen Mij en tusseben u,
en tusseben uw zaad 1..1 u : dat al wat
mannelijk is, u besneden worde.
11   En gij zult het flanel uwer voor-
huid besnijden ; en \' dat zal tot een tee- ;, Hin.1.
ken zijn van het verbond tusn-heu M(j en Kom.
tusseben u,
12  Een i zoontje dan van acht dagen . |.ev.
zal u besneden worden, al watmannelMk f.uk.
is in uwe geslachten : de ingeborene van
het buis, en de gekochte met geld van
allen vree-mie, welke niet is van uw
zaad;
rhten,
. hi /
lile.lie
die lleh ht
verL.f bekomt om llaamr te vernederen, welkt-
voor S.-U.-1I \\lii!,*1 inilevïoe-lijri, l. nhi n.ir IÖ..I
baar aaiunireeU >n weder tmsr Saraï tendi
met tijilelijki\' helode ihj|.ijis haten 7. ,„n 1 —
mnel. ilien li) Abram, toen hij 88 Jaren umi
ma, haarde, 7.
DOCH Sara., Ahramn huisvrouw, haarde
hem niet; en zij had eeneegyptische
dienstmaagd, welker naam was Hagar.
\'2 Zoo zeide Sarai tot Abratn ; Zie toch,
de IIKEUE heelt mij toegesloten, dat ik
niet bare; ga toch in tot mijne dienst*
maagd, misschien zal ik uit haargebouwd
worden. En Abram hoorde naar de stem
an Sarai.
3  Zno nam Saraï, Abrains huisvrouw,
de egyptiselie Hagar. hare dienstmaagil,
ten einde van tien jaren, welke Abram
in het land Knnnslu gewoond had, en zij
gaf haar aan Abram, haren man, hem tot
eene vrouw.
4  En hij ging in tot llagar. en zij ont-
ving. Als ifl nu zag, dat zij ontvangen
had, zoo werd hare vrouw veracht in
hare oo<en.
a Toen zeide Sarai tot Abmn : Mijn
ongelijk is op u ; ik h -h mijne dienst-
mnagd in uwen zehnnt meren ; nu zij
\'ziet, dat zij ontvangen heelt, zoo hen ik
veracht in bare oogen ; de HEEHE regte
tussehen inii en tussehen u !
tl En Abram zeide tot Sarai : Zie, uwe
dienstmaagd is in uwe Imnd, doe baar
wat goed is in uwe oo^-en. En Sarai ver-
nederde i.aar, en zij vlugtte van haar
aangezigt.
; 7 En de Engel de». HEKKEN vond haar
aan eene waterfoutein in de woestijn, aan
de fontein op den weg van Sur.
N En hij zeide: llagar, gij dienstmaazd
van Sarai ! van waar komt gij, en waar
zult gij heengejin ? En zij ieide : Ik
ben vlugtende voor het aangezigt mijner
\'vrouw Sarat.
-ocr page 21-
•chvint Abraham. Abraham bidt li>
Besnijdenis. De Heere ver-                                    GENï
J. *. C, I 13 De ingeborene van uw hui*, en de
18». {gekochte met uw geld zal zekerlijk besne-
den worden; en mijn verbond zal zijn in
ulieder vleesch, tot een eeuwig verbond.
14 Kn wat mannelijk is, de voorhuid
hebbende wiens vooohuids vleesch niet
zal besneden worden, dezelve ziel zal uit
hare volken uitgeroeid worden : liij heeft
mi\'ii verbond gebroken.
II Nog zeide God tot Abrnham : Gij
zult den naam van uwe huisvrouw Sarai
niet Sarai noemen, maar haar naam /al
zijn Sara.
1C> Want Ik /al haar zegenen, en uook
uit liaar eenrn zoon geven; ja Ikzalliaar
zegenen, zoodat zij tot volken worden
zal : koningen der volken zullen uit haar
worden.
17 Torn viel Abraham op zijn aangc-
zla*t, en lui lachte: en bij zeide in zijn
hart : Zal eenen, die honderd jaren oud
it, een kind geboren worden T en zal
Sara, die negentig jaren oud is, baren?
13 Fn Abraham zeide tot God : Och!
dat lsuiael mogt leven voor uw atuige*
lilft!
19  En God zeide : \\ oorwaar, " Sara
uwe huisvrouw zal u eenpn Zoon baren,
en gij zult zijnen naam noemen lzak l
en Ik zal mijn verbond met hem oprix-
ten, tot een eeuwig verbond zijnen zade
na hem.
20  En aangaande TsmaPi heb Ik u ver-
1C Ui. hoord; zie, \' Ik heb hem gezegend, en zal
hem vruchtbaar maken, en hem gansch
zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten
zal hij gewinnen, en Ik zal hem tot een
groot volk stellen\',
~I Maar mijn verbond zal Ik met lzak
21 2. oprigten, dien u Sara •* np dezen gezet ten
tijd in het andere jaar baren zal.
33 En Hij eindigde met bem te apre*
ken; en God voer op van Abraham.
23  Toen nam Abraham zijuen zoon
Ismaël, en al de ingeborenen van /tin
huis, en alle gekochten met zijn geld, al
a-at mannelijk was onder de lieden van
het huis van Abraham, en hij besneed
het vleetch hunner voorhuid, eren ten
zelfden da^c, gelijk als Gol met hem ge-
sproken had.
24  En Abraham was oud negen en ne-
gentig jaren, alt* hem het vleench zijner
voorhuid besneden werd.
25  Kn Isinafil zijn zoon was dertienja*
ren oud, als hem het vleesch zijner voor-
huid besneden werd.
36 Even op dezen zelfden dag werd
Abraham besneden, en Isinat\'1, zijn zoon.
27 En alle mannen van z\\jn huis, de in-
geborenen des huize», en de gekochten met
geld, van den vreemde af, werden met
hem besnedrn.
HOOFDSTUK 18,
Twpp engelen eti la Heere setf vrnn-hijnen
Abraham in tri tUanle van ilrii\' mannen, welkf
hy *ri,-iiit.-[i;k rioii-lu\'t en onthaalt, vs. 1.
Ontvangt de h. lofti\' van eenen nmn uit
Sar» in het astsVw jaar, M. Hierover Urhl
Sara en wordt laiarnnil bestraft, IJ, IV ti»ve
engelen paan voort naar Sodom, maar ili\'
Heere Iilul\'t Nprcki\'n nit-t Ahrahnm, dien IIij
«uu voornemen openbaart van Bodom, 60*
worm ent, uit te roefyeo, ifi, abraham bidt
vuriglijL; voor dïe van Sodum, en Qod ant-
woordt en vergenoegt hem, 23.
DAARNA verscheen hem de HEERK
aan de eikeiib is-chen van Mam re.
als bij in de deur der tent zat, toen de
dag heet werd.
3 En hij hief ziine oogen op en zag;en
ziet. daar stonden drie mannen tegenover
I hem; als hij ben zag, " zoo liep hii hun
te gemoet van de deur der tent, en buog
zich ter aarde.
3 En !i 11 zeide: Heere! heb ik nu genade .
gevonden in uwe oogen, zoo gaat toch
niet van uwen knecht voorbij.
                     I
1 4 Dat toch een weinig waters gebragt
worde, en wascht uwe voeten, en leunt
onder dezen boom.
a En ik zal eene bete brood*\' langen,
dat gij uw hart sterkt; daarna zult gij
voortgaan, daarom omdat gij tot uwen
knecht overgekomen xi.it. En zij zeiden !
Doe zoo als gij gesproken hebt.
6  En Abraham haastte zich naar de
tent tot Sara, en hi| zeide : Haast u,
kneed drie maten meelbloem, en maak
koeken.
7  En Abraham liep tot de runderen, en
hij nam een kalf, teeder en goed, en hu
gaf het aan den knecht, die haastte, OW
dat toe te maken.
H In hij nam boter en melk, en het |
kalf, dat hij toegemaakt had, en hij zet-
tr het hun voor. en stond hij hen on-
der dien boom, en zij aten.
9  Toen zeiden zij tot hem : Waar Is;
Sara uwe huisvrouw? En hy zeide: Ziet,\'
in de tent.
10  En HU zeide : Mk zal voorzeker we- \'. i
der tot u komen, omtrent dezen tiid des
levens; en zie, Sara uwe bulsvrouw zal
eenen zoon hebben ! Kn Sara hoorde hei
aan de denr der tent, welke achter Hem \'
was.
11   Abraham nu en Sara waren oud M « *
wel bedaagd : het had Sara opgehoudeu \'
te gaan naar de wijze der vrouwen.
                \'
IJ Zoo lachte Sara hu zich /el.e, zeg*,
gende : Zal ik wellust hebben, nadat ik
oud geworden ben, en -\' mijn heer oud is? \'/ I
13  Kn de HEERE zeide tot Abraham : I I
Waarom heeft Sara geUgchen, zeggende :
Zou ik ook waarlijk baren, nu ik oud ge- j
worden ben?
14  * Zou iets voor den HEBRE te won* r I
derlijk zijn? ter gezetter tijd zal Ik tot u l
wederkomen, omtrent deien tijd des le-
vens, en Sara zal eenen zoon hebhen!
15  En Sara loochende het, zeggende :
Ik heb niet gelagenen ; want zy vreesde,
Kn Hij zeide: Neen \' maar gij hebt ge- :
lagchen.
I\'i Toen stonden die mannen op van
d. ar, en zagen naar Sodom toe; en Abra*
ham ging met hen, om hen te geleiden.
17 Kn de HEERE zeide: ƒ Zal Ik voor / .
Abraham verl>ergen, wat Ik doe?
1h Dewijl Abraham gewisselyk tot een:
groot en magtig volk worden zal, en
•> alle volken der aarde in hem gezegend I . ,
zullen worden ?
19  Want Ik heb hem gekend, opdat
hij zijnen kinderen en zijn huis na hein l
zoude bevelen, en zij den neg des I1KK- <
REN houden, om te doen geregtigheid
en gerigte; opdat de HEERE over Abra*
ham brenge, hetgeen Mn over hem ge* i
sproken heeft.
20  Voorts zeide de HEERE : Dewijl het!
geroep van Sodom en Gomorra groot is,\'
en dewijl hare zonde zeer zwaar is,
.1 Zal Ik nu afgaan en bezien, of zij
naar hun geroep, dat tot Mij gekomen is,
het uiterste gedaan hebben, en zoo niet, i
Ik zal het weien.
2".\' Toen keerden die mannen bet aau-
gezigt van daar, en gingen naar Sodom;
nuuir Abraham bleef nog staande voor I
het ungttJgt des H KEREN..
23  1\'u Abraham trad toe, en zeide \'\'
Zult Gü ook den regtvaardige met den
goddelooze ombrengen?
24   Misschien zün er vyftig regtvaardt*
gen in de stad; zult GÜ hen ookombren*
gen, en de plaats niet sparen, omde vijf.
tig regtvaardigen, die binnen haar zijn?
25  Het zy verre van V, zulk een ding te
doen, te dooden den regtvaardige inet
deu goddelooze I dat de regtvaardige zy
gelyk de goddelooze 1 verre zy her van Ij! I
sou de \'< lieg er der gausche aarde geen .; p
regt doen ?
Sti Toen zeide de HEERE : Zoo Ik tel
17 17.
1 19.
. 1! II.
-ocr page 22-
Lot gered. Sodom en Gomórra
16 voorSodom. De drie mannen te Sodom. GENESIS ia.
Sodom binnon de stad viiftig regtvaardf-
gen zal vinden, ioo zal Ik de gansebe
plaats sparen otn hunnentwil.
27 En Abraham antwoordde en zeiJe :
Zie toch, ik heb mij onderwonden te
spreken tot den lleere, hoewel ik stof en
asch ben!
2N Misschien zullen aan de vijftig regt*
vaardigen vijf ontbreken, zult Gij dan
om vijf de gansebe stad verderven? En
Hij zeide : Ik zal haar niet verderven,
zoo Ik er vijf en veertig zal vinden.
29 En hij voet voort nog tot Hem te
«preken, en zeide : Misschien zullen al-
daar veertig gevonden worden! En Hij
zeide : Ik zaI liet niet doen om derveer-
tigen wil.
3n Voorts zeide hij : Hat toch ile lleere
niet ontsteke, da: ik spreke; misschien
zullen aldaar dertig gevonden worden!
En Hij zeide : Ik zal liet niet doen, zoo
Ik aldaar dertig zal vinden.
31   En hij zeide : Zie toch, ik heb mij
onderwonden te spreken tot den lleere;
misschien zullen er twintig gevonden
worden ? En Hij zeide i Ik zal haar niet
verderven om der twintigen wil.
32  Nog zeide hij : Pat toch de lleere
niet ontstekc, dat ik alleenlijk ditmail
spreke; misschien zullen er tien gevonden
worden! En Hij zei Ie i Ik zal haar niet
verderven oui der tienen wil.
33  Toen ging de HEERE weg, als Hij
geëindigd had tot Abraham te spreken ;
en Abraham keerde weder naar zijne
plaats.
HOOFDSTUK 19.
De twee engelen komen la ntsnstrdssntr tot
Sodom »• n worden van Lol gebi rtorgd en ont-
haald, \\*. 1. Da s.-.l..... i » onariagen het
bub l>0 nacht «•» ttilirii dram Kanten gruwi>-
lijtiiii overlast aandoen, *. Lot poogt hun
sulks af te raden, inanr te regeel», en met
xijn eigen gevaar, t>. waarom de
s Ziet toch, ik heb twee dochters, die,
gcenen man bekend hebben; ik zal haar\'
nn tot u uitbrengen, en doet haar, zoo;
als liet goed is in uwe oogen; alleenlijk:
doet dezen mannen niets, want daarom\'
zijn zij onder de schaduw mij na daks
ingegaan.
9 Toen zeiden zij : Kom verder aan!
Voorts zeiden zij : Deze eene is gekomen,
om als een vreemdeling hier te wonen,
en zoude hij allezins « regter zijn? nu <•
zullen wij u meer kwaads doen, dan hun.
En zij drongen zeer op den man, >\' op
Lot, en zij traden toe om de deur open *\'
te breken.
li) Doch die mannen staken hunne
band alt, eu deden Lot tot zich inkomen
in het huis, en sloten de deur toe.
11  En zij sloegen de mannen, die aan \'
de deur van het huis waren, met ver-
blindheden, van den kleinste lot aan
den grootste, zoodat zij moede werden,
om de deur te vinden.
12  Toen zeiden die mannen tot Lot :
\\\\ u-u hebt gij hier nog meer? eenen
schoonzoon, of uwe zonen, of uwe doch-
tcren, en allen, dirn gij hebt in deze stad,
breng uit deze plaat» :
13  Want wij gaan deze plaats verder-
ven, omdat haar geroep groot geworden !
is voor het aangezigt des HEEKEN, en
de HEEIÏE ons uitgezonden heeft, om
haar te verderven.
14  Toen ging Lot uit, en sprak mt zijne
schoonzonen, die zym dochteren nemen
zouden, en zeide : Maakt u op, gaat uit
deze plaats, want de HEERE gaat deze:
stad verderven; maar hij was in de oogen
zyner schoonzonen als jokkende,
15  En als de dageraad Opging! drongen
de engelen Lot aan, zeggende : Maak u
op, neem uwe huisvrouw, en uwe twee
dochteren, die voorhanden zijn, opdat gij
in de ongeregtigheid dezer stad niet om*
komt.
16  Maar hij vertoefde; zoo grepen dan\'
die mannen zijne hand, en de hand zijner;
vrouw, en de hand zijner twee dochteren,\'
om de verschooning des IIEEREN overj
hem; en zij bragten hem uit, en stelden,
hein buiten de stad.
17  En het geschiedde, als zy hen uit-
Ïebragt hadden naar buiten, zoo zeidej
lij : Behoud u om uwe levens wil, zie
niet achter u om, en hta niet op deze,
gansebe vlakte; behoud u naar het ge*
bergte heen, opdat gij niet omkomt.
1H En Lot zeide tot hen : Neen toch,
lleere!
ia Zie toch, uwe knecht heeft genade
gevmden in uwe oogen, en Gü hebt uwe
weldadigheid groot gemaakt, die Gij aan
mij gedaan hebt, om mijne ziel te be-
bouden bij het leven; maar ik zal niet
I kunnen behouden worden naar het ge-
; bergte heen, opdat mij niet misschien
, dat kwaad aanltleve, en ik stervel
! 2it Zie toch, deze stad is nabij, om der-
! waarts te vlugten, en zij is klein : laat
| mij toch derwaarts behouden worden, (is
; zij niet klein ?) opdat mijne ziel leve.
21   En Hij zeide tot hem : Zie, Ik heb
1 uw aangezigt opgenomen ook in deze
\' zaak, dat Ik deze stad niet omkeere,
I waarvan gij iresproken hebt.
lntin, 10. Let \\
ilofhti-rn [terwi
nu t njne vrouw e
nragen daarinedi
ten) \'i tnonww
luwt om licht*
Miiar Lot ld.lt
bergen nnnr Z
l\'hiihi\'Iii\' landstreeic,
v nn Bodoni gelei .
iinli-n op het gebergte, 17.
\'erkrügt, dat hij sie.h mag
IX. 1)!- vier iteden in de
\'" ge
worden door vuur ei
verteerd, »*, De Hei
2I>. Alinvh.-iin liet ili
den, 27. Lot tr.-kt uit
nlwuf hij «loor de
rijm\' belas doehter
kMoabenAmmi
.vel i
ï hemel
• itraftLot-hu. ...
ondergang deser «te-
,ou naar het gebergte,
wordt misbruikt, 31,
izijn voortget.protcn.37.
EN die twee engelen kwamen tot So-
dom in den avond ; en Lot zat in de
poort van Sodom; en als Lot hen zag,
stond hij op hun te getnort, en boog zich
niet het aangezigt ter aarde.
" En hij zeide : Ziet nu, mijne heeren!
keert toch in ten huize van uwen knecht,
\'ernacht, en <• waaoht uwe voeten; en
zult vroeg opstaan, en gaan uws
weegs. Eu zij zeiden : Neen, maar wij
zullen op de straat vernachten.
3  En • hij hield Dfl hen zeer aan, zoo-
dat zij rot hem inkeerden, en kwamen
in zijn huis; en i>;i maakte hun reuen
maaltijd, en bakte ongezuurde koeken,
en zij aten.
4  Eer zij zich te slapen leiden, zoo heb-
ben de mannen dier stad, de mannen van
Sodom, van den jongste tot den oudste
toe, dat huis omsingeld, liet gansebe
volk, van het uiterste einde af.
h En zij riepen \\ot toe, en zeiden tot
hem : Waar ztjn üia mannen, die dezen
nacht tot u gekomen zijn ? brcDg hen uit
tot ons, opdat wij ze bekennen.
fi Toen ging Lot uit tot hen aan de
deur, eu hij sloot dedeur achter zich toe;
7 En hg zeide i Mijne broeders I doet
toch geen kwaad!
22  Haast, l.ehoud u derwaarts; want
ik zal niets kunnen doen, totdat gij daar*
henen ingekomen zijt. Daarom noemde
men den naam dezer stad Zoar.
1 \'23 De zon ging op boveu de aarde, als
Lot te Zoar inkwam.
24  Toen • deel de HEERE zwavel en
\\ vuur over Sodom en over Gomórra rege-,
nen, vau den HEERE, uit den hemel.
25  En Hij kperdc deze steden om, en]
die gansebe vlakte, en alle inwoners de-1
• peut. 29 9*.
Je». 13.19.
Jer. »\' \'f-
50: f\'
Klrld. **
K/er. 1C:VI.
Hos. II*
Atiio» *:"\'•
Zef. «*
Luk. n-»-
•2
rVtr. •: 6
Jlltl 1- V*. "-
zer steden, ook het gewas des lands.
1 26 En ; zijne huisvrouw zag om
tan 7 Lok. 17:»
-ocr page 23-
mngekeerd. De dochters van Lot.
GENESIS 2i\\ SI.
Abimélech. Bart. Izak geboren. 17
achter hem; en zij werd een zoutpilaar.
27  Kn Abraham maakte zich deszelven
morgens vroeg op, naar de plaats, waar
hu voor het aangezet des HKrCItKN ge-
•taan had.
28  Kn hij zag naar Sodom en Gomórra
toe, en naar het gau&chc lan 1 van die
vlakte; en hij zag. en ziet, pr ging een
rook van het land op, gelijk de ruok
een» ovens.
20 Kn het geschiedde, toen God de
stede» dezer vlakte verdierf, dat Go 1
aan Abraham gedacht, rn Hij leidde tot
uit het midden dezer omkeering, in het
omkeeren dier sleden, in welke Lot ge-
wouud hal.
30 Kn Lot toog op uit Zoar, en woonde
op den berg, eu zijne twee dochter» met
hem, want hij vreesde binnen Zou te
wonen. Kn hij woonde in eene Bpelonk,
bij en zyne twee dochters.
•\'t Toeti zeidc de eerstgeborene tot de
jongste : Onxe vader is oud, en er is geen
ui.ui in dit Und, om tot ons in te gaan,
naar \'Ie wijze der gansene aarde.
32  Kom, laat ons onzen vader wijn te
drinken geven, en bij hem lijgen, opiiat
wy van onzen vader zaad in het leven
behouden.
33  Kn zij gaven dien nacht haren valer
«mi te drinken : en de eerstgeborene
kwam, en lag b i baren vader, en hij
werd het niet gewaar in haar nederlig*
gen, noch in haar opstaan.
3-1 Kn het geschiedde des anderen
daags, dat de eerstgeborene zeide tot de
jongst»! i Zie, ik heb gisteren nacht bij
mijnen vader gelegen; laat ons ook dezen
nacht hem wijn te drinken geven; ga
dan in, lig bij hem, opdat wij van on-
se n vader zaad in het leven behouden.
3."> Kn zij gaven haren vader ook dien
nacht wijn te drinken, en de jongste
stond op, en lag bij hem. Kn hij werd
| het niet gewaar in haar nederliggen, noch
. in haar opstaan.
3t> Kn de twee dochters van Lot \\vcr-
den_ bevrucht van haren vader.
37 Kn de eerstgeborene haarde eenen
zoon, en noemde zijnen natin Moab i
deze is de vader der Moabieten, tot op
dezen dag.
33 Kn de jongste baarde ook eenen
zoon, en noemde z.jnen naam lien-
Ammi : deze is de valer der kinderen
Aniuions, tot op dezen dag.
HOOFDSTUK tO.
Abraham vertrekt naar Gerar en legt, dat Sara
•Boe mater i*. v«. 1. Koning Abtmétoch laat
. wi halen, 2 God openbaart Abimélech in
een\' droom, dat Sara gehuwd ben vermaant
hen haar terug te geven, 3. Hierop geeft
hij haar weder niet 1i ij zondere beleefdheid
en geschenken, U. Abiméleeh en de s^nen
worden op Abrahams voorbede genesea, 17.
EN Abraham reisde van daar naar het
land van liet zuiden, en woonde tus-
schen Kades en tusschcu Sur; en hij
verkeerde als vreemdeling te Gerar.
2  Als nu Abraham van Sara zijne huis-
vrouw gezegd had : " Zij is inijne zuster;
zoo zond Abimélech, de koning, van Ge-
rar, en nam Sara weg.
3  Maar God kwam tot Ablméleoh in
eenen droom des nachts, en üi; zeide tot
hem : Zie, gij zijt dood ma der vrouwe
wil, die gij weggenomen heht, want zij
is met eenen man getrouwd.
4  Doch Abimélech was tot haar niet
genaderd; daarom zeide mi : Heeretzult
Gij dan ook een regtvaardig volk dooden ?
5  Heeft hij zelf mij niet gezegd i Zij is
mijne zuster; en zij, ook zij heeft ge-
regd : Hij is mijn broeder. In opregt-
heid mijns harten en In reinheid mijner
handen, heb ik dit gedaan.
6  En God zeide tot hem in den droom:
Ik heb ook geweten, dat gij dit in op*
regtheil uws harten gedaan hebt, en Ik
heb u ook belet van tegen Mij te ron-
digen; daaiom heb Ik u niet toegelaten,
haar aan te roeren.
7  Zoo geef dan nu dezes mans huis*
vrouw weder, want hij is een profeet,
en lui zal vooru bidden, opdat gij leeft;
maar zoo gij haar niet w<iiergeeft, weet,
dat gij voorzeker sterven zult, gij, en al
wat uwe is I
8  Toen stond Abimi\'-Iech des morgens
vroeg op, en rie,i al zijne knechten, en
sprak al deze woorden voor hunne ooien.
En die mannen vreesden zeer.
9  Kn Abiniplech riep Abraham, en
zeide tot hem : Wat hebt (Ij ons gedaan?
| en wat heb ik tegen u gezondigd, dat gü
over mij en over mijn koningrijk eene
groote zonde gebragt heht ? gij hebt da-
den met mij gedaan, die niet zouden ge-
daan worden.
in Voorts zeide Abimélech tot Abra-
ham i Wat heht gij gezien, dat gij deze
zaak gedaan hebt f
! 11 Kn Abraham zeide : Want ik dacht,
alleen is de vree-ze Gods iu deze plaats
niet, zoodat zii mij om mijner huisvrouw
l wil zullen dooden.
| 12 Kn ook is zij waarlijk mijne zuster,
zy i* mijns vaders dochter, u aar niet
mijner moeder dochter; en zij is mij ter
: vrouwe geworden.
13 Kn het is geschied, al* God mij uit
; mijns vaders huis deed dwalen, zoo sprak
ik tot haar : Dit :ij uwe weldadigheid,
die gij bij mij doen zult : aan alle plaat*
seii, waar wij komen zullen,
b zeg van
mij : llü is mijn broeder!
H Toen nam Abimélech schapen en
\\ runderen, ook dienstknechten en dienst-
\' maagden, en gal dezel.eaan Abraham; en
hij gaf hem Sara zijne huisvrouw weder.
15 Ku Abimélech zeide s Zie, uiyn land
is voor uw aangezigt; woon, waar het
goed is in uwe nogen.
\' 10 Ku tot Sara zeide hij : Zie, ik heb
uwen broeder duizend zilverlingen gege-
<  ven i zie, hij zij u een deksel der oogen,
alle,,, die met u zijn, ja bij allen, en
; wees geleerd.
: 17 Kn A\' raliam bad tot God; en God
| genas* Abiméleeh, en zijne hulsvrouw, en
| zijne dienst maagden, zoodat zij baarden.
! IS Want de HEBRE had al de baar-
1 nioedns van het huis van Abimélech
<  ganschelijk toegeslottn, ter oorzake van
i Sara, Abrahams huisvrouw.
HOOFDSTUK. 21.
[zak wordt naar Gods belofte geboren en be-
snede», vh. 1. Abraham houdt een Kroot
mittnAal o|> den dag van Izakn xpeniut;, 8.
Istnael npi>t daarmede en wordt met rgin*
moeder rfagW, op verzoek van Sara en naar
t\'od» woord uitgedreven, \'J. llau\'ar dwaalt
in de
Ln
iel is
u-lijn,
i gevi
fio.l voorziet dit
en troont ll:i\'.-ar, 17. [amaUs woonplaats en
huwelijk, *>. Abiméleth maakt een verbond
met Abraham te 11,-r—êba. 22. Aliraham dient
en dankt den IIKKKK, 33.
17AN de DEERE bezocht Sara," geliik als
\\i Hij gezegd had; en de HKKKKdeel
aan Sara, gelijk als Hij gesproken had.
2  \'" Kn Sara werd bevrucht, en haarde
Abraham eenen zoon iu zijnen ouderdom,
1 ter gezetter tijd, dien hem God gezegd
had.
3  En Abraham noemde den naam zijns
zoons, die hem geboren was, dien hem
Sara gebaard had, lak.
4  Kn Abraham besneel z\'inen zoon
Izak, zijnde acht dagen outt, «* geluk als
hem God geboileu had.
5  Ka Abraham was honderd jaren oud,
als hem Izak zijn zoon geboren werd.
(i Kn Saia zeide : God heeft mij een
lagchen gemaakt; al die het hoort, zal
met iuü lagchen.
i 1897.
. 17.19.
-ocr page 24-
IS Hagar en Timael uitgedreven.
GENESIS 22.
AbimÉlecb. God beproeft Abraham.
7 Voorts zeide rij : Wie zou Abraham
gezegd hebben ; Sara heeft zone» ge*
lOOM I vaut ik heb eenen zoon gebaard
fn zijnen ouderdom.
S En het kind werd groot, en wer.1
gespeend; I en luaukte Abraham eenen
grooten maaltijd op deu dag, als Izak
gespeend werd.
\'.I Kn Sara zag den zoon van Harnr de
Egyptische, dien zij Abraham gebaard
had, spot rende.
in Kn zij zeide tot Abraham : « Drijf
deze dienstmaagd en haren zoon uit;
want ile zoon .Ie/er dienstmaagd zal met
mijnen zoon, met Ir.ak, niet erven.
11 Kn dit woord was zeer kwaad in
Abrahams oogen, ter oorzake van zijnen
toon.
1-\' Maar God zeide tot Abraham : Laat
het niet kwaad zijn in uwe oogen, over
den jongen, en over uwe dienstmaagd: al
wat Sara tot u zal zeggen, hoornaar hare
stem, ƒ want in Izak zal uw zaad ge-
noemd norden.
13 \'J Doch Ik zal ook den zoon dezer
dienstmaagd tot e*-n volk stt-llen, omdat
hij uw zaad is.
11 Toen stond Abraham des morgens
vroeg op, en nam brood, en eene tesch
water, en zaf ze aan Ha^ar, die leggende
op haren schouder i ook (/nf hijhaarUet
kind, en zomi haar weg. Kn /ij ging voort,
en d«aalde in de woestijn BVr séba.
1\') Als nu het water van de tlescli uit
was, IO0 wierp zij het kind onder eenen
van de struiken.
16  Kn zij ging, en zette zich tegen*
over, afgaande zoo v erre, als die met
boog schieten; want zij zeide : Dat
ik het kind niet zie sterven; m zij zat re-
genover, en hief hare stem op, en weende.
17  Kn God boorde de stem van den
jongrn ; en de Engel Gods rf^p Ilagar toe
>n hemel, en zeide tot haar : Wat
Ilagar? vrees niet, want God heeft
naar des jonvens stem gehoord, ter
plaatse, waar lui Is.
3<l Kn hij zeide 1 Dat gij de zeven ooi
lammeren van mijne hand nemen zult,
opdat liet mij tot eene getuigenis zij, dat
ik dezen put gegraven heb.
•il Daarom noemde men die plaats Ber-
sfb.-i, omdat die beiden daar gezworen
badden.
j 32 Alzoo maakten tij een verbond te
Ber-s^ba. D).arna stond AbirueMech op,
en l\'icliol zyn krijgsoverste, en zij keer-
den wederom naar het land der Fili«-
tvjeen.
33 En hij plantt? een bosch in Ber-
s^ba, * en riep aldaar den naam des
HERREN, des eeuwigen Gods aan.
31 Kn Abraham woonde als vreemde*
Iïn;< vele dagen in het land der Filistijnen.
HOOFDSTUK Sfc
C.Oii beproeft Abraham, hem bevelen-te li
toon li.ik te o (Tere 11. v». 1. Abraham i"
reeil te rehoorznmen, 3. manr wnrilt
(lint uil ilen hi\'.....I belet, hooff geroeuu
vereerd net vernieuwüiit der natonen en (ïoili
Md, II. Abraham ontnagtgoede tijilinsr na
zijn» hroeilera Nshurt welvaart en uakiime-
liiigen. »>.
EN het geschiedde na deze dingen, dat
God Abraham verzocht; en Hij zeide
tot hem : Abraham! Kn bij teide : Zie,
hier ben ik I
2  Kn Hij zeide \\ Neem nu uwen zoon,
•i uwen cenlge, dien gij liei\'hcbt, Izak,
en ga heen naar het land Mm la, en offer
hem aldaar tot een brandoffer, op eenen
van de t/crgen, dien Ik u zeggen zal.
3  Toen stond Abraham des morgens
vroeg op, en zadelde zijneu ezel, en nam
twee van zijne jongeren met zich, en Izak
/nii\'ti zoon; en hij klooide hout tot het
brandoffer, en maakte zich op, en ging
naar de plaats, die hem God gezegd uad.
4  Aan den derden dag, toen.hief Abra-
ham zijne oogen op, en zag die plaats van
verre.
5  Kn Abraham zeide tot zijne jonge*
. ren : Blijft gij hier met den ezel, en ik
I en de jongen zullen heengaan tot daar;
aangebeden zullen hebben, dan
/"R
11
br\'
il: ia
» (U
*•
IS. ld
i; n
1>1 «Jlf. "|\'| UCI Ul\'ll J\'IN^ril "(*, T"IJ IIUUH
hem vast met uwe liand, * want Ik zal tuTcn wij tot u wederkepren
<ï Kn Abraham nam liet hout des brand*
hem tot een groot volk Mellen.                         
li) Kn God opende hare oogen, dat zij \' offers, en leïde het op Izak zijnen zoon;
eenen watermt zag; en zij gii-g, en vulde j <*n by nam liet vuur en het mes in zijne
de Hesch met water, eu gaf deu jongen ! hand, tn zij beiden gingen zamen.
te Irinken.                                                              7 Toen sprak Izak tot Abtahain zijnen
20 Kn God was met den jongen, en htf | valer, en Zeide i Mijn vader! Kn hi}
\' zeide : Zie,
hij teide i
werd groot, en hij wooudcin de woestijo;
en werd een boogschutter.
21   Kn hij woonde in de woestijn Pa*
ran; en zt\'tne moeder nam hem cene
vrouw uit Egypteland.
22  Voorts geschiedde het ter zelfder
tijd, dat Abimélech, mitsgaders Fichol
zijn krijgsoverste, tot Abraham sprak,
zeggende i God is met u in alles wat gij
doet.
23  Zoo zweer niü uu hier bij God : Zoo
fU ui!1, of mijnen zoon, of mijnen neef
legen zult I naar de weldadigheid, die ik
bij u gedaan heb, » zult gij doen hij mij,
en bi.| üei ïai;d, waarin gij als vreemde*
ling verkeeit.
24  Kn Abraham zeide i Ik zal zweren.
2ó Doch AbraLain berispte Vbimélech
ter oorzake van eenen waterput, dien
Abimélechs kuechten met geweld geno*
inen liadden.
26  Toen zeide Abiu.élech : Ik heb niet
geweten, wie dit stuk gedaan heeft : en
ook hebt gij net mij niet aangezegd, en ik
heb er ook niet van gehoord, daD heden.
27  Kn Abraham nam schapen en run-
deren, en gaf die aan Abiméleeli; en die
beiden maakten een verbond.
2*4 Doch Abraham stelde zeven ooi-
lammeren der kudde bijzonder.
2a Zoo zeide Abimélech tot Abraham :
Wat zullen hier deze zeven ooilammeren,
die gij bijzonder gesteld hebt?
Her ben ik, mijn zoon! Kn
Zie het vuur en het hout; maar
____ Ja het lam tot het brandoffer?
8 Kn Abraham zeide : God zal zich
/.elven een laü ten brandoffer voorzien,
mijn zoon! Zoo gingen zij beiden zamen.
" Kn zij kwamen ter plaatse, die hem
God gezegil hal; en Abiaham bouwde
aldaar een altaar: en bij schikte het
hout, en bond zijnen zoon Izak, en * leide h Jsloh. * *
hem op het altaar boven op het hout.
10  Kn Abraham strekte zijne hand uit,
en natu het mes, om zijnen zoon te slagten.
11  Maar de Kngel des HKKRKN riep
tot hem van den hemel, en zeide i Abra-
bam. Abraham! Kn hij zeide : Zie, kier
ben ik!
12  Toen teide Hij i Strek uwe hand
niet uit aan den jongen, en doe hem
niets! want nu weet Ik, dat gij Godvree*
tende /.ii\', en uwen zoon, uwen eenige,
van Mij niet hebt onthouden.
13  Toen hief Abraham zÜnc oogen\'op,
en zag om, en ziet, achter was een ram -
in de vervarde struiken vast met zijne
hoornen; en Abraham ging, en nam dien
ram, en offerde hem ten brandoffer in
I zrjus zoons plaats.
11 K:i Abraham noemde den naam tra"
die plaats : De IIEKRK zal het voorzien I
Waarom heden ten daire gezegd wordt :
Op den bsrg des IIEEREN tal het Toor*
zien worden I
-ocr page 25-
Abraham en Eliézer,. 1\'.*
Dooi van Sara.
GENESIS 23, 21.
het aangezigt van het volk des lands ;
13 Eu bij sprak tot Efron, voor de
ooren van het volk des lands, zeggende :
Trouwens, zyt gij h*t? lieve, hoor mij i
ik zal liet geld dei akkers geven, neem
het van mij. zoo zal ik mijne doode al-
daar begraven.
Il En Efron antwoordde Abraham,
zeggende tot hem :
15 Mijn heer \' hoor mij : een land van
vier honderd sikkelen zilvers, wat is dat
tusseben mij en tusschen u ? begraaf
slechts uwe doode.
lti Kn b Abraham luisterde naar Efron;
en Abraham woog Efron het geld, waar-
van hy gexiiiokeu had, voor de ooren van
de zonen lleths, vier honderd sikkelen
zilvers, onder den koop-uan gangbaar.
17   «• Alzoo werd de akker van Efron,
die in Ma<ihpéla »a», dat tegenover Mamre
lay, de akker en de spelonk, die daarin
was, en al liet geboomte, dat op den ak-
ker stunt, dat rondom in zijne gansene
landpale na» gevestigd,
18  Aan Abraham tot eene bezitting.
voor de iWgen van de zonen lleths, bij
allen, die tot zijne stadspoort ingingen.
I!) En daarna be-rroef Abraham zijne
huisvrouw Sara in de Bp\'lonk de» akkers
van Machpéla, tegenover Mainre, hetwelk
is Ilebron, in het land Kauaan.
20 Alzoo werddie akker, en de spelonk,
die daarin was, aan Abraham gevestigd
tot eene erfbegrafenis van de zonen
lleths.
HOOFDSTUK 21.
Abraham, mul en rijk zijnde, neemt zijnen
iiud*ten Lnerht eenen eed af en te tuit hem
naar Mesnpolaiiiie tot zijne niaagurhau, om
voor zijnen molt Iz.ik eene vrouw te halen.
vs. 1. De knecht trekt, volkomen niimust,
heen trn volbrengt zijnen 1**1 nietginlvmelitige
trouw, 10. Door t.....e wonderbare bertieilng
de* Meeren verkrijgt hij Uebekka zeer vtior-
wpoedig met volle toextemming van de haren,
SO, trekt met Rehekka van daar en brengt
haar tot luik, 61, ma haar ontvangt, trouwt
eu bemint, 66.
AliimiAM nu was nud ei wel be-
daagtl; en de II I ! [tl had Abraham
in alles gezegend.
2 /..in sprak Abraham tot zijnen knecht,
den Oudste van zijn buis, regerende over
allee, wat hij had: •> Leg toch uwe hand
onder mijne heup;
.; Op-lat ik u doe zweren bij den
HEERE, den God des hemels, en den
j God der aarde, h dat gij voor mijnen
zoon geene vrouw nemen zult van de
doekteren der Kar.ailnieten, in het mid
den van welke ik woon ;
4  Maar dat gij naar mijn land, en naar
mijne maagschap trekken, en voor mij-
...... zoon [zak eene vrouw nemen zult.
5  En die knecht zeide tot hem i Mis-
schien zal die vrouw mij niet willen vol-
gen in dit land ; zal ik dan uwen zoon
moeten wederbrengen in bet land, waar
gij uitgetogen zijt ?
6  Eu Abraham zeide tot hem : Wacht
u, dat gij mijnen zoon niet weder daar-
heen brengt !
7  < De HEERE, de God des hemels, die
mtj, uit miins vaders huis eiiuithetlund
mijner maagschap* genomen heeft, en
die tot mü gesproken beeft, en die mtj
gezworen heelt, zeggende : \'\' Aan uw
zan.l zal Ik dit land geven ! Die zelf zal
zijnen Engel vuor uw aangezigt zenden,
dat gij voor mijnen zoon van daar een*
vrouw neemt.
8  Maar indien de vrouw u niet volgen
wil, zoo zult gij rein zijn van dezen mij
nen eed ; alleenlijk breng mijnen zool
daar niet weder heen.
ïi Toen leide de knecht tune hanr
onder de heup van Abraham zijnen heer,
en liii zwoer hem over deze zaak.
10 Ea die kueebt nam tien kemelei
15  Toen riep de Engel dei IIEEKKN
tot Abraham ten tweede male tan den
hemel ;
16  En zei Je : i Ik tweer ,{ bij Mij zcl-
ven, spreekt de MEERE ; daarom dat gij
deze zaak gedaan hebt, ea uwen zoon,
uwen een i ge, niet onthouden hebt ;
17  Voorzeker zal Ik u grootelijks zege-
nen, en uw zaad zeer vermenigvuldigen,
als de sterren des hemels, en als htt zand,
dat aan den oever der zee is; \'en uw
zaad zal de poorte zijner vijanden erfelijk
bezitten.
18   En ƒ in uw zaad zullen gezegend
worden alle volken der aarde : naardien
g\\) miine stem gehoorzaam geweest zijt.
19   Toen keeide Abraham weder tot
«One jongeren ; en zij maakten zich op,
en zij gingen samen nae.r hVr-téba ; en
Abraham woonde te Ber-iéba.
2ll En het geschiedde na deze dingen,
lat men Abraham boodschapte, zeggen*
de : Zie, Milka heeft ook ÏSahor, uwen
broeder, zonen gebaard.
21 Uz zijnen eerstgeborene, en ltuz
zijnen broeder, en Keuiuël, den vader
van Aiam,
~U Eu Chésed, en Hazo, en Pildas, en
Jidlaf, en Itethuel;
23  (Eu lïethuel gewon Kebekkn) deze
acht baarde Milka ...<n .Nahor, den broe-
der van Abraham.
24   En zijn bywijf, welker naam wm
Reuma, diezelve baarde ook Tebah, en
Gaham, en Tahas, en Maiii\'lia.
HOOFDSTUK 33.
S«r« sterft en wordt van Abraham beweend,
vb. l. Uiraham koopt np som pl«*-ti--e wijze
den likker van Efron den Hethiet, met de
spelonk Maelipéln, tot een,\' erlbe-frafent». 3.
en lu-graaft «Maar zijne huisvruuw Sara, 1\'J.
EN liet leven van Sara was honderd
zeven en twintig jaren : dit waren de
jaren de* levens \\an Sara.
2  Kn Sara stierf te Kirbith Ark*, dat
is Ilebron, in het land KaïiKan ; en Ahra-
ham kwam oin Sara te beklagen, en haar
te bewcenen.
3  Daarna stond Abraham op van bet
aangezigt zijner doode, en hij sprak tot
de zonen lleths, zeggende :
( Ik ben een vreemdeling en inwoner
bij u ; » geeft mij eene erfuegrafenis bij
u, opdat ik mijne doode van voor mijn
aanitrezigt begrave.
En de zonen lleths antwoordden
Abraham, zeggende tot hem :
6lloorone, mijnheer! gij zijt een vorst
Gods in het midden van ona ; begraaf
uwe doode in de keure onzer graven ;
niemand van ons zal zijn graf voor u
weren, dat gij uwe doode niet zoudt be-
C raven.
7  Toen stond Abtahain op, en boog
zich neder voor het volk des lande, voor
de zonen lleths j
S En hij spiak met hen, zeggende i 1*
het met uwen wil, dat ik mijne doode
begrave van voor mijn aangezigt ; zoo
hoort mij, en npreekt voor mij bij Efron,
den zoon van Zohar,
8  Dat bii mij geve de spelonk \\an
Machpéla, die hij heelt, die in het einde
van zijnen akker is, ilat hu dezelve mtj
om het volle geld geve, tot eene erfbe-
grafet.is in het midden van u.
lil Efron nu zat in het midden \\an de
zonen lleths ; en Efron de Hethiet mit-
woordde Abraham, voor de ooren van de
zonen Heths, van al degenen, die ter
poorte zyner stad ingingen, zeggende :
11   Nee», mijn beer! hoor mij :dVnak-
ker geef ik u, ook de spelonk, die daarin
is, die geef ik u ; voor de oogen van de
zonen mijns volks geef ik u die; begraaf
uwe doode.
12  Toen boog zich Abraham neder voor
I, (.en. 50:15.
tien.
ia:.
1.1:15.
1.1: Ie*.
26: t.
Es.
3»: 13,
I)eut
31:1.
Hand
-ocr page 26-
koint bjj Laban.
•." Abrahams knecht ontmoet K-bekka,
GENESIS U.
tot mij gesproken ; zoo kwam bij tot
dien man, en ziet, hij stond bijdekeme-
Icn, by de fontein.
31 Rn lui zeide i Kom in, gij gezegende
des HKKKKN, waarom zou.lt gü buiten
staan ? want ik heb bet huis bereid, en
de pi ïal* voor de kemelen.
33 Toen kwam die man naar bet huis
toe, en men ontgor htr. de kemelen, en
men gaf den kemelen stroo en voeder; en
water om zijne voeten te wasschen, en de
voeten der mannen, die bij hem waren.
31 Daarna werd hem te eten voorgezet;
maar hij zeide : Ik zal niet eten, totdat
ik mijne woorden gesproken heb. Kn hij
zei Ie ! Spreek !
31 Toen zeide hij : Ik ben een knecht
van Abraham ;
35  Kn de IIKKHK beeft mijnen hrer zeer
gezegend, zoodat hij groot geworden is;
en IItj heeft brm gegeven schapen, en
runderen, en zilver, en goui, en kneeh-
ten, en maagden, en kemelen, en ezelen.
36  Kn Sara, de huisvrouw van mijnen
heer, heeft mijnen lieer een en zoon ge-
b\'iard, nadat zij oud geworden w-as ; en
Lij heelt hen gegeven al let, wat hij heeft.
37  Kn mijn heer heeft mij dom zweren,
zeggende : Gij zult voor mijnen zoon geene
vrouw nemen van de doebteren der
Kanaft\'iieten, in welker land ik woon;
\'--X Maar gij zult trekken naar het huis
mijns vaders, en naar inijn geslacht, en
zult voor mijnen zoon eeue vrouw nemen !
89 Toen zeide ik tot mijnen heer: Mi»*
schien zal mij die vrouw niet volgen. I
•lu Ku bij zei Ie tot mü : I>e HKKKK,
voor wiens aangezigr ik gewandeld heb,\'
zal zijnen Engel met u zenden, en IUi zal
uwen weg voorspoedig maken, dat gij!
voor mijnen zoon eene vrouw neemt, uit;
mijn geslacht en uit mijns vaders huls.
41   Dan zult gij van mijnen eed rein i
/.i\'i;i. wanneer gij tot mijn geslacht zult,
ge/aan zijn ; en indien zij baar u niet\'
geven, zoo zult gij rein zijn va» mijnen
eed.
42  Ku ik kwam beden aan de fon
teiu ; m zeide : O HKKKK 1 God vat
mijnen heer Abraham \' Zoo Gij nu mij
nen weg voorspoedig maken zult, op
welken ik ga ;
43  Zie, ik sta bij de waterfontein j zoo
geschiede, dat de maagd, die uitkomen
ral om te patten, en tot welke ik zeggen
zal i Geef mij toch een weinig waters te
drinken uit uwe kruik ;
41 Ka zij tot mij zal zeggen : Drink gij
ook, en ik zal ook uwen kemelen putten ;
dat deze die vrouw zij, die de DEERE
aan den zoon van mijnen heer heeft toe-
gewe ten.
Ai, Bar ik geëindigd bad te spreken in
mijn hart, ziet, zoo kwam llebekka uit,
en bad bare kruik op baren schouder,
en zij kwam af tot de fontein en putte;
en ik zeide tot haar : Geef mij loch te
drinken I
4t> Zoo haa«tte zij zich, en liet hare
kruik van zich neder, en zeide : Drink
gij, en ik zal ook uwe kemelen drenken;
en ik dronk, en zij drenkte ook de ke*
melen.
47 Toen vraagde ik haar, en zeide :
Wiens dochter zot gij? Kn zij zeide: De
dochter van liethuël, denzoon van Nahor,
weiken Milka bem gebaard heeft. Zoo
leide ik het voorboofdsiersel op haar aange-
zigt. en de annringen aan hare banden;
4S Kn ik nsigde iniin hoofd, en aanbad
den IIKKHK ; en ik loofde den IIKKHK,
tien God van mijnen beer Abraham, die
mij op den regten weg geleid had, om
de dochter des broeders van mijnen heer
voor /i\'Mii zoon te nemeu.
r.\' Na dan, zoo gijlieden weldadigheid
en trouw aan mijnen heer doen zult,
geeft het mij te kennen : en zoo niet,
van z^iis Urvn v. kemelen, e» toog heen;
• ti ii\' lift goed rijn i: \'it -ii vhk ia zijne
hand ; on hij maakte zic\'i op, rn tong
heen naar Mesc-pilamic, naar de stad
van Nahor.
11 Kn hij deed dekeneden nederknieh-n
buiten de Hal, bij «rum waterput, dei
ivoudtijds, ten : p [\'•, als de putster*
nltkwamen.
13  Kn Uij zeide : HKKKK ! God nn
mijnen heer Abraham ! «toe ktar mij
toch heden ontmoeten, rn doe weldadig\'
leid bij \\brii*uitii mijnen heer.
Kt Zie, ik sta bij de w «torfontein, en
Ie dochterea dei mannen dezer stal zijn
uitgaande, om water te putten :
14  Zoo getchtede, dat die jonge dochter,
tot welke ik zal teggen : Neig loch uwe
\'iruik, dut ik drinke ; en zij zal zeggen:
Drink, en ik zal ook uwc kemelen dren-
ken ; diezelve zij, die Gij uwen kicvht
izak toegewezen hebt. en dat ik daaraan
>ek< nnc, dat Gij Weldadigheid bij mijnen
teer gedaan hebt.
15  Ku het jreseliiedde, eer hij «r einde; d
\'ïal te inreken, riet, t io kwam Itebrkkn
lil, \' «eiker, in [n ilnië! geboren was, den
toon vau Milka, dehuiaTrouwvan Nahor,
len broeder vau Xbrah\'iu ; en zij bad
;iare kruik op baren schouder.
16  Ku die joogedochterwaa teer schnon
."au eangeilgt, rene maagd, en geen man
..• ! haar takend . en zij ifing af naar de
fontein, en vulde liare kruik, en ging op.
1" Toen liep die knechi haartegemoet,
rn bij zeide : Laat mij toch een weinig
wa\'er« uit uwe kruik drinken.
18  Kn zij zei Je : Drink, mijn lieer ! en
tij haastte zich, en liet hare kruik ne Ier
op hare hand, en gaf hem te drinken.
19  Als zij nn voleindigd bal van he;n
brinken te geren, zei.ie zij : Ik cal ook
.oor uwe kemelen natten, tot !hi zij vol-
•jndfgd hebbeu te drinken.
2ii En zij haastte zich, en goot hare
kruik uit In den drink bak, en liep weder
•iaar i!en pui om te putten, en zü putte
.oor al auae kemeleu.
£1 Kn de man ontzette zich over naar,
«tilzwiigemlc, oin te uierken, of de
HEKKE zijnen weg vo>rspoedi* gemaakt
ia 1, ol niet.
22 Ku het geschiedde, »U de kemeleu
rolelndigd balde i te drinken, dat die
nan een gouden voorhoofdsicrsel nam,
u-i ,- l. \\ . ri was een halve sikkel, en
wee nrmriugen aan hare handen, welker
ïew-jgt was den <titO(V« goud».
£3 Want hij bal gezegd : Wiens doch-
er zi.*|t KÜ f (fel bet mi) loch te kennen ;
b er ook ten huize uws valera plaats
• oor ons, oui te vernachten?
24 Kn zij had to* hem gezegd:/ Ik ben
Ie dochter van ItethllCt, den zoon van
Milka. dien zii Nahor gebaard heeft.
ffii Voorla had zij tot hem gezegd: Ook
u er stroo en veel voeders bij ons, ook
daats om te vernachten.
£\'i Toen ueigde die man zijn hoofd, en
tanbad den IIKKHK ;
£7Y.n mi zeide: Geloofd zit de HEEItE,
Ie God van mijnen beer Abraham, die
\'iine weldadigheid en waarheid niet na-
;elaten heeft van mijnen heer ; ann-
raanrle uiij. de UKKHK heeft mij op
lezen wej geleid, ten huize vau mijns
teeren broederen.
.*• Kn die jonge dochler liep, en gaf
en huize harc- moeder te kennen, gelijk
leze zaken weren.
2!\' Kn Hebt kka had penen broeder,
\'i\'iens naam wtM l.abnn ; en Laban liep
ot dien man naar buiten tot de Fontein.
3n Kn het geschiedde, al» hij dat voor-
loofdsirr«el gezien bad, en de armringi-n
aan de handen zijner zuster ; en als bij
re boord bad de woorden zijner zuster
Hebekka, zeggende i Alzoo heeft die man
-ocr page 27-
a en luk. \\brabam. Kruit*.
Jukoh en Kwu geboren. 21
geeft het mij ook te kraan, oplat ik mij
ter regter- of trr linkerhand wende.
50  T \'in antwoordde Ijihan, en Bethuël,
en leiden: Van den M I \' l\'.V. is deren .,\',
voortgekomen, wij kunnen kwaad noch
goed tot o spreke n.
51  Zie, Kebekka fa Toor uw aangezigt,
neem haar en trek henen; "i zij de
Trouw van den zoon uws herren, gelijk
de HKKRK gesproken heefr.
52  En het geschiedde, al* Abrahams
knecht hunne wooiden hoorde, zoo boog
hij zroh ter aarde voor den HEKKE.
53  Kn de knecht buig Ie voort zilveren
klcinoodrn, en gouden kleinoodeu, en
klrederen, en hij gaf die aan Kebekka;
I hij gaf ook aan haren broeder ea hare
\'moeder kostelijklieden.
I 51 Toen aten en dronken zij, hij en de
]mannen, die bij hem waren; en zij vrr-
1 nachtten, en tij *iunden des morgen» op,
jen hij zeide: I,**t mij trekken lot mijnen
Iheer!
I 55 Toen zeide haar broeder, en hare
; moeder ; Laat de JODfS dochier eenige
jdatcen, of tien, bij ons blijven; dasrm
\' zult tri) traan.
: 56 Maar hij telde tot hen: Houdt mij
niet op, dewijl de HEKKE mijnen wen
voorspoedig gemankt heeft! Iaat mij
trekken, dat ik tot miinen heer ga.
57 Toen zeiden zij t Laat ons de jonge
dochter roepen, en haren mond vragen.
hA Kn zij riepen Rrhekka, en zeiden
tot haar i Zult gij met dezen mar trek-
ken ? Kn zii antwoordde: Ik zal trekken !
59  Toen lieten «ij Kebekka, hunne zus*
ter, en hare voedster trekken, tnftgftltffl
Abrahams knecht en zijne iiiaenen.
60  Kn 7.x) zegenden Kebekka, en zeiden
tot hp.ar : O Onze luster 1 v or 1 gij tot
duizenden milUooncrt, en uw taa-ïbezitte
de poort ziiner haters!
61   Kn Kebekka maakte zich op met
hare jonge dochteren, en zij reilen op
keinelen, en volirden den inan : en die
knecht nam Kebekka, en toog heen.
62  Izak nu kwam, van dai r men komt
tot den !\'put l.achai K>ï; en hij woond-j
in het zniderland.
63  Kn Izak was uitgegaan om te bidden
in het veld, tegen het naken \\an den
avond ; en hij hief ziitie OOgrfi op. en rag
toe, en ziet, de kemelen kramen!
61 Kebekka hief ook hare oogen op, ru
zij zag Izak: en zij viel van den kemelaf.
65 Kn zij zeide tot den knecht: Wie is
die man, die ons in het veld te getno»*!
wandelt? Kn de knerht zeide : Dat is
mijn heerl Toen nam zij den sluijrr, en
bedekte zich.
H Kn de knecht vertelde aan Izak al
de zaken, die hij gedaan had.
67 Kn Izak bragt haar in de tent van
zijne moeder Sara; en bij nam Kebekka.
en zü werd hem ter vrouw, ra bij had
haar lief. AIzoo werd Izak getroost na
«Üner moeders dood.
HOOFDSTUK 25.
X* den dood van Sur» m-eint Abraham Ketüra
rn krijirt uit hut kind, ren en I !*»*•> n-iiiii*.
va. 1. Hg mankt Izak < ïfi-enaam tan al lijn
(roi-.l en j.n.lt de kin.!.Ten der hijwü ven rart
Reiehenken weg naar hel land van het oo-l.-n,
*. Abraham* ouderdom, dood en hi-erafenin,
7. Izak wordt na zijns raden dood gvsegn-d,
II. I-m»>*l- gealaeht, ouderdom en don,!, 12.
Itak hi.lt il v-or sijne hui* vrouw, ffe
IWMger wordt, en hem Kzau en Jakoh baait,
welker beider toestand verhaald wordt, 21.
Eïau verkoopt zijne eerstgeboorte aan Ja-
kob, 29,
F*N Abraham vorr voort, on nam ecne
i vrouw, wier naam wil Keuira.
2  n Kn /ii baarde hem Zimram en .-ok-
aan, en Medau en Midian, en Jisbak en
Suah.
3  Kn Joksan gewon Seba en Dei!an; en
de zonen van Dedan waren de A*surietea,\'
en Letusieten, en Leiimiuietcn.
4   li de zonen van Midian waren Kfa
en Efer, en Ilenorh en \\\\ i In. en KIdra
Deze allen waren zune» van Ke\'Ora.
5  Doch *> Abraham gaf aan Izak al wat - \'
hij had.
6  Maar aan de zonen der bijwijren, die
Abraham had, gaf Abiaham gesebrnkon ;
en zond hen wee van lijnen zoon Izak,
terwijl hij nog leel li\\ oostwaarts naar,
het land van Oosten.
7  Dit nu zijn de dagen der jaren des Ic- j
vens van A braham, welke hij ge leef!
heeft, honderd vijf en zeventig jaren.
S Y.n Abraham gaf den gerst en stie-f,,
t in goeden ouder lont, oud en rfe* leren* c C
zat. en hij werd tot zijne volken verz*-
meld.
!« Kn l\'.ak en Ismaël, zijne zonen, ho-\'
groeven hein in de spelonk van Mach*
péht, in den akker van Kfron, den zoon
van Zo:.ar, den Mrthiet, welke tegen*
over Mamre is.
10  Ia den akker, dien Abraham van de
zonen Het ha (ekocht had, daar is Abrn-
ham begraven, en Sara zijne huisvrouw.
11  Kn het geschiedde na Abraham
\'
doo 1, dal God I-ak, lijnen zoon, zegende;
en Izak woonde bij den put Ijichai-Koi.
12  Dit du zijn de geboorten vau IintaH,
den zoon van Abrahnm, dien Ifagnr, de
Kgyptisch*. dlenalmatgil *»» Sant, Vhra-
ham gebaard hot.fr.
13  Kn dit zijn de •\' namen der tonen >l tKn
van Ismaël, niet hunne namen i>aar
hunne geboorten. De eerst<eb:r-ne van
Ismaël, Nebaioih, daarna Kcdar, en
Albeël, en Mibram.
II En Misnin, en Duma, en Mas»n,
15 II;. \' v on Tliriiia, Jetur, .Natls en
Knlina.
H Deze zijn de zonen van Ismaël, rn
dit zijn hunne namen, in hunne dorpen
en paleizen, twaalf vorsten raar hunne
volken.
17 Kn dit tyn de jaren de* levens van
Ismaël, honderd zeven en dertig jaren;
en hij krT den (feest, en stierf, en hij
werd v#r/-ameld tot zijne volken.
IS Ka zij woonden van Ha.ila tot Su
toe, hetwelk tegenover Kgypte is, daar
gij gaat mar Assur; hij heeft zich neder-
geslagen voor het aanvezi^t van al zijne
broederen.
1\'J Dit nu zijn de geboorten van Izak,
den zoon van Abraham : Abraham ge-
won Izak.
Si Kn Izak was veertig jaren oud, als
hij Kebekka. de dochter van Ketiiuël,
den Syriër, uft Paldaii-Arnm, de zuster
\'
van Labau den Svriër, tich ter vrouw nam
•21 Kn Irak hal den 11KKRK zeer, in de
tofreowoordigheid van zijne huisvrouw, \'
want «ij waa on v tocht haar; endeHKKRK
liet zich vt-n hem verbidden, • zoodat
Kebekka, zijue huisvrouw, zwanger werd.
22 Kn de kinderen stieten zich zamen j
in baar ligchaam. Toon zeide zij : Is hei
zoo? waarom ben ik dus? Kn zij ging om •
den HKKUK te vraren.
Z3 Kn de IIKERK zeide tot baar: Twee
volken zijn in uwen buik, rn twee natiën ;
zullen zich uit uw ingewuud van een
rcheideu ; ƒ rn het oene volk zul sterk\'r
/Ün dan het andere volk; ;i en de meer*,
dere zal den mindere dienen.
Oi Als nu hare dagen \\ervuld waren
om te baren, zitt, too waren (wellingen,
in haren bulk.
S5 Kn de eerste kwam ni\', ros; hij was
geheel als oen harrn kleed : daarom1
noemden zij zijnen imam Ezau.
26 Kn daarna kwam zijn broeder uit,
fc wieu* hand Ezan» verzenen hield :
daarom noemde men zijnen naam Jakoh.
En Izak was zestig jaren oud, als hij hen
i
gewon.
-ocr page 28-
te Gcrar. God zegent Irak.
SS Emb verJt. zijn/? eerstgeboorte. Izak
gen, zoodat gij ecne schulJover onszoudt
gebragt hebben.
11 En Abimélech gebood liet gansche
volk, zeggende : Zoo wie dezen man of
zijne huisvrouw aanroert, zal voorzeker
gedood worden !
k\' En Izak zaaide in datzelve land, en
hy vond in datzelvp jaar honderd maten
want de IIEERE zegende hem.
13 En die man werd groot, ja hij werd
doorgaans grooter, totdat hij zeer groot
geworden was.
11 En hij had bezitting van schapen,
en bezitting van runderen, en groot ge
zin ; zoodat hem de Filistijnen benijdden,
l.\'i En al de putten, die de knechten
van zijnen vader, in de dagen van zijnen
va ter Abraham, gegraven hadden, die
i-topten de l\'ilisiyncn, en vulden dezelve
met aarde.
Iti Ook zeide Abimélech tot Izak: Trek
van ons, want gü /L." W(! rnagtiger ge-
worden, dan wü.
1" Toen toog I/.ak van daar, en hy
* legerde zich in het dal van Gerar, en
woonde aldnar.
In Als nu Izak wedergekeerd was,
groef bij die waterputten op, die zü ten
tijde van Abraham zijnen vader gegra
ven, en die de Filistijnen na Abrahams
dood toegestopt hadden; en hü noemde
derzelver namen naar de namen, waar
me i" zijn vader die genoemd bad.
]!) Os knechten van Izak dan groeven
in dat dat. en zij vonden aldaar eenen
put van levend water.
20  En de herders van Gerar twistten
met Izaks herders, zeggende : Dit water
hoort ons toe! Paarom noemde hij den
naam van dien pu\' Y-r\'*, omdat zij met
hem gekeven badden.
21  Toen groe en zij eenen anderen put,
en daar twistten zij ook over : daarom
noemde hij deszelfs naam Sitna.
22  En bij brak op van daar, en groef
eeneu anderen put; en zij twistten over
dien niet : daarom noemde hü deszelfs
naam Kehoboth, en zeide: Want nu heeft
ons de HEEHE ruimte gemaakt, en wy
zyn gewassen in dit land.
           m
2\'J 1) ..--.i i:;l toog hü van danr op naar
Ber-téba.
•2\\ Va de HEEHE verscheen hem in den-
zelven nacht, en zeide : Ik ben de God
van Abraham uwen vader, vrees niet,
want Ik ben met u; en Ik zal u Zegenen,
en uw zaad vermenigvuldigen, om Abra-
hams mijns knechts wil.
2a Toen bouwde hij daar een altaar,
en riep den naam des IIEEREN aan. En
hij sloeg aldaar zün** tent op; en Izaks
knechten groeven daar eenen put.
2(i En Abimélech trok tot hem van
Gerar, met Ahuzzat, zijnen vriend, en
Pichol, zijnen krijgsoverste.
37 En Izak zeide tot ben: Waarom zyt
gij tot mij gpkomeu, daar gij mij haat,
en hebt mij van u weggezonden?
2s En \'IJ zeid"n : Wij hebben merkelijk
gezien, dat de HEEHE met u is : da-trom
hebben wü gezegd : Laat toch eenen eed
tusschen ons zijn, tusschen ons en tus-
schen ü ; en laat ons een verbond met
u maken :
2it Zoo gij hij ons kwaad doet, geluk
als wjj u niet aangeroerd hebben, en
geluk als wij bü D alleenlük goed ge-
daan hebben, en h"bben u in vrede laten
trekken ! Gü *Üt nu de gezegende des
II KEUEN !
.\'Ui Toen maakte hij hun eenen maal-
tijd, en zy aten en dronken.
SI En zij stonden des morgens vroeg
op, en zwoeren de een den ander;
daarna liet Izak hen gaan, en zij togen
van hem in vrede.
32 Vn het geschiedde ten zelfden dage,
dat ïzaks knechten kwamen, en bood-
27 Al* nu deze jongeren groot werden,
werd Ban wn man, verstandig op Ac
jagt, een veldman; maar Jakob werd
ppn npregt man, wonende in tenten.
2s En Izak had Kzau lief, want liet
wjhlbraad wat nnnr zijnen mond; maar
hvhekka had Jakob lief.
\'2\') En Jakob bad ppn kooksel gekookt;
pn Ezau kwam aft het veld, pii wan
moede.
30  En Eiau zeide tot Jakob: Laat mij
toch slorpen van dat roo Ie, dat rood.*
daar, want ik h»*n moede : daarom bppft
men zijnen naam genoemd Edom.
B] Toen lelde Jakob : Verkoop mij op
dezen duf uwe eerstgeboorte.
32  En Ezau telde : « Zie, ik ga sterven;
en waartoe niii dan de eerstgeboorte?
33  Topn zeidp Jakob : Zweer mij np de-
zen dag! En bij zwoer hem; pi hij ver*
koebt nnn Jakob ziin eerstgeboorte.
31  En Jakob gaf aan E\'-an brood, en
liet linzenknoksel; pn Itij at en dronk,
pn hij stond op en ging heen : al zoo ver-
achtte Ezau de eerstgeboorte.
HOOFDSTUK Cfi.
link vertrekt om hongersnood naar fierar, v«.
I, waar (ïod hen beveel! te bleven en niet
naar Kiry(ite te trekken, vernieuwende hen
de beloften, aan Abraham redaan, 2. Irak
legt.dat K.-lxkka rijnc mater i», 7. O.\' koning
Abiméleeh, het tegendeel bemerkende.bpatran
hetn en verbied! ifynen onderdanen deie eeh-
teliedt.......ni-.\'/in* te betebadiren, fl. I/nk
wordt ieer van God geiegend, om welke
reden de Filistijnen hem benijden en zijne
waterputten «toppen, IS. Op AbMoeleeha aan-
Ufrjeen vertrekt Iiij v.™ daar na» de lanirte
m Gerar en heeft moeite over levend wa-
ter, hetwelk hü ten laatste verkrijel, 1» : hij
vertrekt naar Her-«éï>ii, 23, en wordt nldaar
door rene verurhijnin? van Cnd ppt roost,
welken hij dunkt, 2t. Ahiinelerh maakt een
verbond met hem, 2«. Baau trouwt tot ver-
driet van zijne oude», 31.
FIN er was honger in dat tand, behalve
j den eersten honger, die in de dagen
va» Abraham geweest was i daarom tOOft
[zak tot Abimélerh, den koning der Fi-
listijnen, naar Oprar.
En de HEEHE verscheen bem pn
zeide : Trpk niet ai\' naar Egypte, woon
in lipt lam), dat Ik u aanzeggen zal;
3 Woon als vreemdeling in dat land,
en Tk « zal met u zijn, en znl u zegenen:
wart aan tt en uw zaad zal Ik al den
landen geven, en zal den eed b-vestigen,
dien Ik Abraham uwen vader gezworen
heb.
I En \'< Ik zal uw zaad vertnenigvuldi-
gen, als de aterren dea hemels, en zat aan
uw zaad al deze landen \'geven : en in uw
zaad zullen gezegend worden alle volken
der aarde.
6  Daarom dat Abraham mijne stem
gehoorzaam geweest is, en heeft onder-
houden mijn betel) mijne geboden, mijne
inzettingen en mijne wetten.
f> Alzoo woonde Izak te fierar.
7  En als de mannen van die plaats hem
vraagden van zijne huisvrouw, zeide bij:
Zy is mijne zifter; want hij vreesde t.?
zeggen, mijne huisvrouw: Opdat mij mis-
senien, ttiite hij, de mannen dezer plaats
niet dooden, om ltebekka : want zij VM
schoon v >n aangezigt.
S En het geschiedde, als bij penen lan-
Ï;en tijd daar geweest was, dat Abtm#-
ech, de koning der Filistijnen, tervenster
uitkeek, en hij zag, dat, ziet. Izak was
jokkende met \'tebekka zijne huisvrouw.
9  Toen riep Abimélech Izak, en zeide :
Voorwaar, zie, zij II uwe huisvrouw 1 hoe
hebt gij dan gezegd : Zij is miinezusfer ?
Rn Izak zeide tot hem : Want ik zeide i
Pat ik niet misschien om harentwil str-rve.
10  En Abiméleeh zeide : Wat ja dit,
dat gij ons gedaan hebt? ligtelijk had
een van dit volk bij uwe huisvrouw gele-
-ocr page 29-
Irak zegent Jakob                                                   GENESIS 27.                                      en ElWL Kum haat -J
•chapten hem van de zaak des put», dim
iij gegraven hadden, en zij zeiden hem :
WÜ hebben mater gevonden.
3j Kn hij noemde denzetven Slba :
daarom is de naam dier stad Ber-n\'ba,
tot op dezen dag.
31 Als nu Ezau veertig jaren oud «as,
uuin hü tot eene vrouw Judilh, de doch-
ter van Iï»---n. den Hethiet, en Basmatb,
de dochter van Elon, den Hethiet.
3ó En t deie waren voor liak en Ke-
bekka eene bitterheid des geestes.
HOOFDSTAK 27.
[lak, oud en donk-r van l-\'Ti.\'t rijnde. Kil
Kiau al» e^mteehorene seifeaea, nianr wordt
.ioor hrt kloeke bel -W vaa Bebeaka b*dro-
st\'-ti, «linn 1l.1i hij Jnkoh voor K-.au segeat,
vs. 1. Ktau komt lari de j**t en in, dt< vrr-
11 ruiende, «err onUleld, alsook luk ielf, die
MIOTll K/au <i|i lijn jammrren en lijdden
nop» rrnen tijdelijke» u-gen geeft, »►. hierom
haat Kzau rijnen hrocdrr en neemt voor brui
te doriJen. tl. RrWkka, ilit verstaande, raadt
Jakob ti\' vertrekken naar haren broeder l.a-
han en bent hikt het 1-1 bij llak, dat die ruik»
(foedvin.lt, 4d.
Hvïi het ge*rhi pilde, als Iz.ik oudgewor-
j den was, en zijne ongeil donker .•••
worden waren, dat hij niet Eieu kon ;
om riep hij Ezau. zijnen groot sten zoon,
en zeide toi hem : Mijn zoon ! Kn hij
zeide tot hem : Zie, lier ben ik!
2  En h h .\'.ei if : Zie nu, ik ben oud ge*
worden, ik neet den dagmüuadoodsniet.
3  Nu dan, neem toch uw gereedschap,
uwen pijlkoker en uwen boog, en k» uit
in het veld. en j\'aag tuil ecu wildbraad ;
4  En maak mi] smakelijke spijzen, zoo
als ik die gaarne j1Pb, en breng ze mij,
d&t ik ete ; opdat mijne ziel u zegene, eer
ik tterve.
b Rebekka nu hoorde toe, al* Izak tot
zijnen zoon Kzau sprak ; en Ezau ging
in het veld, om een wildbraad te jagsn,
dat hij het hibragt.
6  Toen sprak Rebekka tot Jakob, ba-
ren loon. zeggende : Zie, ik heb uwen
^ader tot Kzau, uwen broeder, hooren
spreken, zeggende :
7  Breng mij een wildbraad, en maak
mij smakelijke spijzen toe, dat ik ete;
en ik zal 11 zegenen voor het aaugezi^t
des HEKKEN, voor mijnen dood.
8  Nu dan, mijn zoon ! hoor mijne stern
in hetgeen ik u gebiede.
9  Ga nu been tot de kudde.en baal mij
van daar t«re goede geitenbokjes; en ik
zal die voor uwen vader maken tot iiua-
Itjke spitzen, gelijk ala hij gaarne heeft.
10  Kn gü zult ze tot uwen vader bren-
geu, en hü zal eten, opdat Lu u zegene
voor zijnen dood.
11  Toen zeide Jakob tot Uebekka. ziine
moeder 1 Zie, rutjn broeder Kzau is een
harig man, en ik ben een glad man.
12  Misschien zal mij mijnen vader be-
tastcn, en ik cal in ziine oogen zijn als
een bedrieger : zoo zoude ik eenen vloek
over mij halen, en niet eenen zegen.
13  En zijne moeder zeide tot hem : l\'w
vloek zij op mij, mijn loon ! boor alleen
naar mijne stem, en ga, haal ze mij.
14  Toen ging hij, en hij haalde ze, en
bragt ze zijne moeder ; en zijne moeder
maakte smakelijke spijzen, gelijk al» zijn
vader gaarne had.
II Daarna nam Rebekka de kostelijke
kleederen van Ezau, baren grootsten
zoon, die zij l.;i zL\'h in huis bad, en zij ;
trok ze Jakob, haren kleinsten zoon, aan. i
16  Kn de vellen van de geit en bokjes ;
trok eü over zijne handen, co over de \'
gUddfarfceld van lijnen hals.
17  Kn zij gut de smakelijke spijzen, en
het brood, welke zij toegemaakt had, in
de hand van Jakob, laren zoon.
18  En hij kwam tot ziinen vader, en
zefde : Mijn vader I En hü zeide : Zie,
Aier ben ik; wie zijt gij, mijn toon?
19  Kn Jakob zeide tot zijnen vader :
Ik ben Ezau uw eerstgeborene; ik heb
gedaan, gelijk als gij tot :uii gesproken
hadt ; sta toch op, zit, en eet van mijn
; wilil braad, op\'at uwe ziel mü zegene.
20  Toen zeide Izak tot zijnen zoon :
I Hoe is dit, dat <:ï\\ het zoo haast gevon-
I den hebt, mün zoon? Kn hij zeide: Om*
; dat ie IIKKRE uw God dat beeft doen
I ontmoeten voor mijn aangezigt.
I 21 Eb Izak zeide tot Jakob : Nader
{ toch, dat ik u betaste, mijn zoon 1 01\' km
u-tin zoon Kzau zelf zijt, of niet ?
j 22 Toen kwam Jakob bij, tot zijnen
vader Izak, die hem betastte; en hü
zei Ie : De stem is Jnkobs stem, maar de
handen zijn Kxaus handen.
23  Doch hij kende liem uiet, omdat
zijne handen harig waren, gelijk zijn*
broeders Kzaus banden; en hij zegende
hem.
24  Kn hij zeide : Zijt gü mün zoon
Kzau zelf ? Kn hü zeide : Ik ben het !
25  Toen zeide hij : Stel liet uatdj mij,
dat Ik van het wildbraad mijns zoons ete,
opdat mijnt ziel u zegene. En hü stelde
het nabij hem, en hij at ; hy bragt hem
ook wijn, en hij dronk.
26  Ba zün vader Izak zeide tot hem
Kom toch bü. en kus mij, mijn zoon!
27  En hü kwam b\'j. en bü ku-tc hein .
toen rook hij den reuk ziiner kleederen,
en zegende heui ; en bü zeide : Zie, de
reuk ïuiius zoons is als de reuk des vclds,
hetwelk de 11KKRE gezegend heeft.
2S « Zoo geve u dan God van den dauw
des hemels, en de vettigheid der aarde,
cu inpiiigtp van tarwe en most.
20 Volken zullen u dienen, en natiën
zullen zich voor 11 nederb:igen ; wees heer
over uwe broederen, en de zonen uwer
moeder zullen zich voor u nederbuigen !
t Vervloekt moet hü zijn, wie u vervloekt;
en wie u zegent, zi 1 gezegend !
3ö Kn het geschiedde, nis Izak volein-
digd had Jakob te ze/encn, zoo geschiedde
het, toen Jakob maar even van het aan-
i-ezi.-t van zijnen vader Izak uitgegaan
was, dat Kzau, zijn broeder, van ziine jagt
kwam.
31   Hü nu ook maakte smakelijke spij-
zen toe, en bragt die tot zijnen vader; en
hij zeide tot zijnen vader: Mün vader sta
op en etc van het wildbraad zijns zoons,
opdat uwe ziel mü zegene.
32  Kn Izak, ziin valer, zeide tot hem :
Wie «Ü* gÜ ? En hü zeide : Ik ben nw
zoon, uw eerstgeborene. Kzau.
33  Toen verschrikte Izak met zeer
groo\'e verschrikking, gansch zeer, en
zeide : Wie js bii dan, die het wil Ibraad
gejaagd en tot mü gebiagt heeft ? en ik
heb van alles gegeten, eer \'/:> kwaamt,
en heb hem gezegend : ook zal bü ge*
zegend wezen.
31 AU < Kzau de woorden zijns vaders
hoorde, zoo schreeuwde hü met eenen
grooten en bitteren sc\'ireeuw, gansch
zeer; en lm zeide tot zijnen valer : Zegen
mii, ook mü. mijn vader!
35  Kn hü zeide : l\'w broeder is geko-
men inct bedrog, en heeft uwen zegeu
weggenomen.
36  Toen zeide hü : Is het niet, omdat
men zünen naam noemt Jakob, dat hü
mÜ uu twee reizen heeft bedrogen ?
d mijne eerstgeboorte heeft hü genomen,
en zie, nu\'beeft hij mijnen zegen geno*
men! Voorts zeide hü 1 Hebt gij dan j
geeuen zegen voor mij uitbehouden ?
37  Toen antwoordde Iznk, en zeide tot
Ezau : Zie, ik heb hem tot eenen hper
over u gezet, en al zijne broeders heb ik
hem tot knechten gegeven ; en ik heb
hem met koorn en most ondersteund 1
wat tal ik u dan nu doen, mün zoon ?
38  En Ezau zeide tot zijnen vader :
Hebt gij maar dezen eenen zegen, mün\'
-ocr page 30-
GENESIS SS, 3».
pn droom. Jakobo dienst
24 tegen Jakob. Jakob* reis
«der? zegen mij, ook mij, mijn vader!
Vu Kzau hief zijne stem op, en weende.
:j9 Toen antwoordde zijn vader laken
i li tot hem : Zie, de veneneden der
narde zullen uwe woningen ziiu, en van
len dauw den hemels \\an boven af zult
ffV titttgend zijn.
40  Kn op uw zwaard zult gij leven, pn
zult uwen broeder dienen ; ilorh bei zal
geschieden, als gij heerschen zult, i!an
zult gij ziin juk van uwen bain afrukken.
41   Kn Kzau haatte Jakoh om dien ze-
ge», waarmede zijn valrr hem gezegend
had ; en Kzku zeide in zijn hart i De dagen
.an den rouw mijns vader» naderen, en
k zal mij urn broeder Jakob dooden.
42  Toen aan Uebehkn deze woorden vnn
Kzau, haren srootften zomi, geboodschapt
werden, zoo zond zij heen, en ontbood
Jakob, haren kleintten zoo», en telde
tot hein : Zie, uw broeder Kzau troost
zich over u, «lat hij u droden zal.
43  Nu .lan, mijn zoon ! hoor naar mijne
«tem, en maak u o», vlied gij naar Ha*
ran, lot Laban. mijnen broeder.
41 Kn blijf bij hem eeni^e dagen, tot-
iat de bitiit-e gramschap uws bro-ders
kei-re;
46 Totdat de loom uws broedera van u
afkcere, en hij verbeten hebbe, hetgeen
gij hem gedaan hebt i dan zal ik ifiiden,
en u van daar nemen ; wanrom zoude ik
k van u beiden beroofd worden op
eenen da* ?
4ó ƒ Kn Rebekka zeide tot Izak i Ik heb
eHriet aan myti leven van wegc de
dochteren Heths ! Indien Jakob een e
vrouw neemt van de docfcteren Heths,
gelijk deze zijn, van de dociiteren deze»
land*, waartoe zal mij het leven zijn ?
HOOFDSTUK 2*.
ImI, ontbiedt Jakoh en heveelt hem te trekken
naar Mcxopotamic, om van Laban* dochters
eene vrouw te nemen, wcimchendc hem ge*
luk o]i ile rei», niet vernieuwing en lieveMij-itiK
van den tegen, welken hij hem te vuren
onwetend gegeven had, va. 1. K/au, iut-
moeder gehoorzaam geweest was, en j J- v. n.
naar Paddau-Aram getrokken mi:
                     176n.
8 Kn dat E?au :ag, dat de dochreren
van Kantin kwaad waren in do oogen
van l7,ak zijnen vader :
\'.) Zoo ging Kzau tot lamacl, en nam eltra ITftD.
zich tot eene vrouw boven zijne vrouwen,
Mahalath, dn dochter van Ismael, den
zoon van Abraham, de zuster van Neba-
Jotb.
10  Jakob dan toog uit van Her-seba,
en tring naar Haran.
11  Ku hij gerzakte op eene plaat», waar
hij vernachtte, want de zon was onder-
gegaan ; en hu nam van de steenen dier
plaat", en mankte zijne hoofd induw, en j
lei Ie zich te tdapen te dierzelver plaat*.;
12  En hij dioomde; en zjet, eene ladder!
wa» testell op de aarde, welker opperste , ,
aan den hemel raakte; en ziet, e de eii-
gelen Gods klo . men daarbij open ueder.\'
13  Kn ziet, de HKKlïK atoail opdezelve,!
en zeide: Ik-< ben de HKLRK, de God van * c«- ***\\
uwen vader Abraham, en de God van
Izak : dit land, waarop gij ligt tetdapcu,:
\' zal Ik aan u geven, en aan uw zaad. « Drut. \\2 ».
Il Kn uw ?;\\-\\ zal wezen als bet ttof!
der aarde, en gij zult uitbreken ia we-\'
niyte,
west waan • en oostwaarts, en ]
noordwaarts en zuidwaarts; en ƒ in u, en I / Ce». 1*3.
in uw zaad zullen alle geslachten deal
aardbodems gezegend worden.
                                    iêli
IS En zie. Ik ben met u, en Ik zal u\'
behoeden overal, waarheen gij trekken
zult, en Ik zal u wederhrengen in di\' <
land : want Ik zal u niet verlaten,totdat
Ik val gedaan hebben, hetgeen Ik tot u
gesproken heb.
18  Toen nu Jakob van zijnen t.Jaipont-
waakte, zeide hij: Gewisselijk isdellKKRK
aan deze plaats, en ik heb het niet ge-
weten !
17 Kn hij vreesde, en zeide : Hoe vree«e-
Hik is deze plaats! Dit is niet dan een
huis God?, en dit is de poort des he-
mels !
Is Toen ftond Jakob de» morgens vroeg
op, en hij nam dien stern, dien hij tot
zijne hool\'dpeluw gelegd had, en ;; zette
hem tot een opgerigt tetken, en goot
daar oiie boven op,
19  Kn hij noemde den naam dicrplaats
l\'.i i ij-I.I ; daar toch de naam «lier *tad te
voren was Luz.
20  Rn Jakob beloofde eene gelofte, zeg-
gende : Wanneer God met mij geweest
zal zijn, en mij behoed zal hebben op
dezen weg, dien ik reize, en mij gegeven
zal hebben brood om tecten, en kleedcren
om aan te trekken ;
21   Kn ik ten huize mijns vaders in
vrede aal wedergekeerd zijn : zoo zal de
1IKKKK mij tot een\' God zijn !
22  Kn deze steen, dien ik tot een opge-
rigt teeken gezet heb, zal een huis Gods
wezen, en van alles, wat Gij n ij geven
zult, zal ik U voorzeker de tienden geven !
HOOFDSTUK 29.
Jakob, willij Haran tijnde, komt door eene
wonderbare lie«i liikkinif van God in kenni*
met Kachel, La\'inti» doehter, va. I, die het
haren vader iraat zegge*, 12. Laban loopt
Jak.ib te iremuet en brengt hem in hui*, hoort
alle* wat hem bejegend wan en huudt hem
bij zieh, 13. Zij maken zamen een verdrag,
ilat .lakob om Itaehel zeven jaren dienen
zal, 15 ; maar al* hij Ka< hel meent te trou-
wen, wordt hem Lea, Rachel* ouduti zunter,
len huwelijk gegeven, 21 ; hij verkrijgt nog-
taiix ook Raeliel voor de dienot van nog
leven andere jaren, 37. Raehel i* bemiml,
maar onvruchtbaar. t,ea daarentegen baart
Ruben, SiiiK-on, Levi en JuiU, 31.
rilOK.N hief Jakob zijne voeten op, en
1     ging naar het land der kinderen van
bet Oosten.
2  Kn hij zag toe, en ziet, er waa een put
in het veld; en ziet, er waren drie kudden I
kenile <l:it zijn voornen
kanaiinictisclie vroiiwi
aangenaam waren, oe
eene vrouw vmi Innin
neemt de reis aan en
droom het zeer aanu
eene ladder, ontvangeL ..
lijke beloften van God, !H. waardoor liij
gesterkt en getroost zijnde, aldaar een ge-
deiikteeke» opri-rt en Code eene gelofte van
dankbaarheid doet, 16.
EN I/.aV riep Jakob, en zegende hem ;
eu gebood hem, en zeide tot hem :
Neem geenc vrouw van de dociiteren van
Kaualtn.
2 " Maak u op, ga naar 1\'addan-Arain,
ten huize van Bethnfil, den valer uwer
moeder, en neem u van daar eene vrouw,
an de duchtcren van Laban, uwer moe-
ders broeder.
2 Kn God almagtig zegene u, en muke
. vruchtbaar, en vermeuigvuUige u, dat
gij tot eenen hoop volkeu wordt.
* En Hij geve u den zegen van Ab;a-
ham, aan u, \' en uw zaad met u, opdat
gij erfelijk bezit liet land uu. i vreemde*
Ungschappcn, hetwelk God aan Abraham
gegeven heeft.
5 Alzoo zond Izak Jakob weg, dat bij
toog naar 1\'addan-Aram, tot Laban. den
zoon van lierhut1!, deu Syriër, den broe-
der ran Rcbekka, Jakabs en K/aus
moeder.
ti Als nu K-au za*-, dat Izak Jakob
irezegenri, en hein naar Paddan- Aram
weggezonden had, om zich van daar eene
vrouw te nemen ; e« al» hij hem zegende,
dat hij hem geboden had, zeggende :
Neem geene vrouw van de dochteren van
Kanaan ;
7 Kn dat Jakob zijnen vader en zijne
-ocr page 31-
bij Laban en Rachel.
Rachel benij.lt Lea. 25
scbanen nevens dien nederliggende, want
uit dien put drenkten zij de kudden; en
er was een groole steen op den mond van
dien vut.
li En derwaarts, werden al de kuilden
verzameld, en zij wentelden den steen
van den mond de» puts, en drenkten de
schapen; en legden den stem weder op
den mond van dien put, op zijne plaats.
4  Toen zeide Jakob tot lien : Mijne
broeders ! van waar zijt gij ? Kii zij teJ*
den : Wij zijn van llarati.
ó En hij ïeide tot hen: Kentgii I-aban,
den toon van Nahor? V.n zij zeiden : Wij
kennen hem.
6  Voorts zeide bij tot hen : Is het wel
met hem? En zij zeiden : liet is wel; en
zie, Rachel, zijne dochter, komt met dr
schapen.
7  En hij zeide i Ziet, bet is nog boos
dag, het is Keen tijd, dat het vee verta-
meld worde; drenkt de schapen, en gaat
heen, weidt tfeirlre.
5  Toen zeiden zij : Wij kunnen niet,
totdat al de ku.lden ramen zullen verza-
meld zijn, en dat men den neen vanden
mond des puts afwentele, opdat wij de
schapen drenken.
9  Als hij i:o; met hrn sprak, zoo kwam
Rachel met de schapen, .lie iiaren vailer
toebehoorden, want zij was eene Lerde-
rin.
10  Fn het geschiedde, als. Jakob Kachel
zag, de dochter van Laban, zijner moe-
den broeder, en de rchar-en van Laban,
zijner moeders broeder, dat .Inkob toe-
tra\', en wrnt\'lde den steen van den
mond des puts, ;n drenkte de \'cbapen
van In ban, zijner moeders broeder.
11  Eu Jakob kuste Kachel; en bij bief
zyne stem op en weende.
12  En Jak\'ib gaf Kachel te kennen, d.it
hij een broeder van haren valer, en dal
hij de zoon van Rr-bidika w. g. Toen liep
zij heen, en gaf h< t aan haren va.ier te
kennen.
13  Eu het geschiedde, als Laban dl«
tijding hoorde van Jakob, zijner zusters
zoon, zoo liep hij hem te gemoet, en om*
helsde hein, en kus-tc hein, en brast h«n
tot zijn huis. I n hij vertelde Laban al
deze dingen.
14  Toen zeide Laban tot hem : Voor-
waar gü zijt mijn gebeente en mijn
vleesch I En hij bleef bij hem erne volle
maand.
15  Daarna zeide Laban tot Jakob !
Omdat gij mÜ» broeder zijt, ïoudt gij mij
derhalve om niet dienen? verklaar mij,
wat zal uw loon zijn ?
16  En Laban had twee dochters : de
naam der grootte was Lea; en de naam
der kleinste was Kachel.
17  Doch Lea bad teedere OOgrB; maar
Rachel was schoon van gedaan!c, en
schoon van aangezet.
IS En Jakob had Rachel lief; eo hij
zeide : " Ik aal u zeven jaren dienen, om
Rachel, uwe kleinste dochter.
I\'J Toen zeide Laban : Het is heter, dat
ik haar aan u gevp, dan dat ik haar aan
een\' anderen man geve; blijf bij mtj.
20  Alzoo diende Jakob om Kaeb< 1 ze-
ven jaren; en die waren in zi;ne oogen
als eenige dageD, omdat bij haar lielhad.
21  Toen zeide Jakub tot Laban i Geel
mijne huisvro w, want mijne dagt-n zijn
vervuld, dat ik tot I aar inga.
22  Zoo verzamelde Laban al de mannen
dier plaats, en maakte penen maabijd.
23  En het geechiedde des avonds, dat
bij zijne dochter Lea nam, en biagt haar
tot hem; en hij ging tot haar in.
24  Fn Laban gaf baar Zilpa, zijne
dienstmaagd, aan Lea, zijne dochter, tot
eene dienstmaagd.
25  En het geschiedde des morgens, en
«iet, het wai Lea. Daarom teide hij tot
Laban : Wat is dit, dat gij mij gedaan
hebt; heb ik niet hij u gediend om Ra-
chel ? waarom hebt gij mij dan bedrogen?
26  En Laban zeide ; Men doet alzoo
niet te dezer onze plaatse, dat men de
kleinste nitgeve vóór de eerstgeborene.
27  Vervul de week van deze; dan zul-
len wij u ook die geven, voor de dienst,
die gij nog ze\\en andere jaren bij mij
dienen zult.
2S En Jakob deed alzoo; en bij ver-
vulde de week van deze. Toen gaf hij
hem Rachel, zijne dochter, hem to.. eene
vrouw.
2\'J En Laban gaf aan zijne dochter Ra-
chel zijne dienstmaagd Bilha, haar tot
eone dienstmaagd.
30 En hü ging ook in tol Rachel, e»
bad ook Kachel liever dan Le*; en hij
diende bij hem nog zeven andere jaren.
."il Toen nu de HKFRE rag, dat Leage-
haa\' was, opende Hij hare baarmoeder;
maar Kachel wns onvruchtbaar.
32 En Lea werd bevrucht, en baarde
eenen zoon, en zij noemde zijnen naam
Kube-n; want zij zeide : Omdat de HKFRE
mijne verdrukking beeft aangezien, daar
om zal miin man mij nu liefhebben.
\'Si Fn zij werd wederom bevrucht, en
Kaarde eenen zoon, en zeide : Dewijl de
1IKEUE geboord heeft, dat ik gehaat was.
zoo heeft Hij mij ook dezen gegeven ; en
zij noemde zijnen naam Situeon.
Til En zij werd nog bevrucht, en haarde
eenen zoon, en Beide : Nu zal zich dit-
inaal mijn n.nn bij mij voegen, dewijl ik
hem drie zonen gebaard neb; daarom
noemde hü zijnen naam Levi.
36 En zü werd wederom bevrucht, en
baarde eenpn zoon, en zeide: Ditmaal zal
ik den i FERE loven; daarom noemde
zij zijnen naam Juda. Fn zij bieldop van
baren.
HOOFDSTUK 3a
Rachel ongeduldig over harp onvruchtbaarheid,
«.\'t ft. Jakob bare dienstmaagd Bilha, die hem
Dan .il Nafthnli baart, vs. 1; insgelijks treeft
L-.i, idioiiilenili: ti\' haren, aan .Takah hare
«li.-n-t.n: -V.1 Zilpa, die hem Had en Awr
baart, \'.\'. Ruben vindt duriaïin en Lei selve
wnrdt wed t bevrucht en haait t — aschar,
Zebnlon en eene dochter Dina, 1l ; ten laatste
baart ook Rachel Josef, 99, AM mi .Inkob
begeerd»; niet zijn hulageiin naar zijn land
te vertrekken, houdt Laban hem met een
nieuw beding van loon, 2.>, waardooi Jakob
tegen Laban» v rmoeden zeer rijkelijk van
(io.l wordt gezegend, 37.
ALS i u Racliel zag, dat zij Jakob niet
haarde, zoo benijdde Kachel harr
zuster; en zij zeide tot Jakob : Geefm\\j
kinderen 1 of indien niet, zoo ben ik
dood.
2  Toen ontstak Jakobs toorn tegen Ra-
ehel, en hij zetdc : Ren ik dan in plaats
van God, die de vrucht des buiks van u
geweerd heeft ?
3  Fn zij zeide : Zie, daar is mijne
dienstmaagd Rilha, ga tot haar in; dat
zij op mijne knieöu bare, en ik ook uit
baar gebouwd worde.
4  Zoo gaf zij hem hare dienstu aagd
Bilha tot eene vrouw; en Jakob ging tot
haar in.
5  En Rilha werd zwanger, en baarde
Jakob eene,n zoon.
6  Toen zeide Rachel: God heeft mij gc-
rigt, en ook mijne stem verhoord, en
heeft mij eenen roti» gegeven; daarom
□oemde ztf ".ynen naam Dan,
7  En Bilbe, Rachels dienstmaagd,
werd wederom bevrucht, en baarde Ja-
kob den tweeden zoon.
8  Toen reide Rachel: Ik heb worst el in*
gen Gods met mijne zuster geborsteld,
ook heb ik de overhand gehad. en zij
noemde /iii.rii naam NaftbalL
9  Toen nu Lea zag, dat zg ophield van
-ocr page 32-
2fi Kachel wori( bevrucht.                             GENESIS 81,                               Jakob". loon. Zijn vertrek
buren, nam zii ook hare dienstmaagd
Zilpn, en gaf die aan Jakob tol eene
vrouw.
10  En Zilpa, Lea\'s dienstmaagd, baarde
Jakob eenen zoon.
11   Toen zeide I.ea : Kr komt ent hoop !
en zij nopinde zijnen naam Ga<l.
12  Daarna haarde Zilpa, L^a\'s dicnat-
maagd, Jakob den tweeden xoon,
13  Toen teide L-a i Tot mijn geluk!
want de dochters tullen mij gelukkig
achten; en zii noemde lijnen n-iam Ascr.
H En Kuben ging in de da,\'en van den
tarweoogut, en hij vond dn.Utm in het
veld, en hu bra^t die tot zyne moeder
Lea. Toen zeide Kachel tot Lea : Geef
mij toch van uw» zoomt dfidaïm.
1 > En t\\\\ zeidc tot haar: In het weinig,
dat gü mijnen mau genomen hebt, dat
gij ook mijns zoons dftdaim nemen zuit ?
Toen zeide Kachel : Daarom zal r li dezen
nacht voor uw* zoons ilndaim bij u liggen.
Ifi Als nu Jakob des avonds uit het
veld kw-Riii, ging Lea uit hem tpgemoet,
en reide : Gij zult tot mij inkomen :
want ik heb U om loon zekcrlükgehuurd
voor iii!in- zoons dfidaïm; < n hij lag
lien nacht bij haar.
17 Kn God verhoorde Lea: en zij werd
bevrucht, en Laarde Jakob den vijfden
toon.
is Toen teide Lea : God beeft mijnen
loon gegeven, nadat ik miinedienitmaiïd
aan mijnen man geveven heb; en zij
noemde zijnen naam Issaschar.
19 En Lea werd wederom bevrucht, en
zÜ baarde Jakob den zenden zoon.
2n En Lea teide : God heeft mi], mij
heejt }fij begiftigd met eene goede gift;
ditmaal zal tniiii man mij bijwonen :
want ik heb hem zes zonen gelmard ; en
zij noemde zijnen naam Zebulon.
SI En zij baarde daarna eene dochter;
en /.n noemde haren naam Dina.
-_ God dacht ook aan Rachel; en God
verhoorde haar, en opende hare baar-
moeder.
\'2\'i Kn zij werd bevrucht, en baarde
eenen zoon j en zij zeide: God heeft mijne
smaal beid weggenomen !
_\'l Kn zü noemde zijnen naam Jozef,
zeggende : De UKKItK voege mü eenen
anderen zoon daartoe!
Eu het geschiedde, als Kachel Jozef
gebaard had, dat Jakob tot Laban zefde :
Laat >ui\' vertrekken, dat ik ga tut mijne
plaats, en nanr mijn bind.
£6 Geef mijne vrouwen, en mijne kin-
leren, om welke ik u gediend h"b,datik
vertrek : want pij weet mijnr dienst, dj e
ik u gediend heb.
£7 Toen zeide Laban to* hem : Zoo ik
uu genade gevonden heb in uwe oogen;
ik heb waargenomen, dat deHEEREinü
om uwentwil gezegend heeft.
2S Hij zeide dan: Nocmtuü uit !rukke-
lijk uwen loon. dien ik geven zal.
Ü Toen zeide hij tot hem : Gij weet,
hoe ik u gediend heb, en hoe uw vee bii
reneest is.
Want het weinige, dat gij voor mij
gehad bebt, dat i? f<>t eene menigte uitge-
broken ; en de HEEKE heeft u gezegend
bij miinen voet; nu dan, wanneer zal ik
K>k werken voor mijn buis?
31  Kn hij zeide : Wat zal ik u geven \'f
Toen zeide Jakob : Gij zult mij niet met
al geven, indien gü mij deze zaak doen
zult, ik zal wederom uwe kudde weiden,
en bewaren.
32  Ik zal het\'en door uwe ganschc kudde
(aan, daarvan afzonderende alhet ge»pik-
kelde en geplekte vee, en al het brui* e vee
onder de lamineren, en het geplekte en
gespikkelde onder de geiten; en zulks zal
iiiiiti loon /.uu.
33  Zoo zal mijne geregtifheid op den
dag van morgen met mij betuigen, als
KÜ kom<*n zult over mijnen loon, voor
uw n<ingezigt : al wat niet gebikkeld
en geplekt is onder de geiten, en bruin
onder de lammeren, dat zij bij mij ge-
stolen.
34  Torn zeide Laban : Zie, och ja, het
zij naar uw woord I
35  Kn hü zonderde af ten zelfden dage
de gesprenkelde en geplekte bokkeD, en
al de gespikkelde en geplekte geiten, al
w ar wit aai was en al het bruine onder
de lammeren; en hij gaf dezelve in de
hand zim-r zonen.
36  Kn bij stelde eenen weg van drie
dagen tu*schen hein, en tusschen Jakob;
en Jakob weidde de overige kuilde van
Laban.
37  Toen nam zich Jakob roeden van
groen populierhout, en van hazelaar, en
van kastanjen; en hij schelde daarin witte
strepen, ontblooteude het wit, hetwelk
aan die roeden wat.
3S Kn hij leide deze roeden, die hij ge>
scheld had, in de goten, ea in de drink-
bakken van liet water, waar de kudde
kwam drinken, tegenover de kudde, en
zÜ werden verbit, als zy kwanten om ie
drinken.
31» AU dan de kudde verhit werd bij de
roeden. Zoo lammerde de kudde gespren*
keldc, gespikkelde, en geplekte.
•lil Toen scheidde Jakob de lamm-ren,
en hij wendde het gezigt der kudde op
het gesprenkelde, en al bet bruine onder
Labant kudde; en hij stelde zijne kudden
alleen, en hij zette ze niet bij de kudde
van Laban.
41  Ku het geschiedde, telkens als de
kudde der vroegelingen verhit werd, zoo
stelde Jakob de roeden voor de oogen der
ku-i.it> jn de goten, opdat zij hittig wer-
den bij de roeden.
42  Maar als de kudde spade hit tig werd,
ioo stelde hü ze niet; zoodat de •pade-
lingen Laban, en de vroegelingen Jakob
toekwamen.
43  Kn die nmn brak ganseb. zeer uit ia
menigte, en hij bad vele kudden, en
dienst maagden, en dienstknechten, en
keutelen, en ezelen.
HOOFDSTUK 31.
Jakol
ri* nt>uii»t bemerkende, vertrekt
hij heeft, o» fïoili bevel en met
loeweuuiiinfr. ïijner vrouwen, buiten Laban*
welen, nnnr Int Umi Kanaiiu. <>n Rachel
steelt «Ie afrollen van haren vader, va. 1.
Laban ilit hooremle. jaArf Jakob na M *rh-
terhaatt bem op het gehenrte Gili\'a<l. maar
woi.lt van (.ml eewaarsehuw.l hem vriende.
lijk te tM-j«-ireiu-n ; hij besehuldipt hem nor-
tan* •rherytijk over dit heimelijk vertrek
en het stelen iijner afiroden, 22. Jakob ver-
ontnehuldi-ft lick. en al» Laban ïijne afgft-
den tiereen* vond, brengt Jakob hem lijn
onreiftvaardiir gedraï, tegen» hem gekoadsm
onder het oojr, II ; tij maken een verbond
en arbeiden in vrede van elkander, il.
TOEN hoorde hij de woorden der zonen
van Laban, zeggende i Jakob beeft
genomen alles, wat onzes vaders was, en
van hetgeen, dat onzes vaders was, heeft
hü al deze heerlijkheid gemaakt.
2  Jakob zag ook h\'-t aangezigt van La-
ban aan, en ziet, het was jegens hem niet
als gisteren en eergisteren.
3  En de IIKKKK zeide tot Jakob: Keer
weder tot het land uwer vaderen, en tot
uwe maagschap, en Ik zal met u zijn.
4  Toen zond Jakob been, en riep Ra-
chel en Lea, op het veld tot zijne kulde;
6 Eu hü zeide tot haar: Ik zie het aan-
gezigt UWi vaders, dat het jegens mij niet
is als BilUren n eergisteren; doch de
God imjn* vaders is by mU geweest.
6  Kn güÜeden weet, dat ik met al mijne
magt uwen vader gediend heb.
7  Maar uw vader heeft bedriegelijk met
mij gehandeld, en heeft mijnen loon tien1
-ocr page 33-
Libnn achterhaalt Jakob. 27
„utr Ka»a»n.
malen veranderd; doch God heeft hem
niet toegelaten, om aan mij kwaad te
loen.
H Wanneer hij aldus zeide : De gespik-
telde /.uilen uw loon zijn, zoo lammerden
il de kudden gespikkelde; en wanneer
ïii alzoo zeide - De gesprenkelde zullen
iw loon zijn, zoo lammerden al de bul-
den gesprenkelde.
9  Alzoo heeft God uwen vader het vee
intrukt, en aan my gegeven.
10  En het geschiedde ten tijde, als de
kudde hittig werd, dat ik mijne oogen
tphief, en ik zag in den droom; en ziet,
Ie bokken, die de kudden beklommen,
waren gesprenkeld, gespikkeld, en hagel-
/lakkig.
11   l.n de Kngel Gols zeide tnt mij in
len droom : Jakob! Kn ik zei<le : Zie,
kier ben ik 1
12  Kn Hij zeide : lief toch uwe oogen
>p, en zie! alle bokken, die de kudde be-
klimmen, lijn gesprenkeld, gespikkeld,
•n hagelvlakkig i want Ik heb gezien
illes, wat Laban u doet.
13  Ik ben die God van Heth-Kl, « alwaar
,\'ii het opgerigte teeken gezalfd hebt,
waar gij Mij eene gelofte beloofd hebt :
nu, maak u op, vertrek uit dit land, en
\'teer weder in het land uwer maagschap.
11 Toen antwoordden Kachel en Lea,
•n zeiden tot hein : la er nog voor ons
»en deel, of erfenis in het huis onr.ea
aders?
15  Zijn wij niet vreemden van hein
-eacht ? want hij neeft ons verkocht, en
lij heeft ook deed* ons gelJ verteerd.
16  Want al de rijkdom, welken üod
>nzen vader heeft ontrukt, die is onze, en
-*an onze zonen; nu dan, doe alles, wat
jod tot u gezegd heeft.
17  Toen maakte zich Jakob op, en
laadde zijne zonen en zijne vrouwen op
kemelen.
IS Kn hy voerde al zijn vee weg, en al
^yne have, die hij geworven had, het vee
lat hij bezat, hetwelk hij in I\'addan*
Vrnni geworven hail, om te komen tot
Iiak, zijnen vader, naar het land Kannfln.
19  Laban nu was gegaan, om zijne
schapen te scheren; zoo stal ltnchcl de
\'eratim, die haar valer had.
20  Kn Jakob ontstal zich aan liet hart
van Laban, den Syriër, overmits hij hem
niet te kennen gaf dat hij vlood.
21  Kn hij vlood, en al wat het zijne
was, en hij maakte zich op, en voer over
de rivier, en hy zette zijn aangezigt
naar het gebergte Gilead.
22  Kn ten derden dage werd aan Laban
jehoudschapt, dat Jakob gevloden was.
23  Toen nam hy zijne broeders met
zich, en jaagde hem achterna, eenen weg
van zeven dagen, en hij kreeg hein op het
gebergte van Gilead.
^ 24 Doch God kwam tot Laban, den
Syriër, in eeitcn droom des nachts, en Hy
zeide tot hem : Wacht u, dat gij met Ja*
vi>li spreekt, noch goed, noch kwaad.
26  Kn Laban achterhaalde Jakob; Ja-
kob nu had zijne tent geslagen op dat
gebergte; ook sloeg Laban met zijne
broederen de tthu op het gebergte van
Gilead.
20 Toen zeide |Laban tot Jakob : Wat
liebt gij gedaan, dat gij u aan myn hart
ontstolen hebt, en mijne dochteren oni-
voerd hebt, als gevangenen met bet
zwaard ?
27  Waarom zijt gij heimelijk gevloden,
an hebt u aan mij ontstolen? en hebt het
mij niet aangezegd, dat ik u geleid had
met vreugde, en mot gezangen, met
trommel en met harp ?
28  Ook hebt gij mij niet toegelaten
myne zonen en mijne dochteren te kus-
sen; nu, gij hebt dwaselijk gedaan ioq
doende.
20 Het ware in de magt mijner hand
aan ulieden kwaad te doen; maar de God
van ulieder vader heeft tot mij gisteren
nacht gesproken, zeggende : Wacht u, van
met Jakob te spreken of goed, of kwaad.
30  ï.n nu, gy hebt immers willen ver-
trekken, omdat gij zoo zeer begeerig
waart naar uws vaders huis; waarom
hebt gij mijne goden gestolen ?
31   Toen antwoordde Jakob, en zeide
tot Laban : Omdat ik vreesde; want ik
zeide : Opdat gij niet misscliien uwe
doclitereu mij ontweldigdet !
32  Bij wien gy uwe goden vimlen zult,
Uat hem niet leven ! Onderken gy voor
onze broederen, wat bij mij is, en neem
liet tot u. Want Jakob wist niet, dat Ha-
chel dezelve gestolen had.
33  Toen ging Laban in de tent van
lakob, eu in de tent van Lea, en in de
tent van de beide dienstmaagden, en hy
vond niets; en als hij uit de tent van Lea
gegaan was, kwam hy in de tent van
Rachel.
31 Maar llachel had de terafliii geno-
men, en zij had die in een kemelszadel-
luig gelegd, en zij zat op dezelve. Kn La-
ban betastte die gansene tent, en hij vond
niets.
3ó Kn zij zeide tot haren vader : Dat
de tottrn niet ontsteke in mijns heeren
oog en, omdat ik voor uw aangezigt niet
kan opstaan, want het gaat mij naar der
vrouwen wijze; eu hij doorzocht, maar
hy vond de terafim niet.
:•.•\'> Toen ontsiak Jakob, en twistte met
Laban; en Jakob antwoordde en zeide tot
Labau : Wat is mijne overtreding, wat Es
mijne zonde, dat gij mij zoo hittiglijk
hebt nagejaagd*
37  Als git al mijn huisraad betast hebt,
wat hebt gij gevonden van al het huisraad
uws huizes? Leg het hier voor mijne
broederen en uwe broederen, en laat hen
rigten tusscheh ons beiden.
38  Deze twintig jaren ben ik bij u ge-
wcest; uwe ooiien en uwe geiten hebben
niet misdragen, en de rammen uwer
kulde hfb ik niet gegeten.
39  Het verscheurde heb ik tot u niet
gebragt, ik heb bet geboet; gij hebt het
van mijne hand geëischt, het ware des
daags gestolen, of des nachts gestolen.
40  Ik ben geweest, dat my bij dag de
hitte verteerde, en hij nacht de vorst, en
dat mijn slaap van mijne oogen week.
41   Ik ben nu twintig jaren in uw huis
geweekt; ik heb U veertien jaren gediend
om uwe beide dochteren, en zes jaren om
uwe kudde; en gij hebt mynen loon tien
malen veranderd.
•12 Ten ware de God van mijnen vader,
de Go 1 van Abraham, en de vreeze van
Izak, bij mij geweest was, zekerlijk gij
zou\'It mij uu ledig weggezonden hebben !
God heef. myne ellende, en den arbeid
mijner handen aangezien, en heeft n gis-
teren nacht bestraft !
43  Toen antwoordde Laban, en zeide
tot Jakob : Deze dochters zijn mijne
dochters, en deze zonen zyn mijne zonen,
en deze kulde ir mijne kudde, ja al wat
gij tiet, dat is mijn ; eu wat zoudeik aan
deze myne dochter,en heden doen ? of
aan hare zonen, die zij gebaard hebben?
44  Nu dan, kom, laat ons een verbond
maken, ik en gij, dat het tot eene gelui*
genis zij, tusaclien mij en tusseheu u !
4a Toen nam Jakob eenen steen, en hy
verhoogde dien tot een opgerigt teeken.
4f> En Jakob zeide tot zijne broederen:
Vergadert steenen I Kn zy namen stee-
ncn, en maakten eenen hoop; en zij ateu
aldaar op dien hoop.
47 En Laban noemde hem Jegar-Sa-
hadntlia; maar Jakob noemde denzelven
Gal-ed.
18 Toen zeide Laban : Deze hoop zij he-
-ocr page 34-
n Jakob trekt Kzau te genioet.                           GENESIS 0.                                                 Jakobs worstelint:.
J. i
den een getoige tusschen int.) en tusschen
u ! Daarom noemde men zijnen naam
Gal-ed,
W Kn Mizpa omdat hij zeide i Pat ile
HKKKK opzigi neme touches mijcntiiB-
schen u, wanneer "ij ile een van den
ander zullen verborgen zijn!
50 Zoo jfij niU\'ie dochteren belrcdigt,
en zoo gij vrouwen nernit boten mijne
doclileren, niemand is bij ons : zie toe,
God zal getuige zijn tusschen mij en
tusschen ui
61 I.;ib«ii zeide voorts tot Jakob : Zie,
daar is deze zelfde hoop, en zie, daar is
dit opcerigt tecken, hetwelk ik opgewor-
pen heb tucchen mij en tusschen u;
52 Deze zelfde hoop zij getuige, en dit
opgerigt tecken zij getuige, dat ik tot u
voorbij dezen lioop «iet komen zal, en
dat gij tot mij, voorbij dezen lioop en dit
opgerigt teeVen, niet komen zult (en
kwaaVI
b\'i De God v«u Abraham, en de God
van Nahor, de God huns raden rigte
tusschen ons! En ,l«kob zwoer bij de
vreeze zijns vaders Izak>.
b4 Toen slagttc Jakob eene slagiingop
dat gebergte, en hij noodigde zijne broe-
•leren, om broed te eten ; en zij aten
brood, en vernachtten op dat gebergte.
ó5 Kn Laban Blond des morgens viopg
op, en kuste zijne zonen, en zijne i!ochte-
ren, en zagende beu; en Kaban trok been,
en keerde weder tot zijne plaat?.
HOOrDSTIK 32.
Jakob ilnor ds oiiluio. tini* van da heiren iler
hfiliüf rngrlrn iroterkt. zfn.1t linden vom-
nit nnnr zijnen broeder Buu, vu. 1 ; iiinnr
vernemende dat hij met veel volki tot hem
afkwam, deelt hij uit vreet zij" volk ea vee
in twee heiren. ea lii.lt God wei vurig ea
outnioeiliff om lnil|i en verliiMin?, ü; hij i.nilt
iloor r>jn<- knechten gvarheaBCa wxiruit mn
Eiau, en zen.lt fijne UWWII en Lin-leren bq
nacht over hi-t veer, IS, maar blijft zelf alleen
un deze zij.Ie, alwaar Co.l met hem want el t,
hem tien naam van l«n„l ireeft. hein letrent
en zijne heup aanraakt, ioo.lat hij hinkte, \'H.
JAKOll too* ook zijns meega; en de
" engelen Go.is ontmoetten hem.
-2 V.n Jakob zeide, nier dat hij hen zag:
Dit is een herrlcger God* ! en hij noemde
den naam derzclvcr plaats Mahanfiiiu.
3 Kn .Ifkob zond boden uit voor zijn
aangezUt tot Kzau. zhncn br eder, naar
bet land Seïr, de tands\'re<k van Éloin.
l Kn hij gebood hun, zeggende i Zoo
zult gij zeggen tot mijnen beer, tot E*au :
Zoo zegt Jakob, uw knecht : Ik heb als
vreemdeling gewoond bij Labati, en heb
er tot nu lor> vertoefd ;
6 En ik heb ossen en ezelen, schapen,
en knechten en maasden ; en ik heb gc-
zonden, om mijnen heer aan te zeirgen,
opdat ik genade vin de in uwe oogen.
6  Kn de boten kwamen weder tot Ja-
Vob, zeggende i Wij zijn gekomen tot
uwen bioeder, tot Kzau; en nok trekt bij
ii te geinoet, en vier honderd traenen
met hem.
7  Toen vreeule Jakob zeer, en hem was
bange; en hij verdeelde het volk, dat met
hem was, en de schapen, en de mnderen,
en de kerneis, in twee heiren :
8  Want hij zeide i Indien Kzau Op het
eene heir komt, rn slaat het, zoo zal het
overgeblevene heir ontkomen,
U Voort» zeide Jakob :OGod mijns va-
dcis \\brali*»s en God mijns vader» Izaks,
o HEERE ! die tot mij gezegd hebt • 6 Ketr
weder tot uv.- land, en tot uwe m; ag-
schap, en Ik zal wel bij u doen!
10 Ik ben gerit.ger dan ; 1 deze welda*
digheden, en dan al deze trouw, <Ue Gij
aan uwen knecht gedaan hebt : want ik
ben met mijnen staf over deze Jordaan
gegaan, en nu ben ik tot twee hriren
geworden!
11  Ruk mij toch uit mijns broeden
hand, uit Kcaus hand i want ik vreeze
; hem, dat hij niet misschien kome, en
j mij sla, de moeder met de zonen I
12  Gy hebt immers gezegd : « Ik zal ge*
i wisselijk bij u wel doen, en Ik zal uw
1 zaad stellen ala het zand der zee, dat
van wege de menigte niet geteld kan
j worden!
13  Eu hij vernachtte aldaar dienzelf-
. den nacht; en hij nam van hetgeen, dat
\\ hem in zijne hand kwam, een geschenk
voor Kzau, zijnen broeder :
lt Twee honderd geiten en twintig
bokken, twee honderd ooijen en twintig
; rammen;
ló Dertig zogende kemeliunen met
i hare veulens, veertig kneijen en tien var*
ren, twintig ezelinnen en tien jonge ezels.
l 16 Kn hij gaf die in de band tijlier
knechten, flke kudde bijzonder; en hij
zeide tot zijne kuechtrn : Gaat gijlieden
1 door, voor nnin aangezigt, en stelt ruimte
lusschen kudde en tussihen kudde.
17 En bij gebood den eersten, zeg-
gendc : Wanneer u Kzau, mijn broeder,
ontmoeten zal, en u vragen, zeggende :
Wiens zijt gij? en waarheen gaat gij ï en
wiena zijn deze voor uw aangezigt?
1-* Zoo zult gij zeggen : Dat is ec-n gc-
srhenk van uwen knecht Jakob, gezonden
tot mijnen heer, tot Kzau; en zie, hij zelf
is ook achter ons!
19 Kn hij gebood ook dentwe*den, ook
den der-fen, ook allen, die de kud >n na-
gingen, zeggende : Naar ditzelfde woord
zult gij spreken tot Kzau, als gü hem
vinden zult.
30 Kn gij zult ook zeggen : Zie, uw
knecht Jakob is achter ons! want hy
zeide : Ik zal zijn aangezigt verzoenen ;
met dit geschenk, dat voor mijn aange*
ligt gaat, en daarna zal ik zijn aangezigt
zien; misschien zal hij mijn aanjezigt
aannemen.
\'21 Al«oo ging dat gesehenk heen voor
zijn aangezigt; doch hij zelf vernachtte
dienzelfien nacht in bet leger.
\'22 Kn hij «toiid op in dienzelfden nacht,
en hij nam zijne twee vrouwen, en zijne
twee dienstmaagd\'n, en zijne elf kinde
.1
ren, en hij toog over het veer van de
Jabbok.
2!J Kn hij nam dezelve, en deed hen
over die beek trekken; en hij deed over-
trekken hetgeen bij ha«\'.
21 Doch Jakob bleef alleen over; en
een man worstelde met hem, totdat de
dageraad opging.
25  Kn toen hij zag, dat liÖ hem niet
overmogt, roerde hij het gewricht zijner
heup aan, znudat het gewricht van Ja-
kobs heup verwrongen werd, als hy met
hem worstelde.
26  * Kn Lu zeide \\ I,aat mij gaan, watt d H
de dageraad is opgegaan. Maar hij zeidt i
Ik zal u niet laten gaan, tenzij dat gij
mij zegent.
•2Ï V.n bij zeide tot hem : Hoe is uw
naam ? Kn hij zeide : Jakob.
2s Toen zeide hij : • VW naam al foort*
aan niet Jakob heetrn. maar Israël :
want gij hebt u vort-tdijk gedragen met
God en met de menschen, en hebt over-
mogt.
B Kn Jakob viaagde, ph zeide : Geef
toch uwen naam te kennen. Kn bij zeide :
Waarom is het, dat gij naar mijnen naam
vraagt? en hij zegende hem aldaar.
30  Kn Jakob noemde den naam dier
plaats Polei : Want, zeit\'t «y, ik heb
God geziii\' ran aangezigt lot aangezigt,
rn müne 7.iel in gered geweest.
31  En de zou rees hem op, als hij door
Fnui\'I gegaan was; en hij was hinkende
aan zijne heup.
;u Daarom eten de kinderen Isra. Is de
verrukte zenuw niet, die op bet gewricht
-ocr page 35-
Jakob te Sichem.
GENESIS 33, 34.
Jakob ontmoet Ktau.
en hij legerde zich in het gezift der stad.
l!\' Kn hij kocht een deel des velds,
waarop hij zijne tent gespannen had,
van de hand der zonen van ilemor, den
vader van Sichem, voor homlerd stukken
gelds.
lil Ka hg rigtte aldaar een altaar on,
en noemde het : De God lsraOls i«GoJ!
HOOFDSTUK 31.
Dina, ui\'ireg.mi om ile dorhteren il.» land*
t<.- ïirn, hi,1i door Sit-hem, é&m BOOü van \'
d:\'n lan.Nhe\'r Mentor, if< \'»i haakt rn p.\'»rhrin-\'
«lm, v». I, .lir haar bemint ra ten huwelijk
h-j-errt ; waarover lijn raJrr. m^t Jakob rn
ïijnr tonen *prrLrnil-*. van Jakolt» innen
een.\' h "dn eerlijke h.\'loftr rrlanït, onder br-j
ilinif van alle», nut mi I i dr Sirheinieten
mannelijk ui. Ie bemijilrn, 6. Zti\'k» van
He mor, Siehem rn de onderdanen ine-\'wil-
1 ÏL.-.I in gedaan ignde, worde* tü, liggeade!
in dr nunrt der be«iujti"!r. door Simron en
l.\'vi ..vervallen en vemoord; .lakoti* zonrn
Elunit. ren ile at ml rn voeren vrouwen rn ;
indrr.\'n gevmngra weg, 1« Hierover i» J«-
kob teer oniMtrlil en bevreesd, Ah
der heup it, tot op dezen dag, omdat lui
(iet gewric\'jt van Jakobs heup aangeroerd
bal, aan de verruk r «enuw.
HOOFDSTUK 33.
Jakoli, orde reutel.! hrl>U<n|r op het trekkrn
iijnrr RWttl en kinderen, raat tijnrn tiroc-
ilrr tr i*eiiiort, v«. ], .Ui\' hem, brn. ven» njnr
vtouwfn rn kin-leren, MS wel b-jrr.nt. ^,
rn ti» vrirndetijkr reden rn terenrrdrn Js-
kuli» ff>\'«<\'henken Mnn-rmt : alaOO irhnHca
ïij rrmliaara van elkandrr, «. Jakob Umi
tr Sukkoth, rn va» daal Ir Si< hini. nlnA.tr
hij njnr trnlrn opslaat rn den lleere een
allaar bouwt, 17.
EN Jakob bief zijne oog-n op en zag i
rn tiet, V.\'.n» kwam, en vier honderd
mannen met hen:. Toen verdeelde hg de
kinderen onder l.ea, en onder Kachel, en
onder de twee dienstmaagden.
2  Kn hij stelde de dienstmaagden en
hare kinderen vooraan ; en L\'-a en bare
kinderen meer achterwaarts ; maar Ha-
cliel en Jozef de achterste.
Kn bij ging voorbij hun aanttczlgi
heen, en hij boog zicli zeven malen ter
aarde, totdat hij bij zijnen broeder
kwam*
4  Toen liep Kcau hem te gemoet, en
nam hem in den arm, en viel bem aan
den hal", en kuste hein; en zit weenden.
b Daarna hief hij zijne oogen op, en
zag die vrouwen en die kinderen, en
zei Ie ! Wie z\'gn dezen bij u? Kn hij zeide:
De kinderen, iiie God aan uwen knecht
genadiglijk verleend heeft.
6  Toen traden de dienstmaagden toe,
zij en hare kinderen, en zij bogen lieh
neder.
7  Kd Lea trad ook toe, met hare kin-
deren, en zij bogen zich neder ; en
daarna trail Jozef toe en Kachel, en zij
bogen zich neder.
s Kn hij zeide : foor wien is u al dit ,
beir, dat ik ontmoet heb? Kn hij zeide:
Om genale te iï iden in de oogen mijns [
beerenI
9  Maar Kzau zeide: Ik heb veel, mijn ;
broeder! het zg het uwe, wat gij hebt 1 i
10  Toen zeide Jakob : Och neen T indien !
ik nu genade in uwe oogen gevonden
iieb, ho neem mijn geschenk van mijne
band; daarom, omdat ik uw nangezigt |
gezien heb. als had ik Gods aange/.igt
gezien, en gij welgevallen aan mg geno-
nien hebt.
11  Neem toch mijnen zegen, die u toe- \\
gebragt is, dewijl bet God mij ge»alig- I
Igk verleend heeft, en dewgl ik alles
heb ; en bg hield bij hem aan, zoodat ,
hg het nam.
II Kn hij zeide : Laat ons reizen en ;
voorttrekken j en ik zal voor I trekken. \'
13 Maar hg zeide tot bem i Mgn heer .
weet, dat deze kinderen teeder zijn, rn
dat ik zogende schapen en koeije i bij .
mij heb ; indien men dezelve maar eenen \'
dag al\'drgft, zoo zal de gebeele kudde
sterven.
11 MÜn heer trekke toch voorbij, voor
het aangetigt van zijnen knecht; en ik
zal mij op mijn gemak alsleidstnau voe-
gen, naar den gang van het werk, bet-
welk voor mijn aangezigt is, en naar den
gang dezer kinderen, totdat ik bg\' mijnen
beer te Seir komt*.
l.\'i Kn Kzau zeide : Laat mij toch van
dit volk. dat met mij is. u bijstellen. Kn
hü zeide i Waartoe dat? laat mg genade
inden in mijns heeren oogen !
16  Alzoo keerde Kzau dien dag wederom
zijns weegs naar Seir toe.
17  Maar Jakob reisde naar Sukkoth, en
bouwde een buis voor zich, en maakte
hutten voor zgn ree; daarom noemde hij
den naam dier pbiats Sukkoth.
IS m Kn Jakob kwam behouden tot de
stad Sichem, welke is in het land Ka-
nalln, als hg kwam van Paddan-Araui ;
rfrra 173S.
(.rn. 3» xl.
TJ1N " Dina, de doe\'iter van Lea, die zij
J Jakub gebaard hail, gim; uit, om de
dochteren van dat land te bezien.
\'2 Sir ii-iii nu, de /ii\'-n van Iletuor den
Hevlet, den landvore, zag haar, en hij
nam ze, en lag bg haar, en verkracht-
te ze.
3  Kn zijne ziet kleefde aan Dina, Ja-
kobs dochter : en hg bad de jonge docb-
ter lief, en sp;nk naar het hart van de
jonge dochter.
4  Sichem sprak ook tot tgnen vader\'
Ilemor, zeggende : Neem mg deze doch*
ter tot erne vrouw.
a\'foen Jakob hoorde, dat hg\' zgoe
dochter Dina verontreinigd bad, zoo\'
waren ztiue zonen met het vee in het:
vpll; en JUkob zweeg, totdat zij kwamen.
6    Kn il.-n.nr. de vader van Sichem,
ging uit tot Jakob, om met hem te
spreken.
7  Kn de zonrn van Jakob kwa utn van I
het veld, als i\\) dit hoorden; en bet\'
smartte der.en mannen, en zij onthlaken
zeer, omdat zij dwaasheid in IsraPl ge-
daan Ij v 1. Jakobs dOCuter beslapende,
hetwelk alzoo niet zoude gedaan worden.
5   Toen sprak Ilemor met hen, zeg*;
gende : Mijns zoons Siciieins ziel is ver-!
liefd op ulieder dochter; geeft hem haur
toch tot eene vrouw;
9 Kn verzwagert u met ons; gfeft ons
uwe doühtpreu, en neemt voor u onze
dochteren ;
in Kn woont met ons; en het land zal
voor uw aangezigt zijn; woont, en han-
delt daarin, en stelt u tot beiitters daarin.
11  Kn Sichem zeide tot haren vader, en
tot hare broederen ? Laat mij genad.
vinden in uwe oogen ; en al wat gij tot
inii zeggen zult, zal ik geven.
12  Vergroot zeer over mij den bruid-
schat en het geschenk; en ik zal geven,
gelgk als gij tot mU zult zeggen, geeft
mij slechts de jonge dochter tot eene
vrouw.
13  Toen antwoordden Jakobs zonen
aan Sichem eu Ilemor, zijnen vader, be-
ilricgelgk, eu spraken, (overmits dat hij
Dina, hunne zuster, verontreinigd had)
14  Kn zij zeid*n tot hen : Wij zullen
deze zaak niet kunnen doen, dat wii onze
zuster aan eenen man geven zouden, \'• die
de voorhuid beeft t waut dat ware ons
eene xchande.
15  Doch hierin zullen wg u te wille
zijn, zoo gij wordt gelijk als wij, dat
onder u besneden worde al wat manne-
Igk is;
16  Dan zullen wij u onze dochteren ge-
ven, en uwe dochteren zullen wg ona
nemen, en wg zullen met u wonen, en
wij zullen tot een volk zgn.
-ocr page 36-
:<•* Dina en Sichcm. Jakob komt
te lJeth-El. Dooi van Rache]
17 Maar zoo _" . naar ons niet zult hoo-
r*D, om besneden te worden, zoo zullen
wij onze dochter nemen, en wegtrekken.
IS Kn hunne woorden waren goed in
de oofcen van llemor, m in de oogen van
Sicbem, Hemors zoon.
la Kn de jongeling vertoog-Ie niet, deze
zaak re doen : wnnt hij bad lusl in Ja-
kobs dochter; en hij was geëerd bovenal
zijns vaders huis.
20 Zoo kwam llemor en Sicheni, zijn
zoon, tot hunner stadspoort; en zij spra-
ken tot de mannen huneer stal, zeg-
gende :
-) Deze mannen zijn vreedzaam met
ons; daarom laat hen in dit land wonen,
en daarin handelen, en het land, tiet,
het is wijd van begrip) voor buu aatige-
zigt zijn; wij zullen ons hunnedochteren
tot vrouwen nemen, en wij zullen onze
dochteren aan ben geven.
\'22 Doch hierin zullen deze mannen on*
te wille zijn, dat zij met ons wonen, om
tot een volk te /mi : alsal wat mannelijk
is, onder ons besneden wordt, gelijk als
zij besneden zijn.
23 Hun vee, en hunne bezitting, en al
hunne beesten, zull.\'n die niet onze zijn ?
alleen lnat ons bun te wille zijn, en zij
sullen met ons wonen.
•21 Kn zij hoorden i aar llemor, en naar
Sichem, zijnen zoon, allen, die ter zijner
stadspoort uitgingen ; en zi) werden b<-
sneilen, al wat maunelijk was, allen, die
ter zijner stadspoort uitgingen.
25 Kn liet geschiedde ten derden dage,
toen zij in de smart waren, « zoo namen
de tWM zonen van Jakoh, Simeon en
Levi, broeders van Dina, een iegelijk zijn
zwaard, en kwtimen stoitte\'iik indestad,
en doolden al wat mannelijk wa*.
2G Zij sloegen ook llemor, en zijnen
zoon Sichem, dool met de scherpte des
z«aarde ; en zij namen Dina uit Sicheuis
huis, en gingen van daar.
27 De zonen van Jakob kwamen over
de verslagenen, en plunderden de sta.!,
omdat /ij hunne zuster verontreinigd
hadden.
ES Hunne schapen, en hunne runderen,
en huuneezelen.en hetgeen dat in de stad,
en hetgeen ilat in bet veld was, namen zij.
2".» Ku al hun vermogen, en al liunne
kleine kinderen, en hunne vrouwen,
voerden zij gevankelük weg, en plunder*
den dezelve, en al wat binnenshuis was.
30  Toen zeide Jakob tot Simeon en tot
Levi : Gij hebt mij beroerd, mits mij
stiukende te maken ouder de inwoneis
dezes lands, onder de K&uadnieten, en
onder de Perezieten; en ik ben weinig
volks in getal; zoo zij zich tegen mij
verzamelen, zoo zullen zij mg slaan, en
ik zal verdelgd worden. Ik en mijn buis.
31   Kn zii zeiden : Zou hij dan met onze
zuster als met eene hoer doen?
HOOFDSTUK 35.
Jakuli, i.j\'i bui» ntuimd en tui <le G«.1n-
<lien*t voorb. rei.l hebbend\'*, vertrekt np Co.l«
bml na--»r Beth-Kl. v*. I, alwaar hij onhe-
t. h.vlij-l eekoin.n rijn.Ie, een «Ita.ir bouwt,
«. Dood en hetrral\'eni* van DeMfB. voedster
na Kel>. kka, « God rcnehqsrt Jakob, nril
hem nnilermant il.n naam van Israël en
vernieuwt Iijne beloften, 0. Daarom riL-t Ja-
kul» een jr-ilenltei-ken op en vernoemt <lr
plaat», II. Van .laar Ir.-kkemie, .terft lUehel
onder het baren van Ilenjaiuin en «unit al-
ilaar SMfravea, IC. Ituben lie.lrijft hl.n-.l-
sihsmle in ; ij nu ïailer» huin. *!. B.-tfi-ter
van Jakob» 7..nen. ». Jakub komt eindelijk
bij lijnen vader link, welks sterft, en «"oor
hem i ii Kim wor.lt begraven, 87.
DAARNA zeide God tot Jakob : Maak
u op, trek op naar Beth-Kl, en woon
aldaar; en maak daar een allaar dien God,
m die u verscheen, & toen gy vlugtiet voor
het aangezigt van uwen broeder Kzau.
2 Toen zeide Ja\' ob tot zijn huisgezin.
en tot allen, die bij hem waren i Doet i
weg de vreemde goden, die in het mid-
Jen van n zijn, en reinigt u, en verandert
uwe klrederen;
3 Kn laat ons ons opmaken, en op!rek-
ken naar Bcth-KI; en ik zal daar een
altaar maken dien God, die mij ant-
woordt ten dage mij uer bennauwdheid,
en met mij geweest is op den we/, dien
ik gewandeld heb.
( Toen gaven zij Jakob al die vreemde
goden, die in hunne hand waren, en de
oorsieisele», die aan huune ooren waren,
en Jakob verborg ze onder den eiken-
I) \'•>iii. die bij SicUein is.
ó Kn zij reisden hou; en Gods ver-
schrikking was over de steden, die rond-
om hen waren, zoodat zij de zonen van
Jakob niet achterna jaagden.
6  Aizoo kwam Jakob te Lur, hetwelk
is in het land Kana.tn Mat is Beth-EI),
hij en al het volk, dat bij hem war.
7  Kn hij bouwde aldaar een altaar, en « e <•
noemde die plaats KI Beth-Kl: want God
was hem aldaar geopenbaard geweest, als
bij voor zijns broeders aangezigt vlood.
S Kn Debóia, de voedster van Rebekka,
siieif, en zij werd begraven ouder aan
Beih-KI, onder dien eik, welks naam hij
noemde, AUon-Uachuth.
9 Kn i God verscheen Jakob wederom, .1 il
als hij van Paddan-Aram gekomen was;
en Hij zegende hem.
in Kn God zeide tot hem : Uwnaamis
Jakob; \' uw naam zal voortaan niet Ja* * <•<
kob genoemd worden, maar Israël zal uw -h
naam zijn; en Hij noemde zijnen naam
Israël.
11   Voorts zeide God tot hem :./ Ik ben ƒ (;.
God de Alma^tige! wees vruchtbaar, en
vermenigvuldig! ." Ken volk, ja een hoop
der voiken zal uit u worden, en*konin-
gen zullen uit uwe lenden voortkomen. \'J
12  Ku dit Luid, dat Ik aan Abraham
en Izak gegeven heb, dat zal Ik ugeven; h ^
en aan uw ail na u zal Ik dit land geven.
13  Toen voer Go I an hem op, in die
plaats, w „ir Hii met Item gesproken ha 1.
11 Kn Jakob > stelde een opgerigt tee- i d
ken op, in die plaats, waar Hij met hem
gesprokeu had, een steenen opger\'gt tee-
ken; en bij stortte daarop draiikoffer,
en goot olie daarover.
15 Kil Jakob noemde den nanni dier
plaat*, alwaar God met hem gesproken
had. lleth-El.
li> Kn zij reisden van Beth KI; en er
was nog eene kleine streek lands om tot
Kfrutha te komen; en Ka.-hcl baarde, en
zy had l.et hard in haar baren.
17 Ku het «\'e-ehw•!>, als zij het hard
had in haar baren, zoo zeide de vroed-
vrouw tut i.«tar : Vrees nier, want dezen
zoon zult gij ook hebben I
IS Kn hei geschiedde, als hare ziel uit- ,ir\'
ging, (want zij utiertj dat zij zijnen naam
noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde
hem Benjamin.
19 - Aleoo stierf Kachel; en r.\\\\ werd * Gi
begiaven aan den weg naar Kl\'ratlïa, bet-
welk is Bt\'thleliem.
.o Kn Jakob rigtte een gedenkteeken
op h t.iii haar graf : .iit is het gedenk-
teeken van Kachels graf tot op dezen dag.
ül Toen verreis Ie Israi\'l, en htj spande
zyue tent op gene zijde van Migilal-eder.
..\' Kn liet geschiedde, als Israël in dat
land woonde, dat Kuben heenging, en \' lag t Ga
bij Bilha, /.i.in.« vaders bn w :^ t; en Israi1!;
hoorde het. Kn de zonen van Jakob sa-
ren twaalf.
\'23 »\' De zonen van Lea waren : Ruben, m G<
Jakobs iv. : v!.....,•, daarna Simeon, en K\'
Levi, en Juda, en Issaschar, en Zebulon.
24  De zouen van Rachel i Jozef en Ben-
jamin.
25  Kn de zonen van Bilha, Rachels
dienstmaagd i Dan en Nafthali.
                 l
tien. 27 W.
-ocr page 37-
Vonten van Ettn. 31
, Irak. Exaui geslacht.
GENESIS 36, 37.
18  En dit zijn de zonen van Aholi-
bama, de huisvrouw \\an Ezau i de vont
Jehus, de vorst Jaëlam, de vorst Korah :
dat zijn de vonten van Aholibama, dr
doebter van Ana, de huisvrouw van Ezau.
19  Dat zijn de zonen van Ezau, eu dat
26  En de innrn van Zilpa, Lea\'sdienst-
maagd: Gad en Aser. Dete tijn de tonen
van Jakob, die hem geboren xijn in Pad»
dan A ram.
27  En Jalcob kwam tot Izak, xijnen
vader, in Mature, te Kirjath Ar ha, tiet-
welk is IlebtoD, waar Abraham als
vrermdeling \' «1 verkeerd, en Izak.
2S En de da m van Izak waren hon-
derd jaren, *n tachtig jaren.
\'."9 Én Irak » gaf den «eest en stierf, en
werd verzameld tot zijne volken, oud en
zat van dagen; en zijne zouen Ezau en
Jakob begroeven hem.
HOOFDSTUK 36.
Ezaun vrouwi tl en kinl.r.\'n. grKoren te Ka-
oaan, va. 1. Zijn vertivk n iir S,-ir, 6. /. jne
nakomelingen, 9, al* nok van Svir, den Ho-
rirt, >>, onder ilr/c i- Ana, itir ite i»uüi\'zt--
li-n het renrt (,\'fvoD\'li-n heeft, 21. Rt-güter
der koningen «n vonlrn in E.loni, 31.
DIT a nu zijn de geboorten van Ezau,
«elke is Edom.
\'2 Ezau nam /nut\' vrouwen uit de doch-
teren van Kanann : Ada, de doebter van
Elon, den Hethiet, en Aholibama, de
ilochter van Ana, de dochter van Zibeon,
i»-ii Heilet;
3 En Uasmath, de dochter van Ismat),
«Uhter van Nebajoth.
I  Ada nu baarde aan Ezau Elifaz, en
Basuiath baarde KeliLc\'1.
En Aholibama baarde Jehus, en Jai\'-
lam, en Koiah. Oit zijn de zonen van
Ezau, die kern geboren zyn in bet land
Kan aan.
6 Ezau nu bad genomen zijne vrou-
wen, en zijne zonen, en zijne dochters, en
al de zielen zijne huize.*, en zi,jn vee, en
al zijne beesten, en al zijne bezitting, die
bÖ in het land KanaAn geworven bad, en
was vertrokken naar een na-ter land, van
bet aangezigt van zijnen broeder Jakob.
Want buune ;\' bave wai te veel, om
zauien te wonen; en bet land hunner
vreeuidelingKchappen kon ze niet diagen
van wege bun vee.
S Derhalve • woonde Ezau op het ge-
bergte Seir. Ezau is Edoiu.
\'.» Dit nu zijn de geboorten van Ezau,
den vader der Edomieten, op het gebergte
Seir.
10 Dit zijn de namen der zonen van
Ezau : Elifaz, de Zoon van Ada, Ezaua
huisvrouw; Rehuël, de zoon van Bas-
ruath. Ezaua huisvrouw.
II  En de zonen van Elifaz waren :
Teniau, Omar, Zefo, en G Otatn, en
Kenaz.
! En Tiiuna was een bijwyf van EÜ-
i\'-u, den zoon van Ezau, en zij baarde
Elifas Anialek : dit zijn de zoden
van Ada, Ezaua huisvrouw.
13  En dit zijn de zonen van Kehuël :
Nahath en Zrrah, Samma en Miz/a : dat
zijn geweekt de zonen van Baarnat li,
Ezaus liuisvrouw.
14  En dit zijn geweest de zonen van
Aholibama, dochter van Ana, doebter
van Zibeon, Ezaus huisvrouw : en zij
baarde aau I->au Jchua, en Jaelam. ca
Koran.
Dit zi;n de vorsten der zouen van
Ezau : de zonen van Elifaz, den eerst*e-
borene van Ezau, waren : de vorst Teman,
de vorst Omar, de vorst Zefo, de vont
Kenaz,
16  De vorst Korah, de vorst GaOtain,
de vorst Amalek i dat mu de vorsten vau
Elifaz in bet land Edom; dat zijn de
zonen van Ada.
17  Eu dit /.H ii de zonen van Ltebut\'1,
den zoon van Ezau i de vorst Xahatk, de
vont Zerah, de vorst Saumia, de vorst
Mizza i dat zijn de vorsten vaa Kehuël in
het land Edom; dat zijn de zonen van
Baimath, de huisvrouw van Ezau.
zijn bunlieder vorsten : Kn is Edoin.
i 1810.
".\'i ,J Dit r, ii de zonen van Seir den
Horier, inwoners van dat land : Lotan, . ^tiin j ^
en Sobal, en Zibeon, en Ana,
21  En Dison, en Ezer, en Disan : dat
zijn de vorsten der llotietrn, zonen van
Sefr, in bet land van E.iom.
22  En de zonen van Lotan waren Hori
en Hernam; en Lotan* zuster was Timna.\',
23  En dit xün de zonen van Sobal : |
Alvan en Mauabath, en Lbal, en Sefo,:
en Onam.
24  En dit zijn de zonen van Zibeon ;
Aja en \\na; hü is die Ana, die de mui-
ie ii in de woestijn gevonden heeft, toen
hij de ezels van zijnen vader Zibeon
weidde.
15 En dit zijn de zonen van Ana i Di-
son; en Aholibama was de dochter vaD
Ana.
26  En dit zijn de zonen van Disnn :
Hemdan en Esban, en Ithran, en Cheran.
27  Dit zijn de zonen van Ezer. Bilhan.
en Zaavan, en Akan.
23 Dit zijn de zonen van Disan i Uz en
Aran.
1790.
29  Dit zyn de vorsten der He-rieten : de |
vorst Lotan, de vorst Sobal, de vorst Zt-
beon, de vorst Ana,
30  De vorst Dison, de vorst Ezer. de
vorst l\'i-aii : dit z(jn de vorsten der Ho-
rieten, nanr hunne vorsten in bet land
Seir.
. 1; 48.
31  s Kn dit zijn de koningen, die gere-
Ïeerd hebben in liet land Edom, eer een
ouing regeerde over de kinderen Israël».
32  Hela dan, de zoon van Beor, re-1
j geerde in Kdont, en de naam zijner stad]
was Dinhabs.
33  Eu Hela stierf, en Jobab, de zoon
van Zerab, van Bozra, regeerde in zijne:
plaats.
3) En Jobab stierf, en Husam, uit der\'
Temauietrn land, regeerde in zyne plaats.,
35  Kn Husaui stierf, en in zijne plaats;
regeerde Ila lal, de zoon van Bedad, die:
Midian versloeg in het veld van Moab;
en de naam zijner stad was Avith.
36  En li.i\'inl stierf, en Saiula, van\'
I Matrekn, regeer !e in zijne plaats.
! 37 En Samla stierf, en Saul van Rebo>;
both, aan de iivier, regeerde in zijne
plaat».
IS En Saul stierf, en BaaMIanan, de
zoon van Acbbor, regeerde in zijne plaats.
39 Ei Baal-Hanan, de zoon van Ach-
fcor, stierf, en Hadar regeerde in zijne
plaats; en de naam zijner stad was
Pahu; en de naam tuner huisvrouw was
Mehetabeêl, eene dochter van Matred, de
doebter van Mee-zabab.
1706,
4i\'ƒ En dit zijn de namen der vorsten j
van Ezau, naar hunne geslachten, naar #• iKion. i 51
hunne plaatsen, met bunne r.ainen : de \'
vorst Timna, de vor>t Alva, de vorst
Jethetb,
41  De vorst Aholibama, de vorst EU,
de vont Pinon, *
42  De vont Kenaz, de vont Teman, de
vorst Mibzar,
43  De vorst Magdiel, de vorst Irarn :
dit zijn de vorsten van Edom, naar hunne
woningen, in bet land hunner bezitting:
hij ia Ezau. de vr.der van Edom.
HOOFDSTUK 37.
Juief, lmv.-n iQu bwwdwta door Jnki>b b*.
luimt iOnil<-, «or.lt ...ii int rede» van hen
K.-haAt, n, 1, foomanaiak w*|ns» h«t w
haal ujniT ilruuiiicn, 5. WaaffOM i ij iamen-
upaniu-ii om hi\'in, \'ala hij op zijn» vader*,
hut tot he» ii\' Dothan kuamj om te l>reti-
gen, \\i; maar lij virrpen hein, up Ruten»1
-ocr page 38-
32 Jozefs droomen. Joïcf door
GENESIS 37, .«.
zijne broevïer* verkocht naar Egypte.
slaan, en hem in een\' dezer kuilen wcr-
pen; en wij tullen zeggen : Ken booi
dier beeft hem opgegeteu; zoo zullen wij
zien, wat van zijne droomeu worden zal.
21 ltubeu hoorde dat, en verloste hem
uit hunne bami ; <i en nh zeide : Luit ons
hem niet aan het leven slaan.
33 Ojk zeide Ruben tot hen : Vergiet
geen lil r i, werpt hem in dezen kuil, die
in de woestijn is, en legt de hand nier
aan bem; opdat hij hem uit hunne ban 1
verloste, otu hem tot zijnen vader weder
te brengen.
\'2\'i V.n let geschiedde, als Jozef tot
zijn* broederen kwam, zoo togen zij Jozef
zijnen rok uit, den veelverwigeu rok, dien
bij aanhad.
\'Jl Kn zij namen hein, en wierpen hem
in den kuil; doch de kuil was ledig, er
was geen water in.
J.S Daarna zateu zij neder om brooil te
eten, eu hieven hunne oogen op, en za-
gen, en ziet, een reit-gezel-ciiap van Is-
mr.ëlieien kwam uit Gilead; en hunne
hemelen droegen specerijen, en balsem,
en mirre, reizende, om dat af te brengen
naar Kgypte.
36  Toen zeide Juda tot zijne broede-
ren : Wat gewin zal het zon, dat wij
onien broeder doodslaan, en /mi bloei
verbergen ?
37  Komt, en laat om hem aan deze
Ismaelieten verkoopen, en onze hand zij
niet aau hem : want hij is onze broeder,
ons vleesch ; en zijne broeders hoorden
Aes«.
38  Als nu de mid^anietische kooplieden
voorbijtogrn, z<m> trokken en hieven zij
Jozef op uit den kuil, en • verkochten
Jozef aan dexe Isinaëlieten voor twintig
zilverllngen ; die brasten Jozef naar
K/v;.te.
•j\'.i Als nu Kuben tot den kuil weder
keerde, ziet, zoo was Jozef niet in den
kuil; toen scheurde hit zijne kieedereu.
30  Kn hij keerde weder tot zijne broe*
deren, en zeide : De m;i;. \':•; is erniet;
en ik, waar zal >k heengaan?
31  Toen iiamrn zij Jo efs rok, en zij
sla-rtien eenen geiteubok, en zij doopten
den rok iu het bloed.
\'£2 Kn zij zonden den veelverwigen rok,
eli (li.l\'-ü bem tot hunnen vader brengen,
en zeilen t Hezen hebben wij gevonden;
beken toch, of deze uws zoons rok zij, of
niet.
;\'3 Ko hij bek"in1e hem, eo lei Ie : Het
is n\'"T.- zoons rok! .\' eeu boos dier heeft
hem opgegeten! voorzeker is Jozef fi
scheurd I
lil Toen ich\'urde Jakob tiine kleede*
reu, c» leide eenen z-«k om z;"melenden ;
en hij be Ircef rouw ov»r zijnen zoon
vele dagen.
3\'i Kn al zijne ionen en al zijne doch*
teren maakten zich op, om hein te troos-
ten; maar hij weigerde zich te laten |
troosten, en zeide : u Want ik zal, rouw!;/
bedrijvende, tot mijnen zoon in het graf
neJerdalen. Ai zoo beweende hem zijn I
vader.
3fi * i\'^n de Midianieten verkochten hem "
in Egypte, aati l\'ótifar, eenen hoveling\'
van i\'.n i", overste der trawanten.
UOOFDSTl K 3S.
Juda trouwt i\'i\'tti\' kanaknii\'ti*rh>> vtouw, die
ben drie tatum baart, va. I. Hij g*eH den
t\'iTute n.\'in \'riinmiir, nU ook fnadnt de ft-mt.\'
van God gedood was) den tweede, ijn nl* j
nok dete van God gedood was, belnofl hy \'
kaai den di\'rile, fi : inn^r zijne belofte niet
li.mdeiiile, toa heirn.it Thim.ir door eene \'
:.i\'.\'li lii.-i \'i.oi\'l-\'lu .!/• I>l.\'i\'.i-. h.in.l,. in -t Jii.l i.
13, rn de utrnr ilaarvau om ïijnentwil <ml-
.\'., in.l - 2». 1 i.i ii t zij hem in eene dia_*i lirce :
ionen. Perei en / i.i. 27.
EN het geschiedde ten zelven tijde, dat i
Juda van zijne broederen aft oog, en I
voorspraak, ia t-cn\' kuil, 21. Veikoop"n hem
daarna (ip raad van Juda aan TOOttoffreUeadc
I*iua>*lieteii, ilii\' kem naxr Bgypts vurri\'n,
2f>. Zijne liroi\'.li\'rs l»i**l \'kkeii hunne daad door
bedrog hij Jakob, .11, die irroot misbaar
ïn-inkl iivit hel verlies van Jozef, M, dese
wordt i.itui\'i In n aan l\'otif.ir verkneht, 3f..
F IN Jaltob woonde in het <• land der
Li vreemdelingsc\'iappen zyus vaders, in
hel land Knnaan.
".\' Dit lijn Jiikubs [ririit\'iilcmluiiii Jo*
zef, zijnde en zoon van zeventien jaren,
Weidde de kud.ii\' met zijne broeder", (en
hij was een jongeling) met de tonen van
Bilha, en de zonen van Zilpa, zijns vn-
ders vrouwen; en Jozef bru^t iiun kwaad
"erucht tot hunnen vader.
.. Kn la,art bad Joief lief, boven at
zijne ionen : want hij waj hem een zoon
Ie* ouderdom*; en bij uiiakte hem eciieu
veelverwïfen tok.
4 All nu zijne broeders zn^eu, dat Imu
valer hem lijven cl zijne broederen lief*
bad, ; haatten zj beut. en kouden hem
uiet vrede! ik toespreken.
."i Ook droomde Jozef eenen droom,
dien hij anti zijne broederen vertel ie.
daarom haatten \'.ij hem no.* te meer.
t\\ En hij seidc tot ben : Hoort toeb
dezen droom, dien ik gedroomd heb.
7 En ziet, wij waren ichovcn bindende
in het midden des velds; en ziei, mijne
se loot Ktoud op, en bleet ook staande; en
tiet, uwe edrOven kwamen run lom, en
bogen zit\'h neder voor mijne schoof.
i S Toen zeiden zijne broeders tot hem :
Zult jftj dan gauseaelijk over ons rcge-
ren? zult nu dan ganseaelijk over ons
heem-hen ? Zou haat Ito. zij hein nog te
| meer, om zijne drooiaeu en om /ijne
woordeu.
\'J V.n hy droomde nog eenen anderen
droom, en vertaalde dien aau zijn*\' broe-
deren; en hij zeide : Ziet, ilt heb no*;
eeuen droom gedrootu \', eii zi-t, de zon,
en de maan, i n elf sterren bogeu zic\'t
voor mij ii-.it r.
Ie Ku als bij het aan zijnen valer en
aau zijne broederen veibaalde, bestrafte
betti zijn vader, en zei.le tot hem : Wat
is dit vuur een\' dr torn. diengij gedrootu I
liebt ï zullen wij dan gan\'Chel.jk konien,
ik, en uwe moeder, en uwe broeders, om
ons voor u ter aarde te buigen?
11   Zijne broeders dan * benijdden hem ;
doch zijn vader bewaaide deze zaak.
12  En zijue \'\'roeiers gingen heen, om
de kudde van bunnen ui Ier (e weiden bij
Sicbem.
13  Zoo zeide Israël tot Jozef: Weiden
uwe broeders niet bii Sicbem? kom, dat
ik u tot hen z.-nde. Kn bij zeide tot hem :
Zie, kit f beu ik!
14  Ku bij zeide tot hem : Ga toch heeu,
zie naar den welotand van uwe bro-de-
ri-.i, en naar den wclsiaud van de kudde,
en breng mij een woord wederom. Zoo
zond hij hem uit het dal Ilebron, en hij
kwam te Sicheui.
15  Ku een man vond hem f want ziet,
hij was dwalende in het veld); zoo
vraagde bem dete man, zeggeude : Wat
zoekt gij ?
lfi Ku bij zeide : Ik zoek mijne broe*
deren; ireel mij toch te kennen, waar zij
weiden.
17 Zoo zeide dir man i Zij zijn van liier
Greisd, want ik hoorde hen zengen :
Lat on» naar Dothan gaan. Jozef dan
icing zijne broederen na, en vond hen te
Dothan.
IS Kn zij zagen bem van verre; en eer
bij tot beu naderde, sloegen zij tegeu liem
eeueu listitren raad, om hem te dooden.
19 Eu zij zeiden de een tot den ander :
Ziet, daar komt die meester-droom er
aan I
•Jo N u kouit dan, eu laat ons hem dood-
\'. (.-n. KI 13,
-ocr page 39-
juda en Thamar.                                                      GKNKSÏS 39.                                              Jozef in Egypte. 3.1
liü keerde in tot eenen man van V-lul
lam, wiens naam wan IIin.
2  En " Juda zag aldaar de dochter van
een\' kanaanietiïch man, wiens naam «ar
Sua; en hu nam haar, en ging tot haar in.
3  En zü werd bevrucht, en baarde
eeoen zoon, en hij noemde lijnen naam Kr.
4  Daarna werd zg weder bevrucht, en
baarde eenen zoon, en tij noemde zijnen
naa-ii Onan.
5  En zij voer nog voort, en baarde
eenen zoon, en noem.Ie zijnen naam
\'\' Sela; doch hij w.n te Chezib, toen zii
hem baarde.
fi Juda nu nam eene vrouw voor Er,
zynen echtgeborene, en haar naam WH
Thamar.
7 Maar Er, de eerstgeborene van ,ïu<Ia,
was kwaad in des HEKKEN oogen;
daarom doodde hem de I1KKKK.
S Toen zeide Juda tot Onan : (ia in tm
uws broeder* huisvrouw, en trouw haar
in uws broeders naam. en verwek uwen
hm ede r zaad.
!t Doch Onan, wetende, dat dit zaai)
voor hem niet zoude zijn, zoo geschiedde
bet, als hij tot zijns broeders huisvrouw
inging, dat hij het verdorftegen <ie aarde,
om zijnen broeder geen zand te geven.
10  En het was kwaad in des HKKKKN
oogeu, wnt hij deed; daarom doodde Hij
hem ook.
11  Toen zeide Juda tot Thamar, züne
schoondochter : Bliif weduwe in uws va-
ders buis, totdat mijn zoon Sela groot
wordt : want hij zeide : Dat niet mis-
schien deze ook sterve, gelijk züne r>roe-
den! Zoo ging Tb&mar heen, eu bleef in
haars vaders huis.
Als du vele dagen verloopen waren,
stierf de dochter van Sua, de huisvrouw
van Juda; daarna troostte zich Juda, in
tiug op tot zijne schaapscheerders naar
Timna toe, bij en Hira, zijn vriend, de
Adullamiet.
13  Kn men gaf Thamar te kennen, zeg-
gende : Zie, uw schoonvader gaar op naar
Timna, om zijne schapen te scheren.
14  Toen leiile zij de kleedpren va» haar
weduwschap van zich af, en zij bedekte
zich met eenen sluüer, en bewutid zich,
zette zich aan den ingang drr twee
fonteinen, die op den weg naar Timna
want zij zag, dat Sela groot gewor-
dea was, en zij hem niet ter vrouw war.
gegeven.
15  Als Juda haar zag, zoo hield hi,
baar voor eene hoer, overmits zij haar
aangetigt bedekt had.
16  En bü week tot haar naar den weg,
en zeide i Kom toch, laat mij tot u in-
gaan | want hij wist niet, dat zy zijne
schoondochter was. En an zeide : Wat
zult gij mij geven, dat gij tot mij iu-
gaat?
1" En hü zeide : Ik zal u eenen geiten*
bok van de kn Mr zenden. En zij zeide:
Zoo gij pand zult geven, totdat gij hem
zendt.
1H Toen zeide hij : Wat pand is het,
dat ik u geven zal? En zij zeide : Uwen
zegelring en uw snoer, en uwen staf, die
in uwe band is; hetwelk mi haar gaf,
en ging tot haar in; en zij outving hu
hem.
19  En zü maakte zich op,en gin.;heen,
en leide haren sluijer van zich af, en zij
trok aan de kleedercn van haar weduw-
schap.
20  En Juda zond den geitenbok door
de hand van zijnen vriend, den Adulla-
uiiet, om het pand uit dr hand der vrouw
te nemen ; maar hü vond haar niet.
21  En bij vraagde de lieden van hare
plaats, zeggende : Waar is de hoer, die
bü deze twee foateinen aan den weg
wat? En zü zeiden i Uier is geene hoer
geweest.
22  En hü keerde weder tot Juda, en
zeide : Ik heb haar niet gevonden; en
ook zeiden de lieden van die plaats: Hier
is geene hoer geweest.
23  Toen zeide Juda s Zij neme het voor
zich, opdat wij misschien niet tot verach-
ting worden; zie, ik heb dezen bok ge-
zonden ; maar gij hebt haar niet ge*
vonden.
21 En het geschiedde omtrent na drie
maanden, dat men Ju la te kennen gaf,
zeggende : Thamar, uwe schoondochter,
heeft gehoereerd, en ook zie, zij is zwan-
ger van hoererij. Toen zeide Juda: Breng
ze hervoor, dat zij verbrand worde I
25 Als zü voorgebragt werd, sciiikte zij
tot haren zweer, om te zeggen i BÜ den
man, wiens deze dingen zijn, ben ik
zwanger; en zij zeide: lïekeu toch, wiens
deze zegelring, en deze snoeren, en deze
Maf zijn.
2(i V\'u Juda kende ze, en zeide : Zij is
regtvaardiger dan ik, daarom, omdat ik
haar uau mijnen zoon Sela niet gegeven
heb. Kn hij bfkende haar voortaan niet
meer.
2T En het geschiedde ten tijde, als *y
baren zou, ziet, i soo waren tweelingen
in haren buik.
2s En het geschiedde, als zij baarde,
dat ee* de hand uitgaf; en de vroed*
vrouw nam deztlve, en zü bond een\'
scharlaken draal om zijne hand, zeg\'
gende : Deze komt het eent uit.
21\' Maar het geschiedde, aU hij zijne
band weder intoog, ziet, zoo kwam zün
broeder uit; en zü zeide : Hoe zijt gij
doorgebroken ? op u is de breuke\' eu
men noemde zijnen naam \'t Perez.
3u Kn daarna kwam zijn broeder uit,
om wiens hand ile scharlaken draad
was; en men noemde zijnen naam Zen.
HOOFDSTUK 39.
Jozef wor.lt in z.jne <iirn«t bii Potiiar alsoo
vun fïoil t-rï.-i-i-n.l, <lat rijn heer hem over
het !MiiM-hr hui» Hielt, vk. 2. De vrouw zijn»
hrrrra minlt, wet-eni zijne n.-hoonliei.i, op
hem verliefd, en verzoekt hem tot oufadach\'
li.-i.l . hetwelk hij rolssjUHUgigk weigerende,
door haar valmhelijk verUamffd wor.lt, eerst
Inj het huisgezin, daarna l>ij zijnen heer, die
hein .Unrover in ile irevanfreni* levert, l\'.l.
Alwaar Co.l ook met Jozef is, z.i.i.lamir,
.lat hij over .Ie gevnngenii gratt-lil wor.it. 2».
JO\'l>V.V nu « werd naar Egypte afge-
voerd ; en Fótifar, een hoveling vau
Farao, een overste der Irawanten, een
egyptiscu man, kocht hem uit de hand
der Ismaëlieten, die hem derwaarts af-
gevoerd hadden.
2  Kn de 1IKEHE h was met Jozef, zon
ilat hij een voorspoedig man was; eu hij
was in het liuïs vau zijnen heer, den
Kgy ptenaar.
3  Als nu zijn heer zag, dat deïIKKHK
met hem was, en dat de IIEEHE al wat
hü deed, door züne hand voorspoedig
maakte:
4  Zjo vond Jozef genadein zijneoogen,
en diende hem ; en j.ij titelde hem over
zijn huis, en al wut hü had, gaf bü i"
"u,- hand.
5  Kn het geschiedde van toen af, dal
hü hem over zyn huis, en over al wat het
zijne was, gesteld had, dat de 1IEEUK
des Egyptennnrs huis zegende, otn Jo*
zefs wil"; ja de zegen des H KEREN wa»
in alles, wat hü had, in het huis en in
het veld.
(~> En hü liet alles, wat hij had, In
Jozefs hand, zoodat hij met hem van
geen ding kennis had, behalve van het
brood, dat hü at. Eu Jozef was schoon
van gedaante, en schoon van aangezigt.
7 En bet geschiedde na deze dingen,
i dat de huisvrouw züna heeren hare
oogen op Jozef wierp; en zü zeide i Lig
bü uu; 1
l Min. I :v
-ocr page 40-
GENESIS 40, 41.
Drooin van den schenker en bakker.
31 Jozef in de gevangenis.
4 Kn de overste der trawanten bestelde
Jozef bij hen, dat bij hen diende; enzü
waren sommige dagen in bewaring.
.. Zü droomden nu belien eenen droom,
elk zijnen droom, in eenen nacht, elk
naar Üe uitlegging züns d rooms, de
schenker en de bakker, die des konings
van Egypte waren, die gevangen waren
ill het :<• ;vi.:< 11 II n-.
fi Kn Jozef kwam des morgens tot hen,
en hij za£ hen aan, en ziet, zü waren
ontsteld.
7 Toen vraagde hij de hovelingen van
Farao, die hü hem waren in hechtenis
van het huis zijns heeren, zeggende:
Waarom zijn uwe aangezigten heden
kwalük gesteld ?
-\' 1 n zü zeiden tot hem : Wii hebben
eenen droom gedroomd, en er is nie-
inaiid, die hem uitlegge. Kn Jozef zeide
tot hen : Zijn de uitleggingen niet van
God? vertelt ze mij toch.
o Toen vertelde de overste der schen-
kers Jozef zijnen droom, en zeide tot
hem : In münen droom, zie, zoo was een
wijnntok voor müu aangezigt;
10  Kn aan den wüimlok waren drie
ranken i en hij was als bottende, zijn
bloeisrl ging op, zijne trossen bragten
rül>e druiven voort.
11   Kn Farao\'» beker was In mijne
hmid ; en ik nam die «huiven, en drukte
ze uit in Farao\'s beker, en ik gaf den
beker op Farao\'s hand.
12  Toen zeide Jozef tot hem : Dit is
zijne uitlegging : de drie ranken zijn drie
dagen.
13  Uinnen nog drie dagen zal Farao
uw hoofd verheffen, en zal u in uwen
staat herstellen; en gij zult Farao\'s
beker in zyue hand geven, naar de vo-
rige ivij ze, toen gij zitu schenker waart.
II Doch gedenk minier bij u zelven,
wanneer het u wel gaan zal, en doe toch
weldadigheid aan mij, en doe van mü
melding bij Farao, en maak, dat ik uil
dit huis kome.
U Want ik ben diefelük ontstolen uit
het tand der Hebreen ; en ook heb ik bier
niets gedaan, dat zij mü in dezen kuil
gezet hebben.
16  Toen de overste der bakkers zag, dat
hÜ eene goede uitlegging gedaan bad, zoo
Made hü tot Jozef i Ik was ook in mijnen
droom, en zie, drie getraliede korven
waren op mijn hoofd;
17  Kn in den oppersten korf was van !
alle spüze van Farao, die bakkerswerk !
is: en het gevogelte at dezelve uit den
korf, vnn boven mijn hoofd.
!•* Toen antwoordde Jozef, en zeide i
Dit is züne uitlegging i de drie korven
zijn drie dagen.
l\'.i Binnen nog drie dagen zal Farao uw
hoofd verheffen van boven u, en hü zal u
aan een hout hangpn, en het gevogelte
zal uw vlppsch van hoven u eten.
20  Kn het gpschipdde op den derden \'
dag, den dag van Farao\'s geboorte, dat :
hü voor al züne knechten eenen maaltijd
maakte ; en hij verhief het hoofd van den ;
oventfl der schenkers, en het hoofd van !
den overste der bakkers, in het midden
zÜner knechten.
21   Kn hij deed den overste der scben-;
kers wederkeeren tot zijn schenkambt,!
zoodat hij den beker op Farao\'s hand gaf; \'
22  Maar den overste der bakkers hing
1>Ü °J>; geluk Jozef hun uitgelegd had.\'
23  Doch de overste der schenkers ge- [
dacht aan Jozef niet, maar vergat hem. !
HOOFDSTUK 41.
l\'.ir.i.i tv.i,- dronmen gedroomd hebbende, en
(in.Ii r fijn volk niemand vindende, die ie I
kun uitleggen, gedenkt de opuer»te «ehrnker p
MM Jozef, v». 1, dien Farao uit de gevan-i
i\'. ui» voor f irh doet brengen en hem sjjne I
B Maar hij weigerde het, en zeide tot
Ie huisvrouw zijns beeren : Zie, mini
heer heeft Kern kennis met mü. «at er
in het huis la; en al wat \'W\\\\ heeft, dat
heeft bi) in mijne hand gegoten.
M Niemand i* grooler in ,lit hui* dan
ik, en hu heeft vooriuü nietsouthnuden,
dan u, daarin dat g\\j zÜne huisvrouw
7.ijt; hoc zoude ik ilan dit een zoo groot
kwaad li\'icji, eu zondigen tegen Qodl
10  En liet geschiedde, ala zij Jozef dag
op dag aatmprak, en hü naar liaar niet
hoorde, om bij haar ie liggen,pm bij haar
1 • Kijn ;
11  Zoo gpbcurde liet op zulk eenen da*,
ilat hij in liet huis kwam, om zijn werk
te doen; en Diemand van de lieden des
huizes wan daar binnenshuis.
12  Kn zij h\'repp hem hy zijn kleed,
zeggende : Lig hij mij! Kn hij liet zij"
kleed in hare hand, en vlugtie, en ging
uit naar buiten.
13  Kn het geschiedde, als zij zag, dat
iiij /i.üi kleed in hare hand gela\'cn had,
en tiaar builen gevlugt was:
!t Zoo riep zij de lieden van baar huis,
en sprak tot hen, zeggende : Ziet, m|
heefc on» den hebreen «st-licn man Inge*
bragt, om met ons tP spotten; hij is tot
mij gekomen, om bil mij te liggen, en
1 ik beo geroepen met luider stem ;
Ij Kn het geschiedde, als uu hoorde,
dal ik mijne stem verhief, en riep; zoo
verliet hij zijn kleed bij my, en vlugtte,
en gin.; uit naar buiten.
Ui Kn zij leide zijn kleed bij zich, tot-
dat zijn I eer in zijn huis kwain.
17 Toen sprak zij let hem naar die-
zelfde woorden, zeggende : Dehebreeuw-
sche knecht, dien gij ons hebt ingebragt,
is tot mü gekomen, om met mij ie spotten.
i Is Kn het is geschied, als ik mijne
stem verhief, en riep, dat hü zijn kleed
hu mij liet, eu vlugtte naar buiien.
19 Kn het geschiedde, als zijn heer de
woorden zyiier huisvrouw hoorde, die zij
tot hem sprak, zeggende : .Naar dete
zelfde woorden heef: mü uw knecht ge-
daan, zoo ontstak zijn toorn.
iti En Jozefs heer nam hem, eu le-
verde -\' hem in het gevangenhuis, ter
plaatse, waar de» konings gevangenen
gevangen waren; alzoo was hü daar in
het gevangenhuis.
J SI Doch de HKKKK was met Jozef, en
wendde x\\ine goedertierenheid tot hein ;
eu gaf hem genade in de ongen van den
: overste van het gevangenhuis.
| iv.\' Kn de overste van l.et gevangenhuis
gaf al de gevangenen, die iu het gevan-
genhuis waren, in Jozefs hand; en al
; wat zü daar deden, deed hij.
I 23 De overste van het gevangenhuis zhk
ganicb op geen ding, dat in i|jne hand
Wtl, overmits dat de HKKUK niet hem
; was; en wat hij deed, dat deed de HKKRK
[ wel gedijen.
HOOFDSTUK 41».
De opperste schenker en bakker vaa Fnrnu
| tronen in de irevangenin gezet eu Jozef ann-
! hftiil..., vr. I. 7,\\\\ ilnuiiiirn elk een\' droom,
! dien Jozef hu» uitlegt mei verzoek san dn
\' schenker, dat hij, in zijn wnbt volgens zijnen
! droom hersteld zijnde, mui hem ten beste
! wilde Bedenken, 5. Jozefs nHlegciag wordt
! :i:iii beide geiiillirelii\'n met der .l.i.t.1 be\\e*- !
! tigd; uianr de schenker vergeet Jozef, 2u. I
ElH het geschiedde na deze dingen, dat ,
j de schenker des koniogs van Kgypte,
en de bakker, zondigden tegen hunnen
, heer, tegen dpn koning van Egypte.
I 2 Zoodat Farao zeer toornig werd op
Ittine, twee hovelingen, op den overste der
! schenker*, en <»p den overste der bakkers.
| 3 Kn hij leverde hen in bewaring, ten
huize van den overste der trawanten, in
het gevangenhuis, ter plaatse, waar Jozef
\' gevangen was.
                                                 
d P«. los Ifl
-ocr page 41-
Faraö\'i droomen. Jozef voor FaraO.                   GKNr
ilroiinifn verhaalt, die Jo«>f uitlegt ; t<\' gelijk
(freft hij Farao goeilen raad tegen da t<n>-
knmenden duren tnd, U. Ihi.-m «telt Fww
hem tot eenen Regent na*«t ïiib over lijn
ranirhe rijk, vereert hem hoom-lijk, IBiaOtart
hem en uet\'ft hem eenr vrouw, .17. Joief nu
dertig jaren ou<l lijnde, reint door gau-.rli
Egypte, en hertelt voorraad in de «even goed"
jaren, tfi. Gewint lwe<* innen, Mann"i\' in
Kfraim. 50. IV kwmlr jaren kmii.-ii aan.
waarin Jotef van dm voorraad van hit kuren
Kan njn volk verkoopt. Tik.
F*N het geschiedde ten ein*lc van twee
J volle jaren, «lat FaraO droomde, en
liet, hij itond aan de rivier.
2  Kn ziet, uit tic rivier kwamen op
/.even kopijen, schoon van aanzien, en vet
van vleesch, en zij weidden in \'iet «ra".
3  Kn ziet, zeven andere kopijen kv.a-
men na die op uit de rivier, leelijk van
aanzien, en dun van vleesch; rn zij st .n-
•len bij Ur andere koeien aan den oever-
der rivier.
4  Ko die koeijen, leelijk van aanzien,
rn dun van vleesch, aten op die zeven
koeijen, schoon van aanzien en vet. Torn
ontwaakte Farao.
o Daarna sliep liij en droomde ander-
maal; en ziet, zeven aren rezeu op, in
penen halm, vet eu goed.
6  Kn ziet, zeven dunne en van den
ini!-truinil verzengde aren, schoten na
dezelve uit.
7  Kn de dunne aren verslonden de ze-
ven vette en volle aren. Toen ontwaakte
Farao, en ziet, het was een drooui.
Ka bet geschiedde iti den morden\'
stond, dat zijn ge-M verslagen wa«, en
:ii zond heen, en « riep al de toovenaars
van Kgypte, en al de wijzen, die daarin
«aren; en Farao vertelde ban zijnen
droom; maar er «ai niemaud, die te
uui Farao uitleide.
9  Toen sprak de overste der schenkers
tot Farao, zeggende : Ik gedenk heden
aan mime zonden.
10  Farao was zeer vertoornd op zijne
dienaars, en leverde mij in bewaring ten
huize van den overste der trawanten, mij
n den overste der bakkers.
11  Kn I in eenen nacht droomden wij
eenen droom, ik en hij; wij droomden,
pik naar de uitlegging lutta droom».
12  Kn aldaar was bij oub een be-
breeuwsch jongeling, een knechtvanden
overste der trawanten; en wy vertelden
/.e hem, en hij leide ons ooze droomen
uit, een\' ieder leide hij ze uit, naar zijnen
lrooin.
U Kn gelijk hij ons uitleide, alzoo is
\'iet geschied : mij heeft hij hersteld in
mijnen staat, e» hem gehangen.
H Toen zond Farao * en riep Jozef, en
:ij dedrn hem baastelijk uit d>-nkuilko-
ïuen; en men schoor hein, en men veran-
lerde zijne klcedcrpn; en l.n kwam tot
Farao.
ló Kn Farao sprak tot Jozef : Ik heb
MB6D droom gedroomd, ru er is niemand,
die hem uitlegge; maar ik heb van il hoo-
ren zeggen, als gij eenen droom hoort,
lat gij hem uitlegt.
16  Kn Jozef antwoordde Farao, zeg* ,
,\'i-iiilc : liet is builen mij 1 Godzal Farao\'s <
welstand aanzeggen.
17  Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, in j
ui tn-ii droom stond ik aan den oever der
rifier;
18  Kn zie, uit de rivier kwamen op
/even koeijen, vet van vleesch, en schoon
>an gedaante, en zij weidden in het gra*.
19  Kn zie, zeven andere kopijen kwa-
men op na dezen, mager en zeer leelijk
van gedaante, rank van vleesch; ik heb
dergelijke van lerliikheid niet gezien in
het gansene Kgypteland.
20  Kn die ranke en leclijke koeijen aten
die eerste zeven vette koeijen op;
1ÏS 41.                 Viilegging van Farao\'s droomen. 35
21   Dewelke in haren buik inkwnmen, J. ». C.
maar men merkte niet, dat ze in haren
          "•*•
buik ingekomen waren : want haar aan-
zien was leeliik, gelijk als in bet begin.
Toen ontwaakte ik.
22  Daarna zag ik in mijnen droom, en\'
zie, zeven aren rezen op in eenen halm,
vol en goed.
23  Kn zie, zeven dorre, dunne ea van
den oostewind verzengde aren, schoten na
deiclve uit;
91 Kn de leven dunne aren verslonden
die zeven goede aren. Kn ik heb liet den
toovenaars gezegd, maar er was niemand,
die bet mij verklaarde.
35  Toen zeide Jozef tot FaraO : De
droom vhii Farad is een : hetgeen God is
doende, heeft Hij Farao te kennen gege-
ren.
Ü Die zeven schoon* koeijen zijn zeven
jaren; die zeven schoone aren zijn ook
zeven jaren : de droom is een.
27 Ka die zeven ranke en leclijke
koeijen, die na genen opkwamen, zijn
zeven jaren; en die zeven ranke van den
ooatewind verzengde aren, zullen zeven
Jaren des hongers wezen.
2S Dit is het woord, hetwelk ik tot
Farao gesproken heb : hetgeen God U
doende, beeft Hij Farao vertoond.
.\'.\' Zie, de zeven aankomende jaren. Zal
er grooie overvloed in bet gansche land!
van Kgypte zijn.
Uu Maar na dezelve zullen er opstaan\'
zeven jaren des hongers; dan zal in het
land nn Kgypte al die overvloed vergeteu
worden ; en de honger zal het land ver*
teren.
31  Ook zal de overvloed in het land niet
gemerkt worden, van wege dienzehen
honger, die daarna wezen zal : want bij
zal zeer zwaar zijn.
32  Kn aangaande, dat die droom aan
Farao len tweede maal is herhaald, is,
om lat die zaak van God va-t besloten is,
en dat God haHSt, om dezelve te doen.
33  Zoo zie nu FaraO naar eenen verstan-
digen en wijzen man, en zette hem over
het land van Kgypte.
31 Farao doe too, en bestelle opziener»
over liet land ; en neme het vijfde deel des
landt van Kgypte in de zeven jaren des
ivervloeds.
3."> Kn dat zti alle spijze van dezeaanko-
mende goede jaren verzamelen, en koren
opleggen, onder de hand van Farao, tot
spijze in de steden, en bewaren het.
         |
36  Zoo zal de spijze zijn lot voorraad
voor het land, voor zeven jaren des hon-
gers, die in Kgypieland wezen zullen; op-
dat het in ui van honger niet verga.
37  •< Kn dit woord was goed in de oo :en \' d Hm
van FaraO, en in de oogen van al zijne
knechten.
3S « Zoo zeide FaraO tot zijne knech- * in.
ten : Zouden wij wel eenen niau vinden
als dezen, in welken Gods Geest is?
311 Daarna zeide F\'araO tot Jozef : >aar*
dien God u dit alles heeft verkondigd,
100 is er niemand zoo verstandig en wfla,
al» gij.
10 Gij zult ƒ over mjjn buis zijn, en op ƒ P».
uw hevel zal al mijn volk de hand kus-
sen ; alleen dezen troon zal ik grooterz^o
dan gi).
•11 Voorts sprak FaraO tot Jo^ef : Zie,
ik heb u over ganse!) Kgypteland gesteld.
43 Kn Farao nam ttjnen ring van zijne
hand af, en deed hem aan Jozefs hand, en
liet hem tijne linnen kleederen aantrek*
ken, en leide eene gouden keten aan zij-
nen hals,
-I3 Kn hij deed hem rüden op den twee-
den wagen, dien hij had ; en zij \'iepen
voor zyu aangezigt : Knielt! Alzoo stelde
hij hem over ganscb Kgypteland.
! \\ Kn FaraO zeide tot Jozef : Ik ben
FaraO! doch tonder u zal niemand zijne
-ocr page 42-
Israrlit zonen naar Egypte.
36 Jozefs verlioogmg. Zeven jaren des honger*. GENESIS 4S.
I tü i verkocht aan al het vulk des lands; en
| Jozefs broederen kwamen, ; en bogen
\' zich voor hem, mee de aangezigten ter
| aarde.
I 7 Als Jozef tijne broederen tag, zoo
kende hij hen; maar hij hield tirh vreemd
jegens ben, en sprak hard met hen, en
zeide tot hen : Van waar komt gij ? En
zij zeiden : Uit het land Kanaan, om
spijze te koopen.
- Jozef dan kende zijne broederen;
maar tij kenden hem niet.
9 Toen gedacht Jotef * aan de droomen,
, die lui van ben gedroomd bad; en hl]
| zeide tot hen : Gü zijt verspieders, gij zijt
gekomen, om te bezigtigen, waar het land
bloot is.
in Kn zij «eiden tot hem : Neen, mijn
heer! maar uwe knechten zijn gekomen,
om spijze te koopen.
11   \\\\i| allen ii:n eens mans zonen; wij
zijn vroom; uwe knechten zijn geen ver-
spiedere,
12  En hij zeide tot hen : Neen, maar
gij zijt gekomen, om te bezigtigen, waar
het land bloot is,
13  F;n tij zeiden i Wij uwe knechten
waren twaalf gebroeders, eens mans zd-
nen, in het land Kanaan; en zie, •\' de
kleinste is heden bij onzen vader; doch
de een is niet meer.
14  Toen zeide Jozef tot hen : Dat is het,
wat ik tot u gesproken heb, zeggende i
Gij füt verspieders!
15   Hierin zult gij beproefd worden : *oo
waarlijk alt Farao leeft! indien gü T*"
hier zult uitgaan, tenzij dan, wanneer
uw kleinste broeder herwaarts zal ge-
komen zijn !
16  Zendt eenen uft u, die uwen broeder
hale ; maar weest gij lieden gevangen, en
uwe woorden zullen beproefd worden, of
de waarheid hij u zij ; en indien niet, ëou
waarlijk af*
Farao leeft, too zijt gij ver-
spieders!
17   1 ii hij zette hen zanten drie dagen
in bewaring.
IS En ten derden dage zeide Jotef tot
hen : Doet dit, zoo zi.lt gü leven; ik
vrees God.
19 Zoo gij vroom zijt, zoo /.ii een uwer
broederen gebonden in het buis uwer
bewaring; en gaat gij heen, brengt het
koren voor den bonger uwer huizen.
\'2(1 Bo r brengt uwen kleinsten broeder
tot mij. zoo zullen uwe woorden waar
gemaakt worden; en gij zult niet ster-
ven. Vu zij deden alzoo.
21  Toen zeiden zij de een tot den an-
der : Voorwaar -.\\ i.i tiiri schuldig aan
onzen broeder, wiens benaauwdheid der
ziel wij zagen, toen hij ons om genade
bad, maar wij hoorden niet! daarom
komt deze benaauwdheid over ons.
22  En Ruben antwoordde bun, zeg-
\'gende i / Heb ik het tot u niet gezegd,
toen ik teide i Zondigt niet aan deten
jongeling! maar gij hoordet niet; en ook
tijn bloed, ziet, liet wordt getocht!
23  En zij wisten niet, dat bet Jozef
hoor ie : want daar was een taalman tus-
tclieli hen.
21 Toen wendde i.ü zich om van hen
af, en weende; daarna keerde hij weder
tot hen, en sprak tot ben, en nam Sf-
meon van hen, en bond hem voor hunne
oogen.
25  En Jozef gebood, dat men hunne
zakken met koren vullen zou, en dat men
hun geld wederkeerde, een\' iegelijk in zij-
nen zak, en dat men hun teerkost gave
tot den weg; en men deed hun alzoo.
26  Kn zij laadden hun koren op hunne
ezels, en togen van daar.
27  Toen een zijnen zak opendeed, om
zijnen ezel voeder te geven in de herberg,
zoo zag hij zijn geld, want ziet, het waa
in den mond van zijnen zak.
Iiaud ol njui u roei opbellen in ;miimIi
Egypt eland.
45  Kn Farao noemde Jorefs nanm, Zaf-
natli l\'n.\'knéah, en gaf hem Asnath, de
dochter \\an 1\'otifera, overste van On, tot
eene vrouw; en JoEer toog uit door het
land van Kgypte.
46  Jozef nu was dertig; jaren oud, als
hij stond voor het aangezigt van Farao,
koning van Egypte; en Jozef ging uit van
Farao\'s aaugezigt, rn hij toog door gansch
Egy pt eland.
4< Kn het land bragt voort, in de teven
jaren der» overvloed*, bij han ivollen.
4S En hij vergaderde alle spijze der
teven jaren, die in Kgyptelan.1 was, en
deed de spijze in de steden ; de spijze van
het veld van elke ste.d, hetwelk rondom
haar was, deel hij daar binnen.
iy AJboo bragt Jozef zeer veel koren
bijeen, als liet zanl der zee, totdat lueu
ophield te tellen, want daarvan wasgeen
getal.
50  g Kn Jozef werden twee zonen irebo-
ren, eer er een jaar des honger» aankwam,
die Asnath, de dochter van 1\'otiftra,
overste van On, hein baarde
51   Kn Jozef noemde den naam des
eerstgeborenen Mannsse : Want, teide hij,
Uod heeft mij doen vergeten al mijne
moeite, en het ge.nsche huis mijns vnders.
52  Kn den naam des tweeden noemde
hij Efraim : Want, $evle hij. God heeft
imi doen wassen ju het land mijner ver
drukking.
53  Toen eindigden de teven jaren de.\'
overvloeds, die in Egypte geweest was.
51 * Kn de zeven jaren des hongers be-
gonnen aan te komen, gelijk als Jozef
f;ezegil had. En er was honger in al de
anden, maar in gunsch Egy]>teland was
brood,
i Als nu gansch Egypteland hongerde,
riep bet volk tot Farao om brood; en Fa-
rao zeide tot alle Kgyptenare» : Gaat tot
Jozef, doet wat hij u tegt.
56  Als dan bonger over het ganscïie
luid was, zoo opende Jozef alles, waarin
iett was, en verkocht aan de Egyptena-
ren i want de honger werd sterk in
Kgyptclaiid.
57  Kn allo landen kwamen in Kgypte
tot Jozef, om te koopen : want de honger
was sterk in alle landen.
HOOFDSTUK 42.
Al* Jakob hoorde, ilnt in Egypte koren te lie-
kumen was. it\'itili hij il. m aart* .il lijne zon.....
h( halve Bcnj.iinin, v». 1. Zij huigen lieh voor
Jotef, ilicn ïij niet kimmen : maar hij kent
hen, »preekt ben har.1 aan en iet hen >U ver-
»pi eden ïi-vanji-ii, fi. II ij Itr.lingt Bon in min
tirt zieh Ie brengen, li-pu.lt Simcon in bewa-
ring en l.i.\'l ii- ii .....t koren i n hun gelil
wederom trekken, 18. On.lrrweg worilt een
van hen njn gel.l genaar in il. n lak, 27. T.-
hui" komen.Ie. vertellen /.j Jakob hun we-
ilervaren en vin.len allen hun pelil, 29. Zij
pogen Jakoti te overreden, run Benjamin
met hen te laten traan naar Kgypte, maar
hij klaagt zeer en kan .laartot\' niet bcslui-
ten, 36.
110EN Jakob zag, dat er koren in
Egypte was, zoo zeide Jakob tot
zijne zonen: Waarom tiet g\\j op elkander?
2  Voorts zeide hij : Ziet, " ik heb ge* ,
hoord, dat er koren in Kgypte is; trekt
iaarhenen at\', en koopt ons koren van
:lanr, opdat wij leven en niet stprven.
3  Toen togen Jozefs tteu broederen af,
Otg koren uit Egypte te koopen.
4  Doch Hcijautin, Jozefs broeder, zond
Jakob niet niet zijne broederen : want hu
teide : Opdat hem niet misschien het vcr-
lerf oiitiiioete!
5  Alzoo kwamen Israi\'ls zonen om te
koopen, onder degenen, die daar kwa*
men : want de honger was in bet land
Knnaan.
6  Jozef nu was regent over dat land;
-ocr page 43-
JnVotm ">nen weder Mi Tozcf \'M
oexests in.
Terugkomst bij Jakob.
2S En hij zeide tot zijat broederen :
Miin geld is wedergekeerd, daartoe ook,
ziet, het is in mijnen zak! Toen ontging
liuu bet hart, en zij verschrikten, de een
tot den ander zeggende i Wat is dit,
dat ons God gedaan heeft!
29 En zij kwamen in liet land Kanaan,
tot Jakob, hunnen vader; en zy gaven
hem te kennen al hun wedervaren, zeg-
jgende :
1 30 Die man, de heer van dat land,
heeft hard met ons gesproken ; en hij
\' heeft ons gehouden voor verspieders des
lands.
31  Maar wij zeiden tot hem : Wij z\\)n
iTrooiu; wij zijn geen verspieders.
32  Wij waren twaalf gebroeders, zonen
• van onzen vader; de een is niet meer,
en de kleinste is heden bij onzen vader in
het land Kanaan.
! \',i f En die man, de heer van dat land,
! zeide tot ons : Hieraan zal ik bekennen,
dat gij lieden vroom zyt: laat eeneu uwir
j broederen bij iny, en neemt voor den
honger uwer huizen, en trekt heen.
34  En brengt uwen kleinsten broeder
tot mij ; zoo zal ik weten, dat gij geen
verspieders zij t, maar dat gij vroom zi.it;
uwen broeder zal ik u wedergeven, en gij
zult in dit land bundelen.
36 En het geschiedde, als zii hunne
[i zakken ledigden, ziet, zoo had een icge-
lijk den bundel zijns gelds in zijnen zak,
en zij zagen de bundelen huns gelds, zy
en hun vader, en zij waren bevreesd.
36  Toen zeide Jakob, hun vader, tot
hen : Gu berooft mij van kinderen ! Jozef
is er niet, en Simeon is er niet, nu zult gij
Benjamin wegnemen ! al deze dingen zijn
tegen mü!
37  Toen sprak Ituben tot zijnen vader,
zeggende : Dood twee mijner zonen, zoo
ik hem tot u niet wederbreng; geef hem
in mime hand, en ik zal hem weder tot
u brengen!
35  Maar bij zeide : Mijn zoon zal inet
ulieden niet aftrekken : want zijn broeder
is dood, en hij is alleen overgebleven; zoo
hem een verderf ontmoette op den weg,
dien gij zult gaan, zoo zoudt gij mijne
graauwe haren met droefenis ten grave
doen nederdalen,
HOOFDSTUK 43.
Jnkoh, gedrongen dooi den hongersnood en
door zijne ionen, laat eindelijk Benjamin met
hen naar Egypte trekken, met ge»ehenken
voor den Regent en dubbel geld, v». I. Jo-
zef, Benjamin onder hen tiende, laat hen in
lijn huil brengen, Ifi. De broeders veront*
aehuldigen «eh over het gevonden geld hij
Jozefs hofmeester, die hun goeden moed
geeft, 18; ty geven de feeenenken aan Jozef,
die vriendelijk met hen «preekt, inzonderheid
met Benjamin, en hen daarna op een\' zeer
heerlijken manUnd omhaalt, 23.
DE honger nu werd zwaar in dat
land;
2  Zoo geschiedde !het, als zü den leef-
togt, dien zij uit Egypte gebraêt hadden,
opgegeten hadden, dat hun vader tot hen
zeide : Keert wederom, koopt ous een
weinig spijze.
3  Toen sprak Juda tot hem, zeggende :
Die man heeft ons op het hoogste be-
tuigd, zeggende : Gy zult mün aangezigt
niet zien, tenzij dat uw broeder met u is.
4  Indien gü onzen broeder met ons
zendt, wij zuilen aftrekken, en u spijze
koopen,
j> Maar " indien gij hen niet zendt, wij
zullen niet aftrekken i want die man
heeft tot ons gezegd : \'> Gü zult mynaau-
gezigt niet zien, tenzij dat uw broeder
met u is.
6 En Israeï zeide i Waarom hebt gij
zoo kwalük aan mij gedaan, dat gij dien
man te kennen gaaft, of gy nog cenen
broeder hadt?
7 En zij zeiden: Die man vraagde zeel
naauw naar ons, en naar onze maag-
schap, zeggende : Leeft uw vader nog?
hebt gij nog eenen broeder ? Zoo gaven
wij het hem te kennen, volgens diezelfde
woorden; hebben wij juist geweten, dal
bij zeggen zou : Brengt uwen broeder af :
B Toen zeide Juda tot IsraP), zijnen va-
der : Zend den jongeling met mü, zoo
zullen wij ons opmaken en reizen, opdat
wij leven en niet sterven, noch wij, noch
gü, noch onze kinderkens.
y Ik znl borg voor hem zijn,\'\'van mijne
band zult gij hem eischen ; indien ik hem
tot u niet breng en hem voor uw aange-
zigt stel, zon zal ik alle dngen tegen u
gezondigil hebben!
10   Want hadden wij niet gezutuid
vonrivaar wij waren al reeds tweemaal
wedergekomen.
11  Toen zeide Israi\'1, hun vader, tot
hen : Is het nu alzoo, zoo doet dit : neemt
tan het loft\'eiijkste dezes lands in uwe
vaten, en brengt dien man pen geschenk
henen af : een weinig balsem, en een
weinig honig, specerijen en mirre, ter-
penti.innoten en amandelen.
12  En neemt dubbel geld in uwe hnnd ;
en brengt het geld, hetwelk in den mond
uwer zakken wedergekeerd in, weder in
uwe hand ; misschien is het eene feil.
13  Neemt ook uwen broeder mede, en
maakt u op, keert weder tot dien man.
14  En God, deAliuagtige, geve u banu*
hartigheid voor het aange/Jgt van dien
man, dat hij uwen anderen broeder en
Benjamin met u late gaan! en inü aan*
gaande, als ik van kinderen beroofd ben,
zoo hen ik beroofd !
la En die mannen namen dnt ge-
schenk, en namen dubbel geld in hunne
hand, en Benjamin ; en zij maakten zich
op, en togen af naar Egypte, en zij ston*
den voor Jozefs nangezigt.
16  Als Jozef Benjamin met hen zag,
zoo zeide hü tot dengenen, die over zijn
iiuis was : Breng deze mannen naar het
huis toe, en slagt slagtvee, en mttak het
gereed i want deze mannen zullen te
middag met mij eten.
17  De man nu deed, gelijk Jozef gezegd
had; en de man bragt deze mannen in het
huis van Jozef.
15  Toen vreesden deze mannen, omdat
zü in het huis van Jozefgebragt werden,
en zij lelden : Ter oorzake van het geld,
dat in het begin in onze zakken wederge-
keerd is, worden wij ingebrngt, opdat hü
ons overrmupele en ons overvalle, en ons
tot slaven nemp, inet onze ezelen.
1!» Daarom naderden zij tot dien man,
die over het huis van Jozef was, en zü
spraken tot hem aan de deur van het
huls,
20  En zü zeiden : Och mijn heer! •\' wij
waren in het begin gewisselijk afgeko-
men, om spüze te koopen.
21   Het is nu geschied, « als wy\' in de
herberg gekomen waren, en wij onzezak-
ken opendeden, zie, zoo was ieders mans
geld in deu mond van zijnen zak, ons
g?ld in *üu gewikt; en wy hebben het-
zelve wedergebragt in onze hnnd.
22  Wy hebben ook allder geld in onze
hand afgebragt, om spüze te koopen ; wn
weten niet, wie ons geld in onze zakken
gelegd heeft.
23  En hii zeide : Vrede zij ulieden,
vreest niet! Uw God en de God ttwi va-
ders heeft u oeDen schat in uwe zakken
gegeven ; uw geld is tot mij gekomen. En
hij bragt Simeon tot hen uit.
21 Daarna brngt de man deze mannen
in het huis van Jozef, /\'en hü gaf water;
en zy wiesschen hunne voelen, hy gaf
ook aan hunne ezelen voeder.
25 En zy bereidden het geschenk, tot-
dat Jozef kwam op den middag: want zij
-ocr page 44-
.\'« Mal Benja nin. Jnknhs ionen achterhaald. GENESIS 14.
Juda spreekt voor Benjamin
zouden wii dan uit het huil uw* heeren
zilver of goud stelen ?
\'.» llii wien van uwe knechten hij ge-
vonden zal worden, dat bij sterve; en
o k zullen wij mijnen heer tot slaven zijn!
I\'» Kn hij zeide : Dit zij nu ook alzoo,
naar uwe woorden ! Hij wien hu gevonden
wordt, die zij mijn slaaf; maar gijlieden
zult onschuldig zijn.
11  Kn zij haastten, en een iegelijk zet*
te zijnen zak af op de aarde, en een
iegelijk opende zijnen zak.
12  Kn hij doorzocht, beginnende met
den grootste, en voleindigende met den
kleinste; en die beker werd gevonden in
den zak van lleiijamin.
13  Toen scheurden zij hunne kleederen;
en ieder man laadde /ijnen ezel op, en zij
keerden weder naar de stad.
14  Kn Juda kwam met zijoe broederen
in bet buis van Jozef, want hij was nog
zelf aldaar; en zij vielen voor zijuaange*
zigt nedrr ter aarde.
1 \' Kn Jozef zeide tot hen : Wat daad is
{ dit, die gij gedaan hebt? weet gij niet,
; dat zulk een man als ik dat zekerlijk
waarnemen zou?
18  Toen zride Juda : Wat zullen wij tot
1 mijnen heer zeggen ? wat zullen w ij spre-
i ken? eu wat zullen wij ons regtvaardi*
j gen ? God heeft de ougeregtigheid uwer
knechten gevonden; zie, wil zijn mijns
heeren slaven, zoo wij, als hij, in wiens
hand de beker gevonden is.
1" Maar hij telde : liet zij verre van
zulks te doen ! de man, in wiens hand die
beker gevonden is, die zal mijn slaaf zijn;
doch trekt gijlieden op in vrede tot uwen
is Toen naderde Juda tot hein,
zeide : Och mijnheer! laat toch uwen
knecht een woord spreken voor mijns,
heeren ooren, en laat uwen toprn tegen
uwen knecht niet ontsteken : want gij zijt
even gelijk Farao!
19  Mijn heer vraagde zijne knechten,
zeggende : Hebt gijlieden eenen vader, of
broedi r I
20  Zoo zeiden wij tot mijoen heer : Wij
hebben eenen ouden vader, en eenen jon*
geinig des ouderdoms, den kleinste,
wiens broeder dood is, en hij is alleen
van zijne moeder overgebleven, en zijn
vader heeft hem lief.
21  Toen zeidet gij tot uwe knechten
" Brengt hem af tot mij, dat ik mijn oog
op hem sla.
22  Fn wij zeiden tot mijn heer : Die
jongeling zal zijnen vader niet kunnen
verlaten; indien hij zijnen vader verlaat,
zoo zal hu sterven.
23  Toen zeidet gij tot uwe knechten :
•• ludien uw kleinste broeder met u niet
ai komt, zoo zult gü ïugn aangezigt niet
meer zien.
24  Kn het is geschied, als wij tot uwen
kneelit, mijnen vader, opgetrokken zijn,
en wij hem de woorden mijns heeren ver*
ha.il| hebben;
25  En dat onze vader gezegd heeft
Keert weder, koopt ons een weinig
f pij ze;
26  Zoo hebben wtf gezegd : Wij zullen
niet mogen aftrekken; indien onze
kleinste broeder bij ons is, zoo zullen wij
aftrekken : want wij zullen het aangezigt
van dien man niet mogen zien, zoo deze
onze kleinste broeder niet bij ons i*.
27  Toen zeide uw knecht, mijn vader,
tot ons : Gijlieden weel, dat er mij mijne
huisvrouw twee gebaard heeft.
2S Kn de een is van mij uitgegaan, • en
ik heb gezegd : Voorwaar, hij is gewisse*
lijk verscheurd geworden! Kn ik heb heul
niet gezien tot nu toe.
29 In.iicn gij nu dezen ook van mijn
aaugeiigt wegneemt, en hem een verderf
ontmoette, <t zoo zoudt gij mijne graauwe
hadden gehoord, dat zij aldaar brood «ten
zouden.
20 Als nu Jozef te bui» g-komen wai,
zoo bragten zij hem liet gen-hen k, het-
welk in hunne hand wan, in het huis, en
eij I \'wgen zi»\'li v(«ir liem ter aarde.
27 Kn h,i vraagde tien naar Aunaen
welstand, en zeide: Is het wel met uw-en
vader, den oude, waarvan gy zeidet ?
leeft hij nog?
2S Kn tij zeiden 1 Het is wel met uwen
knecht, onzen vader, hij leeft DOf; en z\\j
neigden het hoofd en bogen zirh neder.
2!* Kn bij hief zijne oogeu op, en zag
Hciijamin, zijnen broeder, den zoon zij-
uer moeder, en zeide : Is dit uw kleinste
broeder, * waarvan (tij tot mii zeidet ?
Daarna zeide hu 1 Mijn zoon ! God zij u
genadig!
\'M Kn Jozef haastte zien, want zijn iu-
gewaud ontstak jegens zijnen broeder, en
hij zocht te weenen; en hij ging ia eene
kamer, • en we*nde aldaar.
31   Daarna wfeach hij ziio aangezigt en
kwam uit ; en hij bedwong zich zelven,
en zeide : Zet brood op.
32  Kn mi rigtten voor liem aan in het
bijzonder, en voor hen in bet bijzonder,
en voor de Kgyptenaren, die met hem
aten, in liet bijzonder : want de Egypte*
naars mogen Ren brood eten met de
Hebreen, dewijl zulk» den Kgypteuaren
een gruwel ia.
\'A\'.i Kn zij nten voor zijn aangezigt, de
eerstgeborene naar zijne eerstgeboorte,
m dp joiniere naar ziine jongheid ; dies
erwonderden zich de mannen onder
elkander,
:>1 Kn hij langde hun van de geregten,
die voor hem waren ; maar Benjamins
geregt was vijfmaal grooter, dan de ge-
regten van hen .illen. Kn zij dronken, en
:ij werden dronken met hem.
HOOFDSTUK 41.
Jot-f laat *ijne broeder» trekken, met het eeld
in ieder» koreniak. rn lijnen beker in dien
van Benjamin, vu. 1. H ij laat hen najaden en
van dieverij besehuldiiren ; •!•• broeder» be-
tuitren hunne oaartnüü ten \'teik»te, . De
beker Wordt bij Itenjnmin t*e vonden, allen
k . i ü tot Jozef weder, *i< h aan zijne straf
onderwerjienileJ diteh Jiidn «preekt veel en
sterk voor Henjaniin, verioekendu in lijntf
plaat» te mn<-rn blijven. 12.
TV-N hij gebood dengenen, die over zijn
lii huis was, zeggende i Vul de zakken
dezer mannen met spijze, naar dat zij
zullen kunnen dragen, en leg ieders
mans geld in den mond van zijnen zak;
3 En mijnen beker, den zilveren beker,
zult gij letS» m den mond van den zak
des kleinsten, mrt het geld van zijn ko-
ren. Kn hij deed naar .lozefs woord, het-
welk hij gesproken had.
3  Des morgens, als het licht werd, zoo
liet men deze mannen trekken, hen en
hunne ezelen.
4  Zij zijn ter stnd uitgegaan, zij waren
niet verre gekomen, nis Jozef tot denge*
nen, die over zijn huis was, zeide : Maak
u op, en jaag die mannen achterna; en
als gu hen zult achterhaald hebben, zoo
zult gü tot hen zeggen : Waarom hebt
gij kwaad voor goed vergolden?
;> 1b het deze niet, wr-aruit mijn heer
drinkt ? en waarbij hij itta zekerlijk waar- ;
nemen zal\'\' gij hebt kwalijk gedaan, wat
gij gedaan hebt.
6  Kn hij achterhaalde hen, en sprak tot
ben diezelve woorden.
7  Kn zij :.eiden tot hem : Waarom :
«preekt mijn heer zulke woorden? hetzij
verre van uwe knechten, dat zij zoodanig
een ding doen zouden.
- Zie het geld, dut wij in den mond I
onzer zakken vonden, hebben wij tot u
Hit het land Kanailn wcdergebragt : hoe I
-ocr page 45-
Jakob naar Egypte. 39
rm*lM*- *ich Mn züne broedera bekend. GENESIS 45, 46.
13   En boodschapt mijnen vader al
munt\' heerlijkheid in Egypte, en alles
wat gij gezien hebt ; en baast u, en
•\' brengt mijnen vader herwaarts af.
14  En hij viel aan den hals van Hen ja-
min, lijnen broeder, en weende ; en
Itenjamin weende aan rijnen hals.
Ifi En hij Ku^te al zijne broederen, en
hij weende «er hen; en daarna spraken
zijne broeders niet hein.
IC Als dit gerucht in het huis van Fa-
raO gehoord werd, dat men teide : Jozefs
broeders zijn gekomen ! was bet goed in
de oogen van Farao, en in de oogen van
tune knechten.
1" En Farao zeide tot Jozef i Zeg tot
uwe broederen : Doet dit, laadt uwe
beesten, en trekt heen, gaat naar het
land KanaAn ;
15  En neemt uwen vader en uwe huis-
gezinnen, en komt tot mij, en ik tal u
het beste van Egypfeland geven, en gij
tuit bet vette dezes lands eten.
19 (Üt liit torb gelast; doet dit. neemt
u uit Kgypteland wagenen voor uwe kin-
derkens, en voor uwe vrouwen, en voert
uwen vader, en komt.
2u En uw oog verschoone uw huisraad
niet : want bet beate van ganscb Egypte-\'
lam!, dat zal liet uwe zijn.
21 En de zonen van Israël deden alzno.
Zoo gat\' Jozef hun wngenen, naar Farao\'s
bevel ; ook gaf hij hun teerkost op den
wet.
2\'J IIü gaf hun allen, iedereen, vvi*sel-
kleederen ; maar Benjamin gaf hij drie
honderd zilverlingen, en vijf wisselklef*-
deren.
23  En zijnen vader desgelijks zond hij
tien ezelen, dragende van bet bente van
Egypte, en tien ezelinnen, dragende ko-:
rei., en brood, en spijze voor zijnen vader
op den weg.
24  En hii zond zijne broeders heen; e
tij vertrokken; en bij teide tot hen
Verstoort u niet op den weg.
25  En tij trokken op uit Egypte, e
zij kwamen in het land Kanaün tot hun-
nen vader Jakob.
2fi Toen boodschapten zij hem, zeg-
gende Jozef leeft nog, ja ook is hij
regeerder in gansch Egypt eland I Toen
bezweek tijn hart, want hij geloofde
hen niet.
27 Maar als tij tot hem gesproken
hadden al de woorden van Jozef, die hij
tot hen gesproken had, en dat hij de
wagenen zag, die Jozef gezonden had om
hein te voeren, zoo werd de geest van
Jakob. hunnen vader, levendig.
2S En Israt-l zeide : Het is genoeg !
mijn zoon Jozef leeft nog 1 ik zal gaan,
en hem zien, eer ik sterve 1
HOOFDSTUK 46.
Jakoh, roet zijn rannehe huis naar Egypte trel-
kende, wordt te HerWb* iloor Cod mft v
nii\'UHile beloftes gesterkt, ra, 1. Namen i
Jftkoh* gt-ilai ],(, ilnt n;nr Egypte \'oog,
Juila trekt vooruit, 2$. Jozef ontmoet zijnen
rader UI Co-en, 2\'.». Joz.f bepaalt wat l"
broeden bij E.irao zullen zeggen, 31.
EN Ieraei verreisde met alwatbüj\'
had, en hij kwam fe B«r-sdba, en
bij offerde offeranden aan den God van
zijnen vader Itak.
2  En God sprak tot Israël in gezigten j
des nachts, en teide : Jakob, Jakob! En |
bÜ teide ; Zie, kitr ben ik !
3  En Hii teide I « Ik ben die God, awi\'i
vaders God; vrees niet van af te trekken! De«a. l" *s.
naar Egvpte, I want Ik tal u aldaar totl J"*- 2l *•
een groot volk tetten.
                                                    "•*
4  c Ik tal met u aftrekken naar Esyp*         \' 2( \'.,,,
te, en Ik zal u doen u-e<ier-<i]»tr.-k ki-i*. jM \'53 -,
mede optrekkende ; en Jozef zaï zyne Hoi. uil!
hand op uwe oogen leggen.
5   1 Toen mankte zich Jakob op van\'d Hand. 7.is.
haren met jammer ten gravedoen neder
dalen I
30  Nu dan, als ik tot uwen knecht,
tiiiuir ii vader, kom, en de jongeling 1*
niet bij ons, fatzoo zijne lief aan de ziel
van deten gebonden in)
31  Zoo xal bet geschieden, als hij slet,
dat de jongeling er niet is, dat hij sterven
tal ; en uwe knechten zullen de graauwe
haren van uwen knecht, onr-cn vaiW,
met droefenis ten gravc dom nederdalen.
32   Want uw kuecht in voor dezen j<»o-
gel ing borfr bij mijnen vader, zeggende :
• Zoo ik hem tot u niet wetlerbn ng,
zoo zal ik tegen mijnen vader all\'1\'lagen
gezondig) hebben I
33  Nu dan, laat toch uwen knecht voor
deten jongeling slaaf van mijnen heer
blijven, en laat den jongeling met zijne
broederen ontrekken I
34  Want hoe toude ik optrekken tot
mijnen vader, indien de jongeling niet
met mij was ? opdat ik den jammer niet
zie, welke mijnen vader overkomen zou.
HOOFDSTUK 15.
Joief entiteit zich
wijnt tarn op Gin!\'
hun l**t «Hes :i i-i :
hrm naar Egypte i
verlangt, \'lat
HJnr brneiler*. ï«. 1,
iirzieniffheirl, 7. geeft
n vader Ie melde* en
breagea, \'.\'. Ook Farao
Egypte komen, In. Jozef
irmlt zijne hrueili-r» mi\'t nageven, »inj» en
nflchenken heen, 21. De broeden komen
h(\\ ,Iakol> rn verhalen hem al wat Jozef bc-
trrft,-2S. Jnkolj» blijdschap, 27.
TOEN kon zich Jozef niet bedwingen
voor allen, die bij hem stonden, en
hij riep i Doet alleman van mij uitgaan !
En er stond niemand bij hem, als Jozef
zich aan zyne broederen bekend maakte.
2  En hij verhief tijne stem niet weonen,
toodat het de Egyptenaar» hoorden, eu
dat het Farao\'s huis hoorde.
3  En Jozef zeide tot tune broederen :
Ik ben \'ozeft leeft mijn vader nog 1 En
zijne broeders konden hem niet antwoor-
[den, wam tij waren verschrikt voor iyn
laangetigt.
4  En Jotef teide tot ziine broederen :
] Nadert toch tot mn ! En tij naderden.
;Toen zeide hij: - Ik ben Jozef, uw broe-
-13 |der, \'• dien gij naar Egypte verkocht hebt.
" i 5 Maar nu, e weest niet bekommerd, en
Mg,let* toorn ontsteke niet in uweoogen, om-
". 17. dat gü mij hierheen verkocht hebt ;
7 9. j want God beeft m\\\\ voor uw aangezigt
gezonden tot behoudenis des levens.
1 \'\'-1. i 6 Want het zijn nu twee jaren des
\'-1\' hongers in het midden des lands ; en er
tyn nog vijfjaren, in welke geene ploe-
ging noch oogst zün zal.
7  Doch God heeft mij voor uw aange-
zfgt henen uezondeu, om u een over-
blijfsel te stellen op de aarde, en om u
bij het leven te behouden, door eene
groofc verlossing.
8  Nu dan, gij hebt mij herwaarts niet
gezonden, maar God zelf, die mi) tot Fa-
raö\'s vader gesteld heeft, en tot eenen
heer over zijn ganschc huis, en regeerder
in het gansche land van Egypte.
9  Haast u en trekt op tot mijnen vader,
en zegt tot hem : Al zoo zegt uw zoon
Jozef : God heeft mij tot eenen heer over
ganscb Kgypteland gesteld ; kom af tot
mij, en vertoef niet.
10    En gü zult in het land Gosen \'
wonen, en nabij mij wezen, gjj en uwe
| zonen, en de zonen uwer zonen, en uwe
schapen, en uwe runderen, en al wat\'gij
. hebt.
{ 11 En ik zal u aldaar onderhouden :
I want er zullen nog vijf jaren des houders
zijn, opdat gij niet verarmt, gij en uw :
huis, rn alles wat gij hebt !
12 En ziet, uwe oogen tien het, en de |
joogen van mijnen broeder Benjamin, dat ;
mn n mond tot u spreekt.                            I
-ocr page 46-
in Imeli geslacht. Jakob komt in Egvptp. GENESIS I".
Jakob voor Farao.
Ber-séba; ril de zonen van Israël voerden l
.lakob, bunnen vader, en buune kinde- \'
ren, en hunne vrouwen, op de wegenen,
lie Farao gezonden bad, oio hem tevoe-
ren.
6  1\'n zij namen bun vee, en hunne
.ir.f, die 7.1! in bet hiint Kana&n gewor-
ven badden, en zij kwamen In Egypte,
lakob en al r-iin zaad luet liem ;
7  Zijne zonen, en de zonen zijner zonen \'
;uet hem; zijne dochtercu, en zijner zo- j
nen dnrhtcrcn, en al zijn zaad brngt bij !
•net zich in Egypte.
s *• Kn dit zijn de namen der zonen van
Israël, die in Egypte kwamen : Jakob en ;
/.iine zonen. De eerstgeborene van Jakoh :
. ..-----~ .. ]{UOl.n_
f\'"[ \\t En de zonen van Ituben i Hanoch, en
, „/ l\'allu, en llezron, en Karmi.
3 \\\\ 10 /" En de zonen van Simeon : Jeiuui\'I,
mt. en Jamin, en Oliad, en Jachin, en Zo-
" I. har, en Saul, de zoon eencr kanaanieti*
ras, >che vrouw.
11 7 En de zonen van l.cvi : Grraon,
\' lic ij K*ha,n "» Merari.
l Kk.ii I l \'*nan- \'n **ela, en Ferez, en Zerab. Poch
\' i Er en Onan wi,ren gestorven in het land !
h (;i n. .V:!. v*n Kanaftn; » en de zonen van IVrez
,, :,\' waren llezron en Ilamul.
13 En de zonen van lssaschar; Tola, en
i 1 Knra. I;S. I\'uwa, en Joh, en Simron.
I 14 Eu de zonen van Zebulon: SereJ, en
Klon. en JaMcël.
i 13 Dit zijn de zonen van Lea, die zij
: lakob gebaard heeft in I\'addan-Aram,
; met Uina, zijne dochter : al de zielen
züner zonen eu zijner dochteren waren
drie en dertig.
. Iktun.j II. 16 * Ed de zonen van Gad : Zifjon en
Haggi, Sclmni en Ezbon, Eri en Aródi,
en Areli.
t iKiun. 7 10, 17 \' En de zonen van Aser: Jiuuia, en
Jisva, en Jisvi, en Berija, en Sera, hunne
zuster; en de zonen van Berijd: Ueber en
Male hiel.
18 Dit zijn de zonen van Zilpa, die
I.aban aan zijne dochter l.ea gegeven
en zü baarde Jakob deze zestien
zielen.
1!) IV zonen van Kachel, Jakob* huis*
vrouw : Jozcl\' en Iteiijaiuin.
20  En \'i Jozef werden geboren in Egyp-
30  1 ;n Israël zeide tot Jozef : Dat ik nu
dterve, nadat ik uw aangezigt gezien heb,
dat gn nog leeft I
31   Daarna zeide Jozef tot zijne broede*
ren, en tot zijns vaders huis : Ik zal op-
trekken eu Farao boodschappen, en tot
hem zeggen : Mijne broeders en bet huis
mijns ililflU. die in het land Kanaau
waren, zijn tot ui; gekomen.
32  Eu die mannen ziin schaapherders,
want het zijn mannen, die met vee om-
gaan; en zij hebben hunne schapen, en
hunne runderen, en al wat zij hebben,
medegebragt.
33  Wanneer het nu geschieden zal, dat
Farao ulieden zal roepen, en zeggen
Wat is uwe handtering?
34  Zoo zult gij zeggen : Uwe knechten
zijn mannen, die van onze jeugd af tot
nu toe met vee omgegaan hebben, zoo
v ij »ls onze vaders; opdat gij in bet land
Gosen moogt wonen i > want alle schaap-
herder is 3eD Egyptenaren een gruwel.
HOOFDSTUK 47.
Joief meldt aan Farao de knmit van iijnri
vader en utelt hem vijf njner broederen voor
vu. 1. Farm. geeft hun het lan.l (lonen tel
Kunintr, 3. Jozef stelt zijnen vader voor aai
Farao, ili.\' door hem gezegend wordt, 7
Jogef ondeihoudt lijnen vader met zijn gan-
nrhe huis in Go«en, 11. De F.gjulenaren
vi rkonjM\'ii hun vee, land en hiinni\' |>i r«imi\'ii
voor koren, 15, uitgenomen de priester», 23,
2fi. Ds tijd van Jakohn verkeer in Egypte,
27 ; hij doet Juief iweren hein in Kanal \'
bagnsaa. w.
rflOEN kwam Jozef en boodschapte
X Farao, en zeide : Myn vader en
mijne broeders, en bunne schapen, en
hunne runderen, met alles, wat zij heb-
ben, zijn gekomen uit het land Kanaau ;
« en zie, zij zijn in bet land Gosen.
2  En hij nam een deel zijner broederen, |
re i\'rtrn vijf mannen, en hü stelde hen
voor Farao\'s aangezigt.
3  Toen zeide Farao tot zijne broederen:
Wat is uwe handtering ? En zij zeiden
tot Farnii : \'• Uwe knechten zijn schaap-
herders, zoo wij nis onze vaders.
4  Voorts zeiden zij tot Farao : Wij
zijn gekomen, om als vreemdelingen in
dit land te wonen : want er is geene
weide voor de schapen, die uwe knecu-
ten hebben, dewijl de honger Jzwaar is
in het land Kanaan; en nu, laat toch
uwe knechten in het IhihI Gosen wonen!
t Toen sprak F\'araó tot Jozef, zeg-
geiide : Uw vader en uwe broeders zyn
tot ii gekomen;
0  Egypteland is voor uw aangezigt,
doe uwen vader en uwc broeders in het
beste van het land wonen; laat hen in
liet laud Gosen wonen, en zoo gü weet,
.lat er ouder hen kloeke uiannen zijn,
zoo zet hen tot veemeesters over hetgeen
ik heb.
7 En Jozef bragt zijnen vader Jakob
mede, eu stelde hem voor Farao\'s aange*
zigt; en Jakob zegende F\'arao.
5  En Fnre.o zeide tot Jakob : Hoe vele
zijn de dagen der jaren uws levens?
9 En Jakob zeide tot Farao : De dagen
der jaren < mijner vreemdeüngscliappen
zijn honderd en dertig jaren; weinig en
kwaad zijn de dagen der jaren mijns
levens geweest, en hebben niet bereikt
de dagen van de jaren des levens minier
vaderen, in de dagen Imnner vreemde*
lingsehappen.
1     En Jakob zegende Farao, en ging
uit van Farao\'s aangezigt.
11   En lozef bestelde voor Jakob
zijne broederen woningen, en hij gaf bun
eene be-itting in Egypteland, in het beste
van het land, in bet land Haméses, gelyk
als Farao geboden had.
12  En Jozef onderhield zijnen vader,
en zijne broeders, en bet gansche huis
18.5.
(eland, Manasse en Efraïm, die hem
Asnath, de docliter van l\'otitéra, den
overste te On, baarde.
21  ° En de zonen van Benjamin : Hela,
Becher en Afbel, Gera en Nh liman, Ecbi
en Ito», Mtip <" en Huppiui, en Ard.
-_ Dit zlju de zonen van Kachel, die
lakob geboren zijn, al te ramen veertien
zielen.
33 En de zonen van Dan i Chutiiu.
24  »»En de zonen van Naftbali; Jahzcël,
en Guni, en Jezer, en Sillera.
25  Dit zijn de zonen van Billin, >i die
l.iliim aan zijne dochter Kachel gegeven
had; en zij baarde dezelve Jakoh, zü
waren allen zeven zielen.
2fi Al de zielen, die met Jnkoh in
Egypte kwamen, uit zijne heup gf>spru-
ten, uitgenomen de vrouwen van de zo-
Mi van Jakob, waren allen zes eu zestig
sielen.
37 En de zonen van Jozef, die hem in
Egypte geboren zijn, waren twee zielen.
\' Al de zielen van het buit van Jakob, die
in Egypt** kwamen, waren zeventig.
2s Èn hij rond Juda voor zijn aangeiigt
heen tot Jozef, om ,voor ziin aangezigt
aanwijzing .e doen naar Gosen; en zij
kwamen in het laud Gosen.
.\'•\' Toen spande Jozef zijnen wagen
aan, en toog op, zünen vader Israël te
gemoet naar Gosen; en als hij zich nan
hem vertoonde, zoo viel hü hem aan
r.ijnen halt, en weende lang aan zijnen
1 hals.
, g«l n m
P«. tlH*
llebr. 11?
-ocr page 47-
Jakob op zvin ziekbed, 11
jozef verkrijitt alle have voor Fnrad.
uwe oogen, zoo <i leg toch uwe hand
onder m\\jne heup, en doe weldadigheid
en trouw aan ïmi, en begraaf mij toch
niet in Egypte;
Ift) Maar\'dat ik bij mijne vaderen ligge;
hierom zult gij mjj uit Egypte voeren, en
mij in bun graf begraven ! En lm zeide :
Ik zal doen naar uw woord.
31 En hij zeide : Zweer mi: ! En hg
zwoer hem. \' F\'u Israël boog zich ten
hoofde van het bed.
ÜOOFDSTUK 43.
.Inkoli krank \'iSnde wordt vitn Jnzif tiemrht,
vs. 1 ; hy herinnert hem Godi beloften. 3,
neemt de twee *onen ran Joaef voor tijnc
eigene ionen nitu sin vadern van twee b(j-
rr.mlere Mammen, 5. In het oplectr* n der
handen «telt Jakob ilen jonc*te, Efraim, hoven
den oudste, Manaine, 13; hij leu\'ent hen en
Jozef, voompelt hunne wederkomst in K*-
nnin. 21. en peeft Jozef een ituk Iiuid voor-
uit, 22.
HET geschiedde nu na deze dingen.dat
men Jozef zeide : Zie, uw vader is
krank! Toen nam bij zijne twee zonen
met zich, Manasse en Efraim.
2 En men boodschapte Jakob, en men
zeide : Zie, uw zoon Jozef komt tot u !
Zoo versterkte zich Israël, en zat op bet
bed.
:i Daarna zeide Jakob tot Jozef : God,
- de Alniagtige, is ! mij verschenen te
Luz, in het land Kanaan, en Hij heeft
niU gezegend;
4  En Hij heeft tot mij gezegd : < Zie,
Ik zal u vruchtbaar maken, en u ver-
men igvuldigen, en u tot eeuen hoop van
volken stellen; en Ik zal aan uw zaad
na ii dit bind tot eene eeuwige bezitting
geven.
5  Nu dan, uwe twee zonen, \'\' die u in
Kgypteland geboren waren, eer ik in
Egypte tot ii gekomen ben, zijn mijne.
Efraim en Manasse zullen mijne zijn, als
Ruben en Simeon.
t\'. Maar uw geslacht, dat gij na hen
zult gewinnen, zullen uwe zijn; zij zullen
naar hunner broederen naam genoemd
worden in hun erfdeel.
7  Toen ik nu van Paddan kwam, • zoo
is Kachel bij mij gestorven in bet land
KanaiLn, op den weg, als het nog eene
kleine Btreek lands was, oin tot Efratb te
komen; en ik begroef baar aldaar aan
den weg vim Efratb, welke is Hetlilelietu,
8  ï]n Israfil zag de zonen van Jozef, en
zeide : Wiens zijn dozen ?
9  F"n Jozef zeide tot zijnen vader : Zij
zijn mijne zonen, die mij God hier gege-
ven heeft. F:n hij zeide : HreDg hen toch
tot mij, dat ik hen zegene!
ld Doch de oogen van Israël waren
zwaar van ouderdom, hij kon niet zien
en hij deed hen naderen tot zich; toen
kuste hy hen, en omhelsde hen.
11   Imi Israël zeide tot Jozef : Ik had
niet gemeend uw aangezigt te zien ; maar
zie. God heelt mij ook uw zaad doen zien
12  Toen deed hen Jozef uitgaan van
zijne knieën; en hü boog zich voor zijn
aangezigt neder ter aarde.
13  En Jozef nam die beiden, Efraim
I met zijne regterhand, .tegenover Israëls
\' linkerhand, en Manasse met zijne linker\'
hand, tegenover Israëls regterhand, en hij
I deed hen naderen tot hem.
! 14 Maar Israël strekte zijne reirter
1 hand uit, en leide die op het hoofd van
1 Efraim, hoewel bij de minste was, en
zijne linkerhand op het hoofd van Ma-
nasse; hij bestierde zijne handen ver
standiglijk, want Manasse was de eerst\'
geborene.
10  En hij ƒ zegende Jozef, en zeide : De
God, voor wiens aangezigt mijie vaders,
Abraham en Izak, gewandeld hebben,
die God, die mij gevoed heeft, van dat ik
waa, tot op dezen dag;
ï-.ijiis vaders, met brood, tot den mond
der k\'inkerkrns toe.
IS En er was Reen brood in bet gansene
land : want de honger wan Beer zwaar;
zoodat het land van Egypte en het land
Kanaan raasden van wege dien I.....;er.
14 Toen verzamelde Jozef al het geld,
dat in Kgypteland en in het land Kanaan
gevonden werd, voor bet koren, dat zij
kochten; en Jozef bragt dat geld in
Farao\'s hui*.
l.i Als nu het geld uit Egj\'pt eland en
uit het land Kanaan verdaan was, kwa-
men al de Kgyptrnaars tot Jozef, zeg-
gende ; Geef ons brood, Mant waarom
zouden wij in uwe tegenwoordigheid
sterven, want het geld ontbreekt?
Ifi En Jozef zeide i Geeft uw vee, zoo
zal ik het u geven voor uw vee, indien
bet geld ontbreekt.
17 Toen bragten zij bun vee tot Jozef;
en Jozef gaf hun brood voor paarden, en
voor het vee der schapen, en voor het vee
der runderen, en voor ezels; en hij voedde
hen met brood, datzelve jaar, \\oor al bun
vee.
is Toen datzelve jaar voleind was, zoo
; kwamen zij tot hem in het tweede jaar,
\'en zeiden tot hem : Wij zullen het voor
mijnen heer niet verbergen, alzoo het
geld verdaan is, en de bezitting der bees-
ten gekomen aan miinen beer, zoo is er
niets anders overgebleven voor het aan-
gezigt mijns herren, dan ons ligchaam
en ons land.
19  Waarom zullen wij voor uwe oogen
sterven? zoo wij als ons land, koop ons
en ons land voor brood j zoo zullen wij en
ons land Farao dienstbaar /.i/n, en geef
zaad, opdat " li leven en niet sterven, eu
liet land niet woest worde!
20  Alzoo kocht Jozef het geheele land
van Egypte voor Farao : want de Egypte-
naars verkochten een ieder zijnen akker,
dewijl de honger sterk over hen gewor-
den was ; zoo werd liet land Farad\'s eigen.
1 En aangaande bet volk, dat zette
hij over in de steden, van het eene uiter-
ste der palen van Egypte, tot het andere
uiterste deszelven.
I Alleen het land der priesteren kocht
h)J niet i want de priesters hadden een
bescheiden deel van Farad, en zij aten
bun bescheiden deel, hetwelk bun Farao
gegeven had; daarom verkochten zij hun
land niet.
23  Toen zeide Jozef tot het volk: Ziet,
ik heb beden u en uw land gekocht voor
Farao; ziet, daar is zaad voor u, opdat
gÜ het land bezaait.
24  Doch met de inkomsten zal het ge-
schieden, dat gü aan Farao het vijfde
deel zult geven, en de vier deelen zullen
voor u zijn, tot zaad des velds, en tot
uwe spijze en van degenen, die in uwe
buizen zijn, en om te eten vooruwekin-
deren.
25  En zü zeiden : Gij hebt ons leven
behouden ; laat ons genade vinden in de
oogen mijns heeren, en wij zullen Farao\'s
knechten zijn.
26  Jozef dan stelde ditzelve in tot eene
wet, tot op dezen dag, over het land van
Egypte, dat Farad bet vijfde deel zou
hebben; l.ebalve dat alleen bet land der
priesteren van Farao niet werd.
27  Zoo woonde Israël in het land *an
Egvpte, in het tand Gosen; en zü stelden
zien tot bezitters daarin, en zij werden
vruchtbaar en vermeerderden zeer.
2s En Jakob leefde in het land van
Egypte zeventien jaar; zoodat de dagen
van Jakob, de jaren zijns levens, geweest
zijn honderd zeven en veertig jaren.
29 Als nu de dagen van Israël nader-
den, dat lui sterven zou, zoo riep hij
zijnen zoon Jozef, en zeide tot hem :
Indien ik nu genade gevonden heb in
<t Gen, 2i:2.
n Gen.
17:1.
h Gen.
35:«.
e Gen.
2B3.
35-11.
d Gen.
41:50,
tf 20.
-ocr page 48-
42 zegent Jozef en                                                  GENESIS 49.                                    zijne zonen. Jakobs dood.
16  f Die Kogel, die mij verloat heeft
van alle kwaad, zegene deze jongeren,
rn il r in ben mijn naatu genoemd worde,
en de naam muur-r vaderen. Abraham en
!/ak. en dat zij vermenigvuldigen als
visschen in menigte, in het midden des
lands!
17  Toen Jozef zag, dat zijn vader zijne
regterhand op het hoofd van Efraim
leide, zoo was het kwaad in zijne oogen,
en hij ondcnatte zijns vadem liand,
om die van het hoofd van l.ium op het
hooM van Maiiasse af te brengen.
IS En Jozef zeide tot zijnen vader :
Niet alzoo, mijn vader! want deze ia de
eerstgeborene, leg uwe regterhand op
zijn hoofd.
19  Maar zijn vader weigerde het, en
zeide : lic weet liet, mijn zoon! ik weet
het; hij zal ook tot een volk worden, en
hij zal ook groot worden; maar nogtans
zal zijn kleinste broeder grooter worden
dan hij, en zijn zaad zal \'• eene volle me-
nigte van volkeren worden.
20  Alzoo zegende hij hen te dien dage.
zeggende : In u zal lsra< l zegenen, zeg-
gende : < God zette u als Efraim en als
Manasse! En hij zette Efraim voor
Manasse.
21   Daarna zeide Israël tot Jozef : Zie,
k sterf; maar God zal met ulieden we-
zen, en Hij zal u wederbrengen in bet
land uwer vaderen.
22  \' En ik heb u een stuk lands gege-
ven boven uwe broederen; \' hetwelk ik,
met mijn zwaard en met mijnen boog,
uit de hand der Amorieten genomen heb.
HOOFDSTVK 49.
Jitknti vcrtrmli\'rt t(pM innrn, om hen voor lijnen
<1imj<1 te irgrnrn, v*. t ; hij br*trait de
•< h*n.1. i. \'.. .l.t.f. ii vu ld,ii. \'i. Simeon en
I.evi, 3. bij (reeft aan Juila .In MSBM van
eerstgeborene en voorspelt uit hfin ili\' komst
van Silo, wien .).> Heidenen mllea gehoor-
Eiunen, 8 ; regen van Zehidon, 13, l--.i-.-hnr.
14, Dan, lfi. Gad, 19. Aser, 20. Nafthali. SI,
hijion.lrre n gen van Joief, 22, van Bcnja- |
min, 87 ; hij bepaalt da plaat* zijner bcgra- i
l.ni-. M, er. sterft, 33.
DAARNA riep Jakob zijne zonen, en
hij zeide : Verzamelt u, en ik zal u j
verkondigen, hetgeen u in de navolgende
dagen wedervaren zal.
2  Komt zamen en hoort, gij zonen van I
Jakob! en boort naar Israël, uwen vader. I
3  Ituben, gij zijt • mijn eerstgeborene, |
mijne kracht en het begin mijner magt;
de voortreffelijkste in hoogheid, en de j
oortreffelijkste in sterkte!
4  Snelle atloop als der wateren, gij
zult de voortreffelijkste niet zijn! I want
gij hebt uwa vaders leger beklommen;
toen hebt gn het geschonden, lih heeft
luün bed beklommen 1
Sitneon en Levi zijn gebroeders!
hunne handelingen zijn werktuigen van
geweld!
6  Mijne ziel kome niet in hunnen ver-
borgen raad, mijne eer worde niet veree-
igd met hunne vergadering! want in
!...,,urn (uoru c hebben zij de mannen
doodgeslagen, en in bunnen moed uil
hebben zij de ossen weggerukt.
7  Vervloekt zij hun toorn, want bij is i
heftig; en hunne verbolgenheid, want zij !
is hard! Ik zal hen •* verdeden onder Ja- j
kob, en zal hen verstrooien onder Israël.
s Jnda! gij zijt het, o zullen uwe broe-
ders loven; uwe hand /al zijn op den nek j
er vijanden; voor u zullen zich uws ;
vaders zonen ne<lerbuigen.
9  Juda • i* een leeuwenwelp! gij zyt >
van den roof opgeklommen, mijn zoon!
110 kromt zich, hij legt zich neder als een I
leeuw, en als een oude leeuw; wie zal
hem doen opslaan?
10  De scepter zal ƒ van Juda niet wij-
ken, noch de wetgever van tusictien zijne I
i voeten, totdat Silo komt, en denzelven
! zullen de volken gehoorzaam zijn.
11   Hii bindt zijnen jongen ezel aan den
wijnstok, en het veulen zijner ezelin aan
den edelsten wijnstok; hij wascht zijn
kleed in den wijn, en zijnen mantel in
wön-lrnivenbloed.
12  Hij is roodachtig van oogen door
den »; ii, en wit van tanden door de
melk.
13  Zebulon zal f aan de haven der zeeën
wonen, eu hij zal aan de haven der scbe-
pen wezen; en zijne zijde zal ziju naar
Zidon.
14  Issaschar is een strrk gebeende exel,
nederliggende tussen en twee pakken.
15  Toen hij de rust zag, dat zij goed
was, en het land. dat het lustig was, zoo
boog hij zijnen schouder om te dragen,
en was dienende onder tribuit.
16  Dan zal zijn volk rigten, als een der
stammen Israi 1-.
17  Dan zal eene slang ziin aan den weg,
eene adderslaug nevens het pad, bijtenue
des paards verzenen, dat zijn rijder ach*
terover valle.
Is Op uwe zaligheid wacht ik, I1EEKE I
19 Aangaande Gad, eene bende zal
hem aantallen; maar hij zal haar aan*
vallen in het einde.
2n Van Aser, zijn brood zal vet zijn;
en hij zal koniuklijke lekkernijen leveren.
21   Nafthali is eene losgelateue hinde,
hü geeft schoone woorden.
22  t< Jozef is een vruchtbare tak, een \'< ifKron. 5 i
vruchtbare tak aan eene fontein; elkeen:
der takken loopt over den muur.
r^.ai.
23  \' De schutters hebben hem wel bit
terheid aangedaan, en beschoten, en hem
gehaat;
21 Maar zijn boog is in stijvjghehl ire
bleven, en de armen zijner handen zi\'n
gesterkt geworden, door de handen van
den Magtige Jakobs; daarvan is hij een
herder, een steen Israëls;
2ó Van uws vaders God, die u zal hei-
pen, en van den Almagtige, die n zal
zegenen, met zegeningen des hemels van
boven, met zegeningen des afgrond*, die
daaronder ligt, met zegeningen der bor-
M en en der baarmoeder!
26  De zegeningen uws vaders gaan te
boven dezegeningen mijner voorvaderen,
tot aan bet einde van de eeuwige heuve-
len; die zullen zijn op het hoofd van
Jozef, en op den hoofdschedel des afge-
zonderden zijner broederen!
27  Benjamin zal alê een wolf verscheu-
n ii; des morgens zal hij roof eten, en des
avonds zal bij buit uitdeelen.
28  Al deze stammen van Israël zijn
twaalf; en dit is het, wat hun vader tot
hen sprak, als hij hen zegende; hij ze-
gende hen, een\' iegelijk naar zijnen bij-
zonderen zegen.
29  Daarna gebood bij bun, en zeide tot
hen : Ik word verzameld tot n.nn volk,
begraaft mij bij mijne vaders, in de spe-
lonk, die is in den nkker van Efron, den
Hethiet;
3T> In de spelonk, \' welke Is op den
akker van Macbpéla, die tegenover
Mam re is, in bet land Kanaau, die
Abraham met dien akker gekocht heeft
van Efron, den Hethiet, tot eene erf-
begrafenis.
31  Aldaar hebben zij Abraham be-
graven, en Sara, zijne huisvrouw; daar
hebben zij Izak begraven, en Kebekka,
zijne buivrouw; en daar heb ik Lea
begraven.
32  De akker, en de spelonk, die daarin
is, is gekocht van de zonen lleths.
33  Als Jakob voleind had aan z.inie
zonen bevelen te geven, >» zoo leide hij
zijne voeten zamen op bet bed, en hij gaf
den geeit, en hü werd verzameld tot -
zijne volkeu.
k Gei
• Hand. 7:15
-ocr page 49-
.lakoba begrafenis.
Jozefs dood. 43
GENESIS 60. EXODUS I.
I MizrAdu, die aan het veer der Jordaan is.
12  Kn zijne zonen deden hem, gelijk
| als hij hun geboden had:
13  Want * zijne zonen voerden hem in
het land Kannan, en begroevpn hem in
de spelonk des akker- van e Macbpêla,
welke Abraham met den akker gekocht
had tot eene erf begrafenis van Efron,
den Hethiet, tegenoter Mature.
14    Daarna keerde Jozef weder in
Egypte, hij en zijne broeders, en allen,
die met hem opgetogen waren, om zijnen
vader te begraven, nadat hij zijnen vader
begraven had.
, 15 Toen Jozefs broeders zagen, dat hun
1 vader dood was, zoo zeiden zij : Misschien
zal ons Jozef haten, en hij zal ons ge-
wisselijk vergelden al bet kwaad, dat wij
hem a*ngedaau hebben.
1" Daarom ontboden zij aan Jozef,
zeggende : C\'w vader heelt bevolen voor
zijnen dood, zeggende :
17 Zoo zult gij tot Jozef zeggen : Ei.
vergeef toch de overtreding uwer broede*
ren, en hunne zonde, want zy hebben
u kwaad aangedaan; maar nu vergeef
toch de overtreding der diennrea vanden
God uws vaders ! En Jozef weende, als
zij tot hem spraken.
15  Daarna kwamen ook zijne broeders,
en vielen voor hem neder, en zeiden ; Zie,
wij zün u tot knechten I
1\'J Kn Jozef zeide tot hen : Vreest
niet ; want ben ik <\' in de plaats van God ?
ïo Giilieden wel, gij hebt kwaad tegen
my gedacht; doch God beeft dat ten
goede gedacht; opdat Hij deexl, geluk
het te dezen dage is, om een groot volk
in het lpven te behouden.
21   Nu dan vreest nipt! Ik zal u en
uwe kleine kinderen onderhouden. Zoo
troostte hij hen, en sprak naar hun hart.
22  Jozef dan woonde in Egypte, hij en
het huis zyns vaders; en Jozef leefde
honderd en tien jaren.
2:t En Jozef zag van Efraïm kinderen,
van liet derde gelid; ook werden de
zonen van < Marhir, den *oon van Ma*
nasse. op Jozefs knieün geboren.
24 En Jozef zeide tot zijne broede*
ren : Ik ƒ sterf; maar God zal u gewis-
selijk bezoeken, en Hij zal u doeu op-
trekken uit dit land, in het land, hetwelk
IIÜ Abraham. Izak en Jakob gezworen
heeft.
35 Kn Jozef deed de zonen van Israël
zweren, zeggende : God zal u gewissclyk
bezoeken, p zoo zult g.ü mijne beenderen
van bier ophoeren!
26 En Jozef stierf, honderd en tien
jaren oud zijnde; en zij balsemden hem,
en men lcide hem in eene kist in Egypte.
IIOOFDSTL\'K H».
Jozef beweent zijnen vader rn doet hem baN
senien, v«. 1. Nadat de Kg} pi i n u -n hi\'in
beneend hebben, voert Jezef het luk, met
Farao\'s verlof, naar Knnaan, *, alwaar het
begraven wordt in Abrahams grafrtedc, 10.
De broeder» in F.gyjite wedergekeerd, ver-
zoeken Jozef om vergeving, 14. Jozef» mi-
di\'rdom en nakomelingen, 22 ; hij doet zijne
broeder* zweren aangaande het wegvoeren
van zijn gebeente ; hij sterft ra wordt ge-
balaeiud,^21.
TOK.N viel Jozef op zijns vaders aan*
gezigt, en hij weende over hem, en
kuste hem.
2 Kn Jozef gebood zijnen knechten,
den medieijniueesters, dat zt,ï zynen va-
der balsemen zouden ; en de medicijn*
meesters balsemden Israël.
:i Kn veertig dagen w< rden aan hein
vervuld : want alzoo werden vervuld de
dagen (tergenen, die gebalsemd werden ;
en de Kgvptcnaars beweenden hem ze-
ventig dagen.
4  Als nu de dagen zijns beweer.ens over
waren, zoo sprak Jozef tot het buis van
Farao, zeggende : Indien ik nu genade
gevonden heb in uweoogen, spreekt toch
voor de ooren van Farao, zeggende :
5  Mijn vader bpeft mij ° doen zweren,
zeggende : Zie, ik sterf; in mijn graf. dat
ik mij in bet land Kanaiin gegraven heb,
daar zult gij my begraven ! Nuiltin, laat
mij toch optrekken, dat ik mijnen vader
begrftve, dan zal ik wederkomen.
fi Kn Farao zeide : Trek op en begraaf
uwen vader, gelijk al» hü u heeft doen
zweren.
7  En Jozef toog op, om zijnen vader
te bcicraven ; en met hem togen op alle
Farao\'s knechten, de oudsten van «Hn
huis, en al de oudsten des lauds vati
Egypte ;
8  Daartoe het gansche huis van Jozef,
en zijne broeders, en bet huis zijns va-
ders; alleen hunne kleine kinderen, en
hunne sebapen, en hunne runderen lieten
zij in het land Gosen.
9  Kn met hem togen op, zoo wagenen
als ruiteren ; en het was een zeer zwaar
heir.
10   Toen zij nu aan het ulein van den
doornbosch kwamen, dat aan gene zyde
der Jordaan is, hielden zij daar cene
groote en zeer zware rouwkïage ; en hij
maakte zijnen vader eenen rouw van
zeven dagen.
11  Als de inwoners des lands, de Ka-
nnanieten, dien rouw zagen op het plein
van den doornbosch, zoo zeiden zij : Dit
is een zware rouw der Kgyptenaren ;
daarom noemde men haren naam Abel-
Hand. 7 IS,
ld.
Hen. 3.1 Ifi.
d Gen. U.S.
I NutU. 32:39.\'
i II. I,i. Il 23.
HET TWEEDE BOEK VAN MOZ
GKNAAM1)
EXODUS.
2  Ruben, Siineon, Levi, en Juda;
3  Issascbar, Zebulon, en Benjamin;
I Dan en Nafthnli, Gad en Aser.
5 h Al de zielen nu, die uit Jakobi
heup voortgekomen zyn, waren zeventig
zielen; doch Jozef was in Egypte.
fi i Toen nu Jozef gestorven was, en al
züne broeders, en al dat geslacht,
7 Zoo werden de kinderen Israëls
vruchtbaar \'• en wicseeu overvloedig, en
zü vermeerderden, en werden gansch
zeer magtig, zoodat het land met hen
vervuld werd.
HOOFDSTUK I.
De namen en het getal der kinderen 1 --1 -«.-• — _
die tn Egypte kwamen, va. 1. 7,ij vernienig-
vuldi\'-\'en zeer, 6. Farao beveelt de vroedvroii-
wen alle zonen ter-tond b(j de geboorte te
dooden, 15, maar rij behouden hen in het
leven, 17. God zegent de vroedvrouwen, 21.
Farao gebiedt alle zonen, die geboren wur-
den, te verdrinken, 23.
DIT nu zijn de namen der zenen van
Israël, " die in Egypte gekomen zijn,
« I3.jmet Jakob; zy kwamen er in, elk met
\'zün huis.
\'£,v
-ocr page 50-
•14 Israül verdrukt. Mozes geboorte                E-XODUS 2, 8.                     en redding. Hij vlugt voor Farao,
jonkvrouwen wandelden aan den kant
der rivier; •< toen zrj bet kistje in bet
midden van de biezen zag, zoo zond zij
bare dienstmaagd heen, en liet bet halen.
• Toen zij het open deed, zoo zag zij
dat knechtje; en ziet, bet jongsken
weende; en zij werd inet barmhartig l*ri<]
bewogen over hetzelve, en zij zeide : Dit
is een van de knechtjes der Hebreen I
7 Toen zeide zijne zuster tot Farao\'s
dochter : Zal ik heengaan, en 11 eene
voedstervrouw uit de Hebreïnnen roepen,
die dat knechtje voor u zoge?
s En de dochter van Farao" zeide tot
haar : Ga heen. En de jonge maagd ging,
en ri\'p des knechtjes moeder.
9  Toen zeide Farao\'s dochter tot baar :
Neem dit knechtje heen, en zoog het mü,
ik zal u uwen loon geven. En de vrouw
nam het knechtje en zoogde het.
10  En toen het knechtje groot gewor-
den was, zoo bragt zij bet tot 1\'arao\'s
dochter, en het werd haar ten zoon; en
.\'ii noemdp zijnen naam Mozes, en zeide ;
Want ik heb hem uit het water getogen.
11   « En het geschiedde in die dagen,
toen Muzes groot geworden was, dat hij
uitging tot zijne broederen, en bezag
hunne lasten , en liij zag, dat een egyp-
tisch man eenen hebreeuwschen man
uit zijne broederen sloeg.
12  En bij zag herwaarts engindawaarts.
en toen bij zag, dat er niemand was, zoo
versloeg liij den Egyptenaar, en verborg
hem in bet zand.
13  Des anderen daags ging lui wederom
uit, en ziet, twee hebreeuwsche mannen
twistten; en bij zeide tot den ongeregte :
Waarom slaat gvj uwen naaste ?
11 Hij dan zeide : ƒ Wie heeft u tot een*
overste en regter over ons gezet ? Zegt
gij dit, om mij te dooden, gelijk gij den
Egyptenaar gedood hebt ? Toen vreesde
Mozes, en zeide : Voorwaar, deze zaak is
bekend geworden !
1) Als uu Farao deze zaak hoorde, zoo
zocht hij Mi>zes te dooden; <j doch Mozes
vlood voor farao\'s aangezigt, en woonde
in het land Midian, en hij zat bij eenen
waterput.
l(i En de priester in Midian had zeven
dochters, die kwamen om te putten, en
vulden de drinkbakken, om de kudde
haar» vaders te drenken.
17 Toen kwamen de herders, en zy
dreven haar van daar; docli Mozes stond
op, en verloste ze, en drenkte hare kud-
den.
IS En toen zij tot haren vader Rehuël
kwamen, zoo sprak hij : Waarom zijt gij
heden zoo haast wedergekomen ?
19  Toen zeiden zij : Een egyptisch man
heeft ons verlost uit de hand der her-
deren ; en hij heeft ook overvloedig voor
ons geput, en de kudde gedrenkt.
20  En hij zeide tot zijne dochters
Waar is hij tocli ? waarom liet gij den
man nu gaan ? roept hein, dat hij brood ete.
21  En Mozes bewilligde bij den man te
wonen; en hij gaf Mozes zijne dochter
Zippora.
22  ft Die baarde eenen zoon; en ai
noemde zijnen naam Gersom : want hi„
zeide : Ik ben een vreemdeling geworden
in een vreemd land !
23  Kn het geschiedde na vele dezer da-
gen, als de koning van Egypte gestorven
was, dat de kinderen lsraëls zuchtten en
schreeuwden over de dienst; en hun ge-
krijt over hunne dienst kwam op tot God.
21 En God hoorde hun gekerm, en
i God gedacht aan zijn verbond met
Abraham, met Izak, en met Jakob.
25 Kn God zag de kinderen lsraëls aan,
en God kende hen.
HOOFDSTUK 3.
Xfoscs hoedt Jethro*» kudde, v§. 1. God ver-
schgnt hem in een brandend braambos eb.
H • Daarna stond een nieuwe koning
ip over Kgypte, die Jozef niet gekeud had j
\'.\' Die zeide tot zijn volk : Ziet, bet
volk dor kinderen lsraëls is veel, ja mag-
tiger dan wij.
10  ƒ Komt aan, laat ons wijsselijk tegen
hetzelve handelen, opdat het niet ver-
menigvuldige, en het geschiede, als er
ei iii-,- krijg voorvalt, dat bet zich ook
niet vervoege tot onze vijanden, en teilen
ons strijde, en uit bet land optrekke.
11  En zij zetten oversten der schat-
tJDKen over hetzelve, om bet te verdruk-
keu met hunne lasten ; want men bouwde
voor Farao scbatsteden, I\'itom en Raum-
105:21. 12 Maar a hoe meer zij bet verdrukten,
j hoe meer het vermeerderde, en boe meer
I het vu1*; zoodat zij verdrietig waren van
wege de kinderen lsraëls.
13 Kn de Egyptenaar» deden de kinde-
ren lsraëls dienen met hardÏKbeid;
II Z Ki.l,it zij hun het leven bitter
maakten met harde dienst, in leem en in
tigclielstcenen, en met alle dienst op bet
veld, met al hunne dienst, die zij hen
deden dienen met hardigheid.
1 15 Daarenboven sprak de koning van
; Egypte tot de vroedvrouwen der llebreïn-
nen, welker eenrr naam Sifra, en de
naam der andere Pua was;
16 Kn zeide : Wanneer gij de IIebrcin-
neu in bet baren helpt, en ziet baar op
de stoelen; is het een zoon, zoo doodt
hem, uiAar is het eene dochter, zoo laat
baar leven I
7 Doch de vroedvrouwen vreesden
God, en deden niet, gelijk als de koning
van Egypte tot haar gesproken had,
maar zij behielden de knechtjes in het
leven.
is Toen riep de koning van Egypte de
vroedvrouwen, en zeide tot haar: Waarom
hebt gijlieden deze zaak gedaan, dat gn
de knechtjes in het leven behouden hebt ?
1\'J En de vroedvrouwen zeiden tot
Farao : Omdat de Ilehreinnen niet zijn
gelijk de egyptisrhe vrouwen : want zij
zijn sterk, eer de vroedvrouw tot haar
komt, zoo hebben zij gebaard.
.<< Daarom deed God aan de vroedvrou-
wen goed; en dat volk vermeerderde, en
het werd zeer niagtig.
21  En het geschiedde, dewijl de vroed*
vrouwen God vreesden, zoo bouwde Hij
hare huizen.
22  \'\' Toen gebood Faraü aan al ziin
volk, zeggende : Alle zonen, die geboren
worden* zult gij in de rivier werpen,
maar al de dochteren in het leven in-
houden.
HOOFDSTUK 2.
MoMS wordt geborei en in een MstjWu hic-
ten in de rivier gelogd, v». 1 ; door Farao\'s
dochter gevonden en opgevoed, S ; hij ïiet
zijnen hrocder* ongelijk aandoen .11 hij doodt
een* Egyptenaar, 11 ; dit wordt hekend. 13;
li 1.1 vlugt iini Midian, IS ; vcrlo-i Jethro\'s
dochten van het geweld der herder», 16 ;
dient Jcthro en trouwt zijne dochter Ziuprira,
21, die hem nersoiu haart, 22. Coil verhoort
het geroep der Israëlieten, -ii.
Ï1W ° een
\'J ging, en nam eene dochter van Levi.
2 l> En de vrouw werd zwanger, en
baarde eenen zoon. Toen zij hem zag,
>\' dat bij schoon was, zoo verborg zij
hem drie maanden.
;i Doch als zij hem niet langer ver-
bergen kon, zoo nam zij voor hem een
kiMje van biezen, en belijmde liet met
lijm en met pek ; en zij leidehet knechtje
daarin, en leide bet in de biezen, aan den
oever der rivier.
4 En zijne zuster stelde zich van verre,
om te weten, wat bemgedaan zou worden.
ó En de dochter van Farao ging al\', om
zich te wnsschen in de rivier; en bare
aio.
-ocr page 51-
wordt van God geroepen.                                         EXODUS 4.                             Gods wonderen aan Mom. 41
t ; geeft hi m tic t ndinR om Itrael te ver-
lo*»en, 9 ; openbaart hem lijnen naam, \\\\,
lijnen laat hg .1.\' Iirarlielen, 15, en lnj P»r«u,
18.    God TOomgt Farno\'a weerspannigheid,
19.   de pbtfa van K-irypte, 20, en dm uit-
togt der Israëlieten met k-r o o ten rijkdom, 21.
EN Mozes hordde de kudde van Jethro,
zijnen schoonvader, den priester in
Midian : en hij leidde de kudde acbterde
woestijn, en liij kwam aan den berg
Gods, aan Horeb.
2  En de Engel des HEKKEN verscheen
hem in eene vuurvlam uit het midden
van een\' braambosch . en hij zag, en ziet,
de braaiuboflch brandde in het vuur, en
de braambosch werd niet verteerd.
3  En Mozes zeide : Ik zal mij nu daar-
heen wenden, en bezien dat groote ge*
zigt, waarom de braauiboscb niet ver-
brandt.
4  Toen de HEERE t ur, dat lui zich
daarheen wendde, oui te bezien, zoo riep
God tot hem uit het midden van den
braambosch, en zeide : Mozes, Mozes !
En lui zeide : Zie, hier beu ik t
5  " En 11 ii zeide i Mnder hier niet toe;
trek uwe schoenen uit tan uwe voeten :
want de plaats, waarop gij staat, is heilig
land.
fi Hii zeide voorts ; \' Ik ben de God
uws vaders, de God tan Abraham, de
God van Izak, en de God van Jakob. En
Mozes verborg /mi aangezigt, want bij
vreesde God aan te zien.
e En de IIKEKE zeide i Ik heb zeer
wel gezien de verdrukking mijns volks,
hetwelk in Egypte is, en heb hun geschrei
fehoord, van wege hunne drijvers : want
k heb hunne smarten bekend.
8  Daarom ben Ik nedergekomen, dat
Ik het verlosse uit de band der Egypte-
nareii, en het opvoere uit dit land, naar
een goed en ruim land, naar een land,
vloeijende van melk en honig, tot de
plant*, der Kanaauieten, en der Ilelhic-
ten, en der Amorieten, en der Ferezic-
ten, en der Hevieten, en der Jebusieten.
9  En nu, zie, het geschrei der kinderen
Israëls ia tot Mij gekomen; en ook heb
: Ik gezien de verdrukking, waarmede de
i Egyptenaar» hen verdrukken.
10  Zoo kom nu, en i Ik zal u tot Farao
zenden, opdat gij niijn volk (de kinderen
Israël») uit Egypte voert.
11   Toen zeide Mozes tot God: Wie ben
ik, dat ik tot Farao zou gaan; en dat ik
de kinderen Israëls uit Egypte zou voeren?
12   llii dan zeide : i Ik zal voorzeker
met u zijn, en dit zai u een teeken zijn,
dat Ik u gezonden heb: wanneer gij dit
volk uit Egypte geleid hebt, zult gijlieden
God dienen op dezpn berg.
13  Toen zeide Moze» tot God i Zie,
wanneer ik kom tot de kinderen Israëls, ;
en zeg tot hen i De God uwer vaderen
beeft mij tot ulieden gezonden; en zij
mij zeggen : Hoe is zijn naam? wat zal
ik tot hen zeggen?
14  En God zeide tot Mozes : IK ZAL
ZIJN, .DIE IK ZIJN ZAL! Ook zeide J
Hu : AIzoo zult gij tot de kinderen
Israëls zeggen : IK. ZAL ZIJN heeft mij
tot ulieden gezonden!
15  Toen zeide God verder tot Mozes i !
Aldus zult gü tot de kinderen Israëls
zeggen i De IIEERE, de God uwer vade-
ren, de God van Abraham, de God van
Izak, en de God van Jakob beeft mij tot
ulieden gezonden; dat is mijn naam
eeuwiglijk, en dat is mijne gedachtenis
van geslacht tot geslacht.
I<> Ga heen, en verzamel de oudsten
van Israël, en zeg tot ben : De NU KI ,
de God uwer vaderen, ia uiü verschenen,
de God van Abraham, Izak en Jakob,
zeggende : Ik heb ulieden getrouwelük
bezocht, en hetgeen ulieden in Egypte
is aangedaan ;
17 Daarom heb Ik gezegd i Ik zal ulie-
den uit de verdrukking van Egypte op-
voeren, tot het land der Kannanieten,
en der llethieten, en der Amorieten, en
der Ferezieten, en der Hevieten, en der
Jebusieten ; tot het land, vloeiende van
melk en honig.
is En zij zullen uwe stem hooren; en
gij zult gaan, gij en de oudsten van
Israël, tot den koning van Egypte, en
gijlieden zult tot hem zeggen : de ÏIEERE,
de God der Hebreen, is ons ontmoet; zoo
laat ons nu toch gaan den weg van drie
dagen in de woestijn, opdat wij den
IIKEKE, onzen. God mieren!
W Doeb Ik weet, dat de koning van
Egypte ulieden niet zal laten gaan, ook
niet door eene sterke hand.
2» Want Ik zal mijne hand uitatrek-
ken, en Egypte slaan met al mijne won-
deren, die Ik in het midden vau hetzelve
doen zal; daarna zal hij ulieden laten
vertrekken.
31 Eu Ik zal dit volk genade geven
in de oogen der Egyp teint ren; en het
zal geschieden, wanneer güliedeu uitgaan
zult. zoo zult gij niet ledig uitgaan.
22 ƒ Maar elke vrouw zal van hare na-
burin, en van de waardin haars huizes,
eischen zilveren \\aten, en gouden vaten,
en kleederen ; die zult gijlieden op uwe
zonen en op uwe dochtereu leggen, en
gÜ 3 zult Egypte berooven.
HOOFDSTUK 4.
Cod veraterkt Moze* door het veranderen na
rgnen «laf in eene *!aii7, va. 1, door de
melaatirhbi-id zijner hand, 8, en door het
veranderen van water in Mued, 9. Moiea
maakt zwarigheid om tot Farao te traan, 10.
God vertoornt zieh hieruver en 1,\'eitt hein
Aüron OW het woord te voeren, IV Jethro \'
(feeft Mme* verlof om naar Egypte te traan,
18. God herhaalt lijnen laat 1>n Farao, 21.
. Ilc Hi-cre wil Moiea op den weg dooden,
i 21. Zippora ln-sny.lt haren toon, Zó. God t
l zendt Aarnit aan Mo ie» te ifcinoet, 27. Zij
openen hunnen Iaat bij de larae lieten, 29,
en worden ffeloofd, 31.
TOEN antwoordde Moze», en zeide :
Maar zie, t\\) zullen mij niet geloo-
vcn, noch müne stem hooren : want zij
zullen zeggen : De HEERE ia u niet ver-
schenen !
2  En da HEERE zeide tot hem: Wat is
er in uwe haud ? En hij zeide: Een staf.
3  En Hij zeide : Werp hem ter aarde
r\'n hij wierp hem ter aarde. Toen werd
b(j tot eene slang; en Mozes \\ lood van haar.
4  Toen zeide de HEERE tot Mozes :
Strek uwe hand uit, en grUp haar bij
baren staart! Toen strekte hu zijne hand
uit, en \\atte haar; en zij werd tot
eencn staf in zijne band.
\'i Opdat zij gelooven, dat u verschenen
is de HEERE, de God hunner vaderen, de
God van Abraham, de God van Izak, en
de God van Jakob.
6  En de HEEKE zeide verder tot hem i
Steek nu uwe hand in uwen boezem. En
hij stak zijne hand in zijnen boezem;
daarna ttok bij ze uit, en ziet, zijne band
was nidaatsch, ttit als sneeuw.
7  En Hij zeide : Steek uwe band we-
ilfioin in uwen boezem. En hij stak zijne
hand wederom in zijnen boezem; daarna
trok hij ze uit zijnen boezem, en ziet,
zij was weder als zijn ander vleesch.
X En het zal geschieden, zoo zij u niet
gelooven, noch naar de stem van liet
eerste teeken hooren, zoo zullen i\\) de
stem van het laatste treken gelooven.
9 En het zal Keschieden, zoo /.n ook
deze twee leekenen niet gelooven, noch
naar uwe stem hooren; zoo neem van de
wateren der rivier, en giet ze on het
drooge; zoo " zullen de wateren, die gij
uit de rivier zult nemen, dieztlve zullen
tot bloed worden op het drooge.
-ocr page 52-
4fi Zippora brstitldt lmren zoon.                           EXODUS h.-                              IaritCli dienstwerk verzwaard.
I lti Toen zeide Mozes tot den HEERE;
Och lleerr\' ik ben geen man weltertale,
nocli van gisteren, uin-.i van eergisteren,
noch van toen af, torn Gij lol uwen
knecht gesproken hebt : want ik ben
IWIU van mond. en xwAar van tong.
]] En de HEERE zeide tot hein: Wie
heeft den mensea den mond gemaakt f
of wit\' heeft dr stomme, of dnove, of
tiende, of blinde gemaakt ? Ben ik het
niet, de UEERET
IJ En nu ga heurn, en \'• Ik zal met
uwen mond zyn, m zal u leeren, wat
gij r-|ireken zult.
K( Doch hy zeide : Och Heere! zend
toch door de hand detyenen, dien Gij
zoudt zenden.
14   Toen ontmak de toorn des HEEREN
over Mozes, en Hij zeidr : Is niet Aaron,
de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat bij
zeer wel spreken zal, en ook, zie, dij zal
uitgaan ti tr geiunet; wanneer hij uziet,
zoo zal hij.-in zijn hart vrrhlijd /mi.
15  t G. dan zult tot hem spreken, en
de woorden in zijnen mond leggen; en
Ik zal met uwen mom), en met zijnen
mond zijn; en Ik zal ulieden leeren, wat
gij doen zult.
KI En hij zal voor u tot het volk spre
ken; en bet zal get-cneden, dat hij u tot
een\' mond zal zijn, en gij zult hem tot
een\' God zyn.
17 Neem dan dezen staf in uwe hand,
waarmede gij die teeketirn doen zult.
Is Toen ging Mozes hren, en keerde
weder tot Jet her, zünrn schooin ader,
en zeide tot hrm : Laat mij toch gaan,
dat ik vederkeere tol mijne broederen,
die in Egypte zijn, en zie, of ,-,\\ nog
leen. .lethro dan zeide tot Mo/r* : Ga in
vrede!
I\'.i Ook zeide de HEERE tot Mozes in
Miilifin : Ga \'iren, keer weder in Egypte,
want al de mannen Min dood, die uwe
ziel zochten.
\'Jo Mozes dan nain «üne vrouw, en
zijne zonen, en voerde hen op een en ezel,
en keerde weder in Kgypteland ; en Mo-
zes nam drn staf Gods in ziine hand.
21   En de DEERE zeide tot MuSM : Ter-
wijl gij beeutrekt, om weder in Egypte
te keeren, zie toe, dat gij al de wonderen
doet voor Farao, die Ik in uwe hand
gesteld heb; doen Ik zal zyn Imrt ver-
stokken, dat bij hot volk niet zal laten
gaan.
22  Du zult gü tot Farao zeggen : A1-
zoo zegt de HEERE : .Mini zoon, mijn
eerstgeborene, is Israël.
:m In Ik heb tot u gezegd : Laat my-
nen zoon trekken, dat hij Mij diene !
maar gy bebt gewrigrnl hem tr laten
trekken; zie. Ik /.al uwen zoon, uwen
eerstgeborene, dooilru 1
24  En het geschiedde op den weg, in de
herberg, dat de tl E EK E hem tegenkwam,
en zocht hem te doodrn.
2ó Toen nam Zippora een steenen me*
en besneed de voorhuid baars zoons, en
wierp die voor zijne voeten, en zeide :
Voorwaar, gü zijt tnij een bloedbrui-
drgom \'
2t> En Hij liet van hem at. Toen/eide
zij : Bloedbruidcgoui ! van wege de be-
snydenis.
27 De HEKKE zeide ook tot Ariron :
Ga Mozes te gemoet in de woestyn. En
bij ging, en ontmoette hem aan den
berg Gods, en hij kuste hem.
25  En Mozes gaf Aaron te kennen al
de woorden des HEKKEN, die hem ge-
zondrn had, en al de trekenen, die Hij
hein bevolen bad.
2\'.» Toen ging Muz.es en Aiirnn, en zy
verzamelden al de oudsten der kinderen
Israëla.
30 En Vinm sprak al de woorden, die
de HEERE tot Mozes gesproken bad; en
, hij deed de teekrnen voor de oogen dea
volka.
31 En het volk geloofde, en zy hoor-
den, dat de HEERE de kinderen Israël»
bezocht, en dat Hij hunne verdrukking
rag, en zij neigden hunne hoofden, en
i aAnbaden.
HOOFDSTUK 5.
i Mme* m Aarnn maken Farao met drn laat
i van (;«nl hrkend. ï». 1. Farao L\'rbnuttiaml
niet, 4, maar verzwaart ,1e Int. n ,1,-r I«rar-
; li.t. n. 5. !>.• (araêUrtra tm.nrn lego* Moata
rn Aat.m. 2». Mme. klaatft h.t God, ».
! God belooft ben t.- vertoorn, 21.
Ï"*N daarna gingen Mozes en Aaron
j heen, en zeiden tot Faiao : Alzoo
| z.-t de HEERE, de God van Israël ;
Laat mijn volk trekken, dat bet Mij een
feest boude in de woestyn I
2 Maar Farao zeide : « Wie ia de
HEEK F, wjpns stem ik gehoorzamen
zou, oio Israël te laten trekken? \'• Ik
ken den Hl! KL niet, en ik zal ook
Israël niet laten trekken.
i 3 Zy dan zeiden : <• IV God der He-
breëu is ons ontmoet; zoo laat ons toch
beentrekken, deu weg van drie dagen in
de woestijn, en den HEERE, onzen God,
o tieren, dat Hy ons niet overkotue met
pestilentie, of met bet zwaard.
4 Toen zeide de koning van Egvpte tot
hen : Gij Mozes en Aaron I waarom trekt
gy het volk af van hunne werken? gaat
been tot uwe lasten.
."» Verder zeide Farao : Ziet, bet volk
dea lands is alreeds te veel; en zoudt
gij lieden ben doen rusten van hunne
lasten ï
Ö Da iroin beval Farao, ten zelfden
dage, aan de aandrijvers onder het volk,
en deszelfs ambtlieden, zeggende :
7 Gij zult voortaan aan deze lieden
: geen stroo meer geven, tot bet maken
i der tigebelsteenen, als gisteren en eer-
gisten ii; laat ben zclvcn heengaan, en
stroo voor zich zelven verzamelen.
[ » En bet getal der tigcdelatenen, die
zij ginteren en eergisteren gemaakt heb-
ben, zult gij hun opleggen, gij zult da»r-
*an niet verminderen i want zy gaan
ledig, daarom roepen zy, zeggende: Laat
ons gaan, laat ons onzen God oberen !
j U Men verzware de dienst over deze
I intuinen, dat zy daaraan te doen hebben,
I en zich niet vergapen op leugenachtige
woorden.
! in Toen gingen de aandrijver* des
volks uit, en deszelfs ambt lieden, en
spraken tot bet volk, zeggende : Zoo
zegt Farao : Ik / .1 ulieden geen stroo
geven.
11   Gaat gy Meiven heen, haalt u stroo,
waar gij het vindt; doch van uwe dienat
zal niet verminderd worden.
12  Toen verstrooide zich het volk In
bet itansche land van Egypte, dat het
stopi»elen verzamelde, voor atroo.
lil En de aandrijvers drongen a
zeggende : Voleindigt uwe werken, elk
dagwerk op zyuen dag, gelijk toen er
stroo was.
14    En de ambtlieden der kinderen
Israël*, die Farao\'s aandrijvers over hen
gesteld hadden, werden geslagen, en men
zeide : Waarom bebt gij lieden uw gezette
werk niet voleindigd, in bet maken der
tigcbeleleenen, gelijk te voren, alzoo ook
gisteren en heden \'t
15  Derhalve gingen de ambtlieden der
kinderen Israele, en schreeuwden tot
Farao, zeggende : Waarom doet gij uwen
knechten alzoo I
10 Aan uwe knecht» n wordt geen stroo
gegeven, en zij lofgCO tot ons: Maakt de
tigchelsteenen; en ziet, uwe knechten
worden geslagen, doch de schuld is uwa
volks I
-ocr page 53-
God belooft Israélg verlossing.                             EXODUS 6, 7.                                Hoofden der Iirat-Iieten. 47
! zeggende t Zie, de kinderen Israëls heb
! ben naar mü niet gehoord, hoe zou mij
i dan Farao hooren ? " daartoe ben ik on-
, besneden van lippen.
| 12 Evenwel sprak de HEERE tot Mozes
en tot Aaron, en gaf hun bevel aan de
I kinderen Israël», en aan Farao, den ko-
! ning van Egypte* om de kinderen Israëls
\' uit F\'gypteland te leiden,
i 13 Dit zijn de hoofden van teder huis
! hunner vaderen i h de zonen van Ruben,
den eerstgeborene van Israël, zijn
Man och en l\'allu, llezron en Charmi;
dit zijn de huisgezinnen van Ruben.
14  « t^n de zonen van Simeon i Je-
muël, en Jamin, en Ohad, en Jachin, en
Zohar, en Saul, de zoon eener Kanaa*
nietische; dit zij" de huisgezinnen van
Simeon.
15  <- Dit nu zijn de namen der zonen
van Levi, naar hunne geboorten : Gerson,
en Kehat, en Merari. En de jaren des
levens van Levi waren honderd zeven en
dertig jaren.
16  • De zonen van Gerson : Libni en
Simei, naar hunne huisgezinnen.
17  ƒ En de znnen van Kehat : Amram,
en Jizhar, en Hebron, en Uzziël; en de
jaren des levens van Kehat waren bon-
derd drie en dertig jaren.
IS r» En de zonen van Merari : Machli
en Mfisi; dit zijn de huisgezinnen van
Levi, naar hunne geboorten.
11» h En Amram nam Jochébed, zijne
moei, zich tot eene huisvrouw, en zij
baarde hem Aaron en Mozes; endejaren
des levens van Amram waren honderd
zeven en dertig jaren.
20  En de zouen van Jizhar : Korah, en
Nefeg, en Zichri.
21  En de zonen van Uzziel ; Mtsaël, en
Elzat\'an, en Sithri.
"12 » En Aaron nam zich tot eene vrouw
Elise\'ha, dochter van Amminadab, zuster
van Nahcsson ; k en zij baarde hem Na-
dab en Abihu, Eléazar en Ithamnr.
\'2\'i En de zonen van Korah waren i
Assfr, en Elkana, en Abiasaf; dit zijn de
huisgezinnen der Korachieten.
24   I ii Eleazar, de zoon van Aaron,
nam voor zich eene van de dochteren
van Futiel tot eene vrouw; en zij baarde
hem Flnehas. Dit zün \'de hoofden van
de vaderen der Levieten, naar hunne
huisgezinnen.
25  Dit is Aaron en Mozes, tot welke
de HEERE zeide : Leidt de kinderen
Israëls uit ?:gypteland, naar hunn
heiren.
2fi Deze zijn het, die tot Farao, den
koning van Egypte, spraken, opdat zijde
kinderen Israëls uit Egypte leidden; dit
is Mozes en Aaron.
27 En het geschiedde te dien dage, al»
de HEBRE tot Mozes sprak in Egypte*
land;
2s Zoo sprak de HEERE tot Mozes,
zeggende : Ik ben de HEERE! spreek
tot Farao, den koning van Egypte, alles,
wat Ik tot ii spreek.
29 Toen zeide Mozes voor het aangezigt
des IIEEREN : Zie, I ik ben onbesneden
van lippen, hoe zal dan Farao naar mij
hooren ?
HOOFDSTUK 7.
More* en Aaron worden door God gesterkt
Otn naar Farao te gaan, v». 1. De staf tan
Aüron Verandert >n het bijzijn van Farao
in een\' draak, lil. De enptisclïe toovenaars
doen hetzelfde, II. Farao verhardt zieh, 14
Morei wordt wederom hij Farao gezonden,
15. De wateren van Ksrypte veranderen in
bloed, 19, waardoor de vi*«ehen sterven,
21, de tooven-uu» duen hetzelfde, 22.
TOEN zeide de HEERE tot Mozes :
Zie, Ik heb u tot eenen God gezet
over Farao; en Aaron, uw broeder, zal
uw profeet zijn.
i 17 II ii dan zeide : GUUeden «nat ledig.
ledig gaat gij; daarom zegt gij : Laat ons
gaan, laat ons den IIKKHE offeren I
| Is Zoo gaat nu heen, arbeidt; dorbstroo
zal u niet gegeven worden : evenwel zult
gij het getal der tigchelsteenen leveren.
| 1!\' Toen Kagen de ambtlirden der kin*
Idcren Israfls, dat bet kwalijk met hen
\'stond, dewijl men zeide : Gij zult niet
1 minderen van uwe tigchelsteenen, run
het dagwerk op zijnen dag.
21\' En zij ontmoetten Mozes en Aaron,
die tegen ben over stonden, toen zij van
Farao uitgingen,
21   En zeiden tot ben : De 1IEEHE zie
op ii. en rigte hetl dewijl dat g\\j onzen
Ireuk hebt stinkende gemaakt voor Farao,
Jen voor zijne knechten, gevende een
zwaard in hunne tuinden, oin ons te
dooden.
22  Toen keerde Mozes weder tot den
IIKERE, en zeide : Heerel waarom hebt
V> i i dit volk kwaad geilaan ? waarom
hebt Gij mij nu gezonden ?
23  Want van toen af, dat ik tot Farao
ben ingegaan, om in uwen naam te spre*
ken. heeft bij dit volk kwaad gedaan;
en Gij hebt uw volk geenszins verbist.
24  Toen zeide de IIHKItK tot Mozes:
Nu zult gij zien, wat Ik aim Farao doen
zal i want door eene matige hand zal hij
hen laten trekken, ja do<>r eene magti-
ge hand zal hij hen uit zyn land drijven.
HOOFDSTUK 6.
God versterkt Mo ie* door Win lijnon naam
en zijn verhoud mat dn vaderen te herinne-
ren, va. 1. Hij belooft rijn volk te tullen
verlossen. 7. Het volk hoort niet naar Mozes,
8. God zendt Miwi\'i andermaal nA.tr Farao,
10. Gealarhturecister vnn Ruben, 13, van
Simron, It. van Levi, 15, tot Aaron en
Mores, 19. Huwelijk en kinderen raa Aüron,
22, Aaron en Mores worden naar Farao ge-
zonden, 23. Mores onwilligheid, 29.
VERDEK sprak God tot Mozes, en
zeide tot hem : Ik ben de HEERE.
2 En Ik ben aan Abraham, Izak eu
Jakob verschenen, als God dcAlmagtige;
doch met mijnen naam HEERE ben Ik
bun niet bekend geweest.
\'i En ook heb Ik mijn verbond met hen
opgerigt, dat Ik hun geven zou het land
Hanaan, het land hunner vreemdeling*
«chappen, waarin zü vreemdelingen ge-
weest zyn.
V.n ook heb Ik gehoord het gekerm
der kinderen IsraCls, die de Ei-yptenaars
in dienstbaarheid houden, en Ik heb aan
mijn verbond gedacht.
5  Derhalve zeg tot de kinderen Israëls:
Ik ben de HFCEREI eu Ik zal ulieden uit*
leiden vnn ouder de lasten der Egypte*
naren, en Ik zal u redden uit hunne
dienstbaarheid, en zal u verlossen door !
eenen uitgestrekten arm, en door grootc
gerigten;
6  En Ik zal ulieden tot mijn volk aan-
nemen, en Ik zal u tot eenen God zijn;
en gijlieden zult bekennen, dat Ik de
HEERE, uw God beu, die u uitleidt van
onder de lasten der Egyptennren.
7  En Ik zal ulieden brengen in dat
i land, waarover Ik mijne hnnd opgeheveu
\'heb, dat Ik bet aan Abraham, Izak en
Jakob geven zou; en Ik zal bet ulieden
geven tot een erfdeel, Ik, de HEERE 1
8  En Mozes sprak alzoo tot de kinde*
ren Israëls; doch zij hoorden naar Mozes
niet, van wege de benaauwdlieid des
Seestes, en van wege de harde dienst*
aarheid.
•< Verder sprak de I1EEKE tot Mozes,
zeggende :
li> Ga heen, spreek tot Farao, den
koning van Egypte, dat liii de kimleren
Iirai\'ls uit ,:iiu land trekken late.
11 Doch Mozes sprak voorden HEERE,
-ocr page 54-
4s Atroni wonderen. Het water In                   EXODUS &                                   bloed rennderd. Vorschen.
J. *. C.           2 Gij mie spreken alles, wat Ik u gc-
\' *>• : bieden tal; en •» Aarun, uw broeder, 7al
\' tot Farao spreken, dat hij de kinderen
_            ., i Is ra ris uit 71111 land trekken laat.
1 r.x. 1:1*. 3 jj^jj ,b /al rftrH(i> hart verharden ;
! en Ik zal mijne teekenon en mi;newon-
derbeden in Egyptcland veruienigvul-
digen.
4 Farao nu zal naar ulieden niet hoo-
ren, en Ik zal mijne band aan Egypte
leggen, en voeren mijne beiren, mijn
volk, de kinderen Israels, uit Fgypteland,
door (troote gerigten.
ó Dan tullen de Egyptenaar* weten,
dat Ik de II FF il E ben, "wanneer Ik mijne
hand over Egypte uitstrekke, en de kin-
deren Isnels uit het midden van hen
ujtlerde.
fi Toen deed Mozes en Aaron, als hun
deJIEEKK geboden bad, alzoo deden zij.
7 En Mor.es was tachtig jaar oud, en
Aflron was drie en tachtig jaar oud, toen
*Ü \'ot Farao spraken.
s En de IIEEItE sprak tot Mor.es en
tot Aaron, zeggende :
!» Wanneer Farao tot ulieden spreken
u), tekende : Doel een wonderteeken
voor ulieden ; 100 zult gij tot Annin
sejoten : Neem uwen staf, en werp hem
voor Farao\'s aangezigt neder, bij zal tot
een\' draak worden.
lu Toen ging Mozes en Aaron tot Farao
henen in, en deden alzoo, gelijk de
IIEEHE geboden had ; en Aaron wierp
zijnen stal\' neder voor Farao\'s aangezigt,
en voor bet aangezet zijner knechten,
eu bij werd tot een\' draak.
11   Farao nu riep ook de wijzen en de
Ïuichclaars; en de egypiischc toovenaars
rden ook alzoo met hunne bezweringen.
12  Want een iegelijk wierp zijnen staf
neder, en zij werden tot draken ; maar
Aarons staf verslond hunne slaven.
13  Doch Farao\'s hart verstokte, zoodat
hij naar ben niet hoorde, \'- gelijk de
IIEEHK gesproken bad.
14  Toen zeide de 11KERE tot Mozcs 1
Farao\'s hart is zwaar ; hu weigert het
volk te laten trekken.
l.ï Ga heen tot Far;iO in den morg«i-
stond, zie, hij zal uitgaan naar bet water
toe, zoo stel u tegen hem over aan den
oever der rivier, en den staf, die in eene
siang is veranderd geweest, zult gij in
uwe hand riemen,
lli En gij zult tot hem zeggen : De
HEERE, de God der Hebreen, beeft mij
tot u gezonden, zeggende : Laat mijn
volk trekken, dat het Mij diene in de
woestijn I doeh zie, gy hebt tot nu toe
niet geboord.
17 Zoo zegt de HEERE I Daaraan zult
gij weten, dat Ikde IIEERE ben; zie, ik
lal met dezen staf, die in mijne band is,
op bet wnter, dat in deze rivier is, slaan,
en liet zal in bloed veranderd worden.
15  En de viscb in de rivier zal sterven,
zoodat de rivier zal stinken; endeEgyp-
tenaars zullen vermoeid worden, dat zij
het water uit de rivier driuken mogen.
19 Verder zeide de IIEERE tot Mozes :
Zeg tot Aaron : N*em uwen staf, en
steek uwe hand uit oier de wateren der
Egyptenaren, over hunne stroomen, over
hunne rivieren, en over hunne poelen,
en over alle vergadering hunner wateren,
dat zij bloed worden ; en er zij bloed in
het gansche Fgypteland, beide in houten
en in «teenen raten.
-<< Mozes nu en Ar.ron deden alzoo,
gelijk de I1EFK1 gebouen bad ; en hij
hief den staf op, en « sloeg bet water, dat
in de rivier was, voor de oogen van
Farao, en voor de oogen van zijne knech-
ten ; d en al het water in de rivier werd
In bloed veranderd.
21 En de viscb, die in de rivier was,
stierf ; en de rivier itonk, zoodat de
Egyptenaars het water uit de rivier niet
drinken konden ; en er waa bloed in bet
gansche Fgypteland.
22  Doch de cryptische toovenaars de-
den ook alzoo met hunne bezweringen ;
zoodat Farao\'s hart verstokte, en hij
hoorde naar hen niet, gelijk als de
HEEKE gesproken had.
23  En Far. o keerde zich om, en ging
naar zijn huis ; en bij zette zijn hart
daar ook niet op.
21 Doch alle Egyptenaars groeven
rondom de rivier, om water te drinken :
want zij konden van bet water der\'rivier
niet drinken.
2.\'> Alzoo werden zeveu dagen vervuld,
nadat de MSERE de rivier geslagen bad.
HOOFDSTUK 8.
God iaat Farao bedreiiren, dat, 100 hij de
Israëlieten nlst laat trekken. Hu rgn gnn
sehe land met vorarhen ral bedekken, va. 1
Aaron doet «Ie vorurhen over F.gyjite koinen,
5 ; de rj-j-(iti«-hr toovenaars doen b< tïelfde,
7. Farao Ik looft de Israëlieten te lullen hern-
zemleii, 100 d« Heem d« vom hen wegneemt,
8; hij houdt zijne belofte niet, 15. Het
•lof verandert in luiien. Ifl. Eene vennen-
ging van allerlei unge.ü\'erte komt over alle
t;?vpti naren. 21 ; I»rael ia hiervan vrij in
(iutin, 22. Farao belooft het volk te l*ten
trekken, 23. Moie« bidt God: God neemt
het ongedierte weg, SM». Farao bluft ver-
hard, 32.
DAARNA zeide de IlEEUEtot Mozes :
Ga in lot Farao, en teg tot hem :
Zoo zegt de IIEEHE : Laat mijn volk
trekken, dat zij Mij dienen.
2 En indien gü bet weigert te laten
trekken, zie, zoo zal Ik uwe gansche
landpale met vorschen slaan ;
;j Dat de rivier van vorschen zal krfe-
len ; die zullen opkomen, en in uw buis
komen, en in uwe slaapkamer, ja op uw
bed ; ook in de huizen uwer knechten,
en op uw volk, en in uwe bakovens,
in uwe baktroggen.
4 Kn de vorschen zullen opkomen, op
u, en op uw volk, en op al uwe knechten,
:> Verder zeide de DEERE tot Mozes :
Zeg tot Aaron : Strek uwe hand uit niet
uwen staf, over de stroomen, en over de
rivieren, en over de poelen ; en doe vor-
schen opkomen over Fgypteland.
6  En Aaron strekie zijne hand uit over
de wateren van F.gypte, en er kwamen
vorschen op en bedekten Egypteland.
7  Toen deden de toovenaars ook alzoo,
met hunne bezweringen ; en zü deden
vorschen over F.gypleland opkomen.
s En Farao riep Mozes en Aaron, en
zeide: Hidt vuriglijk tot den HEERE,
dat lli) de vorschen van mij en van Oltjli
volk wegneme ; zoo zal ik het volk trek
ken laten, dat zij den HEERE offeren
\'J Doch Mozes zeide tot Farao : Heb de
eer boven mij ! Tegen wanneer zal ik
voor u, en voor uwe knechten, en voor
uw volk, vuriglijk bidden, om deze vor-
schen vau u en van uwe buizen te ver-
delgen, dat /.ij alleen in de rivier over*
blijven ?
Hl Hij dan zeide : Tegen morgen. Y.n
hij zeide : Het zij naar uw woord, opdat
gij weet, dat er uiemaud is, gelijk de
HEFRE onze God.
11   Zoo zullen de vorschen van u, en
van uwe huizen, en van uwe knechten,
en van uw volk wijken i zij zullen alleen
in de rivier overblijven.
12  Toen ging Mozea en Aaron uit van
Farao ; en Mozes riep tot den HEEKE,
ter oorzake der vorschen, die Hij Farao
bad opgelegd.
13  En de DEERE deed naar het woord
van Mozes; en de vorschen stierven, uit
de buizen, uit de voorzalen, en uit de
velden.
II En zij vergaderden ze zamen bij
boopen, en het land stonk.
-ocr page 55-
Ï.XODV3 9.
Stof wordt luizen. Allerlei ongedierte.
Veepest. Booze zweren.
15 Toen du l-\'araözag, dat er verademing
was, n Terzwaarde lm zijn hart, dat hij
naar ben niet hoorde, gelij k aU de
HKKKK gesproken bad.
16  Verder zeide de HKKKE tot Molen:
Zeg tot Aaron i Strek uwen staf uit, en
sla het stor der aarde, dat het tot luizen
worde in het ganselie FlgypteUnd.
17  Kn zü deden alzoo : want Aaron
•(rekte zijne hand uit met zijnen stat, en
sloeg bet atof der aarde, en er werden
vele luizen aan de menseben, en aan het
vee; \'\' al het atof der aarde werd luizen,
in bet gansche Kgypteland.
]•> De toovenaars deden ook itltoo niet
hunne bezweringen, opdnt zij luizen
voortbragten; doch zij konden niet; zoo
waren de luizen aan de inenseben, en
aan het vee.
11* Toen zeiden de toovenaars tot
Farao : Dit ia Gods vinger I I>och Farao\'s
hart verstijfde, zoodat nu naar hen niet
hoorde, gelijk ili lil I KI gesproken had.
2» Verder zeide de lil I KK tol MozeB:
Maak u morgen vroeg op, en stel u voor
Farao\'s aangezigt . zie, bij zal aan bet
water uitgaan, en zeg tot hem : Zoo zegt
de HKKKE i Laat mijn volk trekken.dat
zii Mij dienen.
21 Want zoo gij mijn volk niet laat
trekken, zie, zoo zal Ik eene vermenging
van ongedierte zenden op u, en op uwe
knechten, en op uw volk, en in uwe bui-
zen; alzoo dat de huizen der Kgypte*
naren met deze vermenging zullen ver-
uld «orden, en ook het aardrijk, waar-
op zij zun.
\'Mn Ik zal te dien dage bet land
Gosen, waarin mijn volk woont, afzonde-
ren, dat daar geene vermenging van onge-
dierte m, opdat gil weet, dat Ik, de
11F.KKK, in het midden dezes lauds ben.
23 Kn Ik zal eene verlossing zetten
tusacben mijn volk en tu&schen uwvulk ;
tegen morgeu zal dit teeken geschieden !
H En de III 1 IM deed alzoo; en • er
kwam eene zware vermenging van on-
gedierte in het huis van Farao, en in de
huizen van zijne knechlen, en over het
gansche Kgypteland; het i land werd
verdorven van deze vermenging.
25  Toen riep Farao Mozes en Aaron,
en zeide : Gaat been, en offert uwen
God in dit land.
26  Mozes dan zeide : Het is niet regt,
dat men alzoo doe : " want wij zouden
der F^gyptenaren gruwel den lil Mi!
onzen God mogen offeren; zie, indien
wii der Kgyptenaren gruwel voor hunne
oogen offerden, zouden /.n ons niet stee-
nigeu?
27  Laat ons den weg van drie dagen in
de woestijn gaan, dat wij den HKKKK
onzen God offeren, gelijk Hij tot ons
zeggen zal.
2s Toen zeide Farao i Ik zal u trekken
laten, dat gy lieden den Hl I Ui: uwen
God offert in de woestijn; alleeu, dat
gij lieden in het gaan geenszins te verre
trekt! Hult \\uriglijk voor mij.
29  Mozes nu zeide : Zie, ik ga van u, en
zal tot den HKKKK vuriglijk bidden, dat
deze vermenging van ongedierte van
Farao, van unie knechten, en van /i.n
volk morgen wegwij kei Alleenlijk, dat
FaraO niet uieer bedriegelijk handele, dit
volk niet latende gaan, om den HKKKK
te offeren,
30  Toen ging Mor.es uit van FAraö, en
bad vuriglijk tot den HKKKK.
31  Kn de HKKKK deed naar het woord
van Mozes, en de vermenging van onge-
dierte week van Farao, van zijne knech-
ten, en van /mi volk : er bleef niet een
over.
32  Doch ƒ Farao verzwaarde zyn hart
ook op ditmaal, en hij liet het volk niet
trekken.
HOOFDSTUK 9.
Hrt vee <W Er) i>i<naren komt itoor pe*t om,
Ts. 1 ; dorh <Ut <lt*r I«r»f lieten liltjfl itf
Hi-hoonil, *. Lm., i.: ii verhard, 7. V.*--
rni komen over men*<-hen en vee, 8, tootlat
ile toovt-n.-utra vimr Mo/f» niet >tun kon-
den, II. De lieer* lendt hurrl en vuur
oïit Egypte, 18. Fjuhu belijdt njne zonde,
Ï7. Mom hidt voor hfin, Vi. [><• pliaj: huuilt
op, 33. Farau blijft verhard, 31.
DAARNA zeide de HKKKK tot Mozes I
Ga in tot Farao, en spreek tot hem t
Alzoo zegt de HKKKK. de God der II.-
brei\'n : Laat mijn volk trekken, dat het
Mij dien e.
2   Want zoo gij hen weigert te laten
trekken, en gij hen nog met geweld op-
houdt,
3  Zie, de hand des REBBEN zal zijn
over uw vee, dat in het veld is, over dt
paarden, over de ezelen, over de kemelen
over de runderen, en over bet klein vee.
door eene zeer zware ppstilentie.
4  Kn de HKKKK zal eene afzondering
maken tussclieu liet vee der Israëlieten
en tusschen het vee der Kgyptenaren, dat
er niets sterve van\' al wat \'vau de kinde-
ren Israël» is.
5  Fin de HKKHK bestemde eenen zeke-
ren tnd, zeggen-ie : Morgen zat de HKEKK
deze zaak in dit land doen.
6  Kn de UKKKK deed deze zaak des an-
deren daags; en al bet vee der Kgj\'pt*>
naren stierf, maar van bet vee der kin-
deren Israëls stierf niet een.
7  Kn Farao zond er heen, en ziet, van
het vee van Israël was niet tot een toe
gestorven. Doeu het hart van Farao werd
verzwaard, en bil liet bet volk niet
trekken.
s Toen zeide de HKKKK tot Mozes en
tot AAron : .Neemt gijlieden uwe vuisten
vol asch uit den oven; en Mozes strootje
die naar den hemel voor de oogen van
Farao.
ïi Ku zij zal tot klein slof worden over
het gaiiscbe Kgypieland; en 7.11 zal aan
de menschen eu aan h»t vee worden tot
zweren, uitbrekende met blaren, in het
gausche Kgypteland.
10  Kn zij namen ascli uit den oven, en
stonden voor Farao\'s aangezigt; en Mn
zes s;rooiile die naar den hemel; toen
werden er zweren, uitbrekende met bla
ren, aan de menschen en aan het vee;
11  Alzoo dat de toovenaars voor Mozes
niet staan konden, van wege de zweren
want aan de toovenaars waren zweren,
en aan al de Fgv jitenaren.
• 12 Doch de II 1.1.UK verstokte Farao\'s
hart, dat bij naar ben niet hoorde, gelijk
, de HKKKK tot Mozc* gesproken bad.
\\ 13 Toen zeide de HKKKK tot Mozes l
; Maak u morgen vroeg op, en stel u voor
Farao\'s aangezigt, eu zeg tot hem : Zoo
zegt de HKKKK, de God der Hebreen :
; Laat mijn volk trekken, dat zü \\ln
dienen.
! 14 Want ditmaal zal Ik al mijne pla-
j gen in uw hart zenden, en over uwe
knechten, en over uw volk, opdat gij
weet, dat er niemand is gelijk Ik, op de
; gansche aarde.
15  Want nu heb Ik mijne band uitge-
strekt, opdat Ik u en uw volk met de
pestilentie zou staan, en dat gij van de
aarde zoudt verdelgd worden.
16  " Maar waarlijk, daarom heb Ik u
verwekt, opdat Ik mijue kracht aan u
betoonde, en opdat men mi\'urn naam
vertelle op de gansche aarde.
17  Verheft gij u selven nog tegen mijn
volk, dat gij het niet wilt trekken laten
18  Zie, Ik zal morgen omtrent dezen
tijd eenen zeer zwaren hagel doen re\'
genen, desgelijks in Kgypte niet geweest
is van dien dag af, dat het gegrond is,
tot nu toe.
\' Kt. 8:13,
-ocr page 56-
Sprinkhanen bedekken Egypte,
5» Hagel en vuur.
l\'.tKn nu, zend heen, vergeder uw vee,
en all. - wat gij OP het vel! hebt; alle
mensch en gedierte, dat op het veld ge-
vonden zal worden, ru niet iu imisverza*
nieM zal zijn, als deze hagel op hen
vallen zal, zoo zullen zi) sterven.
21\' Wie oiidrr Farao\'s knechten det
HEKKEN woord vreesde, die deed zijne
knecliien en zijn vee in de huizen vlieden.
21   n-ich die zijn liHrt niet zette tot
des HEKKEN woord, die liet zijne knech-
ten en zijn vee op het veM.
22  Toen zeide de HEEKE tot Mntw :
Strek uwe hand uit naar den hemel, en
er zal IihiccI zijn in het gansi-lie Egypte*
laiid; over de menschen. en over het vee,
en over al liet kruid dei velds in E?vp-
t eland.
... Toen strekte Mozpr zijnen Maf naar
den hemel; en de HEEKE gafdonder en
hagel, en het vuur si\'hoot naarde aarde;
en de HEEKK liet ha^el regeuen ovee-
Egypteland.
21 En pr wan hagel, en vuur in het
midden des \\- i .• 1- vervangen; hij was
zeer zwaar, desgclnks is in liet ganse tic
Egypteland nooit geweest, sedert het tot
een tolk geweest is.
25 En de hagrl iloet;, in het gansche
Egypteland, alles wat op het veld was,
van di\' nipncchen af tot de beesten toe ;
ook sloeg de hagel al het kruid des vel.ls,
eu verbrak al het geboomte des velds.
.\'> Alleen in het land G\'>seu, waar de
kinderen Iiraéle waren, daar was geen
hagel.
27 Toen schikte Farao been, f n litj riep
Mozes en Aaron, eu zeide tut l>pn : Ik
heb mij ditmaal versondfgd; de IIEEKE j
is regt vaardig, ik daarentegen en mijn j
[volk zijn goddploozen \'
i 2M liidt vuriglijk tot den IIKKKK,
(want her is genoegi dat geen donder
Gods noch hagel meer zij; dan zal ik
ulieden trekken l.-iti-n, eu gij zult niet I
langer blijven.
29 Toen zeide Mozes tot hem i \\\\hii- \'
neer ik ter stad uitgegaan zal zijn, zoo \'
zal ik nuine handen uitbreiden voor den :
I1EEHE; de donder /al ophouden, en de i
hagel zal niet meer zijn; tv;dat gij weet, |
dat de aarde des HEKKEN is!
a*» Nogtans u en uwe knechten aan- :
gaande, weet ik, dat gijlieden vour bet \'
aangezigt van den II KERK God nog niet i
vreezen zult.
\'A\\ Hei ilas uu, en de gerst werd gesla*
gen : want de gerst was in de aar, en het :
vlas «a» in den halm.
32 Maar de tarwe en spelt werden niet :
geslagen, want zii waren bedekt.
\'A\'d Zoo ging Mozef-van Farao ter stad
uit, en breidde zijne handen tot den
HKEHE; en ue donder en de hagel hiel-
den Op, en de regen werd niet meer uit-
gegoten op de aarde.
\'M Toen Farao zag, dat de regen en
hagel, en de donder ophielden, zoo ver-
zondigde hij zich verder, en hu ver-
zwaarde zijn hart, hij en zijne knechten.
35 • Alzoo werd Farao\'s hart verstokt,
dat hit de kinderen IsnO\'ls niet trekken
liet, « gelijk als de IIEEKE gesproken
had door Moten,
HOOFDSTUK in.
od gecfl Mozee te kennen, «nar.»» Hij de
lisrit\'ti van Farao in iijtn- kneehten veraard
heeft, v«. ], en dreiirt "prinkhanen te zullen
zenden, . De dienaren van Farao dringen
lui hem aan, om ile Innn-lieteu te laten
h......Hekken. 7, Farao wil hen laten irsnn ;
dueli zinxler de vnm\'ven, kinderen en het
vee, 8. Ue suriiikhaneu. komen over K--j pte,
12. Farao belijdt zijne sonde, IG. More» Milt
voor hem. 1«. l>e plaag houdt op. 19. farao
blijft verhard. 2o. DuiMerni» komt over
Egypte, 21. Farnó wil ile Israëlieten laten
trekken, ^doeh tonder vee. 2»; hij bluft ver-
ban!, 27, en vt-rbieilt Mosei op doodstraf
andermaal Toor hem te verschaften, J8.
Moie» liet Farao\'s sangnigt niet weder, 19.
DAARNA zeide de HEEKK tot Mozee:
Ga in tot Farao, " want Ik heb zijn
hart verzwaard, ook het hart zijner
| knechten, opdat Ik deze mijne teekenen
in het luidden van hein zette;
2 En opdat gij< voor de ooren uwer
kinderen en uwer kindskinderen, moogt
\' verudlen, wat Ik in Egypte uitgerigt
heb, en müne teekenen, die Ik onder
I hen gesteld heb; opdat gijlieden weet,
dat Ik de HEEKE ben.
.i Zoo ging Mo zes en Aaron tot Faraü,
i en zeiden tot hem : Zoo zegt de Hl.l.HK,
de Ood der Hebrre\'n : Hoe lang weigert
gij u voor mijn aangezigt te verootmoe-
| digi ii \' Laat mijn volk trekken, dat zij
i M(j dienen.
l Want indien gij weigert mijn volk te
laten trekken; zie, zoo zal Ik morgen
1 sprinkhanen in uwe landpnle brengen.
.. En zij zullen het gezigt des lands be-
; dekken, alzoo dat men de aarde niet zal
l kunnen zien; en zij zullen afeten het
\' overige van hetgeen ontkomen is, het-
\', geen ulieden overgebleven was van den
; hagel ; zij zullen ook al het geboomte
I afeten, dat ulieden uit bet veld voort-
j komt.
o En zij zullen vervullen uwe huizen,
en de huizen van al uwe knechten, en de
j huizen van alle Kgypteoaren; dewelke
i uwe vaders, noch de vaderen uwer va-
; ilers niet gezien hebben, van dien dag af,
I dat zij op den aardbodem geweest zijn,
i tot op dezen dag. En bij keerde zich om,
eu ging uit van Farao.
7 Eu de knechten van Farao zeiden tot
hem i Hoe lang zal ons deze tot eenen
strik zijn? laat de mannen trekken, dat
zij den HEEKK hunnen God dienen!
weet gij nog niet, dat Egypte verdor
ven is 7
s Toen werden Mozee en Aaron weder
tot Farao gebragt, en hij zeide tot hen:
Gaat henen, dient den IIKKKK uwen
God I wie en wie zijn /.ij, die gaan zul\'
len ?
\'.\' En Mozes zeide : Wij zullen gaan met
onze jimge en met onze oude heden; met
onze zonen en met onze dochteren, met
onze M\'hapen en met onze runderen zul*
len wil gaan : want wij hebben een feeet
de» HEKKEN.
lil Toen zeide hij tot hen : De HKKKK
zij alzoo met ulieden, gelijk ik u en uwe
kleine kinderen zal trekken laten I ziet
toe, want er is kwaad voor ulieder aan-
gezigt!
11  Niet alzoo! gij mannen, gaat nu
heest, en dient den HEEKE, want dat
hebt gijlieden verzocht! Kn uien dreef
hen uit van Farao\'s aangezigt.
12  Toen zeide de IIKEUK tot Mozee :
Strek uwe hand uit over Kgypteland, om
de sprinkhanen, dat zij opkomen over
Egypteland, en al het kruid dee- lande
opeten, al wat de hagel heeft overig
gelaten.
13  Toen strekte Mozes zijnen staf over
Kgypteland, en de HKKKK bragt eenen
oostewind iu dat land, dien geheeleudag
en dien ganseben nacht; het geschiedde|
des morgeue, hat de \'• oostewind dei b
sprinkhanen opbragt.
11 1 n de spriukhauen kwamen op over
het gansi\'he Egypteland, en lieten zich.
neder aan al de palen der Egypte naren, j
zeer zwaar; voor dezen zijn dergelijke
sprinkhanen, als deze, nooit geweest, en
na dezeu zullen er zulke niet wezen :
U Want zü bedekten het gezigt dee
ganschen lands, alzoo dat het land ver-
duinterd werd; fn zij aten al het kruid
des lands op, en al de vruchten der boo-
uien, die de hagel had overig gelaten; en
er bleef nietd groene aan de hoornen,
: Bi. *-ll.
9:34.
-ocr page 57-
Dikke duisterni*. Farao" blijft verhard.            EXODUS II, 12.             Dood ilrr cerstgebor^n-n bedreigd. 51
noch nfin de kruiden des veMt, in het
<rti">( he Egypteland.
Ifi Toeu haastte FaraA, out M...-. . rn
Airon te roepen, en zeide : Ik heb ge-
tondigd tegen den IIKEltK uwen God,
en _tcgen ulieden.
17  Kn nu vergeeft mi) torh mijne zonde
alWn \'innaai, rn bidt vuriglyk tot den
HKKHE uwen God, dut Ily slechts dezen
dood nu mij wegnetne.
18  In hij ging uit van Farao, en bad
viin.-l\' k tot den REEBK.
19  Toen keerde de IIEKRK eenen teer
sterken wratewind, die hief 4* sprink-
hfinen op, en wierp te in de Schelfzee ;
er bleef niet ée"n sprinkhaan overig in al
de Uiidpat«-ii van Kirvpte.
2» Doch de IIEERi: verstokte Farao\'s
hart, \'lat hij .ie kinderen Israëls i.iet int
trekken.
21   Toen zeide de HEEKE tot Mout :
Strek uwe hand uit naar den hemel, en
er zal duisternis komen over Egvptcland,
dat men de duisternis tasten zal.
22   AU Mozes zijne hand uitstrekte
naar den hemel, < werd er eene dikke
duisternin in het gansche Egypteland,
drie dagen.
23  Zy zagen de een den ander niet, er
stond ook niemand op van zijne plaats,
in drie dagen : maar bij al de kinderen
Israël* was het licht in hunne woningen.
24  Toen riep Farao Mozes, en zeide :
GaM heen. dient den HKMIE * alleen
uwe schapen en uwe runderen tulleu
vast blij* en ; ook zullen uwekinderkcns
met u gaan.
2ó Doch Mozes zeide : Ook zult gij
slagtotferen en brandoffer en in onzehan-
den geven, die wy den 111 \' lil onten
God doen mogen ;
26  Kn ons vee zal ook met ons gaan,
er tal niet een klaauw achterbliiven, want
van hetzelve tullen w|j wil, om den
IIKI\'Ül. onten God te dienen : want wij
weten niet, waarmede wy den I1EF.KE
onten God dienen tullen, totdat wij daar
komen.
27  Doch de HEEKE verhardde F\'araö\'s
hart; en hij wilde hen niet laten
trekken.
2* Maar Farao zeide tot hem : (Ia van
mij ! wacht u, dat gy\' niet meer Uiiiu
aangezigt ziet i want op welken dat; gij
miin anngrzigt zult zien, zult gij sterven!
M Mozes nu zeide i Gy hebt rpgt ge-
sproken ; •\' ik zal niet uieer uw antige-
zigt tieu !
HOOFDSTUK 11.
fiOtl Wverlt ili-n 1 iraelieten (Tonden en lïlve»
ri \'i vaten van hunni\' nalmri\'n te cinehen, v>.
1. (iod bedreigt aan Farao den •lood van
alle . i r»l.-i Iiipi. iii-ii <lcr Y. -\\ [l. 11.11. n. V Fa-
raö bluft v. ili.mi. 9.
f\\X7AKT de HEBRE had tot Motes
V VV gesproken : Ik tal nog eene plaag
over Faraü, en over Egypte brengen,
daarna zal hij ulieden van\'hier trekken
laten; als hij u geheellijk zal trekken
laten, zoo zat hij u haastelyk van hier
uitdryven.
2  Spreek nu voor de ooren des volks,
« dat ieder man van zijnen naaste, en
iedere vrouw van hare naaste zilveren
vaten en gouden vaten eische.
3  En de HEEKE b gaf het volk genade
1 de oogen der Egyptenaren : ook wat
de man Mozes zeer «root in Egypteland,
voor de ougen van Farao\'s knechten, en
voor de oogen des volks.]
4  Verder zeide Mozes : Zoo heeft de
HEEKE gezegd : Omtrent middernacht
e zal Ik uitgaan door het midden van
Egypte ;
5  En J alle eerstgeborenen in Egypte*
land tullen sterven, van Farao\'s eerstge-
borene af, die o;> zijnen troon zitten
zou, tot den eerstgeborene der dienat*
niaagd, die achter den molen is, en alle
eeratgeborenrn van het vee.
(Ï F^n er z;d een groot geschrei zijn in
het gansche Kgypteland. .ieagelyke nooit
geweest ia, en desgelijke niet meer we*
zen zal.
7 Maar bij alle kinderen I-ra-ds «al
niet een hond zijne t.mg verroeren, *
de menschen af lot de beesten toe ; opdat
gij lieden weet, dat de I1KKHK lustenen
de Kgyptenaren en lusM-lieu de Israëlie*
ten eene afzondering maakt.
H « Dan zullen al dezeuwp knechten tot <
mij afkomen, en zich voor mij neigen,
zeggende : Trek uit, gij en al het volk,
dat uwe voetstappen volgt ; en daarna
tul ik uitgaan. En hij ging uu van l\'aratii
in hitte des toorna.
B De HEBRE dan bad tot Mozes ge-
sproken : Farao zal naar ulieden niet
hooren. opdat mijne wonderen in Kgyn-I
teland vermenigvuldigd worden.
In Fin Mozes en \\.lr<m hebben al deze
wonderen geilaan voor Farao «aangezigt ; I
./\'doch de HEKUK verhardde Farao \'s hart, ƒ F.i
dat hij de kinderen Israël» uit zijn land
niet trekken liet.
IIOOFIiSTl K 12.
i. ilnt <le m-iaml,
: K-_*yi>t«- t
n. hun da eend.*!
l. Bevel om een
voor iH\'n ji.i t-< h\'.\'iin uit te
ij«, waarop ilit crgeti-n morst
maanil <le«
ekt Ui
..ui.
Uesea, 3 . .b
wor.lcn. 11. Zeven dairen
on-reïuur.le bcoodeti eten, IS; ntt t h-*t bloeit
des lams morst turn dr pont -n ilrr deuren
bn-pri-n-rm. 2*. l>ooil im alle eaiatgcbaveaea
in Ksry-.tr. M. Farao laat tl** Israëlieten trek-
krn, 31. /ij liToov.n il<* F._-j|,itenaren, 35.
Zij kouten Ie Sttkkoth ; hun aantal. 37, de
tijd, dien rij in K\'.*>\'*Jte tfenoond heliben,
*>. HeHuliag i»n de Iruettlatr van hit Pa-
neha, 13 Al .Ie kinderen I-raels doen. wat
hun <le 11e, re bevolen hnd, 50.
E 1IKKKK nu had tot Mozes en lot;
Egypteland gesprokeo
Aiiron
zeggende :
2 Deze zelfde mnand zal ulieden het
hoofd der maanden ziiu j zy tal u de
eerste van de maanden des jaars zijn.
\'ó Spreekt tot de gansche vergaderiu«
van Israël, zeggende t Aan den tienden
dezer maan 1 neme een iegelijk een lam,
naar de huizen der vaderen, een lam
voor een huis.
4 Maar indien een huis te klein is voor
een lam, zoo neme bij het en zijn nt>*>
buur, de naaste aan zyn huis, naar het
getal der zielen, een iegelijk naar dat hij
eten kan * gij zult rekening makeu naar
het lam.
6 * Gij zult een volkomen lam hebben,
een manneken, een jaar oud ; vau de
•rhapen of van de geiienbokken zult gy
bet nemen.
6  En gij zult het in bewaring iiebben
tot den veertienden dag dezer maand ;
en de gansche gemeente der vergadering
van I-rnrl tal het slagten tusocnen twee
avonden.
7  En zij zullen van het bloed nemen,
en strijken het aan de beide zyposten,
en aan den bovendorpel, ;k *i de huizen,
in welke zij het eten zullen.
8  h F:n zij zullen het vleesch eten in
dcnulfdan nacht, aan het vuur gebraden,
met ongezuurde hrooden ; zy zullen het
met hittere saus eten.
9  Gij zult daarvan niet raauw eten, ook
geen»zins in water gezoden; maar aan
het vuur gebraden, zijn hoofd, met zijne
schenkelen en met zyn ingewand.
10  Gij zult daarvan ook niet laten over*
blijven tot den morgen ; maar hetgeen
daarvan overblyft tot den morgen, zult
gij met vuur verbranden.
11   Aldus nu zult gyheteiea: uwelen*
-ocr page 58-
fcXODL\'S IC
52 Wet van het Pascha.
Israi\'li vertrek uit Egypte.
Jen zullen opgeschort lijn, uwe schoe-
nen aan uwe voeten, en uw staf in uwe
hand ; en gü zult het met haast eten ;
het is des HEKKEN pascha.
12  Want Ik znl in dezen nacht door
Egypteland gaan, en alle eerstgeborenen
in Egypteland slaan, van <le tnenscben af
tot de beesten toe ; en Ik zal gerigten
oefenen aan al de goden der Egviitena-
ren, Ik, de HEERE !
13  En dat bloed zal ulieden tot een
teeken zijn aan de huizen, waarin gij zijt;
wanneer Ik liet bloed zir, zal Ik ulieden
voorbijgaan . en er zal geene plaag onder
ulieden ten verderve zijn, wanneer Ik
Egypteland t-laan zal.
14  * En deze dag zal ulieden wezen ter
gedachtenis, en gij zult hem den II IKKE
tot een feest vieren ; gij zult hem vieren
onder uwe geslachten tot eene eeuwige
inzetting.
l.i Zeven dagen zult gij lieden onge-
zinif.li\' brooden eten ; maar aan den
eersten dag zult gij het zuurdeeg weg-
doen uit uwe huizen : want wie het ge-
deesemde eet, van den eersten dag af tot
op den zevenden dag. diezehe ziel zal
uitgeroeid worden uit lsrai\'1.
lfi En op den eerste» dag zal er eene
heilige verzameling zijn i ook zult gij
eene heilige verzameling hebben op den
zevenden dag : er zal geen werk op den-
zelven gedaan worden ; maar wat van
iedere ziel gegeten zal worden, datzelve
alleen niag van ulieden toegemaakt
worden.
17  Zoo onderhoudt dan de ongezuurde
brooden, dewijl Ik even aan denzelfden
dag uüeder heiren uit Egypteland geleid
zal hebben ; daarom zult gij dezen dag
houden, onder uwe geslachten, tot eene
eeuwige inzrtting.
18  d [n de eerste maand, aan den veer-
tienden dag der maand, in den avond,
zult gij ongezuurde brooden eten, tot den
een en twiutigsteu dag der maand, in
den avond.
lil Dat er zeven dagen lang geen zuur*
deeseiu in uwe huizen gevonden worde !
want al wie het gedeesemde eten zal,
dezelve ziel zal uit de vergadering van
Hr.n-1 uitgeroeid worden, hij zij een
vreemdeling of een ingeborene des lands.
20  Gij zult niets eten, dat gcdeesemd
i* ; • In al uwe woningen zult gij onge-
zuurde brooden eten.
21   Motes dan riep al de oudsten van j
Israël, en zeide tot hen : Leest uit, en
neemt u lammeren voor uwe huisgezin*
nen, ƒ en slagt het pascha.
39 Neemt dan een bundelken hijzop,
en doopt liet in het bloed, dat in een
bekken zal wezen ; en strijkt aan den j
bovendorppl, en aan de beide zijposten j
van dat bloed, hetwelk in het bekken \'
znn zal ; doch u aangaande, niemand zal \'
uitgaan uit de deur van zijn buis. tot
aan den morgen.
13 Want de HEEItE zal doorgaan, om
de Egyptenaars te slaan ; doch wanneer
Itii het bloed zien zal aan den boven-
dorpel, i»n :mn d* ziiposten, zoo zal de
HEEUE de deur voorbijgaan, 3 en den
erderver niet torlaten in uwe buizen
te komen om te staan.
21 Onderhoudt dan deze zaak, tot eene
inzetting voor u en voor uwe kinderen, !
tot in eeuwigheid.
25 En het zal geschieden, all gij in dat \'
land komt, dat u de HEEUE Keven zal, !
gelijk Hij gesj-roken beeft, zoo «uit gij
deze dienst onderhouden.
\'• En het zal geschieden, wanneer
uwe kinderen tot u zullen zeggen : Wat
hebt gij daar voor eene dienst ?
27 Zoo zult gij zeggen : Dit is den
HEEUE een paaschofler, die voor de
huizen der kinderen Israiïls voorbijging
in Egypte, toen Hij de Egyptenaars
sloeg, en onze huizen bevrijdde ! Toen
boog zich het volk en neigde zich.
28 « En de kinderen Israels gingen en
deden het : geluk als de HEEUE Mozes
en Aaron geboden had, alzoo deden zij.
39 h En het geschiedde ter middernacht,
dat de HEEUE al de eerstgeborenen
in Egypteland sloeg, van den eerstge\'
borene van Farao af, die op zijnen
troon zitten zou, tot op den eerstgebo-
borene van den gevangene, die in het
gevangenhuis was, en alle eerstgeborenen
der beesten,
3"i I En Farao stond op bij nacht, hü
en al zijne knechten, en al de Egypte*
na i" ; en er was een groot geschrei in
Egypte : want er was geen huis, waarin
niet een doode was.
1 31 Toen riep hij Mozes en Aaron in
| den nacht, en zeide i Maakt u op, trekt
uit het midden van mijn volk, zoo gii-
Üeden als de kinderen van Israi\'1 ; en
gaat heen, dient den Hl 1 lil, geluk gij-
lieden gesproken hebt.
32  Neemt ook met u uwe schapen en
uwe runderen, zoo alsgijliedengesproken
hebt, en gaat heen, en zegent iȟ ook.
33  En de F:gyptenaars hielden sterk
aan bij het volk, haastende om die uit
het land te drijven : want zij zeiden :
Wij zijn allen dood !
34  En het volk nam zijn deeg op, eer
het gedeeseuid was, hunne deegklompen,
gebonden in hunne kleedereu, op hunne
schouderen.
•>< De kinderen Israi\'ls nu hadden ge-
daan naar het woord van Mozes, en had-
den van de Egyptenaren geeischt zilveren
vaten, en gouden vaten, en kleedereu.
86 Daartoe had de 111: IKl het volk
genade gegeven in de oogen der Egypte*
naren, dat zij hun hunne begeerte deden ;
en zij beroofden de Kgyptenaren.
37 Alzoo reisden de kinderen Israels
uit van llamrses naar Sukkoth, omtrent
zes honderd duizend te voet, mannen
alleen, behalve de kinderkens.
:« En veel vermengd volk trok ook met
hen i.;>, en schaj>en, en runderen, gansch
veel vee.
.{<> En zij bakten van het deeg, dat zij
uit Egypte gebragt hadden, ongezuurde
koeken, want het was niet gedeesemd :
overmits zij uit Egypte uitgedreven wer-
den, zoodat zij niet vertoeven konden,
noch ook tering voor zich bereiden.
          [
40   « De tijd uu der woning, die de
kinderen Israi\'ls in Egypte gewoond heb-
ben, is \\ier honderd jaren, en dertigjaren.
11 En het geschiedde ten einde van de
vier honderd en dertig jaren, zon is het
even op dcnzelt\'ilen dag geschied, dat al
de heiren des II KEUEN uit Egypteland.
gegaan zijn.
                                                     |
42  Dezen nacht zal men den HEEUE.
op het vlijtigst houden, omdat HM hen |
uit Egypteland geleid heeft ; deze is de.
nacht \'des I1EEUEN, die op het vlijtigst
moet gehouden worden, van al de kinde*
ren Israels, onder hunne geslachten.
43  Voorts zeide de HEEUE tot Mozes
en Aaron : Dit is de inzetting van het
pascha, geen zoon eens vreemdeling» zal
daarvan eten.
41  Doch alle knecht van iedereen, die
voor geld gekocht is, nadat gij hem zult
besneden nebben, dan zal lm daarvan
eten.
45  Geen uitlander noch huurling zal
er van eten.
46  In een buis zal het gegeten worden:
jrij zult van het vleesch niet buiten uil
net huis dragen, « en gij zult geen beet
daaraan breken.
47  De gansche vergadering van Israül
zal het doen.
48  Als nu een vreemdeling bij u ver-
J. v. c.
I
-ocr page 59-
I*ra*-ls rei» door de woestijn. U
Heiliging der eerstgeborenen.
K.YODUS 13, 14.
14  Wanneer het geschieden tal, dat uw
zoon u morgen zal Tragen, zeggende :
Wat is dat? zoo zult gij tot hem zeggen :
De HKKKK heeft ons door eene sterke
hand uit Egypte, uit het diensthuis, uit-
gevoerd.
15  Want het geschiedde, toen Farao
zich verhardde ons te laten trekken, zoo
doodde ile HEERE alle eerstgeborenen
in Egyptrlaud, van des menschen eerst-,
geborene af, tot den eerstgeborene der
beesten : daarom offer ik den HEERE
de mannetjes van alles, wat dt\\baariuoe-
der opent; doch alle eerstgeborenen mij*
ner zonen los ik.
I1\' En het zal tot een teeken zijn op
uwe hand, en tot voorhoofdspanselen
tuischen uwe oogen t want de HEERE
heeft door eene sterke hand ons uit Egypte
uitgevoerd.
17 Ku het is geschied, toen Farao het \\
volk had laten trekken, zoo leidde hen
God niet op den weg van het land Ier!
keert, en den HEERE het punch* hou-
den zal, dat alle», wat mannelijk ia, bij
hem besneden worde, en dan kouie hij
daartoe, om dat te houden, en hij zal
wexen al» een ingeboren? des lands;
maar geen onbeenedrue zal daarvan eten.
•19 Ecnerlcl wet zij voor den ingebore-
ne, en den vreemdeling, die als vreem-
deling in het midden van u verkeert.
60 Ku alle kinderen Israrls deden liet;
gelijk als de HEERE Motes en Aaron
geboden had, alzoo deden zij.
.M En lipt geschiedde even ten zelfden
dage, dat de HEERE de kinderen Israi\'ls
uit Egj pteland leidde, naar hunne heiren.
HOOFDSTUK 13.
Be»rl om alle eerst gehorenen Ie heiligen, v».
1, hui aan ili\'ii .Ir* van den uitt.xrt uit
Kjrvptf Ir -fp.lenk.-n, 3. om het IV. -t der
ongezuurde brnoden in Kanaan te vieren, lï,
om ili1 aanleiding er van aan .Ir kinderen te
verhalrn, S, om d.....T«telini*en van h.-t vee
af te tonde ren, 12, rn om Ifffllradrtcefcff
te maken, 1*. De we» der Israëlieten in il.\'
woestijn, 17. Z(j npirn-n «Ie beenderen van
Jozef met lit-h uit Rf-jrpt*. 19. Zij letreren
iirh te F.tham, »>. God geleidt hen met eene
wolk- en vuurkolom, 21.
TOEN sprak de HEERE tot Mozes,
zeggende :
2 » Heilig Mij alle eerstgeborenen : wat
eenige baarmoeder opent onder de kin.le-
ren Israël*\', van menseden en van bees*
ten, «lat is mijn.
\'A Verder zeide Mozes tot het volk : Ge-
denkt aan dezen zelfden dag, op welken
g\\j lieden uit Egypte, uit liet diensthuis,
gegaan zyt i want de IIEKRE heeft u door
eene sterke hand van bier uitgevoerd,
daarom zal het geileescmde niet gegeten
worden.
4  \'- Hedeu gaat gijlieden uit, in de
maand Abib.
ó En het zal geschieden, als u de HEERE
Zal gebragt hebben in het land der Ka-
naftnieten, en der Hethieten, en der
Amorieten, en der Hevieten, en der Je-
busieten, hetwelk Hij uwen vaderen ge*
zworen heeft o te geven, een land vloei-
jriiile van melk en honig; zoo zult -;i\\
deze dienst houden in deze maand.
6  Zeven dagen zult gij ongezuurde
brooden eten, en aan den zevenden dag
zal den IIEKRE een feest r.-u.
7  Zeven dagen zullen ongezuurde 6roo*
den gegeten worden, en bet gedeesemde
ui lui ii niet gezien worden, ja er zal
geen zuurdeeg bij u gezien worden, in al
uwe palen.
5  En gij zult uwen zoon te kennen ge-
ten te dien zei ven dage, zeggende : pit it
om hetgeen de IIEKRE imi gedaan heeft,
toen ik uit Egjyte uittoog.
9  En het zal u zijn tot een teekeu op
uwc hand, en tot eeue gedachtenis tus-
schen uwe oogen, opdat de wet des HEK-
REN in uwen mond zü, omdat u de
IIEKRE door eene sterke hand uit Egypte
uitgevoerd heeft.
10  Daarom onderhoudt deze inzetting
ter bestemder tijd, van jaar tot jaar.
11   Het zal ook geschieden, wanneer u
de HEERE in het land der Kanaanieten
zal gebragt hebben, geluk Hij u en uwen
vaderen gezworen heeft, en Hy het u zal
gegeven nebbeu :
12  c Zoo zult gij tot den HEERE doen
overgaan alles, wat de baarmoeder opent:
ook alles, wat de baarmoeder opent van
de vrucht der beesten, die gij hebben
zult; de mannetjes zullen des HEKKEN
zijn.
VA Doch al wat de baarmoeder der eze-
lin opent, zult gij lossen met een lam;
wanneer gij het nu niet lost, zoo zult gij
bet den nek breken ; maar alle eerstgel>o-
renen des mentenen onder uwe zonen
zult gij lossen.
Fil
6
istijnen, hoewel die nader was: want
Col zeide : Dat het den volke niet rouwe, |
als zij den strijd zien zouden, en weder-\'
keeren naar Egypte.
13 Maar God lei 1de liet volk om, langs (
den weg van de woe»tiin der Schelfzec.j
De kinderen Israrls nu togen bij vijven (
uit Egypteland.
19  En Mnzes nam de beenderen vau |
Jozef met zich : •\' want hij had met eenen \'\'
zwaren eed de kinderen Israrls bezworen,
zeggende : God zal ulieden voorzeker bc-
zoeken : voert dan mijne beenderen met
ulieden op van hier!
20  • Alzoo reisden r.ij uit Stikkotb; en
zij legerden zich in Etnam, aan het einde
der woestijn.
21  ƒ En de IIEKRE toog voor hun aan•
gezjgt des daags in eene wolkkolom, dat
Hij nen op den weg leidde, en des nachts
in eene vuurkolom, dat Hij hen lichtte,
om voort te gaan dag en nacht.
22  Hij nam de wolkkolom des daags,
noch de vuurkolom des nachts niet weg
van bet aangezjgt des volks.
HOOFDSTUK IJ.
God wijst den Israëlieten den weg, dien i(j
man moeten, vu. 1. Farao vervolgt hen met
zijne ruiterij, 5. De Israëlieten worden, al"
tij dit vernemen, teer bevreesd en «laan aan
het mort en, lil. More» be moed iet en versterkt
hen, IS. God beveelt Mozes voort te trek-
ken fijne hand over de zee uit te strekken
en hare wateren van een te srheiden, 15.
De wolkkolom plaatst lirh tusschen de I«-
raetieten en de E~yptenareii, tf». Moten
•trekt lyne hand over de lee uit. God maakt
die droog, 2L. De Israëlieten trekken er door
heen, 22. Farao volgt hen, 23. God beveelt
Mozes zijne hand wederom over dr ter
wit te «trekken, 26. IV ter keert weder en
Farao met al de lijnen verdrinken, 27.
TOEN sprak de HEERE tot Mozes :
zeggende l
2  Spreek tot de kinderen I-rai\'Is, dat
zij we.lerkeeren, en <> zich legeren voor
I\'i-Hachiroth, tusschen Migdoi en tnt>
schen de zee i voor Ua.ll-Zefon, dair te*
genover zult gü u legeren aan de zee.
3  Farao dan zal zeggen tan de kinderen
Israéls : Zij /tjn verward in het land; die
woestün heeft hen besloten.
•t I En Ik zal Farao\'s hart verstokken,
dat bij beu najage; en Ik zal aan Farao
en aan al zijn hetr verheerlijkt worden,
alzoo dat de Etivptcnaars zullen weten,
dat Ik de HEERE ben. En zg deden
alzoo.
5 Toen nu den koning van Eitypte werd ]
geboodschapt, dat het volk vlugtte, zoo is,
het hart van Farao en van zijne knechten j
veranderd tegen het volk, en zij zeiden |
Waarom hebben wij dat gedaan, dat «i. ,
Israël hebben laten trekken, dat zij out
niet dienden ?
U !\'>
27 «.
i. 3 13.
Ki.
W 38
\\«»
Deu
. 133
Nek
•> 12
10
Pi
78:11
105 19
ICo
r. 10.1.
-ocr page 60-
fcxnnus n.
r»4 Fnrno jaagt Israël na.
I>e Egyptenaar» verdrinken, hofz&at
fi l:n hii spande zijnen wagen ami en
ïinin /;ii! volk met zich.
7 Kn hij nam zes honderd uitgelezene
«ucui. ja al dejjwageni van Egypte, en
de hoofdlieden over die allen.
s Want .Ie HEERE verstokte het hart
van Farao, den koning van Egypte, dat
hij de kinderen Israël» najaagde; docli de
kindereu Israël», waren door eeiie hooge
hand uitgegaan.
9 e Kn de Egyptenaars jaagden lien na,
en aehterhaalden hen, daar zij zich ge-
legerd hadden nan de zee; al de paarden,
1e wagens van 1\'arafi en zijne ruiter*, en
zijn heir; nevens Pi-llacblröth, voor Haal-
Kefon.
lil Als Farftti nabij gekomen was, zoo
hieven de kinderen Israël* hunne oogeu
op, en ziet, de Egyptenaars togen aehter
hen; «-n zii vreesden zeer; toen riept-u de
kinderen Israël* tot den HEKKE.
11   Kn zij zeiden tot Mozes : Hebt gÜ
ons daarom, omdat rr in Egypte ganscii
geene graven waren, weggenomen, opdat
«*y in deze woestijn sterven zouden?
waarom hebf «ij mis dat gedaan, dat gij
ons uit Egypte uitgevoerd hebt?
12  •> Is dit niet liet wooM, dat wy in
Egypte tot u spraken, zeggende : Houd af
van on*, en laat ons de Kgyptenaren
dienen? want bet ware ons heter geweest
•ie Egyptenaren te dienen, dan in deze
woestijn te sterven.
13  Poeh Mozes zeide tot bel volk :
Vreest niet. staat vast, en zipt liet beil
des HEKKEN, dat Hij beden aan ulieden
doen zal! want de Egyptenaar!, die gij
lieden gezien hebt, zult gij niet weder
zien in eeuwigheid.
U He HEEHE zal voor ulieden strijden,
en y;ü lult s; il zijn.
15 Toen zeide de HEEHE tot Mozes :
Wat roept gii tot Mij ? zeg den kinderen
Israël*, dat-zij voorttrekken.
Ui Kn gij, bef uwen staf op, en strek
uwe band uit over de tee, en klief dezelve,
dat de kinderen Israëli door het midden
der z«-e gaan op bet drooge.
17  En Ik, zie. Ik zal liet hart der Bgyp-
tenaren verstokken, dut zij na hen daarin
gaan; en Ik tal verheerlijkt worden aan
Farao en aan al zijn beu*, aan zijne \\vage-
nen en aan zijne rut teren.
18  Kn de Egyptenaar! zullen weten, dat
Ik de HEERE ben, wanneer Ik verheer-
lijkt ral worden aan Farao, aan zijne
tingenen en aan züne ruitereu.
19  Kn de Engel Gods, die voor het heir
van Israël tlng, vertrok, en ging achter
hen; de wolkkolom vertrok ook van hun
aangezigt, en stond achter hen.
\'.\'0 Kn zij kwam tusschen het leger der
Kgyptenaren, en tusschen het leger van
" rai\'1; e» de wolk was te uelijk duister*
s en verlichtte den nacht; zundat de
een tot den ander niet naderde den
gnnsrhen nacht.
21   Toen Mozes z\\jne bami uitstrekte
over de zee, zoo deed de HEERE de ze«
weggaan, door eenen sterken ooBtewind,
lien ganseben nacht, « en maakte de zee
Iroog, ƒ en de wateren werden gekliefd,
22  <i En de kinderen Israëli, zijn ingr
gaan in het midden van de zee, op bet
drooge; en de wateren waren hun een
muur, aan hunne regier* en aan hunne
linkerhand.
23  Kn de Egyptenaar* vervolgden ben,
en gingen in, at-liter ben, al de paarden
van Farao, zijne ««gene i en zijne ruite-
ren, in bet midden van de zee,
21 En het geschiedde in dezelfde mor-
genwake, riat de GEKKE, in de kolom des
vuurs, en der wolk, zag op bet leger der
Kgyptenaren; en Ily verschrikte het leger
der Kgyptenaren.
Sft En Lfij stiet de raderen hunner wa-
genen weg, en deed te zwnarhjk voort*
varen. Toen zeiden de Egyptenaars i Laat
ons vlieden vo^r het aangezigt van Israël,
want de HEEEE strijdt voor ben tegen
de Egyptenaars.
36  En de II KERK zeide tot Mozes: Strek
uwe band uit over de zee. dat de wateren
wederkcereo over de Egyptenaars, over
hunne wageoen en over hunne ruiters.
37  Toen strekte Mozes rdjue hand uit
over de zee; en de zee kwam weder, te-
gen hei naken van den morgenstond, tot
hare kracht ; en de Egyptenaars vlugtten
die te geinoet; en de HKKltE stortte de
Egyptenaar! iu het midden der zee.
2N h Want als de wateren wederkeer-
den, zoo bedek\'en zij de wagenen en de
ruiters van bet gansche heil van Farao,
dat hen nagevolgd was in de zee; er bleef
niet een van hen overig.
29  • Maar de kinderen Israëls gingen
op het drooge, in het midden der zee; en
de wateren waren hun een muur, aan
hunne regier* en aan hunne linkerhand.
30  AI zoo verloste de HKEKK Israël aan
dien dag uit de hand der Kgyptenaren ;
< n Ianiël zag de Kgyptenaren dood aan
den oever der zee.
31   Ook zag Israël de groote hand, die
de MEEKE aan de Egvptenaren bewezen
had ; en bet volk vreesde den HEKKE,en
geloofde iu den UEERK, en aan Mozes
zÜnen knecht.
HOOFDSTUK 15.
Ie lof-nn-r •
voor hum,
in Moim en der kinderen Inraeli
ni\' varlossing en ilen.....Ii kmh/ rsi
\'i. 1, Mirjam an d« [srsëlietatohi
antwoordden hierop in reisang, 20.
De Iurnrlieten komen in de woestijn Sur en
vin.h\'ii geen water, 22; te Mnr» is het water
bitter, 23 ; het volk mort, 21 j God .
Muzen een\' hoorn aan, welke het water loet
maakt, 2.".. Dr Heere geeft bun wetten en
doet hun vaderlgks beloften, 26. Het
komt te K!i.....n vindt twaalf waterputten
en HVentJg pntmbooinen, 27.
TOEN zong Mozes en de kinderen Is\'
raëls den HEKKE dit lied. en «pra*
ken, zeggende : <• Ik zal den IIEEUE tin-
gen, want Hij is boogelijk verbeven ! Het
paard en zijnen ruiter heeft lljj in de zee
geworpen.
3 » He HEERE is mime kracht en lied,
en Hij is mij tot een heil geweest: deze is
mijn God, daarom zal ik Hem eene liefe-
lilke woning maken; Hij is mijns vaders
God. dies zal ik Hem lerheffen!
3 IV HEKKE iseen krijgsman : IIEKRE
U ziin naam \'
•1 Hij heelt Farao\'s wagenen en zijn
heir iu de zee geworpen; en de keure
zijner hoot\'dlicden zijn verdronken in de
Schelf teel
5 « De afgronden hebben ben bedekt;
zij /.:-ii in de diepten gezooken als een
steen.
li d 0 HEERE I uwe regterhand is ver-
heerlijkt geworden in magt; uwe regter-
hand, o HEERE! heeft den lyand ver-
brok en !
7  En door u ve groote hoogheid hebt
Gij, die tegen V opstonden, omgeworpen (
Gij hebt uwen brandenden toorn mtge-
zoiideu, die lien verteerd heeft als eenen
stoppel.
8  <• En door het geblaas van uwen neus
zijn de wateren opgehoopt geworden; de
stroomen hebben overeinde gestaan, als
een hoop; de afgronden zijn stijf gewor*
den in het hart der zee.
9  De vijand zeide ; Ik zal vervolgen, ik
znl achterhalen, ik zal den buit deelen,
mijne ziel zal van hen vervuld worden; ik
zal mijn zwaard uittrekken, min.e hand
zal hen uitroeijen.
10/Gü hebt me! uwen windgeblazen;
de zee heeft beu gedekt! z\\j zonken onder
als lood in geweldige wateren!
11 O HEKKE t wie is als Gij onder de
c Nee.
d Pi. 1
03.12.
13.
. 3.U).
-ocr page 61-
tXODUS m.
Muxmurrring. Kwakkelen. Manna. 61
vim Mom* en der kin*?eren ïsra»\'\'Is.
TOEN zij van Klim gereisd waren, zoo
kwam de gansebe vergadering der
kinderen lsrarls in de woestijn Sin, welke
is tu=«ehen Klim en tusschen Siitnï, aan
den vijftienden dag der tweede maand,
nadat zij ujt Kgypleland uitgrgaan waren.
2  En de gansene vergadering der kin-
deren Israël» murmureerde tegen Mozes
en tegen Aaron, in de woestijn,
* En de kinderen Israéls zeiden tot
ben : b Och dat wij in Kgypleland gesror-
ven waren door de band des HEKKEN,
toen wij in\' de vleeschpotten zaten, toen
wij tot verzadiging brood aten ! want gij-
lieden hebt «ins uitgeleid in deze woestijn,
"in deze gansene gemeente door den
honger te duuden.
4  Toen zeide de IIEEUE tot Mozes; Zie,
Ik zal voor ulieden t brood uit den hemel
regenen en liet volk zal uitgaan, en ver-
zamelen elke dagmaat op haren dag; op-
dat Ik bet verzoeke, of bet in mijne wet
ga, of niet.
                            #
h En het zal geschieden op dVn zesden
dag, dat zij bereiden zullen hetgeen t\\)
ingebragt zullen hebben : .:at zal dubbel
zijn hoven hetgeen /.ij dagelijks zullen
verzamelen.
fi Toen zeiden Mozes en Aaron tot al de
kinderen Israël* : Aan den avond, dan
/uit gij «eten, dat u de HEERE uitEgyp"
t eland uitgeleid beeft ;
7 En morgen, dan zult gij des 1IEE-
KEN heerlijkheid xien, dewiil Hij uwe
muriniireringen tegen den HEERE ge-
lioord heeft : want wat zijn wy, dat gü
("gen on» murmureert?
H Voorts zeide Mozes i Als de HEERE
ulieden aan den avond vleesch te eten zal
geven, en aan deti morgen brood tot ver-
r-adixing. het zal zijn, omdat de HEERE
uwe uiurumreringen gehoord heeft, die
git tegen Hein murmureert : want wat
zijn wij? Uwe murmureringen rün niet
tegen ons, maar tegen den HEERE.
\'J Daarna zeide Mozes tot Aaron : Zeg
tot de gansehe vergadering der kinderen
]»raéls : Nadert voor het aangezigt des
HEKREN, want Htf heeft uwe murmu-
reringen geboord.
In En het geschiedde, als A,1ron tot de
gansehe vergadering der kinderen Israi\'ls
sprak, en zij zich uaar de woestijn keer-
den. d zoo ziet, de heerlijkheid des HEE-
REN verscheen in de wolk.
11   Ook beeft de lil.MM: tot Mozes ge-
sprokrn, zeggende :
12  Ik heb de murmureringen van de
kinderen Israels geboord ; spreek tot hen,
zeggende Tusschen de twee avonden
zult gii vleesch eten, en aan den morgen
zult g« r met brood verzadigd worden;
en gjj zult weten, dat Ik de HEERE uw!
God ben.
13  En het geschiedde aan den avond,!
ƒ dat er kwakkelen opkwamen, en het le-
ger be lekten; en aan den morgen lag dej
dauw rondom het leger.
11 f Als nu de liggende dauw opgevaren
was, zoo tiet, over de woestijn was een.
ktein rond ding, klein als de rijm, op dej
aarde.
ló Toen het de kinderen Ismels zagen,,
zoo zeiden zü, de een tot den ander l
\'< Het is Man ! want /ii wisten niet wat
het was. Mozes dan zeide tot hen : Dit is
bet brood, hetwelk de HEERE ulieden
l« eten gegeven heeft.
l»i Dit is het woord, dat de HEERE ge-j
boden heeft i Verzamelt daarvan een:
ieder naar dat h\\) eten mag, een gomer
voor een hoofd, naar het gelal van uwe
zielen; iedtr zal nemen voor degenen, die
in z^ine tent zijn.
17  En de kinderen Israi\'ls deden alzoo,
en verzamelden, de een veel en de ander
weinig.
18  Doch als zij bet met den gomer ma-
torirn ? wie is al* Gij, verheerlijkt in hei-
igheid, vreesselijk in lofzangen, doende
ronder I
12  Gij hebt uwcregterband uitgestrekt.
Je aarde heeft beu verslonden !
13  Gij leiddet door uwe weldadigheid
d\'l volk, dat Gij verlust hebt; Gij ? voert
beo zachtkens door uwe sterkte tot de
liefelijke woning uwer heiligheid.
14  De volken hpbben het gehoord, zij
zullen sidderen; weedom heeft de in-
gezetenen van Palestina bevangen.
ló * Dan zullen de vorsten van Edoui
.erbaavi wezen; beving zal de miu:tigen
Ier Moabieten bevangen : al de ingexe*
tenen van Kanariu zullen versmelten!
h", I Verschrikking en vrees zal op hen
vallen; door de grootheid van uwen arm
zullen zij verstommen, als een steen ! tot-
dat uw volk, HEERE! henen doorkom?;
totdat dit volk benen doorkome, dat Gij
verworven hebt.
17 Pie zult Gij inbrengen, en planten
hen op den berg uwer erfenis, ter plaatse,
welke Gü, o IIK-ERK! gemaakt hebt tot
e woning, het heiligdom, hetwelk uwe
banden gesticht hebben, o II! I KI :
is De 1IKKKK zal in eeuwigheid en
geduriglijk regeren!
1\'J Want farao\'s paard, met zijnen
wagen, met zijne ruiters, ii\'n in de zee
gekomen, en de HEERE heeft de wateren
der zee over ben doen wederkeeren ; maar
de kinderen Israi\'ls zijn op het drooge in
het midden van de zee gegaan.
20   En Mirjam, de proletes, Anrons
zuster, \' nam eene trommel in hare
hand; en al de vrouwen gingen uit, haar
na, niet trommelen en met reuen.
21  Toen antwoordde Mirjam l.unlie-
den : Zingt den lil HIK. want Hij is
hoogelük verbeven! Hij heeft bet paard
met zijnen ruiter in de zee gestort f
H Hierna deed Mozes de Israëlieten
voortreizen van de Schelfzee af; en zij
trokken uit tot in de woestijn Sur, en zij
Sin gen drie dagen in de woestijn, en von-
en gepn water.
23  l Toen kwamen zij teMnra; doch zij
konden het water van Mara niet drinken,
want het was bitter i daarom werd der-
zelver naam genoemd Mara.
24  Toen murmureerde bet volk tegen
Mozes, zeggende : \\\\ at zullen " ii drinken \'
! 2i Hij dan riep tot den IIEKKK; en de
IIKEItK wees hem eeu hout, dat wierp bij
in dat water; toen werd het water zoet.
Aldaar stelde Hij het volk eene iuzetting
en reet, en aldaar verzocht Hij hetzelve,
j 26 En zei ie i Is het. dat gij met ernst
naar de stem des HEEREN uws God*
j hooren zult, en doen, wat regt is in zijne
oogen, en uwe ooren neigt tot zijne ge-
boden, en houdt al /.iinc iuzettin\'/en . zoo
lal Ik geene van de krankhedeu op u
leggen, die Ik op Egvpt eland gelegd
heb : want Ik beu de 11EERE, uw heel-
meester !
27 Toen kwamen zij te Klim, en daar
waren twaalf water fontein en, en zeventig
palinbooinen; en /n legerden zich aldaar
aan de wateren.
HOOFDSTUK 18.
De kinderen I-i.-i.-i- morren in <le woestijn
Sin, omdat lij geen voedael vinden, vu. 1.
God belooft hun brood uit den hemel te
doen reienen en het 1,-». r met kwakkelen
te bedekken, *. De heerlijkheid det Heeren f
verschijnt in de wolk, lil. I»e Uraelieten vtn- I
den de kwakkelen en het Manna. 13. Des
morgein verzamelt ieiler voor eiken dag
een* gomer Manna, 1(5, doch den \'enden
dag, voor den Sabbat, Iw.-e gomer*, 2a. Ook
deti zevenden da? »uat het volk uit om in te
zamelen en wordt hierover door den Heere
heMraft. 27. Fen tromer Manna wordt in eene
kruik tot ren retuigeni* voor de nakomelin\' \'
ren bewaard, 3*. Hoe Un» de Israëlieten het
Manna gereten hebben, 35.
, IV .77:ïl
. in in
. 11:*.
t i Bun. 16.fi.
-ocr page 62-
M Water uit den rotssteen.                              EXODUS 17, 18.                                              Israël slaat Amalek.
(ten, I zoo tind Mi, die veel verzameld had,
i niets over, en dien, die weinig verzameld
jhad, ontbrak niet; ern iegelijk verza-
metde zoo veel. als lilj eten m<>gt.
i 19 I ii Mn. r zeide tot hen : Niemand
! late daarvan OVCrig tot den morgen.
j 20 Doi\'li zij hoorden niet naar Mozea,
;inaar sommige mannen lieten daarvan
overig tot den morgen. Toen wicssen er
;wormen in, en liet werd stinkende; die»
werd Mozes xeer toornig op hen.
21 Zij nu verzamelden het allen morgen.
een iegelijk nnar dat hij eten mos-t :
i want als de zon heet werd, zoo versmolt
\'het.
| 22 Kn het geschiedde op den zenden
[dag, dat zij dubbel brood verzamelden,
1 twee gomers voor eenrti; en al de orer-
! sten der vergadering kwamen en ver*
\' kondigden het aan Mozea.
| 23 Hij dan zeide tot hen : T>it is het dat
jde HKKRK gesproken heeft : Morgen inde
IruM, de heilige sabbat des IIKKRKN I
wat gil bakken zoudt, bakt dat, en ziedt,
wat gij zieden zoudt; eu al wat overig
blijft, legt het op voor u in bewaring tot
den morgen.
24  Kn r.ii leiden het on tot den morgen,
gelijk als Mozes geboden had; eu het
; stonk niet, en er was geen worm in.
2.i Toen zeide Mozes : Ket dat heden,
want het i- hei\'en de sabbat des IIKK-
RKN; gü zult het heden op het veld niet
vinden.
96 Zes dagen zult gij het verzamelen :
doch op den zevenden dag \\- bet sabbat,
op denzelven zal het niet zijn.
27 Kn het geschiedde aan den zevenden
dag, dat sommigen van het volk uitgin-
gen, om te verzamelen ; doch zij vonden
niet.
25  Toen zeide de HKKRK tot Mozes :
Hoe lang weigert gij lieden te houden
mijne geboden en miine wetten?
211 Ziet, omdat de HBEBE ulieden den
sabbat gegeven heeft, daarom geeft Hij u
aan den zesden dag TOOT twee dagen
brood : een ieder blijve in zijne plaats!
dat niemand uit zijne plaats ga op den
zevenden dag!
3n Alzoo rustte het volk op den ze-
v pi nl eu dag.
31  * En het huis Israëls noemde deszelfs
naam Man; en het was als koriander-
zaad, wir, en de smaak daarvan was als
honigkoeken.
32  Voorts zeide Mozes Pit is het
woord, hetwelk de 1IEKKK bevolen heeft:
Vult eenen gomcr daarvan tot bewaring
voor uwe geslachten, opdat zij zien het
brood, dat Ik ulieden heb te eten gegeven
in deze woestijn, -°*"» lic u uit Kgypte-
land uitleidde.
33  Ook zeide Mozes tot Aaron : \'Neem
eene kruik, en doe eenen gooier vol Man
l daarin ; en zet die voor het aangezigt des
i HEBREN, tot bewaring voor uwe ge*
| slachten.
34  Geluk als de HEERS aan Mozes ge-
boden had, alzoo zette ze Aaron voor
de getuigenis tor bewaring.
\'.\'••• En de kinderen Israëls aten Man
vcrilig jaren, «• totdat zij in een bewoond
land kwamen; zij aten Man, totdat zvj
kwamen aan de pale van het land Ka-
naan.
36 Een gouier nu is het tiende ifeel van
eene efa.
HOOFDSTUK 17.
liet volk komt in ltnfi.1 im vindt geoi water
rn mort, vi. 1. Mme* roept tol dril lllMIHI
en krijirt hevel met zijnen rtaf uit ile rots
in Hare* water te <lorn MtBfSfM**, l. p(>
plaat» «Of-M l\'i\'iioi\'iikI M i-- . en M-riba, 7.
IV ft—Il lil Ui tallen het volk tuin..8 J-.-
ïiia verslaat hen, terwijl Mort», iluor Aaron
en Hur ondi-rMeuud, njnrn «taf opgeheven
houilt. o. Coil liPVfi-lt Amalek uit te roeijen.
DAARNA loogde gansche vergadering
van de kinderen Israëls, naar hunne
dagreizen, uit de woestijn Sin, opliet be-
vel des IIKKRKN, en zij legerden zich te
Raiidlm. Daar nu was geen water voor
het \'olk om te drinken.
2 Toen twistte het volk met Mozes, en
zeide : Geeft gijlieden ons water, dat wy
drinken \' " Mozes dan zei \'e tot hen i Wat « Nui
twist gii met mij ? waarom verzoekt gü
den HKKRK?
:t Toen nu het volk aldaar dorstte naar
water, zoo murmureerde het volk tegen
Mozes, en het zeide : Waartoe hebt gij
ons nu uit Kopte doen optrekken, opdat
gij mij, en mijne kinderen, en mijn vee,
van dorst ilee.lt sterven ?
4 Zoo riep Mozes tot den IIEERE, *eg-
gende : Wat zal ik dit volk .\'.oen ? Er feilt
niet veel aan, of zii zullen mij steenigen!
h Toen zeide de HKKRK tot Mozes : Ga
heen voor het aangezigt des volks, en
neem met u uit de oudsten van Israël; Ti
neen» uwen staf in uwe hand, * waarmede & E
gÜ de rivier sloegt, en ga heen.
6  « Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezigt c >
op den rotstsieen in Horeb staan; en gij I\'
zult op den rotssteen slaan, zoo zal er
water uilgaan, dat bet volk drinke. Mozes \'
nu deed alzoo voor de oogen der oudsten
van Israël.
7  Kn lui noemde den naam dier plaats
Massa en Meriba, om den twist der kin-
deren Israël*, en omdat zij den HKKRK
verzocht badden zeggende: Is de Hl 1 UK
in het midden van ons, of niet ?
s -i Toen kwam Amalek en streed tegeD
Israël in Rafidini.
!l Mozes dan zeide tot Jozua : Kies ons
mannen, en trek uit, strijd tegen Ama-
tek; morgen zal ik op de hoogte des beu-
vels staan, en de slaf Gods zal in mijne
hand zijn.
M Jozua nu deed, als Mozes hem ge-
zegd had, strijdende tegen Amalek; doch
Mozes, Aaron en Hur klommen op de
hoogte des heuvels.
11   En het geschiedde, terwijl Mozes
zijn hand ophief, zoo was Israël de
sterkste; maar terwijl hij zijne hand
nederliet, zoo was Amalek de sterkste.
12  Doch de handen van Mozes werden
zwaar; daarom namen zij eenen steen, en
leiden dien onder hem, dat hij daarop
zat; en Aaron en Hur onderst ut ten
zijne handen, de een op deze, de ander
op de an lere zijde; alzoo waren zijne
handen gewis, totdat de zon onderging.
13  Alzoo dat Jozua Amalek en zijn volk
krenkte door de scherpte des zwaard».
11 Toen zeide «ie HKKRK tot Mozes :
Schrijf dit ter gedachtenis in een boek,
en leg het in de noren van Jozua l r dat
Ik de gedachtenis van Amalek geheel uit-
delgen zal van onder den hemel!
I.i En Mozes bouwde een altaar; en bij
noemde deszelfs naam: De HBEBE is
mijne banier I
lfi En hij zeide : Dewijl de hand Op den
troon des IIKKRKN is,/zoo zal de oorlog
des HKKltKN tegen Amalek lijn, van ge-
slacht tot geslacht \'
hoofdstuk w.
Jethro brengt More» rijne bui «vrouw en heide
ionen, va. 1. Mores raat hem te geinoet en
verhaalt hein al wat ile Heere voor lararl
g< dn.r.1 hreft, 7. Jethro looft den Heere
en offert Hem. II); hij raadt Moiea regtera
omler rieh aan te nt.\'llen, opdat ili\'ie de
geringere taken ronden oordeel,\'n, 13. Mate*
volgt deien r**d op, 2V. Jethro keert naar
Mi.h vu terug. 27.
TOEN « Jethro, priester van Midian.
schoonvader van Mozes, hoorde al
mat God aan Mozea, en aan Israël, zijn
-ocr page 63-
EXODUS 19.
Mozes klimt op den berg, 67
Jethro komt tot Mozes.
sten der vijftigen, oversten der tienen :
22  Dat zü dit volk ten alle tüde rig-
ten; doch het geschiede, dat zü alle
groote zaken aan u brengen, maar dat zü
alle kleine zaken rigten; verligt alzoo u
zelven, en laat hen met u dragen.
23  Indien gü deze zaak doet, en God
het u gebiedt, zoo zult gü kunnen be-
staan i zoo ral ook al dit volk in vrede
aan zijne plaats komen.
24  * Mozes nu hoorde naar de stem van d Dcut. 1 : 9-
zünen schoonvader, en hü deed alles, wat
hÜ gezegd had.
2ó En Mozes verkoos kloeke mannen,
uit gansch Isracl, en maakte hen tot
hoofden over het volk ; oversten der dui-
zenden, oversten der honderden, oversten
der vijftigen, en oversten der tienen;
26  Dat zij bet volk ten alle tüde rigt-
ten, de harde zaak tot Mozes bragten,
maar zij alle kleine zaak rigtten.
27  Toen liet Mozes zijnen schoonvader
trekken j en hü ging naar zyn land.
HOOFDSTUK 19.
In de il-r.1.\' maand na hunnen uittogt komen
ile Inraelieten in de woentijn Sinai, v». 1. Mo-
lea klimt op den bert» Int God en nnt vangt het
hevel, wat hij aan het volk moet melilen,
3. liet volk beloon ile woorden van Hod te
lullen gehoorzamen, hetwelk Muzea den
Heere wederom tiooiWhapt, 7. Het volk
moet zieh heiligen tegen den derden dag, 9,
en mag int urne hen den borg niet genaken, 12.
God komt op den ben; neder onder do toe-
kenen van donder en blikxem, 16. fiod spreekt
met Molen en beveelt heru het vo|k en de
rriesters te verbieden den ben; te beklimmen,
9. Alleen hij en Aaron moren tot den
lleere naderen, SI, hetwelk zij doen, 25.
IN de derde maand, na het uittrekken
der kinderen Israöls uit Egypteland,
ten zeilden dage kwamen zü in de «.....-
tyn Sinaï.
2  Want zij togen uit Raüdini, en kwa-
men in de woestijn Sinaï, en zü legerden
zich in de woestijn; Israt\'1 nu legerde
zich aldaar tegenover dien berg.
3  " En Mozes klom op tot God. En de
HKERE riep tot hem van den berg. zeg-
gende i Aldus zult gü tot bet huis van
Jakob spreken, en den kinderen lsrac\'ls
verkondigen:
4  \'> Gijüeden hebt gezien, wat Ik den
Kgyptenaren gedaan heb; hoe Ik u op
vleugelen der arenden gedragen, en u tot
Mi) gebragt heb.
f> Nu dan, indien gij naarstiglijk mijner
stem zult gehoorzamen, en mün verbond
houlen, t zoo zult gü mijn eigendom zijn
uit alle volken, want i de gatiBche aarde
is mijne;
volk, gedaan had: dat de 11KKRE 1 irael
uit Egypte uitgevoerd bad;
2  Zoo nam Jethro, Mozes schoonvader,
Zippora, Mozes huisvrouw, (nadat lm
haar wedergezonden had)
3  Met hare twee zonen, \'» welker eenes
naam was Gersom ; (want hij zeide : Ik
ben een vreemdeling geweest in een
vreemd land)
4  Kn de naam des anderen was Eliézer:
Want, nride kij, de God mijns vaders is
tot mijne hulpe geweest, en heeft mij
verlost van Farao\'s zwaard.
ó Toen nu Jethro, Mozes schoonvader,
met zijne zonen en zijne huisvrouw, tot
Mozes kwam, in de woestijn, aan den
berg Gods, waar hvj zich gelegerd had,
11 Zoo zeide hij tot Mozes: Ik, uw zweer
Jethro, kome tot u, met uwc huisvrouw,
en hare beide zonen met haar.
7  Toen ging Mozes uit, zijnen sclioon-
vader te gemoet, en hij boog zich, en
kuste hein; en zij vraagden de een den
ander naar den welstand, en zij gingen
naar de tent.
8  Kn Mozes vertelde zijnen schoon-
vader alles, wat de II KERK aan Faratten
aan de Egypt snaren gedann had, om
Isracls wil; al de moeite, die bun op
dien weg ontmoet was, en dat iirn de
I1KKRK verlost had.
9  Jethro nu verheugde zich over al het
goede, hetwelk de IIKKRE Isracl gedaan
had; dat Hij het verloBt had uit delmnd
der Kgyptenaren.
1» Kn Jethro zeide : Gezegend zij de
HKERE, die ulieden verlost heeft uit de
hand der Egyptenareu, en uit Farao\'s
hand; die dit volk *an onder de hand
der Eg^yptenaren verlost heeft!
11 Nu weet ik, dat de HKERE grooter is
dan alle goden ; « want in de zaak, waarin
zü trotsehelOk gehandeld hebhen, was
Hij boven hen.
I. Toen nam Jethro, de schoonvader
van Mozes, Gode brandoffer en slugtoffe-
ren; en Aaron kwam, en al de oversten
van Israï-I, om brood te efn niet den
schoonvader van Mozes, voor het aan^e*
llftt Gods.
\\\'i Doch het geschiedde des anderen
daags, zoo zat Mozes om het volk te
rigten, en het vulk stond voor Mozes, van
den morgen tot den avond.
14  Als de schoonvader van Mozes alles
zag, wat lui het volk deed, zoo zeide hii i
Wat ding is dit, dat gij het volk doet ?
waarom zit gij zelf alleen, en al het volk
staat voor u, van den morgen tot den
avond ?
15  Toen zeide Mozes tot zijnen schoon-
vader i Omdat dit volk tot mü komt, om
God raad te vragen.
16  Wanneer zü eene zaak hebben, zoo
komt het tot mij, dat ik rigte tusschen
den man en tusschen zijnen naaste; en
dat ik hun bekend make Gods insteilin-
gen en zijne wetten.
17  Doch de schoonvader van Mozes
zeide tot hem : De zaak is niet goed, die
gij doet.
IS Gij zult geheel vervallen, zoo gij, als
dit volk, hetwelk bij u is : want deze zonk
is te zwaar voor u, gij alleen kunt het
niet doen.
19  Hoor nu mijne Btem, ik zal u raden,
en God zal met u ziin i wees gü voor het
volk bij God, en breng gij de zaken voor
God;
20  En verklaar hun de instellingen en
de wetten, en maak hun bekend den weg,
waarin zij wandelen zullen, en het werk,
dat zij doen zullen.
21  Doch zie gij om, onder al het volk,
naar kloeke mannen, God vreezende,
waarachtige mannen, de gierigheid ha-
tende; stel ze over hen, oversten der
duizenden, oversten der honderden, over*
18:18.
135:1.
41:8.
2 LI.
* En gü zult Mü een priesterlük ko-
ningrijk, en een heilig volk zün. Dit zijn
de woorden, die gü tot de kinderen 1--
racls spreken zult.
7  En Mozes kwam en riep de oudsten j ps
des volks, en stelde voor hunne aangezig. j
ten al deze woorden, die de HKERE hem \' "
geboden had.
H Toen antwoordde al het volk gelijke*
lijk, en zeide i / Al wat de 1IEERE ge-
sproken heeft, zullen wtj doen t En Mozes
bragt de woorden des volks weder tot den
MEERE.
9 En de HKERE zeide tot Mozes : Zie,
Ik zal tot u komen in eene dikke wolk,
opdat liet volk hoore, als Ik met u
spreek, en dat zij ook eeuwiglijk aan u
gelooven. Want Mozes had den HEERE
de woorden des volks verkondigd.
In Ook zeide de HKERE tol Mozes:Ga
tot liet volk, en heilig hen heden en mor-
gen, en dat zij hunne kleedden waaschen,
11   En bereid zün tegen den derden
dag : want op den derden dag zal de
HEERE voor de oogrn vau al het volk
afkomen, op den berg Sinaï.
12  En bepaal het volk rondom, zeg.
-ocr page 64-
W komt af lot het ro!k.                                   EXODUS 2», 21.                                   De wet Her tien woord™.
J. ». C. igende : .7 Wacht u op den her* te klim*
,w,-
          men, en deszelfs eiude aan te roeren;
rI wie dm berg aanroert, zal zekerlijk
. 11 hr i- is ff«*lood morden.
w iror. 12 ip. ja (jepnf hand M] hem aanroeren, maar
hij tal zekerlijk gesteenigd, of zekerlijk
doorschoten worden; hetzij een beest,
I hetzij een man, hij zal niet leven. Al* de
, ramshoorn laugzaatu gaat, zullen tij op
>den berx klimmen.
14 Toen gin* Motcs van den berg af tot
het volk. en hij heiligde het volk; en zij
wiesschen hunne kleederen.
I 1 K11 hij zeide tot het volk: Weest ge*
* ISwn. 2i t. reed tegen den derden dag; * en nadert
1 Cor. 7 5. niet tot de vrouw.
16  Ka het geschiedde op den derden
I uws Gods niet üdelijk gebruiken : want
de IIKKRK zal niet onschuldig houden,
j die zijnen naam ijdelijk gebruikt.
I I \'• Gedenkt den sabbatdag, dat
dien heiligt.
j 9 e Zen dagen zult gi.i arbeiden en al
i uw werk doen ;
In Maar de zevende dag is de sabbat
\'des I1KKREN uws Gods; dan zult gij
| geen werk doen, gij, noch uw zoon, noch
uwe dochter, nncn uw dienstknecht, noch
uwe dienstmaagd, noen uw vee, noch
i uw vreemdeling, die in uwe poorten is :
| 11 Want ƒ in zeadagen heeft de IIEKRE
\' den hemel en de aarde gemaakt, de zee
i en al wat daarin is, en Hij rustte ten ze-
venden dage i daarom zegende de IIKKRK
den tabbatdag, en heiligde denzelven.
12 9 1 er; uwen vader en uwe moeder,
opdat uwe dagen verlengd worden in het
land, dat u de IIKKRK uw God geeft.
IJ >• Gij zult niet doodslaan.
14 i Gij zult niet echtbreken.
l.. Gij zult niet stelen.
16  Gi| zult geene valsche getuigenis
spreken tegen uwen naaste.
17  k Gij zult niet begecren uws naasten
huis; gij zult niet bcgeeren uws naasten
vrouw, rit*.- i zijnen dienstknecht, noch
zijne diptiKtmaagd, unch zijnen os, noch
zijnen ezel, noen iets, dat uws naasten is.
Is En al het volk zag de donderen, en de
bliksemen, en bet geluid der bazuin, en
den rookenden berg; toen het volk zulks
zag, weken zij af, en «tonden van verre;
lil \' En /ii zeiden tot Mozes : Spreekgü
met ons, en wij zullen hooren; en dat
God met ons niet spreke, opdat wij niet
stervn.
•J" Kn Mozes zeide tot bet volk i Vreest
niet, want God is gekomen, opdat II ij n
verzocht, en opdat zijne vreeze voor uw
aangezigi zou zijn, dat gij niet zondigt.
21 m En het volk stond van verre;
maar Mozes naderde tot de donkerheid,
alwaar God was.
\'22 Toen zeide de IIEERE tot Mozes :
Aldus zult gij tot de kinderen Israéls
zeggen : Gij hebt gezien, dat Ik inet ulie-
den van den hemel gesproken heb.
23 Gij zult nevens Mij niet maken zil-
veren goden, en gouden goden zult gij
u niet maken.
21 " Maakt Mij een altaar van aarde,
en offert daarop uwe brando fferen, en
uwe dankofferen, uwe schapen, en uwe
runderen; aan alle plaats, waar Ik mijns
naams gedachtenis stichten tal, zal Ik
tot u komen, en zal u zegenen.
25  « Maar indien gij Mij een steenen
altaar zult maken, zoo zult gij dit niet
bouwen van gehouwen ttten ; zoo gij uw
houwüzer daarover verheft, zoo zult gij
het ontheiligen.
26  Gij zult ook niet met trappen tot
mijn altaar opklimmen, opdat uwe
schaamte voor hetzelve niet ontdekt
worde.
HOOFDSTUK 21.
Wetten over de lijfeigene kneehten, v». 1
over de lijfeigene vrouwen, 7 ; over de moor
denaars, met en xonder opiet, 12 E over dl
lui-narhendieven, IS; over hen, die hunne
ouden vloeken. 17 ; over de verwondingen,
18; over hen, die eene iwsnrere vrouw kwet-
sen, 23; over verwondingen der knerhteu,
2R ; over de wouden door vee torxebrart,
28 ; over hen, die door het graven van een\'
kuil het vee hun* munten tehade aanbren-
gen, 33.
DIT nu zijn de regten, diegü huaiult
voorstellen.
2  Als gij " eenen hebreeuwschen knecht
koopen zult, die zal zes jaren dienen;
maar in het zevende zal hij voor vrij
uitgaan, om niet.
3  Indien bij met zijn lijf ingekomen
zal zijn, zoo zal hij mei zijn lijf uitgaan;
Ex. 2312.
3121.
Luk. 13 H
i 11.-1.r. 12 ia
dag, toen het morgen was, dat er op den
berg donderen en bliksemen waren, en
eene zware wolk, en het geluid eener
zeer sterke bazuin l zoodat al het volk
.verschrikte, dat in het leger was.
17  K11 Mozes leidde het volk uit het
k Matt. 5 II.
Matt. 5 27.
k lieut.
i), leger, Gode te geiuoet; * en zij (.tonden
l. aan het onderste des bergs.
l- \' I n de transche berg Sinai rookte,
( Bist.
* omdat de IIEEKE op denzelven neder*
\'\'• kwam in vuur : en zijn rook ging op, nis
Hab.
*• de rook van eenen oven; en de gansebe
\' ban beefde zeer.
I1.) Toen het geluid der bazuin gaande
was. en zeer sierk werd, sprak Mozes;
en God antwoordde hem met eene stem.
, 20 Als de IIKKRKncdcrgeknmen wasop
den brrg Sinnï, op «ie spits des ber«s,zoo
I riep de HEKRK Mozes op de spits des
bergs; en Mozes klom op.
I 21 Kn de IIKKRK zeide tot Mozes : Ga
af, betuig dit volk, dat zij niet door-
breken tol den HKEKK, om Ie zien,
en velen van lirn vallen.
\', 22 Daartoe zullen ook de priefters, die
\'tot den HEEBK naderen, zich heiligen,
dat de HEKRK niet tegen hen uilbreke.
13 Toen zeide Mozes tol den BEEBBi
Het volk zal op den berg Sinai: niet kun-
nen klimineu : want Gij hebt ons be-
tuigd, zeggende : ltepaal den berg, en
heilig liem.
24 De DEERE dan zeide tot hem : Ga
\'heen, klim af! daarna zult gij. en AiLron
11.et u, opklimmen; doch dat de priesters
en bet volk niet doorbreken, om op te
klimmen tot den IIKKKK, dat Hij tegen
hen niet uitbreke!
2-\'> Toen klom Mozes af tot het volk,
en zeide het hun aan.
HOOFDSTUK 20.
God treeft san Moïe» de wet der tien geboden
op ilrn berg Sinmi, v«. 1. Het volk door den
donder rn den tili«win en het jreluid «Ier
hmuinen verwhrikt, vraaft
il.it God niet
meer tot hen, uuur alleen tot Moiet spreke, ;
IS. Motei troont ben. 30. God verbiedt hun |
ernMit; «Me afirodenj. 2.1. Hep.ilingen omtrent
het bouwen van het altaar, 21.
TOEN tprak God al deze woorden,
zeggende :
2 Ik ben de IIEKRE uw God, die u uit
i Ba. 13 3. Egrpteland, ° uit het dienst huis, nitge*
Dort, r. r.. lei.i heb.
IV 81:11, 3 GU zult geene andere (roden voor
mijn uassnifl u- i.1». ...
> \\.-\\ tttl.1 4 6 GÜ zult u geen gesneden beeld, noch
]\'-. \'J7 7. eenige gelijkenis maken, van hetgeen bo-
ven in den hemel is, noch ma hetgten
onder op de aarde is, noch vim hetgeen
\'
in de wateren onder de aarde is.
5 Gij zult u voor die niet buigen, noch
hen dienen i want lk.de MEERE uwGod, i
ben een ij\'erig God, die de misdaad der
vaderen bezoek aan de kinderen, aanbel ;
derde, en aan het vierde lid dergenen, \'
jdic Mij haten;
I fi En doe barmhartigheid aan duizen-
.dcn dergeueu, die Mn liefhebben, en
r Ltv. 19 ia. \'mijne geboden onderhouden.
Matt. 5 33.1 7 t Gij zult den naam des HEBBEN \'
-ocr page 65-
fcxoncs
stootigen o». Wet tegen diefstal. 5\'.t
liijzondert; wetten. Wet van en\'
£7 Kn indien hij een\' tand van zijnen, J. v,
dienstknecht, of een\' tand van zijne1 1W
dienstmaagd uitslaat, zoo zal bij hem
vrijlaten voor zijnen tand.
\'.> 7 Kn wanneer een os eenen man of g (>>n.
eene vrouw stoot, dat hij sterft, zal de Os,
zekerlijk gesteenigd worden, en zijn I
vlecsch zal niet gegeten worden, maar de;
heer van den os zal onschuldig zijn.
2\'J Maar indien de os te voren stootig
geweest is, en zijn heer is daarvan over-
tuigd geweest, en hij hein niet bewaard
heeft, en bij doodt eenen man of eene
vrouw, zoo zal die os gesteenigd worden,;
en ziin heer zal ook gedood worden.
3(1 Indien hem losgeld opgelegd wordt,
zoo zal hij tot lostiug zijner ziel geven
naar alles, wat hem zal opgelegd worden;
31 Hetzij dat hij eenen zoon gestooten
heeft, of eene dochter gestooten heeft,
naar dat regt zal hem gedaan worden.
33 Indien de os eenen knecht of eene
dienstmaagd stoot, hij zal zijnen heer
derti? zilverlingen geven, en de os zal
gesteenigd worden.
33   Kn wanneer iemand eenen kuil
opent, of wanneer iemand eenen kuil;
graait, en lm dekt hem niet toe, en een!
os of ezel valt daarin ;
34  l>e heer des kuils zal het vergelden, i
hij zal aan deszelt\'s heer het geld we-
derkeeren ; doch dat dooile zal zijns wezen.
:>•• Wanneer nu iemands os den os van .
zijnen naaste kwetst, dat hu sterft, XOo
zal men den levenden os verkoopen, eni
het geld daarvau hall\' en half deelen, i i
den dooden zal men ook half en half
deelen.
36 Uf is het kennelijk geweest, dat die
os van te voren slootig was, en /iin neer
heeft hem niet bewaard, zoo zal hij In
alle manier os voor os vergelden ; doch
de doode zal zijns wezen.
HOOFDSTUK 22.
Wetten over dief «tal, v». 1 ; over «Ie schade,
welke iemand* vee in een» «miers land aan-
riirt, 5 -, over de schade door l.i.md. 6 ; over
de nehade aan goederen, welke men ter lie-
waring heeft ontvangen, 7 ; over de »r harte
aan geleende goederen, 11; over de verlt<j-
tling een.T maagd, 16; over tnoverij, lfl ;
over onkuisehh-\'id met beeiten, 19 ; over de
afgoderij, 10; «ver het gedrag jegens vreem*
delingen, weduwen en weezen, 2t\', over wor-
ker, ïï ; <»ver het verpanden van kleederen,
M . over het eeren der oveiheid, 28 ; over
de eerstelingen, 2\'.l ; over het eten van ver-
seheurdc dieren, 81.
WANNEER " iemand eenen os, of uSjll|
klein vee steelt, en slagt het, of,
verkoopt het, die zal vijf runderen voor
eenen os wedergeven, en vier schapen
voor een stuk klein vee.
2  Indien een dief gevonden wordt fn
het doorgra\\eu, en i ii wordt geslagen,
dat bij sterft, het zal hein geene bloed-
schuld zijn.
3  Indien de zou over hein opgegaan is,
zoo zal het hem eene bloedschuld zijn ;
hij zal bet volkomen wedergeven ; heeft
hij niet, zoo zal hij verkocht worden voor
zijne dieverij.
4  Indien de diefstal levend in zijne
hand voorzeker gevonden wordt, hetzij
os, of ezel, oi klein vee, hij zal het dubbel
wedergeven.
ft Wanneer iemand een veld, of eenen
wijngaard laat nfweiden, en hij zijn beest
daarin drijft, dat het in eens anders veld
weidt; die zal het van het beste zijns
velda en van bet beste zijns wijngaards
wedergeven.
6  Wanneer een vuur uitgaat, en vat de
doornen, zoodat de koorulioop verteerd
wordt, of het staande koorn, of bet veld;
bij, die den brand beeft aangestoken, zal
het volkomen wedergeven.
7   Wanneer iemand zijnen naaste geld
indien hij een getrouwd man was, zoo f
zal zijne vrouw met hem uitgaan.
I  ImUen hem zijn heer eene vrouw ge [
geven, en zij hem zonen of dochteren «e* :
baant /al hebben, zoo zal de vrouw en |
bare kinderen haar» heercn /.iin, en bij I
Zal mi\'t Zijll Li, I" lir_\'.l.ill.
l> Maar indien «Ie knecht ronduit zeg-
gen zal : ïk heb mijnen berr, mijne I
vrouw, en mijne kinderen li?f, ik wil niet |
vrij uitgaan ;
6  Zoo zal hem zijn heer tot de goden
brengen; daarna zal hij hem aan de deur.
m\' ;i in de post brengen; en zijn lieer zal
hem niet eenen priem zijn oor doorboren, ,
en hij zal hem eeuwigliik dienen.
7   Wannper nu iemand zijne dochter zal
verkocht hebben tot eene dienstmaagd,
zoo zal zü niet uitgaan, gelijk de knech-
ten uitgaan.
8  Indien zij kwalijk bevalt in deoogen
haars hceren, dat hij haar niet onder-
trouwd beeft, zoo /al hij haar doen lot*
nen; aan een vreemd volk haar te ver-
koopen zal hij niet vermogen, dewijl hij
trouweloos met haar gehandeld heeft.
<l Maar indien hij haar aan zijnen zoon
ondertrouwt, zoo zal bij met haar doen
naar het regt der doobtèren.
In Indien hij voor zich eene andere
neemt, zoo zal bij aan deze ba-e spijs,
baar deksel, en haren huweltjkspligt niet
onttrekken.
II  Kn indien bij haar deze drie dingen
niet doet, zoo zal zij om niet uitgaan,
zonder geld.
12  <" Wie iemand slaat, dat hij sterft,
die zal zekerlijk gedood worden.
13  Doch die hem niet nagenteld heeft,
maar God heeft hem zijne baud doen
ontmoeten, zoo zal Ik u eene plaats bi-
stellen. waar hij henen vliede.
14  Maar indien iema.id tegen zijnen
naaste moedwillig gehandeld heeft, oiu
hem met lint te dooden, zoo zult gij den*
zelven van voor mijn altaar nemen, dat
hij sterve.
lft -t Zoo wie ziiiif-n vaderof zijne moe-
der slaat, die zal zekertijkgedood worden.
16 Verder, zoo wie eenpn mensch steelt,
hetzü dat hij dien verkocht heeft, of dat
hij in zijne hand gevonden wordt,diezal
zekerlijk gedood worden.
1" • Wie ook zijnen vader of zijne moe-
der vloekt, die zal zekerlijk gedood wor-
den.
18  En wanneer mannen twisten, en de
een slaat den ander met eenen steen,
of met eene vuist, en hij sterft niet,
maar valt te bedde;
19  Indien hij weder opstaat, en op
straat gaat bij zijnen stok, zoo zal bil,
die hem sloeg, onschuldig zijn : alleen
zal hij geven hetgeen hij verzuimd beeft,
en hij zal hem volkomen laten heelen.
20  Wanneer ook iemand zijnen dienst-
knecht of zijne dienstmaagd met eenen
stok slaat, dat hij onder zijne hand sterft,
die zal zekerlijk gewroken worden.
21   Zoo hij no^tans eenen dag, of twee
dagen overeind blijft, zoo zal hij niet
gewroken wordeu, want hij is zijn geld.
22  Wanneer nu mannen kijven,en slaan
eene zwangere vrouw, dat baar de vrucht
afcaat, doch geen doodeliik verderf zij,
zoo zal hij zekerlijk gestraft worden, ge-
lijk als hem de man der vrouw oplegt,
en hii zal het geven door de regteren.
23  Maar indien er een doodelflk verderf
zal zijn, zoo zult gij geven ziel voor ziel,
2-1 ƒ Oog voor oog, tand voortand, hand
voor hand, voet voor voet,
26 Brand voor brand, wond voor
wond, buil voor buil.
26 Wanneer ook iemand het oog van
zijnen dienstknecht, of het oog van zijne
dienstmaagd slaat, en verderft het, hij
zal hem vrij laten gaan voor zijn oog.
-ocr page 66-
EXODUS 23.
ft) Burgerlijke wetten ointrent
valse he getuigenissen, den Sabbat
of vaten te bewaren geeft, en het wordt
uit diana manu buis gestolen; indien de
idief gevonden wordt, hij zal het dubbel
wedergeven.
I H Indien de dief niet gevonden wordt,
zoo zal de beer des huizes tot de goden
gebragt worden, of hij niet zijne band
\'aan zijns naasten have gelegd heeft.
<J n.cr alle zaak van onregt,avereenen
on. over eencn ezel, over klein vee, over
| kleeding, over al liet verlorene, hetwelk
iemand zegt, dat het zijne ie, belder zank
zal voor de goden komen: wien de goden
verwijzen, die zal het Han zijn\' naaste
dubbel wedergeven.
In Wanneer iemand aan zijnen naaste
eenen ezel, of on, of klein vee, of eenig
beest te bewaren Keeft, en het sterft, of
het wordt verteerd, of weggedreven, dat
het niemand ziet;
II Zoo zal dei 1IKKRFN eed tussrben
hen beiden ziin, of hij niet ziine hand
aan zijns naantcn have geslagen heeft; en
derzelver heer xn\\ ditn aannemen, en hij
zal het niet *reden**en.
IC Maar indien liet van hem zekeilijk
Sestolen is, hij zal het zijnen heer wr-
ergeven.
13  Is het gewisse! ijk verscheurd, dat
hij het brenge tot getuige, zoo zal hü het
verscheurde niet wedergeven.
14  Kn wanneer femand van zijnen naas-
te wat begeert, en het wordt bcfrtia*
digd, of het sterft; zijn heer daar niet
bij zijnde, zal hij het volkomen weder*
geven.
16  Indien zijn heer daarbij geweest is,
hij zal het niet wedergeven ; indien het
gehuurd is, zoo is bet voor /iiin\' huur
gekomen.
lfi Wanneer nu iemand eene maagd
verlokt, die niet ondertrouwd is, en hij
ligt bij haar, die zal haar zonder uitstel
eeuen bruidschat geven, dat zij hem ter
vrouw zij.
17  Indien haar vader ganschelijk wei-
gert haar ann hem te geven, zoo zal hij
geld geven, naar den bruidschat der
maagden.
1"* \'» Detooveres zult gij niet laten leven.
19 f Al wie bij een beest ligt, die zal
zekerlijk gedood worden.
2H -t Wie den goden ofTert, behalve den
HFKRK alleen, die zal verbannen wor-
den.
21   « Gij zult ook den vreemdeling gee-
nen overlast doen, noch. hem onderdruk*
ken : want gij zyt vreemdelingen geweest
in Kgypteland.
22  ƒ Gij zult geene weduwe noch wees
beleedigen.
23  Indien gij hen eenit-zin* beleedigt,
en indien zij eenigzins tot Mij roepen.
Ik zal bun geroep zekerlijk vrrhooren ;
24  Kn mijn toorn zal ontsteken, en Ik
zal ulieden met het zwaard dooden; en
uwe vrouwen zullen weduwen, en uwe
kinderen weezen worden.
\'i Indien gij mijn volk, dat bij uarm
is, geld leent, zoo zult gy tegen hetzelve
niet zijn, als een woekeraar; gg zult op
hetzelve genen wneker letteen.
2Ü \'• Indien gij eenigzins uws naasten
kleed te pand neemt, zoo zult gij het hem
wedergeven, eer de zon ondergaat:
27 Want dat alleen is zijn deksel, het
is zijn kleed over zijne huid; waarinzou
hÜ ligven? het zal dan geschieden, wan-
neer hü tot Mij roept, dat Ik het zal |
hooren : want Ik ben genadig!
25  De goden zult gü niet vloeken, en de
\' oversten in uw volk zult gij niet las-
teren.
2\'.i Uwc volheid en uwe tranen zult gij
niet uitstellpn : k den eerstgeborene uwer
zonen zult gii \\ly geven.
Si I Desgelijks zult gij doen met uwe
ossen ex met uwe schapen; zeven dngen
zullen zij bij hunne moeder zijn, °P den
achtsten dag zult gij ze Mn geven.
31  Cu nu zult Mij heilige lieden ziin;
" daarom zult gij geen vleesch eten, dat
op het veld gescheurd is, gij zult het den
hond voorwerpen,
HOOFDSTUK 23.
Wetten over la«ter en valwhe retuireni*. vi,
1  i men moet het rest ni.-t luik", n. 2 : men
lal xijnen vijand poert ilnen. *. De repters
mogen geene geschenken nemen, S, noch rten
vr.....ndeHng onderdrukken. \'.». Van het ie-
veiule .in:»", dat een rnntjnar \'lal ïijn, til ;
van rten SnMi-itilnp, 12 ; men tn\\ rten naam
rnn nnrtcre porten niet noem..... 13 ; van de
drie hoope fee»ten de» jaar», 14; niet offe-
ren met getuurd brood. 18. Gort belooft het
volk, dat do Enpel voor hen rou paan. dien
zij ui..,f ii prhoort»men, 20. Verbod van eer
aan vret-mde porten te geven, 23. flort belooft
te lepenen rtie Hem rtienen, 2">. Horwlen
tullen rti\' vijanrten der bmHIetoa uit»tooten,
ï«. l>e landpalen van het land der I*rarli---
ten. 31. Hun wordt verboden een verbond
niet ilc Heidenen of hunne poden te maken,
32  ; die mopen in het land der I-raclieteii
niet wonen, 33.
GIJ zult geen valsch gerucht opnemen ;
en «telt uwe hand niet bij den god-
delooze, om een getuige tot geweld te
zijn.
2  Gij zult de menigte tot booze zaken
niet volgen ; en gij zult niet spreken in
eene twistige zaak, dat gij u neigt naar
de menigte, om het regt te buigen.
3  " Ook zult gij den geringe niet voor-
trekken in zijne twistige zaak.
4  "• Wanneer gü uws vijands os, of
zijnen dwalenden ezel ontmoet, gij zult
hem denzelven ganschelijk wcderbrengen.
:> t Wanneer gij uws haters ezel onder
zijnen last ziet liggen, zult gij dan nalatig
zijn, om bet uwe te verlaten voor hem f
gij zult bet in alle manier met hem ver-
laten.
* Gij zult het regt uws armen niet
buigen in zijne twistige zaak.
7  Zijt verre van val»che zaken; en den
onschuldige en geregttge zult gij niet
dooden : want Ik zal den goddelooze
niet regtvaardigen.
5  « Ook zult gij geen geschenk nemen :
waut het geschenk verblindt de zienden,
en het verkeert de zaak der regt vaardigen.
9  ƒ Grj zult ook den vreemdeling niet
onderdrukken : want gij kent het gemoed
des vreemdelings, dewijl gij vreeuidelin-
gen geweest zijt in Kgypteland.
10  Gij zult ook zes jaar uw land be-
zaaijen, en deszelfs inkomst verzamelen ;
11  f Maar in het zevende zult gij het
rusten en stil liggen laten, dat de armen
uws volks mogen eten, en het overige
daarvan de beesten des velds eten mogen ;
alzoo zult gij ook doen met uwen wijn-
gaard, e* met uwe olijfboomen.
12  * Zes dagen zult gij uwe werken
doen, maar op den zevenden dag zult gij
rusten; opdat uw os en uw ezel ruste, en
dat de zoon uwer difmtnmagd en de
vreemdeling adem scheppe.
13  In alles, wnt Ik tot ulieden gezegd
* I.ev. « (t.
Base. HM.
iieut.aa
Lak. i
Filipp.
Peut. lfi 1\'J.
i Bus. s 3.
Spr. 19 A.
Frert. 77.
I:ZI.
ƒ
l\'.i :.
Lei
Dcut. ai 17.
f Le\'
heb, zult gij op uwe hoede zijn; en* den
naam van andere goden zult gü niet ge-
denkeu, uit uwen mond zal hij niet ge-
hoor.1 worden l
14  Drie reizen in het jaar zult gij Mij |
feest houden.
la \'• Het feest van de ongezuurde 6roo-
den zult gij houden : zeven dagen zult gü ,
ongezuurde hrooden rten, (geluk Ik U|
geboden heb) ter bestemder tijd in de j
maand Abib, want iu dezelve zijt gij uit;
Kgypte getogen; \' doch men zal niet ledig
voor mijn aangezet verschijnen.
16 Kn het feest des oogstes, der eerste
vruchten van uwen arbeid, die gij op het
veld gezaaid zult hebben. Kn het feest\'
1
32 3«.
237.
16 1
S 16.
13*.
* Kx.12
: 11,1-1.
13 3.
\'&,
3t:»l.
16 16.
i, l
k v.x. n:2.u.
-ocr page 67-
rn de drie hooge feesten. Mozes met             F.XODUS 24, 25.           Aaron en zijne zonen op den berg.
j. v. C. der inzameling, op den uitgang desjaars,
wanneer gij uwen arbeid uit het veld
zult ingezameld hebben.
17 Drie malen den jaars zullen al uwe
mannen voor liet aangezigt des Heeren
IIKKKKN verschijnen.
1H (in zult het btoed mijns offers met
reen gedeesemde brooden offeren ; ook
zal het vette mijn» fcestes tot op den
morgen niet vernachten.
34 k. i«j ... De eemelingen der eerste vruch-
ten uwb iauds zult trii in het huis de*
M 26. IIKKKKN uws Gods brengen. Gij " zult
het bokje niet koken in de melk zijner
moeder.
3.12.1 20 \'> Ziet, Ik zende eenen Kn„\'el voor
uw aangezigt, oin u te behoeden op dezen
I weg, en om u te brengen tot de plaats,
die Ik bereid heb.
| 21 Hoedt u voor zijn aangezigt, en wecst
zijner stem gehoorzaam, en verbittert hem
i niet : want hij zal ulieder overtredingen
niet vergeven, want mijn Naam is in bet
binnenste van hem.
22 Maar zoo gij zijoerstein naarstiglijk
gehoorzaamt, en doet al wat Ik spreken
12 3. zal, i> zoo zal Ik uwer vijanden vijand,
en uwer wed er partij de ra wederpartij zijn.
--< Want mijn Kogel zal voor uw aan-
gezjgt Kaan, en l;ii znl u inbrengen tot de
Aiuorieten, en Hethieten, en I\'erezieten,en Kanaanieten, Ilevieten en Jehusieten ;en Ik zal hen verdelgen.
24 Gij zult u voor hunne goden niet
buigen, noch hen dienen, ook zult ^ij
i l-ev. 18 3\'naar i hunne werken niet doen ; maargi)
I zult ze geheel afbreken, en hunne opge>
; rigte beelden ganscheliik vermorzelen.
! 1B En gy zult den IIFERK uwen Gul
Bi, l.ï:3fi. \'dienen, f zoo zal Hij uw brood en uw
PMs, 7 15. water zegenen ; en Ik zal dekrankheden
uit het midden van u weren.
I>eut. 7:14. 26 • Er tal geene mixdragtige noch on*
\\ vruchtbare in uw land zijn : Ik zal heti getal uwer dagen vervullen.
Kt. U:Si.j 27\' Ik zal mijnen schrik voor uw
J«i. \'oio. aangezigt zenden, en al het volk, tot
J hetwelk gij komt, versaagd maken ; en I
j Ik zal maken, dat al uwe vijanden uden
nek toekeeren.
Des*. 7 JO.1 2s u Ik zal ook horzelen voor uw aan- ,
Jat. 2» 12. gezigt zenden ; die zullen van voor uw i
aangezigt uit stoot en de Hevieten, de I
Kanaanieten en de Hethieten.
29 Ik zal hen in een jaar van uw aam .
gezigt niet uitstooten, opdat het land |
niet woest worde, en het wild gedierte
boven ii niet vermenigvuldigd worde.
•>\' Ik zal hen allengskens van uw aan- .
gezigt uitstooten, totdat gij gewassen zijt ;
en het land erfr.
Xum. 3*:3,4. 31 " En Ik zal uwe landpalen zetten
, van de zee Suf tot aan de zee der HU* !
Mijnen, en van de woestijn tot aan de
rivier i want Ik zal de inwoner» van dat
land in uwe hand geien, dat gij hen voor
uw aangezigt uitstoot.
Ex.34:12,15.\' 3- "\' Gij zult niet hen. noch met hunne |
Ueut. 7 i 2.\'goden, geen verbond maken.
| 33 * Zü zullen in uw land niet wonen,
.loz. 2.1 13., ppdat zü u tegen Mij nietdoen zondigen ;
Rlgt. 2 :3. indien gy huune goden dient, het zal u
voorzeker tot eenen valstrik zyu.
BOOFSHUIJM.
God beveelt .l.,t More., Aaron, Nadab en Abihu
tot Hem op den berg van verre naderen, vi. 1.
Motet offert en leert het boek den verbond*
voor uu het volk j <lat beloolt de wei-
ten det Heeren Ie zullen houden, 3. Moten
bouwt een altaar en twaalf pilaren, 4 j hij
be-|ir.-nirt het altaar niet bloed .Ier offernn-
den, B. Moten en de oud ut en zien den Ileere,
9. God beveelt Motet tot Hem te naderen,
en belooft hein de (wee steenen tafelen der
wet te (reven. 12. Aan Aaron rn Uur wordt
de ton? voor het volk aanbevolen, 14. God
ver»ehijnl op den berg Sinaï sla een verte-
read vuur, 16. Motet blijft aldaar 41) dagen
« *» nachten, 18.
DAARNA zeide Hij tot Mores : Klim
op tot den HEKUK, gij en Aaron.
Nadab en Ablhu, en zeventig van de oud*
sten van IsratM ; en buigt u neder van
verre I
2  Kn dat Mozes nlleen zich nadere tot
den HEEUI\', maar dat zij niet naderen ;
en het volk klimme ook niet op met hem.
3  Als Mozes kwam en verbaalle aan
het volk al de woorden des HKKUKN, en
al de regten, • toen antwoordde al het
volk met et-ne stem, en zij zeiden : Al
deze woorden, die de IIKKKK gesproken
heeft, zullen wij doen.
•I Mozes nu beschreef al de woorden des
IIKKKKN, en hij maakte zich des mor-
gens vroeg Op, en hii bouwde een altaar
onder aan den ben:, en twaalf kolummeu,
naarde twaalf stammen van Israi\'l.
• ü Kn hij zond de jongelingen van de
kinderen Ieraél», die brandofteren offer-
den, en den HKKUK dankoffcren offer*
den, van jonge ossen.
6 Kn Mozes nam de helft van het
bloed, en zette het in bekkens . en de
helft van het bloed sprengde hij op het
, altaar.
j 7 Kn hij nam het boek des verbonds,
en hij las het voorde ooren des volks ; en
, zij zeiden : Al wat de HKKUK gesproken
heeft, zulten wy doen en gehoorzamen.
S Toen nam Mozes dat bloed, en
• sprengdi\' het op het volk ; en hij zeide :
i h Ziet, dit i« het bloed des verbonds,
| hetwelk de HKKUK met ulieden gemaakt
heeft over al die woorden.
9 Mozes nu en Aaron klommen op-
\' waarts, ook Nadab en Ablhu, en zeventig
1 van de oudsten van Israël.
! 10 Kn zij zagen den God van Israël, en
i onder zijne voeten als ren werk van
; safnersteenen, en als de gestaltenis des
hemels in zbne klaarheid.
I 11 Doch H ii strekte zijne hand niet tot
de afgezonderden van de kinderen Israéls ;
! maar zü aten en dronken, nadat zij God
gezien hadden.
12  Toeu zeide de HKKUK tot Mozes :
Kom tot Mij op den berg, en wees al-
daar j en Ik zal u steenen tafelpn geven,
en de wet, en de geboden, die Ik geschre-
veil heb, lui hen te onderwijzen.
13  Toen maakte zich Mozes op, met\'
Jozua, zijnen dienaar; en Mozes klom op
den berg Gods.
14  Kn hij zeide tot de oudsten : lllüft
gij ous hier, totdat wij weder tot u
komen : en ziet, Aaron en Hur zijn bij ü;
wie eeuige zaken heeft, zal tot dezelve
komen.
15  Toen Mozes op den berg geklommen \'
was, zoo heeft eene wolk den berg b-dekt.
16  Kn de heerlijkheid des HKKUKN
woonde op den berg Sinaï, en de wolk
bedekte hem zes dagen, en op den zeven-
den dag riep Hij Mozes uit het midden
der wolk.
17  Kn < het aanzien der heerlijkheid des i
IIKKRKN was als een verterend vuur, I
op het opperste diens bergs, in de oogen
der kinderen Israël».
18  Kn Mozes ging in het midden der
wolk, nadat hij op den berg geklommen
was; en Mozes was op dien berg veertig
dagen en veertig nachten.
UOOFDSTl\'K 25.
De Heere beveelt Motet een vrijwillig hef-
offer van de Iirsëlieten aan te nemen, om
een heiligdom te buuiven, va, 1. V(n>-tehrtf-
ten van het maken der ark, Ufc van het ver-
toeudeknel met de eherubim, 17; van .Ir tafel
voor de tOOnbrOodan met haar (,\'ereecUehap,
2.1 ; van den • ••...!• n kandelaar en ti>i\'behoo-
ren, 31 ; alle» volgent het voorbeeld, dst
Motes op den berg sjetien had, 10.
rnOKN sprak de HKKUK tot Mozes,
L zeggende :
2 Spreek tot de kinderen Isra\'1* : dat
r Et. 19 8.
14:7.
Des*. 5 27.
-ocr page 68-
EXODUS2fi.
fi2 Hefoffer en gereedschappen
voor den tabernakel.
J. v. C. ,xy voor My een hefoller nemen. » Van
lwl
           alle man, wiens hart zich vrijwillig bewe-
gen zal, /.ulr gij uiyn hefoffer nemen.
, B. l Pit ia nu het hefoffer, hetwelk gij
lkrnn te-s! van \'ien npluen zu\'t : |OI**U en zilver, en
5. \'• :V koper ;
Rum J ff. •* Ala ook hcinelsblaauw, en purper.en
.1.5. scharlaken, en tiju linnen, ea geitenaaor;
Ni-h. 112 6 Kn roodgevcrwde raio.we Hen, en das-
senvcllen, en sittiiubout;
| t> Olie tot >ien luchter, specerijen ter
\'zal folie, en tot rook ing welriekende ape-
ceryen ;
• Ev. M:«. I 7 \'\' Sardónivsteenen, en vervullende
steenen tot «ten e tol, en tot den borstlap.
1 8 l\'n zij zullen .Mij een heiligdom ina-
ken. dat Ik in het midden van hen wone.
\' 1» Naar al wat Ik u tot een voorbeeld
dezes tabernakel», en een voorbeeld van
al deszelfs gereedschap wyzen zal. even
alzoo zult irij lieden dat maken.
: Et. .17 1. •" £<>*> zullen zij eene ark • van Sitlini-
II i \'j i. hout maken i imit ellen en eeue balve
Ital hare lengte zijn, en auderhalve el dare
breedt \\ en anderhalve el bare hoogte.
; 11 Kn kt.) zult ze met louter goud over-
; trekken, van binnen en ren buiten zult
gij ze overtrekken ; en gij zult op dezelve
jeetien gouden kranu maken rondom heen.
I 1\'J Ku giet voor haar vier gouden rin-
gen, en zet die aan hare vier boeken,
! alzoo dat twee ringen op de eene zijde
i derzelve ziin. en twee riugen op iiare
; andere zijde.
13  I-u maak handb>omen van sittiui-
hout, en overtrek ze met goud.
14  Kn steek de lian Ibooiucn in de rin-
gen, die aan de zijde der ark ziju, dat
men de ark dnnrmede drage.
t. 8 8. j ló •\' De draaitbooineu zullen in de ringen
der ark zyn, zij zullen er niet uitgetogen
j worden.
* *- H\\ Daarna • zult gij in de ark legden de
\'getuigenis, <lie Ik u geven zal,
I7fi. | 17 /Ciij zult ook een verzoendeksel ma-
ken van louter goud : t«rr ellen en eene
halve zal des/elf* lengte zijn, en ander-
ualve el deszrlft breedte.
15  -.- Gij zult ook twee cherubiiu van
goud maken ; van digt gnwl tuit gij Be
maken, uit de heide eiuilen des versoen*
zetten aan de vier hoeken, die aan der-
zelver vier voeten ey\'n zullen.
\'27 Tegenover de lijst zullen de ringen
zijn, tut plaatsen voor de liandboomen,
om de tal\'el te dragen.
\'2A Deze hamHummen nu zult gij l»n
sittimiiout maken, en gy zult dezelve
niet goud overtrekken ; en de tafel zal
daaraan gedragen worden.
\'29 Gy zult ook maken bare schotelen,
en hare rooksehalen, en hare platteelen,
en bare kroezen linet welke zij bedekt
zal worden;; van louter goud zult gij
ze mnken.
3d Kn gij zult op deze tafel altijd bet
toonlirood voor mijn naisgezigt leggen.
31 \' Gij zult ook eenen kandelaar vau
louter goud maken. Van digt werk zal
deze kandelaar gemaakt worden, zijne
schacht, en zijne rieten ; ztine schaaltjes,
zyne knoopen, en zijne bloemen zullen
uit hem zyn.
•\')." Ku zes rieten zullen uit zijne zuilen
uitgaan : drie rieten des kandelaar* uit
zijne eene zyde, eu drie rieten dea kan*
dtlaars uit zyne andere zyde.
33 In het eene riet zullen drie schaal-
tje-t ziju, gelijk amandeluolen, een kuoop
er. eene bloem ; en drie schaaltjes, grlijk
amaudelnoten in et i aiider riet, een
knoop en eene bloem; alzoo zullen die
zes rieten zijn, die uit den kandelaar gaan.
:u M-uir aan den kandelaar zeken zul-
len vier schaaltjes zijn, gelijk amandel-
noten, met zijne knoopen, en met zyne
bloemen.
36  Kn daar zal een knoop zijn onder
twee rieten, uit dpnzelveu uitgaande;
ook een knoop onder twee rieten, uit
deuzelven uitgaande; nog een knoop
onder twee rieten, uit dcnzelvcu uit-
gaande ; attoo Mal ket tij*
met de zes
rieten, die uit den kandelaar uilgaan.
3ti Hunne knoopen en hunne rieten
zulleu uit hem zyn : het zal allemaal
een eenig digt werk van louter goud zijn.
37  Gij zult hem ook zeven lampen ma-
ken, en men zat zijne luuipen aansteken,
eu dopn lichten tan zyne zijden.
:i8 Zijne snuiters en zijne blusebvaten
zulten louter goud zijn.
31) l\'it een talent louter goud zal uien
dat maken, met al dit gereedschap.
•Ui >- Zie dan roe, dat gij het maakt
naar hun voorbeeld, hetwelk u up den
berg getoond is.
HOOFDSTUK \'26.
God beveelt Mom den tabernakel te maken,
v«. 1 ; eene tetil danrover vnn elf gonlijnen
Van geitenhnnr, rnmsvelten en een deksel
vnn il SIM n vel Ie n, 7 ; de Muien vnn den t«-
liernakel muntten zijn van nittiiiditmt, 15; ile
voeten vnn lilver, 19; de ngehela van «it-
timhout, 2fi ; het voothnngsrl van kunitig
werk tiwehen h-t heilige en het heilige der
heiligen. 31 ; het debiel aan de ileur der
tent, .16.
DEN " tabernakel nu zult gy maken
van tien gordijnen, vau tijn ge-
tweernd linnen, en heiuelsblaau^\', en
]>urper, en scharlaken, met cherubiiu,
van het allerkunstelijkste werk zult gij
ze maken.
\'2 De lengte van eene gordijn Zal vau
acht en twintig ellen zijn, en de breedte
e ener gordyn van vier ellen; aldezegor*
dynen zullen eene maat hebben.
3  Kr zullen vijf gordijnen zainenge-
voegd zijn, de eene aan de andere; we-
deron. zullen er uu gordijnen zamenge-
\\oegd zijn , de eene aan de andere,
4  Ed gij zult hemcUblanuwe etrtklirjea
maken aan .len kant van ileeenegordiin,
aan het uiterste, in .Ie zamenvoeging;
alzoo zult gij ook doen aan den uitersten
kant tier gordijn, aan de tweede zamen*
voegende.
5  Vyftig- 8trlkl!aje« zult gij aan deerne
40
lü Kn mank u eeuen clierub uit het
eene einde aan deze zyde, en den ande-
ren cherub uit htt iwn einde aan
f;ene zijde; uit het verzoendeksel zultgij-
ieden de cherubiiu maken, uit de beide j
einden van hetzelve.
Sn Kn de cberubim zullen hunne h ide
vleugelen om hoog uitbrriden, \'\' bedek*
kende niet hunne vleugelen het vei/.oen-
deksel; en hunne aangezigten zullen te-
genover eikander zijn; de aangezeten
<ler cberubim zulleu naar het verzoen»
deksel zijn.
21   Kn • gij zult bet verz< ven deksel boven
op de atk zetten, nadat gij in de ark de
Ï;etuigen is, die Ik u geven zal, zult ge-
egd bebbi n.
22  Kn * aldaar zal Ik by u komen, en
Ik zal met u spreken van boven het ver*
zncudcksel af, vau tusschen de twee che-
rubiin, die op de ark der getuigenis zijn
zullen, alles, wat Ik u gebieden zal aan
de kinderen Israi-I».
-\'> (iij /uit "ik eene tafel maken van
sittimhout: twee ellen zal hare lengte
zyn, en eene el hare breedte, en eene el
en eene balve zal hare hoogte zijn.
21 Kn gij zult ze met louter goudover-
trekken; gij zult ook een >n gouden krans
daaraan maken, rondom heen.
36 Gij zult ook eene lijst rondom daar-
aan maken, eene hand breed; en gij zult
eeuen gouden krans rondom derzelver
lijst maken.
\'26 Ook zult gij vier gouden ringen
daaraan maken; en gy zult de ringen
-ocr page 69-
> en dekselen \\.in den taber*
E-XODVS 87. nakcl. Berderen, voorhangsel, altaar, 63
gordijn maken, en vijftig strikliijei zult
kU maken aan bet uiterste der gordijn,
dat anti dr tweede zauieuv oegende ia;
deze atriklisjes /uilen het eene aan het
andere zauieuvatten.
6 tin lult ook vijftig gouden haakjes
maken, en zult de gordijnen zamenvoe*
gen, de eene aan de andere, met deze
haakje», opdat het een tabernakel zij.
SK.1l 7 Ook zult gij fc gordijnen uit geiten*
! kaar maken tot eene tent over den ta-
bernakel i van elf gordijnen zult gij die
maken.
8  De lengte eener gordijn zaldertigellen
zijn. M de breedte eener gordijn vierel*
len : deze elf gordijnen zullen eene maat
hebben.
9  Kii gij zult vijf dezer gordijnen aan
elkander bijzonder voegen, en ze» dezer
gordijnen bijzonder; en de zesde dezer
gordijnen zult gij dubbel maken, regt
voorop de tent.
10  1 ii gij zult vijftig striklisje* maken
aan den kant van de eene gordijn, het
uiterste in de zamenvoeging, en vijftig
atriklisjes aan den kant van de gordijn,
die de tweede zamcnvoegendc ia.
11  Gij zult ook vijftig Icoperen haakje*
maken, en gij zult de haakjes in de strik*
lisjes doen, en gij zult de tent zanicn*
voegen. dat zij êéae zij.
1_\' Het overige nu, dat overschiet aan
de gordijnen der tent, de helft der gor-
djjn, die overseliiet.zal overhangen, aan
de achterste derleti des tabernakels.
13  Kii eene el van deze, . n eene el van
gene zijde van hetgeen, dat overig zijn
zal aan de 1-ngte van de gordijnen der I
tent, zal overhangen aan de ziiden des
tabernakels, aan deze en aan gene tijde, \\
om dien te bedekken.
14  Gij zult ook voor de tent een deksel
36-19. maken van roodgeverwde ramsvelleii, \' en \'
daarover een deksel vat. dasscnvellen.
15  Gij zult ook tot den tabernakel
staande berderen maken, van sittimhout.
16  De lengte van een berd zal tien ellen
zijn, eu eene el en eene halve el zal de
breedte van elk berd zijn.
17  Twee houvasten zal een berd hebben,
als sponen in eene ladder g<\'/et, het eene
nevens het andere; alzoo zult gij het met
al de berderen des tabernakels maken.
18  Kn de berderen tot den tabernakel
zult gij alduê maken : twintig berdi-reu
naarde zuidzijde zuidwaarts.
iy Gij zult ook veertig zilveren voeten
maken onder de twintig berderen : twee i
voeten ouder een berd, aan zijne twee
houvasten, en twee voeten ouder een an-
der beril, aan zijne twee houvasten.
2C Kr zullen ook twintig berleren zijn
MD de audere zijde des tabernakels, aan
den noorderhoek.
21  .Met hunne veertig zilveren voeten :
twee voeten onder een berd, en twee
voeten onder een ander berd.
22  Doch aan de sijde des tabernakel*
tegen het westen zult gü zes berderen
maken.
SS Ook zult gij twee berderen maken
tot de hoekberderen des tabernakels, aan
de beide zijden.
24  En zij zullen van beneden ata twee-
linken zaui en gevoegd zyn; zij zullen ook
ala tweelingen aan het oppereinde deszel*
ven zamengevoegd zijn, met eeneu riug :
al zoo zal het met de twee berderen zijn,
tot twee hoekberderen zullen zij zijn.
25  Alzoo zullen de acht berderen zijn
met hunne zilveren voeten, zijnde zestien
voeten i twee voeten onder een berd, we-
derom twee voeten onder een beril.
2G Gij zult ook rigchelen maken van
•ittimbout : vijf aan de berderen van de
eene zijde des tabernakels;
•27 En vijf rigchelen aan de berderen
tan de andere zijde dea tabernakels; als •
ook vijf rïgchelen aan de berderen van
de zijde dea taberankels, aAn de beide
zijden westwaarts.
28  Kn de middelste rigcbel zal midden
aan de berderen zijn, doorschietende van
het eene einde tot het andere einde.
29  En gu zult de berderen met goud
overtrekken, en hunne ringen (de plaat*
sen voor de rigchelen) zult gij van goud
maken : de rigchelen zult gij ook met
goud overtrekken.
3<> - Dan zult gij den tabernakel oprig*
ten naar zjjne wijze, die u op den berg
getoond is.
31   Daarna zult gij eeneti - voorhang
maken, van hemeUblaauw, en purper, en
scharlaken, en rijn getweernd linnen,
van net allerkunsteüjkste werk zul men
dien tijken, met cherubim.
32  Kn gij zult hem bangen aan vier
pilaren van sittimAo*/, met goud over-
togen, hunne haken /.nl!»n van gond xi\'ii;
êtaaude op vier zilveren voeten.
33  En gij zult den voorhang onder de
haakjes hangen, en gü zult de ark der
getuigenis aldaar bi nen den voorhang
brengen; en deze voorhang zal >:lieden
eene scheiding maken tusschen het hei>
lige, en lunschen het heilige der heiligen.
31 Kn gij zult het verzoendeksel zetten
op de ark der getuigenis, in het heilige
der heiligen.
36  De tafel nu zult gij zetten buiten den
voorhang, en den kandelaar tegen de ta-
fel over. aan de eene zijde des tabernic
kt N, zuidwaarts; maar de tafel zult gij
zetten aan de noordzijde.
3fi ƒ Gij zult ook aan de deur der teut
een deksel uiakeu, van hemel sblaa uw, en
purper, en scharlaken, en rijn getweernd,
linnen, geborduurd werk,
37  En gij zult tot dit deksel vijf pilaren
van sittimA\'iu* maken, eu die met goud
overtrekken; hunne baken zullen van
goud ziin; en gij zult huu vijf koperen
voeten gieten.
HOOFDSTUK 27.
t-t koperen altaar t
gereedschap, vi. 1.
nnkt\'N, \'.* icturti\'. In
voorhof, 1H. Olie v
luchter, <li,- da prlfM
aan-teken. 90.
•il brandofler.
Het voorhof il
•\'•Ut\' in hoogte
kw de lampen
ter» eiken <la<*
GIJ zult ook een « altaar maken van
sittimhout; vijf ellen zal de lengte
zijn, en vijf ellen de breedte, (vierkant
zal dit altaar zijn) en \'drie ellen zijne
hoogte.
2  En gü zult zijne hoornen maken op
zyne vier hoeken; uit hetzelve zulleu
zijne hoornen zijn, en gij zult het met
koper overtrekken.
3  GÜ zult het ook potten umken, om
zijne asclt te ontvangen, ook züne »>choffe-
len, en zyne besprengbekkena, en züne
kmauwelen, en zijne kn >\\\\•aiincn ; al zün
gereedschap zult gü van koper maken.
4  Gü zult het eenen rooster maken van
koperen netwerk; en gij zult aan dat net
vier koperen ringen maken aan zijne vier
einden.
5   Ed gy zult het onder den omloop dea
altaars van beneden opleggen, alzoo dat
het net tot het midden des altaars /.n.
Gü tuit ook hainlboomen maken tot
het altaar, haodboomen van sittimhout;
en :-ij zult ze met koper overtrekken.
7  Kn de handbooiiien zullen in de rin*
gen gedaan worden, alzoo dat de hand*
boom en zijn aan beide zijden des altaars,
als men het draagt.
S Gij zult hetzelve hol van planken ma-
ken; geluk als Hij u op den berg gewezen
heet\'t, alzoo zullen zü doen.
9 & Gü tuit ook den voorhof des taber*
nakels maken i aau den zuidhoek zuid*
waart», zullen aan den voorhof behang*
-ocr page 70-
«4 voorhof en pilaren van den tabernakel. EXODUS 28.
l»e kleederen van den boogepriester.
een mantel, eu een rok vol oogjes, een
hoed en een gordel; zij zullen dan voor
uwen broeder Aaron heilige kleederen
maken, en voor zijne zonen, om Mij het
priesterambt tp bedienen.
;> Zij zullen ook het goud, en hemels*
blaauw, en purper, en scharlaken, en lijn
linnen nemen;
r, * Kn zullen den efod maken van goud,
hemelsblaauw en purper, seharlaken, en
tijn getweernd linnen, van het allerkun*
stelnkste werk.
7 Hij zal twee zamen voegen de schou*
derbanden hebben aan zijne beide einden,
waarmede hij zamengevoegd zal worden.
s Kn de kunstclijke riem zijns efoda,
die op hem is. zal zijn gelijk zijn werk,
van hetzelfde, van goud, hemel*blaauw en
fiurper, en scharlaken, en lijn getweernd
innen.
9 Kn gii zult twee sardónixsteenen ne-
inen, en de uampn der zonen van I*raél
daarop graveren.
ld Zes van hunne namen op eenen
-treii, en de zes overige namen op den
anderen «teen, naar hunne geboorten;
1] .Naar steen snijders werk, gelijk men
de zegelen graveert, zult gij deze twee
steenen graveren, met de namen der zo*
nen van Israël; gij zult ze maken, dat zij
omvat zijn iu gouden kastje*.
13  Kn gij zult de twee nteenen aan de
schouderbanden de* efod* zetten, zijnde
steenen ter gedachtenis voor de kinderen
Israels, en Aaron zal hunne namen op
zijne beide schouders dragen, tergcdach*
tenisi voor het nangezigt dei IIKKRKN.
I 4 Gij zulr ook gouden kastjes maken,
14  Kn twee keten Ij es van louter goud;
gelijk-eindigende zult gij die maken, ge-
draaid werk ; en de gedrnaide ketentjes
zult gij aan de kastjes hechten.
15  < Gij zult ook eenen borstlap des
gerigts maken, van het allcrkunstelijkste
werk, gelijk het werk des efods zult gij
hem maken; van goud, hem els blaauw, en
purper, en scharlaken, en van fijn ge*
tweerud linnen zult gij hem maken.
Ifi Vierkant zal hij zijn, ra verdubbeld;
eene span zal zijne lengte zijn, en eene
span zijne breedte.
17 Kn gij zult vervullende steenen
daarin vullen, vier rijen steenen ; eeue rij
van een\' Buut, een\' Topaas en een\' Kar-
bonkel : dit is de eerste rij.
IS Kn de tweede rij van een\' Smaragd,
een\' Safn\'er en een\' Diamant.
19  Kn de derde rij, een\' Hiacint, Agaat
en Ametist.
20  Kn de vierde rij van een\' Turkoois,
en een\' Sardónix, en eeu\' Jaspis ; zit zullen
met goud ingevat zijn in hunne vullingen.
21   Kn deze steenen zullen zijn met de
twaalf namen der zonen van Israél, met
hunne namen; zij zullen al* zegelen ge-
graveerd worden, elk met zijnen naam;
voor de twaalf stammen zullen zij zijn.
22  Gij zult ook aan den borstlap gelijk-
eindigende ketentjes van gedraaid werk
uit louter goud maken.
23  Gü zult ook aan den borstlap twee
gouden ringen mnken ; en gij zult de
twee ringen aan de twee einden van den
borstlap zetten.
24  Dan zult gij de twee gedraaide gou-
den ketentjet in de twee ringen doen, aan
de einden van den borstlap.
H Maar de twee einden der twee ge-
draaide ketentjes zult gij aan die twee
kastjes doen; en gij zult ze zetten aan
de schouderbanden van den efod, regt
op de voorste zijde van dien.
26  Gij zult nog twee gouden ringen
maken, en fit ze aan de tweeeindendes
borstlap* zetten; inwendig aan /.i\'uien
rand, die aan de /ii ie van den efod zijn zal.
27  Nog zult gij twee gouden ringen
maken, die gü zetten zult aan de twee
\'selen /uu van lijn getweernd tinnen; de
lengte cener zijde tal honderd ellen rijn.
|n Ook zullen zijne twintig pilaren, en
derzelver twintig \'voeten van koper zijn;
de luiken dezer pilaren, en hunne banden
| zullen Min zilver zijn.
II Alzoo zullen ook aan den noorder*
,hoek, in de lengte, de behangsel» honderd
ellen lang zijn; en zijne twintig pilaren,
en derzelver twintig voeten, van koper;
de haken der pilaren, en derzelver ban*
den zullen van zilver zim.
| 13 Kn in de breedte des voorhofs, aan
den westerhnek, zullen behangselen zijn
van vüitien ellen; hunne pilaren tien, en
.derzelver voeten tien.
l\'.i Van gelijken zal de breedte des voor*
{ hoh, aan den oosterhoek oostwaarts, van
< vijftig ellen zijn.
| 14 Alzoo dat er vijftien ellen der be-
. hangselen op de e/«e zijde \'m, : hunne
pilaren drie, en hunne voeten drie;
l-\'i 1 ti vijftien ft f fn der behangselen
|aan de andere zijde : hunne pilaren drie,
jen hunne voeten drie.
16  In de poort nu des voorhofs zal een
deksel zijn van twinti* ellen, hemels*
blhauw en purper, en scharlaken, en lijn
getweernd linnen, geborduurd werk i de
pilaren vier, en hunne voetpn vier.
17  Al de pilaren des voorhofs zullen
i rondom met zilveren blinden bezet zijn;
hunne haken zullen van zilver zijn, maar
| hunne voeten zullen van koper zijn,
IS De leuffte des voorhofs zal honderd
ellen ziju, en de breedte doorgaans vijf*
tig, en de hoogte vijl ellpn, van lijn
! getweernd linnen; maar hunne voeten
I zullen vhii koper zijn,
! 19 Aangaande al het gereedschap des
tabernakels, in al deszelfa dienst, ja al
zijne \'pennen, en al de pennen des voor-
hofs zullen van koper /.mi.
|l 2n e üy nu zult den kinderen Israël»
gebieden, dat zij lot u brengen reine olie
van olijven, gentooten tot den luchter,
dat men geduriglijk de lampen aanstekc.
| 21 In de leut der zamenknmst, van
buiten den voorhang, die voor dc-getui* i
gen is is, zal ze Aaron en zijne zonen
toerigten, van den avond tot den morgen,
voor bet aangezigt den HEKRKN j dit
zal eene eeuwige inzetting zijn voor
hunne geslaehteii, van wege de kinderen
I traèls.
HOOFDSTUK 28.
Airon en lijnp innen «rurden tot\'het priester*
amlit verordiaeerd, v». I; hunne ht-il«~^ klei— I
il-rin, 1 i de efod, 6; de kun-tetrjke riem, 8; j
twee Ku-ttónit*tP«nen. <>|> welke de namen I
der *nm-n bnêb gtgmneté trarrn, 9; de I
lmr-t lap niet de i»m!i «tt-i-nen, M.i.ti<-p de .
nam e n der innen lantÉta, 15; (runden keten* i
tjo« en rlacea aan dn borstlap, ±i. de Urhn ,
en Thumuiim, 3"1; mantel des ff.nl». 31. de |
E ouden plaat, met het rraveersel : de lltilir- \'
eiil das UKKKKN, 36; de rok vol oo-^n,
de hoed, de mtnlel, rokken der ionen Airon»,
hunne riemen, mutwn, onderbroeken, ent.
39. Deie kleederen moest rn Airon en zijne ,
tonen aantrekken, oui in het heiliire te die-
nen, *l.
DAARNA zult gij uwen broeder Aaron,
en EÜne zonen niet hem, tot udoen
uaderen uit het midden der kinderen
Israël s, om Mij het priesterambt tebedie- \'
, Heft*. I t.
nen : a namelijk Aaron, Nabab en Abfhu,
Kleazar en Itlmmar, de zonen van Aaron.
2  En gij zult voor uwen broederAaron ;
heilige kleederen maken, tot heerlijkheid
pii tot altraad,
3  Gij zult ook sprek >n tot allen, die |
wijs van hart zijn, die \'k met den geest
der wijsheid vervuld heb, dat zij voor
Aaron kleederen maken, om hein te \'
heiligen, dat hij Mij het priesterambt ,
bedien e.
4  Dit nu zijn de kleederen, die zij ma-
ken zullen i een borstlap, eneenefod, en I
-ocr page 71-
fexonus 29.
Inwijding van Aaron ea xijne zonen, (w
Urim en Thunimini.
zondoffer ifeofferd worden, 16; dr p^ne ram
tot een brandoffer, 15, diÉ andere tot heili-
cine d«*r j>rieiter-., 19; het vli-eteh van dezen
ram wu voor Aaron rn zijne zonen. 33, het
altaar nior«t j-edurertile teven dn.-en ont-
zundiird «-i.ril.-n. Sfi; riagrigka moe» ten er
twee lamineren ten brandoffer treofferd wor-
den, 38. God lielooft dt-n tabernakel, Aaron
en njne ionen te heiligen, H. t-n onder de
Israëlieten te wonen, kJ.
DIT " nu is de taak. die gij hun doen
zult om hen te heiligen, dat zij Mij
het priesterambt bedienen . neem eenen
\\ar, het jong eens ronds, en twee vol-
komen rammen .
2 Kn ongezuurd brood, en ongezuurde
koeken, met olie gemengd, en onge-
zuurde vladen, met olie bestreken : van
tarwen mcelblocm zult gij dezelve maken.
3 En gij zult ze in eenen korf leggen,
en zult ze in den korf toebrengen, met
den var eu de twee rammen.
i M.-.i.ui zult gij Aaron en zijne zoneu
doen naderen aan de deur van de tent der
zameukoiust, en gij zult ben met wa;er
was se hen.
5  Daarna zult gij de kleederen nemen,
en Aaron den rok, en den mantel des
efods, en den efod, en den borstlap aan-
doeu; eu gij zult hem omgorden met den
kuustelijken riem des efods.
6  En gij zult den hoed op zijn hoofd
zetten; de kroon der heiligheid zult gij
aan den hoed letten.
b En gij zult de talfolie nemen, en
op tijn hoofd gieten i altoo zult gij hun
zalven.
8  Daarna zult gij zijne zonen doen
naderen, en tuit hun de rokken doen
aantrekken.
9  En gij zult hen met deu gordel om\'
gorden, mim-lrk Aaron en zijne zonen;
en gij zult huu de mutsen opbinden, op-
dat zij hel priesterambt hebben tot eene
eeuwige tuzettiug. Voorts zult gij de
hand van Aaron vullen, en de banu zij*
ner zonen.
1" e En gij zult den var nabö brengen
voor de teut der tarnen komst; en Aaron
en zijne zonen zullen hunne handen op
het hoofd van den var le/gen.
11   En : \\\' zult den var slagieu voor het
aangezigt des UBEREN, voor de deur
van de te.it der zameukoinst.
12  Daarna zult gij van het bloed des
vars nemen, en met uwen vinger op de
hoornen des altaars doen; en al het bloed
zult gij uitgieten aan den bodem des
altaars.
13  Gij zult ook al bet vet nemen, bet-
welk het ingewand bedekt, en het net
over de lever, en beide nieren en het vet,
dat aan dezelve is, eu gij zult ze sauste*
ken op het altaar.
Il <- Maar het vleesch de> vars, en zijn
vel, en zijnen drek, zult gij met vuur ver-
branden, buiten het leger : het is een
zon !o\'Ier.
la Daarna zult gij den eenen ram ne-
men, en Aaron en eUne tonen zullen
hunne handen op het hoofd des rams
leggen;
lti En gij zult den ram slagten, en gij
tuit zijn \' bloed nemen, en rondom op
het altaar sprengen.
17 Eu den ram zult gij in zijne deelen
deeleu; eu gij zult tijo ingewand ea zijne
sclienkelen wasschen, en op zijne deelen,
en op zijn hoofd leggen,
IS AIzho zult gij deu gelieelen ram aaii-
steken op het altaar : het is een brand-
oft\'er deu HEKKK, tot eenen Uefelijken
reuk, het is een vuuruiVer den HEEKE.
19 Daarna zult gij deu anderen ram
nemen, en Aaron en zyue zoneu zul*
len hunne handen op des rams hoofd
leggen;
2u En i-U zult den ram slagten, en van
schouderbanden van den efod, beneden,
_ de voorste zijde, tegenover zijne
voege, boven den kunstelyken riem den
efod*.
^S En tij tullen den borat lap met zijne
ringen aan de ringen van den efnd op*
wanrts binden, met een heinrlablaauw
anoer, dat hij op den kunsteüjken riem
an den efod tij ; en de borstlap tal van
den efod niet afgescheiden worden.
29  Altoo tal Aaron de namen der zo*
nen van Israël dragen aan den borstlap
des gerigts, op zijn hart, als hij in bet
heilige zal gaan, ter gedachtenis voor
het aangezigt des HEKKKN geduriglük.
30  Gij zult ook in den b»rstlap de*
gerigts de urim en de tliumiuim zetten,
dat zij op het hart van A.-tron zijn. al* hij
oor het aangezigt des HEKKEN ingaan
zal; alzoo zal Aaron dat lh t-i_rt der kin-
deren Ianti-In gedurigluk op zijn hart
dragen, voor het aangezigt des HKEKE.N.
31   Gij zult ook \'\' «Ten mantel de» efods
geheel van hemelsblaauw maken.
:t2 Kn het hoofdttat deazelven zal in het
liddeu daarvan zijn; dit gat zal eenen
boord rondom hebben van geweven werk ;
Is het gat eens pantsiers zal het daaraan
tijn, dat het niet gescheurd worde.
33  Kn aan deazelfa zoomen zult gü gra-
naatnpoeJen maken van hciiieisblHauw,
en van purper, en van acharlaki-n, aan
zijne zoomen rondom, en gouden schel*
letjea rondom tusschen dezelve.
34  Hat er een gouden schelletje, daarna
een granaatappel zij; wederom een gou-
den schelletje, en een granaatappel; aan
de toornen des mantels rondom.
35  Kn Aaron zal denzeken aauliebben,
om te dienen; opdat zijn geluid gehoord
worde, als hij in het heilige, voor het
aangezigt des HEKKEN, Ingaat, en als
hij uitgaat, opdat hij i.iet sterve.
\'Jfi Verder zult gij » eene plaats maken
van louter gou I, en gij zult daarin grave*
ren, gelijk men de zegelen graveert: DE
HEILIGHEID DES HEKKEN I
37 Kn gij znlt dezelve aanhechten met
een hemelsblaauw snoer, alzoo dat /ij ann
den hoed zij : aan de voorste zijde des
hoeds znl zij zijn.
:h En zij zal op het voorhoofd van
Aaron zijn, opdat Aaron drage de onge-
regtigheid der heilige dingen, welke de
kinderen Israrls /uilen geheiligd hebben,
in alle gaven hunner geheiligde dingen ;
en zij zal geduriglijk ann zijn voorhoofd
zijn, om henlieden voor het aangezigt
des HEKKEN aangenaam te maken.
39 Gij zult ook ƒ eenen rok vol oogjes
ii.;ik.\'ii, van tijn linnen; gij zult ook den
hoed van tijn linnen maken; maarden
gordel zult gij van geborduurd werk ma-
ken.
•10 Voor de zonen van Aaron zult gij
ook rokken maken, en gij zult voor hen
gordels maken ; ook zult gij voorhen mut-
sen maken, tot heerlijkheid en sieraad.
41 Kn gij zult die uwen broeder Aaron,
en ook zijnen zonen, aantrekken; en gij
zult lien zalven, en hunne hand vullen, en
hen heiligen, dat zij Mü het priesterambt
bedienen.
12 Maak hun ook linnen onderbroeken,
•nu het vleeaeh der schaamte te bedck-
ken : zij zullen zijn van de lenden tot
de dijen.
i:i .Aaron nu en zijne zonen zullen die
aanhebbeu, als zij in de tent der zinnen*
komst gaan, of ala zij tot het altaar tre-
den zullen, om in het heilige te dienen;
opdat tg geene oiigeregtigl.eul dragen en
sterven. Int zal eene eeuwige iuzetting
tijn, voor hem, en zijn zaad na hem.
HOOFDSTUK 29.
Vouneh riften ann gaande de inwijding van Aï-
ron eu tyni- tonen, va. 1. De var umi .i tot
J. v. C.
» Bs, "»" *\'.
-ocr page 72-
EXODUS 3n.
Het reukaltaar
W Offeranden van den ram. enz.
..i zult bet zalven, om het te heiligen.
37 Zeven da^en zult gij verzoening doen
voor het altaar, en zult bet heiligen; als-
zvjn bloed nemen, en doen het op lier
regter aorlapje van Aaron, en op hel
regier oor lapje van zijne zonen, desgelijks
op den dmiii hunner regterhand, >-ii op
den groot en (een huns regterioets; en
dat bloed zult KÜ °P bet altaar spren-
gen, rondom heen.
21   Dan zuil kii nemen van hrt bloed,
dat op het altaar is, en van de znlfnlic, en
gij zult op Aaron en op zyne kleederen
sprengen, en op ziine innen en op de
kleedrren ziinrr zonrn niet hem; opda*
hij geheiligd zij, en zijne kierderen, ook
sijne zonen, en de kleederen zijner zonet;
met hem.
22  Daarna zult «ij van den ram nemen
het vet mitsgaders den staart, ook het
vet, dat het ingewand bedekt, en het net
der lever, en de beide nieren, met het
vet. dat aan dezelve i*. en den reuter
schouder : want het is een ram der.iul
o II eren :
23  En eenen broolbul, en eeneti koek
Seölicd brood, en eene vlade, alt den kort
er ongezuurde iirnudeKt «lic voor het
aangezigt des HEVKEN zijn zal;
M Kn leg \'e allen op de handen van
Aftron, en op de handen zijner zonen, en
beweeg ze ten bewergoder voor liet aan-
gezigt des HERREN.
2a Neptu ze daarna van hunne hand, en
iteek ze aan op iiet allaar, op bet brand*
offer, tot eenen liefelijken reuk voor het
aangezigt des HEKKEN ; het is een \\uur-
othr den HEERE.
i En neem de horst van den ram des
vuloll\'eren, die van Aaron is, en beweeg
bem ten beweegolVer voor het aangczig;
de» H KEREN : en het zal u :en deele zyn.
27 En gij zult de borst des beweegoffer*
heiligen, en den schouder des hefoffers,
die bewogen, en die opgeheven zal ztjti
van dpn ram des vulotïers, van hetireen
dat Aarons, en van hetgeen dat zijner
zonen is.
2*< En /hel zal voor Aïlron en zune *o-
neu zijn tot eene eeuwige inzetting \\an
weeë de kin<)eren Israël*, want het i> eer.
hefoffer; en het hefoffer van wege de kin-
deren Israëli* zal zijn van hunnedauk-
olVeren; bun hefoffer zal voor den HEERE
zijn.
2;i De heilige kleederen nu, die van
Aaron zullen geneest zijn, zullen van
zijne zonen na hem zijn, opdat men hen
in dezehe zalve, en dat men hunne baud
in dezelve vuile.
3u Zeven dagen zal lui ze aantrekken,
die uit zijne zonen in zijne plaats pries-
ter zal worden, die in de tent der za-
menkomst gaan zal, om in bet heilige
te dienen.
31 (>ii zult den ram der vulling nemen,
en g\\i zult zijn vleeacfa in de heilige plaati
zieden.
9 Aaron nu en zijne zonen zullen het
vleesch van df zen ram eten, en bet brood.
Jat in den korf zal zijn, bij de deur van
de tent der zamenkotust.
33 En zij zullen die dingen eten, met
welke de verzoening zal gedaan zijn, om
hunne hand te vullen, en om lieu te hei-
ligei!; h ii„uii ter. vreemde zal se niet
eten, want zij zijn heilig.
3t En indien er u-nt overblijven zal van
het vleesch der vulofferen, of van dit
brood, tot aan den morgen, zoo Kult gij
het overgeblevene met vuur verbranden ;
het zal niet gegeten worden, want het is
heilig.
•i-> Gij zult dan aan Aaron en aan zijne
zonen alzoo doen, naar alles, wat Ikuge-
botlpn heb : zeven dagen zult kÜ hunne
band vullen.
96 Gij /.uit ook lies daags eenen var dn
zondoffers bereiden, tot de verzoeningen,
en gij Wit bet altaar outzondigen, uiit>
doende de verzoening o\\er hetzelve; en
dan zal dat altaar eene heil
22
igheid der hei-
Iigheden zijn; al wat het altaar aanroert,
zul heilig /.;in.
Ü Dit i nu is het, wat nij op het altaar
bereiden zult i twee lammeren, die jarig
zijn, des daags, geduriglijk.
.v.\' Net eene lam zult gij des morgens
bereiden ; maar het andere lam zult gij
bereiden tusschen de twee avonden.
ff Met een tiende deel uieelbloem, ge-
meng i met een vierendeel van een hin
geatooten olie; en tot drankoffer een
\\ierde deel van een hin wyu, tot bet eene
lam.
•II liet andere lam nu zult gij bereiden
tusseben de twee avonden; gij zult daar-
mede doen gelijk niet het morgenspijs-
offer, en gelijk met het drankoffer deszel*
ven, tot eeneu liefelijken reuk : het is een
vuurolïer den HEERE.
43 Het zal een gedurig brandoffer zijn
bij uwe geslachten, aan de deur van de
teut der /hiim n\'.omst, voor liet aaugezigt
des HEKKEN : aldaar zal Ik met ulieden
komen, dat Ik aldaar met u apreke.
43  En daar zal Ik komen tot dekinde-
ren Israël*; opdat zij geheiligd worden
door mime heerlijkheid.
44  En Ik zal .<e tent der zatiicnkomst
heiligen, mitsgaders bet altaar; Ik zal
ook Aaron en zyne zonen heiligen, opdat
zy Hij liet priesterambt bedienen.
45  En Ik * zal in het midden der kin-
deren \'-i i i-. wonen, en Ik /al hun totI
eenen God sUn.
4ti En zy zullen weten, dat Ik delIEEKE
hun tin,! hen, die hen uit Egypteland
uitgevoerd heb, opdat Ik in het midden1
van ben wonen zon j Ik ben de HEEUE
bun God.
HOOFDSTUK :«>.
Hevel om het llMiallMF te maken, W. 1 ; de
booftppiieata moeit ilavo|> eiken ire.ri.-en
reukwerk unl-l\'li\'n, 7, en eenmaal dn jaan
iip zijne hoornen verioeninff d<t<-n, 10. Bevrl
dal elk «Ier Israëlieten een\' halven sikkel als
een hefoffer BMMat npbmgea, 11. Voor-
•rkriften voor het maken van het koperen
«taschvat ter reiniging der priestei», 17.
Hot\' men di- heilige lalfolie uiueot maken,
2:1 ; «at men daarmede zalven lou, 3C ; nie-
iniu.l irj-• _rt die namaken. 33. D<- bereiding
van hst reukwerk, 31; het (fehroik daarvan,
3f, , niemand tnuirt dit voor rit h iet ven ma-
i,ev. afiia.
Zaeh. 2:t".
3 Cm. e.ifi.
> reukaUaardes reuk
van sittimbout zult
GIJ zult ook een
werks maken
gij het maken.
2  Eene el zal zijne lengte zijn, en eene
el .\'. iic breedte, vierkant zal bet zijn,
maar twee ellen deszelfs hoogte: uit het\'
zelve zullen zijne hoornen zijn.
3  En gij zult bet met louter goud over
trekkeu, zijn dak en de»zel!s wanden
rondom, als ook zijne hoornen; en gi.l
zult bet eenen gouden krans rondom
maken.
4  Gü zult ook twee gouden ringen daar
aan maken ouder zijnen krans, aan zijne
twee Elfden zult gij dezelve maken, aan
zijue beide zijden; en zii zullen ïmii tot
plaatsen wor de handboomen, dat men
het daarmede drage.
Ti De draagboomen nu zult gij van sit-
timbout maken, en gij zult die uiet goud
overtrekken.
fi Eu gij zult het zetten voorden voor-
Itaug, die voor de ark der getuigenis /iin
zal; voor het verzoendeksel, hetwelk zijn
zal boven de getuigenis, waarheen Ik met
u zamenkomcu zal.
7 En Aftron zal daarop aansteken wel-
riekende specerijen; allen morgen, " als
h\\\\ de lampen wel zal toegerigt hebben,
zal hij dezelvr aansteken.
-ocr page 73-
ea het waschvat.                                                    fcxODUS II. Da heilige zalfolie. Bezalefl en AfcÖtfafc. (7
8  Kn als Aaron de lampen aansteken
zal, tusschen de twoe avonden, zal hij dat
aansteken : het zal een gedurig reukw i rk
zün. voor het aanligt des BEEREN,
bü uwe geslachten.
9  Gij zult Reen vreemd reukwerk op
hetzelve aansteken, noch brandoffer, noch
«pijsoffer ; gij zult ook «een drankoffer
daarop gieten.
in Eb Aaron zal eens in het jaar over
deszeli\'s hoornen verzoening doen, met
het bloed den zoodotters der verzoeningen ;
eens in het jaar zal tiü verzoening daarop
doen bij uwe geslachten : het is heilig*
beid der hciligheieu den BEERE !
11 Verder sprak de BEERE tot Mozes,
zeggende :
11\' • Als gij de som van de kinderen
Israël s opnemen zult, naar de gctelden
ander hen, zoo zullen zij een iegelijk de
verzoening zijner ziel den BEERE geven,
als gij hen tellen zult ; opdat imder hen
geene plage zij. als gij hen tellen zult.
13  \'l Pit zullen zit geven, al die tot de
geleiden overgaat, de helft ee:is sikkels,
naar den sikkel des heiligdom*, (deze
sikkel is twintig gera) de helft eens sik*
kels is een hefoffer den BEERE.
14  Al wie overgaat tot degetelden, van
twintig jaren oud en daarboven, zal het
hefoffer des BEEREN geven.
15  De rijke zal het niet vermeerderen,
en de arme zal niet verminderen van de
helft des sikkels, als gg het hefoffer des
HEKKEN geeft, om voor uwe zielen
ver/.oening te doen.
lli\'Gij dan zult bet geld der verzoenin*
gen van de kinderen lsra*-ls nemen, en
zult het legden tot de dienst van de tent
der zamenkomst; en het zal den kinderen
Ieraëls ter gedachtenis zijn, voorliet aan*
gezigt des 11 KEKEN, om voor uwe zie-
len verzoening te doen.
1" En de HEEItE sprak tot Muzen,
leggende :
IS Gij zult ook een k \'peren waschvat
maken, met zijnen koperen voet. om te
wasscben ; en gij zult bet zetten tusschen
de tent dei zanten komst, en (u*M-hen iiet
altaar, en gij zult water daar indoen ;
19  Dat Aftron en zijne zonen zichdaar-
uit wasseiien, hunne handen en voeten.
20  Wanneer zij in de tent der zaïnen*
kount zuilengaan, zon zullen zij zich met
water wasschen, op lat zij niet sterven ;
of wanneer z:j tot liet altaar naderen, om
te dienen, dat zij het vuurotfer den
BEERE aansteken ;
21   Zij zullen dan hunne handen en
voeten wasseiien, opdat zij niet sterven;
en dit zal hun een e eeuwige inzetting
zijn, voor hem en zijn zaad, bij hunne
geslachten.
22  Verder sprak de HKEKE tot Mozes,
zeggende :
23  I ó i nu, neem u de voornaamste «pe-
eerijen, de zuiverste mirre, vijf honderd
sikkels, en specerijkaneel, half zoo veel,
namelvk twee honderd en vijftig sikkels,
ook speceriikaluius, twee honderd en
vijftig sikkels;
24  Ook kassie, vyf honden!, naar den
sikkel des heiligdom», en olie van olijf*
boomen een hin;
25  En maak daarvan eene olie der hei-
lige zalving, eene zalf, heel kuiibtiglijk
gemaakt, naar apothekers werk : het zal
eene olie der heilige zalving zijn.
26  Kn met dezelve zult gij zalven de
tent der zamenkomst, en de ark der ge*
tuigenis;
27  Eu de tafel met al baar gereedschap,
en den kandelaar met zijn gercedsehap,
en bet reukaltaar;
28  En het altaar des brandoffers, met
al zijn gereedschap, en het waschvat met
zijnen voet.
29  Gij zult ze alzoo heiligen, dat zij
\' heiligheid der heiligh\'-drn zijn * al wat
I ie aanroert, zal heilig zijn.
j 3U Gij zult ook Aaron en zijne zonen
i zalven, en gij zult hen heiligen, om Mij
i bet priesterambt te bedienen.
31  En gij zult lot de kinderen Israël*
spreken, leggende : Dit zal mij eene olie
dïr heiligezalvingzÜQ bü uwe geslachten.
32  Up geens menschen vleescli \'.al men
; ze gieten, gij zult ook naar ba.ir maaksel
. geene dergelijke maken; het i.< heiligheid,
! z\\j zal ulieden heiligheid ziji..
33  De man, die zulk eene zalf maken
i zal al*, deze, of die daarvan op wat
vreemds doet, die zal uitgeroeid worden
uit zijne volken.
34  Verder zeide de Meere tot Mozes :
Neem tot u welrieken te specerijen, mir-
resap, eu oniche, en galban, deze welrie*
: kende •pecerrjen, en zuiveren wierook ;
! dat elk bijzonder zij.
i 3T> Kn gij vult een reukwerk eener zalf
: daaruit maken, naar het werk des apo-
thek\'-rs, gemengd, rein, heilig.
i \'M En gij zult van hetzelve heel klein
pulver stooren, en gij zult daarvan leggen
voor de getuigenis in de tent der samen*
! komst, waarheen Ik tot u komen zat;
! hm zal ulieden veiligheid der beiligheden
I Z*JQ-
I 37 Doch naar het maaksel lezes reuk-
; werks, hetwelk gij gemaakt zult hebben,
zult gijliedeu voor u zelven geen maken ;
1 het zal u heiligheid zijn voorden BEERE.
j 38 De man, die dergelijke maken zal,
\' om daaraan te rieken, die zal uitgeroeid
1 worden uit zijne volken.
HOOFDSTVK 31.
, Ho.1 stelt Briilrfl *••» AhulUb aaa, om éem
TsbernaVel fti njn geve fris rhap tr vervaar»
• Ü/in, i". L P\' H#w« beveelt treden»
li.-i heiligen van d.-n SnMi.it, 12. Muies unt-
, IS.
dei
DAARNA sprak de BEERE tot Mozes,
zeggende :
« n Zie, Ik heb met name geroepen Be*
zaleël, den zoon van OM, den zoon van
Uur, van den stam van Juda.
3  Kn Ik heb hem vervuld met den
Geest Gods, met wijsheid, en met ver-
stand, en met wetenschap, namelijk in
alle handwerk;
4  Om te bedenken vernuttigen arbeid;
te werken in goud, en in zilver, en in
koper,
5  En in kunstige steensuijdtng, om in
te zetten, en in kunBiige houtsnüding,
om te werken in alle handwerk.
6  En Ik. zie, Ik heb hem bijgevoegd
Ah\'dia», den zoou van Ahlsamacli, van
den stam van Dan; en in het hart van
eeu\' iegelük, die wüs van hart is, heb Ik
wijsheid gegeven; en zij zullen maken al
wat Ik u geboden heb.
Kamelyk de tent der zamenkomst,
en de ark der getuigenis, en het verzoen*
deksel, dat daarop zal zijn, en al het ge-
reedschap der tent;
8  Ku de tafel, met haar gereedschap;
en den louteren kaudelaar. met al zijn
gereedschap; eu het reukaltaar;
9  Ook des brandoffers altaar, met ml
zijn gereedschap; en het waschvat met
zijnen voet;
10  En de ambtskhedereii, en de heilige
Uleederen van den priester Aaron, en de
kleedereii van zijne zonen, om bet pries>
terai\'.ht te bedienen;
11  Ook de zalfolie, en het reukwerk
van welriekende specerijen voor het hel-
ligdom : naar alles, wat Ik u geboden
heb, zulle» zij het maken.
12  Verder sprak de BEERE tot Mozes,
zeggende :
13  Gü nu, epre*\'k tot de kinderen Is-
raels, zeggende : Gij zult evenwel mijne
sabbaten onderhouden : want dit is een
-ocr page 74-
Ho/r» vernielt in?
HS Hef maken van hrt gouden kalf.
I" Kn nu, laat Mij toe, dat mijn toorn | J.
tegen hen ontsteke, en hen vertere; zoo
          \'
zal Ik u tot een groot volk maken.
11   Doch Mozes aanbad het aangezigt
des HEBREN zijns Gods, en bij zeide :
O IIKKttK ! waarom zou uw toorn onrste-
ken tegen uw volk, J hetwelk GO met / Ps.
groote kracht, en met eene stprke hand, 1
uit Kgyptclanii uitgevoerd hebt ?
12  Waarom zouden de Kgyntenaars\'
spreken, zestgende : .1 In kwaadheid heeft 9 Nu"
Hij hen uitgevoerd, 0|>dat Hij hen doodde
op de bergen, en opdat Hij hen vernielde
van tien aardbodem ? Keer af van de hit-
tigheid uws tooms, en laat het V over
iiet kwaad uws volks berouwen !
1\'i • Gedenk aan Abraham, aan lzak en h Gea.
aan Israël, uwe knechten, aan welke Gij
bij t\' /elven gezworen hebt, en hebt tot
hen gesproken : Ik zal uw zaad vennenig-
vuldigen, als de sterren des hemels; en ,}
dit gcheelp tand, waarvan [k tteitegd heb,
Zal Ik aan ulieder zaad geven, dat zij
liet erfelijk bezitten in eeuwigheid.
II Toen berouwde he: den HKKRE
over het kwaad, hetwelk Hij gesproken
had ziin volk te zullen doen.
l.ï Kn Mozes wendde zich om, en klom
van den berg af, met de twee tafelen der
getuigenis in zijne hand; deze tafelen
waren op l.are beide zijden bewhreven,
zij waren op de eene en op de andere
zijde beschreven.
li> Kn > diezelve tafelen waren Gnds . Mi.
werk; het geschrift was ook Gods ge> Pui
schrift zelf, ju de tafelen gegraveerd.
17 Toen nu Jozuadeh volks stem hoorde,
als het juichte, zoo zeide hij tot Mozes:
Er is een krijttsgeschrei in het leger.
IH Maar hij zeide : liet is geece stem
des geioeps van overwinning, het is ook
geene stem des geroeps van nederlaag; ik
lionr eene stem van zingen bij beurte.
1\'J Kn het geschiedde, als lm aan het
leger naderde, en bet kali\', en de * reyen : i>,.ut
zag, dat de toorn van Mozes ontstak, en
dat bij de tafelen uit zijne handen wierp,
en dezelve beneden aan deu berg verbrak.
2li Kn : hij nam dat kalt, dat zij ge- l Desa,
maakt hadden, eu verbrandde het in het
vuur, en vermaalde het, totdat liet klein
werd, en strooide bet op liet water, en
deed iiet den kinderen Israéls drinken.
21 Kn Mozes zeide tot Aaron : Wat
heeft u dit volk gedaan, dat gii iulk eene
groote zonde over hetzelve gebragt hebt?
lwJ Toen zeide Aaron 1 De toorn mijns
heeren ontsteke niet! gij kent dit volk,
\'" dat het in het booze ligt.
                          m \\ ,i,,i
23  7a\'} dan zeiden tot mij : Maak ons
godtn. die voor ons aangezigt gaan ! want
dezen Mozes, dien man, die ons uit Kgyp*
(eland opgevoerd heeft, wij weten niet,
wat hein geschied zij.
24  Toen zeide ik tot hen : Wie goud
heeft, die rukke het af, en geve bet mij ;
en ik wierp bet in het vuur, en dit kalf
ïs er uitgekomen.
\'.1 Als Mozes zag, dat bet volk ontbloot
was, <watit Aaron had het ontbloot tot
verkleining onder degenen, die tegen hen
hadden mogen opstaan)
26  Zoo bleef Mozes staan in de poort
des legers, en zeide : Wie den HEKKK
toebehoort, *om« tot mij ! Toen verza-
melden zich tot bein al de zonen van Levi.
27  Kn hij zeiile tot hen 1 Alzoo zegt de
HEERE, de God van Israël: Ken ieder doe
ziin zwaard aan zijne heup; gaat door en
keert weder, van poort tot poort in het
!eger, en een iegelijk doode zijnen broe-
der, en elk zijnen vriend, en elk zijnen
naaste!
25  Kn de zonen van Levi deden naar
het woord van Mozes; en er vielen van
tiet volk, op livn dng, omtrent drie dui-
zend man.
•:•\' Want Mozes had gezegd: Vult be-
tpckcn tnuohen Mij pii ttuechen ulieden,
*»ij uwe geslachten; op-lnt men weie, dat
Ik de HEERE ben, die u heilige.
14 \' On lerhoudl dan den sabbat, dewijl
htj ulieden heitig is! wie hem ontheiligt,
tal zekerlijk gedood worden : want een
ieder, die op licnzelvcn enig werk doet,
die ziel Kal uitgeroeid worden uit liet
midden harer volken.
ló Zps dagen znl men werk doen; doch
of den zevenden dag is de sabbat der
rust. een e heiligheid des HKKRK\\ ! Wie
op den sabbitilag arbeid doet, zal zeker-
lijk gedood worden.
l\'i Dat dan de kinderen Israds den
sabbat houden, den sabbnt onderhon-
dende iu hunne geslachten, co: een een-
wig verbond.
17 II i t»l tu*schen Mij en tiissrhen de
kinderen Israrls ren teeken in eeuwjg-
heid zijn; • dewijl de HIKRi:, m zes da-
gen, <leu hemel en de aarde gemaakt, en
op den zevenden dag geruit en llch ver*
kwikt !nr!l.
is Kd Hii gaf aan Mo/es. als ilii me\'
hem op den berg Sinai te "preken geêin*
digd had, rf de twee tafelen der getuigenis,
tafelen van steen, beschreven niet den
vinger Gods.
HOOFDSTUK 32.
Hi\'l volk •Irin-jt Aaron rrn ~ouilt*n kalf te
maki-n, v«. I, wwrviiur *ij ren nBVrfre»!
virrrn. «. God geeft <lit un Hou* ir km-
nt-n in ar.-ii.-l het volk Ie v. r.h-k*i 11, 7. ICc-
Zr. t.idt voor het vult, 11. rn Lewergt (iml
tot genade, lt. Moiei klimt sf van den
her ir en verbrijzelt de twee ut renen tafelea,
al. hij de sfgoderq van hei volk tiet, 15. lij
vernietigt het kalf t..t palver, SD. Aaron
\\rroiiI\'. hnl.1ii.-t zich, ü. Sfoxra laat door
.1.\' Levieten drie duizend at-huldigen drx>den,
25. Mos** l.i.lr weder, .tal de Heere het
votk lyne sunde vergave, 32. God belooft
het volk nu te sparen 1 maar behoudt tich
«oor hen U ttnsTcM, .it.
rilOKN het volk zag, dat Mozes vertoog
X van drn berg af te komen, zoo verza-
melde zieli het volk tot Aai on. en rij
zeiden tot hem : Sta op, » maak ons go-
den, die voor ons aangezigt gaan : want
dezen Mozes, dien man, dieoni uit Kgyp-
telaud uitgeroerd heeft, wij weten niet,
wal hem geschied zij.
2 Aaron nu zeide tot iien : Rukt af de
gouden oorsierselen, die in dp ooren uwer
vrouwen, uwer zonen, en uwer dochteren
zijn; en brengt ze tot mij.
li Torn riiktp liet gniisclic volk de gou-
den oonderseleii at\', die in hunne ooren
waren; en zij bragten ze tot Aaron.
1 En hij nam ze uit bunne hand, en hu
bewierp het met eenegrilrie.en .,ii maakte
een gegoten kali\'daaruit. Toen zeiden zij:
Dit zijn uwe Goden, Israël ! die u uit Eg) p-
teland opgevoerd hebben,
5  Als Aaron dut /;i:. zoo bouwde hij
een altaar viKir hetzelve; en Aaron riep»
ui;, en zeide 1 Morgen zal den 1IKKRK
een feest zijn!
6  Kn zij stonden des anderen daags
vroeg op, en offerden brandoffer) en
bragten danUorTcr ilaartue; pii >• liet volk
neder om Ie eten en te drinken;
daarna stonden zü on, 0111 te sp»Ien.
Toen sprak de HEERE tot Mozes 1 Ga
heen, klim af! want uw volk, dat gij uit
Kgypteland opgevoerd hebt, <• heeft bet
verdorven.
s Kn zij zijn haast afgeweken van den
weg, dien Ik hun geboden had! zij heb-
ben zich een gegoten "*alf gemaakt; en zij
hebben zich voor hetzelve gebogen, en
hrbben het oiTemtide gedaan, en gezegd i
\'t Pit ziin uwe Goden, Israël! die u uit
Kgypteland opgeroerd nebben.
9 Verder Zeide de HEERE tot Mozes: Ik
beb dit volk gezien, en zie, • bet is een
hardnekkig volk !
-ocr page 75-
„•muien kalf e» bidt
EXODUS 33, 34.
\'s Heeren tegenwoordigheid. ii!>
den uwe handen den 1IKKKK I want elk
zal zijn tegen zijnen zoon. en tegen zijnen
broeder ; en dit, opdat Hij heden ernen
zegen over ulieden geve !
W< En het geschiedde des anderen
daags, dat Mozes tot liet volk zeide : G|j-
lieden hebt eene groote zonde gezondigd ;
doch nu, ik zal tot den 1IKKKK opklim*
men, misschien zal ik eene verzoening
doen voor uwe zonde.
31   Zoo keerde Moe»* weder tot den
HKKKK. en zeide : Och, dit volk beeft
een e groote zonde gezondigd, dut zij zich
gouden goden gemaakt hebben.
32  Nu dan, indien Gij hunne zonden
vergeven zult! doch zoo niet, zoo detg
mi) nu uit uw boek, hetwelk Gij ge-
schreven hebt.
33  Toen zeide de HEERE tot Mozes :
Dien zou Ik uit in ijn boek delgen, die aan
Mij zondigt.
34  Doch ga nu heen, leid dit volk.
waarheen Ik u gezegd heb; xie, mijn
Kogel zal voor uw aangezigt gaan! docii
ten dage mijns bt-zoeki-n*. zoo zal Ik
hunne zonde over hen bezoeken !
35  Aldus plaagde de HKKKK dit volk,
omdat zij dat kali\' gemankt hadden, het-
welk Aiiron gemaakt had.
HOOFDSTUK 33.
God reut un Homi, «\'at een engel het volk
naar Kanauri i.il geleiden, maar wrisrert «elf
met hi n t.\' trekken, n. I. lift volk tn urt
hierover, *. Motet doft dr Tent buiten lii\'t
leger brengen, 7, rn God komt dear oi.....M
lijft bare wijze mrt hem te ismen, 9. Mnici
bilt rn ili\' Meere beloof! dat lijn aan;feiiirt
hem rn jijn volk wederom tal ecrgeaelle»,
l*. Motr» vrjufft Gnd« heerlijkheid te iiio-
een ilen, IS. God belooft hem, dat Mij voor
hem mkitIuj iuu gaan, met iijne handel
zijne OOge* bedekkende, want dit niemand
/.\'m •aactalgt kan nnneenonwen, 19.
VOORTS sprak de HKKKK tot Mozes i
Ga heen, trek op van hier, gij en het
volk, dat gij uit Egypteland opgevoerd
hebt, naar het land, dat Ik Abraham,
Izak en Jaknh gezworen heb, zeggende :
« Aan uw zaad zal Ik liet geven.
\'2 Kn Ik zal eenen engel voor uw iuin-
gezigt zenden, (en Ik zal uitdrijven de
Kanaanieten, de Amorieten en de i \'e-
thieten. en de 1\'erezieten, de Hevieten,
en de Jebusieteu;)
3  Naar het land, dnt van melk en honig
ia vloeijende i want Ik /al in het midden
van u niet optrekken, h want gij zijl een
hardnekkig tolk; dat Ik u op dezen weg
niet vertere.
4  Toen het volk dit kwade woord
boorde, xoo droegen zij leed: en niemand
van hen deed zijn versiersel aan zich.
5  Kn de HKKKK had tot Mozes gezegd l
Zeg tot de kiuderen Israi\'ls : G\\\\ zijt een
hardnekkig volk, in een oogen blik zou Ik
in bet midden van ulieden optrekken,
en zou u vernielen; doch nu, legt uw str-
raad van u al\', en Ik zal weten, wat I .
il doen /al.
(i De kinderen Isrni-ls dan beroofden
zich /.elven van hunne versierselen, verre
van den berg Horeb.
7  Kn Mozes nam de tent, eu spande te
zich buiten het leger, ver van het legt-r
afwykende; en hij noemde ze de Tent der
zamenkomst. Kn het geschiedde, dat al
wie den HKKKK zocht, uitging tot de
tent der zamenkomst, die buiten het lc-
ger was.
8  Kn het geschiedde, wanneer Mozes
uitging naar de tent, stond al bet volk
op, en een ieder stelde zich in de deur
zijner tent; en zij zagen Mozes na, totdal
hij de tent ingegaan Wil,
_ Kn het geschiedde, als Mozes de tent
ingegaan was, zoo kwam de wolkkolom
nederwaarts, en stond in de deur der
tent; en Hij sprak met Mozes.
10  Alt het volk de wolkkolom zag
staan in de deur der tent, zeo stond
het volk op, en /ij bogen zich, een ieder
in de deur tuner tent.
11   En de HKKKK sprak tot Mozes aan•
gezigt aan aangezigt, gelijk een man met
zijnen vriend spreekt ; daarna keerde hii
weder tot het leger; doch zijn dienaar
Jozua, de zoon van Nnn, de jongeling,
week niet uit het midden der tent.
Il\' Kn Mozes teidc tot den HKKKK :
Zie, Gij zegt tot mij : Voer dit volk op\'
maar Gij laat mij niet weten, wien Gij
met mij zult lenden; daar Gij gezegd
heht : Ik ken n bij iinmc! en ook : Gij
hebt genade gevonden in mijne ottgen !
13  Nu dan. ik balde, indien ik genade
gevonden hrb in uwe oogen, zoo laat mij
nu uwen weg «eten, en ik zal Y kennen,
opdat ik genade vinde in uwe oogen; rn
zie aan, dat den natie uw volk is !
14  Hij dAU zeide : Zou mijn aangezigt
moeten tuedegaan, om u gerust te ttel*
len ?
lü Toen zeide hij tot Hem: Indien uw
aangezigt niet mt-degnan zal, doe ons van
hier niet optrekken!
Il> Want waarbij zou nu bekend wor-
den, dat ik genade gevonden heb in uv r
oogen, ik en uw volk? is het niet daarbij,
dnt Gij met ons „• ia! ? e alzoo zullen wjj
afgezonderd worden, ik en uw volk, van
alle volk, dat op den aardbodem is.
17 Toen zeide de HKKKK tot Mozes i
Ook deze zelve zaak, die gij gesproken
hebt, zal Ik doen; dewijl gij genade ge-
vonden hebt in mijne oogen, en Ik u bij
name keu.
1* Toen zeide hij : Toon mij nu uwe
heerlijkheid !
1" Doch Hij zeide : Ik zal al mijne goe-
digheid voorbij uw aangezigt gaan laten,
en /al den Naam des HEKKEN uitroepen
voor uw aangezigt; << maar Ik zal genadig
zijn, «i\' n Ik zal genadig /ijn, en Ik zal
Mij ontfermen, over wien Ik Mij ont*
fernien zal.
\'Ju Hij zeide verder : Gij zoudt mijn
aangezigt niet kunnen zien : want Mij zal
geen ineiiseh zien. en leven.
il De HKKKK zeide verder: Zie, er is
eene plaats hij Mij ; daar zult gij u op de
steenrots Keilen,
2Ü Kn het zal geschieden, wauneer
mijne heerlijkheid voorbij /al gaan, zoo
zal Ik u in eene kloof der steenrots iet*
ten; en Ik zat u met mijne hand over
dekken, totdat Ik zal voorbijgegaan zijn.
23 Kn wanneer Ik mijne hnnil zal weg-
genomen hebben, zoo zult gij mijne ach-
terate dcelen zien ; maar mijn aangezigt
tal niet gezien worden 1
HOOFDSTUK 34.
God beveelt Mines twee tteenen tafelen te
houwen, waarop lil) iijne wet weilerotu
wilde wehrijven, »•. 1. Iliermeile klimt Mueo
op den borg, k 11" Henre daalt neder in
eene wolk en roept lijnen Naam o verluid
voor hem uit, 5, Moiea bidt den Heen
om met het volk op te trekken, I; ile Meere
hetoon liet en maakt met hen een Vi r\'nmd.
Waar-ehuwt het volk voor de afgoderij der
Kanaanieten. 10, niet welke nj aten door
het huwelijk niet mogen vereenden. If>.
Herhaling van het gebod aangaand* het
Pna>ehfer»t, ili-n Sabbat en dr o verlat"
reenten, 19. Nadat Motee to dagen op den
berg aewee.t i«, komt hij af in-t .Ie twee
tafelen, 2S. Zijn HUI Intl. d.it irlin«trit.
moet hij bedekken. 29. Mij drelt alle*, wat
de Meere op den berir Sïnai gesproken heelt,
aan het volk uiedr. 32.
TOEN " zeide de HKKKK tot Mozes i
Houw u twee afeeuen tafelen, gelijk
de eerste wareu, zoo zal Ik op de tafelen
schrijven dezelfde woorden, die op de
eerste tafeleu geweest zijn, die gij ge-
broken hebt.
-ocr page 76-
7" Mozes klimt met de tafelen op
den berg. Komt van den berg »f.
2 En wees bereid tegen <l#-n mors«,n-
?;ood ; dat gij in den morgenstond op den
berg Siiüi: klimt, en stel u aldaar mor
Mij op den top dn berg*.
.\'t >• Kn niemand zal niet u opklimmen •
dat er ook niemand gerir-n worde op den
ifanschen bert; i • ook het kleine vee, noch
runderen zullen tegenover dezen her* niet
weiden.
I  Toen hieuw hij twee sternen tafelen,
gelijk de eerste ; en Mozes stond dn tnor-
gena vroeg op, en klom op den berg Sinai,
irelijk ata hem de HEK BK ireboden had;
en hij nam de t«*ee sternen tnf«*l>-n in
zijne band.
:•> D\'HEKBKnu kwam nederwaarts in
eene wolk, en «telde zir\'i aldaar lui hem;
en llü riep uit den Naam dn HEKKEN.
6  •\' Mm nu de HEEKE voor zijn MDjrr*
zï-xi voorbijging, Z<m> riep M:i : H\'EIEE,
HEEKE, God, barmhartig en genadig,
langmoedig rn groot van weldadigheid
en waarheid !
7  \' I\'ie de weldadigheid bewaart aan
vele duizenden, die de ongeregijgheid, en
overtreding, en zonde vergeeft, die oVa
grim\'iiiie geenizini onschuldig houdt,
/bezoekende de ongeregtigneld der vale-
ren nan de kinderen, en aan de kimls-
kinderen, in bet derde en in hel vierde
lid.
s Mozes nu haastte zich en neigde liet
hoofd ter aarde, en hij boog zich.
\'.* En hij zeide : Hc-re ! indien ik nu ge-
nade gevonden heb in uwe oogen, zoo ga
nu de lleere in het midden van ont I want
dft is een hardnekkig volk; doch vergeef
on/r oogerrgtigheid en onze zonde, en
neem ons aan tot •\' een erfdeel !
10  Toen zeide Hii : Zie, * Ik maak een
erbond; • voor uw gansrhcvolk zal Ik
wonderen doen, dte niet geschapen zijn
op de gansrhc aarde, noch onder renige
volken; alrn» dat dit gansche volk. in
welk» luidde» gij ziit. dei. HEKKEN
werk zien zat, dat het schrikkelijk is,
hetwelk Ik met u doe.
II   Onderhoudt gij hetgeen Ik u hpdeii
gebiede! ziet, Ik zal voor uw aangezigt
uitdrijven de Amorf eten, eti de Kanaa-
nieten, en de n et bieten, en de Kere/.ie-
ten, en de Hevieten, en de JebaaJeten.
12 * Wacht u, dat gij toch geen ver-
bond maakt met de» inwoner des land»,
nariu gij komen zult; dat hij misschien
niet tot eenen strik worde in het midden
van u.
i Maar hunne altaren zult gijlieden
omwerpen, en hunne opgerigte beeldeu
zult gij verbreken, en hunne boarchen
zult gii afbouwen.
11  f {Want gij zult u niet buigen voor
eenen anderen god : want des HEEKEN
naam is IJveraar! een ijverig God ia
Hij I)
|5 Opdat gij missciiien geen verhond
maakt met den inwoner van dat land ; en
"w liunnc goden niet nahoerereii, noch
bunnen goden offerande doen, en hij u
ïioodigende, gij vau hunne offerande etet.
I\'. Kr» gij voor uwe zonen vrouwen
neemt van hunne dochteren; \'•• en nunue
ilocliteren. hare goden nahoere rende,
maken dat ook uwe zonen hare goden
nahoereren.
17 Gij zult u geene gegoten goden ma-
ken.
IS Het feest der ongezuurde broodrn
zult gij houden; zeven dagen zult gij on-
gezuurde broodfn eten. gelijk Ik u geho-
den lub, " ter getetter tijd der maand
rVbib : want in de maand Abih zijt gij uit
Eg] pte uitgegaan.
1*1 *\' Al wat de baarmoeder opent, is
Mijne; ja al uw vee, dat mannelijk «al
geboren worden, openende de baarmoe-
der ra/t
het groöte en kleine vee.
2li P D\'jch den ezel, die de baarmoeder
opent, zult gij met een attk klein vee lo*-
aOI i maar indiea gij hem niet zult lossen,
•oo xult gij hem den nek breken. Al d<
••TM ge boren en uwer zonen zult gij lossen,
I en men zal voor mijn aangezigt niet
ledig verschijnen.
21   t Zes dagen zult gij arbeiden, maar
•ip den zevenden dag zult gij rusten i in
den ploegt ij d en in den oogst, zult gij
rusten.
22  « Het feest der weken I0.lt gij ook
houden, zijnde het feest der eerstelingen
vau den tarweoogst, en het feest der
inzameling, als het jaar om is.
2J \' Al wat mannelijk is onder u zal
li innaai in tiet jaar verschijnen voor het
aangezigt des Meeren HEKKEN, den God
van Ui ..•!.
24 Wanneer Ik de volken voor uw aan
geztgt uit de bezitting zal verdrijven, ei
uwe landpalen verwijden, dan zal nie
mand uw land begeeren, terwijl gij he
mn opgaan zult, om te verschijnen voor
iiet aangezjgt des I!KEKEN uws Gods,
driemaal in het jaar.
\'2» >• Gij zult het bloed van mijiislagt-
offer niet offeren niet geJeeseiit.1 firnod :
het slagtoffer van het paasrhfeest zal
ook niet vernachten tot den morgen.
,\'ii De • eerstelingen van de eerste
vruchten uwa laiids zult gij in het huis
des HEKKEN uws Gods brengen. •» GÜ
zult het bokje in de melk zijner moeder
nier koken.
27 Verder zeide de HEEKE tot Mozes :
Schrijf u deze woorden ; want naar luid
le/.er woorden heb Ik een verbond met
U en met Israël gemaakt.
K En hij was aldaar met den HEEKE,
veertig dagen en veertig nachten; hij at
geen brood, en bij dronk geen water :
:• en Hij schreef op de tafelen de woor-
den des verbonds, de tieu woorden.
2*.\' En het geschiedde, toen Mozes van
den ber: Sinai afging, {de twee tafelen
der getuigenis nu waren in de hand van
Mozes, als hij van den berg afging) zoo
wist Mozes niet, dat bet vel zijns aan-
zigts \' glinsterde, toen Hij met hem sprak.
:til Als nu Aaron en al de kinderen ls-
raëh M"zes aanzagen, /.iet, zoo glinsterde
liet vel zijns aangrzigts: daarom vrees-
den zij tot hem toe te treden.
:jl Toen riep hen Mozes; en Aaron, en
al de oversten in de vergadering keerden
weder tot hem ; ea Mozes sprak tot ben.
:t2 En daarna traden al de kinderen
Israi-U toe: en hij gebood hun al wat
de HEEBK oiet hem gesproken had op
den berg Sinai.
\'Si \\lzoo eindigde Mozes met hen te
spreken, en • hij bad een deksel op zijn
aangezigt gelegd.
.il Doc\'i als Mozes voor het aangezigt
des HEKBEN kwam, om met Hem te
spreken, zoo nam hij het deksel af, tot-
dat hij uitging i en nadat hij uitgegaan
was, .zoo sprak hij tot de kinderen Ia-
raels, wat hem geboden was.
\'Mt Zoo zagen dan de kinderen Israels
het aa\'igezigi van Mozes, dat het vel van
het aangezigt van Mozes glinsterde; der-
halve deed Mozes het deksel weder op
zijn aangezigt, totdat hij inging om met
Hem te spreken.
HOOFDSTUK 35.
fa. feil
Ü«-«t. 16 IC.
y Bs, 31 B.
Dtut. *13.
linie» herhaalt voor het vnlk het h*vel om
tiY-i Babbat tl vfaraa, n. 1, Hij vraagt een
vrijwillig hrfonVr vnn goud, zilver, koper,
enz., mn d<-n Ti\\l»\'rmkel en di\'«ielfs gi—
recdochnp te maken, 4. Mnnnrii t-n vmi-
wi-n brengen atli1 vrijwillig hunne k«Htbmar-
h\'\'ili*n Lijn-r», 31 ; Vuriili/i\' vrouwen spinnen
ilt- «tiillrn, ~\'< ; da overstvu brengen edele
sternen en tpererijfii, 27. M\'izes maakt
bekend, dat God hVzaleel en Ahdliah met
wijaheid heeft vervuld, oui het werk ten
uitvoer te biengen, 30.
-ocr page 77-
EXODUS .*«. d«n ttbefuétkel BesMl m Ahóllab ;i
Net vrüwiJlï» hefoffer tot
TOEN « deed Mozes de gansche ver*
gadering dpr kinderen Israets ver-
Eamelen, ni zeide lor ln\'N : Dit zijn de
woorden, die de IIKKItK geboden heeft,
dut rnen te doe.
\'• Zen dagen zul men het wi rk dnen,
maar op den zevenden dag tal ulieden
helltjrheM zijn. een sabbat der rust den
HEERE; al wie daarop werk doet, zal
gedood worden.
3  c GO xult geen vuur aansteken in
eenige uwer woningen op den «abb tdag.
4  Verder «prak Mozes tot de gansche
vergadering der kinderen Israi;ls. zeg-
gende : Dit in het woord, dat de HEERE
geboden heeft, zeggende :
5  <J Neemt van hetgeen, «fat ei j lieden
hebt, een hefoffer den HEERE j een
ieder, wiens hart vrijwillig is, ial het
brengen, ten hefoffer des HKEIEEN :
goud, en zilver, en koper;
6  • Als ook hemelsblaauw, en purper,
en scharlaken, en tijm linnen, en geiten-
kaer :
7  ƒ En roodgeverwde rams vellen, en
dassenvellen, en sirtimhout;
9 En olie tot den luchter, en spcce-
rijen ter talfolie, en tot rooking wel*
riekende specerijen;
y * En sardóni\\steenen, en vervullende
steenen, tot den efod en tot den borstlap.
10  En allen, die wij* van hart zijn
onder ulieden, tullen komen, en maken
alles, wat de KEKKE geboden beeft :
11   • Den tabernakel, zijne tent en zijn
deksel, zijne haakjes en zijne berderen,
t:\\t\\f rigcbelen, *yne pilaren, en zijne
voeten;
12  De ark en hare handboornen, het
verzoendeksel en den voorhang des dek-
St\'ls ;
13  De fc tafel en hare hand boom en, en
al hare gereedschap, en\'de toonbrooden;
H En den kandelaar tot hrt licht, en
lijn gereedschap, en zijne lampen, en de
olie tot het licht;
1 m En hrt rrukaltaar, en zijne hand-
boomen, en " de zalfolie, en her reuk*
erk van welriekende specerijen; en •
het deksel der deur aan de deur des ta-
bernakels;
16  r Het altaar des brandoffers, en den
koperen rooster, dien het hebben zal,
zijne liandbooiucn, en al zi\'me gereed-
schappen ; 1 het waschvat en zijnen voet;
17  r De behangselen des voorhof**, ziine
pilaren en zynre voeten; en • het deksel
van de poort des voorhofs;
IS \' De nagelou des tabernakels, en de
pennen des voorhofs, met derzelver zeelen ;
I\' De ambtskleederen om in bet heilige
dienen, de heilige klcederen van den
priester Aftron, en de kleederen ^i i..t
v zonen, om bet priesterambt te be-
dienen.
\\i\\ Toen ging de gansche vergadering
der kinderen Israt\'ts uit van voor hetoan-
gezigt van Mozes.
21  En zij kwamen, alleman, wiens hart
hem bewoog, en een ieder, wiens geest
hem vrijwillig maalde, die bragten des
MEEREN hefoffer tot het werk van de
tent der zaïuenkoiust, en tot al hare
dienst, en tot de heilige kleederen.
22  Zoo kwamen dan de mannen met de
vrouwen, alle vrijwillig» van hart; zij
bragten haken, en oorsierselen, en ringen,
en spanselen, alle gouden vaten; en alle
man, die een gouden beweegoffer den
HE ERE offerde,
23  En alle man, bij wjen gevonden
werd hemelsblaauw, en purper, en schar*
laken, en tijn linnen, en geitenAaar, en
roodgeverwde ramsvellen, en dassenvel-
len, die bragten se.
24  Allen, die een hefoffer van zilver
of koper offerden, die bragten het ten
hefoffer des HEEREN ; cd allen, bij welke
aittimhout gevonden werd, bragten het!
tot alle werk drr dienst.
2a En " alle vrouwen, die wijs van1
hart waren, sponnen met hare handrn ;,
en zij bragien liet gesponnene, de hemels*, \'
bla itvp gij-ie en het purper, het srhar-
laken en het rijn linnen.
26  En alle vrouwen, welker hart haar
bewoog in wijsheid, die sponnen het gei *
tenAflnr.
27  De oversten nu bragten sardonix-|
steenen en vulsteencn, tot den efod en.
tot den borstlap;
2*< En speccrpen en olie, v tot den lueh- "
ter en tot de zalfolie, en * tot rooking
welriekende specerijen.
                                 IJ
29 Alle man t*n vnmw. wrlker hart hen
vrijwillig bewoog t» breniren tot al het
werk. hetwelk de IIEEKE geboden had;
te maken door de hand tan Muzes; dat j
bragten d«* kinderen Israël* tut een vrü*!
willig offer den HEBRE.
3» Daarna reide Mo/w tot de kinderen\'
Israël» : Ziet, V de HEERE heeft met y
name geroepen Bezaleel, <len zoon van
l\'ri, den zoon van Uur, van den stam1
van Juda.
31   * En de Geest Gods heeft hem ver* *
vnlil met wijsheid, met verstand, en met j
werenschap, namelijk in alle handwerk;
32  En « om re bedenken vernuftigen\' „
arbeid, te werken in goud, en in zilver,1
en in koper,
33  En \' in kunstige steensnijding. om b
in te zetten, en in kunstige houtsnijding;
om te werken in alle vernuftig band-
werk.
31 Hij heeft hein ook in zijn hart ge-
gpven <n, f\'ïf* te onderwijzen, hem en
Ahóliab, den zoon van Ahisamach, van
den stam van Dan.
3.1 o Hij beeft hni vervuld met wijs-ieid
des harten, om te maken alle werk eens
werkmeesters, en des allervernufligs\'en
Aandtrerkerë, en des borduurders in ue-
melt.blaauw, en in purper, in scharlaken
en in rijn linnen, en des wevers : ma-
kende alle werk, en bedenkeude vernuf-
tigen arbeid.
HOOFDSTUK 3«.
Hetgeen ile Israëlieten ten hefoffer hadden
byeengebragt, wordt aan Bstalsel en AJtduab
overhandigd, vs. 1. Aan het volk wordt
verboden meer te breniren, 5. De -»erk-
nifetter* mal..\'ii alle», wat tot ilen Tslier.
nakel behoort, al* ifordijnt-n
met rherubii»,
8; ile gordijnen van j-eitenlisar. 1*. de over-
kleeden van rani«- en da**en vellen, \\\'i ; rit
berileren met hunne zilveren voeten en rig\'
i-helen, en het voorhnnj-«el, 30.
rriOEN wrocht Kezaleel en Vhóliab. en
X alle man, die wijs van hart was, in
denwelken de Ï1EERE wijsheid en ver-
stand gegeven had, om te wrten, hoe zij
maken zouden alle werk ten dienste des
heiligdonis, naar alles, dat de HEERE
geboden had.
2  Want Mozes had geroepen Heznlet\'1
en Ahóliab, eu allen man, die wijs van
hart was, in wiens bart God wnsheid
gegeven had, al wiens hart hem bewo-
gen had, dat liij toetrad tot het werk,
om dat te maken.
3  Zij dan namen van voor het aange-
zigr van Mozes het gansene hefoffer, het-
welk de kinderen Israël* gebragt hadden,
tot het werk der dienst des beiligdoms,
0111 dat te maken; doch zij bragten tot
hem nog allen morgen vrijwillig offer.
4  Derhalve kwamen alle wijzen, die al
het werk des heiligdoms maakten, ieder
man van zijn werk, hetwelk zij maakten;
5  En zij spraken tot Mozes, zeggende;
Het volk brengt te veel, meer dan ge-
noeg is ten dienste des werks, hetwelk
de HEERE te maken geboden heeft.
6  Toen gebood Mozes, \'lat men eene
-ocr page 78-
73 maken den tabernakel en
EXODUS 37.
het t«l MUlailfcM) des heiligdom».
stem zoude gaan laten door het leger,
Hgnla : U noch vrouw niake Reen
werk meer ten hefoffrr de* heiligdom*\'.
AUoo werd liet volk teruggehouden van
meer tr brengen.
7 Want der stoffe wan dcnzrlven ge-
noeg tot het gahaehj werk, dat te maken
wa»; j*i er was overig.
H AUoo maakte een ieder wijze van
hart, onder degenen, die Set werk maak-
den tabernakel van tien gordijnen,
van getweernd fijn linnen, en hemels*
blaauw, en purper, en scharlaken met
cherubim; van het allrrkunstclijkste
werk maakte hij ze,
« Bc lengte eener gordijn was van
acht en twintig ellen, rn de breedte eener
gordijn van vier ellen; al deze gordijnen
hadden eene maat.
in En hij voegde vijf gordijnen, de
eene aan de andere ; en lui voegde a*-
dere vijf gordijnen, de eene aan de andere.
II \'• Daarna maakte hij strikÜsje* van
Miitlsblaauw aan den kant rener gor-
dijn. *»n het uiterste in de zamenvoe-
ging; hij deed het ook aan den uitentten
kant der tweede zam< nvorgende gorden.
<" Vijftig striklisjcs maakte tui aan
de eene gordijn, eu vijftig «triklisjes
maakte hij aan bet uiterste der gordijn,
dal aan de tweede zanirnvopgecde was :
\'t deze striklisje» vatten de eetie aan
de andere.
i:f \' Hij maakte ook viiftig gouden
haakjes, ep voegde de gordijnen zamen,
de eene aan de andere, met deze haakjes,
dat bet een tabernakel werd.
II Verder maakte im gordijn rn van
geitenAdnr, tot eene tent over den taber-
nakel; van elf gordijnen maakte hij ze.
|fi Ile lengte rcn*r gordijn was dertig
ellen, en vier ellen de breedte eener gor*
dijn ; deze elf gordijnen badden eene maat.
16  Kn hij voegde vijf gordijnen samen
bijzonder; wederom zen dezer gordijnen
bn zonder.
17  Kn bij maakte vijfrig striklisjes aan
den kant van de gordijn, de uiterste in
de znuien voeging; hii maakte ook vijftig
striklisjes aan den kant van de gordijn
der andere zamenvoegiug.
IS/ Hij maakte ook vijftig koperen
haakjes, om de tent zamen te voegen,
dat zij eene ware.
19 f Ook maakte hij voor de tent een
deksel van roodgeverwde ramsvellen, en
daarover een deksel van dassenrellen.
2" \'•• Hij maakte ook aan den taberna-
kel berderen van staand sittimhout.
il • De lengte van een berd was tien
ellen, eu eene el en eene halve el was
de breedte van *lk berd.
22 * Twee homasten had een berd, als
sporten in eene ladder genet, het eene
nevens het andere; a\'/.oo maakte hij het
met al de berderen de* tabernakels.
•„"f \' Hij maakte ook de berderen tot
den tabernakel : twintig berderen naar
de zuidzijde zuidwaarts.
24 \'" Kn bij maakte veertig zilveren
voeten onder de twintig berderen : twee
voeten onder een beid, ™in zijne twee
houvasten, en twee vonten onder een
ander berd, aan zijne twee houvasten.
2.\'» » Hij maakte ook twintig berderen
aan de an-lrre zijde des tabernakels, aan
den noorderhoek.
M - Met hunne veertig zilveren voeten :
twee voeten onder jM berd, en twee
voeten onder een ander berd.
27 f Doch aan de zijd.\' des tabernakels
tegen het westen, maakte hij zes berderen.
2s \'i Ook maakte hij twee berderen tot
hoek berdereu da tabernakels, aan de
beide zijden.
2!* t Kn zij waren van beneden ai«twec-
lingen zamengevoegd, zij waren ook als
tweelingen aan deszelfs onpereinde za-
mengevoegd met eenen ring; alzoo deed
bt.) met die beiden, aan de twee boeken.
3" • AUoo waren er aeht berderen niet
hunne zilveren voeten, zijnde zes\'ien voe-
ten : twpc voeten onder elk berd.
31   \' Hij maakte ook rigehelen van sit-
timhout : vijf aan de berderen der eene
zijde des tabernakels;
32  Kn •• vijf rigehelen aan de berderen
van de andere zijde des tabernakels; alsj
ook vijf rigehelen aan de berderen dei
tabernakels, aan de beide zijden west- j
waart*.
33  -- Kn lii\' maakte de middelsterigfhel
doorschietende in het midden der ber-
deren, van het eene einde tot het andere
einde.
31 " En hij overtrok de berderen met
goud, rn hunne ringen !de plaatsen voor
de rigcliclen) maakte hi-i van goud : de
rigehelen overtrok hij ook met goud.
3-"> Daarna < maakte hij eenen voorhang
van heineUblaauw, en purper, en schar-
Iaken, en t.in getweernd linnen : van het
allerkunt-telijkste werk maakte hij den-
zelven, met cherubim;
3t> •> Kn bij maakte daartoe vier pilaren
van *\\\\t:mk<)Ht, dfe hij overtrok met
goud ; hunne haken waren van goud, en
hij goot hem vier zilveren voeten.
37 * Hij maakte nok aan de deur der tent
een deksel van hcmelsblaauw, rn purper,
en scharlaken, en fijn getweernd linnen,
geborduurd werk;
3"* » Kn de vijf pilaren daarvan,enhunne
baken; en ui overtrok hunne hoofden
en derzelver banden met goud; en hunne
vijf voeten waren van koper.
HOOFDSTUK 37.
Benalefl naakt de ark van .ittimhout, v*. 1.
hi-t vcnoendekwl van louter trom). 6 ; de
twee \'.\'hiii1.fi • lir Mil.iiti. 7 : dr tnfrl met het
rereed«i-hap. lo : den kandel.iar tui-t de 1»»i*
iii-n. 17 . hel reukattur. 25 ; de ia] folie en
bn reukwerk, ».
AI./()(i e maakte Bezaleél de ark van
sittimhout i twee ellen en eene balvc
was hare lengte, en anderhalve el hare
breeilte, en anderhalve el hare hoogte.
2  Kn hij overtrok ze niet louter goud,
van binnen en van buiten; en hij maakte
ze eenen gouden krans rondom.
3  En bij goot voor dezelve vier gouden
ringen, aan hare vier hoekeu, atzoo dat
twee ringen op derzelver eene zijde wa-
ren, en twee ringen op hare andere zijde.
4  En hij maakte handboomen van *it-
timhout, en bij overtrok ze met goud.
•ï En hij stak de handboomen in de rtn-
gen, aan .Ie zijden der ark, om de ark te
dragen.
ti Hij maakte ook een verzoendeksel
van louter goud : twee ellrn en eene halve
was deszelfs lengte, en anderhalve el des-
zelfs breedte.
7  Ook maakte hij twee cherubim van
Sotid, van digt werk maakte hij ze, uit de
eide einden des verzoendeksels :
8  i Eenen cherub uit het eene einde
tutu deze zijde, en den anderen cberub
uit het andere einde aan gene zijde; uit
het verzoen dek nel maakte bjj de cheru-
bitn, uit deweJfa beide einden.
\'.l >• En de cherubim waren de beide
vleugelen omhoog uitbreidende, bedek-
kende met hunne vleugelen bet verzoen\'
deksel; en hunne aangezigten waren te
genover elkander; de aangezigten der
cherubim waren naar het verzoendeksel.
10  \'t Hij maakte ook eene tafel van sit-
timhout; twee ellen was hare lengte, en
eene el bare breedte, en eene el en eene
halve hare hoogte.
11   « En hii overtrok ze met louter goud;
en hii maakte eenen gouden krans daar*
aan, rondom.
12  ƒ Hij maakte daaraan ook eene Iij*t
* Ex. x r.
,. Es. 26-22.
\',, Ex. 26.33.
r Bt. 26:21.
-ocr page 79-
kXODVB 3S.
den tabernakel gemaakt. 7a
(iererdschap tot
rondom, eene hand breed; pn hij maakte \'
eenen gouden krans rondom derzelver \'
l«»t.
13  " \'Hit goot ook vier gouden ringen
daaraan; en hij zette de ringen «ad de
vier hoeken, die aan derzelver vier voe-
ten waren.
14  * Tegenover de lijst waren de ringen
tot plaatsen voor de bandbootnen, oiu de
tafel te dragen.
Kt Hii maakte ook de bandbootnen van
sittimhout, en lm overtrok ze met goud,
om de tafel te dragen.
i i En tui mankte bet gpreedschap,
dat np de tafel ziiu xomle, bare schotelen,
en hare rcukselialen, en bare kroezen, en
hare plattrelen, (met welke i.\\\\ bedekt
zouden worden) van 1\'iuter goud.
17 k Iliï maakte ook penen kandelaar
van lourer goud. Van dijrt werk maakte
hij dezen kandelaar, zijne schacht, en
zijne rieten; ziine schaaltjes, ziine knoo-
pen, en ziine bloemen waren uit hem.
Is ( Zes rieten nu ringen uit ziine zij-
den : drie rieten dea kandelaars uit zijne
eene zt de, en drie rieten den kandelaars
ziine andere zijde.
) « In het eene riet waren drie schaal-
tjes gelijk amandclnotei), een knoop en
eene bloem; en drie schaaltje*, gelijk
amandelnoten in een ander riet, een
knoop en eene bloem : alzoo warrn die
zen neten, die uit den kandelaar gingen.
20  " Maar aan den kandelaar zelven
•aren vier schaaltjes, getijk amandelno-
ten, met zijne knoopen, en met zijne
bloemen.
21  En daar was een knoop onder twee
rieten, uit denzeken uitgaande; nok een
knoop ouder twee ritten, uit denzelven
uitgaande; nog een knoop onder twee
rieten uit denzelven uitgaande f nhoo
t Met met de zes rieten, die uit den-
zelven uitgingen.
22  " Hunne knoopen en rieten waren
uit hem; het was altem&al een eenig digt
werk van louter goud.
\'2\'.i }• En hij maakte hem zeven lampen;
tijne snuiters en zijne bluschvatcn waren
van louter goud.
24 \'i Hij maakte denzelven uit een ta-
lent louter goud, met al zijne vaten.
"i r En hij maakte het reukultaar van
sittimhout; eene p! was zijne lengte en
eene el ziine breedte, vierkant, maar
twee ellen zijne hoogte; uit hetzelve wa-
ren rijne hoornen.
26 • En hij overtrok het met louter
goud, lijn dak, en zijne wanden rondom,
als ook zijne hoornen; en hij maakte bet
ecnen gouden krans rondom.
~ \' HU maakte ook twee gouden rin-
gen daaraan, onder lijnen krans, aan
zijne twee hoeken, aan zijne beide zijden,
tot plaatsen voor de bandbootnen, dat
men het daarmede droeg.
I " En bij maakte de handboomen
van sittiinhout, en hij overtrok ze met
goud.
211 • Hij maakte ook de heilige zalt\'olie,
en het reukwerk der zuiverste welrie-
kende specerijen, naar apothekers werk.
HOOFDSTUK :is.
I\'hV.lIci-I llllUlkt hl\'t In illi|iit|.\'|-:it1;i:|i- i.itl *it-
timhout, vs. 1 ; tijn gereeiliirtMp, 3 ; hrt
kuiMTrn wa»rhvit, 8; het voorhof nift zijne
Inhanrsi 1. \'i. 9, ei (ii« kopert-n |-im, M. 20.
BezaJerl rn Ahóliab maken alle», 33. Optel-
lin» van tart s\'ituil, lilvrr co ko|irr. ilat door
het volk lnjernr»,br*rt wan, en o|,~avi- van
hetgeen er van gemaakt is, 24.
HIJ " maakte ook het brandoffer-
altaar v«n «ittimhout; vijf ellen was
detzelfs lengte, en \\yf ellen zijne breedte,
vierkant, en drie ellen zijne hoogte.
. \'- Kn iiii maakte deszelfs hoornen op
zijne vier hoeken; uit hetzelve waren
zijne hoornen; en hij overtrok het met
koper.
3  f Hij maakte ook al het gereedschap
des allaars, de potten, en de scholfelen,
en de besprengbekkens, en de kraauwe-
len, en de koolpannen; al zijne vaten
maakte hij van koper.
4  •\' Ook maakte hij aan het altaar eenen
rooster van ko;>eren netwerk, onder Mj-
nen omloop, van beneden tot zijn miil-
di\'ii toe.
5  Kn hij goot vier ringen aan de vier
einiirsi di-M koperen roosters, r..i plaatsen
voor de hnndbonmen.
fi Kn hij maakte de iiandboomen van
sittiinhout, en hij overtrok ze met koper.
7 Kn iivï deed t de handboomen in de
ringen anti ile zijden dei altaars, dat men
het met dezelve droeg; hij nmakte bet-
zelve hol van planken.
s ƒ Hij maakte ook het koperen wasch-
vat, met zijnen koperen voet, van de
spiegels der te hoop komende vrouwen,
die te hoop kwamen voor de deur van de
tent der samenkomst.
\'• ? Hij maakte ook den voorhof, aan
den /mdlioek zuidwaarts; de behangselen
tot den voorhof waren van lijn getweernd
linnen, van honderd ellen.
In Hunne twintig pilaren en derzelver
twintig voeten, waren van koper; de ha-
ken dezer pilaren en hunne banden wa-
ren van zilver.
11   Kn aan den noorderboek honderd
ellen, hunne twintig pilaren en derzelver
twintig voeten, waren van koper; de ha-
ken der pilaren en derzelver banden wn-
ren van zilver.
12  Kn aan den westerhoek waren be-
hangselen van vijftig ellen, hunne pilaren
tien en derzelver voeten tien; de haken
der pilaren en hunne banden waren van
zilver.
ia En aan den oosterhoek tegen den
opgang waren vijftig ellen.
14 De beliangselen aan deie zijde waren
vijftien ellen, derzelver pilaren drie en
hunne voeten drie.
Kt En aan de andere zijde van de deur
des voorhof*, van hier en van daar, waren
hphangselen van vijftien ellen : hunne
pilaren drif en derzelver voeten drie.
lfi Al de behangselen des voorhof» wa-
ren rondou van fijn geweernd linnen.
17 De voeten nu der pilaren waren van
koper, dn haken der pilaren, en hunne
banden, waren van zilver, rn het overdek-
sel hunner hoofden was van zilver, en al
de pilaren des voorbofs waren met zilver
omtogen.
Is En het deksel van de poort de»
voorbofs was van geborduurd werk, van
hemelsblaauw en purper, en scharlaken,
en rijn getweernd linnen : en twintigellen
was de lengte, en de hoogte in de breedte
waa vijf ellen, tegenover de behangselen
des voorhofs.
1\'J En hunne vier pilaren en derzelver
vier voeten waren van koper ; hunne ha-
ken waren van zilver, ook wn het over
deksel hunner hoofden en hunne banden
van zilver.
21) En al de pennen des tabernakels en
des voorhols rondom waren van koper.
21 Dit zijn de getelde dingen van den
tabernakel, van den tabernakel der ge-
tuigenis, die geteld zijn naar den mond
van Mozes, ten dienste der Levieten, door
de hand van Itbamar, den zoon van den
priester Aaron.
2: n**zale«\'l nu, de zoon van l\'ri, den
zoon van Hur, van den stam van Juda, \\
maakte al. dat de HKKRK aan Mozes ge-\'
boden had.
23 En met hem Ahóliab, de zoon vau >
Aht*amach, van den stam van Dan, een <
werkmeester en vernuftig kunstenaar, en |
een borduurder in hemelsblaauw, en in \'
-ocr page 80-
7\'t De kleederen der priesteren.
EXODUS 3<>.
Eiml, borstlap.
Ctirppr, en in scharlaken, en in fijn
onen.
24 Al het goud, dat tot het werk verar-
beid is, in het gansene werk des hrilig-
doms, te weten, het fond des beweegof-
fera, was negen en twintig talenten, en
zeven honderd en dertig sikkels, naar den
sikkel des heiligdoms.
_•\'> Het zilver nu van de geleiden der
vergadering was honderd talenten, en
duizend /even honderd vijf en zeventig
sikkelen, naar den sikkel den heilig-
doms.
26  Ken boka VOOT elk hoofd, dat in een j
halve sikkel, nHar den sikkel des heilii--
doms, van een ieder, die overging tot de
geleiden, van twintig jaren oud en daar-
huveii, namelijk zes honderd drie dui-
zend. vyf honderd en vijftig.
27  En er waren honderd talenten zil-
ver, om te gieten de voeten des heilig-
doms, en de voeten des voorhang* : tot
honderd voeten waren honderd talenten,
een talent tot eenen voet.
2* Slaar uit de duitend zeven honderd
vijf en zeventig sikkelen maakte hij de
haken aan de pilaren, en hij overtrok
hunne hoofden, en onitoog ze met handen.
-\'1 Het koper nu des bcweegoffers was
zeventig talenten, en twee duizend vier
honderd sikkels.
3t> Kn hij maakte daarvan de voeten
der deur van de tent der zameuknmst, en
het koperen altaar, en den koperen roos-
ter, dien het had, en al het gereedschap
ilet altaars.
31 Kn de voeten des voorhofs rondom,
en de voeten \\,»n de poort des voorhofs,
ook al de pennen des tabernakels, en al
de pennen des voorhofs rondom.
HOOFDSTUK 39.
\'en ibaakt dr auihts- en heiliffe kleederen der
I>rit\'ittt\'r-, v*. t j den efod, 3 J den borstlap
met lijnr 12 edrle «teenen, ketenen rn rin-
gen, B ; den mantel »»n den cfod, mi-t gra-
naatappHen rn M-helletje- «art igne roomen,
22: de linnPti kleederen, den hoed, den |*iir-
ilel, enz., 27 , dr plaat der kroon itan dm
hoed, 30. IL \' werk voleindigd rijnde wordt
hij Moze* gebrast, .13, w.lamn Mime» ziende
dnt alles TOlgSM het bevel van Qwl |**-
mukt is, hen legaat, 43.
ZIJ maakten " ook anibtsk leederen, om
in bet heilige te dienen, van hemels*
btaauw, en purper, en scharlaken; Ook
maakten zij de heilige kleederen, die voor
Aaron waren, gelijk de II KI lil: aan Mo-
zes geboden had.
2
b Aldus maakte hij den efod, van
Emd, hemeliblaauw en purper, en achar-
iken, en lijn getweernd linnen.
e En zij rekten uit de dunne platen
van goud, en sneden het tot draden, om
ie doen in het midden van het benieU*
blaauw, en in het midden van het pur-
per, en in het midden van het scharlaken,
en in het midden van het tijn linnen, van
het allerkunstelijkste werk.
4 Zij m.1 ikten zamcnvoegende schou*
derbanden daaraan ; aan des zelfs heide
einden werd hij samengevoegd.
& En \'• de kunKtelyVe riem ziius efod*,
ilie daarop was, was gelijk zijn werk, van
betzelfde, van goud, van hemels blaauw,
en purper, en scharlaken, en fijn ge-
weernd linnen, gelijk als de UKEILK aan
Mozes bevolen had.
6 Z;i bereidden ook de * Sardonixstee-
nen, omvat in gouden kastjes, als zegel*
gravering gegraveerd, met de namen der
zonen van Israël.
Kn j Iili zette ze op de schouderban-
den des efods, tot steenen der gedachte-
nis voor de kinderen Israëls, geluk de
III 1 Ui aan Mozes geboden had.
X 9 Hij maakte ook den borstlap van
het allerkuustclijkste werk, gelijk het
werk des efods, van goud, hemelsblaauw
en purper, en scharlaken, en tijn ge-
tweernd linnen.
9  \'"\' Hij was vierkant; zij maakten den
borstlap dubbel : eene span was zijne
lengte, en eene span was zijne breedte,
dubbel /linde,
10  * En zij vulden daarin vier rijen stee*
nen : eene rij van een\' Sardis, een\' Topaas
en een\' Karbonkel; dit is de eerste rij.
11  * En dr tweede rij van een" Smaragd,
een\' Saffier en een\' Diamant.
12  Kn de derde rij van een\' Hiacint,
Agaat en Ametist.
13  En de vierde rij van een\' Turkoois,
en een\' Sanlónix, en een\' Jaspis; omvat
in gouden kastjes in hut-ne vullingen.
14   Deze steenen nu, met de namen der
zonen van Israël, waren twaalf, met
hunne namrn, met zegelgravering; ieder
met zijnen naam, naar de twaalf stammen.
l\'i /ii maakten ook aan den borstlap
gelijkeindtgende ketentjes, van gedraaid
werk, uit louter goud.
It> En zij maakten twee gouden kastjes,
en twee gouden ringen; en zij zetten die
twee ringen aan de heide einden des
borst la ps.
17 En zij zetten de twee gedraaide
gouden ketentjes aan de twee ringen, aan
de einden van den borstlap.
15   Doch de twee andere einden der
twee gedraaide ketenen zetten /ij aan de
twee kastjes, en zij zetten ze aan de
schouderbanden des efods, regt op de
voorste zijde van dien.
I!» /ii maakten ook twee gouden rin
gen, die zy aan de twee ander» einden
des borstUpH zetten, inwendig aan zijnen
boord, die aan de zijde des efods is.
20  Nog maakten zij twee gouden rin\'
gen, die zij zetten aan de twee schouder-
banden van den efod. beneden, man des-
zelfs voorste zijde, tegenover zijne a»-
•tere w>ege, boven den kunstrieken riem
des efods.
21  Kn /ii bonden den borstlap met
zijne ringen aan de ringen van den efod,
met een hemelsblaauw snoer, dat hij op
den kunstelijken riem van den efod was;
opdat de borstlap viin den efod niet af-
jreseheiden wierd, geluk als de HEERK
aan Mozes grboden had.
22  En hij maakte den mantel des efods
van geweven werk, geheel van hemels*
blaauw.
23  En het gat des mantels was in de*-
zelfs midden, als het gat eens pantsiers:
dit gat had eenen boord rondom, dat het
niet gescheurd wierd.
24  En aan de zoomen des mantels
maakten zij granaatappelen van he-
melsblaauw, en purper, en scharlaken,
getweernd.
25  Zn maakten ook schelletjes van lou-
ter goud, en zij stelden de schelletjes
tusschen de granaatappelen, aan de
zoomen des mantels rondom, tusschen
de granaatappelen;
2G Dat er een schelletje, daarna een
granaatappel was; wederom een schel*
letje, en een granaatappel; aan de zoo-
men des mantels nuiidom : om te dienen,
gelijk als de iMTKI. aan Mozes gebo*
den had.
27 -\' Zn maakten ook de rokken van
tijn linnen, van geweven werk, voor
Aaron en voor zijne zonen;
2s En den hoed van tijn linnen, en de
sierlijke mutsen\'van tijn linnen, -* en de
linnen onderbroeken van fijn getweernd
linnen;
29 En den gordel van tijn getweernd
linnen, en van hemelsblaauw, en purper,
en scharlaken, van geborduard werk, ge-
lijk als de 111 I UK aan Mozes geboden
had.
3(1 " /ij maakten ook de plant van de
kroon der heiligheid van louter goud, en
-ocr page 81-
gouden plaat, enz.
EXODUS uk
OprigMng ran 75
tij schreven daarop een schrift, met ze- I
gelgraverin* : PK HEILIGHEID DKS I
HEKREN
ten : • dan zult gij het deksel van de deur
des tabernakels ophangen.
6  (.Jij zult ook het altaar des brand*
otter* zetten voor de deur van den ta-
bernakel, van de tent der zamenkomst.
7  Kn gij zalt het waschvat zetten tus-
schen de tent der zamenkomst, en tus-
schen het altaar; en gij zult water daarta
doen.
S \'( Daarna zult gij den voorhof rondom
zetten, en gij zult het deksel ophangen
aan de poort des voorhof*.
!t Dan zult gij de zalfolie nemen en
zalven den tnbernakel, en al wat daarin
is; en gij zult denzelven heiligen, met
al zijn gereedschap, en het zal eene
heiligheid zijn.
|n \' liii zult ook het altaar des brand-
oll\'ers zalven, en al zijn gereedschap;
en gij zult het altaar heiligen, en het
altaar zal heiligheid der heiligheden zijn.
11 Dan zult _-m het waschvat zalven
en deszelfs voet; en gij zult het heiligen
IC Gij zult ook Aaron en zijne zonen
doen naderen, tot de deur van de tent
der zamenkomst; en gij zult hen met
water wUaCaCn.
r; Kn gij zult Alron de heilige kleede\'
ren aantrekken; en gij zult hem zalven,
en hem heiligen, dat hij Mij het pries\'
terambt bedicne.
14  Gij zult ook /.line zonen doen nu
de>en, en zult hun de rokken aantrekken.
I-i In gij zult hen zalven, gelijk als gij
hunnen vader zult gezalfd hebben, dat ZÜ
Mij het priesterambt bedienen. Kn het
la) geschieden, dat hun hunne zalving
zal zijn tot een eeuwig priesterdom bij
hunne geslachten.
Ifi Mozes nu deed het naar alles, wat
hem de HEERE geboden bad: alzoodeed
W).
17 Kn het geschiedde in de eerste
maand, in ƒ het tweede jaar, op den eer
sten der maand, dat de tabernakel op-
gengt werd.
15  Want Mozes rigtte den tabernakel
op, en zette zijne voeten, en stelde zijne
berderen, en zette zijne rigchelen daar*
aan, en hi* rigtte deszelfs pilaren op.
1\'J Kn lm spreidde de tent uit over den
tabernakel, en hij zette het deksel der
tent daarboven op, gelijk als de HEBRE
aan Mozes geboden had.
2» Voorts nam hó- en leide degetuijce-
nis in de ark, en deed de hand hoornen
aan de ark, en hij zette het verzoen-
deksel boven op de ark.
21  Kn hij bragt de ark in den taberna-
kei, en :\' hij hing den voorhang van bet
deksel op, en bedekte de ark der getui-
genis, gelijk als de UEKKE aan Mozes
geboden had.
22  Hij zette ook de tafel in de tent
der zamenkomst, aan de zijde des taber*
nakels tegen het noorden, buiten den
voorhang.
23  \'\' En hÜ schikte daarop het brood in
orde, voor het anngezigt des HKKRKN.
gelijk als de HKKRK aan Mozesgcboden
had.
21 Hij zette ook den kandelaar in de
teut der zamenkomst, regt over de tafel,
aan de zijde des tabernakels, zuid-
waart s.
SI Kn hij stak de lampen aan voor het
aaugezigt des HKKRK.N, gelijk als de
HKKRK anu Mozes geboden had.
•y< Kn hij zette het gouden altAar in
de tent der zamenkomst, voor den voor-
bang.
27 Kn hij stak daarop aan reukwerk
van welriekende specerijen, gelijk als de
HKKRK aan Mozes geboden had.
2S Hij hing ook het deksel van de deur
des tabernakels.
29 Kn hü zette bet altaar des brand-
otl\'ers aan de deur des tabernakels, van
zij hechtten een snoer van he- \'
luelshlaauw daaraan, nui mm den hoed van
boven tp hechten, gelijk aU de HKKRK
aan Mozes geboden had.
Aldus werd al het werk des taber-
nakels, van de tent der ca men ko mm
voleind; en de kinderen Israei* hadden
het gemankt naar alles, nat de IIEERK
Mozes geboden liad, al7.no hadden
zij het gemaakt.
Daarna hragten zij den tabernakel
tot Muzen, de tent, en «I haar gereed-
schap, hare haakje», hare berderen, hare
rochelen, en hare pilaren, en hare voeten;
34  Kn het deksel van rnodgcverwde
ramsvellen, en het deksel van dassenvel-
h\'D, en den voorhang van het deksel;
3-"> De ark der getuigenis, en harehand-
bootnen, en het verzoendeksel;
3»* •/ De tafel, met al haar ge reed se hap,
en de toonbrooden;
37 Den louteren kandelaar met zijne
iiQ\'pen, de lampen, die men toeristen
meest, en al deszplls gereedschap, en de
olie tol het licht ;
35  Verder het gouden altaar, en de
Züll\'olie, en het reukwerk van welrie-
kende specerijen, en het deksel van de
deur der tent.
39  Het koperen altaar, en den koperen
rooster, dien het heeft, deszclfshandboo-
men, en al zijn gereedschap; bet wa*eh-
vat en zijnen voet;
40  De behangselen den vi.oriiofs, zijne
pilaren en zijne voeten, en het deksel van
de poort des voorhof*, zilne reien, en
zijne pennen, en al he* gereedschap van
de dienst dei tabernakels, tot de tent der
zamenkomst;
                                  *
41   f De ambtskleederen, om in het hei-
ligdom te dienen, de heili ;e kleederen
van deu priester Aaron, en de kleederen
van zijne zonen, om het priesterambt te
bedienen.
42  .Naar alles, wat de HKKRK aan Mo-
zes geboden had, alzoo hadden de kin-
deren Israëls het gansche werk gemaakt.
43  Mozes nu bezag het ganmlie werk,
en ziet. ztf hadden het gemaakt, geluk
als de HKKRK geboden had : alzoo had-
den zy het gemaakt. Toen zegende hen
Mozes.
HOOFDSTUK 40.
(iod bmrM Mme» den Trdwnuik< I op te rirr-
trn, vs. 1 i alles in unie te -ehtkken, 4; en
il. n voorhof rondom ti1 [il.i:ii-i\'ii. 8. Den
Tabernakel met al «ijn gereedsehap, ook het
.•ilt.t.ir en het wasrhvat, met olie te zalven,
9. \\arun en njne ionen te wastenen, te
kleeden. te talven en te heilij-en, V> Mom
vullin i.L-t ilit alle., IC ; lnj brengt (te Ark
in den Tabernakel, 21, en iet 4e tafel, 32,
den kandelaar. 2\\, het fouden altaar, 2f>,
hit koperen altaar, 2\'.\\ en het wasehvat, 90;
hij n\'irt ook den voorhof op en vali iii.ÜL\'t
het [Teheele werk, 33. (ioda heerlijkheid
vervult den Tabernakel, 3V. op welke nu de
H\'o1k- en vuurkolom, die hit volk geleidt,
nut, 33.
VERDER sprak de IIEERK tot Mozes,
zeggende :
2  Op den dag der eerste maand, te w*-
te*
op den eersten der maand, zult gij
Jen tabernakel, de tent der zamenkomst,
oprigten.
3  Kn gij zult aldaar zetten de ark der
getuigenis; en gij zult de ark met den
voorhang bedekken.
4  " Daarna zult gij de tafel daarin bren-
gen, en gij zult schikken wat daarop te
schikken is; \' gij zult ook den kandelaar
daarin brengen, en zijne lampen aan-
steken.
5  Ku gij zult het gouden altaar ten
reukwerk voor de ark der getuigenis tet-
-ocr page 82-
7fi den tabernakel.
LEV1TICUS I, 1\'.
HX van bet brand* en spijsoffer.
ie lent der zamenkomst : en h\\) offerde
daarop brandoffer en spijsoffer. gelijk
al* de HKKKK win Mozos geboden had.
3n Hij zette ook hri mum hvat tusschen
de tent der zamenkomst, eti tussen en
liet altaar; en bij deed water daarin om
te wasschpn.
31 En Mozes, en Aaron, en zijne zonen
wiesschen daaruit hunne handen en
hunne voeten.
3\'J AU zij ingingen tot de tent der za-
mcnkomst, en aU zij tot bet altaar na-
derden, zon wiesschen zij zirb, gpliik als
de HKEBE aan Mozes geboden bad.
3;t Hu riglte ook den voorhofop, rond-
om iIpii tabernakel en het allaar, en hu
hing het deksel van de poort den voor-
hof* op. Al zoo voleindigde Mozes bet
werk.
| 34 I Toen bedekte de volk de tent der
\' tamenkomst; en de heerlijkheid de»
\' MEEREN vervulde den tabernakel.
3ó Zoodat Mozes niet kon ingaan in de\'
! tent iler tamenkomst, dewijl de wolk
daarop bleef, en de heerlükhpid des
NETHEN den tabernakel vervulde.
M AU nu de wolk opgeheven werd
van boven den tabernakel, zoo reiidpn
de kinderen Israt\'U voort in al hunne
reizen.
37 Maar als de wolk niet opgeheven
werd, zoo reisden zij niet tot op den dag.
dat «ü opgeheven werd.
3** k H\'ant de wolk des HKKltEN was
op den tabernakel bij dag, en het vuui
was er bij naelit op, voor de oogen van
het gansche huis Israels, in al hunne
reizen.
HET DERDE BOEK VAN MOZES,
asHAAaa
LEVITICU8.
HOOFDSTUK I.
ffi 1 ti\'ti aangaande bet vrijwillig brandoffer.
i. 1 ; nrt moert fijn Af van runderrn. 3. rtf
.n *chap--n en geiten, 1». c\\f van tortel-
livcn en jonge duiven, H
E.N de HEERE riep Mozes, en sprak
tot hein uit de tent der zamenkomst,
zeggende:
Spreek tot de kinderen IsraeU, en
zeg tot ben i AU een menscb uit u den
11EEHE eene offerande zal offeren, gij
zult uwe offeranden offeren van hot vee,
an runderen en van schapen.
3 Indien zijne offerande een brandoffer
van runderen is, zoo zal hij een volkomen
mannetje offeren : •• aan de deur van de
tent der zamenkomst zal hij dat offeren,
naar zün welgevallen, voor tiet aangezigt
des HEKKEN.
i En bij zal zijne hand op het hooft!
des brandoffers leggen, opdat het voor
hem aangenaam zij, om hem te verzoenen.
• Daarna zal bij het jonge rund slagten
voor het aangezigt des HEEltEN; en de
zonen van Aaron, de priesters, zullen het
bloed offeren, en het bloed sprengen
rondom dat altaar, hetwelk voor de deur
van de tent der zauienl.omsi is.
fi Dan zal bij het brandoffer dp huid
aftrekken, en het in zijne stukken deelrn.
7 En de zonen van Aftroti, dea pries-
r, lollen vuur maken op het al laar,
en zullen bet bout op liet vuur schikken.
S Ook zulleu de zonen van Aaron, de
priesters, de stukken, bet hoofd en het
smeer, schikken up het hout, dat op Liet
vuur, hetwelk op bet altaar is.
9  Doch zijn ingewand, en zijne schen-
krlen zal men net water wanchen ; en
;le priester zal dut allee aansteken op bet
altaar : het is een brandoffer, een TUUrof-
ter, tot een\' liefelijken reuk deti 1IEERK.
10  En indien zijne offerande is van
klein vee, van schapen of van geiten, ten
brandoffer, zal hij < e volkomen man-
neije offeren.
11  En hij zal dat slagten aan de zijde
n het altaar, nonrdwaerls, voor het
aangezigt des HEEREN; en de zonen
an Aaron, de priester*, zullen zijn bloed
rondom op bel altaar sprengen.
12  Daarna zal hij het in zijne stukken
deelen, mitsgaders zijn hoofd en zijn
smeer; en de priester zal die schikken op
het hout, dat op het vuur U, hetwelk op
het altaar is.
13  Doch het ingewand en de schenke-
leo zal men met water wasschen; en de
priester zal dat alles offeren en aansteken
op bet altaar : het is een brandoffer, een
vuuroffer. tot een* liefelijken reuk den
HEERE.
14  t ii indien tune offerande voor den
IIEEltE een brandoffer van gevogelte is,
coo tal bi) zijne offerande van torteldui\'
ven, of van jonge duiven, offeren.
l.\'i En de priester zal die tot het altaar
breugen. en dc-zelfa hoofd met zijnen
nagel splijten, en op het altaar aanste*
ken; en zijn bloed zal aan den wand des
altaars uitgeduwd worden.
16  En zijnen krop niet z\\ine vederen
zal hij wegdoen, en zal bet werpen bij
het altaar, oostwaarts, aan de plaats
der MOB.
17  Verder zal hü die niet zijne vlcu*
gelen klieven, niet afscheiden; en de
liriester zal die aansteken op het altaar,
op het hout. dat op het vuur is : het is
een brandoffer, een vuuroffer, tot een\'
liefelijken reuk den HEERE.
HOOFDSTUK 2.
W\'\'l!i\'n aangaande hi\'t \'vrijwillig spijsnffrr .
het morst van uieelMoPin lijn, met olip en
wierook, .\'.f ranuw en ongebakken, v*. 1, Al"
in .len oven gebakken, i, of geknokt in He
l>itn, 5, of in «Irn ketel ge-oden, 7 ; geen
zuurdeeg of honig iimgt er in gemengd lyn,
II. Wet aangaande het offer der eerst elin-
gen. 12. Alte offer* moesten nirt tont ge-
i out en worden, 13. IV eerste vrachten, 11.
ALS nu ee.nc ziel eene offerande » van
spüsoffer den HEERE zal offeren,
zijne offerande zal van nipplbloem zijn;
en bij zal olie daarop gieten, en wierook
daarop leggen.
\' Eu bij zal bet brengen tot de zonen
van Aaron, de priesters, een van welke
daarvan zijne hand vol grijpen zal uit
deszelfs meelbloem, en uit deszetfs olie,:
met al deszelr\'s,wierook ; en de priester
\'\' \'ui de*E<-lf» gedenkoffer aansteken op b i
hel altaar : he< is een vuuroffer, tot een\'
liefelijken reuk den HEERE.
3  Wat nu overblijft e *an het spijsoffer, •\' \'•
zal voor Aflron en zijnr zonen zyn : het
is eene heiligheid der iieiligheden van de
vuurofferen des HEKKEN.
4  En als gij offeren zult eene offerande
van spijsoffer, eed gebak des ovens; het
zullen zijn ongetuurde koeken van meel-
-ocr page 83-
Wetten van bet dankoffer
LKV1TICCS 3, 4.
H En lui zal zijne hand op het hoofd
zijner offerande leggen, en hy »\' die
slagten \\oor de tent der zamenkomst ;
en de zonen van Aaron zullen het bloed
daarvan sprengen op het altaar rondom.
\'i Daarna zal mi van dat dankotfereen
vuuroffer den HEEUE offeren : zijn vet,
den geheelen staart, dien hij digtaan den
ruggeicraat zal afnemen, en het vet, be-
dekkende bet ingewand, en al het vet,
dat aan het ingewand is ;
1(1 Ook beide de nieren, en het vet, dat
daaraan is, dat aan de wcekdarmen is ;
en het net over de lever met de nieren,
zal hij afnemen.
11   Én de priester zal dat aansteken op
het altaar : het is eeue <•• spijs des vuur*
offers den HEBRE.
12  Indien nu zijne offerande eene geit
is, zoo zul hii die offeren voov het aan-
gezigt des HEKREN.
13  En hij zal zijne hand op haar hoofd
leggen, rn hij zal haar slagten voor de
tent der zamenkomst ; e*i de zonen van
Aaron zullen haar bloed op het altaar
sprengen rondom.
11 Dan zal hij daarvan ziine offerande
offeren, een vuuroffer den HEERE : het
vet bedekkende bet ingewand, en al het
vel, dat aan het ingewand is .
1  • Mitsgaders de beide nieren, en het
vet, dat daaraan is, dat aan de weekdar-
men is ; en het net over de lever, met
de nieren, 7al hij afnemen.
Ifi En de priester zat die aansteken op
het altaar : het is eene spijs des vuurof-
fera, tot een\' liefelijken reuk ; alle vet
zal des HEERKN zyn.
17 Dit zij eene eeuwige inzetting voor
uwe geslachten, in al uwe woningen
geen vet noch •\' bloed zult gij eten.
HOOFDSTUK 4.
Wetten aangaande <ie offer» voor zonden door
.il"In ;i\'ii. •. v*. 1 ; voor den prienter, S; voor
<te reheele gemeente, IS, voor een" vormt of
ovente, 22, en vour iemand uit het volk, 37.
VERDEK sprak de HEERE tot Motet,
zeggende i
2  Spreek uu tot de kinderen Israël*,
zeggende Als eene ziel zal gezoudigd
hebben, door afdwaling van eenige ge-
boden des HEERKN, dat niet zou ge-
daan wnr.lt n, en tegen een van die zou
gedaan hebben ;
3  Indien de priester, die gezalfd is, z&l
gezondigd hebben, tot schuld des volks,
zoo zal hij voor zijue zonde, die hij ge-
zondigd heeft, oil\'eren eenen var, een
volkomen jong rund, den HKERE ten
zondoffer;
4  Kn hij zal dien var brengen tot de
dpur van de tent der zamenkomst, voor
het aangezigt des HEEREN ; en hij zal
zijne hand op het hoofd van dien var
leggen, en bij zal dien var slagten voor
het aangezigt des HEKKEN.
.> Daarna zal die gezalfde priester" van
het bloed van den var nemen, en hij zal
dat tot de tent der zamenkomst brengen.
6  Eu de priester zal zijnen vinger in
dat bloed doopeu ; eu van dat bloed zal
nu zevenmaal sprengen voor liet aange-
zigt des HEBREN, voor den voorhang
van het heilige.
7  Ook zal de priester van dat bloed
doen i op de hoornen des reukaltaar* der
wclriekeude speceryen, voor het aange*
zigt des HEEREN, dat in de tent der
zamenkomst is ; dan zal hii al het bloed
van den var uitgieten aan den bodem
van het altaar des brandoffers, hetwelk
is aan de deur van de tent der zamen-
komst.
s Verder, al het vet van den var dei
zondoffers zal hii daarvan opnemen :
• het vet bedekkende het ingewand, en
ai het vet, dat aan het ingewand is;
bloem, met olie gemengd, en ongezuurde
vl;i(li*n, met olie bestreken.
5  1 ii indien uwe offerande «pij solfer
is, in de pan gekookt, zij zal zijn van
ongezuurde meelbloem, met olie ge-
inengd.
6  Breekt 7e in «tukken, en giet olie
daarop : bet is een spysoffer.
7  Kn zoo uwe offerande een spüsoffer
dea ketela is, het zal van meelbloem inet
olie gemaakt worden.
*• Dan zulr gij dat spysoffer, hetwelk
daarvan zal gemaakt worden, den
HEERE toebrengen ; en men zal het
tot den priester doen naderen, die het
tot het altaar dragen zal.
lJ Kn de priester zal van dat spysoffer
deszelfs gedenkoffer opnemen, en op het
altaar aansteken i het is een vuuroffer,
tot een\' liefelijken reuk den HEEUE.
10  Kn wat overblijft van het spysoffer,
zal voor Aaron en zijne zonen zijn : het
ia eene heiligheid der hrilighedeu van de
vuurofferen des HEEREN".
11  Geen spysoffer, dat gij den HEERE
zult offeren, zal met deesem gemaakt
worden ; want van geen zuurdeesem, en
van geen honig zult gijlieden den HKKRK
vuuroffer aansteken.
12  De offeranden der eerttelingen zult
gÜ den 11KKKK offeren ; maar op het
altaar zullen zy niet komen tot een"
liefeliiken reuk.
IJ Kn alle offerande uws spijsoffcr*
zult jru met zout zouten, en het zout dea
verbonds van uwen Gal van uw spijs-
offer niet laten afblijven : ,i met al uwe
offerande zult gij zout offeren.
14  En zoo gij den HEEUE een spijs-
offer der eerste vruchten offert, zult gij
het spysoffer uwer eerste vruchten van
groene aren, bü bet vuur gedord, dat is,
het klein gebroken graan van volle-groene
aren, offeren.
15  Kn gij zult olie daarop doen, en
wierook daarop leggen : het is een spijs-
offer.
16  Zoo zal de priester deszelfs gedenk*
offer aansteken van zijn klein gebroken
graan en van zijne olie, met al den wie-
rook : het is een vuuroffer den IIEKUE.
HOOFDSTUK 3.
Wetten aangaande het dankoffer ; het aipnat
lijn, rtf van riitiili-n-ii. va, 1, fif viui >< h.i|>i ii
en geiten, 12, m.t een verbu.l van het vet
of bloed te eten. 17.
EN indien zUne offerande een dank-
offer is : zoo hy ze van de runderen
offert, hetzij mannetje of wijfje, volko-
men zal Mi die offeren, voor het aange-
zigt des HEI II! V
2  En hij zal zijne hand op het hoofd
zijner offerande leggen, en zal t.<- slagteu
voor de deur van de tent der eamenkoinst;
de zonen van Aaron, de priesters,
zullen het bloed rondom op het altaar
sprengen.
3  Daarna zal hij van dat dankoffer een
uuroffer den IIEEKK offeren; " het vet,
dat het ingewand bedekt, en at het vet,
hetwelk aan het ingewand is.
4  Dan zal hij beide de nieren, en het
vet, hetwelk daaraan is, dataandeweek-
darmen is ; en het net over de lever, met
de nieren, zal hij afnemen.
5  En de tonen van Aaron zullen dat
aansteken \'\' op het altaar, op het brand-
offer, hetwelk op liet bout zal zyn, dat
op het vuur is i het is een vuup.ffer, tot
een\' liefelijken reuk den HEERE.
6  En indien zijne offerande van klein
vee is, den HEEUE tot een dankoffer,
hetzij mannetje of wijfje, volkomen zal
lin die offeren.
7  Indien liii een lam tot zijne offerande
offert, zoo zal hij het offeren voor bet
aangezigt des HKKKK.V
**ffi
d On. 9 i.
-ocr page 84-
7« Wetten van
LEYITICUS 5.
het zondoffer.
9  Daartoe de twee nieren, en het vet,
dat daaraan is, dat aan de weekdarmen
in, en het net over de lever, met de
nieren, ui hij afnamen ;
10  Gelijk als het van den oh des dauk-
offers opgenomen wordt ; J <n de pries-
ter zal die aaustekeo op het altaar dm
brandoffers.
11   .Maar de • huid van dien var, en al
zijn vlecseh, met zijn hoofd en met zijne
schenkelen, en zijn ingewand, en zijn\'
mest ;
12  En dien geheelcn var / zal hij tot
buiten het leger uitvoeren, aan eene
reine plaats, waar men de asch uitstort,
en zal hein met vuur op liet hout ver-
brandeu , bij de uitgegutene a*ch zal hi.
verbrand worden.
13  Indien nu y de geheele vergadering
van Israël afgedwaald zal zijn, en de
/aak voor de oogeu der gemerute ver-
borgen is, en zij iets gedaan zullen heb-
ben tegem eenige van alle gebodrti da
HU KI.\\. dat niet zoude gedaan worden,
en ziin schuldig geworden .
14  En die zonde, die zij daaite^eu ge-
zondigd zullen hebben, bekend i* ge-
worden : zoo zal de gemeente eenen var,
een jong rund, ten zon doller offeren, en
dien voor de tent der zamenkouist bren-
Ben ;
l.i l.ii de oudsten der vergadering zul-
len hunne banden op het hoofd van den
var leggen, voor het aangezigt de»
UEEREN ; en hij zal den var slagten
voor het aangezigt des HKEREN.
l*ï Daarna zal die gezalfde priester van
het bloed van den var tot de rent der
zamenkomst brengen.
17  En de priester zal zijnen vinger
indoopeu, nemend? van dat bloed ; en
hij zal zevenmaal sprengen voor het
aangezigt des HEBREN, voor den voor-
hang.
18  Eu van dat bloed zal hij doen op de
hoornen van het altaar, dat vnajr het
aangezigt des HEBREN is, dat in de
tent der zauieDkoinnt ib ; dan /al hij al
l.et bloed uitgieten, aan den bodem van
het altaar des brandoffers, hetwelk is
voor de deur van de teut der zanten -
komst.
I\'.i Daartoe zal liij al zijn vet van hem
opnemen, en op het altaar aansteken.
2(1 En hij zal dezen var doeu, gelijk als
hij den var des zondoffers gedaan heeft,
alzoo zal hij hem doen ; en de priester
zal voor hen verzoening doeu, en het zal
hun vergeven worden.
21   Daarna zal hij dien var tot builen
het leger uitvoeren, en zal iiem verbran-
den, gelijk als hij den eersten var ver-
brand beeft : het is een zondoffer der
gemeente.
22  Als een overste zal gezondigd hebben,
en tegen een van de geboden des HBEREN
zijns Gods, door afdwaling, gedaan zal
hebben, hetwelk niet /.ougedaau worden,
zoodat hij schuldig is ;
23  Of men zijue zonde, die lm daart?-
gi\'ii gezondigd heeft, aan hem zai bekend
gemaakt hebben : zoo zal hij tot zijn
offer brengen eenen g**jfenbok. een vol-
komen mannetje.
24  En hij zal zijne hand op het hoofd
vau den bok leggen, en zal hem slagteii
ui de plaats, waar uien het brandoffer
slagt, voor het aangezigt des HEBREN :
bet is een zondoffer.
25  Daarna zal de priester van bet bloed
des zondoffers met zijnen vinger nemen,
en dat op de hoornen va.i het altaar des
brandoffers doen : dan zal hij zijn bloed
aan den bodem van het altaar denbraiid-
offers uitgieten.
26   11 ü zal ook al zijn vet op het altaar
aansteken, gelijk het vet des dankoffers ;
zoo zal de priester voor hem verzoening
doen van zijne zonde, en het zal hem
vergeven worden.
«il, zoo H-m: tnensch van het volk
I des lauds door afdwaling zal gezondigd
I hebben, dewijl lui iets doet feu** een I
van de geboden de* HEBREN, dat niet1
gedaan zuu worden, zoodat bij schul-
i dik >« i
2s Of men /line zonde, die hij geznn
digd beeft, aan hein zal hekend gemaakt
hebben : zoo zal hij tot zijne offerande
; brengen eene jonge geit, een volkomen
wijfje, voor zijne zonde, die hij gezou-
digd heeft.
9 En :.n zal zijne h%nd op bet hoofd
des zondoffers leggen ; en men zal dat
zondoffer slagten in de plaats des brand-
offers.
\'M Dnarna zal de priester van haar
bloed met zijnen vinger nemen, en doen
net op de hoornen van het altaar des
brandoffers ; dan Kal hij al liet bloed
I daarvan aan den bodem van dat altaar
. uitgieten.
31   • En al haar vet zal lui afnemen,
I gelijk als het vet van het dan koffer afge-
| nomeii wordt, en de priester -- zal tiet
| aansteken op het altaar, tot e*n\' üefe-
lijken reuk den HU:UK . en de priester!
zal voor hem verzoening doen, en het,
zal hem vergeven worden.
32    Maar zoo hij een lam voor zijne
offerande ten zondoffer brengt, het zal
een volkomen wijfje zijn, dat hij brengt.\'
\'S3 En hij zal zijne hand op het hoofd
des zondoffers leggen, en bij zal dat
slazten tot een zondoffer, in de plaats,
waar men het brandoffer slagt.
34 Daarna zal de priester van het bloed
des zondoffers met zijnen vinger nemen,
en zal het doen op de hoornen van het
altaar des brandotters ; dan zal bij al
bet bloetl daarvan aan den bodem van
dat altaar uitgieten.
BB Ku ;il het vet daarvan zal hij afne-
inen, gelijk als het vet van het lam den
dankoffer» afgenomen wordt, endepries-
ter zal die aansteken op het altaar, op de
VMrunYereil des HEBREN; en de priester
zal voor hein verzoening doen over zijne
zonde, die hij gezondigd heeft, en het
zal hem vergeven worden.
HOOFDSTUK 5.
W, il, ii ;i:iri\'.*.i iii.i,\' ili\' *i huldoltYr» voor dm
gehoorde*, ssaar verawegesea vloek, »•• 1 -.
mor bet oabedaehl aanraken v»n Iets, «Ut
onrein i», 2 ; voor liirtvswrtli» tw«ren, *; voor
het vergrijp »*•» gehelllgds dingen, Li.
ALS nu een mensen zal gezondigd heb* I
ben, dat hij gehoord heeft eene stem!
des vloeks, waarvan hij getuige is, hetzij i
dat hit het geüeu of geweten heeft ; in-;
dien hij het niet te kennen geeft, zoo zal\'
hij zijne oiueregtigheid diagen.
2 » Of wanneer een meuacli eenig on-
rein ding zal aangeroerd hebben, hetzij
het doode aas van een wild onrein ge-
dierte, of bet doode aas vau onreïu vee,
ui het doode aas van onrein kruipend
i gedierte j al is het voor hem verborgen
j geweest, nogtaue is hij onrein en schuldig.
j 3 Of als hij zal aangeroerd hebbm de
on rei ti i gii ei il van een\' meti-cb. naar «1
zijne onn-inigheiil, waarmede hij onrein
[ wordt ; en het is voor hem verborgen
geweest, eu hij is het gewaar geworden,
! zoo is hij schuldig.
I 4 Of als een uiensch zal gezworen
| hebben, onbedacht met zijne lippen uit-
l sprekende, oiu kwaad te doeu, of om
; goed te doen : naar al wat de meusch
, in den eed onbedacht uitspreekt, en het
i is voor hem verburgen geweest, en hij is
- het gtwaar geworden, zoo is bij aan eeu
I van die schuldig.
1 b Het zal dan geschieden, als hij aan
r i.,-v. ir, 27
N..... I\'.\'T
ll.br. 13.11.
-ocr page 85-
Wet van het achuldoffer.
Wetten van 79
LKV1TICUS f..
. C. ren van die schuldig >». dat hij belijden
cal, waarin lm gezondigd heeft;
6  En tot zijn schuldulTer den lil IKK
voor zijne tonde, die hij gezondigd beeft,
brengen zal een wijfje van klein vee, een
lam of eene jonge geit, voor de zonde :
zoo zal de priester voor Item van wege
zijne zonde verzoening doen.
7  \'• Maar indien /uur hand zoo veel
niet bereiken kan, als genoeg is tot een
tluk klein vee, zoo zal bij tot /rn offer
[voor de schuld, die lnj gezondigd heeft,
den HEKRK brengen twee tortelduiven,
of twee jonge duiven, eene ten zondoffer,
j en eene ten brandoffer.
8  Kd hü zal die tot den priester bren-
Epu, welke eerst die zal offeren, die tot
et tondoffer is; en z*l haar hoofd\' uiet
zijnen nagel nevens baren nek splijten,
maar niet afscheiden.
9  Kn van bet bloed dea zondoffers zal
hij aan den wknd van het altaar spren-
Een; maar het overgeblevene van dat
loed zal uitgeduwd «orden aan den bo-
jdem van het altaar: het is een zondoffer.
10  Kn de andere zal hij ten brandoffer
1 \'- maken, >\' naar de wijze; zou xal de pries-
ter voor hem, van wege zijne zonde die
liij gezondigd heeft, verzoening doen, en
het zal hem vergeven worden.
11  Maar indien zijne hand niet reiken
kan aan twee tortelduiven of twee joni-e
duiven, zoo zal hij, die gezondigd heeft,
tot zijne offerande brengen bet tiende
deel van eene efa meelbloem ten zond-
offer; hij zal geene olie daarover doen,
noch wierook daarop leggen, want het is
een zondoffer.
12  Kn hij zal dat tot den priester bren-
C rif-ter» aangaande het bereiden van het I
randnffer, 8 ; van het SyBsiUniT, in het al-
I j-e ineen. H, en hg de inwijding van Aaron1
i en \'ij"e fnnen, 19, en van bet zondoffer, 31.
VKKDER sprak de HKKHE tot Mozes,
leggende :
2 Als een rnensch gezondigd, en tegen
den HEEKK door overtreding overtre-
1 den zat hebben, dat hij aan zijnen naai*
te zal gelogeu hebben van hetgeen hem
in bewaring gegeven, of ter hand gesteld
was, of van roof, of dut hij met geweld
zijnen naaste onthoudt;
\'S Ot dat bij het verlorene gevonden, en
daarover gelogen, en met valschheid g»-
zworen zal hebben; • over iets van alles a
| dat de mensch doet, daarin zondigende :
! 4 Het zal dan geschieden, dewijl L;i
gezondigd heeft, en schuldig geworden;
: is, dat bij wederuitkeeren zal den roof,
j dien hij geroofd, of het onthoudene, dat:
j hij met geweld onthoudt, of het bewaarde,
dat bij in-m te bewaren gegeven was, of
\' het verlorene, dat hii gevonden heeft; i
i ó Of van al, waarover hij valttchetijk.
gezworen heeft, dat hij hetzelve in zijne
hoofdsom wedergeve, en nog het vijfde
deel daarenboven toedoen zal : wiens dat
is, dien zal hü dat geven op den dag
/uu. r schuld.
0 Kn hü /...! den IIKKKK zijn schuld*
offer brengen tot den priester, een\' vol-
komen ram uit de kudde, met uwe n:imi-
ting, ten schuldoffer.
7 Pan zal de priester voor hem ver-
zocning doen voor het aangezigt des
HEEREN, en het zal hem vergeven
worden; over iets van al, wat bij doet,
waar hij schuld aan heeft.
- Verder sprak de HEERE tot Mozei,
zeggende :
9  Gebied Aaron en zijne zonen, zeg-
gende : Pit is de wet des brandoffers;
het is hetgeen, wat door de branding op
het altaar den gansenen nacht tot aan
den morgen opvaart; alwaar het vuur des
altaars zal brandende gehouden worden.\'
10  En de priester zal zijn linnen kleed\'
aantrekken, en de linnen onderbroek1
over zij» vleesch aantrekken, en zal de
asch opnemen, als het vuur het brand*
offer op hel altaar zal verteerd hebben,
en zal die bij bet altaar leggen.
11   Paarna zal hij zijne kleederen uit-
trekken, en zal andete kleederen aan*
doen, en zal de asch tot buiten het leger
uitdragen aan eene reine plaats.
12  Het vuur nu op het altaar zal
daarop brandende gehouden worden, het\'
zal niet uitgebluscbt worden; maar de\'
priester zal daar eiken morgen hout aan-
tteken, en zal daarop het brandoffer
schikken, en het vet der dankofferen
daarop aansteken.
I\'S liet vuur zal geduriglijk op het
altaar brandende gehouden worden; het1
zal niet uitgebluscbt worden.
14 Pit is nu de wet \' des spijsoffers; •
een der zonen van Aaron zal dat voor
bet aangezigt des HEKKEN offeren, voor
aan het altaar.
J.\'i En bij zal daarvan opnemen zijne
band vol, uit de meelbloem des * pij sof •
fers, en van deszelfs olie, en al den\'
wierook, die op het spijsoffer is; dan
tal hij het aansteken op het altaar : het
is een liefelijke reuk « tot deszelfs gedacli- (
tenis voor den HEERE.
16  En bet overblij-\'-\'iide daarvan zullen
Aaron en zijne zonen eten; ongezuurd
zal het gegeten worden iu de heilige!
plaats, in den voorhof van de tent der
zamenkomst zullen zij dat eten.
17  Het zal niet gedeesemd gebakken
worden; het is hun deel, dat Ik gegeven
heb van mijne vuurofferen i bet is eene
heiligheid der heiligheden, gelijk het
zondoffer en gelijk het schuldoffer.
S :S.
gen, en • de priester zal daarvan zuur
band vol, ter gedachtenis deszelven, grij-
pen, en f dat aansteken op het altaar, op
de vuurofferen des I1KKKK-N : bet ineen
zondoffer.
I\'S Zoo zal de priester voor hem ver-
zoenicg doen over zijne zonde, die lii
gezondigd heeft in eenige van die $tuk-
ken,
en het z»l hem vergeven worden;
en \'j het zal des priesters zijn, gelijk het
spü toffer.
14  Wijders sprak de UKKRE tot Mozes,
zeggende l
15  Als een rnensch door overtreding
overtreden, en door afdwaling gezondigd
tal hebben, trat ontwendende van Öfl \'
heilige dingen des HEKKEN, zoo zal hij
tot zijn schuldoffer den lIKEltK brengen |
een\' volkomen ram uit de kudde, met
uwe schatting * aan zilveren sikkelen, {
naar < den sikkel dea heiligdouis, ten i
schuldoffer.
, 16 Zoo zal hii, dat hij zondigende [
. ktrjt ontwend van de heilige dingen, j
; wedergeven, en zal deszelfs vijfde deel i
daarenboven toedoen, dat hij den priester
\'geven zal; alzoo zal de priester met den j
ram des schuldoffers voor hetn verzoening :
doen, en het zal hem vergeven worden. [
| 17 En indien rrn inensch zal gezondigd j
I hebben, en gedaan tegen een van alle
geboden des HEKKEN, hetwelk niet zou i
gedaan worden, al i- het dat hij het niet
geweten heeft, nogtans is hit schuldig,
en zal znne ongeregtigueid dragen.
18 En bij zal een\' volkomen ram uit de |
kudde tot den priester brengen, met uwe
schattiug, ten schuldoffer; en de priester
zal voor hem verzoening doen over zijne :
afdwaling, door welke hij afgedwaald is,
die hij niet geweten had i zoo zal het j
hem vergeven worden.
[9 Het is een schuldoffer; hij heeft ;
zicb voorzeker schuldig gemaakt aan den
HKERE.
HOOFDSTUK 6.
Wetten aangaande
goed des nautei
-ocr page 86-
sfl verscheidene offeranden.                               LEV1TICUS 7.                            Wet der schuld* en dankoffen.
i 7 (Jelijk het zondoffer, alzoo tal ook het
[ schuldoffer zijn ; eeuerlei wet zal voor
\'. dezelven zijn; bet zal des priesters \'nn.
die daarmede verzoening gedaan zal heb*
! ben.
s Ook de priester, die iemands brand*
| offer offert, die priester tal de huid des
brandoffers hebben, dat bij geofferd heeft.
\'.\' Daartoe al bet spijsoller, dat in den
i oven gebakken wordt, met al wat in den
ketel en in de pan bereid wordt, zal des
priesters zijn, die dat offert.
lil Ook alle spiJMitfer mei olie gemengd,
: of droog, zal voor alle zonen tan Aaron
\'m.., i..ii, .H.i eeiieii als voorden anderen.
< II Dit is nu de wet des daukoffers.dat
i men den HKKKK offeren tal.
12 Indien bu dat tot " een lofojrer
ortert, zoo zal hij, nevens het lofoffer,
, ongezuurde koekeu met olie ge:uengd, en
ODgeXBarde vladen met olie bestreken,
offeren : en zullen die koeken met olie
gemengd van geroost meelhloeui zi«n.
i:< Benevens de koeken zal hij tot zijne
offerande gedeesemd brood offeren, met
j het lofoffer zijns dankotl\'ers.
| 14 Kn een daarvan uit de gftnsche of-
; ferande zal hij den HKKKK ten hefoffer
1 otteren; het tal voor den priester tijn,
, die het bloed «les daukoffers sprengt.
j l-\'i Maar het vleesch van het lofoffer
\' zijns ilankoffers tal op den dag van de»-
i zelfs oi.erande gebeten worden; daarvan
zal men niet tot den morgen o>erbtten.
Iti Kn zoo het slagtoffer tuner offerande
i eene gelofte, of vrijwillig offer is, \'• dat
I zal ten dage, als hij zijn offer offeren zal,
gegeten worden, en het overgeblevene
! daarvan zal uok de» anderen daags ge-
• gelen worden.
I 17 Wat uok van het vleesch des slagt*
\' offers overgebleveu is, tal op den derden
dag met tuur verbrand wonen :
1 IS Want zoo eenigzius van dat vleesch
; zijns dankotter* op den derden dag gege-
\', teu «Orit, die dat geofferd heeft, zal niet
aangenaam ziin, hei zal hem niet toege*
rekend worden, het zal een afgryseelijk
. ding /uu ; en de ziel, die daarvan eet, zal
l hare ongeregtigheid dragen.
I 19 Eu het vleesch, dat iets onreins aan*
! geroerd zal hebhen, tal niet gegeten wor-
! den, met vuur zal het verbrand worden ;
! maar aangaande tu-t andere vleesch, dat
i vleesch zal een ieder, die rein is, mogen
I eten.
•JU Doch als eene ziel het vleesch van
het dankoffer, hetwelk des HEEHKN is,
< gegeten zal hebben, en hare onreiuig*
beid aan haar is, zoo zal die tiel uit
hare volken uitgeroeid worden.
21 En wanneer eene tiel iets onreins tal
aangeroerd hebben, alt de onreiuigheid
des menschen, of het onreine vee, of
eenig onrein verfoeUel, en zal van het
vleesch des daukoffers, hetwelk des HKK-
RE.N is, gegeten hebben, zoo zal die ziel
uit hare volken uitgeroeid worden.
SS Daarna sprak de HKKKK tot Motes,
zeggende :
23  Spreek tot de kinderen Israël», zeg*
gende : Geen vet vau een\' os, of schaap,
of geit, zult gij eten.
24  Maar het vet van een dood aas, en
het vet van het verscheurde, mag tot alle
werk gebezigd worden; doch gij zult het
ganschelijk niet eten.
25  Waut al wie bet vet van vee eten
zal, van hetwelk men den HKKRK een
vuuroffer zal geofferd hebben, die xiel,
die het gegeten zal hebben, zal uit hare
volken uitgeroeid worden.
86 1\' Ook zult gij in al uwe wouiugen
geen bluod eten, hetzij van het gevogelte,
of vau het vee.
27 Alle ziel, die eenig bloed eten zal,
die ziel tal uit hare volken uitgeroeid
worden.
IS Al wat mannelijk is onder de xonen
van Aar<in zal liet eteu; het zij eene eeu-
wige inzetting voor uwe geslachten vau
de vuuroffercn des HEBKEN i al * wat
die zal aanmeren, zal netlig zt\'in.
19 Wijders sprak de HKKRK tot Mozes,
lenende :
." Pit is de offerande van Aar-.ti en van
zyne zonen, die tij den 11EEHE offeren
zullen, ten dage als hij zal gezalfd wor*
den : het tiende deel eener e» meelbloeni,
eeu spijsoffcr gedurig; de helft daarvan
op den morden, en de helft daarvan op
den avond.
21 Het zal in eene pan met olie ge-
niAJik! worden; geroost zult gij liet bren-
ICen; en de gebakken stukken des spijs*
offcrs zult gij offeren, tot een\' liefelrjke.ii
reuk den II KIIKK.
\'22 Ook zjiI de priester, die uit zijne zo-
nen in zijne plaats de gezaltdc zal wor-
den, hetzelve doen : het «ij eene eeuwige
inzetting; liet zal voor den IIK1 K\'. ge-
heel aangestoken worden.
23  Alzoo zal alle spijsoffer des priester»
ganschelijk ..\'il, het zai niet gegeten
worden.
24  Verder sprak de IIEKUK tot Mozes,
Zeggende :
i Spreek tot Aaron en tot zijne zonen,
leggende : Uit i» de wet des zondoffers:
in de plaats, waar het brandoffer geslapt
wur.lt, zal liet zondoffer voor het aange-
zigt des HEBBEN geslagt worden i het
is eene heiligheid der heiligheden.
26 r He priester, die het voor de zonde,
offert, zal liet eten ; in de heilige plaats
tal het gegcen worden, in het voorhof
van de tent der znmeiikomst.
!j Al wat deszelis vleesch zal aanme-
pen, zal heilig ziiu : zoo wie tan zijn bloed
op een kleed zal gesprengd hebben, dat,
waarop hij gesprengd zal hebben, zult
gii in de heilige plaats wasschen.
25  Eu het aarden vat, waarin het gezo*
den is, zal gebroken worden ; maar zoo
het in een koperen vat gezoden is, zoo
zal het geseh .urd en in water gespoeld
worden.
\'29 Al wat mannelijk is onder de pries*
teren, zal .lat eten : het is ceue heiligheid
der heiligheden.
3*1 Maar geen zondoffer, ƒ van welks
bloed in de tent der zamenkomst zal ge-
bragt worden, oio in liet heiligdom te
verzoenen, zal gegeten worden; het zal
in het vuur verbrand worden.
HOOFDSTUK 7.
Wetten natura* mie het srtuddoflTar, VS. 1, met
verklaring nut ilen jirienler van dit en nu-
dere ufTeraiHlen lin-kw.im, 7. van hel iUnk-
olTer, II. en ala lufunVr, 12. en al» ->ehifte~
«IÏit en vrijwillig otter, lfi. Verheul van het
\\. t l- et il uu-I verklaring m Ik ui ni-n t.,t
andere dingen uiittrt ptnftn, 22. Verbod
tan Hoed Ir eten. 26. Wetten i uit-a and.
het dankotfer, 38. Be-luit, SS.
DIT is nu de wet des schuldoffer*; bet
Is eene heiligheid der heiligheden.
2  In de plaats, «aar zij liet brandoffer
sdagten, zullen zij het schuldoffer slagten,
en uien »«1 desTelf* bloed rondom op het
altaar npreiigeii.
3  En daarvan zal men al zijn vet offe-
ren, den «taart, en het vet, dat het iu-
gewand bedekt;
4  i\'k de beide nieren, en het vet, dat
daaraan is, dat np de weekdanuen is; en
het nel over de lever, met de nieren, zal
men afnemen.
6 Bn de priester zal die nansteken op
het altaar, ten viiuroder den HEICUE :
het is een sehuldoffer.
(i Al wat ïnannelijk is onder de prieste*
ren zal dat eten; iu de heilige plaats zal
het gegeten worden : bet il eene heilig*
beid der heiligheden.
-ocr page 87-
De inwijding                                                          I.EVITICl\'S B.                                                  der priesteren. 81
altaar zevenmaal; en lm zalfde het al-
ia r, en al zijn gereedschap, mitsgaders
liet wasehvat eu zijnen voet, om die te
heiligen.
IJ Daarna 9 goot hij van de zalfolieop
het hoofd van \\aron, en hij zalfde hem,
om hem te heiligen.
13  Ook deed Mo/.e» de tonen van \\.1ron
naleren, en trok hun rokken aan, en
gordde hen met eeueii gorJcl, en bond
Hun mutsen op, \' gelijk als de HEKKE
Mozes geboden had.
14  \' Toen deed hij den var des zondof,
fers bijkomen; en Aaron en zijne zonen
lelden hunne handen op het hoofd van
den var des zondoffer* 1
Ifi En men slagitc hem; en Mozes nam
liet bloed, en deed het met zijnen vinder
rondom o;> ile hoornen des altaars, en
oniBondtgM het aliaar; daarna nnol hij
bel bloed uit aan den buJem des altaars,
en heiligde het, om voor hetzelve verzoe-
□ ing te doen.
16   Voorts nam hij al het vet, dat aai,
het itucewand is, ea bet net der lever, eu
de twee nieren en haar vet; en Mozes
stak liet aan op het altaar.
17  Maar den var met zijne huid, en
/.ijn vleeseh, en lüu\' mest, heeft hij
buiten het le^er met vuur verbrand,
k gelijk als de IIEERE Mozes geboden
ha I.
18  Daarna deed hij den ram desbiand-
OnVra bijhrenicen; en Anron en zijne
zmien leiden hunne liundeu op het hoofd
van den ram.
l\'.i Ku men alagtte htm; eu Mozes
-r, ,•!!.. !.• het bloeit op hel altaar rondom.
211 Hij deelde ook den ram in zijne
deelen; en Mozes stak het houfd nan, eu
die deelen, en het smeer;
21 Doch het ingewand en de schenke-
len wiesch hij met water; en Mozes stak
dien geheelen ram aan op bet altaar:
liet was een hrandoiler tot een\' liefelijk
ken reuk, een vnuroller was het den
IIEERE, \' gelijk als de HEEltK Mozes
geboden had.
\'.\'2 Daarna deed hij den anderen ram,
den ram des v uloiVers, ht.1 brengen; en
\\ iron met zijne zonen leiden hunne
handen op liet hoofd van den lam.
23 rn men slagtte htm: en Mozes nam
van ziin bloedt en deed het op bet lapje
.;i:i Aftrous reKleroor, en op den duim
zijner regteihand, en op den grooten
teen van zijnen regtervoet.
21 Hij deed ook de zonen van Aaron
naderen : en Mozes deed van dat bloed
op het lapje van huu re^teroor. en op
den duim van hunne regterband, eu op
leu grooten teen van hunnen regtervoet;
daarna sprengde Mozes dat bloed rondom
op het altaar.
"..i » I-\'u a ii nam het vet, en den staart,
en al het vet, dat aau het ingewand i»,
en het net der lever, en de beide nieren,
en kaar ver, daartoe den regtersehouder;
2fi (Jok man hij uit den korf van de
ongezuurde Afnuffen, die voor het aange*
zigt des UKKUK.N was, eeneii nngezuur-
len koek, en eenen geolieden hroodkoek,
en eene vlade; en hu lelde ze op dnt vet,
en On den regierschouder.
2? \'i En hij gaf dat alles in de banden
van Aaron, eu in de handen zijner
zonen; en bewoog die ten heweegotler,
voor het aangezigt des IIKKUKN.
2-< Daarna nam Mozes ze uit hunne
handeu, eu stak ze aan op bet altaar,
op het brandolfer; zij Maren vuloOereu
tot een\' liefelijk en reuk; het was een
vuurotler den IIEERE.
S9 Voorts nam Mozes de borst, en he-
woog ze ten heweegotler vour het aange-
zigt des MEEREN; ztj werd Mozes ten
deele van den ram des vulolfers, » «eiijk
alt de HEKHE Mozes geboden had.
28 Voort* sprak de HEKHK lot Kon,
zeggende :
2-< Spreek lot de kinderen Israi\'ls, *eg-
<?nde : Wie zijn daakoOVr den UKKItK
offert, zal zijne offerande van zijn dauk-
offer den ItKl\'.KK toebrengen.
liti Zijne handen zullru de vuuroiTertn
les 11 KEUEN biengen; het vet aan de
bctrrt zal bij met die bomt brengi-n, \'Oin
die lot een beweegoiTer voor het aange-
tut de* HEKKEN te bewegen.
31 Kit ilr priester zal dat vet op bet
iltaar afmat eken ; ducli de borst lal voor
\\Aroti en (üne zonen zijn.
.\'i_\' lïij /.uit ook den regtersehou Ier tot
een beti»tret .leu priester geven, uit uwe
dankofferen.
Si Wie uit de zonen van A.lron het
bloed de* dankoffera en bet vet offert,
dien zal de regieree houd er ten deelezijn.
31 Wftitt \' >le bewtfgboril en lien hef-
schouder heb Ik van de kinderen lanUÜa
uit hunne dankoüeren genomen, en beb
dezelve aan A.lron, den priester, en aan
zijne zonen, tot eene eeuwige inzettiug
gegeven, van de kinderen Israéls.
.i> Hit is de zalving van Aaron en de
zalving van zime zonen, van de vuuroffe*
ren des MEEREN; ten dag* ala Mn hen
dee.1 naderen, om het priesterdom den
Hl 1 UK te bedienen:
3ti Hetwelk de MKi:Ui:, hun van de kin-
deren Israël te neven, geboden heeft,
\'en dage al» Hij hen Kalfde; hetzij eene
eeuwige inzeiting voor kunne geslachten.
ii7 Dit is de. Wel den in.iti.i\'Jilri -. (les
•pUsofleri, des sondoffen. «les *chuldof-
fers, des vuloU\'ers en des dntiko\'ïers;
;(s Die de MEERE Mozes op den berg
Sm,ii geboden heeft, ten dage als IIij den
kinderen lsraëls gebood, dat zij hunne
offeranden den I1KKKE, iu de woestijn
van Sinai, Zouden offeren.
HOOFDSTUK S.
Hom wijdt, op Gods bevel, Aaron, ra. I.den
!M I
h.t-.-.
. 38,
VERDEK sprak de III l.KK tot Mores,
zeggeude:
2 » Neem Aaron en zijne zonen niet
bem, en de kleederen, en de l zalfolie,
daartoe den var des zondo\';\'ers, en de
twee rammen, en den korf van de on-
gezuurde branden;
\'*i En verzamel de gantchc vergadering
ann de deur van de tent der zaïoeukomst.
4 Mozes nu deed, gelijk als de HKr.Kl.
bem geboden had; en de verandering
werd wnmU aan de deur van de tent
der zameokomst.
.\'» Toen zeide Mozes tot de vergadering:
Dit is de zaak, e die de HEKKE geboden
heeft te doen.
t> Tu Mozes leid Aa on en zijne zonen
naderen, en wjesch hen niet dnt water.
7 \'\' Daar deed kil hem den rok aan, eu
(ordde kein mei den gorlel, en trok hem
.leu mantel aan; ook deed hij hein den
efod aan, en gordde dien met den kun-
«trlijken riem des efods, eu omboud beiu
lnarmede.
H Voorts deed hij hem den borstlap
i;ui. en voedde - aan den * borstlap de
u\'im en de tliummtui.
9  En hij zette den hoed op zijn hoofd;
•n aan den hoed boven zijn u ngc ig
lette hij de gouden plaat, Je kroon der
be
D$�
lllgheïd, / gelijk al* de HKERE Mo-
ieg geboden kad.
10  Toen nam Mozes de znlfoüe, en zalfde
leu tabernakel, eu al wat daarin was,
m heiligde ze.
11   Eu hij sprengde daarvan op het
-ocr page 88-
LEVITICUS 9, in.
s2 Airon bedient het priesterambt.
:iu r Mozes nnin ook van de, zalfolie,
en viui het bloed, hetwelk op bet altaar
was, en sprengde bet op Aftron, op zijne
kleederen, en op zijne ionen, en op de
kleederen zijner zonen niet hem; en bij
iciUg!\' Aaron, zijue klee leren, en v.(\\ne
tonen, cu de kteedeien zijner zooen met
hein.
31 Kn Muzen lelde tot \\n*T>n en tot
zijne zonen : Zie.lt dat vleesch voor de
leur van de tent der rameiikninut, \'t en
eet hetzelve daar, mitsgaders bet bron!,
Jat in tien korf des vuloffers is; gelijk
tls ik geboden heb, zeggende : Aaron
»n zihie zonen zullen dat eten.
112 Maar liet overige van lift vleesch en
van het brood zult gij niet vuur ver*
iranden.
\'dl Ook zult gij uit de deur van de tent
Ier zaïiie.nkoin-t, zeven dagen, niet uit-
icaan, tot aan den dag, dat vervuld wor-
len de dagen un« vuloffers : want ze.en
dagen ?al uien uwe hamlen vullen.
;;i Gelijk men g*dain heelt op ilezen
lag, heeft de IIEKRE te doen geboden,
om voor n verzoening te doen.
:j.\'i Gij zult dan aan de deur van de
tent der /amen komst blij ven, da* eu
nacht, zeven dagen, en zult de wacht des
HHEREN wuamemen, op lul uit niet
tterfl : want alsoo is bet mij geboden.
3ü A.iron nu en zijne tonen deden al
Ie dingen, die de MEERE door de dienst
van Muze» geboden bad.
HOOFDSTUK 9.
u Daarna slagtte h\\\\ bet brandoffer;
en de sonen van Aftron leverden aan
hem het bloed, en hu sprengde dat
rondom op liet nttnar.
V.i O >k leverden zij aan hem het brand*
1 offer in zijne stukken, met het hoofd; en
l bij stak het ann op het altaar.
j 11 Eu hij wiefcli het ingewand en de
\' achenkelen* en bij stak ze aan op bet
brandoffer, op het altaar.
I.\'i Daarna deed hij de o\'lcrande " des
volks toebrengen; en nam den bok des
zondoffers, die voor het volk was, en
slagtte hem, en bereidde hem ten zond-
offer, gelijk het eerste.
Ui Verder deed hij het brandoffer toe*
brentfen, en maakte dat toe naar bel regt.
17 En hit deel -\' het spij toffer topbien*
gen, en \\ tilde daarvan zij ne hand, en
stak het aan op het altair\', behalve bet
* mur.-cnbranduifer.
M Daania sla/t\'e hij den os, en den
ram ten dankoffer, dat voor het volk
was; en de zonen van Aaron leverden
het bloed aan hem, hetwelk bij rondom
op het altaar s-preugde;
19   En het vet vnn den os, en van den
rnin, den staart, en wat het ingewand
bedekt, en de nieren, en het net der lever;
20  En zij leiden het vet op de horsten;
en bij staK dat vet aan op het alt;»ar.
21   Maar de borsten en ƒ dea rcgter-
schouder bewoog Aaron ten b\'weegof*
fér, voor het aangezigt des MEEREN,
gelijk a\'s Mor.es geboden had.
22  Daarna hief Aaron zijne banden op
tot bet volk, en zegen Ie ben; eu hu
kwam af, nadat hij het zondoffer, en
brandoffer, en dankoffer gedaan had.
2.\'t Toen gin* Mozes en Aaron in de
tent der samenkomst; daarna kwamen
zij uit, eu zegenden het volk : en de hepr*
lijkheid des HEEREN verscheen al het
volk.
21 Want \'i een vuur iring uit van hel
aangezigt des HEEREIS, eu verteerde
op liet aliaar het brauduffer, en het vet.
Als het lansehe voik dit za*. zoo juich*
tin zij, en vielen op hunne aan^ezigten.
IIOOFDSTUK 10.
faies beveelt \\ ïron na het
verlor,,,™ .1
leven dagen i.\\\\n>- priester! gkc
dientt aan
vmern, va. l . Aaron ml rl .
, r»l voor 7.\\
«elven, 8. daarna voor het
,olk, 15, h,
welk hij ook tegent, Ti. V.oA
bevestigt .1.\'
dientt met ecu teeken, 21.
Fj^N het geschiedde op den achtsten
U dag, dat Aiozes riep Aaron en zijne
zonen, en de oudsten van Israël;
2  En hij zeide tot Aaron : » Neem u
"en kali\', een jong rund, ten zondoffer,
en ecneu ram ten brandoffer, dif volko-
uien zijn; en breng ze voor het iwngezigt
Jes HEEKEN.
3  Daarna «preek tot de kinderen Is-
raëls, zeggende : Neemt eenen geitenbok
ten zondoffer, en een kalf, en een lam,
eenjarig, volkomen, ten brandoffer;
•1 Ook eenen os en ram ten dan koffer,
om voor het aangezigt des HEKKEN te
offeren; en spijsolfer met olie gemengd :
want heden zal de HEElt V. u verschijnen.
ft Toen namen zij hetgeen Mozes gebo*
den had,\' brengende dat tot voor aan de
tent der zamenKoiunt; en de geheele ver-
xadering naderde, en stond voor het
aftiupzigt des HEEKEN.
fi En Hozen zeide : Deze laak, die de
MEERE geboden heelt, zult »rn doen,
eu de heerlijkheid des HKEREN zal u
verschijnen.
7 En Mo7.es zeide tot Aaron : Nad<*r
tot het altaar, en mank uw \'\' zondoffer,
en uw brandoffer toe; en doe versoen ing
voor u en voor het volk; daarna maak
de Offerande des volks toe, en doe de
verioening voor ben, gelijk als de HEERE
geboden heeft,
H Toen naderde Aaron tot het altaar,
en slagtte het kalf des zondoffers, dnt
voor hein was.
y Kn de zonen van Aaron brasten het
bloed tot hein, en hij doopte zijnen vin-
ger in dat bloed, eu deei\' het op de hoor-
D30 de» altaai ; daarna goot hij het
bloed uit aan den bodem des altaars.
10  Maar het vet, en de nieren, en het
net van de lever van liet zondoffer heeft
hij op het altaar aangestoken, gelijk als
ilc Ml\'EKE Mozes geboden had.
11  Doch hot vleeacb en de huid ver-
brandde bij met vuur buiten het leger.
Nadab en
;:\',,v\';1i
M.ilm brensei
vn\'..|inl vuur nji hel
vuur van den Heen
ln.it de lijken Imiten
drun
n verbiedt Aaron en
ignen anderen ionen rouw over hen te dragen,
fi. God verbisdt den priekten wgn of ster-
ken drank ie ilrlnken, wanneer zij naar den
tabernakel Kaan, K. Mol ei in vertoornd «p
A.-irnns zimen, iinnl.it zij hun priesterlijk
deel van h-t londoffer niet gefteten, maar
virlirmul heliheti, 12. Aarun verontoi hul-
dl-rt dexe daad. 19.
I.VN de tonen van Aftron, Nadab en
li Abiiiu, namen een ieder zijn wie-
rookvat, ra deden vuur daarin, en leiden
reukwerk daarop, eu hragtcn vreemd
vuur voor bet aangezigt des HEEKEN,
hetwelk II j hun niet geho.len bad.
2 Toen ging een vuur uit van het aan-
getigt des MEEREN, en verteerde hen*
eu " zii stierven voor het aangezigt des
MEEREN.
.\'t En Mozes geide tot Aaron : Dat ia
lKrc
het, wat de HEERE gesproken heeft, I
leggende : \'• In degenen, die tot Mij nu* 6 I,
deren, zal Ik geheiligd worden, en voor,
het aangezigt van al het volk zal Ik
verhefrlijkt worden. Doch Aaron zweeg
stil.
4 En Mozes riep Misaël en Elzafan, de
zonen van l\'zzicl, den oom van Aftron,
en zeide tot ben : Treedt toe, draagt uwe
broederen weg, van voor het heiligdom
tot buiten het leger.
h Toen traden zij toe, en droegen hen,
in hunne rokken, tot buiten bet leger,
gelijk als Mozes gesproken had.
6 En Mozes Zeide tot Alk-on, eu tot
-ocr page 89-
worden gcdoo.l.
LKV1VICUS li.
Wetten van reine. t
EleAzar, en tot Ithamar, zijne *on«l :
GO tuit uwc hoofden Hipt ontblooien,
n ;ch uwe klee leren irrsrliruren, opdat
gij niet sterft, en -nnti- toorn over «Ie
gAtische vergadering kouie; maar uwe
broederen, liet gansehr huis van Isiael,
/.ulien dezen braml, ilien <le IIKEBE aau-
gemoken heeft, bewertien.
7 e Uu tuit ook uit .ie deur van de tent
der zaïueiikouist niet uitirnan, oplat zij
niet b|erft : want de tallolie de» HKK-
KEN in op u. In zij deden naar tiet
woord van Motee.
H Kn de IIEEBE sprak ttit Aaron, zeg-
gende :
!t Wijn en :ir!,n; drank ruit gij "iet
drinken, gij, noch uwe tonen niet u, ..!•
gü gaan zult in de tent der zau.enkorust,
ui\' lat gij niet sterft : het z:j rent\' eeu-
wige inzettiug onder uwe ge-laetten ;
in Kn oui onderschei.1 te maken ta*-
schen het heilige en tu**rheu liet on!inï-
lige, en tussihen het onreine en lunchen
liet reine;
11    Kn om den kinde:en lam?!* te
leerrii al de intettingen, die de IIEK1ÏE
door de \'i.* ii-«: van Üoiei tol hen ge
nprokeu heelt.
12  Kn llotei Iprak tot Aaron, en tot
Kledzar, eu tot Ithamar, sijiie o\\er.eble-
veue zonen : Neemt bet tpyto\'ier, dat
t in de vuun» leren de» MV.i.UEN over-
gebleven i«, en eet hetzelve ongezuurd
bij het altaar : want het is eene Jic*«li<-
beïd der heiligheden.
13  Daarom zult gij dit eten in de hei*
lige plaat», drvrijl hr-t uw bescheiden
deel. en het bescheiden deel uwer zonen
uit des HEKKEN vnuroffeten is : •\' want
alzoo i-> mij trimden.
I-i Ook dr beweegbur*: en iVn hefichou-
der zult ;:ij in ecne rHne plaats eteo. gij,
rn uwe zonen, en uwe dochteren niet u :
want tot i.w bescheiden deel, en uwer
zonen bescheiden deel, rijn zij uit de
daiikotlVnn der kin. leren Uraë\'s gegeven.
15   Hen nefaCUOUder en dfl beweegborst
zullen zij nevens de vuurofferen des vets
toebrengen, om ten bewerentl\'er voor bet
aangezet del 1IKKKK.N te bewegen :
hetwelk, voor u en uwe zonen niet u, tot
eeiie eeuwige Intettlng zijn zal, gelijk als
de UKKHV; geboden heeft.
16  En Motet tocht zeer naarst igl ijk tien
bok des zondoffers; en ziet, hij was ser-
brand. Dies was bil op Klefltar en o|i
Ilhantar, de oveLgeblesene zonen van
Aaron, zeer toornig, zeggende :
17   Waarom hrbt gij dat zondotTer niet
gegeten in de heilige plaat!T want het is
eenc heiligheid der heihgheden, en Hij
heeft u dit gegeven, oji lat gij de onge-
regtigheid der vergaderiDg zou.lt diaken,
om over die verzoening te doen voor het
aangeiigt dra MEEREN,
is Ziet d-szelfs bloei is niet binnenin
het heiligdom gedragen ; gij moeat dat
ganscheliik gegeten hebben in bet lieilig-
dom, * Keiijk ats ik g»bo.len heb.
III Toen sprak Aaron tot Mozes : Zie,
heden hebben zij hun aondoBer en hun
brandoffer voor het nnngeiigi des 1IKK-
KEN geofferd) e.i zulke dingen zün mij
welervareti! en bad ik heden het zondof.
fer gegrten, zou dat goed geweest zijn in
de nogen des HEBBENT
20 Als Mozes dit hoorde, zoo was het
goed m zijne n >_\', :i.
HOOFDSTUK 11.
171N de HEBRE sprak tot Uoiea en tot
j Aaron, zeggende tot hen :
2  Spreekt tot d" kinderen Israël». reg-
gende : •• Dit is lirt gedierte, dat gij eten
zult uit alle beesten, die op aarde zijn.
3  Al wal ouder de beesten .len klaatiw
verdeelt, en de kloof der kUauven in
tweeeu klieft, en herkaauwt, dat zult gij
eten.
I   Dezen nogians tul; gij niet eten, van
degenen, .Ue .W<>e« lieikaauwen. of de
klaauwen alleen veroeelrn : den keinel,
want lui berkaauwt wel, maar verdeelt
deu klaauv niet, die zal u onrein zun ;
;> Kn het k"n\'yn;je, want het herkamiwi
wel. maar verdeelt ibn klaauw niet, dat
zal u onrein zijn ;
f. Kn «len haas. want hij herkaauwt wel,
maar venleelt den kiaauw niet, die zat u
onrein zijn ;
7 Ook hei zwijn, want dat verdeelt wel
d-n klaauw, en klielt de klove der kman*
wen in tweeen, maar herkaauwt het ge
kaauw.W» niet, dat zal u onrein z \'ii.
S Van dun rleeach zi.lt gij met eten, en
hun dood n.ts niet aanmeren, zij zullen u
onrein zijn.
ï\' Dit zult gij eten van al wat in de wa-
teren is : al wat in de wa\'eren, in de
teefin en in de rivieren, vinnen en ichub-
ben I.....ft, dat zult gij eten ;
In Haar al wat in de zepi\'n en in de
rivieren, van alle gewemel der wateren,
i\'ti va\'! alle levende ziel, die in de wate-
reii is, geetie vinnen nf M-nubben beeft,
dat mI u een verfoeiael zin.
II  Ja, een verfoeiael zullen zij u zijn ;
van hun vleeseh zult gü niet eten, rn hun
dood Hns zult gij verfoeUen.
12  Al wat in de wairreu geene vinnen
en schubben heeft, dat zal u een verfoei-
sel zi\'tn.
13  Kn van het gevogelte zult gij dezen
verfoeUen, zij zullen niet gegeten wor*
den, zij zullen een verfoeiael zijn : de
arend, en de havik, en dr> zeearetul,
II Eu de \'.ier, en de kraai, naar haren
aar 1;
la Alle rave naar haren aard ;
16  Kn de struis, en de naehtull, eu de
koekoek, en de sperwer, naar zijnen aard;
17  En de steenuil, en bet <:uikerlje, en
de schuifuit
ls Kd de *auw, en de roerdomp, en de
pelikaan,
lit Y.a de ooijevaar, de reiger naiir z^j*
lieu aard, en de hop, en de vh\'d»rmuis.
2(1 Alle kruipend gevogtlte, dat op vier
roeten gaat, zal u een verfoeiael zijn.
21   Dit nogtans zult gü eten van al het
kruipend gevogelte, dat op vier roeten
gaat, hetwelk boven aan zyne voeten
schenkelen beeft, out daarmede op de
aarde te springen ;
22  Van die zult gij dezen eten : den
sprinkhaan naar zijnen aard, eu den »o!-
haui naar zijnen aard, rn den hargol naar
zijnen aard, en den Imgab naar zijnen
aard.
2:j En alle kruipend gevogelte, dat vier
voeten heeft, /al u een verfoeisel zün.
24 Kn aan dezen zult gij verontreinigd
worden; zoo wie hun doo.l aas zal auuge-
roer-1 hebben, zat onrein zyn lot aan
den avond.
ft Z-\'o wie van hun dood aas cedra;en
zal hebben, talayae kleederen wassehen,
en onreiu zijn tot ann den avond.
26  Alle beest, dat den klaauw verdeelt,
doch de klove niet in tweeen klieft, en
niet hrrkaauwt, zullen u onieir. zijn; zoo
wie dezeke aangeroerd zal hebben, zal
onrein /: w.
27  En nl wat op zijne ponten gaat onder
alle gedierte, op vier voeten gaande, die
zullen u onrein zijn; nl wie hun dood r.as
aangeroerd zal hebhen, z,il onrein zi.m tot
aan den avond.
eheM t
rel n
ad i
iii.-i
dieren, vu. 1, van vl»Keh.-n, \'i, van vi.-.*.-N,
IS, en kruip-ndr .li.-ri-n, 2.1. N .1\'re opirmf
v.in rmri\'iiK\' ilicrcn, 2ii : van hi\'t\'.\'.\'cn .tuur
aaavaUag oatvdalgt, 32. Al het kruipende
tri\'ili.rl.\' i« (inr.\'in, il. Vermaning tut rfin-
bi-i.l e» heiligheid, 4».
-ocr page 90-
der kraamvrouwen.
st onreine dieren. Keiniging
LKVITICUS lï, 13.
VERDER «prak de IIKKBK tot Mote*\'
«eggende :
•_* Spreek tot de kinderen Wat-u, teg-!
gende : Wanneer eene vrouw zaad gege-
ven, en een kneelitje gebaard zal hebben,!
too tul zij zeven dagen onrein zijn, vol*!
gen* de dagen der afzondering harer
krankheid, zal zij onrein zijn.
3  « Kn op den aehtsten dag zal het \'
vleeecn zijner voorhuid besnedrn worden.
4   Daarna zal til drie en dertig dagen
blijven iu hef bloed harer reiniging; niet»
heiligs tal tij aanroeren, en tot het hei-
ligdoiü tal /ij niet komen, totdat de da-
gen harer reiniging vervuld zijn.
,r> Maar imlien zij een meisje gebaard
zal liehlie* , zoo zal zij twee weken onrein
/.iin. volgeni hare afzondering; daarna
zal zij zen en zestig dagen blijveu in het
bloe<l iiarer reiniging.
ti Kn al» de dagen harer reiniging voor
den toon, of voor de dochter, vervuld
zullrn zi)ii, zoo tal zij een jarig lam ten
brandoffer, en eene jonge duif, of tortel*
duif, ten zondoffer brengen, voor de deur
van de tent der samenkom*!, tut den
prleater.
7 Die /al dat offeren voor het aangetigt
de» HEKKEN, en zal voor haar vertoe-
nlng doen, zoo zal zii rein zijn van den
vloed haar» bloedt. Dit i» de wet der-
gene, die een kneoh\'je of meisje gebaard
beeft.
H Maar indien hare band niet genoeg
voor een lam vindt, zoo zal zij twee tor*
telduiven, of twee jonge duiven nemen,
eene ten braudo\'Vr, en eene ten zond-
offer; en de prie»ter zal voor baar ver-
loening doen; too tal zij rein zijn*
HOOFDSTUK 13.
Wetten M-ltTMUde nirluUchheld Van de men-
»e......; bepaling door wie en anti welke k«n-
teekfnctl <<<......I. rP.elnid.-lie inelaBtncfcheid
uioesl beoordeeld worden, vs. 1 ; van de
NieUfitxeliheU vaa liet gezwel, \'.», der ver-
Bwevbte, 1*. de* vurign braad*, S», der
«Jiutl\'ili. i.l. -"\'. dei lilv.n, M, iler k«Jil-
heid «"i 1iL.l-.id. M. Wet van betgwea »ie
m MtM-he doen Munt, *5 ; over de me-
kleedevea vaa Ibmea, »<•! ea
^* ÜJk die hun dood nas «al gedragen
tiehben, zal zijne kleederen v amehen, en
onrein zijn lot aan den avond; zij tuilen
ii onrein zijn.
\'2\'J Verder wil n dit nrnier iiet kruipen!
gedierte, dat Op de aarde kruipt, onrein
zijn : hel wezehje. en de mui», en de
schil Ipad, naar liaren ajrd ;
au Kn .Ie zwijuegel, en de krokolil, en
de hagedis, en de >l<t\'.:, en de mol ;
\'Al Die lullen il onrein riin ouder alle
kruipen i gedierte; kou wie die znl uauge-
roeru hebben, «Is «u dood zijn, tal onrein
«ijn tot un dm avond.
\'A2 Daartoe al hetgeen, waarop {«(«van
dezelve vallen «al. all zij dood zijn, /al
onrein /.iin, Aef-ttj \'• van a\'le houten vat,
of kleed, of vel, of /ak.//alle val, waar*
ii.*-.<• ir.,i i werk gedaan wordt; liet tal
iu liet Witter gestoken worden, en onrein
\'nu tut aan den avond ; daarna zal bet
rein zijn.
\'Si Kn alle aarden vat, waarin t<*/# van
dezelve «al gevallen zijn, ai wat daarin is,
zal onrein zijn, en gij zult dat breken.
31 Van alle spijze, die men eet, waarop
liet water zal gekomen zijn, rfie lal on-
rein zijn; en alle drank, dien men drinkt,
zal in alle vat onrein zijn.
fó l-\'u waarop iets van liun dood aaa
zal vullen, t. tl onrein zijn; Aeovenende
aarden pan zal verbroken «orden ; zij ziin
onrein, daarom zullen zij u onrein zijn.
36 Doch eene fontein, of put van verga-
dering der wateren, zal rein ziin ; maar
wie bun dood aai «al aangeroerd hebben,
tal onrein zün.
7 Kn wanneer \\an bun dood nar. zal
gevalle» zijn op eeniic z^aibnar zaad, dat
gezaaid wordt, dat zal rein /ijti.
3s Maar al* water op hel zaad gedaan
zul worden, en van bun dood aas .1 -.....*
zal gevallen tijn, dat zal u onrein zijn.
H9 Ku wanneer van de dieren, die utnt
•pij«e /iin, Utt zal gearorven zim. wie
•U\'-.tI\'» «lood aas zal aan.eroerd hebben,
tal onrein =i|n tot hhii den avond.
IU Ook die -.an hun .ioo<l aaa gegeten
zal nebbeu, /al zijne kleederm wassrhen,
en onrein zijn tot aan den avond; CO die
hun dood aai zal gedragen hebben, z«l
zijne kleederen waascheii, en onrein zij"
tot a»n den avond.
il Voort! alle kmipend gedierte, dat
op de aarde kruip:, zal een verfueisel
zijn, bet zal niet grgete» worden.
42 Al wat op zijnen buik gaat, en al
wat ga*l op zijne vier vurtm, of al wat
vele voet in beeft, ouder alle kruipend ge-
dierte, dat op de aarde kruipt, die zult
gij niet eten, want /ti zijn een verfoeinel.
A\'i Maakt uwe zielen niet verfoeijelijk
aan eenïg kruipend gedierte, dat kruipt :
en verontreinigt u niet daaraan, dat gij
danranu verontreinigd loudt worden,
44 \' Want Ik ben dellKKUK, uw(,..d;
daarom zult gij u heiligen, en heilig zijn,
dewijl Ik heilig heil ; en gil zult uwc ziel
niet verontreinigen aan eenig kruipend
gedierte, dal <lcï op aarde roert.
4i Want Ik ben de HKEKK, die u uit
Kgypteland doe optrekken, opdat Ik u
tot een Uod ti), en opdat gij heilig zijt,
dewi\',1 Ik heilig ben.
4fi Dit i* de wet van de beesten, en van
bet gevogelte, en van alle levende ziel,
die zien roert in de wateren, en van alle
ziel, die kruipt op de aarde;
J" Om ie onderaehelden tuaschen bet
onreine en tusaehen bet reine, en tlls*
nelien het gedierte, dat men eten, en
tuaschen het gedierte, dat meu uiet
el\' li Uil.
IIOOr\'DSITK 11
Lak.
lok.
kuidei
17.
VEKDKR sprak de HEERE tot Moze»
en tot Aaron, zeggende -
\'_\' Ken menach, als in bet vel zün»
vleeacbea een gezwel, of gezweer, of witte
blaar zal zijn, welke iu bet vel zijn» vlee-
>L\'iie!» tot eelie plaag der inehiA^eliiiei.l
zou worden, hij zal dan tot den priester
Aaron, of tut eeuen i.it zijne zoueu, de
prieeteren, gebragt worden,
:i Kn de prienter z^\'il de phuig in het vel\'
de» vleehche» bezien, zoo bet baar in die
plaag ia wit veranderd ia, en het aanzien
der plaag dieper i» -l.ni het vel /.(jcsvlee*
ches, het is de plaag der mehuit»f hheid;
al» de priester hein bezien zal hebben,
dau tal hij hem onrein verklaren.
4 Maar zoo de blaar in bet vel zijn»
vlee.-i\'tie» wit is, eu haar aanzien uiet die-
per i» dan het v.d, en bet baar niet ia
wit veranderd is, zoo zal de priester hein,
die de plaag heeft, zevendageuopsluiteii.
\'» I\'.. run «al de prleater op den teven-
den dag hem bezien; indien, tiet, de
plaag, naar dat bij zien kan, i» staande
gebleven, e« de plaag iu het vel niet uit-
gespreid is, zoo zal de priester hein teven
andere dagen opsluiten.
\'. Ku de priester zal hem andermaal op
den zevenden dag bezien; imlien, ziet.de
plaag ingetrokken, en de plaag in het vel
niet nitgeepieid is, zoo zal de priester hem
rein verklaren; het was eenevertwering;
en hij zal zijne kleederen wasj-chen, too is
bii rein.
7 Maar zoo de verzwering in bet vel
gausebelijk uitgespreid is, nadat hij aan
den priester tot zijne reiuigiug zal ver-
I,...
kraai
\'•)•> \'
Vrniiw, dia of renen MM IlllWld b*efl, \\».
1, of eene dm-hier, 5 ; over h.ire reiniging,
wanneer rij rijk, C. nf nrni wa«, S.
-ocr page 91-
LKVITICl\'S 13                                          der (iielaatschheid. S5
ffetttü
tnond lijn, zoo zal hij andermaal aan den
priester vertoond wonlun
9 Indien de priester merken zul, Jat,
ziet, de ver/wering in liet vel uitgespreid
in, zoo zal de priester ln-ni onrein verkbv
ren : he\' is mclaatichhcid.
!» Wannneer de plaag der melaatschhrid
in een\' iih-iw-i zal zijn, zoo zal hij tot
den priester ttebrast worden.
l\'i Indien de priester merken zal, dat,
ziet, ren wit gezwel in liet vrl i«, hetwelk
bet haar in wit veranderd heeft, en ge*
/oudheid van levend vleesch in dat ge
zwel is;
11   l>at is eene veronderde melaatseh-
hei\'1 in het vel zijns vleeschcs : daar-nn
zal hem d>- priester onrein verklaren; hij
zal hem niet dom opsluiten, want liij is
onrein.
12   En zoo de snelaatschheld in het vel
gauschelijk Uitbot, en de melaat&chheid
het gehecle vel desgenen, die de i laag
heeft, vnn zijn hoofd(ot zijne voeten, be-
dekt heeft, naar al het gexigt van de
(mum de» priesters;
14 Eu de printer merken zal. dat, ziet,
de mclaatsehheid zyn geheele vierdei; In-
dekt heeft, zoo zal hij hem, die de plaag
heeft, rein verklaren; zij is geheel In wil
veranderd : hij i* rein.
11 Maar ten welken dage levend vleesch
daarin geilen Kal worden, zal hij onrein
zijn.
l.ï Als dan de priester dat levende
vleesch gezien /„l hebben, zal hij hem
onrein verklaren; dat levende vleesch is
onrein : het is melaa(*chhc:d.
16  Of als dat levende vleesch verkeert,
en in vit veranderd zal worden, zoo lal
hij tot den priester komen,
17  Ms de priester hem bezien Kal hch-
hpn, dat, ziet, de plaag in wit veranderd
is, zoo zal de priester hem, die de plaag
heeft, rein verklaren : hij is rein.
I* Het vleesch ook, als in dratelfa vel
eeue zweer zal geweest zijn, zoo het ge-
nrzen is ;
11* En in de plaats vnn die zweer, et-n
wit gezwel, Oi eene witte roodachtige
blaar worden zal, zoo zal het afcii den
priester vertoond worden.
20  Indien de priester merken zal, dnt,
ziet, liaar aanzien lager is dan h*»t vel, en
derzelver haar in wit verandrrd is, zmi
zal de Driester hem onrein verklaren j het
is de plant der uielaatschhcid, /;; is door
de zweer uitgebot.
21   Wanneer nu de priester die bezien
zal hebben, dat, zier, geen wit baar
daaraan is, en die niet lager dan bet vel,
maar ingetrokken is, zoo zal de priester
hem zeven dagen opsluiten.
•_\'.\' Zoo /il daarna gansch in het vel «Jt-
gespreid zal zijn, zoo zal de priester hem
onrein verklaren : het is de plaag.
23 Maar indien de blaar in bare plaats
zal staande blaren, niet uitgespieid
zijnde, het is de roof van die zweer, zoo
zal de priester hem rein verklaren.
21 t)l wanneer in het vel dr-s vleeeches
een vurige brand zal geweest zijn, en bet
gezonde van itien brand eene witte rood*
achtige of witte blair is;
25  En de priester die gezien zal heb-
ben, dat, /iet, het baar op de h!nar in uit
veranderd is, en baar aanzien dieper is
dan ber vel : bet is me\'aatschheid, door
den brand is zij uitgebot; daarom zal
hem de priester onrein verklaren : bet is
de plaag der melaatsehbeid.
26  Maar indien de priester die merken
zal, dat, ziet, op de blaar geen wit haar
ia, en zij niet lager dan het vel, maar in-
getrokken is, zou zal de priester hein ze-
ven dagen opsluiten.
27  Daarna /al de priester hem op den
zevenden dag bezien; indien zij gansch
uitgespreid is in bet vel, zoo zaldepries-
ter hem onrein verklaren : bet is de plaag
der melaatsehbeid.
23 Maar indien de blaar in bare plaats
staande zal blijven, noeb in het vel uitge-
spreid, maar ingetrokken zal ziin, het is
een ge/wel vnn den brand; daarom zal
de priester hem rein verklaren, want het
is de roof van den brand.
29 Verder, nis in een\' man of vrouw
eene plaag znl zijn in bet hoofd, of in den
baard;
3n In de printer de plaag zal bezien
hebben, dat, zift. baar aanzien dieper
is dan het vel, en geelac.itig dun baar
daarop is, zoo tal de priester hem onrein
verklaren : het is seburflbeid. hrt is iuc-
laatschheld van bet hoofd of van den
baard.
:tl Mnnr als de priester de plaag der
sehnrftheid /al bezien hebben, dat, ziet,
haar aanzien niet dieper is tian het vel,
en geen zwart haar daarop is, zoo zai
de priester hem. die de plaag .Ier »eliurft-
heid heelt, zeven dagen dom opsluiten.
32 Haarna zal de priester die plaag op
den zevenden dag bellen; indien, /iet,
de schurft held niet uitgespreid, en daarop
geen geelachtig haar is, noch bet aan-
lien der schnrnheM dieper dan bet rel ia;
IÏA Zon zal hij zich scheren laten, maar
de sehurltheid zal hij niet scheren; en
de [mester zal hem, die de schurftheid
heeft, andermaal /even dagen doen op-
sluiten.
:il Panrna zal de priester die schurft-
heid op den zevenden dag bellen; indien,
ziet. de schurft held in het vel niet uit ge-
spreid is, en haar aanzien niet dieper is
dan het vel, zoo zal de printer hem rein
verklaren; en hiï zal zijne kleedereu was-
schen, en rein zijn.
3-i Maar indien die schurftheid in het
vel gansch uitgespreid is, na zijne reint-
gins;
3t> En de priester hem zal bezien heb-
ben, dat, /iet, de sehurltheid in bet vel
uitg-spreid is, de priester zal naar het
geelachtig haar luet zoeken : hij is on-
rein.
37 Maar indien die t-churfiheid, naar
dat lui zien kat), is slaande gebleven,
en zwart haar daarop gewnnen is, die
schurfiheid i- genezen, hij is rein: daarom
zal de printer hein rein verklaren.
3s Verder als een man, of vrouw, aan
bet vel van hun rleescu blaren zullen heb-
ben, witte blaren;
3\'.i En de priester zal gemerkt hebben,
dat, ziet, ingetrokken wnte blaren in het
vel van hun vleesch zijn: het is eene wit ie
puist in liet vel uitgebot, hij is rein.
•iO En als eeu\' man zijn hoofdhaar zal
uitgevallen zijn, ••Ü is knal, hij is rein.
41   En zoo van de zijde zimsnnngctigts
bet haar van ziin hoofd zal uitgevallen
ztjn, bij is bles, hij is rein.
42  Maar zoo in de katdiiei.1, of in de
bles-se, eene witte roodachtige plaag is,
dat is melaatschhejii, uitbottende in zijne
kaalneid, of in zync hlesse.
i:i Als de priester hem /al bezien heb-
ben, dat, ziet, liet gezwel van die plaag
in zijne kaalheid, ol\' blesse, wit roodach-
tig is, gelijk het aanzien der melaatsch-
beid van het vel des vleeschcs :
41 Die man ia melaatse!\'. Lij is on*
rein; de priester zal hein ganscbelijkon-
rein verklaren, züue plaag ia op zijn hoofd.
4,\'i Voorts zullen de klcederen des nie-
laatscbeii, in wjen die plaag is, gescheurd
zijn, en zijn hoofd zal ontbloot zijn, en
hij zal de bovenste lip bewimpelen; daar
toe zal hij " roepen : Onrein, onrein!
4li Al de dagen, in welke de/e plaag aan
hem zal zijn, zal hij onrein ziin; onrein
is hij, hij zal alleen wonen; buiten het
leger zal zijne woning wezen.
47 Verder als aan een kleed de plaag
-ocr page 92-
sn itciniging
der melantsehhrid.
u-vmcts i\'.
tier melaatschheid zal zijn, a»n rrn WOÏ-
h\'ti kleed, of aan irn linnen kleed,
4N Of aan den schcer.Iraa I, <>f aan den
intimi van linnen, of van wol, of aan vel,
of aan ecnig vellenwerk ;
•J!\' Kn die plaag aan het kleed, of aan
het vel. of aan den seliccrdraad, of aan
den inslag, ol iwiti eenig rellentuig, groen-
ecntJg of roodachtig in; bel is de plaag
der inclaat«chliei t : daarom zal rij den
priester vertoond worden.
óil Kn ile prifïtrr zal de plaag bezirn;
en bij zal hetx-en «Ie plaag heeft, zeven
dagen doen op-luiten.
-"il Daarna zat hij op de» Kerenden dag
de plaag bezien; t.uu de pbiag uitgespreid
is n>m het kleed, of aan dei. schcerdraail,
of iu den Inslag, of aan het vel, tot wat
werk dat vel zon mogen gcm-utki zijn,die
ftliia» is prn" knagende iiirlaattctihefd,
iet I* onrein.
ó.* Daarom zal hij dat kleed, of die
werptr, of likn inslag van »ot of ,an
linnen, of alle vellrntulg, waarin die
plaag tal zijn, verbranden : wanl hel Is
eene knagende nielntitschhcid; het zal
met vuur verbrnud «\'orden.
i>\'A Doeli indien de priester zal zien,
il, ziet, de plaag aan bel kleed, of aan
den tcheerdraad, oi\' aan den Inslag, of
aan eenig velletituig niet uitgespreid is;
54 Zoo zal de priester gebieden, da*
mm hetgeen, waaraan -\'ie plaag i», wa*-
bc, on hij zal dat andermaal zeven da-
gen doen opsluiten.
l\\h AU de priester, nadat het gewas*
m\'Iipu is, de pUag zal bellen hebben, dat,
«tel, de plaag hare gedaante niet reran-
drrd heelt, en de plaag Met uitgeit] n-id
Ik, het ir onrein, gij zult liet met vuur
erbranden : het ;- eene ingr-v. ing aan
zijne achterste of aan zijne voorste zijde.
M Iridien on de prleater nn-rken zal.
lat, ziet, die plaag, :m !;.t zit znl ic"vrv
icben zijn, ingetrokken is; dan zal hij ze
van het kleed, of van liet .el, of van dm
seheerdraail, of van den inslag afscheuren.
:>7 Maar zoo zij nog aan liet kleed, of
aan den scheer draad, of aan dt-n inslag,
of aan eenig rrllentttlg, gezien wordt,
bet is uitbottende mtfantarkhtte, gij zult
hetgeen, waaraan de plaag is, met vuur
verbranden.
;»* Maar hef kleed, of de werpte, of de
inslag, ol alle vpllentuig, dut gij gewas*
M-lieii snit hebben, als \'Ie plaag daar*
an geweken zal zijn. dat zal andermaal
:rv IIKSchcll WOt len, CU het Zal reill ZÜ11.
a\'.i Dit in de wet van*de plaag der uie-
lantM-hbeid, tan ern wollen of linnen
kleed, of pene werpte, ofeenen inslag, of
alle vpllentuig, om dal rein te verklaren,
of onrein te verklaren.
HOOFDSTUK 11.
Wetten over <le wetmlgtmt nVr MVfantariwa,
vs. I ; over *li- |ilf-fti?hcit>-ri il.i.irliij in lu-ht
It- m.....\'i, .1 j iivit il<\' fiil\'criiiili n voor itt-n
rijke, lil, vour ém *nne. 21 j «ver dB w
iMtarUeU éVv huin-n, li.ire li itwïnn,
S3 -. van ile «ijio «nu tiir ie reinigen, 1\'J.
Besluit, Si,
DAARNA sprak de IIKKRK tot Moze*. ,
leggende :
\'J Dit zal de wet des uielaatnehen zijn, \\
ten dage zijner reiniging : » «lat bü tot
den prleater zal icebra^rt worden.
3 En de priester zal halten het lecer
(taan ; als de prici-ter merken zal, dat, ziet, |
die plaat; der iiicUatschl.eid van deu mr
laatsehe kpupzcii is;
l Zoo zal de priester gebieden, dat men
voor hem, die te reinigen zal zijn, twee
levende reine vogelen neme, niTti\'nders
oederenhottt, en icharlaken, en hUiop.
,ï Dp priester aal ooit gebieden, dAt men
den ecnen vogel slapte, in een narden
vat, over levend water.
fi Dien levpnden vojrrl zal hij nemen,
en liet cederenhout, en het pcbarlaken.
1 en den hijzop ; en zal die, en den levenden
\\nitel dotvpeti ju bet bloed des vn^eU, die
I over hrt levende water tfolagt is;
i 7 l*u liü zal over hem, die van de iue-
laatfchheid te reinigen is, Bevrnmnal
sprengen; daarna zal hii liem rein ver-
klaren, eu den levenden vogel in het open
veld vliegen laten.
\' S Die uu te reinigen la, *al züne klee-
deren wwBchen, en al zijn ha.Hr afsche-
ren, en zieli in het water afwasM\'ben, 100
1 zal lui rein zijn; daarna zai hij in het
leger komen; maar zal buiten zijne tent
zew u dagen hlijien.
\'.i In op den zevpnden dag zal het ge-
•cbleden, dat U\\\\ al zijn i.aar zal sfscne-
ren, lijn hoofd, en zijnen baard, eu de
wenkbraauwen zijner oogen; ja al «iin
haar zal hij af-eheren, eu zal ziiue kleedc
ren waavcbes, en zijn vleesch met water
baden, zoo lal liij rein zi\'n.
10  Kn op den nebttten dag zal hii twee
volkomen lammeren, en een jarig vol-
komen schaap nemen, mitsgaders drie
tienden meeibloen ten tpUsoffer, mei
olie icemeugil. en eeneti log olie.
11   De priester uu, die de reiniging dopt,
zal den man, die te reinigen is. en die
dingen, stellen voor het aangexlgt des
IIKl\'KEN, aan de deur van de tent der
samenkomst,
IJ 1\'n de priester zal dat eene lam
nemen, ei; hei zelve offeren tot ren pebttM-l
offer met den lo; olie; h en zal die ten \'• l
beweegofTrr voor het aangezigt desllEE-j
lif\'.N bewegen.
13  Daarna lal hij dat lui slagten in ilel
plaat\', waar iinn hpt ztuidoffer en het j
brandoffer fUgt, in de heilige plaat» :
want bet schuldoffer, « gelijk bet z<mdof- e ï
fer, i» voor den priester; bet iseaM bei*
li-rneid der beiligfaeden.
14  En de prleater zal van het biocides
sel\'ulloffers nemen, hetwelk de priester
dorn zal op bet lapje van het regteroor
dengenen, die te reinigen is, en op den
duim zijner rrgteihand, eu op den groo*
ten teen zijn*» regtervoett.
15  De priester zal ook uit den log der
olie nemen, en zul ze op des priesters lin-
kerband gieten,
16  Dan zal de priester zijnen regtervin*
ger indoopcii, nemende van die olie, dte
in zijne linkerhand is, en zal met zijnen
vinger van die olie zevenmaal sprengen,
voor liet aangezigt des BKEKEN.
17  Kn van het overige van die olie, die
in zijne hand zal z\'jn, zal de priester doen
op liet lapje vau het regteroor desgenen,
die te reinigen is, en op den duim zijner
reglerlmiul, en op den grooten teen BÜns
regtervoets, bo\\ eu op bet bloed des
scb ui doffers.
lij Dat nog overrebleven zal zijn van
•He olie, die in de hand des priesters gr-
weest ia, zal bij doen op het boofd desge-
nen, die te reinigen is; zoo zal de priester
over hem ver\'oening doen voor bet aan-
geulgt des HEKKEN.
19 De prie^rr zal ook bet zondoffer
bereiden, eu voor hem, die van zijne
oureinigheid te reinigen is, verzoening
doen; n. daarna zal lm het brandoffer
slagten.
il» Kn de priester lal dat brandoffer en
dat spijsoffif op het altaar offeren; zoo
zal dr priester de verzoening voor iiem
doen, eu hij zal rein zijn.
21 Maar indien hij arm is, en zijne
hand dat niet bereikt, zoo zal htj een
lam ten schuldoffer, ter beweging lie-
men, om voor hein verzoening te doen ;
daartoe een tiende uieelhlnciii, met olie
geinenird, ten sp^soffcr, CU eenen log olie;
83 Mitsgaders twee tortelduiven, of
twee jonge duiven, die zijne band berei*
-ocr page 93-
Reiniging der hutten.
Kciniging dor s7
I-KVITICUS is.
ken zal, welker eene len zondoffer, en
eene ten brandoffer Ȇ" *al.
23  Kn hij zal die, op den achtsten dag
/.ilner rcïuigiiig, lot den priester brengen,
aan de deur van de tent dcrzaiucnkoiust,
voor hi-t aaiigezigt des IIREKEN.
24  Ra de priester zal het lam des
sclitiMofTers, en den log der olie nemen;
en de priester tal die ten bewecgo*\'er
voor het aangezigt de» UREKR.N be-
wegen.
\'2b Daarna zal hij het lam des schuld*
offers slagten, en de priester zal van In-t
lilus\'il des scbuldoffcrs nemen, eit doen op
het rejrter oorlapje desgenen, die te reini*
gen ie, en op deu duim zijner regterhand,
en op den ((routen teen zijns regtervoets.
2<i Ook zal de priester van die olie op
den priesters linkerliund gieten.
\'27 Daarna zal de priester met zijnen
regterwngcr van die olie, die op zijne
liukerliand is, sprengen, zevenmaal, voor
het aangezittt dei IIKKKK.V
25  Kn de priester zal van de olie, die op
zijne liaud is, doen nnn liet lapje van hel
regteroor desgeueu, die te reinigen ia, en
aan den duim zijner regterlnunl, en aan
den grooten teen zijns regtervocts, op de
plaats van liet bloed des RohuUoflen.
t\'.i Kn het overgeblevene van de olie,
jdie in de hand des priesters is, zal hij
doen op liet hoofd dengenen, dietereini*
Ïen is, otu de verzoening voor hem te
oen, voor het aangezigt des HEKBEN.
i 3il Daarna zal bij de eene van de tor-
itelduiten, o( van de jonge duiven he*
reiden, van het<een zijne hand bereikt
zal hebben ;
i 31 Van hetgeen zijne hand bereikt zal
hebben, zal het eene ten zondoffer, en
het-eene ten brandoffer ziin, boven hel
spijsoffer; zoo zal de priester voor Hem,
idie-te reinigen is, verzoening doen rooi
het aangezigt des BEKKEN.
33 Dit is de wet dagenen, in wien de
plaag der melaalsehhcid zal zijn, wiens
hand in zijne reiniging dat niet zal bc-
reikt hebhen.
3:* Verder sprak de HKE11K tot Muze»
en tot Ailrou, zeggende :
31 Als gij zult gekomen zijn in het land
van Kanaïln. hetwelk Ik u tot bezitting
geven zal, en Ik de plaag der int>laatsch-
heid aan ecu huis van dat land uwer be-
zitting zal gegeven hebben ;
:•;.\'( Zoo zal bij, van wien dat huis is,
komen, eu den priester te kennen geven,
zeggende : liet schijnt mij, alsof er reue
plaag in het huis ware.
36  Rn de priester zal gebieden, dat zij
dat huis ruimen, aleer de priester komt,
oui die plaag te bezien, opdat i.iet al wat
in dat huis is, ourein worde; en daarna
zal de priester komen, om dat huis te
bezien.
37    Als hij die plaag bezien tal, dat,
ziet, die plaag aan de wanden van dat
huis. zijn groenachtige of roodachtige
kuiltje», en hun aanzien lager is dan die
wand ;
38  De priester zal uit dat huis uitgaan,
aan de deur van het huis, en hij zal dat
huis zeven dairen doen toesluiten.
.7\' Daarna zal de priestir opdenzeven*
deu dag wederkeeren ; indien hij merken
zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden
van dat huis uitgespreid is ;
40 Zoo zal de priester gebieden, dut r.\'y)
de stecuen, in welke die plaag is, uit-
hreken, eu dezelve tot buiten de stad
werpen, aan eene onreine plaats ;
-11 Kn dat huis znl hij rondom van hin-
ut-n doen schrabben, en zij zullen liet
stof, dat zij afgeschrabt hebben, lot
buiten de stad aau eene onreine plaats
uitstorten.
42 Daarna zullen zij Andere steenen
nemen, eu in de plaats van gene steenen
I brengen ; en men zal ander leem nemen,
I en dat huis bestrijkeu.
I 43 Maar indien die plaag wederkeert, en
\\ in dat huis uithof, nadat men de steenen
I uitgebroken heeft, en na het afechrabbcn
I van bet buis, en nadat bet zal bestreken
zijn ;
41 Zoo zal de priester komen ; als Ui
nu zal merken, dat, ziet, die plaag aan
dat buis uitgespreid is i hrt is eenr
knagende mrlaatscbbeid in dat huis, het
is onrein.
4a Daarom zal men dat buia, zijne stee-
nen, en zijn hout even af breken, uiitsga*
ders al her leem van het huis, en inrn
zal het tot buiten de stad uitvoeren, aan
eene onreine plaats.
M Kn die in dat huis gaat ten eenigeii
dage, als men hetzelve zal toegesloten
hebben, zal onrein zijn lot aan den avond.
17 Die ook in dat huis te slapen ligt,
zal zijne kleedercn wastenen ; insgelijks
die in dat huis eet, zal zijne kleedercn
wasM\'hen.
!H Maar als de priester zal weder in-
gegaan zijn, eu zal merken, dat, ziet,
die plaag aan dat huis niet uitgespreid is,
nodat het huis zal bentreken zijn ; zoo
zal de priester dat huis rein verklaren,
dewiil die plaag genezen is.
4\'J Daarna zal hij, om dat huis te ont-
zondigeu, twee vogeltjes nemen, uiitB*
gaders cederenhout, en scharlaken, en
hijzop.
fcfl Ku hij zat den eenen vozel slagten
in een aarden vat, over levend water.
51 Dan zal :<ü dat cederenhout. en dien
hijzop, en het scharlaken, en den leven*
den vogel nemen, en tal die in het bloed
de» geshtglen *ogets en in het levende
water doopen ; en hij zal dat huitt zeven*
maal besprongen.
al Zoo zal bij dat huis ontzondigen
met het bloed des vogels, en met dat
levend water, en met den levenden vogel,
en met dat cederenhour, en met den
hijzop, en met het scharlaken.
>;i Den Lerenden vogel nu zal hij tot
buiten de stad, in het open veld, laten
vliegen ; zoo zal hy over het huis ver*
loenlnj doen, e» liet zal rein lijn.
64 Dit la de wet voor alle plage der
melaatschhi-id, en voor schurltheid ;
öó Rn vot r melaatschhcid der kleederen,
en der huizen ;
ót» Mitsgaders voor gezwel, en voor
gei weer, en voor blaten ;
->7 Om te leeren, op welken dag iets
onrein, en op Welken dag tets rein is.
Dit is de wet der nidaatschlieid.
HOOFDSTVK la.
Vl\'i-tten .•laH^nnili\' cmn-ii*.*\' vloeijingi-n bij
m.-inm-n, hi\'tzij itoor iw;iLhi-i>l rit lielte,
v*. ], of in \'l \'i -!.\'i(>. 11. Over ile mwn-
iIcTijkwhr, 19, en huitrn:r<-Koae K&B%lag
<tir vruuwt-n, 25 . besluit, 31.
VKKDKR sprak de HRKItE tot Motet
en tot Aaron, zeggende :
£ Spreekt tot de kinderen lsraëls, en
zegt tot hen : Ken ieder man, als bij
vloeijende zal zijn uit zijn vlcet-cli, zal
om runen vloed onrein zijn.
3    Dit nu zal zijne ourciuiglieid om
zijnen vloed zijn : zoo zijn vleesch zijnen
vloed uitzeevert. of zijn vleesch van
zijnen vloed zich verstopt, dat is zijne
oureinigheid.
4  Alle leger, waarop hij, die den vloed
heeft, zal liggen, zal onrein zijn, eu alle
tuig, waarop hij zal zitten, tal onrein ziin.
ft Ken ieder ook, die ziin leger zal aan*
roeren, zal zijne kleedercn wasschen, en
zich met water baden, en zal onrein zijn
tot nan den avond.
() Kn die op dat tuig zit, waarop hij, die
den vloed heeft, gezeten zal hebben, zal
zijne kleedercn wasschen, en zich met
-ocr page 94-
SS vloeijende mannen en vrouwen.
Aaron doet eene algemeen* verzoening.
I-KVITICUS lf!.
water baden, en zal onrein zijn tot aan
den avond.
7 I ii die het vleesch limoenen, die den
vloed heeft, aanroert, zal zijne kleed e ren
wa»»chent en ricli niet water btden, en
onrein zijn tot aan den avond,
s AU ook hij, die den vloed heeft, op
eenen reine zal gespogen hebben, dan
zal hij zijne kleederen wasschen, en «al
zich met water baden, en onrein zijn tot
aan den avond.
ït Insgelijks «He zadel, waarop hij, die
den vloed heelt, zul gereden hebben, /.al
onrein zijn.
10   En ui wie iets aanroert, dat onder
hein zal geweest zijn, zal onrein zijn tot
aan den avond ; en die hetzelve drnaut,
zal zijne kleederen wasschen, en zich
met water baden, en onrein zfja tot aan
den avond.
11   Daartoe een ieder, wien hij, die den
vloed heelt, zal aangeroerd hebben, ion-
der zijne handen met water gespoeld te
hebben, die zal zijne kleederen wasschen,
en zich niet water baden, en onrein zijn
tot aan den avond.
1:2 ° Ook het aarden vat, hetwelk hij,
die den vloed heeft, zal aangeroerd heb-
ben, zal gebroken worden ; iiiaur alle hou-
ten vat zal met water gespoeld worden,
13  Al» hij nu, die den vloed heeft, van
zijnen vloed gereinigd zal zijn, zoo zal
hij tot zijne reiniging zeven dagen voor
zich tellen, en zijne kleederen wasschen,
en hij zal zijn ileesch met levend water
baden, zoo zal hij rein zijn.
14  En op den achtsten dan ^al hij voor
zich twee tortelduiven of twee jongedui-
ven nemen; en zal voor het aangezj^t
des HEBREN, aan de deur van de tent
der zamenkomst komen, en zal ze den
priester gc*en.
ló En de priester zal die bereiden, eene
ten zondoffer, en eene ten brandoffer ;
zoo zal de priester oier hem voor het
aangesigt den HKERElf, van wege zijuen
vloed, verzoening doen.
1(1 Verder een man, als van hein het
zaad dei Inj liggen* :\'.al uitgegaan ziin, die
zal ziin gansche vlersch met «titer baden,
en onrein zijn tot nati den avond.
17 Ook alle kleed, en allr wl, aan hei-
welk het zaad des bytiggens wezen zal,
dat zal met water gewas-cben worden,
en onrein zijn tot aan den avond.
is Mitsgaders de vrouw, als een man
met hei zaad dei bijliggen*; bij haar ge-
legen z:il hebbent daarom zullen zii ziih
met water baden, en onrein zijn tot aan
den avond,
1\'J Maar als eene vrouw vloetyenda ziin
zal, zijnde haar vloed van bloed in haar
vleesch, zoo zal zij zeven dagen in hare
afzondering zijn ; en al wie baar aanroert,
zal onrein ziin tot aan den avond.
2n Kn ;tl hetgeen. waarop zij in hare :
afzondering gelegen zal hebben, zal on-
rein zijn; mitsgaders alles, waarop zij zal
gezeten bebbl n, zal onrein zijn.
21 Kn al wie haar leger aanroert, zal
jne kleederen waucheOi en zieii met
water baden, en onrein zijn tot aan den
avond.
SS Ook al wie eenig tuig, waarop zij
Edeten zal hebben, aanroert, zal züne
kleederen wa*»ehen, en zich met water
baden, en onrein zijn tot aan den avond.
2U Zelfs indien het op het leger geweest
zal zijn, of op het tuig, waarop zij zat,
tl» hij dat aanroerde, hij zal onrein zijn
tol aan den avond.
21 l Insgelijks zoo iemand zekerlijk hij
\'laar gelegen heeft, dat hare afzondering
Op hem zij, zoo zal hij zeven dagen onrein
tijn; daartoe alle leger, waarop hij zal
;elegen hebben, zal onrein zijn.
25 * Wanneer ook eene vrouw, vele
.lagen buiten den tijd harer nfzondering,
van den vloed haars bloed* vloeijen tal,
of wanneer zij vloeijen zal boven hare
afzondering, zii zal al de dagen van den
vloed harer onreinigheid, als in de dagen
harer afzondering, onrein zijn.
2\'i Alle leger, waarop ril al de dagen
haars vloed* gelegen zal hebhen, zal haar
zijn als het leger harer afzondering; en
alle tuig, waarop zij zal gereten hebben,
zal onrein zijn, naar de onreinigheid
harer afzondering.
27 Kn zoo wie die dingen aanroert, zal
onrein zijn; daarom zal hij züne kleede-
ren wasschen, en zich met water baden,
en onrein zijn tot aan den avond,
38 Maar at* zij van haren vloed rein
wordt, dan zal zij voor zieh leven dagen
telïen, en daarna zal zij rein zijn.
29 En op den achtsten dag zal zij voor
zich twee tortelduiven, of twee jongedui-
ven nemen, en zij zal dietot den priester
brengen, aan de deur van de tent der
tarnen kornet,
:tn Dan zal de priester eene len zond-
offer en eene ten brandoffer bereiden ; en
de priester zal \\oor baar, van den vloed
harer onreinigheid, verzoening doen voor
het anngezigt des HERREN.
\\i\\ Alzoo zult gij de kinderen Israels
afzonderen \\au hunne onreinigheid ; op-
dat zii in hunne onreinigheid niet s\'erven,
als zij mijnen tabernakel, die in het mid-
den van hen is, verontreinigen zouden.
."(2 Pit is de wet desgenen, die den
vloed l.ecft, en van wien liet zaad der
bijligging uitgaat, zoodat hij daardoor
onrein wordt;
\'S.i Mitsgaders \\nn eene zwakke vrouw-
in hare afzondering, en van dengenen,
die van zijnen \\lued is iloeijende, voor
een\' man, en voor eene vrouw; en voor
een\' man, die bij eeneonreine zal gelegen
hebben.
HOOfDSTUK lfi.
, h. i
Bevel n-n dn ho
•eprieatrr
trn.in, ilnn
in nl?e-
opcavi
lan geofferd
mnewteii
heilige der heilii
££»*r&r"
.rilt
Besluit, 3t.
f*N «Ie HKEKE sprak tot Motes, •> na-
j dat de twee zonen van A«rongestor-.
ven waren, als zii genaderd waren voor
het aangezigt des HEKKEN, en gestorven
war-\'n ;
2  l>c HEERE dan zeide tot Mozes :
Spreek tot uwen broeder Aaron. \'• dat lui
niet ten allen tijde ga in het heilige, bin-
nen den voorhang, voor het verzoen riek sel,
dat op de ark is, opdat hii niet sterve :
want Ik verft\'hyn in eene wulk op het
verzoendeksel.
3  Hiermede zal A.lron in het heilige
gaan : met eenen var, een jong rund ten
zondoffer, en eenen ram ten brandoffer.
4   Hij zal den heiligen linnen rok aan-
doen, en eene linnen onderbroek zul aan
zijn vleesch ziin, en met eenen linnen
gordel zkI hii zich gorden, en niet den
linnen hoed bedekken i dit zijn heilige
kleederen! daaiom zal hij ziin vleesch
met water baden, als bij ze zal aandoen,
."> Kn van de *ergadering der kinderen
Israels zal hij nemen twee geitenhokken
ten zondoffer, en eenen ram ten brai.d-
offer.
fi Daarna zal A.lron den var des zond-
offer», die voor hem zal zijn. offeren, en
zal \' voor zich eu voor zyn huis verzoc-
ning doen.
7 Hii zal ook heide de hokken nemen,
en hii zal die stellen voor het anngezigt
des HEKKEN, aan de deur van de tent
der zauieiikoinst.
s En Aaron zal de loten over die
twee bokken «verpen : een lot voor den
-ocr page 95-
De (ww bok*™                                                   LEVITICVS 1/-                         der verzoening. Den Heere 89
IIEERE, en ren lot voor den weggaan-
den bok.
il Dan tal Ailron den bok, op dcnwel-
ken liet lot voor den HEERE zal geko-
inen li\'n. toebrengen, en tal hem ten
zondoffer maken.
in Maar de bok. op dm «reiken bet lot
cal gekomen xijn, om een weggaande bok
te ziin. zal levend «oor het aangrzi.t den
I1EEREN gesteld worden, om door bem
verzoening te doen; opdat men hem als
penen weggaanden bok naar de woestim
uit late.
11   Aarnn dan zal den var des zondof-
fers, die voor bem zelven zul zijn, toe-
brengen, en voor zich zelven en voor ziin
Huls verzoening doen, en zal den var des
zondoffers, die *oor hein zelven zal /.iin,
slagen.
12  Mij zal ook een wierookvat vol vu-
rige kolen nemen van bet altanr, van
voor het aange^is\' des 1IEEKI \\, en
zijne banden vol reukwerk van wetrie-
kende specerijen, klein gettooten; en hij
zal het binnen den voorban;; dragen.
i:i En bij tal dat reukwerk op (iet vuur
leggen, voor her aamrezigt des HEERE>i ;
opdat de nevel des reukwerk» bet ?er-
zocndeksel, hetwelk i- op de getuigenis,
bedekke, en dat hij niet sterre.
14 <\' En bij zal van het b\'ned vim den
var nemen, en zal met ziinen vinger op
bet verzoendeksel oostwaarts sprengen;
en voor het verzoendeksel zal bij Keren*
maal met zijnen vinger van dat bloed
sprengen.
16 Daarna zal hij den hok des «ond-
n.....--, die voor bet volk zal zijn, slagten,
en /.al zijn bloed tot binnen in den voor-
hang dragen, en zal met ziin bloed doen,
geluk als hij met het hl >ed vat] den, var
gedaan heeft, en zal dat sprengen op het
verzoendeksel, en voor het verzoendeksel.
16  Zoo zal hij voorliet heilige, van wegp
de omeinigbeden der kinderen Israêls,
en van wege hunne overtredingen, naar
hI hunne zonden, verzoening doen; en
al zoo zal hij doen nnn de tent der zainen-
komst, welke met ben woont in het
idden hunner o. reinigheden.
17  En geen uienseh zal in de tent der
zamenkomst ziin, als hij zal ingaan, om
in het heilige verzoening te doen, totdat
hij zal uitkomen : alzoo zal hij verzoc-
ning doen, voor zich zelven, pn voor zijn
huis, en voor de gpheele gemeente van
miei.
Is Daarna zal hij tot het altaar, dat
oor bet anngezigt des HEBREN is, uit-
komen. en verzoening voor hetzelve doen ;
en bij zal van bet bloed van den var, en
van bet bloed van den bok nemen, en
iloen het rondom op de hoornen dr» al-
taar».
19 En htj zal daarop van dat bloed met I
zijnen vinger zevenmaal sprengen, en hij
zal dat reinigen en heiligen van de onrei- I
nigbeden der kinderen lsrnrls.
•J» Als bij nu zal geëindigd hebben van \'
het heilige, at) de teut der samenkomst,
en het altanr te verzoenen, zoo zal hij
dien levenden bok toebrengen.
21   En Aaron zul beide zijne handen op
het hoofd van den levenden hok leggen,
en zal daarop al de ongeregtighednu der
kinderen Israël», en al hunne overtredin-
gen, naar al hunne zonden, belüden; en
hij sal die on het hoofd des boks leggen,
en zal hem door de hand een» mans, die
voorhanden is, naar de woestijn uit-
laten.
22  Alzoo zal die bok op zich al hunne
mgeregtigheden in «en afgezonderd land
wegdragen ; en bij zal dien bok in de
woestijn uitlaten.
\'2\'i Daarna zal AAron komen in de tent
der zamenkomst, en sal de linnen klee-
deren uitdoen, die hij aangedaan bad, als
hü in het heilige ging, en hij zal ze daar
laten.
21 1\'n hij zal zijn vleeseh in de heilige
plaats met water baden, en zijne klee-
deren aandoen; dan zal hij uitgaan, en
zijn brandoffer, en het brandoffer des
volks bereiden, ui voor sieh en voor het
volk verzoening doen.
25 (tok zal bij het vet de» zondoffers op
het altaar aansteken.
2tï En die den bok, welke een weg.
gaande bok was, zal uitgelaten hebben,
zal zijne kleederen «raaaehen, en zijn
vïeescu nut water baden; en daarna zal
hij In het l^ger komen.
27 Maar * den var des zondoffers, en
den bok des zondoffer», welker bloed in-
gehragt is, oiu verzoening te doen in het
heilige, Kal men tot buiten het leger uit-
vueren ; doch hunne vellen, hun vlerseli
en hunnen mest zullen zij met vuur ver*
branden.
39 Die nu dezelve verhrandt, zal ziine
kleederen wassehen, en zijn vleeseh met
water baden ; en dtiarna zal hij in het
leger komen.
J\'> En dit ial voor u tot eene eeuwige
inzetting zijn : ƒ S\') zult in de zevende
maand, op den tienden der maand, uwe
ziplen verootmoedigen, en geen werk
doen, inboorling noen vreemdeling, die
in het midden van u als vreemdeling
verkeert.
30 Uant op dien dag zal bij voor u
verzoening doen, om u te reinigen; van
al uwe zonden zult gij voor het aangezigt
dm IIEERE N gereinigd worden.
\\i\\ Dat zal u een sabbat der rust zijn,
npdnt gij uwe zielen verootmoedigt: liet
is eene eeuwige inzetting.
\'J2 En de priester, dien men gezalfd, en
wiens hand men gevuld zal hrbb*n, om
voor zijnen vader het priesterambt te be-
dienen, zal de verzoening doen : als hij
de linnen kleederen, de heilige kleederen,
zal aangetrokken hebben,
£i Zoo zal hij het beiligp heiligdom ver-
Koenen, en de tpnt der zamenkomst, rn
het alrnar znl hij verzoenen; desgelijks
voor de priestcren, en voor al het volk
der gemeente zal hij verzoening doen.
34 En dit «al u tot eene eeuwige inzet-
ting zijn, om voor de kinderen Isrni-ls
van al Imnn • zonden, f eenmaal desjaars,
verzoening :e doen. En men deed, ge-
lijk als de MEERE Mozes geboden
had.
HOOFDSTUK 17.
VERDER sprak de IIEERE tot Moze».
zeggende :
2  Spreek tot Aaron, en tot zijne zonen,
en tot at de kinderen Israël», en zeg tot
hen i Dit is het woord, hetwelk de IIEERE
geboden heelt, zeggende :
3  Een ieder vau het huis Israëli, die
eenen os, of lam, of geit in het leger
slagten Kal, of die ze slagten znl buiten
het leger:
1 En dezelve aan de deur van de tent
der zamenkomst niet brengen znl, otn
eene offerande den IIEEltE voorden ta-
bernnkel des 1IEEREN te offeren; het
bloed znl dienselven man toegerekend
worden, hij heeft bloed vergoten : daarom
zal dezelve man uit het middcu zijns
volks uitgeroeid worden;
.\'» Opdat, wanneer de kinderen laraels
hunne slagtolferen brengen, welke zij on
het veld slagten, dat zij die den IIEERE ]
toebrengen, aan de deur van de tent der,
zamenkomst tot den priester, en dezelve [
tot dankoiferen den HEEKE slagten.
-ocr page 96-
DO alleen te offeren.
LEVITICUS H.
Huwelijkswetten.
| 6 Kd de priester zal lipt bloed op lipt
altaar des HE-EREN, aan de deur van de
tent der samenkomst, sprengen; en hij
zal ht*t vet aansteken, tot •• eenen liefe*
; lijken reuk den HEERE.
j 7 Kn zij zullen ook niet mrer hunne
sla/tofleren den duivelen, welke zij na-
; boereren, otteren ; dat zal hun eeiieeeuwi-
ge inzetting zijn voor hunne ge-lachten.
i H Zeg dan tot heu : Ken ieder van het
huil Israëli, en van dr vreemdelingen, die
in het midden van ben als vreemdelingen
verkoeren, dip een branlofferof slagtoffer
zal offeren,
9 En dat tot de deur van de tent der
samenkomst niet /al brengen, om het-
zelve den HE ERE te bereiden; diezelve
man /.al uit zijne volken uitgeroeid wor*
den.
in Kn een ieder uit het huis ïsraels, en
uit de vreemdelingen, die in hel midden
van Iipii als vreemdelingen verkeeren,
\'• die eenig bloed zal gegeten hebben, te-
gen diens /.iel, die dat bloed zal gegeten
hebben, zal Ik mijn aangezigt zetten, en
zal die uit bet midden baars volks uit-
roeijen.
11  Want de ziel van liet vleesch is in
het bloed; daarom heb Ik het U op liet
allaar gegeven, om over uwe zielen ver*
zoening te doen : want het is bet bloed,
dat voor de ziel verzoening zal doen.
12  Daarom heb Ik tot de kinderen Is-
raels gezegd : Geene ziel van u zal bloed
eten; noch de vreemdeling, dieals vreein-
deling in het midden van u verkeert, zal
( bloed eten.
j l- Ken n-der ook van de kinderen Is-
rai\'U en van de vreemdelingen, die als
vreemdelingen in het midden van ben
verkeeren, die eenig wild gedierte, of
\'gevogelte, dat gegeten wordt, iu de jagt
gevangen zal hebben; die zal deszelfs
bloed vergieten, en zal dat met stol\'
|bedekken.
14 e Want het ib de ziel van alle vleesch,
zijn bloed is voor zijne ziel; daarom heb
Ik tot de kinderen Israël gezegd : Gij
! zult geens vleeec\'ues bhipd eten : want de
| ziel van alle vleeseh, dat is /.i\'m bloed ;
|tOO wie dat eet, zal uitgeroeid worden.
If> - Kn alle ziel onder de inboorlingen
of onder de vreemdelingen, die een dood
aas of het verscheurde zal gegeten
hebben, die zal zijnekleederen wastenen.
en zich met water baden, en onrein zijn
tot aan den avond ; daarna zal bij rein
zijn.
16 Maar indien hij die niet wascht, en
z\\jn vleesch niet baadt, zoo zal bij zijne
ongeregtigheid dragen.
HOOFDSTUK IS.
i! Niemand zal tot eenlge nabestaande
zijns vleesohes naderen, om de schaamte
te ontdekken : Ik ben de HEERE 1
7 GO zul; de Bcliaamte uws vaders en
de schaamte uwer moeder niet ontdek*
ken ! zij is uwe moeder, gij zult hare
schaamte niet ontdekken.
S h Gij zult de schaamte der huisvrouw I U
lCo
uws vaders niet ontdekken : het is de
\'i ha uu te uws vaders.
(J De fcliaamte uwerzuater, der dochter
uws vaders, of der dochter uwer moeder,
te huls geboren of buiten geboren, hare
schaamte zult gij niet ontdekken.
lo De schaamte der dochter uws zoons,
of der doeiiter uwer dochter, hare
schaamte zult gij niet ontdekken : want
/.tl zijn uwe schaamte.
11e De schaamte van de dochter der
huisvrouw uws vaders, die uwen vader
geboren is, (iij is uwe zusterj hare
schaamte zult gii niet ontdekken.
12  << Gij zult de schaamte van de zuster
uws vaders niet ontdekken : zij is uws
vaders nabestaande.
13  GU zult de schaamte van de zuster
uwer moeder niet ontdekken : want sy
is uwer moeder nabestaande.
il r Gij zult de schaamte vandenbroe»
der uws vaders niet ontdekken, tot zijne
huisvrouw zult gu niet naderea : >U 1*
uwe moei.
a !T
K> Gij ƒ zult de schaamte uwer sehoon-
ƒ Le,
dochter niet ontdekken : zij is uws zoons
huisvrouw, gij zult hare schaamte niet
ontdekken.
1« ;/ Gij zult de schaamteder huisvrouw
9Le.
uws broeders niet ontdekken : het is de
schaamte uws broeders.
17 \'* Gij zult de schaamte eener vrouw
en harer dochter niet ontdekken , de
dochter baars zoons, noch dedochter van
hare dochter zult gij niet nemen, om hare
schaamte te ontdekken : zij zijn nahe-
staanden; het is eene schandelijke daad.
1H Gij zult ook geene vrouw tot hare
zu&ter nemen, om haar te benaauwen,
mits bare schaamte nevens baar, in haar;
leven, te ontdekken.
iy Ook > zult gij tot de vrouw in de
afzocdering van hare onreinigheid niet
naderen, om hare schaamte te ont-
dekken.
20  k Kn gij zult niet liggen bü uw»
naasten huisvrouw ter bezading, om met
baar onrein te worden.
21   I En van uw zaad zult gij niet geven,
om voor den Moloch door bet ««ur te doen
gaan ; en den naam uws Gods zult gij
niet ontheiligen : Ik ben de IIEKHE I
22  »< Hij een\' manspersoon zult gij niet
liggen met vrouwelijke bijligging : dit is
een gruwel.
"23 \'t Insgelijks zult gij bij geen beest
liggen, om daarmede onrein te worden ;
eene vrouw zal ook niet slaan voor een
beest, om daarmede te doen te hebben ;
het is eene gruwelijke vermenging,
24  Verontreinigt u niet met eenige van
dezen : want de Heidenen, die Ik van uw
aangezigt uitwerpt, züti met alle dezen
verontreinigd ;
25  Zoodat het bind onrein is, en Ik over
hetzelve zijne ongeregtighpid bezoeke, en
het land zijne inwoners uitspuwt.
2ti " Maar gij zult mijne inzettingen en
mijne regten onderhouden, en van al die
gruwelen niets doen, inboorling noch
vreemdeling, die in het midden van uals
vreemdeling verkeert.
27 Want de lieden dezes lands, die voor
u geweest zijn, hebbeu al deze gruwelen
gedaan ; en het land is onrein geworden.
:: - Dal u dat land niet uitspuwe, als gij
hetzelve zult verontreinigd hebben ; ge-
lijk als het bet volk, dat voor u was, uit-
gespuwd heeft.
2\'J Want al wie eenige van deze gru-
k Lev. 20 li\'.
,1 l-,
etiet,
vel
• levei
eden iler Ef-jpteura en Kann.i-
nieten, hu Baar de intcttingen van C,i>il,
v*. I. Verlnnl teiren bluedet liamle, fi, onge-
oorluofdc i..,-l.i.i|i, l\'J, en overnpel, 20, tegen
bet Offeren zijner kinderen ur, Miileeh, 81,
tegen oiinntuurl ijken bijnlaap, 22; redenen
wiiiironi deie netten gegeven worden, 81.
VERDER sprak de HEERE lot Mom,
zeggende i
2  Spreek tot de kiuderen Ïsraels en zeg
tot ben : Ik ben de HEBRE uw God!
3  Gij zult met doen naar de werken des
egyptiseben lands, waarin gij gewoond
hebt ; en naar de werken des lands Ka-
iiaiiti, waarheen Ik u brenge, zult gij niet
doen, en zult in hunne iuzetlingeii niet
wandelen,
4  Mijne regteti zult gij doen, en mijne
inzettingeu zult gij houden, om in die te
wandelen : Ik beu de DEERE uw God I
.ï Ja, mijne inzettiugen en mijneregteu
zult gij houden; " welk inensch dezelve
zal doen, die zal dour dezelve leven : Ik
beo de HEERE I
-ocr page 97-
buiBieltyhe wetten, yi
LKVITICI\'S 19.
17 \'" Gij zult uwen broeder in uw hart
niet \'laten ; a gij zult uwen naaste naar-
stiglijk beriepen, en zult de zonde iu hein
niet verdragen.
IS o Gij /uit niet wreken, noch tnorn
behouden tegen de kinderen uws volks;
tuaar f gij zutt uwen naaste liefhebben
als u Beken i Ik ben de I1EEREI
111 GÜ zult mijne inzettingen houden i
gij zult geen tweederlei aard uwer b-esten
laten ramen te doen hebben, 7 uwen akker
zult gii niet ;net Iweederlei zaad besnal"
jea, en een kleed van tweederlei stof,
dooreen ven.iengl, zal ann u nit 1 komen.
2tl Kn wanneer e«-n man, door biilii-
ging des saads, bij eene wouw zal gelegen
nebben, die eene dienstmaagd i-, bij den
man venmand, en geenixim gebist im, en
baar gerne rriibeid ia gegeven; die zullen
gegeentdd worden; Zij zullen niet gedood
worden, want zij was niet vrij gemaakt.
J! Kn b\'i zal zijn BCunlooflei tien
nEKRK, Kin de deur van de tent de"
liïiiieiikom-t brengen, een en ram ten
acbuMoffer.
32 En de priester zal met den ram <les
BOhuldofferii voor hem o?er eüne zonde,
die bij gezondigd beeft, voor het aaiige-
zigt des ÜEKREN verzoening doen: en
hem *hI verceving geschieden van zijne
zonde, die hij gezondigd heeft.
£1 \\l- gii ook in dat land gekomen zult
zijn, en alle gt*b "unie ter spijze genlant
zuil hebbeu, zoo zult gij de voorhuid
daarvan, drszelfi vrucht, besnijden; drie
jaren zal bet u onbesneden t.\\\\u, daarvan
zal niet gegeien worden.
31 Maar IU het vierde jsar zal al zijne
vrucht een heilig ding zijn, ter lofzeggiug
voor den IIEERE.
•J-i Kn in het vijfde jaar zult gü deszelfs
vrucht eten, om bet inkomen daarvan
voor u te vermeerderen : Ik bende IIEERE
uw God!
SU Gij zult niets met het bloed eten.
Gij zult op gecu vogelgeschrei acht gtfven,
noch guiclielarij plcj-en.
3J f Gij zult de hoeken uws boofds niet
ronj afscheren ; ook zult gij de hoeken
uw» baards niet verderven.
£s • GÜ zult om een dood ligebaani
geeoe snijding in uw vleesch maken,
noch schril\' van een ingedrukt teeken in
u maken ; Ik ben de HEERE!
S\'J Gij zult uwe dochter niet ontheili-
geu, lianr ter hoererij houdende; opdat
het land niet hoerere, eu het land met
schandelijke daden vervuil worde.
30  Gij zult mijiie sabbaten houden, en
mini lirili-dom zult gij vreezen : Ik ben
de U ER REI
31   \' Gij zult u niet keeren tot de waar*
zeggers, en tot de duivelskunstenaars;
zoekt hen niet, u met hen veroutreini-
gende : Ik ben de HEEKE uw God!
32  Voor het graauwe haar zult gü op*
staan, en zult het aangezigt des uudeu
vereeren ; en gij zult vreezen voor uwen
God : Ik beu de DEEREI
..;; i Kn wanneer eeu vreemdeling btj
u in uw laiitl als vreemdeling ver keeren
zal, gij zult hem niet verdrukken.
\'Ji I)e vreemdeling, die als vreemdeling
h:i u verkeert, znl onder u zijn als een
iuboorliug van ulieden; gij zult heui liet*
hebben ali uzehen : want gij zijt vreeui*
delingen geweest in Kgvpteland : Ik beu
de HEERS uw Go.1!
35 Gij zult geen onregt doen in bet
gerigt, niet de el, tnet het gewigt, of met
tle maat.
3ii e Gy \'uit eene regte wage hebben,
regte wergsteeneii, eene regte efa, en een
regte liin : Ik ben de HEERE uw God, die
u uit Kgvpteland uitgevoerd heb!
37 lWrum zult gij al mijne inzettin-
gen en al mijne regten onderhouden, en
zult ze doen : Ik ben de DBEREI
welen doen zal; ilie zielen, ilie ie i!o~-n,
zullen uit het luidden \\an haar volk uit-
geroeid worden.
\'•••f Daarom zult ^ü mijn bevel onder-
houden, dat «ij niet doet van die gruwe*
lijke inzetliugeii, die voor u zijn gednnn
gewee*t, en u daarmede niet verniurei-
ii\'k-t : Ik ben de HEERE uw God!
HOOFDSTUK 1«(.
Bevel tot hiili^h\'-i.l, ra. 1. om rader en
Moeder f.\' errea es de Bahhatra » onde»
h\'imli ii. .1 ; ;il,*oil.-iij te «i huwen, i; ile
«Innknir-n iinar ii«- wellen t.- -]--i>n. .". .
iijj den ooa~rt den sraien gedaehtir
,\\„
.,..,,
w-lijk.
19. tegen biiataau met
lUMgd, *l; (HU ><i de
rmlit" it van jonge hoo*
hit n u < ti ii, ja. Verhad tegen het eten
van bloed, trgra wii-elielatij en tejtrri bei»
ilinM-h.\' tebrvAem, tf-. i.-rm b-t treil brb-
licn taan .i.nht.r vo-W hm-rrnj. ». Vi. .
».K>r dm II-.T.-. «X Afkeer m
irffrn, :t:. Eerbied roof dra mtflrrdoni,
SI. Bereaermlmr vu -I--» neeind line;, 33.
Eerlijkheid in d<-n handel, 35.
VERDER opruk de HEERE tot Mozei,
zeggende :
3 Spreek tot de gnusclie -en-adering
di * kinderen liraêU, en zeg tot hen :
<• Gü zult heilig zijn, want Ik, de UEEKE
uw God, ben heilig!
\'ó \'• Keu teler zal itfne moederen rijnen
vader vreezen, en * mijne ?abuaten nou*
den : Ik ben de HEERE uw God!
I  Gi.i zult u tot de afgoden niet keerpn,
en *• u Reene «e^o-ene goden maken: Ik
ben de IIEERE uw God!
.\'» En wanneer gii een dankoffcr den
HKKKE offeren zult. naar uw «elgevnl-
len zult gij dat offeren.
<> * Op den dn.; van av offeren, en den
anderen daagt, \'«I bet gegeten wnr-
den; maar wat tot op den ilerdeu dag
overbluft, zal met vuur verbrand wor-
deu.
7 Kn zoo bet o;> den derden dag een lx*
zinti gegeten wordt, bet is ceu afg. ij lelijk
ding. liet zal niet aangenaam zijn.
H Ku zoo wie dat eet, zal zijne onge-
rrgtigfieid dragen, om lat bij bet heilige
des IIKKItKN ontheiligd beeft; daarom
zal dezehe ziel uit bare volken uitge*
roeid worden.
9 ƒ Als gij ook den •< --< uwi lands
inoogiteo zult, «ij zult den hoek uw»
velds niet ganschclijk afoogstcn, en dat
van uwen oogst op te zamelen is, niet
opxamelan.
W lnsgclüks zult gij uwen wijngaard
niet nalezen, en de arVe\\aUene bezifin van
uweu wijngaard niet opzamclen; den ar-
me en den vreeinJelinx zult gij die over*
laten : Ik ben de IIEERE uw God!
II   3 Gij zult niet stelen, en Rij zult niet
liegen, noch vnlschehjk handelen, pen
iegelijk tegen zijnen naaste.
IJ h Eu gij zult niet vat schel ijk hij
mijnen naam zweren l want gij zoudt
tien naam uws Gods ontheiligen : Ik ben
de HEERE I
13 Gij zult uwen naaste niet bedric*
gelijk verdrukken, Doch berooven; des
ilaglooncrs arbeidsloon zal bij u niet
vernachten tot aan tien morgen.
! ( Gij zult tien doove niet vloeken, en
voor het aangezigt des blinden geeiieu
aanstoot zetten; maar gij zult voor uwen
God vreezen : Ik ben de IIKFKK!
15 Gij cutt geen onregt doen in bet ge-
rigt; * gij zult bet aangezigt den geringen
niet aannemen, noch het unugezigt des
gronteu voortrekken: iu geregtigheid zult
gij uwen motste rigten.
Ui \' Gij zult niet wandelen al» een ach*
terklapper onder uwe volkeu ; gij zult
niet staan tegen het bloed van uwen
I naaste : Ik ben de I1KKHE!
-ocr page 98-
burgerlijke wetten.
LEvrncoa :>. si.
92 Verscheidene
17 l En nis een man ziine zuster, de
dochter zijns vadem, of de dochter inner
moeder, zal genomen hebben, en hij iiare
•Cliaamte gezien, en zij zijne scbnamle
zal gezien hebben, bet hj eene schand-
vlek; daarom zullen zij voor de oogen
van de kinderen huns volks uitgeroeid
worden : hü heeft de schaamte zijner
zuster ontdekt, bij zal zijne ongeregtig-
held dragen.
Is » Kn als een man bij eene vrouw, •* 1
die bare krankheid heeft, zal gelegen en
hare schaamte ontdekt, hare fontein ont*
bloot, en zij zelve de fontein baars blocds
ontdekt znl hebben, zoo zullen zij beiden
uit het midden huns volks uitgeroeid
worden.
lit » Daartoe zult ïij de schaamte van « I
de zuster uwer moeder, en van de zuster
nws vaders niet ontdekken : dewijl hi)
ziinc nabestaande ontbloot beeft, zullen
zij hunne ongcrc*tigheid dragen.
2n o Als ook een man hij zijne moei zal • [
gelegen hebbeu, bij heeft de schaamte
zijns ooms ontdekt ; zij zulten hunne
zomle dragen; zonder kinderen zullen zij
«tetven.
21 P Kn waonner een man ziins broe- r I
ders huisvrouw zal genomen hebben, het
is onreins-beid i hij beeft de schaamte
zijns broeders ontdekt : zij zullen zonder
kinderen zün.
CC •.\' Onderhoudt dan al niiine inzettin- H !
gen en al mijne regteu, en doet dezelve;
opdat ii dat land, waarheen Ik u breuge.
om daarin te vronen, niet uitspuwe.
*Jï r En wandelt niet in de incettlngen \'\' \'
des volks, hetwelk Ik voor uw aangeiigt
uitwerp : want al .leze dingen hebben zij
gedaan; daarom ben Ik op hen verdrie-
tig geworden.
Cl Kn Ik heb u gezegd : Oij zult bun
land erfelijk bezitten, en Ik zal u dat ge-
ven, opdat gij hetzelve erfelijk bezit, « een • i:
land vloeijende van melk en honig : Ik I
ben de IIEEEE uw God, die uvan de vol-;
keil afgezonderd lieb !
S3 i Daarom zult gij onderscheid ma- \' \'
J. *. c.
1 WO.
HOOFDSTUK ?0.
ril i
het vloekra
on\'wyrl. IQ
tuiirlijk\'n pn nnw.ni?i n iitwiup, il. nrv.-i
Uri oederhntuUag vsn Rmh grbonra. M;
om ik rehnilkm rïn hel.lrnen te ..ntvlie-
.l.n. 2-1: r.ine ,.ri enr.\'in,\' I..---t. n Ie ..11.I1T-
K h. i-lrii, SS; «urtnitm ra iliih.KJ.mi-
M.\'iiaivn te «Ovniifi-n, 27.
VERDKB «prak de DEERE tot Mozes,
(eggende :
2 (mi kii!\' nok tor de kinderen Israëli (
zeggen : ° Ken leder uit de kinderen Is- ;
racTi, of uit de vreemdelingen, dte in \'
Israël ais vreemdelingen verkeeren, die
\\hï\\ zijn zaad den Molech gegeven /.al
hebben, zal zekerlijk Re h» 1 worden ; hei
volk des land* zal hem niet *teencii stee* |
.nigen.
                                                                 ;
, 3 En Ik 7.al mijn aan.czigt tegen i\'ien
man Betten, en /al bem uit het midden :
. iijiiK volks uitrocüen : want hij beefï van \'
\'\'.ijn zand den Molecti gegeven, opdat hi\'i i
\' mijii heiligdom ontreiulgen, en mijnen i
heiligen naam ontheiligen ion.
| 4 En indien bel volk de» landi hunne \\
nogcu eeuigziiis verbergen zal miii dien
nian, ah hü vu lijn xaad den Moloch zal !
gegeven hebben, dat hef bem nier doode;
i /<i-i zal Ik mijn a-.ngezigt tegen dien
man en tegen zint huisgezin Betten, en Ik
zal hem, en hl degenen, die hem nahoe-
reren, om den Molecb na te boereren, uil
bet luidden buns volks uitroeien.
il Wanneer er eene ziel ia, die zicht.it !
.Ie \'• waaneggen en tot deduiveUkunate-
ua&rs zal gekeerd hebben, om ilie na te
hoereren, zoo zal Ik mün a-tugt i.n tegT.
die ziel zetten, en ral re uit het midden
haar* volks uitrneijen.
7 e Daarom heiligt u. en veert heilig :
want Ik ben de HKKKK uw God!
s Kn onderhoudt mijne Imettingen, en
dort dezche: Ik ben de IIKKKK, die u ,
heilige I
\'.\' •\' Ma er iemand is, die zijnen vader of
\'.ijiie moeder zal ge\\ loelct hebben, die zal
zekerlijk gedood worden; bij beeft zijnen
vader of zijne moeder gevloekt : zijn bloed
is op hem 1
10  » Ken man ook, die met iemands
huisvrouw o.crspcl zal gedaan hebban,
dewijl bij met zijns naasten vrouw oven
spel ge.laan heelt, zul zekerlijk gedood ,
worden, de ovenpeler en de overspeelster. ,
11  ƒ Kn een man, die hij zijns vaders !
huisvrouw zal gelegen hebben, lieert ziwis
vaders schaamte ontdekt ; zij beiden zul*
len zekerlijk gedood worden : bun bloed
is o;i hen \'
12  f» Insgelijks, als een man bij de
vrouw zijns zoons zal gelegen hebben, zij
zullen beiden zekerlijk gedood worden;
zij bobben eene gruwelijke vermenging \'
gedaan : hun bloed is op heul
V.i f> Wanneer ook een n.an bij een\'
manspersoon zal gelegen hebben, met
vrouwelijke bfjllnlng, *ij beiden hebben
eenen gruwel gedaan* zii zullen zekerlijk
gedood worden : hun bloed is op hen!
14 > Kn wanneer een man eene vrouw
en hare moeder zal genomen hebben, het
is eene schandelijke daad ; men zal hem,
en diezelve met vuur verbranden, opdat
geene schandelijke daad in bet middeu
van ii zij.
l.j * Daartoe als een mui bij eenig vee
lal gelegen hebben, hij /.al zekerlijk ge-
dood worden; ook zult gij "eden het beest
Aoodon.
lfi Alzon wanneer eene vrouw tot eenig
beest genaderd zal zijn, om daarmede te
\'loen te hebben, zoo zult gij die vrouw en
dat beei>t dooden ; ztf zullen zekerlijk ge* \\
dood worden : bun bloed is op hen!
n Lrv, IR.31
: Lcv. II H
1 1\'etr. Lift
Dnit.
<f R». 21 17
Sur. 2» 241
Malt. 15:1
seben reine eti onreine beesten, en
tusschen het onrein en het rein gevo-
gehe; en gij zult uwc zielen niet ver*
focijelijk n.aken aan de heeften en aan
het gevogelte, en aan al wat op den aard-
bodem kruipt, hetwelk Ik voor u atge-
zonderd heb, opdat gij het onrein houdt,
9B Kn gij zult Mij heilig ziin, want Ik
de UKKUK ben heilig; en Ik heb n van
de volken afgezonden), opdat gij Mijns
zoudt zijn.
•J7 « Al» nu een man of vrouw in zich " Oeut. is ift
eenen waarzeigenden ^eeat zal hebben, l^ani. i* .
of een duivelskunstenaar zal zijn, zij zul.
len zekerlijk gedood worden; uien zal
hen met steenen steenigen; tuin bloed
ia op hen,
HOOFDSTUK 21.
Wet over de reinheid «Ier priester*, bij rouw.
v-. 1, in hun huwelijk, 7, eo iti i!e kui*eh>
h.-i.l huiiner dorhler*. 9; over .Ie reinheiil
vsu \'lin hooifT>Hester, in rouw, 10, in bet
huireiijW, IS; over lii\'n, die om ll^baiunt>
gehroken geene priesters kunnen lijn, !fi,
ei liter van ht-t heilige mogen eten, \'22. maar
il\' t in Int aeUiRdOM dienen, 23.
DAARNA zeide de IIEEUE tot Mozes:
Spreek tot de priesters, de zonen
van Aaron, en zeg tot hen i Over eenen
doode zal re» prUttêr zich niet veront-
reinigen onder zijne \\olken.
•2 Behalve over zijnen bluedvriend, die
hein ten naiiïte bestaat, over ziine moeder
en over zijnen vader, en over zijnen zoon,
en over zijne dochter, en over zijnen
broeder,
:( Kn over zijne zuster, die maagd is,
hem nabestaande, die nog gepnen man
toebehoord beeft : over die znl hü zich
verontreinigen.
\'&«
L
-ocr page 99-
Wetten voor \'-tl
Wetten toot de primeren.
I.EVITHTS ~-
4  Hij zal zicli niet veranireinigen over
eenen overste onder zijne volken, om zich
te ontheiligen.
5  Zij lulLen op hun hoofd genie kaal*
licid maken, en zulten den boek van liun-
uen baard niet afscheren, en in hun
vleesch nullen /.ij geene sneden snijden.
\'• Zij Ballen hunnen Oud heilig zijn, en
den naam huns Gods zullen zij niet ont-
beiligen : want zij offeren de vuurofferen
des Il KEKEN, de spijze huns Gods;
daarom zullen zij heilig zijn.
7 Zij zullen geeue erom nemen, die
eene hoer of ontheiligd.\' i*. noch eene
vrouw nemen, die van\' hareu man ver*
stoot en is: want hij is zijnen God heilig.
s Daarom zult gij hem heiligen, omdat
lnj de spijze uws Qodl offert; hij zal u
heilig zijn, want Ik ben heilig; Ik bende
HEEKE, die u heilige!
y Ai* nu de dochter van eenigen priester
zal beginnen te hoereren, zij ontheiligt
haren vader; met vuur zal zij verbrand
wordt-n.
Hl En hij, die de hooge priester onder
zijne broederen is, op wiens hoofd de
zatfolie gegoten is, en wiens hand men
gevuld heeft, om die kleederen nan te
trekken, zal zijn hoofd niet ontblooteu,
noeh zijne kleederen scheuren.
II Hij zal ook hij gcendoodeligrhameii
komen : tel/t over zijnen vader en over
zijne moeder i.l hij zich niet verontrei-
nigen.
I.\' Eu uit het heiligdom zal hij niet
uitgaan, dat hij het heiligdom zijn* Coda
niet ontheilig? : want de kroon der ialf-
olie lUni Gods is op hein : Ik ben de
HEEKE!
13  110 zal o,ik eene vrouw in haren
maagdom nemen.
14  Eene weduwe, of verstootene* of
ontheiligde hoer. dezulke zal im niet ne-
meti; maar eene maagd uit zijne volken
zal hij tot eene vrouw ueinen.
15  Eu iiii zal zijn zaad ouder zijnevol-
ken niet ontheiligen : want Ik ben de
HE\'"KK, die hem heilige!
16  Wijders sprak de lll\'.KRE tot Moze>,
eggende :
17  Spreek tot Aaron, leegend.\' : Nic-
maml uit uw zaad. naar hunne geêlacb-
ten, in wieu een icebrek zal zijn, zal na-
leren om ile spijze zijns Gods te offeren.
IS Want geen man, in wien een gebrek
zal zijn, zal naderen, hij zij een blind
man, of kreupel, ofte kort, of te lang in
leden ;
IÜ Of een man, in wien eene breuk des
voets, of eene breuk der hand zul zijn;
20 Of die buttachtig, of dwergaclitig
zal zijn, of een vel ouzijuoogzalhebben,
•f drooge schurftheid, of etterige sehurll-
iheid, of die gebroken tal zijn aan zijn
Ifiniwht
\'21 Geen man, uit liet zaad van Aaron,
den priester, in wieu een gebrek ia, zal
toetreden, om de vuurotferen (les IIKE-
REN te offeren; een gebrek is in liem,
hij zal niet toetreden, om de spijs z, ni
Uods te oileren.
SS De spijs zijns Gods, van do allerhei*
ligste dingen, en van de heilige dingen,
zal liii mogen eten;
23  Doch tot deu voorhang zal hij niet
kumen, en tot het altaar niet toetreden,
omdat geen gebrek in hem ia; opdat hij
mijne heiligdommen niet untuetlige :
want Ik ben de HEERE, diehen heilige!
24  En Moxes sprak xulka Kit Aaron en
tot zijne zonen, en tot al de kinderen
Isra\'\'Is.
HOOFDSÏTK SS.
Wetten over Je reinheid der paiaaten l>ij het
elrii Jit 2i-hi,itJL*<li\' ilingrn ; uin. in /i>iid--,
Mgtaa -:j daarvan niet rU-n. VS. I, maar ,
«rl L\'freinigil iijii.li\'. C; fJMO «IikmI aa* en \',
dat vt*r»< hi\'ur.l was mos-I en lij eten, 8 ; wil* \'
tan het hi\'ili**c im.yt.n rli-n.
K ii. dii ilin.r dwaling van 1
Uea regctn, 14. II. r.i\'in-, n o
sard der oll. rmul. n lnj h.-t r
\'ren, 17. Vermniiiiig tut gt-hci.
au
lr..„. ,
DAARNA sprak de 1IKKKE tot Mozrs.
zeggende ;
2 bpreen tot Aaron en tot zijne zonen,
dat zij zich van de heilige •tingen der kin-
deren Isrn<-!v, die zij Mi. heiligen, afzon-
deren, opdat >:• den naam mijner heilig*
heid niet ontheiligen : Ik bende 1IEKUK !
:i Zeg tot hen : Alle man onder uwe
geslachten, die uit uw gnusche /.and tot
ile heilige dingen, die de kinderen Israëli
den IIEERE heiligen, naderen zal, als
zijne onreiuigheid op hem is; diezelve
mi ii-c i z..1 vuii voor N!i! ti ;i nige/.igt iiil-
getoeid worden : Ik ben de HEEKE!
I   \\icmaud Min het zaad van Aaron, die
melaatsen is, of eenen vloed heeft, zal
van die heilige diugcn eten, totdat hij
ren i-: nftitagadera die iel» aanroert, dai
onrein is vnu een dood ligchadin, " ofie*
ju..ti !, wieu het zaad der bijligging out-
gaat.
ó Of zoo wie aangeroerd zal hebben
ceuig kruipend gedierte, waarvan bij on-
rein ia, of eenen mensen., waanait hij
onrein is, naar al zijne onreinigiieid;
ti De ineii-.cn, die dat aangeroerd zal
hebben, zal onrein zijn tot aan den avond,
eu hij zal \\au die he.ligedingen utet eten,
maar zal ïnn vieesch met water balen.
7 Als de zon zal ondergegaan zijn, dan
zal hij rein zijn; en daarna zaïhij van die
heilige dingen eten, want dat is zijne j
spijze.
M \'• Het doode aas, en het verscheurde
/.al hü niet eten, om daarmede ourem te;
worden : Ik ben de UEEHE!
\'J Zij zullen dau mijn bevel onderhou-,
den, opdat zij geene zomle daarover dra-i
gen en daarin sterven, aU zij die outhei-l
ligd zonden hebben : Ik ben dellEEKE,
die hen heilige !
ld Ook zal neen vreemde het heilige\'
eten; een bijwuner des priesters, en een;
daglooner, zullen het heilige niet eten.
II   Wanne ar dau nog de priester eene
ziel met zijn geld zal gekoeht hebben,\'
die zal daatvan eten; en de ingeborene
van zijn huis; die zullen van zijiiehpijze
eten.
12 Maar als des nrieatendochtereenen I
vreemden man zal toebehooren, zij zal
van het hefoller der heilige dingen niet]
eten.
U Doch als des priesters dochter eene
weduwe of verstootene zal zijn, en vee»
zaal hebben, eu tot luuirs vaders huis, <• uls
m hare jongheid, zal wedergekeerd zijn,1
zoo zal zij tan de spijze haats vaderseten ;
maar geen vreemde r.ul itaarvan eten.
H Eu wanneer iemand het heiligedoor
dwaling zal gegeten hebben, zoo zal hij
deixelfl vijfde deel daarboven toedoen, en
zal het den priester met het heilige we-
dergeven.
1.) Zoo zullen /ij niet ontheiligen de
heilige duigen der kinderen Israël», die
zij i!en ÜEKHK zulten gegeven hebbeu ;
16  En hen doen dragen de oiigeregtig-
iiei.l der schuld, als zij hum.e heilige din-\'
geo zouden eten : want Ik ben de HKEKK,
die hen heilige !
17  Verder sprak de HEEKE tot Mozes,
zeggende:
18  Spreek tot Aiiron, en tot zijne zonen,;
en tot al de kinderen Isiaels, en zeg tot:
hen : Zoo wie uit tiet huis tan lerai1!, en
uit de vreemdelingen in Israül is, die zijne
offcrat\'de zal otteren naar al hunuegeiof-
teu, en naar at hunne vrijwillige otleren,
die zij den HEI.UK ten brandoffer zullen
offeren :
19  Het zal naar uw welgevallen zijn,
&.B
-ocr page 100-
Wetten der hoogtijden.
91 de nrteatem.
LEYITICCS 33.
den 1IKKHK offeren; op den zevenden
dag zal eene heilige zamenroeping wezen :
geen dienstwerk zult gii doen.
;• Ku de UEERE sprak tot Mozes, zeg
gende :
in Spreek tot de kinderen Israël*, er
zeg tot hen ; Als gij in het land zult iteko-
men zijn, hetwelk Ik u geven zal, en gü
sijnen oogst zult inoogsten, dan zult gij
eene gan der eerstelingen tan uwen oogst
lot den priester brengen.
11   Kn hij zal die-.\'arf vonrbet aangezigl
des MEEREN bewegen, opdat het voor u
Aangenaam \'/ü; d**s anderen daags na den
sabbat zal de priester die newegpn.
12  Gij zult ook op den dag, als gij die
garf bewegen zult, bereidpn een Vfdnomen
l*ni, dat eenjarig is, ten brandoffer den
MEERE;
IJ Ku z;jn spüsoTer twee tienden meel*
bloem, tuet olie g\'-uiengd, len vuuro\'.\'er,
den MEERE tot eenen Ueft-lÜken reuk;
en zijn drankoirer tan wijn, liet tierde
dee! van een hm.
11 Kn gij zult geen brood, noch geroost
koren, nocfa groene aren eten, tot opdien-
Eerren «lag. dal gij de offerande uwsüods
zult uF\'\'hragt nebben . het i« e<-neeeuwige
insetling voor uwe geslaL-bten, iu al uwe
woiii. gen.
j l.i t Daarna zult gü u tellen van den
anderen dag na den sabbat, van den dag,
dat gü di\' garl des beveegofferi uil ge-
bragt hebben, b t zuÜen zeven volkouietie
sabbnten zgn;
16  \'lot den anderen dag, na den Mttttt-
den aabbit, zult gij vijftig dagen tellen:
dan zult gij een nieuw spijsolfer den
MEERE offeren.
17  ÜUlieden zult uit uwe woningen
twee beweegbrooden brengen, tij zullen
van l«\'i-p tienden meelboeni zijn, ^edee
i semd zullen zij gebakken worden : het
zijn nV eersielingen den HEKRE.
i\' Gü zult ook met het brood zeven
tolkonrne eenjarige lamineren, en eenen
var, het jong van een rund, en twee ram*
men offeren; zü zu\'len den IIKKUK een
brandoffer zijn. met bun spijso Ver en
hunne drankoffer-m, een ruoroffer, tot
eenen liefehjken reuk den HKKKK.
I\'1 Ddi zult gij eenen geitenbok ten
HHiil illiT, en twee eet: jarige km meren
ten dattkoTer bereiden.
J 30 Dan zal de priester dezelve met bet
bro^d der eerstelingen /e<i beweegoil\'er,
I voor bet aangezut de* HEKKEN, met de
twee lammeren bewegen; zit zullen den;
MEERE een heilig ding tiju, voorden
priester.
21 En gij zult opdienzelfden dag utlroe-
pen, Uut gij eene heilige Zitmeiiroepiiig
zult hebben; geen dienstwerk zult gij
doen : het is eene eeuwige in/.elting in al
uwe woningen voor uwe geslachten.
\'22 \'< AU gij nu den oogst uw> lands zult
inoogsf-n, gij zult, in uw inoogsten, den
hoek des iclds niet ganseludük afmaaijen,
en de opzainelmg van uwen o»gst niet
opzameleu; voor den arme en voor den
vreemdeling zult gü ze laten : Ik ben de
HKKKK uw God!
2ii En de UEERE sprak tot Mozes, zeg-
gende :
21 Sprec\'t lot de kiuderen Israël*. seg-
gende : «• In de zevende maaml, op den
eersten der maand, tuit gij eetierust heb-
ben, eene »;> lachte-ui» dea geklanks, pene
heilige uimenroeping,
2.:i Geen dienstwerk zult gij doen ; maar
gij zult den HEKRE vuuroffW offeren.
86 Verder sprak de HKKKK lot Mozes,
zeggende :
\'27 f Doen op den Menden dezer zevende ,
maand zal de verzo*-ndagzijo, eene htilige \'
ra uien roeping zuh gij hebben; dan zult]
een volkomen mannetje, van de runderen,
van de lammeren, of van de gei\'en.
2" GÜ xult niet offeren iet», waarin een
g\'brek in : want bet Mfl niet aangenaam
zün voor u.
21 >i Ku als iemand een dankofier den
HKKW zal offeren, uitzonderende van
de runderen of van de schapen eene ge.
lof te, ot\' vrijwillig offer, bet i&l volkomen
zijn, opdat het aangenaam zij; geen ge-
brek zal daarin zijn.
83 liet blinde, of gebrokenc, of ver*
Ui,uit\', of wrattc. of drooge scaurftheiJ,
of eiterige srlrirftheid hcbbemle, deze
zult gij den HKKKK niet «tieren,en daar*
van enlt «ij den HKKKK geen wiuroffer
op her altaar geten.
£1 Doch eenen o», of klein vee, te lang
of te verkrampen in Ie len. -iie zult gij lot
een vrijwitli-ï offer bereiden; doch iot
eette geloitc zou bet niet aangenaam zin.
21 liet gedrukte, of gestoolenp, of ge-
scheurde, of gesnedene, zult gü oen
HKKKK niet offeren : dat zult gij »i uw
land n-i t doen.
36 G:i zult ook uit *\'e hand de» vreem*
de» van al deze dingen uwen (Jol gecne
spij* o Veren : want liiinne verdorvenheid
i» in ben, in dezelve is gebrek) zij zouden
niet aangenaam zijn voor u.
26  Wij.Iers «i-rak de IIËERK tot Moaes,
langende :
27  Wanneer eni os, of lam, otgtH z«\'
geboren EÜU, zon zal die zeven dagen
onder zijne moeder zijn; datrna. van den
achtsten dag en daarover, zal hu aange-
naam zijn tot otl\'erande des vuuroffers
den HKKKK.
2s Gij zult ook eenen o*, of klein vee,
liem en zijn jong, npé Tien dag niet slagtcn.
2a Rn all gil feu lnfitWr den HKKKK
zult fiagten, naar uwi.ii wil zult gy bet
slag! en.
1 r Het zal en denzelfden daggegelen
morden; «ij zult daarvan niet overlaten
tot op den morgen i Ik ben de UK Kit F!
al Daarom zult gü müiie itebolen hou*
den, en dezelve doen : Ik bende MEERE I
32 Kn tfii zult mÜnen heiligen naam
niet ontheiligen, oplat Ik iu het midden
drr kiuderen Israël* geheiligd worde: Ik
hen de KEKKE, die u heilige\'
:t:i Die u uit Kgyntpland uitgevoerd
heb. opdat Ik u tot een\' (ioJ ztj : Ik ben
de HEKREI
ni)onv<T»:K 83.
I . dei
Wetten uscaaaste •!•* hoogtgdi
Mbbat, 3; lui pMfkfont, *;
f. \'M, 1-\'. ; In-t r.-tiit tl-» gfklaiik*. z.»; in-r
| vtTxoenin?, 27. en Jer lu.iftiiitt, n, 31.
DAARNA sprak de I1EERE totMozea,
zeggende :
| \'2 Spreek tot de kin leren leraëlsen zeg
tot hen : De gezette hoogtijden del HKE-
KK\\, welke gijlieden uitroepen zult, zut-
leu heilige zamenroepingen zijn ; deze zijn
mijne gezette hoogtijden.
\'•i " Zes dagen zal men bet werk d«en,
maar op den levenden dag is de sabbat
der rust, eene heilige Kaïiicnroepinr; geen
werk zult gij doen : het is des 1IKKUKN
iftkhat, i" "l uut woningen.
4 Deze zijn de i-ez^tte hoogtüden des
MEEREN, de heilige zamen roepingen,
welke gij uitroepen zult op bunun: ge-
zetten tyd.
!t \'> Iu de eerste maand, op den veer!ie;i-
den iler niRaud, tUMChen twee avon len is
des MERKEN pascha.
fi Kn op den vijftienden dag derzelver
maand is het f~est vr.n de ongezuurde
bron-Ie* des HEKKEN : zeven dagen zuil
gU_ ongezuurde hruadtn etrn.
7 Op den eersten dag zult gü eene hei*
Uge zamenroeping hebben : geen dient>t-
werk zult gij doen.
I B Maar gü zult zeven dagen vnuroffer
13 II
1) ui
:, \':;
Luk.
13; U
gl!
len verootmoedigen, en zult
len M !.l i:i-: een vuurolVer offeren.
-ocr page 101-
Feest der loofhutten.                                     LEVITICUS 24.                        De godslasteraar gestraft. 06 I
_> En >>;\\ dienselven dag salt gij neen
werk doen i want het is de verzoendag,
om over u verzoening te doen voor het
aangezigt des HEEREN uw» Gods.
29 Want alle ziel, welke op dienzclvcn
dag niet zal verootmoedigd zijn geweest,
die zal uitgeroeid worden uit hare volken.
3ti 0.>k alle ziel, die cenig werk op
dienzelven dag gedaan zal hebben, die
ziel /;il Ik uit het midden baars volks
verderven.
31  Gij zult neen werk doen ; het is eene
eeuwige inzetting voor uwe geslachten, in
al uwe woningen.
32  liet zal u een sabbat der rust z^jn,
dan zult gij uwe zielen verootmoedigen:
op den negenden den maand in den avond,
van den avond tot den avond, zult gij
uwen sabbat rusten.
33  Eu de UEEEE sprak tot Mozcs, zcg-
gende :
34  Spreek tot de kinderen [snels, Mg\'
gende : ;i Op den vijftienden dag van deze
gevende, luimml zal het feest der loofhut-
ten zeven da.\'cn den UEERE zijn.
3ó ()|> den eersten dag zal eene heilige
zauienroeping zijn; geen dienstwerk zult
.mi doen.
3f< Zeven dagen zult gij den HEERK
vuuroller o lieren; " op den achtsten
dag zult gij eene heilige zamenroeping
hebben, en zult den MEERE muroffcr
offeren : Let is een verbodsdag, gij zult
geen dienstwerk doen.
37 Dit zijn de gezette hoogtijden des
HEEREN, welke gij zult uitroepen lot
heilige Eamenroeplngen, om den HKEKE
vuuroller, brandoffer en spijsoffer, slagl-
offer en drankoffereu, elk dagelijks op
zijnen dag, te offeren;
88 Itei.alve de sabbateu des HEEREN,
en behalve uwe gaven, eu behalvealu\\e
geloften, eu behalve al uwe vrijwillige
offeren, welke gij den HEERE geven
zult.
39 Doch op den vijftienden dag der te-
rende maand, als gij het Inkomen des
land* zult ingegaderd hebben, zult gij des
MEKREN feest zeven dagen vieren; op
den eersten dag zal er ru>t zijn, en op
den achtsten dag /.al er rust zijn.
4t) En op den eersten dag zult gij u ne-
men takken van schoon geboomte, pulm-
takkeu, eu meijen van digte bnoiuen, met
beekwilligen ; en gij zult voor het aange-
ilgt dei BE ÉREN uwi Gods zeven dagen
vrolijk zijn.
41   En gij zult dat feest den HKERE
zeven dagen in het jaar vieren j het is
eene eeuwige inzet\'ing voor uwegeslach*
ten; in de zevende maand zult gij het
vieren.
42  Zeven dagen zult gij in de loofhutten
wonen; alle inboorlingen in Israël zullen
in loofhutten wonen;
43  Opdat uwe geslachten welen, dat Ik
de kinderen Isnèu in loofhutten heb doen
wonen, als Ik hen uit Egvpteland uit-
gevoerd heb: Ik ben de 11EEIIK uw God!
44  Alzoo heeft Mozes de gezette hoog-
tiiden des HEBREN tot de kinderen ls-
rat: la uitgesproken.
HOOFDSTUK 24.
Wetten omtrent de. olie TOOt de lampen vnn
den tul ie makel, va. 1 ; omtrent il.\' toon-
urooden, 5. l»e loon van runen Eï>»te-
n.iar en eene isrAi\'-lietisrhe vrouw la«lrrt
God, 10. Straf voor hen, die God lasteren,
13; die een* mentch of beert dooden, 17 i
hunnen naaste eene verminking tuebreiiifen,
19. Uttvoerinf der straf over gemelden las-
teraar, 23.
T^N de DEERE sprak tot Mozes, zeg-
1j gende:
2 Gebied den kinderen Israëls, dAt zij
tot u brengen zuivere gestooten olijfolie,
voor den luchter, om de lampen gedurig
auu te steken.
3  Alton zal die voor het aaugezigt des
DBEREN gedurig toerigten, van den
avond tot den morgen, butieu den voor-
hang van de getuigenis, in de tent der
zamenkomst; het is eene eeuwige inzet-
ting voor uwe geslachten.
4   Hij zal op den louteren kandelaar di?
lampen voor het aaugezigt des HEKKEN
gedurig toerigten.
» Gij zult ook nieelbloem nemen, en
twaalf koeken daarvan hakken; van twee
tienden zal een koek zijn.
(> En gij zult ze in twee rijen legden,zes
in eene rg» op de reine tafel, voor het aan-
gezigt des HEEREN.
I   Y\'.a op elke rij zult gij zuiveren wie-
rook leggen, weike het biood ten ge-
denkoffer zal ziju \\ het is eeu vuuroftej\'
den MEERE.
s Op eiken sabbatdag gedurig zal men
dat voor het aangezigt des MEEREN toe*
rigten, van wege de kinderen Isracls, tot
een eeuwig verbond.
9 En " het zal voor Aaron en zijnezonen
zijn, die dat in de heilige pljtats zullen
eten : want het is voor hem e<ne heilig-
heid der heiliifheden uit de vuurofle-
ren des HEEREN, eene eeuwige in-
zetting.
II» En er ging de zoon eener isra;ilie-
tisehe vrouw uit, die, in het midden der
kinderen Israël», de zoon van eciien egyp-
tiselien man was; en de zoon van deze
Israelietische en een israëlietiscU man
twistten in het leger.
II   Toen la-terde de zoon der israëlie-
tisclie vrouw uitdrukkelijk den NAAM,
en vloekte; daarom bntgten zij hem tot
Mozes: de naam nu zijner moeder was
Selomith, de dochter van Dibrl, imi den
stam Dan.
12  Eu zij leiden hem in de gevangenis,
opdat hem, naar den moud des IIEE-
REN, verklaring geschieden zou.
13  En de HEBRE «prak tot Mozcs, zeg»
gende :
11 llreng den vloeker uit tot buiten het
leger, en allen, die het gehoord hebben,
zuilen hunne handen op ziju hoofd leg-
gen ; daarna zal hem de geheelc verga*
dering steenigen.
15 En tot de kinderen Israëls zult ïij
spreken, zeggende : Een ieder, als hij
zijnen God gevloekt zal hebben, zoo zal
hij zijne zon Ie dragen.
lt» Eu wie den naam des MEEREN ge-
lasterd zal hebben, zal zekerlijk gedood
worden; de ganqche vergadering zal hem
zekerlijk steenigen ; alzoo zal de vreemde*
ling zijn, gelijk de inboorling, als hij den
NAAM zal gelasterd hebben, bij zal ge-
dood worden.
17  En als iemand eenige ziel des iuen-
schen zal verslagen hebben, hij zal zeker
lijk gedood worden.
18  Maar wie de ziel van Benig vee zal
verslagen hebben, hij zal het wederge-
ven, ziel voor ziel.
19  Als ook iemand :<an zijnen naaste
een gebrek zal aangebragt hebben ; gelijk
als htj gedaan heeft, zoo zul ook aan hem
gedaan worden :
20  llreuk voor breuk, » oog voor oog,
tand voor tand; gelijk als hij een gebrek
eeueii mensch zal aangebragt hebben, zoo
zal ook hem aangebragt worden.
21   Wie dan eenig vee verslaat, die zal
het wedergeven; maar wie een\' mensch
verslaat, die zal gedood worden,
22  Eenerlei regt zult gij hebben ; zoo
zal de vreemdeling ziin, als de inboorling i
want Ik ben de MEERE uw God I
23  En Mozes zeide tot de kinderen Is-
racls, dat zij den vloeker tot buiten het le-
ger uitbrengen, en hem met steen en
steenigen zouden. En de kinderen Israëls
deden, gelijk nis de 11EERE Mozcs ge-
bod en had.
-ocr page 102-
Wetten der lossing.
LKVITICUS ft.
zevende en liet jubeljaar.
over u in bet zesde jaar, dat het de in-
kouitt voor drie jaren zal voortbren-
gen,
22  liet achtste jaar nu zult gij zaaijen,
eu zult van de oude inkomst eten, tot het
uegeude jaar toe; totdat zijne inkomst
IIOOFDSTI K 2...
r het mbbstjaar, v«. 1 -. het Jabet-
fpi j li* r kn ijii n rn verKoopea ilcr
11; out ln-t rept ..Ni »er-
t.....Ier
. H, v.-l .
, .-;i..
<leliiv
Imrtïrtra sis lUglooner» te hearhouwrii, ».
VERDEK sprak dr I1EKHE Kit Mu7.cs
a.ui ilcii berg Sinaï, tergende :
2 Spreek tut de kinderen Isra.\';Is,en7cg
tot hen : " Wannerrgij *nlt gekomen zijn
Ito .Int land, dal Ik u mr, il.oi zal dal
land rusten rein n sabbat dei) I1EHEE.
;j Zes jaren /uit gii uwen akker betaai-
jen, ra sei jarrn uwen wijngaard beanij*
dm, en de inkonut daarvan inxaiurlen.
•1 Poeh in het terende jaar /al loor
bet land ecu sabbat drr rus\' zijn, een
sabbat ilra MEEItE; uwen akker /alt
.jij niet bc/.aavjcu rn uwenwijngaard met
besnijden.
6   \\Vat van zelf \\nu uwen oogst /al g--
watfeii zijn, zult ulj ni.\'t iuoogsten, en
de druiven ut er afzondering tuil gij niet
afsnijden; bel zal een j-iar der ruste vuur
bet land zijn;
fi En de \\nkn>KAl rau den sabbat dei
land* tal voor u tot (.pij/e zijn. voor u,
en voor uwen knecht, en vuur uwedienst*
maagd, en voor uwen daglooner, en MM.r
Uwen II «uner, die bij u als \\rceuidcliu-
gen verkeeren;
7  Mitsgaders voor uw vee, en voor bet \\
gedierte, dat in uw land is, tal al de iu- i
komst daarvan tot spijze trjn,
S Gij zult u ook tellen zeven jaarwc-
ken, zevenmaal teven jure»; zoo.Int \'ie ,
«lagen der zeven jaarwckeu, u negen en
veertig jaren /.uilen zijn.
y Daarna vult gij in de kerende maand, \'
op den tienden der uiiiand, de bazuin de»
laklanks doen doorgaan; np den ver-
jxoendag tuil nvt de baxuin doen door* !
gaan iu uw ganache land.
1(1 Kn gij tuit dut vijftigste jaar beili-
geo, en vrijheid uiliue en in bet tand.
voor al zijne inwonen*; bit zal u een
jubeljaar ziin; en gij tnlt wederkecrrii
eeu ieder tut zijne belitüinteu, en zult
weilerkeeren een ieder to zijn geslacut.
11 Dit jubeljaar Kal u het •.ijftigs-to
jaar zijn, -n zult niet zaaijeu, nocb
iiiongMcn wat van zeil\' daarin zal gcwas-
wn zijn, noch ook de druirfn der aü«M-
deringen in hetzelve afsnijden.
IJ Want dat is het jubeljaar, bet ia! u
heilig zijn; gij zult uu bet veld de in-
komst daarvan eten.
13 0|i dat jubeljaar zult gij ieder weder-
keeren tot ztjuc betitting.
1 t Daarom, wanneer gij aan uwen
naaste wat veilbaars verkoopen, of uit ,
dr band uw» naasten knopen zult, dat
niemand de een den anderen veidrukke. j
16  Naar bet getal der jaren, va» bet i
jubeljaar at\', zult ;;ij van uwen uanstc |
koopen, en naar bet getal van de jaren \\
der inkomsten zal bij het aan u rerkoopen.
Ui Naar de veelheid der jaren zult gij !
zijnen koop verin eerde ren, en naar de •
weinigheid der jaren zult gij zijnen koop \'
verminderen ; wnnl b\'i vmtoopt a:ttt u I
bet getal der inkomsten.
17  Dat dan niemand zijnen naaste
verdrukke; maar treest voor uwen Gud :
want Ik ben de I1EKKE uw God!
IS En doet mijne iiizcttiugeii, en houdt \'
mijne regten, en duet dezelve; zoo zult
gij zeker wonen in het land.
19 En bet lat»d zal zijne vruclK g"ven,
en gij zult eten, tot ver Kadi ging toe; en
gij zult z-ker daarin wonen.
2tl En als gij zoudt zeggen : Wat zullen \\
wij eten in bet zevende jaarT ziet, wij
zullen niet zaaijen, en onze inkomst niet ;
inzamelen;
21 Zoo zal Ik mijnen zegen gebieden |
Ingekomen fa, zult kiJ bet oude eten.
23  liet land ook zal niet voor nltoos
verkocht worden : want het land is bet
mijne, dewijl gij vreemdelingen en bij*
wonen bij Mij zijt.
21 Daarom solt gij, in bet gansebe
land uwer bezitting, lossing rooi bel
land toelaten;
| -ó Wanneer uw broeder tal verarmd
zijn, ru iels van zijne bezitting verkoebt
tal hebben, zoo zal zijn losser, die hem
nabestaande is, komen, en zal het ver-
koebte zijns broeders lussen.
\'.\' i En wanneer iemand geen\' losser zal
hebben, maar zijne bami bekomen en hij
gevonden zal hebben, zoo veel genoeg is
lot lijpe lossing;
_; Dan tal bij de jaren zijner verkoo*
piug rekenen, en bet overschot zal hij
den man, wien bij het verkocht bad,
; wederuitkeeren ; en bij zal weder tol
tune bezfltine komen.
SU Maar indien zijne band niet gewon*
den heeft, wat genoeg is, om ann hem
weder uit te keeren, zoo zal z\\jn ver-
koebte goed zijn in dj hard van deszelfa
kooper tot het jubeljaar toe; maar iu
bet jubeljaar zal bet uitgaan, en hij zal
tot it)ne beiitting wederkeeren.
•y.< ln-^eli.jks, wanneer Iemand een
woonhuis in eene beniuurde stad zal ver-
kocht hebben, zoo zal zijne lossing /nu,
totdat bet jaar zijner verkooping voiko-
inen zal tij DJ in een vol jaar zal zijue
lossim» wezen.
Ml Maar is het, dat het niet (reinst
wordt, teven dat hem het geheide jaar
zal vervuil zijn, zoo tal dat huis, bet*
«\\ el>. iu die stad is, die een\' muur heeft,
\\oor altoos blijveu aan hein, die dat ge-
kocht heeft, onder zijne gr>U ebt en ; bet
/al iu hei jubeljaar niet uitgaan.
31  Docfa de liui/\'-ii der dorpen, die
rondom geeneti tuuur hebbeu, zullen aU
het m 11 des lauis gerekend wiirden ;
daarvoor zal lossing znn, eu zij zullen
in hit jubeljaar uitgaan.
32  aanfjaande de stedec der Levieten,
ea de huizen der steden hunner bralt*
nog; de Lev.eeu zullen eene eeuwige
lossing hebifii.
;i.\'t Bn als men onder dr Levieten los-
siiig zal gedaan hebben, zoo zal de koop
van het buis en van de stad zijner be-
zitting in het jubeljaar uitgaan : want
de huizen van de Meden der Levieten\'
zijn hunne bezitting iu het midden vau
de kindereu Israëls.
Hl Dncli het veld van de voorstad hunner
steden zal niet verkoelit worden : want
het is eene eeuwige bezitting voor ben,
.\'Ij Eu als uw broeder zal verarmd zijn,
en zijue hand bij u wankelen zal, zoo
zult gij hem vasthouden, zel/é tenen
vreemdeling en bijwoner, opdat hij b\\j ]
u leve.
3fi Uij zult \'» geen\' woeker nocb over- | i
winst van hem nemen; maar gil zult l
vreezen voor uwen God, opdat uw broe- t
der bij u leve.
                                                      \'
•<7 Uw geld zult gij hem niet op woe-
ker geven, en gij zult uwe spijze niet
op overn\'iust geven.
ós Ik ben de IIEEUE uw God, die u
uit Egvp\'elaiid gevoerd heb, om u het
land Kanaln te geven, opdat Ik u tot
een\' God zij!
li\'J r Desgelijks, wanneer uw broeder r l
hij u zal verarmd zijn, en zich aan u \'
verkocht zal hebben, gij zult hem niet: •\'
doen dienen de dienst \\an eenen slanfj
10 Als eeu daglooner, als een bijwoner!
-ocr page 103-
LEVIT1CCS 26.
Iledreiging tegen ODgehoor- 07
Belofte en bedreiging.
zal lui bij u ziin; tot het jubeljaar sal
hij bij u dienen.
41 Dan zal hij van u uitgaan, hij en
/.lini\' kinderen met hem, en hij zal tot
zijn geslacht wederkeeren, en tot de be-
zitting ziiner va ieren wederkeeren.
12 Want zij zijn mijne dienstknechten,
die Ik uit Egypteland uitgevoerd heb .
zij zullen niet verkocht worden, gelijk
men eenen slaaf verkoopt.
43 •\' Gij zult geene heerschappij over
hein hebben met wreedheid ; maar gij
zult vreezen vmir uwen God.
M Aangaande uwen slaaf of uwe slavin,
die gil «uit hebben, die zullen van de vol-
ken /.nu. die rondom u zij» ; van die zult
gy eenen slaaf of eene slavin koopen.
45  Gij zult ze ook koupen van de kin-
deren der bijwoners, die bü u alsvreew
delingen verkeeren, uit hen enuitliunne
geslachten, die bij u zulle» zijn, die zij
in uw land zullen gewonnen hebben; en
zij zullen u tot eene bezitting zijn.
46  En gij zult u tot bezitters over hen
stellen voor uwe kinderen na u, opdat
de bezitting erven ; gij zult hen in
eeuwigheid doen dienen ; maar over uwe
broeders, de kinderen Israëls, een iege-
lijk over zijnen broeder, gij zult over
hein geene heerschappij Lebben met
wreedheid.
-17 En wanneer de hand eens vreemde*
lings en bijwoners, die bij u is, wat be-
komen zal hebben, en uw broeder, die
bij hem iet, verarmd zul zijn, dat hy zich
aan den vreemdeling, den bijwoner, die bij
u is, of aan den stam van het geslucht
des vreemdelings zal verkocht hebhen :
4S Nadat hu zich zal verkocht hebben,
zal er lossing voor hem zijn: een van
zijne broeders zal hem lussen;
411 UI\' /nu oom, of de zoon zijns ooms
zal hei» lossen, of die uit de naasten
zijns vleesches vin zijn geslacht is, zal
hem lossen; of heeft zijne hand wat be-
kouien, dat hij zich zeken losse.
511 En hij zal niet zijnen kooper reke-
nen van dat jaar af, dat hij zich aan
hem verkocht heeft lof het jubeljaar
toe; alzoo dat liet geld zijner verknoping
zal zijn naar het getal van de jaren,
naar de dageu eens dagloouers zal het
met hem zyn.
51 Indien nog vele van die jaren zijn,
naar die zal hij tot zijne lossing van het
geld, waarvoor hij gekocht is, wedergeven.
BS Eu indien er nog weinige van die
aren overgebleven zijn, tot aan het ju-
jcljiiar, zoo zal hij met hem rekenen .
naar zijne jaren zal hij zijne lossing we-
dergeven.
ó:i Als een daglooner zal hij van jaar
tot jaar hij hem zijn; men zal over hem
geene heerschappij hebben met wreed*
beid voor uwe oogen.
51 En is het, dat hij hierdoor nier ge-
lost wordt, zoo zal iiij iu het jubeljaar
uitgaan, hu en zijne kinderen met hem.
55 Want de kinderen Israëls zijn MU
tot dienstknechten, mijne dienstknechten
zijn zij, die Ik uit Ea-vptcland uitgevoerd
heb; Ik ben de 1IEEHE uw God!
2  .Mijne sabbaten zult gij houden, \'- en
mijn heiligdom zult gij vreezen : Ik ben
de IIKEUE!
3  • Indien gij in mijne inzettingen
wandelen, en mijne geboden houden, en
die doen zult ;
4  /.in zal Ik uwe regenen geven op
hunnen tijd; en het laud zal zijne in-
komst geven, en het geboomte des velds
zal zijne vrucht geven ;
b En de dorschtijd zal u reiken tot
.en wijnoogst, pu de wijnoogst zal reiken
tot den zaaitijd; en gij zult uw brood
eten \'* tot verzadiging toe, en gij zult
zeker in uw laud wonen.
fi Ook zul Ik vrede geven in het land,
« dat gij zult Ie slapen liggen, eu nie-
mand zij, die verschrikke; en Ik zal bet
boos gedierte uit het land doen ophou-
den, en het zwaard zal door uw land
niet doorgaan.
7 Eu kii zult uwe vijanden vervolgen ;
en zij zullen voor uw aangezigt doorliet
zwaard vallen.
5  ƒ Vyf uit u \'zullen honderd vervol-
gen, en honderd uit u zullen tien dui-
zend vervolgen ; en uwe vijanden zullen
voor uw aangezigt door het zwaard vallen.
\'.\' Eu Ik lal Mij tot u wenden, en zal
u vruchtbaar maken, en u veriiienigvul*
digen; eu mijn verbond zal Ik met u
bevestigen.
Hl Eu gij zult het oude, dat verouderd
is, eten ; en het oude zult gtj van wege
het nieuwe uitbrengen.
11  0 En Ik zal mijnen tabernakel in
het midden van u zetten ; en uiijue ziel
zal van u niet walgen.
12  En Ik zal iu liet midden van u wan-
delen, eu zal u tot een\' God zijn; en gij
zult Mij tot een volk zijn.
IJ Ik beu de I1EEKE uw God, dieuuit
het land der Kgypteimren uitgevoerd heb,
opdat gij huune slaven niet zoudt zijn;
eu Ik heb de dissel boom en van uw juk
verbroken, en heb u doen regtop gaan.
14  \'• Maar indien gij Mij niet zult hoo-
ren, en al deze geboden niet zult doen ;
15  En zoo gij mijne inzettingen zult
smadelijk verwerpen, en zoo uwe ziel
van mijne regten zal walgen, dat gij niet
doet al mijne geboden, om mijn verbond
te vernietigen :
lti Dit zal Ik u ook doen, dat Ik over
u stellen zal verschrikking, tering en
koorts, die de oogen verteren en de ziel
pijnigen; gij zult ook uw zaad te vergeefs
zaaijeu, en uwe vijanden zullen dat op-
eten.
17 Daartoe zal Ik mijn aangezigt tegen
ulieden zetten, dat gij geslagen zult wor-
den vuur het aangezigt uwer vijanden; en
uwe haters zullen over u heerschappij
hebhen, en > gij zult vlieden, als u nie-
uiand vervolgt.
IS Eu zoo gij Mij tot deze dingen toe
nog niet hooren zult. Ik zal nog daar
toedoen, om u zevenvoudig over uwe
zondeu te tuchtigen.
lil Want Ik zal de hoovaardigheid uwer
kracht verbreken, en zal uwen hemel als
ijzer mukeii, en uwe aarde als koper.
2H Eu uwc magt zal ijdelijk verdaan
worden; en uw land zal zijne iukomst
niet geven, en het geboomte des lands
zal zijne vrucht niet geven.
21   Eu 100 gij met Mij in tegenheid
wandelen zult, en Mij niet zult willen
hooren, zoo zal Ik over u, naar uwe
zonden, zevenvoudig slagen toedoen.
22  Want Ik zal ouder u tanden hetge-
dierte des velds, hetwelk u berooven, eu
uw vee uitroeijeu, en u verminderen zal;
en uwe wegen zullen woest worden.
33 Indien gij nog door deze dingen Mij
niet getuchtigd zult zijn, maar met Mij
U tctrenheid wandelen;
24 Zoo zal Ik ook * met u in tegen>
4 Lei
\\ e Pet
HOOFDSTUK 26.
Nadat fiod de afgoderij verboden en de
onderhouding zijner witilinten, nlftiue.de du
gehulde god-ulien-jt heeft bevolen, Vi. I,
duet ilij vele uitnemende beloften aan hen,
dte UU zijne wet louden leven, 3, en nehrik*
kelijke bedreigingen tegen hare overtreder»,
14; belovende hun, die zieh bi\'keeren, gena-
dig te zijn en wel te doen, 40. Besluit, 4*.
GIJ " zult ulieden geene afgoden ma-
ken, noch gesneden beeld, noch op-
gerigt beeld zult gü u stellen, noch ge-
beeldeu steen in uw land zetten, om u
daarvoor te buigen : want Ik ben de
HEEEE uw GodT
7
-ocr page 104-
SN laamheld en wedcrspannighcid.
LEVITICÜS 27.
Wet der lossing van het
held wandelen, en Ik zal u ook leven*
voudig over uwe tonden Blaan.
::.i Want Ik zal een zwaard over u
brengen, dat de wraak den verbond»! wre-
ken Hl. zoodat gij in uwe steden verga-
derd «uit worden; dan /..il Ik de pest in
het midden van u zenden, en gij zult in
de baud des vijandi overgegeven worden.
2ii AU Ik u den stat\' des bronds zal
gebroken hebben, dan zullen tien vron*
wen uw brood in étfnen oven bakken,
en zullen uw brood bij het gewigtweder*
Keven ; en gij zult eten, maar niet ver-
zadfgd worden.
•_\'7 Al» gij hierom ook Mij niet liooren
zult, maar met Mij wandelen zult in
tegenheid ;
•JS Zoo zal Ik ook met u in heet grim
mige tegenlicht wandelen, en Ik zal u ook
zevenvoudig over uwe zonden tuchtigen.
39  \' Want gij zult het vlcesi n uwer
zonen eten, en het vleesch uwer doch*
teren zult gij eten.
3it En Ik zal uwe hoogten verderven,
en \'" uwe zonnebeelden uitroeijen, en
zal uwe doode ligcbamen op de doode
ligehamcn uwer drekgoden werpen ; en
mijne ziel zal aan u walgen.
31 In Ik zal uwe steden eene woestijn
maken, en uwe heiligdommen vcrwoes-
ten; en Ik zul uwen licfelijkeu reuk
niet rieken.
3"J Ja Ik zal dat land verwoesten; dat
uwc vijanden, die daarin zullen wonen,
zich daarover ontzetten sullen.
33  Daartoe zal Ik u onder de Heidenen
verstrooijrn, en een zwaard achter nuit-
trekken; en uw land zal woest, en uwe
steden zullen eene woestijn tijn,
34  Dan zal het land aan zijne"aabbateu
een welgevallen hebben, al de dagen der
verwoesting, en gij zult in het land uwer
vijandeu zijn; dan zal het land ruiten,
en aan z^juc sabbatcu een welgevallen
hebben.
3ó Al de dagen der verwoesting Kal het
rusten, overmits het niet rustte in uwe
sabbaten, als gij daarin woondet.
3t> Kn aangaar.de de overgeblevenen
onder u, Ik zal in hun hart eene weekfg*
heid in de lauden hunner vijandeu laten
komen; zoodat het geruisen van een ge-
dreven blad hen jagen zal, en zij zul*
len vlieden, gelijk men vliedt voor een
zwaard, en zullen vallen, waar niemand
is, die jaagt.
37 En zij zullen de een op den anderen
als voor bet zwaard vallen, waar niemand
ilic jaagt; en gij zult voor het aange*
zigt uwer vijanden niet kunnen bestaan.
35  Maar gij zult omkomen onder de
Heidenen, en het land uwer vijanden zal
u verteren.
3\'J Eu de overgeblevenen onder u zullen
n hunne ongeregtighcid in de landen
uwer vijanden uitteren ; ja ook om de
ongeregtighedeii hunner vaderen zullen
zij met hen uitteren.
40  Dan zullen zij hunne ongeregtigheid
belijden, en de ongeregtigheid hunner va-
deren met hunne overtredingen, waar-
mede zii tegen Mij overtreden hebben,
en ook dat zij met in In te^euheiJ g<-
wandeld hebben.
-J1 Dat Ik ook met hen in tegenheid
gewandeld, en hen in het land hunner
vijanden gebragt zal hebben. Zoo dan
bun onbesneden hart gebogen wordt, en
zij dan \'i ii de stial" hunner ougeregtig*
heid een welgevallen hebben ;
•i\'2 Dan zal Ik gedenken aan mijn ver-
boiid met Jakob, en ook aan mijn ver*
bond met Izak, en ook aan myn verbond
met Abraham zal Ik gedenken, en aan
het land zal Ik gedenken :
43 Als het land om hunnentwil zal ver-
laten zijn geweest, en aan zijne sabbaten
een welgevallen gehad hebben, wanneer
I bet om hunnentwil verwoest was, en zü
1 aan de straf hunner ongeregtigheid een
i -.\'( -. . .;:• zullen gehad hebben; daar-
! om, en omdat zij mijne regten hadden
| verworpen, en hunne ziel aan mijne in*
! zettingen gewalgd had.
44 Kn bierenboven is dit ook : als zij
! in bet land hunner vijanden zullen zijn,»
; zal Ik hen niet verwerpen, noch van
: hen walgen, om een einde van hen te
1 maken, vernietigende mijn verhond met
. hen : want Ik b-n de IIKKKK bun Ood !
\' Ij Maar Ik zal hun ten bette gedenken
| aan het verbond der voorouderen, die Ik
uit Kgypteland voor de oogen der Heide*
m ii uitgevoerd beb, opdat Ik hun tot
een\' God ware : Ik ben de HEKKK I
46 Dit zijn die inzettingen, en die reg-
ten, en die wetten, welke de IIKKKK
gegeven heeft, tusschen Zich en tusschen
de kinderen Israël», op den berg Si aal,
door de hand van Mozes.
HOOFDSTUK 27.
Wetten over het lown van nun-t hen, die
.tui (\\tu\\ beloofd vs,ir. ii. v». 1, van (Uërea,
9, van hniaem, 14, van akkt-n, IC, over het-
geen men nii-t mos-t beloven en, Ix-luofit
sunile, lumen nmgt of niet, 26; over het
louen der tienden, zouwei vau de vniehten
ftls van het vee, 30.
VERDER sprak de IIKKKK tot Mu-
zes, zeggende :
"- Spreek tot de kinderen Israël», en zeg
tot hen : Wanneer iemand eene gelofte
zal afgezonderd hebbeu, naar uwe schaf
ting zullen de zielen de» HEBREN lÜU,
.1 AU uwe schatting eens mans zal zijn
van twintig jaren oud, tot eenen, die zes-
tig jaren oud is . dan zal uwe schatting
zijn van vijftig sikkelen zilver», naar
den sikkel de» heiligdoms.
I  Maar is het eene vrouw, dan zal
uwe schatting zyn dertig sikkelen.
.\'i Kn is bet van eenen, die vijfjaren
oud is, tot eenen, die twintig jareu oud
U, zoo zal uwe schatting van eenen man
twintig sikkelen zijn, en voor eene vrouw
tien sikkelen.
(i Maar i» het vaneenen, die eene maaiii
oud is, tot eenen, die vijf jaren oud is, zoo
zal uwe schatting van een\' man zijn vijf
sikkelen zilver», en uwe schatting over
eene vrouw, zal zijn drie sikkelen zilver».
7 En is bet van eenen, die zestig jareu
oud is en daarboven, is het een man, zoo
zal uwe schatting zijn vijftien sikkelen,
en voor eene vrouw tien sikketen.
N Maar zoo hij armer is, dan uwe schat\'
ting, zoo zal hij zich voor het aangezigt
des priester» zetten, opdat de priester
hein schatte ; naar dat de hand desgenen,
die de gelofte gedaan heeft, zal kunnen
bekomen, zal de priester hem schatten.
II  Kn indien het eeu beest is, waarvan
men den HEBRE offerande offert; al wat
hij daarvan den HKKKE zal gegeven
hebben, zal heilig zijn.
In Hij zal niet vermangelen, noch het*
zelve verwisselen, een goed voor een
kwaad, of een kwaad voor een goed; in-
dien hij nogtans een beest vooreen beest
eenlgsins verwisselt, zoo zal dit, en wat
daarvoor verwisselt U, heilig zijn.
11   En indien het eenig onrein beest is,
van hetwelk men den HKEHK geene of*
ferande offert, zoo zal bij dat beest voor
het aangezigt des priesters zetten.
12  Kn de priester zal dat schatten, naar
dat bet goed of kwaad is; naar uwe scbat*
tiug, priester I zoo zal bet zijn.
13  Maar indien bij het immer» lossen
zal, zoo zal hij deszelfs vijfde deel boven
uwe schatting toedoen.
14  Ku wanneer iemand zijn huis zal
geheiligd hebben, dat het den HEERK
heilig \':\'. zoo zal de priester dat schatten,
naar dat het goed of kwaad is; gelijk al»
-ocr page 105-
beloofde land, der vrachten
LBVITICrs 27. NVttEB.lt.
en van het vee. fW
SS Al uwe schatting nu zal naar den
sikkel des heiligdom* geschieden; \' de
sikkel zal zyn van twintig gera.
2(> h Maar het eerstgeborene, dat den
11EE B E van een beest eerstgeboren
wordt, dat zal nieman 1 heiligen ; hetzij
een o«, of klein vee, bet Is des IIKKRKN.
27 Doch is het van eenonreinbeest.hu
zal da\' lossen naar uwe schatting, en zal
zijn vijfde deel daarboven toedoen; en
indien het niet gelost wordt, zoo zal het
verkocht worden, naar uwe schatting.
2s \' Kvenwel niets, dat verbannen is,
dat iemand den IIKKRK zal verbannen
hebben, van al hetgeen hij heeft, van
een\' uienscli, of een beest, of van deu
akker zijner bezitting, zal verkocht noch
gelost worden ; at wat verbannen is, zal
den IIKKRK eene heiligheid der heilig-
heden zijn.
29 Al wat verbannen is, dat van de
messenen zal verbannen zijn. zal niet
gelost worden; bet zal zekerlijk gedood
worden.
3fi Ook alle tienden des lands, van het
zaad des tand*, van de vrucht van het
geboomte, zun des HKKREN ; i.\\\\ zijn
den IIKKRK heilig.
31   Maar zoo iemand van zijne tienden
immers iets lossen zal, hij zal zijn vijfde
deel daarboven toedoen.
32  Aangaande al de tieuden van run-
deren en klein vee, alles wat onder de
roede zal doorgaan, het tiende zal den
IIKKltK heilig zun.
33  Hij zal tusschen het goede en het
kwade niet onderzoeken, hij zal het ook
niet verwisselen; maar indien hij hel .
immers verwisselen zal, zoo zal dit, en\'
wat daarvoor verwisseld is, heilig zijn;
bet zal niet gelost worden.
34  Dit zijn de geboden, die de IIKKRK
Mozes geboden heeft, aan de kinderen
Israëli, op den berg Sinaï.
de priester dat geschat zal hebben, KM
zal liet stand hebben.
15 Kn indien bij, die liet geheiligd
heeft, zijn huis zal lossen, zoo zal hij een
vijfde deel des geldt uwer\'scliatting.laar*
bovcn toedoen, zoo zal liet zijne z\\jn.
16  Indien ook iemand van den akker
zijner bezitting den IIKKRK wat gchci-
ligd zal hebben, zoo zaluweschattingzijn
naar fijn zaad : een hoiuer gerstenzaad
zal zijn op vijftig nikkelen zilver*.
17  Indien hij zijnen akker van het ju-
beljaar af geheiligd zal hebben, zoo /.il
het naar uwe schattint; stand hebben.
is Maar zoo hij zyncn akker na liet \'
jubeljaar geheiligd zal hebben, dan
jial !n*ui de priester bet geld rekenen,
naar de jaren, die non overig zijn tot
het jubeljaar; en bet zal van uwe schaf ,
jtiug afgetrokken worden.
| 19 Kn indien hij, die den akker gehci*
Ugd heeft, denzelven ganscbelijk lossen
zal, zoo zal hij een vijfde deel des geils
uwer schatting daarboven toedoen, en ,
dezelve zal hem gevestigd zijn.
| 2<i Kn indien hij dien akker niet zal
.lossen, of indien hij dien akker aan een\'
anderen man verkocht heeft, zoo zal hij
niet meer gelost worden.
| 21 Maar die akker, nadat hij in het ju*
.beljaar zal uitgegaan zijn, zalilen IIKKRK
heilig zijn, als een verbannen akker; de
.bezitting daarvan zal des priesters zijn.
1 22 Kn indien hij den IIKKRK eenenak*
ker beeft geheiligd, dien hü gekocht heeft,
en niet is van dm akker zijnerbezitting;
23 Zoo zal de priester hem rekenen de
som uwer schatting tot het jubeljaar; en
hij zal op denzelven dag uwe schatting
geven, een e heiligheid den IIKKRK.
I 24 Iu het jubeljaar zal die akker wed er-
komen tot dien, van wien lui hem ge*
kocht had, tot hem, wiens de bezitting ,
van dat land was.
HET VIKEDE BOEK VAN MOZES,
GENAAMD
NUMERI.
die bij u staan zullen : van Ruben, KU-
xur, de zoon van Scdf-ar.
6  Van Sinicon, Selnmiël, de zoon van
Zurtsaddai.
7  Van Jade, Nahesson, de zoon van
Auiimnndab.
8   Van I*t-aschar, NethAneèi, de zoon
van Zuhar.
\'J Van Zrbulon, Kliab, de zoon van
Ilelon.
10  Van de kinderen van Jozef: van
Kfraim, Elisama, de zoon van Aminihud;
van Manaskc, Gamaliêl, de zoon van Te-
da zur.
11   Van Benjamin, Abtdan, de zoon van
Gideoni.
12  Van Dan, Ahiézer, de zoon van
Aiumisaddat.
13   Van Aser, Pagièl, de loon van
Ochran.
14  Van Gad, Eljasaf, de zoon van
Dehuêl.
15  Van Nafthali, Ahira, de zoon van
Knan.
M Deze waren de geroejienen der ver*
gadering, de oversten der stammen hun-
ner vaderen; zij waren de hoofden der
duizenden van Uraël.
17 Toen namen Mozes en Aaron die
mannen, welke met namen uitgedrukt
zun.
HOOFDSTUK I.
fio«l beveelt Mme* en Aürnn ile strijdbare
Israëlieten, dii> boven .1. 2u jaren oud njn,
te tellen, vs. 1, ten
overstaan van twaalf
hoofdmannen, uit eiken stam een, 4; de
namen van dete, 5, Opgave der pet e 1de n
van eiken ttam in het hu tonder, *W, en van
allen met elkander, 16, Van dete lyn de
Levieten uitgezonderd, *7, aan welke de last
gegeven \'<* om voor den tabernakel te tor-
gen, 50. Aanwijtinif waar tij *"n de andere
stammen zich legeren moeiten, 52.
VOORTS sprak de HKKRK tot Mozes,
in de vee-tij» van Sinai\', in de tent
der zamenkomst, op den eersten der
tweede maand, iu bet tweede jaar, na-
dat zij uit Kgypteland uitgetogen waren,
leggende :
2  " Neem op de som van de geheele
vergadering der kinderen Isratfls, naar
hunne geslachten, naar het huis hunner
vaderen, in het getal der namen, van al
wat mannelijk is, hoofd voor hoofd :
3  Van twintig jaren oud en daarboven,
allen, die ten heire in Israël uittrekken ;
die zult gij tellen naar hunne heiren, gij
en Aarocu
4  Kn met ulie.len zullen zijn van eiken
stam een man, die een hoofdman is over
het huis zijner vaderen.
5  Deze zijn nu de namen der mannen,
-ocr page 106-
100 Telling
boorten, naar hunne geslachten, naar het
huis Hunner vaderen, in bet getal der
namen, van twintig jaren oud en daar*
boten, allen, die ten heire uittrokken,
3\'J Waren hunne getelden van den stam
van Dan twee eu zestig duizeud enzeveö
houderd.
•Hl Vau de zonen van Aser, hunne ge-
booiten, naar hunne geslachten, naar bet
huis hunner vadereu, in het getal der
namen, van twintig jaren oud en daar-
boven, allen, die ten heire uittrokkeu,
41   Waren hunne getelden van den statu
van Aser een en veertig duizend en vijf
honderd.
42   Va* de zonen van Nafthali, hunne
geboorten, naar hunne geslachten, naar
het huis hunner vaderen, in het getal der
namen, van twintig jaren oud en daar-
boM-ri. allen, die ten beire uittrokken,
43  Waren hunne getelden van den stam
van Nafthali drie en vijftig duizend en
vier honderd.
44  Deze zijn tic getelden. welke Moze»
geteld heeft, en Aaron, en de oversten
van I-r;.. ! ; twaalf mannen waren zi.i,
elk over het huis zijner vaderen.
4ó Alzoo waren al de getelden der zonen
van Israël, naar het huis huuuer vaderen,
van t" itiilic jaren oud en daarboven,
allen, die in Israël ten heire uittrokken,
4li Al de geMden dau waren, b zes hon-
derd drie duizend vijf honderd en vijftig.
47 Maar de Leviet eu, naar den stam
hunner vadereu, werden onder hen niet
geteld.
4s Want de HEBRE bad tot Mozes ge-
sproken, zeggende :
49 Alleen den stam Lef] zult gij niet
tellen, noch hunne som opueinen, on.lei
de zonen vau Israël.
óii Maar gij. stel de Levieten over deu
tabernakel der getuigenis, en over al zijn
gereedschap, en over alles, wat daartoe
behoort; zij nullen deu taben.akel dragen,
en al zijn gereedschap; eu zij zullen dien
bedienen, en zij zullen zich londom den
tabernakel legeren.
.\'il Kn als de tabernakel zal optrekken,
de Levieten zullen denzelven afnemen; en
wanneer dr taberuakel zich legeren zal,
zullen de Levieten denzelven oprigten; en
de vreemde, die daarbij komt, zal gedood
worden.
-j- Kn de kinderen Israêls zullen zich
letteren, een iegelijk bij /nu leger, en een
iegelijk bij zijne banier, naar hunne hei
ren.
ó-\'i Maar de Lrvieten zullen zich legeren
rondom den tabernakel der getuigenis,
ojalat geene verbolgenheid over de verjpV
dering van dekiudereu Israêls zij; daarom
zullen de Levieten de wacht van den ta-
bemakel der getuigenis waarnemen.
51 Zoo deden de kinderen Israêls, uaar
alles, wat de IIKK UK Mozes geboden had,
zoo deden zij.
HOOFDSTUK 1
Orili\' van dr li-iri\'fintr t-n optoirt iler stommen
romlotu ih\'ii tabernakel, v*. 1; de stniu r"~~
Juda, mi\'t ilii\' van In «schar en Zubulon,
de voorhoede, aan de OOStsQdfl van den
tohernake), 3; aan da ïui.lzij.le de stom van
Kuhon, mi i \'ii\' ii vau Simeon en Had, 10 ;
hierop volgde ili\' tabernakel, mi\'t de Le-
vieten rondom dim iri leirerd, 17 ; aan do
w.-stujde de .torn van Kfrann, sast dien vau
M.in.-uv\' \'\'n Itt\'iijaiuin. 18; aan do uoord-
lijile, ïn de ai hterhoede, da »toui van Dnn,
•Ml ,1 ii vau Aser en Nafthali, 23. Besluit, 32.
ljlH de 11KKKK sprak tot Mozei en tot
. t Aftron, zeggende\'
3 De kinderen Israêls zullen zich Ie-
geren, een leder onder zijn banier, naar
de leekenen van het huis huuuer vade*
ren; rondom tegenover de tent der za-
ineukomst zullen zij zich legeren.
3 Die zich nu legeren zullen oostwaarts
1* Kn r.ti verzamelden de geheele w
gadering, np ilen eersten dag der tweede
maand; en die verklaarden hunne af-
komst, naar hunne geslachten, naar tiet
huis hunner vaderen, in het getal der
namen, van die twintig jaren oud was
en daaiboven, hoofd voor hoofd.
19GeH)k als de HEBBE Mozes ge-
botlen tiad, /»o beeft hij hen getold in
de woestijn van Siuai.
3H /. .<» warm de zonen van Huhen.den
eerstgeborene van Israrl, hunne geboor-
ten, naar hunne geslachten, naar het huis
hunner raderen, in het getal der namen,
hooi l voor hoofd, al wat mannelijk was,
van twintig jaren oud en daarboven,uilen,
die ten hei re uittrokken:
\'.\'I Hunne gct. I len van den stam van
Kuben waren zes en veertig duizend en
vijl\'honderd.
-\'J Van de tonen van Stmeon, hunne
geboorten, naar hunne geslachten, naar
het huis hunner vaderen, rijne getelden,
in het getal der namen, hoofd voor hoofd,
al tvat mannelijk was, van twintig jaren
oud en daarboven, allen, die ten heire
uittrokken :
9 Hunne getelden van den statu van
Siuirou waren negeu en vijftig duizend
en drie honderd.
•Jt Van de zonen van tiad, hunne ge-
bourlen, naar hunne geslachten, nimr het
huis hunner vailereu, in het getal der
namen, vau twintig jaren oud en ilaar-
boven, allen, die ten heire uittrokken,
-h Waren hunne getelden vau den stam
van (ïad vijf eu veertig duizend zea hon-
derd en vijftig.
£ii Van de zonen van Juda, lm...... ge-
boort en, naar hunne geslachten, naar het
huis hunner vaderen, iu het get:.lder nn-
itien, van twintig jaren oud en daarboven,
allen, die ten heire uittrokken,
27 Waren hunne getelden van den stam
van Juda vier en zeventig duizend en
zes honden).
\'JS Van de zoTjen van Issaschar, hunne
geboorten, naar hunne geslachten, naar !
het huis dunner vaderen, in het getalder
namen, van twintig jaren oud en daar- \'
boven, allen, die ten heire uittrokkeu,
2*.l Waren hunne getelden van denstam j
van Issaschar vier en vijftig duizend eu j
vier honderd.
3<> Van de zonen van Zebulon, hunne [
geboorten, naar hunne geslachten, naar
het huis hunner vaderen, in het getal der
namen, van twintig jaren oud en daar- i
bov<-n, allen, dia ten heire uittrokken, [
31 Waren buune getelden van den itam I
van Zebulon zeven en vijftig duizend en j
vier honderd.
Van de zonen van Jozef : van de
zonen van Kfr&tiu, hunne geboorten,
uaar hunne geslachten, naar het buis
hunner vadereu, iu het getal der namen,
wintig jaren oud en daarboven, al-
len, die ten heire uittrokken,
,\'f3 Waren hunne getelden van den stam
ati Kfraim veertig duizend eu vijf hou-
derd.
34 Van <V /nnen vau Mauasse, hunne
geboorten, naar hunne geslachten, naar
het huis hunner vaderen, in liet getal der
namen, van twiutig jareu oud en daar-
boven, allen, dis ten heire uittrokken,
3Ó Waren hunne getelden van den stam
van Manavse twee en dertig duizend eu
twee honderd.
i\'i Van de zonen van \'lenjaiuiu, hunue
geboorten, naar hunne geslachten, naar
het huis hunner vaderen, in het getal der
namen, van twiutig jsren oud en daar-
boveu, alten, die ten heire uittrokken,
37 Waren hunne getelden van deu stam
an Hetijniniu vijf en dertig duizend en
vier honderd,
3s V*n da ionen van Dan, hunne ge-
-ocr page 107-
Legering der stammen.                                           NUMERI 3.                                         Dienst der levieten. WI
tegen den op^n?, tal zijn .ie banier des
legers van Juda, naar hunne heiren; en
Nahesson, de zoon van Amminadab, zal
de ovrrste der zonen van Juda. zijn.
4 Zijn beir nu, en zijne getelden waren
vier en zeventig duizend en /.en honderd.
6  Kn nevens In-m zal zich legeren de
statu van Issaachar; en Nethaneel, de
zoon van Zuar, za! de oterstc der zonen
van Issaschar zijn.
fi Zün heir nu, en zijne getelden waren
vier en vijftig duizend en vier honderd.
Daartoe de stam van Zehulon: en
Kljab, de zoon van Ilelon, zal de overste
der zonen van Zebulon zijn.
8  Zijn heir nu, en zijne geleiden waren
zeven en vijftig duizend en vier honderd.
tl Al de getelden de» legers van .luda
waren honderd zes en tachtig duizend
en vier honderd, naar huune betren. Zij
zullen vooraan optrekken.
in De banier des legers van Kuben, naar
hunne heiren, zal teven het zuidrn zijn;
en ElUur, de zoon van Sedé.ir, zal de
overste der zonen van Kuben zijn.
11  Zün heir nu, en zijne gctcldeu waren
zet en veertig duizend en vijl\' honderd.
12  Kn nevens hem zal zich legereu de
stam van Sirueon; en SeHkniiëL de zoon
van Zurfsnddai, zal de overste der zoneti
van Simeon zijn.
13  Zijn heir nu, en zijne netelden waren
negen en vijftigduizend en drie honderd.
H Daartoe de stam van Gad; en EIja-
saf, de zoon van Kehuël, zal de overste
der zonen van Gad zijn.
l.i Zün heir nu, en zijne getetden waren
?i)f en veertig duir.cn I zes honderd en
vijftig.
lti Al de geleiden in het lejer van Pu-
ben waren honderd een en vijftigduizend
vier honderd en vijftig, nnnr hunne hei-
ren. En *ij zullen de tweede optrekken.
17 Daarna zal de tent der zamenkomst
optrekken, met het leger der Levieten, in
het midden van de legers; gelijk al.« zij
zich legeren zullen, hIïoo zullen zij op-
trekken, een iegelijk aan zijne plaat*,
naar hunne banieren.
IS Üe banier des legers van Kfralm.
naar hunne heiren, zal tegen het westen
zijn ; en Klisama, de zoon »aii Ammihud,
zal de overste der zonen van Kfrafm zijn.
1B Zijn heir nu, en zijne getelden wa-
reii veertig duizend en vijf honderd.
20  Kn nevens hem de statu van Ma-
nasse ; en Gaimiliel, de zoon van Pedf>
| zur, zal de overste der zonen van Ma-
nasse zün.
21  /.du heir nu, en zijnegetclden waren
twee en dertig duizend en twee honderd.
22  Daartoe de stam van Benjamin ; en
Abldan, de zoon vau Gideóni, zal de
overste der zouen van Uenjamiu /; ...
23  Zijn heir nu, en zijne gelei .en waren
vijf en dertig duizend en vier honderd.
24  Al de geleiden in het leger van
Kfralm waren honderd acht duizend en
een honderd, naar hunne heiren. Kn zij
zullen de derde optrekken.
25  De banier des legers van Dan zal
tegen het noorden zijn, naar hunne hei-
ren | en AhJécar, de zoon van Ammisad-
dal, zal de overste der zonen van Dan zijn.
2fi Zijn heir nu.eu zijne getelden waren
twee en zestig duizend en zeven honderd.
27 Kn nevens hein zal zich legeren de
stam van Aser; en 1\'agii\'l, de zoon vau
Ochran, zal de overste der zonen van
Aser zijn.
2"* Zijn heir nu, en zijne geleiden waren
een en veertig duizend en vijf honderd.
211 Daartoe de stam van N aft halt; en
Ahira, de zoon van Knan, zal de overste
der zonen van Nafthali zijn.
30  Zgn heir nu, en sgne getelden waren
drie en vijftig duizend en vier honderd.
31  Al de getelden in het leger van Dan
waren honderd zeven en vijftig duizend! J-
en zes honderd. In het achterste zullen
zij optrekken, naar hunne bauieren.
32 Deze zijn de getelden van de kinde-
ri\'ii Isrni\'ls, naar het huis hunner vade-
deren; al de getelden der legers, naar hunne
heiren, waren •< zes honderd drie duizend « Bi
-Üf honderd en vijftig.
                                      Nu
3:t Maar de Levieten werden niet geteld
onder de zonen van Israël, \'- gel.\'k alsde \'• Nm
IIKKKK Mo7.e8 geboden bad.
31 Kn de kinderen Israëls deden naar
alles, wat de ÜEKIIK Mozes geboden
had. zoo legerden «ij zich naar hunne
banieren, en zoo trokken zij op, een
iegelijk naar zijne geslachten, naar het
huis zijner vaderen.
HOOFDSTUK 3.
Ge^larhtsreiriiiter van Aürnn, v». 1, wien dr
Li\'%i>-ti\'ii ter bediening van <li-n taberaakel
•rardea toegevoegd, 5. Telling der Levirtea
naar hunne drie geelaratfla, niet elks wimn-
plaats en bedfesdar, 14. Tetlhmg der nr-t-
gehorrnrn, in wier plaat* de Leviet** koeM n.
*). De Sistg»boeeaw, welke talrijker djn
dan de I. -vii-Iin, «r< nlen
rtlo.il, ♦ », t-n het
ri\'ld aan Aaron en iijnr innen gegevea, 51.
DIT nu zijn de geboorten van Aamn          1
en Mozes, ten dage al* de IIKKRV,
met Mozes gesproken heeft op den berg
Sinal.
2  En dit zijn de namen der zonen van
Aaron : « de eerstgeborene, >adab, daar* " Kv
na Abihu, Elcazar, eu Ithamar.
3  Dit zijn de namen der zonen van
Aaron, der priesteren, die gezalfd waren,
welker hand men gevuld had, om het
priestemmbt te bedienen.
4  \'• Maar Nadab en Abihu stierven voor
het aangezigt des HEKKEN, als
\'. l><
vreemd vuur voor het aangezigt i
HEKKEN in de woestijn van SiunïbrHg-
ten, en hadden gecne kinderen ; doch
Kleazar en Ithamar bedienden het priea*
terambt voor het nangezigt van hunnen
vailer Aaron.
h En de IIKKKK sprak tot Mozes. zeg-
gende :
tic Doe den stam Levi naderen, en stel
hem M" r het aangezigt van den priester
Aftron, opdat /ij heui dienen;
7 En di.l zij waarnemen zijne wacht,
en de wicht der gebeele vergadering,
voor de tent der zamenkomst, om de
dienst des tabernakels te bedienen ;
s Kn dat zij al het gereedschap van de
tent der zamenkomst, en de wacht der
kinderen Israël» waarnemen, oui de dienst
des tabernakels te bedienen.
!\' Gij zult dan, aan Aftron en aan zijne
zonen, de Kevieten geven ; zij zijn ge-
geven, zij zijn hem gegeven uit de kin-
deren Israëls.
10  Maar Aaron en zijne zonen zult gy
stellen, dat zij hun priesterambt waar-
nemen ; en de vreemde, die nadert, zal
gedood worden.
11   En de IIKKKK sprak tot Mozes, zeg.
gende :
12  Kn Ik, zie. Ik heb de Levieten uit
het midden van de kindereu Isrni\'ls ge-
nomen, in plaats van allen eerstgebore-
./ Ki.
ne, d jie de baarmoeder opent, uit de
kinderen Israëls; en de Levieten zullen\'
ïiiiMie zijn.
13  Want alle eerstgeborene is mijne ; j
van den dag, dat Ik alle eerstgeborenen!
in Kgyptclnnd sloeg, * heb Ik Mij ge- « Ei
heiligd alle eerst geboren en in Israël, van
de menschen tot de beesten; zij zullenI
mijne zijn : Ik ben de IIKKKK!
                    |>\'
11 En de HKEKE sprak tot Mozes in! , \',
de woestijn van Sinaï, zeggende :
lü Tel de zonen van Levi naar het huis
hunner vaderen, naar hunne geslachten ;
al wat mannelijk is, van eene maand
oud en daarboven, die zult gij tellen.
1»; En Mozes telde hen naar het bevel\'
S*:19. ;
27 26.
. B Ifi.
J 23.
-ocr page 108-
!(12 flllwht, getal en dienst
MMERI 4.
der Levieten aan den tabernakel.
te HEEKEN, i£i-ïi;k als hem geboden
was.
17 / Dit nu waren de zonen van Levi
met hunne namen : tiersou, en Kahath,
en Merari.
H En dit zijn de namen der zonen van
Grrson, naar hunne geslachten : Libni,
en Siiurl.
I"\' Ko de zonen van Kahath, naar
hunne geslachten : Am mm en Izhar,
Hebron en L\'uiêL
Sn En de zonen van Merari, naar hunne
geslachten : Maheli en Mftsi; dit zijn de
geslachten der Levieten, naar het huis
hunner vaderen.
21 Van liet ..\'i was het geslacht der
Libnieten, en liet geslacht der Simeleten;
dit ziin ile ge>laehten der (icrsonieteti.
-J Hunne geleiden in getal waren van
al wat inauneltik v»n-. van eene maaud
oud en daarboven ; hunne geleiden wa-
ren zeven duttend en vijf honderd.
:\'ï De geslachten der Uersuiiieten tullen
zich legeren achter den tabernakel, west-
waart s.
24 De overste nu van het vaderlijke
bnli der Genonletra zal zijn Eljasaf, de
zoon van L«SL
2fi Lu de wacht der zonen van Gerson
in <!e tent der samenkomst zal /.iin de
tabernakel en de teut, haar deksel, en het
deksel aan de deur van de tent der za-
men komst.
-fi En de bchaugselen des voorhofs, en
het del:«el van de deur des voorhofs,
welke bij den tabernakel en bij het altaar
rondom zijn ; mitsgaders zijne zelen, tot
zijne gansclie dienst.
.7 Kn van Kahath is het geslacht der
Ainramieten, en het geslacht der Iz!ih-
rieten, en het geslacht der Ilebronieten,
en het gesbicht der l\'zxiélieten; dit
zijn de geslachten der Kohathieten.
91 In getal tan al wat mannelijk «a»,
van eene maand oud en daarboven,
waren acht duizend en zes honderd,
waarnemende de wacht des heilittdoms.
C\'.t De gcslmhtcn der zonen van Koltath
zullen zich legeren aan de zijde des ta-
bermikels, zuidwaarts.
30 De overste nu van het vnierluke
huis der geslachten van de Kohathieten,
zal zijn ËHsalan, de zoon van UssJAL
•il Hunne wacht nu zal zij» de ark, en
de lalet, en de kandelaar, en de altaren,
en het gereedschap des heiligdoms, met
hetwelk zij dienst doen, en het deksel,
en al wat tot lijue dienst behoort.
32  De overste nu der oversten van Levi
zal zijn Eleazar, de zoon vau Aaron, den
priester : rijn opzigt zal zij" °ver dege-
nen, die de wacht des heiligdoms waar-
nemen.
33  Van Merari is het geslacht der M4-
helietcn, en het geslacht der Mftsieteu ;
dit ziin de geslachten van Merari.
34  En hunne ge\'elden in getal van al
at mannelijk was, van eene maaud oud
en daarboven, waren zes duizend en twee
honderd.
Hó De overste nu van het vaderlijke
iii.i- der geslachten van Merari zal zijn
Zdritl, de zomi vau AhihaJ, zij zullen
ich legeren aan de ztfdc des tabernakels,
noordwaarts.
3ri En het opzjgt der wachten van de
zonen van Merari zal zijn over de ber*
deren des tabernakels, en zijne rigche-
h*n, en zijne pilaren, en zijne voeten, en
il zijn gereedichap, en i.i vat tot zijne
ilienst hehourt.
•*7 En »le pilaren des voorhofs rondom,
en hunne voeten, en hunne pennen, en
hunne zelen.
3"* Die nu zich legeren zullen voor den
tabernakel oostwaarts, voor de tent der
/.aincnkomst, tegen den opgang, zullen
zijn Mozes, en Aaron met zij. e zonen.
waarnemende de wacht des heiligdoms,
voor de wacht der kinderen Israëli ; en
de 9 vreemde, die nadert, zal gedood
worden.
3ÏI Alle getelden der Levieten, welke
Mozes en Alron, op het bevel des IIEE-
RKN, naar hunne geslachten, geteld heb-
ben, al wat mannelijk was, van eene
maand oud en daarboven, waren twee
en twintig duirertd.
41» En .te Ui I lil zeide tot Motes:Tel
alle eerstgeborenen, wat maunelijk ia
onder de kinderen Israël*, van eene
maand oud en daarboven , en neem het
getal hunner namen op.
41 En gij zult voor Mij de Levieten ne-
mer, (Ik beu de HEERE!) in plaats van
alle eerstgeborenen onder de kinderen
Israëls, en de beesten tier Levieten, in
plaats van alle eerstgeborenen onder de
beeMcu der kinderen Israël*.
43 Mozes dau telde, gelijkals de HEERE
hem geboden bn.1, alle eerstgeborenen
onder de kinderen Israëli.
43  En alle eerstgeborenen, die manne-
lijk waren, in het getal der namen, van
eene maand oud en daarboven, naar
hunne geleiden, waren twee en twintig
duizend twee honderd en drie en zeventig.
44  En de HEERE sprak tot Mozes,
zeggende :
16 Ni cm de Levieten, in plantsvan alle
eerstgeboorte onder de kinderen Israels,
en de beesten der Levieten, in plaats van
hunne beesten ; want de Levieten sullen
mijne zijn : Ik ben de 11 EK HE !
46  Aangaande de twee honderd drie
en zeventig, die gelost zullen worden,
die overschieten, boven de Levieten, van
de eerstgeborenen van ds kinderen Israël»;
47  Uij tuit voor elk hoofd vijf sikkels
nemen; naar den sikkel des heiligdoms
zutt gij ze nemen; * die sikkel is twintig
gera.
4> En gij zult dat geld aan Alron en
zijne zonen geven, het geld der ge!os-
tcn. die ouder hen overschieten.
49  Toen nam Mozes dat losgeld van
degenen, die overschoten boven de ge-
losten door de Levieten;
iiO Van de eerstgeborenen van de kin-
deren Israels nam hij dat geld, duizend
drie honderd vijf en zestig sikkelen, naar
den sikkel des heiligdoms.
jl 1 \'i Mozes gaf dat geld der gelosten
aan Aaron en aan zyne zonen, naar het
bevel des HEKKEN, gelijk alsde HEERE
Mozes geboden had.
HOOFDSTUK 4.
Bevel van .te ti\'Uinp «Ier Levieten van 30 tot
50   jaren, die tut de dien»t van den taber-
n.il.\'l li. kn.\'i..in waren, vu. I. Nadere beua-
ïinjr der dient ten van rik i*. »l«i bt : var
de Koh. nieten, 15; van de KerFonirten,
82; hN|| de MrrArieten, 29. H-t Html van
elk in het UsoaÉST, S», en van allen met
i: ui i i vi.ii.it offsglnasj t6.
EN de HEERE sprak tot Mozes en tot
1 Aflron, zeggende :
2  Neemt op de som der zonen van Ko-
hath, uit het midden der zonen van Levi,
naar hunne geslachten, naar het huis
hunner vaderen.
3  Van dertig jaren oud en daarboven,
tot vijftig jaren oud; al wie tot dezen
strijd inkomt, om bet werk in de tent
der zamenkomst te doen.
4  Dit zal de diens: zijn der zonen van
Kahath, in de teut der zamenkomst, te
weten
de heiligheid der beiligbeden.
5  In het optrekken des legers, zoo zul-
len Aaron en zijne zo>ien komen, en den
voorhang des deksels afnemen, en zullen
daarmede de ark der getuigenis bedek-
keu.
ti En zü zullen een deksel van dassen*
vellen daarop leggen, en een geheel kleed
\'m
-ocr page 109-
Genouicten en Kohathieten. 109
pienst der Merarieten,
24 Dit zal zün de dienst der geslachten
van de Gersonieten, in bet dienen en in
den last.
2.i Zij /.ui!\' \'i dan dragen de gordijnen
des tabernakels, en de tent der zameu-
komst, te wten haar deksel, en het das-
sendeksel, dat er bovenop is, en het
deksel der deur van de tent der zamen-
komst ;
2\'i Kn de behanpselen des voorhofs, en
het deksel der deur van de poort des
voorhofs, hetwelk is bij den tnhernakel
eu bij het altaar rondom; en hunne zelen,
rn al het gereedschap van hunne dienst,
mitsgaders al wat daarvoor bereid wordt,
op lat zij dienen.
27  De gelieele dienst van de zonen der
Gersonieten, in al hunnen last, en in al
hunne dienst, zal zijn naar het bevel van
Aaron en van zijne zonen; en gij lieden
zult hun ter bewaring al hennen tast
bevelen.
28  Dit is de dienst van de geslachtcr.
der zonen van de Gersonieten, in de tent
der zamenkomst; en hunne wacht zal
zün onder de band van l\'hamar, den
zoon van \\aron, den priester.
-.".i Aangaande de zonen van Merari, die
zult gij naar hunne geslachten, en naar
bet huis hunner valeren tellen.
30  Gij zult hen tellen van dertig jaren
oud en daarboven, tot vijftig jaren oud,
al wie inkomt lot dezen strijd, om te
betl\'enen de dienst van de tent der
zamenkomst.
31   Dit zal nu zijn de onderhouding van
bunnen last, naar al hunne dienst, in de
tent der zamenkomst : de berderen des
taoernakels, en zijne rigchelen, en zijne
pilaren, en fijne roeten ï
32  Mitsgaders de pilaren des voorhofs
rondom, hunne voeten, eu hunne j»ennen,
eu hunne zelen, met al hun gereedschap,
en met al hunne dienst ; en het gereed-
schap van de waarneming van hunnen
last zult gii hij namen lellen.
33  Dit is de dienst van de geslachten
der zonen van Metari, naar hunne gan-
sche dienst, in de teut der zamenkoinst,
onder de hand van Ithamar, den zoon
van AlroU, den priester.
31 Moves dan en Ailron, en de oversten
der vergadtring telden de zonen der Ko-
hatbieten, naar hunne geslachten, en
naar het huis hunner vaderen :
ïi Van dertig jaren oud en daarboven,
lot vüftig jaren oud, al wie inkwam tot
dezen strijd, tut de dienst in de tent der
zamenkomst;
3ii Hunne getelden nu waren, naar
hunne geslachten, twee duizend zeven
honderd eu vijftig.
37 Dit zijn de getelden van de geslacht
teu der Kohathieten, van al wie in de
tent der zamenkomst diende, «elke
Mozes en A;tmn geteld hebben, naar het
bevel des IIEKRKN, door de hand van
Mozes.
88 Insgelijks de getelden der zonen van
Gerton, naar hunne geslachten, en naar
het huis hunner vaderen :
\',l\\i Van dertig jaren oud en daarboven,
tot vijftig jaren oud, al wie inkwam tot
dezen strijd, tot de dienst in de teut der
zamenkomst;
4ii Hunne getelden waren, naar hunne
geslachten, naar het huis hunner vaderen,
twee duitend zes honderd en dertig.
41  Deze zijn de getelden van de ge-
slachten der zonen van Gerton, van al
wie in de tent der zamenkomst diende,
welke Mozes en Aaron telden, naar het
bevel des HEBBEN.
42  Kn de getelden van de geslachten
der zonen van Merftri, naar hunne ge-
slachten, naar bet huis hunner vaderen,
43  Van dertig jaren oud en daarboven,
tot vüftig jaren oud, al wie inkwam tot
van hemeWhlaauw daarbovenop uit*prei-
den; en zij zullen derzelver handboomen
liwntt.
7 Zij zullen ook « op ile tocntafcl een
kleed van hcmelsblaauw uitspreiden, en
zullen daarop zetten de schotels, en de
reuki<chaien, en de kroezen, en de dek-
schotels ; ook zal liet gedurig brood
daarop ziiii.
s Daarna zullen lij een «ha Hak en
kleed daarover uitspreiden, en zullen dat
met een deksel van lUonndl-n be*lek-
ken; en zij zullen derzelverhandboouien
aanleggen.
1* Dan zullen zij een kleed \\anhemels-
blaauw ne,n\' il en bedekken * den knu-
delaar de« luchters, en ziine lampen, en
/.iiue snuiters, en zijne • bluschvaten, eu
lil zijne olievaten, met welke zij aan
denzelven dienen.
In Zij zullen nok denzelven, en al zijn
gereedschap, in een deksel van dassen-
vellen doen, en zullen beia op den
draagboom leggen.
11  Kn over liet gouden altaar zullen zij
een kleed van heuicUblaauw uitspreiden,
en /uilen dut met eeu deksel vnndMien*
vellen bedekken ; en zij zullen deszell*
handboomcu aanleggen.
12  Zij zullen ook nemen alle gereed-
schap der dienst, met hetwelk /n in het
heiligdom dienen, en rullen hrt leggen
in een kleed van hemel shlaauw, en tullen
hetzelve niet een deksel van dassenvellen
bedekken; en zij zullen het op den
draagboom legden.
i:; Kn zij zullen de aseli van het altaar
vegen, en zij zullen daarover een kleed
van purper uitspreiden.
14  Kn zti zullen daarop lecgen al ziin
gereedschap, waatmede zij aan hetzelve
dienen, de koolpanuen, de kraauwelen.
en de schoffelen, en de sprengbekkens,
al het gereedschap des altaars : en zij
zullen daarover een deksel van dassen-
vellen uil spreiden, en zullen des zelfs
haudboomen aanleggen.
l.ï Als nu Vim mi en fijne zonen, hel
dekken van het heiligdom, rn van alle
gereedschap des heiligdom*, iu het op-
trekken des legers, zullen voleind hebben,
zoo zullen daarna de zonen van Kohath
komen om te dragen; maar zij zullen
dat heilige niet aanroeren, dat zij niet
sterven. Dit is de last der zonen van
Kohath, in de tent der zamenkomst.
16  Hrt opzigt nu vanKleazar, denzoon
van A.irou, den priester, zal zijn over de
olie des luchters, en het <l reukwerk der
welriekende specerijen, en het gedurig
spijsolTer, en de <• zall\'olie i het opzigt
des ganschen tabernakels, en alles wat
daarin is, aan het heiligdom en aan zijn
gereedschap.
17  Kn de IIKKRK sprak tot Mozes en
tot Aaron, zeggende :
18  Gij zult den stam van de geslachten
der Kohathieten niet laten uitgeroeid
worden, uit het midden der Levieten ;
15  Maar dit zult gij hun doen, opdat
zij leven en niet sterven, als zij tot de
heiligheid der heiligheden toetreden
zullen : Aaron en zijne zonen zullen
komen, eo stellen hen een ieder over
zijne dienst en aan zijnen last.
30 Doch zij zullen niet inkomen om
te zien, als men het heiligdom iuwindt,
opdat zij niet sterven.
21 Kn de 1IKKIIK sprak tot Mozes,
zeggende :
32 Neem ook op de som der zonen van
Gerion, naar het huis huuner vaderen,
naar hunne geslachten.
23 Gij zult hen tellen van dertig jaren
oud en daarboven, tot vijftig jaren oud,
at wie inkomt om den strijd te strijden,
opdi.t hij de dienst bedieue in de tent
der tamenkomst.
-ocr page 110-
het leger. Wet der ijveringen.
]ti| Uitzending iler onreinen buiten
dezen strijd, tut de dienst in de tent der
samenkomst ;
44 Hunne geleiden nu «aren, naar
hunne geslachten, drie du:iend en twee
honderd.
46  Deze zijn de geleiden van de ge-
slachten der lonen van MerAri, welke
Mo/en en Aaron geteld hebben, naar
t.et bevel des I1EEBEN, door de hand
van Mo
4f> Al de getelden, welke Mo zes en
Aaron, en de oversten van Israël geteld
hebben van de Levieten, naar hunne
geslachten, en naar het huis hunurr
vaderen :
47  Van dertig jaren oud en daarboven,
tot vijftig Jaren oud, al wie inkwam, om
de dienst dr-r bediening ett de dienst van
den last, in de tent der samenkomst, te
bedienen ;
•H Hunre getel len waren acht tuitend
vijfhonderd en larhtiie.
19 Men telde hen. naar het bevel de»
NEEKKN, door de hand \\nu Motes. een
ieder naar ztine dienst, en naar zijnen
last; en zijne getelden waren, die de
HEBRE Motet geboden had.
HOOFDSTUK 5.
Bevel om alle onreinen huil.-ii hit lrtrrr nt t.-
soadem, vs. I Wetten over het «ederge-
vi\'ii v»n hi\'t ir.-.\'n inrn li mis wil ovttmtmA
hs<l, S. Het triiwilliir crh>\'tliffil«* wn» vimr
ilen pfirater, •) Over .ten jjlllllfcl van .Irn
man "uitrent ilr kni-ehhei.1 njner vrouw en
ile pleirtiirlie.len daarbij in n< ht te nemen.
1) ; nul vcrUarmg na dese,B7. Bealvlt, 29.
EN de DEEEE sprak tot Mozes, zeg-
1 geilde :
1\' Gebied den kinderen Tsraëls, dat zij
uit het leger " wegzenden alle tnclaat-
echen, en alle b vloeienden, en allen,
die onrein zijn van e eenen duode.
3  Van deu man tot de vrouw toe zult
gij hen wegrenden ; tot buiten het leger
zult gij hen wegzenden ; oplat zii niet
verontreinigen hunne legers, in welker
midden Ik wone.
4  En de kinderen Israëls deden al zoo,
en zonden hen tot buiten het leger ; ge-
lijk de HBEBE tot Kotea gesproken
had. altoo deden de kinderen Israëls.
.*» Verdei sprak de IIKKKE tot Mout,
zeggende :
6  rf Spreek tot de kinderen Israëls :
Wanneer een man of eene vrouw iets
van eenigp men-chelijke zonden gedaan
zullen hebben, overtreden hebbende door
overtreding tegen den 1IEKRE, zoo is
diezelvc ziel sehuldig.
7  En zii tuiten hunne zonde, welke rij
gedaan hehhen, belijden; daarna zal hij
zijne schuld vredernitkeeren. \' naar de
hoofdsom daarvan, en derzelver vijfde
deel zal hij daarboven toedoen, en zal
het dien leven, aan wien hij zich ver-
schnldigd heeft.
s Maar zoo die man geen* losser zal
hebben, om de schuld aan hem weder uit
te keeren, zal die schuld, welke den
IIBBEE wederuit gekeerd wordt, des
priesters zijn ; behalve den ram der
verzoening, met welken hij voor hem
tertoeninn doen zal.
9  Desgelijks zal alle heffing van alle ge-
heiligde dingen der kinderen Israël», welke
zij tot den priester brengen, zijne zijn.
10  ƒ En eens ieders geheiligde dingen
zullen zünezijn; wat iemand den priester
zal gegeven hebben, zal nQne ifjn.
11   Wijders sprak deIIKKRË tolMozes,
zeggende :
12  Spreek tot de kinderen Isrnëls, en
zeg tot hen : Wanneer van iemand zijne
huisvrouw zal afgeweken zijn, en door
overtreding tegen hem overtreden zal
hebben :
13  Dat een man bij haar door bij ligging
dea zaad* zal gelegen hebben, eu het voor
de oogen baars mans zal verborgen «Ün.
en zii zich verheeld zal hebben, r: inde
oogtans onrein geworden ; en geen getuige
tegen haar is, en zij niet betrapt ia ;
14 En de ijver*»eest over hem gekomen
is, dat hij IJvert over zijne huisvrouw,
dewijl zij onrein geworden is; of dat over
hem de ijvergeest gekomen is, «lat hij
over zijne huisvrouw ijvert, hoewel zij
niet onrein geworden is;
l.\'i llan zal die man zijne huisvrouw tot
den priester brengen, en zal hare olïer-
ande voor haar medebrengen, een tiende
deel van eene efa gerstentiieel; hij zal
geene olie daarop gieten, noch wierook
daarop leggen, dewijl het een spijnofler
der ijveringen is, eeu spijsoffer der ge-
daehtenit, dat de ongcregtigheid in ge-
dachtcnis brengt.
1»; En de priester zal baar doen nade*
ren, hij zal haar stellen voor bet aange-
zigt des IIKEREN.
17 Kn de priester zal heilig water in
een aarden vat nemen ; en van het stof,
hetwelk op den \\lner des tabernakels is,
zal de priester nemen, en in het water
doen.
\\s Daarna znl de priester de vrouw voor
het aaiijrezigt des HEKKEN stellen, en
zal het hoofd van de vrouw nntblooten,
en zal het «misoffer der gedachtenis op
hare hand-n leggen, hetwelk het spi;s-
offer der \\iveringen is; en in de hand des
priesters zal dat bitter water zyn, bet-
welk den vloi k medebrengt.
1!» En di- priester zal hnar beèedigen,
eu zal tot die vrouw zeggen
         Indien
niemand bij u gelegen heeft, en indien
gij, ouder uwen man zijnde, niet alge-
weken zijt tot onreinigheiil, wees vrij
van dit bitter water, hetwelk den vloek
medebrengt !
20 Maar zoo gij, onder uwen man
zymle, afgeweken zijt, en zoo gij onrein
gewonlen zijt, dat een man bij u gelegen
heeft, behalve uwen man :
1)1 (Dan zal de priester die vrouw met
den eed der vervloeking heëedigen, en de
priester zal tot de vrouw zeggen : ) De
HEKKE zette u tot eenen vloek, en tot
eenen eed, in het middennwavolkt, mits
dat de BEERE uwe heup vergallende, eu
uwen buik zwellende make;
22 Dat dit zelve water, hetwelk de ver-
vloeking medebrengt, in u*v ingewand
inga, oin den buik te doen zwellen, en de
heup te doen verballen ! Dan zal die
vnuiw zeggen r Amen, amen I
2.i Daarna zal de priester deze zelfde
vloekeu op een Ctdeltje schrijven, en hij
zal het met het bitter water uitdoen.
24 En hij zal die vrouw dat bitter wa-
ter, hetwelk de vervloeking medebrengt,
te drinken geven, dat bet water, hetwelk
de vervloeking medebreugt, in haar tot
hitterheden inga.
2ü En de priester zal uit de hand van
die vrouw het spijsorïer der ijveringen
nemen, en hij zal dat zelve spijsoffer voor
het nnugezigt des HEKKEN bewegen, en
zal dat Op hel altaar offeren.
2fi De priester zal ook van dat spüs-
olfer, deszelfs gedpnkoffer, eene handvol
grijpen, en zal het op het altaar aan<-te-
ken ; en daarna cal hij dat water die
vrouw te drinken geven.
27 Als bij haar nu dat water tal te
drinken*gegeven hebben, het zal gesebie*
den, indien zij onrein geworden is, en
tegen haren man door overtreding zal
overtreden hebben, dat het water, hetwelk
vervloeking medebrengt, tot bitterheid in
haar Ingaan zii, en haar buik zwellen,
pn hare heup vervuilen zal; en die vrouw
zal in het midden vau haar volk tot
eenen vloek zin.
CS Doch indien de vrouw niet onrein
geworden is, maar rein is, zoo zal zij
-ocr page 111-
Wetten de* naziret-rschapa.                                  KUMEBI fi, ".                               Offeranden der orersfen U>ó
jarig ooi tam ten zondoffer, en een\' vol-
komen ram ten dankotTer;
15 Kn een \' korf ongezuurde koelte»,
koeken vu meelbloem, met olie ge-
mengii, en ongezuurde vladrn, niet olie
bestreken, mitsgaders hun spij«offer, en
hunne drankofferen;
II Kn de priester zal het voor het aan-
gezigt d<-s HEKKEN brengen, en zal ztfn
zondoffer en zijn brando\'ler bereiden.
17 Hij zal ook den ram ten dankoffer
den IIKFKK bereiden, n.et den korf der
ongezuurde koeken; en de priester zal
zijn spijsoffer en zijn drnnkonVr bereiden.
H Alsdan zal de Nntirei\'r, aan ile deur
van de tent der zamenkonisl, \'• het hoofd
van zijn nazirei\'-rschap nescheren; en hü
zal het hoofthaar van zijn nazireërschap
nem**n, en hij zal het leggen op bet vuur,
dat onder het dankoffer is.
l\'.t Piiarna zal de priester een\' gezoden
schouder nemen van i!en ram. en eenen
on^ezuurden koek uit den korf, en eene
ongezuurde vlade; en hij zal ze op de
banden des Nazirri-rs leggen, nadat hij
zijn nazirrrrsWmp afgeschoren heeft.
•ju Kn de priester zal die e bewegen ten
beween Ier, voor het aangezigt des
IIKKKKN ; het is een heilig ding voot
den priester, met de borst den beweegof*
fers, en niet den schouder des hefoffers ;
en daarna zal die Na/ireër wijn drinken.
21  Dit is de wet drs Nazirei\'rs, die zijne
offerande den IIKKKK voor zijn nazireër-
M\'liap zal beloofd hebben, behalve wat
zijne hand bekomen zal; naar zijne ge*
lofte. welke bij beloofd zal hebben, alzoo
zal hij doen, naar de wet van zijn nazi.
re*\'1 rsehap ,
22  Kn de IIKKKK sprak tot Mozes,
zeggende :
23  Spreek tot Aaron en zijne zonen,
zeggende : Alzoo zult gij lieden de kinde*
ren Israels zegenen, zeggende lot hen :
21 Pc HKKKK zegene u. en behoede u!
\'J\'i T)e UKKKK doe zijn aangezigl over
u lichten, en zii u genadig!
•Jiï De IIKKKK verheffe zyn aangezigt
over u. en geve u vrede !
27 Alzoo zullen zij mijnen naam op de
kinderen Israi-U leggen ; eu Ik zal hen
zegenen.
HOOFDSTUK 7.
Be»chrijvin:r van hetgeen i!e twaalf oversten
iIit \'tunincn, na <lr n|iritrt\'n!r en hrtli-fin-r
van Hen tahi rn.ikel hetilx-n f&ogmtd, in hft
alrromeen, v-. I; hi-tM-clk il.-n Ccrsonieten
en M.-rArii\'trn wordt ff|<WB, * ; wat elk
in het Wtoader un litveren en l-imi l-n
vaten en heesten hrefl geolleril, hij tle in-
wij<lin-r van h.t altaar, 10. Optelling van ec-
h.i 1 kH RMlfel-de, 81. De wijze, waarop Co.l
met Mozes sprak van b t vcrioeaóYkwl, 89.
H^N bet geschteilde len dage, als Mozes
J geëindigd had ° den tabernakel op te
rigtev, en dat bij dien gezalfd, eu dien
geheiligd had, en al zijn gereedschap,
mitsgaders het altaar en al zijn gereed-
schap, en hij ze gezalfd, en dezelve ge-
heiligd had :
2  Pat de oversten van Israël, de hoof-
den van het huis bunnervaderen offerden;
ile/.en waren de oversten der stainmcn-
die over de getelden stonden.
3  En zij bragten hunne offerande voor
het aangezigt des HEEKKN, «es over*
dekte wagens, en twaalf runderen; eenen
wagen voor twee overeten, en eenen os
voor elk eenen ; en bragten ze voor den
tabernakel.
4   En d-- HKEKK sprak tot Mozea,
zeggende :
5  A" eem ze van hen, opdat zij zijn uio-
gen °m te bedienen de dienst van de tent
der zauienkouist; en gij zult dezelve den
Levieten geven, een\' ieder naar zijne
dienst.
vrij zijn, en zal met zaad bezadigd nor-
den.
29 Dit is de wet der ii veringen, als eene
vrouw, onder baren man zijnde, zal afg< -
weken en onrein geworden zijn :
:jn Of als over eenen man de ij verweest
zal gekomen ziin, en hij over zijne huis-
Trouw zal geijverd hebben, dat bü de
vrouw voor het aangezigt des HEKKEN
stelle, en de priester aan haar deze gan*
sche wet volbreng».
31 Kn de man zal van de ongcregtig*
beid onrchuldig \'Ün\'» maar die/eive
vrouw zal hare ongeregtighcid dragep.
HOOFDSTUK fi.
Wit dar gelofte van het iiail» Fin kip v*. l -,
•e reinheid, daarfal c vo-.r r.l. 3; «V ve
Kirnintr van riVn niiMÜHBigilea aailii ?i.
9; nV plr-fti-fhrilei* hij het einde der grlafte,
IS. Begin ilmir den pri—TW uit te iprkfi
t>U het leRenen der c "
EN de IIKKKK sprak tot Mozes, zeg-
gende i
2  Spreek tot de kinderen larftiU, en
zeg tot ben i Wanneer een innu of cene
vrouw zich afgescheiden zal hebben, be-
lovende de grlofte eens Naïireërs.om zich
den IIKKKK af te zonderen :
3  Van wim en sterken drank zal hij
zich afzonderen ; wijnedik. en e.iik van
sterken drank zal hij Biet drinken, itoeh
eenige voebtigheid van druiven zal hij
drinken, noch versclie of gedroogde drui*
ven eten.
4  Al de dagen van zijn na/.irrilrschap
zil hij niet eten vnn iets, dat van den
wijnstok des wijns gemaakt is, van de
kernen af tot de basten toe.
,\'t Al de dagen der gelofte van zijn nazi-
reerschap zal het ° scheermes over zijn
hoofd niet gaan; totdat die dazen vervuil
zulten zijn, die hij zich den IIKKKK zal
afgezonderd hebben, zal hij heilig zijn,
latende de lokken van het haar zijns
hoofds wassen.
ft Al de dagen, die lnj zich den HEBRE
zal afgezonden! hebben, zal hij tot bet
ligebaam eens dooden niet gaan.
7 Om zijnen vader of om zijne moeder,
om zijnen broeder of om zijne zuster, om
ben zal hij zich niet verontreinigen, als
zü dood zijn : want het nazi ree1 rsehap
zijns (ii\'J. in op zijn hoofd.
5  Al de dagen vin zijn nnziret-rechap
i« hü den IIKKKK heilig.
\\> En zoo de ges\'orvene hij hem onvoor*
ziens haastelijk gestorven ware, dat hit
het hoofd van zijn nnzircérschap zou
verontreinigd hebben, zoo zal bij op den
ilag zijner reiniging zijn hoofd besche*
ren; op den zevenden dag zal hij het
beseber» n.
10  En op den achtsten dag zal hij twee
tortelduiven, of twee jonge duiven bren-
gen tot den priester, tot de deur van I
de tent der zamenkomst.
11   De priester nu zal eene bereiden ten |
zondofferi en eene ten brandolTer, en zal !
voor hem verzoe: ing doen, van dat hij :
aan het duodc ligchaam gezondigd heeft; ;
alzoo zal hij zijn hoofd op dienselften
dag heiligen.
12  Paama zal hit d** dagen van zijn na- >
zireerechap den IIKKKK afz aderen, en j
zal een lam, dat eenjarig is, brengen ten :
achuldoffer; en de vorige dagen zullen ;
vallen, omdat lijn nazi rei1 rsehap vcr- !
jonlreinigd Mas.
13  Kn dit in de wet des Nazirei\'rs. : op I
den dag, als de dagen van ztfn nazireer* j
schap zullen vervuld zijn, zal hij dit i
| brengen tot de deur van de tent der za- !
I\' menkomst.
14 Hij dan zal tot ztfne offerande den \'
HKERE offeren een volkomen eenjarig i
lam ten brandoffer, en een volkomen een- \'
-ocr page 112-
IM ?an Israël bij ile inwijding                           NUMKRI 7-                                             van den tabernakel en
fi Atxoo nam Mozes die wagens, en
die runderen, en i*»!\' dezelve den Eevie*
ten.
7 Twee wagens en vier runderen Kaf
liii den zonen van Gerson, naar hunne
dienst.
h En vier wa.ens en acht runderen gaf
hij den zonen van Merari, naar hunne
dienst; onder de hand van Ithainar, den
toon van Aaron, den priester.
\'.* Maar den zonen van Knhaih gaf hij
niet : mant de dienst der heilige dingen
was ou heit, die zij op de schouderen
droegen.
lil En de oversten otterden ter inwij*
ding des altaars, op den dag nis hetzelve
gezalfd werd : de oversten dan offerden
hunne ufferau len voor het altaar.
11 En de HEKKE reide tot Mom :
Elk overste zal \'een iegelijk op zijnen
dag) zij»»\' offerande uiteren, ter inwij-
diug des altaars.
Il\' Die nu op den eersten date zijne of-
ferande offerde, was .Naheswn, de zoon
van Aimniua lab, voor den stam van
Juda.
13 En zijne offerande was : een zilve*
ren schotel, welk» eewigt «as liomlerd
dtftig sikkelen; een zilveren spreii»*bek-
keu van zeventig sikkelen, miar den sik-
kel des heiligdom»; zij waren beiden
vol meelbloem niet olie gemengd, ten
spijsoffer;
11 Eene reuksehaal vnn tien gouden
êikkelen, vol reukwerks;
)."> Een var, een jong rund, een ram,
een lam, dat eenjarig was, ten brand*
offer ;
16  Een geitenbok, ten zondoffer;
17  En ten dankorï\'er : twee runderen,
vöf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige I
Uiumeren. Dit was Je offerande van Na-
hesson, den zoon van Aminmadab.
Is Op den tweeden dag offerde Net ha*
neël, de zoon van Zuar, de overste van
luaaduur.
I<) Hij offerde zijne offerande : een
zilteren schotel, welks gewigt was hou-
derd dertig nikkelen; een zilveren spreng*
bekken van zeventig sikkelen, naar deu
sikkel des heiligdom»; zij waren beiden
vol meelbloem met olie gemengd, ten
spij solTer;
"Jis Eene reuksehaal van tien gouden
êikkelen, vol reukwerk»;
1 Een var, een jong rund, een ram,
een lam, dat eenjarig was, ten brnndof*
fer;
22  Een geitenbok, ten zondoffer;
23  En ten dankoffer : iwee runderen,
vyf rammen. vijf bokken, vijf eenjarige
lammeren. Dit was de offerande van
Netbaneél, den Zf>on van Zuar.
24  Op den derden dag offerde de overste
der zonen van Zt bulou, Ellab, de zoon
an llelon.
25  Zijne offerande was : een zilveren
schotel, welks gewigt was honderd dertig
êikkelen; een zilveren sprenghi-kken van
zeventig sikkelen, naar den sikkel des
heiligdom*.| zij waren balden vol meel\'
bloem met olie (-pinengd, ten spijsoffer.
i Eene reuksehaal van tien gouden
êikkelen. vol reukwerks ;
27 Een var, een jong rund, een ram,
een lam, dat eenjarig was, ten brand*
offer;
2s Een geitenbok, ten zondoffer;
.\'.\' En ten dankolVer : twee runderen,
vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige
lamineren. Dit was de offerande van
Eliab, den zoon van llelon.
3ii Op den vierden dng offerde de over*
ste der kiuderen van Huben, Elizur, de
zoon van Sedéur.
31 Zijne offerande was : een zilveren
schotel, welks gewigt was honderd der*
tig êikkelen; een zilveren sprengbekken
van zeventig sikkelen, naar den sikkel
des heiligdom*; zij waren beiden vol
meelbloem met olie gemengd, ten -ptis-
offer;
32  Eene reuksehaal van tien gouden
nik\'.e lm, vol reukwerks;
33  Een var, een jong rund, een ram.
een lam, dat eenjarig was, ten brand\'
offer;
31 Een geitenbok, ten zondoffer;
3.» En ten dankoifcr : twee runderen,
vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige
lammeren. Dit was de offerande van EH-
zur. den zoon van Sedétlr.
3ti Op den vijfden dag offerde de over*
ste der kinderen van Simeon, Selftniiël,
de zoon van Zurl«addtu.
37 Zijne offerande was : een zilveren
schotel, welks gewigt was honderd der*
tig êikkelen; eeu zilveren sprengbekken
van zeventig sikkelen, naar den sikkel
de* heiligdom*; zij waren beiden vol
meelbloem niet olie gemengd, ten spijs-
offer ;
3* Eene reuksehaal van tien gouden
êikkelen, vol reukwerks;
3lJ Een var, een jong rund, een ram,
eeu lam, dat eenjarig was, ten bramlof*
fer;
411 Een geitenbok, ten zoudoffer;
-1I En ten dnnkoffer : twee runderen,
vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige
lammeren. Dit was de offerande van Se-
lfimiël, den zoon van Zurisaddai.
42 Op den zesden dag ojferde de over*
*te der kinderen van Gad, Eljasaf.de zoon
van Helt nel.
13 Zijne offerande was : een zilveren
schotel, welks gewigt was honderd der*
tig êikkelen; een zilveren sprengbekken
van zeventig sikkelen, naar den sikkel
des heiligdom!*; beiden vol meelbloem
gemengd met olie, ten spijsoffer;
44  Eene reuksehaal van tien gouden
êikkelen, vol reukwerks;
45  Een var, een jong rund, een ram,
een lam, dat eenjarig was, len brandof*
fer;
4(» Een geitenbok, ten zondoffer;
47 En ten dnnkoffer : twee runderen,
vijf rammen, vijl\' bokken, vijf eenjarige
lammeren. Dit was de o.Verande van Elja-
saf, den zoon van Dehuel.
4S Op den zevenden dag offerde de over*
ste der kinderen van Eiraim, Elisama,
de zoon van Ammihud.
49 Zijne offerande was : Een zilveren
schotel, welks gewigt was honderd dertig
êikkelen; een zilvereu sprengbekken van
zeventig sikkelen, naar den sikkel des
heiligdom*; beiden vol meelbloem met
olie gemengd, ten spijsoffer;
H Eene reuksehaal van tien gouden
êikkelen, vol reukwerks;
51  Een var, een jong rund, een ram,
een lam, dat eenjarig was, ten brandof*
fer;
52  Een geitenbok, ten zondoffer;
53   En ten dankoffer : twee runderen,
vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige
lammeren. Dit was de offerande van ED-
sania. den zoon van Ammihud.
54  Op den achtsten dag o/rerrf* de over*
ste der kinderen van Manasse, Gamaliël,
de zoon van l\'edézur.
55  Zijne offarande waa i een zilveren
schotel, welks gewigt was honderd dertig
êikkelen: een zilveren sprengbekken van
zeventig sikkelen, naar den sikkel des hei*
ligdoms; beiden vol meelbloem met olie
gemengd, ten spijsoffer;
.\'ifi Eene reukuchaa\'. van tien gouden
nikkelen, vol reukwerks;
57  Een var, een jong rund, een ram,
een lam, dat eenjarig was, ten brandof*
fer;
58  Een geitenbok, ten zondoffer;
59  Eu ten dankoffer : twee runderen,
-ocr page 113-
van het altaar.
Inwijding der Levieten. 107
vijf rammen, vijf bokken, tUI eenjarig*
lammeren. Dit wan de offerande van
Ganialiel, den xoon van 1\'eda.zur.
fin Op dm orgenden dag uf\'erds de
overaten der kinderen van Benjamin,
Abtdan, de zoon van Gideóni.
61 Zijne offerande was : een zilveren
schotel, wtlks gewigt waa honderd dertig
sikkelen ; een zilveren sprengbekkrn
van zeventig sikkelen, naar den sikkel
dca heiligdom» ; i\\\\ waren beulen vol
iiieelbloem met olie gemengd, ten spijs*
offer ;
i-.\' Kenc rcukschaal \\an tien gouden
sikkeïsn, vol reukwerk»;
63 Ken var, een jong rund, een ram,
een lam, dat\'eenjarig»m, ten brandoffer;
61 Ken geitenbok, ten zoudoffer;
65 Kn ten dankoffer : twee runderen,
ijl\' rammen, vijl\' bokken, vijl\' eenjarige
lammeren. Dit waa de o»rande van
Vhllan, den zoon van Gide\'-ni,
6>i Op den tienden dag ojf\'erde de
overste der kinderen van Dan, Aliiévcr,
de /dim van Ainmisaddai.
tï" Zijne offf-rande wan : ecu zilveren
schotel, welks gewigt waa honderd dertig
sikkelen ; ee» ziI veren hprengbekken
van zeventig nikkelen, naar den sikkel
• ie heiligdoms . zij wareu beiden vol
meetbloem met (die gemengd, ten >-1>:; --
offer ;
68 Kene rcukschaal van tien ;-oudcn
sikkelen, rol reukwerks;
tW Ken var, een jong rund, een ram,
een lam, dat eenjarig war, ten brand*
offer ;
70 Ken geitenbok, ton zondoffer;
"1 Kn ten dankoffer : twee runderen,
vijf rammen, vijf bokken, vijl\' eenjarige
lammeren. Dit wan de offerande van
Ahiézer, den zoon van Amtniauddai.
7\'. Op den elfden dag offerde de overste
der kiuderen van Aser, 1\'agiel, de zoon
van Ocliran.
73 Zijne offerande waa : een zilverrn
schotel, welks gewigt was hondenldertig
sikkelen; ecu zilveren spreugbekken
van zeventig sikkelen, naar den sikkel
des heiligdoms ; zij waren beiden vol
meelbloem met olie gemengd, ten spijs-
offer;
f Kene reukschaal van tien gouden
sikkelen, vol reukwerks;
7a Ken var, een jong rund, ecu ram,
een lam, dat eenjarig wa», ten brand-
offer;
"fi Ken geitenbok, ten zondoffer;
.7 Kn ten daukoffer : twee runderen,
vijf rammen, vijf bokken, vijf eenjarige
lammeren. Dit was de offerande van
Pagiël, den zoon van Ocliran.
~ i Op den twaalfden dag ojf\'erde de
overste der kinderen van Nafthali, Abira,
de zoon van Knan.
79 Zijne offerande was ; een zilveren
schotel, welks gewigt was honderd dertig
sikkelen; een zilveren aprengbekken
van zeventig aikkelen, naar den sikkel
des heiligdoms . zij waren beiden vol
meelbloem met olie gemengd, ten Bpija-
offer;
sn Kene reukschaal van tien gouden
sikkelen, vol reukwerka ;
Ml Ken var, een jong rund, een ram,
een lam, dat eenjarig was, ten brand -
offer;
82  In geitenbok, ten zondoffer;
83  Kn ten daukoffer : twee runderen,
v\\jf rammen, vijf hokken, vijf eenjarige
lammeren. Dit was de offerande van
Ahira, den zoon van Knan.
81 Dit is de inwijding des altaars \\an
de oversten van Israël, op den dag als
hetzelve gezalfd werd : twaalf zilveren
schotels, twaalf zilveren spreugbekkens, I
twaalf gouden reukschaleu.
85 Een zilveren schotel waa van hon- I
derd dertig sikkelen, en een sprengbek\'
ken van zeventig : al het zilver van de
vaten waa twee duizend en vier honderd
sikkelen, uaar den sikkel de* heilig-
doms.
86 Twaalf gouden reukschalen vol reuk-
werk*, elke reukschaal was van tien
sikkelen, naarden sikkel des heiligdoms :
al het goud der reukschalen was honderd .
en twintig si!:keten.
*<7 Al de runderen ten brandoffer »*••
reu ttvaalf varren, twaalf rammen ,
twaalf eenjarige lammeren, met hun
apijsoi\'er ; en twaalf geiteiibokkeu ten
zondoffer.
M Kn al de runderen ten dankoffer
waren vier en twintig varren, de ratu-
men zestig, de bokken zestig, de een-
jarige lammeren zestig. Dit ia de
mwijding des altaars, nadat hetzelve
gezalfd was.
HS Kn ala Mozea in de tent der zanten*
komst ging, \' m met Hem te spreken,
zoo hoorde hij eene stem tot hem
sprekende, vau boven het verzoendekeel,
hetwelk is Op de ark der getuit-ems, van
tusschen de twee clieruhim. Alzoo aprak
II ij tot hem.
HOOFDSTUK 8.
Wetten aaainwBda hit nan»teken dn lampen
van dm kandelaar, v«. I ; da ri\'miiriiiï dn
Levieten, 5 ; de Levieten, in de plaat» tier
eerstjfühiireiipn koutende, worden den r>rie»-
tevs ter bedteidnf UMgVVoo**! 1°; ||V" den
leeftijd, waarin xij hunte» diennt aanvangen
en eindigen. 23; over hetgeen in na het
einde te doen hadden, i».
E
N de I1KKRK cprak tot Mozea, zeg-
gern
2  Spreek tot Aaron, en /eg tot hein :
Als g\'j de lampen aansteken zult, « regt
tegenover den kandelaar zullen de /.even
lampen lichten.
3  Kn Aaron deed alzoo : tegenover
vooraan deu kandelaar stak hij des/elfs
lampen aan ; gelijk als de IIKKUK
Mozes geboden had.
4  Dit werk nu des kandelaars was van
\'• digt goud, tot zijne achaebt, tot zijne
bloemen wh- het digt; naar de gedaante,
die de UKKltK Mozea vertoond had, alzoo
had hij den kandelaar gemaakt.
5  Kn de I1KERK aprak tot Mozes,
zeggende ;
6  Neem de Le\\ietcn uit het midden
van de kinderen Ifraéls.en reinig hen.
7  Kn aldus zult gij hun doen, om hen
te reinigen : spreng op hen water der
ontzondigiog ; en zij zullen het scheer*
mea over hun guuache vh-eschdoen gaan,
en /.ii zullen hunne kleederen waaschen,
en zich reiuigen.
8  Daarna zullen zij nemen eenen var,
een jong rund, met zijn spijsoffer van
meelbloem, met olie gemengd; en eenen
anderen var, een jong rund, zult g\\j
nemen ten zondoffer.
\'J Kn gij zult de Levieten voor de tent
der zamenkoiuat doen naderen ; en gij
zult de geheele vergaiiering der kinderen
1.- .. !- doeu verzamelen.
M Ja gij zult de Levieten voor het
aan?ezigt des 1IKKKEN doei naderen ;
en de kiuderen Israi\'ls zullen hunne
handen op de Levieten leggen.
11   Kn Aaron z*l de Levieten bewegen
ten beweegoffer voor liet aangezigt dea
HKKHKN, van wege de kinderen Israï\'ls;
opdat zij zijn, om de dienat des 111.1. •
UKN te bedienen.
12  Kn de Levieten zullen hunne handen
op het hooft] der varren Leggen; daarna
bereidt gij eenen ten zondoffer, en cenen
ten brandoffer den IIKKUK, om over de
Levieten verzoening te doen.
13  Kn KÜ «uit de Levieten stellen voor
het aangezigt van Aaron, en voor liet
-ocr page 114-
Manier van Israëls ontogt
los Het pascha in «Ie woestijn.
4  Mozes dan sprak tot de kinderen
Israëls, dat zij het pascha zouden
bonden.
-\' Kn zij hielden het pascha op den
veertienden dag der eerste maand, ni*-
schen de twee avonden, in de woestijn
vnn Sinaï ; naar alles, wat de HEK UK
Mozes geboden had, alzoo deden de
kinderen Israëls.
6  Toen waren er lieden geweest, die
over het doode li\'.vhaam eens inenschen
onrein waren, en op denzehen dag het
pascha niet hadden kunnen houden ;
daarom naderden z t voor het aangezigt
van Mozes, en voor het aangezigt van
AAron op dienrelven dag.
Kn diezelve lieden zeiden tot hen :
Wij zijn onrein over het doode ligehaam
eens menichen; waarom zouden wij ver-
kort wordeu, dat wij de offerande des
HEBREN op zijnen gezetten tijd niet
zouden otVeren, in het midden van de
kinderrn Israëls ?
5  Kn Mozes zetde tot hen : Blijft
staande, dat ik hoor, wat de HKKUK
u gebieden zal.
9 Toen sprak de HEBRE tot .Mozes,
zeggende :
Ut Spreek tol de kinderen Israëls,
zeggende : Wanneer iemand onder u, of
ond«r uwe geslachten, over een dood
ligi\'haam onrein, of op eenen verreu weg
zal zijn, bij zal dan nog den HKKRE
bet paseba houden.
11  In de tweede maand, op den veer-
tienden dag, tusschen de twee avonden,
zullen zij dat houden ; met ongezuurde
broodt* en bittere saus rullen zvj dat
eten.
12  Xij zullen \'• daarvan niet overlaten
tot den morgen, en zullen daaraan geen
heen breken ; naar alle inzetting vnn
het pascha zullen zvj dat houden.
]li Als een man, die rein is, en op
den neg niet is, eu nalaten zal het pascha
te houden, zoo zal diezelve ziel uit hare
volken uitgeroeid worden 1 want hij heeft
de offerande des HEBREN op zijnen ge-
zetten tüd niet geofferd, diezelve man
zal züne zonde dragen.
11 En wanneer een vreemdeling bij u
als vreemdeling verkeert, eu hij het pa-
sclia den IIKKHK ook houden zal, naar
de inzettiug van het pascha, en naar
zijne wijze, alzoo zal hij het houden ; «
het zal eenerlei inzeiniig voor ulieden
zijn, beide d-11 vreemdeling en den iu-
buorling des lands.
lö En \'1 op den dag van het oprigten
des tabernakels bedekte de wolk den
tabernakel, op de tent der getuigenis ;
en in den avond was over den tabernakel
als eecc gedaante des vuurs, tot ain den
uinigen.
Mi Alzoo geschiedde het gedurigUik ;
de wolk bedekte drnzelven, en des nachts
was er eene gedaante des vuurs.
17 Maar nadat de wolk opgeheven werd,
van hoven de tent, zoo verreisden ook
daarna de kinderen Israëls; en in de
plaats, waar de wolk bleef, Uit legerden
zich de kinderen Israëls.
is Naar den mond k\\^ HEBREN ver-
reisden de kinderen Israëls, en naar des
HEBREN mond legerden zij zich; «al
de dagen, in dewelke de wolk over den
tabernakel hïeel, legerde» zij zich.
l\'.i En als de wolk vele dagen over den
tabernakel verbleef, zoo namen de kin-
deren Israëls de wacht des HEKKEN
waar, en verreisden niet.
20  Als het nu was, dat de wolk weinige
dagen op den tabernakel was, naar den
mond dos HEBREN legerden zij zich,
en iinnr den mond des MEEREN ver-
reisden zü.
21   Maar was het, dat de wolk van den
avond tot den morgen daar was, en de
aangezigt van zijne zonen, engii *ult hen
bewegen ten beweegoffer den HEKKK.
14 Ku gij zult de Levieten int liet
midden van dr kinderen Israëls uitschei-
drn, opdat de Levieten < mijne zün,
l.i l!n daarna zullen de Levieten iuko-
inen. Om de tent der Zameukniust te be-
dienen; en cm /.uit hen reinigen, en zult
hen ten beweegoffer br-wegpn.
16  Want zij zijn gegp.en, zij rij» Mij
gegeven uit het midden van de kinderen
Israëls ; voor de opening van alle banr-
moeder, roor de eerstgeborenen van een\'
i«dër uit de kindereu Israëls, lieb Ik ze
Mij genomen.
17   Want •* alle eerstgeborene onder de
kinderen Israëls in mijne, onder de men-
s<hen en onder de beesten ; ten dairo dut
! Ik alle pcr»t geboorte in Kg.vptclaud sloeg,
heb Ik dezelve Mü geheiligd,
I |8 \' Kn Ik heb de Levieten genomen ,
ivoor alle eerstgeborenen onderde kin- !
: deren Israëls.
I 19 Kn Ik hpb de Levieten aan Aar»n |
en aan zijne tonen tol eenp gift gegeven, \',
uit liet midden vnn de kladeren Israël*, :
oiu de dienst van de kinderen Israëls in
de tent der samenkomst te bedienen, en
0111 voor de kinderen Israëls verzoening
te doftD) dut er neen e plan zij onder de
kinderen Israëln, als de kinderen Israëls
tot het heiligdom naderen zou len.
20  Kn Mozes deed. en Aarnn, rn de
gausche vergadering tier kinderen Israëls,
aan de Levieten, naar alles, wat de
BEER! .Mozes geboden had tan de
Levieten, zoo deden de kinderen Israëls
aan ben.
21   Kn de Levieten ontzondiglen zich,
en wiesschen hunne kleederen, en Aftron
bewoog hen ten beweegoffer voor liet
aangezigt des IJKKKKN : en Aiiron deed
verzoening over hen, om hen te reinigen.
22  Kn daarna kwamen de Levieten, om
hunne dienst te bedienen in de tent der
/.amen komst, voor het aangezigt van
Aaron, en voor bet aangezigt zijner zo-
neti: gelijk als de IIKKItK Mozes van
de Levieten geboden had, alzoo deden
zij aan hen.
Si Kn de UKKKE sprak tot Mozes,
zeggende:
\'JJ Dit is het. wat den Levieten aangaat:
van (djf en twintig ja.-en oud eu daar-
boven zullen zij inkomen, 0111 den strijd
te strijden, in de dienst van de tent der
lamenkonut.
tt Maar van da* hij vijftig jaren oud
is, zal bij van den strijd dezer dienst
alsaan, en hii zal niet meer dienen.
ai Doch hij zal met zijne broedeen
dienen in de tent derzainenkoinst, om de
warbt nar te nemen ; muur de dienst
zal hij niet bedienen, Alzoo zult ^ij aan
de Levieten doen in hunue waehten.
HOOFDSTUK <i.
Verhaal vnn het in de woestijn mnrlerda i>«-
srlia, vs. I. iBBtettfaur vaneen tweed*, paw ha
vuur ben, dip hij het perste nnrrin war.....
\'J. Straften voor h-n, itie, door trei-ne w-t-
ligc reden vertihtderd, hi-t j>n«i-h™ <>ji dea
bepaalden tijd niet vierden, 13. \'I\'.»-l.itnuf
v;ui dea vn ini\'lrliiijr tot bet pascha, 1*.
1).- W11IW- .Tl MllIlkollUll llOVI\'II llfll titllt\'r-
nakil geeft lift teeken om op Ie breken en
runt te houden, IC.
Fj*lH de HEBRE sprak tot Mozci in de
j woestijn van Sinal, in het tweede
jaar, nadat zij uit Et:yp:rIaod uitgetogen
waren, i-: de aerttC maand, zeggende:
2 I>at de kinderen Itraëls het « pascha
houd\'-n zoude», op zijne» grretten tijd ;
:t <>p den veertienden dag in deze
maand, touches de twee avonden zult
gij dat houden, op zijnen gezetten tijd;
naar al züne inzettingen, en naar al zijne
regten zult gij dat houden.
-ocr page 115-
en lefteriag. Israëli optogten
NUMKKI 10, 11.
op bet geluid der trompetten. li)9
wolk in den morgen opgeheven werd,
100 verreisden zij ; of des daags, of dei
nachts, ali de wolk opgeheven werd,
zoo verreisden zij.
22 Of ali de wolk twee dagen, of eene
maand, of rele dagen vertoog op den
tabernakel, blijvende daarop, ƒ zoo le-
gerden tie\'n de kindereu I»rat\'lo, en ver*
rciN.I< n niet; en ala zij verlieven werd,
verreisden zij.
•2i Naar den mond des DEUREN le-
gerden zij zich, en naar den mond de»
III! \'.REN verreisden zij; zij namen de
wacht des HEKKEN waar. naar den
mond dei IIKKUKN, door de liaud van
Mozei.
HOOFDSTUK 10.
Bevel om twee til veren trompetten te maken,
om [februikt t» worileu Inj Je lamenroe |>in.*
van dr I-raëlieten. bij hit opbreken van de
leger» en bij <Ik boni-tijden, v<. I. ()»tn;-1
van <le l-raeti.ten uit de wm-"tijn Sin.n naar
di • van Paran, II. De urile, waarin rij op-
retrokken iijn, II. Koon verzoekt lt<diab
njn\' schoonvader in<-t hem te trekken. 2.1.
Gebed van Mos** rrbruikelijk hij het oune-
men en ne.Ii r-.tieii van den tabernakel, 33.
VERDER sprak de HEKRK tot Mout,
zeggende :
2 Mank u twee zilveren trompetten ;
van digt werk zult gij *e maken . en zij
zullen ll zijn tot de zameurneping der
vergadering, en tot den optogt der le-
gffffS.
2 Als zij met dezelve blaren zullen, dan
zal de geheele vergadering tot u vergn*
derd worden, aan de deur van de tent der
zamenkomst.
4  Maar als zii met de ééne zulten bla*
tta, dan zullen tot u vergaderd worden
de overste», de hoofden der duizenden
van Israël.
5  Als gij met een gebroken geklank
blazen zult, dan zullen de legers, die te-
gen het oosten gelegerd zijn, optrekken.
6  Maar als gij ten tweede nri.il met
een gebroken geklank blazen zult, zullen
de legers, die tegen het zuiden legeren,
optrekken; met een gebroken geklank
zullen zij blazea tot hunne op togten.
7  Maar in het verzamelen van de gc-
meente, zult gij blazen, doch geen ge-
broken geklank maken.
8  Ksi de zonen van \\.ir..... de priesters,
zullen met die trompetten blazen . eu /.n
zullen ulieden zijn tot eene eeuwige in
zelling bij uwe geslachten.
9  Ka wanneer gij lieden in uw land ten
strijde zult trekken tegen den vijand, die
benaauwt, zult gij ook met die troui*
petten een gebroken geklank maken; zoo
zal uwer gedacht worden voor het aange- j
zigt des IIKKKKN uws IJ ..Is, en gij zult
van uwe vrinden verloit worden,
lü Desgelijks ten dage uwer vrolijk*
heid, en in uwe gezette hoogtijden, en iu
de beginselen uwer maanden, zult gij i
ook met de trompetten blazen over uwe
brainlotïeren, en over uwe dankotl\'ereii;
en zij zullen u ter gedachtenis zijn voor
bet aaugezigt uws Gods: Ik beu de II1 !KH K
uw i.i..i \'
11  En het geschiedde in het tweede
jaar, in de tweede maand, op den twiu*
tigiten van de maand, dat de wolk ver-
heven werd van boven den tabernakel der
getuigenis.
12  En de kinderen IiraëU togen op,
naar hunne togten. uit de woestijn Sinai;
en de wolk bleef in de woestijn Paran.
13  Alzoo togen zij vooreerst op, «aar
den mond des HEKKEN, door de hand
an Mozes.
14  Want vooreerst toog op de banier
van het leger der kinderen vati Juda,
<* naar hunne hei ren; *> en over zijn heir
was Nahesson, de zoon van Amminadab.
I. la over het beir van den stam der
kind<ren van Issaschar wai N\'ethaneel,
de zoon van Zuar.
16  En over het heir van den stam der
kinderen van Zcbulon was Ellah, de zoon
van Heluti.
17  Toen werd de tabernakel afgeno*
men, en de zonen van Gerson, en de zo*
nen vtin Mcrari togen op, dragende den
tabernakel.
Is Daarna toog op de banier van het
leger van (tuben, naar hunne heireo ; en
over zijn heir wai Kllzur, de zoon van
Bedéur.
19  En over liet heir van den stam der
kindereu van Simeou was Selfiiuiël, de
zoon van Zurl»Hdi]ai.
20  Kn over htt heïr van den stam der
kinderen v;in Gad was Eljasaf, de zoon
van Dehuël.
21  Toen togen op de Kohathieten, dra*
gende •\' het heiligdom ] en de anderen
rigtteti den tabernakel op, tegen dat de-
zen kwamen.
Cl Daarna toog op de banier van het
leger der kinderen van Kfrann, naar
hunne hei reu; en over zijn heir was
KÜsania, de zoon van Vinmihud.
23 En over het heir van den stam der
kinderen van Mamtssc was Gamaliël, de
zoon van 1\'eilazur.
21 Kn over het heir van den stam der
kinderen va» Benjamin was Abi.hui, de
zoon van Gideóni.
2o Toen toog op de banier van het leger
der kinderen van Dan, zaweusliiiiendc al
de legers, naar hunne heiren; e» over
zijn heir waa Ahièzer, de zoon van Aiu-
misaddai.
26  Ku over het heir van den stam der
kinderen van Aser was 1\'ïigiël, de zoon
van Ochiaii.
27  En over het heir van den «tam der
kinderen van NafthaÜ was Ahira, «Ie
zoon van Knun.
28  Dit waren «Ie togten der kinderen Ia-
raéli, naar hunne heiren, als zij reisden.
29  Mo«es nu zeide tot Hobab, den zoon
van Kehuël, den Midianiet, den schoon*
vader van Mozes : \\Vn reizen naar die
plaats, van welke de IIKEUK gezegd beeft:
ïk zat u die g*-ven ; ga met ons. en wij
zullen u w.ddoen : waut de I1EEKE heeft
over Ihrai-I het goede gesproken.
30  Doch bij zeide tot hem : Ik zal niet
gaan; maar ik zal naar mijn land en
naar mijne maagschap gaan.
31   Kn bij zeide : Verlaat ons toch niet;
want dewijl gij weet, dat wij ons legeren
in de woestijn, zoo zult gij ons totoogen
zUn.
32  En het zal geschieden, als gü niet
ons zult gaan. en het goede geschieden
zal w-.armede de IIEEKE bij ons weldoen
zal, dat wij u ook weldoen zullen.
33  Zoo toiren zij drie dagreizen van, den
berg des IIEEKKN ; en de ark fles ver*
honds des EEEKEN reisde voor bun
aangezigt drie dagreizen, «ui voor hen
eene rustplaats uit te speuren.
34  En de wolk des UKEKEN was des
daags over hen, als zij uit bet leger ver-
reisden.
3ó liet geiehiedde nu in het optrekken
van de ark, dat Mozes zeide : <• Sta op,
ETSEREI en laat uwe vijanden verstrooid
worden, eu uwe haters van uw aangezigt
vlieden !
36 En al» zii rustte, zeide bij : Kom
weder, HEKKE ! tot de tienduizenden der
duizenden van Israëli
HOOFDSTUK 11.
Het volk mort en wordt gestraft, v*. 1. De
Israëlieten morren andermaal uit verlangen
naar rteoel en andere mijten, met verach-
tinif van bet Manna, t. Muze» klaagt bd
God over de iwaarte van tijn ambt en ver-
lan.\'t verliet in-r. Ut God beveelt Mo-e» r. -
vt iitiLT van de Oud» ten van Israël uit t-\'
-ocr page 116-
110 Het volk begeert vleetch.
Kwakkelen. Zeventig oudaten.
kielen om hein in rijnen pnst behnl praam
te inn. 16, belooft het volk vlrearh te (Te-
ven, 18, in bfll4nt Mozea, omdat hn dit voor
onmogelijk hield, 21. De MVeatlg oud»ten
worden gekozen en nut de nooiuge paven
voorzien, 21. (lod trn.1t .ten Israëlieten een e
KTootr menigte kwakkelen. SI, ilni-hiletoorn
de» Herren ontutak en er utierven velen, SS.
Zij trekken venier. K.
tVN " het geschiedde, als liet volk zich
a was beklagende, dat het kwaad waa
in de ooren de* HEKKEN i want de
HKK11K hoorde hel, zoodat zijn toornont-
atak, \'\' en Iipi vuur dra HEKKEN onder
hen om !t;iu Ide, en verleerde, ia het
uiterste dea i. ger i
\'2 Toen riep liet volk tot Mozea.; en Mo-
zes bad tot den HKKKK; en liet vuur
werd gedempt.
\'J Daarom m>etiide lui den naam dier
rlaata Thab-éra, omdat het vuur des
IEEKEN onder hen gebrand had.
4 Kn c het gemeene volk, dat in het
midden van heu wa«, weid met lust be-
\\nii_reii ; daarom zoo weenden ook de
kinderen Isracla wederom, en zeiden :
-\' Wie zal ona \\leeaeh te eten geven?
\'a Wi.i gedenken aan de vltaehtn, die
wij in Egypte Otn niet aten; aan de kom-
koniiuera, en aan de pompoenen, en aan
het look, en aan de ajuinen, en aan liet
knoflook,
fl Maar nu ia onze ziel dor, er is niet
met al, behalve du Man voor onze oogen !
7 * liet Man nu waa ala korianderzaad,
en zijne verw was al* de verw van den
hedólah.
9 Het volk liep hier in daar, en verza-
tuelde het, en maalde het met molens, of
•tiet bet in mortieren, en rood het in pot*
ten, en maakte daarvan koeken; en mui
ame.ak was als de «maak van de besie
vochtigheid der olie.
9  Kn wanneer de dauw des nachts op
het leger nedcrviel, viel het Man op hei-
zelve neder.
10   Toen hoorde Mozes het volk weenen
door hunne huiagezinnen, een ieder aan
de deur zijner hut; en de toorn dea HEK*
KEN mi wik «eer; ook was bet kwaad
in de oosen van Mozea.
11   Kn Mozea reide tot den HlKilK:
Waarom hebt (ïij aan uwen knecht kwa-
liik gedaan, en waarom heb ik geene
genade in uwe oogen gevonden, dat Gij
den last van dit gansene volk op mij
legt?
19 Heb ik dan al dit volk ontvangen ?
heb ik het gebaard ? <iat GÖ tut mij zoudt
zeggen : Draag het iu uwen schoot, ge-
li.jk als een voedstervader den zuigeling
draigt, tot dat land, hetwelk Gij hunnen
vaderen gezworen hebt?
Kt Van waar zou ik het vleeseh hebben,
om al dit volk te geven ? want zij weeneu
tegen, mij, zeggende : Geef ona vleescb,
dat wij eten!
14  Ik alleen kan al dit volk niet dragen,
want het ia mij te zwaar !
15   In indien Gij alzoo aan mij doet,
dood mij toch slechts, indien ik genade
in uwe oogen gevonden heb; en laat mij
luim ongeluk niet aanzien I
lil Kn I1KKRK z-ide tot Mozes: Ver-
zanif 1 Mij zeventig mannen uit de oud-
•ten van Israël, dewelke gij weet, dai «0
de oudaten des volks en deszelf* ambtlie-
den zijn ; en gij zult ben brengen voor de
tent «Ier zameukoiiist, en zij zullen zich
daar bij u stellen.
17 Zoo zal Ik afkomen en niet u aldaar
spreken ; en van den Otafli die op u is,
zal )k afzonderen, en on hen leggen; eu
zij zullen met u den tast van dit volk \'tra-
gen, opilat gij dien alleen niet drangt.
IS Kn tot het volk zult go zeggen: Hei-
ligt u tegen morgen, en gij zult vleescb
eten : want gij hebt voor de ooren des
HEEREN geweend, zeggende ; Wie zal
ons vli\'eseh te eten geven ? want het ging
ons wel in Egypte! daarom zal deHEKRE
u vleeaeh ge.en, en gij zult eten.
10 Gij zult niet eenen dag, noch twee
dagen eten, noch vijf dagen, noch tien
dagen, noch twintig dagen;
:>\' Tot eene gehcele maand toe, totdat
] het uit uwen neus uitga, en u tot eene
! walging zij; overmits gij den IIKKRK,
1 die in het midden van u is, verworpen
hebt, en hebt voor zijn aangezigt ge-
weend, zeggende : ƒ Waarom nu zijn wij
uit Kgypte getogen?
21   Kn Mozea zeide l Zes honderd duf*
zrml te voet ia dit volk, in wet ka midden
ik ben; eu <>n hebt gezegd : Ik zal hun
vleescb geven, en zij zullen eene geheele
maand eten !
22  \'.\' Zullen dan voor hen schapen en
runderen gealagt worden, dat voor hen
genoeg zij ? zullen al de visachen der zee
voor hen verzameld worden, dat voor
i hen genoeg zij?
2J Doch de HEERE zeide tot Mout l
\'. Zou dan i\'.ea HKKKKN hand verkort
zijn? Gij zult nu zien, of mijn woord u
wedervaren zal, of niet.
24 Kn Mozea ging uit, en sprak de
woorden de» HKKKKN tot het volk; eu
bü verzamelde zeventig mannen uit de
oudsten dea volks, en stelde ben rondom
de tent.
tk Toen kwam de HKKKK af in de wolk,
en sprak tot hein, en afzonderende van
;len Geest, die op hem waa, leiile fftWOB
d
e zeventig mannen, die oudsten; en het
geschiedde, als de Geest op hen rustte, dat
i:\\ profeteerden, maar daarna niet meer.
36 Maar twee mannen waren in het
leger overgebleven : dea eenen naam waa
Kldad, en les anderen naam Medad; en
die Geest rustte op hen, (want zij waren
onder de aangeschrevenen, hoewel zij tot
de tent niet uitgegaan waren) en zij prufe-
teerdeti in liet leger.
27 Toen liep een jongen heen, en bood-
at hapte aan Mozea, en zeide : Kldad en
Me iad profeteren in het leger.
-> Kn .in/.ia. de zoon van Mm, de die-
naar van Mozes, een van zijne uitgele*
zenc jon-relingcn, antwoordde en zeide :
Mijn heer Mozes! verbied bun!
39 Doch Mo-zes zeide tut hem : Zi.it gij
voor mij ijverende? och of al het volk des
HKKKKN profeten waren, dat de HEK-
KK zijnen Geest over hen gave!
90 Daarna verzamelde zich Mozes tot
bet leger, bij en de oudsten van Israël.
:il Toen i voer een wind uit van den
HEBRE, en raapte kwakkelen van de
zee, en strooide ze bij het leger, omtrent
eene dagreize herwaarts, en omtrent
eene dagreize derwaarts, rondom het
leger; en zij waren omtrent twee ellen
bot en de aarde.
32 Toen maakte zich het volk op, dien
gelieelen dag, en dien ganschen nacht,
en den ganschen anderen dag, en verza-
nielile de kwakkelen : die het minst
had, had tien bomers verzameld; eu zij
spreidden ze voor zich van elkander
rondom het leger.
;i3 * Dat vleescb waa nog tusacben
liumie landen, eer het gekaauwd was,
zoo ontstak de toorn des HEBREN te-
gen het volk, en de 11 BERK «loeg het volk
met eene zeer groote plaag.
\'M Daarom beet men den naam derzel-
ver plaatt Kibroth Thaava : want daar
begroeven zij bet \\o!k. dat belust was
geweest.
:tó Van Kibróth Thaava verreisde het
volk naar Hazeróth ; en zü bleven in lla-
zeroth.
HOOFDSTUK 12.
Mirimn en Aüron iiiurren teiren Mozea, va. 1.
God bestraft heiden, 6. en bezoekt Mirjam
met melaataehheid, 10. Motet bidt op Airons
-ocr page 117-
Mirjam ran God bestraft.
Twaalf mannen bespieden Kan aan. lil
verootmoediging den Ilcrrv voor Mirjam, 11,
Dr HmN Verhoort hem, maar beveelt Mïr-
jnm zeven dagen buiten het leger te blijven,
U, Daarna trekt het volk verder, 18.
VflRJAM nu «prak, en Aftron. tegen
iT_L Mn.\'c, ter oorzakc der vrouw, der
Cuacbietiacbe, die Ui) gnomen had i
wint mi had eene Cuachietiache ter
vrouw genomen.
2  Kn Hl zeiden : Heeft dan de IM.KKK
maar alleen dofir Moten gesproken ~\' heeft
Hij ook niet door ona gesproken :• Kn de
IIKFKK boordt bet !
3  Doch de man Mozes waa zeer zacht*
moedig, meer dan alle uienaclien, die up
den aardbodem waren.
4  Toen aprak de HEBRE haastdijk tot
Mozes, en tot Aaron, en tot Mirjam :Gij
drie, komt uit tot de tent der zauien-
komat.\' Kn zij drie kwamen uit.
h Toen kwam de HKKUKaf in dewolk*
kolum, en atond aan de deur tier tent;
daarna riep Hij Aaron en Mirjam i en
tij beiden kwamen uit.
i» Kn IIf| zeide : Hoort nu mijne\'woor-
den ! Zoo er een profeet onder u ia. Ik
de 11KKKK tal door een gezigt Mij aan
hem bekend maken, door eenen droom
zal Ik met bem spreken.
7 Alzoo ia mijn kuecM Mozea niet,
" die in mijn ganeche huis getrouw ia.
H f\'a* mond * tot mond spreek Ik met
bem, en door aanzien, en niet door duf a>
tere voorden; en de gelijkenis des IIKK-
KKN aanschouwt bij : waarom dan hebt
Sij lieden niet gevreesd tegen mijnen
neeht, te^en Mozea te spreken?
9 Zoo ontstak des HEBBED toorn te-
gen hen, en Hij ging wrff.
Hl Kn de wolk week van boven de tent;
en ziet, Mirjam was melaatse!), vit als
de aneeuw. Kn Aaron zag Mirjam aan,
en ziet, zü was nielaatsch.
11 Daarom zeide Aaron tot Mozea !
Och, mijn beer! leg torh niet op ons de
zonde, waarmede wij zottelijk gedaan,en
waarmede wij gezondigd hebben \'
1\'. Laat zij toch niet zijn als een doo-
de, van wiens vleesch, als lui uit züns
inoedera lyf uitgaat, de helft wel ver-
teerd is!
IS Mozcs dan riep tot den HEBRE,
zeggende ; O (tod! heel haar toch !
IJ Kn de IM-.hlï!\' zeide tot Mo zes : Zoo
haar vader Miiadelijk iu haar aange/.igt
gespogen had, zou zij niet zeven dagen
beschaamd zijn? <•\' Laai baar zeven dagen
buiten het leger gesloten, en daarna aan-
gciiomcn worden !
15  Zoo werd Mirjam buiten liet leger
zeven dagen gesloten ; en bet volk ver-
reisde niet, totilat Mirjam aangenomen
word.
16  Maar daarna verreisde het volk van
Haxeroth, en zij legerden zich in de woes-
tijn van Paran.
HOOFDSTUK HL
Bevel om tw.-Lilf nunni\'n te lenden om K.i*
naiin te bespieden, v», 1 ; hunne na» en, * ;
hun last. 17. Zij voeren dien uit, 2*; en
koeren weder met da vmihten dal Umin,
26. Hun herigt ontmoedigt het volk; te ver-
guefs beproeft Kal eb het vulk weder te be-
moedigen, 3o.
EN de HKERE sprak tot Mozes, zeg-
gende :
2  Zend u mannen uit, die Lr, landKa-
naan verspieden, hetwelk Ik den kin*
deren lsraela geten zal : van eiken stam
tij n er vaderen zult gijlieden eenen man
zenden, zijnde ieder een overste ouder
ben.
3  Mozes dan zond \'urn uit de woestün
van Paran, naar den mond des HK K-
KK\\ : al die mannen waren hoofden der
kinderen laraëla.
4  En dit zijn hunne namen : van den
stam van Huben, Samuiua, de zoon van
Zaecur.
6 Van den atam van Simcon, Safat, de
zoon van llori.
6  Van den atam van Juda, Kaleb, de
zoon van Jefunne.
7  Van den atam van Issaachar, Jigeal,
I de zoon van Jozef.
j - Van den atam van Kfraim, Hoaea,
i de zo rii van Non.
j 9 Van den atam van Benjamin, l\'alti,
de zoon van Kafu.
ld Van den «urn van Zebulon, GaddÜ-l,
de zoon van Sodi.
II Van den stam van Jozef, voor den
stam van Manasae, Guddi, de zoon van
Suai.
12 Van den atam van Dan, Am miei, de
zoon van Ciemalïi.
IK Van den atam van Aaer, Sethur, de
toon van Michaël.
14 Van den atam van Naftbali, Nachbi,
de zoon van Wofsi.
l.ï Van den atam van Gad, Gut1!, de
zoon van Macht.
1\'"> Dit zijn de namen der mannen, die
Mozea zond. om dat land te verspieden;
en Mozes noemde Hoaéa, den zoon van
Non, .in/i.ii.
17 Mozes dan zond hen, om het land
Kaoa;tn te verapieden; en hij zeide tot
hen : Trekt dit henen op tegen het zui*
den, en klimt op het gebergte ;
Is Kn beziet het land, hoedanig bet
zij, en het volk, dat daarin woont, of
het sterk zij of zwak, ol\' bet weiuig zü
of veel;
19 Kn hoedanig het lnnd zij, waarin
hetzelve woont, of het goed/.ij of kwaad ,
en hoedanig de ateden zijn, in dewelke
hetzelve woont, of in legers, of in sterk-
ten;
211 Ook hoedanig het land zij, of het
vet zij of mager, of er boomrn in zijn of
niet; en versterkt u, en neemt van de
vrucht dea landa. Die dagen nu waren
de dagen der eerste vruchten van de \\uni-
druiven.
\'.\'i Alzoo trokken zij op, en verspied-
den bet land, van de woestijn Zin af tot
Kechob tce, waar men giiat naar Hamath.
22 En zij trokken op in het zuiden, en
kwamen *ot Hebron toe, en daar waren
Ahliimn, Sesai en Talmai, kinderen van
Knak i Hebron nu WH zeven jaren ge*
bouwd vóór Zoan in Egypte.
•23 Daarna kwamen lij tot het dal Es-
kol, en sneden van daar eenc rank af,
met eenen tros wijndruiven, dien zij
droegen met tweeën, op eenen draag*
etok; ook van de granaatappelen en van
de vijgen.
24  Diezelve plaats noemde men het dal
Eakol, ter oorzake van den troa, dien
de kinderen Israëli van daar afgesneden
hadden.
... Daarna keerden zij weder van het
verspieden des lands, ten einde van veer-
tig dagen.
26  Kn zij gingen heen. en kwamen tot
Mozes en tot Aaron, en tot de gebeele
vergadering der kinderen Israëls, iu de
woestijn van Paran, naar Kades; en
bragten bescheid weder aan hen, en aan
de gelieele vergadering, en lieten huu de
vrucht des lands zien.
27  En zij vertelden bem, en zeiden :
Wij zijn gekomen tot dat land, waarheen
gij ons gezonden bebt; en voorwaar " het
ie van melk en honig vloeijende, en dit ia
zijne vrucht.
25  Behalve dat het een sterk volk ia,
hetwelk in dat land woont, en de ateden
zijn vaat, e* zeer groot; en ook hebben
wij daar kinderen van Enak gezien.
29 De Amalekieten wonen in het land
van het zuiden; maar de Hethieten, en
de Jebuaieten, en de Amorieten wonen
-ocr page 118-
118 Het volk wil Mozes e» Aarou steenigcn. NUMKBI 14.
Mnzes bidt voor liet volk.
•it da Kanaanieten wo-
en hmii den oever der
1 alle teekenen, die Ik in het midden van
hen gedaan heb?
I:\' Ik zal het met pestilentie slaan, en
Ik zal het verstoot en ; en Ik zal u tot een
groot er en sterker volk maken, dan
dit is.
i:t Ku Mozes zeide tot den IIKKKK
\'• Zoo zullen het de Egyptenaar» hooren
want Gij hebt door uwe kracht dit volk
uit bet midden van beu doen optrekken
14  Kn zij zullen zeggen tot de inwoners
van dit land, die geboord hebben, dat
Gy, IIKKKK! in liet midden vau dit volk
zijt; dat Gij, HKKHK! oog aan oog gezien
wordt, dat uwe wolk over hen staat, ei:
« Gij in eene wolkkolom voor hun tanga-
ligt gaat «les daags, en ineene vuurkolom
des nachts.
15  Kn zuudt Gij dit volk als eenen
eenigen uian dooden ? zoo zouden de Hei\'
deneu, die uw gerucht geho >rd hebben,
spreken, «eggende :
16   i Omdat de 1IKEKE dit volk niet
kon brengen in dat land, hetwelk Hij
hun gezwoien had. zoo heelt Hij beu
gcslagt iu de woestijn!
17  Nu dan. Iaat toch de kracht de»
HKKRK.N groot worden, gelijk als Gy
gesproken hebt, zeggende:
H Me \' IIKKKK is laugmoe iigeti groot
van weldadigheid, vergevende tle ouge-
re^t!g;ii-ii en otertri\'diug, die den sekuh
dïge
geeunzins ouscuuldig houdt, ƒ be-
/.oekende de ongeregtiglieid der vaderen
aan de kinderen, in het derde eu in bet
vierde Ud.
1\'J Vergeef toch de ongeregtigheid
dexea roika, naar de grootte uwer goe-
dertiereuheid, en gelijk Gy ze aan dit
volk, van Kgypteland af tot hiertoe,
vergeven hebt!
2U Ku de IIKKKK zeide : Ik heb bun
vergeven paar uw woord.
^1 Doelt zekcrlyk, zoo wnarachliy als
Ik leef! zoo zal de gansche aarde met
de neeriykhcid des QEKBBN vervuld
worden !
32  Want al de mannen, die gezien
hebben iiiijue heerlijkueid, en mijne tee-
kenen, die Ik in Egypte en in de woestijn
ged..aii heb, eu Mij nu tienmaal verzocht
nebben, en mijner stem niet zijngehoor-
zaain geweest;
33  Zoo zij het land, hetwelk Ik aan
hunne vaderen gezworen heb, zien zul-
leu! •\' Ja gectieu vau die Mn getergd
hebben, tallen dat zien !
\'2-i Doch \'• mijn knecht Kaleb, omdat
een am\'ere geest met hem geweest is, en
hij volhard heeft Mij na te volgen; zoo
zal Ik i." i brengen tot het land, iu het\'
welk Uii gekomen was, eu zijn zaad zal
het erfelijk bezit\'en.
2i De Amalekieten nu en de Kana.i\'
nieten wouen in dat dal; wendt u iuor-
^en, en maakt uwe reize naar de woes*
tijn, op den weg uaar de Scltelfzee.
2li Daarna sprak de IIKKKK tot Mo-
zes en tut Aarnn, zeggende :
87 Hoe < lang zal Ik bii deze bonze ver
gadering ziin, die tegen Mij zi.ju uiunuu\'
rerende? Ik heb gehoord de munuure*
ringen vau de kinderen ïsraels, waar-
uieile zij tegen Mii /.ml murmurerende.
£s Zeg tot hen : k Ü»>j iraararktiy alt
Ik leef, spreekt de IIKKKK, indien Ik
ulieden zoo niet doe, gelijk ala gij in
mtine ooren gesproken hebt!
\'-\'.l l\'we \' doode ligchamen zullen in
deze woesti n vallen; en al uwegetelden,
uaar uw geheele getal, van twintig jaren
oud en daarboven, gy, die tegeu Mij ge-
luurmureerd hebt,
30 Zoo git iu dat Und komt, over het-
welk Ik uiyne hand opgeheven heb, dat
Ik u daarin zou doen wonen! behalve
Kalei), de zoon van Jefunoe, en Jozua,
de zoon van Nitn.
op lift gebergte;
tifii aan «e zee,
Jorditan,
30  Toen «tilde Kaleb liet volk voor
IIoWli c» telde : Laat OOI vrijmoedig
optrekken, en dat erfelijk bezitten : want
wy zullen dut voorzeker overweldigen!
31   Muur de mannen, die met bein op-
getrokken waren, zeiden : Wij rullen tot
dat volk niet kunnen optrekken, want
bet i- Merker dan wij.
32   \\lzoo bragten zij een kwaad gerucht
voort van bet land, dat zij verspied ha l
den, aan de kinderen ItMela, leggende.
Dat land, door hetwelk wij doorgegaan
zyn, om bet te verspiedeu, is een land,
dat zijne inwoners verteert; eu nl bet
olk, hetwelk wij in het midden van het-
zelve gezien hebben, xiju iiianneu van
grooi e U IMIl
33  WH hebben ook daar de reuzen ge-
zien, en de kinderen van Knak, tan de
reu ten; en wy naren als i-priuktninen in
onze ooiten, alzoo waren w ij ook in bunne
«gen.
UOOFDSTUK 11.
I-t voTV im.rt te-M. UoM en Mn», vs. 1.
DmrfWd »>n Moira in AJron. 5. Ji>tua
ra Knlrh tnraten hr-t roth ii- bedaren. C.
Het volk wil, in tijm* 1-oombeU volhardende.
hen steenhtm. Maat <-i»t *: r*t hijnt m-t
njne h\'*--r1ijLh-iit ra drriftl het volk uit Ie
roeuea, Ui. Haut ditlt
. 1,
rii i
1\'..
H IS
|U8 1
IU 1
Jona
\\ . 2
/Ei.
•0.5
31 T
Il „i
5 : \'J
God verhoort hei
iloeh
die
, tint .
1 i • i. f ii, Kfinwin niet intrekken, ma
ii\'iur dien ttj.it nierren zullen in •
allen
i herhalini
beramr hebbende, willen
i eti wunlen terw;gest>-
straf, :tv BoMuol
TpOK.N verhief zich de geheele verga-
JL dering, eu zij hieven hunne stem on,
en het volk weende in dieuzelveu nacht.
En nl de kinderen Israël» inurmu-
rrerden legen BIolM en tejeen Aaron-en
de gehcele vergadering zeide tot ben i
Och of wij in Kgyptcland gestorven wa-
ren, of, och of wij iu deze woestijn ge-
storven wareu 1
3 En waaioiu brengt ons de IIKKKK
naar dat laiut, dat wij door bet zwaard
\\allen, en onze vrouwen, en onze kimler-
kent ten roof worden? Zou het ons niet
goed zijn naar Egypte weder te keerenr
I  Kn zy zeiden de een tot den aude-
n .i : Laat ons rrü lioofd opwerpen, en
we.lerkeereii naar Egypte!
5 Toen vielen Mozes en Aarou op
hunne aangezigten. voor bet aangezet
van de gansene geineen ie der vergade-
riug van de kindeteii Israéls.
(ï Kn .hi- de zoou van Nun, en Ka-
leb, de zoou van definitie, zijnde van de-
Keuen, die dat land verspied hadden,
seheurdi n hunne kleederen.
Ka zij spraken tot de gaiif-clie ver-
gadering der kinderen Israëls, zegende :
üet laii-l, door hetwelk wy getrokken
zijn, om hetzelve te verspieden, is een
uitermate goed land.
« ludieu de IIKKKK een welgevallen
aan ons heeft, zot> ml Hij ons in dat land
brengen, en zal ons dat neven; een laud,
hetwelk van uieik en iiouig is vloeiende.
9 Alleen zilt tegen den 11EEKE niet
wedcrspaniijg! en " vreest gij niet het
volk dezes lauds, want zij zyn ons brood !
ne schaduw is van hen geweken, en
de li\' (.. I is met mi] vreest hen niet!
Il) Toen zeide de gau* die vergadering,
•int uien hen met steenen ateenigen
zoude! Maar de heerlykheid «les HEK-
KKN verscheen in de tent der zaiueu-
koiiist. voor al de kinderen lsraëls.
II  En de IIKKKK zeide tot Mozes: Hoe
lang zal Mij dat volk tergen? eu boe lang
zullen zy" aan Mij niet gelooven, door
h Juz. lk«,l
-ocr page 119-
Kevel van lipt spijs- nn hefoffer. 113
Jnzim en Kaleb overgebleven.
hoogtijden, om den \'l l.i.ltl. \'• eenen \'
liefelijken reuk te maken, van runderen
of van klein vee;
4  Zoo zal hij, die zyne offerande den •
DEERE offert, c een spijsoffer otteren b \'
van een tiende meelbloem, gemengd met .
een vierendeel van een hin olie.
5  En wijn ten drankoil\'er, een vieren-
deel van een hin, zult gij bereiden tot
een brandoffer of tot een slagtoffer, voor
een lam.
-. Of voor een\' ram zult gij een apiji*
offer bereiden, van twee tienden uieel-
bloem, gemengd met olie, een derde deel
van een hin.
7 Kn wijn ten draukotler, een derde
deel vnn een hin, zult gij offeren tot
eenen liefelijken reuk den HKEUK.
H En wanneer gij een jong rund zult.
bTeiden tot eeu brandoffer of een slagt-1
offer, om eene gelofte at te zonderen, of
ten dankoiïer den HEBRE;
9 Zoo zal hij tot een jong rund offeren
een spijsoffer van drie tien.ien meelbloem,
gemengd met olie, de helft van een hin.
1(1 En wijn zult gij offeren ten drank-
offer, de helft van een hin, tot een vuur-
offer van liefelijken reuk den HKKltK.
II Alzoo zal gedaan worden met den
eeneu os, of met den eenen ram, of met
het klein vee, van de lammereu, of van
de geiten :
13 Naat het getal, dat gij bereiden
zult, zult gij alzoo doen met elkeen,
uuur hun getal.
13     Alle inboorling zal deze dingen
alzoo doen, offerende een vuuroifer tot
eenen liefelijken reuk den HKKHK.
14   Wanneer ook een vreemdeling bij u
als vreemdeling verkeert, of die in liet
midden van u is, in uwe geslachten, en
hij eeu vuuroffer zal bereiden tot eenen
liefelijken reuk den MEERE; gelijk all
gij /uit doen, al zoo zal bij doen.
15   Gij gemeente, het zij ulieden :( en ,/ i
den vreemdeling, die aU vreemdeling tij\\ -
w verkeert, eenerlei inzetting; ter eeu-
wige inzetting b:j uwe geslachten, gelijk
gij lieden, alzoo zal de vreemdeling voor
des IIKKKKN aangezigt zijn.
lfi Eenerlei wet en eenerlei regt zal
ulielen zijn, en den vreemdeling, die bij
ulieden als .reem leliug verkeert.
17 Voorts sprak de DEERE tot Mo-
zes, zeggende :
Is Spreek tot de kinderen Israëls, en
zeg tot ben : Als gij zult gekomen zijn
in bet land, waarheen Ik u inbrengen zal,
ltl Zoo zal bet geschieden, als gij van
het brood des lauds zult eten, dau zult
gij den UKKKK eeu hefoffer offeren.
2ii De eerstelingen uws deegs, een\' koek
zult gij tot een hefoffer offeren; gelijk
j het hefoffer des dorschvloers zult gij dat
offeren.
I 21 Van de eerstelingen uws deegs zult
: gij den Hl Kit!! een hefo.ler geven, bij
uwe geslachten.
22    Voorts, wanneer gij lieden afge-
dwaald zult zijn, en niet gedaan hebben
al deze geboden, die de HKKHK tot
Mozes gesproken heeft ;
23  Alles, wat u de HKKHK door de
hand van Mozes geboden heeft; van dien
dag af, dat het de HKKHK geboden
heeft, en voortaan bij uwe geslachten;
24  Zoo zal het geschieden, indien iets
bjj dwaling gedaan, en voor de oogen der
vergadering verborgen i», dat de gansche
vergadering eenen var, een jong rund,
zal bereiden teu brandoffer, tot een\' lie-
felijken reuk den HKKHK, niet zijn spys-
offer en zijn drankoffer. naar de wijze;
en eenen geiten bok ten zondoffer.
25  Eu de priester zal de verzoening
doen voor de gansche vergadering van de
kinderen Israël», en bet zal bun vergeven
worden ; want het waa eene afdwaling.
31   Lu uwe kinderkens, waaraan nu
zeidet : Zij /uilen ten roof wonlen 1 die
zal Ik daarin brengen, en die zullen be-
kennen dat land, hetwelk gij smadelijk
verworpen hebt.
32  Maar u aangaande, uwe doode Ujj*
cbamen zullen in deze woestijn vallen !
33  En uwe kinderen zullen gaan weiden
in deze woestijn, veertig jaren, en zullen
uwe hoererijen draden, totdat uwe doode
ligt\'banu*» verteerd zijn in deze woestijn.
34  Naar het getal der (lagen, in welke
gij dit land verspied hebt. « veertig da-
gen, eiken dag voor elk jaar, zult gij uwe
ungercgtighcdeii dragen, veertig jaren,
en gij zult gewaar worden myue al\'bre-
king.
86 Ik de IIKKKK heb gesproken : zoo Ik
dit aan deze gansche boo/.e vergadering
dergeneii, die zich tegen Mij verzameld
hebben, niet doel zij zullen in deze woes-
tijïi teniet worden, en /.uilendaareterveu !
3" Vu die mannen, die Muzen gezonden
had, om het land te verspieden, en wc-
dergekomen zijude, de gansche vergale-
ring tegeu hem hadden doen munnu-
reren, een kwaad gerucht over dat land
voort brengende ;
37 Diezelve mannen, die een kwaad
gerucht van dat land vnortgebragt bad-
den, o stierven door eene plaag, vuur het
aangezigi des IIKEREN.
\'--- Maar Jo/ua, de zoon van Nun, en
Kaleb, de zoon van Jefuune, bleven le-
vende van de mannen, die heengegaan
waren, om het land te verspieden.
3\'J Kn Mo/.ex sprak deze woorden tot al
de kinderen Israël g. Toen treurde het
volk zeer.
40  Kn zij Honden des morgens vroeg
o]i, en klommen op de hoogte des brrgs,
zeggende : Ziet, hier zijn wij, en wü zullen
optrekken tot de plaata, die de DEERE
gezegd heeft : waut wij hebben gezon-
;.iig.l 1
41   Maar Mozes zeidc         \' Waarom
,overtreedt gij alxoo het bevel des 1IEE-
j KE.N ? want dat zal geenen voorspoed
I hebben.
] 42 Trekt nirtop, wantdelIKKRK zal in
\'bet mi.lden van u niet zijn; opdat gij
| niet geslagen wordt, voor het aangezigt
uwer vijanden.
43 Want de Amalekieten, en de Ka-
naanieten zijn daar voor uw aangezigt,
en gij zult door het zwaard vallen :
want, omdat gij u afgekeerd hebt van
den HKEUK, zoo zal de HKKRK niet u
niet zijn.
41 Nogtans poogden zij vermetel, om
op de hoogte des bergs te klimmen ;
maar de ark des verbonds des IIKEKK.N
en Mozes scheidden niet uit het midden
des legers.
45 Toen kwamen af de Amalekieten,
en de Kanaanicten, die in dat gebergte
woonden, en sloegen hen, en vcrsiueten
hen, tot llornta toe.
HOOFDSTUK 15.
Bevel IM »|>ij«- i\'ii drank o Hem l>ej ile andere
offert te voe-ren, v*. 1. Hefoffer van de eer-
steliniren des velds, 19. Zondoffer voor het
gansene volk, wanneer het door dwaling of
onhedachtz.ia uitleid misdaan heeft, £2 ; en
voor iemand nlleen, 27. Straf van eenen
sabbatschender, 32. Hevel om een teeken
aan hunne kleederen te dragen, ter gedaeh-
tenia van Gods in/, ttingt-n, 36.
DAARNA sprak de 1IEERE tot Mo-
zes, zeggende :
2  Spreek tot de kinderen Israüls, en
zeg tot hen : Wanneer gij gekomen zult
zijn in bet land uwer woningen, dat Ik
u geven zal;
3  En gij een vuuroiTer den UKKRK
Kult doen, een brandoffer, of slagtoffer,
•< om af te zonderen eene gelofte, of in
eeu vrijwillig offer, of in uwe gesette
19.18.
L\' 1
r. u.
-ocr page 120-
Uï lf>.            OprOW van Korach, Dathan en Ablrain.
\' vijftig mannen uit dr kinderen Israëli, i 3. v. c.
1 oversten der vergadering, de geniepenen j 1 7\'.
; der samenkomst, mannen van naam.
! 3 En zij vergaderden zich tegen Mozes
en tegen Aaron, en zeiden tot hen : Het
ia te veel voor u! want deze gansche
vergadering, zij allen, zijn heilig, en de
HKKKK ia in het midden van hen;
waarom dan terhefl gij lieden u over de
gemeente des HEKKEN t
I  Als Mozes dtt hoorde, zoo viel hij
op zijn aangezigt.
.\'» En hij sprak tot Korach, en tot zijne
gansche vergadering, zeggende : Morgen
vroeg dan zal de HKKKK bekend maken,
wie de zijne, en de heilige is, dieu Hij
tot Zich zat doen naderen ; en wien Hij
verkoren zal hebben, dien zal Hij tol
I Zich doen naderen.
j fi Doet dit : Neemt u wierookvaten,
Koraeii en zijne gansche vergadering;
7 Kn doet morgen vuur daarin, legt
reukwerk daarop voor het aangezigt des
IIKKRKN: en het zal geschieden, dat
! de man, dien de HKKKK verkiezen zal,
die zal heilig zijn. Het is te veel voor
u, gij kinderen *aa l.evi!
S Voorts zeide Mozes tot Korach ;
Hoort IOCB, gij kinderen van Eevi!
\'i Ia het u te weinig, dat de God van
Istaël u van de vergadering van Israël
heelt afgescheiden, om ulieden tot Zicii
Ie doen naderen; om de dienst \\an des
| IIEKKKN tabernakel te bedienen, en te
; staan voor het aangezigt der vergade-
i ring, om hen te dienen?
j lo Daar Hij u, en nl uwe broederen,
\' de kinderen van l.evi, met u, heeft doen
t nadeten; zoekt gij nu ook het priester*
! ambt ?
II   Haarom gij, en uwe gansche verga*
; tiering. gij zijt vergaderd tegen den
i IIKEREI want Aaroti, wat is hij, dat
gij tegen hem murmureert?
j-* Kn Mozes »ehikte heen, om Dat ban
en Abfrani, de zonen vnn Kltab. te roe- |
i pen ; maar zij zeiden : U\'i.) zullen niet :
I opkomen !
13 Is het te weinig, dat gij ons uit een j
| land, van melk en honig vloeijende, hebt
opgeveerd, om ons Ie dooden in de woes- !
lijn, dat gij ook u zelve» ten eeneniaa!
over ons tot ren\' overheer maakt?
11 Ook hebt gij ons niet gebrngt in een
land. dat van melk en honig vloeit, noch
ons akkers en wijngaarden ten erfdeel
\' gegeven. Zult gij de oogen dezer mannen
uitgraven? wij zullen niet opkomen!
lü Toen ontstak Mozes zeer, en hij
I zeide tot den HKKKK : Zie hun offer
niet aan! * ik heb niet eenen ezfl van]1 l Sam\'
| hen genomen, en niet eenen van ben
; kwaad gedaan.
I\'i Voorts zeide Mozes tot Korach : Gij,]
en uwe gansche vergadering, weeat voor J
het aangezigt des HEKKEN; gij, en zij,
ook Aaron, op morgen.
17 Kn neemt een ieder zijn wierookvat,:
en legt reukwerk daarin, en brengt voor]
het aangezigt des HEBREN, een ieder I
zijn wierookvat, twee honderd en vijftig\'
wierookvaten; ook gij, en AAron, een
ieder ziju wierookvat.
IS Zoo namen zij, een ieder zijn wie-
rookvat, en deden vuur daaiin, en leiden
reukwerk daarin; en zij stonden voor de i
deur van de teut der zameukomst, ook
Mozes en Aaron,
1\'J Kn Korach deed de gansche verga-
dering tegen hen verzamelen, ann de
deur van de tent dei- zamenkomst. Toen
verscheen de heerlijkheid des MEEREN
aan deze iransche vergadering.
-J0 Fn de HKKKK sprak tot Mozes en
tot Aaron, zeggende :
21 Scheidt u af uit het midden van
deze vergadering, en Ik zal hen ala in,
een oogenbiik verteren!
                                \'
til De sabbatschender xcttrntt.
en zij hrbben hunne 0\'ferandc gebragt,
een vuuroflcr den MEERE, en luin zond*
ofl\'er, roor liet aangezigt des HEKKEN,
over hunne afdwaling.
2>i liet zal dan xan de gansche vergade-
ring der kinderen Israël* vergeven wor-
dm, ook den vreemdeling, dl* in liet
midden vftn henlie en uU vreemdeling
verkeert : wam tiet in het gansene volk
door dwaling Bterkome*.
\'2Ï r En indien eene ziel door af.lw.v
linie gezondigd zul hebben, die /al eene
jarige geit ten ztindofler offeren.
\'JS Kn de priester zal de terzoening
doen over de dwalende liel, als zij gezon-
digd heeft d« or afdwaling, voor Let ann*
gezigt des IIKKRKN, doende de verxoe*
njng over haar;en bet zal liaar \\erge\\en
worden.
211 [>en Inboorling der kinderen Is-
racls, en den vreemdeling, die in hunlie-
der luidden als v reeutdellng v rrkeert,
eenerlei wet zal «lieden zijn, dengenen,
die het door afdwaling iloet.
311 Maar de ziel, die iets zal gedaan
hebben niet o|tgebcvnie hand, hetzij van
inboorlingen of mui vreemd*linzen, die
smaadt den HKKKK; en dietelic liel
zal uitgeroeid worden «it liet midden
win ii.t.ir tolk :
31   Want zij beeft liet woord des IIKK-
UKN veracht, en zi;n gebod vernietigd ;
diczrlve ziel zal ranncbeUjk uitgeroeid
worden, hare ongeregiighei.l is op baar.
32  Als nu de kinderen laraGla in de
woestijn waren, zoo vonden rij renen
iiinn, iiout lezende op den i-abbnidag.
.Cf Kn die hein vonden, hout lezende,
biagtcn hein lot Mozes, en tot Aaron,
en lot de ganrrhc vergadering.
31 Rn zij stellen hem in ƒ bewaring :
want het was niet xerklaard, wat hem
gedaan zou worden.
36 Zoo zeidc de HKrllK tot lloiea;
Mie man zal zekerlijk gedood worden;
de gansche vergadering zal hem met
steent ii Iteenlgen. buiten het leger.
36  Toen bragt hein ile gmwhe verga-
dering uit tot buiten het lezer, en zij
Iteenïgden hem met sieenen.i\'at hij stierf,
gelijk als de IIKERK Mozes geboden bad.
37  Rn de HKKKK sprak tot Mozes,
leggende :
3S Spreek tot de kinderen Iiracla, en
zeg lot hen : n Dat zij zich snoertjes «naken
aan de boeken hunner kleederen, bij
hunne ge-dachten; en op .Ie snoertje» dra
hoeks zullen zij een\' hemels bliiau wen
draad zetten.
3\'J Eu hij zal ulieden aan de snoertjes
zijn, opdat gij het aanziet, en aan &l de
geboden des HEKKEN gedenkt, en die
Joel; en gij zult naar uw Kart, en naar
iiwe oogen niet sporen, die sü z\'jt na-
boererendej
M Opdat gü gedenkt en doet al mijne
geboden, en uwen God heilig zi.it.
11 Ik ben de HKI UK uw God, dieu uit
Ejrvpteland aitgevoer 1 heb, om u tot een\'
God te zijn : Ik ben de HKEKE uw God!
HOOFDSTUK 16.
Komrh, Dktluui en Abfattn naken oproer
tegen Moses en Aaron, w. 1. Motes laat de
mak ilimr ern riodageriirt tiealf-sen, |. D.\'
narde opi-rtt zieh ea verslindt al de <>proer-
)in\'.*en. 31. Bevel om hunne vlerookvnten
tut een aandenken aan <lit oproer te bew»-
n-n, Sfi II. t volk rooit uvi-r .len dood der
aproeilgen, «.tulih i*tuu .i
f Uv, II IS.
». Ai
doel
VOO! lii\'t volk, 16.
KOKW\'H n nu, de zoon van Jizhar,
roon van Kahatb, zoon van Levi,
nam tot zich zoo Dathan als Ahiram,
zonen win KÜab, en Od, Jen zoon van
Peletb, zonen van Ruben.
2 En zij stonden op voor het Jiar.grzigt
van Mozes, mitsgaders twee honderd en
-ocr page 121-
OoJs atraf hierover.                                                 NU MEM 17.                                          AtrtHM staf bloeit, lil
22  Maar lii vielen np hunne aangezig-
ten, en zeiden : O God! God « der gees-
ten van alle vlecsch! eeu eentg man zal
(czondigd hebben, en zult Gij \\ over
lt"\' ïaiiRChe vergadering grooteltjki ver-
toornen ?
23  Kn de IIKKKK sprak tot Moan,
zeggende :
21 Spreek tot deze vergadering, zeg-
gende : Gaat op van rondom de woning
van Koracli, Dathan en Ahtram.
25 Toen stond Mozes op, en ging tot
Dathan en Ablram; en acuter hem Kin-
gen de oudsten van Iaraül.
2il Kn hij "prak lot de vergadering,
zeggende : Wijkt locli af van de tenten
lezer goddelnoze mannen, en roert nieis
aan van hetgeen himiier is; u]hla.t gij
niet misschien verdaan wordt io al bunne
zouden.
27 Zoo gingen zij op van de woning van
Koracb, Datnan eu Ablram, van ron lom j
maar Dathan en Abtrain gingen uit,
«taande in de deur hunner tenten, met
bunne vrouwen, en hunne zonen, en
hunne kiuderkens.
2** Toen reide Mozes ; Hieraan zult gij
bekennen, dat de IIKKKK mij gezonde>
iceH. om al deze daden te doen, dat zij
niet uit mijn eigeit hart zijn.
2*.t Indien deze zullen sterven, gelijk
«Ha mentenen sterven, en over hen eeue
bezoeking zal gedaan worden, naar aller
inenschen bezoeking, zoo heelt luy de
IIKKKK niet ge/ondeii,
90 Maai tndlen de 1IKERK wat nieuw*
tal scheppen, en het aardrijk zijnen
iiiond \'al opendoen, en verslinden beu
met alles wat hunner in, en zij levend
ter helle tullen uedervaren; at-dan zult
;ii bekennen, dat deze mannen den
HEBRE getergd hebben.
31   Ku het naeblwUa, als hij geëin-
ligd bad al deze wo;irden te spreken,
\'.on werd het aardrijk, dat onder hen
was. gek loof 1 :
32  Kn de aarde opeude haren mond,
en «* verslond hen niet hunne huizen, en
tlle inenichen, die Konch toebehoorden.
."ii al de have.
34 Kn zij voeren neder, tij en alles
wat hunner was, levend ter helle; en de
Aarde overdekte hen, en zij kwamen om
uit liPt midden der gemeente.
31 Kn het gaiische Israël, dat rondom
hen was, vlood voor hun geschrei: want,
eeiden zij, dat ons de aarde iniaschien
niet verslinde!
36 Daartoe ging een vuur uit van den
IIKKKK, en verteerde die twee honderd
en vijftig mannen, die reukwerk otterden.
36  Kn de IIKKKK sprak tot Mozes,
zeggende :
37  Zeg tot Eleazar, den zoon van \\
\\aron, den priester, dat hij de wierook -
vateii uit den brand opneme; en strooit !
net vuur verre weg, want zij zijn heilig:
88 Tt tr-u-u de wierookvaten van de- I
ten, die tegen hunne zielen gezondigd i
nebben; dat men uitgerekte platen daar- \'
. ;in make, tot een overtreksel voor het \'
lltaar : want zij hebben ze gebragt voor |
uet aangezigt de» HEKRKN, daarom zün
tij heilig; en zij zullen den kinderen
Israël* tot een teeken zijn.
3!\' Kn EleA^ar, de priester, nam de \'
koperen wierookvaten, die de verbrandeu
gebragt hadden, eu zij rekten :e uit tot
een overtreksel voor het altaar;
40 Ter gedachtenis voor de kinderen \'
[iraels. opdat niemand vreemds, die niet
ut het zaad van Aaron :s, nadere om
reukwerk aan te steken voor het aan-
rezigt des IIEKRK.N ; opdat hij niet
worde als Koracb, en ziine vergadering,
celi k als hem de IIKKKK door dedieust
fan Mozes gesproken had.
•11 Maar des auderen daags nmrnm-
reerde de gansche vergadering der kinde-
ren Israël* trgen Mozes en tegen Aaron,
zeggende: Gijlieden hebt des IIKKKKN
volk gedood !
1 42 Kn het geschiedde, nis de vergade-
ring zich verzamelde tegen Moies tn
Aftron, en zich wendde naar de teut der
1 zAuienkomst, ziet, zoo bedekte haar die
wolk; en de heerlijkhrid des II BK BEN
verscheen.
13 Mnzcs nu en Aaron kwamen tot
voor de tent der zanienkoin-t.
44 Toen «prak de HEBRE tot Mozes,
zeggende :
4j Mank u op uit het midden van deze
vergadering, en Ik zat hen verteren, als
in een oigeuhlik ! Toen vielen zij op
hunne aangezigten.
4i» Kn Mozes zeide tot Aaron : Neem
het wierookvat, en doe vuur daarin van
liet altaar, en leg reukwerk daarop, )iaas-
telijk gaande tot de vergadering, doe
over hen verzoening : want eeo proote
toorn is van voor het aangezïgt des IIKK-I
REN uitgedaan, de plaag heeft aange
vangen.
47 Kn Aaron nam het, gelijk als Mozes
gesproken had, eu liep in het uiildeu der
gemeente, en ziet, de plaag had aange^
vangen onder het volk; en hij leide reuk
werk daarin, en deed verzoening over
het volk.
IS Kn hij stond tusschen de donden en
tusscheti de levenden : alzou werd de
plaag opgehouden.
41t Die uu aan die plaag gestorven zijnL
waren veertien «luizend eu zeven honderd,
behalve die gestorven waren om de zaak
van Koracb.
»n Kn Aaron keerde weder tot Mozes
aan de deur van de tent der zamcukomst:
en de plaag was opgehouden.
HOOFDSTUK 17.
God beve*tifft Aaron in lijn prie»tcr»mlit, iloor
het .Iimh UoefieB van zunrn «taf, v». 1 ;
.leze wordt t.-r g.-.Uehi. nii bewaard, l"; b.-i
volk, hierover verschrikt, wekt i>y Mosa
I......I, 12.
TOEN sprak de IIKKKK tot Mozes,
zeggend» :
2  Spreek tot de kindereu Israels, eu
neem van hen voor elk vaderlijk huis
een en staf, van al hunne oversten, naar
het huis hunner vaderen, twaalf staven i
eens iegelijkeu naam zult gij schrijven
op zijnen staf.
3   I» -e ! Aarons naam zult gij schrijven
op den staf van Levi : want een staf zal
er zijn voor het hoofd van het huis hun-
uer vaderen.
4  Kn gij zult ze wegleggen in de tent
der zameukomst, voor de getuigenis,
" waarheen Ik met ulieden zamenkomen
eal.
.". Kn het zal geschieden, dat de stif des
mans, welken Ik zal verkoren hebben,
zal bloeijen : en ]k zal stillen de murmu-
reringen van de kinderen Israels tegen
Mij, welke zij tegen nliedi-u murmure-
ren.
6  Mozes dan sprak tot de kinderen Is-
raëls ; en al hunue oversten gaven aan
hem eenen staf, voor eiken overste eenen l
stat, naar het huis hunner vaceren,!
twaalf staven; Aarons staf was ook on-
der hunne staven.
7  Kn Mozes leide deze staven weg, voor
het aangezigt des HEKKEN, in de tent
der getuigenis.
H Het geschiedde nu des anderen daags,\'
dat Mozes in de tent der getuigenis in-
ging; en ziet. Aarons staf, voor bet huis
van Levi, bloeide i want hij bragt bloeisel
voort, en blocsemde bloesem, en droeg
amandeten.
\'J Toen bragt Mozes al deze staven uit,!
van voor het aangezigt des HKKHKN, tot\'
-ocr page 122-
llfi Deel der primteren.
Deel der pri otteren.
NUMERI K
«1 Je kinderen IiracN; rn zü sagen het,
en namen elk zijnen ttaf.
KI Toen zei.le de HEERE tot Mom:
l Si. r den Muf van Atron weder voor
de getuigenis, in bewaring, tot een toeken
VOOr de wederspanuige kinderen ; al zoo
«uit gij een einde maken «hq hunne
murmureringon tegen Mij, dat zij niet
Henen.
11   Kn HagCi deed liet; gelijk alt de
JIEKItE liPiii geboden ha i, nlzon deed hij.
12  Toen spraken de kinderen Israels tot
Moies, lengende : Zie, wij geven den
geest, wij vergaan, wij allen vergaan!
IJ Al wie eeninnei nadert tot den ta-
berni-kel drs HKI!KEN, /al sterven l
zullen wij dan den geest gevende ver-
daan worden ?
HOOFDSTUK is.
Cinl «telt Aüron en zijnen ionen hun ambt
voor, *». 1. 1>l- 1,,-vi.teii wotdra hui. teem*
vueg-l, 1. VooninMg \'n het onderhoud der
printen, 8. en der Levieten. 11; .leze iu<»\'--
ten v.iii nu tirmlen .i:in .I-11 hooaT|nics-
ter L*.-v.n. 25.
ZOO zei Ie de II KERK tot Aaron : Gij,
en uwe zonen, en het huif uws vaders
met u, zult dragen de ongeregtigheid des
hciligdoms; eu gij, en uwe zotiru met u,
zult dragen de ongeregtigheid van uw
priesterambt.
2  Eu ook zult gij uwe broederen, den
Mam van Lrvi, den Mam uws vaders, met
u doen naderen, dat zij u bijgevoegd wor*
den, en u dienen ; maar gij, en uwe zonen
met 11, tuit zijn voor de tent der getui-
genis.
3  Dl zij zullen uwe wacht waarnemen,
en de wacht der gansene tent; doch tot
het gereedschap des lieiligdoms en bet
altaar zullen zij niet naderen, opdat zij
niet sterven, zoo zij als gijlieden.
I Maar /.ij zullen 11 bijgevoegd worden,
eu de waeht \\an de tent der zamenkomst
waarnemen, in alle dienst der (ent j en
een vreemde zal tot u niet naderen.
S Gijlieden nu zult waarnemen de
wacht des hciligdoms, en de wacht drs
altaars ; opdat er gcene verbolgen beid
meer zij over de kinderen Israels.
fi Want Ik, zie. Ik heb " uwe broederen,
de Levieten, ujt het midden der kinde-
ren Israels genomen ; zij zijn ulieden
eetie gave, gegeven den 11EEKK, om de
dienst van de tent der zaïuenkouist te
bedienen.
7  Maar gij, en uwe zenen riet u, zult
alleder priesterambt waurnpmeii in alle
zaken des altaars, en in hetgeen van bin-
nen den voorhang is, dat zult gijlieden
bedienen; uw priesterambt geve Ik u tot
eene dienst van een geschenk ; en de
vreemde, die nadert, zal xe lood worden.
8  Voorts sprak de HEERE tot Aaron :
En Ik, zie, Ik heb u gegeven de wacht
mijner befoAVten, met all.* heilige dingen
van de kinderen Israels heb Ik ze u ge-
geven, om der zalving wil, en aan uwe
zonen, tot eene eeuwige inzetting.
\'.• Dit zult gij nebben van de heiligheid
der LoiligLeden, uit het vuur : al hunne
offeranden, met al hun spijsoffer, en met
al hun KHldoffer, en met al hun schuld-
offer, dat zij Mij zullen wedergeven: liet
znl n eu uwen zonen eene heiligheid der
beiligheden zijn.
M Aan het allerheittgate zult gij dat
eien : al wat mannelijk is zal dat eten,
het zal u eene iiciügüeid zijn.
11 Ook tal dit het uwe zijn : het hefoffer
hunner gave, met all*. Deweegofferen der
kinderen IsratHs; l Ik heb ze aan u gege-
ven, en aan uwe zonen, en aan uwe doch-
teren met u, tot eene eeuwige inzetting;
al wie iu uw huig rein is, zal dat eten.
1*2 Al het beate van de olie, en al het
beate van most, en van koren, hunne eer-
atelingen, die zij den IIEKRE zullen
I geven, u heb Ik ze gegeven.
13  De eerste vruchteu van al lei, wat In
1 hun land is, die zij den HEBRE zullen
brengen, zullen uwe zijn; al wie in uw
huis rein is, zal dat eten.
14  « Albet verbatinenein Itracl zal bet
uwe /.nu.
| ].i Al wat de \'- baarmoeder opent, van
alle vleesch, dat zij deu HEERE zullen
brengen, onderde menschen, en onder de
beesten, znl bet uwe zijn; doch de eerst-
?:eborenen der menschen zult gij gantcke-
ijk lotsen ; «Kik zult gij lossen de eerst*
geborenen der onreine beesten.
16  Die nu onder dezelve gelost zullen
worden, zult gij van eene maand oud loa*
, ten, naar uwe schatting, voor het geld
van vijf sikkelen, naar den sikkel des
heiligdoms, * die is twiutig gera.
17   M:iar ln\'l eerst ge lui rei ie van eene koe,
of het eerstgeborene van een schaap^of
bet eerstgeborene van eene geit, zult gij
niet lossen, zij zijn heilig; hun bloed zult
gij spreugen op het altaar, en hun vet
zult gij aansteken, tot een vuuroffer van
liefeliikeu reuk den MEERE.
j 1h En hun vleesch zal het uwe zijn ;
j gelijk de beweegborst, en gelijk de reg-
terschouder, zal het uwe zijn.
19 Alle hefofferen tier\'heilkedingen, die
de kinderen Israels den 1IEERE zullen
: offeren, heb Ik aan u gegeven, en aan uwe
1 zonen, en aan uwe dochteren met u, tot
eene eeuwige inzetting; het zal een eeu-
wig zoutverbond zijn, voor het aangezigt
det HEKKEN, voor u en voor uw zaad
met 11.
-.\'«i Ook zeide de HEERE tot Aaron i
Gij zult in bun land niet erven, en gij
zult geen deel in bet midden van hen-\'
lieden hebben; / Ik ben uw deel en uwe
1 erfenis, in het midden van de kinderen
lsrai\'ta.
\'21 En zie, aan do kinderen van Levi
j heb Ik alle tienden in ltraél ter erfenis
! gegeven, voor hunne dienst, die zij be-
dienen, de dienst van de tent der zamen-
1 komst.
i 22 En de kinderen Israëls zullen niet
; meer naderen tot de tent der zamenkomst,
! om zonde te dragen en te sterven.
[ 23 Maar de Levieten, die zullen bedie-
I nen de dienst van de tent der zamen-
, komst, en die zullen hunne ongeregtigheid
dragen; het zal eene eeuwige inzetting
1 zijn voor uwe geslachten; en in hetinid-
den van de kinderen Israëli zullen zi.
geene erfenis erven.
j \'21 Want de tienden der kinderen Is
rai\'Is, die zij den HEERE tot een hefoffer
zullen offeren, beb Ik aan de Levieten tot
I eeno erfenis gegeven; daarom heb Ik tot
\\ ben gezegd 1 Zij zullen in het midden van
1 de kinderen Israels geene erfenis erven.
% En de Hi:i lil. sprak tot Mozes,
zeggende :
\'20 Gij zult ook tot ile Levieten spreken,
en tot hen zeggen : Wanneer gij van de
kinderen Israels de tienden zult ontvan-
gen hebben, die Ik u voor uwe erfenis
van henlieden gegeven heb, zoo zult gij
! daarvan een be toffer des HEEREN offe-
ren, de tienden van die tienden ;
j 27 En hot zal u gerekend worden tot
uw hefoffer, als koren van den dorach-
vloer, en als de volheid van de perskuip.
: 2* Alzoo zult gij ook een hefoffer dee
I fi KEREN offeren van al uwe tienden, die
1 gij van de kinderen Israels zult hebben
ontvangen ; en gij zult daarvan des
HEEREN hefoffer geven aan den priea-
ter Ailron.
211 Van al uwe gaven zult gij alle lief-
offer des HEKKEN offeren; van al bet
beste van die, van zijne heiliging daar-
van.
30 Gij zult dan tot hen zeggen : AU gu
1171.
S2 SJ
KM,
,
3 13.
neut.
Btee,
-ocr page 123-
diging. Water uit dm rotssteen. 117
Roode vaar». Water der ontzon-
NUMERI 19, 20.
lfi En al wie in het open vetd eenen,
die met bet zwaard verslagen is, of eenen ,
doode, of het gebeente eens menschen,
of een graf zal aangeroerd hebben, zal
zeven dagen onrein zijn.
17 Voor eenen onreine nu zullen zij\'
nemen van het stof des brand» der nnt- j
zondiging, en daarop levend water doen
in een vat.
Is En een rein man zal • hiizop nemen.
en in het water doopen, en sprengen het
aan die tent, en op al het gereedschap, en
aan de zielen, die daar geweest zijn: ins-
gelijk» aan dengenen, die een gebeente,
of eenen verslagene, of eenen doode, ol
een graf aangeroerd heeft.
1H En de reine zal den onreine op den
derden dag, en on den zevenden dag l>e-
«prengen; en op den zevenden dag zal hij
hem i\'iii\'pii u-u. en hij UÜ ziji e klee-
ren wa?n-hen, en zich met water bfden,
en op den avond rein zijn.
20  Wie daarentegen onrein zal zijn, en
zicb niet zal ontzondigen, die ziel zal uit
het midden der gemeente uitgeroeid wor*
den : want hij heeft het heiligdom des
HEKKEN verontreinigd, het water der
afzondering is op hein niet gesprengd, hij
is onrein.
21   Dit zal hunlieden zi\'u tot eene eeu-
wige inzetting. En die bet water der af-
zondering sprengt, zal zijne kleederen
wasschen; ook wie het water der afcou-
dering aanroert, die zal onrein zijn tot
aan den avond,
22  .Ia al wat die onreine aangeroerd zal
hebben, zal onrein zijn; en de ziel, die
dat aangeroerd zal hebben, zal onrein
zijn tot aan den avond.
HOOFDSTUK 20.
Po Israëlieten» komen in ile woestijn /.in, al-
•raat Mirjam sterft, *v«. 1. Het rolk mort
urn water, 2. God beveelt MoKt tot den
rotMtara te spreken. Opdat hij water geven
sou, 7. Bfoiea slaat op ilen Heen. 11. God,
hierover op Mom en Aaron rentoord we-
geiw hun ongeloof, zegt hun a^n, «Int üij het.
v.,lk niet in Kaïm.ui tullen brengen. IS Mo-\'
ze* verzoekt om een* doortogt door het land ,
der Kilomieten. li; hrti\'.-en hem geweigerd
wordt, !- i>|i bevel van <""! beklimt Aaron\'
met Mnz-9 en ht\'-.i\'.ir den berg Hor, geeft
ïuii linii-_\'. [iii.\'.jiT«i hip over, 2-1; en sterft,,
20. Het gannhv volkl beweent hem, 23.
ALS de kinderen Israël», de gnnsehe
vergadering, in de woestijn Zin ge*
komen waren, in de eerste maand, zoo
bleef het volk Ie Kades. En .Mirjam stierf
aldaar, en zij werd aldaar begra\\en.
2  En er was geen water voor de verga-
dering; toen vergaderden zij zich tegen
Mozes en tegen Aaron.
3  En bet vulk twistte met Mozes, en zij
spraken, zeggende i Och of wij den grest
gegeven hadden, toen « on se broeder»
voor het aangezigt des HKEKEN den
geest gaven t
i Waarom toch hebt gijlieden de ge-[
meent e des HEKKEN in de woestijn
gehragt, dat wij daar sterven /ouden, ȟ
en onze beesten ?
a En waarom hebt gijlieden ons doen
optrekken uit Egypte, on om te brengen
in deze kwade plaats? Het i» genie plaat»
van zaad, noch van vijgen, noch van
wijnstokken, noch van granaatappeleu;
ook i» er geen water om te drinken.
fi Toen gingen Mozes en Aaron van het
aangezigt der gemeente tot de deur van !
de tent der camenkouist, en zij vielen op
hunne aangezigten; en de heerlijkheid
des HKEltl N verscheen hun.
7 En de HKKKK sprak tot Mozes, zeg-
gende i
S Neem dien staf, en verzamel de ver-
gadering, gij en Aiiroti uw broeder, en
spreekt gijlieden tot de steenrots voor
hunne oogen, zoo zal zij hun water ge-
deszelfa br«te daarvan offert, zoo tal bet
den Levieten toegerekend worden als een
inkomen den dorsch vloer», en al» een in-
komen der perskuip.
31 Ed gij zult dat eten in alle plaatsen,
rij en uw hui» : mant het ia ulieden, een
loon voor uwe dienst in de tent der za-
menkouist.
\'J-2 Zoo zult rij daarover geene zonde
dragen, al» rij deszelfa beste daarvan of-
fert; en rij zult de heilige dingen v&n de
kinderen Israt\'U niet ontheiligen, opdat
rij niet sterft.
HOOFDSTUK 19.
Bevel om water met dr *«-h van eene rer-
hranile roodr koe te meiiirrn tot een ont-
londigingiwater. va. 1 j de reinizing van
versi hridenr onretnheden door ilit Hater,
11. Wet tegen hen, die dete i\'ini-ni; nr-
•mailen, 30.
WIJDERS sprak de IIEEKK tot Mo-
ze», en tot Aaron, zeggende :
2  Dit is de inzetting van de wet, die de
HKEKE geboden heeft, zeurende : Spreek
tot de kinderen Iaraél», dat zij tut u Wen-
gen eeue roodp volkomene vaars, in welke
geen gebrek i», up welke geen juk ge-
komen is.
3  En gij zult die geven aan Kleazar, den
priester; en hij zal ze uitbrengen " (ot
:- hutten het leger, en men zal haar voor
zijn aangezigt slagten.
; En Eli ,\'i\'tir. de priester, zal van haar
l bloed met zijnen vinger nemen, en hij
zal van haar bloed regt tegenover de tent
der zameukomst zevenmaal sprengen.
5  Voorts zal men deze vaar» voor zijne
oogen verbranden; c haar vel, en haar
vlecseh, en haar bloed, met haren mest,
zal men verbranden.
6  l:ii de priester zal nemen cederhout,
en hijzop, en scharlaken, en werpen ze in
het midden van den brand dezer vaars.
7  Dan zal de priester zijne kleedereu
wasachen, en zijn vleescb met water ba-
den, en daarna in het leger gaan; en de
priester zal onrein zijn tot aan den avond.
8  Ook die baar verbrand heeft, zal zijne
kleederen met water wasschen, en zijn
vlerseh met water baden, en onrein tijn
tot aan den avond.
•\' I\' ii een rein man zal de a»ch dezer
vaars verzamelen, en buiten bet leger in
eeue reine plaat» wegleggen; en het zal
zyn ter bewaring voor de vergadering
van de kinderen Israël», tot bet water
der afzondering: bet is ontzondiging.
10  En die de asch dezer vaars vcrza-
uielii heeft, zal zijne kliederen wasschen,
en onrein zijn tot aan den avond. Dit zal
den kinderen Israël» en den vreemde-
ling, die in het midden van hen al»
vreemdeling verkrert, tot eene eeuwige
inzetting zijn.
11   \'t Wie eenen doode, eenig dood lig-
cbaam van een\' meoBch, aanroert, die zal
zeven dagen onrein zijn.
12  Op den derden dag zal hij zich daar-
mede ontzondigen, zoo zal bij op den
levenden dag rein zijn; maAr indien tm
zich op den derden dag niet ontzondigt.
zoo zal hij op den zevenden dag niet rein
zün.
IK Al wie eenen doode, het doode lig-
chaaui eens menschen, die gestorven zal
zijn, aanroert, en zich niet omznndigd
zal hebben, die verontreinigt den taber
nakel des IIKEKEN ; daarom zal die
ziel uitgeroeid worden uit Israël, omdat
bet water der afzondering op hem niet
gesprengd i», zal liii onrein zijn; zijne
onreinigheid is nog in hem.
14  Dit i» de wet, wanneer een mensch
zal gestorven zyn in eene tent: al wie in
die tent ingaat, en al wie in die tent i«,
zal zeven dagen onrein zijn.
15  Ook alle open gereedschap, waarop
geen deksel gebonden i», dat is onrein.
-ocr page 124-
.\\.<r"n- «lood. Koperen slang.
IJS Moim verzoek aan K toni.
ven; ^ alzoo zult gij hun water voortbren-
HM uit ilp steenrots, en gij tuit de verga-
dering Ml hare boesten drenken.
K Toen imiu Mozes den Maf van voor
het aangezigt des HEKKEN, gelijk al»
Hij hem geboden bad.
1« Kn Moten en \\.ir u vergaderden ile
gemeente •oor de steenrots, t en hij zeide
tot hen : Hoort toch. gij wederspanuigen !
d zullen wij water voor ulieden uit deze
steenrots h ervoor brengen ?
II Toen biet\' .Moz.es zijne hand op, en
hij sloeg de steenrots tweemaal niet zij-
nen ntaf; * en er kwam veel water» uit.
zoodat de vergadering dronk, en hare
beesten.
1:! Derhalve zei de de J1KKKK tot Motet
en tot Aaron : " Omdat gijln-den Mij niet
geloofd hebt, dat mi Mij heiligde! voor
;de onzen der kinderen van Infaft, daar-
mii 7.u!t gtilieden deze gemeente niet in-
Ibrengen in het land, hetwelk Ik hun ge-
geven heb.
I 13 Hit zijn de wateren van Merlba.
\'daar de kinderen I*iaï\'i* inet den HKEKE
om gemis! hebben; en Hij werd aan
ben geheiligd.
| II Daarna zond Motet holen uit Kade»
tot den honing van Kdoui, welke zeiden:
h
Alzoo zegt uw broeder Israël ! O ij weet
al de moeitf. die on» mitmort i»;
!."> Dat onze vadera naar Egypte afge-
togen zijn, en wij in Egypte iele dagen
gewoond hebben; en dat de Egyptenaar!
aan ons in onze vaderen kwaad gedaan
hebben.
ir, Toen « riepen wij tot den HEEIiE. en
Hij hoorde onze slem, en Hij * zond renen
Engel, en Hij leidde ons uit Egypte; en
ziet, wij zijn te Kades, eene stitJ aan het
uiterste uwer laudpale.
17 Laat on» toch door uw land trekken ;
wij zullen niet trekken door drn akkrr,
noch door de wijngaarden, noch \'/.uilen
het water der putten niet drinken : wij
tullen den koninklijken weg gaan, wij
zullen uii t afwijken ter regter- noch ter
linkerband, totdat wij door uwe laudpa-
len zullen iretrokken zijn.
IS Doch Klom reide tot hem : Gij zult
door mij niet trekken, opdat ik niet
misschien met het zwaard uitga u te
ge moet!
1\'J T«»en zeiden de kinderen Israël» tot
hem : Wii zullen door den gebaande»
weg optrekken, en indien wij van uw-
water drinken, ik en mijn vee. zoo zal ik
desTelfs prijs daarvoor geven; ik zal al-
leenlijk, zonder iets anders, te voet door-
trekken.
2<i Doeh hij zeidc : Gij zult niet door-
trekken 1 In K tinto is hem tegemoet uit-
getrokken, met een zwaar volk, en met
eene sterke band.
21   Alzoo weigerde Kdom Israël toe te
laten door zijne lamlpnle te trekken;
daarom \' week Israël van hem af.
22  Toen reisden zij van Kaden; " en de
kinderen Icraëls kwamen, de ganseue
vrrgailering, aan den berg Hor.
23  De HEEUK nu sprak tot Mozes, en
tot Aaron, aan den herg Ui», aan de palc
van het tand van Kdom. zeggende i
21 Aaron zal tot zijne volken verzameld
wordeu, want hij zal niet komen in liet
land. hetwelk Ik aan de kinderen Israël»
gegeven heb, omdat gij lieden mijnen
mond wederspannig geweest zdjt bij de
wateren van Merllia.
26  » Neem Aaron, en Eleazar zijnen
zoon, en dor hen opklimmen tot den berg
Hor.
£<; En trek Aaron zijne kleederen uit,
en trek ze Eleazar zijnen zoon aan : want
Aaron zal verzameld worden, en daar
sterven.
27  Mozes nu deed, gelijk als de 11II II K
geboden had : want zij klommen tot op
I den berg Hor, voor deoogen der gansene
vergadering.
2s En Mozes trok Aaron zijne kleedc
ren uit, en hij trok ze zijnen zoon KleAzar
aan; " rn Aaron stierf aldaar, op de
hoogte diens berg». Toen kwam Mozes en
Eleazar van dien berg af.
29 Turn de gansebe vergadering zag,
dat Aaron overleden was, too beweenden
zij Aaron dertig dagen, het gansene huls
van Israël.
HOOFDSTUK 21.
los il.
III B.
IV K.in
i.l .
• In;\',
7- n
lu\'. tl
;- ül
ilrrn Tan hrn, r». I. Ilimr de
hulp .1. * Heer»* hrvwinam iln IsrafHstea
rn rorjjrs hunne raasden mei hunne itnlcn
uil. ». Het v.itk iiinrt t-n wordt iln«>r .
beten van nirign ilaagnsi g—traft, s. O» hi
berouw licvi\'i-lt G<n\\ erna koprrea steng «>p
Ir rigten, brlawndn d.it (raar, dte dVae slnac
Miizar, ».\'tii-tfn lou wnnlt\'n, 7. Vrrnchrid»»ne
toeten tn h.-t volk, la Hun lofiuung tfl
Beer voor n.t water, dut God hun tr
had, 17. !>.• [araèlleten varsorken sih<
koninv iler Aninrii-trn, i\'i-n\' doortngt door
ïijn Umi. 21 : hrtg-r— hun anwrignH wor.lt,
na n.\' InmrHrtm vnrrtaaa h.-n. nfcaniena
Og, den koning van Banna, Sn ni-mrn huitm
Innden In erfelyk brilt, 21.
ALS de Kanaatilct, ile koning van
llar.il. wonende tegen het zuiden,
bfcordr, dat Israël door drn wrg drr ver\'
sjiieders kwam, zoo streed hij tegen lt-
raël, en hij voerde eenige gevangenen uit
deuzelven gevankelijk weg.
9  Toen beloofde Israël den HEERE
eene gelofte, en Zeide : Indien Gij dit
volk geheel in mijne hand geeft, zoo zal
ik hunne sleden verbannen.
3   De HKKKE dan \\erhoorde de stem
van Israël, en gaf de KanaAnieten over
en hij vrrbande hen en hunne steden; en
hij noemde den naam dier plaats Ilorma.
4  Toen reisden zij van den berg Hor,
op den weg drr Scheifzee, dat zij om
het land der Edomieten heentogen ; doch
de ziel des volks werd verdrietig op
dezen weg.
ft En het volk sprak tegen God en tegen
Mozes : Wanrom hebt gij lieden ons doen
optrekken uit Egypte, opdat wij sterven
zouden in de/e woestijn ? want hier ii
geen I.tooiI, ook geen water, en ° onze
ziel walgt over dit Zeer ligte brood.
6  Toen \'• zond de IIKEHE vurige slnn
gen onder het volk. die beten het volk ;
en er stierf veel volk» van Israël.
7  Daarom kwam het volk tot Mozes, en
zij zeiden : Wij hebben gezondigd, omdat
wij tegen den HEEUE en legen u ge-
Eprokeu hebben i bid den HEBRE, dat
Hij deze slangen van ons wegneme. Toen
bnd Mozes voor het volk.
8  En de IIEEIÏE zeide tot Mozes
Maak u eene turige slang, en stel ze op
eene steng; en het zal geschieden, • dat
al wie gebeten is, als hij haar aanziet,
zoo zal hij leven*
11 \'i En Mozes maakte eene koperen
slang, en stelde zr op eene steng; en het
geschiedde, als eene slang iemand beet,
zoo zag hü de koperen smng aan, en hij
bleef levend.
10  \' Toen verreisden de kinderen Is*
raëls. en zij legerden zich tr Obotb.
11   Daarna reisden zij van i-Lntii, er
Irgerdcn zich aan de heuvelen van Aba-
rim in de woestijn, die tegenover Moab
is, tegen den opgang der zon.
12  Van daar reisden zij, eu legerden
. zich bij de beek Zered.
13  Van daar reisden zij, en legerden
\' zich aan deze zijde van de Arnon, welke
i in de woestijn is, uitgaande uit de land-
1 aleu drr Aumrieten ; ƒ vrant de Arnon
is de landpalf van Moab, tusscheu Moab
en tusscheu de Auiorieteu.
14  (Daarom wordt gezegd in het boek
\' van de oorlcgrn des HEEHEN : Tegen
•*. U.M
f IL ..r 1 K.
Nuiii. 27 1 V
2 2-1.
Il: 19.
<1 Num. Il f:
b 1 Cnr. I" \'*•
( liiirt. 11:18
.,i Nuiii. 33 .17
ƒ Higt. HiW.
-ocr page 125-
Hnlak roept llllraiu out 119
j.r».;l slaat Sihon en Og.
NUMKRI SS.
Waheb, in eenen wervelwind, rn tegen
Je beken Arnun,
Li Kn den atloop der beken, die xich
naar de xeletfenhrifl van Ar wendt, eu
leent aan de Undpate van Moab.)
lfi Kn van daar reUden t\\j naar BeSr.
Dit iï de pu\\ van welken de HKKKKtot
Mo ze* reide : Verzamel liet volk, zoo zal
Ik hun water Reven.
17 (Toen zong Israël dit lird : Spring
op, gij put! zingt daaraan bij beirte!
is Gij put, dien de vorsten gegr..ven
hebben, dien de edelen de* volks gedolven
hebbeu, door den wetgever, met hunne
staven.) Kn van de woestijn reisden z\'y
naar Mattana;
1!) Kn van Mattana tot NahalUM; en
van Nahaln\'1 tot lïamoth;
." Kn van liamoih tot bet dal, dat in
het veld van Moab is, aan de hoogte van
1\'isga, en dat tegen de wildernis ziet.
SI f Toen zont) Isno\'1 boden tot Sihon,
ien koning der Amoheten, zeggende :
22  Laat mij door uw land trekken.
k Wij zulleu niet afwijken in de akkers,
noch in de wijngaarden; wij zullen het
water\'der putten met driuken . wij zullen
op den k •ninkli.iken weg gaan, totdat wij
uwe landpale doorgetogen zijn.
23  • Poch Sihon li-t lirafil niet toe,
door zijne landpale door te trekken;
maar Sihon vergaderde al zijn volk, en
hij ging uit, Israël te gemoet, naar de
woestijn, en bij kwam te Jaliza, en
streed tegen Israël :
21 * Maar Israi\'l sloeg hem met de
scherpte des zwaard*, en \' nam run land
in erfelijke bezitting, van de Arnon af
tot de Jabbok toe, ••< tot aan de kinderen
Autraons : want de landpale der kinderen
Aiumons vhs vast.
2a » Alzoo nam Israë! al deze steden
in; en Israël woonde in ;.1 de steden der
Amorieten, te lietbon, en in al hare on-
derhoorige plaatsen.
2ii Want Heisbou was de stad van Si-
hon, den koning der Ainori.ton; en hjj
had gestreden tegen den vnrigen koning
der Moabieten, en bij bad al ziju land
uit zijne hand genomen, tot aan de
\\rnon.
27 Daarom zeggen zij, die spreekwoor*
den gebruiken : Komt tot llesbon; men
bon we eu bevestige de stad van Sihon!
2S Want er is een vuur uitgegaan uit
llesbon, eene vlam uit de stad van Sihon ;
zij heeft verleent Ar der Moabieten, e.t
de beeren der hoogte van de Arnon.
2!) Wee u, Moab! gij volk " Kamoz zijt
verloreu I hij heeft zijne zonen, die ont-
liepen, en zijne dochters indegevangenis
geleverd aan Sihon, den kouiugder Aoio-
rieten.
») Kn wij hebben hen nedergevetd!
llesbon is verloren lot Dibon (oe; eu wy
hebben hen verwoest tot No lat toe, welke
tot Médeba toe reikt.
31   Alzoo woonde Israël iu het land van
den Amoriet.
32  Daarna zond Mores om Jai\'zer te
verspieden; en zij namen bare onder-
hoorige plaatsen in; en hij dreef de Amo-
rieten, die er waren, uit de bezitting.
33  Toen wendden /.ij zich en trokken
op deo weg van itasan ; r en Of, de
koning van Itasao, ging uit hun te ge-
moet, bij en al zijn volk, tot den strijd,
iu Edrét
3-1 De UKKRK nu zeide tot Mozes :
Vrees hem niet; want Ik heb hem in uwe
hand gegeven, en al zijn volk, ook zijn
land ; eu <; gij zult hem doen, geluk als
gij Sihon, den koning der Amoriet en, die
te llesbon woonde, gedaan hebt.
\'4b Kn zij sloegen < hem, en zijne zonen,
en al zijn volk, alzoo dat hem niemand
overbleef; eo zij oauieo zijn land in
erfelijke bezitting.
HOOFDSTlK 22.
Balak. de Kun in? diT Moahirten. nntliirdt
Biteasn om >\\e Ismilletra tt- vloekea, «. 1.
Bilinui vmairt ilcrt Hiirr ml hg ilneii imn-t
«. De Heere verliieilt Ij..... !«• ffnsn, ia. Ba-
lak ontbledl hrm andermaal, waai-up de
Htm hem lunt gaan. ir,. De Engel dei II..-
n-n hui hem cnl >uil hebben ; ilmh ile nrlin
i treedt ter tarfe af en leet iirh oaderBileafl
! neder, 27. Bfleanu oogra worden geopend
,ii ii.-t dm Kni*t I, 3t : welke hem bestraft.
Hij bekent tune schold <-ii «il Wederkeeren,
3* 1>.\' mmtta l**t hem voeattrekkea, SS.
H.i\'.t\'r. lul BHrani ti- renwet rn (mlunïl
h-m in.\'t vi Ir eerbewgttagra, 3f. ; doek V»n
j Ven, M.
DAAHNA reisden de kinderen van Is-
rai\'1, en legerden zich in de vlakke
velden van Moab, aan deze zijde derJor
laan van Jericho.
2  Toen Balak, de zoon van Zippor, zag
al wat Israël aan de Amoricteu gedaan
ha 1;
3  Zoo vree«de Moab zeer voor het aan-
gezigt dezes volks, want het was veel ;
en Moab was beangstigd voor bet aan-
gezigt van de kinderen laraèla.
4   DerhaUe zeide Mo.ib lot de oudsten
der Midianieteii : Nu zal deze gemeente
oplikken al wat rondom ons is, geliik
de os de groente des velds oplikt. Te
dier tijd nu was Hnlak, de zoon van
Zippor, koning der Mua ieteti.
i> Die zond btHlen aan •• Ittleam, den
zoon van lieor, te Pet hor, hetwelk aan
de rivier is. in het land der kinderen zijn*
volks, om hem te roepen, zeggende : Zie,
er is eer. volk uit 1\'gypte getogen; zie,
het beeft het gezigt de» lands hi-dekl,
en het blijft liggen regt tegenover mij.
6  Kn nu, koiu toch, vervloek mij dit
volk, want liet is magtiger dan ik; mis*
I srbien zal ik het kunnen slaan, of zal
! het uit het land verdrijven : want ik
weef, dat, wieu gij zegent, die zal ge-
zeg\'-nd zijn, eo nien gij vervloekt, die
zal vervloekt zijn.
7  Toen gingen de oudsten der Moabie-
ten, en de oudsten der Midianieten, en
hadden den loon der waarzeggingen in
hunne hand; alzoo kwamen zij tot lü-
leam. en spraken tot hem de woorden
van Halak.
5  Hij dan zcide tot hen: Vernacht hier
! dezen nacht, zoo zal ik ulieden een
antwoord wcderbrengen, K**\'Ük als de
IIKKIIK tot mij zal gesproken hebben.
Toen bleven de vorsten der Moabieten
, bij mieain.
! t< Kn God kw\'aui tot llileam, rn zeide i
^ Wie ziju die mannen, die bij u zijn?
KI Toen zeide llileam tot God : l.alak,
! de zoon van Zippor, de koning der Moa-
: bieten, heeft beu tot oiij gezonden, :ey
gende :
11  Zie, er is een volk uit Kgynte geto-
Een, en het heeft het gezigt des lands
edekt; kom nu, vervloek liet mij; mie
schieu zal ik te*en hetzelve kunnen strij-
. den, of het uitdrijven.
12  Toen zeide God. tol l\'.ileam: Gü zult
met hen niet trekken; gij zult dat volk
niet vloeken, want bet is gezegend.
13  Toen stond llileam des morgens op,
en zeide tot de vorsten van Balak : Gaat
naar uw land, want de IIKKltK weigert
mij toe te laten met ulieden te gaan.
11 Zoo stomh n dan de vorsten der
Moabieten op, en kwamen tot llaluk, en
zij zeiden : Bileam heelt geweigerd met
ons te gaan.
|fi Doch ltalak voer nog voort vorsten
te zenden, meer en eerlijker, dan die wa-
reo;
16 Die tot Hlleaiu kwamen, en hem
zeideu : Alzoo zegt ltalak, de zoon van
Zippor : Laat u toch niet beletten tot mij
te komen!
-ocr page 126-
Ulleniii en Balak.
120 Iirni\'l te vloeken.
17 Want ik zal u zeer hoog vereeren,
en al wat gu tot mij zi ggen zult, «lat tal
ik \'In. ti : zoo kom toch, vervloek mi) dit
volk!
is Toen antwoordde BÜcam, en zeide
tnt de dienaren van Italak I h Wanneer
l\'alak mij zii» liuin vol ziUer en goud
gave, zoo vermout ik niet het bevel den
HEKKEN mijnm Gods te overtreden, om
te iluen klein of groot.
19  Kn nu, blijft itijliedeit tocb ook Uier
dezen naclit, opdat ik wet e, «at de
HEEUK tot mij verder spreken zal.
20  God nu kwam tot Bileam des nachts,
en zeide tut hem : Hewiüdie inanncnge-
komeii zijn, OW u te roepen. Ma op. Ka
met ben; en n»ii:ui« zult gij dat doen,
hetwelk Ik tot ti spreken zal.
21   Toen stond IMIeaiu dm morgein op,
en zadelde zijn ezelin, en bij trok been
met de vorsten VUB Slonk.
22  Doch dr toorn tan God werd ontsto-
ken, omdat hii heentoog; en de Knge!
den HEKKEN «telde zicli in den weg,
hem tol eene tegenpartij; hij nu reed
op zijne ezelin, en twee zijner jongeren
waren bij hem.
23  Dr f ezelin nu tas den Engel des
II KEKEN\' Maande in den weg, met zijn
uitgetrokken zwaard in zijne hand ;
daarom werk de eielin uit den weg, en
ging iu het veld. Toen «loeit Bileam de
ezelin, om dezelve naar den wrg te doen
wenden.
1 Maar .Ie Knjcel des HERREN stond
in een pad der wijngaarden, zijnde een
muur aan deze, en een muur aan gene
zn.de.
25 Toen de ezelin den Engel des HEK-
KEN zag. zoo klemde zij zicb zelve aan
den wand, en klemde llllrams voel aan
den wand ; daarom voer bij voort haar
daan.
I Toen ging de Engel de» REEREN
nog verder, en bij stond in eene entre
plaats, waar teen weje was om te wij-
ken ter refter* noch ter linkerhand.
57 Als de ezelin den Enge) des IIEE-
REN zag, zou leide zij zicb neder onder
Bileam . en de toorn van Bileam (intstak,
en hij sloeg de e/elin niet eenen stok.
2S De •\' HKERE nu opende den mond
Ier ezelin, die tot Bileam zeide : Wat
heb ik u gedaan, dat gy mij nu driemaal
geslagen hebt ?
39 Toen zeide Iltleaui tot de ezelin :
Omdat gij »-ii bespot hebt; och of ik een
zwaard in mijnt hand had! want ik zou
u nu dooden.
30  IV ezelin nu zeide tot Bileam : Hen
ik niet uwe ezelin, op welke gij gereden
hebt van toen af, dar gij mi>« hetr ge-
weeat ziit, tot op dezen dag? ben ik ooit
gewend geweest u alzoo te doen? Hu,
dan zeide : Neen !
31   Toen ontdekte de HEBRE de oogen
an Blteam, zoodat bij den Engel des
IIKEKKN zag, staande in den weg, en
zijn uitgetrokken zwaard in zijne band;
daarom neigde hij het hool\'d en boog
zich op zijn aatigrzigt.
32  Toen telde de Engel dea HEKKEN
tot hem : Waarom hebt gij uwe ezelin nu
driemaal geslagen? zie, ik ben uitgegaan
u tot rene tegenpartij, dewijl r deze weg
an mij afwijkt.
33  Maar de ezelin heeft mij gezien, en
zij is nu driemaal voor mijn aangezigt
geweken; indien zij voor mijn aangezigt
iet geweken ware, zekerlijk ik zoude
i nu ook gedood, en biar bü, het leven
behouden hebben.
34  Toen zeide Bileam tot den Knielde*
HEKKEN : Ik heb gezondigd, want ik
heb niet geweien, dat gij mij te gemoet
op dezen weg stondt; en nu, is het kwaad
in uwe oogrii. ik zal wederkeeren.
35  De Engel des BEKKEN nu zeide tot
Bileam i Ga heen met deze mannen;
maar alleenlijk dat woord, wat ik tot u
spreken zal, dat zult gii spreken. Alzoo
toog Bileam met de vorsten van Balak.
:« Als Balak hoorde, dat Bileam kwam,
zoo ging bij uit hem te grraort, tot de
stad der Moabieten, welke aan de land*
pnle van de Arnon ligt, die aan het ui-
tersie der landpalc is.
37 Kn Balak zeide tot Bileam : Heb ik
niet ernsleltjk tot u gezonden, om u te
roepen * waarom zijt gij niet tot mij ft**"
komen f kan ik u niet te regt vereeren*
:••• Toen zeide Biieam tot Balak : Zie,
ik ben tot n gekomen ; zal ik nu eciiigzins
iets kunnen spreken ? Het woord, hetwelk
God in mijnen mond leggpn zal, dat zal
ik spreken.
39 Kn Bileam ging met Balak ; en zij
kwamen te Kirjath-Huzzotb.
» Torn slagtte Balak runderen en
*cha]>en; en h\\j zond aan Blteam,
aan de vorsten, die bij hem waren.
41 Kn he* geschiedde des morgens, dat
Balak Bileam nam. en voerde hem op
de hoogten van Baal, dat hii van daar
zag bet uiterste des volks.
HOOFDSTUK 23.
Balak en BDeam offeren runderen en raaf
men, v». 1. God legt Bileam eenen segon ir
den mond over Israël, B; waarover flalnk
verstoord Ie, 11. 7.<\\ gaan niwr eene nnde
plant» om [urne! te vloeken, 13; en offeren
ook aldaar, U. God ontmoet Bileam wedt»
rn legt 1.....i i-enen nog irrno teren zegen
den mond, 1*. Hnlnk brengt Bileam op«
derde plaate, nlwa.-ir nj ook offeren, 27.
110EN zeide Bileam tot Balak : Bouw
mij hier zeven altaren, en bereid mij
hier zeven varren en zeven rammen.
2  Balak nu deed, gelijk als Bileam ge-
sproken had; en Balaken Bileam offerden
eenen var en eenen ram, op elk altaar.
3  Toen zeide Bileam tot Balak : Blijf
staau bij u-v brandoffrr, en ik zal heen\'
gaan, misschien zal de HKKKEmij tege-
moet komen; eu hetgeen Mij wijzen zat,
dat zal ik u bekend maken. Toen ging hij
op de hoogte.
4  Als God Bileam ontmoet was, zoo
zeide hij tot Hem : Zeven altaren heb ik
toegerigt, rn heb eenen \\ar en eenen ram
op elk altaar geofferd.
5  Toen leide de IIKERK het woord in
den nmnd van Bileam, en zeide : Keer
weder tot Balak, en spreek aldus.
6  Als hij »u tot hem wederkeerde, ziet,
zoo stond hij bij zijn brandoffer, hijen al
de vorsten der Moabieteu.
7  Toen hief hij zijne spreuk op, en
zeide : l\'it Syrië heeft mij Balak, de
koning der Moabirten, laten balen, van
het gebergte tegen het oosten, zeggende:
Kom, vervloek mij Jakob ! en kom,
scheld Israël!
s Wat zal ik vloeken, dien God niet
vloekt? en wat zal ik schelden, waar
de IIKEBE niet scheldt?
0 Want van de hoogte der steenrotsen
zie ik hem, en van de heuvelen aan-
schouw ik hein; ziet, " dat volk zal alleen
wonen, en het zal onder de Heidenen
niet gerekend worden.
10  Wie zal het stof van Jakob tellen?
en het getal, ja het vierde deel van
Israël? Mijne ziel sterve den dood der
opregten, en mijn uiterste zü gelijk bet
zijne!
11  Toen zeide Balak tot Bileam I Wat
bebt gij mij gedaan? Ik heb u genomen,
om mijne vijanden te vloeken, maar zie,
gij hebt ben doorgaans gezegend I
12  Htj nu antwoordde en zeide : Zal ik
dat niet waarnemen te spreken, wat de
UEERK in mynen mond gelegd heeft ?
13  Toen zeide Balak tot hein : Kom
toch met mij aan eene andereplaats, van
-ocr page 127-
waar gij licm tuit zien ; gij zult niet dan |
zyn einde zien, maar hem niet ganschelyk
zien; en vervloek hem mij van daar!
14  AIzoo ii.nu hij hem mede t<it het
veld Zoliin, op de hoogte van fisga; en
hij bouwde zeven altaren, en hij offerde
eenen var en eenen ram op elk altaar.
15  Toen zeide bij tot Italak : Blijfhier |
staan bij uw brandoffer, en ik zal Hem \\
aldaar nnrm. e-rti.
10 AU de HEEM Bileamontmoet was, :
\'• zoo leide Hij het woord in zijnen mond,
en Hij zei.ie i Keer weder tot Balak, en
spreek alzoo.
17 Toen hij lot hem kwam, ziet, zoo
stontl hij bü zijn brandoffer, en de vor-
sten der Moabieten bij hem. Unlak nu
zeitle tot hem : Wat beeft de HEERE
gesproken ?
Is Toen hief hij zijne spreuk op, en
zeide : Sta op, Balak, en hoor! neig uwe
ooren tot mij, gij zoon van Zipjwtr!
19 e liod is teem man, dat Hij liegen
zou, noch eens uiensehen kind, dat I:"l
Hem brrouwen zou J zon Hij het zeugen, \'
en niet doen ï of spreken, en niet besten-
di.r maken f
30 Zie, ik heb ontvangen te zegenen ;
dewijl Hij zegent, zoo zal ik het niet
keen\'ii.
21  \'I II ü schouwt niet aan de ongereg-
tigheid in Jakob, ook ziet HM niet aan
de boosheid in Israël. De HEERE, zijn
God, is met hem, en liet gek! ank des
konings is bij hem.
22    God heeft ben uit Egypte uit-
gevoerd ; • zijne krachten zyn als van
eenen eenhoorn.
!J Want er is geene tooverij tegen Ja*
koh, BOCfa waarzeggerij tegen Israël. \'IV
dezer ttfd zal van Jakob gezegd worden,
van Israël, wat liod gewrocht heelt.
\'4 Zie, het volk zal opstaan als een
oude leeuw, en het zal zien verheffen als
een leeuw; het zal zich niet nederleggcn,
totdat het den roof gegeten, en het bloed
der verslagenen gedronken zal hebben !
25  Toen zeide Balak tot lllleatn i Gij
zult het gan scholijk noch vloeken, noch
geenszins zefenen.
26  Doch Bileam antwoordde en zeide
tot Italak : Heb ik niet tot u gesproken,
zeggende : Al wat de IÏEEKE spreken
zal, dat z..l ik doen ?
7 Verder zeide Italak tot Bileam :
Kom toch, ik zal u aan eene andere
plaats luedenetiten ; misschien zal het
regt zijn in de oogen van dien GoJ, dat
gij het mij van daar vervloekt.
2?* Toen nam Italak Bileam mede tot
;le hoogte van I\'eor, die tegen de woestijn
ziet.
:!> En Bileam zeide tot Italak : Bouw
mij hier zeven nllaren, en bereid mij hier
zeven varren en zeven rammen.
30 Italak nu deed, gelijk als Ilileam
gezegd had; en hij offerde eenen var en
eenen ram op elk altaar.
HOOFDSTUK 24.
Bileam \\.....i (.. Il den •....;.[..! v.iti Israël,
n, l. llalak verwijt hem dSM handi-lwij», ;
10. Itil.Tttn vooroprlt, ilnt t\'r MBS «ter uit i
Jakoh Ma voortgaan rn een scepter uit
lamel
opkomen, en nn<lcr«< hoid.\'ne volken
/.il verdelgen, H. lïilemn en Itnlak schei- \'
dn, 25.
TOEN BflcMD. zng, dat het goed was \'
in de oogen des HEKKEN, dat hij ;
Israël zegende, zoo ging hij ditmaal niet !
heen, gelijk meermaal, tot de tooverij en,
maar hij stelde zijn aangezigt naar de
woestijn.
2   \\ls Itilcam zijne oogen ophief, en
Israël .\\lg, wonende naar zijne stammen,
zoo waa de Geest van God op bem.
3  En btj bief zijne spreuk op, en zeide\':
BtteAtn, de zoon van Beor, spreekt, en de ,
man, wien de oogen geopend zijn, spreekt!
4  De hoorder der redenen Gods spreekt,
die het gezlgt des Almagtigen ziet; die
verrukt wordt, en wien de oogen ontdekt
worden.
5  Hoe goed zijn uwe tenten, Jakob I
uwe woningen, Israël !
6  Gelijk de beken breiden zij zich uit,
aK de hoven aan de rivieren; deHEEBE
heeft ze geplant, als de sandelbooiuen, 1
als de cederbonmen aan het water.
7  Er zal water uit zijne emmeren:
vloeijen, en zijn zaad zal in vele watrren
zijn ; en zyn koning zal boven Agag ver-
heven worden, en zyn koningrijk zal
verhoogd worden.
S God heelt bem uit Egypte uitgevoerd, |
zijne krachten zijn als « van eenen cen^
hoorn ; hij zalde Heidenen, zijne vijanden, i
verteren, en hun gebeente breken, en met
zijne pitlen doorschieten.
9  *> Hij heeft zich gekromd, hij heeft
zich nedergelcgd, gelijk een leeuw, en als
een oude leeuw, wie zal bem doen op.
staan? too wie u zegent, die zij gezegend,
en vervloekt zij, wie u vervloekt!
10  Toen ontstak de toorn van Italak
tegen Ilileam, en hij sloeg zijne ban.ten
Kamen; en Balak zeide tot Ilileam : Ik
heb U geroepen, om mijne vijanden te
vloeken, maar zie, gij hebt hen nu
driemaal gedurig gezegend !
11   En nu, pak u weg naar uwe plaats!
Ik had gezegd, dat ik u hoog vereeren
Znu, maar zie, de IIEEltE heeft die eer
van u geweerd !
12  Toen zeide Ilileam tot Balak : neb
ik ook niet tot uwe boden, die gij tot mij
\'.iv.>u ii n hebt, gesproken, zeggende :
13  « Wanneer mij Balak zijn buis vol
liter en goud gaf, zoo kan ik het hevel
dei IiKKKEN niet overtreden, doende
goei of k"Bml uit mijn eijen hart ; wat
du IIEERE spreken zal, dat zal ik
spreken.
14  En nu, zie, k ga tot mijn volk :
kom, ik zal u raad geven, en zeggen wat
dit volk uw volk don zal in de laatste
dagen.
16  Toen hief hij zijne snreuk op, eu
zeide : Btleam, de zoon van itcor, spreekt,
en die man. «ien de oogen geopend zijn,
spreekt!
10 De hoorder der redenen Gods spreekt,
en die de wetenschap des Allerhoogsten
weet; die het gezigt des Almagtigen ziet,
ilie verrukt wordt, eh wien de oogen
ontdekt worden.
17  Ik zat hem zien, maar nu niet; ik
zal hem aanschouwen, maar niet nabij.
Er zal eene ster voortgaan uit Jakob,
en er zal een scepter uit Israël opko-
men; die zal de palen der Moabieten
verslaan, en zal al de kinderen van >eth
verstoren.
18  En Edom zal eene erfelijke bezit*
ting zijn ; en Sei\'r zal zijnen vijanden
eene erfelijke bezitting zijn; doch Israël
znl kracht doen.
19  \'\' En er zal i\'t\'n uit Jakob heersenen,
en hij zal de overigen uit de steden om-
brengen.
20  Toen hij de Amalekieten zag, zoo
hief hij zijne spreuk op, en zeide: Amalek
is de eersteling der Heidenen, maar /nu
uiterste is ten verderve !
21   Toen hij de Kenieten zag, zoo bief
hij zijne spreuk op, en zeide : Ewe wo-
ning is vast, en gy hebt uw nest in eene
steenrots gelegd.
22  Evenwel zal Kaïn verteerd worden,
totdat u Assur gevankelijk wegvoeren zal.
23  Voorts hief hij zijne spreuk op, eu
zeide : Och! wie zal leven, als God dit
doen zal!
2l En de schepen van den oever der
Chittcërs, die zullen Assur plagen, zij
zullen ook Ueber plagen; en hij zal ook
ten verderre z«,c.
,/ 3 S,n,i, - lt.
-ocr page 128-
Telling des volks
NUMKHJ 2b, 2f>.
122 Israëls hoererij te Sjftitn.
rrikt badilen en voor den norlo? resrhikt
waren, va. I. Trilint: van eiken
-i.nn in lui
bijconder, die van I.evi uitirrionderd, 5, en
van allen wiet elkander, SI ; onder wrlke bet
land Kanaan naar dr prootte en kleinle der
stammen bij het lot moest verdeeld worden,
52. Tellin? der Levieten 57 ; niemand he-
vimd lieh bij dele tcllin? tan hen, die in
de woestijn Sinii na hunnen uittugt geteld
waren, dan Juiua on Kalrb, 6.1.
HKT geschiedde nu na die plaag, dat
de DEERE sprak tot Mozes, en tot
Kleazar, den zoon van Aaron, den
j priester, ze.\'gende :
2   Neemt de som van de geheele ver-
gaderiug der kinderen Israëls op, " van
twintig jaren oud en daarboven, naar
het huis hunner vaderen, al wie ten
heire in Israël uittrekt.
3  Mozes dan en Kleazar, de priester,
spraken hen aan, in de vlakke velden
van Moab, aar. de Jurdaau van Jericho,
zeggende :
I   Dat men opntme van twintig jaren
oud en daarboven, * gelijk alsdellEKKK | \'• Nu
Mout gebuden liad, en den kinderen
Israëls, die uit Kgypteland uitgetogen
«uren.
25 Torn stond llileam op, en ring hem,
rii keerde weder tot zijne plaat». Balak
ging ook ziii.cn weg.
HOOFDSTUK 25.
Ilr latafttftaa pleiren te Sitt.m hoererij en
al\'.-\'.li-iij. v». 1. De Heere beveelt Molen de
a»nlejrr«\'r* hiervan om te hren~en, 4. flwil
hai .I..--II Zimri ra KmM, 7. God belooft
hem rti fijn gsslachl het priesterschap voor
altijd, 11. fiod beveelt ile Midtaniflcn uu
te t.vti\'n en te verslaan, 17.
EN n i-ra.! verbleef te Sittim, en het
volk begon te hoereren met dedoch-
tem «Ier Moabicten.
I, 2 \'• Kn zij noodigden bet volk tot dr
"., slagtoffercn harer goden; en het volk at,
en boog zich voor hare goden.
3 Als nu Israël zich koppelde aan
i. Baal-Pror , * ontstak de toorn de*
HEKKEN tegen Israël.
», 4 Kn de HEBRE zeide tot Mozes : <*
f. Neem al de hoofden des volks, en hang
IC den II! I IM tegen de zon, zoo zal de
hittigheid van des HEKKEN toorn ge-
keerd worden van Israël.
5 Toen lelde Mozes tot de regters van
Israël : Ken ieder doode zijne mannen,
<Jfe zich aan Haal-lVorgckoppcld hebben !
I 6 Kn ziet, een man uit de kinderen
Isra -1- kwam, en bragt eene Miilianietin
tot zijne broederen voor de oogen van
Mozes, en voor de oogen van de gansche
vergadering der kinderen Israëls, toen
zij waanden voor de deur van de tent
der /amenkoitist.
j 7 Toen PloebJU, de zoon van Eleazar,
den zoo» van Aaron, den priester, dat
1.1 zag, r zoo stond hij op uit het midden
jder vergadering, en nam eene spies in
! zijne hand;
\' 8 Kn lm ging den israëlietischen man
na in den hocreiiwinkcl, en doorstak hen
beiden, den isrnëlietischen man en de
vrouw, door hunnen buik. Toen werd
de plaag van over de kinderen Israëls
opgehouden.
9 f Degrnen nu, die aan de plaag stier-
ven, waren vier en twintig duizend.
! 10 Toen sprak de HEERE tot Mozes,
[zeggende :
j 11 Pinehas, de zoon van Eleazar, den
zoon van \\aron, den priester, beeft
mijne grimmigheid van over de kinderen
:. Israëls afgewend, dewijl hij ,</ mijnen
Ijver geiiverd heeft in het midden der-
zelve, zoodat l!.*i]r kinderen Israëls in
mijnen ijver niet vernield heb.
12  Daarom spreek : Zie, Ik « geef hem
mijn verbond des vredes.
13  Kn bij zal hebben, en zijn zaad na
hem, het verbond des eeuwigen priester-
doms, da trom dat hij voor zijnen God
Igeijverd, en verzoening gedaan heeft voor
ilc kinderen Israëls.
| 14 De uaam nu des verslagenen isra<"-
. lietischeii mans, die verstagen was met
de Miilianietin, was Zimri, de zoon van
\'Salu, een overste van een vaderlijk huis
ider Simeoiiieten.
! 15 Kn de naam der verslagene midia-
nietiseii* vrouw waj Kozhi, eene dochter
ivan Zur, die een hoofd was der volken
jvan een vaderlijk huis onder de Midia-
nieten.
i l\'l Verder sprak de IIKKItK tot Mozes,
\' zrggende :
17 Handel i vijandelijk met de Midia-
nieten, en versla hen :
; 1H Want zij lifbb*>n vijtndelijk * te^en
ulieden gehandeld door hunne listen, die
zij listig tegen u bedacht hebben in de
; zaak van l\'eor, en in de zaak van Kozbi,
ld« dochter van den overste der Midia-
nictcn, hunne zuster, die verslagen is,
(en dage der plaag, om de zaak van l\'eor.
HOOFDSTUK 26.
Telling der Israëlieten, die twintig jaren be-
,\'> Ituben i was de eerstgeborene van
Israël. I>e zonen van Hu ben waren i Ha-
i Hen. f. 9.
Bk. f, 13,
1 Kron. 3 l.
nocu, van u-elken was het geslacht der
llanocliietcn ; van I\'allu het geslacht der
Falluieten;
6  \\\'an Hezron bet geslacht der Ilezro*
nieten ; van Karmi het geslacht der
Karmieten,
7  Dit Kijn de geslachten der Uubenieten;
en hunne geteldcn waren drie en veertig
duizend zeven honderd e» dertig.
X In de zonen van i\'allu waren Elfab.
9 Kn de zonen van KUab waren Nc-
mutfl, en Dathan, en Abiram : <\' deze
Dathan en Abiram waren de geroepenen
der vergadering, die gekijf maakten tegen
Mozes en tegen Aaron, in de vergadering
van Ronds, als zij gekijf tegen den
HEKKFl maakten;
1" Kn de aarde haren mond opendeed,
en verslond hen met Kor ach, als die
vergadering stierf, toen bet vuur twee
honderd en vijftig manucn verteerde, en
werden tot een teeketi.
II   Maar de kinderea van Korach stier-
ven niet.
12  De zonen vau Simeon, naar hunne
geslachten : van Nemuël, het geslacht der
NYniuclieten; van Jam in het geslacht der
.lauunieten; vau Jacbiu bet geslacht der
Jaehinieten;
13  Van Zerah het geslacht der Zera-
hieteu ; van Saul het geslacht der Sau-
lieten.
14  Dat zijn de geslachten der Simeo*
nieten : twee en twintig duizend en twee
honderd.
15  De zonen van Gad, naar hunne gc-
slachten : van Zel\'on bet geslacht der
Zefonieten ; van Ifaggi het geslacht der
Haggieten; van Suni het geslacht der
^unieten;
)\'! Van Ozui het geslacht der Ozuieten ;
van Ileri het geslaciit der Herieten;
17 Van Arod het geslacht der Arodieten;
van Arëli bet ^eshtcht der Arélieten.
IS Dat zijn de geslachten der zonen
van Gad, naar hunne geleiden : veertig
duizend en vijl\' honderd.
l>\\ De zonen vau Juda waren Er en
\' hia\'i: r maar Kr en Onan stierven in
het land Kauaün.
20  Alzoo waren de zunen van Juda naar
hunne geslachten : van Sela het geslacht
der Selanieteu . vau 1\'ercz het geslacht
der 1\'erezieten ; vau Zernh het (•••slacht
der Zerahieten.
21  Y.u de zonen van j I\'erez waren : van
Hezron bet geslacht der Hezronjeten; van
Ilnuiul het geslacht der Ilaiuulieten.
d Nuni. |fi i.
/Gen. «f*.
-ocr page 129-
i de vlakke TttMl van Moab.
Telling der levieten. 131
\'22 Dat zijn de geslachten van Judn,
naar hunne getelden : zes en zeventig
duizend en vijf honderd.
\'.".• Pc y.....-ii van Issachar, naar hunne
_\'olachten, waren : van Tola liet gesla *ht
der I ui;, i-n ii; vau fuva het geslacht der
Punielen ;
-l Van Jasub het geslacht der Jasu-
bieten, van Siinron het geslacht der
Situmnieten.
SS Dat zijn de geslachten vnn Issachar,
naar hunne u\'i\'H\'I.\'m : sier en zestig dui-
zend pii drie honderd.
\'2f> De zonen van Zehuton, Daar hunne
geslachten, waren : van Sercd het ge-
slacht der kredieten , van Btofl liet ge-
slacht der Klonieten; van JnhUVl het
geslacht der Jah let1 liet en.
\'27 Dat zijn de geslachten der Zebulo-
nieten, naar hunne getelden : zestig dui-
zend en vijfhonderd.
2S De /onen van Jozef, naar hunne ge-
llacbten, waren M*iia«se en Klralm.
\'2\\> De zonen van Matiasse waren i y van
Machir het geslacht der M ach i riet en ;
Machir nu gewon liilead ; van Liilead
was het geslacht der (iilea<lieteu.
\'M) hit zijn de zonen van üilead: ra»
lezer liet geslacht der Jezcricien ; van
HeleW liet geslacht der Helekieten ;
.11 Tn ra* Asricl het geelaclit der As-
rielmteu ; en van Sechem het geslacht
der Sechciuieten ;
32 Kn ra* Semida het geslacht derSe*
int iaieten ; en rua Heler het geslacht der
Ileferieien.
SI i\' Doefa Zehtfead, de zoon van llefer.
had geene zonen, maar dochters; en de
nauien der dochteren van EettfeM wa-
ren i Machla en .Non, ilogla, Milka en
Tirza.
34 Dat zijn de geslachten van Manasse :
en hunne geteldeu waren twee en vijftig
duizend en zeven honderd.
3ó Dit zijn de zonen van Kfraim, naar
hunne geslachten : van Sutélah het ge*
slacht der Sutêlahieten; van ilecher het
geslacht der Kecherieten; van Tahan bet
geslacht der Tahanieten.
•n~> Kn dit zijn de zonen van Sutelab :
van 1\'r.ui het geslacht der Krauieten.
\'Si Dat zijn de geslachten der zonen van
Kfrat\'m, naar hunne getelden : twee e»
dertig duizend en vijl\' honderd. Hat zijn
de zonen van .lozrf naar hunne geslachten.
38 De zonen van Benjamin, naar hunne
geslachten : van Hela tiet ge-dacht der
Belaictcn; van Aabel het geslacht der
Asbelieten; van Aliiram het geslaciit der
Abtramieten;
ó\'.\' Van Setüfaiu het geslacht der Sufa-
mieten ; van Hu tam liet geslacht der II u-
famieteu.
1 Kn de zonen van Bela waren Ard
en Nnniuan : van Ard het geslacht der
Ardieten ; van Naaiuun het geslacht der
Naam ie ten.
41 Dat zijn de zonen van lïetijamin,
naar hunne geslachten; en liuune getel-
den wareu vijf en veertig duizend en zes
honderd.
i.\' Dit i\\\\\\\\ de zonen van Dan, uaar
hunne geslachten : van Suhaui het ge-
slacht der >uiiKini«\'t! n : dat zijn de ge-
slachten van Dan, uaar hunne geolacu-
ten.
43  Al de geslachten der Suhamieten,
naar hunne getelden, waren vier eu zes-
tig duizend en vier honderd,
44   De zonen van Aser, naar Imnne ge-
idaclitcti, waren : van luina het geslacht
der Iinnaieten; vnn Isvie het geslacht der
lsvietcn; van Jteria het geslacht der Be-
rtieten.
45  Van de zonen van Heria waren i
van lleber het geslacht der Heberieten;
van Malchiel het gesUcht der Malchië-
lieten.
I 48 Kn de naam der dochter van Aoer\'
van Serab.
| 47 Dat zijn de geslachten der zonen
, van Aser, naar hunne getelden : drie en;
I vijftig duizend en vier honderd.
[ 4s De zonen van Nafihali, naar hunne
I geslachten : van Jnbzct\'1 bet geslacht der|
JahzeClieten; van üuni het geslacht der
; (inmeten;
1\'J Van Jezer het geslacht der Jeze-
; rieten; van Sillein het geslacht der SiUe-
uiieten.
j M Dat zijn de geslachten van Nafihali,
naar hunne geslachten; en hunne grtel-
; den waren vijf en \\certig duizend en vier
honderd.
fil Dat zijn de getelden van de zonen
Isnïeii : /.es honderd een duizend, zeven
honderd cu dertig,
•v: Kn de HKKKK sprak tot Mozes,
I zeggende :
U Aan dezen zal het land uitgedeeld
- worden ter erfenis., naar het getal der
namen.
:>t < Aan degenen, die veel zijn, zult gij
hunne erfenis meerder maken, en aan
! hen, die weinig zijn, zult gij hunne er*
tciiis minder maken; aun een iegelijk
zal, naar zijne netelden, zijne erfenis
! ge-geven worden.
I U Het land nogtans zal k door het
] lot gedeeld worden; naar de namen der
Mammen hunner valeren sullen zij erven.
aü Naar het lot xal ellts erfenis gedeeld
\' worden, tusschen de velen en de weini-
! gen.
B7 \' Pit zijn nu de getelden van Levi,
! naar hunne iceslnclitcn : van Gerson het
I geslacht der üersonieteii; vnnKehnth het
, geslacht der Kelmthictrn ; van Mcrnri
j het geslacht der Mernricten.
[ M Dit zijn <le geslachten van I..". i :
het geslacht der Libnieien, het geslacht
1 der Hebronieten, het geslacht der Maeh-
, lieten, het geslacht der Musieten, het
| geslacht der Korachieten. Kn Kehath
gewon Amrniu.
| .>9 " Kn de naam der huisvrouw van
I Amrani was Joclrfbed, de doch*er vao
! I,evi. welke de huimrouw van l.eu
haarde in Kgyptc; en deze baarde aan
Am ram, \\.i.-- i. eu Mozes, en Mirjam,
hunne zuster.
60 En aan Aflron werden geboren Na-
dab en Abt hu, Kleit/ar en Ithainar.
Gl " Nadab nu eu Abihu waren gestor*
\' veu, toen zij vreemd vuur hragten voor
\\ het aangezigt des 1IKKKKN.
| il. Kn hunne geleiden waren drie en
| twintig duizend, al wat mannelijk is, van
i MN maand oud cn-daarboven: want de-
j ze werden niet geteld onder de kinderen
I Israels, omdat hun geene erfenis gegeven
werd onder de kinderen lararls.
68 Dat zijn de getelden van Mozes en
Klenzar, den priester, die de kinderen
Iinöll telden in de vlakke velden van
j Moah, aan de .lordanii \\an Jericho.
I til 1 ii onder dezen wn* niemand uit de
\' getelden van Mozes en Aarun, den pries-
I ter, als zij de kinderen lsiacls telden in
| de woestiin van >•:...
m ° Want de 11KKUK had van die ge*
i zegd, dat zij in de woestijn gewi»selyk
j zouden sterven; en er was niemand van
; ben overgeble.cn, dan Kaleb, de zoon
van Jefuuce, en Jozun, de zoon van Nun.
HOOFDSTUK 27.
De doekten vnn Stlafead rersoeken on «"ene
erve. vi. I. God ntn«t hunr v«Ttoek toe, 5,
«•n feaft hg den gelegenheid wette», omtrent
<l<- erüockten ea nö opeohssn in de erve
vnn ii\'iiinnil, ilic ïonili-r kimlcrt-n sterft, 8.
Mozes ontvangt van (",<m1 hevel ccni\'n berg
te li.-kliiiiin. 11. van dsar fai-t land Kanaan
te In /i. n, oui daarna te Mi-rven, mndrr in
bet land te koiin-n, 12 ; in. t Tenueldin? iler
redtrn waarom, 14. Muit\'* bidt God om een\'
i, H S8,
*. 3». 35.
. 10 5,6.
-ocr page 130-
121 Wet van het regt der erve.
II 2<                                            Wetten van offeranden
19  En stel hem voor het aangezigt ?an J. » C.
Elrazar, den priester, en voor het aan-
          ï*8*.
Erzigt der gansche vergadering; en geef
em bevel voor hunne oogen;
20  En leg op hem van uwe heerlijkheid,
npdat zij hooren, te weten de gansche
vergadering drr kiuderen [sralls. \'
21   En bij zal voor bet aangezigt van
Elrazar, den priester, staan, die voor
hein raad vragen zal, " naar de wijze van « Ex. z* »
uriru, voor het aangezigt des IIEEREN : 1-**. s \'
naar zijnen mond zullen zij uitgaan, en
naar zijnen mond zullen zij ingaan, lui,
en al de kinderen Israi\'ls met hem, en
de gansehe vergadering.
22  En Mozes deed. gelijk als de HEERE
hem geboden had : want bij naiu Jozua,
en stelde he n voor het aangezigt van
Eleazar, den priester, en voor het aan-
gezigt der gansene vergadering;
2a En hij lelde zijne handen op hem,
en gaf hem bevel; gelijk als de IIEERE
door de dienst van Mozes gesproken had.
HOOFDSTUK 2S.
WeUen over de offeranden op hepaafde tijden.
v«. 1 ; T.in het (taïflijkorhe lir»nd->ffer met
»py«- en drsnkuffer, \'t ; v.in het •.»>>! «toffer,
\'J : van dr nieuw f maand, 11 ; van het pascha,
16 i en van het pitikMertYeit, 26.
VERDER sprak de HEERE tOt Moaea,
zeggende :
2 Gebied den kinderen Israël*, en zeg
tot hen : Mij»\' offerande, mijne spijze
voor mijne vuurofferen. mijnen lieielii*
ken reuk, zult gij waarnemen, om Mij
te offeren op zijnen gezetten tijd.
\'< Kn gij zult tot hen zeggen i Dit is
het vunrotTer, hetwelk gij den IIEERE
offeren zult: "twee volkomene eenjarige • Ex. 293*
lammeren des daags, tot een gedurig
brandoffer.
4 Het eene lam zult gij bereiden des
morgens; en het andere lam zult gij bc*
reiden tusschen de twee avonden.
\'.* I Kn een tiende deel eener efa meel* *> Ex. lfi M
bloem ten e spijsoffer, gemengd met het
vierendeel van een -\' hin van eestooten olie. * ****• a \'
vromen leidsman voor het volk in ijjne plaats
te (rei-ril, 15. God hereeU Joiua te *rrkie-
irn en rorir het volk mrt nj»le-*ïin(* der
handen in *ijn nmtit te l»fve*tij*en, 18; het-
welk door Hotel wordt godun, 23.
vso
T
Kclftfead, drn \'ii.i:. vaU II\' St. 1\' n
zoon van Gilrad, d?n mon van Machir,
i\'.rn zoon van Manasse, onder de grslach*
ten van Manasse, den zoon van Jozef;
fen dit 7-üii de namen zijner dochteren :
, Machtu, N«a en Ilogla, en Milka, en
I Tirza);
| 2 En zij stonden voor het aangezigt
vaa Mozes, en voor het aangezigt van
Eleazar, den priester, en vo >t liet aange-
zigt tan de oversten, en van de eansche
vergadering, aan de .leur \\*n de tent
der zamenknmst, zeggende :
\'A Onze vader\'1 in gestorvru in de woed-
lijn, • en hij is niet geweest in het inid-
den van de vergadering dergrnen, die
zich tegen den HEERE vergaderd heb-
ben, in de vergadering v:.n Koraeh; maar
hij in in zijne zonde gestorven.» en liad
geene zonen.
4  Waarom zou de naam onzes vaders
uit het niiddeo van zijn geslacht wegge*
nomen worden, omdat hij «eenen zoon
heeft ? geef ons eene bezitting in het
uiidden der broederen van onzen vader.
."> En Mn/i . bragt hare regtzaak voor
het aansteller de» I1EEEEN.
fi Eb de HEERE sprak tot Mozes, zeg*
gende i
7 De dochteren van Zelafead spreken
regt : -\' gij zult baar gansrlirlijk geven
de bezitting eener erfenis, in het midden
van de broederen liaars vaders; en gij ,
zult de erfenis baars vaders op haar doen
komen.
5  Kn tot de kinderen Israi\'ls zult gij [
spreken, zeggende : Wanneer iemand \'
sterft, en grenen zoon beeft, zoo zult
gij zijne erfenis op zijne dochter doen ]
komen.
\'.» Kn indien bij geene doebter beeft,
zoo zult gij zijne erfenis aan zijne broe*
deren geven.
10  Indien hij nu :*ecne broederen beeft,
zoo zult gij zijne erfenis aan de broe-
deren zijns vaders geven.
11   Indien ook zijn vader geene broe* !
ders heeft, zoo zult gij zijne erfenis ge- \'
ven aan zijnen naastbestaande, die bem
dr naaste van zijn ge-dacht is, dat hij
het erfelijk bezit te. Hit zal den kinderen
Israels tot eene inzetting des regts /in.,
gelijk als de HEERE Mozes geboden
heeft.
12  « Daarna zeide de HEERE tot Mo-
zes : Klim op dezen berg Abarim, en zie
dat land, hetwelk Ik den kinderen Isra- I
J-I» gegeven heb.
I I Wanneer gij dat gezien zult hebben, :
dan zult gij tot uwe volken verzameld \'
worden, gij ook, gelijk ƒ als Uw broeder
Aft run verzameld geworden is :
M n Naardien gijlieden mijnen mond
wederapannlg ziit geweest in de woestijn
Zin, in d** twfaung der vergadering, kom !
Mij aan de wateren voor hunne oogen te ,
heiligen. Dat zijn de wateren van Me* \'
riba, van Kade*, in de woestijn Zin.
l.\'i Toen sprak Mozes tot den 1IEEIIK, ;
zeggende :
lfi Dat «Ie BEERE, I de God der geesten |
van alle vleescb, eenen man stelle over |
deze vergadering,
17  Die voor hun aangezigt uitga, en
die voor bun aan-.-ezigt inga, en die hen
uitleide, en die hen inleide; * opdat de
vergadering des IIKEKEN niet zij als
schapen, die geenen herder hebben,
18  Toen zeide de JIKKKE tot Mozes :
f Neem tot u Jozua, den zoon van Nun,
een* man, " in wien de Geest is; en leg ,
uwe hand op hem ;
. 16:1.
f» Het is het gedurig brandoffer, het-
d Bi
welk op den berg Smal ingesteld was tot \'
een* liefelijken reuk, een vuuroffer de»
HEERE.
7 En zijn drankoffer zal zijn het vic*
rendeel van een hin, voor het eene lam;
in het heiligdom zult gii het drankoffer
des sterken dranks den IIKEKK offeren.
B En het and»re lam zult gij bereiden
tussehen de twee avonden ; gelijk het
spijsoffer des morgens, rn geluk xün
drankoffer zult gij het bereiden, ten vuur*
offer des liefelijken reuks <len HEERE.
9  Maar op den sabbatdag twee votko-
mene eenjarige lammeren, en twee tien-
den meetbloem, ten spijsoffer, met olie
gemengl, mitsgaders zijn drankoffer.
10  Het is het brandoffer des sabbats
op eiken sabbat, boven het gedurig brand*
offer, en zijn drankoffer.
11   En in de beginselen uwer maanden
zult gij een brandoffer den IIEERE of-
fereu i twee jonge varren, en eenen raiu,
zeven volkomene eenjarige lammeren ;
12  Kn drie tit-udr-n uieelbloem ten spijs-
offer, met olie gemengd, tot den eenen
var; en twee tienden meelbloem ten
spijsoffer, met olie gemengd, tot den
eenen ram;
13  En tut elk een tiende deel meelbloem
ten spijsolTer. met olie gemengd, tot.het
eene lam : liet is een brandoffer tot
een\' liefelijke» reuk, een vuuroffer den
HEERE.
14  En hunne drankorTeren zullen zijn
de helft van een hin tot een\' var, en een
derde deel van eeii hin tot een\' ram, en
een vierendeel van een hin van wijn tot
een lam : dat is net brandoffer der nieuwe
maan in elke maand, naar de maanden
dea jaars.
. 90:12.
i. 20.12.
1.19:17.
. fl M.
l. t-M,
I Di\'ut.
n Drilt.
3:21.
S(:9.
-ocr page 131-
NUMERl 29.                der trompetten en der loofhutten. 19
tü\'lco. Het feest
, maand zult gij eene heilige zaïnenroe*
ping hebben, en \'• km zult uwe zielen
verootmoedigen : geen werk zult gij d<>en ;
S Maar gij zult brandoffer, ten liel\'elij-
ken reuk den HEKRK offeren : eenen
| jongen var, eenen ram, zeven eenjarige
j lammeren : « volkomen zullen zij u zijn;
9  En hun spijsoffer van meelbloem inrt
olie gemengd : drie tienden tot den var,
twee tienden tot den eenen ram;
10  Tot elk een tiende tot een lam, tot
die zeven lamineren toe;
11   Eenen geitenbok ten zondoffer; be-
halve het zondoffer der verzoeningen, en
het gedurig brandoffer, en zijn spijsoffer,
met hunne drankoiteren.
12   lusgeliiks op den vijftienden dag
dezer zevende maand, zult gij eene hei-
! lige zamenroeping hebben : geeu dieiist-
werk zult gn doen; maar leven dagen
, zult gij den MEERE een feest vieren.
13  En gij zult een brandoffer ten vuur-
offer offeren, ten liefelijken reuk den
HEERE : dertien jonge varren, twee
rammen, veertien eenjarige lammeren ;
zij zullen volkomen ziin;
14  En hun spijsoffer van meelbloem,
met olie gemengd : drie tieuden tot
eenen var. tot die dertien varren toe ;
i twee tieuden tot eenen ram, ouder die
! twee rammen ;
15  En tot elk een tiende tot een lam,
tot die veertien lammeren toe;
16  En eenen geitenbok ten zondoffer;
bebaKe het gedurig brandoffer, zijn spijs*
offer, en zijn drankoffer.
17  Daarna Op den tweeden dag : twaalf
jonge varren, twee rammen, veertien
] volkomene eenjarige lammeren ;
is En hun spijsoffer, en hunne drank-
offeren tot de varren, tot de rammen, en
tot de lammeren, in hun getal, naar de
I wijze;
| 1\'J En eenen geitenbok ten zoudoffer;
I behalve bet gedurig brandoffer, en zijn
spüsoffer, met huuue drankoff\'eren.
20  En op den derden dag : elf varren,
I twee rammen, veertien volkomene een-
jarige lammeren ;
21   En hunne *pij«offeren, en hunne
drankoff\'eren tot de varren, tot de rim-
men, eu tot de lammeren, in hun getal,
naar de wi ze;
22   Eu eet.en bok ten zondoffer; behalve
het gedurig brandoffer, en zijn Hpijsoffer,
en zijn drankoffer.
23  Verder op dflB vierden dag : tien
varren, twee rammen, veertien volko*
men eenjarige lammeren;
21 Hun spijsoffer, en hunne draukoffe*
reu tot de varren, tot de rammen, en tot
de lammeren, in hun getal, naar de wijze;
25  En eenen geitenbok ten zondoffer;
behalve liet gedurig brandoffer, zijn spijs*
otter, en zijn drankoffer.
26  En op den vijfden dag i negen var-
ren, twee rammen, en veertien volko-
ïuene eenjarige lammeren;
27  En bun npijsoffer, en hunne drank-
offeren tot de varren, tot de rammen, en
tot de lammeren, in hun getal, naar de
wijze;
23 En eenen bok ten zondoffer; behalve
het gedurig brandoffer, en zijn spijsoffer,
en zijn drankoffer.
29 Daarna op den zesden dag : acht var-
ren, twee rammen, veertien volkomene
eenjarige lammeren ;
3<) En hun spijsoffer, en bunne drank-
offeren tot de varren, tot de rammen, en
tot de lammeren, in hun getal, naar de
wij ze;
31   En eenen bok ten zondoffer; behalve
het gedurig brandoffer, zijn spijsoffer, en
zijne drankoff\'eren.
32  Kn op den zevendeu dag : zeven
varren, twee rammen, veertien volko-
mene eenjarige lammeren;
15  Daartoe tal een geitenbok ten zond-
offer den HEERE, boven het gedurig
brandoffer, bereid gorden, met hui
drankoffer.
16  • In in de eerste maand, op den
veertienden dag der maand, is liet pascha
den HKKKK.
1/ Eu op den vijftienden da* der zelve
maand is het feest; zeven dagen zullen
ongezuurde brocdm gegeten worde».
IS Op den /eersten dag zal eene heilige
zamenroeping zijn i geen dienstwerk /.uit
gij lieden doen .
19 Maar gij zult een vuuruffer ten
brandoffer den MEERE offeren : twee
jonge varren, en eenen ram, daartoe ze-
vcii eenjarige lammeren : volkomen zul-
len zü u /tin.
21) Kn hun spijsoffer zal zijn meelbloem
met olie gemengd; drie tienden tot een\'
var, en twee tienden tot een* ram zult
gij bereiden.
21  Tot elk zult gij een tiende deel be-
reiden tot een lam, tot lic zeven lam-
meren toe.
22  Daarna eenen bok ten zondoffer.
Om over ulieden verzoening te doen.
23  Behalve het morgen brandoffer, bet-
welk tot een gedurig brandoffer is, zult
gij deze dingen bereiden.
24  Achter volgens deze dingen zult gij
dei daags, zeven dagen lang, de spijze
des vuuroffers bereiden tot een* liefelijken
reuk den HEERE; boven dat gedurig
brandoffer zal bel bereid worden, met
zijn drankoffer.
26 Kn op den zevenden dag zult gij
eene heilige zamenroeping hebben : geen
dienstwerk zult gij doen.
26  Insgelijks op den dag der eerstelin*
f en, aU gij een nieuw spijsoffer deu
IKKItE zult offeren naar uwe weken,
zult gij eene heilige zamenroeping heb*
ben : geen dienstwerk zult gij doen.
27  Dan zult gij den IIEKUE een brand*
offer ten liefelijken reuk offeren : twee
jouge varren, eenen ram, zeven eenja-
rige lammeren;
23 En hun spijsoffer van weelbloem,
met olie gemengd : drie tienden tot eenen
var, twee tienden tot eenen ram;
29  Tot elk een tiende tot een lam, tot
die zeven lammeren toe;
30  Eenen geitenbok, om voor u ver-
zoening te doen.
31   Behalve liet gedurig brandoffer, en
-\'i\'n spüsoffer, zult gij ze bereiden : zij
zullen u volkomen zij» met hunne drank-
offeren.
HOOFDSTUK 29.
Wetten over ile offeranden ma hrt feeat de*
geklanka 11l-1 hl in.i- en lomlofler, va. I .
van tien venuenirnr»dai», 7; van het fee»t
der loofhutten gedurende de teven da^fu,
I.\'. Besluit, 99.
DESGELIJKS in de zevende maand,
op den eersten der maand, zult gij
eene heilige zamenroeping hebben; geen
dienstwerk zult gij doen : « liet zal u een
dag des geklankn zijn.
2  Dan zult gij een brandoffer, ten liefe-
lijken reuk, den HEERE bereiden : een\'
jongen var, een\' ram, zeven volkomene
eenjarige lammeren.
3  En hun spijsoffer van meelbloem, met
olie gemengd * drie tienden tot den var,
twee tienden tot den ram,
4  En een tiende tot een lam. tot die
zeven lammeren toe;
5  En eenen geitenbok ten zondoffer,
om over ulieden verzoening te doen;
6  Behalve het brandoffer der maand,
en zijn spijsoffer, en bet gedurig brand-
offer, en zijn spijsoffer, met hunne drank-
offeren, naar hunne wijze, ten liefelijken
reuk, ten vuuroffer den HEERE.
7  En op den tienden dezer zevende
-ocr page 132-
Strijd tcgi ,l de Midianieten.
198 Wetten ilrr gelofte.
NLMKKI Ji>. 31.
3a Kn liun Bpijaoffer, en hunne drank-
offeren tot de varren, tot de rammen, en
tot de lammeren, in hun getal, naar
iiunne wijze;
34 Kn eenen bok ten zondoffer, behalve
het gedurig brandoffer, zijn spijsoffer, en
/ii\'i drankoffer.
Ha Op. de» achtsten dag ,( zult gij een\'
Wbodldaghebbenl «een dienstwerk zult
gij doen.
\'M Eu gij zult een brandoffer ten vitur-
olTer offeren, ten liefelij ken reuk den
IIKKKK : reuen var, eenen ram, zeven
volkomeuc eenjarige lammeren;
37 Hun spijsoffer. en Inmiie dl*akofle-
reu tot den var, tot den ram, en tot de
lammeren, in min getal, naar de wijze;
3"* Ku eenen bok ten zondoffer; behalve
he gedurig brandoffer, en zijn spijsoffer,
en zijn draukotler.
3!) Deze dingen zult gij den IIKKKK
Joen op uwe gezette hoogteden; behalve
uwe geloften, en uwc vrijwillige offeren,
met uwe brandolïeren, en met uwe spijs-
offereu, en niet uwc drankolieren, en
met uwe datikofferen.
i\'i Kn Mozes sprak tot d- kinderen
Israels, naar al wat de ill.il;!. .Nlozes
re boden had.
HOOFDSTUK 30.
Wetten ssarsswdii ile retaftew, ?.\'.|.«n door
een* man. \\». 1, door •.....s doehter, 3, gr-
verUteM Trouw, 9. Besluit,\'lS.
I7VN Motet sprak tot de hoofden der
J stammen van de kinderen l*r«cls,
zeggende : Dit is de zaak, die de IIKKHK
geboden beeft :
2  " Wanneer een man den IIKKKK
eene gelofte zul beloofd, of oenen eeil zal
gezworen hebben, zijne ziel met eene
verbiudieuis verbindende, zijn Woord-zal
tiU niet ontheiligen : naar alles, wat uit
zijn\' mnud gegaan is, zal hij doen.
3  Maar als eene vrouw den IIKKKK
eene gelofte zal beloofd hebben, en zich
uiet eene verbindtenis in het huis baars
vaders m hare jongheid zal verbonden
hebben;
4  Ku haar vader hare gelofte, en hare
verbindtenis, waarmede zij hare ziel ver-
bonden heelt, zal hoorcii, en haar vader
tegen haar zal stilzwijgen, zoo zullen al
hare geloften bestaan, en alle vcrbindte-
nis, waarmede zij hare ziel verbonden
beeft, zal bestaan.
5  Maar indien haar vader dat zal lm •
ken, tin dage als hij liet hoort, al hare
geloften en hare verbindtenisnen, waar-
mede zij hare ziel verbonden heeft, zul-
len niet bestaan; maar de IIKKKK zal het
naar vergeven, want haar valer beeft ze
aaar doen breken.
tl Doch indien zij immers eenen m;tn
beeft, en hare geloften op haar zijn, of
Ie uitspraak harer lippen, waarmede zij
aare ziel verbonden beeft;
7 Ku haar inau dat zal hooren, en ten
lage als hij het hoort, tegen haar zul stil-
twijgen, zoo zullen hare geloften bestaan,
*u hare verbindtenissen, waarmede zij
iare ziel verbonden heeft, zullen be-
itaan.
H Maar indien haar man ten dage, alt
:iij het hoorde, dat zal breken, eu hare
(elnfte, die op haar was, zal te niet ma-
ten, mitsgaders de uitspraak harer lip*
irii. waarmede zij bare ziel verhouden
heeft, zoo zal het de IIKKKK baar ver-
Itven.
i( Aangaande de geloft" eener weduwe,
>f eener verstootene : alles, waarmede zij
iare ziel verbonden heeft, zal over baar
bestaan.
10 Maar indien zij ten huize liaars
nans gelofte gedaan beeft, of net eenen
?ed door verbindtenis bare ziel verbou-
len beeft;
11 Kn baar man dat gehoord, en tegen
haar stil zal gezwegen hebben, dat niet
brekende; zoo zullen al hare geloften be-
staan, mitsgaders alle verbindtenis, waar-
mede tij bare ziel verbonden heeft, tal
bestaan.
1.\' Maar indien haar man die dingen
gnnechelUk te niet maakt, ten dage als
bij het hoort, niets van al wat uil bare
lippen gegaan is, van bare gelofte, eu van
de rerwndtenia harer ziel, zal bestaan;
haar man heeft ze te met gemaakt, eu
de IIKKKK zal het haar vergeven.
13 Alle gelofte, eu allen eed der ver-
bindteuis, om de ziel te verootmoedigen,
die zal baar man bevestigen, of die zal
baar man te niet maken.
II Maar zoo haar man tegen haar van
dag tot dag ganselielijk stilzwijgt, zoo
bevestigt bij al bare geloften, of al bare
verbindtenissen, dewelke op baar tijn ;
hij heeft ze bevestigd, omdat bij tegen
haar stilgezwcgen heeft, ten dage als int
het hoorde.
10 Docfa zoo hij ze ganschelijk te niet
maken zal, nadat hij bet gehoord zal heb-
ben, zoo tal M\' hare ongeregtigheid dra-
gen.
l(i Da\' zijn de inzettuifren, die de
UKKHK Mozes geboden beeft, tusbchen
een\' man en zijne huisvrouw, lussclien
een\' vader en zijne dochter, lijnde jn
hare jongheid, ten huize naars vaders.
HOOFDSTUK 31.
Hi\'V t aan ds Israëlieten nm krijg te roeren
tegen <l«- Midianieten, v«. 1, met i-t\'D IsgCf
van twaalf duizend man en Fnnh.i-. den
toon van Eleaaar, 4. Hetzelve overwint .Ie
Midianieten, ~ \\ keert weder met de gevan-
genen en den buit. 12; wordt van Moie»
berispt over betee U het mi-dreven had,
14, en bevolen hetgeen h\'t ilinn HMMSJt, 17.
Wet over de Vrrtteeling Van den buit, 20.
I\'itvoering der wel en de ioiii van den buit,
31. Het deel de» Meeren, dat voor de ]>rie—
tent! Levieten *>., 41. OfferanJ
jAiS
Iti-
... de
rilt tot gedarhtei
ten des lege]
bewaard, B4.
EN de IIKKKK sprak tot Mozes, teg-
gende :
2 " Neem de wraak der kinderen Israels
van de Midiauieten; \'• daarna zult gij
verzameld worden tot uwe volken.
:t Mozes «I.ui sprak tot het volk, ie*-
gende : Dat zich mannen uit u ten strijde
toerusten, en dat zij tegen de Midianie*
ren zijn, om de wraak des DEKKEN te
doen aan de Midianieten.
! Van eiken stam onder alle stammen
Isracls zult gij een duizend ten strijde
zenden.
.\'» Alzoo werden geleverd uit de dui-
zenden van Israël, duizend van eiken
stam, twaalf duizend toegerusten ten
strijde.
6  En Mozes zond Ucn ten strijde, dui-
zend van eiken stam, heu en 1\'tuehas,
den zoon van Eluazar, den priester, ten
strijde, met de heilige vaten, eu de trow
petten des geklanks in zijne ha\'id.
7  En tij streden legen de Midianieten,
gelijk als de IIKKKK Mozes geboden had,
en zii doodden al wat mannelijk was.
B Daartoe doodden zij boven hunne ver-
•dagenen, de koningen der Midianieten,
i Evi, en lleketn, en Zur, en Uur, en
Reba, vijf koningen der .Midianieten;
ook doodden zi) met bet zwaard Kileaui,
den zoon van Heor.
!» Maar da kinderen Israids namen de
vrouwen der Midianieten, en hunue kin-
derkens gevangen; tij roofden ook al
hunne beesten, en al bun vee, en al hun
vermogen.
M Voorts al hunne steden met hunne
woonplaatsen, m al hunne burgen ver-
brandden zij inet vuur.
-ocr page 133-
Verdeeling van den                                                  NUMERI 32.                                     buit der Midianieten. 12"
lt \'\' l ii zij namen al den roof, en al
<>n buit, van nirnacbeu en van beesten.
12  Daarna bruten zij de gevangenen,
en den buit, en ileii roof, tot Mozes, en tot
Eleazar, den priester, en tot de vcrgade*
ring der kinderen lerat\'ls, in liet leger,
in de vlakke velden van Moab, dewelke
zijn aan de .fonlaau van Jericbo.
13  Maar Moze* en EleAzar, de priester,
en alle oversten der vergadering, gingen
uit bun te gemoet, tot buiten voor tiet
leger.
11 El) Mozes werd grootelijks ver-
toornd tegen de bevelhebbers dea heirs,
de lioofdlieden der duizenden» en de
hoofdlieden der bonderden, die uit deu
stryd van dien oorlog kwamen.
15  En Mozes zeide tot hen : Hebt gü
dan alle vrouwen laten leveu?
16  Ziet, deze waren, door • den raad
van Kflenm, den kinderen Israi\'Is, om
oorzake der overtreding tegen den
HEEKE te geven, in de zaak van l\'eor;
waardoor die plaag werd ouder de verga-
dering des HEBREN.
17  J Nu dan, dnndt al wat mannelijk is
onder de kinderkens; endoudt alle vrouw,
die door bijliggiiif; des mans eenen man
bekend heeft.
IS Poch al de kinderen van vrouwelijk
geslacht, die de bijligging des mans niet
bekend hebben, laat voor ulieden leven.
1\'J En gij lieden legert u builen het
leger zeven dagen; een ieder, die eenen
itii\'NM\'ii gedood, en een ieder, die eenen
verslagene zult aangeroerd hebben, zult
u op den derden dag en op den zevenden
dag ontzondigen, gij en uwe gevangenen.
20  Ook zult gy alle kleeding, en alle
gereedschap van vellen, en alle gcitcn-
haren werk, en alle gereedschap van
hout, ontzondigen.
21   En Eleazar, de priester, zeide tot de
krijgslieden, die tot dien strijd getogen
waren \\ Pit is de inzetting der wet, die
de HEERE Mozes geboden heeft.
22  Alleen het goud en het zilver, het
koper, bet ijzer, het tin en het lood;
23  Alle ding, dat het vuur lijdt, zult
gü door het vuur laten doorgaan, dat het
rein worde : evenwel zal het f door het
water der afzondering ontzoudigd wor-
den; maar al wat het vuur niet lijdt, zult
gij door het water laten doorgaan.
2t tïij zult ook uwe klederen op den ze-
venden dag wasschen, dat gij rein wordt;
en daarna zult gij in liet leger komen,
i Venier sprak de HEERE tot Mozes,
zeggende :
2\'i Neem op de som van den buit der
gevangenen, van menschen en van bees-
ten; gij en Eleazar, de priester, en de
hoofden van de vaderen der vergndering.
27 En * deel den buit in twee heltten,
tusiehen degenen, die den strijd aange-
gre;en hebhen, die tot den krijg uitge-
gann zijn, en tusschen de gansene verga*
dering.
2S Paarna zult gij eene schatting voor
den HEERE heffen, van de oorlogsman-
nen, die tot dezen krijg uitgetogen zijn,
van uu\' honderd eene ziel, uit de men-
schen, en uit de runderen, en uit de
ezelen, en uit de schapen.
29 Van hunne helft zult gij het nemen,
en den priester Eleazar geven tot eene
heffing des HEBREN.
3" Maar van de helft der kinderen Is-
rai\'ls zult gij eenen gevangene van vijf-
tig nemen uit de meiiscben, uit de run-
deren, uit de ezelen, en uit de schapen,
uit al de beesten; en gij zult ze aan de
Levieten geven, die de wacht van den
tabernakel des HEBREN waarnemen.
31  Eu Mozes en Eleazar, de priester,
deden, gelijk als de HEERE Mozes ge-
boden bad.
32  De buit nu, het overschot van den
roof, dat het krijgsvolk geroofd had, was
zes honderd vijf en zeventig duizend
schapen;
33  En twee en zeventig duizend run-
deren ;
34  En een en zestig duizend ezelen;
35  En der menschen zielen, uit de
vrouwen, die geene hijligging des mans
bekend hadden, alle zielen waren twee
en dertig duizend.
3\'i Eu de helft, te treten het deel der-
genen, die tot dezen krüg uitgetogen
waren, was in getal drie honderd zeven
en dertig duizend en vijf honderd scha*
pen.
87 En de schatting voorden HEERE
van schapen was zes honderd vijf en l
zeventig.
3M En de runderen waren zes en dertig!
duizend, en hunue schatting voor den
HEERE twee en zeventig.
3!t En de ezelen waren dertig duizend
en vijf honderd; en hunne schatting voor I
den HEERE was een en zestig.
4ii En der menschen zielen waren zes-j
tien duizend; en hunne schatting voor
den HEEKE twee en dertig zielen.
41  » En Md/i\'* gaf Ele&zar, den pries-j
ter, de schatting van de helling des
HEEREN, gelijk als de HEEKE Mozes\'
geboden had.
42  En van de helft derkinderen Israi\'ls, i
welke Mozes afgcieeld had, van de man* j
nen, die gestreden hadden;
43  (Het halve deel nu der vergadering
was, uit de schapen, drie honderd zeven
en dertig duizend en vijf honderd;
44  En de runderen waren zes en dertig
duizend;
45  En de ezelen dertig duizend en vijf;
honderd;
4fi En der uieneehen zielen zestien dui-!
zend 0
47 Van die helft der kinderen Isnu\'Is
nam Mozes eenen gevangene uit vijftig.;
van menschen en van beesten; en hij
gaf ze aan de Levieten, die de wacht van
den tabernakel des HEEREN waarna\'
uien, gelijk als de HEERE Mozes gebo-
den had.
4S Toen traden tot Mozes de bevelheb*
bers, die over de duizenden des heirs
waren, de hoofdlieden der duizenden,
en de hoofdlieden der honderden;
49 En zij zeiden tot Mozes : Uwe
knechten hebben opgenomen de som der
krijgslieden, die ouder ouze hand ge-
weest zijn; en uit ons ontbreekt niet
een man.
511 Daarom hebben wn eene offerande
des HEEKEN gebragt, een ieder wat hij
gekregen beeft, een gouden vat, eene
keten, of een\' armring, een\' vingerring,
een\' oorring, of een\' afhangen den gordel,
om voor onze zielen verzoening te doen
voor het aangezjgt des HEEKEN.
51  Zoo nnm Mozes en Eleazar, de pries-
ter, van hen het goud, alle welgewrochte
vaten.
52  En al het goud der hefting, dat zij
den HEEKE offerden, was zestien dui-
zend zeven honderd en vijftig sikkelen,
van de hoofdlieden der duizenden, en van
de hoofdlieden der honderden.
53  Aangaande de krijgslieden, een iege-
lÜk had k geroofd voor zich telven.
            * I).-ut. ai U.
51 Zoo nam Mozes en Eleazar, de
priester, dat goud VI .0 de hoofdlieden
der duizenden en der houderden, en zij
bragten het in de tent der ziimenkomst.
ter gedachtenis voor de kinderen Israè\'la,
voor het aangezigt des HEEKEN.
HOOFDSTUK 32.
De rtunmen van Ruben n Gad vanoakm* met
ndnm van HOM*, »i« hun erfdeel te ont-
vingt-ii aan daas tijde van de Jonlaan, vs.
1. i:. i-i hi-straft hij hen Htreug, 6, maar
-ocr page 134-
en Gad verz >eken hun erfdeel.
i-N De stammen van Ruben
aan gene zijde der Jurdaan, en verder
heen, als onze erfenis ons toegekomen
zal zijn aan deze zijde der Jordaan, te-
gen den opgang.
\'Jti Tuen zeide Mozes tot hen : Indien
gn deze zaak doen zult. indien gij u voor
net aangezigt des HEKKEN zult toerusten
teu strijde,
31 En een ieder van u, die toegerust is,
over de Jurdaan zal trekken voor betaan-
gezigt des HEKKEN, totdat Hij zijne
vijanden voor zijn aangezigt uit debezit-
ting zal verdreven hebbeu.
22 En het land voor het aangezigt des
HEKKEN te oudergebragt zij; Zou zult
gij daarna wederkeereu, en onschuldig
zijn mor den HEKKK cu voor Israël,
eu dit land zal u ter bezitting zijn voor
het aangezigt des HEEKEN.
Zi Indien gij daarentegen alzoo niet
zult doen. ziet, zuo hebt gij tegen den
HKKKE gezondigd; doch gij zult uwe
zonde gewaar wurden, al» zij u vinden zall
24 Houwt u steden voor uwe kinderen,
en kooijen voor uwe schapen; en doet,
wat tut uwen mond uitgegaan is.
•Ji Toen spraken de kinderen van Gad
en de kin leren vau Kuben tot Mozes,
zeggende : Uwe knechten zullen doen,
gelijk als mijn heer gebiedt.
l\'ij Unze kinderen, onze vrouwen, onze
have eu al onze beesten zullen aldaar zijn
iu de steden vau lillend;
27 Maar uwe kuecnteu zullen overtrek*
keu, al wie ten beire toegerust *-. voor
het aaugezigt des 11 KEKEN tot den
strijd, gelijk als mijn heer gesproken
heelt.
is c Toen gebood Mozes, hunnenthalve,
den priester Kleazar, en Jozua, den zoon
van N un, en den hooiden der vaderen
vau de stammen der kinderen Israëls;
•Ji) En Mozes reide tot beu : Indien de
kimlereu van Gal, eu de kinderen van
Kuben, met ulieden over de Jordaan
zullen trekken, een ieder, die toegerust is
teu oorlog, voor het aangezigt des 1IEK-
KKN, als het land voor uw aaugezigt zal
te uudergebragt zijn; zoo zult gij hun
het land Gilead ter bezitting geven.
au Maar indien zij met toegerust met
u zullen overtrekken, zuo zullen zij tot
bezitters gesteld worden in het midden
van ulieden in het land Kanaan.
ai En de kinderen van Gad eu de kin-
deren van Ruben antwuordden, zeggen-
de : Wat de HEKHE tot uwe knechten
gesprokeu heelt, zullen v\\i> alzoo doen.
3. Wij zullen toegerust overtrekkeu
voor bet aangezigt des HEKKEN naar
het land Kanaan; en de bezitting ouzer
erfenis zullcu wij hebben aan deze zijde
der Jordaan.
33  il Alzoo gaf Mozes hunlieden, den
kinderen van Gad, eu de kinderen van
Kubeu, en den halven Mam van Manasse,
deu zoon van Jozef, het koningrijk van
S;hon, koning der Auiorieten, en het ko-
ningrijk van t)g, koning vau i>a*an ; het
land met de steden van hetzelve in de
landpalen, de steden des lauds rondom.
34  En de kindereu van Gad bouwden
Dibon, en Atarótli. en Aroex,
35  En Atrutli-Solau, en Jaëzer, en
Jugbeha,
3(> Eu Betb-Nimra, en lleth-Uaran,
vaste stcdeu en schaapskooi eu.
37 Eu de kinderen vau Kuben bouwden
Hezbou, en Eleale, en Kirjathaiui,
En Nebo, en ltaal-Meon, veranderd
zijnde van naam, eu Sibina; enzgnoein-
den de namen der steden, die zij bouw-
den, met andere naiuen.
39 • En de kinderen van Hachir, den
zoon vau Mauassc, gingen naar Gilead,
en namen dat iu, eu zij verdreven de
Auiorieten, die daarin waren, uit de be-
zitting.
op hunne lirtoftr van «trijdernooten hunner
lirtu\'ilrri\'n Ii\' tutli n iijn in ICuun, tot ili\'
ten iinilrilirt*ni;iii^ dra 1*o<1j, verkrijgen nj
ottiliT ilïe TiMirwa-Vtlt\', peiutvnM-happctijk
tni-t "len hilu\'n itaiu van Muwh\', hunne
begern?, 16.
dk;
kinderen van Kuben nu hadden
veel vee, en de kindereu van Gad
iiaddeii mugtig veel; en ztj bezagen bet
tan-i van JHivcr, eu liet land van Gilead,
en ziet, deze plaats was eene plaats vuur
vee.
2  Zoo kwamen de kinderen van Gad en
de kinderen vim Uu beu, cu spraken tot
Mozes, cu tot Eleazar, den priester, en
tut de uversteu der vergadering, zeg*
Kende l
3  Aiar\'ilh, en Dibon, en Jaëzcr, eu
Nimra, en I lesbon, eu Eleale, en Sche-
baiii, eu Nebo. en llchou ,
. ! Dit land, hetwelk de 1IKEKE voor bet
aange/igt der verga imn,- van Israël ge-
«U|ffii beeft, is een land voor vee; en
uwe knechten bebbeu vee.
5  Viiurts zeiden zij : Iudien wij genade
in uwe uogcii geumden bebbeu, dat dit-
zelve land aau uwe kneebten gegeven
worde tul eene bezitting; ra due ons
□iet trekken o*er de Jordaan.
6  Maar Mozes zeide tot de kinderen
van Gad en tot de kinderen van Kuben:
Zullen uwe broeders ten strijde gaau, eu
zult gij lieden hier blijven?
7  Waarom toch zult gü bet ban der
; kinderen 1 sraëls lurken, dat zij niet
overtrekken naar het land, dat de 1IKEUE
i hun gegeven heeft ?
H Zoo iledeu uwe vaders, als ik ben
1S.S.
Deut.
van o Kades-Itaruéa zond, om dit land
te bezien.
j 9 Als zij opgekomen waren tot aan liet
dal Eskol, eu dit land bezagen, zoo bra-
ken zij het hart der kinderen Israëls,
dat sü niet gingen naar bet land, dat de
I1EKKK min gegeven bad.
in Toen ontstak de toorn des IIKE-
ItKN ten zclvcu dage, en Hij zwoer,
zeggende:
i Nihil. Uitt, 11 <• Indien deze mannen, die uit
D.ut. 1 3^. Egypte opgetogen zijn, van twintig jaren
oud en daarboven, bet land zullen zieu,
dat Ik Abraham, Izak eu Jakob gezwu-
ren heb! want zij bebbeu uiet volaard
Mij na Ie volgen:
1\'J Behalve Kaleb, de zoon van Je-
fiiiine, den Keimiet, en Jozua, de zoon
van Nut] : waut zij bebbeu volbard den
Hl-rilt!: na te vutgeu.
I.) Altoo ontstak des I1K1 KIN toorn
{tegen Israël, eu Hij deed heuouizwerven
iu de woesiijn, veertig jaren, tutdat ver-
teer d was bet gansene geslacht, hetwelk
gedaan bad. wat kwaad was in de uugen
des HEKKEN.
14  En ziet, gij lieden zijt opgestaan in
stede van uwe vaderen, eene menigte van
zondige metiscben, om de hittigbeid van
des HEKKEN toorn teyen Israël te ver-
meerde ren.
15  Wautieer gij vnn achter Ilem u zult
afkeereu, zoo zal Hij wijders voortvaren
bet te laten In de woestijn; eügijzultal
dit tolk verderven.
16  Toen traden zij toe tot hein, en zei-
den : Wij tullen hier schaapskooi]en bou-
wen voor ons vee, eu stedcu voor onze
kinderen.
17  Maar wij zelven zullen ons toerus-
ten, haastende voor het aangezigt der
kiuderen Israëls, totdat wi\\) beu aan
hunne plaats zullen gebragt hebben; en
,ouze kindereu r. .Hen blijven in de vaste
ste<len, van wege de inwoners des lands.
18  Wij zullen niet wederkeereu tot
onze buizen, totdat zich de kinderen
Israëls tot erfelijke bezitters zullcu ge-
ateld hebben, een ieder van zijne erfenis.
1\'J Want wij zullen ma hen nieterven
d II. ut. 3 U
Joi. WA
SI
-ocr page 135-
[.ra Mi optogten                                                       NUMERI 33.                                                  en legeringen. 12»
25 En xij verreisden van Harada, en I
legerden zich in Makhelöth.
\'26 En zij verreisden van Makhelöth, en
legerden zich in Tachath.
27  En zy verreisden van Tacbath, en
legerden zich in Tliarah,
28   En zij verreisden van Tharah, en.
legerden zich in Mithka.
29  Kn xij verreisden van Mithka, en (
legerden zich in lla-ui 11.1.
30  En zij * verreisden van Hasmóna,,
en letterden zich in Mosrroth.
31  En zij verreisden vau MomtoIIi, en
legerden zich in liene-Jitakan.
;j2 Eu zii verreisden van Bene-Jaakan,
en legerden zich in Hor-gidgad.
33 Eu zij verreisden van Ilor-gidgad,
en legerden zich in Jotbatl.a.
31 En zij verreisden van Jolbatlia, en
legerden zicii in AbrOiia.
\'ób En rij verreisden van Abróna, en
legerden zicli in Kteon Geocr.
36  En xij verreisden van Kxeon-Gebcr,
re • legerden zirb in ds* woestijn Zin,
dat is K<t\'l.\'-.
37  Kn zy verreisden van Kades, en
* legerden zich aan den ber^ Hor, aan
het einde des land» van Eduiu.
3S •* \'1\' "Ti ging de priester Aaron op
den berg Hor, naar den mund des IIKE-
UKN, en stierf aldaar, in hel veertig! f
jaar na den uitlogt van de kinderen Is-
rai-\'ls uil EgypMand, in de vijfde maand,
op den eersten der maand.
39  Aarun nu was honderd drie en twin-
tig jaren oud, als h,- stierl\'opdeu h-r-; Hor.
40  « En de Kanaaniet, de koning van
Harad, die in het zuiden woonde in het
land Kanaan, hoorde, dat de kinderen
Israela aankwamen.
41  Kn zij ." verreisden van den berg
Hor, en legerden zich in Zaluiona.
42   En zij verreisden van Zaluuma, en
legerden zich in 1\'unon.
43  En zij verreisden van Funon, en
7 legerden zich in Ohoth.
41 En zij verreisdeu van Oboth, en
legerden zich aan de hemelen van Aba-
rini, in de landpale van .Moab.
45  En zii verieisden vun de heuvelen ;
van Jbdrimi, en legerden zich in Pi bon-\'
Gad.
46  En xij verreisden van Dibon-Gad, I
en legerden zich in Almon-Diblathiitu. >
47  En zij verreisden van Almon l>ibla-.
tliiiiiii. en legerden zich in de bergen,
AbArim, legen Nebo.
4s Kn zü verreisden van de bergen van t
Abarim, en legerden zich in de vlakke,
velden der Moabieleii, aan de Jordaan\'
van J«*ricbo.
49  Kn zij legerden zich aan de Jordaan
van Beth-Je*imóth, tot aftn r Abel-Sit-
lim, in de vlakke velden der Moabieten.
50   Kn de I1EKRE sprak tot Mozes, in
de vlakke velden der Moabieten, aan dr
Jordaan van Jericho, /.eggende :
51  Spreek tot de kinderen Israeds, en
zeg tot hen : Wanneer gijlieden over de
Jordaan zult gegaan /.ijn in liet land Ka-
na&n;
52  * Zoo zult gij al de inwoners deslauds
voor uw aangezigt uit de bezitting ver-
dritven, en al hunne beeldlf nissen ver-
derven; ook zult gij al buftie gegotene
beelden \'•erderven, en al hunne hoogten
verdelgen.
53  Kn gij zult het land in erfelijke be-
zitting nemen, en daarin wonen : want
Ik lieb u dat land gegeven, om hetzelve
erfelijk te bezitten.
54  En gij xult het land in erfelijke
bezitting neu.en door het lot, naar uwe
geslachten : \' dengeuen, die veel zijn, xult
gij hunne erfenis meerder maken, en
dien, die weinig /uu, xult gti huone
erfenis minder maken; waarheen voor
iemand het lot xal uitgaan, dat xal hij
40  Zoo gaf Mozea Gilead aan Machir,
den zoon van Manasse; en bij woonde
daarin.
41   Jinr nu, de zoon van Manasse, ging
h.\'f n en nam liunlieder dorpen in, en htj
noemde die Havvoiti-Jatr.
42  Kn Nobah ging heen, en nam Ke-
nath in, met hare oudeiboorige plaateen,
en noemde ze Nobah naar zijnen naam.
HOOFDSTUK 33.
Verhaal der reilen en legerplaatsen di r km-
deren laraëls, Tan Egypte af lot aan het
land Kanaan toe, ft. t. Bevel tot Terdry-
viiiu\' van ili\' inwoners des land* en de uit-
rneyin^ ilrr afgoderij, 50. Zware liedri ijrinjr,
wanneer lij dit bevel vrronnrhtzaamdi\'it, 55.
Bevel tot \\ •]\'leelmi:\' des landi door bet
lot, 54.
DIT zijn de reizen der kinderen Is-
raëlt, die uit Egypt eland uitgetogen
zijn, naar hunne beiren, door de hand
van Mozea en Aflron.
2 Kn Mozes schreef hunne uittogten, !
iar hunne reizen, naar den mund des |
HEKREN : eu dit zijn hunne reizen,
iar hunne uittogten.
o i Ai reisden dan van Ranieses; in de \\
eerste maand, op den vytnenden dag der
eerste maand, des and reu daags van het
pascha, togen de kindereu Israêls uit
door eene booge hand, voor de oogen
van alle Kgyptenaren :
4  Als de Kgypienaars begroeven dege-
Den, welke de HEEKE onder hen ge-
alagen bad, alle eerstgeborenen, ook
bad de HEEKE gerigten geoefend aan
hunne goden.
5   Ala de kinderen laraela van Knmlse*
verreisd waren, zoo legerden zij zich te
Sokkotb.
6  fc En zij verreisden van Sukkotb, en
legerden zich in Etbam, hetwelk aan
lier einde der woestijn is.
< En zij verreisden van Ktliniu, en
keerden weder naar l\'i-hachirötb, dat
tegenover Üaal-Zefon is, en zij legerden
zich voor Migdol.
S En xü verreisden van Hacbiróth, en
gingen over, door het midden van de zee.
naar de worst mi; en zy\' gingen drie dag-
reizen in de woestijn Etham, en leger-
den zich in < Mara.
•i En zij verreisden van Mara, en kwa-
men te • Elim i in Klim nu waren twaalf,
wat er fontei n en en zeventig pahuboomen,
en zij legerden zich aldaar.
Il) En zij verreisden van Elim, en
legerden zich aan de Schelfzee.
11  Kn zij verreisden van de Schelfzee,
en / legerden zich in de woestijn Sin.
12  En zij verreisden uit de woestijn
Sin, en zij legerden zich in Dofka.
1J En zij verreisden van Dotka, en le-
gerden zich in Alus.
14  Kn zy verreisden van Aluz, en leger-
den zich in 9 Ratidim ; doch daar wan
geen water voor het volk, 0111 te drinken.
15  Zoo verreisden zij van Uafidim, en
* legerden zich in de woestijn van Sinaï.
Ki En \'ii verreisden uit de woestijn
van Sinaï, en * legerden zich inKibrótb-
Thltava.
17 En /ii verreisden van Kibrótli*
Tbriava, en legerden zich in Hazeröth.
1H En xü verreisden van Hazeröth, en
legerden zich in Rithma.
1» En zij verreisden van Ritlima, en
legerden zich in Uimuion-Perez.
20  En zij verreisden van Kihuihjii-IV*
rez, en legerden zich in Libna.
21   En /.n verreisden van Libna, en Ie*
gerden zich in Itissa.
22  En xü verreisden van Rissa, en le-
gerden zich in Kehelatha.
23  Kn zij verreisden van Kehelatha, en
legerden zich in het gebergte van. Safer.
24  En zij verreisden van het gebergte
Safer, en legerden zich in Harada.
-ocr page 136-
NUMER1 84, ».
Uitdeelers mn het land Kanain.
130 Landpalen van KatiaAn.
|hebben; naar de stammen uwer vaderen
zult gij de erfenis nemen.
J irt Daartoe zult gij
j eenen overste nemen,
uit eiken stam
om het bind ten
I erve uit te deelen.
{ 19 Kii dit zijn de namen dezer mannen :
: van den ttam van Ju.la. Kaleb, zoon
; van Jefunne.
3n In \\an den stam der kinderen van
Simeon, Semuël, zoon van Amniihud.
21  Vsn den stam van Benjamin, Eli-
dad. zoon van Chislon.
22  In van den stam der kinderen van
Dan, ..e overste llukki, zoon van Jogli.
23  Van de kinderen van Jozef: van den
siam der kinderen van Manasse, deover>
ste Ilanniël, zoon van Efod.
2-1 In van den stam der kinderen van
Efraïm, de overste Ketnuël, zoon van
Sjftan.
2.\'i Kn van den stam der kinderen van
Zebulon, de overste Kltznfan, zoon van
Farnach.
2fl Kn van den stam der kinderea van
Issawhar, de overste Paltiël, zoon van
Azzan.
27 Kn van den stam der kinderen van
Aser, de overste Achthud, zoon van Selóuii.
2s Kn van den stam der kinderen van
Naftbali, de overste Fediël, zoon van
Ammihud.
29 Dit zijn ze, dien de IIEEKE geboden
heeft, den kinderen Israël s de erfenissen
uit te deelen, in liet land Kanaan.
HOOFDSTUK &\'».
Mei pet at nti-den, welke nut hare voorstellen
il,\' kinderen Israëli aan ile Levieten iou-
den inruimen, v«. 1. De ie» frijnt eden onder
deze voor diegenen, welke onvoorzien! of on-
w i11iir ei tien •!.....i-l.-»ir heirinïvn, C Wetten
omtrent den dood*lat:, 16. Verbod tegen bet
aannemen van losgeld tot verzoening van
eenen mhnldipen doodslager, "f van den
temrkeer naar rijn.1 «roonulaat* vóór den
tri letten tijd van hem, die volgen* de «vet
ui .1. v.-o.t,-deti moest verhlijven, 31.
E.\\ de HEKRK sprak tut Muze», inde
vlakke velden der Moabieten, aan de
Jordnan van Jericho, zeggende :
2" Gebied den kindereu Israëts, dat zü •
van de erfenis hunner bezitting aan de
9 Kn deze landpale zal uitgaan naar ] Levieten steden zullen geven om te be-
Zifron, en hare uitgangen zullen zijn j wonen; daartoe zult gijÜeden aan de
IS.ï.
,
\'
j
j
i
i
I
\'
i
!
Levieten voorsteden geven, aan desteden
rondom dezelve.
3  Kn die steden zullen zij hebben om te
bewonen; maar hunne voorsteden zullen
zijn voor hunne beesten, en voor hunne
Lave, en voor al huu gedierte.
4  Kn de voorsteden der steden, die gij
aan de Levieten geven zult, zullen van
den stadsmuur af, en naar buiten, van
duizend ellen zijn rondom.
ó Kn gij zuh meten van buiten de stad,
aan den boek tegen het oosten, twee dui-
zend ellen, en aan den hoek van tiet zui-
den, twee duizend ellen, en aan den hoek
van bet westen, twee duizend ellen, en
aan den hoek van het noorden, twee dut
zend ellen; dat de stad in het midden
zU. Dit zullen zij hebben tot voorsteden
van de siedeu.
6  l De steden nu,diegii aan de Levieten
zult geven, zullen ziin zen vrijsteden, die
.ii geven zult, opdat de doodslager daar-
heen vliede; en boven dezelve zult gij
hun twee en veertig steden geven.
7  Al de steden, die gij aan de Levieten
geven zult, zullen zijn acht en veertig
steden, deze met bare voorsteden.
8  De steden, die gij van de bezitting
der kinderen laraëla geven zult, zult gij
van dien, die vele heeft, vele nemen, en
van dien, die weinige heeft, weinig ne-
men ; een ieder zal naar zijne erfenis, die
zij zullen erven, van zijne steden aan de
Levieten geven.
9  Voorts sprak de HEKRK tot Mozea,
zeggende l
10  Spreek tot de kinderen IsraCU, en
Ilazar-Enan ; dit zal u de noorder
landpale zijn.
Il) Voorts lult gij ii tot eene landpale
tegen het oosten afteekenen van IIazar-
Knau naar Sefam.
11  Kn deze landpale zal Rfgaan van
Sefam naar Kibla, tegen bet oosten van
Am; daarna zal deze landpale afgaan en
strekken langs den oever van de zee
Cinnereth oostwaarts.
12  Voorts zal deze landpale afgaan
langs de Jordaan, en Imre uitgangen
zullen zijn aan de Zoutzee. Dit zaluzijn
het bind naar zijne landpale rondom.
13  Kn Mozes gebood den kinderen ls-
raëls, zeggende ; Dit is het land, dat gij
door bet lot ten erve innemen zult, het-
welk de iil 1 l!l: aan de negen stam*
uien en aan den halven stam van .Uu
natte te geven geboden heeft.
Il Wunt _«je Btniii van de kinderen der
Rubenieren, naar bet buis hunner vade-
ren, en de stam van de kinderen der
Gadieten, Baar bet huis hunner vade-
ren, hebben ontvangen; mitsgaders de
halve stam van Manasse heeft zijne er-
fenis ontvangen.
l."i Twee stammen en een halve stam
hebben hunue erfenn. ontvangen aan
deze zijde der Jordaan van Jericho ooit-
waarts tegen den opgang.
16  Voorts sprak de HKERK tot Mozes.
zeggende :
17  \'- Dit zijn de namen der mannen, i
die ulieden dat land ten erve zullen uit- I
deeleu : Eleazar, de priester, en Jozua,
de zoon van Nun.
-ocr page 137-
Zea vrijsteden. Wat doodslag «ij.                         Nl\'MKRI 36.                             Huwelijken van Zelafeada 131
voor de ziel des doodslagere, dieschuldigf J. w. C
ta te sterven i want hij zal zekerlijk ge-
          l«l-
dood worden.
32  Ook zult gij geene verzoeningnemen !
voor dien, die geilugt is naar zijne flfj-l
stad, dat hij zou wederkeeren, om tel
wonen in het land, tot den dood des\'
hooytyri esters.
33  Zoo zult gij niet ontbeiligen bet
land, waarin gij ziit : want liet bloed
ontheiligt het land; en voor het land zal\'
geeue verzoening gedaan worden over
het bloed, dat daarin vergoten j«( .inn
door het bloed dengenen, die dat vergoten
heeft.
\'Si Verontreinigt dan het land niet, .
waarin gij gaat wonen, in welks midden
Ik wonen zal i want Ik beu de IIKKHE,
wonende in het midden der kinderen
Israëls.
HOOFDSTUK 36.
Mo te* raad omtrent de doebter* v*n Zelafead
fffvraatfit iijndi\', beveelt, itp srond van de*
11.\'i r ri hevel, dat lij vi-rplifft lijn t* tfO>
wi\'n uniliT haren vadcrlijk\'-n Mam. va, l.
Uttstrekking daaer verordraiag over alle
erfdoehti\'ri". 8. (iehoorianinheid der <lorh-
ters van ZeUnrad, in.
T/VN de hoofden der vaderen van het,
ij geslacht der kinderen van Gilead,;
den zoon >an Machir, den zoon van Mk-
nasse, uit de geslachten der kinderen
van Jozef, traden toe, en spraken voor het
aangezigt van Muzes, en voor liet aAnge*
zigt der oversten, hoofden van de vade-
ran der kinderen Israël*,
2  Kn zeiden : i De BEEBE heeft mijnen , Kaan, M
heer geboden, dat land door bet lot aan
de kinderen lsra£l* in erfenis te geven . >              Xi.Si.
*> en mijnen lieer ja door den IIKKUK,
geboden, de erfenis van onzen broeder \'\' Num. 27;7.
Z.*lal\'ead te geven aan zyne doehteren. I Jc" "•*»*•
3  Wanneer zij eencn van de zonen der;
andere stammen van de kinderen Israëls
tot vrouwen zouden worden, zoo zou hare
erfenis van de erfenis onzer vaderen af/e-
tiokkeu worden, en toegedaan tot de er-
fenis van dien stam, aan welken zü ge-
worden zouden ; alzoo zou van bet lot
onzer erfenis worden afgetrokken.
4  Als ook de kinderen Israëls een jubel*
jaar zullen hebben, zoo zou hare erfenis i
toegedaan ziju tot de erfenis van dien
>t;un, aan welken zi,j zouden geworden j
zyn ; alzoo zou hare erfenis van de er-\'
fenis van den stam onzer vaderen afge-
trokken worden.
r> Toen gebood Mores den kinderen ls-
raëts, naar des HEKKEN mond, zeggen-
de : De atam der kinderen van Jozef
spreekt regt.
6  Dit is het woord, dat de IÏKERE van
de dochteren van ZelAfead geboden heeft, >
zeggende ; Laat zij dien tot vrouwen
worden, die in bare oogen goed za\'..
zijn; alleenlijk, dat zij a.n het geslacht
van baara vadera stam tot vrouwen ,
worden.
7  Zoo zal de erfenis van de kinderen.
Isra?la niet ongewend worden van stam
tot stam : want de kinderen Israëlazullen
aanhangen, een ieder aan de erfenis van!
den stam zijner vaderen.
s Voorts zal elke dochter, die eene.
erfenis erft, van de stammeu der kinde-!
ren Israëls, ter vrouw worden aan eenen,
van het geslacht vau den stam haars va*
dera; opdat de kinderen Israt*ls erfelijk,
bezitten, een ieder de erfenis zijner
vaderen.
9  Zoo zat de erfenis niet ongewend
worden van den eenen stam tot den an*i
deren : want de stammen der kinderen
Israëls zullen aanhangen, een ieder aan
zijne erfenis.
10  Geluk als de IIKERK Mozea gebo-
den bad, alzoo deden de dochteren van
Zelafead.
leg tot hen : i Wanneer rij over de Jor-
iaan gaat naar het land Kanaan,
11  Zoo zult <ii maken, dat u steden te
gemoet liggen, die u tot vrijsteden zullen
zijn; opdat de doodslager daarheen vlie-
de, die eene ziel onwetend geslagen heeft.
12  Kn deze steden zullen u tot eene
toevlugt uiii voor den 6/oedwreker; op-
lat de doodslager niet sterve, totdat hit
voor de vergadering aan het gerikt ge- j
«taan heb bc.
                                                     i
13  Kn deze steden, die gü (teven Zult, ]
zullen zea vm-inlni voor u zim.
14  <* Prie dezer «eden zult gij geven op
deze zijde der Jordaan, en drie dezer |
ateden zult gii geven in het land Kanaan : |
fruiteden zullen het zijn.
l.i Die zea neden zullen voor de kin-
Jerrii Israël*, en voor den vreemdeling, [
en den bijwoner in het midden van hen,
tot eene toevlugt zijn; opdat daarheen
vliede, wip eene. zie) onvoorziens slaat. .
16  Maar indien hit hem met een ijzeren
instrument geslagen heeft, dat lui ge- I
stonen zij, een doodslager ia int; deze
doodslager zal zekerlijk gedood worden.
17  Of indien hij hem met een\' hand-
steen, waarvan men zonde kunnen ster-
ven, geslagen heeft, dat hij gestorven zij,
een doodslager is r.ii ; deze doodslager
zal zekerlijk gedood worden.
15  Of indien lm hem met een houten
handinstrument, waarvan men zoude
kunnen sterven, geshigen hepft, dat hij
gestorven zij, een aoodlUgn is hij; deze
doodslager zal zekerlijk gedood worden.
19  De wreker des bloed*, die zal dpn
doodslnger dooden ; als bij hemotitiuoet,
zal hij hem dooden.
20  • Indien lm hem ook door haat zal
gestooten hebben, of met opzet op hem
geworpen heeft, dat hij gestorven zij;
I 21 Of hem door vijandschap met zijne
I hand geslagen heeft, dat lui gestorven
ItjQi de slager zal zekerlijk gedood wor-
\'den, een doodslager is hij : de bloed wn.-
ker zal dezen doodslager dooden, als hij
hem outmoet.
22  Maar indien hij heni met der haast
zonder vijandschap gestooten beeft, of
cenig instrument zonder opzet op hem
geworpen heeft;
23  Of onvoorziens met eenigen steen,
waarvan men aiu kunnen sterven, en bit
dien op ln\'iu heeft doen vallen, dat bij
gestorven zij, zoo bij hem toch geen
vijand was, noch zijn kwaad zoekende:
21  Zoo zal de vergadering rigten tus-
achen den slager, en tusschen den bloed -
wreker, naar deze zelve regteu.
2ó Kn de vergadering zal den dood-
slager redden uit de hand den bloed wre*
kers, en de vergadering zal hein doen
wederkeeren tot zijne vrijstad, waarheen
lui gevloden waa; en hij zal daarin blii-
ven tot den dood des hoogepri esters, dien
men niet de heiligp olie gezalfd heeft.
26  Doch indien de doodslager eenig-
tins zal gaan uit de palen zijnervrijatad,
waarheen bij gevloden was;
27  Kn de bloedwreker hem zal vinden
buiten de palen zijner vrijstad; zoo de
bloedwreker den doodslager zal dooden,
het zal hem geene bloedschuld zijn.
2S Want hij zou in zijne vrijstad ge- \\
bleven zijn tot den dood des hoogepries*
ters; maar na den dood des hoogepries-
ter» tal de doodslager wederkeeren tot
bet land zijner bezitting.
29  Kn deze dingen zullen ulieden zijn
tot eene iiizetting van regt, bij uwe ge- i
slachten, In al uwe woningen.
30  al wie eene ziel slaat, ƒ naar der, i
mond der getuigen zal men den doo.l- |
slager dooden ; maar een eenlg getuige \'
zal niet getuigen tegen eene ziel, dat >u I
sterve,
31  Kn gij zult geene verzoening nemen I
-ocr page 138-
132 dochteren.                                                DEUTERONOMIÜM 1.                                         Optogt van IToreb.
I 11 * Want Machla, Thfrza en Hogla, en I erfenis aan den itam van het geslacht i
Milka, en Noba, dochteren van ZelAfead, I baars vaders.
.\'.uu den zonen barer ooms tot vrouwen
geworden.
12 Onder de geslachten van de kinderen
13 Pat "\\t\\ de geboden en de regten,
die de HEERE door de dienst van Mozes
aan de kinderen Israël* geboden heeft, in
van Manasse, den zoon van Jozef, zyn zij : de vlakke velden der Moabieten, aan de
tot vrouwen geworden; alzoo bleef hare ! Jordaan van Jericbo.
HET VIJFDE BOEK VAN MOZES,
GENAAMD
D E U TERONOMI U M.
Dit woord is goed, dat gü gesproken hebt,
mui te doen.
16 Zoo nam ik de hoofden uwer stam-;
men, wive en ervarene mannen, en stelde ;
hen tot hoofden over u, oversten van
duizenden, en oversten van honderden,
en oversten van vijftigen, en overstem
vun tienen, en ambtliedcn voor uwe
stammen.
lfi En ik gebood uwen regters te zelver,
tijd. zeggende : Hoort de verschillen ta*-\\
schen uwe broedereu, <f en rittt regt tus-
sclien den man en tusschen züncn broe-
I der, en tusschen deszelfs vreemdeling. \',
< 17 \' Gü zult het aangezigt in bet gerigt
j niet kennen; gü zult deu kleine, zoo* j
wel als den groote, hooren; gü zult,
, niet vreezen voor iemands aangezigt,
want het gerigt is Godes; doch de zaak,
\' die voor u te zwaar zal zijn, zult gjj tot
, hui doen komen, en ik zal ze hooren.
i is Alzoo gebood ik u te dier n-.i alle
i zaken, die gij zoudt doen.
1!) Toen vertogen wü van Horeb, en
doorwandelden die gansch groote en
• vreesselijke woeatÜn, die gij gezien hebt,
op den weg v;in iiet gpber^te tier \\iuo-
: rieten, geluk de HEERE, onze God, ons
| geboden br 1; en wij kwamen tot Kades*
Uarrn\'a.
! 20 Toen zeide ik tot ulieden : Gü zijt
gekomen tot het gebergte der Amorfe*
ten, dat de HEERE, onze God, ons
[ geven zal.
21 Ziet, de HEERE, uw God, heeft dat
! land gegeven voor uw aangezigt; trekt
, op, bezit heterfelük, gelijk als de HEERE,
I uwer vaderen God, tot u gesproken heeft;
I vreest niet, en ontzet u niet.
! 22 Toen naderdet gij allen tot mü. en
zeidet : Laat ons mannen voor ons aau-
gezigt heenzenden, die ons het land uit-
, speuren, en ons bescheid wederbrengen,
\'• wat weg wil daarin optrekken zullen, en
; tot wat steden ivy komen zullen.
23 Deze zaak nu was goed in mijne
, oi gen : zoo nam ik uit u twaalf mannen,
: van ƒ eiken stam eenen man.
! 24 o Die keerden zich, en togen op naar
! het gebergte, en kwamen tot het dal
Eskol, en verspiedden dat zelve.
25 En zij namen van de vrucht des
lands in hunne baud, en bragten ze tot
ons af, en zeiden ous bescheid weder, en
zeiden i Het land, dat de HEERE, onze
God, ons geven zal, is goed.
Stï h Doch gü wildot niet optrekken ;
1 miiar gü waar\' den mond des HEEREN,
uws Gods, wederspanuig.
27 En gij murmureerdet fn uwe ten-
ten, en zeidet i Om.lat de HEERE ons
haat, heeft Ilü ons uit Egypteland uit-
gevoerd, opdat Hij ons levere in de hand
der Amorieten, om ons te verdelgen,
n Waarheen zouden wQ optrekken ? .
, onze broeders hebben ons hart doen
! smelten, zeggende i Het is een volk,
grootcr eu langer dan wü; de steden I
HOOFDSTUK 1.
W«r en wanneer MoSM de w.-t van God her-
haald heeft, v*. 1. Kort verhaal van hel reen
Iiraèl bejegend is van den tijd. dat nj van
Horeb vertrokken, totdat rij gekomen lijn
te Kadi --i;.ui.,..- God» bevel om van Horen
te vertrekken, met belofte, 6. Aan-tillm-r
van regten en amhllieden. 9. K<-i» door de
woeati.in en aan k mint te. Kade*>Baniéa, 19.
UHlettding, terugkomst en berijrt der vrr-
tpieders, 22. Wedernuanni|;heid en murimi-
rertni* van het volk, 2S. Gods toorn en von-
nii over hunne ongehoorzaamheid, Si. Israël,
teren Code bevel ten «trijile trekkeo.de, wordt
van de Auoiieten re» lagen en vindt bij God
geene rerhooring hunner klagt, 41.
DIT zijn de woorden, die Mozes tot
gausch Israöl gesproken beeft, aan
deze zijde der Jordaan, in de woestijn, op
bet vlakke veld tegenover Suf, tusschen
Paran en tusschen Tofel. en Laban, en
ilazeroth, en Dizihab.
2  Elf dagreite» zijn het van Horeb,
door den weg van het gebergte Selr, tot
aan Kadea-Barnéa.
3  En het is geschied in het veertigste
jaar, in de elfde maand, op den eersten
der maand, dat Mozes c^ratc tot de kin-
deren [graèla. naar alles, wat hein de
HEERE aan ïien bevolen had :
1 » Nadat bij geslagen had Sihon, den
koning der Amoricten, die te Hesbou
woonde, pn Og, den koning van Bazan,
welke woonde te Astbarótb, te EdréX
b Aan deze zijde der Jordaan, in het
land van .Mnab, bief Mozes aan, deze wet
uit te leggen, zeggende :
G De HEERE, onze God, sprak tot ons
|aan Iloreb, zeggende : Gi,i züt lang ge-
uoeg bü dezen berg gebleven,
7 Keert u, en vertrekt, en gaat ia het
.gebergte der Amorietfn, en toi al hunne.
geburen, in het vlakke veld, op liet ge-
erg tp, en in de laagte, en in liet zuiden,
en aan de havens der zee; het land der
Kanaanieten, en den Libanon, tol aan
die groote rivier, de rivier Fratb.
S Ziet, Ik heb dat land gegeven voor
uw aangezigt; gaat daarin, en bezit er-
leliik het land, dat de HEBRE aan uwe
vaderen, b Abraham, Izak en Jakob,
gezworen heefr, dat Hij bet hun en hun
zand ns hen geven zou.
9  En ik sprak te zelver tijd tot u, zeg.
geudc : « Ik alleen zal u niet kunnen
dragen.
10  De HEERE, uw God, heeft u ver-
menigvuldigd, en ziet, gij ztjt beden als
de sterren des hemels in menigte.
11   De IIEEIïE, uwer vaderen (iod, doe
tot u, zoo nU gü uu zijt, duizendmaal
meer, en Uu zegene u, gelijk als Hij tot
u gesproken heeft!
13 Hop zoude ik alleen uwe moeite.cn
uwen last, en uwe twistzaken dnutcn !
13  Neemt u wyze, en verstandige, en
ervarene mannen, van uwe stammen,
dat ik hen tot uwe hoofden stelle.
14  Toen antwoorddc-t gü mij, en zeidet:
--------- f—7
1 Sam. IG 7.
Sur. 218.
Jakob. :
-ocr page 139-
Joiua gesterkt.                                               DKITEBONOMIUM 2.                    Optogt van Kades-Baraej. 133
DAARNA keerden wij ons, en reisden.
naar de woestijn, den weg van del
Schelf7.ee. geluk de HEERE tot mij ge-
sproken had, en wij togen om het ge-1
I bergt e Seïr, vele dagen.
! 2 Toen sprak de HEERE tot mij, zeg-
gende i
3  Gijlieden bebt dit gebergte genoeg
omgetogen ; keert u naar het noorden.
4  En gebied bet volk, zeggende : Gij
zult doortrekken aan de landpale uwer
broederen, de kinderen van Ezau, die in
Seir wonen; zij zullen wel voor u vreezen,.
maar gij zult u zeer wachten.
I  Mengt u niet met ben i want Ik zat
u van hun land niet geven, ook niet tot
de betreding van eene voetzool : want]
1 Ik heb " Ezau het gebergte Seir ter!»
erfenis gegeven.
6 Spijze zult gij voor geld van hen
koopen, dat gij etet; en ook zult git
water voor geld van hen koopen, dat gij
i drinket.
1 7 Want de HEERE, uw God, heeft u
gezegend in al het werk uwer hand ;
[ Hij kent uw wandelen door deze zoo1
, groote woestijn; deze veertig jaren is de
| HEERE, uw God, met u geweest; geen
I ding heeft u ontbroken.
8 Als wij nu doorgetrokken waren van
onze broederen, de kindereu van Ezau,
die in Seir woonden, van den weg des
vlakken relde, van Elath, en van Ezeon-
Geber; zoo keerden wij ons, endoortogen
; den weg der woestijn van Moab.
\'J Toen sprak de HEERE tot mij :
Beangstig Moab niet, en meng u niet
: met hen in den strüd ; want ik zal u
geene erfenis van hun land geven, dewijl
Ik aan Lots kinderen Ar ter erfenis ge-
I geven heb.
Il) De Euiieten woonden te voren daar-
1 in. een groot, en menigvuldig, en lang
1 volk, gelijk de Enakietcn.
II   Deze werden ook voor reuten ge-
houden, als de Enakieten; en de Moa-
bieten noemden hen Euiieten.
12 Ook woonden de Ilnrieteu te voren
in Seir ; maar de kinderen van Ezau
verdreven li-n uit de bezitting en ver*
\'. delgden hen van hun aangezigt, eu hebben
, iti hunlieder plaats gewoond; gelijk als
| Israël gedaan heeft aan het land zijner,
I erfenis, \'hetwelk de HEERE huu gegeven i
heeft.
i 13 Nu maakt u op, en trekt over de
I beek Zered. Alzoo trokken wj] over de
\' beek Zered.
14  De d;igen nu, die wij gewaudeld
hebben van Kades-Barnea, totdat wij
over de beek Zered getogen zijn, waren
, acht en dertig jaren ; totdat bet gansche
! geslacht der krijgslieden uit het midden
| des heirlegera verteerd was, gelijk de
HEERE hun gezworen bad.
U Zoo was ook de baud des HEKKEN
tegen hen, om hen uit het midden des
heirlegers te verslaan, totdat zij verteerd
waren.
16  En bet geschiedde, al» al de krüga-
lied\'n verteerd waren, uit Let midden
des heirlegera wegstervende,
17  Hat de HEERE tot mij sprak, zeg*
gende :
15  GÜ zult heden doortrekken aan Ar,
de landpale van Moab;
19 En gij zult nadere» tegenover de
kinderen Ainmons; beangstig dieuiet.en
meng u mei hen niet: want Ik zal u van
liet land der kinderen Ammons geene
erfenis geven, dewiil Ik het aan lots
kinderen ter erfenis gegeven heb.
\'20 Dit werd ook voor een laud der
reuzen gehoudeu; de reuzen woonden te
voren daarin, en de Ammonieten noeni*
den beu Zaïuzummieteu :
21 Een groot, en menigvuldig, en laug
volk, als de Euakieten; en de HEERE
hui Kroot, en gesterkt tot in den heinel
toe; ook hebben wij daar kinderen der
• Ennkieten gezien I
29  Toen zeide ik tot u: Verschrikt niet,
en vreest niet voor hen.
30  De HEERE. uw God, die voor uw
aangezigt wandelt, die zal voor ustrijden;
naar alles, wet Hy bij u voor uwe oogen
gedaan heeft in Egypte,
31   Kn in de woestijn, waar gij gezien
hebt, dat de HEERE, uw GoJ, u daarin
gedragen heeft, als een man zijnen zoon
draagt, op al den weg, dien gij ge wan •
deld hebt, totdat gij kwaAint aan deze
plaats.
32  Maar door dit woord geloofdet gij
niet aan den HEERE, uwen G<>d,
33  Die voor uw aangezigt op den weg
wandelde, * om u de plaats uit te zien,
waar gtj zouilt lederen; des nachts in het
vuur, opdat Hij u den weg wees, waarin
gt) ioii.lt gaan, en des daags in de wolk.
3-1 Als nu de HEERE de stem uwer
woorden hoorde, zoo werd Hij zeer toor-
nig, eu zwoer, zeggende :
3ó Zoo iemand van deze mannen, ram
dit kwade geslacht, \' zal zien dat goede
land, hetwelk Ik gezworen heb uwen
vaderen te zullen geven!
36  Behalve Kaleb, de zoon van Jel\'unne;
die zal het zien, en aan hem zal Ik het
land geven, waarop Lij getreden heeft,
en aan zijne kin.Nreu; omdat hij volhard
heeft den HEERK te volgen.
37  Ook vertoornde zich de HEERE op
mij om uwentwil, zeggende : " (mi zult
daar ook niet inkomen.
\'Si Jozua, de zoon van Nun, die voor
uw aangezigt staat, die zal daarin komen :
sterk denzelven, want hij zal het Israël
doen erven.
39  En uwe kiuderkcns, waarvan gij
zeidet : Z\\j zullen tot eenen roof zyu ;
en uwe kinderen, die beden noch goed
noch kwaad weten, die zullen daarin
komen, en dien zal Ik het geven, en die
zullen het erfelijk bezitten.
40  tlii daarentegen, keert u, eu reitt
naarde woestijn,den weg van de Sclielfr.ee.
41  Toen antwoordde! gij, en zeidet tot
mij : Wij hebben tegen den HEERE ge*
zondig\'!, wij zullen optrek ken en strijden,
naar tillen, wat de HEERE, onze God,
ons geboden heeft. Als gij nu een iegelijk
zijn krijg"goreedBcuap iwngorddet, en
willens waart, om naar het gebergte
henen op te trekken,
43  Zoo zeide de HEERE tot mij : Zeg
hun i Trekt niet op, en strüdmiet, wan:
Ik beu niet in het midden van u . opdat
gij niet voor het aangezigt uwer vijanden
geslagen wordet.
4\'i Doch als ik tot u sj-rak, zoo hoor*
let \'.\'• i niet, maar waart dm mond des
HEKKEN wederspannig, en handeldct
trotschelijk, eu toogt op naar het ge-
bergt e.
44  Toen togen de Amorieten uit, die
op dat gebergte woonden, u te geiuoet,
\'•ti vervolgden u, gelijk als de bijen doen;
l en zij verpletterden u in Seir tot Morin»
toe,
I 4b Als gij uu wederkwaawt eu weende:
voor het aangezigt des HEKKEN, zoo
verhoorde de HEERE uwe stem niet, en
neigde zijne ooreu niet tot u.
4»i Alzoo bleeft gij m Kades vele dagen,
isar de dagen, die gij er bleeft.
m>OFDSTl K 2.
OfCOCJt >*n Kadewftu-uéa, ffB. 1. Hue U.... !
fiih pi
li.iL.-n mor-it teren de Beoaaistm
*; de Mushieten, 9; en de Aiuuionieten, 1".
Hier tuwhfn wwdt llkwll de l»ni.-duVir-
fteïd v*n hunne rel» en het •tnAotnen der
ougeUoorMmen, K, Kindeluk hoe dr laul
lieti ii Sibon, den koning der A uitmeten,
un-iwonnm en nju lud ingenomen heb-
beu, »t.
-ocr page 140-
131 Ednm, Moab, Ammou en Sihon. DEITERONOMHM 3. Og, koning der Amorieten, overwonnen.
verdelgde hen voor hun aangezigt, zoodat
/ij hen uit ili* bezitting verdreven, en aan
hunlieder plaats woonden ;
S- Geliik Hit aan de kinderen van Kzau,
die in Seir wonen, eedaan beeft, voor
welker aangezigt Hij de Horieten ver-
delgde; en zij verdreven ben uit de be-
zitting, en hebben aan hunne plaats
gewoond tot o|i dezen ilag.
23 Ook hebben de Kaftborieten, die ui:
Kafibor uitlogen, de A vielen, die in
HaEeriiu tot Gaza toe woonden, verdelgd,
en aan hunne plaats gewoond,
34 Maakt u op, reist heen, en gaat
over de beek Aruon; ziet. Ik heb Sihon,
den koning van lli-l...... den Auioriet,
en zijn bind, in uwe band gegeven ;
begint te erven, en mengt u met hen in
den strijd.
3» Te lezen dage zal Ik beginnen uwen
schrik en uwe \\reeze te gek en over het
aaugezigt der volken, onderden ganseben
hemel; die uw gerucht zullen hooren, die
zullen sidderen en bang zijn voor uw
aangeziiTt.
\'26 \'- Toen zond ik bo.i-n uit de wun-
tuii Kedéwot tot Sihon, den koning van
II e*bon, met woorden van vrede, zeg-
gende :
27 \' Laat mij door uw land doortrek\'
ken; ik zal alleenlijk langs den weg
voorttrekken : ik zal noch ter regter-
noch ter linkerhand uitwijken.
2* Verkoop mij spijze voor geld, dat ik
cte, en geef mij water voor geld, dat ik
drinkc ; alleenlijk laat mij op mijne
voeten doortrekken :
29  Gelijk de kinderen van Kzau, die in
Seir woneu, en de Moabieten, die in Ar
wonen, mij gedaan hebben ; totdat ik
over ili\' Jordaan kome in het land, dat
de HKERE, onze God, ons geven zal.
30  Maar Sihon, de koning van Hesbon,
wilde ul]> door hetzelve niet laten door-
trekken : want de HEKRE, uw God.
verhardde zijnen geest, en verstokte ztfn
hart, opdat Hij hem in uwe hind gave,
geliik het is te dez*n dage.
31   Eb de UEEKE zeide tot umi : Zie,
Ik heb begonuen Sihon en zijn land voor
uw aangezigt te geven; begin dan te
erven, om zijn huid erfelijk te bezitten.
32  •\' En Sihon toog uit ons te gemoel.
bij en al zijn volk, ten strijde, naar Jabaz.
33  En < de UEEKE, onze God, gaf hem
voor ons aaugezigt; en wij sloegen hem,
en zijne zonen, en al zijn volk.
31 En «u namen te dier tijd al zijne
steden in, en v> n verbanden alle steden,
mannen, en vrouwen, en kinderkens;
wi.i lieten niemand overblijven.
:>.i Het vee alleen roofden wij voor ons,
en den roof der steden, die wij iuiiauien.
3(i Van Aroëf af, dat aan den oever der
beek Arnon is, *mi de stad, die aan de
beek is, ook tot Gilead toe, was ericeene
btad, die voor ons te hoog »w; de HEK RE,
onze in.!, gaf dat alles voor ons. aangezigt.
37 Behalve tot het land van de kinderen
Aiumons naderdet gij niet, norh tot de
gansche streek der beek Jabbuk, noch tot
de steden van het gebergte, noch tot iets,
dat de HEKKE, onze God, ons verboden
had.
HOOFDSTUK 3.
Vrrliaal *ati|fèi.iii>1<- Of. ,-cmn mul. ren koning
drr Vinui ii tin . hoe hij van I-i,ii 1 ovcrwiin-
nt\'ii .n njn littul i n l\'i\'il billen i>, vi. 1 ; dat,
almwili\' lift Tijk van Sih.in. ilmir Moic» w o rilt
(M|iwam at" ite ltuijfiiii ten, Gadietaa ••»
i\'< n halvrn -1.1H van Mi!\\-,. ij |i. .,. ,, -
rtiirini; van Joiua «li opvolpi-r van Mme»,
21. Mok» veii.n-k OM in hel lan.1 Ksiiaan te
ii.-i\', komen, ,: ,. i i,.. I .-,t.-, -;.i,-, ... 23; het
li. laiid il. ii. :\'i M\'iii\'t op HOM In ii\',
koning van Hazan, trok uit ona te ge-1
moet, hij en al zijn volk, ten strijde, hu
KdreX
2  Toen zeide de HEI RE tot mij : Vreet,
hein niet, want Ik beb hem, en al zijn
volk, en zijn land, in uwe band gegeven;
en gij zult hem doen, * gelijk als gij *
Sihon, den koning der Amorieten, die te
Hesbon woonde, gedaan hebt.
3  En de HEKRK. onze God, gaf ook
Og, den koning van Bazan, en at ziin
volk, in onze hand, xoodat wij nem sloe-
gen, totdat wij hein niemand lieten over*
blijven.
4  En wij namen te dier tijd al zijne
steden; er was geene stad, die wij van
hen niet namen : zestig steden, de gan-
sohe landstreek van Argob, het koning-
rijk van Og in Bazan.
a Al die steden waren met hooge mu-
ren, poorten en grendelen gesterkt, be-
halve zeer vele onbeiuuurde steden.
\'i En wij verbanden dezelve, gelijk wij
Sihon, den koning van Hesbon, gedaan
hadden, verbannende alle steden, mannen,
vrouwen en kinderkens.
7 Doch al het vee en den roof van die
steden roofden wij voor ona.
5  Zoo namen wij te dier tijd het land
uit de hand van de twee koningen der
Amorieten, die aan deze zijde van de
Jordaan waren, van de beek Arnon tot
den berg Ilermon toe;
9    De Zidoniérs noemen Hermon Sir-
jon; maar de Amorieten noemen hem
Senir.)
10  Al de steden des platten landt, en
bet gansche Gilead, en het gansche Ba*
zan, tot Salcha en Edrét toe; steden des
koningrijk* van Og in Bh tan.
tl Want Og. de koning van Bazan, was
alleen van de overige der reuzen overge-
bleven ; ziet, zijne bedstede, zijnde eene
bedstede van üzer, ia zij niet te Kabba
der kinderen Ammons? negen ellen is
hare lengte, en vier ellen hare breedte,
naar eens mans elleboog.
12  Uit zelve lam! nu • namen wij te dier c
tijd in bezit; van Aroer af, dat aan de
beek Arnou i", en de helft van het ge-
bergte van Gilead, met de Meden van
hetzelve, gaf ik aan de Rubenieten en
Gadieten.
13  En bet overige van Gilead, mitxga- ,
ders het gansche Bazan, het koningrijk
van Og, gaf ik aan den halven stam van
Manasse, de gansche landstreek van Ar-,
gob, door het gansche Bazan; datzelve
werd genoemd het land der reuzen.
14   l,v.r, de zoon van Manasse, kreeg
de gansche landstreek van Argob, tot
aan de landpale der Gezurieten en Maa*
chatieten . en hy noemde ze naar zijnen
□aam, Bazan Havvótn-Jair, tot op dezeu
dag.
15  En aan Machir gaf ik Gilead.
16  Maar aan de Rubenieten en Gadieten
gaf ik van Gilead af tot aan de beek
Arnon, het midden van de beek en de
landpale; en tot aan de beek Jabbok,
de landpale d»r kinderen Aminons ;
17  Daartoe het vlakke veld, en de Jor-
daan, mitsgaders de landpale; van Cin-
neretb af tot aan de zee des vlakken
velds, de Zoutzee, onder Asdotb-l\'isga
tegen bet oosten.
IS Voorts gebood ik •* ulieden ter 4
zelver tijd. zeggende : De HEERE, uw-
God, lieett u dit land gegeven om het te
erven; allen dan, die strijdbare mannen
/iit, trekt gewapend door voor het
aaugezigt van uwe broederen, de kinderen
Israëli;
19  Behalve uwe vrouwen, en uwe kin-
derkena, en uw vee (ik weet, dat gü veel
vee hebt), mi zullen blijven in uwe
steden, die ik u irrxeven heb ;
20  Tot dut de UEEKE uwen broederen
27. 9
AA RNA • keerden wij ons en togen
op, den weg van Bazan j en Og, de
1)
-ocr page 141-
f)KUTERO.\\OMII7H 4.
ftan Israël. 13»
Mozes bede. Moert vermaning
8  En wat groot volk is er, dat *oo regt* i . j.
vaardige inzettingen en regten heeft, alt!
1 deze gansche wet is, die ik heden voor
UW aangezigt geef?
9  Alleenlijk wacht u, en bewaart uwe
ziel wel, dat gü niet vergeet de dingen,
die uwe oogen gezien hebben; en dat zij
niet van uw hart wyken, al de dagen
uws levens; en gij zult ze « aan uwe c !)*•<
kinderen en uwe kindskinderen bekent)
maken.
10  Ten dage, als gij voor het aangezigt
des HEKREN, uws Gods, aan Horeb
stondt, als de HEERE tot mij zeide : Ver-
gader Mij dit volk, en Ik \'.tl huu mijne
woorden doen nooren, die zij zullen
leeren, om Mij te vreezen al de da-
gen, die zij op den aardbodem /uilen
leven, en zij zullen ze hunnen kinderen \'
leeren;
11  En gijlieden naderdet en atondt be»
neden dien berg; ƒ (die berg nu brandde J Kz.
van vuur, tot aau het midden des hemels,
er was duisternis, wolken en donkerheid.)
12  Zoo sprak de HEEKE tot u uit het
midden des mimi s ; gij hoordet de stem
der woorden, maar gij zaagt geeue gelij- j
kenis, behalve de stem.
IJ Toen verkon.ligde Hij u zijn ver-,
bond, dat Hij u gebood te doen, de tien !
woorden, en schreef ze op twee steenen
tafelen.
11 Ook gebood mij de HEKRE terzet-
ver tgd, dat ik u mzettingen en regten
leeren zou; opdat gij die deedt in dat
land, naar hetwelk gij doortrekt, om dat
te erven.
15  Wacht u dan wel voor uwe zielen :
want gü hebt geene gelijkenis gezien,
ten dage als de HEERE op Horeb uit
het midden des vuurs tot u sprak;
16  Opdat gü u niet verderft, en maakt
u iets gesnedens, de gelijkenis van eenig
beeld, de gedaante van inan of vrouw;
17  De gedaante van eenig beest, dat op
de aarde is , de gedaante van eenigen ge-,
vleugelden vogel, die door den hemel
vliegt;
18  De gedaante van iets, dat op den
aardbodem kruipt; de gedaante vaD eeni-
gen visch, die iu het water is onder de
aarde :
19  Dat gij ook uwe oogeu niet opheft
uaar den hemel, en aanziet de zon, en
de maan, en de sterren, des hemels
gansche heir; en wordt aangedreven, dat
gÜ u voor die buigt, en hen dient; de-;
welke de HEERE, uw God, aan alle vol.
ken onder den gansenen hemel heeft uit•
gedeeld.
20  Maar ulieden heeft de HEERE aan-
genomen, en uit den yzeroven, uit i
Egypte) uitgevoerd; opdat gü Hem tot:
een 3 erf volle zoudt zijn, geluk het te s El-
dezen dage is.
21  Ook » vertoornde zich de HEERE ft "««
over mü. om ulieder woorden; en Hü I
zwoer, dat ik over de Jordaan niet zou
gaan, en dat ik niet zou komen in het i
goede land, dat de HEERE, uw God, u
ter erfenis geven zal.
22  Want ik zal in dit land sterven, ik
zal over de Jordaan niet gaan; maar gü
zult er overgaan, en datzelve goede land
erven.
23  Wacht u, dat gij het verbond des
HEBBEN, uws Gods, \'hetwelk Hü met u
gemaakt heeft, niet vergeet i dat gü u
een gesneden beeld zoudt maken, de ge-
lükenis van iets, dut de HEERE, uw God
u verboden heeft.
24  Want de HEKRE, uw God, is een
i verterend vuur, * een üverig God.           |\' j£V!
25  Wanneer gü nu kinderen en kindi-1
kindereu gewonnen zult hebben, i\'ii m , ,
het land oud geworden zult zijn, en u. ~
zult verderven, dat gü gesnedene beelden d<,,.
maakt, de geÜjkenis van eenig ding, en\'
rust geve, geluk ulieden, dat zij ook erven
het land, dat de IIEKRK, uw God, bun
geven zal aan gene zijde der Jordaan.
dan zult gij wederkeeren, elk tot zijne
erfenis, die ik u gegeven heb.
21  Ook «gebood ik Jozuaterzelvertijd,
zeggende : Uwe oogen zien alles, wat de
II KI\'KV, ulieder God, aan deze twee ko-
uingen gedaan heeft; alzoo zal de il! Kt; i
aan alle koningrijken doen, naar welke
gü henen doortrekt.
22  Vreest ze niet, want de HEERE, uw
God, strijdt voor ulieden.
23  Ook bad ik den HEERE oin genade,
zeggende ter zelver tüd :
•2t Heere, HEERE! Gü hebt begonnen
uwen knecht te toonen uwe grootheid en
uwe sterke hand : want/wat God is er in
den hemel en op de aarde, die doen kan
naar uwe werken, en naar uwe mogend*
heden!
SS Laat mij toch overtrekken, en dat
goede land bezien, dat aan gene zijde der
Jordaan is, dat goede gebergte, en den
Libanon!
\'26 9 Doch de HEERE verstoorde zich
zeer om uwentwil over mijt en hoorde
niet naar mij ; maar de HEERE zeide
tot mij : Het zij u genoeg; spreek niet
meer tot Mij van deze zaak.
27 Klim op de hoogte van 1\'isga, en
hef uwe oogen op naar het westen, en
naar het noorden, en naar het zuiden,
en naar het oosten, en zie toe met uwe
oogen : want gij zult over deze Jordaan
niet gaan.
*JS Gebied dan Jozua, en versterk hem,
en bekrachtig hein : want hij zal voor het
aangezigt van dit volk henen overgaan,
en zal hun dat land, dat gü zien zult,
doen erven.
29 Alzoo bleven wij in uit dal, tegen*
over Beth-Peor.
HOOFDSTUK i.
\\\'i-iin.itiin:; tut onderhouding van God» gebo- |
den, zonder dia in hi\'t minst te veranderen, I
v«. 1 ; .nu.-c.ii migi u zoowel niet de. straffen I
der ongehoorznmen, *U niet den zegen der \\
gehoorzamen, t. Verbaal van het geven der |
wet, V. Breedvoerig en ernntig verbod van \'
allerlei afgoderij door loeiden en grlyk.\'-
ninaeti, met zware \\n \'dreigingen en t rooit rijk e
beloften, 15. Optelling vun God* bijzondere ;
weldaden .cm Israël bewezen, welke hen tot. \'
gehoorzaamheid behoorden te bewegen, .1!.
Verordening van drie vrijsteden aan deze |
zijde der Jordaan, 1. Inleiding tot de vol-
gcude herhaling der Goddelijke wetten, U,
NL* dan, lsracl! hoor naar de « iuzettin- (
gen en naar de regten, die ik ulieden
leere te doen ; opdat gij leeft, en henen
nkotnt, en erft het land, datde HEERE,
uwer vaderen God, u geeft.
2  Gij zult tot dit woord, dat ik u ge- 1
biede, 6 niet toedoen, ook daarvan niet af- ;
doen; opdat gij bewaart de geboden van
den HEERE, uwen God, die ik u gebiedc.
3  Uwe oogen hebben gezien, wat God
om « llaal-Peor gedaan heeft : want alle
man, die Baal-Peor navolgde, dien heeft
de HEERE, uw God, uit het midden
van u verdaan.
1 Gij daarentegen, die den HEERE, uwen
God, aanhingt, gij ,.;] r heden allen levende.
5 Ziet, ik heb u geleerd de inzettingen j
en regten, gelijk als de HEERE, mijn j
God, mij geboden heeft; opdat gij alzoo I
doet in het midden des lands, waar gü ,
naar toe gaat, oiu bet te erven.
u Behoudt ze dan, en doet ze : want .
dat zal uwe wijsheid en uw verstand zijn
voor de oogeu der volken, die al deze in- i
zettingen nooren zullen, en zeggen i Dit !
groote ;olk alleen is een wijs en verstan- |
dig volk 1
7 d Want wat groot volk is er, hetwelk |
de goden ;oo nabij zijn als de UEERE, j
onze God, zoo dikmaal» wij Hem aan- |
roepim ?
-ocr page 142-
VEOTBRtmomVM k
l.W Drie vrijsteden verordend.
Herhalin? der tien geboden.
Idoet, wat kwaad in in de oogen den HEK-
RE.N, uwi Gods, om Hem tot loom te
verwekken;
.\'•i Zoo roep ik heden den hemel en de
Harde tot getuigen tegen ulieden, dat gij
voorzeker hmist zult omkomen van dat
land. Maar gij over de Jordaan naar toe
trekt, om dat te erven; gij ruit uwe da-
gen daarin niet verlengen, maar gansene-
lilk verdelgd «orden.
43 9 Bezer in de woestijn, in het effen\'
bind, voor de Rubenieten ; en Ramoth in
Gitead, voor de Gadieten; en GoUn in
Bazan, voor de Manassieten.
;i Dit ia nu de wet, die Mozes den kin-
deren Israels voorstelde:
i.t Dit zijn de getuigenissen, en de in*
zettingru, rn <le regten, die Mozes sprak
tot de kinderen Israël», als zij int Egypte
waren uitgetogen;
4tï Aan deze zijde van de Jordaan, in
het dal tegenover Neth-IVor, in het land
van Sihon, den koning der Amorieten,
die te [lesbon woonde, welken Mozes
f sloeg, en de kin leren Israéls, als Zij uit
Egypte waren uitgetogen,
•17 En zijn land in bezitting genomen
hadden; daartoe het land van « Og, ko-
ning van lïazan ; twee koningen der \\uio-
rieten, die aan deze zijde van de Jor-
daan waren, tegen den opgang der zon :
48  Yaa Aroer af, \'lat aan den oever
der beek Arnon is, tot aan den berg Sion,
welke is Heruiou ;
49  Eu al het vlakke veld, aan deze:
zijde der Jordaan, naar het oosten, tot:
aan de zee des vlakken velds, ouder As* j
doth-Pisga.
HOOFDSTUK 5.
i Heih.tling vm 4e wet der dn geboden, mei
eene inleiding. VS, 1. Vnn de ontt-teltenli;
1 en hel venoek van het volk, dut T.od niet \'
meer op deur wij*, mnar alleen door Moiei :
tot hfii nogt spraken, 22. Va* 6oAttoe*|
r-tt-mminir in hun vtnotk, 30. Vermaning
i tot gfhooTiaaiutaeid. 32.
EN Moi.es riep het gansche-lsrael, en
zeide tot hen i Hoor, Israël! de inzet-
! iinl\',\' i en regten, die ik heden voor uwe
ooren spreek, dat gij ze leert en waar*
BOCmt, om dezelve te doen.
•2 De IIEEHE, onze God, heeft een «ver-
bond met ons gemaakt aan Horeb.
3  Met OUM vaderen heeft de HEERE
I dit verbond niet gemaakt, maar nietons,
wij die hier allen levend zijn.
4   l\'an aangezut lot aangezigt heeft de]
HEEKE met u op den berg gesproken uit
bet midden des vuurs.
. q (Ik stond te dier nj«l tusschen den
HKKltE en tussehen u, om u des IIEE-
: HEN woord aan te zeggen i want gij
! & vreesdet voor het vuur en klomt niet op
; den berg) zeggende :
6 r Ik bendelIEERE, uw God, die u uit
I Egypteland, uit het dienstliuis uitgeleid
, heb.
[ 7 Gij zult geene andere goden voor
mijn aangezigt hebben.
I 1>. ui 38 NI,
i 27 Kii de IIEEHE zal - u verstrooit en
, onder de volken; en gii zult een klein
1 vnlkskeu in getal overblijven onder de
Beidend!» «aar de HEI KK u henen lei-
den zal.
:> Eu aldaar zult git goden dienen,
lit \'" des menschen handenwerk zijn,
liout en steen, die niet zien, noch hooren,
noch eren, noch rieken.
SI Dan /uit gij tan daar den IIEKIIE,
uwen God, toeken, en vinden; alt gy
Hem zoeken zul. niet uwe gansene hart
en met uwe gansche ziel.
30 Wanneer gij in angst zult zyn, eu
u al deze dingen zullen treilen; iu het
laatste der dagen, dan zult gij weder*
keereu tot den IIKKKE, uwen God, en
/.jjue stem gehoorzaam zijn.
.11 Want de HEEKE. uw God, is een
barm hanig God; Hij zal u niet verlaten,
noch u ver ierven ; en Hij zal üet verbond
uwer vaderen, dat IIy hun gezworen
heelt, niet vergeteu.
j-J Want, vraag toch naar de vorige
dagen, die voor u geween zijn, van dien
lag al\', dat God den inenten op de aarde
resebapeu .„\'ei\', van bet ee*e einde dei
leincls tot aan het andere einde den he-
mels, ut zulk een groot d.iig geschied of
gehoord zij, als dit :
\'Si Of een volk gehoord hebbe de stem
van God, sprekende uit bet midden des
vuurs, geluk aU gij gehoord hebt, en
levend zij gebleven ?
34  Of ; ol\' God verzocht hebbe te gaan,
om zich een vo\'.k uit het midden eens
volks aan te Hemen, door verzoekingen,
door trekenen, en door wonderen, en
door Mrijd, en door eene sterke band,
en door renen uii^estrektrn arm. en met
groot e verschrikkingen; naar al hetgeen
de HEEKE. uw God, ulieden \\oor uwe
oogen iu Egypte gedaan heelt?
.• i l i- tiet getoond, opdat gij wetet,
dat de HEEKE die God is; er is nie-
mand meer " dan Ihi alleen I
30 Vjtii den hemel heelt Hij u zijne
tti stem laten hooren, out u te onderwijzen ;
Mart. «^\'.29,
I"1 pn op de aarde beeft Hij u zyn groot vuur
"\' doen zien; en gij hebt zülie woorden uit
het midden des vuurs gehoord.
37 En omdat Bil uwe \\a\'eren liefhad,
en bun zaad i)a hen verkoren had, zoo
13 3, o heeft Hij u voor zijn i uigezigt door
\'. \'> zijne grootekiacbt uit Egypte uitgevoerd ;
35  Om volken, die grooter en inagtiger
••.in\' , dan gti, voor uw aiingezigt uit de
bezitting te verdrijven; om u iu tebren
gen, dat Hij u huulieder land ter erfc*
ui* gave, als het te dezen dage is.
39 Zoo zult gij heden weten, en Ml uw
hart tiervatten, dat de HEEKE dir God
is. boven in den hemel, en ouder up de
aarde, niemand meer!
-ïi> En gij zult houden zijne inzettiugeu
en zijne geboden, die ik u heden gebiedt»,
opdat het u en uweu kinderen na u
welga, en opdat gij de dagen verlengt
in bet land, dat de HKK11E, uw God,
u geeft, voor altoos.
S5-H.I 41 ;» Toen scheidde Mozes drie steden
t*. uu, aan deze ziide der Jordaau, tegen
Jeu opgang der zon;
4*J t)|idai daarheen vlood de doodsla*
jger, die zijnen nr.aste onwetende dood*
, slaat, dien hij van gisteren «eergisteren
niet haatte; dat by in eene van deze
steden vlood en levend bleve :
<t du zult u geen gesufden beeld ma*
d Le<
j ken, nock eenige gelijkenis, ra* hetgeen
I boveu iu den hemel, of onder op dr aarde
is, of iu het water onder de aarde is;
9  Gy zult u voor die niet buigen, noch
\' beu dieuen : want Ik de HEEKE, uw God,
I ben een • ijverig God, die de misdaad der
i vaderen bezoek aan de kinderen, en aan
1 bet derde, en aan het vierde Hd tiergenen,
die Mn haten;
10  Eu doe barmhartigheid aan duizen\'
den dergenen, die Mij liefhebben,
:,
i..uur geboden onderhouden.
| 11 Gij zult den ƒ naam des HEKKEN, L ,         .,,
uw» Gods, niet ijdelijk gebruikeu : want *iui\'-. 5
de HEEKE zal met onschuldig houden!
demreueu, die zynen naam ijdelyk ge*.
bruikt.
1\'2 Onderhoudt den <j sabbat das. «Ut gvï |« <;.>n. i
ilieu heiligt; geluk als de HEEKE, uw >;:
:::\\\\-
God, ii geboden heeft.
13  Zes dagen zult gij arbeiden, en al
uw werk doen;
14  Maar de zegende dag is de sabbat
des II KEKEN, uw» Gods; dun zult gij
geeu werk doer,, gy, noch uw zoon, noch
uwe dochter, noch uw dienstknecht, noch
uwe dienstmaagd, noch uw os, noch uw
••:
3
Itor.
».
1
11. i..
4
t
-ocr page 143-
Herhaling der tien gebolen.                        PEITEBOOMIUM 5. Beiel ó:u fioiln irebonen te bewaren. 137
ezel, noch eenig van uw ree, noch de
vreemdeling, die in uwe poorten it; opdat
uw dienstknecht en uwe dienstmaagd
ruste, gelijk ats «ij.
15   Want ifij zult gedenken, dat gij een
dienstknecht in Kgypteland geweest zijt,
ni dat de HEERE. uw God, u van daar
heeft uitgeleid door eene sterke hand en
eenen uitgestrekten arm ; daarom heeft u
de HEERE, uw God, geboden, dtt gij
den sabbatdag houdeo zult.
16  * Eert uwen vader, en uwe moeder,
geluk als de IIKEKK, uw God, u geboden
heeft, opdat uwe dagen verlengd worden,
en opdat het u welga in het land, dat u
de HEBRE, uw God, geven zal.
17  \' Gü zult niet doodslaan.
is * En gU zult geen overspel doen.
19  En gü zult niet stelen.
20  En gij zult geene valsche getuigenis
spraken tegen uwen naaste.
21  En gij zult niet \' begeeren uws naas-
ten vrouw , en zult u niet laten gclusten
uws naasten huis, zijnen akker, noch i
zijnen dienstknecht, uoch zijne dienst- :
maagd, zijnen os, noch zün en ezel, noch \'
iets. dat uws naasten is.
22  Deze woorden sprak de HEERE tot .
uw gansche gemeente, op den berg, uit
In-t midden drs vuurs, der wolk en der I
donkerheid, met eene groote stem, en |
deed daar niets toe; en 11Ü schreef ze op j
twee steeuen tafelen, en gaf ze mij.
23  En het geschiedde, als gij die stem
uit het midden der duisternis hoorder, en !
de berg van vuur brandde, zoo naderdet \\
gÜ tot mij, alle hoofden uwer stammen,
en uwe oudsten,
24  En zeidet i \'Mc, de MEERE, onze I
God, heeft ons zijne heerlijkheid en zijne
grootheid laten zien, en wö hebben zijne
stem gehoord uit bet middeu des vuurs; <
dezen dag hebben wij gezien, dat God j
met den mentch spreekt, en dat hij le- >
vend blijft.
U Maar nu, waarom zouden wij ster- \'
ven 7 want dit groote vuur zou ons verte* |
ren; Indien wij voortvoeren de stem des .
HEERK.N, onzes Gods, langer te hooreu, !
j zoo zouden wij sterveu.
j 2t> Want wie is er van alle vleesch, die ,
ide stem des levenden Gods, sprekende uit
\'het midden des vuurs, gehoord heelt ge- |
llijk wij, m en is levend gebleven?
27 Nader gij. en hoor alles, wat de
! MEERE, onzeGod, zeggen zal; * en *preek
gij (ot ods al wat de MEERE, onze God, !
tot u spreken zal, en wij zullen het hoo- !
ren en doen.
ÜXAlsntidc HEERE de stem uwerwoor- i
den hoorde, toen gij tot mi| spraakt, zoo \'
zeidc de MEERE tof mij : Ik heb gehoord i
de stem der woorden van dit volk, die zij ,
tot u gesproken hebben; het is allemaal ;
goed, dat zij gesproken heiben.
29 Och dat zij zulk een hart hadden,
om Mij te vreezen, en al mijne geboden |
te allen dage te onderhouden; opdat het
hun en hunnen kinderen welging in eeu- :
wigheid\'.
:,\' Ga, zeg hun i Keert weder naar uwe i
tenten.
31   Maar gij, sta hier bi< Mij.dat Ik tot ,
u spreke al de geboden, en inzettingen, I
en regten, die gü hun leeren zult, dat zi.i [
ze doen in het land, hetwelk Ik hun ge-
ven zal, om dat te erven.
32  Neemt dan waar, dat gü doet, ge- |
geluk als de MEERE, uw God, u geboden
heefl; en wfikt niet af ter regter- noch |
ter linkerhand.
3J In al den weg, dien de MEERE, uw :
God, u gebiedt, zult gü i;aau; opdat gü
leeft, en dat het u welga; engijuedagen \\
verlengt in het land, dut gij erven zult.
HOOFDSTUK (ï.
Bevel on Gud» geboden tu \' v...i. i, en lleiu \'
als den eenirr-n waren God lief te hebben,
met byeeroeffile beloften, t«. 1 | om Goda
re boden den kinderen in te «rherpen en te
steeds Tonr ooireu te hebben. 6; om God en
lynr weldaden niet te verireten. 1" ; om
God te rreeïen en de afenderij te vrrmij-
den, 13; ie» God niet Ie verxne ken. maar
Hem onilerdanii» te lijn. IC; om un hunne
kinderen rlytitrlijk de verloi
voor te houden, opdat tij ili.ir.li
t Erjpte
.>or Gvd
leerden vreeien en gi-hoorianitn. 20.
DIT /i.iu dan de geboden, de inzettin-
gen en de regten, die de MEERE, uw
God, geboden heeft om u te leeren ; op-
dat gij ze doet in bet land, naar het-
welk gü heentrekt, om dat erfelijk te
bezitten :
2  Updat gü den MEERE, uwen God,
vreezet, om te houden al zijne inzettin-
gen, en zijne geboden, die ik u gebiede;
gij, en uw kind, en kindskind, al de da-
gen uws levens; en opdat uwe dagen
verlengd worden.
3  Moor dan, Isreël I en neem waar, dat
gÜ ze doet, opdat het u welga, en opdat
gÜ zeer vermenigvuldiger, (geluk als u de
MEERE, uwer vaderen God, gesproken
heeft) in het land, dat van melk eu honig
is vloeijende.
4  • Moor, Israëli de MEERE, onze God,
is een eenig HEERE I
5  Zoo zult gij den MEERE, uwen God.
\'• liefhebbeu, met uw gannciie hart, en
met uwe gansche ziel, en met al uwver-|
mogen.
                                                                 • j
ft Eu deze woorden, die ik u heden ge- .
biede, zullen in uw hart zün.
7 En gü zult ze uwen e kinderen in-I c ,
scheipen, en daarvan spreken, als gij in
uw huis zit, en als gij op den weg gaat, |
en als gij nederligt, en als gü opstaat.
S Ook zult gg se tot een teeken binden
op uwe hand, en zü zullen u to; voor-
bood* pan selcn zijn tusrheu uwe oogen.
il En gü zult ze op de poaten van uw
huis, eu aan uwe poorten schrijven.
10  Als liet dan zal geschied zijn, dat de
HEERE, uw God, u zal hebben ingebragt
in dat laud, dat \\\'.:\\ uwe» vaderen, Abra-
hatn, Irak en Jakob, gezworen heeft, u
te zullen geven, groote eu goede steden.,
die gü niet gebouwd hebt,
11  Eu huizen, vol van alles goeds, die!
gij uiet gevuld bebt, eu uitgehouwene
bornputten, die gij niet uitgehouwen
hebt, wijngaarden en olijfgaarden, die!
gij niet geplant hebt, <t en gü gegeten \'< „ i
hebt en verzadigd züt;
12  Zoo wacht u, dat gü den MEERE
niet vergeet, dfe u uit Egypreland, uit
het dienstbuis, heeft uitgevoerd.
13  GÜ «uit den HEERE, uwen God,
\' vreezen, en Hem dieuen, eu gü zult hij , j
zijnen naam zweren.
                                      . ]
14  Gü xult andere goden niet navolgen, I
van de goden der volkeu, die roudoui ui
zün.
16 Want de HEERE. uw God. is ren;
ijverig God in liet middeu van u; dat de
toorn des HEEREN, uws Gods, tegen u
niet onteteke, en Hij u van deuaardbo*
dein verdelge.
16  Gij zult den HEERE, uwen God,
ƒ niet verzoekeu, geluk als gü Hem ver-j ^
verzocht hebt te 9 Massa.
                            I i
17  Gij zult de geboden des HERREN,
uws God», vlijtig houden, mitsgaders\\s \\
züne getuigenissen, eu iwv.v iuzeitingeu,\' •>
die Hij u gebodeu heeft.
15  Eu gÜ zult doen, wat rrgt en goei;
is in de oogen des MEEREN; opdat liet
u welga, en dat gü inkomt, en erft liet
goede land, dat de MEEHEuwcii vadereu
gezworen heeft;
1!) Om al uwe vijanden voor uw aange-
zigt te verdrijven, gelijk als de HEERE
gesproken heelt.
20 Wanneer uw zoon u morgen zal
• U-v.
Matt
Luk.
Klei.
15:1
ïftao
ex, s
, Mntt
Luk.
It.....
\'. 31
18 M
IS.9
t Lul.
u m
I Kom.
7 : 7.
. * 96.
I. 13:211.
17:S.
. 8A.fi.
. 10 IS.
22\'i*7
10:17.
-ocr page 144-
bonden ,\'i\'^ns de Kanaiiuieten.
13S Hoe zich ltti-at\'I moest
DKUTKRONOMMM 7, s.
10  En Hij vergeldt een* ieder van hen, J.
die Hem haten, in zijn aangezigt, om
           
hem te verderven; Hij zal het zijnen
hater niet vertrekken, » in zijn aangezigt .
zal Hij bet hem vergelden.
11   Houdt dan de geboden, en de uizet-
tingen, en de regten, die ik u beden ge* [
biede, om die te doen.
                                  \'
13 Zoo zal het geschieden, k omdat gij " }fv;
deze regten zult hooren, en houden, en j Ul\'u\'
dezelve doen, dat de HKERE, uw God, u
het verbond en de weldadigheid zal hou-
den, die Hij uwen vaderen gezworen
heelt;
13  Kn IIü zul • liefhebben, en zal u
zegenen, en u doen vermenigvuldigen;
en Mn zal zegenen de vrucht uws buiks,
en de vrucht uws lauds, uw koren, en
uwen most, en uwe olie, de voortzetting
uwer koeijen, en de kudden van uw klein
vee, in het land, dat Hij aan uwe vaderen
gezworen heeft, u te geven.
14  Gezegend zult gij zyn boven alle
volkeu; er zal onder u \' noch man • r---
noch vrouw onvruchtbaar zijn, ook niet
onder uwe beesten.
1."> Eu de IIKKKK zal allekrankheid van
u afweren, en Hij zal u geene van de
kwade ziekten der Kiryptenaren, die gij
kent, opleggen, maar zal ze leggen op
allen, die u haten.
Ui Gii zult dau al die volken verteren,
die de HEERE, uw God, u geven zal; uw
oog zal hen niet verschoonen, en gij zult
liuii.i,\' goden niet- dienen : want dat.
zoude u een strik zijn.
17 Zoo gij in uw hart zeidet . Deze
volken zijn meerder dan ik; hoe zou ik
hen uit de bezitting kunnen verdrijven?
15  Vreest niet voor hen ; gedenkt steeds,
wat de IIKKKK, uw God, aan Farao en
aan alle Kgyptenaren gedaan heeft :
lil »« De groote verzoekiugen, die uwe ••< Drm
oogen gezien hebben, en de teekenen, en !
de wonderen, en de sterke baud, en den
uitgeatrekten arm, door welken u de
HKERE, uw God, heeft uitgevoerd; al-
zoo zul de II KERK, uw God, doen aan
alle volken, voor welker aangezigt gij
vreest.
2ti Daartoe zal de HEERE, uw God,
ook " horzelen onder hen zenden; totdat » Bi,
zij omkomen, die overgebleven, eu voor I Juï.
uw aangezigt verborgen /.t\'. u.
31 Ontzet u niet voor hunüeder aauge-
ligt! W*&t de IIKKKK, uw God, is in het
midden van u, een groot en vreesselijk
God.
22  Ku de HKKRK, uw God. zal de«e
volken voor uw aangezigt alleugskent
uitwerpen; haastelijk zult gij hen niet
mogen te niet doen, opdat het wild des
vel-is uiet tegen u vermenigvuldige.
23  Eu de HKKRK zal hen geven voor
uw aangezigt, en UU zal hen verschrik*\'
ken met groote verschrikking, totdat zij
verdelgd worden.
24  Ook zal Hij huune koningen in uwe
Imnd geven, dat gij hunnen naam van
onder den hemel te niet doet; geen man
zal voor uw aangezigt bes-taan, totdat
gÖ hen zult hebhen verdelgd.
\'.\'•> De gesnedene beelden vau hunne
godeu zult gij met vuur verbranden; het:
zilver en goud, dat daaraan is, zult gij
niet begeeren, noch voor u nemen, opdat
gij daaidoor niet verstrikt wordt ; want
dat is den HEERK, uwen God, een gru-
wel.
2i> Gij zult dan den gruwel in uw buis
uiet brengen, dat gü een ba» zoudt wor-,
den, gelijk datzelve is; gij zult het gan-
schclgk verfoeijen, en te eeuemaal mini
gruwel daarvan hebben, want het is een
ban.
HOOFDSTUK 8.
Vermaning tot gehoorzaamheid door tme uu- I
vrH.\'t-r, zeggende : Wat zijn dat voor
getuigenissen, en inzettingen, en regten,
die de HKKKE, onze God, ulieden ge-
boilen beeft?
21 /\'.ii zult gij tot uwen zoon zemen :
Wij «aren dienttknectiten van Farao in
KfSJpte; maar de HEERE beeft ons door
ieene sterke band uit Egypte uitgevoerd.
I M Kn de HEERK gaf teekenen, en
groote en kwade wonderen, in Egypte,
t;u, Farao en aan zijn gansene huis, voor
on/.e oo;en ;
21 Kn HU voerde ons van daar uit;
opdat Mij ons inbragt, om oub het land te
gi ven, dat Hij onzen vaderen gezworen
had.
24 Kn de IIKKKK gebood ons te doen
al deze inzettingen, oin te vreezen den
HKKRK, onsen God, ons voor alroos ten
goede, om ons in het leven te behouden,
gelijk het te dezen dage is.
:\'.) Kn hpt zal on« geregtigheid zijn,
als wij zullen waarnemen te doen al
deze geboden, voor het aangezigt des
HKKKEN, onzes Gods, gelijk Hij ons
geboden heeft.
HOOFDSTCK ;.
Wrik eens handelwijR de kinderen I-rarl- in
acht moesten nemen omtrent da Heid^n-rhe
inwoner" van Kannan en hunne al\'-<id<-rgeii,
Ki. 1. De heerlgkheid van Israël boven alle
volken, met hare <Hirzaak, (l. Beloften van
veelHoortij-e teeeningen, indien -ij fioil- K"-
lioden louden betraellten, \'J. Ki-iuonli^i hl;
tegen hi\'1 aanlal i\'ii dt\' inaift der Hi\'iili\'iischi\'
volken, 17. Varbod om het tilver of ffoud
vun hunne af(,\'udi>beelden zich. toe te t\'ige-
nen, 25.
WANNEER u de HKKRK, uw God,
tal gebragt hebben in liet land,
waar gij uaar toe gaat, om Jat te erven;
en IIii « vele volken voor uw aangezigt
zal hebbeu uitgeworpen, de Hethieten,
en de Girgasieten, en de Amorieten, en
de Kanaanieten, en de Ferezieten, en de
Ilevieten, en de Jebuaieten, zeven vol-
ken, die meerder en inagtiger zijn dan
KÜ ;
2  Kn de ÏIKERE, uw God, hen zal ge-
teven hebbeu voor uw aangezigt, b dat
gij ze slaat; zoo zult gij hen guuscheltjk
verbannen, • gij zult geen verbond met
hen maken, nocit hun genadig /.:m.
3  GO zult u ook met hen niet •* Ver-
maagschappen; gij zult uwe dochters
niet geven aan hunne zonen, en huuue
.dochter» niet nemen voor uwe zonen.
! 4 Want zij zouden uwe zonen van Mij
doen afwijken, dat zij andere goden zou-
d« n dienen; en de toorn des HKKREN
zou ie_ru ulieden ontbranden, en u haast
veilelgen.
Ó Maar alzoo zult gij hun doen : « hunne
alta en zult gij afwerpen, en hunne op-
gerikte beelden verbreken, en hunne
bossiihen zult gü afbouwen, en hunne
gebiiedeue beelden met vuur verbranden,
h\' Want / gij zi.it een heilig volk den
HEERE, uwen God : u heeft de HEERK,
uw God verkoren, dat gy Hem tot een
volk des eigendoms zoudl SJJn * uit alle
volken, die op den aardbodem zijn.
7  He HEERK heeft geen\' lust tot u ge-
bad, noch u verkoren, om uwe veelheid
benen alle andere volkeu i want gij
waait het weinigste van alle volkeu;
8 Maar omdat de HKKRK ulieden g lief-
hal, en opdat Uij hield den eed, dien
Hij uwen vaderen gezworen had, heeft u
de HEERE uiet eene sterke hand uitge-
voerd, en heeft u verlost uit bet dienst.
huis. uit de hand vau Farao, koning van
Kg/pte.
\'J Gij zult dan weteu, dat de HKERE,
uw God, * die God is, die gelrouwe God,
welkt* het verbond en de weldadigheid
houdt dien, die Ilem liefhebben, en zijne
geboden houden, tot in duizend geslachten.
-ocr page 145-
DEt\'TERONOMIt\'M 9.         gelroortaauiheid. Waarschuwing 13»
Israël vermaand tot
19  Maar indien het geschiedt, dat gij
den HEERE, uwen God, ganscheHjk ver-
geet, en aidere goden navolgt, en hen
dient, en .t voor dezelve buigt, zoo be-
tuig ik beden tegen u, dat gij voorzeker
zult vergaan.
20  Gelijk de Heidenen, die de 11EERE
voor uw aangezigt verdaan heeft, altoo
lult gij vergaan, omdat gij de stem dea
HEEREN, uwa Gods, uiet gehoorzaam
zult geweest zijn.
HOOFDSTUK 9.
Getrouwe waanehuwing aan Isvaél om. hunne
vijanden overwonnen en heitt van het be-j
loofde l.-m.l genomen hebbende, dat niet .
toe te. »i In ij ven «uit hunne geregtiirhi-id, J
maar aan Cod. die de inwoner» wegen» hunne
boo»heiil ireitraft en ïijne beloften aan Ia-
rail vulbrast had, v». 1. Moaos bewij.t dit.
door er-u hieedvoerig verhaal vau hunnen!
opotand en overtredingen. Ij.dn ven b-j <\\<n
berg Ilureb. 7 : Ie Tbab-era, Ma«a. kibinth-
Thaava. 22 . < a i.- Ka.lei.-Bara.-a. S3. Teven*
vermeldt hij, hoeïeer hunne tonden hem ce-
griefd hebben, en welke vonrhidding hij in
het werk irr»lel.l heeft, oui Coda toorn vau
hen af te wenden, 45.
HOOR, Israt\'l! gij zult heden over de
Jordaan gaan, dat gij inkomt, om
volken te erven; die groot er en sterker
zijn dan gij; staden, die groot en tot in
den hemel gesterkt zijn ;
2  Een groot en lang volk, kinderen
der Enakieten; die gij kent, en van welke
gij " gehoord hebt : Wie zou bestaan voor "
het aangezigt der kinderen van Euak ?
3  Zoo zuft :i.i heden weten, dat de
HEERE, uw God, degene is. die voor uw
aangezigt doorgaat, een \'• vertereud vuur : •
Die zal hen verdelgen, en Die zal hen
voor uw aangezigt nederwerpen; en gij
zult ze uit d<> bezitting verdrijven, en
zult hen haastelijk te niet doen, gelijk
als de HEERE tot u gesproken heeft.
4  Wanner hen nu de HEERE, uw God,
voor uv. aanlengt zal hebben uitgestoo*
ten, zoo spreek niet in uw hart, zeggende:
De HEERE Leeft mij om mijne geregtig-
heid ingebrasit, om dit tand te erven :
want, "in de goJdeloosheid dezer volken,
verdrijft -ien de HEERE voor uw aange*
zigt uit de bezitting.
5   Niel om uwc geregtigheid, noch om
de opregtheid uva harten, komt gij er
henen in, om hun landteerven; tnaarom
de goddeloosbril dezer volken, verdrijft
ben de HEERE, uw God, voor uw aange*
zigt uit de bezittmg; en om bet woord te
bevestigen, dat de HEERE, uw God, aan
uwe vaderen, Abiabaai, Izak en Jakob,
e gezworen heeft.
6  Weet dan, datu Ie HEERE, uw God,
niet om uwe geregtihbeid, ditzelve goede
land geeft, om dat te erven ; want gij
zi.it een hardnekkig volk.
7  Gedenkt, vergeet niet, dat gii den
HEERE, uwen God,in de woestijn <f zeer •i
vertoornd hebt. vau di n dag af, dat gij
uit Egypteland uitgegaan zijt, totdat gij
kwaamt aan deze plaats, \'zijt giilieden
wederspannig geweest tenen deu HEERE.
H * Want aau Horeb vertoorndet gij <
den HEERE zeer, dat Hij zich tegen u
vertoornde, om u te verdelgen,
9  Als ik op den berg geklommen was,
om te ontvangen de steenen tafelen, de
tafelen des verbnnds, dat de HEERE met
ulieden gemaakt had, toen ƒ bleef ik /
veertig dagen en veertig nachten op den
berg, at geen brood en dronk geen water.
10  En de HEERE gaf mij detweestee-
nen tafelen, 3 iu«t Goda vinger be*chre- -\'
ven; en op dezelve, naar al de woorden,
die de HEERE op den berg, uit bet mid-
den dea vuurs, ten dage der verzameling,
met ulieden gesproken had.
11   Zoo geschiedde bet, ten einde van
veertig dagen en veertig nachten, ai* mij
telling van d> vele en groote weldaden,
welke God aan Wraël had beweirn, va. 1 i
door eene be»rhr(iving van de «ohoonheid
aa vraeht baarheid van het land der belofte,
7. Waarnehuwing tegen hoogmoed en het
vergelen van CJ«d en njne weldaden. lil.
Bedreiging van tware «traflrn. welke hou
alsdan tielfen touden, 19.
ALLE geboden, die ik u heden gebiede.
zult gij waarnemen om te doen,
opdat gij leeft, en vermenigvuldigt, en
inkomt, en het land erft, dat de HEERE
aan uwe vaderen gezworen heeft.
2  En gij *ult gedenken aan al den weg,
dien u de I1KEHK, uw God, deze veertig
jaren in de woeattin geleid heeft ; opdat
Hij u verootmoedigde, om ute verzoeken,
om te weten, wat in uw hart waa, of gij
zijne geboden zmult houden, of niet.
3  En Hij verootmoedigde u, en liet u
hongeren, en spijsde u met bet « Man,
dat gij niet ken<let, noch uwe vaderen
gekend hadden; opdat Hij u bekend
maakte, * dat de mensen niet alleen van
het brood leeft, maar dat de mensen leeft
van alles, wat uit dea HEKKEN mond
uitgaat.
4  i Uwe kleeding ia aan u niet verou-
derd, en uw voet ia niet gezwollen, deze
veertig jnren.
5  Rekent dao in uw hart, dat de
HEEKE, uw God, u kastijdt, gelijk ala
een man zijnen zoon kastijdt.
6  En houdt de geboden des HEEREN,
uwa Gods, om in zijne wegen te wandc-
len, en om Hem te vreezen.
7  Want de 11EEKE, uw God, breugt u
in een \'goed land, een land van water-
beken, fonteinen en diepten, die in dalen
en in bergen uitvlieten ;
s Een l,u.il vau tarwe en gerst, en
wijnstokken, en vijgeboomen, en granaat-
appelen ; een land van olierijke oÜjfboo*
uien, en van honig;
9 Een land, waarin gij brood zonder
achaarschheid eten zult, waarin u uieta
ontbreken zal; een land, welks steenen
ijzer /nu, en uit welks bergen gij koper
uitbouwen zult.
I" \'• Als gii dan zult gegeten hebben, en
verzadigd ziin, zoo zult gü den HEEKE,
uwen God, loven over datgoÞ land, dat
Hu u zal hebben gegeven.
11   Wacht u. dat gij den HEERE, uwe»
God, niet vergeet, dat gij niet xoudt
houden zyne geboden, en zijne regteu,
en zijne inzettiugen, die ik u hedeu ge-
biede;
12  Opdat niet mit»chien, als ru zult
gegeten hebben en verzadigd zijn, en
goede huizen gebouwd hebben, en die
bewonen,
13  En uwe runderen en uwe schapen
zullen vermeerderd zijn, ook zilver en
goud u zal vermeerder! z»yn, ja al wat gij
hebt, vermeerderd zal zijn;
14  Uw hart zich alsdan verheffe, dat gij
ergeet deu HEEltE, uwen God, die u uit
Egypteland, uit het dienst huis, uitge-
voerd heeft;
1.> Die u geleid heeft in die groote en
vreetselijke woei>tijn, toaar vurige sutn*
gen, en schorpioenen, en dorheid, waar
geen water was; • die u water uit de
keiachtige rots voortbragt ;
lt> Die u in de woestijn «pijede met
/ Man, dat uwe vaderen niet gekend had-
den; om u te verootmoedigen, en om u te
verzoeken, opdat Hit u ten laatste weldeed;
17 En gij in uw hart zegt : Mijue
kracht, en de sterkte mijner hand heeft
mij dit vermogen verkregen.
15  Maar gij zult gedenken dn. HEEKE,
uwen God, dat Uu het is, die u kracht
geeft, om vermogen te verkrijgen ; opdat
Ui) zijn verbond bevestige, dat Hu aan
uwe vaderen gezworen heeft, gelijk het
te dezen dage is.
Mm.
Lak.
4; *
Prut.
Nek.
»:5
9:21
7 o
AA.
23:1»
14:11
IR i.
I7:SV
11:4.
Naat. 2» .11.
Pi. 78:15.
11* 8.
-ocr page 146-
140 aan Imd, Vernieuwing                     DEUTERONOMHM 10.                               van de tafelen der wet
HOOFDSTUK 10.
[ Verhaal van het vervaardigen van twen nieuwe\'
i tafrlrn, inschrijving drr tien geboden in:
ili-te en hare neder! ejrffinr in <lr ark, vi. 1.;
Dood van Aaron en afionderin? van ilen
ulam van Levi tot de dienit .!.« Herren, 6.
I tiet verblijf van M.ne» op rtrn lira*. 10.
K\' rn\' heerlijke verman in? aan 1-r.vl. met
verwheidene klemmende redenen &anredron-
| gen, tot vrerie God», gehoonaamheid en
liefde ili\'. naaalen, in het bijtonrter omtrent
\' dm H\'-i mi li ding, IX.
TER zelver tijd zeide de HEERE tot
mij : i Houw u twee steenen tafe-
U-n al» de eerste, en klim tot Mij op
\' dezen berg; daarna zult "ij u eene kut
van hout maken.
9  Eu Ik zal op die tafelen schrijvende
woorden, die geweest zijn op de eerste
tafelen, die gü gebroken hebt; en gij zult
ze leggen in die kist.
3  AI zoo maakte ik eene kist van sit-
I tiinhout, en hieuw twee steenen tafeleu
als de eerste; en ik klom op den berg,
en de twee tafeleu waren in mijne hand.
4  Toen schreef Hij op de tafelen, naar
het eerete schrift, de tien woorden, die
[ de HEERE, ten dage der verzameling, op
den berg, uit het midden des vuurs, tot
ulieden gesproken Imd; en de HEERE
! gaf ze mij.
ó Kn ik keerde mij, en ging af van den
{ berg, f leide de tafeleu in de kist, die ik
\' gemaakt had; en aldaar zijn zii, gelijk
! als de HEEKE mij geboden heeft.
6  (En de kindereu Ijraêls * reioden, van \'
\' lSen.it:i Beue-Jaakan ea Moséra. Aldaar
\'. « stierf Aaron, en wer.1 aldaar begraven ; i
j en ziTi zoon Eleizar bediende het priet-
i trrambt in zijne plaat».
7  Vau daar reisden zii naar ^ Gudgod. .
\' en vau Gudgod naar .Totbatb, een land
van waterbekeu.)
! 8 Ter zelver tijd scheidde de HEERE
, den stam Eevi uit, om de ark des ver-
i bonds des !1! EKEN f dragen, om voor
j het aaugezigt des IIEEKEN te staan, om
: Hem te dienen, en om in zijnen naam
te zegenen, tot op dezen dag.
\' . 9 Daai-om heeft I.evi « geen deel noch \'
I erve met zt)ne broederen; de HEERE i»
zijn erfdeel, gelijk als de HEERE, uw
: »i ui. tot hem gesjiroken heeft.
10  En ik stond op den berg. al» de
: vorige dagen, ƒ veertig dagen en veertig
nachten, en de HEERE y verhoorde mij ,
ook op datzelve maal : de HEERE heeft
u niet willen verderven.
                                  ,
11  Maar de HEERE zeide tot mij : Sta "
op, ga op de reize, voor het aaugezigt des\'
volks; dat zü inkomen, en erven het
land, dat Ik hunnen vaderen gezwuren
heb, hun te geven.
[ l_\' Nu dau, lsrai-11 wat eischt de ,
HEEKE, uw God, van u? dau den
HEERE, uwen God, te vreezen, iu al
- zijne wegen te wandelen, en Hem lief
t te hebben, en den HEERE. uwen God,
j A te dieuen, met uw gansche hart en
; met uwe gansche ziel;
13 Om te houden de geboden des 1IEE-
\\ KIN, en zijue iuzettingen. die ik u
heden gebiede, u ten goede.                           .
; 14 Ziet des IIEEKEN, uwsGods.it \'
| de hemel, en de hemel der hemelen, de
1 < aarde, en al wat daarin is.
j t.i Alleenlijk beeft de HEERE luiti
l gehad tutu uwe vaderen, om die lief te
hebben, en beeft hun zaad na hen,
: uliedeu, uit al de volken verkoren, ge-
lijk het te dezen dage is.
16  Besnijdt dan de voorhuid * uws
i harten, en veihardt uwen • nek niet meer.
17  Want de HEERE, uw God, is een
| God der goden, en " een Heere der hee-
ren; die groote, die magtige, en die
vreeshelvjke God, die " geen aaugezigt
aanneemt, noch geschenk ontvangt;
de HEERE twee steenen tafelen, detafelen d":« verbonds, _-.\'if,
12 Dat de HEEKE tot mij telde: Sta op,ga haast e lijk af van hier, want uw volk.dat gij uit Egypte hrbt uitgevoerd, heeft
het verdorven; lij zijn haastelijL afgewe-ken van den weg, dien Ik hun gebodenhad: zij hebben zich een gegoten beeld
gemaakt.
i:; Voort» sprak dn IIKERE tot mij, zeg-
,t:i !.\' : Ik iirli dit volk aangemerkt, eniie, bet i* een * hardnekkig volk.
II * Laat van Mü ai\', dat Ik lien ver-lelge, en hunnen naam van onder denlamel uitdoe; en Ik tal u tot een magti-
-\'-t "ii meerder volk maker, dan ditia.
1.) Toen keerde ik mij, en icing van den
bent af : de berg nu brand te van vuur, en
de twee tafelen des verbond» waren op
beide mijne handen.
lti En ik rag toe, rn ziet, ;.\'ij luidt tegenlen MEERE, uwen God, gezondigd; gij i
; nadt u een gegoten kalf gemaakt; gij
waart baast rink afgeweken van den weg,
dien it de HEERE geboden ba 1.
j i; Toen vatte ik de twee tafelen, en
\'wierp ze heen uit beide mijne handeu, en\'brak ze voor uwc oogen.
Ih En ik wierp mij neder voor het aan-
gezigt des HEKKEN, al» in liet eerst,! veertig dagen en veertig nachten; ik atgeen brood en dronk geen water . om al, uwe zonde, die gij hadt gezondigd, doendedat kwaad is in de» IIEEKEN oogen,om Hem tot toorn te verwekken.
19  Want ik vreesde vau wege den toorneu de grimmigheid, waarmedede IIEEHE
zeer op olieden vertoornd was, om u te
verdelgen; doch de IIEEHE verhoorde.mi ook op dat maal.
20  Ook vertoornde zich de HEEKE zeer
: tegen Aaron, om hem te verdelgen; doch
ik bad ook ter zelver tijd voor Aaron.
.1 Maar uwe zonde, het kali\', dat gij
M3U- hadt gemaakt, * nam ik, en verbrandde
het met vuur, en stampte het, malende
het wel, toidnt het verdund werd tot
stof; en zijn btof wierp ik in de beek,
die van den her; afvhet.
22 (»ok vertoornde! gij den HEERE
ll I. zeer te \' Thab-éra en te «• Massa, en te
a Kibroth Tbaüva.
i". "i Voorts als de HEEKE ulieden zond
tuit Kadeg-Barnéa, zetelende : •• Gaat op
i n_*. en erft dat laud, dat Ik u gegeven heb;
**• zoo waart gij den mond de* 11 KEREN.
ls. uwk Gods, wcderspatiliig, en geloofdet
j^l\' Hem uict, en waart zijne bteut niet ge-
liourzaam.
21  Weder* pan nig zijt gij geweest tegen
den HEEKE, van den dag al\', dat ik u
gekend heb.
2.\'» Kn ik wierp mij neder voor de»
IIEEKEN aangezigt. die veertig dagen
en veertig nachten, iti welke ik mij ne-
ideiwierp, dewijl de HEERE gezegd had,
i dat Hij u verdelgen zou.
96 En ik oad tot den HEERE, en
32.11. zeide: P Ileere, 1IEKRE! verderf uw
\'» 13. j volk en uw eifdtd nie\', dat Gij door
\' uwe grootheid verlo»t hebt, dat Gij uit
I Egypte door cene stetke hand hebt uit-
getoerd.
\' 27 Gedenk aan uwe knechten, Abra-
[ htm, Izak en Jakoh ; zie uict op de har-
Miglieid deun volk», noch op zijne god-
delooiheii), noch op zijne zonde;
i \'2x Opdat het land, van waar Gij ons
:i2 i;* jhebr uitgevoerd, q niet legge : Ounlat ze
. 14 16. \'Je HEEKE niet kou brengen hi liet land,
I waarvan Hij huu gesproken had, en om-
dat Hij hen haatte, heelt Hij ze uitge-
ioerd. om hen te doodeu in de woestijn.
\'29 Zij ïün toth uw volk, cu uw erl-
jdeel, dat Gij door uwe groote kracht,
en door uwen uitgestrekteu arm hebt
1 uitgevoerd I
Num. 33 31)
Nuui. *> ».
N.,-,1 > ï i
21, eni.
Dfut. 18 t.
KftSC. 44».
: m
Üeut. I IC
Deui. I:lf.
Ds*
Malt
Uk.
ë.
Hen.
Ps.
s
Jer.
«4.
Bs.
Deut
1
Openb.
17 1 -
2Krou. 10 ».
7-
Job S4 l»
Hand.10.3»
Kom. *;1\'.
Gal. 9 l *
lew. * fl-
Col. S.&-
IPetr. II».
-ocr page 147-
Eegei en vloek. UI
DEUTERONOMIUM 11.
Beloften en bedreigingen.
trekt, om dat te erven, is een land van
bergen en van dalen : het drinkt water;
bij den regen des hemels;
12  Een land, dat de HEERE. uw God,
bezorgt: de oogen des HEEREN, uwi
Gods, zijn gedurig daarop, van, tiet be-
gin des jaars tot het einde de* jaars.
13  En het zal geschieden, zoo gij naar
atiglijk zult hooren naar mijne geboden,
die Ik t\' heden gebiede, om den HEERE,
uwen God, liet te hebben, en Hem te
dienen, met uw gansene hart en met
uwe jranrche ziel;
14  Zoo zal Ik den regen uws lands
geven te zijner tijd. vroegen regen en;
spaden regen j opdat gü uw koren, en
uwen most, en uwe olie inzamelt.
Li Eu Ik zal kruid geven op uw veld,
voor uwe beest\'en ; en gij zult eten en
verzadigd worden.
16  Wacht u zelven, dat ulieder hart
niet verleid worde, dat gij & afwijkt, er
andere goden dient, en u v. or die buigt;
17  Dat de toorn des HEEREN tegen
ulieden ontstefce, en Hij den hemel t»e-,
cluite, dat er geen regen zij, en het
aardrijk zijn gewas niet geve; en gü
haastelijk omkomt van het i-oede land,
dat u de HEERE geeft.
15  p Legt dan deze mijne woorden in;
uw hart, en in uwe ziel, en bindt ze\'
tot een teeken op uwe hand, \'lat zij tot
voorboofdspanselen zijn tusschen uwe
oogen;
19 En <\' leert die uwen kinderen, spre-1
kende daarvan, als gij in uw huis zit,
en als gü op den weg gaat, en als gij
nederügt, en als gij opstaat;
\'Al En schril ft ze op de po>teu van uw
huis, en aan uwe poorten;
.1 Opdat uwe dagen en de dagen uwer
kinderen, iu liet land, dat de HEERE
uwen willen ii hun te geven gezworen
iieelt, veiinciiigvuldigen, geluk de dagen
des hemels op de aarde.
22 Want zoo gü naarstigüjk hou U al
deze geboden, die ik u gebiede om die
te doen. den HEERE, uwen God, lief-
hebbende, wandelende in al züne wegen,
en Hem aanhangende;
33 Zoo sal de HEERE al deze volken
voor uw .langezigt uit de bezitting ver*
dri.ivi L, en gij zult erfelijk bezitten
grooter en magtiger volken, dan gü zit.
24 Alle plaats, • waar uwe voetzool op
treedt, zal ,1e uwe zü\'i = van de woestijn
en di ii Libanon, van de rivier, de rivier
Frath, tot aan de achtende zee, zal uwe
landpale zijn.
2ó Niemand zal voor uw aangezigt
bestaan; de HEERE, uw God, zal uwen
pchrik en uwe vreeze geven over al het
land, waarop gij treden zult, ƒ geluk al»
Hij tot u gesproken heeft.
2fi Ziet, ik stel ulieden heden voor,
zegen • n vloek :
27 Den zegen, wanneer KÜ hooren zult
naar de geboden des HEEREN, uwe
Gods, die ik u heden gebfede;
-- Maar den vloek, zou gü niet hooren
zult naar de geboden des HEEREN, uw»
Gods, en afwükt van den weg, dien ik u
heden gebiede, om andere goden na te
wandelen, die git niet gekend hebt.
29  En het zal geschieden, al» u de
HEERE, uw God, zal hebben ingebragt
in het land, waar gü naar toe gaat, om
dat te erven; <j dan /uit gü den zegtn
uitspreken op den berg Gerizlm, endden
vloek op den berg Ebal.
30  Zijn zü niet aan gene züde van de
Jordaan, achter den weg van den om!er-
t*ang der zon, in bet land der Kanaa-
nieten, die in het vlakke veld wonen,
tegenin er Gilgal, bij de eikenbosschen
van More ?
31   Want gijlieden zult over de Jor.iaan
gaan, dat gü inkomet om te erven dat
C. | ls Die het rest van den wees en van
de weduwe doet; en den vreemdeling
liefheeft, dat Hij hein brood en kleeding
geve.
i 19 Daarom zult gijlieden den vreem*
j deling liefhebben, want gn tü*. vreem*
delingen geweest in Egypteland.
| £0 Den II KERK, uwen God, zult tnj
i Deut.
Matt.
Luk. f t
J"1*!* vreezen, Hem zult gij dienen, en Hem
IOi zult gij P aanhangen, en bij zijnen naam
2weren.
.1 Hij ii uw lof, en Hij is uw God!
die bij u gedaan hepft deze grootc en
j vrcesirliikr dingen, die uwe oogen ge-
zien hebben.
I 22 Uwe vaderen togen af naar Egypte
Gtn. 46.17. met « zeventig zielen ; en nu heeft u de
E*. I: 5- HEERE, uw God, getteld r als de s.ter-
Han.l. 7.U. ren jeg hemels in menigte.
Gtm. 15 3.!                     HOOFDSTUK 11.
; Hom vermaant [*raêl hij vfmirunip.\' tot
\' onderhouding van (,o.N !*ehod< n. aanj*e-
dromren, ten n-rate, awt eene fifuldf—r
der weldadin in wonderwerken, welke God
hun beWMM bad, VB, 1 , ten tweede, nn-t t
wnc beaehrijvinir van hel beloofde land, \'J ;
ten derde, met belofte ran eene geiegmde
hwhtagatteldheM pi» vneatbaarfceld van den
(rriiml, IS; n ti n vierde, awt bedrafgiiig van
I het tegennvprgeatelde, ingeval v.in a/wijkinf, f
16. Vermaning urn Godi geboden *ti-v,U voor
oogen te houen aa ta hunnen kinderen te
lema, m.-t heerlijke In-Liften. 18. VoorsteN
ling van ilin zegen >"n den vloeit, 26; en op
welke wtji die uitgesproken moeiten worden,
sla iij in Kanaan (ouden gekomen rijn, Ji\'J.
DAAROM zult gij den IIKERK, uwen
God, liefhebben, en gij zult te allen
dage onderlioudeu zijn bevel, en /.i.nc
iniettingen, en zijne regten, en zijne
geboden.
2  En gijlieden zult heden weten, dat ,
ik niet tpreek met uwe kinderen, die
het niet w<;en, en de cnderwüzing des
HEEREN, uw» GodH, niet gezien hebben,
zijne grootheid, zijne sterke hand en
zijnen uitgostrekleu arm;
3  Daartoe zijne teekenen en zijne da-
den, die Hij in het midden van Egypte
gedaan heelt, aan Farao, den koning
van Egypte, en aan zijn ganpche land;
4  En wat IIij gedaan beeft aan het beir
der Eitypteimren, aan deszelfs paarden
en aan deazella wageuen : dat Hij de
wateren van de Schelfzee boven hun aan-
Sezigt deed overzwemmen, als zij ulie-
en van achteren vervolgden -, en de
HEERE verdeed hen, tot op dezen dag.
ó Eu wat Hij ulieden gedaan beeft in
de woestijn, totdat gü gekoin»n zin aan
deze plaat*.
6  Daarenboven, wat Hij gedaan heeft !
u. 16 31.
27:3
106:17.
« aan Datliau en aan Ablram, zonen van
Eliab, den zoon van Ruben; boe de
aarde haren mond opendeed, en hen
verslond met hunne huisgezinnen, en
hunne tenten, ja al wat bestond, dat .
hun aanging, in het midden van gantch \'
Israël.
7  Want het zijn uwe oogen, die gezien
hebben al dit groote werk des HEEREN,
dat Hij gedaan heeft.
s Houdt dan alle geboden, die ik u
heden gebiede; opdat gij gesterkt wordt .
en inkomt, en erft het land, waarheen
gij overtrekt, om dat te erven;
9 Eu opdat gij de dagen verlengt in \\
het land, dat de IIKKRE uweu vaderen
gezworen heeft, aan hen en aan hun
zaad te geven; een land, vloeijende van
melk en honig.
Il) Want liet land, waar gü Daar toe
gaat, om dat te erven, is niet als Egyp-
telaiid, van waar gij uitgegaan zijt, bet-
welk gij bezaaidet met uw zaad, en be-
waterdet met uwen gang, als eenen
kruid hof.
11 Maar bet tand, waarheen gij over-
h Deut. 37: IS.
-ocr page 148-
da ware Godsdienst.
1-12 hYvel aangaande
DEUTEEONOMTUM 12.
gij slagten en vleescU eten, naar deni J- *. c
zegen des HEBREN, uws Gods dien Hu -«L
u geeft, in al uwe poorten; de onreine|
en de reine zal daarvan eten, als van;
eene ree, en als van een hert.
16/ Alleenlijk het bloed zult gijlieden ƒ C.ti, \'.t
niet eten; gij zult het op de aarde ult-. I*ev. \',
gieten als water.
                                                 n \';
17  Gil zult in uwe poorten niet mogen \'""* "
eten de tienden van uw koren, en van
uwen most, en van uwe olie, noch de
eerstge boort en van uwe runderen en van
uwe schapen, noch eenige uwer geloften,
die gn zult hebben beloofd, noch uwe
vrijwillige offeren, noch het hefoffer
uwer baud.
18  Maar gij zult dat eten voor het aan*
gezigt des Ï1KKRKV, uws Gods, in de
plaats, die de IIEERE, uw God, verkie*
zen zal, gij, en uw zoon, en uwe dochter,\'
en uw dienstknecht, en uwe dienstmaagd,
eu de Leviet, die in uwc poorten is; en ;
gij zult vrolijk zijn voor het aangezigt
des DEKKEN, uws Gods, over alles,
waaraan gij uwe banden geslagen hebt.
19   Wacht u, dat gij den Leviet niet
verlaat, al une dagen in uw land.
21) Wanneer de BEEBE, uw God, uwe
laudpale zal verwijd hebben, j gelijk als 3 Hen. 2fi
Hij tot u gesproken heeft, en gij zeggen K\\. \'*J3
zult : Ik zal vleesch eten; dewijl uwe I,,\'"t \'
/.iel lust heeft vleesch te eten, zoo zult
gij vleesch eten, naar alleu lust uwer
ziel.
21  Zoo de plaat*, die de HEERE, uw
God, verkiezen zal, om zijneu naam
aldaar te zetten, verre van u zal zijn,
zoo zult gij slagten van uwe runderen
en van uwe schapen, die de KEKKE u
gegeven beeft, gelijk als ik u geboden;
hen; en gij zult eten in uwe poorten
naar allen lust uwer ziel.
22  Doch gelijk als eene ree en een hert
gegeten wordt, alzoo zult gij dat eten;\'
de onreine en de reine zullen bet te
zamen eten.
                                                     1
2:i Alleen houdt vast, dat g\'n het bloed
niet etet, want het bloed is de ziel.
daarom zult gij de ziel met bet vleesch
niet eten;
24  Gij zult dat niet eten; op de aarde.
zult gij het uitgieten als water;
25  Gij zult dat niet eten; opdat het O,
en uwen kinderen na u, welga, aln gij J
zult gedaan hebben, wat regt is in 3e]
oogen des HEBBEN.
2fi Doch uwe heilige dingen, die gij
hebben zult, en uwe geloften «uit gij
opnemen, en komen tot de plaats, die,
de HEERE verkiezen zal;
-] En gij zult uwe brandofferen, het 1
vleesch en bet bloed, bereiden op het,
allaar des HEBBEN, uws Gods; en het,
bloed uwer slagtoffereu zal op het altaar
des HEKRKN, uws Gods, worden uit-
gegoten, maar het vleesch zult gij eten.
28  Neemt waar en hoort al deze woor-
den, die ik u gebiede, opdat het u, en
uwen kinderen na u, welga tot in eeu-
wigheid, als gij zult gedaan hebben wat
goed en regt is in de oogen des IIKE-
RKN, uwa Gods.
29  Wanneer de HEERE, uw God, voor
uw aangezigt zal hebben uitgeroeid de,
volken, naar dewelke gij heengaat, 0111
die erfelijk te bezitten; en gij die erfelijk
zult bezitten, en in hun land wonen; ,
80 Wacht u, dat gij niet verschrikt I
wordt achter hen, nadat zij voor uw;
aangezigt zullen verdelgd iQn ; en dat
gn niet vraagt naar hunne goden, zeg-
gende: Gelijk al deze volken hunne
goden ge liend hebben, alzoo zal ik ook
doen.
                                                                  I
;, 1 Gij zult alzoo niet doen den;
HEERE, uwen God : want al wat den!
HEEKE een gruwel Is, dat Hij baat,
hebben zij bunnen goden gedaan : want
land, dat de \\i> i KI., uw God, u geven ,
zal; en gy\' zult het erfelijk bezitten, en .
daarin wonen.
32 Neetut dan waar te doen al de in*
zettingen en de rekten, die ik u heden
voorstel.
HOOFDSTUK 12.
BVvrl tot üitrni jjin\'; van alli* afcnilriij in hrt
land K.irian, vs. 1 ; rn tot Utoeffcl in™ van
hiitm,\' niterlËke SodetUnal naar <•<• -\\~ be-
vil, rn tor plaatse, welke Hij verklezeN tal,
5. Wat, in.-t nir, aan Welke plaatara ïij rtcn
iiinj-len i-u wrik vcrlnnl daarbij door hrn in
ai-lit c<-in>i]icn moest. wunl-\'ii, 7, 12. Herhaald
bevel hui J.- ri-Ltr Godudienit volgens Gods
iiMtelllnK waar •.• nemen ra geenszins de af*
iroili-rhe i.b-,-ti,-h-]> >n der Kanaönieten na
te volger*. 26.
DIT zijn de inzettingen en de reicten,
die gijliedtn zult waarnemen om te
doen, in dat land, hetwelk u de HEKRE,
uwer vaderen God, gegeven heeft, om
het te erven { til de dagen, die gij lieden
op den aardbodem leeft.
2 « Gij zult gtuschelijk vernielen al dt
plaatsen, alwaar de volken, die gij zult
erven, hunne goden gediend hebben ; op
de hoogc bergen, en op de heuvelen, en
onder allen groer:en boom.
11 Kn gij zult hunne h altaren afwerpen,
en hunne opgerigte beelden verbreken,
en hunne bosschrn met vuur verbran*
den, en de gesnedene beelden hunner
goden nederhouweu; en gij zult hunnen
naam te niet doen, uit diezelve plaats.
4  Gij zult den BEEBE, uwen God,
alzoo niet doen;
5  «Maar naar de plaats, die de HEERE,
uw God, uit al uwe stammen verkiezen
zal, om zijnen naam aldaar te zetten,
naar zijne woning zult gijlieden vragen,
en daarheen zult gij komen;
6  Kn daarheen zult gijlieden brengen
uwe bran do fleren, en uwe slatrto fleren,
en uwe tienden, en het hefoffer uwer
hand, en uwe gelul ten, en uwe vrüwil*
tige o fleren, en de eerstgeboorte» uwer
runderen en uwer schapen.
Kn aMaar zult gijlieden voor het
aangezigt des HEKKEN, uwa Gods, eten,
en vrolijk zijn, gijlieden en uwe huizen,
over alles, waaraau gij uwe hand ; esla-
geu hebt, waarin u de BEEBE, uw God,
gezegend heeft.
S (in zult niet doen naar alles, wat
wij hier heden doen : een ieder al wat
in /mu\' oogen regt is.
9  Want gij zijc tot nu toe niet geko-
mrri in de rust en in de erfenis, die de
HKKRK, uw Go«l, u geven zal.
10  Maar gij zult over de Jordaan gaan,
en wonen in het land, dat u de HEERE,
uw God, zal doen erven; en Hij zhI u
rust geven van al uwe vijanden rondom,
en gij zult zeker wonen.
11   Dan zal er eene plaats zijn, \'die
de HKKRK, uw God, verkiezen zaJ, oui
zijnen naam aldaar te doen wonen; «laar-
been zult gij brengen alles, wat ik u
gebiede : uwe bran do fleren, enuweslagt-
offeren, uwe tienden, en het hefoffer
uwer hand, en alle keure uwer geloften,
die gij den HEERE beloven zult.
12  Kn gij zult vrolijk zijn voor het
aangezigt des HEKKEN, uws Gods, gij-
lieden, en uwe zonen, en uwe dochteren,
en uwe dienstknechten, en uwe dienst*
inaagden, en de Leviet, die iu uwc poor-
ten is : want hij • heeft geen deel noch
erve met ulieden.
I\'S Wacht u, dat gij uwe brandofferen
niet offert in alle plaats, die gij zien
zult.
14 Maar in de plaats, die de BEEBE iu
eeneu uwer stammen zal verkiezen, daar
\'•uit gij uwe brandofferen offeren, eu
daar zult gij doen al wat ik u gebiede.
ló Doch naar allen lust uwer xiel zult
-ocr page 149-
Waarschuwing tegen valschc profeten. DEÜTEBONOMIUM 18, 14.
Van reine en o ireine dieren. 143
lti En al haren roof zult gij wrzame-
len in het midden van hare ai raat, en
den HEERE, uwen God, die st d en al
haren roof ganschelijk met vi ur ver-
branden ; en zij zal een hoop zü» eeu-
wiglyk, zij zal niet weder gebouwd wor-
den.
17 Ook zal er niets van het verbannene
aan uwe hand kleven, opdat de HEERE
zich wende van de hitte zijns toorus, en
u geve barmhartigheid, en zich uwer
erbarme, en u vennenigvuldige, ftelijk
als I!tj uwen vaderen gezworen beeft;
IS Wanneer gij de stem des HEKKEN,
uws Gods, zult gehoorzaam zijn, oin t r
houden al zijne geboden, die ik u heden
gebiede, om te iloen wat regt is in de
oogen des HEEREN, uw» Gods.
HOOFDSTUK lt.
Verbod van de roti wpl egt ifrheden der {leidenen,
vu. 1. Aanwijzing wi\'lk gedierte zn, etei.
mogten, welk niet, 3; betreffende iln ou-
brenget en het gebruik der tienden, 82.
GULIEDEN züt kinderen des HEK-
BEN. uws Gods; gij zult u zelven
niet a snijden, noch kaalheid maken tus- \'
schen uwe oogen, over eenen dood«-.
2  Want gy zjjt •> een lieilig volk den
HEERE, uwen God; en u het ft de ,
HEERE verkoren, om Hem tot eeu volk
des eigendoms te zijn, uit al de volken,
die op den aardbodem rijn.
3  Gü zult geenen gruwel eten.
4  c Dit zijn de beesten, die ulieden
eten zult i een os, klein vee derschapm,
en klein vee der geiten;
5  Een hert, en eene ree, en ejn buf el,
en een steenbok, en een das, en eeu
wilde os, en eene gemse.
6  Alle beesten, die de klaauwen ver-
deelen, en de kloof in twee klaauwen
klieven, en herkaauwen onder de bees-
ten, die zult gij eten.
7  Maar deze zult gü niet eten, van
degenen, die alleen herkaauwen, of van
degenen, die den gekloofden klaauw ah
leen
verdeelen i den kemel, en den haas,
en het konijn : want deze herkaauwen
wel, maar zij verdeelen den klaauw niet;
onrein zullen zij ulieden zijn.
S Ook jet varken, want dat verdeelt
zijiit\'i! klaauw wel, maar het herkaauwt
niet, onrein zal het ulieden ign : van,
hun vleesch zult gü niet eten, en hun;
dood aas tuit gij niet aanroeren.
9  Dit zult gij eten van alles, wat inde
wateren is : al wat vinnen en Bchubben
heeft, zult gij eten.
ld Maar al wat geene vinnen en schub*
ben heeft, zult gij niet eten; het zal
ulieden onrein zijn.
11   Allen reinen vogel zult gij eten.
12  Maar deze zijn het, van dewelke
gij niet zult eten : de arend, en de havik,
en de teearend,
13  En de wouw, en de kraai, en de gier
naar haren aard;
11 En alle rave naar haren aard;
15 En de struis, en de nachtuil, en de
koekoek, en de sperwer naar zijnen aard;
10  En de steenuil, en de schuifuit, en
de kauw,
17  En de roerdomp, en de pelikaan, en
bet duikertje,
18  En de ooijevaar, en de reiger naar
\'i\'in\'ii aard; en de hop, en de vledermuis ;
19  Ook al het kruipend gevogelte zal
ulieden onrein zijn; /.ii zullen niet ge-
geten worden.
20  Al het rein gevogelte zult gü eten.
21   Gü zult geen dood aas eten , den\'
vreemdeling, die in uwe poorten is, zult
gy het geven, dat hü het ete.ol verkoopt
net den vreemde i want gü *Üt een
heilig volk den HEERE, uwen God. Gü
/.il hebben ook hunne zonen en hunne
dochteren met vuur verbrand voor hunne
goden.
32 Al dit woonl, hetwelk ik ulieden
gebied e, zult gij waarnemen om te doen;
h Peut. 4:2. \'- gü zult daar niet toedoen, en daarvan
niet afdoen.
HOOFDSTUK 13.
Vonrarhrift Aan (loili volk van hun iredrac
tt\'Cen eenen valachen profeet, die hen tut
afval mu willen hrenjfi n van den waren
God, v«. 1 ; gelijk mede tegen imlftr per-
«iirii-n. al behoorden zij ook tot huniit\' liitti\'
vrienden, wanneer ïy de afgoderij ronden
aanraden, 6; tegen eene afgevallene stad
WANNEER een profeet, of droomen-
droomer, in het midden van u zal
opstaan, en u geven een teeken of «onder;
2  En dat teeken of dat wonder komt,
dat Lu tot u gesproken had, zeggende s
Laat ons andere goden, ilie gü "iet ge- >
keud hebt, navolgen en hen dienen;
3  Gij zult naar de woorden van dien .
profeet, of naar dien droouiemlroomer
niet hoorfn : want de HEEUE, uw God, ,
verzoekt ulieden, om te Meten, ofgydea \'
HEERE, uwen God, liefhebt met uw gnn-
•che hart en met uwe gannche ziel.
4  Den HEERE, uwen God, zult gij na-
volgen, en Hem vreezen, en züne gebo-
den zult gij houden, en zijne ttein ge- |
boorzaain zijn, - en Hem dienen, en
Hem aanhangen.
5  En diezelve profeet, of droomeo- j
drooiner, zal * gedood worden : want hu I
heeft tot erneu Rfval gesproken tegen deu
HEEKE, uwen God, die ulieden uit Egvp-
teland heeft uitgevoerd, en u uit het
"iensthuis verlost; om u af te drijven
van den weg, dien u de HEEitE, uw God, !
cebodeu heeft, om daarin te wandelen.
Zoo zult gij het booze uit het midden
van u wegdoen.
6  Wanneer uw c broeder, de zoon uwer
moedert of uw zoon, ofuwedocbler,ofde ,
vrouw van uwen schoot, of uw vriend, die
als uwe ziel is, u zal aanporren in het
heimelijke, zeggende : Laat ons gaan, en
dienen andere goden, die gij niet gekend
hebt, gü noch uwe vaderen;
Van de goden der volken, die rondom
u zijn, nabü n. of verre van u, van het
eene einde der aarde tot aan het andere ;
einde der aarde ;
m Zoo zult gü hem niet te wille rijn, .
ï naar hem niet hooren; ook zal uw
oog hem niet verschoonen, en gij zult
u niet ontfermen, noch hem verbergen ;
, 9 Maar gij zult hein zekerlijk dood-
slaan i i uwc hand zal eerst tegen hem
\'\'iin, om hem te doodeii, en daarna de
, hand des ganschen volks.
| 10 En gij zult hem met steenen steeni- ,
,gen, dat hü eten-e : want hij heeft ugr-
zocht af te drijven van den HEERE, j
uwen God, die u uit Egypt eland, uit het ;
diensthuis. uitgevoerd heeft.
11   Opdat • gansch IsraeM het hoore en \'
vreeze, en niet voortvare te doen naar i
dit booze stuk in het midden van u.
12  Wanneer gij van eene uwer steden,
die de HEERE, uw God, u geeft, om al- |
daar te wonen, zult hooren zeggen :
lJ Er /.\'i: mannen, Belials kinderen, .
uit het midden van u uitgegaan, en beh-
ben de inwoners hunner stad aangedreven,
zeggende : Laat ons gaan, en dienen ande-
re goden, die gij nipt gekend hebt;
il Zoo zult gij onderzoeken, en nnspeu-
ren, en wel navragen; en ziet, het ia de
waarheid, de zaAk is zeker, zulk een gru-
wel is in het midden van u. gedaAn :
15 Zoo zult gij de inwoners derzelve
stad ganschelijk slaan met de scherptedes
zwaard», verbannende haar, en alles,
wat daarin is, ook hare beesten, met de
icherpte des zwaards.
l.OT.       11 *,
zult het i bokje niet koken in de melk ,
"
zyner moeder.
-ocr page 150-
DECTERONOMIUM 15, Ifi.
144 Van het vrijjaar
i-u de vrijlating.
t. c.           22 Gij zult getrouwelük vertienen al
*5i-          in t inkomen uws zaads, dat pik jaar fan
            het veld voortkomt.
23 * En voor hei aangezigt de» HEE-
1 u [£• REN, uvi Gods, ter plaatse, die Hij ver-
kiczen zal, om ziiuen naam aldaar te
dofD nonen, zult ^n eten de tienden
van uw koren, vnn uwen most, en van
uwc olie, en ds er ri-tgeboorteu uwer run-
derrn en uwer schapen; opdat jrij den
HEERE, uwen God, leert vreezen alle
dagen.
21 Wanneer dan cog de weg voor u te
veel zal zijn, dat gij zulks niet zoudt
kunnen faeendrafen, omdat de plaats te
verre na u zal zijn. die de IIEERE, uw
God, verkiezen zal, om zijnen nRHtn al-
. daar te stellen; wanneer de HEERE, uw
l(>od, u zal gezegend hebben :
i 2ó Zoo maakt tiet tot geld, en bindt het
! geld in uwe hand, en ga»! naarde plaats,
[die de HKERE, uw God, verkiezen zal;
it.91-13. 2<*> En nee ft dal ƒ geld voor alles, wat
\\ uwe ziel gelust, voor runderen en vóór
; «chapen, en voor wijn, en voor sterken
drank, en voor alles, wat uwe ziel van u
| betceeren zal, en eet aldaar voor bet aan-
\'gezigt des HEKKEN, uw» Gods, en weert
! vrolijk, gij en uw huis.
j 27 Maar den Leviet, t\'ie in uwe poor-
jten is, zult (tü niet verlaten i want hij
in. 18 ai.l heeft geen \'.< deel noch ene met u.
Ik| CS Ten einde van drie jaren zult gij
it. l<>\'.>. voortbrengen alle tienden van uw inko*
13 1*.\'nien, in liet zelve jaar, en g\\j zult ze
"LlltÜ"!wegleggen in uwe poorten:
* \' ï!t Zoo zal komen de Leviet, dewijl hij
I geen dl - ! noch erve niet u heeft, en de
| vreemdeling, en de wees en de weduwe,
die in uwe po-ir\'en ziju, en zullen eten
i verzadigd worden; opdat ude HEERE,
uw God, zegene in al het werk uwer
hand, dat gij doen zult.
HOOFDSTUK 18.
Tijd van het vrijheidsjanr en hoe f (j het moes-
ten houdrn. vs. 1. Ernstig hevrt van het
beïonren der armen in Israël, met belofte
van Gods HKa, 7. Vrijlatin-r van de grkorhte
hebreeuws lie dienntkneehten ra dirn*tmaag-
den, insgelijks hoe uien met hen moest han-
delen, wanneer ïy liegerrden te blijven, 12.\'
Heiliffin? van het eerstgeborene van het
vee, 19.
TEN o einde van zeven jaren zult gij
eene vrijlating maken.
2  Dit nu is de zaak der vrijlating, dat
ieder schuldheer, die zijnen naaste zal
geleend hebben, vrij lat e; hij zal zijnen
naaste of zijnen broeder niet manen,
dewijl men den HEEUE eene vrijlating
beeft uitgeroepen.
3  Pen vreemde zult gij manen; maar
wat x\\) bij uwen broeder hebt, zal uwe
hand vrijlaten.
•I Alleenlijk, omdat er geen bedelaar
onder u zal zijn i want de Hl 1 Hl: zal
u o.i-rv i.H Ii^liik zegenen in het land,
dat u de HEERE, uw God, ten erve zal
geve, om hetzelve erfelijk te bezitten j
5 Indien gij slechts de stem des HEK-
REN. n»i Gol«. vliitigliik zult gehoor-
zauien, dat gii waarneemt te doen al
deze geboden, die ik u heden gehiede.
r. Want de HEKUK. uw God, zal u ze-
genen, gelijk als Hii tot u heeft gespro*
ken; zoo \' zult gij aan vele volkeu leenen,
maar gij zult niet ontleenen; en gij zult
over vele volken bwttcbra, fflaUUr over
u zullen zij nitt heerec\'ien.
7  Wanneer er onder u een arme zal
zyn, e-n uit uwe broederen, in eene
uwer poorten, in uw land.dat de HEERE,
uw God, u geven zal, zoo zult gij uw
hart niet verstijven, noch uwe hand toe*
sluiten voor uwen broeder, die arm is;
8  Muur gij zult hem uwe hand milde*
lijk opendoen, eu zult hein rijkelijk
leenen, genoeg voor zijn gebrek, dat
hem ontbreekt.
9  Wacht u, dat in uw hart geen Be-
Üals woord zij, om te zeggen i liet xe-
vende jaar, het jaar der vrijlating naakt;
dat uw oog boos zii tegen uwen broeder,
die arm is, en dat gij hem niet gevet;
en hij over u roepe tot den HEERE, en
zoude in u zij.
10  « Gij zult hem mildelljk geven, en
uw hart zal niet boos zijn, als gij hem
geeft : want om dezer zake wil zal u
de HEERE, uw God. zegenen in al uw-
werk, en in alles, waaraan gij uwe hand
slaat.
11   Want : de arme zal niet ophouden
uit het midden des Iands; daarom ge-
biedc ik u, zpgggende : Gij zult uw e hand
inildclijk opendoen aan uwen broeder,
aan uwe bedrukten en aan uwe armen
in uw land.
12  \' Wanneer uw broeder, een Ilebreer
ol eene Hebreinne, aan u verkocht zal
ziju, zoo zal hij u zes iaren dienen ; maar
in het zoende jaar zult gij hem vrij van
u laten gaan.
13  En als irij hem vrij van u gaan
laat, zoo zult gij hem niet ledig laten
gaan :
14  Gij zult hem rijkelijk opleggen van
uwe kudde, en van uwen doischvloer, en
van uwe wijnpers; waarin u de HEERE,
uw God, gezegend heeft, daarvan zult
gij hem geven.
I \' Kn gij zult gedenken, dat gÜ een
dienstknecht in Egvpteïand geweest ziit,
en dat u de HEERE, uw God, verlost
heeft; daarom gehiede ik u heden deze
zake.
Ui Maar het zal geschieden, als hij tot
u zegden zal : Ik zal niet van u uitgaan,
omdat liij u en uw huis liefheeft, dewijl
het hem wel bij u ia;
17 Zoo zult gij f eenen priem nemen,
en steken iu zim oor eu in de deur, en
hij zal eeuwigliik uw dienstknecht zijn;
en aan uwe dienstmaagd zult gü ook
alzoo doen.
15  Het zal niet hard zijn inuweoogen,
als gij hem wn van u gaan laat : want
al» een dubbel-luons-daglooner heeft hij
u zes jare\'i gediend; zoo zal u ileHEERE,
uw God, zegenen in alles, wat gü doen zult.
l!t ,i Al het eerstgeborene, dat ouder
uwe runderen en onder uwe schapen zal
geboren worden, zijnde een manneken,
zult gij den HEERE, uwen G-»d, heili-
gen; gij zult niel arbeiden met den
eerstgeborene van uwen oa, noch den
eerstgeborene uwer schapen scheren.
20  Voor het aangezigt des HBEREN.
uws Gods, zult gij ze jaar op jaar eten
in de plaats, die de HEERE zal verkie-
zen, gy en uw huis.
21   >> Doofa als eenig gebrek daaraan
zal zijn, hetzij mank of blind, of eenig
kwaad gebrek, zoo zult gij het den
HEEKE\', uwen God, niet offeren;
22  Iu uwe poorten zult gij bet eten ;!
de onreine en de reine te \'Aaien, als;
eene ree, en als een hert.
23  1 Zijn hloed alleen zult gü niet
eten; gü \'-\'- \'< het op de aarde uitgieten
als water.
HOOFDSTUK 16.
Van het vieren der feesten, te weten . van het
•innirhfee-t, vt. 1; van het pinksterfeest,
9; van het loofhuttenfrrit, 13. Wie, waar
en hoe lij op de-e feesten verseh(jnpn moc»-
ten, 16. Het ambt der regters, 18. Van bos-
srhen en standbeelden, drn afgoden ge-
wijd. 31.
NEEMT waar de maand Abib, dat gü
den HEI KI , uwen God, o pascha
houdt : want in de maand Abib heeft u
de HEERS, uw God, uit Egyptelauduit-
gevoerd, lui nacht.
.1
-ocr page 151-
DEUTKRONOMItM 17.
Van bet houden der feesten.
Welk offervce Code mishaagt. 141
2   1>hii tuit üit den 11 KI KV, uwen
God, bet pascha slagten, schapen en
runderen, in de plaats, die de II KERK
verkiezen tal, om /.ijnen naam aldaar
te doen wonen.
3  (ïi.i xult b niets gedeesemds op het-
telve eten ; zeven dagen zult gü onge-
zuurde In-umi.i\\ op hetzelve eten, een
brood der ellende; (want in der haast
iÜt (iij uit Ktrypteland uitgetogen) op-
dat gü gedenkt aan ,),.,, ,|ait van uw uj(.
trekken uit Egypt eland, al de dagen
uw» levens.
4  Er tal bij u in zeven dagen geen
zuurdeeg gezien worden in eenige uwer
landpalen; ook zal • van het vleescb,
dat gij aan den avond aau den eersten
das; geslagt zult hebben, niets tot den
morgen overnachten.
5  Ui] Xult het pascha niet mogen slag-
ten in eene uwer poorten, die de UEERE,
uw God, u geeft.
6   Maar aan de plaats, die de IIEKRE,
uw God, verkiezen zal, om daar zijnen
naam te doen wonen, aldaar zult git het
pascha slagten aan den avond, als de ton
ondergaat, ter bestemder tii.i van uw-
uittrekken uit Egypte.
7  Dan zult gij bet koken en eten in
de plaats, die de UEERE, uw God, *er-
kiezen zal; daarna zult gij u des mor-
gens keeren, eii heengaan naar uwe ten-
ten.
8  Zes dagen zult gü ongezuurde 6roo-
deu eten, en aan den zevenden dag is
een verbodsdaji den UEERE, uwen God ;
dan zult gij geen werk doen.
y \' Zeven weken zult irit u tellen; van
dat men mtt de sikkel begint in het
staande koren, zult gü de zeven weken
beginnen te tellen.
\' lo Daarna zult gü dei. UEERE, uwen
God, het feest der weken houden; liet
zal eene vrijwillige schatting uwer hand
ï.iin. dat gij geven zult, naar dat u de
HM li l . uw God, zal gezegend hebben.
11   En «ii zult vrolijk zijn voor bet aan-
gexigt des HEEREN, uwh Gods, gü, en
uw zoon, en uwe dochter, en uw dienst-
knecht, en uwe dienstmaagd, en de Le-
viet, die iu uwe poorten is, en devreem*
deling, en de wees, en de weduwe, die
in het midden van u zijn; in de plaats,
die de UEERE, uw God, zal verkiezen,
om zijnen naam aldaar te doen wonen.
12  En gij zult gedenken, dat gü een
dienstknecht geweest zijt i" Egypte; en
gÜ zult deze inzettingen houden en doen.
13  * liet feest der loofhutten zult gij u
zeven dagen houden, als gü zult hebben
ingezameld van uwen dorschvloer en van
uwe wünpers.
14  En gü zult vrolük zün °P uw- feest,
5Ü, en uw zoon, en uwe dochter, en uw
ienstknecht, en uwe dienstmaagd, en
de Leviet, en de vreemdeling, en de wees,
en de weduwe, die in uwe poorten 7-ün.
ló Zeven dagen zult gü den UEERE,
uwen God, feest houden, in de plnats,
die de UEEKE verkiezen zal : want de
;I1EERK, uw God, zal u zegenen in al uw-
inkomen, en in al het werk uwer handen ,
daarom zul: gij immers vrolük zijn.
1 lff ƒ Driemaal in het jaar zal alles, wat
mannelijk onder u is, voor het aangezigt
des UEEREN. uws Gods, verschuilen,
in de plaats, die Hij verkiezen zal : op
het leest dor ongezuurde brooden, en op
het feest der weken, en op het feest der
loofhutten; <j maar het zal niet ledig
voor het aangezigt des UEEREN ver-
schünen i
17 Een ieder naar de gave 7.1\'nirr hand,
naar den zegen des UEEREN, uws Gods,
dien Hü u gegeven heeft.
15  Regters en ambtlieden zult gü u
stelten in al uwe poorten, die de UEERE,
uw God, u geveu zal, onder uwe staw-
men ; dat zü bet volk rigten met een I J. ». C.
gerigt der geregtigheid.
                                         I**l.
19  GÜ zult het gerigt niet buigen, gü
zult * het aangezigt niet kennen, ook
zult cü * geen geschenk nemen : want
I»eul. 1:17.
het geschenk verblindt de oogen der
wijzen, en verkeert de woorden der regt- ,
vaardigen.
20  Geregtigheid, geregtigheid zult gü
najagen ; opdat gij leeft, en erfelijk be-
zit het land, dat u de HEERE, uw God,
geven zal.
21  Gij zult u geen botch planten Tan
eenig geboomte, mj het altaar den F1EE-
RKR, uw-n Gods, dat itü \'« maken zult.
33 Ook zult gij u geen opgerigt beeld
stellen, hetwelk de UEERE. uw God.
haar.
HOOFDSTUK I7-
Welk oArm God een -n.« .-i ma, n. I.
Welke «traf xij ondi rgaan munten, die van \'
di\' dienit van den waren (iod tot die der
afgoden muden afvallen, 2. Aannrijiini* van\'
het ïedrag der 0»illlWgms ir moeijelijki ,
en dui*tere taken, •*. Van de verkiezing van
eenen knnintf en dien* plijrlen, H.
GIJ zult den UEERE, uwen God
geen os of U.\'in vee offeren, waar-
aan n een gebrek zij o/ eenig kwaad : i
want dat is den UEERE, uwen God.
Peut.
\', Deut.
Mn gruwel.
2  \'• Wanneer in het midden van u, in
eene uwer poorten, die de IIEERK, uw
God, u geeft, een man of vrouw gevou-
deu zal worden, die doen zal, dat kwaad
is in de oo^en des UEEREN, uws Gods.
overtredende zijn verbond :
3  Dat hij heengaat, en dient anden
goden, en buigt zich voor die, of voor
de zon, of voor de maan, of voor het
ganschc heir des hemels, hetwelk ik niet
geboden heb;
4  En het wordt u aangezegd, en gü
hoort het ; zoo zult gij liet w el onder-
zoeken; cd net, het is de waarheid, d<
zaak is zeker, zulk een gruwel is in ls-
raPl gedaan ;
5  Zoo zult gij dien man of die vrouw.,
die ditzelve booze stuk gedaan hebben,
tot uwe poorten uitbrengen, dien man,
zeg ik, of die vrouw ; en gü zult hen met
steenen steenigen, dat zij nterven.
fi • Op den mond v, u twee getuigen,
of drie getuigen, zal hij gedood worden,
die sterven zal ; op den mond van eenen
ecnigeu getuige zal hü niet gedood wor-
den.
7 J De band der getuigen zal eerst te-
c Niiui
:v. 30
Deut
19:15
ttatl
1* IC
2 Cm
. is t.
Hc4n
t".48
.1 iVu<
na
gen hem zün, om hem te doodeu, en
daarna de hand des gansenen volks : zoo
zult gü bet booze uit het midden van u
wegdoen.
S Wanneer eene zaak aan het gerigt
« voor u te zwaar zal zijn, tuxschen bloed
en bloed, tusschen regtsbandcl en regts-
handel, tus*chen plage en plage, zynde
twistzaken in uwe poorten, zoo zult gü
u opmaken, en opgaan naar de plaats,
die de UEERE, uw God, verkiezen zal;
!) En gü zult komen tot de levietische
priesters, en tot den regter, die in die
dagen /.. :i zat; en gü zult ondervragen,
en zij zullen u de zaak des regts mui-
zeggen.
1" Eu gij zult doen naar het bevel des
woord*, dat zü u zullen aanzeggen, van;
diezelve plaats, die de UEERE verkiezen.
tal, en gy zult waarnemen te doen naar
alles, wat zij u zulleu leeren.
11   Naar het bevel der wet, die zü u:
zullen leeren, en naar het oordeel, dat
zy u zullen zeggen, zult gü doen i gü
zult niet afwüken van bet woord, dat
zÜ u zullen aanzeggen, ter regter- of ter ;
linkerhand.
12  De man nu, die trotschelijk uande-1
ten. zal» dat hü niet hooie naar den pries-\'
-ocr page 152-
146 Erfdeel en                                             DEUTERONOMU M 18, If».                               erfregt der prieeteren.
ter, dewelke staat, om aldaar den IIEE-
RE, uwen God, te dienen, of naar den
reteler, dezelve man zal sterven; en gij
zult het boon uit Israël wegdoen*
13 Dat het al <lat volk hoore en vreeze,
en niet meer trotschelijk liandele.
1-1 Wanneer gij zult gekomen zijn in
het land, «lat u de IIEERE, uw God,
Keeft, en gij dat erfelijk zult bezitten
en daarin wonen, en gij zeggen zult i Ik
znl eeneii koning over mi.i «tellen, als
al de volken, die rondom mij zijn;
15 Zoo zult «ij gansclielijk tot koning
over u stellen, diende IIEERE, uw Gooi
verkiezen zal; uit bet midden uwer broe*
deren zult gij eenen koning over u stel*
len : gij zult niet vermogen over u te
zelten eenen vreemden man, die uw
broeder niet zij.
lfi Maar hij zal voor zich de porden
niet vermenigvuldigen,\' en het volk niet
doen wederkeeren naar Egypte, om
paarden te vermenigvuldigen; dewijl de
HEBRE ulieden gezegd beeft : Gij zult
voortaan niet wederkeeren door dezen
weg.
17 Ook zal hij voor zich de vrouwen
niet vermenigvuldigen, opdat zijn hart
niet aftiijke; hij zal ook voor zich geen
zilver en goud zeer vermenigvuldigen.
Is Voorts zul het geschieden, als hij
n,i den stoel zijns koningrijk* zal zitten,
zoo zal hij zicii ren dubbel van deze wet
afschrijven in een boek, uit hetgeen voor
het aan^ezigt der levietische priesterenis:
1\') En het zal bij hein zijn, en hij zal
daarin lezen al de dagen zijns levens:
opdat hij den HEEKE, zijnen God, leere
vreezen, om te bewaren al de woorden
dezer wet eii deze inzettingen, om die
te doen ;
2(1 Dat zijn hart zich niet verheffe bo-
ven zijne bniederen, en dat hij niet af-
wijke vnn het gebod, ter regter- of ter
linkerhand; opdat hij de ila^cn verlenge
in ziju koningrijk, hij en zijne zonen,
in het luidden van Israël.
HEEREN, zijns Gods, als al zijne broe-
deren, de Levieten, die aldaar voor het
aangezjgt des HM lil.\\ staan;
S Zoo zullen zij een gelijk deel eten,
boven zijne verkooping bij de vaderen.
\'-\' Wanneer gij komt in het land, dat
de HEEKE, uw God, u geven zal, ioo
zult gij niet leeren te doen naar de gru-
welen van dezelve volken.
1<> Onder u zal niet gevonden worden,
c die zijnen zoon of zijne dochter door
bet vuur doet doorgaan,\' d die met waar-
zeggerijen omgaat, een guichelaar, of
i die op vogelgcsctirei acht geeft, of too*
! venaar,
| 11 Of een bezweerder, die met bezwe*
, ring omgaat, of die eenen waarzeggen-
den geest vraagt, of een duivelskuuste-
| naar. of die de dooden vraagi.
15  Want al wie zulks doet, is den
; IIEERE een gruwel; en om dezer gru*
: welen wil verdrijft hen de HEEKE, uw
God, voor uw aangezigt, uit de bezit*
ting.
13 Onregt zult gü *-J-* »«ct den HEERE,
uwrn God.
11 Want deze volken, die gij zult er-
ven, hooren naar gujebetaars en waar-
zegge rs; maar u aangaande, de HEEKE,
uw God, heeft u zulks niet toegelaten.
l.\'i * Eenen profeet, uit het midden vnn
u, uit uwe broederen als mij, Zal u de
11 EEK E. uw God, verwekken : naar
hem zult gij hooren.
16  Naar alles, wat gij van den HEEKE,
uwen Goii, aan Horeb, ten dage der ver-
zameling, gccifcht hebt, zeggende i/Tk
zal niet voortvaren te hooren de stem
drs HEEKEN, mijns Gods, en ditzelve
groote vuur zal ik niet meer zien, dat
ik niet sterve.
17  Toen zeide de HEEKE tot mij : Het
ig goed, wat zij gesproken hebben.
I> Eenen profeet zal Ik hun verwek-
ken uit het midden hunner broederen,
als u; en Ik zal mijne woorden in zijnen
mond geven, f en hij zal tot hen spre*
ken alles, wat Ik hem gebieden zal.
in En het zal geschieden, de man, die
niet zal hooren naar mijne woorden, die
hij in mijnen naam zal spreken, van dien
zal Ik het zoeken.
\'20 Maar " de profeet, die hoogmoedig*
lijk zal handelen, sprekende een woord
in mijnen naam, hetwelk Ik hem niet
geboden heb te spreken, of die spreken
/.al in den naam van andere goden, de-
zelve profeet zal sterven.
\'2\\ Zoo gij dan in uw hart zoudt mo
gen zeggen : Hoe zullen wij het woord1
kennen, dat de HEEKE niet gesproken
heeft ?
•22 Wanneer die profeet in den naam
den 11EEKEN zal hebben gesproken, en
dat woord geschiedt niet, en komt niet;
dat is het woord, dat de HEEKE niet
gesproken heeft : door trotschheid heeft
die profeet dat gesproken; gij zult voor
hein niet vreezen.
HOOFDSTUK 19.
Bepaling vu drie vrijsteden In het land Ka-
nnan, en w!r daarin veiligheid souden kun-
nrn vinden, vu. 1 ; vnn nntr drie andere vrij-
(•tetli\'ti, welke daarna aangewezen muilen
worden, B. Vnn de straf van eenen inued-
willi[*en doodslager, 11. Verbod vnn het
verzetten der grenspalen, IV Hoeveel getui-
gen noodzakelijk waren vimr het geregt, en
Well eene nimf iti\'Ji valeehen getuit-e wa«ht-
te, 15.
WANNEER de HEEKE, uw God, de
volken zal hebben uitgeroeid, wel-
ker land de REBBE, uw God, u geven zal,
en gij die erfelijk zult bezitten, en in
hunne steden en in hunne huizen wonen;
•- " Zoo zu\'i gij u drie steden uitecbei-
den, in hrt midden van uw land, het*
k«. au •
Peut. 5:8
Hel.r. IJ 1\'
IlOOFDSTl K 1>.
ii erfdeel der pi
hun toekwam
«tingen, v». 1.
viet ei
n tic offeranden en
\'eiuod om <li\' pniwi\'-
len nn te volgen, welke met de -*fgoden-
dienat der Heiil nen verboden waren, \'.\'.
! Krill\' zeer heerlijke tielofte nnni*a.iude ili\'
i uwling des Herren Christus, die het boofd
van ui Ie profeten i», IS, Van de straf\' en ln-l
| kenmerk vnn eenen val*, hen profeet, 2».
DE levietische priesteren, de gansene
stam van Levi, zullen geen deel
i. noch erve hebben met Israël; » de vuur*
». offers des HEEREN en zijn erfdeel zul*
! len zij eten.
\'2 Daarom zal hij geen erfdeel hebhen
in het midden zijner broederen : \'- de
HEERE is zijn erfdeel, gelijk als Hij tot
hem gesproken heeft.
H Dit nu zal het regt der priesteren
zijn van het volk, van hen, die eene of*
fertnde offeren, hetzij eenen os, of klein
vee i dat hij den priester zal geven den
schouder, en beide kinnebakken, en den
pens.
4 De eerstelingen van uw koren, van
uwen most en van uwe olie, en de eerste*
lingen van de hesebcring uwer scbapeu
zult gij hem geven:
B Want. de IIEERE, uw God, beeft hem
uit al uwe stammen * erkoren, dat bij
sta, om te dienen in den naam des ilEE*
KEN, hij en zijne zonen, te allen dage.
fi Voorts wanneer een Leviet zal ko-
< men uit eene uwer poorten, uit gansch
! Israël, alwaar hij woont, en bij komt
inaar alle begeerte zijner ziel, tot de
plaat*, die de HEEKE zal hebben ver-
koren,
7 En hij dienen zal in den naam des
-\' I
30 -\'
-ocr page 153-
Drie vnjstedeo in Kauaan.                                   DEVTEMONQÊCIÜM St.                                                   Krijgswetten. M7
«.•Ik .I.- HKKKK, uw God, u geven zal, t
om dat erfelijk te bezitten.
3 <\'H zult u den »i\\\' bricnl«\'i!, en ilc
lal.\' uwi l;iii.l«. dat u de HKKKK, uw
God, /al doen erven, in driet-n deelen :
dit nu zal .\'t i. opdat ieder doodslager
daarhenen vliede
i Kn dit zij de zaak des doodslager*,
die daarhenen vlieden zal, dat hij leve : |
\'» die zijnen naaste zal geslagen hebben
d<>or ouwetendheid, dien l.n toch van
gisteren m eergisteren niet haatte :
5 AU, dewelke met zijnen naakte in
het bosch znl zijn gegaan, om hout tr
houwen, en zijne hand met de bijl wordt
aangedreven, om hout nf te houwen, en
bet ijzer schiet af van den steel, en trelt
zijnen naaste, dat lui sterve; die zal
in eene dezer steden vlugten en leven;
Ti Opdat de bloedwrcker den dondsla-
ger niet naJHge, alt zijn hart verhit is,
en hein achtcrhale, omdat de weg te
verre zou zijn, en hetn sla aan liet leven:
zou torh geen oordeel des doods aan
hem is, want lui haatte hem niet van \'
gisteren en eergisteren.
7 Daarom gebiedc ik n, zeggende : Gij
zult u drie ateden uitscheiden.
m Kn indien de HKKKK, uw God, uwe
lamlpale zal verwijden, gelijk als Hij
uwen VHderen gezworen heeft, en u al
dat land geven zal, hetwelk Hij uwen I
vaderen te geven i gesproken heelt;
y (Wanneer gij al ditzehe gebod zult
waarnemen, om dat te doen, hetgeen ik ,
u lieden gebiede, de» HKKKK, uwen \'
God, liefhebbende en alle dagen in zijne
wegen wandelende) zoo zult gij u >• nog
drie steden toedoen tot deze drie;
In On \'at het bloed des onschuldigen
niet vergoten worde in het midden van
uw land, dat u de HKKKK. uw God,
ten erve geeft, en blue^scbulden op u
zouden z]]ü.
II Maar • wanneer er iemand zijn zal,
die zijneu naaste haat, en hem lagen
legt, en staat tegen hem o|>, en slaat
hem aan het leven, dat hij sterve; en
vliedt tot eene van die ateden;
IJ Zoo zullen de oudsten zijner stad
zenden, en nemen hem van daar. en zii
zullen hem in de hand des blordwrekers
geven, dat hij sterve.
13  ÜW oog zal hem niet verschoonen,
maar gij zult bet bloed des onschuldi-
geu uit Israël wegdoen, dat het u welga.
14  ƒ Gii zult uwa naasten landpale, die
de voon aderen bepaald hebben, niet
verrukken in uw erfdeel, dat gil erven
zult, in bet land, hetwelk u de HEKKK,
uw God, geeft, om dat erfelijk te bezitten.
Ij $ Ken eenig getuige zal tegen nie-
iiimui opstaan over eeuige ongeregtig-
heid of over eeuige zonde, van alle
zonde, die hij zou mogen zondigen :
* op den mond van twee getuigen, of
op den mond van drie getuigen zal de
zaak bcstaau.
Iti Wanneer een wrevelig getuige te-
;n. iemand zal opstaan, om eene nt v. i
kilig tegen hein te betuigen ;
17 Zoo zullen die twee mannen, welke
den twist hebben, staan voor het aau-
gezigt des HEBREN, voor het aange-
zigt der priesters, en der regters, die
in diezelve dagen zullen zijn.
M Kn de regters zullen wel onderzoe-
ken; en ziet, de getuige ïb een vaUch
getuige, hij heeft valsvhheid betuigd
tegen zijueu broeder;
19 I HO zult gijlieden hem doen, ge-
lijk aU hij zijnen broeder dacht te doen s
alzoo zult gij het booze uit het midden
van u wegdoen;
." Dat de overgeblevenen het hooren
en vreezen, en niet voortvaren meer te
doen nnar dit booze stuk, in het mid-
den van u.
-l Kn uw oog zal niet verschoomu :
* ziel om ziel, oog om oog, tand om
tand, hand om hand, voet on vort.
HOOFDSTUK il».
Krijg»wetten. door Co.1 ann zijn \\n\\l gegeven, \'
al» mr t w«Mlk mtftmwen *U ten nlr.j.1
Mnii\'-t.n ttKtrvUca, v». 1 : up wi-ILp wij*
•II* psintef .«UiUn lift noest toesprak**, \'i:-
hoi\' ili\' Ainliilicili\'n sekere perMisten saai
hui* moesten tenurseaoVa, ."i ; en ilaanu
hiinfillii\'ili\'ii .t-iii~1 >-lli-n, \'.\' ; hoc rij tf werk
iiii.i-irii gaan bjj de beier»
welke 1.....
Metlei
igbüe
r belei
WANNEER gij zult uittrekkeu tot
den strijd tegen uwe vijanden, en
zult zirn paarden rn wagenen, een volk,
meerder dan gii, zoo zult gij voor hen
niet vreezen . want de HKKKK. uw God,
is met u, die u uit Kgyptelam) herft
opgevoerd.
- Kn het zal geschieden, als gijlieden
lot den strijd nadert, zoo zal de priester
toetreden, en tot het volk spreken,
\'.i En tot hen zeggen . Hoort, Israël!
gijlieden zijt heden na aan den strijd
tegen uwe vijanden; uw hart worde
niet week, vreest niet, en beef) niet, en
verschrikt niet voor hun aangezigt.
4   Want het is de DEERE, uw God,
die met u gaat, om voor u te strijden
tegen uwe viiandeu, om u te verlossen.
« Dan zullen de ambtlieden lot het
volk spreken, zeggende : Wie is de man,
die een nieuw huis heeft gebouwd, en
het niet heelt ingewijd ? die ga henen
en keere weder uaar zijn huis; opdat
hi,i niet misschien sterv? in den strijd,
en iemand anders dat inwijde.
fi Kn wie is de man, die eenen wijn-
gaard geplant heeft, "en deszelfs vrucht "
niet heeft genoten? die ga henen en
keere weder naar zijn huis; opdat hij
niet misschien in den strijd sterve, en
iemand anders dien geniete.
7 Kn wie is de man, \'• die eene vrouw
ondertrouwd beeft, en haar niet tot rtea
heeft genomen ? die ga henen en keere
weder naar zijn huis; opdat hij niet
misschien in den strijd sterve, en een
ander man haar neme.
5   Daarna zullen de ambtlieden voort-
varen te «preken tot het volk, en zeg-
gen : e Wie is de man, die vreesachtig \'
en week van bart is t die ga henen en
keere weder naar zi\'ii huis; opdat het
hart zijner broederen niet smelte, gelijk
zijn hart.
;• Kn het zal geschieden, als die ambt-
lieden get-indigd zullen hebben te spre-
ken tot het volk, zoo zullen zij oversten
der heiren aan de spi\'s des volk* be-
stellen.
10   Wanneer gij na.lert tot eene stad
om tegen haar te strijden, zoo zult gij
haar den vrede toeroepen.
11   Kn het zal geschieden, indien zy u
vrede zal antwoorden, en u opendoen,
zoo zal al het volk, dat daarin gevonden
wordt, u cijnsbaar zijn, en u dienen.
12   Doch zoo z\\j geenen vrwle niet u
zal maken, maar krijg tegen u voeren,
zoo zult gij haar belegeren.
13   Kn de HKKKK, uw God, zal haar
in uwe hand geven; en g\\j zuil alles,
wat mannelijk daariu is, slaan met de
scherpte des zwaards :
14   llehalve de vrouwen, en de kinder-
kens, en de beesten, en al wat in de
stad zijn zal, at haren buit zult gij voor
u room; en gij zult eten deo buit uwer
vijanden, dien u de HKKKK. uw God.
gegeven heeft.
I.\'\' Alzoo zult gij aan alle steden doen,
die zeer verre van u zijn, die niet zijn
, van de steden dezer volken.
16 Maar van de steden dezer volken,
SS 3fl
Hert.
17 B
•s W.
Unit. 17 B
-\' r.,r. i:
ll.-l.r 10
-ocr page 154-
1MFUM O, 22.                                               u«> doodslag.
11   En gij onder de gevangenen zult J\\Z.C-
zien eene vrouw, schoon van gedaante* j
           _
l en gö lust tot haar gekregen zult heb
: ben, dat gij ze u ter vrouwe neemt;
12  Zoo zult gij haar binnen in uw hall
1 brengen; en zij zal haar hoofd scheren.
en hare nagelen besnijden,
13  En zij zal het kleed uarer gevange-
m- van zich afleggen, en in uw huis rit
ten, en haren vader en hare moeder
eene maand lang beweenen; en daarna
\' zult --n tot haar ingaan, en haar man
zijn, en zij zal u ter vrouwe zyn.
14  En het zat geschieden, indien gij \'
geen behagen in haar hebt, dat gij haai i
zult laten gaan naar hare begeerte; doch \'
gij zult haar geenszins voor geld ver ;
kunnen, gij zult met haar geen gewin
drijven, daarom dat gij baar vernederd
hebt.
15  Wanneer een man twee vrouwen
, heeft, eene beminde, en eene gehate ;
en de beminde en de gehate hem znnen
zullen gebaard hebben, en de eerstge
boren zoon van de gehate zal zijn;
1" Zoo zal het geschieden, ten dage al>
lm zvjne zonen zal doen erven wat bit
heeft, dat hij niet zal vermogen de eerst*
geboorte te geven aan den zoon der be-
minde, voor het aangezigt van den zoon
der gehate, die de eerstgeborene is.
17  Maar den eerstgeborene, den zoon
der gehate, zal hO kennen, « gevende * • *"*"
hem het dubbele deel van alles, wat bi; j
hem zal worden gevonden : want lm is.
>> het beginsel zijner kracht, het regt der » <••» •*
eerstgeboorte is het zijne.                            |
18  Wanneer iemand eenen moedwilli-
gen en wederspannigen zoon heeft, die
Sc stem züns vaders en de stem zijnei
moeder niet gehoorzaam is; en zij hem
; gekastijd zullen hebben, en hij naar ben
; niet booren zal,
19  Zoo zullen zijn valer en zgne moe-
1 der hem grijpen, en zij zullen hem uit-
brengeu tot de oudsten zijner stad, en
i tot de poorte züner plaats,
20  En zij zullen zeggen tot de oudsten
, zijner stad : Deze onze zoon is afwij-
kende en wederspannig, bij is onze sten;
! niet gehoorzaam; hij is een brasser en
zuiper.
31 Dan zullen alle lieden zijner stad
hem met steeuen overwerpen, dat hij
j sten e; en gij zult het bonze uit het
1 midden van n wegdoen; dit het gansch
; Israël hoore, en vreeze.
22 Voorts wanneer in iemand eene
! zonde zal zijn, die het oordeel de» doods
| waardig ia, dat hij gedood znl worden,
en gij hem aan het hout zult opgehan-
gen hebben;
| 23 Zoo zal zijn dood ligchaan aan hn
: hout niet overnachten, maar gij mli i
\' het zekerlijk ten zelven dage begraven :
                    .
[ want een opgehangene is <• Gode een c \'•••\'
| vloek. Alzoo zult gij uw land niet ver •
j outreinigen, dat u de HEEKK, uw God,
ten erve geeft.
HOOFDSTUK 22.
! Verschcidoni wellen i als van liefde en gr-
trouffhi i.l te bewijzen san lijnen naaste.
wanneer iets mi lijn eigendom verdwaald,
i verloren of op eeniye andere wij» in gevaar
ia, ti. 1 ; van de ver winnet mi; vnn manni -
I lijkt* en vrouwelijke kleederen, 5; vaneen
i vogi\'Inekt, 6; vnn leuningen op het dak, 8;
| van vermenging van ongelijke dingen, 9; \'
van snoertje* t.- maken aan de kierderen.
13: van de ïtraf vnn drn man. die i(jnr
rrouw valsrheiuk brtigt, 13: van de itraf
1 pener jonge dochter, welke in haar* vader»
i hui* hoererij geplsegd heeft, 30; van del
j straf op het overspel, 22 ; vnn de straf eener
I ondertrouwde fotagS dochter, wanneer lij
| hoererij gepleegd heeft ïu da stad. 23; of
op het veld verkracht wordt, 35; wanneer
eene vrije dochter ruik» eedaan heeft, 38.
1 van bloedirhande, 30.
nn                                                DEUTEROM
die o de HEK RE, uw God, ten erve
geeft, J tuit gü Diets laten leven, dat
adem heeft.
17 Maar gij zult ze ganschelijk verban-
nen : de Hethieteu, en de Amorieten, rn
de Kannitnieten, en de Ferezietcn, de
Hevirten, en de Jebusieten, gelijk aU
u de IIEEKE. uw God, geboden heeft :
Ih Opdat zij ulieden niet leeren te
doen naar al hunne gruwelen, die zij
hunnen goden gedaan hebben, en gn
zundigt tegen den IIEEKE, uwen God.
19 Wanneer gij cene stad vele dagen
zult l>r lederen, strijdende tegen haar,
om die in te nemen, zou zult gij haar
geboomte niet verderven, de bijl daar-
aan drijvende : want gij zult daarvan
eten, daarom zult gij dat niet afhoii*
wen ; (want het geboomte van het veld
is des menschen tpijxt) opdat het \\oor
uw aangezigt kome tot een bolwerk.
21) Maar het geboomte, hetwelk gij
kennen zult, dat het g»en geboomte ter
spijze is, dat zult gij verderven en at-
houwen ; en gij zult een bolwerk bou-
wen tegen deze stad, dewelke tegen u
krijg voert, totdat t\\j te onderga.
HOOFDSTUK 21.
w 11 -. ,iiv> moest worden, nimii-i Iemand
dood op het veld gevonden est de dooda1a-
1\'it iiiiIii ken I ii i-. VB. 1. II\'. • i-i-ti Israëliet
handelen moest, «anncrr Y ij wne hciden*
•rhr vrnuw, in den knjï trcv«n["en, Wfiiirbl»
te trouwen, lO. Wet tegen het verkorten
van hrt reet van den eerst ge boren* loon,
wanneer \'iemand twee vrouwen gehad rn l>.,
[ heiden innen verkregen mogt hchhen, 15.
] Strafwet vnn eenen wpdprspniiiiigen fnnn, 18.
| Wet betreffende een\' opgehangene, J».
WANNEER in bet land. hetwelk de
HEERE, uw God, u geven zal, om
\'dat te erven, een verslagene zal gevon-
den worden, liggende in het veld, niet
bekend zijnde, wie hem geslagen heeft;
2  Zoo zullen uwe oudsten en uwe reg-
ters uitgaan, en zij zullen meten naar
de steden, die rondom den verslagene
zijn.
3   I ii\' stad nu, die de naaste zal zijn
aan den verslagene, daar zullen de
oudsten derzelver stad eene jonge koe
van de runderen nemen, met dewelke
niet gearbeid is, die aan het juk niet
getrokken heeft.
4  Ën de oudsten derzelver stad zullen
de jonge koe afbrengen in een ruw dal,
dat niet bearbeid noch bezaaid zal /i. n .
en zn zullen deze jonge koe aldaar in
het dal den nek doorhouwen.
5   Dan zullen de priesters, de kinderen
van Levi, toetreden i want de HEERE,
uw God, heeft hen verkoren, om Hem
te dienen, en om in des MEEREN naam
te zegenen, en naar huur en mond zal
alle twist en alle plaag afgedaan worden.
6  Ën alle oudsten derzelver stad, die
naast aan den verslagene zijn, zullen
hunne handen wasschen over deze jonge
koe, die in dat dal de nek doorgehou-
wen is;
7  En zij zullen betuigen en zeggen i
Onze handen hebben dit bl>>cd niet ver-
goten, en onze oogen hebben het niet
"rezien;
8  Wees genadig aan uw volk Israël,
dat Cu. o IIEEKEI verlost hebt; en leg
geen onschuldig bloed in het midden
van uw volk Israëli En dat bloed zal
voor hen verzoend züt.
9  Alzoo zult gij het onschuldig bloed
uit het midden van u wegdoen : want
gij zult doen, wat regt is in de oogen
des HEBREN.
10  Wanneer gij zult uitgetogen zijn tot
den strijd tegen uwe vijanden; en de
HEERE, uw God, hen zal gegeven heb-
ben in uwe hand, dat gij hunne gevan-
genen gevankelijk wegvoert;
-ocr page 155-
DEUTERONOMIUM 23.
Wie in de vergadering 149
Verscheiden* wetten.
GIJ zult uws broeders " os of klein
vee niet zien afgedreven, en u van
die verbergen; gij zult ze uwen broeder
ganschelijk weder toesturen.
2  Kn indien uw broeder niet naby u
is, of gij hein niet kent, zoo zult gij ze
binnen in uw huis vergaderen, dat zij
bj) u zijn, totdat uw brueder die zoeke,
en gij ze hetn wedergeeft.
3  Alzoo zult gij ook doen aan zynen
ezel, en alzoo zult gij doen aan /.ii.ie
kleeding, ja alzoo zult gij doen aan al
het verlorene uws broeders, dat van
hem verloren zal zijn. en dat gij zult
hebben gevonden ; gü zult u niet mogen
verbergen.
4  Gij zult uws broeders ezel of /.ijnni
os niet zien, vallende on den weg, en u
van die verbergen; gij zult ze met hem
<anschelük oprigten.
6  Het kleed eens mans zal niet zijn
aan eene vrouw, en een man zal geen
vruuwenkleed aantrekken : want al wie
zulks duet, is den HEERE, uwen God,
een gruwel,
fi Wanneer voor uw aangezet een
vogelnest op den weg voorkomt, in eeni-
gen boom, of op de aarde, met jongen
of eijeren, en de moeder zittende op de
jongen of op de eüeren, zoo zult gïj de
moeder met de jongen niet nemen.
7  Gij zult de moeder ganschelijk vnj-
laten, maar de jongen zult gij voor u
nemen; opdat het u welga, en gij de
dagen verlengt.
8  Wanner gij een nieuw huis zult
bouwen, zoo zu\'t gij op uw dak eene
lening maken ; opdat gij gcene bloed-
schuld op uw huis legt, wanneer iemand,
vallende, daarvan afviel.
9  Gij zult uwen wijngaard niet met
tweederlei ; bezaaijen; opdat de volheid
des zaads, dat gij zult gezaaid hebben,
en de inkomst des wijngaards niet out*
heiligd worde.
10  Gij zult niet ploegen met eenen os
en met eenen ezel te gelijk.
11  Gü zult geen kleed van gemengde
stof aantrekken, wollen en linnen te
gelijk.
1? c Snoeren zult gü u maken aan de
vier hoeken uws opperkleeds, waarmede
<Ü u bedekt.
13  Wanneer een man eene vrouw zal
genomen hebben, en tot haar ingegaan
/limit\', alsdan haar zal baten,
14  En haar oorzaak van naspraak zal
opleggen, en eenen kwaden naam over
haar uitbreugen, en zeggen . Deze vrouw
heb ik genomen, en ben tot haar gena-
U ril. maar heb den maagdom aan haar
niet gevonden;
15  Pan zullen de vader van deze jonge
dochter en hare moeder nemen, en tot
de oudsten der stad aan de poort uit-
brengen, den maagdom dezer jonge
dochter.
lö Kn de vader van deze jonge dochter
zal tot de oudsten zeggen : Ik heb mijne
dochter aan dezen man gegeven tot eene
vrouw, maar hij heeft haar gehaat;
17 Kn ziet, hij heeft oorzaak van op-
spraak gegeven, zeggende : Ik heb den
maagdom aan uwe dochter niet gevonden ;
dit nu is de maagdom mijner dochter.
Én /i.i zullen liet kleed voor het
aangezigt van de oudsten der stad uit-
breiden.
IS Dan zullen de oudsten derzelverstad
dien man nemen, en kastijden hem ;
19 Eu zy zullen hem eene boete op-
leggen van honderd zilverlingen, en ze
geven aan den vader van de jonge doch-
ter, omdat hij eenen kwaden naam heeft
uitgebragt over eene jonge dochter van
Israël; voorts zal /ii hem ter vrouwe
/uu, hij tal haar niet mogen laten gaan
al zijne dagen.
20  Maar fndien ditzelvc woord waar- J.
achtig is, dat de maagdom aan de jonge
          \'
dochter niet gevonden is ;
21   Zoo zulten zij deze jonge dochter
uitbrengen tot de deur van haars vaders
huis, en de lieden barer stad zullen haar
met steenen steenigen, dat zij sterve,
omdat zij eene dwaasheid in Israël ge-
daan heeft, hoererende in haars vaders
huis : zoo zult gij het booze uit het i
midden van u wegdoen.
22  * Wanneer een man gevonden zal <\' Le<
worden, liggende bij eens mans ge-
trouwde vrouw, zoo zullen /.ij ook bei-
den sterven, de man, die bij de vrouw!
gelegen heeft, en de vrouw ; zoo zuitgü
het booze uit Israël wegdoen.
23  Wanneer er eene jor (e dochter zal
zijn, die eene maagd is, ondertrouwd
aan eenen man, en een man baar in de
stad zal gevonden, en bü haar gelegen
hebben;
2-1 Zoo zult gij ze beiden uitbrengen
tot de poort derzelver stad, eu gij zult
hen met steenen steenigen, dat zij ster-
ven : de jonge dochter, ter oorzake dat
zij niet geroepen heeft in de stad; en
den man, ter oorzake dat hij zijns
naasten vrouw vernederd heeft : zoo
zult gij het booze uit het midden van u
wegdoen.
25  Kn indien een man eene onder-
trouwde jonge dochter in het veld ge-
vonden, en de man haar verkracht en
bij haar gelegen zal hebben, zoo zal de
man, die bü haar gelegen heeft, alteen
sterven;
26  Maar de jonge dochter zult gü niets,
doen; de jonge dochter heeft geene
zonde des doods : want geluk of een\'
man tegen zijnen naaste opstond, en
sloeg hem dood aan het leven, alzoo is
deze zaak.
27  Want Mi heeft haar in het veld
gevonden
          de ondertrouwde jonge
dochter riep, en er was niemand, die
haar verloste.
2S Wanneer een man eene jonge dochter
zal gevonden hebben, die eene maagd is,
dewelke niet ondertrouwd is, en haar
zal gegrepen en bij haar gelegen hebben,
en /.ii gevondeu zullen zijn;
2!) Zoo zal de man, die bü haar gelegen
heeft, den vader van de jonge dochter •[< E*,
vüftig zilverlingen geven, en zü zal hem \\
ter vrouwe zijn, omdat hü haar verne-
derd heeft; iiij zal ze niet mogen laten
gaan at zijne dagen.
30 Ken man zal zijns vaders vrouw
niet nemen, en hü zal zijns vaders
slippe niet ontdekken.
HOOFDSTUK 23.
Wie in de vergadering den llceren - in ., !•.. .
lijk niet nkOfftea komen, wie eenigiini, v§.
I. Hoc en waarom de legerplaats rein ge-
houden moert worden, 9. Hoe uien l..nnl.-
leu moest nut eenen knei-ht, die lijnen heer
waa ontvluirt. 15. Van hoeren en -. li.in-t-.m-
nn, 17. Van woeker, 19. Van geloften. 21. i
Van het plukken der druiven en aren on
eens anderx land, 21.
DIK door plet tering verwond of uitge-
snedeu is aan de maunelijkheid, zal
in de vergadering des UEÊRKN niet
komen.
2  Geen bastaard zal in de vergadering
des HEKKEN komen; zelfs zijn tiende
zeslacht zal in de vergadering des HEK-
KEN niet komen.
3  Geen " Ammoniet, noch Moabiet zal u
in de vergadering des HEKRl\'N komen ;
zelfs hun tiende geslacht zal in de ver-
gadering des HKKRKN niet komen lot
in eeuwigheid.
4  Ter oorzake dat zü ulieden op den
weg niet tegengekomen zijn met brood\'
en met water, als gü uit Kgypte uit-
toogt; en omdat bij tegen u gehuurd.
-ocr page 156-
I.iii niet mogt komen. Woeker               DKUTERO]
.\'. v. *\'. heelt • Htle;*m. Jen zoon van Ht-or, van
,kl-          Petlior uit Mesopotami*!, om u te vloe-
ken.
.. Doch \'Ie HKKJtE, uw God. heeft naar
"."*, ~~ \' Kileain niet willen hooren, maar de
UKKKK. uw God, iieefl u deu vloek in
tenen zegen veranderd, omdat de UKKKK,
uw God, u liefhad.
6  Gij zult hunnen vrede en hun best
niet zoeken, al uwe dagen in eeuwig-
beid.
7   Den Kdomiet zult Rij voor geencn
gruwel houden, want hü "» u* broeder:
den Egyptenaar tuil gij voor geen* gruwel
houden, want gij zijt een vreemdeling
geveest in zijn land.
s .tangamide de kinderen, die hun
/.uilen geboren worden in bet derde ge-
slacht, elk van die zal in de vergadering
des HEKKEN komen.
y Wanneer het leger uittrekt tegen
uwc w jander. zoo zult gij u wachten
roor alle kwade zaak.
lil Wanneer iemand onder u is, die
tiift rein is. door eenii; toeval des nacht*.
Iie cal lot buiten het leger uitgaan, hij
;al tot binnen het leger niet komen.
11   .Maar het zal geschieden, dat bij
rfcb tegen het naken tan den «vond met
v.atir zal baden:\' en als de zon onder
gegaan is, zal bij tot binnen het leger
komen.
12  Gij zult ook eene plaats hebben
buiten het leger, en daarhenen tuit gij
iitgaan naar buiten.
i:i Kn gij zult een schopje hebben,
beuevens uw gereedschap; en bet. zal
•iesebieden, als gij buiten gezeten hebt,
dan zult gij daarmede graven, en u om-
keeren, en bedekken wat van u uitge-
gaau is.
M Want de HEBRE, uw God, wandelt
in het midden van uw leger, 0111 u te
• erlossen, en om uwe vijanden voor uw
:iang"zigt te geven i daarom zal uw leger
beilig zijn, opdat llh niets schandelijk*
ouder u zie, en achterwaarts van 11 al\'-
keere.
lö Grj zult eenen knecht aan ziiuen
neer niet overleveren, die van zijnen
heer tot u oni komen zal zijn.
Hï Hij zal bij u blijven iu het midden
van u, iu de plaats, die hij zal verkiezen,
in eene van uwe poorten, waar bet
goed voor hem is : gij zult bem niet
verdrukken.
17 Kr zal geene hoer zijn onder de
dochteren van Israël; en er zal geen
>chandjongen zijn onder de zonen van
larafiL
l-* Gij zult geen hoerenloon uocb I1011-
lenprijh in het buis des HEKKEN, uws
1 iods, brengen, tot eenige gelofte : want
ook die heiden zijn den UKKKK, uwen
God, een gruwel.
VJ Gij zult aan uwen broeder niet
1 , r-r
         • woekeren, loer woeker van geld, met
l.e». « W.| woeker van spijze, met woeker van eenig
Ni li. \'. ï, ding, «aarmede uien woekert.
. \'V\' | 2» Aan den vreemde zult gij woekeren,
l,ui, e. . i...... Iimar ,utri uwen broeder zult gij niet
woekeren; opdat u de HEEK! , uw God,
zegene, in allea, waaraan gij uwe hand
. slaat, hi het land, waar gij naar toe gaat,
om dat te erven.
51 Wanneer gij den UKKKK, uwen
\\..,, .»a God, •< eene gelofte zult beloofd lubben,
jij zult niet vertrekken die te betalen 1
•vant de HKEIEK, uw God, zal zezekerlük
van 11 eÏKChen, en zoude zou in u zijn.
22  Maar als gij ualaa\' te beloven, zoo
zal het geeae zonde in u zijn.
23  Wat uit uwe lippen gaat, zult gij
houden en doen; gelijk als gij den
UEEKEi uwen God, een vrijwillig offer
btdooid hebt, dat gij met uweu mond
gesproken hebt.
\'.\'I Wanneer gij gaau zult iu uws naas-
vïtMït\'M 21.                                 verboden. Scheldbrief.
] ten wijngaard, zoo zult gij druiven eteni J- v. C.
; naar uwen lust, tot uwe verzadiging:           \' r,1-
maar iu uw vat zult gij niets doen.
25 Wanneer gij zult gaan in uws naas-
ten * staande koren, zoo zult gij de aren * *,;"1 ;-
met uwe band afplukken; maar de sikkel
zult gij aan uwi naasten staande koren
niet bewegen.
HOOFDSTUK 24.
Van ili- vrouw, .ln- <tm>r hsrer. 111.in uii-t rrn\'
•eaeidbrief is neeagesoadra, v». l. Voatragl
vaa des loaggatrouwde, 5. Om act aeawa
van panden, fi. Over meaarhendJevea, 7.
I Over da metuitsehhefd, X. Over het gaven
van daglo..... 14, Bevel van niemand te
straffen om eens anden misdaad, 16; om
n\'!.\'l ti> ilii<\'il i\'ti lii\'l\'ili\' tr hi\'wijri\'ii aan ur- j
WANNEER een man eene vrouw zal
genomen en die getrouwd hebben,
.\'.11 zal het geschieden, indien zij geeae
genade zal vinden in zijne oogen, omdat
bij iets schandelijks aan haar gevonden
heeft, dat bij haar eenen - sciieidbrief „ *j lM
zal schrijven, en in hare hand geven, en
                 r--
tt laten gaan uit zijn huis.                              Marl,
S /.\'", zij dan, uit zijn huis uitgegaau
zijnde, zal oenengaaii en eenen anderen
mnn ter vrouwe worden,
j Kn de/e laatste man haar gehaat, en
baar eenen sciieidbrief geschreven, en in
hare haud gegeven, en liaar uit zijn huis
zal hebben laten gaan; o\'\'als deze laatste
man, die baar voor zich tot eene vrouw
genomen heeft, zat gestorven zyn ;
4 Zoo zal baar eerste uian, die haar
heeft laten gaan, haar niet mogen weder-
nemen, dat zij bem ter vrouwe zij, nadat
zij is verontreinigd geworden : want dat
is een gruwel voor het aangezigt des
HEKKEN; alzoo zult gij het land niet
doen zondigen, dat u de 11KKRK, uw
God, ten erve geeft.
ó Wanneer een man eene nieuwe * ,, 1», llt
vrouw zal genomen hebben, die zal in
het heir niet uittrekken, en men zal bem
gcenen last opleggen; een jaar lang zal
bij vrij zijn in zijn buis, en zijne vrouw,
die hij genomen heeft, verheugen.
li Men zal beide molensteenen, immers
deu bovensten molensteen niet te pand
nemen : want hü neemt de ziel te pand.
7 Wanneer iemand gevonden zal W0T-
den, die eene ziel * steelt uit zijne broe- • Bs,. stl l*
deren, uit de kinderen larafiU, en drijft
gewin met hem, en verkoopt hem; zoo
zal deze dief sterven, en gij zult het
booze uit bet midden van u wegdoen.
s Wacht u in de plaag der melaatsch-
: beid, dat gij uaarstiglijk waarneemt en
doet naar alles, wat de levietisebe pries-
1 teren ulieden zullen leeren; gelijk als
: •\' ik hun geboden heb, zult gij waarne- •• Lr», 13 2
men te doen.
9 Gedeukt, wat de UKKKK, uw God,          IH
gedaan heeft aan • Mirjam, op den weg,\'
als gij uit Egypte waart uitgetogen.
            • Nas», ft \'
In Wanneer gij aan uwen naaste iets
zult geleend hebben, zoo zult gij tot zijn
. bui>< niet ingaan, om zijn pand te pand
| te nemen ;
11   Buiten zult gij slaan, en de man,
1 dien gij geleend hebt, zal bet pand naar
buiten tot n uitbrengen.
12  Doch indien bij een arm man is, zoo
zult gij met zijn pand niet nederliggen.
l:; Gij zult bem dat naad zekerlijk
/wedergeven, als de zon ondergaat, dat , y^ ^ .1
bij in ztjn kleed nederligge, en u zegene;
en het zal u geregtigheid zijn voor het
aangezigt des IIKKKKN, uvrt Gods.
1 i (\'i\' zult\' den armen en nooddrufti-
gen dagloouer niet :\' verdrukken, die uit -j Lev. 19 \'•\'
uwe broederen i». of uit uwe vreemde* Inkt*. * \'
lingcu, die iu uw bind en in uwe poorten
1 zijn.
                                                                   f
15 Op zijnen dag zult gij zijn loon
-ocr page 157-
Gewigt en maat. Iftl
DKUTKRONOMIUM \'
;
Vonnis der refter*.
Israi\'I, hij wil mij den pligt van eens
mans broeder niet doen.
s Dan zullen hem de oudsten zijner
stad roepen, en t<>t hem spreken; bluft
hij dan daarbij staan en /.egt : Het be-
vak mij niet haar te nemen ;
\'.i Zoo zal zijns broeders vrouw voor de
oogen der oudsten tot hem toetreden, en
zijnen schoen van zijnen voet uittrek-
ken, en spuwen in zijn aangezigt, en zal
betuigen en zeggen : Alzoo zal dien man
geilaau worden, die zij 11 - broeders huis
uiet zal boa wen.
ID En zij" naam zal in Israël genoemd
worden : Het hui» dagenen, dien de
schoen uitgetogen is.
11   Wanner mannen, de een met den
ander, twisten, en de vrouw de» eenen
toetreedt, 0:11 haren man uit de hand
de.tgcnen, die hem slaat, te redden, en
hare hand uitstrekt, en zijne schamel*
beid aangrijpt;
12  Zoo zult gij hare hand afbouwen,
uw oog zal niet versclioonen.
VA Gij zult geen tweederlei weegstee-
«ii-ii in uwen zak hebben, een\' grooten
en een\' kleinen.
U Gij zult in uw hui» geen tweederlei
e fa hebben, eene groote en eene kleine.
1"> Gij zult eenen volkomeuen en ge-
regten weegsteen hebben ; gij zult eene
volkoiuene en geregte efa hebben; op-
dat uwe dagen verlengd worden in het
land, dat 11 de HKKRK, uw God, geven zal.
Iti Want al wie zulks doet, is den
HKKRK, uwen God, • een gruwel; ja al
wie onregt doet.
17 Gedenkt, wat u f Amalek gedaan
heeft op den weg, als gij uit Egypte 1111-
toogt:
is Hoe bij u op den weg ontmoette,
en sloeg ouder u in den »taart al de
zwakkeu acuter u, als gij moede en mat
waart; en uii vreesde tiod niet.
I\'J Het zal dan geschieden, als u de
HKKRK, uw üod, lust zal gegeveu tieb-
hen van al uwe viiaiiilen roudoui. in het
land, dat u de DEERE, uw God. ten
erve geven zal, om hetzelve erfelijk te
bezitten, dat gij de gedachtenis van A ma-
lek van onder den hemel zult uitdelgen :
vergeet het niet !
HOOFDSTUK 38.
offer van de eerstelingen aller vruchten, nut
asnwuzing, wat. zij hij die gelegenheid hc-
lijilen. waarvoor zij dunken en hoe i\\} zteh
roor dei Heeren saBgssltt verheugen moes-
ten, v». 1 *, en van »!<• driejarige tiemlen,
12. Ite
vestiging van het verbond I luichi\'n\'
God en nju volk, 16.
VOORTS zal het geschieden, wanneer
gij zult gekoineu zijn in het land, dat j
u de HKKRK, uw God, ten erve geven 1
zal. en gij dat erfelijk zult bezitten, en
daarin wonen;
S Zoo zult gij nemen van de « eerste-
liugen van alle vrucht des lands, die gij.
opbrengen zult van uw land. dat u de1
HKKRK, uw God, geeft, en zult ze in I
eenen korf leggen; en gi) zult heengaan
tot de plaats, die de I1KERK, uw God.\'
verkoren zal hebben, 0111 zijnen uanin
aldaar te dueu wouen;
\'A Kn gij /nlt komen tot den prie»ter,
dewelke in die dagen zijn zal, en tot hem
zengen 1 Ik verklaar heden voor den
HEERK, uwen God, dat ik gekomen ben:
in bet land, hetwelk de HKKRK onzen
vaderen gezworen heeft ons te zullen
geven.
4  Kn de priester zal den korf van uwe
hand nemen, en hij zal dien voor het
altaar des IIKKRKN, uw» Gods, neder-
zetten.
5  Dan zult gij voor her aangezigt de»
HKKRKN, uws God», betuigen en zeg-
gen : M\\jn vader was een bedorven Sy-
r, C. igeven, en de kou zat daarover niet on-
1151
jdergaan ; want hij i» arm, en zijne ziel
.verlangt daarnaar; dat hij tegen u niet
roet,» tot den HKKRK, en zonde inuzij.
Iti De vaders zullen niet gedood »\'or-
kun. M .\'• , den \'« voor de kinderen, en de kinderen
L\'Ki-i-n. 35 v. zullen niet gedood worden voor de vn-
. lil).
lder» : een ieder zal om zijne zonde ge-
dood worden.
17 Gij «uit liet regt van den ,reem-
deling en van den wee» niet buigen, rn
Kii zult het kleed der weduwe niet te
pand nemen.
.: ;.
H Maar gij zult gedenken, dar gij een
~\'-\'- knerltt jn Kgvpte geweest zijt. en de
l" HKKRK, uw God, heeft u van daar ver-
jloat; daarom geltiedc ik 11 ileze zaak re
dom,
10 Wanneer gij uwen oogtt op uwen
••akker k afgeoogat, en eene garf op den
"•akker vergeten zult hebben, zoo zult
gij niet wederkceren. om die op te ne-
iiH-n : voor den vreem
68
deling, voor den
weeti en voor de weduwe zal zii zijn ;
opdat u de HKKRK, uw (.1 •>\'., zegene in
al het werk uwer handen.
*Ji Wanneer gij uwen olijfboom zult
geschud hebben, zoo zult gtj de takken
achter 11 niet naauw doorzoeken : voor
den vreemdeling, voor den wees en voor
de weduwe zal het zijn.
21   Wanneer gij uwen wijngaard zult
afgelezen hebben, zoo zult gij de druiven
achter u niet nalezen : voor den vreeni-
deling, voor den wee» en voor de wc
duwe zal het zii 11.
22  Kn gij zult gedenken, dat gij een
knecht in Kgj pteland geweest zijt ;
daarom gebiede ik u deie ?mk te doen.
HOOFDSTUK Có.
11 1.
17:8.
Ut I mi.\' ilt\' vtiiirii«.i*ii
rsgten nioeti\'n
u»rt>jen, v*. I. Met hoeveel
-l.i-.n iij den M\'hulilige Moeten suralten. \'t
Van dea dorsehendee o*, I. Van het pligt*
huwelijk, hetwelk dr iw»«[» Moe<tverw*ril
moeit aangaan niet de wriluiv.1 v.in njm-n
broeder, die ffeie ionen had nagelaten,
5. He -li.ll\'. ener .•«\'.. -< )i iti 11.Ir ir.ui». tl.
lïi-gt
i.nr.lé/hcid 111 ffewfgl en maat, 13. C.--
bud tot uitroeiing d,r YmalekieUn, 17.
WANNEER er tussebeu lieden twist
zal zijn, en zij tot het geregt zullen
toetreden, dat zij lieu rigten, zoo zullen
zij den regtvaardigc regtvaardig spre-
k.n, en den onregtvaardige verdoemen.
2  Kn het zal geschieden, indien de ou-
regtvaardige slagen verdiend heeft, dat
dl regter hein zal doen nedervallen, en
hem doen slaan iu zijne tegenwoordig-
heid, naar dat het voor zijne onregt-
v aardig u e id genoeg zal zijn, in getal.
3  Met " veertig slage* zal bij hem
doen slaan, hvj zal er niet toedoen.
opdat niet mittscbien, zoo hij voortvoere
hem daarboven met meer slagen te doen
slaan, uw broeder dan voor uwe oogen
verachtelijk gehouden worde.
4  Eeneu os zult gij \'- niet muilbandeu,
als hij dorscht.
I Wanneer broeder» zameiiwonen, en
een van hen sterft, en geenen zoon heeft,
zoo zal de vrouw des verstorveneu aan
geenen vreemden man daarbuiten ge-
1 worden : •* baars mans broeder zal tot
haar ingaan, en nemen baar zich ter
vrouwe, en doen baar den pligt van eens
mans broeder.
rt Kn het zal geschieden, dat de eerst-
geborene, dien mi zal baren, zal staan
in den uaam zijus broeders, des verstor-
venen ; opdat zijn naam uiet uit gedelgd
worde uit Israël.
7 Maar indien dezen man zÏJds broe-
ders vrouw met bevallen zal te nemen,
zoo zal zijns broeders vrouw opgaan naar
de poort tot de oudstea. en zeggen :
d Mijn mans broeder weigert zijnen
broeder eenen naam te verwekken in !
-ocr page 158-
Gedenksteenen. Zegen en vloek.
DEUTKRONOMIUM 27.
I&S Otter ilcr eerstelingen.
, riér, en hy ; toog af naar Egypte, en
I verkeerde aldaar als vreemdeling niet
weinig volks; maar hij werd aldaar tot
een groot, uiagtig en menigvuldig volk.
6  Doch de Egyptenaar* deden mi»
kwaad, en verdrukten ons, en leiden ons
eene harde dienst op.
7  Toen riepen wy tot den IIEEKE,den
God onzer vaderen; en de H KERK «ver*
hoorde onze stem en zat; onze ellende
aan, en onzen arbeid, en onze onder*
drukking.
H Kd de HEERE voerde ons uit Egypte,
door eeue sterke hand, en door eenen
uitgestrekter arm, en Joor Krootru
«flink, en door teekenen, en door wou-
deren.
9 lis Mij heeft ons gebragt tot deze
plaats; ni Hij heeft ons dit tand gege-
ven, een land vloeijende van melk en
boni*.
Ii> Eu nu, zie, ik heb gebragt de eer-
steliugen van de vrucht dezes lands, dat
(Ui, HKKRK! mij gegeven hebt! Dan
zult gij ze nederzetten voor het aan ge*
zigt des II KI IREN, uws Gods, en /.uit
il buigen voor liet aangezigt des MIK
KPN, uws Gods;
11   Eu gij zult vrolijk zijn over al het
goede, dat de HEERE, uw God, aan u
en uw nuis gegeveu heelt; gij. en de
Leviet, en de vreemdeling, die in het
midden van u is.
12  Wanneer gij zult getiindigd hebben
i alle tienden van uw inkomen te ver-
tienen, in het derdejaar, zijnde een jaar
der tienden; dan zult gij aan den Leviet,
aan den vreemdeling, aan den wees en
de weduw geven, dat zij in uwe
poorten eten en verzadigd worden.
13  En gij zult voor het aangezigt des
HEKKEN, uws Gods. zeggen : Ik heb
liet heilige uit het huis weggenomen,
heb het ook aan den Leviet en aan
den vreemdeling, aan den wees en ani)
de weduwe gegeven, < naar al uwe ge*
boden, die Gij m\\) geboden heht; ik heb
niets van uwe geboden overtreden, en
uiets vergeten.
14  Ik heb daarvan niet gegeten in
ïatjn leed, en heb daarvan niets wegge-
........u tot iets onreins, noch daarvan
gegeven tot eenen doode; ik ben der
stem des HEKKEN, myna Gods, ge-
hoor/aam geweest, ik heb gedaan naar
allen, wat Gij mij geboden hebt.
15  Zie nederwaarts van uwe heilige
neming, van den hemel, eu zegen uw
volk Israël, en bet land, dat Gij ons ge-
geven hebt, gelijk als Gij onzeu vaderen
.ezworen hebt j een lund van melk en
honig vloeijende.
lt> Te dezen dage gebiedt u de DEERE,
uw God, deze inzettiugen en regteu te
doen; houdt dan en doet dezelve, met
uw gansche hart en met uwe gansche
ziel.
17 Heden ƒ hebt gy den 11EERE doeu
zeggen, dat Hij u tot een\' God zal zijn,
en dat gij zult wandelen in zijne wegen,
en liouden zyne inzettingen, en zyne
geboden, en zijne regteu, eu dat gij zij-
ner stem lult gehoorzaam zijn.
)S Eu de IIEEKE heeft u heden doen
zeggen, i!at gij Hem tot een \' volk des
eigendom» zult zijn, gelijk als Hij u
gesproken heeft, en dut gij al zyne ge*
boden zult houden.
1!» \'• Opdat Hij u ulzoo boven al dn
volken, die Hij gemaakt lieert, hoog
zette, tot lof, en tot e.rnrn naam, en tot
heerlijkheid; en opdat gij eeu heilig volk
zyt den IIEEKE, uwen God, gelijk als
Hu gesproken heeft.
HOOFDSTUK 27.
Bevel tot o->rif-tiag v.iii u, ,].uk>!.\'.\'ii. ii i n i . n
.il!..-i uver de Jo-dami, "\'• \' •\'\'\' bedoeling
daarvan, va. 1 ; tot de plef*ti*re uitipr-ak
aldaar van den tegen en den vloek, met het
formulier vsn den vloek, 11.
"17" N Mozes, te zamen met de oudsten
van Israël, gebood het volk, zeg*
geude : Behoudt al deze geboden, die
ik ulieden heden gehie.lc.
Het zal dan geschieden, ten dage
\' als gij over de Jordaau zult gegaan
zijn in bet land, dat u de IIEEKE, uw
Gqd, geven zal, zoo zult gij u groote
steenen oprigten, en bestrijken ze met
kalk.
3 En gii zult daarop schrijven alle
woorden dezer wet, als gij overgegaan
zult zijn; opdat gij komt in het lund,
dat de HEEltE, uw God, u geven zal,
eeu Urn\' vloeijende van melk eu honig,
gelijk als de IIEEKE, uwer vaderen
God, tot u gesproken heeft.
i Het zal dan geschieden, als gij over
de Jordaan gegaan zult zijn, dat gij
dezelve steenen, van dewelke ik u heden
gebiede, zult oprigten op den iierg Ebal,
en gij zult ze met kalk bestrijken,
& \' En gij zult aldaar den HEEKE,
uwen God, een altaar bouwen, een al*
taar van steen; gij zult geen ijzer over
hetzelve bewegen.
6  Van geheele steenen zult gij het al-
taar des HEEREN, uws Gods, bouwen ;
en gij zult den IIEERE, uwen God,
brandofferen daarop offeren.
7  Ook zult gy dankotferen offeren, en
zult aldaar eten, en vrolijk zijn voor
het aangezigt des HEKKEN, uws Gods.
8  En gij zult op deze steenen schrij*
ven alle woorden dezer wet, die wel
uitdrukkende.
9  Voorin sprak Mozes, te zaraen met
de levietische prieteren, tot ganscb I--
raël, zeggende : Luistert toe en hoort,
o Israël! op dezen dag zijt gij den
HEERE, uwen God, tot een volk ge-
worden.
10  Daarom zult gij der stem des HEE-
REN, uws Gods, gehoorzaam zijn, en
gij zult doen zijne geboden en zijne in-
zettingen, die ik u heden gebiede.
11  En >lo/.e-. gebood het volk te dien
dage, zeggende :
12  Deze zullen staan, om het volk te
zegenen op den berg Gerist ui, aU gij
over de Jordaan gegaan zult zijn : Si*
iiieim, en Levi, en Juda, en Issaschar,
en Jozef, en Uenjamin.
13  En deze zullen staan over den
vloek op den berg Ebal : Ruben, Gad
en A-er, Zebulon, Dan en Nafthali.
14  En de Levieten zullen betuigen en
zeggen tot allen man van Israël, met
verhevene stem :
15  Vervloekt zij de man, die een ge-
sneden of gegoten beeld, eenen gruwel
des HEEREN, een werk van \'s werk-
meesters handen, zal maken, en zetten
in het verborgene 1 en al het volk zal
antwoorden en zeggen : Amen.
16  Vervloekt zij, die zijnen vader of
zijne moeder veracht\' en al het volk
zal zeggen i Amen.
17  Vervloekt zij, die zijns naasten
lamlpale verrukt! en al het volk zal
zeggen : Amen.
18  Vervloekt zij. die eenen blinde op
den weg doet dolen 1 en al bet volk zal
zeggen i Amen.
19  Vervloekt zij, die het regt van den
vreemdeling, van den wees en van de
weduwe buigt! en al het volk zal zcg-
gen : Amen.
90 Vervloekt zy, die by de vrouwzijn»
vaders ligt, omdat liij zyns vaders slippe
ontdekt beert! eu al het volk zal zeg-
gen : Amen.
21   Vervloekt lij, die bij eenig beest
ligt I en al het volk zal zeggen : Amen.
22  Vervloekt zy, die bij zijne zuster
-ocr page 159-
en der vervloekingen. 168
DKUTEKONOMU\'M 38
Hegister der zegeningen
| ii Daarentegen zal het geschieden, in* <
i dien gij der stem des HEKKEN, uws\'
) Gods, • niet zult gehoorzaam ziin, out]
" i»r te nemen, dat gij doet al zijne
, zeboden en zgne iuzettingen, die ik u
heden gebiede; zoo zullen al deze vlo«-
, ken over u komen, en u treffen.
; lip Vervloekt zult gü sÜn m de stad,
I en vervloekt zult gü zÜn in liet veld.
! 17 Vervloekt zal /.i.:u uw korf, en uw
baktrog.
Is Vervloekt zal zyn de vrucht uws
buiks, en de vrucht uws lands, de voort-
zettiug uwer koeijen, en de kudden van
uw klein vee.
l\'.i Vervloekt zult gü zün in uw ingaan,
1 en vervloekt zult gü zijn in uw uitgaan.
; 20 De il i\' 1.1:1\' zal onder u zenden den
vloek, de verstoring en het verderf, in
alles, waaraxn gij uwe hand slaat, dat gü
doen zult; totitat gij verdelgd wordt, en
totdat gü baastelijk omkomt, van wege
de boosheid uwer werken, waarmede gij
Mij verlaten hebt.
21 De UEKKE zal u de pestilentie doen
i aankleven, totdat Hij u verdoe van het
i land, waar gü naar toe gaat, om dat te
j erven.
22/De HEBRE zal u slar.n met teriug,
en met koorts, en met vurigheid, en met
hitte, en met droogte, en met brandko-
ren, en met honigdauw, die u vervolgen
. zullen, totdat gü omkomt.
i 23 a Eu uw hemel, die boven uw hoofd ,
\\ is, zal koper .min, en de aarde, die onder
\' u is, zal üzer zijn.
| 24 De HEBRE, uw God, zal pulver en
stof tot regen uws lands geven : van den
\' beiuel zal bet op u nederdalen, totdat
. gü verdelgd wordt.
2ó De IIKKKK zal u geven geslagen voor
het aangezigt uwer vijanden : door êénen
1 weg zult gij tot hem uittrekken, en door
! zeven wegen zult gü voor zijn aangezigt
I vlieden; en gij zult van alle kon ing rij ken
i der aarde beroerd worden.
I 26 En uw dood ligchaam zal aan alle
\' gevogelte des hemels, en aan de beesten
; der aarde tot spijze zijn; en nieuian l zal
ze afschrikken.
27 D* HEEKE zal uslaan met* zweren ,
vau Egypte* en int speneu, en met
i drooge schurft, en met kraauwsel, waar-
; van gü niet zult kunuen genezen worde».
\'1H De I1EKHE zal u slaan met onzin-
1 nigheid, en met blindheid, en met ver-
I haasdheid des harten;
-J\'\' Dat gü op den middag zult ouitat-
ten, gelijk als een blinde ouitast in het
donkere, en uwe wegen niet zult voqt-
spoedig maken; maar gij zult alleeulük
verdrukt en beroofd züu alle da^en, en
er zal geen verlosser zün.
30  Gij zult ecne vrouw ondertrouwen,
maar een ander man /al haar beslapen;
een huis zult gij bouwen, maar daarin
met wonen; eeuen wüngaard zult gij
planten, maar dien niet gemeen maken.
31  Uw os zal voor uwe oogeu gealagt
wordeu, maar gij zult daarvan niet eten ;
uw eiel zal van voor uw aangezigt geroofd
worden, en tot u niet wederkeeren j uw
klein vee zal aan uwe vüauden gegeven
worden, en voor u zal geen verlosser
zÜn.
32  l*we zonen en uwe dochteren zullen
aan een ander volk gegeven worden, dat
het uwe oogen aanzien, en naar ben be>
zwüken den gauschett dag; maar het Kal
in het vermogen uwer hand niet zijn.
33  De vrucht van uw land en al uwen
arbeid zal een volk eten, dat gij niet gt-
kend hebt i en gij zult alle dagen alleen-
IÜk verdrukt en gepletterd zij».
34  En gij zult onzinnig zün, van\' wene
het gezigt uwer oogen, dat gij zien zult.
3ó De HKEKE zal u slaan met booze
zweren, aan de knieën en aan debeeuen,
ligt, de dochter zijns vaders of de doch*
ter zijner moeder! en al het volk zal
zeggen : Amen.
23  Vervloekt \'ij. die bü *üne schoon-
moeder ligt! en al het volk zal zeggen i
Amen.
24  Vervloekt rij, die zijnen naaste in
het verborgene verslaat! en al het volk
•al zeggen : Amen.
2a Vervloekt zij, die geschenk neemt,
•uu eene ziel, het bloed eens on*cbul-
digen, te verslaan: en al bet volk zal
zeggen : Amen,
26 e Vervloekt zij, die de woorden
dezer wet Biet zal bevestigen, doende
dezelve! e» al het volk zal zeggen :
Amen.
HOOFDSTUK 28.
RrgUter der leK.\'nJnjren, met «relke God bu
Mas volitandi-re pihooriaaiuhi-id d<- Iwj
lieten 1011de tetrenen, v». 1 ; en der *ervtoe-
kin-nn. «elke hen louden treffen, indien lij
van (iud afwijken en lijn • geboden inof-ten
EN " het Zal geschieden, indien gij der
stem des HEBBEN, uws Gods,
vlijtiglük zult gehoorzamen, waarne-
mende te doen al /uur geboden, die ik
heden gebiede, zoo zal de HEBRE,
uw God, u hoog zetten boven alle vol-
ken der aarde.
2  Kn al deze zegeningen zullen over u
komen, en u aantreffen, wanneer gij der
•item des HEKKEN, uws Gods, zult ge-
\'loor/.aam zijn.
3  Gezegend zult gij zijn in de stad, en
gezegend zult gü zijn in het veld.
4  Gezegend zal zijn de vrucht uws
buiks, en de vrucht uws landt, en de
vrucht uwer beesten, de voortzetting
uwer koeijen, en de mudden van uw klein
fee.
.> Gezegend zal ?iji uw kort\', en uw
baktrog.
6  Gezegend zult gü /uu in uw in-
gaan, gezegend zult gü zijn in uw uit-
gaan.
7  He I1EEKE zal geven uwe vijandeu,
die tegen u opstaan, geslagen voor uw
aangezigt i door ééuen weg zullen /ij
tot u uittrekken, maar door zeven wegen
zullen zij voor uw aangezigt vlieden.
H De JIEKltE zal den zegen gebieden,
,dat lin met u zij in uwe schuren, en iu
alles, waaraan gij uwe hand slaat; en
1 Hij zal u zegenen in bet land, dat u
de HEBRE, uw God, geven zal.
r.. 9 De HEBRE cal u Zich zelven i tot
een heilig volk bevestigen, gelijk als Mij
u gezworen beeft, wanneer gü de gebo-
den des HEBREN, uws Gods. zult nou-
den, en in zijne wegen wandelen.
1(1 En alle volken der aarde zullen
zien, dat de naam des HEEKEN over u
genoemd is, en zi) zullen voor u vreezen.
u.9. 11 \'" En de III IKK zal u doen over*
vloeijeu aan goed, in de vrucht uws
buiks, en in de vrucht uwer beesten, en
in de vrucht uws Utnds; op bet land,
dat de IIKEUE uwen va eren gezworen
heeft u te zullen geven.
18 De HEBRE zal u opendoen zijnen
goeden schat, den hemel, om aan uw
i land regen te geven te zijner tijd, en om
I te zegenen al het werk uwer hand ; en
s ,-, ; gij zult aan vele volken d leenen, maar
; gij zult niet ontleenen.
13 Eu de 1IEERK zal u tot een hoofd
maken, en niet tot een\' staart, en gij
| zult alleenlijk boven iijn, en niet onder
jzij»; wanneer gii hooren zult naar de
geboden des HEBREN, uws Gods, die ik
I u heden gebiede te houden en te doen ;
: 14 Kn gu niet afweken zult van al de
! woorden, die ik ulieden heden gebiede,
[ter regter- of ter linkerhand, dat gü ao-
dere goden uawandelt, om ben te dienen.
-ocr page 160-
ken over                                   DEUTERONOMtUM -x.                                  de ongehoorzame».
waama gij niet zult kunnen genezen
worden, van uwe voetzool af tut rhu
uwen schedel.
:tfl De HKKHK zal u, mitsgaders u«m
koning, dien gij over u zult genteld heb-
hen, doen gaan tut een volk. dat gij niet
gekend hebt, nocli uwe raderen; en al-
daar /.uit gij dienen andere goden, hout
en «teen.
37 Kn _\'n /.uli /tin tot renen schrik, tut
een spreekwoord, en tot eene sjiotredc.
onder al de volken, waardeen u de HKKUK
lelden zal.
:*- • Gij /uit veel zaad* op den akker
uitbrengen, maar gij 7li!\' wënilKioauaa*
leii ! waat de sprinkhaan /\'il liet verteren.
3!) Wijngaarden /.uit gij planten, en
houwen, maar gü zult geenen wijn drin-
! .\'ii. noch iets vergaderen i want de worm
zal het afeteu.
40  Olijfboomen /uit gü hebben in al
uwe hiudpnlen, maar ^n /.uit u met olie
niet zalven : want uw olijfboom : il *ijut
rrurk\' afwerpen.
41   Zonen en dochteren zult gij gewin-
nen, maar zij lullen voor u niet zijn :
want zij /uilen in gevangenis vaan.
42  Al BW geboomte, en de vrucht uw»
tand* zal het boos ge worm te erfelijk be-
zitten.
43  l>e vreemdeling, die in liet midden
van u is, zal boog, hoog boven uupkliui-
mrii; en gij zult laag, laat; nederdalen.
Il 110 zal i leeneu, maar gij zult faem
niet leeiien ; hij zal toï een lioofd zijn,
en gij zult tot een\' staart zijn.
IS En al deze vloeken zullen over u
komen, en u vervolgen, en u treilen, tot-
dat gij verdelgd wordt i omdat gij der
stem des I1EEKEK, Bwi Gods, niet ge-
hoorzaam zult geween zijn, om te bou-
tl.ii /.line gebulen en zijne iuzettingeti,
die IIti u geboden heelt.
Ki En zij zullen onder u tot een teeken,
en tot pen wonder zijn, jh onder uw zaad
tot in eeuwigheid.
47 Omdat gij den HKKHK, uwen God.
niet gediend zult hebben met vrolijkheid
en goedheid de? harten, van wege de
veelueid van allen;
i- \'Zoo zult gij uwe vijanden, die de
HKKHK onder u zenden zal, dienen, iu
honger en in dorst, en in naaktheid, en
in gebrek van allei; en lij zal een ijze-
ri\'ii juk op uwen bal» leggen, totdat Hij
u ver lelge.
l!» De HEBRE zal tegen u een volk ver-
herten van verre, van het einde der aarde,
gelijk als een arend vliegt; een volk,
welks spraak gij niet zult verstaan;
SU Ken volk stijf van aangezigt.dat het
aangczigt des ouden niet zal aannemen,
noch den jonge genadig zijn.
.">! Ku het zal Af vrucht uwer beesten,
en iie vrucht uws lands opeten, totdat
gij verdelgd /uit zijn; hetwelk u geen
koren, most noch olie, voortzetting uwer
koeijeu noch kuddrn van uw klein vee
zal overig laten, totdat H(i u verdoe.
ó- Kn het zal u beangstigen iu al uwe
poorten, totdat uwe hooge en vastp muren
nedervallen, op welke gij vertrouwde! in
uw fffttitchc land; ja liet «al l) beangstigen
iu al uwe poorten, iu uw gunsche land,
dat u de MKKKK, uw God, gegeven heeft.
;>:i k Kn gij zult eten de vrucht uws
buik*, het vleeseh uwer tonen en uwer
docbtereii, die u d« Il r KKK, uw God,
gegeven .mi hebben j in de belegering en
in de benaauwing, waamcde uwe v|jan-
den u zullen benaauwen.
.\'il Aangaande den man, die teetier on-
der u, ei. die Zeer wellustig geweest is,
zijn uog zal kwaad zijn tegen zijnen broe-
der. en legen de huisvrouw zyus schoot»,
eu tegen zijne overige zoiirn, die hij over*
gebonden zal bebbpn;
56 Dat hü niet aan eenen van die zal
geven van het vleeseh zijner zonen, die
uu eten zal, omdat hij voor zich niets
heeft overgehouden ; in de belegering en
iu de benaauwing, waarmede u uw vijand
in al uwe poorten zal benaauwen.
H Aangaande de teedere en wellustige
rroutc onder u, die niet verzocht heeft
hare voetzool op de aarde te zetten,
omdat zij zich wellustig en teeder hield;
haar oog zal kwaad zijn tegen den man
liaars schoot s, en tegen haren zoon, en
tegen hare dochter;
>>7 Kn dat om hare nageboorte, die van
tusseben hare voeten uitgegaan /al zijn,
en om hare zonen, die zy gebaard zal
hebben : want uj zal ben eten in het
verborgene, vermits gebrek van alles; iu
de belegering e.i iu de benaauwing, waar-
mede uw vijand u zal benaauwen in uwc
poortpn.
M Indien gij niet zult waarnemen te
doen al de woorden dezer wet, die in dit
boek geschreven zijn, om te vreezen de-
zeu heerlijken en vrce*-selijkeii Naam,
den IIKKltE, uwen God;
5\'.l Zoo zal de HKKUK uwe plagen won-
derlijk maken, mitsgaders de plagen van
uw zaad; het zullen groote en gewisse
plagjn, en booze en gewisse krankten
zijn.
fin Kn Hij zal Op u doen keeren alle
kwalen van Egypte, voor dewelke gü ge-
vreesd hebt, en zij /uilen u aanhangen.
til Ook alle krankte, en alle plage, die
in het boek dezer wet niet geschreven
is, zal de UKKKK over u doen komen,
totdat gij verdelgd wordt.
62  Kn gij /.uit niet weinige menseben
overgelaten worden, in plaats dat gij
geweest /.ut als de • sterren des hemels
in menigte; omdat gij der stem des IIKK-
HEN. uws God», niet gehoorzaam ge-
weest zijt.
63  Kn het zal geschieden, •» gelijk als de
HKKHK zich over ulieden verblijdde, u
goed doende en u vermenigvuldigende,
alzoo zal zich de HKKUK over u ver*
b!iiden, u verdoende en u verdelgende > m
gij zult uitgerukt worden uit het land,
waar gij naar toe gaat, om dat te erven.
til Kn de HKKUK zal n " verstrouijen
onder alle volken, van het eeue einde der
aarde tot aan bet andere einde der aarde;
en aldaar zult gij andere goden dienen,
die gij niet gekend hebt, noch uwe va-
ders, hout en steen.
fh> Daartoe zult gij onder dezelve vol-
ken niet stil zyu, en uwe voetzool zal
gecne rust hebhen i want de 11EKUK zal u
aldaar een bevend hart geven, en bezwijk
king der oogen, en mattigbeid der ziel.
\'-\'i Kn uw leven zal tegenover u hangen;
en gil /uit nacht en dag schrikken, en
gij zult van uw leven niet zeker zijn.
•\', Des morgens zult gü zeggen : Och
dat het avond ware! en des avonds zult
gij zeggen i Och dat het morgen ware!
vermits den schrik uw» harten, waarmede
gij zult verschrikt zijn, en vermits het
gezigt uwer oogen, dat gü zien zult.
lis En de HKKUK zal u naar Egypte
doen wederkeereu iu schenen, door eenen
weg, waarvan ik u gezegd heb . Gij zult
dien niet meer zien; en aldaar zult gij u
aan uwe vijanden willen vcrkoopeii tot
dienstknechten en tot dienstmaagden,
maar er zal geen kooper zijn.
HOOFDSTUK 29.
Hotea verhaalt <ip nieuw de groot* url«iiir-
tlgc Zr-geuingi-n, «elke God lot hiertoe san
/ijn volk lifWi irn l-i.l. va, l; vermaant hen
NV ernittiglijk, VMB hel uml-i/i:\'! dei Her-
ren, tot het getrouw underhouden van nja
.. ti.i.\'i.l met ) . ii i n hunne kinderen gt>
:iiaakt, V; waar-rli.mt hen voor ongeloof,
ligtziunigr veraehtlng en vrrlireking van dat
verbond, met bedreiging Tan een »chrikk*-
hjk verderf, 18; bedelt Niet eene konr en
-ocr page 161-
iwfng van Gods verbond.                DBUTERONOMIUM :«>.                       Beloften van verlossing M
afscheiden van al de stammen Israt\'ls, i
uaar alle vtoekeu des verbond!., dat in
het boek dezer wet gesebreven is.
22  Dan tal zeggen het navolgend ge-
slacht, uwe kinderen, die na ulieden op-
staan zullen, en de vreemde, die uit ver-
ren lande komen zal, als zij zullen zien
Ie plagen dezen lauds i-n les el fa krank*
heden, waarmede de IIEEUE bet ge-
krenkt heeft;
23  Pat .\'.iui>• gansche aarde zij zwavel
en zout der vi-rbraudiug; die niet bcaaid
zal zijn, en geene spruit zal voortgebragr
hebben, OOCq eeutg kruid daarin zal op-
gekomen /ijn : gelijk de omkeering van
I >o iniu en uomorra, A\'dama en Zo hoi ui,
die de 11KKKK- beeft omgekeerd in zij-
1 nen toorn en in zijne grimmigheid;
24    Kn alle volken zullen zeggen :
9 Wa-iro.n heeft de IIKEUE aan dit i
land al/.oo gedaan? wat is de ontsteking
van dezen grooteu toorn *
2ö Dan zal uien zeggen : Omdat zij het
verbond des HEKKEN, de» Gods hunner
1 vaderen, hebben verlaten, dat Hij met
, hen gemaakt hal, als Hij ben uit Kgvp-
telanil uitvoerde ;
SS Kn zi) heengegaan zijn, en andere
goden gediend en zich vuur die gebogen
hebben; goden, die beu niet gekend
hadden, en geen van welke bun iets
. medegedeeld had :
; 27 Daarom is de toorn des IIKEREN
; ontstoken tegen dit land, om daarover te
j brengen al de/en vloek, die iil dit • boek
I geschreven in.
28 Kn de HEKKK heeft hen uit hun land
! uitgetrokken, in toorn, eu in griiuiiiig-
tieid, en in groote verbolgenheid; en Uij
heeft ben verworpen in een ander land,
gelijk het is te dezen dage.
\'J9 De verborgene dingen zijn voor den
HEERE, onzen God; maar de genpen-
baarde zt.in voor en voor onze kinderen,
tot in eeuwigheid, om te doeu al de
«oorden dezer wet.
HOOFDSTUK **\'-
Belofte van Ff iMfCll veriotMMg - n h.m ei iri-_-.
met aaawijiin; van ilen <Kir»pn>utr dier he-
kaeriec n dm daarop •olgmdm iign, v*.
I. Lofa-jra-tk Op da r.o.uleljjkr Wet, 11. VoOT-
**lirllint ma het Wen <n den "lood, met
man ylegtlmi run—log om het leven en
den n1\'*rii i.- verktesm, ij.
VOORTS zal bet geschieden, wanneer
al deze dingen over u zullen geko-
men zijn, deze zegen of deze vloek, die
ik u voorgesteld heb; zoo zult gij het
weder Ier harte nemen, onder alle rol*
ken. waarheen u de HEERE, uw God,
gedreven heeft;
"J Kn gij zult u bekeeren tot den
IIKKUK, uwen God, en zijner stem ge-
aoorz&am zijn, uaar alles, wat ik u heden
gehiede, gij en uwe kinderen, met uw
gansche hart, en met uwe gansche /.iel.
\'4 Kn de HEERK, uw God, zal " uwe .
gevangeni"1 wenden, en zich uwer ont-
t\'ermeu ; en Hij zal u weder vergaderen
uit de volken, waarheen u de IIKKKK,
uw God, verstrooid had.
4 • Al waren uwe verdrevenen aan liet I
einde des hemels, van daar zal " de
HEERE, uw God, vergaderen, en van
daar zul Hit u nemen.
-i Eu de HEEUE, uw God, /al u brengen
in bet land, dat uwe vadereu erfelijk
bezeten hebben, eu gij zult dat erfelijk
bezitten, en Hij zal u weldueu, en zal
u vermenigvuldigen boven uwe vaderen.
•i En de HKKKK, uw God, * zal uw ban .
besnijden, en het hart vau uw zaad, om
den IIKKRE. uwen God, lief te hebben
met uw gansche b&rt ei» met uwe gau-
sebe ziel, opdat gij levet.
7 Eu de HEERE, uw God, zal al die
vloeken leggen op uwe vijanden eu op\'
uwe haters, die u vervolgd hebben.
1 IccrMitte .(in-uk. het «\'inde en hot grlii-iük
*• -li- I.-- eb-i van het •. ..|.- nli.t 11 i., :\'".i.li i k
wo-rrd, 39.
DIT zijn de woorden des verbood», dal
de HEERE MOM geboden heeft te
uiaken met de kinderen Isra-ds, in bet
land van Moab, boven bet .erbond, dat
Hij met ben gemaakt bad aan Iloreb.
•j Kn Mozes riep gansch Israël, en zeide
tot hen : « Gij hebt jfr/Jcn al wat de
HEERE in Kgypteland voor uwe oogen
gedaan heeft, aan Farao, en ;ian al zijne
knechten, en aan zijn land :
3 \'• De groote verzoekingen, die uwe
oogen gezien hebben, diezelve leekenen
,\'n groote wonderen.
I  Maar de HKKUK heeft ulieden niet
gegeven c**o HarI olu te verstaan, noch
oogen om te zien, noch ooren om te hoo-
ren, tot op dezen dag.
.i En ik heb ulieden veertig jaren doen
wandelen in de woestijn : uwe kleederen
\'ijn aan u niet veroud, en uw schoen
ia niet veroud aan uwen voet.
\'i Brood hebt gij niet gegeten, en wijn
en sterken drank hebt gij niet gedron-
ken ; opdat gij wistet, dat Ik de HKKUK,
uw tiu :. ben.
7 Toen gij nu kwaamt aan deze plaa\'s,
toog e Sinon, de koning van He&bön.uit,
en ti.-. de koning van Ba san, ons te ge*
moet, ten strijde; en wij sloegen ben.
S Kn wij hebben hun Und iiigenomrn
en dat -\' ten erve gegeten aan de Uu-
ben ieten en Gadieteu, mitsgaders Mn
den halven stam der Mauassieten.
\\l Houdt dan de woorden dezes ver-
bonds, en doet ze ; opdat gij verstande-
i.ik handelt, in alles, wat gij doen zult.
lil Gij staat heden allen vuor liet aan•
,\'ezigt des HEEK EN, uwi Gods : uwe
hoofden uwer stammen, uwe oudBtcn,en
uwe aiubtlieden, alle man van Israël;
II   l\'we kinderkens, uwe vrouwen, en
uw vreemdeling, die in het midden van
\' w leger is, vau uwen bouthouwer tot
awen waterputter toe .
12  Om over te gaan in bet verbond
des UKEREN, uw» Gods, eu in zijnen
tlork, hetwelk de IIKKUK, uw God, be-
den met u maakt;
13  Opdat Hii u heJen zich zeken tot
een volk bevestige, en Hij u tot een\' God
\'0. KeÜjk als Ilii tot u gesproken heeft,
en * gelijk aln Hij uwen vaderen, Abra*
i uu. Izak en Jakub, gezworen heeft.
14   Kn niet met ulieden alleen maak
\'t dit verbond en dezen vloek;
15  Maar met dengene, die heden hier
hij ons voor het aangezigt de* HEBREN,
onze* Bode. staat; en met dengene, die
hit heden bij ons niet is.
16  Want gij weet, hoe wij in Egypte*
land gewoond hebben, en hoe wij door-
getogen zijn door bet midden der vol-
ken, die gij doorgetogen /\'.<(.
l~ Kn gij hebt gezien hunne verfoeise*
len eu hunne drekgodeu, hout en steen,
zilver en gou.l, die bij hen waren.
1- Dat ouder ulieden niet zij een man,
ii vrouw, of huisgezin, of stam, die /i.m
hart heden wende van den HKKUK, on*
\'.en God, om te gaan dienen de gudeu
dezer volken; dat onder ulieden niet zij
een ƒ wortel, die gal en alsem drage ;
l\\i Kn het geschiede, als hij de woorden
.leze» vloeka boort, dat bij zich nel ven
tegene in /.uu hart, zeggende . Ik zal
vrede hebben, \'vaoneer ik schoon naar
mijns harten goeddunken zal wandelen,
om de dronkene te doen tot de dorstige.
20 De HKKBE zal hen niet willen verge-
ven, maar alsdan zal des HEEKEX toorn
en ijver rooken over denzelven man, en al
de vloek, die in dit boek gerchreven is, zal
op hem liggeu; en de HEERE zal lijnen
naam van onder den hemel uitdelgen.
1 91 En de HEERK zal hem ten kwade
-ocr page 162-
M07.es verklaart, dat bij spoedix
DEUTEKONOMIUM 31.
156 en bekecring der Israëlieten.
meer kunnen uitgaan en ingaan; daar-
toe beeft de HEERE tot mij gezegd l «
Gti zult over deze Jordaan niet gaan.
3 De IIEEKE, uw God, die zal voor
uw aangezigt overgaan; die zal deze "
volken van .«mr uw aangezigt verdelgen,
dat £Ü hen erfelijk bezit. \'- Jozua zal ,,
voor uw aangezigt overgaan, gelijk ale
de HEERE gesproken heeft.
I   En de lü Klti: zal hun doen, gelijk
als Hij aan « Sihon en Og, koningen der i
Aiuorieten. en aau hun land, gedaan
beeft, die Ug verdelgd heeft.
;> Wanneer hen nu de HEERE voor uw
aangezigt zal gegeveu hebben, dan zult
*u hun doen naar alle gebod, *• dat ik 4
ulieden geboden heb.
6   Hi\'oi sterk en hebt goeden moed,
en vreest niet, en verschrikt niet voor
hun aangezigt; want het is de HEERE,
uw God, die met u gaat; • Hij zal u \'
uiet begeven, noch u verlaten.
7  En Mozes riep Jozua, en zeide tot
hem voor de oogen van ganseh Israël :
Wees sterk en heb goeden moed ! want
gij zult met dit volk ingaan in het land,
dat de HEERE hunnen vaderen gezwo-
ren beeft bun te zullen geven; en gij
zult bet hun doen erven.
8  De HEERE nu ia degene, die voor uw
aangezigt gaat; die zal met u zijn; Hij
zal u niet begeven, noch u verlaten;/./
vrees nlel, en ontzet u niet.
lJ En Mozes schreef deze wet, en gaf ze
aan de prieateren, de zonen van Levi.
die de ark des verbond» des I1KEREN
droegen, en aan alle oudsten van Israël.
lil En Mozes gebood hun, zeggende i
Ten einde van zeven jaren, op den ge-
zetten i:i 1 van het jaar der vrijlating,
op het feest der loofhutten,
II   Als ganscb Israël zal komen, om te
verschijnen voor bet aangezigt des IIEE-
REN, uws Gods, iu de plaats, di* HU
zal verkoren hebben, zult gij deze wet
voor gansch Israël uitroepen, voor hunne
ooren :
12  Vergadert bet volk, de mannen, en
de vrouwen, en ü* kinderen, en uwe
vreemdelingen, die in uwe poorten zijn;
opdat /.ii iiooren. en opdat /i: leeren, en
vreezen den HEERE, uwen God, en waar-
nemen Ie doen alle woorden dezer
wet.
13  En dat hunne kinderen, die het niet
geweten hebben, hooren en leeren, om I
te vreezen den HEERE, uweu God, al;
de dagen, die go leeft op het laud, naar]
hetwelk gij over de Jordaan zyt heen-1
gaande, om dat te erven.
Il En de HEERE zeide tot Mozee:Zie,j
uwe dagen zijn geu»,.derd, om te sterven;
roep Jozua, en stelt ulieden in de tent
der zauienkomst, dat Ik hem bevel geve.
Zoo ging Mozes en Jozua, en zij stelden j
zich iu de tent der zaïtienkomst.
ló Toen verscheen de HEERE iu de
tent, in de wolkkolouï; en de wolkko-
loui stond boven de deur der tent.
16 En de HEERE zeide tot Mozes : Zie,
„-ii zult slapen met uwe vadereu; en dit
volk zal opstaan, en nahoereren de goden
der vreemden van dat land, waar bet
naar toe gaat, in bet midden van het-
zelve; en het zal Mij verlaten, eu ver"
nii\'tigen mijn verbond, dat Ik met bet-;
zelve gemaakt heb.
)7 Zoo zal Hilui toorn te dien dage
tegen hetzelve outsteken, eu Ik zal hen
verlaten, en mijn aangezigt van hen
verbergeu, dut zij ter spijze /vu, en vele
kwaden en benaauwdheden zullen het
treffen; dat bet te dien dage zal zeggen :
Hebben mij deze .twaden niet getroffen,
omdat mijn God iu het midden van mij
I niet is?
Ik dan zal mijn aangezigt te dien
- dage ganschelijk verbergen, om al het
- Gij dan zult u bekeeren, en der stem
dei HEKRHN gehoorzaam zijn, en (CU
/.ulr doen al zijne geboden, die ik u he-
den gebiede.
\'.> d En de HEERE, uw God, zal u doen
overvloeden in al bet werk uwer band,
io de vrucht uw» buiks, en in de vrucht
uwer beesten, en in de vracht HWI lands,
ten goede : waut de HËEKK zal weder* j
keereu, OU zich over u te verblijden ten
,\'oede, gellik als Hij zich over uwe va-
leren verblijd heeft;
Ut Wanneer :i.i der steui des HEE-
ItES, uws God», zult gehoorzaam zijn,
houdende zijne geboden en zijne inzet-
tingeu. die in dit wetboek geschreven
/nu : wanneer gü u zult bekeeren tut den
IIEEUE, uwen God, met uw gansche
nart en met uw gansene ziel.
11   Want dJtseWe gebod, hetwelk ik u
hedetl gebiede, dat is van • u niet ver- |
borgen, eu dat is niet verre.
12   Het is uiet in den hemel, om te
legden : ƒ Wie zal voor ons ten hemel j
vareu, dat hij bet voor ons hale, en ons .
hetzelve hooren late, dat wij liet doen? |
VS Het is ook niet op gene zijde der
\'.•>•, om te zeggen . Wie zal voor ons \'
overvaren aan gene zijde der zee, dat hij
het voor uu hale, en ons hetzelve hoo-
ren late, dat wij bet doen?
11 Want dit woord is zeer nabij u, in i
uwen mond, en iu uw hart, om dat te j
doen.
15 Ziet, ik heb u beden voorgesteld \'
het leven, en bet goede, en den dood, !
en het kwade.
Ifi Want ik gebiede u heden, den
NEEHE. uwen God, lief te hebben, in
/.ijne wegen te wandelen, eu te houden \'
fijne geboden, en zijne iuzettingen, en i
sijue regten, opdat irii levet eu veru»e-
uig.uldigct, en de II KI Ui:, uw God, u i
ICfene In het laud, waar gij naar toe \'
<ant, om dat te erven.
17 Maar indien uw hart zich zal afwen- j
den, en gij niet hooren zult, eu gij ge- \'
dreven zult worden, dat gij u voor an-
dere godso buigt, eu dezelve dient;
IS Zoo verkondig ik uliedeu lieden, dat
itij voorzeker zult omkomen; gü zult de
dagen niet verlengen op bet land, naar
hetwelk gij over de Jordaan z(jt heen-
. gaande, om daarin te komen, dat gij
uet erfelük bezit.
j 19 s Ik neem heden tegen ulieden tot
getuigen den hemel eu de aarde : het
| leven en den dood heb ik u voorgesteld,
! den zegen en den vloek ! k u >t ilan het
leven. ">|>.Ur gij levet, gij en uw zaad l
: in Liefhebbende den IIMKUK. uwen
God, zijner stem gehoorzaam zijnde, en
, Item aanhangende : want Hij is uw leven
en de lengte uwer dagen ; opdat gij bluft
(tn het laud. dat de HEERE uwen vaderen,
Abraham, Izak en Jakob, gezworen heeft
hun te zullen geven.
HOOFDSTUK 31.
\' Moie» «egt het volk Israël*, dat bij niet in
Kanaan komen, maar weldra sterven ial ;
I Itelovende dat God door Joiua hen daarin
hrencen en Kunne tgunden vi-rdelyen lou,
v*. 1. Moie» versterkt Joiua, 7; overhandig
het door hein iresehrevene wetboek aan de
i |.il -t. i-. Levieten en ondaten, met bevel
liet alle htm • \'lm nnn het {rnniehe volk
| voor tn laten, 9, en dat de Levieten het
/.uilen iii-dirliiri\'en ii».i»t de ark de» ver-
hondn, 11 ir. God Htelt Joiua aan in Moie»
plaat», 11, verkondigt b.\'ide .de toekomende
ourehoorMiuuheid van 1 traël en hunne »traf-
feu, 18 ; beveelt Moie» een lied te verva«r-
ili-n-n tot hunne waarM\'huvrinj* en hun dat
te kerm, 19. Mozti ver iradert .het" Kantene
nik tuil het lied te houren. 28.
DAARNA ging Mozes heen. en sprak
deze woorden tot ganscli Israël,
-\' En zeidc tot lien : Ik ben beden hon-
derd eu twintig jaren oud, ik zal niet
\\W 8 u
Peut. SX.
f II. ;>l. V i«v
-ocr page 163-
Goddelijk lied 167
sterven «al. Gods wetboek.
PEUTERONOMIUM 32.
REN uitroepen; geeft outen God groot-
beid 1
I Hij is de Rotssteen, wiens werk vol-
komen in : want al zijne wegen zijn
gerigte. God is waarheid, en i» geen on-
regt, regtvaardig en regt is IHj.
5  Hij heeft het tegen Hnu verdorven,
het 7-Un zijne kinderen niet, de seband
vlek is hunne ; het is een verkeerd ei.
verdraaid geslacht.
6  Zult gij dit den 1IEERE vergelden,
gij dwaas en onwijs volk ! Is Hij niet
uw Vader, die u verkregen, die u ge-
maakt en u bevestigd heeft \'
7  Gtdenk aan de dagen vanouds, merk
op de jaren van elk geslacht ; vraag uwen
1 vader, die zal het u bekend maken, uwen
: ouden, en zij zullen het u zeggen.
1 s Toen de Allerhoogste aan de volken
; de erfenis uitdeelde, toen Hij Adam*
kinderen van een scheidde, heeft Hij de
liiii |.;il"ii der volken iccsteld naar het
, getal der kinderen Israël».
9 Want des HEEREN deel is zijn volk,
Jakob is het snoer zijner erve.
1(1 liy vond hem in een land der woes-
tiio, en in eene woeste hutlende wilder
nis; Hij voerde hem rondom. Hij onder-
wees bem. Hij bewaarde hem als /im
, oogappel.
| 11 Getiik pen arend ziiu nest opwekt,
over zyne jongen zweeft, zijne vleugelen
uttbreiiit, ze neemt en ze draagt op zijne
\' vlerken;
i 12 Zoo leidde hem de HEERE alleen,
en er was geen vreemd God met Hem.
I 13 Hij deed hem rijden "l> de hoogten
I der aarde, dat hij at de inkomsten deF
; veld»; en Hij deed hem honig zuigen uit
. de steenrots, »-n olie uit den kei der rots;
j M Boter van koeijen, en melk van klein
vee, met het vet der lammeren en der
! rammen, die in Razan wei Jen, en der
! hokken, met het veite der nieren van
1 tarwe; en het druivenbloed, reinen nm.
| hebt gij gedronken.
15 Als nu Jeschurun vet werd. zoo
sloeg hij achteruit; (gij zijt vet, gij ziit
dik, Ja met ret overdekt geworden!) en
bil liet (ïo.l varpn, die hem gemaakt
; beeft, en versmaadde den Rotssteen zijns
j heils.
i 16 Zij hebben Hem tot Uver verwekt
] door vreemde goden; door gruwelen bpb-
j ben zü Hem tot toorn verwekt,
i 17 Zij hebben aan de duivelen geofferd,
| niet aan God; aan de goden, die zij niet
I kenden: nieuwe, die van nahü gekomen
| waren, voor dewelke uwe vaders niet
1 geschrikt hebben.
I» Ven Rotssteen, die u gegenereerd
heeft, hebt gij vergeten; en gij hebt in
vergetenia gesteld den God, die u gebaard
heeft.
19  Als het de HEERE zag, zoo ver-;
smaadde Hij hen, uit toornigheid tegeu\'
zijne zonen en zijne dochteren.
20  En Hij zeide : Ik zal mijn aange*
zigt van hen verbergen; Ik zal zien, welk
hunlieder einde zal wezen : want zij zijn
een gnnscb verkeerd geslacht, kinderen,
in welke geeue trouw is.
21  " Zü hebben UU tot Itwr verwekt <•
door liotgene gi en God is; zij hebben Mij
tot toorn verwekt door hunne ijdelheden ;
Ik dan /.al hen tot ijver verwekken door
diegeuen, die geen volk zijn, door een
dwaas volk zal Ik hen tot toorn ver-
wekken.
22  Want & een vuur is aangestoken in I
miiucn toorn, en zal bernen tot in de
onderste hel, en zal het land met zijne
inkomst verteren, en de gronden der
bergen in vlam zetten.
23  Ik zal kwaden over hen hoopen ; ;
mÜne pijlen zal Ik op ben verschieten.
24  Uitgeteerd zullen zij zijn van hon-
ger, opgegeten van den karbonkelen1
j. *. c. ;
-
kwaad, dat liet «daan heeft : want bet
heeft zich gewend tot andere goden.
I 19 En nu, schrijft ulieden dit lied, en
leert het den kinderen Israi I», legt het
in bunnen mond ; opdat dit lied Mij ten
getuige eh tegen de kinderen Itraids.
2(1 Want Ik zal dit volk inbrengen in
het land, dat Ik zijnen vaderen gezworen
heb, vloeiende van melk en honig, en
het zal eten, en verzadigd, en vet
worden; dan zal bet zich wenden tot
andere goden, en hen dienen, en zü
zullen M ii tergen, en mijn verbond ver-
. nietigen.
21   En het zal geschieden, wanneer vel<*
kwaden en benaauwdheden hetzelve zul-
len treilen, dan zal dit lied voor zijn
aangezjgt antwoorden tot getuige : want
het zal uit den mond zijn» laadt niet
vergeten worden; dewijl Ik weet zijn
Eediehtsel, dat het heden maakt, aleer Ik
et inbreng in het land, dat Ik gezworen
beb.
22  Zoo ücbreef Mozes dit lied te dien
dage, en hij leerde bet den kinderen
Isra.ds.
23  En hij gebood Jozua, den zoon van
Nun, en zeide : 9 Weer aterk en hebgoe-
den moed! want gjj zult de kinderen 1--
rii-\'ls inbrengen in het land, ilat Ik hun
gezworen heb; en Ik znl met u zijn.
24  En het geschiedde, al» Mozea vol-
eind had de woorden dezer wet teschrü"
ven in een boek, totdat zij voltrokken
wareu;
25  Zoo gebood Moies den Levieten,
die de ark dea verbond* des IMKEREN
droecen, zeggende :
26  Neemt dit * wetboek, en legt het
aan de zyde van de ark dra verbondsdes
HEEKEN, uws God», dat het aldaar zij
ten getuige tegen u.
27  Want ik ken uwe wederspannigheid,
en uwen barden nek. Ziet, terwijl ik nog
heden met ulieden leve, züt gij weder-
ipanui? geweest tegen den IIEKRE; hoe
veel te meer na mijnen dood!
2S Vergadert tot mij al de oudsten
uwer stammen, en uwe ambtlieden; dat
ik voor hunne ooren deze moorden spreke,
en tegen hen den hemel en de aarde tot
getuigen neme.
29 Want ik weet, dat gij liet na mijnen
dood zekerlijk zult verderven, en afwijken
van den weg, dien ik ugeboden heb; dan
zal u dit kwaad in bet laatste der dagen
ontmoeten. wanneer gij zult gedaan
hebben, dat kwaad is in de oogen der
HEEREN, om Hem door het werk uwer
handen tot toorn te verwekken.
31) Toen sprak Mozet voor de oogen
der gansche gemeente van Israël, de
woorden dezea üeds, totdat zij voltrok*
ken waren.
HOOFDSTUK 32.
Het lied door Motes op Cod* hevel vcrv*ar-
di(*d ; lofverhetKng" van Cio.l en tyne wel-
daden aan I*raet, vs. 1—5. 7—IS; li.\'.ti.viin::
hunner «noode ondankbaarheid, v%. 5, 6,
15; (Jn.bi toorn en hunne aanstaande »lr*f-
Ten. 19, van welke ook de Heidenen «fet
verschoond tonden blijven, 31 ; FUlruusthlg
voor Israël, en de belofte, dat fJod aan
(ren tal, Sfi. Kotéa vermaant n.....nul «
Israëlieten tot ile brtraehtiut; van Coda ge-
boden, Mfa en ontvangt bevel om eenen bsrg
te beklimmen, Mn daar het land Kan.i.-in te
aan-<*b ouwen en aldaar te it erven, W.
NEIG de ooren, gij hemel I en ik tal
spreken; en de aarde hoore de
redenen mijns mondt.
2  Mijne leer druipe als een regen, inüne
rede vloeye als een dauw; ala een stof-
regen op de graxscheutjes, en ala drup-
pelen op het kruid.
3  Want ik zal den naam des IIEE-
-ocr page 164-
DKUTERONOMIUM B.
Mozes ZPgent
I&M tan Kot«k
ibiltfr verderf; eu Ik zal de tMlJIM de:
beesten onder hen schikken, met vurig
venijn van slnngeri des stofs.
tt Van buiten zal het zwaard beronvon,
en nlt de binn en ka meren de verschrik-
king ; nok dm jongeling, ook de jonge
dochter, het zuigende kipu met den
grijzen man.
*J»I Ik zeiile : In alle horken zoude Ik
hen verstrooijen; Ik zoude hunne ge-
dncliteni* van onder de mcnschen doen
ophouden;
:\'7 Ten ware, dat Ik de toornigheid des
vijands schroomde, dat niei hunne tegen-
partijen zich vreemd moeten houileo ;
dat zij niet nogten zegden ; Onze haml
ia Iiook geweest, de HKKRE heeft dit
alle» niet gewrocht.
28 Want zij zijn een tolk, dat door
raad-Uceii verloren Raat. en er is geen
versta id in hen.
l"\' O dar ^ij wijs naren \'. zij zouden
Jll vernemen, zij zouden op hun einde
merken.
\\i>> Hoe zoude een cenigc duizend ja;ren,
en twee tien duizend doen vlugteu, ten
ware, dat hunlieder Kotert een hen
verkocht, en de HEERE hen ovcrgc-
ieverd had ?
31 Waul hun rotssteen is niet gelijk
onze Rotssteen, zelf» onze vijanden
resten» zijnde.
33 Want hun wrnrtuk is uit den wijn-
stok van Soilom, en uit de velden van
Gomorra; hunne \\t i_ï rui ruiven zijn ver-
giftige wiindruhen, zij hehhen bittere
beziëu.
33 Hun wijn i* vurig dnikemenijn, en
pen wreed adderen vergift.
31 1h dat niet bij Mij opgesloten, ver-
zegeld in mijne Debatten ?
3.\'. r Mijne i* de wraak en de vergel-
ding, ten tijde als hunlieder voet zal
wankelen: want de da? huns ondergange
ir nahii, en de dingen, die hun zullen
gebeuren, haarten.
v. Want de IIKKUK zal aan zijn volk
regt doen, en het zal llem over zijne
knechten berouwen : want Hij zal zien,
dat de hand is weggegaan, pn de heslo-
teii" eu verlatene niets is.
37 Dan zal Mij zeggen : Waar zijn
hunne goden? de rotssteen, op welken
zij betrouwden ?
3S Welker slairt offeren vet zij aten,
welker drankofereti wijn zij dronken ;
dat zij opstaan en u helpen, dat er ver-
bergiiig voor u zij.
: 39 Ziet nu, dat Ik, Ik PtE ben, en
•t geen (iod niet At ij \' Ik » dood en mnHk
levend; Ik versla en Ik heel; en er in
niemand, die uit mijne hand redt!
•Ili Want Ik zal mijne hand naar den
hemel opheffen, en Ik zal zeggen : Ik
leef in eeuwigheid \'
11 Indien Ik mm. glinsterend zwaard
wette, en mijne haml ten gerigte grijpt,
zoo zal Ik de wraak op mijne tegenpar-
tijen doen wederkeeren, eu mijnen ha-
teren vergelden.
43 Ik zal mijne oülen dronken maken
van bloed, en mijn zwnanl zal vleescn
eten : van het bloed de» verslagenen en
des gevangenen, HM het hoofd al\' zullen
er wraken il\'1 vijands /iiu.
43  /"Juicht, gij Heidenen, s-i zyn volk !
want Hij zal het bloed zijner knechten
wreken; en Mij zal de wraak Op zijne
tegenpartijen doen wedeikeeren, en ver-
zoenen zijn land en zijn volk.
44  Ku Mozes kwam, en sprak al de
woorden dezes lieds voor de ooren des
volks, hij en ii.>-- .. de zoon van Nun.
46 AU nu Mozes geëindigd had al die
woorden tot gansch Israël te spreken ;
4fi Zoo zeide hij tot hen : Zet uw hart
op al de woorden, die ik bedeu onder
ulieden betujge, dat gij ze uwen kinderen
gebieden zult, dat zij waarnemen te doen
al de woorden deter wet.
47 Want dat is reen vergeefsch woord
voor ulieden, maar bet is uw leven; en
door ditzelve woord zult gij de dagen
verlengen op het land, waar gij over de
Jordaan naar toe gaat, <>ni dat te erven.
4-< Daama sprak de HEERE lot Mozes,
op dienzelven das. \'eggende:
49? Klim op den berg Abarim, (.leze
is de berg Neho, die in het land van
Mnab is, die tegenover Jericbo is) en
zie het land Katmftn, dat Ik den kinderen
l-r.i\'-l" tot eene bezitting geven zal :
50 En sterf op dien berg, waarheen gij
opklimmen zult, en word vergaderd tot
uwe volken; gelijk al.* uw * broeder Aa-
ron stierf op den bers Hor, en werd tot
zijne volken vergaderd:
,">1 Omdat gijlieden u tegen Mij : ver-
grepen hebt, in het midden der kinderen
Israël*, aan bet twist wat er te Kades,
in de woestijn Zin; omdat gij Mij niet
geheiligd hebt in het midden der kinderen
Israël*.
j)L\' Want vau tegenover zult gij dat
land zien, maar daarheen niet Inkomen,
in het land, dat Ik den kinderen Israël*
geven zal.
HOOFDSTUK 33.
Zffi\'ning d\' r twaalf «t.vnmi n iloor Moirs,
vuur lijnen dooil, rn aankomt)!.\'!»? van hunne
iiii.li r-\' In i tlt-Rf lnt~i\'v.illcn, vv 1, rot.
DIT nu is de zegen, met welken Mo-
les, de man Gods, de kinderen \\--
raëls gezegend heeft, vóór ziinen dood.
- Uii zeide dan : De I1EKRK is van
Slnal gekomen, en is hunlieden opgegaan
van Sefr s Hij is blinkende verschenen
van het gebergte 1\'anm, en isaangekomen
niet tien duizenden der heiligen; tot
zune regterhand was eene vurige wet
aan hen.
3  Immers bemint Hij de volken! Al
zijne heiligen zijn in uwe band; /ii zul-
len in het midden tusschen uwe voeten ,
gezet worden ; een ieder zal ontvangen
van uwe woorden.
Mozrs heelt one de wet geboden,
eene erfenis van Jakobf gemeente;
5   I ii Hij watt koning in Jesrhurun, als
de hoofden d*>s volks zich vergaderen,
zamen niet de stammen Israëls.
n Dal Ruben leve, en niet sterve, en
dat zijne lieden ran getal zijn!
7  En dit is van ,luda, dat bij zeide :
Hoor, HEERF! de stem van .Imla. en
breng hein weder tot zijn volk; zijne
handen moeten hem genoegzaam zijn,
en wees (Jij Am eene iiulp tegen zijne
vijanden I
8  En van Levi zeide hij : Uwe Thum*
mim en uwe I riui zijn aan den man,
uwen guiistgenoot; dien Gij verzocht
hebt in Massa, met welken Gij getwist
hebt aan de wateren van Mertba.
9  Die tot ziinen vader en tot zijne
moeder zeide t Ik zie hem niet ; en die
zijne broederen niet kende, en zijne
zonen niet achtte i want zij onderhielden
uw WOOrd) en bewaarden uw verbond.
10  Zij zullen Jakob uwe regten leereit,
en Israël uwe wet ; /i.i zullen reukwerk
voor uwen neus leggen, en dat gansch
verteerd zal worden, op uw altaar.
11  Zegen, HEERE! zijn vermogen, en
laat V het werk zijner handen wel be-
vallen; versla de lenden dergenen, die
tegen hem opstaan en hem haten, dat zij
niet weder opstaan I
12  En van Benjamin zeide hij ; De
beminde des HEKKEN, ll\\\\ zal zeker
bij hem wonen; llii zul he.m den gan-
schen dag overdekken, en tusschen zijne
schouders zal Hij wonen !
13  En van Jozef zeide hij : •> Zijn land
zij gezegend van den Hl.ERE, van het
-ocr page 165-
DEUTEBONOICIVM 34. JOZIA I, Mozes dood en begrafenis. I&9
Je twaalf stammen.
den IJ KERK. het schild uwer hulp, en
die een zwaard is uwer hoogheid; daar-
om zullen zich uwe vijanden geveinsde-
lijk aan u onderwerpen, en gij zult op
hunnen hoogten treden!
II0OFPSTVK 31.
Moien beklimt ilfn hi-re Nrlm, van waar Cn.1
| hem lift laml K.-innan laai rien. W. 1 : hi|
sterft aldaar, mnttt tuit <;*>*! hrgravc......
i vnn l.raêl bekeend, %. Jon» *.»nli *e-
raesnd. maar wel meer M....... 9
, rilOKM ging Moze» op. uit de vlakke
X velden van Moab, naar den berg
Nebo, op de hoogte van 1\'isga, welke
, regt tegen Jeric.io over is: endellKKRK
" wees hem dat gansene land, Gilead tot i
Dan toe;
2 Kn het gansche Nafthali, en het land
. van Kfrauii en Manasse, en het gansche
: land van Juda, tot aan de achterste
zee;
| 3 En bet zuiden, en het effen veld der
! vallei vau Jericho, de palmstiid, lot Zoarl
| toe.
j 4 Kn de IIKKIïK zeide tot hem: Dit is j
het land, dat Ik \'- Abraham, lzaken\'i
I Jakob gezworen heb, zeggende : Aan UW
! zaad zal Ik het geven! Ik heb het u met;
1 uwe oogeu doen zien, maai git zultdaar-\'
1 heen niet overgaan.
j ft Alzoo stierf Mozes, de knecht des
; BKEREN, aldaar, in het laud van Moab.
naar des II KEREN mond.
6   Ku Hij begroef hem in eru dal, in
het land vnn Moab, tegenover Uetli-
I\'eor; en e Diemaud heeft zijn graf ge-
weten, tot op dezen dag.
7  Mozes» uu was houder) en twintig
jaren oud, als hij stierf: zijn oog was
niet donker geworden, en zijne kracht
was niet vergaan.
S En de kinderen Israëli* beweenden
Mozes, in de vlakke velden van Moah.
dertig dagen : en de dagen des weeneus,
van den rouw over Mozes, werden vol-
eindigd.
9  Jozua nu, de zoon van Nun, was vol
van den Geest der wijsheid, -< want Mor.es
had zijne handen op hem gelegd : zoo
hoorden de kinderen Ir.rnëis naar hem,
en deden, gelijk als de 11KK1IK Mozes
geboden had.
10  In tr stond geen profeet meer op
in Israël, gelijk Mozes, dien de UU KI
gekend had, van aangezjgt tot aange-
zigt :
11   In al de leekenen en de wouderen.
waartoe hem de IJKKRK gezonden heeft.
om die in Kgypteland te doen aan Fa
rao, en aan al zijne knechten, en aan al
zijn land:
12  Kn in al die sterke hand, en in al
die groote verschrikking, die Mozes ge-
dattn heeft voor de oo^en van gansch
Israël.
uituemendste dei hemels, \\mh ilm dauw,
rn m*ti dr diepte, die beneden is liggende;
14  Ka vu n de uitnemendste inkomsten
der zon. en van de uitnemendste voert-
zetting der maan;
15  Kn van het voornaamste der oude
bergen, en van het uitnemendste der
eeuwige heuvelen;
16  Kn vnn het uitnemendste der aarde
en hare volheid, en van de goedgunstig-
heid Desgencn, die in den braaiuboscli
woonde, kome de zeyeni*g op het hoofd
vnn Jozef, en op den schedel den h af-
gezonderdrn van zijn*1 broederen!
17  Hij heeft de heerlijkheid des eerst-
geborenen i\\jns i --t *, en zijne hoornen
•mi hoornen dm een hoorn s; met dezelve
/al liii de volken te ia men stoot en tot
aan de einden den land». Deze nu zijn
de tien duizenden van Efraim, en deze
zijn de duizenden van Manage!
IS Kn van Zebulou zeide hij : Verheug
u, Zebulon ! over uwen uittogt, en Is-
sasrhar! over uwe hutten.
19  Zn zullen de volken tot den berg
roepen; daar zullen n\\ offeranden der
geregtighcid otteren : want zij zultenden
overvloed der zeeën zuigen, en de be-
dekte verborgene dingen den zands.
20  Kn van Gad zeide hij i Gezegend
zij. die aau Gad ruimte maakt \' hij
woont als een oude leeuw, en verscheurt
den arm, ja ook den schedel.
21   Ku lnj heeft zich van het eerste
voorzien, omdat hij aldaar in het deel
des wetgevers bedekt was ; daarom kwam
hi.) met de hoofden des volks, hij ver-
rigtte de geregtighcid des ÏIKEIvEN, en
zijne Kerigten met Israël.
22  Kn van Dan zeide hij : Dan is een
jonge leeuw ; liü zal als uit llazau voort-
spriniren.
23  Kn van .Nafthali telde hij : O Naf-
thali ! wees verzadigd van de goedguu-
Btiicheid, en vol van den zegen des HEK-
REN; bezit erfelijk het westen en het
zuiden.
24  Kn van Aser zeide hij i Aser zij ge-
zegend met zonen; hij <.n zijnen broe-
deren aangenaam, en Üoope zijnen voet
in olie.
2ö IJzer en koper zal onder uwen
schoen zijn; en uwe sterkte gelijk uwe
dagen I
211 Niemand is er gelijk God, o Je-
achurun ! die op den hemel vaart tot uwe
bulp, en met zijne hoogheid op de bo-
venste wolkeu.
27 De eeuwige God zij u eeue woning,
en van onder eeuwige armen ; en Hij ver-
drtjve den viiand voor uw aangezet, en
xegge : Verdelg\'.
2» • l-i.i\' I dan zal zeker alleen wonen,
en Jakobs oog zal zijn op een land van
koren en most; ja zijn hemel zal van
dauw druipen.
29 \\Yelgel uk zalig zijt gij, o Israël! wie
is u gelijk? gij \'ll1 een volk, verlost door
HET BOEK VAN JOZUA.
HET geschiedde nu, na « den dood
van Mozes, den knecht des HEE-
REN, dat de HEEHK tot Jozua, den
zoon van Nun, I den dienaar vau Mozes,
sprak, zeggende .
2  Mun knecht Mozes ii* gestorven : zoo
maak u nu op, trek over dez.\' Jordaan,
gij en al dit volk, tot het land. dat Ik
hun, den kinderen Israëls, geve.
3  \' Alle plaats, waarop ulieder voet-
zool treden zal, heb Ik u gegeven, ge-
lijk als Ik tot Mozes gesproken heb.
HOOFDSTUK 19.
f.oil li. i. ill J.i/1,.1 t-i.i.\'l n.r.ir K :n i.iti tp j*e-
ll\'illl\'ll. VB. 1. Ilr .. 1.1 I, V IW.- li I TI- II,\'. i:. 4.
God verrterkt .hun» niet hijKtmirre he]<>f-
tt-n, !ï; en vermaant hen tm MrM ttaauw
getetta hetrai-hting zijner wet, 7. Jotna be-
veelt hi-t vi>lk lirh gereed te maken n.t den
OTWtOgl *\'V\'T dfl JordUM, H>; nii-pt de Hu-
licnit tt\'ji, Cü\'lirtrn in iltn )i.i!vi-m ntani van
M»n»«r op, tut vi-rvultïni; liutm.T kdofto,
li.\' ii.i.iii.i.- (ij zich Ikti-iiI .irkUren, 16;
terw|jl al tic xtaiiinu\'n hem (.\'rliourraaiiitiriti
brio ven, 17.
Deut. m .\'..
Dent. I SS.;
Jtis, Il \'.\'
-ocr page 166-
160 Beroeping van Jozua. Verspieders
vau het land Kanaan en Jerichn.
I Van de woestijn eu dezen Libanon
af, tot aan de groote rivier, de rivier
Fratb, het gansene land der Hethieten,
en tot aan de groote zee, tegen den <>u-
dergang drr zon, zal ulieder landpale
zijn.
5 NieniA\'.d zal voor uw aAngezigt be-
Rtaan il dr dagen utf» levens: gelijk als
Ik met Mozes geweekt ben, cal Ik niet
u «ün; \'\' Ik zal 11 niet begeven, en zal
ii niet verlaten.
fi f Wee» Blerk on lieb goeden moed !
want gij zult dit volk dat land erfelijk
doen bezitten, dat Ik hunnen vadert u
heb gezworen hun te geven.
7 Alleenlijk ween Merk en heb zeer
goeden moed, (lal gij waarneemt tr doen
nar)" de irr.:ehe wet, welke Mozes, mitn
1;S3. knecht, u geboden heeft, ƒ en wijkdaar
van niet, ter regter noch ter linkerhand,
opdat gij verstandelijk handelt alom,
waar gij zult gaan :
•     8 Dat het hoek dezer wet niet wijke
I van uwen mond, ü maar overleg het dag
I en nacht, opilat a\\\\ waarneemt te doen
I naar allen, wat daarin geschreven in :
|want Alsdan zult gij uwe wegen voor-
i spoedig maken, en alsdan zult gij ver-
siandelijk handelen.
9 Heb Ik liet u niet bevolen? wees
• Merk en beb goeden moed, en verschrik
niet, en ontzet u niet ; want de HEERE,
uw God, Jb met u alom, waar gu been-
gaat.
I 10 Toen gebood Jozua den atnbtlieden
des volks, zeggende :
11   Gaat door bef midden des leger»,
: en beveelt het volk, zeggende : Bereidt
teerko-,t voor ulieden ; want binnen nog
drie dagen zult gij lieden over deze Jor-
daan gaan, dat gij ingaat, om te erven
bet land, hetwelk de HEERF, uw God,
ulieden geeft om te beërven.
12  Fn Jozua sprak tot de Hubenieten
en Gadieten, en den halven stam van
Manasse, zeggende :
Vd Gedenk! aan het woord, hetwelk
Mozes, ile knecht den HEKBEN, ulieden
geboden heeft, zeggende : De HEERE,
uw God, geeft ulieden rust, en llij geeft
u dit land :
H l-aat uwe vrouwen, uwe kleine
kinderen, en uw vee blijven in het land,
dat Mozes ulieden nan deze tuit der
Jordaan gegeven hrett; maar gij lieden
zult gewapend trekken, voor het aange-
zjgt i.wer broederen, alle strijdbare bel-
den, en zult hen helpen;
ir> Totdat de HEERE uwen broederen
rust geve, als ulieden, en dat zij ook
erfelijk bezitten het land, dat de HEERE,
uw God, hun geeft : alsdan zult gïjlie-
den wederkeeren tot bet tand uwer
erfenis, en zult het erfelyk bezitten,
dat Mozes. de knecht des HEEREN,
ulieden gegeven heeft, Aan deze zyde
der Jordaan, tegen den opgang der zon.
j 16 Toen antwoordden zij Jozua, zeg-
gcnde : Al wat gij ons geboden bebt,
zullen wij doen, en alom, waar gij ons
zenden zult, zullen wij gaan.
!7 Geluk wij m aller nr.ar Moze» heh-
J ben gehoor), aIzoo zullen wij naar u
[hoom : alleenlijk dat de HEÈRK, uw
\'God, mei u zij, gelijk als Hij niet Mo-
zes gewet st fs!
i IK Alle man, die uwen mond weder*
spamiig wezen zal, en uwe woorden niet
I hooren zal in alles, wat gij hem gebie-
Iden zult, die zal gedood worden : alleen* |
| tijk -wees sterk en heb goeden moed !
HOOFDSTUK 2.
Jozua n-n.lt tm nnnri n uit, rut) Knnnüii en
.h-rii ln> lt» verspieden, vs. 1. De knninff
van .1 :!. Ij.,
lt.it II<-ii zoi\'k \'ii. 3. Itafhab ver-
bergt hen, 4; bedriegt de afceiJUiten ÉM
konintn, 5 ; verhaalt de verïrhrikkinj-, wrik e
op lu t f-auirht! Lu»! gevallen iraa, 9; vraagt
lfvi>nilH-h<>utl voor lieh en baar" vader» |
bui*, IS; verkryrt hare bede op eene voor-i
waarde, H. De vorapiederi tot Joiua tetiur* I
gekeerd, 33, brengen hein jroed brrtgt, tl. \'
JOZUA nu, de zoon van Nun, had\'
twee mannen, die heimelijk verspie* I
den zouden, gezonden tad Sittim, zeg-
Jende : Gaat heen, bezigt igt het land en
ericho. Zij dan gingen, en kwamen ten
| huize van eene vrouw, eene hoer, wier,
| naam was Rachab; en zij sliepen dAAr.
2  Toen werd den koning te Jerlcho j
geboodschapt, zeggende : Zie, in dezen \'
! nacht zijn hier mannen gekomen van de,
] kinderen Israrls, om dit land te door
zoeken.
3  Daarom zond de koning van Jericbo <
tot Racbab, zeggende : Breng de mannen \'
\\ uit, die tot u gekomen zijn, die te uwen
huize gekomen zijn : want zij zijn ge- j
, komen, om het gausrhe \'and te door \'
. zoeken.
1 Maar die vrouw had die beide man- ,
; nen genomen, en zij had hen verborgen; ;
i en zeide aldus : Er zijn mannen tot mij,
1 gekomen, maar ik wist niet, van waai!
zij waren.
5 En het geschiedde, als uien de poort
zou sluiten, als het duister was, dat die
mannen uitgingen; ik weet niet, waar-
heen die mannen gegaAn zijn - jAagt ben <
baastelijk uu, want gij zult ze achter :
halen.
fi Maar zij had hen op het dak doen
klimmen, en zij had ben verstoken onder
de vUustoppelen, die van haar op het
dak beschikt waren.
7  Die mannen nu jaagden ben na op
den weg der Jordaan, tot aan de veren; ,
en men sloot de poort toe, nadat zij uit- :
gegaan waren, die ben najaagden.
8  Eer zij nu slieiien, zoo klom zij tot
ben op, op het dak.
9  En zij sprak tot die mannen i Ik
weet, dat de HEERE u dit land gegeven
heeft, en dat ulieder verschrikking op j
ons gevallen is, en dat al de inwoners ,
dezes lands voor ulieder aangezigt ge-
siiiolten \'en.
10  Want wij hebben gehoon), dat de
HEERE i de wateren der Schelfzee uit* •
gedroogd heeft voor ulieder aangezigt,\'
toen gij uit Egypte gingt; en I wat gij-
lieden aan de twee koningen der Arno-j1,
rieten, Si hun en Og, gedaan hebt, die |
op geDe zijde der Jordaan waren, de- \'-
welke gij lieden verbannen hebt.
11   Als wij het hoorden, zoo versmolt
ons hart, en er bestaAt geen moed meer
in iemand, van wem ulieder tegenwoor;
digheid : want • de HEERE, ulieder God, ,
is een God boven in den hemel, en be-
neden op de aarde.
12  Nu dan, zweert mij toch bij den
HEERE, dewijl ik weldadigheid Aan
ulieden gedaan heb, dat gij ook welda*
digheid doen zult aan mijns vaders huis,
en geeft mij pen waarteeken :
13  Dat gij mijnen vader en mijne moe-
der in het leven zult behouden, als ook
mijne broeder» en mtine zusters, met
alles, wat zij hebben; en dat gij onze
zielen vau den dood redden zult.
1-1 Toen spraken die mannen tot haar:
Onze ziel zij voor ulieden om te ster-
ven, indien gij lieden deze onzp zaak niet
te kennen geeft; het zal dan geschie-
den, wanneer de HEERE ons dit land
geeft, zoo zullen wij aan u weldadigheid
en trouw bewijzen.
V> Zü liet hen dan neder met een zeel
door het venster : want haar huis was
op den stadsmuur; en zij woonde op
den muur.
KI En zij zeide tot hen : Gaat op het
gebergte, opdat niet misschien de ver-
volgen u ontmoeten, en verbergt u al-
daar drie dagen, totdat de vervolgers
-ocr page 167-
.lozun komt aan de .Tonlaan.                                JOZUA
J. w. f.. wedergekeerd zullen zijn; en gaat daar-
l*t.
          oa uwen weg.
17 (>ok zeiden die manuen tot haar i
\' Wij zullen onschuldig zijn van «lezen
KWea eed.dien KM ons hebt doen zweren l
j is Zie, wanneer wij in het land ko-
iiiPii, zoo zult seȕ dit snoer van scharla-
kf-ndraad aan het venster binden, door
\' hetwelk Kit ons zult nedergelaten heb-
beu; en gij zult tot u in het huis ver-
gaderen uwen vader, en uwe moeder, en
| uwe broeders, en liet gansene huisgezin
awi vaders.
19 Zoo zal het geschieden, al wie uit
de deuren van uw buis naar buiten gaan
\\i.m 27 \'".\'zal, <• zijn hloed zij op zijn hoofd, en
wij zullen onschuldig zijn; maar al wie
hu u in liet huis zijn /ui. diens bloed zi.i
<i|i <-ïi- hoofd, indien eeue bnnd tegen !
J hem zijn ui!
2»i Maar indien irij deze onze zaak te
kennen zult geveo, zoo zullen «ti on*
schuldig zwi van uwen eet), dien arij ons
; hebt doen zweren.
-_\'1 Zu nu zeide : Het zij alzoo naar \\
J uwe woorden. Toen liet /.ii hen traan ;
en zij gingen heen : en zij bond het <
scharlakensnocr aan liet venster.
*.\'- Zn dan gingen heen, en kwamen
! 0|> het gebergte, eit bleven aldaar drie [
dagen, totdat de vervolgers wedergekeerd ,
waren : want de vervolgers hadden ben
op al den wc,\' getocht) maar niet ge-
von de ti.
\'2\'A Alzoo keerden die twpe uianueii
weder, en Kinden af van het gebergte,
ea voeren over, en kwamen tot Jozua,
den zoon van Nun-, en zij vertelden hem
al wat hun wedervaren was.
-.\'t Kn zu zeiden tot Jozua : Zekerlijk
de HEEKE heeft da\' gansene land in
onze handen lesgeven l want ook :im al
de inwoners des lands voor onze aan ge-
zigten gesmolten.
HOOFDSTUK 3.
Joma niet Ii\' 1 volt vin SÏItiin vertrokken,
komt *.tn dfl Jordaan. v», 1. IV nml>tli<- j
.i.n bevelen, maaear ea op welke wij» de
overtiiut plaats zou hebhen, 2. Joiua icjrt I
hi-t volk «.in het rroote wonder, hetwelk !
C.od Mll veiriirteri. 9. Poort ogt van het \'
leger door da ttrooge beddiaf der Jordaan. IS.
JOZUA dan maakte zich des morgen» ;
vroeg op, en zij reisden van Sittitn,
en kwamen tot aan de .\'ordaan, hij en j
al de kinderen lsraels;en zij vernachtten
aldaar, eer zij ovrrtiokken.
2  En bet geschiedde, dat de ambtlie*
len, op het einde van drie dajren, door
het midden des leger» gingen ;
3  Eu zü geboden het volk, zeggende :
Wanneer gij de ark den verbonds des
MEEREN, uws Gods, ziet, en de Lotte*
\'.ische priesters dezelve dragende, ver-
reist giiliedeu ook van uwe plaats, en
volgt haar na :
4  Dat er BOfftaM ruimte zij tusschen
ulieden en tusschen dezelve, bij de twee
luizt-nd ellen in de mant; en nadert tot
dezelve niet; opdat gij dien weg wet et,
lien gij gaan zult : want gijlieden zijt
Joor dien weg ni\'t gegaan gisteren ea
eergisteren,
:» Jozua gelde ook tot bet volk : Heiligt :
u! want morgen ze.1 iie HEEKE wonder* !
heden in het midden van ulieden doen.
6  Desgelijks sprak Jozua tot-de pries*
ter», zeggende : Neemt de erk des ver* \'
bonds op, en gaat door reOr het aange*
tigt van dit volk. Zn dan naaien de ark
.les verbonds Op, en zij gingen voor het
langezigt de» volks.
7  Want de HEKRE had tot Jozua ge-
legd : Dezen dag zal Ik beginnen u groot
te maken voor de oo>ten van gansch Is-
j"ï. I .5. rac\'1, opdat zij weten, » dat Ik met u
zijn zal, gelijk als Ik met Mozes ge-
weest ben.
3,4.                                     Twaalf ge.lenksteeiieii. Uil
8  Gij dan zult den priesteren, die de\' J v. C.
ark des verbond» dragen, gebieden, zeg-
          --*-
gende : Wanneer gijlieden kon.t tot aan
het uiterste van het water der Jordaao,
staat stil in de Jordaan.
\',i Toen zeide Jozua tot de kinderen
Israéls : Nadert herwaarts, en hoort de
woorden des HEBREN, uws Gods.
10  Verder zeide Jozua : Hieraan zult
gijlieden bekennen, dat de levende Bod
in het midden van u is, en dat Hij gan-
scheltjk voor uw aangeztgt uitdrijven:
/.nl de Kaïinaiiictcn, en de II et bieten,
en de [levieten, eti de l\'erezieten, en de
Girirazieten, en de Amorieten en de
Jebttsieten.
11   Ziet, de ark des verbonds van den
Heere der gansene aarde, gaat door voor
ulieder aangrzigr in de Jordaan.
1- Nu dan, c.eeint gijlieden u twaalf
mannen uit de stammen Israëls, uit
ieder" stam eenen man :
I . Want het zal geschieden, met dat
de voetzolen der priesteren, die de ark
van den II EKKE, den Heere der gan-
ach e aarde, dragen, in het water der
Jordaan zullen rusten, zoo zullen de
wateren der Jordaan afgesneden worden,
re wtten ile w;iteren, die van boven af*
vlieten, *> en zij zullen op eenen hui.,» \'• •\'» Mt"
blijven Maan.
14  En het geschiedde, toen het volk
vertrok uit zijne tenten, om over de;
Jordaan te gaan, « zoo droegen de pries-j\' \'-"--»- ™ *•••\'
ters de ark des verbonds voor bet aange-
zigt des volks.
15  En als zij, die de ark droegen, tol
aan de Jordaan gekomen waren, en de
voeten der priesteren, dragende de ark,
ingedoopt waren in het uiterste van het
water, (de Jordaan nu was -\' vol al de •MKrnn.ia ir.,
dagen dep oogst es aan al hare oever*.
I»"\' Zoo stonden de wateren, die van
boven afkwamen : zij reren op eenen
hoop, zeer verre van de stad Adam af,
die ter zijde van Sarthan ligt: en die
naar de zee des vlakken velds, te veten
de Zoutzee, aüiepen, vergingen, zij wer-
den afgesneden. Toen trok het volk over.
tegenover Jericho,
17 Maar de priesters, die de ark des.
verbonds des HEKKEN droegen, BtOO.*
den steevast op het drooge, in het mid-
den der Jordaan : en gantch Israël ging
over op het drongr, totdat at het volk
geëindigd had door de Jordaan tetrekk^n.
HOOFDSTUK 4.
flini gebiedt, dal uien twaalf steenen uit ét
Jordaan III 11*11. om daarvan een iri\'ilenktee-
ken op te rigten van den donrtogt, vs. 1
Joiua kir-r daartoe mannen uit, %• <relki\'
dit doen, -. Joiiia riirt ook midden in •!•
Jordaan uit twaalf sternen een L"\'denkl>\',-
ken op, 9. Wijïe van den danrtujrt. 10, l*f
Rubenii\'ten, Hadieten i-ti df halve utain van
Man.i>*i\' tnakt-n de voorhoede uit, 12. (iml
maak) Jurua groot voor ganaeh I-rael, II.
De prii\'stiTs met de ark dr Jordaan over-
gegnan zijnd)*, ]"•, herneemt die rivier haren
rewoara loop, 1H. Oprirtlng dn 12 mede>
gennmene steem-n te Cilgal, *l. lot een
(redenkte..ken. 21.
Het geschiedde nu. toen al bet volk
geëindigd bad over de Jordaan te
trekken, dat de HEKRE tot Jozua « \'"\' :l \' -
sprak, zeggende i
9  Neemt gijlieden u twaalf mannen
uit het volk, uit eiken stam eenen man,
3  En gebiedt hun. zeggende : Neemt
voor ulieden op, van hier uit het midden
der Jordaan, uit de standplaats van de
voeten der priesteren, en bereidt twaalf
steenen, en brengt ze met ulieden over,
en stelt ze in het nachtleger, waar gij
dezen nacht zult vernachten.
4  Jozua dau riep d-e twaalf mannen,
die hij had doen bestellen van de kinde*
ren IsraëU, uit eiken stam eenen man,
5  En Jozua zeide tot hen : Gaat over
-ocr page 168-
162 Orde. in het gaan door de Jordaan.
Besnijdenis te Gilgal.
ivoor de ark des 1IEERKN\', uv« Gods,
| midden in de JordaHn; en heft u een
, ieder ernen steen op zijnen schouder,
naar liet u-r;l1 der stammen van de kin-
1 deren Israëls;
6  Opdat dit een treken zij onder ulie-
dcn : wanneer uwe kinderen morgen
vragen zullen, zeggende : Wat zijn u
deie sternen ?
7  Zoo zult gij tot hen zeggen : *> Om-
dat de wateren der Jordaan zijn afge-
sueden geweest voor de ark desverhonds
des HEKKEN : als zij toog door de .lor-
daan, werden de valeren der Jordaau
iafgesnedeti; zoo zullen deze steenen den
kinderen Israël* ter gedachtenis rijn tol
in eeuwigheid.
s IV kinderen Israëls nu deden alzoo,
gelijk al* \'ozua get>oden had; en zij
namen twaalf steenen op midden uit de
Jordaan, grlijk als de HEERE tot .lozua
gesproken had, naar liet getal der stain-
! inett van de kinderen Israëls; en zij brag-
i ten ze me: zich over naar het nachtle*
ger, en stelden ze aldaar.
I II .lozua rigtte ook twaalf steenen op,
j midden in de Jordaan, ter standplaats
i van de voeten der priesteren, die de ark
; des verbond» drorgeii; en zij zijn daar
j iOt op dezen dag.
j II) De priesters nu, die de ark droe-
; gen, stonden midden in «Ie Jordaan, tot-
dat alle ding volbragt was, hetwelk de
MEERE Jozua geboden had het volk aan
1 te zeggen, naar al wat Mozrs Jozua ge-
boden bad. En bet volk haastte, en het
trok over.
11  En bet geschiedde, als al het volk
geëindigd had over te gaan, toen ging de
ark des H KEUEN over, en de priesters
voor liet aangezigt de» volks.
12  c in de kinderen van liuben, en de
kinderen van Gad, mitsgaders de balve
! stam van Manassp, trokken gewapend
vour het aangezet der kinderen Israëls,
gelijk als Mozes tot ben gesproken had.
13  Omtrent veertig duizend toegeruste
krijgsmannen trokken er voor bet aan-
gezigt des HEKKEN ten strijde, imar de
vlakke velden van Jericho.
14  -\' Te dieuzehen dage maakte de
HEERE Jozu;i groat voor de oogeu van
het gansche Israël; en zij vreesden hem,
geluk als zij Mozcs gevreesd badden, al
de dagen zijns levens.
15  De HEERE dan sprak tot Jozua,
zeggende :
16  Gebied den priesteren, die de ark
der getuigenis dragen, dat zij uit de
Jordaan opklimmen.
17  Toen gebood Jozua den priesteren,
zeggende : Klimt op uit de Jordaau.
18  En het geschiedde, toen de pries-
ters, die de- ark des verbonds des
HEKKEN droegen, uit het midden der
Jordaau opgeklommen waren, en de
voetzolen der priesteren afgetrokken wa-
ren tot op het droogc; zoo keerden de
wateren der Jordaan weder in hunne
plaats, en gingen als uiateren en eergis-
teren aan al Imre oevers.
lit liet volk nu was den tienden der
eerste maand uit de JuidLun opgeklom-
inen; en zij legerden zich te Gilgal, aan
het oost einde van Jericho.
2tt En Jozua rigtte die twaalf steenen
te Gilgal op, die zij uit de Jordaan ge-
nomen hadden.
21   En bij sprak tot de kinderen Is*
raëls, zeggende : Wanneer nwe kinderen
morgen hunnen vadeien vragen zullen,
Benende : Wat zyn deze steenen ?
22  Zoo zult gij het uwen kinderen te
kennen geven, zeggende i Op het dronge
is Israël door deze Jordaan gegaan.
23  Want de HEERE, uw God, beeft de
wateren der Jordaan voor uwe aange\'
zigteu doen uitdroegen, totdat gijlieden
er waart doorgegaan : * gelijk als de
HEERE, uw God, aan de Schelfzce ge- j
daan heeft, die Htj voor ons aangezigt
heeft doen uitdroegen, totdat wij daar-
door gegaan waren .
21 Opdat alle volken der aarde de hand
des HEKKKN kennen zouden, dat zii
sterk is ; opdat gijlieden den HEERE,
uwen God, vreezet te allen dage.
HOOrDSTUK 5.
ï! tui <!<• kom\'ntri\'ii ib-r Ai
bet berigt
-< lirikUii
i.l.i
.lo,
iel.
Ogt
inhdenii te Gilgal
•en Israëlieten op God» bevel, 2. Vtaiiuc
i bel I-i-. i i. In. Ophoudlng van het
nn.i. 12. Christus, «Ie Viirsl cijnn volk»,
•ibijiit .lorna in
iti\' ifeil.iantr van een\'
IRWwa, 13.
E
N het geschiedde, toen al de konin-
gen der Amorieten, die aan deze
zijde der Jordaan westwaarts, en al de
koningen der Kanailnieten, die aan de
zee waren, hoorden, dat de HEERE de
wateren der Jordaan bad uitgedroogd,
voor het aangezigt der kindereu Israëli,
totdat wij daardoor gegaan waren; zoo
versmolt hun hart, en er was geen moed
meer in ben, voor het aangezigt derk>n-
deren Israëls.
\'J Te dier tijd sprak de HEERE tot
Jozua : Maak " u steenen messen, en
besnijd wederom de kinderen Israëls ten
tweede maal.
3 Toen maakte zich Jozua steenen mes-
sen, en besneed de kinderen Israëls op
den heuvel der voorhuiden.
1 Dit nu was de oorzaak, waarom
hen Jozua besneed ; al het volk, dat uit
Egypte getogen was, de manspersonen,
alle krijgslieden, waren gestorven in de
woestijn, op dfii weg, nadat zij uit
Egypte getogen waren.
."> Want al bet volk, dat er uittoog,
wns besneden ; maar al het volk, dat ge-
boren was ii. de woestijn op den weg,
nadat zij uit Egypte getrokken waren,
badden zij niet besneden.
6  Want de kinderen Israëls wandelden
veertig jaren in de woestijn, totdat ver-
gaan wns het iMiiM\'hc volk der krijgsiic-
den, rlie uit Egypte gegaan waren, die
de stem des IIEEREN niet gehoorzaam
geweest waren, denwelken de HEERE
Ï;ezworen had, o dat Mij hun nirt zonde
aten i.ien bet land, hetwelk de HEERE
hunnen vaderen gezworen had ons te
zullen geven, een land vloeijende
melk en honig.
7  Maar hunne zonen beeft Hij
hunne plaats gesteld; die heeft Jozua
besneden, omdat zij de voorhuid hadden,
want zij badden hen op den weg niet
besneden.
8  En het geschiedde, als men een einde
gemaakt had van al dat volk te besnij-
den, zoo bleven zij in hunne plaats in
bet leger, totdat zij genezen waren.
9  Verder sprnk de HEERE tot Jozua :
Heden heb Ik den smaad van Egypte van
ulieden afgewenteld : daarom noemde
men dpn naam dier plaats Gilgal, tot op
dezen dag.
10  Terwijl de kinderen Israëls te Gilgal
gelegerd lagen, zoo bielden zij bet pa-
seba \' op den veertienden dag derzelver
maand, in den avond, op de vlakke vel-
den van Jericho.
11  En zij aten van het overjarige koren
des lands, des anderen daags van bet
pascha, d ongezuurde broodrn en ver-
zengde aren, even op dienzelven dag.
12  En het Manna hield op des anderen
daags, nadat zij van des lands overjarige
koren gegeten badden; en de kimieren
Israëls nadden geen Manna meer, maar
zij aten in hetzelve jaar van de inkomst
des lands Kanaftn.
-ocr page 169-
Inneming van Jericho.
jozita f>,;
Ur.chab verschoond. U>\'3
19 Voorts g. sebicdde het, als Jozua bil
Jericho was, dat lui zijne oogen ophief,
en zag toe, eii tiet, « er stond eeu inau
tegennver hem, die eenuitgetogen\'zwaard
in /nrir hand had. En Jozua ging tot
hem, en zeide tot hein : Zijt gij van ons,
of van onze vijanden?
14  En hij zeide : Neen, maar Ik ben
de Vorst van het heir des HEKKEN :
Ik ben nu gekomen! Toen viel Jozua
op zvjn aangezigt ter aarde en aanbad,
en zeide tot hem : Wat spreekt mijn
Ueerc tot zijnen knecht ?
15  Toen zeide de Vorst van hel heir
den MEEREN tot Jozua : Trek uwe
schoenen af van uwe voeten, want de
plaat*, waarop gij staat, is heilig, En
Jozua deed alzoo.
HOOFDSTUK 6.
De Rnr reeft Jonu dr start Jericho ; doch
iïml iloi\'ii ili\' krijgslieden nit\'l de ark en
teven prie»ter* «en dairen lanir eenen nnt-
irantr om de stad, 2 ; «p den levenden dag
«even, wanneer de muur invalt en de stiul
ingenomen wurdl, 20. De Turnelieten dunden
iiieiiM-heii en vee, 21. Haeh.ib vertrhoonen
ï(j echter niet al het hare, 22. Verbranding
iliT ut.id niet nl wat zij bevat, niet ui!znu-
deiinir alleen van het gotld en lil ver, van
.Ie koperen en yzeren vaten, 21. Vervloe-
kine van den man, die Jericho sou willen
herbouwen, 26. God is met Josna, 27.
( TEltlCHO nu sloot de poorten toe, en
\\ej was gesloten, voor het aangezigt van
de kinderen Israi\'ls; er ging niemand
uit, en er ging niemand in.)
2 Toen zeide de HEEHE tot Jozua :
Zie, Ik heb Jericho met haren koning en
strijdbare helden in uwe hand gegeven.
:t Gij dan allen, die krijgslieden zijt,
zult rondom de stad gaan, de stad om-
ringende eenmaal; alzoo zult g^j doeu
zen dagen lang.
4  En zeven priester» zullen zeven
ramsbazuinen dragen, voor de ark; en
gijlieden zult op den zevenden dag de
stad zevenmaal omgaan ; en de priesters
zullen met de bazuinen blazen.
5  En het /.al geschieden, als men lang-
zaam met den ramshoorn blaast, als gij-
lieden het geluid der bazuin hoort, zoo
zal al het volk juichen met een groot
gejuich; dan zal de stadsuunir onder zich
vallen, en liet volk zal daarin klimmen,
eeu iegelijk tegenover zich.
li Toen riep Jozua, de zoon van Nun,
de priesters, en zeide tot hen : Uraagt
de ark des verbouds, en dat zeven pries-
ters zeten ramsbazuinen dragen, voorde
ark dea DEERE!».
7 En tot het volk zeide hij : Trekt door
] vroeg op, en de priesters droegen de ark
des HEEREN.
13  En de zeven priesters, dragende
I de zeven ramsbazuinen \\oor de ark des
HEKKEN, gingen voort, en bliezen met
de bazuinen ; en de toegerusten gingen
voor hunne aangezeten, en de aehtertoitt
volgde de ark drs HEKKEN na, terwijl
men gintr en blies met de bazuinen.
14  Alzoo gingen zij eenmaal rondom
; de stad op den tweeden dag; en zij keer-
den weder in het leger. Alzoo deden zij
I zes dagen lang.
| lfi En liet geschiedde op den zevenden
: dag, dat zij zich vroeg opuiaakteu, met
het opgaan des dageraads, en zij gingen
; rondom de stad, naar dezelve wijze, ze-
, venmaal : alleenliik op dien dag gingen
! /ii zevenmaal romlom de stad.
18 En het geschiedde ten zevende
; inanl, als de priesters met de bazuinen
! bliezen, dat Jozua tot het volk sprak :
j Juicht, want de HEEKK heeft ulieden
de stad gegeven !
17 Poch deze stad zal tien HEEKK
verbannen lijn, zij en al wat daarin is;
alleenlijk zal de hoer Kachab levend
j blijven, zij en nllen, die met haar in liet
| huis zijn, omdat zij de boden, die wij
! uitgezonden hadden, verborgen heelt.
In Alleenlijk dat gijlieden u wacht van
< bet verbannene, opdat gij u misschien
i niet verbant, mits nemende van het
veibaiinene, en bet Ieg<r van Israël niet
dat zelve
telt tot een.
ban,
beroert.
1!) « Maar al het zilver en goud, en de
koperen en ijzeren vaten, zullen den
IIKKKK heilig zijn; tot den schat des
NEKKEN zullen zij komen.
20  Het volk dan juichte, als z\\) met
de bazuinen bliezen : en het geschiedde,
als het volk het geluid der bazuin hoorde,
zoo juichte het volk met een groot ge-1
juich; & en de muur viel onder zich, en,
het volk klom iu de stad, een ieder
tegenover zich, en zij namen de stad in.
21   En zij verbanden alles, wat in de
stad was, van den man tot de vrouw toe,
vun het kind tot den oude, en tot den
os, en het klein vee, en den ezel, door
de scherpte des zwaardn.
22   \'ozua nu zeide tot de twee mannen, |
de verspieders des land» : Gaat in het \\
huis der vrouw, der hoer, en brengt die
vrouw van daar uit, met al wat zij heeft, I
c gelijk als gij haar gezworen hebt.
23  Toen gingen de jongelingen, de ver-j
spieders, daarin, en hragten er Kachab
uit, en haren vader, en hare moeder, en j
hare broeders, en al wat zij li.nl - ook j
hragten zij uit al hare huisgezinnen, en i
zij stelden hen buiten het leger van Israël, j
24  I>e stad nu verbrandden zij met,
vuur, en al wat daarin was : alleenlijk
het zilver en goud, mitsgaders de koperen
en ijzeren vaten, gaven zij tot ileu schat
van het. huis des HEEREN.
25  Dus liet Jozua de hoer Kachab
leven, en het huisgezin baan vader», en
al wat zij had; en zij heeft gewoond in
het midden van Israël tot op dezen dag,
omdat zij de boden verborgen had, die
Jozua gezonden had, om Jericho te ver
spieden.
2li En ter zeker tijd bezwoer hen Jo-
zua, zeggende : Vervloekt zit die uiau
voor het aangezigt des HEEREN, die
zich opmaken en deze stad Jericho bou-
wen zal; dat hij ze grondveste op zijnen
eerstgeborenen zoon, en hare poorten
stelle op zijnen jongsten zoon t
27 Alzoo was de HK.KKK met Jozua; en
zijn gerucht liep door het gansene land.
IIOOFDSTIK 7.
De Heere vertoornt eieh op Iiraël, doordien
Achan van het verbannene zich had toegeei-
en gaat rond
6
om deze stsd; en wie tc.e-
gerust is, die ga door voor de ark des
HEBREN.
S En liet geschiedde, gelijk Jozua tot
het volk gesproken had, zoo gingen de
zeven priesters, dragende zeven rauia-
hazuineii, voor het aangezigt des HEE-
KE1V; zij trokken door en bliezen met
de bazuinen; en de ark des verbonds des
I1EEKEN volgde hen na.
9 En wie toegerust was, .». g \\oor het
aangezigt der priesters, die de bazuinen
bliezen ; en de nchtertogt volgde de ark
na, terwijl uien ging en blies met de
bazuinen.
ld Jozua nu had het volk geboden,
«eggende : Gij zult niet juichen, ja gij
zult uwe stem niet laten uooren, en
geen voord zal er uit uwen mond uit-
gaan, tot op den dag, wanneer ik tot
ulieden zeggen zal : Juicht! dan zult gij
juichen.
11   En hij deed de ark des HEKKEN
rondom de stad gaan, omringende dezelve
eenmaal; toen kwamen zij weder in het
leger, en vernachtten in het leger.
12   Daarna stond Jozua des morgens
-ocr page 170-
164 Israël voor Ai geslagen*                                 JOZUA 7, 8.                                         Acuans diefstal en itrai\'.
geraakt zal hebben, die zal aankomen
naar de geslachten, en welk gestaeht
de h l il; l geraakt zal hebben, «lat zal
aankomen bit huisgezinnen, en welk
huisgezin de IIEEKE geraakt zal hebben,
dat zal aankomen man voor man.
I \' Kn het zal geschieden, die geraakt
zal worden met den ban, die zal met
vuur verbrand Morden, hii en al wat hij
hMft; omdat hij het verbond des HEE-
REN overtreden heeft, en omdat hij
dwaasheid in Israël gedaan heeft.
Ii". Toen maakte zich Jozua des mor-
gens vroeg op, en deed Israël aankomen
naar zijne stammen: en de stam van
Juda werd geraakt.
17 Als hij het geslacht van Juda deed
aankomen, zoo raakte hij bet geslarht
van Zarchi. Toen hij het geslacht van
Zarcbi deed aankomen, man voor man,
zoo werd Zabdi geraakt;
is Welks huisgezin als hii deed aanko*
men, man voor man. zoo werd Achan
geraakt, de zoon van Charmi. den zoon
van Zabdi, den zoon van Zerab, uit den
stam van Juda.
!•\' Toen zeide Jozua tot Acban : Mijn
zoon! geef tovh den HEEKK, den God
van Israël, de eer, en doe voor Hein
belijdenis; en geef mij toch te kenneu,
wat gij gedaan hebt, verberg het voor
mij niet.
80 Achan nu antwoordde Jozua, en
zeide Voorwaar ik hrb tegen den
HEERE, den God Israël», gezondigd, en
heb alzoo en alzoo gedaan.
21   Want ik zag onder den roof een
schoon sierlük baby Ionisch overkleed,
en twee honderd sikkelen z il vers, en
eene gouden tong, welker gewigt was
vijftig sikkelen; en ik kreeg lust daartoe,
en ik nam ze, en zie, zij zijn verborgen
in de aarde, in het midden mijner teut,
en het zilver daaronder.
22  Toen zond Jozua boden henen, die
tot de tent liepen ; en ziet, het lag ver-
borgen in zijne tent, en het zilver daar-
onder.
23  Zij dan namen die dingen uit het
midden der tent, en zij bragten ze tot
Jozua en tot al de kinderen Israëls; en
zij stortten ze uit voor het aangezigt des
HEKKEN.
24  Toen nam Jozua. en ganscli Israël
niet hem, Acban, den zoon vati Zerali,
en het zilver, en het sierlijk overkleed,
en de gouden tong, en zijne zonen, en
zijne dochteren, en zijne osspn, en zijne
ezelen, en zijn vee, en zijne tent, en
alle» wat hij had; en zij voerden ze
naar het dal Achor.
25  En Jozua zeide : Hoe hebt gij ons
beroerd? de HEERE zal u beroeren te
dezen dage! En ganscli Israël steenigde
hem met steenen, en zij verbrandden
hen met vuur, en zij overwierpen hen
met stcenen.
SS En zij rigtten over hem penen groo-
ten steenhoop, zijnde tot op dezen dag.
Alzoo keerde zich de HEERE van de
hittigbeid zijns toorns. Daarom noemde
men den naam dier plaats het dal van
Achor, tot dezen dag toe.
HOOFDSTUK s.
Cod (preekt Joiu» moed in. beveelt hem Ai
te Ih-!.-l." r« ". belooft heni Je In magtiring
van die stad, vs. I. Hij belegert Ai, eene
hinderlaag leggende, .1 , utviitt haar rael
Itüt en hy vfirassing in, 19. Verbranding
van Ai en gevangenneming van den koning,
ïo. fte inwoners worden omgebrairt, het !
vee en het overire geroofd, 25. Ai wonlt i
in .\'i-u. ii -t. i-rili...... veranilenl. de koning
opgehangen. 2S. Jozua houwt, volgens fiodn
bevel, een altaar en offert daarop, 30 ; hu
schrijft de wet van Mote* op steent\'n en
doet deze, met den zegen en vloek, op de .
bergen C.eHzi,« en Kbal aan hrt volk voor-[
leien, 33.
| j-i\'ini, v», i. Jonu zendt <\'.\'(n- volk i\'in
] Ai, 2; van Welk* rr IM (eti dertig vallen,
t B; hy mrl l-t;n-i- mul»tpn Umvn ter »\'-
iIit grrtngrn. vernedert riek voordra Heere,
ft; die hom dr oorzank detcr nederlaag ont-
! il.-kt, 11; rn beveelt dra man, 4*« van hi-i
v.-rbaniirne •rrM\'ilm litirl, ilcmr lotitlif «\'t
te vinden. 14; en hem mot nl hit *gne te
flllllllllf. 1"\'. Af-liaii Biinil dr -. linl.tr\'.\'
l>. -. 11 iiit<\'ii. IR. Steenigini» rn vonfaadfag
van hi\'in rn il de zijnen, SI.
MAAR de kinderen Israëts overtraden
door oven reding mei liet verbannene :
J " want Achan, He toon van Clnirmi, denzoon
tan Zabdi, tien zoon van Zerali, uit den
stam van Juda, nam van het verbannene.
Toen ontstak de toorn des II KEKEN
tegen de kinderen Israels.
- Al» Jozua mannen zond van Jericlio
naar Ai, dat bij Itpth-avcii ligt. aan het
\' oostpd van ltpth-EI, zoo sprak hij tot
1 hen, zeggende : Trekt opwaarts, rn be-
spiedt het land. Die mannen nu trokken
op en bespiedden Ai.
3  Daarna keerden zij weder naar.lozua,
en zeiden tot hem : l>at het gansche
volk niet optrekke, .lat er omtrent twee
duizend maunen, ot" omtrent drie duizend
mannen optrekken, om Ai Ie slaan;
vermoei daarheen al het volk niet, want
\'ii zijn weinige.
4  Alzoo trokken derwaarts op van liet
volk omtrent drie duizend man; dewelke
vloden voor het aangetikt der mannen
van Ai.
.\'i En de mannen van Ai sloegen van
dezelve omtrent zes en dertig man, en
vervolgden hen ron voor de poort tol
Schebariiii toe, en sloegen hen in een\'
afgang. Toen versmolt het hart des volks,
en het werd tot water.
fi Topn verscheurde Jozua zijne klee-
deren, en viel op zitn aangezigt ter aarde,
voor de ark des HE1\\RE\\, tot dpn avond
toe, hij en de oudsten van Israël; en zij
wierpen stof op hun hoofd.
7  En Jozua zei.Ir: Ach Heere IIEEUE I
waarom hebt (iij dit volk door de Jor-
daan ooit doen gaan, om ons te geven in
de hand der Amorieten, om ons te ver-
derven? Och dat wij toch tevreden gp-
wppst en gebleven waren aan gene zijde
der Jordaan !
8  Och Heere! wat zal ik zeggen, na- !
dentaal dat Israël voor het aangczigi \\
zijner vijanden den nek gekeerd heelt ?
11  Als liet de Kannimieten, en alle in- ,
wonen des landt hoorn zullen, zoo j
zullen zij ons omsingelen, en onzen
naam uitroeijen van de aarde : wnt zult !
Gif dan uwen grooten naam doen ?
10 Toen zeide de HEERE tot Jozua :
Sta op: waarom ligt gij dus neder op
uw aangezigt \'*
tl Israël heeft gezondigd; en zij beb- |
ben ook mijn verbond, hetwelk Ik hun \'
geboden had, overtreden ; en nuk hebben
zij van het verbannene genomen, en ook \'
gestolen, en ook gelogen, en hebben het
ook onder hun gereedschap gelegd.
12  Daarom zullen de kinderen Israël»
niet kunnen bes-taan voor het aangezigt
hunner vijanden; zij zuilen den nek vcor
het aangezigt hunner vijanden keeren.
want zij zijn in den ban. Ik zal voort*
aan niet meer met ulieden zijn, tenzij
gij den ban uit het midden van ulieden
verdelgt.
13  Sta op, heilig bet volk, en zeg: Hei-
ligt u tegen morgen : want alzoo zegt
de HEERE. de God van Israël t Er is
een ban in bet midden van u, Israël!
gij zult niet kunnen bestaan voor bet
aangezigt uwer vijanden, totdat gij den j
ban wegdoet uit het midden van u.
14  Gij zult dan in den morgenstond j
aankomen naar uwe stammen ; en het zal i
\'geschieden, de stam, welken de IIEEKE \'
-ocr page 171-
Ai belegerd en ingenomen.                                        JOZUA 8.                                    Jozua bouwt een altaar. Hifi
in zijne hand was, naar de stad aan.
19  Toen rees de achterlage haastelük
op van hare plaats, en pu liepen toe.
met dat hij zijne hand uitgestrekt had.
en kwat.ien aan de stad, en zij namen
te in, en zij haaatten zich, eu staken
de stad aan met vuur.
20  Alt de mannen van Ai zich ach-
terom keerden, zoo zagen zij, en ziet, de
rook der stad ging op naar den hemel;
en zij hadden geene ruimte om herwaarts
of derwaarts te vlieden : want het volk,
dat naar de woestijn vlugtte, keerde zich
tegen degenen, die hen najoegen.
\'.\'1 Eu Jozua en gansch Israël, ziende,
dat de achterlage de stad ingenomen
n.i !, en dat de rook der stad opging, xoo
keerden zij zich om, en sloegen de mau-
nen van Ai.
33 Ook kwamen die uit de stad hun
te gemoet, zoodat zij in het midden der
Israëlieten w-aren, deze van hier en
gene van daar. en \' zii sloegen hen,
totdat geen overige onder ben overbleef,
noch die ontkwam.
33  Doch den koning van Vi grepen zij
levend, en zij bragten hem tot Jozua.
34  Eu het geschiedde, toeu de Israëlie-
teo een einde gemaakt hadden van al de
inwoners van Ai te dooden, op het veld.
in de woestijn, in dewelke zii hen nage-
jaagd hadden, en dat /.n allen door de
scherpte des zwaards gevallen waren,
totdat zij allen vernield waren; zoo keer-
de sicb gansch Israël uaar Ai, eu zij
sloegeu ze met de scherpte <le& zwaan:*.
. > En het geschiedde, dat allen, die te
dien dage vielen, zoo mannen als vrou.
wen, waren twaalf duizend, al te zamen
lieden van Ai.
36 Jozua trok ook zijne hand niet te-
rug, die bij met de spies had uitgestrekt,
totdat hij al de inwoners van Ai ver-
bannen had.
.7 \' Alleenlijk roofden de Israëlieten
voor zich zelven het vee en den buit der*
zelver stad, ƒ naar het woord des HEK-
REN, dat Hij Jozua geboden bad.
•2h Jozua nu verbrandde Ai, en hij \'
stelde haar tot eenen eeuwigen hoop, ter\'
verwoesting, tot op dezen dag.
39 Eu i i ü koning van Ai hing hij aau;
een hou:, tot aan den avondstond : en!
f omtrent den ondergang der zou gebood
Jozua, dat men zyu dood Ügchaam vim
het hout afname; en /-ü wierpan hot aan \\
de deur der stadspoort, en rigtteu daarop
eenen grooten steenhoop, zijnde tot op
dezen dag.
30  Toen bouwde Jozua een altaar den
IIEERE, deu God van Israël, op den
berg Ebal;
31  " Gelijk als Mozes, de knecht des
HEERKN, den kinderen Israëls geboden
had, achtervolgens hetgeen geschreven \\
is in het wetboek van Mozes ; een altaar
van geheele steenen, over dewelke men
geen ijzer bewogen had; en daarop of-
ferden /.ij den HEERE brandofferen, ook\'
offerden zy dankofferen.
3J < Aldaar schreef hij ook op steenen
een dubbel van de wet van Mozes, het-
welk hij geschreven heeft voor het aan-
gezigt der kinderen Israël».
33 En gansch Israël niet zijne oudsten,
en ambtfieden, en zijne regters, stoudeg
aan deze en aan gene zijde der ark,
voor de levietische priesteren, die de ark
des verbonds des HEKKEN droegen, zoo
vreemdelingen als inboorlingen, eene
helft daarvan tegenover den berg Geri*
firn, en eene helft daarvan tegenover den
berg Ebal. gelijk als Mozes, de knecht
des I1EKRKN, bevolen had; om het
volk van Israël in het eerst te zege*,
nen.
31 Eu daarna laa hij overluid al de
woorden der wet, d« zegening en den
rnOKN zeide de IIEERE tot Jozua I •
X Vrees niet, en ontzet u niet; neem
met u al tiet krijgsvolk, en maak u op,
trek op naar Ai : zie. Ik heb den ko-
umi.* van Ai. en zijn volk, en zijne stad,
en zijn land, in uwe hand gegeven.
- Gij nu zult anti Ai eu baren koning
doen, f\' gelijk als gij aan Jerieho en ha*
ren koning gedaan hebt; behalve dat gij
haren roof en • haar vee voor ulieden
rooven zult : stel u eene achterlage te-
gen de stad, van achter dezelve.
3 Toen maakte zich Jozua op, en al
het krijgsvolk, om op te trekken naar
Ai. 11ii Jozua verkoos dertig duizend
mannen, strijdbare helden, en hij zond
hen bij nacht uit,
f En gebood hun, zeggende i Ziet toe,
gy lieden zult der stad lagen leggen van
achter de stad; houdt u niet zeer verre
van de stad, en wees-t gij allen bereid.
-> Ik du, en al het volk, dat lui mij is,
zullen tot de stad naderen i en het zal
geschieden, wanneer zij on» te gemoet
tullen uitgaan, gelijk als in het eerst,
zoo zullen wij toor hun aangezigt vlieden.
6  Laat hen dan uitkomen achter on*,
totdat wij ben van de stad aftrekken.
want zij zullen zeeren : Zij vlieden voor
onze aau^ezigten, gelijk als in het eerst;
zoo zullen wij vlieden voor hu uur aau-
gezigten.
7  Dan /.uit gijlieden opstaan uit de
achterlage, en gij zult de stad innemen :
want de IIEERE, uw God, zal ze in
uwe hand geven.
S Kn het zal geschieden, wanneer gij
de stad ingenomen hebt, zoo zult gij de
stad met vuur aansteken ; naar het woord
den HKEREN zult gijlieden doen ; ziet,
ik heb het ulieden geboden.
\'J Alzoo zond hen Jozua hfjn, eu zij
gingen naar de achterlage, en zij bleven
tusechen Beth-El en tusschen Ai, tegen
, liet westen van Ai; maar Jozna over-
\' nachtte dien nacht in het middcu des
volks.
10  En Jozua maakte zich des morgens
vroeg op, en hij monsterde het volk ; en
hij trok op, hij en de oudsten van Israël,
voor het aangezigt des volks, naar Ai.
11  Ook trok al het krijgsvolk Op, dat
bij hem was; eu zij naderden eu kwa-
inen tegenover de stad, en zij legerden
zich tegen het noorden van Ai; en er was
een daitusscuen hein en tussclien Ai.
1- Hij nam ook omtrent vijfduizend
man, en hij stelde hen tot eene achter-
lage tusscheu Heth-El en msseben Ai,
aan het westen der ctad.
13  En zij steldeu het volk, het gansche
leger, dat aan het noorden der stad was,
en zijne lage was aan het weden der
stad. En Jozua ging in denzelven nacht
in het midden des dals.
14  En het geschiedde, toen de koning
van Ai dat zag, zoo haastten zij en maak*
ten zich vroeg op, en de mannen der
stad kwamen uit, Israël te gemoet, ten
«rijde, lui en al zijn volk. ter bestoin-
der tijd, voor het vlakke veld : want hij
wist niet, dat hem iemand eene achter-
lage leide van achter de stad.
ló Jozua dan en gansch Israël werd
geslagen voor hunne aangezigten; en zij
vloden door den weg der woestijn,
16  Daaroui werd zaïneugero.-pcu al het
volk, dat in de stad war, om hen na te
jagen; en zij joegen Jozua na, eu wer-
den van d" stad afgetrokken.
17  En er werd niet een man overge-
laten in Ai noch Heth-El, die niet ut*
trokken, Israël na; en zii lieten de stad
openstaan, en joegen Israël achterna.
15  Toeu sprak de IIEERE tot Jozua :
Strek de spies uit, die in uwe band is,
naar Ai, want Ik zal hen in uwe hand
geven. Toen strekte Jozua de spies, die
-ocr page 172-
der                                                              JOZUA 9, 10.                                                              Gibcouieten.
vloek, naar allea, wat in het wetboek
geschreven staat.
^i Daar was nift Mn woord van al
hetgeen Mozes geboden httil, <lat Jo7.ua
niet ovcrluid las k voor de g.hcele ge-
raeente van Israël, on de vrouwen, en
di: kleine kinderen, en de vreemdelingen,
die in het luidden \\.»n hen wandelden.
HOOFDSTUK i».
De koningen van Kana.tn besluite* eenparig
l*rael te beoorlogen, mi, 1. Pe Citnonteleti,
lirh houdende uit verre landen Ie konen,
• Initri.....ii renlnit tot lgfabehoHd, S. Una
liedrog ontdekt, ir.. Hrt nT.lr.iir Maft <>\'»
dra i\'.\'il» wil, 18; mmr lij worden tot hunne
\'t rif ilii\'ri-tkin\'rhl.n der lanèlfetea C>\'-
Makt, SI.
È*N hei geschiedde, toen dit hoorden al
A de koningen, die aan deze zijde der
Jordaan weren, ojj het gebergte, en in de
laagte, en tian alle havens d< r groote zee,
tegenover den Libanon : de Hethielen, en
ilr Anmrieien, de Kaïinftnietcii, de Kere-
neten, de llevieleti, en de Jebusieten;
2 Zoo vergaderden /ii zich zamen, om
trien Jozua rn legen Israël te krijgen,
eemiioedikrtiik.
It \\ls de inwoners te Gibeon hoorden,
wat Jozua met .lericho en niet Ai gc-
\'i (mi had,
I  Zoo liandelden zij ook nrgüstclijk,
e» gingen lieen, en veinsden lich gezan-
ten Ie zijn, en zij namen oude zakken
o)» hunne e/.els, en oude en gescheurde,
en zamengebotidcne lederen wijnzakken;
."> Ook oude en bet lekte schoenen aan
hunne voeten, en zij hadden oude klee-
deren aan, en al liet brood, dat zij op
hunne reize hadden, was droivg ea be-
scliimineld.
i> Kn zij gingen tot Jozua in het leger
Ie Gilgali en \'ii zeiden tot hem en tot
de mannen van Israël : Wij zijn geko-
inen uit een ver land, zoo maakt nu een
verbood met ons.
7 Toen zeiden de mannen van Israt L
tot de llevieten : Misschien woont gij-
lieden in het midden van ons, hoe zul-
len wij dan een verbond met u maken ?
H Zij dan zeiden tot Jozua : Wij zijn
uwe knechten. Toen zcide Jozua tot
hen r Wie zijt gijlieden, en van waar
komt gij ?
\'.\' Ejj nu zeiden tot hem : Uwe knech-
ten zijn uit een zeer ver land gekomen,
om den naam de» HEKBEN, uw» Gods :
want wij hebben zijn gerucht gehoord,
en allen wat Hij in V.gypte gedaan heeft;
10  In " allen wat Hu gedaan heeit aan
de twee koningen der Amorieten, die aan
geile zijde der .lordaan waren, Sihon,
den koning vnn llei.bon.eu Og, den ko-
ning wui Ha/.an, die te A&tbarotu wnonde-
II   Daarom spraken tot ons 01S6 oud-
ste», en al de inwoners onzes lands,
zeggcude : Neemt reiskost met u in uwe
liandrn op de reize, en gaat hun te ge-
moet, eu zegt tot hen : Wij xijn ulieder
knechten, zoo maakt nu een verbond
met ons.
12 Dit o.is brood hebbeo Mij warm lot
onzen tcerkost uit onze huizen genomen,
ten da-re toen wij uitlogen om tot uhe-
•len te reizen; maar ziet, nu is het droog,
en het is beschimmeld :
Lt V.n deze lederen wijnzakken, die wy
gevuld nebben, waren nieuw, maar ziet,
zij zijn gescheurd; en deze onze kleedc-
ren, en onze schoenen zijn oud gewor-
ileu, vnu wege deze zeer lange reis.
11  Toen namen de mannen van hun*
een reiskost; en z*i vraairdcn het den
mond des HEKUKN niet.
ló Kn Jozua maakte vrede met hen,
en hij maakte een verbond met hen,
dat hij hen bij liet leven behouden
zoude; en de oversten der vergadering
zwoeren hun.
16  En hrt geschiedde ten einde ran
drie dagen, nadat zij het verbond met
hen gemaakt hadden, zoo hoorden zij,
dat zij hunne naburen waren, en dat
zij in het midden van hen waren wo-
nende.
17     Want toen de kinderen Israël*
voorttogen, zoo kwamen zy ten derden
dage aan hunne steden : hunne steden
nu waren Gibeon. eu (\'In lira, en Bei
r<Vh, en Kirjath-Jearim.
is Ku de kinderen lsracls sloegen ze
niet, omdat de oversten der vergadering
hun gezworen hadden bij den HKKKK,
den God lsraels : daarom murmureerde
de gansche vergadering tegen de over-
uea.
1!» Toen zeiden al de oversien tot de
gansche vergadering : Wij hebben hun
gezworen hij den HKKliK, den God Is-
rat\'ls; daarom kunnen wij hen uict aau-
tasten.
20  Dit zullen wij hun doen, dat wij
hen bij hel leven behoudeu, opdat geen
1 groote toorn over ons zij, oon des eeds
wil, dien wij hun gezworen hebben.
21   Verder zelden de oversten tot hen ;
Laat hen leven, en laat ze houthoitwers
en waterputiers zijn der gansche verga-
dering, gelijk de oversten tot hen gezegd
hebben.
22  Kn Jozua riep ben, en sprak tot
hen, zeggende : Waarom hebt gijlieden
ons bedrogen, zeggende : Wij «uu zeer
verre van ulieden gezeten, daar gij in
hel midden van ons zijt wonende?
23  Nu dan, vervloekt zijt •„•ulieden !
en onder ulieden zullen niet afgesneden
worden knechten, noch hout houwers,
noch waterputters ten huize mijns Gods.
24  Zij dan antwoordden Jozua, en zcl-
den : Dewijl liet aan uwe knechten zeker-
lijk was te kennen gegeven, dat de
I1KKBK, uw God, zijnen knecht Mozes
geboden heeft, dat Hij ulieden al dit
land geven, en \'• al de inwoners des lands
voor ulieder aangezigt verdelgen zoude,
zoo vreesden wij onzes levens zeer voor
ulieder aangezigten; daarom hebben wij
deze zaak gedaan.
26 Kn nu, zie, wij lijn in uwr hand ;
doe, gelijk het goed en gelijk het regt
is iu uwe oogen ons te doen.
26  Zoo dee,i hij hun alzoo, en hij ver-
loste hen van de hand der kinderen Is-
raels, dat zij hen niet doodsloegen.
27  Alzoo gaf hen Jozua over ten zeken
dare tot hout houwers en waterputters
der vergadering, en dat tot het altaar
des IIKKBKN, tot dezen dag toe, aan
de plaats, die Hij verkiezen zoude.
HOOFDSTUK 10,
V.jf koningen der Kannaniëten verbinden lieh
»in Gibeon te hele^eren, vn. 1. Die van <!i-
heon vermeken hulp van Jozua. t; die i>|>-\'
trrkt en ben venlaat, 7. De lleere werpt
h^zeli>teeneii np hen, 11. Xnn en iiiiuiii imm
iinitrent een dag stil op Jowrt begeerte, is.
])e vijf Lunintren verherpen zich in eene,
Kpeli>nL liij Makki\'.U, 16. Jotaa «luit hen er
in, I - . en laat hen l«r dood bmpi, t2. \'
.in/m neemt Makkéda. I.ihna, Laehi», K-Ion,
HefafOR en Pehir in en overwint iterïelver
k......uren. 2». Jozua keert weiler na^r (;il-
Kal, 43.
HKT geschiedde nu, toen Adóni-ZCdek,
de koning van Jeruzalem, gehoord
had, dat Jozua A i ingenomen en haar
verbannen had, ea aan Ai en haren ko-
ning alzoo gedaan had, gelijk als hij aan
" Jen e lm en haren koning gedaan had; * Joi.
en h dat de inwoners van Gibeon vredei
met Israël gemaakt hadden, en in der- b JoI-
zelver midden waren;
2 Zoo vreesden zij zeer : want Gibeou
was eene greote stad, als eene der ko-
ninklijke steden; ja zij was grooter dan
Ai, en al hare mannen waren sterk.
-ocr page 173-
slag bij Gibeon. Jorua laat                              J07A\'\\ 10. »U\'koningen der Amorieten ophangen, K>7
overgeblevenen, die van hen overgeble-j J. w. C.
ven waren, iu de vaste sleden gekomen
          lw,-
waren :                                                                         
21  Zoo keerde al het volk tot Jozua in
het leger, l> MakkeMa, in vrede; nie-
maiid had zijne long tegen de kinderen
I-r ü la geroerd,
22  Daarna zeide Jozua : Üpeut den
mond der spelonk, en brengt lot mij uit
die vijf koningen, uit die spelonk.
33 /\'M DU deden alzoo, en bragten tot
hem uit die vijf koningen, uit de spelonk :
den koning van Jeruzalem, den koning,
van llebron, den koning van Jarmutb,
den koning vau Lachis, den koning van
Eghm.
24 En het geschiedde, als zij die ko-.
ningen nitgebragt hadden tot Jozua, zoo
riep Jozua al de mannen van Israël, en
hij zeide tot de oversten des krijgsvolks,\'
die met hem getogen waren : Treedt toe, j
zet uwe voeten op de halzen dezer kon in • j
gen. En zij traden toe. eu zetten hunne
voeten op tiuuue halzen.
.\'> Toen zeide Jozua tot ben : Vreest.
niet eu ontzet u niet, zijt sterk en hebt
goeden moed i want alzoo zal deHKEKK
aan al uwe vyanden doen, tegen dewelke
sijlieden strijdt.
2ti En Jozua sloeg hen daarna, en
doodde ze, en hing ze aan vijf houten ; I
en zij hingen aan de houten tot den I
« avond.                                                             j,- T>m, %\\m,
27 En het geschiedde, ten tijde als de Joi. 8.23.
zon onderging, beval Jozua, dat uien hen j
van de bouten afname, en zij wierpen
j hen in de spelonk, alwaar zij verborgen
geweest waren; en zij leiden groote
steenen voor den mond der spelonk, die\'
daar :\\m tot oi> dezen zelven dag.
! 2s Op deiizelven dag nam ook Jozua j
. Mnkkéda in, en sloeg haar melde ?-chcrp-
i te des zwaarda; daartoe verbande hij;
derzelver koning, henlieden eu alle ziel, {
die daarin was : bij liet geene overigen\'
overblijven; en hij deed den kotung van,
Makkëda, geluk als hij den koning van
| Jericho gedaan had.
I 29 Toen toog Jozua door, en .gansch
f Israël inet hem, van Makkëda naar Lib-
. na, en lui krütcde tegen Libna.
! 30 Kn .Ie KEKKE gaf dezelveook inde\'
, hand vaa Israël, met iiarrn koning; en;
\' hij sloeg haar met de scherpte des
, zwaanin, en alle ziel, die daarin was:
I hij liet daarin geene overigen o ver blij -
ven; en hij deed derzelver koning, gelijk
als lui den koning van Jericho gedaan
had.
31   Toen loog Jozua voort, en gansch r
!..i. I met hem v&u Libna naar Lachi»;\'
eu hij belegerde haar en kriigde tegen |
haar.
32  Kn de KEKKE gaf Lachis in de hand !
van Israël; en hij nam haar in op den l
tweeden dag, en hü sloeg haar met de!
; scherpte des zwaarda, en alle ziel, die;
daarin was, naar alles, wat lui aan
< Libna gedaan hadt.
33  Toen trok lloram, de koning van
Gezer, op, out Lachis te helpen ; maar
Jozua sloeg hem en zijn volk, totdal bij
hem geene overigen overliet.
j 34 En Jozua trok voort van Lachis
naar Eglon, en gansch Israël met hem;
, en zij belegerden haar en krijgden tegen
: haar.
\' 3i Kn zij namen haar in ten zelven
dage, en sloegen haar niet de scherpte
des zwaard», en alle ziel, die daarin
was, \\ erbanJe hij <>p deuzelven dag, naar
alles, wat hij a..n Lachis gedaan had. [
36  Daarna loog Jozua op, eu gansch
Israël met hem, van Kglou naar He !
bron, eu zii kriigien tegen haar.
37  Kn zij namen haar in, en sloegen:
haar met de scherpte des zwaards, zoo
haren koning als al hare steden, eu alle\'
3  Daarom zond Adoni-Ztfdek, koning
van Jerfizalem. tot Kobam, den koning
van llebron, rn tot Pii-am, den koning
van Jarmiith, rn tot Jan», den koning
van Lachis, en tot Debir. den koning
van Eglon, zeggende •
4  Komt op tot mij pii helpt mij. dat
wij Gibeon ilaan; omdat zij vrede ge-
maakt heeft met Jozua en niet de kin-
deren Israëls.
b Toen werden verzameld en kwamen
op, vijf koningen der \\iiiorieten, de ko-
ning «an Jeruzalem, de ki)ning van lle-
bron, de koning van Jarmuth, de koning
van Lachia, de koning van Kglnn, zy en
at hunne legers; en zij b-dcgerdeu Gl-
beon, en krijgden tegen haar.
fi He mannen nu van Gibeon zonden
,ot Jozua, in liet leger te Gilgal, ieg>
gende : Trek uwe handen niet af vim uwe
knechten, kom haast elijk tot ons op, en
verlos ons, en help OU : want al de ko-
ningen der Aniorieten, die op het ge-
bergte wonen, hebben zich tegrti on.
vergadrrd.
7 Toen toog Jozua op van Gilgal, hij
en al het kr(igavolk met hem, en alle
strijdbare helden.
s Want de IIEERE had tot Jozua ge-
zrgd : Vree» u niet voor he;i, want Ik
heb ze in uwe hand gegeieu; niemand
van hen zal voor uw aauge/.igt bestaan.
9 Alzuo kwam Jozua snellyk lot hen ;
den gansenen nacht over was hij van
Gilgal opgetrokken.
in En de HEEKK verschrikte hen voor
het aangezigt van Israël; en lui sloeg
hen met eenen groote.i slag te Gibeon,
en vervolgde hen op den weg, waar
men naar Beth-horoti opgaat, en sloeg
hen lot Azëka en tot Makké.Ia toe.
11   Het geschiedde au, toen zij voorliet
aangezigt van Israël vlugtten. zynde in
den afgang van Heth-hóron, zoo wierp
de HEEKE groote steenen op hen vanden
hemel, tot Azék* toe, dat zij stierven:
daar waren er meer, die van de hagel-
st eenen stierven, dan die de kinderen
Israëls met bet zwaard doodden.
12  Toen sprak Jozua t\'it den IIEEHE,
ten dage als de HEEKE de Amorieten
voor het aangezigt der kinderen Israëls
overgaf, en- zeide voor de oogen der Is-
raëlieten : Zon. sta stil te Gibeon, eu gij
maan, in het dal van Ajalon !
Ei En de zon Btoml stil, en de maan
bleef staan, totdat zich het volk aan zijne
vijanden gewroken had. Is dit niet ge-
schreven in het boek des opregtcn? De
zon nu stond stil in liet midden des he-
mela, en haastte niet onder te gaan oin-
treut eenen volkomenen dag.
14 En er was geen dag aan dezen gelijk,
VOO! hem noch na hem, dat de UEKKE de
stem eens mans alzoo verhoorde : waut
de IIEEKK streed voor Israël.
l-\'i Toen keerde Jozua weder, en ganach
Hraël niet hem, naar bet leger Ie Gilgal.
16  Maar die vijf koningen waren ge-
vloden, en hadden zich verborgen in de
spelonk bij Makkeda.
17  En aan Jozua werd geboodschapt,
mits te zeggen : Pie vijf koningen zijn
gevonden, verborgen in de spelonk bij
Makkéia.
Is Zoo zeide Jo/ua : Wentelt groote
steenen voor den mond der spelonk, en
stelt mannen daarvoor om ben te t>e-
waren.
19 Maar staat giilie.len niet si il, jaagt
uwe vijanden achterna, en slaat hen in
den staart : laat hen in hunne steden niet
komen, want de IIEEKE, uw God, heeft
ze in uwe hand gegeven.
211 Kn het geschiedde, toen Jozua eu
de kinderen Israël* geëindigd hadden hen
met eenen zeer grooteti slag te slaan,
totdat zij vernield waren. en dat de
-ocr page 174-
168 Inneming van                                                    JOZUA
J. v. C. /•.iel. die daarin wan : hij liet niemand
list. [ia het leven overig blijven, naar allee,
wat hii aan Kgloii gedaan had; en hij
verbande haar, en alle ziel, die daarin
WilS.
lis Tot u keerde Jozua, en gansch Is-
raël met hein, naar l>ebir, en lui krijgt! e
tegen haar.
H9 Kn liy uam haar in, itief haren ko-
iiiiii. en al hare steden, en "i «loeien
haar met de scherpte den zwaards, ru
verbanden alle Eiel. die daarin was i hij
liet Reene overigen overblijven; gelijk
als hij aan ilebrnn gedaan had, alzoo
ileed hij imn Itehir en haren koning, en
geliik als bij aan Libna en haren kouing
gedaan had.
40 Alzoo sloeg Jozna het gansche land,
het gebergte, •*u \'lrt \'.uiden, en de laagte,
en de alloopiniccn der wateren, en al
hunne koningen, hij liet «reene overigen
overblijven, ja hii verbamle alle*, wat
adem had, gelijk al* de HKEKE, de God
•i H.-ut. 7 f. Israël*. •\' geboden had.
M-.W, 17. 41 Kn Jozua sloeg hen van Kadcs-Kar-
.t.ii. 8 : 2. néa en tot Gaza toe, ook het gansche
laud (in-en, en tot Gtbeon toe.
42 Kn Jnzuu nam a! deze koningen en
hun laud on eentiiiutl : want de IIKKKK,
de God Israël», streed voor Israël.
13 Toen keerde lozua weder, en gansch
l»rn\' 1 me\' hem, naar het leger te Gilgal.
HOOFDSTtK 11.
IV\' overige koaiageN van rómaan viTr-auieleu .
ti.h hm h.t water afcron» tn strijde tegea
Israël. vs. 1. Cud l>e moedigt Jorua, ft. Jotua
overval! ra verslaat hen nllen, 7. H<j neemt
hunne steden in, jdiindert ie en doodt de
iniv......r*. 12. Giheoa alleen mankt vrede mei
de Israëlieten, 19. 1>.\' Baakietea «orden uii-
geroeid, SI ; belulra die te Gasa, n.-ith en
Udod, tfl.
\'i\'"-          H*\'\'\' *e8C»>u\'dde daarna, als .labin, de
IL koning van llazor, dit hoorde, zoo
zond hij tot Jobab, deu koning van Ma-
don, en tot den koning van Simron, en
tot den koning \\an Aehsaf,
•J Kn tot dé koningen, die legen het
noorden op het gebergte, en op liet
vlakke, tegen het zuiden van Ciuneróth, .
en in de laagte, en in Natoth-Dor, aan
de zee waren;
.\'( Tot de Kauaanieten tegen het oosten
en h-ju het westen, en de Vmorieteu,
en de llethieten, eu i\'e Ferezieteu, en de
Jebusieteit op het gebergte, en de llevie-
ten onder aan llermon, in hel land van
Mispa.
4 I)eze nu logen uit, eO al hunne
heirlegers met hen; veel volks, als het
zaud, dat aan deu oever der zee is, in
veelheid; en zeer iele paarden en wa-
gens.
-\'i Al d>-ze koningen werden vergaderd,
en kwamen en letterden zich zamen aan
de wateren van Merom, om tegen Israël
te krijgen.
\'. Kn de HM KI zeide tot Jozua: Vrees
niet voor hunne Haugezigteu, want mor-
gen omtrent dezen tijd zal Ik hen alte-
gader verslagen geven voor het aangezigt
van Israël : hunne paanleu zult gij ver-
lauiiiien, en hunne wageneu met vuur
verbrauden.
7  Kn Jozua, en al het krijgsvolk met
hem, kwaui suclliik om r hen aan de
wateren lan Merom, en zij overvielen hen.
8  Kn de IIKKHK gaf hen in de hand
Ivan Israël, eu zij sloegen hen, en zij
joegen hen na tot grjot Zidoti \'oe, en
tot Misrefoth-maun, en tot hetdalMizpe
tegen het oosten; eu zij sloegen hen,
Intdat rij geene overigen onder hen
overlieten.
9  Jozua uu deed bun, geluk hem de
UKKKi; gezegd had l hunne paarden
verlamde hij, en hunne wageuen ver-
brandde hij met vuur.
U\' 1--                                               verscheidene sleden.
in En Jozua keerde weder ter zelver] J. v. C.
tijd. en hij nam llazor in; en haren ko-
          IBO.
ning sloeg hij niet het zwaan! i want
llazor was te voren bet hoofd van al deze
koningrijken.
II Kn zij sloegen alle ziel, die daarin
was, met de scherpte des zwaard*, die
verbannende : er bleef niets overig, dat
adem had; en llazor verbrandde hij met
vuur.
13  Kn Jozua nam al de steden dezer
koningen in, en al hare koningen, en hij
sloeg hen met de scherpte des zwaards,
hen verbannende, • gelijk als Mozes, de i Uvut.ito i
knecht des I1KKKKN, geboden had.
Ilf Alleenlijk verbrandden de Israël ie •\'"*• \'• •»\'
ten fceene steden, die op hare heuvelen
stonden, behalve llazor alleen, dat ver-
brandde Jozua.
14  Kn al den roof dezer steden, en het
vee, roofden de kinderen Israël» voor
zich : alleenlijk «loegen zij al de menscheu
met de scherpte des zwaards, totdat zij
hen verdelgden, zij lieten niet over blij -
ven wat adem bad.
15  6 Geluk als de IIKKKK Mozes, zijnen h K vil 32.33.
knecht, geboden had, e alzoo gebood
                SUS,
Nlozes aan Jozua; en alzoo deed Jozua : Num. « \'._•
hij deed er niet eeu woord af van alles,
wat de IIKKKK Mozes geboden had.           \' Drul- \' *
16  Alzoo nam Jozua al dat land in, het
gebergte, en al het zuiden, en al bet land
van Gosen, en de laagte, en het vlakke
veld, en het gebergte IsraèU, en zijne
laagte.
17  Van den kalen berg, die opwaarts
naar Seir gaat, tot llaal-Gad toe, iu het
dal van den Libanon, onder ann den berg
llermon : al hunne kuningen nam hij
ook, en sloeg hen, en doodde hen.
IS Vele dagen voerde Jozua krijg tegen
al deze koningen.
l!l Kr was geene stad, die vrede
maakte met de kiuderen Israëli, behalve
de Hevieten. inwoners van Gtbeon; zij
namen ze allen in door krijg.
20 Want het was van den IIKKKK,
hunne harten te verstokken, dat zij Is-
raël met oorlog te gemoet Kingen, opdut
hij heu verbnnnen zoude, dat Tiuu geetie
genade geschiedde, maar opdat hii hen
verdelgen zoude, gelijk nis de IIKKKK
Mozes geboden had.
Cl Te dier tijd nu kwam Jozua, en
roeide de Kuakieten uit, van het geberg*
te, van Hebron, van Dcbir, van Auab,
en van het gansche gebergte van Juda,
en van bet gansche gebergte van Israël:
Jo/.ua verbande hen met hunne steden.
93 Kr bleet\' niemand van de Knakieten
overig in bet laud der kinderen Uraels:
alleenlijk bleven zij overig te Gaza, te
Gath, en te Asdod.
j;i Al/oo nam Jozua al dat land iu,
naar alles, wat de IIKKKK tot Mozes
gesproken bad; eu Jozua gaf bet Israël
ten erve, naar hunne afdeeliugcn, naar
hunne stammen. Kn liet land rustte van
den krijg.
                                                                  UB.
HOOFDSTUK 13.
OptclUag <ier vmUana komiagva eu hunne
rijken, die Israël erfelijk iuu liexiiten, eersi
ten t:jde vnu M \' - aan trene /ijde der Jur-
ilaan, v«. 1. Daarna di>nr Joiuaop deie rydr,
7. Te lanien een en dertig koningen. Mt
DIT nu zijn de koningen des lands, die          \'»\'-\'
de kindereu Israëls geslaireu hebben,
eu hun land erfelijk bezaten, aan gene
zijde der Jordaan, tegen den opgang der
zon; van de beek Arnun af tot den berg
Herinou, en bet gansche vlakke veld
tegen het oosten |
2 Sihou, de kouing der Amurieten, die
te Hesbon woo\'ide; die van Aro»;r af
heerschte, welke aan den oever der beek
Arnon is, • er. arer het midden der beek, •\' Heui.SP.\'*
en de helft van Gilead, en tot aan de
-ocr page 175-
Erfdeel der stammen. 1K9
ia i\' . ren der Kana&njetcn verslagen.
heek Jabbok, de landpale der kinderen
Ammons.
3  l-\'n over liet vlakke veld tot aan de
ree van (\'inneróth te^en hei oosten, rn
tot aan de zee des vlakken vehli, de
/.nut.\'..\', texen het oosten, op den weg
naar Reth-Jesiinóth ; en van het zuiden
beneden Asdoth-I\'isga.
4  \' Daartoe de landpale van O*, den
koning van Bazan.die van het overblijfsel
der reuzen was, wonende U; Astharöth
en te Edréf,
5  En heersclite over den berg Ilermon,
en over Salcha, en over geheel tlazau,
tot aan de landpale der Gezurieteu, en
der Ma&chathieten . en de helft van
(ttlead, de landpale van Sihon, den koning
van Ilesbon.
6  Moies, de knecht des HEERKN, en
de kinderen Israël* sloegen hen, \' en
Motie, de knecht des BESSEN, gafaan
de Hiibenieten, en de Gadieten, en aan
den halten stam van Manasse, dat land
tot eene erfelijke bezitting.
7  Dit nu zijn de koningen des latids,
die Josua sloeg, en de kinderen Israi\'ls,
* aan deze ziide der Jordaan tegen het
westen, vhii Baal-Gad aan, in het dal
van i!eu Libanon, en tot aan den kalen
berg, die naar Seir opgaat : en Jozua
gaf het aan de stammen Israt\'U tot
eene erl\'ehjke bezitting, naar hunne
afdeelingen.
8  Wat op het gebergte, en in de laagte,
en in liet vlakke veld, en in de at)oopïn-
gen der wateren, en in de woestijn, en
tegeu het zuiden was i de llethieten, de
Amorieten, en Kanaiuiieten.dc Fcrezieten,
de llevieten, en de Jcbusieten.
\'J De koning van Jericho, een ; de
koning van Ai, die ter zijde van Beth-El
is, eeu;
In De koning van Jenlzalem, een ; de
koning van llebron, een ;
11 l>,\' koning van Jarmuth, een; de
koning van Lacnis, eeti.
1.\' De koning van Kglon, een; de
koning vim Gézer, een ;
13 Dia koning van Debir, een; de
kouing van Geder. een;
11 De koniug van llonua, een; de
koning van llarad, een;
l.i De kouing van Liboa, een; de
koning van Adullam, een;
Iii De koning van Makkéda, een; de
koning van Beth-Kl, een ;
17 De koning van Tapp&ah, een; de
kouing van Heter, een;
]tt De kouing van Afek, ecu; de
koning van Lassaron, een;
lil De koning van Madon, een; de
koning van Hazor, een;
•JU De koning van Simron Meron, een;
de koning van Achsaf. een;
Cl De koning van TaAnach, een; de
koniog van Megiddo, een ;
-.J De koning van Kedes, een; de
kouing van Jokneum, aan den Karmcl,
een;
23  De koning v;in Dor, tot Nafath-Dor,
een; de koning der Heidenen te Gilgal,
eeu;
24   De koning van Thirza, een. Al deze
koningen zijn een rn dertig.
HOOFDSTUK 13.
Coiklelijki\' »»nw ij/irn; nnn Joiua oiiiin-ut het
I
Miil, ilnl tut nou tM w.is iivergehleven, en
\'.\' .. ! (uil hel .ir 1. i <t>* iieifi\'ii .\'ii een liiUi\'ii
•i nu tt- venlrelen, ra, I. Kort vritnal
vuil ili\' duur Munt» l»hn.ili<<- veroveringen
naii gtiii\' zijiii\' der Jonuuui, 9. De oorsMk,
**jUï>ui de Leiirtou L\'i-fU erfdeel ontvingen,
U. tiet d**l der Kulfiii<t.-ii, 15. findiete»
en van ilin halven staat Hanaaw, 2». V«r-
nieiurde aanwijzing, waarom dn Levieten
teven erfdeel gegeven i», 33.
JOZUA nu was oud, wel bedaagd; en
de HKKHK zeide tot hem : U;i /ijr
oud geworden, wel bedaagd, en er is zeer
veel land* overgebleven, om dat erfelijk
: te bezitten.
2 Dit is het land, dat overgebleven is i
al de grenzen der Filistijnen en liet,
gansene Gesuri.
.\'l Van de Sichor, die voor aan Egypte
is, tot aan de landpale van Ekron tegen
tiet noorden, dat den Katmanirten toege-
rekend wordt; vijf vorsten der Filistijnen,
de Gazatiet en Asdodiet, de Aike
loniet, de Gtfhiet en Ekroniet, en de
Awieten.
4 Van het tolden, het gan?che land
der Kanaftnieten, en Me.ira, die van de
1 Sldoniëra is, tot Afek toe, tot aan di
tamltiale der Aiuorieten.
ï Daartoe het land der Gihlieten, en
de gansene Libanon tegen <ten opgang
der zon, van ItaAl-Gad, onder aan d\'ti
berg Ilermon, tot aan den ingang van
; Ilamath.
6 Allen, die op het gebergte wonenthu
; den Libanon aan tot Miirefóth-uiann
I toe, al de Sidoniers ; Ik zal hen
\' verdrijven van het aangezigt dr-r kinde-
I ren Israël* : alleen Hik maak, dat iiet ,
I Israël ten erfdeel valle, gelijk als Ik u
geluiden lieb.
1 7 En nu, deel dit land tot eeu erfdeel
aan de negen stammen, en aan den
halven stam van Manasse:
B Met den welken de Kubenuten en
Gadieten hunneerfenisontvangen hebben;
dewelke Mozes hunlieden gaf aan gene
zijde der Jordaan tegen het oosten, geluk
als Mozes, de knecht des III" Kit EN, bi.n
i gegeven had :
!l Van Ar oer UD, die aan deu oever
! der heek Aruon is, en de stad, die In hel
j luidden der beek is, en al het vlakke land
I van Méileba tut Dibou toe:
10  En al de steden van Sihon, den ko-
ning der Amorieten, die te Hesbou gere-
geerd beeft, tot aan de land|iale der
kinderen Aunnoni;
11     En 111!- ü :. en de laudpale der
Gesurieten, en der Maachathietcn, o|) den
ganscheu berg Ilermon, en gansch Ba-
zan, tot Salcha toe ;
12   liet icanschr koningrijk van Og in
Bazan, die geregeerd heeft te Astlmróth
en te 1 lr> : : deze is overig gebleven
uit het overblijfsel der reuzen, dewelke
M>>\'i - heeft verslagen, eu heeft ze ver-
dreven.
Kt Doch de kinderen Israël» verdreven
de Gezurieten en de Ma.-icliatbictrn niet;
maar Gezur en Maiichatli woonden iu
het midden van Israël tot op deieu dag.
14  Alleenlijk gaf hij deu stam Levi
reene erfenis. De vuuroHeren Gods, den
HEERKN van Israël, zijn zijne erfenis,
gelijk als Hij tot hem gesproken had.
15  Alzoo gaf Mozes aan deii ilam der
kiuderen van Ruben, naar hunne i.ui--
gezinnen,
16  Dat hunne landpale wu van AfoCr
af, dat aau den oever der beek \\rnoii
il, en de itad, die in liet midden der
beek in, en al liet vlakke land tot
Mede ba toe :
17   Hesbon en al hare stedrn, die in
het vlakke land ziin. Dlbon, en Haiiu\'itU-
BaAl, rn Beth-BaaKMeon,
18  En JahzM, en Kedeinótb, en Me-
faath.
I\'.i Eu Kirjath.iim, en Sibma, enEeret\'
HasMihar op .leu berg des dals,
-.1i En Beth-I\'eor. fii Asdoth-rVga, en
Beth-JeiJmöth;
SI En alle steden des vlakken landt, en
het nnaebe koningrijk van BUlOB, deu
koning der Amorieten, die te il. i.. i
regeerde, deii\'velken Mozrigeslageu heeft,
mitsgaders de vorsten van Milian, Evi,
en Rekein, en Zur, eu Uur, en Reba, ge-\'
weldigen vau Sihon, inwoners des lauds.
-ocr page 176-
Erfdeel van dm «taui .hul,.
t;n Erfdeel der ituuDM.
I -.\' Daartoe hebben de kinderen Israëln
! met het zwaard gedood « llileam, den
! zoon van ltror. den inif/r:.\'i-r, nevens
ilr.\'i\'iii-:i, die van hen verslagen zij».
\'2\'4 De laudpale nu der kinderen van
| Kuben was de Jordaan, en derzelrer
! laudpale : \'\' \'lat is bet erfdeel der kin*
\'deren van Kuben, naar liunne liui*ge-
] zinnen. Meden en hare dorpen.
I *J1 Kn aan iien stam van tïad, aan de
kinderen van Gad, Maf hunne huisge-
\', zinnen, gal Muzen,
2a l);it hunne Inndpale wan .Jaezer, en
\'al de steilen van Gilead, en het halve
.land der kinderen Aimiioiis, tot Aroër
tod die voor aan Ititbliu in;
2H Kn van 1 lesbon al\' tot ltainnth-
Miipe en Betónim; ra van Maiinnaun
tot aan de latidpale van Debir;
I \'£} En in het .Uil, Itetb-li.iram, en
i lleih-nimra, en Sukkotli, en Zeibn, wal
overig m van hei koningrijk van Sihon,
den koning te llesbon; <le Jordaan en
nare laudpalt . tot aan bet einde der
IM van ("innereth, o\\ er de Jordaan, tegen
j bet oosten.
i \'JS I»at is het erfdeel der kinderen van
Gad, naar hunne huisgezinnen : de «te-
den en hare dorpen.
•29 Verder had Mozrs aan den halven
stam vu» MinitM eene e r/e uit gegeven,
die aan den batten statu der kinderen
van Manaasf. bleef, naar hunne huisge*
, zinnen;
\'M Zoodat hunne latidpale was van
M iliaiifli\'ii af, bet gansclic lïazau, het
Iaanaebe koningrijk van Og, den koning
van lta/an, en al de vlekken va» \'air,
die in Baian zijn, zestig steden.
31 Kn bet halve Gilead, en Astharóth,
en Edn\'i\', steden des koningrijk* van Og
in Itazan, wareu van de kinderen van
Macbir, den zoon van Manasse, namelijk
de helft der kinderen van Macbir, naar
liiiinie huisgezinnen.
\'S\'2 Hat is het, wat Mozes ten erve
\' uitgedeeld had in de weiden van Moab,
op gene zijde der Jordaan van Jeruho,
tegen het oosten.
33 Maar aan ..... statu van Levi gaf
Mozes «een erfdeel i \' de IIKKKK, de
God Israël», it zelf hunlieder erfdeel,
gelijk als Hü tot hen gesproken heeft.
noornsTt\'K u.
SrhikLinc-en aan:r-»nd.-de v.-rde, li.ur dr» land*.
vs. I. Knli-1. begeert voor ilea Hebnm, over-
renkoiastig eeme belofte van Moses: Jozua
«rit ligt lijae begeerte in, 6.
DIT is nu hetgeen de kinderen Israi\'-h
geërfd hebben in het land Kanaftn ;
« hetwelk de priester Klcazar, en Jozua,
de zoon van Nun, en de hoofden der
vaderen van de stammen der kinderen
Israël*, hun hebben doen erven:
2 Door h*-t lot hunner erfenis, se lijk
als de IM.KKK door de dienst van Mozes
geboden had, • aangaande de negen
stammen en den hel ven stam.
\'.i Want aan de twee stammen en den
halven Bt&in luid Mo/\'"» een erfdeel ge-
geven op gene zijde der Jordaan; maar
aan de Levieten had hij geen erfdeel
onder hen gegeven.
4 Want de kinderen van Jozef naren
twee stammen. Manasse en Kfraim; en
aan de Levieten gaven zij geen deel in
het land. maar steden om te bewonen,
en derzelver voorsteden voor bun vee en
voor hunne bezitting.
& Geluk als de I IKK UK Mozesgebodeu
had, al zoo deden de kinderen Israëls, en
zij deelden het land.
<i Toen naderden de kinderen vanJuda
tol Jozua, te Gilgal, en Knlcb, de zoon
van Jefunne, de Keneziet, zcide lot
hem : IJ ij weet c het woord, dat de
IIKKKK tut Mozes, den man Gods, ge-
sproken heeft te Kades-llarnéa, ter oor-
zake van mij, en ter oorzake van n.
7 Ik was veertig jaren oud, toen Mozes,
de knecht des II KEKEN, mij uitgezonden
heelt van Kades-llanie\'a, om het tand
te verspieden; en ik hem antwoord bragt,
gelijk als het in mijn hart was.
B Maar mijne broeders, die met mij
opgegaan waren, deden het hart des
volks smelten; • doch ik volhardde den
IIKKKK, mijnen God, na te volgen.
\'.\' Toen EWOCT Mozeste dieuzelven dage,
zeggende : Indien niet het land, waarop
uw voet getreden heeft, u en uwen kin-
deren ten erfdeel zal zijn in eeuwigheid !
dewijl gij volhard hebt den IIKKKK,
mijnen God, na te volgen.
In Kn nu, zie. de HKEKE heeft mij in
het leven behouden, gelijk als Hij ge-
sproken heeft : liet zitn nmijf en veertig
jaren, sedert dat de IIKKKK dit woord tot
Mozes gesproken heeft, toen Israël in
de woestijn wandelde; en nu, zie, ik ben
he-len vijf en tachtig jaren oud.
II Ik ben nog beden zoo sterk, gelijk
als ik was ten dage, toen Mozes mij uit-
zond ; gelijk mijne kracht toen was,
alzoo ïs nu mijne kracht, tot den oorlog,
en om * uit te gaan, en om in te gaan.
13 Eu nu, geef mij dit gebergte, waai-
van de IIKKKK te dien dage gesproken
beeft : want gij hebt bet te dienzelven
dage gehoord, dat de Knakielen aldaar
waren, en dat er groote vaste steden
waren ; of de IIKKKK met mij ware, da:
ik hen verdreef, geluk als de IIKKKE
gesproken beeft.
l.i Toen zegende hem Jozua, en hij gaf
Kaleb, den zoon van Jefunne, I lebrun
ten erfdeel.
II Daarom werd lïebron aan Kaleb,
den zoon van Jefunne, den Keneziet, ten
erfdeel tot op dezen dag : omdat hij
volbard had den IIKKRK, den God
Israëls, na te volgen.
IS De naam nu van lïebron was eer-
tijd* Kirja*b-Arha, die een groot uiensrh
geweest is ouder de Enakieten. Kn het
land rustte van den krijg.
HOOFDSTUK lft.
Bepaling van JuAVs erfdeel, waarbij Kirjatk-
Arlist «fin Kali li werd afgestaan, rlle ds drtf
zonen van Enrtk v.ui daar verdreef, v*. 1.
Kaleb belooft ifJM dorbter u>n ilengnw.dic
Kirjat II-S/-f.-r inri.-.-ml, In. Othniel doel liet,
17*. syae vrouw vrrkrij-rt. op baar mi mirt.
i-i-niir land lot l.rui\'l«<h»t, 19. Opsoniniine
der stodea van .Imla, 2v). De Israëlieten: kosf
d<\'« de Jebmietea uit Jcruraletii niel var*
drijven, f.3.
EN het lot voor den stam der kindereu
van Juda, naar hunne huisgezinnen,
«-aa : aan de laudpale vau Kdom, de
woestijn Zin, zuidwaarts, was het uiterste
bSfJBD bet zuiden;
3 Zoodat bunne laudpale, « tegen het
zuiden, het uiterste van de Zouizee was,
van de tong af, die tegen het zuiden ziet;
3  Kn zij gaat uit naar liet zuiden tot
den opgang van Akrabbiui, en gaat door
naar Zin, en gaat op van het zuiden naar
Kadei-Bnrnóa, en gnat door Ilezron, en
gaat Op naar Adar, en gaat om Knrkaa;
4  Kn gaat door naar Azuion, eu komt
uil aan de beek van Egypte; en de njfr>
gangen dezer laudpale zullen naar de
zee zijn. Dit aaj uwe laudpale tegen he*
zuiden zijn.
6 De lacdpale nu tegen het oosten zal
de Zuut/ee zjjn, tot e.an het uiterste der
Jordaan; en de laudpale, aan de zijde
tegen bei noorden, zal zijn vau de tong
der zee, vau hei uiterste der Jordaan.
6 Kn deze laudpale zal upgaan tot
Iteth-hogla, en zal doorgaan van bet
noorden naar IfVth-araba; en deze land-
pale zal opgaan tot den steen van Itohan,
den zoon nu Kuben.
...... mi
i Nhhi. 31 17
-ocr page 177-
d !fi.                           Erfdeel vnn Jozefs kinderen. 171
30  Kn Elthólad, en Chesil, en <i Uur ma, I J- *. C.
31   En Ziklag, en Madmanna. en San-j         ;-tl
/.mi na.
                                                                           
32  Kn Lebanth, en Silhhu, en Ain, en i ...
Kiuimon. Al deze steden zijn negen en \'J ,c \' \'
twintig en bare dorpen.
33  In de laagte zijn : Esthaol, en Zora,
en Amis,
31 En Zanoah,en Kn-gannim,Tappnah,
en Knani,
3.S Januuth en Adullam, Socho en
Aafka.
:i6 Kn Saaraim, en Adlrhaitn, en (ïe-
déra, en (icdCTothAJiu : veertien steden
en hare dorpen.
37 Zen.m, en Dada sa, en Mlgdal-gad,
:h Kn Diliin, en Mizpe, rn * Jökteél, \'< i K-u. H-.7
:t\'.t Lachis, en Uozkath, en Kglon,
11» En Chabbon. en Lahiuas, eiiChitlis,
11    En GedefOth, Betfa • Dagou, ra
.Naatna, en MakkeM-i : zestien steden en •
hare dorpen.
12  Kibna. en Etiier, e:i \\san,
43  En Jiftai, en Asna, en Neiib,
44  Kn Kehila, en \\clizib, en Mnrt-za :
negen steden en hare dorpen ;
la Kkrun, en hare underhoorige plaat-
sen, en hare dorpen.
lil Van Kkron, en naar de zee toe,
alle die aan de zijde van Asdod zijn, en
hare dorpen ;
47 Asdod, hare onderhoorige plaatsen
en hare dorpen; (iaza, hare onderhoorige
plaatsen en hare dorpen, tot aan de ri-:
vier van Egypte; en de • groote zee, en i Suhi. iH.fi
hare landpale.
4s *>i> het gebergte nu : Sauiir, en Jat-
thir, en Soeho,
4\'.\' Kn Danna, en Kirjath-Samm, die is
Debir.
«O Kn Anab, en Kstento, en Anini,
.\'>! Kn üosen, en Holou, en Gilo : elf
steden en hare dor|>en.
,V2 Arah, en Duma, en Kaan,
53 Kn Jaouiu, en Beth-Tappnah. en
Aféka.
,-n van Kaleb.
! 7 Vertier zal deze landpale opgaan
□aar IVbir, van het dal van Achor. en
zal noordwaarts zien naar Gilgal, het-
welk tegen den opgang van Adnininiu:
is, die aan het zuiden der beek is. Daarna
zal deze landpale doorgaan rot liet ww
ter van En-semes, en i-are uitgangen
zullen weten te En-iogel.
S Kn deze landpale zal opgaan door
het dal van den zoon van llinnom, aan
de zijde van den Jebusiet van het zui-
den, dezelve bj Jernzalein; en deze land-
pale zal opwaarts gaan tot de spits van
den berg, ,lie voor aan het dal van llin-
iioui is, westwaarts, hetwelk in het ui-
terste van het .lal der Rcfaieten in, tegen
het noorden.
\'J Daarna zal deze landpale «trekken
van de hoogte den bergs tot aan de wa-
lerfontein Nefthuah, en uitgaan tot de
steden van het gebergte Efrou. Verder
zal deze landpale strekken naar Kaala,
deze b Kirjath-JeArim.
lil Daarna zal deze landpale zich om*
keeren van liaaht tegen het westen,
naar het gebergte Seir, en zal doorgaan
aan de zijde van den berg Jearim van
het noorden, deze is Chesalön; en zij
zal afkomen naar Beth-Séiues, en door
Tiuima gaan,
11  Verder zal deze landpale uitgaan
aan de zijde van Ekron, noordwaarts,
in deze lHndpalc zal strekken naar Si-
ihron aan, en over den bert; Itnalagaan,
i-u uitgaan te Jribueël; mi de uitgangen
dezer landpale zullen zijn naar de zee.
12  h De landpale nu tegen het westen
zal zijn tot de groote zee en derztïrrr
landpale. Dit is de landpale der kinde-
ren tau Juda rondom heen, naar hunne
huisgezinnen.
13  Doch Kaleh, den r.oon van Jet\'unne,
had hij een deel gegeven in liet midden
der kinderen van Juda, naar den mond
des IÏKKItEN tot Jozita, de stad van
Arba. « vader van Knak, dat is Ilebron.
11 En •* Kaleb verdreef van daar de
drie zonen van Knak, Sësai, en .\\hinian,
en Tal umi, geboren van Knak.
I.\'» Kn van daar toog hij opwaarts tot
de inwoners van Debir (de naam van
IVbir nu was te voren Kirjath-St-fer).
Mi Kn Kaleh telde i Wie Kirjat b-Séfer
zal slaan, en nemen haar in, dien zal ik
ook mijne dochter Achtt tot eene vrouw
geve».
17 Othniel nu, de zoon van Kcnaz,
ilen broeder van Kaleb. nam haar in;
en hij gaf hein Achsa, zijne doehter, tot
eene vrouw.
• Kn het geschiedde, als zij tot Am
kwam, zoo porde zij hem aan, om een
veld van haren vader te begeeren; en zij
sprong van den ezel af; toen sprak Kaleb
tot haar : Wat is u ?
lil Kn zij zeide : (jeef mi) eeneu zegen ;
dewijl gü mij een dor land gegeven hebt,
geef mij ook waterwelliugen. Toen gaf
hü haar hooge vvaterwellingen en lage
waterwelltngen.
M Dit is het erfdeel van den stam der
kindereu van Juda, naar hunne huisge-
zinnen.
1 De steden nu, van het uiterste van
den stam der kinderen van Juda tot de
landpale van Kdom, tegen het /.uiden,
| zyn : • Knhzet\'l, en Kdcr, en Jagur,
i 22 Kn Kina, en Dimona, en Ad-ada,
23 V-Ji Kedes, en llazor, en Jithnau,
\' 24 Zif, en Telem, en Itaah\'ith,
; *iï Kn Hazor-Hadattha, en Kerijóth,
(Hezron, uut is, Hator,)
, 2* Aiuaui, en ƒ Seiua, en Mólada.
27  Kn llazar-lïadda, en llesiuon, en
Belh-Palet.
28  Kn llazar-Sual, en Heër-séba, en
I Bixjotheja,
29  B.lala, en Ijini, en Azem,
lluiuta, en Kirjat h-Ai ha, die is
en Zior : negen steden en hare
04 Kn
Ilebron,
dorpen.
M Maun, Karmel, en Zif, en Juta,
."> Kn Ilsreêl, en Jókdeam, en Zanoah,
.">" Kain, Olbea, en Timua : tien steden
en hare dorpen,
bS Balhal, Beth-Zur, en Oedor,
ó\'J En Mftariith, en lïeih-Anoth, en
Kliekou : IC* steden en hare dorpen.
i\'iO Kirjath-ltaal, die is Kirjath-.leAriiu,
en Habha l twee sleden en hare dorpen.
61   In de woestijn : Belh-aiaba. Midlin
en Sechaeha,
62  Kn \\ib-.m. en de Zoutstal, eti Kn-
gedi : ze* steden en hare dorpen.
63  Maar de kinderen van Juda* konden - Ki-.-
de Jebusieten, inwoners van Jeruzalem,
niet verdrijven : alzoo woonden de.lehu-
sieteu bij de kinderen van Juda te Jeru-,
zateut, tot ilezen dag toe.
HOOFDSTUK 16.
Il.l .rf.li-.l inn .hwh kimlerrii. v. L. 1>i
landpalen der Kfr.mni. i.-n. B; dtr wmmlffe
Kanna ni.-t.\'ii nii-t v.T.lrijv.n, ui inr alleen
Hjinhaar iiinkcn, 10.
D\\AHNA kwam het lot der kinderen
van Jozef uit : van de .lordaau bij
Jericho, aan het water van .lerielio, oost-
waarts, de woestijn opgaande van Jeri-
cho, door hel gebergte lleth-El;
2  En het komt van Beth-Kl uit naar
10
Lux; en het ^aat door tot de landpale
des Aichieis, tut \\tarotli toe;
3  En het gaat af teg^n hel westen
naar de landpale Jaflétf. tot aan de land-
pale vau bet benedenste Belh-lióron, eu
tot üezer; en hare uitgangen zijn aan\'
de zee.
4  Alzoo hebben hun erfdeel hekomen
de kinderen van Jozef, Manatse en Efrai\'ui.\'
-ocr page 178-
179 Kr/deel >an Manaase.                               JOtVA
.\'. v. C. . ,ï De landpale »u der kinderen van I
1 tn- \' Kfraïiu, naar hnti 11 r> li uisgezinnen, is
deze : te weten, ds landpale huns ert-
der-U was oostwaarts Atrötb-Addar tot
aan het bovenste rleth\'horon.
6  Kn deze landpale vaat uit tegen het j
I «raten bij MichturtAth, van het noor*
den, en ileie landpale keert zich om
Itegen In-t oosten naiir Thaaoat h-Silo, en
gaat iloor dezelve van het ouicen naar
Janoah.
7  Kn kont af van Janouh naar Ataróth
en Natiarath, en Hooi aan Jericho, en
üiKt uil aan de Jordun.
- Van Tappftafa Kaai deze landpale
westwaarts naar de beek Kana. en liare
uitgangen zijn aan de zee. Dit is bet
\'erfdeel van den stam der kinderen van
Kfraim, naar hunne huisgezinnen.
\'J Kn ile steilen, die afgezonderd «aren
foor <!e kinderen vat, Kfraim, «aren in \'
het midden v,m Uet erfdeel der kinde*
reit van Manasse, al die Meden en hare
dorpen.
10 Kn zij verdreven de Kanaanieten ;
niet, die te Gezer woonden; alzo» woon* |
den die Kanaanieten in het midden der <
Kfraimieteii tot op doen das; maar zij I
«aren onder schatting dienende.
HOOFDSTUK 1T.
H.t rrfdeel nn rlaiaaara «tin., va. I, IV rif
doekten — 7-elaftr-td mtwpi — «tMari, i
3, IV buadpale nu M«u»«,- nmtt-r »pf**~e-
\\.-:i. 7. Zij ui.iki-n da IfiMiabilim. dia mi t
v.-r.ln *•••! Aijn, caasbaar. 12. Juich iIuMh-Ic I
stam klaagt, dat hun erfdeel te kleia Es, 14. j
.lo.\'ll.l K i|-l liuil i-rlli" .tr.\'i k LI II t\' I IJIl!|lri-
lm-. ilii- Iiiiii üi.\'t l)chnni*t, uniil.it tv tlriij
in de inafft der Kaaaaatetea ia, IS; OW
ivi\'lki\' .i.i/ii.i hun il<\' iiiiT»iniiinif beloofti 17.
DE stam van Manasse bad ook een
lot, omdat bij de eerstgeborene van
.< (;<•«. lii.**. n Jozef was : te teefra Machir, de eerst-
geborenc van rfnnVwff. de v ader van
v>iiead; omdat hij een krijgsman «as.
Hm bad hij Gilead en Bazan.
\'2 Ook hadden de overgeblevene kinde*
ren van Manaaae eex lot, naar hunne
huisgezinnen : fe weten de kinderen vau
AWéter. en de kinderen van Ilelek, en
de kinderen van Asrit\'I, en de kindereu
van Sechem, en de kinderen vau Meier,
eu de kinderen van r-\'emtda. Dit zijn de
mannelijke kinderen vau Manasse, den
zoon van Jozef, naarhunuehui&ge/.iuucn.
*. Nhim. 24.33. :> a Zi-ldti ;tii nu, de zoon vau llefer,
-\'; i. den zoon van Gitead, den zoon van Ma*
chir, den Boon vau Manasse, had gcene
.. .Nin.i. ~: i zonen, maar docUters; en e dit zyn de
namen zijner dot t.teren : Maebla eu .\\oa,
Hos-ia, Mitka eu Tirza.
4  Deze dan traden toe voor bet «;ri.\'r-
zigt vin Kleazar, den priester, en voor
het natigezigt van Jozua, den zoon van
Nun, en voor het aanvezigt der overaten,
d Sum. T, ï. MgKendc : * De HEBRE beeft MoBW ge-
33 j boilen, dat men ons een erfdeel Keven zou
in liet midden onzer broederen. Daarom
lïaf hij haar, naar den mond dea 1IKK-
UK.N, e.\'ii erfdeel in het midden der
broederen van haren vader.
.\'. Ku aan Mauasoe vielstt tien •Boeren
toe, behalve het land Gilead eu llazan,
dat op gene zijde der .lor laan is.
t> Want de doebtereo vau Mana*sc erf*
den een erfdeel in het midden /.mier zo-
neu; en het land Gilead hadden de ovcr-
gefalevene kinderen van Manaase.
7 S&oodat de landpale -an kfanaau «as
tan Aser af rot Mietuietath, die voor
aan Sichcin is; en i\'eze landpale ^aat
ter reslerhand tot aan de iuwonerw van
Bn-Tappnah.
5  Mana^fe had wel het land van Tap-
paab, maar Tappaan zelve, aan de land*
pale \\»n Manaase, hadleti de kinderen
van Kframi.
\'J Daarna komt de landpale af naar de
iTt 18.                                            Oprücting van de tent
beek Kana tegen het zuiden der beek.; J. •>. C.
Deze steden /.mi van Kfraïiu in het mid-1 \'***.
den der ateden ran Manasse; en de land*
pale van Manaase is aan bet noorden
der beek, en bare uitgangen zijn aan
de zee.
10  liet «as van Efrafm tegen het zui-
den, en te^en bet noorden wa» het van
Mauasse, en de zee «as zijne landpale ;
eu aan het noorden stielen zij aan Aaer,
en aan het oogten aan Isaaschar.
11   Want Manatse bad, in lasaschar en
in Aser, lïeth-Sean en hare onderhoorige
plaatsen, en .libleam eu bare onderboo-
rige plaatsen, en de invvonera te Por en
hare onderhooriice plaateen, en de in*
woners te Kn-Dnr en hare onderhoorige
plaatsen, en de inwoners te ThAAnacb en
hare onderhoorige plaatsen, en de in-
«oners te Megiildo en hare onderhoorige
plaatsen : drie landstreken.
13 Kn \' de kinderen van Manasse kon* \' -W i ü:
den de inwoners van die ateden niet
verdrijven : want de Kanaanieten wilden
in hetzelve land wonen.
13 Kn liet geschiedde, als de kinderen
Israèla sterk werden, zoo maakten zij
de Kauaanieten cijnsbaar; maar zij ver*
dreven heu niet gausehelijk.
11 Toen spraken de kinderen van Jozef
tot Jozua, zeggende i Waarom hebt gij
mi) ten erfdeel maar een lot en eeu snoer
gegeven, daar ik toch een groot volk beo,
voor zoo veel de IIKKKK mij dus verre
gezegend heeft ?
li Ju\' ..i nu zeide tot henlieden : Pe-
wyl gij een groot volk zijt, zoo ga op
uaar het «oud, en bouw daar voor u af
in liet land der Ferezieten en der Re-
faieten, dewijl u het gebergte van Kframi
te eng ia.
Ih Toen zeiden de kinderen \\an Jozef:
Dat gebergte zou ons niet genoegzaam
zijn; er zijn ook ijzeren wagens bij alle
Kanaanieten, die iu het land des dab>
wonen, bij die te Betii-Sean en bare on*
derboorixe plaatsen, eu die in bet dal
van Jizreél zijn.
17 Venier sprak Jozua tot hei huia van
Jozef, tot Kfraiiu eu tot Manasse, zeg-
geude : Gij zijt een groot volk, en gij
hebt groot.\' kracht, gi.i zult geen een lot
hebben;
is Maar het gebergte zal het uwe zijn;
ea dewijl het een woud ia, zoo houw het
af, ioo zullen zijne uitgangen de uwe
zijn, want gij zult de Kanaanieten ver-
drijven, al hebben zij ijzeren wagens, al
zijn zij sterk.
HOOFDSTUK 1$.                      \' .
O-frigtaw van den t*bi\'makel Ie .Silo, va. I.
Vnn .u.ii /.ii.lt Jncua ilrie mannen uit van
cILi\'ii "Mm in hi\'t iiuj* onverdeelde 1 nul.
OH ilit in •••ven iteelen te verdeelen vmir
de teven stammen, tlie mii* ireen erfilerl hail-
d-\'n oatvaagen, 3. Juzun mnanwll >lat land
l»j het lot, H\'. Da "lam Iteniamiii kriji*t het
eamta i\'jue pWM en «teilen, II,
i^N de gansche vergadering van \'Ie kin*
J deren Israels verzamelde zich te Silo, |
en zij riglten aldaar op de tent der za-:
meukouint, nadat het land voor hen on-
derworpen waa.
C Kn er bleven overig onder de kinde-
len Israels, aan dewelke zij hun erfdeel
niet uitgedeeld hadden, zeven stammen.
:i Ku Jozua zeide tot de kinderen ls-
raêli : Hoe lang houdt gij u zoo slap, om
voort te gaan, om het land te beerven,
hetwelk de l.KKKK, de God uwer vade*
ren, u gegeven heeft?
I Geeft voor ulieden drie mannen van
eiken stam, dal •ü ze beenzende, en z;.i
zich opmaken, en liet land doorwande*
leo, en beschreven hetzelve naar hunne^
erven, en weder tot mij komen.
b Zij nu zulten het deelen in zeven\'
-ocr page 179-
der zamenkonait. Erfdeel                                         JOZUA 19.                                        van Benjamin en .Ier 173
J. *. C. deelen : Judn /ui blijven op y\\\\up land-
liM
           pa),, van bet zuiden, en het hutu van
Jozef cal blijven op zjjtie landpale van
het noorden.
6  En gijliedcn zult het land bescbrij-
ven in zeven deelen, en tot mij her-
waarts brengen, dat ik voor ulieden bet
lot hier werpe voor het aangezjgt de*
HEKKEN, onzes God*.
7  Want de Levieten hebben geen depl
in liet miililen van ulieden; maar het
priesterdom des HEKKEN is hun erf-
deel. Gad nu, rn Kubcn, en de hnlve
stam van Manasse, hebben hun erfdeel
genomen op ir* ne /u Ie der .lordaan,
oostwaarts, hetwelk hun Mozes, de
knecht den HEBREN, gegeven beeft.
S Toen maakten zich die mannen op,
en gingen heen. En Jozua gebood bun,
die heengingen, om bet land te beschrij-
ven, zeggende : Gaat, en doorwandelt
het land, en beschrijft het; komt dan
weder tot mij, zoo zal ik ulieden hier
het lot werpen, voor het aangezigt de*
HEBREN, te Silo.
9   IV mannen dan gingen heen, en to-
gen hel land door en beschreven het,
naar de steden, in zeven deelen, in een
boek; en kwamen veder tot Jozua in
het leger te Silo.
10  Toen wierp Jozua het lot voor hen
te Silo, vroor het aangezigt des lil\'! -
KEN. En Jozua deelde aldaar den kin-
deren Israël» het land, naar hunne af-
deelingec.
11   En het lot van den stam der kin-
deren van Benjamin kwam op, naar
hunne huisgezinnen; en de landi>ale van
hun lot ging uit tusschen de kinderen van
Juda, en tusschen de kinderen van Jozef.
I- En hunne landpale was naar deu
hoek noordwaarts van de Jordaan : en
deze landpale gaat opwaarts aan de zijde
van .lericho van het noorden, en gaat op
Joz, 7 : 2. door bet gebergte westwaarts, en « hare
uitgangen zijn aan de woestijn van Iïeth-
aven.
U En van daar gaat de landpale door
naar l.uz, aan de zijde van I.uz (welke is
Het h-I :i , zuidwaarts; en dezelanlpale
gaat af naar Atrüth-Addar, aan den
berg, die aan de zuidzijde van het bene-
denste BeCh-bAroa is.
14 En die landpale strekt en keert zich
om, naar den westhoek zuidwaarts van
den berg. die tegenover lleth-horon zuid-
waart r is, en hare uitgangen zijn aan
Kirjath-Baal (welke is Kfrjath-Jearim),
eene stad der kinderen van Juda. Pit in
de hoek ten westen.
1.\' De boek nu ten zuiden is aan hrt
uiterste van Kirjat h-Jearim; en deze
landpale gaat uit ten westen, en zij
komt uit aan de fontein der wateren
van Seftóah.
lfi En deze landpale gaat af tot aan
het uiterste des bergs, die tegenover het
dal van den zoon van Hinnoui ia, die in
het dal der Ilefaïeten is tegen het noor-
-ti>7. i.*> a. den; en I gaat af door het dal van Hm-
noiu, aan de zijde der Jebusieten zuid-
\'••\' ir. r w-aarts, en i gaat af aan de fontein van
llotrel;
17  En strekt zich van bet noorden, en
gaat uit te En-s^mes; van daar gaat zij
uit naar Geliloth, welke is tegenover den
Joi. IS f, opgang naar Adfïinniiui, en >< zjj gaat af
aan den steen van lioban, den zoon van
Kuben ;
18  En gaat door ter zijde tegenover
\\raba naar het noorden, en gaat af te
Ara ba.
i 19 Verder gaat deze landpale door aan
de zijde van lleth-hogla noordwaarts, en
de uitgangen van deze landpale >iiu aan
; de tong der Zout zee noordwaarts, aan
jbet uiterste der Jordaan zuidwaarts. Dit
Ha de zulder landpale.
| 20 De Jordaan nu bepaalt haar aan
; den boek naar het oosten. Dit is het
erfdeel der kinderen van Itenjamin, in
hunne landpalen londom, naar hunne I
huiwzinneu.
•Jl De stelen nu van den stam der kin-
deren van Benjamin, naar hunne huis-
gezinncn, zijn : Jrricbo, en Heth>hogI»,
en Einek-Keziz,
J-\' En Beth-araba, en Zcmnra hu, en
Beth-El,
\'23 En Ilaawim, en Parn, en Ol\'ra,
"i Chefar-haainmónaf, en t ftn, en Ga*
ha : twaalf steden en hare dorpen.
SS Glbeon, en Hama, en BeerMh,
•2t\'\\ En Mizpe, en Chetira, en Moza,
\'-7 En Itekem. en Jirpeël. en Thar-ala,
2S En Zela, Klef en Jebusi (d*-ze is
Jt-rnraleiu), Gibatli, Kirjath : veertien
steilen mitsgaders hare dorpen. Dit l»
het rrfdeel der kinderen van Benjamin,
naar hunne huisgezinnen.
HOOFDSTUK IA,
II. t lot vnn den stam vai Sftoeoa valt in
Jiul.V* I.inil, v». 1 ; thiar il*t vnn JutU te
rrroot was, \'.>. Ret derde h.t voor Zetnil.....
10. Het vierde roor Irsasc&ar, 17. Hetvüfde
voor Aser, 3». Hel lesde voor Naftaali. ».
Het zevende voor Dan, *7. Joiua kriiet rte »t«.l
Thiiiniath-Si-rn ten er Meel, *9. Heolnil. 51. |
DAARNA ging het tweede lot uit voor!
Siiueon, voor den stam drr kinderen :
van Siiueon, naar hunne huisgezinnen;
en hun erfdeel was in het midden van
het erfdeel der kinderen van Juda.
_\' En zij hadden in hun erfdeel : Beff ,
séba. en Seba. en Mólada,
2 En llazar-Sua), en Bala, en Azein,
1 En Eltliiilad, en Itethul, en Iloruia.
d En Ziklag, en Beth-hainmarchnboth,
i en HazarSuza,
fi En Heth-Lebaöth, en Sarnhen : der-
\' tien steden en hare dorpen.
7 Aïn, lltmmon, en E! her, en Asan !
vier steden en hare dorpen ;
S lH al de dorpen, die rondom deze
steden waren, lot Baalath-Ueër. dat i*
Karnath tegen het zui.ten. Dit is het
erfdeel van den stam der kinderen van.
Siiueon, naar hunne huisgezinnen.
• 9 Het erfdeel der kinderen van Si-
I meon is onder liet snoer der kinderen
van Juda : want het erfdeel der kinde-
ren van Juda was te groot voor hen ;
daarom erfden de kinderen van SinieoU
in het midden van hun erfdeel.
10 Daarna kwam het derde lot op voor
de kinderen van Zebulon, Datr hunne
j huisgezinnen . en de landpale van hun
1 erfdeel was tot aan Sarid.
I II En hunne landpale gaat opwaarts
naar het westen en Mar-ala. en reikt tot
\' Dabhaseth, en reikt tot aan de berk, die
\' voor aan Jokneam is.
| IS En zij wendt zich van Sarid oost-
waarts tegen den opgang der zon, tot de
, landpale van (\'hislóth-Tiiabor, en zii\'.
: komt uit te Dobratb, en :;aat opwaart*;
naar Jatla.
! 1U En van daar gaat zij oo*twaart*|
i door naar den opgang, naar Gath-Hefer, i
| te Eth-Kazin, as zij komt uit te Kim\'1
I mon-Methóar, hetwelk ts Nea.
! 14 En deze landpale keert zich om
tegen het noorden naar HauiiAthon, en
i hare uitgangen zijn het dal van Jiftah-El,
j li Eu Kattath, en Nahala), en Sin>-
rini, en Jidala, en Bethleheui : twaalf
i «teden en hare dorpen,
i Hï Dit is het erfdeel der kinderen van
j Zebulon, naar hunne huifgezinnen, deze
! naden en hnre dorpen*
17 Het vierde lot ging uit voor Isaft-
\'. schar, voor de kinderen van lssaschar,
naar hunne huisgezinnen.
I IS En hunne landpale was Jizreéla,
1 en ChesuUótb, en Sunem,
-ocr page 180-
| 171 andere Mammen. Erfde*)
JOZUA 20, 21.
vmi Jozua. Zes vrijsteden.
10 En Hafaraïui, en Sion, en An.\'.cha-
raili,
20  Kn 1\'abbïtl), on Kisjon, en Kbez,
21  Kn Renicth, en Kn-Gannim, en Kn-
hadda, en llcth-l\'azzez.
22  Ba deze landpale reikt aan Thab\'T,
rn Sahaziina, en \'.teth-St\'tnes; en «Ie uit-
gangen van hunne landpale zijn aan de
Jnrdnan : /f-ti.n Rtrden en bare dorpen.
23  Dit in bef erfdeel van den Mam der
\';inderen van Issascliar, naar hunne huis-
geziunen, ile Meden en hare dor]>en.
21 Torn ging het vijfde lot voor den
Mam der ki e ir ren van Aser uit, naar
liunne huisgezinnen.
35 I i: hunne landpale wan Melkath,
en llali, en Heten, en Achsaf,
2fi Kn Allammélecb, en Atn-ad, en Mis*
al; en zij reikt aan Karmcl wcMwsarts,
en aan Sichnr-Libiiath;
27 1 ii wendt zich tegen den opgang der
zon naar Iteth-Dagon. en reikt aan Ze-
bulon, en aan hft dal .liltah-T*!. noord-
waarls naar Heth-Kmek, en Nehiël, e»
komt uit lot Kabu! ter linkerhand;
38 Rn Kbron, eu Uehob. en llaiunion,
en Kans, tot aan groot Zidnn.
29 1 ii deze Inndpalr wendt zicb Daar
Kama, en tot aan de raste. Mad Tyrus;
ilan keert deze landpale naar Hosa, en
hare uitgangen zijn aan de zee, van bet
land snoer tlrekktn-lt naar Icbkib,
.\'•n Ku l\'iiuna, en Afek, en Kebob:
twee en twintig Meden en hare dorpen.
:>] Dit is het erfdeel van den Mam der
kinderen van Aaer, naar hunne Uuisge-
/.innen, deze Meden en hare dorpen.
32  Met zesde lot ging uit voor de kin*
ileren van Nnftlmli, voor de kinderen
van Nafthali, naar hunne huisgezinnen.
33  Kn hunne landpale >s van Ilelel",
van Allon tot Znnaiiuini, en Adami*
Nekeb, en Jabneël, tot Lakkum; en hare
uitgangen zijn aan de .lordaan.
31 Kn deze landpale wendt zirb weat-
waarts naar Asnoth-Tbabnr. eü van daar
gaat zij voort naar llukkok, en zij reikt
aan Zebulon teven bet zuiden, en aan
Aser reikt zij tegen het Mesten, en aan
Jmla aan de .lordaan tCgCI den opgang
der zou.
3.\'i De vaste steden nu zijn ! Ziddim,
Zcr en IMmmath, Hakknth en Cinné"rfth,
36  Kn \\driiua, en Itama, en llazor,
37  Kn Heden, en Fdn\'ï, en En-Hazor,
3S Kn .liron, en Migdal-KI, IJorein en
Ileth-Anath, en lipth-Scmes : negentien
Meden en hare dorpen.
3(1 Dit is het erfdeel van den Mam der
kinderen van Naftbali, naar hunne huis-
gezinr.cn, de steden en hare dorpen.
W Het zevende lot ging uit voor den \'
stam der kinderen van Dan, naar hunne
huisgezinnen.
-I1 Kn de landpale van bun erfdeel
was i Zora, en KMhaol, en Ir-Sémes,
42 Kn Saalabbiu. en Ajalon, en Jithla,
13 Kn Elon, en Timnath.i, en Ekron,
44 En Flteké, en Gibbethon, eo lïaa-
lath,
•lii Kn Jebud, en Bcné-llerak, en Gath- \\
llimmon,
46 En Me-Jarknn. en K;ikkon, niet de :
landpale tegenover Jafo,
17 Doch de landpale der kinderen van \'.
Pan was hun te klein uitgekomen :
daarom togen de. kindereu van Dan op,
en krijgdeu tegen Lcsem, en namen haar
\'n, en sloegen baar met de scherpte des \'
waard*, en erfden baar, en woonden \'
laarin; en zij noemden Lesem, Dan,
naar den naam van hut.nen vader Dan.
4s Dit is het erfdeel van den stam der
kinderen van Dan, naar hunne huisge-
zinnen, deze steden en Imie dorpen.
49 Toen zij nu geëindigd hadden het i
land erfelijk te deelen, naar zijne laud- \'
palen, zoo gaven de kinderen Israëlsaan
I Jozua, den zoon van Nun, een erfdeel in
! bet midden van hen.
r>o Knar den mond des HKFRKN ga-
; ven zij hem die stad, welke In) begeerde,
Thitunath-Serah, op bet gebergte van
Kfraim; en hij bouwde die atad, en
woonde in dezelve.
hl Dit zijn de erfdeelen, welke FleA-
zar, de priester, en Jozua, de zoon van
Nun, en de hoofden der vaderen van de
stammen, door het lot aan de kindereu
Israëli erfelijk uitdeelden te Silo, voor
bet aangezigt des I1FFKKN, aan de deur
van de tent der zamenkomst. Aldus
maakten zij een einde van het uitdeelen
des lands.
HOOFDSTUK 20.
Bevel des Heer.....untrent zes vrijsteden voor
hen, die iiin.li\'r opzet ei\'nen •lootUlair IOM-
il.n begaan hihlien, v*. 1. Het volk lieMeuit
hiertoe ilrii\' «t-\'.lcn .\'in ii,-ii\', iin- aan geae
zijde der Jordaart, 7.
VERDBR sprak de REBBE tot Jozua,
zeggende:
2  Spreek tot de kinderen Israël», zeg* \\
gende : Geeft voor ulieden de vrijsteden,:
" waarvan Ik met ulieden gesproken heb " r.
door de dienst van Mozes.
!\'. i.i.t \'
3  Dnt daarhenen vliedt* de doodslager,
die eene ziel door dwaling, niet met
wetenschap, verslaat; opdat zg ulieden
zijn tot eene toevlugt voor den bloed*,
wreker.
f> Als hij vlugt lot eene van die ste-1 • N«w 3", *s
den, zoo zal hij staan aan de deur der
[)i ,.i
Mad spoort, en lm zal zijne woorden spre
ken voor de ooren vau de oudsten der-
zelver stad; dan zullen zij hein tot zich
in de stad nemen, en hein plaats geven,
dat hij lui hen wone.
h Kn als de btoedwreker hem najajigt,
zoo zullen zij den doodslager in /ijne
hand Diet overgeven, dewijl ini zijnen
naaste niet met wetenschap verslagen
heeft, en hem gisteren ra eergisteren
niet beeft gebaat.
\'. En bij zal in dezelve stad wonen,
totdat iiii sta voor het aangezigt der
vergadering voor bet gerigt, totdat de
hoogejiriester sterve, die in die dagen
zijn zal; dan zal de doodslager weder-
keeren, en komen tot zijne stad, en tot
zijn huis, tot de stad, van waar hij ge-
vloden is.
7 Toen heiligden zij Kedes in Galiléa,
op het gebergte van Naftliali, eu Siehem
op het gebergte van Ktraïm, en Kirjath*
Arba. deze is Ilebron, op het gebergte
van .luda,
H Fn aan gene zijde der Jordaan \\an
!>eut.
Jericbo oostwaarts, gaven zij * llezer in
de woestijn, in het platte land, van den
stam van Ruben; eu ltamotb in Gilead,
van den stam vau Gad; en Golan in
Kazan, van den slani van Manasse.
\'.\' Dit nu zijn de steden, die bestemd
waren voor al de kinderen Israèls, en
voor den vreemdeling, die in bet midden
van henlieden verkeert, opdat derwaarts
vlugtte al wie eene ziel slaat door dwa-
ling; opdat bit niet sterve door de hand
des bloedwrekers, totdat bij voor bet
aangezigt der vergadering gcMfUiti zal
hebben.
HOOFDSTUK 21.
De Levieten   liekomen op hun verzoek hunne
Meden, v».   1. Opnoeming \'Ier «teilen, tlimr
t-lki\'ii stam   itsartoe afgezonderd, t. Namen
der steden,   die gegeven werden SSJB de Ks-
batMeten, 30; asn de Gsnosistea, J7i «a
Mer.vrieten, SI: lia.tr iret.il. 41. He I»r»ëlie-
ten l>eiitten het land irerust, naar (ludi tie-\'
Infte. 43.
TOEN • naderden de hoofden der va- « iKron. 6.51.
deren van de Levieten tot Kleazar,
den priester, en tot Jozua, den zoon vau
Nun, en tot de Hoofden der vadereu van
de stammen der kinderen Israöli;
-ocr page 181-
•steden der Levieten                                               JOZUA 21, 2:.                         on der kinderen nw Aaron. 17»
26 Kn vau den halven stam ma Ma-
nasse, Tlutanaeh en bare voorsteden, er.
Gatli-Kimnum en hare voorsteden : twee
steden.
26  Al de steden voor tlr huisgezinnen
van de overige kinderen van Kahath
zijn tien, niet hare voorsteden.
27  Kn aan de kinderen van Gerson,
van de huisgezinnen der Levieten, van
den halven stam van Manasse, de vrij-
stad des dood*lagers, Golan in Itazan,
en bare voorsteden, en Keest hera en
hare voorsteden : twee steden.
2» Kn van den stam van Issaschnr.
Kisjon in bare voorsteden, en Dobrath
en hare voorsteden ;
29  Jarimith en hare voorsteden, Kn-
gannim en hare voorsteden : vier steden.
30  Kn van den stam van Aser, Mis-a!
en hare voorsteden, Abdon en hare voor-
steden;
31   Kn Helkath en bare voorstellen, en
Reboh en hare voorsteden : vier steden.
32  Kn van den stam van Nafthali, de
vrijslad des dood slagers. Kedes in üaii-
léa, en hare voorsteden, en Haminoth-
Dór en har* voorsteden, en Karlhan en
hare voorstetien : drie steden.
33  Al de steilen der Gersouielen, Daar
hunne huisgezinnen, zi\'ii dertien steden
en iiare voorsteden.
31 Aan de huisgezinneu nu van de kin-
deren van Meriiri. van de overige l.evie-
ten, werd negeren van den stam van
Zebulon, Joküeam en hare voorsteden,
Karthn en hnre voorsteden ;
.\'>i Dimna en hare voorsteden. Nahalal
en hare voorsteden : vier steden.
:ni Kn van den stam van Ruben, Bezer
en hare voorsteden, en Jahza en hare
voorsteden;
:t7 Ked^uiötb en bare voorsteden, en
Mefaath en har» voorsteden : vier steden.
3S Van den stam van Gad nu, de vrij-
stad des ili odsliigi n. Itamotb in Gilead,
en hare voorsteden, en MahamVim en
bare voorsteden;
3\'.t Hesbon en hare voorsteden, Jnê\'zer
en bare voorsteden : al die steden zijn v ier.
(o Al die steden waren van de kinde*
ren van Merari. naar hunne huisgerin-
nen, die nog overig waren van de hnla-
gezinnen der Levieten ; en hun lor was
twaalf steden.
41  Al de steden der Levieten, iu hel
midden \' an de erfenis der kinderen ïs-
ral\'ls, waren acht en veertig steden en
hare voorsteden.
42  Deze steden waren elk met bare
voorstetlen rondom haar; alzoo was bet
met al die steden.
43  Alzoo gaf de HKKRK aan Israël bet
gansebe land, dat Hij gezworen had bun*
nen vaderen te geven, en zij beërfden
het, en woonden daarin.
44  Kn de HKKRK gaf hun rust rondom,
naar alles, wat Hij hunnen vaderen ge-
zworen hail; en er bestond niet een man
van al hunne vijanden voor hun aauge-
zigt : al hunne vijanden gaf de HKKKK
in hunne hand.
45  Er viel niet een woord vnn al de
goede woorden, die de HKKRKgesproken
had tot het huis van Israël; bet kwam
allemaal.
I100KDSTVK 22.
Jotiia ontslaat de Fubenïeten, ("..iiHetcn en
den halven stam van Manasse, v». I ; ver-
maant h.....len Heere te vreeien. 5. Zij ver-
trekken met irrooten Imit, 8; houwen een
altaar aan ile .l.irdaan. 10, IV muien\' «tam*
men nemen dit kwalijk op. 11; en renden
genatrs, die hen bMtraftea, 13. Zij ver-
ontsehuldicvu tieh. 21 ; waarmede jreiioeffen
wordt et-nomen, 3U. Naam van dit allaar. 3*.
TOEN riep Jozua de Uubenieten, en
de Gadieten, en den balven stam
van Manasse,
j. t. C. | 2 Kn zij spraken lot tien, te Silo, in I
1M».         het land Kanaan, zeggende: De II KERK
heeft geboden door «Ie dienst van Mn.. -,
_^ . * dat men ons steden te bewonen geven
* n • zou, en bare voorsteden voor onze bees-
ten.
3  Daarom traven de kinderen Israels
aan de Levieten van bun erfdeel, naar
den mond des IIKKREN, deze steden en
de voorsteden derselve.
4  Toen ging bet lot uit voor de huis-
gezinnen der Kahatbieten : en voor de
kinderen van Aftron, den priester, uit de
Levieten, waren van den Mam van Juda,
en van den stam van Simeon, en van den
stam van Benjamin, dcor bet Int, dertien
steden.
ft Kn aan de overgeblevene kinderen
van Kabath vielen, bij bet lot. van de :
huisgezinnen van den stam van Kfraïm, ,
en van den stam vnn Dan, en van den
balven stam vau Manasse, tien steden.
6  Kn aan de kinderen van Gerson, van
de huisgezinnen van den stam van Issa-
sehar, en van den stam van Aser, en van
den stam van Naftbali, en van den
halven stam van Manasse, in Hazan, bii
het lot. dertien sleden.
7  Aan de kinderen van Merari, naar
hunne huisgezinnen, van den stam van
Ruben, en van den stam van Gad, en van
den stam van Zcbulon, twaalf steden.
M Alzoo gaven de kinderen Israels anti
de Levieten deze steden en hare voor-
•tedrn, bij het lot. gelijk de HKKRK
geboden bad door de dienst van Mozes.
U Verder gaven zij van den stam der
kinderen van Juda, en van den stam der
kinderen van Simeon, deze steden, die
men bij name noemde :
lil Dat zij waren van de kinderen van
Aaron, van de huisgezinnen der Kaha-
thieten, uit de kinderen van Levi : want
! het eerste lot was het hunne.
! 11 Zoo gaven zij hun de stad van Arba, !
den vader van Anok (zij in Hebron), op i
den berg van Juda, en hare voorsteden
rondom baar.
I 12 Maar het veld der stad en bare
dorpen, gaven zij aan Kaleb. den zoon \'
van Jefunne, tot zijne bezitting.
13 Alzoo gaven zij aan de kinderen vau
den priester Aaron de vrijstad des dood*
slagers, Ilebron en hare voorsteden, en
Libna en hare voorstellen;
1-1 Kn Jatthir en hare voorsteden, en
Ksthemóa en hare voorsteden;
li» Ku llolon en bare voorsteden, en
Debir en bare voorsteden;
16 Kn \\a: en hare voorstellen, en Jutta
en bare voorsteden, en Heth-Sè\'mes en
hare voorsteden : negen steden van deze
twee stammen.
1T Kn van den stam van Benjamin,
Gibeon en hare voorsteden, Geba en hare
, voorsteden ;
18  Anatboth en hare voorstellen, en
Almon en hare voorsteden : vier steden.
19  Al de steden der kinderen van Aa-
rou, de priesteren, waren dertien steden
en hare voorsteden.
2(1 De huisgezinnen nu der kinderen
van Kahatb, de Levieten, die overgeble-
v>n waren van de kiuderen van Kahath,
die hadden de steden huns lots van den
stam van Kfraïm.
21  Kn zij gaven bun Sichem, eenevrij-
stad des doodslagere, en bare voorsteden,
op den berg Kfraïm, en Gezer en hare
voorsteden :
22  Kn Kibzaïm en hare voorsteden,
en Keth-hóron en bare voorsteden : vier
steden.
23  Kn van den stam van Dan, Elteké
en hare voorsteden, Gibbethon en bare
voorsteden;
24  Ajalon en hare voorsteden, Gath-
Rimmon en hare voorsteden: vier steden.
-ocr page 182-
en half Manaue naar huis.
17»! Jozua zendt Ruben, Gad
" l ii lm zeide tot hi ti : Gijliedcn hebt
onderhouden alle», wat u Mw.es, de
k iif i-Iit des I1EEREN, geboden hef ft;
eu « fCM " \' mijne stem gehoorzaam ge-
v i i-i in nlii-, wat ik u gebodi n heb.
3 Gij h bl uwe broederen niet verla*
ii ij nu langen rijd, tut op dezen dag tor;
maar KÜ hebt waargt nomen de onder-
houding «Ier geboden van den UKEKK,
uwen God.
I En mi, .Ie MEERE, uw God, hreft
uwen broederen rust gegeven, g< lijk Hij
hun toegezegd had : keert Jan uu we*
deroiu, en KMI gij naar uwe tenten,
naar hut lainï uwer bezitting, \'» hetwelk
u Moren, de knecht den HEBBEN, ge-
geven heeft op Bene zijde der Jordaan.
6  Alleenlijk neemt ntuirstigliik waar te
doen liet gebod en de wet, dip u Mozes,
de knecht del MEEREN, g(boden heelt,
e dat leij den MEERE, uwen God. liefhebt,
en dat gtj wandelt iu al zijne wegen, eu
zijne geboden houit, en Mem aanhangt,
en dut gij Mem dient met uw gansche
hart en met uwe gansche ziel.
f> Alzoo zegende ben Jozua, en bij tiet
hen gaan; eu zij gingen naar hunne
tenten.
7  Want aan de helft van den stam van
MaiiaiM\' had Mozes re« erjieel gegevtn
iu Kazau, maar aan de amtiere helft van
denzelven gaf Jozua tem er/Itfl b\'-\\ hunne
broederen, aan deze zijde der Jordaan
wfutwanrts. Verder OoS als Jozua hen
liet trekken naar liunne tenten, zoo ze-
gende bü ben.
M En hij sprak tot brn, zeggende i
Keert weder tot uwe teuten met veel
rijkdom, en met zeer veel vee, met 7.il-ver, en met goud, eu met koper, en met
ijzer, en met zeer veel kleedcren; deelt
den roof uwer vijanden met uwe broc*
ideren.
I \'.\' Alzoo keerden de kinderen van Ru-beu, en de kinderen van Gad, en de halve
ctain van Manasse wederom, en togen
van de kinderen Israël», van Silo, dat
in liet land K-tna;in is, om te gaan naar
bet land van Gilead, naar bet land hun-
ner bezitting, in hetwelk zij bezitters
gemaakt waren, naar den mond den
HEBREN, door de dienst van Mo*es.
j 10 \' Toen zij kwamen aan .Ie grenzen !
der Jordaan, die in het land hanaiin ;
zijn, zoo bouwuen de kinderen van Hu-
ben, en de kinderen van Gad, en de <
: halve stam van Manasse aldaar een l
altaar aan de Jordaan. een altaar groot !
1 in het aanzien.
11   En de kinderen Israëls hoorden zeg- l
gen : Ziet, de kinderen van Ituben, en de \'
kinderen van Gnd, en de halve stam van
Malta-M\' hebben een altaar gebouwd, te*
gen over het land Kauaan, aan de gren-
zen der Jordaan, aan de zi.de der kin-
deren Israël».
12  Als de kinderen Israël* dit hoorden,
zoo verzamelde de gansche vergadering
der kinderen Isrnëls te Silo, dat zij te-
geii hen optogen met een heir.
13  Rn de kinderen Israël* zonden aan
de kinderen van Ruben, eu aan de kin-
deren vim (ïad, en aan den haken stam
van Munasse, in hel land Gilead, Hiie-
iias, den zoon van Kleazar, den priester;
14  En tien vors!en met hein, van ieder
vaderlijk huis eenen vorst, uit al de stam-
men van Israël; en zij waren een ieder
een hoofd van het huis hunner vaderen
over de duizenden van Israël.
ló Toen zij tot de ki.ideren van Ruben,
en tot de kinderen vf.n Gad, en tot den
balven stam van Manasse kwamen, in
het land Gilead, zoo spraken zij met
ben, zeggende :
16 Aldus spreekt de giiisehe gemeente
det HKEREN : Wat overtreding is dit,
waarmede gylieden overtreden hebt te-
gen den God van Israël, heden afkee-
nnde van achter den MEERK, mits dat
gij een altaar voor u gebouwd hebt, om
oeden tegen den IIKEKE wederspannig
te zijn ?
17 * Is ons de ongeregtubrid van Peor
Ie weinig? van dewelke «jj niet grrri-
nigd zijn tot op dezen dag, hoewel de
plaag in de vergadering des HEKKEN
geveest is.
IS Dewijl gij u beden van echter den
IIKKRK afkeert, het zal dan geschieden,
als gii heden wederspannig zijl legenden
MEERE, zoo zal Hu zich morgen groo*
telijks vertoornen tegen de gansche gr-
, meente van Israël,
l\'.t Maar toch, indien het land uwer
bezitting onrein is, komt over in het
land van de bezitting des HEKKEN,
waar de tabernakel det HEKREN woont,
en neemt bezitting in het midden van
ons; maar zijt niet wederspannig tegeu
den MEERE, en zijt ook niet weder*
spannig tegen ons, e.\'-u allaar voor u
bouwende, behalve het allaar van den
HEBRE, onzen God.
2" Heeft niet Achan. de zooo van
Zerah, overtreding begaan met het ver-
banuene ? en kwam er niet eene verbol*
genhetd over de gansrhe vergadering van
Israël? en de man stierf niet alleen in
zijne ongeregtigheid.
21 Toen antwoordden de kinderen van
Ruben, en de kinderen van Gad, en de
balie stam van Manasse, en ztj tpraken
met de hoofden der duizenden van
Isrncl :
[ 83 ƒ Üe God der goden, de HEBRE, de I
1 God der goden, de HEERE, Die weet
het, Israël zelf zal het ook weten ! Is
het door wederspaiinigheid, of is het
door overtreding tegen den HEERE,
zoo b.-houdt ons heden niet;
1 23 Hat wÜ ons een altaar zouden ge-
bouwd hebhen, om ons van achter den
HEERE af te keeren, of om brandoffer
en spijuoffer daarop te offeren, of om
dunk offer daarop te doen, zoo eisebe
het de HEERE.
21 En zoo w(j dit niet uit zorg van
wege deze zaak gedaan hebben, zeg-
gende : Morgen mogteu uwe kinderen
tot onze kinderen spreken, zeggenle :
Wat hebt gij niet den IIKEKE, den God
van Israël, te doen?
25 He HEERE heeft immers de Jor*
daan tot land*>aIe gezet tusschen onsen
tusschen ulieden, gij kinderen van Ru-
ben, en gij kinderen van Gad! gij hebt
geen deel aan den HEERE. Zoo mogten
uwe kinderen onze kinderen doen opbou*
den, dat zij den HEERE Het vreesden.
2(ï Daarom zeiden wij : Ijtat ous tot-b
voor ons maken, bouwende een altaar,
niet ten brandoffer, n eb ten offer.
27 Maar ? dat het een getuige zij tus- i
schen ons en tusschen ulieden, en tus-
sclien onze geslachten na ons, opdat wfl
de dienst des HEKREN voor zijn aan-
gezigt dienen mogten met onze brand-
oll\'eren, en met onzeslagtotferen, en met
onze dankofferen; en dut uwe kinderen
tot onze kinderen morgen niet zeggen : .
Gijlieden hebt geen deel aan den HKEltE.i
38 Daarom zeiden wy : Wanneer bet j
geschiedt, dat zij morgen alzoo tot ons,
en tot onze geslachten zeggen zullen, zoo\'
zullen wij zeggen : Ziet de gpdaante van
het altaar des HEKREN, hetwelk onze
vaderen gemaakt hebben, niet ten brand-
oflfer, noch ten offer; maar bet is een
getuige tusschen oni en tusschen ulieden.
2!) Het zij verre vau ons, van ons, dat
«ii zouden wedersprnuig zijn tegen den
HEERE. of dat wü te dezen dage ons
van achter den HEERE afkeeren zou-
den, bouwende een altaar ten brand-
offer, ten •spijsoffer, of ten slagtoffer.\'
-ocr page 183-
Vermaning tot onderhouding                               J07.KA
J. *. C. behalve het altaar van den HEKKK, on-
lt*t.
          zou God, dat voor zijnen tabernakel is.
3<l Toen de priester Pinehas, en de
oversten der vergadering, en de hoofden
der duitenden van Israël, die bij bem
waren, de woorden boorden, die de kin-
deren van Kuben, en de kinderen van
Gad, en de kinderen van Mauasse ge-
sproken badden, zoo was het goed in
hunne oogen.
:tl Kn Pinehas, de zoon van den |.Hes-
ter Kleazar, zeide tot de kinderen win
Kuben, en tot de kinderen van (.,»!. en
tot de kinderen van Manasse : lieden
weten wij, dat de IIEKKE in het mid*
den van ons is, dewijl gij deze overtre-
ding tegen dm HEEEE niet begaan hebt :
toen hebt gtjlicdeii de kinderen Israi\'ls
verlost uit de hand des HKKKKN.
32  Kn Ptnebaï, de zoon van den pries-
ter Eleazar, keerde wederom, uict de
oversten win de kin-leren van Kuben. en
van «Ie kinderen van GaJ. uit het land
GHead, naar het land KHnaan, to: de
kinderen lsraëls; en zij b ragt en bun
antwoord weder.
33  Het antwoord nu was goed in de
oogen fU de kinderen lsraëls, en de
kinderen lsraëls loofden God, en zei,len
niet meer van teren hen op te trekken
met een heir, om het land te verderven,
waarin de kinderen van Kuben en de
kinderen van Gad woonden.
31 Kn de kinderen van Kuben. en de
kinderen van Gad noemden dat altaar :
Pat het een getuige zij tusschen ons, dat
de HEEEB God zij.
HOOFDSTUK 23.
Jetaa oud lijnde, herinnert braFI, hoe God
voor lii«n irentreóVn en hun hel land ter er-
fenis gegeven hul, vf. I ; vermaant hen tot
Miptr onderhouding der wet, 6; «.w-i-inmi
hrn tegel «rbroedering met de Heidenen
en tegen liumn\' afgoderij, 7; «.;•\' hen oji
ile weldaden, die zij vin God hadden ont-
van\'rn, op rijne beloften, \'j; met bedreiging
lijner stralTen, fndirn rij den Heere verlaten
1 louden, 11.
m-. n*7. T7<N het geschiedde na vele dagen, na-
Ui dat de IIKKKE Israt\'. rust gegeven
had van al zijne vijanden ronlom heen,
en Jozua oud geworden en wel bedaagd
, was;
2  Zon riep Jozua gansch Israël, hunne
oudsten, en hunue hooiden, en hunne
rigters, en hunne ambtlielen, en bij zeide
tot hen : Ik ben oud geworden, en wel
bedaagd;
3  En gijlie len hebt gezien alles, wat
de 1111 KI., uw God, gedaan beeft aan
al deze volken voor uw aangezigt : want
de 11FEEE. uw God zelf, is het, die voor
u gestreden heeft.
•I Ziet, ik heb u deze overige volken
door het lot doen toevallen, ten erfdeel
voor uwe stammen, van de Jorïaan af,
met al de volken, die ik uitgeroeid heb,
1 en tot de groote zee, tegen den onder -
\'gang der zon.
i 6 En de HEEEE, uw God n>\\(, zal
hen uitetonten voor ulieder aangezigt,
en Hij zal hen van voor ulieder aange-
r.igt verdrijven; en gij zult hun land
•Ier wet. Jozua vernieuwt 177
ü Want de IJKKKK heeft van uw aan-|
gezigt verdreven grtwte en matige vol-
ken ; en u aangaande, niemand beeft\'
voor uw aangezigt bestaan, tot op dezen
dag toe.
10  e Ken eenig man onder u zal er dui-
zend ja?en : want het is de IIKEKK, uw
God zeil, die voor u strijdt, gelijk als
Hij tot u gesproken heeft.
11   Daarom bewaart uwe zielen naar-
stelijk, dat gij den HEERS, uwen God,
lief hebt.
12  Want zoo gij eenigzins afkeert, en:
het overige van deze volken annhangt,!
van deze, die bij u overgebleven zijn, en j
u niet hen verzwngert, en gij tot hen.
zuli ingaan, en zij tot u ;
13  Weet voorioker, dat de HEBRE, uw j
God, niet voortvaren zal deze volken
van voor uw aangezigt te verdrijven;
maar zij zullen ulicd?n zijn tot een\' strik, \\
en tot een net, en tot een\' geesel aar.;
uwe zijden, en tot doornen in uwe
oogen, totdat gij omkomt van dit goede <
huid, hetwelk u de IIKKKE, uw God,
gegeven heeft.
1-1 Kn ziet, ik ga heden in den weg.
| der gansche aar Ie; en gij weet in uw\'
i gansche hait en in uwe gansche ziel,
| dat er nie: ecu eenig woord gevallen is
van al die goede woorden, welke de i
IIKKKK, uw God. over u gesproken\'
heelt; 7ii zijn u allen overkomen, er is
van dezelve niet een eenig woord ge-
vullen.
IS Kn het zal geschieden, gelijk als al
die goede dingen over u gekomen zijn,
die de HEKItE, uw God, tot u gesproken
heeft, alzoo zal de Uil H V. over u komen
laten al die kwade dingen, totdat Hij u^
verdelge van dit goede land, hetwelk uj
de HEEEE, uw God, gegeven heeft.
lfi Wanneer gij bet verbond des HKE-
REN, uws Gods, overtreedt, dat Hij 0.1
geboden heeft, en gij heengaat en dient
andere goden, en u voor dezelve neder-
I buigt, zoo zal de toorn des IIEEEEN
over u ontsteken, en gij zult haasteüjk
omkomen van het goede land, hetwelk
liij u gegeven beeft.
HOOFDSTUK 21.
Jozua. belegt eene vertraden r.g van het volk
te Blefeeua, va. 1. liij herinnert hun Coda
weldaden, a.-.n hunne vaderen en aan hen
beweien, 2; vermaant hen tut fretrouwheid
nan God, betuigende voor tieh en rijn huis
in dit upiiL-t. 14. liet volk belooft dit plrg-
tfg liij herhalin;, IA. Joma vernieuwt daarop
het verbond des Heert-n met h-t volk, 25 ;
bearhnjft dit in het wi-lhoek de* Heeren en
ii/t er een gedenkteeken vnn op, 26. Dood
i n In•s-rafi -ii* van Joiua, 29. RegrafenM
van Jok ft beenderen, 32. Dood en be-rafenia
v.in KIr.L7.vr, 33.
DAARNA verzamelde Jozua al de
stammen van Israël te Sicbeiu, en
hij riep de oudsten van Israël, en des-
7e!in hoofden, en deszelfs rigters, en des-
zelfs ambtlïeden; en zij stelden zicb voor;
net aangezigt van God.
2  Toen geide Jozua tot het gansche.
volk : Alzoo zegt de HEEEE, deGodI»-!
rafilti* Over gene zijde der rivier hebben
uwe vaders van oudl gewoond, namelijk\'
[ * Terali, de vader van Abrnlmm, en de
: vader van Nahor; en zij hebben andere
goden p;cdiend.
3  e Toen nam Ik uwen vader Abraham
van gene zijde der rivier, en deed hem
wandelen door het gansene laudKauaan;
•• Ik vermeerderde ook zijn zaad en gaf
hem lzak.
4  \' Gd aan lzak gaf Ik Jakob en Ezau;
en f Ik gaf aan Kzan het gebergt.e Seïr,
om dat erfelijk te bezitten; 9 maar Jakob
en zijne kinderen togen af in Egypte.
, Ti h Toen zond Ik Mozes en Aaxon, en
I Ik plaagde Egypte, gelijk als Ik in des-
Deut. 88:5,
(len. 11:16,
erfelijk bezitten,« gelijk als de IIKKKE,
uw God, tot u gesproken heeft.
6  Üoo weest zeer sterk, om te bewaren
en om te doen allen, wat geschreven is
n het wetboek van Mozct> , « opdat gi)
daarvan niet afwijkt ter regier* noch
t
Boa,
SS:St.
iea.
; 11
H 1
h
Kt.
l*:37
ter linkerhand;
7  Hat gij niet ingaat tot deze volken,
deze, die overgebleven zijn bij ulieden :
< gedenkt ook niet aan den naam hun-
ner goden, en doet er niet bü zweren, en
dient hen niet, en buur u voor die niet:
8  <f Maar den 11KEKK, uwen God, zult
gij aanhangen, gelijk als gij tot op dezen
dag gedaan heb*.
-ocr page 184-
Dood vmii Jozua en Eleftur,
JOZUA 24. UIGTEKKN 1.
17H het verbond met Israël.
18 En de ut i i:i: heelt voor om aan-
Ji\'zigt uitgestooten al die volken, zelfs
en Amoriet, inwoner des landi. \\\\ ij
zullen ook <leu HM KI dienen, want
Hij is onze God.
IU Toen zeide Jozua tot het volk : Gij
zult den UEEltE niet kunnen dienen,
want Hij ii een heilig God; HU is een
ijverig God: Hij zal uwe overtredingen
en uwe zonden niet vergeven.
2u Indieu gij den MEKKK verlaten en
vreemde goden dienen zult, < zoo zal Hij
zich omkeeren, en Hij zal u kwaad
doen, en Hij /.al u verdoen, naar dat Mij
u goed gedaan zal hebben.
21  Toen zeine het volk totJozua: Noen,
maar wij zullen den HKEKE dienen.
22  Jozua nu zeide tot het volk : Gij
zijt getuigen over u zelven, dat gij u den
lilt;:: verkoren hebt, om Hem te die-
ncn. En zij zeiden : Wij zijn getuigen.
23  En nu, doet de vreemde goden weg,
die in het midden van u /nu, en neigt
uwe harteu tot den HEEKE, den God
van Israël.
24  Eu het volk zeide tot Jozua : \\\\ ii
zullen den HEEltE, ouzen God. dienen.
en wij zullen zijne stem gehoorzamen.
26 Al zoo > maakte Jozua op «iienzelven i
dag een verbond met het volk; en hij
stelde het bun tot eene inzettiug en regt
te Sichem.
26  En Jozua schreef deze woorden in
het wetboek Gods; en lm nam eeucn
grootcn steen, en hij rigtte dien daar
op onder den eik, die bij lint heiligdom
de* HEBREN was.
27    En Jozua gelde tot het gftuache
volk : Ziet, deze steen zal ook tot eene
getuigenis zijn, want hij heelt gehoord
al de redenen des HEBREN, die Hij tot
ona gesproken heeft; ja hij zal tot eene
getuigenis tegen ulieden zijn, opdat gil
uwen God niet liegt.
M Toen zond .lozua het volk weg, een
ieder naar zijn erfdeel.
211 En het geschiedde na de/e dingen,
dat .lozua, dp zoon van \\un, de knecht
des HEKKEN, stierf, oud zijnde hou-
derd en tien jaren.
\'M En zij begroeven hem iu de land-
pale zijns erfdeels, \' te Tiumatb-Serah, /
welke js op ceneti berg van Klraïm, aan
het noorden van den berg Gails.
ai Isracl nu diende den HEERE al de
dagen van .lozua, en al de dagen van de
oudsten, die lang na Jozua leefden, en
die al het werk de» HEBREN wisten,
hetwelk Hij aan Israël gedaan bad.
32  /.ii begroeven ook de beenderen van
Jozef, i\'die de kinderen UraëU uit Egypte „
opgebragt hadden, te Sichem, in dat stuk
veils, hetwelk Jakob gekocht bad van
de kinderen van Ilemor, den vader van
Sichem, voor honderd stukken gelds :
want r.\\j waren aan de kinderen van
Jozef ter erfenis geworden.
33    Ook stierf Elcazar, de zoon van\'
Aiirou, en* zii begroeven hem op den
heuvel van l\'inehas, zijnen zoon, die
hein gegeven was geweest op bet ge-
bergte van Eiraïin.
zelfs midden gedaan heb; en daarna
leidde Ik B daaruit.
(> AU Ik uwe vader* uit Egypte ge-
uiiT.l had, zoo kwaamt xü »*ri de zee, <
en de Egyptenaar* jaagden uwe vaderen
na met wagens en met ruiters, tot dp
Sc hel f zee.
7 /.ii nu riepen tot den Hl KIM . en
M n stelde eene duisternis tusscheu u en
tusseben de Egyptenaar*, en 11:i bragt
de zee over ben, en bedekte hen; en
uwe oogen bebbfii r,ezi< n, wat Ik in
Egypte gedaan heb. Daarna hebt gij
vele dagen iu de woestijn gewoond.
S * Toen bragt Ik u in bet land der Amo-
rieten, die over gene zi|de dor Jordaan
wooiiiirn, dip streden tegen u; maar Ik
«af ben in uwc baud, en gij bezat hun
land erfelijk, en Ik verdelgde hen voor
ulieder aangezet.
!» i Ook maakte zich Balak op, de toon
van /ipi nr, >ie koning der Moabieten, en
hij streed tegen Israël; en hij zond heen,
en deed Bil.°aiu, den zoon van 1\'eor,
roepen, opdat hij u vervloeken zou.
In Maar Ik wilde Uileam niet hoore» :
dies zegende mi u gestadig, en Ik ver-
loste u uit zijne hand.
\'» Toen gij over de .lordann getrokken
waart, i n te .lericho kwaamt, zoo krijg*
ilen dn burgers van Jericho tegen u, de
Vuiorieten, en de Ferezieten, en de Ka-
nuanieteii, en de Uethietcu, en de Gir*
gazieten, de Hevieteti en de Jebusieten;
doch Ik gat\' hen in ulieder hand.
12 EO • Ik zond horzelen voor u heen ;
die dreven hen weg van ulieder aange-
igt. gelijk i> de beide koningen der \\tuo-
rieten, niet door uw zwaard, noch door
uwen boog.
IS \'j Dus heb Ik u epn land gegeven,
waaraan gij niet gearbeid hebt. en ste*
den, die gij niet gebouwd hebt, en gii
woont in dezelve, gij eet van de wijn-
gaarden en olijfboomen, die gij niet ge-
plant hebt.
14 En nu, vreest den HKEKE, en dient
Hem in opregtheid en in waarheid; en
doet weg de goden, die uwe vader* ge-
diend hebben, aan gene z\\jde der rivier,
en in Egypte; en dient den HEERE.
Ih Doch zoo het kwaad is in uwe oogen
den HEERE te dienen, kiest u heden,
wien rij dienen zult : hetzij de goden,
welke uwc vaders, die aan de andere zijde
der rivier waren, gediend hebben, of de
goden der Amoricten, in welker bind gij
woont; maar aangaande mij, en mijn
buis, wij zullen den HEERE dienen !
10 Toen antwoordde het volk en zeide :
liet zij verre van ons, dat wij den HEERE
verlaten zouden, om andere goden te
dienen.
17 Want de HEERE is onze God; Hij
is bet, die ons en onze vaderen uit het
land van Egypte, uit het diensthuiv
heeft upgebragt, en die de/e groote tee-
kenen voor onze oogen gedaan heeft, en
ons bewaard heeft op al den weg, door
welken wij getogen zijn, en onder alle
volken, door welker midden wij getrok-
ken zijn
                                                             I
HET BOEK DER FUGTEREN.
HOOFDSTUK I.
m i ...i- bami moi\'t Jtkh <le sent* njn, die
legen ile Kitnaaiiictrn Mi-ijilen /.il, v*. 1.
.Yduni-Bi-iek venlugen, V .Icntialein lieli*-
irenl, 8. iiri,iu,i aufevallca, 10. OthnJila
dapperheid in het Item.i-rtigen ran Dehir
h. im.ii.i, II. |i, Kenieten woiipii (jiidt r Juilu,
16, Zefal en verte heldene t\'ili-iijn-eli. *te-
i\'th-Hl iii/i-un.m\'ll, £! ,
iiiK\'n in tui verdru*
rn re rotan daarvan,
IrVN bet geschiedde na den dood van
j Jozua, dat de kinderen Israëli den,
I BBERB vraagden, zeggende i « Wie x*l> Ki*t *> •*
I onder ons liet eerst optrekken naar dtv
-ocr page 185-
•"„vu de Kanaftntctpn.                             ItHiTEKEN 2.               Krijg van Juda tegen \'lrl \' \' \'\'\'•• 17\'
woonden met de kinderen van Benjamin •\'• *• C
te Jernzalem, tot op dezen dag.
                          ,ai-
ii En bet huis van Jozef toog ook op
naar Beth-El. En de 1IEERE wat met
hen.
23  En h\'-t hui» van Jozef bestelde ver-
spieden bii Beth-El : ile naam nu dezer
stad ƒ was te voren Lu".                               r"<»-.i l*V|»,
24  En de wachters sagen eenen man,
uitgaande uit de stad ; en zij zeiden tot
hem : Wijs »na toch den ingang der stad,
en wij zullen weldadigheid bij u doen.
i.\'i En als hij hun den ingang der stad
gewezen hal, hm sloegen zij .....üulmct
de scherpte des zwaards; maar dienhuan
en zijn giinsche huisgezin lieten zij gaan.
2rt Toen toog dezp man in het land der
Iletliictcn; en hij bouwde eene stnd, en
noemde haren naam Lui; dit is haar
naam tot op dezen dag.
-;7 i En Mana«*e verdreef Beth-Sean •\'"\' \'• \';•
niet, uoc!i bare onderhoorige plaatsen,
noch Thsanach met hare onderhoorige
plaatsen, noch de i iwoners van Por mei
hare onderhoorige plaatsen, noch de in-
woners van Jibleam met hare nnderhoo-
i ige plaatsen, noch de inwoners van
Megiddo met hare onderhoorige plaatren;
en de Kana;mieten wilden wonen in het-
zelve land.
28 En het geschiedde, als Israël sterk
werd, dat bii de Kanaanieten op cijns
stelde ; maar hij verdreef hen niet
gansciieliik.
21) * Ook verdreef Efraiiu deKanaanie- h •\'"\' ir\' -»-
ten niet, die te Gezer woonden ; maar
de Kana.t:neten woonden in het midden
van ben te Gezer.
30  Zebulon verdreef de inwoners van
Kitron niet, noch de inwoners van Na-
halol; maar de KanaAnieten woonden
in het midden van hem, en waren cijns-
baar.
31   Aser verdreef de inwoners \\an Acco
niet, noch de inwoners van Zidon, noch
Achlab, noch Achsib, noch (\'hei ba, noch
Alik, noch Itcchob:
32  Maar de Aserieten woonden in het
midden der Kanaanieten, die in het land
woontlen, want zij verdreven hen niet.
33  Na\'thali verdreef de iuwoners van
Bcth-Sémn niet, noch de iuwoners vau
Betb-Anatb, maar woonde in het mid-
deu det Kanaanieten, die in het land
woonden; doch de inwoners van ltetb-
S il ii * eu Bet h-A nat h werden hun
ciinshnar.
34  En de Amorieten drongen de kin-
deren vau Dan in het gebergte : want
zij lieten hun niet toe af te komen iu
het dal.
3.\'» Ook wilden de Amorieten wonen
op bet gebergte van Heres, te Ajalon,
en te SA al bi dj ; maar de hand vrn bet
huis van Jozef werd zwaar, zoodat zij
cijnsrmar werden.
SR En de laudpale der Amorieten was
van den opgang van Akrabbim, van den
rotsBieen, en opwaarts heen.
HOOFDSTUK 1
Rode Knei-I llMtrafl I*ra>-1 te Ilochim. waar
hei «ijiic zonden beweent, ra, 1. iKerijjrt
vau den toe\'tan.l van Israël ihhIit ilc Tig\'
ten,
vergeleken mei dien o«\' en naden dood
van loitu, \'"•. Hunne gedurige nidgi-ig toi
afgoderij, 11 i waarom de Reen hun vijan-
itea eenrekt, van eralke HH hen echter, op
hunne weileikcerhi\'; tut H.-iu, iltij.l we.Ier
vel lont, H; doch oin Nraêla treiturige af-
•tJUgheM de Heidenen niet golïll verdrijft,
om hen Ie heprwven, 2U.
EN een Engel des 11EEUE.N kwam ou*
waarts van Gilgal tot Bo<bim, en Hij
zeide : Ik heh ulieden uit Egypte opge-
voerd, en u gebragt in het land, dat Ik
uwen vadereu gezworen heb, en gezegd : , (,,.„ 17 7
" Ik zal mijn verbond met ulieden niet Dvat, tj 11.
verbreken in eeuwigheid.
                                                 is.
I Kanaanieten, om tegen hen te krijgen ?
2En de IIEEKE zeide i Ju.Ia zal op-
\'trekken; ziet. Ik lieb dat land in zijne
hand Begeven.
.*( Toen zeide Juda tot zijnen broeder
Simeon : Trek met mij op in mijn lot, eo
laat ons tegen de Kanaanieten krijgen,
zoo zal ik OOk met u optrekken in uw
lot. Al zoo toog Siuieon met bem.
I  En Juda toog op, en de 1IKKHK gaf
de Kanaanieten en de Ferezietcn in hunne
; hand; en zij sloegen hen bij Bézek, tien
duizend mau.
i\'i En zij vonden \\duni-lii:zek te Bliek,
en streden tegen hem; en zij «loeien de ,
KanaAnieten en de Ferezietcn.
B Doch Adonj-Bézek vltigtte; en zij j
jaagden hem na, en zii grrpen hem, en
hieuwen de duimen zijner handen en
zijner voeten ai\'.
7 Toen teide Adoni-Bézek : Zeventig
koningen, niet afgchouwene duimen v&n
hunne handen en van hunne voeten, wa-
ren onder mijne tafel, de kruiwun ople-
zende ; gelijk als ik gedaan heh, nlzoo
beeft mij God vergolden! En zij brugten
bén te Jerflzalem, en bij stierf al.iaar.
- Want de kinderen van .hola hadden -
tegen Jeruzalem gestreden, en hadiit-n |
baar ingenomen, en met de scherpte des
zwaard» geslagen; en /ij hadden de stad
in bet vuur gezet.
9 * En daarna waren de kinderen van
Juda afgelegen, om te kragen tegen de |
Kanaanieten, wonen.le in het gebergte, }
en in het zuiden, en in de laagte.
|0 « En Juda was heengetogen tegen d" \'
Kanaanieten, die te Ilebron woonden, file
naam nu van Ilebron was ie voren Kir-
jath-Arba) en zij sloegen Sésai, en \\M
mau, en Thalmai.
II   En van daar vas hij heengetogen >
tegen de inwoners vat d Debir; detiaam ;
; nu van Debir was te voren Kirjath-Sefer.
IS En Kaleb zeide i Wie Kirjath-Sefcr ,
zal slaan, en baar innemen, dien zal ik
ook mijne dochter Acbsa tot eene vrouw !
(even.
13 Toen nam Othniel haar in, de zoon \'
van KenaZ, broeder van Kaleb, die ;
jonger was dan bij ; eu Kaleb gat hem
Vchsa, zyne doehter, tot eene vrouw.
It En het geschiedde, als zij tof hem \\
kwam, dat zij hein aanporde, otu van
haren vader een veld te begeeren; en zii j
sprong van dt-n ezel af; toen zeide Kaleb
tot haar : Wat in u?
15  En zij zeide tot hem : Geef mij eenen \\
zegen : dewijl gij mij een dor laud ge-
geven hebt, geef mij ook waterwellingen. \'
Toen gaf baar Kaleb hooge wellingen en \'
lage wellingen.
16  Pe kinderen van den Kcniet, den ;
schoonvader van Mozes, togen ook uit i
de I\'aliustad op, met de kinderen van
Juda, naar de woestijn ven Juda, die
tegen het zuiden van Ilarad is; eu zij \\
gingen heen en woon.len met bet volk.
17  Juda dan toog met zijnen broeder
Simeon, en zij bloegen de Kanuanieten,
wonende te Zefat. en zij verbanden hen; \\
en men noemde den naam dezer stad \'
liorma.
IN Daartoe nam Juda Gaza in, met
, tiare landpale, en Askelon met hare
landpale, eu Kkron mer hare landpale
; 1!» En de HEBRE was met Juda. dat
; hii de inwoner» van het gebergte verdreef:
maar hij giutf niet voort om de inwoner*
des dals te verdrijven, omdat zij ijzeren
vagenen hadden.
in En zij gaven Ilebron aan Kaleb.
gelijk als • Mozes gesproken bad; en hij
verdreef van daar de drie zonen van
Enak.
21 Doch de kinderen van Benjamin heb- <
I ben tle Jebusieten, te Jeruzalem wonen* 1
\'de, niet verdreven; maar de Jebusieten \'
-ocr page 186-
Israëls afval. Othnië!.
ISrt GoJr Engel hcslrnft Israël.
\'2 Kh ulieden aangaande, gij zult -\'\'< "
\'• verbond maken met de inwoners dezes
Umin; hunne « allaren zult gij afbreken.
Maar gij zijt mijner stem niet gehoor-
zaam geveest : waarom bebt gij dit
gedaan ?
3   Daarom heb Ik ook gezegd : •< Ik zal
ben voor uw aanwezig\' niet uitdrijven;
maar «Ü zullen u aan de zijden ziin, en
bunne goden zullen u Mot een* strik zijn.
4  Kn bet geschiedde, als de Engel des
HKKRKN deze woorden tot alle kinderen
Israëls gesproken had, zoo hief brt volk
.zijne stem op en weende.
."> Panrotu noemden zij den naam dier
. plaat » Itoehiui; en zij offerden aldaar
•I-i, IIKKRK.
! 6 ƒ Als Jozua het volk had laten gaan,
izoo waren de kinderen Israëls hcenge-
gaa-i, een ieder lot ziin erfdeel, om bet
! Und erfi-lijk te bezitten.
i 7 Kn het volk diende den HEKRK. al
\', de dagen van Jozua, en nl de dagen der
I oudsten, die lang geleefd hadden na Jo-
zua; die gezien liadden al dat grnote
[werk «les [(BEREN, dat Ily aan Israël
\'gedaan had.
8  Maar als Jozua, de zoon van Nun, de
: knecht des Il KEREN, gestorven was,
honderd en tien jaren oud zijnde;
9  Kn zij hem begraven hadden in de
\' landpale zijns erfdeel*, te Timuath-
Heres, op eenen berg van EfraTui, tegen
het noorden van den b< r.- (ïaas;
10  Kn al dat zelve geslacht ook tot ziine
vaderen vergaderd was : zoo stond er een
ander geslacht na hen op, dat den UKl\'KK
niet kende, noch nok het werk, dat ïlij
aan Israël gedaan had.
11   Toen deden de kinderen Israëls dut
kwaad was in de oogen des IIKKRKN,
en zii dienden de Itia\'*.
12  En zti verlieten den IIEKIIE, bun-
nrr vaderen God. die ben uit Kg; , t< huid
had uitgevoerd, en volgden andere go<len
na, van de goden der volken, die rondom
hen waren, en bogen zich voor die, en
zij verwekten den II KERK tot toorn.
13  Want z\\\\ v.rlieten den IIKKRK, en
dienden den Haal en Asthnroth.
1-1 Zoo ontstak des HKEREN toorn
tegen Israël, en Hij gaf ben m dr hand
der roovers, die hen beroofden ; f en
Hij verkocht ben in de hand hunner
vijanden rondom; en zij konden niet
meer bestaan voor bet aangezet hunner
vijanden.
1.\'. Oteral. waarheen lij uitlogen, was
de hand des IIKKRKN tegen hen ten
kwade, * gelijk als de HEKRE gesproken,
en gelijk als de IIKKRK hun gezworen
had; en hun was zeer hang.
1\'. En de HKERE verwekte rigteren, ;
die hen verlosten uit de bami dergenen, :
die hen beroofden;
17 Doch zij hoorden ook niet naar
hunne rigteren, uiaar hoereerden andere i
goden na, en bogen zfch voor die :
haast weken zij af van den weg, dien i
bunne vaders gewandeld halden, hoo-
rende de geboden des HEKKEN; alzoo ;
deden tij niet.
IS En wanneer de HEKRE lu:n rigteren |
verwekte, zoo was de HKFRK met den i
rigter, en verloste hen uit de hand hun*
ner vijanden, al de dagen des ribera : j
want het berouwde den IIKKRK, huns ,
zuchtens halve van wege degenen, die j
tien drongen en die hen drukten.
19 * Maar het geteh<eddfl met het ver-
sterven des rigters, da\' zij omkeerden, en
verdorven het meer dan hunne vaderen,
navolgende andere goden, dezelve dieneu-
de, en zich voor die buigende; zij lieten
nietR vallen van hunne werken, nocb
van dezen hunnen harden weg.
2n Daarom ontstak de toorn des HKE-
REN tegen Israël, dat liii zeide i Omdat
dil volk mijn verbond heeft overtreden,
dat Ik bunnen valeren geboden heb, en
i\\\\ naar mijne stem niet gehoord hebben;
21   * Zoo zal Ik ook niet voortvaren voor
hun aangpzigt iemand uit de bezitting te
verdrijven, ven de Heidenen, die Jozua
heeft achtergelaten, als hij stierf;
22  Opdat Ik Israël door hen verzoeke,
of zij den weg des REEBEN zulten hou-
den, om daarin te wan leien, gelijk Hl-
hunne vaderen gehnu len hebben, of niet.
23  Alzoo liet de IIKKRK deze Heidenen |
blijven, dat Hu h-n met haastelijk uit
de bezitting verdreef; die Hij in de hand
van Jo?ua niet had overgegeven.
HOOFDSTUK 3.
llt\'Mi\'ntrbe volken rtoor fï«i<! met ern l>ijion-
fliT uufirfc in Kinn.in ovirjrelnlrn. vu. I.
laraM, urn /rjn rorlaten van il^n Heen in
il>\' n»ït v*n dra kuninc na M<»*n|>ot*-
mii-, wor.lt daamlt Tlrloat door llthnit-1, 6
AniliTiii.-i.ii tut itTtffiiliTij viTvjiUcn, worden
»ii rloor den koning dei Moableten vrvdrukt,
doeb straks wedet door Klim) benijd,tt. Xm
honderd PÜlsttyiten doorSnmgar verslagen, 31,
DIT nu zijn de Heidenen, diedeHKK-
KK liet blijven, om door hen Israël
te verzoeken, allen, die niet wisten van
ui de krijgen van Kanaan :
2  Alleenlijk, oplat de geslachten der
kinderen Israël* die wisten, opdat Hij
bun den krijg leerde, ten minste den-
genen, die daar te voren niet van wisten.
3  Vijf voreten der Filistijnen, en al de
Kanaanieien, en de Zidoniérs, en de He-
vieten. wonende in het gebergte van den
Libanon, van den berg Baal-Hermon, tol
daar men komt te Hamath.
4  Deze dan waren, om Israël door hen
te verzoeken, opdat men wiste, of zij de
geboden des IIKKRKN zouden booren.\'
die lir hunnen vaderen door de hand,
van Mozes geboden bad,
ü Als nu de kinderen Israëls woonden I
in bet midden der Kanaanicten, der
Hethicten, en der Antorieten, en der
Kerezieten, en der Ilevieten, en der
Jebusieteu ;
fi Zoo namen zij zich derzelver doch-\'
Iers tot vrouwen, en gaven hunne doc!i-
ten aan derzelver zonen; en zij dienden
derzelver goden.
7 Kn de kinderen Israël* deden dat
kwaad was In de oogen des HEKKEN,
en vrrgaten den IIKKRK, hunnen (ïod,
en ztj dienden de Baals en de bosschen.
5  Toen outstak de toorn des HEKKEN
tegea Israël; en Hij verkocht hen in de |
hand van C\'uschan Rischatnnn, koning
van Meoopotainië; eu de kinderen Is-
raë\'s dienden (\'uschan Ritcliatniiu acht
jaren.
9 Zoo riepen de kinderen Israëls tot
.len HKKKK; en de HEKRE verwekte
den kinderen Israël* eenen verlosser, die
ben verloste, Othniël, zoon van Kenaz,
broeder van Kalen, die jonger wasdan hij. i
ltl En de Geest des IIKKRKN was over
hem, en \'hij rigttc Israël, en toog uit
ten slriide; en de IIKKRK gaf Cusrhan
i;iscbataiiu, den koning van Syrië, in
zijne hand, dnt zijne band sterk werd
over (\'uschan Kischatalm.
11  Toen was het land veertig jaren stil,
en Othniët, de zoon van Kenaz, ttiert.
12  Maar de kinderen Israëls voeren
voort te doen dat kwaad was in de
oogen des HEKKEN; toen sterkte de
IIKKRK Kglon, den koning der Moabie-
teu. tegen Israël, omdat zij deden dat
kwaad was in de oogen des HEKKEN.
18 Eu Iiij vergaderde tot zich de kin-
deren AuiiiionK rn de Amalekieten, en
bij loog heen, en sloeg Israël, en zij
namen de 1\'ulmMad in bezit.
14 Kn de kinderen Israëls dienden
Egloo, konitig der Moabieten, achttien
jaren.
-ocr page 187-
RIGTKRRN (.
Dëbóra rigt Israël. Sisera verslagen. }H]
Satngar.
| 2 Zoo verkocht hen de HEERE in dei J. *
hand van Jabin, koning der Kanaanieten,
           I3
\' die te Ilazor regeerde; en .\'.nu krijgs-j
overste was « Sisera : dezelve nu woonde ,_
te llnrówth der Heidenen.
                           ,3 l8"*"
3 Toen riepen de kinderen Israëls tot
tien HEERE 1 want hij had negen honderd
ijzeren wagenen, en hij had de kinderen
Israëls met geweld onderdrukt, twintig
jaren.
1 Debóra nu, eene vrouw, die eene pro»
fetesse was, de huisvrouw van Lappidóth,
• deze rigtte te dier tiid Israël.
; .i En /11 woonde onder den palmboom\'
van Debóra, tusschen Rnma en tusschen
Beth-El, op het gebergte van Efratm; en
j de kinderen Israëls gingen op tot haar
\' ten gerigte.
<» En zu zond been en riep \'• Barak,den r\'urm
zoon van Abinóam, van Kedes-Nafthali;
eu zij zeide tot hem: HeeftdeHEERE.de h "•\'\'"\'
God Israël», niet geboden : Ga heen en
trek op den berg Thabor, en ueemmetu,
, tien duizend man, van de kinderen van
Nafthali, en vim de kinderen van Zebulon? \'
\' 7 En Ik zal aan de beek ; Kinon tot u, * 1\'"
trekken Sisera, den krijgsoverste van Ja-
t»i 11, met zijne wagenen en zijne menigte ; ]
en Ik zal hem in uwe hand geven ?
s Toen zeide Barak tot baar: Indien gij |
met mij trekken zult, zoo zal ik heen-
trekken ; maar indien gii niet met mij
zult trekken, zoo zal ik niet trekken.
9  En zij zeide : Ik zal zekerlijk met u
trekken, behalve dat de eer de uwe niet
zal zijn op dezen weg, dien gu wandelt;
, want de IIEEKE zal Sisera verknopen in de
hand eener vrouw. Alzoo maakte Debóra\'
\', zich op, en toog met Barak naar Kedes.
10  Toen riep Barak Zebulon en \\at\'-
tbali bijeen te Kedes, en hij toog op, op
[ zijne voeten, met tien duizend man; ook
toog Debóra met hem op.
1 11 Heber nu. de Keniet, had zich afgc-
zonderd tan Kaïn, uit de kinderen \'\' van \'4 Kum.
, Hobab, Muzes schoonvader; en hij had
zijne tenten opgeslagen tot aan den eik \'-
, in Zaanuaiiu, die bij Kedes is.
12  Toen lioodschapten zij Sisera, dat
; Barak, de zoon van Abinóam, op den
\' berg Thabor getogen was,
13  Zoo riep Sisera al zijne wagenen b\\j-1
j een, netten honderd ijzeren wagenen, en al
\' het volk, dat met hem was, van Haróseth :
der Heidenen tot de beek Kison.
14  Debóra dan zeide tot Barak : Maak
u op, want dit is da dag, in welken de
HEERE Sioerain uwe hand gegeven heeft:
is de HEERE niet voor uw aangezigt
henen uitgetogen? Zoo trok Barak van
den berg Thabor af, en tien duizend man I
achter hem.
, 15 < En de HEERE versloeg Sisera, met « IV
al zijne wagenen, en het gansche heirle*
ger, door de scherpte des zwaards, voor
het aangezigt van Barak; dat Sisera van
\' den wagen afklom, eu vlugtte op \'ïjttc
1 voeten.
j lti En Barak jaagde ze nn, achter de
wagenen en achter het heirleger, tot aan
Haróseth der Heidenen. En het gansche
heirleger van Sisera viel door de scherpte
des zwaards, dat er niet overbleef tot
1 een\' toe.
17  Maar Sisera vlugtte op zijne voeten
naar de tent van Ja*1!, de huisvrouw van
lleher, den Keniet : want er was vrede
tusschen Jabin, den koning van Hazor,
en tUHseben het huis van Heber, den
Keniet.
18   Faë.1 nu ging uit, Sisera te gemoet,
en zeide tot hem : Wijk in, mijn heer,,
wijk iu tot mü, vrees niet! En hij week
tot haar iu de tent, en zij bedekte hem
met eene deken.
19 ƒ Daarna zeide hQ tot haar: Geef utÜ \'ƒ Kigt.
toch een weinig waters te drinken, want
mij dorst. Toen opende zij eene me)k-\'
15 Toen riepen de kinderen Israëls tot
den HEERE; en de HEERE verwekte bun
eenen verlosser, Ehud, den zoon van
Gera, eenen zoon vAn Jeminr, een\' man,
die linksen was. En de kinderen Israëls
zonden door zijne band een geschenk
aan Eglon, den koniug der Moabieten.
l ; En Ebud maakte zich een zwaard,
dat twee scherpten bad, welks lengte
eene el was : en h\\\\ gordde dat onder
zijne kleederen, aan zijne regterheup.
17 En hij bragt aan Eglon, den koniug
der Moabieten, dat geschenk : Eglon nu
was een zeer vet tnan.
IS Ku het geschiedde, als bij geëindigd
bad het geschenk te leveren, zoo geleidde
hü bet volk, die bet geschenk gedragen
hadden;
19  Maar hij zelf keerde wederom van
de gesnedene beelden, die In; Gilgal wa-
i\'i\'ii, en zeide : Ik heb eene heimelijke
zaak aan u, o koning ! dewelke zeide :
\'/i\\iu;\'\' En allen, die om hem stonden,
gingen van hem uit.
20  Ku Ehud kwant tot liern iti, daar
hy was zittende in eene koele opper zaal,
die hij voor zich alleen had; 7.00 zchle
Ehud : Ik heb een woord Gods aan u.
Toen stoud bij op van den stoel.
21  Ebud dan reikte zijne linkerhand
uit, en nam het zwaard van zijne regter-
heup, en stak het in zijnen buik;
23 Pat ook het hecht achter het lem-
i\'.tT inging, en het vet om bet lemmer
toesloot, (want luj trok het zwaard niet
uit zijnen buik) en de drek uitging.
23 Toen ging Ehud uit naar de voor-
zaal, en sloot de deuren der opperzaal
voor zich tne, en deed ie in het slot.
i 24 Als hij uitgegaan was, /,oo kwamen
zijne knechten, en za^en toe, en ziet, de
deuren der oppperzaal waren in het slot
gedaan ; zoo zeiden zij : Zeker, hij bedekt
: ziine voeten in de verkoelkamer.
I 25 Als zij nu tot schaineus toe gebeid
badden, zift, zoo opende hü de deuren
der opperzaal niet. Toen namen zij den
sleutel en deden open; en ziet, hunlie-
der heer lag ter aarde dood.
2(1 En Ehud ontkwam, terwijl ijj ver-
toefden : want hij ging voorbij de ge-
snedene beelden, en ontkwam naar Se-
birath.
27 En het geschiedde, als hij aan*
kwam, «00 bliea hij met de bazuin op
bet gebergte van Efraim . en de kinde-
ren Israëls togen met hem af van het ge-
bergte, en hij zelf voor hun aangezigt
heen.
2S En bü zeide tot hen : Volgt mü na,
want de HEERE beeft uwe vijanden, de
Moabieten, in ulicder band gegeven. En
1 zij togen af hem na. en namen de veren
[ der Jordaan in naar Moab, en lieten nie-
l mand overgaan.
29 En zii sloegen de Moabieten te dier
! tijd. omtrent tien duizend man, allen
ivette en allen strijdbare mannen, dat er
1 niet één man ontkwam.
\' 3» Alzoo werd Moab te dien dage onder
Israëls band te oudergebrngt; en bet land
\'was stil tachtig jaren.
:tl Na hem nu was Samgar, een zoon
, van Anatb, die sloeg de Filistijnen, zes
honderd man, met eenen ossenstok :
alzoo verloste hij ook Israël.
HOOFDSTUK 4,
(..\'.I plan -\' laraêl, om hunne zomlen, ilour
Jabin, wfena krijffiovemte SImib wns, vu. 1.
Debóra breOTt aan Uitruk dra goddelijkcn
\\nnt, deien vijand te. beoorlogen> met bo-
lofte van overmnnlng, 4. Sltera an lijn leger
retUffen, 19. Ja£l verbergt den rlugtenden
Staan eri brengt hem om in hare tent, 17.
1 Jfttiiu uit^iToi\'ii], 3t.
MAAR de kinderen Israëls voeren voort
te doen dat kwnad was in de oogeo
des HEEREN, als Ehud gestorven was.
-ocr page 188-
RIGTERE.N" 5, A.                Vloek nrer Mem/.. Zegen over Jael.
isc LofÈaag >«n Debóra.
J. »- C, idesch, «i gaf hein te drinken, en dekte \'
12».
          hem toe.
| \':n Ook zeide hij tol haar : Sta in de
\'deur ilrr tent; en het zij, zoo iemand zal
; komen, en u vragen. pt| H0N : Is hier
iemand ! dat Rij zegt i Niemand.
Jl Daarna nam Jaèl, de huisvrouw van
Heber, renen nagel der tenie, en ïreep
eenen hamer in hare hand, en ging stil-
| letjes tot hem in, rn dreef den nu^el in
den slaap zijns hoofd s, dat hij in dr aarde
vast werd; hii nu was met eenen diepen
slaap bevangen en vermoeid, en stierf.
\'.*£ En ziet. Karak vervolgde Sisera; en
.iüi\'l gin* uit hem te genioet, en zeide
; lot hem : Kom, en ik Kal u den man
\'wijzen, dien gij zoekt. Zoo kwam hij tot
\' liaar in, en ziet, Sl-era lag dood, en de
nagel was in den slaap zijn» hoofd*.
£3 Alzoo beeft God te dien de.ge .lubin.
den koning van Kanafln, te ondergcbragi.
voor tiet aaugezigt der kinderen Israël*.
24 En de hand der kinderen Israël* ging
«eed», voort, en werd hard over Jabin,
den koning van Hanaan, totdat >.ii Jabin.
den koning na Kanaan, hadden uitge-
roeid.
HOOKDSTl K ;..
JLnfian» v vu Urli.tr.i. v« 1 \\:i»l,. I. J. \\ . r-
iui\'lil!ii-.* van Gods vroegere «i l.t.nl. u.
l«i.iil* voriïf ii i in ili*iilr Iih -l:mil, !\'• * >\\>-
IHi-kkin\'.\' uni .li\'ii Hi\'i-re ti-liivi n,*j l.oiWpraal.
dargenen, die rfeh irewilli;.\' lui deten strttd
verbonden, berisping van hen, die sit-h daar>
aan onttrokken, 14, Besrhrijviuj; der i» -
paaldr overwinning, 1\'.\'. Vloek over Menu,
.nu,Int rij nii-I ter hulp «n» pmeld, ii
Begen over Jaël en bar* daad. i\\. s,hi:iii.-
rcde op ilc ijdele hoop nu Hfwrrt u»vi-
iin-.-n. t8. Ilartverhamnx tol (;.„i. SI.
VOORTS zong Deb.ira, el Karak. de
zoon van Abinóam, ten zelvrn dage,
i /eggende :
2   Looft den IIKERK, van bet «reken
der wraken in Israël, van dat bet volk
[zich gewillig beeft aangeboden.
3  Hoort, gii koningen, neemt ter ooreii,
i go vormen! Ik. den HEERE, zal ik zin-
•gen, ik zal den HEERE, den God Israël*.
i psalmzingrn.
j l HEERE! toen Oi,) voorttoogtvan S« ir,
\'toen Gij daarheen traadt van liet veldvan
» IV iw 8.\'.<. 1 Edom, \'<* beefde de aarde, ook droop de he-
mel. ook dropen de wolken van water.
i Pu fs i". 1 a\'1 De bergen verv loten van het aangezigt
16, tr! dM HEBEEN ; zelfs « Sinai van her aan-
97:5. gulst deii HEEBEN, den Qodl van laraeï.
I 6 In de dagen van Saingar, den zoon
e t.i. 19 18. van Anath, in de dagen vnn Jaël, hielden
de wegen op, en die op paden wandelden,
gingen kromme wegen.
i 7 De dorpen hielden op in tamSt, zij
hielden op; totdat ik, Debóra, opstond,
dat ik opstond, eeue moeder in Israël.
S S\'erkoon bij nieuwe goden, dan cnu
rr krijg in de poorten : werd er ook een
schild gezien, of eene spies, onder veertig
I duizend in Israël\'
«> Mijn hart \\» tot de wetgever» van Is-
raël, die zich gewillig aangeboi\'.eii heb-
ben onder het volk : looft den HEEBE.
10  Gij, die op witte ezelinnen rijdt, gij,
die ann het gengt zit, en gij, die owr
weg wandelt, «preekt er van!
11   Van het gedruisch der schutters,
rnsachen de plaatsen, waar uien water
schept, spreekt aldaar te zamen van de
;geregtighedcn des HEEREN, van de ge-
\' regtigheden, betreten aan \'...... dorpeu
in Israël : toen ging d*s HEKKEN volk
; af tot de poort»n.
12  Waak op, waak op, Debóra, waak
op. waak op, spreek een lied .\' maak nop,
barak, en leid uwe gevangenen gevangen,
gij zoon van \\binoain !
13  Toen deed Hij de overgeblevenen
; «eerscben over de heerlijken onder het
volk; de HEERE doet mij heersenen
14 rit Efraiin was bun wortel tegen I
\\roalek. Achter u was Benjamin onder
uwe volken. I it Macbir zijn de wetge-
vers afgetogen, en uit Zebulon, trekkende
door den staf des schrijvers.
).\'» Ook wareu de vorsten in Issaschar
met Debóra; en geluk Issascbar, alzoo
nas Ha rak ; op zijne voeten werd hij ge-
zonden in het dal. In Rubens gedeelten
waren de inbeeldingen <ies harten groot.
16  Waarom bleeft gij zitten tusschende
itlallingen. om te hooren de bleetiugen der
kuilden? De getleelien van Ruben hadden
groote onderzoekingen des liarten.
17  (iilead bleef aan gene zijde der Jor-
daan : en Dan, waarom onrhield litj zich
in schepen ? Auer zal aan de zeehaven,
en bleef in zijne gescheurde ptaati>en.
1» Zebulon, liet i« een volk, dat zijnr
ziel ver--m:tail heeft ter dood, insgelijks
NaflhaÜ, op de hoogten des velds.
l\'.l De koningen kwamen, zii streden ;
toen stredeu de koningen van Kanaan, te
Thaanach aao de wateren van Megiddo .
zii brasten geen gewin des zilver»daarvan.
2o Van den hemel streden zij, de t.ter-
r.-n uit libre loopplaatoeu streden tegen
Stoera.
\'.\'] De beek Kison wentelde ben weg,
de beek Kedumim. de beek Kison; ver-
treed, o mijne ziel! de sterken.
\'22 Toen wenlen de paarduhoeven ver-
pletterd, van liet rennen, liet rennen zij-
ner magtigen.
33 Vloekt Meroz. zegt de Engel des
11KERKN, vloekt bare inwoners gedu-
rigliik; omdat zii niet gekomen zijn tot
de hulp des HEK1U.N, tot de hulp des
HEEBEN. met de helden.
\'2\\ Gezegend zij boven de vrouwen, Ja*-1,
de huisvrouw van Heber, den Keniet:
gezegend zii ze boven de vrouwen in de
tente!
*.\'. Water eisclite hii, melk gaf zij ; in
eene heereuschaat brast zij boter.
:\'. 11, rf hand sloeg zij aan den na,«el.
eu hare regterband aan den hamer der
arbeidslieden ; en zij klopte Sisera, zij
streek zijn hoofd af, als zij zijnen slaap
had doomageld en doorgedrongen.
27 Tutscheii bare voeten kromde hu
zich, viel benen, lag daar neder; tusschen
tiare vo»ten kromde hij zich; hij viel;
alwaar hij zich kromde, daar lag h;j *e-
heel geschonden I
2S De moeder van Sisera keek uit door
het veiiKter, en schreeuwde door de tra-
ltëo : Waarom vertrekt zijn wagen te
komen ï waarom blijven de gangen zij-
ner wageuen achter?
ÏÏtl De wijste harer staatsvronwen ant-
noordden ; ook beantwoordde zii hare
.•eden aan zich zelve :
oii /.ouden tij dan den buit niet vinden
en deelen ï een liefje, ar twee liefjes, voor
iegelijkeii man\' Voor Sisera eenen buit
van verscheidene verwen, eenen buit van
verscheidene verwen, gestikt; van ver-
sclieidene verwen aan beide zijden ge-
stikt, voor de buithalzen \'
31 Alzoo moeten omkomen ai uwe vijan-
den, o HEERE! Die Mem daarentegen
liefhebben, moeten zijn, als wanneer de
zon opgaat io linre kracht. En bet land
was stil, veertig jaren.
HOOFDSTUK fi.
Hel wi-.l.r afvallige Israël wordt om z>jm-
/un,U-u /iTr ^i*(il».i^\'d iloor iie MiilUiiietrn.
v-. 1. Hit mtui\'iIi-ii lirh v..... <len Hrerr,
<lic li..is ilmir i-rn\' (irtiferl de i,oi<uk étMI
illimlr bekensl ssnakt, G. GtdeosM r(>rj>in-
d.t vcrlopxinr vnn Istael. U. I><\' *]"J*(\'- vn"
(ïideoe dra Rag*\' voorgezet, door mnsder*
vuur verteerd, \'7. > •••: bovreh In m Batti
•Jtaar af te In •• -» em aca anilt-r ds* tli-rrr
Ie stichten. 2.",. Muiiiiiiri-riii; de* volk* fti<-r-
iiver in hup .\'isch tut uitlevering van Ciileon.
die echter Boot lijnen vader lieacherniri
-ocr page 189-
IV Midianieten pl««P" IvraCL                              RIGTKREN «.                             Gfdeon bouwt een altaar, 1*3
; 19 En Gideon ging in, en bereidde een
. geitenbokje, en ongezuurde koeken van
eene efa nieeis; het vleesch leide hij in
1 eenen korf, en het sop deed im in e?nen
pot; en htj bragt het tot Hem uit, tot
onder den eik, en zette het nader.
20 Doch de Engel Gods zeide tot hem :
Neem het vleesch en de ongezuurde kot-
ken,
en leg ze op dien rotssteen, en giet
het sop uit : en hü deed alzoo.
SI En de Engel des HEEREN stak het
uiterste ian den staf uit, die in zijne hand
was, en roerde het vleesch en de onge-
zuurde koeken aan : toen ging er vuur op
uit de rots, en verteerde het vleesch en
de ongezuurde koeken. En de Engel des
HEBREN bekwam uit zijne oogen.
22  Toen z«g Gideon, dat het een Engel
des HEKKEN was; en Gideon zeide: Ach
Heere, HEERE! daarom, omdat ik eenen
Engel des HEEREN gezien heb van aan-
gezigt tot aangezigt.
23  Doch de HEERE zeide tot hem : Vre-
de zij u, vrees niet, gil zult niet sterven.
24  Toen bouwde Gideon aldaar den
HEERE een altaar, en noemde het : De
HEERE is vrede! het is nog tot op
dezen dag in Ofra der Abi-ezrieten.
2ó En het geschiedde in dienzelven
nacht, dat de HEERE tot hem zeide:
Neem eenen var van de ossen, die van
uwen vader zijn, te weten, den tweeden
var, van zeven jaren; en breek al\' het
altaar van haal, dat van uwen vader is,
en houw al\' den bosrh, die daarbij is.
2tt En bouw den HEERE, uwen God,
een altaar, op de hoogte dezer sterkte, in
eene bekwame plaats; en neem den twee-
den var. en offer een brandoffer met bet
hout der hage, die gij zult hebben afge-
houwen.
27 Toen nam Gideon tien mannen uit
•ïnie knechten, en deed, gelijk als de
HEERE tot hem gesproken had. Doch het
geschiedde, dewijl hij zijns vaders huis
en de manneu van die stad vreesde, van
het te doen bij dag. dat bij het deed bij
nacht.
2s Als nu de mannen van die stad des
morgens vroeg opstonden, ziet, zoo was
het altaar van Haal omgeworpen, en de
hage, die daarbij was, afgehouwen, en
die tweede vur was op het gebouwde
altaar geofferd.
29  Zoo zeiden zij, de een tot den an-
der : Wie heelt dit stuk gedaan? En als
zij onderzochten en navraagden, zoo zeide
men : Gideon, de zoon van Joas, heeft
, dit stuk gedaan.
30  Toen zeiden de mannen van die stad
tot Joas : breng uwen zoon uit, dat hij
sterve, omdat hij het altaar van Baal heeft
omgeworpen, en omdat hij de hage, die
daarbij was, afgehouwen heeft.
3t Joas daarentegen zeide tot alleu. die
bij hem tttonden : Zult gij voor den Baal
, twisten? zult gij hein verlossen? Die voor
hem zat twisten, zal nog dezen morgen
gedood worden! Indien hij een God is,
: hij twiste voor zich zelven, omdat men
zijn altaar heeft omgeworpen.
32  Daarom noemde hij hem te dien
dage JcrubbaiU, zeggende : Haal twiste
tegen hem, omdat hij zon altaar beeft
omgeworpen.
33  Alle Midianieten nu, en Amalekie-
ten, en de kinderen van het Oosten, waren
zauienvergaderd, en «ij trokken over. en
legerden zich in het dal van Jizreél.
34  Toen toog de Geest des IIKEREN
Gideon aan, en hij blies met de bazuin,
en de Abi-ezrieten werden achter hem
bijeengeroepen.
35  Ook zond hij boden in gansch Ma*
nasse, en die werden ook achter hem
, bijeengeroepen; desgelijks zond bij boden
: in Aser, en in Zebulon, en in Nafthali;
I en xii kwamen op, hun te gemoet.
Ml wordt. 2*>. ZIlM iorru»tint* tm ilrn Miilia-
nii\'iiichcn oorlog, il. Het wonder door f;o<l
gedaan lot lynr geruit stelling, 36.
AAR de kinderen Itraêls deden dut
kwaad wh« in de oogen de» IIEE-
]REN ; zoo gaf hen de HEERE in de hand
der Midianieten, zeven jaren.
I -\' Als nu de hand der Midianieten sterk
( werd over Israël, maakten zich de kinde-
I ren Israi ds, van wege de Midiameteu, de
[holen, dip in de bergen zijn, en de spe-
{lonken, en de vestingen.
3  Want het geschiedde, als Israël ge-
\'-a.li I had, zoo kwamen de Midianieten
op, en de Amalekieten, en die van het
Oosten kwamen ook o[> tegen hem.
4  En /ii letterden zich tegen hen, en ver-
dorven de opkomst iles lands, tot daar gij
] komt te Gaza; en zij lieten geenen leef-
| togl overig in Israël, noch klein vee, noch
I of, noch ezel.
.. Want zij kwamen op met hun vee
jen Minne tenten ; zij kwamen gelijk de
I sprinkhanen in menigte, dat men hen en
niajif kemelen niet tellen kon j en zij
j kwamen in het land, om dat te verder-
ven.
! fi Atzoo werd Israël zeer verarmd, van
wege de Midianieten. \'(\'oen riepen de
kinderen Isruels tot den HEEUE.
7 En het geschiedde, als de kimleren
Isracls tot tien HEERE riepen, ter oor-
zake van de Midianieten .
5  Zoo zond de IIKKKE eenen man, die
een profeet was, tot de kinderen l^raëls;
die zeide tot hen : Alzoozegtde HEBRE,
de God Israels i ]k heb u uit Egypte doen
opkomen, en u uit het diensttiuis uitge-
voerd;
9 En Ik heb u verlost van de hand der
Egtptenaren, en van de hand van alleu,
die u drukten; en Ik heb hen voor uw
aange/.igt uitgedreven, en u bun land ge-
geven ;
I" En Ik tcide tot ulieden : Ik ben de
HEERE. uw God. n vreest de goden der
Auiurieten niet, in welker land gij woont;
maar gij zijt mijner stem niet gehoorzaam
geweest.
11   Toen kwam een Engeldes HEEREN,
en zette zich onder den eik, die te Ofra
is, welke aan Joas, den Abi-ezrie.t, toe-
kwam; en /ii u zoon Gideon dorsebte
tarwe bij de para, om die te vlugten voor
het aatigezigt der Midianieten.
12  Toen verscheen hein de Engel des
HEBREN, en zeide tot hem: De HEERE
; is met u, gij strijdbare held!
IS Maar Gideon zeide tot Hem : Och,
j mijn Heer! zoo de IIKERE met ous in.
: waarom is ons dau dit alles wedervaren \':
I en waar zijn al zijne wonderen, die onze
| vaders ons vettaU hebben, zeggende:
: Heelt on* de HEEUE niet uit Egypte
opgevoerd\'\' Doch nu heeft ons de IIEE-
j RE verlaten, en heeft ons in der Midia-
I nieten hand gegeven.
; 14 Toen keerde zich de HEKRE tot
i hem, en zeide ! h Ga heen in deze uwe
i kracht, en gij zult Israël uit der Midia-
nieten hand verlossen : heb Ik u niet
| gezonden ?
Li En hij zeide tot Hem :,Och mijn
1 Heer! waarmede zal ik Israël verlossen ï
Zie. mijn duizend is het armste in Ma-
nasse, en ik ben de kleinste in mijns va-
ders huis.
u, En de HEERE zeide tot hem : Ou-
dat Ik met u zal zijn, zoo zult gij de
Midianieten slaan, als een\' eeuigen man.
17 En hij zeide tot hem i Indien ik uu
genade gevonden heb in uwe oogen, zoo
doe int) een teeken. dat Gij bet /ut. die
met mij spreekt.
IS Wijk toch niet van hier, totdat ik
tot U kome, en min l\'Cm henk uilbrenge,
en l voorzette. En hij zeide: lkzalblij-
ven, totdat gij wederkomt.
-ocr page 190-
Isl en legert zich tegen de Midianieten.
De Midianieten verslagen.
36  Kn Gideon zeide tot God : Indien Gij
Israël door mijne hand zult verlossen, ge-
l^jk als Gü gesproken hebt;
37  Zie, ik zal een wollen vlies op den
vloer leggen : indien er dauw op het vlies
alleen zal zijn, en droogte op degansche
aarde, too zal ik neten, dut Gü Imêl
door mijne hand zult verlossen, gelijk als
Gij gesproken hebt.
38  Kn het geschiedde alzoo : wiuii bij
stond des anderen daags vroeg op, en
drukte het vlies uit, en hii «m| den
(lauw uit bet vlies, eene schaal vol water.
1 I :yt Kn Gldeon zeide tot God : t l\'w toorn
\'ootsteke niet tegen mij, dat ik alleenlijk
ditmaal spreke; laat mij toch alleenlük
ditmaal met het vlies verzoeken : er zij
.toch droogte op het vlie* allren, eu op
de gansene aarde zij dauw.
\' 441 En God deed alzoo in deuzrlven
nacht : want de droogte was op het vlies
alleen, en op de gansche aarde wat dauw,
HOOFDSTUK 7.
j Gideon \'teil njn I -. i tccen ih Midiini\'tin,
I v*. I. Gods \'n-vi-I om -l-i ht- iju\'t ilrti\' hun*
| derd i-i.iii .I-u vijand te ontmoeten, \'i. Ver-
• |in iilinir der Midianieten fn hunne neder-
lan?, dip door list en verriMain* :*e«ehiedde,
IS. De hierdoor ontutan.? miwsiilag dart hi\'ii
het nrssrd tegen elkander trekken in ïluc-
ten. H, Zij worden door de I«r*>\'lirtrn war
ffpju\'d en belet de Jonlaan over te trek-
ken, J3. Twee hunner rontra :-< nagi • ra
gedood, -"\'.
TOKN stond .ïerubba.1 (dewelke is G1-
deon) vroeg op. en al het volk, dat
met hem was; en zij legerden zich aan de
fontein van Harod; ilat hij het heirleger
der Midianieten had tegen het noorden,
schier den heuvel More, in het dul.
2  Kn de IIKFUK zeide tut Gideon: Des
volks is te veel, dat met u is, dan dat Ik
de Midianieten in hunne hand zou geven;
opdat zich Israël niet tegen Mü beroeme,
zeggende : Mijne hand heeft mij verlost.
3  Nu dan, roep nu uit voor de ooren
», i des volk*, zeggende : « Wie bloodc en ver*
1 saagd is, die keere weder, en tpoedexich
naar het gebergte van GileadlTorn keer-
! den uit het volk weder twee en twintig
•luizend, dat er tien duizend overbleven.
| l Kn de HEBRE zeide tot Gideon : Nog
is des volks, te veel; doe hen afgaan naar
het water, en Ik zal ie u aldaar bcproe*
ven; en het zal geschieden, van «eiken Ik
tot u zeggen zal: Deze zal met u trekken,
die zal met u trekken; maar al degene,
van welken Ik zeggen /al i Deze zal niet
met ii trekken, die zal niet trekken.
5 Kn hij deed het volk afgaan naar-het
water. Toen zeide de IIKKHE tot Gideon :
Al wie met zijne tong uit het water zal
lekken, gelijk als een hond zou lekken,
dien zult gij uiteen stellen; desgelijks al
wie op zijne knieën zal bukken om t«
drinken.
fi Toeu was her getal dergenen, die met
hunne hand tot hunnen mond gelekt h&d*
den, drie honderd man; maar alle overi-
gen des volks hadden op hunne knieën
gebukt om witter te drinken.
7 Kn de IIKKKK zeide tot GtJcon : Door
deze drie honderdmannen, diegelektbeb-
ben, zal Ik ulieden verlossen,endcMidia-
nieten in uwe haud geveu; daarom laat
al dat volk weggaan, een ieder naar zijne
plaats.
•f Kn liet volk nam den teerkost in
hunne hand, en hutini bazuinen; en lm
liet al die mannen van Kiv. ! gn.-tn, een
iegelijk naar zijne tent; inuar die drie
honderd man behield hij. Kn hij bad liet
heirleger dpr Midianieten beneden in het
dal.
9 Kn het geschiedde iu dcnzrlveu nacht,
dat de HEKKK tot hem zeide : Sta op,
lga henen af in het leger, want Ik heb
hef in uwe hand gegeven.
I 10 Vreeit gij dan nog af te gaan, zoo
za af, gij, en ï\'ura, uw jongen, naar het
leger.
11   Kn gij zult hooren wat zij zullen
spreken, eo daarna zullen uwe handen
gesterkt worden, dat gij aftrekken zult in
het leger. Toen ging hij af, met 1\'ura,
zijnen jongen, tot het uitersteder schild*
wachten, die in het leger waren.
12  \'Kn de Midianieten, en Amalekieten,
en il de kinderen van het Oosten, lagen in
het dal, gelijk sprinkhanen io menigte,
e:i hunne kemelen waren ontelbaar, gelijk
het /and, dat aan den oever der zee is, in
menigte.
13  Toeu uu Gfdeon aankwam, ziet, zoo
was er een man, die zijnen medgezeleencn
droom vertelde, en zeide : Zie, ik heb
een en droom gedroomd, en zie, een ge-
roost gerstenbrood wentelde zich in het
leger der Midianieten, en het kwam tot
aan de tent, en sloeg haar, dat zij viel, en
keerde haar om. het onderste boven, dat
de tent er lag.
II Kn zijn medgezel antwoordde en
zeide i Dit is niet anders,<?an het zwaard
van Gideon. den zoon van Joas, den is
raëlietiscben man; God heeft de Midia-
nieten en dit gansche leger in zijne hand
gegeven.
1 > Kn het geschiedde, ala Gfdeon de
vertelling dezen drooms, en zijne uitleg-
giug hoorde, zoo aanbad hij; en hij
keerde weder tot het leger van Israël,
en zeide : Maakt u op, want de HKKKE
heeft het leger der Midianieteu in ulie*
der band Begeven.
1\'. En lnj deelde de drie honderd man
in drie hoopen; en hij gaf een\' iegelijk
eene bazuin in zijne hand, en ledige
kruiken, en fak telen in het midden der
kruiken.
17 Kn hij zeide tot hen : Ziet naar mij
•  eu doet alzoo; en ziet, als ik zal komen
aau bet uiterste des legers, zoo zal het
geschieden, gelijk als ik zal doen, alzoo
/uit gij doen.
IN AU ik met de bazuin zal blazen, ik
| en allen, die met mij zijn, dan zult gij-
lieden ook met de bazuin blazen, rondom
1 iiet gmische leger, en gij zult zengen i
Voor den IIKKHK en voor Gideon!
1\'J Vlzoo kwam Gideon, en honderd
mannen, die met hem waren, in het uitcr*
\' -ti\' des legers, in het begin van de mid-
| delste nachtwaak, als zij maar even de
! wachters gesteld hadden ; en zij bliezen
> met de bazuinen, ook sloegen zij de krui-
ken, die in hunne hand waren, in stukken.
\'Ju Alzoo bliezen de drie hoopen niet de
bazuinen, en braken de kruiken; en zij
hielden met hunne linkerhand de fak-
kelen, en met hunne n-gterhaml de ba-
\'"(»\'•!! om te blazen j en zij riep-m : Het
/.waan! van den HKKUtC, eu van Gldeoa!
21 Kn zij stonden, een iegelijk in zijne
plaat?, rondom het leger. Toen verliep
het ganseke leger, en zij schreeuwden en
vloden.
\'_- Als de drie honderd met de bazuinen
•   bliezen,c zoo zette de IIKKKK het zwaard
\' des eenen tegen den ander, en dat in
; het gansche leger; en het leger vlugtte tot
; lleth-Sitta toe naar Tscn-dath, tot aan de
grens vau Abel* Mehula, boven Tab bar h.
SS Toen werden de mannen Min Israël
bijeengeroepen, uit Nal\'tbali. en uitAser,
. en uit gausch Manasse; en zij jaagden
de Midianieten achterna.
24 Ook zond Gideon boden in het gan-
sebe gebergte van Et\'raïui, zeggende :
, Komt af den .Midianjeten te geuioer, en
: beneemt hunlieden de wateren, tut aan
\'< th-b.ira, te neten de Jordaan ; alzoo
- erd alle man van Kfraim bijeengeroe*
jien. en zij bpoamen Aa* de wateren tot
..nu Beth-bara, en de Jordaan.
I SS *• Kn z(j vingen twee vonten der-
4 ra. »«•
-ocr page 191-
MtimiurerJnjr der Kfraüuieten. Gideon            KIGTKKKN &
•«vervalt en doodt l^w ko
Midianieten, Oreb en Zeeb, ea doodden
Oreb op den rotssteen Oreb, en Zeeb
doodden zij in de perskuip van Zetib, eu
vervolgden de Midianieten; eu 7\\\\ brag-
ten de hooiden van Oreb en Zeëb tot
Girieon, over de Jordaan.
HOOFDSTUK 8.
IV tinlrvrr.lrn<\' Kfr.iiiuii Irn Aoor RMeoa tol
(wyr< ii ffchraïi. v«. \'i. IV Mi>li.-in\'rt<-n vit-
volgd over ilr Jnnlnn. 4. OntraMYnjr li.m-
il-lwijit* ilrr inwi>ni-r« nn ffufchnth M l\'u<i>l,
3. (.• \'v.in\'.-\' nnriuinir <lrr Inc.\' im-liinh-t i*rli\'-
koningrn i-n vt-rntrnuijinj; van hun nvrriï
leger. Ml straf un de ..u.M.-n van SnkkotS
en PnuPI uitgi-cWi-nil, 13. |lc nrw Lnninifrq
fferioud, If. Cfdnoa weJerrt over I-in--l Ie
hrrr»(-h<-n, 22; i-im ht Mm \'tVi-1 inn i»n huil,
• ticht daarvan ci\'Ui\'ii K.foil, til: t iv. I, il het
volk vervolgens aAfoderg Iteilriift. JV. Zijne
uu .ii \'i i \'i -.; i (- t, M. \'V- iTjn .!.... I rn Im--
rral>ni-, 32. Israël« arkreriirhehl un C»il rn !
uuiUnVbaarhi\'iJ ji\',*fni GkleOU tlllnai.11 \\
TOEN zeiden de mannen van " Efratm >
tot bem : Wat stuk i- dit, dat gij ons \\
gedaan hebt , dat gij ons niet riept. toen \\
gij heentoogt om te streden teg«n de Mi-
diaineten* en zij twistten sterk met hem.
i\' Hi.i daarentegen reide tot i.rn \\ Wat
heb ik nu gedaan, gelijk gij lieden \' zijn i
niet de nalezingen van hfraim beter dan !
de wijnoogst van Abi-ezer?
3 God heeft de vorsten, der Midiauie-
ten, Oreb en Zeeb, in uwe hand gege-
ven; wat heb ik dan kunnen doen, gelijk
«Ulieden ? Toen liet hun toorn van hem
\'af, als hij dit woord sprak.
I 4 Als nu Gideon gekomen was aan de
Jordaan, ging hij over, met de drie hon-
derd mannen, die bij bem waren, zijnde
moede, nogtans vervolgende,
ó En hü zeide tot de lieden van Suk-
koth : Geeft toch eenigc bollen brood» aan
bet volk, dat mijne voetstappen volgt, !
want zij zijn morde ; en ik jaag Zebah en :
Tsalmfina, de koningen der Midianieten,
achterna.
G Maar de oversten van Sukkoth zeiden:
l« dan de handpalm van ZebaU eu Tsal-
mfina aireede in uwe hand, dnt wij aan
uw heir brood zouden geven?
7 Toen zeide Gideon : Daarom, als de
HEEKKZebahen Taalmftna in mijne band
geeft, zoo zal ik uw vleescli dorschen met j
doornen der woestijn, en met distelen.
S Kn hij toog van daar op naar l\'mti\'I,
>\'ti sprak tot hen desgelijks. Kd de lieden
van 1\'nuöl antwoordden hem, gelijk als de
lieden van Sukkoth geautwoord hadden.
\'» Daarom sprak hij ook tot de lieden \'
van l\'nuél, zeggende : A1b ik niet vrede
wederkome, zal ik dezen toren afwerpen.
10  Zebah nu en TsaliiiAna waren te
Karkor, en hunne legers met hen, om*
trent vijftien duizend, al de ovrrgcble>e-
ren van het gansene leger der kinderen
van het Oosten; en de gevallenen waren
honden! en twintig duizend mannt-u, die .
bet zwaard uittrokken.
11   En Gideon toog opwaarts, den weg [
Jergencn, die in tenten tronen, tegen het
oosten van Nobah en .fogbeha; en bij ;
sloeg dat leger, want het leger was zor-
nelooi.
12  En Zebab en Tfahuftiia vloden;
doch bij jaagde hen na; en hij * ving de
beide koningen der M idianieten, Zebali
en Tsalmfina, eu verschrikte het gansche
ieger.
i:i Toen nu Gideon, de zoou van Joas,
van den strijd wederkwam, voor den op-
gang der zon,
14  Zoo ving hij eenen jongen van de
lieden te Sukkoth, en ondervraagde hem :
die schreef hem op de oversten van Suk*
koth, en hunne oudsten, zeven en zeventig
mannen.
15  Toen kwam hij tot de lieden van
Sukkoth, en zeide i Ziet daar Zebab en
Tsalmfina, van dewelke gij mij smade-
lijk verweten hebt, zeggende : Is de hand—
palm van Zebah en Tsalmuna aireede iu
uw hand, dat wij aan uwe mannen, die
moede zijn, brood zouden geven?
Iti En hij nam de oudsten dier tad, en
doornen der woestiju, en distelen, en
deed het den lieden van Sukkoth door
dezelve verstaan.
I* En den toren van Pnurl wierp hü
af, en doodde de lie \'en der stad,
is Daarna zeide bij tot Zebah en Tsal*
mnna : Wat waren het voor mannen, die
g\'j te Thabor dood«loegt? En zij zeiden .
elijk gij. al/oo waren zij, eenerlei, van
gedaante als koningszonen.
lil Toen zeide hij : Het waren mijne
broeders, zonen miiner moeder; xo<>
waarlijk aU
de IIEEKK leeft, zoo gij hen
hadt laten leven, ik zou ulieden niet
dooden !
3> En hij zeide tot .1 ether, zijnen eer*t-
geborene • Sta op, dood hen ; maar de
jongeling trok zijn zwaard niet uit, want
hü vreesde, dewijl hij nog een jongeliOg
was.
\'2\\ Toen zeiden Zebao en Tsalmftna I St«
gij \'•]). eu val op ons aan, want naar dar
de man i-. zuo is zijue magt. • Zoo stond
Gideon op, en doodde Zebah en Ts«l-
mnna, en nam de maantjes, die aan de
hallen hunner kemeten waren.
53 Toen zeiden de mannen van Israël
tot Gideon : Heerach over ons, zoo gij als
n •> zoon en uws zoons zoon, dewijl gu on*
van der Midianieten hand verlost hebt,
£1 Maar Gideon zeide tot hen i Ik zal
over \'i niet heerschen, ook zxl mijn zoon
over u niet heersenen ; dcHEEUE zal over
u heersenen.
*.\'4 Voorts zeide Gideon tot ben i Eene
begeerte zal ik van n begeeren : geelt nti.j
maar een iegeli.ik een voorhoofdsier-el Tan
zijnen roof: want zij hadden gouden voor-
hoofdsierxelen gehad, dew\'jl zij lsma£die-
ten waren.
-\' i En zij zeiden : Wij zullen ze gaarne
geven; en zij spreidden een kleed uit,\'en
wierpen daarop een iegelijk een voor-
hoofdsieroel van zijnen roof.
2ti En het gewigt der gouden voor-
hoofd^ierselen, die hij begeerd had, was
duizend en zeven honderd sikkelen Koud*.
zonder <le maantje\'\', eu ketenen, eu pur-
peren k eederen, die de koningen derMi-
dianiete\'i aangehad hadden, eu zonderde
halsbanden, die aau de halzen hunner
kemeten geweest waren.
L\'7 Eu Gideon maakte daarvan eenen
efoïl, en stelde dien inzijnestad, teOfn»:
rn gansch Israël hoereerde aldaar denzel-
ven na; en het werd Gideon en zijnhiti>
tot een\' valstrik.
SB AIzoo werden de Midianieten te ••"•
dergebragt voor bet aaugezigt der kin-
deren Isruéls, en hieven hun hoofd niet
meer op. En het land was stil veertig
jaren, iu de dagen van Gideon.
29 En Jerubhaiil, de zoon van Joas.
ging henen en woonde in zijn huis.
:•." Gideon nu had zeventig zonen, die
uit zijne heupe voortgekomen waren :
want hij had vele vrouwen.
lil En zijn b\'iwijf, welke te Sicbem
was, baarde hen ook eenen foon; en hi)
noemde ztinen naam Abiiuétccb.
K En Gideon, de zoon van Joas, stierf
in goeden ouderdom : en hij werd begra-
ven in het graf van zijnen vader Joas, te
Ofra, des Abi-ezriets.
3.H En het geschiedde, als Gideon ge-
storven was, dat de kindereu Israéls zich
omkeerden, en de Ha.tls nahoereerden
en zij stelden zich Baal-Berith tot eenen
god.
34 En de kinderen Israëls dtihien niet
aan den HEERE. hunnen God, die hen
gered had van de hand van al hunne
vijanden van rondom.
,:..
-ocr page 192-
:RF> P.                Trounelooze hamleï der Sirhemiefen.
1 lech koning gemaakt hebt, en indien gü -\'- ». f.
welgedaan hebt bij .lerubbaal en bij zijn
          \'•M>
huis, en indipn gij hem naarde verdienste
zijner handen gedaan hebt :
17 IWant t.in ii vader heeft voor ulieden
gestreden, en hij heeft lijne ziel verre
weggeworpen, en u uit der Midianieten
hand tcered ;
Is Maar gtj /in heden opirestaan tegen
het huis mijns vadera, en hebt zijne z<>-
nen. zeventig mannen, op eenen steen
gedood; en gii hebt Abiro>U*ch, eenen
zoon zijner dienstmaagd, koning gemaakt
over de burgers van ;»icbeni, omdat hii
uw broeder is.;
M\' Indien gij dan in waarheid enmop-
regtheid bij Jerubbailt en bij zijn huis te
dezen ilaire gehandeld hebt. zoo neest
vrolijk over Vbitnelech. en hij zij ook
vroliik over ulietlen.
2" Maar indien niet, ziw ga vuur uit
van Abiiiteleeh, en vertere de burgers van
Sicbem. en het huis van Millo; en vu\'ir
ga uit van de burgers van Sicbem, en van
het buis van Millo, en vertere Abimelech !
.1 Toen vlood jotham. en vlugtre, en
ging naar lieer; en hij woonde aldaar van
wege zijnen broeder Abhuelecb.
K vl» nu \\bimêlech drie jaren over """ lw*
Israei geheerceht had,
I\'S Zoo zond God eenen boozen geest
tuhsclien Abiméleeb en tussrhen de bur-
ger» van Sichem; en de burgers van Sl-
chem handeldrn trouweloos tegen Abi-
nilleeb;
_l Opdat het geweld, gedaan aan dr
zeventig /.unen van Jerubbaal kwame,
en opdat hun bloed g\'-legd wierd op Abi-
melech, hunnen broeder, die hen gedood
had, en op de burger» van Sichem, die
zijne hauden gesterkt hadden om zijne
broeders te dooden.
*5 En de burger» van Sichem bestelden
tegen hem, die op de hoogten der bergen
lagen leiden, en al wie voorbij hen op den
weg doorging, beroofden zij ; en liet werd
Abimélech aangezegd.
lït» Gaal, de zoon van Kbed, kwam ook
met zijne broederen, en zij gingen over in
Sichem; en de burgeren van Sichem ver-
lieten zich op hem.
\'27 Eu zij togen uit in het veld, eu lazen
hunne wijnbergen af, en traden de drui-
ven,
en mankten lofliederen ; en zij gingen
m het buil liuusgods, euatenrn dronken,
en vloekten Abiuiéieeli.
•JM En Gaal, de zoon van Ebed. zeide i
Wie is Abimélech, e» wat USichem, dat
wij hem dienen zouden ? ie hij niet een
zoon van Jerubbaal? en Zebul zijnbeveN
hebber? dient liever de mannen van
llemor, den vader van Sichem . want
waarom zouden -mi hem dienen?
39 Och dat dit volk in mijne band nare!
ik zoude Abimélech wel verdrijven. En
tot Abimélech zeide hij ! Vermeerder uw
heir, en trek uit.
n Als Xebul. de overste der stad, de
woorden van Gaal. den zoon van Kbed.
hoorde, zoo ontstak zijn toorn.
f* ihinirïerh koning.
3ó EB zij deden geene weldadigheid bij
het huis *an llirnhbejl «*«\' »* Gi.Ieon,
naar til her goede, dat hij bi) Israël gedaan
AMi
(Jid.-m
n«r <
In
worden. «*. !. V......\'lijk.
iliwir hem gepleegd, munan .l.ilhmn ntil-
kmiit, y One »t*M in eesks |prthh—fa den
sji h>\'iiiii*ti-n hunn>\' 4wwnfcrM ww......|n,
MM Abiiiiéleifc koninr ti maken. 7. Na Mr
lam bami er eeu krijs* i.il tu>»<-lien Sii-).i-iii
• ii \\bimi !.\'• h. <iir de Marl inneemt en den
laars, wif.i.irt......n re v lust ffaa. in brand
• tn-i.1. \',\'l Verïnlre»» Tmvfri hi| Thrbi**.
•.ia\' hij op eeae sw4lottiT »\'i"\' /iin leven
i wiitiii wh, U.
ABUfKLETH nu, de zoon van Jerub-
baAl, ging henen naar Sichein, tot de
broeder* zijner moeder; en hii sprak tot
tien. en lot lift ganschc geslacht van het
huis tan den vader zijner saoeiler. zeg-
:• M li :
•J Spreekt toch voor Je noren van alle
bui £• r» vau Sicliem : Wat is u beter, dat
zeventig mannen, alle zonen van Jerub-
baal. over u heerschen, o! dat één man
over u heersche? Gedenkt ook, dat ik uw
been en uw vleescl. ben.
.i Toen opraken de broeder> zijner moe-
der van hem, voor de ooren van allebur-
gers van Sichem, al dezelve woorden j en
hun hart neigde zieb naar Abimélech,
wanr r.i) zeiden : lli.i is onze broeder.
4 In /ii gaven hem zeiemig /ilverlin-
gen, uit het huis van Haal Beril!); eu
Abimélech huurde daarmede ijdele en
, ligtvaardige mannen, die hem navolgden.
b ii> ! ti kwam iu ii)n« waden huis te
Of ra, en doodde zijne brorderen, dezouen
van ,lerubba.tl, zeventig mannen, op
eeuen stee»; doch Jotuaiu. de jongste
zoon van .Jerubbaal, werd overgelaten,
want hij had tien verstoken.
ii Toen vergaderden zich alte burgeren
van Sichein, en het gatisohe huis van
Millo, en gingen iieen en naakten Ahi-
(, méltch ten koning, " bij den hoogrn elk,
j die hü Sichem is.
1 7 Al» zij ditJotham aanzeiden, zonging
hij heen, en stond op de hoogte dei berg!
Gerizim, en verhiei\' zijne stem. en riep,
en bij zeide tot hen : Jloort naar mij, «ij
burgers van Sjelieiu! en i n i /al naar
ulieden liooren.
W l)e hoornen ginifen een» heen, om
eenen koning over /.ich te zalven, en zij
zeiden tot den olijfboom : Wee» gij ko-
nintr over onc.
B Maar de olijfboom zeide tot hen :
Koude ik uüjnp vettigheid verlaten, die
God en de menschen m mij prijzen? en
zoude ik heengaan om te zweven overde
booinen ?
In Toen zeiden de boomen tot den vij-
gebooui l Kom gi), neen koning over ons.
11 Maar de vïjgebooiii zeide tot hen :
Zou ik mijne zoetigheid eu mijne goede
vrucht verlaten\'\' en zou ik heengaan om
te zweven over de boomen ï
!. Toen zeiden de boomen tot den wijn-
»tok : kom gij. wee» koning Otei Hl.
13 Maar de wijnstok zeide tot hen : Zou
ik mijnen mo»t verlaten, die God en uien-
srheu vrolijk maakt? en zou ik heengaan
om te zweven over de hoomeo !
11 Toen zeiden at de boomen tot den
JoomenboKch \'• Kom trü. wee» koning
over ons.
] > En de d<i>rnenbosch nrHt tot de
boomen i Indien km Uiü iu waarheid tot
^n\' koning over u zalft, zoo komt, ver-
Toi.\'At u onder mijne tchaduw. uiaar
indien niet. zoo tta vuur uit dendoornen-
bosch, en vertere de cederen vau den
Libanon.
j 16 Alzoo nu, indien gü het in waarheid
\'en opreetheid gedaan hebt, dat gil Abimr-
89
.! Eu hij zond listiglijk bodeji tot
\\biniélecn, zeggende : Zie, (Jaal, dezoon
van Ebed, en zijne broeders zijn te Sichem
gekomen, en zie. zij. met deze stad, han-
delen viiandelijk tegen u.
:ï2 Zoo maak u uu op bii nacht, gii en
het volk dat met u is. en leg lagen in het
veld.
\'S\'. En het geschiede in den morgen, als
de zon opgaat, zoo maak u vroeg op, en
overval deze stad: er zie, zoo hij en het
volk. dal met h»m is, tut u uittrekken.
zon doe hem, gelijk als uwe hand vinden
zal.
.;i Abimélech dan maakte zich up, en
al bet volk, da: met hem wa», bij nacht;
en zij leiden lagen op Sichem. met vier
hoopen.
-ocr page 193-
\\himé[rch krijgt tegen Sic ,em. Thol*. .\'air. RIGTKIïKN In. Israël» algo lerij rn wrdrrkeenng tot God. 1*7
.1. v. C.           :f& Kn Gafll, dr zoon van Kbed, ging
i**.          uit, en stond aan de deur van dr stads-
poort; cd U>i inéleeli reei op, rn al h< \'
volk, dat inet hem «at, uit dr achter*
lage.
36 Als Gaal dat volk x*g, zoo zeide hij
tot Zebul : Zie, er komt volk ai\' van dr
hoogten drr bergen. Zr bul daarrntrgen
zeide tot ban : Gij zirt dr schaduw der
bergen voor menseben aan.
\'Al Maar Gaal voer wijdrni voort te
spreken, en telde i Zie daar volk a!ko-
mende uit bet midden de« land», en ern
iioop komt van <lrn wt-ï van den rik
Mn inruim.
.*> Toen zeide /ebul tut hem : Waar is
nu uw mond, waarmede gij zeidet : Wie
is Abitnetech, dat wij hrm zouden die-
oen ? 1* nirt dit bet volk, dat gij veracht
hebt ? trek toch nu uiten «rijd tegen hrm!
39 V.a Gaal trok uit voor liet aangezigt
iler burifrrrn van Sichem, en bij streed
tegen Abimélecli.
4«i En Abiinélecb jaagde hem na, want
\'Hl vlood voor zijn aangezigi; rn er vielen
vele verslagenen tot aan dr deur der
stadspoort.
11 Abitueleeh nu blref te A\'ruuia; en
Zebul verdreef Gaal eu zijne brordrren,
dat zij te Sichein nirt wogten wonen.
42  Kn bet geschiedde de* anderen daag*,
dat het volk uittrok in tiet veld, en zij
zeiden het Abimélecu aan.
43  Toen nam hij her volk, rn deelde
in ii in drie boopen, rn bij iride !;._— n in
het veld; en hi) zag toe, en ziet, hef volk
trok uit de stad, zoo maakte hij zich
tegen hen op, en sloeg hen.
44  Want Abiiurlerh rn de hoopen, .In-
bij hem waren, overvielen hen, en bleven
staan aan de deur der *tads|>onrt j rn de
twee andere hoopen overvielen allen, di-
in het veld waren, en sloegen hen.
4,\'- Voorts streed Abimelech legen dr
stad dienzelven gan*cben dag, eu nam de
stad in, eu doodde het volk, dat daarin
was; en hij brak dr stad af, en bezanidr
naar niet zout.
H\'i Als allr burgeren drs turen* van
Sichem dat hoorden, zoo gingen zij in de
sterkte, in bet huis van den god Berirh.
47 Kn bet werd Xbiiuélech aangezegd,
dat alle burgeren des toren» van Sichem
zich "erzameld hadden.
4* Zoo ging Abtmétaeh op dm berg
Zalmun, hi) en al het volk. dat met hem
vias; en Abimélech nam r-ene bijl in zijne
hand. en hieuw eenen tak van de booinrn,
rn naui hem op, rn leidr hem op zijnen
schouder; en hii zeide tot het volk, dat
bij hem was i Wat gij mij hebt zien doen,
haast u, doet als ik.
l\'i Zoo hieuw ook al het volk. een iegc
lijk zijnen tak af, en zij volgden Abiiiié-
lech na, en leiden ze aan de sterkte, eu
verbrandden daardoor de sterkte met
vuur; dat ook alle lieden des torens vhu
Sichein stierven, omtrent duizrnd mau-
nen en vrouwen.
M Voorts toog \\binn lecii naar Tiiebez.
en bij legerde zich tegen Thebez, en nam
haar in.
öl Doch er was een sterke toren in het
midden der stad; zoo vloden daarheen al
Je wannen en de vrouwen, en aüe bur-
gers van de stad, eu sloten voor zich toe .
en /i, klommen op liet dak des torens.
Ó2 Toen kwam A bimclecd tot aan den
toren, en bestormde dien; en hij ge-
naakte tot aan de deur des torens, om
dien met vuur te verbranden.
ttsj-a.il tl. •\'•\' Maar eene \'• vrouw wierp ren stuk
van eenen molensteen op Auiuielech»
hoofd; enzii verpletterde /mie uerneuphn.
M Toen riep Jiij naasteltjk den jongen,
die zijne wapenen droeg, en seide tot
hem : Trek uw zwaard uit, en dood um,
opdat zij niet van mij zeggen i Kene
I vrouw heeft hem gedood. Kn zijn jon*
| gen doorstak hrm, dat hij stierf.
ah Als nu de mannen van Israëi zagen,
dat \\biinrlech dood was, zoo gingen zij.
een ietelijk naar zijne plaats.
.\'itï Mzoo deed God wrdrrkeerrn het
kwaad van Abiitif-tech, dat hij nan zijnen
vtider gedaan had, doodende zijne zpven-
tnc broederen.
bj Desgelijks al net kwaad der lieden
van Sichem deed God wcdrrkeeren op
hun hoofd; en de vloek van .lotham, den
zoon i»n .irrttbhaal, kwam over hen.
HOOFDSTUK 10.
Thnla en .t.nr njn rieura, v-. 1. Herhaald*
«lifuderfj *nn larorl, •; waarom God hot otwr*
_-.<-f( in de hin.l der filUlijncii rn \\niui<>-
ni\'ii ... ili<- het i.-.iiiii. rlijk |il.imn, \'. (.ml
tt-rhourt l.r.t-1. Iiede »iu uil tvddini*, lo. I\'.
gen aaa Ie <.il.-»d, 17,
NA Abiniélerh nu stond op, om Israël
te behouden, Tliola, een zoon v-in
l\'ua, zoon van Dodo, een man van ls-a-
schar; en hij wooudr te Samir, op liet
gebergte van Kfraim.
S Kn hij rigtte [trad drie en twintig
jaren; en bij stierf, en werd begraven
re Samir.
3  Ku na hem stond op> lair, de Gilra*
iltet; en hij rigtte Israël twee en twtn-
fig jaren.
4  Kn hij had dertig zonen, rijdende
op dertig rzekeuiens, en die hadden
dertig sleden, die zij noemden Havvoih*
•air, tot op dezen dag, dewelke in liet
land van Gilead zijn,
."> Kn Jair stierf, en werd begraven te
Kamon.
li Toen voerende kinderen Israël* voort
•e doen dat " kwaad was in de oogen des ,
I1KKKKN. rn dienden de Kaals en A»tha-
rotii, eu de goden van Syrié, eu de goden
van Zidoti, en de goden van Moab, en de
goden der kinderen Ammons, mitsgaders
•ie goden der Filistijnen; en zij verlieten
den Hl.HIK. en dienden Hem niet.
7 Zoo ontstak de toorn des HKKRKN
tegen Israël; en Hij verkocht beu in de
hand der Filistijnen, en in ile hand der
kinderen Amuioui.
s Kn zij onderdrukten en vertraden de
kinderen Israéls iu datzelve jaar; achttien
iaren un-ierdrukte* fjj al de kinderen
(sraels, tie aan gene zijde der Jordaan
waren, In het land der Au.oreten, dat
in GÜead is.
!> Daartoe togen de kinderen Auimons
>>ver de Jordaan, om te krijgen, zelfs tegen
Lm,:, en tegen lleojamin, en tegeu tiet
buis van Kfram ; zoodat bet Israël zeer
batige werd.
I" Toen riepen de kinderen Isr&*ls tot
den HKKKK, zeggende: Wij hebhen tegen
t gezondigd, zoo omdat wij onzen God
hebben verlaten, als dat wij dr Baal*
gediend hebben.
11   Maar de I1BERE zeide tot de kin-
deren Israël* : ||eb Ik u niet vandel gyp-
tenareb, en van de Amorieten, en van de
liindereti Aniuioiis, en van de Filistijnen,
12  Kn de Zidonü-rs, en Amalekieten,
en Maonieten, die u onderdrukten, toen
gij tot Mi) riept, alsdan uit hunne hand
V \'T..... ?
IJ Nogtans uebt gij Mij - verlaten, en *
andere goden gedirnd; daarom zal Ik u
niet meer verlossen.
II Gaat henen, roept tot de goden, die
gij verkoren hebt; laten u die verlossen,
ter tijd uwer uenaauwdheid.
la Maar de kinderen Israela zeiden tot
den II LI KI. WH hebben gezondigd, doe
Gij ons, naar alles, wat goed is in uwe
oogen; alleenlijk verlos ons toch te dezen
dage!
lti Ku zij deden de vreemde goden uit
hun midden weg, en dieaden den 11 KKKK .
-ocr page 194-
Ijw Jeftba -erstoo*cn. Hij terslaat                  KIGTKKEN II.                              d* Ammonietfii en volbrengt
tba : *• Isratfl lieert bet land der Moabie* | i.
ten, en het laud der kinderen Ammons
niet genomen :
16  Want als zij uit Egypte optogen, zoo
wandelde Israël door de woestijn tot aan „^
de Schell/ee, en kwant te Kades.
17  En Israël zond boden tot den koning
der Kdomieten, zeggende:* l^at mij toch 1 N»
door uw land doortrekken; maar de ko*
ning der Kdomïeten gaf geen gehoor. Kn
bij zond ook tot den koning der Moabie -
ten, die ook niet wilde. Alzoo bb-eflsraël
in Kades.
Is Daarna wandelde bij in de woestijn,
en toog 0111 bet land der Edoinicton en
bet land der Moabieten, en kwam van
den opgang der zon aan bet land der
Moabieten, en zij legerden zich op gene
zijde van de Arnon; maar zij kwamen
niet binnen de landpale der Moabieten,
want de Arnon is de laudpale der Moa*
bieten.
19 \'* Maar Israël zond boden tot Sihon, ,; i»,
den koning der Amorieten, koning van
Hesbon. en Israël zeide tot bem i • Laat * N«
ons toch door uw land doortrekken tot
aan mijne plaats.
.\'O Doch Sihon betrouwde Israël niet
door zijne laudpaledoortetrekken ; maar
Sihon verzamelde al zijn volk. en zij le-
gerden zioh te Jaza ; en hij streed tegen
Israël.
.1 En de HEBRE, de God Israóls, gaf
Sihon niet al \'m volk in de band van
Israël, dnt zij ben sloegen; alzoo nam
Israël erfelijk in bet ganscbe land der
Amorieten, die in dat zelve land woonden.
33 En zij namen erfelijk in de gansene
landpale der Amorieten, /van de Arnon J "\'
af tot aan de Jabbok, en van de woestijn
tot aan de Jordaan.
33 Zoo heeft nu de 1IKKRE, de God Is-
raëls, de Amorieten voor bet aangezifct
van zijn volk Israël uit de bezitting ver-
dreveu; en zoudt gij hunlioder erfgenaam
zyn?
24 Zoudt gij niet dengene erven, dien
uw god Kamos \\oor u uit de bezitting
verdreef? Alzoo zullen wij al dei-gene
erven, dien de 11KKKK, onze God, voor
ons aangezigt uit d<> bezitting verdrijft.
ü g Nu voorin, zijt gij veel beter dan y Nu
Balak, de zoon van Zippor, de koning der
Moabieten F beeft b\\) ooit met Israël go-
twist ? heeft hij ook ooit tegen ben ge-
Mi gd?
26    Terwijl Israël drie honderd jarce
gewoond beeft in Ilenbon, en in hare
stedekens, en in Arot-r en in bare ite-
dekens, en in al de steden, die aan de
ziide van de Ainon zijn; waarom hebt
gij het dan in dien lijd niet gered?
27  Gok heb ik legen u niet gezondigd,
maar gij «loet kwalijk bij mij, dat gij te-
gen mij krijgt; de IIEKKK. die Hegter
is, rigte lieden tusseben de kinderen Is*
raëls en tusseben de kinderen Ammuns!
-JS Maar de ktniug der kinderen Am*
mnns boorde niet iiaar de woorden van
Jeftba. die bij tot hein gezonden ia.].
2ü Toen kwam de Geest des IIKKKKN
up Jeftha, dat bij Gilead en Manasse
doortrok 1 want bij trok door tot Mizpa
in Gileal, en van Mispa in Gilead trok
bü door tot <lo kinderen Ammons.
M En Jeftha beloofde den IIEKKK
ei-ne gelofte, en zeide 1 Indien Gij de kin-
deren Ammons ganichelijk :n mijne hand
zult gaven;
31   Zoo zal liet uitgaande, dat uit de
•leur van mijn huis aiu te geiuoet zal uit*
gaan, als iü met vrede van do kinderen
\\tninons wederkom, dat zal des 11KK-
lll.N zijn, en ik ra) bet offeren ten brand*
offer.
32  Alzoo trok Jeftba door naar de kin-
deren Ammons, om tegen hen te strijden;
en de REKKE gaf hen in zijne band.
Toen werd zijne ziel verdrietig over den
arbeid TU Israël.
17 En de kinderen Aimiion* werden
bijeengeroepen, en legerden zirli in Gi-
lead; daarentegen werden .Ie kinderen
Israël* vergaderd, on legerden zich Ie
Mizpa.
Is Tien zeiden bet volk, de oversten
van Gilead, de e*n tot den ander : Wie
is de man. die beginnen zal te strijden
tegen de kinderen Amiuons \' e die zal tot
een hoofd zijn over alle inwoner* van
Gilead.
HOOFDSTUK II.
Vroege™ guKckii-denis van Jeftha, v-. 1. Ue (ii-
leutlteten bifilen hein hol op-jflrltevelhebber*
•t\'h.ij) aan, "in Icffeti tip Aiiiiiioiiirt!\'!! ti-»tri|-
dem, hi\'t«ri\'\'.k door hem onder voorwaarde
wor.lt wi_i biiwi m. \'i. Zijne rcijfevfsefee i>n-
gtegra, i\' 11 d<-n kotriag der .luMwhiw
ie bewegea *Ui* r*pwdelükhedra te staken.
12. Il.j wekt, door God* \'.....«t gëdi ivea, tea
.....Ai;VX /.ijn.\' -r.-I-ifli-.~sl. lig iljwttdr Aiilinu-
niru-ii. 32; .olt.-.n-t ïji«- gelofte, 31.
JEFTHA " nu, de Gilead iet, was een
strijdbaar beid. maar h(i was een ln>e-
rekind; doch Gilead bad ïeftha gegene-
reerd.
2 Gilctids huisvrouw b tanle hem ook
zonen ; eo de zonen drzer vrouw groot
geworden zijnde, stieten Jeftha uit. en
ceiden tot bem : Gij zult iu het buisonzes
vnders niet erven, waat gü \'/Ut \'\'\'!i zoon
van MM andere vrouw.
2 Toen vlood Jeftha voor hrtaangezigt
zijner brooderen, en woonde in liet land
Tob; en ijdele mannen vergaderden zich
tot Jeftha, en togen met hem uit.
4  Kn tiet geschiedde, ua eenigc «laven,
dat de kinderen \\tnia0Ds tegen lura*;l
krïjgden.
b Zoo geschiedde bet, als de kinderen
Amiuons tegen Israël kiijgden, d«t de
oudsten van Gilead heengingen, oui Jeu lm
te balen uit bet laud van Tob.
tï Ën zij zeiden tot Jeftba : Kom. en
wees ons tut een\' overste, opdat wij strij-
dcn tegen de kinderen Amiuon*.
7 Maar Jeftba, zeide tot de oudsten van
Gilead : Hebt gij lieden mij niet gehaat,
en mij uit mijns vader» huis verstouten \'t
waarom /.ijt gij dan nu tot mij gekomen,
terwijl gij >n benaauwdheid zijt?
5  Eu de oudsten van üilead zeiden tot
Jet\'tba : Daarom zijn wij nu tot u weder*
gekomen, dat gij met ons trekt, en togen
de kinderen Amiuons strijdt; en gij zult
ons tot een hoofd zijn, overalle inwoners
van Gilead.
9  Toon zeide Jeftha tot de oudsten van
Gilead : Zoo gijlieden mij wederbaalt, om
te strijden tegen de kinderen Amiuons,
en de HKKItK tieu voor imiii aangezigt ge-
ven zal. Ml ik u dan tol een hoofd nw. ?
10  Kn de oudsten van Gilead zeiden tot
Jel\'tba : De HEKKK zij toehoorder tus*
M\'l\'i-ii ons, indien wij niet alzoo naar uw
woord doen.
| 11 Alzoo ging Jeftha met de oudsten
, van Gilead, on bet volk stelde hem tot
een hoofd et) overste over zich. Kn Jeftha
sprak al ziiiio wuor\'len voor liet aange>:igt
des HEKKEN te Mispa.
12  V.iorts zond Jet\'tba boden tot den
koning der kindereu AUMMMMi zeggende :
Wat bebben ik en gij met elkander te
doen, dat gij tot mij gekomen zijt, om
tegen tiiun land te krijgen ?
13  Kn de koning der kinderen Vmmonx
zeide tot de boden van Jeftha : Omdat Is-
raël, als bij uit Kgyple ui>toog, mijn laud
genomen beert, van de \\rnon at\'tot aan
de Jabhok, en tot aan de Jordaan . zihi
geef mij >\'at nu weder met vrede.
14  Maar Jeftha voor wijders voort, en
zoud boden tot den koning der kinderen
Ammons,
15  Kn hij /eide tot hem : Zoo zegt .lef*
-ocr page 195-
SN 12, 13. Gods Engel ftnebijnt bij Manóach. 1«9 |
Jeltha, de Glleadiet, stierf, en werd be-1 \'*.«\'*•
graven in de steden van Gilead.                           ,1\'"-
8  Ku na hem rigtte I-m \' Fbzan, van
Hethlelieni.
9  Kn l.ii bad dertig zonen; cu hu zond
dertig doebteren naar buiten, en bragt
dertig dochteren van buiten in voor zijne
zonen; en bij rittte Israël zeven jaren.
in Toen stierf Ebzan, en werd begra-
ven te Hethlehem.
                                          \'
Il Kn na hem rigtte Israël Kloa. de \'\'\'""» ,l%\'
Zebuloniet, en hij ristte Israël tien jaren.
15 Kn Elon, de Zebulmjet, stierf, en
werd begraven te Ajalon, in het land
van Zcbulon.
                                                    j
13 Kn na hem rigtte Israël Abdon, een I \'" \' "***
zoon van llillel, de Pirhathonlet.
H Kn hij had veertig \'zonen, en dertig|
toont zonen, rijdende op zeventig * ezel*: h lt"-\'t "*\'*
veulens; en bij rigtte Israël acht jaren.
|S Toen «fierf Abdon, een zoon van1 \'\'"\'* \'"\'•
lljltel, de Pirtta£bonict; en hij werd be-
trraven te Firhatbon, in liet land van
Ki\'raïin, op den berg van den Auialekiet. >
HOOFDSTUK 13.
IJod ecpfl t«Ta."I om rijn» sondt* in At* lianil der
Filirtijni*n. »•. t. I>.- Ka«c1 dea II--, r. n tit-
m-hijiit anti de huixvroiiw van Manoarb, die\'
onvrurhtbitnr *««, en lesrt h*nr n.in, dat ïij
penen iiion »al Imreti, lioe 71J rii-h eeilraxen
en niet hit kimt handelen niiiet, 2. Manoarh
mlka van t»nr Trouw vernemenite, liidt en
rerkrQct. ilat s> Eagel «ederkoMt en hun
l.ei.li n aanmaade dal klad mdrftigt, (• Har
nu.ieh wil den Knyrl *|>ijEi> bereiden en vra.nzl
naar rijnnn in nu. 15 j doeh de Knir 1 vanrt
in de rnwnn *«a het l.r.im tutter ten hemd, I
ao, waardoor M.incj-irh ?^er verrhrikt fijndp,\'
Tan iijne irnnir c.-nterkt WOfdt, \'13. Simann
•_*eti(iren. 21 ; in wien de Uee»! tiuda liejrint
Ic werken, IS.
EN de kinderen Israi\'ls voeren voort\' \'"\'\'^
l « te doen dat kwand was in deemgen ... ....
des 1IKKRKN; zoo gaf hen de IIKERK                 ,\'J\'
in de hand der Fiüftiinen veertig jaren.                 % \\
\'2 Kn er was een man van Zora, uit                r. 1.
het geslacht van eenen Paniet, wiens                 hl «
naam was Matió.ich; en zitne huisvrouw
was onvruchtbaar en baarde niet.
3  En eenKngeldesHEKHEN verscheen
aan deze vrouw, rn hij zeide tot haar : Zie l
nu, gij zijt onvruchtbaar, en hebt niet\'
gebaard ; maar gij zult zwanger worden,!
en eenen zoon haren.
4  Zoo wacht u tocli nu, en drink geen\' j
\'J wijn noch sterken drank, eu eet niets \'• ^""" fi-\'.3\'
onreins.
.f» Want zie, gij zult zwanger worden,
en eenen zoon baren, « op wiens hoofd * , "\'" r[ ,?
geen scheermes zal komen : want dat
        \' 4"\'-
kneebtje tal een >azireër God» zijn, van
MielrrM buik af; en hij zal beginnen Is*
raèl te verlossen uit der Filistijnen band.
fi Toen kwam deze vrouw in, en sprak
tot haren man, zeggende : Er kwam een
man Gods tot mij, wiens aauzigt -\\;.- al«
net MDtfgt van een\' Engel Gods, zeer
vreesselijk : en ik vraagde hem niet, van
waar lm was, en zijnen naam gaf liii
mij nipt te kpnnen.
7  Maar l r zeide tot mij : Zie, gy zult
zwanger worden, en eenen zoon baren ; zoo
drink nu geen\' wijn noch rterken drank,
en eet nipfs onreins : want dat knechtje
zal een Nazlreër Gods zijn, van mneders
buik af tot op den dag zijns doods.
8  Toen aanbad Hanoi*» den HEKRK
vuriglük, en zeide: Oen IIKEHK I dat
toch de man Gods, dien Gvj gezonden
hebt, weder tot ons kome, en ons U-ere,
wat wij dat kneebfje doen zullen, dat
geboren zal worden.
                                       j
9  Kn God verhoorde de stem van Ma*
noach ; en de Engel Gods kwam wederom
tot de vrouw, /.n nu zai In het veld, docb
haar mau Manóach was niet bij haar.
10  Zoo baaalte de vrouw, en liep, en
gaf bet baren man te kennen ; en zii zeide
tiine belofte. OptnarlglieM der EftaUnieteB. HÏGTFT
j. t. C. i Xi Kn hij slop* hen van Aroër af tut
•\'•*•
          daar kU komt te Minnith, twintig steden,
eu tot aan Abëi-Kenimiin, met eenen
war grooten slag. Al zoo werden de kin-
deren Ainmonx te ondergebragt voor liet
aanwezig* der kinderen Israël*.
•34 Toen nuJeftl-a te Mispa bij zijn huis
kwam, ziet, zoo ging rune dochter uit
hein te gemoet, me: trommelen en reijen.
Zy nu was alleen, een cenig kixi. lm had
uit zich ouders gceüeu zoon of dochter.
3,"> Kn het geschiedde, al* hij haar zag,
».oo verscheurde tui zijne kleederen, en
zeide : Ach mijne dochter! gij bebt mij
gansehelijk nedergehogen, en gü zijt on-
ier degenen, die mij beroeren : want ik
heb mijnen mond opengedaan tot den
HKEKE, en ik zal niet kunnen teruggarui.
3fi Kd zij zeiiie tot hem : Mijn vader!
hebt L*ii uwen mond opengedaan tot den
HKERK, doe mij, gelijk ali> uit uwen
mond gegaan in; naardien u de HEFRF.
volkomene wraak gegeven Leeft van uwe
vijanden, van de kinderen A-nmons.
37 Voorts zeide zy tot haren *a1er :
Laat deze zaak aan mij geschieden : laat
twee maanden van mij af, dat ik heenga,
en ga af tol de bergen, en beweene mij-
nen maagdom, ik en mijne gezellinnen.
3S Ku hij zeide : (Sa heen; en h\\) lipt
haar twee maanden gaan. Toen ging zij
heen met hare gezellinnen, en beweende
haren maagdom op de bergen.
3ü Kn het geschied.Ie ten einde van twee
maanden, dat zij tol haren vader weder*
kwam, die aan ha«r vnlbragt ziine gelofte,
die hij belould had j en zij heelt geenen
man bekend. Voorts werd het eene ge-
woonheid in Israël,
4o Dat de doclilernn lsra?ls van jaar tot
jaar hecm-ingen, om de dochter van Jef-
tba, den Gileadict, aan te spreken, vier
dagen in het jaar.
HOOFDSTtK IS.
Der Y.fi hui i.-t.\'ii oprorricheid tegen Jcftka, ion-
der onrrnak, kort aan twee en veertig duizend
faunncr het leien, ra. 1. Jeftha uterft, 7. Na
hem rijn ripte-» Kh-an, Elon, AMnn, 8.
TOEN werden de mannen *an Kfraim
bijeengeroepen, en trokken over naar
het noorden; en z\\i zeiden tot Jei\'tha :
Hu-t h i.\'• Waarom zyt gij doorgetogen om te
I strijden tegen de kinderen Amuions, en
; hebt ons niet geioepen, om met U te
, gaan 7 wij zullen uw huis met u met
vuur verbranden.
2  Kn Jei\'tha zeide tot hen : Ik en mijn
volk waren zeer twintig met de kinderen
vuimon*; en ik heb ulieden geroepen,
maar gij hebt uii.i uit hunne band niet
verloot.
3  Als ik nu zag, dat gij niet verloMet.
£oo stel Ie ik mijne ziel in mijne band, en
took door tot de kinderen Ainmons, en de
1IKEHK gaf ben in mijne Land: waarom
, zijt gij dan te dezpn dage tot mij opge-
konieii, om tegen mij te strijden?
-t Kn Jefiha vergaderde alle mannen
van Gilead, en streed met Etrnim : en
j Je mannen van Gilead sloegen Kfraim,
want de Gilead ietcn, zijnde tusschen
| Kfraim en tusschen Manassp, zeiden :
, Gij lieden zijt vlugtelingen ran Kfrniui.
] 5 Want de Gileadieten namen den
Kfraiinieten de \\eren der Jordaan af;
! en het geschiedde, al» de vl gtelingen
l van Kfraim zeiden i Laat niii overgaan;
17.00 zeiden de mannen van Gilead tot
hem : Zijt (rij een Efraïmiet ? wanneer
i hu zeide : Neen ;
6 Zoo zeiden zu tot hem : Zeir nu 5chJb-
Iböleth; waar i.n zeide: Sibbóleth, en
[ kon het alzoo niet regt spreken; zoo
I grepen /ii hem, en versloegen hem aan
da veren der Jordaan, dat te dier tijd van
Kfraim vielen twee en veertig duizend.
7 Jeftha nu rigtte Israël zea jaren; en
-ocr page 196-
IWi Simsons huwelijk en bruiloft.                    K1GTERKN H.                                   Simson doodt een* leeuw.
J. v C. ,tot hein : Zie, die man ii mü verschenen,
liBi.
          welke op dien dag tot mij kwam.
11 Toen stond Mauóach op, en ging
/.iiiii\' huisvrouw :i.\'. en hij kwam tot dien
man, en zeide tot hem : /ut gij die man.
dewelke tot deze vrouw gesproken hebt \'
Kn bij zeide : Ik ben het.
IC Toen zeide Mauóach : Nu, <1at uwe
| woorden komen. maar wat ... I de»
knechljes wijze en zijn werk r.ijn?
U En de Eng*! dr* HEKKEN zeide toi
Manóach : Van allee, wat ik tot dr vrouw
Kezend beb, zal zij zich w-acliteu,
1-J Zi.i zal niet eten ritu iet*, dat van
den wij net ok de* wijns voortkomt; en
wijn en Kierkeu drank zal zij niet dri»-
ken, noch iels onreins eten ; al wat ik
haar geboden lifb, zal ?.\\> onderhouden.
la Toen zeide Man.iaeh tot den Engel
drs I1EEREN : Laat ons u toch ophou-
den, en een gei ten bokje 4°°\'\' uw »\'«nx-*-
zigt bereiden.
16  Maar de Engel des HEKKEN zeide
tot Mauóach s ludien gij uiii zult opiiou-
den, ik zal van uw brood niet eteti; en
indien gij een brandoffer zult doen, «iat
zult gy den UK EK E offeren. Want JU-
nóacb wist niet, dat liet een Engel dr>
II KEREN was.
17  Kn Maiioach zeide tot den Engel de»
HKEUEN : Wat is uw naam, opdat vQ
u verderen, wanneer uw woord *nl komen.
IS Kn de Kogel des HEBREN zeide tot
hem : Waarom vraagt gij dai naar mij-
nen naam? Die is (och Wonderlijk\'
1!) Toen nam Manóach een geitenbokje,
.\' i:;-f. r-, .\'t; en het spijsoffer. en •\' offerde het op den
rotssteen, den IIKKKK. Kn hu bandeldr
wonderlijk in ;nn doen; en Manuac\'i en
zijne huisvrouw zagen toe.
20  Ku het gfchlaJifa, als de timen van
het altaar opvoer naar den hemel, zoo
voer de Engel des HKKRKN op in de
vlam de» Hlu.ao. Als Manóach en zijne
huisvrouw dat zagen, zoo vielen zij <>\\
hunne anngezigtt-u ter aarde.
21  Kn de Kugel des 11KKIIKN verscheen
uiet meer aan Manóach en aan zijne huis-
vrouw. Toen bekende Mauóacli, dat het
eeu Engel des EIKEREN was.
I 22 En Uanóach zeide tot zijne bult*
r V.*. 33;*). vrouw : WO zullen zekerlijk • stenen,
Deut. S -;ii. omdat wij God gezien hebbeu,.
Rigt, 6:43,; 33 Maar zijne huisvrouw zeide tot hem !
**• Zoo de HEEKE lust had ons te dooddS,
Ulij luid het brandoffer en spiisotler van
[ OOM hand niet aangenomen, noch ons
dit alles getoond, noch ons om de/eu tijd
laten hnoren :ulkt a!- dit is.
2-1 Daarna ba.ir.le deze vrouw eeuen
j llfin 11 i-: xood, en zij noemde zijnen naam ƒ Siui-
sou; en dat knecht je werJ groot, en de
IIEKRE zegende het.
I 2ó En de Geest des BEKKEN begon
hein bij wijlen Ie drijven in het leger van
Dan, tusscheu Zora en tusschen F\'stbaol.
HOOFDSTUK 14.
1 le-fm ilt\' Kili-I ijm-ii 1i\' Vulln-fm*.....df>H f ijnr
I .imli\'rt lit\'willi"i.....lal nj voor lii-in eeno Iili«-
1    tijiiMclif vrouw uit i\'himiinlh tin lmvrclijk im- •
\'    Ken, vh. 1. Zijn lirtuonde mocil in Int v.r- \'
!    srJiPtiTvn van mm* leem op dea weg *bt- |
waart», 5. Ei-nïgen tijil daarna in hi-l livi-hnaiu
van ilt-n h-ruw hiini\',\' vin<l<-ii<lt-, unllerrit hij
.    Kï< 111 ït aanli-iiliir.\', \'mi op fijnr liruiliifl ei-11
1    1 11I- ! vmir te Mrllru, t<, n- \' - vrrLUrine
\'    brui thior lijn,\' IHM al>vpt-r>t en anti sV
1    ferstrennnti-n .intilrkt wordt, waarop bij drr-
I    titr itiK4*irl,\'n<-t» van Askelnn »f r»lur:.\', uit
|    wier iM-sitlinft-n hij ilf t,ieï.\'ïf?J>\' rnmlx
I    Wreiilt. 1». Zijn\'1 vniuw Honll uR ei\'n\'an<l.-
t ren avgevna, a».
t-irra 1 ui IpN Simaon ging af naar Thimnath, en
Ui gezien hebbende eene vrouw te Thim-
nath. van de dochteren der Filistijnen,
2 Zoo ging bij opwaarts, en gaf het
sQam vader en ziine moeder 1* kennen.
\'en zeide 1 Ik heb eene vrouw gc/.ien Ie
I Thimnatb, van de dochteren der Kilis* I. ». c.
tijnen; nu dan, neem mü die tot eene
           Ilu
vrouw.
I  Maar zijn vader zeide tot hem, tuita-
gaders 7-ijne moeder : Is er geene vrouw-
onder de dochteren uwer broeders, en
onder al mijn volk, dat gij heengaat, oui
eene vrouw te nemen van de Filistijnen,
die onbesnedenen "\' En Simson /vide tot
zijnen vader - Neem mij die, want zn is
< bevallig in mijne oogen.
-1 Zijn vader nti en zijne moeder wis-
ten niet, dat dit van den 1IKEKK was.
dat hij gelegenheid zucht van de l\'ili»tlj-
nen : wam de Filistijnen heerschten te
dier tijd over Israël.
5  Alzoo ging Simson, uiet zijnen vader
en zijne moeder, henen ut\' naar Thimnatb.
Als ta) nu kwamen tot aan de wijngaar-
den van Thimnath, ziet daar, een jonge
leeuw, brull*ude hein te gemoet.
6  Toen werd de Ueevt des DEKKEN
vaardig over hem, dat liij hem van een
scheurde, gelijk men een bokje van een
scheurt, en er was niets in /.une hand;
doch hij gaf zijnen vader en zijne moeder
niet te kennen, wa: hij gedaan had.
7  Kn hij kwam at\', en sprak tot de
vrouw ; en zij beviel in Simsons oogen.
8  Kn na sommige dagen kwam hij we-
der, om haar te nemen; toen week hij af,
0111 het aas van den leeuw te bezien; er.
ziet, een bijenzwerm was in het ligrhaam
van den leeuw, met honig.
•\' Kn I ii nam dien in zijue handen, en
eing voort, al gaande ru etende ; en hij
ging tot zijnen vader en tot zijne moeder,
en gaf hun daarvan, en zij aten ; doch
hü gaf hun niet te kennen, dat hij den
honig uit bet ligchaam van den leeuw
gemimen bad.
ld Als nu zijn vader afgekomen was tot
die vrouw, zoo maakte Siiuson aldaar
eene bruiloft, want alzoo plagten de jon-
gelingen te doen.
II   in het geschiedde, als /i) hem za-
gen, zoo namen zij dertig uiedgezellen.
die bij hem zouden zijn.
12   Simson dan zeide tot hen : Ik zal
nu ulieden een raadsel te raden geveu; \'
indien gij mij dat in de zeven dagen
dezer bruiloft wel zult verklaren en uil-
vinden, zoo ?al ik ulieden geven dertig
rijue lijnwaadskieederen, en dertig wissel i
kleederen.
13  Ku indien gij het mij niet zult kuu-
neii verklaren, zoo zult gij lieden mij
geven dertig iijne lijnwaadskleederen, en
dertig wifselkleederen. Kn zij zeiden toi
hem : Geef uw raadsel te raden, en laat
het ons booren.
1-1 Kn hij zeide tol hen : Spijze ging
uit vau den eter, en zoetigheid ging uit
van den sterke. Ku zij kouden dat raad-
sel in drie dagen niet verklaren.
ló Daarna geschiedde het op den zeven*
den dag, dat zij tot de huisvrouw van
Simson zeiden : Overreed uwen man, dat
hü ons .dat raadsel verklare, opdat wil
niet misschien u, en het huis uw» vaders,
met vuur verbernen. Hebt gijlieden ons
genoodigd, om het onze te bezitten? is
het zoo niet ?
lt> Kn Simsons huisvrouw weende voor
hem en zeide : Gij haat mij maar, en
heht mij niet lief; gii hebt den kinderen
mijns volks een raadsel te raden gegeven,
eu hebt het mij niet verklaard. En lip
zeide tot haar 1 Zie, ik heb bet mijnen
vader en mijne moeder niet verklaard,
zou ik bet u dan verklaren ?
17 En zij weende «oor hem op den ze-
v enden der dagen, in dewelke zij deze
bruiloft hadden . zoo geschiedde het op
den zevenden dag, dat hij het haar ver-
klaarde, want «ij perste hem; en zij ver-
klaarde dat raadsel den kinderen baars
volks.
-ocr page 197-
.N 15, 1d.                              Siuisou bemint Delila. 191
i zeide Simton tot hen : Zweert mij, dat \'. ». C.
gijlieden op mü niet zult aanvallen.
                  -M--
13  Kn zit spraken tot hem. zeggende i
Neen, maar wij zullen u wel binden, en
, u in iiuulieder hand overgeven; doch wy
\' zullen n geenszins dooden. Kn zij honden
hem met twee nieuwe touwen, en voerden
iipm op van de rots.
14   Ws hij kwam tot Lechi, zoo juich r«*ti
de Filistijnen hem te gemoet; maar de
Geest des HEKRKN werd vaardig over
hem; eu de touwen, die aan zijne armen
waren, werden a!s linnen draden, die van
het vuur gebrand zijn, en zijne banden
.ersmolten van zijne banden.
1> Kn hij vond een vochtig ezei* kinne-
hakken, en hij strekte zijne band uit, en
tiaiu het. en sloegdaarmededuizend man.
lfi Toen zeide Simsou : Met een ezels
kinnebakken, eenen hoop, twee hoopen,
niet e*n ezels kinnebakken heb ik dui-
zeud man gesUgen.
17 Kn het gesebiedde, als hij geëindigd
bad te spreken, zoo wierp hü bet kinnr*
bakken uit ziine iiand, en bij noemde
dezelve plaats Kamath-Lechi.
15  Als hem nu zeer dorstte, zoo riep
hij tot den IIKERE, en zeide : Gij heb*
door de hand van uwen knecht dit groote
heil gegeven; zou ik dan uu van dorst
sterven, en vallen in de hand dezer « „ i*i.,,i.!7 ».
onbesnedenen ?
                                                                   x\'
1.1 Toen kloofde God de holle plaats, 1 >...., I U
die in Lechi is, en er gin1,* water uit van
dezelve, en hij dronk. Toen kwam /in,
geest wedf r, en bij werd leven.). Daarom
noemde hij haren naam i De fontein
des aanroepers, die in Lei\'hi ia, tot up
dezen dag.
20 Kn iiij rigtte Israël, in de dagen der
Filistijnen, twiutig jaren.
HOOFDSTUK Iti.
Sim-nn ilr.i.i.\'t ili\' poorten der »1«<I (inrn op
e.n.-ii \'..\'f.\', v». I. /.ii»\'\' lii\'l Ie tot IMilu hrrii-rt
hem \'m dr magt dt*r Fllte^nen, 4-die hem dr
norm iLit-t.ken er, .-.-vn.i--en-etl. n, 21. Z.jtie
laatste irniakorfeaii**r over /ijne cednotitr vij-
aaden, waarbij hij nu-.l - noikoml, IS.
SIMSON nu ging heen naar Gaza; eu rIrr* "*\'•
liij zag aldaar eene vrouw, die eene
hoer was; eu hij ging tot haar in.
2  Toen werd den Gazieten gezegd :
Simson is hier ingekomen; loo gingen
zij rondom, en leiden hem den gaiiM\'hen
nacht tagen in de stadspoort ; doch XÜ
hielden zich den ganveheu nacht stil,
zeggende : Tot anu het morgenlicht dan
\'.uilen w-y hem dooden.
3  Maar Btmaon lag tot middernacht
toe; toen stond hij op ter middernacht,
en \'m greep de deuren der stadspoort met
de beide posten, en nam ze weg met den
grendelbooiu, en leide ze op zijne schou-
ileren, en droeg ze opwaarts op de hoogte
des bergs, die in hetgezigtvau Ilebron t«.
4  Kn het geschiedde daarna, dat hij eene
VTOUW lief kreeg, aan de beek Sorek.
welker naam was Deltla.
ó Toen kwamen de vorsten der Filistij-
nen tot haar op, en zeiden tot baar i Over*
reeil hem, en zie, waarin zijne groote
kracht /ii, en waarmede wij hem zouden
maxtig worden, en hem binden, om hem
te plagen; zoo zullen wy a geven, een
iegelijk, duizend en honderd zilverlingen.
•> Dehla dan zeide tot Simson: Verklaar
mij toch, waarin uwe groote kracht zij,
en waarmede gij zoudt kunnen gehouden
worden, dat men u plage.
7 Kn Simson zeide tot haar: Indien i.w
mij bonden met zeven versche zelen, die
niet verdroogd zijn, zoo zou ik zwak
worden, en wezen als een ander menacb.
5  Toen bragten de vorsten der F:listij-
nen tot baar op zeven versebe zelen, die
niet verdroogd waren; en zij bond bem
. daarmede.
y De achterlage uu *at hij haar iu eene\'
BfaUOOI mterktr.                                                 BIGTBB
J. *. C.           18 Toen leiden de mannen der stad tot
IUI.          hem, op den zevenden dag, eer de zon
onderging I ** *\' \'* zoeter dan honig? en
wat is sterker dan een Ireuw t Kn hij
zeide tot tien : Zoo gij met mijn knll\'
niet had geploegd, K\\j znudt mQB raadsel
niet hebben uitgevnudeu.
19  Toen werd (Ie Geënt den HEKKEN
vaardig uver hem, en bij ging af naar de
Askelunieten, en -l<ieg van hen dertig
man; en hij nam hun gewaad, en gaf dr
wisselkleedrrenaan degenen, die dat raad-
sel verklaard hadden. Doch < n i. toorn ont-
stak, en hij ging op in zijn* vaders huis.
20  En de huisvrouw van Simson werd
zijns medgezeU, die bem vergezelschapt
had.
HOOFDSTUK 1...
Mmm hewekt iüm vrouw, dorfa dr torRawr
tut huur wordt Rem gewvl|rerd, »*• 1. Neemt
Uerovsr irruk. t. itte dooi de Kili-iiine n m.-t
weden) i.nk wordt vrrgaiUteii, il. Si:n.cin
wreekt tii-h tiiiirniint* wederitrerlg. 7. Of dra
riu-li dn r\'ili>1iiniii -_-.tHjn.lin tot Inn •*,—
ttrart, mkivekf hij njnr bannVn in rentaal
.Uiir-\'.!•. un h-n ui.i een rsetsfcraaeaakkea.
;*. Zijn»* •rt-lwifod-rlinnrin** tut «tillin- i.in zij-
M hra.n-b-ntl.--i .torst. I*.
..i.<> nn> {,i> het geachiedde na êommiye dagen,
IJ in de dagru van .h-n tarweoogst, da;
Shuson /i\'iif huisvrouw bezocht meteen
geitenbokje, eu hij «eide : Laat mij tot
mijne huisvrouw ingaan in de kamer:
maar haar vader liet hem niet toe in te
gaan.
2  Want haar vader zeide : Ik sprak
zeker, dat gij haar ganscbelijk baattet.
zoo heb ik haar aan uwen medgezel
gegeven. Is niet hare kleinste zuster
schooner dan zij . Laat ze u toch zijn in
plaats van haar.
3  Toen zeide Simson van henlieden i Ik
beu ditmaal onschuldigvan de Filistijnen,
wanneer ik aan tien kwaad doe.
4  Kn Sjinsnn ging been, en ving drie
honderd vossen; en hij nam lakkeien, rn
keerde staart aan staart, en deed eenen
fakkel tusschen twee staarten in bet
midden.
h Kn hij stak de fakkelen aan met
vuur, en liet zo loopen in het staande
koren der Filistijnen; vn hij stak in
brand zoowel de korenhnopen als het
•taande koren, zelfs tot de wijngaarden
en otijfboomen toe.
ti Toen zeiden de Filistijnen: Wie heef\'
dit gedaan? In men zeide : Simson, de
schoonzoon van deu Thimniet, omdat bij
zijne huisvrouw heelt genomen, en heelt
haar in zijnen medgezel gegeven. Toen
kwamen de Filistijnen op, eu verbrand-
den haar en haren vader met vuur.
7  Toen zeide Simson tot ben l Zoudl
gij alt.io doen? Zeker, als ik mij aan u
gewroken Leb, zoo zal ik dnarna op-
houden.
8  Kn hij sloeg her., den schenkel eii
de heup, met eenen grooteu slag; en hij
ging af, en woonde op de hoogte van de
rots Etatti.
9  Toen togen de Fjliatijneu op, en
legerden zich tegen Judat en breidden
zich uit in Lechi.
10  En de mannen van Juda zeiden i
Waarom zijt gij lieden tegen ons opgeto*
gen ? En zij zeiden i Vy zijn opgetogen
om Situsou te binden, om hem te doen,
geluk als liii ons gedaan heeft.
11  Toen kwamen drie duizrnd mannen
af uit Juda tot het bol der r«\'t»Eiam, en
zelden tot Simson i Wist ,-;i niet, dat de
Filistijnen over ons heerschpn ? waarom
hebt gij ons dan dit j*edann? En hij zeide
tot ben : Gelijk als zij mij gedaan hebben,
alzoo heb ik hunlieden gedaan.
12  Ku zij zeiden tot bem i Wij nii.
afgekomen om u te binden, om u over te
geven in de hand der Filistijnen. Toen
i
-ocr page 198-
192 Detfla bedriegt Simson.
IUGTEHEN 17.
Shuaone dood. Afgoderij tan Micha.
kamer. Zoo zeide zij tot liem : De F111-
-li.ni.-u o . i1!\' U, Simson [ Toen verbrak bij
•Ir zelen, gelijk als een snoertje van grof
vlas verbroken wordt, nis het Miur riekt.
Alzoo werd zijne kracht niei bekend.
11» Toen zeide Delila tot Simson : Zie,
.lij be.bt met mij gespot, en lcugcnen tot
i nit| gesproken; verklaar uut tocli nu,
i waarmede gij zoudt kunnen gebonden
! worden ?
; 11 1 u hij zeide tot baar : Indien zij
| mij vastbonden niet nieuwe touwen, niet
! dewelke geen werk gedaan is, io*> zou ik
j zwak WÖrden, en wezen als een ander
I mensch.
12 Toen nam Dclila groote touwen, en
bond bem daarmede, en zeide tot hem :
l>.\' Filistijnen over u, Simson ! (He ach*
terlngc nu wan zittende in rene kamer.)
Toen verbrak bij te van zijne armen als
eenen draad.
ia En IMiln zeide tot Simson i Tot
; hiertoe lirbt gij met mij gespot, en lcugc-
nen tot mij gesproken; verklaar mij toch
mm, waarmede gij zoudt kunnen geb\'inden
worden, l.n 1\'ij zeide tot haar : Indien
-ii de zeven haarlokken mijne hoofde
vl\'ochtet aai. eenen weversboom.
14  Kn zij maakte /e vast met eenepin,
en zeide tol nem : De Filistijnen over u,
Simson \' Toen waakte hij op uit zijnen
slaap, en nam weg de pin der gcvlucbtene
haarlokken en den weversboom.
15  Toen zeide zij tot hem : Hoe zult
.\'ii zeggen : Ik heb u lief, daar uw hart
niet met mij is? gij hebt nu driemaal
met mij gespot, en mij niet verklaard,
waarin uwe groot e kracht zij.
16  Kn het gesrhiedde, als zij hem alle
dagen niet hare woorden perste, en hem
rnoetjeliik viel, dat zijne ziet verdrietig
werd tot stervens toe:
17  Zoo verklaarde hij baar zyn gansehe
hart, en zeide tot hfiar i Kr is nooit
scheermes op mijn hoofd gekomen, want
ik ben een Nazireër Gods \\an mijner
moeders buik af : indien ik geschoren
wierd, zoo zou mijne kracht van mij
wijken, en ik zou zwak worden, en wezen
als ftl de menscheii.
18  Als nu I>elila zag, dnt hij haar zijn
1 gansehe hart verklaard had, zoo zond zij
.heen, en riep de vorsten der Filistijnen,
zeggende i Komt ditmaal op, want hij
heeft mij zijn gansehe hart verklaard.
\'En de vorsten der Filistijnen kwamen
lot haar op, en bragten dat geld in hunne
band.
19  Toen deed zij hem slapen op hare
kuit\'ii. en riep eenen man, en liet hem
de zeven haarlokken zijns hoofds afschc-
ren, en zij begon hein te plagen; en zijne
kracht week van hem.
! 20 En zij zeide : De Filistijnen over u,
: Simson \' l.r lp i ontwaakte uit zijnen
slaap, en zeide : Ik zal ditmaal uitgaan,
\'als «ip andere malen, en mij uitschudden :
iwant MQ wist niet, dat de I1EEIIE vau
[ hem geweken was.
21 Toen grepen hein de Filistijnen en
\'groeven zijne oogen uit; en zij voerden
; hem af naar (iaza, en bonden hem niet
I twee koperen ketenen, en bij was malende
[in het gevaugenhuis.
j 22 Kn het haar zijns honfds begon
irnlrr te wassen, gelijk toen hij ge-
J schoren werd.
23 Toen verzamelden zich de vorsten
jder Filistijnen, om 1 unnen god Dagon
!een groot offer te offeren, en tot vrolijk*
beid; en zij zeiden : Onze god heeft onzen
! vijand Simson in onzr hand gegeven.
[ -\'l Desgelijks als hem bet volk zag, loof*
di-u /ii hunnen god, want zii zeiden i Onze
god heeft in onze hand gegeven onzen
i vijand, en die ons land verwoestte, end e
onzer verslagenen velen maakte!
\' 2.ï En het geschiedde, als hun hart vro-
liih was, dat zij zeiden : Roept Simson,
dat hij voor ons spele. Kn zij riepen Sim-
son uit bet gevangenhuis; en lm speelde
voor hunne aangezfgten, en xij deden
hem staan tiiKschen de pilaren.
21 Toen zeide f imson tot den jongen,
die hem bij de band hield : Kaat inijgaan,
dat ik dr pilaren betaste, op dewelke
het huis gevestigd is, dat ik daaraan lene.
27 Het huis nu was vol mannen en
vrouwen; ook waren dnar alle vorsten
der Filistijnen; en op het dak waren om-
trpnt drie duizend minnen en vrouwen,
die toezagen, als Simson speelde.
2* Toen « riep Simson tot den HEKUE,
en zei Ie : Meere, HEEitEl gedenk toch
mijner, en sterk mij toch alleenlijk dit-
maal, o God! dat ik mij niet een e wrake
voor mijne twee oo/en aan de Filistijnen
wreke.
29 1 ii Simson vatte de twee middelste
pilaren, op dewelke het huis was geves-
tigd, en waarop het steunde, den eenen
met zijne regterhand, en den anderen
met zijne linkerhand ;
3l> En SiuiMin zeide : Mijne ziel sterve
met de Filistijnen! en hij boog zich met
kracht, en Let huis viel op de vorsten,
en op al het volk, dat daarin was. En de
dooden, die hij in zijn sterven gedood
heeft, waren meer, dan die hij in zijn
leven eedood had.
:il Toen kwamen zijne hroeden «f. en
I het gansehe huis zijns vaders, en namen
. hein op, en bragten hem opwaarts, en
\' begroeven hem tusschenZora en tusschen
I Ksthaol, in het
Maiiöncti; hij
graf \\an zijnen vader
iU had Is ra. 1 gerigf
twintig jaren.
HOOFDSTUK 17.
Zekere Mirlui, wirn* monter van iloor hem aan
h.-wr HMun geld beeldaa maken la-t, v«.
1. voert rene afaodeiidle—I in, waaroverhtj
eenen Lrvïrt. tlien hij ov.-rhsahlr hij hein tv
lilijven, tot priester anniti !i, 7.
EN er was een man van het gebergte
1 van Kfraïm, wiens naam was Micha.
2 Die zeide tot ziine moeder : De dui*
zend en honderd zilverlingen, die u ont-
nonien zijn, om dewelke gij gevloekt
hebt, en ook voor mijneooreugesproken
hebt, zie, dat geld is bij mij, ik heb dat
genomen. Toen zeide zijne moeder : Ge-
tegend zij mijn zoon den IIEËUK!
\'J Alzoo gaf bij aan zijne moeder de
duizend en honderd zilverlingen weder.
Doch zijne moeier zeide i Ik heb dat
gel i den IIKK11E ganscbelijk geheiligd
van mijne hand, voor mijnen zoon, om
een gesneden beeld eu een gegeten beeld
te maken ; zoo zal ik het u nu wedergeven.
1 Maar hij gaf dat geil aan zijnemoe-
der weder. Kn zijne moeder nam twee
I honderd zilverlingen, en gaf zeden goud*
| smid, die maakte daarvan een gesneden
beeld en een gegoten beeld ; dat was in
het huis van Mirha.
S 1 .tt tte man Micha had een Godshuis;
en hij maakte eenen et\'od, en te rat! m, en
vulde de hand vn:i eenen uit zijne zonen,
dat bit hem tot epnen priester ware.
8  • In diriekt\' dagen was er geen ko-
r.ing in Israi\'1; een iegelijk deed wat regt
was in zijne oogen.
7 Nu was er een jongeling van BetbJe*
hrm-Juda, van het geslacht van Ju.la;
deze was een Le\\let, en verkeerde aldaar
als vreemdeling.
S En deze man was uit die stad, uit
Bethleheiii-Juda getogen, om te terkee-
ren, waar hij gr\\egnJte\\A zou vinden. Als
hij nu kwnm aan litf gebergte van Kfraïm
tot aan het huis van Hicba, om zijnen
weg te gaaD,
9  Zon zeide Micha lot hem : Vanwaar
komt gij ? Ed hij zeide tot hem : Ik ben j
een Leviet van lïethlebem-Juda, en ik
Rffft. IS ;
-ocr page 199-
Uril bespied en                                                       KHiTKREN Is.                    door de Panieten ingenomen, i \'.
i v C. waudele, om te verkeeren, waar ik ge
IWA,
         legenktt\'l zal vinden.
ld Toen xcidc Micha tot hem : B1M\'
hü mjj, en wees iny tot eenen vader en
tot eenon priester; en ik zal u jaarlijks
5even tien ziherliiigen, en orde lil klce-
eren, en uveen leeftogt ; alzoo ging de
Leviet met htm.
11 Kii de Leviet bewilligde lui dien man
te blijven; en de jongeling nm hem als
een van zijne zonen.
IJ Kn Miclia vuile de hand van den
; Leviet, dat hij hem tot eenen priester
wierd; alzoo «as lui ia het huis van
Micha.
i:t Toen zeide Mieha : Nu neet ik, dat
de HEERE mij weldoen zal. omdat ik
dezen Leviet tot eenen rriester heb.
MOOTPSTlK 18.
1>.- Dmtrtea, de gmtea van hun eriUerl <*il-
lrmli- uitbrriili\'n. (entten vijl\' nunn op v. r-
1 Vrnninir uit, vu. 1. Rg Mioh» vertnpfendr. l«-
] ten dewdoOf tien i>rii«t<-r Cnil raatltili \'gei OW
trent hunne rei», 3. Z%bespied* a I..iik rn ko-
uii\'ii lnj de hunnen terug,waarop ie*hoaderd
m.inrrn ten Mrijili\' Konten liipgcrnat. 7; die
.....larweg Micha lih» aArodea en heelden <>nt-
rooven en den Leviet medenemen, IS. Mi. ba
etsent alle* tennr; maar te vergeeft, 21
Heleffi\'rin^\' en verbranding van Laïs, S7. Ker-
bonwiagdfer itail in haar naam, 28. Zij »ti< h-
t.-u afgoderij met de beelden van Miilia. Si.
i:.-i 17 6. I"N die clagrn wai er " geen koning in
:ü -\'*>. J. Israël; en in dezelve dagen zocht de
stam der Panieten voor zich eene rrfe-
nis om te wonen : want hun «ai tot op
dien dag onder de stammen van Israël
niet genoegzaam ter erfenis toegevallen.
2 Zoo /ouden de kinderen van Pan uit
hun geslacht vijf mannen uit hunne ein-
den, mannen, die strijdbaar waren, van
, Zora en van Esthlol, nni het land te ver-
spieden, en dat te doorzoeken; en zij
| zeiden tot hen : Gait, doorzoekt het
I land. En zij kwamen aar het gebergte
van Efraïm, tot aan liet huis van Micha,
en vernachtten aldaar.
:t Zijnde bij bet buis van Micba, zoo
kenden zij de st*ni van den jongeling,
! den Leviet; en zij weken daarheen, en zei-
den tot hem : Wie heeft u hier gebrast, en
wat doet gij alhier, en wat hebt sij hier?
! i En hij zeide tot hen : Zoo en zoo
heeft Michn niii gedaan; en hij heeft
tuii gehuurd, en ik ben hein tot eenen
priester.
1 5 Toen zeiden zy tot hem : Vraag toch
God. dat wij mogen weten, of onze weg,
op welben wij wandelen, voorspoedig
zal zijn.
r. En de priester zeide tot hen : Gaat
i in vrede; uw weg, welken gij zult heen-
trekken, is voor d-n IIEERE.
I 7 Toen gingen die vijf maunen heen,
rn kwamen te Ia is; en /.ii zagen het
• volk. hetwelk in derzelver midden wan.
zijnde gelegen in zekerheid, naar de wijze
\'Her Zidoniërs, stil en zeker zijnde; en
daar was geen erfheer, die iemand om
eenige zaak schande aandeed in dat land;
ook waren zij verre van de Zidoiiiërs, en
1 hadden niets te doen met eenïgen menscti.
j 8 En zij kwamen tot hunne broederen
te Zora en te Esthaol, en hunne broeders
i zelden tot hen : Wat zegt gijlieden?
I 9 En zij zeiden i Maakt u op, en laat
ons tot hen optrekken, want wij hebben
! dat land bezien, en ziet, het is zeer goed;
! zoudt gij dan stil zijn? weest niet lul
om te trekken, dat gij henen inkomt,
om dat land in erfelijke bezitting te
nemen :
Kt (AU gij daarhenen komt, zoo zult
! gij komen tot een zorgeloos volk, en dai
iland is wij-d van ruimt* j want God heeft
; het In uwe hand gegeven ; eene plaats.
! alwaar geen gebrek is van eenig din^\',
Idat op de rmrde is.
II Toen reisden van daar uit het ge»\' .\'. *. C.
slacht der I>anieten, *an /.ora en van
          »**
Esthaol. zes honderd man, aangegnrd
met krijg* wapen en.
1? En zij togen op, en legerden xicb
bij K irjath-Jearim, in Juda: daarom
noemden zij deze plaats *> Maebain\'-Pan, •\'. Ri«t. IS K.
tot oo dezen dag; ziet, het i* achter
Kirjath-Jeariiu.
Li En van daar togen /ij door naar het
gebergte van Efrann, en zij kwamen tot
aan het huis van Micha.
14  Toen antwoordden de vijf mannen,
die gegaan waren om het land van La!»
te verspieden, en zeiden tot hunne broe-
deren : Weet gijlieden ook, dat in die
buizen een efod is, en teraïim, en een
gesneden en een gegoten beeld ? zoo weet
nu wat u te doen zij.
15  Toen weken zij daarheen, en kwa-
men aan het huis van den jongeling, den
Lewet, ten huize van Michn; en zij
vraagden hem naar vrede.
lti En de zes honderd mannen, die vati
de kinderen van Pan waren, met hunne
krijg» wapen en aangegnrd, bleven staan
aan de deur van de poort.
17 Maar de vijl\' mannen, die gegaan
waren om het land te verspieden, gingen
op, kwam en daarhenen in, en namen
weg het gesneden beeld, en den efod,
en de teratim, en het gegoten beeld : de
priester nu bleef staan aan de deur van
de poort, met de zes honderd mannen,
die met krijgswapenen aangegord va-
ren.
IS Als die nu ten huize van Micha wa-
ren ingegaan, en het gesneden beeld, den
efod, en de ternliui, en het gegoten beeld
weggenomen hadden, zoo zeide de pries-
ter tot hen : Wat doet gijlieden?
19 En zij zeiden tot hem : Zwijg, leg
uwe hand op uwen mond, en ga met
ons, en wees ons tot eenen vader en tot
eenen priester! Is het beter, dat gij een
priester zijt voor het huis van élnen man,
of dat gij priester zijt voor een\' stam, en
een geslacht in Israël?
\'.\'" Toen werd bet hart van deti priester
vrolijk, en hij nam den efod, en de tera-
tïin. en het gesneden beeld, en bij kwam
in het midden des volks.
21   AI zoo keerden zij zich, en togen
voort ; en zij stelden de kinderkens, en
het vee en de bagaadje voor zich.
22  Als zij nu verre van Mtclia\'a huis ge-
komen waren, zoo werden de mannen,
zijnde in de huizen, die bij het huis van
Micha waren, bijeengeroepen, en zij ach-
terbaalden de kinderen van Dan.
21 En zij riepen de kinderen van Pan
na; dewelke hunne aangezigren onikeet--
den, en zeiden tot Micha i Wat is u, dal
gij bijeengeroepen zijt?
21 Toen zeide hij ! Gijlieden hebt mijne
goden, die ik gemaakt had, weggenomen,
| mitsgaders tien priester, en zijt wegge-
1 gaan; wat heb ik nu meer? wat is tiet
! dan, dat gij tot mij zegt : Wat is u ?
> 2.» Maar de kinderen van Pan zeiden toi
I hem : Laat uwe stem bij ons niet liooren,
! opdat niet misschien mannen, van hitte»
\' ren gemoede, op u aanvallen, en gij uw
i leven verliest, en het leven *an uw huis.
j 2fi Alzoo gingen de kinderen van Pan
j huns weeg»; eu Micha, ziende, dat «ij
I sterker waren dan hij. zoo keerde h(j
I om en kwam weder tot ziïn huis.
I 27 Zil dan namen wat Micha gemaakt
; had, en dm priester, dien hij gehad had.
i en kwamen te Laïs, tot een stil en zeker
; volk, en sloegen hen met de »cherpte
des zwaard», en de stad verbrandden zij
; met vuur.
2h En er was niemand, die hpn verloste,
I want zij wns verre van Zidon, en zij lim!-
i den niets met eenigen mensen te doen;
\' en ty lag in het dal, dat bij ISeih-Kechob
-ocr page 200-
194 De vrouw van pen\' Leviet                           KIGTEKEN 19.                          door de ISenjaminieten onteerd.
ons in deze stad der Jebusieten wijken,;
en daarin vernachten.
13 Maar zijn heer zeide tot hem ! W\\\\
/.uilen herwaarts niet wijken tot eene
vreemde stad, die niet is van de kinderen
Israi\'Is ; maar wij zullen voortrekken tot
Gtbea toe.
IJ Voorts zeide hij tot zijnen jongen :
Ga loort, dat wij tot eene van die plaatsen
naderen, en te Gtbea of te Barna ver-
nachten.
11 Alzoo togen tij voort, en wandelden :
en de zon ging hun onder bij Gihea, de-
welke lïenjamins is.
IS En zij weken daarhern, dat zij in-
kwamen, 0111 in Glbea te vernachten. Toen
hij nu inkwam, zat hij neder in eene
straat der stad, want er was niemand,
die hen in huis nam om te vernachten.
10 En ziet, een oud man kwam van zijn
werk van het veld in den avond : welke
man ook was van het gebergte van Efraïm.
doch als vreemdeling verkeerende te Gi-
bea; maar de lieden dezer plaats waren
kinderen van Jcmini.
17 Als hü nu zijne oogen ophief, zoo
zag !i:i dien reizenden man op de straat
der stad; en de oude man zeide : Waan
trekt gij benen, en van waar komt gij? ,
IS En hü zeide tot hem : Wij trekken
door van llethlehem-Juda tot aan de zij-
den van het gebergte van Efraïm, van ]
waar ik ben ; en ik was naar Hetblehem<
Ju da getogen, maar ik trek nit naar het
huis des HEKKEN; en er is niemand,
die mij in huis neemt.
19  Daar toch onze ezelen zoowel stroo
als voeder hebhen, en ook brood en wün
is voor mij, en voor uwe dienstmaagd, en
voor den jongen, die by uwe kneehten is :
er is aan geen ding gebrek.
20  Toen zeide de oude man : Vrede zij
u.\' al wat u ontbreekt, is toch bij mij;
alleenlyk vernacht niet op de straat.
21  En hij l>rn . t hem in zijn huis, en gal
aan de ezelen voeder; en hunne voeten
gewasschen hebbende, zoo aten en droiv
ken zij.
22 Toen zij nu hun hart vroUjk maakten,
ziet, zoo omringden de mannen van dit
stad *> (mannen, die Helialskindercn wa- \'\' \'
ren) het huis, kloppende op de deur; en;
\'Ü spraken tot den ouden man, den heer
des huizes, zeggende i Breng den man, die
in uw huis gekomeu is, uit, opdat wij
hem bekennen.
2.\'t En de man, de heer des huizes, ging
tot hen uit, en zeide tot hen : Met, mijne
broeders! doet toch znt> kwalijk niet;
naardien deze man in mijn huis gekomen
ts, zoo doet zulke dwaasheid niet.
24  Ziet, mijne dochter, die maagd is,
en zün bij wij f, die zal ik nu uitbrengen,
dat gij die schendt, en haar doet, wat
goed is in uwe oogen ; maar duet aan de-
zen man zulk een dwaas ding uict.
25  Maar de mannen wilden naar hem
niet hooren. Toen greep de man zün bij-
wijf, en bragt haar uit tot hen daarbuiten;
en /ii bekenden haar en waren met haar
bezig den ganschen nacht tot aan den
morgen, en Tieten haar gaan, als de dage-
raad oprees.
2ti En deze vrouw kwam tegen het aan*
breken van den morgenstond, en viel
neder voor de deur van het huis des mans,
waarin haar heer was, totdat het licht
werd.
27 Als nu haar heer des morgens op-
stond, en de deuren van het huis open-;
deed, en uitging om zijns weegs te gaan,
ziet, zoo lag de vrouw, zijn bijwijl\', aan de
deur van het huis, en hare handen op
den dorpel.
2S En hij zeide tot haan Sta op, inlaat
ons trekken ; maar niemand antwoordde.
Toen natu hij haar op den ezel, en de man
maakte Zich op, en toog naar zijne plaat* \'
is. Daarna herbouwden zij de stad, en
woonden daarin.
29 e En zij noemden den naam der stad
Jr>H. 10:i7
Dan, naar den naam huns vaders Dan,
die aan Israël geboren was : hoewel de
naam dezer stad te voren Laïs was.
30  En de kinderen van Dan ristten voor
/.ieu dat gesneden beeld op; en Jonathan,
de zoon van Geraom . tien zoon van Ma-
nasse; hij en zijne zonen waren priesters
voor den stam der Danieten, tot den dag
toe, dat bet land gevankelyk is weggc-
voerd.
:il Alzoo stelden zij onder zieh het ge-
sneden beeld van Mielta, dat hü gemaakt
had, al de dagen, dat het huis Gods te
Silo was.
HOOFDSTUK 19.
Een Leviet rei*t van Bfraïm n.inr Bethlehem,
om zijn hem 011111111» geworden bijwijl\'terug
te linlen, va. 1. Zijne vriendelijke ontvangst
liy haren vader, V. ()]> zijnen terugtogt met
zijne vrouw te Gibea ovenwehteiide, wordt de
eer der laatste door ile inwoner* dier «tad
snood ge *ehouden, 1.1 ; hetwelk hij besluit
niet ongewroken te moeien laten, en roept
diuvttoe ;il de itauvmen ten strijde op, 20.
HET geschiedde ook in die dagen, «als
er geen koning was in Israël, dat er
een I.evictisch man was. verkeerende als
vreemdeling aan de zijden van het ge-
bergte van Efraïm, die zich eene vrouw,
een bi,jwijf, nam van I!cthlehem-Juda.
2  Maar zijn bijwijl\' hoereerde, bij hem
zijnde, en toog van hem weg naar haars
vaders huis tot lietlilchem<Juda ; en zij
was aldaar eenige dagen, te neten vier
maanden.
3  En haar man maakte zieh op, en toog
haar na, om naar liaar hart te spreken,
om haar weder te halen; en zijn jongen
was bij hem, en een paar ezelen. En zij
bragt hem in het huis baars vaders. En
als de vader van de jonge vrouw hem
zag, werd liij vrolijk over zijne ontmoe-
ting.
4  En zyu schoonvader, de vader van
de jonge vrouw, behield hem, dat hij
drie dagen hü hem bleef; en zij aten en
dronken, en vernachtten aldaar.
5  Op den vierden dag nu geschiedde
bet, dat ?,\\j des morgens vroeg op waren,
en hij opstond om weg te trekken; toen
zeide de vader van de jonge vrouw tot
zijnen schoonzoon : Sterk uw hart met
eene bete broods, en daarna zult gij lieden
wegt rekken.
6  Zoo zaten zij neder, en zy beiden aten
te Kamen, en dronken. Toen zeide de
vader van de jonge vrouw tot den man :
Bewillig toch en vernacht, en laat uw
hart vrolijk zijn,
7  Maar de man stond op, om weg te
trekken. Toen drong hem zijn schoon*
vader, dat hij aldaar wederom vernachtte.
S Als hij op den vijfden dag des morgens
roeg op was, om weg te trekken, zoo
zeide de vader van de jonge vrouw: Sterk
toch uw hart. En zij vertoefden totdat de
dag zieli neigde; en zij beiden aten te
zamen.
I Toen maakte zich du man op, om weg
te trekken, hü, en zijn büwyf, en zijn
jongen; en zijn schoonvader, de vader van
de jonge vrouw, zeide ; Zie toch, de dag
heeft afgenomen, dat het avond zal wor- |
den, vernacht toch; zie, de dag legert |
zich, vernacht hier, en laat uw hart vro-
lijk zijn, en maak u morgen vroeg op uws
weegs, en ga naar uwe tent.
Ut Doch de niau wilde niet vernachten,
maar stond op, en trok weg, en kwam tot
tegenover Jebus (dewelke is Jeruzalem),
en met hem liet paar gezadelde ezelen;
""!> uas yii» bijwijf met hem.
II Als zij uu bij Jebus waren, zoo was
de dag zetr gedaald; en de jongen zeide
tot zijnen heer: Trek toch voort, en laat
-ocr page 201-
Strijd ili\'r stammen
EN 30.                                             tegen Benjamin. 195
; zwaard uittrokken, behalve dat de in-\' •\'• ». C.
| wonen van Gibea geteld werden, zeven          1**.
honderd uitgelezene mannen.
i 16 Onder al dit volk waren zeven hon-
, derd uitgelezene mannen, welke < linksen r |!i-t s \'\'
waren : deze allen slingerden met eeneu
steen op een haar, dar het hun niet miste.
17 Kn de mannen van Israël werden
geteld, behalve Benjamin, vier honderd
duizend mannen, die het zwaard uittrok\'
i ken : deze allen waren mannen van
i oorlog.
I.H i ii de kinderen Israëls maakten
\'. zich op, en togen opwaarts ten huize
I Godf, en vraagden God, en zeiden : Wie
zal onder ons vooreerst optrekken ten
strijde tegen de kinderen van Henjamin\'\'
Kn de HKKKK zeide : Judn vooreerst.
l\'.i Alzoo maakten zich de kinderen
Israëls in den morgenstond op, en leger-
den zich tegen Gibea.
! 2i\' Kn de mannen var Israël togen uit
ten strijde tegen Henjamin; voorts scbik-
ten de mannen Israëls den strijd tegen
hen hij Gibea.
21 Toen togen de kinderen van Benja-
min uit van Glhea, en zij vernielden ter
aarde op dien dag van Israël twee en
twintig duizend man.
j 22 Doch het volk versterkte zich, te
u-eten
de mannin van Israël, en zij be-
schiktcn den strijd wederom ter plaatse,
waar zij rfien den vorigen daags geschikt \'
: hadden.
23 Kn de kinderen Israëls tojen op. en
weenden voor het aangezigt des IIKK-
UKN tot op den avond, en vraagden tien
I1KKUK, zeggende: /,al ik weder genaken
ten strijde tegen de kinderen van Benja*
min, mijnen broeder ? Kn de HKKKK
zeide : \'i\'rekt legen hein op.
21 Zoo nnderden de kinderen Israëls
tot de kinderen van Henjamin, des an-
deren daags.
25 Kn die van Henjamin trokken uit
hun te geinoet, uit Gfbea, op den tweeden
dag, en velden van de kinderen Israëls
nog achttien duizend man neder ter
aarde; die allen trokken het zwaard
uit
2(1 Toen togen alle kinderen Israëls en
al het volk op, en kwamen ten huize
Gods, en weenden, en bleven aldaar voor
het aangezigt des IIKKHKN, en vastten
dien dag tot op den avond; en zij otïer-
den brandofleren en diinkoffcren voor het
aangezigt des IIKKHKN.
27 Kn de kinderen lsraels vraagden den
IIKI\'RK, want nldaar was de ark des
verlmnds van God in die dagen.
_» Kn 1\'inebas, de zoon van Kliaznr,
den zoon van Aaron, stond voor zijn
aangezigt in die dagen, zeggende : Zal
ik nog meer uittrekken teu strijde tegen
de kinderen van Benjamin, mijnen broe-
der. of zal ik ophouden? Kn de HEEIIK
zeide : Trekt on, want morgen zal Ik
hem in uwe hand geven.
29 Toen bestelde Israël <* achterlagen \'\' \'"\' B *
op Gibea rondom.
3» Kn de kinderen Israëls togen op,
aan den derden dag, tegen de kinderen
van Henjamin; en zij schikten den êtrijd
op Gibea, als op de andere maten.
31  Toen togen de kinderen van Henja-
niiu uit, het volk te gemoet, en werden
van de stad afgetrokken; en zij begonnen
te «laan van liet volk en te doorsteken,
gelijk de andere malen, op de straten,
waarvan de eene opgaat naar het huis
: Gods, en de andere naar Gibea, in hel
veld, omtrent dertig man van Israël.
32  Toen gelden de kinderen van Benja-
, min : Zij zijn voor ons aangezigt gesla*
1 gen, als te voren ; maar de kinderen Is-
raëla zeiden i Laat ons vlieden, en hem
I van de stad aftrekken naar de straten.
Mi Toen maakten zivh alle mannen van
.r. v. C. | 211 AU Itü nu in zijn huis kwam, zoo
IMft.          nam li\'i een MH.-, en greep /im bijngf,
\' en deelde baar met hare beenderen in
\'twaalf stukken; en bij zond ze in alle
, landpaltn van Israël.
3» Kn het geschiedde, dat al wie liet
zag. zeide : Zulk\' ia niet geschied noeh
* gezien, van dien dag ai. dat de kinderen
Israëls uit Kgyptetand zijn opgetogen, tot
op dezen dan; legt uw hart daarop, geeft
raad en spreekt !
HOOFDSTUK 20.
\'< 1) - 1-r .i-h. t.-ri venamclm tfrh t.- Mispa om
I ilr jmiwrli\'u ,i.iii liet hij* ijl\' vnn den f,piii>t
\'. gepleegd, v«. I. Zij dringen liij tic Benjaml-
I nii-T -n du de uitlevering der daden aan, ion-
l iler enig «volg, 12. Horden sieh op Coda
! Iievid t..t iIi-ti Uiijir, maar worden tnv<-in:ial
geslagen, 17. op liunn>\' vernotmoedifring e« h-
; ter en nu n.vlrr ondrrri\'_-t ilnor den Ii<>ii"i\'-
I priester van God, mogt liet hun gelukken
Benjamin tr vernederen t-n, behalve tea hon-
, derd man, diu ontkwamen, te verrielren, ».
j flIOKN togen alle kinderen Iara£Uj uit,
| X. en de vergadering verzamelde zich,
j als een eenig man, van Dan af tot Iter-
si\'-ba toe, ook liet land van Gilead, tot
den HKKKK te Mltpa.
2   En uit de hoeken des ganschen inlk*
stelden zich al de Mammen van Israël fn
de vergadering van het volk Gods, vier
honderd duizend man te voet, die het
zwaard uittrokken.
3  (De kinderen Benjamins nu hoorden,
dat de kinderen [trui* opgetogen waren
naar Mispa.] Kn de kinderen IsiafiU zei-
den : Spreekt, hoe II dit kwaad geschied r
•i Toen antwoordde de levietischc man,
de man van de vrouw, die gedood was,
en zeide : Ik kwam met mijn bijwtjf te
Gibea, dewelke Benjamins is, om te ver-
nacbten.
» Eu de burgers van Ofbea maakten
zich tegen mij op, en omringden tegen
mij bet huis bij nacht : zij dachten mij
te dooden, en mijn bijwijf hebben zij
geschonden, dat zij gestorven in.
li Toen greep Ik mijn bijwtjf, en deelde
haar, en zond haar in het gansene land
der erfenis van Israël, omdat zij eene
schandelijke daad en dwaasheid in Israël
gedaan hadden.
7 Ziet, gij allen zijt kinderen Israël»,
geeft hier voor ulieden woord en raad !
S Toen maakte zich al het volk op, als
een eenig ninn, zeggende : Wij zullen niet
gaan, een ieder naar zijne tent, noch
wijken, ecu ieder naar zijn huis.
9  Maar nu, dit is de zaak, die wij aan
Gibea zullen doen : tegen haar bij het
jlot!
10  Kn wij zullen tien mannen nemen
van honderd, van alle stammen Israël",
en honderd van duizend, en duizend van
- tien duizend, om teerkost te nemen voor
: bet volk, op>lat zij, komende te Geba-
I Benjamins, haar doen naar al de dwaas-
heid, die zij in Israël gedaan heeft.
11   Alzoo werden nllr mannen van Israël
verzameld tot deze stad, verbonden als
een eenig man.
12  Kn de stammen van Itraêl zonden
mannen door den gantchen Mam van
Itenjamin, zeggende : Wat voor een kwaad
is dit, dat onder ulieden geschied is?
\'!>: i I\'i 9S. 13 Zoo geeft nu die mannen, die * kin-
deren Belials, die te Gibea zijn, dat wij
hen dooden, en liet kwaad uit Israël weg-
"»< \'I \'.\' doen. \'• Doch de kinderen van Benjamin
10:0. wilden niet hooren naar de stem van
hunne broederen, de kinderen Israëls.
1-i Maar de kinderen van Henjamin ver-
zamelden zich uit de steden naar Gibea,
om uit te trekken ten strijde tegen de
i kinderen Israëls.
j IS Kn de kinderen van Henjamin wcr-
den te dien dage geteld uit de steden, zes
\'en twintig duizend niauueii, die het
-ocr page 202-
J9t; De Beitjaiiiinielen geslagen.                        KIGTEHEN 91.                                     De Beujamiuieten keeren
UK oiaunrti van Israël nu halden te •\'•
Mi/|m gezworrti, /.eggende : Niemand
van ons zal zijnedochteraau de Benjami-
uii [ -:i ter vrouwe geven.
I  Zoo kwam het volk lot het huis Gods.
en zit bleven daar tot op den avond,
voor liods aangezigt; en zi) hieven hunne
aiem op, en weenden met groot geween,
.i Kn zeiden i O MEKUK, God van Ir
raël! waarom ia dit geschied in Israël,
dat er heden een stam van Israël gemist
wordt •
4  Kn het geschiedde des anderen daag*,
dat zich het volk vroeg opmaakte, en
bouwde aldaar een altaar; en zij offerden
bramlufferea en dankoffereu.
."> Kn de hinderen Isra I- zeiden i Wlf
is er, die niet is opgekomen in de verga\'
denog uit al de stammen van Israël tot
den IIKKKK\'* want er was een grootc eed
geschied aangaaiiuP dengene, die niei
opkwam tot den I1EERE te Mizpa, zeg-
gemle ; HÜ zal zekerlijk gedood worden.
u Kn hel berouwde den kinderen Ir
raëls over lleujamin, hunnen broeder;
en zij zeiden : lieden is een stam van
Israël afgesneden.
7 \\V:it zullen vvü, belangende de \\rou-
wen, doen aan degenen, die overgebleven
zijn? want w(j hebben bij den UKKRK
gesnoten, dat wij hun van onze dochte*
ren geene tot vrouwen zullen geven.
5  Kn zij zeiden : Is er iemand vau de
stammen van I*ra<*l, die niet opgekomen
is lot i\\vn IIBERÊ te Misna r Ku ziet, van
Jabes m Gilead «as nieumnd opgekomen
in het leger, tut de gemeente.
\'\' Want het volk werd gettdd, en ziet,
er was niemand van de inwoners van
Jabes in Gilead,
Ui Toen lOld de vergadering daarheru
twaalf duizend mannen, vau de Mrinl
baarste; en zij geboden hun, zeggende :
Trekt been, en slaat met de scherpte des
zwaards de inwoners van Jabes in Gilead,
met de vrouwen en de kinderken*.
II   Doch dit is de zaak, die gij doen,
zult : " al wat mannelijk is, en alle vrou- " \'\'•""
wen, die de bÜÜgging eens mans bekend
hebben, zult gij verbanneu.
1\'J Kn zij vonden onder de inwoners
van .fabe* in Gilead vier honderd jonge
dochters, die maagden waren, die geenen
man hekend hadden in hijtigging des
mans; en zij brasten die in het leger te
Silo, dewelke is in l.et tand Kannen.
l\'-\' Toen zond de gansche vergadering
heen, en sprak tot de kinderen van Ben-
jamin, die in den : rotssteen van Kun* \'- U.-
tnon waren, en zij riepen hun vrede toe.
14  Alzoo kwamen de Benjnminieten ter
zetver tijd weder; en zü gaven hun de
vrouwen, die zij in het leven brhouden
hadden van de vrouwen van Jabes in
Gilead ; maar alzoo waren er nog niet
genoeg voor hen.
15  Toen berouwde het den volke over
Benjayitn, omdat de DEERE eene scheure
gemaakt had in de stammen van Israël.
ld Ku de oudsten der vergadering zei-
den : Wat zullen wij, belangende de
vrouwen, doen aan degenen, die overge-
bleven zyn? want de vrouwen zijn ,l!*
Benjamin verdelgd.
17 Wijder» zeiden zij : De erfenis der-
genen, ilie ontkomen züu, is van Reu-
jamiu, eu er moet geen stam uitgedelgd
norden uit Israël.
IS Maar wij zullen hun gceue vrouwen
van onze docliteren kunnen geven : want
de kinderen Israël» hebbi n gezworen,
zeggende : Vervlot kt zij, die den Ben-
Jamtnleten eene vrouw geeft I
19 Toen zeiden zij : Ziet, er is een feest
des HEKKEN te Silo, van jaar tot jaar,
dat t,f,:.tm\'.\'., wuntt tegen het noorden
van het hui» Gods, tegen den opgang der
zon, aan dm imogeu weg, die opgaat van
J- r. P. iIsrnët np uit hunne plaatsen,en schikten
I*".          ,ifH at rij l te Banl-Thamar; ook brak
lsra< !- achterlage op uit bare plaats, na
jde ontblooting van Oeba.
.11 Kn tien duizend uitgelezeue mannen
vaa ganM-h Israël kwamen tan tegenover
Gibca, en de strijd werd zwaar; doch zij
I wisten niet, dat het kwaad hen treffen
f zou.
| 35 Toen sloeg de IIEEKK Benjamin
t            voor Israëlg aaugrzigt, dat de kimlereu
| Israëli on dien dag wui Benjamin ver-
nirddi\'ii vijl\' en twintig duizend en hom
Jerd mannen; die allen trokken liet
Zwaard mi.
;pi Kn de kinderen van Benjamin **-
gen, dat /.ij geslagen wareu : natit dr
mannen van Israël gaven den Benjatnl*
nieten plaats, omdat zij vertrouwden 0|i
de achterlage, die zii t;*gen Gibca gesteld
hadden.
37 Kn de achterlage haastte, en brak
voorwaarts naar Gibcu toe; j| de achter-
lage trok regl door, eu sloeg de gansche
stad met de scherpte drs /«aards.
! JS Kn de mannen van lamel liadden
enen bestemden lijil mrt de achterlage,
wanneer zij eene ,:.......• verheffing van
rook van de slad zouden doen opgaan.
:.:< Zoo keerden zich de mannen van
Israël om in den strijd; en Benjamin had
beg> nnen te slaan en te doorsteken van
de mannen van Ima-1 omtrent dertig
man : want zij zeiden : Immers is hij
zekerlijk voor ons aangezigt geslagen, al-
in den votigen strijd.
•lo Toen begon de verheffing Op te gaan
van de stal, ala een pilaar van rook; als
nu Benjamin achter zich omrag, ziet,
zoo ging de brand der stal op naar den
hemel.
11 Kn de mannen van In rail keerden
zich om; eu de mannen van Benjamin
werden verbaasd, want zij zagen, dat het
kwaad hen treffen zou.
42  Zoo wendden zij zich voor liet aan-
gezigt der mannen van Israi 1 naar den
wen der woestijn ; maar de strijd kleefde
hen aan, en die lilt de stedeu vernielden
ze in het midden van heu.
43  Zij omringden Benjamin, zij ver-
volgden hem, eTJ vertraden hem gcmak-
kelijk, tot voor Glbea, tegen den opgang
der zon.
•14 Kn er vielen van Benjamin achttien
duizend mannen; deze allen waren strijd-
bare maunen.
45 Toen keerden zij zich, en vloden
naar de woestijn, tot den rotssteen van
KünmoiK maar zii deden cene nalezing
onder hen op de straten, van vijf duizend
man ; voort» kleefden zii hen achteraan
tot aan Gtdeom, en sluegen van hen twee
duizend man.
43 Alzoo waren allen, die op dien date
van Benjamin vielen, vijf eu twintig dni-
zend mannen, die het zwaard uittrokken;
die allen waren strijdbare mannen.
47 Doch zes honderd mannen keerden
zich, en vloden naar de woestijn, totdeii
\' Kift si i.t. \' rotssteen van ltiuiinou, en hieven in
!. .. luiesteeutau Uiuimcn, vier maanden.
4s Kn de mannen van Israël keerden
weder tot de kinderen van Benjamin, en
sloejceu hen met de srherptedes zwaard»,
die van de geheele stad tot de beesten toe.
ja al wat gevouden werd; ook zetten zij
alle steden, die gevonden werden, in het
*, vuur.
HOOFDSTUK 31.
; De Israëlieten bewecnen de luli-a-yiu-r van
Benjamin, rs, I. Zij wenden pogingen aan tot
herstelling van dien staia, 7. Zij bele-n-rt-u
lakee en geven vipr hoaxsrrd niniirilnii dier
•tuil nun tle <i\\<-r*. Mevenr llenj.1111 inlaten, 10,
terwijl tut vrrkrij\'/inir van nog twee li<>n<lt-rtl
.....i\'.v ii MSM -i ti...mu- i»p het (aniifksehe
fe.-.t |« Silu -*..i,lt HBglIllllin. *l
-ocr page 203-
neen lot knu erfenis.                                         BVTI
I. r. r. i het hui" Gods nair Sichem, en tegen het
in*,
          zuiden van Lebnna.
2\' Kn zij geboden ilm kinderen van
Benjamin, zeggende: O»*\' heen, rn loert
in de wijngaar.icn,
21   Kn Iet er op, en ziet, ds .1.\' dochter -
van Silo zullen uitgegaan ziin om met
reijen te dansen, zoo komt gij voort uit
.ir wijngaarden, en schaakt u, ren ieder
zijne huisvrouw, uit de dochteren van
Silo; en gaat been in het land van
Benjamin.
22  Kn het zal geschieden, wanneer
hare vaders of hare broeders rullen ko-
men, om voiir on» te regten, dat vrij tot
nen zullen zeggen : Zijt hun nm onzentwil
genadig, omdat «ij geene huisvrouw voor
I I. .. Don I \\an Klimelech en riuier twee zonen . 1!>7
een ieder van hen indrzen krijg genomen .\'. ». C,
hebben; want gijlieden hebt ze hun niet
          lu*-
gegeven, dat gij t.\' dezer tijd schuldig
/oudt *ijn.
23 En de kinderen van Benjamin deden
alzoo, en voerden naar hun getal vrouwen
weg. van de reijende dochters, die zij
roofden; en zij togen heen, en keerden
weder tot hunne erfenis, en herbouwden
de steden, en woonden daarin.
21 Ook togen de kinderen Israël* te dier
tijd van daar, ren iegelijk naar zijnen atam
en naar ztin gc»Iacht: nlzoo togen zij uit
van daar. ren iegelijk nnar zijne erfenis.
2-"t r In dir ilagrn waf er geen koning Kigi IT f-
in Israèl, een iegelijk deed wat regt was
                 ,H \'•
in zijne oogen.                                                                 \'\'•\' \'
VAN I! V T 11.
H ET BOEK
hoop. of ik ook in dezen nacht eenen •\' » •\',
man had, ja ook zonen baarde;
                           is,-
|.. Zoudt gij daarnaar wachten, totdat
zij zouden groot geworden zijn; zoudt
gVl daarnaar opgehouden worden, om
geenen man te nemen : Niet, mijnr
dochter»! want het is mij veel bitterder
dan u: maar de hand des I1EEREN is
tegen mij uitgegaan.
H Toen hieven zij hare stem op, en
weenden wederom; en Orjia kuste hare
schoonmoeder, maar Ruth kleefde haar
1 aan.
! I-i Daarom zeiue zij : Zie. uwe zwage-
\\ rin is wedergekeerd tot haar volk en tot
hare goden; keer gij ook weder uwe
zwngerin nn.
Mi Maar Hutli zeide: Val mij niet
tegen, dat ik u zou verlaten, om van
achter u weder te keeren : want waar gij
zult heengaan, zal ik ook heengaan, en
vaar gjï zult vernachten, zal ik vernach*
ten; uw volk is mijn volk, en uw God
rniiii God.
17 Waar gij zult sterven, zul ik sterven,
en aldaar tal ik begraven worden; alzon
doe mij de 1IKKHK en alzoo doe Hij
daartoe, zoo niet de dood alleen zal *chei-
ding maken tusschen mij en tusschen u !
IS Al» zij nu zag, dat «ij vasteujk ïOOr*
gennmen had met haar te gaan, zoohield
zij op tot haar te spreken.
1!) Alzoo gingen die beiden, totdat zii te
Ilethlehem kwamen; en liet geschiedde,
al» zij te Ilethlehem inkwamen, dat de
gansrhe stad over haar beroerd werd, en
zij zeiden : Is dit NaGmï ?
20  Maar zij zeide tot henlieden : Noemt
mij niet Naomi, noemt mij Mara : want
de Almagtigc heeft mij grootr bitterheid
aangedaan.
21   Vol toog Ik weg, maar ledig heeft mij
de HKEliE doen wederkceren ; waarom \'•
zoudt gij mij Naomi noemen, daar de!
11KKHK tegen mij getuigt, en deAloMg*
tige mij kw-aad aangedaan heeft?
22  Alzoo kwaiu Naomi wedrr. en lluth,
dr Moabietische, hare schoondochtrr, met
haar. die uit de velden Moabs weder-
kv.,\'in ; en zij kwamen te Ilethlehem in
het begin van den gersfeoogst.
HOOFDSTUK 2.
lluth, uitgaande om uren ii\\> te lesrr, komt
mi» on het veld van Bom, v». 1 : .li.- haar
rrt\'f M\'i<-ii<!<\'lijk ln-hntiilflt, 8. Kiitli, te hui*
kninendc, M-tliiintt haar wcrli i v.iri\'ii n;m harp
moeder, 1«. Naomi dankt Ood hiervoor, ai;
.•» vermunt Rnth op ilfea skker te blQven, 22.
NAOMI nu had eenrn bloedvriend van
hareu man, eenen man, geweldig
van vermogen, van het geslacht van
BttaélctBi en zijn naam was « Boa/.. I« Matt. 1.5.\'
HOOFDSTUK I.
Kl.....Je» h, . rn Bcthlrhemiet, iloor honger*.......1
grdromrrn, vertaal rijnr Had, nw in Mnnb
tonen. Me met vrouwen v™ it:it tand ge-
huw<l waren, pferven, 3. Xadmi, nnweduwe,
lTf-i-H iit-b mi-t hare aeboondoebtera Orua
i\'n Huili i>|> mi» nnar haar vaderland, 1. N.n—
mi ti imiiiI beide se hoondochteri wedrr tr
kreten, 8. Ruil» «il Naomi ni.t rrriatrm. H\';
1 em k-mt abrne «H Nadvni t.- II, tluVm m, If.
IN de dagen, als de rigters rigttrn, zoo
geschiedde het, dat er honger in hrt
land was : daarom toog een man van
llethlehem- Juda, om als vreemdeling te
verkeeren in de velden Mono*, hij, en
/.line huisvrouw, en zijne twee zonen.
2  De naam nu dezes mans was KHnif •
lech, rn de naam tuner Huisvrouw Naomi,
en de naam zijner twee zonen Machlon
en f liiljon.Kt\'rarhers.van lïethlchem-Juda;
en zij kwamen in de velden Miwb», en
hieven aldaar.
3  Kn Flimélech, de man van Naomi.
stierf; maar zij werd overgelaten met
hare zonen.
I  Die namen zich moabirtische vrou-
wen; de naam der eene wan Orjia, en Ae
nAam der andere lluth; en zij bleven
aldaar omtrent tien jaren.
ft Kn die twee, Machlon en (\'liiljon,
stierven ook ; alzoo werd deze vrouw
overgelaten, na hare twee zonen en na
liarin man.
6  Toen maakte zii zich op met bare
schoondochter», en keerde weder uit te
velden van Monh : want zij had gehoord
in het land van Moab, dat de HhKHE zijn
volk bezocht had, gevende hun brood.
7  Daarom ging zij uit van de plaat*.
\'. waar zij geweest was, en hare twee
schoondochters met haar. AU zij nu
I gingen op den weg, om weder te kceren
I naar het land van Juda,
j 8 Zoo zcide Naomi tot hare twee
schoondochter» : (iaat been, keert weder,
een iegelijk tot het huis van hare rooe-
der; de I1KEKK doe bij u weldadigheid.
•elük als gij gedaan hebt bij de dooden,
en bij mii.
!) De HKKBE geve u, dat gij ruste
vindt, een iegclitk in het holt van haren
man I Kn al» zij haar kuste, hieven zij
hare stem op en weenden;
10 Kn zij zeiden lot haar : VVjj zullen
Tkerlijk met Q wederkeere» tot UW volk.
II   Maar Naomi telde : Keert weder,
mtine dochters! waarom zoudt ui) met
ni) gaan? heb ik nog zonen in mijo lig-
chaam, dat zij u tot mannen zouden /i>r ?
12 Keert weder, mijne doehters.\' gaat
neen, want ik ben te oud om eenen man
tte hebben. Wanneer ik al zeïdr i Ik heb
-ocr page 204-
en Boaz.                                                      Krill 3.                                                  Boaz voor het gerist.
S En Kuth, de Moabietisehe, zcide tot |
Naomi ; Laat mij tocli in het veld pan,
cu van dr arpn oplezen, achter dim, in
wiens oogen ik genade "*\' viudeii. En /.ij
zeide tot haar : Ga heen, mijne dochter!
:• /." ging zü heen, en kwam, eu las
op in het veld, achter de maaijers; eu
haar viel b[) iceval voor, een deel van het
veld van Boaz, die van het geslacht van
Eliundech was.
4 In ziet, Iioaz kwam van Bethlehem,
en zeide tot de maaijers : He HEEKK j
•.il met ulieden ! En zij zeiden tot hein : !
De HEEBE zegene u !
h Daarna zeide Boaz lot zijnen jonden,
die over de maaijers gezet was : Wiens j
ii dese jonge vrouw?
f> K» de jongen, die over de maatje» i
gezet was, antwoordde eu zcide : Deze \\
en waar lieht gij \'gewrocht.\' Gezegend
zij, die u gekend beeft! En z\\j verhaalde*
hare schoou runeder, bij wien zij gewrocht
had, en zeide : De naam de* mans, bij
welken ik heden gewrocht heb, is Boaz.
90 Toen zeide Naomi tot bare schoon-
dochter : Gezegend zij bij den HEEKE,
die sijne weldadigheid niet heeft nage-
Inten aan de levenden en aan dedooden!
Voorts zeide Nauiui tot haar i Die man
is ons nabestaande, hij is een van onze
lossers.
•_\'1 En Huth, de Moabietisehe, zcide :
(luk, omdat hij tot mij gezegd heeft : Gij
zult u houden bij de jongens, die ik heb,
totdat zij den ganschen oogst, dien ik
heb, zullen hebben voleindigd.
22   En Naomi zeide tot hare schuon-
dochter Huth : Het is goed, mijue doch*
ter! dat gij uiet zijne maagden uitgaat,
opdat zij u niet tegenvallen in een ander
veM.
23   Alzoo hield zij zich bij de maagden
van Boaz, om op te lezen, totdat de ger-
stcoogst en tarweoogst voleindigd na-
ren ; en zij bleef bij hare schoonmoeder.
HOOFDSTUK 3.
<>!< Nuuuii\'* rand, v*. 1, gaat lluili niuvr den
ilorauhvloer vnn Bun* en legt lifh neder aan
ïijne voeten, f> : il ie haar ontwarende, haai
vrtendelyk lirjcgt-nt en het regt van Iomimk
i rkent, S . ilot\'h .laar er een nader wa>, nndri
il.in hij. wil hij nut ilien utn spn-ktn. 12 .
vui»|i hij Kuilt, ril beladen, uaar huil
sendt, 14.
E.N Nauiui, hare scboouiuoeder, zeide
tot haar : Mijne dochter ! zoude ik u
geeue rust soeken, dat het u welga?
\'2 Mu dau, is niet Boaz, met wiens
maagden gij geweest zijt, van onze bloed*
vriendschap? Zie, hij zal dezen nacht
gerst oi> den dorsihvloer wannen.
\'.i Zuo baad u, eu zalf u, en doe uwe
kleederen aau, en ga af naar deu dorsch-
vloer; maar maak u deu man niet be-
kend, totdat hij geëindigd zal hebben te
eten en te d.iiikeit.
i En het zal geschieden, als hij neder*
ligt, dat gij de plaats zult merken, waar
hij zal nedergelegen zijn ; ga dan in, en
sla zijn voetdeksel op, eu leg u ; zuo zal
bij u te Kennen geven, wat gij doen zult.
."> En zij zeide tot baar : Al wat gij tot
m\'v
zegt, zal ik doeu.
li Alzuo ging zij af naar den dorsch-
vloer, eu deed naar alles, wat liare schoon-
moeder haur geboden had.
7 Als nu Boaz gebeten en gedronken
hail, eu ziju hart vrolijk was, zoo kwam
hij om neder te liggen aau het uiterste
van een\' Aufethoop. Daarna kwam zij
stilletjes mi , en sloeg zijn voeldeksel op,
en leide zich.
s En het geschiedde ter middernacht,
dat die man verschrikte, en om zich
greep, eu ziet, eene vrouw lag aan zijn
voetdeksel.
\'J En hij zeide : Wie zijt gij \'t En zij
zeide : Ik ben Butb, uwe dienstmaagd;
breid dan uwen vleugel uit over uwe
dienstmaagd, want gij zijt de losser.
Il) Kii hij zeide: Gezegeud zijt gij den
liEERE, mijue dochter! gij hebt deze
uwe laatste weldadigheid beter gemaakt
dan de eerBte, dewijl t*ij geeue jonge ge-
zellen zijt nagegaan, hetzij arm of rijk.
II   En nu, mijne dochter! vrees uiet;
al wat gij gezegd hebt. zal ik u doeu :
want de gausrhe stad mijns volks weet,
dat gii eene deugdelijke vruuw zijt.
III  Nu dan, wel is waar, dat ik een
losser hen; maar er is nog een Kisser,
nader dan ik.
13 Blijf dezen nacht over; voorts in den
morgen zal het geschieden, indien hij u
lost, go<?d, laat hem lossen; maar indien
het hem niet lust u te lossen, zoo zal ik u
49
is de Moabietisehe jonge vrouw, die met j
. Naomi wedergekomen ii uit de velden
Moabs ;
; 7 En zij heeft gezegd : Laat mij toch i
oplezen, en aren bij de garven versa- j
1 melen, achter de maaijers; zoo is zij
gekomen en heelt gestaan van de*
morgens af tot nu toe; nu is haar te
: huis blijven weinig.
I s Toen zeide Boaz tot Kut II : Hoort gij
niet, mijne dochter? ga niet, om in een
ander veld op te lezen, ook zult gü van
\' hier niet weggaan, maar hier zult gij u
houden bij mime maagden.
\' .\' Vwe oogen zullea zijn op dit veld,
dat zij maaijen zullen, en gii zult achter
haarliedeu gaau ; heb ik den jongens niet
geboden, dar men u niet aan roere * als
u dorst, soo ga tot de vatcu, en drink
van hetgeen de jongens zullen geschept
;hebben.
! 10 Toen viel zij op haar aangezigt, en
boog zich ter aarde, en zij reide lot hem :
j Waarom heb ik genade gevonden in uwe
oogen, dat KÜ mÖ kent, daar ik eene
vreemde ben?
! Il En lioaz antwoordde, eu zeide tot
; haar : Het is mij wel aangelegd alles, wat
gij bij uwe schoonmoeder gedaan hebt, ;
\'• ua deu dood u«« mans, en hebt uwen ;
vader en uwe moeder, en het land uwer
geboorte verlaten, en zijt heengegaan tot
\' een volk, dat gii van te voren niet kendet.
12 De HEERE vetgelde u uwe daad ! en
uw loon zij volkomen, van deu HKEKE,
, den God IsraO\'ls, onder wiens vleugelen
: gij gekomen zvjt om toevlugt te nemen.
| ia En zij zcide : Laat mij genade vin-
den in uwe oogen, mijn lieer! dewijl gij
uüj getroost hebt, eu dewijl gij naar het
hart van uwe dienstmaagd gesproken
hebt, hoewel ik niet ben, gelijk eene i
uwer dienstmaagden.
1-1 Als het nu eteustU.d was, zeide Boaz
tot haar : Kom hier bij, en eet van het
brood, en doop uwe bete in den azyn.
Zoo zat zij neder aan de zijde van de
i maaijers, eu hij langde haar geroost ko-
\\rm, «*» zij at, eu werd verzadigd, en
: hield over.
I 16 Als zij nu opstond, om op te lezen,
| zoo gebood Boaz zijnen jongens, zeggen-
de • Laat baar ook tuischen de garven
: oplezen, en beschaamt haar niet.
i h\'. Ja laat ook nllengskens van de nand-
vollen voor haar wat vallen, en laat het
liggeu, dat zij het upleze, en bestraft
haar niet.
17 AUqo las zij op in dat veld, tot aan
den avond: en zij sloeg uit wat tij op-
_\'elezen bad, eu het was omtrent eene
efa gerst.
I Is Eu zij nam het op, en kwam in de
stad; en hare schoonmoeder zag wat zij J
opgelezen had; ook bragt zij voort, cu
gaf baar wat zü van hare verzadiging
overgehouden had.
I 1\'.\' Toen zeide hare schoonmoeder tot ;
\'haar : Waar hebt gij heden opgelezen, \'
-ocr page 205-
Hl TH l, l SAMURI. i. Obed. Vlkana. lUnua. IV»
ItiMZ inmnl Iliilii en gewint
I 7 " Nu was dit van ouds tene geiroon-
1 htii in Israël, bij de lossingen bij de ver*
wisseling, om de gansche zaak te beves-
tigen, zoo trok de man zijnen schoen uit
en gaf dien aau zijnen naaste; en dit
was tot etne getuigenis In Israël.
S Zoo zeide deze losser tot Iloaz : Aan*
\\aard gij het vuor u; en r.-j trek zijnen
schoen uit.
9 Toen zeide lïuaz tot de oudsten en
al het volk i Gijhedeu zijt heden grtu;-
gen, dat ik aanvaard heb alles, wat van
Klimélech geweest il, en alles, wat van
Cliiljon en Marhlon geweest is, van de
hand van Naomi.
lil Daartoe aanvaarde ik mij ook Kuth,
de Moabietisciie, de huisviouw van Mm-h-
lon, tot eene vrouw, om den naam des
verstorvenen over zijn erfdeel te verwek*
ken, opdat de naam des verstorvenen
niet worde uitgeroeid van zijne hroede-
ren. en van de poort zijner plaats; gij-
lieden zijt heden «et uigen.
11 Eu al het volk, dat in de poort was,
mitsgaders de oudsten, zeiden i Wij zijn
getuigen; de HEKKE inake deze vrouw,
die in uw huis komt, nis \'• Kachel en als \'
Lea, die beiden het huis van israrl ge-
bouwd hebben; en linudel ktoekelijk in
Eiratha, en inaak wiee« naam vermaard
in Ilethlehem !
11\' En uw huis zij, als het buil van
c I\'erez. dien Tuamnr aan Juda baunte i
\'.tu het i*ad, dat de 11KEKE ug-vcnzal
uit deze jonge vrouw
13  Alzoo nam lioaz Kuth. en zij werd
heiu ter vrouwe, en hij ging tot haar in ;
en de HKEKE gal haar, dat zij /wauger
werd en eenen zoon baArde.
14  Toen zeiden de vrouwen tot Naomi:
Geloofd zij de HEERE, die niet beeft
nagelaten tl heden eenen losser te ge-
ven; en zijn naam worde vermaard in
Israül!
1) Die zal u /.im tut eenen verkwikker
der ziel, en om uwen ouderdom te ou*
derhondeu : want uwe schoondochter, die
u liefheett, heeft hem gebaard, dewelke
u beter is dan zeven zonen.
Iti Kn Naomi nam dat kiud, en zette
het op baren scbo\'Jt, en werd zijne voed*
ster.
17  Eu de uaburinneii gaven he;u eenen
naam, zeggende : Aan Naomi is een zoon
geborer; eu /.ij noemden /.ijneu naam
Ohed ! deze is de vader vau laai, Davids
va Ier.
                                                                  \'i
18  Uit nu zijn de geboorten van I\'erez;
\'i Perez gewon Hezron ;
1\'J En Hesron gewon Kam; en Kam
gewon Amuiinadab;
*J0 En Amminédab gewon Nahesson,
en Nahesson gewon Salina ;
SI Kn Salmon gewon Uo&z; en Boaz
gewon Mn,.,,,
\'22 Eu Obed gewon Isai; en Isai gewon
David.
I lossen, :oq waarachtig ui* de UKKKE
leeft \' leg n neder tot den morgen toi>.
Il Alzoo lag zij neder aan zijn voetdtk*
•el tot den iik)i;cii toe; en im at o q<1 op,
, eer dat een den ander kennen kon, want
\' hij teide : Het worde niet bekend, dat
eene vrouw op den dor»chvloer geko*
, men is.
Va Voort» zeide hij : Lang den sluijer.
i die op u is, en houd dien; en iv liield
hein : en hij mat zet maten gerst, en leide
; ze op haar; daarna ging hij in de stad.
16  Zij nu kwaui tot hare schoonmoeder,
dewelke zeide i Wie zijt <u, uiijnedoch*
ler 7 En zij verhaalde haHr alles, wat
die uiau hanr gedaan had.
17  Ook zeide zij : Deze zes maten xrrst
heeft hij mij gegeven; wanC hij zeide(of
"i i : Kom niet ledig tot uwe schoon -
moeder.
IS Toen reide zij : Zit mIH, mijne doch*
ter: totdat gij weet, hoe de /.hak zal tal-
len i want die man zal niet rusten, tenzij
lat hij heden deze zaak voleind hebbe.
HOOFDSTUK I.
daagt .
i ii ,,.,.,.•. ,, 1..--
i »<MI
i In i -*rr*tD
lelt hei
«.«.r.orhij»,
»•......"*.
1 .\' \' \'.!"\', ,\'TCH
ui vau rerti tol Darid, 18.
EN Koaz ging op in de poort, en zette
zich aldaar; en ziet, de losser, van
welken lioaz gesproken had, ging voorbij;
too zeide hij : Wijk herwaarts, zet u hier,
{ij, zulk een \' Kn hij week derwaarts,
en zette zien.
! " Kn hij nam tien mannen vatideoul*
sten der stad, ec zei Ie : Zet u hier; en
. rij zetten zich.
.• Toen zeide hii lot dien losser : Het
stuk lands, dat van onzen broeder EU*
1 mclech was, heeft Naomi, die uit der
Moabieten land wedergekomen is, ver*
kocht;
4 Kn ik heb gezegd : Ik zal bet roo>\'
uw oor openbaren, zeggende : Aanvaard
het in tegenwoordigheid der inwoners,
eo in tegenwoordigheid deroudatenmijtis
volks, zoo _•;, het zult lossen, los het;
en zoo men het ook niet zou lossen, ver-
klaar het mij, dat ik het wete; want er is
niemand, behalve gij, die het losse, en ik
na u. Toen zeide hi.) : Ik zal het Nissen.
r> .Maar Hoaz zeide : Ten dage als gij
liet land aam aardt vau de hand vau
Naomi, zoo zult gij het ook aanvaarden
van Kuth, de Moabietische, de huisvrouw
les verstor venen, om den naam des ver-
si or venen tp verwekken over zijn erfdeel,
ti Toen zeide die losser : Ik zal het voor
mij niet kunnen lossen, opdat ik mijn
erfdeel niet misschien verderve; los gtj
mijne lossing voor u, want ik zal niet
kunnen losten.
HET EERSTE JSÜEK VAN SAMUËL.
HOOFDSTUK l.
Mi. m.i t ii rl uarlnk* fn-l ti- Sil. met iijiir i.ri
vruiinen, n. 1 .\'hij mK, j-! Iryi nhriJ IVnin
• l.i\'. altijil Hann.t btwpotte, «mulat tij kindt
lt>\'>. was. tï. 11 -.i,i..i - vuriiff rnilriii\'.\'i-niir lir
Utf dm Hum uut \'m i, »>h>h, 10. l)r awieal
Eli, .....miiilr ii.it ïij ilrunkrn ars», barti
huur hierover, itu<:h iloiir Haiuia In-lei iimli
\' ligt, witnlt zij ili,or licm vi\'itmuHl, ]-Z. fi
booita v»» B-unuë] ea sijne toewijding aan «t
i Het ie, 20.
wiens naam was • k\'lkana, eeu lOM van
Jerocham, den zoon van Elihu, denzoon
vau TiK\'htt, den zoon van Zuf, een Efra-
thiet.
l\' En hij had twee \\rouwen : de naam
van de eene was Hanna, eu de naam van
de andere was t\'eninna. reuiuua nu had
kinderen, maar Ilanua had geene kin-
deren.
3 \'\' Deze man nu ging onwaarts uit
zijne stad van jaar tot jaar, om teaanbid*
den, en om te otteren den 1IEEKE der
heirscliHien ie Silu; en aldaar waren.
AAK was een man van Uauiathaim*
Zoliin, van het gebergte vau Efraiiu,
I)
-ocr page 206-
Lofzang »;lH M;..hi, ,
llanna hult en wordt verhoord.                   1 SAMUEI, 2.
;>rie*ter« des HERBEN, Hofni rn I\'lne- j
aas, rlr twee zonen van Kli.
4 En het geschiedde op dien dag, als \'
K\'lkana offerde, zoo tuf hij mii 1\'rninna,
zijne huisvrouw, rn aan nl har» /nnen en
hare dochteren, deelen.
.1 Maar aan Unnna gaf uii eenaanzien-
lijk deel. want hij had Kanna lief; doch
de HKKRE )iad hare baarmoeder toege-
«loten.
6 Kn hare tegenpartij lij;p tergde haar
ook met terging, om haar te vergrimincn,
omdat de HKKRE hare baarmoeder toe-
xrsloten had.
" Kq alzoo deed lui jaar op jaar ; van
dat zij opging ,ot het hldadwHBEREN,
zoo tergde zij haar alzoo; daarom weende
/ij en at niet.
* Toen zeide E\'lkana. haar man i
llnnna! waarom weent gij? en waarom
eet gij niet? en waarom is uw hart kwa-
lijk gesteld? r ben ik u niet beter dan tien
zonen ?
\'\' Toen stond Manna op, nadat Ai>gegc-
ten, en nadat ky gedronken had te Silo.
Kn Kli. de priester, zat op eenen stoel bij
eenen poot van den tempel den HKKHKN.
1» Zij dan van ziel bitterlijk bedroefd
zijnde, zoo bad zij tot den RE ERE, en
zij weende zeer.
11   Kn zij bfloofde eene gelofte, en zeidp :
HKKRE derheirscharen ! zoo Gij eenmaal
de ellende uwer dienstmaagd aanziet, en
mijner gedeukt, en uwe dienstmaagd niet
vergeet, maar geeft aan uw pdicnstmaagd
een maunelijk zaad, zoo zal ik dat den
HEERK geven al de dagen zijn* levens,
en er rf zal geen scheermes op ziin hoofd
komen.
12  Het geschiedde mi, als zij evenzeer
bleef biddende voor het aangezigt des
HEBREN, zoo gaf Kil acht op haren
mond.
i:> Want llanna sprak in haar hart,
alleenlijk roerden zich bare lippen, maar
harp stein werd niet gehoord; daarom
hield Kli baar voor dronken.
14 Kn Kli zeide tot haar: Hoe lanir zult
j gij u dronken aanstellen? doe uwen wijn
van u.
I ].j Doch llanna antwoordde en zeide ;
; Neen, mijn heer! ik ben eene vrouw, be-
zwaard van geest; ik heb noch wijn noch
sterken drank gedronken; maar ik heb
\' mijne ziel uitgegoten voor liet aanre-
zigt drs HEKKEN.
lfi Acht toch u«f dienst maagd niet
voor eene dochter HeÜnls : want ik heb
tot nu loe gesprokpn uit de veelheid van
mijne gedachten en van mijn verdriet.
17 Toen antwoordde Eli en zeide : (ia
heen in vrede! en de God Israël* zal uwe
\'bede geven, die gü van Hem gebeden
hebt.
\\- Kn r.\\j zeide : Laat uwe dienstmaagd
genade vinden in uwe oogen ! Alzoo ging
die vrouw haars weegs, en zii ut, en haar
nangezigt was haar zvwianict niet meer.
1\'J Kn sti,ï stonden dfs morgens vroeg
op, en zij aanbaden voor het nangezigt
des HEKÏÏKN, en zij keerden weder, en
kwitii\'pii t;;f hun huis fe Kaïua. Kn K\'l-
kana bekende zijne huisvrouw llanna, en
de HEEKK gedarht aan baar.
20 Kn het geschiedde, na verloop van
dagpii, dal Hanna bevrucht werd, en
baarde eenen zoon, en zii noemde zijnen
naam Siiinij" ! : Want, stüê tij, ik heb
hain van den IIEKRE gebeden.
\'.\'] Kn die man, E\' kana, toOf op met
zijn gansehe buis, cm den HEERE te
offeren U-t jaarlijksche offer, en zijnege-
, lof te.
22 Doch llanna toog niet op, maar zi;
zeide tot baren man : Als de jongen
gespeend is, dan zal ik hem brengen, dal
\\ hij voor het aangezigt des HEKKEN ver-
\'ichiine, en blijie daar tot in eeuwigheid.
23  En K\'lkana, haar man. zeide tot
haar i Doe wat goed is in uwe oogen,
blijf totdat gij hem zult gespeend hebben ;
de I1EEKK bevestige maar zijn woord!
Alzoo bleef de vrouw, en zoogde baren
zoon, totdat zij hem speende.
24  J Daarna, als zij hein gespeend had,
bragt zij hem met zirli opwaarts, met
drie varren, en eene e ia meel*, ea eene
tlescb met wijn : en zij bragt hem in het
buis des HKKKKN te Silo : en het jongs-
ken was zeer jong.
2.» Kn zij slagtfru een\' \\ar; alzonbrag-
tpn zij het kind tot Kli.
2ti Kn zij zeide : Och mijn heer! too
waarachtig
«/« uwe ziel leeft, mijnheer!
ik ben de\'vrouw, die hier bij u stond, om
den 1IEKKK te bidden.
27 Ik bad om dit kind, en de HEERE
heeft mij mijne bede gegeven, die ik van
Hem gebeden heb.
88 Daarom heb ik hem ook den IIEKHE
overgegeven al de dagen, die bij wezen
zal, liii is van den HKKRE gebeden; en
bij bad aldaar den HEEKK aan.
HOOFDSTUK 2.
. Il.v
ii..
«el.l.i.li~h, ;.1,
byzoader, ment,
.....I pi n . ir.l. Ti.L.
i .1.\' kooi
TiL-rf \\»-
uk brtrarlrtra ran />m.- .lii-.i-t. I" Han-
.vk, -.-\\ Meei Madeira. II. E\'\'\'» **nt-
• mvi i«-<-|nlliv\'l<i "\\ oaitiral .Ir mi-Jaden
.1.1
. .lt.-.-.-.l.
. kr
TOEN bad Hanna en zeide : «Miin hart
springt op van \\ reunie in denlIKKKK;
mijn boom is verhoogd in den HEEKK;
mijn mond is wijd opengedaan over mijne
vijanden ; want ik verheug mij in uw
heil.
2  Er is uieniAud heilig, gelijk de HEE- \'
RE : want \'• er is niemand dan Gij, en
er i* geen rotssteen, gelijk onze God!
3  Maakt het niet te veel, dat gij hoog,
hoog zoudt spreken, dat iets hards uit
uwen mond zou gaan : want de HEEKK
is een God der wetenschappen, en zijne
daden zijn regt gedaan.
4  De boog der sterken is gebrokpn; en
die struikelden, zijn met sterkte omgord.
.i Die « verzadigd waren, hebben zich i
verhuurd om brood, en die hongerig wa-
ren, zijn het niet meer, totdat BC on-
vruchtbare zeven heeft gebaard, en die
vele kinderen bad, krachteloos is gewor-
den.
ti De \'l HEERK doodt en maakt levend ; ,
Hij doet ter belle nederdalen, en Hij doet
weder opkomen.
7 De HEEKK maakt arm en maakt
rijk; Hij vernedert, ook verhoogt Hij.
f* \' Hij verheft den geringe uit liet «tof,
M den nooddruftige verhoogt Hij uit
e ü drek, om te doen zitten bij de vorsten,
dat 11 ij ben den stoel dereere doe beerven :
f wan[ de grondvesten des aardrijk» zijn
des HEEHKN, en Hij heelt de wereld
daarop gpzet.
\'.\' Hij zalde voetrn zijiiergunstgcnootcn
bewnren, maar de god
35
deloozen zullen
zwijgen in duisternis j want een man ver-
max niet door kracht.
in Die met den HEEKK twisten, zullen
verpletterd worden ; •< Hij zal in den 1ip-
mel over hen donderen : de HKEKE zal
ile einden der aarde rigten, en zal zijnen
* Koning sterkte geven, enden hoorn zijns
Gpzalfden verboogen !
11   Daarna ging K\'lkana naar Rama in
zijn huis; maar de jongeling was den
IIKERE dienende voor het aanschijn van
den priester Kli.
12   Doch de zonen van Kli waren kinde-
ren Helials; zij kenden den HKKRE niet.
13  Want d<- wiize dier priesters met het
volk wa«, dat, trattm-fi iemand eene offer-
-ocr page 207-
Ilnoshejr] vxn Eli\'s zonen.                                      I SAMlÊl, 3.                                              *amui van
zal Ik eeren, maar die Mii versmaden,
zullen ligt geacht worden.
KI Zie, de dagen komen, dat Ik uwen
arm zal af!.ouwen, en den arm van uws
vaders huis, dat er geen oud man in uw
huis wezen zal.
39 En gij zult aanschouwen de be-
nnxuwdheid der woning C».l*. in plaats
\\ ;u: al het goede, dat II ij Israël zou ge-
(iaan hebben ; rn er zal re geenen dage
een oud man in uw huis ziin.
S3 Doch de man, dien Ik u niet zal
uitroeijen vnu mijn altaar, zou zijn om
uwe nogeu te verteren, en om uwe ziel te
bedroeven , en al de menigte uws huizes
zal stenen, mannen gpworden zijnde.
34 Dit nu zal u een teeken zijn. hetwelk
over uwe beide zonen, over Ilofni en
Pinebas, komen zal: op eenen dag zullen
zij beiden sterven.
\'.ió En Ik zal Mi) eenen getrouwen pries*
ter verwekken ; die znl doen, gelijk als in
mijn hart en in niüne ziel zijn zal; dien
zal Ik een bestendig huis bouwen, en hij
zal altijd voor het aangezigt mijns Ge- .
zaliden wandelen.
\'ir> En het zal geschieden, dat al wie van
uw huis zal overig zijn, zal komer., om
zich voor hem neder te buigen voor een
stukje geld*, en een\' bolle broods, en zal
zeggen : Neem mij toch aan tot eenige
Crirsterltjke bediening, dat ik eene hete
-onds moge eten.
HOOFDSTUK :t.
Heere geroepen, tenrQl lnj mende, il.it Kii
hem riep, v-. 1 ; maar voor de vierde mial
antwoorat hij il\'-n Heere, 10; die ken het
verschrikkelijk lol \\;in Kli\'- hal* opeabaart.
II. Kli dringt iti( Baniuël san, te mogen m-
i.-tt. wat de Heere tot hem gesproken had,
[5. KI. .....lerwerpl ziek aan de* «vil de» Hee-
ren, lf«. Snmiiël wnnlt al* profeet doof re-
heel Israël erkend rn :••.....vl. *».
EN de jongeling Samuël diende den
i IIKEKE voor het aangezigt van
Eli; en het woord des UEEKKN was
dierbaar in die dagen, er was geen open-
baar gezigt.
\'2 En het geschiedde te dien dage, als
EÜ op zijne plaats nederlag, en • zijne •
oogen begonnen donker te worden, dat
hü niet zien kon
\'.i En Samuël zich nok nedergelegd had.
eer de lampe Gods uitgedaan werd, in
den tempel des IIKEKEN, waar de ark
Gods was,
4 Dat de IIKEKE Samuvl riep; en hü
; zeide : Zie, hier ben ik.
.\'i En hij liep tot EU en zeide: Zie, hier
ben ik. Mant gij hebt mij geroepen. Doch
hij zeide : Ik heb niet gcro-pen, keer
weder, leg u neder. En bij ging heen en
leide zich neder.
fi Toen riep de HEERE Samuël we-
derom, en Samuël stond op, en ging tot
Eli, en zeide : Zie, hier ben ik, nant gü
hebt mij geroepen. Hij dan zeide i Ik
iipb niet geroepen, mijn zoon! keer we-
der, leg n neder.
7 Doch Samuël kende den HKKKK nog
niet; en het woord des IIKEKEN was
aan hem nog nipt geopenbaard.
H Toen riep de HEEKK Samuël we-
deroin, ten derde maal; en hij stond
op, en ging tot Kit. en zeide : Zie. hier
hen ik, want gii hebt mü geroepen. Toen
verstond Eli, dat de HEERE den jon-
geüng riep.
V Daarna zeide Eli tot Samuël . Ga
heen, leg u neder, en het zal geschieden,
700 Ilii u roepr, zoo zult gij zeggen
Spreek, HEERE! want uw knecht boort.
Toen ging Samuël heen en leide ziel
aan zijne plaats.
10 Toen kwam de HEERE, en stelde
zich daar. en riep gelijk de andere ma-
ande offerde, des priester» jongen kwain,
terwijl het vleesch kookte, met eenen
irietandigen kraauwrl in zijne hand.
11 En sloeg in de teilc, of in den ketel,
of in de pan, ot\' in den pot ; al «\'at de
kraauwel optrok, dat nam de priester
; voor zich. Alzoo deden zi.i aan al de
1 Israëlieten, die te Silo kwamen.
15 Ook eer zij het vet aanstaken, kwam
dei priester* jongen, en zeide tot den
man, die offerde: Geef dat vteesch om te
braden voor den priester : want hij zal
! <een gekookt vleeecb \\an u nemen, maar
raauw.
Ifi Wanneer nu die man tot hem zeide :
Zij rullen dat vet nis heden ganscheltjk
aansteken, zoo neem dnn voor u, gelijk
als liet uwe ziel lusten zal; zoo zeide
bij tot hem i .Nu zult gij het Ibmflgfr
ren, en zoo niet, ik zal bet met geweld
nemen.
17 Alzoo was de zonde dezer jonge*
lintren zeer «root voor het aangezigt des
HEKKEN : want de lieden verachtten
: spnsoffer des MEEREN.
\'och Samuël diende voor het aange-
zigt des HEKKEN, zijnde een jongeling,
omgord met den linnen lüfmk.
19  En zijne moeder maakle hem eenen
kleinen mk, en bragt hem dien van jaar
tot jaar, ais zij opkwam inel hiren man,
om het jaarlijksche offer te offeren.
20  En EÜ zegende E\'lkana en zijne
huisvrouw, en zeide : IV HEKKE geve u
zaad uit deze vrouw voor de bede, die
zij den I1EEHE af.-ebeden heelt. En zij
ringen naar bunne plaats.
51 Want de 1IEEKE bezocht Hanna, en
ïij werd bevrucht, en haarde drie zonen
en twee dochters; en de jongeling Satiiuë1
werd groot bij den 1IEERE.
] C- Doch Eli was zeer oud, en hoorde al
wat zyne zonen aan ganscb Israël deden,
en dat zij sliepen bij de vrouwen, die met
boopen zanten kwamen aan de deur van
de tent der zamenkomst.
23  En hü zeide tot hen l Waarom doet
lij al zulke dingen, dat ik deze uwe booze
stukken hoore van dit gansche volk?
24   Niet, mijne zonen! wnnt dit is geen
(oed gerucht, dat ik hoor; gij maakt, dat
het volk des HEKKEN overtreedt.
\'2b Wanneer een menscb tegen een\'
uieni>ch zondigt, zoo zullen de goden hem
oordeelen; maar wanneer een inensch te-
gen den HEKKE zondigt, wie zal voor hem
bidden ? Doch zij hoorden de stem huns
vaders niet, want de HEKKE wilde hen
dooden.
\'Jf> » En de jongeling Samuël natu toe,
en werd groot en aangenaam beide bij
den IIKEKE en ook bü de inetischen.
.7 En er kwam een man Gods tor Eli,
en zeide tot hem ! Zoo ze.-t de HEKKE :
Heb Ik Mij niet klaarlijk geopenbaard
ii in.i. : ai, utn het huis tjws vaders, • toen zij in
\'"\' Egyote waren, in het huis van l\'a-
! rao ?
j \'2H En Ik lieb hem uit alle stammen van
Israël Mij ten priester verkoren, om te of-
feren op in ij n altaRr, om het reukwerk
aan te steken, om den el\'od voor mijn
l.ev.
               aangezigt te dragen; en t heb aan het
huis uwi vaders gegeven al de vuuroffe-
ren van de kinderen ïsraeïs.
i\'.\'m. r.\' ].". ïtt Waarom slaat gijlieden n? achteruit
tegen mün slagtoffer, en tegen mijn • jn--
offer, hetwelk Ik geboden heb ta de wo-
ning; en eert uwe zunen meer dan Mii.
dat gijlieden u mest van het voornaam*
. ste van alle spijsoffers van mijn volk Is-
raël ?
30 Daarom spreekt de HEBRE, de God
Israëls : Ik had wel klaarliik gezegd: l\'w
-\'-_ Ö. « buis en uwa vadert huis zouden voor
\'\'\' mijn aangezigt wandelen tot in eeuwig-
beid; maar nu spreekt de HEKKE I Dat
zij verre van Mij ! want die Mij cer-*n,
-ocr page 208-
203 lieert geroepen. Israël geslagen.               1 SAMt\'KL i.
|>e Ark genomen en
I o En het geschiedde, als .Ie ark de» •\'• *. c,
| verband* des II EEUEN in het leger u,1-
I kwam, zoo juichte gansch Israël met
: een groot gejuich, al/oo dat de aarde
dreunde.
6  Als nu de Filistijnen de stem van
het juichen hoorden, zoo zeiden zij : Wat
is de stem van dit groote juichen in het
leger der Hebreen\'\' Toen vernamen zti,
dat de ark des HKKUKN in het leger
gekomen was.
7   Daarom vreesden de Filistijnen, want
zii zeiden : God is in het leger gekomen.
Kn zij zeitlen : Wee ons, want diergelijke
ïs gisteren en eergisteren niet geschied \'
8  Wee ons, wie zal ous redden uit de
hand van deze heerlijke Goden? Dit zijn
dezelve Goden, die de Egypteuaars met
alle plagen geplaagd hebben, bij de
woestijn.
9  Üijt sterk, en weest mannen, gij Fi-
listijnen ! opdat uu de Hebreëa niet
misschien dient, • gelijk als zij ulieden \' -\'\'-\';. |;
gediend heiben ; zoo zijt mannen, en
strijdt.
10  Toen streden de FiÜstijuen, en ls-
raël werd geslagen, en zij vloden een
iegelijk in ziine tenten; en er geschiedde
eene zeer groote nederlaag, zoodat er
vuil Israël vielen dertig duizend voetvolk».
11  e En de ark Gods werd genomen, * \' S;11". - :l-"
en de twee Zonen van Eli, Hofni en Pi*
                    \'[
uehas, stierven.
12  Toen üep er een Itenjaiuiuiet uit
de dagorden, en kwam te Silo denzelf*
den dag; en /uw kleederen waren ge-
scheurd, en er •\' was aarde op zijn hoofd. " ;,\'\'^\'- \'
ia Kn als hij kwam, ziet, zoo zat Eti op .....
eeuen stoel aan de zijde van den weg, uit*
ziende : want zijn hart was sidderende
van wegc de ark Gods. Als die man
kwam, om zulks te verkondigen in de
stad, toen schreeuwde de gansche stad.
14  En als Eli de stem des geroeps
hoorde, zou zeide hij : Wat is de stem
dezer beroerte ? Toen haastte zich de
mau, en hij kwam eu boodsca&pte het
aan Kli.
15    Kli nit was een man van acht en
negentig jaren, en zgne oogen stonden
« stijf, dat hij niet zien kon.i                        \' \' **\'"•3
16  Kn die man zeide tot Eli : Ik ben
het, die uit de slagorden kom, e» ik beu
heden uit de slagorden gevloden. Hij dan
zeide : Wat is er geschied, mijn zoon?
17 Toen antwoordde hij, die de bood-.
schap bragt, en Zeide: Israëi is gevloden
voor het aungezigt der Filistijnen, en er
is ook eene groote nederlaag onder het
volk geschied; daarenboven zijn uwc
twee zonen, ilofni eu l\'inehai, gestor*
vcn, en de ark Gods is genomen.
18  En het geschiedde, als hij van de
ark Gods vermeldde, *oo viel hij ach*
terwaarts van den stoel af, aan de zijde
der poort, eu brak den (nek, eu stierf,
want de man was oud en zwaar; en hij
ristte Israël veertig jaren.
19  En zijne schoondochter, de huia*
vrouw van 1\'inehas, was bevrucht, zij
zou baren; als deze de tijding hoorde,
dat de ark Uuds genomen was, en haar
schoonvader gestorven was, eu haar mau,
zoo kromde zij zich, en baarde, want
hare weeën overvielen haar.
?n En omtrent den tijd van haar ater*
ven, zoo spraken de vrouwen, die bij
haar stonden : Vrees niet, want gij hebt
eeuen zoon gehaard. Doch zij antwoordde
iilel, en nam het niet ter harte.
\'21 Eu zij noemde het jougsken I\'ka*
bud, zeggende ; De eer is weggevoerd uit
Israël! omdat de ark Gods gevaukelijk
Weggevoerd was, eu om haurs schoon*
vaders en haar» mans wil,
SS Kn zij zeide : De eer is gevankelijk
weggevoerd ui: Israël, want de urk Gods
is genomen.
J, ». «\'. leu : Samucl, Samnel! En Samuël zeiile :
1141,          Sprei k, want uw knecht hoort.
11 En de 11KKUK zeide totSainuël: Zie,
Ik doe een diug in Israël, dal h! wie Ju-r
fi \'.\'K-m. 2i ia. ioorvn zal, dien * zullen i ijne beide ooreo
.i.r. ».s, iliuken.
l\'ï Te dieuzelven dage sul Ik verwekken
i ls*nt. 2:31. jver Kli alle», wat « Ik tegeu zijn hui»
gesproken bcb ; Ik zal hel beginnen en
.oleinden.
| 13 Want Ik heb heru te kennen gi ge
ven dat Ik zijn buis rillen zul tut in
\'euwjjrheid, om der ongcregtighcids
\'wil, die hij geweten been : want ala
! lijnt1, zonen zich liebben vervloekt ge*
\'maakt, zoo heen hij hen niet eens zuur
| aangezien.
| 14 Daarom dan Iteb Ik het huis van Eli
gesworen : Zoo de ongeregtigheid van het
huis van Kli tot in eeuwigheid zal ver*
toend worden door slagtoffer of door
spijso^er !
! lö Samuêl nu lug tot aan den morgen,
toen deed hij de deuren van het huis des
HEKltKN open; doch Sauiuël vreesde dit
;e. i." a.iii Kli te kennen te geven.
16 Toen riep Eli Saniuël, en zeide :
Mini zoon Samuëi! 11 ij dun zeide ; Zie,
[hier ben ik.
1 17 Eu hij xeide : Wat is liet woord, dal
HO tot u gesproken heeft? verberg hel
toch met voor mij ; God doe u zoo, en
/oo doe Hij daartoe, indien gij een woord
voor mij verbergt van a! de woorden, die
Hij tot u gesproken heeft!
IS Toen gaf hem Sana*! te keuneu al
die woorden, en verbergde te voor hem
niet. En hij zeide : Hg ia de 11KK1.K,
Mij doe wal goed is in zijne oogen!
l\'.f i>amu<l nu werd groot; en de IIKKHK
was met hem, en liet niet een vun al
zijne woorden u|> de aarde vallen.
i 20 Kn gansch Israël, van Dan tot lier*
oéba toe, bekende, dat Samuël bevestigd
was tot een\' profeet des HKKUKN.
21 Kn de HEKUE voer voort te ver-
schijnen te Silo, want de HEKUE ópen-
baarde zich aan Sumuël te Silo, door
het woord des HKKUKN.
HOOFDSTUK 4.
Israël door de Fili»tëtieu geslagen, is. 1. lle
iirk «Ie* verbond» in het li-yn Krln-i^i. nni.tl
door hi-t vtilk itiet iri-iuii-h onii.-ui\'.\'1\'". 3 ; hi t-
j welk schrik verspreidt onder de Filistijnen,
I 6; \'i \' echter weder moed vatten en ander-
! maal over Israël zegepralen, 9. De ark wordt
| genomen; dood vu» Kli\'» ionen, 11, Kli dit
j vernemende,valt achterwaarts vun zijnen stoel
i-n breekt den nek, 16; en iijuc echoondoch-
ii-r, im\'de ti\'ii gevolde van den schrik, sterft
in den arbeid, nadat nj reuen toon tre baard
; heeft, dien rij den naam gaf vmii lUbud, H>.
IlN het woord van Saiiuël geschiedde
J aan ïausch Israël. En Israël toog
uit den Filistijnen te iremoet ten strijde,
en legerde zich bij Ebcn-ïlaëzer, maar
de Filistijnen legerden zich bij Afek.
, 2 Eu de Filistijnen stelden zich in
slagorden, om Israël te ontmoeten ; en
als zich de strijd uitspreidde, zoo werd
Israël voor der Filistijnen uungezigt ge-
slagen i want /.ij sloegen in de slagorden
in het veld omtrent vier duizend man.
j Ii Als het volk uederom in het leger
gekomen was, /oo zeiden de oudsten van
Istaël : Waarom heeft ons de HF! KI.
iic.h i. geslagen voor het aangezigt der
Filistijnen? Laat ous van Silo tot ons
nemen de ark des verbonds des UEK-
UK.\\, en laat die in het midden van ons
komen, opdat /.ij ons ver losse vun de
hand onzer vijanden.
4 Het volk dun zond naai Silo, en men
brugt van daar de ark des verbonds des
u iiNitin.d 2 HKKUKN der heirseiwireii, die » tusschcu
I\'s. Ro.sl.jde eherubim woont; en de twee zonen
1». 1.1 van Kil, Hofni en l\'ltiebas, waren daar
Imet de nrk des verbonds van God,
-ocr page 209-
ËL h, rt. TerojCietiding drr ark met mdMnkOa. \'.\'i\'3
ALS nu de ark des HKEKEN zeven J. • r.
maanden in het land der Filistijnen
           N*l.
geweest was,
C Zuo riepen de Filistünen de priesters
en de waarzeggers, zeggende: Watzullen ""*
«ij met de ark des HEEREN doeu ? laat
ons weten, waarmede wij ze aan hare
plaats zenden zullen.
3  Zij dan zeiden : Inlien gü de ark
des Gods van Iaraél wegzendt, zendt haar
niet ledig «eg, maar vergeldt Hem gau-
achelii k een schuldotTer; dan tuit gij gene-
zes worden, en ulieden zal bekend worden,
waarom zijne hand van u niet aiwnkt.
4  Toeu /.eiden . ;i i Welk in dut tchuM-
off«r, dat wij Hem \\ergelden zullen? En
zij zeiden : Vyf gouden spenen, en vijl
gouden muizen, naar het getal van de vor
sten der Filistijnen - want hi\'t i* eenerlei
plaag over u allen, en over uwe vorsten.
.i Zoo maakt dan beelden uwer spenen,
en beelden uwer muieen, die het l. nd
verderven, en freeft den God vau Israël
de eer; misschien zal Hij zijuehand ver-
ligten van over uliedeta, en vnn over
uwen goi, en van over uw land.
6  Waarom toch zoudi gij lieden uw hart
verzwaren, gelijk de Egyptenaar» en Fa-
rao hun hart verzwaard hebben \'• Hebben
\'li niet. toen l!t; wonderlijk « met hen n i:. U 31
gehandeld bad. hen laten trekken, dat
-ii heengingen ?
7  Nu dan, neemt en maakt eeneu uien-
wen wagen, en twee zogende koeijen. Op
dewelke geen juk gekomen is; spant de
koeijen aan den wagen, en brengt hare
kalveren van achter haar neder naar buis.
8  Neemt dan de ark de* HEEREN, en
zet ze op den wagen, en legt de gouden
kleinooden, die gij Hem ten schuldofTer
vergelden zult, in een koffertje aan hare
zyde; en zendt ze weg, dat zij heenga.
\'J Ziet dan toe, indien zij den weg van
hare laudpale opgaat naar Iteth-Séines,
zoo heeft Hu ous dit groot kwaad gedaan;
maar zoo niet, zoo zullen wij weten, dat
/i.nie hand out niet gpraakt beeft; bet is
ont een toeval geweest.
In En die lieden deden al zoo, en namen
twee zogende koeijen, en spanden ze aan
den wagen, e;i hare kalveren tli-ten tij in
huis.
11   Ei zü zetten deark des HEEREN op
den wagen, en het koffertje met de gouden
muizeri, en de beplden hunner spenen.
12  I>e koeijen nu gingen regt in dien
weg, op den weg naar Uetb-Sluies op
eene straat; zij gingen steeds voort, al
loeijende, en weken noch ter regter* noch
ter linkerhand; en de vorsten der Filistlj-
uen gingen achter dezelve tot aan de ünd-
phle van Ueth-Séine*.
l\'.i En die van lleth-Scmea maaiden den
tarweoogst in het dal, en als tij hunnc
oogen ophieven, zagen zij de ark en vrr-
blijdden zich, ais zii dit zagen.
1-1 E» de wagen kwnm op den akker
van Jozua, den Beth-^émiet,en bleef daar
staande; en daar wat een groot e steen, en
zii kloofden het hout van den wagen, en
offerden de k\'ieijen den HF; E HE ten
brandoffer.
l.i En de levieten namen de ark des
1IEKREN af, en het koffertje, dat daarbij
was, waarin de gouden kleinooden waren,
en zetten ze op dien grooten steen; en
die lieden van Heth*Sémes offerden braud-
offeren, en slagtten slagtofferen den 11KE-
KK, op denzelven dag.
16  l.n als de vijf vorsten der Filistijnen
zulks gezieu hadden, zoo keerden zij we-
der on denzelven dag naar Fkrou.
17  Du nu zijn de gouden spenen, die de
Filistijnen aan den lil l-UF ten schuld-
offer vergolden hebben : voor Asdod eeu«,
voor Gaza eene, voor A\'akeloii eene, voor
Gath eene, voor Ikmn eene;
1> Ook gouden muizen, naar het getal
lil L\'-V" II hlll* ,. r ,.. \'.
HOOFDSTUK a.
l)i\' r\'iliMijnen, in hei hezh der ark, plnadcn
haar ie Asdod in den Icmm) van Dagen,
vs. 1; die ter nnlt valt, 3. dit ges< hiedi
den volgtHtdral das: andermaal, tri wijl li< i
hoof.l en <lr handi-ti inn afgevallen. 4. Zi;
voeren de ark wf r ; dueli in elk»- klad. Kaar
ïrj dir inbrrnrrn. «orden aV towouer» mei
,«..:.\' i \'-.-< il l-.•(.;.i >\'-"i. n. Zij besluiten ah
•rt niai Israël tciii-,- Ie irndrti, 11.
DE Filistijnen nu uarnen de ark Gods,
en zij brasten ze vaa Eben-llaezer
tot Asdod.
C En de riltatiJDen namen dr ark
3oda, en zij bragten te in het Imis van
Daïon, en stelden ze bü Dagon.
3  Maar als die van Asdod fles anderen
taags vroeg opstonden, ziet, zoo was
Dagon op zijn aangezigt ter aarde ge-
vallen voor de ark des HEKKEN. En lij
namen Dagon en zetten hem weder op
/.ijne plaats.
4  Toen tij nu de* anderen daas* «les
mor jen s vroeg opstonden, ziet, Dagon
lag op zijn aangezigt ter aarde gevallen
voor d> ark des I1KEKEN; maar het
hoofd van Dagon, en de beide palmen
zijner handen afgehouwen, aan den dor-
l<el : alleenlijk (was Dagon daarop overig
gebleven.
ó Daarom treden de priesters van Da-
gon, en allen, die in het bui* van I>aj(on
kooien, niet op den dorpel van Dagon
te Asdod, tot op dezen da*.
ti Doch de hand des HEEREN mi
zwaar over die van \\sdod, en verwoestte
hen : en Hij tloe^ \'e mei spenen, » Asdod
en hare laudpalen.
7 Toen nu de mannen te Asdod zagt-n,
lat het alzoo toeging, too zeiden zij :
Pat de ark des Gods van Israël bij ons
□iet blijve, want zijne li.uid is hard over
ons, en over Dagon, onzen go!.
5  Daarom zouden zij heen, en verza- \'
welden tot zich al de vorsten der Fili*tij-
M, pu zij zeiden : Wat zullen wij met
Ie ark des Gods van Israël doen 1 En die
/.eiden : Dat de ark des Gods van Israël
rondom Gath ga. Alzoo droegen zij de
ark de» Gods van ltrat\'1 rondom.
\'.» En het geschiedde, nadat zij die had-
len rondom gedragen, zoo was de hand
les II EER EN tenen die stad met eene
teer groote kwelling, want Hij sloeg de
lieden dier stad van den kleine tot den
groote, en zij hadden spenen in de ver-
borgene plaatsen.
10  Toen zouden zij de ark Gods Haar ,
Ekron; maar het geschiedde, als de ark
iod> te Ekron kwam, zoo riepen die van
Kkrnn, zeggende : Zij hebben de ark den
Gods van Israël tot mij rondom gebragt,
nu mi) en mijn tolk te dooden.
11  En zij zonden heen, en verga lerden
*1 de vorsten der Filistijnen, en zeiden:
Zendt de ark des Gods van Israël heen,
dat zij wederkeere tot hare plaats, opdat
f.\\\\ mij en mijn volk niet dood e : want .
er was eene doodetijke kwelling in de
gansene, stad, en de hand Gods was er
/.eer zwaar.
1. En de uieuscheu, die niet stierven, j
werden gealagtn met openen, zoodat het
geschrei der stad opklom naarden hemel.
HOOFDSTUK <;.
Nadat de ark teven Hatadn bi de PlUstgswi
-rufc»t la, lie>luiti\'ii a-j Mat hu nor *>rir>ter*
\'If ark uiet ledis, maar uii-t jreseUL-tiken als
et-n -i huldoffi r, i\'ii I.], renen nieuwen Wam
met lv.ee io(-*\'nde koeijeu hes pa» ncn. li-rujr
ie /raden, v-. !. l>e koeijen, die jan den
wagen (r-jmniii-n waren. gStaWKgl door Mal ,
Heth-S. nu,, «aar de Levieten den Heer* !
duur Ijjaiid\'iili ren teilieei tijken, VI. UjMpMl
der Filiatijux he vorkten en «teilen, die jrou- ;
den spanen «n utuiiao geofferd hebben, 17.
De Ueth-séjuii-ter" worden van God streng |
1*1 -\'i:iï\'. om hun waumsghilf inzien ia de i
ark, 19, Vermek um de nrk naar Kirj«th- j
.\'\' .ui-u te laten halen, ±\\.
                               \'
-ocr page 210-
IV Filistijnen ïjhl*jtrn. Samm-1* zonen.
1VI Samurl ofWl i
I h! il.
•jrooten donder ovrr de Filistijnen, en
* Hij verschrikte hen. zoniet zij verMagen
werden voor liet anngetigt Tan Israfd.
II En de mannen van laraël tozen uit
van Mispa, en vervolgden de Filistijnen,
en km sloegen hen tot onder Iteth-knr.
IC Sainuël nu nam ernen fteen. en
•telde rfiea laatenen Mizpa en tu»schen
Sen, c-n hij noemde dien* naam é Kben-
llaéter; en hij zeide ! Tot hiertoe beeft
ons de HEERE geholpen.
i;t ,\\1too werden ile I\'ilisiijnen vernr-
derd. en kwamen niet meer in de land-
pnlen Tan Israël : want <le handdes IIEE-
11EN va* tegen de Filistijnen al de da-\'
;\'ii van Sauiuil.
14 En de steden, welke de Filistijnen
van lar**1 genouien hadden, kwamen we-
ier aan Israid, van Ekron tot (iath toe;
ook rukte Israël derzelver landpal» uit de
hand der Filistijnen : ener wa* vrede tns-
*chen Israël en tusschen de Amorieten.
16  Satnuël nu rigtte Israël al de dagen
zijns levens.
II Fin hij toog van jaar tot jaar, en
ging rondom naar IktU-Kl, en lülgal,
e» Mizpa; en hij rigtte Isrml in al die
plaatsen.
17  Dtirh hij keerde neder naar Rania,
want • daar was zijn buia, en daar rigtte
iiil Israël; en hij bouw.Ie aldaar den
HEERE een altaar.
HOOFDSTUK B.
..ir b -ir l.i. beantwoordea niet nxn de plfar-
t.n liuimrr Lclifninir, vm. I. H>i roU be-
•.\'. m 1 urn kontctr, V; «tit maliaaai Bsj—ël:
hij rnndpWal *l-n Iteiie, wt<-n hit onk tni«-
hangt, doeh hein ln»t geeft het volk hierin
tr wille te yijn, 7; r» hi\'t il»- hnrde rege-
iini- .I.t LnnLn-,\'1, w.,.1 Ir ll.in.l.ii. \'.». Hit
van alle steden der Filistijnen, omler de
vijl\' Torsten. IU dr vaste steden «f tot
aan de lanjvlekken: en tor aan Abel, den
grooten *trr,i. op d<:i< \' dki 11 /ii dr ark
dm HEBREN nedergeMeld badden. die
tot op dezen dag is op den akker van ,Tn-
7.<ta, Jen Beth*Sémlet.
li» En rf> /i,r;r,\'Kf..\'»lo\'\'g onder die lieden
ran Heth-Sënie». omlat zij in de ark dm
HEBREN gezien baddni; ja Ilii sloeg
\\an het volk zeventig mannen, en \\ijftig
duizend mannen. To«n bedreef lift volk
rouw, omdat de HEERE eenen frooten
slag onder lipt volk gpelagen had.
Cf Toen tri den de lieden van Berk*
Séium : Wie zou kunnen bestaan voor liet
aangezigt van den HEERE. dezen heih-
gen Oodï en tot wien \\an onn zal Hij
opt rekken ?
Cl Zoo zonden zii boden tot de inwoner»
van Kirjath-JeArim, zeggende : De Filis*
tijnen hebhen de ark dea HEBREN we-
dcrgebragt ; komt af, haalt ze opwaarta
tot u.
HOOFDSTUK 7.
11? ark (<• Kinntii-.te.iiim. vs. I. lararl dooi
Natuur] t(d bekeering vermaand, \'•\'<: gehoor-
xaaint, 1- en doet boete te Miipa, 6. Ile r*i-
lUtnnen ratten «edel op Israël aan, 7. ilorh
.li\' II. i.\' verlost hea wadrzelteopSa.......N
r.\'tw\'I.K. SamU\'-l ri:rt een gedrakterk \'n op roo»
• Icrr uveminnin?. IS. Rednreadr N.inim-1\' lr-
\\m «rotdra de r\'ili-t.jn-n il.mr laroë] oaoVr-
iliuk\'. 11. Sanmël beaoekt »l de steden de«
land» r-n keert weder Ie Hitnw, 17.
TOEN kwamen de mannen van Kirjath*
dearim, en baalden de ufcdetHBE-
REN o|>, « en tij bragtcn ze in het hui\'
van \\li;-i i !;iii. op den heuvel; en zij hei-
ligden zijnen zoon YAeAf.nr, dat hijdeark
den HEBREN bewaarde,
C En het geseliiedïe. van dien dag af,
dat de ark rfei HKKRKX te Kirjath-.!ë*.
rim bleef, en de dagen werden vennen ig-
vuldigd, en het werden twintig jaren; en
het gansche huis van Israël klaagde den
HEBRE achterna.
3 Toen sprak S*m\\< 1 tot het gansche
hui* van Israël, zeggende: Indien gii lieden
u met uw gansche hart tot den II KERK
bekeert, zoo doet de vreemde goden uit
het midden van u weg, ook de A\'*tha-
roths; rn \'< rist uw hart tot den IIEERE,
en dient Hem alleen, zoo zal Hijuuitde
hand der Filistijnen rukken.
-I De kinderen Israël* nudedend0BtV.l1
en de A\'Ktliarnths weg, en zij dienden den
HEBRE alleen.
h Verder zeide SaanCl : Vergadert het
gansche Israël naar Mizpa, en ik zalden
I! KI U! voor n bi.i.ï.-n.
fi En tij werden vergaderd te Mizpa, en
7Ü schepten water. »n goten hel uit voor
het a .ngezigt «Ie* HEKBEN, en zij i-a*t-
ten te dien dage, en zei.ien nlJaar : Wü
hebben tegen den HEER E gezondigd.
\\lzoo rigtte Samuël rie kinderen Israël*
te Mizpa.
7 Toen de Filistijnen hoorden, dei de
kinderen Israël* zich vergaderd hadilen
te Mizpa, too kwamen de oversten der
l"ilimnn**r» op t*gm lenel. All de kin-
deren UrarU dat hoorden, zoo vreeeden
zij voor het •JOHpex^rl der Fili^liinen.
S En de kinderen Israël* teiden tot
SatEiiH : Zwija; niet van 0nze11tweKe.dat
(tij niet toudt roepen tot den IIEEKE,
onzen (iod, opdat Hij ons verlotM uit
de hand der l;ili»tijuen.
^1 Toen nam Saunn\'1 ei-n melklam, en
i:ii oftVrèe liet geheel den I1EERB ten
bral. Joffer; en Sitmu* 1 riep tot den
BEERE voor Israël; en de HBERB ver-
hoorde hem.
In En het ceechieddei toen Samuël dat
brandoffer offerde, zoo kwamen de l\'ili»-
titnen aan ten «trijde tegen Inniël; en de
HEERE <londerde te dien dnjremeteenen
C .!•>/. In Iti.
volk volhardt in
HET geschiedde nu. loen Samuël oud
geworden wa», zoo stelde hij zijne
zonen tot rigters. over Israël,
C De naam van zijnen eerstgeborenen
zoon nu wa* Joel, en de naam van ziiueii
tweeden wa* Ahln; /ji waren rigter* te
lter-s<ha.
., Doch zijne zonen wandelden niet in
zijne wegen, maar z>j neigden zich tot
* de gierigheid, en namen geschenken,
en bogen het regt.
4 Toen vergaderden zich alle oudsten
van Isi&ël, en zij kwamen tot Sainuë]
te Raina ;
f> In zij zeiden tot hem : Zie, gij zijt
oud geworden, en uwe zonen wandelen
niet in uwe wegen; \' mo zet nu eenen ,
koning over ons. om ons te rigten, ge-
lijk al de volken hehlien.
li Maar * dit «imr.i was kwaad iu de ,
oogen van Sauui* 1, als rij zeiden : (ïeef
ons eenen koning, om ons te rigten. ! 11
SamnCl bad den HEBRE aan.
7 Doch de HEERE zeide tot Saum-1 :
Hoor jinnr de Ntem des volks in alles,
wat zij tot u zeggen zullen 1 want /ij
hebben u niet verworpen, maar zij heb-
ben My verworpen, dat Ik geen Koning
nver hen /al zijn.
s Naar ;il de werken, die zij gedaan
hebben, van dien dag af. toen Ik hen
uit Egypte geleid heb, tot op dezen dag
toe, en hebben Mij verlaten, en andere
goden gediebd; alzoo doen zij n ook.
\'> Hoor dan nu near hunne stem ; dooh
als gij ben op bei hrtogste zult betuigd
hebben, 7.00 zult gij hun te kennen Reven
de wijze des koning*, die over b^n re-
grrrn zal.
10  gamnel nu geide al de voorden der.
MEEREN het volk aan, hetwelk eenen
koning van hem hegeerde,
11   Eu zeide : Dit zal des koning» wijze
zijn, die over u regeren zal : hij tal uwe
zonen nemer, dat hij hen zich stelle tot
-ocr page 211-
f\\L •<.                                                      tot Samuél. 90b
.Maar zie, zoo wij gaau, wat zullen wü J. *, C.
toch dien tuau brengen? want bet brood
          :"9r\'-
is weg uit onze vaten, en «u hebben
grene gave, otn den man Gods te bren-
gen : wat hebben *g?
s Kn de jongen antwoordde Saul verder
rn zeide : Zie, er vindt zieh in mijne hsud
het vierendeel eens zilveren sikkels; dat
zal ik den man Gods geven, opdat hit
on*i onzen weg wijze.
1\' (Kertijd\'» teide een ieder* aldus in Is- \'• \'"\'" *\'• \'"\'•
raël, als hij \'.ing om God te \\ragen: Komt
en laat ons gaan tot den ziener: want die
beden een profeet f/enotM\'t wordt, du-
werd eertijds een ziener genoemd.)
lil Toen zeide Saul tot xjjncn jongen !
(\'w woord is goed. kom, laat rins gRiii.
Kn zjj gingen mar de stad, waar de man
Gods was.
11   Als zij opklommen door den opgang
der stad, zoo vonden zij maagden, die
uitgingen om water te putten: ei\' zti
zeiden tot haar : Is de tiener hier f
12  Toen antwoordden zij hun, rn zei-
den : Ziet, hij is voor uw aangezïgt; l>aas(
u nu, want hij is beden in de stad ge-
komeu, ilewijl het volk heden eene ofler
aude heeft on de hoogte.
I.\'t Wanneer j^jliedcn in de stal komt.
zoo zult gtj hem vinden, eer hij opgaat
op de hoogte um te eten : wai.t het volk
zal niet eten, totdat hij komt, oant hij
zegent bet aller, daarna eten de genoo-
digden ; daarom gaat nu op, want hem.
als heden zult gij hem vinden.
14  Alzoo gingen zij op in de *t.*.I. Toen
zij in bet midden der stad kwamen, ziet,
zoo ging Samuël uit bun te gemoet, om
op te gaan naar de hoogte.
15  e Want de HKKItE had het voor e l Saui. IS I.
Samuëls oor geopenbaard, eencn ilag eer
Saul kwam, zeggende :
Iti Morgen omtrent dezen tijd zal Ik
tot u zenden eenen man uit het land vau
Itenjamin, dien zult gij ten voorganger
zalven over mijn volk Israël; en ;,n xal
mijn volk terlossen uit der Filistijnen
hand : want Ik heb 11.tin vulkaangezien,
dewijl drs\'clfs geroep tut Mij gekomen is.
17  Toen Samuël Saul aanzag, zoo ant-
woordt\'e hem de IIEKHK : Zie, dit is de
man, van welken Ik u gezegd heb:Deze
zal over mijn volk heerseheu.
18  Ivi Saul naderde tot Samuël in het
midden der poort, en lelde : Wijs mij I
toch, waar is hier bet huis des zieners?
19   Kn Samuël antwoordde Saul en
zeide: Ik ben de ziener; ga op voor mijn
aangezet op de hoogte, dat gij lieden
beden met mij eet; zoo zal ik u morgen
vroeg laten gaan, en alles, wat in uw
hart is, zal ik u te kennen geven.
31 Want de ezelinnen aangaande, die
gij beden den derden dag verloren hebt.
zet uw hart daarop niet, want zij xijn
gevonden; en wiens zal zijn al het ge-
wetischte, dat in Israël is? Ii het niet van
u, en van het gansene huis uws vaders ?
\'21 Toen antwoordde Saul, en zeide 1
Iten ik niet een zoon van .Jemini, van
den kletusten der stammen van Israël?
en mijn xeslaeht is ket «let het kleinste
van al de geslachten van den stam van
Itenjamin ? Waarom spreekt gij mu dan
aan met zulke woorden?
..\' SaiuuPt dan nam Saul en /liuen
jongen, en hij bragt ze in de kamer; en
litj gaf \'hun plaats aan het opperste der
gennodigden 1 die uu waren omtrent
dertig man,
\'2U Toeu zeide Samuël tot den kok :
Lang dat stuk, hetwelk ik u gegeven heb,
waarvan ik tot n zeide : Zet het bij u weg.
24 De kok nu bragt een\' schouder op,
met nat daaraan was, en zette bet voor
Saul; en hij zeide: Zie, dit is het overge\'
blevene, zet het voor u, eet, want bet i»
ter bestemder tijd voor u bewaarJ, als Ik
J. v r.          imrii wagen, en tot zijne ruitere», dat
loeft.          ,y voor xyn,.|, nagelt benen loopeo;
I.\' Kn «lat tiij heil zich stelle tot over-
sten der duizenden, en tot overaten der
vijftigen; en dat zij zijn en akker ploe-
5en, en dat zij fijnen oogst oogsten, en
at zij zijne krtigswapeneri maken, n;its-
gaders /.ijti wapeutuig.
].. 1 ii uwe doehleren zal lui riemen tot
apothekeressen, en (ut keukenuiaagden,
en tot baksten.
II Kn uwe akkers, rn uwc wUngaar*
den, en uwe olijfgaarden, die de beste
zijn, zal lui nemen, en zal ze aan zijne
, kneehten geven.
j K» Kn uw zaad. en uwe wijngaarden zal
\' lui vertienen, en lui zal ze aan zijne hove-
lintfen. en aan zijne knechten gevpn.
Iti Kn bij zal uwe kneehten, en uwe
dienstmaagden, en uwe beste jonge)iu-
> gen, en uwe ezelen neiueu, en hij zal
tyn werk daarmede doen.
17 Hij »»\' "«\'e kudden verlieten; en
gij zult dein tot knechten zijn.
1*1 Gij ztilt wel te di«n dage roepen,
van wege uwen koning, dien gij zult
verkoren hebbeu; maar de IIEERE zal
ii te dien dage niet verhooren.
1\'J Doch het volk weigerde Saiiuiels
item te booreu; en zij zeidcu : Neen,
maar er zal een koning over ons zijn.
CU Kn wij zullen ook zijn gelijk al de
volken; en onze koning zal ons rigten,
en bij xal voor onze aangezigTeu uitgaan,
en hij zal onze krijgen toeren.
\'21 Als Samuël ;.l de woorden des \'.o!k*
geboord had, zoo sprak lui dezelve voor
de ooren des HKKRKN.
I 22 Pe IIKKKK nu zeide tot Samuël :
Hoor naar hunne item, en stel bun eenrn :
i koning. Toen zeide Samuël tot de man-
nen van Israël : Cla.it been, een iegelijk
naar zijne stnd.
IIOOPDSTl K 9.
. It-jiondfih.il\'-ii otlfil Sanls rralacal mper-
l «oon, v». I. S.ml nonlt wJHuwshw \'itii de
eielinnrn r<in- ndm t<- wkn, X. Zi,n<\'
knuKt U.| Samtiél, *. God harfl Saawrl ge- \'
aaetabaant, <l:*t HmiI int hem Loutrn bom,
i lï; ru beveelt hem Sai.i i(1t koaoMr ie «.at-
ven, iti. De iRii\'-iiieiele en eer volt ir onii«-i-
aebeidlng van S^ul door Smtuiêl, die hem i
bekend maakt, dat lnj konitu; 71111 worden
over laravl, 2ti,
EK was nu een man van Benjamin, \'
wiens naaiu vu Kis, et-n zoon van ]
*..,.. 11 ".!. AbU*I, " den zoon van Zeror, den zoon van
Bechoratb, den zoon van Aliah, de zoon
eens mans van Jemini, een dapper held.
2 Die had cenen zoon, wiw naam «as
Saul, een jongeling, en schoon, ja er wa»
zeen sehooner wan dan h\\j ouder de kin-
deren Israëls: van zijne schouderen en
opwaarts was hij hooger dan al het volk.
1 \'4 De ezelinnen nu van Kis, den tader
van Saul, waren verloren; daarom zeide
• Kis tot zijnen zoou Saul: Neem nu cenen !
\'van de jongens met 11, en mank u op, l
ga heen, zoek de ezelinnen.
4 Hij <lau ging door het gebergte van
Kfraim, en bij ging door bet land van
Salita, maar zij vonden ze nipt; daarna
\'gingen zij door bet land van Sahalim.
maar zij waren er niet; venier ging hij
door bet land van Jemini, doch tij vonden
, ze niet.
ó Toen zij in bet land van Zul" kwamen,
! zeide Saul tot zijnen jongen, die bij hem
, was : Kom, en laat m.» wederkeereu; dat
j niet misschien mijn vader van de ezelin* !
! nen o Ha te, en voor ons bekommerd zij.
! 6 Hij daarentegen zeide tot hem : Zie
toch, er is een man Dode in deze stad, eu
! hij is ecu gewerd man ; al wat hij spreekt,
dat komt zekerlijk: laat ons nu derwaarts
gaan, misschien zal hu ons onzen weg
jaanwüzen, op denwelken wij vaan zullen.
I 7 Toen zeide Saul tot fijnen jongen s 1
-ocr page 212-
2M Samuél zalft Saul                                        I SAMIKE In, 11.                            tot koning. SmI profeteert.
J. v. e. .xeide : Ik heb hei volk genoodigd. Alzoo
llflV jat Saul roet Samuél op dien dajr.
| \'Jr> Daarna gingen r\\\\ af van de hoogte
in de stad; en hij sprak met Saul op
het dak.
i i*fi Kn zij stonden vroeg op; en het
geschiedde, omtrent den opgang des da*
geraads, zoo riep Samuél Saul \'M» het dak,
zeggende i Sta op, dat ik u Kaan late.
Toen stond Saul op, en zij beiden gingen
uit, hij en Samuél, naar buiten.
\'27 Toen zij afgegaan waren aan het
einde der stad, zoo zeiile Samuél tot
Saul : Zej den jongen, dat hij voor on7.e
aanjezigten heenga ; torn *(ing hij heen:
maar sta gij als nu stil, ei ik zal u Gods
woord doen booren.
HOOFDSTUK In.
San.ii.il inlft Snul tol koning en voorzegt ham I
i-ciiijfi\' ontiAoet lagen op den weg ns.ir rijn»
i-.l\'\'i- lmi«, t». I. De vrrvullinr ilei.-r roor- .
lesrcinym. KV Ui, komt tut iijn.-n oom. It :
wirn hij veihnalt. wat "*amn>l van de ••f-
linnen KMag-d beeft, tor* v.-rïw ij_t <lr mik
v,in hrt koningrijk, It".. Kaawll verend, it hel
volk te MUpa, 17; «telt liet iijne (HNlaak"
htuthcU v-mt, 18. s.ml wordt door liet lot
tut k\'.ti-pi\'; .iv.r Itl ItttOlll. 21. Sunftl
-. lirijlt het re-ft <),• knninr* "»> een boek,
23. Snul vrrtrekt n.inr Gib.n, 16. Soiniiil-r •
kwaadwilligen venmi.vlrn Baal, hetwelk hij
ti--li niet aantrekt, 27.
TIIOKN nam Samuél eene oliekruik, en
1 goot ze uit op zijn hoofd, en kuste
lir-in, en zeide : Is liet r.iet alzoo, dat
« II ui.l 13*11 de 1IKKKE u « tot eenen voorganger
ener zyn erfdeel gekalfd heeft?
Als gij lieden van tiitj gaat, zoo zult
xij twee mannen vinden bij het graf van
Kachel, aan de lamlpale van Benjamin,
te Zelzah; die zullen tot u zeggen i De
ezelinnen zijn gevonden, die gij zijtgaan
zoeken, en zie, uw vader heeft de zaken
der ezelinnen verlaten, en hij is bekom*
\' meril voor ulieden, zeggende: Wat zal ik
om mijnen zoon doen \'t
\\ 3 Ats gij u van daar en verder aan
begeeft, en zult komen tot aan Elon
Thabor, daar zullen n drie mannen vin-
den, opgaande tot God naar Iteth-KI; een,
dragende drie bokjes, en een, dragende
1 drie bollen broods, en een, dragende
een tieten wijn.
fi lti;-t IS-11.I 4 Ka 6 zij zullen u naar meen welstand
vrageo, en zij zullen u twee brooden ge-
.ven : die zult gij van hunne band nemen.
h Daarna zult gij komen op denhcuwl
Gods, waar der Filistijnen bezettingen
zijn; en het zal geschieden, als gij aldaar
In de stad komt, zoo zult gij ontmoeten
e IK.....i.:-.».\'eenen hoop profeten,\' van de hoogte
1 afkomende, en voor hunne aangezigien
luiten, en trommelen, en pijpen, en har-
.i \\inii u ai pen, en zij zullen profeteren \'\'.
I (i En de Geest des HEBREN zal vaar-
jdig worden over u, en gij /.uit met hen
profeteren; en gij zult in eenen anderen
iinan veranderd worden.
! 7 En het zal geschieden, als u deze tee-
kenen zullen komen, doe tij wat uwe
band vinden zhI, want God zal met u zijn.
3  Gij nu zult voor uiÜn aangezigt af*
Ïaan naar Gilgal, en zie, ik zal tot u af-
omen, om brandofferen te offeren, om
te offeren Offeranden der dankzegging;
zeven dagen zult gij daar beiden, totdat
t isa.n. is R, * ik tot u kome, en u bekend muke, wat
gij doen zult.
9 Het geschiedde nu, toen hij zijnen
schouder keerde, om vanSamuel te gaan,
veranderde hem God het hart in een
ander; en al die teekenen kwameu ten
zei ven dage.
/ isant. i\') is. 10 Toen zij daar / aan den heuvel
kwamen, ziet, zoo kwant hem een hoop
profeten te gemoet; en de Geest des
HEBREN werd vaardig over hem, en hij
profeteerde in hel midden van hen.
11 En bet geschiedde, als een iegelijk. J- v. C,
ile hem van te voren gekend had. zag,
           "••*\'
dat hij, ziet. profeteerde met de profeten.
zoo zeide het volk, een ieder tot gijnen
medgezel i Wat is dit, dat den zoon van
Kis geschied is ? Is Saul ook onder de
profeten *
13 Toen antwoordde een man van daar.
en zeide : Wie 9 is toch hun vader? \'\' ,,al- \' "
Daarom is het tot een spreekwoord ge
worden : Is Saul * ook onder de profe\'en \': \'• •\'*••*. WSt
13 Toen hij nu voleind had te profete-
ren, zoo kwam hij op de hoogte.
11   Kn Sauls oom zeide tot hem en tot
zijnen jongen : Waar zijt gij\'ieden heen
gegaan * Hu nu zeide : Om de ezelinnen
te xoeken ; toen wij ragen, dat zij er niet
waren, zoo kwamen wij tot Samuél ?
Ió Toen zeide Sauls oom i (teef mij toch
te kennen, wat heel\'t 8amo.fl ulieden ge
zegd ?
Ui Saul nu zeide tot zijnen oom : llii
beeft ons voorzeker te kennen gegeven,
dat de ezelinnen gevonden waren; maar
de zaak des koningrijk», waarvan Satuuë!
gezegd bad, gaf hij hem niet te kennen.
17 Doch Samuél riep het volk te zamen
tot den HEBRE, te Misna.
Is Kn hij zeidetot de kinderen Israëls \'
Alzoo heeft de liKKKK. de God Israéls, ge-
sproke n : Ik hel» l*raél uit Egypte npge-
bragt, en Ik heb ulieden van de hand dei\'
Egyptenaren gered, en van de hand van
alle koningrijken, die u onderdrukten.
19 • Maar gij lieden hebt lieden uwen \' \'•*•>
God verworpen, die u uit al uwe ellenden
en uwe nooden verlost heeft, en hebt tot
Hem gezegd : /et eenen koning over oni;
k nu dan, stelt u voor het aangezigt des t l*mi. * : >
IIKEKKN, naar uwe stammen en raar
uwe duizenden.
3o Toen nu Sauiuei al de stammen van
Israël bad doen naderen, \' zoo is df f Jor. Til
stam van Itenjamin geraakt.
.1 Toen bij den stam van Itenjamin
deed aaukomen naar zijne geslachten,
zoo werd bet geslacht van Matri geraakt;
en Saul, de zoon van Kis, werd geraakt.
En zij zochten hem, maar hij werd niet
gevonden.
12  Toen vraagden zij verder den I1EEKE,
of die man nog derwaarts komen zou ?
De HEBRE dan zeide: /.iet. hij heeft
zich tusBchen de vateu verstoken.
\'2\'S Zij nu liepen, en namen hem van
daar, en bij stelde zicb in het midden des
volks; en "\' hij was honger dan al het •« ISam 9 \'
volk, van zijnen schouder en opwaarts.
21 Toen zeide Samuél tot het gansene
volk : Ziet gij, dien de IIEKKE verkoren
heeft? want gelijk bij, i" er niemand
onder bet gansche volk. Toen juichte het
gansche volk, en zij zeiden i De koning
leve !
,.\'i Samuél nu sprak tot bet volk bet
regt des koningrijks, en schreef het in
een l>oek, en leide het voor het aange-
zigt Am IIEKREN. Toen liet Samuél het
gansche volk gaan, elk naar zijn huia,
26  Kn Saul ging ook nanr zijn huis
te Gibea, en « ron het lieir gingen met . : >„,.. irt S
hem, welker hart God geroerd had.
27  Doch de kinderen Belials zeiden :
Wat zou ons deze verlossen? • en zy u iSam.11 IS.
verachtten hem, eu bragtcn hem i< geen
geschenk. Doch bij was als doof.
              i> Mtma. \'•
IIOOt\'DSTüK 11.
neleeerin? vsn Jnlte* iloor de Amiiionïeten,
vi. I ; die niet dan 0|> de ........ici I-i ,k-t.-
voorniuirdeit den vreile willen tretten, 2:
waaroTof snul vammtmanUMl, dour atmt
iiiiiifhei\'ldi-e hiuidfIiiil.\' .il de ilIIWtII ten
tlriritrendüte tut Jen kriji* oproept. 5; en »er-
Tolei-n» .Uilen ont/\'-t, 11. \\\'o»rlieeld v.in SanN
i\'ileliiioedi^lieiil, 1\'J. Ri\'ve4ig-fM van njne
koninklijke ivjurdlfluhl te OUgaT, 11.
fMOEN toog Nabas, de Aiumuniet, op. I
X en belegerde dabes iu Gtlead. En al\'
-ocr page 213-
Samuët bi.lt om 20?
.Jjlbf* bplpgtrd. \\ rit:...... ;<••: ijfPU,
l SAMUHï, 12.
de mannen van Jabes zeiden tot \\aha* :
Maak Pen verbond niet on., zoo zullen
wi\' u dienen.
2  Doch Nahas, <le Amwoniet, zeide tnt
hen : Mits deren zal ik een rtrht.nl nipt
ulieden maken, dat ik u allen het rejrter-
oog uitsteke; en dat ik deze schande op
ganrch Israi\'1 legge.
3  Toen zeiden tot hem de oudsten van
Jabes : Laat zeven ringen van ons af, dat
wij boden xenden in al de landpalen van
Israël; is er dan niemand, die ons * er-
lost, zoo zullen wij tot n \'.liman.
4   \\!« dp boden te Gibca-Sauls kwamen,
zoo spraken zij deze voorden voor de
ooren van al bet volk. Toen hief al het
volk zijne stem op, en weende.
ö Kn ziet, Saul kwam achter de run*
deren uit het veld, en Saul zeidr ; Uut
is den volke, dat zij weenen ? Toen ver-
telden zij hein de voorden der mannen
van Jabes.
t> Toen werd de Geest Gods vaardig
over Saul, als hij deze woorden hoorde;
en zijn toorn oDtstak teer.
7 Kn bij nam een paar runderen, en
hieuw ze in stukkpn, en hg zond ie in
alle landpalen van Israël doorde band der
boden, zeggende ! Die niet zelf uittrekt
achter Saul en achter Samuël, alzoo zal
men zijnen runderen doen. Toen viel de
vreeze des HEKKEN op het volk, en zij
" gingen uit als een eentje man.
- Kn hij telde hpn te llezek; en van
de kinderen Israi-ls waren drie honderd
duizend, en van de mannen van Juda
dertig duizend.
u Toen zeiden zij tot de boden, die
gekomen varen : Aldus zult gij lieden den
mannen te .laben in Gilead zeggen Mor-
gen zal u verlossing geschieden, als de
zun heet worden zal. Ws de boden kwa-
meu, en verkondigden dat aan de !iian-
uen te Jabes, zoo werden zij verblijd.
10  Kn de mannen van Jabes zeiden :
Morgen zullen wij tot ulieden uitgaan,
en KÜ zult ons doen naar alles, wat goed
is in uwe oogen.
11  Het geschiedde nu desanderen daags,
dat Saul het volk stelde in drie hoopen,
en zij kwamen in het midden des legers,
in de morgenwake, en zij sloegen Am-
mon, totdat de dag heet werd; en het
geschiedde, dat de overigen alzoo ver
strooid verden, dat er onder hen geen
twee te zamen bleven.
12  Toen zeide het volk tot Samucl :
*• Wie is hg. die zeide : Zou Saul over
ons regeren!\' Geeft hier die mannen, dat
wij hen dootleu.
l.J Maar Saul zeide : Kr zal te dezen
dage geen man gedood worden, want de
HKKKE heeft lieden eenc verlossing in
Israël gedaan.
It Verder zeide SamuiLI tot het volk :
Komt en laat ons naar Gilgal gaan, en
bet koningrijk r.ldaar vernieuwen.
I.\'i Toen ging al liet volk naar Gilgal,
en maakte Saul aldaar koning voor het
anngezigt des HEEREN te Gilgal; en zg
offerden aldaar danknlVeren voor liet aan*
irezigt des HEEREN; en Saul verheugde
zich ahlaur gansch zeer, met al de man-
nen van Israël.
HOOFDSTUK 12.
Nadat Sumël over hel volk stam koalu pa-
Hl had, vb, I | legt hij openlijk \',-.\'tijJL.\'iiii-
af vsn rijn .-. !. i • \\ .i 11 >i h\' lijn i --t .-i! k
ainltt, waaraan hvt volk «olLnmrn zijne tne-
•ti-uimio? ifi-fft, i. Hij ronnt Huil* wi-l.|jvT<>n
aan hen h, wi-int, rn stelt hun vu.ir ooffrii
hunne ïi.n.lrn, in d.- r.n.lanUi ><•• MrwerpfaHt
VM dn llt\'i-re. eiM-hr-mlc i-rn.n knninr. 7.
II.) v.\'mi.Vint 1i.ii ern.l f, fedfOMtdM llei>-
t.\'ii toth ni.-l t.- ivrlnti-n, IS. Duur ppn nn-
rerwaehl ttsln verse luikt. II, bakenen
/ij hmuii\' Misdaad en bwneraa int-t .ii\'u Heen
MlFIWIBd tt* .-...I.I- ii l\'.t. Samut-I trnoit tl>\'t
viilk, 20; niet uWofu- vonr lirn ti\' hid.leB, I J. *
£1; rn vermaant hen nognu.-tN dn Ht\'tTi-j           10
Bi w • 7,ti p» te dienen, Si.
rTlOKN zeide Samuël tot gans* h Israël:
L Ziet, ik heb naar ulieder stem ge-
hoord in alles, wat gij mij gezegd hebt.
en ik heb eenen koning over u gezet.
I  En nu, ziet, daar trekt de koning
voor uw aangezigt heen, en ik ben oud
pn grMs gevfirden, pn zipt, mijne zonen
zijn bij ulieden; en ik heb voor uwe
aangezigten gewandeld van mijne jeugd
af tot dezen dag toe.
\'i Ziet, kier ben ik, betuigt tegpn nu
voor den IIKKRE, en voor zijnen gezalf-
de, wiens os ik genomen heb, en viens
ezel ik genomen hpb, en wien ik veron-
gelijkt heb, wien ik onderdrukt heb, en
van wieiiM hand ik een gesrhenk geun
men heb, dat ik mijne oogen van hem
zou verborgen hebben ; zoo zal ik hei
ulieden wedergeven.
4  Toen zeiden zij : l.n hebt ons niei
verongelijkt, en gii hebt ons niet onder-
drukt, en gij hebt van niemands hand
iets genomen.
5  Toen zeide bij tot hen \\ De HKKKI
zij een getuige tegen ulieden, en zijn
gezalfde zij te dezen dage getuige, dal
gij in mijne hand niets gevonden hebt\'
Kn Aet volk zeide : Mij zi) getuige!
8   Verdpr zeide Samm\'1 tot het volk :
Het is de IIKEHK, die Mozes en Aaron
gemaakt heeft, en die uwe vaders uil
Kgypteland opgebragt heeft.
t Kn nu, etelt u hifi, dat ik met
ulieden regte, voor het anngezigt des
HEEREN, over al de gcregtigheden des
HKK.ltK.N, die Hg aan u en aan uwe
vaderen gedaan heeft.
S " Nadat Jakob in Kgj ut e gekomen " \'•,,,,-
nas, zoo \'• riepen uwe vaders tot den
HE ERE; en de IIKEHK r zond Moxes \'• R\'
en Aaron, en zg leidden uwe vaders uit
Egypte, en deden hen aan deze plaats \'
vemen.
9  Manr ztj vergaten den HEKUK, hun-
nen God; zoo verkocht Hij hen in de
hand van •\' Slsera, den krijgsoverste, te •\' "•"«
Ml.- t. en in de • baud der Filistijnen,
en in de band van den ƒ koning der \' "\'"\'
Moabiet?n, die tegen lien streden.
li> Kn in riepen tot den HKEUK, en .
zeiden : wn hebben gezondigd, t>wnl \' "•\' •
wij den IIKERE verlate», en da BaftU
en A\'stharoths gediend hrbben ; en nu,
ruk ons uit de hand onzer vganden, en
wij zulten l\' dienen.
II  Kn de IIKKRE zond » Jerubbaa), f R«1
en \'• Uedan, en i Jeftha, en Samuél, en
HU rukte u uit de band uwer vijanden \' Hl\'\'
rondom, alzoo dat gij zeker woondet.
12  Als gij nu zaagt, dat Nahas, de ko- \' \'" \'\'
ning van de kinderen Ainmons, tegen u
kwam, zoo zeidet * gij tot mij : Neen, maar\'. iftam
een koning zal overons regeren; zootoch
de HKEUK, uw God, uw Koning was.
13  En nu, ziet daar den koning, \' dien f !•(*«•,
gij verkoren hebt, dien gij begeerd hebt;
en ziet, de HEERK beeft eenen koning
over ulieden ge*et.
11 Zoo \'" gy den IIKKRE zult vreezen, ™ l»-\'.it
en Hem dienen, en ïtaarzijneatemhooren,
en den mond des HEEHFN niet weder
spannig ziin, zoo zult gijlieden, zoovel
gij als de konimr, die over u regeren znl,
achter den HKKRK, uwen God, /nu.
15 I>och zoo gii naar de stem des
HKERE.N niet zult hooren, maar den
mond dea HKEKEN wederspannig zijn,
zoo zal de hand des HEKKEN tegen u
zijn, als tegen uwc vaders.
!\'. Ook stelt ii nu Aier, en ziet die
groote zaak, die de IIKKRE vonr uwe
ongen doen zal.
17 Is het niet van daag de tar«e-
oogst? Ik zal tot den HKKRK roepen,en
Hg zal donder eu regen geven; zooweel
-ocr page 214-
i«fr en regen. Saul offert                   1 SAMl
dan, \'*n nier, dat uw kwaa ! gront js, dat
gij voor de muren de» HKERKN gedaan
;hebt, dat gij eenen koning voor u be-
gecrd hebt.
H Toen Samuël Jen HKKKK aanriep,
MO gaf de IIKP.HK donder en regen te
dien iI.il* . daarom vreesde h1 het volk
[UW dni MKKKK en Sainucl.
I l\'J En al het volk zeide tot Samuël :
| ttidt voor uwe knechten den MKKKK,uwen
[God, dat wij niet sterven : want boven
al onze zonden Itebben wij dit kwam!
; daartoe gedaan, dut wij voor om penen
koning begeerd hebben.
I 2n Toen seide Samuël rot het volk :
Vreest niet, gij bebt al dit kwaad ge*
\'daan; doch wijkt niet van achter den
MKKKK af. maar dient den MKKKK mei
uw gansche hart.
SI En wijkt niet al\' : want j(ij loudt de
ijdelheden n.u >/\'/"». die niet bevorder*
lijk zijn, nncli verlossen, want zij zijn
KI. 13, 11.                                eer Samuvl bij hem kou-t.
daan in het land tan Gad euGilead. Toen \' \' - \'
Saul nog zelf te Gilgal was, lookwamat
          \'""•
het volk bevende achter hem.
S Kn hij vertoefde zeven dagen, tot den
tijd, dien Sitmui-l bestemd had. Als Sa-
muël te Gilgal niet opkwam, zoo ver-
strooide bet volk van hem.
\'J Toen teJde Saul : Urengt tot mij
herwaarts een brandolfer, en daiiknti<-
ren ; en hij oflerde brandoffer.
in Kn bet geschiedde, toen hij ge«-in* |
digd had het hrandotVer te ollërcu, ziet,
zoo kwant Samurl; rn Satil ginguithem
te genioet, om hem te zegenen.
II Toen zeide Sainuël i Wat hebt gij ge-
dann ? Saul nu zeide : Omdat ik zag, dat
zich het volk van mij verstrooide, en
;n op den hc-i-Mi \'i n tijd der dagen niet
i.«.i.mi\'. en de Filistijnen te Michmas
vergaderd waren.
li Zoo zeide ik : >u zullen de Filistij-
nen tot ;ni afkomen te Gilgal, en ik heb
het aangezigt dea IIKKKKN niet ernste- l
lijk aangebeilen ; zoo dwong ik mij zei ven,.
en heb bran-lolfer geofferd.
13 Toen zeide Samuël tot Saul : Gü:
1 hebt zottelijk gedaan, gij beht het gebod
| van den IIKRUK, uwen God. nietgehou-i
den, dat Hij n gebodpn heeft : want dr
MKKKK zou nu uw rijk over Israël be-1
vestigd hebben tot in eeuwigheid,
11 Maar nu zal uw rijk niet bestaan. De
IIKKKK heeft zich eenen man gezocht 1
naar zijn hart, en de HEKUK heeft hem;
geboden een voorganger te zijn over /i.\'ni
volk, omdat gij niet gehouden hebt, wat
u de MKKKK geboden had.
I 1 • Toen maakte zich Samuël op, en hij
[ ging op \'.au Gilgal naar Gibea-!!en;a-
mios; en Saul telde het volk, dat bit
hem gevonden word, omtrent zeshonderd
man.
lil En Saul en zijn zoon Jonathan, en
• het volk, dat bij hen gevonden was, ble-
ven te \'icba-llenjauiinii; maar deFilistij-
nen waren te Michmas gelegerd.
17 Kn de verdervers gingen uit bet leger
der Filistijnen, in drie hoopen : de eene
hoop keerde zich op den weg naar Ofra.
DMI het land Sual;
\' IS Kn een hoop keerde zich naar den;
weg van Iteth-hnrun; en een hoop keerde
zich naar den weg der landpale, die naar
het dal Zeboim naar de woestijn uitziet.
la Kn er " werd geen smid gevonden in • i;; i i \'
het gansche land van Israël : want de\'
Filistijnen hadden gezegd i Opdat de II\'
breën geen zwaard noch spies maken.
Co Daarom moest gansch Israël tot de\'
i\'iliütiini\'ii aftrekken, opdat een iegelijk,
zijn ploegijzer, of zijne spade, of zijne
bijl, of zijn houweel scherpen liet.
-\'l Maar zij hadden tandige vijlen tot!
hunne houw pelen, en tot hunne spaden, |
en tot de drietandige vorken, en tot de;
bijlen, en tot het stellen der prikkelen, i
28 En hrt gescli iedde ten dage des strijds,!
dat er geen zwaard noch spies gevonden
werd in de hand van het gansche volk,!
dat. bij Saul en bij Jonathan was; doch1
hii Saul en lm Jonathan, zijnen zoon,
werden «ii gevonden.
23 Kn der Filistijnen leger toog naarden 1
doortogt van Mirhmas.
HOOFDSTUK M.
Jonathan en zijn mpettdragvi tnstau tnin-:
*«ir mail \'liT t\'ili»tgnrn; ilil lirengt «ehrik en
nnrart-fag in hun lasar, n. 1 Ile vijaixl
wontt daSMt v.-tvoliril,2l. Verbod van Saul.
om róttr drn avoml »|»ji te gein uiten. on-
Hi\'irml door Jiin.ilhan nverticdeii, 2i. Hrt
iflpjiwllii talk, sii\'i lnv.ni.liL\'.\'ii.li1 .i.iii het
i-ii-n vu • kwsrh nit". Itlocd.irnrili •lnorSaul gr>
•nuuMhawd, S2. HJB houwt NI alt-uw, *V..
De lli\'ere, "inlri til mei vrrilrr rarmlma <ler
vijiMiili prrrancliilri\'L\'J, .intwimrilt niet, V>.
Siiul» roekeloeÏM siwliweilng ko«t hijna .-um
Jóaatlwa hr». Iivfti, too niet het volk w-re
tUM-\'hen ifiiretlen. 3ö. Saul» o rerw inningen,!
ij
47
delheden.
82 Want de HKKKK zal zijn volk niet
verlaten, om zijns ttrooten naams wil,
dewjil het den MKKKK beliefd heeft BUe-
den zich tnt een volk te maken.
23 Wat ook mij aan/aat. het zjj verre
van n.ij. dat ik te-ren den MKKKK zou
zondigen, dat ik zou aflaten voor ulieden
te bidden; maar ik zal u den «orden en
retften weg leeren.
34 Vreest slechts den HKKHK, en dient
Mem trouwelijk met uw gansche hart :
want ziet, hoe groote dingen Mij bij
ulieden gedaan beeft\'
St .Maar indien gij voortaan kwaad
doet, zoo zult gijlieden, als ook uw ko-
ning, omkomen.
HOOFDSTUK 13.
Saul ïflll—tllt *tO\' Liij^,.\'ir.I,\'n, r-. \\ ; over
r.n \'_\'\'\'<Wtt.\' vsn Hflki\' Jii-i.tih.-in hrt he\\rl
ii»er<lr, die dr lieiettin\'..\' der Fili-tijnrn te
CHm «tut. t. Op liet gen-rst m 4e urnée
i in-r én l\'üi-t -fi reise-r*] den I-rsrl in
.Ir -p.l.>nken, t. Suil «nVrt te nilnl fftfdf
.1. kimi-t \\ mi KumuH, 7: «llliili I Bi W fla
niurl bestraft, 11; ra roonrat, dat njn kn-
nliiL\'r i|k niet bestendig sou zijn, 13. S.ml liliii\'l
uu-t njn w>lk tr Glbem, 16. Dr l"ili»tijn- n
trillen mei drie hoopen in hit tand van l«-
nièl, 17; alwaar gebrek mam wapenen i», !\'-\'.
Alleen S.ntl i n Jó-uthan liilibeu j-rw-ii-r, -!-\'.
SAUL wni een jaar in zijne regering ge*
weest, en het tweedejaar regeerde
hij over Israël.
•J Toen verkoos zich Saul drie duizend
n-AHNea uit Israël; en er waren bij Saul
twee duizend te Michinas en op bet ge-
bergte van lieth-El, en duizend waren er
bij Jonathan, te Gibea-Benjamins; en het
overige den volks liet hij gaan, een iege-
Ivjk naar zijne tent.
:. Doch Jonathan sloeg de bezetting der
Filistijnen, die te Geba was, hetwelk de
: Filistijnen boorden. Daarom blies Saul
| met de bazuin in het gansche land, Mg*
:-i i[.I< : Laat bet de Hebreen hooren.
-1 Toen hoorde het gausche Israël zeg*
gen : Saul heeft de bezetting der Klist u-
nen geslagen, en ook is Israël stinkende
f geworden hii de Filistijnen. Toen werd
iet volk samengeroepen achter Saul, naar
Gilgal.
5 En de Filistijnen werden verzameld
nin ie streden tegpn Israël,dertigduizend
wagens en zes duizend ruiters, en volk in
menigte als liet zand, dat aan den oever
der zee is ; en zij togen op en legerden
zich te Michmas, tegen het oosten van
Keth-aven.
•1 Toen de mannen van Israël zagen,
dat zij in nood waren (want het volk was
benaauwdi, MO verbergde zich het volk
in de spelonken, en in de doornbosseben,
en in de steenklippen, en in de vestingen,
en_in de putten.
7 De Hebreen nu gingen over de Jor*
-ocr page 215-
1 8AMUKL 14.
liet liter der Filistijnen verschrikt
en geslagen. Jonathan
1 was te dien dage bij de kinderen Israël*.
l\' Ku het geschiedde, toen Saul nog 10\'
den priester aprak, dat het rumoer, het-
welk in der Filistijnen leger was, zeer toe-
nam en vermenigvuldigde; zoozeideSaul
tot den priester : Haal uwe haud in.
30  Saul nu, en al het volk, dat Mi hem
was, werd zamengernepen, en zii kwamen
ten «trilde; en ziet. het zwaard deseenen
wns tegen den anderen, er wa> een zeer
groot grdruisch.
21 1> waren ook Hebreen bij de Filistü -
ncn, als eertijds, die met hen in het leger
opgetogen waren rondom ; dezen nu ver-
voegden zich ook met de Israëlieten, die
bij Saul en Jonathan waren.
! 22 Als alle mannen van Israël, die zich
verstoken hadden in het gebergte van
Kfraitn, hoorden, dat de Filistijnen vlugt*
ten, zoo kleefden zij ook hen achteraan in
den strijd.
23 AlfOO verloste de HKKKE Israël te
dien dage; en het leger trok over naar
Beth-aven.
21 1 ii de mannen van Israël werden
mat te dien dage : want Saul had het
volk bezworen, zevgrnJr : Vervloekt zij
de man, die spijze eet totaan den avond,
opdat ik mij aan mijne vijanden wreke !
Daarom proefde dat gansene volk geene
spijs.
-.\'t Kn het gabsche land kwam in een
woud; en daar was honig op bet veld.
\'> Toen liet volk in het woud kwam,
ziet, zoo was er een honigvloed; maar
niemand raakte met zijne hand aan zijnen
mond, want het volk vreesde de bczwe*
ring.
27 Maar Jonathan had het niet gehoord.
toen zijn vader het volk bezworen hal, en
hij reikte het einde van den staf uit, die
in /iuif baud was, en lui doopte denzel-
ven in eene honigraat; als hij nu zijne
iiand tot zijnen mond wendde, zoo werden
zijne oogen verlicht.
2** Toen antwoordde een man uit het
volk, en zeide : l\'w vader heeft liet volk j
zwaarlijk bezworen, zeggende: Vervloekt\'
zij de man, die heden brood eet! daarom \\
bezwijkt het volk.
29 Toen zeide Jonathan : Mijn vader!
heeft het land beroerd ; zie toch, hoe müne\'
oogen vrrlicht zijn, omdat ik een weinig
van dezen honig gesmaakt heb.
3U llo<- veel meer, indien het volk heden
had mogen vrijelijk eten van den buit zij*
ner vijanden, dien liet gevonden heeft !
Maar nu is die slag niet groot geweest
over de Filistijnen.
31   Doch zij sloegen te dien dage de Fi-
li«lijnen van Mtchnias tot Ajalon : en het
volk was zeer moede.
32  Toen maakte zich het volk aan den
buit, en namen scht.neu, en runderen.
en kalveren, en zij slagtten ze tegen de
narde; en het volk at ze met liet bloed.
33  Kn men boodschapte het Saul, zeg-
gende : Ziet, het volk verzondigt zich aan
den I1KKUK, etende met het bloed. En hij
zeide i Gij hebt trouweloos gehandeld,
wentelt heden renen grooteu steen tot
34   Verder aprak Saul : Verstrooit u on-
der het volk, en zegt tot hen : Brengt lot
mij een iegelijk zijnen os, enten iegelijk
zijn schaap, en slagt het hier, en eet, en
bezondigt u niet aan den IIKI\'Rl , die
etende mei hei bloed. Toen bragt al het
volk een iegelijk zijnen os met zijne hand,
des nachts, en slagtten ze aldaar.
3ó Toen bouwde Saul dpn HKKKK een
allaar ; dit was het eerste altaar, dat hij
den HKi:ilK bouwde.
•B Daar.ia zeide Saul : Laat ons aftrek*
krn de Fili-tijnen na, hij nacht, en laat
oua dezelve berooven, tutdat bet morgen
licht worde, eu laat ons niet eenen mau
onder hen overig laten. ZÜ nu zeideu t
HKT geschiedde nu op »n«i dag, dat
Jonathan, de zoon van Saul, tut den
jongen, die zijne wapenen droeg, zeide !
Kom en laat on* tot de bezetting dpr Fi-
liatüneii overgaan, welke aan gene zijde
ia; doch liij gaf het zijnen vader niet *e
kennen.
2  Saul nu zat aan liet uiterste van Glbea
onder den granatenboom, die te Migron
«\'ai; en * het volk, dat bij l.-ri - i-.
omtrent ze» honderd man.
3  En Ahia, den zoon van Ahttub, ilen
broeder van I\'kabod. den zoon van Plne*
hap, den zoon van Eli, was priester de»
MKKRKN te Silo, dragende den efod;
doch het volk wist niet, dat Jonathan
heengegaan was.
4  Kr was nu tastenen de doorfokten,
waar Jonathan zocht door te KHan tot ilrr
Filistijnen bezetting, eene scherpte van
eene steenklip aan deze zijde, en eene
scherpte van eene steenklip aan gene
zijde; en de naam der eene was ltozez,
en de naam der andere Séne.
5  IV eene tand was «plegen tegen het
noorden, tegenover Michmas, en de an-
dere tegen het zuiden, tegenover Geha.
fi Jonathan nu zeide tot den jongen, die
zijne wapenen droeg : Kom. pn laat ons
tot de bezetting dezer on besnedenen over-
gaan; misschien zal de 1IKKRK voorons
werken -. want bij den HKEKK is geene
verhindering om te verlossen door velen
of door weinigen.
7 Toen zeide zijn wapendrager tot hem :
Üoe al wat in uw hart is; wend u, zie ik
ben met u, naar uw hart.
B Jonathan nu zeide : Zie, wij zullen
overgaan tot die mannen, en wij zullen
ons aan hen ontdekken.
9  Indien zij aldus tot ons zeggen i Staat
•til, totdat nii aan ui.eden komen; zoo
zullen wij blijven staan aan onte plaats,
en tot hen met opklimmen.
10  Maar zeggen zij aldus i Klimt lot ons
op; zoo zullen wij opklimmen, want de
IIKEKK heeft hen in onze hand gegeven ;
en dit zal ons een teeken zijn.
11  Toen zij beiden zich aan der Filistü*
nen hezettimc ontdekten, zoo zeiden de
.Filistijnen i Ziet, de Hebreen zijn uit de
\'holen uitgegaaD, waarin zij zich verst<>-
ken hadden.
IS Verder antwoordden de mannen der
bezetting aan Jonathan en zijnen wapen*
drager, en zeiden : Klimt op tot ons, en
•rij zullen het u wijs maken. Kn Jonathan
zeide tot zijnen wapendrager : Klim op
achter mij, want de il KI Kr. heeft hen
gegeven in de hand van Israël.
13  Toen klom Jonathan op zijne handen
en op zijne voeten, en zijn wapendrager
hein na; en zij vielen voor Jóuaihansaan-
gezigt, en zijn wapendrager doodde ze
achter hem.
14  Peze eerste slag nu, waarmede Jóua-
than en zijn wapendrager omtrrnt twin-
tig mannen versloegen, geschiedde oni*
trent In de helft eens bunders, zijnde een
jnk ossen lands.
l.r> En er was eene beving in het leger,
op het veld en onder liet. gansclie volk ; de
bezetting en dp verdervers beefden ook
zelven; ja het land werd beroerd, want
het was eene beving Gods.
Itl Als nu de wachters van Saul te Gi-
bea-Kenjamins zagen, dat, ziet, de ......
1 nigte versmolt, en doorging, en geklopt
weril ;
17 Toen zeide Saul tot :iet volk, dat bij
lieui was : Telt toch, en beziet, wie Tan
ons weggegaan zÖ. En zij telden, en ziet,
; Jonathan en zijn wapendrager waren
! daar niet.
j Is Toen zeide Saul tot Ahia : Ureng de
ark Gods herwaarts. Want de ark Go is
-ocr page 216-
gemakt Het ralk bevrijdt                 1 BAMütëL It.                      Jonathan. Saul verslaat Amalek.
rpOBN reide SamuCl tot Saul : De
1       MEERE lieeft m\'! gezonden, dat ik
u ten koning zalfde over zijn volk, ovei
I -" --.--1 -. boor dan nu de stem van de
woorden des HEKEEN.
2  Alzoo zegt de liKKRl der heirscua-
ren : " Ik heb bezocht hetgeen Amalek ,
aau Israël gedaan heeft, hoe hij /iel
tegen hem gesteld heeft op den weg,
toen In\' uit r.;> ;•\'" opkwam.
3  Ga nu heen, en sla Amalek, en ver
ban alles, wat hij heeft, en verschoot.:
hem niet; maar diod van den man ai!
tot de vrouw toe, van de kinderen tot de
zogelingcn, van de ossen tot de schapen,
van de kemelen tot de ezelen toe.
4   Dit verkondigde Saul het volk, eii;
hij telde hen te Telaim, twee honden*;
duizend voetvolks, en tien duizend man
nen van Juda.
5  Als Saul tot aan de stad Amalek!
kwam, zoo leide hij eene aehterlage in
het dal.
\'» En Saul liet den \'• Kenieten zeggen :
Gaat weg, wijkt, trekt af uit het midden;
der Amalekieten, opdat* ik u met hen
niet wegruime : c want gij hebt barm
hartigheid gedaan aan al de kinderen
Israëls, toen zij uit Egypte opkwamen.
Alzoo weken de Kenieten uit het midden
der Amrilrkietcn.
7 Toen sloeg Saul de Amalekieteu van
llavtla af, tot daar gij komt te Sur, dat
voor aan Egypte i>.
H Kn hij ving é Agag, den koning der
Amalekieten. levend; maar al het volk
v er bande b ij door de scherpte det
zwaard s.
9 Doch Saul en het ganëche volk ver
schoonde Agag, eu de beste schapen, en
runderen, en de naast beite, en de lam
meren, en al wat best was, en zij wilden
ze niet verbannen ; maar alle ding, dat
verachtzaaur, en dat verdwijnende was.
verbanden zij,
in Toen geschiedde het woord des
II KEREN tot Samuël, zeggende :
11   liet berouwt Mij, dat Ik Saul tot
koning gemaakt heb, dewijl bij zich Nrtl
achter Mij afgekeerd heeft, en mijne
woorden niet bevestigd lieeft. Toen ont-
slak Samuël, en bij riep tot den IIKERK
den gauschen nacht.
12   Daarna maakte zich Samuël det\'
morgens vroeg \' op, Saul te gemoet; en
het werd Samuël geboodschapt, zeggende :
Saul is te Karmel gekomen, en zie, hii
beeft zich eenen pilaar gesteld; daarna
is hij oragetogen, en doorgetrokken, ei.
naar Gilgal afgekomen.
18  Samuël nu kwam tot Saul, en Saul
zeide tot hem : Gezegend zijt «ij den
HEERK ! ik heb des IIEEREN woord
bevestigd.
14  Toen zeide Samuël : Wat is dan dit
voor eene stem der schapen in mijneooreu,
en eene Btem der runderen, die ik hoor?
l:i Saul nu zeide : Zij hebhen ze van de
Amalekieten gebragt, want het volk heeft
de beste schapen eu runderen verBchoond,
om den BEEBE, uwen God, te otteren;
maar bet overige hebben wij verbannen.
lö Toetii zeide Samuël tot Saul : Houd
op, zoo zal ik u te kennen (even, wat de
IIKEKK van nacht tot mij gesproken
heeft. Hij dan zeide tot hem : Spreek.
17 En Samuël zeide : Is het niet ahoo,
toen gij klein waart in uwe oogen, dat
gij het hoofd der stammen van Israël
geworden zijt, en dat u de I1EËUE tot
koning over Is raid gezalfd heeft?
15   Kn de Il EK RE heeft u op den weg
gezonden, en gezegd : Ga been, en ver-
ban de zondaars, de Amalekieten, en
strijd tegeu ben, totdat gij dezelve te
niet doet.
19  Waarom toch hebt gii naar de stem
des HEEBBN niet gehoord, maar zijt (ot
1\'\' ie al «at goed is in uwe oosten ; maar
de priester reide : Laat ons herwaarts
tot God naderen.
37 Toen vraagde Saul God : Zal ik af-
trekken de Filistijnen na? zult Gij ze in
de hand van Uraël overgeven? Doch Hii
antwoordde hem niet te dien dage.
3S Tom eelde Saul : Komt herwaarts \'•
uit
alle hoeken des volks, en verneemt, en
ziet, waarin deze zonde lieden geschied rij.
UU Want «oo waarachtig als de III.I.III
leeft, die Israël verlost, nl ware het in
mijnen zoon Jonathan, zoo zal hij den
dood sterven; en niemand uit het gansene
volk antwoordde hem,
•11) Verder zeide hij tot liet gansene Is-
in\'i : Gijliedcn zuli aan de eene zijde /.ijn,
i\'ti ik en mijn zoon Jonathan zulUn aan
de andere zijde zijn. Toen zeide het volk
tot Saul : Doe wat goed is in uweoogen.
Il Saul nu sprak tot den I1KKRK, den
God Israëls : Toon den onschuldige.
Toen werd Jonathan en Saul geraakt,
en het volk ging vrii uit,
42  Toen zcidc Saul : Weri\'t het lot tus-
scheu mij en tuaschen mijnen zoon Jöoa*
than. Toen werd Jóuathau geraakt.
43  Saul dan zeide tot Jonathan ! Geel
inü te kennen wat gij gedaan hebt. Toe»
gaf liet Jonathan hem te kennen, en
zeide : Ik lub maar een weinig honig*
geproefd, met het uiterste des staf», dien
ik in iir.i\'i.\' hand had : zie hier ben ik,
moet ik sterven ?
•14 Toen zeide Saul : Zon doe mij God,
en zoo doe II rj daartoe, Jonathan! gij
moet den dood sterven.
la Maar het volk zeide tot Saul : Zou
Jonathan sterven, die deze grooie verlos*
sing in Israël gedaan heeft? dat zij verre.\'
zoo waarachtig al» de 1IEEKE leeft, zoo
er een haar van zijn hoofd op de aarde
\\ allen zal! want im heeft dit heden met
God gedaan. Alzoo verloste het volk Jó-
natlian, dat bij niet stierf.
46  Saul nu toog op van achter de Fi-
listijnen, en de Filistijnen trokken aan
hunne plaats.
47  Toen nam Saul het koningrijk over
Israël in , en hij streed rondom tegen al
zijne vijanden, tegen Moab, en tegen de
kinderen Amuions, en tegen Kdom, en
tegen de koningen van Zoba, en tegen
de Filistijnen, en overal, waar hij zien
wendde, oefende hij straf.
4t) En hij handelde dapper, en hij sloeg
de Amalekieten, en bij redde Israël uit
de hand dengenen, die hein beroofde.
4\'J De zonen van Saul nu waren Jóna-
tban, en Isvi, en Malchi u ; en de na-
men zijner twee dochters waren deze ;
de naam der eerstgeborene was Merah,
en de naam der kleinste Micbal.
60 ( ii de naam van Sauls huisvrouw
was A hinóam, eene dochter van \\ lii-
maai: ; en de naam van zijnen krijge*
overste was Abi-ner, een zoon van Ner,
Sauls oom,
.ril Kn Kis was Sauls vader, en Nar,
Abners vader, was een zoou van Abtei,
S2 Kn er was een sterke krijg tegen de
Filistijnen at <ln dagen van Saul; daarom
alle helden, en alle kloeke mannen, uie
Saul zag, die vergaderde hij tot zjeb,
HOOFDSTUK 16.
s.ini door Bauiuël ran m-p\' dep Heen bevo*
len. vtTinmi\'lt rijm1 teerden den tot ilt\' uit-
roeqlnf der Amalekieten, n, 1. BHtondere
vergUtÜDf n;in de Kenieten, 0. Saul vcr-
ilwt Amnli k ; doch verschoont den kimme
i\'H ipurt liet edelvti van den buit, 7: hft-
wclk den Heer e mishaagt; waarom Samuël
hem bestraft ra verkondigt, >lnt God hein
hui zijtif (Jiidankljaarhcid en ongi\'hoorianni- \'
lifid »an het kuningrrjk vi\'rstooti-n had, 10.
Agag irordt door Bamnil gedood ,33. Barna!]
keert tem-f naar 11a ma en draaft leed over
Baal, dien hij «let «edetifct, 3t.
                    1
-ocr page 217-
Samuël zalft Datid tot koning. 311
Saul verschoont Agag.
1 SAMIEI. 16.
hem, ilii\' van Saul wnkt, 13. David wordt door i
ilen raad der knechten van Saul ten hort\'
giToepea oh voor Saul te spelen, 16. Divid» [
lof, 18. Saul ln\'minC hem saer, en uiaakt ,
h< in tot ignen mgmmdngtw, 21. Darid tpeeli |
vuur Saul, aU hij door den Iiuoiod. geest
gekweld en ontraat wordt, 23.
mOEM zeide de HEERE tot Samuël :
X Hoe lang draagt g\'i leed oui Saul,
dien Ik toch verwurgen heb, dat htj
geen soniug /ij over Israël? vul uwen
bootn met olie, en ga heen, Ik zal u zen-
tlen lot lsai, den Bethlehemiet, want Ik \'
heb Mij eeueii koniug ouder *tjne zonen,
uitgezien.
2  Mnar Samuël telde : Hoe umi ik heeir j
ganu ? Saul zal het t"cti hooien cu mij
duoden. Toen telde de HEK-RK: Neemeen j
kali\' van de runderril met u, en zeg : Ik\'
ben gekomen, om deu HEERE offerande
te doen.
3  En gij zult lsai ten oller BOodJgea, eu !
Ik znl u te kennen geven wat gu d « u
zult, eu gij zult Mij zulveu dien Ik u zeg ;
gen zal.
4  Sauiuël nu deed hetgeen de HEERE
gr«proken had, en in; kwam te Bethle-
heiu. \'loen kwamen de oudsten der atad
bevende hem te gemoet, en zeiden ; Is
uwe kmii: t met vrede?
i Hii dan zeide : .Ver vrede; ik hen
gekomen om den HEERE offerande te |
doen, heiligt u, en komt mrt mi) ten;
offer; eu hij heiligde, lsai en zijue zonen,;
en bij noodigdc hen teu oller.
6  Eu het geschiedde, toen zij inkwa-
ii.m. zoo zag nu Eliah aan, en dacht :
Zekerlijk is i\'.ett voor den HEERE, zün
gezalfde.
7   Doch de HEERE zeide tot Samuël :j
Zie \'\'ij ii<- gestalte niet aai>, noch de hoogte
zijner statuur, want Ik heb hein verwor-
peu : want het is niet gelijk de luensch
ziet, want de mensch ziet aan wat voor
oogru is, « maar de HEERE ziet het hart
aau.
8  To*n riep lsai Abinndab, en Mi deed
hem voorbij het aaugezigt van Samuël
gaan; doch bij zeide : Dezen heeft de
HEERE ook niet verkoren.
\'.» Daarna liet lsai Samma voorbi\'gaan ;!
doch hij zeide i Dezen heelt de HEERE:
ook niet verkoren.
UI AlsoO liet luu /.ijnr zeven zonen!
voorhl.) het nangezigt van Samuël gaan ; !
doch Samuël zeide tot lsai : De HEERE1
heeft dezen niet verkoren.
11   Voorts reide Samuël tot i.-a, : Zün ]
dit al de jongelingen ? Eu bij zeide : De
kleiutie is nou overig, en zie, hij b weidt
de schapen. Samuel nu zeide tot lsai i
Zend heen en l.i..i hem halen, want wij
zullen niet roudom aanzitten, totdat bij
hier zal gekomen zijn.
12  Toen zond hij heen, en bragt hem
in ; hij nu waa roodachtig, mitagaders
•ehoofl van oogen en nchoon *anaanzien;
en de HEERE zeide : Sta op, zalf hem,
want deze is bet.
13  Toen • nam Samuël den olieboom,
en hij zalfde hem in het midden zijner
broederen. En de \'l Geest des IIEEREN
werd vaardig over Ihivid van dien dag af
en voortitmi. Daarna utond Samuël op, en
hu gin:; naar Rama.
14  En de Geest des IIEEREN week van
Saul; en een booze geest van den HEERE
verschrikte hem.
15    Toen zeiden Saul* knechten tot
bem : Zie toch, een booze geest Gods
verschrikt u.
1G Onze heer zegge toch tot uwe knech;
teu, die voor uw aaugezigt atnan. dat .\'ti
eenen man zoeken, die op de harp spelen
kan; eu bet zal geschieden, als de booze
geest (iods op u is, dat hy met zijue hand
spele, dat het beter met u worde.
17 Toen Zeide Saul tot zijne knechten;
den roof gevlogen, en hebt nedaun Jut
kwaad was in de oogeii des IIEEREN?
10 Tüen /•-i.lt\' Saul tot Samuël : Ik Ueb
immers naar de Btem des HEEREN ge-
boord, en Int» gewandeld op den nee, op
denwelken mij de il KERK gezonden
heeft; en ik Ueb Agag, den koning der
Amalrkieteu, MedVgebragt, mnar de
Atnnlekieten lieb ik verbannen.
21   liet volk nu beeft genomen vanden
roof, schapen t-n rumleren, bet voomaam-
ste van bet verbanneiie, om den HEEItE,
uwen God, op te otteren te Gilgal,
22  D.tch Samuël zeide: Heeft de HEERE
lust uan brandofferen, en slagtoffere», als
aan bet gehoor7.amen van de Mem des
\' IIEEREN? Zie, « gehoorzamen is beter
\' dan slagtoffer, opmerken dan bet vette
! der rammen.
23  Want wederspaiiniglieid is eene zonde
\'der tooverij, en wedrr*t rever ia nfgode-
ri.i en beeldend ienst. Omdat gij des IIEE-
KEN woord verworpen hebt, zoo heeft
Hu u verworpen, dat gy geen koning
zult «i)ii.
24  Toen zeide Saul tot Samuël I Ik heb
gezondigd, omdat ik des IIEEREN bevel
1 en uwe woorden overtreden heb : want ik
heb het volk gevreesd en naar hunne stem
gehoord. \'
25  Nu dan, vergeef mij toch mijne zon-
de, en keer niet ruij wederom, dat ik
Sn MEERE aaubidde.
:\'i> Doch Samuël zeide tut Saul : Ik zal
met n niet wederkeeren ; omdat gij het
woord des HEEREN verworpen hebt, zoo
heeft u de HEERE verworpen, dat gij
geen koning over Israël zult zün.
| 2/ Als zich Saiuuël omkeerde om weg
. te gaan, zoo greep hij eene slip van zij-
uen mantel, en zy scheurde.
W Toen zeide Samuël tot hem i De
HEERE heeft heden het koningrijk van
Israël vnu u afgescheurd, en heeft het
aan uwen naaste gegeven, die beter is
dan gij.
j 29 En ook liegt HU, die de overwinning
. van Israël is, niet, en bet berouwt Hem
niet ; want Hit is geen ïuensch, dat Hem
ietê berouwen zou.
30 111; dan zeide : Ik heb gezondigd;
eer mij toch nu voor de oudsten mijns
! volks en voor Israël; en keer wederom
\'met mij, dat ik den HEERE, uwen God,
, aanbidde.
! 31 Toen keerde Bamuêl wederom Saul
na; en Saul aanbad den HEERE.
32    Toen ze\'de Saiouël : Breng Agag,
den koning der Amalekieten, hier tot
mü. Agag nu ging tot hem weeldelijk;
en Agag zeide : Voorwaar de bitterheid
des doods is geweken !
33  .Maar Samuël zeide : Gelijk als uw
zwaard de vrouwen van bare kinderen
beroofd heeft, alzoo zal uwe moeder van
hare kinderen beroofd worden onder de
vrouwen ! Toen hieuw Samuël Agag in
stukken voor het aangezigt des HÊE-
REN te Gilgal.
I 31 Daarna ging Samuël naar Rania;
en Saul ging op naar zijn hui» te Gl*
bea Sauls.
35 En Samuël zag Saul niet meer tot
den dag zijns doods toe; evenwel droeg
Samuël leed over Saai: en het berouwde
den HEERE, dat Hij Saul tot koning
over Israël gemaakt had.
HOOFDSTUK 16.
Iïe lleere lendt Siniur! n»»r Refhi-heiii fot
laai, om een* ïijner ionen to* koning ti\' ial-
vi\'ii. Samut-l vn-eiende voor Saul, wordt van
den Heere onderrijt, hoe hij »gn.\' xaknn itioi-t
**nlt-jfiren, t». 1. Samuel was rene?t\'a Bliad,
deu ouditeu tuon van Iaat, tot konintr te
lal ven, 6, <k>i-h de fteere geeft Ui-m te ken-
urn, <lat hij David, den joniMen loon. tot
koning had verkoren, 12. Darid wordt van
Samuel gezalfd eu de Geënt God» komt op
-ocr page 218-
1 s\\Ml KL IT.
Kltab scheldt David heftig.
212 David speelt voor Snol. Goliath.
11  Toen Saul en het gansclie Israël deze •\'
woorden van den r\'ilisu\'1» hoorden, zoo
ontzettfn zvi zicli, en vreesden zeer.
12   IVi.i.1 nu was de zoon tan den Kfra-
tbischeti man van ltethlehem-,luda, wiens
naam was Isai, en die acht /ionen had,
eo in de dagen van Saul was \'.u een
man, oud, afgaande onder de :uannen.
\\\'J Ku de drie grootste zonru van Isai
gingen henen, zii volgden Saul na in den
krijg. De namen nu zijner drie zonen, die
in tien krijg gingen, waren : Kltab, de
eerstgeborene, en zijn tweede Abinadab,
en de derde Saiuma.
11 Kn llavid was tle kleinste ; en de drie
groot «ten waren Saul nagevolgd.
l.\'i Doch David ging henen, en kwam
weder van Saul, om zijns vaders " wha- " |s
pen te weiden te Ifethleheio.
Iti De Filimijn nu trad toe, des morgens
vroeg en des avonds. AUoo stelde l.ü zich
daar veertig dagen lang.
17 Kn Isai zeide tot zijnen zoon David:
Neem tocli voor uwe broeders eene efa
>an dit geroost koren, en deze tien broo»
dpn, en brem; ze ter loop>. in het legpr
tot uwe broederen.
Is Maar breng deze tien melkkazeu aan
de oversten over duizend ; eu gij zult uwe
broederen bezoeken, of het hun welga,
en gij tuit vau hen pand medenemen.
11) Saul nu, en zij, en alle mannen van
Israël waren bij het eikendal met de Fi- •
listijneu strijdende.
30 Toen maakte zich David des morgens
viopg op, en in liet de schapen bij den
hoeder, en hij nam het op, en ging henen,
gelijk als Isai hem bevolen had; eu \'• hij " \' "
kvvam aan den wagenburg, als het heir
in slagorde uitloog, eu men teu strijde!
riep.
SI Kn de Israëlieten eu Filistijnen st.-l
den slagorde tegen slagorde.
23 David nu liet de vaten van zich, on-
der de band van den bewaarder der vaten,
en hij liep ter slagorde; en hij kwamen
vraagde zijnen broederen naar aaaae»
welstand.
.\'• Toen hij met hen sprak, ziet, zoo
kwam de kampvechter op ; zhn naam was
Goliath, de Ftlistijn van Gatli, uit het
heir der Filistijnen, eu hij sprak achier-
volgens die woorden; eu David liourde ze.
•2\\ Doch alle mannen in Israël, als zij
dien man zagen, zoo vlugtteu zij voor
zijn aangezjgt, en zij vreesden zeer.
S Kn de mannen Israëls zeiden i Hebt
gijliedeu dien man wel gezien, die opge-
komen is? want hij is opgekomen, om
Israël te honen, en het zal geschiedpu.
dat tle koning dien man, die heni slaat,
met grooten rijkdom verrijken zal, en lm
zal hem zijne dochter geven, en bij zal
zijns vaders huis vrijnmken in Israël.
-u Toen zeide David tot de mannen, die
bij hem stonden, zeggende : Wat zal men
dim mau doen, die dezen Filistijn slaat,
en #«len smaad van Israël wendt? vant
wie\'is deze onbesiiede.n Filistiju, dat hij
de slagorden van den levenden God zou
honen ?
27 Wederom zeide hem het volk achter-,
volgens dat woord, zeggende : Alzoo zal
mm den mau doen, die hem slaat.
:N Als Eliab, zijn grootste broeder, hem \'
tot die mannen hoorde spreken, zoo ont>
stak de toorn van Kllab tegen David, eu
hij zeide : Waarom zijt gij nu afgeko-
meu * en onder wieu hebt gij de weinige
schapen in de woestijn gelaten ? ik ken
uwe vermetelheid en de boosheid uws
harten wel, want gij zijt afgekomen, op-
dat gii den strijd zaagt.
39 Toen zeide David : Wat heb ik nu
gedaan? Is er geen e oorzaak ?
30 Kn hij wendde zich af van dien unar
eeuen anderen toe; pn hij telde achter*
volgens dat woord; en het volk gal\' hem
/.iel itilj toch eenen man uit, die wel
spelen kan, • il brengt hem tot nni.
Is Toen antwoordde eeti van de jonge-
Ungcu, en zeiile : Zie, ik heb gezien eeuen
T.0011 van Isai, tien llethhmciuiet, die
speien
! ril een
kpn. ei
kan, en hij is een dapper bel \',.
krijgsman, «*n verstandig in tt*
een schoon man, en de lil I KK
I is met hem.
!\'• Saul nu zond boden tot Isai, en
•eide \'• Zend uwen zoon David tot mij,
die bij de schapen in.
S» Toen nam l*ai een en ezel met brood,
>u eeuen lederen tak met wijn, en een
gi itenbok e. Pti hij zomi ze door de hand
; tan zijnen toon David nnu Saai.
| 21 Alzoo kwam Davld tot Sanl. eu hij
stond voor zijn itangczigfi en hij beminde
hein «eer, en h(j werd lijn wapendrager.
22 Daarna zond Saul tot Isai, om te
Kon : Laat toch David voor mijn aan-
gezigt staan, waal hii heeft genade in
mijne oojten gevonden.
B Kn het geschiedde, al* de gent Gods
ovpr Saul w«», zoo nam David dp harp,
pii hii speelde niet zijne hand : dat was
voor Saul eene verademing, eu het werd
heter met hem, en de boute «rest week
^aii hem.
HOOFDSTUK 17.
Israël nel dr Fitittqaea in oorlog, n. I.
Trut.. h- uitdaging ra* dea rem Goliath, t.
Riviil diior (doen vader tul zijne broeden
getond» in hét leger, boort dit, mmM -fr-
erirerd en vi\'.l.t.nt sleh berrid m\'t ht>m ie
•injil.\'H, 12 ; dit umh.-in<r! ïijnen iiii.IhI.-ii
broeder, ». Saul luit liavi.i halen, <ii.- reden
geeft van Rynea moed, 31; rn vrijheid »er-
krjjirl Int il. n «111)4 la"n ni.1i.itii, dim hij
uojtewapead, me) rijnen u-f en slinfer te
•,\'.........t gaat, 3". Goliath veraeht, rloekl
.ii dreigt In-m. 43; maar Davld, vol van
i.\'i l.mf ,-n vertrouw.....>j> l.n.l, velt hem
out «rtien »l.v- Boder, is. Waarop .Ie r\'ili»-
tijm-n ili.Ii oili amlagTN vaKeploadnd *rar-
il.n, SI. Siul kri)i."t k.....-- aan Davit!, SS,
I^.N de Filistijnen verzamelden bun heir [
Ij
teu strijde, en verzamelden zich te
Socbo, dal in Juda ia; en zij legerden zirb
tuaschen Sotho eu tusschen Azéka, aan
het einde van Damiuim.
J Doch Sanl en de mannen van Israël
verzamelden zich, en legerden zich in het :
eikendal ; en melden de slagorde tegen
de Filistijnen aao.
3  He Filistijnen nu stonden aan eenen ;
b. i.: aan gene, en de Israëlieten stonden
aan eenen berg auu deze zijde; en de val-
lei was tusseben hen.
4    Toen ging er eert kampvechter uit, i
uit het leger der 1 ilistijni n. zijn naam
was Goliath, vau Gath ; zijne hoogte was \'
zes ellen en eene span.
i •> Kn hii had eenen koperen helm op \'
\'zijn boofd, en hi,) had een ci-hubachtig
i pan t sier aan; en het gewigt van bet pant-
: sier was vijf duizend sikkelen kopers;
ti Ku een kopere» scheenharnas boveu
zijne voeten, en een koperen schild tus-
oi\'heti zijne schouders.
7 Kn de schacht zijner spies was als een
weversboom, eu het lemmer zijner spies
WM van zes honderd sikkelen IJler; en de
lobilddrager ging voor zijn aaiigezij-t.
s Deze int ston.l, eu riep tol de slagor-
deu van Israël, en zeitle lol hen :Waarom
zoudt gi.ilie.ien uittrekkrn, om de slagorde
te stellen? ben ik niet een Kilistvju, eu
gij lieden knechten van Saul? kiest penen
man onder u, die tot mij aftome.
9 Indien hij tegen nij strijden en mij
verslaau kan, zoo zu\'.len wij ulieden tot
knechten zijn ; maar indien ik hein over-
wiu en hem fla, zoo zult (iij ona tot knech-
teu zijn, en ons dipneu.
I» Verder zeide de 1\'ilisli.iu i Ik heb
heden de slagorde van lirai-l gehoond,
test/ende l (ieel\'t mi.j eeuen man, dat \\\\i\\
zaïoen strijden!
Ie
-ocr page 219-
«1
I S\\MUKL IS. Jonathan m<utkt een verbond mrt David.
\'\'L.lil \'. r\'i -l.-:it G(llintl).
weder Antwoord, achtervolgen» de eerste
woorden.
31 Torn die woorden gehoord werden,
die David gesproken had, co in de r. .vu
w-oordigheid van Saul verkondigd war*
den, \' "• lii\'i hii hfin halen.
3- Kn Oavid zeide lot Saul; Aan geen\'
tnensch ontvallc lift hart, om zijnentwil.
li knecht zal heengaan, rn hij zal met
dezen Filistiiti strijden.
:•.."( Maar Saul Zeide tot David : dij lult
niet kunnen heengaan tot dezen Filistijn,
om met hem te strijden, want gil z|jteeu
jongeling, en hij II een krijgsman van
:zijne jeugd al\'.
31 Toen zeide David tot Saul : Uw
knecht weidde de schapen zijna valer»,
len er kwam een leeuw en een heer, en
nam een schaap van de kudde *vrg.
1 ai En ik ging uit hen ua, en ik iloeg
.hem, en redde het uit zijnen mond; toen
hij tegen mij opstond, zoo vatte ik hem
bij zijnen baard, en sloeg hem, en dooddr
hen.
&\'• Uw knecht heelt zoo den leeuw als
•len beer gealagen; alzoo zal deze onbe-
•neden Filistijn zijn, geluk een van die,
omdat hij de slagorde u van den levenden
God gehoond heeft,
a; Verder zeide David : De UEKBE,
die mij van de hand des leeuws gered
heelt, eu uit de hand des beers, die zal
iini reddeu uit de hand van dezen Filis-
ttjn. Toen zeide Saul tot David : Cm
heen, en de IIEEKE zij mei u !
\'SS Eu Saul kleedde David met zijne
kleedcrc:, en 7.ette eenen koperen helm
op zijn hootd, en hij kleedde hen met
een putster.
39 En David gordde zijn zwaard aan
over lijne kleederen, en wildeiraan, want
mm had het nooit verzocht. Toen zeide
David tot Saul i ïk kan in deze niet
gaan, want ik heb hel nooit verzocht; en
David Icide ze van zich.
in En tui nam zijnen stat in zijne
iiaud, en mi koos zicii vijl gladde *tee-
ucn uit de beek, en leide ze in de her*
derstasch, die hij had, ie weten in den
zak, en zijn slinger was in zijne hand .
alzoo naderde hij tot den Filistijn,
41 De 1\'ilintiin ging ook heen, gaande
en naderende tot David) en zijn schild*
draver ging voor zijn uugezigi.
4. Toen de Filislün opzag, cu David
zag, zoo verachtte hij hem; wam hij was
eeu jongeliug, roodachtig, mitsgaders
\'• \'hoon van aanzien.
43  De Filistijn uu zeide tot David: Ben
ik een hond, dat gij tot mij komt met
stokkeu\' eu de Filistijn vloekte David
u;i ziine j[odeu.
44  Daarna zeide de Filutijn tot David !
Kom tot inii, zoo zal ik uw vleesch aan
de vogelen des hemels geven, en aan de
dieren des velds.
45  David daarentegen Zeide tot den Fi-
listijn : Uu komt tot mij met een zwaard,
en met eene spies, en met eeu schild;
maar ik kom tot u in den naam van den
IIEEKE der heirscliaren, den God der slag-
orden van Israël, dien gii gehoond hebt.
I 46 Tcdeze.. dage zal de IlEEItE u l>--«lui-
ten in mijne haud, en ik zal u staan, en ik
zal uw hoofd van u wegnemen, cu ik zal
de doode ligchamen van der Filittijnen
leger dezen dag aan de vogelen des he-
in\'-\'.-. en aan de beesten des veil»geven ;
en de gansche aarde zal weten, dat Ts-
rael eenen God heeft.
i 47 Eu deze gansebe vergadering zal wc-
jtcn, dat de Ml 1 UK niet door het zwaard,
noch door de sides verlokt: want de krijg
is des UEERr\'N, Die zal ulieden inonze
Ihand geven.
4fl En het geschiedde, toen de Filistijn
zich opmaakte, en heenging, en David te
gemoet naderde, zoo haastte David, en
liep natr de slagorde toe, den Filistijn te i
gemoet.
-PJ Eu David stak zijne haud in de
tasch, en hij nam eenen steen daaruit, en
hij slingerde, ru trof.icn Filistiin in zijn
voorhoofd; zoodat de steen zonk ui ziju
voorhoofd, en hij viel op zijn aaiigezigt
ter aarde.
óti Alzoo overweldigde David den HU»
stijn met eenen slinger en met renen steen:
eu hij versloeg den Filistijn, en doodde
hem; doch David ha i geen zwaard inde
hand.
>l Daarom liep Da.id, en Mond op den
Filistyn, en nam lijn zwaard,en hij trok
het uit zijne scueede, cu hij doodde hem,
en hij hieuw hem het hoofd daarmede
al\'. Toen ile I ih-l ijuen /-\\.;> u, dal hun
geweldigste dood was, zoo vinkten zij.
b2 Toen maakten zich de mannen van
Israël en tan .luda op, eu juichten, en
vervolgden de Filistijnen, tot daar men
komt aan de vallei, en tot aan depoor;en
van Ekron; en de verwonden der Fili-
stijnen vielen op den weg van Saaraim,
en tot aan Gatb, en tot aan Ekron.
53 Daarna keerden de kindfreu Israëli
om, van bet hit tig najagen der Fili>tu-
ii**n. en zij beroofden hunne legers.
Si Daarna nam David het hoofd van
den Filistijn, eu bragt het naar .lerftza-
lem; maar zijne wapenen lelde hij in
zijne tent.
55 Toen Saul David zag uitgaan den
Filiitiju te gemoet, zeide hij tot Ahner,
den krijgsoverite : Wleni zoon li dele
jongeling, Abner? Eu Abner zeide ; Zoo
waarlijk als
uwe ziel leeft, o koning! ik
weet bet niet.
Mi De koning uu zeide: Vraag kü hei,
wiens zoon deze jongeliug it.
.»? Als David wederkeerde v au het slaan
de» Filistijns, zoo nam hem Abner, eu hij
hragt hem voor het nangezigt van Saul,
eu het hoofd van den Filistijn wai in
zyne hand.
ó** F*n Saul zeide tot hein: Wiens zoon
zijt gii. jongeling: En David zeide : Ik
ben een zoon van uwen knecht Ii-ai, den
Betblebemiet.
HOOFDSTUK is.
•dsrhspi
tssehei
inlhiin
\',.l
1. I)a<
I);
Saul, hin
T
er toornig, h\'irt In t opijin leven
itviil» vnotnpoL-il nn» het hul\', 11.
m bande)wiju van Saul mrt 1>.<-
Snul wil <lil rei\'jrneilen, ilni\'h /oekl
ok hierdoor asdennwü Dsvlda rtntetf, 21.
n*
voldoet eehter -*.m >l......i>ih \\nn
n Hichal wnr-lt haai ter rroair, 17; die
Davi.l liellueft. 2*. Il-vi.l. vi>iirsi>ue<l, 30.
HET geschiedde nu, als hij geëindigd
had tot Saul te spreken, dat de ziel
van Jonathan verbonden werd aan de :iel
van David; en Jonathan beminde hem
als zijne ziel.
\'2 En Saul nam hen te dien dage, eu
liet hem niet wederkeereu tot zijns va-
ders huis.
3  Jonathan nu en David uiiiakteu een
verbond, dewijl hij hem liefhad als zijne
ziel.
4  Eu Jonathan deed ziiuen mantel af,
dien hij aanhad, en gaf hem aan David,
ook zijne kleederen, ja lot zijn zwaard
toe, en tot zijnen boog toe, en tot eij-
nen gordel toe.
."j En David toog uit, oteral, waar Saul
hem zond : hij gedroeg zich voorzigtig-
lijk, en Saul zette hem over de krijgs*
lieden; eu hij was aangenaam in dcoogen
des gansenen volks, en ook in de oogen
der knechten van Saul.
t> Het geschiedde nu, toen zij kwamen,
en David wederkeerde van hef slaan der
Filistijnen, dat de vrouwen uitgingen uit
al de steden van Israël, met gezang en
reijen, den koning Saul te gemoet, met
-ocr page 220-
I SAMUKL Ift
Saul wil David d»oden.
t\\i .Michal bemint Pavid.
trommelf-n, mol trtmgde en met inuziek-
instrumenten.
7 Kn " de vrouwen, spelende, nnlwoord-
den elkander en zeiden :* Saul heeft zijne
duizenden verslagen, maar David zijne
tien duizend"»!
H Toen ontstak Saul teer, en dal woord
was kwaad in zijne oogm, en hij zeide:
Zij hebben l>rtviii tien duizend gegeven,
doch uiM hebben zij naar duizend gcgc-
ven; en voorzeker Bal tietkoningrijk nog
voor hem zijn.
*t En Saul had hel nog op Pa.id, vnn
dien dng Rf en voortaan.
li) Kn lirt gescliieldedesanderen daags,
dat de bonze geest GodsOver Saul vaardig
werd, en hii profeteerde middeti in het
hui*, en Pavid «peelde op tniareimpelmet
zijne hand, nis van dag tot dag : Saul nu
had cene spies in de hand.
11 Kn Saul schoof de spies, en zeide :
Ik Ml Pavid aan den wand spitten ; maar
Pavid wendde zich tweemaal van zijn
langezigt af.
13 Rb SiiiiI vreesde voor Pavid, want
Ie IIKEUE wa« met hem, en Hij wu
; van Saul geweken.
13  Daarom d*ed hein Saul van zich
, rte**, en hij zetie hem zich lot eenen
•tverste van duizend; en hij ging uit en
-ni ging in voor he! aangrzigt des volks.
14  Kn Pavid gedroeg zich vonrziirtig-
\'.Uk op al ziji,e wegen; en de IIEEUË
\' nas met hem.
1.) Toen uu Saul zag, dat hij zich zeer
voorzigtiglijk gedroeg, vreesde hij voor
! \'tin aangezigt.
IH Doch gau^elt lsrat\'1 en Juda had
David lief, want hij ging uit en hij ging
: m voor hun aangezigt.
17 Derhalve zeii\'e Saul tot Pand : Zie,
nijne grootste dochter Merab zal ik u tot
eene vrouw Reven; alleenlijk wees mij
! i-en dapper zoon, en voer de» kriig des
; MEEREN. Want Saul zeide : Dat mijne
hand niet tegen hem zij, maar dat de
hand der Filistijnen tegen hem zij.
13 Poch David zeide lot Saul: Wie ben
I ik, en wat is mini leven, ea mijns vaders
huisgezin in Israël, dat ik des konings
j schoonzoon zou worden ?
i I!t Het geschiedde nu ten tüde, alsmen
| Metiih, de dochter van Saul, aan Pavid
geven zou, zoo ia zij aan A\'driël, den
< Meholathict, ter vrouw gegeven.
20 Porti Mlchal, de dochter van Saul,
i had lKvid lief. Toen dat Saul te kennen
werd gegeven, zoo was die zaak regt in
, zijne oofen.
\'2\\ Kn Saul zeide : Ik zal baar hem ge-
ven, dat zij hem tot een\' valstrik zij, en
lat de hand der Kilisiynen tegen hein zij.
Dairoiu zeide Saul tot David : Met de
andere zult gij heden mijn schoonzoon
worden.
.." 1 ii Saul gebood zijnen knechten :
Spreekt niet David in het heimeluke, ieg-
{endc : Zie. de koning heeft lust aan u.
en al zijne knechten hebben u lief: word
dan nu des konings schoonzoon.
£3 Kn de knechten van Saul spraken
deze woorden voor de oureu van David,
Toen zeide David ; Is dut ligt in ulieder
ongeil, des koning» schoonzoon te wor-
len, daar ik eenarui en veraebtzunmman
ben?
24 Kndf knechten van Saul boodschap-
:en het hem, zeggende ; Zulke woorden
heeft David gesprinten.
ï.ï Toen zeide Saul: Aldus zuil eülieden
io; David zrggen : De kouim; heeft geenen
in de oogen van David, dat hll des konings
schoonzoon zou word-n; maar de dagen
waren nog niet vervuld.
27 Toen maakte zich David op, en hij
en zijne mannen gingen heen,en zij sloe-
gen onder de Filistijnen twee honderd
mannen, en c David bragt hunne vnorhiii-
de», en men leverde zeden koning volko-
menlijk, opdat hii schoonzoon des konings
worden zou. Toen gaf Saul hem zijne
dochter Michal ter vrouw.
JsF\'.n Saul zag en merkte, dat de II KERK
niet David was; en Michal, de dochter
van Saul, had hem lief.
2!< Toen vreesde zich Saul nog meer,
voor David; en Saul was David een vijand .
al zijne dagen.
j" Als de vorstrn der Filistijnen uitto-
gen, zoo geschiedde het, als zij uitlogen,
dat David kloeker was, dan al de knech-
ten van Saul; zoodat zijn naam zeer
geacht was.
HOOFDSTUK 19.
Baul toekl Pavid te dooden, vs. 1, Jonathan
n.rn-. lu i>: David rn spreekt voov hem hij
Saul, 4; die uirt eede v.-rklaart David nirt
te lallrn dood.-n, fi. David Wil—I iW ¥i-
IMnnea, B, Saul. venüèawdr toeleg oaa hem
te dooden, 9. Michal fft-liroikl renr Hul, nm
David aan bel illlIJgiail gevaat t<* onttrek*
krn. 12. Pavi.lp vlu-t. IS, Saul rvndt Loden
n nr Najoth, om David te vaneen, die pro-
frteren, 90 ; hii tendt andere boilen rti trekt
.•iiiiti-Iijl. ii\'lf henen, hy zelf rn allen m-ofe-
t r.-n, |!1.
DEK HALVE sprak Saul tot zijnen zoon
.lónnthan en tot nl ziine ):neehten,
om David te dooden. Poch Jonathan,
Sauls zoon, bad groot welgevallen aan
Pavid.
m2 Eo Jonathan verkondigde het Pavid,
zeggende : Mijn vader Saul zoekt u te
dooden : nu dan, wacht u toch des mor
gena, en blijf in het verborgen, en ver-!
ateek u.
3 Doch ik zal uitgaan, en aan de hand
mijns vaders staan op het veld, waar
gij zult /.mi, eu ik zal van u tot mijnen
vader spreken, en zal zien wat het z\\j :
dat zal ik u verkondigen.
I Zoo sprak dan Jóuathan goed van
Pavid lot zitneu vader Saul; en hü Zeide
tot heui : De koning zondige niet tegen
zijnen kuecht David, omdat hü tegen u
niet gezondigd heeft, eu omdat zijne
daden voOf u zeer goed .m.iii.
h Want hii heeft zijne ziel in zijne hand
gezet, ra hij heeft den Filistijn geslagen,
en de MEERE heeft een groot heil aan bet
ganache Israël gedaan; gij hebt het ge-
zien, en gij zijt verblijd geweest; waarom
zoudt gii dan tegen onscimldig bloed zon-
digen. Pa* id zonder oorzaak doodeude ?
I) Saul nu hoorde naar de item van
Jonathan; en Saul zwoer : Zoo traaf
acMig alê
de UK! Hl leeft, lm zat niet
gedood worden!
7 Y.a. Jonathan riep Pavid, en Jonathan
gaf hem al deze woorden te kennen; en
Jóuathan bra;t David tot Saul, gB dü
was voor zijn aangezigt ala gisteren en\'
cergistcieii.
H En er werd wederom krijg; en Da*
vid toog uit, en atrecd tegen de l\'ilj«tu-
tieu, en hü sloeg hen met eenen groot en
slag, en zij vloden voor zijn aangezigt.
i> " Doch de booze geest drs HEKKEN ,*
was over Saul, en mi zat in zijn huis, en
zijne spies was in züne hand; eu David
speeld" op snarenspel met de hand.
In Saul uu zocht met de spies Pavidnau
den wand te «pitten, doch ht.1 ontweek
van bet aang"\'.igl vau Saul. die met de
spies ïn den wand sloeg. Toen vlood P*-
vid, en ontkwam in diciizilven nacht.
11 Maar Saul zond boden heen tut l)a-
vida huis, .dat zü hem bewaarden, eu
dat zij iii-lii des morgens doodden. Pit
laaf aan den bruid
96
schat, maar aan hou-
i\' !•\' vooiiiuiden der FiIUti/urn. opdat
oen zich vreke aan des konings tijnndeti.
Want Saul dacht David Ie vellen door
Ie hand der Filistijnen.
W ZÜue kurehieu nu boodschapten Da*
\'.i detc Woorden, En die zaak wa» zegt
-ocr page 221-
1 SAMUKL 20.
Jonathan vernieuwt bet verbond SU
Sml profeteert. Jonathan M David.
»af Mirhnl, xijne huisvrouw, David te
Kennen, xeirgende : Indien km uwe ziel
leien nacht niet behoedt, zon zult uit
;norgen gedood worden.
12 Kn Mirbal liet David door een ven-
iter neder; e» hij -ein*s heen, en vlugtte,
en onikwaio.
l:i Kn Michal naio een breid, en zij
leide liet in het bed, en zij leide een
reitenvel aan zijne hoofdp. luw, en dekte
I -tet met een kleed tne.
14 Saul nu zond holen, om David te
! nalen. Zij dan zeide : Hij is ziek.
| ïh Toen zond Saul boden, om David te
j bezien, zeggende i Brengt hem op het
bed tot titij op, dat uien bom dooie.
ItS AU de boden kramen, zoo ziet, er
was een beeld in het bed, en er was een
reilenvel aan zijne hnofdpeluw.
I 17 Toen zeide Saul tot Michal: Waarom
1 ieht Kil inii alioo bedrogen, en hebt mij-
| nen vijand laten gaan, dat hij ontkomen
i*? Michal nu zeide tot Saul : Hij zei.!**
\'• tot mij : Laat mij gaan, waaroui zon ik u
looden ?
. IS Alzoo vlugtte David en ontkwam; en
! hij kwam tot Samuel te Kauia, en hij Kal\'
ieiii te kennen al «\'at Saul hem gedaan
ih\'I. en hij en Samuêd gingeti he«-n, en
\'ij bleven te Najoth.
\' 19 Kn men boodschapte >aul, zeggende:
I Zie, David is te Najoth bij Kama.
i 20 Toen zond Saul boden heen, om i\'..
vld re halen; die zagen eene vergadering
van profeten, profeterende, en Samui\'1
staande, over hen gesteld; en de Geest
Gods wm over Saul* boden, en die pro-
trferden ook.
\'_\'l Toen men het Saul boodschapte, zoo
zond hij andere boden, en die profeteer-
den ook ; toen voer Saul voort, en zond de
lerde boden, en die profeteerden ook.
22  Doamn ging hij ook zelf naar ltama,
en hit kwam tot den grooter waterput,
die te Sechu was, en hit vraagde, en zeide:
Waar is Samuel en David ? Toen werd
!iem gezegd ; Zie, zij zijn te Najoth bij
Kama.
23  Toen ging hij derwaarts naar Najoth
bij Kama; en dezelve CieeBt Gods was ook
op hem, en bij, al voortgaande, proie-
teerde, totdat hij te Najoth in Ttama
kwam.
.1 Kn rai toog zelf ook zijne kleederen
uit, en hij profeteerde zelf ook, voor bet
aangezigt van Saiuued, en hij viel bloot
n-iiT dienzei ven gansenen dag, en den
ganseben nacht. Daarom zegt men : Is
Saul ook onder de \'profeten ?
HOOFDSTUK SOL
I i.Ltl\'I i.iii Davi l i in Jon it ban, dat Snul hi tn
limiili ii wilde, vi. 1 . };•!•,•" Jonathan niet
ïi-In\'iM\'ii kun, t; maar door David beve.»tij*d
( «unit, ft, Afapraak lu»i hen Jonathan en
David, om S«iil* geiindheïd omtrent den
Uatate te loetren, I. Jonathan verklaart
lirh daaitoe lierrld. 9. Pleglijrr vrrnïeuwin?
I van het vrtendnehap* verhond tus*rhen hen
I heiden. \\f>. Zij bepalen een leeken, waaraan
I David ion kunnen onderkennen, hoedanig
Saul jetren* hein jreiind was, U, Jonathan,
{ Saul* doodrlnken baat ontdekt heolieude,
treeft int David te kennen, 2*; waarop David,
I na een haitelnk aftiheiil tan zijnen vriend,
! njne \\U .;•. voortiet, 41,
IrilOKN vlugtte David \\an Najoth bij
X Kauia, en hij kwam en zeide voor
het aangeztgt van Jonathan : Wat heb ik
: gedaan, wat is ......iv misdaad, eu wal is
mijne zonde voor het aangexigt uws va-
ders, dat hij mijne ziel zoekt?
i 2 Hü daarentegen zeide tot bedt : Dat
zij verre! gij zult niet sterven. Zie, mijn
vader doet gcene. groote zaak, en geen e
kleine zaak, die hij voor mijn oor niet
[openbaart; waarom zou dan mijn vader
deze zaak van mtt verbergen? dat in niet.
I 3 Toen zwoer David verder, en zeide :
t"w vader weel zeer wel, dat ik genade in
uwc oogen gevonden heb, daarom beeft
hij gezegd : Dat Jonathan dit niet «etc,
opdat hij zicb niet bekommere; en zeker-
iiik zoo waarachtiy ala de IIKKKK leeft,
en uwe ziel leeft, er is maar als eene
schrede tusiclien mij en tussehen den
doodl
4  Jonathan nu zeide tot David : Wat
uwe \'. 1 eegt, dat zal ik u doen.
i Kn David zeide tot Jonathan : Zie,
morgen is de nieuwe maan, dat ik zeker-
lijk met de koning zou aanzitten om tr
eten ; zoo laar mij gaan, dat ik mij op hel
veld verberge tot aan den derden avond.
\'i Indien uw vader mij gewisselijk mist,
zoo zulr gij zeggen : David heeft van mij
zeer begeerd, dat hij tot zijne stad lieth-
lehem BMfft loopen, waut aldaar is een
jaarlijksch offer voor het gansche ge-
slacht.
7 Indien hij al lus zegt i Het is goed,
zoo heeft uw knecht vrede ; maar indien
hij gansch ontstoken is. zoo weet, dat hel
kwaad bij hem ten volle besloten is.
5  Doe dan barmhartigheid aan uwen
knecht, » want gij hebt uwen knecht iu •
een verbond des HKKKKN met u gebragt;
maar is er rene misdaad iu mij. zoodood
gij mij, waarom, zoudt gij mij toch tot
uwen vader brengen ?
9  Toen zeide Jonathan : Dat zij verrr
van u! maar indien ik zekerlijk merkte,
dat dit kwaad bij mijnen vader ten volle
besloten ware, dat liet u SOU overkomen,
zou ik dat ii dan niet te kennen geven?
10   David nu zeide tot Jonathan : Wie
zal bet mij te ketinen geven, indien uw
vader u wat hard* antwoordt?
11  Toen zeide Jonathan tot David i
Kom, laat ons torh uitgaan in het veld;
en die beiden gingen uit in het veld.
12    Kn Jonathan zeide tol David s De
IIKKHK.de God Israi\'la, indien /.mijnen
vader onderzocht /al hebben omtrent de-
zen tijd, morgen >,f overmorgen, en zie,
het is goed voor David, eu ik dan tot u
niet zende, en voor uw oor openbare;
li Alzoo ilnc de I1K1 III aan Jonatban,
en alzoo doe Hij daartoe ! Als mijnen va-
der het kwaad over u behaagt, zoo /al ik
het voo.- uw oor ontdekken, en ik zal u
trekken laten, dat gij in vrede heengaat;
en de BBERE i\\\\ mei u. gelijk all Hij
met mijnen vader geweest is.
14 Ku zult gij niet, indien ik dan uojr
leve, ja zult gij niet de weldadigheid de»
HKKKKN aan mij doen, dat ik met
sterre ?
Ii Ook zult gij uwe weldadigheid niet
afsnijden van mijn huis tot iu eetiwig-
heid; ook niet, wanneer de HKKKK eeu\'
iegelijk der vijanden van David van den
aardbodem zal afgesneden hebben.
If> Alzoo maakte Jóuathan eea verbond
met het huia van David, zegpemde : Dat
het de IIKI KI eische van <ie hand der
vijanden David»!
17  Kn Jonathan voer voort, met David
te doen zweren, omdat hij hem liefhad :
want hij had hem lief met de liefde zij*
ner liel.
18    Daarna zeide Jóuathan tol hem i
Morgen ia de uieuwe maan ; dan zal men
u misten, waut use zitplaats zal ledig
gevonden worden.
19  Kn als git de drie dagen zult uitge-
bleten zijn, kom haastig af, en ga lot
die plaats, waar gij u verborgen had:
ten dage dezer handeling; en blijf lm
den steen Keel.
20  Zoo zal ik drie pijlen ter zijde scbic-
ten, alsof ik naar een teeken schoot.
21   Kn xie, ik zul den jongen zenden,
zeggend* i Ga heen. zoek de pijlen ; indien
ik uitdrukkelijk tot den jongen zeg : Zie,
de pijlen zijn vanu af en herwaarts, neem
hem; en kom n. waut er is vrede
-ocr page 222-
SM met David. Saul» limru tegen Jónatb:in. 1 SAMTJrlli 51.                                        P>rU vlugt lot Achis m
| ïtju aaugczigt ter aarde, en hij boog zich\' J- * C.
> driemaal; en zij kusten elkander, en          1"*\'--
weeuden met elkander, totdat het David
gausch veel maakte.
I. Toeu zeide Jonathan tot David 1 Ga
in vrede! hetgeen wij beiden iu den naam
des IIEEREN gezworen hebbeu, zeggen•
de : De IIEEKE zij tusschen mij en tus*
schen u, en tusschen mijn zaad en ma*
scheu uw zaad, zij tot iu eeuwigheid!
ia Daarna «Huid hij op, en ging heen;
en JónatliJiii kwam iu de stad.
HOOFDSTUK 21.
Il.ivjil kiimt i>|< ignc tlnfft lnj \\t hiiuélch, v*.
1. Hij houdt slrh ala of hy eene geheime
mak voor itrn koning moeit verrlgtea, 2.
Op ïijnt1 vraag inn «pij" eecll de priester
hem ile tooabrooden, 3. Ilii ziet Dnj\'g, 7.
Davit! ontvangt, op fijn verzoek om wape-
nrn, het twnnnl van Roliath, 8, Iti.i begóefl
iii li naar f>ath, 10. Hij is den vorstea van
Wlii* niet -r.lVi.ui. II. David, intrrtiote vree*,
t.-iatulert fiin (Maal en himili zich Muh*-
rik\'. 13. \\.hi« r......i.t Int kwalijk, .lal uirn
raU on raenaeh tol hem gebtmgt h...i. 14.
rpOKN kwam David te >iob, tot den
i priester Achimélech ; en Achimélech
kwam bevende David te getuoet, en hij
zeide tot hem : Waarom zijt gij alleen,
eu geeu wan met u ?
\'2 En David zeide tol den priester Achi-
mélech : De koning heeft mij eene zaak
bevolen en zeide tot mij : Laat niemand
iets van de zaak weten, om dewelke ik
u gezonden heb, eu die ik u geboden
heb; den jongelingen nu heb ik de plaats
van zulk eenen te kennen gegeven.
3    1 11 nu wat ia er onder uwe baud?
geef mij vijf brooden in mijne hand, of
wat er gevonden wordt.
4  En de priester antwoordde David, en
zeide : Er is geen gemeen brood onder
mijne hnud; maar er is heilig brood,
wanneer zich de jongelingen slechts van
de vrouwen onthouden hebben.
.\'• David nu antwoordde den priester,
en zeide tot hem : Ja trouwens, de vrou-
wen zijn ons onthouden geweest gisteren
eu eergistereu. toeu ik uitging, en de
vaten der jongelingen zijn heilig; en bet
is eenigerwijze gemeen brood, te ninrr
dewijl heden anker iu de vaten zal ge-
lieiligd worden.
ü Toen " gaf de priester hem dat heilige ,. Mail. i- •
\'./••/. dewijl CT Iteen brood was dan de MaiV -* W
tooubroiwleii, die van rem het aaiigezigt \'•\'•»• \'
des HEEHE.N weggenomen waren, dat
men er warm bnH>d leide, ten dage als
dar weggenomen werd.
7 Daar was nu een man van de
knechten van Saul, te dienzeken dage
opgehouden voor het aaiigezigt des
HEKKEN, en zijn naam was Doi*g, een
Kdonuet. de uiagtigste onder de herderen,
die Saul had.
5  En David zeide tot Achimélech : Il hier
onder uwe haud geene spies of zwaard?
want ik heb noch mijn zwaard noch ook
mijne wapenen in mijne hand genomen,
dewijl de zaak des konings haastig was.
!t Toen zeide de priester l Het zwaan!
\\nn Goliath, deu 1\'ilistiju, deuwelken gij
•loeft in tiet eikendal, zie, dat is hier,
gewonden in een kleed, achter den tfodl
indien gij u dat nemen wilt, zoo neem
het, want hier is geen ander dan dat.
David nu zeide : Kr is zijns gelijke niet,
geef het mij.
10  En David maakte zich op, en vlugtte
te ilien dafje van het aaiigezigt van Saul;
en hij kwam tot Achis, den koning van
(iath.
11   Duch \'Ie knechten van Achis zeiden
tot hem : Is deze niet David, de kouing
des lauds f zong men niet van dezen in
de reijen, zeggende : * Saul heeft zijne h i *ur». I* ••
duizeuden verslagen, maar David zijne
tien duizenden ?
J. v. (". voor 11. m er is Reen ding, zoo waarlhk
\'""*
           ,1e HEEttE leeft!
23 Maar Indien ik tot den jonden al zoo
zeg: Zit*, de pijlen zij» van u af en ver-
der, ga heen, want de IIEKKE heeft u
Uten Kaan.
.-i-
        ij. 2\'i fc Eu aangaande de zaak, waarvan ik
en gij gesproken hebben, tie.de IIKEItK
\'H tusschen mij en tusschen u, tot in
eeuwigheid!
l\'! David nu verbergde zich in het veld;
en al» bet nieuwe maan wait zat de ko-
ii in te bil de spijze, etui te eten.
I St Toen zich de koning «ezel hail Op
; zijne zitplaats, op ditmaal gelijk de an-
jdere maal, aan de stele bij den wand, zoo
stond .lonathati op, en Abner zat aan
1 Saula zijde, en David* plaats werd ledig
\' gevonden,
I \'26 Kn Saul sprak te dien dage niets,
want hij zeide: Hem is wat voorgevallen,
dat hij niet rein is; voorzeker hij is niet
rein.
:!7 Het geschiedde nu des anderen daags
deu tweeden der nieuwe maan, al* Davids
plaats ledig «evonden werd, zoo zeide
Saul tot zijnen zoon Jonathan : Waarom
is de zoon van Isai noch Kilteren noch ne*
den tot de spijze gekomen?
2S Kn Jonathan antwoordde Saul : Da-
w.1 beierde van mij ernstelijk naar Beth-
lenem te ino^en gaan.
.\'.\' hu hij zeide : Laat mij toch gaan,
want on» geslacht heeft een offer iu de
stad, en mijn broeder heeft het mij zelf*
geboden ; heb ik uu geuade in uweo\'nreii
getondeu, laat mi) toch ontslagen gun,
dal ik mijne broeders zie; hierom is hij
aan des koning* tafel niet gekomen.
&> Toen ontstak de toorn van Saul
legen Jonathan, eti hij zeide lot kern : ("ui
/nou der verkeerde in wederspannigbeid \'.
neet ik bet niet, dat gij den zoon van Isai
verkoren hebt tot uwe schande, en tot
schande van de naaktheid uwer moeder?
lil Wam al de dagen, die de zoon vao
Im op deu aardbodem leven zal, zoo zult
gij uocb uw kouingrUk bevestigd worden:
nu dau. schik heen. en haal hem tot
mij, want hij 15 een kind des doods.
.\'_ Tuen autwoordde Jonathan Smil,
ztjneu vader, en geide tot hem: Waarom
/.al hij gedood worden ? wat beeft hij
_C.I.I„tl \'
\'M Toeu schoot Saul de spies op heni,
om hem te slaau. Alzoo merkte Jona-
ttiau, dat dit ten volle bij zijnen vader
besloieu was, David re dooden.
31 Daarom stond Jonathan van de tafel
op in Innigheid des toorus ; en hij at op
den tweeden dag der nieuwe maan geeu
brood, want mi was bekommerd 0111 Da-
rid, omdat zi. u vader hem gesmaad bad.
&? Eu het geschiedde des morgeus, ilat
louaihan 111 liet veld ging, op den tijd,die David bestemd was; en er was eenkleine jongen bij hem.
36 En hij zeide tot zijnen jongen : Loop.
zoek OU de pijlen, die ik schieten zal. De
jongen liep heen, en hij schoot eenen pijl,
dien hii deed over hem vliegen.
-\'f7 Toeu de Jongen tot aan de plaats des
pil Is, dien Jonathan gesciioten had, geko-
men was, zoo riep Jonathan den jongen
na, en zeide I II niet de pijl van u af
88 Wederom riep Jonathan deu jongen
na : Haast u, spoed u, sta niet stil! De
1 om-en van Jonathan nu raapte den pijl
op. en b|i kwam tot :ijnen beer.
\'ó\'l Poch di* jongen wist er niets van ;
.lOnattiaii en David alleen wisten van de
zaak.
•IU Toen gal .lonatban zijn gereedschap
aau den jongen, dien hu bad; eu hij zeide
tot hem : (.ia heen, breng het in de stad.
41 Al» de jongen heenging. MO Mond
David op ran de zuidzijde, en hij viel op
-ocr page 223-
i SAHVKl •.•:, sa.
komt Ie Adullniii. Saul doodt
vijf rn tachtig priester». \'.\'17
12 Kn David leide deze woorden in zij»
hart; en hij vu zeer bevreesd voor liet
aangeiigt van Achis, tien kon ing van
üath.
VA Daarom veranderde hij /.ijn gelaat
voor hunne oogen, rn iin maakte zich
Keiven gek onder hunne handen , en hii
beknibbelde de deuren der poort, en hij
i liet /in.e /.eever in zijnen baard atioopeu.
It Toen zeide Achis tot zijne knechten :
Ziet, gij ^iet, dat de man razende is,
I « nar..... Iie.bl gij hem tot mi) i. :bi..zj ?
I l.i llrli ik razeudeii gebrek, dat gij de-
1 /.en gebragt ht\'bt, om voor mij te ruien ?
zal deze in mijn hui* komen?
HOOFDSTUK fi.
IMvi.l verbergt iirh in d» spelonk Ailnllam;
daar verzamelen lieh M»> mannen, verdrukte
lieden, en zijne bloedverwanten \'nj hein, vu,
i 1, Verhief van David en de irinen in het
i.umI na Moab, 1 David trekt op Gods he-
vel naar .luda. I, Saul hit»t njne waasrhap\'
ten iepen D*Niil np. fi. M\'irt; vibaAlt Saul
etjreen kg Lij AcUasélech gtsli\'a had, 9,
Saul ontbiedt Arbiuit\'lfih en iijn (.*i»larht.
11. Af|(rg»»p]ijLr prteateminord dom Saul
bevolen en door Doé™ volvoerd, 16. Vhialhnr
ontkomt en heri-_-t a.vn David het p-hi\'untp,
die hein van njin\' bcsehennuii;vertekort,*U,
TOKN ging David »au daar, en ont-
kwam in de spelonk vau Adullaiu.
Kn zijne broeders hoorden i.et, en het
[gansche hui» zijns vaderf, en kwamen
derwaarts tot hem al.
t Kn tot hem vergaderde alle man, die
benaauwd was, en alle man, die eenen
schuldeischer had, en alle man, wiens ziel
bitterlijk bedroefd was, en hij werd lol
overste over hen; zoodat bij hein waren
omtrent vier honderd mannen.
3  Kn David ging vau daar naar Mispa
der Moabieten; en Irj zei.le tot den ko-
ning der Moabieten : Laat toch mijn vader
en m; in\' moeder bij ulieden uitgaan, tot-
dat ik weet, wat God mij doen zal.
4  Kn hij bragt hen voor bet aanxezigt
van den koning der Moabieten; en zij
bleven bij hem al de dagen, die David
ui de veating «M.
s l Wh de profeet Gad zeide tot David :
lllijf in de venting niet, ga heen, en ga in
het land van Juda. Toen gmg David heen,
i n im kwam in het woud (\'herelh.
6  Kn Saul hoorde, dat David bekend
geworden was, ende niannen, die bij hem
waren. Saul nu zat op renen beuvel onder
het geboomte te Katna, en hij had lijne
•pies in zijne hand, en al zijne knechten
«tonden bij hem.
7  Toen zeide Saul tot zijne knechten,
die bij hem stonden: Hoort toch, gij zonen
vau Jemini! zal ook de zoon van Isnï u
altegader akkers en wijnbergen geven?
zal hij u allen tot oversten van duizen-
den. en oversten vau honderden stellen ?
5  Dat gij u allen tegen mij verbonden
hebt, en niemand voor mijn oor open-
baart, dat mijn zoon een verhoud
gemaakt heeft met den zoon van lul]
en niemand is onder ulieden, dien het
wee doet vau mijnentwege, en die het
roor mijn oor openbaart : want tuin
zoon heeft mijnen knecht tegen mij
opgewekt tot eenen lagcnlegger, gelijk
het te dezen dage is.
!) Toen antwoordde Doeg, de Kdomiet,
die bij de knechten van Saul stond, en
lelde: Ik zag den zooti \\nn Isai, koineude
ie >iob, tor Acbiinélech, den zoon vau
Abltub;
10 Die den HKKRK vour hem vraagde,
.ii gaf hem tcerko-t; hij gaf hem uok
het zwaard vau Goliath, den r\'ilistijn.
! 11 Toen zond de koning heen, om den
| priester Acbimélech, den zoon vau Aliltub,
ie roepen, eo zijns vad\'-rs gansche huis,
de priesters, die te Xub waren; en zij
kwamen allen tot den koning.
i U Kn Saul zcide : Hoor uu, gij zoon I
I vau Alittub! Kn hij zeide : Zie, Mar beu
1 ik, mijn heer)
\' 13 Toen zeide Saul tot hem : Waarom.
hebt gijliedeii Kamen u tegen mij verbmv
• den, gij en de zoon van Isai, mitsdntgy
! hem gegeven hebt brood eu het zwaard,
en God voor hem gevraagd, dat mi zou
opstaan tegen mij tot eenen la^cnlegger,
gelijk het te dezen dage is?
! 14 Kn Acbiuiclcch antwoordde den
i koning cu zeide : Wie is toch onder al
: uwe knechten getrouw als David, en des
koiiings schoonzoon, eu voortgaande in
uwe gehoorzaam beid, en is eerlijk in uw
buit ?
I 16 Heb ik heden begonnen God voor
hem te vragen? Dat zij verre van mij ! de
koning legge op lijnen knecht jreeii ding,
i hoc/i op het gansche huis mijns vaders:
want uw knecht heelt vau al deze dingen
niet geweten, klein noch groot.
16  Doch de koning zeide : Achiuiélejh!
gij moet den dood sterven, gij en bet
gansche huis uws vaders.
17  Kn de knniug zeide tot de trawanten,
die on bem Monden i Wendt u, en doodt
de priesters des HKKHK>, omdat huun?
hand ook met David is, eu omdat zij ge-
weten hebben, dat hij vtugtte, en hebben
het voor mijne ooren uu-t geopeu baard.
Doch de knechten des koning» wilden
buuue band niet uitsleken, om tip de
priesters des I1KKHKN aan te vallen.
is Toen zeide de koning tot Doeg :
Wend gij u, eu val aan op de priesters.
Toen wendde zich Doeg, de Kdomiet, en
hij viel aan op de priesters, en doodde te
dien dage tm eu tachtig mannen, die
den linnen lijfrok droegen.
19 Hij sloeg ook Nok, de stad dezer
priestereu, met de scherpte des zwaard*,
van den mau tot de vrouw, van de km*
deren tot de zogelingen, zells de ossen
en ezels, en de schapen lioey Aij niet de
scherpte de» zwaard».
lli Doel, een der zonen van Achimclech,
den zoon van Ahitub, ontkwam, vrjcsn
naam was Abjathar : die vlugtte Davil na.
•21 Kn Abjathar boodschapte het David,
dat Saul de priesteren de» 1IKKKKN
gedood jad.
SS Toen reide David tot Abjathar : Ik
w-jst «rel te dien dage. toen Doeg, de
Kdomiet, daar was, dat bij het v.torzeker
Saul zou te kennen geven; ik heb nor-
zaak gegeven tegen al de zielen van uw«
vaders huis.
\'23 Hlijf bij mij, vrees niet ; want wie
mijne ziel zoeken zal, die zal uwe ziel
zoekeu; maar gij zult met mij in bewa-
ring zijn.
HOOFDSTUK -::i.
DavM na herhaalde nadntoeiac des Meeren.
ii-rMaat ite KiliHiinrn hg KehiU. v». I.S»ul
I belegert Keluln, 7. Davi.t door den | ni\'-iet
: \'<(nt vrac\'iide, of hij zich op de Irouw dei-
KehlUUaten verlaten kon en het 1.\'rendeel
i verstaande, vlugt met de i^aen uii K-hila,
rwerft in ili- woistim /if rond, 9, ivnar 3u-
iialhan David betoekt, 16, l\'< Zilieten wr-
raden h-I verbluf van Pmvid nasi Saul, die
] terstond taften David optrekt . doek dooi
ei ii \'ii inval der Vüi-tijni-n in .luda -.:oi ^..tii
j vooraenen, om David in ïijtie niagt te kry-
70
! (!*•». ,no,,t "W«>. I».
[pN men hoodschaute David, zeggen dr .
Vj Zie, de Filistijnen (.trijden tegen
Kelnla, eu zij berooven de >c\'uuren.
S Kn David vraagde den IIKKRK, zeg-
gende : Zal ik heengaan eu deze Filistijnen
slaan ! Efl de HKKItK zei.le lot David :
Gu heen, en gii zult de l\'iliïtijin u slaan
en Kehtla verlossen.
3 Doch de mannen David» zeiden tot
hein : Zie, wij vreezen bier in Juda; hoe
veel te meer, als wij naar Kehlla legen
; der r\'ilisiiiueii slagorden gaan zullen !
-ocr page 224-
i BAMUKL :;.
SIM David ontzet Kehtla. Saul
omsingelt bem. David te Engêdi.
alle schuilpUntsen, in dewelke bij schuilt;
komt dan weder tot mij met vast be-
scheid, zoo zal ik met ulieden gaan; en
het zal geschieden, zoo h(j in het land
is, zoo zal ik hem naspeuren onder alle
duizenden van Juda.
\'24 Toen maakten zi) zich op, en zij
gingen naar Zif voor het aangezigt van
Saul. David nu en zijne mannen waren
in de woestijn van Maon, in het vlakke
veld, aan de regierhand der wildernis.
36 Saul en zijne mannen gingen ook om
te zoeken. Pat werd Pavid geboodschapt,
dte van dien rotssteen afgegaan Mas, en
bleef in de woestijn van Maon. Toen
Saul dat boorde, jaagde hij Paiid na in
de woestijn van Maon,
.\'• En Saul ging aan deze zijde dei
bergs, en P ivid en zyne mannen aan
, gene zijde des bergs. Met geschiedde nu,
j dat zich Pavid haastte, om te ontgaan
I van het aangezigt van Saul ; en Saul en
! zjjne mannen omsingelden Pavid en zijne
mannen, om die te grüpen.
•1 Toen vraagde Pavid don MEERE i.og
verder; en de IIKKItK antwoordde hem
*ti zeide : Maak u op, trek af naar Kehtla.
want Ik geef de Filistijnen in uwf hand.
5 Alzoo loo)C David en zijne mannen
iH-ir Kehila, en hij streed tegen de Filis*
ijnen, en dreef hun ver w«t, en hij Moeit
>nder hen eenen grooten slag; alzoo ver*
oste David de inw-iners van Kehtla.
fi Kn het geschiedde, « toen Abjathar,
Ie zoon van Achimélecli, tot David
.lugtte naar Kehila. dat hij afkwam met
len efod in zijne hand.
7 AU aan Sfiul (e kennen gegeven werd,
lat David te Kehtla gekomen was, IO0
/.eide Saul : God heeft hem in mijne
liand overgegeven, want hij is besloten,
komende in eene Mad mei poorten en
\'.rrendelen.
s Toen liet Saul al het volk ten Btrijde
roepen, dat siI aflopen naar Kehtla, om
> Pavid en ziine :uannen te belegeren.
" AU nu David verstond, dat Saul dit
, kwaad tegen hem heimelijk voorhad,
ieide hij tot den priester Abjathar :
Kreng den rfo.1 herwaart*.
1(1 Kn P.ivid zeide : MEERE, God van
Israël! uw knecht heeft zekerlijk geboord,
•lat Saul zoekt naar Kehtla te komen, en
de stad te verderven om mijnentwil.
11 /uilen mij ook de burgers van Ke-
hlla in ziine hand overgeven? Zal Saul
afkomen, gelijk aU uw knecht gehoord
beeft ! o HEKltK, God van Israël! K"\'-\'i\'
het loch uwen knecht te kennen! De
HEEHE nu zeide : Hij zal afkomen
IC Paarna zeide Pavid i Zouden de bur*
<ers van Kehtla mij en mijne mannen
•Hergeven in de hand van Saul? Kn de
i MEERE zeide : /.ij zouden v overgeven.
I 13 Toen maakte zich Dav: 1 en zijne
j mannen op, omtrent zen honderd man,
en <\'i\' gingen uit Kehlta, en zij gingen
, lieen. waar zij konden gaan. Toen aan
Saul geboodschapt werd, dat Pavid uit
KcliiU ontkomen was, zoo hield hij op
.uit te trekken.
! H Pavid nu bleef in de woestijn in de
leningen, en hij Meel op den berg in de
i woestijn Zif; en Sfiul zocht hein alle
dagen, doch God gaf hem niet over in
zijne hand.
la AU Pavid zag, dat Saul uitgetogen
was, om zijne ziel te zoeken, zoo was
Pavid in de woestijn Zif in een woud.
](i Toen maakte zich Jonathan, dezoon
van Saul, op, en bij ging tot Pavid in
net woud; en hij versterkte züne hand
lil God ;
17 En hij zeide tot hein : Vrees niet,
want de hand van Saul, mijnen vader,
zal u niet vinden, maar gij zult koning
worden over Israël, en ik zal de tweede
bij u zijn ; ook «eet m\\jn vader Saul
, zulks wel.
1 IS 1 ti die beiden maakten een verbond
; voor liet aangezigt des MEEREN; en
Pavid bleel in het woud, maar Jonathan
ging naar zijn huis.
lü Toen togen de Zitieten op lot Saul
naar Glbea, zeggende : Ifeet\'t zich niet
Pavid bij OM verbnryen in de vestingen
:.n het wond, op den heuvel van Macht la,
i die aan de regierhand der wildernis is?
< 2i> Nu dan, o koning! kom spoedig af
•i.,iir al de begeerte uner ziel; eu het
. komt ons toe hein over te geven in de
hand des konings.
*.\'1 Toen zeide Saul : Gezegend zijt gij-
lirdeti den PEERE, dat git u over in ij
ontfermd hebt !
?.\' Gaat toch heen, en bereidt de zaak
nog in eer, dat gij weet en beziet ziine
rliats, waar zijn gang is, wie hem daar
<»zteu heelt i want bij heeft tot in\'t
fewgpi, dat hij zeer liitiglijk H<Cf1 te.
j \'iandelen.
1 ïtt Paarom ziet toe, eu verneemt naar
\'27 Poch daar kwam een bode tot Saul,
zeggende : Maast u, en kom, want de
Filistijnen zijn in het land gevallen.
28 Toen keerde zich Saul van Pavid
na te jagen, en hii toog den Filistijnen
te geinoet : Daarom noemde men die
plaats Sela Machlekoth.
HOOFDSTUK •_*(.
DaviiU schuilplaats te Ku-j-édi aan Saul rat*
drlit, vs. 1. Saut atelt tijn leper weder te Kr n
hem. S; ra komt in ilr «prlnnk. waarin I>a-
•i<l met lijn volk vers-huli-n lajr. Pavid slaat
i n" hand nirt aan Saula ti-vrn, maar snijdt
eenr »1i|> van ijn> n mantel, 4; en heirijst
alion nan Saul rijnr unirhuld, 9. Smit be-
ki-al eijui" onreirl vaardigheid, 17; en neemt
eenen eed van David, 22.
IpN David toog van daar op, en hij
li bleef in de vestingen van En-gedi.
5  En het geschiedde, nadat Saul weder*
gekeerd was van achter de Fitiatijnen,
zoo gaf men hem te kennen, zeggende ;
Zie, David is in de woestijn van Eo-gédi.
3  Toen nam Saul drie duizend uitgele*
zene mannen uit gansch Isiaèl, en hij
toog heen, om David en zijne mannen
te zoeken boven op de rotsstrenen der
steenbokken.
4  En iii.i kwam tot de schaapskooien
aan den weg, waar eene spelonk was .
en Saul ging daarin, om zijne voeten te
dekken. Pavid nu en zijne mannenzalen
aan de zijden der spelonk.
b Toen zeiden de mannen van Pavid
tot hem : Zie den dag, in welken de
11 f\'.! i: I tot u zegt i \'/Ac, Ik geef uwen ,
vijand in uwe hand, en gij zult hemdoen,.
gelijk als het goed zal ivu in uweoogen.:
En David stond op, en sneed stilletjes |
eene slip van Sauls man lel.
6  Doch het geschiedde daarna, dat
Davids i.:.ir hem sloeg, omdat liil de slip
vau Saul afgesneden had.
7  F\'u hii zeMe-tot *ijne niaunen : Pat
late de MEERE ver van mij zijn, dat ik]
die zaak doen zou aan mijnen heer, den
gezalfde des MEEREN, dat ik mijne
hand tegen hen uitsteken sou l want hij
is de gezalfde des MEEREN !
H En David scheidde zijne mannen met
woorden, en liet hun niet toe, dat zij op*
i-tonden tegen Saul. En Saul maakte zich
op uit de spelonk, eu ging op den weg.\'
\'.i Paarna maakte zich Pavid ook op.
en giug uit de spelonk, en hij riep Saul
achterna, zeggende ; Myn beer koning!
Toen zag Saul achter zich om, en David
boog zich met het aangezigt ter Harde
en neigde zich.
Il) En David z,-ide tot Saul : Waarom
hoort n\\ de woorden der menschen, zeg*
gende i Zie, Paiid zoekt uw kwaad?
11 Zie, te dezen dage hebben uwe oogen
gezien, dat de hl.ElU. u heden inmiinr
-ocr page 225-
j mutKl S5.
irrsehoont Sauls leven. Samu^ls do-w).
AbicAil. Nabal. ZI9
| t Zoo zond Dawd tien jongelingen ; en \'
\' David teide tol de jongelingen 1 Gaal op
naar Karuiel, en aU gij tot Nabal komt,
zoo zult l\'Ü hem in mijnen naam nitar den
welstand vraava;
fi Eu zult nltno zeggen lot dien wei-
varende i Vrede zij u, en uwen huize z(j
vrede, en alle», wat gij hebt, «ij vrede!
7 Kn nu, ik heb gehoord, dat gij scheer*
ders hebt; nu, <le hrrdrrs, die gij hebt,
zit 11 hij otis geweest, wij hebben hun
gerne miiasdheid aancedaan, en zij hrb-
1 ben ook niets gemiitt al de dagen, die
1 zij te ii.Tn.ii gewerst zijn,
S Vraag bet uwen jongelingen, en lij
zullen het u te kennen geven. 1. 1.11 dan
| deze jongelingen genade vinden in uwe
oogen, want wij zijn np eenen goedrn
dag gekomen ; geef toch uwen knechten.
en uwen zoon David, hetgeen uwe hand
vinden zal.
a Toen de jongr>tiniren van David geko-
men waren, en 111 Davids naam naar al
die woorden tot Nabal gesproken had-
den, zoo hirlden zij -nl.
, 10 En Vil: il antwoordde den knechten
van David, en zeide : Wie is David, en
wie is de zoon van lsal ? Er zijn heden
vele knechten, die zich afscheuren, elk
van zijnen heer.
11  Zou ik dan mijn brood, en mij ti wa-
1 ter, en mün geslagt r/reica nemen, dat
1 ik voor mijne scheerders geslagt heb, en
zou ik het des mannen geven, die ik
niet weet, van waar r.11 /.im ?
12  Toen keerden zich de jongelingen
\' van David naar hunnen weg; en zn k»*er-
i den weder, en kwamen, en boodschapten
1 hem achtervolgens al deze woorden.
I 13 David dan zeide tot zijne mannen 1
I Een iegelijk gorde zijn zwaard aan. Toen
gordde een iegelijk zijn zwaard aan, en
1 David gordde ook zijn zwaard aan; en
zij togeu op acitter David, ontrent vier
J honderd man, en daar bleten er twee
honderd bij het gereedschap.
14  Doch een jongeling uit dejongelin-
iten boodschapte het aan Abigilll, de huis-
vruuw van Nabal, zeggende : Zie, David
hcel\'t bodrn gezonden uit de woestijn,
om onren heer te zegenen, maar bij is
, tegen hen uitgevaren.
l.ï Nogtans zijn zij ons zeer goede in;iii-
nen geweest; en wij hebben geene smaad-
heid ge\'.eden, en wij hebben Diets gemist
al de dagen, die wij met hen verkeerd
hebben, toen wij op het veld waren.
16 Zij ziju een muur om ons geweest,
, zoo bij nacht als bu dag, al de dagen.
i die »ii bij hen geweest zün, weidende
l de schapen.
| 17 Weet dan nu, en zie, wat gij doen
zult, vaut het kwaad is ten volleoveron-
zen heer besloten, en over sijti gansche
i huis; en bij is een zoon Helials.dat men
hem niet mag aanspreken.
15  Toen ImaMte zich Abigail, pu uatn
twee honderd bronden, en twee lcderzak-
ken wijns, en vijl\' toebereide »chapru,en
vijf maten geroost koren, en honderd
stukken rozijnen, en twee honderd klom-
j pen vjjgeD, en lalde die op ezelen.
I 1\'.* Eu zij zeide tot bare jongelingen !
\' Trekt been voor mijn aangezigt, ziet, ik
kom achter ulieden : doelt baren man
Nahal gal\' zij liet met te kennen.
2it liet geschiedde nu, toen zij op den
ezel ret-d, en dat zij afkwam m het ver-
borgene des bergr, en zirt, David en zirne
mannen kwamen af baar te gemor", en
zij onlmoctle hen,
21   David nu had gezexd : Trouwens ik
heb te vergeefs bewaard al wat deze in
de woestijn heelt, alzoo dat er niets van
alles, wat bij hreft, gemist is; en bij
: eelt mg kwaad voor goed vergolden.
22  Zoo doe fiod aan de vijanden van
Dawd, en zoo doe l\'i.i daartoe, indien ik
hand v\'i\'.\'ruii heefi in lier spelonk, en
men zeide, dat ik u dooden tou; doch
mka\' Kami verschoonde u, wani ik zeide :
Ik ui mijne hand niet uitsteken te^en
niiii\' ii heer, want hij in dr gezalfde dra
II BEREN.
12  Zie toch, mijn vader! ja zie de slip
\'iv.* inantrls in mijne hand : want al* ik
de «lip uws mantel* afgesneden heb, r.oo
heb ik u niet gedood ; beken en zie, dat er
in mijne hand geen kwaad, DOell overt re-
ding in, en ik tegen u niet gezondigd heb;
nogtans jaagt KÜ mijne ziel, dat gij W
wegnemet.
i:. De lir,:ni: zal rigten tusschcu mij
en tusschen u, en de 11KKUK zal mij
wreken aan u; maar mijne hand cal
niet tegen u zijn.
14 Gelijk al* het «preekwoord der ouden
zegt : Van de goddeloozen komt godde-
Innsheid voort; maar mijne hand zal niet
tejren ii zjjn.
13  Naar wien in de koning van Israt\'I
uitgetraan? wien jaagt rU na? naareenen
looden hond! naar eene cenige vloo !
Ifi Doch de IIEKRK zal Kijn tot Regter.
ti rigten tusschen mij en tusscheu u, en
tien daarin, en twisten mimen twiit, en
rieten mi) van uwe hand.
17 En het geschiedde, toen David geéin-
ligd had al deze woorden tot Saul te
spreken, un zeide Saul: Ia dit uwe «tem,
nijo zoon David? Toen hief Saul zijne
•i* ui op en weende.
is Kn hi) zeide tot David i Gij rijt regt-
. ntnli.-ir dan ik : want 1.-11 hrbt mij goed
.crgolden, en ik heb 11 kwaad vencolden.
l\'.l Kn fri) hebt nu heden aangewezen,
lat gij tny goed gedaan iiebt : want de
IIKEKK had mij in uwe hand bcaloten,
PD gij hebt mui niet gedood.
20  Zoo wanneer iemand zijnen vijand
retondcu heeft, zal hi; hem op eeuen gor-
len weg la\'en gaan? Dr HKERK nu vcr-
^elde u hei gorde, voor dezen dag, dien
j-\\} mij heden gemaakt hebt.
21   Kn nu, zie, ik wrrt, dat gü v(1or-
sekrr koning worden zult, en dat het
toningrijk van lamel in uwe hand be-
staan tal.
22  Zoo zwerr mij dan nu bij den IIEE-
IIE : Zoo gij mijn zaad na imi zult ui;-
roeijen, en mijnen naam zult uitdelgcn
;in milos vaders huis!
23  Torn zwoer David aan Baal; en Saul
:ing 111 ztj» buis, maar David en zijne
uaunen gingen op in de vesting.
HOOFDSTUK XL
! (1 \'i>.1 Min Sauiuël. Ii.ni 1 in il.\' »\'>.-i;,n van
1 Parnn, ra, 1. Karakter van Nahal .\'it Ahi-
rail. 2. David laat N1h.1l beleefdelijk vcr-
j roeken, om een |*e»rhenk voor fijn lejrrr. 4.
D.- onb< i.-. h,\' wrijeiine raa Nabal vervoert
I David (Ol toorn fti dort hem dr venleljrine
van Nalial en lijn hui» nmu, 13, 31, 3i.
Ahignit, vnn 11.1 i.i- raonmn oaderrigt.
beproeft h-\'t jrevaar af te wanden, It. Zij
ffaat llitviil met piwlirnki\'n te g«MOet "\'ii
hare redenen doea Tijne man -. I. ij badaren,
23. Nahal sterft, ,\'iti Al.ie.nl en Atunoam
worden DtvMi vrouwen. 39.
EN " Samue.1 slierf; en gatisch Israël
vergaderde zich, en zij bedreven rouw
over hein, en begroeven hem in /mi huis
te Kaïna. Ku David maakte zich up, en
f oog af naar de woei-lijn l\'aran.
\'2 En er was een man te Maon, en zijn
bedrijf was te Karuiel ; en die man wu
zee/ groot, ea hij had drie duizend scha*
pen, en duizend geiten; en hij »n» ïn liet
scheren zijner schapen te Karuiel.
3  Eu de naam des mans wan Nabal, en
de naam ztjuer huisvrouw Abignil; ru de
vrouw was goed van vermand, en schoon
au gedaante; maar de man was hard en
n-"« van daden, en hu wan een kalebiel.
4  AU David hoorde in de woest Ut), dat
Nabal zijne ichapen schoor,
-ocr page 226-
Dood va-i Nabal.                                             1 SAMl
C. ivan allen, die heeft, lot morgen ove*
\'-
          rig late, dlfl mui den wand pist !
23   T\'irti HU \\l.;.:,-iil H.r. ld ZHg, ZOO
j haastte zij zich, en kwam van den en i
af; en zij viel voor het aangezigt van
| David Op haar aallgezjgt, en zij boog
I zich ter aarde.
24  Kn zij viel aan zijne voeten en zei-
|de : Och mijn heer! mijne ztj de misdaad,
en laat toch uwe dienstmaagd voor uwe
ODren spreken, en hoor de woorden uwer
dienst maagd.
| 2ó MO» heer stelle tocli zijn hart niet
aan dezen lieliaU man, aan Nabal : want,
! gelijk .-\'.i: n naam is, alzoo is hij, zijn
\'naam is Nabal, en dwaasheid ia bij hem;
\'en ilf. uwe dienstuiaagl, heb de jonge-
hagen van mijnen heer niet gezien, die
gij gezonden hebt.
26 Kn nu. mijn heer! zoo w-aarachtiy
aU
de HBKRE leeft, en uwe ziel leeft :
; het is de IIKKKK, dieu verhinderd heelt
van te komen met bloedstorting, dat uwe
1 hand u zou verlossen; en nu, dat als
1 Nabal worden uwe vijanden, en die tegen
mijnen heer kwaad zoeken!
5; En uu, dit is de zegen, dien uwe
dienst maagd mijnen heere toegebragt
I heelt, dat hij gegeven worde den jonge*
1 lingeii, die mij as herren voetstappen
; navtandelen.
j 2S Vergeel\' toch aan uwe dienstmaagd
de overtreding, waut de IIKKKK zal /<••
t
kerlijk mijuen heere een bestendig huis
\'• Hinken, dewijl mijn heer de oorlogen des
j I1KKKKN oorloogt, en geen kwaad bij
; \'! gevonden is van uwe dagen af.
2H Wanneer een meusch opstaan zal,
ioni u te vervolgen, en om uwe tiel te
zoeken, zoo zal de ziel mijns In-eren in- i
!gebonden zijn in het bundeltje der le- |
: venden hij den IIKKKK, uwen God : maar
!de ziel uwer vijanden zal Hïj slingeren
uit bet midden van de hollighcid des
slingers.
3ii Kn het zal geschieden, als de HEERE
mijnen heere naar al het goede doen zal,
dat IIÜ over u gesproken heeft, en Hij u
gebieden zal, een voorganger te zijn over
, I irael;
I 3) Zoo /al dit u, mijnen heere, niet
zijn tot waukeling, noch aanstootte»
harten, te welen, dat gij bloed zonder
oorzaak zoudt vergoten hebben, en dat
mijn heer zich zeken zou verlust heb-
ben; eu als de IIKKKK mijnen heere
. weldoen zal, zoo zult gij uwer dienst*
! maagd gedenken.
j 32 Toen gelde David tot Abigaïl : Ge-
tegeml zij de IIKKKK, de God Israëls. die
U te dezen dage mij tegemoet gezonden
heeft !
i 33 En gezegend zij uw raad, en gete*
I (end zi.it gij, dat gij mij Ie dezen dage
\' geweerd hebt, van te komen met bloed*
storting, dat mijne ham! mij verloot zou
;hebben !
34   Waut voorzeker het i» zoo waararh-
tig ais
de IIKKKK, de God lsraëls, leeft,
die mij verhinderd heeft, van u kwaad
[te doen, dat, ten ware dat gij u gehaast
! hadt, en >uij te grmoel gekomen waart,
zoo ware van Nabal niemand, die aan
den wand pist, overig gebleven tot bet
morgenlicht!
35  Toen Ham David uit hare band, wat
zij hem gebragt had; en hij zeide tot
haar : Trek niet vrede op naar uw huis;
ti»>, ik heb naar uwe stem gebomd, en
heb uw aangezigt aangi nomen.
36  Toen nu Abigail tot Nabal kwam,
ziet, zoo had iiij eeuen rUMltÜd in zijn
huis, als eeos koning» maaltijd, en het
hart van Nabal was vrolijk op deii7ehen,
en hij was zeer dronken ; daarom gal zij
bent niet een voord, klein noch groot,
te kennen, tot aan hel morgenlicht.
\' 37 Met geschiedde uu in den morgen,
\'1.1. 26.                  Davids huwelijk. David verschoont
toen de wijn van Nabal gegaan was, zoo i J. ». C.
gat hem zijne huisvrouw die woorden te! *"**\'•
kennen. Toen bestierf zijn hart in hel!
binnenste van hem, eu hij werd als een
steen.
34 Ku het geschiedde omtrent na tien
dageu, zoo sloeg de IIKKKK Nabal, dat;
i n stierf.
89 Toen David hoorde, dat Nabal dood
nas, zoo zeide hij : Gezegend zij de,
HKKKK. die den twist mijner smaadheïd
getwist heeft van de band van Nabal, en
beeft zijnen knecht onthouden van het \'
kwade, eu dat de IIKKKK het kwaad van
Nabal op ziin hoofd heeft doen weder*
kee ren! En David Bond heen, en liet met;
Abigail spreken, dat hij ze zich ter
vrouwe nam.
Iti Als nu de knechten van David tot
AbigAil gekomen waren te Karmel. zoo
spraken «ij tot haar, zeggende : David.
beeft ons tot u gezonden, dat hij zich ui
ter vrouwe neme.
11 Toen stond zij op, en neigde zich
met bet aangezigt ter aarde, en zij zeide:
Ziet, uwe dienstmaagd zij tot ecne diena*
res, om de voeten der knechten mijns
beeren te wasschen.
42  Abigdïl nu haastte, en maakte zich
op, en zij reed op eenen ezel, met hare
vijf jonge maagden, die hare voetstappen
nawandehlen ; zij dan volgde de boJeit.
van David na, en zij werd hem ter buis*
vrouw.
43  Ook nam David Ahmóam van Jiz-
reèl; alzoo waren ook die beiden hem tot
vrouwen.
44  • Want Saul bad eene dochter BU-!\' as*m. 3 I
cbal, de huisvrouw van David, gegeven
aan 1\'alti, den zoon van Lais, die vnn
Galliiu was.
HOOFDSTUK 26.
Knul, door de Zinden van Daridt v-erhlijf vrr-
wittfffd, keert <>|i nieuw het twaard tegen
!>". i.i. vs. l. Hin-i verneemt dit, en vet-i
spiedt Sauls ler-vrpTanto j hij neemt alleen
iijne spie* en waternVsrli, dixh la»t niet tor,
<i;it Saul cc nip leed Lreirhiedde, 4. Hij vri-
wtjt Abner, ilnt hij lijnen koning niet betel
bewaakt, II: vermaant Sa ui, 18; die liine
schuil en Davhli r.tut&uld belijdt, 21. Zij
..h.-iden in vriend., h;.|.. 25.
DK Zineten nu kwamen tot Saul te
Gibea, zeggende : Houdt zich David
niet verborgen op den heuvel van lla-
chila, voor aan de wildernis?
2  Toen maakte zich Saul op, <n loog ai
naar de woestijn Zit\', en mei hem drie
duizend man, uitgelezenen van Israël, om
David te zoeken iu de woestijn Zn.
3  Kn Saul legerde zich op den heuvel
van II ach Ma, die voor aan de wildernis is;
aAti den weg; maar David bleef in de
woestijn, en zag, dat Saul achter hem
kwam naar de woestijn.
4  Want David had verspieders gezon-
den, en hij vernam, dat Saul voorzeker
kwam.
5  En David maakte zich op, eu kwam
aan de plaats, waar Saul zich gelegerd
bad, en David bezag de plaats, waar Saul
Ing, met Abner, den zoun van Ner, zijnen
krijg"overste. Kn Saul lag in den wageu-
burg, en het volk was rondom hem ge-
lezerd.
I) Toen antwoordde David, en sprak tol
Acbimélecb, den Heil,iel, eu tot Ablsal,
den zoon van Zenija, den broeder van
Joab, zeggende : Wie zal met mij tot Saul
in bet leger afgaan \'t Toen zeide Abftai :
Ik zal met tl afgaan.
7 Alzoo kwamen David en Abisai lot
het volk des nachls; en ziel, Saul lag te
alnnen in den vragenburg, en zijne spies
stak in de aarde aan zijn hoofdeinde, en
Abner, eu het volk lag rondom hem.
s Toen zeide Abisai tot David : God
beeft beden uwen vijand in uwe band
-ocr page 227-
1 SAMl\'KL 27, K
David vlugt rut Achis. 221
Sauls leven te Kit
ziel in mijne oogeu is groot geacht gc-
weest, al/00 tii mijne ziel in de oogen
des HEBREN groot geacht, en Hij fff»
losie mij uit allen nood.
2\'> Toen zeide Saul tot David : Geze-
geud fijt gij, mijn zoon David! gij zult
het ja gewisseltjk doen, en gij lalt ook
gewismelijk de overhand hebben. Toen
ging David op zijnen weg. en Saul keerde
weder naar zijne plaats.
HOOFDSTIK J7.
Daii.1 tr.inlri.uwt Saul ra nekt i.i.-t <1,- iun.-ti
rriligfceM l.j Achis t. <;ath. v.. I.Saalnlks
koorewie, bul af hen tevervolgea, t. \\. hi«
geef! hen ZIMag i>m sldaai t.- voaea.S. llij
hekaalt eentge overwlaahigen <>|> de naburige
volken, S. Arhi» [.\'.\'looft .\'ii vertrouwt H..-
vi.i t,- seer, II.
UAVID nu zeide in ?.\\\\q hart l Nu zal
ik een »\'er dagen door Saul* hand
omkomen ; nui is niet beter, dan dat ik
haasteliik ontkoine 111 het land der Fi-
listijnen, opdat Saul van mij il e hoop
verlieze, om niij meer te zoek*-n in de
gansene laudpale van Isra-\'l, zoo zal ik
ontkomen uit zijne hand.
2 Toen maakte zich David op, en hij
5ing door, hij en de zeshonderd mannen,
ie bij hem waren, tot Ach ia, den zoon
van Maocli, den koning van Gatb.
3  En David bleef bij Achll teGath, hij
en zijne mannen, een iegelijk met zün
huis; David met ziine beide vrouwen,
Ahitmam, de Jizrcèlieti?che, en Ahigail.
ile huisvrouw vau Nabal, de Karmelie-
tisebe.
4  Toen aan Saul geboodsebapt werd,
dat David gevlugt was naar Gatb, zoo
voer hü niet meer voort hem Ie zoeken.
B En David zeide tot Aehis : Indien ik
nu genade in uwe oogen gevonden heb,
men geve mij eene plaats in eene van de
steden des. lands, dat ik daar woue 1
want waarom zon uw knecht in de
koninklijke stad bij 11 wonen?
« Toen gaf hem Achis te dien dage
Ziklag- daarom is Ziklag van de koningen
. an Juda geweest tot op dezen dag.
7 Het getal nu der dagen, die David iu
bet land der l\'ilistijuen woonde, was een
jaar en vier maanden.
fl David nu toog op met zijne mannen,
en zij overvielen de Gesurieteu, en de
Girzietet, en de Amatekieten, | want deze
zijn van ouds geweest de inwoners des
lands) daar gij gaat naar Sur, en tot aan
Kgypteland.
\'\' En David sloeg dat laud, en liet noch
man noch vrouw leven; ook nam hij de
schapen eo runderen, en de ezelen, en
kerneis, en kleederen, en keerde weder
en kwam tot Achis.
10  Als Achis zeide 1 Waar zijt giilieden
bedeu ingevallen? zou zeide David: Tegen
het zuideu van JuT.a, en tegen het zuiden
der Jerahnieelieten, en tegen het zuiden
der Kenieten.
11   En David liet noch n.an noch vrouw
, leven, om te Gatb te brengen, zeggende:
Dat zij misschien van ons niet bood-
schappen, zeggende 1 Alzoo heeft David
gedaan ! En alzoo was zijne wijze al de
dagen, die hij in der Filistijnen land ge-
woond beeft.
12  En Achis geloofde David, zeggende i
M11 heeft zich ten eenemaal stinkende
gemaakt l>vi zijn volk, in Israël, daarom
| zal hij eeuwiglijk mij tot eenen knecht
1 zyn.
HOOFDSTUK 2s.
\' IV Filistijnen trekken np trn strij.b\' ti\'tren I*-
r.vl, mi-t Vi-hi». dia op lUvi.t frilmuwt, urn
anti deun knj-r il.\'l 1.- IWW, W. I, Snnu.l
1 w.v gtiturvi\'u >\'n lngr.-iv.n en Rajil had de
| ti)<>vi\'n:iar# iiitiri-roeiil, :\' . <l..i 11 v<hu de r\'i-
liwtijin n lirvrrt-sd en vau G«d vrrlMen, 1.1 i.l-
jih-fift hij eene «ruriegiitiT, 7 ; >lii- van hem
vrrieki-rd tijnde, dat «ij birruvt-r ni.t tal
besloten; laat mij tOoh hem nu met de
Dpira n|. eenmaal ter aarde -I.i;hi. en ik
\'al het lifin nift ten tweede maal doen.
i» Hm 1 1 daarentegen Zeide tot Abtsai :
Verderf hem niet; want wie heeft ziine
nand hhii den gezalfde des HEKKEN
gelegd, en in onschuldig gebleven?
10  Verder zeide David : Zou waarachtig
al*
de HKKRK leeft! maar de 111.KKK
zal hem slaan, of zijn dag zal komen,
lat !,n zal sterven, of nu zal in eenen
strijd trekken, dat hij omkome.
11  De 11KEKK lare het verre va» mii
zijn, dat ik mijne hand iegge aan den
gezalfde d« HEKKEN \' ton neem toch
nu de spies, die aan zijn hoofdeinde is,
en de waterttenrh, en laat ons gaan.
IJ Zoo nam David de spies en de ««•
terllesch van Sauls hoofdeinde, en zij
ringen heen ; en er «as niemand, die het
.\'.at:, eu niemand, die Itet merkte, ook
niemand, die ontmaakte, »;mi iv sliepen
allen, want er was ren diepe slaap des
BREKEN op ben gevallen.
13 Toen Pavid over aan gene zijde ge-
komen was, zoo stond hij op de hoogte
des bergs van verre, dat er eeue groot e
plaats Ii.-m hen hen was.
Ii Kn David riep tot bet volk, en tot
Abner, den zoon van Ner, zeggende: Zult
gij niet antwoorden, Abner? Toen ant-
woordde Abner, en zeide : Wie zijt gij,
lie tot den koning roept ?
15 Toeu zetde David tot Abner : Zyt
JU niet een man1 en wie is u gelijk in
sracl \'• waarom dan hebt gij over uwen
beer, den koning, geene wacht gehouden ?
want daitr is een van het volk gekomen,
om den koning, uwen heer, te verderven.
1\'i Deze zaak. die gii gedaan hebt, i>
niet goed; zoo vamarhtig af* de HKKKE
leeft, gijlieden zul kinderen des doods,
die over uwen beer, den gezalfde des
IIEEREN, geene wacht geliottden hebt!
Ku nu, zie, waar de «pies des konitigs is,
en de »atertlesch. die aan zijn hoofd-
einde was.
17 Saul nu kende de stem van David,
en zeide : Is dit uwe stem, mijn zoon
David\'\' David zeide : Het is mijne stem,
mijn heer koning!
Is Hij zeide verder : Waarom vervolgt
mijn lieer zijnen knecht alzoo achterna\'\'
want wat heb ik gedaan? en wat kwaad
is er in mijne band ?
lil Kn nu, mijn heer de koning boore
toch naar de woorden zijns knechts. ln-
dien H de III I UI. tegen mij aanport,
laat Hem het hpijsotïer rieken; maar
indien het menschenkinderen zijn, zoo
zijn zii vervloekt voor bet aangezigt des
HEKKEN, dewijl zij mn hei. n ver-
stout en, dut ik niet mag vastgehecht
blüven in het erldeel des H KEREN,
zeggende : Ga heen, dien andere goden.
20  Kn nu, ntijn bloed valle niet op de
aarde van voor bet aaugezigt des IIEE-
UKN want de koning van Israël is uit-
gegaau om eene eenige vloo te zoeken,
" geluk als men een veldhoen op de ber-
gen najaagt.
21  Toeu zeide Saul : Ik heb gezondigd,
keer weder, uiiin zoon David.\' want ik
zal u geen kwaad meer doen, voor dat
mimi* «iel dezen dag dierbaar in uwe
oogen geweest is; zie, ik heb dwaselijk
Jedaan, en ik heb zeer grootelijk» ge-
waald.
22  Toen antwoordde David, en zeide :
Zie, de spies des konings; zoo laat een van
de jongelingen overkomen, en halen ze.
23  De HEKUK dan vergelie aan een\'
iegeliik ziine geregtigheid en xijne ge-
trouwheid: i^ant de HEKUK had u heden
in mi/ae hand gegeven, maar ik heb mijne
hand niet willen uitsteken aan den ge-
zalfde des HEKKEN.
21 Ku zie, gelijk ala te dezen dage uwe
-ocr page 228-
i saucKl ».
toovere* te Endor. Achis. David.
_.*2 Saul plei gt rand met eene
daan, gelijk als Hij door mtJM dienst ge-.
sproken heelt; en heeft het koningrijk
van uwe hand gescheurd, eu Hij ueeft
dat gegeven aan uwen naaste, aan David.
IS (ielijk als gij naar de stem des HEK-
BEN niet gehoord hebt, en de bittigheid
zijns toorns niet uitgerigt hebt tegen
Amalek ; daarom beeft u de HEKHE.IeZe
zaak gedaan te dezen dage.
19 Kn de IIKEKE zal ook Israël met u
in de hand der Filistijnen geven, en mor-
gen zult gn en uwe zonen bij mij zün;
ook zal de HEEK E het leger van Israël
in de hand der Filistijnen veveu.
90 Toen viel Saul üaaütelijk ter aarde,
roo lang aU hij waa, en hij vreesde zeer
vnu wege de woorden van Saiuuël; ook
Mas er geene kiacht in hem, want hij
bad deu geheelen dag en den geheelen
nacht geen brood gegeten.
il De vrouw nu kwam tot Saul, en
zag. dat hij zeer verbaasd was; en zij
zeide tot heui : Zie, uwe dienstmaagd beett
naar uwe stem geboord, en ik heb mijne
ziel in mijne band gesteld, en ik heb
uwe woorden gehoord, die gü tot mij
gesproken hebt.
i. Zoo hoor toch gij nu ook naar de
stem uwer dienstmaagd, en laat my eene
bete broo s voor u zetten, en eet; ioosa!
| er kracht iu u tijn, <!at gij over weg gaat.
i.\'t Doeh bij weigerde het, en zeide : Ik
zal uiet eten. Maar zijneknechten, en ook
de vrouw hielden aan bij hem. Toen
hoorde hij naar hunne stem, en hij stond
op van de aarde, en zettezichop het bed.
il Kn de vrouw bad een geuust kali
tn het huis. en n\\ haastte zicb, en slagtte
bet, en zij umi meel, en kneedde het, en
bakte daar ongezuurde k</ekex van.
^ó Kn zij bragt ze voor Saul en voor
zijne knechten, en zij aten; daarna »ton>
den tij op, eu giugeu weg in dïeuzclven
nacht.
HOOFDSTUK 2!>.
Davul, .lii\' i,i Ii aan li--t hlintijnache It-gcr hail
.i .n .". »!••!. ti, wordt itoiir Afhi*. np rajid der
anilnr vonten, TCnoefct naar 7:-\'.\\-r teiup;
te tri-Lken, v«. I. David geeft te kennrnlie-
ver hy At-hia te blyven, f.. Arhia l^veplt
J. v. C,           gestraft worden, ernrn Samuet doet <>pko-
Hi\'tfi              men, \'J; Baal, van detm «ijn* nitliinden on-
deriransr verstaan heMti-nde, h-ï wijkt van
OBtroerW, 14. N« herbsalrts ultnoodiflag
der vrt.uw nuttipt S.iul et nige »|iua ter vrr-
kwikkinr, SI.
-,,n h-v. f-tjj het geschiedde iu ilie dagen, als Je
ajj Filistijnen hunne legers iMlWiéVwi
tot dm strijd, om tegen Ierse! Ie »trij-
ilt-n, MO zeide Achis (ut David : Gy lult
zekerlijk weten, ilat gtl met mij ia liet
leger /.uit uittrekken, gij en uwe mannen.
i Toen zeide David tot Ach in : Al.lun
\'uit gij weten, wat uw knecht doen zal.
Kii At ".is zeide lot David l Daarom zal
ik u ten bewaarder uiijns hoofd* zetten,
Ie allen dage.
ISam i\' \' 3 « Saniu?! nu wasgestorven, en gantch
Israël had rouw over hem bedreven, en
zij hadden hem bearaveu te Kauiii, te
«eten in zijne stad. En Saul bad uit hei
land weggedaan de waarze ggi t•> en de
duivelskunstenaars.
4  Eu de Filistijnen kwamen en vrrï«-
derden zich, en zij legerden zich ie Su-
uem; en Saul vergaderde »ran*c!i Im.i I,
en .mi legerden zich on Gilbó;i,
b Toen Saul het leger tier 1\'jliaiürteti
zag, zoo vreesde liü, en zjju balt beefde
zeer.
\'l Eu Saul vraagde tien HEEKK; waar
•Ie lil EKE antwoordde hein niet, uorh
door ilrount\'ii, noch door de uriui, noch
door de proleten.
7 Toen reide Saul tot ziine kuec\'nten :
Zoekt mij eene vrouw, dn* eetieu waar-
zeggenden geest heeft, dat ik tot haar k».
eu door baar onderzoeke. Zijne knechten
nu zeiden tot hem : Ziet. te Endor U
eene vrouw, die eenen waar«ggeuden
«<-.\'«t beeft.
5  En Saul verstelde tleb, en trok andere
kleederen aan, en ging been, eu twee
mnuueii met hem, en zij kwamen dei
nachts tot de vrouw; en bij zeide: Voor-
ze* mij toch door den waarzeggende»
geest, en doe m;i opkomen, dien ik tot
ii zeggen zal.
!t Toen zeide de HOUW tot hem : Zie,
gij weet, wat Saul gedaan heeft, hoe hij
tip waarzegsters en de diiivelskiinHte-
naars uit dit land heeft uitgeroeid;
vtaarom stelt gij dan mijne, ziel eenen
miik, om mij te dooden ?
Ut Saul nu zwoer baar bij den HKKKE,
zeggende: ïao waarachtig afodcHEEKK
Icon, indien u eene straf om deze zaak
zal overkomen !
11 Toen zeide de vrouw : Wieu zal ik
u doen opkomen ? En hij zeide : Poe
wij S..urn -\\ opkomen.
I. Tueu nu de vrouw Samucl zag, xoo
riep zij met luider stem; en de vrouw
sprak tol Saul, zeggende : Waarom hebt
gij mij bedrogen ? want gij zijt Saul.
i:i Eu de koning zeide tot haar : Vrees
nipt; maar wat ziet KÜ ? Toen zeide de
vrouw tot Saul : Ik zie goden uit de
aarde opkomende.
M Ui dan zeide tot haar: Hoe is zijne
gedaauie ? Eu /.i« zeide : Kr komt een oud
man op, en Mi is met eenen mantel be-
kleed. Toen Saul vernam, dat het Saiudtl
was, zoo neigde lui zich wet het aunge-
zigt ter aarde, en hij boog zi:-h.
l.ri En Samuël zeiile tut Saul: Waarom
hebt gij miï onrustiggetuaakt, mij doende
opkomen? Toen zeide Saul : Ik beu zeer
beangstigd, want de Filistijnen krijgen
legen nui, eu God is van uiy geweken, en
antwoordt mij niet .neer. noch door de
dienst der profeten, noch door droomen;
daarom hen ik u geroepen, dat gij mü te
kennen geeft, wat ik doen zal.
Ui Toen zeide Santuët l Waarom vraagt
KÜ mü toch, dewijl de 11EKKE van u
Kf weken eu uw vijand geworden is?
17 Want de IIKEKE heeft voor zich ge-
af
. h>;
waarna David tsrugtrakt,
DE KillBtijneu nu hadden al huune
legers vergaderd te Afek; en de
Istrëlieten legerden zich hij de fontein,
die bij Jizrecl ts.
\'2 f n de vorsten der Filistijnen togen
daarheen met homlerilen, en met duizeu-
den; doch David en /.uur mannen togen
met Acliis iu den achtertogt.
3 T-.en zeiden de oversten der Filistij-
; neu i Wat zullen deze Hebreen i\'zoo zeide
; Achis tot de oversten der Filistijnen : Ia
deze niet David, de knecht van Saul.den
i koning van Israël, die deze dagen of deze
! jaren bii mij geweest is ? en ik heb iu hem
: niets gevonden van dien dag af, dat hij
> afgevalleu in tot dezen d.-tg toe.
| 4 Doch de oversten der Filistijnen wer-
| den zeer tooruig op hem, en de oversten
! der Filistijnen zeiden tot hem :» Doe den
I man wederkeeren.dat hij tot zijne plaats
. wedeike\'re, waar gO hem besteld hebt,
| en dat hij niet met ons aftrekke in den
| stiii-i. opdat hij ons niet toi eenen tegeu-
: partijder worde inden smid l want waar-
mede zou deze zich bij zijnen heer aan ge-
naam maken? is het niet met de hoofden
dezer mannen ?
5 Is dit niet die David. van deuwelken
zij * in den rei elkander antwoordden,
\' zeggende i Saul heeft zijne duizendeu ge-
| slagen, uu-ar David zijne tien duizendeu?
G Toen riep Achis David, en zeide tot
! hem i Hel is xoo waarachtig alade II l. V.KI.
I leeft, dat gij upregt zijt, en uw uitgang
en uw ingang met mij in het leger is goed
1 in mijne ocgen, want tk heb geeu kwaad
-ocr page 229-
L\'KL 30.                             De Amalekieten gelagen. 238
Ziklag verbrand.                                                       I 8/
I mannen bleven staan, die zou moede ••• v. C.
waren, dat zij over de beek Hesor niet1 u>v\'
kondeu gaan.
i 11 En zij vonden eeneu egyptlichen
[ man op het veld, en tij bragten hem tot
\' David; en zij gaven hem brood, en hij at,
en tit gaven hem water M drinken.
l.\' Ztj gaven hem ook een si uk van
eenen klomp vijgen, en twee M<ikken ru-
zijncn; en hij at, en zijn kccs* kwam
weder in hem; want hij hal ia drie dagen
en drie nachten geen brood gegeten, noch
water gedronken.
l.f Daarna zeide David tot item : Wiens
, zijt gij ? en van waar zijt gij ? Toen zeide
de egyptische jongen : Ik ben de knecht
van eenen .-iu>alckic*i*chen man, en mijn
heer heeft mij verlaten, omdat ik eoo,
dtie dagen krank geworden ben.
Il Wij waren ingevallen tegen het zui-
Jeu vao de t\'hereihieten. en op het ge. u
van Juda is, en tegen het «uiden «au
Kaleb; en wij hebben Ziklag met vuur
verbrand.
15  Toen zeide David tot hem i Zoudi
gii mij wtl henen afleiden tot. leze bende?
Hij dan zeide l Zweer mij bij God, dal gij
mij niet zult dooden, en dat gij mi) uiet
zult overleveren in de hand mijns Heeren \'
zoo zal ik u tot deze bende afleiden.
16  En lm leidde hem al\', en ziet, zij
lagen verstrooid over de gansche aarde,
etende, en drinkende, ra dansende, om al
! den grooten buit, dien zij genomen had-
den uit het land der Filistijnen, en uit het
land vau Juda.
17  Km David sloeg hen van ut scheiue-
ring tot aan den avond van luinlieder
anderen dag; en er ontkwam niet een
man van hen, behalve vier liouderd jonge
mannen, die op kemelcn reden en vlo-
den.
IS Alzoo redde David al wat de Aum-
lekieten genomen hadden; ook redde
David zijne twee vrouwen.
l\'.i En ouder hen werd niet gemist van
den kleinste tot aan dm gioolste, en
1 tot aan de zonen en dochiercu; en van
den buit ook tot aller, wat zij van hen ge-
nomen hadden : David bragt bet alteimtal
weder.
•_" Da* id nam ook al de schapen ciide
runderen; zij dreven ze voor datzelvevee
heen, en zeiden: Dit in Davida huit.
21 Als David tot de twee honderd inaii-
nen kwam, die zoo moede waren geweest,
dat zij David niet hadden kuunen navol-
Ï;en, en die zij aan de beek Hesor hnddeu
aten blijven; die gingen DavM te ge-
moer, en het volk, dat bij hem wa*, te-
gemoet; en David trad tot het volk, e»
.1. r. C. hu u gevonden van dien dagaf.dat gij tot
loM.
          iuij zij t gekomen, tot dezen dnglo"; maar
gn cijt niet aangenaam m da oogen der
vorsten.
7  Zoo keer ou om, en ga in vrede, opdat
KM geen kwaad doet in de oogen van de
vorsten der Filistijnen.
8  Tor» zeide David tot Achis : Maai
wat heb ik gedaan ? of wat tieb: gu ie
uwen knecht gevonden, van dien date af,
dat ik voor uw aartgezigt geweett ben, tot
deten dag toe, dat ik niet zal tcnan en
strijden tegen de vijanden van mijnen
heer, den koning?
9  Achis nu antwoordde en zeide tot
David : Ik weet het; voorwaar gij z*jt
aangenaam in m:..... oogen, alseenengel
(iodi; n.aar de overaten der Filistijnen
hebben gptegd : l.nat hem met on* in
de/.en strijd niet ontrekken.
In \\u dan, maak u morgen vroeg op
met de knechten u«i heeren, die met u
gekomen zijn ; en aU git lieden u morgen
vroeg tuit opgetnaak t hebben, en her
ulieden licht Lceworden in, loo ga at heen.
II Toen maakte zich David vroeg op,
in* en zijne mannen, dat «ij des morgens
weggingen, om weder (e keeren in het
land der Filistijnen ; de Klimt ij n en daar-
enteren togen op naar Jltrcël.
I10OFDSTTK 30.
David te 7.iV]ne ttfufgelo— en ziende de
rarworatimt «QOf ,1e Amalekieten, i* «eet
*«rlettva en fn gevaar van *ijn teven lnj lijn
eiiren volk, W. I. Vraagt raad t>i| Cod, die
hem beveelt <lt- AnutCntetm te vervotgsa,
7. David mht erh-ut.lt den vij.inil en ontwel-
*lijft hem al het :;,•.....;,l\' met de vrouwen
eu kinderen. Ifi. lieert hevel van het .leelen
den I..-.I--, £!, en ten.lt i,-e*i henken aan |Qm
vrienden, 26.
HKT geschiedde, uu, als David en zijne
mannen den derden dag te Ziklag
kwamen, dat de Amalekieien in het zui-
den en te Ziklag ingevallen waren, en
Ziklag jretlageii, en dezelve met vuur
verbrand hadden:
2 Kn dat zij de vrouwen, die daarin
waren, gcvankelijk weggevoerd hadden,
doch zij hadden niemand doodgeslagen,
van den kleinste tot deu grootste; maar
hadden ze weggevoerd en waren huns
weegs gegaao.
:. En David en Rijnc mannen kwamen
aan de stad, en tiet, zij WRI met vuur
verbrand; en huuiie vrouwen, eu hunne
zone», en hunne dochteren waren ge-
vankelijk weggevoerd.
I Toen hiel\' David eu het volk, dat bij
hem was, hunne stem op, en weenden
totdat er geeue kracht awer in hen WU
om te weenen.
5 Davids beide vrouwen waren ook M*
vankelijk weggevoerd, Ahinnam, de Jiz-
reelietii-che, en Abigdil.de huisvrouw van
Na bal, den Karmeliet.
ti En David werd seer bnng, want het
volk sprak van hem testeenigeo, want de
zielen vau het gansche volk waren verbit-
terd, een iegelijk nier ziine zonen en over
zijne dochteren; doch David sterkte zich
in den IIEEUE, zijnen God.
7 En David zeide lot den priester Ab-
jatbar, den zoon van Achimélech: Breng
mij toch den efod hier. En Abjatbar bragi
, den efod tot David.
. 8 Toen vraagde David den IIEKRK, zeg-
. gende : Zal ik deze bende acbtercaja*
gen? ral ik ze achterhalen? Enllijzetde
hein : Jaag na, want gij zult gewisselijk
achterhalen, en gij zult gewisselijk ver*
lossen.
| ü David dan ging heen, bij en de zes
honderd mannen, die bij hem waren, en
\'aU zij kwamen aan de beek Ueaor, zoo
bleven de overigen staan.
10  Eu David vervolgde ben, hij en die
ivier honderd mannen; en twee honderd
09
hij vraagde hen naar dru welstand.
| 22 Toen antwoordde een ieder boos eu
j Rclials man onder de mannen, die met
i David getogen waren, en zij zeiden :<>m-
| dat zij met ons niet ge-ogen zijn, zullen
\' wij hun van den buit, dien wij irered heb*
\' ben, niet geven, maar aan een\' iegelijk
zijne vrouw en zijne kinderen, laat hen
i die beenleideu, eu weggaan.
j 23 Maar David «eide : Alzoo zult gij
niet doen, mijne broeders! met hetgeen
\' ons de IIKERE gegeven heeft, en Hij
; heeft ons bewaard, en heeft debei.de,die
; tegen ons kwam, in onze hand gegeven.
I 24 Wie tou toch ulieden in deze taak
! hooren ? Want gelijk bet deel dergenen
. is, die in den strijd mede afgetogeu zijn,
, alzoo tal ook het deel dergenen ziiu, die
\\ bij het gereedschap gebitven zijn, zij
| tullen gelijkelijk deelen.
                               ,
26 En dit ii vau dien dagaf en voortaan
; airco geweest: want hij heeft het toteene
j intettmg en tot een rejrt gesteld in Israël,
tot op dezen dag.
26 Als nu David te Ziklag kwam, zoo
zond hij tot de oudsten van Juda, /uur
vrienden, vau den buit, zeggende : Ziet,1
-ocr page 230-
SAMÜKL 31. 1 BAMI EL l.
Dood \'..ui Saul en Jonathan.
\'22 \\ Nr.fi gealagetl.
onbesneleupu nii\'f komen, pn mii door-
steken, pd wet mij dPii spot drijvpD.
Maar xijrj wapendrager wildp nipt. want
hij vreesdp zeer. Topn nam Saul tapt
zwaard, en vjpl daarin.
h Toen zijn wapendrager zag, dat Saul
dood wan, zoo v ;.-l iiii ook in ziju zwaard
pn stierf nipt Iipiii.
6  Alzoo stierf Saul, en sijnp drie zonen,
en zijn wappmlrager, ook al zijue man-
in n, tp dienselven dagp tp gelijk.
7    Als dr mannen van Israël, die aan
deze zijde van het dal waren, en die aan
deze «Üdf der Jordanti waren, zagen, dal
de mamipii van lsrai\'1 gevloden waren, en i
dat Saul en zijne zonen dood waren, zoo
verlieten zij dp steden, en zij vloden.
Toen kwamen dp Filistijneu en woonden
daarin.
S liet geschiedde nu des andpren daacs,
als de FilistijnpQ kwauim. om de .versla-
genen te olundpren, zoo vondpn xïj Saul
pn ztjnp drie zonen, liftende op hpt iïe-
bpra\'i\' (ülbóa.
\'J Kn zy bipuwpii zijn lioot\'d af, pn «ü
tii^en zünp waoenpn uit, pn tij zonden zp
in dpr Filistijnen land rondom, om te
n boodsctiajippn in bpt huis hunner afj(«i-
di-n, pn onder het volk.
In Kn zij leiden zitnp wappnpn in lipt
buil van Astiiarótb; en /.mi ligrtiaaui
heohttpn zij aan den muur te Hpth-San.
11   Als de inwoners van Jabes in Gilead
daarvan hoorden, wat de Filistijnen Saul
Ktdaan haddpn ;
12  Zoo maakten zicli op alle strijdbare
mannen, en xinxen dpu gpheplen nacht,
pn zij namen het ligchaam van Saul, en
de ligt\'hamen /.mier zonen, vim den muur
tp lleth-San; en zij kwamen te .labes, eu
brandden zp aldaar.
13  Kn zij nampn hunne beendprpn, en
beKropvpu ze onder het geboomte tp ^*"
I»ps; en zij vastten zevpn dagen.
daar i« een zegen toot uliedpn, van dfn
buit der tH—4— de* I1KKKKV
tj .Yimety* tot dip te Beth-Kl, en tot
dip te Kamoth tegen het zuiden, pn tot
Jie te Jather,
2S Kn to\' dip te AroOr, pn lot dip tP
Sifmoiii, pn lot dip tp Kstbemóa,
-\'< Kn rot dip <r Knrhpl, en tot die,
welke in de steden der Jerahmef lieten
waren, on tot <Ii", welke in dr steden
Ier Kenieten waren;
:w Kn tot dip tp Hnrma, rn tot dip tp
C hor A san, en tot dip to Ataeh,
31 En tot die te Hebron ; en i«>t nl de
iiiuii-rn, vur David gewandeld had,
.ui pn /.ijiip innnnen.
HOOFDSTUK 31.
l-rs.l .t....r .1.\' Vili.tijn.-u .•-.|.T.\'.-.l. «». 1. ook
de Mum van Kml, - Sral gpwoail, :i. .|in.r-
stMRI lii-h ï.\'ln n swt iijn swasri, t . \'ml»
.l.i. r ....L iijn »;ip. n.lraz.i, .1. s.iul rtcri\'t.
/.ju.\' .hi« luMt, /.ju wapra IraayT ra rijn
I roti komra om, e, l»- udnn ilnirtm, w
I lateadr .!.• .r.-.l-n. 7. I»- PilbtiMra -l<-<-n
li.t Tijk van Saul amutmUttii *au. 5; iti-lli-n
. n.- * .j.. \'i. n in h.-t huim Tan V-lluimt h,
i-n bprhtra lijn liïrhaam aan il.........nr !<•
H.-th-San. In. Iti.\' van Jahr* nemen nY Ur-
. Hhmpn «in S*ul rn njne Miirn, braadpa
t- ,n brtfraveN liunnr l>.-. n.l.-n-n. IK.
DK Filiatijnpn dan stredentpgpn Israël; j
pn dp mannen IsraHs vloden voor lipt
aangezigt dpr Filistijnen, en vielen ver- ,
*lagen oji lipt gebergte Uilboa.
2 Kn «li1 Filistijnen hielden digi o» Saul
pn zijne /onpn, pn dp Filistijnen sloegen
Jonathan, pii Abinadab, en Malchi-sua,
Ir zonen van .Saul.
:( Kn de strijd werd zwaar tpgen Saul;
pii de iiiaiuipii, dip nipt .icti boog sehieten,
trollen hem aan, pn bij vrppsde zeer \\o>r
Je schutters.
4 Toen zeide Saul tot zijnen wapen-
•Irager : Trek uw zwaard uit, pn door-
Heek mij daarniPdp, dat misschien deie
HET TWEEDE KOEK VAX SAMUËL.
7 Zoo zag hij achter zich om, en zag
mij, en hij riep mii, en ik zeide : Zie,
«Uer ben ik.
s Fii lm zeide tot mij i Wie xijt.gü ?
en ik zeide tot hem : Ik ben een Ama-
lekiet.
f Toen zeide hij tot mij : Sta toch bij
mij, en dood mij, want dezp uia!iëakol-
l\'T hppft wij op/ehouden . want mijn
leven i> nog ganseh in mii.
10    Zoo stond ik bu hem, en doodde\'
hem : want ik wist, dat hij na z^uen val
niet leven zou; eu ik nam de kroon, die
op z\\jn hoofd was, en lipt ariugpsmtjdp,
dat aan z\\jne» arm was, en heb zp hipr
tot mijnen heer gebragt.
11   \'\'Toen vatte David zijne Idealere»
en scheurde ze; desgelijks ook al de
mannen, die met hem waren.
18 Kn zij Wfeklaa^den, en weenden, en
vastten tot op den avond, over Saul eu
over Jonathan, zijnen zomi, en over het
volk drs HKKREN, eu over bet huis Is-
raéls. omdat zij door het twnard gevnl-
len waren.
Kt Voorts zeide David tot den joDgen,
die hem dp bootschap gpbragt had i Van
waar zijt gij I Y,o hij zpidp : Ik ben de
znou van een\' vreemden man, van penen
Atnalpkiet.
lt Kn David zpi.tp tot hem : Hoe ? hebt
gij niet gevreesd uwe hand uit te strek-
ken, om den gezalfde <Ies llt !- lil.N te
verderven T
i 18 Y.n H-tvid riep eenen van de jon-
HOOFDSTUK 1.
hij met de lijni-n rouw lwdrijft. 11 ; en laat
ili\'it tmilr. <li.- /irh hrriH\'mili* Saul iti*\'t eij.\'\'"n
Raad cv.l..mt i«- hehlh-n, oabmyrr*, IS. Pa-
rids Uaacilcd >>v. r Raal <n Jonathan. 1T.
V(X>KTS Kpschipdde het na Saulsdood,
als David van den slag dprn Amale-
kietPti was wederxekoiiien, eu Davtdtwee
dagen tp Ziklag geblpvpn was;
:.\' Zoo geschiedde het op den derden
dag, dat, ziet, uit liet heirleger van Saul,
een man kwam, wiens kleedprpti ge-
scbeiird waren, eu aarde wan op zijn
hoofd; eu het geschiedde» til hQ tot
David kwam, zou viel hij ter annle en
boog llch neder.
A Kn David lelde tot hem i Van waar
komt gijï Kn hu gelde tot hem . Ik hen
ontkomen uit het heirleger van Israël.
. Voort! zeiile David tot liem : Wat is
de zaak? verhaal het mij toch. Fn hij
zeide, dat het volk uit den strijd gevloden
wa«, eu dat er ook velen van liet vulkge--
valleii en gpstorvpn waren, dat ook Saul
en zijn zoon Jonathan dood waren.
b Kn David zpidp \'ot dpn jongen, die
hem de boodschap bn.^t : Hop weet gij,
dat Saul dood is, en zijn zoon Jonathan ?
li Toen zeidp dp jongen, die hem de
bouilcctinp bra*t : Ik kwam bij geval op
het gebergte van (ülbóa; en ziet, Saul
Ipende op ziju spies; en ziet, de wagens
en ritueetten hielden digt oj) bent.
-ocr page 231-
Pavids klaaglied over Saul "ii Jonathan.
2 SAMUKL 2.
Davul tot koning over JmU gezalfd. 225
gent, en zeide : Treed toe, vul op hem
aan. Kn hij sloeg hem, «lat hij ttierf.
It! Kn Pavid /ruif tot hem : Uw bloed
xij op uw hoofil i Mant uw uioml heeft
tegen u getuigd, zeggende : Ik heb ilen
<ei.ilt.i-- de» IIBKKKN gedood.
17 Pavid nu klaagde deze klage over
S.i .1 en over Jonathan, fijnen zoon;
IS Alt hij gezegd had, dut men den
kinderen van Juda Jen boog sou leeren :
tiet, het it geschreven in het hoek den
<• Opregten.
19 O sieraad van Isntei. op uwe hoog*
ten in hu verslagen; hoe zijn de helden
getallen !
2» \'l Verkondigt liet niet te Gath,
boodschapt het niet op de straten van
A\'skelon; opdat de dochters der Kiljstij-
nen zich niet verblijden, opdat de doch-
tert der onbesnedene» nier opspringen
vti-j vreugde.
Jl Gij bergen van Gilboa! noch dauw
1 ii-h regen moet «ni op u, noch vehlen
digheid en trouw! en ik ook, ik zal aan
u dit goede doen, dewijl gij deze zaak
gedaan hebt.
7 Kn nu, laat uwe handen tterk zijn.
en /..it dapper, dewijl uw heer Saul
gestorven is i en ook hebben mij die
van het huis van Juda tot koning over
zich gezalfd.
s Abner nu, de zoon vau Ner, de
krijgxiverste, dien Saul gehad bad, nam
Isbóseth, Sauls zoon, en voerde bein
over naar Mi\'hauanu.
9 En maakte hem ten koning over
Gilead, en over de Aschurieten, en over
Jizreël, en over Kfrnim, en over ltenja-
min, en over gausch Israël.
in Veertig jaren was Isbóseth, Sauls
zoon, oud, als hij koning werd over
Israël; en hij regeerde bet tweedejaar i
alleenlijk die van het huis van Juda
volgden Pavid na.
11   <• Het getal nu der dagen, diePnvid
koning geveest is te llebron, over het
huis vau Juda, ia zeven jaren en zes
maanden.
12  Toen toog Abner, de zoon van Ner,
uit, met de knechten vau Isbo-etb, den
zoon van Saul, van Mahanaiui naar
Gibeoti.
13  Joab, de zoon van Zerója, en de
knechten vau Pavid togen ook uit; en
tij ontmoetten elkander hij den vijver
vau Gtbeon; en zij bleven, deze aan
deie zijde des vijvers, en die aan gene
zijde des vijvers.
U En Abner zeide tot Joab : Laai zich
nu de jongens opmaken, en voor ons
auugezigt spelen. Kn Joab zeide \\ Laat
ben zich opmaken.
15 Toen maakten zich op, en gingen
over in getal, twaulf vim Benjamin, te
weten voor Isbóseth, Sauls zoon, en
twaalf van Pavids knechten.
lfi Kn de een greep den ander bij het
hoofd, en êtiet zijn zwaard in de zijde
des anderen, en zij vielen te /.uinen :
daarvan noemde men dezelve plaats
(\'helkath llaziirim, die bij Gibeon is.
17 Kn er was op dienzelven dag een
ganscb zeer harde strijd. Doch Abuer en
de uiauueii- van Israël wer.ten voor het
aangezigt der knechten vau David ge-
slagen.
Is Nu waren aldaar drie zouen van
Zeiüja : loab, en Ablsai en A\'sahel; en
A\'sahel was ligt op zijne voeteu, als eene
der reeëu, die in het veld zijn.
19 1\'ii A\'sahel jaagde Abner achterna;
en Lij week niet, om van achter Abner
Let rcgter- of ter linkerhand af te gaan.
30 Toen zag Abuer achter zich om, en
zeiile : Zvjt gij dit, A\'sahel ? Kn hij zeide:
Ik ben het.
21   Kn Abner zeide tot hem : Wijk tot
awc regterhand of tot uwe linkerhand,
\' \'- Zrijp u eenen van die jongens, en
i .u voor u hun gewaad ; maar A\'sahel
w ide niet afwijken van achter hem.
22  Toen voer Abner wijders voort, zeg-
I nde tot A\'sahel : Wijk af van achter
mij ; waarom zal ik u ter narde slaan?
boe zou ik dan nu u aangezigt opbellen
voor uwen broeder Joab?
23  Maar hij weigerde af tewijken. Zoo
tlocr hem Abner met het achterste van
de öpies aan de vijfde rib, dat de spies
van achter hem uitging; en hij viel
aldaar, en Miert\'op zijne plaats. En hel
geschiedde, dat allen, die tot de plaats
kwamen, alwaar \\*nahel gevallen en
gestorven was, staan bleven.
2i Maar Joab en Ablsai jaagden Abner
achterna; en de zou ging onder, als zij
gekomen wnren tot den heuvel vau
Anima, dewelke it voor Giach, op den
weg der woestijn van Gtbeon.
25 Kn de kinderen vau hVnjamin ver-
zamelden zich achter \\bner, en werdei
11
<.er befofleren : want aldaar is der helden
• child smadelijk weggeworpen, hel schild
van SauI, als of hij niet gezalfd ware
geweest met olie.
22  Van het bloed der verslagenen, van
het vette der helden, werd Jonathans
b;\'^g niet achterwaarts gedreven; en
Sauls zwaard keerde niet ledig weder.
23  Saul en Jonathan, die beminden, en
die liefelüken in hun leven, zijn ook in
hunnen dood niet gescheiden; zij waren
ligter dan arenden, zij waren sterker
dan leeuwen.
24  Gii dochteren liraela! Meent over
Saul; die u kleedde niet scharlaken, niet
weelde: die u sieraad van goud deed
dragen over uwe kleeding.
Si Hoc zijn de helden gevallen in het
7121
midden mui den strijd I Jonathan is
verslagen op uwe hoogten I
2ti Ik ben benaauwd 0111 uwentwil,
tiiijn broeder Jonathan! gii waart mi:
zeer liefelijk; uwe liefde was mij won-
derlijker dan liefde der vrouwen.
27 Hoe zijn de helden gevallen, en de
krijgswapenen verloren !
HOOFDSTUK 2.
Pavid trekt M r.o.1* bet«l nirt ïuti Imii ,n
valk naar Ilehrun, m. ] j waar hij tot k<>-
ning (itit Juda a> rnli.l wordt, ^. IIij i
-ri.il
Ittidrn naar Jahr*. S. l*Tiu*etli. Saul* loon,
• luipt Alm :» iitilni\'il al» kuninr der DTWfcjt I
Mamue-n erkend, 8. Atiiirr en Joab kouten I
uirt rlkaoiliT in den Mrijd. IS; diëten rooi\' 1
deel e van Joali wordt li-*li»i, 17. Ih-oevisr \'
riade van A\'sahel. 18. Joal> rn .\\l>ncr «hi-i-
den we.ler van
ilkin.tr, 2C. \\\'- dii 1 «unit j
Itegraten, 32.
I^N het geschiedde daarna, dat Patid
j den IIKKltK vraagde, zeggeude : Zal j
ik optrekken in eeneder steden van Juda ? !
Ka de IIKKKK zeide tot henj : Trek op. j
Kn IljiviJ zeide : Waarheen /.al ik op j
trekken\': Kn Hij zeije : Naar llebron.
2 At zoo toog Pr.vid derwaarts op, al.*
ook zijne twee vrouwen, Aliinóim, de \'
Jitrrrlietische, en Abigail, de huisvrouw
van Nabal, den Karmeliet.
Ii Ook deed Puil zijne uiaunrn op- i
trekken, die bi,( hem wareu, een\' iegelijk
met zijn huisgezin ; en zij woonden in
de steden van llebron.
1 Paarna kwamen de mannen van
Juda, en zalfden aldaar Pavi I tot eeuen
koning ovtr het huis van Juda. Toen
boodschapten \'Ü Davld. zeggende : Het
zijn de mannen van Jabes in Gilead, ui**
Saul begraven hebben.
5 Toen zoul Pavid boden tot de man-
nen van Jabes in Gilead, en hij zeide
tot hen : Gezegend zijt gij deu IIKKKK,
dat fit deze weldadigheid gedaan hebt
aan uwen heer, aan Saul, en hebt hem
begraven.
C Zoo doe nu de IIKKKK aan u wel bv
-ocr page 232-
2 BAMVKL 3.
Abners verbond niet David.
998 A\'sabel geslagen. Davidc zonen.
\' daartoe I voorzeker, gehjk aladeHEKRK
aan David gezworen heeft, dat ik even
alzoo aan hem zal doen i
10  Overbrengende het koningrijk van
het huis van Saul, en oprigterde den
stoel van David n\\er Israël en over Juda,
van Dan tot Ber-«e"ba toe.
11  En hij kon Abner verder niet een
woord antwoorden, omdat hij hem
vreesde.
12  Toen zond Abner boden voor zich
tot David, zeggende : Wiens is heiland?
zeggende uijderit : Maak uw verbond met
; mij, en zie, mijne hand zal niet u zijn,
om ganseh Israël tot u om te keeren.
13  Kn hij zeide l Wel, ik zal een ver-
bond met u maken; doch een ding begeer
ik van u, zeggende : Gij zult mitnaange-
rigt niet zien, tenrit dat gij Michal. Sauls
dochter, te voren inbrengt, als gij komt
otn mijn aangezigt te zien.
14  Ook zond David boden tot Isbóseth,
den zoon van Saul, zeggende : Geef mij
mijne huisvrouw Michal, die ik mij t
met honderd voorhuiden der Filistijnen
ondertrouwd heb.
ló Isbóseth dan zond heen, en nam
haar van denman, van <* Paltiël, den zoon
van Iiaïs.
16  Kn haar man ging niet haar, al
gaande en weenende achter haar, tot
itahurim toe. Toen zeide Abner tot hem:
Ga weg, kier weder. Kn hij keerde weder.
17  Abner r.u had woorden niet de oud-
| sten van Israi\'l, zeggende : Gij hebt
j David te voren lang tot penen koning
over u begeprd.
] IS Zoo doet het nu : want de HEERE
heeft tot David gesproken, zeggende:
Door de hand van David, mimen knecht,
zal Ik mijn volk Israöl verlossen van de
, hand \'Ier Filistijnen, en van de hand van
al hunne vijanden.
19 En Abner sprak ook voor de ooren
van Benjamin. Voorts ging Abner ook
been, om te Hebron voor Davids ooren
te spreken alles, wat goed vas in de
oogen van Israël, en in de oogen van het
gansche huis van Benjamin.
\'.11 En Abner kwam tot David te He-
bron, en twintig mannen niet hem. En
David maakte Abner, en den mannen,
die niet hem waren, eenen maaltijd.
21   Toen zeide Abner tot David : Ik zal
mij opmaken, en heengaan, en verga-
deren ganseh Israël tot mijnen heer, den
koning, dat zij een verbond met u
maken, en gij regeert over alles, wat uwe
ziel begeert. Alzoo liet David Abner gaan.
en hü ging in vrede.
22  Kn ziet, Davids knechten en Joab
kwamen van eene bende, en hragten
met zich eenen groot en roof. Abner nu
was niet bij David te Hebron, want hij
had hem laten gaan, en hij was gegaan
in vrede.
23  Ala nu Joab en bet gansche heir,
dat met hem was, aankwAUien, zoogaven
/e Joab te kennen, zeggende i Abner,
de zoon van Ner, is gekomen tot den
koning, en hij heeft hem laten gaan, en
hü ii Kegntiii iu vrede.
21 Toen ging Joab tot den koningin,
en zeide : Wat hebt gij gedaan ? Zie,
Abner is tot u gekomen, waarom nu
hebt gij hem laten gaan, dat hij zoo wij
is weggegaan ?
2ó Gij kent Abner, den zoon van Ner,
dat bij gekomen is om u te overreden, en
om te weten uwen uitgang en uwen in-
gang, ja oiu te meten alles, wat gij doet.
26  Fn Joab ging uit van David, en
zond Abner boden na, die hem wederom
haalden van den bornput van $ira: maar
David wist bet nÏPt.
27  AU nu Abner weder te Hebron
kwam, \' zoo leidde hem Joab ter zijdeaf
in het midden der pooit, om in de stilte
tot penen hoop; en zij stonden op de
spits van eenen heuvel.
2fi Toen riep Abner lot Joab, en zeide :
Zal dan het zwaard eeuwiglijk verteren*
weet gij niet, dat het in het laatMe bit-
terheid /al lijn ? en hoe lang *«\'\' SÜ J>et
volk niet zpggen, dat zij wederkeeren van
hunne broederen te vervolgen ?
-7 En Joab reide : Zoo waarachtig atê
God leeft, ter. ware dat gij gesproken
liadt, zekerlijk lift volk zou al toen van
den morgen af weggevoerd zijn geweest,
een iegelijk van zijnen broeder te ver-
volgen !
2S Toen blies Joab niet de bazuin ; en
al het volk stond stil, en 7-ii jaagden
Isreël niet meer achterna, en voeren niet
wijders voort te strijden.
23 Abner dan in zijne mannen gingen
Jienzrlvfii «an-i\'liiMi nacht over het vNkke
veld; en zii gingen over de Jordaan, rn
wandelden hei gansche Bit bron door, en
kwamen tot Mahanaim.
30  Joab keerde ook weder van achter
Abner, en verzamelde het gansche volk.
En er werden van Davids knechten ge-
mist negentien mannen, en A\'sabel.
31  Maar Davids knechten hadden Tan
Benjamin en onder Abner» mannen ge-
slagen : drie honderd en zestig mannen
waren er «iood gebleven.
ï Kn zij namen A\'sahel op, en be-
Soeven hem in runs vaders ïraf, dat te
ethlebem was. Joab nu en zijne man-
nen gingen den ganschen nacht, dat hun
het licht aanbrak te Hebron.
IIOOFDSTIK 3.
rij* tOMchca liet hols van Snul e» van l).v-
vid, n. 1. Kindenn van Paviil. 2. Ahner
wordt ontrouw aan laboaetli en lftftt David
nm «ijnp nie&dechap ventoekea, 7 ; die tooi
tiij in aadere ondirhnndHintr treedt, itfae
vrouw Mirhal tPrageJSfkt, IS; aan welken
eisen: VOldaaa voedt, U. Abner lieijvert lirh
om .\'.\'. de mammen aaa li-t koningrijk vnn
Davit! tnr te Tncffeii, 17. Hij wordt ga»tviij
door Davtd onthaald, 10. Joab wreekt A*sa-
Iiel in het Weed Tan Ahner, 2:2. Davit! eti
het Tolk in treurifrlii\'id OTer A luiers dood.
SI. Het volk kent DaTid vrij Tan den moord
aan Abaei gepleegd, 3fi.
I^N er was een lange kriigtusschen liet
J buis van Saul, en tusschen het huis
van David. Doch David ging en werd
sterker, maar die van het huis van Saul
gingen en werden zv akker.
Kn David werden « zonen gpborPn
Hebron. Zijn eerstgeborene nu was
Amnon, van AbinóAm, de JizreélietiFche;
3  K» zijn tweede was Chlleab, van
Abigiill, de huisvrouw vin .\\abal, den
Karmeliei; en de derde. Absalom, de
zoon van Maacha, de dochter van Thai»
niiii. koning vnn Gezur;
Kn de vierde, Adónia, de zoon van
Haggith; en de vijlde Sefatja, de ïooo
van Abital;
6 Kn de zesde Jtthream, van Kgla,
Davids huisvrouw. Deze zyn David ge-
boren te Hebron.
C Terwijl die krijg was lussehen het
buia vuil Suul, en tuesclipn liet huis van \\
David, zoo geschiedde hrt, dat Abner
zich sterkte in het huis van Saul.
" Saul nu had een bij wij f gehad, welker \'
naam was I Kizpa, dochter van Aja; en
Jêhi\'iseth zeide (ot Abner : Waarom zijt
gM ingegaan tot mijns vaders bijwijf?
8  Toen ontstak Abner leer over Isbo-
selhs woorden, en zeide : Hen ik dan een
hondskop, ik, die tegen Juda, aan het
h-v. van Saul, uwen vader, aan zyne
broederen en aan zijne vrienden, heden
weldadigheid do;, en u niet overgeleverd
heb in Davids hand, dat gij heden aan
mij onderzoekt de ongeregtigheid eener
vrouw?
9  God doe Abner zoo, en doe hem z<;o
lKnn. » 5
-ocr page 233-
I SAMUtfL 4, 6. Ilaviii tot koning over Israël gezalfd. 227
Abner* dood. Isbóseth vermoord.
met hem tü spreken; en bij sloeg iif*ui al-
tlafir aan de vijfde rib, dal hü stierf,./om
des bloede wil vun zijnen broeder A\'sahei.
2S Als David dat daarna hoorde, zoo
zeide bij : Ik ben onschuldig, en mijn ko-
nitufiijk, bij den IIKERK, tot in eeuwig-
beid, van het bloed van Abner, den toon
»an Ner.
2*.i Het blijvp op liet hoofd van Joab, en
op het gan-che hui» zijns vaders; en er
worde van liet huis tan Joab niet afge-nc-
den, dieeenen vloed hebbe. en mclaarsch
zii, en zich aan den stok houde, en door
het zwaard valle, en broodsgebrek heblie !
30  AI zoo hebben Joab en zijn broeder
Abisai Ahner doodgeslagen, omdat hij
hunnen broeder A\'sahei te Gibeon in den
strtjd gedood had.
31   David dan zeide tot Joab en tot al
het volk, dat bü hein was : Scheurt uwe
kleederen, en gordt zakken aan, en wee-
k laaft voor Abner benen; en de koning
David (fins achter de baar.
32  Als zn nu Abner te Ilebron begroe-
ven, zoo Liet\' de koning zijne item op,
en weende bij Abncrs graf; ook weende
al het volk.
33  Fr. de koning maakte eene k!age
over Abner, en zeide : Is dan Abner ge-
•torven. als een dwaas sterft?
34  Uwe handen waren niet gebonden,
noch uwe voeten in koperen boeijen ge-
daan ; maar gij zijt gevallen, gt-lük men
valt voor het aangezigt van kinderen der
verkeerdheid. Toen weende het gansene
volk nog meer over hem.
j"\' Daarna kwam al het volk om David
brood te doen eten, als het nog dag was;
maar David zwoer, zeggende : God doe
mij zoo, en doe er zoo toe, indien ik voor
bet ondergaan der zon brood of iets
smake!
36  Als al het volk ut vernam, zoo was
bet goed in hunne oogen ; alles, zoo al» de
koning gedaan had, was goed in de oogen
van bet gansche volk.
37  En al het volk en gansch Israël
merkien te dienzelven dage, dat het van
den koning niet wns. dat men Abner, den
zoon van Ner, gedood had.
38  Voorts zeide de koning tof ïüne
kncchten : Weet gij niet, dat te dezen
dage pen vorst, ja ecu groote in Israël
gevallen ia?
3!» Maar ik bei) heden teeder, en gezalfd
ten koning, en deze mannen, de zonen
ranZeruja, zijn harderdan ik i de 1IEERE
zal den boosdoener vergelden nuar zijne
boosheid.
HOOFDSTUK I.
Ahner* dood maakt TumWth moeiteloos, vs.
1. Tïi\'i\' tijnrr veliloversten dnmlen hem op
njne l.>™ei">tc<li\\ rn bren».\'n zijn hoofd tot
Daviil, 2 ; die )>unn>\' wandaad met hun Ir ven
laat boeten, 9.
ALS nu Sa\'.ils zoon boorde, dat Abner
te Hebron gestorven was, werden
zijne handen slap, en ganich Israël werd
verschrikt.
2  Kn Sauls zuou had twee mannen,
oversten van benden : de naam des eenen
was Haëna, eu de nnain des anderpn Re-
chab, zonen van Hiiumon, den lïeëro-
thiet, van de kinderen van Itenjamin :
want ook Heërotli werd n.>n ltenjamin
gerekend.
3  Kn de Beërothieten waren gevloden
naar Gitthaitu, en waren aldaar vrrcm-
delingen t> t op dezen dag.
4" En Jonathan,Saulszoon, had eeneu
zoon, die geslagen was aan beide voeten :
vin jaren was hij oud, ala bet geruciit
van Saul en Jonathan uit Jizreël kwam,
en z^ine voedutrr hem opnam, en vlugtte;
en het geschiedde, als zij haastte om te
vlugten, dal hü viel en kreupel werd;
en zijn naam waa Mefibóseth.
I a Kn de zonen van Himmon, den Heëro-
i thiet, Kechab en Haëna, gingen heen,
en kwamen ten huize van Isbóseth, als
! de dag heet geworden was; en h\'i Ing op
I de slaapstede, in den middag.
! ö En zij kwamen daarin tot het midden
d*es huizes, alt zullende tarwe halen; en\'
zij sloegen hem aan dp vijfde rib; en Re* |
chab en zijn broeder Haëna ontkwamen.
7 Want zij kwamen in huis, als bij op
ziin bed lag, in zijne slaapkamer eu !
sloegen hem, en doodden hem, en hieu-1
wen zijn hoofd af; en zij namen zijn j
hoofd, en gingen benen, den weg op het i
vlakke vpltl, den ganschrn nacht.
i HEn iü hragten liet hoofd van Isbóspth i
! tot David te Hebron, en zeiden tot den
: koning : /.ie, daar is het hoofd vnn Isbó- \\
setb, den zoon van Saul. uwen vijand, die
, uwe ziel zocht : alzoo heeft de IIEKRE :
mijnen heere den koninit te dezen ilage I
wrake grgeven van Saul en van zijn;
zaad.
B Maar David antwoordde Rcchftb en ,
zijnen broeder Ifaëna, den zonen van Rim-
mon, den Il-^rothiet, en zeide tot ben : \'
Zoo wauraektig al» de IIEKRK leeft, die j
mijne ziel uit alle benaauwdheid verlost
beeft!
In t> Dc.vijl ik hem, die mij bood-
scliapte, zeggende : Zie, Saul is dood;
\'. daar liti in zijne oogen was als een, die
goede boodschap hragt, nogtans gegrepen
\', en te Ziklag gedood heb, hoewel hij
i meende, dat ik hem bodenloon zou gc-
ven;
I 11 Hoe veel te meer, wanneer godde>
I luoze urinnen e**nen regtvaardigen man
i in zijn huis op zijne slaapstede hebben
gedood? nu dan, zou ik zijn bloed van
uwe handen niet ei«chen, en u van de
aarde wegdoen ?
12 Kn David gebood zijnen jongens, en
\' zij doodden hen, en hieuwen hunne han-
. den en hunne voeten af, eu hingen ze op
; bij den vijver te Hebron : maar het hoofd
van Isbóseth namen zij, en begroeven het
in Aboers t graf te Hebron.
HOOFDSTUK 5.
David wordt door .tl de stammen te Hehroi
i tot koning gezalfd, v«. I, l)e laren zijner
regering te Hebron en Jeruiitlem, l. Hü
neemt ili\'ti burg Zion in en vestigt daar
zijnen iet el, r.. Hij leeft in vriendschap mei
Etfram, die hem nout en werklieden zendt,
; om ri-n huis te houwen, 11. Zijne vrouwen
i en kinderen, 13. Hij verslaat tot tweemalen
toe de Filistijnen, 17.
TOEN * kwamen alle stammen van
Isrtël tot David te Hebron; en zij
spraken, zeggende: Zie wij, uw gebeente
en uw vleesch zijn wij.
2  Daartoe ook te voren, toen Saul ko-
ning over ons was, waart gij Israël uit-
voerende e» inbrengende ! ook heeft de
HEERE tot u gezegd i s Gij zult mijn
volk Israël weiden, en gij zult tot eencn
voorganger zijn over Israël.
3  Alzoo kwamen alle oudsten van I*-
raët tot den koning te Hebron ; en de
koning David maakte een verbond met
hen te Hebron, voor het aangezigt des
HEBBEN; en zij zalfden David tot ko-
ning over Israël.
4  Dertig jaar was David oud, als hü
koning wem ; veertig jaren heeft hij g*-
regeerd.
5  e Te Hebron regeerde hij over Juda
zeven jaren en zes maanden ; en te Jerft-
zalem regeerde hij drie en dertig jaren
over tranrch Israël en Juda.
6  En de koning toog met zijne mannen
naar Jeruzalem, tegen \'\'e Jebusieten, die
in dat land woonden. En zij spraken tot
David, zeggende : Gij zult hier niet in-
komen, luaar de blinden en kreupelen
zullen u afdrijven ; dat is te zeggen :
i David zal hier niet inkomen.
2 11
ï Kn\'n
*J:1 1
1 .....
\'. t
-ocr page 234-
.:
i geslagen. 2 SAMUKL ti.
-2s Zion ingenomen. 1\'f I
Uza door God gedood
6
7 Muur David imm den burg Zion ia :
dezelve ia de stad David*.
x Want David xeide ten telvea dage :
J Al wie de .lebusieten sl?iat, eu genüic
«.ui dip watergoot, en die kreupelen, en
die blinden, die van Da
zijn, rfie ««/ fo( een aoa/i ** tot ee.*\'
overste zijn ;
daarom Bi .
          . !
e:i kreupele Kal in I p              i
. Alzoo woonde I»                  l burg, en
noen, ledie Davi I* tta . \'•\'. II
rondo ii van Mili i af r . • :**-eart*.
Ii> David nu glDx •\'\' i !. troon, en
werd Kroot: want de IIEKIi :,..•• G i •\'. r
heirsciiareii. wan m - hl .
il K» \' tliratu. de koning van Tyrus,
ml boden tol David, en cederenhout» en
timmerlieden, en meUelaare jen i4j h ui -
den David een huis.
! En David merkte, .lat de HKKKK
hem lot eenen koning over I traël be-
estigd bad, en dal lllj zijn koningrijk
erhrven bad, on. zijns volk» Israël* wil.
l\'j J En Havid Dam meer Iniwijven, en
rouwen van Jcrftialcm, nadat hij van
llebron gekomen » hb ; en David werden
meer zonen en docbieren geboren.
i t Kn dit xiin de namen dergen .,..•
hem te Jeruzalem generen zijn : Scham-
mfla, en Schobab, en Nathan, en Salomo,
1.. En Ibchar, en Eliicbna, en Nrfeg,
Jalia,
lh Rn Klischama. en Kljada, en Kliféleth.
17 \'\' Als uu de Filistijnen boorden, dat
zij David ten koning over Israël gezalfd
\' .rliicn. ioo togen alle Filistijnen opom
David te zoeken ; en David, dnt hoorende,
toog ui naar den burg.
Is Ku de Filistijnen kwamen eu ver-
spreidden zich in liet dal Kefaim.
19 Zoo vraagde David den HKKRE, zeg-
gende : Zal ik ontrekken tegen de 1 ilislij-
neti? zult Gii /e in mijne hand geven?
Kn .Ie IIKKHEzeide tot David : Trek op,
want Ik zal de Filistijnen zekerlijk in uwe
band geven.
3n Toen kwam David te » Itahl-Penuim;
en David sloeg beu aldaar, eu zeide : De
IIKKKK heelt mijne vijanden voor mijn
aungfzigi gescheurd, ui«eene scheure der
enteren, daarom noemde hij den naam
lerzelve plaats Baal l\'ernzim.
\'21 Eu /.() lieten hunne afgoden aldaar;
i en David en zijne malineii nniiien ze op.
SS Daarna togen de Filistijnen weder
op; eu zij verspreidden zich in !|et dal
Kefaim.
:.( En David vraagde den IIKI KI\'. de-
wetke zeide : Gij zult niet optrekkcu .
maar trek om tot achter ben, dat gij aan
heu komt van tegenover de "luoerbeziën*
booiueu.
.\'; Ku het geschiede, als g\\j boort hei
geruisch van eenen gang in de toppen der
moer bezien bumnen, dan rep u, want als-
dan ii de HKEUK voor uw aangezigt uit-
gegaan, om het heirleger der Filistijnen
te slaan.
\'Ja Ku David deed alzoo. gelijk als de
IIKKKK hem geboden had; en hij sloeg
de Filistijnen van Geba af nmlat gij komt
te Ge/pr
HOOFDSTUK 8.
D.ivi.l In.ilt tle ark uit liet hui* van Abin.i.l.ili.
- vi. I. Ün strekt tij 1"\' haml iiribedseht naar
la ark uit <-n miröt rU God g-t-iloutl. fi. H.i-
viil hierover beilrncftl, tt-t da ark in h> i hui.
van Obe.l-Kdum. H. Na Uira|p,irj Iij>l I-l-hl-i
Uaviil haar u»\'l griiute plfirliuheiil en oot-
iiiiii-iltL\'i\' vri-ugile in e mm ilaartui\' vervaar-
•li.\'ile teut, en wurilt ctaarum tan Mn lul
veia< ht. 12. Uavi.l v.t.I \'.ligt li. h teen h.w
MH t eiiiei. h.-tliL\'ii ijvtT, *l. Mnhais uli-
iimHIwiWiU. £l.
DAAHNA n verzauielde David wedermn
a!le uitgelezeneu in luracU dertig
duizend.
S Kn Davi.l maakte zich op, eu ging
heen met al bet volk, dat b{\\ hem wan,
van Uaalnu-Juda, om van <laar op te
«reugen de ark God», bij dewelke de
Naam worüt aangeroepen, de naam \\an
den ÜEEKE <\'rr heiracbaren, die \'laarop
v o ml tunschen de cbnrubim.
J Y.n ztj voerden de ark Goda op eenen
h nieuTe:i vragen, en haalden ie uit het
« i\'.n- vj,ti AInnA iab, dat op een^n heuvel
is; en L\'za en Ahl >, \'.enen van AbiMuJab,
leidden den nieuwen wagen.
4 Toen zij hem nu uit het huis van AM-
nadab, <iat op den heuvei is, wet de ark
(.\'j1-, weKVoerdeOi zoo ging Ahlo voor de
ark heD.-n.
6 Kn David en het gansene buil Israëli,
«peelden voor liet aangeslgt des 1IKK-\'
UK.S, met allerlei suurenapel van den-
nenbout, ;il- nut harpen, en met tuiten,
en met trotm.teleu, ook met schellen, eu
met eitnbalen.
6  \'\' Ms zij au kwamen Int aan Nachona
dorsclivloer. zo«i strekte l\'/a ii*«e t>am.I
uit aan de ark God«, en hield ze, want de
runderen struikelden.
7  Toen ontstak de toorn des HKKKKN
tegen I /;•. en Go<l sloeg hem aldaar, om
deze onbetlacbtzaaiiibeid ; eu bij atiert al
daar bij de ark Gods.
8  Kn David outxtak, omdat de IIKKKK
eene scheur gese\'ienrd bad aan Uza ; en
hij noemde dezelve plaats IVrez-Uza, tot
op dezen dag.
9  Kn David vreesde den IIKKUK ten
zelven dage; en hij zeide i line zal de ark
dea BEKRKN tol mij komen?
MDnvidnaii wildede ark des HKKKKN
niet tot zich laten verbrengen iu de stad
Da vide ; maar David deed ze afwijken in
het huis van Obed-Kdnm. den Gethiet.
II Kn de ark des HEKKKN bleef in het
buis van Ob.\\i-F,doui. den Gethiet, drie
maanden, • en de II KKKK zegendeObed-
K.linn eu zijn gansebe huis.
1\'J Toen boodsebaote men deu koning
David, zeggende i De IIKKKK heeft het!
huis van Obed-Kdom, en al wat hij beeft, j
•ezegeud om der ark Gods wil; zih> ging
David heen en haalde de ark Gods uit
bet huis van Obed-Kdom opwaarts iu de
stad David*, met vreugde.
13 Kn het geschiedde, als zij, die de ark
des IIKKRKN droegen, IN treden voort*
getreijen waren, dat, hij ossen eu gemest
vee otterde.
li Kn David huppelde met alle magt
voor bet aangezigt des HKKKKN; en Da-
vid was oimford met eenen Imiieu lijl\'rok.
15  Alzoo bragten David en het gansche
huis Isracts de ark des HKKKKN op, met
gejuich en met geluid der bazuinen.
16  Kn het geacbie.ide, als de ark dea
HKKKKN in de stad Davidi kwam, dat
Micbal, Sauls dochter, door het venster
uitzag. AU ztj nu deu koning David zag,
springende en huppelende voor het aan-
gezigt des HKKKKN, verachtte zij hem
in haar hart.
17  Toen zij nu de ark des HKKKKN in
bragten, stelden zij die in hare /plaats,
in het midden der tent, die David voor
haar gespannen had; en David otterde
brandoitercti voor des HEKKKN aange-
zigt, en dankotleren.
In Als David geëindigd had het brand
ofter en de daukotVereu te otteren, s zoo
zegende ij.ii bet volk in den naam
HKKKKN der hei-scharen.
1" Kn bij deelde uit *an liet gHUsche
volk, aan de gansche menigte van Israël,
vau de mannen tut de vrouwen toe, aan
een\' i -.eh \\. een* oroodkoek, en een\'
schoon stuk vltttr\'t, en eene tiesch ifim.
Toen giug al dat volk heen, een iegelijk
naar zijn huis.
*Jt) Als nu David wederkwam, om zijn
huis te zegenen, giug Micbal, SauJs doch-
ter, uit, David te gemoet, eu xelde : Hoe
- IKro». U
, l Kr.ui. 3 \'.
I i .. rm
li* Y7.
i IKruu. U «
-ocr page 235-
? 8AMUKL T. *.
van drn Mr«»i«», PavJdj gebed. 229
flrloftr van Prïtomo rn
! 14 ff Ik zal hem iyn tot ernrn Vader, rn J. »• f.
! hij zul Mij zijn tot eenrn zoon ; *.lewelke            \'•*•
al» lm miadoet, zoo zal Ik hein met eene
mrnnchrnroetle en mrt plagen <ier men- p< M ^
achenkinderen straffen.
                                            \' Hrt>f | ".
! \'lït Maar mijne goedertierenheid zalvan
hem niet — likrn. gelijk al* Ik rfi* wrgge- /. |». wx\\
nnuiri: hrh van Saul, dirn Ik van voor uw
                      rnr!
aangr»iït befa «\'rtJufBOOMB.
Itï Docii uw hum zal hentrndig zijn, rn
uw koningnik tor in eeuwigheid, voor uw
aangezigt ; uw *toel zal va*t zijn lot in
eeuwigheid.
17 Naar al deze woorden, en naar dit
gansehr gi\'/.igt, alzoo *prak Nathaii tot
David.
IS Toen ging de koning David in, en
bleef voor hrt aangezigt dr» MEEREN,
en hij zeide 1 Wie brn ik, Merrr MEERE :
en wat i* mijn huic, dat tin mijtot liter-
toe gebragt brbt ï
lit Daartor in dit in uwe oogen nog
klein geweest. Heere MEERE\' maar Gij
hebt ook over het hui* uw* knecht* ge-
sproken lot van verre lieen ; en dit nnnr
dr wrt drr mrnwhrn, Ileerr MEERE!
2n En wat zal Davld nog meer tot \\\'
sprrken ! want Gij krnt uwrn knecht.
Meere MEERE!
21 Om uw* woord* wil, rn naar uw
hart hebt Gij al deze groot e dingen gr-
daan, om aan uwrn kiirrlit bekend tp
maken.
£2 Daarom zijt Gij groot, HEERE God !
* want rr i* niemand gelijk Gij, en er in , ttrui, 3 2*
geen God dan allpen Gy, nnar allen, wat                     v3V
wij mrt onze oorrn gehoord iiebbrn.                              SS:."W.
98* En wir h .jï?lijk uw -,-::lk grlyk \'ïltcw- * %
Inracl, ern eenig volk op aarde, hetwelk          "- *;^-
God i« heengegaan Zich tot ren volk te \' \'"\' |p \',,l|\'
vrrlo*t«rn, en om Zich ernrn naam te M-r|i li-ïü
/.pttrn, en om voor uhrdrn deze groot e rn              " " 3V
vemrhrikkelijke dingen tr dorn aan uw-
land, voor het aangezigt uw* volk*, dat t IV ut. * 7.
Gij t* uit Egyptr verloot hebt, dr Meidr-                    M59.
npn rn hunne godrn eer\'/ritrrarfr.                        P». U7 -J>i.
•2t En Gij hebt uw volk lararl U beve*-
tïgd, l\' tot ren volk, tot in eeuwigheid;
en Gij, HEBRE! zjjt bun tot ernrn Go l
gp worden.
S Nu dan. MEERE God ! doe dit
woon:, dat Gii over uwrn knrcht pn over
zijn iol| gruproken hebt. br*tann tot in
eeuwigheid; rn doe, gelijk al»Gij ge*prn-
krn hrbt.
\'2C- En uw naam worde groot gemaakt
tot in eeuwigheid; dat men zegge : De
HEERE der heir»charrn bj God over
Israël; en het hui» van uwen knecht Da-
vid zal bestendig zijn voor uw aangezigt.
?7 Want Gij HEBRE der heirsrbarrn.
Gij God Israrl»! Gij hebt rnor tiet oor
uw» knechts geopenbaard, zeggende 1 Ik
zal u een hui» bouwen; daarom heeft uw-
knecht in zijn hart gevonden, dit gebed
tot 0 te bidden,
is Nu dan, Heere HEERE\' Gijzijtdie
God, en \' uwe woorden zullen waarheid \' -\'fh. 17 17.
zyn, en Gij hebt dit goede tot uwen
knrcht gesprokrn.
2" Zoo believe het C mi, rn zrgen hrt
hui» van uwrn knrcht. dat het in eeuwig*
heul voor uw aangezigt zij : want Gij
Heere HEERE! hebt het gesproken, en
met uwen zegen 7al het huis van uwen
knrrht gezegend worden in eeuwigheid.
nOOFPSTUK s.
Pnviil* nTerwinningett oji it<\' Ki1i«tijeen. v». 1 ;
op 4e MoaMeten.S; *\\\\> llaéaili\'iii «*» Znli»,
3; "p ilr Rj-rier*, "> hg breaprl r|kea ba-h
imjit Ji\'ni-nlt\'iii,7. K"nnji-i-i-ahjk (T\'-r*nt^rhnp
uit tle -t».l Hawath \\«\\ Pivi.l. 9. I>ivid hei.
li?t ili- L-frotifde rebattea mii dra Heere. I\'.
Hij nmmM * Kilnmirten H-aatpHfftirt H. ln-
rirt\'nt.\' v.in hi\'t -t.i.it,.llr-tupr. [f.                        . eirt-n 1010.
EN " hrt gpBchieddr daarna, datDavid|„ iKron.lf 1
dr Eilistijneii sloeg, eu bragt hen te:
                     enz\'!
i» heden «Ir koning van ï»ra«*l vrrhcrr-
lijkt, die zir\'i linten voor dr oogen van
dr dienstmaagden ziiner dien*tknechten
heeft ontbloot, geluk een van dr ijdrlr
liMrii zich nnbe»rhaaindcliik ontbloot?
21 Mmr Pavid zetdr lot Mirhal : Voor
hrt aangezigt dr» HEEREN. dir mij vrr-
korrn herlt voor uwen viidrr rn voor xiin
ganscl - hoi», mii in»Mlende tot rrnrn
voor^ nger OW lirt volk dm HEEREN,
over teraill ju ik zal sprlen voor hrt aan-
grz l dr» HEEREN.
2 (»ok 7*1 ik inü nog grrïngrr Imudrn
dun alzon, rn zal nrdrriit zijn in anjnr
oogrn, rn nirt i\\r dienstmaagden, waar-
van ifii gezegd hebt, nirt dezelve zal ik
erheerlijkt worden.
•Zi Mirhal nu, Baalt doclitrr. had irrrn
kind, tot dm dag van liarrn dood tor.
HOOFDSTUK 7.
*vid «ril ilrn Fferre e<-n hui- Imii-r-n. Ar pro-
f.-rt N.ithnn prij-t ruik», ". 1 \\ rtorh nnt-
v-.n-1 C.i.1» HtvpI AH tr rerMrdea, Mfi lw-
tnfti\' ilat ren \'ijni\'r «nnen fïoil ern hui*
>ouwi-n i*1, rn vsn den Mrmia», dir uit
IISf "
naderd •\'
•rhrn-d
in bul
EN " hrt geschiedde, Aij, ,1*. koning in
zijn hui» zat, rn dr HEERE hrni rust
gegeven had, v«n al 7.iinr vijanden rondom;
\'J Zoo 7.ri.!r dr koning tot drn profrrt
Nathan : Zie toch, ik woon in ern ce-
drrrii hui», rn de ark God» woont in hrt
midden drr gordijnen.
\',i En Nathan lolde tot den koning: Ga
hern. Hor h! wat in uw hart in, want dr
IIEEIÏE il mrt u.
! 4 Maar hrt gebeurde in denzelven
jnacht, dat hrt woord de» HERREN tot
Nut han grsrhicddr, zrggrnde :
\' h Ga. rn zeg tot miinrn knrrht, tot Da-
i vid : Zoo /riet dr II KERK i
Zou.lt gii Mij
\'ren hui» bouwen tot mijne woning?
fi Want Ik lirb in grrn hui» gewoond,
" r- lf\'- * van dirn dair af. dat Ik dr kindrrrn
Israël* uit Egypte opvoerde, tot op dezrn
dag; maar Ik hrh gewandeld inrrnrtrnt
rn in renen tabrrnakrl.
7 OmnL waar Ik mrt al de kinderen
I»racl» beb gewandeld, heb Ik wel rrn
woord gecproken mrt renen drr staniinrn
Israël», dien Ik bevolen heb mijn volk !»•
rai\'l te weiden, zeggende: Waarom bouwt
gij Mii niet ern rederen huis?
!* Nu dan, alzoo zult gij tot miinrn
knecht, tot David, zeggen : Zoo zegt de
\' :r-\'|. MEERE drr hcirsmaren : <" Ik hrbugmn-
_ !* men van de schaapskooi, van achter dr
"\'• M-hapeti, dat gij ern voorganger zoudt
ztin over miin volk. over Israël;
iJt.6,11 9 ¥.n Ik ben mrt u geweest d overal,
waar gij gegaan 7tjt, rn heb al uwe vijan*
den voor uw- aangezigt uitgeroeid; rn Ik
heb u renen grooten naam gemaakt, als
(den naam der groot rn, die op dr aarde
zijn.
10   En Ik hrb voor mijn volk, voor Ts-
rai\'l, rene plaat* hrntrld, rn hem geplant.
dal hij aan zijne plaat*, wonr, rn niet
meer heen en weder grdrrvrn worde; en
de kin Uti\'H der verkrrrdhrid ziillrn hem
niet inrer verdrukken, gelijk al* in hrt
rrrft.
11    En van dirn dag af, dat Ik gebodrn
heb rigtrr» Ie wezen ovrr mijn volk Urarl.
Poeh u hrb Ik runt gegeven van al uwe
vijanden, (hik geelt u de I1EEHE tekrn-
iirn, dat dr MEERE u ren nuin maken tal. <
n. * tO. l\'2 * Wanneer uwe dagrn /uilen vervuld
zijn, en git met uwe vaderen zult ont»ln- !
pen mui, zoo zal Ik uw laaid na u doen
opmaan, dat uit uw lijf voortkomen zal,
en Ik r.al zijn koningrijk hrventlgen.
, 5 f, II ƒ Die zal miinrn naam een hutu hnu-
fi:ia! w-en; en Ik zal drn moei /iinnkoningrijka
0.33:10, bevestigen tot in eeuw igbeid.
-ocr page 236-
\'J30 Ecnige volken te onder gebrai-t.
2 S.iMVKL 9, 10.
Mefiboseth rot David trebragt.
onder; en Dnvid nam Meteg-Aiinua uit
der Filistijnen hand.
2  Ook Bloeit hij de Moabieten, en mat
hen uut een snoer, doende hen leraarde
nederliggen ; en hij mat met twee inoe-
ren om te doodcn, en met een vol snoer
om in het leven te laten. Alzoo werden
de Moabieten David tot knechten, bren-
gende geschenken.
3   Hatil -\'i:iv ook lladad-t*zer,den zoon
van Kcchob, den koning van Zoba, toen
hij I it\'ii .n;, mui zijne hand te wenden
naar de rivier 1\'rath.
4   In Pavid \'- nam hein duizend wagenê
af, en zeven honderd ruiteren, en twintig
duizend man te voet; en David ontze-
nuwde alle wagenpaarden, en liield daar-
van honderd wngeuen overig.
."> Kn de Syrit\'rs van Dniuaskus kwamen
om Ihviad-ézer, den koning van Zoba, te
hel|>eii; maar David sloeg van de Syriers
tweeen twintig duizend man.
[ 6 Kn David leide bezettingen in Syrië
van Dainaskus, en de Syrit\'rs werden Da-
vid tot knechten, brengende geschenken ;
en de HEKKK behoedde David overal
waar hij heentoog.
7 1 n David nam de gouden schilden,
die bij Hadad-ézers knechten geweest
waren, en bragt ze te Jernzaletn.
B Daartoe nam de koning l>avid zeer
veel kopers uit Betach, en uit héruthai,
steden van Ila<Ia:I-ézer.
\'.< Als nu Tlioi, de koning van llamath,
hoorde, dat David bet gansche heir van
Hadad-ézer geslagen bad;
ld Zoo zond Tii\'n zijnen zoon Joram
tot den koning David, om hem te vragen
naar zijnen welstand, en om hem te ze-
geuen, van wege dat hij tegen Hadad-ézer
gekrijgd en hem geslagen had; (want
Hadad-ézer voerde steeds krijg; tegen
Thoi) en in zijne hand waren zilveren
vaten, en gouden vaten, en koperen vaten;
11   Vv\'elke de koning David ook den
HEBRE heiligde, met het zilver en het
goud, dat bij geheiligd had van atle f 1ei-
deuen, die hii ziek onderworpen bad;
12  Van Syrië, en van Moab, en van de
kinderen Animons, en vau de Filistijnen,
en san Amalek, en \\an den roof van IIa-
dad-ézer, den zoon van Kechob, den ko-
uing van Zoba.
13  < Ook maakte zich Davideenen naatn,
als hij wederkwam, nadat hü de Syrii\'rs
geslagen had, in het Zoutdal, achttien
duizend.
lt Kn hii leide bezettingen in Edoin, in
gansch Kdo.u leide bij bezettingen; en
alle Edoinieten werden David tot knech*
ten, eu de HEKKK behoedde David over-
al, waar tiij hcenioog.
l.ï Alzoo regeerde David over gansch
Israël; eu David deed aan zijn gunsche
. volk regt en geregtigheid.
16  -- Joab nu, de zoon van Zeriija, was
over bet heir; en Josnfut, zoou\\auAchi-
iud, was kanselier.
17  Kn Zadok. zoon van Ahliub. en
Acbimclech, zoon van Abjatbar, waren
priesters; en Serija was schrijver.
in Kr was ook henaia, tuuu .<iQ.Kijn.ln,
(met de Kft\'thi m de 1\'lcthi; luattr Davids
zonen waren prinsen.
HOOFDSTUK B.
David, gedenkende xijtie beloftes: ui .lom>-
thau. l«n! ii)ii* MOI Mefiboteth toeken ra
tui dek brengen, n. l ; geeft ham al net
;\'(\'•\' l vau Saul, ra stelt Zlbedaaravei , doch
hem tii-i\'iiil hi, aan fijne tafel, 7.
EN David leide : Is er nog iemand, die
overgebleven is vau het huis van Saul,
jdat ik weldadigheid aan hem doe, om
\'. .> MIN     Wil ?
- liet huis vau Saul nu had eenen
{knecht, wiens naam was " Ziba; en in.
I riepen hem tot David. En de koning zcidc
tot hem : Ziit gij Ziba? Kn hy zeide : J. ». C.
Uw knecht.
                                                               »»W.
3 En de koning n ..Ir : Is er niet nog
iemand van het huis van Saul, dat ik
Gods weldadigheid bij hem doe ? Toen
zeide Ziba tot den koning : Er is nog een
zoon van Jonathan, die geslagen is aan
\'• beide voeten.
                                                  « team. i i
1 Kn de koning zeide tot hem : Waar is
hii ? Kn Ziba zeide tot den koning i Zie,
hij is in het buis vau Mnchir, den zoon
van Ainmiel, te Lodcbar.
h Toen zond de koning David heen ; en
hij nam hem uit het buis van Machir,
den zoon van Aniinlr}!, van Lódebar.
6  Als nu Mciibósetb, de zoon van Jóna-
than, den zoon van Saul, tot David in-
kwam, zoo viel hij op zijn aangezigt, en
boog zich neder. Kn David zeide : Melibo*
seth! En hij zeide: Zie, hier is uw knecht.
7  Kn David zeide tut hem : Vrees niet,
want ik zal zekerlijk weldadigheid bij u
doen, om uws vaders Jonathans wil;
en ik zal u alle akkers van uwen vader,
Saul wedergeven; en gij ruit geduriglijk
brood eten aan mijne tafel.
I 8 Toen hoor; hij zich, en zeide i Wat is
i uw knecht, dat gij omgezien hebt naar
eenen dooden houd, als ik ben ?
9 Toer riep de koning Ziba, Saulsjon-
gen, en zeide tot hem: Al wat Saul gehad
heeft, en zijn gansene buis, heb ik den
zoon uws heeren gegeven.
KI Daarom zult gij voor hem uet land1
bearbeiden, gijt en uwe zonen, en uwe
knechten, en zult de vruchten inbrengen,
opdat de zoon uws heeren brood hebbe,
dat hij ete; en Mctibóseth, de zoon uws
heeren, zal geduriglijk brood e:en aan
mijne tafel. Ziba uu had vijftien zonen
en twintig knechten
il Kn Ziba zeide tot den koning: Naar!
alles, wat mijn heer de koning zijnen
knecht gebiedt, alzoo zal uw knecht doen.i
Ook ."\'ii Melibóseth, etende aan mijneta-
fel, als een van des konings zonen zijn. ]
12  Metibóseth nu had eem-n kleinen
zoon, wiens naam was Yficha; en allen,
die in het huis van Ziba woonden, waren
knechten van Melibóseth.
13  Alzoo woonde Melibóseth te ,Icru-
zalein, umdjit hij gedurig!ijk ar aan des
konings tafel; en bij was kreupel aan
beide zijne voeten.
HOOFDSTUK 10.
Daviil ii-mlt, mi-t iiatihii\'dinfr zijner (ruimt, gr-
zatilt-n lot ih-ii koning der Aiiiutiiuietcn, n.
I ; die hei. »fhniiili\'lijl. Iicii\'jri nt, en r.\'o groeit
1 <•\',\'• r ii.-i ti Dsvid vt*rc*dett, 3. David irndt
Juab \'ii Abiaai ti.vn htrm uit, die de Am-
Diuuit\'ti-n \'ii Svrift» •.:•[.in i n wvderkerri\'n
naur Jiiiualtiri, 7. De Syiifal vergaderen ;
zich weder tegen Piivid en wtirilt-n iluor hem
gralagn en ten under gedragt, 15.
E.N " het geschiedde daarna, datdeko- circa 1037.
niug der kinderen Ammons stierf, en
I zijn zoon Uanun werd koning in zijne o iKion. l\'J i
[ plaatc.
                                                                                en*
\'2 Toen zeide David ; Ik zal weldadig\'
beid doen aan Hanun, den zoon van Na-
! bas, gelijk als zijn vad*r weldadigheid
; aan mij gedaan heeft. Zoo zond David
I heen, om hem door de dienst zijner
knechten te troosten over zijnen vader.
Ku de knechten van David kwamen in
het land vau de kinderen Ammons.
3  Toen zeiden de vorsten der kiudereu
Aiiinions tot bunnen heer Hanun l Een
David uwen vadw in uwe oogen, omdat
hij troosters tot u gezonden heelt ï Heeft
David .\'.i\'in\' knechten niet daarom tot u
gezonden, dat hij deze stad doorzoeke,
en die verspiede, eu die oiukeere?
4  Tow nam Üaüuti Davids knechten,
eu schoor huuueu baard half af, en sneed
iiuuue klee.Uren hall\' af, tot aan hunne
; billen; en bU lift ben gaan.
1 a Als zij dit David lieten weten, zoo
. z Sani. Iti i
19:17
-ocr page 237-
-\' BAMCËL 11.
Davids overspel met Bathséba. .il
Ifaiinji onteert Davids gezanten.
tijd, dat David van zijn leger opstond, en; J-
wandelde op het dak van het koning*»*
          "
huis, en zag van het dak eene vrouw, zich
wasschende : deze vrouw nu was zeer\'
schoon van aanzien.
.< En David zond benen, eu onder\'!
vraagde naar deze vrouw; en men zeide :\'
Is dat niet Hathscba, de dochter van
Elfaiti, de huisvrouw vau Lria, den!
Hetbiet ?
1 Toen zond David boden henen, en
liet haar halen. En als zij tot hem ini*e-
komeu was, lag hij bi) haar; (zij nu had
zich * van hare onreinheid gehuiverd) \'* I"v
daarna keerde zij weder uaar baar huis.
6 En die vrouw werd zwanger; zoo
zond zij henen, en liet David weten, en!
zeide : Ik beu zwanger geworden.
6  Toen lor.d David tot Joab, zeggende:
Zend Uria, deu Hetbiet, tot mij. En,
Joab zond l\'ria tot David.
7  AU uu L\'rta tot hem kwam, zoo
vraagde David naar den welstand van
, Joab, en naar den welstand des volks,
j eu naar deu welstand des krijgs.
1 8 Daarna zeide Da.id tot Uria : Gaaf
naar uw huis, en wascb uwe voeten. Eu
toen Uria uit des konings huis uitging,
volgde hem een geregt des konings ach-
terua.
\'J .Maar l\'ria leide zich neder voor de
deur van den konings huis, met al de
knechten zijns heereu; en hij ging niet
1 af in zijn buis.
10  En zij gaven het David te kennen,
! zeggende : Uria ü niet afgegaau in zijn
huis. Toen zeide David tot Irla : Komt
gij niet van de reis? waarom zyt gij niet
at>egaan in uw huis?
11  En L\'ria zeide tot David : De ark, eu
Israël, eu Juda blijven in de temen; en
mijn heer Joab, eu de knechten mijns
, heereu zyn gelegerd op het open veld,\'
: eu zou ik in mijn huis gaan, om te eten
eu te drinken, en bij mijne huisvrouw-
te liggen? Zoo waarachtig al* gij leeft\'
: en uwe ziel leeft, indien ik deze zaak
doen zal!
i 12 Toen zeide David tot Uria : Blijf
\' ook bedeu hier, roo zal ik u morgen af-
zeudeu. Al/ou bleef L\'rla te Jernzalem,
dien dag eu den anderen dag.
I i:i En David uoodigde hem, zoodat hij
i voor fijn aangezigt at en dronk, en lm
; maakte hem dronken. Daarna ging hij
I in den avond uit, om zich neder te leg*
i gen op zijn leger, met zijns heeren kuech-
j ten, maar ging uiet al\' iu zijn huis.
! I • Des morgens nu geschiedde het, dat
David eenen brief schreef aan Joab; eu
tiii zond die» door de hand v m Uria.
10 En bii schreef iu dien brief, zeg-
geude : stel L\'ria vooraan tegenover den
sterksten strijd, en keer van achter hein
af, opdat bij geslagen worde en sterve.
16  Zoo geschiedde bel, als Joab op de
btad geiet had, dat bij L\'rta stelde aan
de plaat», waarvan hij wist, dat aldaar
btriidbare mannen waren.
17  Als nu de mannen der stad uitlogen
eo m-jt Joab streden, vielen er van bet
volk, van Davids knechten, en Uila, de
llethiel, stierf ook.
IS Toen zond Joab been, en liet David
den gnnseben handel van d:-zen strijd
weten.
19  Eu hij beval den bode, zeggende :
AU gy zult geëindigd hebben den gan-
scheu handel van dezen stryd tot den
koning uit te sprekeu;
20  En bet zal geschieden, indien de
grimmigheid des konings opkomt, en hij
tot u zegt : U hiiruüi zijt gij zoo na aan
de stad gekomen om te strydeu? vist
gij niet. dat zij van deu inu\'ir\' zouden
schieten ?
•21 e Wip sloeg Abimélech, den zoou s Kigi.
van Jerubbé^eth ? wierp niet eene vrouw!
zond hij hun te lllliniH : want deze man-
nen waren zeer beschaamd. Eo de koning
zeide i Klijft te Jericho, totdat uw baard
weder gewassen zal zijn, komt dan neder.
6  Toen nu de kinderen Aiuiuons zagen,
dat zij zich bij Uavid stinkende gemaakt
hadden, zonden de kinderen Amtuons
been, en huurden van de SyriCrs van
Heth-ltechob, en vau de Syriër* vau Zoba,
twintig duizend voetvolk», en van den ko-
niiiie van Ma&L\'ha duizend man, en van de
mannen van Tob twaalf duizend man.
7  AU David dit hoorde, zou 1 hij .lonb
heen, en het ganschc heir met de helden.
8  1 n de kinderen Auimons togen uit,
en Bteldeu de slagorde voor de deur der
poort; maar do Syriër* van Zoba, en Ue-
chob, en de maiin u van Tob eo Maacha
waren byzonder ki bet veld.
9  Als nu Joib Hf, dat de «pits der
slagorde tegen hem was, van voren en
van achteren, zoo verkoos lut uit alle
uitgelezenen VA" Israël, en Btelde hen in
de tegeu de Syriër» aan;
ld En het overige den volk» gaf by
onder de hand van zijnen broeder Abtsai,
die het in orde Btelde tegen de kinderen
Amuions aan.
Il Ku hij zeide : Zoo de Syriër» niij te
sterk zullen zijn, /on zult gij niij komen
verlossen; en zoo de kinderen Aiumuna
u te sterk zulten ziju, zoo zal ik komen
om u te verbanen,
\' Wee» sterk, en laat ons sterk /yn
voor ons volk. eu voor de steden onzes
Gods ; de HEBRE nu doe wat goed is
in züne oogen.
IJ Toen naderde Joab, en het volk, dat
bii hem was. lot den strijd t-gen de Sy-
riërs; en zij vloden voor zijo aangezigt.
1 :- Als de kinderen Aiumons zagtn, dat
de Syriër* vloden, vloden zij ook voor het
aangezigt van Abf?ai, en kwamen in de
stad. En Joab keerde weder van de kiu-
deren Anuiions, en kwam te Jernzalem.
1."» Toeu nu de Syriërs zagen, dat zii
voor Israël* aangezigt geslagen waren,
zoo vergaderden zij zich weder te zaïuen.
Ifi En Iladar-ézer zond heen, en deed
de Syriërs uitkomen, die op gene zijde
der rivier zijn, en zij kwamen te Helam;
en Sobach, Hadar-ezers krijgsoverste,
t «• j voor hun aangezet heen.
17  Als dat David werd aangezegd, ver-
zamelde hij gansch Israël, en toog over
de Jordaan. en kwam te Helam; en de
Syriër* stelden de slagorde tenen David
aan, en streden met hem.
18  Maar de Svriërs vlodeu voor Is rails
aangezigt, en David versloeg van de Sy-
riër* zeven honderd wageneu, en veertig
duizend ruiteren; daartoe sloeg Mi So-
bach, hunnen krijgsoverste, dat hij aldaar
stierf.
1\'J Toen nu al de koningen, die lladar-
ezers knechten waren, zagen, dat zij voor
Tsrafls aangezet geslagen waren, tnaak-
ten zij vrede met Israël, en dienden hen ;
en de Syriërs vreesden de kinderen Am-
mons meer te verlossen.
HOOFDSTUK 11.
Josb lii-li \'KMl Ü.i\'ili.i, vu. I. I\'.i . ;.| plfejrt t)\\t\'(-
•[•i 1 met BslfcsnTia. 2. lig onll>irdt li.it.-ii
inmi uit In-t lepor, om iijno -iliAti.Ii\' te be-
rlrkk-n, 6. Zulk» uii*lukendu, 8, teii.lt I),i-
fid l\'n» terne; en -rhrijfl Mn Joali, hom
op t-ent-n der gr?vaarlijk*te )to*ten lt- «t-ll-n,
l*. Uria fneuv.\'lt, 17. Ju.il> Lur desa tijding;
.i.tn Pnvirt ovfrlirt-ni-t\'ii, 18. ilat I.- h.i wurdl
I David ter vrouw. 27.
E.N « het geschiedde met de weder*
komst vau het jaar, ter tijd als de
\'koningen uittrekken, dat David Joab, en
! zijne knechten met hem, en gansch I -
J raël henenzond, dat zij de kindereu Aiu-
, mons verderven, en Kabba belegeren zou-
;deo. Doch Uavid bleef te JerAzalem.
_ Zoo geschiedde het tegen den avond* \'
IS: 19,
l\'IU
18. IV.
i luSi.
-ocr page 238-
zijne zonde. Zijn kind sterft.
2 SAMIK!, IS.
2K Dood van l\'ria. David bekent
een et uk VU eenen molensteen op hem
van den muur, dat hij te Thcbez atierf!
waarom zijt gij lot den ïruiur genaderd ?
Dan zult gij zeggen : Uw knecht, Irtt,
Ir llethict. il ook dood.
\'22 En de bode ging heen, en kwam in,
en gaf David te kennen, alles, waar hem
.loab nni uitgczo.iden had.
•I\'S Vb de bode zeide tot David : Die
mannen zijn om zeker te magtig w«i\'i\'>i,
en zijn tot on* uitgetogen in het veil ;
Mirvfl zijn tegen hen aan geweest lot
aan de deur der poort.
J1 Toen schoten ile schutters van ilen
muur «f op uwe knechten, dat er van de*
koning» knechten dood gebleven zijn; en
uw kneelit, I rU, de llethiet, is nok dood.
ïó Toen zeide David tot den bode: Zon
ruit gij tot .Inah zeggen : Laat deze zaak
niet kwaad zijn in uwe oogen, want lipt
zwaan) verteert zoo we) dezen air genen:
versterk uwen strijd tegen de Mad, en
verstoor ze; versterk hem alzoo.
2<; Als nu de huisvrouw van Urla
hoorde, dat haar man Vrta dood vu,
zoo droeg t\\\\ leed over haren heer.
2~, V.n al* de rouw was overgegaan,
zond l>avid heen. en nam haar in xijn
huis; en zij werd hem ter vrouwe, en
baarde hem eenen zoon. Doelt deze zaak,
ilie David gedaan had, was kwaad in de
oogen dea HEBBEN.
HOOFDSTUK IS.
[>,• profeet Nathan »tdt David, nP Roda be-
vi\'1, *ijn«* misdaad voor noi*r>ii iloör eene ge-
Iqkeni», mei bestraffing zijner ondankbaar-
hi\'itl <"i iH-ilr.\'iirinir \\*n zware straffen, vu.
1. rtavM bekent tjjae tonde, dfe God hem
vergeeft; dorh niet londei kastijding. IS.
Inivfcl smeek! en wort rrdnrende de kr.ink.
li.\'iil van rijn kimt; dm h lm,n h-t cr-lnuin
»*•, i» hij goedsmoeds, ir. j waaromtrent hu
Bevraagd synde, reden geeft, tl, Salomo ge-
boren, 21. David overwin! Rablm en Hraft
de tmmoalctra, 9*.
F"»N de HEERE zond Nathan tot David.
j Als die tot hem inkwam, zeide liij
tot tiem : Kr waren twee mannen in eene
Kt ad, de een rijk en de ander arm.
j •_* De rijke luid zeer vele schapen en
i runderen.
1 3 Maar de arme had gansch niet, dan
: een eenig klein ooilam, dat hij gekocht
had, en had het gevoed, dat het groot
geworden was bij hem, en bij zijne kin-
deren tegelijk : het al van zijne bete,
en dronk van zijnen beker, en sliep in
zijnen schoot, en hrt was hem als eene
dochter.
I Toen Du den rijken man een wande*
laar overkwam, verschoonde hij te nemen
van zijne schapen en van zijne runderen,
ODI voor den reizenden man, die tot hem
gekomen was, trat te bereiden; en hij
nam des armen mans onilam, en bereidde
dat v.tor den man, die tot hem gekomen
was.
;» Toen ontstak David» toorn zeer te-
gen dien mail; en hij zeide tot Nathan :
Zoo wtiaraelti;/ als de HEERE leeft, de
man, die dat gedaan heeft, is ern kind
des doods I
t> Rn dat ooilam /al hij -. vurtoüdig
wedergeven, daarom dat hij deze zaak ge-
daan, en omdat htj niet verschoond heeft.
7 Toen zeide Nathan tot Havid : Gü
/ijl die man! /on zegt de II EEK E, de
IJod laraCli : Ik heb u ten koning * ge-
galfd over Israël, en Ik heb q uit Sauls
hand gpred;
s En Ik bebu uwi beeren bui», gegeven,
daartoe uwi heerei: vrouwen in uwen
schoot, ja Ik heb u het huis van ïsrui1!
en ,\'uda gegeven; en indien liet weinig
is, Ik f-ou u alzulk» en alznlks daartoe
ioen.
1* Waarom hebt gij iian hei woord de«
MEEREN veracht, doende wal kwaal f*
in zijne oogen? Gij hebt 1 n,t. den lle-
thiet, met het zwaard verslagen, en zijne
huisvrouw hebt gii u ter vrouwe geno-
men; en hein hebt gij met het zwaard
van de kinderen AmmoM doodgeslagen.
10  Nu dan, het zwaard zal van uw huil
niet afwijken tot in eeuwigheid; daarom
dat gij Mij veracht hebt, en de huisvrouw
van 1\'ria, den llethiet. genomen hebt,
dat zij u Ier vrouwe zij.
11   Zoo zegt de HEERE l Zi-, Ik zal
kwaad over u verwekken uit uw huis,
en zal uwe vrouwen nemen voor uwe
oogen, en t zal haar aan uwen naaate
geven ; die zal bij uwe vrouwen liggen,
voor de oogen dezer ton.
12  Want gü hebt het in het verborgen
gedaan ; maar Ik zal deze zaak doen voor
gan>ch Isra«\'I, en voor de zon.
13  Toen zeide David tot Nathan i Ik
heb gezondigd tegen den ül.r.ll! En
Nathan zeide lot Havid : De HF.ERK
heeft ook uwe zonde weggenomen, gij
zult niet sterven.
M Nogtans, dewijl gil door deze zaak,
de vijanden des HEKRKN grooteiyks
hebt doen lasteren, zal ook de zoon, die
u geboren is, den doo<l sterven.
ió Toen ging Nathan naar zijn huis.
En de HEERE sloeg het kind. dat de
huisvrouw van Urfa David gebaard had,
dat het zeer krank werd.
Ifi En David zocht (iod voor datjong«-
ken; en David vastte een vasten, en ging
in. en )ag den nacht over op de aarde.
1" Toen maakten zich de oudsten van
zijn huis op tot hem, om hem te doen
opstaan van de aarde; maar hij wilde
niet. en at geen brood met hen.
1-* Kn het geschiedde op den levenden
dag, dat het kind stierf; en Davids
knechten vreesden hem aan te zeggen,
dat het kind dood was, want zij zeiden i
Ziet, als het kind nog let end was. spra-
ken wij tot hem, maar li|j hoorde naar
onze stem niet, hoe zullen \'ui dan tot
hem zeggen : Met kind is dood? want
lier mogt kwaad doen.
19 Maar David zag, dat zijne knechten
mompelden; zoo merkte David, dat het
kind dood was. Dies zeide David int zijne
knechten : Is het kind dood? 1\'n zij
zeiden : Het is dood.
ït> Toen stond David op van de aarde,
en v ii\'M\'h en zalfde zich, en veranderde
I zijne kleeding, ea ging in het huis des
HrCEREN, en bad aan; daarna kwam hij
in Ciju huis, en eischte brood; en zij
zetten hem brood voor, en hij at.
•^1 Zoo zeiden zijne knechten tot hem :
Wat is dit voor een ding, dat gij gedaan
hebt ? Om des levenden kinds wil hebt
gij gevast en geweend, maar nadat het
kind gestorven is, zyt gij opgeotaan en
hebt hrood gegeten.
\'22 Kn hij zeide : Als bet kind nog
leefde, heb ik gevast en geweend, want
ik zeide : Wie weet, de HKF;iUC zou mij
mogen genadig zijn, dat liet kind levend
bleve.
23 Maai nu is het dood, waarom zou
ik nu vatten 1 Zat ik hem nog kunnen
wederhnlen? Ik zal wel tot hein ^aan,
maar hij zal tot mij niet wederkomen.
34 Daarna troo»t;e David zijne huis-
vrouw llalhs^ba, en ging tot haar in, en
lag hij haar; en zy •\' haarde eenen zoon,
wiens » naam hij noemde Salomo; en de
HEERE had hem lief,
\'2h 1 ii zond heen duorde hand van den
profeet Nathan, er noemde zijnen iiaain
Jodld-Jah, om des HKEREN wil.
?n/Jonb nu krijgde tegen Rabba der
kinderen Xintmms; en hij natu de ko-
ninklijke -t* 1 jn ;
2J Toen zond Joab boden tot DaviJ.en
reide : Ik heb gekrijgd legen Rabba,ook
in 1. ik de Waterstad ingenomen.
-ocr page 239-
\'JÜL 13.                         Absalom vermoordt Vinnon 233
doet men niet in Israé] i doe deze d«aa»- J. ». C.
beid niet.
                                                                  l,lM-
13  Want ik, waarhenen zou ik mijne
schande brengen t en gij, gij zoudt /im
als een der dwazen in Israël; zoo «preek
lm h nii mi ,1p-:i koning, want hij zal mij
van u niet onthouden.
14   Doch bij wilde naar hare stem niet
hooren; maar »terker zonde dan zü, zoo
verkrachtte hij haar, en lag bit haar.
lï Daarna baatte haar Amnon met
eenen zeer grooteu haat : want de haat,
waarmede hij haar haatte, was groot er
dan de liefde, waarmede hij haar bad
liefgehad; En Amnon zeide tot haar :
Maak u op, ga weg.
Ifi Toen zeide zjj tot hem i Er zijn
geene oorzaken om mij uit te drijven ;
dit kwaad zuu grooter zijn dan het an-
dere, dat gij bi) mij gedaan hebt; maar
hij wilde naar haar niet hooren.
IJ En hij riep zijnen jongen, die hem
diende, en zeide : Drijf nu deze van mij
uit naar buiten, en grendel de deur ach-
ter haar toe.
15  Zij nu had eenen vcclvenvigcn rok
aan : want alzoo werden des koning»
dochteren, die mangdeu waren, met
mantels gekleed; en zijn dienaar bragt
naar uit tot buiten, en grendelde de deur
achter haar toe.
I!\' Toen nam Thamar asrh op haar
hoofd, en scheurde den veelverwigen
rok, dien zü aanhad ; en zi) leide hare
linnd op haar hoofd, en ging vast henen
en kreet.
2\'l En haar hroeder Abaalom zeide lot
haar : Ia uw broeder Amnon bü u ge-
weest ? nu dan, mijne zuster! zwijg stil,
hij is uw broeder; zet uw hart niet op
deze zaak. Mzuo bleef Tha:n;ir en was
eenzaam in het hui» van haren broeder
Absalom.
SI Als de koning David al deze dingen
hoorde, zoo ontstak hij zeer.
22  Doch Absalom sprak niet mei Am-
non, noch kwaad noch goed; maar Ab-
»alom haatte Amnoti, ter oorzake .lat hij
zijne zuster Thamar verkracht bad.
23  Kn het geschiedde, na twee volle          M*».
jaren, dat \\bsalom *e*oo/)scb centers
iia! te llaal-llazor, dat bü Efraim is;
zoo uoodigde Absalom al des konings
zonen.
24  En Abi-aloiu kwam lot den kom nu\'.
en zeide : Zie, nu heeft uw knecht êekaap-
scbeerders; dat toch de koning en zijne
knechten met uwen knecht g»an.
tb Maar de koning zeide tot Absalom :
Niet, mijn toon! laat on» (och niet al te
zamen gaan, opdat wit u niet bezwnar-
ink EÜn; en hij bield bij hem aan, doch1
hij wilde niet gaan, ma^r zegende hem.
2fi Toen zeide Absalom ; Zoo niet, laat
toch münen broeder Amnon met ons
gaan. Maar de koning zeide lot hem \\
Waarom zoude hij met u gaan?
27  Als Absalom bil hem aanhield, zoo
liet bü Amnon rn al des koning» zonen
met hem gaan.
28  Absalom uu gebood zijnen jonge»*,
leggende : Let er nu op, al» \\miunis hart
vrolijk is van den wijn, en ik tot ulieden
zal zeggen : Sla t Amnon; dan zult gij
hem dooden, vreest nirt : is bet ntei,
omdat ik bet u geboden heb? ziit »icrk
en ween dapper.
19 Kn A bsalon.» jongen» deden nan
Amnon, gelijk als Absalom geboden had.
Toen stonden alle zonen des konings op,.
en reden een iegelijk Op zijnen muil, en
vloden.
3n Eu hit geschiedde, al» zü op den
weg waren, dat het gerucht tot David
kwam, dut men zeide : Absalom heeft al
de zonen des koning» geslagen, en er is:
niet een v*u hen overgelaten.
31 Toen stond de koning op, en «\'#3£itm. 1 11.
bemind door .Amnoti.                              2 SAM
2* Zoo verzamel gij nu het overige des
volks, rn beleger de stad, en neem ze
in; opdat niet, zoo ik de «tad HM inne-
mcn, mijn naam over haar uitgeroepen
29 Toen verzamelde David al dat volk,
en toog naar Kabba; en Mi krijn Ir tegen
haar, en nam ze in.
.\'. 30 a En lui nam «Ie kroon haar* koning
van zijn hoofd af, welker gewigt wan een
talent goud», met edelgesteente, rn zij
werd op David» hoofd geiet; ook voerde
lui uit eenen zeer grootcn roof der stad.
X 31 * Het volk nu, dat daarin wan, voerde
hij uit, en lelde liet onder zagen, rn on-
der ijzeren dorsehwagens, en onder ijze-
ren bijlen, en deed hen door den tijrchel-
oven doorgaan . en alzoo deed liii aan
tl!e steden der kinderen \\iiliuoiis. Daar*
oa keerde David, en al het volk, weder
naar Jeruzalem.
HOOFDSTUK 13.
AmiiAti bemint ïijne Matet Thninsr en vn\\-
dnet, door eene l\'"t van Joaadab, met ge-
weid ignen bul i doch ventoot h«*r terstond
weder, vu. I. Thninitr weent nver hare niUniide
in wi.i.li ilnor Abttlosn nu twee jaren [*e-
wmken, dnor runen hroeder \\uiiion te laten
vennrmrden, Ï3. Al dele tiken nnt»tellrn en
hidroeven Dnvid zeer, 21. 3fi. Mnul..i» vlagt
naar <V*ur, 37.
VT^N het geschiedde daarna, alzoo Ab»a-
|_J lom, Davids zoon, eene se boon e zus-
ter had, welker naam was Thaniar, dal
Amnon, Davids zoon, haar liefkrreg.
2 Eu Amnon wan benaauwd tot krank
worden* top, om zijner zuster Thamar»
j wil : want zij wan eene maagd, zoodat
het in Amnons oogen zwaar wan, haar
, iet» te doen.
i 3 Doch \\uinon had eenen vriend, wiens
\' naam wasJonadab,eenen zoon van Stmea,
\\ Davids broeder; en Jutiadab was een zeer
! wij* man.
I 4 Die zride tot hein ; Waarom zijl gü
van morgen tot morgen tan mager, gij
. kou in kb zoon ! zult gij het mij niet te
1 kennen (reven ? Toen zeide Amnon tot
hem : Ik heb Thauiar, de zuster van mij-
nen broeder Absalom, lief.
.i Kn .lonadab zeide tot hem • Leg u op
uw leger, en maak uw krank ; al» iian uw-
vader zal komen om ti te zien, zoo zult
gü lot hem zeggen i Dat toch mijne zus-
ler Thamar kome, dat zij mij met brood
spijzige, en de spijze voor mijne oogen
i toemake, opdat ik het aanzie, en van .
! hare hand eie.
! ("> \\mnon dan leiile zieh, en maakte
llefa krank. Toen nu de koning kwam om \'
! hem te zien. zeide Amnon tot den koning i
Dat toeh iniinr zuster Thauiar konie, dat
I zij twee kttekjen voor mijne oogen toe- •
make, en ik van hare hand ete.
7 Toen zond David hei n tot Thamar in !
het hui», zeggende : (ta toch heen in het \\
huis van uwen broeder Aiunnn, en maak
hen eene spijze.
S En Thamar ging heen in het huis
van haren broeder Amnon, fliij nu was
ncderliggende) en zü nam deeg, en kneed-
de het, en maakte koekjes toe voor zijne
oogen, en bakte de koekje».
11 Kn zij nam eene pan, en goot ze uit
voor zijn aaugezigt; maar hïi weigerde te
eten. En Amnon zeide : Diet alle man
van mij uitgaan. En alle nu ging van \'
hem uit.
in Toen zeide Amnon tot Thamar :
Breng de spüze in de kamer, dat ik van i
uwe hand ete; zoo nam Thamnr dekoek-
je», die zij gemankt bad. en bragt ze hn-
ren broeder Amnon in de kamrr.
11   Al» zij ze nu lot hem nabij bragt,
•lat bij nte. roo greep hij haar, en zeide
tot baar: Kom, lig bij mn, mijne zuster !
12  Maar zij zeide tot hem : Niet, mijn
broeder! verkracht mij niet, want alzoo
-ocr page 240-
231 en vlugt. Absalom, bij den koning            2 SAMUfiL 14.
in pluist gebragt, komt
scheurde - - i tü k leederen, en leide zich
neder ter aarde; desgelijks «tonden al
zijne knechten met gescheurde klcede*
reu.
83 Maar Jónadah, de zoon van Simea,
Davids broeder, antwoordde en zeide :
Mijn heer ze,*ge niet, dat zij aldejonge-
lingen, des konings zonen, gedood j,*-1j_
ben ; maar Ainnnn alleen is dood : want
hij Absalom is er op toegeleid, van den
dag al\', dat hij zijne zuster Thamar ver-
kracht heeft.
Si Zoo neme nu mijn heer de koning
de zaak niet in zijn hart, denkende : al
des koning» zonen zün dood : want Am-
non alleen is dood.
:ü Absalom nu vlugttr; en de jongen,
die de wacht hield, hief zijne oogen op,
en zag toe, en ziet, er kwam veel volks
van den weg achter hem, aan de zijde
van het gebergte.
;t» Toen zeide Jónadab tot den koning:
/ap, de zonen des koning* komen; naar
hel woord uws knechts, alzoo is het ge-
schied.
.\'ifi En het geschiedde, als hij geëindigd
had te spreken, ziet, zoo kwamen de
zonen «les konings, en hieven hunne
stemmen op en weenden; en de koning
ook en al zijne knechten weenden met
een zeer groot geween.
;;7 (Absalom dan vlugtte, en toog tot
Thalmai, den zoon van Atmuihur, ko-
ning van Gesitr.) Kn hij droeg rouw
over zijnen zoon, eJ die dagen.
:iS Alzoo vlugtte Absalom, en toog naar
Gesur; en hij was aldaar drie jaren.
3.1 Toen verlangde de ziet van den ko-
uiug David zeer om naar Absalom uit
te trekken : want i.:i had zicli getroost
over Ainnon, dat hij dood was.
HOOFDSTUK 14.
Joab brengt Absalom, door middel van eene
thekoïetiacbe vrouw weder in genade hij Da-
vid, vu. 1 ; die toeitaat, dat Ltj In Jeruzalem
terugkeert; maer niet wil. dat b(j ander
«jjiii\' .loi-cn komt, 21. Ab»aloin* M-hoonhcid,
In»? haar i\'n kinderen, 25. Ah out om dringt
Ihj Joab &An, om den koning weder peheel
ten ïuiifte van hem te stemmen, l.i uvcli.
hy verkrijgt, 29.
ALS du Joab, de zoon van Zerrija,
merkte, dat .des kouings hart over
Absalom was ;
2 A< n zond Joab heen naar Thekóa, en
nam van daar eene wijze vrouw; en hu
zeide tot haar; Stel u toch als of gij rouw
droegt. en trek nu rouwkleederen aan,
en zalf u niet met olie, en wees als eene
vrouw, die nu vele dagen rouw gedragen
heeft over eenen doode :
:j Ku ga in tot den koning, en spreek
tot hem naar dit woord. Kn Joab leide
de woorden iu haren mond.
4 Kn de thekoietische vrouw zeide tot
den koning, als /.ij op haar aangezigt ter
aarde was gevallen, en zich nedergebo-
geu had, zoo zeide zij : behoud, o koning! i
f» Kn de koning zeide tot haar : Wat i* :
u? Kn zij zeide ; Zekerlijk, ik ben eene j
weduwvrouw, en mijn man is gestorven.
6  Nu had uwe dienstmaagd twee zo-
oett, en deze beide twistten in liet veld,
en er was geen scheider tnsschen hen;
I0O sloeg de een den ander, en doodde hem.
7  Kn zie, het g-u. - oh e geslacht isopge- \'
(staan tegen uwe dienstmaagd, en hebben j
gezegd : Geef dien hier, die zijnen broe- I
der geslagen heelt, dar wij hem voor de
ziel zijns broeders, dien hij doodgeslagen
heelt, dooden, en ook den erfgenaam ver-
delgen ; alzoo zullen zij mijne kool, die
overgebleven la, uitbluBSchen.dat zy mij*
uen man «eenen naam noch overblijfsel
laten op den aardbodem.
8  Toen zeide de koning tot deze vrouw:
Ga naar uw huis, en ik zal voor u ge-
bieden.
\'J Kn de thekoïetiache vrouw zeide tot i
den koning: Mijn heer koning! de onge-1
, regtigheid t() op mü en op mijns vaders;
huis; de koning daarentegen, eu zijn
sioel, zij onschuldig.
10  Kn de koning zeide i Spreekt iemand
tegen u, zoo breng hem tot mij ; en hij
zal u voortaan niet meer aantasten.
11  Kn zij zeide : De koning gedenke
toch aan den IIKKKK, uwen God, dat de:
bloedwr.-kers niet te vele worden om te
verderven, dat zij mijnen zoon niet ver-;
delgen. Toen zeide hij : Zoo waarachtig\'
; a/a de HEKRK leeft, indien er een van del
: haren uw» zoons op de aarde zal vallen !
I 12 Toen zeide deze vrouw : Laat toch
1 uwe dienstmaagd een woord tot mijnen
heer den koning spreken. En hij zeide :
Spreek.
13  En de vrouw zeide : Waarom hebt
git dan alzulks tegen God* volk gedacht?
Want daaruit, dat de koning dit woord
gesproken heeft, is hij als een schuldige,
1 dewijl de koning zijnen verstootene niet
! wederhaalt.
14  Want wij zullen den dood sterven,,
en weien als water, dat, ter aarde uitge-
stort zijnde, niet verzameld wordt. God
i dan zal de ziel niet wegnemen, maar Hij
! zal gedachten denken, dat HU den ver-
: stootene niet van zich verstoote.
15  Nu dan, dat ik gekomen ben, om.
> ditzelve woord tot den koning, mijnen
heer, te spreken, ia omdat het volk mij
, vreesachtig gemaakt heeft; zoo zeide
i uwe dienstmaagd - Ik zal nu tot den
\\ koning spreken; misschien zal de koning
I het woord zijner dienstmaagd doen.
IR Want de koning zal hooren, om zijne
dienstmaagd te redden van de h&nd dea
mans, die voorheeft mij en mijnen zoon
i te zamen van Gods erve te verdelgen.
17  Wijders zeide uwe dienstmaagd :.
! Het woord mijns heeren, des koning»,
zij toch tot rust : want gelijk een engel
Gods, alzoo is mijn heer de koning, om
te hooren het goede en het kwade; en
de HEKRK, uw God, zal met u zijn.
18  Toen antwoordde de koning, en zeide
tot de vrouw : Verberg nu niet voor mij
de zaak, die ik u vragen zat. En de vrouw
zeide : Mijn heer de koning spreke toch.
I\'1 Eu de k"ii..i - fceide : Is Joabs hand
met u in dit alles ? En de vrouw ant-
woordde en zeide : Zoo waaraefttiy als
! uwe ziel leeft, mijn heer koning! indien\'
iemand ter regter- of ter linkerhand zou
kunnen afwükeu van alles, wat mijn heer
de koning gesproken heeft i want uw
knecht Joab heeft het m, i geboden, en die
heeft al deze woorden in deu mond uwer
dienstmaagd gelegd :
211 Dat ik de gestalte dezer zaak alzoo
omweuden zou, zulks heeft uw knecht
Joab gedaan ; doch mijn heer is wijs,
naar de wtjghtid van eenen engel Gods,
om te merken alles, wat op de aarde is.
21  Toen zeide de koning tot Joab : Zie
nu, ik heb deze zaak gedaan ; zoo ga
henen, haal den jongeling Absalom we-:
der.
22  Toen viel Joah op zijn aangezigt ter
aarde, en boog zich, en dankte den ko-
ning; en Joab zeide : Heden heeft uw
knecht gemerkt, dat ik genade gevonden
heb in uwe oogen, mijn heer koning!
omdat de koning het woord van zijnen
knecht gedaan heeft.
23  Alzoo maakte zich Joab op, en toog
naar Gesur; en hij bragt Absalom te
Jeruzalem.
24  En de koning zeide i Dat hij in zijn
butl keere, eu mijn aangezigt niet zie.
Alzoo keerde Aosaloni in zijn huis, en
zag dea koningj aangezigt niet.
25  Nu was er in gansch Israël geenj
ui,>n zoo schoon, als Absalom, zeer tci
prijzen; van zijne voetzool af tot zijnen
-ocr page 241-
9 8AMVËL 25.
naar de kroon. PüvJrl vlug! 235
««der tr Jeruzalem. Abtaloai staat
hoofdsch«lel toe was er geen gebrek in
hem.
26  En als hij zijn hoofd beschoor, (uu
geschiedde bet ten einde van elk jaar,
dat hij het beschoor, omdat het hem te
zwaar nas, zoo beschoor hu het) zoo
woog het haar zijns hoofds tweehonderd
sikkelen, naar den konings gewjgt.
27  Ook werden Absalom drie zonen
geboren, en eetie dochter, welker naam
was Thamar : deze was eene vrouw,
schoon van aanzien.
2* Alzoo bleef Absalom twee volle jaren
te Jeruzalem, dat hij des konings aan-
gezfgt niet zag.
29  Daarom zomi Absalom tot Joab, dat
lui hem tot den koning zond; maar
hij wilde niet tot hem komen. Zoo zond
hij nog ten andere maal; evenwel wilde
hh niet komen.
30  Zoo zeide hij tot zijne knechten :
Ziet, het stuk akkers van Joab is aan de
zijde van bet mijne, en hij beeft gerst
daarop; gaat been, en steekt het aan
met vuur; en Absaloms knechten staken
dat stuk akkers aan met vuur.
31  Toen maakte zich Joab op, en kwam
tnt Absalom it> het huis, en zeide tot
hem : Waarom hebben uwe knechten
het stuk akkers, dat mijue is, met vuur
aangestoken ?
32  Eu Absalom zeide tot Joab i Zie, ik
heb tot u gezonden, leggende: Kom her*
waarts, dat ik u tot den koning zrnde, om
te zeggen : Waarom ben ik van Gesur
gekomen ? het ware mij goed, dat ik nog
daar ware; nu dan, laat mij het aange*
r.igt des konings zien; is er dan oog
eene misdaad in mij, zoo doode hij mij.
33  Toen ging Joab in tot den koning,
en zeide liet hem aan. Toen riep bij Ab*
salom, en hij kwam tot den koning in,
en boog zie!) voor hem op zijn aangezigt
ter aarde, voor des konings aangrzigt -.
en de koning kuste Absalom.
HOOFDSTUK 13.
V.li*-Inm. >>|> Ü«iL-i\' wijte de harten van het
volk inj-. nomen hebbende, vt. 1, gut ond.i
voorgeven van den Heere eene gelofte Ie
betalen, lint IjjU* Vtulen Verlof II. \'.II 1I.--
bron, iltiur hu lii\'h, met In-hulp van Arhi-
tofel, al» koning T:i.if uil.....pen, 7. Duid vlugt
niet rijne mannen uit J< rïit-dcni, 1». Trouw
aan David van lïhai, 19. Zadelt keen mrt
Alijathar rit met tir ark. op raad van David,
terug naar de stad, 25. Vriendnehitp tuaiehen
lliuai en David, 3;!.
EN het geschiedde daarna, dat Absalom
zich In i bereiden wagenen en paar*
den, en vijftig mannen, loopende voor
zijn aangezigt henen.
2  Ook maakte zich Absalom des mor*
gens vroeg op, en stond aan de zijde van
den weg der poort. En het geschiedde, dat
Absalom alleu man, die een geschil had,
om tot den koning teil gerigte te komen,
tot zich riep, en zeide i Vit welke stad
*Ü* BÜ? A\'1 hij dan zeide : Uw knecht
in uit een\' der stammen IsraOls;
3  Zoo zeide Absalom tot hem : Zie,
uwe zaken zijn goed en regt; maar gij
hebt geenen verhoorder van des kouings
wege.
4  Voorts zeide Absalom : Och, dat uien
mij (en regier stelde in het land! det
alle man tot mij kwame, die een geschil
of re*tszaak heeft, dat ik hem regt sprake.
5   Het geschiedde ook, als iemand na-
derde, om zich voor hem te buigen, zoo
reikte hij zijne hand uit, en greep hem,
en kuste hem.
6  En naar die wijze deed Absalom aan
gansch Israël, die tot den koning ten
gerigte kwamen. Alzo» stal Absalom het
hart der mannen van Innir.1.
7  Ten einde nu van veertig jaren ie het
geschied, dat Absalom tot den koning
zeide : Laat mij toch heengaan, en mijne
gelofte, die ik den HEERE beloofd heb, . J- «- £
te ïlebron betalen.
                                                  •"a3-
8 Want uw knecht beeft eene gelofte
beloofd, als ik te Gesur in Syrië woonde,
zeggende : Indieo de HEERE mij zeker*
i lijk weder te Jeruzalem zal brengen, zoo
zal ik den HEERE dienen.
j 9 Toen zeide de koning tot hem : Ga
! in vrede. Alzoo maakte hü zich op, en
gmg naar Hebroo.
lil Absalom nu had verspieders uitge*
| zonden in alle stammen van Israél, om
i te zeggen I Als gij het geluid der bazuin
j zult Gooren, zoo zult gij zeggen : Absa*
lom is koning te Ïlebron.
| 11 En er gingen met Absalom van
l Jeruzalem twee honderd mannen, gr-
noodigd zijnde, doch gaande in hunne
eenvoudigheid, want zij wisten ra»
: geene zaak.
12  Absalom zond ook om Achitol\'el, den
Giloniet, Davids raad, uit zime stad, uit
Gilo fe haten, als hij offeranden offerde.
En de verbindtesis werd sterk, en bet
. volk kwam toe en vermeerderde bij
Absalom.
13  Toeu kwam er een boodschapper
tot David, zeggende : liet hart van een\'
I iegelijk iu Israël volgt Absalom na.
1 M Zoo zeide David tot al zijne knechten,
die met hem te Jeruzalem varen i Haakt
u op, en laat ons vlieden, want er zou
; voor ons geeu ontkomen zijn voor
Absalom s aangezigt; haast u, oiu weg te
gaan, ojtdat hij niet misschien haaste, en
ons achterhale, en reu kwaad over ons
drijve, en deze stad sla met de scherpte
I des zwaards.
ii Toen zeiden de knechten des koning*,
I tot den koning : Naar alles, wat mijn
heer de koning verkiezen zal, ziet, Aier
zijn uwe knechten.
16  En de koning ging uit met lUn
gansche huis te voet; doch de koning liet
tien bijwijveu, om het huis te bewaren.
17  Als nu de koning met al bet volk te
voet was uitgegaan, zoo bleven zij staan
in eene verre plaats.
IS Kn al zijne kuechten gingen aan
zijne ziide been, ook al de
a Krethi en *• tSaai, P l*.
al de Plethi, en al de Getlneten; zes l Kost. l 3f*
honderd man, die van Gath te voet IKiosuIS 17.
gekomen waren, gingen voor des konings
aangezigt heen ;
19 Zoo zeide de koning tot Itbai, den
Gethiet : Waarom zoudt gij ook met ons
gaan? keer weder, en blijf bij denkoniug:
want gü zijt vreemd, en ouk zult gij
veder vertrekken naar uwe plaats.
2ll Gisteren zijt gij gekomen, en heden
zou ik u met ons omvoereu om te gaan?
zoo ik toch gaan moet, waarheen ik gaan
kan, keer weder, en breng uwe broederen
wederom , weldadigheid en trouw zij
met u.
21   Maar Ithai antwoordde den koning,
en zeide : Zoo ttaarackt\'g «/«de HEERE
leeft, en mijn heer de koning leeit i inde
plaats, waar mijn heer de koning zal
zijn, betzij ten doode, hetzij ten leven,
daar zal BW knecht voorzeker ook lijn I
22  Toen zeide David tot Ithai i Zoo
kom, en ga over Al zoo ging Ithai, de
Gethiet, over, en al zijne mannen, eu al
! de kinderen, die met bem waren.
23  En het gansche (and weende met
I luider stem. als al het volk overging;
i ook ging de koning over de h beek b 1(|-j 18 L
Kidron, en al het volk ging over, regt
! uaar den weg der woestijn.
\' 24 En ziet. Zadok was ook daar, en
! al de U-nieten met hem, dragende de
ark des verbond» van God, en zij zetten
de ark Gods neder; en Abjatlmr klom
op, totdat al het volk uit de stad geflin*
digd had over te gaan.
% Toen zeide de koning tot Zadok :
Breng de ark GuJa weder iti de stad :.
-ocr page 242-
zijn volk »if Jertatleas.                   c SAM
•n dien ik genade w»l vinden in de»
IIKKKKN mm, zoo zal lln mij WfêW
halen, en zal ze mij laten zien, mit»-
gader* Z "1.- v \',n ing.
ttf Kur indien llii alzoo zal zeggen :
Ik heb geeiu-n hint tot u ; zie, Aier ben
ik. Mij doe mii, "1" al" hel m «Mnp
oogen goed in,
•J7 Voort» zeide de konini tot den
priester Zadnk : Zijt gii niet een ziener *
keer weder in dr ««\'1 met vrede ; onk
ulieder beide zonen, AbJatéJU, uw toon,
en Jonathan. Abiathar» Koon, met u.
28 Zie, ik zal vertoeven in de vlakke
velden der woestijn, totdat er een woord
van ulieden kouie. dat men mijnanzegge.
•29 Alzoo bragt Zadnk, en Abjathar. de
nrk Gods weder te Jeruzalem; en zij
hieven aldaar.
:i«« Kd Pavid ging op door den opgang
der olijven, opgaande en weenende, en
het hoofd wa* !iem h-wonden; en hij
zelf ging barreioet»; ook had al het volk,
Hat met hem wan, een iegelijk zijn nnotd
bedekt, en zij gingen op, opgaande en
weenende.
31 Toen gaf men l>avid te kennen, ;
zeggende : Achitofel is onder drgenen, die :
zich met Ab*al«im hebben verbonden.
Die» zeide David : 0 MEERE! mank toen
D\'e.r. Ï1.                              Simeï komt en vloekt Paviil
4 Zoo zeide de koning tot Ziha i Zir,\' 3 ». f
het zal het uwe ztiti, alle* wat \\<elir*>-
          llr-!\'\'
*eth heelt. Kn Ziba zeide i Ik hmjj uut
neder, laat mij genade vinden in uwe
oogen, mijn heer koning!
:> \\l* nu de koning David tot aan Ha-
lifirim kwam, ziet, toen kwam van daar
een man uit, van het geslacht - :m het
hui* van Saul, wien* naam wa* fc Simef, *• IKoh. -:
de zoon van Gen; hij ging nteed* voort,
en vloekte.
ti Kn hij wjerp David met ateener.
intt*gadera alle knechten van den kom. :
David, hoewel a1 het volk en al de helden
ain zijne rpgter- en aan zijne linkerhand
waren.
7 AMu* nu zeide Simei in zijn vloeken :
Ga uit, ga uit, gij man «Ie* bloeda, en gij
Helial* man \'.
s De I1KKKK heeft op « doen wtéu
koui»n al het bloeil van Saul* hui*, in
wien* plaatr. gij geregeerd hebt; nu beeft
de MKKRK het koningrijk gegeven in
de hand van Abnalom, uwen zoon ; zie
nu, gti zijt in uw ongeluk, omdat gij een
man «Ie» bloed* zijt.
H Toen zeide Abi*ai, de zoon van
Zernja, tot den koning : Waarom zou
deze * donde hond mijnen heer den . it*im.j\'
koning vloeken\' Laat mij toch overgaan S»am. \'»
en zijnen kop wegnemen.
ld Maar de koning zeide t Wat heb ik
niet u te doen, gij zonen van Zerója 1 ja
laat hein vloeken! want de IIKKRK toen
heeft tot hein gezegd r Vloek David; wie
zou dan zeggen i Waarom hebt gij alzoo
gedaan \'
II Voort* zeide David tot Abl*ai en
tot al zijne knectiteu i Ziet. mijn zoon,
die van mijn lijf i* voortgekomen, zoekt
mijne ziel; noe veel te meer dan nu deze
zoon van Jemini? Iaat hem eewordrn,
dat hij vloeke, want de UKKKK heeft
het hem gezegd.
1-2 Minwtiien zal de I1K\' RE mijne
ellenne aanzien; en de IIKKRK zal mij
goed vergelden voor zjjnen vloek, te
dezen dage.
13  Alzoo ging David met zijne lieden
op den weg; en Simeï ging «1 voort langu
de zijde des berg» tegen hein over, en
v\'nrkte, nn wierp met *ieenen van tepeti-
over hem, en ItOOf niet *tof.
14  Kn de koning kwam in, en al het
volk, dat met hem wa*. moede zijnde;
en hij verkwikte zich aldaar.
II Ab«aIom nu en al het volk, de
mannen van I*raêl, kwamen te Jerfizalem,
en Achitofel met riem.
Ift Kn net geschiedde, al* Ilu*ai, de
Archiet, David» vriend, tot Abnalonikwam,
dit lii.vu rot Ahaalom zeide : De koning
le»e, ite koning leve!
17 Maar Ab»nlom zeide tot !Iu*ai i 1»
dit uwr welda<ligheid aan uwen vriend?
waarom zijt gij niet niet uwen vriend
gen-gen?
                                                                    »
1*- En llu*ai zeide tof Ah-alom : Neen.
maar welken de HKERK \\erkie*f. en al
dit volk, eu alle mannen van Urat\'l, dien»
zal ik zijn, en hij hem zal ik blijven.
1!\' Kn ten andere, wien zou ik dienen ?
20(1 het niet zijn voor het aangezijjt zijn»
zoon»? Gelijk al* ik voor het aangezigt
uw* \\ader* gediend heb, alzoo zal ik voor
uw aangezigt zijn.
•-0 Toen zeide Ah*alom lot Achitofel :
Geeft onder ulieden raad, wat zulleu «ij
doen ?
^1 En Acliitófel zeide tot Ahna\'nm i Ga
in tot de bijwijven u»-> vader», die hij [
gelaten heeft om het hui* te he*areji;
zoo zal nnaeh Israël honren, dat j-ij h(i
uwen vader sti\'ikende zijt geworden, en
«Ie handen »an allen, die niet u zijn,
zullen gesterkt worden.
•22 Zoo spanden zij Abralom eeiie tent
op het dak; en Absalmu ging iu tot de
Acli
2
itófel* raad tot Botheid.
:ï2 En het geschiedde, al* David tot op ;
de hoogte kwam, dat hij aldaar God .
aanhad: «iet. toen ontmoette hem Musai,
de Arehiet, hebbende zijnen rok ?.<•• ,
»chcurd, en aarde op zijn hoofd.
\'Si En David zeide rot hem : Zoo gij j
met mij voortgaat, zoo zult gij mij tot .
eenen la*t zijn ;
;*4 Maar zoo gij weder in de *tad gaal.
en tot Absalom zegt ; \\\'w kneent, ik zal !
den koning* zijn ; ik lten wel uw* vader*
knerht van te voren ge war af, maar nu |
/al ik uw knecht ziin: zoo rondt gij mij :
den raad van Achitofel te niet maken. \'
,*ü» Kn zijn niet Zadok en Abjathar. de .
Bflieatera, aldaar met al Zoo uil het ge-
M\'hiedeii, «Int gij alle ding, dat gij uit de*
koning* hui* zult hooren, den prie»leren,
I Zadok en Ahjathar, zult te kennen geven.
! :trï Ziet, liutine beide zonen zijn aldaar
i hii hen, Ahimaaz, Zadnk*. en Jonathan,
Abjathar* :oan; zoo zult mi lieden door
hunne hand tot mij zenden alh ding, «lat
gil zult hooren.
. :t7 Alzoo kwam Hunai, David» vriend,
in de Mud; en Ah*alom kwam te Jern- I
\'alein.
IIOOKDSTVK lfi.
Dsvid IMtmori RUM, die tfeflhó») -lh onre!.\'t- \'
vaardig belastert, v*. 1. simci vloekt David, I
5. Ahiiuti «vil dril wieki-n ; dm-li Pmtii dr.-tn\'M
•üi griteldiff, 9. \' h- \' "\'1 kont .....i AeMtd- t
rel 1.- JerfitaleM, 15. Hu-ui stdt ii> h ver- ;
M.-rulit-\'ij1. umi AhaaltmM rijde, 16, \\« hit.,-
fid «inder de Ml Me rasids\'Vdi-n «nn Ahia
I hun. 10.
; A LS nu David een weinig van «Ie hoogte
I iV «\'nu voortgegaan, ziet, luen ontmoette
i liein Zitia, Mctiboserh* jongen, met een
\' naar gezadelde ezelen, en daarop twee
I \'londenl hrnoilcn, mei honderd stukken
rozijnen, en honderd ttttkktn zomer*
vruchten, en eenen lederen zak wijn».
• \', Kn «Ie koning zei Ie tot Ziha : Wat
t\\i\\t gn daarmede\'\' Kn Ziba zeide : De <
ezel» zijn voor het hui* de* koning*, om :
. op te rijden; en liet hr.....I en de zomer-
vruchlen, om te ei en voor de jongen* ;
\'en de wijn. opJit\'. «:e moeden in de
J woestijn drinken.
! .1 Toen zei\'.ie de koning : Waar is dan
, ,1e zoon uw* jieeren ? » Kn Ziha r.eide tot
Mrii koning l Bic. hij blijft te .Icrnzalem, :
I want hij reide ; lieden zal mij het hui*
lri.ii\\ mijn* vadcra koningrijk neder-
I geven.
-ocr page 243-
2 SAMUKL 17. ]s.
Achitofel verhangt zich. 237
Vchitófels raad verworpen.
Israël geraden, maar alzoo en alzoo heb
ik «eraden.
Ifi Nu dan, zendt baastelijk henen, en
boodschapt David, zeggende : Vernacht
dezen nacht niet iu de vlakke velden der
woestijn, en ook ga spoedig over; opdat
de koning niet verslonden worde, en al
het volk, dat met hem is.
17 Jonathan nu en Aliimnlzstonden bij
de fontein Kogel; en eene dienstmaagd
ging henen en zeide het hun aan; en zij
gingen henen en zeiden het den kmiinp
Dnvtd aan: want /.ij mogten zich niet zien
laten, dat /.ij in de stad kwamen.
Is Ken jongen dau nog zag lien, en
zeidr het Abt-a lom aan; doch die heiden
gingen haasteliik, en kwamen in eens
Diana huis te jtahnriui, dewelke eeneu
put had in lijnen voorhof, en zij daalden
daarin.
l\'i Kn de vrouw nam en spreidde een
i\'ti U-el over het opene van den put, en
strooide gort daarop. Alxoo werd dezaak
niet bekend.
2l) Toen nu Absaloms knechten tot de
vrouw in het huis kwamen, zeiden zij :
Waar zijn Animaal en Jonathan? Kn de
vrouw zeide tot hen : Zij zijn over dat
waterrivterlje gegaan. Kn toen zii hen
gezocht en niet gevonden hadden, keer-
den tij weder naar Jerflzalrm.
21  Kn het geschi dde. uadat zij wegge-
gaan waren, zoo klommen zij uit den
put, en giugen henen en boodschapten
het den koning David; en zü zeiden tot\'
David : Maakt ulieden op, eu gaat baai\' ;
telijk over het wat»r, want Rizoo heeft
Achitofel tegen olieden geraden.
22  Toen maakte zich David op, en al
hr: volk, dat met hem was, en zu gingen
over de Jordaan. Aan het morgenlicht
ontbrak >*r niet tot een loe, die niet over
de Jordaan gegaan wa*.
23  AU uu Acbitófel zng, dat zijn raad
niet gedaan was, zadelde bij den ezel, en
maakte zich op, en toog naar zijn buis,
in zijne stad, en gaf bevel aan zijn huis,
en verhing zich. Alzoo stierf hij, en werd
begraveu iu zijns ia,rrs graf.
21 David nu kwam te Mahanaim : eu
Abpalom toog over de Jordaan, hij eu alle
mannen ran Israël met hein.
2\'> Kn Absalom had Atnnpa iu Joab>
plaats gesteld over het heir. AmAsa uu
was eens mans zoon. wiens uaam was
Jethra. de Israëliet, die ingegaan was tot
Abigail, dochter van Naha*. zuster van
ZeiuJR, Joabs moeder.
2t> Israël nu en Absalom legerden zich
in het land van (iilead.
27 Kn het gecchirdde. als David te
Maliauaïni gekomen was, dat $obi, de
zoon van Na ha*, van Uabba der kinderen
Ammons, eu Macliir. de zoon vau Am-
luiél, van Lodebar, en " Itarzillai, de Ui-
Iradiet, van Hogehm,
SB Beihlewerk. en schalm, en narden
vaten» en tarwe, en gerst, en meel, en
geroost Am in, in bonnen, en linzen, ook
geroost,
2ü Kn honig, en boter, en >cliaprn, eu
koeijenkazen bragteu tot David, eu tot
het volk, dat met bem was, om te eten,
wam zij zeiden : Dit volk is hongerig,
en moede, en dorstig in de woestijn.
HOOFDSTUK is.
Dsviil tiion*tert fijn volk >-n verderlt h-t in
ilrif honpen, va. 1 -. >U>rh hlijfl iel f <»p be-
e-t-rtr .tf« v.ilks te Mahsnhini. 3; evelt t>r-
vel om Ahsalum te TiTx-hoonrn, 5. Ahsa-
IMM volk
wiirdt f\'-\'-tren, ra Absaloui irlf.
hiin:\'emle met ryn lins;e haat W een\' eik,
donr Josih iloorstoken, 7. Atirnil-jin* errrneht,
18. David oatvaagt berlgt nn Ibsalonu
dood en heilrijft gr.ititeii rouw, 33.
ibQwQvaa zijns valer», «oor deoogenvan ;
jhet gansene lm<!l.
23 Kn in die dagen was Achitófels raad.
I dien hij raadde, al* of men naar Oods \'
: woord gevraagd had; alzoo wan alle raa I
;van Achitofel. zoo bij David als bit Ah-
naloaa.
HOOFDSTUK 17.
Vrhit.tf U raad «rank dtt n H b h «rkikkutr
verworpen en Hiivit\'s Msl geeobsd, w 1.
1 Haml geeft hiervan ui DsvM kennis en
nudt hem terstond voort te trekken, 15. D«-
vi.1 [runt over de .tor.Ia.iti, 33. Z-irim.nr.1 van
[ Achltui\'.\'t, SS, Absalom trekt tegen cijnen va-
! dn ten Btrjjde, 21. David komt t<- Hahana.....
w:inr tijnr goed* vriemli\'ii hi-ni ro dr ryneti
vfifirticii iiirt alle nnnilnift, 37.
Vin HITS zeide Acbitófel tot Absalom:
l.t\'it mij nu t waalt\' duizend inannrn
ui\' \'"•. -:i. dat ik mij opmake en David
dezen nacht achterna j"ge.
Zoo zal ik over hmi komen, daar hij j
moede en slap van banden ba, en zal hem \'
verschrikken, e:i al het volk. dat met bem |
in. zal vl\'u\'t-i. : dan zal ik d*n koning I
alleen Maan.
3  Kn ik zal al het volk Mt u doen weder* ,
keeren; de mail, dien gij coekt, is gelijk j
het wederkeereu van allen; zoo zal al
het volk in vrede zijn,
I   Dit woord nu was rcgt in \\bsaloins I
oogen, en in de oogen van alle oudsten
Israël*.
0  Docli Absalom zeide : Hoep toch ook
llusai, den Arabiet, en laat ons hooren,
vvnt hij ook Uft.
ti Kn als iluuni tot Absalom inkwam,
zoo sprak Absalom tot bem, zendende : \'
Aldus heeft Acbitófel gesproken; zullen
wn zijn woord doen ? zou niet, M>reek g»l.
7 Toen zeide llusai tot Absnloni : De
raad, dien Achitofel Op ditmaal geraden
heeft, is niet goed.
{ ** Wijders zeide llusai : Gij kent uwen |
, vader en zijne mannen, dat /.n helden \\
zijn, dat \'.ii bitter van gemoed xvin, als
een beer, die van de jongen b-roofd is in >
het veld; daartoe is uw vader een knjga-
man. en zal niet vernachten met het volk.
I \'.• Zie. nu heeft hij zich vrrstoken iu
een der holen, of in eene der plaatsen.
j Kn het zal geschieden, als er iu het eerst
*i»nmnfa onder hen vullen, dut een ie-
der, die het zal hooren, alsdan zal zeggen :
| Kr is een slag geschied ouder het volk,
dat Absalom navolgt.
1 10 Zoo zou hij. die ook een dapper man
is, wiens bart is als een leeuwenhart, ten
i eeiiemaal smelten : want gitisch Israël
weet, dat uw vader een held is, en het
dappere mannen zijn, die met hem ziin.
II   Maar ik rade, dat in alle haast tot
u verzameld wurde ganscu Israël, van
\\ Dan tut iler-s^ba toe, als zand, dat aan
de zee is, iu menigte; en dat uw persoon
nif.it\' -l in den strijd.
12  Dan lullen wij tot hem komen, in
eene der plaatsen, waar h(j gevonden
wordt, en hem gemakkelijk overvallen,
•i\'liik als de dauw op den aardbodem
valt; en er zal van hem, en van al de
mannen, die met hem zijn, ook niet een
worden overgelaten.
13  Kn indien hij zich in eene stad zal
begeven, zoo zal gansch KraPl koorden
tot dezelve stad aandragen, eu wij zullen
ze tot iu de berk nedert rekken, totdat ook
niet een steentje aldaar gevonden worde.
14  Toen zei.ie Absalom, en alle man
van Israël i De raad van Musai, den Ar-
chiet, is beter dan Achitófels raad. Doch
de IIKKHK had het geboden, oui den
Roeden raad van Aciiitólël te vernietigen.
Opdat de ÏIKKKK het kwaad over Ab*a-
loill hiv. "\'.
1  • Kn llusai zeide tot Zadok en tot Ab-
jathar, de priesters: Alzoo en al zoo heeft
Arhitófel Absalom en den oudsten van
SS.1IM.
1 Kol
-N David monsterde het volk, dat met
hem was; en bij stelde over hen
E
-ocr page 244-
2 SAMlrÏL IS, 19.
Davids rouw over Absalom.
23S Israël geslagen. Absalom gedood.
de : Ik heb gcenen zoon, om aan mijnen
naam te doen gedenken; en hij bad dien
pilaar genoemd naar zijnen naam, daar-
oui wordt hij tot op dezen dag genoemd ;
Absaloms hand.
19 Toen zeide Ahimaaz, Zadoks zoon :
Laat mij toch heenloopen, én den koning
boodschappen, dat de IIKKRK hem regt
gedaan heelt van de hand zijner vijanden.
211 Maar Joab zeide tot hem : Gij zult
dezen dag geen boodschapper zijn, maar
op eenen anderen dag zult gij boodschap*
pen ; dezen dag nu zult gij niet bood-
scliapjten, daarom dat des konings zoon
dood is.
SI Kn Joab zeide tot Cuschi : Ga heen,
en zeg den koning aan, wat gü gezien
hebt; en (\'uschi boog zich voor Joab, en
liep heer.
22  Doch Abimaaz, Zadoks zoon, voer
nog voort en zeide tot Joab : Wat het ook
zij, laat mij toch ook (\'uschi achterna I
loopen. Kn Joab zeide : Waarom zoudt I
gij nu heenloopen, mijn zoon I zoo gij\'
toch geen bekwame boodschap hebt?
23  Wat bet ook zii, zeide hij, laat mij;
heenloopen ; zoo zeide hij tot hem : Loop \'
been. Kn Ahimaaz liep den weg van het I
effen veld, en kwam (uschi voorbij.
2l David nu zat tusscheu dr twee
poorten . en de wachter ging op bet dak
der poort aan den muur, en bief zijne
oogen op, eu zag, en ziet, er liep een
man alleen.
25 Zoo riep de wachter, en zeide het
den koning aan; en de koning zeide :
Indien hij alleen is, zoo is er eene bood-
schap in zijnen mond; en bij ging al
voort en naderde.
2fi Toen zag de wachter eenen anderen
man loopende, en de wachter riep tol
den poortier en zeide : Zip, er loopt nog
een man alleen. Toen zeide de koning :
Die i\'s ook een boodschapper.
27 Voorts zeide de wachter : Ik zieden
loop des eersten aan, als den loop van
AhinifiAz, Zadoks zoon. Toen zeide de
koning : Dat is een goed man, en hij zal
met eene goede boodschap komen.
2S Ahimaaz dan riep en zeide tot den
koning : Vrede ! Kn by\' boog zich voor
den koning met zijn aangezigt ter sarde;
en hy zeide : Geloofd zij de IIKKRK, uw
God, die de mannen, dewelke hunne hand
tegen mijnen heer den koning ophieven,
heeft overgegeven.
29  Toen zeide de koning : Is het wel
met den jongeling, met Absalom ? Kn
Ahimaflz zeide : Ik zag een groo.. rumoer,
als Joab den knecht des konings, en mij,
uwen knecht, afzond, maar ik weet niet
wat.
30  Kn de koning zeide : Ga om, stel u
hier ; zoo ging hij om, en bleef staan.
31   Kn ziet, Cuschi kwam aan; en Cu-
schi zeide; Mijnen heerden koningwordt
geboodschapt, dat o de IIKKRK beden
heeft regt gedaan van de hand van al
degenen, die tegen u opstonden.
32  Toen zeide de koning lot Cuschi :
Is het wel niet den jongeling, met Absa-
lom? En Cuschi zeide : De vijanden van
mynei lieer den koning, en allen, die
tegen u ten kwade opstaan, moeten
worden, als die jongeling.
33  Toen werd de koning zeer beroerd,
en ging op naar de opperzaal der poort,
en weende; en in zijn gaan zeide hy
alzoo : Mijn zoon Absalom, mijn zoon,
mijn zoon Absalom! Och dat ik, ik, voor
u gestorven ware, Absalom, mijn zoon,
ruiju zoou!
HOOFDSTUK 19.
Daviil verlaat, op .voulringen v.-.n Joah, lijnen
rouw over \\ i i i in vertoont lirh aan het;
volk, vb. 1. Pavid w<-<lpr in lijn koningrijk
hersteld, oeuneii.it AmAsa 1. t krygsovente I
iii Joab* plaats. IS. Siiiieï bidt en verkrijgt\'
overaten van duizenden, en overaten van
honderden.
•_\' Voert» zond DAvid In-t volk uil, een
derde deel onder de hand van Joah, en
een derde deel onder de band van Vin-ui.
den zoon van Zeriïja, Jnabs broeder, en
een derde deel onder de hand vnn Ithai,
den Getliiet. Fn de koning zeide tot het
volk : Ik zal ook zelf zekerlijk net nlie-
den uittrekken.
3  Maar bet volk zeide : GÜ zult niet
uittrekken : want of wij ten eeneiuaAl
vloden, zij zullen bet hart op ons niet
stellen, ja of de helft van on» stierf, zij
zullen bet hart op ons niet stellen; maar
gij xijt nu al* tien duizend onzer. Zoo
zal het nu beter zijn, dat gy ons uit de
Klad ter hulpc zijt.
4  \'lont zeide de koning tot hen : Ik
zal doen, wat goed is in uwe oogen. I>e
koning nu stond aan de zijde van de
]>oort, en al bet volk trok uit bij houder-
den en int duizenden.
5  Kn de koning gebood Joah, en Abisai,
en Ithai, zeggende : Itundelt mij lacht\'
ken* met den jongeling, met Absaloni.
Kn al tiet volk hoorde het, als de koning
aan al de overaten van Absaloms zaak
gebood.
fi Alzoo toog het volk uit in het veld,
Israël te gcmoet; en de strijd geschiedde
bij Kfraïms woud.
7 Ka het volk van Israël werd aldaar
oor liet nangezigt van Davids kuechten ge-
slagpn ; en aldaar geschiedde te dicnzelvcn
daee een groot e slag, van twintigduizend.
s Want de stryd werd aldaar verspreid
over al dat land. Kn het woud verteerde
meer van het volk, dan die het zwaard
verteerde, te dienselven dage,
\',i Absalom uu ontmoette voor het aan-
ge/jgt der knechten Davids; en Absalom
reed op n.....u muil; eu als de muil kwam
onder de digte takken van eenen grooten
eik, zoo werd zijn hoofd vast aan den
eik, dat hij hangen bleef tusschen den
hemel en tusschcu de aarde, en de muil,
die onder hem was, ging door.
III Als dat een man zag, zoo gaf hij
bet Joab te kennen, en zeide : Zie, ik
heb Absalom zien hangen aan renen eik.
11  Toen zeide Joab tot den man, die
het hem te kennen gaf : Zie toch, gü
hebt het gezien, waarom dan hebt gij
hem niet aldaar ter aarde geslagen ? alzoo
bet aan mij tromt om u tieu zilverlingen
en eenpn gordel te geven.
12  Maar dip man zeide tot Joab : Kn
of ik al duizend zilverlingen op mijne
handen mogt wegen, zoo zou ik mijne
hand aan des konings zoon niet slaao :
waut de koning heeft u, en Abisai, en
Itbai voor onze oorengeboden, zeggende:
Hoedt u, wie gij zijt, van den jongeling,
van Absalom.
i\'.- Oi\' ik al valscbelijk tegen mijne ziel
handelde, zoo zou toch geen ding voor
den koning verborgen worden; ook gij
zelf zoudt er u van tegenover stellen.
11 Toen zeide Joab : Ik zal hier hij u
alzoo niet vertoeven; en bij nam drie
pijlen, en stak ze in Absaloms hart, daar
lui nog levend was in liet midden van
den eik.
16 Kn tien jongens, wapendragers van
Joab, omringden htm, en zij sloegen
Absalom, en doodden hem.
16  Toen blies Joab met de bazuin, en al
het volk keerde af, van Israël achterna
te jagen, waut Joab hield het volk terug.
17  Kn zij nsuien Absalom, en wierpen
hem in bet woud, in eenen grooten kuil,
eu stelden op hem eenen zeer grooten
steenhoop; en gausch Israël vlugtte, een
iegelijk naar zijne tent.
Is Absalom uu had genomen, eu in zyn
leven voor zich opgerigt eenen pilaar,
die in het Koniugsdal is; want hij zei-
-ocr page 245-
1 SAMUKL 19.
Joabs plaats. David komt SS9
Aluin* krQfwvcntc in
renaile, 16. David repft Meihdseth, np bo-
tuicinr hjk.t i>n«i-h\'.itii. .Ie hrlfl van iqn rord
weder, S . Vriend»rhap*hetuir>nrrTi van Da-
vid ra Rarrillaj, U, Itrarl ontmeden op
Juda. il.it fij al!, in d.-n konin? haddi n ingr-
l.-i\'.l. tl.
EN Joftb werd aangezegd I /.;< , de \'k"-
i ning weent, en bedrijft rouw over
Absalom.
2  Toen werd de verlossing tedienzclven
dasje bet gansche volk tot rouw : want het
volk had te dienzelven dasje hooren zeg-
iren : Het smart den koning; over zijnen
zoon.
3  En het volk kwam te dienzeU« u dage
nleelswij«< hi de stad, ïtcIuk al* liet volk
zich wegsteelt, dat beschaamd ir, wau-
necr zij in den strijd gevloden zijn.
4  De koning nu had zijn aane;eziet toe-
gewonden, en de koning riep nut luider
item : Mijn zoon Absaloni, Abtalom,
mijn zona, mijn zoon!
& Torn kwam Joab tot Hen koning in
het buis, en zeide i Git hebt heden be-
io haat ml het aangezigt van aluwe kuren*
ten, die uwe ziel, en de ziel uwer zonen
en uwer dochteren, en de /iel uwervrou-
wen, en de ziel uwer bijwijven be«:en h*fa-
ben bevrijd;
6 Liefhebbende dieu haten, en halende,
die u liefhebben : want sri? Reeft heden te
kennen, dat oversten en knechten bij u
\' niets zijn : want ik merk heden, dat, zoo
j Absaloni leefde, en wij heden allen dood
I waren, dat het alsdan regt zou zijn in uwe
|oogen.
| 7 Zoo rta nu op, ga uit, en spreek n;>ar
\'liet hart uwer knechten : want ik zweer
\'bij den 1IEERE, als gij niet uitgaat, zoo
I er een man deten nacht bij u zal vernach*
ten ! en dit zal u kwader zijn, dnn al liet
kwaad, dat over u gekomen is van uwe
jeugd af tot nu toe.
H Toen stond de koning op, en zette
zich in de poort. En ;"i lieten al het volk ,
weten, zeggende : Ziet. de koning Kit in
de poort. Toen kwam al bet volk voor des
koning* aangezigt; maar Isra« 1 was ge-
vloden, een iegelijk naar zijne tenten.
9  Fn al het volk, in alle stammen van
Israël, was onder zich twistende, zeg-
Gnde : De koning heeft ons gered van de
ii.I onzer vijanden, en Int heeft ons be-
vrijd van «ie hand der Filistijnen, en nu is
hij uit het land xevlugt voor Absalom;
10  Kn Absaloni, dien wij over ons ge-
xalfd hadden, is in den strijd gestorven :
nu dan, waarom zwijgt gijlicden vanden
koning weder te halen ?
11   Toen zond de koning David tot 2a-
dnk en tot Abjathar, de priesteren, zeg-
gende i Spreekt tot de ouiisirn van Juda,
zeggende : Waarom zoudt gijlieden de
laatsten zijn, om den koning weder te
halen in zijn huis? (want de rede van het
E&nache i-e.\'! was tot den koning ge-
omen in zijn buis.)
12  Gij zijt mime broederen, mijn been \'
en mijn vleesch zijt gij ; waarom zoudt \'
gij liau de laatsten zijn, om den koning
weder t\' halen ?
18 En tot o AmAsa zult gijlieden Mg*
gen : Ziit gij niet mijn been en mijn
vleescli ? God doe mij zoo, en doe er zoo •
toe, zoo gij niet krijgsoverste zult zijn
voor mijn aangezigt, te allen dage, in
Joabs plant*.
14  AIzoo neigle bij het hart aller man-
nen van Juda, als van een\' eenfgen man i
en zij zonden henen tot den koning, aey-
gende
i Keer weder, gij en aluwekneeli-
ten.
15  Toen keerde de koning weder, en
kwam tot aan de Jordaan ; en Juda kwam
te Gilgal, om den koning in het gemoet te
gaan, dat zij den koning over de Jordaan \'
voerden.
16  En • Simeï, de zoon van Gera, een
men van Jemini, die van Babflrim *«.?,\'
haastte mi;, en kwam af met de mannen
van Juda, den koning David te gem« et:
17 En duizrnd man van Benjamin met
hem; ook Ziba, de knecht van Saulshuia,
en zyne vijftien zonen en zi.tne twintig
knechten met hftn; en zij togen vaardig-
lyk over de Jordaan, vóór den koning.
IS Als nu de pont overvoer, om het
huis des konings over te halen, en te doen
wat goed was in zijne oogen, zoo viel
Süiii .. de t(.on van Gera, neder voor het
aangezigt des konings, als hij overde Jor-
dnan voer;
11) En hij zeidr tot drn koning : Mijn
herr rekene mij niet toe de miidnad,
en gedenk e niet, wat uw knechtverkeer
deli\'k gedaan heelt, te dien dage, al* mijn
heer de koning uit Jrrnzalem uitging, dat
bet de koning zich ter harte zoude nemen.
2n Want uw knecht weet ket zekerlijk,
ik heb gezondigd; doch zie, ik ben heden
gekomen, de eerste van het gansche huis
van Jozef, om mijnen heer den koning
te gemoet af te komen.
21 Toen antwoordde Ahisai, de zoon
i van Zenija, en zeide: Zou dan Bhuelbter
; voor niet gedood wmlen ? zoo bij toch den
gezalfde des HEKKEN gevloekt heelt.
SS Haar David zeide : Wat heh ik met
ulieden te doen, gii ronen van Zenija ! dat\'
gij mij beden ten Satan zoudt zijn ? zou \'
beden iemand gedood worden iu Israël\'\'
wart weet ik niet, dat ik beden koning
geworden ben over Israël?
| •::> En de koning reide tot SJiueï : Gij
zult niet sterven. En di> koning /woei
hem.
24  Metibóseth, Sauls zoon, kwam ook
af den koning te grnioet; en hij bad zijne
I voeten niet schoon gemaakt, noch zijnen
knevelbaard beschoren, noch zijne klee-
deren gewassihen, van dien dag af, dat
dn koning was weggegaan, tot dien dag
toe, dat hij met vrede wederkwam.
25  En het geschiedde, als hij teJerftza-
l< in den koning te gemoet kwam, dat de
koning tot hem zeide i Waarom zijt g\\j
niet met mij getogen, Metibóseth?
2i* En hij zeide : Mimi heer koning!
ii.ijit onecht heeft mij bedrogen; want
uw knx\'bt zeide : Ik zal mij eenen ezel
zadel er, en daarop rü\'len, en tot den ko-
ning trekken, want uw knecht is kreupel.
27 c Daartoe heeft hij uwen knecht bij
mijnen heer den koning valschelijk aau-
vedrageii; .\'och mijn heer de koning is
als een engel Gods; doe dan, wat goed
is iu uwe oogen.
2S Wan\' al mijns vaders huis isntetge-
weest, dan maar lieden dea doods voor
uiijnen heerden koning; nogtans hebt gij
uwen knecht gezet onder degenen, die aan
uwe tafel eten : wat heb ik dan meer voor
geregtigheid, eu meer te roepen aan deu
koning?
29 Ti>en zeide de koning tot hem :
Waarom spreekt gil meer ran uw e zaken?
ik heb gezegd i Gij en Ziba, deelt het
land.
80 En Metibóseth zeide tot den koning:
Hij neme het ook gansch weg; naardien
mijn heer de koning met vrede in zijn
huis is gekomen.
\'(1 Itarzillai, de Gileadiet, kwam ook at
van Kógelim ; en hij toog met den koning
over de Jordaan, om hem over de Jordaan
te geleiden,
32 lt ir/iü.u nu was zeer oud, een uuan
van tachtig jaren ; rf en hij had den koning
onderhoudrn, toen hij te Mahaiiatm z^jn
verblijf had, want hij was een zeergroot
man,
Xl En de koning zeide tot Parzillat -
Trek rij met nui over, en ik zal u bij mi
te Jernzalem onderhouden.
34 Maar Barzillai zeide tot Jen koning:
Hoe veel zullen de dagen der jaren mijns
•Sm.17 «7,
IK..M. 2\' 7
-ocr page 246-
-: swii i.i. m.
240 wnlrr te Jeruzalem. Amasa door
Joab verraderlijk doorstoken.
leven* sijn, fint ik met den koning zon |optrekken naar Jeruzalem ?
:t.ï Ik ben lieden tachtig jaren ouil, zou
ik kunnen onderscheiden tusschcn goed
en kwaad ~\' zou uw knecht kunnen sma-
ken, wa: ik eet en wat ik drink? zoude
ik meer kunnen hooreu naar de stem der
zanger* en zangeressen ? en waarom xou
uw knecht mijnen heer den Icniniï ver-
der tot eenen last zijn ?
3fi Uw knecht zat maar een weinig met
den koning over de Jonlaan gaan; waar-
om toch zou mij de koning zulk eene
vergelding doen *
37 I<*at toch uwen knecht wederkeeren,
dat ik sterve in mijne stad, bii het graf
mijas vaders en mijner moeder; maar
/.ie, daar is uw knecht <\'hiuiliaiu, laat
<lien niet miinen heer den koning oier-
trekken, en doe hem, wal goeil is in uwe
ooi-en.
i :i* Toen zeide de koning : Chimham zal
m»t mi) overtrekken, en ik zal hem doen.
wat goed is in uwe oogen ; ja Alles, wat
\'gij op mij begccren zulr, zal ik u doen.
| ,\'IW Toen nu al her volk overde .lordaan
gegaan wm, en de koning ook was over-
! gegaan, kuste de koning linrzillai, en
zegende hem; nlzno keerde hij weder
iiHHr fijne plaats.
40 Ku de koning toog voort naar Gilgal,
en Clnmh&tn toog mei hem voort; en al
het volk vau Juda had den koning over-
gevoerd, als ook een gedeelte van het
volk lsracls.
j 41 En ziet, alle mannen van Israël kwa-
men tot den koning; en zii zeiden tut
den koning : Waarom hebben u onze
broeders, de mannen van Juda. gestolen,
en hebben den honing en zijn huis overde
.lordaan gevoerd, en alle mannen Davids
met hem ?
IJ Toen antwoordden alle mannen van
Juda tegen de mannen van Israël : Omdat
de koning ons naverwant is; en waarom
zijl gij nu toornig over deze zaak ? heb-
ben u ;i dan eenixzins gegeten van des
konings kott, of heeft lui ons een ge-
scheuk geschonken ?
43 En de mannen van Israël aiitwoord-
den den mannen van Juda, en /.eiden :
Wij hebben tien deeleu aan den koning,
en ook aan David, «ij meer dan gü ;
waarom hebt gij ons dan geritn; geacht,
dat ons woord niet het eer*te geweest
iis. om onzen koning weder te halen t
| Maar het woord der mannen van Juda
was harder dan het woord der mannen
van Israël.
op den dag van baarlieder-
dood, levende als weduwen.
I Voorts zeide de koning tot Amasa :
Hoep mij de mannen van Juda tezamen,
tegen den derden dag; en gij, stel u dan
hier.
I  En Amasa ging heen, om Ju U bij-
een te roepen; maar hij bleef achter,
boven den gezetten tijd, dien hij hem
gezet had.
6  Toen zeide David tot Abisai : Nu cal
ons Sebn.de zoon van Hichri, meer kwaads
doen, dan Abinloiu; neem gij de knechten
uws heeren. en jaag hem achterna, opdat
hij niet misschien vaste steden voor zich
vinde, en zich aan onze oogen onttrekke.
7    Toen togen uit, beui achterna, de
mannen van Joab, en de Krethi. eu de
Plethi, en al de helden. Pezen togen uit
van Jernzaleui, om Seba, den zoon van
Itichri. achterna te jagen.
S Als zij nu waren bij den grooten
steen, die bij Gibeon is, zoo kwam Ainnsa
voor hun aangezigt. Kn Joab wat omgord
over zijn kleed, dat hij aanhad, en daarop
was een gordel, daar her zwaard aiiu vast-
gemaakt was op zijne lenden in zijne
scheed*; en als hij voortging, zoo viel
het uit.
1» En Joab *ridc tot Amasa : Is het wel
met u, uitfii broeder ? En Joab vatte
met de regier hand den baard van Amasa,
om hem te kussen.
10 Eu Ainnsa hoedde zich niet voor het
zwaard, dat in Joabs hand was; « zoo •
sloeg hij hem daarmede aan de vijfde
rib, en hij stortte zijn ingewand ter aarde
uit, en bij sloeg hem niet ten tweede
maal, en hij stierf. Toen jaagden Joab, en
ziju broeder Abtsai, Seba, den zoon van
Hichri. achterna.
II   Maar een man, van Joabs jongens,
bleef l).i hem stann; en hij zeide: Wie is
er, die lust heeft ann Joab, en wie is er,
die rooi David is, die volge Joab na!
1.\' Amasa nu lag iu het bloei geweu-
teM. midden op de straat. Als die man
zag, dat al het volk staan bleef, zoo deed
bij \\masa weit van de straat in het veld,
eu wieip een kleed op hem, dewijl hij zag,
dat al wie bit hem kwam, staan bleef.
IJ Toen hu nu van de straat weggeno-
men was, toog alle man voort, Joab na,
om Seba, den zoon van Itichri, achterna
te jagen.
14 En hij toog heen door a!Ie stammen
van Israël naar Abel, te weten, lleth*
Miiaehn, eu het gamcue Iterim; en zij
verzamelden zich, en kwamen hem ook
HOOFDSTUK 20.
l,i En zij kwamen en belegerden hem
in Abel Ifeth-Maacha, eu zij wierpeu
eenen wal op te^en de stad, dat hij aan
den buitenmuur stond; ru al het volk, dat
met Joab vu, verdorveu den muur, om
dien neder te vellen.
Ui Toen riep eene wijze vrouw uit de
stad : Hoort, hoort, zegt toch tot Joab i
Nader tot hiertoe, dat ik tot u spreke.
17 Toen hü nu tot baar naderde, zeide
de vrouw : /.n t gij Joab? en hij zeide : Ik
ben het; en /ij seide tot hem : Hoor de
woorden uwer dienstmaagd; en tui zei-
de Ik hoor.
IS Toen sprak z\\j, zeggende : In voor-
tijden spraken zij gemeenlijk, zeggende:
Zij zullen zonder twijfel te Abel vragen;
eu alzoo volbragten zij bet.
1!) Ik ben eene van de vreedzame, van
de getrouwen in Israël, en gij zoekt te doo-
den eene stad, die erne moeder is in Is-
raël : waarom zoudt gij het erfdeel des
IIKEKEN verslinden?
80 Toen antwoordde Joab, en zeide i
Het zü verre, het zij verre van uiy, dat
ik zou verslinden, en dat ik zou verder-
raël :
Sr-in, m n>ii*v
ataad, ra, t. David nadert ém tien bij wijven
m. S. AatME, AMmi en Somh mei hum»1 le-
•fem afffezondrn, om dn iip«t»nd te dempen,
». Amasa verraderlift door Joali n\'n......r.i.
\'j. Seba wordt uit de stad ibel oMwHsrfct,
en door de bargen het hooft! nnre «lazen \'"•\'
over den muur grworjn, IS. Nawea van
David» krij?M>ver*ti>n ftt van de prieMer», 33.
fIV)K.\\ WW daar bij geval een lielials
i man, wiens naam was Seba, een zoon
..ui tticbri, een mau vau Jeialsl : die
| blies met de bazuin, en zeide: ttij hebben
I geen deel aau David, en wij hebben geene
erfenis aan den zoon van Isai, een iege-
Ujk naar zijne tenten, o Israëli
.: Toen toog alle man \\nn Israël op van
achter David, Seba, den zoon van Bichri,
achterna; maar de mannen van Juda
kleefden hunnen koning aan, vandeJor-
daan af tot aan Jerftzalem.
a Toen nu David in zijn huis ie Jcru/-a-
I\' in kwam, nam de koning de tien vrou-
wen. zijne hijwijve», «Me lui gelaten had,
het huis te bewaren, en deed ze iu een
huis van bewaring, en onderhield ze, maar : ven \'
ging tot haar niet in. En zij waren oog.— \'21 He zaak is niet alzoo; maar een man
-ocr page 247-
S SAMüKL 21, 22.
Oorzaak van den driejarigen honger.
Verscheidene krijgen. CU
win het gebergte van Kfraim, wiens naam
is Seba, de zoon van Bichri, heeft zijne
band opgeheven ir."\'» den koning, tegen
Pavid; lever hem alleen, zoo zal ik van
deze stad aftrekken. Toen zeide de vrouw
tot Joab : Zie, zijn houfd zii tot u over
den muur geworpen worden.
22 Kn de vrouw kwam in tot al het
volk niet hare wijsheid; en tij hieuwen
Seba, den zoon van Hichri, het hoofd af,
en wierpen het tot Joab. Toen blies hij
met de bazuin, en zij verstrooiden zich
van de stad, een iegelijk naar zijne ten*
ten ; en Joab keerde weder naar Jernza-
lem tot den koning.
2.\'i ft Joab nu wa* over het zansche heir
van Israël; en Henaja, de zoon van Jo-
jada, over de Krethi en over de I\'Iethi;
21 En Adóram was over de schatting;
en Jósafat, de zoon van Ahilud, WM
kanselier;
25  En Seja was schrijver; en Zadok en
Abjatbar waren priesters,
26  En ook was Ira, de Jaïriet, Pavids
opperoftlcier.
HOOFDSTUK 21.
[> ut I \'. i.i.i -\' ili\'ii II i \'re ii».it dr ooriaak vnn
den driejarigen honger en v. ntant >l:it het
ii.i>, nuntii Saul de .il......lieten vervolgden
gi ilniiil li.ui, vi. 1. Kort verhaal der Gilie-
nnirten, 2. Pavid voldoet hunnen ei*i-h en
levert hun, Jonathan* zoon versrhoonende,
teven ionen van Saul* ee*laeht, die tij op-
h.iiii-Ti. 3. Overbrenging en l>eETaving der
heenderen van Saul en tyne ionen in het
eraf van KU, 12. Vier krijsen der Filistijnen
teren Juda, waarin tier reuien door David*
helden vcmtaffen fijn, 15.
EN er was in Uavids dagen.\'een honger,
drie jaren, jaar achter jaar; en Pavid
tocht het aangezig* des HKEKKN. En de
HEEKE zeide : Het is om Sauls en om des
bloedhuizes wil, omdat hij de Gibeonieten
gedood heeft.
2 Toen riep de koning de Gibeonieten,
en Zeide tot hen l \'de Gibeonieten nu
waren niet van de kiudereu ïsraëls, maar
van bet overblijfsel der Amorieten, en de
kinderen Ïsraëls hadden hun " Kezworen,
maar Saul zocht hen te slaan in zijnen
ij ver voor de ki nderen * au I sraei en
Juda.)
\\i Pavid dan zeide tot de Gibeonieten :
Wat zal ik ula-den doen ? eu waarmede
zal ik verzoenen, dat gij het erfdeel den
HKEKKN zegent?
4  Toen zeiden de Gibeouieten tot bem:
Het is ons niet fe doen om zilver en goud
met Saul en met ziin huis; ook is het ons j
niet om ieuiftud te dooden in Israël. Kn hii (
| zeide : wat zegt gij dan, dat ik u doen zal ?
i Kn zij zeiden tot den koning : De
man, die ont te niet gemaakt, en tegen
ons Bedacht heeft, dat wij tonden w
delgd worden, zonder te kunnen bestaan
in eenige landpale van Israël;
6    Laat ons zeven mannen van zijne
zoneu gegeven worden, dat wij hen den
IIKKKK ophangen te Gibea Sauls, o gij
verkoreue des HEKKEN ! En de koning
zeide : Ik zal hen gevea.
7  Poch de koning verschoonde Metibó-
«etb, den zoon van Jonathan, den zoon
van Saul. * om den eed des HEERKN,
die titsschen hen was, tusschen Pavid eu
tuMchen Jonathan, Sauls toon.
5  Maar de koning nam de twee zonen
van llizpa, dochter van Ajh, die zij Saul
gebaard had, Armóiiicii Metibóseth; daar-
toede vijf zonen van Michals zuster, Sauls
dochter, die zii \\driël, den zoon van rtar-
zillai, den Meliolathiet, gebaard had;
9 En bti gaf hen in de band der Gibeo-
nieten, die ze ophingen op den berg voor
bet aangezigt des HKKKEN. en die zeven  ;
vielen te gelijk; en tij werden gedrodin  !
de dagen van den oogst, in de eerste  i
dagen, in het begin van den gersteoogst.  \'
lil Toen nam Kizpa, de dochter van\' 3.
Aja, eenen zak, en spande dien voor tichl W
uit op eenen rotssteen, van het beginvan
den oogst, totdat er water op hen drupte
van den hemel; en sij liet het gevogelte,
des hemels op hen niet rusten des daags.\'
noch het gedierte van het veld des nachts.
11   Kn het werd Pavid aangezegd, wat
Kitpa, de dochter van Aja, Sauls Dijwijf,
gedae.n had.
12  Zoo ging Pavid benen, en nam de
beenderen vnn Saul, en de beenderen van
Jonathan, tiinen toon, van de burger»
van Jabes in Gilead, c die dezelve gestolen t ISai
hadden van de straat Heth-San, alwaar
de Filistijnen ze builden opgehangen, trn
dage, als de Filistijnen Saul sloegen op;
Gilbfia
Ki Kn In: bragt van daar op de becn-
deren van Saul, en de beenderen van
Jonathan, zijnen zoon; ook verzamelden
zij de beenderen der gehangenen.
11 Kn zij begroeven de beenderen van
Saul en zijnen zoon Jonathan in het land
van Kenjamin te Zela, in het graf van
zijnen vader Kis, en deden allen, wat de
koning geboden had. Alzoo werd God na
dezen den lande verbeden.
16 Voorts hadden de Filistijnen nog vin-a
eetien krijg tegen Israël. Kn Pavid toog;
af, en zijne knechten met hem. en stre-!
den tegen de Filistijnen, dat Pavid moede!
werd.
16  En Isbi Kenob, die van de kiuderen
van Rafa was, en het gewigt zijner spies
drie honderd gewigt kopers, en hu was
aatigegnrd met een nieuw txaard; deze
dacht Pavid te slaan.
17    Maar Abtsai. de zoon van Zenija,
hielp hem, en sloeg den l\'ilt-njn. en:
doodde hem. Toen zwoeren hem de inan- i
nen van Pavid, zeggende : Gij zult niet:
meer met ons uittrekken ten strijde, op- j
dat gij de lamp van Israëlntet uitbluscht. I
IS En liet geschiedde daarna, dat er;
wederom een krijg »"*« •\' te Gob tegen, d IKn
de Filistijnen. Toen sloeg Stbbechai, de
Husathiet, Saf, die van de kinderen van
Kafa was.
1!) Voorts was er nog een krijg te Gob
tegen de Filistijnen ; en El\'hanan, de
zoon van Jaarë"-0*regiin, sloeg Iteth-ha-
lachmi, dewelke uae met Goliath, den
Gethiet, wiens spiesenhout was als een
weversboom.
20  Nog was er ook een krüg ta Gath;
en er was een zeer lang man, die zes
vingeren had aan zijne banden, en zestee-
nen aan zijne voeten, vier en twintig in!
getal, eu deze was ot-k aan Kafa geboren.
21   En hij hoonde Israël; maar Jona-,
than, de zoon van Simea, Pavids broeder,
sloeg hem.
22  Deze vier waren aan Kafa geboren
te Gath; en zij vielen door de hand van
Pavid, en door de hand zijner knechten.,
HOOFDSTUK 32.
Pavidi lof- en danklied voor God* menie vul - \'
dure
             •" • ". waarin hg de» Ileeren
hulp in allerlei gevaren leer levendit; en
hoog roemt. Beschrij vine van God* mart en
majesteit, en iljne trouwe verkleefdheid aan
den Hrere. Da<nd wijit door den Gent der
profetie op het be*trndir nnverwinlfjk en
eeuwig koningrijk van den Heere Chriitu*.
wiena voorbeeld hij ttu, en getuigt van de
roeping der Heidenen tol de ire hoort aamheid
en gemren»<"hap de» Ileeren Chriitu* en ïij-
ner Kerk.
EN Pavid aprak de woorden dezes
liedti tot den IIKKKK, ten dage als
i
de IIKKKK hem verlost had uit de hand
van al zijne vijanden, eti uit de hand
van Saul.
2 Hij zeide dan : « Pe IIKKKK iimj , P,. 1S2
mijne steenrots, eu mijn burg, en mijn
                  entm
Vithelper.
\'d God is mijne rots, * ik zal op Hem \' b Hchr 2 13.
16
-ocr page 248-
242 David* I..i> ,11.\'                                               •.* SAMlEK 23.                                        DavUi laatste woorleu.
J. v. C. i betrouwen; uiijn schild en de hoorn mijns
UMfl.          heils, mijn limig vertrek en mijne toe-
; vlugt, mijn Verlosser, van geweld hebt
\'Gü mij verlost I
| 4 Ik riep den HKEUKaan, diete prü*on
\'ik. en ik werd verlost van mijne vijanden.
•> Want baren den doods badden mij
omvangen ; beken Bel ia Is verschrikten
| :nü.
\'> Handen der hel omringden mij;
strikken dei dood* bejegenden mij.
7 Als mij bange was, riep ik den I1EEKE
aan, en riep tot mijnen God; en il.\'
hoorde mijne stem uit /.mi paleis, en
mijn geroep kwam in zijne ooren.
H Toen daverde en beefde de earde, de
fondamenten des hemels beroerden zich,
en daverden, omdat Mij ontstoken was.
Ü Kook ging, up tan züncn neus, en een
vuur uit zijnen mond verleerde, kolen
werden daarvan aangestoken.
in Eu Hij boog deu hemel, e» daalde
neder; en donkerheid «as onder zijne
voeten.
II Kn Hij voer op eeneu cherub, en
vloog, en werd genei: op de vleugclcu
des winds.
i. 1 ii Hij zette duisternis rondom
zich tot tenten, eene zamenbituling der
wateren, wolken des hemels.
13 Van den glans voor Hem henen wer- ,
den kolen des vuurs aangestoken.
II De IIKKKK donderde van den hemel,
en de Allerhoogste gaf züne stem.
Ia En Hij zond pijlen uit eo verstrooide
ze; bliksemen, en verschrikte ze.
1 16 Kii de diept\' kolken der zee werden
gezien, de gronden der wereld werden
ontdekt, door het schelden des IIKKKKN,
van het geblaas deswinds van zijnen neus.
17 Hij zond van de hoogte, Hij iihiu
mü. Hij trok mij op uit groote wateren. \'
IS Hij verloste mij van mijnen sterken
vijand, van mijne haters, omdat *Ü mag-
tiger waren dan Ik.
!!\' Zij hadden mü bejegend fn dage
tuiins ongevals; maar de IIKKKK was
mü een steunxel.
20 Eu Hij voerde mij uit In de ruimte,
en rukte mij uit, want Ilij had lust aan
mii.
•21 1>e IIKKKK vergold mij naai mijne
geregtighcid, lltj gut" mij weder naar de :
reinigheid müner handen.
23   Want ik heb des HEKKKN wegen
gehouden, en ben van mijnen God niet
goddeloo»lijk afgegaan.
\'J3 Want al zijne regten waren voor
mij, en zijne inzettingen, daarvan week
ik niet al.
24  Maar ik was optegt voor Hein; en ;
ik wachtte mij voor mijne ongeregtig- .
beid.
.. Zoo gaf mij de IIKKKK weder naar
mijne geregtigheid, naar mijne reinig* j
heid, voor zijue oogen.
i 26 Hii den goederiierene houdt Gij l\'
goedertieren, bij den opregteu held houdt
,GÜ V opregt.
\'2~ Bij den reine houdt Gij V rein, maar
bij den verkeerde houdt Gu V verdraaid.
\'2H Kn Gij verlost het bedrukte volk;
maar uwe mi en zim m _< ;< lic hoogen, j
GÜ zult hen vernederen.
29 Want Gu zj.it mijneUmp,o IIKKKK !
, iN-ut 32 * *D *•* HKr.ItK doet mijne duisternis op-
l»«n.\' i:*7. kl*Kn.
0|H>nb.i-,.3. 50 Want met L\' loop ik door eene ,
I bende; met mijnen God spriig ik over \'
i Pi. U 7, eenen uiuur.
119 ifi, j ai e Goilt W*g is \'olinaakt; •\' de lede
Spi. ao.i. des IIKKKKN is doerlouterd ; Hü is een !
schild allen, die op Hem betrouwen.
\' lSt «ï 3- Uam * wie is Uodl hehalve ,1e
p,.....\' g?,s\' HKKItE? en wie is een rotssteen, be- <
je*, is-al**!\'* oazK t\'"u"?
33 ( ..il ii mijne sterkie -« kracht; en {
\'Mi heeft mijnen weg volkomen geopend. \'
31 Hij maakt mijue voeten geluk als J. w. C.
der binden, en stelt mii op mij op hoogten.
          ll>[K<
36 Hü leert mijne handen ten stiiide,
zoodat een stalen boog met mijne Aruieu
verbroken is.
30 Ook hebt Gij mij gegeven het schild
uws heils, en door uw verootmoedigen
hebt lm mü groot gemaakt.
37 *\'ii hebt mijucu voetstap ruim ge-
maakt on Ier mij; en mijne enkelen
hebben uiet gewankeld.
38 Ik vervolgde mijne vijanden, en
verdelgde hen, en keerde niet weder,
totdat ik ze verdaan had.
j\'J Kn ik verteerde hen, en doorstak
ze, dat zü niet weder opstonden, maar
.\'ü vielen onder mijne neten.
1(1 Want Gij omgorddet mij tuet kracht
ten strijde; l-n deedt onder iui| neder-
bukken, die tegen mü opstonden.
11 1\'n Gü gaaft mij den nek mijner
w\'.m in,, mijner haters, en ik vernielde
hen.
42    Zij zagen uit, maar er was geen
verlosser; naar den IIKKKK, maar Hij
antwoordde hun niet.
43  Toen vergruisde ik ben, als stof der
aarde; ik stampte ze, ik breidde hen uit
als slijk der straten.
11 Ook bebt Gü mij uitgeholpen van
de twisten mijns volks, GÜ hebt mü be-
waard lol een hoofd der Heidenen; het
volk, dat ik uiet kende, heeft mij ge-
diend.
4ó Vreemden hebben zich mü geveins-
drluk onderworpen; zoo haast als hun
oor ra* mij hoorde, hebben zij mü ge-
hootzaamd.
i\'i Vreemden zijn vervallen, en hebbeu
zich langecord uit liuune sloten.
4j He IIKKKK leeft, en geloofd zy uiijn
rotssteen; en verhoogd zü God, de rots-
steen müns beils !
48  De God, die mü volkomene wraak
geeft, en de volken onder mij ueder-
werpt;
49  En die mij uitvoert van mijne vijan-
den ; en Gü verhoogt mü boven degenen,
die tegen mij opstaan. Gij redt mij van
den man alles gewelds.
óii Daatom zal ik I\', o IIKKKK! loven1
onder de ƒ Heidenen, eu uwen naam zul < Ruw. 13
ik psalm zin gen.
51 Hij ia een toren der verlossingen]
zijns koning*, en Hij doet goedertieren\',
held aan zijnen gezalfde, aau David en
aan zijn zaad, tot in eeuwigheid.
II00FD6TCK 23.
I.niii.-t, huiimIci, vnn llaviit, uaunu hij vaiij
ïijiif goddelijke roeping tot /ijii koninklijk
ra piofrtin-h aiulit irctuiel, vi. 1 fiwlVtie\'
v.iu ilrn Mv»ia> Jt-iu» (\'tuivtuo i-n Ar v\'c-
li.L/ i\'i.\'K.-;il iiikIit tijne repeting, met ei-
kenning van il,\' onwn.trilight\'iil vnn /ijn hui»
i-n zijn vertnniMvn <i|i Co>la t*i\'uwig |*i-nailf-
mbotsd, 3. Vrrk,in,tii-t ih n oi„t, rK»iit.\' de,
Koddelooirn. 6. Wriin-Iilinf vnu ll..>i.t- hel- .
iltik t-u Iniiiitf •!;i(j|.frbeiil. B.
VOORTS Ai\'ii dit de laatste «oorden
van David. David, de zoou van Isai,
zegt, en de man, die boog is opgerftft,
de ge/alfde van .lakobs (iod, en
4
liefelijk I
i/i pruimen van ItuaëJ. zegt :
ï De Geest des IIKKKKN heeft door
in ij gesproken, en z^ne rede is op mijne
loop geweest.
3 De God Isracls heeft gezegd, de Kots-
xtceit Im .< I.- heeft tot mij gesjiroken :
Kr zat zijn een Heem-her over de men-
schen, evu Kegtvaardige, een Heerechrr
in de vreeze Gods.
I Lu bü zal zijn gelijk het licht des
morgens, uamirtr de zon omgaat, des
morgens zonder wolken, mtttuutf van
den glans ua il.\'ii regCD de giasscheutjes
uit de aarde voortkomen.
6 Hoewel ïuün huis alzuo uiel is bü
God, Dostaci heeft Hü mij een eeuwig
-ocr page 249-
3 SAMIKL 21.
van David* helden.
Telling des volks. 213
verbond gestel.;, dat in allen wel geordi-
neerd en bewaard is; voorzeker isdaarin
.il mijn heil, en alle lust, hoewel Hij het
nog niet doet uitspruiten.
\'I Maar de mannen Belials zullen alte-
maal zijn als doornen, die nmwerpen
worden, omdat uien ze met de hand niet
kau vatten;
7 Maar een iegelijk, die ze zal aantas*
ten, voorziet zich met ijzer en liet hout
eener spies; en zij zullen ganschelijk
met vuur verbrand wordrn ter zei ver
plaats.
H " Dit /\'.ii. de namen der helden, die
David gehad heeft : Joscheb Uuschébttli,
<tt zoon van Taclikcmóni, de voornaamste
•Ier hooMlieden. Deze wa Adtno, de El*
niet, die zich ite\'de teven acht honderd,
die ra» arm verdagen werden opeenmaal.
9 En na hem was Ele.tzar, de zoon van
Dodo, zoon van Abóhi; deze wat ouder
de drie helden met Da vul, toen zy de
Kilintijnen beschimpten, die aldaar ten
strijde verzameld waren, en de mannen
van Israël waren op:etogen.
Ui Deze stond op, en sloeg onder de
Filistijnen, totdat zijne hand moede
werd, ja zijne hand aan het zwaard
kleefde; en de HEEREwrocbt een groot
heil ten zelvni dage ; en het volk keerde
wederom hem na, alleenlijk om te pluu-
deren.
11 Na heui nu waa Sanima, de zoon
van Age, de llarariet. Toen de Filistijnen
verzameld waren in een dorp, en aldaar
een stuk akkers was vul linzen, en het
volk voor het aangezigt «Ier Filistijnen
vlugtte ,
15    Zoo stelde hij zich iu het midden
van dat stuk, en verloste dat, en sloeg
de Filistijnen ; en de HEEltE wrocht ecu
groot heil.
13 Ook gingen af drie van de dertig
hoofden, en kwamen in den oogst tot
David, in de spelonk van Adullaiu; en
•Ie hoop der Filistijnen bad zich gelegerd
in het dal Itefaïin.
It l\'u David was toen in eene vesting;
en de bezetting der Filistijnen was toen
te Bethleheui.
ir» Eu David kreeg lust, en zeide: Wie
/.al mij water te drinken geven uit Itetb*
leheius bornput, die in de poort is?
16    Toen braken die drie belden door
liet leger der Filistijnen, en putten
water uit lïetlehetus bornput, die in
:de poort is, en droegen het, en kwamen
I lot David; doch hij wilde dat niet drin*
! ken, maar goot het uit voor deu HEEltE,
! 17 En zeide : liet zij verre van mij, o j
I1EIKE! dat ik dit zou doen; zou ik \'
•hinken het bloed der mannen, die
j heengegaan zijn met gevaar van hun ;
• teven? En hij wilde het niet drinken. I
, Dit deden die drie belden.
IS Abisai, Joabs hroedtr, de zooti van \'
: Zeiiija, die was ook een hoofd van j
jdrieën; en die hief\'zijne spies op tegen ,
drie honderd, die van tem verslagen
werden; en bij had eenen naam onder
die drie.
IU Was bij niet de heerlijkste van die !
drie? Daarom was hij hun tot eenen \'
overste. Maar hij kwam niet tot aan die \'
evrate drie.
fli Voorts Bcuaja, de zoon van Jojada,
de loon van een\' dapperen man, groot i
van daden, van Knbzeél ; die sloeg twee j
sterke leeuwen van Moab; ook ging bij :
af, en sloeg eenen leeuw in het midden ]
van eenen kuil in den sneeuwtijd.
21 Daartoe sloeg hij ceuen egyptischen !
man, eenen man van aan zien ; en in de .
Iiand des Fgyptenaais was eene spies, \\
maar i..\' giug (ot hem af met ceuen staf: j
en hij rukte de spies uit de hand des
Egyptenaar», en doodde hem met zijne I
eisene spies.
22    Die dingen deed Kenaja, de zoon
van Jojada : dies had Mi eenen naam
onder de drie helden.
23   Hij was de heerlijkste van de der-
tig, maar tot die drie eeraten kwam bij
niet; en David stelde bem over zijne tra-
vvantci:.
2-1 A\'sabel, Joabs broeder, was onder
de dertig; E\'lhanan, de zoon van Dodo,
van Itethlehem;
2ó Sainma, de Harodiet; Elika, de Ha*
rodiet;
86 Helez, de Paltiet; Ira, de zoon van
Ikes, de Thekoïet ;
27 Abi-ezer, ile Anethothiet; Mebun-
nai, de Ilusathiet;
2h Zaliuon, de Ahohiet; Maharai, de
Netofatbiet;
211 Ileleb, de zoon van Biiena, de NetO*
fatbiet; Ithai, de zoon van Kibai, van
Gibea der kinderen Benjamins;
30   lïenaja, de Firhathouiet; lliddai,
van de beken van Ga;is;
31     Abi-Atbou, de Arbatbiet; Azmft-
veth, de Itarhuiuiet .
32    Eljachba, de Saalhouiet; van de
zonen van Jazen, Jonathan;
33     Siiuima, de llarariet; Ahtam, de
zoou van Sarar, de llarariet;
34     Elifëlet, de zoon van Ahasbai, de
zoou van eenen .Maacbatbiet; Ellaui, de
zoon van Achitófel, de Giloniet;
3i llezrai, de Karmeliet; PwraJ, de
Ar biet;
M Jig-tel, de zoou van Nathan, van
Zoha ; llani, de Gadiet;
37 Zelek, de Ammoniet; Naharai, de
Beërothiet, de wapendrager van Joab,
den zoon van Zenija;
3.S Ira, de Jethriet; Gareb, de Jethriet;
3it Uria, de Ilethiet : zeven eu dertig,
in alles.
HOOFDSTUK 21.
Door een regivaardig oordeel God* wordt Da-
vit! door hoogmoed gedreven tot eene volks* :
U-Hing, va. !. Joab en anderen raden hi\'in
dit af; maar te vergeel», 3. David gevoelt;
en bekent zijne tonde, 10. God stelt hen
door den proleet Gnd drie plagen voor, om
eene daainit te Liegen. II ; waarover hij,
«eer lienaauwd lijnde, de pe»t verkiest, die
een groot getal volk* wegneemt, 14. God
g.-l, i dl den -ii indi ii engel op Ie houdi n,
waarom ook David, den engel ziende, oot-
uioedig bidt, 16. Gnd beveelt David van Gods
wege, dat hij een altaar tal oprigten en ofl«-
ren i.|i Arauna\'» don-ehvloer; hij ottert *1-
daar, 18. De plaag hou.lt op, 11).
EN« de toom des H BEKEN voer voort
te ontstekeu tegen Israël; en Hij
porde David aan tegen henlieden, zeg-
gende I Ga, tel Israël en Juda.
2    De koning dan zeide tot Joab, den
krijgsoversie, die bij hem was : Trek nu
om, di.or alle stammen van Israël, van
Dan tot Uer-sc\'ba toe, en tel het volk,
opdat ik het getal des volks wete.
3  Toen zeide Joab tot den koning : Nu
doe de HEEltE, uw God, tot dit volk, zoo
als deze eu die nu zijn, honderdmaal
meer, dat de oogeu van mijnen beerden
koning het aanzien; maar waarom heeft
mijn beer de koning lust (ot deze zaak?
4    Doch des konings woord nam de
overhand tegen Joab, en tegen de over-
sten des heirs. Alzoo toog Joab uit, met
de oversten dea heiis, van des konings
aangezigt, om bet volk Israël te telleu.
.\' Eu zij giniten over de dordaan, en
legerden zich bij Aroër, tt.r regterhaud
der stad, die in bet midden is van de
beek van Gad, en aan Jaëzer.
t> Voorts kwamen zij iu Gilead, en in
het lage land Hodsi; ook kwamen zij
tot Dau-Jaan, eu rondom bij Zidon.
7 En zij kwamen tot de vesting van
Tyrus, eu alle steden der Hevieten en der
Kanaanieten; en zij kwamen uit aan het
zuiden vau Juda te Ber-aéba.
-ocr page 250-
AdÖnia staat naar de kroon
J KONINGEN 1.
2M l\'mtileatir. Darfd bidt en offert.
Het is genoeg, trek uwe hand nu af. Deen-
gel des HEKKEN nu was bij den dorsch-
vloer van Arauna, den .lebusiet.
17 En David, ala hij den engel zag, dir
het volk sloeg, sprak tot den HKEKK,
en zeide : Zie, ik, ik heb gezondigd, en
ik, ik heb onregt gehandeld, maar wat
hebben deze schapen gedaan? Uwe hand
zij toch tegen mij en tegen mijns vaders
huis.
IS En Gad kwam tot David op dien-
zelven dag, en zeide tot hem : Ga op, rigt
den HEEKE een altaar op, op den dorsch-
vloer van Arauna, den .lebusiet.
l!l Alzoo ging David op naar het woord
van Gad, gelijk als de HKEUE geboden
had.
\'jo En Arauna zag toe, en zag den ko-:
njng en zijne knechten tot zien overko-,
men ; zoo ging Arauna uit, en boog zich
voor den koning met zijn aangezigt ter
aarde.
•21 En Arauna zeide : Waarom komt
mgn heer de koning tot zijnen knecht?
En David zeide : Om dezen dorsehvloer
van u te koopen, oin den HKEUE een
altaar te bouwen, opdat deze plage op-
gehouden worde van over het volk.
33  Toen zeide Arauna tot David : Mijn
heer de koning neme en offere, wat goed
is in zijne oogen; zie daar de runderen
ten brandoffer, en de sleden en het run-
dertuig tot hout,
2ii Dit alles gat\' Arauna, de koning, aan
den koning. Voorts zeide Arauna tot
den koning : De HEEKE uw God neme
een welgevallen in u.
34   Doch de koning zeide tot Arauna :
Neen, maar ik zal het zekerlijk van u
koopen voor den prijs : want ik zal den
HEKUK, mijnen God, niet offeren braud-
offeren om niet. Alzoo kocht David tien
dorschvloer en de runderen voor vijftig
zilveren sikkelen.
SS Kn David bouwde aldaar den HKEUE
een altaar, en offerde brandofferen en
dankofferen. Alzoo werd de HEKUK den
lande verbeden, en deze plage van over
Israt-1 opgehouden.
s Alcoa togen zij om door het ganscbe ,
land; en ten eimle van negen maanden i
en twintig dagen kwamen zij te Jern-
zalera.
\'J Kn .loah gaf de som van het getelde
volk aan den koning; en in Israël naren
acht honderd duizend strijdbare mannen,
die het zwaard uittrokken, en demannen
van ,Iuda waren vijf honderd duizend
man.
in En Davids hart sloeg hem, nadat hij
liet volk geteld had; en David zeide tot
den HEBRE : Ik heb zeer gezondigd tn
hetgeen ik gedaan heb; maar nu, o
HEEKE! neem toch de misdaad uws
knechtH weg, want ik heb leer zottelijk
gedaan,
I Il M-- nu David de» morgens opstond, \\
zoo geschiedde bet woord des NEKKEN
tot den profeet (iad, Davids ziener, zeg-
gende :
\\\'2 Ga heen en spreek tot David : Alzoo
/.egt de HEEKE : Drie dingen draag Ik
u voor; verkies u een uit die, dat Ik u
doe.
13 Zoo kwam (iad tot David, en maakte
het hein bekend, en zeide tot hem : Zal u
een honger van zeven jaren in uw land
komen ? of irilt gij drie maanden vlieden
voor bet aangezigt uwer vijanden, dat die
u vervolgen? of dat er drie dagen pesti-
lentie in uw land zij? Merk nu, en zie
toe, wat antwoord ik Dien zal wederbren-
gen, die iisii gezonden heeft.
11 Toen zeide David tot Gad : Mij is
zeer bange; laat ons toch in de baud des
HKEUEN \\allm, want zijne barmhar- \'
tigheden zijn vele, maar laat mij in de
band van menschen niet vallen.
ir» Toen gaf de HEEItK eene pestilen-
tie in Israël, van den morgen af tot den
gezelten tijd loc; en er stierven van het
\\olk. van Dan toi l\'.er-séba toe, zeventig
duizeml mannen.
16 Toen nu de engel zijne hand uït-
strokte over .\'ernzaletn, om baar te ver-
ilrrveu, berouwde het den HEEKE over
dat kwaad, en Hij zeide tot den engel,
die het verderf onder het volk maakte :
IIKT EERSTE HOEK DEK KONINGEN.
HOOFDSTUK I.
Pavid ito rilt oud en gedimd van Ahisag, v».
1. Adónia Maat naar de kreun, 5; zulks wordt
door Bathseba naar den raad van den [»ro-
feet Nathan verhinderd, 11. David vernieuwt
zgne belofte van het koningrijk zijnen zoon
Salomo na te laten, 28; die tot koning ge-
salfd wordt, 32. Het gerucht hiervan komt
ter kennis van AdOnia en zijne aanhanger?,
die hem verlaten, 41. Adónia vreest BAlomo,
rite hem zijne misdaad vergeeft en naar huis
zendt, 50.
DK koning David nu was oud, wel bc-
daagd . en zij dekten hem met klee-
deron, doch hij kreeg ^eene warmte.
3 Toen zeiden zijne knechten tot hem :
Laat ze mijnen heer deu koningeenejonge
dochter, eene maagd zoeken, die voor bet
aangezigt des koning» sta, en hem koes-
tere ; en zij slape in uwen schoot, dat mijn
lieer de koning warm worde.
3 Zoo zochten zij eene schoone jonge
dochter in alle landpalen van Israël; en
zij vonden Ahlsag, \'\'en" Sunamietische,
eu hragten ze tot den koning.
I En de jonge dochter was boven mate
schoon, <*n koesterde den koning, en
diende hem; doch de koning bekende ze
niet.
5 Adónia nu, de zoon van Haggith, ver-
hief zich, zeggende : Ik zal koning zijn;
i » en hij bereidde zich wagenen en rul*
teren, en vijftig mannen, loopendc voor
zijn aangezigt.
li En zijn vader bad hem niet bedroefd
van zijne dagen, zeggende : Waarom hebt
gij alzoo gedaan? En ook was hij zeer
schoon van gedaante, en : Haggith had
hem gebaard na Absalora.
7 Kn « zijne raadslagen waren met Joab,
! deu zoon van Zenija, en niet Abjatbar,
den priester : die hielpen, volgende Ado-
nia.
S Maar Zadok, de priester, en Hcnaja,
de zoon van .lójada, en Nathan, de pro-
f pet, en Siineï, en Kei, en de helden, die
David had, waren met Adónia niet.
it Kn Adónia slagtte schapen en run-
deren, en gemest vee bij den steen £o*
helfth, die bij de fontein Kogel \'\' is; en
: noodde al zijne broederen, de zonen «les
1 konings, en alle mannen van Juda, des
; koning» knechten.
lil Maar Natban, den profeet, en Be-
1 .i ,i. en de helden, en ^Aloiuo, zijnen
; broeder, noodde hij niet.
II Toen sprak Natban tot Bathséba, de
: uioeder van Salomo, zeggende : Hebt gij
niet gehoord, dat Adónia, de zoon van
Haggith, koning is? en onze heer David
weet dat niet.
I 12 Nu dan, kom, laat mij u toeheenen
I. I Kron. .1 -\'.
c 1 Kou. 3.Ö.
-ocr page 251-
en wordt door Batbscba verhinderd.               1 KONINGEN 1.                        Siiloino tot koning gezalfd. 2J,i
r&ad geven, dat «ij uwe ziel en de ziel
van uwen zoon Salomo redt.
13  Ga heen, en treed in tot den koning
David, en zeg tot hem : Hebt gij niet,
mijn beer koning 1 uwe dienstmaagd ge-
zworen, zeggende : Vooi zeker uw zoon
Salomo zal na mij koning zijn. en hij
zal op mijnen troon zitten! waarom dan
in Adönia koning?
14  Zie, als gij daar nog met den koning
spreken zult, zon zal ik na u inkomen,
eil zal uwe woorden vervullen.
16 En liathséba ging in tot den koning
in de binneukanier; doch de koning was
zeer oud, eu Ablaag, de Sunamietische,
diende den koning.
lfi En Bathmba neigde bet hoofd, en
boog zich neder voor den koning; en de
koning zeide : Wat in u?
] 17 En zy zeide tot hem : Mijn heer ! gij
heb* uwe d i en ut maagd bii den I1EEKE,
uwen God, gezworen: Voorzeker Salon»»,
uw zoon, zal na mij koning zijn, en Ui
zal op mijnen troon zitten !
15  En nu zie, Adónia is koning; en
nu, mijn heer koning! gö weet liet niet.
19 Eu hij heeft ossen, en gemest vee,
en schapen in menigte geslagt, en genood
«1 de zonen des konings, en Abjathar,
den priester, eu Joab, den krijgsoverste,
maar uwen kueclit Salonio heeft bij niet
genood.
ai Maar gij, mijn heer koning I de
nogen van het gansclie Israt\'1 zijn op u,
dat kv) hun zoudt te kennen geven, wie
op den troon van mijnen heer den
koning na hein zitten zal.
21   Anders zal het geschieden, als mijn
lieer de koning met zijne vaderen zal
ontslapen zijn, dat ik en mijn zoon
Salomo als zondai.rs zullen zijn.
22  En ziet, zij sprak nog met den
koning, als de profeet Nathan inkwam.
23  Eu zij gaven den koning te kennen,
zeggende : Zie, de profeet Nathan is daar;
en hij kwam voor het aangezjgt des
. koning», en boog zich voor den koning
op zijn aangezigt leraarde.
24  En NHthan zeide : Mijn heer ko-
ningl hebt gy gezegd : Adónia zh! na mn
koning zijn, en hij zal op mijnen troon
zitten ?
j 2.r> Want hij is heden afgegaan, en heeft
gewlagt ossen, en gemest vee, en bc lm pen
in menigte, en heeft genood al de zonen
! des konings, en de oversten des heirs,
en Abjathar, den priester i en ziet, zij
eten en drinken voor zijn aRogezigt, en
zeggen i TV koning Adónia leve 1
- 26 Maar mij, die uw knecht ben, en
Zadok, den priester, en Ilenaja, den zoon
| van Jójada, eu Salomo, uwen knecht,
I iieeft hij niet genood.
27  Is deze zaak van mijnen heer den
; koning geschied ? en hebt gij uwen
knecht niet bekend gemaakt, wie op den
troon van mijnen heer den koning na
hem zitten zou ?
28  En de koning David antwoordde eu
zeide : Roept mij Bathtéba; en zij kwam
voor het aangezigt des koningn, en stond
voor het aangezigt den konings.
29  Toen zwoer de koning en zeide :
\'/.na waarachtig aJa de IIEERE leeft, die
mijne ziel uit allen nood verlost heeft :
30  Voorzeker, gelijk als ik u gezworen
heb bij den 1IEEKK, den God Israfls,
zeggende: Voorzeker zal uw zoon Salomo
na mij koning zijn, en zal op mijnen
troon in mijne plaats zitten; voorzeker
alzoo zal ik te dezen zelven dage doen.
31   Toen neigde zich iïath s-\'lu. met bet
aangezigt ter aarde, en boog zich neder
voor den koning, en zeide : Mijn heer
de koning David leve iu eeuwigheid !
32  En de koning David zeide : lloept
\'m: Zadok, den priester, eu Nathan, den
profeet, en Benaja, den zoon van Jójada ;
\' en zij kwamen voor het aangezigt des J- w. C,
konings.
                                                                     lots.
33  En de koning zeide tot hen : Neemt            ""
met u de knechten unj heeren, en doet
ïiiiiürn zoon Salomo rijden op de muil-
ezelin, die voor mij is; en voert hem af
daar Gihon.
34  En dat Zadok, de priester, met
Nathan, den profeet, hein aldaar tot
koning Over IsratM zalven. Daarna zult
gij met de bazuin blazen, en zeggen :
De koning SAlomo leve!
3.\'i Dan zult gij achter hem optrekken,
en hij zal komen, en zal op mijnen troon
zitten, en htf zal koning zijn in müne
plaats; want ik heb geboden, dat bij irn
voorganger zou zijn over Isra«\'l en over\'
Juda.
\'.>\'\'< Toen antwoordde ilenaja, de zoon
van Jójada, den koning, en zeide: Amen ;
, at*oo zegge de IIEEKE, de God van
mijnen heer den koning!
37 Gelijk als de IIEEKE met mijnen
lieer den koning geweest is, alzoo zij Hy
met Salomo; en Hij niake ninen troon
grooter dan den troon van mijnen heer
den koning David !
35  Toen ging Zadok, de priester, al,
met Nathan, den profeet, en Ilenaja, den
zoon van Jójada, en de Krethi en de
i\'lethi, en zij deden Salomo rilden op de
muilezelin van den koning David, en
geleidden hem naar Gibon.
, 3!) En Zadok, de priester, nam den
j oliehoorn uit de tent, en zalfde Salomo;
en zij bliezen met de bazuin, en nl bet
volk zeide : • De koning Salomo leve I r \'s«\'"- \'0:J
40  En al het volk kwam op achter hem,
en het volk pijpte met pijpen, en ver-
hlijdde zich met groote blijdschap, zoo-
dat de aarde van bun geluid spleet.
41   En Adónia hoorde het, en al de
genooden, die met hem waren, die nu
geëindigd badilen te eten; ook hoorde
Joab het geluid der bazuinen, en zeide :
Waarom is bet geroep dier stad, die in
roer is?
42  Als hij nog sprak, ziet, zoo kwam
Jonathan, de zoon van Abjathar, den;
i priester; en Adónia zeide : Kom in, want,
gij sijt een kloek man, en zult het,
goede boodschappen.
43  En Jonathan antwoordde en zeide
tot Adónia: Ja maar onze heer, de koning\'
David, heeft Salomo totkoninggeuiaakt;
j 44 En de koning heeft niet hem ge-\'
j zonden Zadok, den priester, en Nathan,:
, den profeet, en Heiiiija, tien zoon van
Jójada, en de Krethi en de I\'lethi; en zij
! hebben hem doen rijden op demuilezelin
> des konings.
45 Daartoe hebben hem Zadok, de
priester, en Nathan, de profeet, in Gibon
tot koning gezalfd, en zijn van daar
blijde opgetogen, zoodat de stad in roer
is; dat is het geroep, dat gü gehoord|
hebt.
i 46 En ook zit Salomo op den troon
des koningrijk».
47 Zoo zijn ook de knechten des konings
: gekomen, om onzen heer, den koning
David, te zegenen, zeggende : Uw God
! make den naam van Salomo beter dan
I uwen naam, en make zijnen troon grooter
[ dan uwen troon; en de koning heeft
aangebeden op de slaapstede.
IS Ja ook heeft dekoningaldusgezegd:
\' Geloofd zij de IIEEKE. de God lamel»,
die heden gegeven heeft eenen, zittende
\' op mijnen troon, dat het mijne oogen
1 gezien hebben !
49  Toen verschrikten en stonden op al
1 de genooden, die bij Adónia waren, en
i gingen een iegelyk zijns weegs.
50  Doch Adónia vreesde voor Salomo,
I en hij stond op, en ging been, en vatte                %
j de hoornen des altaars.
\' 51 En men maakte Salomo bekend,\'
-ocr page 252-
216 David vermaant rijn\' taan Salomo. J KO.VINGK.V 2.              Móal* fff looi. Abjathar rerdrerea.
I zijnen vader Dftfidl en zijn koningryr I
t wenl zeer b*ve»tigd.
13 Toen kwam Adónia. de zoon van;
! Itaggith, tot Kathseba, de noadcf van
1 Salomo; en zij zeide : Is uwe komst
vrede? "n hij zeide : Vrede.
11 Daarna zeide bij \\ Ik h*b een woord,
aan u. En zij zeide : Spreek.
la IIii zrjde dan : Gij weet, dat her
• koningrijk mijne was, en het gansch"
I Israël zuri aangrzigt op m\\) gezet had,
dat ik koning zijn zou; hoewel he«
J koningrijk omgewend en mijns broeder*
! geworden is i fc want het is van den
HEKKK hem geworden.
! i-i En nu begeer ik van u eene eenige
! begeerte, wijs mijn aangezigt niet af.
| En zij zeide tot hem : Spreek.
17 En hij zeide : Spreek toch lot den
koning Salomo, want hij zal uw aangezigt
niet afwijz-n. dat hij mij Ahisag. Je
Sunamietische, ter vrouwe geve
IS En Halliséba zeide : liet is goed,
ik zal den koning voor u aanspreken.
19  Zoo kwam llath^ba tot den koning
Salomo, om hem voor Adónia aan t<-
spreken. En de koning stond op, haai
te geinoet, rn boog zich voor haar ; daarm<
; zat hij op zijnen troon, en deel eenen
stoel voor de moeder dee koning* zetten;
en zij zat aan zijne regterhand.
20  Toen zeide zij : Ik hegeer van u
epne penige kleine begeerte, wijs inyt\'
aangezigt niet af. Eu de koning zeide tol
iiaar : liedeer, mijne moeder ! wan\' ik zal
uw aangezigt niet afwijzen.
21   En zij zeide : Laat Ablsag, de Sun*
mietische, aan Ad6nia, uwen broeder.
ter vrouwe gegeven worden.
22  Toen antwoordde de koning Salomo,
en zeide tot zijne moeder : En waarom
begeprt gij A blaag, de Sunanitetische.
voor Adónia? begeer ook voor h"ni hel
koningrijk, (want hij is mijn broeder, dii-
ou Ier is dan ik ben) ja voor hem en voot
Abjathar, den priester, en voor Joab, den
zoon va\'i Zerüja.
23  En de koning Salomo zwoer bijden
IIEERE, zeggende: Zoo doe mij God, en
zoo doe Hy daartoe, voorzeker Adonis
zal dat woord tegen zijn leven gesproken
hebben I
31 En nu tOQ waarachtig ah de IIEERE
leeft, die mij bevestigd heeft, f en mij
heeft doen zitten op den troon van mijnen |
vader David, en die mij een huis gemankt
heeft, gelijk als HO gesproken had : voor-\'
zeker Adónia zal heden gedood worden \'
2\'i En de koning Salomo zond door de
band van Kenaja, den EOOM van Jójada:
die viel op hem aan, dat hij stierf.
2<ï En tot Abjathar, den priester, zeide
de koning : Ga naar Anafhoth, op uwe.
akkers, want gij ;i\'-r i™ man desdonJs;
maar op dezen dag zal ik u niet dooden.
m omdat gu de ark des Meeren HEEREN <m ISam.tS M,
voor het aangezigt van mijnen vader i
                _en\'-
David gedragen hebt, en omdat gij ver 2 S:ini.l.". at
drukt zyt geweest, iu alles, waarin mOn
vader verdrukt was.
27   Salomo dan verdreef Abjathar, dat
hy des HEEREN\' priester niet ware; om
te " vervullen het woord des HEEREN, * 1 Sam.fSl.
hetwelk HO over het huis van Eli te Silo
                  ent.
gesproken had.
28    AU het gerucht tot Joab kwam
i want Joab had zich gewend achter Adó-
nia, hoewel iiii zich niet had gewend
achter Absalom) zoo vlugtte Joab tot de
tent des MEEREN, « en vatte de hoor* •! Kon. 1 W
nen des altaars.
29    En het werd den koning Salomo
aangezegd, dat Joab tot de tent des
HEEREN gevloden was, en zie, hii is bij
het altaar. Toen zond Salomo Uenaja,
den zoon van Jójada, zeggende: Ga heen,
val op hem aan.
30  En lleuaja kwam tot de tent de*
zeggende : Zie, Adónia vreest den koning
Salomo, want zie, liij heeft ile hoornen
dm altaars gevat, zeggende Dat >I"
koning Salomo uiii alt heden zwere, dat
liii j.niien knecht met het zwaard niet
dooden zal!
ö2 En Salomo zeide : Indien hi.i eeu
vroom man zal lijn, daar eal niet van
lijn haar op de aarde vallen j maar
indien in hem kwaad bevonden tal
worden, zoo zal hij sterven.
53 En de koning Salomo zoul heen, en
tü deden hem afgaan van het altaar, en
hij kwam, en boog zich neder voor den
koning Salomo. En Salomo zeide tot
hem : Ga heen naar uw huis.
HOOFDSTUK 2.
D.it-id utrrvrnilt\' rrrma-int Salo«fl tot \'\'nn r".i-
vrurhtif W^n <••> *tan<l»a»tiïc ngvrlnf, tu.
1. Hij bet*ertl keta Joab ea BI-Mi IcatniaVa
rn a.in Bantlla w<-l t.- doea, .". DavM sterft,
hl. S&loin» ragaeit, IJ. .Vluiiia laai \'loor
Bsth-i-b» om MiKvff vcrzorken, IS. ilir vrr-
i tork wordt iifgrsl.vri\'n «\'» Adónia enlooil,
I M \\bjatkar wor.lt afepti-t. tt; Joah n SI-
niri gedood. .V..
ALS nu de dagen van Daviil nabij
waren, dat hij sterven zou, zon ge-
bood hij zijnen zoon Salomo, zeggende :
I Ik ga heen in den weg der gansrhe
aarde; zoo zijt sterk, en wees een min.
3 En neem waar de waclit des HEK-
REN, uw« Go 1b, n.ii te wamielpn In zijne
wegen, om te onderhouden zijne inzettin-
(gen, en zijne geboden, en zijne regten,
en zijne getuigenissen, "gelijk geschreven
il in de wet van Mozes; b opdat gii ver-
standelij k handelt in al wat gij doen
zult, en al waarheen uit >* wenden zult;
A Opdat de HEEHE bevestig? zijn
Woord, dat Hij over mij gesprokpn heeft,
e zeggende Indien uwe zonen hunnen
weg bewaren, otn voor mijn aansrezigt
trouwelijk, met hun gansche harr en
met hunne gansche ziel. te wandelen, zoo
zal geen man, zeide Hij, u afgesneden
i worden van den troon Israëls.
f» Zoo weet gy" ook, wat Joah, de zoon
van Zarrija, mij gedaan heeft, en wat hij
gedaan heeft aan do twee krijgsoverpten
van Israël, «" Abner, den zoon van Ner.
en AmAsa, den zoon van Jcther, die hij
gedood heeft, en heeft krijgsblopd vergo-
ti\'ii in vrede; en hij heelt krügsblocd
gedaan aan zijnen gordel, die aan zijne
lenden was, en aan zijne schoenen, die
aan zijne voeten waren,
ii Doe dan naar uwe wijsheid, dat gij
tijn graauwe haar niet met vrede in het
graf laat dalen.
7 Maar aan de zonen van \' narzillai,
den Gileadiet, zult gij weldadigheid be-
w ijzen, en zij zullen zijn onder degenen,
die aan uwe tafel eten; want alzoonader-
den zij tot inii, al» ik vlugtte voor het
aangezigt van uwen broeder Absnloni.
S En zie, bij u is Siineï, de zoon van
Gera, de zoon van Jemiui, uit Italiiiritn,
die niy ƒ vloekte raet penen geweldigen
vloek, ten dage als ik ging naar Maha-
r.aun; doch hij Kwam af üiij te grmoet
aan de Jordaan, en ik zwoer hem lui den
UEERE, zeggeude : Zoo ik hem met
bet zwaard dooie!
9  M.tur nu, houd hem nirt onschuldig,
dewijl gij een wyB man zijt ; en gy zult
weten, wat gij hem doen zult, opdat gij
zijn graauwe haar tnet bloed in het graf
doet dalen.
10  En Da-id ontsliep met zijne vaderen,
9 en werd begraen in de stad Davids.
11   De dagen nu, die David geregeerd
heeft OTer Israël, zijn vecrligjaar i * zpvpii
jaren heeft hij gpregeerd in Hebron, en
in Jeruzalem heeft bij drie en dertig
jaren geregeerd.
12  • En Salomo zat op den troon van
a Deut. !T
• flt-nt. 2
-ocr page 253-
I KONINGEN 3.
Stntoetealnn aan Jotb en Slmel.
Salomo\'s huwelijk pii ilrooiii. 347
HEKKEN, rri zeide tot hem : Zoo zegt de
koning : Kom uit. In btj zeide : Neen,
maar bier zul ik stervni ! Kn llennja bragt
het Antwoord w**der aan den koning. *eg-
Kende : Zoo heeft .loab gesproken, en ion
heeft hij mij geantwoord.
31  Kn de koning zeide tot hem : Hoe
gelijk al« hij gesproken heeft, en val op
hem aan, en begraaf hem, op.]at gij weg-
doet, van mij en van raiina vader* huis,
dat bloed, da\' Joab zonder oorzaak ver-
goten heeft.
32  Zoo tal de MEERE zijn bloed op zijn
hoofd doen wederkeeren, omdat hij op
twee mannen, regtvaardiiter en beter dan
hij, aangevallen in, en die net het zwaard
gedood beeft, daar het mijn vader David
niet wint, Abner, den zoon van Ner, den
krijgKoverste van Israël, en Amasa, den
zoon van Jet her, den krijgsoverste van
Juda.
33  Al zoo zal hun bloed wederkeeren op
het hoofd van Joab, en op het hoofd van
zijn zaad in eeuwigheid; naar David, en
/.uu zaal, en lijn hum, en zijn troou zal
vrede hebben van den JIEEKE tot in eeu-
wighejil.
31 Kn Kenaja, de zoon van Jójada, ging
op, en viel op hem aan, en doodde hem ;
en hij werd begraven in zijn hui*, in de
woestijn.
3\'. Kn de koning zette lienajft, den
zoon van Jóiala, in zijne plaata over het
heir; en p Zidok, den priester, zette de
koning in de plaat" van Abjathar.
3fi Daarna zond de koning, en riep
Simeï, en zeide tut hem i Bouw u een
huil in Jerftzalem, en woon aldaar ; en
gn van daar niet uit herwaarts of der-
waart s.
37  Want het zal geschieden ten dage
van uw uitgaan, ala gij over de berk Ki-
dron «uit gaan, weet voorzeker, dat gij
den dood sterven zult; uw bloed zal op
uw hoofd zyn.
38  Kn Siiiuï zeide tot den koning : Dat
woord is goed; gelijk als mijn heer de
koning gesproken heeft, alzoo zal uw
knecht doen. Kn Simei woonde te Jeru-
zalem vele dagen.
\' 39 Doch het geschiedde met liet einde
van drie jaren, dat twee knechten van
Simei wegliepen tut Achis, drn zoon van
Miiacha, den koning van Gath ; en men
gaf het Simeï te kennen, zeggende : Zie,
uwe knechten zijn in Gath.
41» Toen maakte zich Simei op, en za-
delde zijnen ezel, en toog been naar Gath
tot Achis, om ziiue knechten te zoeken ;
zoo toog Simei heen, en bragt zyne
knechten van Gath.
41  Kn bet werd Salomo aangezegd, dat
Simei uit Jeruzalem naar Gath getogen,
en wedergekomen was.
42  Toen zond de koning, en riep Simei,
en zeide tot hem : Heb ik u niet beëedigd
bij den 11KKKK, en tegen u betuigd, zeg*
gende : Ten dage van uw uitgaan, als gij
zult herwaarts of derwaarts gaan, weet
voorzeker, dat gij den dood zult sterven?
en gij zeidet tot mij i Dat woord is goed.
ilnt ik geboord heb.
43  Waarom dan hebt gij den eed des
HERKEN niet gehouden, en het gebod.
dat ik over u geboden had ?
44  Verder zeide de koning tot Simeï :
\'i Gii weet al de boosheid, die uw hart
weet, die gij aan mijnen vader David
gedaan hebt; daarom heeft de III Uil;
uwe boosheid op uw hoofd doen weder-
keeren.
45  Maar de. koning Salomo is gezegend;
en de troon van David zaI bevestigd zyn
voor het aangezigt des HKKRKN tot in
eeuwigheid.
46  En de koning gebood Benjija, den
zoon van Jójada; die ging uit, en viel op
hem aan, dat bij stierf. Alzoo \' is bet
koningrijk bevestigd in de hand van Sa
loiuo.
HOOFDSTUK 3.
BalBWoS huwelijk niet de dochter van Farao.
v», 1. ;. . l-irii. dr Tan Salomo. 2. In renen \'
ilri.inn v-mhiint hrm de llerrc, wirn hi\' j
leidt nrti wijiheid: hu verkrijgt <lie met rgk- !
dom en eer, ,"., Salomo\'* wij.h.\'iil in hrt »<ir- I
deal van twee vn.uwi-ii, dia om een kind \'
Iwlatten, IC-.
tVN Si loiuo verzwagerde zich met Fa-
IJ raii, den koning van Egypte; o en
nam de dochter van Farao, en bragt ze "
in de stad Davids, totilat bij voleind zou
hebben bet bouwen van zijn huis, en het
huis des 1IKKKKN, en den muur vanJe-
ruzalem rondom.
2  Alleenlijk otterde liet volk op A>
uit.
hoogten, want h geen huis was den MM
. neut. I».5.
de* HEKKEN gebouwd, tot die dagen toe.
3  En Salomo bad den HEEKK lief, wan-
delende in de inzettingen van zijnen vader
i David; alleenlijk offerde bij en rookte op
de hoogten.
4  En « de koning ging naar Gibeon, om
I aldaar te offeren, omdat die hoogte groot
I was: duizend hrandoil\'eren offerde Salomo
op dat altaar.
f> Te d Gibeon verscheen de IIKKltKaa
. Salomo in eenen droom des nachts ; e
I God zeide : Itegeer wat ik u geven zal.
fi Kn Srilonio zeide : Gij hebt aan uwen
1 knecht David, mijnen vader, groote wel-
: dadtgiieid gedaan, gelijk als hij voor uw
I aangezigt gewandeld beeft, in waarheid,
\' en in geregtigbeid, en in opregtheid desj
harten met 1 , en Gij hebt hem deze!
groote weldadigheid gehouden, dat GU
hem gegeven hebt eenen zoon, zittende
; op zijnen troon, als te dezen dage.
7 \' .Nu dan, I1KKKE, mijn God \' Gij t
hebt uwen knecht koning gemaakt in de
! plaat* van mijnen vader David; en ik
ben een klein jongeling, ik weet niet uit
j te gaan noch in te gaan.
H f En uw knecht is in het midden van i\'
. l ».
u» volk, dat Gii verkoren hebt, een groot
1 volk, hetwelk niet kan geteld noch fere-
: kend worden, van wege de menigte.
I 9 Geef dan uwen knecht een verstandig
| hart, om un volk te rigteu, verstandelijk j
onderscheidende tusschen goed en kwaad :\'
want wie zou dit uw zwnar volk kunnen1
rlgten?
Hl Die zaak nu was goed in de oogen I
des HEKKEN, dat Salomo deze zaak be-1
geerd had.
11  9 En God zeide tot hem : Daarom 9 lKroa.1:ll.l
dat gij deze zaak begeerd hebt, en niet ,
begeerd hebt voor u vele dagen, noch j
voor u begeerd hebt rijkdom, noch be-
geerd hebt de ziel i.wer vijanden; maar
hebt begeerd verstand voor u, om gerigts-1
zaken te booreu;
12  Zie, Ik heb gedaan naar uwe «oor-;
den ; * zie. Ik heb u een wijs en verstan- * Pre.1. I 16.
dig hart gegeven, dat uws gelijke vóór u
niet geweent is, en uws gelijke na u niet\'
op-taan cal.
13  l Zelfs ook wat gii niet begeerd hebt, i
heb Ik u gegeven, beide rijkdom en eer;;
dat uws gelijke niemand onder de konin-
gen al uwe dagen zijn zal.
14  En zoo gij in mijne wegen wandelen
zult, onderhoudende mijne in zet tingen en
mijne geboden, gelijk als uw vader Da-1
vid gewandeld beeft, zoo zal Ik ook uwe
dagen verlengen.
15  En Salomo waakte op, en ziet, hel\'
was een droom. En hij kwam te JerftwY
lem, en stond voor de ark des verbond.»
des HEKKEN, eu offerde hrandoil\'eren,\'
en bereidde dankofferen, en maakte
eenen maaltijd voor al zijne knechten.
10 Toen kwamen er twee vrouwen, die
boereu waren, tot den koning ; en zij
stonden voor zijn aangezigt.
17 En de eene vrouw reide : Och mijn
-ocr page 254-
dl ambtlieden. Salomo\'* wijsheid eu
1 KONINGEN t.
irnanuiste vorsten
11   De zood van Abtnadab kad de gan-
sche landstreek van Dor : deze had Ta t
fatb, de dochter van Salomo, tot eene
vrouw.
12    Baana, de zoon van Abilud, bad
Ta&nach, en Megiddo, en het gansebr
Beth-Sean, hetwelk is bij Zartana, bene-
den van Jizreël, vao Betb*Sean aan to*
Abel-Mehóla, tot o|i gene zijde van Jok
tneam.
13  De zoon van («eber was te Kamotb
in Gilead : hij had de dorpen van Jair
den zoon van Manasse, die in Gilead
zyn; nok had tui de streek van Argob,
welke is in Basan, zestig groote steden,
met muren en koperen grendelen,
tt Ahinadab, de zoon van Iddo, was te
Mahanaïui.
15 Ahimaaz was in Naftliali i deze
nam ook Salomo\'s dochter, Basmath, tei
vrouwe.
16-Baia>i de zoon van Uusai, was in
Aser eu in Aloth.
17 Jósafat, de zoon van 1\'ariiab, iu l-
sasehar.
IS Steel, de zoon van Ela, in B,enja-
min.
19  Geber, de *oon van Uli, was in het
land Gilead, het land van Sibon, den
koning der Amurieten, en van Og, den
koning van Basan, eu hij was de eenige
bestel meester, die in dat land was.
20  Ju.la nu en Israël waren velen, ah
zand, dat aan de zee is in menigte,
etende, en drinkende, en blijde zijnde.
21  En Salomo was heersebende over al
de koningrijken, van de rivier tot bel
land der Filistijnen, en tot aan de land
pale van Egypte; die bragten geschen-
ken, en dienden Salomo al de dagen zijn»
levens.
22  De spijze nu van Salomo was voor
eeneu dag, dertig kor meelbloem, en
zestig kor meel;
23    Tien vette runderen, en twintig
weiderunderen, en honderd schapen ;
uitgenomen de herten, en reeën, en buf-
felen, en gemeste vogelen.
24   Want hij had heerschappij over al
wat op deze zijde der rivier was van Thif- j
sah tot aan Gaza, over alle koningen op
deze zijde der mier; en bü had vrede!
ran al zijne zijden rondom.
2.i En Juda en Israël \'< woonden zeker, h \'•<\'
een iegelijk onder zijnen wijnstok tn
onder zijnen vijgeboom, van Dan tol
Her-s*1 ba, al de dagen van Salomo.
26  « Salomo had ook veertig duizend • IK
paardenstallen tot zyne wagenen, eu iK
twaalf duizend ruitereu.
27  Die bestelmeestera nu, een ieder op
zijne maand, verzorgden den koning Sa-
lomo, en al degenen, die tot de tafel van
den koning Salomo naderden ; zij lieten
geen ding ontbreken.
25   De gerst nu en het stroo voor de
paarden, en voor de snelle kemelen,
bragten zij aan de plaats, waar hij was,
een iegelijk naar zijnen last.
29  En God gaf Salomo wijsheid en zeer
veel verstand, en een wijd begrip des
harten, gelijk /and, dat aan den oever
der zee is.
30    En de wyiheid van Salomo wa*
grooter dan de wijsheid van al die tan
het Oosten, en dan alle wijsheid de.
Egyptenaren;
31     Ja hij was wijzer dan alle men-
schen ; dan Ethnn, de Ezrnhiet, en I Ir
man, en (\'halcol, en Darda, de zonen
van Mahol; en zijn \'iiuiui was onder alle
Heidenen rondom.
22 En hij sprak drie duizend spreuken,
daartoe waren ziine liederen duizend eu
vijf.
3.1 II n sprak ook van de boomen: van
den cederboom af, die op den Libanon is,
tot op den l.ii/oi\', die aan den wand uit-
heer! ik en deze vrouw wonen in een
Luik; en ik heb bü haar in «lat huis gebaard.
H Het is nu geschied on den derden
dag na mijn baren, dat deze vrouw ook
gebaard beeft; en wij waren te zaïnen,
E een vreemde was met ons in liet buis,
(•halve ons tweern in het huis.
19 En de zoon dezer vrouw is des nacht*
gestorven, omdat 111 op hem gelegen had.
-" En zij stond ter middernacht op en
nam uii.inen zoon van bij mii. als uwe
dienstmaagd sliep, en leide hein in haren
schoor, en haren dooden zoon leide zij
in niiinen schoot.
21  En ik stond in den morgen op. om
mijnen zoon te zogen, en zie, h(i was
dood; maar ik lette in den morgen op
hem, en zie, het wna mijn zoon niet, dien
ik gebaard had.
22  Toen zeide de andere vrouw : Neen,
maar die levende is mijn zoon, en de
doode is uw zoon ] gene daarentegen
zeide : Neen, maar de doode is uw zoon,
en de levende i* mijn zoon ! Alzoo spra-
ken zij voor het aangezigt drs kunings.
23  Toen zeide de koning : Deze zegt :
Pit is mvin zoon, die leeft, maar uw zoon
is het, die dood is; en die zegt s Neen.
! maar de dooie is uw zoon, en de levende
tniin zoon.
\'-l Verder zeide de koning : Haalt inii
een zwaard; en zij bragten een zwaard
voor het aangezigt des konings.
2.\' En de koning nMa i Doorsnijdt dat
levende kinil in tweeën; en geeft deeene
- eene helft, en de andere eene helft.
2<» Maar de vrouw, welker zoon de le-
vende was, sprak tot den koning, want
baar ingewand ontstak over haren zoon)
en zeide : (leb miin heerl geef haar dat
levende kind, en dood het geenszins; deze
daarentegen zeide : Het zij noch het uwe
noch het mijns, doorsnijdt het.
27 Toen antwoordde de koiing, en
zeide : Geeft aan die het levende kind,
en doodt het geenszins; die is zijne
moeder.
2S En geheel Israël hoorde dat oordeel,
dat de koning geoordeeld had, en vreesde
voor het aangezigt des konings ; want zij
zagen, dat de wijsheid Gods in hem mi,
om regt te doen.
HOOFDSTUK 4.
Stasti- en hofbeambten van S.Uonio. <tt. I.
Cm .!h- i-t Tan ?..;u koningrijk, 30. Iiraèl in
-n.it vui vrede, 2j. Srilomo\'t uitnemende
*rij*beid, 29.
ALZOO was de koning Salomo koning
over gansch Israël.
2  En deze waren de vorsten, die hij
had : Aznria, de zoon van Zadok, was
opperambtman.
3  Elihóref, en Abfa, de zoon van Sisa,
waren schrijvers; Jósafat, de zoon van
Aliiltid, was kanselier.
4  En Ben «ja, de zoon van Jójada,
was over het heir; en Zadok en Abjathar
waren priesters.
5  En Azaria, de zoon van Nathan, was
over de bestel meesters; en Zabud, de
roon \\&ü Naihau, WH cverambtnian, da
konings vriend.
i. En Ahisar was hofmeester; en • Ado-
ui raii;, de zoon van Abda, was over de
tiatting.
7 En Salomo had twaalf bestelmeesters
over ganscb Israël, die den koning en
zijn huis verzorgden t *oor elk was eene
maand in het jaar om ;e verzorgen.
S En dit zijn hunne namen : de zoon
van Uur was in het gebergte van Efraïm.
9 De zoon van Drker in .Makaz en in
Saalbim, en Heth-Sérues, en Elon Beth-
llanan.
Kl De zoon van Béted in Arubboth ;
hij had daartoe Socho eu het gansehe
land Etefrr.
-ocr page 255-
Verbond met Hirnm. Werklieden                  1 KONINGKN 5, tl.           en tMJ der bouwiug dos tempels, 24y
hadden over het volk, hetwelk dat werk
deed.
17 Als het nu de koning gebood, zoo
voerden zij groote steenen toe, kostelijke
steenen, gehouwen steenen, oiuden grond
van dat huis te leggen.
IS En de bouwlieden van SAlomo, en
de bouwlieden van Iliram, en de Giblie-
ten benieuwen ze, en bereidden het hout
toe, en de steenen, om dat buis te bou-
wen.
HOOFDSTUK 0.
Aanvang van don tftnpelliouw, **. 1 . sijiu\'
uit- en inwrniliiri\' ïniujtinir, 2. Oodi lK"lortf
of et dfti t. riiji.\'I. II ; lyne pracht en »io-
n > I, \' ">. .!•• tml van den .vim .m-.r tut <l<-
vottooijinir van din tempel, 17.
HET geschiedde nu in net vier houden!
en tachtigste jaar, na den uitgang
der kinderen Israël» uit Egypte, in het
" vierdejaar van het koningrijk van SA*
lomo over loraël, in de maand Ztv, (deze
is de tweede maand/ dat bij h het hui"
des HEKKEN bouwde.
3 Kn dat huis, hetwelk de koning SA-
lomo den IIKKKK bouwde, was van zestig
ellen in zijne lengte, en van twintig in
zijne brerdte, en van dertig ellen in zijne
hoogte.
3  Kn het voorhuis, vooraan den • tempel
van dat huis, was in tune lengte vau tv IH*
tig ellen, naar de brerdte van het huis,
tien ellen in zijne breedte, vooraau het
huis.
4  Kn hij maakte vensteren aan het huis
van geslotene uitzigten.
5  Kn rondom aan den wand van hel
buis bouwde hij kauiereii, aan de wanden
van het huis rondom, beide vandentenv
pel en van de aanspraakplaat s. AIzoo
maakte hij zijkameren rondom.
t> De onderste kamer was vau vyfellen
in hnre breedte, en de middelste van zes
ellen in hare breedte, en de derde van
zeven ellen in hare breedte: want hij had
aan bet huis rondom buitenwaarts ieikor
tingeti gemaakt, opdat /.\\\\ g!ch niet biel-
den in de wanden van het huis.
7 Het huis nu, als het gebouwd werd,
werd met volmaakten stefn, zoo als de-
zelve toegeioerd was, gebouwd; zoodat
geene hameren, noch bijl o/eenig ijzeren
gereedschap gehoord werd in het hui\',
als het gebouwd werd.
rt De deur der middelste zijkamer was
aan de regterzijde van bet huis; en door
wenteltrappen ging men tot de middelste
zijkamer, en van de middelste tot de
derde.
9  AIzoo bouwde hij hot huis, eu vol-
maakte het; en bedekte dat huis met ge-
welven eu rijen van erderen.
10   Hl) bouwde Ook de kaïneren aan het
gansche huis, van vij f ellen in hare hoogte;
en hij voegde ze vast aan dat huis met
cederenhout.
11  Toen geschiedde het noorddesHKK-
HKN tot Salomo, zeggende i
12  Aangaande dit huis, dat gij houwt,
d zoo gij wandelt in mijne iuzettingen.en
doet mijne regten, en onderhoudt al mijne
geboden, wandelende in dezelve; zoo tal
Ik mijn woord met u bevestigen, i-tint Ik
tot uwen vader David gesproken heb.
13  En Ik zal in het midden der kinde-
ren Israels wonen; eu Ik zat mijn volk
Israël uit\' verlaten.
14  AIzoo bouwde SAlomo dat huis en
volmaakte hetzelve.
I-i Ook bouwde hü de wanden van het
buis van binnen met cederen planken i
van den vloer des huizes tot aan het dak
der wanden, beschoot hij M van biunen
met hout; en overdekte den vloer van het
huis met dennen planken.
lfi Daartoe bouwde hij twintig ellen
met cedereu planken aan de zijden van
het huis, vau den * loer af tot de wanden:
wast; hij «prak ook na het vee, en van
het gevogelte, en van de kruipende die-
ren.
en van de visschen.
31 Kn v«n alle volken knamen er, oui
de wijsheid van Salomo te hooren, van
:.tle koningen der aarde, die van znne
wijsheid gehoord hadden.
HOOFDSTUK h.
Iliram in vrifnd»rha|> "»\'t Salomo, vs. 1; die
hi\'ni om bniiw*1i»tti-n roor <lrn tcnipft laat
mg-en, t. Iliram, GW dankrnde voor tulk
renen opruier m Da»id. n-ndt M hem
toe, 7. lift i-.-tal .Ier wrrklicdcn aan den
tpmprl. 13.
EN Hirani, de koning van Tyrus. zond
zijue knechten tot Salomo, (want hij
had gehoord, dat tij SAlomo tot k-mm.:
getal ld hadden in zijns vaders plaats)
" dewijl Iliram David altijd bemind had.
2  Daarna zond Salomo tot Hirani, zeg-
gende i
b Gij weet, dat mijn vader David den
naam des 1IKKKKN, zijns GotU. geen
huis kon bouwen, vau wege de oorlogen,
waarmede zij hem omsingelden, totdal
de 1IEKHK hen onder zvine voetzolen gaf.
1 Maar nu heet\': de HKKKK, mijn God,
mij van rondom rust gegeven : er is geen
tegenpartijder, en geene bejegening van
kwaad.
5  En zie, ik c denk voor den naam van
den IIKKUK, mijnen God. cru huis te
bouwen; gelijk als de HKKRKgcsjiroken
heeft tot ini it!. \'i vader David, zeggende :
<J Uw zoon, dien Ik in uwe plaats op
uwen troon zetten \'al, die zal mijnen
naam dat mui. bouwen.
6  Zoo gebied mi, dat men mij cederen
uit den Libanon Ihhiwp ; on mijneknech-
ten zullen met uwe knechten zijn, enden
loon uwer knechten zal ik n geven, naar
al wat gij zeggen zult : want gij weet, dat
onder OM niemand is, die weet hout te
houwen, gelijk de Zidomérs.
7  1 ii het geschiedde, aU Iliram de
woorden van SAlomo gehoord bad, dat
! hy zich zeer verblijdde, en zeide : Geze-
\'gend zij de HKKltK heden, die David
eenen wijzen zoon gegeven heeft, over
: dit groote volk !
! 4 Kn Iliram zond tot Salomo, zeggen-
de : Ik heb gehoord, waarom gij tot mij
! gezonden hebt; ik zal al uwen wil doen
! niet het cederenhout, en met het dennen-
lioiir.
I 9 Mime knechten zullen het afbrengen
van den Libanon aan de zee; en ik zal het
op vlotten over de zee doen voeren, tot
die plaats, die gil aan mij ontbieden zult,
en zal het aldaar los maken, en gij zult
het wegnemen . gij zult ook mijnen wil
doen, dat gij mijn huis spijze geeft.
10 Al/.oo gaf Iliram aan Salomo cede-
reuhout en demu-nhout,aaaral zijnen wil.
! 11 Kn SAlomo gaf Iliram twintig dui-
, zend kor tarwe, tot spijze van zijn huis,
en twintig kor gestooten olie; zulks gaf
SAlomo aan Iliram jaar op jaar.
12  De BBESB dan gaf SAlomo wijs-
heid, gelijk als Hij tot hem * gesproken
bad; en er was vrede tusschen Iliram
en tusschen SAlomo, en zij beiden maak*
ten een verbond.
13  Kn de koning SAlomo deed een uit-
-i-h.it opkomen uit gansch Israël; en het
uitschot was dertig duizend man.
14  Kn hü zoud hen naarden Libanon,
tien duizend des maands b(j beurten;
eene maand waren zij op den Libanon,
twee maanden elk in zijn huis; en Ado-
nlrain was over dit uitschot.
15  Daartoe had SAlomo zeventig dut-
zend, die last droegen, en tachtig duizend
houwers op het gebergte.
II» llehalve de oversten van Salomo\'s
bestelden, die over dat werk waren, drie
duizend en drie honderd, die heerschappij
2 Km». S:».
II.ITLd. T \\7
-ocr page 256-
J.V» Volfoutjing van den tempel.
I KOM NO EN 7.
Siitomo\'s en Lihsnons huis.
dit bouwde liü Hom va» binnen tol eene
aan-priiakplRHts, tot lift heilige der liei-
ligen.
17 T>At liuis nu ««• van veertig ellen.
nnmefÜk de tempel, <!tn ronraan was.
Is Kn lift reder aan hpt hui* inwendig
whb gesneden met knoppen en open" bloe
men ; het wa» al ceder, gppn «tpen werd
gpzien.
19 Kt» de Aanspraak plant* bercjil Ie hü
inwaarts in het huis, otn de ark de* ver-
kWnds \'lp* HKKKKN daar t>* tettpn.
£ii Kn de aanspraaknlnats vooraan was
van twintig ellen in lengtp, en van |win-
lig ellen in breedte, en van twintig el-
lel» in hare boogie, en hn overtoog ie
met gesloten goud; ooit o Vertoog bij hel
cederen airaar.
\'Jl Kn Salomo overloog liet huis van
binnen met gesloten goud; en hij tonfr
voor de aanspraakplnnt* renen vonrhanu
henen door met goudpn kcfpnpn, e\'i ovrr-
toog dien met goud.
22 Alzoo overtoog hij lift gansene huis
met goud, totdat het gansene hui* vol-
maakt uw: da.irtop overtoog hij mei
goud liet geheide altaar, dat voor de aan*
spniakplants na*.
21 Tn/de nanspraakplnnts nu mankte
hij twee cherub* van olieachtig hout j pik\'
hoogte was tien pIIpii.
\'Jl Kn van viif ?llen w«« <1p pene vleu-
g[ I de» cherubs, en van vijf ellen de an-
drre vleugel des cherubs; rati liet einde
\' van xijnen penen vlpic.-pl, tot aan het
einde van zijnen anderen vlcugpl, waren
tien ellen.
C-\') Uzoo was de andere ch**ruh van tier
ellen : beiden cherub* hadden eenerlci
maat. pii eenprle: snede.
-2i\', F)p hoo\'ïte van den eenen cherub was
jvan tirn ellen, en al zon van den anderen
! cherub.
I *.\'7 Kn hij zette de/p chprubs in het
uivlden van hrt binnenste hui*; ff en de
1 cherub* spreidden de vleugelen uit. zoo-
i \'lat de vleugel dn eenen makte aan deren
, wand, en de vleugel «Ie* anderen cherub*
| raakte nan den anderen wand : en hunne
vleugelen naar het midden van het lmi*
i raakten vleugel aan vleugel.
| -2s Kn hij overtoog deze cherubs met
Koud.
| \'.".i Gd al de \\vnndcn van hrt huis, in
| het ronde, (praveerde hü met nttgeueden
graveringen van cherubs, en van patm-
M Ku in het elTde jaar, in de maand
Hul. welke in de achtste maand, was dit
huis volmaakt, naar al zijne «tukken en
naar al run behooren : alzoo heeft hi>
/even jaren daaraan gebouwd.
HOOFDSTUK 7-
[>c luimt VST! rülOWO\'l hiiiii, v«. 1 ; hit hui«
vnn Lthanon, 2; .•» hrt hui» vnn Farao\'\'
dorhter, S. Hiinn beroemd van weg« lijn\'1
küoatwerkpn, 13: van welke rr v Oen wor-
il.-n atraoewd, 1^. D\' rehrtUfde govdra p»
lilri-rt-n \'icradrn wnr.len door SUtorito iti
dm tn«|..l ceplaatot, |«.
M\\\\1C « aan zijn hui* bouwde Salomo
dertien jaren, en hü volmaakte zijii
gan«phe imia.
\'2 Ilii b*iuwde ook Iw hui" des woud\'
van Libanon, van honderd rllpn in lilne
lengte, en vijftig ellen in zijne breedte,
en dertig ellen in zijne hoogte, op vier
] rijen van eieren pilaren, <*n cederei:
I balken op de pilaren.
! 3 Kn het vn« hPiiekt met peiler var
boven op de ribben, dip op vijf en «eertit
pilaren waren, vijftien in eene rij.
•I Kr waren drie riien van uitzigten.da"
het eene reneter was over het tuiden
venster, in drie orden.
h Ook waren al de deuren en de posten
i vierkantig van eenertei uitzigl ; en ven-
ster was tPirpnover venster, in drie Orden,
f> Daarna maaktP hü een voorhuis van
1 pilaren : vijftig ellen was zijne lengte, er
j dertig ellen zijne breedte; en het voor
•  huis was tegenover die, en Af pilaren uiri
•lp dikke halken tegenover dezelve.
! 7 \'*°k maakte hü ppn voorhuisvoordei.
troon, alwaar hij rigt\'e, tot een fOOflMtb
| des gerigts. ilat met ceder bedekt was,
! van vloer tol vloer.
\' s Kn nan zijn huid, alwaar hij woonde.
j was een ander voorhof, nterr inwaarts
dan dat voorhuis, hetwelk aan betwlve
werk gplijk «a»; ook maakte hü voord"
] dochter van Karaö, b die Salomo tal
\' troicti grnomrn had, een huis, aan dat
voorhuis gelijk.
9 Al deze dingen waren van kostelijke
iteenen, na^.r de maten gehouwen, van
binnen en van buiten met de znag ge-
j zaagd : en dat van den grondslag tot aan
de ncutsteenpn een palm breed, en van
| buiten tot het groote voorhof.
•       )n Hrt was ook gegrondvest met kos-
I teliike steenen, groote steenen ; met st«*e
; nen van tien ellen, en sternen van acht
i ellen.
II Kn bovenop kostelijke steenen. naar
de wiitkelmaten gebouwen, en cederen.
I-J Ku het groote voorhof was rondon
: van drie rijen gehouwen steenen. met
: eene rij vat» cederen balken. Zoo vral het
: met hef binnenste voorhof van het huif
des MEEREN, en met het voorhuis van
\' dat huis.
lö Kn de koninj Salomo zond heeu. er
liet • Hiraiu van Tyrus balen.
11 Hij wa» de zoon eener weduwi rouw,
uit den rtam van Nafthali, en zijn vader
was een man van Tyrus geweest, een ko-
nerwrrker, die <\' vetvold was niet «,ija-
neid, en in et verstand, en niet weten-
; schap, om alle werk in het koper Ie
maken ; deze kwam tot den koning Sa-
, lomo, et) mankte al zijn werk.
lft Want hij vormde « twee koperen
pilaren ; de hoogte van dpn eenen pilaar
was achttien ellen, en een draad van
twaalf ellen omving den anderen pilaar.
l(ï Hij maakte o\'ik twee kapiteelp», van
gegoten koper, om op de hoofden der pi-
laren te zetten; vijf ellen was de hoogte
van bet eene kapiteel, en viif ellen de
1 hoogte van bet andere kapiteel.
17 De nelten waren van nettenwerk.
de banden van ketenwerk voor de kapi-
teelen, die op het hoofd der pilaren wn-
• bloem
van binnen
booiupn.
an buiten.
30  Daartoe oyertooe liii dpn vloer van het
hui" niet iroud van binnen en mn buiten.
31   Kn aan den intron* der aanspraak*
plaat» maakte hij deuren van olieachtig
lioitl ; de bovendnrpel m-t de posten na»
bet vijfde deel des wandi.
8J l>e twep denrPTi ook waren vim olie-
achtige boomen; en bii graveerde daarop
graveringen van cherub*, pn vnn palin-
boonien, en van npene bloemen, dewelke
hij met goud nvertoojr: ook trok hij goud
over de cherub* en over de palmboomen.
33 Kn alzoo maakte hij aan de deuren
de* tempel* posten van olieachtige boo-
men, uit het vierdp dprl turn dra wand.
31 Kn de twee deuren waren van den-
uenhout; de twee züden der een e deur
wftrru oniilrnaiiptide, alzoo waren de twee
gegraveerde zijlen der andere deur OUV
draaijende.
35 Kn hij graveerde ze met cherub*, en
Sa) DO boomen, en opCQ6 bloemen, dewelke
ij niet goud overtoog, gerigt naar het
uitire*nedene.
3(> Paarna bouwde hü het binnenste
voorhof van drie rijen gehouwen steenen.
en eetie rij cederen balken.
37 In het vierde jaar werd de grond
van bet hui* des nKBKKtf. gelegd, in de
\' maand /iv,
17,
r.2 21 •
-ocr page 257-
GereAlsehap des tempel» rolbratft.                 1 KONINGEN ti                            Inwijding dei tempels. 251
\' « f |ren; teven waren voor hei eene kapiteel,
uva,
          ,.n /,.u.|[ voor het andere kapiteel.
j IS Zoo maakte !.;i de pibren, mit*ga-
der* twee rijen rondom over het renr
net, o:n de kapiteelen< die boven het
hooi I der gr Ui iata|i.i lelt v aren, te
bedekken; alzoo deed hi) ook aan het
andere kapiteel.
! 19 En de kapiteelm, dewelke «aren op
het hoofd der pilaren, waren *an lelie-
werk in het voorhuis, van vier ellen.
2rt Di\' kani leiden nu waren o;> de twee
pilaren, ja daarbuven tegenover den buiK,
dewelke w** neven» het net; en twet
I honderd granaat appelen waren in rijen
\'rondom, ook over het andere kapiteel.
21   Daarna ristte hij de pilaren op iu
, liet voorhuis des tempels; en den reffter*
pilaar OpjeHgt hebbende, zoo noemde hti
\'zijnen naam Jacliin, en den linkerpilnar
jopgerigt li(-bb»nde, loo Doemde Iiü zijnen
naam Koaz.
22   En op bet hoofd der pilaren «.u
I hft leliewerk; alzoo werd het werk der
i pilaren volmaakt.
:\\r..u 13. 23 Verder maakte ƒ hij ile gegotene
\'•\' *>.|see; van tien ellen w«a zij van haren
, eenru ranil tot haren anderen rand,
rondom rond, en van vijf ellen in hare
! hoogte, en een meetsnoer van dertig
ellen nmvinic ie rondom.
! 3f En onder Inrcn rand waren knoppen,
iK\'r.in. i <. dezelve g rondom omsingelende, tien in
| eene el, omringende, die zee rondom;
Itwee rijen dezer knoppen waren in hare
gieting gegoten.
25 Zij stond np twaalf runderen : drie
ziende naar het noorden, en drie ziende
naar het wasten, en drie ziende naar het
zuiden, en drie ziende naar het oosten;
en de zee wan hoven op dezelve; en al j
hunne achterdeelen v aren inwaarts.
25 Ham dikte nu was eene hand breed.
en hare rand als het werk van den rand
eens bakers of eener lelieblo-m; zij ,
hield twee duizend bath.
27 Hij maakte ook tien koperen stellin-
gen; van vier ellen was de lengte eener
[stelling, en van vier ellen hare breedte,
en van drie ellen hare hoogte.
2S En dit wan het werk der stelling :
zij had 1 j-ri lijsten, en de lijsten waren
tusschen kransen.
2!) En op de lijsten, die tusschen de !
kransen waren, waren leeuwen, runderen \'
en cherubs; en np de kransen was een
voet boven henen; en onder de leeuwen
en runderen bijvoegselen van uitgerekt
werk.
30 En eene stelling had vier koperen
radereu, en koperen platen; en hare vier
\' hoeken ha Men schouderen : onder het
waschvat waren drzegegotenescbouderen
[ter zijde van Ieders bijvoegselen.
I 31 En de mond daarvan WM van binnen
den krans, en daarboven van eene el, en
[de mond hiervan wa« rond van voetwerk
van eene el en eene halve el; en op den
l mond daarvan waren ook graveringen,
en de lijsten daarvan waren \\ierkantig,
i Dipt rond.
| 32 De vier raderen nu waren onder de
lijsten, en de assen der raderen aan de
stelling; en de hoogte van een rad was
eene el eu eene halve el.
I 33 En het werk van die raderen was
[nis het werk van een wagen rad ; hunne
[assen, en hunne naven, en hunne randen,
jen hun in spaken waren allen gegoten.
| 3-1 En er «aren wei schouderen op de
vier hoeken eener stelVng; hare •chou-
i deren waren uit de stelling.
35 En op bet hoof.) eener stelling was
[eene ronde hoogte van eene halve el
rondom; ook w aren op het hoofd der
stelling hare handhaven, en hare lijsten .
uit denzelven.
1 36 Hij sneed nu op de platen van hare
handhaven, en op hare lijsten, cherub*,         \'• *. (\'.
leeuwen,en palinbooiiieu, naar elks ledige           l"""\'
plaits, en bijvoegselen rondom.
37 Dezen gelijk maakte hij deti*>nstel-
lingen; eenerlei giet ing, eenerlei maat,
eeoerlef snede hadden zij allen.
3H * Hij maakte ook tien koperen " - Kr.m t e,
waschwaten ; een waschvat hield veertig
bath ; een waschvat was van vier ellen !
op elke stelling van die tien stellingen
wa« en waschvït.
39 En hij zette vijl dier stellingen aan
de regterzijde van het huis, en vnlns.ii
de linkerzijde van het huis; maar de zee
zette hij aan de regterzijde van het huis
oostwnarts tegen het zuiden.
4H Daartoe maakte Ilinnu de wa*ch*aten,
en de sehotl\'elen, en de besprengbekkens.
en Iliram voleinddeal het werk te maken, j
dat hij voor den koning Salomo mnakte
voor het huis des 11 BEREN !
41   7> wetrn de twee pilaren, en bollrti
der kapiteelen, die op het h<iof<l der twri
pilaren waren, en de twee netten, om d<
twee b tlleu der kapiteelm te bedekken,
die op het hoofd der pilaren waren ;
42  En de vier honderd granaatappeleu
tot de twee netten : aamfhtk twee rijen
van granaatappi len tot het eene net. on>
de twee bollen der kapi.eelen te bedek
ken, die boven op de pilaren waren :
43  Mitsgaders de tien stellingen, en d*
tien tvhsi hvaten op Ie stellingen :
44   Daartoe de eenige z?e; en de twaalf
runderen onder die zee.
45   De potten ook, en de schoffelen, en
de besprengh-kkens, en al deze vaten, die
lliram voor den koning S.ttomo tot het
huis des HEKKEN maakte, al van ge-
polijst koper.
46  In de vlakte der Jnrdaan goot ze de
koning, in digte aarde, lusaclien Sukkoth
en tusschen Zarthan.
47  En Salomo liet al deze vaten onpe
reorjen
van wege de zeer groote menigte;
het gewjgt des kopers werd niet onder-
zocht.
48  Ook maakte S.iloino al de vaten, die
voor het huis des HEBREN waren; het
i gouden altaar, en d* * gouden tafel, op • E*. *\' 1.
dewelke de tosnbroolen waren ;
49  Eb de kandelaren, vür aan è>j*R«. »**
regterli ind, en vijf aan <le linkerhand,
vóór de nau spraak plaats, van gesloten
goud; en de bloemen, en de lampen, 60 I
de snuiters van goud ;
50  Mitsgaders deschalen, endegadVlcii.
en de sprengbekkens, en de rookschalen,
en de wierookvaten, van gestoten goud;
daartoe de herreu der deuren van het
binnenste huis, van het heilige, der
heiligen, ca Ier deuren van het huis de*
tempel*, van goud.
51   Alzoo werd al het «erk volhragt,
dat de koning Salomo aan het huis des
HEKKEN maakte. \' Daarna bragr Salomo Il&unJ:7,11.
de "« geheiligde dingen *an zijnen vader
David: bet zilver en het goud, en de ™ - Kr,|n 5 1.
•.aten leide hij onder de schatten van het
huis des IIEÊRKN.
nOOKDSTCK H.
Biloaw ïergndert de rooraaanMten der t«rae-
lieten om den tempel te wijden, va, l ; de
ark de» verbond», mei hit nuttige gereed-
schap ivnrilt in denselven gebragt, -t. De
Ii.-.-r,- jresfl een teeken fü\'"\'r tegenwoordhT"
lii-i,l, In. SAlomo legsnt ds gemeente, es
.Innll Rod, 11 en Sk Hij d.ict i-rn schoon
eehed tol <;.,.]. l\'j. H(J.iii-it m t de gemeente,
C3. Zij ln.ii.i-ii het (oeAatttafsest, f>"\'-
rilOKN " vergaderde SAloiuo de oudsten " iKros. 5:2.
L. van Israël, en al de hoofden der
stauiiuen, de oversten der vaderen, ondei
de kinderen Israël*, tot den konint
Salomo Ie Jernzale-u, om de ark de* bs&u«.S:«.
verhouds tles DEKKEN op te brengen \'•            6 12. 17.
uit de stad Davids, dewelke is /ion.
2 En alle mannen van Israël verzamel" I loot.
-ocr page 258-
369 De wolk rro treken van Gods                    \' KONINGEN 8.                  tegenwoordigheid. Safouio\'s gthed.
drn ticb tot den koning S41omo, in dr
maand E\'thanim op lift feeat; die ii> de
zevende maand.
Z En al de oudsten van Israël kwamen;
en de priesters namen de ark op.
4 En tij brasten de ark dr* HEEREN
en de tent der zauienkomsi opwaarts,
mitsgaders al de heilige vaten, die in de
tent waren; en de priesters en de Lnfe-
ten brasten dezelve opwaarts.
i> De koning Salomo nu rn ,1.\' gansche
vergadering van Israël, die lui bent ver-
gadrrd waren, waren met hem voor de
ark, otterende aeliapen en runderen, die
van »f,\'i\' de menigte niet konden geteld,
noen gerekend worden.
fi Alzoo bragten de priesteren de ark
dea verhonds dea il EEK EN tot hare
plaata, tot de aanspraakplaats van bei
huis, tot bet heilige der heiligen, tot
onder de vleugelen d< r cberubim.
7 Want \'i\'\' cberubim spreidden bei Je
vleugelen over de plaata der ark ; en <lr
eherubim overdekten de ark en hare
handboomen van boven.
s Daarna schoven zij de handboomen
verder uit, dat de hoofden der hnndboo-
mei: gezien werden uit liet heiligdom
voor aan de aanspraakplaats, maar buiten
niet gezien werden : en rij tijn aldaar
tot op dezen dag.
:• Er was niets in de ark, du alleen de
twee stee-en tafelen, die Mozr* bü Horeb
daarin gelegd had, « als de I! tl SRI een
verbond maakte met de kinderen Israëls,
loen zy uit Egypteland uitgetogeu waren.
10  En bet geschiedde, ais de priesters
uit bet heilige uitgingen, dat eene wolk
het bui» dea UEKREN vervulde.
22 * En Salomo atond voor bet altaar
des HEEREN, tegenover de gansche
gemeente van Israël, en breidde zijne
handen uit naar den hemel;
\'Zi En hij zeide : HEERE. God van
Israël! er is geen God, gelijk Git, boven
iu den hemel, noch beneden op de aarde,
houdende het verbond en de weldadigheid
aan uwe knechten, die voor uw aangezigt
met hun gansche hart wandelen.
24 Die uwen knecht, mijnen vader
David, gehouden hebt, wat Gü tot hem
gesproken hadt l want met uwen mond,
tiebt G;j gesproken, en met uwe hand
vervuld, geluk het te dezen dage ia.
:. En nu, HEERE, God van lsra*l:
boud uwen knrebt, mijnen vader David,
wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende:
• Geen man zal o van voor mijn aange-
zigt afgesneden worden, die op den troon
van Israël zitte; alleenlijk zoo uwe zonen
bunnen weg bewaren, om te wandelen
voor mijn aangezigt, gelijk alsgijgewan-
deld hebt voor mijn aangezigt.
36  Nu dan, o God van Israël! laat toch
uw woord waar worden, hetwelk Gij ge-
sproken hebt tot uwen knecht, mijnen
vader David.
\'27 ;- Maar waarlijk, zou God op de
aarde wonen ? Zie, de hemelen, ja dr
hemel drr hemelen zouden l niet be
grijpen, hoe veel te min dit huis, dat ik
gebouwd heb :
l?s Wend X.\' dan nog tot het gebed van
uwen knecht, en tot zijne smeeking, o
IIEEHE, mijn God 1 om te hooren naar
het geroep en naar het gebed, dat uw
knecht heden voor uw aangezigt bidt.
\'.\'\' Dat uwe oogen open zijn, nacht eu
dag, over dit huis, over deze plaata, van
dewelke Gij \' gezegd hebt i Mijn naam
zal daar zijn 1 om te hooren naar het
gebed, hetwelk OW knecht bidden zal in
deze plaats.
,\'i»i Hoor dan naar de smeeking van
uwen knecht, en van uw volk Israël, die
in deze plaats zullen bidden; en Gü,
hoor in de plaats uwer woning, in den
hemel, ja hoor, en vergeef.
:.l Wanneer iemand tegen zijnen
naaste zul gezondigd hebben, en bij hem
eenen eed des vloek*! opgelegd zal hebben,
om zich zei ven te vervloeken; en de eed
des vlocks voor uw altaar in dit buil
komen zal;
33 Hoor Gij dan in den hemel, en doe,
en rigt uwe knechten, veroordeelendedrn
ongeregtige, gevende zijnen weg op zijn
hoofd, en legtvaardigende tien geregtige,
gevende hem naar zijne geregtigheid.
33 Wanneer uw volk Israël zal geslagen
worden voor het aangezigt des vijands,
omdat zij tegen l gezondigd zullen
hebben, en zich tot l" bekeeren, en
uwen naam beliiden, en tot t in dit
huis bidden en smeeken zullen;
31 Hoor Gïj dan in den hemel, en
vergeef de zonde van uw volk Israël, en
breng ben weder In bet land, dat Gü
hunnen vaderen gegeven hebt.
3ó Ala dr brmrl zal gesloten zijn, dat
er geen regen is, omdat zij tegen U
gezondigd zullen hebben; en zii in deze
plaats bidden, en uwen naam belijden, en
van hunne zonden zich bekeeren zullen,
ai • Gü hen geplaagd zult hebben;
3(1 Hoor Gij dan in den hemel, en
vergeef de zonde van uwe knechten en
van uw volk laraël, ala Gij hun zult
geleerd hebben den goeden weg, in den-
welken zij wandelen zullen, eu geef
regen op uw land, dat Gü uw volk tot
eene erfenis gegeven hebt.
37  Als er honger iu bet tand wezen zal,
als er pest wezen zal, als er brandkoren,
honigdauw, sprinkhanen, kevers wezen
zulleu, als -tjn vijand in het land züner;
poorten hem belegeren zal, o/ eenige
4Q-SI,
11  d En de priesters konden niet staan
oni te dieuen, van wegr de wolk,, want
de heerlijkheid des HEEREN had bet
huis des HEBBEN vervuld.
IC Toen zeide Salomo: \' De 11 EEREheeft
gezegd, dat Hij in donkerheid zou wonen.
* I
13 Ik heb immers een huis gebouwd,
I ter woonstede, eene vaste plaats tot
uwe eeuwige woning.
M Daarna wendde de koning /ü n aan-
gezigt om, en zegende de gansche
gemeente van Israël . en de ganacbe
gemeente van Israël stond.
15 En hij zeide: Geloofd zij de IIEEKE,
de God Israëts, die met zynen mond tot
, mijnen vader David gesproken beeft, en
beeft het met zijne band vervuld, teg-
gende i
\':«. 1G ƒ Van dien dag af, dat Ik mUo volk
f> s. i Israël uit Kgyptfdand uitgevoerd heb,
heb Ik geene stad verkoren uil alle
sliiiiiii.cn van Israël, om een huis te
bouwen, dat inün naam daar zou wezen;
maar Ik heb Darid verkoren, dat bij
over mijn volk Israël wezen zou.
7 2. 17 9 Het was ook in het hart van mijnen
7:1. vader David, een buis den naam vanden
f-T. MEERE, den God Israël*, te bouwen.
Is Maar de HEBRE zeide tot David,
mijnen vader i Dewijl dat in uw hart
geweest is mijnen naam een huis te
bouwen, _ii hebt welgedaan, dat bet in
uw hart geweest is.
l\'.i Eienwel gij zult dat buis niet bou-
wen ; maar uw zoon, die uit uwe lenden
voortkomen zal, die zal mijnen naam dat
huis bouwen.
90 Zoo heeft de HEEKE bevestigd zijn
woord, .lal Hij gesproken had l want ik
ben opgestaan in di plaata van mijnen
vader David, rn ik z.t op den troon van
Israël, gelijk als de HEERE gesproken
heeft; en ik heb een hu\'tt gebouwd den
naam des HEBREN, des Gods van Israël.
-\'l En ik heb daar eene plaats beschikt
voor de ark, waarin het verbond des
, HEEREN is, hetwelk Hij met onze
vaderen maakte, als Hij ben uit Kgypte-
land uitvoerde.
-ocr page 259-
1 KONINGEN \'X
SAloaW*! gebed
en offerande, (i\'i.i verschijnt i->.\'.
.v.C. plage, ".\' fenige krankheid wezen zal; I
lo»i.
             k Alle gebed, alle smeek ing, die van
eenifc\' mennen, van al uw volk Israël, ge-
tc bieden zal; als zij erkennen, een ieder
de iilage inns harten, en een ieder zijne
handen in dit huis uitbreiden zal;
:«» Hoor Gij dan in den hemel, de vaste
plaats uwer woning, en verbeet\', en doe,
en geef een\' iegelijk naar al zijne wegen,
_-i-li;k Cu zijn hart kent : want Gij alleen
kent het hart van alle kinderen dennen*
schen.
41) Opdat zij V vreezen al de daten.
die \'\\\\ leven tullen in het tand, dat Gij
onzen vaderen gegeven hebt.
il /elf» ook aangaande deu vreemde,
die van uw volk Israël niet zal zijn, maar
uit verren lande om uwi naams wil ko-
men zal;
42 i Want zij zullen hooren van uwen
grooten nnam, en van uwe sterke hand,
en van uwen uilgestrekten arm) kb hij
komen en bidden zal in dit huis;
13 Hoor Gij in den hemel, de vaste
plaats uwer woning, en doe naar alles,
waarom die vreemde lot U roepen zal;
opdat alle volken der aarde uwen naam
kennen, om \\J te vreezen, gelijk uw volk
Israël, en om te weten, dat uw naam ge*
nnemd wordt over dit hult» hetwelk ik
gebouwd heb.
4-1 Wanneer uw volk in den krijg te-
gen zijnen v ijand uittrekken zat door
den weg, dien Gij hen henen zenden zult,
en zullen tot den HKKKK bidden naar
den weg dezer stad, die Gij verkoren
hebt, en naar dit buit, hetwelk ik uwen
HMD gebouwd heb;
16 Hoor dan in den hemel hun gebed
en hunne smeeking, en voer bun regt uit.
Ifi Wanneer zij gezondigd zullen heb*
ri.n R t.;. ben tegen 1", >" (want geen mensen is er,
i. J"\'t. die niet zondigt! en Gii tegen hen ver*
ei T fel. toornd zult zijn, en hen leveren zult voor
•*• \' --\'"- het aaugezjgt des vijand», dat degenen,
die hen gevangen hebben, ben gevankelijk
•wegvoeren in des vijand* land, dat verre
of nabij is;
47 Kn zij in het land, naar zij gevan*
(ifliik weggevoerd zijn, weder aan bun
hart brengen zullen, dat zij zieh bi-keeren,
en tot V\' smeeken in het land dergenen,
die ze gevankelijk weggevoerd hebben,
zeggende : Wij hebben gezondigd, en ver*
keerdelijk gedaan, wij hebU*n goddeloos*
lijk gehandeld;
4S Kn zij zich tot V bekerren, met hun
gansebe hart en met hunne gansene ziel,
in het land hunner vijanden, die hen ge*
• ankelijk weggevoerd zullen hebhen; en
tot U bidden zullen naar den weg van
hun land (hetwelk Gij hunnen vaderen
gegeven hebt), naar deze stad, die Gij
verkoren hebt, en naar dit hui*, dat ik
uwen naam gebouwd heb;
I l>> Hoor dan in den hemel, de vaste
plaats uwer woning, huu gebed en hunne
«meeking, en voer hun regt uit;
nfl Y.ii vergeet\' aan uw volk, dat zij tegen
1 gezondigd zullen hebben, en al hunne
overtredingen, waarmede zij tegen V zul*
len overtreden hebben ; en geef hun bariu-
hartigbeid voor het aangezigt dergenen,
die ze gevangen houden, opdat zij zieh
hunner ontfermen t
51 Want zij i\\]u uw volk eu uw erfdeel,
\'. die Gij uitgevoerd hebt uit Egypt eland,
uit het midden des ijzerea oven».
h\'2 Opdat uwe oogen open zijn tot de
smeek ing van uwen knecht, en tot de
*meekiug van uw volk Israël, om naar
hen te hooreu, iu al hun roepen tot V.
i 69 Want Gij hebt hen 1 tot een erfdeel
, ig . afgezonderd, uit alle volken der aarde J
>ii t\'un n Ke-Ül- H*8 Gij gesproken hebt duor de
~ ~,-K dienst van Mozes, uwen knecht, als Gij
9:M,M. OBtt vaderen uit Egypte uitvoerdet,
U-S. Heere HKERE!
M Het geschiedde nu, ala SAlonio vol- J. »
eind had dit gansebe gebed, en deze
          *w
smeeking tot den II KERK te bidden, dat
hii van voor het altaar des IIEKKKN
opstond, van het knielen op zijne knie*\'n,
met zijne handen uitgebreid naar den
hemel;
55  7.oo stond hij. en zegende de gansebe
gemeente *aj) I»raël, zeggende met luider
stem :
56  Geloofd /.ii de HKKlil". die aan zijn
volk I-r»i-l rust gegeven heeft, naar alles,
wat Hij gesproken heeft ! • niet een <> Jo*.
eenig woord is er gevallen van al zijne
goeiie woorden, die Hij ge.*proken heeft
door de dienst van Mozes, zijnen knerht.
hj De HEKRE, onze God, zij met ons,
gelijk als Hij geweest is met onze vaderen;
Hij verlate ons niet, en begeve ons niet;
W Neigende tot zich ons hart, om in
al zijne wegen te wandelen, en om te1
houden zijne geboden, en zijne intettin-
gen, en zijne regten, dewelke Ihi onzen •
vaderen geboden heeft.
59 Kn dat deze mijne woorden, waar-
mede ik voor den HKKKE gesmeekt heb,
mogen nabij zijn voorden HKKKK, oii-
zen God, ilag en nacht; opdat Hij het
regt van zijnen kueclit uitvoere, en het
regt van zijn volk Israël, elkeen dage-
lij ks op zijnen dag.
*">0 Opdat alle volken der aarde weten, r V "<"»•
dat de HKKKK die God is, niemand meer;\'
fil Kn ulieder hart volkomen zij met!
den HKKKK, onzen God, om te WHiulelen
in zijne inzettingeu, en zijne geboden te
houden, gelijk te dezen dage.
6_ Kn de koning, en gausch IsraM met
hem, offerden slairtofferen \\oor het aan*
gezigt des HEEKEN.
83 i Kn Salomo offerde ten dankoffer, \'/ - •*\'•
dat hij den HKKKK offerde, twee en twin-
tig duizend runderen, en honderd en
twintig duizend sebapen. Alzoo hebben
zij bet huis des HKKRKN ingewijd, de
koning en al de kinderen Israël».
64  Ten zelven dage heiligde de koning
het middelste des voorhofs, dat voor bet
huis des HKKRKN was, omdat bjj aldaar
het brandoffer en het spijsoffer bereid
had, :nitsgnders het vet der dankotïeren \\
want het koperen altaar, dat voor het
aangezigt den HKKRKN was, r «-hs te , 2 kn
kleiu, om de brandofferen, en de •pijsof*
feren, en het vet der uaukonVreii te vat*
ten.
65  Terzelver tijd ook hield Salomo het
feest, en ganseh Israël met hem, eene
groote gemeente, van den ingang af van,
Haniath tot de rivier van Egypte, voor
het aangezigt de» HKKRKN, onzes Gods.\'
zeven dagen en zeven d:igen, zijnde veer,
tirn dagen.
66  Op den aehtsten dag liet hij het volk <
gaan, eu zij zegenden den koning; daarna
gingen zij naar hunne tenten, blijde t
icoedsmoeds over al het goede, dat de
HKKRK aan David, zynen knei-ht, en1
aan Israël, zijn volk, gedaan had.
HOOFDSTUK 9.
i.i»l veisrhiint andermaal .i.in Salomo, 99.
SMnmn K< tarnkt un den konintr Hirain urin*1
•i« -<- ! \'i, to. Opsave v*n dr Hterktcn rn
-i.-l.ii itoor SaIuiho jebouwil, IS ; hrt on
<lt-r»rh.\'id "ijntT onilrrdauen, SO; njne )ï»J-
lijkM-hi* offi t.n-.f. u 25 ; lijnc n-hropavloKl
nui Oör, M.
Het geschiedde nu, • als Salomo «Ol*
eind bad te bouwen het huis des
HKKRKN en het liuis des konings, • en j
al de begeerte van SAlomo, die hem ge-\'
lust had te maken;
•1 Dat de HKKKK ten andere maal aan
Salomo verscheen, * gelijk als Hij hein
in Gibeon verschenen nas.
3 Knde HKKKK zeide tot hein : Ik heb
uw gebed eu uwe smeeking gehoord, die
gÜ TOOf mijn aangezigt smeekendegedaan
-ocr page 260-
_\'.i Salou.o ten i wrede maat Schepen         l KONINGEN in.          naar Oilr. De koningin van Scheba,
J *. C. iliebt; Ik bcb dat hui* geheiligd, hrtwtlk
:\'J2.         | tjj gebouwd hebt, \'\'opdat Ik nm :.rn naam
aldaar tot in eeuwigheid zette; en mijne
, I, * i. ij "itjfen en mijn nart /uilen daar rijn te
j t En i.Ki ^ij voor mi)n aange/jgt *an-
i telen zutt, gelijk als uw veder David
(gewandeld heeft, niet volkomenheid de»
I harten, en met npregtheiil, om te doen
naar nl wat Ik u geboden |,,.0i ra mijne
• inzcttiugen en mijne rekten houden zult;
I 6 Zoo zal Ik den troon uw» koningrijk*
. 2 k**m. ; i; \'lirr i^rai-1 bevestigen la eeuwigheid ; *ge-
:                . j\'; llilk als Ik gesnroken beboter uwen vader
\'t\'i " •": |o \' \'ÏHV,,\'< zeggende : ƒ Geen man zal u afge*
IV" lx I ! ,nf,l\'"n worded, van den troon van Israël.
fi Maar y zoo gijlielrn u ten eenemaal
i K iu. i. afkeeren ruit, gij en uwe kinderen, van
Mn na te volgen, en niet houden zult
.j 2s„„,.: n. > mijne geboden eu mijne iuzettingcn, die
i I\'s, 8\'.i :t;i. Ik voor uw aangezigt gegeven heb; maar ]
81, rnt. heengaan, en andere goden dienen, en u
\\oor dezelve ncterbuigen zuli;
I 7 / •" \'1 Ik Israël uitroeijeu van bet
land, dal Ik bun gebeten heb, en dit
\'• •\'\'"\'• " "huis, hetwelk h Ik mijnen naam geheï-
ligd heb, zal II; van mijn aangezigt weg*
, IK ui. a*.37. [werpen; " en Israël zal tot een spreck-
woord en spotredc zijn onder alle volken.
k Skrvn. 7.21.1 $ k y.n Kangaande dit huis, dat terneren
( \'al geweest zijn, at wie voor hetzelve
heal voorbijgaan, zal zich ontzetten en
(Ht\'ut, 2W.2I. duitenj toen zal ei ^\'-. u i t Waarom heelt
,\'.i. 2iH. de IIKKKK aUoo gedaan aan dit land eu
aan dit huis?
i 9 |mi i,i,.|i tal zeggen Omdat /ij den
HKKUK. hunner, üo 1, verlaten hebben,
\'lic nunne vaderen uit Kc.v ptelnud uitge-
merd had, eu hebben zien nan andere
zoden gehouden, eu zich voor dezelve
|iiedergebogcii, en heu gediend; daarom
heelt de MEERE al dit kwaad over hen
gebrast.
... ikiuti. 8 l.| 11\' •" Kn het geschiedde ten einde van
twintig jaren, in dewelke Salomo die twee
huizen gebouwd had, het huis den 11KK-
ItKN eu bet buis de» koning*;
11 \'"\'ii .-it- • Iliraui, de koning \'an
Tynu, Salomo vau cedrrboonten, en van
.lennetiboouieii, en vau Koud, naar al
zijnen lust npgehragt hal) dat alstoen de
koning Salomo aan Hlraui twintigiteden
gaf in het land vau Gallléa.
i IJ i.i: Ulratn toog uit van Tynu, om
de sleden te bezien, die Salomo hem ge-
;eveu had; maar zij waren niet reg! in
\'ijne oogen.
Daarom telde hij : Wat zijn dat voor
stedeu, mijn broeder! die gij mij gegeven
hebt "r eu bij noemde ze het land Kubut,
tOt op i!i\'/en llfg.
II Kn itirani tiad den koning gezonden
notideid en twintig talenten gouds.
16 Dit is uu de oorzaak van bet uitschot,
dat de koning Salomo deed opkomen, om
...•t huis iles HKKKKN te bouwen, eti zijn
huis, eti Millo, eu den muur tan .lrrftza-
leiu, ntitfgadera Uazor, en Megiddo, eu
J.iezer.
, 16 U\'unt Farao, de koning van Egypte, :
aai opgekomen, eu had (iezer ingeno
\'in ii. en haar loet vuur verbrand, eu de ;
.vanaanieten, die iu de stail woonden,
;t-.|..<..:, en had i.aar a.ni zijue dochter,
\'de huisvrouw van S ilomo, lot een «<••
Bchenh gegeven.
ril-en luu. \'? \\l/.oo bouwde Salomo (ie/er, en tiet I
taj{ü Beth\'bóion,
.. _\'Kr.iu R ... 1** " Kn Itanlath, eii\'I\'uuior :ndewoe*-
. , /. ti.in, in dat land ;
! 19 Eu al d" M\'haiMedeti, die Salomo
liad, eu de vva^rnsteden, en de steden uer
[rUiteren, en wat de begeerte van Salomo
begeerde (e houwen, in JatUtaïeia, en op
i eu Libanon, eu iu liet ganache land :
jzijner heerschajipii.
i ^11 Aau){aHiid(! al liet volk, dat ovettje* (
Ideven was van ile Amorieten, Hethieten. |
l\'erezieten, Mevieten, en Jrbusieten, die .\' * t\'.
niet waren van de kinderen Israël* .
.1 Hunne kinderen, die ua ben in het
land overgebleven " .ien, die de kiudereu
Isr.,« L* niet hadden kunnen verbannen,
die heeft Salomo «ehragt op slaafschea
uitschot tot op dezen dag.
22 Doob van de kinderen luraei*» mankte o Lev. ^ :i.
Salomo geen slaaf; maar zij waren ki:\'-- -
lieden, en zijneknechieti, en zijne vorsten,
en zijne hoofdlieden, en de oversten zijner
wageuen, en zijner rulleren.
\'J3 Deze waren de overaten der be>tel-
den, die Over tiet werk van Salomo waren,
vijl honderd en vijllix, die be<*rEi*happu
hadden over het volk, dat in het werk
doende was.
21 Doch /• tle dochter van Farao tw>|{ /* *Krw».* Il
van de "lad Davlds op tot baar huia, liet-
welk hij voor haar gebouwd had; toen
bouwde lm Millo.
25 Kn Salomo offerde drie luaitl.les jaar» m
biandoRereo eu dankoüerec, op bet al-
taar, dat bij den MKKUK gebouwd bad,
en rookte op dat, hetwelk v«»or het aange-
ziïl des HKERÈN was, als hij het hui»
rol maakt had.
28 De koning Salomo maakte ook Bche-
pm te Kzeoii-Geher, dut bü Eloth iv, aan
den oever der Schelftee, iu het land van
Edono.
27 Kn Ilirain zond met die schepen
zijne knechten, scheepslieden, kenners
van de zee, met de knechten van Salomo.
38 Eb zii kwamen te <>iir, en haalden
vkd daar a»:i goud, vierhonderd eu twin-
tig talenten, en bragten het to: den ko-
riing Salomo.
HOOFDSTUK Ui.
Pi\' Lunin^in wmm Schobt kmut te JnaaaleMi,
VS. 1 ; ZIJ vciwoiiila\'lt .\'ii 11 on\'i BaloaM*!
iYijHhi-i.1 in hi\'filijkhci.1, 3; daakt BoH, *;
i ii j.-1-t-ft s.ilimH. Kcacheakva, lo. lakouf
-ti ii van Salomo, II. Roadaaaea eowhildea,
H", ; iv-oien troon, 18; ic-n hiriLcii welkt" hij
antranjtt, 21; iv.ijrcneu en panrden, Sfi; iil-
v.i rctlrrhoat, schattlaf \\nn paantiu tt>
EN toen de koningin van Schehahctgw-
rncht van Sdlomu hooriie, aangaande
den naam des IIKKHKN, kwam li], om
hem met raadselen te ver/.oeken.
2  Kn •• /.ij kwam te Jeruzalem, niet een .. tfk\'iua.
zeer zwaar heir, met kemeleu, dragende1 M»M. fjf-U
specerijen, en zeer veelgoud^,eu kostelijk | \'*uk- \'\'
gesteente ; eu z\\j kwam lot Salomo, en
sprak tot hem al wat in baar hart waa.
3   In Salomo verklaarde baar al hare
woorden : geen ding was er verborgen
voor den koning, dat hij haai niet vee
klaarde.
I Als nu de kouingin van Scheba/agal
de wijsheid van Salomo, en het huis, het-
welk hij gebouwd had,
.\' Kn de apijzc zij nee tafel, en het zitten
zijner knechten, en het «taan zijner diena-
ren, en hunne kleedingen, en «jjne achaa-
kera, en zijnen opgang, waardoor hij
bruen opging m het huis de» HKKUKN,
IO0 was in baar geen gteet meer.
li Ku zit zeide tol deu kuumg : Het
woo.-d is waarheid geweest, dal ik m mijn
land gehoord heb, van uwe zaken en van
uwe wijsheid.
7 Ku ik heb die woorden niet gelooid,
totdat ik gekomen be», en mijne oogen
dut gezien hebben ; en ziet, de helft is mij
niet aangezegd, gti hebt met wijsheid en
goed overtrorTVn her gerucht, dat ik ge-
noord tieb.
•> Welgelukzalig «"ju uwe umuuen, wel
gelukzalig deze uw< knechten, die gedurig
.oor uw aangezigt staan, die uwe wijsheid
hooren !
•- üeloofd zij .ie I1KKKF, uw God, die
behagen iu u heeft gehad, om u op den
troon van lsrai\'1 te zetten! omdat de
IIKI\'KK Icraél in eeuwigheid bemint,
-ocr page 261-
Siilomo\'s rijkdom. Zijne vr
l KONINGEN II.
God! toorn over SAlomo. 3&ö
Iwirüiu liet\'ft Hij u tot koning -r-r.ll.
nu regt en gereziigheid "" doen.
1" Kn zij gaf ilt-u koning honderd en
;wintig lalenien guuds, ui zeer veel spe-
rertjen, en kostelijk gesteente: aU <!..,•
•pfcerijt die de kouingin tan Scheba den
toning Salomo gaf, is er nooit meer in
menigte gekomen.
II Verder ook de s.\'.hepen van Iliram,
lie goud uit Olir Mierden, bragten uit
Otir zeer veel aliuuggimhnui en kostelijk
gesteente.
1. \'• Kn de koning maakte van dit al-
luuggimhout eteun*elen voorliet huis des
HKKUK.N, en voor bet huis lies koning»,
mitsgaders harpen eu luiten voor de zau-
<tr». Het almuggiu. buut «hi zoo niet
gekomen noch gezien geweest, tot op
dezen dag.
11 Kn «ie koning Salomo gaf de konin-
gin van Scheba ..I haar behagen, «at z-U
begeerde; behalve dut bij haar gaf naar
bet vetmogen van ilen koning SAlomo ;
zoo keerde zij en toog in baar land, zij
en bare knechten.
14 Het si\'» .gi uu vau bet goud, dat
voor Salomo op eeu jaarinkwam, w,i< te«
tiouderd les eu zestig talenten ;«u ds ;
1.) Behalve dat van de kramers was, en
van den handel der kruideniers, en van
alle koningen ian Arabit, en van de ge*
weldjgen desxelven Uuds.
Iti Ook « maakte de koning Salomo twee
honderd rondat-s-eu van geslagen goud :
zes linuderd ëikke/t* gouds liet hij opwe-
geu tot elke rondas.
17 Insgelijks drie honderd sebilden van
geslagen goud : drie pond /muls liet bij
opwegen tot elk schild ; ** en de knuiog
leide ze in hei buit, del wonde van Liba- |
non.
is Nog • maakte de koning, eeneu gioo-
ten el|>eiibreneu troon, eu lnj overtnug \'
deun 1 ven met digt goud.
l\'i Deze tumii had zes trappen, en bet I
hoofl van den troon was van achteren \'
rond, en aan beide zijden waren leningen
tot de zitplaats tne, en twee leeuwen ;
stonden bij die leningen.
30  Vu twaalf leeuwen stondeu daar op
de KM trappen aau beide ziiden : derge- \'
In k« is in geene koningrijken gemaakt ,
; gew eest.
•Jl (lok waren alle drink vaten van den
: koning Salomo van goud, eu alle vaten \'
van \'iet buis des wuuds van Libauon wa*
ren tan gesloten goud; geen zilver was
•-r aan : trant bet werd in de da^en van \'
: Salomo niet voor eei.ig ding geacht.
i SS Want de konin; bad iu lee senepen
van Tbarsis, nifi de schepen van iliratu:
\'deze schepen vau Tliarsi» kwamen in,
eenmaal in drie jaren, brengende goud,
des konings namen het linnen garen voor
den prijs.
\'29 Kn een wagen k*am op, en giiig uit
vau Kgtpte, voor KM honderd «iftirnr*
zilvers, en een paard voor honderd eu
vijftig; en alzo» voerden ze dit uit door
hunne hand voor alle koningen der lle-
thteten, en voor de koningen van Syriü.
HOOFDSTUK 11.
Silomo** mMwen ... bgwQ*r*, n I; iUe hen
tol ji.\'.\'.l. tij vervocfea, *; waarover tio.t
veitoorad wordt en hem limlitIjImbi u doet,
*J. S*toMO*a i.\'^.-npaitijdi-r» zijn Itadad, lt;
K.ïun. ^3 ; .ii JtTObëaJH d.ior (I. 11 profeet
Ahi» als loekOMOtlc twhtf drt Uea »iani-
m.n hui sli ld. 16, SAIooio rtoal ivrubean
ujat het levea, h». SAlo— o\'s <UhmI, 13.
t^N de koning SAlomo bad« vele vreem*
J de vrouwen lief, en dat U-neven* de
dochter van I arai»: uioabietiscbe, am*
luonietiicbe, edumietische, zldoniscbe,
hetbietivcbe;
•_\' Vau die volken, waarvan de Hhl-KK
gezegd hed tot de kinderen lstaêbt:feUlj\'
lieden zult tot l.eu niet ingaan, eu zij
zulleu tot u niet inkoiueo, zij zouden Hf
kerlijk uw hart achter buune goden nei-
gt 11 : aan deze hing Salomo met helde.
\'S Ku bij liad leven honderd vrouwen,
vorstinnen, en drie honderd biiwiiven; en
siine vrouwen ueigdeu zijn l.art.
4 \'•\'...,.. het gesch
69
iedde iu den ti)d van
Salomo\'s ouderdom, dat zijne vrouwen
zijn t ,i.\' achter andere goden neigden ;
dat Eijn hart niet volkomen wan met den
HKKBG, zijneu God, gelijk bet hart van
zijnen vader Uavid.
i Want SftJomo wandelde « A\'Moretti,
den god der Zidonirrs, na, en .Milch\'im,
het verfoeisel der Ammoiiieteii.
C Alzoo detd SAlomo da: kwaad was iu
de oogeu des IIEKKKM; eu volhardde
niet deu 11KKKK te volgen, gelijk zijn
vader Uavid.
7 <\' Toen bouwde Salomo eeiie Imogte
voor Kamos, bet verfoeisel der Moabie-
Un, op den berg, die voor Jeruzalem
is, en voor Molecb, het verfoeisel der
kinderen Amiuom.
s Én alzoo deed bij voor al zijne
vreemde vrouwen, die bareu go>!eu rook-
ten eu offerden.
.\' Daaiom vertoornde zich de IIËKKK
tegen Salon.o, omdat hij zijn bart ge-
nelgd had van den UÊEBK. den tiod ls-
raêls, rdie hem tweemaal verscheneu ««.,
in ƒ Ku bem van deu zaak gebodeu bad,
dat bij andere goden niet zou nawande-
ten; doch bij hield niet, wat de IIKKHK
geboden had.
II Daarom zeide de II KKKK tot Salomo:
Dewijl dit bij u geschied is, dat gij uiet
hebt gehoudcu ii.iju verhond eu iii!|Ue
inzettingen, die Ik u gebtHleu hebi F Ik
zalgewissclijk du koningrijk vau u sciieu*
reu, en datzelve uwen knecht rfeveu.
1- Iu uwe dagen uogtaui zal Ik dut
niet doi-n, oiu uws vaders Davids wil.vau
de baud uws zouiis zal Ik bet scheuien.
Ij Docu Ik zal bet geheele koningrijk
niet altcbeuren ; eeiieu siain zal Ik uwen
zoou geven, WB BUJM knecht» Davids wil,
en utu Jen\'/al. ii.- wil, dat Ik verkoren
heb.
1-1 Zoo verwekte de MKKKK Salomo
eeueii tegeniiirlijder, Iladad, deu Edo-
mict l l.ii was van des kotiiu^s zaad in
Kdoiu.
15 Waut - bet we.a geschied, als David
in Kdom was, tueuJoab,.te krijgso,eiste,
optoog, om de veislageuen te begraven,
• at bij al wat mannelijk was iu Kdom
-l eg :
Ui Waut Jo,ib bleef aldaar zes maan.
den, met bet uniche Idiael, totdat hij al
wat mannelijk was in Kdom uitgeroeid
bad,
17 Doeli Iladad wri ontvloden, hij en
1 1 K
...
3 IJ.
13.
-\'Ki
:,
1 «.
1 Li,
;Ki
1.1\'..
9.J7.
*k.
>-.
9 tt.
\'. UKi
1:16.
en zilver, elpenbeen, en apen, en paau-
wen.
\'2:i Mzoo weid de koning Salomo groo- \'
ter dau alle koningen der aaide, ƒ in
rijkdom eu ui wijsheid.
31  Ku de gansene aarde Bocht bet aau-
gezigt vau Salomo, om zijne wijsheid te |
koorts, die üod ui zijn hart gegeven bad. ;
ïó Kn tij biagteu een ieder zijn ge- ,
ccbeuk. züverru vaten, eu gouden vaten,
en kleederen, en barna», en specerüeu,
puardeii eu miillezeleu : elk ding vau jaar
tot jaar.
"Jti \'j Daartoe vergaderde Salomo wage-
uen en iuitereu, en mi had duikend eu
tier honderd wageuen, en twaalf duizend
ruitereii; en leide ze iu de wagenstedin,
eu bil den koning iu Jeruzalem.
27 F.u\'\' de konin/ maakte tiet zilver in
feifizalem te lijn al.» steenen, en de ccde*
iet! maakte hij te ziju al» de wilde njr
boomen, die in de laagte zijn, iu menigte.
\'Jn Kn liet \' uitbrengen der paarden was
hetgeen Sfilomo uit Iv.ypte had j ei. aau- :
gaande bet linnen «uren, k t[e Ituoplledcn
-ocr page 262-
3M Jeróbcaru door Ahla het koningrijk          I KONINGEN 13.
van Israël toegezegd. Israels verzoek
ctitiyc edoinietische mannen uit zijns
vaders knechten met hem, om ia Kgypte
te komen | Ha lad nu was een klein jongs-
ken.
is Kn in maakten zich op van Midian,
rn kwamen («>t 1\'aran; en namen met
zich mannen van 1\'aran, en kwamen in
Kgypte tot Farao, dm koning van Kgypte,
die hem een huis gaf, en hem voeding
toezcide, en hem i\'in land gaf.
19 Kn Hadad vond gmote genade in de
on^cii .;iu Farao, zoo lal hij hem tot eene
vrouw gal de zuster rijner huisvrouw, de
zuster vmt Tacbpencs, de koningin.
Si Kn de zuster van TAchpcnes naarde
hem zijnen zoon Gen ó bat h, den welken
Tachpenea optooi in het huis van Farao;
loodat (ieniibatli in het huis van Farao
was, onder de zonen vau Farao.
21 Toen nu Hadad in Egypte hoorde,
dat Pavid met zijne vaderen ontslapen,
en dat Joab de krÜgnoverste, dood was.
/.eide Hadad tot Farao : Laat mij gaan,
dat ik in mijn land trekke.
I l\'- Poch Farao zeide tot hem : Maar
wat ontbreekt u bij mij, dat. zie, gij In
luw land zoekt te trekken? Kn hij zeide :
[Niets, maar laat mij evenwel gaan.
i lüaw. R 3.1 J3 i Ook verwekte hem God eenen «e-
1,1 |v- derpart ij der, Kezon, de zoon van KIjada,
die gevloden was van zijnen heer lladad-
rier, den koning van Zoba.
24 Tegen welken hij ook muuuen verga-
derd had, en werd overste eener bende,
* als Pavid die doodde; en getrokken
runde naar Pamaskus, woonden zij al-
daar, en regeerden in Pamaskus.
L\'S Ka hij was Israël* tegen part ij der al
de dagen van Salomo, en dat benevens
liet kwaad, dat HadadVeed ; want ii;i bad
eensti afkeer van Israël, en bij regeerde
j over Syrië.
19 kniu. 13.6.j -<~> Daartoe \' Jeróbeam, de zoon van
Nebat, ren Kfrathiet van Zere Ja, Salo-
J mo\'s knecht, (wiens moeders naam was
!Zerüa, eene weduw vrouw) bief ook de
hand Op tegen den koning.
i \'_\'7 Pit is nu de znak, waarom hij de
hand tegen den koning ophief. Salomo
; bouwde Millo, e« sloot de breuk der stad
|V«n ziinen vader Pavid toe.
i \'JS Kn de man Jcrobearu was ?en dapper
| held. Toen Salomo dezen jongeling zag,
dat hij arbeidzaam was, zoo stelde hi.i hem
over al «Ion last van het huis van Jozef.
lirra *.fl»u.         •_\'.\' Het geschiedde nu te dier tijd, als
\'.lembcaui uit Jeruzalem uitging, dat de
| profeet Abia, de Silomet, hein op den
: weg vond, en hij zich een nieuw kleed
nangedaan had, en zij beiden alleen óp
I bet veld waren;
! 30 Zoo vatte Ahta het nieuwe kleed,
dat aan hem was, en scheurde het in
twaalf stukken.
ai Kn hij zeide tot Jeróbeam : Neemu
iicn stukken : want alzno zegt de 1IKKKK,
u issiii.ia^s.^ie God Israëls: \'" Zie, Ik zal het koning-
li\'Uk van de hand van Salomo scheuren,
! en ii tien stammen geven.
1 32 Maar eenen stam zai lui hebben, om
miins knerlits Pavids wil, en om Jeruza-
lenis wil, de stad, die Ik verkoren heb
uit alie stammen vau laiwEL
:.:. Paarom dat zij Mij verlaten, en zich
nedergebogen hebben voor A\'storetb, den
god der Zidoniër», Kamo*, den god der
Moabieten, en Milcuom, den God der kin-
deren Auunons; en niet gewandeld heb-
ben iu mijne wegen, om te doen wat regt
is in mijne oogcit, te weten mijne inzet-
i tingen en mijne regten, gelijk zijn vader
; David.
! 84 Poch mets van dit koningrijk /.al Ik
uit zijne hand nemen; maar Ik stel hem
, lot eenen vorst al de dageu zijn* levens,
om myns knechts Pavids wil, dien Ik ver-
j koren heb, die mijne geboden en mijne
ËQiettlngen gehouden heeft.
3.\'» Maar uit de hand zijns zoons zal Ik
het koningrijk nemen; en Ik zal u daar
van tien stammen geven.
3H Kn zijnen zoon zal Ik eenen stam
geven; « opdat mijn knecht David altijd
eene lamp voor mijn aangezet bebbe in
Jeruzalem, de stad, die Ik Mij verkoren
heb, om mijnen naam daar te stellen.
37 Zoo zal Ik u nemen, en gij zult re-
geren over al wat uwe ziel zal begeeren;
en gij zult koning zijn over Israël.
3S Kn het tal geschieden, zoo gij hooien
zult al wat Ik u zal gebieden, eu in mijne
weteen zult wandelen, en doen wat regt
in mijne oogen is, houdende mijne lnzet-
tingen en mijne geboden, gelijk als mijn
1 knecht Pavid gedaan heeft; dat Ik met
. u zal zijn, en u een bestendig huis bou-
wen, gelijk als Ik Pavid gebouwd heb,
en zal u Israël geven.
311 Kn Ik zal om diens wil het zaad van
Pavid verootmoedigen, nogtans niet al*
tüd.
4it Paarom zocht Salomo Jeróbeam te
dooden; maar Jeróbeam maakte zich op,
en vlood in Kgypte, tot Smak,den koning
van Kgypte, eu\'was in Kgypte, totdat Sa-
lotnn stierf.
41   Het •• overige nu dergeschiedenissen
van Salomo, en al wat hij gedaan heeft,
en zijne wijsheid, is dat niet geschreven
iu het boek der geschiedenissen van Sa-
lonio?
42  Pe tijd nu, dien SA lom o te Jero.-
zalem over het gansche Israël regeerde,
p was veertig jaar.
43  Paarna ontsliep SAlomo met zijn.
vaderen, en werd begraven in de stad van
zijnen vader David; en Rehabcam, zijn
zoon, werd koniug in /line plaats.
HOOFDSTUK 12.
l)i" Israëlieten verioekeii van ReUbssai <rer-
li^\'Iiiii,* van ilc opt*elegdr lasten, va. I,wa*r-
over bij eent met de oudste, 6, doi-h daan»
nu t d.- jeutfiliir»\' raadilicilpn handelt ; op
raad van wille hij wi-i>:i*rt, R; waarop tien
ulammen van hem afvallen, 16. Keh.i\'x am
Tr.ii hi hm weder aan mh te onderwerpen:
diieh te \\< :l-.p (\'. 18. (..>.! verbiedt hem te-
ïi\'ii Israël te itrijden. 22. Jeróbeam, Unm;
vnn Israël, venetert tnn rijk door het bon*
i kal»
, ii.li.
EV\\ Kebilbeam » toog naar Sichem, want
J het gansche Israël was te Sichem
gekomen, om hem kouing te maken.
- Het geschiedde nu, als Jeróbeam, de
zoon van .Nebat, dit hoorde, * daar hij i
nog in Kgypte was, fwant hij was van het
aangezigt vau den kooiuï: Salomo ge-
vlodeu; en Jeróbeam noondein Kgypte).
3  Pat zij henenzonden, en lieten hem
roepen; en Jeróbeam en de gansche ge-
mcente van !>r,u 1 kwamen en spraken
tot KeliAbeam, zeggende :
4  c Uw vader heeft ons juk hard ge-
maakt ; gij dan nu, maak uws vaders;
harde dienst, en zijn zwaarjuk.dat hij\'
ons opgelegd heelt, ligler, en wij zullen
u dienen.
I Kn hij zeide tot hen : Gaat hmi tot
aan den derden dag, komt dan weder tot
mij. Kn her volk ging heen.
6  Kn de koning Kehabeam liiehl raad
met de oudsten, die gestaan hadden voor
het aangezigt vau zijnen vader Salomo,
all bij leefde, zeggende ; Hoe raadt gij-
lieden, dat men dit volk antwoorden
zal\'
7  Kn zij spraken tot heui, zeggende :
Indien gij beden knecht van dit volk
weren zult, en hen dienen, en hun ant*
woorden, en tot hen goede woorden spre-
ken zult, zoo zullen zij te allen dage
uwe knechten zijn.
5  Maar hij verliet den raad der oudsten,
dien zij hem geraden hadden; en hij;
hield raad met de jongelingen, die met
-ocr page 263-
om verligt ing van lasten. Jeróbeam                1 KONINGEN 13.          koning over Israël. Profetie tegen ?»7
t«- trekken naar het woord des HEKKEN. I
\'St Jeróbeam uu bouwde Sichem op het;
gebergte van Kfraint, en woonde daarin,!
en toog van daar uit, en bouwde * Peniiél.i
-i\'> En Jeróbeam zeide in zijn hart :
Nu zal het koningrijk weler tot het huis
van Pavid keeren.
S! Zoo dit volk opgaan zal oiunfferHn-
den te doen in het huis des HEERBN te
Jeruzalem, zoo zal het hart dezes, volks
tot hunneu iieer, tot Uehabraiu, den !
koning van Juda, wederkceren; ja tij!
zullen jnii dooden. en tot KHi.iS\'i.ih, den,
koning van Juda, welerkeeren.
.N [Uarom hield de koning eenen raad,
en 1 maakte twee gouden kalveren; eatf SKnM.17 i«.
hij zeide tot hen : Het is ulieden te veel
om op te gaan naar Jetu/atein; m zje m K\\. 32 8.
uwe goden, o Israël! die u uit Egypte*,
land opgebragt hebben.
\'2\\> Kn hij zptte het eeue te Bcth-Kl.
en het andere stelde hij te Pan.
30  Kn deze zaak werd tot tonde: want
het volk ging \'neen voor het eene, tot
Pan tor.
31  Hii maakte ook een huis der Is oog-
ten; » en maakte priesteren van de „ Nmm. Ito,
gt-ringsteu des volks, die niet waren uit iKna. ia-B.
Se zonen van I.evi.
                                             SKon. 17 U
33 En Jeróbeatu maakte een teest In *Kroa.ll.I5.
de achtste maand, op den vijftienden dag!
der maand, gelijk het feest, dat in Juda!
was, en offerde op het altaar; van gelijken \'
.leed hij te Hetli-Kl, offerende den knlve-
r*n, die hii gemaakt had : hi) stelde ook
te Betb-KI priestereu der hoogten, die
hij gemaakt had.
33 Kn hü offerde op het altaar, dat hij
te tteth-Kl gemaakt bad, op den vijftien-
den dag der achtste maan l, der maand,
dewelke hij uit zijn hart verdacht had :
aoo maakte hij den kinderen laraeTï een
feest, en offerde op dat altaar, ronkende.
HOOFDSTUK 13.
Ken profpet van Juda profeteert tegen het
• it-j-r te Betfe-EI, ra. [. Xgae *oomelHa«
wonlt iloor een tronilerteeken h^vestigil. .1.
Hij wrierrt met Jcrohram tr ,-trn en rer-
UHi, T. Ken «u-I praltet vt-rleiilt hem om
nvtler te Imm rn nun eenen itinnttijil >lei-l
te neoien. II. Hij wur<li daanvt* vnn timl
.(nor ilen «uilen proleet iM-Btraft en door ei-n\'
li-eiiw L\'eilnod, 2o. llr ouile profeet, ilit ver-
m-nienile, hrirmaft. llein, M\\ i-n lie^esligt xijne
prn\'Vilr, 31. Jerdbeatn volhnrctt in /mie njn-
.le. 33.
EN ziet, een man Gods kwam uit Juda,
door het woord des HEBBEN* tot
Ketb-M; en Jeróbeam stond bij het at-
taar, out te rooken.
•J Ku hij rie» tegen het altaar, don het\'
woord des"HKKRKN, en zeide : Altaar,
altaar! zoo ja gt ile I1KKKK i « \'Zie, een D aKnioj;
zoon zal aan het huis Pavids geboren i l*. 17,
worden, wiens naam zal zijn Jo«la; die
zal op u offeren de priesters der hoogten,;
die op u ronken, en men zal mentenen*
beenderen op u verbramlen.
3  Ku hij gaf ten rel ven dage een won-i
derteeken, zeggende : Pit is dat wonder*
teeken, waarvan de HKKUK gesproken
heeft; ziet, het alti.ar zal van een
gescheurd, en de a>ch, die daarop is,
afgestort worden,
4   Het geschiedde nu. als de koning h. r
woord van den man Gods hoorde, bet*
welk hij tegen het altaar te Iteth-Kl
geroepen bad, dal Jeróbeam zijne hand
van op liet altaar uitstrekte, /.eggende :
Grijpt hem ! Maar zijne hand, die hü
tegen hem uitgestrekt had. verdorde, dat
hij te niet weder tof zich trekken kon.
h Kn het a\'taar werd v«n een ge-
scheurd, en de asch van het altaar af*
gestort, nuar dat wonderleeken, dat de
man Gods gegeven had, do<<r het woord
i\\fn HEBREN.
G Torn antwoordde de koning, en zeide
hem n|i.\'fVH«Tii »iiri\'U. die voor tyn
imo \'i;\' -l-iin!t\'ti.
9 Kil hij tcide tot hrn : Wat raadt
gijhe len, dat wij dit volk antwoorden
tullen, dif tot mij gesproken hebben,
zeggende : Maak het juk, dat u«\' rader
uii> opgelegd heeft, ligter.
ld 1\'n de \'Hi.\'i\'lin.\'i-ü. die met heiu
opgcwa«t.en «uren, spraken tot hem,
zeggende : Alzoo xult gij zeggen tot dat
volk, die tot o gesproken hebben, zeg-
gende : Uw vader heeft oni jok zwaar
gema.-ikt, maar maak gij het over Wi
licier; alzoo zult gij tot hen spreken :
Mijn kleinste rimger zal dikkrr zijn dan
mijns vaders lenden.
11   Indien nu mijn vader een zwaar juk
op u heeft doen laden, zoo zal ik hoven
uw juk nog daartoe doen; mijn vader
heeft u met geeselcn gekastijd, maar ik
zal u met schorpioenen kastijden.
12  Zoo kwHiu li-r iht-.iin en het gansclie
rolk tot Rehabeam op den derden dag.
gelijk als de koning gesproken bad,
zeegend** : Komt weder tot mij op den
derden dag.
13  Kn de koning antwoordde hei volk
hardelijk : want hü verlief den raad der
oudsten, dien /.it hein geraden haddeu.
14  Kn hü sprak tot hen naar den raad
der jongelingen» zeggende : Mijn vader
heeft uw juk zwaar gemaakt, maar ik zal
boven uw juk nog daaitoe doen; mijn
vader heeft u met geeselcn gekastijd,
maar ik zal u met t,chorpioeurn kastijden.
16   \\lzoo boorde de koning naar het
tolk niet: want dete omwending whs van
den HKKRK, opdat Hij zijn wwrd beve»-
tigde. hetwelk de HKKKK door de dienst
van Ahta, den Siloniet, •\' gesproken had
tot Jeróbeam, den zoon van Nebat.
It! Toen gaiiscli Israël Mg, dat de ko-
ning naar hen niet boorde, zoo gaf het
volk den konfug weder antwoord, ieg-
Ke»d«- : «• Wai deel J.ehben wij aan Davld i
ja geene erve kthlien trii aan den zoon van
Isaï; naar uwe tenten, o Israël! voorzie
nu uw huis, o Pavi.1! Zoo ging Israël
naar zijne teuten.
17  Poch aangatiide de kinderen van
Israël, die in de steden van Juda woon-
den, over die regeerde Kcbabeam ook.
Is Toen zond de koning Rehabeam
ƒ Adnram, die over de schatting waai en
het gansehe Israël steenigde hem met
steenm, dat hij •tlerf; maar de koning
Kehhheam verkloekte zich om op renen
wagen te klimmen, dat hij naar Jerfi-
zalem vlugtte.
II o Alr-oo vielen de Israëlieten van
het huis Davfds af, tot op dezen dag.
-ii Ku hei geschiedde, als gausch Israël
hoorde, dat Jeróbeam wedergekomen
was, dat zij hrnrnzoiiden, en hem in
de vergadering riepen, en hem over
gansch Israël koning maakten: niemand
volgde het huis DavTds, dan de stam van
.Juda alleen.
31 Torn \'• uu Itehabeam ie Jeruzalem
gekomen was, vergaderde hij het gansene
huis van Juda en deu stam van lïeujRinin,
honderd en tachtig duizend uitgeleze\'neu,
geoefend ten oorlog, om tegen het huis
Israels te strijden, opdat hij hei koning-
rijk weder aan Rehabeam, den zoon van
Salomo, hragt.
ITJ » Hoen het woord van God geschiedde
tol SeioAja, den man Gods, zeggende i
23 /eg tot Itehabeam, den zoon van
SaloMO, \'len koning van Judo, en tot het
gansene huis van Juda en Benjamin, en
het overige des rolks, zeggende:
M Zoo zegt de HEBRE : Gij zult niet
optrekken, nocb strijden tegen uwc bro.-
deren, de kinderen Israéls; eenieder keere
weiier tot zijn huis. want deze zaak liw
MÜ geschied. Kn zij hoorden het woord
des HEBREN, en keerden weder, om weg
-ocr page 264-
258 hrt altaar te Keth-KI. De proleet             l KONINGEN II.
door een\' leeuw gedood. i< :..v......
i Gods: *• Aanbid toch hK
DW| Go.ls,
crnsteUlk. en hid voor ruij, «lat mijne
hand weder tot mij komef Toen bail de
man Godf het aangezigt de» HEKKEN
ernstelijk; en de iiand deskonings kwam
weiier lot hein, en werd gelijk te voren.
7 En de koning sprak tof den man
Go is ! Kom met mij naar hui*, en Merk
«, en ik zal u een geschenk geven.
j* Maar de man Qoda zeide tot den
koning : \'Al ganft gij mij de helft van
UW lniin, zoo Wil ik niet niet u gaan, en
ik zou in dexe plaat» «ren brood eten,
noch water drinken.
\'.» Want zon heet": mij de IIKERE
geboden door zijn woord, tejpreode : Gip
zult «een brood eten, noch water drinken ;
en gij «uit niet wcderkeeren door dei»
wee. dien gi) gegaan zijt.
1<i En hii gin-r door ecneti anderen wee.
en keerde niet weder door den wee. door
welken hij te Reth-El gekomen wa«.
11 Een oud profeet nu woonde te Metii-
Kl; en zijn ziiimi k^atn, en vertelde hein al
het werk. dat ile man Gods te dien dage
i in Iteth-KI gedaan had, niet de woorden,
jdie hii tot dra koning gesproken had;
; deze vertelden zij ook hunnen vailer.
l l-_* En hun vader sprak tot hen : Wat
j weg is hij getogen ? En zijne tonen had-
den den weg gezien, welken de man Gods
was getogen, die uit Juda gekomen wan.
13  Toen zeide hii tot zijne zonen :
f,n lelt mii den ezel. En zit zadelden hem
den e7e!, en hij reed daarop.
14  En ti 11 toog den man Gods n <. en
vond hem. zittende onder eenen eik: en
hij zeide tot hem: 7.\\)t gij .1» man God»,
, .lie uit Juda gekomen zijt? Rn hii zeide:
i Ik hen het.
I 15 Toen zeide hij tot hem ; Kom met
! mij naar huis, en eet brood.
|fi Doch hij zeide : Ik kan niet met
n wcderkeeren. noch met u inkomen ;
ik zal ook geen brood eten, noch met u
. water drinken, in deze plaa\'s.
17 Want een woord is tut mij yeêckied
door h-t woord des UKEKEN : Git zult
aldaar noch brood eten, noch water
drinken ; gij Wit niet wcderkeeren,
i gaande door den we*, door denwclken gij
\' gegaan zijt.
15  Mn lui zeide tot hem i * Ik ben ook
een profeet, gelijk gij, en een engel heeft
tot mij gesproken door het woord des
HEKKEN, zeggende : Br-ng hein weder
met u in uw huis. dat hij brood ete en
water drinke. Hork hij loog hem.
19 En hii keerde met hem wederom,
en at brood in \'\'m huis, en dronk water.
ün En liet geschiedde, al* zii aan de
tafel zaien, dat het woord de* HEKKEN
geschiedde tot den piofeet, die hem had
doen wcderkeeren ;
31 Eu lui riep tot den man Gods, die
uit Juda gekomen was. zeggende : Zoo
zegt de tIEEUK : Paarom, dat gi) den
mond des MEEREN zijt wedenpannlB
geweest, en niet gehouden hebt het gebod,
dat u de HKKltE. uw God, («boden had :
\'2"2 Maar ziit wed erge keer.1, en hebt
hrood gegeten en water gedronken ter
plaatse, waarvan Hij mt u gesproken had:
Gij zult geen brood eten noch water
drinken; zoo zal uw dood ligebaam in
uwer waderen graf niet komen.
C:i En het geschiedde, nadat hii brood
gegeten, en ua<lat hij gedronken had, dat
hii hem den ezel zni\'elde, te weten runr
den profeet, dien liij had doen weder*
keeren.
•Jl Zoo toog hij heen, « en ,-en leeuw
voml hem op den weg, en doodde hem ;
en zijn dood ligehaHiu iHg geworpen op
den weg. en den ezel stond daarbij, ook
stond de leeuw bij liet doode ligchaani.
•2h En ziet. er gingen lieden voorliii. en
I zagen het doode ligchaain geworpen op
den weg. en den leeuw, staande bij het
doode ligchaani: en \'u kwamen en
zeiden bet in de sta\', waarin de oude
profeet woonde.
H Als de profeet, die hem van den weg
had doen wederkeeren. Hit hoorde, zoo
lelde hii : Het i* de man Gods, die den
mond des HEKKEN wedcranannht is ge-
weest; daarom heett de IIEKKK hem
den leeuw overgegeven, die hem gebroken,
en hem gedood heeft, naar het woord
des HEEKEN, dat Hij tot hem gespro-
ken hal.
27 Verder sprnk hij tot zijne zonen,
zeggende : Zadelt mij den ezel. En zij
zadelden hem.
•> Toen toog hii heen. en voml tün
ilood ligchaani geworpen op den weg.
en den ezel, en den leeuw, staande hit
het dooie ligchaam : de leeuw had het
doode ligchaani niet gegeten, eti den «el
niet gebroken.
39 Toen nam de profeet het doode lig-
chaain van den man Godsnp, en lei,Ie dat
op den ezel, en voerde het wederom; zoo
kwam de oude profeet in de stad, OOI
rouw te bedril ven en hem te begraven.
.mi En hij leide ziiu dood ligchaani iu
zijn graf; en ztj maakten over hem eene
weekUge : Ach. mijn broeder?
SI Het geschiedde nu, nadat hii hem
begraven had, dat hij sprak tot zijne!
zonen, zeggende : \\ls ik zal gestorven
zijn, zoo begraaft mij in dat graf, waarin
de man Gods begraven is, en l«*gt mijne
beenderen bij zijne beenderen.
3. Want de zaak zal gewisselijk gc-
schieden, ƒ die hij door het woon! des ,
HEKKEN uiteeroepen heeft tegen het I
altanr, dat te Beth-El is, en tegen al de!
hullen der hoogten, die in de steden van
Samaria zijn.
li\'i Na deze geschiedenis, keerde zich
Jetobeam niet van zijnen booten weg;
2 tuaar maakte wederom priesters der ;
hoogten van de geringsten dei rottn; wie
wilde, diens hand vulde h»j. en Werd een
van de priesters der hoogten.
:ii En hij werd in .leze zaak het huis
van Jerobeain tot zonde, om httttlve te
doen afsnijden en te verdelgen van den.
aardbodem.
.ii. i \'m
1K..H. 1! ï!
nooinsTiK it.
nf.-i-i
f het met i ijtii-n coom,
t. nat hei Jeroheams
ludcvnMW \'i\'hi\' w^«, ilie tot hi\'m kwam, "t:
moneirt haar den oadergaag van Jeröhëam
om «ijtie ;il\'\'.\'."li\'rii. 7 : ilen dfiod v.in zijn kin.l •
en Ni irl- vi-rsirtnijjinr. 12. Dood van bel
kind en vin Jerdheam; N.nl.ili regerrt, 17
il.\'h i\'i.\'.tm en .\'mli iH-ilrijvrn alrfttlorij. 21.
Zij worden •r.\'-\'-rai\'c
doof Sm.iIï. ,\\ii\\ konJMC
i KiryiJti\', 2-> Brbihfww»! dood; iqm mms
. 31.
\\h..i
Ah ia,
rpE dirrzelver tijd wa
X van Jerobeam, krank.
•2 En Jeróbeam zeide tot zijne hult*
vrouw : Maak u uu op, en verstel u. dat
uien niet inrrke, dal gü .lernhean^
huisvrouw zijt. en ga heen naar Silo.
zie, daar is de profeet Xhia. m die van
mii gesprokeu heeft, dat ik honing zou
zijn over dit volk.
:i En neem in uwe hand tien hrooden,
en koeken, en eeue kruik honig, en ga
tot hem; hij zal u Ie kennen geven, wat
dezen jongen geschieden zal.
-I Mn Jeróhenina huisvrouw deed alson,
en maakte zich op, "n ging naar Silo, en
kwam in het huis van Ahta. Abfa nu
kon niet zien. want ziine oogen stonden
stiif van WCfte \'ijneu ouderdom,
:, Maar de DEERE zeide tot Ahia : Zie.
Jerdbeamt huisvrouw komt, oni eene
zaak van u te vragen, aangaande haren
-ocr page 265-
1 KONINGEN 13.
komt t\'H \\hia. Je
Kehftbenms dood. Ablaut. 2&fl
.....I
zoon. «aiit hij is krank : HM rn 100 zult
gy int haar spreken, en het zal zijn,
als \'h inkomt, dat zij Kick vreemd aan*
Uellea zal.
rt Kn het gBachiedde, als Abia het ge-
rui sch harer IWM hoorde, toen zü trr
deun inkwam, .iat hiizeidc: KobIh,kU
huisvrouw van Jeróbeam \' waarom stelt
/ij u dus vreemd aan? want ik beu tot u
gesonden mei eene harde houdtehaii.
7 (ïa heen, iet .IcniHfam : /aki «egt d«
11 KT.RE, de Bod Israël* : \' Daarom dat
Ik u verheven, hel» uit het midden dea
volks, iii u tot tenen voorganger over
miin volk Iura"! gesteld heb;
s Kn het koningrijk van liet huis tan
David gescheurd, en da» u gegeven heb,
en «ü niet geweest zij f. gelijk lliÜn knecht
il.ui\'!. die mijne i-eboden liieiil, en die
Mij met zijn gnns\'die hart navolgde, om
te .1 H\'ii alleen wat regt is in mtine oogeo;
\'J Maar kwaad gedaan hebt. doende des
meer dan a!len, die tóór u geweest lijn,
en henenge^aan lUt, en heht u andere
code» en gegotene beelden gemaakt, om
Mij tot toorn Ie verwekken, en hebt Mij
achter uwen rug geworpen i
m Daarom, « /.ie, ik tal kwaad over
het hui* van .feróbeam bruinen, en van
Jeróbeam uiirueijen, <t die aan dei. «and
pist, den bp * lot mr en verlatene iu
Inr. rl; en Ik \'al de rmkomeliranHi van
hei huis van Jeioheam wegdoen, geluk
de drek wegge, (na o wordt, totdat bet
gaaachelgk vergaan zij.
II Die van JerobeHiu in de stad sterft,
zullen de huilden eten; en die iu het veld
sterft, zullen de vogelen deshemelseten;
want de HEBRE heelt het gesproken.
1- tiïj dan maak u on, ga naar uw huil;
als uwe toeten in de stad /uilen gekomen
lijn, ioa zal het kind sterven.
1.1 Ku gauscli Israël zal hein bekladen,
en hem begraven : want deze allreu van
Jeróbeam zal iü het graf komen, omdat
in hem wat goeds voor den HKKKK, d<n
(ied Israels, in het huis van Jeróbeam
gevonden is.
II Doch \' de HEBRE zal lich eeaea
koi\'iug ".erwekkeii over Isr*-;!, die het
unis van Jeróbeam ten Betren dage uit-
roeiieu zal : timar wat zal bet ook DU
zijn?
i-» I>e IIEKRK ƒ zal ook Israël slaan,
gelijk een riet in het water oiugedreveu
wordt, en zal Israël uitrukken uit dit
goede land, dat llii hunnen vaderen gege*
vrn heelt, en tnl hen \\erstrooijpn op gene
zijde der riticr: daarom dat zij hunne
boaschen eeu.aaki hebbeu. den HKKKK
i«t toom verwekkende.
16  Ku hij Zal Isiatl o.er:ev,\'ii. Om
.leribearis zonden wil, die gezondigd
heett. en die Ir-raél heelt doen zondigen.
17  Toen maakte zieh Jerohcums vrouw
ji, en ging heen, en kwam te Thlrsai ftïa
/.ii nu on den dorpel tan bet bui* kwam,
eia> stierf\' de jongeling.
Is Kn zij tiegroevi "i hein, en ganach
Inraël beklaagde hem ; naar tiet r/oord
des HEBREN, dat 11 ij gesproken had
door de dienst van zijnen knecht Abia,
den profeet.
j!i Het overige nu der geschiedenissen
au .leiobeam. hoe hij gekrügd, en hoe
ui geregeerd heelt, ziet. die ziju geachre*
en iu het boek der kronijken der !tu-
\'i: _> il VH1I lltftcl.
J»i De dagen uu, die Jeróbeam heeft ge-
regeerd. zijn tweeen twintig jaren; en iih
ontsliep met zijne vaderen, en Nadab,
tijn zoon, regeerde iu zijne nliatx.
Ül ff Rebabeam nu, de zoon van Salomo,
regeerde in Juda; een ea veertig jaren
vai Rebabeam oud, als liij kouimc werd,
•n rejzeerde zeventien jaren ie JerQxalem,
in de stad, die de 111 !- KK verkoren bad
uit al de ettimtuen van I*rael, om zijnen
naam daar te zetten; en de naam zijner
moeder was Na.Vna, de Aiunionietisehe,
U Ku Juda deeii wat kwaad was in de
ooicen de» HKKREN, en zij verwekten
Hem tot ijver, meer dan al hunne vade-
ren ifedaan halden, met hunne zonden,
di** z|) zondigden.
\'.\'3 Want ook zij bouwden zich hoog*en,
in opgerigte beehien, en boetenen, opi
allen hoogen heuvel, en onder allen
groenen boom.
\'2\\ Kr waren ook schandjontfens in het
i land : zij deden naar al de gruwelen der
] lleidemn, die de MEERE van het aan-
Ki/.t4\' -ier hinderen Israels uit de bezit*
| time verdreven had.
2S liet geaehiedde nu iu bet vijfde jaar
van den koning Rebabeam, * ital Si-ak,
de koning van Kgypte, optooi* n\\-i-n Je- "
1 rnaalem.
36 Kn hij nam de «chatten • au het bnJa
dea HEERBN. en de schatten van het
huis de» koauaga we*, ja hij nam alle»
weg; < hij nam ook al de Konden schil* .
den wefC, die Salomo ifemaakt had.
27 Kn de koning RebAbeam maakte, iu
I plaats van die, koperen schilden ; eu bij
beval die onder de hand van de oversten j
I der trawanten, die de .\'eur van het boJa
\\ des koning" bewaarden.
•> Ku hei geachiedde, zoo wanneer de
koning m het huis des nBEREN fc.utr.
dat de trawanten dezelve drof^en, en die
wederbragtea in der trawanten wacht*
1 kamer.
•J\'.i Het overiije nu der Kcschiedenissen
: van llehiih>\'aui, en al wat hü iredaan\'
| heelt, zijn die niet «eschreveu in hec boek:
der kronijken der konim;eu van .hela ?
\' JA En er was krijg tusschen KehAbeam
en •\'! -i-1imi Jerobeaui, al hunne da^eii.
31 Ku Keliabeam ontsliep met zijne
vaderen, eu werd begraven hij zijne va-
deren in de wad Davlda* en de naam
lilnef moeder was Naama, de Aunuo*
nietische: en zijn zoon Ablam regeerde
in zijne plaats,
HOOFDSTUK la.
IK..ti. lo IA.
17.
i Krun.9 15.
Mleli i
,i.
nnifeu van
enrH si\\n
v.-i>l,r. v,. I. (ïod nuuiit i
..-I..I-.- <
il Pavi.l. »|], t. Dvod
7. \'.*i vol-ft -i]n>\'ii rade» <>[> in de rrgcrioK
.il henrtell il<- rervallene rwlsdlemt o-tdei
Jud.1, 9. Hij wordt beoorloord van BM*»,
den koninu van Israël, *{rho1uen door Ben*
hadad, 30, Hij sterft en ayn aooa Jom-
int ri\'L-\'iftt in rijnc puwta, a3. Recerfni* van
Nadab over Urmël. .ü.\' door Baëaa wordl
oma> \'irs^t, h,-t raaoche hui" »ijn« vwln*4
uitroeit iti *iih atz.ioop li-n rt"»n plaattt. 1 \'t.
IN " het achttiende jaar nu van den
komnt; .\'eiobeam, den zoon van Ne-
bat, werd Ablam koning over Juda.
•J \'> Hij reijeerde dr.e ja.\'en te Jern-
ialem; en de naam zijner moeder wa»
M.i tciia. eene doehier \\ym Abisalom.
:i Ku i.ii wandelde in al de Zonden zijn».
vaders, die hij fóór hem xedaati bad; en
zün hart wat niet volkomen met den
HKKKK, z.jnen God, gelijk hei hart van
zijuen vader David.
4 Maar om Davida wil, gaf de IIKKKK,
ziju God, hem « eene lamp te Jeruzalem,
verwekkende zijnen zoon na hem, en b<-
wKti/eude Jeiii/.aleiu.
.» Omdat P.i.l \' gedaan had wat n*«:
wat iu de oogea dea IIKEKKN, en nui
geweken was van alles, wat Hij hem
geboden had. al de da«eri 2ij"" levens,
•latt alleen \' 111 de zaak van L\'ria, den
Hethiet.
u\' Kn er «a* kri.jg geweest tusschen
Rebabeam en tusschen Jeróbeam, al de
dagen zijns levens.
7 liet overige uu der geschiedt nissen
van Abiam, en alles, wal hij gedaan
heelt, ia dat niet geschrevru in bet boek
der kronijken der koningen van Juda\'*
SKiob. IS l.
SKron. 13 *.
-ocr page 266-
•2W Asa. Itcnh.idad help! \\*a.
1 KONINGEN ifi.
HaV-gA iiim.lt Vil..!,
Er was ook krijg tusschen \\bmii en
tusschen .lerobeam.
M En Ablatn ontsliep met ziinr va-
deren, rn zij begroeven hem in de stad
Davids; en • Am, zijn zoon, regeerde in
zijne plaats.
\'.\' In het twist ie* te jaar van .lerobeam,
den koning van Israël, werd Aaa koning
over Juda.
10  Ko hij regeerde een rn veertig jaren
te Jeruzalem, en de naam zijner moeder
was MaaehA, eene doehter van Abfsalom.
11   Kn Asa deed wat rest wan in de
oogeti den HKEREN, celijk zijn vader
David.
12  Want hij nam weg ƒ de *ehantljon-
genn uit het land, en deed weg al de drek-
goden, die zijne va.lers gemaakt hadden:
13  " Ia zelfs zijne moeder Maacha
zette hi| ook af, dat zij geene koningin
ware, omdat zij ecncnafgrijsselijken afgod
in een bosch gemankt had; nok roeide
Asa uit haren afgri>sselitketi afgod, en
verbrandde kern aan de beek Kidmn.
II IV hoogten werden wel niet wegge*
nomen; nogtan* wan liet hart van Asa
volkomen met den HKEUK. al *iine daren.
I\'i Kn hij bragt in het huis de* 1IEK-
KKN \'• de geheiligde dingen zijn* vaders,
en iijnt geheiligde dingen, zilver, en
goud, en vaten.
Ui Kn er was krijg tusschen Asa en
tusschen Baësa, den koning \\an Israël,
al hunne dagen.
| 17 Want » Baeaa, de koningvan Israël,
.toog on tegen Juda, en bouwde Kauia;
opdat hij niemand toeliet uit te gaan pn
Iin te komen tot Aen, den koning van
Juda.
|N Toen nam \\*a al het zilvrr en sioud,
dat overgebleven wa* in »le schatten van
het liui* de» HEKKEN, en de sehatten
i van het httit des koning*, en gal ze in de
! hand zijner knechten; en de koning A*a
zond ze •> tot lïeuhadad, den zoon vati
Tabrimmon,. den zoon van He/ion, den
, konin; nu Syrié, die te Damaakns
j woonde, /.eggende :
I lil Kr i* een verhoud tusschen mij en
, tusschen u, tusschen mijnen vaderen
tusschen uwen vader; zie, ik zend u een
geschenk, zilver en goud, ga heen, maak
uw verbond te niet net Itaës», den ko-
iiing van Israël, dat hij aftrekke van
regen mij.
1*0 Kn Henhailnd hoorde naar den ko-
uing \\*a, en zond de oversten der heiren.
die hu had, tegen de steden van Israël;
en sloeg Ijon, en Dan, en Abt4! lteth-
Mnacha, en het gansene (\'iniieroth, uier
\'het gauschc land Nafihali.
21 Kn het geschiedde. als B:ië*a zvlls
boorde, dat hij atliet van Rama te bon-
wen, en hij bleef te Thirza.
i il* Toen liet de koning Asa doorganse)!
Juda uitroepen, \'niemand was vrij) dat
,ztj de steenen van llama, en het hout
daarvan, zouden wegdragen, waarmede
Haésa gebouwd had; en de koning Asa
bouwde daarmede (\'eba Benjamins, en
Mizpa.
i\'3 Het overige nu van «We geschiede*
jnlnan van Ata, en al ftjjue luAgt, on al
wat bii gedaan heeft, en de steden, dichij
gebouwd heeft, z:jn die nier geschreven
in het boek der kromikeu der koningen
van Jttda? Poeh in den lijd zijns ouder-
dom* werd hij krank aan zijne voeten.
i-t Kn \' Asa ontsliep met zijne vadereu,
en werd begraven u et zijne radere», in
de stad van zijnen v ider !\' •• I. en •" zijn
zoon Jóvafet werd koning in zijne plaats.
i.ï Nadab nu, de zoon van Jcroheain,
werd koning over Israël, in het tweede
jaar van Vsa, den koning van Juda; en
hii regeerde twee jaren over Israël.
SA Kn hij ieed wat kwaad was in de
oogen de* HEKKEN, en wandelde inden
weg zijns vadem, en in znne zonde, waar-I J. v.
me Ie hij Israël bad doen zondigen.
                    Ml-
27 Kn Baten, de zoon van Atria, van|
het hui* van Issascliar, maakte eene ver-i
hindteni* tegen hem, en Baësa sloeg hein j
te Gibbrthon, hetwelk der Kilistijoeu is,
als Nadab en gansch Israël (> tb bet bon
belegerden.
2s Kn Baësa doodile hem, in het derde
jaar van Asa, den koning van Juda, en
werd koning in zijne plaats.
21\' Met geschiedde nu, als hij regeerde,!
dat bij het gansene huin van .lembeam
sloeg; hij liet niet* over van Jeroheaiu,
wat adem had, totdat hij hem verdelgd
had, « naar het woord des HEKHEN, dat, « tKim.
11 at gesproken had door de dienst van
zi\'nen knecht Ahia, den Stloniet :
:*•\' Ot\'i de zonden van .lerobeaiii, die
zondigde, en die [snel zon.iiiren deed» e*
om zijne terging, waarmede hij den
HEBRE, den God l«r«ël*, getergd had.
31   Het overig." nu der geschiedenissen
van Nadab, en al wat hij gedaan tircft,
is dat niet geschreven in liet boek der
kronijken der koningen vhii Israël?
32  En er was oorlog tusschen Asa en
tii«sehen llae\'sa, deu knnmg van Israël,
al hunne dagen.
3J In het derde jaar van Asa, koning
van .luda, werd Bacja, de zoon van Alria,
koning over gansch Israël, te Tuirza, en
regrer-lr
vier en twintig jaren.
34 Kn hij deed wat kwaad was in de
ooiren des HEKKEN, en wandelde in den
weg van .lerobeam. en in zijne zonde.\'
waarmede hij Israël had docu zondigen.
HOOFDSTUK 16.
Dr (.n.f.rl Jt-bu profeteert te-ren It-w-i. .-. I.
\'!,,,--.i .fift.fi. Zijn -non El» vnlct hem op,
s. Eimri doodt KIn en rolgt hem op, 9. ZImri
door Omri heletrenl «ronlende, stort sleh iel-
vi n in de vlammen van <ijn |i»l<in, IS. Re-
ileil.le ri\'gerinï lm—Wa Tilmi ra Omri,
welke Uatote <le n n rfciaJ •«tuigt, koninir
wur.ll .-n Sanuum »ti. hl. tl. lli| rolfl dr
londcn Jeróheanw, ür<. en sterft, SS. Achab,
lijn toon, \'lii\' bem opvolgt, i« nog grooter
afgodendieBaar, \'-H.>. Iliël bouwt J.iiiho. 3t,
rpOEN geschie«lde het woord de» HKE- \' " \'
L KEN tot Jelui, denzoon van Hanaiii,
tegen Itaësa, zeggende :
i Daarom, « dat Ik u uit het stol\' verhe- « lKon.
ven, en u tot een en voorganger over mijn
volk Israël gesteld heb, en gij gewan-
deld hebt in den weg van .lerobeam, en
mijn volk Israël hebt doe» zondigen.
Mij tot toorn verwekkende door hunne
zonden;
3  Zie, zoo zal Ik de nakomelingen van
llaësa, en de nakouieliugeti van zijn buis
wegdoen; en Ik zal uw huis maken,
\'\' geliïk het huis van Jeroheam, den roon b iKon. i
van Nebat.
4  Die s ran Bkeaa in de stad sterft, zul-, c lKun.
len de honden eten, en die van hem in
het veld stertt, zullen de vogrleu des
I hemels eten.
\' 5 Met overige nu der geschiedenissen
i van H:iësa, en wat hij aadaaa heeft, en
lijne tuagr, z;jn die niet geschreven In
! bet boek der kronijken der koningen
van Israfl?
6  Kn Uaesa ontsliep met zime vaderen,
en werd begraven te Thirza; en zijn (OM
Ela regeerde in ijjne plaat*.
7  Alzoo geschiedde ook het woord des
MEEREN, door de di< nst vanden proleet
Jehu. den Boon van llanaut, tegen Bnrsa
en tegen zijn huis; eu dat om al het
, kwaad, dat hij gedaan had in de oogen
; des HEBREN, Mem tot toorn verwek-
! kende door hei werk zijner handen, om-
dat hij was gelijk het huis van .lerobeam,
•ten omdiit h:j hetzelve verslagen had. .UKwn.1
8  In het ?.** en twintigste jaar van Ata,\'
\' den konin;; van .fudn, werd Kla, de zoon\'         \'J*i.
ïKron. It.1.
," l Kon. 22 17
ij SKroM.U:lft
;. 1., ». . i:,
91 i.
fSKroa.HMS.
MftKron. 171
Ut.
-ocr page 267-
Zimri doodt Kift. Tilmi, Omri,
1 KONINGEN i;. Achab. Klia gezonden naar de beek 261
van Baësa, koning over Israël, te Thirza.
en reyeer&e twee jaren.
ü En Zimri, zijn knecht, overste ven de
lielft der wagenen, maakt.9 eene verbind*
tenis tegen hem. als hij te Thirza was,
zich dronken drinkende in het hui» van
Arza, den hofmeester te Thirza :
10  Zoo kwam * Zimri in, en sloeg hem,
en doodde hem, inliet /.even en twintigste
jaar van Asa, den koning van Juda; en
hij werd koning in zijne plaats.
11  Kn het geschiedde, al» lii) regeerde,
als. hij op zijnen troon zat, dat hij het
gansche huis van BaSsa sloeg; hij liet
hem niet over, die aan den wand pist,
noch zijne bloedverwanten, noch zijne
vrienden.
IJ Alzoo verdelgde Zimri liet gansche
hui* van lïaësa; ƒ naar het woord de»
HEEREN, dat Mn over Biëeagesproken
had, door de dienst van den profeet Jeim s
13 Om al de zonden van ISaësa. en de
zonden van Kla, zijnen zoon, waarmede
zij gezondigd hadden, en waarmede zij
Israël hadden doen zondigen, tot toorn
verwekkendeden UKKRK.den God Israëls,
door hunne ijdelheden.
I 11 Het overige nu der geschiedenissen
van Kla, en wat hij gedaan heeft, is dat
niet geschreven in tiet hoek der kr.uiijken
der koningen van Israël?
Ij In het zeven en twintigste jaar van
Am, den koning van Juda, regeerde
Zimri zeven dagen te \'i\'birza; en het volk
had zich gelegerd tegen Cithbethon, dat
der Filistijnen ip.
16 liet volk nu, dat zich gelegerd had,
lioor ie zeggen : Zimri heeft eene verbind\'
tenïs gemaakt, ja heeft ook den koning
verslagen; daarom mankte liet gansche
Israël ten zelfden dage Oniri, den l:rijgs-
orerste, koning over Israël, in het leger.
1" Kn Omri toog op, en gnnscli Israël
ui ft hem van Gtbbethnn, en belegerde
Thirza.
IS Kn het geschiedde, als Zimri zag,
dat de stad ingenomen was, dat hij ging
in hrt paleis van hel huisdeskouings.eii
verbrandde boven zich het huis des I;o-
aings met vuur, en stierf:
IU Om zijne zoudeu, die hij gezondigd
!ia>l, doende wat kwaad was in de oogen
des HKKKEN, wandelende in den weg
van Jeröbcani, en in zijne zonde, die hij
gedaan had, doende Israël zondigen.
\'.\'O Het overige mi der geschiedenissen
van Zimri, en z;ine verhindtenis, die hij
gemaakt heeft, zijn die niet geschreven
in liet hoek der kroiiijken der koningen
van Israël?
21 Toen werd het volk van Israël ver-
deeld in twee helften; de helft des volks
volgde Tibni, den zoon van Oinatii. om
hem koning te maken; en de helft volgde
Omri.
23 Maar bet voik, dat Omri volgde,
was sterker dau het volk, dat Tibni. den
zoon van Giiiath, volgde; en Tibni stierf,
en Omri regeerde.
23  In het een en dertigste jaar ran Asa,
den koning van Juda, werd Omri koning
over Israël, e* regeerde twaalf jaren; te
Thirza regrerde hij zes jaren.
24   Kn hij kocht den berg Samnria van
Seiner, voor twee talenten zilvers, en ue-
bouwde den berg; en noemde den naam
der stad, die hij bouwde, naar den naam
van gemor, den lieer des berg», Samarin.
25  En Omri deed wat kwaad was inde
oogen des HEBREN; ja hij deed erger
dan allen, die voor hem geweest «varen.
36 En hij wandelde in alle wegen van
Jeróbeain, den zoon van Neba\', en in
zijne tonden, waarmede hij I*rnël had
doen zondigen, verwekkende den lIKKUi;,
den God Israëls, tot toorn, door hunne
ijdelheden.
27 Het overige nu der geschiedenissen
van Omri, wat hij gedaan heeft, en zijne;
in i-t. die hij gepleegd heeft, zijn die niet;
geschreven in het boek der kronijken der
koningen van Israël?
38 Kn Omri ontsliep inet zijne vaderen,
en werd begraven te Samaria; ph zijn
zoon Achab regeerde in zijne plaats.
2!\' Kn Achab, de zoon van Omri, werd (
koning over Israël, in het acht en der*;
tigate jaar van Asa, den koningvan Juda,
en Achab, de zoon van Omri, regeerde
over Israël, te Samaria, twee en twintig
jaren.
:>•> Kn Achab, de zoon van Omri» <Wd
wat kwaad was ;n de oogen des HKK- j
KKN. meer dan allen, die voor hem ge-
weest waren.
;tl Kn het geschiedde, {was het eene;
ügte laak, dat hij wandelde in de zonden :
van Jerobeniu, den zoen van Nebat?) dat
hij nog ter vrouwe nam Izébel, de doch*
ter van Eth-Haal, den koning der Zido- ;
niërs, en heenging, en diende Laai, en
boog zich voor hem.
:i2 Kn hij rigite voor lïaitl een altaar:
op, iu het huis van Baal, hetwelk hij
te Samaria gebouwd had.
:i:; Ook maakte \\chab een hoscii; zoo-
dat Achab nog meer deed, om den HEERE,
den God Israël», tot toorn te verwekken,
dan alle koningen van Israël, die voor i
hem geweest waren.
:i4 !ii zijne dagen bouwde Ifiël, de
hVtli-eliet, Jerieho : op Ahiram, zijnen
eerstgeborenen loon, heeft hij haar ge-
grondvest, en op Segub, zijnen jongsten:
toon, heeft hij hare poorten gestild ; •} \'J
naar het woord des HEBREN, dat llü
door de dienst van Jozua, den zoon van
Nun, gesproken had.
HOOFDSTUK 17.
F.üa voorlegt Achab groote droogte, vs. 1 •
en wordt va« God gesoaden na.tr de !i>vk
Krith, 2 ; alwaar hij door middel der raven
gespijsd wordt, 5; daarna gaat liij o\\< Gods
bevel naar Zarfath, tot eens weduwe, die
nog een weinig meel eo olie heeft, wn-,r-
nipili* ili* [irofi\'ft, iti\' vrouw t-rt huren zoon
giilun-mle ile ilruogtr wniulfril.-ulig woulin
onderhouden, S. KUa wekt deu zoon der we-
dt we, die gestorven wm>, weder op, 17. Dei
vrouw prkent KI ia voor een\' profeet, 2v.
EN Klla, de TbJsbiet, van de inwoneren
van Qllead, zeide tot Achab : Zoo
waarachtig als
de IIKK1IE, de God Ii-
raëlj, leeft, voor wiens aangcrigr ik sta,
i indien deze jaren dauw of regen zijn
zal, tenzij dan naar mijn woord!
3    Daarna geschiedde het voord des
HEKKEN tot hem, zeggende :
\'.i Ga weg van hier, en wend u naar het
oosten, en verberg u aan de beek Krith,
tlie voor aao de Jordaan is.
4  Kn liet «al gegchieden, dat gij uit\'.\'e
beek drinken zult ; en Ik heb de raven
geboden, dat zij u daar onderhouden
zullen.
5  Hij ging dan heen, en deed naar het
woord des HKKItKN : want hij ging en
woonde bij de beek Krith, die voor aan
de Jordasn is.
fi Kn \'Ie raven bragten hem des mor*
gens brood en vlecscïi, desgelijks brood
en vlee-ch des avonds; en hij dronk uit
de beek.
7 Kn het geschiedde ten einde van vele
dagen, dat do beek uitdroogde, want geen
regen was in het land geweest.
s Toen geschiedde het woord des 11KK-
HKN tot hem, zeggende :
\'J Maak u op, ga heen * naar Zarfath,
dat bij Zidoti is, en woon aldaar; zie, Ik
heb daar eene wedu%wroiiw geboden, dat
::\\\\ u onderhoud»*.
10 \'i\'oen maakte nij zich op, en ging
naar Zarfath. Als hij nu aan du poort
der stad kwam, ziet, zoo was daar eene
weditwvroiiw, hout lezende; e:i hij riep
-ocr page 268-
I KONINGEN IS.
MS Krith rn naar Zarfafli.
Kim gezonden tot Aehab.
ter, geroepen: en Ohad.ia w:(a d<-n I1EKREI
zeer vreetende.
l Want het g.-«i\'hielile, aU Itébel d-
profeten de* IIKKRE.N uitroeide, dat\'
l Ihadja honderd proleten natu, en ï er- j
hemde hen bij vijttig man in eene «pe-l
lonk, en ouderhieli lien nipt brood en]
water.
.j Kn Aehab had ueierd totObadja:]
Tr.\'k .liKir het land, tot alle watert mtei-
ncii en tot alle rivieren ;mi«achien tullen
wti araa vinden, opdat w|) de paarden en
de mufletelen in het leven behouden, eri;
nier» uitroctjen van de heenlen.
f. Kn zij deelden her land onder zich,:
dal Ml het doortoffen j Icbabainrbjjaoo*
der up eenen wejf. en Ol.i !_ •> piiisj ook
bijzonder op eeneu wei.
7 Als nu Obadja op den weg wua, ziet.
zen wan hem Klit te genmrt; en bem
kennende, zoo \\iel hü op ziie aangeti/\',
en relde : Zij», gü niitn beer KliaT
sllij telde; Ik ben het; ga heen. zeg
uwen lieer : Zie, Elia ik aier.
!l Maar hij zeide : Wat heli ik geton
dijtd, dat gij uwen knecht geeli in de hand
van tchab, dat hii n;it doode?
lil 7.oo vaararitlf als de UKKRK. UW
! God, leeft, z<xj er een volk ofkouiugrük
] ia, waar mijn heer niet -{exooden heeft
i om ii te zoeken ; en als zij zeiden : Hij
j ia hier nier; zoo nam hij dat koujngrijk
I en dat volk eenen eed af, dat zij u niet
j halden gpvonden.
| II Kn nu z<-/t «ij : Ga been, teg uwen
heer : Zie. Klia is hier.
12 Ku liet inogt geeeiiiflen. wanneer ik
van u zou weggegaan zijn, dat de Geest
dei HEKKEN u wegnam, ik weel niet
waarheen; en ik kwam, om rfnr \\chah
aan te zpggen, en hii vond u met, zoo ton
< hij mij dniiilen : ik, uw knecht, nuv
I den HEKUK van inijne jongheid af.
Ki I* mijnen heer niet jiaierezpgd, wat
, ik KP\'laan heb, \\\\* I zé bel de proleten den
; MEEREN doodde? dar ik van de protV
, ten dea MEEREN honderd man hen ver
j borgen, elke viilug man in eeneanelonk,
i en die met brood en water onderhouden
| 11 Kn nu zegt gij : Ga been, zeg uwen
, heer : Zie, Klia is Her; en hij zou mij
| doodslaan.
15 Kn Klia icid»* : Z-o xraifa<kti-l al*
; de HKKKK der betreet-aren leeft, voor
wiena aangezigt ik sta, ik zal voorzeker
i mij heden aan hem vertoouen !
| Ifi Toen ging Obadja Aehab te gemoet,
1 en zeide het hein nati; en Aehab giug
; KÜa te gemoet.
; 17 En het geschiedde, als Aehab Elia
zag, dat Aehab tot hem zetdc : n Zijt gi.i
die beroerder van Israël11
IX Toen zeide hij : ik heb lamel niet
beroerd, maar gij en uwk vaders linie.
daarmedf, dat gi.)liedeii de geboden dea
lil.l\' !!!\\ verUten hebt en de Baals Ua-
f-evolgd /i \'.
1\'J Nu dan, zend been, verzamel tot mij
het gmnaobe luraël op den berg Karinel,
en .Ie vier honderd en vtiftig pioteum van
Haal. en de vier bnuderd proleten *an
het boaeb, dievau detatel van ltebeleten.
20  Zoo EOttd Aehab ouder alle kinderen
[traele, en verzamelde de proleten op
den berg Karinel.
21  Toen uaderde Klia tot het gansene
volk, en zeide : Hoe laug hinkt -:i op<
twee gedachten? zoo de I HKKKK God
is, volgt Hem na, en zoo het Haal is,
volgt heui na ! Ma\'ir het volk antwoord*
de hem niet een woord,
22  Toen zeide Klia tot her volk : Ik
beu alleen een profeet des IIKKHKN
overfeblevena «.*n de profeten van Haal
/.nu vier houderd en vijftig maunen.
33 Dat men otit) dan twep varren geve,
eii dat zij voor zichden eenen var kiezeu,
rot haar. e 11 zeide • Haal ntUtOch een wet*
in* waters ii\' ilit var, dat ik drinke.
II Toen zij nu heenging om *e halen.
KO0 riei> hij tui haar, rn zeide: Haal mij
toch ook eene bete brood*, in uwe hand.
IS Maar kïi zeide : Zoo vaoraehtiy nlê
de HKRHR, uw do-J, Iwft, indien Ik era\'
koek heb, dan alleen eene hand vol meel*
in de kruik, en een weinig olie in de iler-ch !
en zie, ik rcij eea paar kooien neJexen, en
ik ga heen, en «ai liet voor mij en voor
mijnen zoon bereiden, dal wij her eten,
en Herren.
13 En Elia zeide tot iiaar : Vrees niet,
ga heen, doe naar uw woord; maar maak
mij vooreerst een\' kleinen koek daarvan,
en breng mij .ürn bier uit; <\'.-->\'-i voor u
en uwn zoon tuit gij daarna tcaf ma-
ken.
M Want zoo teg* de I1EEKE, de Go.\',
larnets : Her meel van de kruik zal niet
verteerd worden, en <ie olie der neach zal
; ittet ontbreken, rot op den ,lag, dat ile
! HKKKK re^eii op den aardbodem geven
tal.
]•> Kn zij ging heen, en deed naar lui
noord van Klia; zoo at tij, en hy, en !:i>Ar
\' hui*, rele dagen.
1 1<"> He* meel van de kruik werd niel
verteerd, en dp olie van de lleacli ontbrak
niet! n»«r liet woord dei MEEREN, dat
illij gesproken had door de diermi van
: EHa.
! 17 En lift geschiedde na deze dingen,
dal de zoon dezer vrouw, der waardin
»au bet huis. krank werd: en zijne krank*
beid werd zeer s\'erk. totdat geen adem
in hem overgebleven was.
IS Kn tij zeide rot Klia i Wal befa ik
mei u te doen, f\\\\ man Gods? zijtcijbij
i niij ingekomen, om mijne ongcregtigtieid
in gedach\'eni* :e brengen, en om mijnen
\' zoon te dooJen ?
| 11* Kn hij zeide tot baar : (ieef mij
. uwen toon. Ku hij rip.ni hem van baren
\'schoot, en droeg hem boven ind-* opper*
\'zaal. waar hij zelf woonde, en hij leide
hem neder op zijn bed.
2t> Kn hij riep den HKFUK aan, er.
reide i HEERE, mijn God! bebt Gij dan
ook deze weduwe, bij dewelke ik her-
berge, zoo kwalük gedaan, dat Gij Imreu
zoon ndoo i hebt 1
21   Kn In;, mat alcb driemaal uit over
.lat kind, en riep den IIKKUK aan, en
zeide : HKKKK, mijn God! laar toch de
ziel MD dit kind iu hem wederkomen.
22  En de HKKKK verhoorde de stem van
Klia; en de tiel van het kind kwam we-
dtr in hem, dat lipt weder levend werd.
23  Ku Klia natu het kind, en biagi het
af van de opperzaal in hei hui», en eaf
het aan zijne moeder; en Klia zeide:
Zie, uw toon leeft.
24  Toen zeide die vrouw lot Klia : No
wppt ik, dat gij ppn man Goda zi.it, en
dat lipt woord des IIKKHKN in uwen
mond waarheid la.
HOOFDSTUK 18.
Klis won» Rwmdea tot A.h-A. n. l ; om*.
,,,.,ii iMjiiIj.1. t\\ «iVi. h:j "p\'riv.\'t .Ir», L"-
nin\'-f van rijni\' koiu-t ie vfncilligen, S. Lomt
int Arh-.li, wirn h>i uupreekt, 1T-. itaarna
rte jteme.eatt\' en de profeten Baal», St. IV
profeten Haala worden beschaamd gemaakt,
doch de Heere maakt rich heken-i met een
l.-.-Un aan ln-l oil\'.-r van Klia. 311. ».• pr*j-
f.tiii Baal« TOnlaa f-"ii.....I. «\'. De iijfi-n
M..i.it pp BUVa Kaacd «atbiegy. «.
Fi.\\ het ,-. !. i i.it- ne vele daiceti, dr>t het
j woord des HKK\'itEN irenehiedde tot
Klia, in het derde janr, zegende : Ga
been, vertoon u. aan Aehab; want Ik aal
regen geven Op den aardbodem.
2 Ku Klia icing heen, om zieb aan Aehab
te vertoonen. Kn de honger wat* sterk in
Samaria.
\'j Kn Aehab bad Obndja, den bofmees-
-ocr page 269-
1 KONINGEN III.
KlfH Joa.it u> profi\'tci» Haïti».
Klia vlug! (OOI lléUL 203
; cti denzclvcn in stukken deelen, en op het
1 ii\'im loggen, maar geen vuur daaraan leg-
gen; i ri ik tul den anderen var bereiden,
en .ip bet hout leggen, en geen vuurdnar-
:iau leegen.
I 21 Uoept gij daarna deu naam van
uw>n irod «.ii., en ik zal .l.-n naatu des
IIEEREN aanroepen j en de God, die
door vuur antwoorden zal, die zal God
zyn. En het üiuM\'i.r volk antwoordde
, en ïtide : Dat woord is goed.
SS Eu Elia zeide tot ilc profe\'en van
HhüI : Kiest güÜeden voor U den eetie»
var, en bereidt gij hem eer*t, want gij i\'ijt
velen; en roept den imm uws gikls aan,
>u lert leeo vuur daaraan.
•y> Ku zij uiuneu den var, dien hij hun I
gegeven La-I, en bereidden hem eu riepen
den ntuun vau I\'.ji.i. aac, van den morgen
tot ou deu middag. leggende i \'• Baal,
antwoord ;>ii.-\' Maar er v as geeur iteni
en «feu antwoorder. En zij sprongen te-
gen liet altaar, dal uien gemaakt hal.
Ï7 En bet geschiedde on den middag,
dat Elia met ben «potte, eu zeide : Koept
uiet luider stem, want ui; is een God;
omdat tnj in gepeins is, of omdat bij
, wat te doeu heelt, of oaadnt bij rene
reite heeft; iui*»chira slaapt hi, en zul
wakker worden.
S* Eu zjj riepen met luiderstem, eu zü
! sneden zich welven niet mennen eu met
prieuien, naar hunne wijze, totdut zij
bloed over zich uitstortten.
: ?J ilet geschiedde uu, al* de middag
voorbij wa% dat zij proleteerden, totdat
men liet spijsuTer zou offeren j moar er
wan geeue stem, en geen antwoorder, en
geeue opmerking.
30 Toen zeide Elia tot bet gAnsehe volk:
Nadert tot mij. Eu al hei volk naderde
tot hem -. en bii heelde het altaar des
IIEEREN, dat verbtoken was.
il Eu ]\'!• i t uaiu twaalf steeucn, uaar
bet getal der Man.men «nn de kinderen
!ak<:bs, lot welken het woord de» HEK-
KEN geschied was, zeggende : d Israël
zal uw naam z\\jn.
! :t_\' En hij bouwde niet die steen en het
altaar in deu uaaui des IIEEREN\'; daar-
n.» maakte bii eene gmera rondom het
akaar, naar de wijdte -.an twee malen
zaad*.
33 En i.n schikte bet bout, en deelde
leu var in stukken, en lelde htm op het
hout.
Ui En hij zetde: Vult vier kruiken met
water, en giet op net brandoffer eli op
bet hout. En hij zeide : Doet het ten
tweede mant. En zij deden bet ten twee-
de maal. Voort* zeide hij . Doet het ter.
lerde maal. Ku zij dedeu het ten der-
de man!;
\'i-t Dut het water rondom bet altaar
liep; daartoe vulde bij ook de groeve
met water.
\'M Het geschiedde nu, als men het
spijsoner otVen>, dat Je proleet Elia
naderde eu zeide : IIEEKE, « God van
\\brabatu, Izak en Israël! dat het heden
bekend worde, dat Gü God m 1 srael
!Üt, en ik uw knecht; en dat ik al deze
dingen naar uw woord gedaan heb.
37 Antwoord uiü. 11EKUEI antwoord
tui.); opdat dit volk erkeuiie, dat Gij, o
MEERE! die God zijt, en dat Gij hun
hart achterwaarts omgfweud hebt.
lts Toen viel bet vuur des IIEEREN.
ii verleerde dat brandoffer, en dat hout,
m die steeneit, eu dat stof, ja 1< kte dat
water op, hetwelk m de groeve was.
3\'.1 Als uu het gatische volk dat zag, zoo
.ielen zij op hunne aangezeten, en zei-
!eo : De IIKERE is God. de MEEUE is
Uodl
40 En V\'.:,: zeide tot ben : Grijpt de
profeten vau Kaal, dat niemand vau heu
jntkouie. Eu zi) giepeu ze; eu Elia
voerde hen af naar de beek Kison, en
slagtte heu aldaar.
41 Daarna zeide Elia tot Achab : Trek
op, eet en drink : want er is een geruisen
van eenen overvloedige!! regen.
12 Alzoo toog Achab op, oin teeten en
te drinken; maar Elia ging op muo* de
hoogte vau Karniel, en breidde zich uit
voorwaarts ter aarde; daarna leide bij
zijn aaugezigt tusseben zijne kuiet\'n.
IK Ea hij zeide tot zijnen jongen i Ga
nu op, en zie uit naar de zee. Toen ging
bii op, en zag uil, en zeide : Er fa niets, i
Toen zei.Ie inj : (ia weder benen, leren*
maal.
11 En het geschiedde op de zevende
maxi, dat hij Zeide : Zje, een e kleiue
wolk, als eens mans hand, gaat op vau
de zee. Eu hij zeide i (ia op, zeg tut
Achab : Span aan, en kom af, dat u de
regeu niet opboude.
45    En bet j;eicbiedde ondertusseben,
dat de hemel van wolken en wind zwart
werd; en er kwam een groote regeu ; en
Achab r«-ed weg, en toog naar Jizretd.
46  Eu de hand des HEKKEN was over
Elia, en hij gordde zijne lenden, en liep
voor het a&ugezigt van Acbab benen,
lot daar meu te Jizreel komt.
HOOFDSTUK 19.
Elia vlagt voor Iiébel, vs. 1 , wordt .:< spgsd
.il Miilii\'nkt vaa senen engel, \'<• vastende
veertig d*|;i m ea nacht ea, komt h\'j tut ilrn
berx IIon b, S; abLuir klua.-t lnj ïijiuti aood
.1 ti Ui .il\', es w i.nii door een« bgsanden
upt-nbsring nn Hein versterkt, \'J. God be-
vi ill In in. hui H.O:ii\'t in .fi-hu lot buliiilgi\'ii
profeet !•• salvea, 15; net lui
ertro*
. Kli-.i
, I\'.»
i )>ii
L^N Achab zeide lzébel aim al wat Elia
h -.- . i-i.i hnd, en allen, die iiij gedood
bad, te wete.i al de profeteu, met het
zwaard.
- TueU zond I /. b\'-l e"lit il bode tot Elia.
• i.ii te zeggen : Zoo doen ssi.* de goden, i
doen zoo ibvartoe, voorzeker, ik zal inor-
geu omtrent dezen tijd uwe ziel stelleu,
a!s de ziel van een\' hunner.
i Toen hij dat zag, maakte bij zich op,
eu xiug heen, om zijns levens wil,
kwam te Ker-sCrba, dal in Juda is ; en liet
ijjnen jongen aldaar.
•I Maar hij zelf ging beueo in de woes-
li\'ti eene dagreis, en kwam, en zat onder
eenen jene ver boom; eu bad, dat zijne
ziel stierve, en zeide : Het is geuoeg,
neem nu, HEEUE! mijne ziel, want ik
beu niet beter dan mijne vaderen.
ó En bij leide zich neder, eu sliep onder
eeuen jeneverboom; en ziet, toen roerde\'
hem eeu engel aan, eu zeide tot hem : Sta
op, eet!
\'. En hij zat; om, en ziet, aan zijn
hoofdeinde was eeu koek op de kuleu
gebakkeu. en eene Üesch met water; al-
zoo at hü, eu dronk, eu leide zich wt-
deroiu neder.
7 En de engel des HEERKN kwam
ten andere maal weder, en roerde hem
aan, eu zeide i Sta op, eet! want de weg
zou voor u te veel .a,n.
-- Zoo stond hü op, en at, en dronk; eu
hij ging, door de kracht derzelver npU*i
" veertig dagen en veertig nachten, tot u Kt. s
ann den berg Gods, Horcb.
                                Mntt.
9 En bij kwam aldaar in eene spelonk,
eu vernachtte aldaar; en ziet, het woord
des IIEEREN geschiedde tot hem, en
zeide to: hein: Wat maakl gü bier, Elia\'
M En Iü zeide : Ik heb zeer geijverd
voor deu HEEUE. deu God der betmoha*
ren : waut de kinderen Ismlfli bebbeu
uw verbond verlaten, uwe altaren a?,;e->
broken en uwe profeten met bet zwaard
gedood;6 eu ik alleen bea overgebleven, » Hum.
eu zij zoeken mijne ziel, om die weg te:
nemen.
11 Eu Hü zeide : Ua uit, ea sla op\'
BB
-ocr page 270-
I KONINGEN 311.
SfJ God ea Klfa. EfécaCt, .Mm. KUf*.
demi berg, voor tiet r in ;r igl des 1IKE-
REN. Ka liet, de I1KKUK ging voorbij,
ra een gnaite en sterke wind, scheurende
de bergen, pn brekende de iteenroi*~n,
voor den IIEEREbemra:deeedeBEERE
wri in ili-n vind niet; en na tieren wind
eene aardbeving; de lU-.i\'lM. was vok in
de aardbeving aiet:
13 Kn na de aardbeving een vuur; de
tl KERK was ook in het vuur niet: en na
liet vuur het suizen van eeue zachte stilte
i:s Kn liet geschiedde, al» Ella dat
hoorde, dat hij zijn ii*n-. fpzigi opwond
met lijnen mantel, en uitging, on stond
in den mgaug der spelonk. Kn ziet, eene
«tem f.ii-iim to; hem, die zeide : Wat
maakt gii hier. Elia?
11 En In reide : Ik heb zeer geijverd
voor den HEEKE, den lio.l der lieirscha-
ren : want de kinderen I*raëls hebben
uw verbond verlaten, uwe altnren at-
gebroken en uwe [nofeten met het zwaard
gedood; en ik alleen b*n overgebleven,
en zij] zoeken mijne ziel, om die weg te
gende : l\'w zilver, en uw goud, en umc
viouwen, en uwe kinderen zult gij uiij
geven;
fi Maar morgen om dezen tijd zal ik
miiiie knechten tot u zenden, dal zij uw
huin en de huizen uwer knechten bezoe-
keu ; en bet zal geschieden, dat zij al het
begeerlükc uwer oogen in hunne handen
leagen en wegnemen zullen.
7 T>eu riep de koning van Inrarl alle
oadatea des landn. en zeide : Merkt tocti
en ziet, dal dezt bet kwade zoekt : want
hij had tot mij gezonden, om mijne vrou-
wen, en om uivine kinderen, en om mijn
zilver, en om mijn goud, en ik lob bel
hem niet geweigerd.
•* Doch at de otidnten, en het gansrlie
volk, zeiden tol hem : Hoor niet, en he-
willig nier.
\'.\' liaarom zeide hij tot de boden van
Heuhailad : Ze^t mijnen beer den ko-
ning : Alles, waarom ." in het eerst
tor uwen kneclu gezonden hebt, zat ik
dtteti; maar deze zaak kau il; niet doen.
Zoo gingen de boden heen, en brasten
hem bearbeid weder.
10    Kn Benhadad zond tot hem, eu
zeide : I)e goden doen mij Zoo, en i!neu
EOO daartoe, indien h«*t gaf van Samaria.
genoeg zal zijn tot handvollen voor al
het volk, dat mQne voetctappen volgt !
11    Maar de koning van Israël attt-
woordde en zeiile : Spreekt tot hem : Die
zich aangordt, beroenic zich nier, als die
zich los maakt.
l\'2 Kn het geschiedde, als hü dit woord
l.oorde, daar hij wa» drinkende, bij en de
koningen in de temen, dat hij zen\'e tot
züne knechten i Legt aa:i\' Ku zij leiden
aan tegen de stad.
l\'J Kr ziet, een profeet trad tot Achab,
den koning van I»ra>l, eu zeide : Zoo zegt
de MEERE: Hebt gij geilen al desa groo*]
te menigte? Zie, Ik zal ze heden in uwe
hand geven, opdat gij weet, dat Ik de
HEKRK ben.
I ; Kn Aehab zeide i Poor wie? Kn bij
zeide : Zoo zegt de HEEKE : Door de
jongens van de oversten der :;<.vi-.-. ,-«:-
pen. En hii zeide : Wie zal den Strijd
aanbinden, Kn hij zeide : Gij.
15 Toen telde hij de jongens van de
oversten iler landschappen, en zy waren \'
twee honderd twee en dertig; en na hen
telde In1 al het volk, al de kindereu 1*-
raëls, zeven duizend.
1<> En zij togen uit op den middag. I
llenhadad nu dronk zich dronken in «Ie
tenten, hij en de koningen, de twee eu
dertig koningen, die hem hielpen.
17 Kn de jongen* van da oversten der
landschappen togen eerst uit. Doch Ben-
hadad zond et.tiyen uit, en zij boodfchap-
teu hem. zeggende : Dit Samaria zijn
mannen uitgetogen.
IS Kn hij zeide : Hetzy dal zij tot
vrede uitgetogen zy.ii, grijpt hen levend;
hetzij ook, dat zij ten strijde uitgetogen
zijn, grijpt ben levend.
i;i Zoo togen dese jongen.! van de over*
sten der landschappen uit de stad, en het
heir, dat hen navolgde.
jo Kn een ieder aloeg zijnen man, zoo-
dat de Svricrs vloden, en Israël jaagde
hen na. Doch Iteuhadad, de koning van
Syrle. ontkwam op een paard, met faal*
gr ruiteren.
21 Kn de koning van lamel toog uit, en
sloeg paarden eu wagenen, dat hij eenjn
grooten slee aan de Syriër» sloeg.
J\'J Toen trad die profeet tot den koning
van Israël, ea zei\'ie tot Iipiii : Ga heen,
sterk u; eu beineik, en zie, wat gij doen
zult : want met te wederkomit desjaara
ia! de koning van Syrië tegi-n u optrek*
ken.
83 Want de knechten van den koning
van Syrië! badden tol hem geiegd : Hunne1
15 Kn de HEKRK telde tot hem : (i«.
keer weder op uwen weg! naarde woestijn
van Damasktu; en ga daar in, en zalf
Ila\'.Ji\'l teil koning over S_v rn-.
lü Daartoe mlt gij Jehu, den zoon van
Nitnsi, zalven ten koning over Israël; en
Kli«a, dei» toon van Sal\'at, van Abel-
mehóta, zult gij tot proleet Kalven in
uwi plaats.
17 Kn < het zal gescbieden, dat .lehu
hein, die van het zwaan: van Hamel
ontkomt, dooden zal, mi die van liet
zwaard ven Jehu onikomi, dien zalKlisa
dooden.
IS •: Ook heb Ik in lamel doen over*
blijveii zeven duizend, alle knieën, die
zich niet gebogen hebben voor Haal, en
alle mond, die hem niet gekusi heeft.
19 Zoo ging hij van daar, en vond Etlsa,
den zoon van Safat; dezelve ploegde met
twaalf juk runderen voor zich henen, en
hy \'v.i- bit het twaalfde; en E![a ging
over tfit hem, eu wierp zijnet, mantel
op hem.
\'.M Ei\' hij verliet de runderen, en liep
Elia na, en zeide : Dat ik toch mijnen
vader eu miine moeder kuxsc, daarna
zal ik u navolgen. Kn ini zeide tot hem i
Ga. kepr weder : want wat heb ik u
gedaan ?
21 jïoo keerde hij weder van achter hem
af, en nam een juk runderen, en ilagtte
bet, en met bet gereedschap der runde*
ren zood hij hun vleesch, hetwelk bij aan
bet volk Kaf, en zij aten. l>aaroa stond
bij op, en volgde Eli* na, eu diende Leni.
HOOFDSTUK 20,
Henha.la.J h.-l.»-<-rt Samaria -. iQae cents l>e-
garrtf wordt h.-ni in?t wt!li\'_-.l, va, 1; de an-
drre aflrrJUf. 5. llii*rom liereitit hij ih-h
hui iii- -l ^1 t.\' I> -1 inn ;i : I. \\. \'..ili l.i.-.lt
fij> :.vnl van Mm pruti-i-t tr-.\'i\'ii-taTiil, en
iiehaalt turf malrii de ov, rwiniiinp, 13. Heit* j
haila>i iiiui\'t riek telvi-n Terbsrawi,3P. Aehab !
maakt vrsdfl met hem, SS. Ken profeet be- |
Straft hi-m oiiil.r linnt In i-Uliirr handeling. S9,
"|j> .\\ Itcuhadad, de koning van Syrië,
Ij vergaderde al züne mant; en tweeen !
dertig koningen waren met hein, en paar- .
den en wagencn; en hij loog op, en
belegerde Samaria, cnkrijgde tegen haar. ;
2    Kn bij zund boden lot Aehab, den
koning van lamel, in de stad.
3  Kn hi> zeide hem aan : Zoo zegt lten-
hadad : I\'w zilver e.i uw goud, dat in
mijne; daartoe uwe vrouwen en uwe
ben te kinderen, die zijn miiiie.
I Kn de koning van lnra*^l «ni\'aoordde
en zeide : Maa^ uw woord, mijn heer «te
koning! ik ben uwe, en al wat ik heb.
& Daarna kwamen de boden weiier,
eu zei len : Alzoo spreekt liciihadn.l, zeg-
gende : Ik heb wel tot u gernmlen, Mg*
-ocr page 271-
geslagen. Acuaó begeert                    \' KOMKOM i\'J.                .Njiboths wijngaard te konpen. JG&
Henhadad
goden zijn hergffoder», daarom zijn zit
sterker geweest dan «u; mur zeker laat
ons tenen hen oj> het i tien veld strijden,
eoo wij niet ut erker z^in dan zij !
Jl Daarom iioe den zaak : >lt>e dr kn-
nimrcn weg, elkeen uit tijne plaats, en
stel landvoogden in hunne plaats.
-J . Kn gij, tel . een heir, ala .lat heir,
lat van de uwen gevallen \'*» en paarden,
als die paarden, en wngenen, H|. ,jtl. wtL.
4fi.rn . en laat min tegen ],,.,i , p het tf-
7eii veld st rij il en, zno w\\j niet sterker
zijn dan zij ! En tiii huurde naar hunne
Mem, en deed al/oo.
\'X liet geschiedde nu niet de weder*
knuist drs jaara, dat Ilenhartad de Syriër»
monsterde; en li. toog op naar Alek,
ten krijpe tegen Israël.
27 IV kinderen Israëls werden ook ge-
tuonstenl, en waren verzorgd van leef-
totft, tn trokken liuu te gemoet; en de
kinderen Isr&ël* legerden zich tegenover
hen, als twee blnute geitenkudden, waar
•ie Syriër* ven uiden het land.
:\'~ Kn de man Gods trad toe, en sprak
tot den koning van Israël, en zeide :
Zoo zegt de IIKKKE i Daarom ilat de
SyriCn gezegd hehhen : De IIBERE is
een God der bergen, en Hij in niet een
God der laagten , zoo zal Ik al deze groo*
te menigte in uwe hand geven, opdat
(Ulieden w-eet, dat Ik de HEKKK l>en.
ïïl ï!n deze wnrea gelegerd tegenover
die, zeven .!>._•. n , het geschiedde nu op
deu zevenden dag, dat de strijd aanging;
en de kinderen lsraels sloegen van de
Syriër* honderd duizend voetvolk*, op
renen dag.
3(1 Kn de overgeblevenen vloéVn iip.ar
Afek in de stad, en de muur viel op zeven
en twintig duiten 1 mannen, die over-
gebleven waren ; nok vlood itcriha«Iju), eo
kwain in de stad va» kamer iu kamer.
31 Toen zeiden zijne knechten tot hein:
Zie toch, wij hebben gehoord, dat de ko-
niiigeu van i.et huis Israëls goedei tierene
koningen ziju: laat ons :••• h zakken
om onze lenden leggen, en koorden nm
onze hoofden, .en uitgaan tot den koning
van Israël; mogelijk zal hij uwe ziel in
liet leven behouden.
3S Toen gordde\' zij zakken om hunne
lenden, en koorden om hunne hoofden,
na kwamen tot hn koningvan lsrarl.cn
:eiden : Vw knecht Itenhadad xegt i Laat
;och mijne ziel leven. Kn hij zeide : Leeft
hij dan nog? bij is mijn broeder.
33 I>e mannen nu nauien naarstiglijk
waar, en vatten bet haastelijk, of het
van hem ware, en zeiden : ÜW broeder
Bennadad IteJ\'. Kn hij reide : Komt,
brengt liem. Toen kwam Benhadsd tot
hein uit, en hij deed hem op den wagen
klimmen.
\'M Kn hij zeide tot hem : De steden, die
iiiiii rader van uwen vader genomen
neelt, zal ik wedergeven, en maak u stra-
i\'ti in Damaskus., gcliik mijn vader in
Satnariü gemaakt lieeft. Kn ik. nntuuorddr
4cknh,
zal u met dit verbond iian laten
taan. Zoo maakte hij een verbond met
tem, en liet liem gaan.
3."> Toen zeide een man uit de zonen
Ier profeten tot zijnen naaste, door het
woord des HEBREN i Sla mi| toch. Kn
Ie man weigerde hem te slaan.
3ti Kn hij reide tot liei.i : Daarom dat
gij de stem des IIEKKKN niet gehoor-
\'aam zi.it geweest, zie, als gij van mij
weggegaan rijt, zon zal u een leeuw slaan.
Kn als bij van bij hem weggegaan was,
zoo vond hem een leeuw, die hem sloeg.
37 Daarna vond hij eeneti anderen man,
01 zeide : Sla mn toch. Kn die man sloeg
item, slaande en wondende.
is Toen ging de profeet heen, en stond
mor den koning op den weg; en hij ver-
stelde zich met aarh boven sQae oogen.
3H En het grschiedde, als de koning J. ». C.
voorbijging, dat hij tot den koning riep,
         i*10"
en zeide i Uw knecht was uitgegaan in
het midden des slrijds; en zie, een man
was afgeweken, en bragt tot mii eeoen
man, en zeide : Bewaar dezen man, indien
hi? eenigzins gemist wordt, zoo tal uwe
«iel in de plaats zijner ziel zijn, <if gij
tuit een talent zilver» opwegen.
-ti Het geschiedde nu, als uw knecht
hier en daar doende was. dat hij er niet
was. Toen zei.le de koningvan Israël tot
hem : Zoo is uw oordeel; gij zelf hebt
het geveld.
11 Toen haastte hij zich, en deed de
useli af van zijne oogen; en de koning
van lamel kende hem, dat hij een der
profeten was.
4-J Kn hij zeide tot hem : Zoo zegt de
HKKKK : (Itudat gij den man, dien Ik
verbannen heh, uit de hand hebt laten
gaan, « xoo zal uwe ziel in de plaat* van\'" IKcmJI *7,
zijne «iel zijn, en uw volk ir. de plaats:
                  **•
v.-m zijn volk.
13 Kn de koning van Israël toog henen.1
gemelijk en toornig, naar tijn huis, en
kwam te Samaria.
HOOFDSTUK Jl.
Arh-h In-geert <le„ n uitgaan! van Nahnlh !«•
kooficn, vi. 1. Naboth weirert ruit*. 3. Iié-I
bel i. \'1. i>f! A<hali dletl te leveren ra he-
werkt den
ilutxl van N.ilxith.7. Arhnli neemt
den wijnirasni, IS. Klin komtiirt ,1.•««regen
\\
rh.il> de uit roe ij in ff van zijn re-lacht san,
17. Op Ai-hnlis nTiiotu......I«-_rit*-_r wordt \'lil
goddelijk vonnis uiigesteld, 27.
HKT geschiedde nu na deze dingen,
afzoo Naboth, een Jtzreëltet, eenen
wijngaard bad. die te Jizreël waa, bij bet
paleis van Achab, deu koning van Sa-
\' maria,
•2 Dat Achab sprak tot Naboth, zejr-j fi,>J
gende : Geef mij uwen wijngaard, opdat\'
hij mij zij tot een\' kruidhof, dewiil hij
nabij mijn huis is; en ik zal u daarvoor1
geven eenen wijngaard, die beter is dan j
die: of, roo het goed in uwe oogen is,1
zal ik u in geld deszelfs waarde geven.
3  Maar Naboth zeide tot Achab : Dat
late de HEKKK verre u,n mij zijn, dal
ik u de erve mijner vaderen geven zou!
4  Toen kwam Achab in zijn huis, ge-
uielijk en toornig over het woord, dat
Niiboth, de JizreëÜet, tot hem gesproken
bad, en gezegd : Ik zal u de erve mijner
vaderen niet geven. Kn bij leide zich ne-
der op zijn bed, en keerde zijn aangezigt
om, en at geen brood.
& Mnar Izéhel, zijne huisvrouw, kwam
tot hem, en sprak tot hem : Wat is dit,
dat uw geest dus gemelijk is, en dat gij
geen brood eet.
6  En hij sprak tot haar : Omdat ik tot
Naboth, den Jirreëliet, gesproken en hem;
gezegd heb : Geel mij uwen wijngaard om!
j geld, of, zoo het i; behaagt, tal ik u eenen
I wijiijrsard in zijne plaats geven ; maar hij
heeft gezegd : Ik cal u mijnen wijngaard
niet geven.
7  Toen zeide Ui\'bcl, zijne huisvrouw,
tut hem : Zoudt gü nu het koningrijk;
over Israël regeren? sta op, eet brood, en!
uw hart zij vrolijk; ik zal u den wijn-
gaard van Naboth. den Jizreëliet, geven.
5  Zij dan schreef brieven in den naam
van Achab, en verzegelde ze met zttn
signet ; en zond de brieven tot de oudsten ;
> en tot de edelen, die in zijne stad waren,\'
• wonende met Nabo\'h.
3 En zij schreef in die brieven, z*%-
\\ gende i K>>ept een vasten uit, en zet .\\a-
b "I\'. in de hoogste plaats des volka;
; I \' En zet tegenover hem twee mannen.
Konen llelia!*, die tecen hein getutgiu,
zeggende : lïij hebt God en den koni:ig
gezegend; eu voert hem uit, en steenigt:
hem, dat hu sterre.
Il Eu de niiiuiif\'i zijner stad, die mi.!
-ocr page 272-
loosheid. Yafrche profeten ea Iticaa.
i\'6tt .Naboib gesleeojgd. Aehsbs godde-
1 KO.M.\\GK.\\ ?J.
zoons zal Ik dat kwaad over zijn huis
brengen,
HOOFDSTUK 22.
Arluli wfflpada tegen de Byriên stijidea, n.
I; wordt dooi ,in-;i;it gcrodeB, maGwlMnl
door \'iin<- pnAtn ram! tevng-m,S Aehatn.
urofptei map» «lit m, fi-. hmawfarheld 7.<—
dekla, 11. Mo-h», een profeet dn Heeren,
raadt ruik* «ï, \'.3 ; wordt Uhob door 7.i-
drkU gmuu-en, ~t, en van Arhab gevangn,
36. Acbafa trekt op ten •trödt, wordt ge-
e. h. il .il in sterft, », it. luwde** l.kLen njn
bloed. 38. J.,«ir:.t» n-gcrinu\' om J»d«, il.
Arbib, volgt zijnen
(Steil PU die edelen, die ia zijne Slad woon-
| Jen, deden gelij k al* ltébrl lot hen gezon-
len bad; gelijk al* geschreven was in <lf>
, brieven, «lic /.ii tot hen gezouden had.
\' 12 Zij riepen een vasten uit; en zij
zetten Nabnth in de bougie plaat* des
volk».
13 Toen kwamen de twee mannen. zo-
nen ltelials, en zetten zich tegenover
i hem ; en de mannen Itelial* getuigden
\'legen ben, tegen .Nabotli. voor liet volk,
i zeggende : Nabotli heelt God en den ko-
|ning gezegend. Ea zij vorrdeu hem builen
de stad, en btecuigdcu beiu met stecuen,
dal hu stierf,
il m....\'-. Konden zij tot lzébel, iea>
geilde : Nabnth is gestecuigd en is dood.
ló liet geschiedde i:u, toeu 1/ hei
hoorde, dat Nabotb gestecuigd en dood
was, dat lzébel tot Achah zeide : Sta op,
bezit den wüngnard van Naboth, den Ji/.-
reeliet, erfelijk, dien bh u weigerde om
geil te geven, vaut Naboth leeft niet,
maar li dood.
1\'i Kn het geschirdde, als Achab hoorde,
dat .Nabotli dood was, dn: Achab onstond,
om miar den wijngaard van Nabotb, den
Jizreëüct, af te gaan, ouj dien erfelijk te
be/it\'en.
17 Doch het woord des HEI KEN ge-
sciiiedde lot Elia, den Thisbiet, zeggende :
IS Maak u op, ga henen at\', A< tiah,deii
koning van ImihI, Ie geiuoct, ilie :n >;>•
maria is; zie, lui is in den wijngaard van
Naboth. waarhencn bij afgegaan ie, otn
dien erfelijk te bezitten.
10 En gij zult tol hem spreken, zeg-
gende : Alzoo zegt de HEERE l Hebt gij
doodgeslagen, eu ook eeRe erfelijke bezit-
ling ingenomen ? Daartoe zult gij tot hein
spreken, zeggende : Alzoo zegt de 1IKK-
RE : In plaats dat de honden het bloed
van Naboth gelekt hebben, /uilen de bon-
den uw bloed lekken, ja het uwe.
2o Eu Achab zeide lot Uw : Hebt gii
urn geronde», o mijn vijand? Kn hij
zeide : Ik heb te gevonden, overmits gii u
xelvcn verkocht heb, om te doen dat
kwaad is in de oogen des HEKKEN.
.1 - Zie, Ik zal kwu.nl over u brengen,
en uwe nakomelingen wegdoen; eu Ik zal
van Achab uitroeijen, die aan den wand
pist, mitsgaders den beslotene en veris*
tene iu Israél.
SS En Ik zal uw buk maken \'< gelijk het
huïa van Jerobeaui, den zoon van Nebat,
en * geluk bet buis van Itaésa, deu zoon
van Ahla; om de terging, waarmede gt)
,Vi; getergd hebt, eu dat gij Israël hebt
doen zondigen.
23 Verder ook over •\' lzébel sprak de
11EKHE, zeggende : De bonden zullen
ïzebel eten, aan den voorwnl vauJizrtèi.
m2i Die van Achab sterft in de blad,
zullen de honden eten; en diem het veld
sterft, zullen de vogelen des hemels eten.
i\'.\'i Doch • er was niemand geweest gelijk
Achab, die zich zelven verkocht bad, otu
te doen dat kwaad is in de oogen des
HEKKEN, dewijl Uébel, zijne huisvrouw,
hem ophitste.
hu üy deed zrt-i gruwelijk, wande*
lende achter de drekgoden; naar alles,
wat de Aiuorielen gedaau hadden, die
(iinl midi\' het aangezigt van de kinderen
lsraéls uit de bezitting verdreven bad.
\'27 Het geschiedde nu, als Achab deze
woorden hoorde, dat hij zijne kleederen
scheurde, en eenen zak om zijn vleesch
leide, eu vastte; hij lag uok neder in den
zak, eu ging langzaam.
28 En het woord da HEKKEN ge-
KL\'hiedde tot Klis, den Tbisbiel, zeggende:
2y Hebt gij gezien, dat Achab zich ver-
nedert voor u.nn aangezigt? daarom
dewijl hij zich vernedert voor mijn aau-
gezigt, zoo zal Ik dat kwaad iu zijue
dagen uiet brengen ; iu de dagen zijns
n.l.-i
,1,.
op
\'line.
EN z\\i zaten drie jaren r-til, dat ergeen !
krijg was luwcben Sj\'ttf eu tusfcfheu ]
Israël.
2  Maar het geschiedde, in heiderde,
jaar, als " Jósafat, de koning van .luda, | >
lot den koning van liraCl afgekomen was, I
3  Dat de koning van Israël tot zijne
knechten zeide : Weet gij, dal Uaumth
iu Gilcail onze bf en wij ziju stü, zouder
dat te nemen uit de hand van deu ko-
111iiie van Syrië.
I Daarna telde hij tot .ïóaafat : Zuil
gij met mij tiekken iu den strijd naar
Kamotb iu Gilead \'- En Jósafat zeide tot;
deu koning van Israél : Zoo ral ik ziin
gelijk gy zijt, zoo mijn volk aUuw volk,,
zoo mijne paarden als uwe paarden,
ó Verder zeide Jósafat tot den koning
van Israël : Viaag toch .ds beden i*aar
hei woord des HEKKEN.
ti Toen vergaderde de koniugvau Israël
di? profeten, omtrent vier honderd man,
en iii i zeide tot hen : Zal ik tegen EUUutb
iu Cilead ten strijde trekken, of zal ik het
nalaten ? en zij zeiden i Trek op, want
de IIKE11E zal ze in de hand des konings
(even.
7 Maar Jó>atat zei.le : Is bier Diet u*\'Jt\'
een profeet des HEERKK, dat wij hel
van hem vragen mogteii\'"
h Toen zeide de koning ven Israél tot
.Tosalal : Kr is nog één man, om door
hem den UKERE ie vragen; maar ik haat
hein, omdat hij over iuu niets KOeda
profeteert, in;uir kwaad, Micha. de zoon
van Jimla. Kn JósaJal zeide : De koning
iegze met alzoo !
Ü Toen riep de koning van leraël eenen
kHiiierlingi én hij zeiie : llanl tiaasieli.jk
Miciia, den zoon van Jimla.
in " De koning van bnufl nu. en Josa- ;
fat, de koning van Juda, /aten elk op
zijnen troon, bekleed met hunne kleede-
leu, op liet plein, aan de deur der poort
van Samaria; en al de profeten profeieer-
ilea in hunne tegenwoordigheid.
11 Kn Zedekla, de zoon van Kenaana,
had zich ijzeren horens gemaakt; en hij,
Zeide : Zoo zegt de II EERE : Met deze zult
gij de Syriërs stooteu, totdat mi hen |
ganscb verdaan zult hebben.
1_ Kn al de profeten profeteerden al-on,
zeggende : Trek op naar ltatiiotb iu Gi-
leaii, en gij zult voorspoedig zijn, want de
I1KKHK zal beu iu de hand des konings
geven.
Kt De bode nu, die benengegaan was,
om Micba te roepen, sprak lot hem, zeg-
gende : Zie toch, de woorden der profeten
zijn uit écnen mond goed lot den koning:
dat loch uw woord /ij, gelijk aU het
woord van ééneu uit hen, eu spreek het
goede.
14 Doch Mieha zeide : Zou u-tiarurhtig
als
de HEERE leeft, hetgeen de HEERE
tot mij zeggen zal, dal zal ik spreken. I
la Als bü tot .\'en koning gekomen was,
zoo zeide de koning tot i:em : Micha! zul-\'
leu wij naar Hamotb in Gilead ten striidei
trekken, of zullen wij htt ualaien? En
bij zeide lot hein : Trek op, en gii zult
voorspoedig ziju, want de HKEUE zal ze
iu de \'..-\',ii dn konings geven.
-ocr page 273-
Micha voorzegt Acbabs dood.
I KO.MNGHN 22.
lo^tats regering m,\'r
en roer u»u uit het leger, want ik ben
zeer gewond.
36 En de s\'rijd nam oji denzelveD dag
toe, en de koning werd niet den wagen
staande gehouden tegenover de Syriër*;
maar hij nierf des avonds, en het bloed
der wonde vloeide it* den bak des wagen*.
3fi Hn er ging eene uitroeping door het
heirleger. al* d- zon onderging, teg-
grnle : Ken ieder keert uaar zijne stad,
( en een ieder naar zijn land!
i 37 Alzoo stierf de honing, en werd
\' naar Samaria gebragt; eu zij h-groeven
] den koning te Sauiacia.
| 3s Als men nu den wagen in den vijver
1 van Samaria spoelden, lekten de honden
; zijn bloed, «aar de hoeren wleeachra,
naar het woord dei HEKKEN, dat M.i
gespiukrn had.
38 Het overige tiu der geschiedenissen
van Achab, en al wat bij gedaan heeft,
en het elpenbeenen imiv, dat hij ge-
bouwd heeft, en al de steden, Air hij
gebouwd heeft, zijn die niet Beschreven
in het biek der kio.iuken der koningen
van Israël?
4d Alzoo ontsliep Aebah met zt\'me va-
deren; eu zijn zoou AnAlia werd kouing
in zijne plaats.
41 \'1 Jónafat mi, de zoon van An,werd
kouing over Juda, in het vierdejaar vuu
Achab, den koning van Iniaül.
4:\' Josaiat was \\\\j( en dertig jaren oud.
all bij koning werd, en regeerde vijl en
twintig jaien te Jeruzalem; eu de naam
zijner moeder was Aziiba, de dochtervan
Sflchl.
43  Kn hij waudelde in al den weg van
zijnen vader Ark, hij week niet daarvan,
doende dat regt was In de oogen des
HKRREN.
44    Evenwel werden dr hoogten niet
weggenomen; het volk offerde en rookle
nog op de hoozten.
46 En Jóttfat maakte vrede met den [
kouing van Israël.
46 Het overige uu der geschiedenissen!
van Josafat, en zijne inagt, die hij !\'•••
wezen heeft, en l.oe \'.ii geoorloogd heeft,
I zijn die niet geachreven In Let boek der
kronijken der koningen van Juda?
! 47 Ook deed bij uit het land weg de
| overige schaudjouireux, die in de dagen
\' van zijnen vader Asa overgebleven waren. ,
4s Toeu \\»as er geen koning in Kdom,
maar een stalhouder des kouiugs.
1 4\'.» I.k Josafat uiaakte scheien vau
1 Tharsis, om uaar (Kir te gaau om «oud;
; maar zij gingen niet, want de schepen
\' werden gebroken te Ezion-Geber.
S0 Toen zeide AhAzia. de toon van
Acbab, tot Jót&fat: Laat mijne knechten;
met uwe knechten op de schepen vareu;
, maar Jó&alat wilde niet.
61    Kn Josafat ontsliep met zijne rade*
, reu, en werd bij xijne vaileren begraven
| iu de stad tan zijnen vader David; eu
zijn loon Joratu werd koniug iu xijne
| plaat f.
62    Ahazia, de zoon vau Achab, werd\'
koning over Israël te Sauiaria, iu het
zeventiende jaar van Josatat, den koning
van Juda, en regeerde twee jaren ovei
Israël.
; \' 63 En hij dred dat kwaad wu in de
oogen des HEKKKN : vaut hn wandelde
in den weg van zijnen vader, en in den
weg van zijne moeder, en iu den weg van
Jeruheain, den zoon van Nebat, die Israël
iondi*en deed.
6) Kn hij diende Baal, eu boo* zich
voor hem, en vertoornde den HKKIIK, deu
God Israëli), naar alles, wat zijn vader
gedaau ha 1.
lii Kn i]p koning ieid> Uit lirm : Tot
boe vele reilen zal ik u bezweren, opdat
::i tot mi niet anreekt, dan allr^n de
waarheid, in den naam des HEKKEN?
I? En fiii z»ide : Ik zag nel pnirW
Israël verstrooid op d berden, gelijk
•chapen. ilie geenen In-nier hebben ; en
de lIEEltE zeide : IV?.» hebben x>vmp
beer; een iegelijk keere veder naa: rtfa
\' hui* in vrede.
j 1M Teen leid* de koning tan Israël tot
; JnMifat : Ifeb ik tot u niet gezegd : Ilii zal
|Over mij niets goeds, maar kwaad profe-
j leren?
i lil Verder telde hit Daaro;n boort het
woord dea 11 EK BEN ; « Ik zag den
IHEKRE, zittende op zijnen troon, en al
l het hemel pi\'b e ttefr, «taande nevens Hem,
<aan ziiue regter* en aan 7.ijeelinkernand.
20 Kn de II KERK zeide: Wie zal Achab
overreden, dat hij «;>trekke en valle te
Kamnth in Gilea 1 ? Me een mi zeide al-
Idua, en de ander zeide aüoo.
Jl Torn gin; een feest uit. en stond
Ivoor her aangezigt den HEKKEN, en
i zeide : Ik zal hein overreden. Kn de
HKKItK zeide tot hem : WaarmeJe?
22 Kn hij reide : Ik zal uitgaan, en een
leugen^-est zijn in den mond \\an al zijne
proleten. Kn hij lelde : Gij znlt over-
redeii, en tuil het ook vermogen; ga
uit en doe alzoo.
| 23 Nu dan. zie, de EfEERE hei ft eenen
leugeiigeest in den mond van at deze uwe
\'proleten gegeveu; en de HEERE heelt
kwaad over tl gesproken.
:\\ Toen trad Zedekla, de zoon van
Kennana, toe, en sloeg Hicha op het
kinnebakken; en hij Beide ; Door wat
weg is de (leest den HKK1ÏKN van tuij
doorgegaan, om u ean te spreken ?
! 25 Kn Micha lelde : Zie, jrij zult het
zien r.p dienzelveii dag, als gij ^ult traan
tan kamer in kamer, om u te versteken.
26    IV koning van Israël nu zeide :
Neem Micha, en breng hem weder tot
Amon, den overste der stad, eli tot Joas,
den zoon des konhlgi;
27    Kn irij zul; ;i\\.\'i n : Zoo zegt de
k\'iiiriitf : Zei desen in hel gevangenhuis-,
en spijst hem mei brood der bedruktlieid,
: en met water der bedrukthcid, totdai
ik met vrede wederkom.
2s Eu Mielia uide : Indien gij eenig-
zii\'s met vrede wederkomt, zoo heeft de
IIKKKK door mij niet ge*rrolien ! Verder
zeide lui : Hoort, gij votke:i allegaar!
211 Alzoo tong de koning ml Israël
en Josafat, de koning van Juda, op naar
Kaui\'-tli in Gilead.
30   Ku de koning van Israël zeide tot
Jutafat: Als ik mij versteld heb, zal ik in
deu strijd komen, maar gij, trek uwe
kleederen aan. Alzoo verstelde xicli de
koning van Israël, en kwam in den strijd.
31   De koning uu vau Syrië had geluiden
aan de oversten der wageuen, van welke
Dij twee en dertig had, zeggende : Gij
zult noch kleinen noch groolen bestrij-
deu, maar den koning van Israël alleen.
32  Het geschiedde dan. als de oversten
der wageuen .mimilat zagen, dat zij zei-
len : Gewisselljk, die is de koning van
Israël; eu zij keerden zich naar hem,
om te strijden; maar Josafat riep uit.
33  Ku liet geschiedde, als de oversteu
der wageuen zagen, da* hij de koning
van Israël niet was, dat zij zich van
achter hein afkeerden.
3) Toen epaiide een man deu hoog in
/,ijne eenvoudigheid, en seiioot den ko-
uiug van Israël tusschen de gespen en
tusseben het pan mier. Toen zeide hij
tot zijnen voerman ; Keer uwc hand,
-ocr page 274-
MN Ab^zM krank. Kil* komt tot htm.
\\hL-i.i HMft, Klim omttMOMiUt.
: KONINGEN I. 2.
HET TWEEDE ROEK DER KOXfNOEN.
HUOr-\'DSTtK I.
Moali valt van Israël nf, fa, 1, Ahaiis im-kt
in lyno krankheid van crncu fi]i<tijnarhi-n
afifod tlf uitkomt! itjiiiT riekte ti\' vernemt-n,
2. Klia vonreegt tunfn d.to.l, 3. Dr konint.\'
i\'IMUBVl ruik", 5 ; rn r.-ndt lot twri-malrn
tof ffn* hoofdman mrl rijft iï ki --.\'-\'i. den,
oin Klia »rviin(i-n tf n, men , maar all. n
worden door hf mrl vuur rerl ird, 9. Mrt
den derde* gaat Klia t»t dea koala**, 13;
wie» hij njni-n .lood voories-t. lf.. H.j nt.-iit
ra Joram regeert in rijne plaat», 17.
EN Monb vifl van Israël ai\', « na Achab*.
dood.
\'2 En Ahazia viel door eene tralie in
zijne opperzaal, die te San-aria was, en
, werd krank. En bij zond boden, en xeiile
tot hen : Gaat been, vraagt Haal-Zebub,
i den «cd van Ekron, of ik vrq deze krank*
lieid genezen zal.
| 3 Maar .ie Engel .Ie* HEKKEN sprak
tot Klia, den Thi.-bict : Maak n op. ga op,
j den boden des koning-i van Saumria te
|gemoet, en speek tot iieii : It het, omdat
\'er geen God in Israël is, dat gijliedeu
heeniraat. om Haal-Zebub, den god van
Ekron, te vragen ?
•I Daarom nu zegt de HEEUK alzoo: Gij
I zult niet afkomen van dat bed. waarop gij
I geklommen ztit, maar gij zult den dood
sterven. Kn Elia ging weg.
| h Zoo kwamen de boden weder tot hem;
en hij zeide tot ben : Uut is dit, dat gij
. wederkomt ?
| fi Kn zij zeiden tot hem : Een man
: kwam op, ons te ge moet, en zeide tot ons :
; (iaat heen, keert weder tot den koning,
die u gezonden heeft, en spreek: lot hem :
Zoo zegt de HEEUE : Is het, omdat er
Igeen God in Israël is, dat gij zendt, om
Unal-Zebub, den god van Ekron. te vra-
gen ? Daarom zult gij van dat bed, waarop
gij geklommen zijt, niet afkomen, maar
zult den dood sterven.
j" Kn hij sprak tot ben : Hoedanig was
de gestalte des man», die u tegemoet op-
gekomen is, en deze woorden tot u ge-
sproken heeft?
S Kn zij zeiden tot hein : Hij was een
man met eet) harig kleed, en met eenen
lederen gordel gedord om zijne lenden.
Toen zeide hij : Het is Eita, de T\'iisbiet.
9   Kn hij zond tot hem eenen hoofd-
man van vijftig met zijne vijftigen. Kn
als hij iot hem opkwam, (want ziet, hij
/at op de hoogte eens berg») zoo sprak
bij tot hein : Gij man Gods! de koning
zegt : Kom af.
10  Maar Klia antwoordde en sprak tot
de hoofd man van vijftigen : Indien ik
r>l dan een man Gods ben, zoo \'• dal** vuur
van den hemel, en vertere n en uwevt.if-
tigen. Toen daalde vuur van den hemel,
et» verteerde hem en zijne vijftigen.
11  Kn bij rond wederom tol heul et-nen
anderen hoofdman van vijftig met zijne
vijftigen. Deze antwoordde en sprak toj
hein : Gij man Gods! zoo zegt de koning:
Kom hanstelijk af.
12    En Klia antwoordde en sprak tot
hem l Hen ik een man Gods. zoo dale vuur
van den hemel, en verten u en uwevijf-
tigen. Toen daalde let vuur Gods van den
hemel, en verteerde hem en zijne vijf-
tigen.
l-i En wederom zond hij eenen hoofd*
ir.au van de derde vijftigen met zijne vijf-
tigen. Zoo giug de derde hoofdman van
vuftigrn op, en kwam en boog itob op
/.ijne knieën voor Klia, en smeekte hem,
en sprak int hem : Gij man God* I laat
, toch mijne zielende ziel van uwe knech-
ten, van deze vijftigen, dierbaar zijn in
uwe oogen I
14    Zie, het vuur is van den hemel ge-
; daald, en heeft die twee eerste hoofdiuan-
nen van vijftigen met hunne vijftigen
verteerd; maar nu, laat mijne ziel dier-
baar zijn in uwe «\'gen !
I I* Toen sprak de Euirel des IIKEREN
tot Elia : Oa af met hem, vrees niet voor
I zijn aanger.tgt. En hij stond op, en ging
met hem af tot den koning.
Iti Kn lui sprak tot hem : Zoo zegt de
HEEUE: Daarom, dat gij holen gezonden
hebt, om I.aal-Zebub.den god van Kkron,
te vragen; (ts het, omdat er geen Gol in
lamel i«, om zijn woord te vrajen \'•)
daarom van dat bed, waarop gij geklom-
men zijt, zult gij niet afkomen, maar gij
zult den dood sterven,
17 Alxon stierf hii, naar het woord dei
HEEUE N, dat Elia gesproken had ; en:
.luraiii werd koning in zijne plaats, in het,
tweedejaar v,iu Joram, den toon van JA* \\
safat, den koning van -luda : want hij hal:
geenen zoon.
15  Het overige nu der zaken van Aba-
zia, die hij gedaan heelt, is dat niet ge-
srhreven in het boek der kronijken der
koningen van Israël?
HOOFDSTUK 1
BHa v, r,;.. ;t d> Jordaaa, vb. 1 j Klia rergaat
Kli»a «ijiii- bede onder voorwaarde en wordt ]
in eeaea vurigen wann ten hemel opgeno-l
men, \'.\'. RUn klieft de Jordaaa, IS: wordt
voot Klia\'» opeolgef erkead dn.ir de lee-r-
lin-en der prof. ten, 15 ; deme roeken Klia,
il.ich te f 1 geeft, 16. Klis» maakt df wate-
ren te Jerii-ho geeoad, 19; hu vloekt de
Madiiii il. die h.\'m beaaattea; nj worde»
door twee beer-ra veiaebëata, 23.
HET geschiedde DO, als de HKKllK Elia
met een onwe Ier ten hemel opneiiier.
zou, dat Klia met EMm ging van Gilgal.
\'J En Klia zeide tot Elisa : liltjf toch\'
hier, wam de IIKKKE heelt mij naar
Heth-Kl gezonden. Maar Elisa zeide : Zoo
wauraciitir/ al.*
de HEEUE leeft en uwe
ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzoo
gingen zij af naar Iteth-E).
\'S IVn gingen de zonen der profeten,\'
die te Uetb-EI waren, tot Elisa uit. en tei-
den tot hem : Weet gij, dr.t de HEEUE
heden uwen heer van uw hoofd wegne-,
men /.al? Kn hij zeide : Ik weet het ook
wel, zwijgt gij stil.
4 Kn Klia zeide tot hem : Elisa! blijf
toch hier.wantde HEEUE heeft mij naar
Jericho gezonden. Maar hij zeide : Zoo
icaurarhtig als
de HEEUE leeft en uwe
ziel leeft, ik zal u niet verlaten! Alzoo
kwamen zij te Jericho.
."» Tom traden de zonen der profeten,
die te Jericho waren, naar Elisa toe. en
zeiden tot hein ; Weet gij. datdeHEKKK
beaam uwen heer van uw hoofd wegne-
iiicii zal? En hij zeide : Ik weet bet ook
wel, zwijgt gij stil.
fi En Elia zeide tot hem : Itlijf toch
hier, want de IIKKRK heelt mij naar de
Jordaan gezonden. Maar bij zeide ; Zoo
uaararhtiy alt
de HEEUE leeft en uwe
ziel leeft, ik zal u niet verlateu! En zij
beiden gingen henen.
7 En vijftig mannen van de zonen der
profeten gingen henen, en stonden tegen*
over van ver e; eu die beiden stonden
;iau de Jordaan.
s Toen natu Elia zijnen mantel, en I
wond hem zamen, en sloeg het water, en |
het werd herwaarts en drrwaart* ver-I
-ocr page 275-
•2 KONINGEN :t.
EHm In Klia\'s plaats.
Jórnm, .lósalitt, Bdom. S6J1
J. «. C.
derld, en zij beiden gingen er door op
bet dronge.
ft lift gescMedde nu, als zij overgeko-
uien «aren, dat Klli zeide tot Klisa : l(e-
geer wat ik u doen zal, eer ik van bij u
weggrnomcn worde. Kn Klisa zeide : Pat
toch tWM deelen van uwen p-ent op mij
zijn!
lil Kn r-i\' leid* i Gij hebt eene harde
zaak begeerd : indien gij mij zult /Jen,
nis ik van bij u weggenomen worde, het
zal u alzoo geschieden ; doch zoo niet,
bet tal niet geschieden.
II Kn liet gebeurde, air zij voortgingen,
gaande en sprekende, tiet, 100 wan er
ern vurige wagen niet vurige paarden, die
tuaschen hen beiden scheiding maakten.
!Alzoo voer Klia met een onweder ten
| hemel.
.,\' 12 Kn KUi>a zag liet, en Iiii riep : * Mijn
vader, mijn vader! wagen Israël*en zijne
ruiteren I Kn hij eau hem niet meer; en
hij vatte züue kleederen en scheurde ze
in twee «lukken.
13 Hu biet\' ook Klia\'s mantel op, die
van hem afgevallen wan, en keerde wp-
der, en stond aan den oever der Jordaan,
II Kn hij nam tien mantel van E Ha,
die van hem afgevallen wan, en sloeg liet
water, en zeide i Wanr is de IIE-KUK.
de God van Klia? ja dezelve? Kn hij
sloeg het Mater, en het werd hcrwaart*
en derwaarts verdeeld, en Elln ging *r
door.
|.i Als uu de kinderen der profeten, die
tegenover ie Jericho waren, hem zagen,
zoo zeiden zij : De geest van Klia rust op
Klita; en zij kwamen hem te gemoet, en
bogen zich voor hein neder ter Aarde.
16 Kn zij zeiden tot hem : Zie du, er
zijn bij uwe knechten vijftig dappere
mannen. Iaat hen toch heengaan, en uwen
heer zoeken, of niet misschien de Geest
des II EK11KN hein opgenomen, en op
tenen der bergen»of In ren der dalen hem
1 geworpen heeft. Doch hij zeide : Zendt
niet.
]," Haar zij hielden bij hem aan tot
schamen* toe; en hij reide : Zendt. Kn
-/ii zonden vijftig mannen, die drie dagen
zochten, doch hem niet vonden.
IS Toen kwamen r.\\\\ weder tot hem,
daar hü te Jericho gebleven was; en l\'i
zeide tut hen : Heb ik tot ulieden niet
gezegd i (iaat niet?
. 1\'J Kn de mannen drr stad zeiden tot
Klisa : Zie toch, de woning dezer stad is
goed. gelijk als mvjn heer ziet, maar het
water is kwaad, en het land onvrucht-
baar.
2i> Ku bij zeide : Brengt nüi <ene
nieuwe schaal, en I.- r er zout in. Kn zij
bragten ze tot hem.
i .\'1 Toen ging hij uit tot de waterval,
en wierp het zout daarin, en zeide : Zoo
zegt de DEERE I Ik heb dit watergezond
gemaakt, er zal geen dood nochonvrueht-
baariiei\'1 meer urn wordeu.
"_\'» Alzoo werd dat water gezond, tot op
ileien dag. naar het noord van Elfsa, dat
bii gesproken had.
93 Kn bij ging van daar op naar Heth-
1:1. Als hij nu den ^K "I\'g\'tig, zoo kwa-
\' men kleine jongens uit de stad; die
bespotten hem, en zeiden tot hem \\
Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op!
| 24 En hij keerde zich achterom, en bij
zag re, en vloekte hen, i:i den naam des
HEKKEN. Toen kwamen twee herren uit
; bet woud, en verscheurden van dezelve
twre en vrertig kindereu.
25 Kn hij ging van daar naar den berg
I Karmel; en van daar keerde hij weder
naar Samaria.
HOOFDSTUK 3.
I ilen k\'Tii...- van Kilom ten
Moabieten, 4. fiehrrk «au watt-r <loel hrn
tot f\'.h.i ili\' loe*1U|T1 nemen, ilii\'. iloOr l-ml ,
onilrmcl. hun water en lawine <\\r oventin-\'
I ninc belooft, 9. Vrrvulliug draaf Iwtoften, 3».
Jlt\'KAM nu, de zoon *an Achab, werd
koning over Israël te Samaria, in het
! achttiende jaar van Josafat, den koning
j van Juda, en hij regeerde twaalf jaren.;
- En hij deed dat kwaad wasiudeougcii |
des HEKSEN, doch niet gelijk zijn vader
i en gelijk zijne moeder; a want hij deed\'»
dat opgerigte beeld van Haal weg, het-;
welk zijn vader gemaakt had.
U Evenwel hing bij de zonden van
I Jeróbeam, den joon van Nebat, aan, die
| Israèl deed zondigen; hij week daarvan
, niet af.
| 4 Ueta nu.de koning der Moabieten, |
| was een veehandelaar, en bragt op aan
den koning van Israël honderd duizend |
lammeren, en honderd duizend rammen
\' met de wol.
I ó Maar het geschiedde, als Achf.b ge- \'
! storveu was, ft dat de koning der Moabie- i
| ten un drn koning vau Israël afviel.
fi Zoo toog de koning Jóram ter zelver
! iii\'l uit Samaria, en monsterde ganscli
I Israël.
i 7 Ku hij ging heen, en zond lot Josafat,:
j den koning van Juda, zeggende : De ko-
I ning der Moai>ieten is van mij afgevallen,
I zult gij met mij trekken in den oorlog
[ tegen de Moabieten ? Kn hij zeide : Ik zal <
, opkomen. zoo zal ik zijn, gelijk gij zijt,\',
I zoo mijn volk als uw volk, zoo mijne <
paarden als uwe paarden.
8  En hij zeide: Door welken weg zullen :
wij optrekken? Hij dan zeide: Door den;
weg der woestijn van Kdoiu.
9  Alzoo toog de koningvan Israël heen.
en de koning vau Juda, en de koningvan i
Kdom; en als zij zeven dagreizen omgc-!
togen waren, zoo had het I\'ger, en het i
vee, dat hen navolgde, geen water.
10   Toen zeide de koning van Israël M
Ach, dat de IIKEKK deze driekoningen ,
geroepen heeft, om die in der Moabieten -
band te geven !
11   Ku Josafat teide : \'< Is hier geen -\'
profeet des HEBREN, dat wij door hem,
den HEKKE mogten vragen ? Teen ant-:
| woordde een van de knechten des ko-j
1 nings vnn Israël, en zeide : Hier is Klisa.
I de zoon van Öafat, die water op EliaV\'
; handen goot.
! IJ Kn Josafat zeide l Des BEEBEN
| woord is bij hem. Zoo togen tot hem af
\' de koning van Israël, eu Josafat, en de
koning van E.lom.
13 Maar 1 lis» zeide tot den koningvan
Israël : Wat heb ik met u te doen "\' e ga \'
been tot de profeten uw» va.)ers, en tot de
profeten uwer moeder. Doch de koning;
\' van Israël zeide tot hem : .Neen, wamde
; H KKltK heeft deze drie kouingen geroepen,
om die in der Moabieten hand te geven.
11 Kn Klisa zeide i Zon vai-.rtirkliy alt
de IIEERE der heirscharrn leeft, voor
ƒ wiens aangezigt ik sta, zoo ik niet hei f
aaugezigt van Jósafat, den koning van
Juda, opnam, ik zou u uiet aanschouwen,
noch u aanzien !
lii Nu dan, brengt imi eenen speelman.
: Kn het geschiedde, als de speelman Op de
!*snareu speelde, dat de hand des II EK HEN
1 op hem kwam.
Iti En hij zeide : Zin» zegt de Ileere:
Maakt in dit dal vele grachten.
17 Want zoo Mgt de IIKEHE : Gijlieden
zult geeu\' wmd zien, en gii zult geen\'
regen zien, nogtana zal dit dal met water
vervuld worden, zoodat gij zult drinken,
g^, en uw vee, en uwe beesten.
1M Daartoe is dat slecht in de oot-en
des HKKKKN; Hij zal ook de Moabieten
in ulieder hand geven.
19 En gü zult alle vaste steden, eo alle
-ocr page 276-
:7u Moab verslagen.                                             3 KONINGEN I.                                                 Elfsa\'s w
1 verkoop de olie, en betaal uwen schuld-I
j heer; gij dan, met uwe zonen, leef bij |
> het overige.
1 S Het geschiedde ook op eenen dag, als
; Klisa naar Sunem doortrok, dat altlaar!
cent» groote vrouw was, dewelke hem
aanhield, 0111 brood te eten. Voorts ge-
i schiedde het, too dikwijl* hij doortrok,
: week hy dnar In. on) brood te eten.
f) Kn zij zeide tot haren man : Zie nu,
ik heb gemerkt, dat dezp man Gods hei-
lig is. die hij ons altoos doortrekt.
1 II» l.aat ons toch eene kleine opper*
| kamer van eenen wand maken, en laat
: ons daar voor hem zetten een bed, en
: tafel, en stoel, en kandelaar; zoo zal het |
j geschieden, wanneer hij tot on» komt,!
j \'lat lnj daarin wijke.
| Il Kn het geschiedde op eenen dae,
1 dat hij daar kwam; en hij week in die
: opjicrkampr, en lelde zien daar neder.
! 13 Toen zeide hij tor lijnen jongen
! Gcdiazi : Koep deze Suoamietiscbe. Ku
als hij zp geroepen iiad, stond zij *oor
I /iin aangezigr.
13 (Want hij had hpin gezegd : Zeg nu
j tot haar : Zie, gij zijt zorgvuldig voor
.1. v. C. uftgelezcne steden slaan, en zult. alle
K\'.fi.
           goede bomnen vellen, en zult alle water*
fonteinen stoppen; en alle goede stukken
1...111U zult gij ">et steeuen verderven.
2ii Kn het geschiedde des morgens, al»
! men het spijsoffer offert, dat er, ziet, wa-
tcr door den weg van Klom kwam, en
liet lanil met tra ter vervuil werd.
21   Toen nu al de Moabletea hoorden,
dat de koningen opgetogen waren, om
tegen hen te str\'jden, zoo werden «ij
samengeroepen, van al degenen af, die
den gordel anngordden en daarboven, en
/11 stonden aan de lanlpale.
22  Kn t\'ieu zij zich iIps morgens vroeg
opmaak\'\'\'il, en de zon over dat water
oprees, zagen de tfoabieten dar water
tegenover rood gelijk bloed.
23  Kn zij zeiden : Dit is bloed; de ko-
ningen hebben voorzeker zich met het
zwaard verdorven, en hebben de een den
ander ver-dagen; nu dan aan den buit,
gij Moableten !
21 Maar al» zij aan het leger van Israël
kwamen, maakten zich de Israëlieten op,
pn sloegen de Moiibiprpn ; en Eli vinden
un hun nnngp/.igt; ja zij kwamen in het
tand,
simonie ook de Moab i eten,
•Ji De steden nu braken zij at\', en een
iegelijk wierp zijnen steen op alle goede
stukken land.*, en zij vulden ze, en stop-
ten alle waterfonteiuen, en velden alle
goede boomen, totdat zij in Kir-baréseth
alteen de steenen daarvan lieten overhlij-
ven; en de elingeraara omsingelden en
sloegen hen.
2fi Poch als de koning der M<ial>ieten
zag, iiat hem de stiiid te sterk was, nam
dij tot zich zeven honderd mannen, die
het zwaard uittogen, om door te breken
tegen den koning vau E-lom; maar zij
kimden niet.
27 To«n nam hij lijnen eerstgeborenen
zoon, die in zijne plaats koning zou wor-
deii, en offerde hem ten hraudoller op
den muur. Daaruit werd een zeer groote
toorn in Israël; daarom trokken zij van
hem al", ett keerden wrder in lm* land.
HOOFDSTUK 4.
Miva r..lt. door bet «onder van de vero»enig-
vuldtging der olie, eene weduwe uit groote
nngelegenheid, vu. 1. Eene Sunanilrtiiwhc
bereidt den profeet eene kamer in haar hui»,
o. Ile profeet, belooft h,i;ir eenen toon, dien
ui verkrijgt, 12. Dele ioon sterft: doch wordt
door Kim* «reilt r opgewekt, 18. Bliia mankt
de vergiftigde «pijn eetbaar, 3fi ; en voedt
honderd mannen met twintig gerstenbroo-
<1en en groene aren, IJ.
171 EN E vrouw nu uit de vrouwen vau de
*•*•           l/j zonen der proleten riep tot Kit sa, seg*
geude : l\'« knecht, mijn man, is gestor-
ven. en gij weet, dat uw knecht ileii
IIKERE «II vreezende; nu i.- de schuld*
.. I,.». 2\', i-t iieer ttekouien. » 0111 mune beide kiüderen
voor zich tot knechten te nemen.
\'2 Kn I ti a zeide tut liaar : Wat zal ik u
doen? geef mij te kennen, wat gij inliet
huis hebt. Kn zij zeide: Uwé dienstmaagd
i heelt niet met al in het huis, dan eenc
j kruik met olie.
I ;i Toen telde hij 1 Ga,eiscb vooru vaten
vau buiten, vau al uwe naburen ledige
vaten; maak er niet weinig te hebben,
| 4 Kom dan in, en duit de deur voor u
pp voor uwe; ionen fop; daarna giet in
I al die vaten, en zet weg dat vol is.
h Zoo ging zij van hem, en sloot de
(deur voor zich en voor hare zonen toe;
idie bragteu Imar de vaten toe, en zij
goot in.
li Kn liet geschiedde, als die vaten vol
waren, dat zij tot haren zoon gelde: Breng
mij nog een vat aan; maar tiii telde tot
haar : Kr is geen vat meer. Ku de olie
stond stil.
7 Toen kwam zij, pn gat\' het den man
Gods te kennen; en hij zeide : Cm heen.
1 ons geweest, met al deze zorgvu
26
ldigheid;]
I wat is er voor 11 ie doen? is er iets om |
; voor 11 te spreken tot den koning, of tot;
I den krijgsoverste? en zij had gezegd:,
! [k woon in het midden mijns volks.
11 Toen bad hij gezegd : Wat is er dan.
< voor haar te doen? Kn Gédiazi had ge-
zesd : Zij heelt tocli geen\' zomi, en haar
\' man is oud.
IS Daarom bad hij gezegd : Koep haar.
Ku als "ii ze geroepen had, stond zii in
de deur.)
ld Kn hij zeide ; Op \'- dezen gezetten u
tijd, omtrent dezen tijd des levens zult:
gij eenen zoon omhelzen. Kn zij zeide :!
Neen, mijn heer, gij inau Godsl lieg
tegen uwe dienstmaagd niet.
17 Kn de vrouw werd zwanger, en
baarde eenen zoon op dien geietien tijd,.
omtrent den tijd des leven», dien Eltsa
tot haar gesproken had.
IN Toeti nu het kind groot werd, ge*
schiedde het op eenen dag, dat het uit-
ging tot zijnen vader, tot de maaijers. •
19 Kn het zeide tot zijnen vader : Mijn
hoofd, mijn hoofd ! Hij dan zeide tot
eenen jongen ; Draag l.em tot zijne,
moeder.
•Ju Kn hij droeg hem, en bragt hem tot,
zijne moeder, Ku hü zat op hare knieën
tot aan den middag loe, toen stierf hij. [
il Ku zij ging on, eu leide hem op liet |
bed vau den man liodn; daarna sloot zij ;
voor hem toe. en ging uit.
22 Kn zij riep om Imren man, eu zeide:
Zend mij toch eeneu >nn de jongens, en
eene vau de ezelinnen, dat ik tot den mau
\\ Gods loope. en wederkouie.
! 23 Kn bij zeide : Waarom gaat gij he-j
| den tut hein? het is geen nieuwe maan,
j noch eahbat. En zij zeide : liet zal wel
zijn.
I 24 Toen zadelde zü de ezelin, en zeide
j tot haren jongen : Drijf, e» ga voorti|
boud mij met op voort te rijden, tenzij <
! dan dar ik bet u «egge.
1 35 alsoo toog zij heen, en kwam tot:
den man Gods, tot den berg Karinel.
Kn het geschiedde, als de man Gods haar
! van tegenover zag, dat hij tot Gébaxi,
I züneii jongen, zeide : Zie, daar is de
Sunamietische.
2(i Nu loop toch haar te gemoet, en zeg
tot haar : In het wel met u? i» bet wel
met uwrn man? is het wel met uw kind ?
Kn zij zeide : Her is wel.
j 27 Toen zij nu tot denmanGodsopden
, berg kwam, vatte zij jtfjne voeten. Maar
! Géhail trad toe, OH] baar al\' Ie stooten.
\' Doch de man Gods zeide: l.aat zegewor-
den, want nare ziel is in haar bitterlijk
-ocr page 277-
: KOM NOEN 5.
mplaatschlipid grnezpn. 271 \'
KlfM\'l wondpren. Nnamans
van K1i«a, ilie zijnr geaehewlw weigert en
hem in vrede "•» -t\\ lint, li. Onbem hanrnd-
li :.! van fiehiWi door Klina utreniTtri\'ütral\'t.27.
NA\'AMAN nu, de kriiitsoterate van
den koninir van Syrië wns pph irroot
man voor het nan^exigt zijns heeren, rn
van hmuc aanzien i want do<»r hem had
de HEKKE den Syrlêra vrrloeaiofc ee«r-
ven; zoo was deze man een «trijflbaar
held. dnrh melaatsch.
-  En er waren benden uit Syrië rp(ogen,
en hadden eer.e kleine junfte doenter
uit het land van Inraël n^vinkelii k
trebrnstt, die in de dieaal der huisvrouw
van NaAuian was.
3   Deze zeide tot harp vrouw : Och oi\'
mijn hcpr ware voor het aanjreziirt van
den proleet, die te Samaria is, dan zou
hü hem van zijnp melaatsch beid ontt<,-
dnrew.
4  Toen iciiuc hij in en «af het zijnen
heer te kennen, zeejpnde : Zoo en zoo
heeft de jonge dochter jre»proken, dip uit
het land van Wraë! ia,
.\'> Toen zeide de koning van Syrië : Ga
heen. kom, en ik zal eenen brief aan den
koning van Israël zenden. Kn hii ging
been, en nam in zijne hand tien tnlentpn
zilver» en zes ditizpnd sikkt-ttn goud», en
tien wissflkleederen.
-  En hü bragt den brief lot den koning
van Israël, leggende : Zoo wanneer nu
dez<* brief tot u zal gekomen zijn, zie, ik
heb mijnen knecht .Vutman tot u ge-
zomleo, dat gij hem ontledigt van zgnr
inelaatschhrid.
7 Eu het geschiedde, al» de koning van
Israë! de» brief gelezen had. dat hii *m e
kleederen acheurde. en zeide : " Ken ik -
dan God. om te dooden en levend te
maken, dat deze tot uiij zendt, om eenen
man mui z^ne melaatnchhcid te otitlc-
digen? Want voorwaar merkt toch, en
ziet, dat hii oorzaak tegen mij zoekt.
5  Maar het geschiedde, «1» Eltaft, de
man God», gehoord had, dat de koning
van I»raël zine kle,*drren gescheurd,
had, dat hü tot den koning zond, om te
zeggen : Waarom hpbt gij uwp kliederen
geacbeurd\' I>aat hem nu tol mi) komen,
zoo zal bij weten, dat er een profert in
Israël i».
\'.t A.zoo kwam N.iaman niet ziinepaar-i
den ca met zijnen wagen, »0 stond voor
de deur van het huis van Elfsa.
lu Toen zond Elf »a tot hem ppnen bode.\'
zeggende: Ga hpen en wasch u zevenniaal,
in de .lordaau, en uw vleefcbulawedcf-l
komen, en gi) zult rein zijn.
II Maar Nftaman werd zeer toornig, e:i:
toog weg, en zeide i Zie. ik zeide bij mij
; zelven : Hij zal zekerlijk uitkomen, en:
. staan, en den naam dea HEKKEN, zijns
j God», aanroepen, en zijue hand over de
; plaats strijken, en den inetaatache ont-
| ledigen.
1^ Zijn nietAbrinacn Tarpar. de rivieren-
i van DamaakiiK. beter <lan alle wateren
van Israël; zou ik mij in dieuiet kunnen
i wasschen en rein worden? Zoo wendde
\' hii Bieb, en toog weg met grimmigheid.\'
i 13 Toen traden zijne knechten toe, en;
spraken tot hem, en Mide-DiMtja vader!
tod die profeet tot u erne groot e zaak
i gesproken hadt, toodl gij ze nipt geilaan
hpbbpn ? hoe veel te meer, naardien hij
tot u gezegd heeft ; Wasch u, en gij zult
\' rein zijn ?
i lt Zoo klom hij af, en doopte zich in.
! de .lordaau zevenmaal, naar het «oord
van den man Gods; h en zijn vlei-sch ,
kwam weder, gelijk liet vleesch van een\';
kleinen jongen, en hu werd rein.
l.\'i Toen keerde hij weder tot den man
Gods, hii *" zij» ganachp heir, on kwam,
en stond voor iQn aangezigt, en zeide il
Zie, nu weet ik, dat er geen God is op de
ganschc aarde, dan in Irsaël! Nu dan,
bedroefd, mi de HKERK beeft het voor
mii verhorgpn, en mij niet verkondigd.
is Kn zü zeide : Heb ik eenen zoon
van mijnen heer beirpprd ? « zeide ik nirt :
Bedrieg mij niet ?
?J En hij zeide tot GébMl : Gord uwc
lenden, en neem mijnen staf in uw»
hand, on ga henen; zoo gij d iemand
vindt, groet hem nirt; n zoo u iemand
groet, antwoord hemni*t; en le<z uiiiiien
staf op lirt aangezigt van den jongen.
3» Doch de moeder van don jongen
zeide: Zoo reerwrwfj^tt de HKERE leeft
en nwe ziel leeft, ik zal u niet verlaten !
II ij »tnnd dan op, pn volgde haar na.
31   Gëhazi nu was voor hun aange/igt
doorgegaan ; pn hij leide den staf op het
aangezjg: van den jonifpn; doch Pr we»
geene »tcni. noch npmerkng. Zoo kpprdp
hij veder hen te getnoet, en hrag: hem
boodschap, zeggende : Dp jongen in nipt
ontwaakt.
32  En torn I\'Msa in het hou kwam,
ziet, zoo was dp jongen dooil, zijnde gr-
legd od zijn bed.
33  Zoo ging hij in, po * sloot dp dpur
voor hpn beiden top; en bad tot den
HEER F,
34  En Lij klom op, en lelde zich neder
Op liPt kind, pn loggende zijnen mond op
deazelfs mond, pn zijne oogen op zijne
oogen, en zijne handpn op zijne lianiien,
hrriddp zich ovpr hem alt. E\'i lipt vleesch
dp* kinds werd warm.
3ó Pnarna kwam hii veder, pn ww
drlde in hpt huis eens herwaarts, en een»
derwaarts, pn klom rrr.-fer op. en breidde
zich over hen» uit; ƒ en dejongrn niesde
tot zevenmaal toe; daarna deed dejongen
zijne onsen open.
3fi En hij ripp Gëhazi, en zeide : Hoep
deze Saaamietiache En hii ripp zp, en zij
kwam tot hem ; en .\'lij zeide : Neem uwen
zoon op.
37 Zoo kwam zü, pn viel voor zijne
voeten, en boog zich tpr aarde; en zij
nam haren zcon np, en ging uit.
3.H AU nu Eïi*a weder te Gilgal kwam.
zoo was et honger in dat land. en de
zonen dpr profeten zaten voor zin aan-
gezigt; en hii zeide tot zijnen jonden :
Zet den grooien pot aan, en zied moe»
oor de zonen der profeten.
39 Toen gine een uit in liet veld, oro
mOMkruiden W lezen, en hii vond oenen
wilden wijn*tok, en la» daarvan, zijn
kleed vol wilde, kolokwinten, pn kwam,
aneed Ee in den moespot, want zij
kendpii zp niet.
m 1\'aarna schepten zij voor de mannen
om te eten; en hpt geschiedde, al* zij
aten van dat moe*, dat zij riepen en zei-
den : Man God»! de dood ia in den pot.
Kn zij konden het niet eten.
!! Maar hii zeide : Brengt dan meel;
en hij wierp bet ^ in den pot; en hij
zeide : Schep voor het volk op, dat zij eten.
Toen was er ttfeta kwaads in den pot.
42 En er kwam een man van Hnal-
Salt»a, en brafft den man Gods brooden
der eerstelingen, twintig genteobroodeni
en groene aren in hare hulzen ; en hij
zeïde : Geef aan het volk, dat zij eten.
\'i 43 Doch zijn dienaar Belde : \'\' Wat zou
ik dat aan honderd mannen voorzetten ?
En hij zei.le : Geef aan het volk, dat r.\\)
eten, want alsoo zegt de IIKKRK i * Men
tal eten en overhouden,
41 Zoo zette bij het hun voor, en zii
aten, en zü hielden over, naar het woord
des HEFKKV
HOOFDSTUK •>.
I :
MjlH
\'*. 1 !
laaf. Illii\'i
maar laat lieh doov t
ehten everh*-
len. lil; njne hewtellinjf, It; lijn j.f»< heiil
-ocr page 278-
elaatsch
Elisa door engelen bewaar.\',.
2 KOMNBli.N 6.
neem toch eencn zegen van un«n knecht.
16  Maar hij zeide : \'/.on woiirarklig alê \\
de HEEKE leeft, mor wien» aatigemgt
ik sta, indien Ik het nmir! Ra hij hield
bij hein aan, opdat hij het nam, <locli
liij weigerde het.
17   Kii .N.1;iman zeide : Zoo nirl; Iaat
toch imcn knecht gegeven worden een
last aarde van een juk muilen : want
iiw knecht zal niet meer brandoffer of
slagtoffer aan andere goden doen, maar
den IIEKRE.
I IS In deze zaak vergeve de HEEUE
uwen kneedt : wanneer mijn heer in het
hui* van Kiinmon gaan zal, mu zirh
daar neder te buigen, en hu op mijne
hand lenen zal, en ik mij in het hui*
van Rlmmon nedcrbuïgeu zal; als ik mij
\' nhoo nedcrbuigen zal in bet huis van
ItimTiioii, de HEEKE vergeve toch uweu
knecht m deze zaak.
l\'.l Eu hij zeide tot hem ! Ga in vrede.
; En hij ging van lirm eene kleine streek
i land».
\'J\'i Gëhazi nu, de jongen van Elisa, den
man God», zeide : Zie, mijn lieer heeft
NAainan, dien Syriër, belet, dat men uit
zijne hand niet genomen heeft, wat hij
gebragt had; mxar zoo iraaraciitiy als de
HEEKE leeft, ik zal hem naloopen, en
.tal wat van item nemen !
J -1 Zoo volgde Gcbazi Nnaman achterna.
En toen Nnamati mg, dat bij h*m naliep,
viel bij van den vagen af, hem te ge-
moer, en hij zeide : la bet wel?
i 22 En hij zeide : Het is wel; mijn
heer heeft mij gezonden, om te zeegen :
Zie, nu straks zijn tot mij tweejongc*
lingen uit de zonen der profeten, van het
gebergte van Efraim gekomen j geef toch
I lmu eeu talent zilvers en twee wi»sel-
klee.leren.
I ..; En Naauian zeide : Belieft net u,
I neem twee talenten. En \'iii hield aati bi)
i nem, en bond twee talenten zilver» iu
twee buidels, niet twee wisvdkleederen,
en hij leide ze op twee ian zijne jongens,
j die ze voor zijn uangezjgt droegen.
\'J4 AU hij nu op de hoogte kwam, nam
! hu ze van hunne hand, en beitelde ze in
leen hui»; en hij liet de mannen gaan, er.
/.i.i togen heen.
_.i Daarna kwam bij in, en stond voor
< zijnen heer. En Elisa zeide lot hem ; Van
I waar, Géhatl \'t En bij zeide : Uw knecht
\' ia noch herwaarts noch d-rwaarts gegaan.
I Üfi Maar hij zeide tot hem ; Ging niet
, mijn hart mede, als die man zich om-
ik eerde van op zijnen wagen u tegemoet*\'
was. liet tijd, om dat dltet te nemen,
en om kleederen te nemen, en oUjfboo*
uien, en wijngaarden, en schapen, en
runderen, en kuechten. en dienst:uaag-
, den ?
\'27 Daarom zal u Ie melaatieheid van
[ N na man aankleven, en uw zaad in ee»-
[ wigheid 1 Toen \'ging hij uit van voor zijn
aangezigt, mdutach, wit als de sneeuw.
HOOFDSTUK 8.
; V.U * ilrtrt het ijzer op het n\'nti\'r drijvrti, v».
I 1. Hij ontdfkt de Uir»n «n dea knninir van
! Nviir, ft; die <l.i.»r..... Kim* uit Oothnn Iaat
:l(.d-. h- il, I!. de "n.;.\'l,ii lii\'Wliri\'ll lli\'IU,
i 17. Ui1 afltetoadeae Byriëra worde* uu-t bUad-
| :i :•! icealajcaa, hhtnt\'ii Snniari* :-. Li.. -i ril
mrt vrede teruueiOBdeit, I*. •\'.nu ui,, wordt
I liclrffrrd rn komt tot mik irn\' hotiL\'i r-r......I.
•Ut Ibit vrtMWea il-r irnrr kin<l ,trti. Si.
Joram loekl R)fu te dnorira, 31.
Wph \'Ie kinderen ilcr profeten zeiden lot
Ijj Eli»a -. Zie nu, de plaat*, waar w\\j
wonen voor uw anugezigt, ia voor on»
te eng. -
•J Laat ono toch tot aan .ie .lord aan
gaan, en elk van daar een timmerhout
buien, dat wij om daar eene plaats
maken, om er te wonen. En bij zeide :
Gaat hein.
3  En er zeide een : Het believe u toch
te gaan met uwe knechten. En hij zeide:
Ik zal gaan.
4  Zoo ging bij met ben. Al» zij nu aan
de Jordaan gekomen waren, hieuwen zij
hout af.
5   En het geschiedde, als een het tiiu-
merbout velde, dat het iizer in het water
viel; en hij riep, en zeide : Ach, mijn
beer\' want het was geleend.
I\' En de man God» zeide : Waar is het
gevallen? En toen hij hem de plaat*
gewezen had, sneed bij een bout af, en
wierp het daarhenen, en deed het ijzer
b<>veu zwemmen.
7 En hij zeide : Neem het tot u op.
Toen stak bij sijnchninl uit, en nam bet.
S Eu de kouing van Syrië" voerde krijg
tegen Israël, en beraadslaagde zich met
zijne knechten, zeggende: Mijne legering
kaI /tin in de plaat» van zulk een.
\'.\' Maar de man God» zond henen tot
den koning van Israèi, zeggende: Wacht
u, dat gij iloor die plaats niet trekt, want
de SyriSri "djn daarhenen afgekomen.
in Daarom zond de koning van Israël
henen aan die plaats, waarvan hem de
man Gods gelegd en hem gewaarschuwd
had, en wachtte zich aldaar, niet een-
maal, uocli tweemaal.
11  Toen werd het hart de» koning» van
SyriC onstuimig orer dezeu handel; en
by riep zijne kuechten, en zeide tot hen:
Zult gij uiij dan niet te kennen geven,
wie van de onzen zij \\oar den koning
van Israël ?
12  En een van zijne knechten zeide :
Neen, mijn heer kouing! maar Elt&a, de
profeet, die in Israël is, geeft den koning
van Israël te kennen de woor.leu, diegn
in uwe binnenste slaapkamer spreekt,
13  En bij Beide : Gaat heen, en ziet,
waar hij is, dat ik zende en hein halen
late. En hem werd te kennen gegeven,
zeggende s Zie, bij is te Dothan.
11 Toen zond hij daarhenen paarden,
en wegenen, en een zwaar heir; welke
de» nachtb kwamen, en oinsingeld-\'ii de
stad.
IJ En de dienaar van den man God"
stond zeer vroeg op, en ging uit; en ziet,
een heir omringde de stad met paarden
en vagenen. Toen zeide zijn jongen tot
hem i Ach, mijn heer! boe sullen wii
doen ?
16  En in. zeide : Vrees niet s want
die bij ons zijn, zijn meer, dan die bij
ben zijn.
17  En Eliaa bad, en zeide : ÏIEKKE!
open toch zijne oogen, dat hij /ie. En
de HEERI" opende de oogen van den
jongen, dat hij zag ; en ziet, de berg was
vol vurige paarden en wageneii rondom
El\'sa.
IS Al* zij nu tot hein afkwamen, bad
Elisa tot den HEKKE. en zeide : « Sla
toch dit volk met verblindhedeii. En Hij
sloeg ben niet verblindheden, naar het
woord van Elt*a.
l\'i Toen zeide Elisa tot beu : Dit is d;
weg niet, en dit isdettad niet; volgt mij
na, en ik zal u leiden tot Arn man, dien
gij zoekt : en hij leidde ben naar Samaria.
£o En het geschiedde, aU zij te Samaria
gekomen waren, dat Elisa zeide: HEEKE!
tj\'-t. de oogen van dezen,dat zij zien. En
de HEEKE D| ende buune oogen, dat zij
zagen ; en ziet, zij waren in hd midden
van Samaria.
2! En de koning van Israël zeide tol
Elloa, aIs bij hen zag ; Zal ik hen slaan ?
zal ik hen slaan, mijn vader?
l"J Doch nu \'•].;.• : GM zult hen niet
slaan; sottdt gij ook slaan, die gij mrt uw-
zwaard en net uwen boog gevangen hadt?
zet hun broo.! en water voor, dat zij eten
en drinken, en tot hunnen heer trekken.
•2\'.i En hij bereidde hmi eenen granCen
-ocr page 279-
Bamaria belegerd en door                                   2 KONINGEN 7.                Ooil verlust. De hoofdman des 273
maaltijd, ii.it zij ftteii rn dronken . daarna
liet hij hen gaan, en zij trokken tot hun-
urn lieer. Zoo kwamen de benden der
Syriërs niet meer iu het land van Israé!.
24  En het geschiedde daarna, dat lien-
liadad, de koning van Syrië, zijn geheele
leger verzamelde, en optoog, en Samaria
belegerde.
2.» Kn er werd groote bonter in Satua-
ria; want ziet, zij belegerden /.e, toidiit
een ezelskop voor tachtig zilver linden
was verkocht, en een vierendeel vau een
1 kab duivenmeBt voor vijf zilvcrlingen.
| 26 En het geschiedde, als de koning
Op den muur voorbijging, dat eenevrouw
; tot heiu riep, leggende l llelp mij, heer
! koning 1
I 27 En hij zeide : De II EER E helpt u
niet, waarvan zou ik u belpen? van den
i dorsclivloer of van de wijnpers?
25  Verder zeide de koning tot haar :
| Wat is u? En zij zeide: Deze vrouw heeft
i tot nul gezegd : Geef uwen zoon, dat « n
hom heden eten, en morgen zullen wij
, iiiijnrn zoon eten.
29 Zoo b hebben wij mijnen zoon ge-
zoden, en hebben hem gegeten; maar
aU ik des anderen daags tot haar zeide :
Qeef uwen zoon, dat wij hem eten, zoo
lieeft zij haren zoon verstoken.
.\'." En het geschiedde, als de koning de
woorden dezer vrouw gehoord had, dat
hij zijne kteederen scheurde, alzoo hij
.op den muur voortging; en het volk zag,
dat, ziet, een zak van binnen over zijn
i vlceseh was.
| 31 En bij zeide : < Zoo doe mij God,
en doe zoo daartoe, iudien het hoofd
\' van Klis*, den zoon van Saint, beden op
, hem zal blijven «taan !
I H2 (Elïsa nu zat in /.nn buis, en de
oudsten zaten bij hein.) En hij zond
eenen man van voor zyn aangezigt; maar
eer de bode tot hem gekomen was, had
hij gezegd tot de oudsten: Hebt gijlieden
gezien, hoe die zoon des moordeiniHra ge-
zonden heeft, om ruijn hoofd alle nemen ?
ziet toe, nlx die bode komt, sluit de deur
toe, en dringt hem uit met de deur; is
niet het geruiscb der voeten van zijnen
heer achter hem?
&J AU tui nog met hen sprak, ziet,
zoo kwam de bode tot hem af: en hij
zeide : Zie, dat kwaad is van den HEKRE.
wat zou ilc verder op den 1IEEKE
wachten ï
HOOFDSTUK 7.
I.!i-.i voorspelt ilen inwoners vnn Saiiinri»
gruod.li overvloed en bedreigt eenen hoofd-
man, ilii; ui in niet geloofde, met den dood,
vw, 1. Vier inrU.\'!«i In n komen iu het lager,
vinden daar niemand, 3: zijnde de Syriër*
. van Cuil verjaaird, t\', . lij boodarhappen ilit
in Samaria. 8, De Loning zendt zijne ruiter»
op kondschap uit, 12; die alles umi waar-
heiil bevinden, 15. Elisa\'s beide voonegg{n-
gen vervuld, 16.
, rpOEN zeide Klisa : Hoort b*t woord
: 1 des 1IEEKEN; zoo zegt deHEERE:
Morgen omtrent dezen tijd zal eene maat
\'- uieelbloeiu verkocht worden voor eenen
sikkel, en twee maten gerst voor eenen
i sikkel, in de poort van Samaria.
{ 2 Maar een hoofdman, op wiens hand
de koning leende, antwoordde t\\en man
Gods, en zeide: Zie, zoo de HEERE ven-
: stèren iu den heinel maikte, zou die
i /aak kunnen geschieden ? Eu hij zeide :
Zie, gij zult het met uwe oogen zien,
doch daarvan niet eten.
! IS Er waren uu vier uielaatschemannen
n voor de deur der poort; die zeiden, de
leen tot den ander i Wat blijven wij hier,
I totdat wij sterven?
j 4 Indien wij zeggen : Laat ons in da
jstad komen, zoo is de honger in de siad.
OD wil zullen daar sterven; en iudien wij
\'bier blijven, wij zullen ook sterven: nu
dan, komt en laat ons in het leger der
Syrië» vallen: indien zij ons laten leven,
wij zullen leven; en indien zij onsdondeo,
wij zullen maar sterven.
6 En zjj stonden op in de schemering,
om in het leger der Syrië» te komen.
Toen zij aan het uiterste van het leger
der Syriérs kwamen, ziet, toen was er
niemand.
6  Want de HEERS had het heir der
Syrië» doen hooren een • geluid vau
wegenen, en een geluid van paarden, het
geluid eener grootc hei r kracht ; zoodat
zij zeiden de een tot den ander : Zie,
de koning van Israël heeft tegen ons
gebuurd de koningen der llethieten, en
de koningen der Egypteuaren, om tegen
ons te komen.
7  Derhalve badden zjj zich opgemaakt, I
en waren in dr schemering gevloden, en
hadden huune tenten gelaten, en hunne i
paarden, en hunne ezelen, het leger gelijk
als het was; en waren gevloden oui huns
: levens wil.
, S Als nu deze melaatsctien aan het
I uiterste des legers kwamen, zoo gingen \'
zij in eene tent, en aten en dronken,j
en namen vau daar zilver, en gout!, en
kleederen, en gingen henen en verbergden
het; daarna keerden zij weder, en kwa-
meu in eene andere tent, nameu vandaar
ook, en gingen henen, en verbergden het.
\'J Toen zeiden zij de een tot den an-;
der : Wij doen niet regt; deze dag is een:
dag van goede boodschap, en wij zwijgen |
stil. Indien wij vertoeven tot den lichten\'
morgen, zoo zal ons de ongeregügheid i
vinden : daarom nu, komt, laat ons gaan, [
en dit aan het huis des konings bood*,
schappen.
10  Zoo kwamen zij, en riepen tot den!
poortier der stad, en boodschapten hun, j
zeggende : Wij ztin gekomen tot liet leger\'
der Syrië», en ziet, niemand was daar,
noch eens menschen stem; maar paarden
aangebonden, en ezels aangebonden, en
tenten, gelijk als zij waren.
11  En ii\'; riep de poortiers; en zij de-
den de boodschap binnen in het huis des
konings.
12  En de koning stond op in den nacht,
en zeide tot zijne knechten : Ik zal u
uu te kennen geven, wat de Syrië» ous
gcdaun hebben : zij weten, dat wij hon-\'
i gerig zijn. daarom zijn zij uit het leger
I gegaan, om zich in het veld te versteken,
; zeggende t Als zij uit de stad gegaan
: zullen zijn, dan zullen wij ben levend
grijpen, en wij zullen in de stad komen.
13    Toen antwoordde een van /-üne
knechten, en zeide : Dat men toch neme i
vijf van <lc overige paarden, die hier-
binnen overgebleven zijn; (zie, zij /.im
als de gebeele menigte der Israëlieten,
die hierbinnen overgebleven zijn; zie, zij
zijn als de geheele menigte der Israë-
lieten, die vergaan zijn,} laat ons die |
zenden, en zien.
Ï4 Zij namen dan twee wagenpaardeu.
En de koning zond bet leger der Syriéra
achterna, zeggende: Gaat benen, eu ziet.
Ij Eu zij volgden hen na tot de Jordaan
toe; en ziet, de gansene weg was vol van
kleederen en gereedschap, die de Syriër»
in hun verhaasten weggeworpen hadden.
De boden uu keerden weder, en bood-
schapten het den koning.
ld Toen ging het volk uit, eu beroofde
het leger der Syrië»; en eene maat meel\'
bloem werd verkocht voor eenen sikkel,
en twee maten gerst voor eenen sikkel,
naar het woord des HEBBEN.
17 De koning uu had den hoofdman, op
wiens haud hij leende, over die poort
gesteld; en het volk verlrad bem in
de poort, dat hij stierf, gelijk de man
Gods gesproken bad, die het sprak, als
de koning tot hem afgekomen was.
-ocr page 280-
274 koning*, vertreden. Klisa.
2 KONINGKN S.
Benbadad gedood. ll.v;;il koning,
is Waal hrt w*» geschied, g< Hik ilo
nmii Gods gesproken bad tot deu koning,
zeggende : Morgen omtrent dezeu tijd
.\'.lillen tn i •\' maten gerst voor eenen sik-
kei, en eene maat merlbloeui voor eeneu
sikkel rerkocht worden, in de poort van
Samnria.
lil Kn die hoofdman bad den man Gods
geantwoord en gezegd: Zie, iou dr HKKKK
vensteren in den hemel maakte, zou bet
ook naar dit woord geschieden kunne* f
en bij had geiend : Zie. gij xult het niet
uwe oogen zien, doch daarvan niet eten.
2» Kven al zoo geschiedde hem, want
het volk vertrad hem in de poort, dat
hu stierf.
HOOFDSTUK &
De *un»mietiarbe vrouw, op raad van ) \'i-.i,
om /\' keii1 duiuiv ht-t land
iril.it.. i.i ;.\'..-i.ii
keert weder, v«. 1, en krijst oj> bevel .Ie»
koning* al haar jroed terug, 4. KIn» voor-
spelt tien dood van Itenhailad en ile rej*e-
nii|* van !l.4-arl over Syrië, ia. Joram wordt
koning on-r Jiula na Jota/at, IS; verlaat
den HnTC, !(*; wauimi de Kdmiiieten van
hem nfvaHen en die van Libn*. 20. ilij Sterft
en wordt opgevolgd door AhAiia, 2* , die
vriendnehap houdt niet Joram, den koning
van l-n.\' 28.
E LI\'SA nu had gesproken tot die vrouw,
welker •> zoon hij levend gemaakt
had, zeggende : Maak u op, en ga heen,
gij en uw huisgezin, en verkeer als vreem*
deling, waar gij verkeeren kunt : want
de HKKKK het*ft eenen honger geroepen,
die ook in het land zeven jaren komen zal.
2  Ëo de vrouw bad zicü opgemaakt, en
bad gedaan naar bet woord van den man
Gods : wajot zij was gegaan met haar
huisgezin, en had nis vreemdeling ver*
kt.erd in het land dt-r Filistijnen, zeven
jaren.
3  In bet geschiedde met het riiuie der
zeven jaren, dat de vrouw uit het land
der Filistijnen wederkeerde; en zij ging
uit, dat zi.i tot deu koning riep, oiu haar
buis en om hareu akker.
I   De koning nu sprak tot Ge tutti, den
jongen van den man Gods, zeggende :
Vertel mij toch al de groote dmgeu, die
Klisa gedaan heeft.
.i Kn bet geschiedde, als hij «leu koning
vertelde, hoe bij eenen doode had levend
gemaakt, ziet, zoo riep de vrouw, welker
zoon hij levend gemaakt had, tot den
koning, ooi haar bui* en om haren ak*
ker. Toen zeide Géhazi: Mijn heer koning!
dit is de vrouw, eu dit is haar zoon, dien
Klisa beeft levend gemaakt.
>. .Lu de koning ondervraagde de vrouw,
en v.\\\\ vertelde het hem. Toen gaf de
koning baar eenen kamerling, zeggende ;
Doe haar wederhebhen alles, wat het
hare was, daartoe alle inkomsten des
akkert, van deu dag a*\', dat zij het land
verlaten beeft, tot nu toe.
7 Daarna kwam Klisa te Dumaskus, al»
Itenhadad, dt* koning van Syrië, krank
was; eu men birfidsehapte hem, zeggende l
De man Gods Is herwaarts ;;e komen.
H Toen zeide de koning tot llazael :
Neem een geschenk in uwe hand, \' en ga
den man iludz te ge""»e* ; en vrxng door
hem den HKKKK, zeggende : Zal ik van
deze kraukbeid genezen?
9 Zoo ging llazael neut te geuioet, eu
nam ecu geschenk in zijne haud, te w«-
tcn, alle goed vau Damaskus, ecu 11-: van
veertig kciuelen : eu bij kwam, en stond
voor zijn aangezigt, eu zeide i Uw zoou
Uenhadad, de koning van Syrië, heeft
uu tot u gezoude\'i, om te zeiden : Zal
ik van deze krankheid genezen \'.
ld Eu Kllsa /.eide tot hem: Ga, Ug»gH
zult ganscbeltjk niet geue/.en : want de
Il KERK beeft mij getoond, dat bij den
dood sterven zal.
II   Kn bij hield zijn gezigt staande, en
zette bet vast, tot schamen» toe; en dei J. ». C.
man Gods weende.
                                                   a*S.
12 Toen zeide llazael : Waarom weent            *~
mijn heer? Kn hij zeide : • Omdat ik weet,\'
wat kwaad rf den kinderen Isracls doen,\' 2Ku"- JW
zult: gij zult hunne sterkten in het vuur;
zetten, en hunne jon „\'e manschap met I
het zwaard dooden, en hunne jonge kin-
lieren verplettereu, en hunne zwangere
vrouwen opensnijden.
I.> Kn llazael zeide : Maar wat ia uw
knecht, die een houd is, dat hii deze
groote zaak doen zou ? Kn Kli-a /.ei Je :
Da HKKKK heeft mi) geloond, dat gij ;
koning ztjn zult over Syrië.
I-I Zoo ging liir weg vau Klisa, en kwam
tot ziinen beer, die tot hem zeide : Wat\'
heeft Klisa tot u geze,*d ? Kn hij zeide :\'
Uu beeft tot mij gezegd : (ui zult zeker* :
lijk genezen.
15 Kn het geschiedde des anderen daags,
dat hij eene deken nam, eu in bet wa-
ter doopte, en over zijn aangezigt uit-
spreidde, dat bij stierf; en HAzaël werd
koning in zijue plaats.
]\', i In bet vijfde jaar nu wil Joram,;         fi\'*--.
den zoon van Achab, den koning van I--
\' raèl, toen Jo&alat koning wan van Juda, "* *
\' bejun Jeboram, de zoon van Josafat, den
koning van Juda, te regeren.
17 Bij was twee en dertig jaren oud,
toen hu kontug werd, en bij regeerde
acht jaren te Jeruzalem.
i Is Kn hij wandelde op den weg der
koningen vau Israël, gelijk als het buit
van Achab deed : want de dochter vau
Achab was hem ter vrouw geworden;
eu hii deed dat kwaad was in de oogen
, des HEBBEN.
| 19 Doch de HKKKK wilde Juda niet
1 verderven, om Davids zijns knechts wil;
I * gelijk at* Hij hein gezegd had, dat Hij * SSan
! hein te alleu tijde voor zijne zouen eene, --*°-
\' lamp zou geven.
I 2»i/ln zijne dagen vielen de Kdomieten
vau onder bet gebied van Juda af, en -
maakten eenen kouiug over zicb.
                   ï\'k\'iv
21 Daarom toog Joram over naar Zair,
eu al dr wageuen met hem ; en hij maakte <
j zich de» nachts op, en sloeg de V. loune
teil, die roudoiu hem waren, daartoe de
[ oversten der wageueu; eo het volk vlood
I in zijne hutten.
! 22 De Kdomieten evenwel vielen van
, onder bet gebied van Juda af, tot op de-
i zeu dag : toen viel Libna ai\' in denzelven
tijd.
2d Het overige nu der geschiedenissen
| van Joram, eu alles wat bij gedaan heeft,
\' ia dat niet geschreven iu Tiet boek der
i kronijken der koningen van Juda?
| 24 ?Ku Joram ontsliep niet zijne vad«- ., -\\:.
1 ren, en werd begraven hij zijne vaderen,
1 iu de stad Davids; eu Abazia, zij» zoon,: **
werd koning in zijne plaats.
I 25 In het twaalfde jaar vau Joram, den
: zoon vau Achab, deu koning van Israël,
\': \'> btijoa Abazia, de zoou vau Jehórani,!;, gjf-n
den koning van Juda, te regeren.
36 Twee en twiutig jaar was Ahazia\'
oud. als hij koning werd, • en regeerde j i ^Kioi
een jaar te Jeruzalem: en de naam zijner\'
moeder was Atbalia, de dochter van i
Ouiri. den kouiug van Israël.
27 Kn hii wandelde in den weg van het
hui» vau Achab, en deed dat kwaad was
iu de oogen des IIKKKLN, gelijk liet huis
van Achab : waut hi.i was een schoonzoon
van tiet buis vau Achab.
23 Ku ilij toog met Joram, deu zoon          ss
van Achab, naar deu strijd, te Hatuuth iu
Gilead, tegen llazael, deu kouiug vau\'
Syrië; eo de Syriër» sloegen Joram.
211 Toen k keerde Joram, de koning, we- ~ - «•«\'
dcrom, opdat hij zich te Jizreël heelen
liet van de sl-igeu, die hem de Syriër» te
Kama geslagen badden, als hij streed
tegen Hazaël, deu koning van Syrië; en
a 2 Kon. : U.
-ocr page 281-
: KONINGEN 9. .\'chu doodt Joram, Ahazia>n Izébel. Sft
,Ieliu tot koning over Israël gezalfd.
Irt Toen reed Jelm, en loog naar Jiz- J. ». C,
ree!, want Joram lag aldaar; en AhAzia,; ***.
de koning van Juda, was afgekomen, om
           
Joram te bezien.
17 l>e wachter nu stond op den toreu te;
.lizreëi, en zag den hoop van Jehu, als hü
aankwam, eu zeide : Ik zie eenen hoop.
Toen zeide Joram i Neem eenen ruiter, en
zend die» hunlieden te gemoet, en dat hü
zeirgr : Is het vrede?
Is En de ruiter te paard toog heen hem
ie a«DOet« ,-n zeide : Zoo zegt Je koning:
Is het vrede ? En Jehu zeide : Wat hebt
gij met deu vrede te doen ? keer om naar
achter mij. Eu de wachter gal\'bette ken*j
nen, Eeggendfl : l>e bode is tot hen geko-1
men, maar hij komt niet weder.
19 Toen zond bij eenen anderen ruiter
te paard; en aU deze tot hen gekomen
was, zeide im : Zoo zegt de koning: Is het
vrede? En Jehu zeide : Wat hebt gü met
den vrede te doen ? keer om naur achter
in ij.
2(i En de wachter gaf dit te kennen,
zeggeude \\ Hij is tot aan hen gekomen,
maar hü komt niet weder; en het drijven
is als het drijven van Jehu, den zoou van
Nimsi, want hij drvift onzinuiglük.
-1 Toen zeide Joram : Span aan. En
men spande zijnen wagen aan. Zoo tong
Joram, de koning van Israël, uit, en Aha-1
tia, de koning van Juda, een ieder op!
zijnen wagen; en zij togen uit Jehu te!
gemoet, en vonden hem opliet stuk lande
van Nabotb, den Jizreëliet.
22 Het geschiedde nu, als Joram Jehu
zag, dat hij zeide ! Is bet ook vrede, Jehn?
Maar hu zeide : Wat vrede, zoo lang als
de hoererijen van uwe moeder Izébel, en
hare tooverijen zoo vele zijn ?
-\\i Toen keerde Joram zijne haud, en
vlood, en zeide tot Ahatia : liet is bedrog,
Abnzia \'
\'.\'t Maar Jehu spande den boog met
vuile b<tud, en schoot Joram tusscheu
züne armen, dat de pijl door zijn hart uil-
ging: en hü kromde zich in zijnen wagen.
... Toen zeide Jehu tot llidkar, .-ij nen
hoofdman : Neem, werp hem opdat stuk
lands van Naboth, den Jizreëliet : want
gedenk, als ik en gü nevens elkander
achter zijnen vader Achab reden, dat hem
de HXKHE dezen last opleide, ttgyendt :
•26 « Zoo Ik teister avond niet gezien heb k IKasuSI uk
het bloed van Naboth, < n het bloed uuur
:••<•\'.\' zegt de 111.1 Hl . en Ik u dat niet
vergelde op dit stuk tandt l zegt de\'
HEEKE. Nu dan, neem, werp hem op
dat stuk landt, naar het woord drs
HEKKEN.
\'27 AU Ahazia, de koning van Juda, \\
dtit
zag, zoo vlood mi door den weg van
i:-\'t huis .|e- hofs; doch Jehu vervolgde\'
hem achterna, en zeide : Slaat hem ook i
op den wagen, aan den opgang naar Gur,\'
die U\'.i Jibleam is; en hü vlood .üiar
Megiddo, eu stierf aldaar.
\'2S En zijne knechten voerden hein
naar Jetnzalem, en zti begrueveB hem in;
züu graf, bü zijne vaderen in de atad
Davids.
29 In het elfde jaar nu van Joram, den cfeca S«6.
zoon vau Acbab, «a» Ah.1eia koning ge-
worden over Juda.
90 En Jehu kwam te Jizreel. Als Izébel,
dat hoorde, zoo blaukette xü haar aan*
gezift, en versierde haar hoold, en keek \'
ten venster uit.
31 Toen nu Jehu ter poorte iukwam,1 ,i..4 as», i
zeide zij : Is het wel. > o Zimri? dood-!
stater van zijnen heer!
                                 |t lKou. 16 IR.
B En hij hiel ziju aaugezigt op liaan
het venster, eu zeide : Wie ia met iuÜ ? I
wie\' Toeu zagen op hem twee, drie ka-
merliugen.
Xi En hij zeide : Stoot te van hoven ,
neder. En m stieten haar vau boven ne-\'
der, looda: van haar bloed aau deu wand i
I Ahatia, dr zoon van .lehóram, de koning
\\ .tii Juda, kwam af, om Joram, den zoon
van Vch.il», te Jizreël te bezien, want hij
was krank.
HOOr\'DSTt\'K 9.
Jetan norril door een" profeet «>p la*t van KUm
tot koning R.-ialfd over Urnël. »». 1; en
OtttVsHRl ha lil tut uitroeiing van Arbaba
reslarht, 7. Jrhu wordt tot koning *ttgv-
roepen, II ; hij uia^kt een verbond tegen
Joram, 14. trekt tot hem te Jisreél. ÏSj
en dot>r»r hift hem. Ik ook rioudt hij U.i/i.t,
den koning van Juda, 27; en liuit lit-hr-I ten
ïi\'nit\'T uitwerpen, M ; sralkfl van de hon-
den gebeten wordt, 31.
rpOKN riep de profeet EHsa tenen van
X de zonen der profeten, en hij zeide
tot hem : n Gord uwe lendrn en neem
deze oliekruik in uwe hand, es ga hceu
naar Kamoth in Gflead.
".\' Ala <ii daar zult geineen fwi. ton
zie, waar Jrhu, de /.. .v. ..m JoMtfat, den
zoon van Nitus:, is ; en ga in, en doe kern
opstaan uil het midden znner broederen,
en breng hem in eene biuneiihte kamer.
\'A En neem «Ie oliekruik, en giet ze uit
opzijn hoofd, en zeg : Zoo zegt de HEEKE ;
\'• Ik heb u tot koning gezalfd over Israël.
Doe daarna de dt ur open, en vlied, en
ertoe!\' niet.
; Zoo ging de jongeling, die jongeling
van den profeet, naar Hamorh in Gtlead.
5   Kn toen ini iukwam, ziet, daar zaten
de hoofdmanncu van bet beir, eu hu
zeide : Ik heb een woont aan u, o hoofd -
mao! En Jehu zeide i Tot wien van ons
allen? Eu hij zeide : Tot u, o hoofdman !
6  Toen stond hij op en ging in huis;
hij dan goor de olie op zijn hoofd, en hij
zeide tot hem : Zoo ze^t dr II KI Kr., de
God Israël* : Ik heb u gezalfd tot koning
over het volk des HKKKEN, over Israël.
7  En gij zult het huis van Achab, uwen
heer, slaan . opdat ik het bloed van mijne
knechten, de profeten, en liet bloed van
alle knechten des HEKKEN, wreke van
de hand van Izébel.
S En i het gansene huis van Achahzal
omkomen; en Ik zal van Achab uitroefjen
dien, die aan den wand pint, ook den
beslotene en verlatene in Israël.
9 Want Ik zal het huis van Achab ma*
ken al* *- het huis van Jerobeam, den zoon
Nebat, en als « het huis van Itaësa,
den zoon van Ah ia.
1" f Ook zullen de houden Izebel eten
op het at uk ia ii Ik van Ji treil, en er aal
niemand zijn, die haar begrave. Toen
deed hij de deur open en vlood.
11   En als Jehu uitging tot de knechten
iHna heeren, zeide men tot hein : Is het
al wet \'t waarom is deze onzinnige tot u
gekomen? En im zeide tot hen : Gij
kent den man en züne spraak.
12  Maar zfj zeiden : Het is leugen, geef
het ons nu te kennen. En hij zeide: Zoo
en zoo heeft hij tot inii jrrsproken, zeg-
gende : Zoo zegt de (1EEKE : Ik neb u
gezalfd tot koning over Israël.
13  Toen haastten /;> zich. en een irge-
lijk nam /nu kleed, en leide het onder
hem, op den hoogsten trap; en zy bliezen
I met de bazuin, en zeiden i Jehu is koning
geworden!
1-1 Alzoo maakte Jehu, de zoon vanJo-
safat, den zoon van Nitnsi, eene ver-
bindt mis tegen Jorum. (.lorum nu had
Kamotli in Gilcad bewaard, hü en gatisch
Israël, uit oorzake van ünzacl, den ko-
uing van Syrië;
i | l.j Maar ;i de koning Joram was wcder-
fiekecrd, op<iat bij zich te Jixreël keelen
iet van de slagen, die hem de Syriër*gr-
I slagen luidden, als uij stree.1 tMM Ha-
: taél, den koning vau Syrië.} En Jehu
j /.eide : Zoo bet ulieder wil is, laat nie-
mand van de stad uittrekken, die ont-
Ikotne, "in dit iu Jitreël te gaan verkuu*
Idigeu.
-ocr page 282-
Kaal-i priesters en profeten Rcdood.
2 KONINGKN li».
\'J76 Jehu verdelgt Achahs huis.
gedaan, " wat H\\j door de dienst van
zijnen knecht Kltu gesproken heeft.
11   Daartoe sloeg Jehu al de overgebhv
venen van het huis van Achab te Jizreël,
en al zijne grooten, en xtjnc bekenden, en
zijne priesteren . totdat hij hem geenen
overigen liet overblijven.
12  Kn Mi maakte zich op, en toog heen
en ging naar Samaria; en zijnde te Belh-
Ilckcd der herderen, op den weg,
13  \'* Vond Jehu de broederen van Vba-
zia, den koning van Juda, en hij zeide :
Wie zijt gijlieden? Kn zij zeiden : Wij
zijn de broederen van Abazia, en zijn
afgekomen, om de zonen des konings en
de zonen der koningin te groeten.
14  Toen zeide hij i Grüpt hen levend.
1 ii zij grepen hen levend; en zij sloegen
hen bij den bornput van Kelh-Iléked,
twee en veertig mannen, eu hij liet niet
eenen van heu over.
15  Kn van daar g.-gaan .:ijnde, zoo vond
hij Jónadab, den zoon van Uechab, hem
te gemoet, die hem groette; en hij zeide
tot hem : Is uw hart regt, gelukalsiniju
hart niet uw hart is? Kn Jónadab zeide:
tiet is, ja het is, geef uwe hand. Kn lm
gaf zijne hand, en hij deed hem tot zich
op den wagen klimmen.
lfi En lui zeide : Ga met mij, eu zie
mijnen ijver aan voor den UKKKK. Zoo
deden zij hem rijden op zijnen wagen.
17 Ku toen hij te Samaria kwam, «sloeg
hij allen, die aan Achab te Samaria over-
gebleven waren, totdat hij hem verdelgd
had; naar het woord des IIKKKKN, dat
Hij tot Elia gesproken had.
is Kn Jehu verzamelde al bet volk, en
zeide lot hen : Aehab heeft Baal een
weinig gediend, Jehu zal hem veel die*
nen.
]\'J Nu daarom roept alle profeten van
Kaal, al zijne dienaren, en al zijne pries*
teren tot mij, dat niemand gemist worde:
want ik heb eeue groote offerande aau
Baat; al wie gemist wordt zal niet leven.
Doch Jehu deed dat door listigheid, opdat
hij de dienaren van (taal ombragt.
90 Verder zeide Jehu : Heiligt Kaal
eenen verbodtffaj/. Kn zü riepen dim uit.
21 Ook zond Jehu in hetgansche Israél;
en alle Kaals dienaars kwamen, dat niet
ét-n man overbleef, die niet kwam; eu. ij
kwamen in het huis van Kaal, dat het
huis vau Kaal vervuld werd van het eene
eiodfl tot hei andere einde.
i\'2 Toen zeide hij tot dengene, die over
het kleederhuin wna : Kreng voor alle
dienaren van Baal de kleeding uit. Kn
hij bragt voor hen de kleeding uit.
23 Kn Jehu kwant met Jónadab, den
zoon van Uechab, in het hui» van Baal;
en hij zeide tot de dienaren van Baal :
Onderzoekt eu tiet toe, dat hier mi»-
tchien hü u niemand zij van de dienaren
des IIKKKKN, maar de dienaren van
Kaal alleen.
34 Toen zij nu inkwamen, om ihjft*
offeren eu brand otteren te doen, bestelde
zich Jehu daarbuiten tachtig mannen; en
hij zeide : Zoo iemand *an de mannen, die
ik in uwe handen gebragt heb, ontkomt,
zijne ziel zal voor ileszelfs ziel zijn.
96 Kn het geschiedde, als hij voleind
had het brandoffer te doen, dat Jehu
zeide tot de trawanten en tot de hoofd-
mannen i Komt in, slaat hen, dat nie-
maiid uitkome. Kn zii sloegen hen met
de scherpte des Iwaard»; en de trawanten
en hoofdmannen wierpen hen weg : daar-
na kwamen zij tot de stad in het huis
vau Kaal;
2ti Kn /.ij bragteu de opgerigte beelden
uit het huis vtn Baal, eu verbrandden ze.
•21 Zij bnkM Ook het opgerigte beeld
van Baal af, daartoe braken zij het huis
van Baal af, en maakten dat tot hfime-
lijke gemakken, tot op «lezen dag.
rn aan de paarden gesprengd werd, en
hij ver\'rnd haar.
M Afa iiii nu ingekomen was, en gege-
ten en gedronken had, zeide hij : Ziet nu
naar die. vervloekte, en begraaf ze, want
k zy is een* koning* dochter.
30 In Zij gingen 11 r-li*Tb (Uil ilRAr te
begraven; doch zij vonden niet van haar,
dan het bekkeneel, en de voeten, en de
palmen harer handen.
36 Toen kwamen zij weder, en iraven
het hem te kennen, en hij zeide : Dit is
het woord dr» IIKKKKN, dat HÜ gespro
ken heeft door dedienst van zijnen knecht
Elia, den Thisbiet. temende i t op het
stuk landt van .\\\\rrr< I zullen de honden
het vlecsch van Ixébel eten.
:>7 1 11 het doode ligebnam van In bel
zal zijn Keiijk ment op het veld, in het
stuk Ui. Is van Jizreél, dat men niet zal
kunnen zeggen : l\'i\' is Izébel.
HOOFDSTUK 10.
Jrhii doo.lt screntlg tonen ran A< hsh binnen
Smnarin, vu. 1; almede da broeden vmi
Mi.x\'iii, 12; en tloft vervolden* met Jun i I.il.
tijm ii intosrt in Ssmsrin, 15; alwaar hij vrr-
•Icre slA:.;tiiiu- aanriet onder het :-,-»l.ii iit van
Achab, 17; on al de vereerders vnn Ittial
Innt ombrengen en rijnen tempel afbreken,
18; olscboon hij mm voorstander der kalee-
mdlenst Mijft. 29; wordt verdrukt ram HaV
bN, óVn kaednc van Svrir, IS. .\'.-h i sterft,
S». Zijn loon Ju&hai volirt hem op, 3%.
* (\'HAK nu had ze\\eutig zonen te Sa-
1\\. inaria; en Jehu schreef brieven, de-
welke hij zond naar Samaria, tot de
oversten van Jizrecl, de oudsten, en tot
de voedsterheeren van Achab, zemende :
-.\' Zoo wanneer nu deze brief tot u zal
gekomen zijn, dewijl ,le zonen van uwen
heer bij u ïijn, ook de wugeuen en de
paarden bij u zijn, mitsgaders eene vaste
stad, en wapenen;
3 Zoo ziet naar den beste en geregtigstr
van de zonen uwa heeren, zet dien op
zijns vaders troon; en strijdt voor het
huis uws heeren.
-I Doch zij vreesden g:<nM.-h zeer, en
/ei.lm : Ziet, twee koningen bestonden
uiet voor zijn uangezigt, hoe zouden wij
dan bestaan?
5 Die dan over het huis was, en die over
de stad was, en de oudsten, en de voed-
sterheeren zonden tot Jehu, zeggende i
Wij zijn uwe knechten, rn al wat gij tot
ons zeggen zult, zullen wij doen ; wg zul-
leu niemand koning maken; doe wat goed
i- in uwe oogeu.
ti-Toen schreef hij ten tweede maal
tot ben eenen brief, zeggende : Zoo gij
mijne zijt, en gij naaruiijnc stem hoort,
neemt de hoofdeu van de mannen, de zo-
nen uws heeren. en komt tot mi) murgeu
omtrent dezen tijd naar Jizreël. (De zo-
nen nu des konmgs, zeventig wannen,
waren bij de grooteu der stad, die ben
opvoedden.)
7 Het geschiedde dan, als die brief tot
beu kwam, dat zij de zonen des koning»
namen, en zeventig mannen sloegen ; en
.\'.il leiden hunne hoofdeu in korven, die
mi rut liem zoiiiieu naai Jizrcel.
?* Ku er kwam een bode, en boodschapte
hem, zeggende : Zij hebben de hooiden
van de zonen des koning* gebragt. Ku
liil xeïde : Legt ze in twee iioop<°ti, aan
de deur der |.....n, tot morgen.
9 Kn het geschiedde des morgens, toen
hij uitging, dat hij Mil stond, ,-u tot al
het volk zeide; Gij zijt reglvaardig. Ziet,
ik heb eetie verbirdteni» gemaakt tegen
mijnen beer, en heb hem dooi1ge»!ageii;
en «ie heelt alle dezen geslagen?
lü Weet nu, dat niets van het woord
des IIKKKKN. hetwelk de II BERK tegen
het huis van Achab gesproken heeft, zal
op de aarde vallen : want de H REUK heelt
-ocr page 283-
2 KOMNGKN I), 11
AtLjfclia gedood. Joas koning. 277
Jum, Jójaila.
JH Al zoo verdelgde Jehii Haal uit li-
nel
29 Maar van de zonden van Jeróbeam,
den r.oon van Nebat, die Israël zondigen
deed, na (e volgen, week Jehu niet af,
,:\' iKon 12 23 d te veten van de gouden kalveren, die te
Heth-El en die te Pan waren.
311 De HKKKK dan seide tot Jehu :
Daarom dat gil welgedaan hebt, doende
wat regt is in mijne oogen, ea hebt aan
bet buis van Aehab gedaan, naar alle»,
wat in mijn bart wa«, • sullen u zonen
tot het vierde gelid op den troon van
Israël zitten.
31 Maar .Tehu nnm niet «wi te wan-
delen in de wet de» HERREN, des Gods
van Israël, met zijn panache hart; hij
week niet van de tonden van Jen\'ibeam,
die Israël zondigen deed.
ningen intreedt, zal gedood worden; en
zijt gij bij den koning, als bij uitgaat
en als hij inkomt.
9 < De oversten dan van honderd deden
naar al wat de priester Jojada geboden
had, en namen ieder zijne mannen, die
op den sabbat ingingen, met degenen,
die op den sabbat uitzingen; en zij kwa-
men tot den priester Jojada.
M En de priester gaf aan de oversten
van honderd de spiesen en de scbildeu,
die van den koning Da*id geweest wa-
reu, die in het huis des HEKKEN ge-
wee«.t waren.
11  Kn de trawanten stonden, ieder met
zijne wapenen itt zijne hand, van de reg-
terzijde van het huis, tut de linkerzijde
van het talm, naar het altaar en naar het
buis toe, bij den koning rondom.
12    Daarna bragt hij des konings zoon
voor, en zette hem de kroon ou, en
Sof hem ile getuigenis; en zij maakten
ni. koning, en ralfden hem : daartoe
klapten zij met de handen, en zeiden :
De koning leve!
13    Toen Athalia hoorde de stem der
trawanten en des volks, zoo kwam zij tol
het volk in het huis des HEKKEN.
14    Kn zij zag toe, en ziet, de koning
stond bij den pilaar, naar de wijze, en de
overs.eu en de trompetten hij den ko-
ning; en al het volk des laods was blijde
en blies met trompetten. Toen ver-
scbeurde Athalia bare kleederen, en zij
riep ! Verraad, verraad !
15  Maar dr priester J.ijada gebood aan
de oversten van hoaderd, die over het
heir gesteld waren, en zeide tot hen :
Krengt haar uit tot buiten de ordenin-
gen, en doodt, wie haar volgt, met bet
zwaard; want de priester had gezegd :
Laat ze in hel buis deB HEKKEN niet
gedood worden.
16  Rn zij leiden de banden aan haar;
in zü «ing den weg van den ingang der
paarden naar het huis des konings, en zij ,
werd daar gedood.
17  d Kn Jojada maakte een verbond
tussehen den HKRKK en tussehen den
koning, m tunschen bet volk, dat het
den HKKKK tot een volk zou zijn;mits-
gaders tussehen den koning en tussehen
het volk.
IS Daarna ging al liet volk des land*
iu het huis van Kaal, en braken dat af;
zijne altareu eu ••iu.» beelden verbraken
zij regt wel; en Mattan, den priester van
Kaal, sloegen zij dood voor de altaren.
De priester nu bestelde de ambten in het
huis des HEKKEN.
19    En hij nam de oversteu van hon-
derd, en de hoofdmannen, en de trawan-
ten, en al het volk des lands; en zü
hragten den koning af uit het huis des
HERKEN, en kwamen door den weg van
de poort der trawanten tot het huis des
konings, en hij zat op deu troon der bo-
ningen.
20  En al het volk des land waa bliide,,
en de stad werd stil, nadat zü Athalia
met het zwaard gedood hadden At/\' de»
konings huis.
21  Joaa was zeven jaren oud, toen hij
koning werd.
HOOFDSTUK 12.
.1.1.1 • regeert, zoo l.iiit Jojada leeft, vroom, v».
1  j hij Stalt orde op tle herstelling ta ver-
iiiil.ni" van den tempel, V, keert den aanval
van Huiaël nu Jeruzalem al\', door hem tle
«dutten van den teuipel te HTM, 17; wordt
van lijne Lneehten iredoiid en lijn zoon
Aimaia wordt koitinff ba iQbo plaat», 20.
IN het " zevende jaar van Jehu werd
Joas koning, en regeerde veertig jaieu
te Jernzalem ; en de naam zijuer moeder
was Zibja van Her-sëba.
2  Kn Joas deed Jat regt wasiu deoogen
ijlen Ml.
In die dagen begon de HEKRE Israël
af te korten, want ÏInzaël sloeg ze in alle
landpalen van Israël i
33    Van de Jnrdaan af, tegen den op-
KauK der zou, het ganwlie land van Gt-
lead, der Gadieten, en der Rubenietpn,
en der Manassieten ; van Aroër, dat aan
de heek van Arnnn is, en Gtlead, en Ha-
un.
34  liet overige nu der geschiedenissen
van Jehu, en al wat hij gedaan heeft, en
al zijne raagt, zijn die niet geschreven
in bet boek der kronijken der koningen
van Israël ?
35   Ku Jehu ontsliep met zijne vaderen,
en zij begroeven hein te Samaria, en zijn
zoon Jóahaz werd koning in zuin1 plaats.
3*i En de dagen, die Jehu over Israël
geregeerd heeft in Samaria, zijn acht en
twintig jaren.
HOOFDSTUK 11.
Athalia dOOdl hl ! .\' i:i . li" kiUlillklljke :\' ftlat |jt
r*. \\ ; uttirenomen Joa*, 2: dia reven jaren
tiuil lijnilc, door he\' lieleid van Jóiada kn-
iiin _- «iir.it vin Juda, t. Athalia woi.lt go*
iIikhI, IS. liet verltund Wf nlt ri i nieuird tu*-
«eben Cod, ili ii koniui.\' i ii het volk, IS; •!•
Ba*l»dien»t aitgtrodd. !•. en de koning op
lijnen koninklijken troon gelet. 19.
TOR.N nu Athalia. « de moeder van
Aüriïia, zag, dat haar zoon dood was,
zoo maakte zij ; zich op, en bragt al het
koninklijke zaad om.
2  Maar Joaëba, de dochter van den ko-
ning Joraui, de zuster van Ahnzia, nam
Juas, den zoou vali Ahazia, en stal liem
uit het midden van des konings zonen,
die gedood werden, xetteude hem en zijue
voedster in eeue slaapkamer; en zij ver*
I bergdeu hem voor Athalia, dat Int niet
gedood werd.
3  Eu bij was met baar verstoken in bet
huis des HEKKEN zes jaren; en Athalia
regeerde over bet land.
4  In het l zevende jaar nu zond Jójada,
aM nam de oversten van honderd met de
hoofdmannen, en met de trawanten, en
lm bragt hen tot zich, in het buis des ;
HERREN; en bij maakte een verbond !
\' met ben. en bij bet-edigde hen in het buis ;
;des IIEEREN, en hij toonde hun den \\
, .Mi. .n des koning*.
I En iiii geboot! bun, zegende: Dit is ;
de zaak, die gij doen zult : een derde
deel van u, die op den sabbat ingaan,
zullen de wacht waarnemen, van het huis
de» konings;
(i En een derde deel zal /.iin aan de
poort Sur; en een derde deel aan de poort
achter de trawanten : zoo zult gij waar*
nonen \'•** wacht van dit huis, tegen in-
breking.
7 En de twee deden van ulieden, allen,
die op den sabbat uitgaan, zullen de
wacht van het huis des HEKKEN waar-
nemen bij den koning.
- En gij zult deu koning rondom om-
siugcleti, een ieder met zijne wapenen iu
zijne hand, en hij, die tussehen de nrde-
!K ui :
*ÏKr.»ii 23 1
-ocr page 284-
t* Cfn Jernzalem. Jóahaz, Joai.
ttti Joas herstelt den tempel. HAtaèl
2 KONINGEN 18.
ning van Svrië; toen trok hii op van Je-] \'•». C.
ruzalem.
                                                                     
19 Het overige uu der geschiedenissen
van Joas, en al wat hij gedaan beeft, is
dat niet geschreven in het boek der kro-
nijken der koningen van Juda*
2n ƒ Kn zone knechten stonden op, en           839-
maakten eene verhindtenis, en sloegen!
Joas, in het huis Millo, dat afgaat naar \' "
Silla :
21 Want Józacar, de znon van Siiueath,
en Jozabad, de zoon van Soiner, zijne
knechten, sloegen hem, dat hij stierf; en
zij begroeven hem met ziine vaderen in
de stad Davids; en Amnzia. ziju zoon,
werd koning in ïijne plaats.
HOOFDSTUK 13.
Joahas, As koning vim Israll, volgt de ïnn-
dsn van Jerobeam, vs. 1; wordt vnn Hasaêl
verdrukt, 3; np rijn ifelied jrrhi)1|»rn, 4(
rterlt rn dnnr zijnen loon Joa» oiigrvol-d,
die in de afL*odrrij »«n lijnen vscIt TOort-
rut, 9. Zijn .1.»..! K1i«a wordt krank, pm-
feteert tejjen ds Syriër» en «trrft. 1*. De
IfaaMstea vallen in li t lantt, 30. Ken doode,
in h.-t L\'i.if r«n Kina geworpen, wordt weder
il. \'il. Joa* herneemt de stede*, ilii
des HEKKEN, al zijne dagen, in dewelke
de priester Jójada hem onderwee».
3    Alleenlijk werden dr hoopten niet
weggenomen; het volk offerde en rookte
nog op de hoogten.
4  Ka Juas zeide lot de primeren : * \\|
liet <c 1.1 der ^fl-i-ilur-lf dingen, dat gc-
bragt /;il worden in liet hum de» HEK-
KEN, te weten bet geld deinenen, die
overgaat fut .\'- getelde*, het geld van
• een\' ieder der personen maar zijne schat-
ling, tn at hel geld, dat in iedera hart
komt, om dat te brengen in liet huisde*
I HEBREN,
| \'> Zullen de priesters tot zich neuien,
\'een ieder van zijnen bekende; en zij
zullen de breuken vau het huls verbetc-
ren, naar alles, wat er voor breuk bevon-
:den zal worden.
fi Muur liet geschiedde in het drie en
[twintigste jae.r ven den koning Joas, dnt
de priesters de breuken van het huis
niet gebeterd hadden.
7 Toen riep de koning Joas den priester
Jójada en de andere priestercn, en reide
tot hen : Waarom betert gij lieden niet de
breuken vau het huis? Nu dan. neemt
geen j-eld van uwe bekenden, dat gij bet
soudt geven voor de breuken van het
huis.
S En de priesters bewilligden \\;.n het
volk geen geld te nemen, noch de breuken
van het huis te verbeteren.
\'• Maar de priester Joj&da nam eene
kist, en boorde een gat in haardeksel.cn
zette die b(j bet altaar ter regterhand,
ala iemand inkwam in het huis des IIKE-
REN ; en de priesters, die den dorpel be-
waarden, staken daarin al het geld, dat
ten huize des MEEltEN gebrast werd.
I" Uet geschiedde nu, als zij zagen, dat
veel geld in de kist was, dat des koning*
schrijver met den boogepriester opkwam,
en zij bonden het zemen, en telden het
geld, dat in het huis des HEKKEN ge-
vonden werd.
11 En zij gaven het geld wel gewogen
in handen der verzorgers van dat werk,
die besteld waren over het buisdfs HEK*
KEN; en zij besteedden bet uit ann de
timmerlieden en ean de bouwlieden, die
het huis des HKEKEN vermaakten;
I-\' En aan de mctselaien, en aan de
steenhouwers, en om bout en gehouwen
tteenen te koopen, om de breuken ven
het huis des HEKKEN te verbeteren ; en
voor al wnt uitgegeven werd voor het
huis, om dat te beteren.
13 "Evenwel werden niet gemaakt voor
| het huis des HEEREN zilveren schalen.
; gaffelen, spreogbekkens, trompetten, *oeh
eenig gouden vat, of zilveren vat, van het
geld, dat ten huize des I1KKKKN gebragt
werd.
11 Maar zij gaven dat aan degenen,
die het werk deden; en i\\\\ verbeterdeu
daarmede het huis des HEEREN.
15 Daartoe eischten zij geene rekening
van de manneu, dien zij dat geld in hunne
handen gavrn, om aan degenen, die bet
werk deden, te geven, want zü handelden
irouwi-iijk.
Ui Het geld van tchuldoffer, en het
geld van zondofferen werd ten huize des
HEEREN niet gebragt, het was voor de
priesteren.
1/ • Toen trok Hazaël, de koning van
Syrië, op, en krijgde tegen (Jath, en nam
baar in ; \'\'daarna ste\'de Hnzaël z|jn aan- <
geztgt, hui tegen Jei\'ualem op te trekken. !
IS - Maar Joas, ue koning vau Juda, !
nam al de geheiligde dingen, dicJófafat, •
en Joram, en Abnzia. zijne vaderen, de \'
koningen van Juda, geheiligd hadden, en
zijne geheiligde dingen, en al het goud,
dat gevonden werd in de schatten van het
huis des HEKKEN rn van Int IiuIb des
koning!, en zond het tot ÜAttflt, den ko-
vader hadden
-sn
IN het drie en twintigste jaar van Joas,
den zoon van Ahazia, den koning van
Juda, werd Jóahaz, de zoon vnn Jehu. ko-
ning over Israël, te Samaria, en regeerde
zeventirn jaren.
\'2 En bü deed dat kwaad was in de
oogen des MEEREN : waut bij wandelde
na de zonden vau Jeróbeaiti, den zoon
van Nebat, die Israël zondigen deed; hij
week daarvan niet af.
3  Daarom ontstak des HEKKEN toorn
tegen Israël; en HU gaf ben in de band
van Hr»*a<\'l, den koning van Syrië, en in
de band van Benhadad, den zoon vau H:i-
zaël, al die dagen.
4  Doch JóaltAZ bad des HEKKEN aan-
gezigt enistelijk aan; en de HKKKK ver-
boorde hem : want Hij zag de verdrukking
van I-r.i !. dat de koning van Syrië ben
verdrukte.
6  (Zoo gaf de HKKKE Israël eeneu ver-
losser, dat zy van onder de band der
Syriër» uitkwamen; en de kinderen Ia-
reëls woonden in hunne tenten, als te
voren.
tl Noglans weken zij niet af van de
zonden van bet huis van Jeróheaiti, die
Israël zondigen deed; maar lm wandelde
daarin; en het bosch bleef ook slaan te
Samaria )
7  Want hij had Jóabaz geen volk laten
overblijven dan vijftig ruiteren, en tien
wageneu, en tien duizend vortvolks : want
de koning van Syrië had hen omgebragt,
en had hen dorsehende gemaakt els stof.
M liet overige nu der gexeh
44
iedenissen
vau Jóahaz, en al wat bij gedaan heeft,
en ziine magt, zijn die niet geschreven in
het boek der Wroniikeii der koningen van
Israël?
B En Jóahaz ontsliep met zijne vaderen,
en zij begroeven hem te Samaria; en Joas,
zijn zoon, regeerde in zijne plaats.
10    In het zeven en dertigste jaar van
Joas, den koning van Juda, werd Joas, de
zoon van Jófihaz, koning over Israël te
Samaria, en reaeerde zestien jaren.
11    Ku bü deed dat kwaad was in de
oogen des HKKKKN; hij weekniet af van
al de zonden van Jeróheam, den zoon van
Neha\', die Israël zondigen .leed. asaar
in\' wandelde daarin.
12  Het overige nu der grschiedenissen
van Jota, en al wat hij gedaan heeft, en
zijne magt, waarmede hij gestreden heeft
tegen Auin/.ia, den koning van Juda, zijn
die niet geschreven in het bock der kro-
uijkeu der koningen van Israël?
13  Ku JOU ontsliep met zijne vaderen,
en Jerübnitii zat op zijnen troon. Rn Jou\'
-ocr page 285-
Dood »«n BtfM en IUuï<1                                2 KONINGEN 14. Aroazia koning over Juda. Jeróbeam 27i>
I in znne hand versterkt was, dat bij zijne\' J-^ c-
: knechten sloeg, die den koning, rijnen
           s».
vader, geslagen hadden.
6  Poch de kinderen der doodslager*
doodde hij niet; gelijk geschreven is in:
liet wetboek van Mozes, waarde HKhRE
| geboden heeft, zeggende : b pe vaders \'• Vent N IC.
| zulle» voorde kiuderen niet gedood wor- Kie«-. 18 20
I de», e» de kinderen zulle» voordevaders
! niet gedood worden; maar ren ieder zal
word begraven te Samaria, bij de konin-
gen van I-ra.l.
I-t EÜ«a du *»< kraak geweest van
zijne krankheid, van dewrlkr hij stierf;
en Joftn, de koning van lsrat-l, was tot
ban afgekomen, en hnrl geweend over
zijn oangezigt, e» gezegd : " Mijn vader,
niün vader ! ivmn Israëls en zijne
ruitere» I
I» Kn EHw» zride lot hpni: Neem eeuen
boog en pillen. Kn hij nam tot zich renen
boni; en pijlen.
16  I ii hij zeide tot deu koning m
Israël i Leg ii»i\' hand aan drn boot;; en
hij leide zijne hand daaraan; eo EUsa
leide zijne handen o» des koningshanden.
17  Kn hij zeide : Poe het venster open
tegen het oosten. En hij deed het open.
Toen zride EIImi : Schiet. En hij schoot.
Kn hÜ reide : Hef is een pijl dpr verIos-
sing des HEBBEN, en cru pijl der ver-
lossing te*cn de Syriërs: want nij zult de
, Syriër* slaan * in Afek, tot verdoen* toe.
j IS Daarna zeide hij : Nerin de pijlen.
j En hu nam «e. Toen zeide hij tot den
koning van Isra?l: Sla tegen deaarde. Kn
hij sloeg driemaal: daarna rtond hij stil.
, 19 Toen werd de man God* zeer IOoc-
nig op hem, rn zrije : Gij zoudt vijf of
zesmaal geslagen hrbbei, dan zoudt gij
| de Syriërs tot verdoens tor geslagen
hebben; doch int zult gü de Syrffrs
driemaal slaan.
20  Daarna stierf Kh-a, en zij hpgroeven
hem. l>e benden nu der Moabieteu kwa-
uten ïn het land met bet ingaan des jaars.
21   En het geschiedde, als zij eeoen man
begroeien, dat zij, ziet, eene bende zagen;
zoo wierpen «Ü den man in het graf van
KHsa; en toen dr man daarin kwam rn
het gebeente van Elisa aanroerde, werd
tèü levend, en ree* op zijn" voeten.
22  Hazaël nu, .Ie koning van Syrië,
verdrukte Israël, al de dagen van Jóa\'lmz.
23  Poch de IIKERK was hun genadig, en
ontfermde zich hunner, en wendde zich
tot hen. om zijns verbonis xvilmet Abra-
ham, Izak en Jakob, en Hij wilde hm
niet verderven, en heelt hen niet ver-
worpen van rijn aannezigt, lot nu toe.
21 Kn Hazaël, de koning van Syrië,
stierf; en zijn zoon lienhadad werd ko-
ning m zijne plaat?.
I \'2a Joas uu, de zoon van Jóahaz, nam
de steden weder in, uit de natid van
Henhadad, den zoon van IIAz^el, die hij
uit de hand van Jóahaz, zijnen vader,
met krijg genomen had; Jons sloeg hem
driemaal, rn bragt de steden van Israël
weder.
HOOFDSTUK II.
Aiujizi», konitiR W Juda, i« in het li.\'ffin iij-
• ner regering vroom. v». 11 by «trnfl ile
1 moordenaar* van ïijnrn vader, 5 ; ovi-rwint
de Edomietrn, 7; biedt den koning Unib
den oorlog, 8; wordt van hem geslagen, \\i;
van zijn riffen volk verjaard, gedood, be-
Ifraren, 19. Zijn toon Ai.uu reffeert, 21. J.-
iii\'i.-:nu i* koninff over Israrl, 23; zijne daden,
25; hu «terft en lijn loon Zaeharia regeort
na hem, t9.
IN het tweede jaar van Joas, den zoon
van Jóahax, den koning van Ixrni\'I,
j werd Amitzia koning, de t-.on van Joas,
, den koning van Juda.
I 2 o Vijf eu twintig jaren was hij oud,
toen hij koning werd, en regeerde negen
en twintig jaren te Jeruzalem; en de
naam zijn er moeder wan Jóaddan van
JwftiKlew.
:t En hii deed dat rrgt was iu de oogen
des 11EKUKN, nogtans nier gjasllll vader
Pavid; hij deed naarallrs, wat zijn vader
Joas gedaan liad.
4 Alleeulük werden de hoogten niet
weggenomen; iict volk offerde en rookte
1 nog op de hoogten.
1 5 Het geschiedde nu, aln het koniagrük
\' om zijne zoude gedood wor.\'en.
irrs W.
7  Hii sloeg de Edomieten in bet Zout*
dal tien duizend, en nam S ba iu met
krijir, eu noemde baren uaam Joktfël,
t tot op dezen dag.
| 8 Toen zond AtnnziA boJen tot Joas,
I den zoon van Joahaz, den zoo» van Jehu,
\' den koning van Israël, xegireiide : Kom,
! laat ons elkanders aangezigt zien.
| V .Maar Joas, de koning var. lira?1!,
< zond tot Amazia, den ko»ing van Juda,
zeggende : De distel, die op den laiianon
is, zond tot den erder, die op den Libanon
j i*> Zeggende : Geef uwc dochter mijnen
| zoon ter vrouw; maar het gedierte des
1 velds, dat opden Libanon is, ging voorbij,
{ en vertrad den distel.
iu Gij hebt de E.ioinieten dapper ge-
Klagen, daarom heeft uw hart u verbeven:
heb de eer en blijf in uw huis; want
j waarom zoudt gij u in het kwade men-
! gen, dat gij vallen zoudt, gij en Juda
i met u ?
11 Poch Auiiizia hoorde niet; daarom
; toog Jons, de koning van Israël, op, zoo-
dat hij en Aiu.izEa, de koning van Juda,
I elkanders aangezigten zagen te lleth-
! Sérnes, dat in Juda is.
\' 1\'J En Juda werd geslagen voor het
i anngezigt van Israël, en zij vloden, een
iegelijk in zijne tenten.
, 13 En Jork, de koningvan Israël, greep
Amazia, den koning van Juda, den zoon
van Joas, de» zoo» van Ahnzia, te Beth-
! -i-.\',t\'. en kwam te Jeruzalem; en lui
: brak a&n deu muur van Jeruzalem, van
I de poort van Kfraiiu tot aan de Bock*
1 poort, vier honderd ellen.
14  Kn hü nam al het goud, en het
\\ zilver, en al de vaten, die <;evo»den
werden in het huis des HKERKN, en
in de schatten van des konings huis,
mitigadersgijzelaars ; en hij keerde weder
naar Samaria.
15  Het overige »u der geschiedenissen
van Joas, wat hii ged.ian beeft, en zijne
utagt. eu boe hij gestreden heeft tegen
Amazia, den koning van Juda, zijn die
niet ge»cbreven in bet boek der kronyken
der koningen van Israël?
1\'- Kn Joas ontsliep met zijne vaderen,
e» werd te Samaria begraven hij de ko-
ningen van Israël; en zijti zoon Jeróbeam
werd koning in zijne plaats.
17  Amruia nu, de zoon van Joas, ko-
ning van Juda, leefde na den dood van
Joai, deu toon van Jóahaz, den koning
van Israël, vijftien jaren.
18  liet overige nu der geschiedenissen
van AmA\'.ia, is dat niet geachreten in
het boek der kronijken der koningen
vnn Juda?
19  Kn b zij maakte» eene verbindtenis
tegen hem te Jeruzalem, dat hij vlugtte
uam- Lachis; maar zij zonden hem na
tot Lachis, eu doodden hem aldaar.
2i) En zij bragten hem op paarden ;
en bij werd te Jerftzalem begraven, bü
zijne vaderrn, in de stad Pavids.
21    \' Kn het gansche volk van Juda .; :>k..
nam Azaria, (die nu zestien jaren oud
wat] en maakten hem koning iu plaats
van züneo vader Ain.-izia.
22  Die bouwde Klath, en bragt haar
weder aan Juda, nadat de koning «u-r
züne vaderen ontslapen was.
23  In het vijftiende jaar van AiuiUia,
den zoon va» Joas, den koulug van Juda,
-ocr page 286-
»B koning over Israël. Axdria. faraarm, 3 KONINGEN l.v Sallura, Mendaem. Pul. Pakaaia, Pekah,
10  En Salltim, de zoon van Jabes.
maakte cene verbindtenis tegen Item,
en aloeg hem voor het v.dk, en doodde
hem; eu hij werd kooing in iunr plaats.
11   Hei overige uu der geschiedenissen
van Zaï-lirirl». siet, dat i* geschrevpn in
het boek der kronnkeu der koningen van
Israël.
12  Iïit was het woord dea UEEREN.
é dat \'In gesproken had tot Jehu, zeg-
gende : 0 zullen zonen van bet vierde
geliil op den troon van Inraël «iiten; en
het is alsoo geschied.
]: Sfvl\'.uiii, de zoon \\,m Jabe», werd
koning, in bet negen en dertigste jaar
van uitte) den koning van Juda; en lut
regeerde eeiie volle maand te SatiiAria.
Il Want Memiliem, de zoon van Gadi,
toog op van \'i\'hirza, en kwam teSamaria,
en sloeg Kalium, den zoon van Jabes,
te Samnria, en doodde hem. en werd
koning in zijne plaats.
1 i» Het overige nu di>r geschiedenissen
van Sallum, en zijne verbindteuis, die hij
maakte, ziet, die zijn gesebreven in het
boek der kronijken der koningen van
Isra\'1.
I\'. Toen sloeg .Menahera Tifsali, met
allen, die daarin waren, nok hare land-
palen van Tliirza nf; omdat men niet
voer hem had opengedaan, ira sloeg liij
htn; al hare bevruchte vrouwen hieuw
bij in stukken.
17 In bet negen en dertigste jaar van
Azaria, den koning van Juda, werd Me-
iiahem, de zoon van Gadi, koning over
Israël, en regeerde tien jaren te Sauiarin.
IS En hij deed dat kwaad vvait in de
oogen des HKEUE.N; hij week al zijne
dagen niet af van de zonden van Jero-
beam, den zoon van \\ebat, die Israël
zondigen deed.
1!» • Toen kwam Pul, de koning van
Assyrië, tegen het land; en Mpr.ntteiii
gaf aan 1\'ul duizeod talenten zilver*,
opdat zijne hand met hem zoude zijn,
om het koningrijk in zijne hand te
sterken.
10 Men.-ïuem nu bragt dit geld op van
Israël, van alle geweldigen van vermogen,
om den koning van AfrtyrlC te geven,
voor elk man vijftig /.iiveren sikkels;
alzoo keerde de koning van Assyrië we-
dcr, en bleef daar niet in het land.
21   Het overige nu der geschiedenissen
van Mennhem, en al wat hij gedaan
beeft, is dat niet geschreven iu het boek
der kronijken der koningen van Israël?
22  Daarna ontsliep Men.iheiii met zijne
vaderen; en zijn zoon PekttM werd
koning in zijue plaats.
23  In het vijftigste jaar van Azaria,
den koning van Juda, werd I\'akahia, de
zoon van Meiinlirm, koning ovrr Israël,
en regeerde twee jaren ie Sauiaria.
24  En hij deed dat kwaad was ia de
oogen des IIKEHEN; lui week niet af
r van de zonden van Jerobeain, den zoon
I van \'•• !m\\ die Israël zondigen deed.
2ó En 1\'ekab, de zoon van Hemalia,
; zijn hoofdman, maakte eeue verbindtenit
tegen hem. en sloeg hem te S.-uuaria,
I in het paleis van bet huis des konings,
i met Argob en met Arjp, en met hem
: vijftig mannen van de kinderen der Gi-
j leadieten; alzoo doodde bij hem,en werd
j koning in zijne plaats.
•1C> Met overige nu der geschiedenissen
van 1\'ekahia, en al wat hij gedaan beeft,
[ ziet, dat is geschreven In het boek der
\' krooiiken der koningen van Israël.
27 In bet twee en vijftigste jaar van
AzAria, den koning van Judn, werd
Pekhh, de zoen vaii Kemalia, koning
over Israël, e-t legeerde twintig jaren te
Sauiaria.
| ft) Eu hii ilepd dat kwaad was in de
oogen «les BREKENt bij week niet af
werd te Sauiaria koning, Jcróbeam, de
zoon van Ion, koning over\'Israël, en
regeerde een en veertig jaren.
\'.\' i En tui deed «Int kwaad «au ia de
oogen dr* lleeren; hij week niet van
alle zonden van Jerobeain, den zoon van
Nrbat, die Israël zondigen deed.
tt Hij bragt ook weder ile landpale
van Israël van dm ingang van Mamath,
tot aan de zee van hel vlakke veld; naar
het woord dn HEBREN, den Gods van
I-ra\' I, dat Hij gesproken had door de
dienst van zijnen knecht » Jona, den
zoon van Atnitbai, den profeet, die van
Gath-heTer ffM.
M Want de ITEERE zag, datdpellende
van Israël zeer bitter was, en dat er reene
Opgealotenen noch verlatenen waren, «\'ii
dnt Israël geenen helper bad.
27 En de REERE had niet gesproken,
dat Hij den naam van Israël van onder
tien hemel verdelgen zou; maar Hij W
loste hen .lonr de hand van Jcróbeam,
den zoon van .loan.
2S Het overige nn der geschiedenissen
van Jerobeain , en al wat hij gedaan heeft,
en ziine mairt, boe hij gekrijgd heeft,
en hoe hij Damaskus en Haniath, tot
Jnda behoorende, aan Israël wcdergr-
bragt heeft, zijn die niet geschreven in
het boek der kronijken der koningen van
Israël ?
39 I ii Jrnibeam ontsliep met zijne
vaderen, met de koningen van Israël; en
zijn zoon Zacbarfa werd knninr In zijne
plaat*.
IlOOFOSTl K la.
>:iria, koninu\' over Juda, hamel dn Hreie UB.
va. 1 i ivnr.lt met n>.laai*. Iihcid iri-traft en
Rttft, I, Z.v liana woedt koninir owv IanaH.8;
i-u ir«--l.....l \'Innr Salliim, lo ; die h.....onvol-rt
en van Mfni\'dii-tii .....het leven «onlt ir^brairt.
13. Mrnahrm* n-gennjr, In. 11 ij wordt .lonr
den aeiyriichen koning Pul in iQa ruk be-
vertfrdi Wi sterft en Pekifala >vor.lt koninrln
ujtic plaats, -m. Priua doodt detea pn 1..--
Llimt il.-n troon, 2.1. In lijnen tijd wnriit pen
.Ir. 1 der I*r*rlieten van Tifflal h-Pi User naar
An.ytir wihwiI, 29. gtoaéa -l. ".lt P.-kah.-n
i volirt hem op, 30. Jotham rcirrert nvr Juda,
32. Na hen. n ir.-.\'tt A.hai, 88.
T.N bet zeven en twintigste jnnr van
X Jerobeain, den koning van Israël,
werd " koning, Aziirin, de zoon van Amn-
zia, den koning van Juda.
| 3 Hii was \' zestien jaren oud, toen bij
koning werd, en bh regeerde twee eu
vijftig jaren te Jcrnzalt-iu ; en de naam
inner moeder waa e Jecholia van Jerft-
twen.
li l-\'ii hii deed dat regt was in de oogen
des Hl I lil V naar al wat zijn vader
Aiu.-izia gedaan had.
4  Alleenlijk werden de hoogten niet
weggenomeni het volk oüerde en rookte
nog op de hoogten,
-> En de HEERE plaagde den koning,
dat hij inelaatsch werd tot den dag zijn»
doods; en bij woonde iu een afgezonderd
buis; doch Jotbam, de zoon des konin«s,
was over bet buis, rigtende het volk des
land*.
r» llci uterlge mt der retebtedenltsen
van Aziiria, en al wat hij gedaan heeft,
zijn die niet geschreven in het hork der
kronijken der koningen van Juda?
7 I ti Iznria ontsliep met zijne vaderen,
en zij begroeven hem bij zhne vaderen,
in de stad Davids , en zijn zoon Jotham
werd koning in zijne plaat».
5  In het acht eb dertigste jaar van
ArÉratt den koning VU Juda, regeerde
Zacht r la, de zoon van Jerobenm, over
Israël te Sauiaria, zes maanden.
ï En hij deed dat kwaad\'was in de
oogen des HEEBEN, gelijk als zi,jne
vaderen gedaan liadden; hij week Biel
af van de zonden van Jeróbenin, den
zonu van Nrbat, die lsrai\'1 Kondigen deed.
b MCimi.M:1
3
CtKnm.17 5
-ocr page 287-
beh ,--rd Acbaz sterft. 11..--.. -!
Tiglntli-r/Vzer. Jotham. Achaz
•2 KONINGKN Ifi. 17.
den koning van Syrië, en uit de hand
vau den koning van\' Israël, die zich tegen
mij opmaken.
- K;i \' Achaz nam het rilver en bet
goud, dat in bet huis des IIKKRKN, en
in de n-hatten vau het huis des koning*
gevonden werd, en hü zond den koning
van Assyrië een geschenk.
y Zoo hoorde de koning van Assyrië
naar hem : want de koning vau Assyrië
toog op tegen Damaskus, en nam haar
in, en voerde hen gevankelijk naar Kir,
en bij doodde Rezin.
II) Toen toog de koning Achaz Tiglath\'
Pilëzer, den koning van Assyrië, te
geiuoet, naar Dituiasktis; en gezien heb-
bende een altaar, dat te Damaskus was,
zoo zond de koning Achaz aan den
priester Uria de gelijkenis van het altaar,
en zijne afbeelding, naar zijn gansche
maaksel.
11 Kn Uria, de priester, bouwde een
altaar, naar alles, wat de koning Achai
van Damaskus ontboden had; aUoo deed
de priester Uria, tegen dat de koning
Achaz van Dauiaakus kwam.
1.\' AU nu de koning van Damaskus
gekomen was, zag de koning het altaar,
en de ko..ing naderde tot het altaar, en
o tierde daarop.
13 I ii hii stak zijn brandoffer aan, en
zijn spijsoffer, en goot ziju drankoffer,
eu sprengde het bloed zijner dankotleren
op dat altaar.
Ii Maar het koperen altaar, dat voor
het aangpzigt des HKERKN wat, dal
bragt bij van het voorste deel van het
huis, van tusschen zijn allaar, en van
tusschen het buis des IIKKRKN, en hij
zette het aan de 7 ij.ie zijne altaars
noordwaarts.
15 Kn de koning Achaz gebood Uria,
den priester, zeggende : Steek op het
groote altaar aan hel morgenbrandoffer,
en bet avondspijsoffer, en des kunings
braudotTer, en zijn spijsoffer, en het
brandoffer van al het volk des land*,
en hun spijsott\'er, en hunne drankofferen; i
en spreng daarop al het bloed dea brand-j
offers, en al het bloed des slagtoffer* s
maar bet kooeren altaar /al mij ziju, om
te onderzoeken.
If Kn Uria, de priester, deed naar alles, i
wat de koning Achaz geboden bad.
17 Kn de koning Acbnz sneed \' de
lijsten der stellingen af, en naiu van!
boven die het waschvat weg, en deed
de zee af van de koperen runderen, die!
daaronder waren; en bij zette die oj.
eenen steenen vloer.
IS Daartoe het deksel des sabbats, dat
zij in het buis gebouwd hadden, en den
buiteneten ingang des konings nam hü
weg van het huis dea IIKKRKN, van
wege den koning van Assyrië.
19 Het overige nu der geschiedenissen
van Achaz, wat lui gedaan beeft, is dat
niet geschreven in het boek der kronijkeu
der koningen van Juda?
10 Kn Achaz ontsliep met zijne vaile-
ren, en werd begraven hij zijne vaderen,
in de stad Davids; en Hizkla, zijn zoou,
werd koning in zijne plaats.
HOOFDSTUK 17.
HOfta urn,Ir koning van Israël, ra, I j hij
wordt dn koning van Awyrië onderworpen,
van hi-in belegerd, gevaayea reuomra en
met si het volk nnnr A«»yrië gevoerd, 3;
ruik* alles om hunne tiimlen, 7. !\'• vreemde
volken, waarmede hun tand beiet werd, wor- \'
den van leeuwen gekweld, ï*; daarom wordt
hun een* Uraêlieti&ehrn prieiter torjreion-
ilen, 27; waaruit eene vermenging van rod*-
dienaf volgt, ?.>.
IN het twaalfde jaar van Achaz, den
koning van Juda, werd Hosëa, de zoon
van Kla, koning over Israël te Samaria, ]
en tegeerde negen jaren.                                       I
van de zonden van Jfrobram, d*D WOU
van Nebat, die lnraël zondigen deed.
29 In la •Ineen van Pekah, den koning
van Israël, kwam Tiglatb-l\'ili ter, de
koning van hautlÊ, en ƒ nam ljon in,
en A bel- Keth-.MnUcha, en Janóah, en
K<-i!i -, en Hazor, en Gilend, en Galilcn,
liet gansene land van Nafthali; en h\\\\
voerde hen weg naar Assyrië.
iM» Kn Iln-i .,, de zoon van Kla, maakte
eene rerbindteni* tegen I\'ekah, den zoou
van K\'in.\'ilia, en sloeg hem. en doodde
bem, en «"til koning in zijne plaats;
in liet twintigste jaar van Jotham, den
zomi van Uzzia.
31   Tiet overige nu der geschiedenissen
van I\'ekah, en al nat hij gedaan heeft,
ziet, dat ïh genen reven in het boek der
kroniiken der koningen van Israël.
32   In het tweedejaar van i\'ekah, den
zoon van Reninlia. den koningvan Israël,
-\' werd .lotham koning, de zoon van
Uzzia, koning van Juda.
33  * Vijf en twintig jaren was lm oud,
al* lm koning werd, en regeerde ies-
tien jaren te Jeruzalem ; en de naam
zijner moeder w-a* Jerft^a, de dorhter
van /mink
3-1 Kn lm deed dat reut was in deoogen
des IIKKRKN; naAr alles, wat zijn vader
TJzzia gedaan had. deed lm.
36  Alleenlijk werden de hoogten niet
weggenomen, het volk offerde en rookte
nog op de hoogten : dezelve bouwde de
Ilooge poort aan het hui* deslIKERE.V
3fi Het overige nu der geschiedenissen
van .lotham, en al wat hii gedaan heeft,
is dat niet geschreven in het boek der
kroniiken der koningen van Juda*
37   In die dagen begon 4e IIEKRK in
Juda • te zenden Hezin, den koning van
Syrië, en I\'ekah, den zoon van Hemalia.
3S Kn Jotham ontsliep met zijne vade-
ren, en werd begraven bij zijne vaderen
in de stad van zijnen vader David ; en
zün zoon Achaz werd koning in zijne
plaats.
HOOFDSTUK 16.
Ar har i« i-en gruwelijk afgnilendienaar, va. 1;
doet Rerïn i\'n Pekah beoorloo-rd, huurt hij
tegen hen Tiffli\\lh-Pilëter, r,. Hij reist naar
Damanku* en l.iat te Jeruialein een altaar
maken naar het voorherltl, hetwelk hg te
Damaslu* gezien bad, 10J waarop hg ottert,
bedervende de ruiven* irmitdierut, 12; hij
«terft en Iliikfa regeert, *i.
IK het « zeventiende jaar van I\'ekah,
den zoon van Remalia, nerd Achaz
koning, de zoon van Jotham, den koning
van Juda.
"_ Twintig jaar waa Achaz oud, toen
hij koning werd, en hij regeerde zestien
jaren te Jeruzalem; en lui deed niet dat
regt was in de oo^en des IIKKRKN zyne
Godn. als zijn vader David.
3   Want hij wandelde in den weg der
koningen van Israël; » ja, lm deed ook
zijnen zoon door het vuur gaan, naar de
gruwelen der Heidenen, die de IIKKRK
voor de kinderen Iaraëls verdreven had.
4   Hij o tierde ook en rookte op de
hoogten en op de heuvelen, ook onder
alle groen geboomte.
& • Toen toog Rezin, de koning van
Syrië, op, met I\'ekah, den zoon van
Reuialia, den koning van Israël, naar
Jeruzalem ten strijde; en z(j belegerden
Achaz, maar zij verinogten niet met
strijden.
6   Te diertelver tijd bragt Rezin, de
koning van Syrië, Klath weder aan Syrië,
en wierp de Joden uit Klath; en de Sy-
riërs kwamen te Klath, en hebben daar
gewoond lot op dezen dag.
7   Achaz nu zond boden tot Tiglath\'
l\'ilézer, den koning van Assyrië, zeg*
gende : Ik ben uw knecht eu uw zoon;
kom op eu verlos mij uit de hand van
-ocr page 288-
Kedenen van Unéh wegvoering.
282 Salmauó>er w>ert Israël naar Assyrië. 2 KONINGEN )/.
IS Daarom vertoornde zich de HEEKK, J- »- c-
zeer over Israël, dat * Hij hen wegdeed i
         ™-
van zij" «angezigt : er bleef nieta over, i
behalve de stam van Juda alleen.
               |< •• . , .
i;i Zetfs hield Juda de geboden des
HEKKEN, huns Gods, niet; maar * tij | k u,r )sa
wandelden in de inzettingen van Israël,
die zij gemaakt hadden.
•:i) Zo.» verwierp de HEERE het gansche
zaad van Israël, en bedrukte hen, en gaf
ze in de hand der roovers, totdat Hij hen
van zijn aangezigt weggeworpen bad.
21 Want HM \' scheurde Israël van het ( l Koa.1* IG,
huis vau Da\\id at\', en zij maakten Jer6-j
              17.»
beatu, den zoon van Nehat, koning: en
Jeróbeam dreef Israël af van aehter den
HEEKK, en bij deed ze eene groote
zonde zondigen.
•22 Alzoo wandelden de kinderen Itraëls
in alle zouden van Jeróbearu, die hM -\'-
daan bad; zij weken daarvan niet Hl
2  Kn liij (lri\',1 dal kwaad war iu .1"
oogen ilra IIKKRKN ; evenwel nipt, als
iii\' koniiigen van I-i i< i. die v6ór hein
geweest wuren.
3  Tegen hem tno^ op Sal man eter, ko-
ning van Assyrië; rn Hose^ werd zijn
knecht, dat hij hem reu geschenk gaf.
4  Maar de koning van Assyrië bevond
eene :i ibiii Itpni* in llot^a, dat hij tot
So, den koning van Egypte, boden ge-
?o;i U n had, en het geschenk aan den
koning van Assyrië niet als te voren
van jaar tot jaar opbragt; Sim» besloot
liem de koning van Assyrië, en boud beni
in het gevangenhuis.
5  Want " de koning van Assyrië too \\
op in het gansene land; ja hij kwaui
op naar Saniaria, en hij beh :• rde haar
drie jaren.
fi In \'< het nrgcnde jaar van Hosra
nam da koning van Assyrië Saniaria in,
en voerde Israël weg ju Assyrië, en deed
ze wonen iu Hr1j.Ii, en iu llabor, Ann de
rivier Gozan, en in de steden der Sleden.
7 \\Van1 het wan geschied, datdekinde-
ven Israëli gezondigd hadden tegen den
III ! lil\', hunnen God, die hen mi Kgyp-
Und "i gebra rt hail, van onder de hand
van Farao, den koning van Egypte; en
hadden andere zoden gavicead;
S Kn * hadden gewaudeld jn d» in-
zettiirgen der Heidenen, die de II KERK
voor het aangi-zigt der kinderen Inraëls
verdreven ha.!, en der koningen van Is-
| rai\'1, die ze gemaakt hadden.
I 9 Kn de kinderen Israël* hadden de
i zaken, die riet regt zyn, tegen den
j 11KKRE, Hunnen God, beiuantel.1; rn
! badden zich hoogten gebouwd jq aj
| hunne steden, vau den wachttoren af tot
| de vaste steden toe.
j 10 Kn zij bAdden zich Ptaande beelden
, opgerigt et» bosschen, op allen hoogen
heuvel en onder alle groen geboomte.
11 Kn zij hadden daar gerookt op
alle hoogten, gelijk de Heidenen, die de
lil I iM van hunne Aangezigtcn v . gge-
voerd had; en zij hndden kwade dingen
gedaan, o ui den IlEEKr tot toorn te
verwekken.
15  Kn «ij hadden de drekgnden gediend,
tMtni de HEEKK tot ben gezegdhad:
4 Gij zult deze zaak niet doen.
13 AU nu de IIKKKK tegen Israël en
legen Juda, door de dienst van alle pro-
feten, van alle zieners, betuigd had, zeg-
gende: • Bekeert u van uwe booze wegen,
en houdt mijne gf-boden, ea mijne in-
zettingen, naar al de wet, die Ik uwen
vaderru geboden heb, en die Ik tot u
door de hand van mijne knechten, de
profeten, gezondfj heb;
W Zoo hoorden zij niet. maar «ij ƒ
verbardden hunuen nek, geluk de eek
hunner vaderen geweest was, die aan
den IIKKKK, hunnrn God, niet geloofd
hadden.
U Daartoe verwierpen zij zijne inzet*
tingeu, rn zijn verbond, dat Hij met
hunne vaderen gemankt had, en /ini-
getuigenleen, <lie Hij tegen hen betuigd
had. en wandelden dp ijdelheid na, dat
/.il ijdel werden, en achter de Heidenen,
die rondom hen waren, van dewelke de
HKKIU: hun geboden had, dat zij niet
doen zouden gelijk die.
16  Ja zij verlieten al de geboden des
HKKKK.N, huns Gods, 8 en maakten zich
gegoten* beelden, iwaa kalveren; en
nmaktrn bosschen, en bogen zich voor
alle lieir •[•••• liemels, en diendeti Haal.
IJ\' Ook " deden zij hunne zonen en
hunne dochteren door het vuur gaan,
en gebruikten waarzeggerijen, en gaven
op vogelgeschrei acht, pn verkocblen
zicb, urn te doen dat kwaad was in de
oogen dei HEKKEN, om Hem tot toorn
te verwekken.
b SKnn.lH 1»
2:i Totdat de HEERE Israël van zijn
::
aangezigt wegdeed, gelijk als HM grspro-
U. ii had door de dienst van nl zvjne\'
knechten, ile profeten; alzoo werd larafllj
weggevoerd uit «M» land inwr Assyrië, •
tut op dasan dag,
-1 Ile koning nu van Assyrië bragt
volk van Bahel, en van Chuta, en vmu
Avva, en van Hamatb, en Sefarvaim, en
deed hen wonen in de Bieden vau Sama-
m, in de phiats der kinderen Israëls; en,
zij namen Sauiaria erfeUjk in, en wuon-
den in hure steden.
25 Y.n het geschiedde in het begin hunner!
woning aldaar, dat /.n den HEEKE niet\'
vreesden; roo zond de HEEKK leeuwen
onder hen, die e*nigrn van hen doodden..
20 Diiaroui Bjiraken zij tot den koning
van Assyrië, zeggende i De volken, die gij!
vervoerd hebt, en hebt doen wunen in de
steden van Sauiaria, weten de wijze dra
Gods van het land niet; daarom heeft
Hij leeuwen onder ben gezonden, en
ziet, zM dooden hen, dewijl , i: niet
weten de wMze des Gods van het land. j
27 Toen gebood de koning van Assyrië,;
zeggende i Brengt eencn der priestereo
daarheen, die gijlie-ïen vau daar wegga*;
voerd hebt, dat /.u licnentrekkeii, en wo-,
nen aldaar; en dat iaj huu leere dewyze:
des Goils van het land.
2S Zoo kwam een uit de priesters, die
/.ij van Samaria weggevoerd badden, en
woonde te Betb-El; en hij leerde hun,
hoe zij dm Mi ! I\'! vreezen zoud<*n.
•-^i Maar elk volk maakte zijne goden;
en zii stelden ze in de huizen der hoogten,
die de Samaritanen gemaakt hadden, elk
volk in hunne sleden, waarin zy Woon*
achtig waren.
30  Want de lieden van Babel maakten
Sukkoth Beuiitb, en de lieden van Chut
maakten Nergal, en de lieden van Ma-
inath maakten Asfma,
31  En de Avieten maakten Nibba, en
Vartak; en de Sefarvieten verbranddeu
hunne zonen voor Adramëlech en Ana-
mdlecb, de goden van Scfarvaïti), niet
vuur.
32  Ook vreesden zM den I1EERK, en
d Kx.ïüS.t.:
Peul. B : ;
8, \'
"> maakten zich van hunne geringiten
|K<M.1S:31.
priesteren der hoogten, dewelke voor hen
dientt deden in de huizen der hoogten.
33  m Zij vreesden den IIKI\'KK, en
dienden ook hunne goden, naar de wiize
der volken, van dewelke zij die wegge-
voerd hadden.
3* Tot op dezen dar toe doen die naar
de eerste wyzen; zg vreezen den II KERK
niet, en zy doen niet naar hunne inzet-
tingen, en naar hunne regten, en naar
de wet, en naar hal gebod, datdeUKKKE
h I.i-v. 20.3,4
Prut. IS 10,
I Kom. ir, n
geboden beeft ann de kinderen van Jakob,:
dien <• Hij den tiaaiu Israël gaf.
3? \'-
is.ni.
35 Noktaus had de HKKREeen verbond;
met hen gemaakt, en had hun geboden,)
zeggende i t> Gij zult geene andere goden i y Kiftt. 6 \'ü-
-ocr page 289-
2 KONINGEN H.
Juda gevallen. Godslastering van 2**ï
Hizkia. Sanherib in land en
vreezen, noeh n voor hfii nederbuii-en,
mx-h i\'i t: dienen, noch hun offerande
doen.
3fi Maar den HKEHE, die u uit Egypte*
land met groote kracht en pact eenen uit-
gestrekten arm opgevoerd heeft. Uien snit
gij vreezen, pn voor Hem tuit gij u bui*
^en, en Hein zult gij offerande doen;
37 En de inzettingen, en de \'egten, en
de wet, en het jfebod, die Hij u geschre-
ven heeft, zult ui) waarnemen te doen te
allen dage; en gij zult andere goden niet
vreezen.
as En hf*t verbond, dat Ik nipt u ge-
luaakt heb, zult «ij niet vergeten; en gij
zult andere goden niet IIWIIlll
:«) Maar den IIEERE. uwen God, zult
gij vreezen; en Hij zal u redden uit de
band van al uwe vijanden.
40  Doch zij hoorden niet, maar xij de-
den naar hunne eerste wijze.
41     Maar deze valken vreesden den
HEERE, en dienden hunne gesnedene
in \'1.1\' ii; ook doen hunne kinderen en
hunne kindskinderen, gelijk als hunne
vadem gedaan hebben, tot op dezen dag.
MOOFDSTI\'K 18.
Iliikia wordt kon in? out Juda, vu. 1; i* tepr
rodvreeiend. rreeot niet voor den konin~
van Aiiyrtf en overwint de Filistijnen, 3.
Snlmant\'ïer verovert Samaria en Israël wordt
revangen
ni.tr Auyrié gevoerd. 0. Sanherib
valt in bet land *-an Ju.U en Hirki» lei.valt
hem -. h.ittii..\'. 13 ; evenwel etseht hu Jeni-
mlfin op, 17; Rahsakc hitnt hi t volk op
en Isstrrt Cod. 1\'J ; hi\'ttvelk den konlnj.\' wordt
aangetegd, 97.
HET geschiedde nu in het derde jaar
van lloséa, den zoon van Kla, den
koning van Israël, " dat Hizkia koning
\' werd, de zoon van Acbaz, koning van
;juda.
i 2 Vijf en twintig jaren was hij oud,
toen hij koning werd, en hij regeerde
negen en twintig jaren te Jeruzalem, en
de naam zijner moeder was Abi, eene
dochter van Zacharta.
3  En hü il red dat regt wan in de oogen
des HEKKEN, naar alles, wat zijn vader
David gedaan had.
4  Hij * nam de hoogten weg, en brak de
opgerigte beelden, en roeide de bosschen
uit; en bij verbrijzelde de koperen b! mg,
die Mozes gemaakt had, omdat dekinde-
ren Israêls tot die dagen toe haar gerookt
hadden; en hij noemde haar Nehustan.
5  Hij betrouwde op den HUK!\', den
God l»ra£ls, zoodat na hem zijns gelijke
niet was ouder alle koningen van Juda,
noch die vóór hem geweest waren.
Ö Want hü kleefde den lil IKK aan, hit
week niet van Hem na te volgen, en hlj
hield zijne geboden, die de HEERE aan
Slozes geboden bad.
7 Zoo was de HKFKE met hem ; overal,
waar hij henen uittrok, bandelde hij kloe-
kelijk: daartoe viel bij af van den koning
van Assyrië, dat bij hem niet diende.
S Hü * sloeg de Filistijnen tot Gaza toe,
en bare landpalen, van den wachttoren
af tot de vaste steden toe.
9   Het : geschiedde nu in het tierdejaar
van den koning Ilizkin, (hetwelk was het
levende jaar van Hoséa, den zoon van
Ela, den koning van Israël) dat Salma*
neser, rle koning van Assyrië, opkwam
tegen Samaria, en han" belegerde.
10  En /i\' namen baar in <• ten einde van
drie jaren, in bet zesde jaar van Hizkia;
bet was het negende jaar van Hosëa, den
koning van l-jraël, als Samaria higcno-
inen werd.
11  En de koning van Assyrië voerde
Israël weg tmitr Assyrië, eu deed hen lei-
den in flalab, en in Habor, bij de rivier
Gotan, en in de steden der Meden.
l-_\' Daarom dat z(j de stem des IIEE-
\'HËN, huns Gods, niet waren gehoorzaam
!;ewee*l. maar zijn vrrbond overtreilen
iadden; en al wat Mozes, de knecht des
I1EEKE.N, geboden had, dat hadden zij
niet gehoord, noch gedann.
IS Maar ƒ in het veertiende jaar van
den koning Hizkia, kwam Sanherib, de
koning van Assyrië\', op tegen alle vaste
I steden van Juda, en nam ze in.
1 14 Toen zond II -k .*, de koning *an
I Juda, tot den koning van Assyrië naar
Lachis, zeggende: Ik heb gezoudigd, keer
\\ af van mi), wat gij mr opleggen zult, zal
, ik dragen. Toen leide de kouing van As-
j syrlJ Hizkia, den koning van Juda, drie
! honderd talenten zilvers, en dertig talen-
; ten gouds op.
Ift Altoo gal HizHa al het zilver, dat
gevonden werd in bet hui* des HKKRKN,
en in de schatten van het huis des koninga.
1\'. Te dier ui.l sneed llizkta het goud
af van de deuren van den ten,pel des
HEKKEN, en van de posten, die Hizkia,
de koning van Juda, bad laten overtrek*
ken, en gaf dat aan den koning van As-
syrif.
1 IJ Evenwel zond de koning van Assyrië
Tartan, en Knbsaris, en Habsake, \'van
Lai\'tn. tot den kouing Hizkia, met een
zwaar heir naar Jerlï/alem ; en zij togen
op, en kwamen naar Jerftzalem. En als
zy optogen en gekomen waren, bleven sü
staan bij den watergang des oppersten
vijvers, welke is hij den hoogen weg van
het veld des vollers.
I\' En zij riepen tot den koning : zoo
ging tot ben uit Kljakim, de zoon van
Hilkia, de hofmeester, en Sebna, de
schrijver, en Joah, de zoon van Asaf, Üt
kanselier.
19 En Kab^ake zeide tot hen : Zegt nu!
tot Hizkia i Zoo zegt de groote koning,;
de koning van Assyrië : Wat vertrouwen\'
is dit. waarmede gij vertrouwt?
2n Gij ze<t: (doch het is een woord der
lippen | Er is raad en niagt tot den oor-
log; op wien vertrouwt gij nu, dat gij
tegen mij rebelleert?
21  Zie nu, vertrouwt gij u op dien ge-
limken rietstaf, op Egypte, op de u welken
zoo iemand leunt, zoo zal lm in zÜDe
hand gaan, en die doorboren; alzoo is
Farao, de koning van Egypte, al dengenen,
die op hem vertrouwen.
22  Maar zoo gij tot mij zegt : W\'ü ver-
trouwen op den 111.EliI\', onsen God; is
HÜ die niet, wiens hoogten en wienaalta-
ren Hizkia weggenomtn heeft, en tot Juda
en tot Jeruzalem grzegd heeft : Voor dit
, altaar zult gij u buigen te Jeruzalem ?
I 23 Nu dan, wed toch met mijnen heer,
den koning van Assyrië: en ik zal u twee
duizend paarden geven, zoo gij voor u de
ruiters daarop zult kunnen geven.
21 Hoe zoudt gij dan het aangezigt van
een\' eenigen vorst van de geringste knech*
ten mijns heeren af keeren a Maar gij ver-
trouwt op Egypte, om de wagenen en om
, de ruiteren.
26  Nu, ben ik zonderden HEERE opge-
j togen tegen deze plaat*, otu die te verder*
I ven? He UKKKK heeft tot mit gezegd :
1 Trek op tegen dat land, en verderf het.
2t> Toen zeide Eljakim, de zoon van
Hjlkin, en Sebna, en Joah tot ltabsakc i
Spreek toch tot uwe knechten in het Sy-
riseh, want Wij verstaan het teef; en
\' spreek met ons niet in het Joodsch, voor
de ooren des volks, dat op den muur is.
27  Maar ltabsake zeide tot hen : Heeft
mt)a heer mij tot uwen heer en tot u ge-
zonden, om deze woorden te spreken? ii
het niet tot de mannen, die op den muur
zitten, dat zii met uüeden hunnen drek
eten, en hunne pis drinken zullen?
2s Altoo stond Kabsakc, en riet met
luider stem, in het Joodach; en hij sprak
! en zeide : Hoort het wotsrd des giooten
! kouings, des konin»s van AtsjTiëf
\'• -\' K:on31 1
<itra 72.1.
pfnw tsi.
\'! Kon. 17 fi.
-ocr page 290-
i wordt Terhoord.
2 KONINGEN 19.
*S4 Katwake. Hi/ki.i bidt
dat liij een gerucht hcoren zal, eu weder
in zij ii land keereu ; en Ik zal hem door
het zwaard in zijn land vellen.
> Zoo kwam Kabsake weder, eu vond
den kouiug van Assyrië, strijdende tegen
Libna: want bij had gehoord, dat hij van
Lacbis vertrokken was.
ö Als hu nu hoorde van Ttrhaka. den
koning van (\'usch, zeggen : Ziet, hij is
uitgetogen, nin tegen u te strijden ; zond
hij weder boden tot llizkia, zeggende :
10  Zoo zult gij spreken tot llizkia,
den koniug van Juda, zeggende : I<aat
u uwen (.ui niet bedriegen, op welken gij
vertrouwt, zeggende : Jeruzalem zal in
de hand des konings vnu Assyrië niet ge-
geven worden.
U Zie, gij hebt gehoord, wat de konin-
gen van Assyrië aan alle landen gedaan
hebben, die verbannende; en zoudt gij
gered worden ?
13 Hebben de goden der volken, die
mijne vaders verdorven bebben, dezelve
gered ? alt üozan, eu Harau, en Rezcl,
en de kinderen van Eden, die in Telasser
waren ?
13 Waar is de koning van Hamatü, en
de koning van Arpad, eu de koning der
.stad Sefanaim, Hena en Iwa?
11  Als nu llizkia de brieven uit der
boden band ontvangen, eu die gelezen
had, ging hij op in liet buis des 1IEK-
i;i\'\\, en llizkln breidde die uit voor het
cangezigt de» HEBREN.
l.\'i En llizkia bad voor het aaugezigt
desHEEKEN,en zeide : O HEBRE, God
Israëls, die tusschru decherubim woont!
dn zelf, GÜ alleen nu de God van alle
koningrijken der aarde. Gij hebt den he-
un\'1 en de aarde gemankt.
16  O KEKKE! neig uw oor en hoor,
doe, HEKKEI uwe ongati open en zie; en
huur de woordeu vau Snnherib, die dezen
gezonden heeft, om den levenden God te
honen.
17  Waarlijk, HEEREI hebben de ko-
ningen van Assyrië die Heidenen eu huu
land verwoest;
1> En bebben huun* goden in bet vuur
geworpen : want zij waren geeue goden,
maar het werk van menschenhcndeii,
bout en steen; daarom hebben zij die
verdorven.
l!i Nu dan, HEEKE, onze God! verlof
ons tocb uit zijne baud . zoo zullen alle
koningrijken der aarde weten, dat Gij,
IIBBREI alleen God zrjt.
\'2W Toen zond Jesaja,de zoon van Amoz,
tot llizkia, zeggende : Zoo spreekt de
IIEEKE, de God Israëls : Dat gij tot
M(j gebeden hebt tegen ï-auherib, den
koning van A.-svrië, heb Ik gehoord.
•21 Dit is het woord, dat de HEKKEover
l.em gesproken heeft : De jonkvrouw, de
dochter van /,...... vernebt u, zij bespot
u, de dochter van Jeruzalem schudt bet
hoofd achter u.
2-2 Wien hebt gü gehoond en gelasterd?
en tegen wieu hebt gij de stem verheven,
en uwe oogen omboog opgeheven ?Tegeu
den Heilige IsraëU!
39 Door middel uwer boden hebt gij
den HEEKE gehoond, eu gezegd: Ik heb
tuet de menigte mijner vagenen bek!om-
men de hoogten der bergen, de zijden van
den Libanon; en ik zal zijnehoogeced<*r-
boomen, en zijne uitgelezene deuneuboo-
nieu afbouwen; en zal komen in zij\'"\'
uiterste herberg, in het woud zijns schoo-
nen velds.
\'J4 Ik heb gegraven en heb gedronken
vreemde wateren; en ik heb met mijne
voetzolen alle rivieren der belegerde
plaaloeu verdroogd.
i\'.\'i Hebt au niet gehoord, dat Ik zulks
lang te vuren gedaan heb ? en dat van
oude dagen ai geformeerd heb? Nu heb
Ik dat doei\' komen, dat gij loudt zijn, om
99 Zoo zegt de Mi\'.i\'ij i Dat llizkia u
niet bedriege : waut hij zal u niet kunuen
redden uit zijne hand.
om Daartoe dat llizkia u niet doe ven
ir.Miwni op dm HEEKE, zeggen Ie : TV
HEEKE zal out zekerlijk redden, en deze
stad zal niet in de hand van den koning
van Assyrië gegeven worden.
31 Hoort naar Ilizkla niet; want zoo
zegt de koning van Assyrië : Handelt met
nul door eeu gen-;n\'iik, en komt tot mij
uit, en eet, een jederea» zijnen wijnstok,
en een ieder ra» zijnen vijgebooui; en
drinkt een ieder het water zijns bornputs;
3\'.\' Totdat ik koni, en u haal in een
litinl, als ulieder Umi, een land van koren
en van most, ecu l.\\nd van brood en van
wijngaarden, een land van olijven, van
olie en van honig; too zult gij leven en
niet sterven; en hoort niet naar llizkia,
want hij hitst uop, zeggende i 1\'e HEEKE
zal ons redden.
33 Hebben de goden der volkeu, ieder
zijn land, eenigzins gered uit de band
\\an den koning van Assyrië?
:>i Waar zijn de godeu van Hamath.en
van Arpad? Waar zijn de goden van
Selarvaun, Hena eu Iwa? Ja, hebben zij
Samaria uit mijne hand gere.l ?
35 Wi lke zijn ze onder alle gnden der
landen, die bun land uit mijne hand ge-
red hebben, dat de IIEBBE Jeruzalem
uit mijne liaud redden zou?
3li Doch het volk zweeg stil en ant-
woordde hein niet een woord i want het
gebod des konings was, zeggende l lüi
zult hen niet antwoorden.
37 Toen kwam Eljakiin, de zoon van
Hi/kirt, de hofmeester, en Sebna, de
schrijver, eu Joah, de jood van Asaf, de |
kanselier, tot Ilizkla, mei gescheurde
kleederen ; en zij gaven hem de woorden
van Kabsake te kennen.
HOOFDSTUK Ift.
Huki.i laai den profeet Jen/tja de lasteringen
van K.iIi-.ïLi\' weten, n. I. Je»aja belooft
verloiwinj; MM den Bast*, 6. Santarrilt wordt
trrdwonren np te trekken tegen de Mouten,
8. Hij tentlt Op niruw boden utrt eod»la»-
lerlnke hrieven aan Hiikia, 10. llizkia bidt
tien Ilivre hui hulp, 14. De Meere trn.lt .in-
ileruin.il Jexaja tnt hrm, 20. In dien nnrht
wordt het ««nyriHclie lener d >or den Kngel
(.ml* mriUfB, M Sanhrrili te Nineve ga-
koinen lijnde, wordt door xüne ionen ver-
moord, K
ÏpN u het geschiedde, als de koning Hiz-
Jkia dat boorde, zoo scheurde bij zijne
kleedereu, en bedekte zich met eenen
zak, en ging in bet buis des HEBREN.
- Daarna zond bij Eljakim, den hof-
meester, en Sebna, den schrijver, en de
oudsten der priesteren, met zakken be-
dekt, tot Jesnja, den proleet, & den zoon
van Anio/.;
3 En zij zeiden tot hein ; Alzoo zegt
llizkia : Deze dag is eeu dag der beiia«uwd-
beid, en der scheiding, en der lastering:
want de kinderen zijn gekomen tot aan
de geboorte, en er is geene kracht om te
baren.
I MJsMbteB zal de REKKE, uw God.
booreu al de woorden van Kabsake, den-
welken zijn beer. de koning vau Assyrië,
gezonden heelt, om den levenden (iod te
honen, en te schelden, niet woorden, die
Ie HEERS, uw God, geboord beeft; lief
dan een gebed op voor het overblijfsel,
dat gevonden wordt.
• i En de knechten vau den koning Iliz-
kia kwamen tot Jesaj.i.
fi En Jesaja zeide tot hen : Zoo zult
ITÜ tot uwen heer zeggen : Zoo zegt de
HEEKE : Vrees niet voor de woorden,
*Mf KÜ gehoord hebt, waarmede Mij de
dieuaars van den koning van Assvrië ge-
lasti-id hebben*
7 Zie, Ik aal penen geest in liem geven,
-ocr page 291-
Het assyriscbc leger vrralagen. Hizkfa 2 KONINGEN 20, 21. krank. Wonderteeken. B—n ten van SM
het woord des HEBBEN tot hem ge-
geschiedde, zeggende :
5 Keer weder en zeg tot Hiikta, den
voorganger müns volks : Zoo zegt de
HKKKK, de God van uwen vader Dnvid l
Ik heb uw gebed gehoord. Ik heb uwe
tranen gezien; zie. Ik zal ugezond maken;
aan den derden dag zult gij opgaan in
het huis des HKKRKN.
C> Kn Ik zal vijftien jaren tot uwe dagen
toedoen, en zal u uit de hand des konings
van Assyrifi verlosseu, mitsgaders deze
stad; en Ik zal deze stad beschermeu om
mijnentwil, en om mijns knechts Davids
wil.
7 Daarna zeide Jesaja : Neemt eenen
klomp vijgeu j en zij namen ze, en leiden
ze op de zweer, en hij werd genezen.
s Hizkia nu had gezegd tot Jesaja :
Welk is het teekeu, dat de HKKKK mij
gezond maken zal, en dat ik op den der-
den dag in des HEBBEN huis zal opgaan?
0 Kn Jesaja zeide : Dit zal u een teekeu
van den HKKKK rijn, .lat de HKKKK het
wourd, dat Hij gesproken heeft, doen Zal:
zal de schaduw tien graden voorwaarts
gaan, of tien graden achterwaarts keeren ? I
10   Toen zeide Jehizkia : Het is der
schaduwt\' li<t. tien graden nederwaarts te
gaan; neen, maar dat de schaduw tien
graden achterwaarts Ueere.
11     En Jesaja, de profeet, riep den
HKKKK aan ; en Hij deed de achaduw tieu
graden achterwaarts keeren iu de graden,
dewelke zij nederwaarts gegaan was, in
de graden wm Arhaz zonnewijzer.
12  Te dier tijd zond llerodacb Haladan,
de zt-on van llaladan, de koning van Ka-
bel, brieven en een geschenk aan Ilizkia;
want hij had gehoord, dat Ilizkia krank
geweest was,
13  Kn Hizkia hoorde naar ben, en hij
toonde hun zijn gansene schathuis, het
zilver, eu het goud, eu tic specerijen, en
de beate olie, eu zijn wapeuhuis, en al
wat gevonden werd iu zijne schat teu :
er VM geen ding in cm huis, noch iu
ittna gansebe heerschappij, dat bij bun
niet toonde.
U Toen kwam de profeet Jesaja tot
den koning Ilizkia, en zeide tot hem :
Wat hebben die mannen gezegd, en van
waar zijn zij tot u gekomen? Ku Hizkia
zeiüc : f.v \'mi uit verren lande gekomen,
uit Kabel.
IS Kn hij zeide : Wat hebben zo gezieu
in uw buis? Ku Ilizkia zeide: Zij hebben
alles gezien, wat in mijn buis is; geen
ding is er iu mijne schatten, dat ik hun
niet getoond heb.
IC Toen zeide Jesaja tot Ilizkia : Hoor
des HEBBEN noord.
17 Zie, de dagen komen, dat al wat
iu uw huis is, en wat uwe vaderen tot
ilezen dag toe opgelegd hebben, naar
Habel weggevoerd zal worden; erralnietsi
overgelaten worden, zegt de HKKKK.
IH Daartoe zullen zij van uwe zonen,
die uit u zullen voortkomen, die gij ge*
winnen zult, ueiuen, dat zij hovelingen
mui in het paleis des koning* van ItaM.
II Maar Hizkia zeide tut Jesaja i Het
woord des HEBBEN, dal gü gesproken
hebt, is goed. Ook zeide hij : Zou het
niet, naardien vrede en waarheid iu
mijne dagen we/en zal?
20  Het overige uu der geschiedenissen!
van Hizkia, eu al zijne magt, eu boe
hij den vijver en deu watergang gemaakt\'
beeft, en water iu de stad gebragt heeft,
zijn die niet geschreven in het boek der
kroniiken der koningen van Juda ?
21   Ku Hl/kta ontsliep met zijne vttde-
ren; en zij» won Manaeae werd koning
in zijne plaat*.
HOOFDSTUK SI.
ManaHin • . een gruwelijk afgodendienaar, va.
:. Hierom worden leer zware ntiatleu bedreigd, i
de vaste steden te verstoren tot woeste
hoopeo.
-\'\'> Daarom waren hunne inwoner» han-
nelnos, /.y naren verslagenen beschaamd;
zij naren at» het gras des velu\'s, en de
uroene grasscheul jes, bet hooi der daken,
en het brandkoren, eer liet over einde
staat.
27  Maar Ik neet uw zitten, en uw uit-
gaati, en uw inkomen, en uw woeden
tegen .Mij.
28  Om uw woeden tegen Mij, en dat
uwe woeling voor mijne noren opgeko-
uien ia, zon zal Ik mijnen baak in uwen
neus leggen, en mijn gebit in uwe lippen,
en Ik cal u doen wederkeeren door dien
weg, door denwelken gij gekomen itit.
-:i Kn dat zij u een teeken, dat men ia
dit jaar eten zal, nat van zelf gewansen
is; en in bet tweede jaar, wat daarvan
weder uitspruit; maar Kaait in tiet derde
jaar, en maait, en plant wijngaarden, en
eet hunne vruchten.
ii» Want het ontkomen**, dat i>verge-
bleven is van bet huis van Juda, zal we-
deroiu nederwaarts wortelen, en zal op-
waart* vrucht dragen.
31     Want van Jeruzalem zal het over-
hlijfsel uitgaan, en bet ontkoniene van
den berg Ziou: de ijver van den HKKKK
der betscharcu zal dit doen.
32  Daarom too zegt de HKKKK van den
koning van Assyrie: Hu zal in deze stad
niet komen, noch daar eenen pijl insehie-
ten; ook zal hij met geen schild daarvoor
komen, en zal geenen wal daartegeu op-
werpen .
33  Door ilen weg, dien hij gekomen Is,
door dien zal hij wederkeeren ; maar
in deze stad zal hit niet komen, zegt de
HKKKK.
3-1 Want «Ik zal deze »ta.l beschermen,
om die te verlossen, om mijnentwil, eu
om Davids, mijns knechts wil.
3ü Het •\' geschiedde dan in dienzelven
nacht, dat de engel des HEKKEN uil-
voer, en sloeg in het leger van Assyrié
honderd vijf en tachtig duizend. Kn toen
\'ij zicb des morgens vroeg opmaakten,
ziet, die allen waren doode ligchamen.
3t> Zoo vertrok Sanherib, de koning
van AosyriO, en toog henen, en keerde
neder ; en hij bleef te Ntneve.
37 Het geschiedde nu, als hij in bet
huis van Nisroch, zijnen god. zich ueder-
boog, \'dat Adramélet-b eu Sarézer, zijne
zonen,
hetu met het zwaard versloegen;
doch zij ontkwamen in bet land van A\'ra-
rat : en K\'sar-Haddon, ztju zoon, werd
koning in zijne plaats.
HOOFDSTUK 90.
Hiikia krank zijnde, wor.il van Coit duur Je-
..i\'.i —ofcoriiMgrl, «lat hij «terven inu. n.
; doeh verkrijgt op zijn eehcd noit vijftirti
jaren leven», 2; w.-uirvnn hij iloor een won-
derteeken verzekerd wordt, 8. lU-ródath B*i-
Uil.ii), konitiL\' nn Ilalx\'l, zendt een g«saM-
xliap tot Hi/kia, die hun al zijne schatten
toont, 12; waarop Jenaja hem de liahyloni-
M\'he i*>\'vang ii-i \'hap vnorreirt, 11, hij *terft
en Mjm«- wordt konintf, 30.
IN die dagen • werd Hizkia krank tot
stervens toe; eu de profeet Jesaja, de
zoon van AmOS, kwam tot hem. en lelde
tot hem : Zoo legt ite HKKKK: Geel bevel
aan uw huis, want gij zult sterven, en
niet leven.
2   Toen keerde lm zijn nengnsjat om
naar den wand, eu bii bad tot deu HKKKK,
zeggende :
3  Och HKKKK! gedenk toch, dal ik
voor uw .tangezjgt in waarheid eu met
ceu volkomen hart gewandeld, en wat
icoed in uwe tuigen is, gedaan neb, Ku
Hizkia weeude gausch zeer.
Het gebeurde nu, als Jesaja uit het
middelvotirhot ito<j niet gegaan was, dat
-ocr page 292-
i 236 Habel. Gruwelen run Manasse.
2 KONINGEN 22.
Aitinn koning. Josta koning
v. C.          ICi. M.in.i -f vergiet ook vi-rl nnorhuMiu\' Moet!
\'•-.              • n sterft, 16. Zijn zoon Arno» komt ia ujnr
J.la.it- in volgt dr vot Utupjien itjiia v*di T»,
IX Mij wordt door lyne knr.-hteiiomgfurngt,
33. Zijn zoon Jotdn wordt koning, 1*6.
•omJtt 1. V|\\ANASSE<> was twaalf jaren oud, toen
lu liij koning werd, en hu regeerde vijf
en vijftig jaren te Jerflz&lem ; en de naam
tuner moeder was Hefzi-bfih.
2    En bij deed dat kwaad was in de
oogen des UEKREN, naar de gruwelen
der Heidenen, die de HEKUE voor het
aangezigt der kinderen Israels uit de be-
zitïing verheven had.
3  Want hij bauwde de hoogten weder
(ii. IR i. op, * die Hizkl\'i, zijn vader, verdorven
had; en hij rigtte Baal allaren op, en
n.i\'\'.n. maakte een boscb, e gelijk als Acbab,
32, 33. i de koning van larat!), gemaakt had, en
boog zich neder voor al bet Iteir des
hemels, en diende ze.
32 31. 4 Ka bii <* b.iuwde altaren in het huis
dn HEBREN, waarvan de UEERK ge-
i 11:8, zegd bad: \'T* Jenizaleui /al Ik mijuen
_ U- naam zetten.
""«I-j" * "a*rtoe bouwde hij altaren voor al
\'"„ \\\' het heir des hemel?, in belde de voor-
on\'; \\t. howa van bet huis des HEKKEN.
132 13, fi \'l;i hij deed zijnen zoon door hetvtmr
14. Kaan, en pleegde gutchelarij en .mi\' op
32 31. »0(el<escurei acht; eo hij stelde w»ar-
ze-fxers en duivelskunstenaren : hij deed
zeer veel kwaads in de oogen des HEK-
HEN, ooi Hem tot toom te verwekken.
7 Hij stelde ook een gesneden beeld
van liet bosclt, dat bii gemaakt had, in
i-er huis, waarvan de IIEKRE gezegd bad
m.; lo. i lot David en tot zijnen zoon Saloiuo : ƒ
>n. 8 16. in dit liui% en in Jerözalem, die Ik uit
"u1, alle stammen vau Inraél verkoren heb,
.;, „. zal Ik iniioeu naam zetten in eeuwigheid.
M En Ik zal niet voortvaren den voet
van Israël te bewegen uit dit land, dat
Ik bunnen vaderen gegeven heb; alleen-
hik, zoo zij waarnemen te doas, naar
alles, wat Ik bun geboden heb, en naar
de gansene we;, die mijn knecht Mozes
bUO geboden beeft.
\') Maar zij hoorden niet ; want Manasse
deed hen dwalen, dat zij enter deden dan
de Heidenen, die de \'HEKKE voor het
aangezigt der kinderen Isra&s verdelgd
bad.
10  Toen sprak de IIKKKKdoordedienst
: van zime kuechten, de profeten, zeggende:
is «.( II Dewijl dat 9 Manasse, de koning vau
.l.il.i, deze gruwelen gedaan beeft, erger
doende dan al wat de Atnorieten gedaan
hebben, die voor hem geweest zijn, jaook
Juda door zijne drekgoden heeft doao
Kondigen;
12 Daarom, alzoo zegt de HEERE, de
Goil Israël» : Ziet. Ik zal een kwaad over
Jeruzalem en Juda brengen, dat een\'
ieder, die het hoort, beide zijne ooren
Ikliuken zullen.
1 i;; En Ik zal over Jeifualem bet mcet-
snoer van Samaria trekken, mitsgaders
hel paslood van bet huis van Achab; en
Ik zal Jejfizalem uilwiDschen, gelijk als
men eenen BchOfrl uitwischt; tueu wiseht
dien uit, en man keert betu om op zijne
holligheid.
11  tin Ik zal het overblijfsel mijns erf-
deels verlaten, ea zal ze in de band huu-
ner vijanden ge.eu. en zij zullen tot
eruen roof en \'luudering worden a! Iiun-
ueti vijanden.
l.i Daarom dal /.ij gcdaAI) hebben dat
kwat-d was In mijne oogen, en Mij tot
toorn verwekt hebben, van dien dag,
dat hu mie \\adereti van Egypte uitgegaan
zijn, ook tot op dezen dag toe-
In Daartoe vergoot Manasse ook zeer
veel onschuldig bloed, totdat hij Jerft*
zaleui vau bat eene einde tot het andere
vervuld had; behalve zijne zor.de, die
hvi Juda zondigen deel, doende < «I
kwaad was in de oogen des HEKKEN.
17  Het overige nu der geschiedenissen
van Miinasse, en al wai hij gedaan beeft,
en zune zoude, dit bij gezondigd heeft,
ziju die niet geschreven in bet boek der
krouijken der koniugen van Juda?
18    En * Manasse ontsliep met zijne
vaderen, en werd begraven in den hol
van zijn huis, in den hof van Una; en
.\'int zoon Amen werd koning in zijne
plaats.
19    Aiiiod wat twee en twintig jaren
oud, toen bij koning werd, en bij regeerde
twee jaren te Jeruzalem; en de naam
zijner moeder was Mesullruiet, eenedocb*
ter van Haruz van Jotba.
20   En mi deed dat kwaad was in de
oogen des III KK I N, gelijk als zijn vader
Manasse gedaan had.
21   Want hij wandelde in al den weg,
dien zijn vader gewandeld bad, en hi.i
diende de drekgoden, die zijn vader ge-
iliend had, en hij boitg zich voor die neder.
22  Zoo verliet hij den HEEKK.den God
/.ii aer vaderen, en hij wandelde niet in
den weg des 11 EBBEN.
33 En de knechten van Aiiiod maakten
eene verbindteuis tegen lieru, en zij dood*
den den koning in zijn huis.
24 Maar het volk des lands versloeg
allen, die tegen den koning Atnon eene
verbmdtenis gemaakt hadden ; en het volk ;
des land» maakte zijuen zoon Josia ko*\'
ning iu zijne plaats.
2ó Het overige nu der geschiedenissen :
van \\..i.ni. wat hij gedaan heeft, zijn*
die met geschreven in het boek der kro-
ntiken der koningen van Juda?
2ti En men begioef hem in zijn graf,
iu den hof tan Cua; en • zijn zoonJosta
werd koning iu zijne plaats.
HOOFDSTUK 22.
.\'..»[.i\'- vrome regering, ra, I. Hij draagt rorg
voor dr ben-telling van den trin|>rl, S. Het\'
wrtboi-k Tan HiILm in <lrn trinpcl (.""\'vonden,
wordt door S.\\fan ilen koning ter h.ind (-r-
ntcld. H. De koning veratann hebliende, wat
flod de» afvalligen daarin liedreigt, Iaat door
de priiiVii s llulda den Heere 0111 i...nl vr*-
Ken. 11. De prufetes geeft aalwoord, 15.
JOSI\'A " was acht jaren ou-ï, toen hij
koning werd, en regeerde eeu en der-
lig jaren te Jerftzalem ; en de naam züner
moeder was Jedida, eene dochter vau
Adaja, vanHozivatb.
2  En hii deed dat tegt was iu de oogen
dea HEKSEN; en hij wandelde in al den
weg van zijnen vader David, en week
niet af ter regier* noch ter linkerbaud.
3  liet gebcliieddc nu in het achttiende
jaar van den koniug Josla, dat de koning
den sebrij>er Safau, den zoou van Azalia,
den zoon vau Mcsullam, zond in het auis
des HEEREN, zeggende :
4  Ga op tot Hilkia, den hoogepriester,
•>pdat hij bet geld opsoiniue, dat in het
buis des HEEREN gebragt is, hetwelk
de wachters des dorpels van het volk
verzameld hebben;
5  En dat zij dat geven in de baud der,
verzorgers van het werk. die besteld ziju
over het buis des HEERK.N; opdat zti
het geveu aan degenen, die het werk
•io. ii, dat in het huis des HEEREN is,
om de breuken van bet huis te beteren:
ti Aan de timmerlieden, en de bouw-
lieden, eo de metselaars, en om hout en
gciiouwene cteenen te koopeu, om bet
iiuis te belereu.
7 Doch er werd niet hen geeue reke-
niug geMoidcu van liet geld, dat iu huuue
haud geleverd Wat, want zij handelden
Erouwelijk.
s Toen zeide <ie hoogeprieitet Ihlkia
tot Samii, den ^tuijver: Ik heb het wei-
boek in bet huis des HEEREN gevon-
den ; \'-n HilVia gaf dat boek aau rialao,
die las het.
-ocr page 293-
! KONINGEN 03.
feu verbond met God en herstelt. 2s7
|>e profeten Hulda. Jopfa innakt
9  Daarna kwam Sa<*.iti, de schrijver,
tot den koning, eu bragt den koning be-
acheid weder, eti liij zeide : Uwe knnch*
ten hebben het geld, dat in het huis ge-
voudcu was, zamengebragt, cu hebben
het gegeven jn de hand der verzorgere
van het werk. die besteld wareu over het
hui» des HEEREN.
10  Ook ;;.ii\' Safan, de schrijver, den
koning te kennen, umgail* i De priester
llilkla heelt mu een boek geiceven.Kn Sa-
fan las dat voor het aangezigt des kouings.
11   Het geschieddde nu, als de koning
de woorden des wetboeks hoorde, dat hij
zijne klcederen scheurde.
12  En de kouing genood Ililkta, den
priester, en Ahtkain, den zoon van Safan,
en Achbor, den zoon van Michaja, en
Safan, den schrijver, en Asaja, den knecht
des konings, zeggende :
13  Gaat henen, vraagt den IIEERE voor
iuü, en voor het volk, en voor het gansche
Juda, over de woorden dezes boeks, dat
gevonden is; wani de grimmigheid des
IIKEREN is «root, dewelke tegen ons
aangestoken is, omdat onze vaderen niet
gehoord hebben naar de woorden deze»
Boeka, om te doen naar al wat voor ons
geschreven ia.
14  Toen «ing de priester Ililkia, en
Ahikam, en Achbor, en Safan, en Asaja,
henen tot de prof et es Hulda, dehuistrouw
van Sallum, den zoon van Tikva, den
zoon van Harhas, den kleederbewaarder,
(zij nu woonde te Jeruzalem, in het
tweede deel) en zij spraken tot haar.
15  Eu /.il zeide tot hen : Zoo zegt de
IIEERE, de God Israël» : Zegt tot den
man, die u tot mij gezonden heeft :
16  Zoo «egt de IIEERE : Zie, Ik *al
kwaad over deze plaats brengen, en over
hare inwoners, namelijk al de woorden
des boeks, dat de koning van Juda gele-
zen heeft.
17  Daarom dat zij Mij verlaten, en an-
deren goden gerookt hebben, opdat zij
Mij tot toorn verwekten met al liet werk
hunner handen, zoo /.al mijne grimmig*
heid aangestoken worden tegen dexe
plaats, en niet uitgebluscht wordeo.
H Maar tot den koning van JudH, die
u gezonden heeft, om den HEBRE te
vragen, alzoo zult gij tot hem /.eggen :
Zoo zegt de HEBRE, de God Israüls :
Aangaande de woorden, die gij gehoord
hebt;
19 Omdat uw hart week geworden ik,
en gij u voor het aangezigt des MEEREN
vernederd hebt, als gij hoordet, wat Ik
gesproken heb tegen deze plaats en der*
zelver inwoners, dat zij tot ecue verwoes*
tïng eu vloek zullen worden, en dat gij
uwe kleederen gescheurd en voor mijn
aangezigt geweend hebt; zoo heb Ik «
ook verhoord, spreekt de IIEERE.
\'_\'Ó Daarom zie, Ik zal u verzamelen tot
uwe vaderen, en gij zult met vrede in uw
graf verzameld worden, en uwe oogen
zullen al het kwaad niet zien, dat Ik over
deze plaats brengen zal. En zij bragten
den koning het antwoord weder.
HOOFDSTUK 23.
.losi.i Uat het wetboak voorlezen es vernieuwt
het Trrhoml met den Heere, va. 1; reinigt den
tempel ra roeit «lic afpodeiïj uit, 4; ver-
breekt het altaar te Beth-Kl en lirandt daar-
oj> me nNehenhee mieren, l.ï; hij houdt het
paiMctilt-fit, -1, Verhnn! van ihir andere lie-
w ij ten zijner gndavrueht, 21. (ioiU toorn te-
t-\'ii het \' in ! wordt.....t :-1. niet afgekeerd,
-J»ï. Hij trekt in den »trijd legen K»rau Ne-
eho, wordt gewond en sterft, i0. Zijn («uu
Jótihaz wordt koolnar, 31 ; die farao Neeho
afzet eu door Eljaklm laat vervangen, wien
hij JójakJin noemt, 33. Zyne regering, 35.
TOEN « zond de koning henen, en tot
hem verzamelilen al de oudsten van
Juda en Jerfizalem.
I 2 Ed Je kouing ging op in netbniedea
1 HEEREN, en met hein alle man van
Juda, en alle inwoners van Jeruzalem,
i eu de priesters en profeten, en al het
I volk, van den minste tot den meeste;
en hij las voor hunne ooren al de woorden
van het boek des verbond», h dat in het
huis des HEEREN gevonden was.
3   l\' • koning nu stond aan den pilaar,
en maakte een verbond voor des HEK-
REN aangezigt, om den HEBRE na te
; wandelen, eu zijne geboden, en zijne
1 getuigenissen, en zijne inzettingen met
1 gansenen harte en met ganscher ziele te
1 houden, bevestigende de woorden dezea
1 verbond», die in dit boek geschreven zijn.
En het gansene volk stond in dit verbond.
4  En de koning gebood den hooge-
] priester Hilkta, en den priesteren icr-
tweede ordening, en den dorpelbewaar-
dera, dat zij uit den tempel des HEEREN i
\' alle gereedschap, dat voor Haal, en voor
liet beeld van het boach, en voor al het
I heir dea hemels gemankt was, uitbrengen
zonden; en hij verbrandde dat buiten
, Jeruzalem in de velden van Kidron, en
liet bet stof daarvan naar Heth-El dragen.;
l ."> Daartoe schafte hij de Chemaritn af,\'
| die de koningen van Juda gesteld hadden,
! opdat men rooken zou op de hoogten, in!
de steden van Juda, en rondom Jeruza-
\' lem; mitsgaders, die voor Kaal, de zon,
> en de maan, en de andere planeten, en al
het heir des hemels rookten,
t\'> II n biagt ook het beeld van het botch
; uit het buis dea HEEREN weg, buiten
Jeruzalem, tot de beek Kidron, en ver-
brauddc het aan de beek Kidron, en ver-
gruisde het tot Mof; en hij wierp het stof
daarvan op de graven der kinderen dea
volks.
7  Daartoe brak hij de huizen der schand- j
jongens af, die aan het huis des II KEUEN
waren, alwaar de vrouwen huisjes voor
het beeld van het noseti weefden.
8  En hu bragt al de priesters uit de ste-
j den van Juda, eu verontreinigde de hoog-
ten, alwaar die priesters gerookt hadden,
1 van Geba af tot Her-séba toe; en hij brak
de hoogten der poorten af, ook die aan
de <!eur der poort van Jozua, den overste
der stad, was, welke aan iemands liuker-
hand was, in de stadspoort gaande.
; it Doch de priesters der hoogten oft>r-
deu niet op het altaar dea HEEREN te
Jeruzalem; maar zij aten ongezuurde
brooden in bet midden van hunne broe-
; deren.
1 lil Hij verontreinigde ook Tbofetb, dat
j in het dal der kinderen van Iliunom ia,
] opdat niemand zijnen zoon of zijne doch*
; ter voor den Molech door het vuur deed
: gaan.
Il Kn hij schafte de paarden af, die de
I koningen van Juda voor de zou gesteld
I hadden, vau den ingang in het huis det-
! HEEREN, tot de kamer van Nathan-
! Melech, den hoveling, die in 1\'arvarim
• was; en de wageuen der zon verbrandde
: hij met vuur.
| 1 - Verder de altaren, die op het dak der
| opperzaal van Achaz waren, die de koniu-
| geo van Juda gemaakt hadden, mitaga-
ders de ultareu, <• die Mauaase in de twee
voorhoven van het huis des HEEREN ge-
; maakt had, brak de koning af; en hij
| verbrijzelde ze van daar, en wierp liet stof
daarvan in de beek Kidron.
! 13 De hoogten ook, die vooraan .leruz»-
I lem waren, dewelke waren ter regterhand
vau den berg Mashiih, die Salomo, de ko-
ning van luracl, voor Astoreth, het ver*
foeis\'.-l der Zidotnër», e» voor Kamoa, het
verfueiael der .Moabieten, eu voor Mil-
chotu, den gruwel dt r kiudi-reu Atninoni,
gebouwd had, verontreinigde de koning.
14 Insgelijks brak hij de <* opgerigte
heelden, en roeide de boascheu uit; en hij:
SS 11
-ocr page 294-
•J KONINGEN 24.
2ss het paascbfcrst. Jatta\'a dood.
Jóahn - Jójakim. Jójachin naar
vervulde hunne plaats met nmuchw
beenderen.
lö Daartoe ook het * altaar, dat te Heth-
El ffMi ra de hoogte, die Jerubenm, de
loon van Ncbat, dewelke Israël zondigen
deed, gemaakt had; te zamen dat altaar
en die hoogte brak hij af; ja hij ver-
brandde de hoogte, hij vergruisde ze tot
stof, en hij verbrandde het boach.
IA En als Josta zich omkeerde, zag hij
de graven, Jjc daar op den ber^ waren,
en zond henen, en naui de beenderen uit
de graven, en verbrandde ze op dat altaar,
en verontreinigde dat; / UIT het woord
dea IIKKKKN. dat de inan Gods uitge-
roepen had, die deze woorden uitriep.
17 Verder lei.le hij \\ Wat is dat voor
een grafteeken, dat ik zie? En de lieden
der stad zeiden jot hem : Het is het graf
van den man Gods, die uit Juda kwam,
en deze dingen, die gij tegen dit altaar
van Beth-Er gedaan hebt, uitgeroepen
heelt.
Ü En hij zeide i Laat hem liegen, dat
niemand ztjne beenderen verroere. Zoo
bevrijdden zij zijne beenderen, met de
beenderen van den profeet, die uit S*ma-
ria gekomen wai.
II Daartoe nam JtMta ook «eg al de
i.3i6. huizen der hoogteu, a die in de «eden van
\'Saiuaria waren, die de koningen van
Israël gemaakt hadden, om den ÏIEEItE
tot toorn te verwekken; en hij deed de-
zelve naar al de daden, die hij te Beth-
El gedaan had.
_" En hij slagtte al de pricsteren der
hoogten, die daar waren, op de altaren,
en verbrandde inenackenbeenderen op
dezelve. Daarna keerde hij weder naar
Jeruzalem.
\'21 En de koning gebood het gansene
volk, zeggende ; \'- Hou.it den HEBRE.
uwen God, pascha, * gelijk in dit boek des
verbonds geschreven is.
23 Want gelijk dit pascha was er geen
Senouden, van de dagen der rigteren af,
ie Israël gerigt hadden, noch in al de
dagen der koningen van Israël* ujeh der
koningen vau Juda.
•j:i Maar in het achttiende jaar vanden
koning Josta, werd dit paecha den I1EERE
te Jeruzalem gehouden.
34 En ook deed Josia * weg de wuarzeg-
ta.tï\'. ««rs, en de duivelskunstenaars, en de te-
Deut. 18:11, raÜin, en de <lrekgoden, en alle verfoeise-
U.\'.\'J. ten, die in liet land van Juda en iu.Ier(i-
zaleui gezien werden; opdat htf beves-
tigde de woorden der wet, die geschreven
waren iu het hoek, dat de priester llilkia
in het huis des HEKKEN gevonden had.
•J» Eu voor hein WH geen koning zijns
gelijke, die zich tot den HEEKE, met zijn
gansche hart, eu met zijne gansche ziel,
en met zijne gansche kracht, naar al de
wet van Mozes. bekeerd had; eu na hem
stonda zijns gelijke niet op.
_6 Xogfans keerde zich de IIEKREvan
deu brand zijns grooteu toorus niet af,
waarmede zijn toorn brandde tfgenJuda,
om al de tergiitgen, waarmede BlllUUM
Hem getergd had.
[8 S7 En deUKKKKieide: IkzalJudaook
•Mi van in\\in «angezigt wegdoen, \' -< \'lik als
. \'l Ik laiaël weggedaan heb; eu Ik zul deze
stad Jeruzalem verwerpen, die Ik verko-
ren heb. en het huis, waarvan Ik gezegd
heb : Mi ii naam zal daar weien.
3d Het overige nu der geschiedenissen
van Josia, en al «at hij gedaan heeft, zUii
die niet geschrevei in het hoek der kro-
nijken der koiuug-n van Juda?
-\'-\' In zijne, dagen toog Farao Net-hu,
de koning van Egypte, op tegen den
koning van Asnyrië, naar de rivier Frath:
en de koning JoMa toog hem te geinott,
en Iu) doodde hem te Megiddo, als hij
hem gezien had.
1 80 Kn zijne knechten troefden hem dood
op eeneu wagen, van Megiddo,en bragten I
hem te Jeruzalem, eu begroeven hem in
zijn graf, • en het volk des lands nam
Jóahaz, den zoon van Josia, en zalfden
hem, en maakten uem koning in zijns "
vaders plaats.
31 Drie en twintig jareu was Jóahaz
oud, toen hu koning werd, en hij re* i
geerde drie maanden te Jeruzalem ; en de\'
naam zijner moeder was llaunital, de;
dochter van Jeremia, van Libna.
\'S-2 En hij deed dat kwaad was in de!
oogen des HEKKEN, naar alles, wat zijne i
vaderen gedaan hadden.
33 Doeli Farao Necho liet hem binden,
te Kibla in het land van Ilamath, opdat1
hij te Jernzatetu niet regeren zou; en hij
leide het land eene boete op van honderd,
talenten zilvera en een talent gouds.
31 Ook maakte Farao Necho Kljakim,
den zoon van Josia, koning, in de plaats
van zijnen vader Jotia, en veranderde
zijnen naam in » Jójakim ; maar Jóahaz «
nam hij mede, en bij kwam iu Fgypte,;
en stierf aldaar.
.»• En Jójakim gaf dat zilver eu dat
goud aan Farao, doch lui schatte het\'
land, om dat geld naar liet bevel van\'
Farao te geven; een\' ieder naar zijne
: schatting eischte hij het zilver en goud af.
van het volk des lands, om aan Farao
Necho te geven.
i :«ï Vijf en twintig jareu «as Jojakint
j oud. toen hij koning werd, en regeerde;
I elf jaren te Jeruzalem; en denaam zijner
j moeder was Zebudila, eene dochter van
. IV.iaja, van Kmna.
! 37 En hij deed dat kwaad was in de
oogen des HEKKEN, naar alles, nat zijne
\\ vaders gedaan hadden.
HOOFDSTUK 34.
1 JuiaLirn tvurilt dt n kouinr; Nebukittturzar >tirnM-
l>.i;ii . doch vn\'.t weder vnn hein nf, ra, t.
I Vij»mlijft\' volken VMÉBTVM *tjn l.ind, 2. Mij
| -ti i :> en lijn toon .\'.. i. im. volgt heiu oii, I
fi. Oen koning van Kgy->tc wordt Hoor den
i koning vnn Balie 1 veel land ontnomen, 7.
I Jójachin» regeriug, 8. Jcrur.slein wordt van
| de Chaldeën belegerd en beroofd, 10, Jója-
| rhin met het grootiite gedeelte vau Juds\'n
Inwoners gevnngcii naar Baba) gevoerd, 14.
j Mattaaj», anderi genaamd Zedekïa, wordt
1 koning en vult van den koning vnn Bnbel
j af, 17-
IN " zijne dagen toogNebukadnezar.de
koning van Babel, op, eu Jójakim
werd \';:u knecht drie jaren, daarua
keerde htj zich om, en rebelleerde tegen
; hem.
•2 Kn de IIEERK zomi tegen hemde ben-
den der C\'haldeen, en de headcu der Sy-
riërs, en de benden der Moabieten, en de
benden der kinderen Aiutuotis, en zond
hen tegen Juda, oiu dat te verderven,
. 2 Kr^n3i 6
. 1 Kod-U1" K
b naar liet woord des HKEKEN, dat Uii
gesproken had door de dienst zijner!
knechten, de profeten.
:. Zekerlijk geschiedde dit naar het be-
vel des HEKKEN tegen Juda, dat Hij hen
van Ktjn aaugezigt wegdeed, otu de zon-
den van Manan>c, naar alles, wat hij ge-
daan had;
4 Als ook om het onschuldig bloed, dat
hij vergoten had, zuodat hij Jeruzalem
met onschuldig bloed vervuld had: daar-
om wilde de IIKKHK uiet vergeven.
.\'i Het overige nu der geschiedeuissrn
van Jojakiui, en al wat hij gedaan heeft,
in dat niet geschreven in het boek der
kronijketi der koningen van Juda?
\'i Kn Jójakim ontsliep met zijne vade-
deren; eu zi>u zooo J<\'jachiti werd ko*
niug iu zijne plaats.
7 l>e kooing nu vau Egypte toog voort•
aan niet meer uit zijn land; want de
koning van Kabel had, van de rivier van ;
EgypM af tot aan de rivier Frath, iu-\'
-ocr page 295-
Itabel gevoerd. JeHkwlcn belegerd
CiKN S~r.                   en iii«enumen. Jojacltin
I aln de buutfcr in d<- stad sterk «erd.\'
en liet volk da lands xeeu brood had,
\\ Toen werd de m 1 (loorgebrokeii,
eu al de krü^blieden i loden des narlits
do«*r den w a; der i>oort, i ,-#thi-ii de iwee
ntilien, die aan des koninica liot\' waren,
(de CnalJaêa nu ttareu i-u\'. ;i de stad
run lom) en de ktmimj trok door den
wea* den vlakken veldt>.
.\') Dncrt bet heir der (\'haldeén jaagde
den kumnic na, en zij achterhaalden hem
ia de vlakke velden van Jérieho, en al
zijn heir werd van by hem vernrooid.
\'\' Zij dan grepen ,i,,, koninic, en voer
de» hem opwaart» tut den koning tan
Itubid, naar Itibla; en /.ij tpiaketi een
oordeel tegen hem.
7 Kn iij plagtten de zonen tun Zedeki.i
toor /.(ine linden, en men veibliudde
Zedekia M ütigen. en . li boudeti hem nir^
twee koperen ketenen, en voerden heul
naar lïabel.
- Daaxnn in de tiiide uaatida op den
zevenden der maand (dit «ra* hel r.egeli-
Uende jatr tan Nebukailtie^ar, den ko*
Itiug tan Itabel) kv.am Nelii.tA.adan, de
overste der trawanten, de kneeht den
koningt van lïabel, te Jarntalem.
11 Y.r. in| terbrandde het huiedei 11KK-
Itl.-N, eu het buis den koning, uittagader»
alle huixen tan Jernialen.; en alle l:i:izeu
der grootej) verbrandde hij met vuur.
in Kn het Kanrehe Iieir der rbaldedn,
dat met den overktc der trawanten w»i.
brak de muren van .lerAzalem rondom a1\'
11 Het overige uu des volks, die in dt
.*tad overgelaten waren, en de afvalligen,
t die toi den koning van Itabel ^e.allen
: «aren, en bet overige der menigte, voerde
| Nebuzaralan, de oveme der trawanten.
getaakeltik weg.
r: Maar van de armittn .:e- lande liet
f de OTanM der trawanten eeai^ea overig
tot vüngaardcnier» en tot akkerlieden.
i 13 Verder braken de Chaldci-n c de
; koperen pilaren, die in het hola des
IIeERKN waren, en dn Jtellüu-en. en de
i koperen zee, dis in bet buiades UliKRK-N
i wat.; en zij voerden bet kuiler daarvan
naar lïabel.
I II 7.\\\\ i, >>iii ii ook dt putten, en .Ie
i neboheleii, eu de yntlelen, en de ronk-
I aebal-m, en al de koperen vaten, daar
I men de dienai mede deed.
i 15 Kn de nvcrMc der trawaiiieu nam
: weg de wierookvaten en de «;*rengbek-
keu», «at geheel goud eu wat geheel
zilver was.
] Ui De twee pilaren, de eene zee, en
de stellingen, die BéJotnO voor het lutis
dce HhKKKN\' gemaakt bad : het k..- t-t
van al deze vaten was zouder gcvlgt.
17 •\' De hoogte van eenen piutar tw
acbitieu ellen, en iiet kapiteel daarop
fU kuper; eu de hoogte dea ItnptaetH
wan drie ellen; en het net, eiidegrauaai-
ai\'pi\'len op het kupileel rondom, wnr«n
allen van koper; en dezeu gelyk bad de
andere pilaar, niet het net.
IS Ook nam de overste der trawanten
Sci.iia, den boulilpriexter, c-n Zet\'anja,
den tweeden priester, eu de drie doip\'el-
Ijetvaa.dere.
l\'.i Kn uit de .»?«in uam hu eenen hov-
liiig, die over de krilgfliedeu geatel.t wan,
en vijl\' uiannen uit degenen, die dw
kontpuci inngexigt zageu, die in de auid
gevonden werden, mitsgaders den over-
i-ten Eehitjter des heir», die het tolk dei?
land» ten oorlog opM\'breei, en zestig
mannen tan bet tolk den lauds, die in
de si ad gevonden werden.
•-1» Al» .\\ebuzaradan, tin ovente der
trawanten, date genuanen hnd, />.•• bragt
hij hen tot d^n koolng tan Itabel, naar
Itibla.
•J! Kn de koning van Itabel hloeg hen,
en doodde hen te Kibla, in het land vnn
lil
genomen nl wat v.-n den koning »au
Kgypte wan.
s Jójarhiii v;i> aehttien jaar oud, toe»
hÜ komn* werd, en iTgeaida drie u<aau-
Jnu te Jeruzalem; en dr naam iijner
üiofilcr wa» N etui Ma. eeiie dorlttrr van
rina\'liHi., van Jeruzalem.
y Kn itn deed dat kwaad wa» in de
(togen dra DKKRE.N, naar alles, vmtmjo
vader gedaan l.ad.
In Te • dj»r tijd logen de knechten
van Ni bukadn*;zar, .i\' jt k<>nuit; van
[tabel, naar JcrotaJem; en da utad werd
belegerd.
II Zelta ka.uu Nebukadnetar, de ko-
niug van liah. I. tenen de stad, al» zijne
kneehtci. die belegerden.
1- Toen «ing Jojachin, de koning vnn
liwla, uit lot den koning van Rebel, hit,
en zijne moeder, rn zijne knechten, en
ffJM .ormn, en zijne hovelingen; en
.Ie koning van Itabel nnm ben* geeawjeu
in Int arhiatejaar xUner regering.
13  <* Kn hli bragt tan .laar uit «1 de
•chatten van het huis. dr» IÏKKKK.N, en
de >i\'i. nier; vni: bet hutu des koning*;
en hij hit uw alle gouden vitten ;.f. die
Salomo, .Ie koning van Israël, in den
tempel dn IIKKKKN gemaakt had, gelijk
i!» de 1IKK11K gesproken had.
14  Kn bij voerde geneen Jeromleni
*rex. niitigaderi h! de vonten, eu alle
«trijdbare helden, tien duizend gevan-
Kenen, en alle timmerlieden en «meden;
niemand werd overgelaten, dan hei nriue
volk de* landt.
1.\'» • Zoo voerde hij -lujachin we.- raar
Itabel. mltiendNeredeekottuteenweaVr*, en
de* koning! vrouwen, rn rdtne hovelingen;
daartoe de magtigeii dm land* bregi bij
gevankelijk van .Vrfualen, naar Itabel;
Jti Kn ƒ alle kloeke mauwen tot teven
duizend, en timmerlied en en Moeden tot
een duitend, et «He belden, die ten oor-
k)g geoefend waren: deze bënetdekoning
tan llabel gtvnukelïjk naar Itabel.
17 Kn de " koning van Kabel maakte
Matlanje, deeietni oom, ko..inj; in plaais*
van hem, en veranderde lijnen naam in
Eedekla.
15  7. ...• kl : was een en twintig jaren
oud, al* hij koning werd, en hUregeerde
elf jaren ie .Jeruzalem; en de nantu zijner
moeder «ai Hmn-ital, eene dochter van
.Ii reinia, van Libiia.
11* Kn hij deed dat kwaad wh> in de
oogen des HI.KKKN, naa. allee, wat
Jojakim gedaan had.
2ti Want het geschiedde, om den toorn
d\'8 1IKKKKN tegen Jeruzalem eo reeen
Jaèn, totdat Mij h-n van «tin nangerirt
««jptewnruen ban. Bn Zedekta r-.-h. i
leerde tegen den kr-ning va» Kabel.
HOOFDSTUK .».
Jensaletu «onll belegerd, v». I. Vi itntli ire-
vnnreri, v.tn ti;tt \'irjijl ln-. <»:l in li?rl!j-
bel Kevoenl, -\'i- Nel«ui»iinUn vi-ihrnucii Jr-
ruï.ilriii «\'ii itiiii tiiniK-l, il. veibreekt .1.\'
if ikmmwii, P ; terWijil het huk 0»eiK«bl«T«ii
ndreltc v.ilk» atet nl tutj^en kortbau i>
ivi.r.lt nefrgBVoerd, lt. Eenfgni der voor-
naanutcn van Juda troroen te "Ktlil* op b*-
vi-l du koaiaai gefluoa, *.8. Radalla arordl
ovciMa vin Ju.li. ea dooi bet volk oata«-
brajtrt. \'~2. l>u Joitea vluirttn n**r KeTjite,
16. IU- koning Jöja< hin wunll <lu»r Kvil-
nii i iij.i. h vrriokt t*u il lilt >i.O. Kt
\', t\'py " htt ReMiliiedde In bei ,.( ,,-.,ii.
lid jaar zijner rexering, m de tiende
maand, op dejn mudeii .Ier maand, Jat
1 Nebuk idnélar, de kouïnif tan Kabel,
^ Kwam tegen Jcrtwletn, lui en i(\\u ..r..
[aehe heir, en hnniiiU eieb tetcen haar;
jen zti bo.iw.ifn tegan haar eierkleti
; rondom.
! J Zoo kwam de t,tad in \'.• -!-v;- : ".- tut
hu het elide jaar tan don kon^awZanekla.
I 3 Op den negenden der rétnli maand,
-ocr page 296-
390 Evitmrró<]fu-h verlost. Geslaeht-
] KHONIJKKN 1.
register van Adam lot Abraham.
Hamath. Al zoo werd JiuU uit zijn land
gevankelijk weggevoerd.
22  * Maar aangaande het volk, dat in
hel land van Jnd.i overg* bleven wan, dat
Nebukadm-.ar, dr koning van Ba bel, had
laten overblijven, daarover stelde hij
GedAlia, den zoon van Aliikam, den zoon
van Safan.
23 ƒ Toen nu al de overaten derheiren,
in en hunne mannen, hoorden, dat de
koning ran Babel GedAlia tot overste ge-
sleld had, kwamen zij tot GedAlia naar
Mitpa : namelijk, Isinael, de zoon van
NethAnja, en Johanan, de zoon van Ka-
r«*ah, en SerAja, de zoon van Tanli\'imeth,
de Netofathiet, en JaAzAnja, de zoon van
den Maarhathiet, zij en hunne mannen.
24  Kn GedAlia zwoer hun en hunnen
mannen, en zeide tot hen : Vreest niet
ian te ziin kneehten der Chaldeen, bluft
in het land, en dient dm koning van
Babel, zoo Ut] het u wel gaan.
2ó M;i.tr het gesrhie.lde in de zevende
maand, datlsmai\'1, de zoon van NelhAnja,
den zoon van KüsAnia, van koninklijk
7\\ad, kwam, en tien mannen met hem;
t en sij sloegen GedAlia, dat hij stierf,
mitsgaders de Joden en de t\'lialdet\'n, die
met hem te Mizna waren.
.\'\'• Toen maakte zich nl het volk op,
van den minste lot den meeste, en
de oversten der heircn, en kwamen in
Kgvple, want zij vreesden voor de (\'hal-
dei\'n.
27 Het geschiedde daarna in het zeven
en dertigste jaar der wegvoering van Jo-
jachin. den koning van Juda, in de
twaalfde maand, op den Zeven en ("in
tigsten der maand, dat Kvilmeródach, de
koning van Babel, in het jaar, als hij
koning werd, het hoofd tan Jojacltin,
den koning van Juda, uit het gevangen-
huis verhief.
38 Kn hij sprak vriendelijk met hem, en
stelde zijnen stoel boven den stoel der
koningen, die bij hem te Bh bel waren.
29 V ii hij veranderde de kleederen
zijner gevangenis, en hij at gedurigiyk
brood voor zijn aangezigt, at de dagen
zijns levens.
Ito Kn aangaande zijne tering, eene ge-
durige tering werd hem van den koning
gegeven, elk dagelijks bestemde deel op
lijnen dag, al de dagen tijns lérens.
HOT EERSTE liOKK DHR KliOXI.JKKN.
HOOFDSTUK I.
In dil hurifil.liik worden i.\'tIm.iM de nako-
inelingrn van. Adam tnt op Noarh, vs. 1 ,
vrrvcilgrna die van Noaeh, ft; van Jaielh,
5; vnn Cham, 9; e* »»n Si*ni tot np Abra-
h>m, 17; t!«\' nakomelingen van Mirnhani,
eerst die van Inmaël, 28 ; daarna die van
ketiir» Rehoren Itja, 31; dr nakomi lrn-j->n
tan Iiak en van i\'jn.-n mnn K/au, 31; *1«-
mrilr de konineen, die in het land Kdoin»
nrrejeerd hebben, 43; en ilr vonten in
Kilom, 31.
ADAM, " Selb, Knos,
2 Kenan, Mahatal-el, Jered,
3  Henoch, Methtisalah, Lameeh,
4  Noaeh, Sem, (\'ham en Jaf?th.
.\' De \' kinderen van Jafeth waren Go-
nier. en Magog, en Madai, en Jhvmii, en
Tuhal, en Mcsech, en Tiras.
6  Kn de kinderen van Gomer waren
A\'skenaz, en Difath, en ThogAriua.
7  Kn de kinderen van Ja van waren
Klisa en Tharsiea, de (\'hittieten en Doda-
nieten.
8   De kinderen van i (\'ham waren
Cusrh en Mitsrafm, Put, en Kanann.
9  Kn de kinderen van Cuch waren
I Seha, en Havik, en Sahta, en KAèma, en
[SAhtccha; en de kinderen vnn Karma
* waren Scheba en Dedau.
{ U> Cusch nu gewon Nimrod : diebegon
geweldig te zijn on aarde.
j II 1 ii Mitsraim gewon de Ludieten, en
de Anamieien, en de Lehabieten, en de
! Naftuchieten,
! 12 En de 1\'athrusieten, en de CuIocMe*
\' ten, (van •\' welke de Filistijnen ziin voort-
. gekomen) en de (\'afthcrieter!.
| l:t Kanaan nu gewon Zidon, zijnen
; eerstgeborene, en Heth,
I 14 Kn den Jebusief, en den Amoriet, en
\'den Girgasiet,
I II Kd den Heviet, eu den Arkiet, en
\'den Sintet,
j l(i Kn den Arvai\'iet, m den Zemariet,
; en den llamathie\'.
j 17 De * kinderen tan Sem waren Klam,
en Asstir, eu Arfaehsad, en l.u.l, t-u
\\rain, en Ui, en Hul, en Gether, en
! Mesech.
IS Arl\'achsad nu gewon Selah, en Selalt
[gewon Heber.
i 19 Aan Heber uu zijn twee zonen gebo-
reu: de naam des eeneu was 1\'cleg, ont-        \'- <
dat in zijne dagen liet aardrijk verdeeld \' um-
is, en de naam zijns broeders was Joktan.
2li Kn Joktan gewon Aluuidad, enSelef,
en HacarniAveth, en Jerah .
:.\'! Kn Hadoram, en I /.al, en Dikla,
22 Kn Kbal, en AbimaCl, en Scbeba.
2;( Kn Olir, eu Havila, en Jobah. Alle
dezen waren zonen van Joktan.
24  ƒ Sem, Arfachsad, Selah,                       , <.,„,
25  Heber, l\'eleg, Itehu,
2fi Serug, Nahor, Terah,                            | Luk.
27 Abraut : die is Abraham.
2S 9 De kinderen van Abraham wareo\'3 O".
Izak en IsnuCL
2*J Dit zijn hunne geboorten : * de eerst*
geborene van lsmaët was Nebajoth, en \' "\'"•
Kedar, en Ailbeël, en Mibsam,
30  Mi^ina en Dunia, ManHa, Madad eu
Thema,
31  Jctur, Nafla en Kedma ; deze zijn
de kinderen van Isma-M.
32  De \' kinderen nu van Ketüra, Abra- rirra
nams hiiwin i die baarde Zimran, en
.lul;*.ui, en Mr.;.m, en Mfdtan, en I»bak, • \'•>"•
en Suah. Kn de kinderen van Joktan
waren Seheba en Dedau.
.i\'i Pe kinderen van Midian nu waren
I lii. en l\'i\'-r, en Henoeh, en Ablda, eu
K\'ldaA. Die allen waren zonen van
Ketttra.
öt Abraham na gewon link. Dek zonen * \';\'";,,
van Izak waren Kzau en Israël.
35 Kn I de kinderen van Kzau : Kllt\'a.:, , ,
Kehuel, eu .Irlui)*, en JArlain, en Knrah. " \'
\'4H De kinderen van Klifaz waren The-
man, en Omar, Zeti, en GAt\'tham, Kenaz,
en T-niiM, eu \\malek.
37 De kinderea van Keh:iél v, „ren Na-
hath, Zerah, Samina en Mizza.
3S De kinderen van Sei\'r nu waren
l.nt-iii. en .Sohat, eu /•ibeon, eu Ana,
en Dison, eu Kzer, eu Di.*an.
39  De kinderen van Lotau nu\'waren
II\'.i eu Hoiuaiii; en de zuster van Lotan
wan Timna.
40  De kindereu van Sohtl waren A\'ljan,
en ManAhath, eu Kbal, Seli en Onam;
en de kinderen van Zlbeon waren Aja en
Ana.
II De kinderen van Ana waren Dison ,
eu de zonen van Dison waren Hamran,
en K»ba-i, en Jithran, en Üheran.
r firn. 10 22
-ocr page 297-
Jerahmeel, Se*ar>. Nakomelingen •iül
1 KRONIJK1N :
Van Abraham en Israël, llezron,
IJ De kimlfrrn van Kier waren Bilhan,
en Zaavan, en Jaakau. De kinderen van
Disau waren Os en Aran.
43  Dit nu zijn ile koningen, die gere-
geerd hebben in het land van Edo:n, eer
er een koning regeerde over dr kinderen
Israëls : Hela, de zoon van Hoor, en de
naam zijner stad was Dinli.iba.
44  Kn Bel» stierf, en Jobab regeerde in
zijne plaats, een zoon van Zerah, van
Rozra.
45  Kn Jnbab stierf, en Mumui, uit bet
land der Themauieten, regeerde in zijne
plaat».
•16 Kn Nu*am stierf, en Iladad, de zoon
van Bedad, regeerde in zi"|iie plaats, die
de Mldmnleten i» bet veld van Moab
versloeg, en de naam zij«er stad was
Avith.
47 Kn Iladad stierf, en Sainla, van
Masrêka, regeerde in zijne plaats.
-1S En Samla stierf, en Saul, van Reho-
bóth aan de rivier, regeerde in zijne plaat».
49 En Saul stierf, en BaAl-ilanan, de
zoon van Achbor, regeerde in zijne plaats.
5<> Als Itaal-Miinan stierf, zoo regeerde
Iladad in zijne plaats, en de naam zijner
stad was raki, en de naam zijner huis-
vrouw was Mehetiiberl, de dochter van
Matrad, dochter van Mee-zalmb.
51   Toen Iladad stierf, zoo werden Tor- \'
sten in Edom de vorst Tiinna, de vorst !
Mja, de vorst .letheth,
52  De vorst Alioli-batiia, de vorst Kla,
de vorst Pinon,
53  De vorst Kenaz, de vorst Tbenian, de
vorst Mibzar,
54  De vorst Magdie!, de vorst [ram.
Deze waren de vorsten van Kdoni.
HOOFDSTUK 2.
l)f n«k(.iiiflin»< n van Jakoh. v». t , en van
JuiU uit Thamar, * . van Isai, 13; van K.i-
UJD, .t.n MOM van H<-rron. IS; var. ll.-zniti.
uit .ii\' dorhtrr van Mm-liir, Ui ; van Jer.ili-
meêl, 15; van Sesan, 31. Ben andere t:iW van j
Kalebi nakomelingen, «. De nakomelingen
I 16 Kn hunne zusters waren Zeriija en
Abigail. De kinderen nu van Zeriija waren
] Ablsai, en .lonb, en Asa-El; drie.
17 Kn Abigait baard? Amasa; en de
vader van AmaM was Jether, een Isiuhl\'
I liet.
IS K:iti Ii nu, de zoon van llezron, gc-
i wou kinderen uit Aziiba, zijne vrouw, en
uit Jerioth. Kn de zonen van deze zijn
dezen : Jpser, on Sobab, en Ardon.
l!i Als nu Azüba gestorven was, zoo
nam zich Kateb Kfratli, die baarde hem
Uur.
2n Kn \'\' Uur gewon Uri, en l ri gewon
Bezalecl.
21   Daarna ging llezron in tot de doch-
ter van Macbir, den vader van Gilead, en
hij nam ze, toen hij zestig jaren oud was,
en zij baarde hem Segub.
22  Segub nu gewon Jair; en hij bad
drie en twintig steden in liet land vau
Gilead.
33 Kn bij nam Oesur en Aram, met de
vlekken van Jair, van dezelve, met K>-
nath en hare onderhoorigc plaatsen, xes-
tig steden. Deze allen /;m zonen van
Macbir, den vader van Gilead.\'
24  Kn na den dood van\' llezron, in
Kaleb Efratha, heeft Abia, llezron* huis-
vrouw, hem ook gebaard Aschur, den
vader van Thekóa.
25  De kinderen van Jerahmeel nu, den
eerstgeborene vau llezron, waren dezen:
de eerstgeborene was Kam, daartoe Buna,
en Oren, eu Ozem «a Abia.
26   Jerahmeed had nog een e andere
vrouw, welker naam was Atara; /.ij was
de moeder van Onam.
27  Kn de kinderen van Ram, deneerst-
geborene van Jeraluneil, waren Maas,
en Jamin, en Kker.
2s En de kinderen van Onam waren
Saiumai en Jada. Kn de kinderen van
Sammai, Nadab en Abisur.
\'29 De naam uu der huisvrouw van
Abisur was Abihail; die baarde hem
Acubau en Molid.
3(1 En de kinderen van Nadab waren
Scled en Appaïin; en Seled stierf zouder
kindereu.
.\'<l Kn de kinderen van Appain waren
Jiseï en de kindereu van Jiseï waren
Sesan; en de kinderen van Sesan, Achlai.
32 Kn de kinderen van Juda, den bror-
der van Samiuai, waren Jether en Jón»-
tliaii, en Jether ia gestorven zonder kin-
deren.
Xi De kinderen van Jonathan nu waren
1\'eletb en Zaza. Dit waren de kinderen
van Jerahmeel. *
3! Eu Sesan had gcenc zonen, maar
doeiiteren. Kn Sesan had eenen egypti-
-clicii kneciit, wiens naam was Jarba-
35  Sesan nu gaf zijne dochter aan zij-
nen knecht Jarha tot eene vrouw; en zij
baarde hem Attat.
36  Atlai nu gewon Nathan, eu Nathan
gewon Zabad,
:<7 En Zabad gewon Ktlal, eit Krlal ge-
wou Obed,
88 Kn Obed gewon Jehu, eu Jehu ge-
won AzArin,
3*) Kn Azaria gewon llelez, en Ifelez
gewon Klasa,
40  En Klasa gewon Si.;umi, en Sihinai
gewon Snllum,
41  Kn Sallmn gewon Jekamja, en .Ie
kamja gewon KlUfinia.
42  De kinderen van Kaleb nu, den broe-
der vau Jetahmerl, zijn Mesa, zijneerst-
geborene, (die is de vader »an Zit) en de
kindereu vau Marésa, den vader van
llebron.
43  De kinderen van Ihrbrou nu waren
Korafaj en Tappiiali, en Rekcin, en Sciiih.
II Sema nu gewon Rahani, den vader
van Jórkeant, en Rekeiu gewon Sammai.!
15 De kinderen van Sainmai nu waren!
, Kaleb. dei
. \'•(».
DKZ1 o zijn de kinderen van lsraül :
Ruben, Sinieon, Le»l en Juda, Is-
aaschar en Zehulon,
2 Dan, Jozef en Benjamin, Nadhali,
Gad en Aser.
\'d De » kindereu van Juda zijn : Kr, en
Onan, en Sela; drie zijn er hem geboren
van de dochter van Sua, de Kana;iuie-
tische; en Kr, de eerstgeborene van Juda,
was kwaad in de oogen des Ml KI!! \\.
daarom dooilde 1Tij hem.
4  « Maar Thamar, ziine schoondochter,
baarde hem 1\'erez en Zerah. Al de zonen \'
van Juda waren vijt.
.;> De \'\'kinderen van I\'erez waren Mez-
pon en llanuil.
6  Kn de kin<leren van Zerah waren
Zimri, en Ethan, en lleman, en (\'halcol,
en Dara. Deze allen zijn vijf.
7  Kn de kinderen van (\'hariui waren
Achan, * de beroerder van Israël, die zich
aan het verbannene vergreep.
5  De kinderen van Ktlian nu waren
Azftria.
9 Kn de kinderen van llezron, die hem
geboren zijn, waren Jerahmeel, en Kam,
en (\'heliibai.
Il» Ram i nu gewon Ammjnadab, eu
Aintntnadab gewon NahesKou, dpu tl vorst ,
Arr kinderen van Juda;
il Kn NakeuongewonSalma, en Salma i
gewon itoaz,
12  En Boai gewon Obed, en Obed ge-
won laaL
13  Kn Isat gewon Ktiab, zijneu cerst-
geborene, en Abinadab den tweede, en
Siioea den derde,
14  Nethanecl den vierde, Raddal den
vijfde,
15  Ozem den zesde, David den zeven-
de.
-ocr page 298-
1 KKOM1KKN
Nakoinrllnnrn v«n luda, Kalen, cru.
292 van Kakb. Davide vonen.
M-uii; en Mami «au de vader van Heih- j
Zur.
-)ti Kii Kf», het hij wij f van Kaleb,
litarle ïlaran, ro Mom, en (iairz; M
llaran ^< won Uaze/.
;," De kinderen van Jochdai nu wuM
Iteitnn, eu Jothaiu, m OctaD, en Peurt,
en Kik. en Saaf.
is l ii iüi bijwijf Maaclut gewon Ka-
leb Sebcr en Tiruaua.
19 I\'n ;.\'• hmiierome van Saaf, dm
vader van MadmAnna, baarde Seva, don
i va dor van Mtclibéna, rn den rader van
\'Otbra; en d<- dochter van Knieb nu
Acbaa.
iiO Pil waren de kinderen van Kaleli,
dco zoon van Uur. den eerstgeborene
van Efrutha : Sobal, de vader van Kir-
jatli-Jeariiu;
ai Saluia. «Ie »adet der Bcthlebemlc
\'ten. Haiof, de vader van Beth-Gader.
,rj Pe kin-leren \\ao Subat, .len vad t
>au Kirjath-NAHiti, waren llarf^ e«
\' tiailluuniceaiWhoih.
J .\'>3 Kn de icsalacalen van KJrjath-Jearitn
Iwaren de Jitbricion, en il» Kurhifteu, en
du Suiuat biet rn, on de Miar&Teten : van
jdeieu züu uitgegaan do ZoraXetea ca de
, l\'n!:.tOUetCll.
! SI De kinderen van iSnl.iu* varen de
lletbleheiuieten, eu «Ie Ketofatbieten,
Itrotb, Heth-Juab, en de hein der Ma-
nathieten, en de Zörlcten.
.:> Kn de hotagexlnneo drr schrijven,
\'•iio te Jabea woonden, de TirathJeten. de
iSlïueaUifeten, de Suchatieten : dezt
>Un de Ken Iet en, die gekomen zijn van
Ilaiunmtb, don \\ader van hor hola van
i llecbab.
nonrpSTLK a.
17 Kn >lr i kinderen tan JeehAnla varen I
Aaair; ziin zoon wan Senltbif-1;
IS Deüa ;«nea waren MaloMmm, en
1\'o.lAi.i. en SonAKar, .\'ekAnija. 11 umi ma ei.
Nedabja.
i\'j De kladeren fan I\'ednja nu waren
Z\'rubbabol on Snneï; on de kinderen van
Zerubóabel waren Mesullain en IlanAnja:
en Selomilh wan hunlioder zuster;
Iti Kn llasribit, en ((hel. en Iterechja,
eu llatadja, eu .lu.-Hbhr-M\'d ; vijl\'.
.1 Pe kirnlereii van llntianja nu waren
IVlatja raJeanJa. De kinderen Tan Rentja,
di1 kinderea van Aman, de kinderen van
(tbadja. de Mnd-\'ren van Seehavja.
2".\' Pe kinderen uu van Scobanja waren
SeinHja,; en do kinderen van Seniaja
waren Hattuti en Jlxeat, on ltaruh, eu
1 Nearja, ou Saiai; zes.
•2\'i Kn de kinderen van NeArja waren
; Klji><-ual, eu llizkia, en Asrfknm; drie.
Cl Kn de kinderen van KUöenai waren
llodajeva, ru Eljnaib, en l\'elaja. en \\k-
ki.b, en Mhanan, en Pelaja, en Anai.i,
ze\\en.
HOOVD8TOI i.
i De zon. ii ou uali.....DUnaen na JimU ; van Ka-
leb, den /..,.ii iu Uur, v-. i; na Auur,
5 ; vnii Jnhri, wiet vfmitliltnt; vnti lijn ne-
1 bed, \'.». nui Bebih, Bi. Dr MkoateilnavM
iicilm < ii daraaa v^n Sfm .m. 21- 1» ir vi-ii"
j i\'i\'iii\' wtm -l<1ii\'.;\' i.in ili\' vi\'nniinrilb.-i.l, unit\'
- toe MMuniajeM uit •<••/. r •\\mi, t|)n n ku
| Uiea, Y2.
DV. • kinderen van .luda wareu Peret,
Perron en Cbarui, en Uur, euöobal.
2 Kn Roaju, de zom van Subai. Kewvil
, Jahath, en Jahath gewon Ahünial eu
| Labad : dit ..hm de huisgezinnen li1,1
i Zoralbioteu;
\'A Kn deaen lijn van den vader t.taui i
.lizroi\'1, en lama, en Idbas; en de naain
bunner zustor waa llaxderpönJ.
I En 1\'nufl wan de vader van Gedci.
ri\\ Kzer de vadei van llu»ab. Pu aijn dt
kuidereu van Uur, den eeratceboienevan
\\ Klratha, den vader van Petlilebeiu.
h Ascnur tin, do vader van Theku.t. hat
twee vrouwen, Hola en Naam.
6  Kil NAiira baarde hom Ahuzzatn, en
i lliïcr, en Téuieni, en Haatiftstari. Pii
\', ziin de kindoren van Ndilra.
7  En de kinderen van Hela «aren \'/.?• \'
, rcth. .lezoliar en Etbnan.
s Kn Koe gewon Auub en ITaiobéna,
eu de anJaxexhinen van Aharbel, den
, zoon van llarum.
9 Jabez nu waa beerlrjker dan riju»
broedera; en xQne moedfr had zi\'mer.
p naam Jabez genoemd, zeurende : lVaiïi
. ik heb hem met Miitirieit yebita/d.
! M Want Jabez riep den God Itraela]
: aan, zogende : Indien UU uiij rijkelijk
j zcitencti, en wttne Undpale venneerdereri
: zult, fii uwe band inet mij zijn zal, eo.
; uiet \'•••: kwade ahvo maakt, dm bet u>i,t
! niet hiuarte \' Kn L-oA liet komen wat hij
iji _•» i\'idi .
i II Kn Chelub, de broeder van Suha,
! gewon Moohir; hij !.•• do \\ader YmuKatOU
i 1" Katun Hu gewon lleth-raia,enPnatia,
I en Tehlüim, don vader vau lï-rmhan: dit
; /.(ju «lc mannen vau Hocha.
: 13 Kn de \'\' kinderen van Reuat waren •
i Oiliinël en SerAja; en de kiudeicu van
; ttfbniol, llaibaib.
1-ï Kn Meonoihai ge? on (Ifra; rn So-
rija gewnii .iuab. di-ii vader 4ea ilaU 4er
werkmretteta, wan) zn waren werk-
uieeatera.
1.) Po kinderen van Killeb nu. den au».
vim Jefunne, waren lru, KI* en Na-m,
; uu de kinderen van Kla, te. wetn. Keiitt/
]r, Kn di. kinderen van Jehalele! waren
Zij en Zna, \'i\'biioa eu Aairtil.
1" Ko >le kinderen van Kzra waren
.lelber, on Mcrc-i, en Kirt, on Jalon; eu
llnviil. rt. 1. TV k«iün*rti v.n.
i»f
•dom
ot op ErfeUa, in. De
.)iilnn, tmlvtiJoiturhin
nskoMH-Unn
i f mwl. 1!
DK7.E uu waren dr kindereu van
pavi.i, die " bom te llcbron geboren
Zijn : ile »eiBigebortne Aumoii, v«,u Ahi-
. iHi.iiu. de JisreSlietiecb?; de tweede Pa-
- ui\'l, van Ibigitl, de Karnielictiaeha;
"J Po derde Absalouii de. zoon van Maa-
oiia, de dochter van Tiialn.ai, den koning
tfl Üe.iir; de vierde Adónia, de zoon van
llaxjrjth;
.\'i Pe vüfde Sci\'rtijii, v«u Ahital; do
inde Jiihreain, van tUne huisvrouw Egl«.
1 Sec zijn uew te Hrbron geboren ;
•want bij r> geerde daar zeven jaren oi.
tca maanden; en de-ie eu deii!,< jaren
regeerde bil Ie Jeinyile.111.
;i i\' Dezen nu zij» hem te Je/ftsaleui
\'. geboren : Slmea, en Souab, on Aiuban,
jeu Salomo : tteze vier r.}w van iïuth-Suft,
do dochter van Ainmièi;
i ii Daartoe ïibebar, en Ktfaama, eu EÜ-
i Wat,
7 Kn rtocab, en N\'efiw, on Jafia,
s Ku KÜsAiua, ou lilja la, eu EUfelet .
r- netten.
\'.< Deze allou ..in, zuiioii van Pavid.
behalve do kinderen dor bijnüveu, oii
11:2.
Tt ia in ar nuuiio EUHOT.
10 Saloino\'s zoon nu vv!o« < Ueliabonui.
|aiju i.\'j «il waa Abia; xiju nuuu ww* Aaa -
\'\' zi\'m toon wae jóaafat;
. I 11 Zijn zoon waa •\' ivjnun; zijn \'"\'
wai Mii\'tzia: vi.;n zoon wan Joaa;
IC /,iju aoun mi • AinAAi; ziju zuur
\'-jwaa Aiftriü; v.\'.,ii zoon via* Juihaiu .
\'| IJ ƒ Zij o zoon va» \\olmZ; zijl. zo>-i
;»a»> Uutkia; zijr zoon va»> Hnnaittfr;
, l-i 3 Ziiü >.\'i\'i,. v.i- Auiun; zijn zu-m
*. vi,i> Jn&la.
i [ la Po \'• zonen tan Joala nu waren 4et*i
, do ecrateebnjqno Johanan, do tn\'eednjd
ijakiin. do derdeZftdekfa.devierde Sallttui.
;, ] 10 J>« kinderen \\au .tujakiiu nu waren:
1 iJecliönfa ziin zoon, Zedekta zijn zoon.
-ocr page 299-
wesliti\'hli-egixter van Sinipoii,
I KHOMJKKiN 6.
/.tj lixtr.I>- Mirjam, eu ffaiBIMt.fDIthflh. ;
den vader vnn Kstiiemóa.
is Ku zijne joodache kiabmoav baarde ,
Irred, den vader van Qador, en llebrr, |
lm vader _van •suo.to, en Je.kïtthiel. ile<i
milcr van /».noa!i; eu die /.ijn kindreen
• .in Üitj», ile doebtcf u>> farao, die
m<-j.-.i genomen had.
!\'.\' Kn de kinden-u van de iinisvitntw
MuJija, .!r zuster vrn Ntdlsi, «aren
\\bi-Ke!i la, de (inrmiet, en K-tlieiitua,
ir Haacbathiet.
Lii IV kinderen van t>immi t.u naren
Antiion en Itiim*, lleu-hat nn cti Tilun;
\'-n de kinderen vau Imi Waren Zouetti
en Ben*Zobeln.
•Jl c De kinderen van Sela, den loon van
•luda, waren Kr. de vader van Leeha,
en I..ii1a, de vader tati \'d«r(*t»a; en de
bntageBfnnea van liet Imii der linnen-
werken i» liet Imi» van Aakéa.
t2 Daartoe Jok hu, eu Je mannen tan
Choaéaa. en Juas. en Snrai\', (Mt over
de Monbieten geheert-el.t hebben] en de
JaiüUléLaui doch deze dingen ïUb
oud.
23 Deu varen pottenbakkers, wonende
itti plantaadjen rn tuinen ; /.ij zijn uasu
•ïfhlfvrn bij den koning ii> -\'-u» werk.
.* l>e kindeen van Simeun waren Ne*
miiël rn Jamin, Jarib, Zerah, Saul.
S& Sallum was /.[in toon , Mtli-nn. waa
sijn zoon; MUnia waa «go kook.
Ui H.\' kinderen vau Misma waren c/ft* ;
Hatnmrifil -iüi zoou, Zacuur <hiu zoon,
SI mei zijn zoon.
27 SJmel nn !iad uatlen tonen en IP8
doenteren; maar tune broeders huilden
niet vele kinderen : eti ntiu K>uische huls*
r.en, tol het jjebericte vin Seir; *n IV1;*tja,
eu Mearjn, en Iteiaja, en l\'z/.,-l, de XOneu
van laei, wareu hun lot booi\'deu.
JJ Ka zu »l \'etceo de orarigtn der uut-
konienen ouiler ile Amalekieten, eu uj
Woonden aldaar \'ot op de\'f\'i dax.
HOOFDSTUK \'».
Dr Bonen en aakouielüujcea ra« Ruben tot ö>\'
habylfnüaebe pre**ngraia, n. I. Itunii" n<it-
Ion-u tf»ft* tte Bafrenew, 10. D^ wmnbtt
••tl ilc voaeaaaawto •i<«nn#n vmt il.-n i>Uiui
»:»« GaJ, II. H»t rttnt .I-r Kudnii. i,*«. (,a-
<li*-trti en <l\'ii halven M.itn nn Kl.-in.ik»>,
•lic ti ii »lnJtl\' Imkk.-u, IS. II nu tl.\' i.nrliiiVii
taffen .1.\' aaartvt\'nen, Ifl. Iltuuw overwbwiR-
::,>u i.v.-r hen, ». Woouulanlieti vandenhal-l
ven stam van ManaMe, B3. Zijn" beroeintlKte j
mannen, 2i. IIi-ti» drie itaiumea wotden ri\'-l
raniren naai ïatyrló gevoerd vnn weBe hunne
ivntlrn, ï".
DP. kinderen van Uuoen t-u, deueerbl-\'
geborene van Ifraël ; («aut hij w«*
de eerstgeborene; maar dev.;il bij tijno
vadert bed uutaeiligd bad, werd 7.ijnr
eerstnebottite xijte.-en aan de kiudereu:
van Jozef, deu zoon vanlnra<*l; doch niet
tWioo dat uü zicii in het a^aJbrbtregUter
naar de eeratgeboorte rekenen most :
5  Wout Juda w-ei.1 uiagtlg tuiJer sljne
broederen, eu die tot een\' voonranger
w.v. Wits uit hem; doch de (\'eretgeboorte
w.is vi-.u J.»zef : )
3 I»e kinderen *au lïuben, den ee»i>
:\' "•tri".\' vau ftraël, zijn, •• Ilanoch eu
i\'allu, Ueiron en Clmnni.
I De kiudereu van JuJ\'1 ; zijn zoon Se-
uaja; Mjn toon Oogj zijn zoon Slmeï;
6  üijn zoon kïlcha; r\\\\n zoou Iteaja;
tïjii zoou Baal;
G Zyn zoou Iïe"ëta, welken Ti-;lath-
Pilnéaert de koiiin-r rao aaafriêJ, gevau-
kelijk wegvoerde : hij was de vorst der
Uubeuieteu.
7  AauKaatide aijne brofdere.ii iu hunne
huiss-ezinneu, als zij naar hunne tnoOür*
ten in de geslacht registers gesteld Wer*
deu : de hooiden Ztju ge« rest Jchiël eu
Zreharja,
> En lïela, de toon vau Aiaï, den zoon;
van Sema, den zoon raaJoüt, ilie woonde
ie Aroèr, en tot aan Nebo, en HagI>MeOD.
1» Kn hij woonde tegen het oosten, tot
tien Ingang der woeatHn, vnn de rlSriei
1\'ratli af; want bun vee was veel gewor*
den iu het land van QUeftd.
10  Ku in de dagen van Saul voerden zii
krijg tegen de H^gareueu, die vielendoor
hunne baud; en zij wooiideti n: hunne
tenteu i.-.vi. de t^chet-le txtotzijde van
C\' -ad.
11  De kinderen van (iaa nu woon Jeu
tegeu hen over, in \'« bet land vau Uawn,
tui Salclta toe.
12  Jcül va» het hoofd , en Safaiu de
tweede; uiuar Jaeuai en Sal\'ar Olere* in
Baaan.
i:. Hunne broeders nu, naar hunne
vaderlijke liitizen, waren .v.urh.v1., eu
Meaullaui, en Seba, eu Jorni, en Jachau,
en Zja, en Ileber; zeven.
14 Deze zijn de kinderen vau Abihnil,
den zoon van Umi, deu zoon vau JnnJah,
deu zoon van (ïilead, den zoon vuuMiehaël,
den toon vau Je*ds,ai, deu zuuu van Jalido,
den apon van Huz.
16  AbJf de zoon van Abdit-L, den zoon
van (.ïuni, waa hei boofd vau bet hui»
hunner vaderen.
!•; Kn zij woonden in GlUad, iu B-\'taan,
eu iu hare onJeriioorige plaatsen, en iu
al de vooratedeu vau Snroo, tot aan hunne
uitgancen.
17  Alle .ie/en zijn naar buuue ge*daeht-
reginter» geteld, in de da^en van .\'-<i\'- ;.i...
dea kouitig van Juda, eu iu dedageit van
Jenibeaiu, deu koning van Israël.
is Vau de kinderen vau Ki\'ben, en van
de liadieteu, en van ileu halven ntsiiu van
resin werd zoo wr niet Yeriufnurvii
31
ldigd,
alt van de kinderen van Juda.
>i Km zij woini\'cn te iler-:éba, en te
Alolaiia, tu te liaiar-Sual,
38 Kn te Hilha.en te K.*.eiii,en tel\'holad,
30   Kn te lletluiél, en te llorma, eii te
ZUOac,
31   Kn te lleth-uiarkabóth, eu te Uaiar-
Stitim, en te lïetii-htri, eu te Siiarauu.
Dit waren Luimt* Meden, totdat Da>id
koning werd.
J2 Ku hunne dorpen waren Kaai en
Am, iijmmon eu Tochen, en Asuu ; vijl
J Bieden.
I 33 Kn al linie dorpen, dit; in den om*
[loon dezer steden varen, tot Baiil toe.
1 Dit zijn hunne woningen en hunne ee*
ilaclitrekening voor hen.
31 Doch Metobab, euJaudech, Ui Jota,
de zoou van Auiatia,
J"< Kn doel, t\'ti Jehu, de zoon van Je-
fihja. den zoou van fceiaja, den toon van
Asiel,
30 lai Kljoëuai, eu Jaiikoba, en Jesó- .
liaja, eu Ataja, eu Adiël, en JaaiaaéSli i n
litnéja,
37 Kn ü./.a, de zoon vanSil\'ei, di n toon .
vau Allon, deu toon van Jedaja, den Stoa
«au Sintri> den zoon van&cmaja;
3^ Dezen kwamen tot namen, zitodc \\
vorsten in buuue huiniceziuneu, en de j
huisgezinnen bunner vaderea braken uit .
iu menigte.
a!) Kn tij iJugan tot aim den Ingang
c
n Bedot tot hei ooatau dat dalai oin :
weide te *M>ekeii voor huune mïhnpeii.
tn Ku zit vonden veile eu Koedv weide,
, en een land, wijd rao begrip, en ntil, en
IgaffWti vant die van (.\'ham woon Jeu
\' daar Ie voren.
; II !>t e nu, die uiet nauieu btMbreveii
; lijn, kwamen in deiiaxeuvaii Uizkia.den
; kou in ft \'\'t\'1 Juda, en zij aloc-feude tenteu
eu wuiiiii^eu derKtueu, die daarKevouden \'
[werden, e» zij verbanden batt, tol QO Je-
| ten dac; vu <U woonden aait hunne plaats, !
I want tiaar »\'»» weide voor huiiueauiiapeu.
I -ll! Ook (laven uit heu. ie velen u:L .ie |
\'kiudereu vau ^iineon, vijl honderd uiau- I
-ocr page 300-
van tori. Dienste» m
} K RON IJK EN 6.
3M hult IfiuuMft Nakomelingen
M.U..1- r, van de fttrijdunniate mannen,
sehild ^n zwaard dragende, pri den boog
spannende, pii itv.iihi ui .ii-ji krijg, waren
vier pii veertig duizend zevpn honderd
pii zestig, uitgaande in hpt belr,
19 Ku \'ü voprdpn krijg tegen de Haga-
renen, >\'ii tegen Jethur, en Niilin, pii
.\\odab.
\'.\'ii Doch tij werden geiioI|*il tegf it beu.
pii de Hagarenen werden in hunne liand
gegeven, en allen, die uiPt tien warm :
omdat lij tnt Gnd riepen in den krijg,
too liet Hij tieh van hen verbidden,
dewijl zij op Hem vertrouwden.
21   li! >ij voerden liun vee grvaukelijk
weg, van hunne kemelen vtj 1\'tifC duizend.
en twee lionderd en vijftig duizend M-ha-
pen, en twee duizend ezelen, en lionderd
duizend hielen der mentchen.
22  Want rr vielen vele verwonden, de-
wijl de xtrifd van Ood wan; en zit woon*
den in liuime plaats, tntilat zii gevanke-
,lijk weggevoerd werden.
23   Iti\' kinderen uu van de» luiten xtam
[van Man&sse «i......leii in dat land. Zii
i werden vermenigvuldigd van Hasan tot
Hini Baal-Hermon, en Senir, en den berg
: i Ier........
24  Deze nu waren de hooiden hunner
; vaderlijke huizeu : te weten. Hefer, en
[JUMrT. en EUël, en Azrfël, en Jeremis, pii
HodAvja, en Jahdiël; mannen uterk van
\' kracht, mannen van naam, hoofden der
huizen hunner vaderen.
| .\'.. Maar zij hebben legen den (ïod
; buntier vaderen overtreden, en de goden
• der volken de* landt nagehoereerd, welke
(lu.) voor hunne aangezigten bad verdelgd.
2fi Zoo verwekte de God Inraëls den
\'geënt van l\'ul, den koning van Assyrië,
[en den geest van Tiïlath-I\'ilnéaer, den
\' koning van Assyrië, die voerde brn ge-
vankelijk weg, Ie neten de Kubetiieten,
en de liadieten, en den halven stam van
Msmne; •\'" "<J bragt hen te Halab, en
llabor, en llara, en aan de rivier Gozan.
tot op dezen dag.
HOOFDSTUK «.
I II En Azarja gewon SerAja, en SerAjn
\' gewon Jüzadak;
j ló EiiJó\'.adakginginedr, als de lIKlït r
.luda en Jeruzalem gevankettjk wegvoerde
| door de hand van Nebukadn^tar.
j 1\'» Zoo zo* >i\'i,i de kinderen van Levi i
: e Uernoin, Kahath, en .Merari.
i 17 Kn dit /uu de namen der zonen vat>
l (iersoru : Lihui en Simef.
! 18 Kn de ktudercn van Kahath warec
Aiiiram. en Jizhar, en Hebron, en I\'z-
i zU-1.
II» Ue ktuderen van MerAri waren Ma-
heli en Muii. Kn dit zijndehuiagezinnen
der Levieten, naar hunue vaderen.
*Ju Van (ieraom : zijn zoon waa I.ibni:
zijn zoon Jabaih; t\\\\n zoon ZiuiniaU
21 Zijn toon Joah ; ziin zoon Iddo; zii»
zoon Zerab; \'i:n zoon Jeathrai.
.. I>e kinderen van Kahath waren :
zijn zoon Amminnlah; zijn zout) Korah ;
\'\' zijn zoun Aisir;
33 Zijn zoon K\'lkana : en zijn /•>..!.
I\'l>ja*af; en zyn zoon Assir;
C4 Zijn zoon Ta ha tli ; zijn loon Kriel;
zijn zoon t\'zzia; en zijn zoon .• ,u..
\'2h De kinderen van K\'lkana au waren
Am.i-.-ii en Abimóth.
i\'t; K\'lkana : dezes zoon wan K\'lkana;
zijn zoon was Zofal; en zijn zoon was
Naliath ;
Ï7 Zijn zoon Kliah: zijn zoon Jeroliatu;
zijn tioon K\'lkana.
•-N De zonen van Samuel nu waren deie:
ziin eernt geboren e was Vasni, daarna
Abla.
29 De kiuderen van Merari ware»
Maheli ; xün zoon I.ibni; zijn zoon
Simei; zijn zoon Uzza;
W Zijn zoon Sfmea; zijn zoon Haggija;
zijn zoon AnAja.
\'M Deze nu zijn het, die David gesteld
heeft tot het ambt de* gezangs in liet
huia des HKKKKN. nadat de ark forrusi
gekomen was.
\'62 Ku zij diendeti voor den tabernakel
van de tent derzaiiieukoiunt niet gezangen,
totdat Salomo het huis dea IIKKKE.N Ie
Jernzaleui bouwde; pu zij stondeu naar
hunnp wijze in hun huibt.
83 Deze nu /mi ze, die daar stonden:
met hunne zonen i van de zonen der
Kuliathieten, IIemiiti de zanger, de znon
van Joel, den zoon van Samuel,
M Drn zomi van K\'lkana, den zoon van
.lerohnm, den toon van Kllel, den zoon
van Toah,
:i-i Den zoon van Zul\', den zoon van
K\'lkana, den zoon van Mahatb, den zoon
van AmAsai,
\'Sd Den toon van K\'lkana, den zoon
van Joel, den toon van Azarja, den zoon
van Zefanja,
lil Den zoon van Tahatb, den zoou va»
Asair, den zoon!van Kbjasaf, den zoon van
Koran,
> Den zoon van Jizhar. den zoon va»
Kahatb, den zoo» van Levi, den zoon
van Israël.
39 Kn zijn broeder Asaf atond aan zijne
re-ter..v/c f Asaf waa de zoon van Be-
recbja, den zoou van Stmea,
4i) Den toon van Michaël, den zoon van
Kaëseja, den zoon van Malcbüa,
41 Deu zomi van Kthni, den zoou van
Zerab, den zoo» van Adaja,
l\'J Den zoon van Elban, den zoon van
Ziunua, den zoon van Simei,
43  Den zoon van Jahatb, Jen zoon van
Gersom, den zoon van Levi.
44  Hunne broedere nu, de kinderen van
MerArf, itomten aau de linkerrW*, na-
meiijk
Kthati, de zoou van Kiei, deu zoon
Le<
W. I. IV nnkoi
der boogaprlMtei
voering naar Babel, vs. .1. Do nakomelingen
van Gersoa, Merari en Kahath, lf>. De ian-
ifiv» (inir de ordening van Davld, 91, l).-
b
52
edieningen vim Aarun en vim rijnr uakn-
mellagen tot o(i Alnmnii*, 19. !),• w<minir>n
der tinkinneliiii\'en van Aiirun, 54. I)i" BtMPR
lier Kahni Lieten,
fifi, tier (ieraiinii\'teii, 71. en
ietca, 77.
dar Mei
DE " kinderen van Lpvi waren Gersou,
Kahath en Merari.
.\' Ui\' kindereu van Kahath nu waren
Amratu, Jizhar, en Hebron, en Uzztël.
3   1 ii de kinderen van Ainram waren
Aiimn, en Mozea en Mirjam: pn dp kin-
deren van Aiiron wareu .Nadab en Abf\'iu,
Kleizar en rthninar.
4  En KlpAzar gewon Finehas, 1\'iuehas
gewon Abistta;
."< En Abisua gewon llukki, en itukki
gewon (\'zai;
>i Ku 1\'zzi gewon Zerahja, en ZerAhja
gewon Merajóib,
7 En Merajóth gewon Amarja, en ;
Amarja gewon Ahitub;
3 Eu Ahitub gewon s Zadok, pn /.«dok
gewon AhiuiAaz;
9  Ku Abimaaz gewon Azarja, en Azitrja
gewon Johaiian;
10   lH Johanau gewon Azarja. 11Ij is .
het, die het priesterambt bediende in het
huis, dat SAIoino te Jeruzalem gebouwd
had.
11   Ku Azarja jrewon Amarja, en Amarja
gewon Ahitub;
i.\' Kn Ahtiuh gewon Zadok, en Zadok
gewon ShIIuui ;
i:i En Salluui gewou llitkfa, en Ililkia \'
gewon A*arja;
van Ai.,ii. den zoou van Ma
8
llucb,
4.\'i De» zoon van llaaabja, deu zoon
vau AuiAzia, den zoon van Hilkta,
iii Den £oon van Amzi, den zoon van
P.sini. den zoon vau Senier,
-ocr page 301-
«oninffx» -ifr Levieten en nu                        t KKOMJKKN 7.         Aaron» zonen. Geslacbtregiater van SM
47   Den zoon vhii Mfiheli, den loon van
Muai, den zoon van Meriiri, den zoon van
Lcvi.
48  Hunne broeden nu. .li\' Levieten,
waren gegeven tot allerlei dienst des la-
bernnkeU vau liet huis Goda.
\'.\'> * Aaron nu en zijne zonen rookten op
liet altaar des brandorVera, en op liet
reukaltaar, zijnde briteld tot al liet werk
van het heilige der heiligen, en om over
lara -. verzoening te doen, naar illea wat
Muze*, de knecht Goda, geboden bad.
50 Dit nu zijn de kinderen van X.trmi
Eleazar was zijn zoon; Plnehaa zijn zoon;
Abiaüa zijn zoon;
.il Bukki zijn zoon; Uzzi zijn zoon;
Serahja zijn zoon;
\'a\'2 Merajoth ziju zoon ; Amarja zijn
zoon; Ahltub zijn zoon;
hl Zadok zijn zoon; Ahimaaz zijn zoon.
jt Kn dit waren hunne wouiugen, naar
hunne kasteelt\'ii, in hunne landpaleu !
*amrtvk vac de tonen van Auron, van
bet huisgezin der Kahatbieten, waut dat
lot IM voor ben.
U En tij gaven hun Hebron, in het
laud van Juda, en hare voorsteden rondom
dezelve.
U Maar Het veld der atad, en hare
dorpen, ƒ gaven zij Kaleb. den zoon van
Jefunne.
ƒ Kn den kiuderen van Ailron gaven
zij steden van Juda, de vrn-M.t llebron.
en I.ibna en hare voorsteden, en Jattir
en Kstbomóa, en hare voorsteden,
i\'* Kn Uilen en hare voorsteden, en
Debir en hare voorsteden,
.V Eu Aaan en hare voorsteden, en
Hetlt-Si-nieB en hare voorateden.
60 Van den stam van Benjamin uu,
Geba en hare voorsteden, en Ml^ineth
en bare voorsteden en At.atnntli en hare
voorateden. Al hunne steden, in hunne
huisgezinnen, waren dertien steden.
\'il Maar >le kinderen van Kaliath, die
overgebleven waren, hadden van het huis-
gezin van den stam, nit den balven atnui
van hall Manasae, bij het lot, tirn steden.
02 Kn de kinderen van Uersom, naar
hunne huisgezinnen, hadden vau den stam
van Issnecliar, en van den ataui van Aser,
en van den stam van .Nal\'tliali, en van
den stam vau Muimsac in llnsan, dertien
steden.
6:f De kinderen van Meriiri, naar hunne
huisgezinnen, hadden vau den stam van
Ruben, en vau den stam van Gad, en
van den stam van Zebulun, bij het tot,
twaalt\' steden.
i.i Alzoo gaveu de kinderen I-ra- 1-aan
de Levieten deze steden en bare voorsteden.
66 Kn zij gaven /.e bij het lot, van den
stam der kinderen van Juda, en vau den
st.un der kinderen van Sfmeon, en van den
stam der kiudereu van Benjamin, deze
eteden, dewelke zij bij namen noemden.
06 Aan de overigen nu, uit de huiage-
/.innen der kinderen no Kabath, dien
gewerden steden hunner landpale, van
den stam van Kfraiiu.
l>7 Want gaven hun \\ .n de vrijate*
den, Sichem en hare voorateden op bet
gebergte van Kfraiiu, en Gezer en hare
voorsteden,
6\\S Kn Joknieam eu hare voorsteden, en
Beth-boroj en hare voorateden.
6y Kn Ajalou en hare voorsteden, en
Gath-Himmon en hare voorsteden.
7<> Kn uit den balven «tam van Ma-
uaase : Aner eu hare voorsteden, en Bi-
leam en bare voorsteden. De huisgezinnen
der overige kinderen vau Kabath, badden
\'U:e tleJen:
71 De kinderen vau Gersom hadden
van de bui^ezinnen van deu halveu stam
van Managse : Golan iu Uasau en hare
voorateden, eu Aatharótb eu hare voor-
ateden.
7- Kn vau den stam van lasaschar •
Kedes en bare voorsteden, Dobrath en
hare voorsteden,
73  Kn Itamoth eu hare voorstedeu, eu
Aueui en hare voorstedeu;
74  Kn van den stam van Aser i Masal
en hare voorsteden, eu Abdon eu bare
voorsteden,
75  Kn Ilukok en hare voorsteden, en
Itehob en bare voorstedeu;
7C Kn van den stam van Nafthali :
Kedes in Gaiiléa, en bare voorsteden, en
Mammon en hare voorsteden, en Kirja-
thaiui en hare voorsteden.
| 77 De overige kinderen van Meriiri
hadden van den stam van Zebulou : Hhn-
1 mono eu hare voorsteden, Thaboreu hare
voorsteden ;
I 71* Kn aan gene zijde derJordaau tegen
! Jericbo, tegen het oosten aan de Jontaan,
1 van den stain vau Kuben : Bezer iu de
woestijn, en hare voorsteden, eu Jabsa
en bare voorsteden,
79 Kn Kedi-moth en hare voorsteden,
; en Mefaatb en bare voorsteden;
mi Kn van den stam van Gad : Kauiotli
| in Gilead, en hare voorateden, en Maha-
nauu en hare voorsteden,
I si Kn Heabou en hare voorsteden, en
Jarzer en hare voorsteden
HOOFDSTUK 7.
t>*tarh(r<Tirt>T van laurhar, va. l\\ van
Benjamin, 6 ; vau Nafthali, 13 -, van MiniMr,
II: vaa lii.nn, 20; .n v.ui AsSflT, 30.
DK kinderen vau • lasaschar waren
Thola en Fua, Jaaiben Simrou; vier.
2  De kindereu van Thola nu waren
Izzi, en Kefaja, en .lertel, eu Jachmai,
en .libsaui, en Semü^l; hoofden van de
huizen hunnervaderen, van Thola, kloeke
helden in hunne gedachten : hun getal
was in de dagen van David tweeen twin-
tig duizend en zes houderd.
3  Eu de kinderen van L\'zzi waren Jiz-
rAlija ; eu de kinderen van Jisrahja waren
Michael, en Obadia, en Joel, ca Jisla;
deze vijl\' waren al te zamen hoofden.
4  Kn met hen naar hunne geslacht eu,
naar hunne vaderlijke huizen, waren de
hoopeu des krijgsheirs zea en dertig dui-
zend : want zij hadden vele vrouwen en
1 kinderen.
I & Kn hunne broeders, in alle huisgczin-
I uen van lssaschar, kloeke helden, waren
i zeven in tachtig dui/.end, al dezelve in
| gcslachtregisters gesteld zijnde.
fi t De kinderen van Benjamin waren \'• <«*»• «"> ai-
Bela, en Berber, en Jediael; drie.                   ïï?"\'• Ti\'
7 Kn de kinderen van Bela wareu K/.- \'
bon, en Izzi, en L\'zziël, en Jerimöth, en
Iri; vijf hoofden in de huizen der vadereu,;
kloeke helden, die, in gealachtregisters!
gesteld zijnde, waren twee en twintig
duizend en vier en dertig.
5  De kinderen van Becber nu waren!
\' Zemira, en Joaa, en Kliezer, enKljoènav
en i)n.ii, en Jerémoth, en Abija, en Ana*\'
thoth, en Alliueth; deze allen waren.
kinderen van liecher.
\'J Deze nu in geslacht registers geateld
zijnde, naar hunne geslachten, hoofden
der huizen hunner vaderen, kloeke helden,
waren twintig duizend en twee honderd.\'
ld De kinderen van Jediael nu waren
Bilhau ; eu de kinderen van Bilhan waren .
Jens en Benjamin, en Khud, en (\'benaana,
I en Zet ban, en Tharsia, en Ahi-sahar.
1 11 Alle dezen WHren kinderen van Je-
diai1!, tot hoofden der vaderen, kloeke
helden, zeventien duizend en twee hou-
, derd, uitgaande in het heir ten alrütle.
1*2 Daartoe Suppini eu Uuppim waren
kiud*>ren van Ir, en llusiiu, kiuderen van
Aber.
13 De kinderen van Nafthali waren
.lahzir l eu Guni, en Jezer, en Sallum,
kinderen van Bilba.
-ocr page 302-
SM ÏRHAorlinr, Benjamin, Nafthatl, Wa- i KKONIJKEN
naasp, enz. Nakomelinge» .au Itenjnniin.
li Pe kinderen van MuaRM waren
!AirlH, welken He rramr r.rji BUemd
naarde; durk zijn bij «\'ij f, de Syruebe,
baarde Mnchir. den vader v.m tillend.
l.S Machir nu nam 10* eeae rrouw Je
muiter vau Uuppim rn Supatns, en haar
imam wm MMrna: en denaamde»twee-
Jen ni Eelélead. Eelfctead nu bad doca.-
ters.
, 16 Ka Mniii\'hii, Je huisvrouw van Ma-
ehir, baarde eeuen zoon, en zij noemde
/jjneii naam Peren, en de naam rijns
broeders was $i-res, rn zijne zonrn waten
l lam «ii Bekein.
17 He kinderen van Ulam nu waren
itriifti): d"ze zijn dr kinderen van Glleadi
Jen zoon van Maelifr, Jen zm» van M»-
: oatae.
Is Belangende nu zijne mater Moli -
flieth, /ij baarde Inliinl, en AbiP/.rr, en
Ma het a.
m lip kinderen v:m Srml Ia uu waren
Altjan, en Secheui, en ÏJklii, en Anvtni. |
2n Kn dr \' kindere» van KTraiin waren
Sutaélah; en zÜn /non wa.* Bered; en
tijn zoon Tahatli; en zijn zon» Klada ;
en zijn /.«on Tahatb;
\'Jl Kn /ijn zoon was Zabad; en zij»
loon Snthélah. en Kzcr, en Klad. Ru de ,
.iiamieu win (iath. die In het lnnj ge-
boren waren, doodden ben, omdat zij \'
afgekomen waren om Imn vee te nemen.
23 Dnaroui droeg Kfraïui, hun vader,
iele dagen leed; i-u zijne broeder? kwn- ]
uien «uu bem (e (roosten.
Si Daarna sin? bij in loi rJjnehnJt- ;
vrouw, en /.ij werd zwanger, en baarde
eenen zoon; en bij noemde zijnen naam !
Beria, omdat zij in ellende was in zijn ;
huil.
IN Zijne dochter nu was SeVnt, die
bouw-Je bet lage en het hooge Betti-hórou,
en Cwn BéEra.
ii Kn Kefab was ziiu zoon. en Besef;
en /ijn toon was Telali; en zijn /oou
Tahan ;
Sfi Zijn zoon whs 1.rJmii ; zijn zoon
: AlnmUtud; zijn zoon KlisAinn;
\'21 Zijn zoon was Non; zijn zoou Joxua.
1 \'2H Kn d hunne bezitting en hunne wo-
jnlng was llelb-Kl, en hare onderhourige
phutient en tegen het oosten Nrtüniii,en
tegen liet vesten Gezrr en hare onder*
Imui-ige plaatien, en Siebeui en hare on*
derhoorigr plaatsen, tot (ïnza toe, en hare
onderhourige plaatsen.
•J\'i Kn ;tan de rijden der kinJeren van
Manasse was lïeth-Senn en hare oader
hoorige plaateen, Thaanach en hare on*
Jerlmorige plaatsen, Mrgiddo «» hare
onJerhooripe plaatsen, Kor en ban on- ,
derhmirige pla-itsen. I» deae hebben de
kiinleren van Jozef, den zoon van Isr .• \'.
gewoond.
*- \'Mi t lle kinderen van A*er waren Jiniina,
* en Jicvr, en Jisvi, eu Berin, eu Sera, ;
hunlieder xuster.
31 l>e kinderen van Beria nu waren
Ihlx-r en Mftlchiel : hii is de vader tan
Birxivltb.
SS Rn lleber gewon .latlet, eu Sinner,
en lloiliaiu, rn Mia, iimtliedet tiuter.
;t:( He kinderen van Jatlet nu waren
11\'asaeh, en Itjmhal, en Anvath : dit waren
; de kinderen van Jatlet.
! .\'Il V.n de zonen van Seiner wjiren Alii
en llóheif", Jehtibba en Araiu.
\' 85 Kn de kinderen \\nn lijnen broeder
lleleui waren ZolVh, en Jimtia, en Selei*.
en Amnl.
Uii Da kinderen van Zonih waren SiihIi.
en Harnefer, en Sual, rn Beri, enJiuirs,
\'A7 He/er, rn Hod, en Sftinnm, en Silsa,
eu Jitluan. eu Beern.
HS IV kindereu van Jet\'ier uu waren
Jeiinnie, eu l\'ispa, en Ara.
:tH Kn de kinderen van (Mn waren
Arali, en HauiiKd, eu Itixja.
la Dexe allen waren kinderen van A*cr,
boofVn d-r *K lerliikr buizen, uitnelezenr
fcloi\'ke belde», hoor len lier vorsten ; eu rii
wcrd.-n in fteslneiitTPfiiste!* geteld ten
heir\' in den krijg, bun getal »a* te* eu
twintig duizend mannen.
HOOrDSTL\'K a
dw btn gistn
, 1.;,
ineen, *n.
BENJAMIN nu gewon liela. lijnen
eerstgeborene, Anbel Jen tweede, en
Ahrafa dm derde,
- Nnha den vierde, en HaI\'h den vijfde.
.\'< Bèta nu bad deze kinderen ; A\'ld*r,
eu (iera, en Xbtbud,
•1 Ku Abltua, en Nn.lman, en M.r.aii,
ó Ka Gera, en Sehifan, en Hnrain.
•\' Deze nu zijn de kinderen van Klmo;
deze waren hoofden der vaderen v«n de
inwoner* te (it-ba, eu hij voerde hen
over naar Manaliath ;
7 Kn N.\'iauian, en Aula, «*n (iera, deze
voerde bil weg; en iin gewon I\'i/:\\ en
Alithud.
x Kn Sabariliu gewon kinderen in het\'
land van Mcr\'i \'nadat hij dezelve wtf
gezonden badj uit Uoakn en Baftia.ztine
vi ouwen ;
u Kn uit II.\'des. zone buïsvrouw, gewon |
hij JobaSi, rn Zibja, eu Mesa, eu Malebant,
lu Kn Jeiiz, en Sochja, eu Mirnia; ileie
zijn zijne zone», hooiden der vaderen.
Il Vm uit ilimim Kcwon bii Abitub eu
ElpaaL
1- De kinderen van Klj^ial nu waren
Kb«r, en Misam, ei> SenieJ : ileze !-eeft
t)uu gfhouwd. eu Lod en h\'ire onderboK>-
rige plaa\'sen ;
VA Ku Heriii, eu £eina : deze waren
hoofden der vaderen van de inwoners ie
Aj:\'ik.n;- deie liebheu de inwoners vu
liatb verdreven.
U Kn Ahjo, Sasjik en Jeréniotb,
1"> En Zeb.id.ia, en Arart, en KJer,
16  Kn Mieliaél, en Jispa, en .loha wa-
ri\'ii kinderen vau Iteiia.
17  Kn Zebndjn, en Mepullmn, eu Hizki,
eu Heber,
18  Kn JiHinerni, en Jizlia, en Jnliab, de
kinderen van rtpnftl.
i\\> Kn .bikini, en Ziel.ri, eu Zribdi,
30 En Kljneiiiii, en Zilletlmi, en Kliël, |
l\'l Ka Ailfija, rn Bei.-ija, en Simratti,
wnieu kindere» van Sinieï.
22 Ku Jispa», en Kber, eu Kllel,
i:t Kn Abdon, en Zichri, eu llannu,
34 Eo U:itianJH. e» Klam, e» Antotnija, j
2ó Kn Jlftleja, en 1\'niïël waren zonen
van Sasak.
26 Kn S.\'i-userai. en Selierja, en Aibalja,|
\'27 Kn Jaaresja, en Klia, en Blllfcll «v
ren /.uien vau Jeróliam.
2* Daac «in de hoofden der vaderen, j
hoofden naar hu mie geslaeiiten; de/c
woondrn te Jernzalem.
•_";• Kn te Qlbean woonde de vader van
Cibeon; eu de naniu zijner huisvrouw
was .Maaehn.
dl) Kn zijn eersigeboren BOOD was Al>-
don, 11 - Zur, en Kis, en H i.-il, eu
Nadab,
M Kn (ïedor, en Aiiio, en Zeelier.
-H-J Kn Mlkhilh gewon Siinen; en deze
woondrn ook tegenover hunne broederen
Ie Jeruzalet», met hunne broederen.
Xi Nar nu gewon Kis, tn Kit gewon
Saul, en Snul gewon Jótmtba», i n UaJ-
ehi-sua, ea Abjoadab, en Kabaal.
84 Ku JdnatbaM zoon «KM .Meiib-baal,
en <• Herlb-Unil gewon Miebn.
W I1\' kinderen van Mjeha HU waren
l\'iliion, en Aleb-eli, eu Tfcairéa. en Arbnz.
\'JC, Kti Anèai gewon Jelióaddu, eu Je-;
tiniilda gewon Alt\'meth, eu Azin,1vr»h,
eu Zii.iri; Klmrl nu gewon Hoza;
-ocr page 303-
VnorBMlmtfct vu Jnén, Benjamin, rnz. \\ KKOmjXXH i\\.                        uit Babd wedergekeerd. 297
\\kknh, en Tnliuüii, en Ahiinaii. eu linnne ,
hroeder»: BtJiHMl vtas hei hootd.
I- (hik Int Mg toe, .Mn de |>oort des\'
koningx oi.-.tw.virr», waren <leie dr mooi
tien onder de le«eriderkindrreti van |«mi.
1\'j Ko Snllum, de mnm van Kore, den
toun van Kbjasal, drit eoou van Korab.en
zyne broeder» va» liet huia ziins vaders,
ile Korabirteu. trarext over het werk der
dienst, wachter» der dorpelen de« taber-
naket»; Kehik hunne vadeis in het le^er
des 11KKUKN geweest waren bewaarder»
.au den injtan,:;
9tl Al& l\'tueha*, de Zoon vau Klettlitr, Ie
voren voorwiiKf\' hii lien was, met welken
de HKKKK wn«".
•*1 Zacharja, de Boon vnn Mesrlenija,
was |KM>rtier, aHii de deur vnn de teut
der ziituenkuuist.
\'22 Allen, die uitgelezen waren tot UOOr-j
tiers aan de dorpelen, naren iwee hon-
derd e» twaalf. Deze waren in hot i(e-
*•\':*: i\'\'f_-\'-\'>i .•<•.(••:,! naar hunne dor-
pelen. PaviJ en Samuël, de ziener, hadden
-ii in hun ambt bn\'ii.\'^
\'2U Zii dan en hunne zonen waren aan
de poorten van bet huit des 1IKKKKN, iu
het huls der tent. aan de wrxhien.
2i Die poortiers waren aan de vier wi?i-
den. tesceu het oosten, te^rn het wettea,
teifen het noorden, en te^en het zuiden.
2ó En hunne broedeis waren op hunne
dorpen, inkomende ten zeteuden da<e vnn
djil tot tijd, oiu toet hen te dirnen:
SS Want in dat ambt waren fier overat f
poortierii die Levieten wareii; en y\'ii wti-\'
ren over de knmeren en over de wehatten
van het huis Qod*.
•27 Va zij ble\\en over naeht nm.ioin het
huis (lóds: want op l.en was de waeht, en
zij waren over de openiiijf, en dat allen
morden.
2S Kn eeai<7*ii van hen waren over de
reien der dienst, want bij rein) droegen
xii ze In. en bij «etat droegen zij ze uit.
-\'.i v, Hnt uit dezelve zijn er beateld
over de va\'en, en over al de I\'eilijre vaten,
en over de nirelbloem, en wijn, \'•" "1,-".
en wierook, en speeeril.
,:•! Kn uit de zonen der prieeteren *h-
reu de btienler» vau liet reukwerk der
«peer lij en.
\'M Ku Maititbja uit de Levieten, de-!
welk.* was .ie rerntseborene van Sulluui, I
den Korahiet, was iu het aiuht over het
werk, dat iu pannen frekookt wordt.
\'ti Kn uit de kinderen tWr Kahathieten,
uit hunne broederen, waren eeniyen nvet
de hrooden der u,- ri.-nn.-. om die allr
•abbatru tr brrriden.
\'XS Vit dezeu zyu ook de zangers,, hoof-
<!en der vaderen onder de Levieten in de
kamerrr, dieuslvrij : want dag en nacht
< was het op hen, in dat werk te zijn. . >
! lit Dit zijn de bcofden der vaderen on-\'
I der de Levieten, hoofden in buunr re-
| slachten ; dezr woonden ie Jrrüzalrm.
] Ü Maar te BtORM ha<hleii ((•\'^"""d
| Jeiël, de vader van (ilbeon: de naam
zijner zuster nu was Maddia.
\'.& Kn Abdou mi zi,in err»t<eboren |
I zoon, eu daarna Zur, en Kis, rn Baal, en \\
I >er, en Nadab,
37  Kn Ondor, rn Ahto, en Bftebftrjn, rn \'
Mikloth.
\'JS Mik tut h nn «ewou Slmeam; deze
woonden ook Ie .feruxalriii, tegenover
hunne broederen, met hunne broederen.
38  Kn Ner Mn Kis, en Kis gewon
Sanl, en Saul MVDH Jonathan, en Mal-
r\'ui\'B\'in eu Ahinftdab, ru Ksbatd.
Il) Kn Jónaihans zoon waa Merib-baal,
en Merib-baal gewon Mlehn,
11 De kinderen vau Mieha nu va-en
l\'ittinn, en Meleeh, eu Tliaëréa.
4\'2 Kn Achnz irewon .laërn, en ln>;ra
; gewon Aléineth, eu Aznn\'ivetli, en Zimri;
! eu Ziniri grwou Mozn;
37 Ku Mntt Kcwon lïinn; zijn zoon
wns Uafa; zijn zoon wan Klam; zijn
/.oon ml Azel.
3S A/cl nu had zes zourn, rn .lil lyu
nuniir uaiiiro i Aziikani, Bochru, rn
Ismai\'l, rn Searja. eu Obadja, Ml llanan.
Alle dezen waren \'n...... van Azel.
3\'t Kn de zonen van Kiek, ciin**it btoe-
Ier* waren Ulniii» fijn eerstgeborene!
Urn, de tweede, rn Klifélet, dr Jfnle.
H) Kn de -t.nv.i-n van t\'lam waren tnm-
nen, kloeke helden, den boog spannende,
ra \'ii üadden vele zonen, en zoona ionen,
honderd en vijftig. Alle dezen waren van
>Ie kinderen vhii Benjamin.
IfOOVDSTVK y.
V>rinrlilinr van «ie vitnrnaauiaten uit ilrn .tan*
vmm Jui!.t, Jti iiiainiti. Kluun BR Mailt*".
dii\', u.i Ar K.i!i_v1uni»i Ut- wt\'ïvociia? *i..tn-
Eekrerd turner, *irh tr Satto&cm n« -\';-l
i\'lihfn. vs. 1 ; al«iiii-.1o der priesters en l\\e-
vieten, i-.i hunne hedieatwrn in dra tempel
I" Jrni(fll?iii, 10. Il^ihr.\'in-r m Saais JT*
starht, 15.
EN K.ii\'-i pi Ui;.cl werdin gPsla<htreic:<-
Ier* geteld, m ziet. aij zijn |hcwv*
ren in het boek drr koningen van Is nu1!.
Ku dit* van Jnda waren weggevo* nl naar
Kalei, om hunner overtredingen «ril.
- De rent* inwoners nu. die in buuiip
brziltin*, in hunne at eden kramen, waren
-ie Hrat\'lieren, de priesters, d? Levieten.
en de Nethiniin.
\'.i Maar te Jeruzalem woonden van de
kinderen van .luda, e» van de kinderen
van Benjamin, en van de kinderen van
Kl\'raim en Manasse.
t l\'rbai. de zoon van Ammikiid, den
zoon van Omri, den toon van liuri. den
HMM tan Bani, van de kinderen van
1\'rtrz, den zoon van Jnda*
.\'i En vnn de Siloi.ieten va* Avajn, de
eerstgeborene, en zi.ne kinderen.
o" Kn van de kinderen van Zerali »»>
Jedël, pn van hunne breederrn waren ze>
bmderd en nrgentig.
7 Kn va» de kinderen van Benjamin
waren Sallu, de zomi vnn Mesullam, den
zoon van lloJftvjn, ilen zoon van llawf-
tu\'iR;
s Kn Jibr.éa, de /non van Jeróhani, en
M.-. de zoon van 1\'zzi, den zoon van
.Ylirhri; en Metullaiu, de zoon van Se-
ï\'aij.i. den zoon van Heiiel, den zoon van
lihaüa;
y Kn hunne broederen naar hunne ge-
slachten, DefCB honderd ze» en vijftig: al
leze mannen waren hoofden der vaderen
m de huizen hunner vaderen.
In Van de priesteren nu, Jedaja, en
iojarib, en Jachin,
II Kn Azarja, de zoon van lfilkija, den
zoon van Meriillain, den Zoon van Zaduk,
.leii zoon van Merajöth, den loon van
\\kiliib, oveiste van het bui» (iods;
1\'J Kn Adaja, de zoon van Jeróhani, den
KOM van 1\'ashur. den zoon «au Mahkit»;
en Mr.eai, de znou van Adiël, den zoon
vnn .Talizera, den zoon vun Mexailam, den
zoon ru Bfnilldmlthf den zoon van tni-
mei\',
]\'.i Daartoe hunm- broederB, liootden in
•Ie huizen hunner vaderen, duizend zeven
honderd en zestig, kloeke helden aan het
werk der dienst van het hui» (iod*.
M Van de Levieten nu, waren Semnja,
de zoon van HitHUb, den zoon van Azrf-
kam, den zoon van lia*abja, van de kin-
deren van Mernrt;
H Kn llnkbakkar, llerpc, en Galat, en
Maltnrja, de zoou \\nn Micha, den zoon
.i.n Xichri, den zoon van A*a1 ;
Ki Kn Obadja, de zoon van Semaja, den
zoon van Gnlnl, den zoon van Jedi\'tthun ;
PU Meret\'hja, de zoon vau Asa, den zoon
van K\'lkaua, VOOUeMlf tn de dorjien der
N>tolat!iieten.
17 De pWltlMI nu «aren: kalium, en
-ocr page 304-
David koning. Kofltter rut David*
998 Sauli en zijnrr zonen dood.
I KHOMJKKN W, IJ.
HOOFDSTUK H.
Al de lirarlieten verraderen lieh tr llehrftn. I
v*. 1; en salmi David tot koning ovrr lieh,
3; trekken daarna te runen op umi Jtftn-
zalrm, 4. lUvid overwint die itad duur Joalt en ,
neemt fijne wonintr opilen hurir te Jrriisalem.
\'>. Hij vernieuwt die >t*d, 8. David neemt!
in ma*t en uniien toe, 9. Namen drr kc4-l
den rn vooriiaamate uveraten van I\' •\'•\' \' i
niet vennrlilin? hunner dappere ilsdrn, 10,
Davidu luat om w.iter tr ilrinken uit den put \'•
ondrr Brthl. hem. pooit, 17. lïrïi* helilen halen i
bet, di.rh David wil h-t niet drinken. 18. IIH-
drn ..tnl.-i bet Lr-j^volk en hunne daden, *» |
TOKX « venCft\'^rde zich gansch Urat-I;
tot David naar Hebron, zeggende .
Zie, wij zijn uw gebeente en uw vleeacb.
-\' Zelfs ook te voren, toen Saul nog
koning was, \'• hebt gü lnrai\'1 uitgeleid en
ingeleid; ook heeft de HKKKF, uw God,
tot u gezegd: Gij zult mijn volk Israël
weiden, en gii zult voorganger zijn van
mijn volk Israël.
3  Ook kwamen alle oudsten in Israël
tot den koning nuar ilebrou. en Havhi
maakte een verbond met hen te ilebrou,
voor het aangezigt des HKKltFIX. en zit
zalfden David teu koning over Israël,
t naar bet woord des HkEBBNi door
de dienst van Samu*-I.
4  Kn Davitl toog henen, en ganxcli Is-
raël, naar Jent/alem, welke is Jebus:
dwant daar mtOD de Jebnsieten, de ln-
woners des lauds.
b Kn de iuwonera van Jebus zeiden tot
David: Gij zult hier niet inkomen. David
dan nog won den burg Ziou, welke in de
stad Davids.
6  Want David zei de: Al wie de Jebu-
sieten bet mt-i slaat, zal tot een hoofd,
en tot een\' over «te worden. Toen beklom
Joab, de zoon van Zenija, dien bet eerst;
daarom werd hij tot een hoofd.
7  David nu woonde op den burg; daarom
heet meu dien de Blad Davids.
8  En bü bouwde de stad rondotu, van
Millo af, en rondom henen; en Joab ver
nieuwde het overige der stad.
\'.\' En David ging geduriglijk voort, en
werd groot, want de IIEKliK der heir-
-i-\'j.tr< ii was met hem.
10   Deze * nu waren de hoofden der
helden, die David had, die ftlcb dapper
bij hem gedragen hebben in zijn koning-
rijk bij geheel Israël, om hem koning te
maken, ƒ naar het woord des 1IKKKKN
over Israël.
11   Deze nu zijn van het getal der bel-
den, die David had : Jasóbam, de zoon
van Ilachiiióni, was het hoofd der derti-
gen, die, zijne spies te^en drie honderd
opheffende, hen op eenmaal versloeg.
12  Kn na hem was Eleazar, .ie zoon
van Dodo, de Ahobiet; bij was onder die
drie belden.
la Hij was met David te Pas-Dam»
mini, ;i als de Filistijnen daar ten strijde
vergaderd waren, eu het stuk des akkers
vol gerst was, en het volk nor het aau-
gezigt der Filistijnen vlood;
14 Kn zij stelden zich in het midden
van dat stuk, eu beschermden hel, en zij
sloegen de Filistijnen; en de HF\'KKK ver-
loste hen door eene groote verlossing.
i-i En \'> drie uit de dertig hoofden to-
gen af naar den rotssteen tot David ie de
spelonk van Adullam; eu bet leger der
Filistijnen bad zich gelegerd in het dal
Re faun.
16  Kn David was toen in de vesting; en
de bezetting der Filistijnen was toen te
BothlofaoDj.
17  F^u Dawd kreeg lust, en Zeide: Wie
zal mij water te driuken geven uit lieth-
leheuis bornput, die onder de poort Is?
is Toen braken die drie door het leger
der Filistijnen, en putten water uit
Bethlebems bornput, die onder de poort
is, eu zij droegen het en bragten het tot
43 Kn Mozh gewon BfaMi wiens zoon
was Itefaja ; wiens zoon vni Klasa; wiens
zoon wa* Azel.
41 Azel nu bad zet zonen, en dit zijn
hunne namen: Azrtkain, Itochm. en ls-
roaël, en Searja, en Obadja, en Ilauan :
deze zijn Azels zonen.
HOOFDSTUK 10.
!> • t\'iii-t..ui u «lanii li. i tegat der lataSlietea, vu.
1. Dixnl van SaulR drie tmn-n, 2. Saul hamert
van iijiii\'ii wapendrager heui tr doonteken .
turn i\'i «-- «clcvrt, i<"< [•;• >\'i.r In lirhielven.
♦ ; ii,ti wapeodrarei doet rvrn too, 5. Saula
r»n«ihe hui» «•mseliiac\'t. t, De laratUetea
verlaten hunne Meden uit vree» voor de Fi-
li*1 ri- il. ili.\' deielve i:nii ih. ii. 7. 1» IV\' -
lijnen vinden de lijken van Saul en sijner
ionen op het Kelwrrftc Gllboa, 8; houwei
KauN boord af, ilat rij met iijne wapenen
Inin land rondtéaden, 9. en stollen dat tan
toon la .Lu tetnpal va» Dagen, 10. I) • la-
wimiTH van Jabes n \'mi\'ii dr i > •• bam< u van
Saul in ïijtip ionen, begnwmt hunne hren-
drren in bedrijven rouw. 11. Waaroni God
Saul ril tijn hlii- allOO lli-i-Tt laten omko-
luen, IS.
F VN de FiliMiinen Kreden tegen Israël,
J eu de mannen van Israël vloden voor
bet aangezigt der Filistijnen, en zij vielen
verslagen op liet gebergte Gilboa.
- Kn de Filistijnen hieldrn digtachter-
aan Saul en achter zijne zonen; en de
Filistijnen sloegen Jonathan, en Abim<-
dab, en Malchi-Sua, de zonen van Saul.
•t Kn de strijd werd zwaar tegen Saul,
en de schutters met de bogen troffen hem
aan; en bij vreemde zeer voor de schut-
teru.
4 Toen zeide Saul tot zijnen wapeu-
drager: Trek uw zwaard uit en doorsteek
mij daarmede, dat misschien deze onbe-
suedenen niet komen, en met mij den
spot drijven. Maar zijn wapendrager wilde
uiet, «gut bij vreesde zeer. Toen nam
Saul bet zwaard, en viel daarin.
I  Toen zijn wapendrager zag, dat Saul
dood was, zoo viel hij ook in liet zwaard,
en atierf.
ii Al zoo stierf Saul en zijne drie zonen ;
ook zijn gansche huis is te gelijk gestor-
ven.
7 Als al de lununcn van laraël, die in
het dal waren, zagen, dat zij gevloden
waren, eu dat Saul en zijne zonen dooil
waren, zoo verlieten zij hunne steden, eu
zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen
en woonden daarin.
s Het geschiedde nu des anderea daags,
als de Filistijnen Kwamen om de versla-
genen te plunderen, zoo vonden zij Saul
en zijne zonen, liggende op het gebergte
Gil bóu.
"\' Kn zij plunderden hein, eu m namen
nui hoofd en zijne wapenen, en zij zon-
den ze in der Filistijnen land rondom,
om Uit te boodschappen aan hunne af-
goden, en aan het volk.
ll)« Kn zij leiden zijne wapenen in het
buis huns gods; eu zijn hoofd hechtten
zij in het huis van Dagon.
II    AU geheel Jabes in Gilead hoorde
alles, wat de Filistrjuen Saul gedaan had-
leii |
12    Zoo maakten zich alle afrijd bare
mannen op, en zij namen het ligchaam
au Saul, en de ligchameu zijner zonen,
en zij bragten ze te Jabes; en zij begroe>
ven hunne beenderen ouder eeneu eiken-
iinuiu te Jabes, en zij vastten zeven dagen.
13    Alzoo stierf Saul, in zijne overtre-
ding, waarmede hij overtreden liad tegen
den HBEBB, tfgea hot woord des HEE-
KEN, hetwelk hij niet gehouden had; en
ook, \'\'omdat bü de waarzegster geprangd
had, haar zoekende,
14  Ku den HKKUK niet gezocht bad:
laaroiu doodde Mn bem, en keerde het
koningrijk tot David, den zoon van
Dat.
-ocr page 305-
Helden van Ztklag. Dtvldl 299
helden en hunne dmdon
J KKÜNIJKKN 11.
Pavid. Poeh Pavid wilde bet niet drin-
ki\'ii, maar hu ftoot int uit voor dr»
HEEKE;
19  En hij teide : Pat late mijn God
vrre van mij zün, van zulks Ir doen!
iou ik het bloed dezer mannen drinken ?
Met gevaar huns levens, ja niet gevaar
iiuns leven* hebben zij dat gebragt. En
hij wilde het niet drinken. Pit deden dr
drie helden.
20  Abisat nu, de broeder van Joab, wil
ook bet hoofd van drie; eu bii, verhef-
fende zijne spies tegen drie honderd, ver-
sloeg hen : alzoo had hij eenen naam
onder dir drie.
_t l it die drie wat hii geëerd boven
de twee; daarom werd hij hun tot een\'
overste; maar hij kwam tot aan die
errett drie niet.
22  Iten.ija. de zoon van .lójada, de zoon
eens dapperen mans van Kabeeël, wan
groot van daden ; hij versloeg twee sterke
leeuwen van Moab : ook ging bij af, en
versloeg reuen leeuw in het midden des
kuilt, in den sneeuwtijd.
23   lli\' versloeg ook eenen egyptiseben
man, eenen wan van groot e lengte, van
vijf ellen; eu die Egyptenaar had eene
spies in de band, als een weversboom;
maar bjj ging tol beu af met eenen stal,
en hij rukte de spies uit de hand des
Egyptenaar*, en hii doodde hem met zijne
eigent spies.
21   I>eze dingen deeil Iteiinja, de zoon
vao Jójada; dies had bij eenen naam
[onder die drie hrlden.
2ó Ziet, hij «as de heerlijkste van die
dertig; ungtaiis kwam hij tot aan de drie
niet. Eu Pavid stelde hem over zijne tra-
wanten.
2ti i Pe helden nu iler iieiren waren :
A\'sahel, de broeder ran .loab : K\'lhnmtn,
de zoon van Podo, van Bethteheui:
27  Sauimoth, de Harodiet; Helez.de
i Vii>Ni. i ;
28  Irw. de zoon van Ikkea, deïhekoiet ;
Abiëzer; de Anthothiet;
29  Sibcbai, de Htisatbiet ; llai, de Aho-
hiet;
att.Maharai.de Netofathiet; Heled.de
zoon van Bfiana, de .Netofntbiet;
ai Ithai, ile zoon van Kibai, van Gibea
der kinderen Benjamins; Beraja, de 1\'ir*
hatho\'iiet;
:i.\' Hurai, van de beken van Gaas;
Abiël, de Arbatbiet;
33    Azmnveth, de Babarumiet; Kl-
jfihba, de Saalboniet;
34   ten de kindereu van Haseiii, den
(iizoniet, wan Jonathan, de zoon van
Sage, de Harariet;
3A Ahiam, de zoon van Sachar. de IIa-
rariet; Klifal, de zoon van Ur;
Jf> Hefer, de Mecberathiet; \\in .. de
l\'eloniet;
37  Hezro, de Karmeliet; N.-iarai, de
zoon van Ezbai;
38  Jofil, de broeder van Natban ; Mib-
har, de zoou va» Gen\';
39  Zetek, dr Ammoniet; Nahrai, de
Berothiet, wapendrager van Joab, den
toon van Zerüja;
4H Ira, de Jithriet; Gareb, de Jithriet ;
41   Uria, de Hethiet; Zabad, de zoon
van Ahlni;
42  Adina, de zoon van Siza, de Kube*
niet, was het lioofd der Kubenicten ;nog-
tans waren er dertig boven hem;
13 Hanan, de zoon van MAitclia, en
.Jósafat, de Mitbniet;
ül zzia, dr Atterathiet; Sama, en
Jeïll, de zoon van Hothaiu, den Aroë*
rlet;
4>j Jediael, de zoon van Simri, en Joha,
\'.mi broeder, de Tizïet;
46 Eifel Hamiunbaviiii, en Jetlbai, rn
Josnvia, de zonen van Elnnaui; en
Jithiua, de Moabiet;
47 Eliël en Übed, en Jaaziël van Me-
zóbaja.
HOOFDSTUK 12.
tlier worden nor ernige hrlden van I>.iTid ge-
noriud, dit* tol brni nin gekomen, torn bil
door Saul wrrtl vrrvulfil, v». 1 ; rrnt uit
lift < •\' u In van Sm) ., \'(. 2 daarna uit
dm ita.ni van (iad, l* : alimedr uit dr -tain-
ini\'n ll.iii.Tiiun rn .lud.ï, If. . i\'n van Mmiitir,
19, Opgave van de oversten der krijg«Hrdi\'n,
dii\' l»i\'. \'I te llrhron koning luaiiktm rn bun
grtal. 23. GaJttdl I t:\\- 1 U het rem om 1H-
vid koning ovrr f ich tr maken. .IX. Drie da-
gen vrriigd.-ma.itt<jd>-n liij dir grlrgruhri.l, 31».
DEZE nu zijn bet, die tot Pavid
kwamen naar Ziklag. toen hii nog
besloten was voor het aangezigt van
Saul, den zoon van Kt»; zij waren ook
onder de belden, die tot dien krijg
bielpen :
•2 Grwapeud met bi>i;en, regis eu link*
met steeneu werpende, eu met pijlen
schietende uit den boog; zï\') waren van
de broederen van Saul, uit Benjamin.
3  Het hoofd wat Abiëzer, en Juas.
zonen van Semaa, den Gibeatbiet;
.laarna Jettël en Friet, zoueu van Az-
ïunveth, en Beiacba, en Jebtt. de An-
thothiet.
4   En Jiamaja, de Gibeoniet, was een j
held onder de dertig, eu ovrr dertig ye-
êteld;
en Jinneja, eu Jahaziël, en Jó-
hanan, en Jozabad, de Gederathiet;
» Eliizai, en Jerimoth, eu Bealja, en
Semarja, en Sef.Vja, de Haruiiet;
<• K\'ikaiiü. eu Jissta, en Aznreë), en\'.
Jor(er, en Jn^obaiu, de Korabieten.
7  En Joi\'Ia en Zebadja, de zoueu v*n
Jrróham, van Gedor.
8  Ook scheidden zich van de Gadieten
af tot Pavid, in die vesting naar de woes-
tijn, kloeke helden, krijgslieden ten oor-
log, toegerust met rondas en schild; en
hunne aaiigezigteu waren aangezi/ten
der lrruwen ; en zü waren als de reeën
op de bergen in snelbrid.
V./.vt was het hoofd; Obadja de
tweede; EÜab de derde;
ld Mi mi i.i in ut de vierde; Jiriuéja de,
vijfd";
11   Attai de zesde; EMël de zevende;
12  Jóhanan de achtste; E^lziibad de ne-
geude ;
13  Jirméja de tiende; Macbbiiocai de
elfde.
14  Peze waren van dr kinderen van
Gad, hoofden des heirs : een van de klein-
steu was over houderd, rn de grootste
over duizeud.
I.\' Peze zelven zijn het, die over de
Jordaan K\'ngrii in de eerste maand, toen:
dezrlvr vol was aan al hare oevers; en ïii I
verdreven al de iateoaer« der Uagteu,
tegen het oosten en tegen het westen. !
lt> Er kwamen ook van de kinderen
van Benjamin eu Juda op de vesting tol
Pavid.
17  Eu David ging uit hun tegemoet,rn
antwoordde, co zcide lot hen : Indien
gij Meden ten vrede tot mij gekomen zjjt,
om mij te helpen, zoo zal mtjn hart te
gelijk over ulieden zijn; maar in
1694
dien het
is, otu mij aan mijne vijanden bedriegelijk
over te leveren, daar toch geen wrevel ju
mijne handen is; de God onzer vaderen
zie het, en stratVe het \'
18  Eu de Geest toog AwaHai aan, den
overste der boofdlirden, en kruide: Wij
zijn uwe, o Pavid! en met u zijuwij.gij
zoon van Isaï! vrede, vrede zij u, en vrede:
uwen helperen, want uw God helpt u. j
Toen nam hen Pavid aau, en stelde ben ;
tot hoofden der benden.
19   Ir » vielen ook van Manasse tot
Uavid, toen hij met de Filistijnen kwan.,\'
om legen Saul te strijden, alhoewel zij \' <
ben niet hielpen : want de vorsteu der
Filistijnen verlieten hem met raad, ieg>\'
eirra IfsSL
1 *am 2t.l.
-ocr page 306-
Ark. Um. Obed-Kdo,
nu .i. itandei uit ;•!\',\' at,tuin
] KJIOMJhK.N 13. IJ.
Igrwda : Met ffMIT i\'OHOn/.p hoofden zou
tii\'i tot Saul, zijnen heer, vallen.
JD Toen hij iifuir /,:!.! i. toog, vielen
tut hem uit Man.-isKP : Adnah, en Jó-
zahaJ, en .ledlael, en Miihael, en Jota*
jbvl, rit Kluut, en Eilletlhnl; hoofden der
duizenden, idc in Mana»*p wareu
, .1 Kil deu lm i|\'rii David mt-li\' Legen
die benden, want alledeaen warenkloeke
heiden; en zij waren overeten In net beJr.
3J Want er livi«:i:;i| er f dier li\'ni dag
bij date tot Dnvfd, ons. hem \'e helpen,tot
rr\'i KiiMit leger tor, ats wn leger Uods.
i Si Rn dit r.ün de gelnlen t]pr hoofden
deigenen, dhs toegerust waren ten hafre,
dia toi Davld te I lebrun kwamen,oni liet
! koningrijk van Sant tnt hem te wei.den,
naar dan inond des HKKRKN :
\' 21 Van de kinderm van Jada, die run*
das«en ru spiesen droegen* «aren iet>
.tuitend pit «rht honderd iop«pniM tan
hpirp.
•:.• Van tle kladaren van glmeon, kloeke
In Men tpn betre, zeven .1 ,!zend pii hon-
deed.
. ?•• Va» ilp kinderen m Levi, vier dtii-
icnd pii zes honderd.
•j7 Kii .Vin, ;i,u wat overste «Ier Anro-
nieten; en mpt hem waren er drie dol*
zend en geven honderd.
2s Kn SSadolc wan ppii jongeling, een
kloek ïiflil -. en uit itju* vader* i:ui* waren
twee en twintig overaten.
:\'.< Kn van da kinderen van Benjamin,
de broederen van Saul, ilrip duizend :
want tot iiüfï toe waren er vplpn van hen.
jdie liPt met liet litlU van Saul hielden.
:tu Kn van tle kinderen van Kfrann,
twintig duizend en nekt honderd, kloeke
, helden, mannen v«n naam in liet bttfai
hunner vaderen.
. I Kn van den halven mam van M«-
na*>e, achttien duizend, dip met namen
uitgedrukt ztin, dat , iï kwamen. <nn l>a-
vid koning; tt\' maken.
3i Ku van de kinderen van laKtschar,
die ervaren waren in het verstand .ande
tilden, ma tp weten wat Israël doen
moest : huntip hoofden w»ren twpp ,ion-
derdi en al Lunue broe.tpr:. jiattm op
1 bun woord.
Xi t\'it Zebuloii, uitgaande in liet lieir,
toegerust ten strijde niet alle krUgawnne*
tien, vijftig duizend; en oio eene h1:tgor-
\'denlttg te houden niet een onwankelbaar
hart.
31 Kn uir KaftbuH, duizend overaten,
; en \':m beu met rondatt en apMe, zeven
! en dertig duizend.
\'j."t Ku uit de Pnnieteu, ten sttijde toe-
gerust, aeht en twintig duizend en ze»
honderd.
:«» Kn uit Wr, uitgaande lo liet heir,
iOm krijgaordp te houden, waren veertig
1 duizend.
i a; Kn van gene zijde der Jordaan, vn
de Itu^pnietPn, en liiidjeteu, pii den hal-
ven Hlaiu van Mnnaeve, met allerlei
kriiK»giTPt"dn hap ten oorlog, honderd en
twintig duizend.
i as Al deze krQgalledeB, dteiichtnalaff"
diile konden houden, kwamen met een
j volkomen ban tp nebrou. on Davld «•»•
ntaifl te maken overgaucfa laraBl.Ênook
wa* al liet oveii^e \\an }~i-.-" één liard
om Pa\\id ten koning te maktn.
I BS Kn rii waren daar bij Üavid drir
dagen lanir, rtende en drinkende : want
hunne broeder» bruiden voor ben val loe-
beretd.
4i) Kn ook de naakten aan ben, lot aan
l*M»phar. en Zpbulor., en NaltbaU, br«ui-
ICn hrond Op j .•.\' l> .;, .-:i i / «fin-\'li r;, -i <>,•
muilpii, pn op runderen maebpUa, f.tnk-
ken vligeii, en «lukken roziiiieii, en v.-iin,
en olie, en runderen, iu klein vre in
ïiipnieip i want er waa btfdaëfcap ii>
Iirnel.
IIOOPIISTUK 13.
Ilavi.l ras.l(ili*ir;t .li- oudNten v.in litt volk ]
aaMpUidi* een.\' i\'^en.......r v>T-,-.i<larhnTi *•
I; ma de ark uit Kin»th-J> irim ua.v Km»!
uv*r te brKiif.n, .1. Hit li. Il.h.\'I He i- mi In1 \'
,\'i-u\'.\'fin-- w«-l, <>. Tut dat t-iu.li\' trekt n.niii
iiK-t .iï Mwwiwti "i>, f>. Ej ipÜ \'ii da srk u(.
•pmm uniwpa mgea, 7. Davi.l n h\'t *«Tt
hiilnjven piuote Ti—ujrilf nn-t gauegeania-
tfHhWtrumenteu, P. I\'M »tr«k! fijn.- lmn.i
uit om d> »rk t.- liuuil.\'ii, \'.». WWW hij van
(;.k! r^laiMl wnr.lt. IO. I>a*i.l uo^mt de
yl.utp mar.dH giachlwlt, Pe«r«-I\'«a. It; rm
ia ik-vM\'i -i tle aik tut *i\'h te latee kraag—,
12 . aaaiur i.l.iit-i te Inj Obad-KdoMi, 11,
I,i N Davld hield raad met de Overaten
J der duupuilrii en der lioiiilerdrn, en
niet alle vorsten.
3 Kn Davi\'l zei Ie tot de ku .M-iif «e-
uiprniP van Israël : Indien iiet uliadenl
tropil duukt, en van den HKKKK, onzen
l>od, te ti\'pi, laat ons on» uitbreiden, laat
una zpnden aan onze overige broeder», in
alle landen van lamel, rn de ;irient*r*
en Levieten. Uie niet hen tijn in tle ate-
den, met bare voorntptlen. Opdat /.ii tot
t>ji i vr-^nderd wor Ipn.
a Ka laat ona de ark onzpe tinl» tot
ons wederhaleii, want wtj liebbni ze in
da dagen van ^aul niet gezuelit,
•J Toen selde de ; uw:\',- gemernte. dat
ir,e.i aizuo doen gou : want die /nuk was
regt iu dp oogpti dea ganaclien volk».
i " Davi l dan lergaderde ganaota I»rai!l
van bet tryptiaChe >ieiior ai, tot dar.r
men komt te ilainaiti, om tle ai*k (iori«
te biPiigen van Kirjath-.iearhii.
f! Toen toog l»a\\id up met het gan»:hc
Israël naar BAlla. dat ia, naar tvlrjatb-j
.le.-iriiu, bptupltc in Judn is. dat bii van
liaar ophaalde de ark C».!», de« IIKK-
HK.N, die tnaacbiin d« cherubim woont,
waar de .\\aam wordt aangemen.
7 Ku eit voerd« n <le ark ïio>is 0|> penen
nieuwen wagen uir bet hui* van Al>iua-
dab. I\'za nu eu \\!>1o leidden don wazpu.
s Kn David en vannen Israël speelden
voor bpt aauge/.igt C «Is niet alle hangt,
zoo mpt tied-ren. als met harpen, pn mei
luiten, en met trommelru, en met eimba-
leu, pii met trompetten.
<i Toen zij aan den dorachvloer vanübi*
don gekomen waren, aoo strektp l\'/.n
zijne liand uit, om de aik te bonden,
M-auf de runderen struikelden.
la Toen ontstak de toorndeo IIKKKKN
over Ula, en iii. sloeg hem, omdat hij j
zijne hand had uitgestrekt aan dr ark; en.
f.ii stierf aldaar vnor het UUfeilgtGoda.
11  Kn DovidontHak.datdellEKKEeem\'
M*h.\'i:r gescheurd had aan Oen; daarom
noemde hij dJetelre plaata l\'rmr TJta. tnt
op deeen dag.
12  Kn I»avidvree*dpd.-n 11KF.RKtedh-u ]
daxe, zeggende : Hoe za! ik de ark Cio Is
tol mij bronnen ?
13  Daarom • lipt Davld de ark niet tol \'
zu\'i brpngeii in dp stad Davit!*, maar
deed ze afwijken in het buis van Obad-
Koom, don (irthicl.
II Alzoo blepl" de ".rk Ooda bij b.t
huisgezin van ObAd-Kdom, in zijn huis,
drie inaamU:ii; eu de liKKHK legende liet
huih van Ohed-Kiloni, en alles, wal hij
had.
noOPPSTUK tl.
Hirjuii icuill boawtmatijn en i-.Ji n nbni.l tel
Darld, n. 1. DavUk mag-t 1 -r.-i.lt rMi uit,
lui neemt meer vrmmen, kiij-rt veel kin.1.—
nu, 3; hwrae nnmen. t. I»e PiliMijnen tn\'k-
k<-n l.-n itiij.le tegra Taraet, 8. Il.iviil Vi»i"l
God vat hij l-H-\'i tal. ttle hrui lievrrtt opte
trekken met BtftdBP van uveikvinniutr. IO-
llavM .;., ,t )i <i rn iiu-iit daa plant* llaal-
l\'.-ratiui, 11. Uavid l:tat ]..,nti. aftr<>tl\'>i ver-
l.rnml.-n. 12. Ile r\'ili-tu.u-ji hei\'valten .len
kiij«, IS. Uavi.i naart irederaiii den Heet*
die hem ïi-jrt «fnl hij doen mor t. met tn*-
aegwnwi van rijn" hnfe, 14. rtavld ahnri .1"
1\'iliKtii.ien ten tweede maal, amidwil hj
-ocr page 307-
ju». PavM i>la.»l de Kiliaitjnen.
I KKn.NUKKN 1.
Pc ark wor.lt met groore vreu
Tj rciii\'n i\'j\'outi\'ii iun vcrlujirt en overal wordt (
•\'.\'ITITHH, It.
OEN * zond Himiii, de koning nw ;
Tyrne, boden tot David, en eederea*\'
hom, en metselaar*, m mntw rifeden,
•int »ii hem reu hui» bouwden.
2 rii David merkte, dat hem d< I1KKHK
tot koning bever-tud hid out Ir-n-èï !
want zijn koningrijk werd ten boogare
;verheven, om zijne volks Ur-.i\'N wil.
:( Kn David nam meer vrouwen tele>n-
laleat, en David sf»itn meer E0MH en
docliteren.
>.\\ i l>ii \'\'uu zijn «te namen der kinderen,
j ilie lig te .ïeifualeiii had : 9ettWIUa en
!$nbah, Nüthna en Salomo,
6  Ba Jibehar, en Rliena, en Elpelet,
f> l\'ti Nogab, en .Nefeg, en .latin,
7  En SÜiulina, en lieeljada, en Elite-
let.
N Toch de Filimiiïien boorden, dat Da-
vjil tot koning _-i\'•\'.lil «nu over ! •
m;.....,i- Itraél, <•>, togen «1 de Filistijnen
op om David te zoeken. Toen David dat
boonte, «<k> toog hij uit tegen hen.
li To»n de l\'ilimijiifn kwamen, zuo
•.preidi\' n zij zich uit in de laa»te van
Itefohn.
10  Toen vrangdc David God, lenende:
Zal ik optrekken tegen d** Filistijnen, en
/uil Git hen in mijne hand gerenï En de ,
IIKKUK reide tut beu. : Trek op, want
Ik zal hen iu uwc baud Keren.
11   Toen £Ü ntt opiogpn nanr Baal -!\'ci*-
shii, um Bloes hen David daar; en David
[«elde : Uud heeft mijne vijanden door
mijne hand gesebeard, uU rene teneur
ier M.i\'fiT1; daarom noemden zij den
naam derxelve plaat», Haal-lYrazini.
12  Kn daar lieten rij hunne goden; en
Davldl gebood, en zij werden met vuur
i-erbrar.d.
l:t Düeh \'Ie Filistijnen roeren nog voort,
en zit verspreidJru zich in dat dal.
11 Kn David vrnt-gde God noe\' eetip;
en God reide, tot hein : Gij Kalt niet oj.-
\'trekken acuter, hen heen; tuaur ornshigrl
hen nu bo-en. eniom tot hen tegenover
ïe nioerbeaiCnnoomen.
i.> Kn het zul geechicden, al» ^y hoort
hel gciuuoh van eeuvp gang In ne toppen
der inoerht wifinboonien, kom dan uil ten
«trQoe : vftin God. zal vuor uw aangcrlgt
\'iii refaau rijt\', oin het leger der Fiïit-.iji.ei: j
te Maalt.
1G David UU deed, gelijk at* hem God ,
geboden bnd; ru zij •litfgea lul uejrdcr ;
Kilintiine;] \\i>:. Gfbeon al tot tau (if.iT. \'
17 AIzoo fïiü.\' ",i,:.> uaa:u uil in al
die Landen; en de IIKKRK üai ziji.. ...--
icbnkKfng 0*cr «t dte Heidenen.
ItOOtU&TUX 1-\'..
David tiui\'idi \'i-* phuta ^i-,r ó- rtk, >-. l
en lirt-vli «Ui iij ihMH >U- J.<-vi<i*-n tut irr- .
•li iif.\'i; werdrs, J. Gwnmh l\'iaal L^ju n> |
.lir t.7itïiiii urn il.- iitV. itlii.t.n o). U lu-1-..it ; i
:s. Namen .\'n Levieten, -*ï>- u\'i -Ui --ir..\'.
.Uur yekoaiea waren. i. paviJ lm»> U |
hunpr ovrrktèa v/al <n a«c rij luiten dv*,
M !)► avl «n-rdt *•• t RtoM «i*norh m mu<
I iiek naai Zlon Kehiaet, \'d. Mienal, Atuli
1 itorlbter, den kotiini; tooi ite ark ileudr
•pliuceu au ayrUtn, vtiaent bviit. Ui\'.
17t?ï David maakte z.\'eli hirJien in zijne
a Madj en hu bereidde del ark Oud*
eeiie |da«te. en ipabfle eeiic tent \\i,or
lianr.
l.\' T-wii /ei.l.- David : Me-.mmi ma^ «it
a.k Oinl» dm<in. .lan de Levieten: «ant
die " heefl de ilKKHK veikoreti, utü de
aik Oodi te: dragen, m om tï.-m i?-
dieuen tot in dec eeii^i^beid.
is O^k vergaderde David ganerli I«rh.i
te Jexficaleu», on. de ark de» HV.K!!K\\
op re l\'iilen aan ha.e ulafeia. die bij baai
bereid had.
•i Kn Ita\'rld »vênauielJe de kltideièu
\\iiti AAron eti de Levieten.
I  Van de kinderen van K*hnth 1WWI
Ijti\'l nvenie, en van zijne broederen\'
waren honderd en twintig.
6  Van de kinderen van .Merari «na
Aaaja overste, en van zijne broeiliTen
waren twee honderd en twintig.
7  Van de kinderen van Gerimm wat
JoêJ over*re. en van *ijne broinlereu «-«-
ren homleul en éattig.
S l\'ii de kinderen van Klizalan waa
overste Seimij», en van ziine bmedereii
waren twee honderd.
!< l\'it ite kinderen na llebron wat l-.liel
uverste, en lijne broe.teieu waren ti:eiiti»,-.
in l it da kinderen van UnlélwaaAm*
•:.pi! i i.,ii ovenM) en zijne broederen nr«-
ren honderd eu tvvanll*.
II   Kn Da^id riep de nriaatera Kadoken
Abjatbar, en de Levieten l\'rltfl, Aadja
en Juf\\, Sfinftj», en EHfl. en .\\uuuinn-
dab.
Il\' Kn b\'j /.\' jiii tot hen : Gijluulen ziji
hooiden de.\' vaderen ouder de Levieten .
beilift u, .-ti en u«c broe-ler», dat fEij de
ark de9 HFKIltN, Arm Uoda van Uraël,
opbrengt, ter plantte, rfie ;k voor haar
bereid neb.
ia Want omdnt ^ijlieilen ten rente dil
niei Jécdt, heeft de HK1-.HK, oaxe God,
onder otta eene rcheur gedaan, omdat wy
Hem niet gerocht hebhtn naar het regt.
Il Zoo heiligden tich dan de urleaten
en Levieten, om de ark di-s HKKKK.N,
des Goris van ï^rael, op te brengeu.
Ifi Kn de kinderen der L-vieten droegen
de ark Godn ,)p hunne ichonderen, met
de iJraaxboouieiii dip on hen waren, oga* ,
litk al» Moresgebolen i.ad iiHhi het woord
.le- HEEBEN.
1P Kn David zeide t(,r de oreraten der
Levieten, dat zij hunne broedera. de irh-
H-n, ucllen aonden met muziekin»iru-
inentP», met luiten, en hari«en,en ciiuba-
icu, dat rij xieii zonden doen hooren.
verbeffende de Hen met blijdschap.
17 2\'>o Melden dnu dé Levieten -\' He-
nian, d\'ii loon ras Jotl, en vit aQne broe*
deren A>af, den zoon vnrt liervhja; en
uit de zonen van Vertri. hunne broede-
ren, Kthan, ii\'\'ü toon van Kuvdjai
1> Kn met beu hunne broeden van de
tweede orde : Zechnrj\'. Hen en Jaatlrl,
en Semirainoih, en Jehi*\'i, en I\'niii, Kliab,
en \'Beuaja, eu Mtiitseja, en Mattftbja, en
Kllfé.e, en Mlknéja, en Ohed-Kdom, en
Jeiêl, de poortiere.
ly De aangen uu, Hemnti, liaf en
Kthan. lirteu tieh hooren met koperen
cimbalen.
?\' Kn necbérja, en AsffL en seiulra-
motli, eu Jehiel, eu Vnnï, eu Kliab, en
Maaiteja, eu Benüja. met luiten on Aln-
inotb.
»1 l.n Mattithja, en Kliléle, en Blik*
Deja, en Obed-Kdoiij. en jeiet, eu Azaija.
loet harpen oji de Scbeuitaith, om den
tooil te vrrytfrken.
2\': Kn Cbetulaia, de overste der Leent*
ten, was over het opheffen : hij ouder-
we^h ben in h*.\'t o,ibcr1\'en, want !iij wit»
verstandig.
lio Kn BereelijH en E\'Ikann waren pnor-
tlara <\'er ark.
24 En SaMuJa, en J6«afar, en NetbA-
neêli en liiidwl, en Eecbèrja, enBenijK,
en Klieii-r, de prieider», irompetten mei
trompetten voor de ark (io.l-; en Obed<
Edom en lehla •varen Doortien der -;rk.
55 Het geacbieddr nu, .i.;t D*vi4 ende
oudsten raa Israël, eir de overaten der
duixettden, henenajngen, om de ark dea
\\erb<\'ii.ls <l-« HKKKK.N i>; (••halen, ui,
hei bvb v*:i Obed-Edora, Met vreugde;
•_*iv \'Aw- gen\'biedJe bei, doordien dai
Gotl de Levieten hielp, die de ari: «ie-
verbond» den HllKKKN droe<en, dat til
zeven vanen eu zeven rammen offerden
T, David nu was gekleed met eaaen
-ocr page 308-
Pavids psalm. Israels lofzang.
;*!2 in Zion gcbragl. Zegening d>» vulki». 1 KKOMJKKN Ifi.
gestrld tot eene intetting, «<m Israël tut l
een eeuwig verbond;
1"" Zeggende; Ik zal u het land Kanaal)
geven, een snoer van ulieder erfdeel :
19  Als gij weinige menschrn in getal
waan. ja weinigen en vreemdelingen
daarin.
20  Kn zij wandelden tan volk tot tolk,
en van het eene koningrijk tot eenander
volk.
| 21 Hij • liet niemand toe hen te ondei-
drukken, ook bestrafte Hij koningen om
hunnentwil, teggende :
22  Tast mijne gezalfden niet aan, en
doet mijnen profeten geen kwaad.
23    Zingt den HEERE, gij gansche
aarde! boodschapt zijn heil van dHg tot
dag.
21   \\rrtelt zijne eer onder de Heidenen,
zijne wonderwerken onder alle tolken.
K Want de HEERE i» groot, en zeer
te prijzen, en Hij is vreesselijk bovenalle
goden.
.\'\\ Want al de goden der volken ziju
afgoden . maar de HEKKE beeft de beme-
len gemaakt.
27 MajeKteit eu heerlijkheid ziju voor
zijn aangezigt, sterkte en vrolijkheid zijn
hi /1\' 111- plaats.
38 Geeft den HKERK. gii geslachten
der volken, geeft den MEERE eer en
i sterkte.
29 Geeft deu HEKRK de eer zijns
naams, brengt offer, en komt voor zijn
I aangezigt; aanbidt den II! I KK in de
| heerlijkheid des heiligdom».
3U Schrikt voor lijn aaugezigt, gij ge-
heele aarde! ook zal de wereld bevestigd
worden, dat zij niet bewogen worde.
31   Dat de hemelen zich verblijden, eu
ile aarde verheuge zich, en dat men onder
de Heidenen zegge : l)c II EK KR regeert.
32  Hat de/.ee bruirclie met hare volheid,
dat het veld huppele van vreugde, met
al wal daarin is.
iüj Dan zullen de hoornen tles wouds
juichen voor het aangezigt des HEKKEN,
oimlai Hij komt de aarde te rïgten.
U y Looft den HKEKE. want HÜ is i
goed, \'• want /ijr.« goedertierenheid is
tot in eeuwigheid.
;ió Kn z»gt : Verlos ons, o God onzes
hei Is ! en verzamel on», en red ons van
de Heidenen, dat wij uwen heiligen naam
loven, en dat wij on» uwe» lofs roemen.
U Geloofd zij de HEBRE, de God ls-
nuils, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En
; al het volk zeide ; \\tuen ! en het loofde
| deu IIKKRK.
i 37 Al zoo liet hij daar, WH» de ark des
| verbonds des HKKREN, Asat\' en zijne
! broederen, om geduriglijk te dienen voor
I de ark, naar dat op elkeudag besteld vtas.
;is Obed-Edom nu, met hunlieder brtte-
deren, waren acht en zestig; en ktf ttelde
Obed-Edom, den zoon van Jedüthun, en
Hosa tot ponrtEers;
\'ó*t Kn den priester Zadok, en zijne
broederen, de priester», voor den taber-
nak\'1 des IIKEREN op de hoogte, welke
te (Übeon ia i
ii\' Om den IIKKKK de brandofferen
geduriglijk te offeren op het brandoffer-
altaar, de» morgens en des avonds; en
zulks naar alles, wat er geschreven staat
in de wet des HEKKEN, die Hij Israt\'l
geboden had.
11   Eu met beu Hemau en .Tediithun,
en de overige uitgelezenen, die met na-
men uitgedrukt ziju, om deu IIEKKE te
loten : want zijne goedertierenheid is tot
iu drr eeuwigheid.
12  Met hen dan vvareu Ileman en Je-
duthun, Mft troiupetteii eu cimbalen
voor degenen, die zi-h lieten hooren, en
met iustruuienten «Ier muziek Gt>d»; maar
de zonen van Jedüthun waren aan de
poort.
mantel -.hii li.ni linnen t ook «1 dr Le.ie-
trn, die de ark droegen, rn dr zanger*,
en l\'henanja, de overste van het opheffen
der (anjers; mik had Havid eenen lijf rok
aan van linnen.
•_N vi\'.n, bragl l:..m-i- i Israél de ark
des verbond» de» HEERKN op, met ge-
juich, en niet geluid drr bazuin, en met
trompetten, en met cimbalen, makende
geluid met luiten en met harpen.
29 r Het geschiedde nu, toen ile ark
den verbond» des MKKItKN tot aan de
stad David» gekomen na», dat Michal.de
dochter van BanL door ern venster keek,
en den koning David zag springende en
»pclende, m verachtte zij hein in haar
hart.
HOOFDSTUK 16.
\'avid in hrt ruik ..il.n-r. br«n.|
dank-
nfTrrni hij het p1a.il«a\'n drr ark in «t«- trut
il<>or Hitiil daartor wrordinrnd. »v I j hij
irjfriit hrt tolk, ireeft een irAct hrood, vleMrl
Hij Stelt !,• vielen tol dienst drr
.il. 4. Mi.
• Li,
door David aar. Waf en njnr broederen (re-
peren, inrt «rrlkrn lij Vod moe» ten loven,
7 , (til\' [.\'i\'innircn zijnde, «prak at hrt volk.
Uien. dm Hem lovende, SA. David ver-
•irdrm tangen, <7 ; pnortiera, 3» ; en prtet-
tri* om lirandiiffrren te oJIrren tot dirn-l
der ark. 39. D\'t volhract lijnde, «rhridt dr
tergadrnnir. nitrro, 13.
TOEN «zij de ark God» inbragten, zoo
stelden zij te in het midden der teut,
«elke David voor haar gespannen had:
en tij offerden brandofferen en dankoflFeren
voor het aangezigt Gods.
2  Al» David het brandoffer en dedauk-
ofleren geëindigd bad te offeren, zoo
tetende bij het volk in den naam des
HEEREN.
3  Kn * hij deelde een\' iegelijk In Israël,
van den man tot de vrouw, een\' iegelijk
eenen bol brood», en een schoon stuk
rleencfi, en erne tfesch wijn.
1 Kn lui stelde voor de ark des HEK-
KEN êommiffen uit de Levieten tot die-
naam, en dat, om den H Krill , den God
tsracls. te vermelden, en te loven, en te
tweede na hem; Jeiel, en Semirainoth,
tril Jehtél, en .Mattitbja, en Kliab, en Re-
na ja, en Obed-Kdotn, en Jeiël, met in»(ru-
menten der luiten en met harpen ; en
Asat\' liet zich hoorrn met cimbalen;
fl Maar Kenrija en Jabacicl, de prics-
ters, steeds met trompetten voor de ark
des verbond» van God.
7 Te dien zeken dage gat\' David ten
eerste dr;en psalm, om d"ii UKKKK te
loven, door dr dienst van Asaf en zijne
broederen.
S Looit den HKKKK, roept zijnen naam
aan, maakt zijne daden bekend onderde
volken.
9 Zingt Mem, psalmzingt Hem, spreekt
aandachteltjk van al zijne wonderwerken.
In Koemt il in den naam zijner heüig-
heid; dat zich bet hart dergenen, die
den HEERE zoeken, verblijde.
11  Vmagl naar den IIEEKK en zijne
sterkte, zoekt zijn aangezigt xeduriglijk.
12  Gedeukt zijner wonderwerken, die
Hij gedaan heelt, njner wonderteekenen,
en der oordeelen zijns mond»;
13  Gij taad van Israël, ionen dienaar,
gij kinderen van Jakob, zijnen uit ver*
korene!
II Hij i« de HKERK onze God; zijne
oordeelen ziin over de gebeele Harde.
Li » Gedenkt lot in der ecu« igheid zijn»
verbond», des wtKtrds, dut Hij ingesteld
heeft to! in het duizendste geslacht;
lfi Het verhoudt, •\' dat Hij met Abra-
haiu beeft gemaakt, en zijns eeds aan
luk;
17 Welken Hij ook aan Jakub beeft
-ocr page 309-
t KltONUKEN 17. 18.
Davids overwinning. 3PS
God* belofte. Davids gebed.
19 REEREI om uwe knechts wil, eni
naar uw hart, hebt Gy al deze groote;
dingen gedaan, om al deze groote dingen
bekend te maken.
•2t) * UERREI er is nieniandgel\\)k OU, «
en er is geen God behalve Gij, naaralles
wat wtt met onze ooren gehoord hebben.
.1 ƒ Eu wie is als uw volk Israël, een
eenig volk op de aarde, hetwelk God
heengegaan is Zich tot een volk te ver-
lossen, dat Gij 1\' eenen naam niaaktet
van groote en verschrikkelijke dingen,
met de Heidenen uit te stooten van het
aangezigt 11 ws volks, hetwelk Gy uit
Egypte verlost hebt ?
                                      J
•22 ! \'1 Gij hebt uw volk Israël I ten
volk gemaakt tot in der eeuwigheid ; en\'
Gij, HEEREI xijt hun tot eenen God
geworden.
33  Nu dan, HEEREI het woord» dat
Gij over uwen knecht gesproken hebt,
en over zijn huis, dat worde waar tot
in eeuwigheid; en doe, gelijk als Gij
gesproken hebt.
34  Ja, het worde waar, en uw naam
worde groot gemaakt tot ia eeuwigheid,
dat men zegge : De DEERE der heir-
scbaren, de God van Israël, is Israëls
God; en het huis van David, uw en
knecht, zij bestendig voor uw aangezigt.
2ü Want Gij, mijn God ! hebt voor het
oor uws knechts geopenbaard, dat Gij
hem een huis bouwen zoudt; daarom
heeft uw knecht tn zim hart gevonden,
om voor uw aangezigt te bidden.
•2t> Nu dan, HEBRE ! Gij züt die God;
en Gij hebt dit goede over uwen knecht
gesproken.
27 Nu dan, het heeft U beliefd te
zegenen het huis uws knechts, dat het
111 eeuwigheid voor uw aangezigt zij :
want Gij, HEEREI hebt het gezegend,
en het zal gezegend zyn in eeuwigheid,
HOOKDSTl K 18.
li, dit hoofdstuk wordt vermeld hetulTde, «Ui
wij ii|>gct(\'i*kenit vintien 2 Sahi. S.
HET geschiedde nu na dezen, dat Da-
vid de filistijnen sloeg, en hen te
ouderbragt; en hij nam Ga tb, en hare
onderhourige plaatsen, uit der l\'ilii-nj.
oen hand.
2 Hu sloeg ook de Mo&bieten . alzoo
dat de Moabieten Davids knechten wer-
den, brengende geschenken.
If David sloeg ook Hedar-ezer, den ko-
ning van Zoba, naar Damath toe, toen hij
heentong, om zijne hand te stellen aan de
rivier r\'rath.
• En David nam hem duizend wagens
af, en zeven duizend ruiters, en twiutig
duizend man te voet; en David ontze-
nuwde al de vragenjiiKirr/ert; doch bjj
behield honderd wagens daarvan overig,
5 En de Syriër» van Damaskus kwamen,
om Hadar-ezer, den koning van Zoba, te
helpen; maar Davj<I sloeg van de Sjr-
riem twee en twintig duizend man.
ti En David teïde hexettiity in Syrië van
Dauiaskus, al/00 dut de Syriër» Davids
knechten werden, geschenken brengende.
En de HEERE behoedde David overal,
waar hij heenging.
7 En David nam «Ie gouden Huilden,
die bij Hadar-é/.ers knechten waren, en
hij bragt ze te Jeruzalem.
S Ook nam David zeer veel kopers uit
Tibchath, en uit (\'hun, steden van liadar-
éxer : daarvan heeft Salomo de koperen
zee, en de pilaren, en de koperen vaten
gemaakt.
9  Toen Thou, de koning van llumath,
hoorde, dat David de gaiisclie heirkracht
van f hu! »r-> "t. den koning van Zoba,
geslagen had;
10  Zoo zond hij zijnen zoon Hadóram
tot den koning David, om hem naar
zijnen welstand te vragen, en om hem
13 Alzoo toog het gansene volk henen,
een iegelijk i\'i *Ün hui»;en David keerde
zich, om zijn huis te gaan zegenen.
HOOFDSTUK 17.
/.ii\' den inhoud van <1it hoofdwtuK ;; s,nn. 7.
HK\'I\' geschiedde nu, all I>Avid in zijn
huis woonde, dat David tot Nathan,
Jen profeet, geide : Zie, ik woon in een
cederen huis, maar de ark des verbond»
<les I1EEREN onder gordijnen.
9 Toen xeide Nathan tot David i Dor :
alles, wat in uw hart is, want God is
tnet 11.
;t Maar het geschiedde in denzelven ;
nacht, dat het woord Gods tot Nathan I
kwam. Benende :
l Ga heen en zeg tot David, mijnen
knecht : Alzoo /fut de NEEKE: Gij zuil
Mij geen huis bouwen, 010 in te wonen.
I  Want Ik heb in geen huis gewoond
van dien dag af, dat Ik Israël heb op-
gevoerd tot dezen dag toe; maar Ik ben ,
gegaan van teut tot tent, en van taberna-
\'.iel tot tabernakel.
6 Overal, waar Ik gewandeld heb met ,
geheel Israël, heb Ik wel ecu woord ge-
sproken tot een\' van de rigters van Is- <
raeJ, denwelken Ik gebood mijn volk te ;
weiden, zeggende : Waarom bouwt gij-
lieden M • geen eederen huis?
7  Nu dati, alzoo zult gij zeggen tot
mij tien knecht, tot David : Zoo zegt de j
HEEKE der heirschareu: Ik heb u «van
de schaapskooi genomen, van achter de |
schapen, opdat gij een voorganger over
muii volk Israi\'l soudt zyn;
8  En Ik ben inet u geweest ove. al, :
waar gij heengegaan zijt, en Ik heb al
uwe vnandeu uitgeroeid van voor uw
aangezigt; en Ik heb u eenen naam ge-
maakt, geluk de naaiu is der grooten,
die op de aarde ztju.
9  En Ik heb voor mijn volk Israël eene 1
plaats besteld, en hem geplant, dat hij j
aan zijne plaats wonc, en niet meer heen
en weder gedreven worde; en de kinderen
der verkeerdheid zullen hem niet meer
krenken, gelijk als in het eerst,
ld En van die dagen at, dat Ik geboden
heb rigters te wezen over iiiü» volk ls-
raël; en heb al uwe vijanden vernederd:
ook heb Ik u te kennen gegeven, dat u
de HEEKE een huis bouwen zal.
II  En het zal geschieden, als uwe dagen
zullen vervuld zijn, :lat gij heengaat tot \'
uwe vaderen, zoo zal Ik uw zaad na u
loen opstaan, hetwelk uit uwe zoueu zijn
zal, en Ik zal zijn koningrijk bevestigen.
12  Die zal \'• Mij een huis bouwen, en Ik
zal \'inn-ii stoel bevestigen tot in der
eeuwigheid.
13  c Ik zal hem tot eenen Vader zij o, en
hij zal Mij tot eenen Koon zijn ; en mijne
goedertierenheid /al Ik van hem niet
wenden, gelijk als Ik die weggenomen
heb van dien, die vóór u geweest is;
11 Maar d Ik zal hem in mijn huis
bestendig maken, en in mijn koningrijk
tot in eeuwigheid; en zijn stoel zal vast
zijn tot in eeuwigheid.
ló Naar al deze woorden, en naar dit
gansene gezigt, alzoo sprak Nathan tot
David.
16  Toen kwam de koning David in, en
bleef voor het aarigezigt des HEBREN.
en hij zeide : Wie lien ik, UEEKEGod!
en w-at is mijn huis, dat Gij mij tot
\'liertoe gebragt hebt r
17  En rlit is klein in uwe oogeu ge-
weest, o God ! daarom hebt Gij van het
huis uw» knechts tot van verre heen
gesproken, en Gij hebt mij naar meu*chc-
lijke wijze voorzien met deze verhooging,
o DEERE God!
IS Wat zal Davjt] meer bij t" daartoe
voegen, van wen de ter aan uwen
knecht? doch Gij kent uwen knecht wel.
iti-ut. t ;.
3.1 W.
I\'S, 14":*»,
-ocr page 310-
Amuionietoo en Syrlcre geaUgen.
I KRONIJKEN 1!), :o.
:iol Dood mui jNulia?. Manu
alle uitgelctenen in Israël, en hu stelde
hen in orde tegen de Syriër* aan.
11 En het overig* de.» volks gal bü
in de hand van zijnen broeder AbSai,
en zij stelden bon in orde tegen de kin-
deren AmiuoQg aan.
! \' Kn tii) ---I.1.- : Indien mij deSyriërt
te sterk worden, zoo zuil gij uiii konten
verlossen ; e» indiende kindereu Aminons
u te sterk worden, zoo zal ik u verloscen.
IJ Wrt\'M sterk, en laat «ai sterk .:i:i
vjor oBi volk, en voor de steden onlet
God»; de HEERE nu doe, WM ROed isln
zijne oogen,
11 Toen naderde Joah en het volk, dat
bij hem was, len strijde voor het aau-
geligt der Syriër»; en zij vloden voor zyu
aangezigt.
1-ï Toen de kinderen Amnious zegen,
dat de Syriër» vloden, (00 vloden zij ook
voor het aangezigt van Abit-al, zijnen
broeder, en zij kwamen in de atad; en
Joab kwam te Jeruzalem,
ld Als de Syrtëra zajen, dat zij voor hel
aangezigt van lamel geslagen waren, zoo
zonden zij boden, en bragteu de Syriër»
uit, die aan gene zijde der rivier woon-
deu ; en Sofarh, de krijgsoverste vanHa-
dar-rxer, toog voor hun aangezigt henen.
17 Toen het David werd aangezegd, zoo
vergaderde hij gam-ch l*rai1!, en hg toog
over de Jordaan, en liij kwam tot hen, en
hij stelde de slagorde tegen hen. Als
David de «dagorde tegen de Syrifltt ge-
ateld had, zoo streden zij met hein.
IS Doch de Syrf\'rs vloden voor bet aen-
gezigt van Israf1!, en David versloe; van:
de Syriers \'/.even duuend wagenen, en\'
veertig duizend mannen te voet; daartoe
doodde hi] Sufach, den krijgi0ver»te.
11* Toen de knechten ihii Hadar-êzer
/agpn, dat zij geslagen waren voor het
aangezigt van IarneT, aoo maakten zij
vrede met Da< id, en dienden hein; vu
de Syriere wilden de kinderen Aniuious
niet meer vei lossen.
HOOFDSTVK in.
7.ii den udiouó tu dit buurdstuk ü fjaai. 11
v». 1. 12 v. ir. 31 i il Jïl ï,. 18-22.
HET geschiedde nu ten tijde van de
wederkomst de» jaara, ten tij.ie als
de koningen uittrokken, zoo voerde Joab
de heirkracht, en hij verdierf het land
der kinderen Animnut. : en hij kwam,
en belegerde Rabbu; in .ar David bleel
te Jerntalem. Eu Joab sloeg Hahha, cu
verwopctte ze.
\'1 En l>avid uani de kroon huns kn
uings van zijn hoofd, en hij bevoud haai
in gewigt eeu talent goudi, en daar wa»
edelgesteente aan : en zii werd op Davidi
houid yexet, en hij voerde zeer veel roo?.-
uit de stad.
\'. Hij voerde ook al het volk uit, dat
daarin was, en » hij zaagde ze met de
Kaag, en met ü;.eren doreehwageua, ei.
met bijlen ; en alzoo Ueed Davld aan .il
dp steden der kinderen Aminons. Toen
keerde David wederom met al hot volk
naar Jeruzalem.
<> En i>et geschiedde daarna, als de trijp
mei de Kilistijnen ie Qeseropatond,toen
sloeg Sibchal, de Husathiet, Sippal, die
van de kinderen van KaJa waat en zij
werden te ondergebragt.
6  Daarna Waa er nog een kri,)g tegen
de Plllatftnen, en K\'lhannn, de zoon van
Jair, versloeg Lachml, den broeder van
(ioliath, den (iethiel, wiens »ploe*boui
was als een weversboom.
fi Daarna waa er nog ten krijg te tiati-.
en daar waa ecu zeer lang man, en xijin
vingeren waren aeaen zes, tier en twintig,
en iiij was ook van Kala geboreu l
7  Eu hij hoonde Israël; maar Jói.a-
than. de zoon van Sitnea, den broeder
vim David, vtnraloeg hem.
te zegenen, van wega dat bij met lladar-
daer (Matreden, en hem verslagen had,
(want h;j !m c\'cr voerde oorlog tegen
Thoii) en alle gouden, en zilveren, en
koperen vaten j
Il IVze ln-iü.\'ir de koning David ook
dm HKKKE, BOM het zilver e» het goud,
liet» elk hu luedegebragl hall van hl de
Heidenen : van de Edomieten, •>. van de
Moabieten, en van de kimleren AtttDOU,
en niii de Filistijnen, en van de \\ina-
! lekieipn.
] V2 Ook sloeg Abisai, •(»\' zoon van Ze-
; rnja. de Kdomieten in het Znutdal, acht-
; iien duizend.
i En lnj lelde bezetting inBdom, aoo>
idnt al de Edomieten Da.lds knechten
werden; en de IIKERK behoedde Davld
overal, «aar hij heenging.
j 14 Alton regeerde David over gansch
: Israël ; pn hij deed zijnen gttnechen volke
regi en Eeregtigbeld.
[ö Jnab nu, ile zoon van Zerrtja, «au
over het beir; en Joeal\'dt, de zoon ^m
Mitlud, was kaïnodier;
Jfi Kn Zaïiok, de zoon van Aidtub, en
\\biiin lecli, de loon van Abjathar, waren
priesters, en Sauna schrijver;
17 Hen 8 ja, de zoon van Jojada, WM
over dt- Krtthi en Plethi ; maar de zo-
nrn van Davld «aren de «ersteB san de
; hand des koning*.
HOOFDSTUK 19.
/.if den iiihoii\'1 van dit huui\'iUtuk 2 s.uu. 10
F^N het geschiedde na deaen, dat Nabai,
J de koning dep kinderen Aminons,
stierf, rn zijn zoon werd koning in zijne
p laaie,
l1 Toen zeide Davld : Ik zal weldadig*
r.eid duen aan llanun, den zoon van
N;.lui*., want zijn vader beeft wi I ladig-
held aan mij gedaan. Daarom zond Da-
vid boden, om hom te trouatcn over zijnen
vader. Toen de knechten van Davld in
het land der kinderen Ammona tot
llanun kwam, om hem te troosten;
-> Zoo zeiden de romen der kinderen
Ammona tot lianuu : Eert David uwen
.vader hl uwe oogen, omdat hij troo-ters
tot u genenden heelt? Zijn niet luine
knechten tot u gekomen, om te door*
Koeken, en om om te keren, en om bel
land ie verspieden ?
1 Daarom nam llanun de knechten van
Davld, en hij besebnor ben, en atieed
hunne kteederen hall al\' tol aan de beu*
pen, en liet hen henengaan.
b Zij nu gingen henen, en men bnod-
echaptfl David van dexe mannen ; en hij
zond hun te gemoei, war.i die mannen
waren neer beschaamd. De koning dan
Heide : i.lijrt te .lericho, totdal ulirdt-r
baard weder gewassen zij, komt dan
wederom.
fi Tueu de kinderen \\nuiiouf zagen,dat
7.»i zich stinkende gemankt hadden bij
David, zoo zon-I tlauuu en de kinderen
AmmODa <lui/end talenten zilver», om
.zich vagenen en ruil era te huren uit Me
itopotaaije, en uit Svriii-Mftaeha, en uit
Znh..
I 7 Zoodrft zij zich huurden tweeen der.
itig dllfiend vagen»; en de koning van
iMaaeba en zijn volk kwamen en legerden
i zich voor Médeba; ook vergaderden de
kinderen Ammona uit hunne bieden, en
zii kwamen ten h-rijde.
H Toen het David boorde, aoo /.oud hij
Jioab en het gansehe beir met de helden.
\'J Al* *.e kinderen Ammona uitgetogen
waren, feoo stelden zij de slagorde voor de
poort der stad; maar de koningen, die
gekomen waren, die waren bijzonder in
het veld.
i 10 Toen Joah zag, dat de spits der tdag-
orde mui voren en van achteren tegen
lieiu va*, zoo verkoos hij tcniutn uil
-ocr page 311-
liraël getrlit. Pestilentie.
1 KRONIJKEN SI, 32,
Dat lil Offert, Voorraad
j S Pere waren van Ilafa geboren te
Oath] e» zij rMll door <lp hand van
David, en «Ie hand zijner knechten.
HOOFDSTUK 21.
I mijns vader* zü
maar niet tegen Wf
1 volk ter plage.
H Toen zride de engel de* I1KKRKN
tot Gad. dat hü P<t.id (eggen zou, dat
David zou opgaan, om den IIKKRK een
altaar op te rigten in d*n dortCnvtoer vnu
Orran. den Jebusiet.
19 Zoo ging dmt David op r.nar het
vmrI van Gal, dat hij in den naam i\' *
I1KKIÏK\\ gesproken had,
\') Toen zirh Ornnn ireadde,aoo zag bij
ilen engel; pn zijne vier iMr», die bil
hem waren, verstaken ikll : en Ornan
dorschte tarwe.
21 Kn D*vi.| kwam tot Orimn ; en
Oman zag toe, en zag D.ivM, zoo ging
hij uit den ilnrsrhvloer. »it bon,* zien Be-
der voor David, met het langeshrJ ter
aarile.
33 Kn David lelde "\'t Ornan : Geef mij
de plant* des dorffhvloei*, dat jk opde*
zt-lvp den HERRK een altaar hou we j
geef ze mü voor het volle geld, opdat
deze place onephouten worde \\au over
het volk.
C:t Tiwn zet.le Ornan lot David: Neem
ze manr henen, pn mijn lieer de koning
doe w»t goed t* in zijnp oogen; zir, ik
geef deze runderen tot bran-\'oüeren, en
dele sleden tot hout, en de tarwe ft
spijsofTer, ik geef het »!.
01 En de koning David lelde tot Or-
na» : Neen. inner ik zal het «ekrrlijk
koopen voor het volle eell : want ik z:il
voor den III\'EUF niet nemen wat nire
is. dnt ik een brandoffer nm niet o:Yer\'".
O\') En David gaf aan Ornan voor >]>••
plaat* ze* honden] gouden sikkelen van
gewigt.
C\'i Toen bouwde Davhl aldair den
HKERK eru altaar, en hij offer-le brand*
offeren en dankoileren. \\1* hü den
11EKRE aanriep, zoo antwoordde Hij
hem dnor vuur uit den hemel, op het
brandoft\'eraltasr.
:\'7 En de IIKKRK zeide tot den engel,
dat hij zijn zwaard weiier in de rchoede
steken zou.
•j-i Ter «elfder tijd, toen Dawl z*t, dat
de IIKKRK he:n geantwoord had op den
dorschvloer van Oman, den Jrbustet, zoo
offerde hij aldaar :
:o Want de tabernakel dr* IIK1UKN.
dfe Moren in de woestijn gemaakt had,
en het altaar de* brandoffer*, wa* te dier
tijd op de hoogte \\«n Glbeon.
30 David nu kon niet heengaan voor
hetzelve, nm God te zoeken, want hij wa"-
verschrikt vr.nr het zwaard van-!en engt i
.\'es HKKRE.W
HOOFDSTUK 33.
DaviiL be»t«lt ronrraail tot Ètm liouw •!••« t*m-
Pfls, v«. 3. Hij ferMaaat 84lwo.de» Iteerc
vreezpnile, naai*tit; te zijn in het Bpba—l w
van iti\'nielven. (i: en ~cliipi1t <len vent.n
Silumo hiiiin jtrlroiiw ile h.iml lii-ilon, 17.
Ï* N Davi.1 geide : Hier zal het huis Ood»
J de* IIKKRKN zijn, en hier zal het
altaar de* brandotfers voor Israël zijn.
\'2 Kn David zeide, dat men vrrgaderen
zou de vreemdelingen, die iu liet land
Israi-la \'waren; en hij bestelde •feenhoit\'
wer*, om uit te houwen sternen, welk\'1
men behouwen zou, om het hui» God*
te bouwen.
3 Kn David bereidde ijzer in menigte,
tot nagelen aan de deuren der poorten,
en tot de zameuvoegingen; ook koper in
menigte, ronder gewigt;
I Kn cederenhout zonder getal : want
de Sidonièr» en de Tyrierr bragten tot
David celerenhnu* iu menkte.
& Want David lelde i MQn zoon S -
lomo i* een jongeling en teeder; en hel
huis, dat men den IIKKRK bouwpn zal.
zal men ten hoogste groot maken, V t
een»u naam en tot heerlijkheid in alle
7.(e den
i dit hrt.fMnk * !
nli.,,,,1 ,
TOEN stond ile Satan op tegen Ï*ra-\'I,
rn hij porde David aan, dat hij Israed
telde.
2 En Pavid zeide tot Joab en tot dr
oversten des volts : Grut heen, telt l*rm;!
van Befllba tnt Dan toe, en brengt hen
tot mij, dat ik hun getal wpte.
.\'( Toen zeide Joab: De IIEKRS tloetot
lijn volk, «flijk zij nu zün, honderdmaal
meer : ziw zij niet allen, o mijn heer
koning! mijnen lieer tnt knechten ?
waarom verzorkt müii lieer dit? waarom
zon het Israi\'1 tof schuil worden?
4 Poch het wooM de* knningg nam de
overhand tegen Joab - dethnlve toOgJOno
uit, en hü doorwandelde :-mn"; If ra,\'-l;
daarna kwam hü weder te Jeiozalein.
i Fn Joab gaf Pavid de som van liet
getelde volk; en xansch Isr.iê\'1 was elf
honderd duif end man. die het zwaard
uittrokken, en Juda vier honderd dui-
zend, en zeventig dnlsend man, die her
zwaard uittrokken.
(> Poch l.pvi fii Itenjamin trlde hü on-
der dezelve niet; want de* koning* woord
wa* Joah een gruwel.
7 Kn deze zaak wa» kwaad in de oogen
Gods; daarom sloeg Hij Israël.
I S Toen telde, David tot Go.l l Ik heb
zeer gezondigd, dat ik deze zaak grd.tan f
heb ; maar neem torli nu rlemiidaad nwi !
knecht* weg, want ik heb zeer zot tel ijk
gehandeld.
f» IV IIKKUK D\'i sprak tot Gad, den
timer *an David, zeggende:
10  Ga hfert, en streek tot David, zeg-
jr\'nd» : AMm tegt de IIKFRK : Drie dfn-
gen leg Ik n voor: kies u een uit die,
dat Ik n doe.
11   Kn GaJ kwam tor David, en zeide tot ;
hem : Zon xegl de IIKKUK : Neem u uit :
12  Of drie jaren honger, of drie maan-
i*en verteerd te worden voor het aan-
gezigt uwer wederpartij, en dat het
zwaard uwer vijanden « aehterhale; oi\'
drie ila^en het IwuH de* HKEltKN, |
dat i*, de pestilentie In liet land. en oenen ]
verdervenden engel de* HEKKEN in al I
de landpalen van Israël? zoo /.ie nu toe, \'
wat antwoord ik Dien zal wederbrrngen,\'
die mij gezonden heeft.
13  Toen zeide David tot Gad ; Mij i*
zeer bare; laat mü tocii in de hand de* \'
HEERKN vallen, want zijne barmhartig\' j
;heden zijn zeer vrle, maar laat mij in I
de hand der mrnsohen niet vallen.
i II De IIKKKK .tan ga!\' pestilentie in
Israël; en er vielen van IsraPl zeventig \'
duizend man.
| 1.» Kn Goil zond eenen rngel naar
Jerftzal°m, om die te verderven ; en al* i
hij haar verdierf, lig dnt de IIKFRK, en
, het berouwde Hem over dat kwaad, en j
; Hü, zeide tot den verdervenden engel : [
Het is genoeg, trek nu uwe hand af. De j
jengel de* I1KKIIFN nu stond b;j den I
\'dorschvloer van Oman, den Jehusiet.
i lil Ala David zijne oogen onhief, zoo zag
hij den engel de* IIKKRFN, staande
: tUBseben de aarile pn tusschen den hemel,
i met zijn uitgetrokken zwaard in zijne
; hand. uitgestrekt over Jeruzalem i toen
\'viel David, en de oudsten, bedekt met
1 zakken, op hunne aangezeten.
17 Fn David zeide tot God i Hen ik het
[niet, die gezegd heb, dat tnen het volk
tellen zou? ja, ik zelf ben het, die ge*
\'üondlgd en zeer kwalijk gehandeld heb,
\'maar deze schapen, wat hebhen die ge-
daan? O IIKKUK. mijn God I dat toen
IQWe hand tegen mü, en tegen liet hui* ,
-ocr page 312-
3nfi den tempelbouw.                                       1 KKONIJKKN 23. Salomo koning. Ambten tier Levieten.
i 2 Kn hi| vergaderde al de vorsten van
: lsraëi, ook de priesters en de Levieten.1
3   i 11 de Levieten werden geteld, van
deriig jaren al en daarboven; en hun ft-l
- lal was, iMHr hunne hoofden, aan man-|
nen, acht en dertig duizend.
4  l it de/en waren er vier en twintig
duizend, om bet werk van het huis dei
HKKItrN aan te drijven; en zes duizend
ambi lieden en regters;
:. In vier duizend poortiers, en vier!
duizend lofzangers des HEKKEN met in-
stru inenten, die ik gemaakt heb, tri \'•
Pand,
om lof te zingen.
6 Kn David verdeelde hen in \\erdeelin-
sen, naar de kinderen van Levi, G«aun-
, hehatb en Meritri.
I 7 Vit de Gersonieten naren Ladan en
1 Si mei.
5  De kinderen van Ladan waren dete:
.lehiël, het hoofd, •.•n Zethatu, eu Jo<>l ;
drie.
\'.t De kinderen van Siiuei waren Seló*.
tiiitli, en llazjël, en Ilaran; drie: deze
, waren de hooiden der vaderen van La-
; dan.
1 Hl De kinderen van Simei nu waren
! Jahath, Zina, en Jeu*, en Heila l deze\'
! waren de kinderen van Simei; \\ier.
11 Kn Jahath was het hoofd, en Zizza de
tweede; maar .lens en Berla hadden niet
| vele kinderen, daarom waren zij in het,
i vaderlijke huis maar van cene telling.
1 12 De kinderen van Kehatb waren Aiu-
ram, Juliar, Ilebron eu Izziël; vier.
13" De kinderen van Aniram waren «
Aaron en Mozes. » Aaron nu werd afge-
zonderd, dat bi) heiligde de allerheiligste \'\'
dingen, hij en zijnen zonen, tot in eeu«ig-
l heid, om te tooken voor het aangezigt de«
! IIKKRKN, om Hem te dienen en om in
! zijnen naam tot iu eeuwigheid te zege-
nen.
14 Aangaande nu Mozea, den man Gods,
zijne kinderen werden genoemd onder
den stam van Levi.
I !.» « De kinderen van Mozes waren Ger- «
! som en Eliézer,
16 Van de kinderen van Gemoiu was
Bcbdê) bet hoofd.
] 17 De kinderen van Eliözer nu waren
deie : UehAhja het boofd; en Kliézer had \'
; geen andere kinderen; maar de kiuderen
I van Kehabja vermeerderden ten hoogde.
| is Van de kinderen van Jizhar was
\' Selómitu het hoofd.
1 )<J Aangaande de kinderen van Hebron :
j Jerïa was bet hoofd, Atnarja de tweede, \'
: Jahazit-i de derde, en Jekameam de vierde.
1 30 Aangaande de kinderen van L\'zzl-d :
\' Micha wan het hoofd, en Jissia de tweede.
\\ 21 De kinderen van Merari waren M.--- .
heli en Musi i de kinderen van Maheli
1 waren Kleazar en Kia.
22 Kn Kleazar stierf, en bij had geene
zonen, maar dochters; en de kinderen
1 van Kis, hare broeders, namen ze.
| 23 De kinderen van Musi waren M.v
; belt, en Kder, en Jerëmotb, drie.
! :\'; Dit zijn de kinderen van Levi, na^r
\' bet buis hunner vaderen, de hoofden der
< vaderen, naar hunne gerekenden in bet
| getal der namen naar bunne hoofden,
>  doende ln-t werk der dienst van bet buis
j des HEBBEN, van twintig jaren oud
en daarboven.
SS Want David had gezegd: De BBEBE,
• de God Israt-U, heelt zijn volk runt ge-
geven, eu Hij zal te Jeruzalem wonen
; tot in eeuwigheid.
26  Kn ook aangannde de Levieten, dat
: zij den tabernakel) noch eenig van des-
; zelfs gereedtriiap, tot deszelfs dienst <V-
hoerende, niet meer zouden dragen.
27  \\^\'ant naar de laatste woorden van i
David werden de kiuderen van Levi ge-
teld, var tmiutig jaren oad en daarbo-
ven.
landen; ik zal aexu nu voorraad brtti-
dm. Alzoo bereidde David voorraad in
menigte \'. ii\'>r r.ijnen dood.
rt Toen rtep hij zijnen zoon Salomo,
rn gebood hem den IIKKKK, den God
Israëls, een buis te bouwen.
7 Kn PavM teiie tot Salomo i mijn
/oriii ! *«t mij aangaat, ln-r wa» in mijn
hart dm naam Je* IIKEItKN, uiijos
(i-»l». een hun te bouwen .
S Doch bet woord des REEREN ge-
schiedde tot mij, zeggende : (Hl hebt
bloed in menigte vergoten, want gij hebt
groote krijgen grvoerd; grj zult mijnen
naam geen huis bouwen, " dewijl gy veel
bloeda op de aarde vuur mijn aangezigt
vergoten hebt.
y Zie. de zoop, die B geboren zal wor-
den, il ie tal een man der rual zijn,
want Ik zal hem runt geven \\an al zijne
vijanden rondom kenen : want zijn n;iaui
zal Srilomo zijn, en Ik zal vrede en stilte
over Israël geven in zijne dagen.
Il) \'• Die zal inijnen naam een huis bou-
wen, en die zal Mij tot eeneti zoon zijn,
en Ik tietn tot eenen Vader; en Ik zal
den troon zijns rijks over Israël beves-
tigen tot in eeuwigheid.
I) Nu. mijn zoon! de IIKKKK zal met
u zijn, en gij zult voorspoedig /, n. en
zult het huis des HKKKK.N, uw» Gods,
houwen, gelijk als Hij van u itespruken
heeft.
12  Alleenlijk de BEBBE geve u kloek*
heid en verstand, en geve u bevel over
Israël, en dat 0111 te onderhouden de wet
•Ir» IIEERKN. uws Gods.
13  Dan zult gij voorspoedig zijn, als gij
waarnemen zult te doen de Inzettingeii
en de regten, die de H 1.1 lil aan Mozes
geboden heeft aan Israël. • Hees sterk
en heb goeden moed, vrees niet en wee»
niet verslagen.
II Zie daar, ik heb in mijne verdruk*
king voor het huis des HKKKK.N bereid
honderd duizend talenten gnuds, en dui*
zenduiaal duizend talenten zilvers; en
des kopers en des ijzers is geen gewigt,
want bet is er in menigte; ik heb ook
bout en steenen bereid, doe gij er nog
meer bij.
lij Ooii zijn er bij 11 in menigte, die het
werk kunnen doen, houwers, en werk-
meesters in itetn en hout, en allerlei
wijze lieden in allprlei werk.
16 De» goud*, des zilvers, en des ko*
pers, en des ijzers is geen getal : maak
u op en doe het, en de HKKHE zal met
11 ztjn.
IJ Ook gebood David aan alle vorsten
van linuj dat zij lijnen zoon Salomo
helpen zouden, zeggende :
11 Is niet deHKEUK, uw God, met uÜe-
den, en heeft u rust gegeven rondom
henen? want Hij heeft de inwoners des
lands in mijne band gegeven, en dit land
is onderworpen gewordeu voor het aan-
gezigt des 11KEHKN, en voor het aan-
gezigt zijns volks.
I\'1 Zoo begeeft dan nu uw hart en uwe
ziel, om te zoeken den UI KKI., uwen Ooi,
en maakt u op, en bouwt het heiligdom
Gods des UKKKI.N 1 dat men de ark
des verbonds «les UI I KI.N en de hei-
Ugc vateu Gods in dit huis brenge, dat
den naam des HEKKKN zal gebouwd
worden.
HOOFDSTUK 23.
Djiviil b—ft Vort voor li ui a ilooil i-jn\' loon
Bélomo al* zijnen opvolger tienoemd, vi. I.
Telling dei\' Levieten raa dertig jaren oud
en daarboven, en hun getnl, 3, i);ivi<l ver-
deelt hen iu dria klmnen, oaar huaae ge-
ilnditen, *. Hunne bedieniugeu iu den t.i-
liern.ikel, 14.
rpOK.N nu David oud wai en zat tan
1 dagen, maakte hij zijnen zoon Sa-
lou.o tot koning over laraeT
-ocr page 313-
Verdeelingen der printer*.
i KRONIJKEN 2i, :
- i \'.. Ier zanger* uit .• f
I 16 Omdat buoo
, .1 f hand der zoner
1 standplaats waa aan
v»n Aaron indedieuit
I" Het drie en twintigste voor Delija,
bet vier en twintigste voor Maazja.
If Het ambt van dezen in hunne dienst
was te gaan in het hall des HEKKEN,
naar hunne ordening door de hand van
Aaron, huns vaders . gelijk als hem de
Ji: 1 Ui . de Gol Israël s, geboden had.
2» Van de overige kinderen van Levi
nu, was van de kinderen van Amraru
Sübar!, vau de kinderen van Snbarl was
Jéchdeja.
21   Aangaande Itehabja : van de kinde-
ren van It. I. <:> i wa» Jissia het hoofd.
22  Van de Jizha/ieten was Selonotb;
van de kinderen vanSeloujrMh was .lahath.
21 En van de kinderen vmlfrtrMWM
Jeria de ttrttt, AmUrja de tweede. Jaba-
ziel de derde, JekAoiet.ni de vierde.
24 Van de kindereu van Usilel was
Micha; van de kinderen van .Micha was
Samir;
2.i De broeder van Miclin was Jissia;
van de kinderen van Jissia wasZerharja.
2(i De kinderen van Meiiiri waren M.1-
heli en Musj. De kinderen van Jaiifa
waren Hen o.
27 De kinderen van Metari van .la.liia
«aren Heno, en Sobain. en Zakkur, eu
llibri.
•_- Van Mnheli was Elrazar-.en die had
geene kinderen.
29  Aangaande Ki« : de kinderen van
Kis waren JerAhraeêl.
30  En de kinderen van Musi waren
Mabeli, en EJer. en Jerinu\'nh. Deze zijn
de kinderen der Levieten, naar hunne
va Wliike huizen.
:il En zij wierpen ook loten, nevens
hunne broederen, de ionen vau Aamn,
voor bet aangezigt vanden koning David,
en Zadok, en AhimtMech, en vandehoof-
ilen tier vaderen onder de jinesteren en
onder de Levieten : het hoofd der vaceren
te,;en zijnen kleinsten hroeiler.
HOOFDSTUK Sa.
Verdeelfag der rsnrcr» sader Asaf, Heana r-n
J.\'iliJthi.Ti mi\'t hunne ïont-n. v«. I. Hunnr
ipritc.-lin? in riet ea (winti? . \'.i-- :, 31.
I[»N David, mitsgaders de oversten des,1
\'j betia. scheidde af tot de dientt, van
de kinderen van Asaf, en van Ileman. en
van dediithuu, die met harpen, met lui-
teu en niet cimbalen profeteren tonden;
eu die onder hen geteld werden, waren
mannen, bekwaam tot het werk hunner
dienst.
2 Van de kinderen van Asaf waren
Zakkur, en Jozef, en Neth.\'inja, en Asa-
réla, kinderen van Asaf; aan de hand
van Araf, die aan des konings iianden
profet eerde.
:i Aangaande Jediïthun : de kinderen
van Jedü\'hun waren Ge<*nlja, en Zeii. en
Jctajai I!a*nbja en MattUhja,zes; aan de
handen van hunnen vader Jedóthun. o;i
harpen profeterende met den HEEltE te
danken en te loven.
•i Aanraande Ileman i de kinderen van
Ilrman Maren Bukkia, Matlnnja. Uzz1i:I,
Srl.-..-., cn Jerimóth. Ilannnja. 1\'annni,
l-.li.1thn. Gidd:i:\'i, en Ïlomnmthi-Ezer,
josbekasa, Mallothi, Hothir, Mabniiotb.
a Deze allen waren kinderen van He-
man, den ziener des konings, in de
woorden Gols, om den hoorn te verhef*
fen : want God bad Deman veertien zo-
nen gegeven, en drie doehters.
6  Deze waren airemaal aan de lianden
httttl vaders grëlcld tot het gezang van bet
huis ilcs HEKKEN, o» cimbalen, luiten
en harpen, tot de dienst van het buit
Gods, aan de handen van .len koniug, van
Asaf. .\'edüthun, en van Heman.
7  En bun getal met hunne bropderen.
die geleerd waren in het gezangdes HEE-
REN. alle meesters, was twee honderd
acht en tachtig
i ran liet hun des HKEKEN, overdevior
\' boven, eu over de kmmti n over de
reiniging van alle heilige dingen, en liet
werk der dienst van het \'. :- Uods;
2^1 Te «eten tot liet brood der toerig-
t.ti/, en tot de uieelbloeui ten spijsoffer,
en tot ongezuurde vladen, en tot depan-
nen, eu tot bet gerooste, en lol tlleuiste
en afmeting;
3fl En om alle morgen* te --.hu, om
•len IIEKKK te loveu en te priizen; en
van gelijken drs avonds;
al En tot al het offeren tier brandoffe-
ren de» IIEEREN, op desabbaten.op de
nieuwe maanden, en op de gezettelinog-
tijden in i:eta!. mi.tr de wiize nuderhen,
geduriglijk, voor liet aanligt desIIKK-
; HEN :
SS En dat zij de wacht van de tent der
zamenkomst zouden waarnemen, en de
wai\'bt den heiligdom*, en de wacht der
zonen van Aaron, hunne broederen, tn
de dienst van het duin den II KEREN.
HOOFDSTUK 21.
Mcraietra, 30.
AANGAANDE • nu de kinderen van
AlrOD, dit waren hunne verdeelin-
gen. De zone:i van Aaron waren Nadab
er Abihu, Ele;i\'.ar en 1\'thamar.
\'2 Maar \' Nadab stierf, en Abibu, voor
bet aangezigt Irm» vaders, en zu hadden
Eeene kinderen. En Elf.lzar en I\'thamar
ediecden het priesterambt.
! 3 DavJ<I nu verdeelde hen, en Zfldok uit
de kindereu van KIen/ar, en Auitni\'-Ierh
uit de kin\'leren van l\'thauiftr, naar huu
ambt in hunne dienst.
4 En vau de kinderen van Eleazar wer-
den meer gevonden tot hoofden der man*
nen, dan van de kinderen van I\'thaiuar,
al» zij hen al\'deelden : vau de kinderen
van Eleazar waren natiën hoofden der
vaderliike huizen, maar van de kinderen
van 1\'itiKOiar. naar hunne vaderlijkehui-
zen, acht.
ó Eo zij deelden hen door loten af.de-
ifit uiet genen i want «ie oversten des
heiligdom s en de oversten Gods waren uit
de kinderen van Eleazar en vandekinde-
ren van 1\'thaiuar.
fi En Sciuaja, de zoon van Netlianei-1,
de schrijver, uit de Levieten, ichreefhen
op, voor het aangezigt des konings, en
van de vorsten, en van den priester / i-
dok, en van Ahimélech, den zoon van
Abjathar, en van de hoofden der vaderen
onder de priesters eu ouder de Levieten :
ri:t. vaderlijk huis werd genomen voor
Ele.lïar. en van gelijken werd genomen
VDOr l\'lhamar.
7 Het eerste lot nu ging uit voorJója-
rih, het tweede voor Jedaja;
s Het derie voor Harini, het vierde
voor Séoflta;
\'J Hei vijfde voor Malchfa, het zeide
voor Hïi&miQ;
10  Het zevende voor Hakkoz, bet acht*
«te voor Akte;
11   Het negende voor Jt\'sua, het tiende
voor Sfchanjat
12  liet ellde voor K\'lj&sïb, het twaalfde
voor Jakini;
13  Het dertiende voor Huppa.het veer-
tiende voor Jeiébeab;
II Het vijftiende voor Bilga, liet zes-
tiende voor luiuier;
15  Het zeventiende voor Hezir, het
achttiende voor Happizzes;
16  Het negentiende voor Petahja, liet
twintigste voor Jeh^zkel j
17  Het een en twintigste voor Jachin,
bet twee en twintigste voor Gamul .
-ocr page 314-
! KROMJKEN 28.          onderscheidene diensten der levieten.
aC\'S de kinderen van laaf.
tt Kb zij wierpendeloten uverde wacht, \'\' MeacléiBfla mt bad kinderen en broe-
legen elkander, zco de kleim n, als de den, kloeke iieden, achttien.
Eu Il3«a, uit de kiuderen van Me-;
rtri, had zouen i Simri was het awtïJ. i
alhoewel hij de eerstgeborene niet w»«, I
nogtans Melde hem zijn vader tot eer*
gr«Kttcn, den meecter mef dm leerlin\'.
!• Hel eerste lul nu gin; uit voorAsaf,
nimtlyk voor Jozef. Het tweede voor
Gedalja; hij on zijne broederen, en zijne
hoofd.)
11 Hilkla
derde, Zecharja
zonen, waren twaalf.
ld liet derde voor Z-ikkur; zijne zonen
mie broederen, c waal f.
i de tweede, Tebiija de
ile vierde t al de kinderen
11 liet vierde voor Jizrl; zijne zonen en bmederen van Hoja waren dertien.
en zijne broederen, twaalf.
12 liet w,i.le vo- r Nethauja: zijne zo-
nen en zijne öioe«*eren, twaalf.
l\'J Ile\' zesde roor liukkfa; zijce zenen
en ziine hroederen, twaalf.
Il liet zevende voor Jetaréla; zijne /o-
nerj ut zijne broederen, twaalf.
lü liet achtste voor Jetrija; zijne tonen
?n <iine broederen, twaalf.
16  liet negende vonr afatianja; zijne
zon»» en /ijne broederen, twaalf.
17  liet tiende roor Siinei; zijne zonen
en zijne hroederen, twaalf.
IS liet fitte voor IzareVl; zijne zon»n
en zijne broederen, twaalf.
l\'.t ïlet r.waa.i"de voor llasabja; zijne
zonen en zijne broederen, twaalf.
20  liet dertiende voor 8nba#l; zijne
zonen en ziine broederen, twaalf.
21   lier veertiende voor Mattttbja; ttjne
zonen en zijne broederen, twaalf.
22  liet vijftiende voor Jeréiuoth; zijne
zonen en zijne broederen, twaalf.
23  He< zestiende voor Hananja; zijne
zonen en zijne broederen, twaalf.
2t Mei zeventiende voor Josbeka\'n;
ziiue nuen en zijne broederen, twaalf.
24  Het achttiende voor Hanani; zijne
zonen en zijne broederen, twaalf.
26 liet negentiende voor Mallothi; zijne
zonen en /ijt.e broederen, twaalf,
w Het twintigste voorEliaiha; zijne
zonen en zijne broederen, twaalf.
28  Het een en tnintigste voor Hothir ;
ziine zonen en zijne broederen, twaalf.
29  Hei twee en twintigste voor Gid-
dalti; zijne zonen en zijne broederen,
raalf.
30  lift drie en twintigste voor afah4-
zioth. zij ne zonen en zijne broederen,
twaalf.
;il Het vier en twintigste voorIïomam-
tbi Ezer; zijne -/.onen en zijne broederen,
twaalf.
IKMU\'DSTUK 26.
enleelitw Aerawaea, ilie «Ie wa<*ht hit-iilen
in ilru ti-n.j. . vu, 1 ; en van dr- .. i -i \'>• -
tt*j»i,I>j.. 2»; «Uitie.lp van de l.vidinhe
uabtUedea en resten, 29.
AANGAANDE de verdeelingen der
poortiers : van de Korahieten was
Meseléinja, de zi.on van Kore, van de
kinderen van Asaf.
Meseleinja nu had kindereu : Zechifrja
was de eerstgeborene, dediai\'l de tweede, :
Zehjirlja de derde, JathnfC) de vierde,
3 Emiu de vijfde, Jóhauan de zesde,
Eljeói-nai de zevende.
i Obej-Edom had ook kinderen : Se-
ti.aja was de eerstgeborene, JózabaJ de
tweede, Joah de derde, en Sachar de
vierde, en Neihanecl de vijfde,
h AmmiCl de zesde, tssnschar de /.e~
vende, Penllethaf de achtstet want God
had hem gezegend.
6  f Jok werden zijnen zoon Sennija kin-
deren geboren, heer*chende overhel huis
huns vaders, want zij waren kloeke
helden.
De kinderen van Semajit waren
Othi
Uit liezen naren rle verdeelingen der
poort iers onder de hoofden der mannen,1
lot de wachten tegen hunne broederen,
om te dienen in het hut* dei HEERK>
lil En Mi wierpen de loten, zoo de klei-
n*-n als de groot en, naar hunne vaderlijke
huizen, tor elke poort.
tl Het lot n;i tenen hef oostrn viel op
Selenija; maar voor zijnen zoon Zecharja,!
die een verstandig raadsman was w-ierp\'
men de loten, en zijn lot is uitgekomen I
tegen het noorden.
I» Ooed-Kdon te^en het raJden; en >
voor zyne kinderen het huis der schat-!
kan-eren.
lf. Sonpfn en Hosa tegen het westen,I
niet de jmort Schaltécbet, bij den opgaan -
den hooien weg, wacht tegenover wacht.
1" Tegen het oosten waren «es Levieten ;
tegen liet noorden des daags vier; tegen
het /uiden des daag" v\'": maar bij de
schatkameren twee en twee.
H Aa» 1\'arhar tegen het wetten waren
er vier bij den hongen weg, twee ui\'
Pa. bar.
I\'.l Dit zijn de verdeel in se n Jerpoortir-r.*
van de kinderen der Kor :liieten, en der
kindeien van Merari.
2t>Ook was, v.in de Levieten, Al ia over
de schatten van het huis (Jnds.en overde
schatten der geheiligde dingen.
21   Van de kindoren van Ladan, kinde-
ren rail den Geraonjet Ladau : van La-
dan, den Gersoniet, varen hoofden der
valeren, Jebieli.
22  De kinderen v*n Jeliiê\'li weren Be*
thatu en Joel, zijn broeder; de:e waren
over de schatten van het huis des IIEE-
REN.
23  Voor de Amramieten. van de Jizha*!
rieten, van de llehronteten, van de \\~\'*-\\
slëlleten,
24  En Sebüël, de zoon van Gersom, den !
zoon van Mozes, was overste over de;
schatren.
25  Maar zi\'ue broeders van Eii.:zer|
waren rfere: Rehabja was zijn zoon, en\'
Jesflja zijn zoon, en Joram zijn zoon.\'
en Zichri zijn zoon, en Selómith zijn
zoon.
26  Deze Selomith en zijne broeders
waren over al de schatten der heilige
dingen, die de koning DavM geheiligd
had, mitsgaders de hooiden der vaderen,,
de oversten over duizenden en honderden,
en de. oversten des heirs :
27  Van de krijgen en van den buit had-!
den zij het geheiligd, om het huis des\'
HEEREN :e onderhouden.
_» Ook alles, vat Saniuèl, de ziener, ]
geheiligd hal, en Satil, de zoon van Kis,\'
en Abner, de zoon ru Ner, en Joab, dej
zoon van Zer\'ija : al wat irmaud gehei-i
ligd had, was onder de band van Selómith [
en zi\'iie broederen.
29  Van de Jizharie\'en waren Chettanja
en zyne zonen tot het buitenwerk in ls-
rael, tot amhtlieilen en tot regters.
30  Van de Hebronieten was Masabja
en zijne broeders, kloeke mannen, dui-
en Itefaêl. ei. Obed, e;i E\'ltabad, zend en reven honderd, over de ambten
zijne broeders, kloeke lievlen; Ëiibu, en
Beeaacoja,
s Deze allen waren alt de kinderen van
Ohed-Edou,; zij, en hunne kinderen, en
hunne broeders, kloeke mannen in kracht
tot de ilirimf, daar waren er twee en tet*
tig van (Ihed-Edotn.
an Israël op deze zijde der Jordaan 1
gen het westen, over al het werk d»*
HEEKEN, en tot de dienst des koning*.
M Van de Hebronieten was Jerta het
hoofd, van de Hebronieten zijner <eslncu-
ten onder de vaderen i in het veertigste
janr des koningrijk* van David rtln er
-ocr page 315-
l K RON IJKEN 27
Orden der krijgslieden.
Davlda officieren. Hevel aan dr hds
gezocht ra onder t,r:i gevonden kliwke
\' helden ie Jaëzer in üilead.
:<•.\' Eu «ijnr broeders waren kloeke
[linden, twee duizend en MNB honderd
hoofden der vaderen ; en Ie koning Davld
stelde hen over de Rubenieten, en Gadle-
tfii, pc den halven stam der Mana^sietrn,
tot allo zaken Gods ru de zaken des
koning*.
BOOFDSTl\'S 27.
Ordt der krïssliedea, v-.l. Tantra 4rriUa*
nu, 16 mimen derLoninLli>.-arhattra
JS (>>rr Jitda was E\'dhu, uit de broe-
deren van Davld; oier Issaschar was
Ontrf, de zoon van Mtehaël;
li> Over Zrbnlon was Jismaja, de zoo»
vau Onadjn; over .Nafthali nas Jerlmftih,
de Z(mhi van Azrië];
20 Over de kinderen van Efralm was
Roaea, de toon van Atdtja; over Jeu
halven stam van Maiiasse "nas Joel, de
zoon van I\'edaja;
\'Jl Oter halt Maoa«*e, in Gilrad, was
Jiddo, de zoon Min Zecliaria; uver Uen-
la-iuti »a« Jataiel, de zoou van Abner;
\'22 O.er Dan »a- A\'zarel, de zoou van
Jeroham. Drzr waren de oversten der
Mammen van Israël.
j:. Mt-ar l\'.ivic! nam liet -.etrtl van die
niet on, die twintig jaren ou I eu daar
b\'-neden varen ; omdAtdeHEEKEgetegd
had, dat Hi.t ïnraë] vermenigvuldigen mu
als de >terren de» hemel».
2-1 Joab, de zo«>n van Zerü;a, hal be-
gonnen te telleu, maar hii voleindde het
niet. omdat er dosbalve een gn»-te toom
over IsntH gekomen was; daarom is bet
getat niet opgrhragt in de rekening der
kronüken vin den koning Davnl.
:-"! Eu ovrr de schatten des koulngt
was AzttiAvetli, de zoon van Ailtël; en
over tle pfhatten op het land, in .ie *te-1
den, en in rie d<)rnrn, en iu de torens,\'
was Jóuathaii, de zooi: van l\'zzia.
•26 Kn over die, die het akkerwrrk
deden, in de laudbouwing, am Kzn, de
zoon van (\'helub.
;7 En over de wiingaatilen was Si mei,
de RdiiiAthirt , maar over hetgeen van
«ie w:)ns;okkrn kwam tot .!•• schatten
des wtjns, was Zahdi, dr Siftuiet.
2-* En over de olijfgaarden en -te wilde
viigebuomen, die in de laagte waren, was
ItafUHiYuan, de üederi«*t; maar Joai was
over de schatten der olie.
•J^\' En over de runderen, die in Saron
weidden, was Sitrai, de Saroi.iet; maar
over de runderen in de laagten, was ^a-
tat, de zoon van Adlai.
30  En over de kemelea was O\'jil, de
Ismaëliet; en over de ezHinnen was
Jivhdeia, de Meronothiet.
31  Eu over het kleine vee was Jaziz.de
Hacerlet, Alle dezen ware» oversleuover
de have, die de koning David had.
SS En Jonathan, Daviils oom, was
i.1»), een verstandig man, hij was ook
schrijver; Jrhiël nu, de zoou van llaeh-
uióni, was bij de zonen des kouiugs.
:i3 En Acbitófel was raad des konjugs;
en llusai, de Arcbiet, was den konings
vriend.
31 Ed ca \\chitófel was Jojada, il?z<ion
van RenajK, en Abjathar; maar Joab
was des konings krijgsoverste.
HOOFDSTUK 28.
Davidt UMttta hevel san de vovatM, vs. I;
en naTi SaIoiiui omtrent liet houih-n V\'in nl
i.n\'i» i-i\'iin.li ii, in het l.ijionili-r il.it v.in iteii\'
houw ile* ten-pi\']», \'.*. lln jrerft .mi SaIoiiki
MSW afbeelding van den tempel en van -vl
•Ie henooditrdhi\'di-n in li.\'t liei\'i-.\'.laiii. ï 1
Koitu- herhaling vin I)m.l- VtersaaaJag asn
| Salomo. 20.
110EN vergaderde David te Jeiflzalem
. alle oversten van Israël, de oversten
der stammen, en de oversten der verdee-
; liugen, den koning dienende, eu de over-
sten der duizenden, en de oversten der
honderden, en de oversten van alle have
en vee des konings en zijner zonen, met
de kamerlingen, eu de helden, ja allen
kloeken held.
. Eu de koning David stond op zi\'ue
voeten, en hij zeide i Hoort mij, iniiue\'
broeders, en mijn volk! ik had in mijn
, hart een huis der rust voor de ark des l e:-
bonds des IIKKREN te bouwen, en voor
de voetbank der voeten ouzes Gods. en ik
heb gereedschap ;;emaaVt oiq te bouwen.
.-.m<*o, m. \\u<
\'. .!.•
DIT nu ii.in de kinderen Israfla naar
bun getal, de hooiden der va Irrpi.,
en de oversten der duizenden en iler
j honderden, met hunne ambt lieden, den
] koning dienei.-le in alle zaken der ver-
(i elri :< n, aangaande en afga tu ie van
! tnaanA lot maauii in al de maanden «u-s
! jaar» : elke vcrdreling «navieren twintig
duizend.
i \'2 Over de eerste vrrdeelitiï in de eerste
maand was .ia»ubaiii, de zoon ran Zab-
lil*\'!; en in z>me verdeeling waren er
»ier en twintig duizrn I.
3  Hy waa uit de kiuderen van I\'rrez.
het hoofd tan al de oversten der beiren
in da eerste maand.
4  Kn over de verdreling in de tweede
maand was Dodai. de Vliohiei, en «re**
zijne .verdeeïing wat Mikloth ook raor-
gaugcr; iu zijne verdeeling waren er ook
vier en r» intig duizend.
i I>e derde ovrrstedes hei ra in riederde
uiaand was ïtenAja, de zoon van Jojala.
den opperambtiuau, die was l<et hoofd ;
in zijne verdeeïing waren er ojk vier en
twintig duizend.
0 Deze iVi.-. ;i was een held van de
dertig, en over de dertig; en over zijne
verdeeïing har AmmUabtid, zijn zoon.
7 Pe vierde, in de vierde maand, was
A\'tahel, de broeder van Joab, en na hem
Zi i: : .i, zijn zoon; in zijne verdeeïing
waren er ook vier en twintig duizend.
5  He vijfde, in de vijfde maand, was
Samhuth. de Jizraliie:, de overste; in
zijn** verdeeïing waren er ook vier en
twintig duizend.
0 De zesde, in de zesde maand, was Ira,
de zoon van Ikke,?, de Thekoiet; in zijne
verdeeling waren er ook vier en twintig
duizend.
10  I>e zevende, in de zevende maand,
was Heler, de l\'rluniet, uit de kinderen
van Ei\'raim; in zijne verdeeling waren er
ook vier en twintig duizend.
11   De achtste, in de achtste maand, was
Slbbechai, de Husatbie:, van de Zerabie-
ten ; in *tjut verdeeling waren er ook
vier en twiutig duizend.
I.\' De negende, in de negende maand,
was Abiêzer, de Auuetïiotniet, van de
Henjaminieten; in zijne verdeeling waren
er ook vier en twintig duizend.
13   De tiende, in de tiende maand, was
Maharai, de Neiofathiet, van de Zera-
bieten; in zijne verdeeling waren er ook
vier eu twintig duizend.
14   De elfde, iu de elfde maand, was
üeii.i ja, de I\'irhathoniet, van de kindereu
van Kfraïui; in zijne verdeeling warm er
ook vier en twintig duizend.
ló De twaalfde, in de \'waalfde maand,
was Heldai.de Neihoiathiet, van Oihniël;
in zijne verdeeïing waren er ook vier en
twintig duizend.
IQ Doch over de stammen van Israël
waren de;e : over de Kubenieten was
Eliézer, de zoon van Zicbri, voorganger;
over de Simeonieten was Selïnja, de zoon
van Maacha;
17 Óver de Levieten was Ilasabja, de
zoon van Kennel; over de Aarouielen
was Zadok .
-ocr page 316-
I KROMJKEN SS.          tetnpelbouw. Voorbeeld van en garen
310 vonten en aan Salomo van den
I!» Pit alle» hreft men mij, rei/e J)«-.
rU, bij geschrift te verstaan gegeven van,
de hand de» HEBBEN, U *«Um al de;
werken dezes voorbeeld".
30 En Pavid zeide tot zijnen zoon Sa-
lonw : f Wees s»erk, en heb goeden \' 1
moed, en doe het. vree» nirt en wees! •
niet verslagen : want de HEEUE God,1
mijn God, zal niet u zijn; Hij zal u nirt j
begeven, rn Hij tal u uiet verlat en, tot-\'
dat gu al hrt werk tot dr dieunt van het
huis drs MEEREN zult volbragt hebben.
.1 Eu zie, daar zijn de verdeelingen.
der priesterrn en der Levieten, tot allei
dienst van het kut» Gods: en bij u zijn
tot alle werk allerlei vrij willigen, met
wijsheid tot alle dienst, ook de vonten,.
en bet ganti-ue volk, lertH tot al uwe
bevelen.
:i * Maar God heelt tot mij gezegd: Gij
zult mijnen naam geen hui» bouwen,
want rij zijt een krijgsman, en gij hebt
. , veel bloed? vergoten.
/T 4 Nu heet! mij de HEERE, de God ïs-
\'f2 \'b\' ratfls, verkoren uit mijns vader» ganschc
hui», da: tk tot kooiug ever Israël veten
lou iu eeuwigheid : want Hij heelt Juda
tot eenen voorganger verkoren, en mijns
vadem huia in tiet huis van Juda; en
onder de tonen turn» vader» heeft Hij
\'• IJ. een welgevallen aan mij gehad, * dat Hii
mij ten koning maakte over gansch laiieT.
i En uit al mijne zonen \'want de
HEEKE heeft mij vele zonen gegevrr;
heeft Hij mijnen zoon Salomo verkoren,
dat lui zitten /nu op den stoel de» k«>-
ningrijk» de» HEEKEN over Israël.
M3. 6En f 11ij heeft tot mij «etend : l\'w
\' y | zoon*.Salomo, die zal mijn hui» en mijne
1 voorhoven bouwen; wad! Ik heb hem
\' 1*. Mij uitverkoren tot eenen toon, en •\' lic
.. ! hem tot eenen Vnder lijn.
7 En Ik zal ziju koningrijk bevestigen
tot in eeuwigheid : indien hij »lerk weien
tal, om uiijne geboden en mijne reg\'en
te doen, gelijk (e dezrn dngr.
v .Nu dan, voor de oogen van liet gan-
U-he Israël, de tcrmrer.tr de» HKEREN,
en voor dr on ren onzes God», houdt rn
zoekt til de geboden drs MEEREN, uw»
Gods; opdat gijlieden dit goede land rr-
felijk bezit, rn uwen kinderen r.ii u tot
in eeuwigheid doet erven.
1 9 En rij, mijn zoon Salomo \' ken den
God uw» vader», en dien Hem met een
volkomen hart en met eene willige ziek
ir. 7. want \'de I1EERE doorzoekt alle harten,
I 17. en Hij verstaat al het gedichlsel der gr-
MO. dachten : indien gij Hem zoekt, Hij zal
L2o. vrij i: gevonden worden; maar indien gii
\' "/ Hem verlaat, Hij zal u lot in eeuwigheid
,,Z\' vrretooten.
10 Zie nu tor. want de IIEERE beeft u
verkoien, dat gij een huis ten heiligdom
bouwt ; wee» iterk, en doe het.
! 11 En Pavid ft-af lijnen zoon Salomo
ren voorbeeld v an het voorhui», met
zijne behuizingen, en z^ine scbatkame-
ren, en zijne opprrzalen, en zijne bin-
nrnkamerrtt, en van het hui» drs ver-
zoendeksels;
15  En een voorbeeld van alle», wat bij
hem door den Geest was, namelijk van
dr voorhoven van het hui» des II! K-
REN. en van alle kameren rondom; lot
de tchatteii van het hui» God», rn tot de
tchatren der heilige dingen;
i.\'i En van de verdeelingen der prieste-
ren en der Levieten, en van alle werk
der dienst van bet bui» de» HEBBEN,
rn van alle vaten der dien»t van het bui»
dr» HEBBEN.
14  Het goud gr/hij naar het gOüdf**
wigt, tot alle vaten van elke dienst i ook
fileer tot alle zilveren vaten bij gewigt,
tot al de vatrn van rlke dunst ;
Ij En bet gewigt tot de gouden kande-
, laar», en hunne gouden lampen, naar
\'het gewigt van elkrn kandelaar en zijne
[lampen; OOk 101 de zilveren kandelaar»,
naar het gewigt van eenen kandelaar en
zijne lampen, naar de dienst van eiken
kandelaar.
16  Ook yaj hij het goud naar het ge*
wigt tOt de tafelen drr toerigting, tot elke
tafel, en het zilver tot de zilveren tafelen ;
17  En louter goud tot de kraauwelen,
en tot de >prenghe\'fkent>, rn tot de scho-
telen, en tot gou len beker», het gewigt
tot eiken beker, dragelijk* tot zilveren
beker», tot eiken beker het gewigt.
15   Eo tot het reukaltaar gelouterd
goud in gewigt; en goud tot het voor-
beeld dr» wagen», te u-eten der cherubijn,
dir de rte-igelë zouden uitbreiden, en de
ark dr» verbond» u>l HEBREN o\'.er*
dekken.
HOOinSTLK 39.
Da i»i spreekt
tri
k v»n den •Jtnolrn
i .....«»
I, .ti.\' hij voor den
ris nü-nasrM had. v». 1; ,••.
vonten nis hi-t volk, op om
een vrijwillig offer liij te dragen, >, tjj re-
vi\'ii niiliii l.jk, 6. D*vid dankt .lam voor dWfi
Mi f IO-. .<n ii.it voor hit -_s—i hu roDi
ra J. ii kiiuinL", 19. Wsafcuulan laiffii m
hrt volk. Zo. Salomo wordt tot koning en
/ntlok tut linoRr(iri.»trr getal fd, 22. God
lusmkt Salomo secr groot, 2.\'.. Tijd van U«-
VERPIK zeide de koning Pavid tot de
gansrltr gemeente : God hreft mij-
nrn zoon SAloino alleen verkoren, eenen
jongeling en teeder : dit werk <!aarentr-
gen is groot, want hrt i» gern paleis
voor eenen inrnsch, maar voor God, den
HEEK E.
2 Ik n\'i heb uit al mijne kracht bereid,
tot het huis mijns GoJ*, goi-d tot gou-
den, en zilver tot zilveren, en koper tot
koperen, ijzer tot ijzeren, en hout tot
houten icerkm ; sardóuivstreuen en ver*
vullende steenen, versirrsteeneu rn bor-
dtiursc), rn allerlei kostelijke sternen, en
marmersteenen in menigte.
:i En daartoe, uit mijn welgevallen tot
het hui» mijns God», geef ik het bijzou-
der goud en zilver, dat ik heb, tot het
huis mijns Go.la daarenboven, behalve ui
wat ik ten huize drs heitigdoms bereid
heb;
( Prie duizend talenten goud», van hrt
goud van Otir, en zevenduizend talenten
gelouterd zilver, om de wanden der hui-
zen te overtrekken;
• Goud tot de gouden, rn zilver tot de
zilveren raten, en tot alle werk, door de
hand der w-erkiuretteren te maken. En
wie i» er willig, heden zijne hand den
HEEKE te vullen?
I Toen gaven vrijwillig de overaten der
vaderen, en de oversten drr stammen van
Israël, rn i\\r oversten der duizrndrn en
drr honderden, rn dr oversten van het
werk de» konïngs;
7 En zij gaven, tot de dienst van bet
huis Gods, vijfduizend talenten gouds,
en tirn duizend dracbuirn, en tien dui-
zrnd talentrn zilver», en achttien duizend
talenten koper», en honderd duizend ta-
lenten ijzers.
s En bij wieu steenen gevonden w er-
den, die gaven zij in drn schat van hrt
buis drs HEERENi onder dr hand van
Jchirl den Gersonirt.
9  En het volk was verblijd over bun
vrijwillig geven, want zij gaven met ern
volkomen hart den HEBRE vrijwillig;
en de koning Havid verblijdde zich ooit
met groote blijde-nap.
10  Daarom loofde Pavid den MEERE
voor de oogen der gansche gemeente; en
Pavid zeide i Geloofd tijt Gij, HEEKE,
God van onzen vader Israël, van reuwi^-
heid tot in eruwighrid \'
11  « Cwr, o IIEERE! is de grootheid.
Malt. «--3-
ITiin. ItlJ
OpeakSiuV
-ocr page 317-
•1 KKOMJKKN 1. <irn Heere. Salomo offert te Gibfon. ;tll
tot «.Vit tempel bouw. P*vjd looft
en zij neigden bet hoofd, en zij bogen
zich neder voor den HEEKE, en voor |
den koning.
21 En zij offerden den HEEKE sUgt.
otteren, ook offerden zij den HEEKE
brandotTeren, des anderen morgens van
dien dag, duizend varren, duizend ram*
men, duizend lamnierpn, met hunne
drankofferen ; en -*lagtntfereu in menigte,
voor gaiisch Israël.
\'22 En zij «ten en dronken deszi-Wrti
daags voor het aangezigr des HEEKEN
met grooie vreugde; in zij mnakten SA*
lomo, den zoon van Pavid, ten andere
maal koninir, en zij zalfden hm drn .
HEEKE tot voorzanger, en Zadok Kit
priester.
2\\i \\lzno zat Salomo op den troon de»
HEEHEN, als koning in zins \'aders
Pavidi plaats, en tui was voorspoedig:
en Eansch Israël hoorde naar hem.
\'l\\ Kn al de torsten, en helden, ja ook
al de \'enen van drn koning Pavid. gaven
de ban 1, dat zij onder den koning BA\'
lomo zijn (ouden.
•2i> Y.n de HEEKE maakte Salomo grooi
ten hoogete voor de oogen van ganM-h
Israël; en Hij gaf aan hem eene konink-
Ulke majesteit, hoedanige aan geenen
koning van Israël vóór hem geweest ie,
l\'i\'i Zoo heeft dan Pavid, de zoon van
leai. geregeerd over gauich leraël.
\'.\'7 Pe dagen nu, die hij geregeerd heeft
over Isrart, zijn « veertig jaar : ;e » He- \'
bron regeerde hij /.even jaren, en Ie Je-
r\'lznletii regeerde hij drie en dertig.
            «
•JS En hij stierf in gorden oud-rdom,
zat vau dagen, rijkdom en eer; en zijn
zoon Salomo regeerde in zijne plaats.
09 He get-c-biedenissen uu van den ko>
ning Pavid, de errste en de Laatste, ziet,;
en de tnagt, en de hawtBfclwM, en dr
UfWlnnlBgi en de majesteit, want alles,
wat in den hempl en op Ae «arde in, t*
«ree; uwe, o HKKItK! is liet koningrijk,
en Gij hebt C verhoogd lot een Hoofd
boven alles.
13 En rijkdom en eer zijn voor uw
aangezigr, en Gij lieer«-ht over allee; en
in uMf hand in kracht en magt : ook
staat liet in uwe hand allee Kroot te
maken en Merk te maken.
13 Nu dan, onze God! wit danken V,
en loven tien naam uwer heerlijkheid.
II Want wie beu ik, en wat is mijn
\\o!lr, dat wij de magt souden verkregen
hebben, om vrijwillig te geven tlidltl»?
want het is alle» van I\', en wij geven het
V" uit uwe hand.
I"> Want wij zyn vreemdelingen en
biiwoners voor uw aangeziirt, «•\'lijk al
onie vader»; OHM dagen op aarde riin
\'• \'t ats eene schaduw, en er i* geene Mr>
\'• wacht in*.
Ifi HEERE. on» God! al lwm-
itigte, die wij bereid hebben, om Y een
hui* te bouwen, den naam uwer heilig*
heid, dat ie van u«\' band, en bet is
alles uwe.
i 17 En ik wee», mijn God ! dat Gif het
hart proeft, en dat Gij een welgevallen
hebt aan opregtigtiedrn. Ik hrb in op*
revtigheid inijus harten al deze dingen
vrijwillig gegeven, en ik heb nu met
vreugde uw volk, dat hier gevonden wordt,
gezien, dat het zich jegens U vrijwillig
gedragen heeft.
Is ü HEERE, Gij God onzer vaderen.
Abraham, Izak en Israël! bewaar dit in
der eeuwigheid in den tin der gedachten
van het hart uwe volk*, en ri<t bun hart
tot r.
lit En g«\'ef nitjt<en zoon Salomo een
volkomen hart, om te houden uwe getto-
den, uwe getuigrni*sen en uwe inzettin-
gen; en om alles te doen, en om dit pa-
leis te btiuwen, hetwelk ik bereid heb.
20 Daarna zeide Davjd tot de gansche
gemeente i Looft nu den HEEKE, uwen
God! Toen loofde de gansche gemeente
den HEEKE, den God hunner vaderen;
die zijn geschreven in de gre<;b
8
iedenis-
sen van Sanniël, den ziener, en in de
geschiedenissen van ilen profeet Natban,
en in de geschiedenissen van Gal. den
ziener :
\'4*t Met al zijn koningrijk, en zijne nut,
en de tijden, die over lieui verloop» zijn,
en over Israël, en over al de konii.grij-
ken der landen.
r
HET TWEEDE ROEK DER KKOXIJKEW
bernakel des HEEKEN : Salomo nu en!
de gemeente bezochten hetzelve.
fi En Salonio offenle daar. voor bet
aangezigt des HEEKE\'N, op het koperen
altaar, dat aan de tent der zamenkomst
was j en hij offerde daarop duizend brnnd-
fferen.
7  In dienzelven nacht verscheen God
aan Salomo: en Hij zeide tut hem l He-
geer wat Ik u geven zal.
8  Kn Salomo zeide tot God : Gij hebt
nan mijnen vader Pavid groote weldadig"
heid gedaan; /en Gij hebt uaj koning , i
gemaakt in zijne plaa.s :
9  Nu, HEEKE God.\' laat uw woord
waar worden, gedaan aan mijnen vader
David; o want Gij hebt mij koning ge- a -
maakt over een volk, menigvuldig als het
•tof der aarde s
Ut * Geef mij nu wijsheid en weten- ,t ,
schap, dat ik voor het aangezigt vau dit
volk uitga en inga: want wie ion dit uw
groot volk kuAxen rigfen ?
11 Toen zeide God tot Salomo : Paar-:
om, dat dit in BW bart geweest is, en gij
niet begeerd hebt rijkdom, goederen,
noch eer, noch de ziel uwer haters, norh
ook vele dagen begeerd hebt; maar wijs.
tieid en wetenschap voor u begeerd heb\',
opdat gü mijn volk mogt rigten, waar\'
over Ik u koning gemaakt heb :
HOOFDSTUK I.
Salomo in ui" Hik btVttttgd lijnde, nilWt te
GfltMM, v-. 1. Km ;..•,.,. ...i. van <iod om
wat te iH-irecren, Imlt om wijihcid, 7; die
hij verkrijgt met belofte van rijkdom en eer.
11. Hij keert weder van f.lbeon, 13. Zijne
mngt en rijkdom, 11.
.......2 tc. "C*^ Salomo, de zoon van David, « we»d
\' JLli versterkt in zijn koningrijk, want de
. HEI UK, zijn God, was met hem, en
l maakte hem ten hoogste groot.
"J En s lion.o sprak tot het gansche Is-
raél, tot de overeten der duizenden en
der honderden, en tot de regieren, en tot
! alle vorsten in gansch Israël, de hoofden
der vaderen;
l Kon. 3 *. | •* Eu *Ü b gingen henen, Salomo en de
; gansche gemeente met hein, naar de
: Kn.n 16 39. hoogte, die te Gibeon was : • want daar
;i w.wfti de tent der zamenkomst Gods, die
Mozes, de knecht des HEEKEN, in de
( woestijn gemaakt had.
1045. | * ( Maar de ark Gods \'\' had Pavid van
Kirjatb-JtarEm opgebragt, ter plaatse,
2Sam.G.3J7.!die Pavid voor haar bereid had; want
lKron. IC i.l hij had voor baar eene tent te Jeruzalem
ges pao oen.)
g, «si \' ""\'^ W\'1" \'"\'\' koperen altaar, dat * Ke-
\' | zaleël, de zoon van Uri, den zoon van
I Uur, gemaakt bad, aldaar voor den t.i-
-ocr page 318-
lirdeu. hout, enz. Teninelbouw.
312 tluraiu zendt tot Salomo werk*
l KHOMJKKN
\'J Lu dat om tnii hout in menigte te\' \'- ». C.
berciJeti; wam het huii., dat ik z«I bou-
          10^5-
wen, zat ;i mi cu wonderlijk züu.
M Kn zte, ik zal uwen knechten, den!
houwers, die bet buut houneu, twintig
duttend kor uitgeslagen tarwe, cu iwln<
Ug uuizead kor gerst ge<en; daartoe
:wint:< duizend batb wijns, en twtntlgj
juicend bath olie.
II Qur^.u nu, de koinDf van Tyrun,
antwoordJc tloor schrift, en zmiJ totSa-
lonio : Daaro.n dat de 11KKKK zitu »«lk
liefbeeft, beeft Hij u over ben tol koning
gesteld.
li Verder zei ie Huram : Geloofd zij de
UKEKË, de God Israi-ls, \' die den hemel , t;.n. 1 , ï.
en »ie aarde i;emaikl heeft, dat llii den \'^- *l.M.
koning l>*vfi oenen wijzen aoou, kloek \'\'•• jj^c.
iu voorzigtighcid en verstand, xe^eveu
               ,„, J"
beeft, die een bui. voor den HEBRE, eu                ,a*
een buis voor zij» koningrijk bouwe!                   136-5 6
i-i /. < • zend ik v.u eenen wijn-a man. 11^,1,1. #;«.
kloek van verttaod, lluram Abi;
                                H 15.
11 hen zoon eener vrouw uit de doch- np-nli.iut
teren van Don, eu Wieoa vaier ren man
geweest i* van Tyrus, die weet te werken
in \'j-\'i.-l. cu in zilver, iu koper, iu ijzer,
iu sternen, en iu hout. in purper, in iie-
, meisblaauw, rn in Iij:i liuuen, en in kar-
üi -ï:ju, cn 0111 r«lle graveersel te grave-
ren, eu 0111 te bedenken aUeli vernufti-
5en vond, die hem zal voorgesteld wor-|
en, me! uwe «ijzen, rn de wijzen van
Ulijnen heer uwcu vader l\'avil.
li Zoo zemle nu unju heer zijnen kuech-
len de tarwe cn de gerat, de olie eu den
wijn, die hij J\' gezeyd heeft.
                         ./ ven l».
In Kn wii zulleu hout houwen uit den
Libanon, naar al uwc nooddruft, en /nl-
l.-n bei tot u met vlotten, over de zee,
naar Jatb brengen; cn gij zul\', bet laten
ophalen naai .lernzaleui.
17 Ku 9 Salomo telde al de vreemde * \' boa. 5:!S.
wannen, die iu het laud van l&raëd
varen* achtervolgens de telling, >• iuetde- h Istreo.* ••
welke zijn vadrt lUvid die geteld had j
rn er werden gevunden honderd drie en
vijftig duizend eu zes honderd.
1- Ku in.; maakte uit dezelve zeveutig
duizend lastdragers, ru tachtig dujaena
houwers iu bet gebergte, uiitsgadem drie
duizend eu zen honderd opzieners, om bet
volk te doïii arbeiden.
UOOrDSTUK s.
lt.\' plutls naai, en de tijl a hu i de t i,.-
|t«l i» gebouwd, *•,. 1. (i|./.n 1\' \\ .\\-, iijne\'
leagte, hnedke, buogti1 eu aierndeu, 3; de\'
cbembism, u. dr roonaag cn e* pUanw,le,l
1. De wijsheid, fii de. wcienschap ik u
gegeven; .u.irio zal Ik u rijkdom, m
Kocderen , «mi eer Reven, dergelijke >
geene koningen, die vu >r u geweest ziin,
irrhitd in-M. v. cd na u zal dergelijke
uii\'t zijn.
13 Alzoo kwam Salomo In Jeruzalem
•  ;ui de boogte, die ie Glt-eon i>. van voii
•ie tent drr zaïuenkojui; en Lij regeerde
• >ter Ir..-.
II Kn Salomo * verga lerde tragenen en
. rui teren, zoodot hij duizend eu vier liou-
iterd wageucn, rn t waalt duizend ruite-
rai hal , f» liij lelde ze in de wagenste-
Men, cn bij den koning \'e Jcriizulcm.
]> Ku de kon tin; mankte liet zilver en
het kou t in Jeruzalem te (ij o, all iiec*
ncii. cm d>\' cederen maakte iuj te zijn,als
wilde vijgen >omen, tlïe m de laaj-ten
. zijn, in menigte.
Ifi Ku < bet uitbrengen der paarden «~ai
hetgeen Salomo uit Egypte bad* en nau*
gaande iiei lluiiengareii, de kooplieden
det koningi neuten bel liouengarea voor
de» pril*.
17 Kn zij n;ij-.\'-. op, en voerden eenen
wagen ii\'l VM Repte voor z»S hou-Jerd
tikkelrn ïilier», eu een paai 1 vooreen
lton.it 1 i eu vijftig i en hUuh voerden zij
Uit door ii\'.\': ut* hand uil. voor alle koniu*
.--\'i, iler Heibieteu, en voor de koningen
\\nn Sx ric\\
HOOFDSTUK :\'.
Salomo beslell werklieden tot den bouw des
Kiiipilk, vs, 1. Zij 11 vertoek min Huian*, don
koauut v:iti Tjrut, 011 wi-rlltrdt-n en huut,
S. uu-t belofte li"ii van »po» te vortorgea,
1". lluram i< rewlUig **<• i.-ndt eeaea u!t-
newadea WMknieerter, II. Saloaso leb en
verdfeli niiie werklieden, 17.
SALOMO nu daclil voor den ïiniuu de»
UEEHEr. een huis te bouwen, en cru
unit voor -"i. koningrijk.
\'2 Ku Salomo t.*lic zeventig duken.1
bnttdiagende manurn, ru tacUli„\' duizend
mannen, die bouwen zouden in bet ge-
bergte; " mitsgaders drie duizend ru zei
iioudeid opzieners over dezclvcn.
. K11 Salomo \'\' zond tot lluram, deu
koning van I.viur, tecgende : Gelijk als \'\'
gij mei imineii vader Darid gedaan liebc,
1 .i heb; ..\'H! cederen gezonden om voor
liem een lillJs tr bouwen, 11:11 daarin te
wonen, toe doe ook m*t mij.
t Zie, ik zal pen buit voor den naam I
des HKKI1EN, mijns Godn, bouweu, om \'
Ileiu (e helligs-n, otu reukwerk der wel-
riekende specerij eu voor ziju aangezet
aan te steken, eu rujr de toerigtiug de*
gelurigen frree U, en voor Ce « braodon"e-
reu des luorrens cu des avonds, op dr
•abbati ;i. ru uu de nieuwe maanden, cu
Of de gezettr hoogtijden des MKl-.ilKN,
«m/es Gods; Uetwelk voor eeuwig is iu
tsracl.
| •• Kii bet buis, dat ik zal bouwen, Kal
groot zijn: want uuce God ia ^rooier dan
alle xodeii.
(1 Doch wie zou de kracht hebben, om
voor Ueoi een huis ie bouwen, d dewijl de
hemelen, jN ,\\r heiuel der benielrti, lleiu ,
niet begrijpen zouden? Ku wie beu ik, !
dat ik voor Hem ecu buis zou bouweu, j
ten ware 0111 rcukweik voor zijn aauge-
ziict aau te s.ekeii ?
7 \'/.}> zend mij nu eenen wijzen man,
om ie vvrrkeu in goul, en in zilver, en in j
koper, en in ijzer, eu in purper, eu kar* [
meiüo, en beuirlsblaauw, cu die weet 1
graveerselen Ie graveren, mei de wijzen,
ili.\' Ii.i mij li\'ii iu .r.\'.,: ru iu Jeruzalem,
die mijn valer Davnl beschikt beeft.
s /."ml mij ook cederen, dennen, eu :
alguuiiuimliuut uit Libanon, want ik
werï, dat uwe knechten bel hout van Lt* 1
banou weten te nouweu . en zie, mijne |
kneeiieu zullen met uwe knechten zyn 1 1
1 Kom.
"f.\'v.N Salomo begon bet buil des I1EE-I
Ij EEK te bouwen te Jerhtulem, op den\'
h<12.
IKnukSM
berg Morta, die « zijnen valer David m*
wezen wa%, in de plaats, die David toebe-
reid had, o,> deu dorscbvloer van Oman,\'
den Jebusict.
.\' Hij begon nu te bouwen iu de tneede *
maand, op dru twerJeu dag, in bel
vierde jaar vau zijn koningrijk.
\'ó Ku deze zijn de grondleggingen van!
Salouio, 0111 hei huis Gods te bauwen . del
leugte iu ellen 1 naar de eerste mate, was
zestiiï ellen, en de breedte twintig ellen.
Kn het voorhuis, hetwelk vooraan1
was, wat til de lengte, naar de breedte
van bet buis, twintig ellen, eu de hoogte
honderd cn 1 winiig; hetwelk hij van
binnen overtrok met lomer goud.
5  Het groute buis nu overdekte bij met
denueuhout, daarua overtoog hij dat met
goei goud; ru hij maakte daarop paliueu
en krtenwerk.
C Hij ovenuog ook net buis met koste*
Itjke steenen tot versiering; het goud uu
was goud van FarvAiu).
7 Daartoe overdekte hij aan bet huis
de balken, de po»ten rn de wanden daar-
vau, en <\\-- deuren daarvan, met goui;
cn bij graveerde cherubs aan de wanden.
<i IKon. B.*\\
MCma.6:18.
Juli ÏW.K.\'J
Je*. 66:1.
.Irt. Ï3 21
>l«lt. 5.Si.
Si.
-ocr page 319-
Koperen ui uur eu vertier gereedschap         " KRONUKBN I, 5. des tempel*. Al het gereedschap ais
z;- in den tempel, v\'tji ...:. do regterjand,
eu vijl\' aan de Hukerhand.
8 Ook waak:e hij tien tafelen, en hij
zette ze in den tempel, vijf aan de reg-\'
terhand, eu vijf aan de linkerhand : en
hij maakte honderd gouden sprengbek*
ken*.
\'J Verder inhakte hi.i hst v.»orhof der
priestereu, en het groote voorhof, mits*
gaders de deuren voor het voorhof, eu
u vertoog hunne deuren met kojar.
10  De zee üu Zftie hij aan de regter*
z^tde, naar het oosten, tegenover het
zui len.
11   Daartoe maakte Hu ram de potten,
en de schoffelen, en de Fpreii^bekkens :
nlzoo voleindde lliram het vciK te ma-
ken, dat hij voor den koningSnlomo aan;
het buis Ou Is maakte.
I- De twee pilaren, en de hollen, en de
tvec kapiterlen, op het ItooIJ der pilaren ;
en de twee netten, oui de twee bollen der
ka^iteelen te bedekken, die on d*-r ,»ilaren
hoofd waren;
13  hu de vier honderd gran.natappelen
lot de twee netten : twpc rijen van irra*
naaiiippelen rot elk nel, otn de twee
bollen der bajpiteelen te bedek keu, die
boven op de pilaren waren.
14  Hij maakle ook de KtelUngen; en
waschvaten maakte hij op de sttllingeu;
]"i Kene zee, eu de twaall rundercu
daaronder.
1" Insgelijks de putten, eu de schon>-
len, en ue kraauweleu, en al hunne vaten \'
maakte Huraffl Abiu voor d^u koning
Salomo, voor het huis de» IIKKRKN,
van _.-|>iiUi.-; koper.
1" lu de v hikte der Jordasn n<">\' te Av
koning, in digie aard", tussc-heu Suk-
koth. en tUBsehen Zeredatha.
l.i £n SAlomo maakte al deze vaten
in groote meuigtc; want het gewigt des
kopers werd uiet onderzot-hl.
19 ^ Ouk maakte Salomo alle vaten, \'-
die • oor het huis Goils waren, en hei
gouden allaar, eu de tafelen, vaarop de
toouhrooden zijn.
- • Eu de kaudelaren met hunne tam*
pen, van gesloten ^oud. Om die naar de
wijze aan te steken, vont de aanspraak-
plaats;
21 lui de bloemen, en de lampen, eude
bit ui ter s, van goud; het was het voi-
innakistc goud ;
\'2-2 Mitsgaders de gaffelen, eu de spreng*\'
bekkenr, eu de rookscbalen, en de wie*
rookvaten, van gesloten goud : aaugaiude
den ingang van Oet huis, /iji.e binnenste
deuren, van hei heilige der heiligen, en
de deuren van het huis des tempels wa-
ren van goud.
HOOFDSTl\'K i.
S..IMUU-I Uat ;»i df gihaUiffds iliiii vaatfatii
vadrr, Ueifiiis il e aiL (;ud», in den teotpcl
brrnir-n,
             1. Verhaal van beteren in de
ark waa, 10. Il* Lrvirtrn vrrherrlijkrn tiod
.1 m.i uiuii.\'k en 1-U\'.\'*•ih--i:i. 11. Wiuvop de
Ileerr in eene wolk v<-i«ihijnt, die het hui*
vervuil, IS.
ALZOO werd al het werk volhragf, dat
Salomo aan liet huis des HEtSBËN
maakte. Dnnrna hragt Snlomo de gehei*
ligde dingen van zijnen vader David; en
het zilver, eu het goud, en al de vaten
leide si: onder de scbatteu van het huis
Gods.
ï Toen vergaderde Salomo de oudsten
van Israël, en al de hoofden der -\' uu-
men. de overaten der vaderen ouder de
kinderen Israël», te Jeinzalem, om de
ark des verbonds des HKKltEN op te
brengeu uit de stad Davids, dewelke is
Zion.
\'•i Ka alle mannen van Israël verzauel*
den zich tot den koning op het feeti,
hetwelk was in de zevende maand.
m Verder maakte hij het huis va» het
heilige der heiligen, welks lengte, u mr de
breedte van hei buis, was twiuli-r. ellen,
en de breedte daarvan twintig ellcii; en
dit overtoug dut met goed <oa 1, t»i zei
honderd talenten.
\'.* En het gewigt der uagelcn was tot
vijftig sikkelen goud»; en hij overloop de
oppcrzaleu met goud.
M Ook uiaakte hij, in het hui* van
het heilige da heiligen, twee c\'ierubim
vim uittrekken 1 werk, en hij o.erluog
ilie uiet ^ i.
11 Aangaande de vleugelen der cheru*
bim, hunoe lengte wn* twintig «Uen i des
«•enen vleugel «as van vi.il ellen, rakende
aan den wand van liet huis, jn de andere
• •\'•:\' van vijl\'ellen, rakeVle aan den
vleugel dei anderen cherubs.
13  lusgeliiks w« de vleugel dee aude-
ren cherubs van vyf ellen, rakende aan
den wand van hel aula; en de andere
vieugel was van vttf ellen, kletrnde aan
den \\ it-L„\'. ! des kudereu cuerubs.
IJ He vleugelen dezer cherubiiu spreid-
den zich uit twintig ell*-u; eu zij stonden
Op hunne voetea, eu hunne aaugezigten
waren huiswaarts.
14  Hij maakte ook i den voorhang van
beuieUblaauw, en purper, e» karmezijn,
en tijn linnen; eu Iü ui&akie cherubs
daarop.
ij Nog maakte hij vóór hei bals\'twee
pilaren, van vijf en dertig ellen in leugie;
e.i her kapiteel, dat op derselver hou-fd
was, was van vijl\' ellen.
18 Ook maakte hij ketenen, als in de
aanspraakplaats, en hij zcite ze op de
hoofden uer pilaren; daartoe maakte bij
iionderd granaatappden , ea zette ze
i.i--( liiii de ketenen.
17 l\'.n hij ristte de pilaren on voor aan
ien tempel, "eenen ter regierhaud, en
eenen ter linkerband; en hy noem Ie den
naam van den refter Jacliin, en den
naam van den linker Boaz.
HOOb\'DSTl K 4.
b>M-hrijvint* »sn ln-t kup.-ien allaar, t»i b-t
iNiawftr, v*. l.de X\'goteae i-r, Z, de wa* ii-
vatrii, 6 ; de kandelaren, 7 ; dr taf-da. H ;
en dr vooihoven, \'j. uiet v, i u..-\',!,,,_• van al
dr tttiikkrn .i.».ii il.nni tul (rrbruik in
drn tempel ^eueinkt ; deze wmvh van Lom-r
11, of vaa goud, 1».
HIJ maakte ook een koperen allaar,
van twintig ellen in zijne lengte, en
twintig ellen in zijne breedte, en tien
elleo in zijne hoogte.
ï Daartoe maakte bij de gegotene zee :
van tien ellen was zij, van haren eenen
rtnd tot haren anderen rand, rondom
rond, en van vijf ellen in hare hoogte,
en een iueetsnoer van dertig elien omving
ze rondom.
3  Onder dezelve nu was de gelijkenis
van ruodereu, roidom henen, die cinsin-
geleude. tien in eene el, omringende de
zee roudom : twee rijen dezer rundereu
waren in bare gieling gegoten.
\'/.:\' stoud op twaalf runderen : drie
ziende naar het noorden, en drie ziende
naar het westen, rn drie ziende naar het
zuiden, en drie ziende naar het oosten; en
de zee was boven op dezelve; eu al hunne
aehterdecleii waren inwaarts.
ó Hare dikte uu WM eene band breed,
eu haar rand als het werk van den rand
eent bek«-rs oj rener ltliebloi iu, begrip
pende re.\'r batlten; zy hield drie dui-
zend.
li 1 n hij maakte tien waschvaten, en
stelde vyf ter regier, en vijf ter lmker-
haud, o.m daarin te wassehen : wat ten
brandoffer behoort, staken z\\j daarin;
ina.-\'r de zee was, opdat de priem eren
zich daarin zoujen wasschen.
7 Hij maakte ook " tien gouden kande-
laren, naar hunne wijze, en hij stelde
-ocr page 320-
Salomo looft en bidt
KRONUKEN fi.
314 in Jen temp») gebrast.
nuani daar rou wezen i en geenen man
verkoren, om een voorganger te rijn over
mijn volk Israël.
•i Maar Ik heb Jerfisalemverkoren.dat
miin naam daar zou weien; en ik htb
David *> er koren, dat hij over mijn volk
I\' !.!\'•[ wezen rou.
7 h Het was ook in het hart van mijnen i » 2 Sam. 7 t%]
vader David. een huis te bouwen den i l Kon. s\\i;
naam des IIEEKEN, dea Gods van Israël.\' lKim
S Maar de IIEERE zeide tot inünen
vader DaviJ : Dewijl dat in uw hart ge-
VNit j», mijnen naam een bui» te bou-
wen, gij hebt welgedaan, dat het in uw
bart geweest is.
\'J Evenwel gij zult dat huis niet bou-
wen ; uij\'.ar ;;w roon, die uit uwe lenden
voortkomeu /,;!, die zal uiijnen naam
dat huis bouwen.
in Zoo heeft de IIEERE zijn woord be-
vestigd. dat Ilij gesproken had : want ik
ben opgestaan in de plaat» van mijnen
vader David, en ik zit op den troon van
Israël, gelijk als de MEERE gesproken
heeft; en ik hebeen huis gebouwd Jeu
naam des REBBEN, des Gods van Israël.
II En ik heb daar de ark gesfehi,
waarin het verbond des MEEREN i«.
hetwelk Hij maakte met de kinderen ls-
rat\'ls.
1- En hij stond voor het altaar des
MEEREN , tegenover de gansche ge-
meente van Israël i en hij breidde fijne
handen uit;
VS \'Want Salomo bad een koperen ge.-
stoelte gemaakt, en had het gesteld in
het midden de» voorhof*; lijnde vijf ellen
in zijne lengte, en vijf ellen in rijne
breedte, en drie ellen in zijne hoogte;
en hij stond daarop, en knielde op zijne
knieën voor de gansche gemeente van
Israël, en breidde zijne handen uit naur
den hemel.)
i l En al de oudsten van Israël kwamen,
len Je Levieten namen \'ie ark op.
I ó En rij oranten .Ie ark, en «Ie tent
\\éu lamenkomst opwaart», mitsgaders al
de heilige vaten, die in de tent waren ;
deze bragten de priester* en Levieten ,
opwaart*. *
j fi De koning Salomo nu, en de gansche |
vergadering van Israël, die bii liem ver-
gaderd waren \'oor de ark, offerden «ch»-
pen *n runderen, die van wege de uie-
uigte niet konden geteld noch gerekend
worden.
7 Mzoo hragteu de priesters de ark der
\'vertornde des MEEREN tot bare plaat»,.
!oi de aanspraakplaat» van bet bui», tot
bet aeilige der heiligen, tot onder de
vleugelen der rherubïm.
B Want de cherubiin spreidden de beide
.vleugelen ener de plaats der ark : en de
cberubim overdekten Je ark en hare
baodhoomen van boven.
\'i Daarna schoven zij de handhoomen
verder \'lit, dat de hooiden der baudboo-
\'nien gezien werden uit de ark, voor aan
de aan«praakplaats, maar buiten niet
; L-erirn werden : en zy was daar tot op
tl f ten dag.
UI Er was niets in de ark, dan alleen de
twee tafelen, die Mores bii Horeb daari*
gedaan had, als de 1IKEKK een verbond
maakte met de kinderen Isr..ë!s, toen rij
I Uit Egypte uitgetogen waren.
11 En liet geschiedde, als de priesters
uit bet heilig» uitgingen : (want al de
priester», die gevonden werden, badden
zich geheiligd, ronder de verdeelingen te
houden;
i 1:2 Fn de Levieten, die zangers waren
van h-n allen, van .Asaf, van Ileman, van
Jerintbun, en van hunne snnen, en van
hunne broedrren, in lijn linnen gekleed,
iii» t cimbalen, en uiet luiten, en harpen,
htoudDn tegen liet oosten des altaar», en
met ben tot honderd en twintig prieste-
\' ren lor, trompettende niet trompetten.)
VS Het geschiedde dan, als zij eenpa-
riglijk trompetten en rongen, om eene
eenparige stem te laten hooren, prijzen-
jde en lovende den IIEERE; en als rij
de stem verhieven met trompetten, e»
met cimbalen, rti andere muzikale in-
strumenten, en als zij den MEERE prezen,
dat Hy goed is, dat zijne weldadigheid i»
tot in eeuwigheid : dat bet buis met eene
wolk vervuld werd, namelijk het lm is des
MEEREN.
IJ En de priesters konden, van weg*
die wolk, niet staan, om te dienen; want
de heerlijkheid des IIEEKEN had het
huis Gods vervuld.
HOOI DSTLK fi.
Salomo, het terke» van tic poiltli\'lijWr tcgen- i
PfoordigheU in dea tempel «ieiide, looft m
•lanLt den Iteere, «rein» de v.-: i dlin - der
lielolte aan runen T«iter rrdaan, v«. 1 ; doet i
een hferljk gs>s4, waarin hy Uet repte gc- I
heeft van ili ii t, m,|.i I aantoont, 12.
TOEN reide RUotnO I De IIEERE heeft
gezegd, dat Hij in dedonkerbeid rou
wonen,
\'2 En ik heb L\' een l>uis ter woonstede
gehouwd, en eene vaste plaats tot uwe
eeuwige woning.
\'S s Daarna wendde de koning zyn aan-
gezigt om, en zegende de gansche ge-
meente van Israël; en de gansche ge-
meente van Israël t.tond.
i En hij reide i Geloofd rü de HEERE,
de Gol van Israël, die met rijnen mond
tot mijnen vader David gesproken heeft, ;
en heeft het met zijne handen vervuld,
reggende ;
\'t Van dien dag af, dat Ik mijn volk uit
Egypteland uitgevoerd heb, beo Ik geene
stad verkoren uit alle stammen van Is-
mS\', om een huis te bouwen, dat mijn l
Deut
13.11.
4:39.
7:9.
IKor
.3:4.
lKrot
. d i
HEn hij zeide: HEERE, God van I*-
raél I er is « geen God gelijk Gij, in den
hemel noch op de aarde, houdende hei
verhond en de weldadigheid, aan uv e
knechten, die voor uw aangertgt •\' met
hnn gansche hart wandelen ;
l-\'> Die uwen knecht, mijnen vader Da-
vid, gehouden hebt, * wat Gij tot hem
gesproken hadt : want met uwen mond
hebt Gij gesproken, en met uwe hand
vervuld, gelijk het te dezen dage is.
lti En nu, MEERE. God van Israël!
houd uwen knecht, mijnen vader David,
wat Gij tot liem gesproken hebt, zeg-
getide : / Geen man zal u van voor miin f
aangeiigt afgesneden worden, die ritte,
op den troon van Israël: alleenlijk ti.o\'
uwe zonen hunnen TCf bewaren, om te|
wandelen in mijne wet, gelijk als gij ge-,
wnmlel.1 hebt voor mijn aangerigt.
17 Nu dan, o MEERE, God van Israël! I
laat uw woord waar worden, hetwelk :
Gij gesprok\'n hebt tot uwen knecht, tot I
David.
IS Maar waarEjk, zou God bij de nien-i
tenen op de anrrie wonen? ? Ziet, de he-
melen, jn de hemel der hemelen, zouden |
V\' niet begrijpen, hoe veel te min dit\'
huis, dat ik gebouwd heb!
19 Wend U dan nog tot het gebed uw»
knecht», en tot zyne smeeking, o MEERE,
niUn God! om te hooren naar het geroep
en naar het gebed, dat uw knecht voor
uw aangezigt bidt.
Cu Dat uwe oogen open rUn, dag es
nacht, over dit huis, over de plaats, van
dewelke Gij gezegd hebt, uwen naam
daar te rullen zetten; om te hooren naar
het gebed, hetwelk uw knecht bidden ra)
jn deze plaats.
SI Moor dan naar de smeekingen van
uwen knecb:, en van uw volk Israël, die
in dere plaats zullen bidden; en boor Gij
uit de plaats uwer woning, uit den hemel,
ja hoor, en vergeef.
2Saitl. 7ltt
16.
Pt. LU:1*
1  Kon. 8:57.
2  Kron. 2:fi.
J,... M:l.
Hand. 7W
-ocr page 321-
in den nieuwen tempel.
K BONIJKEN 7.
Inwijding de» tempels. .»!.,
22 /\' Wanneer iemand tegen lijnen naas- |
te zal gezondigd hebben, en die hein eenen
eed de» vloek» opgelegd zal hebben, om ,
/v.i Keiven te vervloeken, en de eed \'
des vloekt voor uw altaar in dit hui»
komen zal;
23  Hoor üi) dan uit den hemel, en doe,
en rigl uwe knechten, vergeldende den
goddelooze, gevende zijnen weg op zijn
hoofd, en regtvaardi\'cende den regtvaar-
dige, gevende hem naar zijne gereg(ig-
lieid.
24  \' Wanneer ook uw volk Iim£l voor
het aangezigt des vijand» zal geslagen
worden, omdat zij tegen U gezondigd
zullen hebben, en zich bekeeren, en uwen
naam belijder, en voor uw aangezigt in j
dit hui» bid>len en smeeken zullen ;
35 Hoor (lij dan uit den hemel, en ver-
geef de zonden van uw volk Israël, en
breng hen weder in het land, dat Gij hun
en hunnen vaderen gegeven hebt.
2li * \\U de hemel zal getdoten zijn, dat
er geen regen ie, omdat zij tegen (J ge-
zondigd zullei. hebben; en i\\\\ in deze
plaats bidden, en uwen naam belijden, ,
e» van hunne zonden zich bekeeren zul- !
len, al» Gij hen geplaagd zult heboen;
2" Hoor Gij dan in den hemel, en ver*
geef de zonden uwer knechten en van uw
volk Israël, nis Gij hun zult geleerd heb-
ben den goeden weg, in denwelken zij
wandelen zullen; en geef rfgen op uw
land, dat Gij uw volk tot eene erfenis \'
gegeven hebt.
1.S • \\ls er honger in liet land wezen
zal, al» er pest wezen zal, alser brandko- I
ren ot\' honigdauw, sprinkhanen en kevers \'
wezen zullen, als iemand van züne vüan- ;
den in het land zijner poorten hem bele*
geren zal, »•/ eetige plage, of eenige
krankheid wezen zal;
{ 29 "\' Alle gebed, alle smeeking, die van :
eenig inenscli. of van al uw volk lanfil \'
geschieden zal, aN zij erkennen, eenieder
zijne plage en zijne smarte, en er* ieder \'
zijne handen in dit huis uitbreiden zal;
| 30 Hoor Gij dan uit den hemel, de
vaste plaats uwer woning, en vergeef, en •
geef een\' iegelijk naar al zijne wegen, \'
gelijk Gij zijn hart kent : want Gij alleen
kent het ha.t van de kinderen der men- ,
schen.
I 31 Opdat zij U vreezen, om te wande
len in uwe wegen, al de dagen, die zij
leven zullen op het land, dat (ui onzen
;vaderen gegeven hebt.
] 32 n Zelfs ook aangaande den vreem- 1
de, die van uw volk lsraüt niet zijn aza),
maar uit verren lande, om uws grooten 1
naams, en uwer sterke hand, en uwsuit*
gestrekten arms wil, komen zal : als zij
komen, en bidden zullen in dit huiB;
33  Hoor (mi dan uit den hemel, uit de
ratte plaats uwer woning, en doe naar :
alles, waarom die vreemde tot t" roepen
zal; opdat alle volken der aarde uwen .
naam kennen, zooom U te vreezen, gelijk •
uw volk Israi-I, als om te weten, dat uw ;
naam genoemd wordt over dit huis, het- :
welk ik gebouwd heb.
34  •• Wanneer uw volk in den krijg !
tegen zijne vijanden uittrekken zal door ;
den weg, dien Gij hen heenzenden zult, |
en zullen tot V bidden naar den weg 1
dezer stad, die Gij verkoren hebt, en naar
dit huis, hetwelk ik uwee naam gebouwd
heb;
\'m Hoor dan uit den hemel hun gebed
en hunne smeeking, en voer hun regt uit.
\'.Ifi Wanneer zij gezondigd zullen heb-
ben tegen V, t> \'want geen mensch is er, \\
die niet zondig\') en Gij tegen hen ver-
toomd zult zijn, en hen leveren zult voor
het aangezigt des vijand», dat degenen,
die hen gevangen hebben, hen gevanke*
lük wegvoeren in een land, dat verre of \'
nabij Et;
:ij En zij in bet land, waar zij gevan-
kelijk weggevoerd zijn, weder aan hun
hart brengen zullen, dat zij zich bekee-
ren, en tot ü smeeken in het land hunner
gevangenis, zeggende : Wij hebben ge-
zondigd, verkeerdelijk gedaan, en godde*
loosliik gehandeld;
38  Kn zij zich tot V bekeeren, met hun
gansche hart en met hunne gansche ziel,
in het land hunner gevangenis, waar zij
hen gevankelijk wegge\\oerd hebhen, en
bidden zullen naar deu weg huns lands,
dat Gij hunnen vaderen gegeven hebt, en
naar deze stad, die Gij verkoren hebt,
eu naar dit huis, dat ik uwen naam ge-
bouwd heb;
39  Hoor dan uit den hemel, uit de vaste
plaats uwer woning, hun gebeden hunne
smeekiiigen, en voer hun regt uit, en ver*,
geef uw volk, wal «ij tegen V gezondigd\'
zullen hebben.
40  Nu, mijn God! laat toch uwe aogen ;
open en uwe ooren opmerkende zijn tot 1
het gebed dezer plaats.
il Kn nu, IIEKRE God! maak l\' op
tot uwe rust. Gij en de ark uwer kracht;
laat uwe priesters, HKF.KE God ! met I
heil bekleed worden, en Iaat uwe gumt*
genootcn over het goede blijde zijn.
«3 O HEEHE God \'. wend het aangezigt
awi gezalfden niet af; geilenk der welda*
digheden van Paviil, uwen knecht.
HOOPDSTLK 7.
Vuur daalt v«n den hemelen verteert de OOe*n*,
terwg] di\' hi-i-rlijklii id des Heeren den tenv>
pel vervult, vs, 1. Beschrijving van de pleg-
ti|*hcdtrn bij d<- invrttding vin den tempel, 4.
Het feest «Ier loofhutten wordt gehouden.
8, De 11."],\' verschijnt Salomo. U; belooft
hem tijne -un-t onder voon-aiode van ge-
hoortUHUnheld, 17; hem arultis ït-Jire lt(af-
fon bedreigende, 19.
ALS nu Salomo voleind had te bidden,
zoo daalde I.et vuur van den hemel,
en verteerde het brandoffer en de slavt*
offeren; " en de heerlijkheid des HEG*
RT*N vervulde het l.uia.
2  En de priesters konden niet ingaan in
het hui» des HEKKEN; want de heer-j
liikheid des HEKKEN had het huis des ]
11KK11KN vervuld.
3  Kn als al de kinderen Israëli dat tuur
zagen afdalen, en de heerlijkheid des i
11 KEKEN over het huis, zoo bukten zij
net hunne aangezigten ter aarde op den •
vloer, en aanbaden, en loofden den ;
II EK (IE, dat Hij goedig is, dat züne wel* |
dadiglieid is tot in eeuwigheid.
1 De koning nu en al het volk offerden \'
slagtutferen voor het aangezigt des HEE* I
REN.
"> En de koning Salomo offerde slagt*
o tl eren van runderen, twee en twintig;
duizend, en van schapen, honderd en\'
twintig duizend. Alzoo hebben de koning
en het gansche volk het hui» Gods inge*
wijd.
f. Ook «tonden de priesters in hunne
wachter, en de Levieten met de muzikale ;
instrumenten des HEKKEN, die de ko-!
ning Daviü gemaakt had, om den I1EEKK \'.
te loven, dat zijne weldadighrid is in |
eeuwigheid, als David door hur.ne dienst
Hem prees; en de priesters trompetten
tegen hen ovpr, en gansch Isra>;l stond.
7 Kn Salomo heiligde het middeltte des
voorhof», hetwelk voor het huis des
MEEREN was, dewijl hij daar de brand*
offeren en het vette der dankofferen be*
reid had : want liet koperen altaar, dat
Salomo gemaakt had, kon het brandoffer,
eu het spij «otter, en het vette niet vatten.
B Salomo hield ook ter zelver tijd net
feest zeven dagfn, en gansch Israël met
hem, eene zeer groote gemeente, van den
ingang af van Mnmatli, tot de rivier van
Egypte,
I Kon
. 8 16.
Bpr.
M \'.1.
I\'ie.l.
7:*J.
-l,k„i..
, S:J).
l Joh.
1 : 8.
-ocr page 322-
air. God rerachijBl a;m Salomo.
S.-iioino\'s daden.
i KKOMJKE.% >, \'J.
t \'.l Kn ten ai Htsten dagt hielden zij eent-n
|verbodsd;iz; * want e ij hielden de mwtf-
dinr den altaars zeven dageu, en liet feest
zeven dazen.
10  Ducli op dcu drie en twintigsten dag
Ier zevende maand \' liet hij Let rolk gaao
•ot hunne hutten, blijde en KOcdamocdt
i»et het goede, dat de I1KRHK aan David
• u Salo:uo, en zijn »ott Israël gedaan
| !iad.
11   -\' Alcoa vulbrugt Salomo liet huis des
MEEREN, en het buisde* kouings; en al
\'im in Salomo\'a hart gekomen was, om in
het hui* d«*fl HEKKEN en in zijn bui»
te miiken, ristte lm voorspoedlij uit.
12  Ho de HKEKE verscheen Salomo
<lee nachts ; en Hij zeide tot hem -. Ik
neb uw gebed verhoo.d, en heb Mij deze
i plaats verkoren tot een offer hui*.
13  Zo» Ik den hemel toeslukc, dat er
.\'\'•pil regen zij, of MO Ik den spriLkhanen
gebijte, hei land ie verteren, of zoo Ik
pest onder mijn volk zende :
14  Kn mijn volk, over dewrlken mijn
naaui genoemd WO»dt, zich verooi moedi-
.;»-i) en bt iden, en mijn aangezet xoekeo,
i-u zich bckeeren van hunne booze \\veg"n :
; *oo zal Ik uil den hemel hooreu, en hunne
I zondeu verheien, en hun land generen.
i.\'j .\\u zullen * tuiiue oo.\'ci! open z\\iii
en tnï\'.t-- ooreu opmerkende op hetgebed
! dezer plaats.
Ifi Want Ik heb nu dit huis verkoren en
geheiligd, opdal mijn naam daar iti tot
.1: eeuwigheid; en tutjiie oogen en mijn
hert lallen daar te alten date tü"-
17 Kn u aangaande, zoo g-g voor mijn
aangezigt wandelen zult. geluk als uw
| rader David gewandel 1 beeft, en doen
naar alles, wat Ik 11 geboden heb, en
mijne inzet tingen en mijne realen hou-
den zult;
1 IS Zoo zal Ik den troon uw*, koningrijk»
bevestigen, s*-lijk als ]k een •erbond met |
I uwen vader David (remaak: heb. zeg-
geude : Geen man zal u afgesneden wir-
den, d:e 111 Israéi beerache.
1 19 Vm-i: zoo gij lieden u afkecren zult,
jen mijne inzettingen en inijne geboden,
die Ik voor uw aangezet gegeven heb,
verlaten, en henengaan, en andere goden
dienen, en u voor die nederbuigen zult;
£0 2oo zal Ik hen uitrukken uit mijn
land, dat Ik hun gegeven hi-b, en dit hui»,
dat Ik mijueii naam geheiligd heb, zal Ik
van uiijn aangezigt wegwerpen, en zal
het tot een spreekwoord en sputrede on-
der alle volken maken.
il Kit dit hut», dat verheven zal ge*
weesl zijn. daarover /.al zich een iede,-,
die voorbijgaat, ontzetten, dat hij zal
zeggen : Waarom beeft de HKKltK aan
dit land eu aan dit huis alzoo gedaan \'t
:.\' Kn men zal zeegen : Omdat zij den
II KERK, hunner vaderen God, verlaten
hebben, die hen uit Egypteland uitge*
voerd had, en hebben zich anti andere
goden gehouden, eu zicli voor dezelve ne- \'
dergebogeii, en hen gediend; daarom \'
heelt ili. al dat kwaad over hen gehragt. j
HOOFDSTUK 8
Salomo bouwt Meden en stf-kten, v\\. 1 L maakt
do in hi-t l.iml OiMayMsisaii Heidenen
eijnihaar. 7; en deelt de aaniisnVjki auib-
teii alltea aan IsrailUtea uit, 9. Zwb vrouw, \\
,1i- dochter viw farao, vpiturt ïirh in h.irr
wimiii-. ]1 ; igne o1rrf.-r»ten. 12; tno? for?
\' lodmaaat, U; lijnc \'«heeptvloot I
4 lli\', bouwde ook Tt>admor ioiif woes-: J.
lijn. en al de »cUatsteden, die ht,i bouwde
          ?
in llamath.
.\'> Ook bouwde hij bet hooge Ilrth-lioron
en bet ueder lïetu-hóron. vaste steden
met muren, deuren eu grendelen;
>\' Mitrgadf.-a Baalath,enaldeschatate<
den, die Salomo had, en alli* wagenftte-
den, en dr stedeu der rulleren, * en wat \'* LKoi
d< begeerte van Salomo begeerd had te
bouwen, in Jerninlem, en in den Liba-
non, en In he< gaii^ehe land zij ut bcCr*
acliappU.
7 Aangaande al het volk, dat overge-
bleveu was : :i. de llethielen, en de Auio-
rieten, en de Kerezieteu. eu de Hovi»
;en, en de Jebu^ieteu, die niet uil larai-1
waren; J
fi Vit hunne kindereu, die na hen iu
het land overgebleven waren, weUe de
kinderen luaêlf uiel verdaan halden, die
bragt Salomo op uitst-not tot oj> dezen
dag.
\'.i Poch uit de kindereu Inraels, < die c 1 Ka
Salomo niet maakte tot slaven in zijn
werk; (want zij waren krijgslieden, en
overaten zijner hooMlieden, en oversten
stynef ^ ._:* .• en -;,i.<r ruiteren,
10  l\'tt dezen dan, waren oversten der
bestelden, die de koning Salomo hr.d,
twee honderd eu vijftig, die over het
volk heen-cuappil haldea.
11  * SatoiUO nu deed de dociiter van •( l \'.••
Farao nakomen uit de alad Oavide tot het
huls, dat hij vOOr baar gebouwd had,
want bij zeide : Mijiie vrouw zal In bet
liuia van David. den koning van Israël,
niet wonen, omdat de plaatsen heilig
zijn, lo\' dewelke de ark des IIKKUKN
gekomen U.
12  Toen offerde Salomo den NEE BE
brautofleren op het altaar des HK.EKh.V
hetwelk hü vuór het voorhuis gebouwd
had:
13  Zelfs naar den «Iscb van eiken dag
offerende, naar het gebod van Mozr-a, op
de sa boa ten, eu op de nieuwe imnndrn,
en op de gezette hoogtiideu, \'drie malen1\' Kv.2J
in het jaar i op het feest van de oin<e- n\'\'\'*\'
zuurde brnoden, en op het feest der we*
ken, en op het feest der loofhutten.
11 Ilii stelde ook, naar de wijze zijns
vaders Davida, de verdeeliugen der pries-:
teren over hunne dienst, en der Levieten
over hunne wachten, om God te prijzen.:
ec voor de priesteren Ie dienen, naarden1
eisch van eiken dag; en de/poortter* InljMExo
hunne verdeeliiigen, aan elke poort: want
al-on was het g?bod van David, den man
Go*».
|S En men week niet van des kOtttnga
gebod aan de priesteren eu de L-\'vieteu,
aangaande alle zaken, en aangatnde de
schatten.
1\'ï AIzoo werd al het werk van Salomo
bereid tot den date der groudlegging tan
het huis de» IIEEUE.X. en tot bet vol
brengen van hetzelve, Hat bet huis des
HEKRE.N voliua*kt werd.
17 Toen toog Salomo naar E\'ïenu-Ge-
her, en na«r Kloth, aan den oever der zee,
in bet land van Edoin.
IS En lluraui zond Item, door de band
zijner kueebten, schepen, mitss-ader*
knechten, kenners van de zee; en zij gin*
gen met Salomo\'s knechten naar Oitr, en
zn haalden van daar vier honderd en vijf.
tig talenten gouds, dewelke zij bragteu
tot den koning Salomo.
HOOFDSTUK y.
H" koiiin^Mi van Si hehs lieri>ekt BalOMO om
uine wijüheid tt hooren. v». 1. wmioï-i
i(j airh ieer vrrwondrrt en hem met tt\'\'-\'
selienken verectt, S; rij ontvangt t-edeikee-
liif jreichpnken van Sjilnnio en keert terut
n.n.! ba.tr hiiM. 12. Siloiuo\'*youd en m*.......ii
13. zijne in.\'.!»«\':i en schilden, 15; c1penbee-.
nrn troon, 17: en gumlen raten, 20. Hij wurdt
li lKon. B 1
r Otr, 17.
HET - geschiedde c
twintJK j;treii. i:i d
u ten einde van \':
ewelke Siilotno het \'
\'j hui* dea IIEKKK.N eu zijn hui» gebouwd
_ Dat v..im,\'i de steden, welke .Iluram
heui gegeven had, bouwde, en de kinderen
!-r n i- aldaar deed wonen.
3 Daarna toog SAIomo naar llamath-
Zoba. en hij overweldigde ze.
-ocr page 323-
De koningin van Scbete. Salomo\'a
: KROMJKKN 10.
herrlijkbeid. Salon™** dood. 317
• vereen) ilo-ir ile naburige koningen, t^. Zyne
, mart, rijkdom, 2S-. rrtr<-1 »"tr rn OOOd, 90.
EN « torn .Ie koningin van Scheba het
i gerucht ran Salomo hcorde, kwam
zij, om Salomo met raadselen te ver/oe-
. ken, te Jetnzalcin, niet een zeer «waar
\'n\\ iieir, en kamelen, \'!ragrnde specerijen en
il. gOM In menigte, en kostelijk gesteente:
11. en zij kwam tot Mlomo, èn sprak met
hem al waf in haar hart was.
\'2 Rn Salomo verklaarde Imnr al >>are
woorden ; en geen ding vos er verborgen
voor Salomo, dat hij hnar nirt verklaarde.
I 3 Alt nu de koningin van Sebeba ia?
de wUthefd van Salomo* en het huis, dat
nij gebouwd had,
[ 4 Kn de spijze zijner tafel, en liet ritten
! zijner knechten, en het ftaan zijner die-
r.aren. en hunne kleedingen, en zijne
*chenkers, en hunne kleeditigen, en zijne*!
"PKan;;, waardoor hij opxing in het huis
dei IIEEREN, zoo wu in haar «een
g"est meer.
j ) TH zij gelde tot den koning : Het is
een waarachtig woord geweeit, dat ik in.mijn land gehoord heb, van uwe zakenen inn uwe wijsheid.
•i Kn Ik heb hunne woorden niet ge-
loofd, totdat ik gekomen hen, en uii:ue
nogen dat gezien hebben; en zie, de helltJvan de grootheid uwer wijsheid ia mijniet aangezegd : gij heb\' overtroffen het
igeracQt, rlat ik geboord heb.
[ 7 Welgelukzs\'ig zijn uwe mannen, en
welgelukzaüg deze uwe knechten, die gr* \'
. duriglijk voor uw aangezigt staan, en uwe !
j witheid hooren.
I s Geloofd /ij de REBBE, uw God, die i
behagen i:i u gehad heelt, om nop zijnen I
jtroon, den HEERE, uwen God, tot eenr-n
koning te zetten ! overmits uw God Israël
beminr, om lietzel-e tot in eeuwigheid \'
op te rigten, zoo heeft 110 u tot oenen
[koning over hen gesteld, om regt en ge- i
regtigheil te doen.
!t I\'c zii gaf den koning honderd en |
twintig talenten gouds, en specerijen in \'
igroote menigte, en kostelijk gesteente; en
Ier was gelijk deze specerij, die de konin-
\'gin van Seheba den koning Salomo gaf,
geen e geweest.
10 Verder ook Rurain* knechten, en
< Salomo\'? knechten, die goud bragten uit j
tiiir, biagen algumuiimhout en edelge- I
•teente.
. II I Kn de koning mankte van dat al- ;
gummimhou: hooge gangen tot het huis i
<\\t>, DEEREN en tot het huis des koning», !
mitsgaders harpen en luiten vnorderac- ,
gers : dergelijks ook was te voren in het !
land van Juda niet gezien geweest.
[ 1- En de koning S.Üoiuo gnf de kontn- \\
gin van Seheba ai haar behagen, wat zij
begeerde, behalve lietgeen zij tot den ko-
ning gehragt had: zoo keerde zij, en toog
naar haar land, zij rn hare knechten.
13 Het gewigt nu van het goud, dat
voor Salomo op een JHar inkwam, was zes
honderd zes en zestig talenten goudr;
J 1-1 Behalve da\' zij van de kramers en
de kooplieden inbrfigten: ook bragten alle
koningen van Arabifl, en de vorsten det- \\
zelven lands, goud en züvrr ntn SAIomo.
; lö Daartoe maakte de koning Salomo \'
twee honderd rondatrsrn van geslagen \'
igoud; zes honderd nikkelen van geslagen
goud liet hii opwegen tot elke rondas. (
| IC Insgelijks drie honderd schilden \'
\'van ge*lag*n goud; drie honderd rikkelen \'
\'gouds liet hij opwegen tot elk schild: en ]
ide koning lefdc ze in het huis drs wouds \'
jvan den Libanon.
j 17 Noc maakte de koning renen groo-
(ten elpenbeenen troon, en hij o vertoog \\
!denz«lven niet louter pond.
IS Kn de troon had ze» trappen en eene
! voetbank van goud, aan deti troon vast [
\'zijnde, en leniniren aan beide zijden, tot \'
I de zitplaats toe; en twee leeuwen iton-;
; den bij dr leningen.
j IL) Kn twaalf leeuwen siorden daar\'
\' aan beide zijden, op de zes frappen :
1 desgelijks is in geen koningrijk gr-maakt:
; geweest.
| 2ii Ook naren alle drinkvaten van den i
] koning Salomo van gom!, en alle vaiec.
! van bet huis des wottdl van den Libanon
\' waren vun gesloten goud ; het zilver was
• in de dugrii \\f»n Salomo niet voor iets\'
geach t.
31 Want des konings schepen voeren \'
naar Tharsis, uier de Knechten van Hu-
\' ram : eeni in driejaren kwaiopu de sche-
pen van Tliarsi* in, brengende goud, eu ,
ziUer, elpeobeep, en apen, en paauwen.\'
^i Altoo werd de koning S.Hoino gro«i-
ter dan alle koningen der aarde in iijk-
dom en wij «heil!.
\'2~t Kn alle koningen der aarde »nrl ten
S^Ioiüo\'s aangetipt, om zijne wyshei.1 te1
bt-oren, die liod in zijn hart gegeven
had.
i 2i V.n zij brng\'en een ieder zijn ge-
I rcnenk, ziilvcren vaten, en gouden vaten,
rn kleederen, hart:as, en apecrrijeu, paar-
, t\\*nt en Diuilezeten, van elk ran jaar tot
jaar.
23 Ofk had i Salomo vierduizend paar-
tlenstailci\', eu vagenen, en twaalf dui-\'
z»nd rui teren ; en hij lelde ze in de «r-
grnstcden, en bij den koning te Jeiü-
raletn.
•lt\\ V.n i.ij hecr-ebte over alle ko:iin-
gen, van de rivier tot aan het land der
lil\'-iüiicn, en tot /.hu de landpale van
Kgrpte.
27 \'\' Ook mnakto de koning liet zilver,"
in Jerftznlem te zijn als steenen, en del
eederen maakte hij te zijn als de wilde
vjjgebnomen, die in de laagte zijn, in ,
menigte.
•> Kn zij bragten voor Salomo paarden
uit Kzypte, en uit al die landen.
"J9 Het overlga nu * der geschiedenissen \'
van SAIomo, der eerste en der laatste, zijn I
die niet geschreven in de woorden vaii
Nnthan, den profeet, en in de profetie
van \\\'iti>, den öiloniet, en indegezigten
vnn Jedi, den ziecer, aangaande Jero-
beani. den zoon van Nebat?
W Kn S\'do,: n regeerde te .Wftzalem
over ?ansch Israël, veertig jaren.
31 Kn S.üon.o ontsliep met zijne vade-
ren, en zij begroeven hem in de stad zijns
vaders David*; t-n zijn zoon KehabeMii
werd koning in ztjne plaats.
HOOFDSTUK H\'.
Hfh.i\'uMin trekt n^ar Sirhem. om vnn rt«"t »olk,;
ilst sliU.ir verL\'siltnl w.i*. tut koning "r-\'
maakt te srunlin, va, 1. Het volk bagMTt
door Jerulh\'nm rarligtlag v*.n de zwsre lat»
ten, 2. RchülH\'nin niet den raad tier (rade, j
mnar vnn d<- loagt hepren volgernlc, nsft i
hit volk een bard antwoord, 61 waardoor
tien Mammen run hein afvallen, 16; itir
lijnen gestat lljiluram «teeni-ren; ilorh hjj
relf ontkomt door ïijne vlugt naar Jcrüïft- ;
lam, 10.
EN » Rehibcam toog naar Sichero; :
want het gnnsebe Israël was te Si-,
ehem gekomen, om hem koning te maken. |
2 Het geschiedde nu, als JerObeatn, \'\'e;
zoon vnn Ifobnl. dat hoorde, * (dezelve •
nu was in Kgypte, alwaar hij van het
aangezigt van den koning Salomo gevln-
den was) dat Jeróbeam uit Egypte we>
derkeerde:
I Want zij zonden henenen lieten r-eni
Toepen; zoo kwam Jerübeam niet het \\
gansche Israi\'1, en zij spraken tot Reut*\',
beam, zeggende :
•i Vw vader heeft ons juk hard ge-
maakt; nu dan, maak gij uws vader»,
barde dienst, en zijn zwaar juk, dat iii
ons opgelegd heett, ligter, en wij zullen I
n dienen.
:Kun, *:*8.l
10;26. \'
:••>\'. it. tU
-ocr page 324-
van Kehabeani.
. *. C.
31S RehAbeam. Israël vilt af
2 KRONIJKE.N 11.
TOKN "nu Rehabeatn te Jerfttalem
6 hu lui zeide tot beu : Komt over drie !
dagen weder lui mij. En het volk ging
heen.
6  Kn de koning Ilebawani hiel.1 rand
met de oudsten, on gestaan hadden roor
het aangezigt van zijnen vader Salomo,
als bij leefde, zeggende : Hoe raadt srn-
liede», ilat men dit volk antwoorden zal?
7  Kn zij -;;r.,;,;•;. tot lirin, zeggende i
Indien gij dit volk goedertieren en jegens
Uen goedwjliig wezen zult, en tot hen
goede woorden spreken, zoo zullen zij te
allen dage uwe knechten zijn.
s Maar hij verliet den raad der oudsten,
dien zij hem geraden badden ; en hij hiel 1
raad niet de jongelingen, die met hem
opgewassen waren, die voor zijn aange-
zigt «tonden.
9 Hu hij zeide tot hen : Wat raadt ^ij-
lieden, dat wij dit volk antwoorden lul\'
• i\'i:, die tot !ini gesproken hebben, zeg-
gende : Maak het juk, dat uw vader ons
opgelegd beeft, ligter\'
1" Kn de jongelingen, die me\' hem om*
fewattsen waren, opraken tot brui, zeg*
geilde: Mzoo zul" g . zeggen tot dat vo!k,
die tot u gesproken beoben, zeggende :
l\'w vader heeft ons juk zwaar gemaakl,
maar maak gij het ov*>r ons ligter; alzoo
zult gü tot ben spreken i Mijn kleinste
vinger zal dikker rijn dan mijns vaders
lendeu.
11   Indien nu mijn vader e»*n zwaarjuk
op u heeft doen laden, zoo zal ik boven
uw juk nog daartoe doen; mijn vader
heeft u niet geeselen gekaxtijd, maar ik
x:i! " met schorpioenen kattijd**.
12  Zoo kwam Jeróbi\'uiu en al het vnlk
tot Itehabeaui, Oj) den derden dag, gelijk
als de koning gesproken had, zeggende i
Komt weder toi mij op den derden dag.
13  En de koning antwoordde hun har-
delijk : want de koning Rehiibcam verliet
den raail der oudhten.
II Kn hii sjiriik lol ben naar den raad
der jongelingen, zeggende : Mijn vader
heeft uw juk zwaar gemaakt, waar ik zal
nog daarboven toedoen; mijn vader heeft
u met geeselen gekastijd, maar ik tal u
met schorpioenen kattijHen.
l-\'i Alzoo hoorde de koning naar het
I volk «iet : want deze omwending was
ivan God, opdat de IIKKUK zyn woord
bevestigde, « hetwelk Hij door de dienst
.in Ahia, den Silonie:, gesproken had
ut Jeróbeam, den zoon van Nebat.
> 16 Toen het gansche Israël zag, dat de
: koning naar ben niet hoorde, zoo ant*
I woordde het volk den koning, zeggende:
Wat deel hebben wii aan David? jageene
erve ht\'iben wij aan den znon van IsaI;
era ieder naar uwe tenten, o Israël! voor-
zie nu uw buis, o David ! Zoo ging bet
gansche taraêl naar zijne tenten.
17 Doch aangaande de kinderen van
ilsrael, die in de steden van Juda woon*
len, ovpr die regeerde Rehabeam ook.
Js Toen zond de koning Rehbaeam
Hadóram, die over de srhatting was ; en
de kinderen Israël» steenigden hein met
• teeüejj. d&t hij stierf; maar de koning
Rehabeam verkloekte zich, om op eenen
i wagen te kiiinuien, da: hij naar Jerüza-
Ilem vlugtte.
19 Alzoo vielen de Israëlieten van het
luis van David af, tot op dezen d :g.
HOOFDSTUK U.
i\' \'b Ui\' m: wil den Itrarlieten den oorlog asn-
I doen. va 1 i \'*•" I. God verbiedt ;.• t i.-m
door <! \'i prof<* Pt Sem-ii», 2. Hjj houwtsterk-
ten rn vooreipt re van nllrrlei krij|-"oor-
raad, S. Hij OBtVaaal 4e priestert en Levie-
ten, die I«r»él verlaten om da afjoderü
van Jerdheam. 13; neemt vele vrouwen BV
bijwiivrn, ii\' welk? hij vele kinderen krijgt.
IS, H(i plaatst njiie ionen in de Kerke «te- .
den ali gouverneur*. 35.
komen was, vergaderde hij het huis
van Juda en Benjamin, een honderd en
tachtig duizend uitgelezenen, geoefend ten
oorlog, nui tegen Israël te strilden, opdat \'
hij het koningrijk weder aan Rehabeam
bragt.
3 Dsch het woord des HKERKN ge-
schiedde tot Semfija, <ien man Unds, zeg-
gende:
:* Zeg tot Rehabeam, den zoon van Sa*
lmno, den koning van Juda, en tot het
ganschr Isratil in .luda en Itenjamin, zeg*
gende :
i Zoo zegt de 11KKKE: *» tii) zult niet * .Kon. iin.
optrekken, noch stnideo tegen uwe bme*
deren; eeu ieder keere weder tot xiin
hui*, want deze zaak is van Mij geschied.
Kn zij hoorden ue woorden des IÏKE-
RKN, en zij keerden we.ter van tegen I
Jeroheaiu te trekken.
D Rehabeam nu woonde te Jeruzalem;
en hij bouwde steden tot vastigheden in
Juda.
6  Hii bouwde nu Bethlehem, en Kiham,
en Thekoa,
7  Kn Beth-Zur, en Socho, en Adul-
lam,
* Kn Gath, en Mare.-a, en Zif,
• En Adoraitn, en Kachis, en Azéka,
10  Kn Zora, en Ajiilo i, en Hebron;
dewelke in Jula en in Itenjamin de vaste
steden waren.
11  Kn bij sterkte deze vastigheden, en
leide oversten daarin, en schatten van
spij*- en olie, en wijn;
12  Kn ia elke stad rondassen en spiesen,
en sterkte ze ganach zeer: zoo was Ju-in,
en Benjamin zijne.
11 Daartoe de priesteren en de Kevie-
ten, die in het gansche l>rael waren,
stelden zich bij hein uit al hunne land*
palen.
14  Want de Levieten verlieten hunne
voorsteden en hunne bezitting, en kwa-
iiicii in Juda en in Jerfualeiu : want
s Jeróbeam en zijne zonen hadden ben rSEiaaJI-ft
ver* toot en, van het priesterdom den
IIEKltK te mogen bedienen.
15  En hij •\' had zich priesteren gesteld ê lKun.l-J:SU
voor de hoogten, en voor de duivelen,
en voor de kalveren, die hij gemaakt liad.
lf> Na die kwnmnn ook uit alle stam*
men van Israi\'I te Jerfizalem, die hun
hart begaren, oin den HEERS, den God
Israels, te zoeken, dat zij den IIKERK,
den God bunuer vaderen, ofl\'erande de-
den.
17 Alzoo sterkten zij het koningrijk van
Ju ia, en bekrachtigden Kehnbenm, den
zoon van Salomo, drie jaren : want drie
jaren wandelden zij in den weg van Da-
vid en Salomo.
1H En Rehabeam nam zich, benevens
MAiialath, de dochter van Jerimóth, den
zoon van David, ter vrouwe Abihail, de
dochter van Kliab, den zoon van lsai.
19 Dewelke hem zonen haarde. Jeu*,
en Semaija, en Zabam.
2\'U Eu na haar nam hij • M.iacha, de •
dochter van Absalom; deze baarde hem
Abia, en Attai, en Ziza, en Selómitb.
21  En Reh.\'ihenm bad MfUcha, Absa-
lotns dochter, liever dan al zijne vrouwen
en fijne bijwijven: want hij had achttien
vrouwen genomen, en zestig bijwijven ;
en hy gewon acht en twintig zonen en
zestig doebtaren.
22  Eu Rehabeam stelde Abia, den zoon
van Maacha, tot een hoofd, oin een over*
stc te lijn onder tijne broederen : want
het was om hem koning te uiaken.
23  En hij handelde verstandeliik, dat
hi\' van al ziine tonen, door alle landen
van Juda en Benjamin, iu alle vaste tte-
den verspreidde, denwelken hij spijze gaf
in overvloed; en hij begeerde de veelheid
van vrouwen.
-ocr page 325-
Abia strijdt tegen Jeróheam en .(19
2 KRONUKKN 12, Ut.
Si sak beoorloogt Rehabeam.
5i * •:•:. i-n in de woorden van Semaja,
en profeet, en lddo, den ziener, ver-
balende de geslacotregisteren : daartoe
de krijgen van Rehabeaui en Jeróbeam
in al hunne dagen?
16 En Rehabeam ontsliep met zijne
vaderen, en werd begraven in de stad
Dividi; en zijn zoon Abia werd koning
in züne plaats.
HOOFDSTUK 13.
AUia voert oorlog tegen Jerdheam,dea k.ining
van laïraél, v». I ; verklaart de regtvaanlig-
heid lijner taak, vertrouwt op Gort en heeft
overwinning. 13. I>e vrouwen en kinderen
van At-ia, SI.
IN • het achttiende jaar van den koning
Jerobeam, zoo werd Abia koning over j
Juda.
2 Mij regeerde driejaren te Jeruzalem;
en de naam zijner moeder was MichAja,
de dochter van Uriei, van Gibea : eu er
was krijg tusachen Abia m tussctien Je-
roheaui.
Li En Abia boud den strijd aan meteen
heir van strijdbare helden, vier honderd
duizend uitgelezene mannen; en Jeró-
beam stelde tegen hem de t-lagorie, met
acht houderd duizend uitgelezene :uau-
nen, kloeke helden.
4  En Abia maakte xich op vau boven
den berg Zemaraiiii, dewelke is in het
gebergte van Kfraiiii; en hij zeide: Hoort
mij toe, Jerobeam en gansch Ir-tad!
5  Slaat het u niet toe te weten, dat
de HEEKE, de God Israëli, het koningrijk
over Israël aan David gegeven iieeft, tot
in eeuwigheid, hem en zijnen zonen, met
een zoutverbond ?
h Evenwel is Jeróbeaiu, de zoon van \'
Nebat, de knecht van Salomo, den zoon
van David, opgestaan, eu heelt gerebel*
leerd tegen zijnen heer.
7 Daartoe hebben zich ijdele mannen,
kiuderen Helials, tol hem vergaderd, en
hebben zich sterk gemaakt tegen Keh&-
beam, den zoon van Salomo, al* Reba-
beam jong was en teeder van hart, dat
hij zich tegen hen niet kon versterken.
- En nu, gij denkt u te versterken tegen
bet koningrijk des 1IEERE.N, httwelk in
de hand is der zouen van David : gij zijt
wel eene groote menigte, maar gij hebt
goulen kalveren bij u, c die u Jeró\'ieam \'
tot goden gemaakt heeft.
i) Ilebt\'-gu niet de priesteren des HEE-;
REN, de zonen van Aaron, en de Levie- \'
ten uitgedreven, en hebt u priesteren
gemaakt, gelijk de volken der landen?
Een iegelijk, die komt out zijne hand te
vullen met een jong rund en zeven ram-
meu, die wordt priester dergenen, die
geene goden tijn.
l" Maar ons aangaande, de HEKKE is
onze God, en wij hebben Hem niet ver-
laten; en de priesters, die den IIEERE
dienen, zijn de zonen van Adron, en
de Levieten zijn in het werk.
11 * Eu ztj steken aan voorden IIEERE
bran do Deren, op eiken morgen eu op
eiken avond, ook reukwerk van welrie-
| kende specerijen, nevens de toerigting
: des broods op de reine tafel, en den gou-
! den kandelaar en zijne lampen, om die
! op eiken avond te doen branden : want
{ wij nemen waar de waclit desHEEREN,
| onzes Gods; maar gij hebt Hem verlaten.
| 12 Daarom ziet, God is met ons aan de,
] spitse, eu zijne priestereu met de tr<>m-
petten des geklauks, om tegen u alarm-!
I gek Uu !i te maken : o kinderpn Israëls! ,
strijdt niet tegen den MEERE, den God!
! uwer vaderen, want gij zult geen\' voor,
. spoed hebben.
l.i Maar Jerobeam deed eene achierlage
i ontwenden, om van achter hen te ko-
iiie:i : zoo waren zü voor het aangezigt I
van Jula, eu de achterlage van achter!
1 hen.
i
HOOFDSTUK IS.
Omdat B-h*tn-jin il.\' w.-t dr« llwn verlaat,
wur.lt hij bpnorloonl door Si»ak, <1 \'n konfngf
van Ej-jptr, v». [. Hij T\'-roottnoediift tii\'h
mrt itjni* »or»ti,n rn wordt hehouden in
lijn koninirrijk, .1; maar beroofd van dr « hat-
trn dr* tt-niurla rn van lijn hui*, 9. 11 tj laat
koperen r-rhilden vervaardig\'o in plaat» vau
„- n.ii ii. <!!.\' SiaaL ffrrnoid had, 1\'>. Goil»
lanirm nettigheid uuitivrit .\'uda, 12. Uch&he.
nm» rpgi-rin^ rn dood, 1.1. AHia, rijn toon,
Wurdt kooit) -. Ifl.
H72.           TT ET * geschiedde nu. als Rehabeam
XI het koningrijk bevestigd bad, rn bij
lKon. Uü. derk geworden was, dat bij dr wet de»
U.EERÏ.N vertiet, en piiKh Israël met
bent.
*"•><               . Daarom geschiedde bet, in h het vijfde
1 Koo.u b.
jaar van den koning Uehabeau, dat Si-
uk, de koning van Egypte, tegen Jerfi-
zalem optoog, (want tij badden overtre-
den tegen den IIEERE,
3  Met duizend en twee honderd wage*
nen, en met zestig duizend ruiteren; en
det volks was geen getal, dat met hem
kwam ui- Egypte, Libvers, Suchieteu en
Mooren :
4  Eu m\' nam de vaste steden io, die
Juda bad, en lui kwam tot Jeruzalem
toe.
ó Toeu kwam Seiuaja, de proleet, tot
Rehabeam en de oversten van Juda, die
te Jernialem verzameld waren, uit oor-
zaak van Sisak ; en hij zeide tot ben :
AIioo zegt de MEERE: Gij hebt Mij ver-
laten, daarom heb Ik ook u verlaten In
dr !i..inl van Sisak.
6  Toeu verootmoedigden zich de over-
Men vau Israël en de koning, en zij xei-
den : de IIEERE is re«-tvaardig.
7  Als nu de HEEKE zag, dat zij xicb
verootmoedigden, geschiedde het woord
des HEERKN tot Semaja, zeggende : Zij
hebben zich verootmoedigd, Ik zal hen
niet verderven; maar Ik za! hun in kort
ontkoming geven, dat mijnegrimmigbeid
over Jeruzalem door de hand vau Sisak
niet zal uitgegoten worden.
5  Doch z\\\\ zullen hem tot knechten
zijn; opdat zij onderkennen mijne dienst,
en de dienst van de koningrijken der
landen.
9  Zoo toog Sisak, de koning van Egypte,
op tegen Jeruzalem; en hij uamdeschat-
ten van liet huis des HEERKN en de
schatten van het huis des konings weg ;
bij nam alles weg i bij nam ook al de
gouden schilden weg, die Salomo * ge-
maakt had.
10  En de koning Kebabeam maakte, in
plaats van die, koperen schilden; en hij
i beval dit onder de band van de oversten
der trawanten, die de deur vau het huis
des konings bewaarden.
11   En bet geschiedde, zoo wanneer de
koning in het huis des HEBBEN ging,
dat de trawanten kvameu, en die droe-
gen, en die wederbragteu in der tra-
wanter wachtkamer.
I_ En als hij zich verootmoedigde,
keerde de toorn des HEEKEN van hem
af, opdat Hij htm niet ten uiterste toe
verdierf i ook waren in Juda nog goede
dingen.
13  Zoo versterkte zich de koning Rrha-
•\' iK\'i:.. .i • . beam in Jerfizalem, en regeerde : si want
; Rehabeani was een en veertig jaren oud,
ials hij koning werd, en hij regeerde teven*
I tien jaren in Jeruzalem, de stad, die de
IKron. 6 i 6. MEERE uit alle stammen van lnrai\'1 « ver-
koren bad, om zijnen naam daar te zet-
teu; en de naam zijner moeder was
Vi.iu.H, eeue Amnioni etsene.
14  En hij deed dat kwaad was, dewijl
hij zijn hart niet rigtte, omden MEERE
te zoeken.
ló De geschiedenissen nu van Rehn-
beam, de eerste en de laatste.zijndie niet
-ocr page 326-
! KKONIJKEN 1-1, IS. godsdienst en alaat de Moorrn. Autria
320 overwint iien . Asa hrr\\or;iit de
stelden t\'e slagorde in het dal Zet.ithn bii
Maréaa.
11   En Asa riep tot den HEEKE, zijner.
God, en teide : MEEKE ! het ia nirtA bii
V, te helpen\'t hetzij den niagtiKe, hetzij
den krachfelooze : help ons, o IIEl\'UE,
onze God 1 want wii steunen op U, en in
uwen naam *iin wij gekontfn te*en dere
menigte; o IIEEttE.\' Gij zijt onze God.
laat den sterfelijken men>cb tegen \\
niets vermogen.
12  F-i de IlrKIIK piaagle <!•* Moorrn
voor \\sa en voor Juda; en de Mooren
f loden.
VA Asa uu en het volk, dat met hem
wa«, jaagdt-n hen na tot Gerar toe; en
zon veten vielen er van de Mooren, dat er
voor hen geeiie hervatting was; want zij
waren verbroken Toor den HEEItK en
voor zijn leg»r : en zij droegen /.eer veel
roofs daarvan.
11 En tij sloegen alle stedrn rondom
Gerar : went de verschrikking des IIEE-
ItEN was orer hen; en zij beroofden al
de steden, omdat vee! roofs in dezelve
was.
Ii> En zij sloegen ook de fen\'en van het
vee, en voerden weg schapen in menigte,
en kemeltn ; en kwamen weder te Jerft*
\' Zftlem.
HOOt\'DSTUK 1».
D^ |ir(ift>t>t Ataria venüunt As.i i-n h;< vslk
vourt Ie fr*»n in ii" .van ?r van gen r h*,rs(rl~
lïn? v^n ilr gododieast, VS, 1 ; waaraan f)
-chonrxam<,n, « ; en ht t rerhonil mrt ili-n
, Hrrrf vemifuwrn, 12. Asa rct rijne moeder
M.\'i.i \'ia af van kam staat, om hare .n\'*n-
ilerij. i8; brent^ do fehcilirdf dingen *i--
<Ur in tleu U\'inui-I, 18. liet land heeft ru*t. 19,
TOEN kwam de Gerst Gods op Az-iria,
den toon \' i\'.n tfdeil.
S En hü ging uit, Asa tegen, en hij
; zeide tot hem: Hoort mij, Asa. en ganse h
; Juda, en BenjaminI de IIEERK is met
ulieden, terwijl gij met Hem zijt; en
* zoo gij Hem zoekt, Hij zal van ugevon- " IKn.ii.28".
den w«rden, h maar zoo gij Hein veilaar, iKron.MJ
J. r. C.           II To*n pu Juda omzag, zirt, xon had-
\'*3"-           Jrn zij dfn strijd voor en achter; en «ij
riepen ti.\' den HEEKE, en dr prieateia
trompetten mr-t de trompetten.
15 l*ii ds mannen van Juda maakten
wn atarmgeschrei 1 en het geschiedde,
als de mannen van Juda een atarmgft*
1 schrei maakten, dut God Jeróhenm en
liet ganrriie Israël sloeg voor Ahla en
Juda.
lü En :> kinderen Israc\'ïs vielen voor
het aangezigt van Juda; en God gaf hen
in lii\'nne hand.
17 \\Ma dan, <*n lijn volk. sloeg hm
mrt renen gtoofen slag : want uit Tsra<:l
vielen vertragen vijf honderd dulfCDd
uitgeletene inannen.
I Is Alzoo werden de kindt*ren ïsrnc\'ls
vernederd te dier tijd; maar de kinderen
van Juda werden magtig, dewijl zij op
den IIKERK, l.urnir vaderen God, ge-
Iteiind balden.
1** En Abla jaagde Jeróbeara achterna,
en nan. van hem de steden, Beth-Kl met
hare nnderhoorigc plaatsen, en Jenina
niet hare onderhoorige plaatsen, en Efrmi
niet hare onderhoorige ptnatsen,
IQ l.n Jeróbeani behield geene kracht
tneer ni de dagen van Abt»; tnr.ar de
UEERE iloer> hem, dat hij stierf.
:\'l Zoo versterkte zich IMa; en hij
nam \'M \'i veertien vrouwen, en r,f»-(i;i
twee en twintig *onen en zestien doch-
teren.
•22 Het overige nu der geschiedenissen
van Abla, /.ou Srjne veeren alszijne woor-
den, zijn beschrrv«n in dr historie van
den profeet Iddo.
HOOFDSTUK N.
Sa de» dood van Atrfa wordt zijn toon A*a ko-
| nitig *». ! s ili.\' dn afi-ndcrij uitroeit en .lp nit-
vnc gnilsdfrart h*i*te1t,l, Vredeke*ibe»de,
v.>r«t.ikt Ii\'j /ijtie «teilen en voorliet ilrh
>an krijgsvolk, lï. In krijï«nm>d fgea Zcrnh,
; il.-n Moor, nifjit hy tot C.o.l en daal een
seet ctooi legn ml vele stede*. 9.
Matt. 7 i 7.
i lEraaJfcSO.
Hij zal u verlatrn.
3 flanel nu ia vele dagen geweest zon-
Z(K)
i en
ntlliep Alfa met zijne vaderen,
j beproeven hem in de stad Pa-
rbttf en " zijn zoon Ara werd koning
in zijne plmrs. In zyne dagen was het
land tien jaren «til.
2  Eu At-a deed dat goed en datregtwas
iu de oogen des HEKKEN, rijns Gods.
3  Want *» lilj nam de altaren der vrecm-
den, en de hoogten weg, en brak de npge-
rigte beelden, en hieuw de bosseben af.
I En hij zetrfe tot Juda, dat xij den
HEEKE, OOI God hunner vaderen, toe-
ken, en dat zij de wet en het gebod doen
1 zouden.
I 5 Hij nam OOk Weg alt alle steden van
•Juda dr hoogten en de zonnebeelden i en
1 het koningrijk waa voor hem stil.
0 Daartoe bouwde hij vaste steden in
Juda: want het land was atil, en er wat
«een oorlog in die jaren tegen hem, de-
wijl de HEEKE hein ruat gaf.
i 7 Want hij icUa tot Juda : Laat ons
deze steden bouwen, en inuren daarom
, trekken, en torr-ns, deuren eu grendelen,
Iterwyl hrt (and nog is voor ons aan-
gelig* : want viij hebben den TiJ\'.e.UE,
on/en God, gezocht, wij hebben Hem gc-
\' z ebt, rn Ilii heeft ons rondom henen
nut gegeven. Zoo bouwden zij en hadden
voorspoed.
S \\ra -\'iii had een h^ir van driehonderd
duizend uit Juda, rvnda» en spies dra*
1 gende, rn twee honderd en tachtig dui-
zend uit Herjaniin, het schild dragende
1 en den boog spannende : alle deze waren
kloeke helden.
0 e En Zerah, de Moor, kwam tegen
hen uit, niet een heir van duizendmaal
duizend, en drfe honderd wagenen; en
hü kwam tot Maréaa toe.
10 Toen toog Ara tegen hem uit; en tij
der den waren God, en zonder eenen
leerenden priester, en zonder de w»>r,
! 1 \'i Maar al* zij zich in hunnen nood be- c
keerden tot den HEKUE, den God IsraiMs,\' lt „,.„, 4.n
j en Hem zochten, zoo werd Hij van heu,
gevonden.
| -1» En in die tyden was er geen rrede,
; voor dengene, die uitging, en dengene,:
die inkwam; maar vele beroerten waren
over al de inwoners van die landen;
ti Dat volk tegen volk, en stad tegen
stad in «tokken gestooten werden : want
God bad hen met allen angsr verschrikt.
7 Daarom weeat gij sterk, en laat uwe
; handen niet verklappen, want er is loon
naar uw werk.
S Alt nu Asa deze woorden hoorde, en
de profetie van den profeet Oded, sterkte
hij zich, en hij deed weg de verfoeiseten:
uit het gansche land van Juda en i\'>enjn-
mio, e» uit de steden, d\'e hij van het ge*
bergte van Efrai\'m genomen had, en ver-
: nieuwde het altaar des HEKKEN, dat
! voor het roorhtttt des HEKKEN was.
! !> En hij vergaderde het gansebe Juda
en Benjamin, en de vreemdelingen met
hen uit Kfraini, en Manasse, en uit S1-
raeon:want uit Israrl vielen zij tot hem
in menigte, als zij zagen, dat de KEKKE.
zijn God, niet hem was.
10  En tij vergaderden zich te Jernza*
lem, iu de derde n;aand, in het vijftiende
jaar van het koningtijk van Asa.
11  E» zij olVcrden den HEEKE ten tel*
ven dage van den roof, dfen zij gebragt
hadden, zeven honderd runderen en zeven
duizend schapen.
1*2 En zij <• traden in een verbond, dat >• J«r. aki*.
zü den II KERF, den God hunner vaderen. Ne*. m
».
h IKon. 1.1 \'t.
-ocr page 327-
verwaant Ata. \\»a vraagt hulp aan
: KRONMKKN I«, 17. BeUiadad, sterft. J..*aïat koning. 331
zoeken ion don niet hun ganu he hart en
met hunne gantche ziel.
11 Ru al wie Jen HEBRE, den God Is-
raêls, niet zou zoeken, f zou i r*dt> d -\\.>r-
il. n, van ilea kleine tot <len groote, en
van don man tot de vrouw tor.
14 Kn zy zwoeren den HKKKK met lui-
der stem en met gejuich, dexgelijks met
trompetten en met bazuinen.
U Ba nnadi Juda was verblijd over
ilexen eed : want zij hadden met hun gaii-
sche hart gezworen, en met huunengan*
schen wil Hem gezocht; en "ü werd san
\'hen gevonden, en de HErKKgafhun rust
rondom henen.
| lt\'> Aangaande ook Maacha, de moeder
[van den koning Asa, hij zette haar af,
dai si.\') geene :> koningin ware, omdat zij
,eecen af_\'rijsspliiken afgod m een bur-cb
\'gemaakt had; ook roeide Asa haren af-
jgrijsselüken afgod uit, eo verbrijzelde en
.verbrandde Urn aan de beek Kidron.
! 1? De hoogten werden wel niet vegge-
nomen uit Israël, het hart van \\sa nog-
, tans was volkomen al /.:<u<- dogen.
| 18 I n i,n bragt in het huis Gods de
geheiligde dingen zijns vaders, en \'iine
\'geheiligde dingen, zilver en goud, en
ivaten.
I lil Kn er was geen oorlog tot in het
Ivijf en dertigste jaar van het koningrijk
van As*.
HOOFDSTUK Ifi.
Asa verzoekt huljj aan den koning v.m Syrië,
trgrn ilaësa, den konitiir van tsnfl, Tf, 1:
in bekomt .1 J<-, 4; waarover hij van den
profeet H.m.un » mli >•• .trait. 7 ; uien hij
daarom in de irevan-renia werpt, 10. Krana
gt ni.rilen. itt-unl hij meer np de uiedicijn-
uift -iii <1.in op den Ef «ere, 12; iterft en
Wordt uu\'t gioote ku-iliaarii.-id li.\'ïnu\'n, 13,
IN « het zes endertig3tejaarvaiihetko-
inii;:riik van Ata, toog liatha, de !io-
niug van Israël, dp tegen Juda, en bouwde ,
Raina, opdat in1 niemand toeliet uit te
gaan eu in te komen tot Asa, den koning
van Juda.
Toen bragt Asa bet zilver en Letgoud
voort, uit de schatten van bet buis des
HEKKEN en van bet huis des koning*,
en zond tot Benbadad, den koning van
Syrië, die te Damaskus woonde, zeg-
gende :
3  Kr is een verbond tusschen niij en
tukschen u, en tusschen mijnen vaderen ,
tuaschen uwen vader : zie, ik zend u zil- j
ver en goud, ga lieeu, maak uw verbond
te niet met Hai\'sa, den koning van Israël,
dat hij van tegen mij aftrekke.
4  Kn Beutia-iad hoorde naar den koning
Asa, en zond de oversten der heiren, die
hij had, tegen de sleden van Isracl.en zü
sloegen Ijon, en Dan, en Abel-Maim, en
alle schat steden van NafthaÜ.
j Kn het geschiedde, als liaesa zulk*
hoorde, dat hij aiüet van Kama te bou-
wen, en zijn werk staakte.
ü Toen nam de koning Ata gam>ch Juda,
en /ti droegen weg de steenen van Kama, <
en het hout daarvan, waarmede Uaësa i;e-
bouwd had; eu hij bouwde daarmede
Geba en Mizpa.
7 Kn in denzelven uiil kwam de ziener <
HaDAiii tot Asa, den koning van Juda,
en hg zeide tot beui: Omdat gij gesteund
hebt op den koning van Syri*1, en niet
gesteund hebt op den HKEKÉ, uwen God,
daarom is het heir des konings van Syrië
uit uwe hand ontkomen.
a Wareu niet de Mooren en de Libyörs
een groot lieir met zeer vele wagen en en ;
ruiteren? Toen gij nogtansopden ill.il;!
steundet, heeft Hij hen in uwe hand ge- \'
geven.
9 Want den HKKKK aangaande,bi\\iat
oogen doorloopen de gansene aarde, om
zicb sterk te bewijzen aan degenen, wel-
ker hart volkomen is tot Hem [ gij hebt
hierin zottclijk gedaan i want van nu af
zullen oorlogen tegen u *iin.
10  Doch Asa werd toornig tegen den
ziener, en leide hem in het gevatigenhuis,
want i> li was hierover tegen hem ont-
stehl; daartoe onderdrukte Asa eenigen
uit liet volk ter zclver tijd.
11   Kn ziet, de geschiedenissen van Asa,
de eerste, met de laat Me, ziet, zij zijn
beschreven in het boek der koningen van
Juda eu Israël.
12  Asa uu werd, in bet negen en der-
tigste jaar van zijn koningrijk, krank aan
ziine voeten; tot op her hoogste toe w».*
zijne krankheid : daartoe ook zocht hh
den HEKKK niet iu zijne krankheid, maar
de medicijiiiuecstcrs.
KJ AUoo ontsliep Asa met zijne vade*
ren; eu hij stierf in het eenenveertigste
jaar zijner regering.
14 Kn zij begroeven hem in zijn graf,
dat hij voor zich gegraven had in de «tad
Davids. en leiden hem op het bed, bet-
wrik hij gevuld had met specerijen, en
dat van verscheidene soorten, mtar apo-
thekerskun*t toebereid; eu zij brandden
over hem eene ganseh groote branding.
HOOFDSTUK 17.
Ju-.iMt, in lijn* rader* (dant* gekomen, ver-
sterkt «ijn konin-*rijk. rs. I; njnde god-
vntrhliir, wordt hu van God |WSeS»d, 3.
Hij ro^it de afrodenj uit, B; en laat overal
lijn volk uit het wetliook onderwijlen, 7 ;
wordt |"0vrec*d en geëerd van de oiiiliKlfcnde
volkeren, II). Namen njner knj goverst en en
getal van njn krijgsvolk, U.
ij*K " zün zoon Jósafat werd koumg iu
J zijne plaats, en bij sterkte zich tegen
IsratM.
I  Kn hij leide krijgs\'.oik in alle vaste
steden van Juda, en leide bezettingen in
het land van Juda, en \'< in de steden van i
Efraim, die zijn vader Asa ingenomen
had.
-> Kn de HKKUKwas met Jósafat i want
hij wandelde in de vorige wegen zijns
vaders Davids, en zoch: de Baal* niet.
4  Maar !.i.i zocht den God zijns vaders,
en wandelde in zijne geboden, en niet
uaar het doen van letsel.
.\'• Kn de HKKKK bevestigde het koning-
rijk in zijne band, en ganscli Juda gaven
Jósafat geschenken; en hij had rijkdom
en eer in menigte.
t> Kn zijn hart verhief zich in de wegen
des IIKKKKN; en hij nam verder de
hoogten en de bosschen uit Juda weg.
7 Iu bet derdejaar nu zijner regering
zoud i.it tot zijne vorsten, tot Iten-chall.
en tot Obadja, en tot ZecLarja, en tot
NetliAneèl, en lot Mk\'; .va, opdat mee
zou leeren in de steden van Juda.
5  En met hen de Levieten, Semaja, en
Xettianja, en Zebadja, en \\ • .• .. en Semi
ramótti, en Jonathan, en Adonia, en To-
bia, en Tób-Adonia, de Levieten, en met
hen de prieMers KU"Aiua eu J. r lui.
9 En zvi leerden in Juda, en het wet-
boek de» IIKKKKN was bij hen; en sti
giugeu rondom in alle steden van Juda,
eu leerden onder het volk.
ld En eene verschrikking des HEEBEN
werd over alle kouingrijken der landen,
die rondom Juda waren,dat zij niet krijg*
den tegen Jósafat.
II  Kn van de Filistijnen bragten ui
Jósafat geschenken met het opgelegde
geld; ook bragten hem de Arabieren
klein vee, zeven duizend en zeven bou- \\
derd rammen, en zeven duizend en zeven
honderd bokken.
12  Alzoo nam Jósafat toe, en werd ten
hoogste groot; daartoe bouwde hij in
Juda burgten fu schatsteden.
13  Kn bij had veel werks in de iteaVn
van Juda. en krijgslieden, kloeke helde,
in Jeiuzaiem.
1 Job Tl.il,
Sur. I SI.
13:3.
Ier. :«;17,
-ocr page 328-
profeten. Achab* dood.
2 KK0N1JKE\\\' K
322 Jo««fat e» Acfajib. Vslsche
J ». C.
, G.iead, en gij zult voorspoedig zyn, want
j de HEEKE zal hen in de hand des ko-
nings geven.
12  De bode nu, die heengegaan was,
om Micha te roepen, sprak tot iiem, zeg-
gende : Zie, de w-oor ten der profeten züd,
uit éénen mond. goed tot den koning;
dat nu toch uw woord zij, gelijk als van
: eenen uit hen, en spreek het goede.
13  Doch Mirha zeide : Zoo waarachtig
aft
de HEEKE leeft, hetgeen mijn God
zeggen zal, dat zal ik spreken!
14  Als hij tot den koning gekomen\'
was, zoo zeide de koning tot hem : Mi-
cha! zullen wij naar Kamoth in Gilead
ten strijde trekken, of zal ik het nalaten !
En hij zeide : Trekt op, en giilieden lult
voorspoedig zijn, want «ij zullen in uwe
hand gegeven worden.
15  En de koning zeide to\' hem : Tot\'
hoe velen reizen zal ik u bezweren, opdat
.iij tot mij niet spreekt, dan de waarheid,\'
in den naam des HEKilEN f
Ifi En hij zeide : Ik zag het gansch* ls-
nBl verstrooid op de bergen, gelijk scha-
nen, die geenen herder hebb*n; en de
HEERK zeide i Deze hebben geenen beer,
een iegelijk kerre weder naar zijn huis in
v rede.
17 Toen zeide de koning van Israël tot
Josafat : Heb ik tot u niet g«z*gd : TI ij tal\'
over mij niets goeds, maar kwaad pro-|
fêteren?
Ifi Verder zeide hij : Daarom hoor: het1
woord des HEBBEN : Ik zag den HEEKE,
zittende op zijnen troon, en al het he-
melsche heir, staande aan zijneregt»r-en
zijne linkerhand.
, 19 En de HEBRE zeide : Wie zal Achab,
den koning van Israël, overreden, dat hij
nptrekke, en vnlle te Kamoth in Gilead?
Daarna zeide Ilij : Dpz* Z"gt aldus, en die
zegt alzoo.
20  Toen kwam ren <f geest voort, en
stond voor het aangerigt des HEEREN»
en teide : Ik zal hem overreden. En de
IIEERE zeide tot hem : Waarmede?
21   Eu hij zeide i Ik zal uitgaan, en een
leugengeest zijn in den mond van al zijne
profeten. En Hij zeide : Gij zult overre-
den, en zult ook vermogen ; ga uit, en doe
; alzoo.
] 14 Dit nu is hunne tellinfc. nas.rdehu.i-
zen hunner valeren, lu Juda waren over-
sten der duizenden i \\dna dr overste, en
ni« hem «Aren drie honderd «tuisend
kloeke helden.
IS (faut hem nu was de overs\'e J6ha-
: nan ; en met hem waren twee honderd en
r. • lit ig duizend.
j Ui Kn naam hem wan Ama-ia, de zoon
van Ziehri.diezich vrijwillig denUKKKE
overgegeven had; en met hem waren
Itwee honderd duizend kloeke helden.
I 17 En uit Benjamin was Eljnda, een
kloeke held; en met hem twee honderd
duizend, die met boog en schild gewapend
Waren.
1-* En naast hem va« Jozabad; en niet
< hem waren honderd en tachtig duizend,
jten krijge toegerust.
; 19 Deze waren in de dienst den ko-
nings; behalve degenen, die de koningin
tde vaste steden door gansch Juda gezet
had.
IÏÖ5FDSTUR 18.
)ó*af.<; ni"l Ac-hal) «mwiMd, btmUn .n-t
h>*u» t>\' *ttU\'ifi> tegen ftamnth in Cilead,
ri. 1 , doch v.-iro\'Al MM den N(tlf .U.tr-
over ti- injn, 4 I>- profeten van Aehab
raden te .• i e;. 5, M . I ., «en profeet des
Hreren, trnrrit daarvoor ook ontboden. 6.
Pe profeten Aehab* hlfjvn l>ij hun eevoe-
len, 10. Mii-hs dnarentrt*en raadt dien strijd
af, 12 , wordt <lnarom van Eedekfa grsUgen
en van Arbati in dr ïevanjreni* ™i*worp«n,
Jo«»fil wordt van Goil geholpen, 29.
A.hal. I
. 31
TO\'SAFAT nu had rijkdom en eer in
\' i overviui il; en bij verzwagerde zich
aan Achab.
2 En « ten einde van eenigt jaren toog
hij af tot Achab naar Saruana; en Aebab
slagtte schapen en runderen voor hem in
menigte, rn voor het volk, dat niet hem
was; en hij porde hem aan, om op te
trekken uuur Ksnioth in Gilead.
;. Want Achab, de koning va» Israël,
zeide tot Josafat, den koning van Juda :
Zult gij niet mij gaan naar Kamoth in
Gilead? En hij zeide tol |iem: ;- Zoo zal
ik zijn, gelijk gij zijl. en gelijk uw volk is,
zal mijn volk zijn, en wij zullen met n
zijn in dezen kryg.
•1 Verder zeide Josafat tot den koning
van Israël : t Vraag toch als heden naar
het woord des HEBREN.
ó Toen vergaderde de koning van Israël
de profeten, vier honderd mannen, en hij
zeide tot htn : Zullen wij rc.-fi: Kamoth
jn Gilead ten strijde trekken, ofzal ik het
nalaten ? En zij zeiden : Trek op, want
Ci"! zal li\' \'i in de lian 1 des koning»
geven.
6  Maar Jóiafat zeide : T* hier niet nog
een profeet des HEKKEN, dat wij van
, brui vragen mogten ?
7  Toen zeide de koning van Israël tot
,Ió*afa1 : Er is nog een man, om door
!hemdon IIEEKE te vragen ; maar ik haat
; hem, want by profeteert over mii niets
i goeds, maar altiid kwaad; deze is Mie ik,
de zoon van Jiuula. En Josafat xeïde: De
.koning logge niet alzoo.
s Toen riep de koning van Israël eenen
Ikamerïing, en bij zeide : Haal haas\'elijk
Micha, den zoon van Jimla.
\'J De koning van Israël nu en Josafat,
de koning van Juda, zaten elk op zijnen
troon, bekleed niet hunne kleederen, en
: zij zaten op het p\'ein, aan de deur der
poort Tan Sauiaria; en al de profeten
i profeteerden in hutne tegenwoordigheid.
10  En Zedekla, de loon van Kehaana,
had zich ijzeren hoornen gemaakt, en hij
zeide : Zoo zegt dellEKRE: Met dezezult
gij de Syriërs stooten, totdat gij hen
gansch verdaan zult hebben.
11   En al de profeten profeteerden al-
zoo, leggende : Trek op naar Kamoth iu
m II. ii. 2Ï 2
I 22 Nu dan, <• zie, de II RERE heeft eenen,
.101,12:10.20.
| leugengeest in den mond van deze nwe
I profeten gegeven, en de HEERK heeft
kwaad over u «espi-oken.
23  Tosn trad Zedekla, de zoon van Ke-
naft ia, toe, en ƒ sloeg Micha op het kin- ƒ j
neb\'-ikken, en hti zeide : Door wat weg is
20 J.
Mark. : <. •".
Hand. tt:S.
de Geest des IIEEREN van mü doorge-
gaan, om u aan te spreken?
24  En Micha zeide i Zie, gy zult het
zien aan dienzelven dag, als gy zult gaan
van kamer fn kamer, om u te versteken.
j 2ó De koning van Israël nu zeide:
Neemt Micha, en brengt hem weder tot
Amon, den overste der stad, en tot Joai,
den zoon des konings;
26  En gijlieden zult zeggen : Zoo tegt
de koning : Z«t dezen fn het gevangen-
huis, en spijst hem m-t brood der be-
druktbeid, en met water der bedruktheid,
totdat ik met vrede wederkom.
27  En Micha zeid» l Indien gij eenlg-
zina inet vrede wederkomt, zoo heeft de
HEEKE door mij niet gesproken. Verder
zeide hij : Hoort, gij volken altegaar!
2fi Alzoo toog de koning van-Israd, en
Jösafit, de koning van J\'id., op naar
Kamoth in Gilead.
29  En de koning van Israi\'1 teide tot
Josafat : Als ik mij versteld heb. xal ik
in den strijd komen, maar gii, trek uwe
kleederen aan. Alzoo verstelde zich de
koning van Israël, en zij kwamen in den
. strijd.
30  De koning nu van Syrië iiad geboden
aan de oversten der vagenen, die hii bad.
-ocr page 329-
Jósafat f.telt rigters aan.
ï KRONIJKEN 1\'J, 20.
komt in knigenood, bidt God 828
zeggende: Gijlieden zult niet strijden te- i
«n kleinen noch gmoten, maar tegen |
den koning van Israël alleen.
31   Het geschiedde dan, als de overMen
fier wagenen Jó«afat Kagen, dat zij zei*
len : Die ia de koning van Israël; en zij
ogen ron lom hem, om te strijden; maar
Jósafat riep, en de II KERK hielp hein,
en God wendde hen van hem af.
32  Want liet geschiedde, al» de overaten
der vagenen zagen, dat het de koning
van Israël niet was, dat zij van achter
hem afkeerden.
33  Torn spande een nmn den boog in
zyne eenvoudigheid, en schoot den ko- i
ning van Israël tusschen de gespen en !
tusschen het pan t sier. Toen zeide hy tot \'
Jen voerman : Keer uwe hand e,n voer \\
mij uit het leger, want ik ben verwond. I
34  En de strijd nam op denzelven dag !
toe, en de koning *an israël deed zich I
met den wagen staande houden tegenover \\
ile Syriërs, \'ot Jeu avond toe; en hij stierf i
ter tV)d, ab de zon onderging.
BOOFDSTl\'K 19.
-\'"»i.i\' wordt door nVn profeet Jelra lierispt. :
t» 1. Hij blijft te J-rüislem rn »ti-lt dix»rn;i
overal in tijn Umt risten md, die hu tot :
trouwe bediening; vnn hun ambt Vermaant,
4; vervolgen» no~ kerkelijke en burgerlijke I
rigtiv* in Jerii-aleni. 8.
EN Jósafat, de koning van Ju-!a, keer- |
de met vrede weder naar zijn huis
te Jeruzalem.
2  En Jehu, de zoon van Hananl, de
tiener, ging ui;, hem tegen, ea zeide tot
flen koning Jó\'aiat : Zoudt xü den god-
delooze helpen, en die den HEERK ha-
:en, liefhebben? nu is daarom over u j
van het aangezigt des MEEREN grootc !
toornigheid.
3  Evenwel goede dingen zijn bii u ge-
vonden : « want gij hebt de bosschen uit \\
het land weggedaan, en uw nart gerist,
om God te zoeken.
4  Jó*afat nu woonde te Jeruzalem ; en
\'i(j toog wederom uit door het volk, van ;
lier-séba af tot het gebergte van Efraïm ;
roe, en deed hen wederkeeren tot den j
ilEERE, hunner vaderen God.
.. En hij stelde rigters in het land, in
alle vaste steden van Juda, van stad tot
stad.
fi En hij zeide tot de rigters : Ziet wat
gij doet, want gij hou it het gerigt niet
iien ruensche, maarden HEEItE; en Hij
is bij u in de zaak van het gerist.
7 Nu dan, de verschrikking de* I1EE-
KEN zij op ulieden ; neemt waar, en doet :
het: fcwant bij den MEERE, onzen God,
is geen onregt, « nocb aanneming van j
personen, noch ont»anging van geschen-
ken.
5  Daartoe stelde Jósat\'at ook te Jerftza-
letn eenige van de Levieten, en van de i
priesteren, en van de hoofden der vaderen I
van Israël, over het gerigt des MEEREN, !
•il over regtsgeschillen, als zij weder te |
leruralem gekomen waren.
9  En hij geb:>od hun, zeggende : Doet
•ilzoo in de vreeze des MEEREN, met ge- !
trouwheid en niet een volkomen hart.
10  En in »ile geschil, hetwelk van uwe
broederen, die in hunne steden wonen,
tot u zal koincD, tusschen bloed en bloed,
tu**chen wet en gebod, en in zet tingen en i
regten, zoo vermaant hen, dar zij niet \'
schuldig worden aan den IlEERE,eneene
groote toornigheid over u en over uwe \'
broederen zij : doet alzoo, en gij zult
niet schuldig worden.
11   En ziet, Amarja, de hoofdpriester,
ia over u in alle zaak des HEBREN; en
Zebadja, de zoon van Isinaël, de vorst
van het huis van Judn, in alle zaak des
konings; ook zijn de ambtlieden, de Le- i
vleten, voor uw aangezigt : werst sterk en
doet bet. en de MEERE zal met den1 J- \'
goeie zyn.
HOOFDSTUK 30.
Jó*af;»t in knjennood zijnde, roept ren vatton
uit, v». 1 j en doet i.\'ll een r*bed tot God,
5. Hij wordt vnn den profeet JnhAliël (fe-
trouct door toeteffiring ran Gods hulp, 14;
die hi.i door ren wonder ontvangt, 20: b*-!
hnnll grooten buit "n keert weder nam Je-
rowlem met dankseggn-jr tot God, 85. Zhne ;
rejrerinij, 31. Zijne »rheepvaai1 op \'1\'hmsis
iiii-hikl, .15.
HET geschiedde uu na dezen, dat de
kinderen Moabs, en de kinderen Am-.
mons, en met hen anderen benevens de
Aiumonieten, kwamen tegen ,!..-*i;u ten
strijde.
- Toen kwamen er, die Jósafat bood-
schapten, zeggende : Daar komt eene
groote menigte tegen u van gene zyde
der zee, uit Syrië"; en zie, zij zijn te M4-
zrzon-thaimir, hetwelk is Engedi.
3  Jósafat nu vreesde, en melde zijn
aangezigt, om den MEERE te zoeken; en
hij riep een vasten uit in gansch Juda.
4  En Ju la weitl vergaderd, om van den
MEERE it.it,> te zoeken ; ook kwamen
•e uit alle steden van Juda, om den
MEERE te zoeken.
.") En Jófafat stond in de gemeente
ran Juda en Jeruzalem, in het huis des -
MEEREN, voor het nieuwe voorhof.
ü En hij zeide : O HEERK, God onzer1
vaderen! zijt Gii niet die God in den
hemel? ja Gij zijt de lleerscher over alle
koningrijken der Heidenen; en ° in uweUlKn
ban! is kracht en sterkte, iooj t nie-\'. Mat
mauil zich tegen V stellen kan.
7  Hebt Gij niet, onze God ! de inwoners
dezes lande, van voor het aangezigt van
uw volk Israël verdreven, eu dat aan het
zaad van Abraham, uwen lieiheuber, tot
in eeuwigheid gegeveuï
8  Zij uu hebben daarin gewoond, en zij
hebben V daarin een heiligdom gebouwd i
voor uwen naam, zengende :
9  ö ludien over ons «e*iff kwaad komt, \'b ik<*
bet zwaar.) des oordeels, ol pestilentie, of! 3i,
honger, wij zullen voor dit buis, en voor\' *kr.
uw \' aangezigt staan, dewxjl uw naam in I
dit huis is; en wij zullen uit onze her!
naauwdheid tot U roepeu, en Gij zult |
verhuoren en verlossen.
10  En nu, zie de kinderen Ammons, en
Moab, en die van het gebergte Seir, door
dewelken Gij Israël niet toeliet te trek-
ken, als zij uit Egypteland togen, uiaar
zij weken van hen, en verdelgdt.. hen
niet;
11   Zie dan, zij vergelden het ons, ko-
uiende om ons uit uwe erve, die Gij ons
te erven gegeven hebt, te verdrijven.
12  O onze God! zult Gij geen regt te-
geu hen oefenen? want in on» is geene
kracht tegen deze groote menigte, die
tegen ons komt, en w^i weten niet, wat
wij doen zullen; maar onze oogen zyn
op U.
13  En ganscli Juda stond voor het aan-
gezigt des MEEREN, ook huone kinder-
kens, hunne vrouwen eu hunne zonen.
11 Toen kwam de Geest des IIEEREN,
in het midden der gemeente, op Jahaziël,
deu zoon van Zecharja, den zoon van Be*
naja, den zoou van Jehtel, deu KOOP. van
Matthiinja, den Leviet, uit de zonen van
As*/;
15 En hij zeide : Merkt op, geheel
Juda, en gtj inwoners van Jernzaiein. en
gii koning Jósafat 1 alzoo zegt de MEERE
tot ulieden : c Vreest gijlieden niet, en
wordt niet ontzet van wege deze groote
menigte : want de strijd is niet uwe,
maar Gods.
10 Trekt morgen tot hen af : niet, zij
komen op bü den opgang van Ziz , en gij
zult hen vinden in het einde des dal»,
voor aau de woetUÜn van Jerüel.
S 33,
S, MM.
.6:1».
-ocr page 330-
Jótafati dood. Joram, Edom, Libnst.
KKONIJKKN 21.
behaalt de overwinning.
I     17 Gij xult in deren s(n_>,i niet te nrij-
den hebben -, «telt u zeken, slaat pii ziet
.het heil de« HEKKEN met u, o Juda t-n
(Jeruzalem ! % reent aiet, en ontzet u niet,
[gaat morgen uit, huti tegen, want de
DEERE zal met u wezen.
18 Toen neigde zich Jósafat met bet
aangezigt tpr aarde; en gansch Jnda en
| de inwoners tan Jeinzalem vielen neder
,\\uor liet aangezigr des HEKKEN, aan-
biddende den IIEEKE.
1!» En de Levieten uit de kinderen der
Kahatbieten, en uit de kinderen der
Korabieten, stODden op,om den IIKI lü\',
den God Israëls, met luider stem ten
hoogste te prijzen.
2" En zij mnaktea licb d«i morgens
vroeg Op, en loven uit naar de woestijn
van Thekóa; en als zij uitlogen, stond
Jósafat en zeide : Hoort invj, o Juda, en
rij iuwnnert van Jeifizalem! gelooft in
den UEKllK, uwen God, zoo zult gü be-
vesügd worden; gelooft aan zijne prole-
ten, en gij zult voorspoedig zijn.
21   Mc nu beraadslaagde tlch met liet
volk, en hij stelde den IJ KERK zanger*,
die de heilige Majesteit prijzen zouden,
voor de toegerusten uitgaande en zeg-
gende : Looft den KEKKE, want zijne
goedertierenheid is tot in eeuwigheid:
22  Ter tijd nu, als zy aanhieven met
een vreugdegeinep en lofgang, knielde de
II KEK E achterlagen tegen de kinderen
Ara umus, Moab, en die van het gebergte
Seir, die tegen Juda gekomen waren; en
xo werden geslagen.
23  Wnut de kinderen Ammona en Mn;ib
stonden op tegen de inwonen van het
gebergte Se ir, om te verbannen en te
erdetgen ; en als zij met de inwoners van
Setr een eiude gemaakt hadden, hielpen
zij de een den ander ten verderve.
24  Als tv Juda tot den wachttoren in
de woestijn gekomen wan, wendden zij
zich naar de menigte; en ziet, bet waren
doode ligchauieu, liggende up de aarde,
en niemand was ontkomen.
2ó Jósafat mi en zijn volk kwamen, om
hunnen buit te rooven, en zij vonden bij
hen in menigte, zoowel have en doode
ligchauieu, als kostelijk gereedschap, en
namen voor zich weg, totdat zij niet meer
dragen kouden; en /n roofden den buit
drie dagen, want dies was veel.
2fi En op den vierden dag vergaderden
zij zich in het dal van Berncha, want daar
loofden /ij den I1KKKE : daarom noeni\'
den zij den naam dierzelve plaats het dal
van Heracba, tot op dezen dag.
27 Daarna keerden alle mannen van
Juda en Jeruzalem weder, en Jósafat in
de voorspitse van ben, om wederom met
blijdschap tot Jernzalem te komen i want
de IIKI\' lil: had hen verblijd over hunue
vijanden.
25  1 ii zij kwamen te Jeiflzalem, met
luiten, en met harpen, en met trompet-
ten, tot het huis des HERREN.
29  Kn er werd eene verschrikking Gods
over alle koningrijken dier landen, als zij
hoorden, dat de HEEK?; tegen de vijan-
•Irii van Israël gestreden had.
30  Alzoo was het koningrijk "*\'»n Jóift"
fat iül| en zijn God gaf hem runt rondom
henen.
31   Zoo regeerde Jósafat over Juda; hij
was *viif en dertig jaren oud, ats hij ko-
niog werd, en lm regeerde vijf en twintig
jaren te Jeinzaleiu; en de naam zijner ,
moeder was Aziiba, ee:ie dochtervan SÜhi. i
En hy wandelde in den weg van
zijnen vader Asa, en hij week daarvan
niet af. doende dat regt was in de oogen
des HEKKEN.
33 Evenwel werden de hoogten niet
weggenomen : want het volk had nog zun
hart niet geschikt tot den God hunner
• raderen.
! 34 Het overige nu der geschiedenissen
, van Jósafat, de eerste en de laatste, ziet.
die zijn geschreven in de geschiedenissen
van .lehu. den KOM van Hanani, die mei.
hem opteekenen deed in bet boek der
koningen van Israël.
:tó Doch na dezen vergezelschapte ziel\'
Jósafat, de koning van Juda, met Ahizia.
den knniug van lamel; die handelde gou
delooishjk in ;<•* doen.
3h\' En lii; vergeselschapte zich met hem,
ƒ om schepen te maken, om naar T barst* \'
te gaan : en zij maakten de schepen Ie
Ezeon-Géber.
37 Maar Elirzer, de zoon van Dódav»,
I van Marésa, profeteerde tegen Jósafat,
/eggende : Omdat gij u met AhAzia ver-
gezelschapt hebt, heeft de HKGKK uwe
werken verscheurd. Alzoo werden d<
schepen verbroken, dat zij niet konden
naar Tiiarsis gaan.
HOOFDSTUK 21.
Jotafat -t:\'rft en zijn zoon Joram regeert, dU
Hj"\'\' liroi-iliTü dnmlt, v». 1. Zgnr troiMeloore
i regering, \'s. Ikj Bdomieten <•» Libaa vallen
van h*\'ui af, 8 ; rn overeenkomstig een *ohrij-
! ven vnn i\'Aia wonlt hij van de Plllsttyien
\'ii Arabieren gekweld, die *ijn hui* plunderen,
iijne ionen en vrouwen Wegnemen, 16. Ili\'
iel f Wordt h\' ƒ.11 ht ii>. t eene o i: i-mee» lijk e
kranLhri.l, waaraan hij »terft en Kinder ge-
woon .-erl>ew]j- lirtrravrn wonlt, 19.
DAAKNA • ontstiep Jósafat met zyne
vaderen, en werd begraven bij zyne
vaderen in de stad Davids; en zijn zoon "
Joram werd koning in zijne plaats.
Va hij had broederen, Jotafats zonen.
Azirja, en Jehiël, en Zcvi.arja, eu Aiar-
j4hu, en Mfchael, en Sefatja, : deze allen
waren zonen van Jósafat, den koning
van Israël.
3  Kn hun vader had hun vele gaven
gegeven van zilver, en van goud, en van
koslelijkhedeu, met vaste steden in Juda:
maar het koningrijk gaf hij Joram, om-
dat hij de eerstgeborene was.
4  Als Joram tot het koningrijk zijns
vaders opgekomen was, en zich versterkt
bad, zoo doodde hij al zijne broederen
met het zwaard, mitsgaders ook rttigt
van de vorsten van lamel,
5  6 Twee en dertig jaar was Joram ou<*. h :
toen hij koning werd, en hy regeerde acht
jaren te Jeruzalem.
6  En hij wandelde in den weg der ko-
ningen van Israël, gelijk als bet huis van
Acbab deed i want nij nad de dochter van
Achab tot eene vrouw; en hij deed dat
kwaad was in de oogen des HEKKEN.
7  Doch de HEKKK wilde het huis Da-
vids niet verderven, om des verbond*
wil, >- dat Hij met David gemaakt bad; * -
en gelijk als Hij \'< gezegd had, heoi er. \'
zijnen zonen te allen dage eene lamp te *
zullen geven.
8  < In zijne dagen vielen de Edomieten
af van onder het gebied van Juda, en uj \' \'
maakten over zich eenen koning.
\'.* Daarom toog Joraiu voort met xijne \'"
oversten, en al de wagenen mcl hem; en
hij maakte zich des nachts op, ƒ en sloeg ; I
de Edoiuieten, die rondom hem waren,I
en de oversten der wagenen.
10    o Evenwel vielen de Kdouiieten ai p -
vun onder liet gebied vnn Juda, tot op
dezen dag; toen ter zelver tijd viel Libim
af van onder zijn gebied i want hij had
den UKEKE, den God zijner vaderen,
verlaten.
11   Ook maakte ui hoogten op de ber-
gen van .luda; en hij deed de inwoner»
van Jeruzalem hoereren, ja hij dreef Juda
daartoe.
12  Zou kwam sta schrift tot hem van
den profeet KI ie, zeggende: Alzoo zegt de
HEEKE, de God van uwen vader David;
Omdat gij in de wegen van uwen vader
Jofafat, en ïu de wegen van \\-a, den ko-
-ocr page 331-
Geschrift van Klfa. AhAtia gedood
2 KBONIJKKN 22, 23.           AthAlia, Jusabath. Jou koning. 325
ning van Juda, niet gewandeld hebt;
13  Maar hebt gewandeld in den wee
der koningen van Israël, en hebt Juda en
de inwoners van Jerfualem doen hoere-
ren, achtervolgens het (mereren van het
huis van Achab; en ook uwc broederen,
van uwi vaders huis, gedood hebt, die
beter waren dan gij;
14  Zie, de HEERÊ zal u plagen met eene
groote plage aan uw volk, en aan uwe
kinderen, en aan uwe vrouwen, en aan
al uwe have.
15  Gü zult ivik in groote krankhcien
«Ün. door de krankheid uwer ingewau-
den, totdat uwe ingewanden uitgaan van
wege de krauklieid, jaar op jaar.
Ifi Zoo verwekte de HEKKK tegen Jomm
den geest der Filistijnen en der Arabie-
; ren, die aan de zijde tier Mooreu zijn.
17  Die togen op in Ju la, en braken
da&rin, en voerden alle have weg, die
in het huis des koning* gevonden werd,
zelfs ook zijne kinderen, en zijne vrou-
> wen; zoodat. hein geen zoon overgelaten
werd, dan Juihaz, de kleinste zijner zo-
\' nen.
18  li. na dit alles plaagde hem de
UEEitKio zijn ingewand met eeue krank*
\'icid, \'laar g»*en genazen aan was.
19  Dit geschiedde van jaar tot jaar,
oodat, wanneer de tijd van het einde der
twee jaren uitging, zijne ingewanden niet
! de krankhei i uitgingen, dat iiij stierf van
! booze krankheden; en zijn volk maakte
] hem geene branding, als de branding zij-
; ner vaderen.
20  Hij wat twee en dertig jaren oud,
als hij koning werd, en regeerde acht
jaren te Jerfualcm; en hij ging henen
zonder begeerd te zijn; en zij begroeven
hem in de stad Davids, maar niet in de
graven der kaningen.
HOOFDSTUK 22.
Ahititt wordt koning in ziin» vadert plaat* m
volgt de tonden van hit huis Athali», 3.
Hy bezoekt Joram, den koning van Imaël,
die krank was. 6; bn welke «relp-retiheid hij
door Jehu wordt onyobmgt, 8.; Ath-ilia brengt
( ,il het koninklijke inad van het hui» van
\' Juda OB, uityenoinnn Joas, die door lijne
moei Ju-.ri!, ui, wordt verstoken. Zij niwrt, 10.
EN " «Ie inwoners van Jern ïalem uiaak*
ten Mn .i, zijnen kleinsten zoon,
j koning in /.ijne plaats: want eene bende,
die met de Arabieren in het leger geko-
men was, had al de eersten gedood. Aha-
nU dan, de zoon van Joraui, den koning
van Juda, regeerde.
2 Twee en veertig jaar was Ahazia oud,
toen hij koning werd, en hij regeerde een
jaar te Jerfizalem; en de naam 2\\jner
] moeder was AthnÜa, eene dochter van
I Ouiri.
; 3 H|j wandelde ook in de wegen van
liet huis van Achab : want zijne moeder
\' was zu»e raadgeefster, om goddelooslijk
te handelen.
4    En hij deed dat kwaad was in de
oogen des HEKKEN, gelijk het huis van
\\cbab: want zij waren zijne raadgevers,
na den dood zyns vaders, hem ten ver-
derve.
5  Dij wandelde ook in hunnen raad,
\'< en toog henen met Joram, den zoon van
Achab, den koning van Israël, tot den
• rijd tegen HAzai\'1, den koning van Syritf,
hij Kamoth in Gilead; en de Syriërs
sloegen Joram.
6  En hij keerde wederom zich te laten
genezen te Jizreftl. want Ay had wonden,
die men hein hij ÏUuia geslagen had, als
hy streed tegen Uazai\'1, den koning van
Syrié\'i en AzArja, de zoon van Joram,
den koning van Juda, kwam af. om
Joram, den zoon van Achab, te Jizréelte
bezien, want iiii was krank.
7  De vertreding nu van AhAzia wat van
God, dat hij tot Joram kwam; want als
hV) gekomen was, toog liii met Joram uit
tot Jehu, den zoon van Nimsi, den welken\'
de HEERE gezalfd had, om het huis van
Achab uit te roeijen.
S Zoo geschiedde het, als Jehu oordeel
uitvoerde tegen het huis van Achab, dat
hij de vorsten van Juda en de zonen der
, broederen van Ahaiia, die Ahaiia dien-
den, vond, * en die doodde.
9  d Daarna zocht hij Ahazia, en tij
kregen hem, \'want hij was verstoken in
Sa raar ia) en zij bragten hem tot Jehu, en
zy doodden hem, en begroeven hem;
want zij zeiden : Ktf is de zoon van Jó-
\\ sat\'at, die den REBBE met zijn gansche
i hart gezocht heeft. Zoo had het hui* van
\' AhAzia niemand, die kracht behield tot
het koningrijk.
10  Toen AthAlia, de moeder van AIiA-
zia, zag, dat li.tar zoon dood wat. zoo
maakte zij zich op, en hragt al het J:o-\'
niuklijke zaad van het huis van Juda om.
M Maar Jó*ftbftth, de dochter des ko-
; nings, nam Jom, den zoon van Aha da,
j en stal hem uit het mi fden van des ko-j
nings zonen, die gedood werden, en ?.et-;
1 te hem en zyne voedster iu eene fda»n-!
1 kamer:\' zoo verborg hem ,ló«abath, de
, dochter v;in den koning Joram, de huis-
vrouw van den priester Jójada. \'wnnt zij:
; was de zuster van AhAzia voor AthAlia,
; dat •..\'\' hem niet doodde.
12 Kn hij was bij hen verstoken in het
huis Gods zes jaren ; en AthAlia regeerde
over het land.
HOOFDSTUK 23.
Joa*. teven jaren nud lijnde, wordt door «ehik-
j. > .\'.•\' van Jójada koning, vt. 1. Atha\'.ia
_-.-. 1..j,. 1. 1JJ. Het Tprhond tuiirhe n den Heere
en den koning met njn volk wordt ver-
,i -..-.\\ I. 16; de afgoderij geweerd, 17, de!
kerkelijke orde hersteld, IS; en de koniaff
met . r, i,-|. in rijn hui* srebragt, 20.
DOCH in liet zevende jaar versterkte
zich Jójada, en nam de oversten der
I honderden, AzArja, den zoon van Jeró-
ham, en ïsinaül, den zoon van Jóhanan,
en AzArja, den zoon van Obed, en Maa-
, seja, den zoon van AdAja, en ElisAfat,
(!\' ii zoon van Zichri, met zich in een
verbond.
2 Die togen om in Juda, en verga-
derden de Levieten uit alle Btedeu van\'
Ju.da. en de hoofden der vaderen van |
I Israël, en zij kwamen naar Jeruzalem.
! 3 En die gansche gemeeute maakte een
verbond, in het huis Gods, met den ko-
\' ning; en hij zeide tot hen : Ziet, de zoon
des konings zal koningzijn, "gelijk als de
HEEKE van de zonen van David gespro-;
I ken heeft.
4 t> Dit is de zaak, die gij doen zult i een \'
derde deel van u, die op den sabbat in-
gaan, van de priestereu en van de t.e-
I vieten, zullen tot poortiers derdorpelen|
I ziin;
[ t En een derde deel zal zijn aan het
\\ huis des konings; en een derde deel aan
de Fondanieiitpoort; en al het volk zal in
de voorhoven zijn van het huis des HEÊ*
KEN.
(i Maar dat niemand kome in het huis
des HEKKEN, dan de priesteren en de
Levieten, die dienen : die zullen ingaan,
want zij zijn heilig; maar al het volk
zal de wacht des HEBBEN waarnemen.
7 De Levieten nu zullen den koning
rondom omsingelen, een ieder met züne.
wapenen iu ztjne hand; en die tot liet;
huis inkomt, zal gedood worden : doch
weest gijlicden bij den koning, als hij
inkomt en uitgaat.
s En de Levieten en gan»ch Jmladeden
naar alles, wat de priester JójadageLoden
had; en zij namen een ieder zijne man-
nen, die op den sabbat inkwamen, met\'
degenen, die op den sabbat uitgingen :!
c «on. lult.
-ocr page 332-
Je» tcuipeJ. Mfai
rSI Afhalia gedood. Joea herstelt
\' XRONUKFN -\'J.
jaren te Jeiftzaleni; en de naaui zijner
moeder was Zihja, van iler-téba.
2  Kn Jnas deed de.t rext wasindeoogen
des HKKUFN, al de da^euvanden priea-
ter Jójada.
3  En Jójada nam voor hem twee vrou-
; wen; en bij gewon zonen en dochtereu.
i 4 liet geschie.tdc nu na dezen, dat hei!
in het hart vau Jnas \\u , het huis dea
HEKKEN Ie vernieuwen.
0 Zoo vergaderde hij de priesteren en .
1 de Levieten, en zeide tut hen ; Trekt uit
tot de steden van Ju-la, en vergadeiï
geld van het uantche Isratd, om betaal»
uws doiis te beleren van jaartot j«ar; eu j
gijlieden, baast tot de/.e zaak . maar de
Levipten haantten niet.
8 Kn de koning riep Jójada, het boolii,
en zeide tot hem: Waarom hebt gij geen
oiiderzotk gedaan bij d.- Levieten, dat f.)
uit .ludaeouit Jeinialem iubreugeu zou->
den de tcbatiïng \'aü \'• M" >--. ->n kne< il
des HKKKEN, eu van de gemeente vau
Israël, vüor de tent der getuigenis?
7 Want als AthaiiA goddelooslijk han-
delde, hadden hare zonen het hui» lii..! -
opengebroken, ja zelfs alle geheiligde diti-
gen vau het huis des HEKKEN bester.
aan de Kaals.
s Kn de koning gebood, rn zij maakten
• ene kist, en stelden die buiten aan de
\\ poort vau het huia des HEI REN.
\'• i\'.u men deed uitroeping in Judaenin\'
\' Jeiilzalem, dat men den 11KKKK inbren-
, gen SOU de schatting vau Mozes, den
, knecht (Jods, over Israël in de woestijn.
; ld Toen verblijdden zich alle oversten
mi. al het volk, en zij biagteu in, en\'
wierpen iu de kist, totdat men voleind
had.
11 Het geschiedde nuter tijd,als bij de
kist, naar dea koniugs bevel, door de
, hand der Levieten, labragt, eu als zij \'
! zagen, c!at er veel gelds was.datde t.chrij-
] ver deskoningskwau\', en de bestelde van
den hoofi\'priesier, rn de kist ledig maak- .
; ten, en die opcauieii.en die wederbragien
aau bare plaats ; altoo deden zij van dag
. lot dag, en verzemdden geld in menigte;,
IJ Hetwelk de koning eu N\'i.iada gaven,
; aan degenen, die het werk der\'dienst van .
I het nuis des HKKRKN verzorgden ; eu zij
1 huurdeu houwers en timmerlieden, oui
] bet buis dis I1KKREN te vernieuwen,
. mitsgaders ook werkmeesters in ijzer en
, koper, ou. bet buis des IIKERI N te be
leien.
13 Zoo deden de verzorgers van het,
; werk, dat de beteiin^ des werks door:
| buune hand toenam; rn sij herstelden
| het buis Gods in ztjoe gestaltenis, en
maakten het vast.
I 14 Als zij nu voleind hadden, bragten
j zij voorden koning en Jójada bet overige
I <!es gelds, waarvan hii vaten maakte voor
] het huis des HEKKEN\', vatrn oui te
( dienen en :e oll\'eren, en ruoktchalrn, en
gouden en zilveren vaten : eu zij offerden
gedurigliik brandoffeieu in het huis de»
, rJKERKN al de dagtu van Jójada.
| li En Jójada werd oud en zat van da-
j gen, en stierf; hij was honderd en dertig
| jaren oud, toen 1 ij stieif,
i 16 En zij begroeven hem in de sta:S
] Davids, bij de koningen i want hii had
: goed gedaan in Israël, beide aan God tn
\' zijnen huile.
17 Maar na dm dood van Jójada kwa-
I uien de vorsteu van Juda, en bogen zich
! neder voor dtn konii.g; toen boorde de
i koning naar ben.
I 18 Zto verlieten zij het tuis dea HEK-
REN, des Gods Luimer vaderen, eu iim.
den de bosselien eu .Ie afgodeu : toen I
«as eene groote tooiuigheid over Juda en
Jernzatriu, om deze hunne «cbuld.
l\'J Doch Hii zoud profeten onder hen,
otu hen tot den HKEKK te doen weder-
want de priester Jojade. bad aau de ver-
\'deelingen geeu verlof gegeven.
<J Verder gaf de priester Jójada aan de
oversten der honderden d."* -; ii ••:•, en de
roi.ilai^en, rn Je schilden, Air van den
koninx Pavid ;\'!•« rest waren, die iu het
liu)8 Cïods water*.
lli Kn nu stelde al het volk, en e*o
ieder met zijn geweer in de hand, van
de rcgUrzijde van int bui* tot de linker
zijde v«u het huis, naar het nltaar en
\'naar bet buis bij den koning rondom.
11 Toen biagten tij di« kot.mgs zoon
voort, en letten hem de krunn op, en
yarea i.rm de getuigenis, en t\\\\ maakten
| iirni koning} en Jójada en zijne tonen
• zalilift) hem, en teldin : De koning leve!
| 12 Toen nu ULAtia Loorde de sleui des
vclk>, dat toeliep en deu koning roenidf,
kwant zij tot bet volk tn Let bui» des
Hr.KliKN.
Ya Kn zij rag toe; en ziet, de koning
stond bij zijl.rn pilaar, aan dtn Ingang:;
en de oversten en de trompetten vaien
1 bij den koning ; en al het volk den latids
\'wan blijde, eu blies ii.et trompetten ; en
| de zangers waren er me; muzikale instru*
\' uienten, en gaven te kennen, dat men
lofzingtn zou; icen verscheurde AthaÜa
I hare kleederen, en zii riep : Verraa i,
I verraad!
| 14 Maar de priester Jójada biagt de
.oversten der donderden, die overliet heir
igesteld waren, uit, eu reide tot hen i
Ilrenst ze uit tot bultende ordenit:geii, en
die haar volgt, zal met het zv aard ge-
dood worden : want de priester had ge»
zegd : (ui zult ze in Let buis des IJEE-
itEN ritt dooden.
ló Kn zij leidt n de ban.\'en aan baar, en
\'"li ging naar den ingang van de Kaarden-
poort, naar het hui» des konin^e; en zij
dooden ze daar.
lfi Kn Jójada maal: te een verbond, lus-
tenen zich, en tustchrn al hel volk, en
tustck.en den koning, dat rijden III 1 i;i
tot een vi.ik zouden zijn.
17  • Daarna ging al het volk in het huis
van !\'.ia\\ en biaken dat af; en zijne
altaren en iijn« betlden verbraken zij, en
.Malti.nu, drii priester van Baal, droegen
zij dooil voor ile altaren.
18  J< jada du bestelde de i nibten in bet
huis des HEKREN", onder de band der
levietftcbe prifslcren, * die David in bet
buis des HEKKEN afgedeeld 1-ad, om de
brandofferen des HKKKFN ie of/eren,
gelijk in de ƒ wet van Mozes geschreven
is, ii.im blijdschap en met Reiang, naarde
instelling van Pavid.
19  Kn hij stelde de poortiers aan de
poorten van het buis dea HEEREN, op-
dat Diemand, in eenig ding onrein zijnde,
fnkvame.
2(1 Kn bij nam de oversten der houder-
den, en de niagtigen, en dieheertchappij
ladden onder het volk, en ai het volk des
land», en braxt >\'cn koning van het huis
des MEEREN at*, tn zij kwamen door bet
midden der Hooge poort in het buis des
koning»; en zij zeilen den koning op
den tiuOD des koningrijk*.
\'.\'1 En al het volk <1pk lands was blijde,
en de stad werd stil, nadat zij Atbalia
met het zwaard gedood badden.
HOOFDSTUK **.
Vrouw n-prciiuK van Joai ioq !.v:i.\' Jójada In-A,
»•• t. Joa» neemt twee vrouwen, S. Joni
i.i i i, \'t den tempi\'l, k. Jójafla sterft n Wordt
jeer --iim.ii hrgr\'ven, 15. Jota wordt een
.i[\';"•• !i mlienaar, 17; laat Zachaiia, den zoon
van Jójada, omdat deze de afgoderÜ he-
Ptnfte, dooden, 20. II tj wordt van de Sy-
rit-r» beroofd en ireslagen, 23; eindelijk door
lijne knechten redood, 25. Z_.ii zoou Arnizia
wordt koning, 37.
JOAS a «as zeven jaren ou<\', toen bij
koning werd, en bij regeerde veertig
d Deut
r IKlOn.S
t
I
Lev. 1
-ocr page 333-
zijn zoon ge*teeui;rd. Amazia koning,
*laat de Edomieten. wordt J?7
keeren; die betuigden tegeu hen, wai.r
tij iii-\'.\'.Imi <ie uorea niet.
Ut Eu de Geest God» toog Zecha.ia aa: .
zuun van Jojada, den priester, die
boven lift voIk stond, en bij zeide t» -
hen: Zuo zegt God r Waarom overtreedt
KÜ de «boden de>. HEBBEN 7 * Daarom
zult ifij in»: viumpoedig KÜ" J dewijl ril
den IIBEBE verlaten hebt, zoo zal :ii.
u veruiten.
il Eu zij maakten eeüe verbindtin.*
tegen hem, en - HwniKdea : eui niri slei-
neo door liet gebod des k-mine*, ia hei
voorhol van liet huis des HEKKEN.
22 Zoo .•!\'.!,n-lii du koning Joas nDt
iler weldadigheid, die «tin vader Jrijnili
aan hem gedaan !iad, maar doodde ziiue:.
xooii; dewelke aU hij »tier<", zeide : De
IIEEKE zal liet lien en zoeken!
2J Daarom geschiedde bet met den uu.-
tcang ace jnars, dat de be;i kracht -s-
Syrië tegen hen* optoog. eu zij kwamen
tot Juda en Jeruzalem, en verdorven Hit
het mik al de vorsten dei volk» ; en z:i
zouden n\\ hunnen roof tot den koning
van Dainunkus.
•Ji Ho.-wel de heirkracht vau Syrh* iwt
weinige tuannen kwam, evenwel gal\' de
UEEKE in hunne hand eene heirkracbl
van icioote menigte, dewijl /ij deu HEK-
RE, den God hunner vaderen, verlaten
hadden : alzoo werden 2ij de oordeeLY:i
uit teiren Jou.
£5 En toen zij van hein getogen waren,
iwant zij lieten hem iu groofe kratikhe-
en» maakten zijne knechten, om hel
bloed <!\'T zonen van den priester Jojada,
, eene verbindtci.is tegen hem, en zij aloe-
gen hem dood op zijn bid, dat hij stiet\';
en zij begroeven beiu in de stad Dati .-,
maar zij begroeven hom niet in de grav> -.
der koningen.
2G\' Deze nu zijn, \'»\'** Pt\'n*, verbindt.-
nis teyen hein maakten, Zalm\'\', de zomi
van Simeath, de Amiiionietische. en .\'<i-
zabad, de zoon van Simrith, de Moabie*
tische.
27 Aangaande nu zijne zonen, en de
grootheid van den !a*t, beui "i- ,\'iru t, •..
het gebouw van het buis God», ziet, zij
zijn geschreven iu de historie van in t
boek Ier koningen; en zijn toonAotiBiM
werd koning iu lijue plaats.
tol Liveraten van duizenden en tot over-
strn van faouderden, door gaasch Juda
en il-Ljaiiiin: en hii monsterde oen, vau
twintig jaren oud eu daarboven, en vond
hen drie honderd duizend uitgele^enen.
uittrekkende ten hei re, handelende spies
en rondas.
ti Daartoe huurde hij uil Israël honderd
duUend kloeke helden, voor honderd
talenten tilvem.
7 Maar er kwam een man Gods tol
hem, zeggende : O koning\' laat het heir
van Israël met it niei gaan t want de
I1KEKE is niet met Ismël, met alle kin-
deren vau Efrmm.
H .Maar :»o gij gtiat, doe liet, wees sterk
ten strijde, (tod zal u doen vullen voor
den vijand : want in God is kracht, om te
helpen en out ie doen vallen.
\'J En Ai,.Aiia zeide tot den min God* :
Maar wat *al men doen met de honderd
talenten, die ik aan de benden van Israël
gegeveu heb7 Ei* de man God» zeide: De
IIKEBE heen meer dan dit, om u te geven.
Hf Toen scheidde Ama/ia die af, te
weten de benden, die uit Efraim tot hen;
gekomen waren, dat zii naar hunne plaats
Kiugeu ; daarom ontstak hun touru zeer
tegen Juda, en zij keerden weder tot
hunne plaat» in bittigheid des toom*.
11   \\mAzia cu sterkte iit-li. eu leidde
zijn volk uit, en tong iu het Zout.lal, en
sloeg van de kinderen *an Seir tien
duizend.
12   Daartoe \\iugen do kinderen vau
Juda tien duizend levend, en bragteu ze
op de hoogte der steenrots, en st eten beo
van de spiia der MeenrOli af, dat zij
alieu berftteo.
I.; Maar de mannen der b*nden, die
\\ni i\'.i; had doen wederkeeren, dat zij
met hem in den Btrijd niet zouden trek-
ken, die deden eeneu inval in de steden
vau Juda, van Samariti af tot Kelb-hóron ;
toe, en sloexeti van heu drie duizend,!
en roofdeu veel r(K>I".
Il Het xeschiedde uu, nadat Ainazia.
van n-1 «laan der Kdomieteu gekomen
was, en dat bij de goden uer kinderen van
Seir inrJegeb.-agt had, dat \'\'ij die zich tot
<üden stelde, eu zien voor dezelve neder*
btMig, en dieu rookte.
lü Tutu ontsiak de toorn des HEKKEN
tegen Amaiiat en I!y zond tot hem
eeaen profeet, dip zeide Kit hem i Waarom
hebt gij de goden vau dat volk «e^oebt,
die hun volk niet gered lebben uit uwe
hand *
16  En het BMdileJdfr, als hii tot hem
nprrfk, dat hij nem reide i ileei\'i tueu
u tot des koniugs raadgever gemeld? houd
gij op; waarom zouden zij u slnan ? Toen
hield de profeet op, en zeide : Ik merk,
dat God hesloteu heeft u te verderven
dewijl gij dit gedaan eu naar luiiueu raa.
niet gehoord hebt.
17  • En Auitzia, de kouini; van Juda.
werd te rade, dat hij zuud tot Joaa, ilen
zoon van Jüatiaz, den zooo van . ehu, den
koning vau Israël, out te zeggen : Kom.
laat ons elkanders uanxezigt zien.
1H Maar Joas, de koning van Israël,
zond tot Amazia, den koning van Judu,
om te zeggen i De •\' distel, die on den
Libanon is, zoud tot drn ceder, die on
•\'•n Libanou is, om te zeggen : Geef uwe
dochter intjuen zoon ter vrouwe; maar
het gedierte des veld», dat op den Lisa*
non is, ging voorbij, en vertrad de distel.
l\'J Gij zegt : Zie, |-ij hebt de Edomieten
geslagen; uitarom heeft uw hart u verhe-
ven, om te roemen ; nu, blijf in uw buis;!
waarom zoudt gij u in het kwand mengen,:
dat -M valleu zoudt, gij en Juda met u?
ÜU Doch Amiizia hoorde niet, waot het
was van God, opdat Hij hen in kunne
hand gave, overmits zij de godru der Edo-\'
mieteu gezocht hadden.
HOOFDSTUK 25.
den
el.
. l.H.j
Ani.ai.i retree
wreekt sijn* lailan dood. 3. !!:, mtt ih n
ten strijde teren de Ëdoiuieten en humt
hulutroepen uit Israël. 5. Hij .laakt door
raaii na f, ii.\'ii piotert deie huurlinren af,
7: en overwint met njn eiren ruik de BtVv
luicteit, II. De afgeil inkte [«raèlieten l>r.n-
i-- n hem kehnde toe. 1*. Hij vervult tot af-
•-hil1, 11 . 11; daaift vermetel I.iaeln koning
uit tot eenen ourl»E, 17; wordl van daten
(te»la^eu, 22; en van ïiju Bigea volk ver-
dreven en gaésNMf, 1*7.
AMA\'ZIA, <i r&f en twintig jaren ou.1
zijnde, werd koning, en rege*fden.\'-
gen eu twintig jaren te Jetftzalem; en de
naam zijner moeder was Jöaddau tmn
Jeruzalem.
13 En liü deed dat regt vtl in de OOgrn
des HEBBEN» doch niet met een volk\'i-
iii\' u hart.
3  liet geschiedde nu, als het koning-
rijk aan hem gesterkt «ai, dat hij zijne
knechten, die den koning, zijnen vad\'-r,
geslagen hadden, doudne.
4  Doch iii.ii!.e kinderen doodde i.u niet,
maar hy dead, gelijk in de wet, h in het
boek van Mozes, geschreven is, waur de
HEKU E geboden heeft, zeggende : Dy va*
ders zullen niet sterven om de kinderen.
en de kinderen zullen niet sterven om de
vaders; maar een ieder zal om r-: -.--
zonde sterven,
ó Eu An.azia vergaderde Juda, en
stelde hen, naar de buizen der vaderei..
-ocr page 334-
1 >i* gftln-im. YziiH\'n daden. 2 KHONÏJKE.\\ Mi 27.                                 I zzia melaalich, «erft.
velden : want hij wu een liefhebber van\' J. \'• c-
den landbouw.                                                          81"\'
11   Verder had Uiiia eene heirkraclit
van geoefeiiileu ten oorlog, uittrekkende
ten beJre hij benden, naar het getal bun-
nor monstering, door de hand van Jeit-1,
den schrijver, en Mabanéii, den ambt-
man; onder de band van llanaiij*. een\'
ya\'i de vorsten des koning*.
12  11e «reheele. gelat van de hoofden
der vaderen, der strijdbare beldeu, wal
twee duizend en zes honderd.
13  En onder hunne hand was een krijgs-
beir van drie honderd zeven duizend en
vul honderd, die met strijdbare kracht
zich ten oorlog oefenden, om den koning
tegen den vijand te belpen.
14   !]n Vzzia berei lde voor hen, voor
L.-- gansche hfr, acfauMett. en spiesen,en
Iielmen, en pantsieren, en bogen, /.elfs tot
de slingrrs\'eeiien toe.
ir» Hij maakte ook te Jerftzalem kun-
•tiga werken, bedenking van kunstige
werkmeesters, dat zij op de torens en op
de inteken zijn zouden, om met pijlen en
met groore «teeuen te tchieten : zoo ging
ziin naam tot verre toe uit, want hij werd
wu:iderliik geholpen, totdat bij sterk
werd.
lf> Maar als hij sterk geworden was, eire* 76S.
verhief zich zijn hart tot verdervens toe,1
en dij overtrad tegen den IIKKRE. zijnen;
Gol i want bit giug ui den tempel des1
1IKKKEN, om te rooken op het reukal-
taar.
17 Doch AzAria, de priester, ging hem
na, en met hem des HEKKEN pi letten»!
tachtig kloeke mauueii.
is En zij wederstonden den koning
Uzzia, en zeiden tot hem : Het komt u.
niet toe, Uule.1 den HKERE te rooken/
maar den priesteren, Aarnus zonen, die
geheiligd zijn, oui te rooken ; ga uit bet
heiligilom, want kÜ hebt overtreden, en
het zal u niet tol eere zijn van den
HKERE God.
lil Toen werd l\'zzia tuoruig. en het
reukwerk was in zijne hand, om te roo-
krn; als hij nu toornig werd tegen de
priesteren, ree* de iiielaatscbbefd op aan
zijn voorhoofd, voor het aangezi^r der
priesteren, in bet huis des HEEREN,
van boven bet reukaltanr.
20  Alstoen zag de b(»ofdj)hester Azaria
o> hem, eu al de priesteren, en ziet, hij
was inela&tscb aan ziiu voorhoofd en zij
stieten hem met der baast van daar, ja
bij zelf werd ook gedreven uit te gaan,
omdat de I1EEHE he.u geplaagd bad.
21   >\' AUoo was de koning Ufttla me- J IKoa. IB:».
laatsch tot aan den dag zijns doods; en
melaatsch zijnde, woonde hij in een afge*
zonderd huis, want bij was -.an het huis
des HEERK> afgesuedeu : Jotham nu,
zijn zoou, whb over het buis des konings,:
rigiende he: volk des lands.
22  Het overige nu der geschiedenissen
van l\'zzia, de eerste en de laatste, heeft
de profeet Jesaja, de zoon van Amoz, be*
schreien.
.:; lCn Uzria ontbliep met /ijne vaderen,
en zij begroeven hein bij zijne vaderen, in
hrt veld van de begrafenis, die van de
koningen nas i want zij zeiden, hij is
melaatscb; en zijn zoon Jotham werd
koning in zijne plaats.
HOOFDSTUK 27.
Jolhum regeert wel. va. 1. Hij rtloht veel
gebouwen, 3. maakt tle Aiiinioni. Ion -.-1: it-
j\'"i-.\'t v-. 5 , volliar.lt in het --.....|.-. ri. >terft
en lijn loon Atbai wuidl koning. 9.
JDTHAM « was \\\\jt en twintig jaren          7;.8.
oud, toen hij koning werd, en hjj re-
geerde zestien jareti te Jeruzalem ; enIe BKoa, 15.33.
de naam zijne moeder was Jcrfisa, eene
                  cni
dochter vsn Zadok.
2 En hij deed dat regt was in de oogeo
:\'i Zoo toog Jou, de koainjr van 1\'i»;1!,
op, eu hij eu AniAzia, de koning van ;
.luda, lagen elkanders vii"\';,\'ini te
Beth-SiSnes, dat in Juda ia.
22  Eu Juda werd geslagen voor het
aangezigt van Urne! : en zij vloden een
iegelijk in zijne tenten.
23  En Joa», de koning van Israël, greep
Awazia, den koning van Ju-i», den zoon
au Jobs den zoon van .io*haz, te Beth-
Süoém; en hij hragt hen te Jerftzalem,
en * bij brak ati; den muur sn Jernza-
lem, aan Je poort vnn Ëfralm tot ann de
Iloekpoort, vier honderd ellen.
\'24 IhtarWe nüM bij al bet goud, en bet
zilver, en al de riten, die in het buis God*
icevonden verden, bij ObM Fiom, en de
scha Ten vbd hel luim der» kosten, BÜtS*
naders Ketelaars, en bij keerde weder
naar Satnmria.
25 Aniatia nu, de zoon van Joas, de
koning van Juda, leefde na den dood van
ioas, den loon vnn Jóabaz, den koning
>an Israël, vijftien jaren.
36/Hel overige nu der geschiedenissen
van Aiuft\'ia, de eerMe en de laatste, ziet.
zijn die niet geschreden in het boek der
koningen, van Juda en Israël?
27 Vnn der tijd uu al. dat Amaiia afge-
weken wai van achter den HBERE. zoo
mnakien zij in .ïerftialem eene verbind-
ten is te^en hrin : doch hij vlugtte naar
I.acbii. Toen zon len zij hem na tot La
cbis, en doodden :>•;:. aldaar.
^s Toen brsgten zij hem ;>,• naarden, en
begroeven hem b\'j zijne vad r* in de stad
van Juda.
HOOFDSTUK 2fi.
Uszia wordt koring in de plaats mn Aatasia,
v». 1; regwit wel in de dagen van Zarb.1*
)1.-i. 4. Hij ti -ii-t.il\' groole overwinningen • |
xijnr vijanden, 6, versterkt Jeruzalem en
lijn lii, i\'. 9; siine ki j••-hi.il»\' en kun-i •_».
iiorlogswerken, II. Iloognioediff geworden,
wil hij het vuur mor den Heer* op het rtl-
lanr Kantteken, Ifi; waarover hij mei BW"
laatichheid woi.lt geMraft. IV. Ili.i wterft in
word! dnor i:„n\' zoon Jotham apKarolfd, 23.
TOEN a naiu het g.ui.-che volk van Juda
l\'zzia (die uu zeatien jaren oud wa*\'
en ïniiakteu hem koning in de plaats \\au
zijnen vaster Am*SUL
2 *\' Dezelve bouwde Klotb, CU bragt ze
weder aan Juda, nadat de koning met
zV">e vaderen out sla pen was.
\'i t Zestien jaren was 1\'zzia oud, toen
iiii koniug werd, en hij regeerde twee
en vijftig jaren te Jeruzalem : en de naam
zjjner moeder wa* .lectnilia van .lerft-
zaletn.
4 En lui deed dat regt was in de oogeu
des HEEREN, naar alles, wat zijn vailer
\\i;i.i \'i;i gedaan had.
.ï Want hij begaf zich otu God te zue-
keu, in de dagen van Zacharta, die ver-
ataudig «ai In de gezigten God» : in de
dagen nu, dat bij den 11EERE zoc\'.it,
maakte item God vooispoedig.
6  Want bü toog uit, en krüxde tegen
de Filistijnen, en brak den muur van
Gath, en den muur vau Jabue, en den
muur vnn A sdn4: daartoe bouwde hij
steden in Asdol, en ouder de Filistijnen.
7  En God hielp hem legen de l\'i li.-t u-
nen, en -e.fi. de Arabieren, die te Qmr*
baal woonden, en tegen de Me.inieien.
I 9 En de Ammouirien gaven l zzia ge-
i schenken; en zijn naam ging tot den
\'ingang van Egypte, want hij sterkte zicb
. U-u hoogste.
\'\' Daartoe bouwde l\'zzia torens teJern-
1 taletu, aan de Hoes-poort en aan de Dal-
poort, en aan de hoeken; en bij sterkte ze.
10 Hij bouwde ook torens in de woes-
tiin, en hieuw vele putten uit, overmits
• hij veel vee had, heide in delaagten en iu
;de effene vel len; akkerlieden eu wüngaar-
deniers op de bergen en op de vrucht bare
-ocr page 335-
voort in lijne goddeloosheid. 32fl
KKONUKK.N 28.
.lot ham. Afihu geslagen, gaat
uit, het helr tegen, dat naar Saaiaria,
kwam, en zeide tot hen i /iet, door de
grimmigheid dea HEEKKN, des Gods
uwer vaderen, over Juda, heeft Hij hen |
in u«e hand gegeven, en gü bebt hen\'
doodgeslagen in toomtgheid, die tol aan
den ItemeT raakt.
10  Daartoe denkt gij nu de kinderen
van Juda en Jeruzalem u tot slaven en
slavinnen te onderwerpen; zijt gij het
niet allee.ilijk? bil ulieden /.i.n schulden
legen dea IIEEHE, uwen God.
11   Nu dan, hoort mij, en breng; de
gevangenen weder, die gij van uwe broe-
deren gevankelijk weggevoerd hebt: want
de hitte van des HEKKEN toorn is
over u.
1\'J Toen maakten zich mannen op van
de hoofden der kindereu van Efraim,
Aiaria, de zoon van Jóhanan, Berevhja, \'
de zoon va<i Menillémoth, en JehizkU, de
zoon van Sallum, en Auinsa, de i nm van
lladlai, tegen degenen, die uit tiet heir
kwamen.
i:i En in zeiden tot hen : Gij zult deze
gevangenen bier niet inbrengen, tot eene
schuld over ons testen den HEKKK; denkt
gijlieden toe te doen lot onze zouden en
tot onze schulden, hoewel w u vele schuld
hebben, en de hitte des toorns over I«-:
raé\'l is?
It Toen lieten de tocgeruatenriegevan* •
genen en den roof voor het aange*igt der
oversten en der gausche geiueeule.
15  De mannen nu, die met namen uit-
ndrakt zijn, maakten zich op, en grepen
de gevangenen, en kleedden van den rooi ;
al hunne naakten; en zij kleedilen hen,
eu schoeiden hen, en spijsden iien, en\'
drenkten hen, en zalfden hen, en voerden \'
ze op ezelen, allpu. die zwak «aren, en
hragten ben te Jericbo, de l\'aluisïad. bij
hunne broederen; daarna keerden zij we-
der naar Saiuaria.
ies HEERK.N, naar alles, wat rijn vader
l\'zzia gedaai had, behalve dat tui inden
tempel den HEKKEN niet ging; en bet
volk verdierf zich nog.
3  Dezehe bouwde de hOOM poorten ann
hel buis des HEKKEN ; hi.l bouwde ook
veel aan den muur van Oïel.
4  Daartoe bouwde bij «leden op het
gebergte van Juda; eu in de wouden
bouwde hij burgten en torene.
5  Hij krijgde ook tegen den koning der
kinderen Ammons, en had de overhand
over hen, zoodat de kinderen Ammoimin
datzelve j.inr hem gaven honderd talen-
r*n zilver», en tien iluuend kor tarwe, en
rien duizend geist : dit bragten hein de
Kinderen Amuiuus wederom, ook iu het
tweede en in het derdejaar.
C Alzoo versterkte zich Jotham : want
)iÖ rigtte ziine wegen voor bet aaugczigt
dM HEBREN, zijns Gods.
7  Her overige nu der geschiedenissen
• au Jotham, en al zijne krijgen, en zijne
wegen, ziet, m zijn geschreven in het
boek der koningen van IiraCI en Ju la.
8  Hjj was vijf en twintig jaren oud,
toen hij koning werd; en t.(j regeerde
zestien jaren te Jeruzalem.
9  En Jotham ontsliep met zijne vade-
ren, en zy begroeten hem in de stad Da-
vida; en zijn zoon Achnz werd koningin
sijne plaats.
HOOFDSTUK 38.
Aohaï i. een gruwelijk sfgodsadfonaar, ft, 1.
Hij wordt clonr de Syriër» en de Israëlieten
getlagen, S ; welke laatsttm vele .li. i ••! met
ihh gevangen wegvoeren, 8; dis *ü eeliter,
door den raad van di-n profeet Oded, irader
ia hunne Un !|iil.- brengen, 9. Ai har roe),!
de hulp «Ier Awjrrlen ia. 1G Hij wordt ho-
streden van de IMnsahiliin en PUMBaea, 17;
terwijl <lp koning T«n AjstiïS h»m mr nip
weigert, 20. Hu r»l in iljnc fd.leloosheid
Toort. »terft. en urn iooo lliikii volgt hem
op, 22
ACHAZ " was twintig jarrn oud, toen
hij koning werd, en regeerde zestien
; jaren te Jeruzalem; en bij d-ei niet dat
1 rep was in de oo^en des HEKKEN, ge-
l.jk zijn vader David;
2  Maar bij wandelde in de wegen der
koningen van Israël: daartoe maakte hij
ook gegotene beelden den Kaals.
3  Dezelve rockte ook iu het dal des
; zoons van llinuoui; en 6 hij brandde zijne
zonen in het vuur, na>ir de gruwelen tier
Heidenen, die de HKERE voor het aan-
gezigt der kinderen I*ra£ls uit de bezir-
ting verdreven had.
! 4 Ook offerde bij en rookte op de noog-
:ten en op de heuvelen, mitsgaders onder
, alle groeit geboomte.
ó Daarom « gaf hein de HEKKK, zijn
God, in de hand des koning* van Syrië,
dat zü hein sloegen, en van hem geviinke-
ll,k wegvoerden eene groote menigte van
gevangenen, die zy te Damaskus bragten.
En hij werd ook gegeven in de hand des
koning* van Israël, die hem sloeg met
eenen grooten slag.
fl Want IVkah, de zoon van Kemal\'a,
sloeg in Juda honderd eu twintigduizend
dood op lenen dag, allen strijdbare man-
nen, omdat i(\\ den HKERE, den God lmn-
ner vaderen, verlaten hadden.
7 En Ziebri. een geweldig man van
Efraim, sloeg Ma<Wja, den zuon dea ko-
tungs, dood, en Azrikam, den huisover-
sie, mitsgaders E\'lkana, den tweede na
den koning.
S Ka de kinderen Israels voerden van
lunne broederen gevankelijk weg twee
londerd duirend, vrouwen, zonen en
lochteren, en plunderden ook veel ronfs
an hen; eu zij bragten den roof te Sa-
naria.
I Aldaar nu was een profeet des HEB\'
itEN, wiem naam was Oded, die ging
17.
16  Ter zelver tij\'! zond de koning Achaz :
tot de koningen van Assyrië, dat zij hemt
helpen zouden.
17  Daarenboven waren ook de E.iomie-
teu gekomen, en hadden Juda geslagen
en gevangenen gevankelijk weggevoerd.
LH Daartoe waren de filistijnen in de
staden der laagte eu het lulden van Juda
ingevallen, en hadden ingeiiomen Beth-
Semes, en Ajalon, en Gedlroth, en Soeho
ev. bare onderhoorige plaatsen, en Gimzo
M hare onderhoorige plaatsen; en zij
woonden aldaar.
19 Want de HKERE vernederde Ju la,
otu wille vau Acbaz, den koning Israëls :
want hi.i hal Juda afgetrokken, dat het
gantch seer overtrad tegen den DEERE,
90 Ba Tilgath-Pilnlser, de koning van
Assyriê, kwam tot hem; doch hij be-
uaauwde hem, en sterkte hem niet.
tl Want Achaz nam een deel van het
inii* des HEKKEN, en van bet huis des
kmiings en ,ipr vorsten, hetwelk hij den
koning van Assyrië\' gaf; maar hij hielp
hem niet.
22 Ja ter tijd, nis men hem benaauwde,
zoo maakte hij des overtreden* tegen den
1IEERE uog meer : dit was de koniug
Achaz.
2\'i Want hij offerde den goden van
Damnskus, die hein gestageu hadden, en
zeide : rf O ndat de goden der koningen d H/i. 16.33,
van Syrië: hen helpen, zal ik huu offeren, I Ba\'». l:H.
opdat zü mij ooJt helpen; maar zij waren\'
hem tot zijnen val, mitsgaders aan gansch \'
I.reël.
24 En Acbaz verzamelde tle rstM van
het huis Gods, en hi*uw de vaten van het
buis Gods in stukken, en sloor de deuren
van het huis des HKERKN toe : daartoe
maakte (n; zich altaren in alle hoeken ie
Jeruzalem.
H Ook maakte bij in elkestad van Juda\'
hoogten, om anderen goden te rooken.
-ocr page 336-
s^\\ Hi/kia i.rnoruit. Hiakfa\'e eu
: KHONI.FKKN 29.
.Ir» volk» ol erantlc.
i al zoo verwekte Lij den Ühül,! , zijner l
vaderen <Jod, tot toorn.
2G liet overige nu zijner geschiedenis* l
sen, en ..1 zijne wegen, de eerrte eu de ;
flaatste, tiet, /.ij zijn gei-chrevi-u in bet 1
! boek \'Ier koningen van Juda eu Israël.
j 27 Ku Acuaz ontsliep met zijne vaderen,
jen zij b-^roeven hen: in de stad te le»Q-
|ialeiu; umi zij bragteu heiii niet in de
graven der koningen van Israél; en zi;a
jzoou JehizLia werd koning in zijne ;,Uats.
jioof: stuk 39.
JHi-kln. i\'cn gadviucktitf koning, traeht ds ware \',
godsriifitst te herstellen, v». | > vergadert \'
\' tiit dat i-inde de (irii »ter« en Lr viriel!, 1; ;
| vcirti bij eeae tnriVlijLr vermiinfiiiï durt, j; -
welke tij nakomen. IS; ij -\'nrn «bik» dea
fcwiiar te k-iiiifn, 1^ . die om tlotl t.\' d*an-
kru rrltf oMeiaadea oHett ni-t Infianfr-n. 20. -
Dt- srruH-i-titr ïik-\'.\'I Intrr offer» iljuubij. 31 ;
<»!]• die i-\' oatatekea ««rden ili< iwbnt>i» ai
• b<<l|n-u door de I.« ïietrn. die aaantiftcT w»- |
reu eewer»t, uui zich te lieili^tu dnu tle
I priester», 31.
JMHZKÏ\'A « werd koning] vUfentwin- \\
::: jaren oud zijnde, en regeerde n«--
•gen en twintig jaren te Jetnzaleui; en de :
naani zijner moeder was Abï», eenedoeh* ,
ter van Zacharla.
i 2 Kn tui deed dat regt was IndeOOgea !
dea HEEKEN, naar alle», wat zijn rader !
, David gedaan bad.
! .1 Dezelve deed in bet eerste jaar zijner ]
...regering, in de eer»l« maan ;, \'• de deuren
van bet iiui» de» IIKKRKN open, en j
beterde ze.
4 Eu hij bragt ds priesteien eu de I.e- \'
vielen in, en bij verzamelde ze :n de j
Ooatatmmc.
b Ku uil zeide tot ben : llourt mij, o
Levieten\' heiligt nu u ztlven, en heilxt I
:hftt bui» dea HEEKEN, de» Gods uwer j
vadem!, eu brengt de o u reinig beid uit i
,vau net heiligdom.
6 Want ouze vaders hebben ow.-treileu, I
en gedaan dat kwaad was iu deuu^eu de»
HEBREN, onze» God», eu i.ebben Hem
verlaten, eu zij uebbeu bunne aanwezig*
|teu van den Jaoeriiiikeldes IIKKKKN u:a-
[ gewend, en bebbeu den nek toegekeerd.
i 7 Ook bebbeu zij de deuren van bat
.voorhuis toegesloten, tn «Ie lampen Kfige-
blu.clit, en bet reukwerk niet gerookt;
en bet biandolt\'er nebben z:\\ in het hei-
ligdoui aan deu God IsiaëU niet geoffer i.
1 - Daarom i» teu groote toom deslJhll-
RKN uver Juda en Jeiuzalem gev*ee»t;
en Hij heeft hen overgegeven ter berm-
ringt t-\'i\' verv oestiug eu ter aantluitirg,
gelijk ald gij ziet met uwe oogen.
!l Want ziet, uuze vader* c zijn door liet
zwaard gevallen; daartoe onze zonen, eu
onze i\'.ochteren, en onze viouwen zijn
daarom iu MvMgenii Keweett,
1(1 .Nu is Let iu uiün hart etti verbund
,1e inaktii met den HKEHE, den God la* !
rwlf, oudat de uitte zins toorns van uu»
lal\'keet e.
11 Mijne ionen I weert nu niet traag : |
<\' want de Hl MM heeft u vtikorea, dat
EÜ \'•\' \' r zi:n .\'it:\'.t\'.-i/; ataan zoudt, oiu
lleui te dieuen, eu opdat gij Hem die- |
naar» en wierooker» zoudt wezen.
1\'J Toen maakten zich de Levieten op, :
Mabatu, de zuon vun Ama«ai, en Joel, de \'
ii.ini van Azarja, van de kinderen der
Kebatbieten : en tau de kinderen van
Mii.ir: Ki», tie zoon van Abdt, en A zarja, l
de zoon van JebaieOl ; en van de GcrM>-
nietin, Juab, de HMD vau Zimma, en ,
ïa\'.i i:. tie .ui-p van .\'uali;
13 Ku van de kinderen van Klltafuu, |
S.mr. en Jt it 1; eu van de kiudrrcu van i
A»al. Ze.cbarja en Maiiarja;
M lii van de kinderen vau Heman,
Jei.fèl eu Simei; en van de kindereu van ;
Jediitbun, Semaja eu tzziël.
ij Ea zij rerxaratldea hunne broede- \'
reu, en heiligden zicb, en kwameD, naar
tiet gebod dea kuning», door de wuorde.\'
de» HEEfiEN. om bet bui» dea HEEKEN
te reinigen.
lfi Maar de oriënteren gingen binnenin
het hui» -.-- HEEKEN, mi, Uut te reim
gen, eu zij bragtm uit iu net toorhoi
vau het hui» dea ilKKUTN al de onre,
iiigheii!, die zij in den teu.j.el de» HEK-
KEN vonden; en de Levieten imuien z*-
op, uui naar buiten uit te brengen, inde
beek Kidrou.
17 Zij betfonueu nu te heiligen op den
eersten der eerste ma mul, eu opdeuaoht\'
aten dag der maand kwamen /ij \'" het
voorhuis de» HEEKEN, en heili^deu het
hui» d>-» HEEKEN in acht dagen; ea op
den /e*tiendeu dag der e»r»te maanii
maakteu zij een einde.
IU Daarna kwamen zij Unnen tot den
koning flizkia, en leiden : Wij hebben
bet gebeele hola desUKKRKN gcreiuigtl.
mittgatler» bet brandofl\'eraitaar luet al
zijn geieeiitctiap, eu de Uafel der toerig
tiiij niet al Laur gereedseba;:.
1\'J Alle gereedschap ook, dat de konin,-
Acbuz, on er zijn koningrijk, door sürn
overtreding weggeworpen l.ad, hebben
wij bereid en geheiligd: eu zie, .\'ij zijn
voor uet altaur des HEEKEN.
30  Toen maakte zich da koning Jahiskl»
vroeg op, en vei zamelde de overaten dei
stad. en hij • ,--t up in het buis de*;
HEKKEN.
.1 Ku zij bragtrn zeven varren, en zt-
ven rammen, en zeven iaii.mereii, r1
uren geumbokken leu * zondoiler vori
het koningrijk, en voor het heiligdom, e:
voor Juda; en bij zeide tot -!e zonen va -
Aflron, de priesteren, dat zij .ir op bt.
altaar dea I1EEKKN zoudni offeren.
_J Zuo Kiagtteu zij de runderen, en di
priester» outvtngeu Let bloed, en/apreni\'
den het op bet altaar; zij slngtteuuok d-
r,i:.,mi u, en nprengden :a bloed op hf
altaur; in»geUJk» slagtteu zij de lamuir
reu, en spreugdeu het bloed op bat al
taar.
-.\'. Daarna btagteu zy de bokken bil.
teu zoudolfer, voor het aangezixt dea ko
ninga rn der gemeente, en zjj leidei I
hunne g liaudeu op dezelve.
\'2i Kn de priesteren alagtten ze, ei
outzondigden met derzelver bloed op he\'
altaar, om verzoening te doen voor bt:
gamche Itraél : vaut de koning bad da-
brandoffer en dat zunduf.er ^uor ^anac:.
Isrrël bevolrn.
•2ïi Ku \'t bii stelde de Levieten in bei
hui» des 11KKUKN, met cimbalen, me
luiteu en harpen, > naar net gebod v.v
David, en van (iad, den ziener de» ko
uings, eu vau Nathan, den profeet i wan\'
dit gebod was van de handdesHKKKEN,
door tle band zijcer profeteu.
99 De Levieten nu stonden met de in
struiueuteti van David, en de j r.i ,tei-
met de trompetten.
\'.\'7 Ku flizkia beval, dat uien Let brand-
offer up het altaar zou offeren : ter tijd
nu, als dat brandoffer uegou, btgon het
gezang des I1KEKEN met de trompetten
en met de iustrumeuten van David, den <
koning vuu IsraOt
2s De gausebe gemeente nu boog lich
neder, aU men het gezang zong, en met!
trompetten trompette; dit alle» totdat
het bratidoffer toleiud wa».
:•• Als men nu geëindigd had teofferen,
bukten de koning eu allen, die bij hem
gevonden waren, en bogeu zich neder.
..n Daarna zeide de koning Jehizkla,
eu de oversten, tut de Levieten, dat lij
den 1IEKKE loven zouden, met de woor-
deu van David en van Ataf, den liener;
en zij loofden tot blijdschap toe, en neig-
den hunne hoofden, en bogen zich neder.
31   En Jebizkia antwoordde en zeide :
! Kion
16.1
25;«
i Kron
35:
SKn»
6:31
13:5
. tal
!• \'1
-ocr page 337-
Hizkla beveelt het
! KKOMJKEN 30.
Paaschfeest te vieren. X<!
Nu hebt gij uwe handen den IIELREge-
vuld, tret-üt toe, en brengt slagiofferen
en iofofferen tut het hui» den HEEKKN ;
en de gemeente bragt slagtofferen en lof-
offerwi. en alle vrij willigen van harten
branaorfeien.
... Eu het getal der branJotferen. die
de gemeente bragr, was zeventig runde-
ren, honderd rammen, twee nonderd
lammi r >. ; deze allen den HEKKK ten
brandoffer.
\'£i Nog waren der geheiligde dingen
zes honderd runderen en drie duizend
schapen.
3f Hücb van de priesteren naren er te
weinig, en zij kunden al den brandoffcren
de huid niet uitrekken ; daarom hielpen
ben hunne broederen, de Levieten, totdat
het werk geëindigd «», en totdat de
andere priesters zich geheiligd hadden j
want de Levieten waren regter van balt,
om zich te heiligen, dan de priesteren.
~.\'i En ook varen de hrandotteren iu
nieDÏgte, met het vt-t der daukotleren. ea
met de drankoi t een, ioor de brandoffe-
ren; a\'./oo «rrri de dienst van het bui»
des HEBREN bestel\'.
j\'i Jehizkia nu en al liet uilk verblijd-
den zich over hetgeen (ïod het ^olk voor-
bereid had; want deze zaak geschiedde
haastig lijk.
HOOFDS1TK :*<>•
Miikia wekt het iMti-ehe l-r.i. I Op, oui U J«-
lü/aliiu hi\'t pa*« :ha dei Her reu te houden,
Tti. 1. - -. ..i -. i, spotten met deie opwok-
lunir. anderen ueiiirn die a.in eu komi\'it te
Jt-iüzaleui, waar lij de afgodendienst TCflta
ree. I§; eu het paairlifeeit vieien, IS. IlixLia
bidt \'uil «our depenen, die lirh te voren
naar >h hoorrn nirt hadden eereiaiyd, 17.
11. t leekt word: vr Tlrugd, 13. De utit .• i»
va Levieten leptnen het vulk, 27.
D AAUNA zond Jehizkia tot het gan-
sche Israël en Juda, en ichreef ook
brieven tut Etraïm en Manatsc, dat zij
zouden komen lot liet huisde* HEKKEN
te Jeinzalem, om deu !:i ! :\'.\'. , den Gud
Israël*, pascha ie houden.
Want de koning had raad gehouden
met zijne oversten rn de gansene ge-
meenie te Jeihzalem, om het pascha te
houden, in de « tweede maand.
3  Want zij hadden het niet kunnen
houden te dierzelver ti;d. omdat depries-
tereu zich niet genoeg geheiligd hadden,
en het volk zich niet verzameld had te
Jeruzalem.
4  En deze zaak was regt in de oogeu
des koning», en in de oogeu der gantche
gemeente.
h Zuo stelden zij zulks, dat men eene
Item dour gan&ch Israël, van Bartéba
tot Dan, zuu laten doorgaan, opdat zij
zouden komen, om het pascha den
I1EEKK, den God Isiaole, te houden in
Jeruzalem : want >ij hadden het in lang
niet gehouden, gelijk het geschreven watt.
6 De loopers dan gingen henen met de
brieven van de hand deskoningsen zijner
voraten, door gai>*cu Israël en Juda, en
naar het gebod des konings, zengende i
Gti kinderen Israèls! bekeert u lot den
I1EEKE, den God vau Abraham, Izak en
Israël, zoo zal HU zich keeren tot de ont-
komenen, die ulieden overgebleven zijn
uit de hand der koningen van Assyrië.
" 7 Eu zi.it niet al» uwc vadem en als uwe
bloeders, die tegen den 1IKEHE, den Gud
hunner vadereu, uvertreden hebben ;
waarom \\\\ > hen tut verwoesting overge-
geven heelt, gelijk als gij zier.
Verhardt nu ulieder i»k niet, geluk
uwe vaderen; geeft den HKVKEde hand,
en komt tot zijn heiligdom, hetwelk Hij
geheiligd beeft tot in eeuwigheid, eu dient
den UËEKE, uwen God; zoo zal de hitte
lijm tuorns van u afkeeren.
9 Want als giju bekeert tut den HEERE,
I zullen uwe broederen en uwe kindeicn
barmhartigheid vinden voor het aani:e-
i zigt dergenen, die hen gevangen hebben.
1 zuodat li] :i. <m- Und zullen wederkomen :
i *> want de 1IKEIEK, uw God, is gen ad ie
; en barmhartig, en zal bet aangeztgt *an
u niet atwendeu, zuo gij u tut Hem be*
keerr.
ld Zuo gingen de loopers doOT, vau sta 1
tot stad, door het land tan Efraim en
Manage, tot Zi-bulon toe; doch zij be-
I lachten hen, en bespotten hen.
| 11 Evenwel verootmoedigden zich soin*
: migen van Aser, eu Manass", eu van Ze«
bulon, en kwamen te Jeruzalem.
IS Ook was de liand Gods tn Juda, hun
; eeueilci hart gevende, dat lij het gcbtKl
; des kunings en der vorsten deddi, naar
. het woord dr» HEKKEN.
ló En te Jerrizalem verzamelde zicii
veel vulkr. om het feest der ongezuurde
trouden te huuden, iu de tweede maand,
eene ïeer groote geuirente.
14 Eu Zij maakten zien op, er nauiMi
de altaren weg, die te Jeinzalem waren ;
i daartoe nauten zij alle rooktuig weg, het-\'
j welk z:j m de beek Kidron wierpen.
| 16 Toen slagttcti zij het pascha, ouden
i veertienden der tweede maand; en dei
| priesteis en de Levieten waren beschaamd\'
geworden, eu hadden zich geheiligd, eui
hadden brandurferen gebragt in bet huis]
des HEBREN.
IC En zij stonden iu hunnen stand,
naar hunne wijze, naar de wet van Mo/.es.
den man Gods; de priesters sprengd\' o
het bloed, dut nt^ende uit de hand der
Levieten.
17 Want eene menigte ".is in die gr-
mttDtr, die zich niet geheiligd hadden :
daarom «aren de Levieten over de s!ag-
\' tiDg der paaschlamiueien. voor Weteen,I
I il:- niet rein was, om die den HEKKK
I te heiligen.
I 18 Want eene menigte des volk?, ve\'en
van Efraim en Manasse, Issuschar en Ze*
bulon hadden zich niet gereinigd, maar
aten het pascha, uiet gelijk geschreven ii.
Doch Jehizkia bad voor hen, zeggende i
De 1IEERE, die goed is, makeverzuening
voor Uien,
lil Die zijn (mosche hart gerigt heelt,
om God den HEEUK, deu God zijn ei;
vaderen, te zoektn, hoewrl niet naar de
reiaigheid des hrihgdomi.
10 En de HEEKK verhoutde Jehizhin,
en heelde het tolk.
SI Zuu hieldfu de kinderen Israels, die,
te JerDzaleui gevonden werden, het feest\'
I der ongezuurde brooden, zeven dagen,
j DMt grouie blijdschap. De Levieten nu en
>!t- pri* stèren prezen den HEKKK, dag
op dag, met sterkluideude instrumenten
des HEBEEN.         ZZ
:. En Jehizkia sprak naar her hart van
ailf Levieten, die verstand hadden in <ie
goede kennis des HEEUEX ; en zij aten
I de oJfirandea des gezetten huugtijds ie-
j ven dagen, utferende dankufferen, en ;
: luiende den J1EKKE, den Gud hunner!
, va.leren.
..> Als nu de ganeche geu.eente raai
gehuuden had, om andere zeven dagen
te houdeu, hielden zij nog zeven dajïeii
\' met blüdtcUap.
*24 • Want Jehizkia. de koning *a»
j Juda, gaf de gemeente duizend varren en
I zeven duizend schapen; eu de vorsten
. ,iwn (ie gemeente duizend varren en
tien duizend schapen : de pnesteren BU
| haddeu zich in menigte geheiligd.
I -.\'j Eu de gansche gemeente van Juda
: verblijdde zich, mitsgaders de prieitirm
, en de Levieten, rii de geheele gemeeite
i dergeneu, die uit Israël xekomeu waren;
< ook de vreemdelingen, die uit het land
van Itraél gekomen waren, en die In
Juda woonden.
-ocr page 338-
: KHOMJKKN 31, K. Herstelling der priester» en Levieten.
£y2 De n->ge/i/te kfvldeii verbroke
I Stf Zoo «ar er uroote bl.idsrhap te Je-
! rn .dein : WHtit van de dagen van Salomo,
| len zuon van Pavid, den koning varj la-
; raël, was desgelijks in Jerfifalem met
-7 Toen stonden de leiietiscbe priea-
icreQ op, f n zettenden het volk i en hunne
-teui werd gehoord, want Itun gebed
kwam tot zijne heilige woning in den
I i."!iiel.
HOOFDSTUK 31.
Hfikia laat alle werken van a/roderf] afbre-
ken, ra. 1 ; iteli dr priesters bd Levieten
ia hun ambt, ea ronrl voor hun onderhoud,
4. II ij in*! kanen naken, om hun lakomea
daarin t.- M-ri.iui\'li\'ti, waarover bij eenigeo
uil de I.-vii-i -n Mt arkat «eesten aanstelt,
11. HUkia blijft godvruchtig ra ï-wiid.Ii.
Kil-I, en Jismachja, en Mahath, en Ile-
naja, waren opzieners, onder de band
van Cbonatija, en Simei, zijnen broeder;
door liet bevel van den kuning Jehizkfa
en van Azaria, den overste van het huis
Go Is.
II En Kore, de zoon van Jiinna, de
Leviet, de poortier tegen het coaten, was
over de vrijwillige gaven Gods, om het
hefoffer des I1EKREN en het allerhei-
lijrste uit te deeleu.
15  En aan züne hand waren Eden, en
Minjamin, en Jé^ua, en f^emaja, Amarja
en Secaanja, « in de steden der prieste*
reii, met getrouwigheid, om atn huune
broederen in de verdeelingen, zoowel aan
de kleinen als de grooten, uit te deel en :
16  fMeueiens die gesteld waren in het
geslachtregister der manspersonen, drie
jaren oud en daarboven) uilen, die in het
buis des IIEERKN gingen, tot hel dage-
lykscbe werk op eiken dag, voor hunne
dienst, in hunne warbten, naar hunne
verdeelingen.
17  En met die gctel-l waren in bet ge-
slaehtregister der priesteren, naar het
huis hunner vadereu, ook de Levieten
i van twintig jaren oud en daarboven,in
hunne wachten, naar hunne verdeelin-
grn :
is Ook tot de geslacht rekening niet al
hunne kindekens, hunne vrouwen, en
huace zonen, en hunne dochteren, door
de gansche gemeente; want zij hadden
zich in hun ambt in heiligheid geheiligd.
19 Ojk waren onder de kinderen van
Aaroo, de priesteren, op de velden der
voorsteden hunner steden, in elke stad,
minnen, die met namen uitgedrukt na-
ren, om aan alle manspersonen onder de
priesteren, en aan allen, die in liet ge-
tdachtregister onder dr Levieten gesteld
waren, deelen te geven.
2<> En atzoo deed Jehi/.kia in geheel
Juda; rn hij deed dat BOtd, en regt, en
waarachtig was, voor het aangezigt dea
IIEERKN\', ziina Go Is.
1\\ En in alle werk, dat hij begon inde
diemt van het huis Gode, en in de wet
I en in het gebod, om zijnen God te zoe-
ken, deed hij met zijn gansche hart, en
had voorspoed.
cJoi 21 9,ena.
"36
ALS zij nu dit alles vol-ind badden,
togen alle Israëlieten, die er gevon-
•Ifo werden, uit, tol de steden vhd -lu !a,
i .< Kun - i, en "braken de opgerigte beelden, en bieu-
1 -n de {*••\'• hen tl. en nierpen de hoog-
:-o en de altaren af, uit gansci luda en
:\' •n,i.i,.ui., ook in Elraim rn Manasse,
totdat zij alles te niet gewaakt bad ien;
!*arna keerden al de kuideren laraëls
••eder, een teder toi zijne bezitting, m
bouw steden.
2 En llizkti bestelde de verdeelingen
!<*r priesteren en der Levieten, naar
j.unnr i rrJteliogen, een ieder naar zijne
dienst, de priesters en de Levieten tot
tiet bramioller en tot de daiikafïeren, om
te dienen, en om te in. en, en oin te pril-
ton in dr poort van de legers dea 11EE-
REN :
.\') O.ik het deel des konings vau zijne
have tot de hrandofferen, tot de brand-
o (Teren des morgens en des avonds, en
ue brand\'tl Veren der sabbaten, en der
nieuwe maanden, en der gezette hoo,rtii-
\'.Sum. 28,ifl, den ; \'• gelijk gesc\'ireven is in de wet des
IIEERKN,
4 En hij .•"!\'(\' lot het volk, tot de in-
woners ni .lertUaleni, dat zij liet deel
der priesteren en Levieten geven zouden,
npdal z^j versterkt mogten worden in de
wet des II BEREN.
h Toen nu dat woord uitbrak, bragtcn
de kinderen Israrls vele eerstelingen van
koren, most, en olie, en honig, en vanal
de inkomsten des veld*; ook btagten zij
Ie tienden van alles in mei menigte.
6 En de kinderen van Israël en .luda.
idie in de steden van Juda woonden, brag-
iten ook tienden der runderen en der acha*
ipen, en tienden der heilige dingen, die
Ideo HEERR, hunnen God, geheiligd
waren, en maakten vele hoopen.
i 7 In de derde maand begonnen zij den
•r<".> I van die hoopen te leggen, en in
\'de zevende maand voleindden *i_\'.
I 8 Toen nu Jehizkia en de vorsten kwa-
I men en die hoopen zagen, zegenden zij
.Ie:, HEK RE en IÜD vulk Israël,
it En Jehizkla ondervraagde de prieate-
. ren en de Levieten aang»amle die hoopen.
in En Araria. de hooldpriester, van
! het huis van Zadok, sprak tot hem m
1 tciJe : Van dat men dere heffing begon-
nen heelt tot het huis des IJKERE.N te
\'brengen, is er te eten geweeat en verza-
i digd te «orden, ja over te houden tot
overvloed toe; want de HEERE heeft zjjn
; volk gezegend, zoodat deze veelneid over-
IgaMtW ia.
11 Toen geide Jehi\'/.kia, dat men kame-
: ren aan het huis de< HEEKE.N bereiden
{zou . en zij hereiddrn ze.
\\:\\ Daarin bragten zij die heffing, en de
!tienden, en de geheiligde dingen, in ge-
tronwigbeid; en daarover was Chonaoja,
de Leviet, overtie, en Simei, zijn broeder,
;de tweede.
IJ Maar Jehlël. en Atizia. en Nahath,
en A\'sabel, en Jerimoth, en Józabad, en
rflK. -uM.tr.
HOOFDSTUK 3:.
\'i Juda,
Sanhilib, de koniutf «nn Atsyrie, v^lt
v». 1; w.-isrotu Hlakia JeraaateM miWR,
hel volk tromt rn vt-ruiutit, 7. S.inlii-nh
troi^ert Hiikfa rn U*tert Cod, 9. Iliikia
en Jeaaja, ilf profeet, roepCl den lli-ere san,:
Sa. De Aa*rrwra wotétm doof renen ensel
ver>lazen. s\'l. HlxUa w-.nlt Ltnnk. 21; ge-:
ii,7i-ii lijnde, Tertuiirnt hn God; doih ver-
uotmoediart lirh, t\\. II ü blijft ïeiee«"nil, 27 ; \'
vergrypt si< h, baadcteadto tnel de ee»nten \'
van Babel. 31 j «.teift, en ïijn taan M n«.i--.-
wordt Itawntf, 3.1.
NA deze geschiedeniasen en derzclver
beveatiging, " kwant Sanherib, de
koning van Assyrië, en toog in Juda, en
legerde zich tegen de vaste steden, en
dacht ze tot zich af te scheuren.
| -J Jehizkia nu ziende, dat Sanherib
! kwain, en zijn aangezigt was tot den
1 krijg tegen Jernzalem;
] \'i Zoo hield hij mad met zijne vorsten
: en zijne helden, om de ion t ei n wat eren te
] atoppen, die buiten de atad waren; en zij
I hielpen hem.
4 Want veel volka werd vergaderd, dat
\' al de fonteinen atopte, mitsgaders de
| beek, die door het midden dea landt
: henen vloei de, zeggende i Waarom souden,
\' de koningen van Assyrië komen, en veel\'
1 waters vinden ?
! I Zoo versterkte hij zich, en bouwde
! den gebeeten muur op, die gebroken was,
\'dien bij optrok tot aan de torens, met
1 eenen anderen muur daarbuiten, en hij
-ocr page 339-
Sanheribs lastering! n u, nederlaag.
K KON IJ KEN 33.         Ilizkia\'i dood. Goddeloosheid van 3X1
versterkte Millo m de stad Davida;enhij I
maakte geweer en schilden in menigte.
Y.a bii stelde kriigsoversten ovrr het
volk, en lm vergaderde brn tot zich in de ,
straat der stadspoort, en sprak naar
hun hart, zeggend* :
7  Zijt merk en hebteenen goeden moed,
vreest niet en on zet u niet, voor hetaan-
Eetigt des koning* van Aaayrië, noch voor
et aangezigt der gansche menigte, die
met hem ia . \'• want met ons ia er meer, |
dan met hein.
B Met hem is « een vleetchelijke arm, .
maar met ons is de HKEKK, onze God,
om ons te helpen en om onze krijgen te
krijgen. Ku liet volk steunde op de woor-
den van Jehizkia, den koning van Ju<la. I
\'J * Na dezen zond Sanherib, de koning \'
van Assyrië zijne knechten naar Jetnza- .
lem, [dot-h hu zelf nas voor Lacnia,en al
zijne heerschappij met hem) tot Jebiz-
kia, den koning van Juda, en tot het
gansche Juda, dat te Jeruzalem was, ;
zegende :
10  Zoo zegt Sanherib, de koning van \\
\\«\'ir,.- : Waarop vertrouwt --n. dat gij
te Jeruzalem blijft in de vesting?
11   \' Kuit u Jehizkia niet op, dat bij u j
overgeve, om door honger en door dorst
te sterven, zeggende i De HEERE, onze \\
God, zal ons uit de hand des koningi
van Assvrië redden?
12  ƒ !leeft niet dezelve Jehizkia zijne ,
hoogten en zijne altaren weggenomen, i
en lot Juda en tot Jeinzalem gesproken, ,
zeggende : Voor het eetige altaar zult gij !
it nederbuigen en daarop rookei. ?
l.i Weet gij niet, wat ik gedaan heb, en
mijne vadertn aan alle vulken der landen?
Hebben de goden van de natiën dier lan-
den i<iiii land eenigzina kunnen redden I
uit mijne hand?
14  Wie is er onder alle goden derzelver :
natiën, dewelke mijne vaders verbannen
hebben, die zijn volk heeft kunnen red* \\
den uit mijne hand, dat uw God u uit
iniiiH\' hand zou kunnen red Jen ?
15  Nu dan, j dat Jehizkia ulieden niet
bedriege, en dat hij u op zulk eene wijze
niet opruije, en gelooft hem niet; want
geen god van eenige natie en koningrijk
heeft T.t ti volk uit mijne hand en mijner
vaderen hand kunnen redden ; hoe veel
te min zal uw God u uit mijne hand :
kunnen redden ?
16  * Daartoe spraken zijne knechten
nog meer tegen God, den HEERE, en j
tegen zijnen knecht Jehizkia.
17  « Ook schreef hij hrieven, * om den -
IIEE11K, den God laraëls, te honen, en om ,
tegen Hem te «preken, zeggende : Gelijk
de goden van de natiën der landen, die !
bun volk uit mijne hand niet gered heb-
ben, alzoo zal de God van Jehizkia zijn
volk uit mijne hand niet redden.
is 1\' ii zij riepen met luider stem, \' in
het Joodsch, tegen het volk van Jein-
zalem, dat op den muur was, om die
bevreesd te maken en die te beroeren,
opdat zij de atad mogten innemen,
19  En spraken van den God van Jern-
zalem, als van de goden der volken der
aarde, een werk van mensclienhnnden.
20  Maar "> de koning Jehizkia en de
Srofeet Jesaja, de zoon van Amoz, baden
aartegen, en zti riepen naar den hemel.
21    i En de il KI UK zond eenen engel,
die alle strijdbare belden, en vorsten, en
overaten in het leger des konings van
AaiyriË verdelgde. Zoo is hij met (chaamte
de* aangezigts in zijn land wedergekeerd ;
o en alt lui jn het \'.ui« zijns gods inge-
gaan was, zoo velden hem daar met het
zwaard, die uit zijn lijf voortgekomen
waren.
22  Alzoo verloste de II EK RE Jehizkia
en de inwoners van Jeruzalem, uit de hand
van Sanherib.-den koning van Assyrië, en
uit de band van allen; en Hij geleidde -1
hen rondom heen.
£l En velen bragten geacbenkrn tot den
HEERE te Jeruzalem, en kostehjkheden
tot Jehizkia, den koning van Juda, zoo-
dat hij daarna voor de oogen van alle
Heidenen verhevea werd.
21 i\' In die dagen werd Jehizkia krank
tot atervens toe, en lui bad tot den
IIEEIIE; Die sprak lot hem, en Hij gat r -\'
hein een wonderteeken.
•2b Maar Jehizkia deed geene vergel-
ding, naar de weldaad aan hem geschied,
dewijl zijn halt verheven weid , daarom
werd over hem, en over Juda en Jeruza-
lem, eene grnote toornigheid.
£ti q Doch Jehizkia verootmoedigde zich y "•
om de verhefiing zijns harten, hij en de
inwoners van Jeiuzalem, zoodat de groote
toornigheid des HEKKEN over hen niet
kwam in de dagen van Jehizkia.
•27 Jehizkia nu had zeer veel rijkdom
en eer ; en hü maakte zich schatkameren
voor zilver en voor goud, en voor koste
lyk gesteente, en voor specerijen, en voor
schilden, en voor alle begeerlijk gereed-
schap ;
23 Ook schatbuizen voor de inkomsten
van koren, en most, ea olie; en stallen
voor allerlei beesten, en kooijen voor de
kudden.
29 Daartoe had hij zich steden ge-
maakt, mitsgaders bezitting van schaper.
en runderen in menigte i want God ga;
hem zeer groote have.
\'M Dezelve Jehizkia stopte ook den op
fieruitgang der wateren van Gihon, ei:
eidde ze regt af beneden naar het wes-
ten der stad Davids : want Jehizkia had
voorspoed in al zijn werk,
\'M Maar het ia alzoo, als de gezanten
der vorsten van Kabel, die tot hem gezon-
den badden, om te vragen naar dat won-
derteeken, dat in het land geschied wat..
6ij hem waren, verliet hein God, om hem
te verzoeken, om te weten al ir f in zijn
hart wae.
32  Het overige nu der geschiedenissen
van Jehizkia, en .\'i\'me goeddadigheden,
ziet, die zijn gesetmven in het gezigt vaii
den profeet Je* ft ja, den zoon van Amoz.
ex in het boek der koningen van Juda en
Israël.
33  r En Jehizkia ontsliep met zijne va- •\' \'K
deren, en zu begroeven hem in het hoog-
ste van de graven der zonen van David :
daartoe deden gansch Juda en de inwo-
ners van Jeruzalem hem eer aan in
zijnen dood; en zijn zoon Manasse werd
koning in zijne plaats.
HOOFDSTUK 33.
Manaste i« een fmiwelijk *IV oden dienaar, vs.
1; waarom iiod hem dreigt en «traft met
gevankelijke wegvoriin; naar Babel, 10; al-
«raar C.od hem bekeert en daarna weder in
i|jn r|jk herstelt, 12. Zijne verdere hm-
\'l<-!iti-r< ti en dood, lt. Amon, lijn zoon, i*
t 2K«n G 16.
t Jer. 17:5.
t Joh. t 4.
; 2K«,n. IS 22,
.-K . 19:10,
\'2Ki>n. ItsH,
l 2K»ll. 10 !fi,
een goddelooi koning, die van ïijne Liirrh-
ten gedood wordt, 21. Joua volgt hem oo, 25.
MANASSE was twaalf jaren oud, als
hij koning werd, en regeerde vijf en
vijftig jaren te Jeruzalem.
2 En Kii deed dat kwaad was in de
oogen des HEKKEN, naar de gruwelen   „ 2K,,n [g i*;
der Heidenen, die de HEERE voor betaan-      UCnm\'. 81:1.1
ge/igt der kinderen leraéls uit de be<it-                Sfcis!
ting verdreven had.
\\i Want hij bouwde de hoogten weder  I IKoa\\, 21 l
op, " die zijn vader Jehizkia afgebroken
had, en rigtte den Ha&la altaren op, en   \' Deur. l»:5,j
maakte bosschen, en boog zich nedei                  _"*.
voor al het heir dea hemels, en diende ze;      7 !lam- " ]^
4 b En bouwde altaren in het huis de>      \' K,un* „ ,
HEEKEN.van hetwelk de HEEREgez-gt:      Mnm J.J,J
had : c Te Jeruzalem zal mijn naam zij»      ï>». 1 j-i 13,
tot in eeuwigheid.                                                             \\^.
:< Daartoe bouwde bii altaren voor al      Jer. 32 si
-ocr page 340-
.1.1......i herstelt den tempel,
334 Maiia«e.zijnebfkeering en dood.
KltoMJKEN 84.
oud, ala hit koning werd, en regeerde:
twee jaren ie Jeruzalem.
£2 Kn hit deed dat kwaad wa« in de1
oogen dea HEEREN, gelijk als zijn vader
Manasse gedaan had : wan: Amon «vierde
al den *je«aeden beelden, die rijn vader
Manasse gemaakt nad, en diende ze.
23 Maar hij vernederde zich niet voon
het aangezigt des Mi ERETN, gelijit Ma*1
naase, ztin vader, sich vernederd had,
maar deze Amon vermenigvuldigde de
ach ui\'1.
2-1 En zijne knechten maakten eene
verbindtenis tegen hem, en doodden hem\'
in zijn huia.
SS Maar bet volk de* lands alorg hen\'
allen, die de verbindtenia tegen den ko-;
ning lumn gemaakt baduen; en het volk\'
des landa maakte zijnen zoon Josia ko-
ning in zijne plaats.
HOOFDSTUK 31.
Jo-f* f» godvreetead, va. !. Hij roeit de sf-l
•roderij uit. en herstelt den tempel, t. De\'
overprlitlter Hl)kil vindt het wet!>oek in den I
tempel, 14. ïle konin1\' lint door de pro/Mes
Iliililn den Ileere daarover vragen, »). Zvj I
profeteert ilen onilerffanff vsn het rijk van
Juda; ilneh niet tiij JoaU\'i leven, 23. Jo«U|
la.it ile ••emeente verc«\'teren en h-t wdlioek \'
leien, het vertiuml met {\'.ui vemieuwerule, 89..
JOSI\'A was acht jaren oud, toen hij ko- \\
mug werd, en regeerde een en dertig
jaren te Jeruzalem.
i Eu hij det-d dat regt w«r- ia deoogen
dea HEEREN, en wandelde in de wegen;
van zijnen vader David, en week niet af
ter recter, noch ter linkerhand.
3  Wam in het achtste jaar njner r»-
gering, toen hij noif een jongeling waa, I
begon hij den God züua vaders Davidate|
zoeken; en in het twaalfde jaar begon hij [
Juda en Jerftzalc;» « van de hoogten en
de bosacheu, en de gemeden en de gego-i" •
ten beelden te reinigen.
4  Kn men brak voor ziin aangezlgt af
de altaren der UaaU; en de zoriuebeel-l
den, die omhoog boven dezelve VIM,
hieuw hij af : de bdeacuen ook, en dei
gesneden en gegoten beelden verbrak, en
vergruisde, en strooide hij op de graven;
dergenen, die hun geotterd hadden.
ó Kn de beenderen der pneateren ver-|
brandde hij op hunne altaren; en hij rei-;
nigde Juda en Jeruzalem.
ti Daartoe in de qteden van Manaaae, eü |
Efraim, en Siiueou, ja tot >althali toe,
in hare woeate plaatsen rondom,
7 Brak hij ook de altaren af en de boa*!
achen, en de gesneden beelden atampte
bij, die vergruizende, en al de zonnebeel-
den hieuw hij af in liet ganacbe land van
Israël : daarna keerde hij weder naar Je-
rntaletu.
-* !n \'* het achttiende jaar nu zijner re-
gering, als ui: het land en bet buis ge-
reini^d had. zond hij Safan, den zoon vam* *
Aziiia en Maé^éja, den overste der stad,,
en Joha, den zoon van Jóahaz, den kan-1
selier, om het huis des HEERKN, zijns!
Gods, te verbeteren.
9 En zij kwamen tot Ililkla, den hoo-
gepriealer, en zij gaven het geld, dat ten
huize Gods gebragt waa, hetwelk de Le-\'
vieten, die den dorpel bewaarden. verga-
derd hadden uit de hand van Manaase
en Efraim, en uit het gansche overblUf-\'
sel van Israël, en uit gansch Juda en[
Benjamin, en te Jeruzalem wedergeko.|
men waren;
1(1 Zij nu gaven het in de hand der ver-
zorgera van het werk, die besteld waren
over het huis des HEEREN ; en dezi> ga*
ven dat dengenen, die het werk deden,
die arbeidden aan het bols dea Mr»
HA. om het huia te vermaken en te;
verbeteren.
11 * Want zij gaven het den werkmeet-! e i
tera eD den bonwlieden.-om gehouwen\'
J. t. C. ;ti« hcir des bemeK in heide de voorlio-
«9-. ken van het hui* dn OREREN.
I 6 Kn hij deed zijne tonen * door het
[vuur iraau, in het dal des zoon* ma Dia*
»"♦ sin nom, e" pleegde guichelarij, en gaf on
SKon 1* 3\'- vn*ebresehrei acht, en tooverde, en hij
2Kr-.i 2R :i \' "elde waarzegger* en dnivelskun*:ena-
ren ; hy deed -eer Teel kwaad» in de
i»»j-en de». HEEREN, om Hem tot forn
i ie verwekken.
7 Hii Welde ook de gelijkenis van een
I gesneden beeld, die hij gemaakt had, in
liet huix Uoda, van hetwelk God pezeg.1
, nad tot Pavid en tot zijnen zoon Salomo :
\'In dit huis, en te Jeruzalem, dat Ik uit
alle atam oen van Nia<i \\erknrcn heb,
zal Ik niiinen naam zetten tot in eeu*»-ig-
hetd.
9 Kn Ik zal den voet van Iera*:l niet
meer doen wijken van het land, dat Ik
uwen vaderen besteld heb; alleenlijk Zoo
kt] waarnemen te doen, al hetgeen Ik hun
gebo len heb, nnar de ganache wet, en
inzettingen, en regten, door de hand van
Mozea.
I) Zoo deed Map as-p Juda en de inwo-
ners te Jeruzalem dwalen, dat zij erger
drden dan de Heidenen, die ,1e DEERn
voor her aangezigt der kinderen laraêla
n-rdelg;! had.
I in IV II KERK «prak wel tot Manasse
."ii tot zijn volk: maar zij makten daar
I niet op.
r.77. | 11 Daarom • brazi de HKEREoverhen
de knjgso-eraten, die de koning van As-
\'Dm\'. \'* ML| -jntt bad, dewelke M*naa-e gevangen
1 "• namen oniier de doorfvi; en zij bonden
hen met iwee koperen ketenen, en voer-
leu hem naar Ha bel.
12 Kn al* hii hem benaauwde, bad hi.i
net aangezigt des HEEREN, zijn» Go:la,
ernatelnk aan, en vernederde zien zeer
voor het aangezigt van den God xiiner
t aderen.
Vi En had Hem; en Hij liet zich van
n?m verbidden, en hoorde zvinemneeking,
en Hij bre jrt hem weder te Jeruzalem, in
zijn koningrijk. Toen kende Mauasac, dat
ie DEERE God ia.
1-1 Kn na dezen bouwde hii den bulMtt*
uuur aan de slad Davjds, aan de weat-
zyde van Gihon in het dal, en tot den
ingang van de ViscbpCOrt, en omsingelde
O fel, en verhief dien zeer; hij leidde ook
krijgsoversten in alle rast*Meden in Juda.
In En bij aam de vreemde goden en
die gelijkenis uit bet huist dea HEEREN
neg, mitagadera al de altaren, die hij ge-
houwd bad op den berg van net huis dea
HEERK, en te Jeruzalem; en hij wierp
ze buiten de stad.
IR Kn lui rigtte het altaar dea IIEK-
RV;N toe, en otterde daarop dankofferen
en lofofferen, en zeide tol Juda, dat zij
den HKEKK, den God laraels, dienen
;nuden.
17 Maar het volk offerde nog op de
hoogten, hoewel den HKKRK. hunnen
God.
IS Het overige nu der geschiedenissen
van Manasse, en zijn gebed tot zijnen
Grut., ook de woorden der ziener*, die tot
hem gesproken hebben in den naam van
den DEERE, den God laraëls, ziet, die
in de gesrhiedenisaeu der koningen
«I;
ran ]
En zijn gebed, en hoe zich God van
netn beeft laten verbidden, nok al zijne
zonde, en zijne overtreding, en de plaat*
-.en, waarop hij ho>gten gebouwd, en bot*
schenen geanedene heelden gesteld heeft,
eer hij vernederd werd, ziet, dat ia t»e-
*chreven in de woorden der zieners.
90 Kn Manasse ontallep met zijne va-
leren, en zij begroeven beui in ztin huia;
en zyn zoon Amon werd koningin zijne
plaats.
21 f Amon wa» twee en twintig jaren
-ocr page 341-
vindt liet wetboeken vernieuwt liet verbond S KRONIJKKN 35. met God. Viering van het Pascha. 335
en hebt u vernederd voor mijn aangezigt, j J.
en uwe kleederen gescheurd, en geweend
voor miin aangezigt, zoo heb Ik u ook
verboord, spreekt de HKERE.
29 Zie, Ik zal u verzamelen tot uwe
vaderen, en gij zult met vrede in uw graf
verzameld worden, en uwe oogen zullen
al dat kwaad niet zien, dat Ik over deze
plaats en over hare inwonen» brenien zal.
Eu zy bragten den koning dit antwoord
we Ier.
                                                               j
29  \'t Toen zomi de koning benen, en i d \'2 *
vrzamelde alle oudsten van Ju ta en ,Ie-\'
rfizatein.
30    En de koninz ging op in het huis
des HEERE.N, en al de minnen van Juda
en de inwoners van Jerfizaleni, initsga-
ders de priesters en de Levieten, en al het
volk, vandengroote tot den kleine toe;
en men las voor hunne ooren aldewoor-
den van het boek des verbonds, dat in\'
het huis des HEREEN gevonden was. j
31   En de koning stond in zijne stand*1
plaat*, en \'maakte een verbond voordes\'* "
HEEREN aangezigt, om den HEERE na\'
te wandelen, en om zijae geboden, en;
zijne getuigenissen, en zijne inzettingen,\'
met zijn gtnsche hart en met zijne gan*;
sche ziel te onderhouden, doende de
woorden des verbonds, die in dat zelve.
boek geschreven ziin.
33 En bij deed allen, die te .Tern ralem<
en in Benjamin gevonden werden, staan;
en de inwoners van Jerfizalem deden naar\'
het verbond van God, den God hunner
vaderen.
33 Josta dan deed alle gruwelen weg1
uit alle landen, die der kinderen Israüls
waren, en maakte allen, die in Israël
gevonden werden, te dienen, te dipnen
den HEERE, hunnen God : al zijne da-
gen weken zij niet af van den HEERE,
den God hunner vaderen, na te volgen.
HOOFDSTUK 35.
Jo-.fa, de "rodvlirrist ïn ordr- «tellende, houdt
h^t psaschfcMt met Sfrnnte plearti-fheid, tk,
1  ; neemt wn°n oonoodï~,\',n strijd aan teffen
Faraö-Neoho, 20. Josia wordt :n dien veld-
sl,ij iwaw ycwond en itorft, 23. Hij wordt
zeer betreurd, 2*. Het heiluit ïij-fr-.r?»ohie-;
deals, 36.
DAARNA «hield Josia het pascha den| =\'\'
HEERE te Jeruzalem; en zij slagt-\'
ten het pascl.a op den veertienden deri" "
eerste maand.
2  En hij stelde de priester1\' op hunne
wachten; en bvt sterkte hen tot de dienst
van het huis des HEERE.N\'.
3  En bij zeide tot de Levieten, die:
gansch Israël onderwezen, die den HEERE
heilig waren : Zet de heilige ark in bet
huis, hetwelk SAloino.de zoon van David,
de koning van Israël, gebouwd heeft;1
gij hebt gcenen last op de schouderen :
dient nu den HEERE, uwen God, enzyn
volk Israël;
4  Eu bereidt u naar de huizen uwer|
vaderen, naar uwe verdeelingen, « naaribiK
het voorschrift van David, den koning
van Israël, en naar de beschrijving van
zi.inen zoon Salomo;
b En staat in het heiligdom, naar de
onderscheiding der vaderlijke huizen,1
voor uwe broederen, het volk, en naar
de afdeeling van de vaïerlijke huizen der
Levieten ;
fi En slagt het pascha, en heiiigt u, en
bereid* dat voor uwe broederen, doende
naar het woord des HEEREN, door de^
hand van Mozes.
7 « En Josia gaf voor het volk, van e 31:
klein vee, lammeren en jonge geitenbok-j
ken, die allen tot paaschofteren, naar al
hetgeen er gevonden werd, in getal d-rtig\'
duizend ; maar van runderen drie duf*
eend : dit m van des konings have.
\'ï Ook gaven zijne vorsten tot een vrij-
stcenen te koopen, en hout tntdezamen-
egingen, en om <ie huiien te zolderen,
die de kou:","\'!] van Juda verdorven had-
len.
12  Kn die mannen handelden trouwe-
lijk in dit werk; en de bestel ten overde-
zelve waren Jahath en Obalja, L*n*ieten
van de kinderen van Merari, mitsgaders
Zacnnria en Mem-Ham, van de kinderen
ijrr Kohatbieten, om het werk voort te
drijven; en de levieten waren allen ver*
Btandlff op instrumenten van muziek.
13  Zij waren ook over de lastdragers,
en de voort drijver» van allen, die in eenig
werk arbeidden : want uit de Levieten
waren schrijvers, en ainbtliedeu. en ooor-
itos.
14  En als zij het geld uitnamen, dat in
het huis des HEEREN gebragr was, vond
dp priester flilkta net wetboek desHEE-
K!\'.\\, gegeven door de hand van Moïes.
16  En 13 iIlefn antwoordde en zeide tot
Satan, den schrijver : Ik heb bet wetboek
gevonden in het huis de» HEEREN. En
ililkfa gaf Satan dat boek.
Ifi En Safan droeg dat bock tot den
koning : daarbeneven bragt hij nog den
koning bescheid weder, «eggende : Al wat
in dp hand uwer knechten gegevenis.dat
doen i\\\\;
17  T.n zij \'nebben het geld zamen gestort,
dat in hnt huis des HEEREN gevonden
is, en hebben het gegeven in de hand der
bestelden, en in de hand dergenen, die
iiet werk maakten.
is Voorts j-af Safan, de schrijver, den \'
koni\'ig te kennen, zpggende : HiH ia, de !
prirsier. heelt mij een boek gegev\'ii. Kn j
Süt\'an las daarin voor liet aangezigt des \'
konings.
19 Het geschiedde nu, als de koning de
woorden der wet hoorde, dat hij zijne
kleederrn scheurde.
-i; En de koning gebood ITilkia, en
Ahikam, den zoon van Safan, en Abdon,
d< \'i zoon van Micha, en Safan, dea schrij-
ver, en Asnja, den knecht des konings,
zeggende :
Cl Gaat heen. vraagt den MEERE voor
mij, en voor bet overgebleven* in Israël
eit in Juda, over de woorden dezes hoeks,
dat gevonden is : want de grimmigheid
des HEBREN is groot, die over ons uit-
gpgoten is, omdat onze vaders niet heb-
ben gehouden het woord des II KEREN,
om te doen naar al hetgeen in dat hoek
geschreven ie.
22  Toen gijg Hilkia henen, en die des
konings waren, tot de profetes Hutda, de
huisvrouw van Sallum, den zoon van
Tokhath, den zoon van Hasra, den klee-
derbewaarder. Zii nu woonde te Jernza*
lem in het tweede deel : en zij spraken
zulks tot haar.
23  En zii zeide tot hen i Zoo zegt de
HEERE, de God Israëls: Zegt den man,
die ulieden tot m\\\\ gezonrïeu heeft :
24  Zoo zegt de HEBRE l Zie, Ik zal
kwaad over deze plaats en over hare in-
woners brengen; al de vloeken, die ge-
sebreven zijn in het boek, dat men voor
het aangezigt des konings van .ïuda ge-
lezen heeft.
25  Daarom dat zij Mij verlaten, en au*
deren goden gerookt hebben, opdat zij
Mij tot toorn verwekten met alle werken
hunner handen; zoo zal mijne grimmig*
heid uitgegoten worden tegen dezeplaats,
en niet ui\'gebluscht worden.
26  Maar tot den koning van Juda, die
ulieden gezonden tieeft, on; den HEERE
te vragen, tot hem zult gy alzoozeggen:
Zoo zegt de HEEKE.de God Israëls: Aan-
gaande de woorden, die gij hebt gehoord;
27  Omdat uw hart week geworden is,
en gij u voor bet aangezigt Gods verae-
,ierd hebt, als gij zyne woorden hoordet
tegen deze plaats en tegen hare inwoners.
-ocr page 342-
2 K KONIJKEN 36. sterft en wordt beklag). Jóahi.z, Jójakin>.
338 Josia krijgt Wgen Fwaö Neeho,
i knechten s Voert mij weg, want ik ben
; zeer gewond.
I 2-1 Kn zyne knechteu namen hem weg
van den wagen, en toerden hem op den
, tweeden wagen, dien hij had, en bragten
hem te Jernzalein; en hij stierf, ei: werd,
begraven in de graven /.uut vaderen; en
\\ gauach Juda en Jeifualfui bedreven rouw
over Joria.
2ó Kn Jereiula mtiakte een klanglied
I over Josia; desgelijks alle zangers en zan-
! geressen spraken in hunne klaagliederen
> van Josia, tot op dezen dag : want zi.i
\\ gaven ze tot eene iuzetting in Israël, eu
< ziet, zij zijn geschreven iu de klaagtfe-
\\ deren.
! 26 Het overige nu der geschiedenissen
van Jo»ia, en zijne goeddadigheden, naar
dat geschreven ia in de wet des II KEKEN;
27 Zijne gesebiedennissen dan, de eerste
en de laatste, ziet, die zijn geschreven in
het boek der koningeu van Israël en van
Juda.
HOOFDSTUK 36.
Ju.ih.iz wordt koning in zijm vaders plaat*,
| **. I ; daarna afifeiet door Jen koning van
Eïjptc en derwaart* weggevoerd, 3; lijn
hwüsiiaf Kljakiiu, welken fatj Jujakiiu noemt,
{ otelt hy in lijne pln.it •, 1. Deze il goddeloos
en wordt door Nehukadnrzar gevaukelijli
] naar liabel gevoerd, 3. Zijp xoon Jojaehin
j volgt hem op in irjn rijk. ?od<leluoihcid en
| «jeTanijeuil, 9. loiVHl, even iud een vijand
van de ware Rodvdiemt, mirt hem op; en
diii njne en des volka tonden wordt Ji iu-
\' lalein van de Chalderu verwoest, en de Jo-
den trevankelgk naar Babel gevoerd, II; al-
waai /ij blijven tot op de redering van \'\\-
| rus, dit hun verluseing en vrijheid geeft, 21.
T110KN * nam het volk des landsJehóa-
X haz, den zoon van Jotia, en zij maak- ,
ten hem koning, in zijns vaders plaats,
te Jeruzalem.
2  Drie en twintig, jaren was Jóahaz Md,
als hij koning werd, en hij regeerde drie
maanden te Jerfizaleui.
3  Want de koning mui Kgypte zette
hem af te Jeruzalem; en hij lei.ie het
land eene boete op \\au honderd talentru
zilvers en een talent gouds.
4  Kn de koning van Kgypte maakte zij-
□en broeder Kljakim koning over Juda en
Jeruzalem, en veranderde zijnen naam in
Jeli6jakim; maar zijnen broeder Jóahaz
nam .Necho, en bra;t hem in Kgypte,
ö Vijf en twintig jaren was Jetiojakim
oud, als hij kou ing werd, eu regeerde
elf jaren te Jeifizalem; en hij deed dat
kwaad was in de oogen d"s HEKKEN,
zijns Gods.
willig offer voor bet volk, voor de pries-
teren, en voor de Leweten ; llilkla, en
Zachaita, eu Jchiél, de oversten van het
iinis Go ds, gaven den priesterrn tut
paatchotTeren, twee duiiend en zei hon-
derd klein vet, en drie honderd run-
deren.
9 Daartoe (\'honanja, en Seuiaja en Ne-
tbaneél, zijne broedera, mitsgaders Iia-
tabja, en JefSL, en Jözabad, de overaten
der Leweten, gaven den Levielen tot
panscho(leren, vijf duizend klein ree en
vijf honderd runderen.
lt> Al zoo werd de dienst toebereid : en
de priestereu stonden in hunne stand-
fdaat*. en de Levieten in hunne vcrdee-
ingen, naar het gebod de* konings.
11   Daarna slagtte turn het pa#cba, en
de priesters speldden het bloed uit hunne
banden, en de Levieten trokken de hui-
den af.
12  Eu zij namen het brandoffer daaraf,
opdat zij die, naar de verdeeliuKen der
vaderlijke huizen, aan het volk geven
inogten, om den HKEUK te oberen, ge-
lijk geschreven ia in liet boek vau Mo*
zes : ca alzoo met de runderen.
13  •\' Kn zij kookten liet pascha bij het
vuur, naar het regt; maar de ander*
heilige dingen kookten zij in potten, en
in ketels, en in pannen; en zij deelden
hel baaatelijk onder al het volk.
14  Daarna bereidden zij ook voor zich
zelven en voor de prieateren : want de
priesters, de zonen van Aaron, waren tot
aan den nacht in het offeren der brand-
offeren en des vtjta; daarom bereidden de
Levieten voor zich zelven, en voor de
priesteren, de zonen van Aaron.
15  Kn de zangers, de zonen van Asaf,
waren in hunne standplaats, naar het
gebod van David, en Asaf, en llenian, en
Jeduthun, den ziener des koningr, mita-
gaders de poortiers aau elke poort; zij
behoefden niet te wijken van hunne
dienst, overmits hunne broedera, de Le-
vieten, voor beo bereidden.
16   Vlzoo werd de gansene dienst des
HEKKEN op denzelven dag beschikt, om
pascha te houden, en hrandoil\'eren op het
altaar de» HKKUKN te offeren, naar het
gebod van den koning Josia.
17  Kn de kinderen Israël*, dieergevon*
deu werden, hielden het pascha ter zeker
tijd, e<i het feest der ongezuurde brooden,
zeven dagen.
18  Daar was ook geen pascha als dat
in Israël gehouden, van de dagen van
Sauiuc\'I, deu profeet, af; en geene ko*
ningen van Israël hadden zulk een pascha
gehouden, geU">k dat Joata hield met de
priesters en de Levieten, en gansch Juda
en Israél, dat er gevonden werd, en de
inwoners van Jeruzalem.
19  In a het achttiende jaar van het ko-
ningrijk van Josia, werd dit pascha ge-
houden.
2ii Na dit alles, toen Josia het huis toe-
bereid had, ƒ toog Necho, de koning van
Egypte op, om te krijgen tegen Karche-
mi\'s, aan den Êrath; en Josia toog uit
bcin re <{emoer.
21  Toen zond hij boaen tot hem, zeg-
gende : Hat heb ik met u te doen, gij ko-
ning van Juda? wat u aangaat, ik ben
heden tegen u niet, maar tegeu een huïa,
dat oerlog voert tegen mij; en God heeft
gezegd, dat ik wij haasten zou;houd uaf
van Uod, die met mij is, opdat Hij uniet
verderve.
22  H..i\' -. Josla keerde zijn aanxezigt niet
an hem, maar hij verstelde zich, om te-
Ien hem te strijden, en hoorde niet naar
e woorden van Necho oit den mond van
God; maar hij kwam om te atryden in
bet dal Megiddo.
23  En de schuttert schoten den koning
Josia. Toen zeide de koning tot zijne
110,
i i KonJ3 3u.
» l Kon. SfcL.
0* Nebukaduézar, de koning van Babel,
toog tegen hem op, en boud hem mei
twee koperen ketenen, om bem te voeren
naar Kabel,
7 Nebukadnézar bruut ook vandevatei:
van het huis des HKKUKN naar Babel,
en stelde ze in zijnen tempel te Babel.
5  Het overige nu ran degeaehiedenissen
van Jehójakim, en zijne gruwelen, die hii
deed, en wat aan hem gevonden werd,
ziet, dat is geschreven in het boek der
koningen van Isiaül en Juda; en Jebó-
jachin, zijn zoon, werd koning in zijne
plaats.
lJ e Acht jaren was JebójachJn oud, als
hij koning werd, en regeerde drie maan*
den en tien dagen te Jeruzalem, en deed
dat kwaad was in deoogeii des HKKUKN.
10  << En met de wederkomst dea jaars
zond de koning Nebukadué\'z&r henen, en
liet hem naar Babel halen, met de koste-
lijkste vaten van het huis des HKKUKN;
eu * hij maakl\'j ziinen broeder Zedeklu
koning over Juda en Jtrüzaleni.
11    Ken en twintig jaren was ZcdeVtn
oud, als hij koniug werd, en regeerde eli
jaren te Jeruzalem.
12  ƒ En bn deed dat kwaad nas in de
oogen d?s HEKKEN, zijn» Gods; hij
-ocr page 343-
Kabel. Kort». Verlossing uit Uabel. 887
Jójachi», Zeilekta. !\'•• Joden naar
verootmoedigde /.ich niet voor liet aange-
iüt van den profeet Jeremia, afrekende
uit den wond des IIKKK! N.
13  Daartoe werd hij ook afvallig tegen
den koning .Nebukadnf\'zar, die beut be-
eedigd bad bii God : en verhardde zijnen !
nek, en verstokte nin hart, dat iiij zich
niet bekeerde tot den HEERE, den God !
Israël*.
14    Ook maakten alle oventen der
prietieren, en het volk, der overtredinieen
zeer ver\', naar alle gruwelen der Heide
nen : en zij verontreinigden het hui» des
HEEREN, dat HU geheiligd bad (e JerA-
zalem.
15  En de HEERE, de God hunner va-
deren, /nml tot hen, door de hand zijner
boden, vroeg oj» zijnde, om die te zen-
len : vaut Hij verschoonde siju volk en
zijne woning.
16  Maar zij spotten met de boden
Gods, en verachtten zijne voorden; zij
verleidden zich zelven tegen zijne pm-
feten; totdat de grimmigheid des HEE- |
REN tegen zijn volk opging, dat er geen i
heelen aan wn.
17  Wunt HU .h.....I tegen hen opkomen |
den koning der Chaldeën, die hunnejon-
gelingeu met bet /.waard in het huis huns \'
heiligdom s doodde, en !.:\' verschoondede
jongelingen niet, noch de maagden, de
ouden noch de stokouden; Hij gaf ben \'
allen in /line hand.
Is En alle vat»u van het huis Gods, de
groof en de kleine, en de schatten van :
het buis des HEEREN, en de schatten J
des konings en zijner vorsten, dit alles
voerde tui naar Kabel.
1\'J En zij verbrandden het huis Gods,
en zij braken den muur van Jeruzalem
af, en al de paleizen daarvan verbrandden
zij met vuur, verdervende ook allekosle-\'
lukr vaten derzelve.
2n En wie overgebleven va» van het
zwaard, voerde bij weg uu [label, en zij ;
werden hem en zijnen zonen tot knech-
ten, tot bet regeren des koningrijk* van
Perzie;
"1 Opdat het woord des 1IEEUKN ver-
vuld wierd, door deu mond van Jereuiia,
totdat het land aan zijue aabbaten een
welgevallen bad ; het rustte al de dagen
der verwoesting, totdat de y zeventig y j,.,
jar*n vervuld waren.
•2-2 Maar in het eerste jaar van Kores.
koning van Perzik, opdat volbragt wieril
het woord des HEEREN. door den
mond van Jeremia, verwekte de HEERE * \\"
den geest van Kores, koning van Perzi«:, Jrr
dat bij eene stem liet doorgaai: door z\'jn
ganache koningrijk, zelfs ook in gescbriit,
/.eggende :
\'J3 Zoo zegt Kores, koning •. v: Perzië !
De HEERE. de God des hemels, heelt;
mij alle koningrijken der aarde gegeven ;
en Hij heeft mij bevolen Hen eeu huis
(e bouwen te JerAzaieui, hetwelk mJuda
is i wie is onder ulieden van al zijn volk \'
de HEERE, zijn God, zij met hem, en
hij trekke Op.
HET BOEK EZRA.
6  Allen nu, die rondom hen waren,
sterkten hunüeder handen met zilveren
vaten, met goud, met have, eu met bces-
ten, en met kostelijkheden; behalve allen,
Mat vrijwillig gegeven werd.
7  Ouk hragt de koning Kores uit, de
vaten van bet huis dea HEi\'KE.N, die
e Nebukadno\'zar uit Jeiozalem had uitgt--
vi erd, eu had gesteld iu het huis zijns
s En Kores, de koning van Perzië,
bragt ze uit door de hand vau Mitbre- i
il.i.n, den schatmeester, die BC aan Betba*\'
Zar, den VOnt van Juda, i toetelde.
i\' En dit is hun getal : dertig gouden
bekkens, duizend zilveren bekkens,negen
en twintig messen;
ID Dertig gouden bekers, vier honderd ;
en tien andere zilveren bekers; andere\'
vaten, duizend.
11 Alle vaten van goud en van zilver;
waren vijfduizend en vier honderd; deze j
allen voerden Sesbazar op, met degenen,
die van de gevangenis opgevoerd werden, ]
vnu Uabel naar JerAzalem.
HOOFDSTUK 2.
Register der gevangene Joden, die met den
vortt Zeruhbabel en andere hoofden naar J,\'-
ruialein zijn opgetogen, ia, 1. Vrijwilliire
traven der Joodaehe vonten, bij hunne kuui*<
te Jeruialem, tot het bouwen dtl tempi N. 6v
DIT zijn de kinderen vau dat land*
schap, die optogen uit de gevangenis I
van de weggevoerden, die Nebukadnézar,
koning van Uabel, weggevoerd had i.anr
Dabei, die naar JerAzalem en Juda zijn)
wedergekeerd, een iegelijk uaar z.jnei
stad ;
2 Dewelke kwamen met Zerubbabel,
Jt\'-aua, Nehemi». Scrrija, Retflaja, Morde* |
cluü, üilïian, Mispar, (tigvai, Rehcm f>!
B.ieua. i>ir i* het getal der uiunneu des;
volks van tsrael.
j De kinderen vao Paros, twee du.zend\'
honderd twee en zeventig.
HOOFDSTAK 1.
Kore» (anders genaamd Cyruty kt>ninr der Per-
ii ii, last iloor (iodi iugevru vrijheid aau-
kondiiren voor de Jodeu. om uit de habylo-
iii-ihi\' gevangenis weder naar hun land te
ii < t ii en den tempel God* te bouwen, v».
1; met bevel aan njne onderdanen, out hun
in alles bevordelijk te zijn, en eene vrij-
williire gave te reven voor den tenipelhouw,
4. Velen van bet volk maken zit h hierop
tot de reis gereed ; en de onderdanen vol-
doen aan den koning* bevel, 5. Koren geeft
hun de heilige vaten van den ti\'inpel terug,
die Xebukadnézar had uiudugevoerd, 7.
IN * het eerste jaar nu van Kores, ko-
ning vau Perzik, oodat volbragt wierd
bet \'• woord des HEKKEN, uit den mond
van Jeremia, verwekte de HEERE den
geest van Kores, koning van Perzië, dat
oij eene stem liet doorgaan door zijn
ganache koningrijk, zelfs ook in geschrift,
zeggende :
2  Zoo zegt Kores koning van Perzie :
De HEERE, de God desheiuels, heeft mij
alle koningrijken der narde gegeven; en
Hij heeft mij bevoleu Hem een huis te
bouwen te Jeruzalem, hetwelk in Juda ia.
Wie is onder ulieden van al zijn volk ?
*11ii God ui utet hem, en hij trekke op
naar Jeruzalem, dat in .luda is, eo hij
bouwe het huis des HEEREN, des Gods
van Israël; II|J is de God, die te Jerftza-
lem wou «f.
4  En al wie achterblijven zou ineenige
plaatsen, waar bij als vreemdeling ver-
keert, dien zullen de lieden zijner plaats
bevorderlijk zijn met zilver, en met goud,
en met have, en met beesten; benevens
eene vrijwillige gave, voor het buis Gods,
die te Jeruzalem wamt.
Toen maakten zich op de hoofden der
vaderen v.iu Juda en Benjamin, en de
priesteren en de Levieten, benevens een
iegelijk, wiens Geest God verwekte, dat |
zii optrokken om te bouwen net buiades
HEEREN, die te JerAzalem wo9*t.
-ocr page 344-
Gaven tot dm bouw des tempels.
338 Register der wedergrkee.\'dcn uu Babel.
44  De kinderen van Keros, de kinderen : •\'• v. C.
van Siaha, de kinderen vau 1\'adon;
                     MR*
15 De kinderen van I.ebana, de kin-
deren van Ha*aba, de kinderen van Ak*
kub;
46  De kindereu van Hagab, de kinderen\'
van $amlai, de kiinlereu van llanan ; >
47  De kinderen van Giddel, de kiuderen
van Gahar, de kinderen van lteaja;
45  De kinderen van llcziu, de kinderen \\
van Nekóda, de kinderen van Gazzam;
49 De kiuderen vau Vza, de kinderen
van l\'jiM\'itu, de kinderen van Uezai;
60 De kinderen van Asnii de kinderen
der Mehnnini, de kinderen der Nefüsim;
51   De kinderen van Bakbuk, de kin-
deren vau Haküfa, de kinderen van llar-
hur;
52  De kinderen van ilazluth, de kin-
deren vau Mehi ia, de kinderen van
Harsa;
53  De kindereu van Barkoe, de kinde-|
ren van Sisera, de kinderen van Ttiamah ;
al De kinderen vau Ncziah, de kinde-
reu van Ilatifa.
55  De kinderen der knechten van Sa*
lomo. De kinderen van ,Sotai, de kin
deren van Soféi-eth, de kinderen van
i\'erüda;
56  De kinderen van Jattla, de kinderen;
vau Darkou, de kiuderen van Giddel;
ó7 De kinderen vau Sefatia, de kinderen
van llatttl, de kinderen van 1\'ocbéret-l
llazebaim, de kinderen van Ami.
ö-- Al de Nethfnlm, en de kindereu der
kuectiteu van Salomo, waren drie hon-
derd twee en negentig,
59  Deze logen ook op vau Tel-mélah,
Tel-harsa, Cuerub, Addau en Immer;
docb /.ij kouden hunner vaderen huis eu
hun zaad niet bewijzen, of zij uit Israël
waren.
60  De kinderen van Delnja, de kinderen
van Tubia, de kinderen van Nekóda, ze*i
honderd twee eu vijftig,
til En van de kinderen der priesteren,
de kinderen van llabaja, de kinderen van
Koz, de kinderen van Burzillai, die vau
de dochtereu vau liarzillai, deu Gileadiec,
eeue vrouw genomen had, en naar bun-
Ben naam genoemd was.
62  Deze zochten liun register, onder
degenen, die iu het geslachtregister ge-(
Meld waren, maar zij werden niet gevou- \\
den; daarom wer.leu zij als onreiaenvan
het priesterdom geweerd.
63  En Hattirsiitha zeide tot hen, dat\'
zij van de heiligste dingen niet zouden
eten, totdat er een priester stond met:
urim en met thuiumin.
64  Deze gansene gemeente te zamen.
was twee en veertig duizeud driehonderd
en zestig.
65  Behalve hunue knechten en hunne
maagden, die waren zeven duizend drie,
honderd zeven en dertig; en zij hadden
twee honderd zangers en zangeressen.
66  Hunne paarden waren zeven hou*
derd zen en dertig; hunne muilen, twee
honderd vijl\'en veertig;
67   Hunne keutelen, vier honderd vijf
en dertig; de ezelen, zes duizend zeven
honderd en twintig.
68  En aommirieu van de hoofden der
vaderen, als zij kwamen ten huize de»
HEEKEN, die te Jeruzalem teemt) ga-
ven vrijwilligliik ten huize GodB, om dat
te zetten op zijne vaste plaats.
G9 Zij gaven naar bun vermogen tot
den schat des werk», aan goud, een en
zestig duizend drachmen, en aan zilver,
vijf duizend ponden, en honderd priester-
rokken.
70 En de priester* en de Levieten, en !
sommigen uit het volk, zoo de zangers
als de poortiers, eu de Xethioim woon*
deu in hunne steden, cugansch Israël in
zijne steden.
J. v. C. t 4 I>e ld. deren van Sefatja, drie hon-
**"••
          derd twee en zeventig.
o De kinderen van Arach, teven hon-
derd vijf eu zeventig.
6  De kinderen van l\'ahath*Moab, van
de kinderen vau Jenua*Joab, tweeduizend
lachl honderd en twaalf.
7  De kinderen van Klam, duizend twee
\'honderd vier en vijftig.
H De kindereu van Zattlw, negen hon-
derd vijl\' en veertig.
ü De kinderen van /.akkai, zeven bon*
; derd en zestig.
in De kinderen van Bani, zes honden!
twee «n veertig.
11   De kinderen van Debai, zeshonderd
drie en twintig.
12  De kinderen vim Azgad, duizend twee
honderd twee eu twintig.
13  De kinderen vau Adonikam, zes hon*
!derd zes en zestig.
14  De lunderea van Bigvai, twee dui*
izendxet en vijftig.
lo De kindereu van Adin, vier hoi.derd
\'vier en vitttig.
16 De kinderen van Ater, vau lüzkla,
aebt en negentig.
i 17 De kinderen vau Bezai, drie honderd
drie • ii twintig,
i IS De kinderen van Jora, honderd en
twaalf.
! 19 De kinderen van Hasum, twee hon-
derd drie en twintig.
i 20 De kinderen van Gibbar, vijf en ne-
Igenüx.
21   De kinderen van Bethlehem, bon*
derd ilrie en twintig.
22  De mannen van Xetófa* ses en vijftig.
! 23 De mannen van Au&thoth, honderd
acht eu twintig.
24 De kinderen van Azmaveth, tweeen
veertig.
2ó De kinderen van Kirjath-Arhn, Ce-
lira en BeörOth, zeven honderd drie eu
veertig.
I 26 De kinderen van ltauia en Gaba, zes
\'honderd een en twintig.
27 De mannen van MichiuaB, honderd
1 twee en twintig.
\'23 De mtnncu vau Beth-El en Ai, twee
| honderd drie en twintig.
2;> De kinderen van Nebo, twee en
vijftig.
30  De kinderen van Magbis, honderd
!zea en vijftig.
j 31 De kinderen van den anderen Elain,
duizend twee honderd vier eu vijftig*
i 32 De kinderen van Hariiu, drie hon-
1 derd en twintig.
33 De kinderen van l.od, Iladid en Ono,
! zeven honderd vijf eu twintig.
31  De kinderen vau Jericho, drie bon*
derd vijf en veertig.
35 De kiuderen van Senaa, drieduizeiid
ze» iionderd en dertig.
30 De priesters. De kindereu van -Ie-
daja, van het buis van Jésua, negen hou-
derd drie eu zeventig.
37  De kinderen van Immer, duizend
twee en vijftig.
38  De kinderen van Pasbur, duizend
twee honderd Keven en veertig.
39  De kinderen vau Iliiriui, duizend en
zeventien.
4d De Levieten. De kinderen van Jésua
en Kadmiêl, van de kinderen van Ho*
davjn, vier en zeventig.
41  De zanger». De kinderen van Asaf,
honderd aciit ei: twintig.
42  De kinderen der pooniers. De kin-
deren van Sallum, ile kiuderen van Ater,
de kinderen van T.-ilmon, de kindereu vau \'
:Akkub, de kinderen van Hatita, de kin- !
lieren van Sulmi ; deze allen waren hon- :
| derd negen en dertig.
43  De Nethiniiu. De kinderen van Ziha, ]
de kinderen van Ilasnfa, de kinderen van
. I\'abbaoth ;
-ocr page 345-
Loofbureiiteesl. Grondlegging des tempel*. EZHA o, 4.          De vi,auden beletten »!*n tenipelbouw. 3ïi
HOOFDSTVK 3.
Dl [>(rc*lc r Jfiua rn de vornt 7. ruhlj.il.,\'1 lwu-
wcn hi*t altaar de« Herren rn offeren Jmrop
de pernte otlrrande, v». !. ijj vieren hel LnoI-
huti i\'»f< i-t. t; en stellen voort" orde op dr
•»nd>>dienM en het herbouwen van den lein-
prl, 5. De ifrondilazrn wi drn tempel wor-
drn jreleyd met rroote vreuifde rn dank*
ler-xine Int God, 8 ; dorh ooL met rroiit
L\'f»rrn van vrlen, dir dm rarigttn tempel
gesun hadden, 12.
TOEN nu de XCVCBde uinand annkv a:n,
en de kinderen Israt\'ts in de steden
: waren, verzamelde eicli liet volk, all een
cenig man te Jeruzalem.
:\' £a >)<-*ua, de zoon vAn Józadak,
oiHakte Bieb op, en zijne broederen de
priesters, en ZerubbAbel, de zoon van
ïValthiel, en zijne broederen, en zij bouw-
den het altaar des Gods mn Israël, om
daarop brandofferen te offeren, grhïk
" geschreven is in de wet van Mozes.den
man Gods.
\'.; Kn lij vestigden lvt altaar o>> zijne
stelling, maar met verschrikking, dieover
iten was, van wetje de volken der landen ;
en zij olï\'erden daarop brandofferen den
b Hm. 2\' I. HEERE, braudoflereu des \'• morgen* en
des avonds.
4 En zij hielden het leest der loofhut-
ten, gelijk geschreven in; en i>> ojt\'trden
uraudofferen dag bij dag in getal, naar
het s regt, van elk dagelijks op zijnen
dag.
D Daarna ook het gedurig brandofter,
j Xmn. 2* il en van de*" nieuwe maanden, en van alle
ras gezette hoogtijden des HEEREN, die ge-
Neh. lO:S"-i. Wiligd waren; ook van een\' ieder, die
I f ene vrijwillige ulTeraode den HEEKE
t vrijwilligUjk offerde.
. 6 Van den eersten dag af der zevende
I maand begonnen zij den HEERE brand-
i offeren te olWen; docii de grond van den
tempel des HEKKEN was niet gelegd.
I 7 Zoo gaven zij geld aan de bouwers
Jen werk meesters, ook spijs, en drank, en
;i»lie aan de Zidonier» en anti de Tyriërs,
om cederenbout van den Libanon te bren-
fgeti aan de zee naar Jafo, naar de vergun*
ning van Kores, koning van l\'erzië, aan
jhen.
535. | S In bet tweede jaar nu hunner aan*
, komst ten huize Gods ie Jeruzalem, in de
I tweede maand, begonnen Zerubbabel, de
iSoon van Sealthict, en Jésua, de zoon van
i Józadak, eu de overige hunner broederen,
de priesters en de Levieten, en allen,
die uit de gevangenis te Jeruzalem geko-
uien waren; en zij stelden de Levieten,
van twintig jaren oud en daarboven, om
opziat te nemen over het werk van des
i IK E REN bui».
9    Toen stond Jésua, zijne zonen en
zijue broederen, en Kadniiël met zijne
zonen, kinderen van Juda, als ëén man,
om opzigt te nebben over degeneu, die het
werk dedeu aan het huis Gods, met de
Konen van Hcnadad, hunne zonen eu
hunne broedereu, de Levieten.
10  Als uu de bouwlieden den grond van
des HEKKEN tempel leiden, zoo stelden
zij de priesteren, aangekleed zijnde, met
trompetten, en de Levieten, Asafs zonen,
met cimbalen, om den HEI Ml. te loven,
naar de instelling van Davi.!, den koning
van Israël.
11   En zij zongen bij beurten, met den
HEEUE te loven en te danken, dat Hij
goedig is, dat zijne weldadigheid tot in
eeuwigheid is over Israël. En al het volk
juichte met groot gejuich, ais men den
HEEHE loofde over de grondlegging van
het huis des HKEREN.
12  Maar vele van de priesteren, en de
i Levieten, en hoofden der vaderen, die
ioud waren, die het eerste huis gezien
\\ hadden, dit huis in zijne grondlegging
voor hunne oogen lijnde, weenden met
iuider stem; maar velen verhieven del J- "-C.
stem tnet ge.mich e* uier vreugile.
13  Zoodat het vulk mei onderkende de
item van het gejuich der vreugde, van de
I stem iles geweeus van het volk : want het i
; volk juichte met groot gejuich, dat dr
i steui tot van verre gehoord werd.
HOOFDSTUK 4.
i De wedrrtisrtiidrrn van Gndi volk heceeren
liïlv.\'lijk nii\'ilr te houwen aan den trast»*)
en -_-niirfiir ndfdlanet Ir houden, »•. I. Uit
1 hun ireweiirerd iij\'idr, brenjren n; liet door cold
ra v.iNrhr irbriftrljjkr aaakugtci >>rj het
FiTMJtrhe lml tiin ver, il^t het houwi\'n van
j il.-n tempel, »tad ••« mur?n verboden ea wi*
hindenl ivnrdt, tot ir. het tweede jaar van
| het koninirrijk v.in Duriu», 4.
TOEN nu de wederpa rtiiiem vnn Juda
eo Henjauiin hoorden, dat d« kinde-.
ren ilcr gevïaigenis den HEEUE, den God;
Isravls, den tempel bouwden,
•2 Zoo kwamen zii aan tot Zerubbabel,\'
, en tor d>- hoofden der vaderen, en zeiden
tot ben : Laat ons met ulieden bouwen.
, wam wij zullen uwen God roeken, gelijk
gij lieden j ook hebhe i wij Hem geofferd |
sints de dagen van <• Esar-Had\'ion, den!..
, konirg van Awur, die ons herwaarts:
beefr doen optrekken,
i H Maar Zerubbabel, en Jésua, en de
overige hoofden der vaderen van Israël
/.ei\'lni tot ii"i; l Het betaamt niet, dal!
gijliedeu en wij onzen God een huik bou-\'
1 wen; maar wij alleen zullen het den
\'. K-ra 1:1.2.3.
HEERE, den God IwaCls, bouwen, ; bjd-i
lijk als de koning Korea, koning van
Ferxlc), ons geboden beeft.
4  Evenwel maakte her volk de» lands
de handen des volks van Juda >la,i, eu
1 verstoorde hen in het bouwen ;
h En zfj huurden tegen hen raadslieden,
om hunnen raad te vernietigen, al deda-
gen van Kores, koning van 1\'erzie, tot
aan het koujtiKrük van Patius, den ko-
ning van Ferzië.
6 En onder het koningrijk van Aha»-
véros, iu het begin ».i n- kouingrijks.
. schreven zij eene aanklagi teiceu de in-
I woners van Juda en Jeruzalem.
| 7 1 ii in de dagen van Arthahsasta
schreef Hislam, Mithreüath, Tabe«l, en
de overigeu van zijn gezelschap, aan Ar-
. thahsaaia, koning van 1\'erzic; en de
schrift des brief» was in het Sjriach ge-
i schreven, en in het Bjrriich uitgelegd.
5  Kehum, de kanselier, eu üimaai, de
schrijver, schreven eenen brief regen Je-
ifizalem, aan den koning Arthahsasta,
\\ op deze manier :
•\' Toen Kt iiiuii, de kanselier, en Sim-
\' aai, de schrijver, en de overigen van hun
, gezelschap, de Dinaieten, de Afarsath-
, chieten, de Tarpelieten, de Afarsieten.de
! Archevieteo, de liabyloniërn, dr Susau-
\' chieteu, de Dehavieten, de Elamieten;
! 10 En de overige volkeren, die de groote
l en vermaarde Astiappar heeft vervoerd
en doen wonen in de stad van Sainaria,
ook de overigeu, aan deze zijde der rivier,
en op luiken tijd.
11 Dit is een afschrift des briefs, dien
zij aan hem, aan den kouingArthahsasta,
j zonden i L\'we knechten, de mannen aani
| deze zi)de der rivier, en oji zulkeu t(jd.
1. Den koning tij bekend, dat de Jo-
i den, die van u zijn opgetogen, tot ous
> gekomen zijn te Jeruzalem, bouwende die
; rebelle en die booze stad, waarvau zij de
! muren voltrekken, en de fondamenten za-
| menvoe^en.
; Zoo zij nu den kouing bekend, in-
dieu dezelve stad zal worden ongebouwd,
en de muren voltrokken, dat zij den cijns,
ouden impost eu tol niet zullen geven,
eu ei\' zult aan de JDkomsten der koningen
1 schade aanbrengen.
14  Nu, omdat *y salaris uit het paleis
trekken, eu he: ons niet betaamt des ko-
-ocr page 346-
EZ RA 5, (i.
Unei hhii koning Darius.
\'•UU Aanvang van den teinnelbouw.
ninge oneer \'«• zien; daarom hebben wij , de landvoogd a«n deze zijde der rivier,
jtesoiide.ii, en u*t< deu fcoaiog bekend »--- . met Sthar-Boznai en zijn gezelschap, de
waakt ;
                                                              \' Afarsechaieten, die aan deze zijde der ri-
i.> Opdat men zoeke iu bel boek der vier Maren, aau den koning Darius zond.
Zij zonden een verbaal aan hetu; ei ,
daarin was aldus geschreven : Den koning!
Daiius zij «He vrede.
Ö Deu koning «ij bekend, ilat wij geto-!
gen zijn naar bet landschap Juda, teu!
r.ui/f des grooten Gods, hetwelk gebouwd;
wordt met groote steeiien, eu het bout
wurdt geleid m de wanden; uu dat zelve;
werk wordt ras gedaan, eu gaat voor- j
spoediglijk door buune humlen voort.
\'J Toen hebben wij dezelve oudsten\'
gevraagd, ca aldus rot beo gezegd i Wiel
beeft ulieden betel gegeven dit buis \'e\'
bouwen, en dezen muur te . i i-l.sin t
10  Wijders bebben wij bun ook hunne
namen afgevraagd, dat «i| t..- bekend
uiaatttei.; dat wij uiogten oversciirijveu ,
de namen der mannen, die hoofden ouder |
beu zitn.
11  En zij bebben ons dusdanig ant-
woord wpdeigegeven, zeggende : Wtj *V*
knechten van deu God des beuieti
krunijkeu uwer vadereu, zou zult gij vin
\'ieu in bet boek der kruuijken, en weten,
dat dezelve stad eeue rebelle tnail ïeweent
in, eu den knmngeu en landn-iiappen
schade aanbrengende, en dat .\'i.i da*.-
binnen afval gesticnt h>-bhen, van oude
tijdeu al; daarom i» dezelve stad ver-
woest .
16   iV. maken dan drn koning bekend,
dat, zoo dezelve stad zal worden opge-
bouwd. ei: bare uiuten voltrokken, _"i
daardoor geen deel zult hebbeu aan deze
zijde der rivier.
17  De koning zond antwoord aan Ke-
bun:, deu kaoeelirr, en BtesttJ, «len schnj-
ver, eu de UvWigea vku buu gezeUcuap-
(>eu, die te Samaria woonden: mitsgaders
aan de ov, ngen aan dexe zijde der rivier
aldus : Vrede, en op tuinen tijd.
l- De brief, dien gij aau üds geschikt
bebt. is diiideliik >oor ituj gelezen
1*\' Kn als van ïali bevel gegeven wan,
Lebben zij gezucht en gevonden, dat de aarde, eu bouwen bet huis. dat vele jaren
zelve sla-i zich van oude tijden af te*en ue , voor dezen is gebouwd geweest: want eeu
koningeu neefl verheven, en rebellie eu groot koning \\»u lerael bad bet gebouwd
afval daarin gesticht is.
                                 \\ eu voltrokken.
_o Ook zijn er inagtjge koningen ge- i 12 Maar * nadat onze vaders den God,
wee.^t over Jeruzalem, die geheerscht beb- \' dee hemels hadden vertoornd, neelt Hu
ben overal aan gene zinle der rivier; eo bBu gege>en iu de hand vau .\\ebtika>i-
n is ciius, oude itnpnst en tolgegeveu.
21    Geelt dan nu bevel, om diezelve
:i. tüi.t i ie beletten, dat diezelve stad
i niet ongebouwd worde, to\'dat van udj
ibevel zal worden gegeven.
22    Weent gewaarschuwd, ra» teil in
dezen te uegaan; waarom zou bet verderf
tot schade der koningeu aanwasten ?
..> ï \'M., van dat liet afschrift deabrieis
van deu koning Arthahtasta voorRehuin,
en Siinsai, den schri\'rver, en buune gezel-
schappen gelezen was, togen zij in haast
naar Jeruzalem tot de Joden, en beletten
, hen met arm en geweld.
34 Toen hield het werk op van het huis I
Gods, die te Jeruzalem truoiJ, ja bet
hield op tot iu het tweede jaar van bet
koningrijk van Darius, deu koning van
i Perxie.
HOOFDSTUK b.
; /• i i;iih lIm 1 en Jémia, door de proleten H-1(T-
L"ni en Zaï-haria gestrekt, ii<-i vatten den bouw
I van ilen tempel, fa, 1; waarvan de konink-
I lijke landvoord hun redenen afeiseht, die
1 nj "\' <•• \'.. en door n> m den konim.\' Dariu*
| "chriftelijk ki.ril. 11 berit\'t, met begeerte dal
i de koning naar de waarheid hiervan gelieve
(jiiderzuek te laten duen, e» zij» besluit over
I te zenden, 3.
\'.\' TTAOGAI " nu, de profeet, en Zaobarta,
• iX de zoon van tddo, profeten, profe-
teerdeu iot de Joden, die in Juda en te
Jeruzalem waren; in den naam des Gods
van Israël profetterde* *ü \'of hen.
| - Toeu :uaakten zicii op Zerubbabel,
de zoon van Sealtbiét, eu Jésua. de zoon
jvan ,!i.--i :.[<., en begunneii te bouwen bet
j ituis Gods, die te Jeruzalem wuüaI; eu
I niet hrw de profeten Gods, die hen ouder-
«teunden.
.( Te dier tijd kwam tot ben Tbathnai,
de landvoogd aan deze zijde der rivier,
en Sthar-ltoznai, eu hun gezelschap, en
:eiden aldus tot beu l Wie heelt ulieden
. den kouing van Babel, deu Cual*
deer; dewelke dat buis heelt vernield, eu
bet volk naar Uabel weggetoerü.
13  e Doch in bet eerste j.iar vao Korea,
koning van Kabel, beeft de koning Kore»
bevel gegeten dit huis Gods te bouwen.
14  Ja de vaten vau Gods buis, weUe
vau goud en zilver waren, die Nebukad-
nézar uit den tempel, die ie Jeruzalem
war, had weggenomen eu dezelve gebragt
in den tempel van Uabel, die iieett deku-
ning Kores uitgehaald uit den tempel van
lïabel, en zij zijn <\' gegeven aau eeneii,
wiens naain was Sesbazar, dien lijj tut
landvoogd had gesteld.
1» Kn bij zeide tot hem i Net-in deze
vaten, ga ze alvoereu in dfcu tempel, die
te Jeruzalem is, en laat het iiuisGodsge*
bonwd worden op zijne plaats.
10 Toen kwam dezelve Öesbazar; bijl
leide de fnndauieutcu vau het huis Gods,
die te Jeruzalem wuont; en er is van toen
af tot nu toe gebouwd, doch niet vol\'
bragt.
17 Zoo bet dan nu den koning goed-
duukt, laat er gezocht worden in het
schatbuis des kuniugs aldaar, dat te Babel
is, of het zij, dat eeu bevel vau deu kuniug
Kures gegeven zij, om dit huis Gods te
Jernzalein te bouwen , en dat men di
koning» believen hiervan tot oub zeode.
HOOFDSTUK 1
De koniiiL\' Danus Iaat het lii\'ïr\'-ehril\'i
den kuninc Koren opsporen, vu. I . dat
vonden zijnde, zendt de konitiir een eni^tiij
bevel san ztirn-n landvoogd en den canarhen
l.iudraad, om niet alleen ib\'n Joden niet te
belemmeren, maar op allerlei wijze bevor-
derlrjk te zijn aan den bouw de» tempels,
zoowel als Jan de behoeften tot de eifi"
ilieo\'t, 2. De landvoogd komt dit lievel na.
13. lli\' tempel wordt volbouwd en insrewyd,
H, Het pascha wordt met vreugde -{ehuu-
den. ia.
                          f,
JKron. 36:2-2,
ens.
tira 1, enz.
i( üzru 1 t 8.
rplOEN gaf de koning Darius bevel; en
L zij zochten in de kanselarii, waar de
schatten waren weggelegd, in Babel.
- Ea te Acumetna, in de hurgt, die in
het landschap Medi • is, werd eenerolge-
> Doen net oog huns Gods was over de \' vanden ; en daarin was aldus geschreven :
oudsten der Joden, dat /n hun nier belet* ! GEDACHTENiS :
ten, totdat de zaak aan Darius kwam, I II In het eerste jaar vau den koning
en zij alsdan daarovereeneu briel\' weder- \' Kores, gaf de koning Kores dit bevel i
bragten.                                                                Het huis Oodl te Jernzaleiu, dat buis zal
t> Afschrift des briefs, dien Tnathnai, \' gebouwd «\'orden, ter plaatse, waar zi|
-ocr page 347-
Antwoord ÓMtro\\>. Pe tempel voltooid.
KZRA ;.
Arthahsasta Kn4t E*ra m»r een\' :*4j
offeranden uftill, »n de fondamenten
daarvan «uilen zwaar zijn; zine hoogte
van zestig ellen, en znne breedte van
zestig ellen :
I flet drie rijer> van prooien steen, en
e#ne ri; van nieuw hout; en de onkosten
zullen uil des konings hui» gegeven wOf*
den.
•> Daartoe ui men ook de gouden en
zilveren vaten van ii -i huis Gods, die
Nebukf.dnëzar uit den Tempel, die te Je-
r\':zalem via», heeft weggevoerd, en naar
llabel gebragt, wedergeven, dat r.ij gaan
naar den tempel, ilie te Jeruzalem iv, aan
ziiue plaat*, en men zal ze afvoeren ten
huize Godp.
K Nu, gij Thathnai, landvoogj aan
gene tijde lier rivier, tï< Sthar-ltoznai,
met ulieder gezelschap, gij Afarsectiale-
ten, die aan gene ziide der rivier zyt,
WMlt verre vim daar!
\'i Laat ben aan den arbeid van dit buis
God*; dat de landvoogd der Joden en de
omUtf-n d»*r Joden dit hui» God* bouwen
aan \'i.ine plaatB.
s Ook wordt van roii bevel gegeven,
wat gülfederi doen zult aan de oudsten
dezer Joden, om dit Luis God* re bou-
wen : te weten, dat uit de» konmgn goe-
deren, van den ciius anti gene 21.1de dpr
rivier, de onkosten dezen mannen apoe*
digi ijk gegeven worden, opdat men hun
j nmt belette.
\'i En "at noodig i«. als jonge runderen,
jen rammen, en lammeren, tot brandoffe-
|r*n aan den God des hemels, tar*e, zout,
Iwijn en ol\'e, naar liet zeggen der prieste*
jren, die te Jeruzalem zim, dat bet hun
idag bij dair gegeven worde, dat er geene
1 fril x\\ü
1 JO Opdat Tij offeranden van 1 Weiijken
jreuk aan det God des hemels offeren, en
! bidi!\' . voor bet leven de« konings en
I zijner kinderen.
| il Voorts wordt bevel van mij gege-
1 ven, dat al dengene, die dit woord zal
veranderen, een bout uit ziin buis zal
! gerukt en opgerigi worden, waaraan bij
! zal worde» opgehangen; en iQn huis zal
om diens wille tor e*»nen dre!ihoop ge-
nmakt worden.
l\'2 De God nu. die zijnen naam aldaar
heelt doen wonen, werp* ter Dader alle
koningen en volken, die hunne hand
zullen uitstrekken, om te veranderen ea
te verderven dit buis Gods, dat te Jerü-
zalem is. Ik, Dartus, heb het bevel ge-
geven; dat liet spoedigliik gedaan worde.
13 Toen deden Thatbnai. de landvoogd
aan gene «ijde der rivier, Sthar-Rnznai
en hun gezelschap, spoed igli ik alzoo,
naar hetgeen de koning Dariua gezonden
bad.
1-1 En de oudsten der Joden bouwden
en gingen voorspoediglijk voort, door de
profetie van den profeet flagga: en Za-
ciiarfa. den zoon van Iddo; en zij bnuw-
den en voltrokken het, naar tiet bevel van
den God Israëls, en naar het b*>vel van
Kores, en Darius, en Arthahsasta, ko-
ning van Perzië.
I.ï Bn dit huis werd volbragt op den
derden dag der maand Adar; daizelve
was bet zesde jaar van het koningrijk
van i]f>n koning Darius.
Ifi En ii* kinderen Israëls, de priesters
en Levieten, en de overige kinderen der
gevangenis deden «Ie inwijding van dit
huis Gods met vreugde.
17  En r.\\\\ offerden, ter inwijding van
dit buis Gods, honderd runderen, twee
honderd rammen, vier honderd lammeren
en twaalf geiteabnkken, ten zondoffer
voor fanten Israël, naar het getal der
stammen Israël*.
18  En zij stelden de priesteren in bunne
onderscheidingen, en de Levieten in hunne
verdeeling-n. tot de dienst Gods. die te
, Jeruzalem is, • naar het voorschrift des,
j boegs van Mozes.
19 0»k hielden A* kinderen der gevan-
genis he» »> pascha, op den veertienden
| der eerste maand.
! £it Want de priesters en de Levieten ]
I hadden zich gereinigd als een eenig min,
zi) «-aren allen rein; en /u slagtten het
\' pascha voor all*1 kinderen dergevangenia, * 1
! en voor hunne bp>edefen, de priesteren, I
j en voor zich zeken.
-l Alzoo aten de kinderen Israëli, die \'
I uir Je gevangenis wedergekomen waren,
! mitsgaders al "ie r.icli van de onreinig-i
1 heid der Heidenen des land» tor ben ai\'-
! gezondere had. om den UEERE, den
\\ God Israëls, te zoeken.
! ii En zii hielden het feest der r»nge-
zuurde brotiten zeven dagen, niet bli,)d-
schap: want de HEBRE nad hen verblijd,
eo het hart des kouings van Assur tot
hen gewend, om hunne harden te ster-
ken in liet werk van het huis Gods, des
God vali Israël.
HOOFDSTUK 7.
De priester W "•hrif\';*t*lrrnlp Erra, wi^H"»r-
-la<hlrft*i*ti-r hier «or.lt verhaald trekt
in het it\'v^nilc jaar •!«•« knnin<r- Artliah-
sasta, (aadtn Artat.-rti«< nvt * -l.-r» van
ti.\'t volk uit It.-i\'.-l naar Jerutalrm. VS, 1.
Af«fhrift v»n den tnin^titrcn rn ernitigrn
lut. .Ii--n hi-rn .1.\' knnin? mcilcfaf, 11 ;
«uriont Kam i. • 1 inTt,; n d«nLt. S7.
NA de^e ges<-biedenishen nu, in het
kouingriik: van .Artbahsasta, koning
van I\'erzië : Kzra, de zoon van Seraja,
den zoon van Azftrja,den zoon van Hilkia,
".\' D\'-n zo.1.1 vnn Salluui, den zoon van
Zadok, den zoon van Ahltub,
\'A Den zoon van AmAria. den nmn van
AzArja, den zoon van Merajotb,
-1 Den loon van Zerahja, den zoon van1
l\'ni, den zoon van tlukki,
•1 Den zoon van Miisua, den zoon van I
IMnehas, den zoon van Eleazar, deu zoou
van AAron, den houtdpriester.
(i Deze Kzra toog op uit Kabel; en hij
was een vaardig scuriïtgeleerde m de\'
van Mozes. die de II KKHF. de God laraëla,
gegeven heelt; en de konirg gaf hem,
naar de hand des HKEKK.N, zijns Gods,
over hem, al zijn verzoek.
7 Ook «omwitfr/t van de kinderen 1
raëln, en van de priesteren en de Larie*
ten, en de zangers, en de pitortiers, en de
Netbitiim. idftB op naar Jernzalem.
bet zevende jaar van den koning Arthab*
sasta.
S En hij kwam te Jeruzalem in de
j vijfde maand: dat was het zevende jaar
dezes koning*.
I \'.» Want op den eersten der eerste
| maand was bet begin des optogts uit Ra-
cel, en op den eersten der tijfde maand
1 kwam bij te Jeruzalem, naar de goede
i hand zijns Gods over hem.
In Want Ezra had zijn hart gerigt, om
j de wet des HEKKEN te zoeken en te
| doen. en oin in Israël te leeren de inzet-
tingen en de regteu.
11  Dit is nu het afschrift des briefs,
dien de koning Arthahsasta gaf aan Ezra,
den priester, deu schriftgeleerde; den
schriftgeleerde van de woorden der ge-
boden d"sHEEUES, en zijne inzettingen
over Israël :
12   Arthahsasta, koning der koningen,
aan Ezra, den priester, den sehriftgeleer-
de der wet van den God des hemels,
volkomen Wlli eu op zulken tijd.
ia Van mij wordt bevel gegeven, dat
al wie vrijwillig is iu mijn koningrijk,
van het volk van Israël, en van deszelfa
priesteren en Levieten, om te gaan naar
Jernzalem. dat nij met u ga.
14 Dewijl gt\' van voor den koning en
ziïne zeven raadaheereu gezonden tijl,
om onderzoek te doen in Jud^a en te Je-
-ocr page 348-
;u-2 brjet\' drs koning», Esra daukt God.
;.\\ s.                                     I(egis;f*-- der wederge keerden.
/ iZaletU, Ii.i.ir At wet ."• - \',\' ••, •, . 0
; uwe \':.iii.! is;
15  En oui oenen te breuken hofrilvrr
jen goud, il»r de koningenzi ne raail»fcee-
1 ren vrijwilligH:k gegeven behb* n «au It-.i
(GoJ Israël», wiens woning te Jrrnzalem i>;
16  Mitsga der* al het zilver fn goud,
dat gij \\ inden f uit in In-t ganselie land-
schap van Itabel, niet de •. n.v. illige ga» e
Ie* volks en der prieitcren, die vrijwil\'
ligliik geven, ten huize liuus Gods, nat te
iernzaleiu is :
17  Opdat gij spoediglijlt voor dat geld
koopt runderen, rammen. lammeren, biet
numie spiit-olVeren en hunne <iranko?Ve-
ren, en die ottert op het altaar vau het
huis ian ulieder God, dat te-Jernzaleiuit.
18  Daartoe, wat u en uwen broederen
go**ddunken zal. met het overige/ilver en
goud te doen, zult gijlicdcn doen naarhet
welgevallen DWa Gods.
11» En nee!\' de vaten, die u gegeven zijn
tot de dienst van net buis uws Gods, we-
der voor den God van Jerftzaleni.
Ui\' Het overige nu, dat van tinode 7.11!
EfJD voor het huis uwe Gods, dat u voor-
vallen zal uit te geven, /.uit gij geven uit
het schathuis des koning*.
21   Kn van mij, mij koning Arthnhsasta,
wordt bevel gegeven aan alle sehatuiees-
ters, die aan gene zijde der rivier zijt, dat
alles, wat Ezra, de priester, de sruriftge-
leenle der wet van den God des bemels,
van u zal begeeren, spoedigliik gedaan
worde :
22  Tot honderd talenten zilvers toe, en
tot honderd kor tarwe, en tot honderd
bath wijnt, en tot honderd bath olie, en
zout zonder voorschrilt.
2J Al wat naar het bevel van den God
des hemels is, dat het vliitiKÜjk gedaan
worde, voor het huis van den God des
hemels; want waartoe zou ergroote toorn
zijn over bet koningrijk dea konings en
zijner kinderen ?
Ji Ook laten wij ulieden weten, aan-
gaande alle priesteren en Levieten, zan-
gere, poortiers, .\\etbiniuien dienaar» van
iiet huis dezes Gods, dat men den cijui,
ouden impost en tol hun niet zal venuo*
gen op te leggen.
SS En gij, Ezra ! naar de wijsheid u»>
Gods, die in uwe hand is, stel regeerders
en rigters, die al liet volk rigten, dat aan
gene zijde der rivier is, allen, diedewet-
;en uws Gods weten, en die ze niet weet,
zult ttijlieden die bekend maken.
-J6 En al wie de net uws Gods en de
wet des konings niet zal doen, over dien
laat spoediglijk regt worden gedaan, het
zij ter dood, of tot uitbanning, of tot
tw."ie van goederen, of tot de banden.
27 Geloofd zü de IIEERE, de God onzer
vaderen, die alzulks in het hart des ko-
nmgs gegeven heeft, om te versieren het
huis des HKEKEX, dat te Jeruzalem is,
2t) En heeft tot hui weldadigheid ge-
oeigd, voor bet aangezigt des konings en
zijner raadsheeren, en aller geweldige
vorsten des konings.\' Zoo heb ik mij
,-esterkt, naar de hand des Il KEKEN.
mjjns Gud*>, u>ir mü, eo de hoofden uit
Israël vergaderd, om met mij op te trek-
keu.
HOOFDSTUK H.
Register ihqtlWl1 die inet Ezra zijn opgelo-
iri-o, v«. t. Kir*, oiuirrwrir Inj Ahavn hrt
vnlk ovrrzii-mli\', vindt gSCM Levieten, zendt
naar Chsiifin. van mu hij ei-nitre kloekr
Levieten en Setainur. bekomt, 18. Roept
ten vsHti\'u uit) ilnt men lod liidde om sent
gelukkige rail, 11. Geefl den overaten der
priesteren eB Levieten nl de m hutten, die
/ij moesten dewaron en inn hit hui» des
Heerea teverea, üt. Breekt o\\< en komt voor-
•pOesat; te Jowealeta, 31. De «rhstten wor-
ilf» jreirouw :• :. wr.i en ds hev.len des ka»
mu:\'" »n i.juf >t»iihomtrr» en InnttTburilen
gelieven en iia^ekumen, 33.
DIT nu zün de hoofden i>uanerva-| J- J.C
•ieren, met hunae gwlar Ut reken ing, | v5~-
I die met toij uit Babel optogeu, :>nderhetj
> koningrijk van den koning \\rtb>th»a4ta. j
3 Van de kinderen van l\'tceiias, Ger-!
som, van de hinderen van Ithamar. t>»-j
, Diél j van de kinderen van David, Hattu». I
I 3 Van de kinderen van Sechinja, van 1
: de kinderen van 1\'aros, Xacha-ja; en met
I bem werden bij geslacbtregisters gere-
, kend, aan manspersonen, uonderd en
[ *«ftig-
I i\\;\'ii de kinderen van Pahatb-Moab,
| Eljeho..;nai, de zoon van Zerahja;en met
: iieui twee honderd manspersaneu.
i Van de kinderen van Sechanja, de
i /.00c --an Jafaazie); en met hem driebon-
I derd mant personen.
I •> Ed van ile kinderen van Adin, Ebe.l,
! de n.on vau Jonathan; en met hem vijf.
tig manspersonen.
7 En van de kinderen van\'Elam, Jeraja,
de zoon van Atbalja; en met hem zeven-
tig manspersonen.
S En van de kinderen van SefAtja, Ze-
biidja, de zomi van Mich&ël; eu met hem
1 tacbtig inansiiernouen.
\'i Van de kinderen van Joab, Ohndja,
I de zoon van Jehiét; en mei hem twee
j honderd en achttien manspersonen.
10  En van de Kinderen van-Selomitb,
: de zoon vao Josffja; en met hem iionderd
| en zestig manspersonen.
11  En vau de kinderen van Bebai, *\'.«•
\' cb&rja, de zoon van llebai; »>n met hem
acht en twintig manspersonerj.
I 1_ En van de kinderen van Azgad,
| Jóhanan, de zoon van Katan; en met
hem honderd en tien manspersonen.
I ia En van de laatste kinderen vauAdó>
1 nikam, welker uamen deze waren : Eli-
1 félet, Jehit\'l en Semaja; en met hen zestig
I manspersonen.
I 14 En van de kinderen van Bigvai,
| Uthai en Zabbud; en met hen zeventig
I manspersonen.
Ió £n ik vergaderde hen aan de rivier,
! gaande naar A\'hava, en wij legerden ons
j aldaar drie dagen : toen lette ik op bet
volk en de priestereu, en vond aldaar
geene van de kinderen van Levj.
16  Zoo zond ik tot EIK\'zer, tot Arfel,
tot Semaja, en tot E\'lnatban, en tot Ja-
rib, en tot Ë\'lnathan, en tot Xathan, en
tot Zacharja, en tot Mesullam, de hoof-
den, en tot Jójarib eu tot Ë\'lnathan, de
leeraars;
17  En ik raf hun bevel aan Iddo, het
hoofd in de plaats Chasifja ; en ik leide de
| woorden in hunnen mond, oio te zeggen
tot Iddo, zijnen broeder, M deNethinitu,
in de plaats CnasiOa, dat zij ons bragten
dienaars voor het huis onzes Gods.
IS En z:\\ bragten ons, naar de goede
band onzes Gods over o,is, eenen man
van verstand, van de kinderen van Mahli,
den zoon van Levi, den zoon van Israël;
namelijk Sércbja, met zyne zonen en
broederen, aebttien;
r< En Hasabja, en met hem Je»Aja, van
de kinderen van Mernri, met zijne broe-
deren, en hunne zonen, twintig;
•20 En van de Netbinitn, die David en
de vorsten ter dienste der Levieten ge-
geven hadden, twee honderd en twintig
Nethinim, die allen bij namen genoemd
werden.
21 Toen riep ik aldaar een vasten uit
aan óe rivier A\'hava, opdat wij ons ver-
ootnioedigden voor het aatigezigt onzes
Gods, om van Ham te verzoeken eenen
regten weg, voor ons, eu voor onze kin-
derkens, en voor al onze have.
\'2\'2 Want jk sehaamde mij van den ko-
ning een heir en ruiters te begeeren, om
ons te helpen van den vijand, op den
weg; omdat wi) M den konfng hadden
gesproken, zeggende : De baud unies
-ocr page 349-
Ezra be.iri.ift rouw en bidt God. 343
Ezra komt te Jeruzalem.
hunne zonen, zoodat zich vermengd heb-j
ben het heilig zaad niet de volken dezer
landen ; ja de hand lier vorsten en over-
heden is de eerste geweest in deze over-
treding.
$ Als ik nu deze zaak hoorde, scheurde
ik imjn kleed en mijnen mantel; en ik
trok van het haar mijns hoofdsen mijns
baards uit, en zat neder verbaasd.
4  Toen verzamelden zich tot mij allen,
die voor de woorden van den God Israël»
beefden, om de overtreding der wegge-
voerden ; doch ik bleef verbaasd zitten tot
aan het avondotler.
.\') En omtrent het avondotler stond ik
on uit mijne hedruktheid, als ik nu mijn
kleed en mijnen mantel gescheurd had ,
en ik boog mij op mijne knieën, en breidde
mijne handen uit tot den HEERE, mij*
nen God;
fi En ik zeide : .Mijn God! ik beu h«*-
schaamd en schaamrood, om mijn aange-
zigt tot l op te heffen, iiuin God t want
onze ongeregtigheden zijn « vermcnigvul-
digd tot boven na» hoofd, en onze schuld
is groot geworden tot aan den hemel.
7 Van de dagen onzer vaderen af zijn
wij in groote schuld tot op dezen dag; en
wij zijn om onzeongeregtighedeu overge-
«even, wij, onze koningen ea onze pries-
ters, in de hand van de koningen der lau-
den, in zwaard, in gevangenis, en in roof,
en in schaamte des aangezigt*, gelijk liet
is te dezen dage.
5  En nu is er, als een klein oogeublik,
eene genade geschied van dn HEERE,
onzen God, om ons eene ontkomiug over
te laten, en ons ecneu nagel te geven in
zijne heilige plaats, oiu onte oogen te
verlichten, o onze God! en om ons een
weinig levens te geven in onze dienst-
baarheid.
i) Want wij zijn knechten ; doch in onze
dienstbaarheid heeft ons onze God niet
verlaten; maar Hij heeft weldadigheid
tot ons geneigd voor liet aangezigt der
koningen van 1\'erzië. dat IIïj ons ten
weinig
levens gave, om het huis onzes
Gods te verhoogen, en de woestigheden
van hetzelve op te rigten, en om ons eenen
tuin te geven in Juda en te Jeruzalem.
lil En nu, wat zullen wij zeggen, o onze
God! na dezen? want wij hebben uwe ge-
boden verlaten,
11 Dte Gij geboden luidt doorde dienst
uwer knechten, de profeten, zeggende :
\'- Het land, waar gij lieden inkomt, om dat
; te erven, is een vuil land, door devuilig-
| heid van de volkeu der lai.den, om hunne
I gruwelen, waarmede zij dat vervuld heb-
J ben, van het eene einde tot het andere
einde, met hunne onreinigheid.
1. Zoo zult gij nu uwe dochteren niet
geven aan hunne zonen, en hunne doch*
teren niet nemen voor uwe zonen, en zult
hunnen vrede en hun best niet zoeken,
tot in eeuwigheid; opdat gij sterk wordt,
en het goede des lands eet, en uwen kin-
deren duet erven tot in eeuwigheid.
13  En na alleR, wat over ons gekomen
is, om onze booze werken, en om onze
groote schuld, omdat Gij, o unze God!
belet hebt, dat wij niet te onder ztfn van
wege onze ungeregtigheid, en hebt ons
eene ontkoming gegeven, als deze ie,
14  Zulleu wij nu wederkeereD, oni uwe
geboden te vernietigen, en ons te verzwa-
geren met de volken dezer gruwelen?
Zuii.it 0\\) niet tegen ons toornen tot ver-
teren» toe, dat er geen overblijfsel ttoclt
ontkoming zij ?
15  0 HEERE, God van Israël! Gij zijt
regtvaardig : want wij zijn overgelaten
ter ontkoming, als het is te dezen dage.
Zie, wij zijn voor uw aangezigt i\'i onze
schuld, want er is niemand, die voor
uw aangezigt zou kunnen bestaan, om
zulks.
Gods ia ton goede over alleu, die Hem
zoeken, ïntiar zijne sterkte en zijn toorn
over allen, die Hem verlaten.
_ Alzoo vastten wij, en verzochten
zulks van onzen God; en Dij Het zin.
van ons verbidden.
21 Toen scheidde ik twaalf uit van de \'
oversten der priesteres : Sërebja, Ha- i
sabja, t n tien van hunne broederen uiet
hen.
25 En ïk woog huu toe het " zilver, en
het goud, en de vaten, zijnde de ofl\'ering ,
van het Imis onzes God», die de koning |
en zijne raadsheeren, en zijne vorsten, en .
ganscu Israël, die er gevonden werden, 1
geofferd hadden.
2fi Ik woog dar i au bunne band zes
honderd en vijftig talenten zilver*, en
honderd zilveren vaten in talenten; aan >
goud, honderd talenten :
.7 En twintig gouden bekers, tot dui- j
zend drachmen; en twee vaten van blin-
kend goed koper, begeerlijk als goud. I
38 Eu ik zeide tot hen : (lij zijt heilig
den IIEEUE, en deze vaten zijn heilig;
ook dir zilver, en dit goud, de»rüwlllige
gave, den HEERE, den God uwer va-
deren.
:9 Waakt en bewaart het, totdat gij
het opweegt, in tegenwoordigheid van de
oversten der priesteren en Levieten, en
der vorsten der vaderen van Israël, te
Jeruzalem, in de kamereu van des IIEE-
KEN hufe.
30  Toen ontringen de |>riesters en de
Levieten het gewigt des ziivera en des
gouds, en der vaten, om te brengen te
Jeruzalem, ten huize onzes Gods.
31    Alzoo verreisden wij van de rivier
A\'hava, op den twaalfden der eerste
maand, om te gaan naar .lerüzalem : en
de hand onzes Gods was over ons, en
redde ons van de hand des vijands, eu
desgeneu, die ons lageu leide op den weg.
3\'2 Eu wij kwauien te Jeruzalem; en
wij bleven aldaar drie dagen.
33  Op den vierden dag nu werd gewo-
?;en het zilver, en het goud, en de vaten,
n het buis onzes Gods, aan de hand van
Merémoth, den zoon van L\'rln, den pries-
ter, en met hem Eleazar, de zoon van
[\'inebas; en met hem Jóiabad, de zoon
van Jésua, en .\\oadja, de zoon van BIn*
nul, de Levieten.
34  Naar het getal en naar het gewigt
van die allen; en liet gansene gewigt
werd ter zelver tijd opgeschreven.
35  Ka de weggevoerden, die uit de ge-
vangeuis gekomen waren, offerden den
Go.1 Israëls brandofferen i twaalf varren
voor -:.iii-i", Israël, zes en negentig ram-
nien, zeven eu zeventig laiuuieren, twaalf
bokken ten zondoffer; alles ten brandof-
ter den HEBRE.
31 Daarna gaven zij de wetten des ko-
nings aan des konings stadhouders en
landvoogden aan deze zijde der rivier;
en zij bevorderden het volk eu het huis
Gods.
HOOFDSTUK 9.
Etra wordt verwittigd, dat hrt volk zich war
beiondigd hul dotir het Aangaan vnn hu-
wet ijken on-t heiden»rh<\' vrouwen, n, 1 ,
•v:i.ir • \'. i bij grooten rouw iu.li:]>. en in
bet openbaar . • n uottnocdig on vurig gebet)
tot God doet, 3.
ALS nu deze dingen voleind waren, tra-
den de vorsten tot inij toe, zeggende :
liet volk Israëls, en de priesters, en de
Levieten, zijn niet afgezonderd van de
volken dezer landen, naar hunne gru-
weien, namelijk van de Kanailnieten, de
Hethieten, de 1\'erezieten, de Jebusieten,
de Ammonieten, de Moabieten, de Egyp.
tenaren en de Amorieten.
2 Want zij hebben van hunne doch-
teren genomen voor zich zelven en voor
a Eiri»7U,lS.
-ocr page 350-
344 Serha-nj*. troott Vxr*. Keg-Mer dergew>n. EZRA W                           die de ifHWH trouwen verlieten.
tijden komen, en met hende oudsten van J J. C.
elke »t« 1 en derzelver reuter»; totdat wij
           **?.
van ons afwenden de hittigheiddes toorn*
onze* Gods. om dezer zaken wil.
15 Alleenlijk Jonathan, de toon van
A\'saiiel, en Jehazia, de zoon van Tikva,
stonden hierover; en Mesullam, en S4b-
bethaï, de Leviet, hielpen hen.
1\'. En de kinderen der gevangenis deden
alzoo; en Ezra. de priester, met de man-
neu, de hoofden der vaderen, naar bet
huis hunner vaderen, en lij allen, bij
namen genoemd, scheidden zich af, eu
zij zaten op den eersten dag der tiende
maand, om deze zaak te onderzoeken.
1," En zij voleindden het met alle man•           * •
nen, die vreemde vrouwen b\\j xick hadden
doen won.-n, tot op den eersten dag der
1 eerste niaand
I-* En er werden gevonden van de zonen
: der priesteren, die vreemde vrouwen bij
ziek hadden doen wonen i van de zonen
\' van Jésua, den zoon van Józadak, en
zijue broederen, Maaaëja, en Eliëier, en
Jarib, en Gedalja.
11* En zij gaven hunne hand, dat zij
hunne vrouweu zouden doen uitgaan; en
, schuldig zijnde, offerde* tit eenen ram
: van de kudde voor hunne schuld.
30 En van de kinderen van Immer :
, Tlmi\'iïu en Zebadja.
j \'21 Kn van de kinderen van Hariin :
1 Maaséja, en Elfa, en Semaja, en Jebiél,
en l\'zia.
\'22 En van de kinderen van I\'ashur :
Eljoënai, Maaséja, lsmai\'1, \\ethaneel,
Jöiabnd en Elatfc,
\'2\'i En van de Levieten : Józabad, en
Siineï, en Këlaja (deze iit KelHa}, 1V-
i ii i.i\'.i. Juda en Kliëaer.
21 Kn van de zangers : Eljasib; en van
de poortiers : Salluin, en Teleiu, en TJri.
?a En van Israël : van de kinderen van
!\'.ini- : Ranija, en Jezta. en Slalchia, en
Mijaiuin, eu Kle.lzar. en Malcbia, en
Honnja.
S6 Ka van de kinderen van Elam :
Mattanja, ZachArja, en Jehii\'1, en Abdi,
en Jereinotli, en Elia.
27 Kn van de kinderen van Zatthu :
Eljoënai, Eljasib. MaitAtija.en Jereiuöth,
eu Zabad. en Aziza.
-» En van de kinderen van Bebai : Jó-
lianan. Hananja, Sabbat, en Athlaï.
--> En van de kinderen van Kanf : Me-
sullam. Mailuch en AdAia, Jasub, eni
Seal, Jeraninth.
\'*i En van de kinderen van l\',inHtii-
Moab : Adna, en Chelal, Benaja, Maavja,
Matt.1nja, Bexaleel.en Binnui.enManasse.
31 Kn van de kinderen van Harim : l
Eliëzer, .lissia, Malchla, SemAja, Slmeon,
j: Henjamin, Mailuch, Semarja.
Van de kinderen van Haiuui: Math-
nai, Mattatta, Zabad, Elirélet, Jerémai,
Manasse, Simei.
\'Si Van de kinderen van Bani: Maadai,
Aiurani, en Vël.
3ó Benaja, BMeJa, Chehihu,
lift Vanja, Meréinoth, EljAaih,
37 Mattanja, Mathnai, en Jnatuii,
.\'v- En Bani, en Bfnnui, Simei,
3!t 1 ii Selémja, eu Natban, en Adaja,
4H Machnadhai, Sanai, Sarai,
41 A/Jif\'-i, en Selémja, Semarja,
4J Salluui, Amrirja, Jozef.
4\'j Van de kinderen van Nebo : Jelèl,
Matthftbja. Zabad, Zeblna, Jaddai, en
Joel, Benaja.
44 Alle uezen hadden vreemde vrouwen
geiii ui] tn ; en sommigen van hen hadden
vrouwen, waarbu zn kinderen gekregea
hadden.
J. ». C.                           HOOFDSTUK M,
• —          , Het volk weent mrl B:- a.rs. 1. Srrhan\'.a
Iroo«t Ktta fa srrrft hrm ccnen(roeden raad,3 : di"H In volgt, nemende van de urrrulrnder |*r tenteren. Levieten en van hi I ifanarhevolk rini-n erd. -I.it nj naar <..>.!. wrt iou-
den doen, 5. Al hrt volk wordt door eene"trens • krnni*;^vinc veriameld te Jeruialein.
naar Kira hen van hunne .. liul.l overtuiet,
.•il alle* naar V.aA» n et Terrijrt, \'.. Namen drr
priester* en Levieten, dit\' ook uitland>ehr
mwm hadden [jeiiomen rn daarvan rijn
:»e»i helden, IR.
ALS Exit en alzoo had, als hij deze be-
Itjdeni* deel, weenende en zich voor
Gods hui* onderwerpen (ir, verzamelde
zien tot htm Dit Israël eeue teer «rome
gemeente van mannen, en vrouwen, en
kinderen, want tiet volk weende met
groot geween.
I  Toen antwoordde Sechnnja, de zoon
van Jebtel, een van de zonen van Klam,
eu zeide tof Emi Uij hebben overtreden
tenen onzen (ïod, en wij hebben vreemde
vrouwen van . >• volken des iands bh
int doen "nifii; maar nu, er is hope
voor Isra>\'l. dezen aangaande.
1 3 Laat oim dan nu een verbond maken
met onzen God. dat wij al rfie vrouwen,
en war var. haar geboren is, zullen doen
uitgaan, naar den raad des Hoeren, en
dergenen, die beven voor het gebod onzen
Gods; en laat er gedaan worden naar de
! wei.
i 4 Sta op, want deze zaak komt u toe,
en wft) \'.uilen niet u zijn ; ween sterk en
doe het.
:> Toen mond Ezra on, en deed de over-
sten der prii-sieren, de Levieten en gansch
Ui.nl /.weren, te zullen doen naar dit
woord; en zy zwoeren.
f> Kn K*ra stond op van voor Gods huis,
en ging in de kamer van Johanan, den
zoon van Kljnsib; als hij daar kwam, at
hij geen brood, en dronk geen water,
want hij bedreef rouw over de overtreding
der weggevoerden.
7 En zij iieten eene stem doorgaan door
Juda en Jeruzalem, aan al de kinderen |
der gevangenis, dat zij zich te Jeruzalem
zouden verzamelen.
N En al wie niet kwam in drie dagen,
naar den raad der vorsten en der oudsten,
al zijne have zou verbannen zijn; en hij
zelf «ou afgezonderd wezen vau de ge- ,
nieente der weggevoerden.
u Toen verzameldeu *ich alle mannen ;
van Juda eu Benjamin te Jerflzalem in j
drie Hagen; het was de negende maand, I
op den twintigsten in de maand; en al ,
bet volk zat op de straat van God* huis, i
sidderende om deze zaak, en van wege
<!e piasregenen.
, llt Toen stond Ezra, de priester, op en ,
zeide tot ben i Gijlieden hebt overtreden,
n vreemde vrouwen 6t> x doen wonen, ;
om Israels *chuld te vermeerderen.
II   Nu dan, doet den HEERE, uwer i
vaderen God, belijdenis, en doet iv)D wel-
Igevallen, en scheidt u af van de volken |
\'des lands, en van de vreemde vrouwen. j
i 12 En de ganachf gf uiernteantwoordde
jen zcido met luider stem : Naar uwe :
woorden, alzoo komt liet ons toe Ie doen. {
13 Maar den volks is veel, en bet ia een i
|tijd van plasregeu, dat men hier buiten j
, niet staan kan ; en het is geen werk van \\
;eenen dag noch van tv.ee, want velen f
onzer hebben overtreden in deze zaak.
11 Laat toc\'i ome vorsten der gansche
gemeente hierover staan, en allen, die I
in onze «teilen zijn, die vreemde vrouwen l
bij ziek hebben doen wonen, op gezette
-ocr page 351-
bidt, krijgt verlof om naar :*4ó
Xehenva bedrijft rouw, vast en
HET BOEK NE HEMT A.
ren, 9. Hij rciigtigt \'"J rtsrht d> gvbrnkene\'
muren en verbrande poorten van Ji-mialeui. I
lï. Hij maakt den l»<-t An koning» aan de
voornaaimten van het volk bekend en wekt
den lust tot houwen hij hen op, in spijt en i
*pot der vijanden, 17.1
TOKN geschiedde h**t in de maand Ni-\'
san, in het twintigste jaar van den1
koning Arthahsaata, ala er witn voorj
zijn aangezigt was, d*t ik den wtin op-
nam, en gaf zieas den koning; nu waa ik
nooit treurig geweest voor zijn aangezigt.I
\'2 Zoo zeide de koning tot mi): VV.iaroni t
is uw aangezigt treurig, zou gij toch niet!
krank ztit? dit is niet dan treurigheid des1
Linnen. Toen vreesde ik ganscb zeer.
S Ed ik zeide tot den koning : De ko-
niug leve in eeuwigheid [ Hoe zou nn.r
aangezigt niet treurig zijn, daar de stad, j
de plaats der begrafenissen mijner «t-
deren, woest is, en hare poorten met!
vuur verteerd zijn?
4 Kn de kuning zeide tot mij : Wat ver* i
zoekt .".\' nu ? Toen bad ik tot God van
den nemel.
.\'> Kn ik xeide tot den koning : Zoo bet
den koning goeddunkt, eu zon uw knectit
voor uw aangezigt aangenaam is; dat gij
mij zendt naar Juda, naar de stad der,
begrafenissen mijner vaderen, dat ik iel
bouwe.
ti Tiien zeide de koning tot mij, daar del
koningin nevens hem zat : Hoe lang zul |
uwe reis wezen, en wanneer zult gu we* i
derkomen f Kn net behaagde den koning,1
dat hij \'i.-i zond, als ik iieui zekeren tijd\'
gesteld had.
7 Voorts zeide ik tot den kouinii i Zoo,
het den koning goeddunkt, dat men ii.lj
brieven geve aan de landvoogden aan
gene zijde der rivier, dat zij mij overge-l
leiden, totdat ik in Juda zal gekomen!
zijn :
•* Ook eenen brief aan Asr.f, den be-<
waarder van den lusthof, denwelken de
konmg heeft, dat hij mij nout geve om te.
zolderen de poorten van het paleis, dat j
aan het buis is, en tot den stadsmuur, en
fit het huis, waar ik intrekken zal. En:
de koning gaf ze mij, naar de goede hand
mijns Gods over intj.
!i Toen kwam ik tot de landvoogden
aan gene zijde der rivier, en ga! nun
de brieven des koning*. En de koning had;
oversten des heira en ruiteren met uiy ,
gezonden.
10  Toen nu Sanballat, de Horoniet, en
Tobia, de aniwometische knecht, dat i
hoorden, mishaagde het hun met groot i
mishagen, dat er een mensen gekomen i
was, om war goeds te zoeken voor de]
kinderen Israels.
11    Kn ik kwam te Jeruzalem, en was,
daar drie dagen.
IS Daarna maakte ik mij des nachts!
op, ik en weinige mannen met mij,en ik\'
gaf geen\' tnensch te kennen, wat mijn1
God in mijn hart gegeten had, om aan;
.Jeruzalem te doen; en er was geen dier,
met mij, dan het dier, waarop ik reed.\'
13  En iktrok uit bij nacht doorde Dal-\'
poort, en voorbij de Drakenfontein, en\'
naar de Miatpoort, en ik brak aan de
muren van Jeruzalem, dewelke ver-!
scheurd waren, en hare poorten met vuur[
verteerd.
14  Kn ik ging voort naar de Font*in-
poort, en naar des kooings vu ver; doch\'
daar waa genie plaats voor bet dier. om i
onder mij voort te gaan.
HOOFDSTUK I.
«ehemia Fdn konine* schenker, v«. 11 ont-
vangl te Smu tijding van den droevigen
loi-tand ïijn» volks, .....-!\'.ii i vsn de iihi-
jru en poorten »»n Jeruzalem, v». t ; he-
dnjft daarover fouten rouw, raat, bidt en
•nti-t\'kt Ood om genade, en hij tonder, dat
hij den koning wil Wft-
DK geschiedenissen van Nehemti, zoon
van UacbAlja. l.:i het geschiedde ia
de maand filiale.i, in lift twintigste jaar,
als iK te > ..il in het paleis «TM;
.\' Zoo kwau Han.\'tni, een van mijne
broederen, üij ea sommin* mannen uit
Juda; en ik vraagde hen naar de Joden,
die ontkomen waren, (die overgebleven
waren van de gevangenis) en naar Je-
rnulem.
;i En rij zeiden tot mij : De overgeble*
venen, die van de gevangenis aldaar in
bet landschap zijn overgebleven, zijn in
groote ellende en in versinaadheid; en
Jerncaleuis muur is verscheurd, en bare
poorten zijn met vuur verbrand.
4 Kn het geschiedde, als ik deze woor-
den hooide, zoo zat ik neder en WModi
en bedreef rouw, eexto-e dagen ; en ik was
vaateude en biddende voor het aangezigt
van den God des hemels.
t Kn ik zeide: «Och HEERE, God de»
, hemels. Gij groote eu vreesselijke God!
Mie het verbond en de goedertierenheid
houdt dien, die llem lietiiebbeu, eu zijne
geboden houden.
fi Laat toch uw oor opmerkende, en
uwe oogen open zijn, om te hooren naar
liet gebed uws knechts, dat ik heden voor
uw aangezigt bid, dag en nacht, voor
de kinderen lsraels, uwe knechten; en ik
i doe belijdenis over de tonden der kindereu
\' Israëls, die wij tegen U gezondigd heb-
j ben : ook ik en mijns vaders huis, wij
1 hebben gezondigd.
7 Wij hebben het gansclielijk tegen (\'
verdorven; en wy hebben niet gehouden
\'de geboden, noch de inzettingen, noch de
rcgteii, die Gij uwen knecht .Mozesgebo-
,den hebt.
B Gedenk tocb des « woords. dat Gij
uweu knecht Mozes geboden hebt, zeg*
gende i Gijlieden zult overtreden, Ik zal
ii onder de volken verstrootjen.
9  Kn gij zult u tot Mij bekeeren, en
mijue geboden houden en die doen; al
waren uwe verdrevenen aan liet einde des
hemels, Ik zal hen van daar verzamelen,
en zal ze brengen tot de plaats, die Ik
verkoren heb, om mijnen naatu aldaar te
doen wonen.
10  Zij zijn tOOai uwe knechten m uw-
volk, dat Gij verlost hebt, door uwe
groote kracht en door uwe sterke hand.
11  Otfa HEBRE) laat toch uw oor op-
merkende zijn op het gebeil uwskueclits,
en op het gebed uwer knechten, die lust
hebben uwen naam te vreeeen ; en doe
het toch uwen knecht heden wel gelukken,
en geel hem barmhartigheid voor het
aangezigt dezes tuaus. Ik nu was des ko-
nings schenker.
HOOFDSTUK 2.
Bij eene goede gelegenheid snoekt en ver-
krijgt Nehetnta van den koning Arthahsasta
eene zending naar Jeruialem, met last om
alles te hentellen, waartoe hij brieven van
aanbeveling ua \'t koning* houtvester en
landvoogden ontvangt, v*. 1. Nehemta komt
tot de landvoogden en te Jerutslem. waai—
over fieh d-- vi;and-n van God* wolk erre-
jo \'..
34:7
. I»:1R
. B:10,
«U5,
103:8,
1*5 8,
• D.-ut. ft-JC,
MS, *7.
Wt. S. 4.
-ocr page 352-
\'4Ui Jeruzalem te nixta. Jernulema
NEIJEMIM .f.
muren rn iioort/i) gebouwd.
van I\'auaih-Moab; daartoe den lUkovons
toren.
1. En aan zijne hand verbeterde Sallum
de zoon van Lohes, overste van he\' «*
der* halve deel van Jeruzalem, bij en
zijne dochteren.
YA Pc Valpoort verbeterden lianun, en
de inwoners van £anoah; zij bouwden
die, en rigtten hare deuren op, mei hare
sloten en bve grendelen ; daartoe duf\'
zend ellen aan den muur, tot aan de
Milt poort.
14 De Mist poort nu veranderde Malchia,
de zoon van Itcchab, overete van bet deel
Beth-Chérem; hij bouwde ze, en rigr
hare deuren op, met bnre sloten en hare
, grendelen.
| lü En de Eonteinpoort verbeterde Sal-
> luui, de zoon van Kul-Hoze, overste van
i het deel van Mizpa; hij bouwde ze, en
i overdekte ze, en rigtte hare deuren op,
[ met hare sloten en hare grendelen; daar
I toe oen muur der vijvers Scbelah bij des
I kouings hot, en tot aan de trappen, die
, afiraau van Davids stad.
, 16 Na hem verbeterde Nehem ia, de zoon
I van Afbak, overste van het halve deel
\' van Betii f.:r, tot tegenover Davids gnc
; ven, en tot aan den gemaakten vijver, eu
tot aan het huis der helden.
17  Na hem veri>eterden ile Levieten,
Rehum, de zoon van Bam; aan zijne
haud verbeterde Ifasnbja, de overste van
het halve deel van Kehtla, in /iin deel.
18  Na hem verbeterden hunne broederen,
Bavai, de zoon van Ilénadad, de overste
van het andere halve deel van Kehitn.
1U Aan znne, hand verbeterde Bser, de
zoon van Jésua, de overste van Mizpa,
eene andere maat, tegenover den opgang
naar het wapenbuis, aan den hoek.
SO Na hem verbeterde zeer vurigHjk
liaruch, de zoon van Zabbai, eeue an-
derc maat; van den hoek tot aan de deur
van het huis van Eljasib.den hoogepriester.
21   Na hem verbeterde Meri\'-moth, de
zoon van l\'ria, den zoon van Koz, eene
andere maat; van de huisdeur van Eljasib
ai, tot aan het einde van Eljasibs buis.
22  En na hem verbeterden de prieste*
ren, wonende in de vlakke velden.
2.i Daarna verbeterden Benjamin, en
Hassub, MMn hun buis over; na hem
verbeterde Aziiria, de zoon van Maaséja,
de zoon van llananja, bij zyu huis.
2i Na hem verbetrrde Binnuï, de zoon
van li< mul* \'. ^ene andere maat; van bet
buis van AzAria tot aan den hoek en tot
aan het punt;
U l\'alal, de zoon van Ezai, tegen den
boek, en den hoogen toren over, die van
des konings atria uitsteekt, die bij deu
voorhof der gevangenis is; na hem Pe-
daja, de zoon van Faros;
26  De Netnlnim nu, die in Ofel woon-
den, tot tegenover de Waterpoort aan
het oosten, en den uitstekenden toren.
27  Daarna verbeterden de Thekoieten
eene andere maat; tegenover den grooten
uitstekenden tonn, en tot aan den muur
van Ofel.
2S Van boven de Taardenpoort verbe-
terden de priesteren, een iegeluk tegen
i\'.\'H Luis over.
2:» Daarna verbeterde Zadok, de zoon
van Immer, tegen tijn huis over. En na
hem verbeterde Semdja, de zoon van Se-
chanja, de bewaarder van de Oostpoort.
3d Na hem verbeterden Hannnja, de
zoon van Sellmja, en liauun, de zoon van
Zalaf, de zesde, eene atidere maat. Na
hem verbeterde Mesullam, de zoon van
Beréchja, tegen zijne kamer over.
Al Na hem verbeterde Malcbia, de zoon
eens goudtmids, tot aan bet huis der Ne-
thinim en der kruideniers, tegenover de
poort vr.n Mtf kad, en tot deopperzaai van
het pun;.
Li Toen ging ik np, des nachts door de
beek, en k brak aan den muur; en ik
keerd» weder, en kwam in door de Dal-
poort ; alzoo keerde ik wederom.
K> En de overheden wisten niet, waar
ik iieengegHan wan, en wat ik deed : want
ik -tii.. t\'<t nog toe den Joden, eo den
priesieren, en den edelen, en overheden,
en den anderen, die het werk deden, niet»
te kennen gegeven.
17 Tofii hhc ik tot hen : GÜIieden tiet
de ellende, waarin wii ziin.datJerftratem
wowt is, en iiare poorten tnrt vuur ver-
brand ttjo; komt, en laat on* Jeruzalem*
rmtur opbouwen, opdat wit niet meer
eene versmaadheid zijn.
W Kn Ik gnf bun te kennen de hand
mijns GÖda, die goed over mij geweest
wat, ah (M>k de woorden deskonings, die
li\') tot nu) gesproken had. To*n telden
zij : lAat ons op zijn, dat wij bonnen;
en tij Melkten hunne nanden ten goede.
11\' .Als nu San bal lat, de Horoniet, en
Tobli», de ammonietisrhe knecht, en üe-
sem, de Arabier, dit lioorden, too bespot-
ten zit ons, en verachtten ons; en zij
leida s Wat is dit »oor een ding, dat
gijÜeden doet? wiit gijlieden tegen den
koning rebelleren?
Si Toen gal\' ik hun tot antwoord, en
zeide tot hen : God van den hemel, die
zal het ons doen gelukken, rn wij, z^jne
knechtent zullen ons opmaken en bon-
wen; maar f ij lieden hebt geen deel, noch
geregtighei.1, noch gedachtenis in Jeru-
zaleni.
IIOOfPSTUK 3.
Dn po. rtcn. door wie, en de orde, waarin
de muren m poorten Tan Jeruzalem lijn
gnboaird.
EN Eljasib, de hoogepriester, maakte
zich op met zijne broederen.de priel*
teren, en tij bouwden de Schaapspoort;
zij heiligden ze, en ristten hare deuren
op; ja zij heiligden ze tot aan den toren
Mea, tot pan den toren Hananevl.
- En aan zijne hand bouwden de m»n-
nen van Jericho; ook bouwde aan zijne
nand Zacchur, de zoou van Iuiri.
\'A Da Wctipoort nu bouwden dekinde-
ren van SfOat; zij zolderden die, en rigl-
ten hare deuren op, met hare sloten en
bare grennelen.
4  Eu aan hunne band verbeterde Meré-
moth, de zoon van l\'rfa, den zoon van
Koz; en aan hunne hend verbeterde
Meaullam. de zoon van Berechja, den
zoon van Mesezabei-1; en aan hunne hand
verbeterde Zadok, -. oi van Baëna.
ö Voorts aan hunne hand verbeterden
de Tbekoicten; maar hunne voortrette-
iij ken bragten hunnen hals niet tot de
dienst huns lleeren.
6  En dl Oude poort ver beter Jen Jójada, \'
de zoon van Pa.«i ah, en Mesullaiu, de
zoon van Beiódji; deze zolderden tij, en j
rigtten hare deuren op, met hare sloten
•\'i, bare grendelen.
7  En aan hunne hand verbeterden Me-
laija. de Gibeoniet, en Jadon, deMerono-
thi»1», ie mannen van Gibeon en van
Mizpa; tot aan den stoel des landvoogd»
aan deze zijde der rivier.
5  Aan zijne band verbeterde Uittel de
znnn van llartiója, een der goudsmeden,
en aan zijne hand verbeterde Haminja, de
zoon van een\' der apothekers; en z\\\\ lieten
Jeruzalem lot aan den hreeden muur.
y En aan hunne hand verbeterde He-
tnja, de zoon van Uur. overstedes halven
deels van Jeruzalem.
li\' Voorts aan hunne hand verbeterde
Jednja. de zoon van Ilarümaf, en tegen*
over zijn huis; en aan zijn hand verbe*
terde Ilattus, de zoon van Hasribneja.
11 Da andere mate verbeterden Malchia,
de zoon van Harim, en Hasiub, de zoon
-ocr page 353-
Gebed van Kehonfa* Oer vijanden
N\'EHEttTA 4. .
uuulog verhiaderd. KUg\' .ie» volk» Ml
gemaakt had, zoo keerden wij allen «re-i
\' oer tot den muur, een iegelijk tot lijft
werk.
i lt! En het geschfedde van dien dag ai,
\'• dat de helft mijner jongens doende waren\'
\' aan het werk, en de helft van ben metdrn
de spiesen, en de schilden, e» de bogen.
en de pantsiers; en de oversten waren!
achter het gauEChe huis van Juda.
I 17 Die aan den muur bouwden, en die|
I den laat droegen, en die oplaadden, wa-!
ren een ieder met zijne eene iiand doende!
aan het werk, en de andere hield bet ge*1
weer.
1** En de bouwen hadden een iegeüik
zim zwaard aan riine lenden gegord, en
bouwden; maar die met de bazuin blies,
: was bij mij.
| 19 Kn ik zeiile tot de edelen, en tot de
\' overheden, en tot het overige des volks :
! liet werk is groot en wijd ; en wij zij nop
; den muur afgezonderd, tie een ver van
den ander;
30 Ter plaatse, waar gij het geluiJ derj
bazuin zult booren, daarheen zult gij u
; tot ons verzamelen i \' onze God zal voor "
ons strijden.
i 21 Alzoo waren wij doende aan bet
: werk ; en de helft van hen hielden de
spiesen, van het opgaan des dageraad».
i tot het voortkomen der sterren toe.
! 3t Ook zeide ik te dier tijd tot bet:
: volk : Een iegelijk vernachte met zijnen i
: jongen binnen Jeruzalem; opdat zij onsj
! des nachts ter wacht zijn, en des daags\'
j aan het werk.
23 Voorn noch ik. noch mijne broede*\'
| ren, noch mijne jongelingen, noch de
\'< mannen van de wacht, die achter mij;
waren, wii trokken onze kleederen niet i
! \'ii,; een iegelijk nad zijn geweer en water.,
HOOFDSTIJK ï.
Het volk klauwt «ver den overlast van woeker
in panden, vg. 1. Xrheiiiia, hierover reer |
verstoord, he-traft de aartienlijken. ot*r»
tuist hen en doet h\'-n zweren luik* na Ml
lat. o, 6. Hi* beroept zirh o|* n;n eiifen voor-i
beeld, hoe hi], «ïette^-\'-nsta.vi.ie hij al* lau.U
voord eene L\'roote hofhi.ii\'liiL.\' moeit nnoVr->
houden, het rept dei landvoord* nooi: t-e. |
von\'er,! heeft, om de RCmeeetC niet te be-\'
swartm. 11.
MAAK het geroep des volks en hunner!
vrouwen was groot tegen hunne:
broederen, de Joden.
2  Want er waren, die zeiden i Onzel
zonen, en onze dwhteren. wij zijn velen ;
daarom hebben wij koren opgenomen,!
i;at wij eten en leven.
3  Ook varen er, die zeiden : V\\\'"j feT-l
panden onze akkers, en onze wijngaar-l
den, en onze huizen, opdat wij in dezen\'
I honiror koren mogen opremen.
! 4 Detgctiiks waren er, die zeiden : Wij
hebben geld ontleend tot des konings
I ciins, op onze akkerneri onz» wijngaarden.
ó Nu is toch «ns rlceach als het vleesch
j onzer broederen, onze kin-leren zijn ais
j hunne kindereu ; en ziet, wij onderwerpen
onze zonen en onze doebteren tot dienst*
knechten; ja er zijn eenige van onze
dochtereu onderworpen, dat zij in de
magt onzer handen niet run ; en anderen
i hebben onze akkers en onze wijngaar*
! den.
fi Toen ik nu hun geroep endezewoor-
! den hoorde, ontstak ik zeer.
7 En mijn hart beraadslaagde in mij ;
< daarna twjvtte ik met de edelen, en met
i de overheden, en zeide tot km : Gij lieden
1 vordert eenen last, een iegelijk van zijnen
; broeder. Voorts beleide ik eene groot»
- vergadering tegen hen.
! - Kn ik zeide tot hen : Wij hebben onze
| broederen, de Joden, die aan de Heidenen
j verkocht waren, uaar ons vermogen we-
dergekocht; en zoudt gt)lieden ook uwe
I broederen verkoupen, of zouden zij aan
32 l*n turschen de opperzaal van h*t
punt rot de Scnaapspoort toe, verbeterden
de goudsmeden en de kruideniers.
HOOKDSTIK 4.
TVrwgl de TijnéH mi-t Codi voik •potten,
hiiit Xehemia tot (iod ra Tordert het werk,
v*. I. Ite rijenden, d.jin vooruïtran:* ver-
nemen.le, verhinden ii( h om Jeruzalem on.
verwa< ht* te bestrijden en het werk te be-
letten, 7. Xeheinii» hiervan in tijd* verwittigd
lijnde, stelt naauwkeiirige wacht, treeft het
volk doeden moed en verbreekt trio den
aanclav\' der vijanden. 12. Hij kf-ert weder
tot den arbeid, nadat zorwlaniire ..nle db de
arbeider* gesteld wa«, oui met de e»ne hand
te werken en met de andere h-t r.-weer i"
houden, en geeft m.i» verii hcidene knjr*tie-
MAAU het geschiedde, als Sanballat
gehoord had, dtit wij den muur
bouwden, zoo ontstak bij. en werd zeer
toornig; en bij bespotte da Joden,
3 Ki: sprak in de tegenwoordigheid z\'l-
ner broederen en van liet heir van Sa-
maria, en zeide: Wat doen deie aamech-
tige Joden ? zal men ben laten geworden ?
zullen lij offeren? sullen /.ij liet in een\'
dag voleinden? zullen zij de stecnen uit
de stofhoopen levend waken, daar zij ver-
brand ziin ?
3  En Tobia, de Ammoniet, wan hij hem,
en zeide : Al is het, dat zij bouwen, zoo
er een vos opkwame, bij zou hunnen
steenen muur wel verscheuren.
4  Hoor, o onze God ! dat wij zeer veracht
zijn, en keer hunne vernmaadlieid weder
\'op hun hoofd, en geef hen over toteenen
> roof in een bind der gevangenis.
| 5 Ed dek hunne ongeregtigheid niet
.toe; en hunne zonde worde niet uitge-
idelgd van voor uw aangezigt, want zij
! hebben \' getergd, ttaawle tegenover do
bouwlieden.
j t" Doch wij bouwden den muur, zoodat
de gansene muur zanten "evoegd werd tot
zijne helft toe : «aui nat bart des volks
i was nw ie werken.
i 7 En bet geschiedde, als Sanbalïat, en
Tobla, en de Arabieren, en de Am;..ome-
ten. en de Asdodieten boorden, dal de
verbetering aan de muren van .Jeruzalem
.toenam, dat de scheuren begonnen ge-
\\ stopt te worde», zoo ontstaken zij zeer;
] s En zij maakten allen te zamen eene
• verbindienis, dat i\\\\ zouden komen om
| tegen Jeruzalem te strijden, en eene ver*
:bi,i>tenng daarin te maken.
! 9 Maa>- wij baden tot onzen God, en
zetten wacht tegen ben, dag en nacht,
bunnen tii al ve.
I\') Toen zeide \':•;,, : De kracht der
dragers is vervallen, en des stofs is veel,
zoodat wy aan den muur niet zullen kuu-
nen bouwen.
11   Nu hadden onze vijanden gezegd :
Zij zullen het niet weten, noch zien, tot*
dar wij in het midden van beu komen,en
slaan ben dood; alioo zullen wij het
werk doen ophouden.
12  En het geschiedde, als de Joden, die
bij ben woonden, kwamen, dat tij bet ons
vel tienmaal zeiden, uit al de plaataen,
door dewelke gij tot ons wederkeert.
13  Daarom zette ik in de benedenste
plaatsen achter den muur, ca op de hoog*
ten, en ik zette hef volk naar de ge*
slachten, met i.unne zwaarden, hunne
spieaen en hunne bogen.
1\' En ik zag toe, en maakte mij op.en
zeide tot de edelen, en tot de overheden,
en tot bet overige des volks: " Vreest niel
voor hun aangezigt; denkt aan dien groo-
ten en vreesselijken HEERE, en strüdt
voor uwe broederen, uwe zonen en o we
dochteren, uwe vrouwen en uwe huizen.
15 Daarna geschiedde het, als onze
vijanden boorden, dat bet onsbeknndwas
geworden, en God bunnen raad te niet
-ocr page 354-
NEHEXI\'A 6, 7.
viianden. Verrader» be-cirasni<i
UU «ver den n.frlm\', Aa\'lslag der
i gen : Ik doe een groot werk. zoodat ik
! niet «al kunnen al komen: waarom zou\'
1 dit werk ophouden, terwijl ik tiet zouna-\'
! laten en tot ulieden afkomen\'\'
| 4 Zij zonden nu tref viermaal Ent miv.l
! op dezelve viize. En ik antwoordde hun :
I op dezelve wijze.
I b Toen zond Sanballat tot mij op de-I
! zelve wijze, ten vpfde maal, i\'iinen jon-i
1 gen, me* eeneu openen briei in zijne1
hand.
tï Daarin «aa geschreven : Me; isonder!
de volkeu gehoord, en Gasmu zegt : Gij
\'t en de Joden denkt te rebelleren, daarom!
[ bouwt gu den muur, en gij zult bun ten)
koning /\'.\'ii. naar dat deze zaken zijn. j
7 Dat gij ook riroieten hebt besteld, om!
; van u te Jerflzaleiu uit ie roepen. zeg-!
gende : Hij is koning in Juda. Nu zal het
. van den honing gehoord wonleo, naar)
da; deze zaken zijn ; kom dan nu, en\'
laat ons te zamen raadslaan.
s Doch ik zond tot hem, om te zeggen :]
Kr is win aliulke zaken, al* gi) zegt, niets\'
ge-cnied ; maar gij versiert ze uit uwi
aait*
\'.* \\Vant zü allen zochten "ns vreesacu-i
tig te inakeu, zeggende : Hunne handen I
zullen van het werk atlaten, dat het metl
zal gedaan worden : nu dan sterk mijne
handen !
10  Als ik uu kwam In het huis van Se*
maia, den zoon van Pelaja, ilen zoon van
Meuetabeël, (hij nu was besloten] zoo
zeide lil.) i Kaal on» zamenkomeu in het
huis God», in net midden den tempel*, en
laat ons de deuren den tempels toesluiten,
want zij zullen komen om u te doodeu,
ja bii nacht zullen zij komen, om u te
doorlen.
11  Vaar ik zeide i Zou een man.alsik,
vlieden ? en wie is er, z^nde als ik, die
in den temnel zou gaan, dal hij levend
bteve? Ik zal er niel ingaan.
12  Want Ik merkte, en zief. God had
hem mei gezonden; maar hii sprak deze!
profetie tegen mij. omdat Tobia en San-
ballat hem gehuurd hadden.
13  Daarom was hij gehuurd, opdat ik1
zou vreezen, eu alzoo doen, en zondigen;!
opdat zij iet» zouden hebben tot eeneii
kwaden naam, opdat zij mi> «ouden ho-
nen.
1-1 Ge.\'enk, invin God ! aan Tobia en aan [
Sannal lat, naar deze zijne werken , en ook!
aan de profeten Nondja, en aan deandere\'
profeten, die niii ge*ocht heb en vrees-
acht ig te maken.
15  De muur nu w-erd volbragt, op deni
vijf en twintigsten van Klul. in twee en!
vijftig dagen.
16  Kn het geschiedde, al» al otizevüan-
den dit hoorden, zoo vreesden al de Hei-
denen, die rondom ons waren, rn zij ver-
vielen teer in hunne oogen : want zü
merkten, dat dit werk van omen God
gtdaan wa*.
17  Ook schreven in die .lagen edelen
van Juda vele brieven, die naar Tobit
gingen j en die van Tobia kwamen tot
hen.
H Want velen in Juda ladlen hem
gezworen, omdat hij was een schoonzoon
van Scchanja, den zoon vaa Arah ; en
zijn zoon Jobanan had genomen de doc\'u-
ter van Menullam, den zoon van Be*
reeb ja.
19 Ook verhaalden zü zijne goeddadig-
hed»*n voor miin aaiigezigt, en müne
woorden bragten zij uit tot iieiu. Tobia
dan zond brieven, om mij vreenachtig te
maken.
HOOFDSTUK 7.
XehPinia vestigt de deuren der tt.vlipoortcn,
verordent de dii-nar»» van den tempel en
fielt eene gOSdt vr.ieht door de r.in-.-j,.\' at ad.
Hij hedenkt dnor God" ingeven middelen.
nm .1 -ru.\' \\\' \'m te beruiken. w.v.vrtoe hpm
\'in* verk«»cht worden? Toen zwegen «ij,
rn vonden Reen antwoord.
\'J Voort» zeide ik : De taak ia niet goed,
•lie gijlieden doe:; zoudtgij niet wandelen
in de vreeie onsen God», om de versiua-
ding der Heidenen, onze vijanden?
10  Ik, mijne broederen, en niijnc jon-
geu», vorderen wh ook veld en koren tan
ben - laat on* toch dezen la*t nalaten.
11    Geeft hun ioch aU heden weder
hunDe akkers, hunne wijngaarden, bunue
olijfgaarden en hunne huizen; en het
nonderdMe rfee/ van het geld, en van h«t
koren, deu mout eu de olie, die gij hun
hebt afgevordcrd.
\\\'2 Toen zeiden «ii: Wij zullen het we-
dergeven. en van hen ni«-t» loekea; **y
\'.uilen alzo» doen, als gil «egt. I.n ik riep
de priesteren, en deed hen «neren, dat zij
d\'ien zouden naar dit woord.
13   Ook ncii ü.He ik mijnen boezem
uit, en zeide s Alzo» schudde God uit
allen man, die dit woord niet zal beven»
tigen, uit zijn huis eu uit zijnen arbeid,
en Uu «ij alzoo uitgeschud en ledig. Kn
de gansene gemeente zeide : Amen! en «i»
preien den lll.KKK. Kn uet volk deed
&i-ar dit woord.
14    Ook van dien dag af, dat hit mij
bevolen neett hun landvoogd te zijn in
liet land .luda, van het twintigste jaar af,
tot het tweeen dertigste jaar van Oen ko-
ninj ArtbahshMa, zij mie twaalf jaren,
heb tk, met mijiie broederen, het brood
ides landvoogd* niet gegeteu.
f 1.) Y.n de vorige. landvoogden, die voor
; niii geweest zijn, hebben het volk be-
{ zwaard, en van ben genomen aan brood
] en wijn. daarna veertig zilveren sikkelen :
, ook heerschten minne jongens over het
| volk ; maar ik heb «Uoo niet gedaan, oui
der vreeze Gods wil.
l\'; Daartoe heb ik ook aan het werk
Mezen muur* verbeterd, en wy brbben
\\ /een land gekocht; en ai mijne jongens
i lijn aldaar veizaineld geweest rot ...•.
werk.
I 17 Ook Etyn van de Joden en van de
! overheden houder-i en vijftig man,en die
van de lietdenen,die rondom ons zijn, lot
on» kwamen, aan mijne tafel geweest.
H Ku wat voor ci-nen dag ber*>id werd,
wat een os ea /.es uitgelezene schapen ;
ook werden n.ij vogelen bereid, e» binnen
tien dagen van aïlen wijn zeer veel : nog
heb ik bij de/en het brood «les landvoogd»
niet gezocht, omdat de dienstbaarheid
zwaar was over dit volk.
J« *> Gedenk mijner, mijn God! ten
goede, allen, wat ik aan dit volk gedaan
heb.
HOOFDSTUK 6,
Dr vijanden, vernrmende dat het werk hijna
•nirii.il! - I wam, traehten Xehemia tneeraia-
len tot een se»prek (tuiten de stad te lokken,
om h-\'in afcwo in handen Ie khjtren, v». 1.
N -hivuii dit met wi;»heid afslaande, toeken
n hem van liet werk af te wh rik kon door
verdichte lma*an en val-rhe "eruehten van
fijne oproerigheid tetren den koninir; dorh
te verbeef*. 3. Ook wordt h hinnen de stad
•• i,« \'ld door \'.\'• \'huunl \' en vaUehe profeten,
maar blijft on ver*r brokken, 2*i. Veriadrrluke
-. n,.- \'ii-. h.i|i na sommi ;e irrooten mi den
VOORTS is het geschied, als van San-
hallal. en Tobia, en van Geseio, den
Arabier, en van onze andere vijanden
gehoord was, dat ik den muur gebouwd
had, en dat geene scheur daarin was
overgelaten : ook bad ik tot dezen tijd toe
de deuren niet opgezet in de poorten ;
. Zoo zond Stmballat, en Gesem. tot
mtj, oin te zeggr-n ; Kom en laat ons te
zanten vergaderen in de dorpen, in het
dal Ouo. Maar zij dachten mij kwaad te
doen.
i Kn ik zond boden tot hen, om te zeg.
- Neb. IS K.
-ocr page 355-
ÜMluclitregiiter.                                                      XEUEMI\'1 7.                                        Gaven tot tie dienst \'M\'J
goeddunkt al in-t Tolk r.\' veriaiuelm ra de
ir-«la<lttli.)tt te ijvfnipn van depenen, die
uirt Zrrulihib I furg opgetogen uit de t*e-
v«atnu>, 3. Vrijwillige gaven der urentea
en
van h-t volk, 7
VOORTS geschiedde het, al» de muur
gebouwd WH, dat ilt de deuren op-
rigtte, en de puortiers, en de zangers, eu
de Levieten werden besteld.
- Kn ilt £--A bevel aan mijnen broeder
Hanani. en aan Hanauja, den overste van
den bun; M Jeruzalem, want hij was al»
een man van getrouwigueid, en godvree-
zende 6 iv. i. velen.
:j Kn ik zeide tot hen : Laat de poorten
van .lernzalem niet geopend worden, tot-
dat «Ie uu ht*et wordt, eu terwijl 7\\\\ daar-
bij staan, laat hen de deureu sluiten, be-
ast g\'..i ze dan ; eu dat men wacnten zeue,
inwoners van Jeruzalem, een iegelijk op
zijne wacht, en een iegelijk tegen zijn huis
over.
4 De stad nu Mas wijd van ruimte en
Kroot, doch des volks Mas weinig (iaar-
binnen , eu de huizen waren niet gebouwd.
.) Zoo gai\' mijn God in mini hart, dat ik
de edelen, en de overbedeu, en het volk
verzamelde, om de geslachten Ie rekenen ;
eu ik vond iiet geslacht register dergeuen,
die in liet eerst waren opgetogen, en vond
daarin geschreven aidut :
n Dit zijn de kinderen van dat land-
schap. die optogen uit degevangenisder
weggevoerdeu, dip Nebukadnezar, koning
van nabel, weggevoerd had. en dit we-
dergekeerd zun naar Jeruzalem en naar
Juda, eeu iegelijk tot zijne stad,
7 Dewelke kwamen met Zerubbabel,
.Ï--- u;i, Neheinta, .*znria, Kaamja, Naha-
I i nni. Mórdechai, Bilsnn, Mispéreth, Big-
vai, Nehuui en M.;na. Dit is her getal der
mannen van het volk van Israël.
V De kinderen tan Parlios waren twee
duizend honderd twee en zeventig.
\'J De kinderen van Setatja, drie bon*
derd twee eu zeventig.
li> De kindereu van Aracb, zeshonderd
twee en vijftig.
11 De kinderen van l\'ahath-Moab, van
de kinderen van Jésun en Joab, tweedui-
xend acht honderd en achttien.
\'t 2 De kinderen van Klam, duizend twee
honderd vier en vijftig.
13  De kiuderen van Zatthu, acht Uon-
derd vijf en veertig.
14  De kinderen van Zakkai, zeven hon-
derd en zestig.
lfi De kinderen van Binnui, zeshonderd
acht en veertig,
lti De kinderen van lk-bai, zes honderd
acht en twintiit.
17 De kinderen van Azgad, twee dui-
zend drie honderd twee en twintig.
15  De kinderen van Adunikaui, zes bon*
derd zeven en zestig.
l\'.i De kindereu van Bigvni, twee dui-
zend teven en zestig.
Pe kinderen van Adin, zes honderd
rQI en vijftig.
•21 De kinderen van Ater, van Ilizkia,
acht en npgentig.
•2\'2 De kinderen van Ilasum, drie hon-
derd acht en twintig.
De kinderen van Bezai, drie honderd
vier en twintig.
31 De kinderen van Il.-rif, honderd en
twaalf.
!ó De kinderen van Gibeou, vi;ï en
negentig.
"26 De mannen van Bethleheui en Ne-
tófa, honderd acht en tachtig.
21 De mannen van Anathotb, honderd
acht en twintig.
is De mannen van Beth-Azaiaveth,
twee eu veertig.
2lJ Pe mannen van Kirjath-Jenrim, Ce*
firn en Beéroth, zeveu honderd drie en
veertig.
M De mannen van Kauia en Gaba, zen
honderd een eu twintig.
31   Pe mannen van Mivhmas, honderd
twee en twintig.
32  De mannen van Betb-Kl en Ai, hon-
derd drie en twintig.
XI De mannen van het andere .\\ebo,
twee eu vijftig.
34 De kindereu des anderen Klam*,
duizend twee honderd vier eu vijftig.
33  De kinderen van Ilariin, drie hon-
derd en twintig.
36 Pe kinderen van Jerichu, drie hon-l
derd vyi\' en veertig.
87 Pe kinderen van Lod, H;.did en Ouo, >
zeven honderd een en twintig.
3H Pe kinderen van Seurta, drie duizend \'-
negen bonderd en dertig.
39  De priesters. De kinderen van Je- j
daja, van bet huis van Jésua, negen hou-
derd drie en zeventig.
40  Pe kindereu van Immer, duizend
twee en vettig.
41   Pe kinderen van l\'aslmi, duizend
twee honderd zeven en veertig.
42  Pe kinderen van ll.ini.i, duizend
en zeventien.
43  Pe Levieten. He kindereu van Jéttaa, f
van Kadiniel, van de kinderen vac IIü-:
deva, vier en zeventig.
44  De zanders. De kinderen van Aaaf, [
honderd acht en veertig.
43 Pe poortiers. Pe kinderen van Sal- \'
luui, ile kinderen van Ater, de kinderen p
van TaIjh.il:, de kinderen van Akkub, de\'
kinderen van Harira, de kinderen van
Sobai. honderd aebi en dertig.
46  De Nethiuim. De kinderen van Ziha,;
de kinderen van Hasüfa, de kinderen van i
Tahbaóth ;
47  Pe kinderen van Kems, de kinderen |
van Sia, de kinderen van I\'adon;
45  Pe kinderen van Leb.ina, de knul—
ren van Haxaba, de kinderen van S&lmai;
VJ Pe kinderen van Ilanau, de kindereu ,
van Giddel, de kinderen van Gahar;
30 Pe kinderen van Keaja, de Kinderen i
van Itezin, c!e kinderen van Nekóda;
ól Pe kinderen van Gazzam, de kin* |
deren van Uzta, de kinderen van I\'aslah ; i
ó2 Pe kinderen van Bezai, de kinderfu
van Veiinim, de kinderen van Nefussim;\'
33  De kinderen van Hakbuk, de kinde-.
ren van llakiil\'a, de kinderen van Harhur.;
34  De ki.nieren van Hazlitli, de kinde-1
ren van Mehida, de kinderen vanHarsa;;
33 Pe kinderen van Harkos, de kinderen !
van Sfsera, de kindereu van Thainab; j
36  De kinderen van Neziaö, de kinde-.
ren van Ilatifa.
37  De kinileren der knechten van Sa-
lomo. De kindereu van Sotai, de kinne-
ren van Sofüreth, de kindereu van I< •
rida;
38  De kinderen van Jaela, de kiuderen}
van Darkou, de kinderen van Giddel; ,
39  De kinderen van Seta\'ja. de kinde-
ren van Hattil, de kinderen van PoCut>
reth van Zebaim, de kinderen •• r: Amou.
641 Al de Nethintm, en de kinderen der
knechten van Salomo, waren drie hon-
derd twee en negentig.
61   Ook togen deze op van Tliet-melali,
Thei-harsa, Cherub, Addoa en Immer;
maar zij konden hunner vaderen huis.
en hun zaad niet toonen, of zij uit I»r&<;l
waren :
62  De kinderen van Delaja, de Hwte*
reu van Tobia, de kinderen van Nekoda,
zes bonderd twee en veertig.
63  En van de priesteren, de kinderen
van Ilabaia, de kinderen van Koz, de
kinderen van Barzillai, die eene vrouw
van de dochteren van Barzillai, den Gi-
leadiet, genomen bad, en naar hunien
naam genoemd was.
64  Deze zochten hun geschrift, wil-
lende hun gealarht rekenen, maar het
-ocr page 356-
gelezen. Ya»t- en biddag.
NEHEMTA s. 9.
3ót) der Herren. Il tri wetboek
den HEEKE, met de aangezigten terl
aarde.
S Jésua nu. en Rani, eu Serfhia, Ja*;
unu, Akk>:b, Sabbethai, Hodia, Maaséja,
Kellta, A/aria, Joubad, Hanan, l\'elaja
en de Levieten onderwezen het volk in
de wet. En he: volk stond op zijne stand*
plaats.
" En zij lazen in bet boek, in de wet
Gods, duidelijk; en den zin verklarende,
/\'m maakten zij, dat men het verstond
in bei lezen.
10  Eu Jveheniïa, (dezelve is IIattir*ii-
tlin en Kzra, de priester, de schnltge*
leerde, en de Levieten, die bet volk <•:.•
denvezen, zeiden tot al het volk : Deze
«lag II den HEEKE, uwen God, heilig;
bedrijft dan geenen rouw, en weent niet:
want al het volk weende, als zij de woor-
.1 •:. der wet boorden.
11   Voorts zeide hij tot hen : Gaat, eet 1
het vette, en drinkt het zoete, en zendt!
deelen dengene, voor welken niets be-1
reid is, want deze dag is onzen Heere1
heiligt zoo bedroeft u niet, want de blijd-1
schap dee IIKEREN, die is uwe sterkte.)
12   Kn de Kevieten stilden ai het volk, ]
zeggende : Zwijgt, want deze dag is hei-
lig, daarom bedroeft u niet.
13  Toen ging al het volk henen om tel
eten, eu om te driuken, eo om deelen te\'
/.enden, en om groote blijdschap te ma*
ken : want zij hadden de woorden ver-
staan, die men huu bad bekend gemaakt.
14  Eu des anderen daags verzamelden
zich de hoofden der vaderen van bet
gausche volk, de priesters en de Levieten,
tot Ezra, den schriftgeleerde, en dat, om
v« rsiand te bekomen in de woorden der
wet.
lö En zij vonden in de wet « geschre*
veu, dat de HEEKE door de hand van
Mozes geboden had, dat de kinderen
Isracls in loofhutten zouden wonen, op
het feest in de zevende maand;
1\'i En dat zij het zouden luidbaar ma-j
ken, en eene stem laten doorgaan door al!
hunne steden, eu te Jeruzalem,zeggende:!
Gaat uit op bet gebergte, en baalt takken \'
van oÜjfboomen, en takken van endere
olieachtige boomen, en takken van mirte*
booiuen, en takken van palmbooinrn, en:
takken van andere digte boomen, 0111\'
loofhutten te maken, als er geschreven is.
17 Alcoo ging het volk uit en baalden
ze. eu maakten zich loofhutten, een iege-
lijk op zijn dak, eu in hunue voornoven,
eu iu de voorhoven van Gods buis, en op
I de straat der Waterpoort, en op de straat
van Efraimspoort.
15  En de gansche gemeente dergenen,
die uit de gevangenis waren wedergeko-
men. maakten loolbutten, eu woonden in
die loofhutten: want de kinderen Israéis
hadden alzoo niet gedaan sinis de dagen
van Jésua, den zoon van Nun, tut op
dezen dag toe; en er was zeer groote
blijdschap,
19 En men las iu bet wetboek Godsdag
bij dag, van den eersten dag tot den
laalsten iÏhj. En zij hielden het feest ze-
ven dagen, en op den achtsten dag den
verbodsdag, naar het regt.
HOOFDSTUK 9.
God» volk houdt een\'oleït\'iren va«t- en bede-
dae. Ken vierendeel van dien dair leien de
Levieten uit God* wetboek aan het volk voor,
een ander vierendeel belijden lij kunne ion-
den voor den Heem, •». 1. Met een leer
heerlijk en heil)? tretttd, in hetwelk zij God
l\'iij/en, tijne weldaden, aan Abraham en i>;.:i
inad beweren, vermelden, erkennende hunne
men iu\'vul d lire ondankbaarheid, bevelen iij
bunnen kouimervollen ataat den llcere oot-
moedi; aan J voort» wakende en arhrijvt\'Dde
ren verbe.nd, verbieden rij lieh op nieuw
nan de dienst de« lieeren, on» alle weiver-
diende «traiK\'u in het toekomende af te
wenden, 6.
j werd niet gevonden; daarom werden 1..1
all onreinen ran bet priesterdom geweerd.
I \'..i En Haitirsatba zeide tot hen, dat
[zij vad de belichte dingen niet zouden
eten, totdat er een triester stond mei
1 urhn en tbuininiin.
M Desa gansche gemeente te z>itnen
| wat iwee et. veert ij; duizend drie hon-
derd en zestig.
I <i7 Hehalve :iunne knechten en hunne.
luiaarden, die «aren zeven duizend drie
j honderd leren eu dertig; en zij bedden
1 twee honderd vijl\' en veertig zanders en
[ zangeressen.
1 i;- Hunne paarden, teven honderd ze»
jen dertig; hunne muilen, twee honderd
1 vijf en veertig;
i lr,i Hemelen, vier honderd vijf en der-
tig; ezelen, zes duizend zeven honderd
\'en twintig.
\' 7<) Een deel nu van d- hoofden der va-
deren gaven tot het werk. Hattirsatha
< jut tot den schat, aan goud, duizend
; drachmen, vijftig sprengbekkens, vyi
honderd co dertig pricsterrokken.
7! En anderen van »le hooiden der va-
deren gaven tut den schat des werk», aan
^oud, twintig duizend drachmen, en aan
zilver, twee duizend en twee honderd
ponden.
75 Kn wat da overigen de* volks gaven,
was aan goud, twintig d.iizend drachmen,
en aan zilver, twee duizend mijtien, eu
zeven en Matig prieaterrokken.
"Ï\'A Kn de priesters, en de Levieten, en
de poortiers, on de zangers, en atmmijjen
van bet volk, en de Xetainlm, en ganich
Urat\'1, woonden in hunne steden.
HOOFDSTUK S.
\\ i-iln.i! van de godsdJeastiee orde en nüie,
door Kira en de Levieten gehouden in het
voorleien en verklaren, en duor het volk
111 het aanhitoren vau God* woord, vi. 1.
Het volk door de woorden van hot welhoek
verschrikt en bekommerd lijnde, wordt van
Ne hernia, F.ira en de Leviet er. >ri>troo*t en
vermaand tot vreu»de over God» vorige en
tegenwoordige weldaden, \'t. De oversten van
het volk vernemen voort» bij E tra naar den
inhoud tan God* woord, en de wet lietref-
fende het loof hut lentVr.t vindende, wordt
dat met prooien ijveren vreugde gehouden, 11.
ALS nu de zevende maand aankwam,
en de kinderen I&raëla in hunne ste-
den waren,
\'2 Zoo verzamelde zich al het volk als
1 eeu eenig ituin op <Ie straat voor de \\\\h-
terpnort; eu zij zeiden tot Ezra, den
schriftgeleerde. Jat bij het boek der wet
; van Mozer zou balen, die de HEEKE
iIsraël geboden had.
| \'i En Ezra, de priester, bragt de wet
> voor de gemeente, beide mannen en vrou-
I wen, en allen, die verstandig waren om
te booren, op den eersten dag der ze-
vende maand.
4 En bij ias daarin voor de straat, die
I voor de Waterpoort is, van het monjen-
Hebt aan tot op den middag, voor de
[ manuen en vrouwen, en de verstaudigen ;
en de ooren de» ganseben volks waren
naar het weiboek.
. ö En Kzra, ue sciuii\'igt-ieerde, stond op
| eenen boogea houten stoel, dien zij tot
j die zaak gemaakt hadden, eu nevens hem
j stond Mattitlija, en Seina, en Anaja, en
| Vria, en Ililaia, en Maaséja, aan zijne
regterhand; eu aan zijne linkerband i*e-
, daja, en Mtsaël, en Malcbia, en Hasum,
en Haabaduana, Zacharja ex Mesullam.
j 6 En Kzra opende het boek voor de
oogen des ganseben volks, want hij was
] boven al het volk; en als hij het opende,
> stond al bet volk.
1 7 Kn Ezra loofde den IIEEKE.den groo-
, ten God; en al het volk antwoordde :
Ameu, amen! met ophefhng hunner
\'banden, en neigden zich, eu aanbaden
2.1 1G.
23 31.
. 29.lt.
-ocr page 357-
Vurig g!-bed po behjdeni» d«t Levieten.            NEHEMI\'A 9.                            Verbond net God gemaakt ül
nen nek verhard, en in hunne weder span*
uigheid een •• hoofd gesteld, om weder te
keeren tot hunne dieustbaarheid. Docb
Gü, " een God van vergevingen, genadig
en barmhanig, laugmoedig eu groot van
weldadigheid, hebt hen evenwei niet ver*
laten.
Ifl *• Zelfs, als zü zich een gr-goienkalf
gemaakt hadden, en gezegd : Dit is uw
God, die u uit Egypte heeft 0|>gevoerJ;
eu groote htstereu gedaan hadden;
19  Hebt Gü hen nogtans duor uwe
groote barmhartigheid niet verlaten iude
woestijn : de h v.olkkolom weeknietvan;
hen des daag», om hen op den weg te lei*\'
I deu. not". de vuurkolom des nachts, om
< hen te lichten, en dat,op den «eg, waarin
I zü zouden wandelen.
20  •" En Gij hebt uwen goeden Gee.it.
gegeven on hen te ouderwüzen; en \' uw [
Man hebt Gü niet nffNN van hunnen
mond. en water hebt Gy hungege,eu voor,
hunnen dorst.
•21 \' Alzoo hebt GÜ hen veertig jaar
ouderhouden in de woestüu; xn hebben
geen gebrek gehad : hunne kleederen zün
uiet veroud, en hunne voeten niet ge-
zwollen.
2\'2 Voorts hebt Gü bun koniuurükenen
volken gegeveu, en hebt hen verdeeld in
hoekeu. Alzoo nebben zij erfelijk bf zelen
het land van « Sihoii, te weten, het land
des kouiugs van II es boa, eu het land van
Og, koning van llasan.
ïl Gü hebt ook hunne kinderen \' ver-\'
menigvuldïgd, als de sterren des hemels;
en Gü hebt hen gebntgt in het iand, waar-
van Gü tot hunue vaderen hadt gezegd,
dat ZÜ zouden ingaan om het eifelük tej
bezitten.
94 Alzoo zijn de kinderen «* daarin ge-\'
komen, en hebben dat laud erfelijk inge*
numen; en GÜ hebt de inwoners des
lands, de Kanaanieteu, voor hun aan-
gezigt te ondergehragt, en hebt hen in
hunne hand gegeven, mitsgaders hunne
koningen en de volken des lands, <mi
daarmede te doen naar liuu welgevallen.
25 En zü hebben vaste stedeü en een
vet land iugenmuen, en erfelijk bezeten,
huizen vol van alle goed, uitgehouwene
bornputten, wüngaarden, olühraarden en
boomeu van spijze, in menigte; en zij
hebben gegeten, en züu zat en vet rawot*
deu, eu hebbeu in wellust geleefd, door
uwe croote ;*oe<ligheid.
21  Maar zü fijn wederspannig gewor*
den, en hebbeu tegen V\' gerebelleerd,
en uwe wet achter hunneu rug geworpen,
en uwe « profeten gedood, die tei;eu hen
betuigden, om hen te doen wederkeeren
tot L ; alzoo hebben zü groote lasteren
geil aan.
_7 l Daarom hebt Gü ben gegeven in de
hand hunner benaauwers, die hen be-
naauwd hebben; maar als zü in den tüd
hunner benaauwdueid tut V riepen, hebt
Gü van den hemel gehoord, en hun naar
uwe groote barmhartigheden verlossers
gegeven, die hen uit de hand hunner
beuaauwers verlosten.
-- Maar ats zij rust hadden, keerden
i: weder om kwaad te doen, voor uw aau*
gezigt : zoo verliet GÜ hen iu de hand
hunner vüanden, dat zü over ben heersch*
ten; als zü zich dan bekeerden.cn I
aanrippen, zoo hebt Gü hen van den
hemel gehoord, eu hebt hen naar uwe
banu har tighedeii tot veletijden uitgerukt.
?J En Gü bebt tegen heu betuigd, om
hen te doen wederkeereu tot uwe wet;
maar zü hebben trot-cbelijk gehandeld,
en niet gehoord naar uwe geboden, en
tegen uwe regten, tegen dezelve hebbeu
zü gezondigd, \'door den elke een mensch,
die ze doet, leven zat; en zij hebben
hunnen schouder teruggetogen, en hun*
nen nek verhard, en niet gehoord.
VtXIRTS \'mi den vier eu twintigsten dag
dezer mkand i erzamelden zich de
kinderen !• r. \'- met vasten eu wet uk-
ken. ei. aarde «f*- op ben.
\'J En liet zaad I araeis scheidde zich at\'
van alle vreemden. En zij stonden, en
deden belijdenis van hunne zonden en
hunner vaderen ongeresUgheden.
I  Wan: al» zij opgestaan «aren op
hunne standplaats, zoo luien zij in bet
wetboek des HEEHKN, huns Gods, een
•Merendeel vin den dax; en op een ander
vierendeel de.>n iv, belijdenis, en aanba-
den den 1IKKU1., hunnei God.
4 Jétua nu. en liani, K ad wiel, Sebanja,
Bunm, SiTeh\'a, Ham m. Cuen.\'i\'ii, Honden
op bet hooge gestoelte der Levieten, en
riepen niet luider stem tot den HEF.\'KI .
bunnen God :
a En de levieten. Jé>ua, en Kadiujël,
Hani, Hasabueja, Serebja, Hodia, Be*
bénja. FetAhja, zeiden : Staat op, looft
den HEE11K, uweu God, van eeuwigheid
tot in eeuwigheid; en men love den naam
uwer heerlijkheid, die verhoogd is boven
nllen lof en prijs !
6 Gi\' lilt die 11KKKK alleen," Gü bebt
- gemaakt den hemel, den hemel der he-
melen, en al hun heir, de aarde eu at «at
daarop is, de zeeën rn al wat daarin is, en
\' Gü maakt die allen levend; en het heir
der hemelen aanbidt V.
| 7 Gfczüt die HKKUK.de God,die Abram
,ihebt verkoren, eii hem *> uit Vrder Chal-
I. deèn uitgevoerd; en Gü hebt zijnen a
. naam gesteld Abraham.
H -\' En Gii hebt zijn hart getrouw gevon-
den voor uw aangezigt, en hebt een ver-
bond met hem geuinakt. « dat Gij zoudt
Ïeven het land der Kanaanieteu, der
letbieten, der Auiorieten, en der r"ere-
zieten, en der Jebusieteu, en der Girga*
\'::;:;
.....«. 2.T.
«•*«.
\'."< S.
u N in.. \'Jl \'2. \\
15 is,
a> i,
sieten, dat Gij het süneu zade zoudt ge-
ven; en Gij hebt uwe woorden bevestigd,
omdat G^i regtvaardig lUc
\'j ƒ Kn Gii hebt aangezien onzer vaderen
ellende in Kg> pte, en Gij hebt hun geroep
gehoonl aau de Sehelfze.e;
10 b Eu Gü iiebt teekeneu en wonderen
gedaan aan Karao. en aan alzüueknech-
ten, en aan al het volk zijns lands, want
Gij wist, dat zii trotschelijk tegen hen
handelden; en Gü bebt V eenen naam
gemaakt, aU het is te dezen dage.
II   \'\' En GÜ hebt de zee voor hun aan*
gezigt gekliefd, dat zij in bet midden der
zee op het drooge zijn doorgegaan; en
hunne vervolgers hebt Gü i" de diepten
geworpen, als eenen steen in sterke wa-
teren.
1 Kon. 18:4.
19:10.
.\'Rron.24*».
V.i .
14:19
4o:tP
105 ï.\'
15  • i,il Gü hebt hen des daags geleid
met eeue wolkkolom, en des nachts met
eene vuurkolom, om hen te lichten op
den weg, waarin zij zouden wandelen.
13  & En Gij zijt nedergedaald op den
E**n i1***" berg Sïnai, en hebt met hen gesproken uit
""\'\'"".den hemel; eu Gü hebt nun gegeven
regimatige regten, en getrouwe wetten,
goede inzettiugen eu geboden.
14  En Gü hebt hun uwen heiligen sab-
bat bekend gemaakt; en Gü hebt hun
geboden, en inzettingen eu eene wet be-
volen, door de hand van uwen knecht
Mozes.
1 Es. 16:11-1 15 • En Gü hebt hun brood uit den he-
mel gegeven voor hunneu hong«r, en hun
m Es. t7.fi. \'« water uit de steenrots voortgebragt voor
Num. *i.\'.\'. hunnen dorst; eu Gü bebt tot hen gezegd,
dm lij zouden ingaan om te erven het
land, waarover Gij uwe haudophieft, dat
Gij het hun zoudt geven.
16  Maar zij en ocze vaders hebbeu
trotschelült gehandeld, en zü hebben hun*
nen nek verhard, en niet gehoord naar
uwe geboden.
17  En zü hebben geweigerd te hooren,
en niet gedacht aan uwe wonderen, die
GÜ t>Ü "en gedaan hadt, en hebben hun-
m
-ocr page 358-
352 eu ffHcbre.cn. .Namen der verbond" XEHEMI\'A 10, II.
makers. Bevestiging van tiet verbond.
2r> Helium, Hasabna, Maaséja,
26  Kn Ahta, Hanau, Anan,
27  Malluch, Hurim, Baana.
\'2S En het overige des volks, deprieste*
ren, de Levieten, de poortiers, de zangers, j
de Nciintimi, en al wie zich van de volken
der landen bad afgescheiden tot Gods wet,,
hunne vrouwen, hunne zonen en hunne
dochtearen, al wie wetenschap en verstand
had f
-n.\' Die hielden zich aan hunne broede-!
ren, hunne vourtretfelijken, en kwamen
in den vloek en in den eed, dat zij zouden
wandelen in de wet Gods, die gegeven is
door de hand vau den knecht Gods Mozes .
en dat zij zouden houden, en dat zij zou-
den doen al de geboden des HEEKEN, J
I onzes Heeren, en zijne regten en zijne j
inzettingen;
3(1 * En dat wij onze dochteren niet « jj
zouden geven aan de volkeu des lands, "
J noch hunne doebteren nemen voor onze
zonen.
31   b Ook als de volken des lands waren \' E
j en alle koren op den sabbat dag ten ver-1
I koop brengen, dat wy op den sabbat, of op
eeneu andere» heiligen dag van hen niet; a
zouden nemen; • eu dat wij het zevende
jaar zouden vrij laten, mitsgaders aller*\'
3ii Docii Gij vertoont her. vele jaren
over hen, en « betuigdet tejten hen door
uwen Geest, door de dienst uwer proleten,
maar zij neigden het oor niet; daarom
hebt Gij ben gegeven ia de hand van
de volken der landen.
31  Doch door uwe groote barmhartighe-
den hebt Gij hen niet vernield, noch hen
verlaten : want Gij zijt een genadig en
barmhartig God.
32  Na dan, o onze God, Gii groote. Gij
magtige, en Gij vreesselijke God, die het
verbond en de weldadigheid houdt! laat
voor uw aangezigt niet gering zijn nl de
moeite, die ons getroffen heeft, onze ko-
uingen, onze vorsten, eu onze priesteren,
en onze profeten, en onze vaderen,en uw
gansebe volk, van de dagen der koningen
van Assur af tot op dezen dag.
33  Poch (ï;i zijt •• regtvaardig, in alles,
wat ons overkomen ia : want Gij hebt
trouwelijk gehandeld, maar wij hebben
goddeloos!ijk gehandeld.
34   En onze koningen, onze vorsten,
onze priesters en onze vaders hebben uwe
wet niet gedaan; en zi; hebben niet ge-
luisterd naar uwe geboden, en naar uwe
getuigenissen, die Gij tegen hen be-
tuigder.
:/i Want zij hebbeu U niet gediend in
hun koningrijk, en in uw menigvuldig
goed, dat Gij hun gaaft. en in dat wijde
en dat vette land, dat GÜ voor hun aan-
gezigt «geven hadt; en zij hebben zich
niet bekeerd van hunne booze werken.
36  Zie, wij zijn heden knechten; ja
bet land, dat Gij oneen vaderen gegeven
üebt, om de vrucht daarvan, en het
goede daarvan te eten, zie, daarin iQn
wij knechten.
37  Eu het vermenigvuldigt zijne in-
koniste voor de koningen, die Gij over
ons gesteld hebt, om onzer zonden wil;
en zij heersenen over onze ligchamen en
over onze beesten, naar hun welgevallen :
alxoo zijn wij in groote benaauwdheid.
38  En in dit alles maken wij een vast
verbond en schrijven het; en onze vor-
steu, onze Levieten en onze priesteren
sullen het verzegelen.
HOOFDSTUK 10.
Namen dergenen, die dit verbond met God,
voor zioh lelvtm en voor de ireheele *r«-
meeutc verzegeld hehlien, vs. 1. Verhaal va»
den algemeenen inhoud van dit verbond,
met eed en vervloeking bevestigd, \'S.\'.
TOT de verzegelingen nu waren : Ne-
hemia Ilattirciitha, zoon van Ha*
chiilja, en Zidkia,
2  Seraja, Azaria. Jeremia.
3  Faehur, Auiarja, Malchia,
* Hattus, Sebanja, Malluch,
5 Harim, Merómotli, ObAdja,
fi Daniël, Ginucthon, Baruch,
7 Mesullam, Abia, Mijamin,
H Maazia, Bilgai, Seurfja. Dat waren
de priesters.
\'( En de Levieten, namelijk : Jeaua,
zoon van Azénja, Binnui: van de zonen
van Hénadad, Kadmiël;
10 Ka nnnne broederen : Sebanja, IIo-
1. ... Kenta, Feiaja, llannn,
U Micha, Ketiob, HasAbja,
12  Zakkur, Serebja, Sebanja.
13  Modia, Bant, Beninu.
14  De hooiden des volks : Paros, Fa-
hath-Moab, Klam, Zatthu, Bani,
15  Bunni, .Azgad, Bebai,
1\'> Adonia. Bigvai, Adin,
17 Ater. Hizkia, Azzur,
IS i ;•>...h. tfasuij, Bezat,
19 Harif. Amlthoth, Nebai,
30 Magpïas, Mesullam, liezir,
21 M.\'-rv.i!,—,. Zadok, Jaddüa,
23 Feliitja, Haiian, Anaja,
23 Ho-.ëa, Han&rija, llassub,
21 Halloues, Filha, Sobek,
n 10,
IVït.
Zi 2,
hamle bez waarnis.                                           c
32  Voorts zetten wij ons geboden op,
ons ouleggende een derde deel van eenen
Y.x. 23: lil.
J.ev. 25:2.
lïeut, 15:1,
sikkel in liet jaar, tot de dienst van het
huis onzes Gods :
33  Tot het brood der toerigting, en liet
gedurig spijsotfer, en tot het gedurig
brandu\'l\'er, der <• sabbaten, der nieuwe <• Ni
maanden, tot de gezette hoogtijden, en ]
tot de heilige dingen, en tot de zondoffe»
ren, om verzoening te doen over Israël;!
en tot alle werk van het huis onzes Gode. \'
34  Ook wierpen wy de loten, onder de 1
priesters, de Levieten en het volk, over |
het offer van het hout, dat men brengen |
zou ten huize onzes Gods, m. .r bet huis !
onzer vaderen, op bestemde tijden, jaar
op jaar, om te branden op bet altaar j
des HEKKEN\', onzes Gods, gelijk liet in j
de wet geschreven is:
35  Dat wij ook de • eerstelingen onzes « K»
lands en de eerstelingen van alle vrucht
van al het geboomte, jaar op jaar, zouden
brengen ten huize des HKEREIS\';
36  En ,1e eerstgeborenen onzer zonen
en onzer beesten, J\' gelijk het in de wet / 1
geschreven is; en dat wij de eerstgebo*
renen onzer runderen en onzer schapen
zouden brengen ten huize onzes Gods, tot
de priesteren, die in het huis onzes Gods
dienen.
37  .\'/ En dat v, ii de eerstelingen onzes •j Le
deegs, en onze hefofferen, en de vrucht
aller boomen, most en olie, zouden bren-
Si\'ii tot de priesteren, iu de kauieren van
et huis onzes Gods, en de \'> tienden on-
ze» lands tot de Levieten; en dat dezelve
Levieten de tienden zouden hebben in alle
steden onzer iandbouwertf;
•M En dat er een priester, een zoon van
Aarou, bü de Levieten zou zyn, als de
Levieten de tienden ontvangen; en dat
de Levieten de < tienden der tienden zou-
den opbrengen ten huize onzes Gods, in
de kameren van het-echatbuis.
3!) Want de kinderen IsraëU en de kin-
deren van Levi moeten heioffer van ko-
ren, most en olie in die kameren brengen,
omdat aldaar de vaten des heiligdoms
zijn, en de priesteren, die dienen, en de
poortiers, eu de zangers ; dat wü alzoo
het huis onzes Gods niet zouden verlaten.
HOOFDSTUK II. "
Regiitei dergenen, die hunne woonplaatsen
naar zekere orde liinner. Jeruzalem hebben
genomen, vu. "!. Het overige vau het volk
wordt in de andere rteden, dorpen en vlek-
3:13,
8:17.
23:17.
. 15:19.
18:12.
. 18:4.
ken vau Juda eu Benjamin verdeeld.
-ocr page 359-
Verdeelin< dn volk» in hunne
NEHKMTA 12. woonplaatsen. Kegister der priesters 3ó3
VOORTS woonden .ie oventen den volk»
te Jernialem; ratw hot overige de»
volk» wierpon loten, om nittfen eenrn uit
te brengen, die in de heilige stad Jerüza-
lem zou wonen, en negen doelen in de
mtfiere steden.
2  En bet volk zegende al de mannen,
die vrijwilljjflijk aanboden te Jernzalem
te wonen.
3  En dit iyn de hoofden van het land-
aohap. dte te Jeruzalem woonden ; \'mnar
in de steden van Juda woonden, een iege-
liik on zijne bezitting, in hunne steden,
Israël, de priester*», en de Levieten, en de
.\\o:liinini, en de kinderen der knecuteti
van Salomo.)
•1 Te Jeruzalem dan woonden aon»mi-
gen
van de kinderen van Juda, en van de
kinderen van Benjamin. Van de kinderen
van Ju-ia - Athaia, de zoon van l zzia,
den zoon van /. tcharja, den zoon van
Amürja, don zoon van Sefatjrt, don zoon
van Mabalaleöl, van de kinderen van Pe-
rez ;
\') En Ma.véia, de xoon van Barnch, den
zoon van Kol-ho»e, den zoon van Hazitia,
den zoon van Adftja, den zoon van Jója-
rib, den zoon van Zacbarja, den zoon van
Sihtni.
H Alle kinderen van 1\'erez, die teJern-
zalem woonden, waren vier honderd acht
en zestig dapperen mannen.
7 En dit zijn de kinderen van Benja-
min : Sallu, de zoon van Mesnllam, den
zoon van JoCd. den zoon van 1\'edAja, den
zoon van KoUja, den zoon van Msa-eja,
den zoon van Ithiol, den zomi van Je-
saja;
S En na hem Gubbai, Sallai; negen
honderd acht en twintig.
9 Ed Jnë!, de zoon van Zichri, wm op*
ziener over hen : en Juda, de zoon van
Senüa, wa« de tweede over de stad.
11) Van de priesteren : Jedaja, de zoon
van .Tdjarib, Jachin;
11  Serïlja, de zoon van Ililkfa, den zoon
van MesulUm. deu zoon van Zadok, den
zoon van Merajoth, den zoon van Aliitub,
was voorganger van God» huis;
12  En hunne broederen, die hot werk
in het hui» deden, waren acht honderd
twee en twintig. En Adaja, de zoon van
Jeróham, den zoon van lVl.ilj.i, den zoon
van Amzi, den zoon van Zacbarja, den
zoon van 1\'ashur, den zoon van Mal-
chia ;
13  En zijne broederen, hoofden der va-
deren, waren twee honderd twee en veer-
tig. En Aiuas»ai, de zoon van Azareël, don
zoon van Achzai. den zoon zan MenillcS
nmtli. den zoon van Immer;
14  En hunne broederen, dappere hol-
den, waren honderd acht en twintig; en
opziener over hen wa» Zabdfël, de zoon
van Gedólim.
15  En van de Levieten : Semftja, de
zoon van llassub, den zoon van Azrlkam,
den zoon van Ha*abja, den zoon van
Buni.
lt; En PAbbethai, en Jozabad, van de
hoofden der Levieten, waren over het bui-
tenwerk van het hui» Gods.
17 En MattAnjn, de zoon van Micha,
den zoon van Zabdi, den zoon van Asaf,
«as het hoofd, die de dankzegging begon
in het gebed, en hakbukja waa de tweede
van zijne broederen ; en Abda. de zoon
van Samnnia, den zoon van Galal, den
zoon van Jedüthun.
!s Al de Levieten in de heilige stad wa-
ren twee honderd vier en tachtig.
19  En de poortiers : Akkub. Talmon,
met hunne broederen, die wacht hielden
in de poorten, waren honderd twee en
zeventig.
20  Het overige nu van Israël, van de
priesters en de Levieten, was in alle ite-
den van Juda, een iegelijk in zijn erfdeel.
21 En de fNethfoirn woonden in Ofel;
en Zilia en Gispa waren over de Netbl-
iiiiu.
83 En der Levieten opziener te JenV
zalein wa» UgxJ, de zoon van Bani, den
ROOD van Ila«Ahja, den zoon van Mat-
Itnja, den zoon van Micha; van de kin-
deren van Asaf waren de zanger» tcgen-
over het werk van Gods huis.
23   Want er was eon gebod do» koning»
van hen, te weten, een zeker onderhoud
voor de zangen, van elk dagelijks opef)-
nrn dag.
24   En 1\'eiAhja» de zoon van MeaeZA heel.
van de kinderen van Zerah, den zoon van
Jitda, was aan des koning» hand, in alle1
/aken tot het volk.
2"< In de dorpen nu op hunne akkers,
woonden timmijen van de kinder»n van
Juda, in Kirjatti-Arba en hare onderhno-
lige plaatsen, en in Pi bon enbareonder-
hoorige plaatsen, en in Jekabzeól en liare,
domen ;
26  En te Jésua, en te MóU.da, en te
Betb-PeJet,
27  En te Hazar-Sual, en in Iler-sóba, en
hare onderh<K>rige plaatsen,
2-« En te Ziklag, en in Meehóuaen hare
onderltnorige pHat*en,
29 En te En-Hiinmou, en teZora.ente,
Jarmntb,
3\') Zanóah, Adullam en hare dorpen,
Lichi» en hare akkers, Azókaeu hareon-
deriioorige plaatsen ; en zij legerdeu zich \'
van H."r-*éba af tot aan het dal Iliu*
nnm.
31 Pe kin.ieren van Benjamin nu van.
Geha woonde* in Michmas, en Aja, cu
Beth-EI. *n hare nndirrhonrige plaatsen,
33 Anathoth, _\\ob. Ananja,
33 lifter, tUina, Gittbalm,
31 Hadid, Zebuhu. Neh-.llat.
:ió Lod, en Ono, is het dal der werk-
meesters.
3fï Van de Levieten nu, woonden nom-
migen in de verdeeliugen van Juda, en ran
Benjamin,
HOOFDSTUK 12.
Rpffistor vnti prti\'RtoTs ra Lavletes, <!ie uict
Zerubbilbil uit il.\' pev-nfrenis wnn-n crrLiiiiu-D,
vs. 1, Opvolirintr dor hoogepriesters, van
Jt;iua tot op .\'-i-l.ni.!. 10. Lij-t drr overste
pripiti\'rrn, ilii\' drn te voren ponot-indon «ijii
OPCSTolgd, 12. (Jp«rlirijvin\'r vsn de ov.r-
-t.-n dtr Levieten, 22. Verhaal van de inwij-
ilini* v*n Jcrnialema muren, 27. AaaatetHng
van setuitiiii\'eitpra over de goeiii\'ren d.r
jiriostoi\'» en Levieten, 4t.
DIT nu zi\'m de priestersen do Levieten,
die -n*t Zeruhhabel, den zoon van
Sealthiid, en J^sna, optogen : Ser»ija, Je-
remia, Ezra,
2  Amarja, Malluch, Hattus,
3  Seehanja, Kehum, Mer^iuoth,
I  Tddo, Ginnethoi, Abfa,
h Müitinin, Maiidia. Bilgn,
fi Semiija, en Jójnrib. Jedaja,
7 Sallu. Amok, Hilkla, Je.iaja; dat wa-
ren de hoofden der priesteren, en hunne
broederen, in de dagen van Jisua.
s En de Levieten waren : Jésua, Bin-
nui, Kaïlmtël, Sérebja, Ju.ia, Mattanja ;
hij en ziine broederen waren over de dank-
zegei ngen.
B En Bakbukja, en Unni, hunne broe-
deren, waren tegen hen o*er in de wach-
ten.
Il) Je>ua nu gewon Jojakim. en Jója-
kim gewon Eljlsib, en Eljiisib gewon
Jójada,
II   En Jójada gewon Jonathan, en Jó-
nathan gewon Jaddua.
12  En in de dagen van Jójakim wa-
ren priesters, hooflen der vanoren : van
SerAja, waa Meriija; van Jeremia, Ha-
nanjn ;
13  Van Ezra, Mesullam; van Amftrja,
Jóhanan
-ocr page 360-
8M en Levieten. Inwijding der muren.           NEHEMI\'A 13.                     Nehemla reformeert. De priesters
M Van Melichu, Jonathan; van Se-
biioja. Jozef;
l.\'i Van Ilariin, Adna; van Merajoth,
Ilelkai;
lfi Van Iddo, Zacharia; van Giune-
thon, M i\'Mi .1)1,ii;
17 Van ibia, Zicliri; van Mitijïimiii,
van Moiilja, l\'iltai;
IR Van Uitga, Samiuria; van Semaja,
Jonathan;
19  En van Jójarib, Matthenai; van Je-
daja, Uaai:
20  Van Sallai, Kallai; van Amok, Ue-
ber;
21  Van Ihlku, Hasahja; van Jedaja,
Netlinoeël.
22   fan de Levieten werden in de dagen
van E Ij tsib, Jójada, en Johanan, en Jad* ;
dua, de hoofden der vaderen beschreven ; ;
mitsgaders de priesteren, tot het koning-
rijk va» Dartus, den 1\'erzjaan.
23  De kinderen van Lcvi, de hoofden
der vaderen, werden beschreven in het l
boek der » kronijken, tot de dagen van j
,l.i iHinui. den zoon van Eljiisib, toe.
| 24 De hoofden dan der Levi.:ten waren, i
ïlasflbja, Sérebja, en Joua, de zoon van \'
Kadiuiël, en hunne broederen tegen hen
Over, om te prijzen e» te danken, naar
ln\'t gebod van David, den man Gods,
! wacht tegen wacht.
j 2ó .Mat Ui n ja en Bak buk ja, Obaija, Me-
jtuUam, Talmon en Akkuh, wareu poor- ;
tier", de wacht waarnemende, bij de
\'schatkamer*! der poorten.
i 26 Deze waren in de dagen van Jója- .
kim, den zoon van Jésua, den zoid van i
.\' i\'.iluk, f ii jn de dagen van Nehemla, \'
di-u landvoogd, en van den priester Kzra, I
\'den schriftgeleerde.
I 27 In de inwijding nu van JerOzaleins !
muur, zochten zij de Levieten uit al
hunne ]>laati>en, dat zij heu te Jeruzalem \'
bragten, om de inwijding te doen met ]
reugde, en met dankzeggingen, en met !
39 En van boven de poort van Efraim, I
en bjven de Üude poort, en boven de
Vischpoort, en den toren llanAneël, en
den toren Mea, tot aan de Schaapspoort,
en zij bleven staan in de Gevangenpoort.
i11 Daarna stonden de beide dankkoren
in Gods huis : ook ik en de helft der over*1
heden met mij;
11 En de priesters, Etjflkim, Maa«cja,\'
Muijamin, Michaja, Eljuëuai, Z&charja,
llananja, met trompetten;
42 Voorts MaAséja, en Semaia, en Elea*
zar, en l\'zzi, en Jolianan, en Malclita,en\'
l.l i:n. en Ezer: ook lieten zich de zangers (
lio irrii, met Jizrahja, den opziener.
4\'.i En zij offerden deszelven daagse
groote slagtofferen, en waren vrolijk, I
want God had heu vrolijk gemaakt met ;
groote vrolijkheid; en ook warende vrou-
wen en de kind-ren vrolijk; zoodat de>
vrolijkheid van Jerfiialem tot van verre
gehoord werd.
44 Ook werden ten zelven dage mannen !
gesteld over de kameren, tot de schatten,\'
tot de hefolTeren, tot de eerstelingen CD
tot de tienden, oin daarin uit de akkers]
der steden te verzamelen de deelen der
wet, voor de priesteren en voor de Le-
vleten : want Juda was vrolijk over de\'
priesteren en over de Levieten, die daar
stonden,
Ab En de wacht huns God* waarnamen,
en de wacht der reiniging, ook de zangers,
en de poortiers, naar het ö gebod van Da- • 1 Kron. 15.
vid e* zijnen zoon Salomo.
46  Want in de dagen van David en
Asaf, van ouds, waren er hoofden der
zangers, en des lofgezangs, en der dank-
zeguingen tot God.
47  Daarom gaf gansch Israël, in de da-
gen van ZDrubbabel, en in de daiten van
Nehemla, de deelen der zangers en der
poortiers, van elk dagelijks op zijnen dag;
en zij heiligden voor de Levieten, en de
Levieten heiligden voor de kinderen van
Aitron.
HOOFDSTUK 13.
Op de voorlezing van fïods wet wor.lt rille
vermenging van Inrael met vreemd» volken
afgeseheiden, vs. 1. Terwnl Nehenifa weder
vertrokken was naar den koning, waren ver-
m heidiui\' grove mini-ruiken >n (lods kerk
ingeslopen, van welke !n; dezelve na zijne
wederkomst zuivert, reinigende de kamer»
van HodH hui», die Eljftsih ontreinigd had.
4; herstellende de priesters en Levieten in
hun ambt en onderhoud, waarover hj} sehat-
meestera stelt, 1U, 30; een einde makende
aan alle ontheiliging van den sabbat, 15;
mitsgaders aan de huwelijken niet heiden*
sehe volken aangegaan, 23.
rilE dien dage werd er gelezen in het
X hoek van Mozes, voorde ooren des!
volks; en daarin werd - geschreven ge- « Deat, S3:l,
vonden, dat de Ammonieten en Moabie-.
                . s-
ten niet zouden komen in de gemeente
Gods, tot in eeuwigheid;
2 Omdat zij den kinderen lsraëls niet!
waren tegengekomen met brood en nut
water, \'• ja liileam tegen ben gehuurd / Num
hadden, om hen te vloeken, hoewel onze i Joz.
God den vloek omkeerde in eenen zegen.
9 Zoo geschiedde het, als zij deze wet:
hoorden, dat /ii alle vermengeling van I
Urnël afscheidden.
1 Eljasib uu, de priester, die gesteld!
was over de kamer van bet huis onzes]
Go.ls, was vóór dezen nabestaande van
Tobla geworden.
-i En mm had hem eene groote kamer
gemaakt, alwaar zij te voren henen leiden
het spysoller, den wierook en de vaten,
en de tienden van koreo, van most en van
olie, die bevolen waren voorde Levielen,!
en de zangers, en de poortiers, mitsgaders
het hel\'otïer der priesteren.
6 Doch in dit alles was ik niet te Jerfl-I eiren
zalem : want in het twee en dertigste\'
* IKon. 9:10,
gezang, cimbalen, luiten, en met har-
pen,
28 Alzoo werden de kinderen der zan-
gers verzameld, zoo uit het vlakke veld
rondom Jerfualem, als uit de dorpen van
de Netofathieten;
I 29 En uit het huis van Gilgal, en uit
de vellen van Geba en Asmaveth : want
\' de zangers hadden zich dorpen gebouwd
rondom Jeruzalem.
30  En de priesters en de Levieten rei-
nuden zich iel ven; daarna reinigden zij
J het volk, en de poorten, en den muur.
\\ 31 Toen deed ik de vorsten van Juda
opgaau op den muur; en ik stelde twee
\'groote dankkoren en omgangen, ten ter
regterhand op den muur, naar de MUt-
poort toe.
32  En achter hen ging Ilotnja, en de
helft der vorsten van Juda,
33  En Aziiria, Ezra, en Mesullam,
31  Juda, en Benjamin, en Semaja, en
Jeremla;
35   En vau de priestersk in deren met
trompetten : Zacharja, de zoou van Jóna-
tban, den zoon van Samnja, den zoon van
Mattanja, den zoon van Michiija, den
zoon v«u Zakkttr, den /oon van Asaf;
36  En zijne broeders, Semaja en Aza-
reël, Milalai, Gtlalai, Maai, Nethaneël, en
Juda, llanani,. met muziekinstrumenten
van David, den man Gods : en Kzra, de
schriftgeleerde, g\'xag voor hun aangezigt
heen.
37  Voorts naar de Fontcinpoort, en te-
gen hen over, gingen zij op bij de trappen
van Davids stad, door den opgang des
muurs, boven Davids huis, tot aan de
Waterpoort, tegen het oosten.
3S Hei tweede dankkoor nu ging tegen-
over, en ik achter hetzelve, met de oalft
des volks, op den muur, van boven den
Itakoveiistoren.tot aan den broeden muur:
-ocr page 361-
en Levieten in hun ambt                                        KSTHKIl I.               li^ntfM. Maaltijd van \\hasvé>os. 355
jtuir van Arthahsasta, koning vau Ittbel,
kw.rn ik tot il.-ii kuning; maar ten einde
vau *-/-i.mt./e ...gen verkreeg ik weder
verlol van den koning.
7 lin ik kwam te Jeruzalem, eu ver-
stuud van bet kwaad, dat Kljasib vuur
Tobia gedaan bad, makende hem eene
kamer in de vourbuveii van üods huls.
- 1 ii l>et mishaagde ium letr i zoo wierp
ik al Let bttifciaad van Tobia buiten, uit
de kn.üir.
9 Voorts gaf ik bevel, en z.i reiuiicden
de kamereu ; «n ik bra^i daar weder in de
vaten van Gods bain, mei bet spusotier en
den wierook.
in Ook vernam ik, dat der Levieten
deel Au* mei gegeven was; zoodat de
Levie.en eu ue zander*, die bet wrik de-
den, gevloden waren, een iegelijk naar
tuiien akker.
11 Kn ik twistte met de uverliedeu, en
teide l Waarom in liet buis Gods verlaten?
Doch ik vergaderde hen, en bereidde ze
in ii.omen slund.
Il\' Toen bragt ganscb Juda de tienden
vau bet koren, en van den iuost, eu %an
de ••\'..!•. .n de schallen
13   i u ik stelde tut schatmeesters uver
de scuatteu, Seléuija, den priestrr, en
Zadok, deu schrijver, eu 1\'etiaja, uit de
Levieten; en aan hunne hand Ilanau,
den zoon van Zukkur. den zoon van Mnt-
t\'iiijn ; want \'.i\' werden getrouw geacht, \'
eu bun werd opgelegd aan hunne broe- \'
deren uit te deeleu.
14  Gedenk müi.cr, i.iijn God! in dezen;
i\'ii delg Uii.\'ii:\' «eldadigueden niet uit, die
ik Hh.li het hui8 ii,rus Gods en aan zijne j
wachten gediuiu heb.
li In dezel.e da<en zag ik in ,luda, die
persen traden op den sabbat, en die gar-
m n nibragieii, die zij np ezels laadden;
alt ook wijii, druiven en vijgen, ei. allen
last, dien zij ie Jeiüzalem inbragtea op
den s.bbatdag : en ik betuigde teye* hen
ten dage, als zü eetwaren verkocuten.
11> Paar wooudeti ouk Tyricrs bmiien,
die viach aanbragten, en alle koopwaren, !
die zij op den sabbat verkochten aan •
de kinderen vau .luda, en te Jeruzalem. \'
17 Zoo twistte ik met de edelen van
Juda, en xeide tut hen : Wat voor een
boos ding ia dit, dat gij lieden duet, eu
\' ontheiligt den nabbatda^^
1-t Deden niet uwe vaders alzoo, en onze
Gud bragt al dit kwaad over uns en over
deze Nul Kn güüeden maakt de liittige
gramxenap nog meer over Israël, omhei-
ligende den sabbat.
ly Het geschiedde uu, als de poorten
van Jeiuzalcui schaduw gaven, tooi den
sabbat, dat ik betel gai\\ eu de deuren
werden gesloten; en ik beval, dat ifi ga
niet zouden opendoen tot na den sabbat;
en ik stelde van mime jongens aan dr
jHiorten, \'ip lal er geen Iaat zou inkomen
op den sabbatda.\'.
-\'1 Toen vernachtten de kramers, en de
verkoopers van alle kooopwaren, buiten
voor Jeruzalem, eens of tweemaal.
21 Z.k> betuigde ik tegen ben, en zeide
tot beu : Waarom vernacht gulieden te-
genover den muur? zoo gij bet weder
doet, zal ik de nand aan u slaan. Vau
dirn tijd af kwatr
sabbtt.
\'22 Voorts zeide ik tot di
zij zich zouden reinigen,
komen wacht eu, om dei
heiligen. Gedenk mijner
niet op den
Levieten, dat
•i, ,1c poorten
sabbatring l«
ia dezen,
mijn Gud! en verschoon mij naar de veel
beid uwer noedertiereiiheid.
i\'; Ook zag ik in die dagen Joden, die
asdodiscue, autmonie\'isclie M moabie-
iische vrouwen >.<• zich hadden doen WO*]
uen.
•_\'t Kn liunuc kinderen spraken hall
Astodisch, eu zij konden ge«n Joodtch
spreken ; maar naar de taal eens iegelij-
ken volk».
ft Zoo twistte ik met hen, en vloekte
hen, en sloeg *•».\' mi ir mannen van uen,
eu plukte hun bet naar uit; *n ik deed
beu zweren by God i Indien gij uwe doeh-
tereu bunnen zi.uen zult geven, en in iien
gij van bunne dochtereu voor uwe zonen
ui voor u zult nemen !
36d Heeft niet .Mom», de koning van
laraëL daarin gezondigd ? «1 hoewel er on-
des vele Heidenen geen koning was, geluk
in;, eu hij zijnen God lief was, eu God
hem tt ii koning over gntitcii I srai\'l genteld
had; ook hem deden de vreemde vrouwen I
zondigen.
27 Zuudeu wij dan naar ulieden aoo-
reu, dat gvj al dit gioote kwaad zoudt
duen, overtredende tegen onzen God.
doende vreemde vrouwen 6ó\' u wonen ?
ÏS Ook vat er ttn van de kinderen raa
Jójada, den zoon van KljftMb, den hoogt •!
priester, schoonzoon geworden van San*
ballat, den Ilorontet ; daarom jaagie ik
hem van mij weg.
*.".* Gedenk aan ben, mijn God! omdat
zij het priesterdom hebben verontreinigd,
ja ii ( verbond de» priesterdom» en der.
Levieten.
3t» Alzoo reinigde ik Iien van aüe
vreemden; en ik bestelde de wachten der
priesteren en der Levieten, elk op zijn:
werk;
31 Ook tot het offer des houts, op be-
stemde tijden* en tot de eerstelingen.
Gedenk mijner, mijn God! ten goede.
HET BOEK ESTHEK.
op den troon zijns koningrijks zat, dieop
den burg Su»an was;
I In het derde janr zijner regering
maakte hij eenen maaltijd al züneu vur-
sten en zijnen knechten : de magt *hB
Perzit1 en Medie, de grootste beerrn, eu
de oversten der landschappen waren vnor
zijn naugezigt;
•1 Als hij vertoonde den rijkdom der
heerlijkheid zijns rijks, en de kostelijk",
hrid des sieraads zijner grootheid, vele
dagen lHng, honderd eu tachtig diuren.
5 Toen nu die dagen vervuld waren,
maakte de koning reuen maaltijd al den;
volke, dat gevonden werd op den hnrg
Susan, van deu groome tot den k!*iu-1
ste, zeven dagen lat.g, in bet voorbofl
van den hof van Let Koninklijke p.üusj
HOOFDSTUK I.
De koning Aha«véros geeft ei-n* prsrhtijri\'n
ui/iilr .1 i i\'i n.1 tune Inndvuisten en de in-
wonem te Suwi, ra, 1. De k..niniHn Vs-thi
bereidt eren xulk ernen maaltijd voor de
vrouwen, 9. I)e koning ht\'veelt aan de ko-
iiiir.-in \\ o.ir h• ui, de vorsten en al het Tulk
te ..-i-. h r. \'i. lü; hetwelk lij weigert te
«lo^-n, 12; naatOK by haar ver.tout, 13;
opilat andere vrouwen lieh nau h.iar zouden
•pieselen, 17. Al« gevolg hiervan wordt eene
Bi\'t i\'ciiinnkt il.ii iuder uian heer luu ign
in \'ün buia, 2D.
HKT geschiedde nu in de dagen van
Ahasvéros, (hij is die Ahasvéros,
dewelke regeerde van ludie" af lot aan
Uoorenlaud tue, honderd scveu en t\\vjn-
tig landschiipp(>u.)
2 Jn die da^en, als de koning Ahasvéros
-ocr page 362-
Vaetbi\'a plaats koningin.
SM Vaithi verstooten. Eather in
des konings en der vorsten; en de koning
deed naar net woord van Memtichan.
22 Kn hij zond brieven aan al de Und-
tu-happen des konings, aan een iegelijk
landschap naar zijn schrift, en aan el*
volk naar zijne spiaak : dat elk man over-
heer in zijn huis wezen zou, en spreken
zou naar de spraak zijns volka.
HOOFDSTUK 2.
Aha-véVo. gevoelt leed over Vx»thi, vs. 1. Er
worden vela «rhonne jonge dorhter» bijeen
verzameld, opdat de kiininir uit lia.ir eene
v.\'rki\'7i- tot koningin, in de pl?t*t» «.in V«.-thi,
1. Esther, d<.cr Mürderhai «ui het bof |T*-
lir»Tt, vindt evnst en wordt mi t •M4mckt*i-
dmsr l)ihvndeld, 8. Hr^ai ^-erft haar Inre
\\er-ier»e1eii, 12; nj wordt tot den knnïnir
i tr.\'lir.irt, lfi i die lini-r de kroon o], het ):u\'-,\'.!
j «Pt en tot ktmiagin reineft, 17. De koning
riirt ter h.irer pit eene trroote bruiloft aan,
19. Twee kamerlingen zoeken Abttsvéros om
t te brmgea, 21. Desa lairTTrirrii g ontdekt
! WdrdecfcaJ > n ceeft er Ahair.\'rci kennis van;
hiervan wordt aanteekenin^ gedaan in de
kronijkvn, H,
NA deze geschiedenissen, toen de^rnn*
miifbeid van den koning Aiiatx\'ros
i gestild was, gedacht hij asn Vasthi, en
wal zij gedaan bad, en wat over haar be-
. sinten was.
2 Toen zeiden de jongelingen des ko-
\' ninics, die hem dieudeu i Meu zoeke voor
I den koning jonge dochters, maagden,
I achonn van aauuezigt.
i \'i En de koning bpstelle toezieneis in al
; de landscliaptien zijns koninzrijks. dat \'ij
j vergaderen alle jouge doo\' ter», maagden,
i schoon van nangezint, toi den burg Susan,
tot het huia der vrouwen, onder d- hand
| van Ifrve, de* konings kamerling, :<- -
\\
waarder der vrouwen; en men geve haar
j iiare versierselen.
| 4 Kn de jonge dochter, die iu dea
; konings oog schoon wezen zal, worde ko-
i uingin in stede van Yaathi. Peze zaak uu
I was goed in de oogen des koninga, en hU
: deed alzoo.
| ü Kr waa een joodsch man op den burg
; Susan, wiena naam was Mórdecim\', een
, ziton van Jatr, den zoon van Si mei, den
< zoon «an Nis, een man van Jemini;
I t> Die weggevoerd waa van .lerflz&lem
I " met de wanevoerden, die weggevoerd
i waren met .lechónia, den koning van
Juda, denwelken Nebukadu^zar, de ko-
i uinz van lïabel, had weggevoerd.
! 7 En hij was bet, die npvoe.lde iladassa.
| (deze is Estbrr, de dochter ziina ooms)
. want zij had geen\' vader noch moeder;
: en zij was eene jonge dochter, schoon van
\'. gedaante, en schoon vau aaugezigt; en
als haar vader en hare moeder stierven,
had Mórdeehiit ze zich tot eene dochter
aangeuomeu.
8  Het geschiedde nu, toen het woord
des konings en zijne wet ruci.tbaar «a-i,
en toeu vele jonge dochters zameii verga*
derd waren op den burg Susan, onder de
hand van llegai, werd Ksther ook ge-
nomen in des konings huis, onder de
band van Hegai, den bewaarder der
vrouwen.
9   En die jonge dochter was schoon
in zijne oogen, en z\\\\ verkreeg gunst voor
zvju aangezigt; daarom haastte i..: met
hare versierselen en met hare deelen haar
te geven, en reven aanzienlijke jonge
dochters haar te geven uit liet huis des\'
konings; en hij verplaatste haar en hare
jonge i.\' i-.ii\' - - naar bet beste van het
huis der vrouwen.
10  Estber had haar volk en hare maai:*
schap niet te kennen g^geveu : want
Mórdechai bad haar geboden, dat zij het
niet zou te kenuen geven.
11  Mórdechai nu wandelde allen dag
voor het voorhof van liet huis der vrou-
wen, om te vernemen naar den welstand
fi Kr war»!) witte, groene en hemels*
blaauwe beha ngtf ten, gevat san lijn
linnen en purperen banden, in zilveren
r!i.i\'"i, en aan marmeren pilaren : de
bedsteden waren van «oud en zilver, op
i\'t.\'i n vloer van portier#feei- en van
marmer, ra albast, en kostelijke steenen.
7 Kii men gaf te drinken in vaten van
goud, en liet eene vat was au.Ier» dan het
andere vat ; en er wan veel koninklijk\'*
wi>n. naar des koning* vermotten.
S En het drinken geschiedde naar de
wet, dat menianil dwong ! want alxoo had
ite ko-iiiiK vastrlllk bevolen aan alle uroo-
ten zijns huizes, dat zii doen zouden naar
den wil van een\' legehjk.
9 TV koningin Vaathj maakte ook eenen
maaltijd voor de vrouwen, in ii\' korti!ik-
llike buis, hetwelk de koning Ahaavcros
had.
Iti Op den zevenden das, toen des ko-
nings nart vrolijk was van deu wijn, zeide
hij tot Mebrinuui, Itiztha, Cii.irbona,
iiic\'ha en tbagtba, Zethar en Charctuta,
de ze*en kamerlingen, dienende foor het
MDjEetigt van den koning Ahasvéros,
Il Pat lij Vaatbi, de koniniEin, * ouden
brengen voor het aaugerigt des konings,
uift de koninkli\'.ke kroon, om den volken
en den TOriten hare schoonheid te tounen,
want zii was schoon van naugetigt.
1. Poch i!e koningin Vasthi weigerde
te koiueii op het woord des konings, het*
welk door de dienst der kamerlingen hoor
acngeiffjrt u-ca.
Toen werd de koning
xeer verbolgen, en zijne grimmigheid
«intatnk in hem.
::; i-.-n telde de koning tot de wijten,
;Ü- de tijden verstonden : (want alzoo
moert des konings zaak geschieden, in de
{tegenwoordigheid van al degenen, die de
! m 11 ••:[ bet re^t wisten ;
I II IV ti\',:i ite nu bii |>em waren Oarsena,
Setbar, Adinatha, Thania, M erea, Mar-
J sena, Menn\':ehan, zeven vorsten der Per-
,\'en en der Meden, die het aanKCzigt des
\'konings zagen, die vooraan zaten ia het
I koningrijk :)
15 Wat tr.en naar de wet met dekonio*
\\ -_in Vaathl doen zou, omdat zij niet
: gedaan had het woord van den koning
| Ahasvéroi, door de dienst der kamer*
i lingen ?
! Iti Toep z»fde Mtumiclian voor het aan-
\' \\ezigt des konings en der vorsten : Pc
koningin Vasthi heeft niet alleen tegen
den koning misdaan, maar ook tegen al
iie vorsten, en tegen al de volken, die
:n al de \'landschappen van den koning
Ahasvéros zijn.
)7 Want dete daad der koningin zal
:i:tkomen tor alle vrouwen, zoodat zij
i.are mannen verachten zullen in hare
oo^en, ala men zeggen zal : Pe koning
Ahasvéros zelde, dat uien de koningin
Vasthi voor zyn anngezigt brengen zou;
maar zij kwam niet.
Is Te dezen zelven dage zullen de
vorstinnen vnn I\'erzië en Medio ook alznn
, zeggen tot al de vorsten des kouings, als
\' :tj deze dat>d der koniagin zullen hooren,
en er zal verachtens en toorns genoeg
; wezen.
Ii» Indien het den koning goeddunkt,
.dat een koninklijk gebod vau hein uitga,
• hetwelk geschreven worde in de wetten
. der I\'erzen en Meden, en dat men het niet
overtredr : dat Yasthi niet inga voor het
aaugezigt van den koning Ahasvéros, en
de koning geve haa - koningrijk aan hare
naatte, die beter is dnn zij.
_il Als bet bevel des konings, hetwelk
\' i\'ü doen zal in zijn ganache koningrijk,
j (want het is groot) geboord zal worden,
; zoo zullen alle vrouwen aan hare mannen
j eer geven, van de grootste tot de kleinste
; toe.
21 Pit woord nu was goed in de oogen
-ocr page 363-
llaman zoekt der Joden ondergnng. 357
Maaltijd ter eer* van Eifher.
zooo van IIammeiI.1tha, den Agagiet, en
hl) veruoogde hem, en hij zette zijnen \\
stoel bovea al de vorsten, die bij hem.
waren.
2  Kn al de knechten des konings, die in
de poort des konings waren, neigden eti
bogen zich neder voor llaman : want de
koning had alzoo van hem bevolen; maar
Mórdecbai ueig.de zich niet, eu boog zien
niet neder.
3  Toen zeiden de knechten des konings.
die in de poort des k-mings waren, tot
Mordechai : Waarom overtteedt gij de»
kiui.n.\'v gebod ?
4  Het gesciiiedde nu, toen r\\ dit van
dag tot dag tut hem zeiden, en hit naar
ben niet boorde, zoo gaven tij het llaman
te kennen, opdat zij zagen, ol\' de woorden
van Mordechai bestaan zouden, want hij
had bun te kennen gegeven, dat hij eeu\'
Jood was.
.\' Tuen I lammi zag, dat Mórdecbai zien
niet neigde, noch zich voor tem neder*
boog, zoo werd llaman vervuld met
grimmigheid.
6  Doch hij verachtte in zijne oogen,
dat bij aan Mordechai alleen de bami zou
slaan, (want men bad hem het volk van
Mórdecbai aangewezen); maar Hatnan
zocht al de Joden, die iu het j-ansdie ko-
niugrijk van Ahasvéros waren, namelijk
het volk van Mórdecbai, te verdelgen.
7  In de eerste maand \'deze is de maan 1
Ni san) in het twaalfde jaar van den ko-
uing Ahasvlros, wierp eu het Pur, dat
is, het Lot. voor Ilainan* aangezigt, tan
dag tot dag, eu van maand t/t mau*d,
tut de twaalfde maand toe, deze ia de
maand Adar.
s Want llaman had tot den koning
Aiiar-w\'ros gezegd : Er is een volk, ver-
strooid en verdeeld onder de volken in al
de landsebappeu uws koningrijk», en
hunne wetten zijn verscheiden van de
wetten
aller vulkeu. ook doen zij den
konings wetteu niet ; daarom is het den
kuning niet oorbaar beu te laten blijven.
\'J Indien het den koning goeddunkt.
Iaat er genchrewn worden, dat men iieu
verdoe; zoo zal ik tien duizend talenten
ztlvers opwegeu in de handen dergeueu,\'
die het werk doen, otu in des konings?
schatten te brengen.
10  Toen trok de koning zijnen ring van !
zijne hand, en hij gaf hem aan llaman, [
den zoon van llaiiiinedatha, den Agagiet,
der Joden tegeupartijder.
11  Kn de koning zeide tot Haman: Dat
zilver zij u gescuouken, ook dat volk, om
daarmede te doen, naar dat het goed ia
iu uwe oogen.
12  Toen werden de schrijvers des ko-
uiugB geroepen, in de eerste maand, op
den dertiende!) dag derzelve, en er werd
geve-breven, naar alles, wat llaman be-
val, it\'-ii de stadhouders des konings, en
aan de landvoogden, die over elk laud-:
BCiap waren, en aan de vorsten van elk\'
volk, elk landschap naar ziju schrift, en
elk volk naar zijne spraak : er werd ge-
schreven in den naam van den koning\'
Abasrêros, eu het werd met des konings
ring verzegeld.
13  De brieven uu werden gezonden
door de hand der loopers tot al de lanj-
schappen des konings, dat uien zou ver-
delgen, dooden en verdoen al de Joden,
van den jonge tot den oude toe, de
kleine kinderen en de f rouwen, op eYneu
«la -, op den dertiendel) der twaalfde
maand, (ieze is de maand Adar) en dat
men bunnen buit zou rooven.
14  De inhoud van het bchrift was, dut
er eene wet zou gegeven worden iu alle
landschappen, openbaar aau alle volkeu,:
dat tij tegen deuzelven dag zouden ge-
reed ziju,
15   De loopertt gingen uit, voortge*\'
van Est lier, en vat inet baar geschieden
ZOlt.
12  AU nu debeurt van elke jonge docb-
ter naakte, om tut den koning Auasvéroa
te komen, nadat baar tw-aalf maanden
I*ng raar de met der vrouwen ger<ehied
war; want alzoo werden vervulddedagen
barer versieringen, zes maanden met
niirreolie, eu zes maanden met spece»
ri\'fii, en wet andere versierselen der
vrouwen;
13  Daarmede kwam dan de jonge doch-
ter tot den koning; al wat zij zeide, werd
baar gegeven, dat zij daarmede t*mg uit
bet buts der vrouwen tot het huis des
kumiitr*.
14  De* avonds ging 7.\\\\ daarin, en des
munten* ging *U weder naar het tweede
huid der vrouwen, onder de band van
>.i..••\'.:\' . den kamerling des koning*, be-
waarder der bij wij ven; zij kwam niet
weder tot den koning, ten ware de koning
lust tot baar had, eu zij bij name ge
roepen wierd.
\\h AU de beurt van Eather, de dochter
van Abiebflil, den oom van Mordechai.
(die bij tleh ter dochter genomen bad)
naakte. da< zij tot den kun.mr komen zou,
b"geenle zij niet met al, dau wat llet*ai,
des konings kamerling, de bewaarder
der trouwen, lolde; en Kstber \\erkreeg
gt na-Ie in de oogen van allen, die haar
zagen.
Ui Al zoo werd Est her genomen tot den
kun ing Ahas-eros, tot z(in koninklijk
huis, in de tiende maand, welke ts de
maand Tebetb, in het zeveude jaar iini-
rijks.
17  Kn de koning beminde Kstber boven
alle vrouwen, en zij verkreeg genade en
gunrf voor ziju aangeztgt, boven alle
maagden; en hij zette de koninklijke
kroon np haar uuofd, en hij maakte haar
koinii.ni in de plaats van Yasthi.
18  Toen maakte de koning eenrn groo-
ten maaltijd al /i\'n-r. vorsten en zijnen
knechten, den maaltijd van Kstber; en
bij gaf den landschappen rust, eu h\\j gaf
geschenken naar des knniuira vermogen.
I\'J Toen teu andere maal maagden
vergaderd werden, zoo zat Mórdecbai in
de poort des konings.
20  Kstber nu had hare maagschap en
baar volk niet t.» kennen gegeven, gelijk
als Mórdecbai baar geboden had : want
Kstber deed het bevel van Mordechai,
gelijk als toen zij bij hem opgeioed werd.
21   In die dagen, als Mórdecbai in de
poort des konings zat, werden Higthau en
Tberrp, twre kamerlingen des konings,
van d- dorpelwachters, zeer toornig, en
zij zochten de hand te slaan aan den
koning Ahasvérns.
22  Ku de/e zaak werd Mórdecbai be-
kend gemaakt, en bij gaf ze de koniugin
Ksther te kennen; en Kstber zeide het
den koning in Mórdecbai\'s naam.
23  AU men de zaak onderzocht, is het
alzoo bevonden, en zij beiden werden aan
eene calg gehangen ; en het werd in de
kronijken geschreven voor bet aangezigt
des konings.
HOOFDSTUK 3.
ll^nnii wordt door den koning «per hoof* ver-
heven, »*, 1. AI de hovelingen billeen *h\'h
voor hein neder, behalve Mürdechai, 2. H;i-
iiinii ir. hierover reer toornig, 5. Hij loekt
niet alleen Murderhai, maar al de .loden uit
te roeijen, 6 ; rn doet het lot wrrpen, 7. Hrj
brengt btMhiddi^insren in hij dM koning
lagM de Joden en dringt op hunne uitroei*
jing aan, 9. De koning geeft hem volmagt,
10. Met hevel.rbrift wordt tot alle tonton
in al de landschappen argeionden, 12. De
koning eu Il.iman zitten en drinken; maar
de itad Susau i* verbaa*d, 15.
N
A deze geschiedenissen maakte de ko*
iiing Abasvéroa llaman groot, den
-ocr page 364-
358 De Jolen treuren. Esther gaat                 ESTIIER 4, 5.                          tot den koning. Zen» raad aan
: verkwikkking en verlossing uit eene an-
dere plaats ontstaan, maar gii en uw*
vadera buis zult omkomen : «nwieweet,
ot\' gij .ie orn zulken tijd als deze is,
tot dit koningrijk geraakt zijl ?
Ja Toen zeide Esther. dat it.en Morde*
chai weder aanzeggen zou:
16  Ga, vergai.tr al de Joden, die \'e
Susan gevonden worien, en vast voor
ini\'. en eet of drinkt niet. in drie dagen,
nacht noch dag; ik en n ijne jon "ch-
ters zullen ook alzoo vasten : en alzoo
zal ik lot .en koning ingaan, hetwelk
\'in-i naar de wet is. Uanneer ikdanom-[
kome, zoo kom ik om.
17  Toeti ging Mórdechai henen, en bij!
deed naar alle», wat Esther aan bem ge-
boden had.
HOOFDSTUK a.
De koningin Esther trekt een koninklijk kleed
aan en trant tot den koning, va. 1 ; die haar
den ifouden «eepter toereikt. 2 ; en haar hc-
looft hare In-de te f-evru, 3. Zij noodict den
koning en Ilauian ter maaltijd. \\\\ op wei-
ken de koninjr haar op nieuw belooft hire
bede te geven, o. Zu BAOdlg* den koniii\'.* en
lf.Lin.--ii aswllllsnaai 7; waarover Hamnn lieh
teer vetlilijilt, doeh lieh leer vertoornt, item-
de dat MorrieebaJ hen niet eerde, 9. Dit
alle* vertelt liij aan njne «TOUW en vrienden,
IOj die hem raden eene rrnl.: te maken van
vijftig ellen houir. om Móidcehai daaraan te
lungva, wt-lken.raad Inj volgt, 14,
HET geschiedde nu nan den derden
dag, dat Esther eeu koninklijk
kleed aantrok, en .•mini inliet binnenste
voorhof van des konings huis, tegeuover
het hui» des konings : de koning nu zat
op zijnen koninklijken troon, in het
koninklijke huis, tegenover de deur van
het huis.
2 En her geschiedde, toen de kon ing de
kiiinii.\'ii! Esther zag. staande in bei voor-
hof, verkreeg zij genade in zijne cOgen ;
zoodat de koning den gouden scepter,
die iu zijne hand wa*, Ertiter toereikte;
en Esther naderde, en toerde de spits
des scepters aan.
\'ó Toen zeide de koning tot hae.r : Mat
is u, koningin Esther! of wat is uw ver-
zoek ? liet zal u gegeven worden, ook
tot de helft des koningrijk*..
4  Esther nu zeide : Indien i.e den
koning goeddunkt, zoo kome de koning
met Hainau beden tot den maaltijd, dien
ik hem bereid heb.
5  Toen zeide de koning : Doet Hainan
spoeden, dat hij bet bevel van Esther
doe. Als nu de koning inet Uainan tot
den maaltijd, dieu Esther bereid had,
gekomen wat.
(i Zoo zeide de koning tot Esther op
den maaltijd des wijns i Wat is uwe
bede ? en zij zal u gegeven worden; en
wat is uw verzoek ? bet zal geschieden,
ook tot de helft des koningrijk».
7 Toen antwoordde E?Uier, en zeide :
.M.ir.e bedeen verzoek is:
H Indien ik genade gevonden heb inde
oogen des konings. en indien het den ko-
ning goeddunkt, :ntj te geven mijne bede,
en it\'i " verzoek :e doen, zoo kome de
koning met 1 latuan tot <len niaali ijd,
dien ik hem bereiden zal; zoo zal ik
morgen doen naar het bevel den konings.
9 Toen ging Ilaman ten zelven dage
uit, vroliik eu goedsmoeds*; maar toen
Hamun Mórdechai zag in de poort des
konings, en dat hij niet opFtoti\'1, noch
zich voor hem bewoog, zoo wer.l HaLian
vervuld met grimmigheid op Mórdechai.
Il) Doch Ilaman bedwong zicb, en hij
kwam tot /.i\'n huis; rn hij zond benen,
en liet zijne vrieuden komen, en Zeies,
zijne huimrouv.
11 En llamau vertelde hun de heerlijk*
heid zijns riikdouis, en de veelheidÜ.itier
zonen, en alles, waarin de koning hem
J. r. c. \'drongen zijnde d«or lift moord des ko-
5I°\'         \' i.iük», en de wet werd uitgegeven in dtn
burg Susan. Fn de k< nmg in IJaman
[zaten mi dronken, Joch de stad Su-au
»»« verward.
HOOFDSTUK 4.
Mordirhai trrurt rn wrent met ernen «ak be-
kleed, rn kmnt zoo tot voorde poort dn ko-
ninga, ï. Overal *tu dat wreede bevel wordt
bekend "«maakt, zijn de Joden in diepen rouw.
3. Ent her xendt Mordei hai kierderen, doch
inj wil die niet nnnneiiirn, V Zij laai door
ll.il.irh vernemen, waarom hij du» bedroefd
i», 3; hij geeft het haar door hem te krn-
ti\' tl. mei al.rliii.t van het bevel, etl Tenoekt
haar tut den koning te run en tour de
Joden |a bidden, tt. K.lber vindt hierin
groot e zw:iri::ri:-id, 11 ; maar Mórdechai lirrnjfl
lulke krai btige redenen hij. 1.1 j da.t zij belooft
tot den koning te rullen gaan, nadat de Jo-
den te gum drie ilrnren zouden gevaat en
(•beden hebben, too ali sij en hare jong- •
vrouwen mede doen (ouden, 16.
eiren 9U>, 1 * LS Mórdechai wj»t al watCTJpgjchlttl
i X». was. zoo ver-cheurde Mórdechai zijne ;
| kleederei., en hij trok eenrn zak aan ;uet |
ascii; en hij ging uir door uet middMi der
; stad, pd Lij nep met een groot tn bitter
, geroep.
I 2 Ku hij kwam tot voorde poort des ko-
nlDga: want njcmiind moge in des konings
.poort inkomen, bekleed met eenen .:..\',:.
J En in alle mi een ieder lan.lschap e»
plaats, " ; ..r het noord des konings, en .
/nut* net aj.iikv.ani, na* i n „•.. ote , n\'i«
I ouder de Joden, niet vasten, en geween, >
I en misbatir : velen lagen in zakken en j
i*ich,
] 4 Toen kwamen Esthers jonge dochters |
en hare kamerlingen, mi zij gaven het \\
haar te kennen; en liet dped dekonilr.in
i zeer wee; en zij zond kleederen om Mór-
deehai a-ui te doen, en zitniu tak van
| hein af te doen ; maar hg nani ze niet ,
UU
a Toen riep Esthet Ilataeh, eenen van !
[de kamerlingen des konings, welke hij
ivoor haar gesteld had, en zij gaf beiu
heel aan Mórdechai, om te weten wat
dit, en waarom dit ware?
| 6 AU Ilatiich uitging tot Mórdecbai,
op de straat der stad, die voor de poort
des konings wal,
7  Zoo gaf Mórdechai hem te kennen
al wat hem wedervaren wan, en de ver-
klaring van liet zilver, hetwelk Hauan
gezegd. had te zullen wegen inde schatten
des konings, voor de Joden, om dezelve
om te brengen.
8  En hij .;ii\' hem het afschrift der
geschrevene wet, die te Susan gegeven
was, om hen te verdelgen, dat bil het
Eather liet zien, en haar te kenneu gaf,
en haar gebood, dat zij tot den koning
ging, om hem te smeeken, en van hem te
verzoeken vuor haar volk.
\'J Ilaiach nu kwam, en gaf Esther de
woorden van Móniecbai te kennen.
KI Toen zeide Estiier tot Hatach, en
gaf hem bevel aan Mórdecbai :
11  Alle knechten des konings, en bet
vu Ik .i.t landsc ;i; i>- ii des konings, weten
wel, dat al wie tot den koning ingaat
in bet binnenste voorhof, die niet ge-
roepen i*. bij zij man of vrouw, zijn
eenig v umi is zij, dat men Aem doode,
tenzij dat de koning den gouden scepter
hein toereike, opdat hij levend blijve: ik
nu ben deze dertig dagen niet geroepen
oiu tot den koning in te komen.
12  En /.ij gaven de woorden van Esther
aan Mórdechai te kennen.
13  Zoo zeiiie Mórdechai, dat men Es*
tlier wederom zeggen zou : Beeld u niet
in in uwe ziel, dat gij zult ontkomen in
het huis des konings, meer dan al dean-
deie Joden.
14   Want indien gij eenigzins zwijgen
zult te dezer tvid. .zoo tal den Joden
-ocr page 365-
Haman. Mórdechai verhoogd.
ESTNEK 6. 7.
Eithrri bede. BM
groet gemaakt had, en waarin hii her»
verheven had boven de toraten en knech-
ten des koning*.
12 Verder zeide Ilaman : Ook hreft de
koninKin Esther niemand met den koning
doen komen tot den maaltijd, dien zij be-
rrid heeft, ilan uit} . en ik ben ook tegen
morgen iati haar met den koning ge-
Hofifi
i:i Poch dit alles baat mij niet, zoo Ian-
gen tijd als ik den ii.nl Mórd-chai zie
zitten in de poort des konings.
I-I Toen zeide zijne huisvrouw Zeres tot
hem, mitsgaders al zijne vrienden : Men
inake eene galg, vijftig ellen hoog, en zeg
innige» aan den koning, dat men Munie-
er. a: daaraan han-e; ga dan vroltik nel
den koning tot dien maaltijd. Deze raad
nu dacht Ilaman goed, en hij deed de
galg maken.
dien man doen, tot wiens eer de koning
een welbehagen heeft I
10  Toen zeide de koning tot Haman :
Haast n, neem dat kleed, eo *\'st paard,
ïelijk als gii gesproken hebt, ui doe al-
zoo aan Monlechai, den Jood, die aan
de poort des konings zit; en laat niet
éém woord tallen van alles, wat gij ge-
sproken hebt.
11  En Haumn nam dat kleed en dat
paard, en trok het kleed Mórdechai aan,
rn deed hem rijden door de straten der
stad, en hij riep voor hem : Altoo zal
men dien man doen, tot wiens eer <!e
koning een welbehagen heeft!
12  Daarna keerde Mórdechki wederom
tot de poort des koidngs; maar Haman
werd voortgedrevn naar zijn huis, treu*
rig eu met bedekten hoofde.
13  Eu Ilaman vertelde aan zijne huis-
vrouw Zeres en al zijne vneuden al wat
hem wedervaren was. Toen zeiden hem
zijne vijzen, en Zeres, zijne huimrouw :
Indien Mnriechai, voor wiens aangezigt
gij hebt begonnen te vallen, van het zaad
der .loden i«. zoo zult gij tegen hem niet
vermogen, maar gij zult gewisselijk voor
zijn aangezigt tallen.
11 Toen zij nog met hem sprakeo, zoo
kwamen des konings kamerlingen nabij,
en zij haastten Haman tot den maaltijd
te brengen, dieu Est her bereid had.
HOOFDSTUK 7.
De konin-f belooft K«ther wederom te tullen
Ifi\'ren, al wat lij tou be„\'eeren, »i. |, Ktthrr
bidt um baar leven en dat van haar volk,
ontdekkende het hooi voornemen van I la-
ma n, 3; die Kither, iieml • dat de koning
op hem aan vertoornd r». om behoud smeekt,
7. Zijn jjiii;. in-t wordt bedekt, dat hij den
konin; niet meer mort tit-a, 8. Charboa*
aeet den koninr, dat Ilaman eene galg bad
laten maken tan vijftig ellen huoir voor
MóvóVehali ile knnirti; gabilitl Haman da*r-
aan te hangen, hetwelk gen hiedt, 9,
fpOEN de koning met Hnman gekomen
l v i-. om te drit,ken met de koningin
E>ther ;
. Zoo zeide de koning tot Ettber. ook
op den tweeden dag, op den maaltijd de»
t.ijns : Wat is uwe bede, koning.n Es-
ther! en zij zal u gegeven worden\' en
wnt is uw verzoek ? het zal geschieden,
ook tot de helft dea koningrijk*.
3 Toen antwoordde <!e kouingju Esihrr,
en zeide : Indien ik, o koningl genaie in
uwe oogen gevonden heb, en indien het
den koning goeddunkt, men geve mij
mijn leven, om mijner bede wil, eu iiiiju
volk, om mijns verzoek* wil.
l Want wij ziiu verkocht, ik en mijn
volk, dat men ons verdel^e, doo.le en
ombrenge. Indien wij nog tot knechten
tn tot dienstmaagden waren \\erkochtge-
weeat, ik zou gezwegen hetjbi n, ofschoon
de onderdrukker de tchade des konings
geenszins zou kunnen vergoeden.
5  Toen sprak tic koning Ahaavéros, en
zeide tot de koningin Esther i Wie is die ?
en waar is diezelve, die zijn hart vervuld
heeft, om alzoo te doen?
6  En Esther zeide : De man, de onder-
drukker en tijand, is deze hoozc Ilaman!
Toen verschrikte Ilaman voor het aanj,\'e-
Zigt des konings eu der koningir.
7  Eu de koning stond op in zijne grim*
migheii) van d< n maaltijd des wijna, eu
fin;/ naar den hof van het ] alei».
Inman bleef staan, om van de koningin
Estber, aangaaude zijn leven, verzoek te
doen, want hij zag, dat het kwaad van
den koning over hem ten volle besloten
was.
I Toen de koning wederkwam uit den
hof van het paleis in het huis v in den
maaltijd des wijns. zoo waa Hama.1 gc-
vallen op bet brd, waarop Esther \\wi-.
Toen zeide de koning : Zou LU ook wel
HOOFDSTUK 6.
irht
iet Lu
nde
VSTM
et bock der ki
ijken br. m-
It daarin hrt hooi roorm-i
van Bij-th.in» rn Thercn, door Murderhai
• n.ti! -.i. t«. 1. De kon in? vraa-ft, welke verer-
ting Mórderbai hiervoor h.vl ontvangen.
Zijne dienaar* antwoorden ntar, 3. Hnmnn,
in h^t voorhof sQade, wordt bij dea koaiag
geroepen, die hem vraagt, wat men dien maa
behoort te doen, welken da knninir eeren
wil, 8. Haman* antwoord hierop, 7. De ko-
ini:- beveelt IT nu.ui Murderhai al die eer
uu te doen, 10 ; !n| volbrengt dit bevel,
gaat trenii™ naar lijn hui* en verhaalt aan
tijne vrouw rn vik-nden al i-jn weder varen,
die hem fijnen verderen val voorifgifrn, 13.
Hij wordt tot den maaltijd van Ëtther ge-
dreven, 14
IN den-elven nacht was de slaap van
den koning geweken, en hij reide, dat
men het boek i\'er gedachtenissen, de kro-
uil keu. brengen zou ; en lij werden inde
tegenwoordigheid dea konings gelezen.
; 2 1 M uien vond getchreveu, dat Mor*
dechai had te kennen gegeven van liig-
thana en Tberes. twee kamerlingen de»
konmgs, uit de dorpelwaditers, die de
li.<i. I zochten te leggen aan den koning
Aha-nf-ros.
3  Toen zeide de koning : Wat eer en
verhooging is Mórdecliai hierover ge-
dann ? Eu de jongelingen des koning*,
zijne dienaars, zeiden : Aan hem is niets
gedaan.
4  Toen zeide de koning : Wie is in het
voor hol ? (Ilaman nu waagekouien in het
buiteuvooruof van het huis des konings,
om den koning te zeggen, dat men Mór-
itechai zou hangen aan de galg, die hij
hetn had doen bereiden.)
5   \'N des koninga jongelingen zeiden
tot hem : Zie, Haman staat in bet voor-
hof. Toen zeide de koning i Dat bij in-
koiue.
I 6 Als Haman ingekomen was, zoo zeide
de koning tot hem : Wat zal men met
dien nmn doen, tot wiens eer de koning
1 een welbehagen heeft ? Toen zeide Haman
In zijn hart : Tot wfen heeft de koning
\'een welbehagen, om hem eer te doen,
meer dan tot mij ?
| 7 Da-trom zeide Haman totdenkoning:
Den utan, tot wiens eer de koDing een
weibel agen beeft,
S Zal men het koninklijke kleed bren-
gen, dat de koning pleegt aan te trekken,
en het paard, waarop de koning pleegt te
nt.lM.; en dat de koninklijke kroon op
zijn boofd gezet worde.
\\i in men zal dat kleed en dat paan)
geven in de hand tan een\' uit de vorsten
dea konings, van de grootate heeren, en
men zat het dien man aantrekken, tot
! wiens eer de koning een welbehagen
heelt, en men zal hein op dat pa:rddoen
\'rij\'len door de straten der stad, en men
\'zal voor hem roepen : Alzoo zal men
-ocr page 366-
heerlijkheid. De Joden wreken zie
BSTHEI 8, 9.
3tt) IJauian geJuuijnen. Mórdeeh*i*«
i twintig landacbappen, een leder land*
schap naar zijn schrift, een ieder volk
naar zijne spraak : ook aan de doden
I naar bun schrift en naar hunne apraak.
I In Kn meu schreef in den naam van den
I koning Ahasvéros, eu men verzegel te het
| met dea konings ring ; en men zond de
brieven door de band der loopers te
, pnard, rijdende Op snelle kemelen, op
1 muilen, tan merriëu geteeld :
11 Dat de koning den Joden toeliet, die
1 in elke stad waren, zich te vergadereu,
i en voor bun leven te staan, om te ver-
! delgen, om te dooden eu om om te breo-
gen alle magt dea volks en des laudschaps,
die hen oeuaauwen zou, de kleine kiude*
ren en de vrouwen, en hunnen buit te
rooveu;
1\'J Op eenen dag in al de landschappeu
van den koning Ahasvéros, op den der-
tlenden der twaalfde maand, deze is de
maand Adar.
i:t De inhoud van dit schrift va» : dat
eene wet zou gegeven worden in alle land-
! schappen, openbaar aan alle volken; en
| dat de Joden gereed zouden zijn tegen
\' dien dag, om zich te wreken aan hunne
\', vijanden.
i 11 De loopers, die op snelle kemelen
] reden en op uiuileu, togen schielijk uit,
! aangedreven z^nde door h»-t woord des
kouings. Deze wet nu werd gegeven op
den berg Susan.
: la Kn Mórdechai ging uit van voor het
| aanwezig\' des konings iu een ,hemela-
\\ blaauw en wit koninklijk kleed, en met
eene groote gouden kroon, en niet een\'
opperklëed van tijn linnen en purper; eu
| de stad Susan juichte en was vrolijk.
; Ui ltij de Joden was licht, eu blijd*
schap, en vreugde, en eer :
17 Ook in alleen een ieder landschap,
i en iu alleen eene iedere stad, ter plaatse,
«nar des konings woord en ziuie wet
aankwam, daar was bij de doden bliid*
schap en vreugde, maaltijden en vrolijke
, dagen; en velen uit de volken des lands
i werden Joden, want de vreeze der Joden
\' was op hen gevallen.
HOOFDSTUK 9.
OveNtmkosaatfg <)e wet des !•,<>:. i r.-_-- ViTI-imc-
li\'ll dek dr .li.il.\'ii, om hunne vij.Mitlen U\'
diiodeii, ft, 1, l>e lantlvoogdfn ï\\--ij.. n hen,
uit vraea voor ^lur.1. < lui. die in ?un*t hij
dea koning was, 3. Dr Joden versl.-uiu vi !e
hunner vijanden, ook de tii-u ronrn VU lla-
in.-tit. S. Di\' koning vraaL\'t FMlier, wat Sfl
aoff meer hejfeert, waarnu iin» een dar wraak
f-ruefruil wordt, 12. De Joden dooden drie
honderd man te Susan en vijf en leveatig
iluj/.< n>< van hunne vijanden in de andere dve-
len van het PtVSatehs ruk.\'loeh neiiu-n ge\'Deu
mor, IS. D.\' Joden houden feest. 17. SMf*
dechai en Ksther xtcllen het I\'urimferkt in,
ter L\'edaihteiiii deier heugelijke geheurte-
nit, XI.
IN de twaalfde maand nu, (dezelve is de
maand Adar) op den dertienden dag
derzelve, toen des konings woord eu zt)ne
wet nabij gekomen was, .lat men het
doen zou, ten da.\'e, als de vüandeu der
Joden hoopten over ben te beerschen, I
zoo is het omgekeerd, want de Joden!
heerschten zelveu over hunne haters.
•J Want de Joden vergaderden zich in
hunne steden, in al de landschappen van
den koning Ahasvéros, om de iiand te
slaan aan degenen, die hun verderf loeft."
ten; eu nieuiand bestond voor ben, want
hunlieder schrik was op ai die volken:
gevallen.
3 Kn k! de oversten der landschappen,
en de stadhouders, en landvoogden, eu
die bet werk des konings deden, verhie*
ven de Joden : want de vreeze van Mor*
dechai was op hen gevallen.
I Want Mórdechai was groot in het
huis dea konings, en zijn gerucht ging
de koningin verkrachten hij tui") 1.1 het
buis? lift «i\'nr! ging uit des konings
mond, en tij bedekten llaiuansaaugezigt.
\'.< Kn m \'harbóua, een van de kamer*
tingen, voor bet aanschijn den konings
ëtaanie, /ei Ie : Ook zie, de galg, welke
HttuiHii gemaakt heelt vr,or Mórdechai,
die go<\'l voorden koning gesproken heeft,
staat bij il.i:.M!i> ü,r<, viil\'iie ellen hoog.
Toen \'ei lc de koning : Hang hein daar*
1\'J Mztm hingen /.ij llaman «hu de galg,
die ii\'i voot Mórdechai bad doen berei*
den : en de grimmigheid dei konings
werd gestild.
HOOFDSTUK s.
Dr Viiriinir t*>•<tft Bethel Hiwirr hui*, v«. 1.
Murdeeh.-ii komt voor .t.-n kuainvf, ilir ben-
den riiii* van Ilaui.iu i*erft, J. De koningin
liiill den kotiint; nucru.i.ilx, il.it hij de booir
aaBslafea vaa iim i. terra de joden aog
verdrr te niet doe. 3. Zij vin.tl graade \'<i|
den k"i.ii"- f ii draaft h"in l.\'.n bede n.._-
verder vuur, t. Dr koninir voldoet mb illn,
\'.v.h zij begeert en Iaat mik» in i.jm-n naam
aan di\' landvoogden ia alle provinciën •rhrn-
v.n. 9. tnhouil van het bevel, 11. Mord.-
t-h.ii\'s heerlijkheid in sieraad. 13. (óuote
vreugde der Joden, bij welie lirh rele rol-
. :T.
,,\'•;.
riiK dienselven dage gaf de koning Ah»
X véros aan de koningin K t in r bet buis
van llaman, den vnand der Joden; en
Mórdechai kwam voor het aangezigt des
; konings, want Ksther bad te kennen ge-
geven, wat bij voor baar was.
I i\' 1 ii de koning toog zijneu ringaf, dien
Lil vhu llaman genomen bad, en gal\' hem
laan Mórdechai; en Kat her stelde Morde*
cliai over bet huis van Manian.
j 3 En Kat her sprak verder voor het aan-
gezigt des konings, en zij viel voor ziine
voeten, eu zij weende, en zü smeekte
\'Item, dat hij de boosheid van lluman,
\'den Agagiet, en zijne gedaeme, iiie hij
tegen de Joden gedacht bad, zou weg-
neinen.
| 4 De koning du reikte den gouden
; Kenter Ksther toe. Toen rees Ksther
op, en ztj Hond voor bet aangezigt des
\'konings.
i 5 Kn zij zeide : Indien het den koning
goeddunkt, en indien ik genade voor zijn
aangezigt gevonden heb, en deze zaak
voor den koning regt ia, en ik in z(ine
oogen aangenaam ben, dat er geschreven
: worde, dat de brieven en de gedachte van
i llaman, den zoon van IlatumedAtha, den
Agagiet, wederroepen wor.den, welke hij
geschreven beeft, om de Joden nut te
i brengen, die iu al de landschappen des
konings zon.
6 Want hoe zal ik vermogen, dat ik
aanzie het kwaad, dat ini\'u volk treffen
;zal? en boe zal ik vermogen, dat ik aan*
I zie het verderf van mijn geslacht?
; 7 Toen zeide de koning Abasvéros tot
de koningiu Ksther en tot Mórdechai, den
\'Jood ; /iel, het huis van llaman heb ik
Estber gegeven, en hein heelt men aan
de galg gehangen, omdat hij zijne band
aan .!• .loden yealagrn had,
j H Schrijft dan gjjlieden voor de Joden,
zoo als het goed is in uwe oogen, iu des
konings naam, en verzegelt bet met des
: konings ring : want het schrift, dat in
j des konings naam gesebreven, en met
jdea konings ring verzegeld is, ia niet te
! wedenoepen.
9 Toen werden des konings schrijven
geroepen, ter zei ver tini, in de derde
i maand, (it) is de maand Slvan) op den
\'drie eu twintigsten derzelve, en er werd
\'geschreven naar alles, wat Mórdechai ge-
bood, aan de Joden, eu aan de studnou*
, ders, en landvoogden, en overaten der
; landschappen, die van Indie\' af tot aan
iMoorealand strekken, honderd zeven en
-ocr page 367-
Mórdechai bevestigt Je dagen                               ESTHBB 10.              van Purim. Mórdechai\'s grootheid. 861
uit door alle landschappen ; want rite
mun. Mórdechai, werd doorgaans grooter.
Ti De Joden nu ploegen op at hunne
vijaudeu, met den sla* des zwaard», eu
der dooding, en der verderviug; eu zij
deden met hunne haters naar huu wei-
behagen.
<i En iii den bun* Susan hebben de
Jo len gedood eu omgebragt vyf honderd
mannen.
7  K» I\'arsandatha, en üalfon, eu As-
fa\'a.
V.n Poratha, en Adalia, en Aridatba,
9  En l\'ariuascha, eu Ariaai, en Arldai,
en Vaizatha,
in De tien zonen van Hainan,den zoon :
van IlaiuiiK-datha, den vijand der Joden, ,
doodden zij; maar /.i> sloegen hunne
handen niet aan den roof-
II Ten zelveu dage kwam voor den
koning bet getal der gedooden op den
burg Susan.
Il\' Ka de koning zefde tot de koningin j
(Ksther: Te Susan op den burg hebbende
Joden gedood en nmgebragt vijf honderd j
| mannen en de tien zonen van llantan, \'
wal hebben zij al in de andere landschap" \\
i peu des koning» gedaan! wat in uu uwe
bede? en het zal u gegeven worden; of
«•ut is verder uw verzoek ? het zal ge*
schieden.
13  Toen zeide Ksther : Dunkt het den
koning goed, men late ook tuorgeu den
Joden, die te Susan zyn, top, te doen
Daar het geltod van heden; en men bange
de tien zonen Tan Hauian aan de galg.
14  Toen zcide de koning, dat men al zoo
doen zou ; en er werd een gebod gegeven
te Susan, en men hing de tien zonen van
Hftman op.
15  V.n de Joden, de te Susan waren,
vergaderden ook op den veertienden dag
der maand Adar, eu /.:\\ doodden te Susan
drie houderd maunen , maar zij sloegen
hunne hand niet aan den roof.
ltj De overige Joden nu, die in deland-
schappen des konings waren, vergader* j
dru, opdat zij stonden voor hun leven, en ;
rust hadden van hunne vijanden, en zij
doodden onder hunne haters vijf en ze-
ventig duizend; maar zij sloegen hunne
hand niet aan den roof.
17  Hit geachitdde op den dertieuden
dag der maand Adar ; en op den veertien-
den derzelve rustten zi , en zij maakten
denzelven eenen dag dor maaltijden en ;
der vreugde.
18   Imi (Ie Joden, die te Susan waren,
vergaderden op den dertienden derzelve,
eu op den veertienden derzelve ; en zij
rustten op den vijftienden derzelve, en .
zij mankten denzelven eenen da: der ,
maaltijden eu der vreugde.
1\'J Daarom maakten de Joden van de
dorpen, die in de dorpsteden woonden, i
den veertienden dag der maand Adar ter
vreugde en maaltijden, en eenen vrolij-
kcu dag, eu der zending van deelen aan
elkander.
2d En Mórdechai beschreef deze ge- ,
schiedenissen; en hij zond brieven aan
al de Joden, die in al de landschappen
van den koning Ahasveros waren, dien,
die nabij, en dien, die verre waren,
21   Om over hen te bevestigen, dat zij
zouden onderhouden den veertienden dag
der maand Adar, eu den vijftienden dag
derzelve, in alle en ieder jaar :
22  Naar de dagen, in dewelke deJoden
tot rust j-ekouieu waren lan hunneMian-
den, en de maand, die hun veranderd ,
was van droefenis in blijdschap, en van
rouw\' in eeneu vrolijken dag; dat zij de-
zelve dagen maken zouden tot dagen der
maaltijden, en der vreugde, rn der zen-
ding van deelen aan elkander, eu der
gaven aan de armen.
23 En de Joden namen aan te doent|
wat z{\\ begonnen hadden, en dat Morde*,
chai aau hen geschreven had;
2) Omdat Hauian, de zoon van 11 cn-
medatlia, den Agagiot, aller Joden vijand,
tegen de Joden gedacht bad ben om te
brengen ; en dat hij bet 1\'ur, dat is, het
lot had geworpen, om hen te verslaan
en om bpn om te brengen.
i\'i» Maar als zij voor den koning geko*
men was, heeft hij « door brieven bevo*
len, dat zijne bnoze gedachte, die bij
gedacht had over de Joden, opzijn hoofd\'
zou wederkeereu; en meu beeft hem en
zijne zonen aan de galg gehangen.
2fi Daarom noemt meu die dagen l\'u-
rim, van den naam van dat 1\'ur. Hier*
om, van wege al de woorder van dien\'
brief, eu hetgeen zij celven d:iarvan ge*
/.ten badden, en wat tot hen overgeko*,
men «*as,
27  bevestigden de Joden, en iiAiiien
op zicb en op hun zaad, en op alten,
die zich tot hen vervoegen Kouden, dat
men het niet overtrade, dat zij dezetwee
dagen zouden houden, naar bet voor-
schrift derzelve, en naar den bestem*
den tüd derzelve, in alle en ieder jaar:
28  Dat deze dagen gedacht zouden wor-
den en onderhouden, in alle eu elk ge-,
slacht, elk huisgezin, elk landschap en,
elk» stad; en dat deze dagen Purim niet
zouden overtreden worden onder de Jo-
den, en ii;it de gedachtenis derzelve geen
einde nemen zou bij hun zaad.
29  Daarna schreef de koningin Ksther,1
de dochter van Abichail, en Mórdechai,I
de Jood, met alle magt, om dazen brief
van Purim ten tweede maal te beves-
tigen.
30  Kn hij zond de brieven aan al de
Joden, in de honderd zeven en twintig1
landschappen van het kouin^rijk van
Ahasveros, met woorden van vrede en j
tron«\' :
31  Dat zij deze dagen van Purim be-!
vestigen zouden op hunne bestemde tij-
den, gelijk als Mórdechai, de Jood, over
hen bevestigd had, en Ksther, de konin*
tin, en geluk als zij bet bevestigd hadden
voor zich zelven en voor huu zaad : de
zaken van het vastenen h tint ieder geroep.
32  En het bevel van Ksther bevestigde.
de geschiedenissen van dez? Purim, en
bet werd in een hoek geschreven.
HOOFDSTUK lil.
Ahasvt\'ro* lej-t cene schatting op het land, vi.!
1. Mórdccliai\'s hoo!*« maat en arhtinir bij i
de Joden, nier welzijn hij bevordert, 3.
DAARNA leide de koning Ahasveros!
schatting op het land, eu de eilanden
der zee,
2  Al de werken nu zijner magt en zijns |
gewelds. en de verklaring der grootheid
van Mórdechai, denwelken de koning
groot gemaakt heeft, zijn die niet ge-,
schreven in het boek der kron ijken der I
koningen van Medüf en Portie?
3  Want de Jood Mórdechai was de;
tweede bij den koniug Ahasveros, en
noot bij de Joden, en aangenaam bij
de menigte zijner broederen, zoekende
het beate voor cyn volk, en sprekende
voor den welstand van zijn gansene zaad.,
m E-i li. 8 i 8.
-ocr page 368-
HET BOEK JOB.
HOOFDSTUK 1.
Joh ;« opregt, vroom, rt. 1 ; van Hod nvt
Maten, mUm en wt gnagaad,flj wordt ;
door den ilran? dr» Snlnn« en onder God» .
toelating tot xijne l^prorvin™ verlucht met ,
hit verlies van ml lijn ened en kinderen, 8;
mnvn h(j Mijk-n van droefheid Reeft,
lich troost i\'D God in alles dankt, SU.
TÏMÏ was ren man in hH land l\'z, zijn !
4 naam «as .lob; en dezehe ina» was
s- « opregt, en vroom, rn ifo hreezrnde, eu
wijkende van het kwaad.
- Kn hem werden zeven zonen en drie
dochteren (rehoren.
;i Daartoe wan zijn vee zeven duizend
schapen, en dre duitend kemelen, en vijf
Ju uderd juk osnen, en fÖf honderd eze-
ljnnen; nok watt zijn dienstvolk zeer
veel; toodat deze nmn grooter was dan i
al die van het Oosten,
•1 En zijne zonen gingen en maakten \'
maaltijden in ieders liuia op zijnen dag;
en zij zonden henen, en poodigdeu hunne
drie matereiii om niet hen te eten en Ie
drinken.
6  Het geschiedde dan, al* de dagen der
maaltijden omgegaan «aren, dat Job he-
nenzond, en hen heiligde, rn des morgens
vroeg opstond, en brandorteren oll\'erde
naar hun aller getal; want Job lelde :
Miischien hebben mijne kinderen gezon*
digd, en God tn hun hart gezegend. Ai zoo
deed Job al die dagen.
il Kr was nu een dag, als de kinderen
Oodl kwamen, om zich voorden IJ KERK
te stellen, dal de Satan ook in bet mid-
\'den van hen kwam.
7  Toen zeide de HKKRK tot den Satan :
Van waar komt gij ? Kn de Satan ant-
1 woordde den HKKliK, en leldei Van om i
:•• [te trekken op de * aarde, en van die te I
\' doorwandelen.
i * Kn d- HKFRK zeide tot den Satan :
i Hebt gij luik acht geslagen np mijnen
knecht Job? want niemand isopdeaarde
gelijk bij, een man opregt en vroom,
godvreezende en «\'ijkende van liet kwaad.
y Toen antwoordde de Satan den !
Il KERF, en zeide i Is bet om niet, dat
Job God vreest ?
in Iltbt Gij niet eene betufning g?- :
maakt voor hem, en voor zijn buis, en
voor al «at bij beeft rondom? Het werk
zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn
vee ia i» menigte uitgebroken in den :
lande.
Il Maar toch strek nu uwe band uit,
en tast aan alles, wat bij beeft; zoo hij
V niet in uw aangezigt zal zegenen!
IS Kn de HKKRK zeide tot den Satan :
Zie, al wat hij heelt, z\\j in uwe band; j
alleen aan hem strek uwe hand niet uil.
Kn de Satan ging uit van het aangezigt \'
.les REERBN.
l.\'J Kr was nu een dag, ala zijne ionen
en zijne dochteren ateti, eu * ijn drutikeit,
in het huis van hunnen broeder, den :
eerstgeborene,
14  Dut een bode tot Job kwam, en
zeide: De runderen waren ploegende, en
da ezelinnen weidende aan hunne lijden.
15  Doch de SabH\'ra deden eenen inval, I
en namen ze, eu sloegen de jongeren met ,
de scherpte des zwnarda; en ik ben naar \'
alleen ontkomen, om het u aan te zeggen.
ld Als deze im. sprak, zoo kwam een
ander, en zeide : liet vuur Gods viel uit
den hemel, eu ontsiak onder de schapen \'
en onder de jongeren, en verteerde ze; j
en ik beu maar alleen ontkomen, om het j
u aan te zeggen.
17 Als deze nog sprak, zoo kwam een
ander, en zeide: DeCbaldeên stelden drie
hoopeu, en vielen op de keinelen aan, en
namen ze, en sloegen de jongeren met de
scherpte des zwaard*; en ik ben maar
alleen ontkomen, om het tl aan te zeg*
gen.
IS Ala dere nog sprak, zoo kwam een
ander, en zeide : Uwe zonen en uwe
dochteren aten, en dronken wijn, in het
huis van hunnen broeder, den eeratge-
Dorepe;
l\'.i En zie, een groote wind kwam van
over de woestijn, en stiet aan de vier
horken van hpt buis, en het viel op de
jongelingen, dat ze stierven; rn ik ben
maar alleen ontkomen, om het u aan te
zeggen.
Co Toen stond Job op, en scheurde
zijnen mantel, en schoor zijn hnofJ, rn
viel op de aarde, en boog zich neder;
21   Kn hij zeide: e Naakt ben ik uit imj-
ner moeders buik gekomen, en naakt zal
ik daarhenen wederkeeren. De HKKRK
heeft gegevrn, en de HKKRK heeft ge-
nomen; de naam des HKfcRKN tij ge-
lootd !
22  In dit alles zondigde Job niet, en
schreef Gode niets ongerijiiids toe.
HOOFDSTUK 1
D* Satan maoekt van God, dat hem «orde
toegelaten. Joh in het li»chiuuti te plagen.
Ti, 1. t.ü.1 laat het bem toe onder lekere
v.iotm i ti>l- , rt. De Satan «lui Joh met hooie
itreren, 7; nok he»rbiinpt hem i(jne huia-
vrouw, die hg ilanrover heriapt, 9. Drie sy-
ner vrienden, hy hem gekomen i|jnde, he-
droeven lich met hem, doch hvijlvii een
tij.l itil, 11.
WEDKROM was er een dag, ala de
kinderen Gods kramen, om zich,
voor den HKFRK te (tellen, dal de Satan
ook in het midden van hen kwam, om
zich voor den HKKRK te slellen.
2  Toen ze.de de HKKHK tot den Satan :
Van waar komt gij ? Kn de Satan ant-
woordde den HEERS, en zeide; Van om
te trekken rp de aarde, en van die te
doorwandelen.
3  En de HKKRK zeide tot den Satau :
Hebt gij nok acht geslagen op mijnen
knecht Job ? want niemand is op de aarde
gelijk hij, een man opregt en vroom,
godvreezende en wijkende van het
kwaml ; en hij houdt nog vaat aan zijne
opregtigheid, hoewel u\\) Mij tegen hem
opgebitst hebt, om hem te verslinden
tonder oorzaak.
4    Toen antwoordde de Satan den
HKKRK, en zeide : Huid voor huid, en
al wat iemand heeft, zal liij geven vooj
zijn leven.
5   Doch strek nu uwe hand uit, en tast
zijn gebeente en zijn vleesch aan; zoo hij
U niet in uw aangezigt zal zegenen t
f» Kn \'t.\' HEKKK zeide tot den Saran :
Zie, hij zij in uwe band; doch verschoon
zijn leven.
7 Toen ging de Satan uit van het aan-
gezigt drs HEEREN, en sloeg Job met
DOOM zweren, van zijne voetzool af tot
zijnen schedel toe.
s En hij nam zich eene potscherf, om
zich daarmede ie schrabben; en hij zat
neder in bet midden der aseb.
9  Toen zeide zijne huisvrouw tot bem:
Houdt gij nog vast aan uwe opregtig-
heid f zegen God, en slerf.
10  Maar iii) zeide tot haar:Gij spreekt
als eene d*r zottinnen spreekt; ja, zouden
wij hrt goede van Go.l ontvangen, en het
-ocr page 369-
kn.tile niet nntvangen? In dit alles zon-
ili^ li\' .lob met zijne lippen niet.
11   AI» nu de drie vrienden van Joh ge-
hoord hadden al dit kwaad, datovi-rhem
gekomen «iii kwamen zü, ieder uit zijne
plaat», El(fnz, de Themaniet, en Hildad,
de Suliiet, en Zofar, de .N\'aamathiet; en
lij waren het e»*n» ge worden, dat zij kwa-
nien om hem te beklagen, en om hem te
vertroosten.
12  Ea toen zy hunne oogen van verre
ophieven, kenden t.{) hem niet, en hie-
ven limine Mem op, en weenden j daartoe
teneur len zij een ieder zijnen mantel, en
strooiden Mof op hunne hoofden naarden
hemel.
13  Alzoo «aten /t> met hein op de aarde,
ïeven dagen eu zeven nachten; en nie-
mand sprak tot hem een woord, want zij
zagen, dat de smart zeer groot was.
HOOFDSTUK 3.
Joh door de grootheid lijnrr plnpcn en der
amattrn. Air hu daarover ifrvoelt, irrpcT*t
lijnde, vrnloeLt Am da" njnrr ri\'hoortr,
tb. 1; wiTwht na igne treltonrle trratond
l mtorren te i(jn, 11 ; rwft re.lrn daarvan,
D] IS; heklanrt het levrn der . 11, n.li_-. n, B);
en j-.i-t lulke kl.i -t tos op /ieh zrlven, 21.
AARNA opende .lub zijnen mond,
en « vervloekte zijnen dag.
2 Want Job antwoordde en zei de :
; 3 De dag versa, waarin ik Rehoren hen,
en de nacht, traati* men zeide i Ken
koerhije is ontvangen;
i Diezel.e das; /n duiaternis; dat God
naar hem niet vrage > an boven ; en dat
geen stans over hem schone;
ü I>Ht de duisternis en des doods *eha-
duwe hem verontreinigen; dat wolken
over hem wonen; dit hem verschrikken
de xv arte dampen des dar»!
6  Diezelve nacht, donkerheid neme hem
in; dat hij zich niet verheuge ouder de
dagen des jaar» ; dat in; in het gelul der
inftanden niet kome!
7  Ziet, diezelve nacht ».\\i eenzaam; dat
geen vroltik gezang laa.-in kome;
s Pat heui vervloeken de war*toeken
de» dags, die bereid zijn bunnen rouw te
verwek keu;
it Dat de sterren van zonen schemertijd
verduiMerd wurden ; hij wachte naar het
licht, en het worde niet ; en bij zie niet
de oogleden des dageraad».\'
10  Omdat ltij niet toege»loteu heeft de
deuren mijns buiks, noch verborgen de
moeite van iiiijne oogen.
11  h Waarom ben ik niet gestorven van
de baarmoeder af? ra heb den geest ge-
geven, als ik uit den buik voortkwam?
12  Waarom zijn mij do knieën voorge*
komen? en waartoe de borsten, opdat
ik zuigen zou?
13  Want nu zou ik nederliggen, en stil
zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust
wezen :
14   Met de koningen en raadsheerender
aarde, die voor zich woeste plaatneu be-
bouwden ;
15  Of met de vorMen, die goud hadden,
die hunne buizen met zilver vervulden.
16  Of als eene verborgene misdragt, zou
ik niet z\\jn; als de kinderkens, aie het
licht niet gezien hebben.
17  Daar houden de booten op van be*
roering, eu daar rusten de vermoeiden
van kracht;
18  Daar zyn de geboiidenen te zamen
in rust : zij hooren de stem des drijvers
niet.
19  De kleine en de groote is daar; en
de knecht vrij van zijnen heer.
2t) Waarom geeft IIü den ellendjgen
i i-: licht, en het leven den bitterlijk be-
d Toefden van gemoed?
21 Die verlangen naar den dood, maar
Mi is er niet; en graven daarnaar meer
dan naar verborgene tcbatten;
I 22 Die blijde zijn tot opspringen» toe, i
ra zich verheugen, als zij bet graf vin-
1 den:
\'i3 Aan ilpn man, wiens weg verborgen !
il, c en dien God overdekt heeft ?
24 Want voor mijn brood komt mijne j
\' zucht ing; en mijne brullingen worden
uitgestort als water.
2ó Want ik vreesde eene vrreze. en zij
ia ii,i: aangekomen; en wat ik schroomde,
ia mi) overkomen.
, 2b\' Ik was niet gerust, en was niet stil,
en rustte niet; en de beroering is geko-
1 men.
HOOFDSTUK 4.
Klif ii, om Joh antwoord t* e-t-c-n, !)«••«• huid f rt
hem van ongeduld, «a, 1. Stelt hem Gntt
gerrgtighrid voor, om hrm tr tonnen, dat
! God h^ni om ïijnr tondrn «Iraft, 7. Hij w-;
i baalt hem ile vprarhijnini* van ernrn enyel i
i en iijnc U>e-iirn,alt. en meent, dat die op de I
! taak van Joh wel past, 17. Joh frordt ver- i
maand tot ootmoed on bek e erin™, 18.
TOEN antwoordde FHfaz, a* Thema-j
niet, en zeide :
2 Zoo wij een woord opnemen tegeo u, i
; zult gij verdrietig zijn? nogtans wie zal \\
; zich van woorden kunnen onthcudeu ? i
j 3 Zie, gij hebt velen onderwezen, eu gij I
hebt slappe handen icesterkt;
4  Uwe woorden hebben den struikelen\' ,
de opgerigt, en de krommende knieën
hebt gij vastgesteld;
5  Maar nu komt het aan u, en gij zi;t ;
I verdrietig; het raakt tot u, en gü wordt
beroprd.
6  Was niet uwe vreeze Gotts uwe hoop *
en de opregtigheid uwer wegen uwe ver*
wachting?
7  Gdienk toch, wie is de onschuldige,
die vergaan zij; en waar zijn deopregten
verdelgd ?
Maar gelijk als ik gezien heb; « die
, ondeugd ploegen, en moeite zaaijen,
• in iih ij en dezelve.
i !t » Van den adem Gods vergaan zii.en
! van het geblua» van zijnen neus worden
/\'.i verdaau.
10  De brulling des leeuw», en de stem
1 des lellen leeuws, en de tandeu der jonge
leeuwen worden verbroker.
11   Ile oude leeuw vergaat, omdat er
gteu roof is, en de jongen eena oudi\\chti-
gfn leeuws worden verstrooid.
12  Voorts is tot mij een woord heime-
! l.jk gebragt, en mijn oor heeft een wei-
i nuje daarvan gevat:
13  Onder de gedachten van de gezlgten
. des nachts, als diepe slaap valt op de
| menseden;
j 14 Kwam mij schrik en beving ovpr,
\' en verschrikte de veelheid mvjner beeu-
deren :
16 Toen ging voorbü u.iin aan^ezigt
een geest; bij deed het haar mijna vlee»
! acties te berge rijzen.
lt> Hij stond, doch ik kende zgne ge-
] daante niet; eene beeldtenia was voor
| mijne oogen ; er was stilte, en ik boorde
i eene stem, ztggtnde:
j 17 Zou een mensch regtvaardiger zün
dan God ? zou een man reiner ziju dan
zijn Maker?
| IS Zie, • op zijne knechten zou Hij niet
vertrouwen , boewei Hij in zijne engelen
j klaarheid gesteld heelt.
I l;> Hoe veel te min op degenen, dfe
leemen huizen bewonen, welker grond*
| slag in bet stof is? ni worden verbrijzeld
I voor de motten.
U Van den morgen tot den avond wor-
\' den zij vermorzeld; zonder dat men er
1 acht op slaat, vergaan /ij in eeuwigheid.
I 21 Verrijst niet hum e uitnemendheid
met hen? zij stenen, maar niet in wijsheid.
HOOFDSTUK 5.
EKfa* be«ry»t, dat het ntrt allrrn verloren
« Joh    15=85.
Ps. 7:15.;
Bpr, 23:8.
Jet. 59:4.
Hui.   10:13.
Gal.   6:7,8.
Jea. 11:4.
-ocr page 370-
JOB i>, 6.
arbeid i*, üioh tegen GoA te renetten, maar
nok leer H\'hndelijk, vs, 1; vermaant Job
tlrfa tot Hod te hekeeren, die allen maa»
irhen goed (loet, S; voornamelijk «le« boet-
vaardigen, 11; doch de (Te*rin*dën in het ver-
derf «tort, 12; waaruit Hij de vromra en
«raten verlost, IS. Joh wordt tot erduld in
rijn lijden eermaand, 17; omdat fiod de
vromen daaruit verlort, 18 ; vu overvioedi;:
tegeat, H.
ROEf\' nu, zal er iemand zijn, die u ant-
wooróV? en tot wien van de heiligen
zult ifi| u keeren ?
2 Mant de?) dwaze brengt de toornig*
beid out, en de ijver doodt den slecli-
te.
;i •> Ik heb gezien eenen dwaas worte*
lende, doch terstond vervloekte ik zijne
woning,
•i Wrre waren zijne zonen van heil; en
zy werden verbrijzeld in de poort, en er
was geen verlosser.
6  Wiens oogst de hongerige verteerde,
dien bij ook tot uit de doornen gehaald
had; de etruikroover slokte liuu vermo-
gen in.
ti Want uit liet stof komt het verdriet
niet voort, en de moeite spruit niet uit
de aarde;
7  Maar de menseh wordt tot moeite
geboren, gelijk de spranken der vurige
kolen zich verheffen tot vliegen.
8  Puch ik zou naar God toeken, en tot
God mijne aanspraak rigten :
;t b i ii, groote dirnzen doet, die men niet
. doorzoeken kan ; wonderen, die mm niet
•   tellen kan;
lti Die den regen geeft op de aarde, en
water zendt op de straten :
11  < Om de vernederden te stellen In het
-   hooge; dat de rouwdragende^ door heit
verheven worden.
12  <* Hij maakt te niet de gedachten der
•   argüstigen; dat hunne handen niet een
-   ding uit rigten.
IJ \' Hij vangt de wijzen in hunne arg-
Hstigheid; dat de raad der verdraaiden
gestort wordt.
14  ƒ Pee i\'.aags ontmoeten zy de duister-
nis, en gelijk des nachts tasten zij in den
middag.
I& Maar Hij verlost den behoeftige van
het zwaard, van hunnen mond, envande
hand des sterken.
16  t Zoo is voor den arme verwachting;
en de boosheid stopt haren mond toe.
17  \'i Zie. gelukzalig ia de mensen, den-
welken God straft : daarom verwerp de
kastiidiug des Almagtigen niet.
15  * Want Hy doet smart aan, en Hy
verbindt; Hij doorwondt, en zijne han-
den lieelen.
1!) •• In zes benaauwdheden zal liii u
verloesen, en in de zevende zal u het
kwaad niet aanroeren.
2u In den honger zal Hij u verlossen
van den dood, en in den oorlog van het
geweld des zwaaide.
21  Tegen den geesel der tong zult gij
verbor.jen wezen, en gij zult niet vreezen
voor de verwoesting, als zij komt.
22  Tegen de verwoesting en tegen den
honger ault gij lagrhen, en voor het ge-
dierte der aarde zult gij niet vreezen.
23  Want met de steenen des velds zal
uw verbond zijn, I en het gedierte des
velds /al met u bevredigd zyn.
2. ! :i gij zult bevinden, dat uwe teut
in vrede is; en gij zult uwe woning ver-
zonien, en zult niet feilen.
SS Dok zult gij bevinden, dat uw zaad
menigvuldig weze.i zal, en uwe spruiten
als Lel kruid der aarde.
26  Gij zult in ouderdom ten grave ko-
men, gelijk de korenboop te zijner tijd
opgevoerd wnrdt.
27  Zie dit, wij hebben het doorzocht,
het ti alzoo; hoor het, en bemerk gij het
voor u.
HOOFDSTUK 6.                      I J.
Job verklaart reden te hebhen voor sijne groots
ont-lelteni* en kl»trten, vs. 1; nnarom hij |
pet\'n welf-evnllen heeft in de herinpin? vnn i
Klifai, 6. Hij nrenaebt te ttarvaa, houpt ?e>-ni>\'
lichamelijke trrtundheiil, 8; basVhuldigt Eli-
lat over verkeerd oordeel van iijne. uprei"t- •
bri\'l, 13 ; over oobeieel\'dheid, I-V ; trouvr->- ,
loosheid, 15 : rn onvriendelijkheid in iijnr \'
beitratÜntr, H. Hij hidt zijnen vrienden "|> !
te houden met rulke beatrallingen ea beter i
scht te ireven op tijne raak, t8.
MAAU Job antwoordde en zeide :
2 Och of mij ti verdriet regt gewogen\'
wierd, en men mijne ellende zamen in ;
eene weegschaal ophief!
3  Want het zou nu zwaarder zijn dan
n liet zand der zeeën; daarom worden !« s!*r
mijne woorden opgezwolgeo.
b Want de pijlen des Almagtigen zijn b Pi. 38:1,3
in my, welker vurig venijn mijn geest.
uitdrinkt : de verschrikkingen Gods rus-
ten zich tegen niy.
5  Itugchelt ook de woudezel by het
jonge graaf loeit de os bij r.ijn voeder?
(i Wordt ook het onsmakelijke gegeten
zonder zout? is er smaak in liet witte des i
dojers ?
7 Mijne ziel weigert uwe v-oorden aan
te roeren; die zijn als myne laffe spijze.
s Och of mijne begeerte k^aiue, en dat |
God mijne verwachting gave;
9 En dat het Gode beliefde, dat Hij mij
vethrijzelde, zijne baud losliet, en een;
einde met my maakte!
ld Dat zou nog inyn troost zijn, en zou
mij verkwikken in den weedom, too Hij
niet spaarde ; want ik heb de redenen det
Heiligen niet verborgen gehouden.
11   U\'at is mijne kracht, dat ik hopen
zou? of welk is mijn einde, dat ik mijn
leven verlengen xou?
12  !s mijne Kracht st eenen kracht? ia
mij" vleesch «taal?
IJ 1- dan mijne hulp niet in mij? en.
is de wijsheid uit mij verdreven?
14  Aan hem, die versmolten is, zou van
zijnen vriend weldadigheid geschieden;
oi hy zou de vreeze des Altnagtigen ver-
Uten.
l.\'i Mijne broeders hebben trouweloos*
lijk gehandeld als eene beek; als de stor-
ling iler beken gaan zy door;
]fi Pie verdanken! zijn van het ijs, en
in dewelke de sneeuw zich verbergt.
17 Ter tijd. als zij van hitte vervlieten,
worden zij uitgedelgü; als zij warm W0r>
den, verdwijnen zij uit hare plaatB,
15  De gangen haar* wegl wenden zich
ter zyden af; zij loopen op in het voeste,
en vergaan.
1^> De reizigers van Thema zien ze, de
wandelaars van Scheba wachten op haar.
20  Zij worden beschaamd, omdat eik-
een vertrouwde; als zy daartoe komen,
zoo worden zij schaamrood.
21  Voorwaar alzoo zijt gylieden mij
na niets geworden; gil heht gezien de
ontvetting, en gij hebt gevreesd.
22  Heb ik gezegd : Brengt mij, en geeft
geschenken voor my van uw vermogen ?
•2\'i Of bevrijdt mij van de hand des ver-
drukkers, eu verlost mij van de hand der
tirannen ?
24 Leert mij, en ik zal zwyijen, en geeft
in\'i te verstaan, waarin ik gedwaald heb?
2-ï 0 hoe krachtig zijn de nrt« redenen !
maar wat bestraft het bestralVen, dat van
ulieden is ?
2(i Zult aü, om te bestraffen, woorden
bedeuken? en zullen de redenen des mis-
moedigen voor ".vind zyn ï
27 Ook werp! gü u op eenen wees;
i\'M graaft tegen uwen vriend.
£rt Maar uu, belieft het u, wendt u tot
mij, en het zal voor ulïeder aangezigt zijn,
of ik tiege.
2!> Keert toch weder, laat er geen i
-ocr page 371-
.reet wezen, ja keert weder, nog zal mijne :
|geregtigbeid .Ih.ii ui zijn.
j 3(1 Zou onregl op mijne ton* wezen? \'
/.ou mijn gehemelte niet de ellecdeu te |
verstaan f e ven ?
tegen bewijst hy nit dl ervaring der vnriire
tijden dm on<l i -_.-.s:• - der goddelooien, 3.
Trnoit Joh, zoo hij opregt 1», uir-t (•(>•:* be-
lofti\'n. SU.
TOEN antwoordde Bildad, de Suhiet,
rii Kei de :
——*"•»»\'» ••                       . g n^. i„nie Zll|t gij deze itingen spreken,
\'Joh to: n^Limlf* ia iijn* klairten, besehruft en de redenen uw* moiidi een geweldige
lijnen ellemligen t«e»t.ind, niet alleen tan wind zijn?
a n-n;
32»
2 Krot
.19-7
Dan,
»:H
kortheid ni .lit
in-uir o»k nn jrijn vrrdnet, 3: iwaiv riekte,
3; en kotten voor»|»>ei*, *. 1 iij wendt liih
I tot God, Hi\'iii biitdi-nJe otu zegen voor den
• overigen korten tijd ii;n. leven*. 7. Hij«tort
| I:jne klagt uit over ile ïwitarte iijn<-r »traf,
i daar hij tix-h tno zwak, onwaardig en nietig
j wa», 11; eu bidt om de verifcviiur ï|jner ion-
den, 80.
HEEFT niet de mensch eenen striid op
de aarde? en zijr. zijne da^cn niet als
" Zou dan God het reet verfceeren?
en zou de Aliuagtige de geregti,rtieiü vrr-
keeren ?
4  Indien uwe kinderen ge-ïondigd hcb-
ben tegen Hem. Hij heeft hen ook in de
hand hunner overtreding geworpen.
5  *> Maar indien nu iiH«r God vroeg
zoekt, eu tot den Aliuagtige otn g< na V
bidt:
fi Zoo gij zuiveren regtzi\'tt, gewiaecujk
zal Hij nu o) waken, om uwentwil, ea
b Joh 2223.
;
2 Geluk de dienstknecht hügt naar de Bij wJ de woning uwer gereglJgheia*-ot*j
schaduw, en gelijk de dagluoner verwacht ma
\' Uw beginsel zbI wel gering ziin;
ayu wrrkloou;
3 Altoo zijn\'mij maanden der üdelheid n,aftr B* !*•*•*« Wil "*** vermeerderd
ten ene geworden, en nacuteu der moeite
Want vraag tnch naar het
Spalaclu, en bereid u tot lh onderzoeking
unner vaderen.
y d Want wij zi,\'tn van nisJeren. en we-
trn niet; dewijl onze dageu o;i de aarde
« eene scliailuw ii*n.
10  Zullen .lic u met leerpu, tot o ipre-
ken, en uft hun hart redenen voort brenceu?
11   Verheft zich de bieze zon :er ^lljk?
. zijn mij voorbereid,
4 Als ik ie slapen lijf, dan ze.\' ik : Wan-; ueer zal ik opstaan, en Hij den avond at\'-
Bemeten hebben * en ik word rat van
! woelingen, tot aan den tcbemrrtijd.
.\'» Mijn vleesch is ni"t het gewonute en
I met het «ruis des stofs b-kleed; miïne
, huid is gekliefd eu verachtelhk geworden.
,
I 6 Mijne dagen zijn ligter" geweest dan
eene wever-spoel, en zijn verbaan zonder groeit "« netgra» zom.er wat. r ?
verwachting                                                   \'- \'Al* hM ho* in EllDr trr\'" ni-\'l-"1\'
7 Uedeiik,\'datmiinlev<-n« eeu wind is ;     h°tiret \';Pt "\'et nu-esuedeii wordt, no^
nuJB ook zal niet wederkomea, om het    t*D8 yerdort het roof Alle itias.
teoede te zien                                                           \'•* Alsoo zyn de paden van allen, «lie
; 8 Het ooi descenen, die mij nu ziet,  i God verireten; en ? ds venvach:.:.: i l •
i Joh S : I
"YB
"1
U;30.
1- H.
11*2: t II.
, 10:28.
r.al iuii niet zien; uwe oo<cen zullen op mij   .
14  Van denwelken zijne hoop Walgen
zal; en zijn vertrouwen zal zijn eeu hui»
der spinoekop.
15  Uil zal op zijn huis lenen, maar
het zal niet be*:aan ; hij zal zich danraan
vasthouden, waar het zal niet staande
blijven.
[6 Ihi is sappig Toor de zon. en tjjne
scheuten gaan over zijnen hot\' uit.
17 Zijne wortelen worden bij detpring-
ader ingevlochten; hi,j ziet eene steeni<e
plaat».
Maar als God hem ver-lindt
zijn, nianr ik zat niet meer zijn
\'.> Eene wolk verttaat en \\n«rt henen;
alzoo die in het graf daalt, zal niet :redei-
opkompn.
I 10 If tJ tal niet meer wederkeeren tot
! zijn huis, en zijne plaats /al hem niet
\' meer kennen.
\' 11 Zoo zal ik ook mijnen mond niet we-
; derhoudeo, ik zal spreken in benaauw.i.
; heid mijns geeetee; ik zal klagen iu bit-
jterheid müner tiel.
12 Hen ik dan een zee, of walvisch, dat
Jen.
10 I
13 Wanneer ik zeir : Mijne bedstede zal z"t,e I»\'^\'-. «oo wil i\\} bem \'oocheneu,
mij vertroosten, mijn le-fer zal van mijne \'ega^e \'» heb u niet jeezieii.
hlairt ma/ «-nrne-men •
                                           19 Zie, dat is de vreufcde zitns wpkii
klairt wat wegnemen.
14  I>an ontzet Gij mij met droomen,en door jrezigten verschrikt Gij ïnü;
15   Z\'odat mijne ziei de verworxing
kiest, den dood meer dan mijne beeo-
deren.
| 1*5 Ik versmaad ze, ik zal toch in der
[eeuwigheid niet leven; boud op van mij,
het stof zullen anderen voort-
spruiten.
80 Zie, God zal den opreste niet ver-
werpen : Hij vat ook de boosdoeners niet
bii de ha::d ;
•21 Totdat Hij uwen mond met gelach
vervulle, en uwe lippen met gejuich.
\'211 Uwe haters zullen met scnaamtebe-
i
17 • Wat ia de mensch. dat Gü hem kleed worden; en de tent der goddeioozea
groot acht, en dat Gij uw hart op hem zei? za\' DIft •*\'"\' Kl|n
j is En dat Gij hem bezoekt in eiken
morgenstond ? dat Gij hem in eiken
oogenblik beproeft?
lü Hoe lang keert Gij U niet af van j
mtj? en laat niet van mij af, totdat ik i
mijn speeksel inzwelge?
iti Heb ik gezondigd, wat zal ik V doen, \'
o Menschenhoeder ? waarom hebt Gij mü I
U tot een\' tegen loop gesteld, dat ik mij ;
zei ven tot een\' last zij ?
Cl En waarom vergeeft G\\j niet mijne \'
overtreding, en doet myneongeregtigheid \'
niet weg? want nu zal ik in het stof:
HOOFDSTUK 9.
Joh erkent Je jrerertisheiil f!o<i*. t«, l ; toont
ilst het idaiHsiifl geoorloofd of nutUf it met
God te twisten, 3; tot dat einde verhaalt
hy eenitrii oer jroddelyke eigenRrhnppen i-n
werken, \\. Hij lii-ïijiit niet hekwnam te lijn
out vuur Coil te Imaliaa. 14. Hij klaagt dat
de vronien ni?t de onvromen ?e«traft wor-
den, 22; dat do roddelooie hi^r het mee-t.-
poed geniet en niet de rodmirhtiv-e, SI: ilat
het gevoel van Sijn lijden hem oJtënt TOT*
baasd maakt, 27; negt.in» i* hu bereid otn
lijne onurhuld voor God t v si lijne vriea-
den te verdedigen, M.
liggen ; en Gij zult mü vroeg zoeken, \' _
maar ik zal nfet zijn.
                                    > 1-T                  antwoordde en zeide
aarlijk ik weet, ilat liet zoo i* :
want hoe zou " de inentch regtvaardig \'
Bildail hentraft Joh» woorden, »t. 1; prijst
Cod« geregtigheid. 3 ; t.e.t huldigt Jobs kin
lUn bij God ?
3 Zoo Hij lust heeft, om met hem te
deren,"*; uiaar belooft JobrYo\'iThij\'VuVbë- \' twisten, niet i^én uit duizend zal hij Hem [
keerde, God» genade en legen, 5; daaren- beantwoorden.
-ocr page 372-
4 il" is v i\'- van hart, en --i r* van
kracht | wie heeft zich tegeu Hem ver-
hard, en vrede gehad?
.ï Die de bergen verzet, dat lij het niet
gewaar worden, die ze omkeert ia zijnen
toorn;
ii Die de aarde beweegt uit hare plaats,
dat hare pilaren schudden;
7 Die de zon gebiedt, en ;n gaat niet
op; pii verzegelt de tierren;
s Die alt-en \' de hemelen uitbreidt, en
treeilt np de hoozien «Ier zee;
\'t Die den \\\\a*en maakt, den Orion.en
het Zeveiigesternte, en de biuneukaoiereu
vao bet Zuiden;
|u c Die groote dingen doet, die men
niet doorzofk\'-n kan; en wonderen., die
uien niet tellen kan.
11  Zie, M;i zal voor mii henengaan, en
ik zal Hem niet zien; en Hij zal voorbü-
gaan, en ik tal Hem niet merken.
12  Zie, Hi) zal romen, wie zal het Hem
doen wederge*en? wie zal tot Hem zeg-
hen i Wat doet Gy ?
13  God zal zijnen toorn niet afkeeren j
onder Hem worden gebogen Je noovaar*
dlge helpers.
It Moe teel min zal ik Hem antwoor-
den, e* mijne woorden uitkiezen tegen
Hm f
Li Den welken ik, zo» ik regtvaardig
wure, niet zou antwoorden; unjneii Heg-
rer zul ik om genade bidden.
Ui Indien ik roep, en Hij mij ant*
woordt, ik zal niet gelooven, dat Hu
mijne stem ter ooren genomen heeft.
17 Waal HM vermorzelt mij door een
Onweder, en vermenigvuldigt mi.inr won-
den nader oorzaak.
IH II u laat mij niet toe mijnen adem te
verbalen ; maar IIij verzadigt mij met
bitterrieden.
I!\' Zoo het aan de kracht komt. zie, Hij
is sterk ; en zoo het aan het regt komt,
wie zal mij dagvaarden?
2(i Zoo ik mij regtvaardig, mijn mond
zal mij verdoemen; b.-n ik opregt. Hij
zat mii <och verkeerd verklaren.
21   Hen ik opregt, zoo acht ik toch mijne
ziel niet; ik versmaad mijn leven.
22  Dat is een ding, daarom zeg ik :
* Den opregte en den goddelooze ver-
doet Hij.
23  Als de geesel haas tel uk doodt, be-
spot Hij de verzoeking der onschuldigen.
:\'• De aarde wordt gegeven in de hand
des goddeloozen ; Hu oterdekt het aan-
gezigt liarer regieren; zoo niet, wie ia
Hij dan ?
i\'.\'i * Kn mijne dagen zijn ligt er geweest
dan een looper; zij zijn weggevloden, zjj
hebben het goede niet gezien.
2n* ï.w .\'.uu voor bij gevaren met jagtsche-
pen; gelijk een arend naar het aas toe-
vlieg».
27  Indien mijn zeggen is: Ik zal mijne
klagt vergeten, en ik zal u.i\'ii gebaar
laten varen, en u.i.i verkwikken;
28  Zoo schroom ik voor al mijne smar*
ten; ik weet, dat (ui nu.i niet onschuldig;
zult houden.
2V Ik zal \'nrk goddeloos zijn : waarom
dan zal ik ijdelijk arbeiden f
30  ƒ Indien ik mij was*che metsneeuw-
water. en mijne banden zuivere met zeen;
31   Dan zult (m mii in de gracht in-
duiken, en mijne kleederen zullen tan
mij gruwen.
32  <t Want Hij is niet een man, als ik,
dien ik tiutwoorden zou, zoo wQ te zameu
in het gerigt kwinten.
33  Kr is geen scheidsman tusschen ons,
•l\'.r .\'t: in\' hand op ons beiden leggen mogt.
34  * Dat liii van op n.u zijne roede
wegdoe, en dat zijne verschrikking mij
uiet verbaasd inake;
35  Zoo zal ik spreken, en Hem niet
vreezen, want zoodanig ben ik niet bij mii.
HOOFDSTUK 10.                             J. *. I
Job r.yne klairten vernieuwende, wendt rioh i             Z.\'
tot C.od, vu. I ; M\'ihiiM rrnige punten, «;ni- ;
over hij ïtrta hek]aa-rt, S; roept met redenen
I....1- ontferiniiifen over lirh in, 9; verklaart
dal tijm* plagen onveniiudelijk irjii\'n, IS;
grOCl in Hlllllhll, IA. 11 ij wenurht niet j»e-\'
horen tr ttjn, IR ; doch nu wat verkwikt te
worden eer de <loo4 hem overkomt, 20, dien
li..: WM-hrjjfl. 22.
MUM\', ziel is verdrietig over 11• i.\'i• le-
ven ; ik zal mijne klagt op mii luien,
ik zal spreken in bitterheid mijner ziel.
2  Ik zal tot God zeggen I Verdoem mij
niet; doe mij weten, waarover Gij uiet,
mij twist.
3  Is het U goed, da» G\'(j verdrukt? dat
; i..i verwerpt den arbeid uwer handen, en
over den mad der goddeloozen sch\\.<nst-ï
geeft ?
4   Hebt Gij vleeschelüke oogen ? ziet
1 Gij, \'."hik een mensen ziet ?
.i Zijn uwe dagen als de dagen van een\'
! mensch ? ziju uwe jaren als de dagen een*
: mans?
! fi I>at Gij ondeizoekt naar mijne on-
geregtighcid, en naar mijne zonde ver-
{ neemt?
i 7 Het is uwe wetenschap, dnt ik niet
goddeloos ben ; nogtans is er niemand,
die uit uwe hand verlosse.
5  Uwe han eu doen mij smart aan,
\'. hoewel 7Ï\\ mij gemaakt hebben j te zameu
i rondom a»y zijn zij, en Gij verslindt mij.
II Gedenk toch, dat Gij mij * als leem » Gen. *
bereid hebt, en mij tot stof zult doen
                 *
wederkeeren.
10  b Bebt Gij mij niet als melk gegoten, « Ps.UfcU
en mij als eene kaas doen runnen ?
11   Met vel en vleesch hebt GO mij be-
kleed, met beenderen ook en zenuwen
bebt Gij mij zamengevlocbten;
12  Kenet ens bet leven hebt Gij welda-
digbeid aan mij gedaan, en uw opzigi
heeft mijnen geest bewaard.
13  Maar deze dingen hebt Gij verbor-
gen in uw hart; ik weet, dat dit bij U
geweest is.
14   Indien ik zondig, zoo zult Gij mij
waarnemen, en van mijne misdaan zult
(.11 mij niet onschuldig houden.
i-> / .<> ik goddeloos ben, wee mi ! en
ben ik regtvaardig, ik zal mijn hoofd niet
opheffen; ik ben i it van schande, maar
aanzie mijne ellende.
16   Want zij rarhftft zich; geluk « ren e \'•*• "*•*
felle leeuw jaagt Gii mij. Gij keert weder K1Eld- 3\'10,
en stelt U wouderltjk tegen m\\\\.
17  Gy vernieuwt uwe getuigen tegen-
over ing, en vermenigvuldigt uwen toom
tegen mij; verwisselingen, ja een beir-
leger, zijn tegen mij.
15  d Hu waarom hebt GÜ mij uit de Jb 3
baarmoeder voort gebragt ? Och dat ik
den geest gegeven had, en geen oog mij
gezien bad!
lil Ik zou /.uu, als of ik niet geweest:
ware; van moeder» buik zou ik tot het.
graf gebragt /lti geweest.
20  Zijn mijne dagen niet weinig ? hou 1\'
op, zet van mij af, dat ik mij een weinig
verkwikke;
21   Ker ik hen en ga, (en niet weierkom)
in een land der duisternis en der *cba-
: du we des doods;
j 22 Keu stikdonker land, als de duister-
nis zelve, de schaiiuwe des doods, en ton-
, der ordeningen, en het geeft t-chijnsel als
| de duitternib.
HOOFDSTUK 11.
Zofar vslt Joti Mn met harde woord"n. vs. I.               ^
Hij verklaart hoe wonderbaar dr wijdheid -n
inairt P,od« i-., 5; vermaant Joh tnt war» be-
keerin?, 13 - hem voorhoudemle (;...!• >.-! .i\'-
ten, docb drein hem Gods xtralfeii, indien
hu\' ffoildeloos ia, 15.
TOEN antwoordde Zofar, de Nnanuv
thiet, en reide i
-ocr page 373-
u leeren; ook zullen hei udeviasclien der
: zee vertellen,
i 9 Wie weet niet uit alle dezen, dat de
band des HEKKEN dit doet?
I 10 In wiens hand de ziel ia van al wat
leeft, eu de geest van alle vleettcli <irn
J mentenen.
i 11 d Zal niet het oor de woorden prat*
! ven, geluk het gehemelte voor zich de
\' spijze smaakt?
12  In de stokouden is de wijsheid, eu
in de langheid der dagen bet verstnnd.
13  liij Hem is wijnbeid en magt; Ui;
: heeft raad en verstand.
14    Ziet, Hij breekt af. en bet /.il niet
I herbouwd worden ; « Hij besluit iemand,
[ en er zal niet opengedaan worden.
15  \'/..<• , Uu hou It üe wateren op, en zij
droogen uit; ook laat Hij ze uu, en zij
. keeren de aarde om.
16   Hij Hem is kracht en wijsheid, Züns
! is de dwalende, eu die doet dwalen.
17  / 11Ij voert de raadsbeeren berooid
weg. ü en de legtert maakt Hij ui\'ziuuig.
! 13 Den band der koningen mankt Hu
los, en HO bindt den gordel aan uunne
lenden.
19  Hij voert de overaten beroofd weg,
en de magtigen keert Uij om.
20    * JIij beneemt den getrouwen de -.
\' spraak, en der ouden oordeel neemt Hij
. weg.
21   < Hij giet verachting over de prinsen i
uit, en il:: verslapt den riem der gewei*
digen.
22   Hij openbaart de diepten uit de duin-
tem is, en des dood» schaduwt; * brengt U
Uu voort in bet licht.
23   \' Hij vermenigvuldigt de tolken, en
verderft ze; lln breidt de volken uit, en \'
leidt ze.
24   Hij neemt bet hart van de hoofden
dea volks der aarde weg, en doet hen s
"dwalen in het woeste, waar geen weg ie.
26 /\'..\' tasten in de duisternis, waargeeu
licht is; en Hij doet hen dwalen, als,
ceuen dronkaard.
HOOFDSTUK ia.
Job bevestigt, hetgeen li.j gezegd h.vl, met
ïijrir\' eigene rrvuring, vu. 1; bearhuldigt fijne
vrienden over bunue verkeerde denk- en lnu-
il\'!» .j/i\', 2; begeert dat lij zwjjgen, 13; be-
tm-.rt \'i]n goed geweten en vertrouwen op
God, 141 vraagt twee dingen van God, 20;
•tort voor Ileui zijne klagtaa uit, 23.
ZIET, dat alles heeft mijn oog gezien-
mijn oor gehoord eu verstaan.
2  Gelijk gülieden het weet, weetik het
ook; ik zwicht niet voor u.
3  Maar ik zal tot den Almagtige spreken,
en ben belust mij te verdedigen vour God.
4   Want gewisselük gü zijt leugt-uatof>
feerders ; gü allen zijt » nietige incdicijn- m
mee.it e rs.
a b Och of gÜ gansch stilzweegt 1 dat -
sou ulieden voor wijsheid wezen.
6   Hoort toch müne verdediging, eu
merkt op de twistingen mÜner lippen.
\' Zult gü voor God onregt spreken ? t
en zult gij vc-or Hem bedriegerij t-preken?
8  Zult gü »i"i aangezigt aannemen?
zult gü voor God twisten?
0 Zal het goed zijn, als Uil u zalouder-
soeken ? zult gü met Hem spotten, geluk
men met een\' meusch r-pot ?
10  Hij zal u gewisaelijk bestraften, zoo
gij "i het terborgene bet aangezigt aan-
neemt.
11  Zii u niet zyne hoogheid verschrik\'
ken, en ïiine vreeze over u vallen?
12   l\'we gedachtenissen züu gr lijk aach,
uwe hoogieu als hoogten van leem.
13  1 i• m.it etil van mij. opdat ik spreke,
eu er ga over mij, wat het zij.
14   Waarom zou ik iuÜD tleesch 1,1
mijne landen nemen, eu ui\\jne ziel iu,
uiüne baud stellen?
_\' Zou de veidhei i der m mnii1!! niet be-
nntwoord worden? Ko zou een klnpaditig
man regt hebben?
3  Zouden uwe leugenen de Helen doen
r.wiJBen ? En zoudt gij spotten, eti nie-
mand u bei c\'jainen ?
4  Want Rij hebt gezegd I Mijne leer is
zuiver, en ik ben rein in uwe OOMO.
5  Maar gewisselük, neb of God bprak,
eu zijne lippen tegen u opende;
fi Kn u bekend makt* de verborgenhe-
den der wü*beid, oindnt zij dubbel zijn
i in weien! Daarom neet, dat God voor
! u vergeet van uwe ougeregtigbeid.
I 7 Zult gü de onderzoeking Gods vin-
j den ? zult gij tot de vulumaktueid toe
den Almagtige vinden?
3 Zij u uit de hoogten der bemelen,
wat kunt gij doen? dieper dan de hel,
wat kunt gü weten?
9    Langer dan de aarde ia bare maat,
en breeder dan de zee.
10    Indien ilp voorbijgaat, opdat llii
overlevere of vergadere, wie aal dan Ueui
nfkeeren ?
11  » Want Hij kent de üdele lieden, eu
Hij ziet de ondeugd; zou Hij dan niet
aanmerken ?
12  \'• Dan aal een vers; and el ook man
It loeit zinnig worden : hoewel de uiensch
oh het veulen eens woudeiei* geboren \'••
13  Indien «ij uw hart bereid hebt, zoo
breid uwe banden tot Mem uit.
14   Indien er ondeugd in uwe hand i»,
doe die verre weg; en laat liet onregt
in uwe tenten niet wonen.
IA Want dan zult gij uw aangezet op-
heften uit de gebreken, en zult vast wezen,
en niet vreezen.
16    Want gij zult de moeite vergeten,
en hartr gedenken als der wateren, die
voorbijgegaan zi ...
17  Ja, uw tijd zal klaarder dan de mid-
dag oprijzen; gi": zult uiivliegeu, als c de
morgenstond zulr gij zijn.
I IS En gij zult vertruuwen, omdat er
\'verwachting zal züu; en gij zult graven,
«* i\'itumi l:ik zult gij slapen;
! 19 \' En gij zult nederliggen, en nie-
n.mul zal u verschrikken; eu velen zullen
uw aangezjgt siueekeu.
2"l Maar ƒ de oogeii der goddeloozen
zullen bezwijken, en de toevlugt zal van
hen vergaan; en hunne verwachting zal
züu de uitblazing der ziel.
HOOFDSTUK 12.
Job berispt de puddi\'loo*hoi<l en onbeleefdheid
iijm-r vrieuden, v». 1 ; toont aan, dat de
goddeloozen op aarde in.....lul welvaren, en
niet :ib:; i /i-i nn worden, 6; vermaant zijne
vriendeu tot opiirherping van hun vi-rxtand
fn oordeel, 11 . en erkent de tlgOMMll leer
van Gods wijsheid, voorzienigheid, magt en
i\'| i \\ :i.i :-.!i::;- id, 13.
Job      9;1S.
U:lO.
Openb. 3:7.
JSam. 15S1.
IT:U,23.
Ja*. 1911.
W 1».
1 Tor. LUL
• Job
Pred.
raï.tl
rfLev.
« Lct.
P*.
ƒ Job 8.1
MA
AR Job antwoordde en zeide :
2 Trouwens, omdat gijlieden het
volk zijt, zoo zal de wisheid met ulieden
aterveal
Ik heb ook een hart even als gülie*
den, ik zwicht niet voor u; en by wien
7 :n niet dergel yke dingen?
Ik ben bet, dtt zijnen vriend een
•pot is, maar roepende tot God, die hem
verhoort; \'- de regivaardige en opregte
is een spot.
17:5.
Mttt,
36:4.
• Job 16 10.
I S-r.
| b Uu is eeue verachte fakkel, naar de
1* *• meen ing desgeuen, die gerust is; hu is
gereed met den voet te struikelen.
\'- Job
jl7. 6 De tenten der verwoestera * hebben
IV73.n.12, rust, en die God tergen, hebben verie*
Jer. U:l. kerdbeden, om het gene God met zijne
lub. l s. 4. hand toebrengt.
7  En waarin» vraag toch de beesten, en
elkeen van die zal het u leercu; en bet
Sevogelte des hemels, dat zal het u te
en «en geven.
8  Of spreek tot de aarde, en zij za het
-ocr page 374-
JOU 14, la,
Ij Zi«, moo Hij mi.) doodde, * zon ik
oiit bojwn? evenwel zal ik mijne wegen
vo\'ir ri.iii nangezigt verdedigen.
ik zou al de dagen mijns |
totdat ïnijne verandering\'
weder leven I
striida hopen,
knmr-n zou:
II Pat Gij zoudt roepen, en ik I\' zou
JPs.
Spr.
U v
Ui Uok zal Hu mij tot zaligheid zijn ;
maar een huichelaar zal voor n,n aau-
ge\'igt uirt kouien,
17 Hoort naarstiglijk mijne rede, en
ui:>ne aanwijzing met uv.c uoreti.
is Ziet nu, ik heb bet regt ordectlijk
gemeld; ik weet, tiat ik regtvaardig zal
verklaard worden.
J\'.t Wie ia hij, die met mij twist ? wan-
neer ik nu zweeg, zoo zou ik den geest
•reven.
20  Alleenlijk « twee dingen doe niet
met mij ; dan znl ik mij vau uw aangezet
nirt verbergen.
21   Doe uwe hand verre van op mij,
en uwc verschrikkiug make mij niet ver-
baatd.
Roep dan, en ik zal antwoorden; of
ik zal spreken, en geel mij antwoord.
23   Moe vele misdaden en zonden heb
[ik? maak mijne overtreding eu mijne
I zonde mij bekend.
24   daarom verbergt Gij uw a&ngezigt,
ir 9. en noudt mii ƒ voor uwen rüand?
I9-.U. I 2b Zult Gij een gedreven blad verbrü* t
»:!«. zelen? en zuit Gij eenen droo-jen stoppel i „.., . . .„_.
»\'*. vervolgen?
                                                        ! Ehf" ^.rhuU,^ Job
. M Want Gij schrijft tegen mij bittere
dingen ; en Gij doet mij erven de niisda*
j tot het werk uwer
g zijn.
ij mijne treden; \'\'Ü
mijner zonden wil.
g is in een bundelïjc
kt mijne ongercg!ig-
n berg vallende ver-
rdt versteld uit ban
rmalen de aleenrn,
verstelpt het genas,
t voortkomt; alzoo
hting des mensclien.
hem in eeuwigheid,
eranderende zijn Kc-
em weg.
komen tot eer, en
f zy worden klein,
.
cb, nng aan hein
en zyne ziel, in hem
TUK 15.
van ijdelheid
vermetelheid
ïtjtie vriend;\'
mit.it hij tfl»e*([»refftie-
,I.,\'l
31:4.
14:11.
Ps.
569.
139:2,3,1.
Spr.
5:21.
Jt-r.
«,„
p Pi
fc Job 53 11
. den n mtfner jongheid.
! 27 Gij h legt ook mijne voeten in den
hei.l voorsprak, 14, Hij bewiju teren Job,
uit de ervaring en <le getuigen iw«en der veor-
vadarin, 17, «Ut God da goiMelooien straf,
So, om huntii; hooihcden, 25, waarin zu
verman, 29.
fTIÜK.S antwoordde Elltaz, de Thema.
stok, eu neemt waar al mijne paden; Gij
drukt U in de wortelen mijner voeten.
25  En hij veroudert als eene verrotting,
al» een kleed, dat de mot opeet.
HOOFDSTUK 14.
Joh, trachtende eemig« verli=lin\'- s$an {dagen
bij God te vinden, besehr;jf[ da ;re"ron.\' el-
lende v«n hit mrnnchelgke lev>-n, v». 1;
bidt om voor penen tijil nu tijn jijden te
wnnirn onUl>?en, IS; beklaagt ii«-h ovrr
tJod» gnlrenghei.1 jJCffeM <l.-n men-. h
niet, en zeide
2  Zal een wj)« man winderige weten-
schap voor antwoord geven, en zal nij
zijnen buik vullen met oostewind?
3  UestrafTende door woorden, t/i\' niet
baten, eu door redenen, met dewelke hij
geen voordeel doet
«k jegent anderen en
4  Ja gij vernietigt de vreeze, en neeuii
bet gebed voor het aamtezigt Gods weg.
5  Want uw mond leert uwe ongereg-
gU bebt de tong der argli»-
DE menscb, van eene vrouw geboren, |« is kort ran dagen, en zat van ou- I
l"-\' 13. ru*t.
lti3.1V
1U V
tigen verkoren.
ij komt voort als *> eene bloem, en \' fi Uu mond verdoemt u, en niet ik;
wordt afgesneden : «ook vlugt bij als eene i en uwe lippen getuigen tegen u.
schaduw, en bestaat niet.
                              \' 7 Zijl gij de eerste een inenr-ch gebo-
3  •\' Nog doet Gij uwe oogen over zutk j ren? of zijt gij vóór de heuvelen voort*
eenen open; en Gij betrekt mij in het gehragt ?
gerigt met V.
                                                   | s » Hebt gij den verborgen raad Gods
4  • Wie zal eenen reine geven uit den [ gehoord, en hebt gij de wijsheid naar u
6 Pi.
. Je*.
lPetl
1113:11.
VI 6.
« Job 8:
P-. 9(1.6, !
102:1
onreine? niet é^n.                                          | getrokken?
5  ƒ Dewijl ziine dagen bestemd zijn, bet 9 Wat weet gij, dat wij ni-t weten ?
getal ziiner maanden by ü is, en Gij ( wat verstaat gij, dat bij ons niet ia?
111 \'•*• zijne bepalingen gemaakt bebt, die bij : M * Onder ons is ook een grijze, ja een
,_. niet overgaan zal.
                                            \' stokoude, meerder van dagen dan uw
Ï\'*i5" 6 n Wen.l U van hem af, dat hij rust I vader.
hrbbe, totdat hij als eeu h daglooner aan : II Zijn de vertroostingen Gods
klein? en schuilt er eenige zaak bU u?
12 Waarom rukt uw hart u weg? en
waamm wenken uwe oogen ?
18 Dat gü uwen geest keert tegen God,
en zulke redenen uit uwen mond laat uit-
gnan.
II c Wat fs de mensch, dat hij zuiver
zou zijn? eu die geboren is van eene
vrouw, dat hij regtvaardig zou zijn ?
15 \' Zie, op zijne heiligen nou HÜ niet
t Gen s • 3. r ii.tt»«*n dag een welgevallen nebbe.
Pi. 5l;7, 7 Want voor eenen boom, als hij af-
Joh. 3 : fi.! gehouwen wordt, is er verwachting, dat
Kom. ü-.ii. jbij zich nog zal veranderen, en zijn
Efes. 2 : ,.,;i .;, niet zal ophouden.
S Indien zijn wortel iti de aarde verou-
\' Job 7- l, dert, en zijn stam in het stof versterft;
_                \'.i II vl \'\'ftl van den reuk der wateren
\'            iü\'ii ""\'\'"* uitspruiten, en zal eeuen tak ma*
\' \' ken, gelijk eene plant.
\\ Job 7-1 2 \'" M»nr een man sterft, als hij ver-
\' "* i zwakt in, en de inensch geeft den geest,
waar is hij dan ?
11   De wateren verloopen uit een meer,
en eene rivier droogt uit en verdort;
12  Alzoo ligt de mensch neder, en staat
niet op; totdat de hemelen niet meer
zijn, zul\'en zij niet opwaken, noch uit
1\'uunen *laap opgewekt worden.
13  Och of Gij mij in bet graf verstaakt,
mij verbergdet, totdat uw toorn zich af-
keerde; dat Gij mij eene bepaling steldet,
Job
Uk
14;3.
20; 9.
7:20.
vertrouwen, en < de hemelen zijn niet
Pred.
zuiver in zijne oogen.
Ifi Hoeveel te meer is een man gruwe-
liik en stinkende, die het onregt indriiikt
als water?
17 Ik zal u wijzen, boor mij aan, en[* Job
hetgeen ik gezien heb, dat zal ik ver-
tellen ;
|s Hetwelk de wijzen verkondigd heb-
ben, en men voor hunne vaderen niet
verborgen heeft;
IS Denwelken alleen het land gegeven
Wi
vr
mi door welker midden niemand
• en
14 Als een man gestorven is, zal hu I vreemd» doorging.
-ocr page 375-
JOB ir,, 17.
20  Te allen dage doet de goddelooze
zich /.i\'ii eii weedom aan ; en weinige ja-
reu in getal zijn voor den tiran wegge-
land.
21   liet geluid der verschrikkingen in in
zijne ooren; ƒ in den vrede zolven komt
de verwoester hem over.
22  Hij Klooft njet u]- ,i„ duisternis
neder te keereu, maar dat hij beloerd
v i i- teu zwaarde.
23  Hij zwerft heen en wederom brood,
waar het /ijii BMg; hij weet, s dat bij
zijne hand gereed is de dag der du intern in.
24   Angst en brnaauwdheid verschrfk*
ken hem, zij overweldigt hem, geluk een
koning bereid ten strijde.
25   Want hu strekt tegi n God zijne
hand uit, en tegen den Almagllge stelt
hij lich Kfwfldelijk aan.
26  Hu loopt lexen Hem aan met den .
hals, niet ziju* dikke, hoog verhevene
schilden,
2; Omdat hij zijn aangezigt met zijn
vet bedekt heeft, en rimpelen gemaakt
om de weekdaruien.
23 Eu heelt bewoond verdelgde steden, !
c« liuizen, die men niet bewoonde, die ;
gereed waren tot 4/eenhoopeu te worden. ,
£9 Hij zal niet ruk worde», en zijn ver* j
mogen zal niet bent aan; en hunne vol-
maakt heid zal slch niet uitbreiden op de
aarde.
30  Hij zal van de dui-ternis niet ont- .
wijken, de vlam zal /inn-n scheut ver-
droogeu; •» hij zai wijken door het ge-
blaft» zgns nionds.
31   Hij bet rouwe niet op ijdelheid, waar-
door
bij verleid wordt: want ijdelheid zal
zijne vrgelding wezen.
32  • AU /iiii dag nog niet is, zal hu
vervuld wordeu : want zijn tak zal niet i
groenen.
Ijl Men zal zij .ie onrijpe druiven afruk- ,
ken, als vaueeneu wijn-stok,en zijn bloei- j
sel afwerpen, als van eeneu olijfboom.
31 Want de vergadering der üuiehela*
ren wordt eenzaam, en het vuur verteert
de tenten der geschenken.
35 « Zij ontvangen moeite, en baren
ijdelheid, en hun buik rigt bedrog aan.
HOOFDSTUK 18.
Job verwijt ïijne vrienden, dat ïij otivrien-
delQke en onbekwame vertroosters waren, :
v». I ; hij kliUi\'.\'t weder over lijnen rllendi-
gen toestand, 6 ; hoewel hij onM huldig «»» \'
AAn hettrene, waarmede fijne vrienden hein
betwanrdeu, 17; wenschende tulks voor God
i.-lven ie DOMO viT.inltroiirdea.2I; n ie tt et-en» |
.taande njn leven hier zeer Lurt was, —. ,
MAAK -lob antwoordde en zeide :
2 Ik heb vele dergelijke dingen ge-
hoi.rd; « gij allen zijt uioeijelijke ver- j
troosters.
3 Zul er een einde zijn aan de winderige
woorden? of wat stijft u, dat gü ttttoo
antwoordt?
-i Zou ik ook, als gijlieden, s[)reken, in-
dien uwe ziel ware in mijner ziele plant»?
zou ik woorden tegen u zamenhoopen ?
en zou ik over u met miju hoold
lehnddën "\'
5 Ik zouu versterken met mijnen mond,
en de beweging mijner lippen zou zich
inhouden.
O Zoo ik spreek, va\\\\ue smart wordt niet
ingehouden; eu houd ik op, wat gaat er
van ii.ij weg?
7 Gewis-elijk, Hij heeft mij nu ver-
mond; Gij hebt mijne gansene vergade*
riug verwoest.
S Dat Gij mij rimpelachtig gemaakt
hebt, is tot een\' gcuige; en mijne mager-
beid staat tegen mij op, zij getuigt in
mijn «angezigt.
;i b /„ju toorn verscheurt, en Hij haat
:i.ï\', llfi knerst over mij met zijne tan*
den; ï-.iin wederpartüder • scherpt züue
ocgen tegen mij.
10  Zi.j gapen met hunnen mond tegrn \\ J- v. C
mij, zij slaan met smaadl.eid op mija | "*\'•
kinnebskken; rg vervullen zich te zamen
            "*
aan mij.
11   Uod heeft mij den verkeerden over-
gegeven, en heeft mij afgewend in de
handen der goddeloozen.
12  Ik had rust, maar Hij heeft mü ver»\'
broken, en bij mijnen nek gegrepen, en\'
mij verpletterd; «* en Hij heeft mij zich ê Job 7
tot een doelwit opgerigt.
                                    K\' -M. ;
13  Zijne schutters hebhen mij omringd ;
Hij heeft mijne nieren doorspleten, en
niet gespaard; Hij heeft mijne gal op de
aarde uitgegoten,
II Hu heeft mij gehroken met hreult
op breuk; Hij is tegen mij aaugeloopen
als ren geweldige.
lö Ik heb eenen zak over mijne hrtfd
genaaid, \' ik heb mijnen hoorn in het
f lThi-i». !.1,
sdi
ito*
IC Mün atngezigt is gansch bemodderd
van weeuen, en over mijne oogleden is
des doods schaduw ;
17 Daar toch «een wrevel in mijne han-
den is, en mijn gebed zuiver is.
l-> 0 aarde! bedek niiju bloed niet; en
voor mün geroep zij geen e plaats.
19 Ook nu, zie, in den hemel is mijn
getuit-e, en mijn getuige in de hoogten.
30 Mijne vrienden «fjn mijne bespot*
ters; Hack mijn oog druipt to>. God.
21 Och. mogt men /\'regtea vuor een\' j
man met (.•►.!. gelijk een kind des mcu-
acfa*n voor zijnen vriend!
33 Want veinifje jaren in retal zullen
er *"•! aankomen, en ik za\'. bef pad h> -
i..\'i.\'-.Li», wattrdvor ik niet ui fredcr*
kreren.
HOOFDSTUK !7.
Job keett ne.ler tot kingen over iijn i\'llendig
leven, v». 1 ; en ilf <>idiru«i-h!i> i.1 njner
vrienden, 2. Hij beroept itch vali zijne viieo-
tlen op God. 3. Hij t<>onI w»t nn-t --roote
ellende rn lerretthrden plepgt rt-reeaftftl te
njn, 6 ; ventiiant fijne Trienden heter ir
ii.ir.li\'elen en t" Mpreken, 10; en verlangt den
dood meer dan tijne her-ttellin?, 11.
M1J.N geest is verdorven, mijne dagen
worden uitgebluscht, de graven zijn
voor mij.
2 Zijn niet bespotters bij mij, en over*,
nacht niet mijn oog in hunlieder verhit*
tei ing 1
;: Zet toch bij, stet mij een\' berg bü\'
TL*, wie zal hu zijn? dat iu luüue hand
geklapt worde.
4  Want hun hart hebt Gij van kloek\'
verstand verbur-ren ; daarom tuit Gu hen
niet verhoogen.
5  Die met vleijing den vrienden u-at]
aanzegt, ook zijner kinderen oo^m zullen :
versmaehten.
ii \'i Poch Hij heeft mij tot ecu »preek-
wuord der \\olkeu gesteld: zoodat ik1
een irommelslng ben voor iedere aange-
«igt.
7 Daarom is mijn oog door verdriet
verdoiikerd, eu al müue ledei\'.ateu zijn
gelijk eene schaduw.
S De opregten zullen hierover verbaasd
zijn, en de onschuldige zal zich tegen
den huichelaar opmaken-
y Ku de regtvaardige zal ziinen weg!
vaRtliouden, en die rein van handen is,1
zal in sterkte toenemen.
in b Maar toch gij allen, keert weder,
en komt nu: want ik vmdc ouder u geen\' i
wijze.
11 c Mijne dagen ziju voorbijgegaan,
uitgerukt zijn mi)ue gedachten, de be*
zittingen mijns harten.
13 Den nicht vrrstellen zij indenditg;
het licht >s nabij den ondergang van
wege de duisternis.
13 Zoo ik waf-ht, het graf zal müt hui*
wezen ; in de duisternis zal ik mün bed
spreiden.
•!!
-ocr page 376-
JOU Is, 19, S).
14 Tot •!•\' groeve roep ik: Gij züt mün
vader! tot lirt gewormte : Mijne moeder,
en niiine zuster!
l.i \\\\;t;ir zou dan nu mijne verwachting
wezen ? ja in ii" ver* .i\' bting, wie zat
ze aanschouwen ?
Ifi Zij zullen onderwaren wet de hand-
boomen drs graf", als er rust te tarnen
\'I in het stof wezen zal.
HOOFDSTUK 18.
Hildad berispt Job van vprl aprekens, vs.
1 ; van hoo:rnioed, 3; van toorn. *. Hij ver-
liaalt il.\' rejrtTa.-irdij-e onrdeelen Cod» over
il.\' irmldelnoien, 5; lot vemeh rikking rlrr
Hij he-luit \'M verhaal
MAAR Job antwoordde en teide:
2 Hoe lang zul: gijlieden mijne ziel
I bedroeven, en mü met woorden verbrij*
• zelen ?
j 3 tiii hebt nu tienmaal mü schande
l aangedaan ; gij schaamt u niet, gij ver-
1 hardt u tegen mü.
[ 4 Maar ook lipt zij waarlijk, dat ik
1 gedwaald heb, mijne dwaling zal bij mij
j vernachten.
| b Indien gijlieden waarlijk u verheft\'
tegen mij, en mijnen smaad tegen mij
dry ft;
6  Weet nu, dat God mij heeft omge-
keerd, en mij met zijn net omsingeld.
7  Z.et, ik ropp, geweld! doch word\'
niet verhoord; ik schreeuw, doch er is
geen regt.
s Hij heeft mijnen wpg toegcmuurd.i
dat ik niet doorgaan kan, en over mijne\'
paden b.*eft Hij duisternis gesteld.
*J Mijne eer heeft Hij van mü afgeirok-\'
: ken, en de kroon mijns hoofds heeft MÜ
weggenomen.
: Ii» Hij heeft mü rondom afgebroken,\'
! zoodat ik henenga, en heeft mijne ver*.
: wachting als eenen boom weggerukt.
j 11 Daartoe heelt Hij zijnen toom tegen
mij ontstoken, en mij bvj zich « geacht «
j als zijne vijanden.
i l- Zijne benden zijn te tainen aan ge* |
komen, en hebben tegen mij baren weg\'
gebaand, en hebben zich gelegerd rondom !
mijne tpnt.
IJ * Mijne broeders beeft lig\' verre van1 h
mü gedaan; en die mij kennen, zekerlijk
/.si zijn van mij vervreemd.
14 Mijne nabestaanden houden op, enj
mijne bekenden vergeten mü-
I) Müne huisgenooten en münedicnst\'i
maagden achten mij voor eenen vreeui-J
de; een uitlander ben ik in hunne oogen.|
18 Ik riep mimen knecht, en lu< ant-;
woordde niet; ik smeekte met mijnenj
mond tot hem.
17    Mijn adem ia mijne huisvrouw
vreemd; en ik smeek om der kinderen
mijns buiks wil.
18  «Ook versmaden mij de jonge kinde- i*
ren ; sta ik op, zoo spreken /ij mü tegen.
19  <t Alle meiischen mijns heiinelijken
raads hebben eenpn gruwel aan mij; en
die ik liefhad, zijn tegen mij gekeerd.
e Mün gebeente kleeft aan mijne
huid en aan mün vlee^cii; en ikbenout-
komen met de huid intjucr landen.
21   Ontfermt u mijner, ontfermt u mü*
npr, o gij. mijne vrjpndpn \' want de band
Gods heeft mij aangeraakt.
22  Waarom vervolgt ïü mij als God, en
wordt niet verzadigd van mün vleescti?
23  Och of uu iiiijne woorden toch op-
get-chreven wierden! Och of zy in een
hoek ook wierden ingeteekend !
24  Dat zü met eene üzeren griffie en
lood voor eeuwig in eene roti gehouwen1
wierden !
35 Want ik weet, mijn Verlosser leeft,
en Hu zal de laatste over bet stof op-
staan :
2n Kn als zij nu mijne huid dit door-
knaagd zullen hebben, zal ik uit mgn,
vleesch God aanschouwen ;
27 Denwelken ik voor mü aanrehouwen -
zal, en mijne ongen zien zullen, en niet\'
een\' vreemde i müne nieren verlangen,
zeer in mijnen schoot.
25  Voorwaar gij zoudtzeggen: Waarom
\' vervolgen wij hem ? nademaal de wortel
\' der zaak in mij gevonden wordt.
2U Schroomt u van wege het zwaard :
: want de grimmigheid is octr de misdaden
des zwaards; opdat gij weet, dat er ceu
gerigt zij.
HOOFDSTUK 90.
i t» hebben om Job te
betoogt, dat bet geluk \'
rJ&
11,
r/- ;<•.
mOEN antwoordde Hildad, de Subiet,
X en zeide :
2 Hoe lang ie liet, dat Killeden een
einde van «oorden zult maken? merkt
on, en daarna zullen wij spreken.
.i \\\\ aarom worden wij geacht als bees-
ten, -n xim onrein in ulieder oogen ?
4 • O gü, die zijne ziel verscheurt door
zijnen toorn \' zat om uwentwil de aarde
verlaten worden ? en zal eene rots ver-
stel.l v/orden uit iiare plaat*?
."> .Ta liet licht der goddeloozen zal nil-
gebluschl worden, en de vonk zijns vuurs
zal niet glinsteren.
6  Het licht /al verduisteren in zijne
tent, en zijne lamp zal over hem iiit(je-
blusrlit worden.
7  De treden tuner inagt tullen be-
naauwd worden, en zijn raad zal hem
neder werpen.
s Wan: met züne voeten zal hij in het
Dei geworpen worden, en zal in het war-
garen wandelen.
!» De strik zal kern by de verzenen
vatton; h de struikroover z.al hem over-
weldigen.
] lo Zijn touw is in de aarde verborgen,
en zijn val op het pad.
1) f IV beroeringen zullen hem rondom
verschrikken, en hem verstrooijen op
züne voeten.
12 Zijue magt * zal hongerig wezen,
en bet verderl is bereid aan tune tijde.
! IS De eerstgeborene de» doods zal de
j grendelen tuner huid verteren, zijne
! grendelen zal hij verteren.
14  * Zijn vertrouwen zal uit zijne tent
uitgerukt worden; z,ulks zal hein doen
jtrPiien tot den koning der vereebrikkin-
|Ken-„..                       , -
I 15 / \' r.ii wonen in zone tent. waar zij
|de züne niet is; züne woning zal toet
; zwavel o verstrooid worden.
! IR Van onder zullen züne wortelen
jverdorren, en van boven zal zijn tak af-
gesneden worden,
i 17 ƒ Zijne gedachtenis zal vergaan van
de aarde, en hij zal geen\' iianin hebben
lop de straten.
15  Men zal hem atootrn van bet licht in
de duisternis, en men tal hem van de
I wereld verjagen.
1!\' \'f II ii zal geenen zoon, noch neef
hebben onder zijn volk; en niemand zal
in zijne woningen overig sijn.
2u Over zijnen dag zullen de nakome-
itngpii verbaasd lijn, en de ouden met
schrik bevangen worden.
21 (ipwisseluk zoodanige XÜo de wo-
Dingen des verkeerden, eu dit ia de plaats
dfëgtnen, iHe God niet kent.
HOOFDSTUK 19.
Jnl> he*rhu!di<*t fij^p vrienden, tUt -ij jegens
lien» onbeleefd en onbarmhartig naren, v».
1 ; geen acht n.\'mende op zijn lijden, 6 ;
niirr. hij rrtli.fu eeheen te Tijn, 7. Hij
>.,»•• In ij f i de grootheid en veelheid vijner
rampen, fl; vermaant njne vrienden tot mr.
delgden over hem, 21 | wen-eht dat lijn lij-
ilrn en woorden eeuwig!ijk gedaekl wierden,
23. Hij troont »irh wet zijnen Verlosser en
di\' op>taiul)ng di s vleet<he-, 25 ; spoort lijne
vtirndi n nan tut bunnen «huldigen pligt, 2*t.
Kl;.,l.Mi!ï:
1
• Jol. 5 : 5.
«29.
J Jol> 15 33.
*• .lol. 813.U-
11:21).
Spr. 10:28.
Joh 30:30.
Fs. 103:6.
Klgld. *: 8.
ƒ Ps. 1«9:1S.
\' Spr. 10:7,
-ocr page 377-
! 29 Dit is het deel des goddetoozen men-1
schen van God, en de erve zyuer redenen,
van God.
HOOFDSTUK II.
Joh Trrïoekt, dat iijne Trimden mr bcm hr>o-
\' ren, v». I ; „- e -:r ri-rien waarom i n sree«t
ontateld ia, 4; toont dat de irodileloozen \'
mee*t voornpoedijr lijn in de wereld, 7: *>f-|
| «ehoon uj (".ml laatiTpn, II; nnjt.-in» wor-
I di n zij bier relden gemaft. 17. God i»rejrt-;
I vaardig, hoewel Hij ongelijk met de men-\'
•ehta handelt, 2ï. Jol. hcw huldigt *ijn.-
vrienden, dat lij knaiakl gedachten voedden
van njnr kinderen, 27; hewy*t dat de god-•
deloote hier meent gedurende tijn lf ven on-
gestraft blijft, 29. XIjj verwerpt do rertroot-
tingen fijner vriendin, 31.
MAAK Job antwoordde en zeide :
2 Hoort aandaclitelijk ......... rede, \'•
| en iaat dit zijn uwe vertroostingen.
3  Verdraagt mij, en ik zal spreken; en
nadat ik gesproken zal hebben, spot da».
4  Is (uitj aaagaaiide> mijne klagt tot
den menfech ? doen of he: zoo ware,
waarom zou mijn geest met verdrietig
\' zun?
h Ziet rnii aan, en wordt verbaasd, en
legt de hand op den mond.
I ** Ja wanneer ik daaraan gedenk, zoo
word ik beroerd, en mijn vleesch heeft
i een gruwen gevat.
i diT "nilil\'linii-\'n weldra vergaat, 4; en dat
1520.
I God bun veelvuldige [iI.iïiii toeiendt, II).
{ Besluit van dit betoog, 29,
rilOKN antwoordde Zofar, de Naama-
. L thiet, i .1 /.\'i-U\' :
2  Paaro:n ilnen mijne gedachten tuii
antwoorden, en over zulks is miin ver-
haaaten in mi1.
3  Ik heb aangehoord eene bestraffing,
,die mij schande aandoet; maar de geest
zal uit mijn verstand voor mij antwoor-
1 den.
i 1 Weet gij dit ? Tan altoos af, van dat
God den uiensch op de wereld gezet heelt,
« P«. S7.3S.3S. & m l)at het gejuich der soddeloozen «in
nabu geweest is, en de vreugde des hui-
chelaars voor eeti\' oogenblik?
f» Wanneer zijne hoogheid tot den he-
mei toe opklom me, en zijn hoofd tot aan
\'li\' wolken raakte:
7 Zal bij gelijk zijn drek in eeuwigheid
vergaan; die hem gezien hadden, zullen
eeggen : Waar is hu ?
ï> Hij zal wegvliegen als een droom,
dat men he.n niet vinden zal, en hu zal
verjaagd worden als een gezigtdes nachts.
\'J Het oog, dat hem zag, zal bet niet
meer doen; en \'.uur plaat* zal hein niet
meer aanschouwen.
10  Zijne kindrreo zullen zoeken den
armen te behagen; en zijne banden zut-
len zijn vermogen moeten weder uttkee-
ren.
11  Zijne beenderen zullen vol van zijne
verborgene zouden zijn; vau welke elk-
eeu met hein on het stof nederliggen zal.
I IJ Indien het kwaad in zijnen mond
zoet is, hij dat verbergt onder zijne
| tong,
! 13 Hij dat spaArt, en hetzelve niet ver-
laat, maar dat in het midden van zijn
gehemelte inhoudt;
U Zijne spijze zal in zijn ingewand
veranderd worden; gal der adderen zal
\'ii in het binnenste van hem zijn.
Ij Hij heeft goed ingeslokt, maar zal
; het uitspuwen; God zal het uit zijnen
: buik uitdreven.
16  Het vergift der adderen zal hij zui-
i gen. de tong der «lang zal hem dooden.
17  De stroomen, rivieren, beken van
honig en boier zal lui niet zien.
i IS Den arbeid /al bij wedergeven en
niet intdokken ; naar het vermogen zijner
! verandering, zoo zal hij van vreugde niet
opspringen.
1\'J Omdat hij onderdrukt heeft, de ar-
• Pred. 5:12. men verlaten beeft, & een huis geroofd
heeft, dat hij niet opgebouwd had;
j 90 Omdat hij geene rust in lijnen buik
gekend heeft, zoo zal hij van zijn ge-
wenscht goed niet uitbehouden.
21  Kr zal niets overig ztfn dat hij ete;
daarom zal \'u: niet wachten nnar zijn
goed.
22  Als zijne genoegzaamheid zal vol
zijn, zal hem bang zijn; alle hand des
ellendigen zal over hem komen.
23  Kr zy iraf om zijnen buik te vullen,
God zal over beui de hitte zij os toorns
zenden, en over hem regenen op zijne
«PÖ ze.
24  Hij \'/.ij gevloden van de ijzeren wape-
nen, de stalen hoog zal hem doorschieten.
25  Men zal h*t xitmurd uittrekken, liet
zal uir het lijf uitgaan, en glinsterende
uit zijne gal voortkumen ; verschrikkin-
gen zullen over be-n zijn.
2ti Alle duisternis zal verborgen zijn in
tijr.e schuilplaatsen; een vuur, dat niet
opgeblazen is, zal hem verteren; denove-
rigeo in zijne tent zal het kwalijk gaan.
27 He hemel zal zijne ongeregtighei 1
op\'nbaren, en de aarde zal zich tegen
hem opmaken.
2S De inkoiuste van zyn huis zal wegge*
voerd worden; bet zal al henenvloeijen
in den dag zijns (ooms.
3
7 " Waarom leven de goddelooxen, wor- \'
den oud, ja worden geweldig in vermo-
gen?
5  Hun zaad is bestendig met hen voor
bun aangezigt, rn hunne spruiten zyn
voor hunne oogen.
\'J Hunne huizen hebben \\rede zonder
vreeze, en de roede Gods is op hen niet.
1" Zijn stier bespringt, en mist niet;
zijne koe kalft, en uiis-iraagt niet.
11   Hunne jonge kloneren zenden zij uit
als eene kudde, en hunne kind-ren hup*
pelen.
12  Zij hetTen op met den trommel e>i
de harp, en lij verboden *ich op het
geluid des orgels.
13  In het goede verslijten zij hunne
dagen; en in een\' oogenblik dalen zij in
het graf.
14  * Nogtans zeggen zij tot God : Wük *> Job 22:17,
van ons! want aan dekennis uwer wegen
hebben wij geeneo lust.
l.\'i c \\\\m ia de Almagtige, dat wjj Hem. * *•*• s • *•
zouden dienen? en wat haat zullen w\\j I •*\'"\'• S:1*\'
hebhen, dat wij Hem aanloopen /.ouden ? j
lf> Doch zier, hun goed isnietiu hunnej
hand: <l de raad der goddeloozen is verreik Joii 33 18.
van mij.
17 Hoe dikwijls geschiedt het, dat de
lamp der goddeloozen uitgehluscht wordt,;
en l-un verderf hun overkomt; dat tiod\'
/,"*
i smarten aitde.U in zijnen toorn ! « J"1\' T20:S2-
15  Dat zij gelijk stroo worden voorden *•• \'1-*\' \'•
wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind1
wegsteelt;
la Dat God zün geweld weglegt voor
/piif kinderen, hein vergeldt, dat bij bet,
gewaar wordt ;
20  Dat zone oogen zijnen ondergang
zien, eu hij drinkt van de grimmigheid\'
des Aluiagtigen !
21   Want wat lust zou hij nn zich anri
zijn huia hebben, als het getal zijner,
maanden afgesneden is?
22  ƒ Zal men God wetenschap leeren,
daar Hi> de hoogen rigt ?
/Jei.
40:13
11:»
ICor
. 2:16
23  Deze sterft in de kracht zijner vol-
komenheid, daar hu gansch «tilen gerust\'
was;
                                                                  \'
21 Zijne metkvaten waren vol melk.\'
en het merg zijner beeiien was bevoch*
tigd.
k De ander daarentegen sterft met eene
hittere ziel, en hij h< eft van bet goede
niet segeten.
2<i Zij liggen tezamen neder in het stof,
* en het gewormte overdekt ze.
                 I g Job 17:11
-ocr page 378-
2(1 Dewijl onze stad niet verdelgd is,
maar het vuur hun overblijfsel verteerd
heeft.
21   Gewen n toch aan Hem, en heb
vrede: daardoor zal u het goede overko*
men.
22  Ontvang toch de wet uit zijnen
mond, en leg zijne redenen in uw hart.
23  Zoo gy" u • bekeert tot den A!mag-
tige, gij zult gebouwd worden; doe het
oun-gt verre van uwe tenten.
L\'t Dan zult gij het goud op het stof
leggen, en het goud ran Onr bij den
rotssteen der beken;
\'2h Ja, de Almagtige tal uw overvloe-
diggoU\'1 zijn. en uw krachtig zilver wezen:
ïlï \\Yaut dan zult gij u over den Al-
magtige verlustigen, en gij zult tot God
uw aar.getiirt opheffen.
.7 Gij zult tot Hem ernsteliik hidden,
en Hi) sal u verhooren; en gij zult uwe
geloften bftalen.
2H Als gij eene zaak besluit, zoo zal zij
u hestendiir ?.vn; en op uwe wegen zal
bet licht srh\'ir.en.
29 Als men iemand vernederen zal, en
gij ze?Ken zult : Het zij verhoogiug; dan
zal God den nederige van oogen ƒ b?-
houden.
\'ifS Ja Hij zal dien bevriiden, die niet
onschuldig is, want a\\\\ wordt bevrijd door
de zuiverheid uwer handen.
HOOFDSTUK 23.
Joh llaa^t, dat hij van wpder-panniïhrid hr-
frhuldiird wordt, va, 1 ; wpnarbt dat lijnt
taak voor God • -< -\'>r:i -t mo-t worden, 3;
stcunenilp op tijn iroei] t--witi-n. 10; maai
il viTirhrikt over <!oil* onveranderlijk lic
)>luit en li"./.\' majesteit, 13.
MAAR Job antwoordde en zelde :
2 Ook heden is mijne klagt weder
spannigbeid ; mijne phi^e is zwar.r boven
mijn zuchten.
3  Och of jk wist, dat ik Hem vinden
zou ! ik zou tot zijnen stoel komen :
4  Ik tou het regt voor zijn aangezigt or-
dentlijk voorstellen, en mijnen mond zou
ik met verdedigingen vervullen.
.\'> Ik zou de redenen weten, die lly mjj
antwoorden zou ; en verstaan, wat Hij mij
zeggen zou.
t> Zou llij naar de grootheid tijner
\'H.,.\', met mij twisten \'t neen; maar lly
zou acht op mij slaan.
7 Daar zou de opregtt met Hem plei-
ten; en ik zou mij in eeuwigheid van mij-
nen Refter vrijmaken.
5  Zie, ga ik voorwaarts, zoo is Hij er
niet, of achterwaarts, zoo verneem ik
Hem niet.
» Als Hy ter linkerhand werkt, zoo
aanschouw ik Hem niet; bedekt Uy zich
ter regterband, zoo zie ik Hem niet.
10   Doch Hij kent den weg, die bij mij
is ; Hij beproeve mij, nis goud zal ikuit-
komen.
11   Aan zijnen gang heeft mijn voet vaat*
gehouden ; zijnen weg « heb ik bewaard,
en hei\' niet afgeweken.
12   Het gebod ?u:u • lippen heb ik ook
niet weggedaan; de redenen zijns morda
heb ik meer dan mijn bescheiden deel
weggelegd
13  Maar is Hij teeen iemand, wie zal
dan 1!\' ii afkeeren ? \'• wat zijne ziel be-
geert. dat zal lly doen.
14   Waut Hy zal volbrengen, dat over
mij bescheiden is; en diergelijke dingen
/vu er vele bij Hem.
!•> Hierom word ik voor zyn aangezigt
beroerd; aanmerke het, en vreeze voor
lieni :
16  Want God heeft mijn hart week
gemaakt, en de Almagtige heeft mij be-
roerd ;
17  Omdat ik niet uitgedelgd ben vóór
de duisterris, en dat Hij van myn aan-
gezigt de donkerheid bedekt heeft.
27 Zift, ik weet ulieder gedachten, en
de booze verdichtselen, tr aarmede gij te-
gen mij .•< ur\'.j doet.
38\'WMlt gij "uit zeggen : Waar is het
huis van den prïntt ? en «aar is de tent
van de woningen der goddeloozen ?
29 Hebt gijlieden niet gevraagd de
voorbijgaanden op den weg ? eu kent gij
hunne tmkCtt n niet ?
:-i- * !)At de booze onttrokken wordt ten
dagr dr* verderf*; dat zij Icn dage der I
| verbo\'g\'*n»e en ontvoerd worden.
31   Wie za! bem in het aatigezigt zünen ;
weg ver tonnen ? a!s hy rat doet, wie zul
ben vergelden ?
32  Einde\', ijk wordt hij naar de graven .
gvbnrt, en in gedurig in deu aard hoop. |
i i3 De kluiten des dal» zijn hem zoet,en |
ihij trekt na zie\', alle mentenen; e»derge- >
| nen, die voOr beiu geweest zijn, is geen I
I getal.
j 34 lioe vertroost gij mij drm met ijdel* :
I beid f d»v.*ijl ta uwe antwoorden overtre-
ding overig is.
HOOFDSTUK SS.
K irai nfUwt, dat Cod van *a mett-rhcn
vroom tn iit p-ra voordeel heeft, v». 1; rn
den itif MSrh ni»-l straft,
omd.it lly hem vreeit,
4; Ke •(• huldigt Job van wie .ui\'-jU\'.I\' r., om
welkf hij van God ?\'\'»1raft wordt, 5; ook
dat hi\' dé ;-iiddeli;ke voortieni?heïd vrrloo-
rltend he,-A, IS; houdt hem mor, dat God
tra al\'t\'D tijde de iroddelooten re-ilraft h.\'efl,
15; verwaant hem tot bekacrag, 21 ; met
beio.1. • van Coda genadiiren tegen, SS.
TOK.N antwoordde Klliaz, de Thema-
niet, en zeide :
_ Eai in k een man Gode voordcelig
zi.in? Maar voor zich zelven zal de ver-
•tandige voorueelig */.ijn.
3  Ir aet voor den Almagtige nuttig-
beid, dat gij regtvaardig rijt? of gewin,
dat gij uwe we;en volmaakt?
4  Is het om uwe vreeze, dat Hij u be-
stratt, dat il;, niet u in het gerigt komt ?
i Is niet uwe boosheid uruot, en uwer
< .i;\'iti\\-, j\'„heden geen einde ?
li Want « gy hebt uwen broederen zon-
der oorzaak pand afgenomen, en de
kleedercn der naakteu hebt gij uitgeto*
gen.
7 Uen moede hebt gy geen water te
drinken gegeven, en van den hongerige
hebt i;ii bet brood onthouden,
« Maar was er een mau van geweld,
voor dien was het land, «neen aanzienlijk
persoon woonde daarin.
Ü De weduwen hebt gy ledig wegge*
zonden, en de armen derweezeu zyn ver-
brij leid.
i" Daarom zijn strikken rondom u, en
vervaardheid heeft u tmastelyk beroerd.
11  Ut gij ziet de duisteruil niet, en des
waters overvloed bedekt u.
12  Ia niet God ia de hoogte der heme*
len ï zie toch het opperste der sterren aau,
dat .<.!: verheven zyn.
13  Daarom zegt gij : Wat weet er God
van? zal \'*ij door de donkerheid oordee-
Icn ?
14  De wolken xijn Hein eene verber-
ging. dat Hh niet ziet; en HU bewandelt
oen ouiTThng der hen-efatt.
lö Hebt gij het pad der eeuw waarge* i
nomen, dat de ougeregtige lieden betre-
den h-bben ?
10 Die rimpelachtig gemaakt zijn, als
het de ti .1 niet was : een vloed is orrr
hunnen itrond uitgestort;
17 \' Die zeiden tot God : \\,: k van
oos! en wat had de Almagtige bun ge*
daau ?
la II\') had in-mers hunne huizen met
goed vervuld; « daarom ia de raad der
goddelo\'jzen verre van mij.
1 i •\' De regtvaardigen zagen heten wa-
ren blijde, en de onschuldige bespotte
hen :
-ocr page 379-
JOB 94, 28, K, i
mij leugenachtig maken, en myne rede
iot niet brengen?
HOOFDSTUK ft,
Bttdad stelt J\'>b God» najaattit voor, rs. l;j
i.j«! it hij zich vnnr God nii\'t rrgt vaardige,
d.iar hij als ander\'\' MOaarfcea onrein wn»,
4; en irlfi de hemel«che lichte* voot God
hun schijnsel vaititw moeten, 5.
T()i:X antwoordde lïildad, de Suhiet.
en zeide :
2  Heerschappij en vreeze zijn bij Hem;
: Hu tuaakt vrede in zijne hoogten.
3  Is er een getal zijner ben !e.n? en over
| wien staat zijn licht niet op ?
HOOFDSTUK 24.
Da.ir Elifaz UOIVttJw harl, dat God Ie allen
tijde alle jfortd^lnoien i*e»tri»ft hm), tredtr*
lc^\'t Job hem in\'\'t di\' algSMBUM iTvnrinir
der vromen, vu. 1. Job verhaalt dr hooi? wrr-
krn der ••\' "I I -! " iaën . 2 ; r*.! -r»i- .I-- hunnen
fremnkkelijkm dood. 19; nfirlioon ijj erwel-
diiren lijn, 21; ui nar dat God r - \'(Miniiir ii.
en hun doen tiet ra ntriift, 23; dit «lic* wil
Jol. «taande houden, 2.~>.
WAAROM souden vu dfn Almag-
tifce de inden niet verborgen zijn,
dewijl zij, die Hem kennen, zijne dagen
niet zien ?
2    Zij " tasten ile lnii\'l)n\\n\\ aan; de
kudde rooven tij, en weiden ze.
3  D>n ezel der weezen drijven zij tal
den o» eener we-iuwe nemeu zij te pand.
Z\\\\ doen de uooddruffigen wijken van
den weg; te samen \'• versteken zien de
ellen ;i ri \'i de» lands.
6 Ziet, zij zijn woudezelsin de woestijn;
tii Kaan uit tot hun werk, makende zich
vroeg »p tru roof; het vlakke veld is hem
tot spijs, e» den jongeren.
Op bet veld maaijen zit zijn voeder,
en den wijnberg des goddeloozen lezen
lü »f-
7  Pen Dankte laten zij vernac\'iten zon-
der kleediui;, die geen deksel are/\'t te^en
de kih! ie.
9 Van den stroom der bergen worden
tij nat, «Ti zonder toezingt zijnde, om-
belzen zij "e steenrotsen.
9   Zij rukken het weetje van de borst,
en dat over den anue is, nemen zij
te pand.
10  c Den naakte doen xij weggaan zon-
der kleed, en hongerig, die garven dragen.
11   TuF.M-h\'ti liunoe muren persen zij
olie uit, treden de wijnpersen, en i i\\)u
dorstig.
12  Vit de stad zuchten de lieden, en de
ziel der verwonden schreeuwt uit; nog-
tr.ns beschikt God niets ongerijmd».
12 Zij zün onder de wederstrevers des
lichts; zij kennen zijne wegen niet, en zij
blijven Diet op /pric paden.
11 Met het licht staat de moorder op,
• doodt den arme en den nooddruftige;
, en den nachts is hij als een dief.
! 15 f Ook neemt liet oog des overspelers
de schemering waar, zeggende : 9 Geen
oog zal mij zien; en hij legt MD deksel
:op het a&ngezigt.
1G In de duisternis doorgraaft hij de
I huizen, die zij zich des daags aigeteekend
haddeti; h tij kennen het liclit niet.
17    Want de morgenstond is hun te
zamen de schaduw des doods; al* men
ben kent, zijn /ij ia de strikken van des
doods schaduw.
18  Hij ia licht op het vlakke der wate*
ren; vervloekt, is hun deel op de aarde;
hij wendt zich niet tot den weg der wijn*
gaarden.
19  De droogte mitsgaders de hitte ne-
men de sneeuwwateren weg; altoo het
graf degenen, die gezondigd hebben.
20  De naarmoeder vergeet hein, het ge-
woruite is hem zoet, zijns wordt niet
meer gedacht; eo bet onregt wordt ge-
broken als een hout.
21     De onvruchtbare die niet baart,
teert lui af, en aan de weduwe doet hij
niets goed?.
22  Ook trekt hij de magtigen door zijne
kracht; staat in op, zoo is men des
levens niet zeker.
23   Stelt hem God In geruatigheid, zoo
steunt hij daarop; nogtaua zijn /uur
oogen op hunne wegeu.
24    \'l.\\\\ zijn een weinig tijde verheven,
daarna i - er niemand van hen; zij worden
nedergedrukt, gelijk alle andere* worden
7.i) besloten ; en geiyk de tup eener aar
«orden if] afgesneden.
26 Indien het nu zoo niet is, wie zal
* n .:. > --
37:17.
Spr. 22:2S.
0:10.
u Joh 4:17.
lf>. 19.
lSrli. IS. 16.
h Joh 15; 14.
1 t Job 15:15.
m Jol. 4 19.
« Ps.
       »:7. \'
!
4    Hoe zou dan een mensen " regtvaar-
dig zijn bij God? en ;\' hoe lOUhtj zuiver
i zyn, die van eene vrouw geboren is?
5  Zie, tot de maan toe, s en zij zal geen
schijnsel geren, en de sterr»n zijn niet
\' zuiver mi ztjne oogen.
6   t Hoeveel te min een mensch, die
eene made is, en des menschen kind,
die een * worm is I
HOOFDSTUK 26.
s Spr. 2S26.
Job hex-huldtTt Büda.l, dat dete hem i
verschrikt dan ver troont had. v» 1 ; be-
kent en heirhrijft dr werken van Gods on-
lieffrijpelijke majesteit, waarvan liil.lt.1 had
heifonnf n te «preken. S ; en loont ilat wij
daarvan maar een weinig vvett u ti- vrrha-
Irn. 1*.
MAAR Job antwoordde en zeide :
2 Hoe hebt gij geholpen dien, die
zonder kracht is, ea behouden den arm,
die zonder sterkte is?
3  Hoe hebt gij hem geraden, diegeene
wisheid heeft, en de zaak, aïzoo zij is,
ten volle bekend gemaakt?
4  Aan wien hebt gij die woorden ver-
, haald ? eu wiens geest is van u uitgedaan ?
I ó De dooden zullen geboren worden
\', van onder de wateren, en hunne ïnwo-
; ners.
6 De hel is "nnakt voor Hem, en geen
j deksel is er voor het verderf.
i 7* HU breidt het Noorden uit over het
woeste; Hij hangt de aarde aan een niet.
1 8 Hij bindt de wateren in zijne wolken;
nogtans scheurt de wolk daaronder niet.
9  c Hij houdt het vlakke zijn» iroons
I vast; Hij spreidt ziine wolk daarover.
10  \'l Hij heeft een gezet perk over het
I vlakke der wateren rondom ntgeteekend,
| \' tot aan de voleinding toe des lichts met\'
! de duisternis.
11   De pilaren des hemels sidderen, en
ontzetten zich voor zijn schelden.
12  Door zijne kracht/klieft Hij de zee,
, en door zijn verstand versbtat Hij hare
i verheffing.
| Via Door zünen Geest beeft HU de
hemelen versierd; ziine hand heeft de
, laugwemelende slang geschapen.
I 14 Ziet, dit zijn maar uiterste eindeni
I zijner wegen; en wat een klein stukje der
i zaak hebben wü van Hem gehoord? wie
i zou dan den donder zijner mogendheden
1 verstaan?
HOOFDSTUK 27.
Joh verdedigt Sijne oniehuld tezvn lijne vTien-
den, t*. 1 ; ti- wij-t dat h: reen goddelooie
huirhi-laar ia, 7; erkent, dat de eo.ldrl-ioii\'n
aomtijd* ook hier van God gestraft worden,
1 hetwi-lk li j nimmer [Teloochend had, 11,
Ir*N Job ging voort tune spreuk op tej
\'j heffen, en zeide :
; 2 Zoo waarachtig al» God leeft, diej
mijn regt weggenomen heeft, en de A1-
niftgtige, die mijner ziel bitterheid heeft
aangedaan\'
3    Zoo lang als mijn adem in mij zal
zijn, en het geblaas Godsin mijnen neus;t
4    Indien mijne lippen onregt zullen,
spreken, en indien mijne tong bedroj zal;
I uitspreken!
\' 6 Het zij verre van mij, dat ik ulieden\'
«Lev. 19:13.
Spr. 15:11.
Hebr. 4:13.
6 Pa. 104:2.
Pa. 10:8.9.
/Spr. 7:8,9.
o Ps. 10:11.
33:7.
104:9.
8:29.
5:».
51:13.
33:6.
-ocr page 380-
JOB 38, :
bet niet betreden, de felle leeuw is daar*
over niet benengegaan.
!i Hij legt zijne haud aan de keiachtige
rut*, hij keert de bergen van deu wortel
;":".:. v.i i _\' •:• ZO i ; Int, hl\' ik den geest
tal l-i get en hebben, zal ik mijne opreglig*
beid vhd mi) niet wegdoen.
6  Anti mijne geregügheid zal ik wast"
houden, ra zal xe niet Uten varen ;
mijn hart zal die niet versmaden van
mijne dagen.
7  Mijn vijand z\\} als de goddelooze, pii
die ticb tegeu inU opmaakt, als de ver-
keerde.
S * Want vat in de verwachting de»
huichelaars, als hij zul gierig geweest zijn,
wanneer God zijne ziel zal iiiitrekken ?
\'.l i> Zi*l God zijn geroep hooren, al» be-
I naau wdheld over hem komt?
| 10 Zil hü zich verlustigen in den AI-
magtijp»! zal hij GoJ aanroepen te aller
tud?
11    Ik zal ulieden leeren van de hand
(>..,!•; wat bij deu \\1 na^tige ie, zal ik
, niet verhelen.
12  Ziet, gij zelven allen hebt het gezien ;
en waarom wordt gij dus door ijdelheid
! verijdeld ?
13  f Hit is het deel de» goddeloozen
| lueiJBtitien bij God, en de erve der tiran-
men, die zij van deu Ahnagtige ontvangen
I zullen.
1 ; Indien zijne kinderen veroienigvul-
digen, «* bet is ten zwaard?; en zijne
spruiten zulten van brood met verzadigd
• worden.
| ló /.uiii\' overgeblevenen zullen in den
dood begraven worden, en * zijne we*
I da wen zullen niet veenen.
! IC Zoo hij zilver opgehoopt zal hebben
al" stof, en kleediiig bereid als leem;
17 HÓ z«\' « bereiden, ƒ maar de regt-
--.fi!\'.): <• zal ze aantrekken, en de on-
! schuldige zal het zilver deelen.
I 1$ Hij bouwt zijn huis als eene motte,
[en als een hoeder de hutte maakt.
19  r Ui !: ligt hij neder, en wordt niet
Iweggenomen; doet hij zóup oogeu open,
> zoo is lr\'j er uiet.
20   * Verschrikkingen zullen hem als
wateren aangrijpen; des nachts zal hem
een wervelwind wegstelen.
21    De oostewind zal hem wegvoeren,
! dat hij l.enengiat, en zal hein wegstor-
i men uit aijne plaats.
22  En doi zal dit over hein werpen,en
[niet sparen; van zyne hand zal h(j sncl-
Jijk vlieden.
i 23 Ken ieder zal over hein met zyne
1 banden klappen, en over hem Duiten uit
zijne plaats.
HOOFDSTUK 28.
Job, voorgesteld hebbende de schranderheid
van i.i-I m enne hel ijk vi uuift in dr dingen
dezer wereld, w. 1; verklaart, dat die ni<-t
ie verirelhken i* met de hooee wijsheid God*,
die onwaardeerbaar cd nergens Ie viudi\'n in,
12 : dan hii God alleen, dit\' dezelve heeft en
gebruikt, 23; vocfrt daarbij, waarin de repte
iVJjtheid van den meiiM-h gelegen zij, 28.
GEWISSE LUK er is voor het zilver
een uitgang, en eene plaats voor Let
goud, dat zij smelten.
\'_\' Het tyier wordt uit stof genomen, en
ui\' «leen wordt koper gegoten.
3  liet einde, dat tiod gesteld heeft voor
de duiMernis, en al het uiterste onder-
zoekt bij; het gesteente der donkerheid
en der schaduw des doods.
4  Preekt er eene beek door, bij den-
gene, die daar woont, de vatere.i verge-
ten zijnde van den voet, worden van den
menich uitgeput, en gaan weg.
ft Vit de aarde komt het brood voort,
en onder zich wordt zy veranderd, als
of iii vuur ware.
f\' Hare steenen zijn de plaats van den
saffier, en zij heeft stofjes van goud.
7 He roofvogel heeft bet pad niet ge-
kend, en het oog der kraai heeft het niet
gezien.
5  De jonge hoogmoedige dieren hebben
de rotssteenen houwt hü stroo\'
:, en zijn oog ziet al het koste
10
men
lóke.
11    IIÜ hindt de rivieren loc, dat niet
een traan uitkomt, en het verborgene
brengt hij uit in het licht.
12  Maar de Wijsheid, van waar zal lij
gevonden worden? en waar is de plaats
des verstand»?
13   De mensch weet bare waarde niet,
! en zi| wordt niet gevonden in het land
: der levenden.
11« De afgrond zegt : Zij is in mij niet;
en de zee zegt : Zij is niet bij mij.
b ii.i gesloten goud kan voor baar
i niet gegeven worden, en niet zilver kan
\'. haar prol niet worden opgewogen.
{ 16 Zij kan niet geschat worden tegen
; tijn goud van Olir, tegen den kostelóken
i Schoham, of den Sallier
I 17 Men kan het goud of het kristal liaar
niet gelijk waarderen; ook is rij niet
i te verwisselen voor een kleinood van digt
! goud.
IS De llainoth en Gabisch zal niet ge-
dacht worden : want de trek der Wijsheid
: is meerder dan der robijnen.
11< Men kan den Topaas vAn Mooren-
land haar niet gelijk waarderen; en bij
1 het tijti louter goui kan zy «iet geschat
I worden.
i 2)1 c Die Wijsheid dan, van waar komt
; zij ? en waar is de plaats des verstand: "
| 21 Want zij is verholen voor de oogen
aller levenden, en voor het gevogelte des
: hemels is zij verborgen.
a Matt
Luk.
tf..2fi
12-21)
b Job
P*.
33:12
18 U
109:7
. 1 28
28 9
Jri. l:H
Jer. HU.
Eiee. 8 18.
Mirha 3 - 4
Joh. \'J 31.
Jakub. 4 : 3
t Job
20 29
b Spr. 3:lfc
8:11,19.
16:1«.
i i\'reii. K;H
jf P>. 45 IS
a Job 15-21
1? 11
d Joh 38:14.
i 22 d Het verderf en de dood zeegen
: Haar gerucht hebben wy met onze ooren
gehoord.
23  God verstaat baren weg, en Ilij
hare plaats.
24   Want Dfl schouwt tot aan de einden
der aarde, Hij ziet onder al de hemeleH.
25  Als Hij den wind het gewigt maakte,
I en \' de wateren opwoog in mate;
\' 36 Als Hij den regen eene gezette orde
I maakte, en eenen weg voor het weerÜcht
der donderen;
[ 2/ Toen zag IIü haar, en vertelde ze.
I IIü schikte ze, en ook doorzocht Hij ze,
2* Maar tot den mem-co heeft Hó ge-
legd : Zie, J de vreeze des HEKKEN is /Pi. 111:10.
de wijsheid, en van bet kwade te wijken Bur. 1 i 7.
js het vert-tand.
HOOFDSTUK 29.
Joh, wen*rhende iV r-t.-M te worden in «ijnen
eenden tdaat, verklaart, hoe gelukialig deie
pewce-jt i» door de* lierren gun-d en ZTen,
v*. 1; rn hoezeer hij in dien stn-it van allei
peëerd en ontzi-\'n werd, 7; ter oorzaak vai
Iijne vroomheid en deujrd, \\i. Hij verhaalt
tevens, hoedanig daarin zijne hoop w.ie, 18 ;
alsmede zün centadig toenemen in rijkdom,
P*N Job ging voort zijne spreuk op te
\'j heffen, en zefde :
2  Och of ik ware, gelijk in de vorige
maanden, gelijk in de i.agen, toen God
mii bewaarde 1
3  Toen Hij zyne Irtmti deed schijnen
over mijn hoofd, en ik bij /i.u, licht de
duisternis doorwandelde;
4  Gelijk ais ik was in de dazen mijner
jongheid, toen Gods verborgen beid over
mü"c tent wa«;
5  Toen de Almagtige nog inet mij was,
en mijne jongen» rondom mij;
(i Toen ik mijne gangen viesc\'i in boter,
en de rots hü mij oliebeken uitgoot;
7 Toen Ik uitging naar de poort door de
sta I, tnen ik mijnen stoel op de straat
liet bereiden.
3 De jongens zagen mij, en verstaken
-ocr page 381-
job :u>, si.
J-Ti.C\' lïich, en de stokouden reten op e,, ston- i
I™-
          den.
1 Me oversten hielden de woorden in, :
en leiden de hand op hunnen mond.
I 10 De stem der vonten verstak zich,
en liunne tong kleefde aan hun gehe-
nielle.
j 11 Als een onr mij hoorde, zoo hield
! het ilii gelukzalig; als mi) een oog zag,
zoo getuigde liet van mij.
\' « \' mm! \'- "w»nr ik bevrijdde den ellendige,
spr. »:w.i^|fl r,epi (,n ,je|| weeS| en dicgeen\'helpcr
had.
13 De zegen desgenen, die verloren
ginc, kwam op mij; eo bet bart der we-
duwe deed ik vrolijk zingen.
\' i7" 5«:JT" U Mk ^kleedde my met geregtigbeid,
,i*\',en Zl\'1 b*lll«Jde mij ; mijn oordeel wan
J. r. C.
1520.
Job
Ps.
KI :!.)
17:«.
\'V\' 11.
.3:11.
«3.
Job
19:19.
\'.\' •\' Maar nu ben ik huu snarenspel ge-
worden, en ik ben bun tot een klap*
woord.
10  fr Zy hebben eenen gruwel aan mij,
zij maken zich verre van mi\', ja zijnnt-
houden het speeksel niet van mijn aan-
gezigt.
11   Want Mij beeft myn xeel losge-
maakt, en int) bedrukt; daarom hebben
zy den breidel voor mijn aaugezigt alge-
worpen.
12  Ter regterhand staat de jeugd op,
stooten mijne voeten uit, en baiieti tegeu
mij bunne verderfelijke wegen.
13  / i breken mijn pad af, zij be\\or-
deren mijne ellende; zy hebben geeuen
helper van doen.
14  Zij komen aan, als door eene wij.lt*
breuk; onder de verwoesting rollen zij
zich aan.
la Men is met verschrikkingen te/en
mij gekeerd; elkeen vervolgt als een
wied [mine edele zitt, en mijn heilisitls
eene wolk vuurby<egaan.
Itt Daarom stort zich nu mijne ziel in
my\' uit; de dagen des druks grijpen mij
aan.
17 Des narhts doorboort lly mijne
beenderen in my, en inyue i.oi«-adrren
rusten niet.
Is Door de veelheid der kracht is mijn
kleed veranderd; My omgordt mij als de
kraag mijn* roks.
19   Hu heeft mij in bet slijkgeworpeu,
en ik ben gelyk geworden als stof en
aach.
20  Ik scbreije tot V. maar Oij ant-
woordt mij niet; ik sta, maar Oij acht
met op my.
21  Gij zijt veranderd in eenen wre-ede
tegen mij; door de sterkte uwer hand wc-
derstaai Gij my hatelijk.
Sat Gij helt mij op inden wind. Gij doet
mij daarop rijden, en Gij \\erbiuelt hui
bet wezen,
23 Want ik weet, \'dat Gij mij terdood
brengen zult, en tot liet huis derzainen*
komst aller levenden.
2i Maar Hij zat tot den aardhno|> de
hand niet uitsteken; is er by henlieden
geschrei in zijne verdrukking ?
2ü d Weende ik niet over hem, die harde
dagen had? was mijne ziel niet beangst
over den nooddruftige ?
26  Xogtan* toen ik het goede ¥OT-
wacbtte, zoo kwam het kwade; toen ik
hoopte naar het licht, zoo kwam dedon-
kerheid.
27  Mijn ingewand ziedf, en is niet stil;
de dagen der verdrukking zyn mij voor-
gekomen.
23 Ik ga zwart daarheen, niet van
de zon ; opstaande schreeuw ik in de
gemeente.
29  \' Ik ben den draken een broeder
geworden, en een ïuedgezel der jonge
struisen.
30  ƒ Mijne huid is zwart geworden over
my, en mijn gebeente ia ontstoken van
dorrigbeid.
31   Hierom is myne harp tot eenerouw-
kl»ge geworden, en mijn orgel tot eene
atem der weenenden.
HOOFDSTUK 31.
Job bewijst zijne onschuld en toont iijne wer-
ki n : als lijnde kuiten unilrriit .Ie maagden,
vs. 1; regtvaardig in overeenkoimten, 5;
kuisch omtrent andere vrouwen,\'>, njndienit-
volk geen unretft doende. IS; weldadig je-
gens de armen, 16; on»r!iuldiff (.iidtent .Ie
weesen, «1 ; niet steunende op sijnen rijkdom,
2»; peen afj-o.lendienanr, 2«; IKH met *er-
biijdtnde in ïijns vijauds ongeluk. 2\'J ; nuch
hem vloekende, 30; heitiennaam, 31; ge-
truuw en "|ireift in bet bekennen fijner ge-
breken, 33; niemand iinxelijk doende, 31.
Hij weniiht dat Tan iijn «preken en doen
kennis mofft i_-enom-n worden, $5; hij ver-
haalt nog lijnen opreden handel, 38; en
lThe«. SB.
als een mantel en vorstelijke hoed.
15  Den blinden was ik tot oogen, en
den kreupelen was ik tot voeten.
16  Ik wan den nooddruftigen een vader;
1 en het geschil, dat ik niet wist, dat on-
derzocbt ik.
17  En ik verbrak de bak tanden den ver- |
keerden, en wierp den roof uit zyne
• tanden.
Ui Eu ik zeide : Ik zal in mijn nest den
geest geven, en ik zal de dageu veriuenig-
vuldigen als het zand.
lil Mijn wortel was uitgebreid aan het
water, eu dauw vernachtte op mijnen
tak.
Üu Mijne heerlijkheid was nieuw bij
mii. en mijn boog veranderde zich in
mijne band.
! 21 /.ii hoorden mij aau, en wachtten, .
en zwegen op mijnen raad.
2_\' Na miin woord spraken zij niet we*
der, en mijne rede drupte op iien,
23 Want zij wachtten naar mij, gelijk
naar den regrn, en sperden bunnen mond
< open, af* naar \'ien spaden regen.
\'24 Lachte ik bun toe, zij geloofden het
niet; en het licht mijns anogezigtsdedeu
/i.\'i niet nedervallen.
25 Verkoos ik hunnen weg, zoo zat
ik bovenaan, en woonde als een koning
onder de benden, als een, die treurigen \'
vertroost.
B HOOFDSTUK 30.
\'oh stelt tegenover zijnen voorbaanden wel- |
stand, zijne tegenwoordige •tiende, bestaaada I
in : gri-ote verruditing, «1..- Inm de onwaar-
\'li-:•>\' i- lieden aandeden, v«. 1 ; m nlaitjlB j
aanvechting, wnnrmedc hij in zijn trilo.il\' en
hoop brut reden werd, 12; in verschrikkingen,
IS; in angit, Ifi; en smarten de* )i::chaain>,
17; in uttcrute *maadheid en vernedering,
wurin 1; . niet verhoord went, 19; in doo-
delijke * rzwakking /rjiii-r krachten, 22 ; niet-
tegenntaande zijne vroomheid. 25 ; in het
\' geweld iijner krankheid, 87; in droefheid
•     en geklag, 31.
MAAR nu lagchen over my minderen
dan ik van dagen, welker vaderen ik
versmaad zou hebben, om bij de bonden <
mijner kuilde te stellen.
! 2 Waartoe zou mij ook geweest zijnde
\' kracht hunner handen ? zij was door
{ouderdom in hen vergaan.
I 3 Die door gebrek en honger eenzaam
I waren, vliedende naar dorre plaatsen, ia
Aet donkere, woeste en verwoeste.
i Die ziltige kruiden plukten bij de
struiken, en welker spijze was de wortel
der ienevcren.
5  Zij werden uit bet midden ultgedre-
ven; \'men jouwde over hen, als orer
eenen dief)
6  Opdat zij wonen zouden inde kloven •
der dalen, de holen des stofs en der \'
steenrotsen.
7  Zij schreeuwden tusschen de struiken,
onder de netelen vergaderden zij zich.
8  Zij waren kinderen der dwazen, en
\'kinderen van geen\' naam; zij waren ge- \'
slagen uit den lande.
-ocr page 382-
JOH II, 32.
30  (Ook heb ik mijn gehemelte met toe* 9. *. C,
gelaten te zondigen, < mits door eenen
           -5*1\'
vloek züne ziel te begeeren.)
31  Zoo de lieden mijner tent niet heb* . ,. «
ben gezegd : Och of wij van zijn vleesch, * j,("m" la!jJ"
badden! wij zouden niet verzadigd wnr-j
den;
32  * De vreemdeling overnachtte niet * ltrhr. 1S-.*,
op de straat; mijne deuren opende ik • •*«•\'. • ••»
naar den weg;
33  Zoo ik, gelyk Adam, mijne over-i
tredingen bedekt heb, door eigenliefde
mijne misdaad verbergende!
34  Zeker ik kon wel eene groote me-!
nigte geweidei ijk onderdrukt hebben, (
maar de veraebtste der huisgezinnen zou.
\' mij afgeschrikt hebbeu ; zoodat ik gezwe* [
gen zou hebben, en ter deure niet uit*1
gegaan zün.
3a Och of ik eenen hadde, die mij!
1 hoorde! zie, mijn oogmerk is, dat de AÏ-
magtige mü antwoorde, en dat iniine
tegen part ö een boek HlurHwt.
ó<) Zou ik bet niet op mijnen schouder
drazen ? ik zou bet op mij binden alê
eene kroon.
37  Het getal mijner treden zou ik hem
aanwijzen; als eeu vorst zou ik tot bem
naileren.
38  Zoo mijn land tegen mij roept, en
zÜne voren te zatnen weenen;
3\'.i Zoo ik zün vermogen gegpten heb
zon der geld, en de ziel zijner akkerlieden
heb doen hogen,
I 411 Dat voor tarwe distelen voortkomen,
| en voor gerat stinkkruidl
De woorden san Job hebben een einde.
HOOFDSTUK 32.
Joh ra *i ni drie vrienden houden op t. *pre-
Len. v». 1; waarover Elihu vertoornd ia.
2     Ilij vanpt a.*n te «preken, met verklaring
der redenen, die hem bewogen, 6; loont
| zijnen ijver, dien hij daartoe beeft, 17: doi-h
i «. n-.-lit ii. li daarin naar behoort n te gc-
draren, SI.
, rpuKN hielden die drie mannen op van
_L Job te antwoorden, dewylhy in zuiie
i oogen regtvaardig was.
i 2 Zoo ontstak de toorn van Elihu, den
! zoon van Barachecl, den Buzirt, van het
[ geducht van Ham; tegen Job werd zün
| tooru ontstoken, omdat 1\'ü zijne ziel
. meer regtvaardigde dan God.
3  Zün toorn ontstak ook tegen züne
\' drie vrienden, omdat zü, iieen antwoord
. vindende, nogtans Job verdoemden.
4  Doch ÏClibu had gewacht op Job in
het spreken, omdat zij ouder van dagen
waren dan in\'1.
! 5 Als dan Elihu zag, dat er geen ant-
; woord was in den mond van die drie uian-
j nen, ontstak zün toorn,
i 6 Hierom antwoordde Flibu, de zoon
vau llarachet-l, den Huziet, en zeide : Ik
ben minder van dagen, maar gü lieden [
| /iir " stokouden; daarom heb ik ge-
schroouid en gevreesd ulieden inyn ge-
\' voelen te vertonnen.
I 7 Ik zeide i Laat de dagen spreken, en
! de veelheid der jaren wüsiieid te kennen
; geven.
«. ji-< l.t. .Ut het hem kwalijk e*, ioo Inj dr
waarheid niet ci-sprnken heeft, 10.
IK heb e*-n ii\'riniiil gemaakt met mijne
\'.«.„•rii. hoe zon ik dan acht n-^m
hebben op pene maagd?
2  Want wat is het deel Go Is van bo-
ven ? of de erve de» Attnagtigen uit de
bootten ?
3  1b niet bet verderf voor den verkeer-
de, ja wat vreemds voor de werkers der
ongcrrgtigheid?
•1 " Ziet (lij niet mijne wegen, en telt
Uil niet al mijne treden ?
b Zoo ik met ijdelheid omgegaan heb,
en mijn voet gesneld heeft tot bedrie*
*""*•>,;•.
li Hij wcge nnj op, in eene regte weeg*
p--haal, en God zal mijne opregtigheid
weten.
7  Zoo mijn gang uit den weg geweken
ia, en m^n ban mimr oogen nagevolgd is,
en aau mijne handen iets aankleeft!
8  Zoo moet ik zaaien, maar een ander
eten, en mijne spruiten moeten uitge*
v. orifi\'1 worden !
\'J •> Zoo mijn hart verlokt is geweest
tot eene vrouw, of ik aan mijns tiitasteu
deur geloerd beb;
]n Zoo moet mijne huisvrouw meteen\'
ander malen, en anderen zich over haar
krommen :
II Want dat is eene schandelijke daad,
en bet in eene misdaad Ai/ de refters.
IS Want dat is een vuur, hetwelk tot de
verderving toe verteert, en al mijn inko-
uien nitgcworteld zou hebben.
13  Zoo ik versmaad heb het regt mijns
knechts, of mijner dienstmaagd, als zij
geschil hadden met mij;
14  (Want wat zou ik doen, «als God op-
stond ? en als II ij bezoeking deed, wat zou
ik Hem antwoorden?
1 > f Heeft Hij niet, die mij in den buik
maakte, hem ook gemaakt? en ren ons in
de baarmoeder bereid\'
ir> Zoo ik den armen Aunne begeerte
onthouden heb, of de oogen der weduwe
laten versmachten;
17    En mijn** bete »ll»en gegeten heb.
zoodat de wees daarvan niet gegeten
beeft:
18  iWant van mijne jongheid af is hij
b\\j uiü opgetogen, als bij een\' vader, en
van mijns moeders buik af heb ik haar
geleid:)
19   Zoo ik iemand heb zien omkomen,
om.iat hij zonder kleeding was, cu dat de
nooddruftige geen deksel bad;
20  Zoo tiujne lenden mü niet gezegend
hebben, toen hij van de vellen ui ij n er
lummeren verwarmd werd;
21    Zoo ik mijne band tegen den wees
bewogen heb, omdat ik In de poort mijne
hulp ug;
22  Hi.in schouder valle van het schou*
derbecn, en mijn arm breke van /uur
PÜP *f!
23  Want het verderf Gods was bü mü
een schrik, en ik vermogt niet van wege
zyne hoogheid.
24  Zoo ik het goud * tot iniitie hope ge-
zet beb, of tot bet \'\\jn gom) gezegd heb:
Gij zijt müo vertrouwen;
j\' Zoo ik blijde ben geweest, omdat
mijn vermogen groot was, en omdat mün<
hand geweldig veel verkregen had;
26   ;/ Zoo ik het licht aangezien heb,
wanneer het scheen, of de maan lieerlijk
voortgaande;
27   En myn hart verlokt is geweest in
het verborgen, di.t mijne hand inijm-n
mond gekust heeft:
28  Dat ware ook eene misdaad bij den
regter; want ik zou den God van boven
verzaakt hebben.
..• i\' Zoo ik verbied ben geweest in de
verdrukking mijns haters, en mü opge*
wekt beb, als het kwaad hem vond;
«IKrot.. I*:9.
Jol. 3121.
Spr. 5-21.
15:3.
Jer. .12:19.
I » Jol. 21 11
| Spr. 7 23.
ld Joh M-I9.
| Bpr. H 31.
17:3,
Job
12:13
.IK.\'ir.
Spr.
S !«.
Pmd
2:M.
Dta,
1:17.
2 |L
| 8 i\'Zekerlijk degeest, dieinden mensch
I is, en de inhlazingdesAlmagtigeti,maakt
henlieden verstaudig.
Si e De c mot en zün niet wijs, eudeou-
; den verstaan het regt nier.
/Fi. 61:11.
0 l>eut. *:19.
j 10 Daarom zeg ik : Hoor naar mü ; ik
1 zal ii in: gevoelen ook vertoonen.
11  Ziet, ik heb gewacht op nlteder
woorden; ik heb het oor gewend tot ulie*
der aanmerkingen, totdat gij redenen uit*
gezocht hadt.
12  Als ik nu acht op u gegeven heb,
ziet, er is niemand, die Job overreedde,
die uit ulieden züoe redenen beaot*
woordde;
13  Opdat gij niet zegt : Wij hebbende
e Joh Uttt.
-ocr page 383-
20  /Zoodat lijn leven het brood z. ii\' J.
verfoeit, en zijne/.iel de begeerlijke spijze;;
21   Dat zijn vleescl) verdwijnt uit bet\'
gezigt, en züne beenderen, aie niet ge-\'
zien werden, uitsteken;
                                \'/"
22  En zijne ziel nadert len verderve,
en zijn leven tot de dingen. die dooden.
23  Is er dan bij Hem een Gezant, eenj
Uitlegger, een uit duizend, om den
mensen lijnen regten pügt te verkondi-!
gen ;
24  Zoo zal Hij hem genaüg zijn, en
zeggen : Verlos hem, dat nu in het ver-
derf niet nederdale, ik heb verzoening
gevonden.
25  Zijn vleesch zal frisscher worden,
dan het was in de jeugd; hij zal tot de!
dagen zijner jongheid wederkeert-n.
36 int zal tot God ernstidijk hidden, I
0 die in hein een welbehagen nemen zal,;» I*«.
en zijn aangezigt met gejuich aanzien: \'«•
want hij uil den mensch zijne geregtig-:
beid wedergeven.
27 Hij zal de menschen aansciiouwen,
en zeggen : Ik heb gezondigd, en het re.\'\'\'
verkeerd, hetwelk mi| niet lieefi gebaat;
2s .Maar (t»d heeft mijne ziel verlost,;
dat zij niet voere in het verderf, zoodat,
mijn leven het lictit aanziet.
2\'J Zie, dit alles werkt God twee o/ drie*,
maal met een\' man;
wijsheid gevonden; God heeft hetn neder*
gestonten, geen iiniiM-,1.
14  Nu heeft mi tegen nni geene woor-
den gcrigl, en uiet ulieder woorden Uil ik
hem niet beantwoorden.
15  Zij zijn ontzet, zij antwoorden niet
meer; zij hebben de woorden van zich
verzet.
16  Ik heb dan gewacht, maar zij «pre-
ken niet; want zij staan stil, zij anlwoor-
den uiet meer.
Ik zal mijn deel ook antwoorden, ik
Bal mijn ge vinden ook vertooneu.
IS Want ik ben der woorden vol : de
geest mijns buiks benaauwt uiij.
1\'J Ziet, [Mm buik is als <ie wijn, die
niet geopend is; geluk nieuwe ledereu
zakken ton uu bersten.
-.ii I > zat afreken, opdat ik voor mij
lucht krijge; ik zal mijne lippen openen,
en zal antwoorden.
21 Och, dat ik niemand* aangezigt
aanneme, en tot den mensen geene bij na-
men gebruikel
:.\'.\' Want ik weet geene bijnamen tege-
bruiken : in kort xou mijn Maker mij
wegnemen.
HOOFDSTUK 33,
El (hu rerma.-i.nl Joh, hem het oor te leenen,
va. 1 ; daartoe ndètn bijhrenei\'ndp, 3. Hij
be*rhulcliirt Joh, dat hij te leer op lijne
eifrene "fere-rtijtheid pre* taan hul. 8; toont,
dat God de menarhen tot veritand en he-
keerÏDjr brengt door droom en en !*i\'ti**ten,
14; door liekti-n, 19; of door bet aauipri—
ken igner dienaren, 23 . vermaant Joh naar
hem te hooren, of ook te antwoorden, 31.
EN gewisselijk, o Job! hoor toch mijne
redenen, en neem ai mgue woorden
ter oore.
2  Zie nu, ik heb mijnen mond open*
gediian; mijne tong spreekt onder mijn
gehemelte.
3  Mijne redenen zullen de opregtigheid
mijns harten, en de wetenschap mijner
lippen, wat zuiver ia, uitspreken.
4  De Geest Gods heelt mij gemaakt, en
de adem de* Almagtigen heeft mij levend
gemaakt.
& Zoo gij kunt, antwoord mij ; schik u
voor mijn aangezigt, stel u.
6  • Zie, ik ben Godes, geluk gij , uit het
leem ben ik ook afgesneden.
7  Zie, mijne verschrikking zal u niet
beroeren, eu mijne hand zal over u niet
/v. 1,1 f \':ni,
8  Zeker, l gij hebt gezegd voor mijne
miren, en ik heb de stem derwoorden ge-
hoord:
il Ik ben rein, zonder overtreding; ik
ben zuiver en heb geene misdaad.
10  Zie, Hij wn.lt oorzaken tegen mij ;
11ii houdt mij voor zijnen vüand.
11  <f il ij legt nni iic voeten in den stok;
• Hij neemt al mime paden «\'aar.
12  Zie, hierin /.ut gu niet regtvaardig,
antwoord ik u : want God is meerderdau
een mensch.
13  Waarom hebt gij tegen Hem ge-
twist ? want Hu antwoordt niet van al
xiii i\' daden.
14  Maar God spreekt eens of twee-
maal; doch men let niet daarop.
ló In den droom, door het gezigr des
nachts, als een diepe slaap op de lieden
valt, in de sluimering op net leger :
Ui Dan openbaart Hij het voor het oor
der lieden, en Hu verzegelt hunne kastü •
ding;
17 Opdat HU den menBch af wende van
zijn
werk, eu van den man de hoovaardü
verberge :
1H Dat Hij zyne ziel van het verderf
afhoude; en zijn leven, dat het door het
zwaard niet doorga.
19 Ook wordt hij gestraft met smart
opzijn leger, en de sterke menigte zijner
beenderen;
\'
3i) * Opdat hi,t zijnexielafkeerevanhef * ?*.
56:11.
verderf, en hi.i verlicht worde met het\'
licht der levenden.
31   Merk op, o Job! hoor naar mij;:
zwijg, en ik zal spreken.
32  Zoo er redenen iijn, antwoord mii;
spreek, want ik heb lust u te regt vaar*
digen.
33  Zoo niet, hoor naar mij ; zwijg, en
ik zal u wijsheid lteren.
HOOFDSTUK 34.
El {hu ver-toekende frehoord te worden, va. 1;
beaehuldi-ft Joh, dat h-j lieh te tffjtvaardig
hield, 5 ; en de frodavrueht onnut achtte, 9.
Hij toont, dat de almarli-f? God niet on-
reirtvaar.hr weten kan, 10; maar dat lijne
reptvaardirheid in al tijne werken blijkt,
19 ; vermaant Job, om tirh voor den lieert1
te vernederen, 31; en bidt God, dat Hu beui
daartoe bekwaam makt*. 36.
VBEDBB antwoordde Elihu. en zeide i
2 Hoort, gij wüzen! mijne woorden,
en gu veratandigen I neigt de oorrn nanr
mü.
a Job
mi
2?. 10.
b Joh 10:7.
J6:17.
23 10, IL
Xf:S.
| Job
n 3v
r.ui.
i Job
11:27
- jot
U:1G
3  « Want het oor proeft de woorden, ge-
12:11.
lijk het gehemelte de spüze smaakt.
4  Laat ons kiezen vooronswat regtis;
Iaat ons kennen onder ons wat iroed is.
.\'> Want Job heeft gezegd i Ik ben regt-.
17;».\'
vaardig, en *> God heeft myn re,<t wegge-. • Job
nomen.
i e Job *•,(,.
6  Ik moet liegen in mijn regt; e mijn
pijl is smartelijk tonder overtreding. I
7  Wat man is er, gelijk Job? hu drinkt *£££ £*
de bes| " . in aU water;
8  En gatt over weg in gezelschap met,
de werkers der ongeregtigheid, en wau-j
delt met goddelooze lieden?
(J Want hij heeft gezegd i Het baat een\'I
man niet.als hij welbehagen heeft aan God.!
lil Daarom, gij lieden van verstand!,
hoort nttar mij : verre \'• zij God van god- I
delooiueid, en de Almagtige van on rent! I
11  e Want naar het werk des menschen j
vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg
doet Hij het hem vinden.
12  Ook waarlijk God handelt niet god-;
delooslijk, en de Almagtige verkeert het
regt niet.
13  Wie heeft hem gesteldoverdeaarde?
en wie heeft de ganeche wereld geschikt ?
SKroB
. 19:7.
Job
S : 3.
36:23.
Pb.
92:16.
Bom,
9:1*.
Pi
62:13.
Bar,
21:12.
Jer.
17:10.
38:19.
Eiec.
7:27.
83:20.
ptsjU
16:17.
Hom.
2: 6.
ICor
3 : 8.
SCor
9:10.
Kfei.
6: 8.
Col.
1 2.1.
IFetr
1:17.
Openb
.22:11.
11/ Indien Hu zün bart tegen hem
zette, zijnen geest en zijnen adem zou Hij y Pl xo»:29.
tot zich vergaderen:                                           Pred. 13:7!
15 Alle vleescn zou te gelijk den geest.
| geven, en de mensch zou r tot stol weder-. j c.m. 3 tlt. i
1 keeren.                                                              \' Pred. 12.7.
-ocr page 384-
878
JOB 35, 36.
I  Ik zal u antwoord geven, en uwen
vrienden met u.
.• Bemerk den hemel en zie; en aan-
srhouw de bovenste wolken, zij zijnhoo*
ger dan gij.
fi Indien rij zondigt, wat bedrijft gii
tegen Hem? indien uwe overtredingen
menigvuldig zijn, wat doet gij Hem r
7 l Indien gij regtvaardig ziir, wat geeft
gii Hem ? of wat ontvangt lin uit uwe
hand *
> Uwe goddeloosheid zou zijn tl
eenen mao, geiijk gij zijt, en uvvegereg*
tigheid voor eens menschenkind.
\'.( Van wege hunne grootheid doen zij
de onderdrukten roepen; zij schreeuwen
van wege den arm der grooten.
10 Mitar niemand zei;t : Waar is God,
in vin Maker, die de psalmen geeft in
den nacht ?
II   Die ons geleerder maakt dan de beet\'
ten der aarde, en ons wijzer maakt dau
het gevogelte des hemels.
12   Daar roepeo zij; a maar Hij ant
wonr.lr niet, van wege den hoogmoed der
bonzen.
13  Gewi snel ijk zal God de ijdelheid niet
veriiooren, en de Almagtige zal die niet
aanschouwen.
14  Dut gil ook gezegd hebt ; Gij zult
hem niet aanschouwen; er in noptans ge-
ritct voor zijn aangezigt, wacht .-.i d«n op
Hem.
\\:> d Maar nu, dewijl het niets is, dat
zijn toorn Job bezocht heeft, en Hij «e
niet zeer in overvloed doorkend heeft;
ld Zoo heeft Job in ijdelheid zijnen
mond geopend, en zonder wetenschap
woorden vermenigvuldigd. ".
HOOFDSTUK 3fi.
EHhu gaat voort, nm Gods geregtigheid te
hi\'n ijH\'u, vu. 1 ; hij doet zulks door andere
.•i\'r.-ii-i h.n.;.. n en werken God* te noemen,
5; al-nn-il\'1 di-rtelver oogmerk, 9. Hij p.i.1
tlit verhaal toe 0[> de taak van Job, 16;
dien hij be«lrsft en met God* toorn dreigt,
17; vermaant tot bekeerine. 20 ; en tot groot-
making van God* werken, 24; van welke hij
renige voordraagt, 27.
ELI\'HU ging nog voort, en zeide :
2 Verbeid mij een weinig, en ik ral
u aanivijgen, dat er nog redenen voor God
zijn.
3   Ik zal mijn gevoelen van verre opba-
len, en mijnen Schepper geregtigheid toe-
wyzen.
4   Wart voorwaar mijne woorden zullen
geene valschheid zijn; een, die opregt is
van gevoelen, is bij u.
5  * Zie, God is geweldig, no^tans ver-
smaadt Hij niet; geweldig is Hij in kracht
des harten.
(t Hij laat den goddelooze niet teven,
en het reut der ellendigen beschikt Hij.
7 P| Hii onttrekt ziineoo^en niet vanden
regtvaardige, maar met de koningen zijn
zij in den troon; • daar zet Hij hen voor
altoos, en zij worden verheven.
H En zoo zij, gebonden zijnde in boeijen,
vastgehouden worden met banden der
ellende;
U Dan geeft Hij hun hun werk teken-
nen, en hunne overtredingen. Omdat t\\j
de overhand genomen hebben :
10  Kn Hü openbaart het ettorhunlieder
oor ter tucht, en zegt, dat zij zich van de
omceregtigheid bekeeren zouden.
11  Indien zij hooren, en Hem dienen,
zoo zullen zü hunne dagen eindtren in
het goede, en hunne jaren in liefelijkhe-
den.
12  Maar zon zü niet hooren. Zon gaan
zij door het zwaard door, en zij geven den
geest zonder kennis.
13  Y.n die met het hart huichelachtig
ziin, leggen toorn op; zij roepen niet,als
HU hen gebonden heeft.
14  d liunue ziel zal in de jongheid ster*
1\'. Zoo er dun verstand \'m n is, hoor
<lit; neig de ooren tot de stem ruijner
woorden.
17  " Zou hii ook. die het regt haat, de*
gewonde • verbinden? en \'.muit gij den
zeer Kegtvaardiire verdoemen?
18  Zou iiipo lot eenen koning zeggen :
Gij Ili-lial! tot de printen, gij godileloo*
zen !
10 Hoe dan tot J)ie«, die het aangezjgt
der vorsten * niet aanneemt, en den rij-
ke voor den arme niet kent? want zij
zijn «Hen zijner handen werk.
io In een oosten blik merven zij, zelfster
middernacht wordt een volk gcsclnu), dat
liet doorga; en de raagt ijre wordt wegge-
uoiui ;i tonder band.
1*1 Want \' zijne oogen zijn op ieders we-
gen, en Hij ziet al zijne treden.
22 * Kr is geene duisternis, en er is
geene schaduwe de> doods, dat aldaar de
werke rs der ongeregtigbeid zich verbergen
roost "ii.
| 23 Gewisseliik Hij legt den mensch niet
[te veel op, dat hij tegen God in het gerigt
I zou mogen treden.
i 24 Hij vermorzel\' de geweldigen, dat
men net niet doorzoeken kan, en stelt an-
derrn in ottnne plaats.
2ó Daarom dat Hij hunne werken kent,
zoo keert Hii hen des nachts om, en t\\)
worden verbrijzeld.
86 Hij klopt hen zaraen als goddeloo-
zen, in BHM plaats, u-aar aan schouwers
*Ün;
•27 Daarom dat zij van achter Hem af-
tfftweken Z\'in, » en geene zijner wegen
verstaan hebben ;
2"< Ojidat II • op\'eni het geroep des ar-
men hrenge, en bet geroep der ellendigen
verlioore.
2*J Als Hij stilt, wie zal dan beroeren?
als Hij het aange^igt verbergt, wie zal
Hem .: ui ;. ,:.M\'! !".rvi-n, zoowel voor een
volk, als voor eenen mensen alleen ?
30  \'» - !ht de huichelachtige mensch niet
meer r«*gere, en geene strikken des volks
zijn.
31   Zekerlijk, heeft hij tot God gezegd :
Ik heh uwe stro/ verdragen, ik zal het
met verderven.
83 HehaHe vat ik zie, leer Gij mij i heb
ik onrrgt gewrocht, ik zal het niet meer
doen.
33 Zal het van u zijn, hoe Hij iets ver*
gelden zal. dewijl Gij Hem versmaadt?
zoudt gii dan verkiezen, en niet ik ? wat
weet zij d«n? spreek.
3; De lieden van verstand zullen met
mij zeegen, eu een wijsman zal naar mij
hooren :
3.ï ftat .Tob niet met wetenschap ge-
sproken heeft, en zijne woorden niet met
kloek verstand geweest zijn.
:«> Mijn Vader! laat Job beproefd wor-
den tol bet einde top, om rijaer antwoor*
den wil onder de ongeregtige lieden.
37 Want tot .---n<- zonde zou hij nog
overtrediug bijvoegen; hii zou onder ons
in de hand**n klappen, en hij zou zijne re-
dencn vermenigvuldigen tegen God.
HOOrUMCK J6.
Job wor,lt w.-der berispt, dat hij lirh te rejrt-
vaardig hield, v*. 1 ; en wordt ;•.•«--/.n op
de grootheid vin God» mairiteit, 4. Hein
wordt mik geleerd, waarom God aezdgt men-
sahea in rroote ellende i»nt blijven, 9. Wordt
vermaand te hopen op God, 14 ; die brui be-
ii. .li ii njne verdiensten -Ti-.it. 15; rn zieh
te jMseiem, 16.
Ïj^LI\'IIU antwoordde verder en zeide i
j 2 Houdt gii dat voor regt, datgij ge-
zegd hebt : Mijne geregtigheid is meerder
lan Gods ?
3 Want • gij hebt gezegd i Wat zou zij
u baten ? wat meer voordeel zal ik daar-
mede
doen, dan met mijne zonde ?
k Gen. !S 25.
Job R : 3.
21 22.
hïLB.
i Jol
i:18
fc DpiiI. 10:17.
2Kron. 19 7.
Job 37. M.
Han.l.ln 34.
Hom. 2.11.
Gal. 2 : f,.
ElVï. f. 9.
Col. 3 23.
3
15;29.!
1:15.1
11 11.
\'J 31.
Job 9:4.,
12;1S, 16.1
37:23.
-ocr page 385-
JOB 37, 3S.
ven, en bun leven onder de ichaniijon-
15  Hij zal den ellendige in zijne el-
lende vrijmaken, en in de onderdrukking
zul IHj het roor hunlieder oor openbaren.
16  Al o,ii zou Üii ook ii afgekeerd heb-
beu van den mond des angsten tot de
ruimte, onder dewelke geene benaauwing
zou geweest lijn ; en • bet gerigt uwer
tafel zou vol vettigheid geweest zijn.
17  M \'ar gij beht het grrigt den go.ide*
loozen vervuil; het gengt en het regt
houden u vast.
IS Omdat er grimmigheid is, wacht «,
dat Hij u misschien niet met eenen klop
wegstoote; znodat u een groot rantsoen
er niet zou afbrengen.
19 Zou ihi uwen rijkdom achten, dat
ar
niet in benanuwdheid zuudt zyn; of
eenjge versterkingen van kracht?
•Ju Haak niet naar dieu nacht, alt de
volken van hunne plaats opgenomen
worden.
21   Wacht u, wend u niet tot onvereff*
ligheid; overmits gij ze in dezen verkoren
hebt, uit oorsake van de ellende.
22  Zie, God verhoogt door zijne kracht;
\'wie is een Leeraar, gelijk Hij?
23 ƒ Wie heeft Hem gs\'el] over rynen
[weg? Of wie heeft gezegd : ff Gij hebt
onregt gedaan ?
21 Gedenk, dat gij zijn werk groot
maakt, hetwelk de lieden aanschouwen.
2-ï Alle mentciien zien het aan; de
j ïuensch schouwt het van verre.
i\'6 Zie, üod is groot, en wij begrijpen
I liet niet; <\'• er is ook geeneonderzoeking
van het getal zijner jaren.
27 Want Hij trekt de druppelen der
wateren op, die il ii regen na zijnen damp
uitgieten;
2S Welken de wolken uitgieten, en over
den raentch overvloediglijk afdruipen,
i 29 Kan men ook verslaan de uitbrei-
: dingen der wolken, en de krakiugen iij-
ner nutte?
! 3(1 \'Mf, Hij brei.lt over hem zijn licht
luit, en de wortelen der zee bedekt Hij.
31   < Want daardoor rigt Hij de volkeu;
Hij geeft spijze ten overvloede.
32  Met handen bedekt Hij bet licht,
| en doet aan hetzelve verbod door degene,
! die tusschen doorkomt.
\' 33 Daarvan verkondigt zijn geklater, en
het
vee; ook van den opgaanden damp.
HOOFDSTUK 37.
Kïihii «preekt nn? nu andere gronte werken
God*, als van donder, bliksem, sneeuw, re-
pen, wind, vorst en walken, vs. 1. Door deze
en andere diitL\'en vermannt hij Job. de hootre
en schrikkelijke tnajewteit van God te ver-
eeren en de onwetendheid, het onvermogen
en de ijdelheid der uienaehen W belgden, IL.
OOK beeft hierover mijn hart, en
springt op uit zijne plaats.
8 Hoort met aandacht " de beweging
lij Der stem, en het geluid, dat uitlijnen
mond uitgaat!
3  Dat zendt Hij regtuit onderden gan-
schen hemel, en zijn licht over de einden
der aarde.
4   Daarna brult Hy niet de stem, Ilij
l dondert met de stem zijner hoogheid, en
[vertrekt die dingen niet, alt zijne stem
| lal gehoor! worden.
j 5 God dondert met zijne stem zeer
wonderlijk; \'• 11 r doet $roote dingen, en
«jffj begrijpen ie niet.
6  «Want Hij zegt tot de sneeuw : Wees
| op de aarde; en t >t de» plat-regen des
regens; dan is er de plaijregen zijner
I sterke regenen.
Dan zegelt Hij de hand van ieder\'
mensen toe, opdat Hij kenne al delieden
zijns werk».
8  En het gedierte gaat in loerplaatsen,
en blijft in zijne holen.
9  Vit de binnenkamer komt de wervel•
wind, en van de verstrooiende «inden de
koude.
10  d Door ri>* geblaas geeft Ood de
vorst, zoodat de breede wateren verstijfd
worden.
11   Ook vermoeit Hij de dikke wolken
«foor klaarheid; Hu verstrooit de wolk
zijn* lichts..
12  Die keert zich dan naar zijnen wijzen
raad door ommegangen, dat zii doen al
WHt HM ze gebiedt, op het vlakke der
wereld, op de aarde.
13  Hetzij dat Hm die tot * eene roede,
of tot zijn land, of tot wel lauwheid be-
schikt.
H Neem dit, o Job I ter oore; sta, en
aanmerk de wonderen Gods.
ló Weet gVl, wanneer God over dezelve
orde stelt, en het licht zijner wolk Uat
schijnen?
1*1 Hebt gij wetenschap van de opwe-
gingen der dikke wolken; de wonder*
heden dengenen, die volmaakt is in we-
tenschappen ?
17 Hoe uwe klerdercn warm worden,
als ll" de aarde stil ntaakt uit het zuiden?
H/Hebt gü met Hem de hemelen uit-
gespannen, die vast lijn, als een gegoten
spiegel ?
19 Ottderrigf ons, wat wy\' Hem zeg/en
zullen : trant wy zullen niets or.lentlijk
voorBtellen kunnen van wege de duis-
ternis.
2<> /il het Hem vertel 1 worden, als ik
zoo zou spreken ? denkt iemand dit, ge-
wisselyk bij zal verslonden vtorden.
21  Eu nu ziet men bet licht niet, ola
iet
bel Ier is in den hemel, als de wind
doorgaat, en dien zuivert;
22  Ata van het noorden het goud komt;
ntiar bij God is eene vreegsr-Lijke ma-
jesteit!
23  Den Almagtige, Dien kunnen wy
niet uitvinden ; Hij is v groot van kracht;
doch door irerigt en groote geregfigheid
ver Ir.ik\' I in niet.
21 Daarom vreezen Hem delieden ; Hy
ziet geene wijzen van harte aan.
HOOFDSTUK 88.
God verarhijnt aan Joh en, heitiaflende fijne
or wetende vermetelheid, beveelt hem op
sijne vrnifen te antwoorden, VS. t. Ilij toont
Jcb, hoe groot ïijoe in.ije«tejt is, door de
werken der leheppfjuj, onderhouding en re-
gtring aller dinffen, om alioo Joh lot oot-
moed en ware bekenten» Ta.n zijne gebreken
te brengen, 4.
DAARNA MltWOOrdde de HEERE Job
uit een onweder, en zefde :
2\'«Wie is hij, die den raad verduistert
met woorden zonder wetenschap?
3  Gord nu, als een man, uwe lenden,
zoo zal Ik u vragen, en onderrigt Mij.
4  Waar waart gij, & toen Ik de aarde
grondde? geef liet te kennen, indien gij
kloek van verstand zyt.
6 Wie heeft hare maten gezet ? want gy
weet liet : of wie heeft over haar een
rfgtsnoer getrokken ?
6  Waarop zijn hare grondvesten neder-
gezonken ? of wie beeft baren hoeksteen
gelegd ?
7  Toen de morgensterren te zamen
vrolijk zongen, en al de kinderen Gods
juichten.
8  Of teie « heeft de zee met deuren toe-
gesloten, toen zy uitbrak, en uitdebaar*
moeder voortkwam ?
9  Toen Ik de wolk tot hare kleeüing
stelde, en de donkerheid lot haren wiu-
deldoek;
In Toen Ik voor haar met mijn besluit
de aarde doorbrak, en zetie grendtl en
deuren;
11  En zeide : Tot hiertoe zutt gij kr>-
men, en niet verder! en bier zal hij zich
stellen tegen den hoogmoed uwer golven.
12  Hebt gij van uwe dagen den mor-
Ri
9.18,23
IS«
«1.12:18
19
Rn
10:9
Job
38:31
f Job 3113.
j Dent, 33 4.
2Kron. 19:7,
Job 8 i 3.
34:10.
Kom. Pil*.
10213.
Je». 03: IC.
Klgld. 5:19.
Dun. (527
Ilebr. 1:12.
II 13. 16.
36:5.
*. 904.
1
-ocr page 386-
2  Als zij nederbukken in de holen, en
in den kuil zitten, ter loering.
3  Wie bereidt \'•de raaf haren kost, als
hare jongen tot God schreeuwen, als zij
dwalen, omdat er geen eten is?
4  Weet gij den tijd van het baren d-r
steengeiten ? * hebt gij waargenomen den
arbeid der hinden ?
h Zult gij de maanden tellen, die zij
ven uilen? en weet gij den tijd van haar
haren ?
t> Als zij zich krommen, hare jongen
met versplijtiug voortbrengen, hare smar*
ten uitwerpen ?
7 Hare jongen worden kloek, worden
groot door bet koren; /.i« gaan uit, en
neren niet weder tot dezelve.
s Wie heeft den woudezel vrii henen*
gezonden ? en wie heeft de banden des
wilden ezels gelost?
9 \'1 Dien Ik de wildernis tot zijn huis
besteld heb, en het ziltige tot zijne wo-
ningen.
II) Hij belacht het gewoel der stad, het
menigerlei getier des drijvers hoort hij
niFt.
11  Dat hij uitspeurt op de bergen, is
zijne weide; en m.i zoekt allerlei groensel
na.
12  Zal de eenhoorn u willen dienen?
zal hij vernachten aan uwe kribbe?
13  Zult gij den eenhoorn met zijn touw
aan de voren binden? zal hij de laagten
achter u eggen ?
14  Zult gij op hem vertrouwen, omdat
zijne kracht groot is? en zult gij uwen
arbeid op hem laten ?
18  Zult gij hem gelooven, dat liii uw
zaad zal weder brengen, en vergaderen
tot uwen dorschvloer?
16  Zijn «tui u de verheugelijke vleuge-
len der paauweu ? of de vederen des ooije*
vaars, en des struisvogels?
17  Dat zij hare eüeren in de aarde laat,
en ;u het stof die verwarmt,
15  1\'ii vergeet, dat de voet die drukken
kan, en de dieren des velds die vertrappen
kunnen?
19  Zij verhardt zich tegen hare jongen,
als of zij de hare niet waren ; haar arbeid
is te vergeefs, omdat zij zonder vreeze is.
20  Want God heeft haar van wijsheid
ontbloot, en heeft haar des verstand» niets
medegedeeld.
21  Als het tijd is, verheft zij zich in de
hoogte; zij belacht het paard en zijnen
rijder.
22  Zult gij het paard sterkte geven ?
kunt gij zijnen hals met donder be-
kleeden ?
23  Zult gij het beroeren als eenen
sprinkhaan? de pracht van zijn gesnuif
is eene verschrikking.
24  Het graaft in den grond, en het is
vrolijk in zijne kracht; en trekt uit, den
geharnaste te geuioet.
•:.> Het belacht de vreeze en wordt niet
ontsteld, en keert niet wederom van wege
het zwaard.
26  Tegen hem ratelt de pijlkoker, het
vlamuiig ijzer der spies en der lans.
27  Met schudding eu beroering slokt
het de aarde op, en gelooft niet, dat het
is het geluid der bazuin.
28  In het volle geklank der baziun, zegt
het: Heah I en riekt den krijg van verre,
den donder der vorsten en het gejuich.
98 Vliegt de sperwer door uw verstand ?
en breidt hij zijne vleugelen uit naar het
zuiden ?
3fi Js het naar uw bevel, dat de arend
zich omboog verheft, \'en dat hij zijn nest
in de hoogte maakt ?
31  Hij woont en vernacht ia de steen-
rots, op ile scherpte der steenrots en der
vaste plaats.
32  Yan daar speurt hij de spijze op,
zijne oogen zien van verre af.
\'genstond geboden ? hebt _ii den dageraad I
zijne plaats gewezen;
13 Opdat iii.) de pinden der aarde vatten j
, r.ou ; en de goddeloozen uit haar uitge- \'
; schud zouden worden ?
! 14 Dat zij veranderd zou worden geluk
pgelleeiu, en zij gesteld worden als een
I kleed?
| 15 Kn dat van de goddelonzen hun licht
geweerd worde, en de uootre arm worde
! gebroken?
i 10 Zijt gij eekoineu tot aan deoorspron-
Ken der zeer en hebt gij in het onderste
\' oei h\\\\\'iondi gewandeld ?
I 17 Zijn u de poorten des doods ontdekt ?
.en hebt gij gezien de poorten van de
schaduw de* doods?
IS ZOt kü met uw vrstand gekomen
tot aan de breedte der aarde? geef hette
; ïciiiii\'ii, indien gij dit alles weet.
| 19 Waar is de weg, daar het licht
\',woont? en de duisternis, waar is hare
< plaat*\'\'
| 20 Dat gij dat brengen zoudt tot zijne
pale, en dat gij uierkeu zoudt de paden
zijns huizes?
•21 Gij weet het, want gij waart toen
geboren, en uwe daren zijn vele in getal.
22  Zijt gij gekomen tot de schatka-
meren der sneeuw? en hebt gij de scbat-
kuinereo tiet hagels gezien ?
23  Dien Ik ophoude tot den tijd der
benahjndheid, tot den dag des strijds
en des oorlogs!
24   Waar is de weg, daar het licht ver-
deeld wordt, e» de oostewiud zich ven
strooit op de aarde?
\'2b Wie deelt voor den stortregen eenen
waterloop uit, en eenen weg voor het
weerlicht der donderen?
26  Om te regenen op het land, waar
niemand is, op de woestijn, waarin geen
uiensch is;
27  •\' Om het woeste en het verwoeste
te verzadigen, en otu het uitspruitsel der
gr&nscheutjes te duen wassen.
25  Heeft de regen eenen vader? of wie
baart de druppelen des dauws ?
29   Uit wiens buik komt het ijs voort?
en wie baart den rijm des hemels?
30  Als met eenen stepn verbergen zich
de wateren, en het vlakke des afgronds
wordt omvat.
31  Kunt gij de liefelijkheden «van het
Zeven gesternte binden, of de strengen
des Orions losmaken?
32  Kunt gij de Mazzaröth voortbrengen
op haren tüd? en den Wagen iuet zijne
kinderen leiden ?
33  ƒ Weet gij de verordeningen des he*
meld, ot\' kunt gij deszelfs heerschappij
op de Harde bestellen ?
34  Kunt gij uwe stem tot de wolken
opheilcii, opJat een overvloed van water
u hedekke ?
:r> Kunt gij de bliksemen uitlaten, dat
Ȇ beneuvaren ? en tot u zeggen i Zie,
hier zijn wtt ?
36  <i Wie heeft de wijsheid in het !>in-
nentte gezet ? of wie heeft den zin het
verstand gegeven ?
37  Wie kan de wolken met wijsheid
tellen ? en wie kau de flesscueu des hemels
nederleggen ?
> Als het stof doorgoteu is tot vastig-
iit-i.i, en de kluiten zamenklcven?
HOOFDSTUK 39.
God toont ? n.- majesteit no? verder aan Joh
door \'m. ml te verhalen, wat Hij doet aan de
leeuwen, vu. 1 ; de raven en «tcenceiten, 3;
den woudeiel, 8; den eenhoorn, 19; den
paauw, o o ij e vaar en \'tnii\'.v......!. IS; het
paard, 23; den sperwer, 29; den arend, 30.
r.od bestraft Job over aijne vermetelheid,
31. Job bekent tijne schuld, 36.
ZULT gij voor den ouden leeuw roof
jagen ? « of de graagheid der jonge I
leeuweu vervullen?
81:8,
2;26,
1:17.
-ocr page 387-
JOB 40, 41.
zult gy hem aannemen tot eenen eeuwj
gen slaaf ?
24  Zult gij met hem spelen sreliik met
een vogeltje? of zult gy hem binden voor
uw» jonge dochters?
25  Zullen de iiifdgezelleo over hemeen\'
maaltijd bereiden ? zullen zij hem deelen
onder de kooplieden?
26  Zult gij zijne huid met haken vul*
l*-o, of met een\' visschers kraauwel zijn
hoofd?
27  Leg uwe hand op hem, gedenk des
strijd", doe het niet meer.
28  Zie, sijue hoop zal feilen ; zat hii ook
voor zijo gezigt nedergeslagen worden ?
HOOFDSTUK 41.
God wijrt aan het einde der hetehrijving van
den Leviathan, v». 1 ; verklaart aan niemand
•\'"houden te lijn, dewijl Hij Hoef* i* van al-
le«, S ; raat Toort in de [>em-hrij»in!* van den
Leviathan , ten brwy-e njn-T ("ddi\'lijke
kracht ra oin un te tonnen, dewijl des* on-
He ;-riji ie lijk i». dat wij iijne werken niet moe-
ten te ir? u «preken norh l>eri>|ten, S.
NIEMAND is zoo koen, dat bü hem
opwekken sou; wie is dan hij, die
sic1) voor mijn aangrzigt stellen zou?
2  «Wie heeft Mij voorgekomen, dat Ik
hem zou vergelden? b wat ouder den gun*
schen hemel is, is het mijne.
3  Ik zal rijne leden niet verzwijgen,
noch het verhaal zijner Merkte, uocli
de bevalligheid zijner itestatteiii*.
4   Wie zou uetopperntezijn:* kleedsont\'
dekken ? wie zou met zijnen dubbelen
breidel hrm aankomen ?
5  Wie zou de deuren zijns aangezisis
opendoen? rondom zijne tanden is ver
K-hi ikkin•;.
fi Zeer uitnemend ziin ziine sterke
schilden, elkeen gesloten al* met een
naauw drukkend zegel.
7  Het eene is zoo na aan het andere,
dat de wind . ..ir niet kan tutschen
men.
8  Zij kleven aan elkander, zy vatten
zich zamen, dat zij zich niet scheiden.
9  Elk eene zijner niezingeu doet een
licht schijnen; en ziine oogen zijn al.*
de oogleden des dageraads.
10  L\'it zijnen mond gaan fakkelrn,
vurige vonken raken er uit.
11   I it zijne Munten komt rook voort,
als uit eeni\'ii ziedenden pol en ruimen
ketel.
12  Zijn adem zou kolen dorn vlammen,
en eene vlam komt uit zijnen mond voort.
13  In zijnen hals herbergt de sterkte;
voor hem springt zelfs de droefheid van
vreugde op.
14  De stukken van zijn vleesch kleven
zamen; elkeen is vast in hem, het wordt
niet bewogen.
15  Zijn hart is vast gelyk een steen;
ja vast gelijk een deel van den ondersten
moten* teen.
16  Van zijn verheffen schromen de ster-
ken ; om zijner doorbiekingen wille ont-
zondi\'.\'en zij sicb.
17   Kaakt hem iemand met het zwaard,
dat zal niet bestaan, spies, schicht uocii
pantsier.
is Hij acht het ijzer voor stroo, en het
staal voor verrot hou:.
19  De pul zal hem niet doen vlieden,
de slinirersteenen worden hem in stop*
pelen veranderd.
20  De wcr]jftteenen worden ron htm
geaebt als stoppelen, en hij beiacht de
drilling der lans.
21  Onder hem zijn scherpe scherven;
hii spreidt zich op het puutachtige, ui*
op slijk.
22  Hij doet de diepte zieden gelijk *rn\'
pot ; hij stelt de zee als eene apotheken
kokerü.
23  Achter zich verlicht hy het pad;
J. V. C.
15».
33  ()"k zuipen rijne jongen bloed ; en
/ wiwr verslagenen zijn, daar is hij.
34  En de IIEERE antwoordde Job en
zeide :
35    Is het twisten met den Almagtige
ouderrigten ? wie God bestraft, die ant*
vi uu\' daarop.
:«> Toen antwoordde Job den HEERE,
en eeï\'ie :
37 Zie, ik ben te gering, wat zou ik j
U antwoorden? 9 ik leg tuyne hand op
Ulijnen mnnd.
:;s Eenmaal heb ik gesproken, maar zal
niet antwoorden; of tweemaal, maar sa)
niet voortvaren.
HOOFDSTUK 40.
Joh wordt weder van Hen II rere beatraft, om-
dat hg t\'.oit» cereirtiirheid ea ma?t nor* niet
tca volle bekend had. n. 1. Itt-iehrgrinc
van Gods m»e1 door tej-rnatetlinir van Juli*
•.wakheid, *. fiod daart Joli uit, om -ieh aan
het bctofd der wrreldrefferinr te ulaatnen,
S. lli -. Iiiijviii" van den Itehénmth en Le-
viathan, die r.ud heide E--ihijim heeft, lu.
EN de IIKEKE antwoordde Job uit een
onweder, en ifirie :
2  Gord nu als een man uwe lenden;
Ik zal u vragen, en ondeui/t M*j.
3  Zult gij «ek " niyn oordeel teniet ma-
ken ? Zult kÜ Mg verdoemen, opdat «ij
regtvaardig zyt?
4  Hebt kü eenen arm gelijk God? en
kimt \'_-ij gi lijk Hii inet de stem donde-
ren ?
."» Versier u nu met voortreffrlilkheid en
hoogheid, en bekleed u met majesteit en
heerlijkheid I
Strooi de verbolgen heden uws toorns
uit, en zie nlleu hoogmoedige, en verne-
der hem 1
7    Zie allen hoogmoedige, fa breng
hrm te onder; en verpletter de goddi-
Loozeii in hunne plaats!
5  Verberg hen te samen in het stof,
verbind hunne aangezigten in het ver-
borgen !
9  Pan zal Ik ook u loren, omdat uwe
regterhand u zal verlost hebhen.
10   Zie nu Hehemoth, welken Ik ge*
maak\' heb nevens u; l\'.n eet uoui, gelijk
een rund.
11    Zie toch, . Üiii\' kracht is in zijns
lenden, en zijne inagt in den navel zijns
huiks.
12  Als het hem lust, /in staart ir als
eea ceder; de zenuwen zijner schaamte
zijn doorvlochten.
13  Zijne beenderen zijn a/t vast koper;
zijne gebeenten zijn als ijzeren handboo-
meu.
14  Hij is een hoofdstuk der wegen Gods;
die hem gemaakt heeft, heeft hem zijn
zwaard aangehecht.
15  Omdat de bergen hem voeder voort*
brengin, daarom spelen al de dieren des
velds aldaar.
16  Onder schaduwachtige hoornen ligt
hij neder, in eene schuilplaats des riets
en de<< slyks.
17   f\'1 schaduwachtige boomen bedek*
ken hem, elkeen met zijne schaduw;
de beekwilgen omringen hem.
Is Zie, hg doet de rivier geweld ann,
ea verhaast zich niet; hii vertrouwt, dat
bij de Jor-laan in zijnen mond zou kun*
nen intrekken.
19 Zou tui ii hem voor zijne oogen kun*
nen vangen? zou men htm met strikken
den neus doorboren kunnen ?
CO Zult t-y den Leviathan met den an-
gel trekken, of zijne tong met een koord,
dat gij la*t ftedt-rzhikeii ?
21  Zult «U hem eeue bicze in den neus
leggen? of met een* doorn zijne kaak
doorboren ?
22  Zal hij aan u vele smeekingen ma-
ken ? zal hij zachtjes tot u spreken ?
23  Zal bij een verbond met u maken?
b Ex. 19.5.
Deut. lo U,
P».      81:1.
-ocr page 388-
JOB 4?. PSALM I,
mi ri tou den afgrond voor grijiiglieid
hooien.
24  Op m\' aarde ii nieti met hem te
vergelijken; die gemaakt is, om zonder :
schrik te wezen.
25  llü aanziet alles, wat hoog is, hii is
een koning over alle jonge hoogmoedige ,
dieren.
HOOFDSTUK 42.
Jo\'i liekent zijne m-huld, n. 1 ; en lirwijat lijn
berouw in «tuf rn «ach, fi. God t>mtraft de
drie vrienden van Juli, 7; beveelt hun,
lUt in Tuur iich i>Hernndrn iloen rn dat Joli
v-tor h.\'fi hidde, S ; dit gedaan lijnde, worden
ij met fin;! verzoend, 0. Joh wontt uit lijn
lij.ien verlokt en erna zoo rijk grirgrnd *!s
ti* *orrn, IC», 12 ; nor.\'t bezoeht en rntroost
van njne broeder*, zuntera en goede vrien-
drn, 11. Hij wordt m t alleen geirsrend in
middelen, IJ; maar nok in kinderen, 13;
il - v. i ].-n:-\'rr- njn* leven», IS; lijnen dood, 17.
TOEN antwoordde Job den HEERE,
en zeide :
2 Ik weet, dat Gij alles vermoogt, en
dat gecne van uwe gedachten kan afge-
aneden worden.
m Job M:ï. 3 * Wie ia hij. \'ffft Gij, die den raad
verbergt zonder wetenschap f zoo heb ik
dan verhaald hetgeeu ik niet verstond,
40.«. h dingen, die voor mij te wonderbaar
::" \'- waren, die ik niet wist.
4  Hoor toch, en ik zal spreken ; ik zal
V vragen, en ouderrigt Gij mij.
a Met het gehoor des oors heb ik U
gehoord, maar nu ziet U mijn oog.
6  Daarom verl\'oei ik mij, en ik heb l.e-
rouw in «tof en asch.
7  Het geschiedde nu, na.lat de HEERE
die woorden tot Job gesproken had, dat
de UEKRti tot Eltfat, den Tbemaniet,
zeide : Mijn toorn is ontstoken tegen u,
en !e<reu uwe tWM vrienden, want gij-
lieden hebt. niet regt van Mij gesproken,
gelijk als mijn knecht Job.
5  Dauroiu neemt uu voor ulieden zeven
varreu, en zeven rammen, en gaat henen
tot mijnen kneebt Job, en offert brandof* [
fer voor ulieden, en laat mijnen knecht,
Job voor ulieden bidden; want zekerlijk
Ik zat zijn aangezigt aannemen, opdatI
Ik aan ulieden niet doe naar uwedwaas-!
beid : want gij lieden hebt niet regt van1
Mij gesproken, geliik mijn knecht Job. I
l» Toen gingen Eltlaz, deTtiCïiinnipt.en j
Billad, de Suhiet, tn Zofar, de Naam*- j
thiet, heneu, en deden, geluk als de\'
HEBRE tot hen gesproken had; en del
1IEKKK nam het aangezigt van Job aan.\'
10  En de HEERE wendde de gevan-!
Kenia vau Job, toen hij gebeden iiadvoor
zijne vrienden; en de IIKERK vermeer*!
derde al hetgeen Job gehad had lot dub-.
bel zoo veel.
11  Ook kwamen tot hem al zijne broe-l
ders, en al zijne zusters, en allen, did
hem te vuren gekend badden, en aten !
brood met hem in zijn huis, en beklaag\'!
den hem, eo vertroostten hem over al het\'
kwaad, dat de HKKKK over hem gebragt!
had; en zij gnven hom een iegelijk een I
stuk geUs, een iegelijk ook een gouden
voorhootiisiersel.
12  En de MEERE xegende Jobs laatste!
meer dan zijn eerste : want hij bad veer* 1
tien duizend scoapen, en ze* duiirndke-|
melen, en duizend juk runderen, en dui-
zend ezelinnen.
lil Daartoe had hij zeven zonen en drie
doe Ut eren.
14  En hij noemde den naam der Verste
Jenitina, en den naam der tweele KezU,
en den naam der derde Keren-happfich.
15  En er werden zoo schoone vrouwen
niet gevonden in het gansene land,als de
dochteren van Job; en haar vader gaf
haar erfdeel onder hare broederen.
16  En Job leefde na dezen honderd en
veertig jaren, dat hij zag züne kinderen,
en de kinderen zijner kinderen, tot in
vier KPBUichten.
17  En Job stierf, oud en der dagen zat.
HET «BOEK DEK PSALMEN.
WAAROM n woeden de Heidenen, en
bedenken de. volken ijdelheid?
Hr-\'lirn\'. i-;;- van den mul 1 en de gelukt**
li-\'heid der vromen, in tegenoverstelling van
.! -ii aard en ellendigeu itul der goddelooien.
WELGELUKZAL1G is de man, • die
niet wandelt in den raad der god*
dcloo/.en, noch t>taat op den weg der
zondaren, noch zit in het gestoelte der
spot tets;
2 * Maar zïjn lust ia in des HEEItEN
wet, en hij overdenkt zijne wet dag en
nacht.
.i Want hij zal zijn als een \' boom,
jceplant aan waterbeken, die züne vrucht
<.:>• n op zijnen tijd, en welks blad niet
afvalt, . i. al wat hij doet, zal wel ge-
lukken.
4 Alxoo zijn de goddeloozen niet, maar
als <* het kaf, dat de wind tiHiiendrijit.
i Daarom zullen de goddeloozen niet
bestaan in het gerigt, noch de zondaars
m de vergadering d*T regt vaardigen.
6 Want de HEERE kent den weg der
regtvaardigen; maar de weg der godde-
1 ooi e ii zal vergaan.
PSALM 2.
Profetie van het koninrrijk van den Messias,
onzen Heere Jezus Chri-tu», mei ren ernstig
hevel aan de koningen rn regenten der aarde,
dnt ly iirh dezen Koning met gehoonaam-
I. iil (u)leu ouder ir rrpt\'ti.
2 De koningen der aarde stellen zich
op, en de vorsten beraadslagen te zamen
tegen den HRKRE, en tegeu zijnen Ge-
1017.
« Hand. 4
m F., ai; i.
Spr. 1:10,1.1.
4.14, 15.
ICor. 15:83,
Kfex. 5 11.
Deut. 6 ! «,
zalfde, seggtAdt :
\'S Laai ons hunne banden verscheuren,
en h\'.inne touwen van ons werpen.
4 Die in den hemel woont, *al Ingchen,
j de HEERE zal heu bespotte-i,
i 5 Dan zal Hij lot hen spreken in zijnen •
J toorn, en in zijne grimmigheid zal Hij;
1 ben verschrikken.
6 Ik toch heb mijnen Koning gezalfd!
I over Zion, den berg niiiner heiligheid.
! 7 Ik zal van het besluit verhalen : de
nEKRE heeft tot mij sezegd : fc Gij zijt » IUn<U3 »-
I mijn Zoon, heden heb Ik u gegene-; Hehr. lij
reerd.
8 Eisen van Mij, « en Ik zal de Heide-
nen p-even tot uw erl\'iteel, en de einden/
der aarde tot uwe bezitting.
0 d Gij I1|,t ben \\erpl**tteren nipt eenen \' ^ ()peiin.«:J7
ijzeren scepter; gij zult hen in stukken.
               ïo.ts.
slaan als een pot ten bak ker* vat.
10  Nu dan, gij koningen! handelt ver-:
standig!ijl-> luat u tuchtigen, gij regters
der aarde \'
11  Dient dm HEERE met vrecze, en
verheugt u met beving.
12  Kuat den Zonn, opdat hy niet toorne,
60 gij o:> den weg vergaat, wanneer zijn\'
toorn maar een weinig zou outbrandenJ
F-.
119:1,
en*.
r Jer.
:; l,
i Job
Pa.
Jea.
Hoi.
21:18.
35:S.
17:13.
W.5.
-ocr page 389-
PSALM 3, 4, 5, 6, ;
6  De onzinnigen zullen voor uwe oogen
niet bestaan ; Gij baat alle werkers der
ongeregtigueid.
7  (in zult de leugensprekers verdoen;
van den man des bloed* en bedrogs heeft
de HEERE eenen gruwel.
5  Maar ik zal door de grootheid uwer
goedertierenheid iu uw huis ingaan; ik
zal inij buigen naar het paleis uwer hei-i
ligheid, in uwe vreeze.
9 HEERE ! leid mij In uwe geregtigheid, i
om mijner verspieders wil; rigt uwen weg\'
voor mijn nangezigt.
lil Want in hunnen mond is niets,
regts, hun binnenste is eukel verderving,
" hunne keel is een open graf, met hunne
tong vleüen zij.
11   Verklaar hen schuldig, o God! laat
hen vervallen van hunne raadslagen ; drijf
hen henen oui de veelheid hunner over-
tredingen, want zij zün wederspaunig
tegen ü.
12  Maar laat verblijd zijn allen, die op
U betrouwen, tot in eeuwighein; laat hen
juichen, omdat Gij hen overdekt; en laat
in L\' van vreugde opspringen, die uwen
naam liefhebben.
13  Want Gij, HEERE ! zult dea regtvaar
dige zegenen; Gij zult hein met goed-
guustigheid kroonen, als met ecne rondas.
PSALM 6.
David teer krank zijnde, draagt Gnd zijne
ellende voor; bidt teer vurig om irenade
en :\' vimilij. i \\, en verzekerd zijnde van rer-
hooring, triomfeert hij over al zyne gudde-
loose vijanden.
EvRlS psalm van Duvid, voor den opper-
J zangmeester, op de Negiuoth, op de,
Scheniinitn.
2  O HEERE ! " straf mij niet in uwen
tOOrtli en kastijd niü niet in uwe griiu-
migUeid!
3   Wees mij genadig, HEERE! want ik1
ben verzwakt; genees mij, ilEEHEIwant
m^ne beenderen zün verschrikt.
4  Ja mijne ziel is zeer verschrikt; en
Gij, HEERE! hoe lange?
6  Keer weder, HEERE! red mijne ziel,\'
verlos in ij, om uwer goedertierenheid wil.
6  Want in den dood is Uwer geenege*;
dachtenis; wie zal l loven in liet graf?\'
7   Ik ben moede van mijn zuchten; ik
doe mijn bed den gansenen nacht «wem-j
men; ik doornat mijne bedstede met
mijne tranen.
8  Miju oog is doorknaagd van verdriet,;
is veroud, van wege al mune tcgenpar*;
tij der*.
9  6 Wijkt van mij, al gij werkers der
ongeregtigheid! want de HEERE beeft j
de stem mijns geweens gehoord.
10  De HEERE heeft mijne smeeking
gehoord; de HEERE zal mijn gebed aan-
nemen.
11  Al mijne vijanden zullen zeer be-
cchaamd en verbnasd worden; zij zullen
terugkeeren, v.i, zullen in een oogenblik
beschaamd worden.
PSALM 7.
David bidt om verlos-inir vnn zijne wreede vij-
anden ; beroept zien heitiirtijk Op zijne on-
sehuld en begeert refft van God ; profeteert
dat God reet zal doen, tot b,-t li.-.......: der
vromen, omlergang en verderf vnn enne on-
boetvaardige vervolgen eu tot lof vu zijnen
heiligen naam.
D AVI DS SchhrgBJAn , dat hij den |
HEERE gezongen heeft, over de j
woorden van Cusch, den zoon van Jeiuini.:
2  HEERE, myn God! op U betrouw:
ik; verlos mij van al mijne vervolgers
en red mij.
                                                       j
3  Opdat bij mijne ziel niet roove als\'
een leeuw, verscheurende, terwijl tr geen,
I verlosser is.
4   HEERE, mijn God! indien ik dat
gedaan heb, indien er onregt iu mijne;
I hauden is;
• Welgelukzalig /ijn alten, die op Hem
betrouwen.
PSALM 3.
David klaagt over de menigt* en trnt«ehheid
lyner vyanden ; troost en sterkt tieh daar-
teren door lijn vertrouwen op en geru«t-
heid in God, en de veelvuldige ondervinding
viin tJjnra genadigen !. \' >.i i in vurige tij-
den ; bidt "in behoudenis voor zich en voor
de Kerk.
L1\'«\'•\'- psalm van David, als hij «vlood
I i voor het aangezigt van zijnen zoon
Absaloin.
2 0 HEERE! hoe lijn mijne tegen-
parlijders veruieoigvuldigd\' velen slaan
tenen mij op.
\\i Velen zeggen van mune ziel : Hij
heeft geen heil bu God. Sela.
4 Doch Gü, IIEKItEIzijt een schild voor
miji inüne eer, en die mijn hoofd opheft.
-. Ik riep met mijne stem tot den
liKEHE, en Hij verhoorde mij van deu
berg zijner heiligheid. Sela.
j 6 <• Ik lag nedereu sliep ; ik ontwaakte,
| want de HEERE ondersteunde mij*
I 7 dk zal niet vreezen voor tien dui-
I zenden des volks, die zich rondom tegen
mij zetten.
8  Sta op, HEERK! verlos nu";, mijn
God! want Gü hebt al mijne vijanden op
het kiunehakken gei la-et, de tandeuder
goddeloozen lieht Gij verbroken.
9  dllet heil is des HEBBEN} uw ze-
gen is over uw volk. Sela.
PSALM 4.
David bidt om genadige verhooring, be*traft
tijne vijanden en vermaant hen tot b< kee-
i::i..\' j tt verheugd, getroost en geruit in Gods
Ï^EN psalm van David, voor den op-
J i\'erzaugmeester, op de Negim >th.
2  Als ik roep, verhoor mij, o God mij-
ner geregti theid 1 In uenaauwdheid hebt
Gij mij ruimte gemaakt; wees mij ge-
nadiic, en hoor mijn gebed.
3  üi, iiviiiiM ! hoe lang zal mune eer
tot schande zijn? hoe lang zult gij de
ijdelheid beminnen, de leugen zoeken ?
Sela.
4  Weet toch, dat de HEEUKzich eenen
gunstgenoot heeft afgezonderd; de IIEE-
KE zal hooren, als ik tot Hem roep.
0 " Zijt beroerd,en zondigt niet, spreekt
in ulieder hart op uw leger, en zijt stil.
Sela.
6  Offert h offeranden der geregtigheid,
en vertrouwt op den HEERE.
7  Velen zeggen : Wie zal ons het goede
doen zien ? verhel\' Gij over ons het licht
uw* aanschijns, o HEERE!
$ Gij hebt vreugde iu mijn hart gege*
ven, uieer dan ter tijd, als hun koren
en hun most vennenigvuidigd zijn.
\'J «Ik zal in vrede tCzinnen iiederliggen
en slapen : want Gij, o HEERE! alleen
zult mij \'.....-> i zeker wonen.
PSALM 5.
David bidt en smeekt God ernstiglijk, om ver-
hooring van tijne vurige gebeden, zich ver-
te kerende van Gods geregtigheid tegen tgne
vijanden, en goedgunstigheid tot hem; bidt
met vertrouwen voor rii-b, telven tegen ihne
goddclootc vijanden, en voor de gotische
Kerk.
TilEN psalm van David, voor den opper-
Hj zang ui et-ster, op de Nechiloth.
2  O HEERE ! neem mijne redenen ter
oore, versta niijne overdenking.
3  Merk op Je stem mijns geroeps, o
mijn Koniug en mijn God! want tot U
zal ik bidden.
4  Des morgen?, HEERE ! zult Gij mijne
stem hooren ; des morgens zal ik mij tot
U schikken, en wacht houden.
o Want Gij zijt geen God, die lust
heeft aan goddeloosheid; de boozezalbü
U niet verkecren.
3*:9
Spr.
lfdkft.
J.-».
30:18.
J r.
17:7.
9:85.
10:11.
1 Petr. 2 : 6.
102S.
23am
. 15.1R,
17, 18.
m
l\'-.
K i:n.
iFl. * : 9.
Pi.
        S7:S.
d Spr. 2131
Je». 43-11
Jer. 3 23
Hot. 134,
Openb.7 1"
19:1.
i Deut. SS: 19.
Pt. $1:21.
b Hatt.
Lok.
Lev, 26:S.
Deut. 12:10.
33:28.
-ocr page 390-
PSALM 8, 9, 10.
J. v. CL—
1011,
b Indieu ik kwaad vergolden beb dien, I
die vrede met wij luul; (ja ik heb dien ge- <
red, die mij zonder oorzaak benaauwde!) I
6  Zou vervolge rle ventiel mijue ziel,
,en acliterhale ze, en vertrede mijn leven I
ter aarde, en doe mijne eer iu bet itof \',
woneu! Sela.
7  Sra op, HEERE! in uwen toorn, ver-
bef U om de verbolgenheden mijner be-
naanwers, en ontwaak tot mij i Gij bebt
liet gerikt bevolen.
| 8 Z;>o zal i!e vergadering der volken V
omsingelen; keer dan boven haar weder ;
in de hoogte.
y 11e HEERE zal den volken regt doen :
ngt mi), HKKKK! naar mime geregtig-
. he:d, ru naar mijn; opregtigbeid, die bij
mij ia.
1(1 Laat toch de boonheid der godde-
1\' ozen een einde nemen, maar bevestig
d**n regtnardiva, Gn* die «• harten en mc-
reu beproeft, o rvgnaaniige Go«i !
11  Min schild i* b\'.i God, diedeopreg-
ten vu hart behoudt.
12  God if een regtvaardig Regter, en
een Go.l. die te allen dage toornt.
13   I,,lien hij zich niet bekeert, zoo «al
\'Hij zijn zwaard wetten; Hij heeft zijnen :
boog gespannen, en dieu bereid,
j 14 Kn heeft doodelijke wapenen voor
zic.i (t»ret\'il gemaakt; Hij zat ziinepijlen ,
tegen de hittige vervolgers te werk *tellrn.
l.\'i Zii-t, \'- lul is in arbeid vao ongereg- !
tigbciil, en is zwanger van moeite, hij \'
, /il leugen haren.
16  •\' Ily heeft eenen kuil gedolven, en \'
Idien uitgegraven, maar bij ie gwallen in ;
de groeve, «ie hij gemaakt heeft.
17  Z: ne moeite zal op zijp hoofd we- ;
derkeeren, en zijn geweld op zijnen sche- ,
del nederdalen.
; 18 Ik zal den DEERE loven naar zijne
geregti-theid. en den naam de» HEEREN,
,dea Alierhoogsti-n, psalm zin gen.
PSALM 8.
Davit) verheft ten hnogate Gods mnje»teit,
I al mast en wonderbare regering; jnzonder-
I heiil aijne onbejrrijiH-\'ijke ffoederlierenheïd
i en ircnade O vat den ellendèreu raeuach, in
I den M<\'--: - Jeiua Christus.
EEN psalm van Davld, voor den opper-
zang meest er, op de Gitthith.
| 2 O HEERE, onze Heere! hoeheerlijk
jis uw naam op de gansche Hardel Gij,
Idie uwc majesteit gesteld hebt boven de
| hemelen.
3 Uil " den mond der kinderken* en der
j zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest,
|om uwer tegenpartijen wil, om den vijand
jen Wraakgierige te doen ophouden.
j 4 Als ik uwen hemel aanzie, het werk
,uwer vingeren, de maan en de sterren,
die Gij bereid hebt:
I 5 <» Wat is de mensen, dat Gij zijner
gedenkt? en dt> zoon des mentcben, dat
GÜ hem bezoekt ?
6 K\'i heb: hein een weinig minder ge-
! maakt dan de engelen, eu hebt hem met
jeer en heerlijkheid gekroond?
| 7 Gü doet hem heeracheo over de
{werken uwer banden ;* Gü bebt alles
ondrr zijne TOeÜM £»*et ;
8  Schapen en ossen, allen die; ook
mede de dieren des velda,
9  liet gevogelte de* hemels, en de vis*
schen der zee; hetgeen de paden der
I zeeën doorwandelt.
j H> O IIKERK, onze Heere! boe beer-
j lijk is uw naam o<> de ganeche aarde!
PSALM 9.
1 Daviil ilanki God met pronte vreugd* voor de  l
overi*innintr, ilk\' Hij hom over njne vijan-  j
drn li;id verleend . bespot hunnen gdoli n  i
i roem en trotaehe aanatagen, priyA Gods ••< -
j regtiv\'heid in het haten en «trafl ei der god*  [
1 ilrlofji n. ra ipjne trouw ia het verlomwn der  \'
I verdrukte vromen, die hij n.i...li,-l. om God  |
1 te !u-,n. bidt verder om voortiUuing vaa
Gotla groade en vernietijrin(r van de mas^
en ;i;in-l.v.\'i\'ti zijner ïijamt-n.
EEN psalm van David, voor den opper-
r.augmee»ter, op Mnth-Labben.
\'2 Ik zal den HEERE loven met mijn
gauNche hart; ik zal al uwe wonderen
vertellen.
:t In U zal ik mÜ verblilden, en van
vreugile opspringen; ik zal uwen naaui
[i-.il .i/;:i^-,ii. o Allerhoogste!
4  Omdat mijne vijanden achterwaarts
gekeerd, gevallen en vergaan zgu van uw
aaugezigt.
5   Want Gij bebt mijn regt en mijne
regtszaak afgedaan; Gij hebt gezeten op
den troon, o Regier der geregtigheid!
6  Gij bebt de Heidenen gescholdeD, den
goddelooze verdaan, hunnen naam uit-
gedel^d, tot in eeuwigheid en altoos.
7  O Tiiandl ztju de verwoestingen vul-
eind in eeuwigheid? en hebt gü de steden
uitgeroeid ? hunlieder gedachtenis is mut
ben vergaan.
8  Maar de HEFRE zal in eeuvrigheid
zitten; HU heeft zijnen troon bereid ten
gerigte.
9  " En Hij ze\'.f zal de wereld rigten m
geregtigheid, en de volken uordeelen in
regt nietigheden.
10  • Kn de IIEEKE zal een hoogverin-k
zijn voor den verdrukte, eeu hoog ver-
trek in uiden van benaauwdceid.
11  En die uwen naam kenmtt. zullen
op V vertrouwen, omdat Gij, HEERE!
niet hebt verlaten degenen, die L\' zoeken.
12   Psaluizingt den HEERE, die te
Ziou woont; verkoudigt ouder de vol-
ken züne daden.
13  Want Hij zoekt de bloedatorfingf-n.
Hij gedenkt derzelven ; Hij vergeet het
geroep der ellendiiren niet.
14  Wees mij genadig HEERE I zie
mijne ellende aan, van müne haters my
aaafjttlatin. Gij, die mij verhoogt uit de
poorten des doods;
K> Opdat ik uwen ganschen lof in de
poorten der dochter van Zionvcrtelle, dat
ik mij verheuge in uw heil.
IR c l>e Heidenen zijn gezonken in de
groeve, die /:i gemaakt hadden; hunlie*
der voet is gevangen in het net, dat >.\\)
verborgen hadden.
17  He IIEEKE is bekend geworden ; IIÜ
heeft regt gedaau; de goddelooze is ver-
strikt in het werk zijner handen! Hig-
gajon. Sela.
18  De goddeloozen zullen terugkeeren,
naar de hel toe, alle God vergetende Hei-
den en.
19  Want de nooddruftige zal niet voor
altoos vergeten worden, »oc/i de verwaeh*
tuig der ellendigen in eeuwigheid verlo*
ren ziiu.
2i> Sta op, HEERE! laat den nirasch
zich niet versterken; laat de Ueideueu
voor uw nangezigt geoordeeld wonleu.
210 HEERE I jaag hun vreeze aan ;
laat de Heidenen weten, dat r.\\ meiiscüen
zijn* Sela.
PSALM 10.
David, of <\'.<• I- Kerk, of Davtil in den naam
van Goda Kerk. bidt vuriglijk tesen de ver-
volging en verdrukking der troddi-loozen;
beiehrijvende teer levendig hunnen ho«fi-
moeil, (fiuMrlniikhi-iil en hunne wreede bloe-
dise hatuli liniren ; be-eert GodH regtvnardise
vrrt*flding, van welke hij tieh iu het geloof
venekert.
0 HEERE! waarom staat Gy van
verre? tmaroas verbergt GÜ U in
tü<len van benaauwdheid?
2  De goddelooze vervolgt hitticUJk in
hoogmoed den ellendige; « laat hen gf-
greprii worden iu de aanslagen, die zij
bedaeht hebheu.
3  Want de goddelooze roemt over den
wensch zijner ziel; hu zegent den gie-
rigaard, lui lastert den HEERE.
i lKron.S*<9.
Jer. 11 :Z0.
17:10.
SU.IS.
OpcabJ :-*-
b Joh 15:91
e .Tob 4 : ».
Bfr.
Pnd,
m Malt. 21:16.
lÏM
-ocr page 391-
PSALM 11, 12, 13, 14.
pn profeteert, tint God hen tipten en ile vro-j
inpn behouilen *nl. nn.ir tic ::<\'troiiwe bcluf-j
ten van zijn troon).
I/KN psalm van Darid, voor den opper* I
Ï^Magnieeater, op de SokemJnttb.
2  Hehond, oHEKRE.\' want" de goeder* " •
tierene ontbreekt, want de getrouwen zijn
weinig geworden onder de mengchen*
kiaderen.
3  Zü spreken valsehheid, een ieder met
zijnen raaste, met vleijende lippen; zij
spreken met een dubbel hart.
4   He WEERE sniide afallevleUen.de
lippen, de grocitsprpkecde tong;
d Die daar zeggeu : \\\\\'(\\ zullen de over*
| hand hebhen met onze inrg; ODCCtippen
I zijn onzs! wie is heer over ons?
I 8 Om de verwoesting <ler eilendfgen,,
j om het kermen der nooddruftlgen, ?.ti\\ Ik
| mi opstaan, zegt de 1JEERE; Ik zal in
| behoudpnis zetten, dien hi| sanhlnas\'.
! 7 h De redenen desHRKREN zt;n reine * J
j redenen, zilver, gelouterd in eenen aarden *
i smeltkroes. ïez-iiverd sevennuuiK
8  Gij, IIEEREI zult hen hewnr-n; Gü
zult hen behoeden voor dit geslacht, tut
in eeuwig\'ieid.
9  De icodiieloozen draven rondom, van-
neer de snoodsten van deimencclienkln-i
deren verhoogd worden.
PSALM 13.
I>ivi.l klit.it*t orer uititel v^n Horf» hulp. bf.lt,
<l*it Hij, om ilc per rijns nnnin*, «ijn ii-ik \'int
verderf vnnrkomi*; en overwint tlorr geloof.
{\'\'EN psalm van David, voor den opper*
J zangmee-ter.
2 Hoelang, IIEEREI «nll Gij mU stee.i.»
vergeten? hoc lang zult Gij uw aangezet
volt mij verbergen ?
.\'1 Hoe lam; zal ik raaiUlagen voornemen
in ini.ne zie!? dioefeniF in mijn hart bij
dag? hoe lanir zal mijn vijand over mijl
verhoogd ~djn ?
4 Aantckonw, verhoor u\\\\\\t ITEERE,
tuijn God! verlicht miine oogen, opdat il:
ia den dood niet ontslape.
•i Opdat niet mijn vijaiid zegge: Ik heb
hem overmogt; " mijne tegenpartijdera « I
zicli verheugen, wanneer ik zou wanke-
len.
ti Maar ik vertrouw op uwe goedertIe*
renheid; mijn hart zal zich verheugen in
uw heil; ik zal den HEEREzingeu, om*|
dat Hij aan mij welgedaan heeft.
PSALM II.
D.-ivh) beichrijft de uiterste bedorvenheid on i
hooitheiil fijner rij naden in het bij tonder,
en vnn nlte natuurlijke menichen in het zr~
_
mpcn ; hij lireifrt hen inet Gods straffen; rer- ;
litnKt naar (ioils heil, bij-omler ilnor den Me»- •
sli\\b, waarover bij in tien (fi.\'i\'st vnllciigii Is.
TpEN psalm van David, voor den opper* |
Jj zangnieester.
« De itwaas zegt inziin hart: Erlag^en n f
Go.1. Zij verderven het, zij maken het
gruwelijk met hun werk; h er is niemand,
die goed doet.
                                                   *> l
2 De HEERK heeft ttit den hemel ne-
dergezien op de i encchenkinderen, om
te zien, of iemand veratandig ware, die
God zocht.
\'A Zij zün allen afgeweken, te zaïupn;
zijn zij stinkende geworden; er is nie-
wand, die goed doet, oi:k niet een.
4  Hebben dan alle werkers derongerei:*
tiKheid geen e kennis, die tuijn volk op-
eten, all of zij brood ftten ? Z.j roepen
den lü i- i;;\' niet aan.
5  Aldaar zijn zij met vervaardheid ver*
vaard : want God is bij het geslacht des
regt vaardigen.
0 Gülieden beschaamt den raad des el*
lendigen, omdat de BEBRB zijne toe-i
vlugt is.
7 Och dat Israëls vprlns*tng uit Ztotll
A-ennie.\' Als de 1IKERK de gevangenen
zyns volks zal doen wederkeeren, rfn*
4 De goddelooze, gelijk hij zlin\' neus
omhoogsteekt, onderzoekt niet; feal zijne
gedachten zijn, dat er gepn God is.
ó Zijne wfljen maken te allen tijde
«marte; uwe oordeelen zijn eene. hoogte,
verre, van hem; al zijne tegenpartijders,
die blaast hij aan.
(ï Wij zegt in zvin hart: Ik zal niet wan-
kelen ; want ik zul van ges! lc \' lot g«-
slacht in geen kwaad zijn.
• Rom. 3rl*. 7 c Zijn mond ia vol vjtn vloek, en be-
ilriefterjjen, en list: onder zyne tong is
moeite en nngeregtigheid.
8 Hij zit ia de achterlage der hoeven,
j in verborgene plaatsen diodt hij den on-
schuldige; zijne oogen verbergen zich
i tegpn den arm».
| !t Hij legt lagen in pene verborgen»
i plaats, gelijk een leeuw in zijn bol; hij
! legt laven, om den ellendige te moven;
|hjjf rooit den ellendige, als hij hem trekt
i iü zijn net,
I 10 Hij duikt neder, hij buigt zieh ; en de
1 arme htiop valt in zijne sterke pnoitn.
«:7. 11 * Hi.l r.ett in zijn hart: God heel: het
,vergeten, llii heeft zijn aangezigr ver-
! horzen. Hij Tipt niet jn eeuwigheid.
| 12 Sta op, WEERE God! het uwe hand
I op, v«rzept de ellcndigen niet.
| 13 Waarom lastert de goddelooze God?
Jzect in /.ijn bart : Gij zult het niet zoc*
ken?
14 Gij ziet bet immer* •\' want Gij aan*
schouwt de moeite en het verdriet, opdat
J men het tn uwe baud geve; op L" verlaat
I zieh de arme, Gij zijt geweest een hel*
j per van den weer.
| ló Ilreek den arm de» goddeloozcn en
I boor.ro, zoek zi<ne goddeloosheid, totdat
| Gij haar niet vindt.
2? io. l\'*1 r De HEEUK in Koning eeuwiritjk
1*5:13. i\'ï\\ altoos; de Heidenen zijn vergaan uit
148:10. zijn land.
\'" \'\'>• 17 WEERE! Gij hebt den wensch der
"• [\'• IJ* i zachtmoedigen gehoord; Gtf zult hun
ft\'Jj\' hart sterken, uw oor zal opmerken;
n i\'.\\~ H Ooi den wees en verdrukte retrt te
\'t doen; opdat een mentch van de aarde
niet meer vonrtvare geweld te bedrijven.
PSALM U,
D.ivïil, vernemende <le spotternijen vsn "lijne
vpr volgers, ilii* hem steeds Niii*«en en doen
omtwerven, neemt toevlugt tot Ood, en ver»
klnjirt. zijn gt\'luof itrui ("ods, voorztrniifliriil,
tl ii! belden, vromen en goddelooien. slet,
beproeft en rigton ml.
7/tf-iV psalm van \'•\'•.<::.\', voor den op-
Vy per*aiigLiiep.»ter.
\\ Ik betrouw op den WEERE; hoe zegt
gÜ lieden tot mijne ziel : Zwerft henen
naar ui ieder gebergte, nl.i een vogel ?
2  Want, ziet, de goddetoozen spannen
den boog, >:j sehikkpn hunne pylen op
de pees, om iu het donkere te schieten
naar de opregten van harte.
3  Zekerlijk de fondamenten worden
omge toon!; : wat beeft de regtvaardige
bedreven ?
, •* De HEERE is in het paleis zünerhei*
luiheid, des WEEREN troon is inden he-
mel; z\\jne oogen aanschouwen, zijne
oogleden proeven de menschenkiudertn,
ó De WEERE proeft den regtvaardige;
maar den goddelooze, en dien, die ge-
weld !:. Liin-r, haat zijne /.iel.
6  Hij zal op de goddetoozen regenen
strikken, vuur en zwavel; en ten gewei*
dige stormwind zal iiet deel huns bekers
zijn.
7  Want de WEERE is regtvaardiir. Hij
heeft gerentjgheden lief; zijn aangezigt
aanschouwt den opregte.
PSALM 12.
David hidt om boirnnnf*, zoo voor iirh al»
voor de Kerk, vin de al-*t-uieene boosheid,
ontrouw, v-il-i-hheiil, bedricg-rij, (rotst\'hheiii
en dtvinj-clandij, bij de overheden in gebruik;
m.32 .11.
1» 31,
llOilW.
-ocr page 392-
PSALM 15, 16, 17, H.
| .. Gij hebt iniin hart geproefd, des: \'•
! nachts bezocht. Gij hebt mij getoetst, GÜ
•.ni.lt nietstAffjpMn ik gedacht heb,o*er-
treedt mijn mond niet.
I   Aangaande de handelingen des nien-l
*chen, ik heb niU. naar het woord uwer
lippen, gewacht voor de piden des in-
brekera;
> Houdende mijne gangen in uwe spn-
ren, oplat mijne voetstappen niet zouden
wankelen.
C Ik roep t aan, omdat Gij mij ver-
boort, o Gud ! neiiz uw oor tot mij, boor
1 iniine rede.
7 Maak uwe wetdadfgheden wonder*:
! baAr; Gij, die verlost ilegeuen, die ojt V\\
\'t
betrouwen, van degenen, die tej-eii uwe
I regterhand opstaan!
S llewaar mij als het zwart des oogap-
pels, verberg mij onder de schaduw uwer
vleugelen,
\'J Voor het aansreiigt der goddelooten,
dia mij verwoesten, uiüner doodvijauden,
lie nul omringen.
| Kt Met bun vet besluiten zij rira. met
\'. hunnen mond sprekeu zij hoovrutnliglijk.
II   lu inwin gang hebben eij ons nu
nmsin^eld, ctj zetten hunneoogru op (/«*,
ter aarile neilerbukkeude.
1^\' Ilij is gelijk als een leeuw, die bc-
geert te rooveii, en aU een jonge leeuw,
zittende in verborgene plaatsen.
Cl Sta op, HEKttEI kom zijnaange/igt
voor, vel hem neder; bevrijd nmne ziel;
ui et uw zwaard v<in den soddetoote ;
II.Met uwe liaiid van de lieden, o
HERUK1 van de lieden, dia van de we-
reld zijn, welker deel in dit leven is,
welker buik Gij vervult met uwen vei-
• borgen\' tchat; de kinderen worden ver-
zal tgii, en zij laten bun ovei schot iiun-
neti kinderkens achter.
15 Maar ik zal uw aangezigt in jtereg-
tigneid aansr.bouwen, ik zal verzadigd
worden met uw tteeld, als ik zalopwjken.
PSALM 18.
Zie den inhoud van .lei, n Psalm op SSatn. 22.
VDOKdeii opperzangmeenttT, tenpsutm
van David, den knecht des IIEE-
REN, ilie de woorden dewi liedl tot t\\cn
1 HEBRE preaproken heef:, ten dage, «I»
! hem de HEBRE gered had, uit de hand,
I vun al zijne viianden, en uit de hand van
I Baul.
i \'2 Ilij zci.le <\'«n : Ik zal V hartelijk
i liefhebben, HEERK, iiiyne Steikte!
| \'4 De UKKKK is mijne Steenrots, en
l iniin Ilurg, en mijn Vi< helper; mijn God,
] mijne Kots, op welken ik betrouw; tmin
| Scbild, en de Hoorn mijns beils, miju
boog Vertrek.
| 4 Ik nep den II Kr KK aan. die te prij-
i zen is, en werd verlost van mijne vijanden.
] .\', Handen des doods baiMen mij otn-
vangeu, en beken Helials verschrik ten
1 mii.
ti tl and "ii der hel omringden mij, strik-
keu des doods bijegetideit mij.
7 Als mij bange was, riep ik den
HEBRE aio, en nep tot mijnen God; Ilij
hoorde mijne stem uit /iiii paleis, en iu\\ju
geroep voor /ijn aaiigp/igt kwam in zijne:
ooren.
s Toen daverde en beefde de aarde, en \'
! de gronden der bergen beroerden zich en
daverden, umdat Hij oii\'stoken was,
< \'J ld" k ging op vhii zitneii neu-,eu een
i vuur uit zijden mond en teerde; kolen
i werden daarvan aangestoken.
| l-i 1\'n Ilij hoog den beu.el, en daalde
: uetler, en donkerheid was onder «ijae
Voeten.
11 Kn Ilij voer op eenen c\'ierub, en
\'•\'"\' -. j»t H\'j vloog •]\',.\'.\'.. k .». ,,• -.., ..,••
len des vind*.
IJ Duisternis zette Ilij tot ztine ver-
1 berging; rondom Hem was zijne tent, I
C.- ui zich .i.i-iir) ^e^he^(Jel1, Israël zal ver-
jblijd zijn.
PjALM 15.
\'Davbl i>--»i-\'ir-ji"t reu.-n re*ten ln.rt\'f ».\\n 7.ion,
1 of « r, \'i MHM Om (ioil, die niet verloren
1 t.t! l-»i\'i ia eeuniirheiil.
1/K\\ Malei van David.
§ J UKKKK! wip zal verkeeren in uwe
tem ? wie zal wonen op den berg uwer
heiligheid?
341 - " Die oprett wandelt, en zeregtigheid
:$-«. werkt, en die mei zij» hart dit waarheid
•preekt\',
:i Die met zijne tonc niet achtcrklapt,
zijnen iue>lgf>/.pl[en ;\'(..... kwaad doet, en
\'j<:*pne iwaadrede opneemt tegen zijnen
naaste;
i 4 In wiens oo*en rïe verworpene vpr-
acht is. maar hij eert degenen, die den
;UKKKK vreezp» ; heeft liij gezworen tot
zijne tcliade, evenwel verandert hij niet;
i Die rijn geld met geeft op woeker, en
geen geschenk neemt teicen den onschul-
dige. Die deze dingen doet, zal niet
wankelen in eeuwigheid.
PSAUI 1(5.
IVtviil In,li nin hewarin<-, iii.i ontkenning van
IBM »erdien«ten lij l.u.t. virfoeijintc van
alle afcoilenj fn eene bigde lietui?in? »sn
lijn geloof in dn Menin», duur welken bij
en nlle trelnavi?en, heo!>emle gemeente, hap
met God, ih\' saligd opstanding en het eeu-
wige Itven lullen deelaehtlg i|)n De Heura
Christus «elf wordt hier ingevoerd, sprekenda
v.iu itynen dood, opstanding oa eeuwige heer-
lijkh.-iil, ten roede v«n de ityuan.
Ï7*EN gouden kleinood van David.
j lievaar mij, o God ! want ik be-
trouw on L\',
ï O mijme zie/ .\'en heb\' tot den UKKKK
:»2. nVRdiOij eij» tieHKKRK, • mijne £oed-
ÏW. Lei i raakt Diet tot üi
) P.er.1. ;-, V\', j, tot de heiligen, die op de aarde
. 11 ii. zijn, en de heerlijken, in dewelkeal uiijn
lust ia.
4 De smarten derifenen, dieeenen an-\'e*
ren \'• i l begiltuen, zullen veruie mgvul-
d :-. 1 worden: ik tal liuune drankofferen
van bloed niet offeren, en hunne namen
Oji iniine lippen niet nemen.
I. 3:21, ó h De HRERE in bet deel inijuererve,
en mijnt beken; Gij onderhoudt mijn lot.
(i De mineren zijn mij in liefelijke plual*
Hen gevallen, ja ecne schoone erfenis is
mi] geworden.
7 Ik zal den HEKUE loven, die mij raad
beeft gegeven; zells bij nacht onderwij*
zen mij mijne niereo.
I. 2:25. 8 elk Mei den IIKEKK geduriglijk voor
n :. ! omdat hij aan mijne regternand ia.
zal ik uiet wankelen.
\'.< Daarom is n.ijn bart verblijd, en
mijne f er verheugt zich; ook zal uiiju
vieeacn zeker wonen.
I. f:Sl. I» d Want Gii iu!t mijne tiel inde bel
13:1". niet verlaten j Gij zult niet toelaten, dat
un Heilige i\'.e terderving zie.
11 Gij zult mij het pad des levens be-
kend maken; verzadiging der vreugde is
bij imv aangetigt; liefelijkheden zijn in
uwe regterhaud. eeuwigiuk.
PSvLM 17.
Duid. In veitrmiivcn ilnt r.ijne npreptheid eo
; iiii»ehulil Rode teer wel bekend zijn. bidt om
l>nwminï en liefrle rniinsf tetren lijne vervol-
i j.—r». ilie lig hun lijdelijk Reluk oi> nnrite iten
I «inx\'hul.li\'.\'e wreeil v.-rdiuLleö . hij lrao»t
| iii-h in Ci.il» beil in Je isliffC hope des
j eemri>f,n levens.
L\' KN xebei \\au David.
j > 11KKKK : huor de Keregtubeid ,
tiierk op i\'.i\'i! K**cbrei, neem ter oore
uapi gebed, met oiibedriegeluke lippen
yrtitrokva.
•J Laat uiijn rej{t vanvooruwaanjzezigt
i.itKiiau, laat uwe oo|(eu de billijkheden
aanschouwen.
-ocr page 393-
duisterheid der wateren, wolken des he- !
neU.
13 Van den glans, die voor Hem wan, I
dreven «ijne wolken daarhenen, hs;el en i
vurige kolen.
li Ru de IIKERK donderde in den he-
mel, en de Allerhoogste gaf zijne stem, <
hagel en vurige kolen.
l.i Kn Iln /uu,: zijne pijlen uit, en ver-
42  Zij riepen, maar er was geen »erlo»-:
aer; tot den IIKKKK, uoaar Hy antwoordde
bun niet.
43  Toen vergruisde ik hen als stof voor
den wind\', ik ruim.Ie hen weg als slijk der
at ra ten.
44    liii hebt mij uit geholpen van de
twisten des volks. Gij Lebt unj gesteld tot
een hoofd der Heidenen; \'iet volk, dat
strooide ze; en Hij vermenigvuldigde de ik niet ken.Ie, heelt mi.) gediend,
bliksemen, en verschrikte *e.
                       | 45 Zoo haist als a«« nor ean mii
16  Rn de diepe kolken der wateren wer- \' hoorde, hebhen zij mM gehoorzaamd;
den gezien, eu de gronden der wereld vrerindeii hebben zich mij geieinsdelyk
wer*leu ontdekt, van uw schelden, o onderworpen.
IIKKKK! van het geblaas des wimls van | 4fi Vreemden zijn vervallen, en hebben
uwen neus.
                                                        \' gesiiderd uit Imnne sloten.
17    IUi Wüd van de hoogte. Hij nam j 47 lte HKKRK leeft, en geloofd ui
imin Rotssteen, en verhoogd /.M de God
miins deils 1
Ǥ He God, die mij volkomene wraak
geeft, en de volken onder mM brengt;
19 Pie imi uithelpt van mijne vyaoden;\'
ja. Gij verloogt mij boven degenen, die
legen uil" opstaan; Gy redt int) van den
man des gewelds.
ju Daarom zal ik I\', o HKKRK ! loven ]
onder de Hellenen; en uwen naam zal
ik psalmziiigen ;
.>! I>ie de verlossingen zijns koning*
groot maakt, en goedertierenheid doet
aan simen gezalfde, aan David en aan
rijn zaad tot in eeuwigheid.
PSALM 19.
Dttrid lei-rt. ilst Godl irheu-ielen, en lntOB>
dcrksid tic hemel en de OBBloop der ion, |
overvltinfi-f evtuiirvn van fijne iimift, wijfdi-dd
en «liremeeni* ifftedhei.l , iiinni rot\'iut hovrnal
ite Iiiji. \'1.I-I.- ff\'*nade, die Hij MM im: volk
\'"\'« ,-\' \'I i\'ir di* op-nbniini* van tijn rnlii\'*
in.t- 11,1 tvoord, door hi |«>U David verlirht
tijmlf, lijnen londitren \'ti.it bekent, bidt
hui rftniein-f, alsmede bewsrinir van d.* heer-
«i ii.ii>]. der tonden, opdat hn (.ode welhe-
hmsflyk iiinpir leveo.
n.Vl, HM trok :i.n op uit groote wateren.
j Is HM verloste mij van mijnen sterken
viiand, en van mijne haters, omdat zij \'-
magtiger waren dan ik.
19 Zn hadden tuil bejegend ten dage
trnins ongeval*; maar de ili.i l;K was
ntii tot een sieunsel.
•-0 En Hij voerde mij uit in de ruimte;
Hit rukte mij uil, want HM had lust aan ,
mij.
-*1 Pe HRKIIK vergold mij naar miine
grregtigheid ; Hij gar mM weder naar de
reimgtieid mtjiier handen.
22 Want ik heb des 1IKERKN wegen
gehouden, en ben van mijnen God niet
go Idelooslijk afgegaan.
j 23 Want al ljjfi« regten «Aren voor
inu, en zijne inzettingen deed ik niet van
mij wpg.
•24 Maar ik was oprekt bij Hein. en ik
wachtte ruil voor mijne nn«t re*;ighei 1.
25   Zoo );af ml) de 1JEEKE weder naar
uiyne geregti*ueid, naar de Kintgkeid
iiiimr handen, voor zijne 1 o en.
26    Bij deu goedertirreue houdt Gü V
goedertieren, hg deu opregten man houdt
Gi) V opregt.
27    Bi) tien reine houdt Gij |_* rein,
maar bij den verkeer.\'e bewiut Gij l\'
eenen worstelaar.
2S Want Gij verlost het bedrukte volk;
maar de liooge oo^en vernedert Gy.
:9 Want GM doet mijne lamp lichten;
de IIKKKK, mijn God, doet mijne duis*
ternis opklaren.
:>ll Want met V loop ik door eene
bende, en met uiynen God spring ik over
eenen muur.
31 Gods weg is volmaakt; de rede des
HERKEN is doorlouterd; HM is een
schild allen, die op Hem betrouwen.
33 Want wie is God. beliaivede 1IKKKF ?
en «ie is een Kott-steen, dan alleen onze
G.
MA
±u zan
psalm van Pavid, voor drt opper-
giueester.
He hemelen vertellen Gods eer, en het
uitspaneel verkondigd zijner handen werk..
3    De dag aan den dag stort overvloe—
diglijk sprake uit, en de n&vht aan den\'
nacnr toont wetenschap.
4  Geene spraak en geene woorden zyni
er, waar hunne stem niet wordt gehoord.
hn Hun rigtsnoer gaat uit over de gan-
sche ar.rde, eu hunne redenen aan het
einde der wereld; HM heeft in dezelve
eene tent gesteld voor de zon.
6 Kn \'iie is als een btuiilegom, uit-
ganude uit zijne slaapkamer; >t] » ia ITO"
lyk als een iield, om het pa < te loopen.
" Haar uitgang is van het einde \'
. 10:18.
t Pred. 1 : 5.
^3 net is God, die mij met kracht om* hemels, en iiaar omloop lot aan de ein
gordt; en Hy beeft wijnen weg volkomen den destehen; en niets is verborgen voor
gemaakt,
                                                               hare hitte.
35 Hij maakt mMue voeten gelyk &ls I * l>e wet de* HEKItKN is volmaakt. t -isam.M:St
der hinden, eu Hij steil my up mijne bekeerende de ziel; de getuigenis des V%. 1B:SI.
hoogten.
                                                                HKKKKN ia gewjs, den slechten wisheid
:;.\') Hij leer\' miine handen ten strijde, \' gevende,
zoodat een aialen boog met myne armen 9 I>e bevelen de* HERREN iMn regt, i
verbroken ia.
                                                        verbindende het hart; liet gebod des
SttOok hebt Gij n.ii het schild uw* heil* HKKKKN is zuiver, verlichtende de
gegeven, en un-e regterhand beeft mij oogeu.
ondiTHieund, en uwe zaciittnoedigheid        10 He v.-eeze drs BKEREN is rein. be*
heeft uiM groot gpmaakt.                               | staande tot 111 eeuwigheid; de regten dea
;t7 GM >K\'ht iniinen voetstap ruim ge*
mitakt onler mi), en mijne enkeleu beb-
beu niet gewankeld.
HERREN zijn waarheid, zauien iQn zo\'
regu aanlig.
tl d Zij i\\jn begeerlijker dan goud, ja 4 p,_ 119.71,
3**> Ik vervtdgde mijne vManden, en trof    dan veel tijn goud; en «zoeter dan honig
10,
hen aan; en ik keerde niet weder,totdat     e
ik hen verdaan had.                                               Ik doorstak hen, dat ty niet weder
St.r. 8 11,
iz wok wordt uw knecht door i\'.ezelve
klaaglijk vermaand; in het houden van « Pt. 119 103.
die is groi.te loon.
13    Wis zou de afdwalingen verstaan ?
reinig my van de verborgeue a fitralinye*.
14    Houd uwen knecnt ook terug tan
trotselibeden, laat ie utet t ver my beer-
konden op*taau; zij vielen onder myne
voeten.
io Want Gij nnigor.ldet mij mei kracht
ten stryde*, GM deedt onder n.n neder-
bukken, (iie tegen mij opstonden.
En GM tt\'-aii iiiij den nek mijner 1 scaen; dan zul ik opregt zijn en rem
vijanden, eu mime haters, die vernielde ik. \' van groute overtreding.
-ocr page 394-
PSALM 2(\', 21, 22.
PSALM 23.
Alhoewel in dezen 1\'salni eeaifC dint^-n op
Ilavid, al» Chrii-tut voorhe<>lil) kunnen tn.-
toepast worden, too Wijkt notrtanu uit njn.-n
(jeheelen inhoud en uit hrt Nieuwe Te»t^-
m.\'iit, dnt David door den (leent der iirofc\'"
tie hgionder den Heere Christu» hier heeft
ingevoerd, iprekeade Fan lijn bitter lijil-\'n
voor igae Kerk, mituffadei* van lijae ver-
hooeinj, en de toekomende uitlir\'-iditip van
lijn ireeiteljjk koningrijk door de (frheel.*
wereld, en denieH* geduri^rheid, met ver-
haal van de weldaden, die wij daardoor be-
komen, om Hem daarvoor t« di.\'n.\'ti, te erren
en te danken.
Ïj^EN psalm van David, voor den opper*\'
j zatigineesier, op Aüéleth hawcuA\'
char.
\'2 «Mijn God, mijn Godl waarom heht \'
Gij mij verlaten? verre zijnde van mijne
verlossing, tan de woorden mijns brui-
lens?
IJ Mijn (iod! ik roep des daags, maar
(üj antwoorlt niet, en des nachts, en ik
heb geene stilte.
•1 Doch Gij zij1
de lofzangen Isra.\'ds.
i S Op V hebbtu onz.e vaders vertrouwd;
\\ zij hebbrn vertrouwd, en Gü hebt heu
| uitgetiolpeti.
li Tot V hebben zij geroepen, en zijn,
uitgered; * op V hebben zij vertrouwd,. * ft
en zijn niet beschaamd geworden.
              I
7  Maar ik ben een worm en geen man, ! •\'"
een smaad van meufchen, en veracht van I
15 I.Hat de redenen mijns monds, en de
overdenking uiüns harten w< Ibehagi luk
rijn voor uw aangezigt, o HEKKK, myn
Koissteen en mijn Verlosser!
PSALM »,
Kene ie-,\'<>ninjr rn l*.>tn .1 van dt* Kerk voor den
koninu David, nllendfl omtrekken ten rtr|de,
lui\'t een ra«t vertrouwen van overwinning
rn roem door den hriuelichen Konin?, den
McMNU.
Ij1 EN psalm van David, voorden opper-
jFj zwi]gnie-»nier.
2 De HEEKE vrrhoore u in den dag der
benaauwdheld; de naAUi van den God
Jakobn zette u in epn hoog vertrek.
:i lltj zende uwe hulp uit het heilig*
dom, en ondemeune u uit Zion.
4 Hij cedenke al uwer spijsoïTeren, en
make uw br.mdofl\'er rot asch. Sela.
;> Hij geve u naar uw hart, en vervulle
al uwen rand.
Wy zullen juichen over uw heil, en
de vaandelen optieken in den naam on-
zes Gods. De HEEKE vervulle al uwe
begeerten.
7 Alma weet iV, dnt d* HEEKE r.i}-
nen Gezalfde behoudt; Hij z.il hem ver-
hoorcn uit den hemel zijner heiligheid;
het heil zijner rcgterhand zal ziju met
mogendheden.
* \\tezo vetmelden van wagens, en die
van paarden; maar w{\\ zullen vermelden
! van den naam des HEEKEN, Onze» Goris,
j 9 Zij hebben zich gekromd, en zijn
i gevallen; maar wij zijn gerezen en
, .*i .i.-iiiil» gebleven.
I in o HEEREt beliou.1; die Koning ver
I hoore ons ten riage van ohb roepen.
I\'S AI AI 21.
. David dnnVt God voor lieh, en iti n.i.irn der
| Kerk, voor de ontvangene overwinning en
j den g«iegMMten -i ,.n van iyn koningrijk;
/..n.li\' ren voorbeeld van den eeuwigen Ko-
nin« en het koniiurrijk van Jezus Christin ;
profeteert heider bentendizheid, en den on-
dergaag van .il il......Il» vijanden tot Coda lui\'.
EvBN psalm van David, voor den oppcr-
i znngnieeMer.
I 3 O IIEEREI de Koning is verblijd
over uwe sterkte; en hoezeer is hij ver-
heugd over uw beil!
| \\i Gij hebt hein zijns harten wensen
gegeven; en de uitspraak zijner lippen ,
hebt Gij niet geweerd. Sela.
i I Want Gij komt hem voor niet zege-
, ningen van liet goede; op zijn hoofl zet :
; Gij eene kroon van tijn goud.
.j Het leven heeft hij van U begeerd. Gij
1 hebt het hem gegeven ; lengte van dagen,
jeeuwiglijk en altoos.
t> Groot is ziine eer door uw heil; mn-
ijesteJI en heerlijkheid hebt Gij lieiu toe-
gevoegd.
7 Want Gij zet hem tot zegeningen in
jeeuwigheid; Gij vervrnlijkt aetu door.
vreugde met uw aangezigt.
H Want de Koning vertrouwt op den
IIKEHK, en door de goedertierenheid des
Allerlioogsten zal hij niet wankelen.
ü Uwe iiand zal al uwe vijanden vinden;
uwe ••\'•;\'- :! \'i-i.t zal uwe haters vinden.
1(1 Gi; zult hen zetten nis eetten vurigeii
j oven ter tijd uus tvoruitjen aangezig-s;
de HKKHE zal hen in zijnen toom ver-
dinrien, en het vuur zul hen verteren.
11   Gij zult hunne vrucht van de aarde j
verdoen, en hun zaad van de kinderen
der menschen.
12    Want zij h *bben kwaad tegpn T\'
aangelegd; zij he\'iben eene schandelijke
daad beducht, doch zulien niets vermo*
ge».
l\'J Want Gij zult hen zetten tot een
wit, met uwe pezen zult Gij het op hun
aangezigt toele/gen.
U Verhoog C, IIKBHEI in uwe uterkte, j
zou zullen wij zingen, en uwe magt met
paalutn loven.
25:3,
31 I,
het volk.
f Matt. 27:30.
8   Alleo, die mij zien, c bespotten mij;
zij s\'eken de lip uit, zij schudden het]
hoofd, tegyen\'le :
<i Hij heeft het op den HEEBE gewen* * "U^ 27:13.
teld, dat Hij hem a. uithelp.\', dat Hij
hein redde, dewijl Hij lust aan nen heeft I
10  (iij zijt het immers, die mij uit den
buik hebt uitgetogen; die mij hebt doen
vertrouwen, z\\jnde aan mijner moeders
borsten.
1! Op l." ben ik geworpen van de baar*
moeder af, van den buik mijner moeder
aan zijt (iij mijn God.
12 Zoo Vee» niet verre van mij, want
benaauwdheid in nabij* want er is geen
belper.
4\'.i Vele varren liebben mij omsingeld,
sterke stieren van Baian hebben mij om-
ringd.
H Zij hebben hunnen mond tegen mi.)
opgesperd, ala een verecheurendc en brui-
lende leeuw.
].ï Ik ben uitgestort als water, en al
mijne beenderen hebben zich van eeu ge-
scheiden; mijn hart is als was, het is ge-
stnolteii in het midden mijns ingewand*.
16  Mijne kracht is verdroogd als eene
potscherf, en mime tong kleeft aanmüti
gehemelte; en Gij legt mij in het stof des
doods.
17  Want honden hebben mij omsingeld,
eene vergadering der boosdoeners heeft
mij omgeven; • zij hebben m\\)ur handen
en mijne voeten doorgraven.
IS Al myne beenderen zou ik kunnen
tellen; zij schouwen het aan, zij zien op
mij.
19 / Zij deelcn mijne klecderen onder
zich, en werpen liet lot over mijn gewaad.
•Jll Maar Gij, HEEREI wees niet verre,
Watt
27: ar..
Mnrl
15:2*.
l.itk,
231»,
Joh
l« 2:1.
37.
J»;25.
r.nk.
13:34.
Joh.
19:24.
mijne Sterkte! baast U tot mijne hulp.
21 Red nüine ziel van het zwaard,
mijne eenzame van het geweld des bondc
\'22 Verlos mij uit des leeuwen muil; en
verhoor iiiy van de hoornen «Ier een-
hoornen.
23  Zoo 9 «al Ik uwen naam mijnen broe- " Heb?. 2:12.
deren vertelUn; in het midden der gc-
meente zal i^; V prijzpn.
24  Gij, die den HEEKE vreest! prQat
Hem; al gij zaad van Jakob! vereert
Hem, en ontziet u voor Hem, al gij zaad;
van Israël!
-ocr page 395-
PSALM 29, H 2ó.
: hart is, die zijne ziel nietonhefttot üdel-
beid, en die niet bedriegeltjk zweert;
5 Die ztil den zearen ••\' < -n. _• -n vao
den HEERE. en gereglighrid van den
God zijns heils.
•ï Dat is het gedacht dercenen, die
naar Hem vragen, die uw aangezigt zoe-
ken, timt ia Jakob! Sela.
7 Heft uwe hoofden o;>, gi.i poortent
en verheft n, a"Ü eeuwige deuren! «p
dat de Koning der eere iu^a.
s Wie is de Koning der eere1 De
HEERE, sterk en geweldig, de DEERE,
gewrüig in den strijd.
it Heft uwe hootdfn op, i£Ü poorten!
ja hef! op, gij eeuwige deuren! oplat
de Koning der eere inga.
10 Wie is bij, deze Koning der eere?
De HEERE der heirscharen, die II de
Koning der eere. Sela.
PSALM U,
I» iviit, heaaauwd njnde door de vervnlrins
njner vijanden, nee.ut «ijne tnrvlugt tot (Jud,
bekent fijne fonden, biill um tvnadi* en ver*
cpving. en dat Cod hem fyne wi-^eti wil
leerrn en daarin leiden, ffelyk Ilijd-nrijn n
tr-woon i> te doen, mitiv\'adrr* dat Hij hein *an
rni\'i\' vijand.-a bevryde rn f uur jan»\' be
Kerk benoude.
JLV.\'.V ,m nm van David.
Yv .tltph. To; V, o DEERE 1 bef ik
iniiiic /.;•! op.
2 Itetk. Mijn God! " op U vertrouw ik, <>
laat in.; niet beschaamd worden; Iaat
mijne vijanden niet van vreugde 0p-
bjirimcen o.er mij.
.\'( (iimel. .Ia allen, die V verwachten,
zullen niet » hPscliaamd worden; zij zul- \'•
len befcliaaind worden, oie truuneloos-
i. k handelen zonder oorzaak.
4    Daltlh. 1IEKUE1 i maak mij uwe e
wegen bekend, leer mij uwe paden.
a He. I\'a*. Leid mij ju uwe waar-
heid, en leer mij, want Gy xijt de God
mijns heils; Y verwacht ik deu j(au-
bchen dag.
6  Xuirt. Gedenk, IIKEKK! uwer barm-
bartigbeden eu uwer goeiirrti\'-renheden,
want •\' die zi.)n van eeuwigheid.
                   d
Ckitht Gedenk niet der zonden rniinei\'
jongheid, Doch mijner overtredingen ; ge-
denk mijner naar uwe goedertierenheid,!
om uwer goedheid wil, o HEERE 1
5    Teth. De HEERE is goed en regt;
daarom zal Hij de zondaars onderwazen
in den weg.
U Jod. Hij zal de zachtmocdigen leiden
in bet regt, en Hij zal deu zac!itmoedigeu
zijnen weg leeren.
I(i CmpA, Alle |»den des HEBREN rijn
goeden ie ren neid en waarheid, dengenen,
die zijn verbond en z^ne getuigenissen
bewaren.
11  I.nmt I. Om uws naams wil, HEERE !
zoo vergeef m^ne ougeregtigheid, want
die is groot.
12  Mem. Wie is de man, die den IIEE-
RK vreest? Hij zal hem onderwijzen ir.
den weg, die» hij zal hebben te verkiezen.
13  Nmh. / me ziel zal vernachten in het
goede, en zijn zaad zal de aarde beerven.
1$ Sumech. De verborgeniieid des BEE-
REN is voor degenen, die Hem vreezen;
en zijn verbond, om bun die bekend te
maken.
16 ,-fia. Miine oo^en ziin gelurigUlk
op deu I1EKRK, want Hij cal mijne
voeten uit het net uitvoeren.
16    Pe. Wend V" tot mij, en wees mij
genadig, want ik ben eeuzaaui en eIL*n-
dig.
17    Tan-U. De benaauwdbeden nuin*
harten hebben zich wiid uitgestrekt;
voer mij uit mijne nooden.
1> ïieêch. Aanzie inijne ellende, en
mijne moeite, eu neem weg al mü-ie
zonden.
19 I\'.etch. Aanzie mijne vijanden, want
2-\'i Want Ui) heefi nipt veracht, oocb
vertoeid «Ir verdrukking dn verdrukten,
noch zün aangt-zigt voor hem verborgen;
maar Hij heelt gehoor*!, als die tot Hem
rien.
"\' Van V x*I niüa lof lijn, in cene
groote gemeente; ik zul tmtne geloften
betalen in tegenwoordigheid dergeneu,
die Hein vreezen.
27 De zaehtiuoedigcu xullen eten en ver-
zadigd worden, lij zullen ilen ETSERE
urijzen, die Hein zoeken; uhederhart lal
tu eeuwigheid leven.
t: S
n 11
86.».
2s Alle * einden der aarde zullen het
gedenken, en zich tot den HEERE be-
keeren; en alle geslachten der Heidenen
zullen voor uw aanxezigt aanbidden.
29 Wnnt het koningrijk II deit HEE-
KEX. en Hij iieerscht onderde Heidenen.
3*i Alle vcite» op aarde zullen eten,
en aanbidden; allen, die in bel stof ne-
derdal-n, zullen voor zijn aangezigt ne-
derbukken; en die zijne ziel b.i het leven
niet kan houden.
31  Her zaad zal Mem dienen; het zal
den IH\'KUK aangeschreven worden tot
in geslachten.
32  ZO zullen aankomen, en zijne ge-
regtigheid verkondigen den vulte.dat ge-
b\'H-en worjt, - omdat Hij het gedaan
beeft.
PSALM 23.
Bivf.l «telt in tyn riiren nrranon, al* in een\'
spiegel, voor oogra «Ij* ralishrid raneenop-
rëgt kind Godt, ïoo in het liifrhaiti-lijke
al* in hrt r<*e»telgke. onder het liefelijk
beleid rn de herderlijke «OUIMig van rijnen
ir»riadiireii God, in den opperaten Herder der
tielei.. HM HMM Jetui Chri.lu».
EEN nsalm van David.
11 De HtfRKE is mijn Herder, mij
zal niets ontbreken.
2  Hi) doet niii ncderliEgen in gratige
meiden; Hij voert mij xacutjes aan zeer
stille wateren.
3  HU verkwikt mijne ziel; Hij leidt
mij in het spoor der geregtigheid, om
zijna naams wil.
4  b Al ging ik ook in een dal der scha-
duwe den dood», ik zou geen kwaad rree*
Een, want Gii zilt met mi.); uw htok en
uw staf, die vertroosten mij.
5  Gij rigt de tafel loe voor mijn aange- ;
r.igt, tegenover mUnategenpftrttiderai Gij ;
maakt mijn hoofd vet niet olie, mijn be- i
ker is overvloeijende.
fi Immer* zullen mij bet goede en de
weldadigheid volgen al de dazen miins \'
leven»,; en ik zal in het huisde» HEKKEN
[ biijven in lengte van dagen.
PSALM 21.
iDttid, un P.od bi-riirt lijnde, dat S il om o den
tempel iou bouwen, en de aik de* verbond* •
daarin laten brrni/en. erkent God», rcsrt en
l mast r ii-r ilen ffan»rhen aardbodem, rn ver-
heuirt fich nlWineert over \',...[. bjjiondere \',
g
nad \'. die H : henrot aan fijne Kerk, wel- .
ker leden 11avid hier he*<-hrijfl, rn ver- !
maant, dat de nik [op welke God aftaptagaa |
t.......i ,-h >it1 vertoonde j a i n i. •; k en m-t \'
eerliïed w.iff worden ontvangen, al* lijnde :
dit eene aflireldiwr van de WOW*, van den
Me*nia« in den tabernakel i;jrn Ugrfcaaau, !
en t«t r.nii\' Kerk, \'lijnde God* temuel en
Chri»lu* knninifri)k waartoe mede behoort
fijne hemel vaart, om van daar al* kuuin^
d?r eer.- üijne Kerk te retreren.
»LI.]
.il 6.
Je*
wu.
Ter
23 i.
Ratv
M.-S3
Jok.
10-11
IPel
r. 2 25
Upa
l>.7;17
103:17.
108:1.
I*r7:l.
117:2.
; lj^E\\ »N»lui van David.
\\Fj < -
II U:H1 \\, mits-
F.f,
11 1
ileri
10:11
.\'..(,
41 *
Pa
ICor
10 26
cadera hare volheid, de wereld, en die
daarin wonen.
2 \\\\ant II il beeft re gegrond op de
zeeëj, en heeft ze gevestigd op de rivie*
!rfo.
I 3 \' Wli zal klimmen op den berg, des
HEEIïE.N? en wie zal staan in de plaats
I zijner heiligheid ?
1 4 Die rein van handen, en zuiver van
-ocr page 396-
PS.4LM 26, 57, Jt, 19.
zij vermenigvuldigen, en xij haten mij |
met eenen wreveligen liaHt.
20 Schin. Bewaar niijnc ziel, en red
in 11 ; l.iif mij niet beschaamd worden, \'
want ik betrouw op V.
il TAou. Laat opregtigheid en vroom-
behl urn behoeden, want ik vernacht U.
22 O God! verlua Israël uit al zijne
ben aauwd heden.
PSALM 26.
David ltidl Gin) om regt tegen iync vijanden,
betuigende voor Hem njn,- oyrrgtheid, ou-
achuld en podia] -.-h i<l; r.irh venekerende
vnn veiliuoiing, belooft hij (iode daukba*r-
hi-id.
/ \'f.\'.N jualm van Datid.
X/ • Poe mij regt, HEERE! want ik
wandel in mijne opregtigheid, en ik ver-
trouw op den IIEKKK, ik zal niet wan-
kelen.
3 Proef wij, HBEREI en verzoek mij,
toets mijne nieren en mijn hart.
3 Want uwe goedertierenheid ia voor
mijne oogen, en ik wandel iu uwe waar
beid.
i \'\' Ik \'il niet bij ijdele lieden, en met
bedekte lieden ga ik niet om.
h Ik liaat de vergadering der boosdoe-
nera, en bij de guddeloor.ru zit ik niet.
6  Ik waach mijne handen in onacnuld,
en ik gn rondom uw altatr, o IIKKKK!
7  v)m te doen hoorrn de neindes lot»,
en oiu ie .i • h [., ii al uwe wonderen.
8    UEEREI ik beb lief de woning van
;uw huis, en de plaat» dei tabernakel»
1 uwer eer.
! 9 Kaap mijne ziel niet weg met de zon-
duren. noch mijn leven met de mannen
\'des bloed»;
10 In welker handen sehaudelijk be-
I drijf ik, en wel .er regterhand vuige*
achenkeu ia.
! 11 Mit.r ik wandel in mijne opregtig-
jheid, verlos mij dan en wees mij gena*
I dig.
| 12 Miin voet staat op tfTen baan ; ik zal
1 den HEERE loven in de vergaderingen.
PSALM 27.
David vermeldt, dat God lijn renijte n.....t
en toeverlaat in in allr gevaren, en welk een
hartelijk verlaag** bij heeft om altijd in Godi
buil Ir lijn, Waarom hij ook gi .:m , _- bidt ;
.•ii li intunehen in lijne on uwer vinden *ter-
krndr door geloof en geduldig wachten tip
ilr vervulling van Godi beloften, waartoe
hi.i ook anderen vermaant.
2:EX paulm van David.
H Miin bart zrgt tot V : fiij teut t Zoek
mii» .ni,^v,i;i, ik zoek uw aangezigt, o
HBEREI
y Verberg uw aangetigt niet voor mij,
keer ttwen knecht niet af In toorn; Gij
zijt mijne Hulp geweest, begeef mij niet,
en verlaat mij niet, o God mijua liril» ! !
10    Want mijn vader en mijue moeder
iiehbeii inij verlaten, maar de HEI Ki\'
zal iiiii aannemen.
11   HEBRE ! e leer intj uwen weg, en leid « **»•
mij iu het regie pad, om mijner verapie-
den wil.
12  Geef mtf niet over in de begeerte;
mijner tegenpartijdera : want valacbe ge*
tuigen zijn tegen mij opgestaan, mitlga*
ders die wrevel uitblaast.
13   Zoo ik niet had geloofd, dat ik het
goede dei HEFREN zou zien iu het land
der levenden, ik u-are rero\'/o*.
14\'\' Wacht op den HEBRE, zijt sterk, ,ij.,,
en Hij zal uw bart versterken, ja wacht
op den HEERE.
                                             . HaU
PSALM 28.
Dnvid bidt leer vurijf voor zirh aelvea en te~
tren njtie i ijiiinli\'ii, welker goddelooahefd hij
benehruft\', en gevoelende de vrurht van lijn
pehtvl, looft hij God, en bidt oiu de brhou^ \'
deiii» vaa de iraii»rhe Kerk.
f ,h.\\ j/talm vau David.
Ij Tot l" roep ik, HKKlïK! mijn Rots-
steen, boud l" met als doof van mij af;
" opdat ik niet, tuo GU IJ van mij stil " P>>
boudt, vergeleken won\'e mei *> degeueii,
die in den kuil nederdalen.
                            * !*»•
2  Hoor de stem mijner »meekingen. hIs ;
ik tot V toep, h1» ik mijne liauden ophef
naar de aauFpraakplaata uwer heiligheid»
3  Trek mij niet weg met de goddeh>o-
zen, en met de werker» \'Ier ouj;eregtix-
heid, « die van vredn »pr?krn met hunne c Pi.
naa*ten, maar krniad is in hun hart.
             Je».
4  Geef hun naar hun doen, en naar de,
boosheid hunner handelingen: geef hun
naar hunner liauden werk; doe hunne\'
vergelding tot hen wederkeereii.
n Omdat z\\i niet lenen op de daden des
HEBREN, noch op het werk /.ijuer half
den, zuo zal Hy hen afbreken eu zal hen
niet bouwen.
6  Geloofd zij d- HEERE, want Hij heelt
de Mem iniiner ameekingen gehoord.
7  De hl.KUT\' ia mijne Sterkte en iniju
Schild; np Hetu heeft mini hart eer*
trouwd, eu ik hen geholpen; diea spriugi
mijn hart van vreugde, en ik zal Ileia
met mijn gezang loven.
8  De HKKKK is hunlie.ler Sterkte, en
Hij in de Sterkheid der verlossingen S\\)u
Gezalfden.
9    Verlos uw volk, en zegen uwe erve,
en weid hen, en verhef hen tut in eeuwig\'
beid.
PSALM 29.
David vermaant de uiatriiirrn deier wcrelij,
i.ih <lrn waren Cod en tijne Kerk te reren
en te dienru. Die lijnr . i i --- • f.-:i en witgt \\
hetoont door donder, blikxeiu en watervloe-
iU-ii ; waarvau 11ij *ijne regtaMtlge eer »1-
: leen oatvanfrt in i(jne Kt\'rk, welke Hij ook\'
I ,-. ••. ui t<n behoudt.
EK\\ pealiu van David.
Geeft den HEERE, gij kinderen der
tnagtigeo! * geeft den HEBRE eere ei " •**• \'
sterkte.
\' 2 Geeft den HEBRE de eer svjns
naams, aanbidt den 1U.KKK in de heer-
U;k\'.eid des heiligdom».
4 De stem dea HEBREN is op de wa-l
teren. * de God der eere dondert; del* Ex.
I HEERE is op de groot« wateren.
! 4 De stem des HKKREIS Ismet kracht,!
de atcui des HEKKEN ia met heerlijk*
heid.
a De stem dea HEBREN breekt de ce-
deren; ja de HKKKEverbreekt de cederen \\
i van Libanon.
jP
B.
liS:7.
3CA
s Jpp
10
ir
60:19
»y
Mi.h
8,
Lult.
1
79.
Joh.
1
•4.
H
IX,
Openb
SI
SS.
1 Ps.
118:6.
4 « De HEBRE is mijn Licht en mijn
Heil, \'• voor uien zou ik vreezen ? de
11KERE is mijns levens kracht, voor wien
zou ik vervaard zijn I
2 Als de booten, mijne tegenpartijen,
en mijne vijanden tegen mij, tot mij
naderden, out mijn vleefch te eten, stie*
ten zij serres aan, en vielen,
i \'£ Ofschoon mij een leger belegerde,
mi in hart zou niet vreezen; ofschoon een
oorlog tegen mij opstond, zoo vertrouw
ik hierop.
4 Ken ding heb ik van den il El ttl be-
geerd. dat zal ik zoeken : dat ik al de
dagen mijn» levens iitogt wonen in het
huis dra HEBREN, om de liefelijkheid
des HEBREN te aanschouwen, en te on-
derzoeken in zijnen tempel.
a Want Hij versteekt mij in zijne hul,
ten dage de» kwaads; Hij verbergt mij in
het verborgene zijner tent; Hij verhoogt
mij op eeneu rotssteen.
6  Ook nu zal mijn hoofd verhoogd wor-
den boven mijne vijanden, die rondom
suil zijn, en ik zal in zijne teut offeranden
des geklanka offeren ; ik zal zingen, ja
psaluuingeu den Ml 1 - Kr\'.
7   Hoor, HEERE! iiniiie stern, alë ik
roep; en weea nm genadig, en antwoord
mij.
-ocr page 397-
PSALM 3", 31, 32.
] mijn Rurg ; leid mij dan. en voer mij, I J- \'• C.
. om ut> nablus wil.
                                                 
j a Doe mij uitgaan uit het net, dat zij
: voor mij verborgen hebben, wam Gü stjt
| mijne Sterkte.
li fr In uwe hand beveel Ik mij tien Meelt \'\' ** 1\'l- "
Gi.1 hebt mij verlost, HEBRE, Gy Go.l
der waarheid!
7 Ik haat degenen, die op vaUcbe\\idel-
liedeo acht nemen, en ik betrouw op den
IIKERE.
I 8 Ik zal mij verheugen en verblijden in\'
i uwe goedertierenheid, mudat C: mvine
ellende hebt aangezien, en mi i,e ziel mi
benaauwdhedcu gekend;
9 En mii niet hebt nvergele- erd in de
, inii.d des ruendet Gij hebt mijne roetee
. doeu slaan in de ruimte.
| ld Wees mij genadig, HEKKE! Mant
mij is bange; van verdriet is dourkuaaKd
mijn oog, mijne riel en mijn buik.
11 Want myn leven is verteerd van
droefenia, en mijne joren van zucbleii;
; mijne kracht is vervallen dror uimteon-
geregt igheid, en mij ne beenderen zij n
I üoorknaagd.
I 12 Van wege ui mijne wederpart|iders
ben ik, rook mijnen naburen, grooteliiks • -\' - 19
tot eenen tinaad geworden, en mijiien \'\'• M
bekendr-n tot eenen schrik; die mij op
de stralen zien, vliedtu van mij weg.
13  Ik ben uit liet ban vergelen ;.!-. een
doode ; ik ben geworden aU een bedur-
\\pn vat.
14   Want ik hoor.Ie de nas\' raak vee
vplpn ; vreezc is van rondom,dewijl /.: te
zamel) tegen mij raudtlaau; zij denken:
miine ziel te neuten.
15  Maar ik vertrouw op V, o HEKKE!
ik zeg l Gij zi,\'t mijn God.
IC Mijne tijden zijn in uwe hand; red
mij van de banu mijner vijanden, eu van
miine vervolger*.
17   Laat uw nangezigt over uwen knecht
lichten; verlos m.i door uwe goedertte-
renheid.
18   HEKKE! Iaat mij niet be>chaam<;
worden, want ik roep U aan : laat de,
goddeloozen beschaamd worden, laat hen
zwijgen in het graf.
19  Laat de vaUche lippen stom worden, :
die hard spreken tegen den regtvaardige.
in bo"gu.oed en veracrniiig.
2(1 d O hoe groot is uw goed, dat Gij * Jes. G
weggeleg.1 hebt voor degenen, die C vree- \' c,,r- *
zen; dat Gij gewrocht hebt voor degenen,
die op U betrouwen, in de tegenwoordig. I
beid iirr uienscheukind»reu I
21   Gij verb-rgt hen ia het verborgene -
uws aaugezigtn vi.or de hnoginoedhttiedea ;
des nintis; Gij versteekt hen in eenp hut i
voor den twist der tongen.
22  Geloofd zij de HEKKE, want Hij beeft \\
zijne goedertierenheid aan mij wonderlijk \'
gemaakt, zsi>\' rotrmde uit in een e va*U
stad.
23  Ik zeide wel in mijn hnasten i Ik ben
afgesneden va-i voor uwe oozen ; dan ung ,
hoordet Gij de stem mijner Miierkingfii,
als ik tot t\' riep.
24   Hebt den HKKKE lief, gii nl zijne
gunstgenoolcQ ! w-nat de HEKltE behoe-it
de geloovigen, en vergt llt overvl.iediglijk ,
dengeoe, die hoogmoed bedrijft.
2i « Zijt sterk, en I1Q zal uüeder hart t Ps. 27
versterken, allen gij, die op deu HEEitE
l.iM\'t I
PSALM 32.
David leert hier, dat ig grluktalic njn, dien
tiod dr londr vrrjreeft, en die drtelve op- j
reirt helijdrn. Hg neeeatlgt zulk» nut iqn
eigen vmnlierld en de ervaring van allr ge-:
lo»vig»n . hij waarsihnwt tegee hnrdnrkkfg<
heid. *-n vermaant lot Llgd\'rhap over Cod*
goedertierenheid.
EKN E onder* ijzing van Havid.
n Wehelukitalig ia hij, wiens OTer-la Rotu. 4«,T i
tieding vergeven, wiens zonde bedekt Is.\'
! J. T.
<i Kn Hit doet ir huppelen als ren kalf;
ilen Libanon en Sirjon nis cru\' jongen
Cfiih«K»rn.
7 Da stem il-n HEKKEN houwt er
vintinnen vuurs uil.
•« IV item des HEKKEN doetde WOtf
lijn beven ; de HEKKE doet tip woesliju
Ka-lr* beven.
9 Pp stem de* 11 KEREN doet de hin-
dr:i jongen werpen, en ontbloot dp wou-
jdeii; maar in zijnen tempel zegt Hem
jeen legplijk eer.
I Ui Dr HEKKE heeft gezeten over den
! :*»nrrivloed; ja de 1IKEKE lit, « Koning
IIn eeuwigheid.
; I] 1\',\' I1KKRE z*l zijn volk sterkte
rptpii; de HEKKE zal zijn folk zegenen
! met Trede.
Ti ALM 30.
David staakt God voor* igne *erlo*»in- uit
dood>dgkr irpvarrn. rn vrrmaant dr Kerk om
mrl hr-m hetielfdr te doen, on-r (Joda on-
h«»(frgpelgke poedert ierrnhcid. iH»* hg in zijn
rijen ,i raoon i •! i . V.. -! i. k heeft ondervonri.-n,
toen hg door pene tramrit onverwachte,
ht.i-i i :>• rn hi-hrikkr-lgkr omstandigheid toet
ootrrt rn verbaasd lijnde, op iijn bidden,
leer wonderlijk en »uoedi£ van Cod verlost il.
**. j PRN psalm, pen lied der inwijding van
. Xj Davnts buis.
2  Ik tal U verhnogon, HERREI «ant
Gij heb: mn openruk ken, en mijne vij-
.in !; n over mij niet verblijd.
3  I1KERE, mijn God! ik heb tot V
geroepen, en Gij uebt mii geneien.
! -. HKKKE ! &j hebt ntiine ziel uit bet
graf opgeroerd; G\\i uebt mii bij bet leren
behouden, dat ik in deti kuil niet ben
! nedergedaald.
5 Psalnizingt den IIEKUE, Rij zijue
-JT:U, guitstgeiioor"ii! eu " zegt lof ter gedach-
.tPiiia zijner heiligheid.
I 6 Want een «ogenblik i* er in zijnen
toorn, maar een leven in zijne goedgun-
atigbpid : des avonds vetnaclit bet ge-
• ween, maar des morgens \'B er gejuich.
7 Ik zeide wel in mijnen voorspoed: Ik
/.al niet wankelen in eeuwigheid.
I s Kant, I1EEKE! OU bedtmijnenberg
; door u" e goeiig unsligheid vastgezet ;
maar torn Gij uw aaugezigt veibergdet,
.werd ik verschrikt.
•     9 Tot 0, l i i\' U ! 1 riep ik, en ik siueek-
te tot deu Hl.KIM. :
| 11) Wtu gewin is er in mijn bloed, in
^ruijn nederdalen tot de groeve? Zal L\'
het stol loven ? xal het uwe waarheid vcr-
kondigen ?
11   Hoor. HEKKE! en wees u.ij geita*
digi HEKKE! wees mij een Helper.
12  Gij hebt mi) mijne weeklage vcran-
derd in eenen rei; Gij hebt nitinen zak
ontboiidt.o, ca mij met blijdschap om-
gord;
13  Opdat mijt* eer V psalmzinge, en
niet «oijgp, HEKKE, mijn God! in eed-
wjgbpid zal ik L\' lovpn.
PSALM 31.
David bidt God icer vurig om bi\'houdcni*,
naar ïija eert rouwen, dat hij alleen nu Hem
stelt, opdat hij ooifnak van bIBttsctup hebbe,
n plaat* van tyn t-- -. > ^ —r-.i--- bitter lul i,
hem lioor vriendi\'ii rn vganth-n niet woor-
den rn werken aangedaan, (ievoelende de
vrucht van ign gebed, roemt bg (!odt TOOT»
Torg rn goedertierenheid over alle geloovU
gen rn hgiosder over lieh lelven.
EKN Bealei van Ddvid, voor den opppr-
zangiuepsler.
2  Op U, o HEEREI "betrouw ik. laat
2B:2.3.
71:1,8.
Jes. 49:23.
mii met bencliaauid worden in eeuwig*
Ueid; help mij uit dour uwe geregtig-
neiii.
3  Neig uw oor lot mij, red ïnü ba iste-
lijk; m-pps mij tot ppnen merken Kots*
uteen, tot een zeer vaat Hui*, om n.ij te
behouden.
4   Want GÜ Kut mijne Stpenrots en
-ocr page 398-
I\'SA LM 33, 3-1.
. J Weh-elukzalig is dr mensen, dien de
[ 11KKUE \'!•• \'M. jen f-iigltrid niet toerekent,
en in witns geest geen bedrog is.
\' 3 Toen ik zweeg, werden mijne beende-
reri veranderd, in mijn brullen den gaii-
M\'hen dag.
, 4 Wam uwe hand was das en nacht
zwaar op mij . iii.jn sap werd veranderd
in zomerdroogteu. Sela.
j •> Mijne zon Ie maakte ik l\' bekend, en
mijne on^eregiigiieid bedekte ik niet. Ik
.Beide: Ik «al 6 belij den is vuu mijne over*
.jtredlnten doen voor den HEKKE; eu Gij
vergeeft de ongercgligheid inijne-r zonde.
Selu.
[ Ij Hierom zal l" ieder heilige aanbidden
in vindi\'UKtijd ; jh, in eenen overloop van
;groote wateren, zullen /.ij hem niet nan-
1 reken.
•i 7 * Gij zijt mij eene Verberging; Gij
\' behoedt mij voor benaauwdbeid; Git oui-
nnjfr mij mei vrolijke gciaugea van be-
vriiding. Sela.
J H Ik zal u cuderwijzen, N u leeren van
|dea weg, dien rij gaan zult; Ik zal raad
g-\'ven, mij» o *4 w»l op u zijn.
!l Weent niet gelijk eeli paard, gelijk
een muilezel, hetwelk geen verstand Leeft,
\'l welks uittil men breidelt met toom en
- gebit, opdat het tol u uiet genake.
In He goddeloo/e heelt vele smarten,
maar die op den 11 KEKB vertrouwt, dien
,zal de goedertierenheid omringen.
| Il Verblijd!, u in den I IK EK E, en ver-
heugt u. gi,i regtvaardigen ! en zingt woluk,
lullen jjij opregteo van harte!
PSALM 33.
\\\'«riiisnin« tul fiuiU lof van wejre ïijue pod-
\', drlijke eiïru>eh*u[ieu, raad. aoonl en w.t-
kcM, mo der »eueuuin£ »\'• \'Ier rej-eiin», in-
i tomlrrbi\'iil der in>-r:»i ln-u, tot v.i i:i"t i\'.\'iii\'.\'
van ile aanaiagrn d.r goddeloozeti en l>rbou-
Heiiii /.\'in-i praloorifea, il»1 ïieh daarover
verblijden en Hem daarom bidden.
i\'^ U regivaardigen ! zingt .vrolijk iu den
VX HEKllK; « luf b-raamt den opregten.
l1 Looft den IIEKKK met de harp;
pralinKingt Hem met de luit e* het
tieuanarig tostiuuient.
degenen, die Hem vreezen, op degenen, •>• >•
die op sqne goedertierenheid hopen;
19 Om hunne ziel van den dood te
redden, en om ben hij he: leven te üou-
den in den honger,
Bi Onze ziel Terbeidt den UBEBV : Hij
is onze Hulp en ons Schild.
•21 Want ons hart is in Hem verblijd,
om mi wij op den naam zijner heiligheid
vertrouwen.
2Ï Uwe goedertierenheid, IIEEKK! zij
over ons; gelijk als wij op l hopen,
PSALM 31.
David, uit et\'n (rroot gevaar wonderbaar y«-
lo*t i:jndr, vriiunaiit alle galoovjgra. dat lij
i I..\'.!•• tfoi\'dhi\'id over hein ra al il.\' tijoeti
j vereentpd met hem willen li: »i b\'iimeo en
i roflmen, in alle nooden Hem Haroepaa en
| vertiuuwen ; leerende vcnler, dnl bet rojfte
uii.l 1 \'I vnil :-i Kik/.i\'i \'ii.\'i ! ja, den II . ;, t-
vrerien, die allen betturecile, ile goildt;loo-
.•"•ii ii-jilei:*i en de igaen behoudt.
ƒ\'\'ri.Y pêalm van David, •> aU hij iün • "**\'"
Jj gelaat veianderd had voor ii-t aan-
gezig; van Abituélech, die hem we^joeat,
dat i.:i doorging.
.iltph. Ik zal den HEKltE loven te
aller tijd; zijn lof tal geduri^ljk in
m\'jnen mond zijn.
Itetk. Mime ziel zal zich beroemen in
deu IIKEHE; de zacbtmoedigeu zullen
het hooren en verblijd zijn.
1 Gimel. Maakt den BBBBE met mij
, groot, en laat oua zijnen uaaiu zamen
I verhoogen.
j 5 Dalctk. Ik heb den HKEItK gezocht, !
i en Hij heelt mij grnntwooid, en mij uit
al mijn vreezen gered,
(i Ut. I au. Zij hebben op Hem gezien,
ja Hem als een waterstroom aangeloopen ;
eu hunne aangezigten zijn niet schaam*
rood geworden.
Zain. Heze ellendige riep, en de
HEEKK hoorde; en Hij verloete hem uit
al zijne benaauwdheden.
8  («rfa. He Kogel des II KEREN legert
zich rondom degeuen, die Hem vreezen,
eu rukt hen uit.
Teth. Smaakt en zie:, dat de HEKKE
goed is; welgelukzalig ie de man, o*ie op
; Hem betrouwt.
10  J>id. Vreest den HEKKE, gij Kijnc
beiligeo! want die Hem vreezen, hebben
geen gebrek.
11   Caj\'k. - De jonge leeuwen lijden \'• J"1\'
armoeiic, en hongeren; maar die deu
HEEKK zoeken, nebben geen gebrek aan
ecnig goei.
13  I.amed. Kont, gij kinderen ! hoorl
naar mij ; ik tal u des HEKKEN freesc
leereu.
ii Mem. < Wie is de man, die lust heeft t i ivtr
teu Ie\\eu, die dagen Uelheell, om bet
goede te zien !
14  Kmn. Uewaar uwe tong van het
kwaad, en uwe lippen van bedrog te
spreken.
1 13 Sumech. Wijk af vau liet kwaad, en
doe het goede; zoek den vrede, eu <i jaag ** Hebr.
dien ua.
16  Mn. * De oogen det IIKEREN zijn *J»b
I op de regtvaardigeu, i*u i.-*n- uoreu tot v*-
hun geroep.                                                          I«tr,
17  1\'t. Het aanxezigt des HEKKEN Is
tegen degenen, die kwaad doen, om
hunne gedachtenis van de aarde uit te
roetjeu.
15  Têade. /.ij roepen, en de 1IKEKE
uoort, en Hij redt hen uit al hunne
beu anuwd heden.
IS Kopk. l De HEEKK is oab.j de ge- ftttm.
broke 11. van uart, en 110 behoudt de
verslagenen vau geest.
211 Itetch. ft Vele zijn de tegenspoeden ff2Tim.
\'• des regtvaa/digeu; maar uit alle die redt
hem de HEKKE.
r..
KM.
•K-.l.
Ji-«.
llpc
ltl.9.
M.IU.
b. S\'J.
113
Ëb
u -
. 1 : U.
Pi.
119. Cl.
3  \'• /.:n.;[ Hein een nieuw lied; speelt
wel met vrolijk ge*chal.
4   Want des HEKKEN woord is iegt,
en al zijn Merk getrouw.
ó Hij heeft « geregtigheid en gerlgC
liet\'; \'\' de aarde is vol >an de gocdcrtie-
renheid des HEKKEN.
)i * Door liet woord des HEKKEN zijn
de hemeli-n gemaakt, eu door den Geest
lil lis mondt* al hun heir.
, 7 Hij vergf.dert de wateren der zee als
op eeuen hoop; lly stelt den afgronden
nuatkaiuerer..
I i* Laat de gansene aarde voorden HEERE
[vreeifu; laat alle IttWOOCn van de wereld
Ivoor Heuj schrikken.
\',i Waal Htj (preekt, eu het is er, 110
gebiedt, en het Maat er.
1 10/De HEKKE vt-rnieiigt den raad der
Heidenen, Hij breekt de gedachten der
volken.
s«7.
3118.
SilS.
si
11 Maar V de raad des REBBEN bc-
Mant iu eeuwigheid, dt gedachten zijns
\'- harten van geslecht tot geslacht.
i IS " Wel/elukxaUg iê het volk. diens
MGod de HEEKK is; het volk, dat Hij zicli
\'* ten erve verkoren beeft.
! I.. l)e HEKKE schouwt uit den hemel,
en ziet alle meuBcheukinderen ;
I 14 Hij ziet uit vau zyne vaste woon-
| plaats op alle inwjuers der aarde.
\' ló Hij formeert huu aller hart; Hij
[let <>;> al hunne werken.
| 16 Ecu kouiiig wordt niet behouden
[door een groot heir; een held wordt uiet
Igered door groote kracht;
17 Het paard feilt ter overwinning, en
3. IS.
; bevrijdt niet door zij»e groote Merkte.
li Ziet, des UEEBBN i ooa\' U ot
\'M
| 21 Sekt». Hij bewaart al zijne ! • -i< \'.<>•\'
er reu; • uiet een van die «ordt KebrokeiUiN Juh.
-ocr page 399-
PSALM 35, 33, 37.
niet; Heers! wees niet verre van mij,
23 Untwaak en word wakker lot mijn
regt; uiijo God en Ileere! tot mijne
twist taak.
".*! Doe mij regt naar uwegeregtigheid,
11V\' K\': K, n.ijn GaJ ; en laat hen zich over
mij uiet verblijden.
SS Laat beu niet zegge» in hun hart i
Ileah, ouze ziel! !aa( hen uiet zeggen :
Wü hebben hem verslonden!
\'26 Laat hen bepc^aami en te zanten
schaamrood worden, die zich in :nin-
kwaad verblijden; laat hen :uef frcu&Aitite
en sehaude bekleed worden, öie zicu te,<eii
in:\' gr<K)t \'i. i .e;i.
5? Ltat ben vrolijk zingen en verblij i
zijn, die lust hebben tot mijne geregtig*
held ; en laat hen geduriglUk zeg^ea !
Grooi gemaakt zij de bEEKE* die lust
heeft tot den vrede ziine knechts!
I\'S Zoo zal tmjne loug verinellen u»\'.\'
^eregtigheid, ea uwen lof den gansenen
dag.
PSALM 38.
D.ivid, i->er <>nt«i"i I ayirl" OVOT de grtiwel^ki\'
goddelooébsU det boawa, venionilert tich
.1 » te MNt oV9t da groadalooss wgabeU,
t\'iTi-irtijrh\' i.l en 2\',^di\'rtirteaheidde» H.vitii,
die in ruik eene verwarriie_* a!li- »r!i-p«el*\'ii
in or.ie hnult, en ïieh bewHst mei seei
Eun*tii;en II -il;in I tyner Kerk, om trelkei.
rdi ooi teller rigaae bahoM-leaia, David God
bidt en voori.\'^t den val der ifuddelooien.
\'L^ES jtêaln ian David, den knecht de»
J-J UKKltLN, voor den opperzaiiguiees-
tcr.
•-\' De overtreding des god leloneen
spreekt in het binnenste tan ini.iii hart :
Kr is geen vreeze Go ia voor /i.nte oogeu.
3   Wam hij vleii zich zehen ju zijue
oogen, .\'.!• iueu zijne ougeregt.gheid be-
rlndt, dit te haten is.
4  1\'- woordeu zijn» mo^iU rön onregt
en bedrog; bij laat na te verstaan l\'Jt
weldoen.
5   Hu bedenkt onregt op zün leger; hij
otelt kfeh op renen wez, die niet gOM
is; liet kwand verwerpt hij met.
O O BEEKB1 ° uweg.^ilertierenheidiï «
tot ia de hemelen. uwe waarheid tu:
ae bovenste wolken toe.
7  L\'we geregtigheid is als de bergen
Gods, uwe oor.ieeleu zij" een groote at-
grond; HEEBE! Gij behoudt menscheu
en beesten.
8   Hoe dierbaar is uwe g iedertierru-
l\'i\'i 1. o God 1 dies de i> enscbeiikindercn
onder de schaduw uwer vleugelen toe*
vlugl nemen.
\'J Zij worden droukeu v.-m devetti^heid
uws huizes; en Gij dreukt beo uit de
bee!v uwer wellusten.
10 Want i,.1 L\' ia de fontein des leven»;
in uw Uehl zien w-ij het licht.
IJ Strek uwe goedertierenheid uit over
degenen, die f kennen, en uwe geregllg-
heid over 4* opregten vau hart.
1^ De voet uer noovaar<\'i<en kome niet
over mij, e» de hand der goldeljozeu
doe mü uiet oiuzwerveii.
13 Aldaar zijn de werkers der ougerrg-
(iglicid gevallen; zij zijn ueil<\'rgesioo:eii,
eu kunnen niet weder opstaan.
PSALM 37.
D.sviil onderwijtt de gtleovigta, fïeh niet te
Lirelleii urer het ti;detijk tolak der nidf
looten ; en vermvinl ben, hunne ?., I 1, 1.,., -
heid niet na te vol?.u, maar beilir te leven
en (io*l te IMltMtm ; omdat het celuk det
Ruddelouien kort en b>\'t einde vervloekt en
ouialig is; daar tiud iuieirend.\'el njne kin-
deren, In alle* wat hun overkomt, mat i(Oe
vaderl^ke gunst naby u en hun ten salfgj
einde verleent.
XTK.V psalm van David.
Jj Aleph. m Ontsteek u niet over de .
boosdoeners; benijd hen niet, die onre,\'t
doen.
L*2 Ta**. De boosheid zal den goddeloo- \'
ze d< <• l\'-ii, en die den regtvaardige ha-
te», ruilen .t vul \\u verklaard worden.
SI I>r- HKKKK verliet de ziel zijner
knecnlen ; en allea, die op Heat betrou-
wen, zullen uiet schuldig verklaard nor-
den.
I\'S ALM 35.
Dasid bidt tlod IM vurig, dat Hij i:;i\'. i saak
>.il unHM M voor hem »tryl< ft tegen
zijne vijanden, opilnt hij llcm<hwraoriu\');e
loven en danken , beth-brijft de la-en, val»e h-
h"iil. ondankbaarheid en hatelijke boosheid
rijni-i vijanden, beg-erende MRtVMUrtKfa
«raak, t.it (lodn o-r, tyne behouden!» en tot
i\'.,i ; •: !; i,i van alle vromen.
ElKA\' psalm van David.
J> Twist, 11EEHEI met mijne twis- i
ter», striid uiet inijiit\' bestrijders.
? Grijp bet seliild en de rondas, en sta \'
op tot mijne hulp.
3 Y.n breng de spies voort, en kluit dt*
teeg
loc, mijneu vervolger* re gemoet;
zeg tot inijne ziel : Ik ben uw Hei!.
I  « Lt*l hen beschaamd en te i-eimude
worden, die uiijue ziel zoeken; laat hen
achterwaarts gedreven en schaamrood i
vorden, die kwaad tegen mij bedenken. \'
ii Lnat hen worden al* * kaf voor den :
wind, en <te Engel des HEEREX drijve !
nen weg.
6  Hun weg zij duister en l\'.\'hm-\'h »lib- ;
brrig; en de Kngel des 1ILKKKN vcr-
volge hen.
7  Want zij iiebben zonder oorzaak de
gioeve van hun net voor my verborgen;
zij hebben tonder oorzaak gegraven voor
miine KiéL
s De verwoesting overltome hem, dat !
bii het niet wete, en zijn net, dal hij %er- |
burgen heeft, vau ge Uemzelven; hij valle I
daarin uiet verwoesting.
\'j Zoo zal mijne ziel zich verheugen in <
den liKEHE; zij zal vrolijk zijn in ziju
heil.
In Al uiÜne beenderen zalleo zeegen:
HEKKE, wie is l\' gehjk! l", die den !
ellendige reJt vati dien, die sterker is \'
ilan bij, eu den ellendige en nooddrufti- |
ge vau zynen ber.»over.
11 Wrevelige getuigen staan er op;
heigeeu ik niet weet, eisciien zij vju mi\'.
1\'J Zij vergolden mij kwaad voor goed, \'
de berooïing uitjner Kiel.
13 Mij MAgaando daarentegen, nis zij I
krank waren, was een zutk mijn kleed, ik |
k» slde uiijue ziel met vasten, en mijn I
gebed keerde weder in mijnen boezeui.
II  Ik ging sleed*, als of het eeu vriend, !
Iftb of het m.i ivo broeder geweest ware;
fh guur grbttkt in het zwart, aU een, die ,
over zi.i\'ae moeder treurt.
16 Maar als ik hiitkte, waren zij ver*
blijd, en verzamelden zich; zij verza*
melden zich lol mü al» geslagenen, ea
ik merkte niets; zij scheurden hunne
klcederr*.
eu zwegen niet |UL
16  Onder de huichelende spot acht i ge
tafelbiuediTB knersten zij over :u,, met
hunne landen.
17   HEEEE! boa lang zult Gij toezien?
Kreng n,ijue stel weder vau hun 1 ieder
verwoestingen, mijne eenzame van de
jonge leeuwen.
18  e Zoo zal ik V loven in de groote
Igemeente; onder magtig veel volkHzalik <
{.\' prijzen.
1\'J Laat hen zich niet verblijden over i
in\'.\', die mi) om va\'sche oorzaken vimn.i !
\'iu ; n r u nenkeu met de oogcu, * die \\
mij zonder oorzaak ha:en.
2t) Waiit zij spreken tiet van vrede, \'
maar zij bedenkru bednegelyke zakeu te- |
gen i\\- stillen in ).et land.
il hu zij sperren huunen mond wijd op \'
tegen mij; zij ICfjfBD : J!a, ha, ons oog ;
heelt het g« titu !
HFEBE : Gi; hebt het gezien, zwijg \'
I Job zlilB.
-\' Joh. 15:SS.
-ocr page 400-
2 Want als gra* zullen zij baast worden i erfelijk bezitten, « u ia eeuwigheid daarop
afgean-den, en alt de groene gra»acheui- I wonen.
je» zullen zij afvallen.
lieth. Vertrouw op den HKKKK, en
doe bat noedc; bewoon de aarde, en voed
tl 7»-t LT\' \' I \' 11 \'" I i,- ! M \' i 11 .
4  Kn fwlutttjl n inden HKKKK. zoo zal
Hy u neven de begeerten uw» harten.
Gimêl. f> Wentel uwen we* op den
HKKKK, en vertrouw op Hem, Hij zal
het maken;
3(1 l\'t. De mond dea regtva .r.l,.-. n ver-
mddt wisheid, en /.i.ui» tong «preekt
het reitt.
31 ^ De wet zijn* Gods ia in lijn kart; \'
zijtte gam-en zullen niet slibberen.
38 Ttadf. De goddelnoze loert op den
rectvainiige, en zoekt hen te domien. \'
33 Matr de HKKKK laat betn niet in
zijne baiifl; en Mij verdoemt hem niet.
. I\'-. 83 9.
55-2».
Spr. MA
Muit. CM
Luk. 11 22.
HVtr. 5 : 7.
o Kn tal uwe gcregtigheid doen voort- ] als hii geoordeeld wordt,
komen als bet licht, en uw regt als den }mid Ing,
7 Ihüelh. Zw;jg den HKKRK, en ver-
beid IJem; ontsteek u niet overdengene,
wiens weg voorspoedig ia; over eenen
uian. die listige aamlaicen uitvoert.
H He. Laat af van toorn, en verlaat
de grimmigheid; omsieek u niet, immers
«t-f, om kwaad te doen.
!) Want de boondoeners zullen uitge*
roeid worden ; maar die den HKKRK ver-
wactiten, die tullen de aarde erfelijk be-
zitien.
Il» l\'au- Kn nog een weinig, en degod-
delooze zal er niet zijn; en jtti zult acht
nemen op zijne plaats, maar !ii; zal er
niet weien.
Il He zachtmoedigen daarentegen zul
HEERS, en
houdt /.uu-u weg, en Iltj zal u verhoo*
jren, om de aarde erfelijk te bexitten;
gij zult zien, dat de goddeloozen worden
uitgeroeid.
lïrseh. ïk heli gezien eenen geweld-
drij venden goddeiooze, die zicH uit-
breidde als een groene inlandsche boom.
:tti Maar uil ging door, en zie, hij was:
er niet mrtr; en ik zocht hem, maar
hij wrrd niet gevonden.
37 >Wi:a. Let op den vrome, en zie
naar den opregte, want het einde van
dim inan zal vrcle zijn.
3S Maar de overtreders worden te Et>
mes verdelgd; het einde der godaeloo \'
zen wordt uitgeroeid.
31) 7\'Aoh. Doch het heil der regtvaai-
len de < aarde erfelijk bezuten, en Zich I digen ia van dm HKKKK; hunne Sternte
verhiMigren over grooten vrede.
                    j ter liid van benaauwdneid.
Il\' Zain. De goddelooze bedenkt listige J 4» Kn de I1KKKE zal hen helpen, en
zal hen beviijden ; Dij zal ze bevrijden
van de goddeloozen, en zal ze beuoti- i
den, want zij betrouwen op Hem.
PSALM 8*
Daviil, in eene zware krankhrid zijiiiir, of
grooten jammer, verhaalt -n beklaagt fijne
ellende, vrrnonaakt d>.nr lijne zanden; bidt
\'•ml em*tiir "*n ti r::n;ii.-. reuade en hulp,
llrm vraorleirifriide de fintrouw iimn vrien-
di\'ii en de wreedheid fijner vijanden.
ij^K.N pialn van David, om te doen ge*
lJ denken.
S » 0 IIKKRK! straf mvj niet in uwen «
grooten toorn, en kastijd mij niet in uwe
grill.....;•(,\' 1 :,
3  Want uwe pijlen riin ir. mij gedaald,
en «we hand ia op mij nedergedaald.
4   Kr is niets geherls in mvjn vleeacli,.
van wege uwe gramschap; er ia geen j
vrede in mijne beenderen, van wege mijne |
zonde.
t Want mijne ongeregtigheden gaan1
over mijn hoofd; uls eene zware laat zijn
zij mij te zwaar f-e»oid"n.
etterbuilei
aamdagrn tegen den nvt vaardige,
ïerM over hen met zijne tanden.
18  Da Deere belucht hem, want Hij
ziet, dat zijn dag komt.
14   i\'keth. De eoddeloozen h*bhen het
zwaard uitgetrokken, en bunnen boog
ger-piwiuen, otu den ellendige en nood*
Iruftige D<\'der te vellen, ooi te aiagien,
die opregt van wrg zijn.
15  Maar hun zwaard zal in hunliedcr
hart gaan; en hunne bogen zullen verbro-
ken worden.
I(i Teth. Het weinige, dat de regtvaar-
dige heeft, ia beier dan de overvloed veler
goddeloozen.
17 Want de armen der goddeloozen
zullen verbroken worden; maar de 1IKK-
K ondersteunt de regttaardigen.
lx Jo4. De HKKRK kent de dagen der
opregteu; en huuue erfenis zal U eeuwig-
beid\' blijven.
19  Zij zullen niet beschaamd worden
in den kwaden 1:1 i, en in de dagen dea
bongers zullen zij verzadigd worden.
20  i .i:-t>. Maar de goddeloozen zullen
verbaan* en de vijanifen des HKKKKN i vervuild, van wege mijne dwaasheid,
zulten verdwijnen, als het kostelijkste ! 7 Jk ben krom geworden, ik ben uiter*
der lammeren ; met den rook zullru zij | mate zeer nedergebogen, *> ik ga den gan- b Pa,
verd^ynen.
                                                          ecben dag in bet zwart.
•21 Lamei. De goddflooze ontleent en ! 8 Want mijne darmen zijn vol vaneene:
geeft met weder; maar de regtvaardige l verachtelijke plagt, ui er ia nietageheel. •
ontfermt zich, en geeft.
                                 I in ïuyn vleesrn.
\'12 Want zijne gezegenden zullen de \' D Ik ben verzwikt, en uitermate zeer
aarde erfelijk bezitten; maar zijne ver- i verbinzeld ; ik brul vau bet gedruiaeb
vloekten zullen uitgeroeid worden.
                mtjns harten.
23  Maf». De gangen ./««se/re* mana \' 1" HKKKK! voor l\' is al mijne be-
worden van den HKKKK bevestigd; en : ïwric; en uaji.e zuchten ia voor l niet
Mr heeft lust aan zijneu weg.
                     I verborgen.
24   \\u in. valt, zoo wordt hij niet weg- II Mn» hart keert om en oiu, mijne\'
geworpen» want de UEEEB ouderateunt | kracht beeft mij verlaten; en het licht
zijne hand.
                                                        | mijner oogeu, ook zij zelven zijn uieibij ;
2.i A\'tirt. Ik ben jong geweest, ook ben I uiu.
ik oud geworden, maar heb niet gezien 12 Mijne liefhebliera en müne vrienden,
den regtvaardige verlaten, noch z(jn zaad \' staan vau tegenover mijne plage, en mijne,
zoekende brood.
                                               \' uabesiaauden stann vau verre.
Den ganr-chen dag ontfermt hij zteb, i 13 Kn die mijne ziel zoeken, leggen m\'J
en leem ; en zijn zaad ia tot zegeumg. j strikken, en die mijn kwaad zoeken, spre-
_. ••\'amer*. Wnk af van her kwade, en
doe hel goede, eu woon in eeuwigheid.
88 Want de HKKKK heeft het regt lief, I
n zal zijne giiiit-tgenonlen niet verlaten :
ii eeuwigheid worden zij bewaard; maar
bet zaad der goddeloozen wordt uitge- \'
roeid.
ken verdervingeu, en zij overdenken den
gansciien dag listen.
14   Ik daarentegen ben als een doove,
ik hoor niet, en als een stomme, die
/.iMicii inoiMÏ niet opendoet.
15  Ja ik ben ala een man, die niet
hoort, en in wiens mond geetic tegenre-
il\' De regtvaardigen zullen de aarde < denen zijn.
-ocr page 401-
psalm as, 411, 41.
ileriranr aller \\ y.m len. en de Treurde «aal
all* geUxivigen, die Codi beil beminnea ra
II. ,u daarover (noot uiaken.
D4VIDB paalm, voor den opperzang-.
meester.
•2 Ik heb den BBEBB lang verwaeht;
en Hij heeft zich tot mij geneigd, en ;
mijn geroep gehoord.
3  Kn HU heeft mij uit eenen ruiacben-1
den kuil, uit modderig sli)k opgeiiaald,
en heeft miine voeten op eenen rotssteen
gesteld, llij heeft mijne gangen vaatje-
maakt.
4  Kn Hij heeft een nieuw lied in mij-
nen mond gegeven, eenen lofzang onzen ;
Gode; velen zullen hel zien, en vreezen,\'
en op den IIKEItK vertrouwen.
.i Welgeluk/aiig ia de man, die d*n
HKKKE lot zijn vertrouwen stelt, en niet\'
omziet naar de hoovaar.tigen, eu die
tol leugen afw-tiken.
6  (in, o II Kr RE, mijn God! bebt uwe,
wonderen en u*r ge-iaohten aar. ooavele
gemaakt, u:en kan ze met in orde bij l.\' i
verhalen; zal ik ze verkondigen en uit-;
sprekeu, zoo zijn zü menjgvuMiger düa
dal ik ze zou kunnen vertellen.
7  • GO hebt geenen lust gehad aan " Hebr. lu .\'•.
bUgtoffer en spijaofter; (üj hebt mö de
o\'.ren doorboord; uran iotler en zond-
offer bebt Gi( niei geeiacht.
Ü Toen zeide ik : Zie, ik kom; in de rol
des hoek* it van mij getcSireven.
9 Ik heb lust, o mijn God! om uw
welbehagen te doen ; en h uwe wet is in f> Pi. 37:3t,
het miihlen müna ingewands.
                       i -\'H»\' *1:7.
IU Ik booilpchap de geregtigbeid in de
e grooie gemeente; /ie, mijne lippen be- r 1\',- „\'\'f1
dwing ik uiel; UEKKK! Gti weet het. -
              11I:1-
II Uwe gereirtighei-i bedek ik niet in
het miilden mUtta tinnen; uwc waarheid
| en uw heil spreek ik uit; uwe weld«dig-;
heid en uwe trouw verheel ik niet in tic:
groo\'e gemeente.
IS Gij, o IIEKREI zult uwe bariiihar-
tigbeden van mil niet onthouden; laat I
uwe weldadigheid en uwe trouw aiü ge-1
duriglijk behoeden.
13  Want kwaden, tot zonder getal toe, ]
hebben uiij omgeven, mijne ongeregtig-j
beden hebben mij aangegrepen, dat ik
niet heb kunnen zien; zii zijn inetngvul- [
ii:.\'rr dan de haren miji\'s hoofds, eu
ii,..il hart heeft mij verlaten.
14   Het bebage V, HEKRK! mü te ver- \\
towen ; HEKHE ! haaat U tot mijne hulp.\'
I i * Laat hen te ramen beschaamd en j pa. s« i. !.(.
ichaammod wonten, die mijne ziel ioe-1
               7U:S.
ken, om die te vernielen ; laat hen achtei- ,              71:13,
waart» gedreven worden, en te schan,!ej
worden, die lust hebbeo aan mijn kwaad.
19 Laat hen verwoest worden tot loon
hunner belichaming, die vau imi zeggen :
Ha, hal
17 Laat in U vrolijk en verblijd zi\'in
allen, die 1 zoeken; Iaat de liefheb»* n-
uw!, heils geduriglijk zeggen: De HEERE
zii gr»ot geiuHakt!
15  Ik ben wel ellendig en nooddruf-
tig, maar de HEERK deukt aan iuij;Gtj
zilt mijne Hulp en innit Bevrijder; o
mijn God! vertoef niet.
PSALM 41.
Davitt, in eene /*.-t.- kraukhrid of andere bf>>
naauwdltpid vervallen njn ir, br»i hrijft den
i.-.\'i\'ü. dien bij van Cod zal ontvanren. die.
IiVh podillit\' en inMelijdend L-e.iis.i-1 on>-\'
trent den bedrukte. Ui, bidt God om ireaaile, <
en klaagt teer bewecelijk over de bitterheid I
van 7 ju.\' v.ilncbe vrienden, bijzonder over de |
ontrouw van eenen vriend, die een voor-
beeld RU vnn den verrader Juda« : do. h
verteken zieh van Gods gunst en looft ll^m
hartrlyk.
B^EN psalm van David, voor dentpper*
j zangmeester.
\'2 Welgelukzalig ia hii, die zich ver-
standiglijk gedraagt jegens eenen elU-.i
19 Want op U. HEEUK! hoop ik; Gij
zult v< r-i \'i ren, IIKERK, n.rn Lui!
17 Want ik zeide : Dut zij zich toch
over mi) net verblijd»"\'» I wanneer mijn
vort kou wankele», hm zouden *Ü *ich
tegen mij groot maken.
IS Want ik ben tot hinken gereed, *n
mijne smart ia steeds voor mij.
19 « Want ik maak f iuijneongerelttig-
heiit bekend, ik beu bekommerd van
wcge mijiie zonde.
.\'\'\' Maar mijne vijanden zijn letende,
worden magtig; *n die mij oui valsche
oorzaken baten, worden groot.
-1 Kb die kwaad voor goed vergelden,
staan mii tegen, omdat ik het goede na-
jaag.
".*\'.\' Verlaat mij tii»t, o 11KKKK, mijn
God! «er» oiei verre van mii,
SI Kan-t V tot mijue hulp, HEKHK,
mijn Heil!
PSALM 39.
D.ivi.l. Tonnrfnnmfn hebbende sirh met wi-r-
ken of wonrJpB niet te vertrrnuen ovrr den
voornpoed der god I. !ui\'. ii, of rune ellende,
bekent nogtan» in uien*<-hrlijke makheid te
ri-.n vei vallen; dorh heler fi.-.l.-nV --n.t > de
ni< i.\'-ir. il van den mcntih en rijns levens,
«lelt hij lyne hoop in God, wii-n hij
hi.lt
om iCIRVfWR zijner tonden en genade in
rijn wr -iii.U\'lin„-nni[i en Igden.
EË.\\ psalm van Davjd. voor den opper-
zaïKiiieester, voor Je.ifirlmn.
-\' Ik Belde : Ik zal mitne w, :, n bewa-
reu, .In ik niet zondige met mijne tong;
ik EhI mimen mond met eenen breidel
bewaren, terwijl de goddelooze nog te-
genover mij ia.
3  Ik m verstomt door stilzwijgen, ik
zweeg van liet goede; maar Uiijne atuart
werd verzwaard.
4  Mijn hart verd lieet in mijn bm-
nensie, een vuur ontbrandde iu mijne
overdenking; tuen sprak ik uieC mijne
ton ir :
.. HEERK! maak uii< bekend mijn
einde, en welke de mate immer dagen
zij; dat ik wete, hoe vergankelijk ik zij.
6  Zie, Gij bebt mi_;ne dagen een band*
brrrl g< Meld, en mi in leeftijd inataniciH
voor ÜJ immers» is een ieder mmsi-h, hoe
vaat liu Maat, enkel ijdelheid. Sela.
7  Immer» wandelt de meiicch ah in
een beeld, Immer* woelen zii vidflük;
men brengt bijeen, en men weet niet,
wie het naar zien ueuien zal.
H Ba nu. wat verwacht ik, o IIEEKE!
ii. n n »• hoop, die is o;i V.
9  Verlor mij van al mijne o»ertredin-
gen ; en atel mij niet tot eenen smaad des
dwazen.
10  Ik ben verstomd, ik zal mijnen
mond niet opeudoen, want Gij hebt bet
gedaan.
11  Neem uwe plagc van op mij weg,
ik ben bezweken van de bestrijding uwer
band.
IS Kastijdt Gij iemand met straffingen
om de ongeregtigbeid, zoo doet Gü ziine
bevalligheid smelten ala eene uiot; iui-
uiers ia een ieder mensen ijdelheid. Sela.
13   Hoor, IIEKRE! mijn gfbed, en
neen) mijn geroep ter ooren. zwijg niet
tot inüne tranen : want \'* ik ben eeu
vreemdeling bij V, een bijwouer, gelijk
al mijne vaders.
14  Wend U van mi) «f. dat ik mij ver-
kw ikke. eer dan ik heenga, en ik met
mttr tv..
PSALM 40.
Daviil profeteert hier, onder lyn voorbeeld,
van Oei Meeren Chn\'»tu» bitter en geduldig
lijden, mriir bidden en wonderhare rer lo«-
sinir; voort» van de nf>.< bafting der offer-
anden de» O. T. door Chiiilu* eenitre of-
feraitde, en van ile bediening van het Kv»n-
gelie in de Kerk der Joden en H-ideuen ;
aliuiede van de beiehaamdheid en den on-
L*v. Milt,
lKron.» 1.1
Pi. 119 19
Hebr. 11: IS.
lPeli. all.
-ocr page 402-
PSALM 42, 43, 44.
Il Met eeuen doodsteek in mijne be*n-:
deren honen mij mijne wederpartijder»,
ais tij den ganschea dag tot mij zeggen :
Waar is uw God ?
1. VVat buigt gij u neder, o mijne ziel!
en wat zijt gij onruntiK in mij? hoop
op God, want ik tal Hem uog loven;
Hij i» de menigvuldige Verlossing mijns
anngezigt», eu inyu God.
PSALM 43.
dige : \'lf HEERE tal hein bevrijden teu
.laste des kwaad».
De HEERE zal hem bewaren, en
zal hem bij bel Ipveu beboulen ; Itü zal
o;i aarde gelukzalig gemaakt worden.
Geef hem ook oiet over iti zijner vijsn-
den begeerte.
4  He HEERE zal hem ondersteunen
op bet ziekbed; ia zijne krankheid ver-
nadert Gii zijn Kantene Iftrer.
6  Ik zeide : O HE ERE! wee» mij ge-
nadig; geneen mvjne ziel, want ik heb
tenen ï gezondigd.
(i Mn ii\' vijanden spreken kwaad van
mij, stggtA-ie : Wanneer zal bij nerven,
en ziin naam veriraan ?
7  Eu »oo iemand ran ken komt, om mij
te zien, hij spreekt valscnheid. zijn hart
vergadert \'zich onregt; gaat hij uit naar
buiren, hij «preekt er van.
5  Al mijne hater» mompelen te ia-
men tenen mij, zij bedenken tegen mij
hetgeen ruii kwaad is, zegytAdt :
!i Een Belial» Huk kleeft hem »an; en hij,
die Beledigt, zal niet weder oputaan.
10  Keil» de uitin mijns vrede*, op wei-
ken ik vertrouwde, » die mijn brood at,
beeft de verkenen tenen mij grootelijks
verheven.
11   Maar Gij, o I1EERE! wee» mi) ce-
oadig, en r.^. mij op; en ik zal bet hun
.ergelïen.
1--\' HierbU w-eet ik, dat Gy lust aan
my hebt, dat mijn vijand over mij niet
\'.al juichen.
li Want mij aangaande, GU onder;
houdt mij in mijne oprcgtigueid, en Gij
•«telt mij voor uw aanwezige in eeuwig-
hefd.
li Geloofd zij de HEERE, de God Is-
raeia. van eeuwigheid eu tot iu eeuwig*
lieid ! Amen, ja amen.
PSALM 4-2.
De prufect klaagt bitter, in «ijne balliageehap,
over het ontberen van «Ie openbare god*-
diomt en dl podslaslerinir iijaer vijanden,
v aardoor lijn ?ee*t overstelpt wordt, do.h
hij wekt 7u»e iii\'1 «reder op tot mm vatte
hoop en vritrouwi\'n op Cods genade.
E ENE onderwijzing, voor den opper-
taogmeester, onder de kiidereu van
Koracii.
•_\' Gelijk een nerf schreeuwt naar de
waterstroomen, alzoo scueeuwt mijne |
ziel lot U, o God!
3  « Mijne ziel dorst naar God, naar den
levenden God : wanneer zal ik ingaan,en
voor God» aangecigt verschijnen ?
4  \'- Mijne tranen zijn mij tot spijs di .g !
en Dn-.it; omdat zij den vanghen dag tot
mij zeggen : Waar i» uw God \'
6  Ik gedenk daaraan, en stort mijne ,
ziel uit in mij, Omdat ik plagt been te
gaan onder de schare, ea mat ben te
rreden naar Guls hui», niet een e stem j
van vreugdegezaog eu lof, onder de feest* i
nondendi\' menigte.
fi • Wat buigt gij u neder, o inyne ziel! |
eu zijt onrustig in mij? hoop op God,
wranl ik zal Hem nog loven voor de ver- j
lossingen zijns aaugcaigts.
7  Ü miji. üud ! mijne ziel buist zich •
neder in mij, daarom gedenk ik L\'weruit
het land der Jordaau, en Bennon, uit het
klein gebergte.
8  De afgrond roept tot den afgrond, bij \\
het gedrtüsch uwer watergoten; al uwe i
haren eu uwe golven zy» over mij hcen-
geratn,
!> Muar de HEERE zal des daags zyue j
goedertierenheid gebieden, en des uaehta |
zal zijn lied bij mij zy u; het gebed tot ;
den God mijne levens.
ld Ik za\'. zeggen tot God : MijneStcen* |
rots! waarom vergeet Gij iny? waarom j
ga ik <* in bet zwart, van wegc des vijand» \'.
onderdrukking?
D
>avM bidt om rc^-t tssr^D lijne
nn*li»ti\'/(< rijaadaa; iin.-i.-r Oobegeert ifonadi^e vervulliniïen ri^-t iijhi\' vanlageae ziel
.. .:ijnrn nood ;
Djti\'-r beloftt\'n,
uji .l.p n ifelool
D
OE mij regt, o God! en twist Gij
mijne tw-isiznak; bevrijd mi) van
het ongoedertieren volk, vau den man
des bf.trog» en des onregt».
2 Want Gij tijt de Gou mijner sterkte:
waarom verstoot lüj mij dan \' waarom
ga ik steeds » in liet zwart, van wegedes <
vijand» onderdrukking?
; 3 fcend uw Uchr pii uwe waarheid, dat
1 die mij leiden; dat zij mij brengen tol
! den berg uwer heiligheid, en tot uwe
wouingeii;
4 En dat ik inga tot God» nl\'aar, tot
den God der blijd»chap mijner verheu-
ging. pn U met <le harp lote, o God,
mijn God!
h 6 Wat buigt gij n neder.omïjnezfel! *
en wat zijt gij onrustig in mij ? boop op
, God. want ik /m\\ Hem nog loven; II ij
I ia de menigvuldige Verlossing mijns aau-
| gezigts, en mijn God.
PSALM 44.
\' De Kerk troo« en «terkt ttcb »]ve door het
bedenkea van God» vorige weldaden ; maar
stelt lli\'in daarentegeB wijilloojii\'^ en seer
.i.in•i.ii\'ni.K voor, huren tegoawooiütgea el-
liuiliL\'en staat onder hel i-eweld harer vij-
.ln i n -,v.i:.i ui tij, belödeDdt hare vnlntan-
dJgheid in geloof en i*ehoortaanilieid smeekt
Tj^E.NE on ierwiiiin/, voor den opper-
rlj zaugmeetiter, onder de kindereu vau
Korach.
1\' ü God! wy hebben het met onze
ooreu gehoord, onze vaders hebbeu het
on» verteld : Gij hebt een werk gewrocht
iu uuune «lagen, in de dagen van oud*.
\'i Gij hebt de Hei.ienen met uwe hand
uit de bezitting verdreven, manr hen-
lieden n geplant; G)J hebt de volkeu ge- °
l>laa/d, henlieden daarentegen doen
voort schieten.
4 Want zij hebben hel land niet geërf.)
door hun zwaard, co hun arui heeft hun
geen heil gegeven; maar uweregterhanJ,
en uw arm, eu het licht uw» aangesigta,
omdat Gij een welbehai;eu ia hen hadt.
h Gij zelf zijt mtio Koning, o God!
gebie.1 de verlossingen Jakohs,
ti Hoor U zullen wij onze wederpar-
tij der» met hoornen stooten; in uwen
natuu zullen wij vertreden die legen ons
opslaan.
7 Want ik vertrouw niet op mijnen
boo;, en mijn zwaard zal mij niet ver-
s Maar Gu verlott on» van onze we-
derparlijders, en Gij muakt onze haters
beschaamd.
• In God roemen wji den ganxeben dag,
en uwen uaam zullen wy loven in eeuwig-
hei d. Sela.
10  Maar nu hebt Gij ons b verstouten h
en te schande gemnakt, dewi.il (lij met
onze krjjgsheiipn niet uittrekt.
11   Gij doet on» arhterwanrts keeren
van den wederpartiider; en onze initers
berooven ons voor zich.
1_ Gij .< ei\' ous over als schapen ter
»pijzp, en Gü verstrooit on» onder de
Heidenen.
13 Gij verkoopt uw volk om geene
-ocr page 403-
PSALM Ah, 40, 47.
uwe schoonheid : dewiil hij uw ilceie,
in, zoo buig u voor Hem neder.
13    Kn de dochter van T.vni\'. de ril-
keu onder bet volk zulleu uw aangezigt
*> met geschenk amceker.
14  Pes koning* dochter is geheel ver-
heerlijkt Inwendig; nare kleeding is van;
guuden borduursel.
15  In gestikte kleederen zal zii tot d>n|
Koning geleid worden; de jonge 4ocb*
| teren, die achter haar zijn, hare inedegr-:
zellinnen, zullen tot n gebragt «orden.
i\'i /-i\' zullen geleid worden met alle\'
blijdschap en \\erhcugtng; ttj zullen in-
gaan in des Koning* paleis.
17 In plaatst van uwe vaderen zullen;
uwe zo-en ii}n ; git zult ben tot vorsten
letten o»er de gansche aarde.
1- Ik /al uw-s naams doen gedenken van
elk geslacht tot ge-Jacht : daan m zullen
u de volkeu loven ecuwi,-Ii;k er alton*.
.waardij; en Gij verhoogt hunnen prijs
niet.
1-4 Gij atelt ona oneen naburen tot
\\* niiiM.-i-j. tot «pot en schimp dergenen,
11 \'.».
[die rondom nnt zijn.
> Gij stelt on» tot een spreekwoord
onder de Heidenen, tot eene hoofdsciiud-
dfOK onder de volken.
| Iti Mijne schande is den gansenen dag
ivoor niti, en de schaamte mijn» nau-
jgezigts bedekt m\\j:
| 17 Om de stem des honers en des ia*.-
> teraar-, vtm wege den vijand enden wraak\'
gierig*.
j 1H Pit all"s is ons overkomen, nog-
\' tan» ebben wij 1 niet vergeten, noch
\'valucheliik gehandeld tegen uw \\etbon.i.
19  On* hart is niet acnterwaarts ge-
,kcerd, noea onze «n« geweken \\au uw
;pad.
20    Hoewel Gij ons verpletter! hebt
in eeiif plaats der draken, en ons met
eene don lasctiaduw bedekt hebt.
j 21 i *•• wï) den naam onze* Gods had-
den verbeten, en onze banden tot etnen
vreemden God uitgebreid,
i SS Zon God zuiks niet omienoeken ?
[want ll\'.j weet de verborgen heden des
I iiHrten.
8:3*. | 23 <\' Maar om uwentwil wordtn wij den
ranschen dag gedood; wij worden geacht
als \\ . ." -\'.- éj i ii.
24 \\*«ik «p, waarom zoudt Gij slapen,
HEERKI Ontwaak, verstoot niet in
eeuwigheid.
< 2h Waarom zoudt Gij uw aangezigt
verbergen? onze ellende en ou/v onder*
drtikkmg vergeten?
88 Want on/,e ziel is in het stof neder*
gebogen; onze buik kleeft aan de aarde.
, 97 8t« °p. ons ter hulpe, eu verlos
ous om uwer goolertierenheid wil.
PSALM 45.
Een uitnemend profetiteh bruiloftslied, b(j ee-
legenh.\'id van Sjlomo\'s huwelijk inet Fa-
rao\'» dochter, j-edirhl op hft geettelijkc
huwelijk van den Bruidegom Je«uv Chri>iu*
met igne Hm Bruid, d • algemeene Kerk
uit Joden en Heid<.-n.\'n.
PSALM 4B.
Je profeet besefergft het rertroawea rn den -e-
keren ni.t.it der \\>rU oiuli\'r dn lleerea be-
•ehertnfag, ilie tiy aan hnsr nti wm wob-
derbari" Trrlonin? l>e»-eït\'n hnd ; Tprnianen*
de een leder, om dit werk Gods en saderc
dergelijks te overdenken tot irrootiual in^\'
I heil,...,
7IJ-1
T/K.N lied op Alavocb. vcor den opper*
l.j zanguiee»ter, onder de kindrrcu van
Koracü.
\'2 Go«l is ona eene Tnevlugt en Sterkte;
I Hij i» kramtighik bevonueit eene Hulp
| ii. benaauwdheden.
| 3 Paurom zuilen wii niet vreezen, all
veranderde de aarde hare plaat a, eo
al werden de bergen vtrzet in het liart
van de zeet\'n :
4 Laat lutre wateren bruisen, laat ze
beroerd worden; bat de betgen daveren,:
J door derzelver verlietringl Sela.
j Pc beekjes der rivier zullen verblijden
de stad Qodm, het heiljgduiu der wouiu-l
gen des Allerhoog)>tec.
6  God is in het midden van haar. n)
zal niet wankelen; God zal baar helpen.
in het aanbreken van den morgenstond.\'
v:
M\\ onderwijzing, een lied der liefde,
voor den opperznugiiieester, onder de
7  Pc lleideuen raaadeu, de koningrijken ,
bewogen zicli; Hij verhief zijne item, de
j kinderen van Koraeh, op Sckdacnanniu.
I 2 Mijn hart geeft eene goede red" op:
iik Mgjre mijne gedichten uit van eenen
. Koning; mijne tong is eene pen eens raar*
jdigen tcnrUven.
I 3 Gij zijt veel schooner dan de men*
,scheukimlereu; genade is uitgestort in
uwe lippen; daarom beeft u God geze-
gend tn eeuwigheid.
t 4 Gord uw zwaar\') aan de heup, o Held 1
. uwe majesteit en uwe heerliikheid.
\' 5 Kn rijd voorspoediglijk in uwe heer*
! Hjkheid, op het woord der waarheid en
\' regtvaardige zachtmoedigheid; en uwe
regterhand zal l\' vreesselyke dingen lee-
;ren.
I 6 Uwe pijlen zijn scherp, volken zullen
[onder u vallen; tij treffen in het hart
iian des Koniugs vijanden.
M 7«U\' troon, o God! is eeuwif-Iyk en
; altoos; de scepter uws kouingrüks is een
; scepter der rejflmatigheid,
i 9 Gij hebt geregtigheid lief, en baat
goddeloosheid; daarom heeft U, o God!
. uw Gad gezalfd met vreugdeolie, boven
i uwe medegenooten.
| 9 Al uwe kleederen zijn mirre, en aloë\',
fa kanle; uit de elpenbeenen paleizen, ;
| van wnar zij u verblijden.
10 Doekten van koningen zt.in onder
\'uwe kostelijke ataatdochterrn; de konin- .
gin Hiaat aan uwe regterhand,
lijuste goud van Ofir.
aarde versmolt.
8   Pe HKKUK der heirtcttaren is met
ons; de God van Jakob is ous een hou/
Vertrek. Sela.
!\' Komt, aanschouwt de daden tiet
IIKKKKN, die verwoestingen op aarde
aanrigt;
10   Pie de oorlogen doet ophouden tot.
aan het einde der aarde, den hoog ver\'
breekt, en de spies aan twee slaat, de!
wageneo met vuur verbiandt.
11   Laat af, en weet dat ik God ben ; V*
zal verhoogd worden onder de [leidenen,
Ik zal verhoogd worden op de narde.
12  De HKKUK der hcirscharen is met
ons; de God van Jakob is ons een hoog
Vertrek. Sela.
PSALM 47.
Ken triunifpcalui der Kerk, ter eere v.m haren
Koning JtSMl l i.r-:.i-, in njne heinelvnatt,
afgebeeld door het opbrengen der ;trk dM
Terbondi in Zion en in den tem^f 1; >\'- \'
eene vermaning aan alle volken, en profetie
van de roeping der Heidenen.
EKN psalm, voor den opperzangmees-
t\' r. onder de kinderen van Korach.
2    Al gij volken 1 klapt in de hand;
juicht Gode met eene ateui van vreugde
gezane.
3   Want de IIEERK, de\' Allerhoogste,
is vrersselijk, een groot Koning over de
gamche aarde.
4    IIii brengt de volken onder ona, en
II Hoor, o dochterl en zie, en uei;r uw
nor; en vergeet uw volk eu uws vaders
de natie\'n onder onze voeten.
5   Hij verkiest voor ons onze ertenis,
huis. ; de heerlijkheid van Jakob, dien Hij neei\'t
12 Zoo zal de Koning lust hebben aan liefgehad. Sela.
-ocr page 404-
PSA LM 48. -J9, 50.
6  God vaart op met gejuich, de 11EKHE
met ge klank Ier bazuin.
7   Psalmzingt . .o.ir. ptalmzingl \' psalin-
zhlgt onzen Koning, paalm/.ingt !
s Want God is \'ii Koning dergansche
aarde; p-ahnringt met eene iniili-r» i> •
zing!
9 God regeert OHf de Heidenen; God
Kit op den troon zijner heiligheid.
II) De edelen der volken zijn HHlBBMlld
tot het volk van den Uod van Abraham :
want de schilden dar aarde /.im Godea.
II ij is eeer verheven !
nALM 4S.
Pc profpet hench rijft ile hecrlijkhi\'id en cr-1uk-
uHgBeld .ter Kerk onder het b«alil v«n ile
*t.; i Jeruzalem, «elke van fioil womirrhaar
ti\';\'.\'n teer iH.i\'.tiire vijanden mi bciehermd,
rolmenu tijne !n-loflr, en vorire Hltolli
waardoor \'i •>! gatMMd rn .Ir Kerk grtioual
wir.lt i in \'t tCM vt-rmaninir un «.11e reloo»i-
•_*en, il.it tij de oi-lni\'iiilii i<! rn va>li?h< \'ld Ir
K\' :k t<it eene eeuwige tredxrhtenU n*»r«ii_-
1 gcd. nkrn.
t^r\'.N li*"d, een psalm, voor de kinderen
ij van Korach.
I  IV UKKKK is groot en reer te prijzen,
in de -\' i \' pBBM Gods, op den ie r: Zijner
heiligheid.
II  8cho01 van gelegenheid, eene vreugde
d«*r 4Hii«chr aarde is de berg Zion, mm de
lijden VHM liel BOtirdenf * de stad des
granten Koning*.
4 God is in hare paleizen; Hij is er
bekend voor een hoog Vertrek.
1   Want ziet, de koningen warea ver-
gadTd; zij waren te /.amen doonxatOKW ,
li Gelijk zij liet zagen, alzoo wareu
tij verwonderd; zij werden vcrf.ct.rikt,
zii haamten weg.
7 Beving greep hen aldaar aan, smart
•li van eene harende rroMie.
* Met eenen oostewmd verbreekt Gij
de «ehepen van Thar>iti.
\'.\' Gelijk wii gehoord hadden, alzoo \'
h-hben wij gezien in de stal des I1KK-
ItV\'N der l>eirKcharen, in de Mud onzes \'
Godat Gol zal haar bevestigen tot in
eeuwigheid. Sela.
; H) (t God ! -A\'ü gedenken uwer walda* 1
.diglicid, in het midden u,wn tempel*.
] 11 Gelijk uw naam is, o God 1 alzoo is
UW roem lol aan de einden der aarde; i
\'uwe regterhand is vol van geregtigheid. j
j IS Laat tien berx Zion blijde tyn, laftt
ide dociiteien van Juda zich verheugen, |
lom uwer oordeclen wil.
1 t:t Gaat rondom Zion, en omringt haar;
; telt hare toren»;
II Zet uw bart op hare vesting; be*
schnuwf onderscheidenlijk h&re paleizen,
oplat gij het aan het navolgende geslacht
vertilt.
la Want deze God is onze God eeuwig*
lijk en altoos; Hij zal ona geleiden tot
spreuk; ik zal i
verborgene redei J. v. C.-
openen op de harp,
ri Waarom zou ik vreezen in kwade\'
dagen, uit de ongeregtigeu, die opdehie-i
len zijn. mij omringen?
7 Aangaande dnernen, die op tuin goed
vertrouwen, en op de veelheid hu os rijk- \'
doms roemen;
S Niemand van ben zal xvnen broeder
iruuieriiieer kunnen rarloBBca; bt) zal
Gode zijn rantsoen niet kunnen geven:
I  (Want de verlossing hunner tlvl i» te
kostelijk, en zal iu eeuwiglieiu ophou-
den ;)
ld Pat hij nok voortaan geduriglt.jk zoui
leven, em \'Ie verderung met zien.
II   Want bij ziet, dat de wijzen «terven,
dat te /.amen een dwaai«n een oiiternaf-!
tige oaikoiuen, en bun goed anderen □*•,
laten.
12 Hunne binnenste gedachte is, dat1
hunne huizen zullen zijn ia cuwnflieid,,
hunne wiminxeo van ge-lacht tot ge.
slacht; zii noemen de UnJcn naar hunne;
namen.
li IV men*ch oogtans, die in waarde
is. bluft mei; tui wordt cc\'.l.is ai» de bees-
teD, rfie verxaau.
14 Desa hu weg is eene dwaasheid
van hen : nogtans hebben \'tunne imkoiue*
lingen een wrlOe.iaxeu in hunne woorden.\'
S^la.
l.\'i Men set hen als schapen in het graf,
de dood zal hen afwatden; en deofircgten
zullen over hen i.eerschen in dien mor-
genstoud; en bet grat" zal hunne ge-
daan te renUJteBj, r k uit /.in. *roning,
IR Maar God aal mime ziel tan bat!
gewehl des gral\'s verlosseu, want Hij zal
mij opnemen. Sela.
17 Vrees niet, wanneer een man ryk
wordt, wanneer de eer van Xijb buis
groot wordt :
ls Want bij zal in zijn sterven niet met
al ii.i\' !r:i,\'Liirii. zijne eer zal hem niet
na lali*u.
19 Hoewel hij zijne ziel in zijn leven
zegent, en zij u loven, omdat gij u zelven
i;np i doel ;
2l) Zoo zal zij toch kompn tot het ge-
slacht harer vaileren; (ot iu eeuwigheid
/.uilen .:ii het licht niet zien.
\'21 De meiiHCli, liie iu waarde is, en geen
verstand heeft, wordt gelijk al» de beea-
ten, die vergaau.
PSALM 50.
De profeet
erootc in i
•sterk bet
Oort in, als knmenile met
om over tijn volk te riirten ;
wiuiriii >\\>- u .ir. en l-mlr
i.\'<<iUiiii>iiiit
en w.\'iki in tij \'
iware hcilrri
(>r.1r. iL\'ine vsn,
i\'i-u*iï viTiterf as» da gadaawggtaaJa bui.
rhelaar* en verhonilhrckers. too tii ?,h niet
da :i in d>«
den dood toe.
PSALM 49.
De profeet, hehhende alle mentenen tot np-
iiirrkitur vermaand, maakt rene Bageaataling*
van het ijdele vertrouwen drr trcreldm\'hr
MMClMI op i ..... \' i . t"»*t fn pit in ilit
viTL\'ntikrlijk leven, en van BH heilif- ver-
t roti wen der trclooviiren op Cod, die hen uit
dr iliKiili-n tul opwekken rn het MBwtga Ib-
vr-n m-hrnki\'n ; vcriusrif n.lr «lic •rcluoii^rn,
nirt te vrr-\'irii mur il,-n rnLilom of ilt- uiafft
i . i -ni" i\' • i. \'i-i ii mriiarh.
T7^1;N psalm, vtnir den opperzanemee»-
! j ter, on.ier .Ie kinderen van Korach.
•2 Hoort dit, ut Ie gii volken! neemt
ter oor*, alle inwoners der wereld!
2   Zoowel slechieu ale aanzieolijken,
ie /..n.r.\'i rijk n arm I
4 Mijn mond zal enkel wijsheid spre-
km, en de overdenking iauii> harten zal
*ol verstand ziin.
ü " Ik zal i.i-n oor neigeu tot eene
EFN psalm van Ase.f.
De God der goden,de II KERK spreekt,
en roept de aarde, van den opgang der
zon tot aan haien ondergang.
2  Uit Zion, de volkomenheid der schoon*\'
bei), vernchijnt God blinkende.
3  ünze God zal komen en /.al niet IwQ*
gen : een vuur voor zij» aangetikt zal ver-
: teren, en ronJom Hem zal bet zeer stor-\'
men.
i 4 Hij zal roepen tot den hemel van bo-
ven, en tot de aarde, om zija volk te
| rigten.
5  Verzamelt Mij ovine gunstgenooten,
die mijn verhoud makeu niet offerande!
6    Kii de hemelen verkondigen zune
, geregtigheid : want God zelf is Hegter.
Sela.
; 7 Hoort, mijn volk I en Ik zal spreken;
Israël! en Ik zal onder u betuigen; I ,
j God, ben uw God.
1 8 Om uwe oil\'eran len zal Ik u niet
-ocr page 405-
PSALM SI, 52, 53.
straffen, «raat uwe brandofleren ryn j
•Teaaa voor Mij.
\'.) Ik zal uit uw huis geen\' var nemen, \'
uw* bokken uit BW* kooijen :
10  Want al het gelierte de» woud» is
\'diine, de beesten op duizend bergen.
11   Ik ken al hpt gevogelte der bergen,
en Urt wil! drs velds ia bij Mij.
13 Zoo Mij hongerde. Ik zou bet u niet
unpn, w»at « Mrtne ia de wereld eu hare
ivolKeid.
j 13 Zou Ik etierentitwieJi eteti, of bok-
, kriibloed drinken?
i H Offert God* dank, en & betaalt den
: \\l Wh oogst e uwe geloften.
| la Kn roept Mij aan in den dag der
1 benaaowdheid; Ik zal er u uiibelpon, eu
I ifij zulf Mij eeie».
16 Maar tot den godd\'looze zegt God :
| Uat hebt gij mijne inzettingeu Ie verteU
ien, en neemt mijn verbond in uweu
. inond ?
| 17 Dewijl gij de kastijding baat, en
; müne woorden achter u henen werpt.
| IS Indien gij eer en dief ziet, zoo loopt
;\'.\'il met in :il ; ett uw deel is met de over*
f peters.
19 Uwen mord slaat \'jij in bet kwade,
on uwe tong koppelt bedrog.
-0 11 ü zit, gij spreekt tenen uwen broe-
dêr, tegen den zoon uwer moeder geeft
\' nij lastering uit.
i \'21 Deze dingen doet gij, en Ik zwijg;
eij meent, dar Ik ten enieniaal ben, ge-
\'ijk gij; Ik zal u straffen, en zal het or-
dentliik voor uwe oogen stellen.
! -2 Verstaat dit toch, gij godvrTteteii-
\' i!en ! opdat Ik niet verscheure eu niemand
1 redde.
1 23 Wie dankoffert, die zal Mij eeren ;
en wie iya»« weg wel aanstelt, dien zal
Ik Gods heil doen zier.
vernieuw in het binnenste van mü «nen |
vasten geest.
13  Verwerp rail niet van uw aangezigt,
en neem uwen Heiligen Geest niet van
mij.
14  Geef my weder de vreugde uws.
heils; en de vrijmoedige geest onder- •
steune mij.
la Zoo zal ik den overtreders uwe wegen
leeren; en de zondaars zullen zich tot V
bek eeren.
16  Verlos tuij van bloedschulden.oGod, :
Gij God mijns heils! zoo zal mijne tong.
uwe geregtigheid vrolijk roemen.
17  nËERF I open mijne lippen, zoo
tal tniji) mond uwen lot\' verkondigen.
1H Want Gij hebt geen\' luwt tot offer
ande, anders zou ik ze Keven; in brami- \'
offeren hebt (tij geen behagen,
VJ De offeranden (ioiis zijn een gehro-
ken «eest; een irebroken en verflagen,
hart /uit Gij, o God! niet v-raehten.
20  Doe wel bij Zion naar uw welbeha- \'
gen, bouw de muren v&u Jeifualem op.
21   Dan zult Gij lust bebhen aau de
offeranden der iceregtigheid, aan braud\'
offer en een offer dat gansch verteerd
wordt; dan zullen zij varren offeren op
uw altaar.
PSALM 62.
David be-trnft Ddpï» gnriilelonten hooinnocd
en verraderlijke truuwt<li»o-.heid; verkondiet j
hem Gods oordeelen, waardoor deKerkoor-
mnk xn\\ hebben om God te vreesen en Doëg i
tt* bespotten; troost en verheugt rJch «el-
ven door het geloof aan Cïuds bestendige
goedel I iereliheid.
Tj^KW; onderwijzing van David, voor!
X-i den opi.ef/.aiigiueeFter.
2  " Als Doêg, de Rdomiet, gekomen a
was, en Saul te kennen geiteven, eu tot
hetil gezegd had : David is gekomen ten
huize van Achiinélech.
3  Wat beroemt gij u in het kwaad, o tri.»\'
geweldige? Gods goeiertien nheid itturt
toch
den ganschen dag.
4   Uw« tong denkt enkel schsde.atsern
geslepen scheermes, werkende bedrog.
5  Gy liebt liet kwade liever dan het
goede, de leugen, dan geregtigheid te •
spreken. Sela.
fi t!ij hebt lief alle woorden van ver-:
B.indiug, en eene tong des bedrogs.
7 God zal u ook afbreken in et-uwig- j
beid; Hij v,»\\ u wegrapen en u uit de tent j
uitrukken ; ja Hij \'.al u uitworteleti uit:
het land der levenden. Sela.
H V,n de rrgtvaardigeii zullen het zien,1
en vreezen; en zij zullen over hem lag-
chen. següeitit:
9 Ziet den tuan, die (iod niet stelde tot]
19; S
. 10; 11
41 :*,
i Deut
13\'.»
Joh
2 i 117
Pi.
76.18
PSALM 61.
David in
mirten pe
v»n f.od
genade eu vrrfri—
niet belijden», niet
door den profeet Nathi
wekt, hi.lt leer vuri? u
»iii!» door den M\'
alleen van dese zonde, maar ook vin lijnt*
iwinjfehorene verdorvenheid; begeert voorts,
illt Coil lijnen )I. Geënt in heul ver nieuwe,
opil.it hij iloor IIi-ni :u:i!\' *• re.:. i-i. i,M,l en
«aderen vin hem geleerd worden; belovende
Rode dankbaarheid met opregte liuetvnar-
dtgheld, en bidt eindelijk voorde i.. boudi -
nis der Kerk.
JfV\'.X psalm van David. voor den opper*
j zangineeeter,
2  Toen de n profeet Nathan tot hem
vas gekomen, tui iat bij tot \' ltathséba
WAS llii.*r.-.i !i.
3  Zijt mij genadig, o God ! naar «we
goedertierenheid; delg mijne overtreding
uit, ne.ar de grootheid uwer bapiihartig-
heden.
4   W\'asch mij wel van mijne ongeregtig*
heid, en reinig mij van mijne zonde.
ó \\Vant ik ken mijne overtredingen, en
tji\'.ine zoude in steeds voor inij.
t> Tegen l\', U alleen, heb tk gezondigd,
en gedaan, dai kwaad is in uwe oogen ;
t opdat Mij regt vaardig zijtin uw spreken,
en rein zijt iu uw riglen.
7 Zie, ik ben iu ongeregtiglicid geboren,
en in zonde beeft mij mijne moeder ont-
vangeu.
5  Zie, Gij hebt lust tot waarheid in het
binnenste, en m het verborgene maakt
("lii mij wijdheid hekend.
l y Omxondig mü met * hijzop, en ik i.\\\\
rein ztju; wanch n ij en ik zal witterzen
dan sneeuw.
!n Doe nij vreugde en blijdschap hno-
ren; dat de beenderen zich verheugen,
A\\e Gii eerMJaeld hebt.
11 Verberg uw aangextgt van mijne
londen, en delg uit al mijne ongeregtig*
beden.
19 Schep mu een rein hart, o God ! en
- 2 Bun. 11:1.
zijne sterkte, maar vertrouwde op de veel
\'.
\'
heid ziiiis rükdoiiis; bij waa sterk gewor-
den door zijn beschadigen.
It) Maar ik zal zijn als een groene olij f-1
boom in Gods huis; ik vertrouw opGods
goedertierenheid eeuwi<(lyk en altoos.
II Ik zal U loven in eeuwigheid, 6 otn-i *» F
dat (iij het geilaan hebt ; en ik za) uweu
naam verwachten, want hü ia goed voor
uwe gunsigenooten.
• PSALM 63.
Zie dan Inhoud van deten Psalm op den I4den |
Psalm,
TT^BNB onderwijzing van David. voorj
Vj den opperzangmeeeter, op niacha-l
latn.
2  De dwaas " zegt in z;in hart : Er is a P
geen God; zij verderven het en zij bedrij-
ven gruwelijk onregt, »er isuiemaud.die
Ifoed doet.
3  God heeft uit den hemel nedergezirn
3:12.
3:11.
op de menscheiikinderen, \' om te zien, o!
iematid verstandig ware, die God zocht.
4  Ken ieder van hen is teruggekeerd,
te zamen zyn zü stinkende geworden, er
is niemand, die goed doet, ook niet één
1
-ocr page 406-
I\'S ALM M, tt, ;,G.
en list en bedrog wijkt niet van hare
straat.
13    Want het is geen vijand, die mij
hoont, ander» zou ik liet hebben jge.1 ra-
gen ; het i* mijn hater niet, die tlch tegen
mij groot maakt. Anders zou ik mij voor
hem verborgen hebben.
14  MpAr gij zijt het, o menrcli, als van
mijne vaardigheid, mijn leidsman en
miin brkende!
lü Wij, die te zamen in zoetigheid heï-
melUk _ raadpleegden; wij waudelden in
gezelschap ten huize Gods,
Ifi Dat hun de dood als een schuld-
PMcher overvalle, tlat zi) levend ter helle
nederdalen ; want boosheden zjjn in hunne
woning, in let hinnensre van hen.
)7 Mij aanstaande, ik zal tot God roe-
per, en de IIKI\'ÜIK eal mij verlosten.
Is Drs avond:1, et1, des morgen*, en des
middagH zal ik klagen en getier maken; i
en Mn zal mijne stem hooren.
lil Hij heeft mijne ziel iu vrede verlost
van den strijd tpg*n mij : want met me-j
nlgte zijn z:i tegen mij geweest.
2(1 God zal hooren, en zal hen plagen,
al« die van ouds zit: Sela; dewijl bij hen1
-".\'ii\'.\\. Keen verandering is, en zij God
ni*-t vreezen.
SI Hij slaat zijne handen aan degenen,
die vrede met hem hadden; hij ontt.eilig:
zijn verbond.
22 Zijn mond is gladder dan boter,
maar zijn hart is krijg; zijne woorden aijc j
zaeltter dan olie, maar dezelve zijn bloot e
bwaard en,
\'j:i Werp uwe z.irg op den IIKKRr, en;
Hij zai u onderhouden; Hij zal in eeuwig»
hetd niet toelaten, dat de regtvaardi^e,
wankele.
24 Maar GO, o God! zult die do?n ne-
derdalen in den put des verderft; deuian-
nen des bloeds en bedrogs zullen hunne:
da^f*n niet ter hellt brengen; ik, daaren-
tegen, zal op U vertrouwen.
PSALM 1$.
David, door Snol» gestadige vervolging In kan-
den der Filistijnen gpknmen zijnde, klaagt|
tot God over a! i|jn lyden, weenen en xw;r-
vrn; bidt om genade en stnf synervyanden :
roemt Gods woord, vertrouwt op de&zi\'lfo vpr-
vulüng en belooft daarvoor dankbaarheid.
FlEN gouden kleinood van David, roori
Li den oppenangmeester, op Jonath
Klem Kechokini; " ala \'Ie Filistijnen hem
gegrepen hadiien te Gath.
2 Weea mü genadig, o God! want de
uieiuch zoekt mó op te slokken : den gai:-:
M\'nen dag dringt mij de bestrijder.
J Mijne verspieden zoeken mü den
ganicben dag op te n-lokken ; want ik heb \'-
vele bestrijders, o AllerhoogsteI
4 Ten dage, al» ik zal vreezen, zal ik
op V vertrouwen.
ü In God zal ik zijn woord prijzen; ik |
vertrouw op God, ik zal niet vreezen; wat
zou mij vleesch doen?
G Den gansenen dag verdrnaijen zij
mijn»; woonU\'u ; al hunne gedachten zijn
tegen mij ten kwade.
7 Zij rotten zanten, zij versterken zich.
zij passen op mijne hielen; als die op
mijne ziel wachten.
s Zouden zij om hunne ongeregtigheid \'
vrügaan? Stort de volken neder in toorn,
o God!
9 Gij hebt mijn omzwerven geteld ; leg I
mijne tranen in uwe Betob; zün zij niet
in uw r?gister ?
hl Dan zullen mijne vijanden achter-,
waarti keeren, ten dage als ik roepen zal;
dit weet ik, da\'. God met mij is.
11  In God zal ik het woord prijzen; in
den HEBRE zal ik het woord prijzen.
12  Ik vertrouw op God, ik 3al niet
vreezen; fc wat zou mij de mensen doen ?
ia O God! op mij zijn uwe geloften ; ik
lal 11 dankzeggingen vergelden:
J. v. r.- i 5 Hebben d"»n de werkers der ongereü*
              igln hl «ene konnis? die miin volk op-
I i-ton, o/* </ zij brood aten? rij roepen God
ni«t ah ii.
G Aldaar zijn zij met vervaardheid ver*
!vaard geworden, u-aar gernc vervaard"
1 beid was : want God heeft de beenderen
dengenen, die u belegerde, verstrooid; «ij
[hebt ben beschaamd gen.aakt, want Go 1
\\ heeft. Urn verworpen,
j 7 Och dat Israëls verlossingen uit Zion
kwamen! Als Ooi de gevangenen ztins
! mik» sal doen wederkeeren, dan zal B1CU
IJakob verheugen, Israël zal verblijd zijn.
PSALM 54.
| David, door de Zineten bij Ssul verraden zijnde,
1 hi.lt God om betrhcrmfng en regtvaarritge !
ttrnf nvpr zijne vijanden, met vertrouwen
van vrhooring en belofte van dankbaarheid, ;
],"»E.NK onderwijzing van David, voor |
( i den opperzanguieester, op de Negi-
\' ui\'itii.
a lSam.93 19, £ ° Als de Zilieten gekomen waren, en ,
en?. | tot Saul gezegd hadden : Verbergt ïieh. ;
25:1. J David niet bij on»?
:( O God! verlos mij door uwen naam,
! en doe u.it rest door uwc munt.
1 4 O God i hoor n.ijn gebed, neig de
oore\'i tot do redenen iiiijn> mond*.
5   Wa\'it vreemden staan te^en mij op, ;
h p*. VMt. en tirannen Koeken mijne f iel; *> zij ttel-
ito God niei voor bnnne oogen. Sela.
6  Ziet, God is luij een helper; de lleere
ps onder degenen, die mijne ziel onder-
steunen.
7  Hü ?al dit kwaal mijnen verspieders
crgf-lden : roei hen uit door uwe waar*
\' beid.
| 8 Ik zal ü met vrij wil ligheid olTeien;
ik zal uwen naain, o IIKLRÏI loven,
(P-. 52:11.Ie want hij is goed.
9 Want Iiij beeft mij gered uit alle
j benaiiuwdheid; en mijn oog heeft gezien
!t-p mijne vijanden.
PSALM 55.
David, in «jcvaar zijnde van om«in™rld en
overvallen te worden, Llaasrt God zijne h.-
naanivdheld en liitlt in zeer trrooten an?>t :
u:ii vernietiging van de aanklagen zijner vij- \'
anden, welker wreedheid, valscnheid en tro«- j
i welooaheid (bijionder van eenen) hy God |
voortraast; doch bunnen ondergane profe-
teen \'ndfl en irrh van God» verhoorin<- ver- I
Bekerende, sterkt zieh zelven pti alle peloo* ,
vilten in hit vertrouwen op God, die de i
| vromen behoudt en de ••.!,;... .- :i verdelgt.
E
ENE onderwijzing van David, *oor
den upperxangmeeeter, op de Negi- i
nóth.
2  O God! neem myn gebed ter ooren, ;
en verberg V niet voor mijne smeeking.
3  Merk op mij, en verhoor mij; ik be-
drijf misbaar in ïnijne klagt, en maak j
getier;
4   Om den roep des vijands, van wege
«ie beangstiging des goddeloozen : want
zij schuiven ongeregtigheid op mij, en in
toorn luiten zij mij.
ó Mijn liart «mart in bet binnenste van
mij, en verschrikkingen des dooda &\\]n
on \'iiij gevallen.
d Vrees en bevinar komt mij aan, en
gruwen overdekt mij;
7 Zoodat ik ze* : Och, dat mij iemand
vleugelen, als eener duive gave! ik zou
henen vliegen, waar ik blijven mogt.
$ Ziet, ik zou verre wegzwerven, ik zou
vernachten in de woestijn. Sela
9  Ik zou haasten, dat ik ontkwame, van
den drijvende» wind, ven den storm.
10    verallnd ben, Herrei deel hunne
\'ong; want ik zie wrevel en twist in de
stad.
11   Dag en nacht omringen zij haar op
iiare muren; en ongeregtigheid en over-
laat is binnen iu haar,
IC Kolcel verderving is binnen in haar; i
-ocr page 407-
PSALM 67, 68, 69, CO.
tende slak; laat hen, alt eener vrouwe
nu.\' dragt, de zon niet aanschouwen.
Il) Eer dan uwe pottenden doornstruik
gewaar worden, zal Hij hem als levend,
als ia heeten toorn wegstoriuen.
11  De r egt vaardige zat zich verblijden,
als hij de wraak aanschouwt; hij zal zijne
voeten wasschen in bet bloed des godde-
loozen.
12  En de menscli zal zeggen i Immers is
er vrucht voor den regtvaardige; immer»
is er een God, die op de aarde rigl.
.PSALM 59. _
j D.-tvid, in f e vaar ttjnde dat s.mU krljfaover-
•ten hem gouden grijpen en dooden, bidt
I....L nm VertOMJIIg{ verhaalt r.t-.m\' onaehuld
en de hloedd.ir»tiirheid en raiernij van tijne \'.
vnanden, «telt daar tegenover »ijii vertruu-
wen op (iud, wïen hij bidt, dat Hij lien aan
anderen tot eenen ipiefrel van syne wraak
stelle, bnnnen hon«m<»ed demp e en in ellende
verandere; belovende Gode dankbaarheid.
EEN gouden kleinood van David, voor
den op per zangmeester, A l-t&t cheth;
« toen Saul gezonden had, die t\\jn huis «
bewaren zoulen, om hem te dooden.
2   lïed mij van mijne vijanden, o mijn
God! stel inii in een hoog vertrek voor
degenen, die tegen mij opstaan.
3  Ked mij van de werker» der ongereg-
ligheid, eu verlos mij van de mannen des
bloed*.
4  Want zie, zij leggen mijner ziel lagen,
sterken rotten zich tegen mij; zonder
mijne overtreding, en zonder mijne zonde,\'
o IIKKKEt
b Zij luopen en bereiden zich zonder
mm,? misdaad; waak op mij te gi moet,
en zie.
6  Ja Gij. HEERE, God derheirscharen.
God Israël» ! ontwaak, om al deze lle;-
denen te bezoeken; zijt niemand vau
hen genadig, die truuwelooslijk ons,ereg-
tigheid bedrijven. Sela.
7  Tegen den avond keeren zij weder, zij
tieren als een hond, en zij gaan rondom
de stad.
ü Zie, zij atorten overvloed igl ijk uit met
hunnen mond; \'• zwaarden zijn op hunne I
lippen : c want wie hoort hel r
9  Maar Gij. IIEKHE! d zult hen belag-
cheu; Gij zult alle Heidenen bespotten. f
10   )\'.\' ;<•;. \'i -,c sterkte zal ik op l\' wach-
ten : waut God is mijn hoog Vertrek.
11   De God mijner goedertierenheid zal
mij vooikomen; God zal mij op mijne
verspieders doen zien.
12  Dood hen niet, opdat mijn volk htt
niet vergete; doe hen ouizwe.en door uwe
uiagt, eu werp hen neder, o Heere,
ons Schild t
13  Om de zoude huns mon Is, «at he:
woord hunner lippen; eu laat hen ge van-
gen worden in hunnen hoogmoed; rn om
den vloek, en om de leugen, die zij ver-
tellen.
14   Verteer hen in grimmigheid, verteer,
hen, dat z\'tj er niet zijn, en laat hen we*
ten, dat God Heerscher is iu Jakob, ja
tot aan de einden der aarde. Sela.
16   l. ui: hen dan trgen den avond «f
derkeeren, laat hen tieren als een hond,
en rondom de stad gaan;
1G Laat hen zelfu omzweven om spijt;\'
en laat hen vernachten, al zijn zij niet
verzadigd.
17  Maar ik zai uwe sterkte zingeu, en
des morgens uwe goedertierenheid vrolijk
roemen, omdat Git mij een hoog Vertrek!
zijt geweest, en eene Toevlugt ten dage,
als mii bang was.
15    Van l\', o mijne Sterkte! zal ik
psalmziugen : watt God is mijn hoog
Vertrek, de God mijner goedertieretheid.
PSALM 60.
David, van C,ot\\ overwinning verkrege» heb-
bende op i in\' vgnnden, vergelijkt, tot lof
J. v. C— 1-1 Want Gij hebt mijne ziel gered van
           den dood; ook niet niijne voeten van uu-
•toot, om voor God» aangeiigt te wande-
len in bet licht der levenden ?
PSALM 57.
David, voor Saul vluirtende. bidt Hoi] om g<—
nade en beicherminr. waarvan hu lirh ook
versekert, en t, ..,hryvendf de
i-in.ili.il
tijii-r
vi_.snil.-n. vooricfrt hunnen val en i«
bereid om God te loven.
EEN gouden kleinood fan David, voor
den opperzangmeester, Al-tritrheth;
a 1 Sam.22 1. o al* hij voor Sauls aangezigt vlood in
2l;*- de spelonk.
2   Wees mij genadig, o God! wee» mij
genadig, want mime ziel betrouwt op f,
en ik neem mijne toevlugt ouder de iclia*
duw uwer vleugelen, totdat de verder-
vingen zullen voorbij zijn gegaan.
3   Ik cal roepen tot God, den Aller*
hoognte, tot God, die het aan mij volein*
den zal.
4  Hu zal van den hemel zenden, en mij
verlossen, te schande makende dengrne,
die mij zoekt op te alokken. Sela. God
tal rune goedertierenheid en zijne waar*
Iheid zenden.
6 Mijne ziel is in het midden der leeu-
wen, ik lig onder stokebranden, men-
achenkinderen, welker tanden spiesen en
puien zijn, en hunne tong een scherp
I zwaard.
t P». lua.6.! fifc Verhef t boven de hemelen, o God !
j Uwe eer zij over de gansebe aarde.
7 Zij hebben een net bereid voor mijne
c Pk. 7 is. gangen, mijne ziel was nedergebukt; < zü
•j;l«, ; nebben eenen kuil voor mijn aangezigt
gegraven; zij zijn er midden ingevallen.
iuH. i—a, Sd Miin hart is bereid, o God! mün
"•\'• hart is bereid: ik zal zingen, en psalm-
zingen.
9 Waak op mijne eer! waak op, gij
luit en harp! ik zal in den dageraad op-
waken.
* Ps. Iu8:4. 1" • Ik zal U loven onder de volken, o
UKKHi:: ik zal l" psalmzingen ouder
de i.ut!\' ii.
/ Pa. 36^8. 11 ƒ Want uwe goedertierenheid is groot
108:3. tot aan de hemelen, en uwe waarheid tot
aan de bovenste wolken.
12 Verhef U boven de hemelen, o God I
Uwe eer zij over de gausche aarde
»*w**$g PSALM b*;                       -* j
David verwijt SauU raad«heeren en hovelin*
gen hnnnc onre^tvaardiKhetd, EToddelmuhiiri !
en ventokthcid, en bidl C.od, dat II ij hunne
mart lireLp-, en mak e, dat rij in hunne raad-
•latfeo
haa-.t-.JiL verraan en verdwijnen, 1
tot njnr eer en vreugde van de vromen.
EEN gouden kleinood van David, voor
den oppeizangiueester, Al-tascheth.
2   Spreekt gijliedeu waarlijk geregtfg-
heid, !.n vergadering? oordeelt gij billijk- [
heden, gij. uieiischenkinderen ?
3  Ja gij werkt ongeregtigheden iu het !
hart; gij weegt het geweld uwer handen
Of) dr aarde.
•I De goddoloo/.eii zün vervreemd van j
de baarmoeder aan ; de leugensprekers
dolen vau moeder* buik aan.
1 ï*. lm*. 5 Zij hebbcna vurig veuiin, naargelijk-i
heid van vurig slaugenvenijn ; zij zijn als .
MM doove adder, dit nare oorcu toe- \'
•topt;
6   Opdat zij oiet hoore naar de item I
der belezers, desgenen, die ervaren is
met bezweringen om te gaan.
7  O God! verbreek hunne tanden in
huum-n mond; breek af de baktandeu der
jonge leeuwen, o 11EEHE!
b Laat hen smelten als water, laat hen
daariienen drijven. lr-t hij zijne pijlen ,
aan, laat hen zijn, als of zij afgesneden ,
waren.
B Lwt hein henengaan, als eene smel-
-ocr page 408-
Zl
#12
J. ». C.-
P$ALM U, fi2, «3.
van God, ili n vorigen ellendigen toestand  \'
van hf\' land niet den tegenwoordigen onder  :
igne regering; triomfeert over God* bijstand
• n lx " ul\'t ii. ii.ii In.!.|i n rn ïi-rtriiinri-n van  J
verdrie vervulling tegen h-t overblijfsel rij-
ner vganden.
EEN gouden kleinood van David to
leering, voor den opperzangmeester, \'
op Schüsan E\'dutb.
2  « Als hü Bevochten had met de Sy- \'
riéri van Mesopotimie, en met de Syriërs
VU Zona; en Joab wederkwam, en de
Kdomieten sloeg in bet Zout dal, twaalf
duttend.
O God \' \' Gij badt ons verstooten. Gij
ln.lt ons gescheurd, Gij /i.it toornig ge-
weest; keer weder tot ons.
4  (in hebt het land geschud. Gij hebt
bet gespleten ; genees zi.iue breuken, want
het wankelt.
6  GO hebt uwen volke eene harde zaak
doen BJen; Gü hebt ons gedrenkt met >
swümelwun.
\'. Maar na hebt Gii dengenen, die U
vreezen, eene banier gegeven, uut die op
te werpen, van wege de waarheid. Sela.
r Opdat uwe beminden zouden bevrüd
worden ; geef heil door uwe regteruand,
en verhoor ons.
5   God heeft gesproken in /.nu heilig*
dom; \'li f zul ik van vreugde opspringen :
:k zal Siebeiu deelen, en bet dal van Suk*
kotb zal ik afmeten.
\',i Gilead is mini, en Manasse is mtiri,
en Efralui is de sterkte mijns hoofds,
Juda is mijn wetgever.
in Moab is mijn waschpot; op Edom :
zul ik nniu\' hu n\'i\'ii werpen; juich over
mij, " -\'\' 1\'atestina !
11    W ie zal mij voeren in eene vaste
stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?
12  Zult Gij het niet zijn. o God, die ons
verstouten badt, en niet uittoogt, o God!
met onze beirkrachten?
13  Geef Gij ons hulp uit de benaaawd-
beid, want \'s menseden beil is ijdelheid.
14    In Ciod zullen wij kloeke daden
doen, en Hij zal ouze wcderpartijdera ver-
treden.
I\'S ALM 61.
l)avid, gevlugt en in groot govaar lijnde, bidt
om veilouing naar tijn geloof en God* voor-
gaande weldaden; vertrouwende, dat God
hiui hier «On leven zal verlengen en hierna
bet eeuwige leven M-henken, om dei Messia*
wil, van wiena onvergankelijk koningrijk hij
proft-teert, met belofte van dankbaarheid.
ƒ,\'\'; V psalm van David, voor den opper-
JJ zangtueetter, op de Neginath.
2  O God! hoor mijn geschrei, merk op
in il n gebed.
3  Van het einde des lands roep ik tot
V, als uivjn hart overstelpt is; leid mij op
tenen rotssteen, die uiü te hoog zou kün.
4   Want Gij züt mij eene Toevlugt ge-
TA eest, ceu sterke Toren voor den vijand.
5  Ik zal in uwe hut verkeeren in eeuwig*
.beden; ik zal mime toevlugt nemen in
i liet verborgene uwer vleugelen. Sela.
• 6 Want Gij, o God ! hebt gehoord naar
! mijne geloften; Gü hebt s»v gegeven de
erfenis dergweo, die uwen naam vreezen.
I 7 Gij zult dagen tot des koning^ dagen
j toedoen; zijne jaren zullen zijn als van
i geslacht tot geslacht;
I 8 Hü -\'->\' eeuwiglijk voor Gods aan*
< gezigt zitten ; bereid goedertierenheid en
| waarhei I, dat /.n betn behoeden.
i ü Zoo zal ik uwen naam p»ahnzingen in
eeuwigheid; opi.at ik mijne geloften be-
; tale, dag bij dat;.
PSALM 62.
l>avld I i!.-; ! op velerlei wijze i^jne ".\'i uM -
beid fn God, tegenover al de raadalagen en
handelingen iijner vijanden; en vermaant
alle geloovigen alioo te doen, en hun ver*
trouwen niet te «tellen op me me hen, of op
ijdele, bedriegelijke en onregtvaardige mid-
delen, maar alleen op God, die naar njn ;
woord alleen magtig. barmhartig en regt-
vaardig ii.
EEN psalm van David, voor den opper
zangnieester over Jedfttbun.
\'2 Immers is mijne ziel stil lot God;
van Hein is mijn heil.
3  Immers is Hij mijn Rotssteen en mijn
Heil, mijn hoog Vertrek, ik zal niet groo-
telijks wankelen.
4  Hoe lang zult gijlieden kwaad aan*.
stichten tegen eenen man ? gij allen zult
gedood worden; gij zult zijn als een in-j
gebogen wand, een aangestooten muur.
ó /.\'.i raadslagen slechts, om hem van
zyne hoogheid te verstooten; zij hebben
behagen in leugen, met hunnen wond:
zegenen zij, maar met hun binnenste
vloeken zij. Sela.
6  Doch gij, o mijne ziel! zwijg Gode :!
want van Hem is mijne verwachting.
7  Hij is immers mijn Rotssteen en mijn
Heil, mijn hoog Vertrek, ik zal niet wan•
kelen.
s In God is mijn heil en mijne eer;,
de rotssteen mijner sterkte, mijne toe*
vlugt ia in God.
\'J Vertrouw op Hem te aller tijd, o
gÜ volk I stort ulieder hart uit voor zijn
aangezigt; God is ons eene Toevlugt. Sela.
10  Immers zijn de gemeene lieden ijdel*
heid, de groote lieden zijn leugen . in de
weegschaal opgenomen, zouden zij zatnen
ligttr zïjn dan de üdelheid.
11    Vertrouwt niet op onderdrukking,
noch op rooverü; wordt niet ijdel, als
bet vermogen overvloedig aanwast, en
zet er het hart niet op.
12  God beeft een ding gesproken, ik
heb dit tweemaal gehoord, dat de sterkte
Godes is.
13   En de goedertierenheid, o Heere!
is uwe,\'; •> want Gij zult een\' iegelijk ver-
gelden naar zijn werk.
I\'S ALM 63.
. SSani. 9 »,
13.
LKron. »:S,
i .lob 3111.
ter. 21; IJ.
.\' i 39:19.
Bsaw. 7:Ï7.
ïlatt. 16:2
David, om*wervende in de woest rjn, klaagt
God teer bitterlijk, dat tnj uit Gods huis en
van de uitmMn godsdienstoefening (die
bi) «eer hoog veiheft) gebannen waa; troost
sieh uogtana in God* gumt en brschutting,
en voorlegt, den ondergang van tyne bloed*
doratige vervolger*, en lyne toekomende
B*KN psalm van David, als hü waa in
J de * woestijn van Juda.
2 ii God, Gij züt nihil Goi! ik zoek
V in den dageraad; müne ziel dorst naar
l\', n.iiii vleesch verlangt naar U, in een
land, dor en mit, zonder water:
\'A Voorwaar ik heb V in het heiligdom
aanschouwd, ziende uwe sterkbeid en uwe
eer:
4 Want uwe goedertierenheid is beter
dan liet leven; müne lippen zouden U
prüzcn.
b Alzoo zou ik U loven in mijn Ie.en;
in uwen naam zou ik müne banden op-
heffen.
6  Mijne ziel zou als met smeer en vet*
tigheid verzadigd worden, en nu>n wond;
zou roemrti met vrolgk zingende lippen ;
7  Als ik I «i-r gedenk op mijne leger*,
-U--.--, zoo peins ik aan V in de nacht»i
waken.
s Want Gij zijt mü eene hulp geweest \\\\
en in de schaduw uwer vleugelen zal ik
vrolijk zingen.
9 Mijne ziel kleeft V achteraan; uwe
regterhiiiil ondersteunt mi).
Il) Maar deze, die müne ziel zoeken
tot verwoesting, zullen komen in de on-;
derste plaateen der aarde.
11  Men zul hen storten door het geweld
des zwaurds; /n zullen den vossen ten
deele worden.
12  Maar de Koning zal zich in God1
verblijden; een iegelük, die bü Hemi
9 .e.
1:16.
Col. 8:M
lPetr. 1:17.
Openh.22::t
-ocr page 409-
PSALM 64, 65, M, 17.
voren; Gij maakt het week door de drup* | \'• r-J
pelen; GO zegent tijn uitspruitsel.
il Gij kroont het jaar uwer goedheid ;
en uwe voetstappen druipen van vettig*
heid.
13  Zij bedruipen de weiden der woes*
tijn; en de heuvelen zijn aangegord met
verbeugin.*.
14  De velden inii bekleed met kudden,
en de dalen tijn bedekt met koren; tij
juichen, ook tingen tij.
PSALM 66.
De profeet verm.iant e»u teirelijk. niu God te
loven over tijne wonderbare werken . butun-
der over de verlonnin;* van fijne Kerl. uit
allerlei nooden, waarmede Hij h.iar beproeft,
voorntellende door fijne eiffene ondervinding
een voorbeeld van re:-t bidden en dank.n.
ÏtK.N lied, een psalm voor den opper-
j zangmeester.
Juicht Gode, gij gaosche aarde!
2  Paalmzingt de eer tijns naams; geeft
eer ttjnen lof.
3  Zegt tot God : Hoe vreesselijk tijt Gij
ia uwe werken ! On de grootheid uwer
sterkte zullen tich uwe vijanden geveint*
deliik aan t onderwerpen.
4  De gansctie aarde aanbidde U, en
psaluiziuge l\', zij psaliuzinge uwen naam.
Sela.
o Komt en ziet Gods daden : Dij is
vreesseltjk van werkingaau de menacuen-
kinderen.
6  " Hij heeft de tee veranderd in bet
drooge, /ii zijn te voet doorgegaan door
de
b rivier : daar hebben wij onsin Hem
verblijd.
7  Hij heersclit eeuwiglijk met zijne
zweert, zal zich beroemen, want de mond !
der leugenspreker* cal gestopt worden.
PSALM 6f.
DiriJ bi.lt 0*4, dat Hy h\'m behoede en ver-
Vr~r voor iiimi\' vyanden, wlker li"tii"i-.
1 T\'.\'il.\' I\'l! 1" li!.!.\'!(IQfP llTI-li llll:- Tl hij ll"-
«[\'lirijfi, t-\' ff lijk voorfi \'"Kende bunnen on-
derjfanp, tot Coili eer rn vreuirde der vromen.
L1] \' \\ psalm van David, voor den op*
I i |r;,;ui:iuiv-r.T.
1  Hoor, o God! mijne stem in mijn
gek lag; behoed mijn leven voor des vij-
Allrifl r-.n :k..
3  Verberg mij voor den heimelijken
raad der boosdoeners, voor de oproerig*
iiiïid van de werken der ongcregtigueid.
4  Die hunne tong scherpen als een
zwaard, een bitter woord aanleggen al§
hunnen pul;
5  Om in verborgene plaatsenden opreg*
il4. ie te i schieten : haastig schieten zij
naar hem, en vreezen niet.
ri Zij sterken zich reken ia eene hooze
\'taak; zij houden spraak van strikken
ie verbergen; zij zeggen: Wie zul zezien?
7  Zn doorzoeken allerlei sciialkheid,
"en uiterste doorzoeken zij wat te door- \\
zoeken is; zell\'s het binnenste eens
mans, en het diepe Iiart.
8  .Vaar God zal hen haastig met eenen \'
pijl schieten; hunne plagen /uu er.
!> Kri hunne tong zal hen doen aanstoo-
ten tegen zich zeken; een ieder, die
hen tiet, zal zich wegpakken.
10  En alle nienscben zullen vreezen, en
Gods werk verkon ligcn, en zijn doen ver-
standelij k aanmerken.
11   De reictvaardige zal tich verblijden
in den HEfeRB, en op Hem betiouwen;
en alle opregten vau li.irt zullen zich
beroemen.
PSALM 63.
David looft Coil, eemt van were .Ie *-ee*telijke
gaven, die Hij uitstort over lyne tremeente,
in ChriMu*. in welken, alt. God* re-ftt-n tem-
pel, de rebeden verhoord, de tonden ïitl"1
ven en alle fenade^aven rijkelijk worden
verleend. Daarna van wr»f de tijdelijke te-
i-enineen en weldaden, die Hij den menarhen
in het eeraeen mededeelt, mo in de i -. i in -
der wereld, al* in den overvloed v;it. Iir;i lu-
nelyke nooddruft.
ÏpKN psilin van David, een lied, voor
j den opperzangmerster.
2  De lofzang is in stilheid tot V. o
God ! in Zion; en U zal de gelofte be-
taald worden.
3  Gij hoort het gebed, tot V tal alle
vleesrb. komen.
4  Ongeregtige dingen hadden de over-
band over uut; maar onze overtredingen,
die verzoent Git.
| ö Welgelukzalig is hij. die.i Gij verkiest
\'M doet naderen, dat i>ü wone in uwe
voorhoven ; wij zullen verzadigd worden
met het goed van uw buis, met het heilige
van uw paleis.
j 6 Vreesselijke dingen zult Gij ons in
j jrcregtigueid antwoorden, o God onzes
heils! o Vertrouwen aller einden der
aarde, en der verre gelegenen aan de zee !
7  Die de bergen vastzet door zyne
kracht, omgord zijnde met magt.
8  Die het bruisen der zeti-a stilt, het
bruisen harer golven, en het rumoer der
volken.
\' Rn die op de einden wonen, vreezen
voor uwe teekenen; Gi) doet de uilgangen
des morgens en des avonds juichen.
I 10 Gij bezoekt het land, en hebbende
: het begeerig gemaakt, verrijkt Gij hel
grootelijks; de uier Gods in vol waters;
wanneer Gij het alzoo bereid hebt, maakt
Gij hunlieder koren gereed.
; il lm maakt zijne opgeploegde aarde
I dronken; Gij doet ze dalen ta zijne
magt, « zijue oogen houden wacht overi
de Heidenen : laat de afvalligen niet ver* |
hoogd worden. Sela.
: a-Xron. 16i9.
Job 29:2*.
Ps. 33 13.
8  Looft, gij volken ! onzen God ; en laat
hooren de stem zijns roems.
U Die onze zielen in het leven stelt,
en niet toelaat, dat onze voet wankele.
10  Want Gij bebt ons beproefd, o God!,
Gij bebt ons gelouterd, gelijk men het
zilver loutert;
                                                 I
11  Gü hadt ons in het net gebragt; Gij
badt eenen engen band om onze lenden
gelegd;
12  Gij badt den mensch op ons hoofd
doen rijden; wij waren in het vuur en
in het water gekomen ; maar Gij hebt ons
uitgeroerd in eene overvloeiende verver*
scbing.
13  Ik tal met brandoiTerpn in uw buis
gaan ; ik zal U mijne geloften betalen,
14  Die mijne lippen hebben geuit, en
mij» mond heeft uitgesproken, als mij
bange was.
i"i Brandoffcren van inergbeetten tal ik
U ofTeren, met rookwerk van rammen ; ik
zal runderen met bokken bereiden. Sela.
16  Komt, hoort toe, o allen gij, die
God vreest, en ik tal vertellen, wal Hij
aan mijne tiel gedaan heeft.
17  Ik riep tot Hem met mijnen mond,
en Hij werd verhoogd onder mijne tong.
15  Had ik naar ongeregtigheld niet mijn
hart gezien, de Heere zou niet gehoord
hehhen.
19  Mnar zeker, God heeft gehoord, Hy
beeft gemerkt op de stem mijn» gebeds.
20  Geloofd zij God, die mijn gebed
niet heeft afgewend, noch zijne goeder*
tlercnheid van mü-
PSALM 67.
Dl- jfi\'mrrnle bidt inet vertrouwen, dat Gods
! rijk in Christuf ondor de Heidenen mo^e
uitgebreid worden, en met alle u\'eeslelrjker
en li^i-hameltjkeu tegen beïeuadigd.
EEN psalm, een lied voor den opper*
tangmee&ter, op de Negiooth.
\'J God tij ons genadig en telene ons.
" Hu doe zijn aanrehijn aan ons lichten.
Sela.
-ocr page 410-
duizend, de duizenden verdubbeld. De J. v. C.-
Heere is onder beu, een Sinaï iu heilig*
           
held !
19  <t Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij d Mat, 4 : 8
hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd;
Gü hebt gaven genomen om uit tedeeltn
onder de mentenen ; ja ook dewederlioo-
rigen out bij V te wonen, o I1KEHE God !
20  Geloofd zü de Heere; dag bü dag
o.erlaadt Hij ons. Die God is onze Za-
ligheid. Sela.
21   Die God is ons een God van vu\'.
komene zaligheid I en bü den HKERK.
den Heere, zün uitkomsten tegen den
dood.
22  Voorzeker zal God den kop zyner
vijanden verslaan, den hnrigen schedei |
desgeneu, die iu v.iti.e schuldtn wandelt.
23  De Heere heeft gezegd : Ik zal
wederbrengen uit « Hasan, Ik tal weder « Nuni. 21:33
brengeu uit de ƒ diepten der zee;
\'2i Opdat gij uwen voet, ja de tong ƒ E». H:29,
uwer honden, moogt steken in bet bloed
van de vijaudeu, vau een\' iegelgk van
hen.
39 O God I tü hebben uwe gangen ge-
zien, de gangen mijna Gods, mijns Ko-,
nings. in het heiligdom.
2ii De zaugers gingen voor, de npeellie-
den achter, iu het midden de lroniiuc-
lende maagden.
•27 Loott God in de gemeenten, den\'
Heere, gü. die /.i)i uit den springader
van Israël!
38 Daar is Benjamin de kleine, die over
hen heersente, de vorsten van Juda met
hunne vergadering, de vorsten van Zebu-
lon, de vorken van Nafthaü.
29  Uw God heeft uwe sterkte geboden j
sterk, o God! wat Gij aan ons gewrocut
hebt!
30  Om uws tempels wil te Jeruzalem.
zullen U de koningen g geschenk toe- g lKon. 10:10,
brengen.
                                                                          8*. 25.
31  Scheld het wild gedierte des riet*, 2K-on.3a:23.
I 3 Opdat men op «ie aarde uwen weg
| kenne, onder alle Heidenen uw heil.
I 4 De volken zullen V, o God I loven ;
de volken, altemaal, zullen U loven.
! 5 De natiën zullen zich verblijden en
juichen, omdat Gij de volken zult rigten
IfM regtinatigheid; en de natiën op de aar-
! de, die zult Gij leiden. Sela.
< 6 De volken zullen l\', o God ! loven;
jde volken, altemaal, zullen V loven.
i , De aarde (reeft haar gewas; God, onze
God, zal ons zegenen.
- - God tal ons zegenen; en alle einden
:der aarde zullen Hem vreezen.
PSALM 68.
over tijne wonderbare liefde en kracht, dooi
i welke 19ij lijn vnlk uit Egypte verlost, door
• dr WficktyD [*eleid, in Kana.in trevoerd en st--
plant, hunne vijanden \'j. ,i-ni|l en Zion tot
lijne en zijner «rkr woonstede verkoren heeft;
onder welke taken hij lieli in den peest *er-
iii\'iiL\'i «ver ooien Heere Jeiui ChrUtu», bij-
, tonder over lijnr verrijienis en hemelvaart,
i r,.it -.-.i.;. i. over de heilzame ir* ven en wei-
daden, die de Kerk der Joden en Heidenen
daarvan geniet, mo op aarde al» iu het he-
! uielirh Kanaan, om God eeuwig te preien.
IjlEN psalm, een lied van David, voor
j den npperzangmecster.
5  " God zal opstaan, zijne vijanden
zullen verstrooid winden, en zijne haters
zullen van ziju .....i.r/i;i vlieden.
3 Gü tuit hen verdrijven, gelijk rook
verdreven wordt; gelijk was voor het
vuur smelt, tullen de goddeloozeii ver-
gaan van Gods aaugezigt.
-I Maar de regtvaardigen zullen tic»
verblijden, zij zullen van vreugde op-
springen voor Go.Is aangezigt, en van
I blijdschap vrolijk zün.
6  Zingt Godt, psahnziugt zijnen naam ;
| hoogt de wegen voor Dien, die in de
! vlakke velden rijdr, omdat zijn naam
! is HEERE; en springt op van vreugde
voor zijn aangezigt.
I tl Hij is een Vader der weezen, en een
Regier der weduwen; God, in de woou-
stede zijner heiligheid.
7  Een God, die de eenzamen zet ineen
huisgezin, uitvoert, die in boeijen ge-
vangen zijn; maar de afvalligen wonen
in bet dorre.
; S O God.\' toen Gij voor het aangezigt
\'- uwa volks uittoogt, toen Gij daarheneu
tradt in de woestijn; Sela.
t> Daverde de aarde, ook dropen de
hemelen voor Gods aanschijn ; zelja deze
Sinaï, voor liet aanschijn Gods, des Gods
van Israël.
10  Gij hebt zeer inilden regen doen
druipen, o God.\' en Gij hebt uwe erfenis
gesterkt, als zij mat was geworden.
! 11 Uwe hoop woonde daarin; Gij be-
reiddet ze door uwe goedheid voor den
!ellendige, o God!
13 De Herre gaf te spreken; der
! boodschappers van goede tydingen was
eene groote heirschaar.
13 De koningen der heirtcliaren\' vloden
weg, zij vloden weg; en zy, die te huis
bleef, deelde den roof uit.
j 1-1 Al laagt gijlieden tusschen tweerijen
j van ateeiien, zoo zult gij toch worden ali
i vleugelen eeuer duive, overdekt met zll-
Iver, en welker vederen ziju met uitge-
graven geluwen goud.
I 16 Als de Aluiagtige de koningen daar-
i in verstrooide, werd zij sneeuwwit als
op Zalmon.
j lii De berg Ka*au is een berg Gods;
.de berg Batan is een bultige berg.
I 17 Waarom springt gij op, gij bultige
1.1 bergen ? c Dezen berg heeft God begeerd
I. tot zijne woning; ook zal er do UKEItl
"mui-i. in eeuwigheid.
]s Gods warenen zijn tweemaal tten
de vergadering der stieren met de kal" "* <
78:11.
veren der volken; en dien, die zich 0D-
derwerpt met stukken zilvers; Hij heelt
de volken verstrooid, die lust hebben iu
oorlogen.
32  Prinselijke gezanten zullen komen
uit Egypte; Moorenland zal zich haasten
/uur handen tot God uit te strekken.
33  Gü kouingrüken .Ier narde! zingt!
Gode; psalmtiugt den Heere! Sela.
3-1 Dien, die daar rijdt in den hemel der !
hemelen, die van ouds is; ziet, Mn geeft\'
v.-,)..r stem, "ii..\' stem der Merkte,
3ü Geeft Gode sterkte ! Züue hoogheid :
is over Israël, en züne sterkte in de bo-
venste wolken.
36 O God! Gü zi.it vreesselijk uit uwe
heiligdommen; de God Israëla, die geeft
den voike sterkte en krachten. Geloofd
zij God!
PSALM 69.
David (alsmede de Heere Christus onder lijn
voorbeeld) klaairt tot God over lyn mnn -
«nldlg iwaar lijden, bidt vurig oui verlossim.*,
treeft fijne, verhulde vyanden over tot een
re\'.\'tviinrdig verderf, cu pru»t God voor de
bi\'huudcaii zijner Kerk.
ƒ/r.\'A\' piatm fan David, voor den opper*
ƒ/ zangmeester, op Schósehannim.
\'2 Verlos mij, o God! want de wateren
zün gekomen tot aau de ziel.
3 Ik ben gezonken in grondeloozen
modder, waar men niet kan Mam; ik
ben gekomen in de diepten der watereu,
en de vloed overstroomt mij.
I Ik ben vermoeid vau mHn roepen,
mijne keel itt ontstoken, uiijne oogen
zijn bezweken, daar ik ben hopende op
mijnen God.
.i Die mij zonder oorzaak haten, ziju
meer dan de haren uüns hoofds; die mij :
zoeken t» vernielen, die mij om vaUclie
-ocr page 411-
PSALM 70, 71.
[ooriaken vijand / m, .im uiagtig gewor*
den : wat ik niet geroofd heb, moet ik
{alsdan wedergeven.
1 6 O God ! Gij weet van mijne dwaas-
iheid, en mijne schulden zijn voor U niet
\\ verborgen.
| 7 Lattt hen door mij niet beschaamd
, worden, die 0 verwachten, o Heere,
; HEERE der lieirscharen ! laat hen door
; mij niet te schande worden, die V zoe-
ken, o i iod Israël*
S Want om uwentwil draag ik ver*
siiiaadheid, schande heeft mijn aangezigt
tjedekt.
9 Ik ben mijnen broederen vreemd
geworden, en onbekend aan mijner moe-
der» kinderen.
• | 10* Want de ijver van uw huis heeft
32  En het zal den HEEKE aangenamer!
zijn dan een os, o ƒ\'en gehoornde var, die
de khauieen verdeelt.
33  De zacbtmoedigen. dit gezien heb*
bende, zullen zich verblijden; . u gij, dief
God zoekt! ulieder hart zal teven.
34  Want de HEEKE hoort de nood-
druftigen, en Hij veracht zijne gevange-
nen niet.
35  Dat Hem prijzen de hemel en de
aarde, de zeeën en at wat daarin wre-
melt.
God zal Zion verlossen, en
van .luda bouwen; en aldaar
wonen, en haar erfelijk be-
36  Waut
de steden
zullen tij
zitten:
37   En het zaad zijner knechten zat
haar beërven; en de liefhebbers zijns
naams zullen daarin wonen.
PSALM 70.
David bidt God om haart ir* hulp. h-*rhunin^
van -»jb- trotsrhf vijanden en de vreugd*
<ler vromen, tot grootrnaktng vin fijnen hei-
X^K.V paalm van David, voor den opper-
J-J zangmeester, om te doen gedenken.
1  • Haast \\ , o God! om mij te ver-
lossen, o HEEKE! tot mijne hulp.
b L\'.nt hen beschaamd en schaamrood
worden, die mijne ziel zoeken; taat ben
achterwaarts gedreven en te*chande wor-
den, die lust hebben aan mijn kwaad.
4   Laat het) terugkeeren tot \'oon hunner
beschaming, die daar zeggen s Ha, ha!
5   Luit in 1 vrolijk en verblijd zijn
allen, die V zoeken; laat de liefhebbers
uws heils gedurigttjk zeggen : God zij
groot gemaakt\'.
6  Duch ik ben ellendig en nooddruftig;
o God! haast V tot mij; Gii zijt mijne
Huij» en mijn Bevrijder; HEERE! vertoef
niet.
PSALM 71.
De profeet, ij gevaar stede van aihterhaalJ
Pil overvallen te worden, geeft getuigenis
van lijn vertrouwen op God alleen, «Hen hiji
bidt 0111 haastige verloaiing van tijnr liMige\'
en wreede vijanden, naar de gunut, die i--. I
hem te voren, lelfn van «Ier jeugd aan, heelt
beweien, hem altijd nor nat gevende lijnen
naam t«- loven, dat hij helooft 1>e«ten«lig te
doen ; teveni biddende om votataudiglieid en
behoudenia in njnen ouderdom , daarop ver-
trouwende, belooft hij plegtig (.ode danlo
bnnrbeid.
OP L\', o HEERE! « betrouw ik; laat
mij niet beschaamd worden in eeu-
wigheid.
2  Red mij door uwe geregtigheid, en
bevrijd mij; neig uw oor tot mij, eu
verlos mij.
3  Wees mij tot eenen Rotssteen, otu
daarin te wonen, om geduriglijk daarin
te gaan . Gij bebt bevel gegeven, om mij
te verlossen, want Gij zij t mijne Steeurots
en mijn Kurg.
4  Mijn GodI bevrijd mij van de hand
des goddeloozen, van de hand desgenen,
die verkeerdelijk handelt, en des opgebla*
zenen.
5  Want Cj\\\\ zijt mijne Verwachting,
Heere, HEERE! mijn Vertrouwen van
mijne jeugd aau
6 Op U heb ik gesteund van den buik
aan, »an mijner moeders ingewand aan
zijt Gij mijn rit helper; mijn lof is ge-
durigluk van U.
7  Ik ben velen als een wonder geweest;
doen Gij zijt mijne sterke Toevlugt.
8  Laat mijoen mond vervuld worden
met uwen lof, den gansenen dag m?t uwe
heerlijkheid.
9  Verwerp mij niet in den tijd des on-
derdoms; verlaat mij niet, terwijl mijne
kracht vergaat.
10  Want mijne vijanden spreken y»h
mij verteerd
- genen, die I
en de smaadheden der-
smaden, zijn op mij ge-
Vallen.
II En ik heb geweend in het vaaren
mijner ziel; maar het is mij geworden tot
allerlei smaad.
| 12 En ik heb eenen zak tot mijn kleed
aangedaan; maar ik ben hun tot een
spreekwoord geworden;
13  Die in de poort zitten, klappen van
-i.ii; en ik ben een snarenspel (tergenen,
die sterken drank drinken.
14  Maar mij aangaande, mijn gebed
. ia tot Ui o 111 f \'KK ! er is een tijd des wei-
behagen^, o God t door de grootheid uwer
goedertierenheid : verhoor mij door de
getrouwheid uws heil*.
15  Ruk mij uit het slijk, en laat mij
niet verlinken; laAt mij gered worden
v.-ui mijne haters, en uit de diepteu der
wateren.
i 16 Laat de watervloed tiiii niet over*
\'stroomen, en !aat de diepte mij niet ver-
j simden; en laat de put zijneu mond
lover mij niet toesluiten.
i 17 Verhoor mij, o HEEREI want uwe
goedertierenheid is goed; zie mij aan
naar ile grootheid uwer barmhartigheden.
! IS En verberg uw aangezigt niet van
uwen knecht, want mij is bange; haast
\' U, verhoor mij.
19 Nader tot mijne ziel, bevrijd ze;
, verlos mij om mijner vijanden wjl,
\' 20 Gij weet mijne versmaad beid, en
mijne schaamte, en mijne schande; al
I mijne henaauwers zijn voor L\'.
21  De versmaadheid lieeft mijn hart
gebroken, en ik ben zeer zwak i en ik heb
gewacht naar medelijden, maar . r is
geen; en naar vertroosters, maar heb ze
| niet gevoinlen.
22  Ja ; zij hebben mij gal tot mijne
spijze gegeven; en in mijnen dorst hebbeu
zij mij edik te drinken gegeven.
23* Hunne tafel worde voor hun aange-
zigt tot een\' strik, en lot volle vergelding
tot een\' valstrik.
24   Laat hunne * oogen duister worden,
dat xij niet zien; en doe hunne lenden
gedurig waggelen.
25  Stort over hen uwe gramschap uit;
en de hittigheid uws toorns grijpe hen
aan.
26  \' Hun paleis zij verwoest; in hunne
tenten zij geen inwoner.
27  Want z;j vervolgen, die Gij geslagen
hebtl en maken een\'praat van de ama/t
. uwer verwonden.
29 Doe misdaad tot hunne misdaad, en
Iaat hen niet komen tot uwe geregtig-
beid.
. 29 Laat hen uitgedelgd worden uit het
boek des leven», en met de regtvaardigen
\'niet aangeschreven worden.
i30 Doch ik ben ellendig en in smart;
uw heil, o God! zette mij -" een boog
vertrek.
31 Ik zal Gods naam prijzen met ge-
zang, en Hem met dankzegging groot-
in aken.
:m
N 10,
u U.
. UtlO.
-ocr page 412-
PSALM 72, 78.
-». v. C.-
; Job 39:1*.
mij. en die op mijne ziel loeren, beraad-
slagen ti* zaaien,
11  Zeggende i God beeft hem verlaten;
jaagt na, en grijpt hem, want er is geen
verlosser.
12  0 God! wees niet verre van mij;
mijn God.\' haast U tot mijne hulp.
13  \' Laat hen beschaamd «\'orden, laat
hen verteerd worden, die mijne ziel tegen
zijn; laat hen met smaad en schande over-
dekt worden, die mijn kwaad zoeken.
1-1 Doch ik zal ge.luriglijk hopen, en zal
al uwen lof nog grooter maken.
15  Mijn mond zal uwe geregtigheid
vertellen, den gauschen dag uw heil : hoe-
wel ik de getalm niet weet.
16  Ik zal hpengaan in de mogendheden
des Ileeren 11KEUKN ; ik zal uwe gereg*
tigheid vermelden, uwe alleen.
17  O (tod ! Gü hebt mij geleerd van
mijne jeugd aan, en tot nog toe verkon*
dig ik uwe wonderen.
IS Dac.roui ook, terwijl de ouderdom en
grijsheid daar is, verlaat mij niet, o God!
totdat ik dezen gevluchte verkoodige
uwen arm, allen nakomelingen uwe magt.
19  Ook is uwe geregtigheid, o God! tot
in de hoogte; Gü, die groote dingen ge-
daan hebt : o God! wie is U geluk?
20  Gö, die mij vele benaauwdlieden en
kwaden hebt doen zien, zult mij weder
levend maken, en zult mij weder ophalen
uit de afgronden der aarde.
21  GÜ euU niijne grootheid vermeerde-
ren, en mij rondom vertroosten.
22  Ook zal ik Y loven met bet instru*
ment der luit, uwe trouw, mijn GodI ik
zal V ]>salmzingenrmet de harp, o Heilige
I srai -! - 1
23  Mijne lippen zullen juichen, wan-
neer ik U zal pftnltnzmgeu, en mijne ziel,
die Gij verlost hebt.
24  dok zal mijne tong uwe geregtigheid
den gauschen dag uitspreken, want zij
zijn beschaamd, want zij zijn schaamrood
geworden, die miin kwaad zoeken.
PSALM 72.
David 1>i.lt, kort voor zijnen dood, voor S*-
lomo en voorzegt ernen zeer gezegenden en
gelukkigen staat van lijn koningrijk, als
zijnde een voorbeeld van Christus koning*
ïijk, over welks eeuwigheid, uitbreid in ir,
horrUjklii\'iil en genaderijken staat hij zich
donr geloof ten uiterste verheugt, betlui-
tende met eene hartelijke dankzegging.
VOOR Salomo.
O God! Geef den koning uwe r egt en,
en uwe geregtigheid den zoon des ko-
nings.
2  Zoo zal hij uw volk rigten niet ge-
regtigbeid, en uwe ellendigen met regt.
3  De bergen zullen den volke vrede dra-
gen, ook de heuvelen niet geregtigheid.
4  Hij zal de ellendigen des, volks rigten,
hij zal de kinderen des nooddrut\'tigen ver-
lossen, en den verdrukker verbrijzelen.
5  Zü zullen V vreezen, » zoo lang de
zon en maan zullen zijn, van geslacht tot
geslacht.
6  111\' zal nederdalen als een \'\' regen op
hei nagtae, als de druppelen, die de aarde
bevochtigen.
7  In zljoe dagen zal de regtvaardige
bloeijen, en de veelheid van vrede, totdat
de maan niet meer zij.
8  En hij zal heerschen van de zee tot
_ in de zee, en van de rivier tot aan de
einden der aarde.
9  De ingezetenen van dorre plaatsen
zullen voor zijn aangezigt knielen, en
zijne vijanden zullen ket stof lekken.
10  De koningen vau TharsiB en de eilan-
den zulleu geschenken aanbrengen; de
koningen van Scheba en Seba zullen ver*
eeringen toevoeren.
11   Ja alle koningen zullen zich voor
bem nederbuigeu, alle iieideuen zullen
hem dienen.
] 12 e Want hij zal den nooddruftige red*
! den, die daar roept, mitsgaders den ellen*
I dige, en die geen helper heefr.
I 13 !li: zal den arme en nooddruftige
] verschonnen, en de zielen der nooddruf*
| tigen verlossen.
14   Mn zal hunne zielen van lint en ge-
weld bevrijden, en hun bloed zal dierbaar
Ztjll in .\'ir;" OOgCD.
15  Kn in\' zal leven ; en men zal hem
geveu vau liet goud van Scheba, en men
; zal geduriglük voor hem bidden\'; den gan
i schen dag zal mm hem zegenen.
: In Is er eene hand tol koren in het
! land op de hoogte der bergen, de vrucht
; daarvan zal ruixrben als de Libanon; en
I die vau de stad zullen bloeijen als het
kruid der aarde.
17  Zijn naam zal zijn tot. in eeuwigheid;
zoo lang als er de zon is, zal zijn naam
van kind tot kind voortgeplant worden;
en zij zullen in hem gezegend worden :
alle Heidenen zullen hem welgelukzalig
roemeu.
18  Geloofd zii de HEERE God, de God
Iaraëls, die alleen wonderen doet.
19  En geloofd /ij de naam ztiner heer-
lij kheid tot in eeuwigheid; en de gansche
aarde worde met zijne heerlijkheid ver-
vuld, Amen, ja amen.
20  De gebeden van David, den zoon van
Isai, hebben een einde.
PSALM 73.
Pe profeet beschrijft door fijn voorbeeld de
zware aanvechtingen, die de geloovi^en heb-
ben over den voorspoed der goddelooien en
het krui* der vromen, wijlende den regten
weg, om deze zwarigheid to overwinnen, met
erkenning van (ioda wijze regering, die den
goddelooien strekt tot overtuii-ing en ver-
derf, maar den vromen ten beste, bijzonder
opdat zij leereu hun volkomen genoegen
alleen te nemen in Gods genade, en zalige
gemeenschap.
FMC\\ psalm van Asaf.
J Immers is God Israël goed, denge*
nen, die rein van Jiarte /uu.
2  Maar mü aangaande, mijne voeten
waren bijna uitgeweken; mijne treden i
waren bijkans uitgeschoten.
3  " Want ik was nijdig op de dwazen,
ziende der goddeloozen vrede.
4  Want er zijn gecne banden tot hun-;
nen dood toe, en iiunne kracht is frisch.
G Zij zijn niet in de moeite ale andere
menschen, en worden met andere mni-
schen niet geplaagd.
" Daarom omringt hen de hoovaardij,
als eene keten, het geweld bedekt hei; ale.
een gewaad.
7 Hunne oogen puilen uit van vet; zij\'
gaan de inbeeldingen des harten te boven.
H Zij mergelen de tiedtn uit, en spre*
ken booKM\'ipk van verdrukking; zg Bpre*
ken uit de hoogte,
9  Zij zetten hunnen mond tegen den
hemel, en hunne tong wandelt op de
aarde.
10  Daarom keert zich ziin volk hiertoe,
als hun wateren eens vollen bekere wor-
den uitgedrukt,
11  Dat zij zeggen : Hoe zou het rGod
weten, en zou er wetenschap zijn bg den
Allerhoogste?
12  Ziet, deze zijn goddeloos; nogtans
hebben zii rust in de wereld, zij verme-
nigvuldigen het vermogen.
13  Immers heb ik te vergeefs mijn hart
gezuiverd, en mijne banden in onschuld
gewasschen.
14  Dewijl ik den gansclien dag geplaagd
ben, en mijne strafting is er alle morgens.
15  Indien ik zou zeegen : Ik zalookal*
zoo spreken; ziet, zoo zou ik trouweloos
zijn aan het geslacht uwer kinderen.
I»; Nogtans heb ik gedacht om dit te
mogen verstaan; maar het was moeite in
milne oogen;
Job 21-7,
eni.
?.-. 97:1.
Jer. 1*1,8.
-ocr page 413-
PSALM 74. 75, 76.
407
17  Totdat ik in Gods heiligdommen
inging. *n op bun einde merkte.
18  Immers iet Gij hen op gladde plaat-
sen-, Gü doet hen vallen in verwoest in-
gen.
1» Hoe worden /li als in eenoogenblik
tot verwoesting, nemen een einde, worden
teniet van verschrikkingen!
20  AU een droom na het ontwaken !
AU Gij opwaakt, o Heere! dan zult
Gü hun beeld verachten.
21  AU mijn hart opgezwollen was, en
ik in mijne nieren geprikkeld werd;
22  Toen was ik onvernuftig, en wist
niets; ik was een groot beest bij V.
23  Ik zat dan geUuriglyk bU r iijn ; Gij
hebt mijne rcgtf-rliand getat;
24  Gij zult lüii leiden door uwen raad;
en daariia zult G(j mij in heerlijkheid
opnemen.
25  Wien hpb ik neven» f" in den hemel ?
Nevens U lust mij ook niets op de aarde !
26  Bezwijkt mijn vleesch en mijn hart,
zoo is God de Rotssteen mijns harten, en
mijn Deel in eeuwigheid.
27  Want zie, die verre van I zijn, zul-
len vergaan ; Gij roeit uit, al wie van 0
afhoereert;
"> Maar mij aangaande, het is mü goed
nab\\j God te wezen; ik /.et mijn betroti*
wen op den Ueere I1EER1 , om al uwe
werken te vertellen.
I\'S ALM 71.
De Kerk Cm!. klfiagl over de gi uwi lijke ver-
woentingi ii. die ilc r gan.tr n overal, Imïonder
in den tMBMl ea in de ayiiagogen, hadden
a&ngcHgt ; draagt Hem VOOt ds WIMSdaH lil
en L\'i\'l-N\'-ti \'ringen ,in il<-n hjmm.1, het te-
genwoordig gebrek van fiod» gewone we na-
de ben ij/i il, lijne voorgaande wonderen en
weidsden, dsn ellendigen f tint vsn c(jne be-
iniiidf en wecrloocr Kerkende vastheid van
ïjjn verblind , biddende OOI verloniinu, tot
lyne eer en beidiaming iler vijanden,
E ENE onderwijzing, voor Asaf.
O God ! waarom verstoot Gij in eeu-
wigheid? waarom zou uw toorn rooken
tegen de schapen uwer weide ?
2  Gedenk aan uwe \\ergadering, die Gij
van ouds verworven hebt; de roede uwer
erfenis, di» GO verlost hebt; den berg
/ion, waarop Gij gewoond hebt.
3  Hef uwe voeten op tot de eeuwige
rerwoestitigen ; de vijand heeft alles in
bet heiligdom verdorven.
4  L\'we wederpanijders hebhen in het
midden van uwe vergaderplaatsen ge*
bruid ; zij hebben hunne teekenen tot
teekenen gesteld.
5  Ken ieder werd er bekend als een, die
de buien omhoog aanbrengt in de digtig-
heid van een geboomte.
6  Alsoo hebbenzü uu derzelvergvaveer-
selen zamen met houweelen en beukba*
men in stukken geslagen.
7  * Z:i hebben uwe heiligdommen in
bet vuur gezet; ter aarde toe hebben zij
de woning uws naams ontheiligd.
S /n hebben in hun hart gezegd: Laat
ie ons te zamen uitplunderen; zij hebben
alle Gods vergaderplaatsen in bet land
verbrand.
9 W\'Ü zien onze teekenen niet; er is
Ïeen profeet meer, noch iemand bij ons,
ie weet, hoe lang.
ld Hoe lang, o God ! zal de wederpar*
ttjder smaden? zal de vijand uwen naam
in eeuwigheid lasteren?
11  Waarom trekt Gü uwe hand, ja uwe
regterhand, af? trek kaar uit bet midden |
van uwen boezem, maak een einde.
12  Evenwel is God mijn Koning van \'
ouds af, die verlossingen werkt In het I
midden der aarde.
13  * Gij hebt door uwe sterkte de zee
gespleten; Gü hebt de koppen der dra-
ken in de wateren verbroken.
14  Gü hebt de koppen des Leviathans
verpletterd; Gij hebt hem tot spü-egege-
ven aan bet volk in dorre plaatsen.
15 e Gü hebt eene fontein en beek ge-
Kt. 17 5,6.
Nihil, 30 1\'.
P«. 105:41.
Jes. 48.21.
kliefd ; <• Gü hebt sterke rivieren uit-
gedroogd.
l*ï De dag is uwe, ook is de nacht uwe ;
*  Gü hebt het licht en de zon bereid.
17 Gü hebt at (de palen der aarde ge* . j0I
• teil; zomer en winter, die hebt Gü ge*
formeerd.
is Gedenk hieraan de vyand beeft • on
den HEKRK gesmaad, en een dwaas volk
beeft uwen naam gelasterd.
l\'J Geef aan bet wild gedierte de ziel
uwer tortelduif niet over: vergeet den
hoop uwer ellendigen niet in eeuwigheid.
20 Aanschouw het verbond : want de
duistere plaatsen des lands mui vol wo-
ningen van geweld.
-! Laat den verdrukte niet beschaamd,
wederkeeren . laat den ellendige en nood*,
druftige uwen naam prijzen.,
22  Sta op, o God t twist uwetwUtzaak ;
gedenk der smaadbeid, die I van den
dwaze tredervaart den ganrehen dag.
23   Vergeet niet het geroep uwerweder-;
partijders ; het getier dergenen, dietegen\'
L\' opstaan, klimt gedurigltjk op.
PSALM 75.
Ditvid dunkt Qod, met nlle vromen, voor de
genadige verandering der taan in Israël, en
belooft, al* lnj duur fïod. die verhoogt en
vernediTt, koning over l«r;iel tul lijn ge-
naakt, godzalig li\' regeren, de godtlo looien
te straften en de vromen te verlioogen. 11 ij
dankt fïod, die de vromen wel uit den be-
ker van lijne gram*rhau laat binken, doeli
de goddelooirn den droesem doet uitiuigi-n.
VOOR den opperzangmeester. Al-ta*
scheth; een psalm, een lied, voor
Asaf.
2  Wij loven V, o God ! wfl loven, dat
uw naam nabij is; men vertelt uwe won-
deren.
3  Als ik het bestemde ambt zalontvan*
gen hebben, zoo zat ik ganscb regtrigten.
4  Het land en al zijne inwoners waren
versmolten; maar ik heb zijne pilaren
vastgemaakt. SeU.
5  Ik heb gezegd tot de onzinnigen :
Weest niet onzinnig; en tot degoddeloo*
zen : Verhoogt den hoorn niet.
6  Verhoogt uwen hoorn niet omhoog;
spreekt niet met stüven hals.
7  Want het verhoogen komt niet uit
het oosten, noch uit het westen, noch uit
de woestijn ;
S Maar God is Rrgter; Hij vernedert
dezen, en verhoogt genen.
\'J Want in des MEEREN hand is een
beker, en de wiin is beroerd, vol van
mengeling, en Mii schenkt daarnit; doch
alle goddeloozen der aarde zullen zijnen
droesem uitzuigende drinken,
10  En ik zal het in eeuwigheid verkon*
digen ; ik zal den God Jakobs ouilmzingeti.
11  En ik zal alle hoornen der godde*
loozen afhouwen ; de hoornen des regt*
vaardigen zullen verhoogd worden.
PSALM 76.
De profeet dankt (lod voor lijne rrnadige te-
genwoordigheid, aan tijn volk hewetcn door
ct-ne wonderbare vertoning van trotsehe
en iiiagtige vijanden, welker trotsrhheid.
toom en magt r.od door tunen ijver en
toorn heeft vernietigd; met vermaning om
God te aanbidden en te loven.
El \\ psalm, een lied van Asaf, voorden
opperzangmeester, op de Neglnöth.
2  God is bekend in Juda, /i\'ti naam
groot iu Israi\'l.
3  Kn in Salem is tune hut, en zijne
woning in Zion.
4  Aldaar heeft Hij verbroken de vurige
pijlen van den boog, net schild, en bet
zwaard, en den krijg. Sela.
5  Gü *nt doorluchtiger en hcerlüker |
dan de roofhergen.
-ocr page 414-
PgJ LM 77, 7".
9 IV slouthartigeu zijn beroofd gewor-
den; tij hebben hunnen slaap gesluimerd;
en grfnr van de dappere mannen hebben
hunne handen gevonden.
7 Van uw schelden, o God van Jaknb !
ii samen wagen en paard in slaap gezon-
ken.
j s Gij,vreesselijk sijt Gij t en wie s*l voor
\'uw aangezigt bestaan, van den tijd uws
toorn* af?
9  Gij deedt een oordeel hooren uit den
hemel; de narde vreesde en werd stil :
in Als God opstond ten oordeel, om
alle tachtmoedigen der aarde te verlos*
sen. Sela.
11 Want de grimmigheid des men-rhen
zal U loffelijk maken ; het overblijfsel der
grimt» i {heden zult Gij opbinden.
13 Do« geloften en betaalt ze den
IÏKEKE uwen God, allen gij, die rondom
\'Hem Bijtl laat hen Dien, die te vreezen
la, geschenken brengen.
13 Die den geest der vorsten als druiven
afsnijdt, die den koningen der aarde vrees- |
selijk is.
PS \\ LM 77.
De profeet hrirhrijfl, in lijn voorltrrld, teer j
lenvndijf ili1 aanvechtingen, dip de *"rloovi- j
_*m lirli\'n\'ii, wmnrrr i;;, f.otti »itr•(irr teifrn- .
woordi-rheid nirt gewaar worden ; uuur ook !
de ktaeht de* GN»tn, >lir wp.lit opri-rt in
het .\'i\'limi\' ti «tfiLt door dr overdenking \'
van i.\'i.l- ™. ii\'iuhc beloften rn voorgaande
Milfcitsa
EEN pj-alm van Asaf, voor den opper*
zangmeetter, over Jedftthun.
2  Mijne stem ia tot God, en ik roep j
mijne stem is tut God, en Hij zal bet oor
tot mïj neigen.
Ten dage mijner henaauwdheiil zocht
ik den Meere; mijne hand was de»
nachts uitgestrekt, en liet niet af; uiijnc ,
ziel weigerde getroost te worden.
I Dacht ik aan God, zoo maakte ik mis* ]
baar; peinsde ik, zoo werd mijne ziel!
overste))\'!. Sehi.
| 5 Gïj mi Mr mijne oogeti wakende; ik
was verflagen, en sprak niet.
6  Ik overdacht de dagen van ouds.de :
jaren der eeuwen.
7  Ik dacht aan mijn snarenspel; in den .
jnncht overleide ik in i.....i hart, en mijn
, geest onderzocht:
8  Zal dan de Ileere in eeuwigheden •
verstoeten, en voortaan niet meer goed* j
gunstig zijn ?
\' 9 Houdt zyne goedertiereubrid iu eeu* ,
wigbetd op? heeft de toezegging een ,
einde, van geslacht tot geslacht ?
10  Heeft God vergeten genadig te zijn?
heelt lli) zijne barmhartigheden door
toorn toegesloteu? Sela.
11   Daarna zeïde ik : Dit krenkt mij; \\
maar
de regterhand des Allerhoogste» |
Terandcrt.
; IS Ik /al de daden des HEKKEN ge* [
denken, ja ik zal gedenken uwe won-
deren van ouds lier;
13 En zal al uwe werken betrachten,
en van uwe daden spreken.
II O God! uw weg is het heiligdom :
wfsj is een giout God, gelijk God\'
la Gij zijt die God, «lie " wonder doet;
Gij hebt uwc sterkte bekend gemaakt
\'onder de volken.
Ui Gij hebt uw volk door metn arm
verlost; de kiuderen van Jakob en van
| Jozef. Sela.
I 17 h De walerer zagen V, o God! de
| wateren zagen l\'. zij beefden; ook va-
ren de afgnmden beroerd.
I,H « De dikke wolken goten water uit -, ;
\'Ie bovenste wolken gaven geluid; ook
gingen uwe pijlen daarhenen.
19 Het geluid des donder* was in het i
ronde; de bliksemen verlichtten de we-
rel.l; de aarde werd beroerd en daverde. !
3n Uw weg was iu de zee, en uw pad
in groote wateren, en uwe voetstappen I
werden niet bekend.
21 Gij leiddet uw volk, \' als eetie kudde, I
door de hand van Mozes en Aaron,
PSALM 7S.
Dr profeet, vermaand hehliende tot opmerking,
Ir. r inrr-\'n. prediking van Gods woord en wrr-
ken, verhaalt in hrt hrerde (Jods vaderlijke
liefde rn lankmoedigheid, door dewelke H(j
dr menigvuldige ondankbaarheid ztjna volks
verdragen hehbrmle. eindelijk Silo MlllaUlw.
en de andrre MSSWH voorby™aandr. 7.umi
in Jud* t\'it de i\'l-i.it. van «ijnc dien«t, rn
"i-.i.! uit dm Stam .\'.ili. tot het koningrijk
heeft verkoren ; lijnde it;i vo<-rberlil van
ChrMui reutri** koningrijk.
t*ENE onderwijzing van Asaf.
J O n.i\'n volk! neem mijne leer t*r
ooren ; neigt ulieder oor tot de redenen I
mijns mond*.
2  « Ik zal mijnen mond opendoen met B *\'*•
spreuken; ik zal verborgenheden over* Malt
•locdiglijk uitstorten, van ouda her;
3  Die wij gehoord hebben en weten,
en onze vaders ons verteld hebben,
1 Wij zullen het niet verbergen voor
hunne kinderen, voor het navolgende ge-
slacht, vertellende de lotïelijkheden des
HEKKEN, en zijne sterkheid, en zijne
wonderen, die HO gedaan beeft.
5 k Want Hij heeft eene getuigenis op* * \'>\'\'llt
gerigt in Jaknb, en eene wet gesteld in
Israël; die II11 onzen vaderen geboden
heeft, dat zij ze hunnen kinderen souden
bekend maken.
\'• Opdat het navolgende geslacht rfi*
weten zou, de kinderen, dit geboren zou-
den worden; ea zouden opstaan, en ver-
tellen ze hunnen kinderen.
7 Kn dat zij hunne hoop op God souden
stellen, en Gods daden niet vergeten,
maar zyne geboden bewaren.
s Eu dat zij niet zouden worden gelijk
I3;3S.
hunne vaders, een * wederhoorig en we- \' i:
derspannig geslacht; een geslacht, dat
zijn hart niet rigtte, en welks geest niet
getrouw was met God.
                                   i *
M;9.
3S:S, S,
31:9.
t.fl r,,\\x
11 27.
U \'De kinderen van Efraim, gewapende
boogschutters, keerden om ten dage des
strijd»).
Ui Zij hielden Gods verbond niet, en
weigerden te wandelen in zijne wet.
11   Kn zij vergaten zijne daden, en zijne
wonderen, die Hij bun had doen zien.
12  Voor hunne vaderen had Hij wonder
gedaan, in EfJ ptelaud, in het veld van
SOMS.
13   l Hij kliefde de zee, en deed er hen << B
doorgaan ; en de wateren deed Hg staan j
als eenen hoop.
14  \' En Hij leidde hen des daags met - Bi
eene wolk, en den ganschen nacht met Pi
een licht drs vuur».
15/ Hij kliefde de rotssteenen in de;/ k-
woestijn, en drenkte hen overvloedig, als
ut afgronden.
Num. *)11.
P». 1«S 11.
ICar, iu».
16  Want Hij bragt stroomen voort uit
de steenrots, en deed de wateren atda*
len als rivieren.
17  Nog voeren zij wijders voort tegen
Hem te zondigen, verbitterende den At-
lerhoogKte in de dorre wildernis.
15  En zg verzochten God in hun hart,
begeerende spijze naar bunnen lust.
19 7 Kn sij spraken tegen God, zij zei-
den i Zou God eetie tafel kunnen toe-
rieten in de woestijn?
2(1 " Ziet, Uu heeft den rotssteennglsY
gen, dat er wateren uitvloeiden, en beken
overvloediglijk uitbraken; zou Hg ook
brood kunnen geven? sou IIij zijnen
volke vlee-ch toebereiden?
21 • Daarom hoorde de IIE E RE, en werd
verbolgen; en een vuur werd ontstoken;
tegen Jakoh, en toorn ging ook op tegen;
Israël
f Xyi
a Bi
Ex. 1121
Es. 1121
i Nuin.
: Omdat zii in God niet geloofden,
en op zijn heil niet vertrouwden.
-ocr page 415-
23 Daar Hij de wolken van boven ge-
bood, en de deuren des hemels opende ;
34 • En regende op hen het Man om Ie
eren, en gaf bun hemeWch koren.
2& l Fen iegelijk At het brood der mag-
tigen; Hij xond hun teerkost tot verza*
di*ing.
26  » Hij dreef den oostewind voort in
den hemel, en voerde den zuidewind aan
door zijne sterkte;
27  En regende op hen vleescb alt stof,
en gevleugeld gevogelte als tand der
taste;
2N Kn deed het vallen in het midden
zijns legers, rondom zijne woningen.
29  Toen aten zy, en werden zeer zat;
zoodat 11Ü hun hunnen lust toebragt.
30  Zij waren nog niet vervreemd van
hunnen lust, hunne spijze was nog m
hunnen mond,
31   » Als Gods toorn tegen hen opging,
\'dat Hij van hunne vetsteu doodde, en de
uitgelezenen van Israël nedervelde.
32  Hovea dit alles zondigden zij nog,
en geloofden nier, door zijne wonderen.
33  Dies deed Hij hunne dagen vergaan
in ijdelheid, en hunne jaren in verschrik-
king.
34  AU Hij hen doodde, zoo vraagden
zy\' naar Hem, en keerden weder, en zoch-
ten God vroeg;
3ó En gedachten, dat God hun Rots-
steen was, en God, de Allerhoogste, hun
Verlosser.
36  Vu zij vleiden Hem niet hunnen
mond, en logen Hem niet hunne tong.
37   Want hun hart was niet regt met
Hem, en zij waren niet getrouw in /i.in
verbond.
3H Hoch Hij, barmhartig zijnde, ver-
zoende de ongerept tg! leid, en verdierf hen
uiet; maar wendde dikwijls /.gnen toorn
af, en wekte zijne ganrclie grimmigheid
niet op.
39  Kn Ily dacht, dat zij vleesch waren,
een wind, die henengaat en niet wcder-
keert.
40  Hoe dikwijls verbitterden zy Hem
in de woestijn, deden Hem smart aan
in de wildernis!
41   Want zij kwamen a! weder, en ver-
zochten God, en stelden den Heilige 1--
rafils een perk.
42  Zij dacbten niet aan zijne bsnd, aan
den dag, toen Hij hen van den weder-
partijder verloste;
i 43 Hoe Hij zijne leekenen stelde in
{ Egypte, en zijne wonderheden in het veld
i van Zoa\'i;
44 • En hunne vloeden in bloed veran*
i derde, en hunne stroomen, opdat lij niet
zouden drinken.
4."i p HU zond eene vermenging van on-
i gedierte onder hen, dat hen verteerde, en
>; vorschen, die hen verdorven.
46  r En Hij gaf hun gewas den kruid-
worm, en hunen arbeid den sprink-
haan.
47  \' Hij doodde hunnen wynstok door
den hagel, en hunue wilde vijgeboumeu
door vurigen hagelsteen.
43  Ook gaf Hij hun vee den hagel over,
en hunne beesten aan de vurige kolen.
49  Hij zond ouder hen de hitligheid
zijns toorns, verbolgeuheid, en verstoord*
heid, en bcnaauwdhei.i, met uitzending
der boden van veel kwaads.
50  Hij woog een pad voor zijnen toorn;
Hij onttrok hunne ziel niet vanden dood;
en \' hun gedierte gaf Hij aan de pesti-
lentle over.
51   " Kn Hij sloeg al het eerstgeborene
in Egypte, het beginsel der krachten in
de teuten van Cbam.
52  En Ilij voerde zijn volk als schapen,
en leidde ben, als eene kudde, mdewoes-
lijn.
53  Ja HU leidde hen zeker, zoodat lil
niet vreesden, • want de tee bad hunne
1 vijanden o-erdekr.
64 En Hij bragt hen tot de landpale
zijner heiligheid, tot dezen berg, rftea
; zijne regterhand verkregen beeft.
H Kn Hij verdreef voor hun aangezigt
\' de Heidenen, en deed hen vallen «*• in bet
snoer hunner erfenis, en deed de stato-
. men Israela in hunne tenten wonen.
56  Maar zij verzochten en vetbittenlen
1 God, den Allerhoogste, en onderhielden
: zijne getuigenissen niet.
57  Kn zy weken terug, en handelden
, trouwelooslijk, gelijk hunne vaders; zij
i zyn omgekeerd, als een bedriegelijke
boog.
SN En zij verwekten Hem tot toorn
door hunne hooiten, > en verwekten Hem
, tot yver door hunne gesuedene beelden.
59  God hoorde het en werd verbolgen,
: en versmaadde Israël zeer.
60  Ihes verliet Hij den tabernakel te
Silo, de tent, die Hij tot eene woning
gesteld had onder de menschen.
61   -i Eu Hij gaf zijne sterkte in de ge-
1 vangeuis, en xiine heerlijkheid in de hand
des wederpartij der s.
62  En Ilij leverde zijn volk over ten
zwaanle, en werd verbolgen tegen zijne
, erfenis.
63  Het vuur verteerde hunne jonge*
\' lingen, en hunne jonge dochters werden
! niet geprezen.
64  « Hunne priesters vielen door het
; zwaard, en hunne weduwen weenden niet.
6ó Toen ontwaakte de llrere, ala een
slapende, als een held, die juicht van
den wijn.
6fi a Kn Hij sloeg zijne wederpartijdera
aan het achterste. Hij deed hun eeuwige
smaadheid aan.
67 Doch Hij verwierp de tent van Jozef,
en den stam van Kfrafm verkoos Ilij niet.
65  Maar Hij verkoos den stam van
,ruda, den berg Zinn, dien Hij liefhad.
69  Kn Hij bouwde zijn heiligdom als
hoogten, als de aarde, die Hij gegrond:
heeft in eeuwigheid.
70  \'• Eu Hij verkoos zijnen knecht I>a-
v.\'d, en nam hem van de schaapskooien; j
71   Van achter de zogende te ha ji en deed
Hij hem komen, i om te welden Jakob,
zijn volk, en laiael, ziine erfenis.
72  Ook heeft hij hen geweid naar de,
opregtbeid zijns harten, eu heeft hen <e-
leid met een zeer verstandig beleid *.ijner|
handen.
PSALM 79.
God* -\'mrinl" beklaagt ii< Ii over de uiterste!
wreedheid il- r vijanden, dte Jeruialem en ,
den teinuel hatlden ver-roeit; en hidt Hem,,
dat Hij, verireteode en vertoeoende hare
tonden, om njner eere «il. haar crenadiic ea \'
apoi\'diif v.tIo-h\', en de Tijanden "tralie, lot
eeuwigen lof van lijnen naam.
EEN psalm m Asaf.
O God! Ili-idenen zijn gekomen in
uwe erfenis; zij hebben den tempel uwer
heili ;heid verontreinigi], zij hebben Je-
riizalem tot steenhoopen gesteld.
2  ZO hebben de dood e ligchamen uwer
knechten aan liet gevogelte des hemels tot
I spijs gegeven; het vleesch uwer gunst*
genooieu aan het gedierte des land*.
3  Zij hebben hun bloed rondom Jerf|-
zalem als water vergoten. en er was
niemand, die hen begroef.
4  * Wy \'nu ihi\'.ti naburen eene sutaad-
heid geworden; een spot en schimp dien,
die rondom ons z;>n.
5  b Hoe lang, HKKRE! zult Gij eeuwig-
lijk toornen? zal uw yver als vuur bran-j
den?
6  < Stort uwe grimmigheid uit over
de Heidenen, die t\' niet kennen, en over I
de koningrijken, die uwen naam niet
aan roepen.
7  Want men reeft Jakob opgegeten, en1
Joh.
lCor.
Num. 1
x II; ut. 32 16,
• ISa.n. 18:11,
I 11
8:6.
in O,
I H
IV
UI*.
80:7.
Pk,
89:47.
Jer.
10:23.
9 :ft.
18:8».
-ocr page 416-
PSALM 90, 81, 82.
3. v. C— tiij hebben zijne liefelijke woning ver-
          l woest.
I 8J Gedenk on» «Ie vorige mindeden niet,
Jr,- **;9* haast l", laat uwe barmhartigheden ons
voorkomen : want wij zijn leer dun ge-
worden .
! 9 Help ons, o God onzes heil* \' ter oor-
zake tan de eer u*\'i naams; en red onn,
rn doe verzoening over onze zonden, om
uw* mama wil.
| 10 Waarom zouden de Heidenen zeg-
Jen : Waar ia hun God ? Lnat de wraak
es vergoten bloeds uwer knechten onder
de Heidenen voor onze oogen bekend
worden.
11 Laat het gekerm der gevangenen
voor uw aanschijn komen, behoud overig
de kinderen des doods, naar de grootheid
uws arms.
! 12 Kn geef onzen naburen zevenvoudig
weder in hunnen schoot hunnen smaad,
waarmede zij l\', o Heer e ! gesmaad
hebben.
13 Zoo zullen wij, uw \\olk en de scha*
pen uwer weide, Ü loven in eeuwigheid,
van geslacht tot geslacht; wij znllen
uwen roem vertellen.
PSALM •*>.
De {>**\'">>*\' klaa™t over den eilrndifen «tut
der Kerk, dewijl de vorige menie; vu Idiife wrl-
dadrn Goda, aan haar l»wwn, du vrran-
derd waren in benaauwdheden en vervot-
piiiL\'fii . bidt om daaruit Terloit te worden,
met belofte van dankbaarheid.
\'70OR den opperzangmeester, op Schó-
V schannim; eene getuigenis, een psalm
van Asaf.
2 O Herder Israëls! neem terooren, die
Jozef als schapen leiddel; die tus-chen de
cberuhim zit, verschijn blinkende.
! 3 Wek uwe magt op voor bet aangezigt
van Efraim, en Benjamin, en Manasse,
en kom tot onze verlossing.
4:7.\' 40 God ! breng ous wsw, en " laat uw
-J*dj7. a&nschijn lichten, zoo zullen wij verlost
S\'i?" worden.
\' 9;I\'-: a O HEF. HE, God der heirscharen I hoe
lang zult Gij rooken tegen het gebed uws
I volks ?
! 6 Gü spijst hen met tranenbrood, en
drenkt hen met tranen uit een drieling.
7  Gü hebt ons onzen naburen tot eenen
44:14, [ twist gesteld, en \'\' onze vijanden spotten
7\'J:4. onder zich.
8  O Goii der heirscharen ! breng ons
weder, en laat uw aangezicht lichten, zoo
tullen wij verlost worden.
B Gij hebt eenen wijnstok uit Egypte
overgehragt, hebt de Heidenen verdreven,
,en hebt denzelven geplant;
10 Gij hebt rfe plaatt voor hem bereid,
en zijne wortelen doen inwortelen, zoo-
dat hij het land vervuld heeft.
| 11 He bergen zijn met zijne schaduw
; bedekt geweest, en zijne ranken waren
: al* cederboomen Gods.
j 12 HO schoot zijne ranken uit tot aan \\
; de zee, en zijne scheuten tot aan de rivier.
| 13 Waarom hebt Gij zijne muren door-
gebroken, zoodat aüen, die denwegvoor-
; bijgs.au, hein plukken?
14 Het zwijn uit Itet woud heeft hem ,
uitgeuroet, en het wild des velds beeft
hem afgeweid.
I.i U God der heirscharen ! keer toch
weder; aanschouw uit den hemel, en zie, ,
en bezoek dezen wijnstok,
16 En den stniu, dien uwe regterhand
geplant heeft, «n dat om den zoon, dien
Gü U gesterkt hebt!
1 l7 ISm is met vuur verbrand, hii fs af- \'
Ïehouwen; zij komen om van het schel*
rn uws aangezigtf.
! 18 Uwe hand zii over den man uwer
regterhand, over des menseben zoon, die*
keeren; behoud ons in het leven, ioo
tullen wij uwen naam aanroepen.
20 O lIEr.UE, God der heirscharen ?
hreng ons weder; laat uw aanschijn
I lichten, zoo zullen wij verlost worden.
PSALM 81.
De profeet vermaant het volk, God den
H\'Tre >eer hoor te roemen van wege de
I veelvuldige weldaden en verlossingen, die
\'.•"I aan hetzelve beweien had; met eene
Uvrt over hunne onfeaooraaamheid, die hun
tot schade weien lou.
VOO II den opperzangmeester, op de
Gittith, een ptalm van Asaf.
2  Zingt vrolijk Gode, onze Sterkte;
juicht den God van Jakob.
3  Heft eenen psalm op, en geeft de
trommel; de liefelijke harp met de luit.
4  Blaast de bazuin in de nieuwe maan,
ter bestemder tijd, op onzen feestdag.
b Want dit is eene insetting in Israël,
een regt van den God Jakobs.
6  Hij heeft het gezet tot eene getuige-
nis in Jozef, als Hij uitgetogen was tegen
Egypteland; altcaar ik gehoord heb eene
spraak, die ik niet verstond;
7  Ik heb zijnen schouder van den last
onttrokken; zijne handen zijn van de
potten ontslagen.
3 In de benaauwdheid riept gij, en Ik
hielp u uit; Ik antwoordde u uit de
ichuilplaats dea donders; Ik beproefde
u aan de wateren van Meiiba. Sela.
\'.) Mijn volk ! teide Ik, hoor toe, en Ik
zal onder u betuigen; Israël, of gij naar
Mij hoordetl
10  Er zal onder u geen uitlandsch god
wezen, en gij zult u voor geenen vreein-
den kcod nederbuigen.
11   Ik ben de HEEIIE, uw God, die u
heb opgevoerd uit het land van Egypte:
doe uwen mond wijd open, en Ik zal
hem vervullen.
12  Maar mijn volk heeft mijne stem
niet gehoord; en Israël heeft Mijner niet
gewild.
13  Dies heb Ik het overgegeven in het
goeddunken huns harten, dat zij wandel-
den in hunne raadslagen.
14  Och, dat mijn volk naar Mii ge*
hnord had, dat Israël in mijne wegen
gewandeld had !
15  In kort zou Ik hunne vijanden ge-
dempt hebben, en mijne hand gewend
hebben tegen hunne wederpnrtijders.
lfi Die den HEEIIE haten, zouden zich
Hem geveinsdelijk onderworpen hebbeu,
maar bunlieder tijd zou eeuwig geweest
zijn.
17 En Hij zou het gespijsd hebhen met
het vette der tarwe; ja Ik zou u verzadigd
hebben met honig uit de rotssteenen.
PSALM H.
De psalmist pet ui pi, dat God in het freriirt
voorzit, en vermaant de ri\'gte», hun atuht
:• \'trouw te vervullen, bestraffende hun on-
veritand en hunne onarhtsaauiheid, met !>e-
ilti i-rii:1: van Godi oordeelen.
EEN psalm tan Asaf.
God siaat in de vergadering Codes;
Ui. oordeelt in het midden der Goden:
2  Hoe lang zult gij lieden onregt oor-
deelen, en het aangezigt der goddeloozen
aannemen? Sela.
3  Doet regt den arme en den wees;
regtvaardigt den verdrukte en den arme.\'
4  « Verlost den arme en d»n behoefti- " **pr. 14:"
ge, rukt kern uit der goddeloozen hand.
a Zij weten niet, en verstaan niet, tij
wandelen steeds in duisternis; \'Het wan-
kelen alle fondamenten der aarde.
6  Ik heh wel gezegd : Gij zijt Goden; en
gÜ zyt allen kinderen des Allerboogsteu :
7  Nogtans zult gü sterven als eenj
mensen ; en als een van de vorsten tuit;
gij vallen.
                                                         \'
19 Zoo zullen
van t\' niet terug-
-ocr page 417-
PSALM sa, 84, 86, 86.
B SU op, o God I oordeel het aardrijk,
• want (In bezit alle natie"D.
PSALM 83.
Eene klagt der gemeente Godi over de rsad-
llagen der goddelooirn tegen haar, biddende
dat Hg hen wil ttraffen, 100 alt II <-ii .1-
de vervolger» van njn rolt heeft gedaan.
EEN lieii, een psalm van Ata f.
2 O God I zwijg niet, houd V niet
aU doof, en wees niet i>til, o God \'
3  Want tie, uwe vijanden waken (re-
tier, en uwe haters steken het hoofd op.
4  Zij maken listigli k eenen heituelij-
ken aanslag tegmi uw volk, en beraadsla-
gen zich tegen uwe ver! orgenen.
5  Zn hebben gezegd : Komt, en laat ons
hen uitroeien, dat zij geen volk meer
zijn; dat aan den naam lsraels niet meer
geslacht worde.
6  Want zij hebben in het hart te za-
men geraadslaagd; tegen l\' hebben /ij
een verbond gemaakt :
7  De tenten tan Hdom en der Jsmaë-
lieten, Moab en de Hagarcnen;
8  Gebal, en Atnmon, en Amalek, l\'a-
lestina met de inwoners van Tjrus.
9  Ook beeft zich Auur bij hen ge-
voegd; iii zijn den kinderen van Lot tot
eenen arm geweest. Sela.
ll> Doe hun al* Midian, als Slsera, als
Jabin aan de beek Kison ;
11   bie verdelgd /im te Kndor; zii zijn
geworden tot drek der aarde.
12  Maak hen en hunne printen als
Oreb en als Zet\'b, en al hunne vorsteu
als Zebah en als Zalmfina;
13  Die zeiden : Laat ons de scboone
woningen Gods voor ons in erfelijke be-
zitting nemen
14  Mijn God ! maak hen als een\' wer-
vel. als stoppelen voor den wind.
15  Gelijk het vuur een woud ver-
brandt, en gelijk de vlam de berden aan-
ateekt;
16  Vervolg hen alzoo met uw onweder,
en ver-t-link hen met uwen draaiwind.
7 Maak hun aangezigt vol schande,
opdat zij, o HEKRE ! uwen naam zoeken.
18  Laat ben beschaamd en verschrikt
wezen tot in eeuwigheid, en laat hen
schaamrood worden, en omkomen.
19  Opdat zü weten, itat Gij alleen met
uwen naam ayt de I1KE11E, de Aller*
hoogste over de gatieche aaide.
PSALM 84.
De profeet geeft de droefheid van ign hart
te kennen, omdat hij tot de vergadering der
gcloorigim niet mogt naderen ; roemt de
geluk talig beid dergenen, wien iulk- gebeu-
ren uiogt; wentchende en hiddendc daar
wederom te mogen verschijnen.
VOOH den opperzangmeester, op de
Gittitu; een psalm, voor de kinde*
ren van Korach.
2  Hoe liefeluk zijn uwe woningen, o
HEERE der heirsoharen 1
3  » Mijne ziel is begeerig, en bezwijkt
ook van verlangen, naar de voorhovrn
des HEEREN j mij" hart en mijn vleesch
roepen uit tot den levenden God.
4  Zelfs vindt de musch een huis, en de
zwaluw een nest voor zich, waar zü hare
iongen legt, lm uwe allaren, HEEUEder
leirscharen, niün Koning, rn uionGod\'
•\'> Welgelukzalig <v\\\\ zij, die in uw buit.
wonen; zü prijzen l gestadiglijk. Sela.
6  Welgelukzalic is de mennjh, wiens
aterkte in l is, in welker hart de ge-
baande wegen zi>i .
7  Als zij door het dal der moerbezittn-
hoornen doorgaan, stellen tij Hem tot
eene fontein i ook zal de regen benganicb
rijkelijk overdekken.
8  Zu gaan van kracht tot kracht, een
iegelijk van Aen zal verschijnen voor God
in Zion.
9  I1KEKE, God «ter heirscharen! hoor
I mijn gebed; neem het ter ooren, o God \'• *< C
van JakobI Sela.
                                                     
10  0 God, ons Schild! zie, en aan-
| schouw het aangezigt uwb gezalfden.
11   Want een dag in uwe voorhoven is
; beter dan duitend eldtrt; ik koos liever
aan den dorpel in het buis mijns Gods te
! wezen, dan lang te wonen in de tenten
i der goddeloosheid.
12  Want God. de I1EEKE, is eene Zon
en Schild; de HEERE zal genade en eere
geven; Hij zal het goede niet onthon-
den dengenen, die in opregtheid wande-
len.
13  HEERE der heirscharen!owelgeluk- * r"-
zalig ia de mensch, die op L\' vertrouwt.
PSALM 85.
j De [t*almi«t «telt God voor oogen de rerloc
•irgen, welke Hij eertijdi tgn volk heeft b.*-
I weien. Hem biddende, dat Hij ook roortaan
igne gemeente die genade wil bemjien. be-
lorende iirh daarop te wiilen verlaten.
EEN psalm, voor den opperzangraees-
ter onder de kinderen van Korach.
2  Gij zijt uwen lande gunstig geweest,
HEERE! de gevangenis van Jakob hebt
\'. Gij gewend.
3  De misdaad uws volks hebt Gij weg-
genomen; Gij hebt al hunne zonden be-
! dekt. Sela.
i 4 Gij hebt weggenomen al uwe ver-
I bolgen beid; Gij hebt I gewend van de
hittiglieid uws toorns.
5 ttreng ons weder, o God onzes heiM
| en doe te niet uwe rnornigheid over ons.
i 6 Zult Gij eeuwiglijk tegen ons toor-
| nen ? Zult Gij uwen toorn uitstrekken
van geslacht tot geslacht?
7 Zult dij ons niet * weder levend ma-, * l\'*- "
ken, opdat uw volk zich in V verblijde?
I 8 Toon ons uwe goedertierenheid, o\'
\'. HKEKK! en geef ons uw heil.
| 9 Ik zal hooreu wat God, de HEERE.
\'. spreken zal; want Hij zal tot zijn volk
en tot zijne gunst genoot en van vre.!e
: spreken; maar dat zij niet weder tot
dwaasheid keeren.
1" Zekerlijk, zijn heil is nabij dengenen,\'
die Hem vreezen, opdat in ons land eer
won e.
11   De goedertierenheid en waarheid
zjllen elkander ontmoeten, de* geregtig- * fleur. \'
held en vrede zullen elkander kussen.
12  De waArheiil zal uit de aarde sprui-
ten, en geregtigheid zal van den hemel
nederzien.
13  Ook zal de HEERE het goede ge-
ven ; en ons c land zal zijne vrucht ge- * \'\'"
ven.
14  De geregtigheid zal voor zijn aan-
gezigt henengaan, en Hij zal se zetten
op den weg zijner voetstappen.
PSALM 86.
Darid. in groot e twarigheid vervallen lijnde,
neemt in het gebed toerlugt tot ignen goe-
dertierenen en alina^tigen God, Hem bid- j
dende om genadige vertoning uit deielve,
tot tgnen troott en tot beirhaming njner
vijanden, belovende God daarvoor dankbaar* ,
heid te bewijien.
ÏpEN irebed van David.
-J HEERE! neig uw oor, verhoor mij::
want ik ben ellendig en nooddruftig.
2   Itewaar mijne ziel, want ik ben we
gunstgenoot, o Gij, mijn God! verlos
uwen knecht, die op l\' betrouwt,
3  Wees n.u genadig, HEER?:! want ik
roep tot l\' den gan^chen dag.
4  Verheug de ziel uws knechts: want
tot U, HEERE! verhef ik uuiue ziel.
5  Want Gij, HEERE! zijt go»d, en
gaarn vergevende, en van groote goeder*
tierenheid allen, die V aanroepen.
6  HEERE! neem mijn gebed ter ooreo,
en merk op de stem mijuer smeekingeo.
7  o In den dag tuüner benaauwdhetd ih. 5
roep ik 1\' aan, want Gü verhoort nni.
-ocr page 418-
PSALM \'7. 3S, 89.
S Onder de goden i* niemand 1\' gelijk.
IIEERE! en *> er ryn geene gelijk uwe
werken.
!> Al de Heidenen, HEKRE ! dieGijge-
ma«kt hebt, zullen komen, en zullen
zich voor uw aanschijn nederbuigen, en
i uwen naam eeren.
1» Want Gij ?.ijt groot, en dot-t won-
derwerkeii; Gij alleen zijt God.
i 11 • Leer DiQ, UEEUE! uwen weg, ik
Ital in uwe waarheid wandelen; vereenig
mijn hart tot de mm uws naam*.
i IS I1EKKE! mijn God! ik wil V niet
mÜii gansche hart loven, en Ik zal uwen
i iiaam eeren in eeuwigheid;
i 18 Want uwe goedertierenheid in groot
\' over mij; en Gij hebt mijne /.iel uit het
onderste, des graf» uitgerukt.
14 O God! * de lioovaanligen staan te-
gen mij op, en de vergaderingen der
.tirannen zoeken mijne «iel; en zij stellen
| 1 niet voor hunne ongen.
I 15 Maar Gij, HEERE ! * zijt een barm-
1 hartig en genadig God, langnioedig, en
groot van goedertierenheid en waarheid,
lrt Wend t lot my, en wee» mij gena*
dig, geef uwen knecht uwe Merkte, en
\' verloa den zoon uwer dienstmaagJ.
17 Doe aan n.n een teeken ten goede,
opdat het mijne haters zier., en be-
schaamd worden, als Gij. HEBRE I mij
; geholpen, en mij getroost zult hebben.
PSALM 87.
11 profeet «preekt in de «en paalm van de
j heerlijkheid der gemeente Co e». mitseader*
| vnn hwf uithreftli-ig onder de Heidenen
I doi>r de kom*t van Christus.
EEN psalm, een lied voor de kinderen
van Korach.
Zijn grondslag is op de bergen der hei-
Ügbeid.
•2 De IIEERE bemint de poorten van
Zion boven alle woningen van Jakob.
3  Zeer heerlijke dingen worden van u
gesproken, o stad Gods\' Sela.
4  Ik zat Rahab en Kabel vermelden,
onder degenen, die Mij kennen; ziet, de
i"iliktün, en de Tvn»:r, met den Moor,
;deze is aldaar geboren.
i ó Fn van Zion in\\ gezegd worden : Die
en die is daarin geboren; en de Aller*
hoogste zelf zal hen bevestigen.
; 6 De IIEERE zal hen rekenen ;n het
opschrijven der volken, zeggende ; Deze
\'s al laar geboren. Sela.
7 En de zangers, gelijk de speellieden,
wntigadtre al mijne lonteim n zullen
binnen u zijn.
PSALM 88.
Eea ~ebed van drn profeet, voor ooiren »t«"l-
lenrie de aanverhtin?en en menisrvulilitri\'
rw.it i ;i:-.I. ii, die hij heeft irelede» ; leerende
allen geluovigen, dat tij Hek) in tegenspoed
tot i .-..I lullen kt\'ercn, en van Mem troont
verwachten.
IT^EN lied, een psalm voor de kinderen
J tan Korach, voor den opperzang*
meester, op Machalath Leaunóili; eene
nnd«rwj]flnc van Heiiian, den Ezrahiet.
5  O HKKUE, God mijns heilsl bij dag,
hij nacht roep ik vonr I .
3  Laat mijn gebed voor uw aanschijn
komen ; neig uw oor tot mijn geschrei.
4  Want mijne ziel is der tegenbeden
Kat, en mi in leven raakt tot aan het
graf.
ó Ik b«n gerekmd met degenen, die in
den kuil nederdalen; ik beu geworden
al» een man, die krachteloos is:
t> Afgezonderd onder de dooden, gelijk
de verslagenen, die in het graf liggen,
die Gö niet meer gedenkt, eu ti) zün
afgesneden van uw» hand.
7 GU hebt imi in den ondersten kuil
gelegd, in duisternissen, in diepten.
5  Uwe grimmigheid ligt op my ; Gij
hebt wit nedergedrukt met al uwe baren.
Sela.
\'J Mijne bekenden hebt Gij verre van
mii gedaan. Gij heb* uui hun tut renen
grooten «ruwel gesteld; ik ben besloten,
ec kan niet uitkomen.
10  Miiii oog treurt van wege verdruk\'
king; IIEERE! ik roep tot l\'den ganscaen
dag; ik strek mijne handen uit tot t\'.
11  Zult Gij wonder doen aan de doo-
den? Of zullen de overledenen opstaan,
zullen zij I In.rn ? Sela.
12  Zal uwe goedertierenheid in het
graf verteld worden, uwe getrouwheid
in het verderf?
Ij Zullen uwe wonderen bekend wor-
1 den in de duisternis,, en uwe geregtigheid
in het land der vergetelheid?
14  Maar ik, IIEERE! roep tot U, en
mijn gebed komt ü voor in den morgen-
! stond.
15  HKERE! waarom verstoot Gij mijne
| ziel, en verbergt uw aanschijn voor niij ?
I ld Van der jeigd aan ben ik bedrukt
. en doodbrakemie; ik draag uwe vervaar*
\' nissen, ik ben twijfelmoedig.
17 L\'we hittige toornigheden gaan over
i nijj; uwe verschrikkingen doen mij ver*:
1 gaan.
i 1-1 Den ganschen dag omringen zij mij,!
| als water; te zamen omgeven zij mij. \'
19 Gij hebt vriend en medegezel verrei
. van mij gedaan; mijne bekenden zijn ia
i duisternis.
PSILM H9.
; De psalmist looft f.od van we(-e njne c*oed-,
j hei<l en getrouwheid in het houden van nm
\'. vrrlioml, met David, (die ook hier als een)
voorbeeld van Christus wordt voor;*esteldj
, en met de geloovig*n opgerigt; als ook *anj
we-e igne grootr maft en tori; over njne
I Kerk; dorb klaagt tevena over de i ware i
] verdrukkini\'vn, die aan de gemeente Gods!
I lijn wedervaren, bi\'ldende om verlossing.
I 17»ENE onderwijzing van Etiian, den I
[ P-j Kzrahiet.
! i Ik zal de goedertierenheden des IIEE-\'
REN eeuwiglijk zingen; ik zal uwe waar*\'
heid niet mijnen mond bekend maken,\'
. van geslacht tot geslacht.
! 3 Want ik heb gezegd : Uwe goedertie-
j reuheid *al eeuwiiflijk\' gebouwd worden;
< in de hemelen zelve hebt Gij uwe waar*
\\ heid bevestigd, zeggende :
I 4 Ik heb een verbond gemaakt met mvj-\'
[ nen uitverkorene; Ik beb mijnen knecht
j David gezworen i
I . Ik zal uw zaad tot in eeuwigheid be-
j vestigen, en uwen troou opbouwen van
geslacht tut geslacht. Sela.
J G • Pies loven de hemelen uwe wonde*
. ren, o IIKKRK! ook is uwe getrouwheid
1 in de gemeente der heiligen.
7 Want wie mag in den hemel tegen
den HKKKE geschat worden? wie is den
HEERE gelijk, onder de kinderen der
sterken r
,s God is grootelüks geducht in den
: raad der heiligen, en vreesselijk boveu
| allen, die rondom Hem zijn.
; !» o IIEERE, God der lieirscharen ! wie
i is als Gij, grootniagtig, o IIEERE! en
| uwe getrouwheid is roudoiu V.
10  Gij heersclit over de opgeblazenheid
der zee; wann<>er hare baren zich verbef*
fen, zoo stilt Gij ze.
11   Gij hebt Rahab verbrijzeld alseenen
, verslagene; Gij hebt uwe vijanden ver-
\' strooid met den arm uwer sterkte,
12  t> Pe hemel is uwe, ook is de aarde
uwe; de wereld en hare volheid, die hebt
GÜ gegrond.
13  liet mi >rde:i en het zuiden, die hebt
Gij geschapen; Tliabor en Ilermon juï-
chen in uwen naam.
14  GO hebt eenen nnu met msgt; uwe
j hand i* sterk, uwe regterhand is hoog.
> 15 i Geregtigheid en gerigt ziin de vas-
\'. [i.-.i Ml.
r E*. 3* fi,
Nun. 1 * IK.
Nrh. 9 17.
Pa. Ictt H
Itós
Joel 3 11
-ocr page 419-
• C.- , tigneid uws troon*; d goedertierenheid en
            waarheid gaan voor uw aarm-liiju henen.
16 Welgelukzalig i» hel volk, het wrik
**:l*-ibet geklank kent, o HEERE! zü zulleu
j in het licht uvg aauschüns wandelen.
[ 17 Zii zullen zich den gansenen dag
verheugen in uwen naam, en door uwe
\'geregtighefd verhoogd worden.
i IK Want Gij zijt de heerlükheid hun-
ii«T sterkte; en door uw welbehagen tal
onze hoorn verhoogd worden.
1 19 Want ons schild is van den HEERE,
: en onze Koning is van deii heilige Is-
I raeU.
2(1 Toen hebt Gij in een gezigt gespro-
; ken van uwen heilige, en gezegd i Ik
heb hulp betiteld bij eenen held; Ik heb
\'eenen verkorene uit het volk verhoogd.
\' £1 Ik heh David, m vin en knecht. ge-
i. 16:1, vonden ; met * ininir heilige olie heb Ik
•*• hem gezalfd.
i 32 Met welken mijne hand vast blijven
zal; nok zal hem mijn arm versterken.
. 7;10. 23/I>e vijand zal hem niet dringen, en
de zoon der ongeregtigbeid zal hem niet
onderdrukken.
24  Maar Ik zal ziinr wederpartijdeis
verpletteren voor zijn aangezigt, en die
hein baten, zal Ik plagen.
25  En mijne t-etrouwheid en mijne goe-
dertierenheid zuilen met hem m n . en
zijn hootn zal in mijnen naam verhoogd
«orden.
26  En Ik tal zijne hand in de tee iet-
ten, en tyne regierhaud in de rivieren.
27? Hit tal Mij noemen : Gij zijt mijn
mijn God, en de Ru tasteen muu»
houilen; en GU hebt sijnen troon r t,
aar<le n eden-es toot eu.
48 (ui hebt de dagen zijner jeugd ver-
kort; Gu hebt hem met schaamte over\'
dekt. Sela.
47  Hoe lang, o IIEERE! zult Gij I i
steeds verbergen? znl uwe grimmigheid
branden als een vuur f
48  Gedenk van hoedanige eeuw ik ben;
waarom zoudt (iit aller tnenschen kinde-
ren te vergeefs geschapen hebben ?
49  Wat man leeft er, die den dood
niet zien zal? die\'zijne ziel tal bevrijden 1 1*».
van bet geweld des grafs? Sela.
&0 IIEERE! waar zijn uwe vorige goe-
dertiereuheden, ™ die Gij David gezworen « IS
hebt bij uwe trouw?
51    Gedenk, Heere! aan den smaad
uwer knechten, dien ik in mijnen boe-
tem draag run alle gronte volken;
52  Waarmede, o HEERE! uwe tijan*
den smaden, waarmede zij de voetstappen
uws gezalfden smaden.
53  Geloofd zü de HEERE ia eeuwig-
heul ï Amen, ja amen.
• PSALM 90.
Uoiti, lovende God» voort lenigheid en mart,
Ix-nhrijft dr twakhrid. ellende en kortheid
van het menirhelijke leven; God biddende,
dat H;j hr-ni en alle wen-eten leere iu!i-
•e-jt te kennen.
EEN gr
II EK
bed vau Mozes, den man Gods.
• i! zijt ons geweest eene
Toevlugt van geslacht tot geslacht.
• 2SaiuHebr
2  Eer de berden geboren waren, en Gij
de aarde en de wereld voortgebragt hadt,
ja van eeuwigheid tot eeuwigheid zin
Gü God.
3  Gij doet den mensch wederkeeren tot
verbrüzeling, en zegt : Keert weder, gü
menscbenkinderen !
4   Want duizend jaren zün in uwe
oogen, als de dag van gisteren, ala bij
voorbij gegaan is, en ala eene nachtwaak.
5  Gij overstroomt hen; zü zijn ijtl\'vk
een slaap; in den morgenstond zün zij
geluk het gras, dat verandert:
6  In den morgenstond bloeit het, en
bet verandert, des avonds wordt het af-
gesneden, en het verdort.
7   Want wij vergaan door uwen toorn ;
en door uwe grimmigheid worden wij
verschrikt.
B Gü "telt onze ongeregcigheden voor
U, ouze heimelijke tonde» ïa het licht
uws aanEcliijiis.
\\> Want al onze dagen gaan henen
door uwe verbolgen beid; «n brengen
onte jaren door al» eene gedachte.
lu Aangaande de dagen onzer jaren,
daarin zün zeventig jaren, of zoo wü
teer sterk SUS, tachtig jaren; en bet uii-
nemendttte van die is moeite en verdriet:
want bet wordt snellük afgesneden, en
wil vliegen daarheen.
11   Wie kent de sterkte uws toorn*, en
uwe verbolgenheid, naar dat Gij te vree-
zen zijt ?
12  Leer onë alzoo onte dageu tellen, dat
\\m. een wijs hart hekoiuen.
13  Keer weder. BESBEI tot hoe lange?
en het berouwe l" over uwe knechten.
14  Verzadig ons in den morgenstond
met uwe goedertierenheid, zoo zulleu wy
juichen, en verblüd zün in al onze degen.
15  Verblijd ons naar de dagen, ia de-
velKe
Gij ons gedrukt hebt, naar de ja-
ren, in. dewclk* wü het kwaad gezien heb-
ben.
16  Laat uw werk aan uwe knechten ge-
zien worden, en uwe heerlükheid over
hunne kinderen.
17  En de liefelükheid des 1IEEREN,
onzes Gods, zü over ons; en bevestig Gü
het werk onzer handen over ons, ja het
werk onrer handen, b^vc^Ht* dat.
heils!
23 Ook tal Ik hem ten eerstgeborenen
zoon stellen, ten hoogste over de konin-
gen der aarde.
29 Ik zal hem mijne goedertierenheid
in eeuwigheid houden, en mijn verbond
zal bem vast blü-en.
I 30 Rd Ik zal zi.ni zaad in eeuwigheid
; zetten, en zün\' troon als de dagen der
j hemelen.
L Ifflw 711 31 * Indien zijne kinderen mijne wet
verlaten, en in mijne regten niet wande-
len;
1 32 Indien z\\> mijne intPttingen onthei-
ligen, en mijne geboden niet houden ;
\' 33 Zoo zal Ik hunne overtreding met
; de roede bezoeken, en hunue ongeregtig-
i beid met plagen,
34 Maar mijne goedertierenheid zal Ik
van hem niet wegnemen, eu in mijne ge-
I trouwheid niet feilen.
! 35 Ik zal mijn verbond niet ontheili*
<gen, en hetgeen uit mijue lippen gegaan
lis, tal Ik niet veranderen.
> Uebr. 6:13.\' 36\' Ik heb eens gezworen (mi mijne hei-
17,18.: ligheid: zoo Ik aan David liege!
! 37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid zijn,
jen zijn troon zal voor Mij /.im geluk de
; zon.
1 33 II. zal eeuwiglijk bevestigd worden,
Ei\'liik de maan; en de Getuige in den
emel is getrouw. Sela.
N Maar Gü hebt htm verstooten en
j verworpeu; Gij zijt verbolgen geworden
[ tegen uwen gezalfde.
! 4H GÜ hebt het verbond uws knechts te
niet gedaan; Gij bebl tijne kroon outhei-
ligd tegen de aarde.
41 Gü hebt al /ijnt\' muren dourgebro*
j ken; Gü hebt zijne vestingen nedergewor
pen.
\' P». 80.13.! 42 * Allen, die den weg voorbiigiogen,
; hebben hem beroofd; zijnen nabureu is
bü tot eenen smaad geweest.
43  Gij hebt de regterhand zü-\'er weder
partijders verhoogd; Gij hebt al ziji e
vyanden verblüd.
44    GÜ hebt ook de scherpte /iui-
zwaards omgekeerd, en heht bem niet
,ataande gehouden in den «umi.
I 45 Gij hebt l$a« »rhoonhejd doen op-
-ocr page 420-
I\'S ALM 91, 92. W. SM,
\'•\'\'ii, gelijk Mfil eenhoorns; ik ben met
versche olie overgoten.
12 En miin oog zal mijne verspieden
aanschouwen, mijne ooren zullen het hoo-
ren, aangaande de boosdoeners, die legen
mij opstaan.
II De •> regtvaardige zal groeijen als een
palmboom, hij zal wassen • als een ceder-
boom o]i Libanon.
14  Die in bet buis des HEEREN ge-
plant /.mi, dien zal gegeven w-orden te
groeijen in de voorhoven onzes Gods.
15  In den grijzen ouderdom zullen zij
nog vruchten dragen; zij zullen vet en
groen zijn;
16  Om te verkondigen, dat de DEERE
regt is; Hij is m|jn Rotssteen, en in Hem
is geen onregt.
PSALM 93.
De psalmiit verhaalt en verheft in deien paalm
de raajerteit, krarht en heiligheid van Chrl»-
tna koningrijk, tot heseheruiing tgner ge-
DE IIEEUE regeert, Hit i» met hoog-
heid bekleed, de HEERE is bekleed
met sterkte. Hu heeft zich omgord. Ook
is de wereld bevestigd, zij zal niet wan-
kelen.
2  Van toen af is uw troon bevestigd;
Gij /ut van eeuwigheid af.
3  De rivieren verheffen, o HEERE! de
rivieren verheffen haar bruisen; de nvie-1
ren verheffen hare aanstooting.
Doek de HEERE in de hoogte is ge-!
weldtger dan het bruisen van groote wa-
teren, dan d*- geweldige baren der zee.
6  l we getuigenissen zijn zeer getrouw,,
de heiligheid is uwen huize sierlijk, i
HEERE! tot lange dagen.
PSALM 94.
De profeet bidt God, dat Hij wrake doe over
de tirannen en snddel ooien, welke hg hier
ln--i iii \'t. ben wijtende op (loda vooriienir-
heïd in het «rhepp^n en regeren der wereld;
j en hij troont de irt>rizaligen met de hulp en
i sillloailagiin. die de Ileere :\'•«...... fi den
| ignen te tieivgien.
OGOD der wraken! o HEERE, God
der wraken! a verschijn blinkende.
2  Giji Regier der aarde I verhef l\'; breng
I vergelding weder over de Loo vaardigen.
3  Hoe lang zulleu de goddeloozen, o
I1EEKE1 hoe lang zullen de goddeloozen
van vreugde opspringen?
4  Uitgielcu? hard spreken ? alle werken
der ongerept igheid zich beroemen?
( ü 0 HEE11E! zij verbrijzelen uw volk,
! en zij verdrukken uw erfdeel.
1 6 De weduwe en den vreemdeling doo-
j den zij, en zij vermoorden de weezen.
7  Eu zeggen : & De HEERE ziet het niet,
I en de God van Jakob merkt het niet.
1 8 \'" Aanmerkt gij onvernuftigen onder
het volk! en gij dwazen! wanneer zult
gij verstandig worden ?
9  \'Z ou Hij, die het oor plant, niet hoo-
ren ? zou Mn, die het oog formeert, niet,
aanschouwen ?
10 Zou Hij, die de Heidenen tuchtigt,
niet straffen. Hij, die den mensch weten-
schap l»ert?
11  «De HEERE weet de gedachten des
menschen, dat zij ijdelheid ziin.
12   WeUeluktaÜg Is de man, o HEERE!
dien Gij tuchtigt, en dien Gij leert uit
uwe wet,
13  Om hem rust te geven van de kwade
dagen; totdat de kuil voor den goddeloo*
ze gegraven wordt.
14  Want/de HEERE zal zijn volk niet
begeven, en lig zal zijne erve niet ver-
laten.
U Want het oordeel zal wederkeeren
tot de geregtigheid; en alle opregten van
hart zullen hetzelve Davol^en.
16 Wie zal voor \'nu staan tegen de
boosloener» ? wie zal zich voor mij atel-
PSALM 91.
Ii p*aliniit, sprekende van ii ii tneatand der
• • I\' i\'i - il op d- 7 \' wereld, verhaal! de me-
nig» m\'.!•:••• weldaden, welk\' degenen ontvan-
C\'\'d, dip zieh geheel <>|i den lleere verlaten.
DIE ia de schuilplaats drs Allerhoog*
sten is gezeten, die zal vernachten
in de schaduw des Almagtigen.
2 Ik uil tot den HEERE zegg< \'a : Mijne
Tnevlugt en luij» Itur>:\'. mijn God, op
welken ilt vertrouw!
3* Want Hij uil u redden van den strik
de» vogelvangers, van de teer verderfe-
lijke pestilentie.
4 HO» zal u dekken met zijne vlerken,
ru onder zijne vleugelen zult gij betrou-
wen , zijne waarheid ia eene rondaa en
u: ukeiaar.
.. ( tin zult niet vreezen voor den schrik
dia nachts, voor den pijl. die des daaga
vlier ;
\'t Voor de pestilentie, die in de donker-
heid wandelt; voor het verderf, dat ot> den
middag verwoest.
7 Aai) uwe zijde zullen er duizend val-
h ii, en tienduizend aan uwe regterban i;
tot u zal tiet uiet genaken.
s Ail*»-1.Ui k zult rij het met uweongen
aanschouwen; en gg zutt de vergelding
der goddeloozen zien.
tf Want Gü, IIKKKK! zijt mijne Toe-
vlugt! 1\'t-u .Allerhoogste hebt «ij gesteld
tot uw vertrek ;
10   L\' zal geen kwaad wedervaren, en
geene plage zal uwe teut naderen.
11  u\' Want Hij zal zijne engelen van u
bevelen, dat zij u bewaren m al uwe we-
i *"\'* .
| 12 \' Zij zullen u np de handen dragen,
opdat Kii uwen voet aan geen\' steen stoot.
13 Op den ƒ feilen leeuw en de adder
zult gij treden, gij zult den jongeu leeuw-
en den draak verirrden.
11 Dewijl hij Mij zeer bemint, weekt
(iod, /\'.<•
zal Ik hem uittielpen; Ik zal
hem op eene hoogte stellen, waut mi
kent mijnen naam.
!.\') Hu zal M:i aanroepen, en Ik zal hem
verbooren; in di- benaauwdheid zal Ik
hij hem zijn. Ik zal er hem uittrekken,
en zal hciu verheerlijken.
16 Ik zal hem met taligheid der dagen
verzadigen, eu Ik zal hem mijn heil doen
zien.
PSALM i>2.
De profeet leert alle menu-hen God te loven,
van weeë i^ne prooti1 werken, en lyne regt-
vaardiffheid over de booten en igne goeder-
tiereohi\'id over de Rodtaltgen.
EEN psalm, een lied, op den sabbatdag.
- Het is goed, dat men den HEERE
jlove, en uwen naam pialmzinge, a Aller>
, hoogste!
| 3 l)at men in den morgenstond uwe
goedertierenheid verkondige, en uwe ge-
tnmwheid in de nachten:
I 4 Op bet tiensnarig instrument en op
! de luit, met een voorbedacht lied op de
\' linrp.
I   Want Gij hebt mij verblijd, IIIIERE :
in Pt uwe daden; ik zal juichen over de
verken uwer kiMn.
(i 0 HEERE! hoe groot zijn uwe wer-
ken! zeer diep zijn uwe gedachten.
7 Een onvernuftig man weet er niet
van, en een dwaa« verstaat ditzelve niet :
- Dat de goddeloozm groeijen als het
kruid, en al de werkers der ongeregtig*
heid bloetjen, opdat zy tot in der eeuwig-
beid verdelgd morden.
li Maar Gij zijt de Allerhoogate, in eeu-
wigbeid de UK Kit E !
in Want zie, uwe vyamlen, o HEERE!
want zie, uwe vijauden zulleu vergaan;
al de werkers der ongeregtigbeid zullen
verstrooid worden.
II  Maar Gij zult mijnen hoorn verhoo-
-ocr page 421-
PSALM 95, %, 97, Ss.
naftms, brengt offer, en komt in zunei \'• *
voorhoven.
9 n Aanbidt deu HEERE in de heer-\'
Hjkhcid des heiligdom*, schrikt voor zijn i" r\'"
aangezigt, gü gansche aarde !
K> Zegt onder <!e Heidenen : De IIKE-
RE regeert; ook zal de wereld bevestigd:
worden, zij zal niet bewogen worden;
Hij zal de/ olken ngten in alle regtnia*
tigheid.
11   Dat de hemelen zich verblijden, en
de aarde zich verheuge, dat de zee bruise
met hare volheid.
12  Dat bet veld huppete van vreugde
met al wat er in is; dat dan al de boomen
des. wotida juichen,
13  Voor het aangezigt des HEKKEN :
want Hij komt, want Hij komt, om de
aarde te rigten; ° Hij zal de wereld rig* t> 1\'
ten met geregtigheid, en de volken met *\'•\'
zijne waarheid.
len tegen de MikiT- «Ier ongeregtigheid?
17 Ten ware dat de 11KERK mij eene
hulp geweest ware, mijne tiet had bijna
in de stilte gewoond.
IS AU ik zeide : Mijn roet wankelt;
, uwe goedertierenheid, o HEERE! onder-
steunde mij.
19  AU mijne gedachten binnen in mij
vermenigvuldigd werden, hebben uwe
vertroostingen mijne ziel verkwikt.
20  Z->u zich de itocl der scbadelijkhe-
den n.i i V vergezelschappen, die moeite
verdicht bij inzetting?
21  ZO rotten zich zamen tegen de ziel
des regtvaardigen, en zn verdoemen on-
acbuldig bloed.
22  Doch de IIKERK is mii geweest tot
een hoog Vertrek, en :..uu God tot eene
Steenrots mijner toevlugt.
23  En Hij zal hunne ongeregtigheid op
hen doen wederkeeren. en Hij zal hen in
hunne boosheid verdelgen; de IIKERE,
onze God, zal hen verdelgen.
PSALM 95.
Eene opwekkin? tot lof, dien*t en j*eboor-
rv".l\' ei i san \' in \\, van « ••• * n e -m .t |-..-|,| j
mil-»«diT» eene vermaniutr om het hsrt niet
W vern-mlen ?.-1ijW brafl had redaan, het*
welk daarom in iijtiF runt niet i* in);e;*aan.
KOMT, laat ona den 1IKEKK vrolijk
zingen, laat on» juichen den It >ts-
. steeD onzes heils.
| 2 Laat ons /isu nangezigt te gemoet
gaan met lof. Iaat ons Hem juichen met
psalmen.
3 Want de HEEM is een groot God;
ja een :i..... Koning boven alle goden.
ï. 4 n In wiens hand de diepste plaatsen
der aarde zijn, en de hoogten der bergen
: zyn zyne.
j 5 Wieus ook de zee is, walt Hij heeft
ze gemaakt; en zijne handen hebben het
drooge geformeerd.
6  Komt, Iahi ons aanbidden en neder*
bukken, laat ons knielen voor den HEE-
KE, die ons gemaakt heeft.
PSALM 97.
.
E-ne heaehrijvrng «ter niajeateit van fiod* ko-
ninj-rijk en de Treurde der gndtaligen, van
weire njne t-e-rf-ticheiil en gerigt ov-r dei
afgodendienaar* ; init*7ade-* eene vermaning
tot tfodiatiglieid en (reettelijke hlmUrhap.
DE « HEERE regeert, de aarde ver-!\'
heuife zich; dat vele eilanden zichI
verbtij les.
2  Rondom Hem zijn wolken en don*
kerheid, geregtigheid en gerigt zijn de
vastigheid zijn troons.
3  Een vuur gaat voor zijn Aangezigt
heen, en het steekt zijne wederpartijen
rondom aan brand.
>> Zijne bliksemen verlichten de we\'
reld ; s het aardrijk ziet ze en het beeft.;
• De bergen smelten als wan voor betj*
aancchijn des HEKKEN, voor het aan-!
Bchijn i:e» Heeren der gansche aarde
6  i De hemelen verkondigen zijne ge* d l*-,
geregtigheid, en alle volken zien zijne eer.
7  Beschaamd moeten wezen allen, die
de heelden dienen, die zich op afgoden
beroemen : buigt u neder voor Hem» al
gij Goden !
5  Zion heeft gehoord, en het heeft zich
verbind, en de doebteren van .luda lieb*
ben zich verheugd van wege uwe oordee*
len, o HEERE!
9  Want Gij, HEERE! itjt de Aller-
hoognte over de geheele aarde; Gij zijt
zeer hoog verheven boven alle goden.
10  Gij liefheb ers des HEKKEN ! • haat • * "\'
het kwade; Hij bewaart de zieteu zijder I(o;
gunstgenooten; Hij redt hen uit der god*
deloozen hand.
11   Het licht is voor den regtvaardige
gezaaid, en vrolijkheid voor de opregten
van hart.
12  Gii regtvaardigen! verblijdt u in den
HEERE, en spreekt lof ter gedachtenis
zijner heiligheid.
PSALM 9S.
De profeet vermaant de Joden, al* ook de Hei-
rfenen, ia slle *<-hep*elen, dat tij Rod tullen
loven, van we»e tijne coeilertïerenheiil, fijne
waarheid, heil en verloaaing door Chriatua.
T/EN psalm.
Fj Zingt den HEERE een nieuw lied,
want Hu heeft wonderen gedaan: zijne
regterhand, en de arm tiji"r heiligheid,
heeft Hem heil gegeven.
2  De HEERE heeft zijn heil bekend
gemaakt. Hij heeft zijne geregtigheid ge-
openbaard voor de oogen der Heidenen.
3  Hij is gedachtig geweest züner goe-
dertierenheid, en züner waarheid aan het
huis l-\'.\'--:-. en al de einden der aarde
hebben gezien het heil onzes Gods.
4  Juicht deu HEERE, gü gansche
aarde! roept uit van vreugde, eu zingt
vrolijk, en psalmzingr.
5  Psaltnzingt den HEERE met de harp,
met de harp en met de stem des ge>>
zangi.
• Pa.
HK);S
cHelw
S : 7
JEt.
Num.
Deat.
S. IS
6:16
* Hebr
3 :9
ƒ Hrhr
i n
b Want Hij ia onze God, en wij zijn
het volk züner weide, en de schapen zij*
ner hand. e Heden, zoo gij zijne stem
hoort,
H Verhardt uw hart niet, * gelyk teMe-
rïba, geluk ten dage vau Massa in de
woestijn;
B Waar Mij uwe vaders verzochten,
«Mij beproefden, ook tuijn werk zagen.
10  \'Veertig jaren heb Ik verdriet gehad
aan dit geslncut, ea heb gezegd : Zij zijn
een volk. dwalende van bart, en zij ken-
nen mijne wegen niet.
11  Daarom heb Ik in mijnen toorn ge-
xworen : Zoo zij in mijne rust zullen in*
gaan t
PSALM 96.
AH e inwoner» der aarde, Am hemel* en der
T*t worden vermaand, God te loven van
wege r.jri.\' grootheid, majenteit, heerlijkheid,
ai-hepping en w\\jx- reffeiïnt* der wereld, met
alle* w.»t er in ia ; en bijtonder tui wefe de
genade van het Nieuwe Teatament in de roe-
ping der Heidenen.
ZINGT den HEERE een nieuw lied ;
zingt deu HEERE, gij gansche aarde!
2  Zingt den HEERE, looft zynen naam;
boodschapt zijn heil van dag tot dag.
3  Vertelt onder de Heidenen zijne eer,
ooder alle volken riine wonderen.
4  Want de IIEERl\' is groot, en zeer te
prijzen. Hij js vreesselyk boven allegoden.
b Want al de goden der volkeD zijn af-
goden; maar de HEERE heeft de heme-
len gemaakt.
6  Majesteit en heerlijkheid zijn voor
zijn aaiigezigt, sterkte en sieraad in zyn
lieiliKdom.
7  Geeft den HREEB. gü geslachten der
volken! geeft deu HKKRË eer en sterkte.
5  Geeft den HEERE de eer zuns
-ocr page 422-
PSALM 99, 100, 101, 102.
6  Met trompetten en bazuinengeklank ;
juicht voor Uet aangezjgt des Kooit!)»,
des HEEUEN.
7   De zee brui se met hare volbeii], de
wereld met degenen, die daarin wonen.
8   Dat de rivieren met de hAnden klap-
pen, dat te gelijk de gebergten vreugde
bedrijven.
9  Voor bet aangeztgt des HEKKEN i
want Hij komt, om de aarde te rigten; «
Hij zal de wereld rigten in geregtigheid,
en de volken in aMe^regtmatigbeid.*
I\'S ALM 99.
In deren ptalm i\\.Ji.it tfeaproken van de magt
dei 111-.....ii. ttliUga I\' J - van \'-. ne gere[-ti!rheid
en goedertierenheid over r ij«i volk ; meteene
vermanin?, door het voorbeeld vnn Moipi en
Aaimi, om fiod in iijtn1 gemeente te luvon.
DE HEEKE regeert, dat de volken
beven; lln zit tuaachen de cueru-
bim; de aarde bewcge zich.
\'2 De HEEUE is groot in Zion, en Hij
js hoog boven alle volken.
3 Dat zij uwen grooten en vreesselüken
naam loven, die heilig is;
i Kn de sterkte des Konings, die het j
regt lierheeft. Mi hebt billijkheden be- |
vestigd, Go hebt regt en geregtigheid ge- i
daan in Jakob.
6 Verheft den HEBRE, onzen God, en j
buigt u neder voor de voetbank zijner
voeten ; Hij is heilig:
fi Mozes en Aaron waren onder zijne
priester», en Snmuël onder de aanroepers
zijn» naams; zij riepen tot den HEEUE,
"In verhoorde hen.
. Hij «prak lot hen in eene wolkkolom;
zij hebben zijne getuigenissen onderhou-
den, en de inzettingen, die Hij hun ge- ,
geven bad.
8  O I1EKRE, onze God! Gij hebt hen
verhoord. Gij zyt hun geweest een ver-
gevend God, hoewel wraak doende over \'
hunne daden.
9  Verheft den HEBRE, onzen God, ea
buigt u voor den berg zyner heiligheid,
want de HEEUE, ouze God, is heilig.
PSALM 100.           I
De gemeente wordt venti&and, fiod te loven !
in wei*e ïijne geaade, gOCdotlemhaM en
•ti o uur beid.
EEN lofpsalm.
Gy ganscheaardeljuichtden HEEUE.
Dient den HEEUE met blijdschap,
komt voor zijn aanschijn met vrolijk ge-
zang.
3   Weet.dat deHEEREisGod; HM heeft |
ons gemaakt, (en niet wij) zijn volk en ;
« de schapen zijner weide.
4  Gaat in tot zijne poorten met lof, ;
in zijne voorhoven, met lofgezang; looft
Hein, prijst zijnen naam.
5  Want deHEKUEisgoed; ztfnegoeder- i
tierenheid is iu der eeuwigheid, en zijne <
getrouwheid van geslacht tot geslacht.
PSALM 101.
David st.lt hier iirh lelvcn tot voorbeeld aan \'
een ieder; betuigende, dat h; de vromen \'
vereeren en verheffen, maar de booicn itraf- \'
I\' ii en van zich weren tal.
EEN psalm van David.
Ik zal van goedertierenheid en regt \\
zingen; U zal ik psalm-zingen, o HEEUE !
2  Ik zal verstandelijk handelen in den
opregten weg; wanneer zult Gij tot mij
komen? Ik /.al in het midden mijns
huizes wandelen, in opregtigheid mijns
harten.
3  Ik zal geen llelials stuk voor n......•
oogen stellen. Ik haat het doen der afval-
ligen; het zal mij niet aankleven.
4  Het verkeerde hart zal van mij wij-
ken ; den booze zal ik niet kennen.
6  Die zijnen naaste iu het hei.ne,li)ke
achterklapt, dien zal ik verdelgen; die
hoog van oogen is, en frutselt van hart,
dien 7f\\\\ ik rtfet vermogen.
6  Mijne oogen zullen /tin opdege-,
trouwen in het land, dat zij hii mij iit-
\' ten; die in den opregten weg wandelt,
liif zal mij dienen.
7  Wie bedrog pleegt, zal binnen mijn:
huis niet blijven; die leugeneu spreekt, zal
voor mijne oogen niet bevestigd worden.
H Allen morgen zal ik alle goddeloozen;
des lands verdelgen, om uit de stad des
HEEUEN alle werkers der ongeregtig-
heid uit te roeijen.
PSALM 102.
De gemeente klaagt over hare iware ellende ;
tij bidt om verJoMing. en verklaart hare.
verkwikking te vinden in Godi altijddurende (
barmhartigheid, en in de eeuwige magt dea;
lleeren, wien tij belooft daarvoor te tullen j
prijten. Onder de veilowing uit degeran-:
"<\'ui- van ll.i\'i. 1 en de herbouwing van atad
en tempel, wordt mede verstaan de verloi-
fting door Chriatu* en de roeping der llci-
.t.\'in ii tot / _u-- f;emeen*chap.
UKN gebed des verdrukten, als hij over-
I i stelpt is, en zijne klagt uitstort voor
het aangezigt des HEEUEN.
2 O HEEUE! hoor mijn gebed, en laat
mijn geroep tot U komen.
\'•• Verberg uw aangezigt niet voor mij,
neig uw oor tot mü ten dage mijner j
benaauwdheid; ten dage als ik roep, ver-
hoor mü haastelijk.
                                       ;
4 Want mijne dagen zijn vergaan • als * "• ^:JO-
rook, en mijne gebeenten zijn uitgebrand
als een haard.
ó Mijn hart is geslagen en verdord hl»
gras. zoodat ik vergeten heb mijn brood
te eten.
6  Mijn gebeentekleeft aan mijn vleescb,
van wege de stem mijns zuchtens.
7  Ik ben eenen roerdomp der woestijn
gelijk geworden, ik ben geworden als een
steenuil der wildernissen.
8  Ik waak, en beu geworden als eene.
eenzame musch op het dak.
9  Mijne vijanden smaden mij al den
dag; die tegen mij razen, zweren bij mij.
10  Want ik eet ascb als brood, en ver-.
meng mijnen drank met tranen.
11   Van wege uwe verstoordheid en,
uwen grooten toorn : want Gij hebt mij [
verheven, en mij weder nedergeworpen.
1:\' Mijne dagen zijn als eene afgaande
schaduw, en ik verdor als gras.
13    Maar Gij, HEEUE! blijft in eeuwig-,
heid, en uwc gedachtenis van geslacht\'
tot geslacht.
14  Gij zult opstaan. Gij zult U ont-:
fermen over Zion, want de tijd om haar.
genadig te zijn, want de bestemde tijd
is gekomen.
Ia Want uwe knechten hebben een
welgevallen aan hare steenen, en hebben
medelijden met haar gruis.
16  Dan zullen de Heidenen den naam
des HEEREN vreezen, en alle koningen
der aarde uwe heerl\'ikbeid.
17  Als de HEEUE Zion zal opgebouwd
hebben, in zijne heerlijkheid zal versche-
nen zijn,
13 Zich gewend zal hebben tot het ge-
bed desgenen, die gansch ontbloot is, en
niet versmaad hebbeu hunlicder gebed ; \\
19  Dat zal beschreven worden voor het
navolgende geslacht; en het volk, dat gc-
schnpen zal worden, zal den HEERE
loven :
20  Omdat Hii uit de hoogte zijns bei-
ligdoms zal hebben nederwaarts gezien ;
dat de HEBRE uit den hemel op de aarde
geschouwd zal hebben ;
21  Om het zuchten der gevangenen te
hooren, om los te maken de kinderen des
doods;
22  Opdat men den naam des HEEUEN
vertelle te Zion, en zijnen lof te Jeru-
zalein *
23  Wanneer de volken zanten zullen
a Pi. 96:13.
Openb.l9:ll.
-ocr page 423-
i\'SAI.M 103, IM.
; vT;;i.!i\'ii worden, ook de koningrijken,
om den 11: i:iti: ie dienen.
24  Hij heeft mijne kracht o;> den weit
ter hp\'It gedrukt; miine dagen b«*eft Hij
verkort.
25  Ik leMei Mijn Go.lI neem inü niet
wei in het midden mtiner «Uiten; uwe
, jaren zijn van geslacht tot gewacht.
2fi Gij hebt ToortnaaN de aarde ge-
; grond, en de henieïen ïi\'n het werk
uwer handen;
27 Die /.i\'llen verwan, maar Gi\' lult
suanilf blijven.en xii allen zullen al* «\'en
kleed rerouden; \' Gij zult ie veranderen
ah een gewaad, en zij zullen veranderd
zün.
Sfl Maar Gii zijt d-zelMf, en uwe jaren
zullen r.ict geëindigd norden.
2l> De kinderen uwer knechten zullen
won\'ü. en bun zaad zal voor uw aan-
gezigt bevestigd worden.
PSALM lo.1.
22 Looft den HEERE, al zijne! werken 1 i -; *. C.
aan alle plaatsen zijner heerschappij.
           
Loof den HEERE, mijne ziel I
PSALM ii>4. ^-
Dr profeet, lick tri*** vrrtvrkkrnilr tal ilen ,
lol inn r,...l. dort r*a trrifrad verhaal r»n
•1*-. Iln-irn srmf.r NMgt, hoogheid *n •k*<*-
hei.l, tigtbiutf /\'Miicrl in >ir ,<-hr|ipins *1* in \'
•ir irwiinjf *•» gr-MidlsT owdrrhnodrf allrr !
dingen. II ij belooft i"" srhrrJr lr>rn ilrn
Ilerf,\' ir toni.m. > rnlorkrr.ilr ilr on<l>nk- I
baarheid dn loddrtoom
LOOF - den HEERE. miïne ziel I o " P-. i«8 l.
HEERE. mijn God! Gij züt zeer
               1« L>
groot. Gii zijt bekleed met majesteit en
heerlijkheid.
2  HM bedekt zich met het licht, als
met een kleed, :\' Hii rekt den hemel uit • (\'-™- \' J»-
als eene gt>rdijn.
                                                 iaU *i7-!
3  Die ziinr oppcr7al*-n zoldert in de
wateren, die van d< wolken zijnen wagen
maak:, t die op de vleugelen des windi c IV 18 11.\'
wandelt.
                                                                •\'••• «£•
4  \'i Hij maakt jijne engelen geesten, Opeab.H:l*J
züne dienaars tot een vlammend vuur. .... . .
h HM \'heeft de aarde gegrond o» hare " r-
grondvesten, zii zal nimmermeer noch f | . a
eeuwiglijk wankelen.
                                        "\' -i„ ,\'
tl Gij hadt tf met den afgrond ah een p,. |
kleed overdekt; de watereu stuD>!en bo*
                ~i
ven de bergen.
7 Van uw schelden vloden zij, zü haast-
ten zich weg voor de slem uws donders.
* De bergen rezen op, de dalen daalden,
ter plaatse, die Gi; voor h.-n gegrond
hadt.
9 Gij hebt een" paal gesteld, dieu zij
niet overgaan zullen ; zij zullen deaarde
niet weder bedekken.
In Die de fonteinen uitzendt door de
dalen, dat zii tusachen de gebergten he-
nenwandi-lt-n.
11   Zij drenken al het gedierte des
velds; de woudeieh breken er himnen
dorst mede.
12   Bü dezelve woont liet gevogelte del
hemels, eene stem gevende van tusschen
de takken.
13  Hij drenkt de bergen uit züne oy-
perzalen; de aarde wordt verzadigd van
de vrucht uwer werken.
14  Hij doet het gra* uitspruiten voor |
de beesten, en het kruid tot dienst des
menschen, doende het brood utt deaarde
voortkomen.
]."» En de wiin, die het hart des men-
schen verheugt, doende het aangezigt
blinken van olie; en het brood, dat het
hart des mentenen aterkt.
lfi De hoornen des HEEREN worden :
verzadigd, dr cederboomen van Libanon,
die Hij geplant heeft ;
17  Alwaar de vogeltjes nestelen; des \'
ooijevaars huis zijn de denneboomen.
18  De hooge bergen zün voor desteen-
hok ken ; de steenrotsen zijn een vertrek
voor de konijnen.
19  Hü heeft de maan gemaakt tot de
gezette tijden, de zon weet haren on-
dergang.
20  GM beschikt de duisternis, en het
wordt nacht, in denwelken al bet ge- .
dierte des wouds uittreedt:
2! ƒ De jonge leei\'wen. brieaohendeom [f Joh 39
eenen roof, en om hunne spijs van God j \'«• \'
te zoeken.
22 De zon opgaande, maken zü zich
weg, en liggen neder in hunne holen. \'
2.1 De meiiscli gaat dan uit tot zijn I
iv< i k. en naar zijnen arbeid tot den
avom! toe.
24  Hoe groot zün uwe werken, o!
HEERE! Gij hebt ze allen met wijsheid I
gemaakt; het aardrijk is vol van uwej
goederen.
25  Deze zee, die groot en wi\'d van
ruimte ia. daarin i« het nrrenwltnongn*
ÉÉS
Davi.1 retwekt firh *rh
om God te loven vooi
, Made, aan bpni rti aan
bewnen, z.»> dool ny.
TTlr\'.Y pmtm van David.
JJ I.onf den HEERE, mijne ziel! en
ai wat binnen in mij ia. lijnen heiligen
naam
2  LoofdenHEERE,iuiineziel! enver-
geet geene van zijne weldaden.
3  Pie al uwe ongrregtigheid vergeeft,
die al uwe krankheden g*neest;
4  Die uw leven verlost van het verderf.
die ii kroont met goedertierenheid en
barmhartigheden ;
5  Die uwen niond verzadigt met het
goede, uwe jeugd vernieuwt als eens
arende.
(> De HEEREdoet geregt igheid engerig-
ten al dengenen, dieonder.lrukt worden.
7  HU heeft Mozes znne wegen bekend
gemaakt, den kiuderen Israels zijneda*
den.
Ei
S| 6.
Si
. U 18.\'
11,
\'lil.
5; 10.
ï\'
•h.
9 17.
8  "Barmhartig en genadig is de HEE-
RE. langmoedig en groot van goedirtie-
renlieid.
>\' Hü zal niet altoos twisten, noch
eeuwlgliik den toom behouden.
10  Hij doet ons niet naar «m/e zonden,
en vergeldt ons niet naar onzeongereg-
tighedea.
il Want zoo hoog ile hemel is boven
de aarde, is zijne goedertierenheid ge-
weldig over degenen, die Hem vreezen.
12  Zoo ver het oosten is van hetwea-
ten, ïoo ver doet Hü onze ovcrtredin-
,\'ctt van ons.
13  Gelijk zich een vader ontfermt ov*r
de kinderen, ontferm: zich de 1IEERE
over degenen, die Hem vreezen.
14  Want Hij weet, nat maaksel mij
liin, gedachtig zijnde, dat wij stof zijn.
!"> \'\' De dagen des menschen zijn als
het gras, " gelijk cene blo ui desvelds,
\'sas
alzoo bloeit hii.
16  Als de wind daarover gegaan is,
zoo is zij niet meer, en hare plaat! kent
haar niet meer.
17  Maar de goedertierenheid des nEE-
REN ia van eeuwigheid en tot eeuwigheid
over degenen, die Hem vreezen, en zijne
geregtigheid aan kindskinderen ;
18  Aan \' degenen, die zijn verbond
houden, en die aan zijne bevelen den-
ken, om die te doen.
1\'J De HEERE heeft zijnen troon in de
hemelen bevestigd, en zijn koningriik
heerneht over alles,
90 Looft den HEERE, züne engelen !
gij krachtige helden, die zün woord doet,
gehoorzamende de stem zijns woords.
21 Looft den HEERE,/»! zijne heir-
sc\'haron | gij zijne dienaars, die zijn wel-
brhagf n doet\'
\' Oeut. 7:9.
|.Kon.82 L«
-ocr page 424-
PSALM I(i5, 106.
kwam, Uctft Hem de rede des HE ER EN ; J. v.
doorloitterd.
"ii De koning zond, en deed hem ert*
slaan, de heerscher der volken liet hem
los.
•Jl Hij \'\' zette hem tot een\' heer over , Gen.
zijn hum, en tot eenen hecrsci.er over
al zijn goed;
22  Om zijne vorsten te binden naar
zijnen lust, en zijne oudsten te onder*
wijzen.
23  Daarna kwam Israël inEgypf, en
Jakob verkeerde als vreemdeli 0 in het
land van Chnoi.
S4 En \' Hi(deedzi:y. \\olkzeerwatsen, i Es.
en maakte het magtiger dan zijne tc-
genpartyders.
26  Hi.i * keerde hun hart om, dat zü k Es,
ziju volk haatten, dat zij met zijne
knechten ïistiglhk handelden.
ïfl Hij \' zomi Moxee, lijnen knecht, ( Es.
en Aaron, dien Hij verkoren had.
27  m Zij deden onder ben de bevelen
zijner teeltenen, en de wonderwerken -»».
in het land van Chain.
2s Hij zond duisternis, en maakte het
duister; en zij waren zijn woord niet
wederspannig.
2y Hij keerde hunne watert-n in bloed,
en Hij doodde bunne visschen.
3i> Hun land bragt vorschen voort in
overvloed, rut in de binneuüte kaïneren
hunner koningen.
31 llii sprak, en er kwam eene ver-
menging van ongedierte, luizen, in hunne
gansene landpale.
                                          I
33 Hi.i maakie hunnen regen tot hagel,
vlammig vuur in huo land.
33  En Hij sloeg hunnen wijnstok en
hunnen vijgi boom. tn li : brak het ge-
booniie hunner landpalen.
34  Hy aprak, en ei kwamen sprink-
hanen en kevers, en dat zonder getal ;
,Vi Die albet kruid in hun laud opaten,
ja aten de vrucht hunner landouwe op.
34» Hij versloeg ook alle eeretgebore-
r.i-n in bun land, de eerstelingen al
bunner krachten.
37 En Hij voerde hen uit met zilver
en goud ; en onder hunne stammen was
nieiua.id, die struikelde.
S8 IJgypte was blijde, als zij uittrok-!„ e».
ken, want hunne verschrikking was op
hen gevallen,
3\'.i Hij breidde eene wolk uit tot een
deksel, en vuur om den nacht te ver-
lichten.
40  Zij baden, en Hü deed kwakkelen
komen, en Hij verzadigde hen met he-
uielseh brood.
41   Hij opende eene steenrots, en er
vloeiden wateren uit, die gingen door
de dorre plaatsen ala eene rivier.
42  Want Hij dacht aan zijn heilig
woord, aan <• Abraham, zijnen kneeht.
43  /\'Alzou voerde Hij zijn volk uit
met vrolijkheid, zijne uitverkorenen
met gejuich.
44  fcn Hij gaf bun de landen derHei-
denen, zoodat /ü in erfenis bezaten den
arbeid der volkeu.
dierte. en Jat zootier peul, kleine ge-
dierten met groot e.
26 Daar wandelen de schepen, r* de
Leviathan, dien Gij getormeerd hebt,
om daarin te spelen.
"7 Zij allen o wachten op U, dat Gij
/ u.i hunne spijze g< efi te xijner tijd.
28 Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze ;
doet Gij uwe hand open, zij worden
met goed verzadigd.
CJ « Verbergt Gij uw aangezigt, zij
worden verschrikt; neemt gij hunnen
adem weg, zij sterven, en zij keeren
weder tot hun stof.
3U Zendt Gij uwen Geest uit,zoowar-
den zij geschapen, en Gij vernieuwt het
gelaat des aardrijks.
31 De heerlijkheid deeHEERENxH tot
in der eeuwigheid; de MEERE verblijde
zich in züne werken.
:i. Als Uij de aarde aanschouwt, zoo
beert zi>; nis Hij de bergtn aanroert,
zoo rooken zü,
."(3 \'Ik zal den HEERK zingen in mün
leven; ik zal mijnen Üod psalmziiigen,
terwijl ik nog b*n.
34 Mijne overdenking van Hem zal zoet
zün; ik zal mij in den II EEK E rei blijdeu.
.e, He zondaars zullen van de aarde
verdaan worden, en degoddeloozen zul-
leu niet meer zijö- Loof den HEEKE,
mijne ziel! Halelyjah !
PSALM 1(6.
De ]>ï.,nrt rennaant hei tolk Gods, God te
In-.en ru te prijzen, ten aanzien van iijtie
warnieren en weldaden, net era verhaal van
ile getrouwheid njner beloften, gedaan en
p bewezen na» Abraham, aan Jozef en aan
Jakob in Egypte : a!a ook ian ile wonderen,
iloor en aan Moze» en .ie 1-r.telii t«n in ite
»..«-i ii verrigt.
LOOFT den HEERE, roept zijnen
naam aan, maakt zijne, daden be-
kend onder de volken.
Zingt Hem, psalmtingl Hem.Bpreekt
aandachtelijk van al zijne wonderen.
3   " Roemt u :n den naam zijner hei-
llghcld ; het hart der*enen, die den
HEERE zoek* n, verblijde zich.
4  Vraagt naar di •• IIEEItK en zijne
sterkte; zoekt zijn aan*ezigt g< dnrtgluk,
b Ge.ienkt zijner wonderen, die Hij
gedaan heeft, zi;ncrwoiiderteekentn,cn
der oortleelen zyns nioncN.
fi Gij zaad van Abraham, zijnen k nicht,
gij kinderen van Jakob, zijnen uitver-
korene!
7 Hij is de HEERE, onze God; zijne
oordeclen zijn over de gebeele aarde.
3 Hij gedeukt zijns verbonus tot tn
der eeuwigheid, des woords, <let Hij
ingesteld lieett.tot ïn duizend geslachten;
\'J IJ erf reibumta, dat Hij met Abraham
heeft gemaakt, fti zijns cedl aan liak;
Ut \'\'Welken Hij ook gesteld heeft aan
Jakob tot eme inzetting, c aan Israël
tot een eeuwig verbond,
11  Zeggende;\'\'Ik zal n geven het land
Kanaan, het snoer van ulieder erfdeel.
12  * Als z\'ó weinige raenschtii in getal
waren, ja weinige en vreemdelingen
daarin ;
13 En wandelden van volk tot volk, van
het eene koningrijk tot liet andere volk.
14  /HU liet gein mensch toe hen te
onderdrukken, ook beetrafte llijkonin-
gen om hunnentwil, ttpgeudtt
15  Tast mijne gezalfden niet aan, en
doet mijnen profeten geen kwaad.
16  llii riep jok eenen honger in het
lAnd, Hij brak allen «taf des o roods.
17  Hij zond eenen man voor hun aan-
gezigt benen; .\'Jozef werd verkocht tot
een\' Hiaat\'.
IS Men drukte lijne voeten in den stok,
zijn uersoun kwam in de ijzers.
19 Tot den tijd toe, dat zijn woord
* Iv
b LKron.M 17.
e Gen. IS,
3S 11.
d Gen. W IB,
t IKron.M l».
ƒ Gen. SS S.
q Et. 19:4,s
neut.4:l.*°>
si.a^.ü.
It.tó
45  5 Opdat zij z(ineinzettiiigen onder-
hielden, en zijne wetten bewaarden, Ha-
lelujah !
PSALM w,.
Bern vtnwafaHt tot Vi\' en prQi des Hecran,
met hedr out verifeviiifj iler zundeii, ilie het
vn!k (io(l« bekent i,-ntann te hebben, als ook
huiiiie vaderen; «aarblj wordt sevoegtl een
kort terlia.il Tan «Ie wnlcr*pannii\'heiJ der
I>rai1ieten tn ile «oentnn, en de bariuhar-
ihrbeid Ged* hun bewesen, besluitende met !
een ^ebrd en lof "lei Heiriii.
HAI.KLUJAH! "Looft den IIEERE, „
want Hij is goed, want bQm goe-
tierti-renhtid is in der eeuwigheid.
- Wie zal de mogendheden des I1EE-
l Ge». 3T »,
107 I
ll*i
IV
-ocr page 425-
REN uitspreken, «1 zijnen lofverkondi-
geo?
3  Welgelukzalig lijn zij, die het regt
onder boude ii, die te aller tijd -- regi -
heid doet.
4  Gedenk mijner,o HEERE ! naar liet
welbehagen f "f uw volk, bezoek mij uiet
uw heil;
5  Opdat ik aanschotiwe liet goede uwer
uitverkorenen; opdat ik mij verblijde met
de blijdschap u»\'i volks; opdat ik mij
beroerae met uw erfdeel.
(3 - Wij bebben gi-zondigd, mitsgaders
onze vaderen, wy hebben verkeerd* lijk
gedaan ; wij hebben goddelooslijk gehan-
deld.
7  Onze vaders in Egypte hebben niet
gelet oj> uwe wonderen, zy zijnd*-ruie-
nigte uwer goedertierenheden niet ge-
dachtiggewrest; ••\' mairzü waren weder*
spanDig aan ile zee, bij de Scnelfxee.
8  Doch Uij vt-rlo>tehen om zijns naams
wil, <\' opdat Hij Zijne mogendheid be-
kend maakte.
\'J En Hij «choid de Schelf zee, zoolat zij
verdroogde, t n « Hij deed hen wandelen
door de afgronden, als ttnar eene woes-
tyn.
lü En Hij verloste hen uit de band des
hater», en Uit bevrijdde hen van de hand
des ryands.
i 11 ƒ En de wateren overdekten hunne
wederpanyders; niet een van hen bleef
over.
12 ;\'To?n {\'\'loofden zij aan zijne woor*
. den ; zij zongen zijnen lof.
VóDcrji zij vergaten haast zijne werken,
zij verbeidden naar zynen raad niet.
! 14\'«Maar zij werden bHt;*!\'net luit in
,; de woestijn, en zij verzochten God in de
! wildernis.
ló Toen gaf Hij hun hunne begeerte;
maar iiij • zond .\'.in hunne zielen tene
\' magerheid.
! lli * En /ij benijdden Mozes in het
! leger, en Aaron, den heilige des HEE-
REN.
17 \' De aarde deed iteb optn, en ver-
«lond Datban, eu overdekte de vergade-
ring van Abiram.
IS En »i een vuur branddeondcrhunne
vergadering, tene vlam stak de godde-
loozen aan brand.
iy •\' Zij maakten een kali bij Horeb, en
lij bonen lich voor een gegoten beeld.
20 En tij veranderden hunne Eer iu
de gedaante van et-nen os, die gras eet.
2i Zij vergaten God, Hunnen Heiland,
die groote dingen gedaan had in I i i pt« ,
22  Wondcrdaden in het land van Chain;
vreesseliike dingen anti de Scbelfzee.
32\'Zij maakten Htm ook z< er toornig
aan het twistwater, en het ging Mozes
kwaliik om hunnentwil.
33 Want zij verbitterden zijnen geest,
, zoodat hij wat onbedacbtelijk voort bragt
met zijne lippen.
I 3tZij hebben die volken niet verdelgd,
. die de HKEKE hun gezegd had ;
35 Maar « zij vermengden zich met de
Heidenen, en leerden derzelver werken.
:W> En zij dienden hunne afgoden, en
zij werden hun tot eenen strik.
37 >\' Daarenboven hebben zij hunne zo-
i nen en htinne dochteren den duivelen
I opgeofferd.
i 3S En zij liebben onschuldig bloed ver-
! ïPti ii,bet bloed hunner zonen en hunner
1 dochtenn, die zy den afgoden van Kn-
tia-in hebben opgeofterd ; " zoodat het
land door deze bloedschuïden isonthei-
ligd f -.« ur.li \'i.
89 En zij ontreinigden zich door hunne
werken, eu zij hebben gehoereerd door
hunne daden.
40  Dies is de toorn des HEEItEN cnt-
stoken teicenzini volk,en Hij heefteen?n
gruwel g,-bad aan zijn erfdeel.
41   En Hij gaf beu iu de hand der Hel-
denen, en hunne bateri heersebtenover
ben.
42  En hunne vijanden hebben ben ver-
drukt, en zij zijn verni derd geworden on-
der hunne hand.
43   Hij heeft hen menigmaal gered,
maar zy verbitterden Hent door hunnen
laad, en werden uitgeteerd door hunne
ongeregtigheid.
44  Nogtnns gag Hij hunne beuaauwd-
hrid aan. als Hij hun geschrei hoorde.I
45  En Hij dacht tot hun beste aan iijn t
verbond, en het beiouv-de Hem,naar de
veelheid zijr.er goedertierenheden.
Dies gaf HU iiun barmhartigheid
voor het aangezigt van allen, die hen [
gevangen hadden.
47 Verlos ons, HEI\'.RE, onze God ! in j
verzamel ons i tut de Heidenen, Opdat wy
den naam uwer heiligheid loven,ons be- !
roemende iu uwen lof.
4s Geloofd zij de HEERE, de God Is- :
raéls, «•au eeuwigheid en tot in eeuwig,
he id ; eu •< al het volk zegge: Anieu, Ha- I
leiujah !
PSALM Ü\'7.
De |iMlml1 \\ermaant tot pr;i -n \'of iir«
lleiri ii . nlle !i*^rij.lcn uit •\'•>• hnml buonrr
irc.l-rusrt\'.ler", .ill- tlnnlcmten in xrrruiilt—
liacwup, nlïe lti.in-.Ti:tTi en klanken, alle
fteevaietiilen, en voort" "He an.terr men-
f& ile \\ernniieriiiirf:i i:i ieiler
J. v. C.-
Nitui. 31) 13.
8 21.
Lev. 2f. i
Jer. 3:
Ufui. \'.\'
1\'ein. 12:31.
\'!lv..n. 16 3.
17:17.
21:6.
2 Kron.2« 3.
33.fi.
Nunt.35:3S,
laad
«k\'. t*rij-
oer,.,
ndfl den
LOOFT" den HEEilE, want Hij is goed,
want zijne goedertier. uheid Li in der
eeuwigheid.
2  Dat KHlktde bevrijden des HEEREN
zeggen, die Hij van de hand der weder-
partüders gevrijd lieeft.
3  En die Hij uit de landen verzameld
heeft, van het oosten eu van uet Wt-aten,
van bet noorden en vau de zee.
4   Die in de woestijn dwaalden,in eenen
weg der wildernis, die getne btad ter WQ-
niug vonden :
5  Zij waren hongerig, ook dorstig,
hunne ziel was in hen overstelpt.
o Doch roepende tot de-a HEERE inde
henaauwdhetd, die nj hadden, heeft iiij
hen gered uit hunne angsten;
7  En Hy leidde hen op eenen regten
weg. om te gaan tot eene stad ter wo-
ning.
8  Laat hen voor den HEEREzyne goe-
dertierennetd loven, tn zijne wonderwer*
ken voor de kinderen der menschen :
8 Want Hij heeft de dorstige ziel ver-
zadigd, en de hongerige ziel met goed
vervuld.
S?ï«
23  » Dies Hij zeide.dat Hij hen verdel-
gen zou, ten ware Mozes, zijn uitver-
tufi l.
111 I.
LM :.
korene, in descheure vooriijn aaugezigt
gestaan had, urn zijne gi iinmigheidai\'te.
keeren, dat Hij hen niet verdierf.
24 r\'/.i versmaaddeii ook het gewtnschte
land ; zij geloofden zijn woord niet.
25 Maar zit murmureerden in hunne
tenten ; naar de stem den IIEEREN boor-
deti zii niet.
2G Dies >i hief Hij tegen hen zijne hand
op, zwerendd, dat Hij beu neder vellen
zou in de woestijn;
27 En dftt Hij hun zaad ton nedervellen
onder de Heidenen, en hen \' ver-trooijeu
zou door de landen.
ïs Ook hebben zij zich gekoppeld aan
• Baiil-Peor, eu zij hebbende oiferan-Un
der dooden gereten.
::\' En zij hebbend-a HEERE tot toorn
verwekt niet hunne daden, zoodat de
plage eene inbreuk onder ben deed.
:tU Toen stond rint-basop,en hij oefende
gerigt, en de plaag werd opgehouden.
31 En het is hem gerekend tot geregtig
hcid, van geslacht tot geslacht tot in
eeuwigheid.
-ocr page 426-
I\'S ALM IOS, 109.
10  Die in de duisternis en de achaduwe
de- doods zaten, gebonden me( verdruk-
king ra iizer :
11  Omdat zij woderapannig «arm ge-
weest tegen dods geboden, en den raad
drs Allerhoogstrn onwanrdiglijk vcrwor*
pen hadden.
IC Waarom Hij bun het bart door
zwarigheid verneden! heeft; zii zijn ge-
atruikeld. en er wat «een helper.
13  1\'oi-b roepende tot den HEERE in
de benaauw dheid, die zij hadden, verloste
li;i hen uit huone nngaien.
14   Ilü voerde hen uit de duisternis
en de srhaduwe dei doods, en Hij brak
hunne handen.
15  Laat hen voorden II Et BE zijne goe-
dertiercnheid loven,en zijne wonderwer*
ken voor de kinderen der menseden :
l\'> Want Hij beeft de koperen deuren
gebroken, en de ijzeren grendelen in
•tukken g* bouwen.
17  De zo, ten worden 031 den wei huu-
ner overtreding, en om hunne ongereg-
tigheden geplaagd;
18  Hunne ziel gruwelde van alle spijze,
en zii «aren tot aan de poorten des doods
gekomen.
19  Dorb roepende tot den 1IEEKE in
de bfnaajwdheid,die zij hadden,verloste
Ui\' hen uit hunne angsten.
\'Ju Hij zomi zijn «oord uit, en heelde
ben, en ruku ben uil hunne kuilen.
Cl Laat ben voorden IIEÊREzunegoe-
dertif retibeid loven,en zijne wunderwrf
è ken voor de kinderen der menschen;
22  • En dat zij lofofferen offeren, en
met icejuich zijne werken verteller..
23  Die met schepen ter zee afvaren.
<• handel doende op groole wateren;
24  Die tien de werken desHEEREN,
en zijne wonderwerken in de diepte.
2i Als Hij spreekt, 700 doet Hij eenen
stormwind opstaan, die haregolven om-
hoog verheft.
£iï Zij rijzen op naar den hemel, zij da-
len neder tot inde afgronden; hunne ziel
versmelt van anget.
\'J7 Zij dansen en waggelen als een dron*
ken man, en al hunne wijsheid wordt
verslonden.
23 Doch roepende tot den HEERE in
de benaauwdlieid, die zij hadden, zoo
voerde Hij ben uit hunne Angsten.
29 Hij doet den storm stilstaan, zoodat
hunne golven stilzwijgen.
.11) Dan zijn zij verblijd, omdat zij ge-
stild zijn, en dat Hij hen tot de baren
hunner begeerte geleid heeft.
31  Laat hen voorden HEERE zi\'inegoe-
dertierenheid loven, en zijne wonderwer-
ken voor de kinderen der menseben;
32  En Hem verboogen in degemeente
des volks, en in bet gestoelte der oudsten
Hem rot-men.
33  Hij stelt de rivieren tot eene woes-
tijn, en watertogtentot eendorstigfaW.
34  Het vruchtbaar land tot zouten
groml, oui de boosheid dergenen, die
daarin wonen ,
^•ï Hij «telt * de woestijn tot eenen
waterpoel, en bet «lorre land tot water-
togten.
.16 En Hij doet de hongerigen aldaar
wonen, en zij stichten eene stad ter
woning;
37  En bezaaijen akkers, en planten
wijngaarden.die inkomende vrucht voort-
brt n^en.
38  En Hij zegent hen, zoodat zij zeer
vermenigvuldigen, en bun vee vermin*
dert Hij niet.
39  Daarna verminderen tij, en komen
te onder, door verdrukking, kwaad en
droefenis.
40  Hu stortverachtinguit overdeprin-
sen, en doet ben dwalen in brtwoeste,
waar geen weg is.
41   Maar r Hij brengt den nooddruftige !
uit de verdrukking in een boog vertrek,
en maakt de huisgezinnen als kud-
den.
42  ƒ De opregten zien het. en zijn*ver-
blijd, maar a alle ongeregtigheid stopt , ,
haren mond.
43  Wie is wijs? die neme deze dingen .,
waar; en dat zij verstandelijk letten op
de goedertierenheden dei HÊEREN.
PSALM 10S.
Davit! \\erwekt rirh zeïven tot p*i » en lof <le»
lleeren. en lii.lt fioil om mm* huMsn.l,
mr* s.t^t \\ertrouireti, «lat hij iloor ile» Hr*-
| ren \'."ie.l\'_\'unMiïliriil lie overhsm) over njne
I vijnnilru zou heliben.
EEN lied, een psalm van David.
2 O God \' mijn hart is bereid ; ik zal
zingen en pxaltnzingen, ook mijne eer.
3  Waak op, gij luit en harp! ik zal in
; den dageraad opwaken.
4   Ik /al V loven onder de volken, o
i HEERE! en ik zal C psalmzingen onder ,
j de natiën.
5  " Want uwe goedertierenheid itgroot
tot hoven de hemelen, en uwe waarheid
tot ;ian de bovenste wolken.
il Verhef U. o God! boven de hemelen,
en uwe eer over de gausebe aarde.
1 7 Opdat uwe beminden bevrijd wor-
d<n; geef heil dour uwe regterhand, en
verhoor ons.
S God beeft gesproken in zijn heili<-
dom,>/ie« zal ik van vreugde opspringen :
! ik zal Sichem deelen, en bet dal van Suk-
| koib zal ik Afmeten.
9  Gilead is mijn, Slana*«e is m.in.en
Efraim is de sterkte mijns hoofds.Juda
is mijn wetgever.
10  Moab is m:iu wasciipot; op Edom.
zal ik mijn\' schoen werpen; over Pales-
t tina zal ik juirhen.
11  Wie zal mij voeren in eene vaste
stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?
\\ 12 \'\'Zult gij het niet zü»- o God! die \'
\' ons verstooten hadt.en dieniet uittoogt,
i o God I met onze beirkraebten ?
13  Geef Gij ons bulr, i.it de benaauwd*
heit! : want des nienschen heil is ijdel-
! heid.
14  In God zullen wij kloeke daden \'
doen, en Hij zal onze wederpartijdera
vertreden.
1\'SALM 109.
j\' 1 1 klaagt over rijne valsriM aanklager*,
itie lirin kwaad voor !.*or<l vergolden; voor-
irjru\'en<le doof profeii-i-he iiizetinz ilen ver-
«loLlen en hun ge-lm-lil nllr ongeluk ; hij
iiiitt 1 .o 1 om heil en veriOMtBg uit tijne
irrooLe ellende, belovende danUiaar te zullen
]TIJEN psalm van David, voor den Opper*
Ij zangmeester,
\' O <•.\'.\'• mijns lofs! zwijg niet.
! 2 Want de mond des godde]ooz»n en de
; mond des bedrogs zijn tegen mü open-
! gedaan,zij hebben met mij gesproken met
1 eene vaiscue tong.
t \'A En met hatelijke woorden hebben zü
\' mij omsingeld ; " ja zij hebben mij bestre- ;"
! den tonder oorzaak.
! 4 Yoormijneliefde,staan zii mü tegen ; i
1 maar ik wah atrrds in bet gebed.
I 5 En zij hebben mij kwaad voor goed
1 opgeleid, en haat voor mijne liefde,
ti Me! eenen goddelooze over hem, en
de Satan sta aan zijne regterhand.
7  Al» hUgerigt wordt, zoo ga hij schul-
dig uit. eu zijn \'\' gebed zij tot zonde.
8  Dat zijne dagen weinig zijn ; een \\
\' ander neme zijn ambt;
1 9 Dat zijne kinderen weezen worden,
I ziine vrouw weduwe.
10  En dat zijne kinderen hier endaar
! omzwerven, en bedelen, en dr nooddruft
i uit hunne verwoeste plaatsen zoeken.\'
11   Dat de schiildeiseber aansla al wat
-ocr page 427-
1\'SALM 110, UI* 112.
, hij heeft, en dat de vreemden zijnen ar-
beid rooven.
12  Dat hij niemand nebbe, die welda-
dif(heidttrerAe/*i uitstrtkke,endatemie-
ïnand zij, die zijnen weezen genadig zy.
13  Dat zijne nakomelingen uitgeroeid
worden ; hun naam worde uitgedclgd in
het andere geslacht.
14   De ongeregtigheid zijner vaderen
worde gedacht bij den HEERE, en de
zonde zijner moeder worde niet uitge-
delgd.
15  Dat zii gedurig voor den HEERE
. zijn; \' en Hij roeije buine gedachtenis
: uit van de aarde.
16  Omdat uil niet gedacht heeft weidt\'
dikheid te doen, maar beeft den <llendi-
gen en den nooddruftigeu man vervolgd,
en den verslagene van hart, om hem te
dooden.
17  Dewijl lui den vloek heeft liefgehad,
dat die hem overkome, en geen\'lust ge-
had heeft rot den tegen,zoo zü die Terre ;
van hem.
IS En hij zij bekleed met den vloek, ;
als met zijn kleed, en dat die ga tot in \'
het bmienste van hem al* het water, !
I en als de olie in zijne beenderen.
19   Die zij hem alseen kleed, iriiarmede
hV<
zich bedekt, en tot een\' gordel, waar-
mede hij zich steeds omgordt.
20  Dit zij het werkloun niijnertegen- j
standers van den HEERE,»*n dergetien,
die kwaad spreken tegen mijne ziel.
21  Maar Gij, o HEERE Ileere! maak
hek met mij om uws naams wiljdewHI
uwe goedertierenheid goed is, verlos DOM.
22  Want ik beu ellendig ennooddruf* :
tig, en mijn hart is in het binnenste van !
mij doorwond.
23  Ikga heen gelijk eene schaduw, wan*
neer zij zich neigt; ik word omgedreven !
als een sprinkhaan.
24  Mijne knieën struikelen van vasten, i
; en mijn vleesch ia gemagerd, zoodat er
1 geen vet aan is.
25  Nog ben ik hun een smaad; als zij
: mü zien, zoo schudden zij hun hoofd.
: 26 Help intj, HEERE, mijn God! verlos
; mij naar uwe goedertierenheid.
i 27 Opdat zij weten, dat dit uwe hand
! is, dat Gij her, HEERE! gedaan hebt.
1 CS Laat hen vloeken, maar zegen Gij ;
: laat tien zich opmaken, maar dat zij
! bescliaamd worden; docli dat zich uw
knecht verblijde.
2iJ Laat mijne tegenstanders met
schande bekleed worden; en datzij met
hunne beschaamdheid zich bedekken,
1 als met eenen mantel.
30  Ik zal den HEERE met mijnen mond
zeer loven, en in het midden van velen
zal ik Hem prijzen.
31  Want Hij zal den nooddruftige ter
\' regterhand staan, om hem te verlossen
; van degenen, die zijne ziel veroordeelen.
zal Hem niet berouwen : Gij zljtPries-
ter in <• eeuwigheid, naar de ordening
van Melchizédck.
ó De HEERE is aan uwi regrerhand ; \'
Hij zal koningen verslaan ten dage zijns
toórns.
ti Hij zal regt doen onder de Heidenen ;
;\' Hü zal het vol doode iigchainen maken ;
nij zal verslaan dengene, die htt hoofd
is over een groot land.
7 Hii zal op den weg uit de beek drin-
kenj daarom zal Hij het hoofd omboog
heffen.
PSALM lil.
Dr profeet vermaant alle :nen«rtaen met l»n
voorbe.ld. God (e loven: verhalende de beer*
lilkhrid z.jner werken, vi minnende een ie!re-
l.jk tot godsdienstigheid.
HALELUJAH! Alet>h. Ik zal den
HEERE loven van ganscher harte;
Bttk. in den raad en vergad-ring der ,
op regt en.
2   fiimel. De werken d*-s HEER EN zijn
groot; Doleth. zij worden gezocht van
allen, die er lu«t in hebben.
3   He. Zijn doen is majesteit en heer-
ltjkheid; ï\'nu. en zijne geregtigheid be-
staat iu der eeuwigheid.
Zuin. Hij heeft zijnen wonderen eene
gedachtenis gemaakt; Cittk. De HEERE
is genadig en barmhartig.
5   Teth. Hij heeft dengenen, die Hem
vreezen, spijs gegeven ; J«<1. Hij gedenkt
in der eeuwigheid aan zijn verbond.
<i Capk. Hij heeft de kracht zijner wer-
ken zijnen volke bekend gemaakt; La-
mei!,
hun gevende de erve der Heidenen.
7 Met. De werken fijner handen zijn
waarheid en oordeel; .Van, al zijne be- I
velen zijn getrouw.
s Samech. /ij ziin ondersteund voor
altoos en in eeuwigheid ; lm. zijnde ge-
daan in waarheid nn opregtighiid.
\'J Pt. Hij heeft zijnen volke verlossing
gezonden; \'Tsmle. Hij heeft zijn verbond
in eeuwigheid geboden ; Koph, zijn naam \'
is heilig en vreesselijk.
10 Resch. De vreeze des HEEREN is
het beginsel der wijsheid; Sehin, allen,
die ze doen, hebben goed verstand; Thnu.
zijn lof bestaat tor in der eeuwigheid.
I\'S ALM 112.
Een lof der godzalige», die eene belofte neb.
iien den tejremvo (mitsen en dei iiiekoiiien-
Oiirsiioid dril gud-
. hartzt
deloi
HALELUJAH! Alepk. «Welgelnksalig «
is de man, die den HEERE vreest,
IMh. die grooten lust heeft in zijne ge- ,
boden.
2   fi\'tm\'l. Ziin zaad zal geweldig zijn op
aarde; Daleth. hetgeslacht deropregten
zal gezegend wor<Ien.
3   He. In zijn huis zal have en rijkdom
wezen; f\'au. en zijne geregtigheid bestaat
in eeuwigheid.
4   \'£ain. Den opregten gaat het licht op
in de duisternis; Chef/t, Hij isgenadig,
en barmhartig, en regtvaardig.
h Teth. Wel dien man. die zich ont-
fermt en uitleent; Jod. bij beschikt
zijne zaken met regt.
t"> Vmoh. Zekerlijk hii zal in tier eeuwig\'
heid niet wankelen ; Lamed. de regtvaar-
dige zal ;n eeuwige gedachtenis zijn.
7 Mem. Hij zal voor geen kwaad ge-
nicht vreezen; Timu. zijn hart is vast,;
betrouwende op den HEERE.
3 Sautech. Zijn hart, wel ondersteund
tihsda, zal niet vreezen ; Aiu. totdat hy \'
op zijne wederpartijen zie.
y JV. Hijstrooituit, hij geeft den nood- \'
druftige; Tatute. zijne geregtigheid be-
•taat in eeuwigheid ; Kopk, zijn hoorn
zal verhoogd worden in eer.
10 Reien. Üegodde.\'oozczal bet zien, en
het gansene Evangelie,
de bernejiinsr van Jezt
geeatelijk konins.\'r>jk inner iremeriitc, en rijn
eeuwig rrkaterdoui ; te gelijk «teil hij voor
ooxen de geweldige overwinning en zjuen
triomf over al zijne vijanden,
E EX psalm van Ihvid.
De HEERE beeft tot mijnen Heere
gesproken ; Zit aan mijne regterhand,
totdat Ik uwe vijanden gezet zal hebben
tot eene voetbank uwer voeten.
2  De HEBRE zal den scepter uwer
, sterkte zenden uit Zion, ttgptnd* :
Heersch in het midden uwer vijanden.
3  l"w volk zal zeer gewillig zijn opdeu
dag uwer hcirkrachr, in heilig sieraad;
uit de baarmoeder des dageraads zal u
de dauw uwer Jeugd zijn.
1 4 De HEERE heeft gezworen, en het
-ocr page 428-
PSALM [13, IN. IIS, 11\'i, 11
3. v. C— hy zal lloh vertoornen; Salsa, hij zul met
—           zijne tanden Vliemen en smelten ; Tfintt.
, de wensch der goddeloozcn zal verbaan.
PSALM ÏIS.
I Eene leTiimnin^ r>m\\ «llr men*i>hfn *vn God
Ir loven, .lic .It fllrnii:-_\'"i en ootiiioeiliien
I altrii h\'.\'nM.
HALELUAIl! Looft, gü knechten
de* HEEKENI looft den naam des
HEEREN.
i>.iil gS>). - " De naam des HEEREN zij grprezen,
van nu aan tot in der eeuwigheid.
h Mal. 1 11. 3 \'\' Van den opgang der zon af lot
haren neergang, lij de naam de» HEE- \'
REN geloofd.
4  De HEERE is hooi boven alle H*i- <
denrn. boven de hemelen is zijne h*-er-
liikheid.
; S Wie i* gelt\'k de HEERE,onzeGod >
die zeer hoog woont.
6  Die zeer laag ziet, in den hemel en
op de aarde;
r Die den gering* uit het stof op-
• rijt, ra den nooddruftige uit den drek
verhoogt;
5  Om te doen zitten bij deprinsrn.bij
de (iripwn 2iina volk».
9 Die d« onvruchtbare doet wonen met
I ten huisgezin, eene blijde moeder Tan ;
, kindere». Halelujah !
PSALM 114.
De pMlnUt, hriiii\'ieren.lr *an ilr rerlOMi»*
iirr [ametieten uil Enrpte, vermaant allr !
sohrp-elrli. God te loini".
TOEN \'Israël mi Egypte toog, het hnis
Jakob* vaneen volk. dat eenevreem-
; de taal had;
C Zoo werd Jitda tot zijn heiligdom, \'
| ïsra-il ziine volkomen? heerschappij
It ])e zee zag het,eu vlood,dejor.laan
keerde achterwaarts.
4 De bergen sprongen als rammen, de
I heuvelen alt lammeren.
.ï Wat w«k u, gij ze* ! dat gijvloodt?
1 gü Jordaan! dat «ij achterwaarts kcer-
I det f
J fi Gü bergen ! Jat irij opsprong! als ram-
! men? gij heuvelen! al» lammeren?
j 7 Beef, gij aarde! voor het aangezigt :
I des Ilcenn, voor het aangezigt vanden
j God .\'......
! 8 Die den rotssteen veranderde in een en !
watervloed, den keisteen in eene water-
fontein.
PSALM 115.
De rodullgta biddea God, dat Hg hen wi1
heliordrn, fitn inti^ herrliikr-n n:uiti» «il - \'
:i iii.i • in\', ilr groote i\'iiHhriil iïrr .ifcitilen .
en af-.foilrnilirn.\'iar. vrrmnnrnilr r*n i*".lrr
tot het geloof hm -1.ii warm God. met 1*~
loftff van tQBM legt*.
NIET ons, o HEERS, niet ons,maar
uwen naam geef eer. «m uwergoe-
dertiereniieid, om uwer waarheid wil.
" Waarom zouden de Heidenen zrg-
gen : Maar is nu hun God ?
3 Onze God i« toch in den bemcl. Hij
doet al wat Hem behaagt.
-1 HurI ieder afgoden zijn zilveren goud,
bet werk van des mensenen handen:
."> • Zij hebben eenen mond, maar «pre-
ken niet; 7ii hebben oogen. maar zien
niet:
<> «toren hebben zij,maarhoorenniet;
zü bebben een" n-ti*, maar zij rieken
aiet ;
7  Hunne handen hthhen tij, maar tas-
ten niet; hunne voeten, maar gaan niet;
zij geven geen gelald1 door hunne keel,
8  Dat die hen maken hun gelijk wor- :
den, e.i al wie op hen vertrouwt.
9  Isracl! vertrouw gij op den HEERE ;
Hij is liunne hulp en bun schild.
lfl Gij hui* va» Airofj ! vertrouw op
den HEERE; Hi.i is hunne hulpen hnn
schild.
11 Gijlieden, die den HEERE vreeat !
vertrouwt op den HEERE ; Hij is hunne
hulp en hun schild.
1. De HEERE is onzer gedachtig ge-
we\'-st. Hü zal icfesra. Hit zal het huis
van Israël zegenen, Hü zal het huis van
Aaxon zegenen.
13  HU zal zegenen, die den HEERE
vreezen, de kleinen met de grooten.
14  De HEERE zal <U,i ;t>i*,i over ulie-
den verni.erdpreii, over ulieden\'en over
uwe kinderen.
18 Gijlieden ziit den HEERE gezesend,
die den hemel en de aarde grmaakl heeft.
IA Aangaande den hemel, de hemel is
des HEEREN; maar de aarde neeft Hij
der Tuen-chen kinderen gegeven.
17 )lf dooden zullen den HEERE niet
prijzen, noch die in de atilte nederge* l
naald ziin.
15  Maar wü zullen den HEEEE loven
vnn nu aan tot in der eeuwigheid. Ha-
lelnjah!
PSALM liii.
it gjinc liefde tnt God, van
rn menigvuldige r»-n»il* en
\'«eifn. lii-iii retlotrfside «it
i .•> .ll»< I\'t lii.lilrnitr \'i n
r-n lirliondm wordcm, l»flo-
Hecrf ilmroor te lullen
De yrofret vcrkla
wen itf 2Tfiot^
weMadea hen \\
•ï.\'n.ldi kr lirnr
IK heb lief.wantdeHEERE hoort mijne |
atem, müne smeekingen:
C Want Hij neigt ziin oor tot mij ; die* \'
zal ik /fent ;n miine dagen aanroepen.
3 De " banden dea duods hadden mij >
omvangen, en de angsten iler hel hadden
mij getroffen ; ik vond benaauwdheid en
droefpviis.
•1 Maar ik riep den nav.n des HEEREN
aan, teggtmd* : Och HEERE: bevrijd
mijne ziel.
5 De HEERE is genadig en regtvaar-
dig, en onse God i< ontfermende.
H De HEERE bewaart de n-nvoudigfn :
ik was niigeteerd, doch Hij heeft mij
verlost.
7  Mijne ziel! keer weder tot uwe rust,
want de \'-UEERE beeft ;..,ri i: welgdlaan.
8  Want Gü. HEERE: hebt mijneziel
gered van den dood, inijne oogen van
tranen, mijnen vort van aanstoot.
9  Ik Eftl wandelen toot het nangezigt
des HEEREN, in de landen der levenden.
10  Ik \'heb geloofd, daarom sprak ik;
ik ben /.eer bedrukt geweest.
11  Ik zeide in mijn haasten i Alle
\'\' menseben zijn leugenaars.
IC Wat zal ik den HEERE vergelden
raar aj zijne weldaden, aan mij bnctztn f
13  Ik zal den beker der verlo«in«en
o]inem*ïi, en den naam des HEEREN
aanroepen.
14  Mijne geiof.en zal ik den HEERE
betalen, nu. in de tegenwoordigheid van
al zijn volk.
18 Kosteliik is in iIp oogen dr» HEE-
REN de dood /i\'ner gunstgenooten.
It; Oeli HEERE 1 zekerlijk ik beu uw
knecht, ik ben uw knecht, een zoon uwer
dienstmaagd; GÜ bebt mijne banden lot*
gemaakt.
17 Ik zs\', V offeren eene offerande van
dankzegging, en den naam des HEEREN
aanroepen.
1^ Ik zal mijne gelof\'en den HEERE
betalen, do, in de tegenwoordigheid van !
al ziin volk ;
!U In de voorhoven *an het huis dea
HEEREN, in het midden van u, o Je-
riiialem. Halelujah 1
PSALM l!7.
Al!*1 Heiileren «orden (
OOi-T «den HEERE, aüe Heidenen I « B »m
J prüst Hem. alle n-\'.ti.-n \'
-ocr page 429-
PSALM 1H, 119.
423
. C.-
2 Want iync goedertierenheid is ge-
weldig over ons. en de waarheid des
HEEREN is ia der eeuwigheid! Hale-
lujah!
HOOFDSTVK 114.
De pMlmim vermaant all* Rowaalfgn <lrn
Heere te \\n\\rn innr r>jrte menigvuldige ver-
los*in?en en weMa.len . verhalende hoe f.o\'1
hun verlo-t had uit de hl ml en tijnrr vi;an-
djta, Teven* brvnt d*M paalm ^""" profetie
van ilc toekomst de» Reeren riiri-tn», dien
ilc voornaam* ten dei volki wel (ouden ver-
trerpen, maar \'1" geloovigen aannemen.
«T OOFTden HEERE,wantHuis goed.
Xj want zijne goedertierenheid is in
der eeuwigheid.
2 ï)at Israël nu zegge, dar züne goe-
dertierenheid in der eeuwigheid is.
\'A H-i huis tan Aaron zegge nu, dat
zijne goedertierenheid in der eeuwigheid
ia.
4  Pa: deg-nen, die dm HEERE rree-
zen, nu zeggen, dat züne goed,->rtieren-
heid in drr\' eenwigh-i i iv
5  Vit de benaauwdheid heb ik den
HF.EKE aangeroepen ; de HEERE heeft
mü terhoord» *tellende m(> in de ruimte,
6  De \'HEERE i« bi.i mij. ik zal riet
vreezen ; «rat zal mü een men?ch doen ?
7  De HEERE is hij mij onder degenen,
die mü helpen : daarom zal ik mimen
tuut
zien ain degenen, die mü haten.
S -" Het U beter tot den HEERE toe-
vlugt te nenien, dan op den mensen te
vertrouwen.
9  Het is,betertot den HEEREtoevlugt
te nemen, dan op prinsen te vertrouwen.
10  Alle Heidenen hadden mü omrüvrd ;
het is in den imam de* HEEREN, dat
ik ze verbouwen heb.
li Zü hadden mü omringd, ja zij had-
den mü omringd; het > in dtn naam des
HEEREN, dat ;k ze verbouwen heb.
IC Zij hadden mü omringd als bijéu ;
IÜ zijn uitgeblrscht als een doornen-
vuur;" het is in den naam des HEEREN,
dat ik ze verhouwen heb.
13  Gü hadt mij zeer bard gestoot en,
tot vallens toe. maar de HEERE beeft
mü geholpen.
14   De HEERE is mijne Sterkte en
Psalm, want Hü la mij tot heil geweest.
15  In dp tratra der regtvaardigen is
eene stem des gejuichs en des heila; de
regterband des HEEREN doet k/achtige
daden.
ltï De regterhand des HEEREN is ver-
huogd ; \'\' de regterhand des HEEREN
doet krachtige daden.
17 Ik zal niet sterven, maarleven;en
ik zal de werken de« II EER EN vertellen.
H De HEER F heeft mij we! hardgekas-
ttjd. maar II:- beeft mij ter dood niet
overgegeven.
19 Do*t mij de poorten der geregtig-
heid open. ik zal daardoor ingaan,ik zal
den DEERE loven.
C\'l Dit is de poort des HEEREN, door
dewelke de regtvaardigen zullen ingaan.
21 Ik zal V loven, omdat Gü mij ver-
boord hebt. en mi) tot heil geweeat zijt.
2C De • steen, dien de bouwlieden ver-
worpen hnddet), i" tot een hoofd des
hoeks geworden.
23  Dit i* van den HEERE ge*e\'uied,
en het ia wonderlijk in onze oogen.
24   Dit N de dag, \'/"* de HEERE ge-
maakt heefc. laat ons op denzelven ons
verhrugen, en verblijd zün.
25  Och HEERE: geef nu heil; och
HEERE! geef nu voorspoed.
2«i Gezegend zü hü. die daar komt in
den naam des HEEREN! Wij ïegenrn
ulieden uit het huis des HEEREN\'.
27 De HEERE in God,dieons licht ge-
geven heeft. Bindt bet ttmtofftrmet tou-
wen tot aan de hoornen van het altaar.
CS Gij z^t mün God, daarom zal ik l"
loven ; o mün God ! ik ral V verhoogen. \'
CU Looft den HEERE. want Ilij i* goed,!
want xüne goedertierenheid is in der 1
I\'S ALM 1!\'J.
I>f*e p*alm wor.1i afbedeeld in tl deelen. In
elV deel r.in arïit vrrzen. en elk ver* besint
in hrt He)irrein*M-h niet die letter,waarmede
de afdeeling i» getiteld, modal ml ile verten
van liet eer*te .teel beginnen riet Aleph of
A; die van hei tweede met Beth, of B,eni.,
im.ii\' het llr\'ir. Aljiha\'iet ; waarom eenigen
\'l-7fii psalm een V. 11. dergodiallgheidneb-
hen penoetud. Kik ven bevat in lirk of
renen lof en prijs van Gods woord, van
nr:f eeatgC n il nemende hoedanigheid VM
betwlvr; of erne betuiging ra* Pavhts on-
reveittfldc liefde tot hetze!**; of \\\\t\\ een ee-
-e*>*>t Otn ret»*ile. om lii\'c n.nr lietiehe ie
mojen •rlukL^n mu: tol een mn tlrre drie
t. w. lof, rebeilen. ot" hetMtgfaige», kunnen
a\'. de \\erten nn deren i.-.dm rebngt «or-
d"n. Men m*rke cok op, ilaf DavU in elk
*• ipreekt, of \\»n Oo<l- wet, inreitinsen
of hAeten, rrtuigenbneii, rehoden, wooril,
belr>fteti, wegen, gerirtem*, nvm, ^ereL\'tig-
he
roewt.
ALEPH.
iet» ilerirelijk*. [
in hetwelk hi.j J
TTTELOELCKZALIO zi
>> ten van wandel, " >
n de opreg-
ie in de wet \\
dei HEEREN «aan.
2  \'Welgelukzalig zim zij, die zijne ge* :
tuigenissen onderhouden, die Hem van
ganscher harte zoeken;
3  Ojk geen onregt werken, maar wan-
delen in ziine wegen.
4   UF.FR E.\' Gii hebt geboden, dat men <
uwe bevelen zeer bewaren zal.
5  Och, dat mijne wegen gerigt werden,
oui uwe inzettingen te bewaren!
fi Dan zou ik niet beschaamd worden, i
wanneer ik merken zou op al uwe ge- ;
boden.
7 Ik zAl V loven in opregtheid des har- \\
ten, a!<» ik de regten uwer geregtigheid I
geleerd ?al hebben.
S Ik zal uwe inzettingen beWKMBI .
verlaat mij niet al te zeer.
BETH.
9 Waarmede zal de jongeling zijn pad
zaiver houden ? Als bi.i dat houdt naar
uw woord.
11 Ik zoek V met mijn geheele hart;
laat mij van uwegeboden niet af iwalen.
II Ik heb uwe rede in mjin hart ver-
borgen, opdat ik tegen V niet zondigen
zou!
IC HEERE ! Gij zijt gezegend i leer mij
uwe inzettingen.
13  Ik heb met mRne lippen verteld al
de regten OWI monds.
14  Ik ben vrolijker in den weg uwer
getuigenissen, dan over allen rijkdom.
15  Ik zal «we bevelen overdenken, en
op uwe paden leiten.
Ui Ik zal mij zelven vermaken in uwe
inzettingen ; uw woord zal ik niet verge-
ten.
GIMEL.
17 \'-Doe wel ht\' uwen knecht, dut ik ja p.
leve en uw woord beware.
IS Ontdek uiiine oogen, dat ik aan-
schouwe de wonderen van uwe wet.
II Ik hen « een vreemdeling op de
aarde, verberg uwe geboden voor mij
niet.
C-» Miine ziel is verbroken van wen
het verlangen naar uwe oordelen te
aller tijd.
Cl Gij scheldt de vervloekte hoovaAr-
digen. die van uw geboden afdwal.\'n.
CC Wentel van mij versmaadheid en
verachting, want ik heb uwe get«ige-
niasen onderhouden.
LM 15.
n ia.
. 11:13.
-ocr page 430-
C.- [ 23 .4ls zelfs de vorsten zittende tegen
1 mij gesproken hebban, heeft uw knecht
j uwc inzettingen betracht.
*i i £4 •\'Ouk :gn iiwp getuigenissen mijne
| vermakingen ra mijne raadslieden.
DALET IL
Ca Mijne lid kleeit aan lid stof; maak
mü levend naar uw woord.
.6 Ik heb V mijne w, _•< n verteld, en
-*" i Gij hebt \'nii verboord; \'leer mij uwe
••z :\\. inzettingen.
**• \'•• 27 Geef mij ilen weg uw« r bevelen te
verstaan, opdat ik uwe wondeten be-
trachti.
£S \'M ii ziel druipt weg van treurig-
heid; rigt mij o.> naar uw woord.
2\'J Wend van liiij den m der valsch*
heid, r*n verleen mij je* nadiglijk uwe wet.
30 Ik heb verkoren den weg der waar-
heid, uwe renten heb ik mij voorgesteld.
\' SI Ik kleef va*:t aan uwe getuigenissen ;
.o 1IEEKE ! beschaam mij niet.
32  Ik zal den weg uwer geboden loo-
pen, ais gii mijn uart verwijd Z\'iit heb-
: ben.
HE.
33  HEEKE: leer mij den weg uwer
inzettingen, en ik zal hem houden ten
einde toe.
34  tic*f mij het veistar.-j,f i) ik zaluwe
wet houd*-n, ja ik zal :c onderhouden
met icaui>cbec harte.
3.» I\'oe mij treilen op het pad uwer
gehoden, want daar.n heb ik Ittrt.
3ti Xelg mijn hart tot -iwe getuige-
nissen, en niet tot gierigheid.
37 Wend miine oogen ai\', dat zii geene
ijdelheid zi-n; maat ici; lebend door
uwe wecen.
.\'i- Bevestig uwe tc-zegging aan uwen
liiMi.i. die uwe vreeze toegedaan la.
31» Wend mijne tniaadheid ai, die ik
vreere, want uwe regten zijn goed.
•II» Zie. ik heb eene begeerte tot uwe
bevelen, maak mij levend door uwe ge-
regtigbeid.
\\ AU.
•11 En dat mij uwe u\'oedeitierenheden
overkomen. oHEERL! uw heil, naar uwe
toezegging -,
lü opdat ik uiijnon «mader wat heb te
antwoorden, want ik vertrouw op uw
woord.
43  Li, ruk bet wcord der waarheid ran
münt-n mond niet a] te zeer, want ik
hoop op uwe regten.
44  Zoo zal ik uwe wrt steeds onder-
houden, fe-iwiglijk en altoos.
45  Ku ik sal wandelen in de ruimte,
omdat ik uwe bevelen ge/.o<bt heb.
4ti Ook zai ik voor koningen spreken
van uwe getuigfnisaeu, en mij niet
< Bc-bamen.
47 En ik zal mij vermaken in uwe
geboden, die ik liefheb.
4S Kn ik zal mijne handen opheffen
naar uwc Keuoden, die ik liefheb, en
ik zal uwe inzettingen betrachten.
MIN.
A\'j Gedenk des woords. tot uwen knecht
,\'/r*/</uAf«, op hetwelk Gij m;j hebt doen
hopen.
! 5ll l"- is mijn : in.i-t ,;i mgne ellende,
, want uwe toezegging heeft mij levend
gemankt.
1 51 De hoovaardigen hebben mij boven
mat? zeer bespot; noyttins ben ik van
uwe: wet niet geweken.
58 Ik heb gedacht,o HEER E ! aan uwe
. oorileelen van ouds aan, en heb mij ge-
troost.
53 Groote beroering heeft mij bevangt n
van wege ile goddelooien, die uwe wet
i geweesr, ter plaatse mijner vreemde* \'. "
lm* schappen.
. . HEERE ! des nachts ben ik uwi
; naams gedachtig geweest, en heb uwe ^p,-
wet bewaard,
.ï\'i Dat is mü geschied, omdat ik uwe :
i bevelen bewaard heb.
C HET II.
! 57 De HEERE ;s mijn deel, ik "neb ge-
l irgd, dat ik uwe woorden ^al bewaren.
i ïfl Ik heb uw MUMCnija emstiliik ge-
j bed*n van ganscher bane, wees mij ge-
\' nadig naar uwe toezegging.
\' \'i \' Ik heb ;i.ii-,\' wegen bedacht, en heb
j mijne voeten gekeerd lot uwe getuige*
! nissen.
I *ï*i Ik heb gehaast, rn niet vertraagd
I uwe geboden te onderhouden.
SI De goddelooze hoopen hebben mij
I beroofd ; ttoyta*» heb ik uwe wet niet
[ vergeten.
I Ci? Te middernacht sta ik op, om U te
j loven voor de regten uwer geregtigheid.
t»3 Ik ben een gezel van allen, die U
; vreezen, en van ben, die uwe bevelen
onderhouden,
i 64 H K E K E! de aarde is vol van uwe goe-
j der\'.ierenhrid ; leer mij uwe inzettingen.
TETH.
15 Gii hebt bii uwen knecht goed ge-
daan. HEERE: naar uw woord.
ih» Leer mij tenen goetlen zin en we-
tenschap, want ik heb aan uwe geboden
geloofd.
•i7 Eer ik verdrukt werd. dwaalde ik,
i maar nu ondtrhoiid ik uw woord.
ii-> Gij zilt jo\'d en goeddoen-ie; leer
( tn:i uwe inzettingen.
i *-J De hoovrtardigen hrbben leugens \'
tegen uiii gestoffeerd; ihtn, ik bewaar
\\ uwe bevelen van ganscher narte.
70 Hun hart is vet als smeer; wwmr
ïk
heb vermaak m uwe wet.
7i Het is mij goed, dat ik verdrukt ben ,
geweekt, opdat ik uwe i niet tingen leerde.
72  De wet uws monda is mij beter, dan
[ p duizenden van *oud of zilver.
                  3 P-.
JOD.
73  >> Ywe handen hebben mij gemaakt .. ,t„i,
en bereid; tuaak mij verstandig, opdat iv
ik uwe gebotien leere.
] 74 Die lT vreezen, zullen mü aanzien,
; en zich verblijden, omdat ik op uw
woord gehoopt heb.
75 Ik weet. IIEEHE ! dat uwe geiigten
; de geregtigheid zijn, en dat Gij mij uit
i getrouwheid verdrukt hebt.
i 7ti Laat ïoeh u we goedertierenheid zijn
t om mij te troos\'e;», naar uwe toezegging
aan uwen knecht.
77 Laat 111 ii uwe barmhartigheden
overkomen, oudat ik leve, want uwe
wet is al müne vermaking.
7> Laat de hoovaardigen beschaamd
worden, omdat zij mij met leugen ne-
dergeutooten hebben; tlm-h ik betracht
uwe geboden.
7it Laat hen tot mij keeren. die U vree-
zen, en die uwe getuigenissen kennen.
HO Laat mijn "art opregt zijn tot uwe
inzettiniren, opdat ik niet beschaamd
worde.
CAPH.
^1 Mijne ziel ts bezweken van verlangeu
naar uw heil; op uw woord heb ik ge- I
hoont.
82 Mijne oogen ziin bezweken van ver-
langen naar ave toezegging, terwiil ik \'
ieide: Wanneer zult Gij mij vertroosten ?
^3 Want ik ben gewonlen als een lede-
ren zak in den rook ; -lmh uwe inzet- |
tingen heb ik niet vergeten.
S4 Hoe vele zullen de dagen u ws knechts
verlaten.
M Uwe inzettingen zijn mij gezangen
zijn? wanneer zult yij regt doen over
mijne vervolgers \'t
-ocr page 431-
85  De \' <.\';\'.;i.\' rdig< n hebben mij put-
ten gegraven, hetwelk niet is naar u»e
wet.
86  Al uwe geboden zün waarheid; zij
vervolgen mij met leugen, help mij.
87  Zij hebben mij b\'.ina vernietigd op
de Aarde, maar ik heb uwe bevelen niet
verlaten.
88  Maak mij levend naar uwe goeder*
tierenheid, dan zal ik degetuigenis nu»
moii\'ls onderhouden.
LAM ED.
Si) O HEK11E ! uw woord bestaat in der
eeuwigheid in de hemelen.
90 < Uwe getrouwheid is van geslacht
tot «eslacbt; Gij hebt de aarde vastge-
u.aakt, en zij blyfi staan;
1*1 Naar uwe verordeningen blijven zij
nog heden staan, want zijnlU-n zün uwe
knechten.
92 Indien uwe wet niet wave geweest
al mijne vermaking, ik ware in mijnen
druk al iang Tergaan.
&tlkz&l ii we bevelen in der eeuwigheid
niet vergeten, want door dezelve hebt Gij
mij levend gemaakt.
•J\\ Ik ben uwe, behoud mij, want ik
heb uwe bevelen gezocht.
y? De goddeloozen hebben op my ge-
wacht, om mij te doen verbaan; ik neem
acht op uwe getuigenissen.
üfi lu alle volmaaktheid heb ik een
einde gezien; meter uw gebod is zeer
wijd.
MEM.
! 97 Hoe liefheb ik uwe wet 1 Zij is mijne
\' betrachting \'en gansch\'-n dag.
98 Zij maakt mij door uwe geboden
: wijzer, dan mijne vijanden zijn, want zij
ia in der eeuwigheid bij mij.
! 9y Ik ben verstandiger dan al mijne
! leeraars, omdat uwe getuigenissen mi.jne
I betrachting zijn.
\' 100 Ik beu voorzfgtiger dan de ouden,
, omdat ik uwe bevelen bewaard heb.
j tUl Ik heb mijne voeten geweerd van
. alle kwade paden, opdat ik uw woord zon
! onderhouden.
102 Ik ben niet geweken van uwe reg-
ten, want GO hebt mij .eleerd.
.. Iii3 Hoc «zoet zijn uwe redenen mün
i. gehemelte geweest, meer dan honig iuij-
\\ nen mond!
10-1 Uit uwe bevelen krijg ik verstand,
; daarom haat Ik alle leugenpaden.
NUN.
105 l\'w woord is eene lamp voor my-
I nen voet, en een licht voor mijn pad.
ï. 10.1 t Ik hebgerworen,enzalhet beves-
tigen, dat ik onderhouden zal de regten
uwer geregtigheid.
lü~ Ik ben gansch zeer verdrukt,
Ilhi.i: t. ! maak mij levend naar uw
woord.
1US Laat u toch, o HEEREI welge-
: vallen de vrijwillige, offeranden mijns
| monds, en leer mij uwe r* gtcn.
109 Mijne ziel is iftduriglijk in mijne
baud; nogtaus vergeet ik uwe wet niet.
Ut» De goddelOGzen hebben mij eenen
strik gelegd; nogtans beu ik niet afge-
dwaald van uwe bevelen.
i 111 Ik heb uwe getuigenissen genomen,
i tot eene eeuwige erve, watzij zijn mijns
harten vrolijkheid,
112  Ik heb mijn hart geneigd, om uwe
inzettingen eeuwi^lijk te doen, teneinde
toe.
SAMECH.
113  Ik haat de kwade ranken, maar
heb uwe wet lief.
114  Gij zijt mijne Schuilplaats en mijn
Schild; op uw woord heb ik gehoopt.
115  Wijkt van mij, gijboosdoeuet si dat
Ik de geboden myns Gods moge bewa-
ren.
HG Ondersteun mij naar uwc toezeg-
ging, opdat ik leve; en laat oiy niet
beschaamd worden over mijne hope,
117 Ondersteun mij, zoo zal ik beuou-
den zijn; dan zal ik mij steeds in uwe
inzettingen vermaken,
11S Gij vertreedt al degenen, die van
uwe inzettingen afdwalen, want bun be-
droiï is leugen.
119 Gij doet alle goddeloozen der aarde
weg ata schuim, daarom heb ik
uügenissen liet".
1-0 Het haar niljns vleesches is te berge
gerezen van verschrikking voor U, én
ik heb gevreesd voor uwe oordeelen.
AIN.
121  Ik heb regt en geregtigheid gedaan ;
geel\' mij niet over aanuiijneonderdruk-
kers.
122  Wees borg voor uwen knecht ten
goede; laat de hoovaardigeu mij niet
onderdrukken.
123  Mijne oogen zijn bezweken van
verlangen naar uw heil, en naardetoe-
zegging uwer regtvaardigheld.
124  Doe by uwen knecht naar uwe
goedertierenheid, en leer mij uweinzet-
tmgen.
12"> Ik ben uw knecht, mank mij ver-
standig, en ik zal uwe vetuigemsaen
kennen.
126  Het is tijd voor den HEERE, dat
II y werke, traaf zij hebben uwe wet
verbroken.
127  Daavom heb ik uwe geboden lief,
meer dan goud, ja meer dan bet lijnste
goud.
128  Daarom heb ik r.1 wee bevelen, van
allc«, voor re^t gehouden; mvnr alle
valsche pad heb ik gehaat.
PE.
129  Uwe getuigenissen zijn wonder-
batr, daarom bewaart ze mijue ziel.
13\'t •" De opening uwer woorden geeft .
licht, de sïecli;en verstandig makende.
131   Ik heb mijnen mond wijd open ge-
daan, en gehijg\'l, want ik heb verlangd
naar uwe ïebodi n.
132  Zie mij aan, wees mij genadig,
naar het regt aan degenen, die uwen
naam bi minnen.
133  Maak mijne voetstappen vast in
uw woord, en laat geeneongeregtigheid
over mij heeischen.
134  Verlos mij van des nuraMhen over*
last. en ik zal uwe hevelen onderhouden.
135  •< Doe uw aangezigt lichten over ,
uwen knec.it, en leer mij uwc inzettln*
gen.
136  Waterbeken vlieten af uit myne
oogen, omdat zij uwe wet niet onder-
houden.
TSADE.
137  HEERE 1 Gij tttt re*tvaardig, en
elkeen uwer oordeelen is regt.
13S Gij hebt de geregtigheid uwerge-
tuigenissen, en de waarheid hoogelijk
geboden.
13y Mijn ijver heeft mü doen vergaan,
omdat mijne wederpartijders uwe wuur*
den verueten hebben.
110 »Üw woord is zeer gelouterd, en „
uw knecht heeft het lief.
141   Ik ben klein en veracht,dochUWe
bevelen vergeet ik niet.
142  Uwe geregtigheid is geregtigheid
in eeuwigheid, en uwe wet ïs de waar-
beid.
143   Bcnaauwdheid en angst hebben
mij getroffen, doch uwe geboden zijn
mijne vermakingen.
144  De geregtigheid uwer getuigenissen
Is in der eeuwigheid ; doe ze mij verstaan,
zoo zal ik leven.
-ocr page 432-
PSALM 120, 151, )ï:- IÏS.
176 >Yk heb gedwaald al» een verloren
schaap; zoek uwen knecht, want uwe
geboden heb ik niet vergeten.
PSALM ICO.
Een gebed teren .ie kwade t onzer:. of val «ene
lasteraar*. alsmede t-mr klad van ilen i>-*l-
(ui-t ovef il" Baodzalielükneld om met hooze .
14.» Ik heb tu ganscher harte geroe-
pen : verhoor ini«, u HEERE lik zal
uwe inzet tingen bewaren.
14ȕ Ik heb f aangeroepen, verlos mii,
en ik zal uwe getuigenissen onderhou*
den.
147 )• Ik ben de Mw/-.7e»i schemering
vmir.\'i k.\'.\'i".!. en hel) gr^ehrei gemaakt;
op uw woord heb ik gehoopt.
14-J \';>1ijne oogen kouu-ti de ,,«/wa-
ken voor, om uwc rerte te betrachten.
14\'.* Hoor mürte stem naar uwe gnder-
1 tierenheiu. o HEERE! aiaak mü 1\'venl
naar uw regt.
IS9 Die kwade praktijken najagen, ge-
naken mv ; ii| wiiken verrevnn d we wet.
151   Mao.- Gij. HEERE! ziit nabij, en
al uwe jebo\'lfii zon waarheid.
152  Van oud* hel: ik geweten van uwe
getuigenissen, dat Gij ze in eeuwigheid
ge^rund hebt.
RESCII.
153  Zie tnijne ellende aan. en help mij
uit. want uwe wet heb ik :iie| vergeten.
\'».ï4 T«i*t mijne twistiaak, en verlo*
mij; maak mij levend, naar uwe tcezcg-
I ging.
IftS II*»t heil >* verre van de *oddeloo-
zea. want ly zoeken uwe inzettingen
• niet.
!.v; HEERE! uwe barmhartigheden zijn
, vele : maak niii levend naar uwe regten.
157 Mijne vervolger* en mime weder*
partijders zijn vele. Maar van uwe gp-
\' tuigenleen wijk ik niet.
1* Ik heb gezien degenen, die trouwe-
loosliifc handelen, en het verdroot mij,
1 dat zit uw woord niet onderstelden.
».ï\'J Zie aan. dat ik uwe bevelen lief-
heb, o HEERE! maak mij levend naar
uwe gOfdertit renhi id.
1 >> Het begin uw f woord» ts waarheid,
en in der eeuwigheid i* al het regt uwer
gTegtigheid,
SC IIIX.
161 De vorsten hebban mü vervolgd
zunder oorzaak; maar mijn hart heeft
i gevreesd voor uw woord.
IOC Ik b-ti vrolijk over uwe toezegging,
als een. die eenen grooten buit vindt.
\'.•\'>\'• Ik baat de valechheid. en heb er
eenen gruwel van ; mmmr uwe wet heb
ik lief.
liil Ik loof V zevenmaal de» daag»,
•  over de regten uwer geregligheid.
Iti5 Di» uwe wet b rmlnnen. hebben
grooten vrede, en zij hebban geenen
«insloot.
iii-i O HEERE ! ik hoop op uw heil,
en doe uwe geboJen.
187 Mijii" ziel onderhoidt uwe getui
genieën, en ik heb ze zeer li"f.
1»»-* Ikonderhouileuwe bevelen enuwe i
\' getuigenissen, want al uiijne wegen ziju |
voo\'\' Y.
THATJ.
169 O HEERE! Iaat mijn ge*chreivoor I
uw uaschljn <• naken, mnak mii ver
stan.lig naar uw woord.
17-1 I.aat mijn suieeken voor uw aan-
»chijn komen, rel mij naar uwe toezeg-
ging.
I7i Mijns lippen zullen uirea !oi*over-
vloediglijk uitstorten, al* Gij mij uwe
1 inz*ttingen zult geleerd hebben.
| 17:* Mijne tong za\' spraak houden van
) uwe rede, want a! uwe geboden lijn regt-
\' vaardigheid.
. 173 l.aat uwe hand mij tehulp komen.
: want ik heb uwe bevelen verkoren.
I 174 O HEERE I ik variant naar uw
1 heil, en uwe wet ia al intfne vermaking.
175 Laat mijne ziel leven, en zii zal U
loven, en laat uwe regten mjj helpen.
•; i,
NN
• F*.
EEN lied Hainmaalóth.                            I eirea loss. I
ik heb tot den HEERE geroepenin i
mijne benaauwdheid, en Hij heeft mij
verhoord.
ü»(l HEERE: rel mijne ziel van de • •>im.*Ui>
valscbe lippen, van debedriegelijketong.
                »19.
3  Wat zal l" de bedriegelijke tong ge*
ven. of wat zal zij V toevoegfn?
4  \'-Scherpe pijlen eenamagtigen,mit8- • rV HA
ga Iers g\'.oeijende jeneverkolen.
5  O wee mij. dat ik een vreemdeling
ben i<: Mescch, dat ik !n de tenten Ke-
dar* won"!
fi Mijne ziel heeft lang gewoond bij \\
degenen, die den vtede haten.
7 Ikben vreedzaam; maar als ik spreek,
zijn zp aan den oorloa.
PSALM l-l.
Dr profeet brweargft in v.i«t vertrouwen op
<len Ht-rrr. il-eliem bewaarde vooralle ktvud.
EEN lied Hammaalóth.
Ik hef mijne oog< n op naar de bergen,
vau waar ïnïine hulp konun zal.
C Mijne hulp i*. van den HEERE, die
hemel cn aarde geimakt heeft.
3  Hij zal uwto voet niet laten wan-
kelen; uw It\'waarder z-il niet •tuinieren.
4  Ziet, de il»waarder Iiraüls zal niet
sluimeren, noch slapen.
5 De HEERE is uw Bew aavder.de HEE-
RE ii uwe Schaduw.aan uwe regterhaod.
fi ])i zon zal u de" daag\' niet steken,
noch de umin des nachts.
7 He HEERE za! o bewaren van alle
kwaad; uwe zini zal Hij bewaren.
9 De HEERE zal uwen uitgang en
uwen ingang bewaren, van nu aan tot
in der eeuwigheid.
PSALM l?ï.
DavM verl.V.l! i-rli o.er iirr. wvbtand im
r.od" hall of Kerk te Jerii \'nletn, wen«rhende
.Int zulk* laag i .oge dam.
T^FN IM Hammaiüóih, van DavM.
i Ik verblikte mii in degenen, die tot
:uu zeggen i Wij zullen in het buis des
HEER EN gaan.
\'2 Onze voeten zijn staande in uwe
poorten, o Jeruzalem!
n Jeruzalem is gebouwd, al» eenestad
die wel zameng^vuwgil is.
•4 Waarheen de stamiien opgaan, de
stammen des HEEREN. t >t de geiuige-
nis Icrttfto, om den naam des HEEREN
te danken.
5  Want diir zijn de stoelen de;. ge-
rigts gezet, de stoelen van het hui* van
Oavid.
6  Bidt om den vrede van Jeruzalem;
wel moeten %ti varen, die u beminnen.
7  Vrede zij in uwe vesting, welvaren
in uwe paleizen !
S Om mijner broederen en mijner
vrienden wil. zal ik nu «preken, vrede
zij in u !
9 Om des huizes des HEEREN,onzei j
Gods wil,zal n ik het g-iede voor u zoeken, j" ^\',-
PSALM 13.
Dr proffri verk.Unrt i.;n rMuldig vertrouwen
on il.\'ti Heers, aart bede, om Ie mozen ver-
lo«r nrdea m <lr \'•<•:• -i-i-i-- der opzebla*
EEN lied Hammaal<>\'h.
" Ik hef mijne oogen op tot Y, die a p.
in de hemelen zit.
- Zie, gelijk de oogen der knechten
zijn op de hand hunner heeren; gelijk
de ooget\' der dienstmaagd zijn op de
-ocr page 433-
PSALM 1S4, 125, IM. 1C7. I2S, 1CJ. 13 i.
hand harer vrouw; alzoo tiin ona
oogcn op den HEERE, omen God.tot-
dat Hij on« genadig zij.
3  Weei ons genadig, o HEERE! wwi
ons genadig, want wij zijn der verach-
ting veel te zat.
4  Onze zie! is veel te zat des spots
der weeldigen, der verachting der hoo*
vaardigen.
PSALM \\U.
te vergeef» arbeiden destelfi bouwlieden
daaraan; zoo deHEERE de stad niet
bewaart, te vergeefs waakt de wachter.
" Het is te ver\'"ef*, dat gijlieden vroeg
opstaat, laat opblijft, eet brood der »mar-
ten ; bet in alzoo. dat Hij het zijnen be-
minde nis in den slaap geeft.
3  Ziet. de kinderen ztjn een erfde-d
des HKEREN; dei buiks vrucht is eene
beiooning.
4  Gelijk de pylen rün in dehandeeni
helds. zoodanig ziin de zonen der jeugd.
.ï Veluelukkii is de man. die zijnen
pijlkoker me* dezelve gevuld heeft; zij
zuilpb niet b* v-haamd worden.alszii met
de viianden spreken zullen in de poort.
PSALM 158.
l>r prr>frrt verhaalt in deren p«alii\' dr t*e1uk-
talighf-Sd rti ïegfn den-!>neti. .Iie dn Meere
EEN lie.i Hammaüli\'nb.
Wrlgelukzaligiseen iegel:,jk, died»"n
HEERE vreest, die in zün» wegen wan*
dett.
2  Want gii zult eten den arbeid uwer
handen ; welgelukzalig zult gij zijn, en •
het zal u welgaan.
3  Vwe huisvrouw zal wezen als een
vruchtbare wijnstok aan de zeiden van •
uw huis; uwe kinderen alsoüjiplanten
rondom uwe tafel.
4  Ziet. alzoo Zal zekerlijk diernange*
zegend worden, die den HEERE vreest.
D* HEERE zal u zeg«nen uit Zioii,
en si\\ zult het goede van Jeruzalem
aanschouwen al de dagen uws leven*;
fi En gii zult uwe kindskinderen zien. ,
Vrede over Israël!
psalm ;;y.
P^ vrrilniVkrnrcr. I*r»^l«, of der r*em»e<ite
Rods, nu velerlei: maai God helpt hen lilt !
die allrti rn vrrilel?! hnriti^ vijanden.
EEN lied Hamtnatlötb.
Zij hebben mij dikwijls benaauwd
van mijne jeugd af, zegge nu Israël;
C ?Ü bebbt\'u mij dikwijls van mijne
j»ugd af benaauwd ; f venwei hebben zij |
mij niet overniOït.
S Ploegers he-bben op mijnen rug ge-
!>loegd; zij hebben hunne voren lang\'
getoeen.
4  Pe HEERE.dieregtraardig is. heeft
de touwen der goddelo-izen afgelumwen.
5  Laat hen b-\'schaamd en achterwaarts
gedreven worden, allen, dieZion haten, j
tl « Laat hen worden als gras op de .
daken, hetwelk verdort, eer men bet \'
uittrekt ;
7 Waarmede, de maaiier zijne hand niet :
vult, ncch de irarvenbinder zijnen arm ;
^ En die voorbijgaan, niet zVgg-n : Pe
zegen des HEKKEN zü bii n \'. Wij zeare-
nen ulieden In den naam dcsHEEREN.
De profeet
Ie ffronlr weldaad vrniGntl,
iItI\'m.tt
EEN lied HunttaftlAtH, run Pavid.
Ten ware de HEERE, die bij ons
geweest is, zegire nu I*raël;
C Ten wr.re dr HEERE. die bij ons
geweekt is. als de menschen tegen ons
opHtonden:
3  Toen iomli>n zij ons levend veralon*
den hebben, als bii\'i toorn tegen ons
ontstak.
4  To*n zouden on» de wateren over*
Ioopen hebben: een "trooni zou over
| onze zie] gegaan ziin.
5  Toen zouden df stoutewaterenover
i onze ziel gegaan ziin.
6  Pe HEERE zit geloofd, die ons in
hunn»\' tanden niet beeft overgegeven
tot eenen roof.
7  " On ie ziel is ontkomen, als een vogel
uit den strik der vo.\'elvnngers ; de strik
ii gebroken, en wij zijn ontkomen.
S <>Onze hulp isin dennnamdf s HEE-
REN, die hemel en narde gemaakt heeft.
PSALM l».
11.. •
oJd<
EEN lied Haminarilótb.
Die op den HEERE vertrouwen. zMn
als de br*rg /\'ion, ilie niet wankelt, maar
blijft in eeuwigheid.
ü Rondom .leniinlem ziinbersen; al*
100 is de HEERE rondom zijn volk,
van nu aan tot in der cuwigluid.
3  Want de scepter der goddeloosheid
zal niet mater, op bet lot der re*tvaar-
digen: opdat de regtvaardigen hunne
handen niet uitstrekten tot onregt.
4  HEERE ! doeden goeden wel. enden-
genen, die oi*r<gt zijn in hunne harten.
5  Maar die zich neigen int hïinne
kromme wegen, die zal deHEERE weg
doen gaan met de werker* derongcreg-
tigheid. Vrede zal over Israël ziin!
PSALM 1?6.
Iie f-einr-rtite d.inkt God
de \'
•rh»
hiddeade. dat Ü\'j *J« «erk wil vo.hrenjrew.
EEN Ued HammitHioth.
Al» d«- HEERE de gevangenen Zinns
wederbrart, waren wij gelijk degenen,
die droomen.
S "Toen werd onze mond vervuld met
lagclien. er, on/e tong met gejuich : toen
jeide men onder delleidenen l Pe IIEE-
; RKhceft grnote dingen aan dezf n gedaan.
! 3 De HEERE heeft groote dingen bij
, ons gedaan: dieê ziin wij verblijd.
4  O HEERE! wend onze gevangenis,
geli\'k waterstroomen in bet zuiden.
5  Pie met tranen zaait^n. zullen met
gejuich rnaiüen.
fi Ple liet zaaddra^gt.datuien xaaijen
zal, gaat al traande en woenende; snaar
voorzeker zal hij met gejuich weder*
konien, dragende ziine schoven.
PSALM 187.
Deze pvMm Irert, dit «!le welutnnd, heide in
steilrn en hnUÜettitiieii, v-n den Mgcn dr-
Heeren komt, en dat goede kin-leren een
tesehenk van God i.jn.
EKN lied Haum-aaVjth, van Sülouio.
Zoo deHEERE het huis niet bouwt.
PSALM 130.
Dei" p\'alui i* ren buutgron
godnlig numieh, teer li
lig \',-rlipil van een
wege lijne tonden,
leker, ilat Rod hem die in
manende ook I-ri
1 llrrre te
hopen
EEN lied Hammai^óth.
Vit de iliepten roep ik tot V, o
HEERE!
".\' Heere\'. hoor naar mijne stem; laat
1*3 a.
uwe ooren opmerkende zijn op de slem [" p"
miiner sni-ekingen.
                                      I .
3 «Zoo Gij, IIEERE! deongeregttghe* [•»>»«..« U.(
den gadeslaat; H-ere ! wie zal bestaan ? | _
17.1*.
A Maar \'• bij 0 is vergeving, oplat Gij \\c ET",
gevreesd wordt.
5  ^ Ik verwacht den HEERE,. mijne \\d P,
ziel verwacht, en ik hoop op zijn -voord.
6  \' Siü 11 e ziel icwht op den Heere, - p,
meer dan de wachters op den morgen;
de wachters op den morgen.
»;1
-ocr page 434-
I S-4I.M ::;.\', is;. 133, 134, iK, las.
7 Israël hope op den HEERE : vaat
bij den HEERE is goedertierenheid,en
bil Heoi :» veel verlossing.
S En Hij zal I«rael verlossen van al
zijne "Ti,\'regtighed tl
PSALM 131.
Dnw.1 lietuttct t\'vne ootuuedicbrid, verma-
ücii.ic God* K.i» i»; venrowm op öod.
EEN ïi>d ILirntnaklöth, van David.
hoofd, nederdalende op den baard, den
baard van Aaron ; die nederdaalt totop
den zoom zijner kleederen.
3 Het is gel^k de dauw van llermon,
t* die nederdaalt op de bergen van Zion:
want dr HE Hit Egi biedt aldaar den zegen
e/i het leven tot in der eeuwigheid.
PSALM 134.
Dr pmIm
hcr-K
Ü HU lil : " .:;•.: nart ia niet ver-
heven, en* mijne oogen zij 11 niet hoog ;
ook beu ik niet gewandeM In dingen mij
te groot eu re wonderlijk.
. Zou ik nr.jnr ziei niet heb gezet en
stil gehouden, «elijk ren gespeend kind
bij fXfllf moeder! mijne ziel is ais een
, gespeend kind in mij.
3 Iwraél hope op den HEERE van nu
. aan rot in der eeuwigheid,
EEN Ued Haintuaiilutli.
Ziet, looft den HEERE, alle gij
kmchtru des IIEEKEN: gij, die allen
nacht in het huis dei HEEIlEN staat.
•2 Heft uwe handen op ,tanf het hei-
Hgdom, en looit den HEERE.
;; De 11EEKL zegene ii uit /.ion,Hij,die
den hemel en de aarde gemaakt heeft.
PSALM 132.
Da-.id\' xorg rwriTtcn-ie hft brengen dor Ark
binurn Jertralem, abneile lijn irrbed daar»
• •\\rr i-edi.in. met «ilia.il un .!«n eid «n
.ie brh.l\'ut. ilie God ft*n D«vM • n I M
Kerk K*daan bei ii. BanjmBde kei eeuwig
.» T?EN lied HammaaYlótli.
J2j o HEERE! gedenk aan David, aan
al zün lilden j
£ Dat hu den HEEK E gezworen beeft,
den Magtlge Jakobs gelofte gedaan
heeft, seggtttdêi
3  "Zoo ik in de tent ruims huizen inga,
PSALM ;;>.*>.
Pe dienaren des Hm ren worden vermaand,
Uod te lovra roor ijue gordertierrmheid en
alwit. die 11 i l-m.*l bef-fi bewcxom, mr:
i Hgf—teltiic van de gdelbcid en iltva.-uheid
il-n-erun, i!i« afgoden m.-iLeti en daarop ver-
irouiteu.
HALKLVJAUI I\'rijst den naam des
HEKKEN, prijm Hem.gij knechten
des HEEKEN:
2  üij, die itaat in het huis desIIEE-
REN, in de voorhoven van het hui»
onzes Gods !
3  Loultiien HEEKE, want de HEERE
\' zoo ik op de koets van mijn bed klimme !
4  Zoo ik inijnrn oogen »I.iapg*ve, mii-
nen oogleden slitiiuej-in<;
.i Totdat ik voor den HEERE etne
piaats gevonden zal hebben, woningen
voor den Magtige .lakobsl
iï Zier. wij nebb\'n van haar gehoord
tn Ei\'ratbn; wij hebben haar gevonden
in de velden van Ju
la goed; p^altuzingt zijnen naam,want
Hij ia liefelijk.
4  Want de HEEKE beeft zich Jakob
verkoren, Isracl \'• tot zijn eigendom.
b Want ik wcrt,dnt de HEEKE groot
ia.en dat ome Ileere boven aliegodeu is,
i) Al wat den HEEKE behaagt, doet
Hij, in de hemelen en op de aarde, in
de »eei n en alle afgronden.
7 Hij " doet dampen opklimmen van
het einde der aarde; Hij maakt deblik-
Et.
1\'. ..;.
7:6.
Tir.
a u.
. l\'.lr
1:9.
Jer.
10. IS.
!::e.
7 Wij zullen in zijne woningen ingaan,
| wij zullen ons nederbuigea voorde voet-
bank zijner voeten.
5  Sta op. HEERE! tot uwe rust, Hij
en de ark uwer st-rkt< !
\'J Dat uwe priesters bekleed morden
! met «nettigheid, en dat uwe gauatgo
I noot> ti juichen.
I In Wtcr bel aangezlgt uws Gezalfden
1 niet af, om David» uws knecht* wil.
11 f>e HEERE beeft UaviJ dr waftr-
heid gezworen, waarvan Hij niet wijken
Zit], teggtmie: Van de vruebt uws buik»
zal Ik on uwen troon zetten.
IC Indien uwe zonen mijn verbond zul-
len houden, en mijne getuigenissen, die
Ik hun leeren ral; zoozullenook hunne
, zonen tot ïn eeuwigheid op uw» n troon
zitten.
13  Want \'ie HEERE nceftZion verko-
j ren. Hij heeft het begeerd tot zijne woon-
I plaats, zftfututle :
14  t Dit is mijne rust tot in eeuwig
beid, hier zal Ik wonen, want Ik heb
ze begeerd.
ló Ik zal ka ren kost rijkelijk zegenen,
bare nooddruftigrn zal Ik met brood
verzadigen.
H En I har? prie**W* zal Ik inet heil
bekleeden, en hare gunstgenooten zul-
len zeer juichen,
I" \' Daar zal Ik David eenen hoorn
doen uitspruiten; Ik heb voor mijnen
Geznltde eene lamp toegerigt.
is Ik zal ;iine vijanden uiet schaamte
bekleeden; m.i:.r l" hem zal zijne kroon
bloeijen.
semen met den regen; Hij brengt den
wind uit zijne schatkameren voort.
5  «\' Die de eerstgeborenen van Egypte ( e,
sloeg, van den menaehaftothetTee toe.
78:51
\'J •\' Hu zond teekeni n en wonderen in
het midden van u, o Egypte ! tegen Ëa- \'- E\'
raü en tegen al ziine lïiiechteu.
10  Die vele volken nloeg, en magtige
koningen doodde;
                                    \' J
11  Sihon, den koning der Amurieten,
en Og, den koning van liasan; en al de
koningrijken van Kauaan.
\\b 2 «„„..r
2Kron. tl .
Luk. I r,
12  En ƒ HU gaf hun land ten erve, ten i p.
78 55.
erve aan zün volk Israël.
13  O HEEKE! uw naam isinetuwig-
held; HEERE I :> uwe gedachtenis is ,( p,
101 13.
van geslacht tot geslacht.
14  s Want de HEERE zal zün volk f, i*eut. 32:36.
rigten, en het zal Hem berouwen over
zijne knechten.
15* Deafgodender Heidenen zijn zilver , pa, 1IS:4,
en guud, eên werk van measchruhanden.
               nu,
lt» Zij hebben eenen mond, maar spre-
ken niet ; zij hebben ougen, maar zien
niet;
17 Ooren hebben ;.i, maar hooren niet;
ook is er geen .idem in hunnen mond. .
is Dat ilic ze maken,hun gel ijk worden, I
e« al wie op hen vertrouwt.
IV Gij huis Isr.icls ! Icoft den HKEI\'.E ;
Gij huis Aarons! looft den HEERE.
\'20 Gij huis van Levi! looft den HEE-
RE; g;i, die den HELRE vreest | looft
den HEERE.
Cl Geloofd zij de HEERE uit Zion,
die te Jeruzalem woont, Ualelüjah !
PSALM 136.
De p>,iimi-t vermaant i\\\'le Kclooylgen tot lof
eti dankiegtting van «i»ii, \'•«« «Wga ïijne
trueilr-iii\'Mnhetil, ina^I en -vij-liriil, ti^tbaar
in -i. •ehemiaic der wereld, mloodot; van
I»rarl \'.Ft KJrJpte fn vele aodere nehladen.
PSALM 133.
Paiid roemt teer hoogdebiucdulijk»goa»aen-
M-bap der grioovlgen,
EEN Hed HammaalÓth, van David.
Ziet, hoc goed \'n hoe liefelijk is het,
dnt broeders ook zaroenwoneu !
- Het is, gelijk de kostelijke olie op het
-ocr page 435-
1\'SALM 137, 13S, L3!>.
LOOFT » den HEEItE. want Hij i*
goed : want zijne goedertierenheid
is in der eeuwigheid.
S Looft den God der goden : want
zijne goedertierenheid is in der eeuwig-
heid.
3  Looft den Heere der heeren : want
zijne goedertierenheid is in der eeuwig-
heid.
4  Dien. die alleen groote wonderen
doet : Want zijne goedertierenheid is
in der eeuwigheid.
5  Dien, \'die de hemelen met verstand
Eeniaakt heeft: want zijne goedertieren*
eid is in der eeuwigheid,
t» <• Dien, die de aarde op het water
uitgespannen heeft i want zijne goeder-
tierenheid is in der eeuwigheid.
7  Dien, •\' die de groote lichten heeft
fiemaakt: want zijne goedertierenheid is
n der eeuwigheid.
8   \' De zon tot heerschappij op den
dag : want zijne goedertierenheid is in
der eeuwigheid,
y De maan en sterren tot heerschappij
in den nacht : want «ijne goedertieien-
heid is in der eeuwigheid.
1<> /"Dien, die de Egyptenaren gesla-
gen heeft in hunne eerstgeborenen :
want zijne goedertierenheid is in der
eeuwigheid.
IJ En heeft lirafi) e uil het midden
van hen uitgebragt : want zijne goeder-
tierenheid is in der eeuwigheid,
12   Met «ene sterke iiand, en \'\' met
eenen uitgestrekten arm : want zijne
goedertierenheid is ir. der eeuwigheid.
13  Hem, • die de Schelizee in deelen
deelde : want fcijne goedertierenheid is
in der eeuwighfid.
14  En voerde Israël door het midilen
van dezelvei want ïünegoederticrenheid
is in dr-r eeuwigheid.
ló li Hij heeft Farao met zijn heir ge-
stort in de Schelfzee : want zijne goe-
dertierenheid is in der eeuwigheid.
l*ï • Die zijn volk door de woestijn
geleid heeft : want zijne goedertiereu-
heid is in der eeuwigheid.
17 "\'Die groote koningen geslagen
heeft : want zijne goedertierenheid U
in der eeuwigheid.
15  En heeft heerlijke koningen gedood :
want zijne goedertierenheid is in der
eeuwigheid.
19 Sihon, den amorietischen koning :
want zijne goedertierenheid is in der
eeuwigheid.
2il »En Og, den koning van Basan :
want zijne goedertierenheid is in der
eeuwigheid.
21  En heeft hun land o ten erve gege-
ven : want ziine goedertierenheid is in
der eeuwigheid.
22  Ten erve aan zijnen knecht Israël:
want zijne goedertierenheid is in der
eeuwigheid.
23  Die aan ons gedacht heeft in onze
nederigheid : want zijne goedertieren*
heid is in der eeuwigheid.
24  En Hij heeft ons onzen tegenpartij-
ders ontrukt i want zijne goeaertieren-
heid is in der eeuwigheid.
25  Die allen Tleeich spijze geeft: want
rtjne goedertierenheid is in der eeuwig-
fa eid.
2tï Looft den God des hemels : want
zijne goedertierenheid is in der eeuwig-
heid.
1\'SALM 187.
Eene b\'iiroff.le klagl der Joden In B.ibel over
het beschiinpea en h -:. tten van hunne
vijanden, die van hen vroleke geSMMfen eiach\'
ten. hunne bestendige hope op God, iiiit»-
i-aders een vloek o\\er E.Iqiii en Bnbel.___
AAN de rivieren van Kabel, daar zaten
wij, ook weenden wij, als wij ge-
dachten aan Zion.
3 Wij hebben onze harpen gehangen
< aan de wilgen, die daarin zijn.
3  Als zOi die ons aldaar gevangen biel-
den, de woorden eens lieds van ons he-
. geerden, en zij, "die ons o\'-er hoop ge-
worpen hadden, trtugi^gfagemde: Zingt
j uu* een van de liederen Kions,
4  "ij seiilcn: Hoe zouden wij ren lied
des HEEREN zingen ineen vreemd land?
."> Indien ik u vergeet, o Jeruzalem ! zoo
1 vergete mijne regterhaud ttek telre,\'
i» Mijne tong klere aan mijn gehemelte,
zoo ik aan u niet gedenke, zoo ik Jerü-
zalem ni«M verheffe boven bet hoogste
mijner blijdschap!
7 HEEItE! \'\'«denk aan de kinderen
van Edoiu, nr.n den dag van Jeruzalem ;
die daar zeiden : Ontbloot ze. ontbloot
ze. tot baar fondament toe\'
5  O dochter van Kabel! die verwoest
, zult worden, cwelgelnkinllg zal lii,| zijn,
die u uwe misdaad vergelden ia!, die gij
aan ons misdaan hebt.
\'J Welgelnkkig zal hij zijn, die uwe
kinderkens grijpen, en aan de steenrots
verpletteren zal.
1\'SALM 133.
ivid looft God \\an
• fiine ïociliiei,! en
n. i>rnfeiercr..letlat
den Hfere /uilen
l>e>v
A.inibei.1 a
Ie koningen «Ier a
oven, met belgdei
e-trouwen op Goil
.i Ir
djB;
Tpf*y psalm van David.
Xj Ik zal l" loven met miin geheele
hart; in de tegenwoordigheid der goden
zal ik V psalmzingen.
2  Ik zal mij nederbui/en naar het pa-
leis uwer heiligheid, en ik /al uwen naam
loven, om uwe goedertierenheid en om
uwe waarheid: want Gii hebt van wege
uwen gansenen naam uw woord groot
gemaakt.
3  Ten dag*. alë ik riep, zoo hebt Gij
mij verhoord; Gij hebt mij versterkt
met kracht in mijne ziel.
4  Alle koningen der aarde zullen TJ,
o HEKKE ! loven, wanneer zij gehoord
zullen hebben de redenen uw» raonds.
5  En zij zullen zingen van de wegen
des II KEREN, want de heerlijkheid des
HEEREN is groot.
(1 Want de IIEEKE is hoog. " nogtans
ziet Hij den nederige aan. en den ver-
hevene kent Hij van verre.
7  AN ik wandel in bet midden der be-
naauwdheid, innaki Git mij levend ; uwe \'
hand strekt Gij uit tegen den toorn mii-
ner vijanden, en uwe regterband behoudt
mij.
8  De HEERE zal het voor mij vo]ein-
den ; uwe goedertierenheid. HEERE ! is
in eeuwigheid; en laat niet varen de
werken uwer banden.
PSALM 139.
D.-tvid roemt en i>ri;»t Gods alwetende en over-
klomtcj*enwoordff*e voorzienigheid; etl die
voorzon.\' over hem eer hij waa; verder ver-
klMirt hij, ilnt hij met il*1 lioozen en pod-
deloozen Reene gemeentrhap wil lubben,
betuigende eindelijk ijjne onre-rtbeM,
IJl EN psalm van Pavid, voor den opper*
-i zangmeester.
HEERE! Gij doorgrondt en kent mij.
2  Gii weet mijn zitten en mijn opstaan;
Gij verstaat van verre mijne gedachten.
3  Gij omringt mijn gaan en mijn Iig-
gen; en Gij zijt al mijne wegen gewend.
4   Als er non geen woord op mijne tong
is. zie, HEERE! Gij weet het alle».
6  Gij b«"zet mij van achteren en van vo-
ren, en Gij zet uwe hand op mü.
ii De kennis is mij te wonderbaar, zij
is hoog. ik kan er niet bij.
7  Waar zou ik heengaan voor uwen
Geest ? en waar zoude ik heen vlieden
voor uw aangezigt?
! k Ex. r. 5.
fc E*. H21
I Ex. 15,16
• Knm.11 21
13,34.33.
Joi. 12 1.
Pi. 135.Hi.
i Deut. 3:1,
. Joi. 12 f,
-ocr page 436-
PSALM I-w, 141, 142.
4:. i
11  Vurige kolen moeten op beu ge-
schud worden ; Hij doe hen vallen in Eet
vuur, in diepe kuilen, dat zü niet weder
opstaan.
12  Een man van kwade tong zal op de
aarde niet bevestigd worden , een boot
man «les geweMs, dien zal men jagen,
totdat hij geheel verdreven is.
13  Ik weet,.lat de HEERE de regtzaak
desellendigen, •*» het regt dernooddruf-
tigen zal uitvoeren.
14  Gewiaselijk de regt vaardigen zullen
uwen naam loven; <!e upregten zullen
voor uw aangezigt blijven.
PSALM 141.
8 "Zoo ik opvoer ten hemel. Gij zijt
daar; of bedde ik mij in de riel, zie. Gij
zijt daar.
-.\' Nam ik vleugelen •!*s dageraads ;
woonde ik aan liet uiterste der zee ,
10 Ook daar zou uwe hand mij gelei-
den, en uwe regterhand zou mij houden.
\' Indien ik zr-iile: De duUtemis zal
mij iiumera bedekken ; dan is de nacht
een licht oin mij.
12 Ook vertluistert de duisternis voor L*
niet; maar de nacht licht als de dag;
de duisternis is als bet licht.
Kt Want Gij bezit mijne nieren; Gij
hebt mo in miiner moeders buik bedekt.
14   Ik looi\' V, omdat ik op eene heel
vreesselijke wijze wonderbaarlijk ge-
maakt hen ; wonderlijk zijn uwe werken!
ook weel het mijne ziel zeer wel.
Hfl.r.
DavH i«-.-(rrt van God, dat H
erhoore,
fin tiewar»" , ver-
.iflin^n «Ier vro-
h.) met een va*t
zijtie wreeile vij-
klarende .Int hei
men aangenaam
vertrouwen, o-u
andea.
6 Joii 10 f
15   • Mijn gebeente was voor V niet ver-
holen, \'als ikin het verborgenegeniaakt
e Prt*«t. l: v ben, e», alseen buriiuur«>ei gewrocht beu,
in de ne.leratc «leelcn der aarde.
i Ui Vwe oo^en hebben mijnt n onic<*-
1 vormden k\'-.<> mj ^. -zien ; en al deze dingen
warm in uw hoek geschreven, de «l.-igen
als zij geformeerd zouden worden, toen
noic Wen van «\'ie was.
17 Daarom, hoe kostelijk zijn inij, o
God, uwe gedachten ! hoe uiag\'ig vele
zijn hare sommen !
is Zoude ik ze tellen? luier is meer,
dan des /and» ; word ik wakker, zoo ben
ik •!".\' hij U.
1\'J O God ! dat Gij den xoddciooze om-
bra*t ! en gij mannen dt-s bloeds, w«.kt
\' van\'mü!
2il Die van U schandelijk spreken, ca
uwe vijanden ijdelijk verheften.
i 21 Zoude ik niet haten, HEERE! die
U haten \'t en ven! riet hebben in «U-genen,
die tenen L\' opstaan?
22 Ik haat hen met volkomen* haat, tot
vijanden zijn zij wij.
d Joh 31 t 23\'\'Doorgrond niij, o God ! en ken mijn
«.«. hart; beproef mij, en ken mijne je-
dacbten.
24 En zie, oi* bij mij een «cap.delijke
weg zij; en leid mi) op den eeuwigen
weg.
PSALM 140.
! David iii.il met cru vast vertrouwen op den
Heere, (nu verlossing van \'Ie kwade men-
wben; >i<lih\'mie ook om .Ie straf tier las*
leraars, met zeker vertrouwen uu (Jo.U regt*
vaaidtfbeid.
EEN psalm van David, voor den op-
perzangineester.
2  Red mii, HEERE! van den kwaden
menseh ; behoed mij voor den man alles
geweld";
3   I •:•\' veel kwaads in het hart denken,
allen dag samenkomen om te oorlogen.
4  Hij scherpen hunne mn., als eene
-. -, slamr; " heet addervergifl is onder hunne
s is! lippen. S.-la.
b llf-wanr mij, UEEEE ! van de handen
des goddeïoozen; behoed mij van den
man alles gewelós; mm /><», die mijne
voeten denken weg te etooten.
H De hoovaardigen hebben mi,i eenen
ateife verfccr?oü, "n koorden ; zij hebben
een net uiigespreül aan de zijde des
.„ ...i wegs; \'\'valstrikken hebben zü mij gezet.
" " Sela.
7 Ik h«b tot den HEERE gezegd i OU
zijt mijn God ; neem teroore,o HEüRE !
de stem mijner smrekingen.
5  HEEKE. Ileere, Sterkte mijns heils !
\' Gij hebt mijn hoofd bedekt ten dage der
wapening.
9  Geef, HEERE I de begeerten des g<.d-
deloozen niet; bevorder zijn kwaad voor-
nemen niet; zij zouden ziel» verheffen.
Sela.
10  Aangaande het hoofd dergenen, die
mij omringen, «te overlast hunner lippen
overdekke hen.
EEN psalm van DaviJ.
HLERE! ik roep ü aan, haast D
| tot mij. neem mijne stem ter oore, als
\'. ik tot U roep.
\' 2 "Mijn gebcil worde gesteld als reuk-
| werk vunr uw aangezigt, «ie opheffing
mijner handen tils het avondoifer.
3  HEEiSE! zet eene wacht voor mij-
: ncn mond, behoed de deur mijner iip-
j pen.
4  Neig mijn hart niet tot eene kwade
: zaak, omeenigen handel in goddeloosheid
] te handelen, met mannen, die ongereff-
; tighetd werken; en dat ik niet ete van
hunne lekkernijen.
i ? De regtvaardïge sin m :.. het zal wel-
| da<iigheid ziin; en hij heatraiïe mij, het
zal olie des hoofds zijn, het zal mijn
1 hoofd niet breken: want nog zal ook
\' myn gebed voor hen zijn in hunne tegen*
\' BpOrtlen.
• ti Hunne regters zijn aan de ziïde der ;
i steenrots vrijgelaten geweest, en hebben j
gehoord mijne redeuen,dat zij aangenaam I
waren.
7  \'\'Onze beenderen zijn verstrooit! aan
den mond dei geafs, gelijk of iemand op
de aaide teri gekloofd en verdeeld had. !
Duebop U zijn mijneoogen, HEEK E, ;
, Heere ! op V betrouw ik,ontblootinijne i
zie\' niet.
i \'J Uewaar mü voor het geweld des
striks, dien zij mij gelegd hebben, en roor
\'.
de valstrikken van de werkers der ooge*
regt w bei d.
ïo I)attiegoddeïoozen,eIk in zijn 2aren
\' vallen, te zaaien, totd.it ik zal zijn voor-
bijgegaan.
PSALM 142.
Daviii, voor Saul --evlntn i.\'.nde en zie» in
eene «jicluitk veilionfen h«!iben.ie ; als tijn
!»-eest in hein oven-tilut was, rieii «len Heere
n.ni om hulij.
EENE on.lerwijzing van David,e?uge- |
heil, als hij in de spelonk was.
2  Ik riep me: mijne stem tot den
HEERE; ik smeekte tot den HEERE
met mtinc stem.
3  Ik \'stortte mijne klagt uit voor zijn
aangezigt ; ik gaf te kennen voor zijn
aangezigt mijne benaauwdheid.
4" Als mijn geest in mtj overstelpt was, L
zoo htbt Gij mijn pad gekend. Zij hebben \'
mij c-neii Mtrik verborgen o;i den wejf, ;
dien ik gaan zou.
5 Ik zag uit ter regterhand, en ziet,
zoo was er niemand, die mi) kende, er
was geen ontvlieden voor mij | niemand
zorgde voor mijne ziel.
(i Tot D riep ik, o HEERE ! ik zetdc :
Gij zijt mvjne Toevmgt, mijn & Deel in \'&
hi*t land der levenden.
7 I.et op mijn geschrei., want ik ben
leer uitgeteerd, " red mij van mijne ver- Ie
voi\'zers, want zij zijn magtiger dan ik.
S Voer mijne ziel uit de gevangenis.
11 2.
7\'.\' S
Llfl;«?
-ocr page 437-
l\'SALM 143, 144, 145.
om uwen naam te loven; de regtvaardjgen
lullen mij omringen, wanneer Gij wel
bij mij zuil gedaan hebben.
PSALM M3.
David, van i\'jiic V\',ar.iUn zwaar vervolgd rn
Ijmü-tm zijnde, bi.it irt-r vurig om hudigt
vrrionMiiL\' rn umtririinini; in tic nr:tn <lr*
lliiiin. nl-ttit <;•• om l.tt Muien I ii(r vtj-
ÏU Gij, die den koningin overwinning
greft, die zijnen km ebt David ontzet
van het booze zwaard ;
11  Ontzet mij en red mij van de hand
der vreimden, welker mond leugen
spreekt, en hunne regterhand is eene !
regterhand der valechheid.
12  Opdat onze zonen zijn als planten,
welke grcot gewoidtn zijn in hunne
jeugd; onze deebttrs al» hoekstee uen,
uitgi Louwen naar de gdi.ktnjs vaneen
palria.
13  Dat onze wiukelm vol ninde, den
eeuen voorraad naden anderen uitgeven ;
dat onze kudden bij duizenden werpen, ,
ja bij tien duizenden op on:e hoeven
vermenigvuldigen.
11 Dat • n i\' ossen wil geladen zijn;
dat geene inbreuk, noch uitval* noch
gekmtch zij op onz? straten.
15 Welgelt.kznlig ts lut voik, dien ht t
alzoo gaat; welgtiukiHlig is het volk,
wfena God de HEERE is.
PSALM 145.
David roemt Co-l un untiea «n n,urgroot-
heiil, luogendheiit, htetli.-lniil ui wrfwf
1: Li\' il.-itl.n .tImiihIc <mr njne ^onihciil,
gttteirl tghefd en bnrmhnniplu-iil. in zijn
reittvig Koiiintrijk, r-.ne goertrumtlghcld en
ïortr over allen; innnr inionderhefd over
lii-L\'tni ii. ilir Hem vreezen <n aanroi pen.
E E.N lofzang van David.
Alepk. o mijn Uod, Gij Koning ! ik
z*l U verh agtn, en uwen naam loveu
in eeuwigheid tn altoos.
5 Bet*. Te allen dage zal ik U loven,
en uwen naam prijken in eeuwigheid en
altoos.
Gimel. "De IIEERE is groot en Zeer • I
te prijzen, en " zijne grootheid ia ondoor-
grondeliik.
Dtitttt,. • Geslacht aan ges\'aclit zal I J
uwe werken roemen; en zij zullen uwe
mogi .idhtdin verkondigen,
                      e I
He. Ik zal uitspreken de heerlijk*
heiu der eer uwtr majesteit, en .we
weiiid>r!ijke daden.
6  la,\'. En zij zullen vermelden de
kracht uwtr vreesselijki Jmlen ; (n uwe
grootheid, die zal ik vertellen.
\'taiii. -\'Z\\} zullen de gedachtenis der d I
grootheid uwer goedheid ovtrvloediglijk
uitstorten, en zij zullen uwegeregligueid
met gejuich verkondigen.
S Cheth. \' Gmadig en barmhartig is \' [
de 111 !.;•\' I\'. lauguioedig en groot van -
goedertierenheid.
\'J Thrth De llEEKEisaan allen goed,
en zijne barmhartigheden zijn over al
zijne werken.
Jvd. Al uwewtrkin,UEERE! zul-
len ü Id.en, ec uwegunstgenooten zul-
leu U zegenen.
11 Catth. Zij lullen de heerlijkheid
uwa kouingrijks vermeldt», enuweuio*
gendheUi lollen i\\j uitspreken.
IS Lawud. t\'m des uu useben kinderen
bekend te maken zijm mogendheden, en ,
de eerder heerlijkheid zijns koningrijks.
13  tttm, L\'w koningrok iseen koning-
ryk van alle eeuweu.tu uwe hterschap-
pij is in alle geslacht en geslacht.
14  StMecr,. De UEEKE onuersteunt
allen, die vallen, en Hij rigt opallege-
bogenen.
15  .-ti,i. Alhr ƒ oogeu wachten op U; ff
en Gij geeft hun hunne spijs te zijner
tijd.
Ifl I\'e. Gij doet uwe hnnd open* en
verzadigt al wat er leeft, naar «w wel- |
behagen.
17 Téede. De IIEERE is regtvaardig
in al zijne wegen, en goedertieren in al
zijne werken.
is Ko^/i. De HEERE i* nabij allen, die
Uem aanroepen, allen, die Htmaanroe*
pen in der waarheid.
11) Bêtek. Hij doet het welbehagen
Eb
N r»f<\\iü v,»ii DaviJ.
O HEERE! hoor mijn gebed, mis
de ooren tot mijne sineeking* n ; verhoor
mij naar uwe waarheid, naar uwe ge-
regtigheid.
• tn ,\'.-t niet in het gerikt mi t uwen
,. ,ip i.i knecht; «want niemand, die leert, zal
:,\' t.\' voor uw aangezigt regtvaJurdljf mü.
3  Want de vijand vervolgt mijne ziel,
hij vertreedt mijn le^en ter aarde; hu
lejrt mij in duisternissen, als degenen,
die over lang dood zyu.
4  Daarom wurdt ïnyn geest overstelpt
in mij, mijn hart i* verbaasd in het
midden van mij.
;-,;          h \'\'Ik gedenk a«n de dagen van ouds ;
\' ik overleg al uwe daden; ik spreek bij
i mij zelven van de werken uwer handen.
1 6 Ik breide niijne liandeu uit tot t\' ;
I uitjne ziel is voor l al» een dorstig
land. Sela.
7 Verhoor mij haastelijk, HEKIIE !
mijn geest bezwijkt; verberguw aauge-
xigt niei van mij : want ik soa gelijk
worden dengenen, die in den kuil aaien.
5  Doe mij uwegocderntrenhriu in den
: mor^eustond hoort n, want ik betrouw
op L ; maak mij bekend den weg, dien
Dl ik te gaan heb, « nant ik hef mijne ziel
\'i tot l" op.
; a Ked mij, IIEEKE! van mijne vijan-
i den ; bij L\' schuil ik.
! 10 Leer mij uw welbehagen doen, want
j f.\'.\' zijt mijn Uod; uw goede Geest ge-
! Inde mij in een eften land.
: 1! Ü HEERE ! maak mij levend, cm
I uw* naams wil ; voer mijne ziel uit de
| benaauwdheld, om uwe gcregtigheid.
1.\' En ruti mijne vijanden uit, om uwe
] goedertierenheid, en Breng htn om,allen,
rfi.ic.\'uie mijne ziel beangstigen, •\' want ik
116. lO.i ben uw knecht.
PSALM 144.
üiiviii dankt God voor .itn tegan hem in den
t volk. ver- I
aller miu-
: God hem met
3tA7.
n. 11:18.
86:15.
103:8,
oota betu
re voor eüm zi—
heden, belovende <
geaJngn te iiillea loven.
XT/,\'.V pmlm van David.
J-J Gezegend zij de HEERE, mijn Rots-
bteen, "die uiijue handen onderwijst ten
atiyde, mijne vingeren ten oorlog;
2   Myue Goedertierenheid en niyn
Burg, mijn hoog Vertrek en myu Öe-
! vrijder voor uiiji «\'Ü" Schild, en on
\' wiea ik u.ii betroute; \'\'die mijn volk
aan mii onderwerpt!
3  0 IIEEKE! \'Wat is de iuen?ch,dat
P«.
lULi
P..
Job
\'/ Gij hem kent, het kind des uienschin,
.\' dat Gij het acht .\'
4  De •• meusch il der ijdelheid gelijk ,
zijne dagen zijn \'als eenevoorbijgaande
t. ichaduw.
ij 5 f\' >\'eig uwe hemelen, HEERE ! «n
; daal neder; g raak de btrgt-u aan, dat
t \'- zij rooken.
p ïua iï* u A bliksem bliknem^en verstrooi hen,
"• - \'-( i aeud uwe pijlen uit, en verdoe hen.
Pk Ulo! \'Steek uwe tanden van de hoogte uit;
\' ontzet mij, en ruk mij uit de groot e
p„ \\# - ! wateren, uit de hand der vreemden ;
Lots&l 8 Welker mond leugen preekt, en
I hunne regteilmnd is eene refter hand der
iSsm. H8. valachhnd.
IV u -,.j Sü God! ik zal V een nieuw lied
zingen; met de luit en het tiensnarig
Itaa. 7-1-1.. instrument z&l ik l psalmziugen.
-ocr page 438-
PSALM 11.. 147. 14\', 149.
dergenen. die Hem vreezen, en Hij hoort
hun grroep, en verlost hen.
O Kcéfa. De HEERE bewaart al de-
genen, die IJ- liefhebben, maar Hij
verdelgt alle goddt loo/en.
Cl Nvn, Miin mond zal den prijs des
HEEREN uitspreken, en allr vleesch «al
zijnen heiligen naatu loven in der eeuwig.
heid en altoos.
16  Hii geeft sneeuw ais wol; TJij strooit
den riim als asch.
17  Hij werpt zijn ij" heen als «tukken;
wie zou bestaan voor zijn" koude?
Ifl HU zendt zijn woord, en doet ze
smelten; Hij doei zijnen wind waaijen,
de wateren vloehen hfnen.
19 Hij maakt Jakob zijue woorden be-
kepd. Israël zijne inzettingen en zijne
resten.
Cu AI zoo "heeft Hij geen volk gedaan ;
en züne regren, die kennen zij niet.
Halelujab !
PSALM 14*.
De profeet vermt-int nür M*hf>pM>lf>n. roo he-
mel-.-l.r «Ii air.l-clif, en itmmilrrhriil <len .
tiMiti\'b, om I\'.ixl te loven, ra ii ttmwt zijne
liM-rli Uiei.t rn nud . doch slVrnuf\' om
varlatm "j> mnurhen, maai <>t> God, ilie
nllr-pii ftlnUgtig i- ra ~r trouw. <lic helpt,
trnntt en eeuwig nirerrl.
HAI.ELUJ.Wi: O uiijne ziel: prijs den
HEERE.
C Ik zal I"n HEERK prijzen ir. mijn
leven ; ik /al mijn n Gou psal :<: :i llgen,
terwijl ik nog ben.
3  " Vertrouwt niet op prinses, op dra
nien«rhen kind, bh hetwelk zeen heil is.
4  Zijn geext gaat uit, hij keert wederom
tot zijne aarde; te dienzelven dage ver-
gaan ztine aanklagen.
3 Velgelnk/.ilig is hij, die den God
Jakob* tot zijne Kuip heeft, wiens ver-
waehtingop den HEERE, zijnen God, Ig ;
\'i Pii den hemel en de aard\'gemaakt
heeft, de zee en a1 wat in dezelve is;
die trouwe houdt in der eeuwigheid.
7  Die den verdrukt" regt doet. dieden
hongerige brood geeft ;deHI"EKE uiaakt
dr gevangenen los.
8  \'\' De HEERE opentte üogen der b! in*
den: de HEERE \' rigtdegetKigeneuop;
de BEERK heeft de regt vaardigen lief.
Il De HEERE bewaart de vreemdeïi,t-
gen; Hij houdt den wees en de weiluwe
staande; maar der goddelooien weg keert
Hij om.
10 \'\'De IIKKltE /al in eeuwigheid re-
geren ; uw God. o Ziotll 11 van ge*lacht
tot geslacht. Halelujab!
HALEUJAHI Looft den IIKERE uit
de " hemelen ; looft Hem In de
l hoogste plaatsen!
C Looft Hem. al züne engelen! Looft
Hem, al zijne heirsi-haven !
:t I.noft Hem. ion en maan! Looft
Hem, alle gij lichtende lierren:
4  Looft Hem,gij hemelen derhemelen !
en gij wateien, die boven de hemelen
ziit!
5  Dat zij den naam des HEKKEN lo-
ven : v-ant \' aia Hij het beval, zoo
werden zii geschapen.
ti En -\' HU heeft ze beveiligd voor al-
toos in eeuwigheid ; HU * heeft hun eene
orde gegeven, die geen vnn hen zal over-
treden.
7 Looft den HEERE, van de aarde;
gij walviiaeheil en alle afgronden !
R Vuur en hagel, sneeuwen damp; gij
stormwind, die v.tjn woord doet!
;t Gij hergen en alle heuvelen; vrucht-
boonien en nlle cpderhoomen !
1M Het wild gedierte en aUe vee ; krul*
pand gedierte en gevleugeld gevogelte!
II Gij koningen der aarde, en alle vol-
ken! gii vornten,en alle regtersder «arde !
. - Jongelingen en ook maagden; gij
ouden met de iongen 1
13  Dat zij den naam des HKEREN
loven : want \' zijn naam alleen is hoog
verheven; züne Majesteit is over de
aarde ea den hemel."
14  En Hii "heelt den hoorn zijns volki
verhoogd, den roem al ziiner gunstgenoo-
ten. der kinderen Israëli, des volks, dat
nabü Hem is. Halelujab!
PSALM 14!*.
F.rne vcrm.iniit? lat i1ink/rȕ!rin?. van wese
Cii,i- L-.ieilsiin*tii.\'h*,ii1 oifr 7.:nr \'•pmeenti*.
en \\sn wnwt hai* «vrtiinninr. «Ii*\' n.\' *loor
7"np Ltsiht en ïenailf lifefi verworven.
HALELVJA! Zingt den HEERE een
nieuw lied ; ztin lof tij in de ge-
uieente zhn\'r g\'tnstgenooten.
C Dat Israoi zich verblijde in • den-
gene, flie hem gemaakt heeft; dat de
kinderen Zion* zicU verheugen over hun-
nen Koning.
ü \'\' Dat zii zijnen naam loven op de
fluit; dat zij Hem psalmiingen op de
trommel en harp.
1 Wnt de HEERE heeft een we]gp-
vallen aan zijn volk; Hij zal de zacht-
□Hiedigen versieren inet heil.
r> Dat i\'t.ie gunstgenooten van vreugde
opspringen, nm die eer; dat zij juichen
op hunne legers.
fiDeverheftingenGodeizullenin hunne
keel zijn; en • pen tweesnijdend zwaard
in bunne hand;
7 Om wraak te doen over de Heidenen,
en betrafling*n over de volken;
"i Om hunue koningen \' tcbindenmet
ketenen, er hunne achtbaren met ijzeren
boenen ;
9 Om het beschreven regt over hen te
doen. \' Dit zal de heerlijkheid van al j
zijne gunstgenooten ztin. Halelujab! \'
-i (i(wnb.-. IS.
\'. Luk. 2 1».
tv
S. cnr.
33 8,9
IV
lOt 5
119 91.
Jol)
Jer
11 5.1J.
2fi 10.
SS M,
11 M
^3 2.V
e Ft.
Luk.
I\'S ALM
NUMWl lid *
t..- Z ;i
ji«-;.i.
LOOFT den HEBRE, want onzen God
te pialiutingen is goed, dewijl Hij
. liefeliik is, » de lof il betimeliik.
2  De HEERE bouwt Jeruzalem; Hij
vertraden Israël* verdrevenen.
3  Hij geneest de gebrokenen van hart,
en IIii tVerbind! hen inhuon"smartpn.
4  < Hii telt het getal der sterren ; Hij
noemt ze alle bii uv.u--:..
óOnieneereisjrrooten van vele kracht;
zijns verstand» i»> geen getal.
tv De HEERE houdt de zachtmoedigen
staande; de goddeloozen vernedert Hij
tot de aarde toe.
7 Zingt dr» 1IKERE bij bturte met
dankzegging; psaluuiogt onzen God op
de harp.
5  \'.Die de hemelen niet wolken bedekt,
die voor de «arde regen bereidt; t die het
gras op de bergen doet uitspruiten;
\',i Die het vee zija ioedrr geeft ; aan de
ionge raven, als /ij roepen.
lil Hii heeft reen\' lust aan de sterkte
dei paard*; Hii heeft geen welgevallen
aan de boenen des mnns.
11 De HEERE heeft een welgevallen
aan hen, die Hein vreezen, die op zijne
goedertierenheid hopen.
IC 0 Jeruzalem! roem den HEERE;
o Zion! loof uw.?n God.
13  Want H-.j maakt de grendelen uwer
poorten sterk; Hij zegent uwe kinderen
binnen in u.
14  Die uwe landpalen in vrede stelt;
Hy verzadigt u uipt het vette der tarwe.
I* Hij zendt zijn hevel op aarde; zijn
f woord loopt zeer snel.
Irf Ho-S
ir Job
m,
-ocr page 439-
PSALM 1M. SPREUKEN 1,5,
PSALM l&O
[ om (ioii« h-
»iil tr prijzen
3  Looft Hem met geklank der bazuin; ;
looft Hem met de luit en met de harp! |
4  Loott Hem met de trommelen fluit;
looft Hem met smir. ;v-\'.- 1 en Orgel !
5  Looft Hem met helklinkende cimbn*
len ; looft Hem met cimbalen van vreug*
degeluid;
»i Alle*, wat adem heeft, love den
HEEKE! Halclujah!
H\\ I .El X:> A II ! Looft God in \' zijn hei-
; igd< ii: ; loeit Hem in het uitspansel
zijner sterkte\'
C Looft Hem van wege zijne mog*>nd-
heden ; looft Hem naar de menigvul-
digbeid zijner grootheii !
DE SP REUK EX VAX SA\'LOM O.
j r r                        HOOFDSTUK 1.
lul».          Vrni ile nuttigheid ileier spm-ken, v«. 1. Plit-t
               der Itintlert-n )cy*f*M .U- ointri», 8 ; «mrwlt>i-
winï iimr hn ~T7rl*<hap ilrr gWfMrlOotra,
lil. De wunL-r t\'.tj*hriil telt*\' wordt ir.v<--
\\n*rd, M*M~rw-)t*( \'lal nj veriuhl wonll . n-r-
MMndf \'ol l-rt-win:» eti tlr*>i:*--tidr alle
oin-rhiiorutuirn het MMt*lg \\erilerf, brlo-
vrmle «ion ?i-hniir7amrn hm .liu.rnii.r ft*
liA-»1i=h. U. 10.
.«,« T\\E spreuken van Salouin.den zoon van
riw. urn. \\J n^rÜL den koning van Israël;
•2 Om wijsheid en tucht te weteu; om
\' te verstaan redenen dra verstand*;
i 3 Om aan te nemen onderwijs van
goed v«rstand, geregtightid, in rtgt, en
billijkheden;
•1 Om den slechten kloek zinnigheid te
KV. n. den jongeling wetenschap en
d&chtzaauituid.
h Die wij» i*. za! hooren, en zal in leere
toenemen; en die verstandig is,zal wijzen
raad bekomen l
ii Om te verstaan erin* spreuk on de
I \'.ii !• -,-.\' in :, de woorden der wijzen en
Uunn" raadselen. •
C3 Keert u tot mijne bestraffing; ziet,
ik zal mimen geest ulieden overvloedig*
hik uitsiurten; ik /al mijne woorden u
bekend maken.
C4 Dewt.il ik \'gToepen heb. en gij-
lieden geweigerd hebt; mijne hand uit-
gest rekt heb, en er niemand was, die
opmerkte;
C5 En gij al mijnen raad verworpen,
en mijne bestrafBng niet gewild hebt;
SB Zoo zal ik nok in uliedtr verderf
lagchen. ik zal spotten, wanneer uwe
vreest* komt.
CT Wanneer uwe vreeze » komt gelijk ,
eene verwoesting, m uw verderf aan*
komt als cm wervelwind; wanneer u
benaauwdht\'id en angst overkomt;
M Dan 7.iill« n zij tot mij roe-w n. maar
ik zal niet antwoorden ; zji /uilen mü
• \'i\'.v zoeken, maar zullen mij niet \'-
vinden :
C9 Daarom dat zij de wetenschap ge- i
baat hebben, en de vreeze des UEEHEN i
niet hebben verkoren.
\'M> Zij hebben in mijnen raad niet ,
bewilligd, al mijne bestraftingen hebhen !
/.il versmaad j
31 Zoo zullen zij eten van de vrucht I
van hunnen weg, en zich verzadigen |
met hunne raadsiagen.
3C Want de af kei ring der slechten zal
heil dood en. en de voorspoed der zotten j
zal hen verderven.
33 Maar die naar mij hoort, zal zeker ;
wonen, en hij znl gerust zijn van de ,
vreeze des kwaad».
HOOFDSTUK C.
Vcrsrhriitene Ifloften m ™ronte nutti^kfilen
MB hen. die «Ie WMC wi.:«heiil uirl ijver
nnjasen en vrrVrijïri\'ti, lni/iiiiiler dat *t,i ire- •
!eiil en hrn-annl luUen wnriln in \'leti mt|
.Ie* Ififn», rn lnhiii:.l-n \\nn hr ïiiitilcUioie
•fpselichap. brtmiHr ilen m »le>. verderf» i
betrer.lt.
MI-IN zoon! zoo gü mijne redenen
aanneen\'.t, en mijne geboden hij u
weglegt;
C Om uwe ooren naar wjisheid te doen
opmerken; zoo gij uw hart tot verstan*
digbeid neigt.
§ Ja zoo gij tot het verstand roept,
uwe slem verheft tot de verstandigheid ;
4  " Zoo gü haar zoekt iila.sllver, en
naspeurt als verborgene scha ten:
.ï Dan zult gij de vreeze des HEKKEN
verstaan, en zult de kennis van God
vinden.
8 I Want de IIEERlI^eeft wisheid ; uit
zijnen mond fcvMl kennis en verstand.
7 Hij legt weg voor de ojiregren een
bestendig wezen ; Hij is een Schild den*
genen, die opregtelijk wandelen ;
5  opdat zi] de padm des regts houden;
en Hij zal den weg znner gunstgemwten
bewaren.
9  Dan znlt gij verstaan \'.reregtigheid,
en regt, en billij khetien. rn alle goed pad.
in Als de wijsheid in uw hart* zal
gekomen zijn. en de wetenschap voor
uwc B&e] zat IkfclOk zijn;
er, is
r«ft.
13 10.
f7:9.
U 12
1:IV
11:11.
14 IJ.
. 8:18.
Job
7  " De vrees des BELKEN ia hit be-
ginsel der wetenschap; de dwazen ver-
achten wijsheid en tucht.
8  MO"zo"i ! hoor deiuchtnws vaders,
en verlaat de leer uwer moeder niet :
t,
i* Want zij zullen uwen hoofde een
aangenaam toevoegsel zïjn, en ketenen
aan nwen hals.
10  Mijn 2oon ! indien de «ondnars u
I
u aanlokken, 1 bewillig niet.
11  Indien zij zeggen; Ga met on;*, laat
\' ona loeren op bloed, ons versteken legen
; den onschuldige, zonder oorzaak ;
j 1" Laat ons ben levend verslinden, als
! het graf; ja geheel en al, gtlyk die in
den kuil nederdalen;
13 Alle kostelijk goed znlleu wij vinden,
Bpt
1
nze hulzen zullen wij met root\' vullen ,
14  Gij zult uw lot midden onder ons
werpen; wij zullen allen ecnen buidel
hebben.
15  Mtin zoon ! wandel niet met hen op
den w. |; weer uwen voet van hun pad.
lti Want hunne « voeten loopen ten
booze; en zij haasten zich om hlued te
i storten.
17 Zekerlijk hrt net wordt te vergeefs
1 gespreid voor de oogen van allerlei ye-
; vogelte.
IS En deze loeren op hun Hgtm bloed,
en versteken zich tegen hunne zielen.
19 Zf>o zijn d*> paden van een\' iegelijk,
die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van
haren meester vangen.
\'2i> Pe opperste Wijsheid roeptoverluid
daar buiten; zij vertit-t\'i bare stem op
de straten.
Cl /<ü roept in het voorste der woe-
lingen; aan dedeuren der poorten spreek:
ïi: hare redenen in de stad :
CC Gij slechten! hoe long zult gij de
•lrchtigh\'id beminnen, en de spotten
voor zich de spotternij begeeren, en de
zotten wetenschap hateuï"
Roui.
, 1 K.HI. S : 9.
r
Jakob. 1 :
-ocr page 440-
I 434
SPBKUKEN 3, 4.
11 Zoo tal de bedacht zaamheid over
u de wacht houden, de verstandigheid
zal u behoeden i
i.\' i Hu u te redden van den kwaden
weg, vnn den uiau, die vetkeerdneden
spreekt.
13 Vmn dejnen% die de pnden der op-
regtheid verlaten, om te gaan ia de
wegen dtr duisternis;
li Die blijde zij» in u<t kwaad doen,
zich verheugen in de verkeerdheden des
[ kwaden;
I l.i Welker paden verkeerd zijn, en
> afwijkende in hunne sporen :
lü Una u te redden van de vreemde
vrouw, i van de onbekende, die met
hare redenen vleit;
17 Die den leidsman harer jongheid
verlaat, en iitl verbond haars üods
, ve ra:eet:
is Want haar huis helt naar den dood,
en hare paden uaar de overledenen.
i:< Allen, die tot haar ingaan, zullen
nii t wederkomen, en zullen de paden
ih - levens niet aantreden,
ïii opdat gij wandelt op den neg der
goeden, en houdt de paden der regt*
; vaardigen.
-1 \'\'Want de vromen zullen de aarde
. bewonen, en de opregten zullen daarin
I overbliivtn ;
I \'2\'2 » Maar de godde looien /.uilen van de
• aarde uitgeroeid worden, en de trouwe-
loozen zullen er van uitgerukt worden.
HOOFDSTUK 3.
Vrriiiatii:i^ lot Ixiiariiif.\' van ite ifehodrn der
•vyshi-iil, is, 1. tui vertrouwen op r.oil ra
zijnen nuul, met WMMrhuwing vuur eigen
wij.li. i.I, i; tut iie vMMC de* lleert-n. 7:
lm nllddadirhetd aan ile dienaars <le« !!«••
ren e» de armen. », 87; tut geduld in kaf
tijilini;, 11. Van .te ^lnkznli«iieiil, .lie il •
tvijiht\'id medrlirengt, linrc tl\'i rUiarhi i.I,
huii/i\' nn.tnlij en gri>ote Nuttigheid
i 1-t ;
kivailr liamle!iii\'.\'rn. •>:> , lïvi.li;iiii..\'ht-iil. 3o .
„I.-..In!.!. 31; den vervloekten to< «lamt der j
göddelooaen, .puin,- «a lolten, 33.
MIJN toon! vergeet mijne wet niet,
maar uw hart beware mijne geboden.
3 «Want langheid van dagen, en jaren
va» leven, en vrede zullen zij u vermet r-
deren.
;f Hat de goedertierenheid en de trouw
n niet verlaten ; \'- bind ze aan uwen bals,
schrijf ze op de tafel uws hartm.
4  tin vind gun.it en goed verstand, in
de oogen GoiI.h en der mentenen,
h Vertrouw op den II KEK E met uw
gansene ban, en steun op uw verstand
niet.
(i <• Ken Hein in al uwe wegen, en Hü
zal uwc paden regt maken.
7  -\' Wem nitt wi.ia in uwe oogen; vrees
den I1EEKE, en wijk van het kwade.
8  liet zal fene medicijn voor uwen
navel iijn, en eene bevochtiging voor
uwe beenderen.
» * Vereerden DEERE van «w goed,en
van de eerstelingen al uwer inkomsten ;
lu / Zoo zullen uwe schuren met
overvloed vervuld worden, en uwe
per»fr nnn-n van most overloopen.
II ."Mtiti zoon! verwerp de tucht des
HEKKEN niet, en wees niet verdrietig
over zijne kastijding :
V2 «Want de HEEKE kastijdt denge-
ne, dien Ilij lief heeft, ja gelijk een vader
den zoon, i« UauWtlin hij ten welbe* ,
hagen heefr.
13   WelgelukzaÜg is de ntensch, die \'
wijsheid vindt, en de mensch, Uit ver- :
3tandi^heid voortbrengt !
14  I Want haar koophandel il beter :
ilan de koophandel van zilver, en ha. •
inkomst dan het uitgegraven goud.
15\'Zij is kostelijker dan robijnen;
en al wat u lusten mag, i- mtt haar
niet te vergelijken.
1\'ï Langbeid der dagen ia in hare reg-
terhand, in hare linkerhand rijkdom en
eer.
17 Hare wejen zijn wegen der Hefe-
lijkheid, en al hare paden vrede.
IS Zij is een boom des levens dengenen,
die ze aangrijpen, en elk e(-n,diezevast-
houdt. wordt welgeluk;alig.
19 De 1IEEKE heeft de aarde door
wijsheid gegrond, de hemelen door ver-
atandigheid bereid.
£0 Door zijne wetenschap zijn de af-
gnui.li-n >\'gtkloofd,en de wolken druipen [ c
dauw.
\'21 Mn» zoon! laat ze niet afwijken
van uwe oogen, bewaar de bestendige
wisheid en bedachtzaambtid.
\'2\'2 \\\\ ant zij zullen het leven voor uwe
ziel zijn, en eene aangenaamheid voor
uwen hals.
23  Dan zult gij uwen weg ••> zeker w«n-
mP.
deleii, en gij zult uwen voet niet stooten.
24  * Zoo gü nederligt, zult gij niet
Lev.
2:\', 8
II 19,
schrikken; inaar gij zult nederliggeu,
en uw slaap zal zoet wezen.
•-.i Vrees niet voor haastigen schrik,
noch voor de verwoesting der godde*
looztn, aia /.j komt.
Jti Want de IIKEHE zal met uwe hoop
Wezen, en Hij zal uwen voet bewaren
van gevang< n te worden.
27 Onthoud het goed van zijnemeesters
niet, als het iu het vermogen uwer band
is te doen.
CS Zeg niet tot tiwtn naaste: Ga been,
en kom weder, en morgen zal ik geven,
dewijl het bij u is.
SI* Smeed geen kwaad tegen uwen
naaste, aangezien !i:j met vertrouwen
uü u woont.
:i<i Twist met een\'mensch niet zonder
oorzaak, zoo Mi u geen kwaad gedaan
heeft.
31 •• Zijt niet nijdig over eenen man
des gewelds, en verkies geene van zijne
wegen.
Jfi Want ile afwijker is den HKKRE
een gruwel, maar zijne /\'verborgenheid
is met den opregte.
33  \'i De vloek des HE EB EN is in het
huij dis goddeloozcn; maar de woning
der regtvaardigen /.al Hij zegenen.
34  Zekerlijk \'de spotters zal Hu be-
spotten; maar <i< n zachtiuoedigen zal
Hij genade geren.
SS De wijzen zullen eer heerven; maar
elkeen der zotten neemt schande op zich.
HOOFDSTUK I.
7 »
ik*
>url>erl<l olellenile,
al* vr
u.lrw >
njni
•adevwi
»er-
bsko-
uin-f vn wi>hei.l, ra. I -. tot verunjilintr
.in .ti\' i-;.l-
ii tier iruiltlelu<Hrn, i V . tut l»e-
niiajt rm da woordra iler styhêW, SU:
ut heiUfheid lil RCMt en 1ii\'i\'i:a.-iiii . in
,1 Kom. 11:16,
(,.
il\' ili « harten, ili-t mond», tlrr üu\'^en
• El.
lfetit
23 1?
3» .tl
NI,
Hal.
Luk
:\\ in
1\'. 13.
/.,,..,.
2».-.
H
5 17.
12 S.
J) Opc*
|J:19.
HOI HIT, gij kinderen! de tucht des
vaders, en merkt op, om verstand
te weten.
\'2 Dewijl ik ulieden goede leer jreve,
verlaat mijne wet niet.
3  Want ik was mijns vaders toon, - ,
teeder, en ten eenige voor het aangezigt
mijner moeder.
4  \'\' Hij nu leerde mij, en zeide tot mij :
l\'w hart houde mijne woorden vaat,
onderhoud mijne geboden, en leef.
.» Verkrijg wijsheid, verkryg verstand;
vergeet niet, en wyk niet Van de rede-
ueu mijns monds.
li Verlaat tv niet, en lij zal u behoeden,
heb ze lief, en zü zal u bewaren.
7   De wOsheid is het voornaamste;
• verkryg dm* wisheid, en verkrijg ,
verstand met al uwe bezitting.
8  Verhef ze, en lü zal u verhoogen;
-ocr page 441-
SPREUKEN s, 6.
12 En zegt : Hoe heb ik de tucht ge-
haar, en mijn hart de bestraffing ver-
smaad !
1.1 En heb niet gehoord naar de stem
mijner onderwijzers, noch mijne ooren
geneigd tot mijne leeraars !
14  Ik ben bijna in a\'lf kwaad geweest,
In het midden der gemeente en der ver-
gadering!
1.1 Drink water uit uwen bak, en vloe-
den uit het midden van uwen bornput;
1>> Laat uwe fonteinen zich buiten
verspreiden, ea de waterbeken op de
straten :
17 I.aat ze de uwe alleen zUn, en van
geene vreemdtn met u.
15  Uwe springader zij gezegend; en
verblijd u van wegede huisvrouw uwer
jeugd;
19 Eene zeer liefelijke hinde, en een
aangenaam «teengeitje; Iaat u hare bor-
*\'.\'••, tcaltcn tijde dronken maken ; dool
steeds in har? liefde.
•_\' i Eo waarom zoudt gij, mijn zoon!
in eene vreemde dolen, en den schoot
der onbekende omvangen?
21   Want een iegelijk» wegen zijn voor
de : oogen des HKl.lt LN, en Hij weegt
al zijne gangen.
22  Den goddelooze zullen zijne onge-
regtigheden vangen, en met de banden
zUner zonde zal hij vastgehouden worden.
23  Hij zal sterven, omdat hit zonder
tueht geweest is, en in de grootheid
zijner dwaasheid zal bij verdwalen.
zii zal ii vereeren, als gij haar omhel-
zen wit.
9 <<Zij «al uwen hoofde een aangenaam
toevoegsrl Keven, eene sierlijke kroon zal
xij u leveren.
Il) Hoor, mijn zoon! en neem mijne
redenen aan,en dejaren des levens zullen
u vermenigvuldigd worden.
11   Tk onderwijs u in den weg der
wijsheid, ik doe u treden in de regte
sporen.
12  In uw gaan zal uw tred niet be-
naauwd worden, en indien gij loopt, •
zult gij niet struikelen.
13  Grijpt de tucht aan, laat niet af;
bewaar ze. want zij i* uw leven.
14  /\' Kom niet op het pad der godde-
loozen, en treedt niet op den weg der
Dooien.
l.ï Verwerpdien.ga ernietdoor; wijk
er van. en ga voorbij.
16  Want :ii slapen niet, zoo zij geen
kwaad gedaan hebben; en hun slaap
wordt weggenomen, zoo zij niet iemand
hebben doen struikelen.
17  Want zij eten brood der goddeloos*
heid. en drinken wiin van enk» 1 geweld.
15  Maar het pad der regtvaardigen ia
gelijk een schijnend licht, voortgaande
en lichtende tot den vollen dag toe.
19  De weg der godde1no:cn Is aiadon-
kerheid, zij weten niet, waarover zij
struikelen zullen.
20  Mijn zoon ! merk op mijne woorden,
neig uw oor tot mime redenen.
21   Laat ze niet wokenvan uweoogen,
behoud ze in het midden uw* harten.
22  Want zij ;r zijn het leven dengenen,
die ze vinden, en eene medicijn voor
hun gtheele vleesch.
23  Behoed uw hart boven al wat te
bewaren is, want daaruit zijn de uit-
gangen des levens.
24  Doe de verkeerdheid des monds van
u weg, en doe de verdraaidheid der lip-
pen verre van u.
25  Laat uweoogen regtuit zien, en uwe
oogleden zich regt voor u heen houden.
26  Wee^ den gang uw» voeta, en laat
al uwe wegen wel gevestigd zijn.
27  « Wijk niet ter regter- of ter linlcer-
hand, wend uweu voet af van het kwade.
HOOFDSTUK ft.
Vermaning tot ituderlnff der wljiheld, vs, 1 ;
ernitiirr wnnrtrliuvrin;; te,fn ontucht, 3; ver-
BUinJnR tot een kuiten rn vrolijk loven in
dra echten rtaat, 1">. Ood ziet alias, en atrn\'t
de ~oddclon-en in hunne iohiIpil, 11,
MIJN zoon\' merk op mijne wijsheid,
neig uw oor tot mijn verstand ;
2  Opdat gij alle bedachtzaamheid bf>
houdt, en uwe lippen wetenschap be-
waren.
3  Want de lippen der vreemde Vrome
druppen " honigzeem, en haargchemelte
is gladder dan olie;
4  Maar het laatste van haar is bitter
als alsem, senerp als een tweesnijdend
zwaard.
5  *• Hare voeten dalen naar den dool,
bare treden houden de lul vaat.
6  Opdat -ii het pad des levena niet
zoudt wegen, zijn hare gangen ongesta*
dig, dat gij tiet niet merkt.
7  N;; dan, gij kindertn! hoort naar
mij, en wijkt niet van de redenen mijns
monds.
S Maak uwen weg verre van haar, en
nader niet tot de deur van haar buis ;
9 Opdat gij anderen uwe eer niet geeft,
en uwe jaren « den wreede:
M Opdat de vreemden zich niet ver-
zadigen van uw vermogen, en al uw
smartelijke arbeid niet komt in het
huis des onbekenden;
11 En gij in uw laatste brult, als uw
vleesch, en uw lijf verteerd is;
HOOFDSTUK ...
Waarschuwing trgCM liorirt
luih\'-i-l. iilft bc*«-hamin~ il
dei mieren, (ï ; beschrijving van ren
niet, 12. ZÓ, ja zeven dingen, ,lic (
in. Pliijt dé» kinderen jegens het
.Icrnii. hunner ouder*, met M-hoOM
I : t eiren
voorbeeld
iod hn.it,
goed oii-
beloften,
SJo : inzonderhrid -.n.i bewaring voor ilc ver- :
leidtnir van ontuchtige vrouwen, die met
hnre schadelijke vruchten, haar onialtg einde, i
rn dat van hare aanhangers, beschreven
worden, SH. Vergelijking van dlefttal en
overspel, 30.
MIJN zoon! zoo gij voor uwen naas-
te borg geworden zijt, voor eenen
vreemde uwe hand toegcklapt hebt;
2 G(j zijt verstrikt mer de redenen
uws monds; gij zijt gevangen niet de
re lenen uws monds,
;i Doe n<i dit, mijn zoon! en red u,
dewijl gij in de hand uws naasten geko-
men zijt; ga, onderwerp u zelven, en
sterk uwen naaste.
4  Laat uwen oogen geen\'slaap toe,nocb
uwen oogleden sluimering;
5  Ited u, als eene ree uit de handdW
jagers, en als ten vogel uit de hand des
vogel vangers.
(i Ga tot de mier, gij luiaard ! zie hare
wegen, en word wys.
7 Dewelke, geenen overste, ambtman
noch heerseher hebbende;
S Haar brood bereidt in den zomer,
Iiave spijs Vergadert in den oogst,
y Hoe laug zult gij, «luiaard! neder-
liggen? wanneer zult gij van uwen slaap
ui ttaan ":
10  Een weinig slapens, een weinig
»r. 13 *.
av *.
21 33,31.
si
sluimeren*, een weinig handvouwens,
al nederïifgende;
11  Zoo zal uwe armoede n overkomen
als m wandelaar, en uw gebrek als
een gewapend man.
12  Een itelials mensch, een ondeugd-
zaam man gaat met verkeerdheid dea
monds om:
ia Wenkt met zijne oogen, spreekt met
zi\'ne voeten, leert met zijne vingeren;
14 In zijn hart zijn verkeerd heden,
htj Mneedt te aller tijd kwaad ; hij werpt
twisten in.
II Daarom zal zijn verderf haasteliik
-ocr page 442-
SPREUKEN 7, s.
haren hoek, en hij trad op den weg van] J- v.
baar huis.
                                                                l
9  In de schemering, in den avond dei
daags, in den zwarten nacht en de don-
kerheid ;
10  En ziet. eene vrouw ontmoette hem
in hoeren versiersel, en met het hart op
hare hitede:
li \'t Deze was wnelachtigen wederstre- d spr.
vig. bare voeten bleven tn haar hnis niet;
IS Nu buiten, dan op de straten zijnde,
en hii alle hoi ken loerende;
13  En z\'| greep hein aan, en kuste hem ;
zij sterkte haar aangezigt, en leidt tot
hem:
14  Dankofl\'ers zijn hij mij, ik heb he-
den miine geloften betaald ;
15   Daarom hen ik uitgegaan u te ge-
moet, om uw MMDgczigt naarstiglijk te
zoeken, tn ik heb u gevonden.
16  Ik heb mijne bedstede met tapijt*
BatMad toegemaakt, met uitgehouTene
werken, met rijn linnen van Egypte;
17  Ik heb miin leger met mirre, aio*
en kenee! welriekende gemaakt ;
1^ Kom. laat ons dronken worden van
minnen tot den morgen toe. laat ons
ons vrolijk maken in groote liefde.
l\'.i Want de inan is niet in zijn huis,
hü is eenen verren weg getogen;
Cfl Hij heeft eenen bundel geld* in zijne :
hand genomen ; ten bestemden dage zal
hü naar zijn huis komen.
21 Zij bewoog hem door de veelheid van
haar onderrigt, i\\\\ dreef hem aan door
het geviei harer lippen.
CC Hij ging haar straks achterna, gelijk
een os ter slsgting gaat. en gelijk een
dwaas tot de tuchtiging der boeijen ;
C3 Totdat hem de i)ijl zijne lever door-
sneed ; \'gelijk een vogel zich haast naar « spr.
den strik, en niet weet, dat dezelve te-
gen ziin leven i*.
C4 Nu dan. kinderen \' hoort naar mij,
en luistert naar d? redenen mijns monds.
C-ï Laat uw hart tot hare wegen niet
wijken, dwaalt niet op hare paden.
Ci"> Want zij heeft vele gewonden ne-
dergeveld, en al hare gedooden zijn DUg>
lig vele.
                                                            |
27 ƒ Haar huis ziin wegen des graf», |/8pr.
dalende naar de binnen kam e ren des
doods.
HOOFDSTUK S.
Tic eenwi-.T selfttaadbj» nij-heid dei Vader*
\'.ie Zooa God*, r.uze Hwre Jenu Chibtua]
Tvor.lt hier la gevoerd, pre.likr-n.1e tot alle
niniien van n.i.-ilni: o]irii1iaar er. ilu«le-
lijk. v«. 1 ; raa hare leer. T. J hoo\'^e \'•.,.,.!•. ,
Ui; aaraar, 12. soaveretae wagl en heer-
wha|>pij, \'"* ! met verhaal raa «Ie ~e1ukia-
liffhriil lierrenen. .l:e hn.ir nanneineti, 17:
hare afligt fio.lhei.I, oühe-.T.jpeliike ge-
lioorle uit <len Vailer en renheiil met Hem,
21: haar »^l)L-?ii-»ket»l a.nli» tn -_>-\\:n • -,/-im-
o[>eiibarin.- aan dr ioen»fhenki\'n.leren, 31 ;
vernianriule tot (pehoatsaaaÜMU, met («elofte [
inti zali\'.\'heiil, en «inr*eHi.«»n<Ie te~*n on-
rehoorïaamheiil, met bp.lrel\'rin? vnn eeuaig
verderf, B,
r)OEPT "de Wijsheid niet ? en verheft i
Ij n\'u-t de verstandigheid hare stem?
2  Op de splti der hooge plaatsen, aan \'
den weg, ter plaatse, waar paden zijn,
staat zij ;
3   Aan de zijde der poorten, voor aan
de stad. hm den ingang der deuren roept
zij overluid:
4  Tot u, o mannen! roep ik,er. mijne
stem is tot der mcuschen kinderen.
• Gij slechten \' verstaat kloekzinnig*
heid. en gij zotten ! verstaat met het hart.
fï Hoort, want ik zal vorstelijke din-
gen spreken, en de opening mijner Iip-
pen zaï enkel billijkheid zijn.
7  Waat miin gehemelte ial de waar-
heid bedacbteUik uitspreken, en de god-
delooaheid is mijnen lippen een gruwel.
8   Al de redenen mijns monds zijn in
J. v. c. komen; hij zal schielijkverbrokenwor-
lono.
         im, dat er (reen genezen aan zit.
~~                16 Vtr.» zes haat de HEEKE; ja zeven
lijn ziine ziel een gruwel:
b Spr. IMS I" \'•Hoogcooger,eene valsche tong, té
handen, die onschuldig bloed vernielen ;
!S Een hart,dat ondeugdzame geda. h-
: Rom. 3 IV ten smeedt; v.. :< •:, die zich haa9ten,om
tot kwaad te loopen ,
IH Een vnlsch getuige, rfie leugenen
blaast; en dip ttisachen broederen kr&-
keelen inwerpt.
rt Spr. l: n. -° Myn zoon !\'\' bewaar bet gebod OWi
vaders, en verlaat de wet uwer moeder
l niet.
» 3 3 j Cl Kind ze steeds aan uw hart, hecht
\' \' \' \'
           * ze aan uwen bain.
f Si.r 3 23 21. -- ^\'8 Jf*\' wandelt, zal ƒ dat ti gcleï-
den ; als (tij nederligt, zal het over n «ie
wacht houden; als gii wakker wordt,
zal hetzelve m/t u spreken.
ps        ,r, m C3 Want f het gebod is eene lam ji. en
7         Itftiav de wct \'B e<n li^ht, en de bestraftingen
der tuebt zyn de weg des levens;
21 Om u te bewaren voor de kwade
k Spr. ï lfi vrouw, voor hei * gevlei der vreemde
5 3. tong.
7 i 3 CS Negeer hare schoonheid niet in uw
hart, en laat ze . niet vanden met
hare oogleden.
C>> Want door eene vrouw, die eene
hoer Is, komt men tot een stuk broödi;
en eens mans huisvrouw jaagt dckustc-
lyke ziel.
C7 Zal iemand vuur in zijnen boezem
nemen, dat zijne kierderen niet verbrand
worden ?
CS Zal iemand op kolen gaan, dat zijne
voeten niet bernen?
C\'.t Alzon die tot zijns naasten huis-
vrouw ingant; al wie baar aanroert, zal
niet onscholdig gebonden worden.
i 3i> Men doet eencn dief gtene verach-
\' ttng aan, als hii eteelt om zijne ziel te
! vullen, dewijl hij honger heeft;
! 31 En gevonden zijnde, vergeldt hij
i E». 291.1 het • zevenvoudig: hij geeft al het goed
van ziin huis.
32  Maar die met eene vrouw overspel
doet, is vcrstandelooB; bij verderft zijne
ziel, die dat doet;
33  IMage en schande zal hy vinden, en
zijn smaad zal niet uitgewisehtwordeu.
34   Want jaloerschlieid is eene grim-
migheid des mans; en in den dag der
wraak zal hij niet verseboonen.
35  IIij zal geene verzoening aannemen ;
en hii zal niet bewilligen, ofschoon gij
het geschenk vergroot.
HOOFDSTUK 7.
Salomo vrnnaant \'ut ï»nrouwrli|ke. innerlijke
en ateit* mMfWiip met <le nijtheïil. \\".
1  j om bewaard ie amdiia rai .ie niliidlan
ilrr iinliiii*r!\'r \\toi,n«i, S; waarna In; tra
bijtnniïrr voorbeeld tour noren wiel». zeer
Itveadfai afbeeld.....Ie de karnt]** haadelta-
tren rrner nve^pelere* rn .Ie verlei.lin™ vnn
een onkuadia* jotuceliaiv, mi-i erastlge afoa-
ninsr van zulke goddeloosheid, 6, ens,
MIJN zoon! bewaar mijne redenen,
en lej* miine geboden hij u weg,
2  «Bewaar mijne geboden, en leef, en
müne wel als den apj.el uwer oogen.
3  \'< lïind zi\' aan uwe vingeren, schrijf
\'. Dcut. 6:8.\' ze on de tafel uw» harten.
4  Zeg tot de wijsheid : Gij zïjt mijne
zuster; en heet het verstand uwen bloed*
vriend.
fi r Opdat zij u bewaren voorde vreem-
de vrouw, voo.- de onbekende, die met
hare redenen vleit.
tl Waat door het venster vnn mijn huis,
door miine tralie keek ik uit:
7 En Ik zag onder de slechten, ik
merk\'e onder de jonge gezellen eenen
verstandeloozen jongeling;
5  Voorbijgaande op de straat, nevens
-ocr page 443-
SI\'REUKEN 9, 10,
n.-i.»:t-\\- • n asHsdtebc m ca»t*n, va. t . i
oirt e*BM tr;rcti»tr!Iin!r tin den aard en Xo*- ,
itand van spotten rn «\'.iifn, , . en in het
tect-n.lecl het vrrlri.M\'.le en vrrd erfelijke
wrrk van dm S it i n, ondrr dr •• \'I \'— ••<• vut
rrnr jultr lllll, vijandin drr opprrwe |
W.j-hrid welke ook hare -.-a-:rn noodj~t,
niair lot haar BMnrfff verderf, 13.
DE opperste Wijsheid heeft haar hui s
gfbouwd, zij heeft hare zeven pila-
ren gehouwen.
2  Zij heeft hare slagtvee geslagt, zij
heett haren wiin gemengd; ook heeft
zij hare tafel toegerigt.
\'.\'. < heeft hare dienstmaagden uitge*
zonden; /ij noodigt op \'de tinnen van
de hoogten der stad :
4  Wie is slecht? hij keere zich her-
waarts ? tot den verstande loozczegt zij :
5  komt, eet vun mijn brood, en drinkt
van den wijn, dim ik g* mengd heb.
ü Verl ia! de slechtigheden, en leeft;
en treedt in den weg des verstand».
7 Wie nen snotter tuchtigt, behaalt
zich schande ;\' en die den goddeloo<ce
bestraft, zijne schandvlek.
S i Bestraf den spotter niet,opdat hij
u niet bate; bestraf den wijze, en hij
tal u liefhebben.
9 Leer den wijze, zoo zal hij nog wij.
z«-r worden; onderwijs den regtvaardige,
zoo zal h" in leer toenemen.
lil « De fratK des HEKBEN is bet
beginsel der wijsheid, en de wetenschap
der heiligen is verstand.
11   Want door mij zullen uwe d dagen
vermenigvuldigen, en de Jaren des le-
vens zullen u toegedaan worden.
12  Indien gij wijs zijt, gij zijt wijs
voor u zelven; en rijt gij een spotter,
gij zult het alleen dragen.
13  Eene zotte vrouw • is woelachtig, de
slechti?beid zeii-e, en weet niet met al.
14  En zij zit aan de deur van haar huis,
op eenen stoel, •.,•< de hooge plaatsen der
stad ;
15  On te roepen degenen, die op den
weg voorbijgaan, die hunne paden regt
maken, zeggende:
ld Wie is slecht? hij keere zich her-
waarts ! en tot den verataudelooze zegt
iij i
17/De gestolen wateren zijn zoet, en / si".
het verborgen brood is liefelijk.
is Maar hij weet niet, dat aldaar 3 9 spr.
dooden zijn, hare genooden zijn in de
diepten der hel.
HOOFDSTUK 10,
vaavttgH «\'ii n-ïtvaardiiri\'n, njVilom rn ar-
| inoettr, ï. 3, 15, 22 : luïhHd rn vlijt. 4. 5,
36: ïe*en en sHukzalisht-id drr reïiva.irdi-
ïmi, en onhril d-r RSilriSSHI, 6. 7. 16,
i 2t, tot »»: wxvheiil en dwaasheid in hrt
-prekrn. -. lO, 11, 13. 11. 19. 2». 21.31,
j 32; opr^rthriit rn verkeerdhrid in ïvandel,
i \'.*: wenkrn drr OOR)BB, In. ha:it rn lirl\'dr,
ihl, 17: aehtrrklap. 13. tr^iutrijdi-c
g<ti -gtighi i.l; er is niets verdraaid», noch
verkeerd* in.
9  Zij rijn uilen regt voor dengene, die
verstandig ia, en regtmatig voor dege-
ru n, die wetenschap «inden.
10  Neemt mijn\'1 tucht aan, en niet zil-
ver, en wetenschap, meer dan het nit-
geleten uitgegraven (oud.
11   \'\'Want wijsheid is beter dan robij-
nen, en al wal men begeeren mag is
met haar niet te vergeleken.
12  Ik, Wijsheid, woon tüdettoeksin-
nigheid, en vinde de kennis van alle be-
dachtzaambeid.
18  De vreeze des IIE EREN is, te haten
bet kwade, de hoovanrdighcid, en den
hoogmoed, en den kwaden weg; ik haat
ook den mond der vrrkeerdheden.
14 Kaad en liet wezen zijn mijne; ik
ben bet verstand* mijne is de sterkte.
li Door mij regeren de koningen, en
de vorsten stellen geregtigueid.
Ui Door niij heersenen de heerschers,
en de prinsen, al de regters der aarde.
17 Ik heb lief, die mij liefhehben, en
die mij vroeg zoeken, zullen mij vinden.
1M c Rijkdom, <\'» eer i* bij mij, dnur-
achtig goed, en geregtigueid.
19   \'Mijne vrucht is beter dan uitge-
graven goud, en dan digtgoud; en myn
inkomen dan uitgelegen zilver.
20  Ik doe wandelen op den weg der
ge regt ig beid, in het midden van de pa-
den des regts ;
21  Opdat ik mijnen liefhebbers doe
beërven dat bestendig is, en ik zal hunne
scbatkainereii vervullen.
22  De H I. i ii t. bezat mij i>i het begin*
sel zijns wegs, vóór xyne werken, van
toen aan.
".\':; Ik ben van eeuwigheid af gezalfd
geweest, van den \'\'aanvang, vandeoud-
heden der aarde aan.
24  Ik waa geboren, ais de afgronden
nog niet waren, als noggetne fonteinen
waren, zwaar van water;
25  Aleer de bergt-n ingevest waren,
vóór de heuvelen was ik geboren.
2t> lij had de aarde nog niet gemaakt,
noch de velden, noen deu aanvang van
. de stofjes der wereld.
27 Toen Hu de hemelen bereidde, was
ik daar,/toen HM eenen cirkel over het
vlakke des afgrond* beschreef;
2* Toen lij) de opperwolken van boven
vestigde, toen l!u • de fonteinen dea
afg ronds vastmaakte;
29 Toen lln der zee baar perk zette,
opdat de wateren " lijn bevel niet zouden
overtreden; toen Hij de grondvesten der
aarde stelde;
10 Toen was ik een voediterling bij
Hem, en ik was dagelijks zijne verma-
kingeo, i te aller tyd voor zijn aangezigt
spelende;
:.l Spelende in de wereld zijns aard-
rijks, en mijne vermakingen zijn met
der menseben kinderen.
32  Nu dan, kinderen ï hoort naar mij:
want • welgelukzalig zijn zy, die myne
wegen bewaren.
33  Hoort de tucht, en wordt wijs, en
verwerpt die niet.
i 34 Welgelukzalig is de menscli, die
! naar mij hoort, dagelijks wakende aan
| mijne poorten, waarnemende de posten
I mijner deuren.
H Want diemO vindt, vindt het leven,
\' en trekteenwelgevallenvandenHEEUE.
36 Maar die tegen mij zondigt, doet
iyne ziel geweld aan; allen, die mij
haten, hebben den dood lief.
HOOFDSTUK 9.
Hier wordt bat irriiadrwrrk van onzrn Hrere
(\'hri»iin, die ri.ui mik door zijn woont en
Oeent tot zijne \'drr <pji[x>r-(p Wy-dieid, mÜire
(feiupennchnp roept rn brenirt, voorhield
onder dl RUQkOUa v;m ilc (MbonMlBg Ml
. O.
lu
der
m^M
DE spreuken van Salomo.
«Een wijs zoon verblijdt den vader;
maar een zot zoon is zijner moeder droef-
beid.
2  I Schatten der goddeloosheid doen
geen nut ; maar de geregtigheid redt
van den dood.
3  De HEKU E laat de ziel des regtvaar-
digen niet hongeren -. maar de have der
goddeloozen stoot Hij weg.
4  « Die met eene bedriegelijke hand
werkt, wordt arm; maar de hand der
vlijtigen maakt rijk.
5  Die in den zomer vergadert, is een
verstandig zoon; maa,- die in den oogst
vast slaapt, is een zoon, die beschaamd
maakt.
6  Zegeningen zijn op bet hoofd der
regtvaardigtn; maar het geweld bedekt
den mond der goddeloozen.
-ocr page 444-
SPREUKEN 11.
en Hrmlheiil. 17 . Mtflddadigfccid rn atulw,
beiil. 2K 23. 2.", -<>c.l en L.va.i.1. 27 «n-.-e-
regelde hidshOMdimi. M.
EENE " bedriegelijke weegschaal is den
HEEKE een gruwel; maar een vol-
komen weegsteen is zi":n welgevallen.
2  \'• Als de hoovaardigheid komt, zal de
schande ook komen; > maar met de
oot moedigen is wisheid.
3  -< De oprrgthrid der opregten leidt
hen; maar de verkeerdheid dertrouwe*
ïoozen verstoort ben.
4  • Goed doet geen nut ten dage der
verbolgenheid maar degeregtigheid redt
van den dood.
5  De geregtigbeld des opregten maakt
zijnen weg regl ; maar de goddelooze valt
door zijne guddelousheid.
6  De geregtiglieid der vromen zalhen
redden; maar de trouweloozen ƒ worden
gevangen in kmmmt verkeerdheid.
7   Als de goddelooze mensch sterft, ver-
gaat /line verwachting; zelfs is de al-
lersterkste hoop vergaan.
x g He regtvaardige wordt uit be-
naauwdheid bevrijd ; \'• en de goddelooze
komt in zijne plaats.
i» De huichelaar verderft zijnen naaste
door den mond; mAar door wetenschap
worden de regtvaardigen bevrijd.
Ml Eene stat! springt op van vreugde
over het welvaren der regtvaardigen;
en als de goddeloozen vergaan, is er
gejuich.
11   Door den zegen derotmgten wordt
eene stad verheven ; maar door tien mond
der guddeloozcn wordt zij verbroken.
12  Die verstandrloos is, veracht zrjnen
naaste; maar een man van groot ver-
stand zw^igt stil.
18 Die at* een acbterklapper wandelt,
openbaart het heimelijke; maar die ge-
trouw is van geest, bedekt de zaak.
14 i Als er getne wijze raadstagen iljn,
vervalt bet volk; maar de behoudenis
is in de veelheid der raadslieden.
ló Als iemand roor een* vreemde
borg geworden is, hij zal zekerlijk ver-
broken worden , maar wie liegenen bnat,
die in de hand klappen, is zeker.
ld Eene aangename huisvrouw houdt
de eer vast, gelijk de geweldigen den
rijkdom vasthouden.
17  Een goedertieren mensen doet zijne
ziel wel; maar die wreed is, beroert
zün vleeach.
18    De goddelooze doet een valsch
werk ; maar voor dengene, die gerrgtig-
heid zaait, is trouwe loon.
1\'J Alzoo is de gcregtigheid ten leven,
gelijk die het kwade najaagt, naar zij-
nen doud jeiae/t.
2(1 De verkeerden van hart zijn den
HEEKE een gruwel; maar de opregten
van weg zijn zijn welgevallen.
21   eiland aan hand zal de booze niet
onschuldig zijn; maar het zaad der regt-
vaardigen /al ontkomen.
22  Eene schoone vrouw, die van rede
nfwi,jkt, is eene gouden bagge in eenen
varktnssnuit.
23   De begeerte der regtvaardigen is
alleenlijk het goede ; maar de verwach-
ting der guildeloozen is verbolgenheid.
24  Er is eeiu die uitstrooit, denwelken
nog meer toegedaan wordt) en een, die
meer inhoudt dan regt is, maar het is
tot gebrek.
25  \' De zegenende ziel zal vet gemaakt
worden ; en die bevuchtigt, zal ook zelf
een vroege regen worden.
26  Wie koren inhoudt, dien vloekt bet
volk ; maar zegening zal /ij» over bet
hoofd des verkoopera.
27  Wie bet go* de vroeg nazoekt, zoekt
welgelvaliigheid ; maar •" wie het kwade
natraebt, uien zal het overkomen.
2"* Vue op /iini n rijkdom vertrouwt.
7  De gedachtenis dei regtvaardigen zal
tot zegening zijn , maar de naam der
goddelooien zal verrotten.
8  Die wijs van hart in, neemt de gebo-
den aan; maar\'\'diedwaas ia van lippen,
zal omgeworpen worden.
y Die in opn «i hei i wandelt, wandelt
zeker; luaar die zijne wegen verkeert,
zal b\'-kend worden.
10  Die ii.\'i het <,.._• wenkt, rigt smart
aan , en een dwaas van lippen lal ow-
geworpen worden.
11   \'De mund desregtvaardigen iseene
springader des levens; maar net geweld
bed.kt den mond der goddeloozeu.
12  Haat verwekt krakeelen ; ƒ maar de
liefde dekt alle overtredingen toe.
i;j In de lippen dei v erttandlgen wordt
wijsheid gevonden; p maar u;> den rug
des xv rotan del oost u de roede.
14 l>e wijien leggen wetenschap wee;
maar den mond dts dwazrn is ae ver-
storing nabit.
U Des rijken goed ia eene stad zijner
sterkte; de armoede der geringen is
hunne verstoring.
Ui Het werk des regtvaardijr.cn ia ten
leven; de inkomst dis goddeloozen is
i ter zonde.
17 Hel pad tot het leven it desgenen,
die de tucht bewaart; maar die de be-
strafting verlaat, doet dwalen.
is Die den haat bedekt,is van valsche
lippen, <n die een kwaad geruchtvoort-
brengt, is ren tot.
I ia In de veelheid der woorden ont-
brcekt de overtreding niet; maar die
zijne lippen wederboudt, is kloek ver-
standig.
"ii De ton»; <ii - regtvaardigen is uit-
gelrzen zilver; hit hart dergoddeloozen
is weinig waard.
21   De lippen dea regtvaardigen voeden
er Velen; maar de dwazen stervendoor
gebnk van vermand.
22  De zegen des I1EEREX, dif maakt
; ri.ik; en Hij voegt er geuite smart bij.
23  Het is voorden zot\'< alsapel,echan-
i delijkheid te doen ; maar vour een\'man
- van verstand, » ii-ii.nl te plegen.
I 24 De vreeze dei goddeloozen, die zal
i hem overkomen; maar dr begeerte der
regtvaardigen zal tiod geven.
; 25 Gelijk et-u wervelwind voorbijgaat,
, alzoo ia de goddelooze niet mrrr; maar
; de regtvaardige is eene eeuwige grond\'
: vest.
| 26 Gelijk edik den tanden, en gelyk
1 rook den oogen is, zoo is de luije den-
genen, die hem uitzenden.
27 > De vreeze des 1IEEKEN vermeer-
dert de dagen; maar de jaren der god-
. «leloozen worden verkort.
2* De hoop der regtvaardigeu is blijd-
schap ; maar de fc verwachting der god -
delooien zal vergaan.
29  De we.\' des HEEItKN is\'voorden
opregte sterkte; maar vuur de werkt r»
der otigcregtigheid verstoring.
30  De regtvaardige zal in eeuwigheid
niet bewogen worden ; maar de godde-
looion zul!\',\'" de aarde niei bewonen.
.\'tl De mond de» regtvaardigen brengt
overvloedigltjk wijsheid voort; maar de
tong der verkeerdheden zal uitgeroeid
worden.
32 De lippen dei regtvaardigen weten
wat gtvalïig is; maar de tuonddergod-
deloozen enkel verkeerdheid.
IIOOrDSTUK 11.
Van ».iN<li ceniirt, \\-. 1 . lioinxirilij en ne-
ileriirtirid, 2. ojtrr^lhriil en \\i-rLrerdheid iii
n.-m.ifi, 3, >l; rOkdon dergoddeloos**, 4,
28; liiiii-llelnrij. 9: rertvaaidlgM en i.-o.l<lr-
lunzen, y. lil. II, lrt, ai, £1, 2S, *>. 31 ; \\er-
n<luiiiL,\' iler natten, IS; ni-lnrrkl.i]>. 13.
innilolinli\'ii. 1| ; liuri-lot-t, 15 . *i-nr L*»eile
en kwadt Mi.ru. Ifi, 22; IJMrtllIll lloholll
i Lev. M H
Ueut. S&UJ
Spr. ltï.U.1
•0:10,91.
d Spe.     13 f..
* Spr.      lü: 2.
Kut.   1:19,
Zef.      IK»,
ƒ s,,r.     5 ii.
? Pi.     H 9».
k Spr.   21 IS.
i Joh 8.13.11
k Spr. IC ï.
IPi. 11*\'-\'
2 Cor. 9 -\'
-ocr page 445-
SPREUKEN 12, 13.
die zal vallen; maar "de regtvaardigcn
zullen groenen al» loof.
2\'J Wie /nu huis beroert, zal wind
^ erven; en ile dwaas Ml era knecht zijn
My dengenen, die wüs van hart is.
30  Dr vrucht deü reirtvaardigen ia een
boom des levens ; en wie zielen vangt,
is wits.
31  Ziet, den regtvaardige wordt ver-
t 17, golden op de aarde, -hoe veel te meer
IS. den goddelooze en zondaar!
HOOFDSTUK 12.
Tnrht, v*. 1 : rn^ilf, reirt vaardige, npreirte n
goddeloose meiwhrn, 2, 3, 5, 7. Hl, 12, 21,
2*1; kloeke rii ni\'litrtnoK* vriniwrn, i ; eneil
i\'ii kunnil, v.-nsr rn vnl\'i-h «pii-kcn rn (••\'*
tulgen, f., s, IS, 14, 17, 18, 22. zedlgen en
pogehen, 9: vltitigen <" ledijrtauigers, of
bëdrleftrn, 11, 21, 27 tonrn en roem der
dwasea, rn nilswügendhefd der verstandige»,
ld, 23 ; brknmmrriiii; en hlij\'lx-hnp ili-* har-
ten, 25 . pa.i der gtregtigkod, -v
WIE de tucht liefheeft, die heeft de
wetenschap li»-f, maar wie de be-
strnfting baat, is Onvemufiig.
2  De goede zal een welgevallen trekken
van den IIEEKE ; maar eenen man van
schandelijke verdichtselen zal Ilu ver-
doemen.
3  De mensen zal niet bevestigd worden
door goddeloosheid ; " maar de wcrtel
der regt vaardigen zai niet bewogen
worden.
4 \'\' Eene kloeke hu is vrouw is een e kroon
haars hctTCD;maardieb.,-8ch»ami| maakt,
il al* verrotting in zijne beenderen.
5   Per regt vaardigen gedachten züo
regt; der goddcloozen raadslagcn zijn
bedrog.
: dervaren; maar de goddeloozen zullen
I met kwaad vervuld worden.
22  Yalsrhe lippen zijn den IIEEKE
een gruwel; maar die trouwelijk han-
delen, zijn zijn welgevallen.
                       ]
| 23 •• Een kIo<kzinnig mensch bedekt de V
; wetenschap: ma<ir liet hart der zotten :
! v roept dwaasheid uit.
24 9 Pe hand der vliitigen zal heer- I
: achen ; maar de bedriegers zullen onder
\'. cijns wezen.
23  r Bekommernis in het hart den mcn- \'
schen buigt het neder; maar een goed
woord verblijdt het.
2(1 De regtvaardige is voortreffelijker
dan zijn naaste; maar de weg der god-
deloosen doet hen dwalen.
27  Een bedrieger zal zijn\'jagtvangniet
braden; maar het kostelijk goed des
menschen is des vlijtigen.
28  In her pad der geregtightid is het
leven; en in den weg ram haar voetpad
is de dood niet.
HOOFDSTUK 13.
\' Tucht, ra, 1, 1». 21. «rij» fn d»WM spreker,
2. 3. 5, U; luihH.I in \\l.|l. t, 11, 23 op-
resr*<\\ iri.ln>idi|i_ L\'or>i.- rn gaddflnot*
mriiM-Hrn, f». \'.\'. 21. SS, SS; njkdom *a v-
m-xttr, 7. s. boovnardg en beladenheid, 10;
\' Iiojwii en hè gewen. 12, 19; rt-rm atliur van
(ïoil* uiinnl rn vri\'r/r mm 71,11 •_•• ln.il, 13
cord verilsml en klorkïinni-liritt, 15. 16:
lioilt-n, 17; DBIflIg ui\'1
<lw»
. W.
EEN «0" UMO hoort de tucht des
vaders; maar een sputtpr hoort de
bestrntling niet.
2  "Een ieder zal van de vrucht des
lands het goede eren; maar de ziel der
trouweloozen het geweld.
3  Die zijnen mond bewaart, behoudt
zijne ziel; maar voor hem is verstoring,
die zijne lippen wijd open doet.
4  Pe ziel des luiaard? is begeerig.doch
er is niets; maar de ziel der vlijtigen
zal v«-t gemaakt worden.
b Pe regtvaardige haat leugentaal;
maar de goddelooze maakt zich atin-
kende. en doet zich schaamte aan.
6   • De geregiigheid bewaart den op-
regte van wrg; maar de goddeloosheid
ial den zondaar omkeeren.
c Er is et it, die zich zelven rijk maakt,
en niet met al heeft; en een, die zich
1 zelven nnu maakt, en heeft veel goed.
| 8 Het rantsoen van ieders ziel is zyn
1 rijkdom; maar de arme hoort het schel\'
ti.it.
u 9.
37 M
6  < De woorden der guddeloozen zijn
i/om op bloed tf loeren; maar de niond
der opregten zil ze redden.
7  \' De go-ldelooien worden omgekeerd,
dat zii niet rwt zijn; maar het huis der
( Spr. 1
d Spr.
regtvaardigen /.il bestaan.
8  Een ieder zal geprezen worden naar
dat zijne verstandigheid is; maar die ver-
keerd van hart is, zal tot verachting
wezen.
\'J Beter is, die zich .\'gering acht, en
eenen knecht heeft, dan die zich zelven
eert, en des brood* gebrek hreft.
10  De regtvaardige ;i kent het leven
van zijn beest; maar de barmhartigheden
der goddcloozen zijn wreed.
11   \'i Die zijn land houwt, zal van brood
verzadigd worden j maar die ijdele men\'
genen
volgt, is vorstandeloos.
12  Pe goddelooze begeert het net der
boozeu ; maar de wortel der regtvaar-
digen zal uitgeven.
1.1 • In de overtreding der lippen is
de strik des boozen , maar de regtvaardige
zal uit de benaauwdheid uitkomen.
14  i Een Ieder wordt van de vrucht des
monds met goed verzadigd; en de ver-
gelding van des niPnschen handen zal
hij tot zich weder brengen.
j Spr.
<3 Deiit.
den niet.
,( Hetlichtdcrregtvaardigeti zal zich •\' Bpf,
verblijden; « maar de tamp der godde-
loozen zal uitgebluscht worden.
               \'r Jol>
10   Door hoovaariiigheid maakt men
niet dan gekijf; maar bij de beradenen
is wijsheid.
11  Goed, van ijdelheid gekomem%f zal j" Spr.
verminderd worden; maar die met de ,
hand vergadert, zal het vermeerderen.
; - v De uitgestelde hoop krenkt het !f vers
hart; maar de begeerte, die komt, is
een hoorn des levens.
13  Die hf 1 woord veracht, die zal ver-
dorveu worden . maar wie het gebod
vreest, dien zal vergolden worden.
14  *> Des wijzen leer is eene springader h Bpr.
dea levens, om af te wijkeu van de
Btrikkfii des doods.
15   Goed verstand geeft aangenaam-
heid; maar de weg der trouweloozen is
streng.
16  Al wie kloekzinnig is, handelt met
wetenschap; maar een zot > breidt • ^pr.
dwaasheid uil.
17   Een goddelooie bode zal in het
kwaad valhn; maar een trouw gezant
is medicijn.
18  Armoede en schande is desgenen,
die de tucht verwerpt; maar die de be-
atrafrïng waarneemt, zal geëerd worden.
K> u.
IC 7.
13 2.
i Spr.
* Spr.
Spr. S : 7
l.\'i \' De weg des dwalen is regt in ziine
oogen ; maar die naar raad hoort, is wijs.
lij De toorn des dwazen wordt ten Zel-
ven dage bekend; maar die klockzinnig
is, bedekt de schande.
17 "< Die waarheid voortbrengt, maakt
geregtigheid bekend; maar een getuige
der valschheilen, bedrog.
57:5
59.«.
I6:S7.
15  "Paar is een, die tronrden als ste-
ki n van een zwaard onbedacbtelijk uit-
spreekt; maar de tong der wijzen is
; medicijn.
19 Een e
waaraelitige lip zal bevestigd
worden in eeuwigheid; maareene valsche
tong ia maar voor een oogenblik.
20 Bedrog is in bet hart dergenen, die
kwaad smeden; maar degenen, die vrede
. raden, hebben blijdschap,
i 21 Den regtvaardigen zal geen leed we-
-ocr page 446-
SPREUKEN U. IS.
19 Pe begeerte, die geschiedt, is zoet
voor de ziel; maar het in Jen zotten een
gruwel van het kwade af Ie w\'jken.
2u Die met de wijlen omgaat, za! wys
worden ; inaar die der zotten medgezel
ia, zal verbroken worden.
Cl Het kwaad sa) <le zondaars vervol*
ven; maar d«n regtvaardige zn| ,llt.i:
goed vergelden.
22  De goede zal zijner kindere kladerea
doen erven; m&ar het vermogen * de*
zondaars is voor den regtvaardige \' re<-
geleid.
23  Het ploegen der armen geert •\'< veel-
hrid der spijze; maar "daar is een. die
verteerd wordt door gebrek van oordeel.
2 l Die zijne " roede inhoudt, baat zijnen
zoon ; maar die hem liefheeft, zoekt hem
vroeg met tuchtiging.
25 1)? regtvaardigeeet tot /\'verzadiging
zijner ziel toe; maar de huik der god-
deloozen zal gebrek hebben.
HOOFDSTUK 14.
is De slechten erven dwaasheid; maar
de kloekzinnigen zullen zicii met we-
ten«chap kroonen.
19 De kwaden buigen voor het aan-
gezigt der goelen neder, en de godde-
loozeu vour de poorten des regtvaardigen.
ïd /De arme wordt zelf* van zijnen
vriend gehaat ; maar de liefhebbers dea
rijken zijn vele,
21   Die zijnen naaste veracht, zondigt;
maar die zich der nederigen ontfermt,
die is welgtdukzalig.
22  Dwalen zij niet,diekwaad stichten?
• maar weldadigheid en ttouw is voor de-
genen, die goed stichten.
23  In allen smarteltiken arbeid is over-
schot; maar het woord der lippen strekt
alleen tot gebrek.
21 Der wiizen kroon is hun rijkdom;
de dwaasheid der zotten is dwaasheid.
25 Een waarachtig getuige redt de zie-
len; maar die leugens blaast, ia een be-
drieger.
2<i In de vreeze des HEEREN is een
sterk vertrouwen, en Hij zal zijnen kin-
deren ee?ne toevhigt wezen.
27 De rreeze dea HEEKEN * is eene
springader des levens, om af te wijken
van de strikken des douds.
2S In de menigte dea volks is des ko-
nings hetrlijkheid; maar in gebrek van
volk is eens vorsten verstoring.
29 De iangmordige is groot van ver-
stand; maar die haastig is van gemoed,
verheft de dwaasheid.
3<i E**n gezond hart is het leven des
vleesches; maar nijd ia verrotting der
beenderep.
31   I Die den arme verdrukt, smaadt
deszelfs Maker; * maar die zich des
nooddruftigen ontfermt, eert Hem.
32    De goddelooze zal heengedreven
worden in zijn kwaad; maar de regtvaar-
dige betrouwt nlf* In zijnen dood.
33  \'Wijsheid ru-t in het h.irtdes*er-
standigen; maar wat in het binnenste der
zotten is, wordt bekend.
34    Geregtigheid verhoogt een volk ;
maar de zonde is eene schandvlek der
natiën.
86 Het welbehagen deskoningsisover
een\' verstandig knecht; maar zijne ver-
bolgenheid zal zijn ever dengene, die
beschaamd maakt.
HOOFDSTUK 15.
Wii-.e en Awaaa redenen, ra. 1, 2. *, 7. W,
»:, 28; Oods alwetendheid, 3, U ; tocht, I,
in, 12, 31, 32, 33; goed de» reftvaardigin
rn godddooten, 6; godedienat rn vvamlrl
der irodilrldnzen rn vromen, C, 9. 20 ; blij«l-
M\'hiii rn liitnaaaainii|L". \'3. \'•"> - wftahaM en
dniuioheid, H. 21 ; venrenoesdheid en lirfilr
met dr rntsa de« Beeren, lü, 17, toorn rn
laniriiHinliïheid, \\A: luiheid, 19; trordr rn
kwade kinderen, f0; raad-lieden, 22; weg
ten hemel. 2k . hoovaanlij en weiliiw..... 2.1;
ajpilanhtuw der rodddoOMSt, "••\'• irieriirhrid
rn ifetelirnkin. 27; üoeil gciwekt, S0; vreeie
God* en n-derisrhrid, 33.
EEN « zacht antwoord keert de grim-
migbeid af; maareen smartend woord
doet den toorn oprijzen.
2   Da lonu der wyzen maakt «Ie weten-
schap goed ; \'• maar de mond der zotten
stort overvloeduliik dwaasheid uit.
3  r De oogen des HEEKEN zijn in alle
plaatsen, beschouwende de kwaden en
de goeden.
4  \'1 De medicijn der ton; is een boom
des levena; maar de verkeerdheid in
dezelve is eene breuk in den geest.
5  Een dwaas zal de tucht zijns vaders
versmallen; miar die de bestraf ring waar-
neemt, zal kioekiinniglijk handelen.
ti Ta het huis des regtvaardigen ia een
groote schat; maar in des goddeloozen
inkomst ia beroerte.
7 De Üppen der wyzen zullen de we-
11 W,
f> 17.
If 11.
Ifl.9
f3 13.
3: 11.
37.3.
k Jo>>
I Jo1>
Wiii
d™
.«. i
itWijken, 2. lt. iIwuf rn wtiie rrde-
nrn. 3. 7 akkrrltnuMr. V : •rrliii-.\'rn, .*•. i"> .
»putter-, (i. klorVfinniïhrid rn «Irt-hthrid,
8. 15, I*: •eknldeafcenafec\', 9 . dro. fhrid n
blu\'li-Uap dr« hanen. Ut, 13. 3>l «taal 4e*
! goddcloosen en vromen, 11, 32 . eigen t:ord-
dinikrn. 12 . voor/i .\'t i?heid en luUMtlimi
loom, !••, 17. f3; kw.ulrn moeten ila ir<»e-
drn miiw, 19 . nvmuf.tf rn rflfcilo». S\' .
23, 2*. 3*. . venu-tuin? wam den naa-ir. 21
kwaad en ROfd doen. 22; MIN sffceU en
ydrl rrklap, 23. eftrse dr» Heerrn. 2»i, 27 j
hrert\'ikhrid der koninuen, 2-» . verdrukking
rn liefde der .innen, SI: wüaheid, 33; eet
rn M-hnnde van ren volk, 31. Bftnlngtknteh-
i ten. SS..
EI.KE wijze vrouw bouwt haar huia ;
maar die zeer dwaas is, breekt het
af met hare handen.
2  " Die in zijne npregtheid wandelt,
vreest den 11 KE I.\' E, maar die afwijkt
in züne wegen, veracht Hem.
3   In den mond des dwaztii is eene
roede des hoogmoed* ; maar de lippen
der wijzen bewaren hen.
I   Ala er gceneossen zijn,zoo isdekrib
rein ; maar door de kracht van den oa
ia der inkomsten veel.
6 Een waarachtig \'\'getuige zal niet
liegen; maar een valscu getuige blaast
leugens.
6 Di\' spotter zoekt wijsheid, en er is
geene; maar de wetenschap is voorden
verstandige ligt.
I 7 Ga weg van de tegenwoordigheid
| eens zotteu mans, want gij zoudt hii fiem
geene lippen der wetenschap merken.
! S De wijsheid des kloekzinnigen is
1 zijnen weg te verstaan ; maar dwaasheid
! der zotten is bedriegery.
9 Eikedwaas zal de-chuM verbloemen;
j maar onder deopregtenisgoed willighen.
I 10 Het hart kent zijne eigene bittere
1 droefheid ; en een vreemde /al zieli met
des zelfs blijdschap niet vermengen.
II   Het huis der goddeloozen zal ver-
1 delg worden ; maar de tent der opregten
zal Mo* iji \'t.
\\ 12 c Er is een weg, die iemand regt
j schijnt, maar het laatste van dien /.in;
wegen des doods.
13   Het hart zal ook in het lagchen
sma.it hebben; \'\'en het laatste van die
blijdschap is droefheid.
14  Die afkecrig van hart is, zal van
z^jne • wegen verzadigd worden ; maar
een goed man var zich zelven.
15  De slechte gelooft alle woord ; maar
de kloekzinnige meikt op zijnen gang.
16  De wijze vreest, en wijkt van het
. kwade; maar de zot is oploopende
toornig, en zorgeloos.
17  Die haastig is tot toorn, zal dwaas*
heid doen ; en een man van schandelijke
1 verdichtselen zal gehaat worden.
17 V
lt 21.
H1:H.
i2 e
13: lt;
e Bpr.
d Sl»r.
* Sar.
3i 2:.
5:21
UV17.
32.19.
-ocr page 447-
8PBEVKEN 16.
tenschap uitstrooijeu; maar bet hart der
zotten niet alzoo.
8 • Het oiïer den . > i leloo > n is den
II l.KI! V. ei ti L.rr-i»v !; tuaar het gebed der
oprekten is .mi welgevallen.
<J De *i.\' der goddelouzen is den
HEER] een gruwel; maar dien, die de
gi n :t igheiil na i-i. i, :h1 Hij liefhebben.
lil I>e tucht is onaangenaam voorden*
„\'••in\', die bet pad verlaat; en die dt be-
straftiiig haat, zal sterven.
11  /De bel en het verderf zijn foor den
HKERK; hoe veel te meer i de harte»
van des menschen kinderen \'
12  De sputter zal niet liefhebben, die
hem bestraft ; hu zal niet Kaan tot de
wijzen.
13  i> Ken vrolijk hart zal bet aange ligt
bigde ma keu; maar door dt\' smart des
harten wordt de Keest verslagen.
14  Ken verstandig bart zai de weten-
scbap opzoeken; manr de mond der zot-
ten zal met dwaasheid gevoed worden.
15  Al de dagen drs bedrukten zijn
kwaad; maar een vrolijk hart is een
„•\' durigi maaltijd.
Ki i Beter is weinig met de Treeze des
HEEREN, dan een groote schat,en on-
runt daarbij.
17 * Beter is een geregt van groen moei,
waar ook liefde is, dan een gemeste os,
en haat daarbij.
IS \' Ken grimmig ntan zal gekijf ver-
wekkeu . maar de langmoedige zal den
twist stillen.
1\'J De weg des luiaard» t» alseenedoorn-
heg; maar bet pad der oprekten is wel-
fiEind.
2)1 \'ii Ken wijs zoon zal den vaderv»r-
blijdrn; maar een zot mensen veracht
/nu.\' moeder.
21  •• De dwaasheid is den verstaodeioo*
ze blijdschap; maar een man van ver-
stand zal regt wandelen.
22  •• De gedachten worden vernietigd,
ala ir geen raad is; maardoor veeiheid
der raadslieden zal elkeen bestaan.
23  Een man beeft blijdschap in het
antwoord zijns monds ; en hoe goed is een
woord op zijnen tijd 1
24  De weg des levens is den verstan-
dfge naar boven; opdat hij afwijk* van
de hel, beneden.
25  ƒ< Hel hola der hoovaardigen zal de
HKKHE afrukken. maar de landpale
der weduwen zal Hij vastzetten.
\'.\'\'\' \'/ Des boozen gedachten zijn den
1IEEKE een gruwel; maar der relnen
zijn liefelijke redenen.
27  r Die gierigheid pleeKt, beroert zijn
buis; maar die geschenken hnat, zal
leven.
28  Het hart des regtvaardigen bedenkt
zich, om te antwoorden; maardemond
der Koddeloozen zal overvloed iglijk
kwade dingen uitstorten.
E9 He HKKRK is ver van de godde-
loozen; • maar het gebed der regtvaar*
digen zal Hij verhooren.
34» Het licht der oogen verblijdt het
hart; I een goed gerucht maakt het ge*
beente vet.
31  Het oor, dat de bestraffing des le-
vens hoort, cal in het midden der wij-
xen vernachten.
32 Die de tucht verwerpt, die versmaadt
zijne ziel; maar die de bestraffing hoort,
krijgt verstand.
33" DevreezedesHEKRKNiadetucht
der wijsheid; en s de nederigheid gaat
vóór de eer.
HOOFDSTUK 16.
God r-.\'c-rt <|(- tong,
v». I. 9. S3-.
ninKen, lil. 12. 13, H, IS; ivrrj-M-hul, 11.
dierbaarheid il-r wijsheid, 16; wiindrl ilrr
vrumeii. 17. Cioilii (vnonl, 21); ttij» rtilrnrii,
2!, 22. 23. 21. arlH-iiliaaaili\'Md, M; dtlUr*
iiii-tni, verkeerden en gewektenaan, 27, 28,
2\'.\'. 3-1 irnj.hriil, SI ; IU|Tmoedlgheld, 33.
DE " mensch heeft schikkingen dea
harten . manr het antwoord der tong
is van den HKERK.
2   \'• Alle wegen des mans zijn zuiver
in züne oogen; maar de UKKltKweegt
de geesten.
3  « Wentel uwe werken op den HKE-
RK, en uwe gedachten zullen bevestigd
worden.
4  De IIi:i:i\'K heeft alles gewrocht om
zijns zelfs wil; •• ja ook den goddrlooze
tot den dag des kwaads.
r Al wie hoog is van hart, is den
HKKKX een gruwel; / band aan hand,
zal hij niet onschuldig zijn.
\'"> Door goedertierenheid en trouw
wordt de misdaad verzoend; en door de
vrteie des HEKBEN wrjkt men af van
het kwade.
7 Als iemands wegen den HEERE be-
li.\'i--n, zoo zal Hij ook zijne vijanden
met hem bevredigen.
s j Beter is een weinig met geregtig-
ligheid, dan de veelheid der inkomsten
zonder regr.
!> Het hart des menschen overdenkt
zijnen weg; maar de HEERE stitrt zij-
nen gang.
10  \\Yaarzegging is op de lippen des
kouings; zijn mond zal niet overtreden
in bet gerigt.
11   i> Eena regte waag en weegschaal
zijn des I1EEREX: alle weegsteenen des
zaka z\\jn zijn werk.
12  Het is der koningen jtruwel,godde-
loosheid te doen: want door geregtigheid
wordt de troon bevestigd.
13  De lippen der geregtigheid zijn bet
welgevallen der koningen : en elkeen van
hen zal liefhebben dien,die regte dingen
spreekt.
14   < De grimmigheid des koning» is als
de boden des doods; maar een wijsman
zal die verzoenen.
la * In het licht van dea koninga aange*
zigt is leven; en zijn welgevallen isals
eene wolk des spaden regens.
Ui \' Hoe veel beter is bet wijsheid te
bekomen, dan uitgegraven goud! en uit-
nemender veratAiid te bekomen,dan zil*
ver!
17 De baan der opregten is van het
kwaad af te wijken ; hrj behoedt zyne
ziel, die ziinen wei bewaart.
15  "\'Hoovaardigheid is vóórdeverbre-
king; en hoogheid des geestes voor den
val.
19  Het is beter nederig van geest te
zi.tn met de zacbtmoedigen, den roof te
deelen met de hoovaardigen.
20  Die op het woord verstandelijk let,
zal het goede vinden; «en die op den
HKEKK vertrouwt, is wel gelukzalig.
21   De wijze van hart zat verstandig
genoemd worden; en de zoetheid der Hp-
pen zal de leering vermeerderen.
22  Het verstand dergenen, die het be-
zitten, is -eene springader des levens;
maar de tucht der dwazen is dwaasheid.
23  Het hart eens wijzen maakt zijnen
mond verstandig ; en zal op zijne lippen
de leering vermeerderen.
24  Liefelijke redenen zijn eene honig-
raat, zoet voor de ziel, en medicijn voor
bet gebeente.
25   /\'Er is een weg, die iemand regt
achijnt; inaar bet laatste van dieu zijn
wegen des doods.
2t> De ziel dea arbeidzamen arbeidt voor
zich zelven : want zijn mond buigt zich
voor hem.
27 Ken Belials man graaft kwaad; en
16:0.
TJ21.
Job
IS f.
SKron
a ao
F».
ii n
J.r. 1
Joh .2
Ji.i\'
Il..n.1
Spr.
17 42
1
4 Job 21 ».
w S7 ie
S|>r. l\'l C
Syr. 17:1.
Spr. *8».
tJ M,
Sur. 10 1.
Sur. 1" 23.
11 9.
Bw. II H
,i„i, \'S 15.
1\'.. 19.11.
L 1\'J. 72.
Sur.3 U.IS.
8.11,19.
Spr
\'S
Si».
6:18
Spr.
1.19
I
Pi. H»:17.
31:19.
1*5:1*11*
9. I*
<pr. 18:12.
-ocr page 448-
SPREUKEN 17, is.
•i op ziine lippen is als brandend vuur.
Cs r Een verkeert! man zal kraker) iu-
werpen ; en ern oorblazer scheidt den
voornaamsten vriend.
\'.\'i Ken man den gewelds verlokt zijnen
naaste, en hij leidt hem in eenen weg,
die niet goed is.
31) \'Hij sluit zijne oogen,om verkrerd-
heden te bedenken ; zijne lippen bijtende,
volbrengt hij het kwaad.
31   De grijsheid in eene sierlijke kroon,
/.\\i wordt op den vWg der geregtigheid
gevonden.
32  De langmoedige is beter dan de
sterke; en die heerscht over zijnen geest,
dan die eene stad inneemt.
XI Het lot wordt in den schoot gewnr-
pen, maar het geheele beleid daarvan is
van den HEBRE.
HOOFDSTUK 17.
ltn»t en t«i>.t. v». 1 ; klrtr-kr knerhtrn. 2; het
proeven <lrr harten, S. leugentaal. *, 7: be-
nottiMt der insn CM fllrndi-^rn, B kiiuU-
kiniliTrn en raden, Ti; wi>hir.l in •prrttea
ei» iKn-rn, 7, 27. 2« . Krit beuken, f. Z\\ .
ilrn ii.-i.i-1r verbeven, 9; zotten, 10, 12, lfi,
21. 2k ».»; wedenMMri-tu\'fd, 11 kwaad
roor eoe.l vrr.\'el.len. IS: tni-t. It. I»; <on-
hJmn, 15, 2fi vri.-n.lin. 17: bonttogt, 1» ;
pracht, 19; vi-rkftrdhrid van hart rn tOOJT<
2i». btiidaetup en treurigheid .Ir* geestt*,
uiterlijk annzirn tier ventnndixrn en
treding lief; ; die zijne .Uur verhoogt,
zoekt verbreking.
Cu Wie verdraaid is t«d hart, zal het
goede niet vindi-n , en die verkeerd is met
zijne tong. zal in het kwaad vallen.
Cl Wie eenen zot genereert, rfie tal
hem tot droefheid zijn; endevaderdes
dwazen zal zich niet verblijden.
CC \' Kin blij hart zal eene medicijn
goed mnken; maar een verslagen geest
zal bet gebeente verdroogen.
58 De goddelooze zal het geschenk uit
den IctlOOt nemen, om de paden des regts
te buigen.
C4 *ln lut aangezigt des verstandigen fc Prr.1. in:
is wijsheid; maar de oogen des zots zijn \'
               R:1-,
in het einde der aarde.
2S \'Een zotte zoon iseen verdriet voor j\'*pr. 101.
zijnen vader, en bittere droef beid voor :
degene, die hem gebaard beeft.
                                19.13.
\'-\'-i Het is niet goed, deu regtvaardige
ook te doen boeten, dat !< prinsen ie-
mt«rf slaan zonden om hetgeen regt is. ,
C7 Wie weten-chap weet, houdt zijne I
woorden in; e* een man van verstand
is kostelijk van geest.
CS Een dwnas zelfs, die zwijgt, zal wits
genebt worden, tn die zijne Tippen toe-
sluit, verstandig.
HOOKDSTVK IS.
Keataauuetd tot ot..i>rr..ek naar wQslurid, n.
I  ; mUUIM een lot i:eenrti lu«t heeft, 2 :
w.jfe re.lenen, ^: reirterainht. uitte re.lenen,
R, ~-. oorbnucinir. S; traairhei.1 in arbeid, 0:
rettrOMWN np Ood, 10; op rijkitom, 11 ;
ll\'HiL\'inoM rn nriWirhf-i.l. lï ; onhedarht
antwoord, IS j k lurk mor ili^hri.l rn \\emln-
gewbetd. 11 . tOCMMMM in «eten-< hap, IS ;
iriftrn. lfi plritr». 17. lic l.n. Is. ?r*rbil-
l.-n i ii"< hen liroederrn, 10. vrueliten \'der
ton;\', »l, 21 . troedr ludnTMKM, 22: «oot-
.1-n ilrr anuru en rokni, 23. vrienden, 21.
Dl E zich afzondert,tracht naar wat be-
geerlijks ; hij vermengt zich inalle
bestendige wijsheid.
C De zot heeft geenen lust inverstan-
digheid, maar daarin, dat zijn hart zich
ontdekt.
3  Als de goddelooze komt, komt ook de
verarhting.en tnet schatuleversmaadhriil.
4  De woorden van den mond een* mans
zijn diepe wan-ren; i n de springaderder
wiisheid is eene uitstortende beek.
5  " Het is niet goed het aangezigt des
godJeloozen aan te nemen, om den regt-
vaardi^e in bet gerigt te buigen.
li De lippen des zots komen in twist,
en /i|n mund roept naar slagen.
7 De mond des zots I is hem zelven eene
verstoring, en zijne lippen cea r strik
zijner ziel.
« $j-r.
tin
. 2t.
EENE " droogc bete. en rust daarbij, is
beter, dan een huis vol van geslapte
bi-esten, met twist.
C Een verstandig knecht zal heersenen
over eenen zoon, die beschaamd maakt,
en in bet midden der broederen zal hij
rrfenis .ieelen.
3  \'<I)e smeltkroes is voorbet zilver.en
de oven voor het goud ; \'maar de HEEK E
proeft de harten.
4   De boosdoener merkt opdeongereg-
tige lip; een leugenaar neigt het oor tot
de verkeerde tong.
5  \'\'Die den arme bespot, smaadt des-
lelfs Maker; die zich verblijdt in het ver-
derf, /.:.] niet onseluildig zijn.
G De kroon der oudeü zijn de kindskin-
deren, en der kinderen sieraad zijn hunne
vaderen.
7 Eene voortreffelijke lip past eenen
dwaze niet. veel min eenen prins eene
leugenachtige lip.
H Het geschenk is in de oogen zijner
heeren een aangenaam gesteente ; waar-
benen het zich zal wenden, zal het wel
\' gedijen.
«i Die de overtreding toedekt, zoekt
, liefde; maar die de zaak wederophaalt,
scheidt den voornaamstcn vriend.
10  De bestraffing gaat dieper in den
, verstandige, dan den zot honderdmaal
te slaan.
11  Zekerliikdewederepanuigezoekthet
kwaad; maar een wreede bode zal tegen
; hem gezonden worden.
12  Dat een beer. die van jongen beroofd
is, eenen man tegemoet koine, maar niet
een lot in zijne dwaasheid.
13  - Die kwaad voor goed vergeldt, liet
kwaad zal van zijn huis niet wijken,
14.\' liet begin des k rakeels is//e/n\'A-een%
die het water opening veelt; daarom ver-
laat den twist, eer hij zich vermengt.
l.j irWla den go Idelooze regtvanrdigt,
en den regtvaardige verdoemt, zijn den
HEERE een gruwel, ja die beiden.
lil Waarom toeii zou in de hand des
zots het koopge\'d zijn, om wijsheid te
koopen, dewijl luj geen verstand beeft\'f
17 Een vriend heeft tealler tijd lief; en
een broeder wordt in de henaauwdbeid
gehoren.
is Een verstandeloos raensch klapt in de
U ind.zich borgstellende bijzijnen naaste.
19 Die het gekijf liefheeft, heeft de over-
Ï7 21
17: W
6 Spr.
e Jer.
d Spt. H31
IS 12
2f. 2J
S \'J De woorden des oorblazers zijn als
dergenen, die geslagen ziin, en die dalen
in het binnenste des buiks.
i) Ook die zich slap aonstelt in zijuwerk,
die is een broeder van een\'doorbrenger.
10 De naam des HKEUEN is \' een
sterke toren ; de regtvaardige zal daarhe*
nen loopi-u,en in een hoog vertrek gesteld
1
worden.
II  ƒ Des ful.i M goed is da stad zijner
sterkte, en nis een verheven muur in zijne
inbeelding.
IC :» Vóór de verbreking zal des mcn-
schen hart zich verheffen; \'.en de ne- i
              1618.:
dcrigheid gaat vóór de eer.
13  Die antwoord geeft, eer hij zal ge- h AVr- U-S3-
boord beblien, dat is hem dwaasheiden \'
scliande.
14  De geist eem mans zal zijne krank*
lii\'id ondersteunen; maar eenen versla- |
genen geest, wie zal dien opheffen ?
15  Het hart defl versiandigen bekomt
wetenschap, co het oor der wijzen zoekt
wetenschap.
l(i De gift des inenseben maakt hem
ruimte, en zij geleidt hem voor het aan-
gezigt der groot.n.
r
-ocr page 449-
SPREUKEN iy. 2o.
17 Die de eerste is in zijne twist zaak,
ackijnt rcgtvaardig ie rijn; • maar zijn
naaste komt, en bij onderzoekt hem.
IS liet lot doet de g< schilli n ophou-
den, en maakt scheiding tusschen uiȕ-
tijen.
19  Ken broeder ia wederspanniger dan
eene sterke stad,en de geschillen zijn als
een grendel van een paleis.
17 Die zich des armen ontfermt, leent
den HEERE; en Hi.i zal hem zijne wei-
daad vergelden.
lf\'/Tuchtig uwen zoon, al« er nog hoop t s
is; maar r verhef uwe ziel nict,ombem \'
te dooden.
1\'J Die groot is van grimmigheid, xal , i
straf dragen : want zoo gij hem uitredt,
zoo zult gij nog moeten voortvaren.
\'." Hoor raad, en ontvang tucht, opdat
g:i in uw laatste wijs zijl.
21 In het hart des mans zün vele ge-
dachten; i maar de raad des MEEREN, \' •\';
die zul bestaan.
                                                  "•
, \'22 Mr wensch dfs menschen is züne , ,
. weldadigheid manr de arme is heter dan i *
i een leugenachtig man.
23 De vreezede» MEEREN is ten leven :
f want men zai verzadigd znndevernarn- \' p*-
ten, met het kwaad zal men niet bc/.och t
worden.
i 24 " Een luiaard verbergt de hand in * vpr.
: den boezem, en hij zal ze niet weder aan
| zijnen mond brengen.
! SS \' Sladen\'spotter, zoo zal de slechte \'r s\\,r-
kloekzinnig worden; en bestraf den ver-f
! standïge, hij zal wetenschap begrijpen. !
2\'i Wie den vader verwoest, o/de moe-
der verjaagt, is een zoon,die beschaamd
maakt, en schande aandoet.
27 Laat af, uiiïn zoon ! hoorende de
tucht, af te dwalen van de redenen der
wetenschap.
2S Een Ucliais getuige bespot het regt;
en de mond der goddeloozen slokt de on-
geregtigheld in.
2\'J Gerigfn zijn voor de spotters be-
reid, en slagen voor den rug der zotten.
KM).
Spr: 2V8.
\'. 8|ir. 12 H.
20  \' Van de vrucht van ieders mond zal
13 2 zijn buik verzadigd worden; hij zal ver-
zndigd worden van de inkomst zijner
lippen.
21  Dood en leven gun In het geweld oer
l Spr. 2i IS. Itong; en een ieder, die ze Hei heeft, zal
Jakol». 3 2 bare vrucht eten.
22  »\' Die eene vrouw gevonden heeft,
Spr. 19.11. ueeft eene goede zaak gevonden, en hij
beeft welgevallen getrokken van den
HEERE.
23  De nrme spreekt smeekingen; maar
1 de rijke antwoordt harde dingen.
24  Een man, die vrienden hreft, heeft
zich vriendelijk te houden : want er is een
Spr. 17:17. liefhebber, s die nie.;r aankleeft dan een
broeder.
HOOFDSTUK 19.
1 Armen en rijken, va. J, *. 7. 23 • onhedaeht-
zaamlli i,l, 2. rotlirid. onbezonnenheid,spot*
temij, l. 3, in, 29; vrienden, l: valx\'he ce-
| tnitrn, leugentaal, S, 9, 22, 18; primes en
giften, f>: verstand en wijsheid, 8, 11.*), 23.
I heertenen tan eenen knrelit. II). r.iehlmoe-
| dikheid, 11 . koninL*» irrnnde en on^ensde,
: 12. tolle lOOB, IS. 20 ; twistzieke en ver«t.in-
dlie vrouw, IS, U: luiheid, 13, 21: rodsa-
lisheid en goddeloosheid, 16: Milddadigheid
, hu armen. 17: tucht. IS, 2tl. 25, 27; toorn.
19; Gods raad, 21. rjdelni roem van weld»-
digheid, M; vrreiede» Ileerrn, 23.
2% IS.
33 il.
lis 3.
W. 1U.
HOOFDSTUK 20,
DE " arme, in zijne opregtheid wande-
lende, is beter dan de verkeerde van
lippen, en die epn zot is.
2  Ook is de ziel zonder wetenschap niet
goed; en die met de voeten haastig is,
zondigt.
\'• De dwaasheid des menseben zal zlj-
nen weg verkeeren ; en zün hart zal zich
tegen den HEERE vergrammen.
4  « Het goed brengt vele vrienden toe ;
maar de arme wordt van zijnen vriend
gescheiden.
\'> <* Een valscb getuige zal niet onschul-
dig zijn; en die leugenen blaast, zal niet
ontkomen.
Ti Velen smeeken het aangezigt des
prinsen . en een ieder is een vriend den-
genen, die giften geeft.
7\' Al de broeders des armen haten
hem ; boe veel te meer gaan züne vrien-
den verre van hem! hij loopt hen na met
woorden, die niets z\\jn.
5  Die verstand bekomt, heeft zijne ziel
lief; bij neemt de verstandigheid waar,
om het goede te vinden.
\'J ƒ Een valsch getuige zal niet onschul*
dig zijn; en die leugenen blaast, zal ver-
gaan.
]ti De weelde staat eenen zot niet wel;
• boe veel te min eenen knecht te heer-
schen over vorsten !
11   Het verstand des mensclun vertrekt
zijnen toorn ; en zijn sieraad is de overtre*
ding voorbij te gaan.
12  \'• Des konings gramschap is als het
brullen eeux jongen leeuws; maar \' zijn
welgevallen is hIo dauw op het kruid.
13  * Een zotte zoon is zijnen vader
groote ellende; en \' de kijvingen eener
vrouw ala een gestadig druipen.
14  Huis en goed is eene erve van de
vaderen ; \'" maar eene verstandige vrouw
is van den MEERE.
15  " Luiheid doet in diepen slaap vallen;
"en eene bedricgelüke ziel zal hongeren.
lii Die bet p gebod bewaart, bewaart
züne ziel; die zijne wegen veracht, zal
atervcn.
Miftbruik vmi den wijn. v». 1; koninzer.,
8. 26. T* . tni.t, 3 . luiheid. t, 13 . raad, 5. j
]* : het seldrame tan nare trouw, 6. up-
rerlheid. ~ . den zondigen »ta»t van alle men-
u-hen. >: rnrigt en ntnat. 11), 23 -. oordeel!
over kinderlijke werken. 11 . hnorenile ooren
en tiende oegOS), 12 . handelingen der kon-
per», H: waarde <s*m in.iir redenen, 15;
bonrtogt, IC; INilflItSSldilt grwte, 17: arh-
terklap. 19. hel \\loek>-n rnner uuder». St>.
luta*ticen rijkdom. 21 . «rankvierizheid en
u.-i(hlr-n «ji .len llrere. 22: (,o.l n-ireert tle«
aar Maf hf irnnir. 21 \'. zeluften, 2> : de* men-
m-:k \'i 7iel. 27 jeu-M en oiiderduin, 29 j »trat
der Iiim.-i ii. 3>).
DE wijn is een spotter, de sterke drank
is woelacbtig; al wie daarin dwaalt,\'
zal niet wijs zijn.
2  " De schrik eens konings is als bet »
brullen eens jongen leeuws; die zich tegen
hem vergramt, zondigt tegen zijne ziel. !
3  * Het is eer voor eenen man, van \'•
twist af te blijven, maar ieder dwaas .
zal er zich in mengen.
4  Om den winter zal de luiaard niet\'
ploegen ; daarom zal bij bedelen in den ,
oogst, maar er gil niet zün.
f Pe raad in het hart eens mans Ui«
ala diepe wateren; maar een man van
verstand zal dien uithalen.
(i Elkeen van de menigte der menocuen
roept zijne weldadigheid uit; maar wie
zal eenen regt trouwen man vinden?
7 De regtv.iardi^e wandelt steeds in
züne opregtheid ; welgelub/aligzün zyne
kinderen na hem.
B Een koning, zittende op den troon
des gerigts, •\' verstrooit alle kwaad met
zijne oogen.
y • Wie kan zeggen : Ik heb mijn hart
gezuiverd, ik ben rein van mijne zonde ?
10 ƒ Tweederlei weegsteen, tweederlei
efa is den UEEKE een gruwel, ja die
beiden.
11   Een jongen zal ook door züne bande*
lingen zich bekend maken, of zijn werk
zuiver, en of het regt /:il wezen.
12  t Een hoorend oor,en eenziend oog L
heeft de HEERE gemaakt, ja die beiden. I\'
Spr. 2*«.
J Deut.!9 IS
Spr. 21 2-
fn.
5.
• Bar.
30 22.
k Spr.
ie. ïi.
2*J 2.
Spr.
M :.-,
tSpr.
10 1.
is sn,
1T.SS.
h«Jpr. 18 22
-ocr page 450-
SPREUKEN SI. 28.
13 * Heb den slaap niet lief, opdat gij
niet arm wordt; opa uwr \',<•_" n,verxa-
dig ii met brood.
I-I Hei i- kwaad, hrt li kwaad\' zal de
kooper *.eggi n. maar al* hij « eggi >ga;i:i is,
dan zal !•:• zich beroemen.
15 Goud iser, en inenigte van robijnen ;
• maar de lippen der v.eteuscbap zyn een
kostelijk kleinood.
Ui * Al» ie ma 1.1 i mor eenen vreemde
borg geworden is, ti\'\'ini zijn kleed; en
pand liem voor de onbekenden.
17 \' Het brood der leugen is den menscb
zoet; iiiaa: daarna zal .nu mond vul van
landtteentjea worden.
IS Elke gedachte wurdt door raad be-
vestigd, daarom voer oorlog met wijze
rudiluwa.
iD Die alt een achterklapper wandelt,
openbaart het heimelijke; vermeng u dan
niet met hem, die met zijne lippen ver-
lokt.
7 De verwoesting der goddelootcn zal
hen doorsnijden, omdat zij weigeren regt
te doen.
S De weg des mennchen isgannch ver-
keeni en vreemd; maar het werk des zui-
veren is regt.
\'J « Het is beter te wonen op eenen hoek
van het dak, dan met eeue kijfachtige
huisvrouw, en dat ia een huis van gezel-
schap.
In De ziel des goddeloozen begeert het
kwaad; zijn naaste krügtgeene genade in
zijne oogen.
U ƒ Als uien den snotterstraft, wordt
de slechte wijs; en "als men den wüzc
onderrigt, neemt hij wetenschap aan.
1_ De regtvaardige Iet verstandeliikop
des goddelooien bui*, als God de godde-
loozen in het kwaad stort.
13  Die zijn oor stopt voor het geschrei
dea armen, die zal ook roepen, en niet
verhoord wotden.
14  :i Eene gift in het verborgene hoadt
den toom ouder, en een geschenk inden
schoot de sterke grimmigheid.
15  Het is den regtvaardige ceue blijd-
scbap re^t te doen; maar voor de werkers
der ongeregtigbeid is het verschrikking.
Ui Een menscb, die van den weg des
verstanda afdwaalt, zal in de gemeente
der dooden rusten.
17  Dia blijdschap liefheeft, die ml ge-
brek lijden; die wijn en olie liefheeft,
zal niet rijk worden.
18  li De goddelouze is een rantsoen voor
de regtvaardigen,ende trouweluoze voor
de opregten.
1\'J < Het is beter te wonen in een woest
land, dan bij eene zeer kijfachtige entoor-
nige Huisvrouw.
_<) In des wijzen woning is een ge-
wenschte tcbnt, en olie; maar een zot
menscb verslindt ziilkn.
21 Dieregivaardigheiden weldadigheid
najaagt, zal het levenfregtvaardigbeiden
eer vinden.
•22 De wijze beklimt destad dergewel-
digen, en werpt de sterkte huns vertron*
wens neder.
C3 k Die zvinen mond en it*jnetongbe-
waart, bewaart /.ii:u- /.iel van hrii,L.uiwd-
heden.
94 Die een hoovaardig pogcher is, zijn
naam is spotter; hij gaat methoovaardige
verbolgenbeid te werk.
\'."> De begeerte des luiaards zal hem
(lomir a i want zijne handen weigeren te
werken.
2ti Den ganschen dag begeert hij be-
geerlijke dingen ; maar \' de regtvaardige
zal geven, en niet inhouden.
27 "< Het offer der goddeloozen Es een
gruwel ; hoe veel te mr er, als zij bet met
een schandelijk voornemen brengen!
?S m Een leugenachtig getuige zal ver-
gaan ; en een man, die hoort,zal spreken
tot overwinning.
.:\' Een goddeloos man sterkt zich in
zijn aangezigt; maar de opregte, die
maakt zijnen weg vast.
3i) Er is geene wijsheid, en er is geen
verstand, en er is geen raad tegen den
HEERE.
31 " Het paard wordt bereid tegen den
dag des strijds; maar de overwinning ia
des Hr.r.h\'EV
\' HOOFDSTUK 2C.
Goed* iin.Tiu en aHMSt, n. 1 -. rijken en armen,
2, 7. 16. kl.irkiintiiL\'lieid ru «Irehtheiil, 3:
i" il. :ï •:.r .( in das Heerrn HUM, • \\ ver-
kvriili-ii, j on,liT« ijitiiL\' en i u\'-ln derjru^d,
C, 15; onrejrtvaariliïen, f*: gneA van (in^rn,
0 ; spot\'er», UI reinheid d\' - harten, rn aan-
•renaainheid der lit>|>en, 11 ! rejfle wrtpn»eh»ii
rn ! mi.iit :or,.i.i L.1. 12 : 1 ui i.i; d, 13. vrrlri-
drnde vruuw, H: nndrrd ruk kin-r der aruien,
IC, 22, 23: «oorden der wijlen, 17. 18, 19;
loi\' dtse* symikeB, zo, 21 . -i-.i i-> i,..(i van
h 8pr. 19 ir,
i
i Spr. 3 U.H
Spr. 21 19,
25 21.
, El.
:; ir
k:
*DÜ
» spr.
13 II
... L. ,
\'3
1 Pctr. 3 . 9
,,m
;••
ft. j: a
U9.U
90 " Wie zijnen vader of zijne moeder
vloekt, diens lamp znluitgebluicht wor-
den in zwarte duisternis.
Cl Als eeiie erfenis in het eerste "ver-
iian-H.\'i wurdt, zou zal baar laatste niet
«.\'.\'\'(i\'ti.! worden.
.2 p Km niet: Ik zai het kwaad vergel-
den ; wacbt op den UEEltE, en iln zal
u verlossen.
23 « Tweederlei weegstecn in den
11 KEK E een gruwel, en de bcdriege-
lijke weegschaal II biet goed.
\'J-I \' I>e treilen de* mans :i\\n van den
11! l lil . • hoe zuu dan een menscb zij-
oen wen verstaan ?
-"> Het is een strik des nienschen, dat
hij het heilige verslindt, en na yedone
geloften, onderzoek te doen.
2t> Een wijs koning verstrooit degodde*
3. loo/.en, en bij brengt bet rad over ben.
\'27 I\' zie] drs mcnschen is rene lamp
dea I1EEREN. doorzoekende al de bin-
nenkameren d<-s huk*.
CS Weldadigheid en waarheid bewaren
den koning; en door weldadigheid ouder*
| steunt hij zijnen troon.
29 l>ei jongeiiogen sieraad is hunne
,. krai\'ht, en \' der ouden heerlijkheid isde
, grijsheid.
1 3il Ciezwellen der wonde zijn in den
ï. boozen eene zuivering, mitsgaders " de
: slagen van het binnenste des buiks.
HOOFDSTUK 51.
Het hart des koninjn i. in Co,U h.iml, v*. 1 ;
eitfen •_"<>\'«Uliiiik*n en het bi",-mi tier I artrn.
2. :\'i i< _-i rTin .ii en ulter, 3, 27 . hoog-mord
en bedrnf der guddrlouien, 1, 21 . vlgtljr> \\
heid en haatten naar r-tcd, S: MMjctvaar* i
«ligen rijkdom, 0 ; •.•mldelnozen, 7, 10, la,
15, IP. 27, 2» : verdi.rv.-nhHd en zuivering
rter inetwher», R : twi-tzii-kr vrouwen, \'.\', t\'.l ;
turht, 11 : unharmharti:-he:d jriren» aruu-n,
13. ïiflen en c*»ehriikeii, 11. rriftvaardiirrn,
rezlïinniirrn. weldaditren. 15. IS, 21, 2C, ?.>.
I ni.-h. id, verstand en raad. IC, ai, 22, 3o;
wrllift, 17: ion?. 23: luiheid. 23. trien ?•
i heid. 2<ï : vaKelie [retiiï;reii, 2S ; onwedrr- i
! rtaaabaarnrid van Ood« raad en n-erken, 30; j
i """"......"• 3\'-
DES kon inga hart ia in de hand des \\
HEEKKN «.* watei beken; Hij neigt
het tot al wat Hij wil.
I, 2 •• Alle weg des nu-nrclien ia regt in ,
zijne oogtn; maar de HEEK E wecjjtde :
harten.
» 3 \'• Geregtigbeid en regt te doen, is bij
\\\' den HEEKE uitgelezener dan oller.
e. 1 Huogheid der oogen, en irotschheid j
B. des harten, en de ploeging der go<ldeloo-
xen, zijn zonde.
I. 5< De gedachten des vlijtigen ïijnallten I
i. tot uveraehot; maar van een\' ieder, die i
haastig is, alleen tot gebrek,
t. 6 d Te arbeiden om schatten meteene
i. valschetong.iseenevoortgedreveneijdel\' I
heid dergenen, die den dood zoeken.
i(
37 26.
r. •
i i:;
Jrr. B 2o.
Arno» 5 21
m Spr. 1*5,\'J.
Jea. 1
Ho».
i
(Spr.
|
M Spr.
-ocr page 451-
Si\'REUKEX 23.
een toornijT menirli, 2»; borgtegt, 2fi. 27:
r.\'i.lr palen, 28 ; vanrilitdieiil in hit werk, 29.
DE " naam ia ml.:i!r/iwv dan groote
rijkdom, de goede gunst dan zilver
en dan goud.
2  I Baken en armen ontmoeten elkan-
der;de HEEKE heeft ben allen gemaakt.
3     Een kloekxinnig mensen ziet bet
kwaad, en verbergt zicb; maar deslecb-
ten «aan henen door,en worden gestraft.
4  liet loon der nederigheid, met de
vreeze des HEBBEN, ia rijkdom, en eer,
en leren.
5  Doornen en strikken zijn in den weg
des verkeerden; die zijne ziel bewaart,
zal zich verre van die maken.
f. Leer den jongen de eerste beginselen
naar den eisch zijns weg» ; als hij ook oud
zal «worden zijn, zal hij daarvan niet
afwüken.
7 De rijke heerscht over de armen ;
en die ontleent, is des leeners knecht.
S <* Dieonregt zaait,zal nioeitemaaijen;
en de roede zijner verbolgenheid zai
een einde nemen.
9 • Die goed van oog is, die zal gezegend
worden : want hij heeft van zijn brood
den armen gegeven.
Ui Drijf den spotter uit, en het gekijf
zal weggaan, en bet geschil met de
ichande zal ophouden.
11 /Die de reinheid des harten liefheeft,
. wiens lippen aangenaam zijn,diens vriend
\'. is de koning.
12  De oogen des IIEEREN bewarende
wetenschap; maar de zaken des trou-
wcloozen zal Hij omkeeren.
13  <i De luiaard zegt: Er is een leeuw
buiten , ik mogt op bet midden der «tra-
ten gedood worden!
14  * De mond der vreemde vrouwen is
eene diepe gracht; op welken de 11 EEK E
vergramd is, zal daarin vallen.
15  \'De dwaasheid is in het hart de»
jongens gebonden; de roede der tucbt zal
ze verre van hem wegdoen.
Ui * Die den arme verdrukt, om het
zijne te vermeerderen, en den rijke
geeft, k»mt zekerlijk tot gebrek.
17  Neig uw oor, en hoor de woorden
der wijzen, en stel uw hart tot mijne
wetenschap :
18  Want het is liefelijk, ais gij die in
\'- uw binnenste bewaart; zij zullen znmeu
: op uwe lippen gepast worden.
! 1" Opdat uw vertrouwen op den IIEEUE
\' zij, maak ik u die heden bekend, gü
ook mank ze bekend.
! 20 Heb ik u niet heerlijke dingen ge-
i schreven van allerlei raad en wetenschap?
21   Om u bekend te maken de zekerheid
; van de redenen der waarheid ; opdat gij
redenen der waarheid antwoorden moogt
dengenen, die u zenden.
HOOFDSTUK 23.
Etea met liw-ren en met ml-rlic uaisehen\'
ï», I, 2. 3, fi. 7, 3 ; rijkdom. I, 5 ; spreken
h-j rotten. •>• oudr palen. U>; min, II), 11:
tocht, 12. 13. 14, 23: wi>heiil. waarheid en
verstand, IS, Ifi, 19, 33, 2% • m:<li-:heid over
boetes, en mese dei Herren. !7, is ; «mede
kinilerrn. 2i. dronkenschap en overdaad.30,
2!, 39, tn?. »1 ui meren, 2\'. . Renoonaaïnbeid
iiider», 22, 2%: manchawtag legen
HUK).
m Piw». 7:1
b Spr. 39:13,
Spr. 37.12
11..
2fi, :
ALS gij aangezeten zult zijn om met
een\' heerscher te eten, zoo zult gij
•cherpeltjk letten op dengene, die voor
uw aangezigt is.
2  En zet een mes aan uwe keel, indien
gij een gulzig inensch. sti.it;
3  Laat u niet gelust en zijner smakelijke
spijzen, want het is een leugenachtig
brood.
4   Vermoei n niet om rijk te worden ;
sta af van uw vernuft
5   Zult g>.i uwe oogen laten vliegen op
hetgeen niets i>? want het zal zich gewi*-
selijk vleugelen maken, gelijk een arend,
die naar den hemel vliegt.
8 Eet het brood niet desgenen. die boos
is van oog, en wees niet belust op zijne
smakelijke ipUten :
7  Want gelijk hij bedacht heeft in zijne
ziel, alzoo zal hü tot u zeggen i Eet en
drink ! maar zijn hart is niet met u:
8  l\'wc bete, die gij gegeten hebt, zoudt
gÜ uitspuwen; engijzoudt uwc liefelijke
woorden verderven.
•\' Spreek niet voor het oor van een**
zot, want hij zon het verstand uwer woor-
den verachten.
10  \'\'Zet de oude palen niet terug; en
kom on de akkers der weezen niet :
11   Want hun Verlosser is sterk; die lal
hunne twistzaak tegen u twisten.
12  Begeef nw hart tut de tucht, en uwe
uuren tot de redenen der wetenschap.
13 \'\' Weer de tucht van den jongen niet;
als gij hem met de roede zult slaan, zal
hü niet sterven.
14  Gij zult hem met de roede slaan,
en zijne liel van de bel redden.
15  M\\jn zoon ! zoo uw hart wijs is, mijn
hart zal blijde zijn, ja ik.
16  En mijne nieren zullen van vreugde
opspringen, als uwe lippen billijkheden
spreken zullen.
17  >\'Uw hart zö niet nijdig over de
zondaren ; maar zilt te allen dage in
de vreeze des HEEREXt
IS « Want zekerlijk, er is eene beloo-
ning; en uwe verwachting zal nietafge-
sneden worden.
19  Hoor gü* mijn zoon ! en word wijs,
en rigt uw hart op den weg.
2i> ƒ Zi.it niet onder de wünzuipers,
noch onder de vleeschvreters:
21   Want een zuiper en vraat zal arm
worden; en de sluimering doet ver-
scheurde kleederen dragen.
22    ï.\'Hoor naar uwen vader, die u ge-
wonnen heeft; en veracht uwe moeder
niet, aIs zÜ oud geworden is.
23\'t Koop de waarheid, en verkoop ze
niet, mittgadert wijsheid, en tucht, en
verstand.
24  \' De vader des rrgtvaardigen zal zich
zeer verheugen; en die eenen wijzen z\'ion
gewint, zal zich over hein verblijden.
25  Laat uwen vader zich vertil ijdeu.ook
uwe moeder; en laat haar zich verheugen,
die u gebaard heeft.
20  Mijn zoon ! geef mü uw hart, en laat
uwe oogen mijne wegen bewaren.
27 fc Want eene hoer is eene diepe
gracht, en eene vreemde vrouw is een
enge put.
2S Ook loert zij als een roover ; en zij
vermenigvuldigt de trouwcloozen onder
de nienschen.
29 Bii wien is wee ? Mj wien och arme!
&.
Spr. 26; 13.
h Spr. 1:18.
5 ; 3.
13 K
i Spr. 13 21
I Znrli
7:W.
Job
Pb.
&
n Kt .22 22,23
P». 10; 18.
22  (Beroof den arme niet, omdat hij
arm is; en\'"verbrijzel den ellendige niet
in de poort.
23  \'» Want de HEEBE ui hunne twist-
zaak twisten, en Hij zal dengenen, die
hem berooven, de ziel moven.
24   Vergezelschap u niet met eenen
grammoedige, m ga niet om met een
zeer grimmig man ;
j 25 Opdat gij zijne paden niet leert, en
1 eenen strik over uwe ziel baalt.
36 «Ween niet onder degenen,die in de
hand klappen, onder degenen, die voor
; schulden borg zijn.
! 27 Zoo gi) niet badt om te betalen,
f waarom zou men uw bed van onder
p Spr. 10:10.
q Tïeut. IfeU.
Spr. 23:1«V
u wegnemen .\'
28  \'i Zet de oude palen niet terug, die
uwe vaderen gemaakt hebben.
29  Hebt gijeenen mangezien,die vaar-
dig in zijn werk is ? hij zal voor het aan-
gezigt der koningen gesteld worden; voor
het aangezigt der ongeachte lieden zal hij
niet gesteld worden.
-ocr page 452-
SPREUKEN C4, C.i.
; l»ij uien ,-. k;j; ; bij wien Ih i gek! sg .- lm
wien wonden zouder oorzaak ? by wien
, de roodheid der oogen ?
J 3i> i Bij degenen, die bij den wijn ver-
" toeven; bij degenen, die komen uu ge-
mengden drank na te zoeken.
31 Zie d-n wijn niet aan, ala hij lich
rood vertoont, al» bij inden beker zijne
verw geeft, ula hij regt opgaat ;
3? /.i zijn einde zal bij als eene alang
bijlen, en steken als eene adder.
33 1\'we oogen zullen naar vreemde
vrouwen zien, en uw hart /al verkeerd\'
heden ipraken.
31 Kr gij zult zijn, gelijk ren, die in
het hart van dr zee slaapt ; en gelt,)k een,
die in het op . rate van den mast alaapt.
35 Men heeft wil geslagen.:«H yii :eg~
j/ea, ! k ben niet ziek geweest ; men heeft
; uiij gebeukt, ik heb het niet geroeid;
; wanneer zal ik opwaken ? ik zal hem
nog meer zoeken 1
HOOFDSTUK 24.
IVntid\'iis en gezebehap iler RoddelOOMB, «pnt-
19 «Ontsteek u niet over de boosdoe-
nera;wees niet nijdig over dcgoddrloozcn:
-0 Want de kwade zal geen* beloouing
hebben ; «de lamp der goddeloozen zal
uilgebluscitt worden.
21 Mijn zoon! vreesden IIK Kit E enden
koning; vi\'m.mi; u niet met hen, die
naar verandering ataan:
CC Want hun verderf tal haasteüjk ont-
staaii; en wie weet hun beider ondergang?
23 Deze $pr**t«* ïim ook van de wfl-
xen. e Het aangezigt in bet gerigt te
kennen, is niet goed.
C4 , Die tot den goddeIoozezegr:GU zijt
regtvaardig; dien zullen de volken ver-
vloeken, de natiën zullen hem giam zün;
C5 Maar voor degenen, die Arm hestraf-
fen, zal liefeltjkheid ziin; en de zegen dea
goeds zal op ben komen.
Cii Men zal de lippen kussen deagenen,
die regte woorden antwoordt.
C7 Beschik uw werk daar buiten, en
bereid het voor u opden akker,en bouw
daarns uw huis.
C* Wees niet zonder oorzaak getuige
tegen uwen naaste: want zoudtgij ver-
leiden met uwe lip?
Stt \'Zeg niet: Geluk als hij inij gedaan
heeft, zoo *h1 ik hem doen; ik zal een1
leder vergelden naar zijn werk.
\'•> i Ik ging voorliij den akker eens lui-
aarda, en voorbti den wijngaard van een*
veratandelooa niensch ;
31 En zie\', hij waa gansch opgeschoten
van diitelen, ziine gedaante was wef nete-
len bedekt, en lijn steenen scheidsmuur
was afcrbrokrn.
3C Als ik dat aanschouwde, nam ik
het ter harte, ik zag het, en nam onder-
wijzing aan i
33  • Een weinig slapens, een weinig
Bluimereua, een weinig handvouwens,
ai nederllnende;
34  Zoo zal uwe,armoede u overkomen
nla era wandelaar, en uw velerlei gebrek
als een gewapend man.
HOOFDSTUK 25.
Gn<1* eer en raad, va. 2. .Ie eer van koningen,
ariër kart dlepafaaJg i-. hun aaabt, lr«wt»
over ili\'ii iiniL\'.itiu\' mei hen, 2—7 : srwlr^c in
twistgedingen, s--ln. gepaat •preken en he-
•traffen, 11, IS; valwhe roem van weldadlr-
hriil, It, langmoedigheid, laehta tong. 18:
h"t eten vnn honig, nf regte matigheid in
het iU\'t\'llninrliikr rn jee-lelijke, Ifi, 27. i>m-
gaag met vrien.lcn, 17: ralacM getalgen,
18; trouwrlooaen, t\'.i: trenriavn, 2o. wel.ln-
digbeM n-Tii baten, 11, :!:•: huiebMewde ton-
pen. -^: twint/ieke vrouwen. IV. ^oeile tij-
<lin\'_\', 2ï -l.T|.)niil iler vromen tegen KoiltIe-
loocan irt: luuutlgea toorn, 28.
DIT zijn ook spreuken van Salomo,die
de mannen van Hizkia. den koning
van Juda, uitgeschreven hebben.
C Het U Gods eereene zaak» tererber-
gen ; maar de eer der koningen eene zaak
te doorgronden.
3  Aan de hoogte des hemels, en aan de
diepte der aarde, diana het hart der ko-
ningi\'ii is feene doorgronding.
4   Doe het schuim van bet zilver weg,
en er zal een vat voor den smelter
uitkomen i
5  I Doe den goddrlooze weg van het
aangezigt des konings, en f zijn troon
zal door geregtightid bevestigd worden.
l> Prul niet voor het aangezigt des
konings, cu sla niet Ln de plaats der
.i Pa.
S7-1
73 1
Sar.
331.
M 17.
tfclj
o Job
18:5^6
1.1 \'V
m-.n.
p B*.
S3 3,fi.
ke.
r.\' i:..
!>.;!
1:17.
Ifi; 19.
I8;I.
2S 21.
Joh.
7 2*.
Jikob. 2: 1.
« S,,r.
17:15.
II.
.ei.l m rail. S-
7. 13. 14: èaa
lü: ml.li.iu\' <le
onsehutdigen
na
,l,r mïtvaardi*,
1, 15, Ifi. vreu
trirt-n cii\']in\'iiLr..\'i\'l. \'1\'. 22. hi-i rt-jleraralit,
13, 21, 2.1 . hi-t n;uiï\' n.imr van gepaste .iiif-
wnonlen, 21 hi:i>tuiii(linir en akkerbouw, 27:
getuige*, arimakgirrbrbrid, 2*. 2-J. luiheid,
aë, cm.
WEES « niet nijdig over de booze
Heden, en laat u niet gelusten, om
bij ben te zijn:
C W.int hun hart bedenkt verwoesting,
\'•en hunne lippen "preken moeite.
3  Door wijsheid wordt een hut* ge-
bouwd, en door verstandigheid bevestigd;
4  En door wetenschap worden de bin-
nenkameren vervuld met alle kostelijk
en liefelijk goed.
A\'\'i>n wijs man ia sterk ; en een man
van wetenschap maakt de kracht vast.
6\'\' Want door wyzc raad slagen zultgij
voor u den krijg voeren; en in de veel-
heiil der raadgevers is de overwinning.
7 • Alle wisheid is voor den dwaze te
. hoog; hij zal in de poort zijm u mond
niet opendoen.
j s Die denkt om kwaad te doen, dien
znl men oenen meester van schandelijke
verdichtselen noemen.
y Tie gedachte der dwaasheid ia sonde;
en een spurter bden menach een ifruwel
I M Vertoont gij u slap ten dage der be-
Inaaawdheid, uwe kracht is naauw.
\' 11/ K*d degenen, die ter dood gegrepen
lijti: wantsij wankelen trrdooding, zoo
gy ii onthoudt.
IC Wanneer gij zegt: Ziet, wjj weten
dat niet; tal Hij ui\' t. die de harten weegt,
dot merken \'t en die uwe li.d gadeslaat.
zal Hij het niet weten!\'." want Uit zal den
menach vergelden naar znn werk.
13  Eet tioniu . mijn zoon \' want hij is
goed, en honigzeem is zoet voor uwge-
hemelte.
14  \'• Zoodanig is dekentiis der wijsheid
vuur e WC Stel; rti- -.\'. SC vindt,\' zoo zal er
belooniug wezen, en uwe verwachting
zal niet afgesneden worden.
LI Loer niet, o goddelootel op de wo-
ning dps regtvaardigen; verwoest zijne
legeiplaata niet.
10 Wani de regtvaardige zal I zeven-
raaal vallen, en opstaan; maar * de god-
deloozen nullen in het kwaad neder-
struikelen.
17  »\' Verblijdn niet, ala uw vijand valt;
en nis bij iiedcrstruikelt. Iaat uw hart
zich niet verheugen ;
18  Opdat het de QEEBE niet zie, en
het kwaad zij in mine oogen, en Hij
zijnen toorn \'an hem afkeere.
Op.nl.221-\'
,
\'-
zegge : \'\' Kom hier bovenaan, dan dat
men u vernedetevoor hetaangezigt eena
prinsen, dien uwe oogen gezien hebben.
8  • Vaar niet baastelijk voort om te ,
twisteu\'.opdat gü misschien in het laatate
daarvan ni.t wat doet, als uw naaste u
zou mogen be.ichaaind hebben.
9  Twist uwe twistzaak met uwen naaa-
Lsk. 1
9
8pr.
-ocr page 453-
SPREUKEN 36, 27.
447
te; maar openbaar het heimelijke van
een* ander niet;
10  Opdat degene* die het hoort, uniet
smadc, want uw kwaad gerucht zou niet
afgekeerd worden.
11   Eene rede, op zijn pas gesproken,
ia ui» gouden appelen i» zilveren ge-
beelde schalen.
12  Een wijs bestrafler bü een hoorend
oor, is een gouden oorsietsel, en een
halssieraad van het lijn-te goud.
13/Een trouw geu.nl is dengenen, die
hem zenden, als de koude der sneeuw
ten dage des oogatea, want In.) verkwikt
ïijns ii<. i\' ii ziel.
14  Een man, die zich zelven beroemt
over eene valsche gift, is «/j wolken en
wind, waar geen regen bij is.
15;; Ken overste wordt door langmoe-
dighcid overreed; en eene zachte tong
breekt het gebeente.
16 Hebt gij honig gevonden, eet dat
u genoeg is; opdat gij misschien daar-
van niet zat wordt, en dien uitspuwt.
1" Spaar uwen voet. van bet hiiisuws
naasten, opdat bij niet zat van u worde,
en u bate.
15  Een man, tegen gijnen naasteeene
valsche getuigenis sprekende, * is een ha-
mer, en zwaard, en scherpe pijl.
1\'J Het vertrouwen op eenen trouweloo*
ze, ten dage der benaauwdheid, is vla
een gebroken tand en verstuikte voet.
20 i Die liederen zingt bij een treurig
hart, is gelijk hü, die een kleed all egt ten
dage der koude, en als edik op salpeter.
21  * Indien dengene, < die nhaa\',bon-
gert, geef hem brood te eleo ; en zoo hij
dorstig is, geef hem water te drinken :
22  Want gij zult vurige kolen op zijn
hoofd hoopen, en de HEEK E zal het u
vergelden.
23  i>e nootdewlnd verdrijft den regen,
en ern vergramd a&ugezigt de verborgene
tong.
24  »" Het is beter te wonen op eenen
hoek van bet dak,dan met eene kijfach-
tige huisvrouw, en dat in een huis van
gete 1 se bap.
2-r» Eene goede tijding uit een ver land
is als koud wtucr op eene vermoeide ziel.
26  De regtvaardige, wankelende voor
het aangezigt desvoddeloozen, is eene be-
roerde fontein, en verdorven springader.
27   Veel honigs te eten is niet goed;
maar de onderzoeking van de heerlijk-
hetd van zulke dingen is eer.
( 28 " Een man, diezijuen geestniet we-
derhouden kan, is eene opengebrokene
I stad zonder muur.
HOOFDSTUK 26.
! Eer ongepast voor dv.-nzrn, v*. 1, 8; onvrr-
I diende vloek. 2; turnt der zotten, 3: dmuen
te antwoorden, f. .". : dxaae Aienetknenhten,
C ; wlwonc spreuken drr zonen. 7. 9: overlaat
iler Kfooten door kwade knechten, 10; her-
haalde dwaaabeiri, 11: eigen wisheid, 12;
luiaard, 13—10. onnoodlga twist. 17: bedrog,
onder schijn van fokkernd, 18, r.e. ooibfauer,
2t>. 23; twi«tgiem;r lieden. 21 ; huichelarij,
bedekte haat en handelingen, 23, enz.
GELIJK <le sneeuw in den zomer, en
gelijk de regen in den oogst, alzoo
past den zot de eer niet.
2 Gelijk eene musch is tot wegzweven,
gelijk eene zwaluw tot vervliegen, alzoo
zal een vloek, die zonder oorzaak is, niet
komen.
B " Eene zweep is voor bet paard, een
toom voor den ezel, en 6 eene roede voor
den rug der zotten.
I Antwoord den zot naar zynedwaas*
heid niet, opdat gij ook hem niet gelijk
wordt.
."> Antwoord den tot naar zijne dwaas-
heid. opdat bij in zijne oogen niet wijs zij.
o Hij snijdt zii-h de voeten af, M drinkt
Sf>weld, die boodschappen zendt door de J. v. C.
and van eenen zot.
                                              7°°-
7  Hef de beenen van den kreupele            "~
op, alzoo is eene spreuk in den moud
der zotten.
8  Gelijk bij, die een enV/gestfente in
eenen slinger bindt, alzoo is hij, die den
zot eer gteft.
Gelijk een doorn gaat in de band
eens dronkaards, alzoo is eene spreuk
in den mond drr zotten.
10   [)e gronten doen een\' iegelijk ver-
driet aan, en huren de zotUn,en buren
de overtreders.
11  < Gelijk een bond tot zijn uitspuwsel * Pp*r. 2-2*-
wederkeert, otseo herneemt de zot zijne
dwaasheid.
12  Hebt gü eenen man gezien, die wijs
in zijne oogen is? d van eenen zot is d Spr, lO.lO,
meer verwachting dan van hem.
13  \'De luiaard zegt : Er is een felle r Spr. 2213.
leeuw op den weg, een leeuw is op de-
straten !
14   Eene deur keert om op bare herre, j
alzoo de luinard op zijn bed.
Ie/De luiaard verbergt E Una hand in /9pr. 10:2*.
den boezem, hij is te moede, om die .
weder tot zijnen mond te brengen.
16   l>e luiaard is wijzer in zijne oogen, !
dan zeven, die met rede antwoorden.
17   De voorbijgaande, die zich vertoornt j
in eenen twist, die hem niet aangaat, ]
is petiik die eenen hond bij de ooren
grijpt.
15  Gelijk een, die zich veinst te razen,
die vuursprankelen, pijlen tn tloodelyke
dingen werpt;
19   Alzoo is een man, dte zijnen naaste
bedriegt, en zegt : Jok ik er niet mede ?
20  Als er geen bout is. gaat het vuur
uit; n en als er geen oorblazer is, wordt o *\\>r- 22:10,
het gekijf gestild.
21   De douve kool is om de vurige kool,
en het bout om bet vuur ; alzoo is een
" kin\'achtig man, om twist te ontsteken. , Spr. 15:19,
22    • De woorden des oorblazers zijn               2-j 22.
als dergenen, die geslagen zijn, en die
dalen in het binnenste des buik*.             \' "pr. 18:8.
23   Brandende lippen, en een boos hart,
zijn nld eene potscherf met schuim van
zilver overtogen.
24  Die haat draagt, gelaat zich vreemd
net zi,ine lippen ; maar in zijn binnenste
stelt hij bedrog aan.
SS Als hij met zijne stem smeekt, ge-
loof hein niet, want zeven gruwelen zijn
in zijn hart.
36 rfïeaa baat door bedrog bedekt is,
diens boosheid zal in de gemeente ge-
openbaard worden.
27 * Die eenen kuil graaft, zal er in k V*. 7:lfi,
vallen, en die eenen steen wentelt, op                 \'-16,
hem zal hij wederkeeren.                                            :" *
2S Eene valsche tong bant degenen, ,, , ?££\'
die zij verbrijzelt; en een gladde mond
maakt oinstooting,
HOOFDSTUK 27.
Vermetelheid, «. I: eigen lof, S; toom der
dwnsen, 3: ngd, I: getrouwe bentiaJIag en
geveinsde liefde, ">, t\'; Ifc ntheid en aanger,
7; ügtvnerdige verandering van ïjjnen staat
of beroep, 8; trouire vrienden en buren. \'.\',
10; ii ij>hf iiI rnonnoozelhcjil, 11, 12. bor^lo-jl,
13; twisttleke vrouw, !5. Ifi: te tarnen »pre-
klng tol opecherping, \'7; trouwe kneehten,
IS; ilc hart tn ilcr metiHchen tfgeti elknmler
!\'.\': iiir t i .*:nivl:iki\'.i\'l,l rli-r ontren. -1". In (ir<ii\'-
vfng door lof. II: hardnekkige daateii, «:
verstandige huiffcoudlnr, 23, 2"»--27; tijilelyk
Koe.1, 2k.
1>EROEM »u niet over den dag van „ Jakob, 1:18,
) morgen: want gij weet niet, wat
                    14,
de dag zal baren.
2   Laat u eenen vreemde prijzen, en
niet uwen mond ; eenen onbekende, en
niet uwe lippen.
3   Een steen is zwaar, en bet zand
gewigtig ; maar de toornigheid des dwa-
len is zwaarder dan die heiden.
-ocr page 454-
SPREUKEN M.
en vertrouwen op God, SS; >eUVertrou-
rn tvij*heid, SA; «atmoeten ra onbamv
.•heid, S7.
4  Grimmigheid en overlooping van
toorn is wreedheid; maar wie zal voor
nijdigheid bestaan ?
h Openbare betntfBng ia beter dan
verborgene liefde.
6  De wonden de» liefhebbers zijn ge-
trouw ; maar dr kussiogen des haters
ziin af te bidden.
7  Eene verzadigde ziel vertreedt het
honigzeem . maar aan eene hongerige
ziel is alie bitter zoet.
5  tirlnl; een vogel is, die uit zijn nest
omdoolt, alzoo Is een man, die uindoolt
uit zijne plutl.
yOlie, en reukwerk verbindt liet hart;
alzoo is de zoetigheid van iemands vriend,
van wege den raad der ziel.
10  \'< Verlaat uwen vriend, noch den
vriend uw» waden niet; en tra t.-n hui ie
uws broeders niet op den da« van uwen
tegenspoed. Beier is een gebuur, die
nabij is, dan een broeder, die verre is.
11  Wees wijs, mijn zoon! en verblijd
mijn hart; ui>dat ik mijnen stnaderwat
te antwoorden heb.
12 f De kloekzinnige ziet het kwaad, en
verbergt zich; de slechten gaan henen
door, m worden gestraft.
13  \'I Als iemand voor eenen vreemde
borg geworden is, neem zijn kleed, en
pand hem voor eene onbekende vrouw.
II Die zijnen vriend zegent met luider
«tem, zich des morgens vroeg opma-
V.ende, het zal hem tot eenen vloek ge-
rekeml worden.
15\' Eene gedurige druiping ten dage
iles slagregens en eene knfachtige huis*
vrouw zijn even gelijk.
16  Elkeen die haar verbergt, zou den
wind verbergen, en de olie zijner reg>
terhand, die roept.
17  IJzer scherpt men met ij seT; alzoo
scherpt een man het anngezigt zijns
naasten,
IS Die den vijgeboom bewaart, zal zijne
vrucht eten\'; en die zijnen heer waar-
neemt, zal getierd worden.
19  Gelijk in I»\'t water het aangpzigt is
tegen het aangetlgt, alzoo is des men-
schen hart tegen den mensch.
20  De hel en het verderf worden niet
verzadigd; alzoo worden /de oogen des
mrnschen niet verzadigd.
21   De smeltkroes is voor het zilvpr,
en de oven voor het goud; altoo is een
man naar zijnen lof tr proeve*.
22  Als stiet gij den dwaas in eenen mor*
tier met eenen stamper, in het midden
van het gestooteti graan, zijne dwaasheid
zou van hem niet afwijken.
23  Wees naarstig, ooi het aangezigt
uwer schapen te kennen; zet uw hart
op de kudden.
2-1 Want de «chatisniet tot in eeuwig-
heid; af zal de kroon van geslacht tot
geslacht zijr. ?
2.ï Als het gras zich openbaart, pn de
grafscheiiten gezien worden, laat de
kruiden der bergen verzameld worden.
2(J l)e lammeren zullen ;i zijn tot uwe
j kleeding, en de bokken de prijs des \\elds.
I 27 Daartoe zult zij genoegzaamheid
; van geitenmelk hebben tot uwe spijze,
! tot spijze van ttW huis, en leeftogt uwer
; maagden.
HOOFDSTUK 2R.
Kwaad rn goed pewete*, v«. 1 . kort en lan;
leven iler rejKMen, 2 ; wreedheid van den
tenen uw <m*i dm andere, 3. prijzen van
goddetoomi en \'ieri tegenstaan, i . r*-;-t ver-
rinnd. S; arnici en rijken, f; 11 ; goede en
kwade nonen, 7: woeker, R: «relied oer i*nd-
delooxen, \'•\'; verlefdhte, 10; eigen wueheid,
roede en kwade regering. 12, 15, 16, 28 ; l«-
lljdetil* v;i" sonden, m ; vrecie Gods en ver-
harding, 1*; bloediehuld, 17; oprepte en
verkeerde wandel, 1»; vlijt en luiheid, 19;
rijkdom, 2\', SS; regterambt, SUheMraflen
en vleien. S3; onders te l>ernoven,2L- rrotteh"
h:<
DE " goddeloozen vlieden, waar geen .
vervolger is ; maar elk regtvaardige " -J\'".,
i- moedig, als een jonge leeuw.
                    j,.,_
2  Om deovert reding des lande zijn des-
zelfs vorsten vele ; maar om vprstandige
ea wetende wenschen zal insgelijks ver-
lenging wezen.
3  Een arm man, die de geriugen ver-
drukt, ie een wegvagende regen, zoodat
er geen brood zij.
4  Die de wet verlaten, prijzen de goil-
drloozen ; maar die de wtt bewaren,
mengen zich in strijd tegen hen.
6   De kwade lieden verstaan het rpgt
niet; maar die den HEER E zoeken, ver-
staan alles.
("• \'< De arme. wandelende in zijne op- \'< S»r.
regtheid, is beter, dan die verkeerd is
van wegen, al i« hij rijk.
7  \'Die de wet bewaart, is een verstan- e •pr.
dig zoon; maar dip der vraten medgezel
is, beschaamt zijnen vader.
s Die zijn goed vermeerdert met woeker
en met overwinst, vergadert dat voor
dengene, die zich des armen ontfermt.
\'J Die zijn oor afwendt van de wet te
hooren, diens gebed zelf zal een gruwel
zijn.
10   Die de opregten doet dwalen op
eenen kwaden weg, *\'zal zelf in ziine d Sin*.
gracht vallen; maar de vromen zullen
het goede beerven.
11   Een rijk man is wijs in zijneoogen ;
maar de arme, die verstandig is, door*
zoekt hem.
12  \'Als. de regtvaardigen opspringen <• Spr.1
van vreugde, is er srroote heerlijkheid ;
f maar als de goddeloozen opkomen, ƒ vers
wordt de mensch naauw gezocht.
13   Die zijne overtredingen bedekt, zal
niet voorspoedig zijn; maar;i die ze be- » p"-.
kent en laat, zal barmhartigheid ver- \' -l"\'
krijgen.
14  Welgelukzalig is de mensch, die
gpduriglijk vreest; maar dip zijn hart
verhardt, zal in het kwaad vallen.
15   De sroddelooze, heerschende over een
arm volk, is een brullende leeuw, en
een heer, die Kinds en weder loopt.
16  Een vorst, die van alle verstand
gebrek heeft, is ook veelvoudig in ver-
druk kingen ; smot die de gierigheid haat,
zal de dagen verlengen.
17  Keu mensch, gedrukt Om het bloed j
eener ziel, zat naar den kuil toevlieden ;
men ondersteunt hem niet!
IS Die opregt wandelt, zal behouden
worden ; maar die zich verkeerdelük ge-
draagt in twee wegen, zal in den eenen
vallen.
19 Die zijn land bouwt, zal met brood
vprzadigd worden ; maar die ijdele me;s-
gckfii volgt, zal met armoede verzadigd
worden.
2n Een gansch getrouw man zal veel-
voudig zijn in zegeningen ; \'< maar die h Bpr.
haastig is. oin rijk te worden, zal niet
Onschuldig wezen.
21   I De aangetfgten te kennen, is niet
goed : want een man zal om een stuk \' BPr\'
brood* overtreden.
22  Dit zich haast naar goed. is een
man van een hoos oogj maar hij weet
niet, dat het gebrek hein overkomen aal.
23  Die eenen men*ch bestraft, zal ach-
terna gunst vinden, meer dan die met
de tong vleit.
24  Wie zijnen vader of zijne moeder
bei ooft. en zegt : Het is geene overtre*
ding; die ir. des verdervenden mans ge-
sel.
SS «Die grootmoedig is, verwekt ge* & Spr,
kijf; maar die op \'/en IIEERE ver-
trouwt, zal vet worden.
86 T»ie op zijn hart vertrouwt, die is
atV 36.\'
.»:SH
57 21.
/Prei. 1
18:11.
S0:Sl.
23:1.
g lTii-i. (5: 8.
-ocr page 455-
SI\'RKVKEN », M.
een zot; maar die in wi>beid wandelt,
.lic zal ontkomen.
\'27 t Die don armen geeft, zal g^en ge-
hrclt hebben ; maar die zijn*" oogen ver-
bergt, /al Teel vervloekt worden.
£** •" AU de goddeiuo.v n opkomen,
verbergt ïich de nimt.ch ; maar als zij
omkomen, vermenigvuldigen de re^t-
vaaruigen.
HOOFDSTUK Ü\'.i.
Hardnekkurheid, *« I , sortie en kwade rer:e-
ritureii, 2. i. 12. \'*, !t\'> »i|ilieiil eii luieren,
3 ; vlrijm. 5 ; booten, goddeloosen, imL\'t r(-.-
li-rt-ii en retrtvaardJpen, <i, 7. 27 >p*,l,",>.
dwaaen en wy*..... h, II iwiHveding van
eenen «\'j*e met eenen dwaas, \'.\' : haal re
lii-f.li ilcr oor egtea, \'\'i redenen, 11, SU;
en de grammoedige is veelvoudig in over*
treding.
SS " Dn hoogmoed des menschen zal
hem vernederen; maar de nederige van
geeot tal de eer vasthouden.
C4 Die met eenen dief deelt, haat zijiii\'
ziel; i\' hi hoort eenen vloek, en bij geeft
het niet te kennen.
-h De siddering des mensohen legt
eenen strik; maar die op den HKKRK ver-
trouwt, /;tl in een hoog vertrek gesteld
worden.
\'i Velen zoeken liet aAngezigt des
heerschers; maar een ieders regt it van
den HEERS.
Ï7 Ken ongeregtig man is den regt*
vaardige m gruwel . maar die regt is I
van weg, is den goddelooze een gruwel. ;
HOOFDSTUK 30.
Atrnr belijdt rijne en aller«nvrkniMMtHlil*
held in goddebjkr saken, boften f!od> woord,
va, 1 . verklaart,
tl.it -ir n: -he..l. x*hepnin^
ei re.-priiiï
alln diaweo i- i»n fiod ilrti V«-
drr en nn ii\'iien /.oor. t. Hij roewt <!e
reinVifiil en
volmaaktheid raa RchIi nnonl,
5, 6. /. » irbed om twee .lin.-n. 7, B, •.
Over ln*t kwaadspreken van eeoen knerht
ttij «ijiien heer,
tO: vier kwade geslachten,
11; vier onverxadeluke dintfen, 15. IS; ver-
nililinir ilcr iiiiiIit». 17^ \\ier iliniren, zwaar
om te weten. 18. 19:
vier ondragelijke dïn*
L-i-n, LM. »_>. 23; ^i.r klri-.e. maar wijie .lie-
ren, 21. enr. ; vier Malie in hunnen gang,
ggen en viii>ikomin;\\aniuorn.
IDeut. IS 7.«,
10.
Spr. IV 17.
J.ih 22 29.
Spr. IS 33.
1»; 13.
Je*. MJ.
Malt.2-1 12.
Luk. II 11.
18 14.
Jakob. 16,
10,
IS. 17. 19,
, IS:
. 2».
Uil. 2j
. ~\'<V
EEN unn,di»*,dikwijls bestraft zijnde,
den nek verbardt, zal i-cbieliik vcr-
brokeu worden, zoodat er geen genezen
aan zij.
" " Als de regtvae.rdigeu groot worden,
verbiedt zich het volk; maar als degod*
deloo/.e luerscht, zucht liet volk.
3  \'• Ken man, die dt wijsheid bemint, \'
verblijdt sijnen vader; •• maar die een j
medgezel der hoeren is, brengt het goed
door.
4   Ken koning houdt het land staande
door het i"e«rt; maar een, die tot g."scheu- j
ken genegen u, verstart hetzelve.
5  Ken man, die urnen naiste vleit,
spreidt pen net uit. voor deszi-Hs gangen.
ti In de overtreding eens bonzen manu \'
is een strik ; maarde rcgtvaardigejuieht
en i« blijde.
7 \'\' De regtvaardige neemt kennis van
de rigtzsak der armen; maar de godde-
looze begriipt de wetenschap niet.
*i Spotdrijvende lieden bla/.en eenestad
aan bromt; maar de v* ijzen keeren den
toorn af.
*) Een wijs man, met een dwaas man
in regten zich begeven hebbi «de, het/.lj
dat hij beroerd is of lacht, zoo is er toch
geene rust.
10  Bloedgierige lieden baten den vro-
me; maar de ouregten zoeken tyneziel.
11  • Een zot laat zijnen ganschen geest
uit; maar de wijze wtderhoudt dien aeh-
terwaarts.
12  Ken heerscher, die op leugentaal
acht geeft, "1 zyne dienaars zyugodde-
loos.
13 ƒ I)e arme en de bedrieger ontmoe*
\\ ten elkander ; de IIKKKK verlicht hun
beider oogen.
| 14 3 Keu koning, die de armen in trouw
. regt doet, diens troon zal in eeuwigheid
bevestigd worden.
\\H k De roede, en de bestraffing geeft
wijsheid; \' maar een kind, dat aan zirh
xelf
gelaten is, beschaamt züne moeder.
I 16 Als de goddeloozeu vele worden,
| wordt de overtreding veel; maar * de
regtvaardigen zullen hunnen val aanzien.
! 17 I Tuchtig uwen zoon, en hij zal u
gerustheid aandoen, en hij zal uwe ziel
, vermakelijkheden geren.
IS Als er geene profetie is, wordt het
volk ontbloot; maar welgelukzaligis hij,
die de wet bewaart.
li) Ken knecht zal door de woorden
niet getuchtigd worden; boewei hii u
verstaat, nogtana zal hij niet antwoor-
den.
"0 Hebt gij eenen man gezien, die
haastig in zijne woorden is \'t ••> van eenen
zot is meer verwachting dan van hem.
"1 Als men uu,* ii knechtvanjongsop
weeldig houdt, hij zal in zijn laatste een
zoon trillen zijn.
"\'2 " Ken toornig man verwekt gekijf;
r, Spr.
28
11.1»
12,2*
!> Spr.
10 1
15,*>
cSpr.
Luk.
S«7
19 ::;
32, 33.
DK woorden van Agur,zoon van Jake;
\'•• \'i last. Dr man sjireekt totlthiül,
tot Ithiel en Tehal.
2  Voorwaar ik ben onvern;it*tiger dan
iemand, en ik heb geen inensc hen ver-
stand ;
3  Kn ik heb gerne wijsheid geleerd,
noch de wetenschap der heiligen gek. nd.
t Wie is ten hemel opgeklommen, en
nedergedaalil ? » Wie heeft den wind in
zijne vuisten verzameld? Wie beeft de
wateren jn eer. kleed gebonden? Wie
heeft al de einden der aarde gesteld ?
Hoe is zijn naam.en hoe is de naam zijns
Zoons? zoo gij het weet.
5 fc Alle rede Gods isdoorlouterd ; HU * P*.
ia een Schild dengenen, die op Hem be- ;
\'rouwen.
                                                                       .
fi r Doe niet tot zijne woorden, opdat I
H(j u niet bestraffe, en gü leugenachtig 1. 1)put
bevonden wordt.
7 Twee dingen heb ik van 1\' begeerd, I üpenli
onthoud ze mij niet, eer ik sterve :
S IJdelheid en leugentaal doe verre van |
mij; armoede of rijkdom geef mÜ niet; i
voed mij met bet brood mij na bescheiden
deels;
9 Opdat ik, zat zünde, Vdan niet vet>
loochene.en zegge? Wieis deHKKRK? of
dat ik, verarmd zijnde,dan niet stele,en
den naam mijns Gods aantaste.
lil Achterklap niet van den knecht bij
zijnen heer, opdat hij u niet vloeke, en gü |
schuldig wordt.
11 Daar la een geslacht, datzijnenva-
der vervloekt, en zijne moeder niet ze-
gent;
IC Ken geslacht, dat rein in zijne
oogen is, en van zijnen drek niet jrewaa-
scben Is;
13  Ken geslacht, «* welks oogen hoog
zijn, en welks oogleden verheven zijn;
14  \' Een geslacht, welks tanden zwaar-
den, en welks baktanden messen xtjn,
om de «Uendigen van. de aarde en de
nooddrufiigen van onder de menschen te
verteren.
ló De bloedzuiger heeft twee dochters :
Geef, geef! Deze driedingen worden niet
verzadigd; ja vier zeggen niet : Het is
genoeg!
16 Het graf, de geslotent baarmoeder,
de aarde, .\'.•• van water niet verzadigd!
<i Joh 2\'.» IC,
h Sur. 13 31
23 ir..
M LS.
( Spr. IS.**.
22 15
23 13,1*.
e: 17.
12 1».
-ocr page 456-
SPREUKEN SI; PREDIKER 1.
• wordt, en het Tuur zegt niet: Het is ge-
no« vl
17 Het oog, dat ilen vader bespot, of
I de gehoorzaamheid der moeder veracht,
j tint zullen «Ie raven der beek uitpikken,
en des arends jonden zullen het eten.
IH Deze drie diugen zijn voor mij (e
i wonderlijk, ja vier, die ik niet weet |
1\'J De weg een» arends in den hemel;
de we» «dit klang op eenen rotssteen i
de weg van een schip in het hart der
j lee; en de weg eens mum by eene ;uaagd.
2u Alzoo is de we» eener overspflige
vrouw; zij eet en w licht baren mom),
en zegt : Ik heb geene ongeregtigheid
gewrocht I
21   Om drie dingen ontroert zich <1p
aarde, .ui oin -. i. r, <i •• i\'w niet dragen kan :
22  Out eenen knerht, als bij rpg<< >ri ,
en - ( .\'. n dwaas, .u- hij van biood verza-
disd ka;
23  Om eene hatelijke rcimr, als zij
getrouwd wordt; en eene dienstmaagd,
als zn erfgeraam is van hare vrouw.
24   Deze vier lijn van de kleinste der
aarde; doch dezelve zyn wijs, met wijs-
heid wel voorzien.
-> De mieren i(jn een onsterk volk;
evenwel/ bereiden zij inden zomer hare
Spijt,.
M De konijnen lijn een niagteloos
voik ; nogtans stellen zij hun buis inden
rotaateen.
27   De sprinkhanen hebben geenen ko-
niiu\', \'..>.•,\'nit-- gaan zij allen uit, zich
vi rdeclende itt koopt»,
28  De «pinnikop grijpt met de handen,
en il in de jaliizm der koningen.
1\'a Deze drie maken eenen goeden tred;
ja vier lijn er, die eenen goedtn gang
| maken i
30 De oude lteuw geweldig onder de
gedierten, die voor niemand zal weder*
; keeren ;
m 31 ;/ Éen windhond van goede lenden,
7 of eer. bok; tn een koning, die niet ,
"I tegm te staan is.
32 Zoo gij dwaselijk gehandeld hebt,
\' tnet u te verheil\'en, en ioo gij kwaad be-
s i dacht hebt, de \'• hand op den mond !
1 33 Want de drukking der melk brengt
] boter voort, en de drukking van den neus
; brengt bloed voort, en de drukking des
| toorns brengt twist voort.
HOOFDSTUK 31.
[ LeniuW* 1r>«rn omtrent Lui«rhbrid rn ma(i*r*
i vrritn.kiin Ir troo-trn rn brj tr Nni, 6.
; luf in I illMM hllHN i eener «feugduMM huio- I
i >,.,„«. i„.
! T\\B woorden van d\'n koning I.erauel; j
\' 1 \' de last, waarmede zijne moeder hem |
| onderwee».
\'.\' Wat, o mijn zoon? en wat, o zoon i
I mijns huik*? ja wat, o toon mijner ge-
I loften ?
; j 3 Geef " aan de vrouwen uw vermogpn
! niet, noch uwc wegen, om koningen te
I verdflgep.
4 Het komt den koningen niet toe, o j
! T.em\'ië! I het komt den koniniren niet toe I
I wijn te drinken, en den prinsen, sterken i
drank te bcceereu ;
} 5 Opdat hifi niet drinke, en het gezette •
vergete, en deregtzaak van alle verdruk*
ten verandere.
6  Geeft sterken drank dengene, die
verloren gaat, en wijn dengenen,die bit-
terliik bedroefd van ziel iiin ;
7  Dat bij drinke, en zijne armoede
verg\'te, en zijner moeite niet meer ge- ,
dcnkff*
8  Open uwm mond voor den stomme, ,
voor de regtzaak van allen, dieocikomen
zouden.
I  Open uwen mond, \'- oordeel geregte-
lijk, en doe den verdrukten en nood*
druftuen ngU
10 Aleph. Wie zal < eene deugdelijke .
huisviouw vinden? want hare waardij is ,
verre boven de robijnen.
II   Hrth. Het hart Laars heeren ver-
trouwt on haar, zoodat hem geen goed i
zal ontbreken.
12  (it-uel. /,.\\ doet hem goed en geen i
kwaad, al de dagen naars levens.
13  Duleth. Zij zoekt wol en vlas, en
werkt met lust hater handen.
14   lir. Zij is als de schepen eens koop-
uie.na; zij doet baar brood van verre
komen.
).i i\'aa. En zij staat op, als het nog
nacht is, en geeft haar hi.bt snijze, en
hare dienstmaagden het bescheiden deel.
16   Zut.t. Zij .Mik\' om eenen akker, eu
krijgt hem; van de vrucht harer handen
plant i v. eenen wijngaard.
17   i\'httk. Zij gordt hare lenden met
krachi, en z*j versterkt hare armen.
1* Teth. 2y maakt, dat baar koopban-
del goed is; hare lamp gaat des nachts
niet uit.
1\'J Jvit. Zij steekt hare handen uit naar
de spil, en hare haudpaluun vatten den
•pi» rok.
SO t\'a/ik. Zij breidt hare handpalm uit
tot den ellendige: eu zij slet kt hare han-
den uit tot den nooddruftige.
21 La,„r/l. Zü vreest voor haar huis
niet van wege de sneeuw : want haar
gansche huis is met dubbele kleedertL
gekleed.
\'2-2 .Vent. Zij maakt voor zich tapijt"
sieraad; hare kleeding is lijn linnen en
purper.
3 .V»a. Hh>.t mau is bekend in de
poorten, al» hij zit met de ouJsten des
Jands.
34 Snuek. Zg maakt lijn lijnwaad eu
verkoopt het; en zij levert den koopman
gordclen.
2h ./ia. Sterkte en heerlijkheid zijn
hare kleeding; en zij lacht over den na-
komenden dag.
_<> Pe. Zrj ooet haren mond open met
wgsheid; en op hare tong is leer der
goeddadigheid.
27 T/tmte. Zij beschouwt de gangen van ,
haar h*U| en het brood der luiheid eet
zij niet.
Sfl Kofih. Hare kinderen staan op. en
roemen haar weUelukzalig; mI haar
man, en hij prijst haar, iegyrn»le.\'
VJ /.\'.\'.va. veto doentertn nebben deug-
delijk gehandeld; maar gu gaat die alleti
te boven.
3(1 Seki*. I** bevalligheid is bedrog,en
de schoonheid iidelbeid; maar eene
vrouw, die den HEEUE vreest, die zal
geprezen worden.
31 Thnu. Geef haar van de vrucht ha-
rer banden, en laat hare werken haar
prijien in de pootten.
HET EOEK GKXAAAtI) DM NtEDUvEE.
HOOFDSTUK I.
die in de nnU u-e«ehieden. lijnde si te
innirn on\'»<>tenil\'ir. Ilr—fcsüjk en \\ol l>«-
\'..iiiinLi i":-i f. vi. 1 . dit hewijit de predi-
ker met n.m aton voorlievlit, 12\'
-ocr page 457-
lal !
PREDIKER \'2.
I den onder den hemel, gedurende het ge- { J- «• C. I
tal der dagen huns levens.
                            *77.
4 Ik maakte mij groote werken, ik j
bouwde aiij bollen, ik plantte mij wijn* i
: gaarden.
a Ik mftak*«- mij hoven en lusthoven,
en ik plantte boomen iu dezelve, van al-
lerlei vrucht.
fi Ik maakte mij vijvers van wateren,
om daarmede te bewaterm het woud,dat
met boom-r groende.
7  Ik kreigkueruii-nen me.agdrn, enik
had kinderen d*s haltes ; ook had ik een\'
groot bezit viin runderen en schapen,
uieer dan allen, d\'e róóf mij te Jetuza* I
lem geweest waren,
8  Ik vergaderde mij ook zilveren goud, (
en klein[;odeti der koningen en der lacd-        ,
\'-i:;.>., ,• ;• ; ik beitelde iuy zang* rs en
zangcre*se*>. en weliitstighcden der i»en-
schrnkindtren, anaretisjiel, ja allerlei .
inarempeL
y Ik werd groot, en nam roe, meer I
dau iemand, die vóór mij te Jeriualem j
geweest was; ook bleef miine wijsheid mij
bü.
l\'l En al wat mijne oogen begeerden,
dat oeutrok ik hi u niet, ik srederhieW •
uü.in hart niet van eenige bli.) Is-jhap, |
maar mijn ha*t was verUQd vanwege al
.:..i. hu arbeid: en dit was mijndeel van ;
al mijnen arbeid.
11 Tueti wendde ik mij tot al mijne j
werken, die mijne lauden gemaakt Lad- ,
den, en tot den arhei 1, dien ik werkende ;
gearbeid ha<- : ziet, het was al ijdelheid \\
ei. kwelling des neatea; en dasrin waa
geen voordeel onder de zon.
\\\'1 \'• DaarnA wendde ik mvi, om te zien \'• l*n-d. ! \'7.
! wijsheid, ook onzinnigheden en dwaaa* ,            ":M.j
heid : want hoe zou een mecsch,dieden i
: koning nakomen zal, doen hetgeen al- I
j reede gedaan is>
13 Toen *ag ik, dat de wisheid uitne- [
: mendheid heeft hoven de dwaasheid*(»•
: Kjk het liclit \'liuiemendheid het ft boven
i de duisternis.
! 14 De oogen des wijzen zijn iu zi*|n \'
i hoofd, maar de zot wandelt in de iluis- i
j temU. Toen bemerkte ik ook,dateener* I
i lei geval hun allen bejegent.
15  Dies telde ik in mijn Imrt : Gelijk :
het den dwaze, bejegent, zal het ook mU
lelven bejegenen ; waarom lieh ik dan
toen meer naar wijsheid gesMan \' Toen
sprak ik in mijn hurt, dat ook hetzelve ;
ijdelheid was.
16  Want er zal in eeuwigheid niet meer \'.
gedacmenis van eene» wtjz;-, dan van
eenen dwaas zijn ; aangezien hei geen nu !
is, in de toekomende dag< n alleman! ver- i
gaten wordt; en hue sterft de wijze met\'
den zot:
17  Daarom haatte ik dit leven, want dit !
werk dacht ui.) kwaad, dat on<ler dezon
gescbiadl : want het is al ijdelheid en
kwelling des gresles.
18  Ik tiaatteookal mijnen arbeid, dien
I ik bearbeid had onüer de z«.u. «lat ik dien
j zou achter>aun aan eenen luensch, die .
\', na mij wezen zal.
j 19 Want wie weet, of hii wijs zal zijn,
of dwaas?evenwel zul hii heerschen over
al mijnen arbeid, dien ik bearbeid beb, en
I dien ik wijsselijk beleid hebonder de zon.
i Dat ia ook ijdelheid.
| £0 Daarom keerde ik mij om. om mijn
| hart te doen wanhopen over al den ar-
beid. dien ik bearbeid beb onder de
! zon.
-1 Want er is een mensch, wiens arbeid
| in wijsheid, e» in wetenschap, en in ge-
. schik lelijkheid is: nogtsns zal hij dien
overgeven totziin deel.aan eenen me isch, \\
.
die daaraan niet gearbeid heeft. Dit is
ook iidelheid en een groot kwaad.
] 22 "Wal he.ft toch die menschvanal ,- pred. lsS.|
zijnen arbeid, rn van de kwellingen zvins \'            3 . V.
J. v. c. T\\£ woorden van den prediker. Am
•77.         IJ zoon van David, .lm koning, te J> rü-
*"          zaïeiu.
n„ ! 2 IJdelheid der ijdelheden, zegt de nre-
circa 9,,. diker . ^dolheid der ijdelheden,« het is al
p (ja ïo ÜdelUeid.
" "* [^ ." 3 Wat \'\'Voordeel heeft de mensch van
al zijnen arbeid, dien lui arbeidt onder de
h Pml. 2 22 Xün?                     . ,                   ._ ,
3 u.i 4 Het eene geslacht gaat, en het andere
geslacht komt, \' maar de aarde staat in
e IV WfcS. der eeuwigheid.
{ 5 Ook rqat de ton op, en de zon „•.» it
onder, en mj neigt naar nare plaats, waar
I zy oprees.
>\' SiJ ,;\'-.t naar het zuiden, en zij (jaat
| om uaav het noorden; de wind gaat steeds
! omgaande, en de wind ktert weder tut
z\'-.ine omgangen.
a Joh ?•>«"\' 7 •* Al dt beken gaan in de zee, nogtans
lu lil1 wordt de zee me: vol ; naar de plaats,
P». i\'n \'J.n>. waarde beken heengaan,derwaArtsgaan*
| de keeren a.ij wficr.
| 8 Al deze dingen worden zoo moede,
- dat het niemand zou kunnen uitspreken :
: het ook wordt nietveraadlgd met zien, en
i het oor wordt niet vervuld van hooreii.
* Pre-1 3 1". -* * Het^en er geweest is, hetzelve zal
er zvin, en beteren er gedann ia, hetzelve
zal er grdaan worden, zoodat er niets
nieuws is onder de zon.
10 Is tr eenig ding, waarvan m-D zou
kunnen zeggen I VA* t dat, het is nieuw?
het iu alreeds gewet st iu de eeuwen, die
j voor ons geweest zijn.
1* Er is gcene gedachtenis v-tndevoor-
\' gaande dingen, en van de navolgende
| din/<n, die stin zull»n, van dezelve zal
: ook geene ge lacht» m- zijn hij degenen,
• die namaals wezen zullen.
j U Ik, prediker, was koning over Is-
raêl, te JertUeleu.
IS En ik begaf mijn hartom met wijs-
heid te undrzoeken, en na te speuren
al wat er geschiedt onder den hemel.
Deze moeiitlijke bezigheid heeft God den
kinderen der menschen gegeven, out zich
daarin te beUcmtmerm.
14 Ik zag al de werken aan, die onder
de ion geschieden; en ziet, tiet was al
i ijdelheid m kwelling des geesten.
| 15 Bet kromme kun niet ragt gemaakt
j worden; en hetgeen ontbreekt, kan niet
\' geteld worden
i Ui Ik sprak niet mijn hart, zeggende:
, Ziet.ik heb wijsheid vergroot en vermeer-
i derd, boven allen,die voóruiij teJerüza-
J lem geweest zit" ; en mijn hart heeft veel
, wijdheid eu wetenschap gezien.
i 17 Ba ik begaf mijn hart om wijsheid
! en wetenschap te weten, onzinuigtieden
! en dwaasheid; Ik ben gewaar geworden,
; dat ook dit eene kwelling des geesten is.
! IS Want in veel wisheid ia veel ver-
| driets; en die wetenschap vermeerdert,
i vermeerdert smart.
HOOFDSTUK 2.
Salomo wijst met li.in vonrbffM snn, dat <lr
wan reliiasalighaid niet bestaat in de dia-
gas, die voor het rlctsch a:itiL\'inniitti i in.
sis: trotseht» Umawrwerkes, het ptaatesvan
booMgaanles. wQssaavdeB, Issthesres, e*i*..
vm. I; uissr in vrredimnp en vrolijke -.ren>t--
tin^ «Ier RavCS, die t.nd drn tiieiiM-h t-rclt, 21.
IK zeide in mijn hart : Nu wel aan! ik
zal u beproeven door vreugde, derhalve
• Luk. 12 v. " «e het goede aan; maar zie, eok dat
1 wan ijdelheid.
) 2 Tot het lagchen zeideik: Gijzijton-
i zinnig I en tot de vreugde : Wal maakt
j deze ?
i 3 Ik heb in mijn hart nagespoord,cm
mijn vleescb op te houden inden wijn,
. (nogtana leidende mijn hart in wijsheid)
; en om de dwaasheid vaat te houdt n, tot*
I dat ik zou zien wat den kinderen der
\' menschenhet besteware.dat zij doeuzou-
-ocr page 458-
PKED1KEH 3, 4.
, de zon, ter plaatse des gerigts, aldaar | \'. v.C.
i wai ïo<ld\'\'loosheid ; en ter plaatse der j "•\'•
| gere.\'tigh\'d i, aldaar was goddeloosheid.
17 Ik zeide in mijn hart: God zal den i
\\ reirtvaardige en den goddeïooze oordee-
i len : want aldaar i-t de tijd voor alle voor-
j nemen, en over alte werk.
IS Ik zeide in mijn hart van degrlegen*
heid der nieuwe t.en kinderen, dat God
lien zal verklaren, en dat zij zullen zien,
dat zij nis de beesten zijn aan zich zelven.
19  Wam wat den kinderen der inen-
achen wedervaart, dat wedervaart ook
den beesten, en renerlei wedervaart hun
; /setriVn .\'gelijk die sterft, alzoo sterft deze,
> en zij allen hebben eenerlei adem, en de
\' uitnemendheid der tnenseben hoven de
| beesten is getut; want allen zijn zij ij del -
held.
20  Zij gaan allen naar eene plaats; zij
r zijn allen uit hel stof,en zij keeren allen \'•\' Ccn. 3.lo.
weder tot bet stof.
21  Wie merkt, dat de adem van de kin-
deren der ineiiselien opvaart naar boven,
en de adeixi der beesten nederwaarts vaart
in de sarde?
22  Die» ik gezien heb, dat eraietsbe-
rers is, dan dat demensch zich verblijde
in zijne werken, want dat is zijn deel:
want wie zai hem daarhenen brengen, dat
hij ziet hetgeen na hem geschieden zal ï
HOOFDSTUK 4.
Knlnmo verhaalt in dit boofdatuk, hoe, de »r-
nien duur de ina>*tieen dezer «rereld onder-
drukt, v*. 1 . en de toortredelijke lieden
in::, * ivorden, 1; tteoteldbetd der 1i,i.i:ii.U.
5  ; retii\'.e iiienachea hebben hel hart niet
om ihii hniiiii\'ri iir\'ieiil ie irenieten, fi. roem
der -.»!LM\'iilev:n!*. \'.t eeni-.\'en nieinrit op hunne
inairt, iiiiiar ivij-dieid i- iiic.t re m-hren, 13;
tlf L\'Ntifi der onderdanen jegeni hunne over-
hrid ia onbestendl-f, 15.
DAAHNA wendde ik mij, en zag aan
al de onderdrukkingen, die onder
de zon geschieden; en ziet, er warende
tranen der verdrukten, en dergenen,die
xeeuen trooster hadden; en aan de zijde
hunner verdrukkers was magt, zijdaar*
entegen hadden geenen vertrooster.
2 Dies pree» ik de dooden, die aireede
gestorven waren, boven de levenden,die
tot nog toe levend zijn.
i 3 Ja livj is beter dan die beiden, die nog
niet geweest is, die niet gezien heeft het
booze werk, dat onder de ZOU geschiedt*
4 Verder zaj- ik al den arbeid en alle
geschikkeliikheid des werks.dat het den
meusch nijd van zijuen naane aan-
bremjt.
Dat is ook ijdelheid enkwelling
dts geestea.
.ï De » zot vouwt zijne handen zamen.                    ,,
en eet zij» eigen vleesch.                             " &ur- \'\'ij
Eene band vol mrt rust is beter dan
heide de vuisten vol /net arbeid en kwel-
i ling des geeat.es.
| 7 Ik wendde mij wederom, en ik zag
eene ijdelheid onder de zon i
8 Daar is er een, en geen tweede, bij
heeft Ook geen kind, noch broeder ; nog-
tans is van al zijnen arbeid «„\'een einde,
ook wordt zijn uog niet verzadigd van den j
rvjkdom, en ~tyt,.iet: Voor wien arbeide j
ik toen, en doe mijne ziel gebrek hebben
van het goede? Dit is ook ijdelheid, en
i bet is eene morijelijke be/igbeid.
1 9 Twee zijn beter dan eVu : want zij
hebben eene goede belooning van bunnen
arbeid i
ltl Want indien zü vallen, de een rigt
, zijnen medgezel op; maar wee den eene,
die gevallen is! want er is geen tweede,
om hem op te helpen.
, 11 Ook, indien twee te zamen liggen,
zoo hebber zij warmte; maar hoe zou een
ullee.i wanU worden \'f
12 En indien iemand den eenen mogt
overweldigen, zoo zullen de twee tegen
J. v. C. harten, dien hij is bearbeidende onder
-*77-           di* zun ?
23 W ant al zijne dagen zijn smarten,
en zijne bezigheid i> verdriet; zelfs des
nachts mat lijn hart uitt. Hatzelveisook
edelheid.
d Pred. 3 12.] £4 <* Is bet dan niet goed voor den
S*.j mensch, tint hij ete en drinkeden dat hu
£ }*• zijne ziel het goede doe genieten in zijnen
\'I arbeid; Ik heb ook gezien, dat xulka van
: de hand Gods is.
I £.5 (Want wie zon er van «ten, nf wie
zou zien daartoe haasten, niter dan ik
self?\'
2t> Want Hij geeft wijsheid en wrten-
scuap, en Treurde den nienscit, diegoed
. ia voor iiinannifpzi^t ; maar den zondaar
• geelt Hij bezigheid, otu te verzamelen, en
e ,?oii27 A\'7. te vergaderen, \'opdat hij her geve dien,
sjir. as 8. die goed is, voor Gods aangexlgt. Uit is
l\'ml. :< 13. ook ijdelheid en kwelling des geeates.
HOOFDSTUK :t.
De predik» leerl hier, boe alle ding in de
«i ii lil -\'.i.< i. tiiil , ti lieluop lit i \'i, iimt \'Ie
ordt-nini: tan God, »», 1. S: waaruit Lij he-
idt.it. dai .ie H.riwh niet ln-U-r doen kan
dan in «ii leven de iraven <;.»l- mei vreugde
i.- gi nieten. \'.\'in-.l doende aan /. m-n nu>t«,
12. Daarna »preeki Imj tan de cnin,Teii-
tif-hrid, die men in he! p-erif-1 ïiel plt-gen.
16. II., wij.l ook aan, dat de mennen .oowel
moet uterven al» hel vee, zoodat uii den ff* -
luiriii\'ii toestand der «lenenden niet knn
verataan worden, dat hunne (iel ijh.-;< i fel: *
is, 1?".
ALLES heeft eenen bestemden tijd. en
aïle voornemen onder den hemel
heeft ajoen tijd.
I 2 Er la een tijd om geboren te vrorden,
I en een njd om te .sterven ; een tij.i om te
j planten, en een tijd om het geplante uit
te roeijen ;
j 3 Een tijd om te doeden, en een tijd om
te genenen; een tijd OUi af ie breken, en
\' een tijd om te bouwen;
4 Een lyd om te weenen, en een tijd
om te \'...ü1.!\' ii ; een tijd om te kermen, en
e; ii tijd om on te springen;
a Een tijd om steenen weg te werpen,
en eeu tijd om steenen te vergaderen ; een
tijd » om te omhelzen, en een tyd om
0  l Cor. , i. verre te zijn van omhelzen,
6  Een tijd om te zoeken, en een tijd om
te laten verloren gaan ; een tijd om te he-
waren, en een tijd om weg te werpen ;
7  Een tijd om te scheuren, en een tU*l
om toe te naaijen ; een tij.lom :e zwugeu,
en een tijd om te tpreken ;
8  Een tijd oui lief te hebben, en een tijd
om te baten; een tijd van ooi log, en een
tijd van vrede.
9  Wat \'\'Voordeel heeft hij, die werkt,
1  "*"• l ;S\' van hetgeen hij bearbeidt?
i 10 Ik heb gezien de bezigheid, die God
den kinderen der menacben gegeven heeft,
I om zich zelven daarmede te bekomme-
1 ren.
11   HÜ heeft ieder ding schoon gemaakt
op zijnen lüd; ook heeft Hij de eeuw in
bun hart geleid, zonder dai een mensen
het werk, dat God gemaakt lieet\'t, kan
uitvinden, van bet begin tot het einde
toe.
12  Ik heb j-eiiiPr^t, dat er niets betera
voor henlieden ia, dan zich te verblijden,
en icoed te doen in zijn leven.
i U Ja ook dat ieder roenaob ete en
drinke, en bet goede geniete van al zijnen
. arbeid. Dit is eene ga»e God*.
14  Ik weet. dat al wat God doet. dat
zal in der eeuwigheid zijn, iserniettoe
te doen.noch er > niet af te doen . en God
doet dot, opdat men vreeze voor zyn aan*
gezigt.
15  Hetgeen geweest ia, dal i« nu, en
wat wesea sal, dat is aireede geweest t en
God zoekt het weggedrevene.
lti Verder heb ik ook gezien onder
-ocr page 459-
Ï\'KKDÏKFB ft. \'i, 7.
hen bestaan : en ren drievoudig snoer
wordt niet haast gebroken.
13  Beter i« een arinen wijs jongeling,
ilan een oud - ii it>\'. koning, • I i ** niet weet
van m\'pp rermaand te woTdcn.
14  Want .^en komt uit het gevang\'n-
hui*, ui\'i koning f zijn ;daar ook een, die
in zijn koningrijk geboren ia, verarmt.
lü Ik /«g ftl de lcvcmirn wftmlclrn on-
der de ZOU, l!/r" ,\'. 11 jolig! lil.., ,\\l Il I \\\\\'. P-
de. die in dien* plaat* *. tan /al.
lfi Krisgeen einde van ai het volk.van
allen, die %oor hen ff werst zijn ; de na-
komelirg\'n zuilen zich ook over hem niet
verbidden • gewisst lijk dat i*ookiJdel-
held en kwelling des frette*.
17 Bewaar uwen voet, a\'s gij tot liet
huis Gods ingaat, en wees liever nabij om
te hoort n, dan om der zotten slagtoffer t*-
geven: want /.ij weten niet, dat rij kwaad
doen.
was; en -\' hij zal niet niedenemen van zn- ! J-^,c
nen arbeid, dat hij niet zijne hand zou
           \'\'jj
wegdragen.
IS |i.v.roiu is tot ook ren kwaad, dat , * w
krankheid aanbrengt: dat hu in alle ma-
nier, gelijk hij gf-konien i*. nl»oo hern-
g**t; en wat voordeel ir het hem, dat hü
in den wind gi arbeid heeft?
itj Dat hij nok al zijne dagen in dulater*
nisgegeieii heeft; en dathii veel ferdrleta
gehad heeft, ook zi.ine krankheid, en on-
stuitnigen toorn?
17 ïlef, wat ik gezien heb.\'eenegoede \' ,\'"\'\',- *
zaak, die scheen is : teett n en t*-drinken.
                 ,;
en te genietin het goede v;m al rijnen
arbeid, dien hij bearbeid heeft onderde
MO, acwNreaae hel getal der dagen zijns
levens, hetwelk Üod hem geeft : r\'want \' \' "\' \'
dat is zijn deel.
is Dok een iegelijk menseh, aan den-
welken God rtykdomen goederen gegeven
heeft, en Hij g*efi hem de maft,om daar*
van te eten, en om zim deel te nemen, en
om zich te verheugen van zijnen arbeid,
datzelve is een - gave van Gud.
IJ Want hij zat ni>-i veel gedenken aan
de dag*-n .\'ijo* Ivhh, dewUl i.em God
verhoort in de blijdschap zijns harten.
HOOFDSTUK 6.
In ilit liodf.t-f.ik verhaalt de pntllker ite el-
Imile > nu karige rn nierixe .....n*rhen, wien
Coil het h:ir\' nïit reeft, ftnl hiinr.f gordr-
ren tr KTbruikcK: oonlr^lewlr. dal if^ nik-
di "i >l< \'\'ii i • ii-ilii n ::r< r.-ïiii- ilii-ni mn t
tij<lrl,|Lr geluksalirteid tr .•i\'iij.-\'.i n, maar ,
|atr«r«dee] bun hiailerivk i«.
Ii R is een kwnad,il»t ik g"/i\' n heb on-
j der de zon, en het is veel onder de j
mensebrn :
2 Ken man, denwelkn Goil gegeven \'
heeft rijkdom, er poederen, en eer; en ,
hij heeft voor sijnezlel »«n Rrendlnc)re- :
brtk, van allrs wat l\'ij begeert; en God i
geeft hem de m«gt niet. om daarvan te \'
eten, rnaar dnt een vreemd man dat opeet, i
i-it i* tok ijdelheid en erne kwade smart, j
S Indien eea man honderd kindere*
gewon, en vele jaren leefde, zooi! at deda-
fen zi:n»r jaren vele ware», doch züne
ziel niet verzadigd werd van bet goe.i.eu j
hij ook geene beejrafenia had: Ik zeg, dat I
eene mUUraet beter i* dan iiij.
4  Want met ijdelh\'id ko-nt zi.i, en in \'
duist\'mis gaai/.ij wrg. cti mtt duisternis !
wordt haar naam bedekt.
5  » Ook berft z;j de zon niet gezien,
noch bekend ;zii heeTi meer rust, «tan bij.
ti Ja al leetde bij seho\'o tweemaal dni- \'
zend jaren, en bet goede niet zsg ; gaan
zi\'i niet allen naar e<\'ue plaats?
7 Al de arbeid des mensehen i» voor
rKnen Diond; en nOCtWU wordt ile b\'*geer-
lijkhetd niet vervuld.
S Want wat heeft de wijze meer dan de
lOtl wat heef» de arme meer, die voor de ]
levenden weet te wandelen ?
9 Beter is het aanzien der oogen.dan
het wandelen der begeerlijkheid. Dit is
ook ijdelheid en kwelling drs gerstcs.
io Wal ook Iemand zn. alreeda is zijn
nanm genot nul, en het M bekend, tlat hij
et n nu n-eh is ; en dat hij niet kan regten
met dien. di« sterker is dan bij.
11 Voorwaar, er zün vele dingt n. die de
ijdelheid vermeerderen; wat heeft de
mennen te meer Hcarran!
\\\'2 Want n/te weet, wat goed i* voorden
mensen in dit leven, yeduremie hel getal
der dagen van het leven /ijner ijdelheid, |
welke hij doorbrengt \'>a!sf rnesebaduwe?
want f wie kan den niensch aanzeggen,
wat na hem wezen .\'ai onder de zon i
HOOFDSTUK 7.
De wijze man leert ons in dit hoofdstuk, hoe
wg on* onder 100 vele ijdele dingen, die
in de wereld »ön, lullen bevljjtEgen om een
goed sernrht ie hebhen en ie belio.nlen,
HOOFDSTUK .*.
. h< f
S.J.r
n.1. i
iIp
ritl gedrarra jrt P--t miVmn •.
lijke ~t»l-.!i( r-r, . - . 1 . rrrvolgew* ah ?\\\\
liet, e)a| ilf recmteri «*rn ren dorti, 7 :
welke .Ir beste nrrin; i«. « i.r.lii:,.t.l rM
ilru rijkdom t-:> \'..in ilr rfriubeid, .\'. t\'oort*
leerl Siloiuo, .1»! .!• «eh kw
h*
bemant
•ulijL i
n .li\'i
dom
17; hei
• f;«.u
kum
WKES niet te snel met uwen mond.
rn uw hart banale niet een weord
Toort te brengen voor Gods aangezigt :
want God ia »n den hemel, er. gij zin op
de aarde; danrom iaat uwe woorden wci-
nig z:jn.
2 Want f/r/i;.\'. ili-droom kom? door vele.
bezigheid, ai zoo de sti m •\'.• - /. ;ts door de
veelheid der woorden.
:t " Wanneer gij e*nr gelofte aan God
zult beloofd hebhen,.stel niei Mt dezelve
te betalen: went Ili.i beeft ejwn* lust aan
de zotten; wat gij snit beloofd hebben,
betaal \'•••• .
4 \'• Het is beter, dat «ij niet belooft,
dan dat gij belco\'t rn niet betaalt.
.i Laat nwm mond niet toe, d».t hij uw
vieefch zou doen zondigen; en zeg niet
voor het Mngeïlgt drs engels, dut het
eene dwaling wa*; waarom zou God groo-
telyks toornen, om uwer stemme wille,
co verderven het werk uwtr handen!\'
il Want geiijk < in de feelhetdder <!roo-
men ijdelheden zijn, aizoo i«vclewoor-
den; maar rrere gij God !
7 Indien kü de onderdrukking des ar-
men, en de berooving dce gerigtsender
geregtigheid ziet in ern landschap, ver-
wonder n niotoverzuikeenvoorneir.cn:
want die honger is dan de hooge. neemt
rr acht oji ; en daar zijn hooien boven
henlieden.
s Het voordeel des aardrijk» is voer
allen : de koning zelf» wordt van tiet veld
gediend.
9  Die het geld liefheeft, wor.it van bet
Eeld niet zat; en wie denovervloed lief-
eeft, wordt van bet inkomen niet zat.
Dit ia nok ijdelheid.
10   Waar het goei vermenigvuldigt,
daar vermenigvuldigen ook die liet eten ;
wat nuttigheid hebben dnn debezit;ers
daarvan, dan het gezigt hunner oogen ?
11   He slaap des arbeiders is zoet, h\\i
hebbe weinig of viel gegeten; maar de
zathtid dts rijken laat hem niet slapen.
12  Kr ia een kwaad, dat krankheid aan-
brengt,Ac(iref.Yik zagondtrde zon: rijk-
dom van zpne bezitten bewaard, tot bun
eigen kwaad.
IS Of de rijkdom zelf vrrgiat door eene
moeijeltjke bezigheid; en hij gewint eenen
zoon.eneris niet met al In zijne hand.
11 Geli.ik nis ii\'i voortgekomen is uit
zijner moeders bulk, nttoé zal hii naakt
wederkeeren, gaande geluk hii gekomen
h l»eut. £12\'.
-ocr page 460-
PUE01KKR S,
vu. 1 ; dat wij onze Fierfclijkheid itilitvijl.
voor oogen moeten hebben, 2. daarna (teeft
hi| eenige [roede Inwn, "in ».ich dntir «ij/e
mnnnen ir laten on.l» rriirtm. 5; tui («duld,
beatendtfchetd, 7; rn andere deugden, K.
Lnf der wijsheid, 11 : en v.-.n «mirre deuff-
<len. It. lof der middelmatigheid, 16; der
wysheid, 19. Alle menuetten zijn inndanre,
2>i. • ii ii moet niet alle* te naauw nnder-
23 Dit alles heb ik met wijsheid ver-
zocht,ik tetde: Ik zai wijsheid bekomen,
maar /ij was neg verre van mij.
21 II et jreen verre af is, en zeer diep,
wie zal dat vinden ?
SS Ik keerde mij om, en miin hart.om
te weten, en om na te sporen, en te zoe-
ken wijsheid en eene sluitrede; en \'omte
weten de ffoddelooabeid der zotheid, en
de dwaasheid der on?.inniicbcden.
38 En ik vtmd ƒ een bitterder ding, dan
de dood : ernevroUW, welker hart netten
en garen, e.t hare handen banden ïijn;
wie goed is voor Goris aangerigt, zal van
haur ontkomen; \'•\'•,•„•.• de ."zondaar
zal van haar gevangen worden.
27 Slet, dit beb ik gevonden, zegt de
prediker, het eene bij hetamkre,omde
sin it rede te vlndrn;
2^ Dewelke miine ziel nog zoekt, maar
ik heb haar niet gevonden: édnen mao
uit diiif-nd htb ik gevonden, maarenie
vrouw onder die allen heb ik niet ge-
vonden.
2\'J Alleenlijk ziet,dit heb ik gevonden,
dat God den mensch regl xemaakt h*-ei"t,
maar ztj hebben vele vonden gezocht.
HOOFDSTUK 3.
held alle behoorlijke sehoonaambrid te be-
u ,-i èi. i-. ? rir-h niei ie leer te bekorame-
ii. c.-r !:i i aan\'is.ir.it,. knaad, *. Hierna
i\'.\'i-mt ilr. prediker nog remee amlere :.id«l-
heden van dit leven, uN ; hoe onderdanen
van kwade orerbeden worden onderdrukt,
\'J: vele m-n^.-lit-ii lilijren .•imili^rn. umiUt
«ij tii-\': ten-tonil »i\'n.r*ft ivortli\'i\'. 11: dot-h
.1.- ut ra f (iie^iuiii *|j rrlilcr niet, lï c.l\'-ch\'i\'in
het \'I•\'.\'i i|i- den ". rninen kwalt)k m tien
Ihi.i/itl nel ir.» at in ilif «i\'ri-1\'.l. \'-h: wa.tn it
hi| lH-hli.it, dat het b-*te in dit leven ia,
\' niet blijdschap
Sl. Fm
k«*.l<-
\' mijden,
leoach
Rearhapen, 20.
BETLK •> lamipoenTe neem* dangnrrip
olie. en d^ dag des doods, dan de dus,
dat iemand geboren wordt.
2  liet is beter leraart ie. het klaagbuis,
dan ie gaan i:i het hnll des maahijds :
MHinf in hetzelve is bet einde aller men-
achen, rn de levende legt het in rijn
har*.
3  H»t treuren ia beter dan het lazuhen :
want dotir de droefheid des aaogezlgU
wordt h*-t hart gebeterd.
j 4 Het hari der wij /en h >r» het klaag-
\' biÜ3; mitar het hart der zotten in liet
huis der vreugde.
1 5 liet \'<is \'n. lertehooren Int bestraffen
dfs wijten, dan dat iemand hou re het
gezang der dwazen,
(i Want cgel;ik *>et gel lid der doornen
ondereenen pot.alzuon het lsgchen eens
\'. EOta. Dit is ook ijdelheid.
| 7 Voorwaar de onderdrukking zou wel
eftien wijze dol maken ; en Let geechenk
Verderft bet he.rt.
8 Het einde vnn een ding ïs beterdan
: zijn begin: de langmoedige ia beter dan
• df \'" ogmoeriige.
| y Wees niet haastig in uwen gei«toni
| te toornen : want de toorn rust in dm
. boezem der dwa^ep.
. in Zeg niet : Wat ia er. dat de vorige
[ dagen beter geweest ziin dan deze? want
gii zondt ntjir zulks niet uit wijsheid
I vragen.
11   Dp wijdheid is goed niet een erfdeel;
. en degenen, die de zon aanschouwen,
j hebben voordeel daarra*.
12  Want de wijsheid is tot eenescha-
! duw, e»; het geld is tot eene tcbaduw;
| maar de uitnemendheid der wetenschap
I is, dat de wijsheid han-n bezitters het
leven treeft.
13  Aanmerk het werk Gods : want wie
kan rejrt maken, dat Hij krom gemaakt
beeft \'r
H Geniet liet goed» ten dage des voor-
spoed», maar ten dage des tegenspoed*.
zie toe . want God maakt ook den een\'
tegenover den ander\', ieroorï.akf: dat de
mensen niet zo.i vinden iets, dat na hem
zal sijn.
IS Dit alles heb ik gezien in de ringen
mijner ijdelheid: er is een regtvaardige,
die in zijne geregtigheid omkomt;daar-
entegeri is er een goddeloo», die in j
zijne booafaeid tijae dage» verlengt.
lti Wees niet al te regtvaardig, noch
houd u zelvi-n al te wijs ; wêMTOm tondt
gij verwoesting over u brengen f
17 Wees niet al tegoridcloos,noch wera
al te dwaas; waarom zoudt ^ij sterven
buiten uwen tijd?
IS Hc-t is goed, «iat gij daaraan vasf- j
houdt, en trek ook uwe band van dit
niet af : want die God vreest, dien o:tt- i
gaat «at al.
IK De wijsheid versterkt den wijze
meer dan tien heerschappers, die in i
eene s-ad Zijn.
20  d Voorwaar er is geen mensch regt-
vaai dig op aardf, die goed duet, en niet .
zondigt.
21   Geef ook uw hart niet tot alle woor-
den, die m-n spreekt, opdat zij niet
hoor:, dat uw knecht u vjoekt.
22  V.\'fttit nw hart heelt ook veelmalen
bekend, dat gij ook anderen gevloekt
hebt.
B; 3
It.eni
f.,em.
«SB.
T 2.1.
B:lt.
IS. de omioo.ti^e «n overtollige torjr van
•Ui leven nalatende, 16.
WW. is gelijk de wijze? en wie weet
de uitlegging der dingen? dewija-
beid des mrnschiu verlicht zQn aangcr
ligt, en de stnnrachheid zijns aangesigts
wordt daardoor veranderd.
2  "Ik xea : Neem acht op den mond
den koning»; duch naar de gelegenheid
vnn den eed Gods.
3  Haast u niet weg te jraan van zijn
aangeilgt; blijf niet staande in eene
kwade zaak : want al wat hem lust,
doet hij.
4   Waar het woord dea koning! is,
daar js heerschappij; en wie zal tot
hem /.eggen : Wat doet gu ?
5   \'• Wie het gebod onderhoudt, zal
nieis kwaads gewaar worden; en bet hart
eens wijzen ih! tijd en wijze weten.
6  Want ten ieder voornemen heeft tijd
on wijze, dewijl het kwaad des menseben
veel is over hem.
7  Want Mi weet niet, wat er geachte*
den zal : want <" wie tal het hem te ken-
nen geven, wanneer het geschieden Ml ?
8  \'\' Kr i.-t geen mensch, die heerschappij
he\'-ft over den geest, om den ge« st in te
houden : en bij heeftgeeneheerschappij
over den dag des doods; ook ge»n geweer
in de/en strijd ; ook zal de goddeloosheid
hare meesiers niet verlossen.
y Dit aJlet. heb ik gezien, toen ik mijn
hart. begaf Uu alle werk, dat onder de
zou geschiedt : er ia een tijd, dat de eene
mensch over den aiuleren mensch
heerscht, hem ten kwade.
lil Mzoo heb ik ook gezien de godde*
lnij •,•!,. die begraven waren.en degenen*
Hi-
kwenen, CO uit de plaat ad es Heiligen
gingen, die werden vergeten in diesiad,
i« dewelke zij regt gedaan hailden. Dit
la ook ijdelheid.
11 Omdat niet baWBtelHk het oordeel
•ver de booze daad geschiedt,daarom is
het har* van de kinderen der meuschen
iu hen vol om kwaad te doen.
-ocr page 461-
PREDIKER \'.», ut.
gij lief hebt, al de dagen uwe ijdelen le-
vens, welke God u gegeven heeft onder
de zon, al uwe ijdele dagen: want dit is
uw deel in dit leven, en van uwen ar-
beid, dien gij arbeidt onder de zon,
10  Alles, wat uwe hand vindt om te
doen, doe dat met uwe mngt: want er ia
g«eu werk. noch verzinning,noeh weten*
schap, noch wijsheid in het graf. daar gij
heengaat.
11   Ik keerde mij, en zagonder de zon,
dat de loop niet is der snellen, noch de
strtid der helden, noch ook de spiisder
wijzen, noch ook de rijkdom der vp.ma.n-
digeti, noch ook de gunst der wel weten-
den, maar dat tijd en toeval aan alle
de».\' n wedervaart :
12  Dat ook de mensen zijnen tii-1 niet
weet. gelijk de visschen, die gevangen
worden met het boozc net; en gelijk de
vogelen, die gevangen worden met den
strik : gelijk die, alzoo worden de kin-
deren der t.i\' u-.\':i"]i verstrikt, ter boozer
tiid, wanneer dezelve haastelijkover hen
valt.
13  Ook heb ik onder de zon dezewijs*
heid trezien, en zij was groot bij mij :
14  Er was eene kleine stad. en weinige
lieden waren de.arin ; en een gror.t koning
kwam tegen haar, en hij omsingelde ze, \'
en hij bouwde groote vastigheden tegen
haar.
1.\'» En men vond daar eenen armen
wijzen mau in, die dcsia-1 verloste door
zijne wijsheid; maar geen mensch ge-
dacht denzelven armen man
Itf Toen zeide ik : \'• Wijsheid i- beter
dan kracht, hoewel de wrieheid des ar-
men veracht, en zijne woorden niet wa-
ren gehourd ireweest.
17 De woorden der wijzen moeten in
stilheid aangehoord worden, meer dan
het geroep desgenen, die over de zotten
heerserht.
15  De wijsheid is beter dan de krij-rs-
wapenen: maar een eenfg zondaar ver-
dt rft veel goeds.
HOOFDSTUK 10.
Salomo brverlt nan een iejr-\'lijk ile wijsheid,
en wanrichuirt allen voor de dwaasheid, vu.
1. Hij Wrt, hoe men zich bij den koning
ral gedrniren, als hij vertoornd is. t ; ofschoon
liet dik wij 1i geschiedt, dat listige mentenen
door den koning verheven en vromen ver-
acht worden, .">. Daarna spreek) hij over de
onvooniirtigneid van sommige mensrhen, s.
Hij leert wederom, hoe nultift de wijsheid
en hoe ichadelijk de dwauheid »ij, li); in-
tonderheid in eenen prins, 16; dien men niet
/al vloeken, 20.
EKNE doode vlieg doet de zalf de«ai>o-
thekers stinken en opwellen ; ahoo
een weinig dwaasheid eenen mbh, die
kustelijk is van wijsheid en van eer.
2  Het hart des wijzi.n is tot zijne reg-
ter-, maar het hart eens zotsis tot zijne
linkerhand,
3  En ook warneer de dwaas op den
weg wandelt, zijn hart ontbreekt hem, en \'
lui zegt tot een" iegelijk, dat hij dwaas is. !
4   Als de geest dea heerschers tegen u I
oprijst, verlaat uwc i.laats niet; want het
is medicijn, bet stilt groote zonden.
5  Er is iMtj een kwaad, dit ik geilen \'
heb onder de zon, als eene dwaling, die
van het aangezigt des oversten voort*
komt :
t» Een dwaas wordt gezet in groote
hooglieden, maar de rijken zitten in de
laagte.
7 Ik heb knechten te paard gezien, en
vorsten, gaande als knechten op de aarde.
s Wie » eenen kuit graaft, zal daarin
vallen; en wie eenen muur doorbreekt,
eene slan^ zal hem bijten.
9 Wie steenen wegdraagt, zal smart
daardoor lyden ; wie hout klieft, zal Jaar-
door in gevaar zijn.
J. v, C.           12 Hoewel een zondaar hondcrd»io->f\'
977- I kwaad doel. en God hem de dai/ca vcr-
           lengt; < woweet ik toch, dat het dien zat
p9 |0 welgaan, die God vreezen, die voor zijn
\' 11 iï* is\' aangezigt vreezen.
\'vj.\'Z-t. IS Maar den goddelooie zal het niet
Spr. 1:SS. welgaan, en hij zal dedagen uiet verlen-
jn, $:W.I ?cn; hu zal zim gelyket n.••chadnw,om-
dat hii voor Gods Rangeziirt niet vreest.
j 14 Er i8 «\'*!/ een\'1 ijdelheid, die o»
- aarde geschiedt : dat er zijn regtva*rdi-
J gen, dien het wedervaart naar heiwerk
I der goddeloozcn. en er zijn i;oddeloozen,
! ilien het wedervaart naar het werk der
i regtvaardigeu. Ik zeg, dat dit ook udcl-
\' beid is,
15  Daarom prees tk de blijdschap, de-
Pml. 2 ?t. wyl ƒ de mensch niets beters heeft onder
3-12,22 de ion, dan te eten, en t* drinken, en
B:W- blijde te zijn : want dat zal hem aankle-
9 : \'• ven van ziinen p.rheid, de dagen zui" le-
vent, die hem God «eelt onder de zon.
16  AU ik mijn hart begaf, om wijsheid
1 te weten, en om aan te zUu de bezigheid,
I die op de aarde geschiedt, dat men ook,
\' des daags of de* nachts, den slaap niet
! liet met zijne oogen;
I 17 Toen /rï ik al het werk Gods. dat de
] mensch niet kan uitvinden, het werk, dat
i onder de zon geschte.lt, om hetwelk een
•  mensch arbeidt om te zoeken, maar hij
! zal het niet uitvinden ; ja indien ook een
I wüze zeide, dat hit het zou wetm, zoo zal
\'• hij het toch niet kunnen uitvinden.
HOOFDSTUK 9.
De predik» verba*!! eenim dingen, die zoowel
ilrn vromen als den v\'oddeloozrn wedervaren,
vb. I; daarom oordeelt hij, dat het he»le in,
nn» met blijdschap dr srnven God* te irenielen,
7; en naar-fis \'e wezrn in zin liernep, 10;
den uitsla" Code Aanbevelende, 11. l),iarn.-i
leert hu. dat den nien-eh de tuil van i.jnr-n
dood oi\' van lijn ongeluk onbekend is, 12.
Ten laatste roemt hij op het hoogst* de
wijsheid, 13.
ZEKERLIJK dit alles heb ik in mijn
hart gelegd, opdat ik dit alles klaar-
: lhk mogt verstaan, dat de regtvaardigen,
! en de wiizen. en hunne werken in de
! hand Gods zvin; ook liefde, ook haat,
•  weet de mensch niet uit al hetgeen TOOT
] ziin aangc/.igt is.
2 Alle ding; wedervaart hun, gelijk aan
! [\'«.73.12,13. alle anderea; •• eeneriet wedervaart den
| regtvaardige en den goddeloost*, den
goede en den reine, h\\h den onreine;
zoo dien, die offert, als dien, die niet
offert : gelijk den goede, alzoo ook den
zondaar; dien, die zweert, gelijk dien,
die den eed vreest.
I 3 Dit is een kwaad onder alles, wat
I onder de zon geschiedt, dat eenerlei ding
: allen wedervaart, en dat ook het hart der
roenschenkinderen vol boosheid is, en
; dat er in hun leven on/innigkeden zijn in
i hun hart; vzt daarna moeten zij naar de
j dooden toe.
I 4 Want voor deugen*, die vergezel-
I scbapt is bij alle levenden, is er hoop:
\' want een levende bond is beter dan een
: doode leeuw.
5 Want de levenden weten, dat zij
: sterven zullen; maar de dooden weten
i niet met al : zij hebhen ook geen loon
: meer, maar hunne gedachtenis is ver-
! geten.
i (ï Ook is aireede hunne liefde, ook hun
1 haat, ook hunne niidiirrlieid vergaan; en
i zij hebben geen deel meer in deze eeuw
j in aHeB, wat onder de zon geschiedt.
f 7 Ga dan heen, eet uw brood met
i vreugde, en drink uwen wQn van goc-
! der harte : want God beeft alreeds een
behagen aan uwe werken.
\\ 8 Laat uwe k leederen te aller tiidwit
I v.i.\'.n. eu laat op uw hoofd geeneolieont-
i breken.
I 9 Geniet het levpn met de vrouw, die
-ocr page 462-
I\'BEDIKEB IJ,
| 10 Indien hij het ijzer heeft stomp ;:e-
i maakt, en hn slijpt de »ned-\' niet, dan
I moet hij meerder krarht te werk stellen ;
: maar ile wildheid is eene uitnemende
, zaak. om u-tê rt-gt te maken.
| II Indien <!e slang /ebeten heeft, eer
i de bezmcririg geschied is.d.-.n ïb,t ue\'-ne
I nuttigheid voor den all^rwelsnr-kend-
•t«n tirziererilrr.
\\" De wooiden vaneenra WÖMr» mond
lijn MigfiMa; maar de liepen van
eenei zot verslinden h«*m «elven.
18 ïlet beiein der woorden zijn* monds
is dwaasheid, en het einde tijns monds i»
liooze dolligheid.
14 He dwaas maakt wel vele woorden;
HW de uiensch weet niet, wat het zij,
dat geschieden /al; en wal na hem ge-
M\'lii" ]. n zh], wie zal het hem te kennen
jceven t
1."> De arbeid der zotten maakt een\'
iegelijk van hen moede : d«wijl /ij niet
weten raar de stad te gaan.
ld \'< Wee u, land! wellis koning een
kind is, en welks <* vorsten in den morgen-
stond eten !
17 Welgflukzalig zijt gü, land! welks
koning een zoon der edelen is,ra welkt
vorsten ter refter tijd et.n, tot sterkte
en niet tot drinken.).
I1* Door groote Kibeid verzwakt het
gcbindte, en door slapheid der handen
wordt het huis doori-\'kkrnde.
t9 Men maakt maaltijden oru te lag*
chen, »n de wijn vemeugi de hven<ien,
en het reld ver*utwourdt alten.
"o \'- Vloek den koning niet, zelf* in
nwe gedacht» n. en vloek den rijke niet
in het binnenste uwer slaapkamer: want
het gevogelte des h. v \'- zou de st-ui
wegvoeren, en het gevleugelde zou het
woord te kennen geven.
HOOFDSTUK II.
Vermaning* >"t nilrtdivliglield Mn «Ie ariiidi
•oader wttriea hunner nnsraardlrheid,
1 : alir.l vncir noi-en In Mn uilc ile v-iiirrè-
aigheM God», 5; tonder i?i<\'/tnn- ite.i arbeid \'
Ie vi\'i/ii.ili\'M. fi. Hel leven i* ilitl nmiMïhni
loet, ofschoon ir meer kwade ringen Rijn dan i
1\' Verblijd u. o jongeling! in uwe jeugd,
en laat nw hart zich vermaken in de
dagen uwer jongelingschap,en wandel in
de wegen uws hart"ii,en iudeaanschou*
wing uwer «o.\'rn ; maar we?t, dm God,
oiu al deze dingen, u zal dotn komen
voor het geritrt.
In Zoo iloe dan de toornEgheid wijken
van uw hart, en doe het kwadewegvan
nw vieesch, want de jeugd, en de jong-
hcid is ijdelheid.
HOOFDSTUK IC.
|>r n-yte man l<frt .Ie jonïrlie.Ien *irh rratf;
tijdig tol :•\'•\' ili- ti* i\'! te -> Lt-tii; en zirh
il-i.-ii.iin *<- inmMn, eer <l- najfwliw »*n-
Loint, v». 1 . nellen hi| ilonr velerlei ïelg- i
krui -n \'«•.< Iir.ifl. 2. Tol be-d-iit i-in ilit \'
boek BMtl h-i. i!.-.t ln-i silo. ijdel beid i-. 8 ;
en dal de hoofdsaak van alle Wrim.* de/e
i«, God Ir leemt •. reezen tn inrar ^\'Uoilen \'
Ie homlen, 13.
EN gedenk aan uwen Schepper in de !
dagen uwer jongelingschap, eer dat •
de kwade da^en komen,\'en de jaren na- |
deren, van dewelke gij zeggtn zult : Ik
heb geenen lust in dezelve.
\'2 \'.\'.• r dan de gtfn, en het lieht, en de
maan, en desterren verduistenl worden, i
eu de wolken wederkomen na den «-*gen.
\'A In den d.iif, wanneer de wachters des
bui ces zullen heven, en de sterke mannen
z:c>i zelven zullen krommen, en de inaal- \'
slers /uilen stilstaan, omdat zij minder
geworaen ziin, en die door de ventteen ;
zien, verduisterd zullen worden;
4  Kn de twee deuren uaar d.» straat
zullen gesloten worden, als er is een ne- J
derig geluid der maling, en hij opstaat \'
t»p de stem van het vogfitje. en al de j
zaligt resten nedergebogen zullen wot den. j
.\'» Ook mimm zii voor de hoogte zul-
len vreeten, en dat er verschrikkingen
zullen ziin op den weg, eu d- amnndel- j
boom zal hloetjm, en dat de sprinkhaan
zich /elven een lust zal wezen, en dat de \'
lust zal vergaan i want de mensch gaat |
naar ziin eeuwig huis, en il e rouwklagers
zullen in de straat omgaan.
li Eer dan de zilvnren koord ontketend
wordt, en de gulden scliaal in stukken
gestuoten wordt, en de kruik aan de
•pringader gebioken wordt, en het rad
aan den bornput in •tukken gestuoten
wordt;
7 " r^n dnt het stof wederom tot aarde
keert, als bet geweest is; en de geest
weder tot God keert, \'• die Hem gegeven
heeft.
                                                          Kom, lfcl».
5  • IJdelheid der ijdelheden, zegt de
prediker ; bet is al ijdelheid !
                  r tv 61 \'"
\'J En voorts.dewijl de prediker wijs ge-
weest is, zoo leerde hij het volk uog we- . "*d.
tenschap, en merkte op, en onderzocht, \' ..
hij stelde vi h •< spreuken in orde.
          f
10  De predikerzuclii aangename woor-
den ui; te vinden, en het geschreveneis
regt, woorden der waarheid/
11  De woorden der wijzen zijn gelijk
prikkelen, en gelijk nagelen, diep inge-
-lig.ii van de meesters der verzameiin-
gen, die gegeven zijn van den eenigen
Herder.
i.\' Kn wat boven dezelve is, mijn zoon 1
wees gewaarschuwd : van vele boeken te
maken is geen einde, en veel lezena is
verinoeijing des vleenches.
13  Vau alles, wat geboord is, is het
i liet
nl lm
niet 1
i alti
I He»
"ll^KBi1 «w brood uit op het watp.r, j
VV want gij zult het vinden na vele
dagen.
•J Geef •• een deel aan zeven, jaook aan
acht : want gij weet niet, wat kwaad op
de aarde wezen zal.
3  Als de wolken vol geworden ziin, zoo ]
storten /.ij plasregen uit opdsMrde;ni
als ile boom naar het zuiden, of als hij
naar het noorden valt, in de plaats, waar
de boom valt, daar zal hij wezen.
4  Wie op den wind ncht geeft, die zal i
niet zaatj»°» e» wie op de wolken ziet, ;
die zal niet niaaijen.
ó * Gelijk gij niet weet, weike de Weg ,
des winds zij,»/hoedanig rde beenderen
zijn in den buik var, eene zwangere
rcoMie. alzoo weet gij het werk Gods \\
niet, die bet alles maakt.
» Zaai uw zand in den morgenstond,
en trek uwe hand dis avonds niet af : !
want gij Tteet niet,wat reiit wezen zal,of
nit of dat, of dat die beidrn te zamen ,
goed zijn zullen.
7  Verder, het licht iazort. en het is den i
oogen goed de zou te aanschouwen;
8  Slaar indien de mensCh vele jaren
leeft, m verblijdt zich in die allen, zoo ;
laat hem ook gedenken aan de dagen der ;
duinternis, want die zullen vele zijn ; en
al wat gekomen ia, is ijdelheid.
einde van de zaak: r VreesGod,en houd
• Deut.
zijne geboden, waut dit betaamt allen
menacben.
14 / Want God zal ieder werk in het
gerigt brengen, roet al wat verborgen is, ƒ 1 Cor. *
bet/ij goed, oi\' hetzij kwaad.
-ocr page 463-
HOOGLIED I, 2, i.
HET 1I0CH.L1ED VAN SA\'LOMO.
HOOFDSTUK 1.
In di! \'wofdsink WOfdl l" ihmrn h-I mtwïtr
v (Ham-en der K. ik
na.tr dr i-rna.lc van
] Chri-.t.i-, **. 1 . (ui* wltarewrthtr imrhk<
] lijke RMtah*, d.nh innrti.li-.- -i ti.. tnhi kt,
| 5 . nl-m<\'.li- haar trriaar Mater dr valrrhai
| broeder*, ft. m aaawr verlaniren .>aar <"hn«-
| tlM, 7. EnW mtrotMtlam rn laad) rrijiiii_-
\' \\*n ChratMa .\'.in rtinr Kraneraatr, f. I»-
arraot« Mgdacfeap der Bruid, srrcrsai rhri«-
IM
lirr.tr lol hfl.tr. IJ. Hrt avrihrhajrna lam
Chri-lii" «.«« tn- vnaarraatr, IS . en d-
Hefilc il:-: craaarmtr tul kam Bvuidrsona, \'.ü.
HET Hooglied, hit wrik van snlonola.
- Ui.\' knaae mij metde kussen \'.ijn*
munds: want uwe uitnemende liefde is
« beter >Un wijn.
3  L\'we oliën z^n goed tot reuk, uw-
naam is eeneoUe,die nlrgeatort wordti
daarom hebben u de maagden lief.
4  Trek uii|, wil zullru u naloopen ! De
koning heeft mij xebi .\'_\'• iu zijne binuen-
kameren, w|j "zullen on» verheugen en
in u verblijden; wij zullen aw« uitne-
mendc liefde vermelden, meer dan den
i wijn : de opregten hebban u lief.
a Ik ben zwart, doch lielelijk,(gij doch-
teren van Jeruzalem I] gelijk de tenten
vnn Ivedar, gelijk de gordijnen van SA-
louio.
tl Ziet mij niet aan.dat ik zwnrtap.htig
ben, uDLil.it mij de zon heeft beschenen:
ile kin.leren mijner moed\'r waren tegen
mij ontstoken, zij hebben mij gezet lot
eene koederln der wijngaarden. Mynen
wijngaard, dien ik heb, heb ik niet ge-
hoed.
7 Zeg ci"ij ««n, tfijt \'t dien mijne ziel
liefheeft, waar gij weidt, waar gij de
, kudde legert in den middag: want waar-
oiu zou ik zijn als eene, OMatcn bedekt
u:i de kudden uwer medgczcllen ?
5  Indien gy het niet weet, \'O gij
schoonste OBder de vrouwen ! zoo ga uH
op de voetstappen der schapen, en weid
uwe Kelten hij de woningen der herderen.
9 ƒ Mijne vriendtul ik vergelijk u bij
de paarden in de wagens van nnd,
ÏO 9Uwe wangen zijn liefelijk in de
«pingen, uw hals in de parelsnoeren.
11  Wij /.uilen u Kouden•pangi nmaken,
mei zilveren stipjes.
12  Terwijl de kor.tng aan ziine ronde
tafel is, «\'t r ir mijn nardus züuen reuk.
13  Mijn liefste is mij een bundeltje
mirre, dat tusseben inijnc borsten ver-
nacht.
14  Mijn litfste is mü een troa van
Cyprus, in de whngaardeu van Eu-gedi.
15  Zie, gij zyt schoon,mijne vriendin \\
zie, -\'i zijt schoon, uwe oogen zijn dui-
rQWjIM
16  *2ie, kü zijt schoon, miin liefste!
ja liefelijk : ook groent onze bedstede.
17  De balken onzer huizen zijn cede-
ren, onze galerijen ztin cipressen.
HOOFDSTUK 2.
De waardé.-heid van Diri»tu<. ta, l;_ea*aaa
1 iijitr Teiiiiriiie, 2. I>.- none
3 Als een appelboom onüerdeboomen i
des wutt\'ls, zon is mijn liefste onder de |
zonen i ik hebgrouten lust in zijuescha- ;
duw, en zit er taster, eo zijne vrucht ïs i
mijn «eheui* Ite zoet.
•i 11 ij voert aii.i in het wijnhuis, en ;
de li\'t\'de is zijne banier over nut.
5 On.ters-.eunt ^ijlieden mij met de .
Beaacnen. versterkt mij met de appelen, |
want ik ben krank van liefde.
(i "Zijne linkerhand zij onder miin
boofd, rn zijne tncirrbaod oniheUe uiö* |
7 Ik bezwier u,xó\'lornt[*ren van Jerü-
I xalem ! die bij de reeen, of bij de t.in.ltn
: des velds z^it, \'laf j£ij die liefde niet op* [
I wekt, noch wakk<r mtakt, :otdat het i
dezelre luste!
S Dat is de stem mijns li-i\'sien, ziet
| hem, hij komt, sprinK*-nueopde berden, \'
huppelende op de heuvelen !
\'J Mijn lietste i.t Keiijk eene ree,cf een j
welp der herten: zie;, hij staa; achter,
on/.eii muur, kijkende uit de veusteren,
b>inkende uit de treilen.
10  Mijn liefste antwoordt, en zi\'£ttot
mij : sita op, mijne vriendin, mi in e
M\'iiM nf, en Kom !
11  Want zie, oe winter is voorbij, de
plasT\'-ijei» is over, hij is overjrfwum;
12  lie bloemen worden gezien in het
lam!, de lanjrtüd genaakt, mi de stem
tbr torteliluii\' wordt Kebooid in ons land.
13  Ue vij^ebnom brengt ziine jon^e
vijgjea voort, en «.ie wtanatokken geven
reuk wiet Au/tue jon:<e druifjes. Sta op,
mijne vriendin, mijne schooue, ?n kom I
14  Mijne duive 1 zijnde in •!«\' kloven der
ateenrotsen.iu het vt r bordene eener steile [
plaats, toon mij uwe Kedmnte. doe mij i
uwe stem hooren: \'< want uwe stem Ja
zoet, eu uwe sedaAnte is liefeUJk.
ló Tengl jfijlieden ons de • vossen, de |
kleine vossen, diede wijn-zaardt-n veraar*
v^n : waut onze wtiDfrasrden /.ebben
jcin^e druifjes.
10 Mijn liefste is mijn, en ik ben zijne,
die weidt onder de lellen,
17 Totdat \' de dn« annkomt, en de
schaduwen vlieden: tceer om, mijn lic f- ,
»te! word kO gelijk eene ree, of een welp
der herten, op de bergen vau Uether.
HOOFDSTUK 3.
Drltruid vrrhialt.iior na-irMii-lijV/ij liarenRri:i-
drgam rrtoehl heeft, di.ch re (rifCcA,
vs. 1. 2. %. eind* lyk Vatadt ?>i llrm en IsiK
Hem nirt f*M. I. 11 tj wil nirt. dnl mrn
i.jne Bruid rul opwrkk\' n, "i. llrt -irranddrr
ltrui-1, tixUI zij uil dr ivr.lr.ikkin:.\' »»\' t*e-
komen, ft. llrt bad, of >ie koets dos Bnd-
drj-ni:i-, anili r brt tirrld van SAlttflaW^ brtl
rn kiirt*, 7. Dr prtoorljffM worden \'_-rno€»-
Étjcd 01*1 uriilofaalds wimrdeti van S.ilo-
nitt\'s iirnilnt\'t mei njnr hruid, tut hrt rijk
drr beaarigÜMM, II.
IK zocht des nachts op mijn le«rArhein,
dien mijne ziel liefheeft; <k zoebt
i hem, maar ik vond hem uiei; ik teute:
i 2 Ik zal nu opstaan, en in de stad om-
! «aan, in de wijken eu in de straten; ik
, zal hem zoeken, dien mijne ziel liefheeft;
ik zocht hem, maar ik vond hem niet.
3 De wachters, die in de steil oniarin-
j (ren, vondtn mij; iAr zeule: Hebt *Ü dien
gezien, dien mvjne ziel liefnottsM
! 4 Toen ik een weinitfje *«" hen wej;Ke-
Knan was, vond ik hem, dien miineziel
liefheeft; ik hield hem vast, en het hem
i niet ;raan,totdat ik hem in mijner mopders
I huis jrebratft had,en inde binnenste ka-
mer van degene, die mij gebaard beeft.
iijne Bruid i-n dr tr<
4b
r>\\ i
Hem ontvangt. X. Keur nrmrliki\'itr «ot opep-
hare belijdrni* rata CbliMns, dewijl dr «in-
trr drr mvolciafc roorfenl »», 11. Waai»
arhunin^ tr_rn dr •_\'• \')• -itm- vijan.lrn <ler
Krrk. 11. Omlrrlifiirr linde i,.-.,!kii den
Itruiiif.oui rn dr l\'.n.id, Uu
IK ben eene roos van Saron, eene lelie
der \'i.ili ti.
j 2 Gelijk eene lelie onder de doornen,
alzoo ia mijne vriendin ondea de doch-
! teren.
-ocr page 464-
HOOGLIED i, ft.
ft |k bMWMT u, icu dochteren van Je-
i ii m]imi ! die bij de reeen of bi,i de Mn-
den des veids zijt, dat gtf de liefde niet
opwekt, noch wakker maakt, totdat tiet
kmmr lus»!
6" Wie is z;j, die daar opkom! uit de
woestijn, als rookpïlaren, berookt mei
mirre en wierook, en met allerlei poeder
de* kruidenier*?
7 Ziet, het u !..!hI S,:\'ii:lmi !<•• l\'t. daar
zyn zestig helden romiom van de helden
van Israël;
S Die allemaal zwaarden houdeu, ge-
1\' • rd ten oorlog, elk hebbende . .iu
zwaan! aan ziine heup, van wege den
schrik des nachts.
y De koning Salomo heef* zich \'• eene
koet» gemaakt van liet hout van Libanon.
Kt Re pilaren derxelve mnaktc h\'i *•«"
zilver, haren vloer mm goud, h«.ar treiie-
melte MN pnrprr; het binnenste wan
besprei»l met de liefde van ileductiteren
Tan JeriualiNu.
11 Ui at uit, en aanschouwt, gij doch-
teren van Sionl den kuiuii: Salomo,
me: de kroon, waarmede hem ziine moe-
der kroonde o» \'ien da* zynt-r bruiloft,
en ou den dag der vreugde zijus barten.
HOOFDSTUK 4.
.Ie Bruid ovei
granaatappelcn, met edele vruchten, cy- J
pms met nardua;
H Nardus en saffraan, kalrau* en ka-
neel, met allerlei boomen van wierook,
mirre en aloë, mitsgaders alle vuur-
naa*o«te specerijen.
lft O fonte\'ndi-r hoven, put der levende
wateren, die uit Libanon vloeden!
]iï Ontwaak, noor.iewind ! en kom, git
zuidewind! iloorwaai mijnen hof. dat
zijne specerijen uitvloeij\'-n. O dat mijn
liefste tot zijnen bof kwame, en ate
zijne elelc vruchten!
HOOFDSTUK >.
II i-T
.1.- BruideCDBop demMdlcta* I
<l<ti Hu ec
npn.l behami Iiti\'i i
l».-rr
u.hten, ... 1. Zij beicat, ,|ni
i-n 1-r-n:iiii haren Bruidesma
2: <\\m-h dat Hj ilaartia «pet—
«>ti Hem in Ie laten. S ; M-_, na* J
hetreen baar /eer l«*»l deed, B. ;
elejrenhHd zij remkl rru, torn
H, 7. Zn srerfi hare uitneuieafU)
S|„.
• bem-hn.
, 10,
IK ben in mijnen hof gekomen, omüne !
zuster, o bruid \'. ik heb müne mirre
geplukt met mijne specerij, ik heb mijne \',
honivrMten met mijden honig gegeten; !
ik heb mijnen wtir.. laitsgadiTf miine
melk /eilronkf n. Eet, - vrienden ! drinkt, \'
en »\'ord\' dronken, o liefden !
                i" \'**-. *l *
Ik sliep, maar mün hart waakte; de J"kob-aJ3
slem mijn* li*-fs"-n,»H:-klopte, was i Doe j
mii open. miir.e snater, mijne viiendin,
mtjneduive.iuiine volmaakte! want mün ;
hoofd is vervuld met dauw, myne baar* |
lokken inet nschtdr>i|»pen.
3 Ik heb mfJBOn rok uitïeto^en, hoe
zal ik i.-u; woler aantrekken? ik heb
mijne voeten ^ewvuii\'hen, boe zil ik ze
weder bezoedelen ?
•I Mijn liefste trok zijne band van het
gat dtr flr\'tr; en miitt ingewand werd
ontroerd om trjnentwi).
5 Ik stond op. om mijnen liefste open
te doen; en mijne handen drunten mim
mirre, en mijne vingert van vloeijende
mirre, on de handhaven des blots.
fi Ik deed mijnen liefste open, manr
mijn liefste wan geweken, hij was »lnoi\'ge- :
gaan, nitini0 zie! ging uit van wege zijn
spreken; \'\'ik zoclit hem, maar ik vond \'• Hongl. n l
hem niet. ik riep hem, doch hij ant-
WooMde mij niet.
7 De wachters, die in de atnd omgiu-
gen. vonden mii. zij sloegen mij. zij ver-
wondden nlU ; de wachters op ile muren
namen mijnen sliujcr vnn mij.
S r Ut b\'\'zweeru, g\'j dochters van Jerü* « Hoogt. *\'•
zalem ! indien rü mijnen liefste vindt,
wat zult gü hem aanzeggen:\' Dat ik
krank ben van liefde.
y Wat is uw liefste meer dan een an-
iirr
li\'f!<;e. o gij schoonste onder de
Trouwen ! wat is uw liifste meer dan een
nWec liefste, dat gü ons 100 bezworen
hebt?
lu Mijn Hefste is blank en rood. hij
draairt rie banier boven tien dollend.
II  Zijn hoofd i» van het fijnste goed,
van h»-t dinsU go«;d ; zijne haarlokken
zö" gekruld, zwart als eeoe raaf.
IC \'l\'£ijnr oogen zijn aliderduiven by ** Hoogl.I:IJ-
11 e
hri.l. i
1:
. i •\'
;.1 tam
rüfji\' haar nni lol llfii ir kouteM, * hf*-
liii rite tijiif llrfde lol haai. \'J . Urijtend*
weder kan vfcoonlieid, \\Om Mr Bruid h\'dt
haren itri>:.lt-\'.\'i\'ii.. ~|M.i-,li-- ti>t hmr te Lu-
in*>n en door xijtirn 11, (In-i kraeh\'ht in
haar tp wnrk<n, <>,-tlat iij tmrbtvu koort*
Z1K, gij zijt schoon, mijne vriendin 1
zie. gij zijt schcon : uwe oogen z<|n
duivenuoje^ «tuasehen uwe vlechten;
I uw haar II a\'s eene kudde geiten. rHeAsf
yratt van den berg GPea»ls afscheren.
2 l\'wc tanden lijn als eene kodde #**••
pen. die geschoren zijn. die uit de wMch-
utede opkomen; die al te urnen twee*
Ho (ren voortbrengen, en geene ouder hen
ia jongeloos.
il Uwe lippen zijn nis een i\'cLnrlaken
snoer, en uwe spraak -\' ia liefelijk ; de
«laai\' uwi hoof.is in als een stuk van
eenen granaatappel tusichea uwe vlech-
ten.
4<iUw hals is als Davids toren, die
gebouwd is ph ophanging vnn wapentuig,
waar duttend rondassen atn hanjren, al-
temaftl ajnde schil.lea der Lelden,
fttfJwe twee borsten zijn gci^k twee
• Haoat. <:3. welpeu, tweelingen v.in eene ree, die
ouder de leliën weiden.
li Totdat de .lü.\' aankomt, en de scha.\'
duwen vlieden, /al ik gar.n tof den mtr-
reberif, en tot den wierook heuvel.
7  Geheel zijt gij schoon, mijne vrien-
din ! en er is geen gebrek aan ti.
8  Bü mij vanden Libanon ai\', o bruid !
kotu bij mij ven den Libanon af; zie van
den top van Ainana, van den top van
Senir en van Ilermon. vande wuninicen
der leeuwinnen, vau deuiT)rendei\'luip-
9  Gij heV iciï het bart sreno:iien,itivJiie
zuater, o bruid < a\'n hebt mi) !.> i hart
frenouifu, mei een van uwe oogeu, met
eene keten van uwen halt».
10  Hoe schoon is uweuitnemeii.le Iit*f-
de, müne zuster, o bruid! hoeveel bet» r
is uwe uitnemende liefde dan wiin, en
do reuk uwer olLSn »l«n alle speceryen !
11  Uwe lippen, o bruid! druppen van
honigzeem; honig en melk isotider :twe
tong, en i!e re»ik uwer Lleederen is als
de reuk van Libanon.
12  Mijne zu«ter. o bruid I gü zijt een
besloten hof, eene besioteue wel, eene
verzegelde fontein.
13  Uwe scheuten ziin een paradijs van
4:1.
de waterytroomen, met melk gewasseben,
Itaando stlt in kasjca iler ringen.
VA Zijne wangen \'.ijn als een bed van
epecerijen, al* welriekende torentjes;
zijne lipuen ziin als leltèu, druppende ,
van vloeijende mirre.
14 Zijne handen *.ijn al» gouden rin-
gen, vertild met turkoois; zijn huik is alt
blinkend elpenbeen, overtogen met &af-
tieren.
i") Zijne scbenkelen zijn al* marmeren
pilaren, gegrond op voeten van het digt-
-ocr page 465-
HOOGLIED i», 7, H.
itegoud; zijne g estalte ii ;ii - ,!.- Libnnon,
uitverkoren als «Ie cederen.
16 Zijn gehemelte Uenkelelortighwa,
en al wat aan hem is, il gansch begeer-
lük. Zulk een in mijn liefste.ja zulk een
ix mini vriend, gÜ dochter* van Jeru-
zalem!
hoofdstuk r..
De ipfftgraoot— mm \'1\' BroW n«r kam
heimnrir. u. 1 . dien nj luwr aanwijst, 2.
De ilmiilrifitui verhaalt il:- irr.tnlir -ijiier
Umi.!. 1: al\' o.ik \'t.it Hu njnrn hof Iwwkt,
11. Dr Bruidegom «oodict sgae Bruid tol
rirh. 13.
WAAR is uw liefste tuen.:egHan, o !C\\j
schoonste ond.-r de vrouw» n \'t waar-
heen heeft uw liefste het a»ngezi|-t ge-
wend, opdat wij hem ni*t u zeelten?
2  Mijn liefste i* Afgegtttin in zijnen hof,
tot de specertibeddc"t, nm te weiden ut
de hoven, en om de leliën te verzamelen.
3  Ik ben mijns liefs ten, en miin liefste
U mijn, die onder de leliën weidt.
4  "(üi liit schoon, mijne vriendin ! t-e-
lijkTuirzA, liefelijk al* Jerüzalem.schrik-
kelijk alM ttmyor&tm met banieren.
5  Wend uwe oogen van dim «\'% want
| zij doen mij geweld aan; uw baar is »U
1 eene kudde Keiten, die arf grti* van
! Gilead afscheren.
l 6 Uwe tanden zün als eene kudde scha-
\' pen, die uit de "vaschstedeopkomen,die
\\ al te zamen tw«e!ingen voortbrengen,en
1 onder dezelve is «eene jongeloo».
7 Uwe wr.ngeu «ij:» als een stuk van
eenen graaaacappel tusschenuwe vlech-
ten.
S Er zün zestig koninginn-n en tachtig
bijwiiven. e?» maagden zonder getal
9  Een eenige i^mijnednive. mijne vol-
maakte, de e\'iiijce harer moeder, zij is de
\\ zuivere dergene, die haar gehaard heeft:
[ als de dochters haar zien, zoo zullen zij
i haar welgcUikzaüg roemen, de koningin*
1 oen en de by wyven; en zg zullen haar
prijzen.
lö Wie is zij, die er uitziet, alsdeda*
geraad, schoon gelijk.ïe maan,zuiver als
de zon, schrikkelijk als alag ,,, V., met
banieren ?
11  Ik ben tot den notenhof afgegnun,
om de (roette vruchten der vuil» i teiieni
om te zien, of de Wijnstok bloeide, de
rranaatboomen uirbotten,
12  Eer ik het wist, zette mij niiine
xiel 0;> de wagens van uiiju \'\'vrijwillig
volk.
13  Keer weder, ket-r weder, o Stilam-
1 mith ! Keer werler. keer weder, dat wij
u moxeti aauzieii. Wat ziet g(i lieden de
Sitlammith aan : zij is als een rei van
. twee heiren.
HOOFDSTUK 7.
De Tlruitl tvnr.ll KCrOCmd ..ver hare •rhnon-
1 heit! en UeMtjkhsld, ra, 1. Zij rarwnuri -ieh
over .Ir m\'inwinwhap ui\'\'\' baren Bruidegom,
10   Zij noodijrt Mem en i|j br-feart umi Ham
<]<• kerken te gaan besoekan, 11,
HOE schoon zitu uwe gangen in de
schoenen, gi)prin«endochter!deom-
draaijingen uwer heupen zijn als kus-
telijke ketens, zijnde het werk van de
handen rena kunstenaars.
2  Uw ntt\'el is tila een ronde beker,
dien teen drank ontbreekt: uw buik is
als een hoop tarwe, rondom bezet met
leliën.
3  Uwe twee «borsten zi;n als twee wel-
tooirl. i 5. pfD> tweelingen van eene re»*.
4  Uw hals is als een el|>enbeenen toren,
uwe oogen z\\jn i\'ls de vijvers te Hesbon.
liii de poort «ad Bath-rabbim; uw neus is
als de toren van Libanon, die tejrtn Üa-
maskus ziet.
5  Uw hoofd op u is als Karniel.cn de
haarband uws hoofds als purper ; de ko-
uing is als gebonden op de galerijen.
6  \'• Hoe schoon zijt irü, en hoe liefe- !
Hjk zijt gij, o liefde, in wellusten 1
7  Deze uwe lengte is te vergelijken bij
eenen palmboom, en uwe borsten bij .
aV"i/t rossen.
"• Ik zejde : Ik zal op den palmboom
klimmen,ik zal ziine takken grijuen , zoo
zullen dan uwe borsten zijn als druif\' \\
trossen aan den wijnstok,er. de reuk van
uwen neus Als appelen.
y En uw gehemelte alt. goede wijn.die i
regt tot mijnen beminde gant, doende
de li»;ten der slapendm spieken.
10  • Ik ben mijns iiefsten, eu zijne ge- <
I uegenhiid is tot mij.
11  Kldi. \'iiiin liefste! laat ons uitgaan :
| in het veld, laat ons vernachten op de
\' dorpen.
12  l.ast ons vrceg ons opmaken naar !
de wijnbergen, laat ons tien, of de wijn* ,
stok bloeit, de jonge druifjes zich open* i
| doen, degranaat*p;ielboomeu uitbotten j
i daar zal ik u mvjne uitneo.ende liefde
geren.
13  De düdftim geven reuk. en asn onze
I deuren zijn allerlei edeh vruchten.nieuwe
| en oude, o mijn liefste! die ht bik voor
. u weggelegd.
HOOFDSTUK S
| De RruM wrWJCht, dM ilr Itl llbll KIM :n hrt
vli^^eh ni"L*t vrr«rhi|ien rn l«j haar wniien,
v«. 1. Krnr vrr«<in<!erinT omr dm Moei ilrr
K<-rk. 5. WfB>rh il*-r Bruid "in irnelerinc
I\' tjiii.—n he\'oljer» \\;;n de lieMe van h.irrn
Bruiderom tot lia.ir. fi. Dnnma ppraekt ilr
Bruid vaa hare jonvere surter, il«r i* v»r»
•Ie [runentr i;it <le Heideaea, s. Antwoord
• li.aiup. \'.\' ; wa.irinrile d> l\'.ruiil *i< li -.-fri4,t
en tovredea ^telt, W. l)e tOIT, -lir ile lïrni-
ilewnn 7i"!f ii\'< r riïoen nijugwurd ilraaït. tl :
doch Hij wil ook --an amlir.-n \\fr.nnili-il
wncw, IS. De Iïr..i.l «.m-.1i ixw .\\r h*A.-
ti^r ii iMdiijiiiug vaii haren Iliiii.le^oiu, 11.
OCH dat itij mi) als ent broeder waan,
zuigende de borsten mijner moeder!
dat ik u op de straat \\<-i-. !. ik t.ou u |
kussen, ook zouden zij mij niet verach- i
ten.
i Ik zo\\i n leiden, il; zon u brengen in
mijner moeders huis., gti londt mij lee- |
ten ; ik zou u van specerij wiin te drinken .
geven, en van het sap va.i mijne granaat-
appelen.
3  " Zijne linkerhand zü onder mijn
hoofd, en zijne regterltand omlielzemij.
4  ^lk bezweer u.gij dochteren van-le-
rü/alem! dat gij die liefde niet opwekt,
noch wakker mankt, totdat het detelvê
lust!
5  Wie is zii, die daar opklimt uit de
woestijn, en liefelijk 1-r.nt op hann lief*
ste ? Onder d?n appelboom heb Ik u op-
gewekt, daar beeft u uwe moeder met
smart voortgebragt. danr heeft zü « met
smart voortgebragt. die u gebaard heeft.
fi Zet mij als een 7.-gel op DW hart, als
een zegel op awen arm : want de liefde
(s sterk als de dood; de ijvei is hard
;vls het graf: hare kolen z>in vurige ko-
len, vlammen des HEKKEN.
7 Vele wateren zouden * deze Hefde
niet kunnen uithlusschen ; jade rivieren
zouden re niet verdrinlten: al gat iemand
al het goed van zijn huis voorde-.eüef-
de, men zou ht-ui ten eenemaal verach-
ten,
B Wij hebben eene kleine zuster, die
nog geene borsten heeft; wat zullen wij
uwe zuster doen in dieu dag, als men van
baar spreken zal?
I  Zoo zij een muur is, vrij zullen een
paleis van zilver on baar bouwen; en zoo
\'.il eene deur is, wij zullen haar rondom
bezetten met cederen plauken.
10 Ik ben een muur, en mijne borsten
zijn als torens. Toen was ik in zijne
oogen als eene. die vrede vindt.
II  Salomo had eenen wijngaard, te
1.-» 12.
Dgl.liU.
V : 1.
-ocr page 466-
13 O gij bewoonster der hoven ! de
medgexellen merken op uwe stem; doe
ie rail hooren.
IJ \'\'Kom haastelijk, nv.in Uefate! en
wees stij gelijk eene ree,of gelijk een welp
der herten op de bergen der specerijen.
Baol-Hamon; hij gafdezen wijngaard aAn
«Ie hoeders, wn stoer hnxt voordeazelfs
Trueht duizend :i!verlingen.
12 M»jn w:in;,vin!. dten ik heb. is voor
mijn aange/igt : de dr.uend tilrèrli*pm
Zijn voor n,o S.ilomo! innar twee honderd
zijn voor de hoeder* van deszeltsvrucht.
DE rilOFEEÏ JESAJA.
, ielfs de
\' Ik nier, het is ongeregtigbe
HOOFDSTUK I.
verbodadagen.
14  Uwe nieuwe maanden en uwe ge-
zette hoogtijden haat mime ziel, zij zijn
Mij tor eenen last; Ik benmoedegewor-
dm d.e te dragen.
15  En \'\' als gülieden uwe handen uit-
breidt. vrrbïrg Ik mijne oogen voor u ;
[ ooV w»nneer gij het gebed vermenigvul-
digt, hoor Ik niet: traaf uwe benden zijn
vol bloed.
16  Vrucht u. reinigt u, doet de boos-
, heid uwer handelingen van voor mijne
Ui!
. :|.r
podMlirnrt, II. Hij rrnwaal hi
I hetr-
rini: ilr- Ii-»en-. Ifl .:n i belofte tan reoade,
lx. ..f I*-.lr« i-iiti\' «ai\' ;«.t- -;>.-.:r •;.. indien
7.i iteh rttrt beterden, ft», Biltere tUci over
den afval il. r Joden, XI ; mei verderf lf-
illi iiriti\'-\'eii, 21 : ilorli belooft nrilrrmii jgr-
nade aan ilc boet*,aard!een, 2.1 maar \\-nkon-
lÉiir\' ilrnf nier de uiil>ot-iva.iiiliïre a i-.ro. ten-
dienaam, 2-.
HKT gezigt van ,n - i. .... den zoon van
Auu*z, hetwelk hii uur over.hola en
Jerüialrm.in de dagen vanUzzin.Joihau),
Achaz en Llizkia, di koningen van Juda.
2 " Mnurr gij, hemelenI en neen ter
ii"M\'.,\'i; aanlt! wan: de 111 !•:;;: spreekt:
Ik heb kinderen groot gemaakt en ver-
hoogd, maar zij hebben tegen Mijovcr-
. treden.
| 1 Een os kent zijnen bezitter, en een
ezel de krib zijn* heertn , mmmr Israël
tn \'t\' gei :i.- kenu.s, mijn volk verstaat
• uiet.
4 Wee het \'• zondige volk, het volk van
zware ougeregtigheid, het zar.d der bocs-
: doeners, de verdervende kinderen! Zij
hebben den HKKKt. v< rlaten,zij hebben
j den Heilige Israëli gelasterd,zij hebben
] zich vervreemd, ttü&ende acht* rwaarte.
."> Waartoe loodt ifij nief r ge*lr.gen
worden? \'" gtj londt deiaf»al*des temeer
maken ; het gansehe hoofd is krank, en
het ganselie hart in mat.
ti Van de voetzool af tot bet hoofd toe
is er nieta geheels aan hetzelve; staar
wonden, en striemen, en etter bollen, <f ie
niet uitgedrukt noch verbonden zijn,en
(reene derxelve is met olie verzacht.
7\'*U w aardrijk UflCDC verwoest In g.u we
•teilen zijn met het vuur verbrand ; uw
l.\'.inl verteren de knenidrninuwetegen-
woordigheid, en eene verwoesting ia er,
als eene oinke^ring door de vreemden.
s E» de dochter van /.ion is overge-
ven nis een hutje in dtn wijngaard, als
een nachthutje in den komkoulinerhof,
als eene belegerde titad.
9 \'ZoonirtdellKEHEder heirscharen
on* nog een weinig overblijfsels had ge-
laten, als/Sódom zouden wij geworden
zijn, wij zouden üomorra gelijk zijn ge-
worden.
In Hoort des II KEKEN woord,gijover-
steil van SödODsl neem lcr OOH de wet
onzes Gods, gij volk van Goniorra !
11  Waartoe zal Mij zijn de veelheid
uwer slagtotYers? zegt de IÏKKRE; !> Ik
ben zat van de hiandoffersder raminen,
en het smeer der vette beesten, en heb
geen* lust aan het bloed der varren, noch
der lammeren, noch der bokken.
12  Wanneer cUlieden voor mijn aange-
zlgt komt te verschijnen, wie heeft zulks
van uwe hand gniccht, dat gij mijne
voorhoven betreden HMtOt ?
13  Brengt niet meer vergeefs offer,
het reukwerk is MO een gruwel; de
nieuwe maanden, en sabbaten, en het
bijeenroepen der vergaderingen vermag
oogen we„-, \'laat af van kwaad te doen.
sus
17 Leert goed doen, zoekt het regt.helpt
( den verdrukte, doet den wees regt,han- Am!» 5:18.
i delt de twist/aak der weduwe.
                   Kom. 12 9.
1 13 Kom! d\'in.en last ons zamenregten,
zegt de BEEKË:*a1 wan n uwe zonden t [•,. 51 J.
ais seharlaken, zij lallen wit worden all
aneeuw, al waren zij rood ala karmozijn,
, zü zullen wnrden als iritie wol.
, 19 Indien gijlieden willig z«it en hoort,
! zoo zult gij net goede dezes land* eten ;
\'2tt Maar indien gij velarrt, en weder-
  apnnntg -ijr. zoo zult «ij van her zwaard
gegeten worden; want de mond des HEE-
REN beert het gesproken.
1\\ lïoe U de getrouwe stad tot eene
hoer geworden ! zij was vol regt, gereg-
tigbeid herbergde daarin, maar nu dood•
I slagers.
                                             _
\' Sï l\'w \' zilver is geworden tot schuim ; f Bsse, 22 \'S.
\'
»i uw wijn is vermengd met water.
                        U>.
| 2;) Uwe vorsten zijn atvaliigm, en med- 1
\\ !-
; gezellen der dieven, een ieder van hen
I heeft de geschenken lief, m /.ij Jajrende
I vergpMiiigi\'ti na : "den weezen doen xy
I geen regt, en de twisvzaak der weduwen
I komt voor hen niet.
\' 2-1 Daarom spreekt de Heere,HLEUE
j der heirscharen, de Magtige IsraOls : O
1 wee! Ik zal Mij troosten van mijnewe-
1 Peut. ÜS.63.
j derpartijders, » Ik zal Mij wreken van
! mijne vhanden.
U En 1V zal mijne hand tegen n keeren, ,,
I en;< Ik zal uw FChuimophet alïerreinste
! afzuiveren.en Ik /al al uw tin wegnemen.
2ü En Ikial « uwe regterswedergeven, |
   als in het eertte, en uwe --aadsliedenals
, in den beginne ; daarna zult gij eenestad
. der geregliglieid, et-negetrouwestad,ge-
; nocii\'d worden.
27 Zion zal door regt verlust worden,en
i hare wederkeerenden door geregtlgheid.
2* \'i Maar er zal verbreking zijn der
I overtreders, en der zondaars te /amen; en
! die den HEERE verlaten, zullen om-
; komen.
Ü Want zij zullen beschaamd worden
; om der tiken wil, die gijlieden begeerd
1 hebt, en gü zult schaamrooil worden,
om der hoven wil, die gü verkozen hebt.
3d Want gü z\'iltzijnalseeneik,welks
; bladeren afvallen, en alseen hof, diegeen
water heeft.
81 En de sterke zal wezen totgrof vlas,
en zijn werkmeester tot eene vonk, en zü
zullen beiden te znmen branden, en er zal
geen nltblttatoher wezen.
HOOFDSTUK 2.
I)p profeet spreekt mer reiWoeotde woorden
vs» de ketnst ram het koniugrijk van Chri«-
J:J
Job SI*
p,. 1 : 6-
73 27.
Bom.
f Gen.
50 V
15 8
21 27
MS.
-ocr page 467-
In* mi iip roeping der Heidenen, v». 2. Min
ilc vnstootlng der Joden om hunne irruwe-
lijke tonden, f>. huoBderheld van wege hunne
nfaoiierij en hooj-moi-il, 8. 11:j vermaant allo
litrii>rhfii ("ui Ie \\ rei ren, ivei*i\'n> *\'.,ne ironie
majesteit rn tOBffi uier alle dingen, li>.
Vooriêirïriuï *an don ifrunti-n M-Jirik. ilie
over <lo al.-uden.lieiuiari. komen zoude, 19.
HET woord, dat Jesaja, de zoon van
Auhu, gezien heeft over Juda en
Jeruzalem.
2 Ku het zal geschieden in het laatste
der dagen, dat • de berg van het hui* des
HEEK EN zal vasigesti ld zijn op den top
der bergen, en dai hij zal verheven wor-
den hoven de heuvelen, en tot denzelveü
zullen alle Heidenen roi "!o»-ijen.
lï En vele vulken zullen ht-engaan en
zeggen: Komt. Uht or.s op^p.au tolden
berg des HEEREN, tot het huis vanden
GodJakobs, oplat Hii OM \\< ere van zijne
wejeen. en dat wii wande.en in zijne pa-
den: want \'\' uit Zion zal de wet uitgaan, i
en des HEKKEN woord ui t Jeruzalem, ;
4  En IIi.i zal rekten onderde Heidenen,
en bestraffen vele volkon; en zij zullen
hunne \'zwaarden «laan tot spaden, en
hunne (piesen tot eik kelen : het eeiié volk
zal tenen liet andere volk neen /.waan!
opheffen, en zij zullen geen oorlog meer
keren.
5  Komt, -.\'ij huis van Jakob ! en Kat ons
wandelen in het licht des BEEREN.
6  Maar Gij hebt uw volk. bet huis van
Jakob, verlaten, waut zij zijn vervuld tuct
goddeloQshriiU
nieev dan het Oosten, en
zij zijn huichelaars «clijk de EUistijnen,
en aan de kinderen der vreemden toonen
zij hun behagen.
7  En hun land is vervuld met zilver en
goud, en hunner schatten is geen einde;
nun land is ook vervuld met paarden,
en hunner walenen U g-?en eindt1.
8 Ook is hun land vervuld met afgoden:
▼oor het werk hunner handen huigen lij
zich neder, voor hetgeen hunne vingeren
gemaakt hebben.
y Daar bukt zich de gemeene man, en
de aanzienlijke man vernedert zich;
daarom zult Gij het hun niet vergeven.
Ui Ga in den rotssteen, en verberg u
in het stof, van wege den schrik des
HEER EN, en om de heerlijkheid zijner
majesteit.
11   ,l De hooge oogen der menschen
zullen vernederd worden, en de hoogheid
der manu. n zul nedergebogen wordvn :
en de HEKUE alleen zal in dien dag
verheveu zijn.
12   Want de dag des HEEREN der
heirscharen zal zijn tegen allen hoovaar-
dige en hooge,en tegen allen verhevene,
opdat hij vernedird worde;
13  En tegen alle hooge en verhevene
cederen van Libanon, en tegen alle
eiken van llasan .
14   En tegen alle booge bergen, en
tegen alle verhevene heuvelen;
15  En tegen allen hoogen toren, en
tegen allen vasten muur;
16  En tegen alle schepen van Tarsis,
en tegen alle gewenschte schilderyen,
17  En de hoogheid des menschen zal
gebogen, en de hoogheid der mannen
zal vernederd worden : en de HEERE
alleen zal in dien dag verheven zijn.
IS En elkeen der afgoden zal gansene*
lyk vergaan.
1\'J Dan zullen zij in de spelonken der
rotsstecnen gaan, en in de holen der
aarde, van wege den schrik des HEK-
REN, en van wege de heerlijkheid zijner
majesteit, wanneer Hij zich opmaken
zal. om de aarde te verschrikken.
20 In dien dag zal de mensen zijne zil-
veren afgoden, en zijne gouden afgoden,
welke zij zich gemaakt hadden, om zich
daan-oor neder te buigen, wegwerpen
voor de mollen en de vledermuizen: I
21 Gaande in de reten der rotsen, en in j
de kloven der steenrotsen, van wegeden
•chrlk des HEEREN, en van wege de
heerlijkheid zijner majesteit, wanneer I
Hij zich opmaken zal, om de aarde ge-
weldeiiik te verschrikken.
-J I.aat gijiieden dan af van den
mensch. wiens adem in zijnen neus is,
wam waarin is hij te achten?
HOOFDSTUK 3.
als .
lm
r. ••. ril
en, om hiinn
ijvulilise
v«. 1.
ven «i
10. In
•imii«rheid «i
.rd*n
« en
irra
Otelijfci
li.th i\'-\'d .....
Itrmrht en
hoojna
WANT ziet, de Heere, HEERE der
htirscharen, «.al van Jeriiznlem en
van Juda wegnemen den stok en den
staf, al len stok des broods, en allen
stuk des waters;
2 Di ti held en den krijgsman, den ieg- j
ter en den profeet, en den waarzegger, i
en den oude;
:t Den overste van vijftig, en den !
aanzienlijke, en den raadsman, en den
wijze onder de werkmeesters, en dien, :
die kloek ter tale is.
4  En Ik zal jongelingen stellen tot
hunne vorsten, en kinderen zullen over
hen he.-rscben ;
ü En het volk zal gedrongen worden, !
.Ie een zal z\'jn teg,-n den ander, en een ;
iegelijk tegen zijnen naaste: de Jongeling
zal stout zijn tegen den oude, de verachte :
te^en den eerlijke.
\'t Wannfer iemand ziinen broeder nit
het huis -/i,ms vaders zal aangrijpen,;et/- ]
gende:
Gij hebt een kleed, wees ons ten
overste, laat toch dezen aanstoot onder
uwe hand wezen;
7 \'/.uo zal hij in dien dag n/M hand \'
ophen>n, leggende : Ik kan geen beel-
meester wezen ; er is ook geen brood \'
en geen kleed in mijn huis ; zet rnü niet i
tot een\' overste des volks.
5  Want Jeruzalem heeft aangestooten,
en Juda is gevallf», dewijl hunne tong
en handelingen tegen den HEERE zyn, \'\'
om de oogen zyner heerlijkheid te ver-
bittereu.
9 Het. gelaat huns aangezigts getuigt
tegen hen, en hunne zonden spreken zij
vrij uit, gelijk Sódom. zij verbergen ze ,
niet. Wee hunlieder ziel, want zij doen
•leb zei ven kwaad.
Il» Zegt den regtvaardige, dat het hem
welgaan zal; dat zij de vrucht hunner
werken zullen eten.
11  Wee den goddelooze, het zal hem
kwalijk gaan! want de vergelding zijner
handen zal hem geschieden.
12 De drijvers mijns volks zijn kinderen.
en vrouwen heersenen over hetzelve. O
mijn volk, die u leiden, verleiden u, en \'
den weg uwer paden slokken zij in.
13  De HEERE stelt zieh om te pleiten,
en Hij staat, om de volken te rigten.
14 De HEI KE komt ten geru\'tetegen de
oudsten zijns volks en deazelfs vorsten,
want gij lieden hebt deien wijngaard
verteerd ; de roof des elleudigea is in j
uwe huizen.
15  Wat is ulieden, dat gij mijn volk :
verbrijzelt, en de aangezigten der ellen«li-
gen vermaalt? spreekt de Heere, HEERE
der heirseharen.
16 Verder zegt de HEERE : Daarom dat
de docliteren van Zion zich verheffen, en
gaan met uiiges-trekten hals, en lonken
met de oogen. al gaande en trippelende
daarhenen treden, en als of hare voeten
gebonden waren ;
17  Zoo zal de Heere u den schedel der
dochten n van Zion sehurftig maken, en
-ocr page 468-
4»;-:
4, ...
in deszelfa midden eenen toren j-ebouwd, ! J- v. C.
en ook *enen wijnbak daarin uit»-elion-
          \'™-
wen; en hü heeft verwacht, dat hy goedr \'.
druiven zou voortbrengen, maar hij heeft
atinkende druiven voortirebre.gt.
S Nu dan,gij inwoners van Jeruzalem,
en sii mannen van Jud.t t oordeelt toch
tusscben mij en t>isscben mijnen wijn-
gaard.
4 " Wat i* er meer te di>en aan mijnen « Jer. *: s.
wijngaard, hetwelk ik aan hem niet ge- Mirh»fi3,fc.
daan heb? V.\'aarom heb jk verwacht,
dat hij fjneile druiven voortbrengen zou,
en hij heeft stinkende druiven voortgc
bragt t
h Nu dan. ik xaï ulieden nu bekend
maken, wat ik mijnen wijn^nard doen
zal: ik zul ^ziinen tuin wegnemen, op- >> P*. »r.\\3.
<lat htj zij tot afweidtng; zijnen muur zal
ik verscheuren, oodat hij zij t.it vertre-
dfauj.
rt En ik zal hem f\'-f woestheid maken ; i
hij zal niet besnoeid norh omgehakt wor-
de\'n, maar dfstelen en doornen zullen \'
daarin opgaan: en ik zal den wolken
gehie.ten, dat zij (Mn\' regen daarop re-
gt-nen.
                                                                j
7 i Want de wijngaard van den HEERE r Vb. 809.
der hettschnren is het huis vau Israél, en ;
de mannen van Judn iHneMM plant ziiner ,
verlustin-:en; en Hij hoen gewacht
naar re^t, maar ziet, iiet is schurftheid,
naar geregti/heid, maar ziet, het ia
geschreeuw.
fl\'MYeedf\'iigenen.dichuisaanhuistrck- .< MichaS:t.|
ken, akker nan akker brengen, totilnf er I
geene plaats meer zü, en dat gijlieden
alleen inwoners gemaakt wordt In het .
luidden des land* I
y Voor mijne ooren het/t de HEEitE ;
der beirnCharen pcëjiroken: Zoo niet vele ;
buizen tot verwoesting zullen worden,de j
groote en de treffelijke zonder inwoner I
lo Ja tien bunderen wijngaards zullen ,
een eenig bath gi-ven, en een bomer
zaads -al eene tfa jfeven.
11\'W\'ee dengenen, die.zich vrnrg op- .-stlr.!W:20.3it.
mahenda in den morgenstond, sterken ,
drank najagen, *n vertoeven tot in de \'
scheme\'ing, totdat de wijn ben heeft \'
verhit 1
12 Kn harpen en luiten, trommelenen ,
pijpen, en w-jn zijn in hunne maaltü-
den ; maar zij aanschouwen het werk de»
HEEREN niet, en zij zien niet op bet
maaksel zijner handen.
IS/Daarom ze.! mhn volk gevankf lijk /Amon 6:7.
weggevoerd worden, omdat het geene
wetenschap heeft; en deszelfs heerlt.iken
zullen honger lilden, en hunne menigte
zal verdorren van dorst,
14  Daarom zal het g\'af zich zelf w\\jd
opsperren, en ziinen mond opendoen,
zonder maat; opdat nederdale hare heer-
ltjkheid, en hare menigte, met baar ge-
druisch, en die in haar van vreugd op*
apringt.
15  Dan zal de gemeene man nedergc-
bogen worden, en da aanzienlijke man
zal vernederd worden, en de ooxen der
boovaanligeu zullen vernederd worden.
16  Doch de HEKKE der heirsebaren i
zal verhoogd worden door het regt; en
God, die Heilige, zal geheiligd worden
door geregtigheid.
17 $ En de lammeren zullen weiden naar ,, j^, UTO.
hunne wijze, en de vreemdelingen zul- l
len de verwoeste plaatsen der vetten eten.
IS Wee dengenen, die de ongeTegtig-
heid trekken met koorden der ijdelheid,
en de zonde als met dikke vigenzeleul
19 Die daar zeggen i Dat llii haaste,
dat Hij zijn werk b^spoedige, opdat wij
het zien; en laat naderen en komen den
raadslag des Heiligen van Israël, dat w\\j (
htt vernemen !
2t> Wee dengenen, die het kwade goed
heeten, en het goede kwaad ; die duit- \'
J.v. < . dellEKRhzalhareschaaoitenntblooten. !
7*w.
              is Ten zelven dage zal de Heere weg- !
nemen het sieraad der kousenbanden,
en «Ie netjes, en de maant jen,
19 I)h reukdoo«jes, en il» kleine keten*
| tjr*. en de gunsteremie kleedingen,
I ÏO l>e hoofdkrooning. en de armver-
sierseien, en de bind*elen, en de reuk-
bal!\' ij\' v ra de oorringen,
21 He ringen en de voorhoofdsiersclen,
S He wiaaelUeederen, en de mantcl-
tjes, en de hoedj»s. en «\'e buidels,
28 He aptegel*, en de ttjn-linnen dek-
«eln, en ile hulledoeken, en de sluijers.
2-1 En bet zal geschiede», dnt er voor
, specerij stank zal >.ijn.en li.--i.rrn i-! voor
eenen gordel, en kaalheid in piaa\'s van
, haarvbrhtcn. en O\'iigurdinïeensznks in
plaats van et nen wtft*ea rok,en verbran-
diog in p\'aats van schoonheid.
2S Uwe mannen tullen door het zwaard
vallei», rn uwe beidt n in den strijd.
2ii En bare poorten zullen treuren, en
b-t .1 dragen, en zij /.al, Icdi^ gemaakt
zijnde, op de aarde zitten.
HOOVPSTUK 4.
Verdere hedwi-inem der rltende», dip il-n \'
Jon>n t.....len overkomen: [ntonderl»rt<J it.it
er «Harig mannen ronden arrrUijvea, v». i
1 . nirl irttr.Ki-Mii\'; der"el(icn.i\',-rn. ilic OVCT-
blijven souden, welke door <im toekonwtisen
Menla* \\riK.hi. gereinigd rn beschermd
Ronden worden, ft.
EN te dien dage zullen zeven vrouwen
e< nen man aangrijpen, zeggende :
i Odi brood /.uilen wij eten, en niet onze i
I kleederen zullen wU bekleed zijn,laat ons \'
alle» t,,p]. naar uwu naam genoemd i
: worden, neem onze smaadheid weg.
: 2 Te dien dage zal des IlKtREN
SPRl IT zijn tol sieraad en tot heerlijk-
; beid, en de vrucht der aarde tot voortred*
| :i lijkhi : I en tot vrrsiering dentonen,
1 die bet ontkomen zullen in [*raul.
j :t En het zn! geschieden, dat deoverge-
, blrvene in Zion, en de over** latene in
i Jeruzalem zal heilig ge herten worden,
I een iegelilk, die geschreven in ten leven
i te Jeruzalem.
4 Ala de H-ere zal afgewassehen heb-
• ben den drek der dochteren van Zion, en
j dr bloedxchuiden van Jeruzalem zal ver- !
1 dreven bebVn uit derzelver midden, \'
door .1» n Heest des oordeels, en door
den Gent der uitbran<Un^.
5 En de H E i.Tt E zal over alle woning van
den berif Zions, <-n uvtr harevergadi*rhi-
(fen, scheppen eene wolk des daag*, en
eenen rook, en den Klaas eens vlammen*
den Taanden nachts : want over alles wat
beer\'iik is, zal eene beschutting weien,
fi En daar zal eene hut zijn lot eene
schaduw des daags ttg» n de hitte, en tot
| eene tor vlugt en tot eene verberging
i tegen den vloed en tegen den regen.
hoofdstuk s.
. De profeet imikt liet rata, iloor *•*•« liril van
\' drn wfMmnid des llpcr\'n, imUrhii? ile
| groote weldaden, <lie God san hen heeft he-
wesen, e». I : en ilnnrrnleireii hunne rrootC
«ind.iriklmarhriit. I: welks oortrnf. i* gPWMnt,
dat God hen npci\'i •r.tieotea, S. Wee ovnr
de rijken, srlerlnardn, ilronkanril* rn bri»-~
I mi«, 8. Verlroontin\'.* voor ili* vromen, 17.
\\Vrr- mrr ilrn onrrirtv-j»riliï«n rn »potl**r»
nii*t Gods bedreteteftVWi l^ . ornr hrn, ili<"
I «il** warfcroren, !•; ov»r noovfowdhten, »l;
dinnlaaiipi ~; innigli—idtin regtein, 2.T-.
hunne «!tnr, 2i. Itn ll\'llm-wllni. het opl-rk-
km en dn irntwelQkheid raw liet le^*er der
ChnhMn fzri, .ie Jodan, M.
NV «al ik ndjnen beminde een lied
mi,in« llefaten zinnen van zijnen wijn-
xaard • Mijn beminde heeft eenen wijn-
üraard op eenen vetten heuvel.
I 2 En ht\\j heeft dien omtuind, en van
; steenen gezuiverd, en hij heeft hem be-
plant met edele wijnstokken ; en hij heeft
-ocr page 469-
t.mi * tot licht stellen, en het licht tot
duisternis , die het bittere tot zoet sti 1*
len, en het zoele tot bitterheid !
21   \'i Wee dengenen, die in hunne oogt n
wii«, en hij zich zrlven verstandig zijn !
22  Wee dengenen, .lic heides zij" otn
( wijn te drinken, en ilie kloeke mannen
i zon om •"• iken drank te menden !
) 23 Die den goddcloi ze reglvaardlgen
[om een --\' »cbenit . Fn . de ,..r. ; ligl > ;1
der regtvaardigen v-ui .Jizelven afwenden.
24  Daarom, \'• gelijk de tong de» tuurs
den stoppel verteert, en het kaf door de
vlam .erdaan wordt, ut-oe» zal hun wor-
; tel als etne uittirin< wezen, en hunne
\' bloem zal hIs stuf opvaren : omdat zij
verwerpen d<- weides ilKEltEN derheir*
schartn, en de rede des Heiligen Tan [••
rael versmaden.
25  Daarom is de toorn des HEEREN
ontstoken teg«n zijn volk, tn Hij heeft
tegeu hetzelve zone hand ahg**«4trrki, en
1111 heeft het geslagen, zoodat de bergen
henben getoefd, en hunne doodeli^ch.i*
, mi ii zijn gewordt» \' als drek in het iuid-
: dtn der strelen. Om "\' dit alles keert
I zich zijn toorn niet af, maar zone hand is
: nog uitgestrekt.
2r> Want Hij zal tme banier opwerpen
! onder de H« idenen van verre, eu Hij zal
; hen kai tnaart» tsisstn van htt einde der
i aarde ; en ii* t, hai,sulijk,"»neii.j-. /.ulien
m aankomen.
:7 Geen moede, en geen struikelende
zal onde>- hen weitn; niemand . ..i shit*
mereu noch slapen, noch de gordel |M-
ner lenden ontbonden worden, noch de
schoeniurn zijner schoenen afgescheurd
wordt ii,
23  Welker pijlen scherp zullen zijn, en
al hunne bogen gespannen ; tuinder paar*
den hoeven znjlen al* eene rots geacht
zon, en hunne raderen als ten wervel*
wind.
2\'J Hun gebrul zal zijn als van renen
ouden leeuw, < n zij zullen brullen alsde
jonge leeuwen, en zo zullen brit-schen,
en den roof Aangrijpen en wegvoeren;
en er zal geen verlosser zijn.
30 En zo zullen tegen hetzelve te dien
dage brnuen, nis het brullen der zee.
!> ui zal men « de aarde aanzien, maar
ziet, er zal duisternis eu benaauwdheid
zijn, en het llfiht zhI verduisterd worden
in hunne verwoestingen.
HOOFDSTUK B.
De proleet riet in ren jr**\'tf\' de hrrrlijUiriil
van dm warm God, r». l : waarover hij icet
verulnïkt is .">. Mij wordt iii -.ijn ambt b*-»
vesiipl, t!. Zvm gewlllig-netd «in Godtedle-<
neii, f. IIij wordt tot de Jodra geiooden,
om limi, «eiren» hunne iirhnrdlu-id.tiuiiitrn,
etndHtjkrn owdeigwait te verkondig**), \'J ;
duch al/oo, il.i> rr MC ri n heilig /."..ui onder
hen iou overblijven, 13.
IN " het jaar, toen de koning Uzzi.1
stierf, zoo zeg ik den Ileere, zittende
op eenen hoogt n en veth.-venen troon,
en zijne zoomen vervullende \'len tempel.
2  De serafs stonden boven Hem; een
iegelijk bad \'• z*-s vleugelen : met twee
bedekte ieder ion aangezigt,tn mettwee
bedtkte hij zijne voeten, en met twee
vloog hij.
3  En de een riep tot den ander, en
zeide: * Heilig, heilig, heilig is de HEEKE
der heirschan n ! De gansche aarde is vau
zijne heerlijkheid vol!
\'4 Zoodat de ponten derdorpel\'ZÏch be-
wogen van de «tem des roependen ; en
het huis werd vervuld met rook.
5 Toen zeide ik : Wee ruij, want ik
verga! dewijl ik een man van onreine
lippen ben, eu ik woon in het midden
eens volks, dat onrein van lippen is :
want mijne oogen hebben den Koning,
den HEERE der heirschareu gezien.
ti Maar een van de seraf» vloog tot mij,
en had eene gloeijende kool in zone hand,
die hij met de tang van het altaar geno-
nun had.
7 En hij roerde mijnen mond daartne*
de aan, en zeide : Ztc, den ,! heeft uwe .t ,
lippen aangeroerd; alzoo is uwe misdaad l
ttt.i u geweken, eu uwe zonde is ver*
zoend.
B Daarna hoorde ik m stem des Hee-
Ten, dewelke zeide : Wien zal Ik zen*
den ? en wie z*l oni henengaan \'f Toen
zeide ik : Zit., kier ben ik, zend tuij
henfn.
ü Toen zeide Hij : Ga henen, en zeg
tot dit volk : \' Uoorende hoort, maar f "
verstaat niet, en ziende ziit,tn*ar merkt
niet.
                                                                       \'
lu Maak het hart dezt» volks vet, en i
maak hunne «toren zwaar, en sluit hunne j
oogen, ƒ opd^.t het niet ..ie met zyne
oogru, noch met zyneooren hoore, noch / .
m< i xt\'rn hart versta, noch zich bekrere,
eu Hij bet gtneze.
11  Toen zeide ik : Hoe lang, Heere?
En Hij ieide : Totdat de steiien verwoest
worden, zoodat er geen inwoner zij, en
de buiten, dat er geen mensch zij, dut net
land nut verwoesting verst-tord worde.
12  Want de HEEKE zal diem. nsclien
verre wegdoen, en de verlating *al groot
wezen in het binnenste drs iMtd»,
13  Doen nu?,* een tiende deel zal daarin !
zijn, en het zal wederk*-eren. en zjjuom
af te weidin ; «tine gelok de eik, en gelijk
de haagtik, iu dewelke na d*afwerping
tier bladeren nojsttunsi 1 U,nho» zal het
heiiige zaad het att-unsei daarvan zyn.
HOOFDSTUK 7.
Jeraialem wordt l.«k-rrd .Icmr Rerin m Pr- !
knh. v*. l. God utmIi lesaja lol Aeaas, om
htm 1o iroo>te:i .\'ii imitil ir -zr\\m, 3 ; \\oor-
let\'trendr dat ile vijanden niet» rnmlrn uit- ,
vinTt-n, 7 . maar dai nj lelscn icmdm *»r-
den \\erdrljrd. >*• Tol veFKarrlaff Uerva»
reeft God n.-in Achai een lefken m »erkom-
diirt hfin dr onli.iiu*riiM tn u\',-1.oorte van
Chrlrtua, II; daar Achai echter desa ™a»- |
Erbodrne irenndf verwerpt, Iwit de Hrrre :
pui annirfsïdi, dat het koiiiiiirri;k ian .litdn i
duor de Egyptenaar» en A«*yrf?rs iou ver-
»ioord wordni, 17. Ellendig** «t.iat van het
joodsche land, 22.
HET geschiedde nu in de .\'ngen van <
Achaz, den zoon van Jotbam, den
zoon van Uzzia, den koning van JuiIa,
"dat Reiin., de koning van Syri»;, en «1
1\'ek.ih, de zcon van Remiilia, de koning
vnn Israël, optoog naar Jeruzalem, ten
ourlo-rtegen haar; maar hij vermogt met
strijden nitt tegen haar.
2  Als men den huize Davids bood*
schapte, zeggende : De Syriurs rusten op
Elrsini; zoo benoof zich z;inharten het
hart zijns volks, gelijk de hoornen des •
wouds bewogen worden van den wind.
3  En de HEEKE zeïde tor Jesajn: üann
nit, Achaz te gemoet, gÖ en uw zoon
Schear-Ja«cliub, aan het einde van den
watergang des oppt raten vö i era, aan den
hoogen weg van het veld des voliers;
4  En zeg tot hem : Wacht u, en wees !
genist, vrees niet. en uw hart worde niet
Ktk, van wege die twee staarten «lezer
rookende vuurbrandeu ; van wegedeont* I
steking des tcoros van Rezin en der Sy-
riérs, en van den zoon van Rema.ua :
5  Omdat de Syriër kwaal tegen n \'
beraadclaagd heeït, i„tl Efraim en den ,
zoon van Kem:i!ia, zeggende i
6  I.aat ons optrekken tegen Juda, en
het verdriet aandoen, en het onder ons •
deelen, en den zoon van Tabeal koning
maken in het midden van hen.
7  Aldus ugt de Heere HEERE : Het i
zal niet bestaan, en het zalnietgt-schie- ;
den.
s Maar Damaskua zal het hoofd van ;
Syrië zijn,en Re*iu het hoofd vanDamaa-
*. tta.
P:IO.
-ocr page 470-
(iofl» wimrrl Hunlen met hunnen onilr-ii-an;»
br.lrn\'i-a, »).
VKRDEB zeide de HEERE tot mü i
Neem u eene /roote rol. en achrijf
dHarop met eens mentenen grifti*1: Haaa-
tende tot deu roof, is hij üpoedig tolden
i buit !
! " Toen nam ik tnijgetrouwegettiigen,
, Vria. di n priester,en /ncharia,den zoon
van ïeberechja.
i ;t En ik was tot de profetesse genaderd,
die werd zw*ng\' r, »n hiarde ee«. n zoon ;
. en dr HEERE zeide tot mi: Noem ïünen
naamMAHER SCH Al.Al., CH A> -BA2.
4  Whiit i\'tr dat kneehlje zal kunnen
i roepen : Mijn vader ! of, mün» moeder!
za! men deu rükdoni van Of.msVua, en
den buit van S<miaria dragen vvor het
aangezigt van den koning van Assur.
.ï En de HEERE aprak nog verder tot
mij, zeggende :
6  P.-v(jl dll volk veracht de wateren
van Siloa. diezaehtji\'8gaan,en r vreugde
i* bü Rezinenden zouu van Renrilia ;
7  Paarom ziet, zoo zai de Heere over
hen doen opkomen die sterke en gewel-
dige wsteren der rivier, dm koniugvau
.VaayriC en al züue beeriijkheid; en bij
zal omkomen over al zijne stroomen, en
gaan over ai zinie oevera;
5  En hij zal doortrekken in Jnda. hij
^al het OTeratroonten, en er doorgaan,
hij ,.n\\ tot aan den hal» reiken; en de
uitstrekkingen z^ner vleugelen zullen
vervullen de breedte uhj lands, o lm-
maunel 1
*J V.rgezelt u te tarnen, gij volken!
doch wordt verbroken; en neemt ter
oon, allen gij, die in verre landen zijt,
omgordt u, doch wordt verbroken, om-
gordt u. doch wordt verbroken!
iu lieraad-daagt eenen raad, doch hij
zal vernietigd worden; spreekt een woord,
doch het zal niet bestaan : want God is
met o-is !
11  Want alzoo heeft deHEERE tot mij
gezegd, met eene sterke hand, en HÜ OH-
derwees mij van niet te waudelenopden
weg dexei volk», zeggende :
12  Gülieden ^ult niet zeggen : Eene
verbind ten is, van alles, waar dit volk van
zegt: Uetiaeeneverbindteala; en vreest
gÜ lieden hunn" vree/e niet, en verschrikt
niet,
i;j Pen IIEEKE der heirscharen,dien
zult gtjlieden heiligen, en IIii zü uwe
vrt-eze, en Hij zij uwe verschrikking.
14  Pau zal Hij ulieden tot een heilig-
dom zün ; maar « tot eeu\'steen des aan-
* toot oen tot een\'rotssteen deratruikeÜng
den twee huizen van Israël, tot een* strik
en tot een net den inwoners te Jeruialein.
15  En velen ouder hen zullen struikv*
len, en vallen. \'• en verbroken worden, en
zullen verstrikt en gevangen worden.
lt> Bind de getuigenis toe; verzegel
de wet \'ui 1--.- mijne leerlingen.
17  Paarom zal ik den Heere verbeiden,
die ziiu aangezigt verbergt voor het huis
van Jakob, en ik zal Hem verwachten.
18  \' Ziet. ik en de kiuderen.dieinijde
HEERE gegeven heeft, züu tot teekenen
en tct wonderen iu Israël, van den
HEERE derbeir<>charen,dieopden berg
\'/.i-*n woont.
IV Wanneer zij dan tot ulieden zeggen
zullen : Vraagt de waarzeggers en dui-
velakunstenaars, dte daar piepen, en !>:n-
nen \'s inonda mompelen; :nv zegt : Zal
niet een volk zünen God vragen r •\' zal
men voor de leveuden de dooden rr-Jfie*?
20 Tot de wet en tot de getuigenis ! »oo
zii niet spreken naar dit woord, het zal
zijn. dat z;i geen*dageraad zullen hebben.
•Jl En een ieder van hen zal daar door-
gaan, bard gedrukt en hongerig; en het
tal geschieden, wanneer hein bongert,en
hü teer toornig zal ziin.dan zal hü vloe-
kun; en in nog vijf «n ;:esiig jaren zal
I Craïm verbroken worden, dat het geen
i volk il).
y Onder tussen en zul Sama*ia Kfraims
hoofd ïi.\'n» **n \'1\' zoon van Iti\'oiïtlia het
hoofd van Samarïa. Indien gijlieden niet
\' gelooft, zekerlijk <ij zult niet bevestigd
j wonl\'-n.
I in En de HEERE voer voort tespreken
I tot Achez, zeggende :
j 11 Ei-cb ue.-n te.\'fcen vinden HEERE,
! uw-n Bod; etaelï beneden in de diepte,
! of ei*ch boven uit de boogie.
| IC Doch Acha* uMe : Ik zat ber niet
(eisenen, t^a ik nel den HEERE niei ver-
( zoek.n.
13 Toen zeide hü : Hoort gijlie<<>n nu,
\' gÜ huis van IWvid ! is hei i; lieden te
! weinig, dat gij de t.ien*chen moede
1 maakt, dat gij °\'\'l» mijnen Gud moede
^ maakt >
II Paaroin zal de Heere zelf ulieden
een treken geven; • riet, eene inangd zal
rwan*e- worden, en lij ia\\ et nen EOOD
baren, en zijcen uaain IVV,\',M\'i.l.
hreten.
15 Boter en honig tal hij er-n, tordat
\' hü weie te verwerpen het kwade, en te
i verkiezen het goede.
! ii Zekerlijk eer dit kuechije weet te
verwerpen h\'t kwa Ie, en te verkiezen het
> goede, zal dat land, wasrov<r gy ver-
drletijt zijt, verlaten ZÜn van zynctwee
1 koningen.
17 H«rk de IIEEKE ial over u,en over
uw volk, en over uw»vadem buil.dagen
: doen komen, hoedanige niet Eekomen
. zijn van dien dag at\', dat E Train) van
\' Juda la afgeweken, duur den koningvan
j Asnyrie.
\\ In Want liet zal te dien dage geschie-
I den,dat deIIKEKKz.il toetataïendevlie-
i gen, die aan het eiwie de» rivieren van
i Egypie zijn, en de bijen, die in het land
van Aasur zijn.
| 1!» Eu zij zullen komen, en zij allen
I zullen rusten in de woextedalen.en in de
] kloven der aieen rotsen, <-n in al dedoorn-
: hagen, en in alle geprezene plaatsen.
j 2o Te dien dage zal de Beere door een
\', gehuurd scheermes, heli-rik aan gene
! zÖde der rivier is, door «len koning van
I Assyrl6,afscheren liet hoold.en hei haar
der voeten; ja het lal ook den baard
i gausrh wegneiiien.
i 21 En bet zal geschieden te dien dage,
dat iemand een koetje in het leven /al be-
bouden hebben, en twee schapen;
22  En het zal geschieden, dat hü van
wege de Veelheid der melk, die zij geven
zullen, boter zal eten; ja een ieder, die
overgebleven zal zijn in bet midden des
land», die zal boter mi honig eten.
23  Ook zaï het te dienselven dage ge-
schieden, dat iedere plaats, al «air dui-
zend wijnstokken geweest ziin, van dui-
zend zilverüngen, t tot doornen en di«te-
len ziin zal;
21 Pat men met puienen met den boog
aldaar zal moeten gaan : want hrtgan-
sche land zj>1 doornen en distelcn zijn.
Zb Oo* al de bergen die men met
houweelen pleegt om te hakken, daar zal
men niet komen rit vree» der doornen en
der disteltn ; muar die nullen wezen tot
inzending van den os, eu tol vertrediag
van het kleine vee.
HOOFDSTUK s.
c lm. M i-\'
Prof. \'• \\lt.
Ur.iél door .lp \\-yri.-r-. v.. I ; .lir nok hrt
lainl nul .\'ml.t domlfekfcsa m swaar pïa-rrn,
lilft.tr nirt H\'«-l \'*" *! <nriitlff.trrrn 7<m-
ili-n. 6. TlOOttl^fce vennaninir .i.l:. iir --«tlTs-
liirrti, »ui ilif koningin
riet \'e vrn-rm, iiia.tr
/ • \'i op I ip I ir wrl-ilrn, 12. O&cfcOOM IIij
ilrii
!roit<lpli>uxeii ern »ler:i tl<— inn«nnt» i»,
H W»«r«hiiwinu- leien tiet raadvflqfm vaa
dulvebkmatenaan, 19. I»e veniêbMn van
-ocr page 471-
JESAJA 9. 1(1.
J. V.
7*1
C.
r/M.
5:80.
rirn»
771.
rircn
PM,
| ken op \'ii\'ii koning en op zijnen God,
I als \'ui opwaarts zal zien :
I 22 \'AI* hii ilc narde UQfcboawM zal,
; lier, er zal benaauwdheid en duisternis
\' lijn; hij zal verduisterd liin-toor nnifut,
! en voortgedreven door donkerheid,
\'2\'.\'. Maar hrt tarnt, dat !>. :m<v igd was,
\' zal niet uangrk verduisterd worden ; ge-
zich niet ontfermf-n, want zij zijn allen \'
te zamen " huichelaar* en boosdoeners. ;
en alle mond spreekt dwaasheid. Om dit
alle» keert zijn toorn zich niet af, maar
zijne hand is nog uitgestrekt,
1" Want \'\'de goddeloosheid brandt als ,
vuur, doornen en dlsteien ï.al zij verte- ,
ren, en zal aansteken de verwarde strui- j
ken iles wond«, die zich verheven hebben \'
ati de verheffing des rooks.
              #
l* Van wege de verbolgenheid des
Hl\'.EREN der h<>ir»eharen, zal hetlan.I
verduisterd worden ; en het volk zal zijn :
al" een voedsel des vuurs : de een zal den
ander niet verscboonen.
l\'.i \'/.\'•>\'• hij ter rt-gterlmnd sniid^tal hij |
toch hongeren, en zoo hij ter linkerband :
eet. zal liii toch niet verzadigd worden;
een iegelijk zal het vletscb zijns arms ,
rt.n :
Ü\'i Manasse Efraim, e» Efraim Ma-
naste. en zij zullen te zamen tegen Juda
ztin. Om dit alle* ke.»rt zijn toorn zich
niet af, maar zijne band la nog uitge-
at rekt.
HOOFDSTUK 10.
Ernr Iwilrri\'.\'itiT nvrr il\' <inrr£t\\»«rdi:^ rer-
trr» fn vrrLrrrdrr* «in hrt ragt, \'"•• I : *U
ook trcen ilr An-vn.-r», S, IS. IS—lt, die
rrn anilrr ilorl ha.i.lrn in hrt Hidiiiia ilrr
Jiiilrn. ilsn dr Hrrre, 7. ftrwlirnvinir v*n
lninnrn koognoed, K. Gml lirloof\' hrt infr-
lilijnwl i.jnrr Krrk te redilftt, 21 : en ilnt
Irhik, 2-*>, 1\'e toirt vun Sinherih, o^-
j lijk al» Hit" bet in den eeralen tijd ver-
I achtfHik gemaakt beeft, naar het land
i van Zehulon aan, en naar het land van
j Nafthali aan, alzoo heeft Hij het in hit
, laatste heerlijk gemaakt, naar den we*
1 zeewaarts aan peteöeii ovr de Jordaan,
aan /Galili*a «Ier Heidenen.
HOOFDSTUK 9.
: F>nr prnfrtir v*n «Ie r.iej.in^ dr» volk* tut
f t\'hrinlw». rn hnnnr ïronlr i rru^dr ovrr de
ii. t». 1 : wirn. ïrlm\'irtr,
b^Th-
tiuii.\' njk il- profprt
ft, ï. Il™
ui vnlft r*nr hri!rriv\'i":r
hardnekkigheid\'vai
ui hi.mi\'\' goddtlm
dn hoogmoed, f: rn At
hrt volk i:ui I.ra.-t, 12.
.hfi.i, 17.
HET "volk, dat in duisternis wand* It,
zal een groot licht zien ; degenen, die
wonen in het land van de schaduw de»
dod*. overdezelve zal een Jicht schijnen.
" Git hebt dït volk v nnenigvuldigd,
maar Gij hebt de büjdechap niet gioot
gemaakt; zü zullen nngtnA-i blijde wezen
voor uw aangezigt. gelijk men zich ver-
blijdt in d. n oog»t, geliik men verheugd
ia, wanneer uien den buit uitdeelt.
3  Want het iuk van hunnen last, en
den «tok hunner schouders, en den staf
dessenen, die hen drei f, h\' bt Gij verbro*
ken. ""geluk ten dage der Midianieten;
4  Toen de g&nsche strijd derg*-nen, die
j streden, met gcdruiach geschiedde,en de
i kleederen in het bloed gewenteld f n ver-
! brand werden, tot e* n voedsel des vuurs.
5  Want ren kind is ons «.\'horen, een
zoon is r ons gegeven, en d.1 heerschappij
is op zijnen «chouder; en men noemt
zijnen naam Wonderlijk, •\' Raad. Sterke
God. Vader der eeuwigheid. Vredevorst:
6  Der grootheid dezer heerschappij en
des vredes zal geen einde zijn op den
I troon van Havid en in ziin koningrijk,
om dat te bevestigen, en dat testerken
met gerigt en niet geregtigtudd, van ntt
1 aan tot in eeuwigheid toe. De\'ijver des
UKKRKN der hoirseijarrn zal zulks doen.
7  De Heere beeft een woord ge^on-
den in Jakob, en het is gevallen in Israël.
8  En al dit volk zal liet gewaarworden,
Efraim en de inwoner van Samaria; in
hoogmoed en grootsehheH des harten,
zeggende :
9  Detigchelsteenrn zijn gevallen, maar
wet uitgchouwpnesteencn zullen wij iee-
derom bouwen; de wilde vijgfboonien
zijn afgehouwen, maar wij zullen ze in
cederen veranderen:
10  Want de HF.KRE zal Rezinstegcn-
partijdera tegen hem verheffen, en Hij
zal z\'jne viianden ztmcn vermengen :
11  l)e Syriérs van voren.en de Filistijnen
van achteren, dat zij Israël opeten mi t
vollen mond. ƒ Om dit alles keert zijn
toorn zich niet af, maar zijne hand is
nog uitgestrekt.
12  Want dit volk keert zich niet tot
Dien, die liet slaat, en den UEERE der
hetrscharen zoeken zii niet.
13  Daarom zal de UEERE afhouw<n
uit Israël den kop en den staart, den
tak en debiele, op cenen dag.
14  (De oude en aanzienlijke, die ia de
kop; maar de profeet, die valschheid
leert, die is de staart.\'
15  Want de leiders dezea volks zijn ver-
leiders, en die van ben geleid worden,
worden ingeslokt.
16  Daarom zal zich de Heere niet ver-
blijden over hunne jongelingen, en hun-
ner weezen en hunner weduwen zal Hij
rlTC* 7*0.
M*tt. leU
IK
Efrt. 5 U
•Akrmle IHR
.i Ir in, -\'-
,tr,
. U.
Tl^EK dengenen, die ongereirte iniet-
»\\ tingen inzetten, en den schrijvers,
die moeite voorschrijven ;
" Om de armen van het reg» af te wen-
den, en om het regt der ellcndigen mijns
volk» te roovï-ii, opdat de weduwen hun
buit worden, en opdat zij de weezen mo-
gei! plunderen !
T( Maar wat zult gijlieden doen ten
dage der bezoeking, en der verwoesting.
die van verre komen zal? tot wien zult
gii vlieden om hulp? en waar zult gij
uwe heerlijkheid laten?
-I Dat elkeen zicli niet fOQ buigen on-
der de gevangenen, en vallen onder de
gedooden \'t Om dit alles keert nijn toorn
lleta niet af, maar zijne hand is nog ult-
gestrekt.
."> "Wee den Assyriër, die de ropde
mijns toorns is, en mijne grimmighrid is
een stok in hunne hand!
iï Ik zal hem zenden tegen een huichel-
achtig volk. en Ik zal hem bevel geven
tegen het volk mijnerverbolgenbeïd,op-
dat bij den roof roove, en plundere de
plundering, en stelle het ter vertreding,
\'\'< gelijk het slijk der straten.
7 Hoewel hij het zoo niet meent, en zijn
bart al/oo niet denkt, maar hij zal in zijn
hart hehben te verdelgen,en uit te roeden
niet weinige volken.
S Want by zegt : Zijn niet mijne vorsten
al te zamen koningen?
!) Is niet Kalne gelijk Karcbemis? is
Hamatk niet gelijk Arfad ? is niet Sa-
ïnaria geliik Damaskua?
ld Geliik als miine hand gevonden
heeft de koningrijken der afgoden, of-
schoon hunne gesnedene beelden beter
zijn, dan die van Jeruzalem, en dan die
van Samaria;
11 Gelijk als ik gedaan heb aan Ssma-
ria "ti aan hare afgoden, zou ik aïzoo
niet kunnen doen aan Jeruzalem en aan
hare afgoden ?
IC Want het zal geschieden, alt de
Heere een einde zal gemaakt hebben van
al ziin werk op den berg Zion en te Jerü-
lalem, dan tal Ik te hais zoek\'n de
vrucht van de grootschheid des harten
van den koning van As<yrie, en de
pracht van de hoogheid zijner oogen.
Jn. 11:0,
LukXlo.U,
Joh. 4 10,
SI: 9,
30
-ocr page 472-
18 Omdat hij geiegd heeft i Door de
kracht mijner hand heb ik het gedaan,en
door mii:ii.-\' wijsheid, want ik hpn ver-
standig; en ik heb dr landpalen der vol-
ken wrsjgenoinen, en heb huunrn voor*
raad geroofd, en beb als een geweldige
de inwoner1* doen nederdalen;
1-4 En nuiiii\' hand heeft gevonden het
vermoren der volki n, als ee\'i nut,en ik
heb het iransche aardrijk zauieiigeraapt,
gelijk men de eijeren, die verlaten zijn,
zanienraapt; <n er is niemand rewet-st,
die eencn vleugel verrot rde, of den b«k
opendeed, of piepte.
l.ï Zal eene bi.il *ich beroemen tegen
dien. die dinrinede h» uwt ? zal eer.ezaag
l>ogchen heen dien, die u trtkt? al* of
een staf bewoog d»renen, die hem op-
heft n ? als nuneenenstokopheft, is het
reen hout ?
}>i Daarom ia! de Heere. HEERE der
heirsebaren. onder zijne vetten eene m*-
rerbi id zenden; en onder zijne heerlijk-
hei J e zal llti eenen brand doeu branden.
als dm brand des vuur*.
17  Want hei licht van IsneJ zal tor Mn
vuur zijn, en zijn Heilig*\' tot eene vlam,
«elke in brand ut* ken en verteren zal
zütie doomt n en /.ijnedïstelen,op eenen
daK.
18  Ook zal Hij verteren de heerlijkheid
zijns won.is «n zijns vruchtbaren veld*,
van de ziel af tot het vlee»ch loe ; en it.j
zal zijn. geluk als wanneer e«n vaan-
dra/er versmelt,
1\'J Kn de overgeblevene hnomen rQni
wou ds inllen weinige in getal zijn, ja een
joi..\'i n zou ze opschrijven.
?0 Kn het zal geschieden te dien dage,
dat bet overblijft) 1 vnn lamel, en de ont-
komenen vnn het huist Jakob* niet meer
steunen zullin o|> dien, die ze geslagen
heeft i maar zii zulten wteunen op den
HEF.KE.den Heilige Israels.npregtt lijk.
21  Het overblijfsel zaï wederkeert-n.het
overblijfsel van Jakob, tot den sterkt n
God.
22  Want \'(ofschoon uw volk,o Israëli
is Kt lijk hei zand der zie. zoo zal toci
muur
het overblijfsel daarvan Wftderkee*
ren : de verdelging is vastelijk besloten,
over*loeijeiu!e met gertgtigbeid.
23  Want <• eene verdelging, ilïe vaste-
lijk besloten in, zal de Heere, DEERE
der heirscharen, doen in het midden de-
zes /.in chi n land*.
21 Daarom zegt de Heere, HEERE der
heirscharen atzoo i Vrees niet, «ij mijn
volk, du te Zlon woont ! voor Assur,als
hii u met de roede zal slaan, en hij zijnen
staf teren u zal opbellen, naar de wij/c
der F^gyptt naren :
25  Want nor een klein weinig, zoo zal
volbragt worden de gramschap, en myn
toorn tut hunne «ernMing.
26  Want <ie HEEHE der heirscharen
zal tegtn hem eemn geeael verwekken,
gelijk de slagting van Midfa:> was aan
de rots van Oreb; en r/riiif; f zijn "taf
over de zee was. den welken Hij verheffen
zal, naar de wijze der Egyptt naren.
27  Kn het zal geschieden ten zei ven
dage, dat zijn last :ai at«ijken vau u wen
schouder, en zijn juk van uwen hals; en
het juk zal verdorven worden, om des
Gezalfden wil.
2S HU komt te Ajath, hij trtkt door
Migron, te Micliinas legt hij zijn gereed-
schap af.
l\'J Zij trtkktn door den doorgang, te
Geba houden -ij hunne vernachting ;
Rama beeft, Gibta San!» vlugt.
30  Hoep luide met uwe stem, gij doch\'
t-r Tan GallimI laat ze hooren tot Lais |
toe, o ellendige Anathoth !
31   Madména vliedt we», de inwoners I
van ir• IjIu. vlugten met boopen.
32  Nog een1 dag blijft hij te Nob; hii |
zal zijne hand bewegen tegen den ben;
der dochter vau Zion, den heuvel van
Jeruzalem.
3.\'i Doch ziet, de Heere, HEERE der
, heirn-naren zal met geweld de takken af-
| kappen, en die hoog van gestalte zijn,
mllen nedergehouwen worden, en de
verbevrnen zullen vernederd worden.
\'il En Hij zal met ijzer de verwarde
struiken des wouds ombouwen ; en de
Libanon zal vallen door den Heerlijke.
HOOFDSTUK 11.
Vnonegirlag. <l«t Cbrbtss uit den Mam ra
I-ni kou L\'choren ivonlen, en zonder mate
met den Geest de* Herren lijn begaafd, v».
1  ; dal hj een rijk louile opritten duur ét
verkurdtó\'Kf >.m ki,d Koord, i . en ilitl ile lr-
den Fijner Kerk in vrede en eenf\'_-bei<t met
elkander Wiihi leien, 6. en dat z:j ten
list-te .Ie over*inning ovrr hunne (Mate*
lijke vijanden zouden vi-ri.ri.i\'.Tn. wannwr
d"ïe tol -le krnni- mn hel heilig Evmafr*
lie nullen irehragt ïijn, 11.
WANT " er zal eeu rysje voortkomt n
alt dm e.fgehouwenen tronk van
l-ii. in ern scheut uit zijne wortelen zal
vrucht voortbrengen.
2  En op hem zal de Getst des HEK-
REN rusten, de Gei st der wijsheid en
des verstand», *> de Gerst des raads en
der sterkte, de Ge»st der kennis en der
vreize de» HEKI1EN.
3  En ^iin .ieken znl zijn in de vreeie
des HEKREN; en hu zal uaar het gezigt
zijner ooren niet rigten ; hij zal ook naar
het rehour zyner ooren niet bestratfrn.
•I \'daar hij zal de armen met geregtig-
heid rigten, en de zachtmoedigen des
lands met reiituiatirheid bestraffen; doch
hij zal de aarde slaan met de roede zijns !
Iiionds, en met drn adem zijner lippen
zal hij den ro-Jdelooze dooden.
.i Want gererttgheid zal de gordel
zijner lenden zijn; ook zal de waar hein
de gordel zijntr lenden zijn.
C En f d<* wolf zal met het lam ver*
keeren, en de luipaard bij den geitenbek
ned e ruggen ; en het kalf, en de jong\'
leeuw, en het mestvee te zaïuen, eu een
klein jon^sken zal ze drijven.
7 De koe en de bcerin zullen tezamen
weiden, hare jongen zullen te za>,irnne-
dtrlirg.n, en de leeuw zal stroo eten,
gelijk de os.
S F^n een zoogkind ral zich vermaken
over hel hol van een* adder; en een ge-
spei nd kind i nl zijne hnnd uitsteken in
den kuil van den hasilfak.
U Alt n zal nergena leed doen noch ver-
derven op denranscl\'.en berg mijner hei-
llghejd) want de aarde zal vol van kennis
des HEKKEN zijn, gelijk de wateren
t/ca bodem der zee bedekken.
lil Want het zal geschieden ten zelvrn
dnge, dat de Heidenen naar den \' wortel
van Ismi, die tttaan zal tot eene banier
der volken, zullen vragen, en zijne rust
xal heerlijk sQa.
11  Want het zal geschieden te dien
dage, dat de Heere ten andere inaf.\'
zijne hand aanleggen zal, om weder te
verwerven liet overblijfsel zijns volk».
hetwlk overgebleven zal 2tjn van A*sj\'-
rié, en van Egypte, en vau Paihros, en
van Moon nland, en van Elam, en van
Sinrar, en van Hamath, en vandeeilan-
den der zee.
12  En Hij zal ei ne bsnier oprigten on-
dev de Heidenen, en Hij zal de verdre*
vtnen van I«raél verzamelen, en de ver-
strooiden uit J.i.la vergaderen, van dr
vier einden «les aardTÏ.\'ks.
13  En .Ie nijd van Kfraim zal wegffö•
ken, en dr tegenpartyders van Judazu!-
len uitgeroeid worden: Efraiiu zalJudn
niet beafjden, en Jttda zal Efraiin niet
benaauwen.
14  Maar z~Ö zullen dtn Filistijnen o;>
-ocr page 473-
JKS.WA 13, 13, 14.
den schouder vliegen tegen het westen,
en zij tullen te samen die van hetoosten
berooven ; aan Edom en Moab tullen zij
hunne handen elaiin,eii de kinderen Am-
mons zullen hun g< tioorzaain zijn.
15 Ook zal de itl.i \'.\'\'. den inham der
\'zee van Egypte velbannen, en Hij zal
zijne hand bewtgen tegen d« rivier, door
de sterkte zijns winda; en Hij zal de-
zelve slaan ia de zeven stroomen,en II i)
zal maken, dat iaën niet schoenen daar-
door zal gaan,
lti En er kuI t-n ;< \'im.i\'h!\' weg zijn
; voor het overblijfsel zijns volks, dat over-
• gebleven zal zijn van Assur, g< lijk als
1129. Israël geschiedde ten dage,toen het\' uit
". Egypteland optoog.
HOOFDSTUK 14
Eenedankïeg;rin\'.r. dien de ChriMenen doen iou-
den voor de verin—in:;, hun in Christus ge-
«ehonken, wMruvcr nj iii !i \\an hnrlr ver-
\'iCNgca,
\'J Ziet, de dag des HEEUEN komt,
gruwelijk, met verbolgenheid en hitti-
gen toorn, om het land te siellen tot
verwoesting, en deszelfs zondaars daar-
uit te verdelgen :
10  Want de sterren des hemels en zijne
gistcrnten zullen haar licht niet laten ,
lichten; \'• d" zon zal verduisterd worden,
wanneer ztj zal opgaan, en de maan zal
haar licht niet laten schijnen.
11  Whot Ik zal over de wereld de boos-
beid bezoeken, en over de goddeloozen
hunne ongeregtigbeid; en Ik zal den
hooicuio.-d derptouten doen ophouden,en
de boovaardij der tirannen zal lkverue- i
deren.
IS Ik zalmaken.dat een mandierbaar- \'
der z,i! zijn d.in digt goud,en een ineoach
dan tïjn gutni van uiir.
13  Daarom zal Ik d*-n hemel beroeren, \'
en de aarde za! bewogen worden van hare
f laats, van wge de verbulgenheid des,
lEEUEiN der heirscharen, in van wege \'
den dag /.ijns hittige\'i toorns.
14  En ee* iej/riij.\'.- /al zijn als eene ver- i
jaagde ree, en als een scha<tp,dat niemand \'
vergadert; een iegelijk zal naar zijn volk
omziet., en een iegelijk zal naar zim land ,
vlugten.
1» Al wiegevonden wordt, zal doorsto-
ken worden, eii al mjcdaarbij gevoegd is, \\
zal door het zwaard vallen.
t\'i Ook zullen hunne kimlerkeus voor :
hunne oogen verpletterd worden . tiunne :
huizen zullen geplunderd, en hunne vrou- I
wen ireschonden worden.
17 Ziet, Ik zal de Meden legen hen
verwekken, die het zilver niet zuilen ach-
ten, en aan hit goud zullen zij gt en* lust
hebben.
15  Maar hanne bogen zullen de ;onge- !
lingeu verpletteren, en zij lallen zich niet !
ontfermen over de vrucht des buiks, hun \'
oog zal de kindereu niet versehoonen.
i\'J Alzoo zal 11abel, het sieraad de/ ko- \\
niugriiken, de beerlijkheid, de hoovaar*
dïgheid der Chaldceti, zijngcüjk \'• ais God \'
Sodom en Gomorra omgekeerd heeft.
-\'i Daar zal geene woonplaats zijn in
der eeuwigheid, en zij zal niet bewoond
worden van geslacht tot f «lacht; en de
Arabier zal daar geene tent spannen, en
de herders zullen er niet legeren.
\'21 Maar daar zullen nederliggen de
wilde dieren der woestijnen, en hunne
huizen zullen vervuld worden met schrik-
kelijke gedierten, en daar zullen de jonge
struisen wonen, en de duivelen zullen er
hupptden.
22 Eu wilde dieren dereilanden zullen
in zijne verlatene plaatsen elkander toe-
roepen, mitsgaders de draken in de wei-
lustige paleizen ; hun lijd toch is nabij oiu
te komen, en hunne dagen zullen niet
vertogen worden.
nOOÏDSTVK 14.
Belofte vnn de verloving m Gods volk uit
dr luliylnni-rhe gei ntigeni", nNniede van de
roeping der Heidenen, vu. 1, Woorden, waar-
mede de Bahjlonifas worden lie*)>ot, l. Gmi
wekt de Penen en Meden Op, o;n de Hahy-
lotii.T» te
verdelgen, ai. wii-r omlergang nu
E^
te dicnzelven dage zult (rij zeggen :
k dank l\', UEFitE MatGij uwmig
op mij geweest zijt; maar uw toorn is
at\'-ceiioerd, en Hij troost mij.
2 Ziet, God ismiin Heil, ik zal vertrou*
\' wen en niet vteezen: want de HtEKE
HEEKE is mijne Sterkt.\'en mijn 1\'salni,
en Hij is mij tot heil,geworden.
Joh.7:87,3.\'*. ** *^n itÜlieden zult " water scheppen
\'j met vreugde uit de fonteinen denheils;
, 4 En zult te dtenzelven dage zeggen:
Dankt den HELKE, roept zijnen naam
, aan, maakt zijne daden bekend onder de
Jok. 17 1,4, volken ; I vermeldt, dat zijn naam ver-
•.9S.I hoogd is.
5 Vsalmzingt den HEEKE, want Hij
\' heeft heerlijke dingen gedaan; zulks zij
bekend op dei; ganschen aurdbodetu.
t> Juich en zing vrolijk,gij inwoneres
i vanZion! want de Heilige Israuls is groot
in het midden van u.
HOOFDSTUK 11
De profeet vourin-t il* vernieling der \'w-
byloni«<he inon.in hie dnur dr Venen m Mf
den. v». 1 ; welke God hier aan-pre. kt en
daartoe vermaant, 2, Daarna keert \'iod
lirli
tot het volk en geeft hun te kennen, dal Hij de
Perzen en Meden tenen Babsl haefl sange~
rord, 3. Aankomst der Perm en Meden, t.
Voorzegging vim teer groot en ntigHl i-n M-hrik,
die Itnlirl /ouden overkomen, 7; jn il.it Ba-
bel /.....Unig zou ivorilrn verdelgd, ilitt (reene
menst\'hen, maar allerlei x-hrikki lijk gedierte
daarin zon wonen, 21.
DE last van Babel, dien Je*aja, de
zoon van Amoz, gezien heelt.
2  Heft op eene banier, op eenen hoo-
gen berg; verheft eene stem tot hen;
beweegt de hand omhoog, dat zij intrek-
ken door de deuren der prinsen,
3  Ik heb aan mijne geheilirden hevel
gegeven; ook heb Ik tot mijnen toorn
geroepen mijne helden, de vrolijken mij-
oer hoogheid.
4  Er is eene ruwchende stem op de
bergen, gelijk eens grooten volks: eeue
stem van gedruisr.h oer koningrijken, der
verzamelde Heidenen; de HEEltK der
heirscharen monstert hei krügsheir.
5  Zij koitipn uit verren lande, van het
einde des hemels ; de HEEKE en de in-
strumenten zijner gramschap, om dat
gansche land te verderven.
(> Huilt gijlieden, want de dag des
HEEUEN is nabij; hij komt nis eene
verwoesting van den Almagtige.
7 Daarom zullen alle handen slap wor-
den, en aller menschen hart za!versuiel-
ten;
S En z:i zullen verschrikt worden,
smarten en weeén zullen hen aangrijpen,
rij zullen bang zijn als eene barende
vrouw; een iegelijk zal over zijnen n aas-
te verbaasd zijn; h.inne aangezigten
zullen vlammende aangezigten zijn.
we.ler wor.lt vooriegd, 22. Kene Ik
i
over de Filittijiirn, «9.
WANT deUEEKE zal zichoverJakob
ontfermen, en Hij zal Israül nog
verkiezen, en Hij zal hen in bun land
zetten ; en de vreemdeling zal zich tot hen
vervoegen, en ztj zullen het huis vai»Ja- ,
kob aanhangen.
2 En de volken zullen hen aannemen, !
en in hunne plaats brengen ; en het huis .
Israêls zal hen erfelijk bezitten in het
land des HEEKEN tot knechten en tot <
maagden , en zij zullen gevangen ho iden \'
degenen, die hen gevangen hielden, en •
zij zullen heerscltenoverhunnetlrijvers,
.1 En het zal geschieden ten dage, wan.
-ocr page 474-
JESAJA 15, 16.
Md u «ie HEERE rust geven ia! van uwe
sniart, en van DWI beroering,en •• van de
harde dienstbaarheid,waarin uien U heeft
doen dienen;
4  Dan zult gij deze spreuk opnemen
tegen den koning van Itsbel, en zeggen j
Hoe houdt de drijver op? *M houdt de i
goudene op ?
5  De HKERE heeft den itok dor godde- ;
looien gebroken, dm scepter der heer- I
scher*.
6  Die de volken plaagde in verholpen*
held inet eene plage zonder ophouden, \'
die in toorn overde Heid\'-nen hrersebte, .
die wordt vervolgd,zoudtrdat her iemand I
afweren kan.
7  De gansche aarde runt, zij ia stil; zij
maken groot gesehal met gejuich.
S Ook verheugen zich de dennen over
O* en de cederen van Libanon, zeggend? :
Sinta dat gij daar nederlijrt, komt nie- :
mand i<-." n ons op. die on» af houwe.
9  De hel van onderen wan beroerd om
uwentwil, om ii tegemoet te vaan, als «ij
kwaauit; /ij wekt om ti went wil de doeden
O]), al de bokken der aarde ; zij doet al de
koningen der Heidenen van hunne tioo-
nen opstaan.
10  Die altegader zullen antwoorden, en
tot ü zeggen : Gil xijt ook krank gewor-
den, gelijk wy, gij rijt ons gelijk gewor-
dcn.
11   Uwe hoovnardij is in de hel neder-
gestort, met het iceklank uwerluiten; de
maden zullen onder ugestrooid worden,
en de wonnen /.uilen u bedekken.
12   Ilo • -nt gij uit den hemel gevallen,
o morgenster, gij zoon des dageraad* ! hoe
txjt
gij ter aarde nedergebouwen,gij, die
de Heidenen krenktel!
1\'i En zeidet in uw hart i Ik zal ten he-
mel opklimmen, ik zal mijnen troon bo-
ven de sterren Gods verhoogen ;enik zal
mij zetten op den berg der zamenkomst
aan \'• de zijden van het noorden.
14  Ik zal boven de hoogten der wolken
klimmen, ik zal den Allerhoogstcgelijk
worden.
15  Ja in de hel zult gij nedergestooten
worden, aan de zijden van den kuil!
1" Dteu zien zullen, zullen u aanschou-
wen. r.ii zullen op u letten, maaggen: Is
dat die man, die de aarde beroerde, die
de koningrijken deed beven?
17 Die de wereld als eene woestijn
stelde,enderzelver steden verstoorde? die
zijne gevangenen niet liet los gaan nnar
huis toe?
IS Al de koningen der Heidenen, zij al-
len liggen neder metcere, een iegelijk in
zijn buis ;
19  Maar gij zijt verworpen van uw graf,
als een gruwelijke scheut, al» een kleed
der gedooden, die met het zwaard door-
stoken zijn; aln die nederdalen in eenen
\' steenkuü, als een veitreden dood lig-
I chaam.
20  Gij zult bij dezelve niet gevoegd
worden in de begrafenis : want gij hebt |
uw land verdorven, en uw volkgeilood; \'
» het zaad der boosdoeners zal in der een• |
wtjrheid niet penoemd worden.
21   Maakt de slagting voorzijne kinde-
ren gereed, è om hunner vaderen uiige- \\
regtigheid wil; dat zijniet opstaan,en de
aarde erven, en de wereld vervullen met
steden :
22  Want Ik zal tegen hen opstaan,
spreekt de HEERE der beirscharen, en
ik zal van Bitbel uirroeijen den naam en
het overblijfsel, • en den zoon en den
zoons zoon, spreekt de HEERE.
23  En Ik zal hen stellen/tot eeneerve
der nachtuilen, en tot waterpoelen ; en Ik
zal hen meteenen bezem des verderfsuit-
vagen. spreekt de IIKERE der heir-
scharen.
24 De HEERE der beirscharen heeft ge-
zworen, zeggende : Indien niet,gelijk Ik
gedacht heb. het alzoo gesrhiede, en ge-
lijk Ik beraadslaagd heb. het bestaan zal!
25 Dat Ik Amqt in raijn land zal ver-
breken, en hem op mijne bergen vertre*
den; opdat zijn juk van hen afwijke,en
iim last van hunnen schouder w(jke.
2\'i Dit is deiaad*>lag,die beraadslaagd
is over dat gansehe land; en dit in de
hand. die uitgestrekt is over alle volken.
27 Want de HEERK der heirscharen
heeft het in Rijnen raad besloten," wie zal
bet dan breken ? en \'• zijne hand is uitgt-
atrekt, wie zal ze dan keeren?
2S In het jaar, toen de koning Achax
;. ii.ni. 133.
stierf, geschiedde deze Uit.
29 Verheug u niet, gij gan»ch Valei-
tina 1 dat de roede, die u sloeg, gebroken
is: want uit den wortel der slang zal een ;
b»silisk voortkomen, en harevrucht zal
een vurige vliegt nde draak zijn.
\'M) En de eerstgeborenen der armen j
zullen weiden, en de nooddntflïgen zul* ,
len zeker nederliggen: uwen wortel daar- !
entegen zal Ik Joor \'len hongerdooden, j
en uw overblijfsel zal hij ombrengen.
:il Huil, gij poort! schreeuw, gij stad I
gU zilt gesmolten, gij gansch Palestina ! |
want van het noorden komt een rook,
en er is geen eenzame in zijne zamcn-;
komsten.
SS Wat zal men dan antwoorden den
boden des volks? Dat de HE EK EZ ion ge-
grond heeft, opdat de bedrukten zijne .
volks eene toevlugt daarinbebben zouden.
HOOFDSTUK 15.
Tooruulag, dut ile tomyrièn, nasr lirt re~t-
vaanllg earJesl Co<l>, (rruweiijte urwoas
tint: en ellenden in het land der Monhieten
ioudi-n lirerirm. welkr il" j.t.iin t in het ;il-
ffWia en lui tonder bewhrnft.
DE •• last van Moab.
Zekerlijk in den nacht is Ar-Moabs
verwoest, zij is uitgeroeid; zekerlijk in \'
den nacht is Kir-Moabs verwoest, zy ia
uitgeroeid!
2 Hij gaat op naar Haith enDibon,en
naar Itamotli, om te weCBOB :over Nebo
en over MMeba zal Moab huilen.op \'• al I
hunne hoofden ia kaalheid, aller baard
is afgesneden.
\'i Op hunne wijken hebben zij zakken ,
aangegord; op hunne daken en op hunne .
straten huilen zü allemaal, afg^andemet ;
geween.
4  Zoo Hesbon als Ele&le schreeuwt,
hunne stem wordt gehoord tot Jauat toe;
daaroui maken detoegerusten van Moab !
een geschrei, eens iegelijk* zirl in hem ,
ja kwalijk gesteld.
t Mijn hart schreeuwtover Moab.hare
grendelen zijn naar Zoar toe, de drieja* ;
rige vaars : want hij gaat op met geween
naar den opgang van Lulnth, want op
d«n weg naar Horonftïm verwekken iij
aen jaiumergescbrei.
li Want de wateren van Nimrim zullen .
enkel verwoesting wezen: want het gras
U verdord, liet teederegras is vergaan, er
is geene groente.
7 Daarom zullen zij den overvloed, rfir*
zü vergaderd hebben, en hetgeen zij weg-
gelegd hebben, aan de betk der wilgen
voeren.
5  Want dat geschreeuw zal omgaan
door de landpale van Moab, haar gehuil
tot Eglaim toe, ja tot Beër-Elim toe zal
haar gehuil zijn.
9 Want de wateren van Dïmon zijn vol
bloeds, wint Ik zal Dimon nog meer
toeschikken; te wtten leeuwen over de
ontkomenen van Moab, mitsgaders over
het overblijfsel des lands.
HOOFDSTUK 16.
-ocr page 475-
JESAJA 17, I".
verdrevene Joden vriendelijk ra r*neten te
«dragen, S, Daar nj echter dit niet souden
(Ioph uit hoogmoed, 100 bedreigt God hen,
ilnt ijj op eene schrikkelijke wtyia louden
nitceroeid ra verdelgd worden, fi; toodal de
profeet »elf daarover medelijden beeft, \'J;
doch mat voort in het verhalen der ellen-
den, die aanataande waren, I»: ra noemt
drn tijd. waaneer «dka tou geschieden, 14.
ZENDT de lammert n van den heer-
scber dis tands van Sela Rf, naarde
woestijn henen, tot den berg der dochter
van Zion.
2  Anderzins zal het geschieden, dat de
dochteren van Moab aan <le veren van
Arnon zullen zijn, a!s een zwervende vo-
gel, uit het nest gedreven zijnde.
3  Brengt eenen raad aan, houdt gerigt,
maakt uwe schaduw op hnt midden van
den middag, gelijk van den nacht; ver-
bergt de verdrevenen, e,i meldt den om-
zwevende niet.
4   i.aat mijne verdrevenen onderuver-
kei ren, oMoab ! wees gij hun eene schuil-
5laats voor het aaiigczigt des verstoor*
er» : want de onderdrukker heeft een
einde, de verstoring is te niet geworden,
de vertreders zijn van de aarde verdaan.
B Want er zal een troon he.estfgil wor-
den in goedertierenheid,euop denzelven
zal bestendig een zitten " in do tent van
Hnn.7:H,27. David, een, die oordeelt en het regt zoekt,
Mi. ha i 7. en vaardig is ter f-ercgtijrhrid.
Luk. 133. g \\\\\'y i, hebben gehoord de hoovaanlij
ti
         .san I van Moab, hij ia zter hoov^ardig ; zijn
2   De iteden van A roer zullen verlaten
. C.
worden ; voorde kudden zullen zij wezen,
die zullen Uaur nederliggeu, en niemand
zal ze verschrikken.
3  En de vesting zal ophouden van
Kt.i. ii.i\'h het kouingrijkvan Damaskus,
en het overblijfsel derSvriërs ; zij zullen
zijn gelijk de heerlijkheid der kinderen ,
Israels, spreekt de HEBRE der beir-
scharen.
-i En het zal geschieden te dien dage,
dat de heerlijkheid van Jakoh verdund
zal worden, en dat de vettigheid van
zijn vjeesch mager worden zal.
5 Want bij zal zijn,gelijk leifKieef-een \'
maaijer het staande koren verzamelt, en
ztin arm aren afmaait; ja hij zal zijn,
gelijk waaneer iemand aren leest in bet
dal Itefaiui.
il Doch eene nalezing zal daarin overig
blij ven, gelijk i« deafschuddiug eeiisoliit\'- ;
booms, twee o; drie bezien in den top der ]
opperste twijg, en vier o/ vijf aan zijne
vruchtbare takken, spreekt delIEKÏtE,!
de God Israels.
7 Te dien dage zal de mennen zien naar
Dien, die hem gemaakt heelt, en zijne i
oogen zullen op den Heilige Israels zien. i
S En lui zal niet aanschouwen de al;a-J
ren,het werk zijner banden,noch hetgeen
zijne vingeren gemaakt hebhen ia! hij
niet aui\'it\'ii, noch de busschen, noch de :
zonnebeelden.
il Te dien dage zullen zijne sterke ste-
den zijn, als een verlaten struik, en op-
perste tak, welke /ij verlaten hebben, om
der kinderen Israels uil, hoewel daar
verwoesting zal wezen.
in Want gij hebt den God uwe heil»
vergeten, en niet gedacht aan den llots-
steen uwer sterkte ; daarom zult gij wel
liefelijke placti n planteu,en gij zult hem
met Qttlandache ranken bezetten :
11  Ten dage, als^ij ze zult gepUnt heb-
ben, zult gij die dofu wassen, en in den
morgenstond znltgij uw zaad doen bloei-
jen; doch het zal maai een hoop van het
gemaaide zijn, in den dag der krankheid
en der pijnlt\'ke smart.
12  Wee der veelheid der groote volken,
die daar bruisen, gelijk de zteen bruisen; :
en wee het geruisen der natiën, die daar i
ruiseben, gelijk de geweldige wateren \'
ruisehen I
                                                         1
V.i Denaiiën zullen wel ruischen, gelijk :
Sroote wateren ruischen ; doch Uij xal
em scheiden, zoo zal bij verre wegvlie- :
den, ja hij zal gejaagd worden, " als bet „ j„i, 21:1».
kaf der bergen van den wind, en gelijk
een kloot van den wervelwind.
14 Ten tijde des avonds, ziet, zoo is er
hoogmoed, en zijne hoovaardij. en zijne
verholenheid, zijn al zoo ziine grendelen
niet.
7 Daarom zal Mcab over Moab huilen,
altemaal zullen zij hullen; over de fon-
damenten van Kir-Hareaeth zult giUle-
den /uebten,gewisselijk zij *i)ngeb roken.
S Want de velden van lïesbon zijn ver-
naauwd, mik de wijnstok van Sibma, de
heeren der Ileiiienen hebben zi,|n«- uit^e\'
ir/riir planten verpletterd ; zij reiken tot
Jaeger toe, zij dwalen door At woestijn :
d hunne scheuten zijn uitgespreid, zij zijn
gegaan over iee.
Ü Daarom beween ik, in de weening
over Jaezcr, den w\'instok van Sibiua, ik
maak u doornat met mijne tranen, o Hes-
bon en Eleale ! want het vreugdegesenrei
over uwe zou:ervruchten en uver uwen
Oogst is gevallen;
Hl Alzoo dat de blijdschap en vrolijk-
heid weggenomen is van bei vruchtbare
veld, en in de wijngaarden wordt niet ge-
zongen, noch "ii: gejuich gemaakt; de
i/ra-ire/ttreder treedt geen* wijn uit in de
wijnbakken. Ik heb bet vreugdegeschrei
doen ophouden.
11   Daarom rommelt mijn ingewand
over Moab, als eene harp, en mijn bin-
nenste over Kir-hérrs.
12  En h"t zal geschieden, nis men zien
zal, dat Moab vermoeid is geworden op
de hoogten, dan ia) hij in zijn heiligdom
gaan, om te aanbidden,maar hij zal \'niet
vermogen.
1» Dit li het woord, dat de HEEBE te-
gen Moab gesprokm heeft, van toen af.
14 Maar nu spreekt de I1EERE, zejf-
frende : Binnen drie jaren ials de jaren
eens huurlings) ,dan zal<le eer van Moab
verachtzaam gemankt worden, met al die
groote menigte; en het overblijfsel zal
klein, weinig, onmagtig wezen.
HOOFDSTUK 17.
Profetie aaiHpnaada den ondemng der steden
Danlaakm en Bnuaria, n. I; alsmede der
•leden Krat-In door de Amryrivr», $; en dat
I-i.t.-l door lijden tot inkeer inl komen, 7.
Profetie van de nederlaag der AsnyritTi, 12.
3.1.)
13 |
verschrikking, eer bet morgen is, is hij er
niet meer. Dit i» bet deel dergenett,die
ons berooven, en het lot dergenen, die ons
plundert n.
HOOFDSTUK 13.
Profetie tetren de Mooren, va, 1. Beloften van
de betrhermlnK der Kerk en itraf harer vij-
iindrn, V, Bene profetie vnn de bekeerint;dei
Heidenen, 7.
WEE bet land, dat schaduwachtig is
aan de frontieren, dat aan de zyde ;
der rivieren van Moorenland is;
2   Dat gezanten zendt over de zee, en in
schepen vnn biezen op de wateren I Gaat
henen, gü snelle boden I tot een volk, dat
getrokken is en geplukt, tot een volk, dat
vreesselijk is van dat het was en voortaan;
een volk van regel en regel, en vaa ver- J
treding, welk* land de rivieren beroo- !
ven.
3  Alle g|J ingezetenen der wereld, en
gil inwoner» der aarde! al» men de banier
zal oprigten opAe bergen, lult KV lieden i
het zien, en al» de bazuin zal blazen, zult !
gijlieih-n het hooren.
4  Want alzoo heeft de HEEHEtotmij 1
i 714.
D\'
last van Damasku».
Ziet, Damaskus zal weggenomen
worden, dat zij geene stad meer zij, maar
"Ü zal een vervallen steenhoop zijn.
-ocr page 476-
JKSAJA 1», SO.
gezegd: Ik ZhI stil /nn.t n zien in mijne
woning, als de glinsterende hitte op tien
regen, altene wolk des dauw» in de hitte
des oogstes :
5 Want voor dm oogst, als de botte
TOlkomen is, en de onrüpe druif rijp
wordt mi den bloesem, zoo zul Hij de van-
ken met snoeimrKsrn afsnijden, en dctak-
ken wegdoen en alkappen.
f> Zij zullen te zAmcn gelaten worden
den roofvogelen der bergen, en den dieren
der narde ; en de roofvogelen zullen op
hen overzomeren, en alle dieren der Aarde
zullen daarop overwinteren.
7 Te dier tijd zal den HEERE der
heirscharen een geschenk gebragtworden
van het volk, dat getrokken is en geplukt,
en van her volk, dat vreesseliik is van dat
het was in voortaan; een volk van regel
fM regel, en van verireding, welks land de
rivieren berooven: tot de plaats VAn den
naam des HEEREN der heirscharen, tot
den berg Zion.
HOOFDSTUK 19.
De prufeel voorzegt den Exyptenarm, «Int <le
Beert hen op velwlei wijze ioii plagen, vb.
ï ; met binnenlnndwhe oneeniirnedni, 2;
ilnt /ij b(j hunne nïv\'oden raad noch trooat
Bonden vinden, 3; ilat strenge hran over
hen zonden regeren, \\, Hij bedreijrt hen met
slappe nering, 7. en dm Hii hunne rutWla-
gen zou ie niei maken, 11. Hun .ihrik
voor den Heer e, lfi. Profetie van de roeping
der I\'.\'i i>\'i\'tmreii tut de genieeiiM-hnp der
ehrwteluke Kerk, 18.
u nu te kennen geven of vernemen, wat
de HEERE der heiracharen beraadslaagd
beeft tegen Egypte.
IS Me vorsten van Zoan zijn zot ge-
worden, de vorsten van Nof zijn bedro-
gen, zij Kallen ook Eiryntedocn dwalen,
1 tot den uitersten hoek zijner stammen,
i 11 Dr I1EKKE hieft renen zeerverkeer- i
! den geest ingeschonken in het midden
van ben, en zij hebben Egypte doen dwa- j
len in al zijn doen, gelijk dedronkaard ;
zicli om en om wentelt in zijn uitspuwsel. ]
, 15 Kn er zal geen werk wezen voor de
Egyptenarcn, hetwelk "liet hoofd !of de
staart, de tak of de bieze doen mag.
](ï Te dien dage zullen de Egyptenaar*
zijn als de vrouwen; en zii zullen beven
en vnezen van vege de beweging van
de hand des HEEREN der heirscharen,
welke Hij tegen hen bewegen zal.
17 En het land van Juda zal den
• Egyptenarcn tot een\' schrik zijn; zoo wie
het vermelden zal, die zal in zich zelven
bevreesd wezen van wege den raad des
HEEREN der heirsebaren, dien Hij te-
gen hen beraadslaagd heeft.
IS Te dien dige zullen er vijf steden
in Egvptelnnd zijn, sprekende de spraak
van Kanaan, en\'\' zwerende den HEERE
der heirsehaivn; eene zal genoemd zijn
eene «tad der verstoring.
19 Te dien dage zal de HEEREeen al-
taar hebben in het midden van Egypte-
land, en een opgerigt teeken aan hare
i landpAle voor d< n HEERE.
2d En het zal zijn tot een teeken, en
tot eene getuigenis den IIE KR E der hei r-
HcbAren in Egyiitcland: want zij zullen
tot den HEEK E roepen van wege de ver-
drukker.*, en Hij /.al huneenen Heiland
en Heester genden, die zal hen verlossen.
21   En de HEEKE/al den Egyptenaren
bekend worden, en de Egyptenaar» zullen
den H EI. K E kennen te dien dage; en e zij
zullen Hrin dienen ,net .-lagtoffer.enspijs-
orter, en zij nullen den HEEREeenege*
lofte bi-loven en betalen.
22  En de IIE KR E; zal de Egyptenaar»
dapper slaan, en gene/en; en zij zullen
zich tot den IIKERK1» keeren.en nüzal
zich van hen verbidden laten,en Hij zal
hen genezen.
23  Te dien dage zal er een gebaande
weg wezen van Egypte in Assyrlfi, dat
de Assyriers in Egypte, en de Egyptc-
naars in Assyrié komen zullen; en de
Egvptenaars zullen mei de As*vriérs den
HRERK
dienen.
24  Te dien dage zal Israiil de derde
wezen met de E.g\\ptenaren en met de
Assvrièr*, een zegen in het midden van
netland.
2.» Want de HEERE der heirscharen zal
hen zegenen, zeggende : Gezegend zy
uiiin volk, de Egyptenaar», en de Assy-
riürs, het werk mijner handen, en Israël,
mijn erfdeel !
HOOFDSTUK 20.
God bedreigt de Egyptenaren en Mnorrndoor
een uitwendig teeken, dut zij door de A»-
•yrleri gevangen loutlen worden weggevoerd,
VI. 1; helm Ik de Heere den .Inden laat
voorhouden, opdat z-< hun vertrouwen op
hen niet zouden zetten, 5.
IN het jaar, toen Tartan naar Asdod
kwam, als hein Sarton, de koningvan
A»\\vriü, gezonden had, toen hij krijg
voerde tegen Asdod, en het innam :
S Ter zelvertijd sprak de IIKEKE, door
de dienst van Jesaja, den zoon van Amoz,
zeggende : Ga heen, en ontbind den zak
van uwe lenden, en doe uwe schoenen
van uwe voeten. En hij deed alzoo,
gaande naakl en barrevoets.
3 Toen zeide de H EERE: Gelijk als mijn
knecht Jesaja naakt en barrevoets wau-
I)
E last van Egypte.
Zie:, de HEERE rijdt opeeresnelle
wollt. en Hij zk! in Egypte komen; en
de afgoden van Egypte zullen bewogen
worden van zijn aang*zigt, en het hart
der Egypttnaren zal smelten inhctbin-
nenste van hen.
2 Want Ik zal de Egyptenaren tegen
deEIgyptenaren verwarren, dat zij zullen
strijden een iegelijk tegen zijnen broeder,
en een iegelijk t^-gen zijnen nAaate, stad
tegen stad, koningrijk tegen koningrijk.
\'A En de geest der Egyptenaren zal ult-
Ïeledigd worden in liet binnenste van
(ii, en hunnen raad zal Ik verslinden;
dan zullen zij hunne afgoden vragen,en
de bezweerder*, en de WAarzcggers en
de duivelskunstenaars.
•J En Ik zal de Egyptenaar» besluiten
in de hand ran harde heeren, en een
strenge koning zal over hen heersenen,
spreekt de Heere, HEERE der helr-
scharen.
5 En zij zullen de wateren uil de zee
doen vergaan, en de rivier zal verzijpen
en verdroogen.
fi ZÜ rullen ook de rivieren verre terug-
drijven, zij zullen ze uithoozen, en de
gedamde stroomen opd wogen; het riet en
het hchilf zullen verwelken.
7  Het papiergewas hij de stroomen,
aan de oevers der stroomen, en al het
gezaaide aan de stroomen, zal verdroo-
gen, het zal weggestooten worden,en niet
Mftr zijn.
8  En de visschers ?.ullen treuren, en
allen, (lic den antrel in de stroomen wcr-
pen, zullen rouw niakenjen die liet werp*
net u il breiden op de wateren, zullen
kwelen.
U En de werkers in het fijne vlas zullen
beschaamd worden, ook ue wevers van
de witte stof.
10  En gij zullen met hunne fondamen-
ten verbrijzeld worden, Allen, die voor
loon lustige str.aude wateren maken.
11   Gewtsselljk de vorsten van Zoan
zijn dwazen, de raad der wijzen, der raad-
gevers van Earau, isonverniiitiggewor-
den; hoe kunt gijliedeti ilan zeggen tot
l-\'araü : Ik hen een zoon der wijzen, een
zoon der oude koningen ?
V2. Waar zijn nu uwe wijzen? dat zij
-ocr page 477-
jes.ua m,::.
zijn den vlugtende met zijn brood be-
jegend.
15  Want zij vluglen voor de zwaarden,
voor bet uitgetrokKen zwaard, en voor
den gespannen boog, en voorde zwarlg-
beid des kriigs.
16  Want al*.oo heeft de Heere tot mij
gezegd : Nog binnen een jaar, g\'lijkde
jaren eens daglooners zijn, zoo zal al de
heerlijkheid van Kedar te ondergaan.
17  En het overgeblevene getal der
schiitters, de helden der Kr darmen, iul-
len minder worden, want de II EEKE, de
God Israels, heeft liet gesproken.
HOOFDSTUK ïï.
delt, driejaren, f.»f een teekenen wonder
over Egypte "< over Moorenland;
4  Alzoo zal de koning van Asayriè
i voor ld rijven de gevangenen der Egyp-
ten&rcn, en de Mooren, die weg.\'evoird
! zullen worden, jongen en oudm, naakt
\'ii barrevoets, *H met bloot e billen,den
Egypt maren M schaamte.
5  En rii rullen verschrikken en he-
achaauid zijn van deMooren.opdewelkc
tij zajrcn, eu van de Egyptenaar*, hun-
uen roem.
(\'» En de inwoners van dit riland zullen
1 te dim dasce zeggen : Ziet. alzoo is het
firi/uan «Hen, op welken wy za/en, wer-
waarts wij henenv)o<Ien om hulp, om
Profrt
ile
e en v-pramen»
gered te worden van het anngezigt des
koning* van Assyrie; hoe lullen wij
dan ontkomen ?
HOOFDSTUK 51.
Profeüe van dm ondergang n*t Babyïoattn
dol» <tr IVv-m en Me.lm, ra. 1 ; lor Iroontvan C.o,l- wilL, hetwelk u.i trpptaw-il hntl.len,
I tlng van het Joodtche liti.l door de A«v
riiT"; angst en «chrik, hiprnit ont«taanifp,
vs. 1 . h<»- ilr \\-jri.-r- 7i<-h in hel .1«n<i«rhe
I lan.1 gedrasrn, .\'> . en wat (lp .l.nliti ilorn
tonden, \'.*. naarom <=o.l lipn dns ion Mmf»
fpn. 12. Splma n.ir.lt bedreigd mp\' "traJ. om
ineli hnoifitirtril, 1"\'. Kli.^kito «nrilt io lijnp
1.1. 10; «ipm hecrlijklipi.1 vpr»
S. Vrees TM d>n proftot, hirrnit roortvloet»
jrnde. s. Dr proleet spreekt «l<- BaMrloalïn
»|iottrni)rr»ijip nnn, 5. (Ip/itrl ru den DTO-
fret fianütfm-\'t tien val raa Babel, 6. Ann-
-l\'i tak sau «Ip Joden, 10, Profetie va» 0r
fciraiic», "iir dra Edomtetra souden ov«r-
Itonwn, il . .i ... .k sirrnarhtln AtahiF, IS.
Bamhitftiffbrid vnn h~t volk van Thema
nan .Ir - lmrteii.le Dr.laniptfii, Il ()n.le rgaiuï ,
van Kr.ïar. 1G.
rdt.
,,\'.) «
DE last van het dal des gezigts.
Wat is u nu, dat gu nltegailer op
de daken klimt ?
\'- Gij, die vol van groot gedruisch
waart, gij woelige stad. -\'i vrolijk hup-
pelende slad ! l\'we verslagenen zün nul
verflagen met het zwaard, noch ges tor-
ven in den strijd.
3 Al uwc oversten zijn te :amen wrg-
grvlugt; tg zijn van de schutters geboo»
den, allen, die in u gevonden zyo, zijn
/aiuengebonden, zy zijn van verre ge-
vloden.
t Daarom zeg ik i Weii\'lt het ffezigt
van mij af, "laat mij bitttrlijk wcenen ;
dringt niet aan, om mij t.-troostrn over
de verstoring der dochter mijns volks.
i> Want bet is een «lag van beroering,
en van vertreding, en van verwarring
van den Heere, dm HEERE der heir»
scharen, in he» dal den gezigts, acnaVj)
van ontmnring iles muurs. en van ge-
schreeuw naar het gehergte *oe.
fi Want 1\'lam beeft den piükoker ge- I
nomen, de man is op den wagen,er zyn i
ruiters; en kir ontbloot het schild.
7 En het zal geschieden, dat uweuit- I
gelegene dalen vol wa<enen Bolle*, zijn,!
en dat de ruiters zich gewiaselijk zulten \\
zetten ter poorten aan.
S En hi\'l zal het deksel van Judaont* :
dekken; en te dien dage zult gij zien
naar de wapeoen in het huis des wouds.
9  En gijlieden zult bezien de reten der
atad Davids, omdat zij vele zyn; en gij
zult ri> wateren des ondersten vijvera
vergaderen.
10  Gi,i zult ook de huizen van Jerü-
zalem tellen ;en gü zult bui zen afbreken,
om de muren te bevestig* n.
11   Ook rolt rij eene gracht maken
tusschen beid* de murei., voorde wate-
ren des ouden vijvers, maargi\' zult niet
opwaarts zien op Dien, die zulks geduan
beeft, noch aanwerken Dien, die dat van
verre lijdi-n geformeerd heeft.
\'!] En te dim dage zal de Ileere, de
HEERE der heirsrharen, roepen tot fte-
WMD, en tot rouwklaice, m (ot kaalheid,
en tOt omgor ling des zaks.
i:t Maar ziet, I er is vreugde en blijd-
schap met runderen te doodeo,en scha-
pen te kelen, vleesch te eten, en wijn
te drinkm, tmtêwêggm < Lutouaeten
en drinken, rvant morgen zullen wij
sterven.
14  Maar de HEERE der heirscharen
heei\'t zirh voor mijne ooren geopen-
baard, ifggnd* t Indien ulieden deze
onge.regrigheid verzoend wordt, totdat
gy sterftl zegt de Ileere, de HEERE
der heiricbaien.
15  Alxoo legt de Heere, de HEERE
m
last der woestijn ann de zee.
elijk de wervelwinden in het zui-
den henen doorgaan, zal hij uit dr woes- \'
tÜn komen, uit een vreesM-Iijk land.
"2 Een hard gezigt is mij te kennen
gegeven : die trouweloos ban lelt trou-
welou-lijk. en die verstoorder verstoort;
trek op, o Klam ! beieger ze. o Media ! Ik
heb al hare znchting dom ophuuden.
3  Daarom zijn mijne lenden vol van
groot*1 krnnkhiid, bange weren hebben
mij aangegrepen, gelijk de bange weren
van erne, dir haart; ik krom mij van
linoren, ik word ontsteld van het aanzien.
4  M .\'U hart dwaalt, gruweu verschrikt
i Job 7 S. mij, "de schemering, waar ik naar ver-
lrtn.\'-i heb, stelt Hij mii lot beving.
5  BereU de tafel, zie toe, gij wachter!
! eet, drink; mankt u op; irij vorsten,
•  bent Hikt het schild !
(i Want aldus h"eft de Ileere tol niiï
Kezegd i Ga heem, zet eenen wachter, laat
hem aanzeggen, wat hij ziet.
7 En hij ?ag eenen wagen, een paar
; ruiters, eenen wagen euf ezels, eenen
! wagen wei keuiels; en hiï merkte zeer
•  naauw op, niet groote opmerking.
1 Hab. 1:1. ** En hij riep: Een leeuw, Heere! \'ik
sta op den wachttoren gedurigliik bij
dag, en op mijne hoede zet ik mij #an-
, sche nachten.
9 En zie nu, daar komt een wagen
mannen ru een ouar ruiters! Toen ant-
: Jer. 16:1*. woordde hij. ?n zeide i • Itabel is grvn]-
51 8. len, zij is gevallen! en al de gesnedene
OjKoh.it s beelden hnrergoden heeft Hij verbroken
1B 2. tegen de aarde.
! 10 O mijne dor?ching, en de tarwe
mijntt dorschvloers ! wat ik gehoord heb
vanden HEERHder hrirsc haren, den God
IsrMla, dat h,"b ik ulieden aangelegd.
11 Dr last van Duma.
Men roept tot mii RitSotri Wachter |
wat is er vsn den Meht ? wachter! wat
la er van den nacht ?
IS De wachter zeide: Deuiorgenstond
Is gekomen, en bet is nog nacht; wilt
ÏUlieden vragen, vraagt; keert weder,
omt.
lil Dr last tegen Arabic.
In het woud van Arabic zult (rijlieden
vernachten, o gii reizende gezelschappen
van Dedanieten !
14 Komt den dorstige te gemoet met
water ; de inwoners des land* van Thema
/e.. 56:1».
I Cor. 15:33.
-ocr page 478-
SB9AJA 23, tt.
der heiracharen : Ga heen,ga in totdien
schatmeester, tot Sebna, den hol\'meea*
ter, n Mjneek ;
l(i Wat hebt gü hier ? of wicn hebt
gij hier, ilat «ij u hier een (frat" uitge-
houweu lub\'. ? n<* die zijn -r.it\' in de
hoogte uitbouwt, .lie eene woning voor
zich op eenen rotssteen laat aftrekeDcn.
17 Zie, de II KEK E zal u Weg wei pest met
eene niauneliike wegwerping, en II ij zal
u ganocheluk overdekken.
IS Hij zal i! gewissehjk voortrollen,
gelijk men een« n bal rolt, in een land,
wil i van begrip; aldhar zult gij sterven,
en Hl-laar zullen uwe hcerii>ke «rasenen
nm, o gij schandvlek van lu t buis uwe
neeren!
19 En Ik zal u afstoot en van u<rrn
•laat, cd van uwen at and zal H:ju ver-
moren.
ïti Kb het zal te dien dage geschieden,
[ dat Ik mimen knecht, •\'Eljaktin, den
zoon van Hilkia, roepen zal.
1 il Eu ik zal hem met uwen rok be-
kleeden, en ik zal Iihii meluwen gordel
sterken, en uwe heerechappn znl Ik in
zijne hand geven; en lig ui den inwo-
niren te Jeriualem en den huize van
JuiIh tot een* vader zijn.
ïi En Ik r.al dm sleutel van het huis
van Hsvid op zijnen sChottder lenen:
en lig zal opendoen, en niemand zal
sluitm, en hij zal sluiten, en niemand
zal o|>endoeu.
Ï3 En !k zal hem alt eenen najel in-
slaan in eene va<te plaats; en hij zal
wezen tot eenen (toe! der eer voor bet
buïi zijns vadera.
il Ëu ia\' ii .•:,! aan hem hangen alle
heerlijkheid van bet Data /ijris vadera,
deruitspruitelingeneiiderafkomelingen,
uok alle kleine vaten, van de vaten der
bekers af, zelfs tot al de vaten derrtVs-
scben.
ïó Te dien dage, «preekt de HEEKE
der lieirscharen, zal ilie nagel, die aas
eene vaste plaa\'s gestoken wa», wcgge-
nomen worden; eu hij zal afgehouwen
> worden, en hii zal vallen, en de last,die
\' daaraan is, zat afgesneden worden;
j want de HEEKE hteft het gesproken.
HOOFDSTUK 28.
1 Profetie van de vertroosting der atad Tjrua,
I va, I ; «Ie Heere *oti haar nntont, 8; om
haren hoojrnioed e» pracht, \'J. Aanwijzing
hue Un: desa verdrukking der Tyriêm iou ,
duren, U; hunne wod<>ropkom<tt, 17; en tie-
kaorfaf 101 rhri*tu*, in.
DE last van <> Tyrua.
Huilt, gy acbepeu van Tarsisl want
. zy ia verwoest, dat er geen buis meer
i ia, dat niemand er meer ingaat; uit het
land Chittim is bet aan ben openbaar
geworden.
C /.wi.L", gij inwoners deseilands ! gij,
die de kooplieden van Zidou, over zee
varende, vervulden.
S En wiens inkomst waa het zaad
vnn Siehor over de groote wateren, de
oogst der rivier; en zij was de markt
der Heidenen.
; 4 Word beschaamd, o Zidou ! want de
xee spreekt, ,u de sterkte der Zee, zeg-
tjendt". Ik heb geenen barensnood gehad,
ik heb ook niet gehaard, en ik heb geene
jongelingen groot gemaakt, m geene \'
jonge dochters opgehragt.
J i> Gelijk als geweest is de tijding van :
| Egypte, zal men ook in weidom zijn, |
i ala men van Tv rus hooren zul.
! li Vaart over nsar Tante, huilt, gy ;
\' inwoners des eilands !
7 1» dit uwe vrolük huppelende *f«d t
\', welker oudhfid vn van oude dagen af
is; in,mr hare eigene voeten zullen haar
verre wegdragen, om in vreemdeling-
achap te verkeeren.
8  Wie heeft dit beraadslaagd over Ty-
rus, die krooncndeatVfi. welker ko9plie-
den vorsten lyn, welker handelaars de
heerlijkste la het land zijn?
9  l)- HEEKE der heirschareR heeft
bet beraadslaagd, op.lat Hij omheiiige
de hoovaardu van alle sieraad, om al
d heerlijkaten der aarde verachtelijk
te maken.
ui Ga door naar uw land, ala eene I
rivier, gij dochtervan Tarsis! er is geen i
gordel weer.
11 Hvj heeft zijne hand uiigestrekt over
de zee. Hij hee-\'t de koningrijk» " be- 1
roerd ; de HEEKE heeit bevel gegeven J
tegen kanaan, om bare aterkttn te ver-
delg» n.
li En Hij heefr gezegd • Gij zult niet
mier vrolyk huppelen, o gij verdrukte
maagd, gij dochter van Ztdon\'. ?»aar
Chittim toe, maak u op, vaar over ; ook
zult gtj aldaar gecne rust hebban.
15 Zift, het land der Cbaldeén : dit ,
volk waa er niet; Asiurheett het gefon- \\
deerd voor degenen, die in de wilder-
nissen wo-jnde» ; /.tjngtten bunue sterk*
t -\'i> op. eti bjuw.len hunne paleizen,
maar Kij neeft het tot eeueu vnvalle*
neii h\'*Op gesteld.
14  Huilt, gij schepen van Tarais J want
alleder iterïte ii verstoord.
16  En het /.al geschieden te dien dage,
dut Tyriis zal verbeten worden zeventig
jaren, gelijk eens konings dagen; ntaur
t*-u einde van ie ven tig jaren zal in Tyrua
als een hoerenlied zijn :
|i. Neen de harp, ga to de stad rondom,
gij M-rgetene hoer! speel wel, zing «"ele
liederen, opdat uwer gedacht worde!
17  Wltl het ïal gesebi-\'deu ten einde
van ieventigjar.-n,ilat de HEEKE Tyrua
zal bezoeken, en dat zij weder kei-ren .
zal tot baren boerenloun, en zij zal
hoererij bedrijven met alle koningrijken
der aarde, die op den aardbodrui zijn.
15  En haar koophandel en baar boe-
renloon zal den HEEKE heilig zijn,
het zal niet ten schat vergaderd noch
opgesloten worden , maar haar koophan-
del zal wezen voor hen, die voor den
HEEKE wonen, opdat zij eten tot ver-
zadiging, en dut zij durigdeksel hebben.
HOOFDSTUK i4.
Eene prolrtie tan ile itmoaalbtK vaa h»t
Joodadu land, vu. 1. 6. dir ih-n eenen ioi>-
Ki-1 hU den anderen zou overkomen, 2. Ke-
drn waarom. .\'.. liet oMrU.jf-.r-l ral God
roriiiiii en prijien, 13 Vrruianin:* tot dank-
mglaf daarvoor. IS. He proi\'eet iproakt
weder van ilr \\er»li>rinï van het Joodachc
volk, vnn we*ft hunne goddolooaBOid, 1»; |
en ook weder van tioil» RCMlIc OVOf hen,
21. Heerlijkheid van onzen Heer* Je-.ua
Chri««* la i-jiw Kerk. ».
ZIET, de UEEKE maakt het land le-
dig, en Hij maakt het woest; en
Hij keert deazi Ifs geaialtenia om, en
Hij verstrooit zijne inwoners.
\'. En gelijk het voik, alzoo zal de :
priester wez« n ; gelijk de knecht, alzoo >
zijn beer; p-elij k de dienstmaagd, alzoo
bare vrouw ; "gelijk de kooper, alzoo de -.
verkooper; g"elijk de leener, alzoo de ,
ontleener; gelijg de woekeraar, alzoo
die, van welken hij woeker ontvangt.
3  Dat land zal ganaehelijk ledig ne*
ma&kr worden, en het zal gansohelijk
beroofd worden: want de HEEKE heeft
dit woord gesproken.
4  Het land treurt, het verwelkt; het
aardrijk kweelt, het verwelkt; dehoog-
sien van het volk des lands kwelen.
.i Want bet land ia bevlekt van wege
zijne inwoners : want zij overtredende
wetten, *.ij veranderen de inzettingen,
zij vernietigen het eeuwig verbond.
tl Harirom verteert de vloek het land,
en die daarin wonen, zullen verwoest
-ocr page 479-
.JHS.UA SS, 56,
worden; daarom zullen dr inwoners des
land» i\' verbrand worden, en er zullen
weinige menschrn overig blijven.
7 De mot» treurt, de wijnstok kweelt,
allen, iii, hlijhartig waren, zuchten.
SDp \' vreujrde der trommelen runt;
bet geluid der vrolijk huppelenden houdt
op, de vreugde der harp runt.
9  Zij zullen geenen wijn dunken \'ine(
gezang; de Hterke drank zal bitter xijn
dengenen, óie hetn drinken.
10  De woeste stad in verbroken, al de
huizen staan gesloten, dat er niemand
in komen kan.
11   Kr is een klageliik geroep op de
straten, om den w^ms wil; alle blijd*
schap is verduisterd, de vreugde des lands
it heengevareu.
12  Verwoesting is in de stad ovrree-
bleven, en niet gekraak wordt de poort
in stukken verbroken.
18 Want i.i het binnenste van bet land,
in het midden dezer volken, zal het alzoo
wezen, \'geluk de afschudding des oltjt-
bonms, gelijk de naUsiugen, wanneer de
wijnoogst geëindigd is.
14  Die zullen hunne stem opheffen, «rj
7.i\'n,n vrolijk nïngen ; \\hi\\ wege de beer-
Uikheid des HEEREN zullen ztf juichen
van de zee af.
lü Daarom <ert den HEER E in de val-
leiien. in de eilanden der zee den naam
des HEKKEN, des Gods nu Israël.
16  Van het uiterste rlndf der narde
hooren wij psalmen, tot verheerlijking
des Rejrt vaardigt n. Doch mi teg ik: Ik
word mager, ik word mager, wee mi\' !
detrouweloozen haniiclentiouweluoslijk,
en met trouweloosheid handelen de iim:-
weloozen troawelooslijk.
17  ƒ Me vrees, en de kuil. en de strik
over u, o inwoners des lands!
15  En het zal geschieden, zoo wie vcor
de stem der wreeze vlieden zal,." dip znl in
den kuil vallen; en die uit den kuil op-
klimt, die zal in den strik gevangen wor-
den : want de kluizen in de hoogte zijn
opengedaan, en de fondamenten der aarde
zullen b»ven
l!) De aArde zal ganschelljk verbroken
worden, de aarde zal ganscht lijk v»n een
fescheurd worden, de aarde zal gansche-
yk bewogen worden.
20  De aarde zal ganscheliik waggelen,\'\'
gelijk een dronkaard, en i{\\ zal heen en
weder bewogen worden, I gelijk eene
nachthut ; en hareovertreding zal zwasr
op baar zijn. en zij zal vallen, en niet
weder opstaan.
21  En het zal geschieden te dien dage,
dat de HEERE bezoeking doen zal over
de beirscharen des boogen in de hoogte,
en over de koningen des aardbodems
op den aardbodem.
22  En zij zullen zamenvergaderd wor-
den, f/elijh de gevangenen in eenen put,
en zij zullen besloten worden in eene
gevangenis, maar na vele dagen Keiler
bekocht worden.
23  ft En de maan zal schaamrood wor-
den, en de zon zal beschaamd worden,
als de HEERE der beirscharen regeren
zal op den berg Zion en te Jeruzalem,
en voor zijne oudsten zal heerlijkheid
lijn.
HOOFDSTUK ia.
] 2 Want GU hebt Tan de stad een* I
" steenhoop gemaakt, de vaste stnd tot I
j een* vervallen hoop; hetpaleisdervreem* 1
delingen, dat het geene stad meer z;i,in i/
eeuwigheid zal zij niet her hou wd worden.
3  Daarom zal IJ een raagt ig volkeeren. \\
de stad der timnnisebe vclken zal U
vreezen.
4  Want Gy zijt den arme eene sterkte ;
geweest, eene sierkte den nooddruflige, ;
als hem bange was , eene toevlugt tegen
den vloed, eene schaduw ttgeii de hitte :
want ii- • blazen der tiiannen is als een
vloed tegen eenen wand.
5  Gelijk de hitte in eene dorre plaats,
zult Gij de onstuimigheid der vreemde* I
iitig\'-n nederdrukken;i/e/i>Ade hittcdoor \\
de HChaduweenerdikke wolk, zal hetge- i
zang der tirannen vernederd worden. j
ti En de HEERE der lieirscharen za!
op dez-n berg aiien volken een* vetten ;
maaltint maken, renen maaltijd van rei- j
nen wijn, ran vet vol niergs, van reine
wijnen, die g*>?.uiverd zijn.
7 En HJj zal op dezen berg verslinden
het bewtndse) des nangezigts, waarmede
alle voik-n bewondert ziiu, en bet dek- \'
sel, waarmede aile natiën bedekt zijn. I
R \'- Hij zal den dood verslinden tot i.
overwinning, en de Heere HEERE zal :
de tranen van alle aange/.igfen afwis* !
scbtn;en Hij zal lienmaadheid zijns volks :
van de frantcbe aaide wegnemen : want ,
de HEEHE heeft het gesproken.
D En men zai te dien dage zeggen : \'
Ziet, deze is on/e God; wij h\'-bben Hem
verwacht, en Hii *al ons zalig maken.
Dele it de HEERE, wij hebben Hem
verwacht, wij zuileu ons verheugen en
verblijden in ziine zaligheid,
10  Want de hand dea HEEREN lal
Op dezen berg rusten; maar \\!oab zal
onder Hem verdorscht worden, gelijk !
het stroo verdorscht wordt tot mist.
11   En Hij zal zijne handen uitbreiden |
iu liet midden van hen, geliik ali een ;
zwemmer ilie uitbreidt om te zwemmen, i
en « Hy ja! hunnen hoogmoed veme- \'
deren met de lagen hunner handen.
12  En Hij zal de hooge vetten uwer
mnren buigen, vernederen, ja Hij zal ze
ter aarde tot het stof toe doen reiken.
HOOFDSTUK 26.
Ken lofzang, waarmede het Joodtche volk God
dankt voor zijne verlossing, v-. 1 ; nlimede
eene vermaning, om op den lleere te ver-
trouwen, *: en in zijne «reren tp wandelen,
7. Hoe noodia de roeden de» lleeren *ijn,
\'.i j maai de gaddelotuen lijn en blijven ver-
liard. 10. i)e handeling Gods met de .loden,
IS : hunne hrkeering, Iti ; hunne hoou en
vertroosting, 19.
TE dien dage zal dit lied gezongen wor-
den in bet land van JihIr: Wij e heb-
ben eene sterke stad, GW stelt heil tot
muren en vuorscban>*\'n.
2 Doet de pcort-n open, dat het regt-
vaardige volk daarin ga, hetwelk de
getrnuwigheden bewaart
S Het is een bevestigd voornemen,Gij
zult allerlei vrede bewaren, went men
beeft op U vertrouwd.
4 Vertrouwt op den HEERE tot in
der eeuwigheid , want in den HEERE
HEERE is een eeuwige rotssteen.
B Want Hij buigt de hooggezetenen
neder, de verhevene stad ; Hij vernedert
ze, Hij vernedert ze tot de aarde toe,
HU doet ze tot aan het stof reiken.
t> De voet zal ze vertreden, de voeten
des elletidigeu. de treilen der armen.
7 Het pad des regtvaardigen is geheel
effen, den gang des regtvaardigen weegt
GÜ \'egt.
s Wij hebben ook in den wez; uwer
gerigten. U, o HEERE! verwacht; tot
uwen naam en tot uwe gedachtenis tal
de begeerte onzer ziel.
Je*. 21:9.
23: IS.
Oucnh.U\'S.
15:2.
125:1.
ia io.
Eene ilankzerciiig van C.tnU volk voor hrt
vprdeliren hunner vijanden, VS, 1 ; faionder-
heid tier stad Babtl, 2. Profetie van de roe-
ping iler Heldenen ten tijde van den Mee-
ttiiui, fi; en verlossing van alle geloovigeni
alsmede de verdelging liunni i vijanden, 10.
HEERE! Gü zijt mijn God, TI zal ik
verboogen, uwen naam zal ik lo-
ven, want GO hebt wonder gedaan; «u-c
raadslagen van verre lijn waarheid en
! vastigheid.
-ocr page 480-
JZSAJA 17, 8*
9 Vet mijne ziel heb ik U begeerd in
d*-n nacht, ook zal ik wut mijnen geest,
1 die in het binnenste TM mü is, U vroeg
\'zoeken: want, wanneer uwe gerigten op
de aarde zijn, zoo leeren de inwoners
der wereld gerrgtigheid.
Ki Wordt den goldelooze genade he-
. wezen, bij leert rrrntre/ geene geregtig-
, heid. hij drijft onregt in een gan»ch
rigtir land, en hii ziet de hoogheid des
HEEREN niet aan.
U HEERE! is uw» hand verhoogd,
\' 2Ü zien het niet; maar zij zullen hei
zi"*n. en beschaamd «orden, rau vege
den ijver neer mr volk, ook zal het vuur
uwe wedprpartp )ers verteren.
II HEERE! GÜ zult ons vrede bestel-
len, want Gij hebt ons ook al onze za-
ken pltcerigt.
Kt HEKU E. onze God ! andere betren,
behalve Gij. hi boen over ons geheerrcht ;
d»rh door V\' alleen gedenken wij uws
naams.
M Dood zijnde zullen zit niet weder
leven, overleden zijnde zullen tij niet op-
staan ; daarom hebt Gii hen bezocht, en
In\'.: hen verdelgd, en GÜ h»bt al hunne
gedachtenis doen verbaan.
15 Gh, o HEERE! hadt dit volk ver-
meerderd, Gii halt dit volk vermeerderd.
Gij waart verheerlijkt geworden ; maar
Gij hebt hen jm al deeinden des aardrijke
verre weggedaan.
hï HEERE! in benaauwdlieid hebban
ZÜ V bezocht; zij hebben *** .lil rebf il
uitgestort, als uwe tuchtiging over hen
w«*.
17\'gelijk eene bev-uchte vrouw, al* zij
nadert tot bet baren, smarten heeft, en
schreeuwt in b«re weeën, alzoo zijn wij
geweest, o HEERE! van wege uw aan*
gezigt.
IS Wij waren bevrucht, wij hadden de
smarten, maar wij hebben n\'u-t dan wind
gebaard; wij deden het land feenfl be-
houdenis nnn. en de inwoner» der wereld
vielen niet neder.
19 Uwe dooden zullen leven. nnfrinHn
dood ligchanm. zij zullen opstaan : wnakt
open juicht, gij, die in het stof woont!
\' want uw dauw zal zijn off een dauw der
! uioeskruiden, er. liet land aal de over-
! led\'iien uitwerpen.
ïil Ga henen, mijn volk ! ga In uwe
binnenste kamers en sluit uwe deuren na
u toe; verbergu >\'alseen\'klein"» oogen-
b]ik, totdat de gramschap overga.
] 1\\ Want ziet, de HEERE zal uit zijne
plaats ottgun, om deongerftftlclietd van
\' de inwoners der aarde over hen te be*oe-
ken; en de aarde zal haar hlofd or.tdek-
! ken, en zal hare doodgeslagenen niet
i langer bedekt beiden.
HOOFDSTUK CT.
TenMciMt nw de ijfrwJm van Gods Kerk,
n, 1 : welke lli; ril beachrttea rn Hfsm,
S: el» ïi; ;»1 ophouden v*n zondigen. 9.
, 1\' ii1 roeet de profeet eene bedreitHri»,
| l>-treHeiide de nnrautfag vnn Jeruzalem.
\\U : en ile wederkom.I eenirer Joden uit de
linden, «aria ig vmüuold «rsrrti, IS.
TE Alen d*re zal de HEERE uiet zün
hard, en .«root, en sterk zwaard be-
! zotken den Leviathan, de langw.-tueleude
slang, ja den Leviathan, de kroinine
i «lomme slang; en Hij tal den draak,
; die in de zee ia, dooden.
2 Te dien dage za! er een wijngaard van
Irooden wijn MJn; zir.gt van dentelTen
li.i heurte.
j 3 Ik, de HEERE, behoede dien. alïe
! oogeuhlik zal H hem bevochtigen: opdat
| rfe vijand hein niet \'oezoeke, zat Ik lit-ui
i bewaren nacht en dag.
1 4 Grimmigheid is bij M ii niet; wie zou
Mn hU eenen doorn en distel in oorlog
sttllen, dat Ik tegen hem zouainvallen,
en hem te gelijk verbranden zou?
5 Of hij moest mü"? «terkte aangrijp
pen. hij zal vrede met mty maken ; vrede
zal hii met Mij maken.
(i In het torkomende zal Jakob wor-
telcn schieten, « Israél zal bloetien en
groeijen ; en zit zullen de wereld met
inkomsten vervullen.
7 Heeft Hij heai geslagen, gelijk Hij
dien geslagen breft. die hem slo-g? Is
lii\' gedood, gfl\'ik zijne gedooden gedood
zyn gewor Jen ?
S \'\'Met mate hebt Gij met hem te-
twist, wanneer Gii hem wegstiet ;afa Hij
hem
wegnam door zü\'nen barden wind,
in den dag des oostewinds.
9 Daarom zal daardoor de ongeregtig-
heid van Jakob verzoend worden, en dit
i* de gansene vracht, dat Hij deszelfs
zonde zal wegdoen, wanneer Hit al de
sternen d**s altaars maken zal als ver-
strooide kalksteenen, de hosschen en de
zonnebeelden zullen niet bestaan.
1"! Wt»nt de vaste siadzaleenzaam.de
woonstede zal verstootenen verlatenwor-
den, gelijk eene woestijn ; daar zullen de
kalveren weiden, endaar zullen zij neder- \\
liggen, rn zullen hare takken verslinden. \\
il Als hare tHkkenver.lord tullen zijn, i
zullen zij afgebroken worden, ex de vrou-
wen.komende. zullen ze aansteken : want
het is geen volk vao eenig verstand; daar-
om zaï Hij. die h-t gemaakt heeft, xich
des/elven niet ontfermen endiehetge*
formeerd heeft, zal aan hetzelve yeene
g»Ital^•^ bewijzen.
1? En bet ial te dien da^e geschieden,
düt i\'e I1EEKK dorsenen i\\ï. van den
st-oorji der rivier af tot aan de rivier van
EgyptC! doch gijlieden r zult opgelezen t
worden, een bij een, o gij kinderen Ii-
ra^ls!
13 En bet zal te dien dage geschillen,
dat er met eene groote bazuin geblazen
zal worden; dan zullen die komen, die in
het land van A«sur verloren zijn, en de
heengedrevenen in tiet land van Egypte;
en z\'i zullen den HEERE aanbidden op
den heiligen berg te Jerir/.aiem.
HOOFDSTUK SS.
Eene profetie van de vemietifrlng vnn het I«-
raëlietische koningryk door ile AssyrlS», vi, \'
1  ; iiuinr dat ile Hcere <le overgeblevenen
van li.iu volk Tim tut een brengen, ">. Kln?t
over ile dronkensehap der inwoner» vnn
Jinln, 7. H [ en over hunne onlievzamiiheiu,
9, lo. Itpilrriïiiiir, d*t zij ilour vreemde ns-
tii-n iitllen overheersehl worden, 11 : oimint
ïi.i het ivoor.I ile» Herren en /line he<lrei-
gnucen bespotten, li. Keer heerlijke besehrjj>
ving van ilm per»oon \'Ie» Mii-sin», Ifi. Zware
bedreiging over hei Jo\'ulfbe volk, 17; ver»
ntaaUur tot bcreixlmi\'. 2a. Gelijk een ens-
ren taniliutin lijnen tij\'1 en Vïi.iie raa doen
weet, nlron ook veel hipt de lleere, die
inllu ilen IntHmna lerrt. 2*.
"\\T7"EE de hoovaardige kroon der dron-
i\\ keuen vr.n Efraiin, welker heeriyk
sieraad is eene afval lende bloem, die daar
is op b*t hoofd AfT zier vette vallei,
der geslagenen \\an den wijn.
2  Ziet, de IlrtTt* beeft eenen sterke
en m.igtige, «-r is gelijk een hagelvloed,
eeue poert den verderfs ; gelijk een vloed
der sterke wati\'ren.dieovervloeijen. zal
Hij ze ter aard" neder werpen met de hand.
3  De hoov.iardige kroonen der dron-
beDea van Kfraim zullen met voeten
vertreden worden.
A En de afvallende bloem züns beer-
lijken sieraads, dieop het hoofd der zeer
vette vallei :s, zal zijn gelijk eene vroeg-
rüpe vrucht voor den zomer, welke,
wanneer ze iemand liet, terwijl zy nog
in zijne hand is, - ,,-.; hii ze op.
5 Te »\'i-ndag»-zaldeHEElïEderheir-
scharen tot eene heerlijke kroon en tot
eenen eierlijkeu krans zijn den overge*
blevenen zijns vol ka ;
-ocr page 481-
C. | 6 En tot eenen Geestdes oordeels dien,
. die ten oordeel zit, en tot eene sterkte
\' dengenen, die den strijd afkeeren tot de
poort toe.
5:11. 7 En " ook dwalen deze van den wijn,
en zij dol*-n van den sterken drank: <!e
: priester en de profeet dwalen van den
| sterken drank; zii ziin verslonden van
; den wijn, zij dolen van sterken drank ; zij
i dwalen in bet grzifft, zij waggelen In net
i K^fixt-
S Want alle tafels ziin vol van uit*puw-
I nel e» van drek, zoodat er geene plaats
sr/ionn is.
I 9 Wien zon IIÜ dan de kennis leeren ?
, en wien zon Hij liet gehoorde te verstaan
; geven ? den gespeenden vnn de melk ? den
afgetrokkenen van de borsten?
10  Want het is gebod op gebod, gebod
op gebod, regel op regel, regel op regel,
i bier een weinig, daar een weinig.
11  Daarom zal lin door belagchcliike
om te zaaijen \'t openten egt hij zijn land
den gehcelen dag f
25 Ia bet niet alzoo? wanneer hü het
bovenste van hetzelve effen gemaakt
heeft, dan strooit hij wikken, en spreidt
konijn, of hij werpt er vnn de beste
tarwe in. of nitgelezece gerst, of spelt,
elk aan zijne plaats,
ïtt En zijn God ondertiyt hem van de
wijze. Hij leert hem.
27 Want inen domein de wikken niet
met den dorsehwagen, en men Iaat het
wager.rad niet rondom over tiet komijn
gaan ; maar de wikken slaat men uit met
eenen staf, en het komijn met eenen
stok :
2^ Het brocdA-nrea moet verbrijzeld
worden, maar hij domein het niet gedu- !
Hgltik dorsehende; neeb hij breekt het
met
het wiel zijns wagens. nochhüver- \'
brijzel het met zijne paarden.
2\'.i Zulks komt ook voort van den
11 EER E derheirscharen : Hij is wonder*
lijk van raad. Hij * is groot van daad.
HOOFDSTUK 29.
Profr t ie van de boleirerini* en verwoest ine
de* tempel* en der >tad Jeraraleni, vu. 1;
van dra ellendigen slaat .Ier Joden, 3. De
imvrrzaildijke toon hunner vunndea wordt
door twee gelÜkeniMra «ftreheeld, T. 8 ; dit
allr* iou gebeuren, om der Joden verMokt*
hc-id en verblindheid, 9. Bedreiging vnn ver-
ttootr-n te lullen «onl«n tmi hunne. huirhe-
larij, II. Belofte van de hekrcrir.L.\', 700 der
iler Joden, 17, 22. Bedreiging
b ICor. 1* 21.
lippen, en door erne \'• andere tong tot
dit volk «preken.
[ 12 Tot dewelken Hij gezegd heeft: Dit
! is de rust, geeft den moeden rust, en dit
• is de verkwikking ; doch zü hebben niet
\' willen hooren.
13 Zoo zal hun het woord des HEEÏtKN
zijn gebod op gebod, gebod op gebod,
regel op regel, regel op regel, hier een
2Cor. 2 16. weinig,d8ar een weinig ;<• opdat zi) heen-
gaan, en achterwaarts vallen, en ver-
I breken, en verstrikt en gevangen wor-
i den.
| 14 Daarom hoort des HEBBEN woord,
gij bespotters! gij, heemchera over dit
, volk. dat te Jeruzalem is 1
! 15 Omdat gijlieden zegt : Wij hebben \'
i een verbond met den dood gemankt, en
! met de hel hebben wij een voorzigt igver-
, drng gemaakt; wanneer de overvlotijende \'
i geesel doortrekken \'.al, zal hij tot ons niet I
komen : want wij hebben de leugen ons !
| tot eene toevlugt gesteld, en onder de
l valschheid hebben wij ons verborgen. !
i ll> Daarom, alzoo zegt de Been |
r de ti
s-iuiliTs, 2tl. 21.
"ITT\'EE Ariël, Ariël! de stad, waarin
i\\ David gelegerd heeft; doet jaar tot I
jaar. laat ze feestofferen slagten :
2 Evenwel zal Ik Ariël beangstigen,en i
er zal i ren ring en droefheid weten, en die j
atad zal Mij gelijk Ariël zijn.
\'A Want » Ik zal een leger in het rond
om u slaan, en Ik zal u belegeren met1
bolwerken, en Ik zal vestingen tegen u j
opwerpen.
4  Dan zult gij vernederd worden, gij J
zult uit de aarde spreken, en \'ui we spraak
zal uit het stof zachtjes voortkomen ; en
nwe stem zal zijn uit de aarde als van |
eenen toovenaar, en uwe spraak zal uit
het stof piepen.
5  En de menigte uwer vreemde tol*
daten
zal zijn gelijk dun stof, en de
menigte der tirannen e als \\onrbijvlie-
gend kaf; en -\'het zal ineer.\'oogenblik
haastelijk geschieden.
li Gij zult van den HEERE der beir-
SCharen bezocht worden met donder,en
met aa ril beving, en grootgeluid, m et wer*
velwind, en onweder, en de vlam eens
verterenden vuurs,
7  En gelijk de droom van een nachtn*
zigt is, nlzoo zal de veelheid aller JIei-
denen ziin, die tegen Ariël strijden zul*
len; zelfs allen. <lie tegen haar en hare
veringen strijden, en haar beangstigen
zullen.
8  liet zal alzoo zijn, gelijk wanneer een
hougeriee droomt, en ziet, hij eet; maar
als hij ontwaakt, zoo is zijn-- ziel ledig;
of, gelijk als wanneer een dorstige
droomt, en ziet. hij drinkt . maar als
hi.i ontwaakt, ziet, zoo ia hij nog mat,
en zijne ziel is begeerig : alcoo zal de
menigte aller Heidenen zijn, die tegen
den berg Zion krijgen.
9  Zij vertoeven, daarom verwondert u,
zii ziin vrolijk, derhalve roipt gü\'.ieden ;
zij ziin dronken, maarniet van wijn ; zij
waggelen, maar nie» van sterken drank,
lil Want de HEERE heeft over ulieden
uitgegoten «renen geest des diepen slaapt,
en Ilii heeft uwe oogen toegt slo*en ; de
profeten, en uwe hoofden, en de .tieners
heeft Kij verblind.
11 Daarom is ulieden allegezigtgewor*
den als de woorden van een verzegeld
d Pk.
IS 22,
Matt
»1:«.
Hui
. .11.
9:83.
10:11.
Efet.
2:20.
lPet
. 2 : 6,
HEERE: Ziet, -\' Ik legeenen grondsteen
in Zion, eenen beproefden steen, eenen
kostelijken hoeksteen, die wel vast ge-
grondvfst is; wie geiooft, die zal niet
haasten ;
17 En Ik xal het gerigt stellen naar het
i\\ rigtsnoer, en de geregtigheid naar het
paslood; en de hagel zal de rocvlugt der
leugen wegvagen, en de wateren zullen
de schuilplaats overloopen;
IS En ulieder verbond niet den dood
zal te nic-t worden,en uw voorzigtig ver»
drag met de bel zal niet bestaan ; wan-
neer de overvloeiiende geesel doort rek ken
zal, dan zult gij Heden van tlenzelven ver-
treden worden.
19  Van den tijd af, als hij doortrekt,
zal hij ulieden wegnemen,want «11 en mor-
gen zal hii doortnkk\'n, bij dag en bij
nacht; en het zal geschieden,dat hei ge-
rucht te verstaan, enkel beroering wezen
zal.
20  Want- het bed zal korter ziin, dan
dar men zich daarop uitstrekken kunne ;
en het. deksel zal ie smal wezen, als me»
zich ilaar-mdff voegt.
21  Want de HEERE zal zich opmaken,
. gelijk op den berg 1\'erAzim, Iln zal be-
\\ roerd zijn. gelijk \'m hetdal van ïïibeon,
om zün werk te doen, zijn werk zal
vreemd ziin; en om zijne daad te doen,
zijne daad /al vreemd zün!
22  Nu dan drijft den spot niet. opdat
uwe banden niet vaster gemaakt wor-
den: want ik heb van den Heere. HEEKE
i derheirscharen gehoord eene verdelging,
jja eene, die vast besloten is over het
. gansche land.
2:! Neemt ter oore en hoort mijne
! stem. merkt op en hoort mijne rede!
24 Ploegt de ploeger den geheelendag
i . t.
.v. ->.
17:13.
-ocr page 482-
hnnne toevjugt te nemen onderdeicba- J. >. C.
duw van r\'. .i j.te.
                                                    "I3-
3  Want de sterkte van Farao zal ulle-
den tot schaamte iijn,en dietoevlnict on-
der de schaduw van Egypte lot schande.
4  Wanneer zyne vorsteu zullen geweett
zijn tot /oan, en zijne ftezanten zullen
Kekouien zijn tot nabij Chanes ;
•- Hij zal hen allen beschaamd maken
door een volk. " dat hun Keen nut kan a Jer. 2:36.
doen, noch tot huln, noch tot voordcel.
maar tot schande en ook tot smaadheid
zijn zal.
H De last der beesten, van het zui-
den, naar het land des anfrateeen detbt-
naauwdheid, vao waar de sterke letuw
en de oude leeuw is. tic basiliek CO de
vnrijre Tllea-eade draak i hunne {roederen
zullen zij voeren op tien rujr der veu-
lens, n bunue schatten op <le bulten der
kemelen, tot het volk, dut kmm Keen nut
zal doen.
7 Want Egypte zal ijdeliik en te ver-
ïeets helpen; daarom heb ik hierover ire-
r<.\' y< ii - Stilzitten isl hunne sterkte zijn.
5  Nu •/««. jra henen, schrijf Toor ben
op eene tafel, en teeken het in een boek,
opdat het blijve tot den laatsten da<,
voor altoos, tot in eeuwigheid.
U Want het is een wedTspannift volk,
het 2\'jn l\'-u<enacht:c" kinderen; klnde-
ren, die dea HhEKE.N wet niet hooren
willen.
1\') Die daar zegden tot dpzieners: Ziet
niet ; en tot de schouwers: Schouwtons
niet wat u -i is ; spreekt tot ons zachte
dingen, schouwt on» be-driegcrijen-
11 Wijkt af van den weg,maakt u van
de baan ; la«t den Heilige lsracls van ons
ophouden!
1? i>aaroin.zoo / •„" de IleiltKe Israëls:
Omdat -fi;]iedeti dit woord verwerpt, en
vertrouw-t op onderdrukkingen ver keerd-
m-i i, *n steunt daarop;
13  Daarom zal ulieden deze misdaad
züngelijk et-ne vallende scheur,uitwaarts
Eeboaen in eenen Ihi.i.\'pimh i t. welkt b Jn. 39.5.
bieuk haas lelijk ineenooKenblik komen
zal.
14  Ja Hij zal /e verbreken, velijkeene
<• potteribakkerskruik verbroken wordt, e Jw, 19-.11
in het brijzelen zal HO niet verschoouen;
alzoo dat van hare verbrijzel in (f nietetne
scherf zal gevonden worden, om vuur uit
den haard te nemen, of om water te
sebcpuen uit eene gracht.
l.i Want alzoo zejtt de HeereHEEBE, i
de Heilijcclsraéls : Door wederkeeringen
rust zoudt ihli.\'d> n behouden worden, in
stilheid en in vertrouwen zou uwe sterkte ;
lijn; doch gij hebt niet «ewild.
16  En «ij zejft i Neen, maar op paar-
den zullen wij vlieden; daarom zult gÜ !
vlieden ; en : Op snelle paarden zullen wü
rinie:, ; danrom zullen uwe vervolgers ook
snel x0& !
17  Een duizend van het schelden van
een* eeniyen, van bet schelden van vyf
zult gij allen v] leden ; •\' totdat «g overge- \'A Jet 17 $,
laten worut. Keli.jk een mast op den top
            si 6,13
van eenen \'•"•< :, en als eene banier op
eenen heuvel.
W En daarom tal de HEEBE wachten,
opdat HO o genadig zij. en daarom zal
HO verhoogd worden, op lat Hu zich over
ulieden ontferme, want de III1.E11E is een
God des gertgta : \' welgelnkzalig /.nn die
boek, hetwelk uien gt eft aan " m n, die
leien kan, zeggende: Lees toch dit; en hü
zegt: Ik kau niet, want het i* verzegeld.
lï Of men gerit het bock aan eenen.die
niet leien kan zeggende -. Lees toch dit:
en iiii zegt i Ik kan niet lezen.
11 Wam «Ie HEERE h*eft gezegd:
ƒ Daarom «lat <Iit volk tol .Vit nadert met
•luien mond, en tij Mij met hunne lipptn
eerrn, docii bun hart verre van MO doen ;
en hunne vre*/e, irnarni-Ie zii Mijrree*
ien, uiensehengeboden tyn, die hun ge*
leerd zhn;
14  Daarom, ziet. Ik zal voorts wondcr-
lïjk handelen met dit volk, wonderlijken
wonderbaarlijk i itwanl d« wisheid zijner
wijden eal vergaan.en het verstand ziiner
verttandlgen /al zich verbergen.
l.i Wee d>ngenen, die zich diep verstc-
ken willen voor den II KEU E, hunne*
raad verbt reende; en wi Iker «erken in
duisterheid geschieden, en zij zegeen:*
Wie tiet om? en wie kent ons?
16  Olieder oiukeeren i*.alsof de potten-
bakker geacht n \'"\'i *\' • leem, \' dat het
maaksel :>\\-U- van timen maker : Hij
heii\'t mij niet gem«akt ; en het gefor-
nieerde vat van tUnen pottenbrtkker
lelde : Hij verslaat liet r.let.
17  Is het nier nogom "en klein weinig,
dat \'Ie E,ibn:ion in een vrucht haar veld /al
veranderd worden. in hit vruch l bare veld
voor een woud gracht /ai worden ?
15  Kn te dien dage z-illen * de dooven
hooren de wo\'tri\'en des boek*; en de
oogeti der blinden, zijnde uit dedonker-
beid en uit de duisternis rullen zien.
19 Kn dezacbtmoedlgPD zullen vreugde
op v.eugde hebben in den HEERE, en de
bóhoeftfgen onder de menacben zullen
zlcli in <leu Heilige Isracls verbeugen.
Sd Wanneer dr 11 rat] een einde zal heb-
ben, en dat het met den bespotter uit zal
zijn, en dat allen, die tot ongt r, ,-; igbeid
waken, uitgeroeid zullen zijn;
Cl Die eenen mensch schuldig maken
om eeo woord, en 1-g.ren dien strikken,
die hen bestraft in de poort; en die den
regtvaardige verdrijven jn het woeste.
2\'2 Daarom zegt de HEERE, die Abra-
bam verlost heeft, tot bet huis van Jakob
alzoo : Jakob aal nu niet meer beschaamd
worden, en nu zal zijn aangezigt niet
mees bleek worden :
".::. Want ula hij zijne kin leren, het
werk mijner hnnden, zien zal iu het mid- \'
den van hem, zullen ::\\ mijnen namu
heiligen ; en zij zullen den Heilige Jakobs
beüigi ii, en den (tod van Israël vreezen.
ï-l t\'n die dwalende van geest zijn, zul-
l**n tot verstand komen, en de murmu-
reerders zullen de leerinjc aannemen.
HOOFDSTUK :to.
Dr Ileere btdwJift de Joilen, die htj ile Kajpt»
naren hulp utrhlen, vs. 1 . en voorzegt, dut
dil lot bun nadwl fat lijn. .1. Ile fleere lir-
veelt den pro iet t. njtie proft-fte te be«ehrij-
un eti kls.ii.-t OW \'I\' «r.!i r\'<i>.\'i?nii\'.\'iit j.1 Min
lijn volk. t*. waarom Mij hen bedreigt met dr
vërwneating v-n Jeiü-nlein, IS; doch belooft,
tfeh te iintrennen nu r de bootvaardljrea en
hnh getrouwe Wrnsn. te irrven, 211 ; dir ui
souden hooren, tl, verwerpende hunne afgo*
den, \'M. Kuip belofte vim ziireriintr der \\rueh-
ten, B3, en grOOtert heerlijkheid en \\reuif-
de, Ji.V Bene profetie van de verdek-hnr van
bel .Wyri-ehe krtj:r»volk door den liri..... i
toorn om Meeren. \'Z7 . rn de l>lijd,ehap daar"
mi r van tiod» tolk. 49.
"117"KE den kinderen, die afvallen, :
i\\ spreekt de IIE ER E, omeenen raad-
slajr te maken, maar niet uit Mij, en om ;
zien met eene bedekkinij te bedekken,
maar niet uit mijnen, «eest, om zonde to:
zoude |ë doen.
" Die icaan.o:n af te trekken inE(f.vpte,
en vrt-M-en mijnen mond niet jomiich te
•terken met de maftt van r\'arao, en om i
Olmiljn
Mntt.
ICor.
allen, die Hem verwachten
l\'.t Want het volk zal in Zion wonen, te
Jeruzalem; gij £t<lt ganscbelijk niet wei- :
nen; xewissehjk zal Hij u genadig ziin op ,
de sten nw- geroeps ; zoohnast Hndie I
hooren za], zal Hij u antwoorden.
2i> De Ileere zal ulieden wel brood der I
benaauwdiieid, en wateren tier verdruk" i
king geven; maar uwe leeraars zullen niet \\
meer als met vleugelen wegvliegen, maar 1
uwe oogen zullen uwe leeraars zien : \'
SVr. 1**J-
J«. 17 7.
-ocr page 483-
JESAJA 3), 32.
I 21 En uwe ooren zullen hooren bet
j woord dealenen, die achter u is, zeggen*
| de : Dit i - de «•«•.\'. wandelt in denzel-
; ven j als gij zoudt afwijken ter regter- of
; ter linkerhand.
\' 20 En gijliedrn zult vooronrein bonden
I het deksel uwer zilveren gesneden heel-
den, en het o»-ertrckseï uwer gouden ge-
foten beelden; gij zult ze wegwerpen je-
iik een maanstondig kleed, en tot eik
I Tan dien zeggen : Henen uit!
i 23 Dan zal Hij uw zaad, waarmede (tij
; het land bekaaid hebt. reyen geven, en
: brood van des land* inkomen, en het-
; zelve zaï vet en smoutig zijn ; uw vee
i zal te dien dlfreJM eetie wijde landouwe
i weiden.
j 24 Eu de ossen, en ezelveulen», die het
! land bouwen, zullen zuiver voeder eten,
hetwelk verschud is met de werp*chof-
; fel en met de wan.
2ó En er zullen op allen hooien berg,
\'en op allen verhevenen heuvel hcekjes en
. watervlteten tijn, in den (fairder groote
• «lagting.wanneerde torens vallen zullen.
! 2*i Kn het licht der maan tal zijn al\'
het licht derzon.euhet lirhtderzon zal
| zevenvoudig zijn als het licht van /even
dagen ; ten dage als de HEERE de breuk
lijn volks zal verbinden, en de wonde,
i waarmede het geslagen is. gfnezen.
. 27 Ziet, de naam des HEBREN komt
1 van verre, zijn toorn brandt, en de last is
: zwaar; zijne lippen zijn vol gramschap,
| en zijne tong, als een verterend vuur;
2S En ƒ zijn adem is als eene overloo*
1 pende beek. die tot aan den hals toe
\' raakt: om de Heldenen te schudden met
: eeiie schudding der ijdelheid, en als een
: misleidende toom in de kinnebakkens der
\'. volken.
29  Er zal een lofzang bij ulieden zijn.
1 gelijk in den nacht, wanneer het feest
i geheiligd wordt; en blijdschap des harten,
gelijk van eenen, die met pijpen wandelt,
om te komen tot den bergdes HEEREN,
tot den Rotssteen van Israël.
30   En de HEERE zal zijne heerlijke
stem doen hooren,en de neder lating zijns
arms doen zien, met grimmigheid van
toorn, en eene vlam van verterend vuur,
; stralen, en eencn vloed, en hagehteenen.
I 31 Want door de stem de» HEF.REN
i zal Assur te morzel geslagen worden,
j die nut de roede sloeg,
i 32 En alwaar die gegrondveste staf
] doorgegaan zal zijn, iop welken de HEE-
RE dien tal hebben doen rusten) daar
I zal men met trommelen en harpen zijn :
| want met bewegende bestrijdingen zal
Hij tegen ben strijden.
I 33 Want Tofeth is van gisteren hercid ;
| f*, hij is ook voor den koning bereid ; Hij
. heeft hem diep en wijd gemaakt, het vuur
| en hontvan zijnen brandstapel is veel: de
i adem des HEEREN zal hem aansteken
1 als eenen zwavelstroom.
HOOFDSTUK 31.
Wee over de Joden,die hulp zoehten in E-rypte
en niet liij den Hmn, vs. 1. Da Htm he-
looft, dat H|) Jeruzalem zal beschutten, V;
zno zij zich tot Hem bekeerden, fi ; en dat
Hij Awur zal liaan en op devlugt draven,7.
WEE dengenen, die in Egypte om
hulp aftrekken, eu steunen " op
paarden, en vertrouwen op wageneu,
omdat er vele zijn, en op ruiters,omdat
die zeer magtig zijn ; en den niet op dpn
Heilige Isracls, en zoeken den HEERE
niet !
2  Nogtans is Hij ook wfjfl.cn Hii doet
hetkwaad komen, en trekt zyne woorden
niet terug; maar Hu zal zich opmaken te-
gen het huis der boosdoeners, en tegen de
hulp dergenen,dieongeregtigheid werken.
3  Want de Egyptenaar» zijn menschen,
en geen God, en hunne paarden zijn
vleeach, en geen geest ;en de HEERE zal
zijne hand uitstrekken, dat de helpe;-
struikelenzal,en die geholpen wordt, tal
nedervallen, eu zij zullen al te zacien
te niet komen.
I Want alzoo heeft de HEEK E tot m".
gezegd: Gelijk als een leeuw, f neen jonge
leeuw over zijnen roof brult, wanneer
schoon eene volle menigte der herderen
zamengeroepen wordt tegen hem, ver-
schrikt hü voor hunne stem niet,en ver-
nedert zich niet vanwege hunne veelheid;
alzoo zal de HEERE der heirscharen ne-
derdalen, om te strijden voor di n berg
Zions en voor haren heuvel.
ü bGelijk vliegende vogelen, alzoo zal
de 11EEKE der heirscharen Jeruzalem
beschutten, beschuttende zal IIü haar
ook verlossen, doorgaande zal Hij haar
ook nii h( lp \'i.
ii Bekeert o tot /few, vsn denwelken
de kinderen Israël» diepafgeweker. ziin.
7 Wint te r dien dage zullen zij verwar*
pen, een ieder zijne zilveren af zoden en
zijne gouden afgoden, weikeu uwe han-
den tot zonde gemaakt hadden :
S En Assur zal valleudoorhêt zwaard.
niet eens mans. en het zwaard, r.iet eens
menschen, zal hem verteren; en hij zal
voor hit zwaard vlieden, en zijnejonge-
ltngen zullen versmelten.
9 En •\' hij zal van vreeze doorgaan
.mar zijnen rotssteen, en zijne vorsten
zullen voor de banier verschrikken,
spreekt de HEEK E, die te Zion vuur,
en te Jeruzalem eenen oven heeft.
HOOFDSTUK 32.
Christus.
Maden, die Hü lünc Kerk
zal aanbrengen, 2. Krnc heil rei sin e over
BOrgftlooM vrouwen, \'.\'. en uur hei jreheele
land, 12 . hetwelk verwoest cal worden, 1*.
daarna «preekt de profrei weder van het rijk
van Chrintu* en wijn nsn, wat Hij in <le
harten dei uitverkorene* iou teweeg bren- ,
ren doof den II. Geert, 15. Bedreigingen
over ile md.b :, o*--, 10. Aan-praal, aan de |
leeraar* van het Nieuwe Tentamen!, &l.
ZIET, een " koning zal regeren in ge- \' J
regtigheid,en de vorsten zullen heer- i \'
schen naar regt.
2  En </ie man zal zijn als eene verber- \'.
\'<
ging tegen den wind, en eene schuilplaats i
I tegen den vloed, aio waterbeken ineene j
l dorre plaats, als de schaduw vaneenen i
zwaren rotssteen in een dorstig land.
3  En de \'• oogen dergenen, die zien,znl- \'• •
len niet terugzien, en de ooren dergenen,
die hooren. zullen opmerken.
4  En het hart der onbedachtzame!» zal
de wetenschap verstaan, en de tong der
stamelenden zal vaardig zun,ombeschei-
denlijk te spreken.
a De dwaas zal niet meer genoemd
worden milddadig, en de gierige zal niet
meer mild geheeten worden.
6  Want een dwaas spreekt dwaasheid,
: en zün hart doet ongeregtigheid, om hui-
cbelarü te plegen, en cm dwaling te apre-
ken tegen den HEERE, om de ziel des
\' hongerïgen ledig te laten, en den dor- |
stige drank te doen ontbreken.
7  En eens gieriganrds gansohp gereed- j
schat) is kwaad i hij beraadslaagt schan- i
(lelijke verdichtselen,om de ellendigen te •
bederven metvalscbe redenen,en het regt, \'
als de arme spreekt.
8  Maar een milddadige beraadslaagt
milddadigheden, en staat op milddadig*
I heden.
9  Staat op, gij geruite vrouwen! hoort \'
\' mijne stem; gij dochters, die zoo zeker
, tijt 1 neemt mijne redenen ter oore.
10   f\'de dagen over bet jaar zult gij
beroerd zijn, gij dochters, die /. -.n zeker
I zijt! want de wijnoogst zal uitzon, er zal i
! geene inzameling komen.
11   Beeft, gij geruste vrouwen.\' wee«t I
-ocr page 484-
JESAJA 33, 34.
beroerd, rfoe/,(eri, die zoo zeker zijl! (rekt
u uit, en ontbloot u, en gordt rnAiveaow
uwe lenden.
12 Men zal rouwklagen over de borsten,
over de gewenscute akker», over de
vruchtbare wijnstokken.
13  Op betlandraünsvolks zal de doorn
e* de distel opgaan ; ja op alle vreugde*
huixcn, ia de vrolijk huppelende stad.
14  Want bet paleis zal verlaten zijn,
het gewoel der stad zal ophouden ; OtVl
en de wachttorens zuilen tot spelonken
lijn, tot in der eeuwigheid, eene vreugde
der woiidezelen, eene veidedcr kudden.
15  Totdat over ons e uitgegoltn wotde
delict-stuit de hoogte; dan lal de d wnes-
tijn tot een vrucht i>aar veil worden, en
het vruchtbare veld zal voor ten woiuï
geacht worden,
lfi En het regt zal in de woestijn wo-
, i; | nen, en degere^iightiizal op üet vrucht-
bare veld verhlyven.
[7 En het werk der geregtigheid zr.1
vrede zijn, en de werking der geregtig*
beid zaï zijn gerustheid en zekerheid tot
in eeuwigheid.
18 Eu mijn volk zal in • eene woon-
plaata des rredesj wonen, en in weiver*
lekerde woningen, en in stille geruste
plaatstn.
ï\'J Maar het zal hagelen, waar men
afgaat in het woud, en de stad zal laag
worden in de laagte.
2i) Welgelukzalig zijt gij Heden, die aan
alle wateren zaait; gti, die den voet den
os.*es en des ezels dericamtt henen-
zendt !
HOOFDSTUK SS.
VooriPtririnir \\nn de venlflirinir ^nn Sanherib
en ii;n le;*er, v*. 1. 3, l. Ken gebed dn-
godaÜRra, L\'. Vreurde in Zion over
dfl iu--
(Irrlan!* der V*-j-ri<\'r-. ".. Klli inli\'/i\' i iif-fnn.l
van Jituz.tIpiii, eer God Oaiihtllb «loei*, 7,
8, 9, i)e Hrere Haat op ter
huliw vim lijn
volk, lil; hc-iKit ilc V-i-yiii\'rx, II; en
viT-
wckt een ieder tot verwonden ni: over hunne
vaitklrrlar, 13. bevende kot men Gods te-
gen verfvngt, 15. Verden belofte (.in over*
wiiuÜBg pi» vrede, 17; inzonderheid lei»
tijde i.in dea Stewta*. a>. Hemmende aaa-
-i.i.ii\'-. Gods n.in de AawvlSn, 23 , nttroosl-
rede san de godzaligen, U.
WEE u, gij verwoester, die niet ver-
wofst zijt! en gij, die trouweloos*
luk handelt, waar me» niet trouweloos*
Hik tegen u gehandeld heeft! Als gij het
verwoesten zult volk-ragt hebben, zult gij
verworst worden; als gij het trouweloos
handelen zult voleind hebben, zal men
trou welooslijk tegen u handelen.
2  HEKKK! wees ons genadig, wij heb-
ben op U gewacht; wees hun arm allen
morgen, daartoe onze behoudenis ten
tijde der benaauwdheid.
3  Van hetgeluid dt s nimoers zullen dfl
volken wegvliedcn; van uwe verhooging
zullen de Heidenen verstrooïd worden.
4  Dan /al ulieder buit verzaint ld wor-
df n, gelÜk de kevers verzameld worden;
nu n zal daarin ginds en weder huppelen,
gelijk de sprinkhanen ginds en weder
nupptlen.
j l)e HEKRE ia verheven, want H(J
i woont in de hoogte; l!y heeft Zionver-
t vuld met gerïgt en gertgtixheid.
I 6 En bet zal geschieden. Jat de vattig-
; heid uwer tijden, de sterkte van "ife be-
! houdt nissen zal ziin wijsheiden kennis;
i devreezedes HKEKENzal zün schat zijn.
j 7 üiet1 hunne allersterk*ten roepen
daar buiten, de boden des vrede» weemn
bitterlijk;
j 8 De gebaande wegen zijn verwoest,
i diedoor de padeü gaat, houdt op ; lm ver-
\' nietigt het verbond,bii veracht de steden,
bij acht geen* inensch.
9 Het landtreurt,hetkweelt,de Uba-
non schaamt zich, hij verwelkt; Saron is
geworden ala eene woestijn; zoo Bazan als
Karuii\'l zijn gescluid.
10  Nu zal Ik opstaan, zegt de B.EERE-
nu zal Ik verhoogd worden, nu zal Ik
verheven worden.
11  Gijlieden gaat met stroo zwanger,
gij zult stoppelen baren ; uw gee.*t .al u ;
alt vuur verslinden.
12  En de volken nullen zijn ala de ver- j
brandingen des kalks ; ala afgehouwtnr \\
doornen zullen zij met het vuur verbrand
worden.
13  Hoort gijlieden, die verre zijt, wat i
Ik gedaan heb; en gü»i*den, die uabtj
zijt, bekent mijne magtl
14  De zondaren te Zion zijn verschrikt,
beving heeft de h.iichelaren aangegrepen;
ty \'fi/yt* \' Wie is er onder ons, die bil
een verterend vuur wonen kan? wie is
er onder ons, die bij mun eeuwigen
gloed nonen kan ?
U « Die in geregtigheden wandelt, en n p%,
die bilUikhetlen spreekt; die het gewin
der onderdrukkingen verwerpt; die zijne
handen uit*cnudt,datzij geenegeschen-
ken behouden ; die zijn oor stopt, dat hij
gerne bloedschulden boore,en zijneoogen
toesluit, dat hij bet kwade niet aanzie:
1\'t Ui" zal in de hoogten wonen, de
sterkten der steenrotsen zullen zyn hoog
vertrek zijn; zijn brood wordt hem gege-
ven, zijne wateren lijn gewis.
17  Uwe oogen zuilen den Koning zien
in zi\'ne senoonheid; zij zullen een ver
gelegen land zien.
18  Uw hart zal de verschrikking over-
denken, ttffgitdê : Waar is \'ie schrgver ?
waar is de Metaalsheer ? waar ia hij, die
de torens telt ?
1\'J Uij zult niet meer dat stuursche volk
zien, het volk, dat zoo diep van spraak is,
dat men het niet hooren kan, van belag-
chelijke tong, hetwelk men niet verstaan
kan.
20  Schouwt Zion aan, de stad onzer
bijeenkomsten : uwe oogen zullen Jerü-
zaleui zien, eene geruste woonplaats,
i> eene tent, die niet ter neder geworpen & Pi
7.ai worden, welker pinnen in dereeuwig*
heid niet zullen uitgetogen worden, en
van welker zelen geenc zullen verscheurd
worden.
21  Maar de UEERE zal alda<tr bij on*
heerlijk zijn, het zal zijn eene plaats
van rivieren, van wijde stroomen ; geene
roeischuit /al daar doorvaren, en geen
treffelijk schip zal naar overvaren.
22  Want de HEER E is onze Regier,
de QEERB is onze Wetgever, deHEE*
RE is onze Kouiug ; Hy zal <;n - behou-
den.
23  Uwe touwen zijn slap geworden, zij
zullen hunnen mastboom niet kunnen
regt stiif houden, zij zullen het zeil niet
uitspannen; dan zal de roof van eenen
overvloedigcn buit uitgedeeld worden,
telfê zullen de lamuicn de:i roof rooven.
24  En geen inwoner z.U zeggen: Ik ben
ziek, wamt het volk, dat daarin woont,
zal vergevingvan onireregtigheid hebben.
HOOFDSTUK 34.
\'ei-oVlt-inï van ile vijnri\'lrn van Gods Kerk,
latei
r.lpn, dat het
.Ier K.lui
*;
krr tatul nut
niet meer van men**.hen, m*
K-hrikkel^k treilierte ion hetvouml «onlen,
10; en deie verworMint; tuu van ituk tol
>tuk Tolkuruen vervuld wurilen, 16; eueeut-is;
d«n
, 17.
NA DEKT, gij Heldenen lom te hooren,
en gij volken! luistert toe ; deaarde
hoore, en hare volheid, de wereld en
al wat daaruit voortkomt.
2 Want de vcrbolgenheid des HEE-
REN is over al de Htidenen, en grimmig"
heid over al hun heir j Hij heeft hen
verbannen, hij heeft ze ter slagtingover- !
gegeven.
-ocr page 485-
JESAJA 35, 38.
ht ugen. ja met verheuging, en juichen :
de heerlijkheid van Libanon is baar ge-
geven, het sieraad van Kaïmel en Saron ;
zij zullen zien de heerlijkheid des HEE-
Ht \\, het sieraad onzes Gods.
3  « Versterkt de slappe handen, en
stelt de struikelende knncn vast.
4  Zegt denoubedachUamen van harte:
Wet at sterk, en vrei st niet; ziet ulieder
God zal ter wrake komen met de ver-
gilding God*, Hij zal kamen en ulieden
I 3 En hunne verslagenen zullen -v< g-
L.-I w i>r;i- i] worden, en van hunne Jooüp
i Hgchamen ml hun stank opgaan;en de
I bergen zuilen saiettin van hun bloed.
J 4 En al het beir der hemelen zal " ult-
, teren, en de hemelen sullen toegerold
! worden, gelijk • • >i boek, en 4lhunheir
| tal afvallen, gelijk ren blad vanden
i wijnstok afvalt, in Keiijk ee,i ri-y afvalt
ran den vijg. boom.
5 Want niijnxwaird is dronken gewor-
den in d.-n ieotl; ziet, het laltfn oor-
deel nederdalen op Kilom, «n op het
volk. hetwelk Ik verbannen heb.
€ II. t zwaard de* HhEREN isvolvan
bloeil, bet ia vet geworden van "meer,
van bet bloed der lammert n en der bok-
ken, van het «meer der nieren van de
rammen : want de M1EKKE heeft een
•lagtoifer te lfo;ra. en eenegrootetlag*
tir.g in lut land der Kdomieten.
7 En de etnboornen zullen m"t hen
afgaan, en de varren ir.et de «tieren;
en hun land znl doordror.km zijn van
het bloed, en h\'in «tof zal fan het smeer
vet gemaakt worden.
s Want hel za! zyn de dag der wraak
des 11K E R EN, een j ae.r der vergeldingen,
om 7.inm twistTaak.
9  En hunne beken znllen in pek ver-
keerd worden, en bun aiofin zwavel;
ja hunne aarde tal tot brandettd pek
worden.
10  Het znl des nachts of de* da;i(s niet
uitgebhtscht worden, tot in dereeuwig-
hcid zal c zijn rook opgaan ; van .\'fslaclit
tot geslaeht zal bet woest zijn, tot in
eeuwighi id der eeuwig tuilen zal niemand
daar doorgaan.
11  Maar <\' de roerdomp rndenarhtuil
zullin het erfelijk bezitten, en de schuif-
uit, en de ranf Zal daarin wonen: want
Hij zal een rigt*noer der woest igheid over
hen trekken, en een rigtlood der kdig-
heid.
12  Hunne edelen (doch zij züner niet)
zullen zij tot het koningrijk roepm,maar
al hunn* vorsten zuller. niets zijn.
13  En in hunne paleizen zullen door-
m?i (i, .: i \' i\'. netelen en distelen in hunne
vesting» n; en het zal eene woning der
draken zijn, eene zaal voor de jongen
der struisen.
14  En de wilde dieren der woestijnen
zullen de wilde dieren der eilanden Jaar
ontmoeten, rn de duivel zal zijnen iued-
gezel toero\'ptn; ock zal het nacht ge-
dierte zich aldaar nederzetten, en het
zal eene rustplaats voor zich vinden.
15  Daar zal de wilde meerit\' nestelt n
en leggen, en hare jongen uitbikken, en
onder hare schaduw vergaderen; ook
zullen aldaar de gieren met elkander
verzameld worden.
lt> Zoekt in het boek des IIEEKEN,en
leest; ni«t een van dezen zal er feilen,het
eene noch het andere zal men missen :
want mi\'n mond zelf hteft bet geboden,
en zün Geist zelf zal ze /amenbrengen.
17 Want Hij ztlf heeft voor hen bet lot
geworpen, en iü«e band hei ft net hun
uitgedeeld met het rigtsuoer: tot in der
eenwigbeid zulten zij dat erfelijk bezit-
ten, van geslacht tot geslacht zullen zij
daaiin wonen.
HOOFDSTUK 35.
Groot* vreiiL\'.lr aller rrhr-pwlen met God*
Kerk over de verloting door Chmtui, t*.
1. Vermaning aan dr lrrraam, dat lij ite
vrmlai-pnrn. < an reinoed hirmirdc zouden
troosten, 3. WoadeiM, die de Mawtaa iou
doen, 5. Verder mi1i.ii! van den maat en
den vrede van hrt volk drs Herren, 8.
DE woestijn en de dorre plaateen zul-
len hierover vroliik zijn, en de wil-
dernis /.al zich verbeugen,en zalblotijrn
als NU roos.
•2 Zij zal lustig bloeden, en zich ver- |
nrloaaen.
5  Alsdan zuilen h der blinden oogen
opengedaan worden, en « der dooven
ooren zullen geopend worden.
\'1 Alsdan zal\'\'dekreupelespringen als
een bert, en \'de tong de* stumtoen zal
juichen: want in de woest Ü» zullen/wa-
teren uitbarsten, en beken in de wil- ,
derni*.
7 En bet dorre land zal tot staand
water worden, en bet dorstige land tot i
springaders der wateren ; in dn woningen
der dtaken, waar zij gelegen hebben, zal
gras met riet en biezen zijn.
S En aldaar zal etnr verhevene baan,
en ren weg zijn, welkedelieilige weg rn\\
genaamd worden: de onreine ia! er niet
doorgaan, maar bij zhI voor dezen zijn; .
die dezen wig wandelt, zelf» de dwazen
zullen niet dwalen.
9 27.
11.5.
u n,
io n.
11 U.
Joh.
9:0.
M.-itt
Il 5.
Mark
7 32.
1 Matt
tl-5.
IS 30.
^1 t*.
Joh.
5.(1,9.
Mam
.»:«.
8:7.
Ik».
r Matt
9 32.
12 23.
L5 *>.
\'J Er zal gein lie.iw zijn,en geen ver-
tcbmrend gediirte zal daarop komen,
noch aldnar gevonden worden ; maar de
verlosten zullen daarop windelen.
10 En de vrijgekocht! n des BEEllEK
zullen wederkeert)!, en tut Zion komen
met gejuich, en eeuwige blijdschap zal
op hun hoofd wezen; \'J vrolijkheid en :
blijdschap zullen zij verkrijgen, maar
droefenis en luchting zullen weg vlieden.
HOOFDSTUK 86.
Saaherfb v«lt in Jttda, va, 1; wadt Babaake,
dte den koning HüsMa en het volk door
godauwtfrlüka itdewen tot wantrouwen nati
God en arrïü tot Hnnhrrib ïorkt tr bewegea,
2. Verg. 2 Kon. IS van va. 13, en 2 Kroti.
32, v. 1, enz.
EN hit geschiedde in het veertiende
jaar van den koning Hitkia, dat
Saaherib, de koningvan Assytié,optoog
tegen alle vaste steden van Juda, ei<
:iam ze in.
\'2 En de koning van AuyfU zond lïab-
jake van T.achis naar Jeiiïzalem tot den
kon ing Ilii kia, met een zwaar In ir; en ht
stond aan den watergang des oppersten
vvivers, aan den boogen weg van het
veld dea vollers.
3  Toen ging tot hem uit Kljakim, de
zoon van Ililkia,de hofnieestf r,en Stbna,
de -ciir.ivt r, i n Joah, de zoon van Asaf,
de kanselier.
4  En Rabsake zeide tot hen: Zrgt nu
tot llizkia : Zoo zegt de groote koning,
de koniug*Sn Assyrié: Wet vertrouwen
ia dit, waarmede gij virtiouwt?
5  Ik mogt zeggm i (doch het is een
woord der lippen) er is raad en magt
tot den oorlog; op wien vertrouwt gij
nu, dat gij tegen mij rebelleert?
6  Zie, gij vertrouwt op dien « gebto- i
kenin rietstaf, op Egypte; op denwel-
ken zoo iemand leunt, zoo zal hij in
zijne band ^aan en diedoorbonn : alzoo
is Faraü, de koning van Egypte, al
den gitten, die op hem vertrouwt n.
7  Maar zoo gij tot iuü zegt : Wij \'er-
trouwen op den HEEUE, onzen God;
is Hit die niet, wiens hoogten en wiens
altaren Hizkia weggenomen heeft, en die
tot Juda (n tot Jeruzalem gezegd heeft:
Voor dit altaar zult gij u nederbuigi n \'t
S Nu dan, wed toch met mijnen beer,
den koning van Assyiié: in ik zal at wee
duizend paarden gaven, zoo gij voor u de
ruiters daarop zult kunnen geven.
-ocr page 486-
JESAJA :)7.
ondlten der priesteren, met zakken he- Jf. *. C.
dekt, tot Jesaja, den profeet, den zoon
           "1"-
van Amoz ;
:t En zij zeiden tot hem : Alzoo zegt
Ili.\'.kia : Deze dag is een dag der be-
nnaewdheid, en der schelding, en der
lastering : want de kinderen fijn geko-
men tot aan de geboorte, en er is geene
kracht om te baren.
4 Misschien zal de HEKRE, uw God,
hooren de woorden van Rabsake, den-
wi-lken ziin neer, de koning van Assyrtg,
gezonden heeft, om den levenden God te
honen, en te schelden met woorden, die i
de HEEBE, uw God. gehoord heeft; bef
dan een gebed op voor het overblijfsel,
dat gevonden wordt.
j» En de knechten van den koning \'
Hizkia kwamen tot Jesaja.
(i En Jesaja zeidt tot hen i Zoo zult
gijlïed\'-ti tot uwen heer zeggen : Zoo zegt .
dê HEER E : Vrees niet voorde woorden,
die gij geboord hebt, waarmede Mij Je \'
dienaars des konings van Assyrié gelas- .
terd hebben.
7  Zie, Ik zal efnen geest in hem geven, [
dat iitj een gerucht hooren zal. en weder I
in zijn iand keeren , en Ik zal hem door {
het zwaard in zVin land vellen.
8  Zoo kwam Rabsake weder, en hij
vond d»n koning van Assyri.\'strijdende
tegren I.ibna : want bii bad gehoord, dat
hii van I.achis vertrokken was.
9  Als by nu boorde van Tirhaka, den
koning van Cusch, zergen : Hij is uit-
getogen, om tegen u te strijden; toen
hij tnlka hoorde, zoo zond hij veder
boden tot Hizkia, z«ggende :
In Zoo zult gij lieden spreken tot Hizkia,
den koning van Juda, leggendei Laat u
uwen God ntet bedriegen, op welken gy
vertrouwt, zeggende t Jeruzalem zal in
de hand des konings van AttyrU niet
gegeven worden.
il Zie, gij bebt geboord, wat de kontn*
gen van Assyriti aan alle landen gedaan
hebben, die verbannende; en zoudt gij
, gered worden?
12 Hebben de goden der volken, die
i mijne vaders verqprven hebben, d"zelve
- gered? nis Gozan, en Haran, en Uezef,
; en de kinderen van Eden, die in Tela8-
i ser waren ?
! IS Waar is de koning van Hamath? en
de koning van Arpad? en de koning der
I stad Sefarvaim, Hena en Ivva ?
14   Als nu Hizkia de brieven uit der bo-
! den hand ontvangen, en die gelezen had,
1 ging hij op in het huis des HKEREN;
eu Hizkia breidde die uit voorhetaan-
, gezigt des HKEREN.
15  En Hizkia bad tot den HEERE,
zeggende i
li> O HEERKderbeirscharen.GijGod
vau Israël. «Re tusseben de ch**ruhim
woont I Gij zelf. Gij alleen zijt de God
van alle koningrijken der aarde. Gil
hebt den hemel en de aarde gemaakt!
17 O HEEBE] neig uw oor en hoor,
HEEKE! doe uwe oogen open en zie;
en hoor al de woorden van Sanherib,
die gezonden heeft om den levenden God
IS Waarlijk, HEERE! hebben de ko-
ningen van Assyrië al de landen, mlta-
: gaders derzelve\'r landerijen verwoest j
19  En hebben hunnegoden inbetvuur
j geworpen: want zij waren geene goden,
1 maar het werk van menschenhanden,
! hout en ateen ; daarom hebben zij die
1 verdorven.
20  Nu dan. HEERE, onze God ! verloa
1 ona uit zijne hand. zoo zullen alle ko-
• ningrüken der aarde weten, dat Gtf al-
! leen de HEERE züt.
| 21 Toen zondJesaja.de zoon van Amoz.
; tot Hizkia, om te zeggen : Alzoo zegt de
, HEERE, de God Israéls : Dat gij tot Mij
J. v. C.           9 Hoe zoudt gii dan het aangezigt van
\'10-          een\' eenigen vorst, van de geringste
knechten mijns beeren, afkeeren P Maar
gij vertrouwt op Egypte,om Je wugenen
en om de ruiteren.
10 En nu. ben ik tonder den HEERE
opgetogen tegi n dit land, omdat te ver-
derven ? De HEERE heeft tot mij ge*
zegd : Trek op tegen ,iat Jand, en ver-
I derf liet.
] 11 Toen zeide Fljakim. en Sebna, en
I Joah tot Rabsake: Spreek toch tot uwe
j knechten in het Syriacb, want wij ver-
, staan het wW; en spreek niet met on»
i in het Joodach, voor de oureu des volks,
\\ dat op den nittur i*.
12 Maar Rahsake zeidp : Heeft niün
; heer my tot uwen heer en tot ti gezon-
: den, om deze woorden te spreken l \\* het
i niet tot dr mannen, die op den muur
] zitten, dat zij met ulieden hunnen drek
! eten, en hunne pis drinken zullen?
J3 Alzoo .«tond Rabsake. eu riep met
: luider stem in liet Joodsch, en zeide :
Hoort de wooriien des grooten koning*,
des konings van Aaiyrie\'
14 Alzoo zegt de koning : Dat Hizkia
n niet bedritye, want hy za! u niet kun-
i nen redden.
i IS Daartoe, dat Hizkia u niet doever-
1 trouwen op den HEERE, zeggende: De
: HEEKE zal ons =-ker|yk redden; deze
stad zal niet in de hand dis koning» van
• Assvriê gegeven worden.
; 16 Hoort naar Hizkia niet; WMt il-
, zoo zegt de koning van Assyrïè : Han-
delt met mij door een geschenk, en komt
; tot mij uit, en eet, een ieder nmitinen
< wijnstok, en een ieder rat. fijnen vijge-
] honm. en drinkt een ieder het water
i zyns bornput*;
f 17 Totdat ik komen u haal in een land,
{ als ulieder land is,een land van koren en
t van most. een land van brood en van
I wünjcaarden.
i is Dat Hizkia ulieden niet verleide,
! zeggeude : De HEEBE zal ons redden;
[ hebben de goden der volken, een leder
zlin land, gered uit de hand des konings
van Assyrie?
1!) Waar zijn de goden van Hntnathen
Arpad? Waar zijn dr noden van Sefnr*
vaïui ? Hebben zy ookSamaria van mijne
hand gered?
20 Welke zijn ze onder al de goden
dezer landen, die hun land uit miine
hand gered hebben, dat de HEEBE J>-
rüzalem uit mijne hand redden zou ?
Cl Doch zij zwpgen at.il, en mit woord-
den hem niet een woord i want het gebod
i des konings was, zeggende: Gij zult
! hein niet antwoorden.
22 Toen kwam Kljakiin, de toon vau
I Hilkia, de hofmeester, en Sebna, de
j schrijver, en Joah, de zoon van Asaf,
i de kanselier, tot Hizkiamjf gescheurde
I kleeder^n ; en zy gaven hem de woorden
| van Rabsake te kennen.
HOOFDSTVK 37.
Bfikia treurt en laat dra urofret .le«aj* vr-
rneken, tot God te bidden, vm. 1. Jesaja
ti-ookt en »u-rkt den konfiiK Rhlrta met
GoiU woord, C>. Sanherili boomde, dat <\\r
V.,.i. iTi-- dei Mooran kwam om tet-rn hem
strijden, wodt weder boden tot Hlikia mrt
trudslnfterlijke lirieven, ï»; waarop lliiki.i in
het hui« de» Herren rrn ierr rarig eeaed
doet, 14; en ontvangt door Jeaaja ren jrer
trooetelgk antwoord van Qod, 21. <;.,\\.. «h
cel «.laat de Awyriën\', 3fi. Sanhrtib wordt
te Nfaeve mm i ea eigen* sonen otngobmgt,
37. 33. Ver?. 2 Soa. 19.
EN het geachiedde.alsdekoningHizkia
dat hoorde, zoo scheurde hij zjine
kleederen, en bedekte zich met eeneu
s.ak. en ging in het huis dot HEBBEN.
2 Daarna zond hij Eljakim. den hof-
meester, en Sebnn, tien schrijver, en de
-ocr page 487-
JESAJA SS.
4S1
HOOFDSTUK 88,                           J.JJ.C
Hi.-V.i.-i terr krank r-itule. wor.lt Joor Jemin           \'__*
ilen dood aanjciMid. va. I • maar op iyn
kbltsd rebeil verknjrt tai.i vrrlrneinrr van
vyftiM jaren Imtt, (\'Oil prrit hem hier-
visn vprirkerin? tl<tor r»n b\'iinmlrr nrnn<(rr-
teekrn. t. Gebed en lofzang van Hizkta tot
i.:.\\. 9. Verg. 2 Kon. *> rn 2 Kroti. M : 21.
IN die dagen werd llizkia krr.nk tot          ~1S-
sterven* toe; en de profeet Jesaja. de
zoon van Amoz, kwam tot hi-m. en zeide
»ot hem : Alzoo zegt de HEERE: Geef
bevel aan uw huis, want gij zult sterven,
en niet Irven.
2  Toen keerde llizkia zijn Rangezigt
om naar dtn wand, en bïi bad tot den i
HEERE,
3  En hij zeide: Och HEERE \' gedenk \'
toch, dat ik voor uw aangezigt in waar-!
heid en met et n volkomen hart gewan-
deld, tn wat goed in uwe oogen is gedaan
heb. En Hiz\'nit weende gausch xeer.
-1 Toen geschiedde het woori des HEE-
IÏEN tot Je-jnja. zeggende:
-"> Ga henen, en leg tot Hizkia : Zoo
zegt de IIEKRE- da God van uwen vader
Pavid : Ik heb uw gebeil gehoord. Ik heb
uwe tranen gezien; zie. Ik zal viiftien ,
jaren tot uwe dagr-n toedoen;
6  En Ik /al u uit de hand de* koning*
van Assvrie verlossen, mitsgaders deze
stad; en Ik zal deze stad beschermen.
7  En dit ia! u een teeken /.iin vanden
HEERE, dat de HEERE het woord, dat
lin gesproken heeft, doen zal :
n Zie, Ik znl de schaduw der graden.!
die met de zon in de graden van Achaz
xtmneirijter tiederwaaits gegaan is, tien
graden achterwaarts doen kirren. Pies
is de zon tien graden teruggekeerd, in de
grailen, die t\\] lederwaar** gegaan was.
y Dii is het sehrift van Hizkia. koning
van Juda, toen hij ziek geweest en van!
zij\'"* ziekte icenezen was.
li) Ik geide)\' Van wege de afsnijding
mijner dagen, znl ik tot de poorten des
grafs heengaan, ik word beroofd van het
overige tuiiner jaren.
11   Ik zeide i Ik zal den HEERE niet
merr zien, den HEERE, in het lam! der
levenden; ik zil de mennehen niet meer
Aanschouwen met de inwoners der we- t
reld.
12  Mijn levenstijd is weggetogen, en \'
van mij wegge\\oerd geluk eens herders
hut; ik heb mijn leven afgesneden,gelijk
ren wever ziii. trefi; Hij zal mij afsnij*
den, ah: van den drom; van den dag tot
den nacht zult üy mij ten einde gebragt
hebben.
13   Ik stelde mij voor tot den morgen-
stond toe . gel tik een leeuw, alzoo zal Hij
al mijne hernderen breken; van den dag
tot den nacht zult Gij mü teneindege* i
bragt hebben.
1-1 Gelijk eene kraan «* zwaluw,alzoo !
piepte ik; "ik kirde als eenr duit\'; mijne Ujcs. 59:11.
nogen verhieven zich omhoog; o 11EERE! «
ik word onderdrukt, wees Gü miin borg. !
15  Wat zal ik spreken ? Gelijk Hii het
ü.ii heeft toegezegd, alzoo heeft Hij het \\
gedaan; ik zal rui al loeljes toorttreden :
al mijne jaren, van wege de bitterheid :
mijner ziel.
16  Heere! bii deze dingen leeft m*n, en I
in dit alles is het leven van miinen geelt: ,
want Gü hebt mij gezond gemaakt en mij |
genezen.
17  Zie, in vrede is mij de bitterheid
bitter geweest; maar Gij hebt mijne ziel
liefelijk omhelsd, dat zy in de groeve der ;
vertering niet kwame: want Gü hebt al |
mijne zonden achter uwen rug gewor-
pen.
IS Want het graf zal V niet leen, de
dood zal V min prijzen; die in den kuil
nederdalen, zullen op uwe waarheid niet
hopen.
J, r. C. gebeden hebt toren Sanherib, den ko-
"*
          ning van Assvrie, heb Ik gekuurd,
~               22 Pil is het woord,dal .Ie HEERE over
hem gesproken heeft: Pejonkvroiiw.de
dochter van Zion, verAcht u, iii bespot
u, de dochter van Jeruzalem schudt het
boofd achter u.
23  Wien hebt gij gehoond en gelasterd?
en tegen wien hebt jrij de sten» v<rhe-
ven, en uwe oogen omhoog opgeheven ?
Tegen den Heilige Israelsl
24  Poor middel uwer dienstknechten
hebt gij den Heere gehoond,en gezegd:
Ik heb met di- menigte mijner wagenen
beklommen de hoogte d<r bergen, de
zijden Tan Libanon , en ik zai zijne hooge
crderboonien ra zijne uitgelezenc denne-
boomt 11 afbouwen; en zal komen tot
zijne uiterste hoogte, in het woud zijn»
schnonen velds.
33 Ik beb gegraven, en de wateren ge-
dronken; en ik bib iQ\'t uuinc voetzo-
len alle rivi;-ren der belegerde plaatst n
verdroogd.
2<". Hebt gij niet gehuurd, dat Ik zulks
lang te voren gedaan heb - en dat van
oude dagen af geformeerd heb? Nu heb
Ik dat doen komen, dat gij zoudt zijn,
om de vaste steden te verstuten tot
woeste hoopen.
27 Pnarom waren hare inwoners han-
deloos.zïj waren verslagen en beschaamd;
zij waren alê het gras des veld* en de
groene gra.*seheut jes, n.\'i het hooi der da-
ken, en liet brandkoren, eer het over
einde staat.
25  Maar Ik weet uw zitten,en uwuit-
gaan, en uw inkomen, en uw woeden
tegen Mij.
29  Om uw woeden tegen Mij, en dat
uwe woeling voor mijne uuren opgeko-
men is, zoo zul Ik mi.inen haak in uwen
neus leggen, en mijn gebit in uwe lip-
pen, en Ik zal u doen weder keerendoor
dien weg, door denwelken gij grkuiuen
zijt.
30  En dat zij u een tecken, dat uien in
dit jaar, wat van zelf gewassen is,eten
zal. en in bet tweede jaar, wat daarvan
weder uitspruit , maar zaait in \'net derde
jaar, en maait, en plant wijngaarden,
en eet hunne vruchten.
31   Want bet onikouiene, dat overge-
bleven ia van het huis van Juda, zal
wederom nederwaarts wortelen, en het
zal opwaarts vrucht dragen.
32  Want van Jertnahm zal het over-
. blijfae] uitgaan, en bet ontkouiene > an
•Koa.lt-.Vl. den berg Zion: «de iiver des MEEREN
. Je». 9:6. Jer heirsrhan n zal dit doen.
33  PaArom/oo zegt de I1KEKE van den
koning van Assvrie: Hij zal in deze stad
niet komen, noch daar eenen pijl in-
schieten ; ouk zal i.i; \'••\' geen schild
daarvour komen, en zal geenen wal daar-
I                       tegen opwerpen.
34 Door den weg, dien hij gekomen is,
door dien zal hij wederkeeren ; maar in
deze stad zal hij niet komen, zegt de
HEERE.
\'" 2 Kon. to 6. 35 Want \'• Ik zal deze stad beschermen.
om die te verlossen, om mijnentwil,en
om Davids, mUns knechts wil.
< 5Kon. 19:S5. 36 fToen voerde Engel des MIEREN
uit, en sloeg in bet leger van As*; rit*
honderd vijf en tachtig duizend. En toen
/il zich des inorg;-ns vroeg opmaakten,
ziet, die allen waren doodc hgebamen.
37 Zoo vertrok Sanherib, de koning van
Assvrie, en toog henen, en keerde we-
der; en hij bleef te Nineve.
3$ Het geschiedde ttu, als hii in het
; huis van Nisrocb.zünen god, zich neder-
boog, dat Adraiuéleeh en Sar<*zer, zijne
zonen, hem met het zwaard versloegen .
i doch zij untkwamen in het land van
A\'rarat;en Esp r-Haddon, zijn zoon, werd
koning in zijn? plaate.
•M
-ocr page 488-
Jfcs.w.i m, w.
| l\'J De levende, de levende, die zal l\'
j loven, gelijk ik heden 4mj de vader zal
1 den kinderen uwe waarheid btkend
1 maken.
| 2(1 De I! V.Y.H E wi< j/e,eerfommijtever-
lossen ; daarom zullen wit op niim
snarenspel spelen, al de dagen onzes
levens, in het buit de» HEBBEN.
21 Jrsxja nu had gezegd: « I.aat men
nemen tenen klomp vügen. en tot eene
pleister op bet gezwel maken, en hi:
zal genezen.
:\':.\' En Hizkia bad geiegd i Welk zal
het :•< ki :i zijn, .lal ik i»n huize des
HEKHEN zal opgaan ?
HOOFDSTUK ».
en alle hergen en heuvelen zullen verne-
derd worden; en wat krotu is, dat zal
regt, en wat bobbelachtig ia, .int zal
tot eene vallri gemaakt worden.
:> En Me heerlijkheid de» HEEREN
zal geopenbaard worden ; en alle vleeach
te geluk zal zien, dat het de mond des
HEKKEN gesproken heeft.
0 Eene stem zegt: Roept ! En hÜ zegt!
Wat zal ik roepen? « Allevleesch ia gras,
en al zyiie goedertierenheid ais eene
bloem des velda.
7 Het gras verdort, de bloem valt af,
als de Ge. st des H EER EN daarin blaaat;
I voorwaar bet volk is gras.
| * Het gras verdort, de bloem vnlt af,
! maar het \' woord onzes Gods bestaat in
der eeuwigheid,
y O Zion. gij verkondiger van goede
: boodschap ! klim opeenen hoogen bTg :
. o Jeruzalem, gij verkund\'gster van goedi
! boodschapt hef uwe stem op metmagt.
| hef ze op, vnes niet. zeg der steden van
\' Jtula ! Ziet, hier is uw God !
I lt> Zi»-t,i!eHc*reHEEREzal komen te-
| gen den sterke, en rijn arm zal heer-
| schen; ziet, < zijnloonis bij Hem,en zijn
; arbeidsloon is voor zijn atngezigt.
t II 11 ai iJÜ/zUne kudde Weiden gelijk
i een benier; Hij zal de lammeren in zijne
| armen vergaderen, en in zijnen schoot
[ dragen; de zogenden lal hij n zachtjes
! lelden.
12 Wie heeft de wateren met zijne vuist
I gemeten? en van de hemelen met de span
de maat genomen ? en heeft met eenen
i drieling het stofderaardebegrepen? en
de hergen gewogen in eene waag, en de
: heuvelen in eene weegschaal ?
| 13 aWle heeft den Geest des HEEREN
| bestierd, en irir heeft Htm nla /.ijn raada-
rnan onderweztn ?
14 Met wien heeft Hij raad gehouden,
! die Hem verstand zou geven, en Hem
i zou 1* eren van hel pad des regis \'t en Hem
I wetenschap zou k-eren. en Hein zou be-
| kend maken den weg des vcelvouligen
i veratands?
1.» Ziet, tip volk>n zijn i£»acht als een
: druppel van eenen emmer, en als een
i stofje van de weegschaal; *iet. Hij werpt
\' de eilanden hen*a als dun stof!
1\'i En de I.ibnnon is niet genoegzaam
om te branden, en zijn gedi>rte ia niet
genoegzaam ten brandoffer.
17 Alle volken zijn als niets voor Hem ;
en zij worden bij Hem geacht minderdan
\' niet en ijdelheid.
IR *BU w\'ie» dan zult gii God vergeltj*
ken \'f of wat gelijkenis zult gij Hein toe-
passen ?
19 De werkmeester giet een beeld, en
de goudsmid overtrekt het met goud, en
giet er zilveren ketenen tue,
30 Die terftimd is, dat hij niet te otl\'e-
ren lut ft, die kitsteen hout uit.Hat nici
verrotte; hij zoekt zich ernen wijzen
werkmeeater, om een beeld te bereiden.
Hat niet wankele.
21   Weet gijlifden niet ? Iioort gij niet \'t
is het u van den beginn*1 aan niet bekend
gemankt ? hebt gij op de grondvesten der
aarde niet gelet?
22  Hij is het, die daar zit bovtn den
kloot \'Ier aarde, en derzelver inwoners
zün als sprinkhanen ; Hij is het, die\' de
hemelen uitspant als eenen dunnen dotk.
en breidt ze uit als epne tent, oin te
bewonm;
2.1 Die de «vorsten te niet maakt; de
rigters der «arde maakt Hij tot ijdelheid.
24 Ja ztj worden niet geplant, ja zi)
worden niet gezaaid, ja bun afgehouwen
•tam wortelt niet in de narde; ook al» Hii
op hen blazen zal, ?oo zullen ztj verdor-
ren, en een stormwind zalhen til eenen
stoppel wegnemen.
2.ï iH) wien dan zult gijlieden Mij verge-
I
0 Job. 1:14.
Joh 112
P«. 90S.fi..
IOS !*,
ti ais.
Jakob. 1:».
ItVir. I H.
V koning VS
i R-i\'m 1 rendt irrranten met brie
1 rn en r-r n
-.-h-: 1, aan Miikia. va, 1; .!•
hun al z>;
ie nrhailrn toont. 2. ntiarovf-
Jr*aja hrin
.".iti-iTii kt in de balijlimi-rh*
trevan<.Tni»
TOOfftCft, 3. \\rrx. 2 Kon. ai. n
13. enz.
TE dier tijd zond Merodach Ittladan,
de zoon van l>;iladan, de koningvan
Babel, brieven en een geschenk san Hts*-
kia ; want hii had gehoord, dat hij krank
geweest en treiter stnk geworden was,
| 2 En Hizkia verblijdde zich over hen,
; en hij toonde bun zijn schathuis, het zil-
ver. en het goud, en despcoeiijen, en de
; brute olie,en zijn ganache wapenhni«,en
! al wat gevonden werd in ziineschatten :
i er vm geen ding in zijn hui*, noch in
1 zijne gansene heerschappij, dat Hizkia
t hun niet toonde.
| 3 Toen kwam de profeet Jesaja tot den
, koning Hizkia, en zeide tot hem : Wat
hebben die mannen gezegd, en van waar
! zün zij tot u gekomen .* En Hizkia zeide :
Zij zijn uit verren lande tot mij ge!to-
. nu n. uit Kabel.
4   En bij zeide : Wat hebben i\\\\ gezien
! tn uw htii>? En Hizkia zeide : Zij hebben
\' alle» gezien, wat in mijn bui* is; geen
, ding is er in mijne schatten,dat ik hun
: biet getoond heb.
i .i Toen ziide Jesaja tot Hizkia: Hoor
\' htt voord des HEEREN dtr heiracba-
! Ten.
\'i Zie, de dagen komen, dat al wat in
I uw hnia is, en wat uwe vaders opgelegd
hebben tot een* schilt tot op dezen dag,
\' naar 11abel weggevoerd za] worden; er zai
I ni*tsov<rgelatt n worden./egl.ieHEERE.
; 7 Daartoe zullen zij van uwe zoma,
I die uit u zullen voor!komen, diegyge-
wlnmn zult, nfiuen, dat zij hovelingen
xyn in het paleis de» koning* van Babel.
5  Maar Hizkia telde tot Jet-aja: Het
woord dts HEKKEN, dat gij grsprokm
hebt. in goed. (tok zeide hij : Doch hef
*0 vrede en «raarheid in müiie dagen !
HOOFDSTUK 40,
Profetie un .ie kom*t van Christus en .Ie
un dik ing van hrt II. Kvaugelir, va. 1 ; door
.loliannrs den [lon|i*r en «te Aixwtelen, 3.
Ile kracht van Gods woord, l. Wat de vrr-
koadlKMl van hrt WOOrd zouden prediken,
f.. Kracht en wQdbeU das Hwim in de
recerinsr der wereld, !2 ilirn men niet kan
noeh ma» afbeeld**, 1", IHa.i-hrtd ilrr af-
gu den dien aar*. 19. Nietigheid van alle rroo-
ten drzer wereld, 23 itotratiln? d<r\'_*ee.en.
•lie klairen dat fiud hen ...... kan nt»h wil
bcM-hei men, 2fi.
TKOOST, troost mijn volk, zal ulieder
God ztggcn.
2 Spreekt naar het bart van Jeruzalem,
en toept baar toe, dat haarstrijd vervuld
in, dat bare ongeregtigheld ver/oendis,
dat zij van de handdea HEEREN dubbel
ontvangen beeft voor al hare jonden.
.\'i » Eene stem des roependen in de
woestijn : Bereidt den weg dts IIEE-
REN, maakt regt in de wildernis eene
hann voor onzen God !
4 Alle daltn zullen verhoogd worden.
f .ir*, r.2 ;
ƒ ¥.7ec. 31 13
1» II.|
4*10.1
A Bom. 11 3*.
ICor. 2:is:
J
-ocr page 489-
JES.UA 41, 42.
lijken, dien Ik gelijk rit? zegt de Heilige.
?fi Hfft i: v .....gl -n ii,. 11,1, i.....jf, f, , j| I .
wie deze dingen geschapen hecfr; die in
getal hun heir voortbrengt; il ie ze al Ie bij
name roept, "*«n wette «Ir Kroot hpiil zijner
krachten, en nadat Hij sterk van vefmo-
jren is. pr wordl ir niet een gemist.
27 Waarom «*!• gti dVm, o Jakob! en
spreekt, o Israël ! niijn wee is voorden
HEEKE verborgen, en mijn regt gaat
van mijnen Gul voorbij ?
CS Weet jrü het niet? hebt irij niet ge-
hoord, dat de eeuwige God, de UEERK.de
Schepper van de riuden der aarde.noch
moede noch mat wordt? Er is " geene
dcorgronding van xijn verstand.
29  Hij geeft den moeden kracht, en
ITü vermenigvuldigt de sterkte dien, die
iceene kraebten heeft.
30  De jongen tullen mopdeen mat wnr-
den, en .!<• jongt Urnen sullen gewisselük
vallen;
:tl Maar die den IIKEHE verwachten.
zullen de kracht vernieuwen, zij zullen
opvaren met vleugelen, gt lijk de arenden,
zij zullen Inopen, en niet moede worden,
zij zullen wandelen,en niet mat worden.
HOOFDSTUK 41.
Pe Heere daagt altt au-ndendienaar* voor het
re^t, v»- I. Hij «preekt voorin van Ahra-
hsm, met mllni God een verltond heefi op-
ireriirl en «ien Hn heerlijke nnml—lm.» m
iregrven heeft. 2, waaHH« <le Hridenen zich
ontietten. 5; doch volhard hebben in hunne
afgoderij, f>. Vriendelijke aanspraak God*
aan de vrome [«rarltnen, * : met Iteloite,
dat Hi) hen zon ver\'o*atn. 10; verdeleende
hunne vijanden. 11; en \'e-renende de ;*eloo-
xiiren, 17. Aan«pnuik Rodn aan de *iVo.ien-
l. Virrlowfas om <lei Mnitj
niet vinden; de lieden, die met u kijven,
zullen worden als niet,en die lieden, die
met u oorlogen, al* een nietig ding.
IS Want Ik.deHEERE,uw God, grijp
uwe regterhand aan, die tot u zeg : Vrees
niet. Ik help u.
14  Vrees niet,gij wonnpje Jakoba, gij
volkje Israël* ! Ik help tt, spreekt de
HEEKE, en uw \\>r!o**er U d» Heilige
Israels !
].» Ziet. Ik heb u tot ecne scherpe
nieuwe dorschsletie gesteld, die scherpe
pinnen heeft; gij zult bergen dorschen
en vermalen, en heuvelen zult gij ste!-
ten \' gelijk kaf.
ir» Gij zult ze wannen, en de wind zal
ze wegnemen, en de stormwind lal ze
verstrooüen ; maar «ij zult Q verheugen
in den HEEKE, in den Heilige Uraéls
zult gij u beroemen.
17 De ellendigen en nooddruftigen zne-
ken water, maar er is geen, hunne tong
ƒ vprsmacht van dorst; Ik, de HEEKE.
zal hen verhooren. Ik, de God Israël»,
zal hen niet verlaten.
15  Ik •\' zai rivieren op de hooge plaat-
sen openen, en fonteinen in het midden
der valleijen; * Ik zal de woestijn tot
eenen waterpoel zetten, en bet dorre
land tot watertogten.
19 Ik zal in de woestijn den cederboom.
den sittimboom, en den mirtrboo;n, en
den olieachticen boom zetten; Ik zal in
de wildernis stellen den denneboom, den
beuk. en den busboom te gelijk ;
lil Opdat zij zien, en bekennen, en
overleigtn. en te gelijk verstaan, dat de
band des HEEKEN /niks gedaan.en dat
de Heilige Israëli zulks geschapen heeft.
"1 Itrenït ulieder t wistznak voor. legt
de HEEKE; brengt uwe vaste bewijsre*
dentri bij, zegt de Koning van Jakob.
™ Laat hen voortbrengen en ons ver-
kondigen de dingen, die «e beu ren zullen;
verkondigt de vorige dingen, welke die
geweest ztin, opdat wij het ter harte ne-
men, en het einde daarvan weten ; of doet
ons ile toekomende dingen hooren.
2^ Verkondigt dingen, die hierna ko-
men zullen, opdat wij weten, dat gij go-
den zijt; ja doet goed, en doet kwaad, dat
wij verbaasd staan, en te /amen toezien.
ZWIJGT voor mÜ, gij eilanden ! en laat
de valken de kracht vernieuwen ; laat
ze toetreden, laat ze dan «preken : laat
ons znmen ten gerigte naderen.
\'2 Wie heeft van den opgangdien regt-
vaardige verwekt ? heeft hem geroepen
op zijnen voet? delleidetif n voor zijn aan*
gezigt gegeven, en icemnakt, dat hit oer/-
koningen heer se Lite \'t heelt ze zijnen
zwaarde gegeven alssiof, zijnen boog al»
eenen roorttfedreveoen stoppel ?
3  Hat. liij /.e i, i . . : : f,i doortrok met
vrede, dooreen pad,hetwelk hij met zijne
voeten niet gegaan had \'t
4  Wie heeft dit gewrocht en gedaan,
roepende de geslachten van den beginne \'t
70
24 /.iet, gijlieden ztit minder dan Biet,
en ulieder werk is erger dun eene adder j
hij is een gruwel, die ulieden verkiest.
! £5 Ik verwek eenen van het noorden,
en bij zal komen van den opgang der zon.
bij zal mijnen naam aanroepen ;en hij zal
konien nrer de overheden a\'s Brtf leem.
i en gelijk een potten bakker het slijk treedt.
n\'i Wie heeft trat verkondigd van den
1 beginne aan. dat wü het weten mogen,
i of van te voren, dat wij zeggen mogen:
I Hij is regtvaardig; maar er js niemand,
! die het verkondigt, ook nirmand, die
| vat hooren doet, ook niemand, die ulie-
! der woorden hoort.
£7 n de eerste teg tot Zinn : Zie, zie
I /.e daar: en tot Jeruzalem : Ikzal eenen
, blijdfn boodschapper geven.
! ïs Want Ik zag toe, maar er was nie-
\' tuand, zelfs onder dezen, maar er was
I geen raadgever, dat Ik ben zou vragen.
| en zij Mij antwoord geven zouden.
I C\'J Ziet. zij zijn altemaal ijdelheid.
: hunne werken ziin een nietigding, han-
! ne geifotene beelden zijn wind, en een
! üdel ding.
HOOFDSTUK 42.
Profetie van de Wom»t van >lrn Meaim, wat
irjn smht -ij en hoe IK ïteh daarin Ml ire-
.I1.1.-. ,i. v*. 1. Bkftaad, welken hem .ie llerre
tnl verleenen, 5; die aojalOBfieh Oo«l I*.
B; en alle* te voren «at, !>. V*«wUWlag tot
daaksirghMC voor de ontvangene w-l.li.den,
10; ook aan Iwkerrde Heidenen, 11 : daar
de Heere al hunne tijanden ral o\\erweldi-
ren, 13. Voort* profetie van de roepin« der
Je». W; in
»r..
«.ia.
"i-enh 1 1?
22 l.t
Ik, de HEEK E,» die de eerste ben, en mtt
de laatste ben Ik dezelfde.
I  De eilanden zagen het, en zü vrees-
den; de einden der aarde beefden; zij
naderden en kwamen toe:
6  De een hielp den ander, en zeide tot
zijnen mrdgezel : Wees sterk !
7  En de werkmeester versterkte den
goudsmid; die met den bamer glad
maakt, dien, die op het aanbeeld slaat,
teggende van het soldeersel: Het is goed;
daarna maakt hij het vast met nagelen,
dat bet niet wankele.
5  Maar gij, Israël, mijn knecht! gij
Jakob. Mien Ik verkoren heb ! het zaad
van Abraham, miinen < liefhebber!
9 Gij, welken Ik ïegrepen heb van de
13"> ij einden der aarde, en uit hare bijzonderste
Jfcl. geroepen heb; en zeide tot u i GÜ xijt
mijn knecht, u heb Ik uitverkoren, en
heb u niet vrrworp. n.
Hl Vrees niet, want Ik ben met u, wees
niet verbaasd, want Ik hen uw God; Ik
sterk u, ook help Ik u. ook ondersteun Ik
u met de regterliand ujijnergeregtigheid.
II  Ziet, \'l zij zullen beschaamd en te
schande worden, allen, die tegen uont-
stoken zijn; zii zullen worden als niet, en
die lieden, die met u twisten, zullen ver-
gaan.
12 Gij zult hen zoeken, maar zult hen
-ocr page 490-
jksaj.i 1:1.
tl. i.ii m 11. ir>; mi iitriif <)rr tttoAnéltmaai»,
17. Weakugl ora il* Tcntokthrid .Irr J<>-
«len, Mi) van hft \\nU a!- tan <lc |>ric.lri>.
W: fti htmnra »lleodi«rn staat, SS; imwcgc
oihI.i,, ii; en verhardheid, 13,
bewaart ze niiti oUrhoon hij de ooren
oiiendoet. zoo hoort hij toch niet.
Cl De HKKRK had lust aan im, om
zijner geregtigheid wil; Hij maakte hem
Kroot door de wet, en Hij maakte hen*
heerlijk.
C".\' Maar au is het een beroofd pn ge-
plund.-rd volk; zij zijn allen verstrikt
in de holen, en verstoken in de gevan-
genbuizen ; zij zijn tot een*-n roof ge-
worden, en er is niemand, die ze redt;
tot eene plundering, en niemand zegt :
Geeft ce weder.
23 Wie onder ulieden neemt zulks ter
ooren? wie merkt t>\\< en U.>-,< •», w .tt lii.r-
nn zijn zal ?
21 Wie heelt Jakub tot eene plunde*
ring overgegevpn, en Israël den roovers ?
Is het niet de HKKRE, Hii, teRen wien
wij gezondÏKd hebben? want zij wilden
niet wandelen in zijne wogen,, en zij
hoorden niet naar zijne wet.
25 Daarom heeft Hij over hen uitge-
stort de grimmigheid zijns tourns en de
de ii i.i.-t des oorlog . en bij heeft >.e rond-
om in vlam gelet, doch zH m« rkten het
niet; en Hij heeft ze in brand gestoken,
doch zij nemen het niet ter harte.
HOOFDSTUK 48.
God <le Heere troost lijn tolk met brloftr
v»n <\' riossfauc rti boMhsrilag, v*. 1; en
vpriiircriieriti^ i:mrr ïPincrntr uit de Hri-
(Iptirn, 5. Hij bf» ].t. dat lir •.-ml*\'n .)pr ïlrl-
ileurn ij.lrl x-jn, \'.«: ataar dal Hm sllecn tlf
war\'\' en nllllllKlIgf Gml is. Ut; ilir zijn tolk
\\frkoirn lit-rft, niH um hunne wiilni>\\fii,
m.-i.-ir uit j.11—Is, 31,
MAAR nu, alzoo zi-Kt deHKKRE,uw
Schepper, o Jakob ! en uw l\'ormeer-
der, o Israëli vrees niet, want Ik heb
u verlost: Ik heb u bij uwen naam Ke-
roepen, gij zijt mijne.
2  Wanneer kü Hult k»m" " door het
water. Ik zal bij u ziin, en door de ri-
vieren, zij zullen u niet overstroomen ;
wanneer srij door het vuur zult «aan,
zult KÜ niet verbranden, en de vlam zal
u ni\'t aanstrken.
3  Want Ik ben de HEBRB, uw God.
de Heilige Isratlt, uw Iieüand; Ik heb
Egypte, Moorenlaud en Scha gegeven
tut uw losgeld in uwe plaats.
4  Van toen af, dat gij kostelijk zyt ge-
weeat in mijne oogen, zijt gU verheerlijkt
geweest, en Ik heb u liefgehad ; daarom
heb Ik meniehen in uwe plaats gegeven,
en tolken in plaats van uwe ziel.
ft oVreea niet, want l\'< hennietu;Ik
zal uw zaad van den opgang brengen, en
Ik zal u verzamelen vanden ondergang.
t> Ik zal zeggen tot bet noorden -. Geef .
eu tot het zuiden : Houd niet terug; breng
invine zonen van verre, en mijne doch-
ters van het einde der aarde;
7 Een1 ieder, die naar mijnen naam
genoemd is, en dien Ik geschapen heb
tot mijne eer, dien Ik geformeerd heb,
dien ik ook gemaakt heb.
I Breng voor liet blinde volk, hetwelk
ot gen heeft, en de dooven, die ooren
hebben.
U Laat al de Heidenen zamen verga-
derd worden, en laat d» volken veria-
meld worden, wie onder hen zul dit ver-
kondiKen \'t \'M laat hen ons doen hooren
de vorige ding«-n, laat hen hunnegetui-
gen voortbrengen, opdat zü geregtvaar*
digd worden, en men het hoore en zegge :
Het is de waarheid.
10 Gijlieden zijt mijnegetmgen,sprrekt
de HEERE. en inijn kniebt, dien Ik uit*
verkoren heb; opdat gij het weet, en Mij
gelooft, en verstaat, dat Ik Dezelve ben,
« dat voiir Mi,j geen God geformeerd is,
en na Mij geen zu» zal.
li IK, Ik bende HEERE,en er isgeen
Heit&nd behalve Mij.
Z\'
KT, mijn knecht, dien Ik ondersteun,
mijn uit verkorf iip, in demctfken
Itott, 3 17 mijne tid " een welbi hagen heett! \'\'Ik
17 %. heb mijnen Gettf mi Ii\'iii gegeven ; hij
Kf«. 1 f>. /al hi-t regt den Heidenen voortbrengen.
2  Hij zal niet nchrffiiwfn, noch zijne
1 "ÏT *\'m *\'rHI Tt-rlipffpn, noch zijne slem op de
Joli. 3 31 êtrR(tr hooren laten.
3  Het gekrookte riet zal hij niet ver«
breken, i-m de ronkende vtaswiek zal hü
: niel uttblDMChen; mrt waarheid zul lui
! het regt voortbrengen.
j 4 Hij zrI niet verdonkerd worden, en
1 hij zal niet verbroken worden, totdat wj
het regt op aarde zal hebbin besteld ; en
de eilanden tullen naar zijne l»erwacb-
ten.
b A]zoozegtGod,deHEKRE,diedebe-
melen geschapen, en dezelve uitgebreid
herft, die tic aarde uitgespannen heeft, en
wat daaruit voortkomt; die den volke,
dat daarop is, den adem Reeft, en den
, Keest dengenen• die daarop wandelen :
1 ii lic. de IIKI\'UK, heh n geroepen in ge* j
regtigheid, en Ik zal m bij uwe hnnd grij- \\
; i mi , «>n Ik zal u behoeden, en Ik zal u
geven toi een verbond de» volks, tot een
licht der Heidenen;
7 Om te openen M blinde oogen, om
de gehondemn uit te voeren uil de ge-
vangeni*. gn uit het gevaiigfiihui», die
in duisternis zitten.
• Ik ht-ndrlIEV.RE.dat is mijn naam;
t Je», 4R.11. en \'mijne eer zal ïk geen*andenn geven,
noch müneu lof den gesnedenen heelden. ,
i» Elet, de voorgaande dingen zijn ge-
i komen, en nieuwe dingen verkondig Ik,
I eer dat zij uitspruiten doe Ik ulieden |
die liooren.
lp,, 33 3. 10 * Zingt den HKKRE een nieuw lied,
zijnen lof van \'.et einde der aarde; gij, ,
die ter zee vaart, en al wat daarin is, gij
eilanden en hunne inwoners!
11  Laat de woestijn en hare steden 7e
ate»i verhertVn, nut de dorpen, die Ke-
dar bewoont ; laat hen juichen, die in
de rotssteenen wonen, ra van den top
der bergen af schreeuwen.
12  Laat ze den HKKRK de rer geven, .
1 en lijnen lof indeeilanden verkondigen! ,
13  De HEK RE zal uittrekken «1b een
held; Hij zal den ijver opwekken alt*
een krijgsman; Hij zal Juichen* ja Hij
zal een groot cetjpr maken ; Hij zal xijnc :
vijanden overweldigen.
14  Ik heb van oud* gezwegen. Ik heb
Mij stil gehouden ex Mij ingehouden . Ik
, zal uitschreeuwen.als eene,die baart. Ik
tal zeverwoe-ten,en te zamenupslokken.
[ |i Ik zal bergen eu heuvelen woest
maken, en al hun gras zal Ik doen ver* i
j dorren ; en Ik ia! de rivieren tot eilan-
| den maken, en de poelen uidroogen.
ld En Ik zal de blinden leiden door ;
den weg, ilivn zij niet geweten lubben, !
Ik zal ze doen treden door de paden, die !
1 zij niet geweten hebbeu; Ik zaldeduis- (
ternis voor hun aaugezigt ten licht ma- <
je». 4" 3.i. ken. en » het kruinme tot regt -. dezedin*
i gen zal Ik hun doen, en Ik zal hen niet \\
! verlaten.
] 17 Maar die zich op gesnedene heel-
I den verlaten, die tot de gegotene beel-
\' P». 97.7. den zeggen : Gij zijl onze goden, ƒ die
Je», 1 T.i. tullen achterwaarts keeren en met
44 11. schaamte beschaamd worden.
« ld is Hoort, gij dooven ! en schouwt aan, .
, gü blinden ! om te zien.
] 1\'J Wie is er blind als mijn knerht, en |
! doof, gelijk mljn bode, dien Ik zende \'t j
! Wie is hlind, gelijk de volmaakte, en !
blind, gelijk de knecht des HEEREN? j
«Koui.3 2,cni. 20 Gij ziet irtl vele dingen, maar v gij I
-ocr page 491-
3E8AJA 44.
4 En zü zullen uitspruiten tusschen in
het gras, als de wilgen aan de water-
beken.
a Deze zal zeggen : Ik ben des HEE-
TLl\'S ; e» die zal nrh noemen met den
naam van Jakob; en gene zal mei zijne
hand BChrü ven: K\'j*« des HEEKEN ; en
zich to"noemen met den naam van Israël.
<» Zoo zegt de IIEEKE, de Koningvan
Israël, en zijn Verlosser, de HEERE der
12  Ik heb verkondigd, en Ik heb ver-
lost, en Ik heb het doen booren, en IMD
vreemd ui»t was onder ulieden , en gij /.in
imiiic getuigen, spreekt de HEERÊ, dat
Ik God ben.
13  Ook eer de dag was, ben Ik, en er
is niemand, die uit mijne hand redden
kan; !k zal werken, en •< wie zal bet
keeren ?
14  Alzoo zegt de HEER E, uw Verlosser,
de Heilige UraeJUi Om ui ieder wil heb Ik
naar liatul gezonden, en heb hen allen
\\ 11.:\' ;:; doen nederdalen, te weten de
Chaldeën, in de schepen, op welke zij
juichten.
15  Ik ben de HEERE, uw Heilige; de
Schepper van Israël, ulieder Koning.
l\'l Alzoo zegt de HEEKK,diein de zee
eenen weg, en in de sterke wateren een
pad maakte .
17 Die wagenen en paarden, heir en
magt .....rtbi agi : Te zaïnen ziju zij ne-
dergelegen, zü zullen niet weder opstaan,
t\\] zyn uitgebluscht, gelijk eeue vUswitk
zijn zü uitgegaan.
IS Gedenkt der vorige dingen niet, en
overlegt de oude dingen niet.
19 Ziet, Ik zal •\'wal nieuws maken, nu
zal het uitspruiten, zult gijiieden dat uiet
weten? Ja Ik zal in de woestijn eenen
weg leggen, en rivieren in de wildernis ;
2l» Het gedierte des velds zal MÜ erren,
de draken en dejonge struisen : want Ik
zal in de woestijn wateren geven, en ri-
viereu in de wildernis, om wijn volk,
mijnen uitverkorenen drinken te geven .
21  J\' Uit volk heb Ik Mij geformeerd,
zij zullen mijnen lof vertellen.
22  Doch gij hebt Mij niet aangeroepen,
o Jakob! als gvj o tegen Mij vi rtnoeld
hebt, o Israël!
23  M\\j heb\' gü niet gebragt het kleine
vee uwer lirandotTeren,eu met u\\veslagt-
oftVren hebt gij MM niet getierd ; Ik heb u
Mij niet doen dienen met spüaoffer, en Ik
heb u niet vermoeid met wierook.
24  Mij hebt gij geen\' kalmus voor geld
gekocht, en met tiet vette uwer slagt-
offers hebt gij Mi) niet gedrenkt; maar
gij hebt Mü arbeid gemaakt met uwe
zonden, gij bebt Mü vermoeid met uwe
ongeregugheden.
2a Ik, Ik ben het, die nweovertredin-
5en uitdclg. vont mijnentwil, en Ik ge-
enk uwer zonden niet.
2ti Mankt. Mij indachtig, * laat ons te
zamen rigten, vertelt gü nwe redenen,
opdat gü UQoogt geregtvaardigdworden.
27  Uw eerste vader beef! gezondigd, en
uwe uitleggers hebben tegen Mü over-
t red en.
28  Daarom zal Ik de oversten des hei-
ligdoms ontheiligen, en Jakob ten ban
overgeven, en Israël tot beschimpingen.
HOOFDSTUK 44.
Verdere belofte van gmtslflkg weldaden, va.
1. De Heere l>ewij*t, dat Hij een wanrac-hlig
God i», 6; uiu dat de tügoden ijdel en
van (eens waarde zijn, gelijk hunne makers,
9; en die hen aanbidden, 17; God vermaant
daarom de Joden Hein alleen aan te hamjen,
21; tich tot Hem bekserende, 22. Voorts
worden alle i-i-hcpielen opgewekt tot lor den
Heeren. 23. I)p Heere spreekt verder van
Itjne \'ii.i r\' en daden, \'2i bevestigends zijne
beloften van hunne lisrchauielijke en KS*t-
telijke verlossing, M.
MAAR hoor nu, « mijn knecht Jakob,
en Israël, dien Ik verkoren heb!
2  Zou zegt de HEERE, uw Maker, en
uw Formeerder van den buik af, die n
helpt: Vrees niet, o Jakob,mijn knecht,
en gü Jeschurun, dien Ik uitverkoren
heb !
3  Want Ik 6 zal water gieten op de
dorstigen, en stroomen op het drooge; Ik
zal mijnen Geest op uw zaad gieten, en
münen zegen op uwe nakomelingen.
uëirachnren: * Ik bendeeerste, en Ik ben
de laatste, en behalve Mij is er geen Oud.
7  En wie zal, gelijk als Ik, roepenen
Je*. til
48:12.
Opent). 1:8,
het verkondigen, en het ordentliik voor
Mij stellen,sedert dat Ik een eeuwig volk
gesteld heb \'t en laat ze de toekomstige
dingen, eu die komen zullen, hun ver*
kondig\' n.
8  Verschrikt niet, en vreest niet; heb
Ik het u van toen at niet doen hooren en
verkondigd ? Want gü»«den zijt müne
getuigen: d ist rook een God behalve Mü? <t Deut. fcSS,
Immers is er geen andere rotssteen; Ik
                    3\'j,
ken er geenen! 32 S».
1* De tormeerders van gesnedeneheel- ISam. 2.2,
den zyn al te zamen ijdel beid, en hunne il\'*- **;"1\'
Keweusclite dingen doen geen nut: ja zü
zelven zün hunnegetnigeu : ZÜ zien niet,
en zü weten niet, daarom zullen zü be-
schaamd worden.
ld Wie formeert eenen god, en gieteen
beeld, dat geen uut doet?
11  Ziet, al hunne medegenooten<- zut-
len beschaamd worden, want de werk- \' pH- *•£•
meesters zijn uit de menschen : dat zü Jt"" «.1 \'f2\'
zich altemaalvt-rgadereii, dat zij opstaan,
                5 >.\',
zij zullen verschrikken, zü zullen te za-
men beicbaumd worden.
12  / De ü\'-^rstö\'d maakt eene hyl, en
werkt in den gloed, en formeert het met f J,\'r* XSi%-
hamers, eu werkt het met zijnen sterken
arm; ook lij<lt bij honger, totdat hü
kracliteloos wordt, hij drinkt geen water,
totdat hij aanii\'chiig wordt.
13  De timmerman trekt het rigtsnoer
uit, hij teekent hel af met den draad, hij
maakt het ejfen met de schaven, en tee-
kent het met den passer, en maakt het
naar de beeldtenis eens mans, naar de
schoonheid van een1 mensen, dat het in
het huis hlüve.
14  Als hij zich cederen af houwt, zoo
neemt hij eenen cypressenboom of eenen
eik, en hij versterkt zich onder de boo*
men des wouds; hij plant eenen olm-
boom, en de regen maakt dien groot.
15   Dan is het voor den menach om
te verbranden, dan neemt hü daarvan, en
warmt er zich bij ; ook ontsteekt hij het,
en bakt er brood bij : daarenboven maakt
hÜ er eenen god van, en buigt zich duar-
ruvr,
hü maakt er een gesueden beeld
van, en knielt er voor neder.
16  Zijne helft brandt hü in het vuur,
bij de andere helft daarvan eet hij
vltesch; hü braadt een gebraad, eu hü
Wordt verzadigd ; ook warmt hü zich zel- \'
ven, en hü zegt: Heil ik ben warm ge-
worden, ik heb het vuur gezien 1
17  Het overige nu daarvan maakt hü ,
tot eeneu god, tot zijn gesneden beeld ; !
hij knielt er voor neder, en buigt zich, en i
bidt het aan, en zegt: Red mij, wantgü i
züt mijn God 1
18   Zij weten niet, en verstaan niet,
want het heeft hunne oogeu bestreken,
dat zü uiet zien, en hunne harten,dat zü
niet verstaan.
19  En niemand ra hen brengt het in
zijn hart, en er is noch kennis noch ver-
stand, dat hij zeggen zou : De helft daar-
van heb ik verbrand in hetvuur,jaook
opde kolen daarvan heb ik brood gebak-
ken, ik heb vleeicb. daarbij gebraden,en ;
heb hetgegeten; eu zou ik hetoverblijfsel \'
daarvan tot eenen gruwel maken ? zou ik
nederknielen voor hetgeen van eenen
boom gekomen is?
-ocr page 492-
20  Hij Toedt zich metasch, het bedro-
,\'in hart lieeft hem ter z\\i/te» afgeleid ,
zoodat hij zijne ziel niet redden kau, noch
*eggi-n : Is er niet eene leugen in mij\'"*
regterhand ?
21  Gedenk aan deze dingen, o Jakob,
en Israël! want gij zijt mijn knecht. Ik
neb u ui *\' t t j :-11 j - * i .1. gij zijt mijn knecht,
Israël! gij zult van Mü niet Vergeten
; worden.
22  Ik delg uwe overtredingen uit til
eenen nevel, en uwe zonden aio eene
i wolk: keer weder tot Mij, want Ik heb
: u verlost.
! 23 Zingt met vreugde, gij hemelen !
] want de HEEKE heeft het gedaan;
, juicht, gij benedenste dcelen der aaide!
I gij bergen! maakt een groot gedreun
| met vreugdegezang, gij bosschen.en alle
; geboomte daarin! want de HEEKE
] heeft Jakob eerlost, en lich heerlijk
\' gemaakt in Israël.
I 24 Alzoo zegt de HEEKE, uwVerlos-
ser, en die u geforinerid het-ft van den
buikaf-IkbendellEEKE.dieallesdoet,"
die den hemel uitbreidt. Ik alleen, ea
die de aarde uitspant door Mij zelve».
25 Die. de teekenen der leugeudichiera
vernietigt, en de waarzegger" dul maakt,
die de wijzen achterwaarts doet keeren,
t en die hunne wetenschap verdwaast.
j 2*J Die het woord zijns knechts bcves-
tïgt, en den raad zijner boden volbrengt;
; die tot Jeruzalem zegt: Gij zult bewoond
worden; en tot de steden vanJudatGij
l zult herbouwd worden, en Ik zal hare
1 verwoeste plaatsen oprigten.
27 Die tot de diepte zegi : Verdroog,
en uwe rivieren zal Ik verdroogen.
2-t Die van Corea zegt: Hij is mijn her-
der, en hij zal al mijn welgevallen vol-
brengen ; zeggende ook tot Jeruzalem :
Word gebouwd; en tot den tempel :
Word gegrond.
HOOFDSTUK 45.
Profetie, dat dr koninz Cv rut de >tad ttnbf-l
iannnn en de Joden uil de e^vaasjtati
verloewn ïou, *». l. Bestraffing dei mur*
muraerden tegen God, *.i. die almagtig i-,
12. Hij belooft Cyrui zijne» b^tand, 13.
Vuoi/c_\'tri»ir vnn de bck< erin ir der Heidenen,
IV. Bedreiging over de heeldemiuken, 18;
en bceldenvereenlere, SU. Dr Heideoen oor*
den geroepen en genoodjgd, iicli tot Chris* \'
til\' te bekeereu, 22. De E1 • i n voorlegt, il.it
!1 vnn alle volken zou rtkei.d tri geëerd
w orden, 23.
AUSOO zegt de HEBRE tot zijnen ge-
zalfde, tot Corea, wiens regterband
Ik vat, om de volken voor zijn nangezigt
neder te werpen; en Ik zal de lenden
der koningen ontbinden, om voor zijn
aangezigt de deuren te openen, en de
poorien zullen niet gesloten worden:
2  Ik /al voor uwaangeiigt gaan.en Ik
zal de kromme wegen regt maken ; de ko-
per«n deuren zal Ik verbreken, en de
ijzeren grendelen zal Ik in snikken slaau.
3   En Ik zal u geven de schatten, die in
de duisternissen zijn, en de verborgene
rijkdommen; opdat gij moogt weien,dat
Ik de HEEKE ben, die k bij uwen naam
roept, de God van Israël;
4  Om J&kobe, uiüns knechts wil, en
Israela, mijns uilverkoremn; ja Ik riep u
b(j uwen naam. Ik noemde u toe, boewei
gil Mij niet kendet.
5» Ik ben de HEEKE, en niemand
ïneer, buiten MO b er geen God;lk:al
u gorden, hoewel gij Mij niit kent.
li Opdat men wete,vanden opgangder
zon en van den ondergang, dat er bul-
ten Mij niets is; Ik ben .ie HEEKE, en
niemand meer.
\' Ik formeer liet licht, en schep de
duisternis. Ik maak den vrede en schep
h K1-.-1.1. 3 v. \'h.t kwaad, Ik, de HEEKE, doe al
leze dingen.
8 Drupt,gij hemelen! van boven af.en
dat de wolken vlueijen van geregtigbeid ;
en de aarde opene zich. en dat allerlei
heil uitwasse, en geregtigbeid te zamen
uitsprujte : Ik, de HEEKE, heb ze ge-
schapen.
il Wee dien, die met zijnen IT»IIIHtl !
der twist, gelijk een potscherf met aar-\'
den potscherven \\< Zal ook het leem tot
zijnen formeerder zeggen i Wat maakt
gij? Of zal uw werk zegge* : Hij heeft
geene handen ?
lu Wee dien. die tot den vader zegt :
Wat genereert gi>? en tot de vrouw :
Wat baart gij ?
11   Alzoo zegt de HEEKE, de Heilige
laraéls. endeszelfs Formeerder : Zij heb-
ben Mijvan toekomende dingen gevraagd; I
van mijne kinderen, zoudt gij Mij van ]
het werk mijner handen bevel geven .\' !
12  Ik heb de «arde gemaakt, en Ik
heb den rnensch daarop geschapen; Ik
ben bet \\ Mijne handen hebben de heme-
len uitgebreid, en Ik heb al hun heir !
hevel gegeven.
13   Ik heb hem verwekt in geregtig- \'
beid; en al zijne wegen zal Ik regtma- :
ken; hij zal mijne stad •\' bouwen, enbij d2Kron.3f.2J.
zal mijne gevangenen loslaten, niet voor Ksra \' \'
pnjs.noch voorgeschenk.zegt deHEEKE J,-- >• -\'
der beirschareu.
14  Alzoo zegt de HEEKE: [>earbeid der
Kgyptenaren en de koophandel der Moo-
ren en der SaWCrs, der mannen van
groote lengte, zullen tot u overkomen,
en zij zullen de uwe zijn, zij zullen u
navolgen, in boeijen zullen zij overko*
men; en zij zullen zich voor u buigen,
zij zullen u sint-eken, zengende: Gewin-
selijk. God is in u, en\'er is anders geen
God meer.
15  Voorwaar Gij zijt een God, die
zich verborgen houdt, de God Isra.il»,
de Heiland.
16   Zij zullen beschaamd en ook tot
schande worden, zij allen; te zamen zul*
len zij met schande heengaan, ƒ die de j J.-*. n \'l
afgoden maken.
17  M/iar Israël wordt verlost door den
II EEK E met eene eeuwig** verlossing; gij\'
lieden zult niet beschaamd noch tot
schande worden, tot in alle eeuwigheden.
18  Want alzoo zej;t de HEEKE, 3 die .
de hemelen geschapen heeft, die God, !
die de aarde geformeerd, en die ze ge- !
maakt heeft; 11 y heeft ze bevestigd, Hij ,
heeft ze niet gescharen, dat zij ledig 1
zijn zou, miiar heeft ze geformeerd,op- !
dat men daarin «ones MD ! >\' IV. ben \'•
de IIEEKE, en niemand meer.
1\'J Ik heb I niet in het verborgene ge- I Deut, 3ü.n.
sproken, in eene donkere plaats der j
aarde * Ik hel» tot liet raad van Jakob !
niet gezegd 1 Zoekt Mij te vergeefs ; Ik [
ben de HEEKE.die geregtigheid spreekt, 1
die rrgtmatige dingen verkondigt.
2u Verzamelt u, en kom:, treedt hier .
toe zamen, gijlieden, die van de Heide*
nen Ontkomen zijt ! ;- Zij weten niets,.
, Jfc Je». *! \'--
die hunne houten gesnedene beelden
dragen, en eenen God aanbidden, die
niet verlossen kan.
51 Verkondigt en treedt hier toe, ja
beraadslaagt /.amen : wie beeft dat laten
booren van oud» her ? tcie heeft dat\' van
toen af verkondigd ? " Ken Ik het niet,
de HEERE.\' et» er is geen God meer
behalve Mij, een regtvaardig God, en
een Heiland, niemand i* er dan Ik.
\'22 Wendt unaar Mij toe, wordt behou-
den, alle gij einden der aarde! want Ik
ben God, en niemand meer.
23  Ik heb gezworen hij Mijzelven, er
is een woord der geregtigheid uitmijnen
mond gegaan, *-n bet zal niet wederkee*
ren : dat m Mij al>e knie zal gebogen
worden, alle tong Mij zal zweren.
24  Men zal van Mij zeggen: Gewisaelijk
t Je». *\' *
tC..i-
M-f-mM***
R..m. 1H»
-ocr page 493-
JF.SAJA 10, jr, «.
In den IIEERE zijn geregtigheden en
iterkte, tot Hem ?al uien komen ; niaar
iÜ zullen beschaamd worden •> allen,
dte tegen Hem ontstoken ziin.
25 maar in den IIEERE zullen geregt-
vaardigd worden en zich beroemen, het
gansene zaad van Israël.
HOOFDSTUK 4fi.
Profetie van den nnilrrtrane der Banylonlfn
rn hunne aft-oden. ra 1. fiod mankt den
Joden indachtig zijne liefde mi trouw jeffnw
hm, 3 : mi vermaant hen, <lnt 7ij Hem niet
aibe» \'<l\' il 5: hun voor oogvn «tellend* dt
.V.\'.ni-l!. id der afgodendienaars, 6. De llwf
1>Mvii«t itit zijne werken, «reik* Ilii eertijd»
en mi" in kort aan zijne Kerk i-eda.in heft,
dat Ilii alleen de war» God in, 8,
ontdek de schenkelen,ga door de rivieren.
3  \'\'Uwe schaamte zal ontdekt worden,
ook zal uwe schande gezien worden ;Ik
zal wraak nemen, en Ik zal op k niet
aanvallen, als een mensen.
4  Onzes Verlossers naam is IIEERE
der heirscharen, de Heilige Israeds.
5  Zit stilzwijgende, en ga in de duister-
nis, gü dochter der Chaldeën ! want gij
zult niet meer genoemd worden koningin
der koningrijken.
(1 Ik was op mijn volk zeer toornig. Ik
ontheiligde mijne erve, en Ik gaf hen
over in uwe hand ; doek gü beweest hun
gpene barmhartigheden, ia xel/n over den
oude manktet gij uw juk zeer zwaar.
7 En gij zeidet: Ik zal « koningin zijn
in eeuwigheid; tot nog toe hebt gü deze
dingen niet in uw hart genomen, gij hebt
aan het einde diarvan niet gedacht
S Nu dan,hoor dit.gij weelderige ! die
zoo zeker woont, die in haar hart zegt:
Ik b°n het, en niemand meer dan ïk;
ik zal gpene weduwe zitten, noch de
berooving van kinderen kennen.
y Doch d deze heide dingen zullen u
in eenen oogpnblik overkomen, op eenen
dag, de berooving van kinderen en we- !
duwsehapjvolkomenltik zullen «ij uover- j
komen van wegede veelheid r.wertoove-!
rüen, van wege detuenigte uwer bezwe- \'
ringen.
li> Want gü hebt op uwe boosheid ver- \'
trouwd ; gij hebt gezegd: Niemand ziet |
mij; uwe wijsheid en uwe wetenschap
heeft u afkeerig gemaakt; en gij hebt in
uw hart gezegd: Ik ben het, en niemand
meer dan ik.
U Daarom zal er over u een kwaad
komen, gij zult den dageraHd daarvan
niet weten; en een verderf zal er op u
vallen, hetwelk gij niet zult kunnenv*r-
zoenen : want er zal snellijk eene on-
stuimigp verwoesting overu komen,dat
gij bet niet weten zult.
IC Sta nu met uwe bezweringen, en ïne*
de veelheid uwer tooverijen, waarin gij \\
gearbeid hebt van uwe jeugd af; of gij
misschien voordeel kondel doen, of gü
misschien u kondet sterken \'
13  GÜ zijt moede geworden in de veel-
beid uwer raadslagen: laat nu opstaan,
die den hemel waarnemen, die in de ster-
ren kijken, die naar de nieuwe manen
voorzeggen; en laat ze u verlossen van
die dingen, die over u komen zullen.
14  Ziet, zij zullen ziin als stoppelen,het
vuur zal ze verbranden, zij zullen zich
leWen niet kunnen rukken uit de ïuagt
der vlam: het zal geene kool ziin om hii ]
te warmen, geen vuur om daarvoor
neder te zitten.
15  Alzoo zullen zij o ziin, met dewelke
gÜ gearbeid hebt, uwe handelaars van
uwe jeugd aan, elk zal ziine weegs dwa-
len, niemand zal u verlossen.
HOOFDSTUK 4S.
Tic Hrrre klaagt ovnr <l*r Joden hniehalarQ,
VS. 1; hardnckkiL-liei.1, S; rn verachting
ïijner voorwg^tngeti, "> • Hij venrhoont hen
no^tan», om zijn» nanm* wil, 9. opilat 7 -
IIpiii reet lorren kennen, 12. Hij belooft
Coret rijnen teiren, 11; en vermaant de .Io-
den. lijne gebodra t* onderhouden, met be-
lofte van zijnen zeeën, Is : pa irelnkkiire
iit Babei, 10, TorMnnd der god-
B^
Ï. ia gekromd, Neho wordt nedcrgc-
ogen, hunne afgoden ziin geM-orden
voor de dieren en voor de beestpn ; uwe
opgeladene pakken lyn een last voorde
vermoeide \' >**#/<...
. Zaaien zijn zij nrdergebogen. zii ztin
gekromd; zij hebben den last niet kun-
nen redden, maar zij zelven ziin in de
gevangenis gegaan.
3  Hoor naar Mi), o huis van Jakob.
en het ganseue overblijfsel van liet huis
Israëls! die ra>i Mi} gedraeen zi.it van
den buik aan, en opgenomen van de
baarmoeder af.
4  En tot den ouderdom toe zal Ik de-
zelfde zijn, ja tot de grijsheid toe zal
Ik ulieden dragen ; Ik heb het gedaan,
en Ik zal u opnemen, en Ik zal dragen
en redden.
40.1*. 5" Wien zoudt ni.ilieden Mij nabeelden,
W- en evengeliik maken, en Mij vergelijken,
dat wij elkander gelijken zonden?
6 Zii" verkwisten het goud uit.de beurs,
: en wegen het zilver met de waag; zij
; buren eenen goudsmid, en die maakt het
fot eenen god; zij knielen neder, ook
buigen zij zich danrvonr.
43:S<). 7 \'•• Zy nemen hem Op den schouder, zij
dragen hem, en zetten hem aan ziine
plaats: daar staat hii, htj wiikt, van zijne
stede niet; ja roept iemand tot hem, zoo
. antwoordr hij niet. hii verlost hem niet
uit zijne benaauwdheid.
I S Gedenkt hiernan, en houdt u kloe-
, keliik, brpngt het weder in het hart, o
gü overtreders!
9\'Gedenkt der vorige dingen van oude
45:5, tilden af, dat Ik God ben,"" en er is geen
i,ll,2*. God meer, en er is niet geluk Ik :
«:U. in file van den beginne aan verkondigt
het einde, en van onda af die dingen, die
SS il nog niet geschied zijn : die zegt : \'Mijn
ui 21. raad zal bestaan, en Ik zal almün wrl-
11». behagen doen.
fi;1\'- 11 Die eenen roofvogel roept van het
oosten, eenen man mijns raads uit verren
. lande; ja. Ik heb het gesproken. Ik zal
; het ook doen komen. Ik heb ht-t gefor-
: meerd. Ik zal het ook doen.
IC Hoort naar Mij. gij stijven van harte,
gü, die verre van de geregtigbeid ziit 1
13 Ik b<-png miine geregtigbeid nabü,
zii zal nipt verre weien, en mijn heil zal
I niet vertoeven: maar Ik zal heil geven
in Zion, aan Israël miine heerlijkheid.
HOOFDSTUK 47.
Verder* profetie van il«i ondrnran" ilrr ba-
byloiii-rli* monarchie, v». 1; van weg* htinne
d Tt.
Sur.
. ».
,1..\',,,
;
wreedheid *n onh.\\nnh*rtiifheid over f!n.l«
HOOH dit, gü huis van Jakob,diege-
noemd wordt met den naam van Is-
rael.en uit de wateren van Juda vo\'>rtae-
komen zün ! die zweert bij d»n naam des
BEEBEN, en vermeldt den God Isratils,
maar niet iu waarheid noch in gereg-
tigheid.
- Ja van de heilige stad worden zii
genoemd, en zii steunen op den God
Isracls : HEERE der heirscharen is
zijn naam.
volk. R. hunne lifiovaardii, 7: *" ndm
DAAL af, en " zit in het atof, gij jonk-
vrouw, dochtervan Babei ! zit op de
aarde, er is geen troon meer, gtf dochter
der Chaldeenl want gij zult niet meer
genoemd worden de teedere, ncch de
wellustige.
" Neem den molen, en maal meel; ont-
dek uwe vlechten, ontbloot de enkelen,
-ocr page 494-
HOOFDSTUK 49.
Christus verkondigt uilen valken Jiijn beroep.
v«. 1. IIrj kUairt n\\rr de on<reloovighei<l
der Joden, 1 . spreekt over «te rne|>in? der
Heidenen, fi. en troo*t de cevanzencn en
bedrukten. 9: belovende «1 wat hinderlijk ;
i», om t«t Hem te komen, wer \'e nemen,
11. Hij troo-t de MlMwnrJJail Joden, U
met lielofle tan bun cee*t<!ijk zaad te iul-
Icn vr rinrrrdcrrn, 1^: ,tai ilr k\'minL\'en hunne
vnedtterheeren loudrn rijn, 23; rn dat Ihi
hen uit de hand. zoo der liirehametijke si-
.•i\'"\'!i\'1 \'i\'\' vijanden, zou verlo»»en, 21.
HOORT naar Diü, gij eilanden ! enluls-
tert toe, gij volken van verre! De .
lihERE heeft mij geroepen van den buik
af, van mijner moeders ingewand af heel\';
Hij ulijnen naam gemeld.
. En Hij heeft mijnen mond gemaakt
als een scherp zwaard,onder de schaduw
zijner hand heeft Hij mij bedekt; en Hij
heeft mij tot eencn zuiveren mjl gesteld,
In zijnen pijlkoker heeft Ilij mij ver-
borgen.
3  En Hij heeft tot nnj gezegd i Gij zijt
mijn knecht; Israél, door weikeu Ik
verheerlijkt zal worden.
4  Doch ik zeide : Ik heb te vergeefs
gearbeid, ik heb miine kracht onnut lelijk
en ijdei\'.jk toegehritüt; gewis Meiijk miji>
regt is bij den HEERE, en mijn werk-
loon is hij mijnen God.
5  En nu zegt de U! \',\'.\'}\'.. *\\ic Taij zich
van moedere buik af tot eenen knecht
geformeerd heeft, dat ik Jakob tot Hem .
wederbrengen zou ; maar Israël zal zich
niet verzamelen laten : nogtann zal ik
verheerlijkt wordrn in de oogen de*
HE KR EN, en mijn God zal myne
sterkte zijn.
G Verder zeide Hij : Het is te gering,
dat gü >*:i een knecht zondt zijn, on>
op te rigten de stammen van Jakob, en
om weder te brengen de bewaarden in j
Israël: Ik heb u ook gegeven tot ten licht
der Heidenen, om mijn heil te zijn tot
aan het einde der aaide.
7 Alzoo zegt de HEERE, de Verlosser
van Israël, eiin Heilige, tot de verachte
ziel, tot dif n, aan welken het volk renen
gruwel heeft, tot den knecht dergenen,
(lie heencheu l Koningen zullen het zien
en opstaan, ook vorsten, en zij zullen
zich roor u buigen; om dei HEBREN
wil, die getrouw Is, om den Heilige Is-
raela, die u verkoren heeft.
S Alzoo zegt de I1EEKE :« Inden tijd
r des welbehagen* heb Ik u verboord, en
! ten\'dage des heils heb Ik u geholpen;
[ en Ik zal u bewaren,en Ik zal u geven to*
\' een verbond des volks, om bet aardrijk
i op te rigten, omdeverwoesteerfenisten
te doen beërven:
I 9 Om te zeggen tot de gebondenen :
i Gaat uit ; tot hen.dieinduisierniszijn :
Komt te voorschijn; zij zullen op de
wegen wtiden, en op alle booge plaatsen
zal hunne weiden wezen.
10  Zij zullen niet \'• hongeren,noch dor- 6 Openb.7;I6.
sten, en de hitte en de zon Zal hen niet
steken : want hun Ontfermer zalzelel-
ii< n, en Hij zat hen aan de springnders
der wateren zachtjes leiden.
11  En Ik zal al mijne bergen toteenen
weg maken, en mijne banen zullen ver-
hoogd zijn.
12  Ziet, deze zullen van verre komen;
en ziet, die van het noorden en van bet
westen, en genen uit het land van Sinim.
VA Juicht, gü heinelen ! en verheug u,
gij aarde.\' en gü bergen \'. maakt gedreun
met gejuich: want de HEERE beeft zün
volk vertroost, en II jj zal zich over zijne
ellendigen ontfermen.
14 Doch Zion zegt : De HEERE heeft
mij verlaten, en de Heere heeft mij ver-
geten.
)5 Kan ook eene vrouw baren zuigeling
;t De vorige dingen heb Ik verkondigd
van toen af, en uit mimen mond /.uu lij
voortgekomen, en Ik heb ze doen hoo-
ren; Ik \'ml, i<- snellijk gedaan, < n zij
zijn gekomen;
4 Om<Iat Ik wist, dat *rii bard iïjt,en
uw 1.\' k "Ti ijzeren zenuw is, en uw
voorhoofd koper:
6  Daarom heb Ik het n van toen afver-
kondjgd, eer dan lift kwam, heb Ik bet ti
doen hooren , opdat gij niet misschien
zoudt leiïcu : Mijn afgod heeft diedin-
gen gedaan, of mij» gesneden beeld, of
mijn Ke;\'uli n beeld heeft ze brvulen,
ti Gij heht hit gehoord, aanmerkt dat
alles; zult gijlieden liet ook niet ver-
kondigen \'* van nu afdoe Ik u nieuwe
dingen hooren, en verborgene dingen,
en die «ij niet geweten hebt.
7  Nu zijn zij geschtpe», en niet van
toen af, fn voorrfe;r« dag hebt gij ze ook
niet |enoord; opdat rh niet misschien
zeggen zoudt : Ziet, ik heb ze geweten.
- Ook hebt gij te niet geboord, ook
hebt isü ze niet geweten, ook van toen
af it uw oor niet geopend geweest: want
Ik beb geweten, dat gij gansch trouwe-
looslijk handelt n zoudt, en dat jrh van
den buik af een overtreder genoemd zij\',
i\' Out uiijris naams wil zal Ik mijnen
toorn langer uitstellen, en " om :ni\' .i-
in.-:i,- u-it zal Ik, u ten goede, .1/» be-
dwingin, opdat Ik u niet afhouwe.
lil Ziet, Ik heb u gelouterd, doch niet
aU zilver. Ik beb u gekeurd in den
smeltkroes der ellende.
II "ui mijnentwil, om mijnentwil zal
Ik h\'t doen, want hoe zou hij oi.tbei-
ligd Worden ? en \'• Ik zal mijne eer aan
grenen anderen geven.
IC Hoer naar Mij,o Jakob! en gij Israël,
tuijn geroepene ! Ik bcndeielfde ; <" Ik ben
de eerste, ook ben Ik de laatste.
V.i Ouk heeft mijne band de aarde ge-
grond, en mijne regterhand heeft de he-
uielen met de palm afgemeten : wanneer
Ik ze roep, staan zij daar te zamen.
11 Vergadert u gij allen, in boort i wie
onder hen \' heeft deze dingen verkon-
digd? !V HEERE heeft hem lief, Hij zal
zijn welbehagen tegen liabel doen, en
zijn arm zal teyea de Chaldeëu /im.
15 Ik, Ik heb het gesproken, ook beb
Ik hem geroepen; Ik zal hein doen ko-
men, en hij zal voorspoedig zijn o;>
zijnen weg.
lt> Nadert gijlieden tot mij, hoort dit;
Ik heb van den beginne niet inhetver-
borgene gesproken, maar van dien tijd
af, dat bet geschied is, ben ik daar i
en nu, de Heere HEERE, en zijn Geest
beeft mij gezonden.
17 Alioo zegt de HKKRE, uw VerIos-
aer,de Heilige Israëls: Ik bendeUEtRE.
uw God, die u leert wat nut is, die u
leidt op den weg, dien gij gaan moet.
IS Och - dat gij naar mijne geboden
geluisterd hadt! zoo zou uw vrede ge-
weeat zijn als eene rivier, en uwe ge-
regtigheid als de golven der zee.
1\'J (>ok zou uw zaad geweest zijn als
bet zand, en die uit uwe ingewanden
voortkomen als deszelfs steentjes ; wiens
naam niet zou worden afgehouwen noch
verdelgd van voor mijn aangezigt.
e Je». 11 I
ƒ Je». 52 n.f
Jer. 5th«J
51 f.. VS. I
Opciib.tS.K
20 ƒ Gaat uit van Babel, vliedt van de
Chaldeëu, verkondigt met de stemme des
gejuichs, doet zulks hooren, brengt het
uit tot aan het einde der aarde, /.egt i
He HEERE beeft zijnen knecht Jakob
verlost I
SI En : \'i\',\\\\ badden geenen dorst, toen
Hij hen leidde door de woeste plaatsen ;
Hij deed hun water uit den rotssteen
vlieten; als Hij den rotssteen kliefde,
I zoo vloeiden de wateren daarhenen.
22 Maar dep goddeloozen hebben geen\'
I vrede, zegt de HEERE.
-ocr page 495-
JESAJA 50. 51.
vergeten, dat zij zich niet ontfernie over
Jen zoon baars bulkt? Ofschoon deze ver-
gate. zoo zal Ik toch u niet vergeten \'
10 Zie, Ik heb u in de beide hand-
peJmen gegraveerd; uwe muren zijn
steeds voor Mij.
17 Üwe zonen zullen zich haasten;
matir uwc verstoorders en uwe verwoes-
ters zullen van u uitgaan.
IS * Hef o we OOgen op rondom, en zie,
alle dezen vergaderen zich, zy komen tot
u: Zou waoracktig nis Ik leef, spreekt de
HEEK F, zekerlijk, gij zultu met alle dc-
zen als met ern sieraad btkleeden, en gij
zult ze it aanbinden, gelijk eene bruid.
iy Want ia uwe woeste en uwe een*
zame plaatsen, en uw vermoord land,ge-
wisseiijk nu zult (tij benanuwd worden
van inwoners; en die u verslonden, zul-
len licb verre van u maken.
20  Nog zuilen de kinderen, waarvan yij
beroofd waart, zeggen voor uwe ooren :
Pe plaats is mij tenaanw, wijk van mij,
dat ik wonen moge,
21   En gij zult zij-gen in uw liart: Wie
heeft mij deze gegenereerd, saDgezitn ik
van kinderen beroofd en eenzaam was t
Ik was in dt gevangenis gedaan,en weg-
geweken ; wie beeft mü dan deze opgr-
voed ? Ziet, ik was alleen overig gelaten,
waar waren deze ?
22  Alzoozegt.de Heere HEER E: Ziet,Ik
zal niijne hand oplirtVen totdr Heidenen,
en tot de volken zal Ik mijt»1 banier
opsteken; dun zullen zij uwe zonen inde
armen brengen, en uwe dochters zullen
op den schouder gedragen worden.
2:i Eu koningen zullen uwe voedster-
herren zyn, hunne vorstinnen uwe zoog-
vrouwen : zy zuilen zich voor u buigen
met het aangezigt ter aarde, en zij zullen
het s_tof uwer voeten lekken ;en gij zult
weten, dat Ik de HEERE ben, dat z(i
niet beschaamd zullen worden, diie My
verwachten.
2-1\'< Zou ook renen magtige de vang
ontnomen WOtden } of zotitlen de j,< <,an-
genen eens regtvaardigen ontkomen?
25 Htich elzen zegt de HEERE:.la de
gevaiigenen des m&gtigen lullen hem
ontnomen worden, en de vangde» tirans
zal ontkomen i want met uwe twisters
zal Ik twisten, en uwe kinderen zal Ik
verlossen.
20 En Ik zal uwe verdrukkers spijzen
met hun eigen vleescli,en » van hun eigen
bloed zullen zij dronken worden, als van
zoeten wijn; en alie rleetett zal gewaar
worden, dat Ik, de HEERE, uw Heiland
ben, en uw VerloBser, de Magtige Jakobs.
HOOFDSTUK 50.
De Heen betuigt, dal niet Hii, mnnr hunne
zonden de ...../;ih ziju van ila> verwerping
iler Juden, v«. 1 . met vermelding van njne
raagt, 2. Christin verhaalt, hoe iretrouw hij
lijn ambt heeft bediend, i. ïelfs onder ver-
nniadinif en smarten, 5; door de hulp van
lijnen hsiiurfnhlII Vader. 7. Hij vermaant
de geloOvige Joden op den Heere te ver-
trouwen, 10; en dreigt ds iroddeloozen met
de beltchs smarttn, 11.
ALZOO zegt de IIEERE : Waar is de
scheldbrief van ulieder moeder,
waarmede Ik haar weggezonden heb» of
wie is er van mijne, schuldetsrliers, aan
wien Ik u verkocht heb? Ziet, om uwe
ongeregtigheden /in i-ij verkocht, en om
uwe overtredingen is uwe moeder weg-
gezonden.
2 Waarom kwam Ik, en er was nie-
mnnd ? iraeren riep ik, en niemand ant-
woordde ? « Is mijne hand dus gansch
kort geworden.dat zij niet verlossen kan?
of is er in Mij geene kracht om uit te
redden? Ziet, iloor mijne schelding maak
Ik de zee droog. Ik stel de rivieren tot
eene woestijn, dat haar viscb stinkt,om-
dat er geen water is, en sterft vnn dorst.
3   Ik bekleed den hemel met zwart-
heid, en stel penen zak tut zijn deksel.
4   He Heere HEERE heeft mij eene tong
der geleerden gegeven, opdat ik wetemet
den moede een woord ter regter tijd te
spreken; Hij wekt allen morgen. HÜ wekt
ruij hei oor, dat ik hoore, geli;kdiege-
lecrd wnnUn.
5   He Ileere HEERE beeft mij het oor
geopend, en \'»ik ben niet wederapannig,
ik wijk niet achterwaarts.
(i Ik geef mijner, rug dengenen, die mi»
slaan, in mime wangen dengenen, die
mij het haar uitplukken ; mijn aangezigt
verberg ik niet voor smaadheden en
] speeksel.
1 7 Want de Ileere IIEERE helpt mij,
i daarom word ik niet te schande; daarom
, heb ik mijn aangezigt gesteld als eenen
I keltteen, want ik weet, dat ik niet zal
; beschaamd worden.
\\ S Hit is nabij, \' <He mü regtvaardigt,
wie zal met mij twistrn ? Iaat onsteza-
men staan : wie heeft eene regtzaak tegen
mü? hij kom e herwaarts tot mij.
9 Zht, de Ileere HEERE helpt mij,
wie is het die mü zal verdoemen? Ziet,
: zij zullen allemaal als een kleed verou-
den, de mot zal hen eten.
ld Wie is er onder ulieden, die den
] HEERE vreest, die naar de stem z^ns
j knecht» hoort ? als hij in de duisternissen
wandell, en geen licht beeft,dal hij be-
troawe op den naam des HEEREN, en
steune op zijnen God.
11 Ziet, gij allen, die een vuur aan-
iteekt, die u met spranken omgordt!
wandelt in de vlam van uw vuur, en in
de spranken, die gij ontstoken hebt. Da»
geschiedt u van mijne hand, in smart
zult ejjlii den liggen.
HOOFDSTUK 51.
De Heere trr.ort zijn volk en vermaant hel
tot ireloof en zeduld, v«. 1 . belovende hen
te verlosten, *. en dat hna»telijk, 5; lijn !
heil *al bestendig *\')«. 6\' in teffeno verst el - ;
linjr van der men«ihen vergankelijkheid, 8 \\
Ken [rebed der in henaai.wdheid gebraste
nwhaltgen. om hulp en verlo-«intr. 9; welke \'
hi\'ii de Heere belooft, 11. Ite-traffemle te
«elijk ile makheid van hun geloof, 12. Be- :
schrÜvine »an de mam den lierren, IS : om ,
hen te helpen, 11*.; van hen nemende den
bitteren drinkbeker, 17. 22; en dien gevende 1
hunnen vijanden, 23.
HOORT naar mij, gij, die de geregtig-
heid najaagt, gij. die den HEERE
zoekt! aanschouwt den rotssieen. waar- \\
uit
gijlieden gebouwen zijt,en de hollig- |
heid des bornput», waaruit gij gegraven
zijt.
2 Aanschouwt Abraham, ulieder vader,
en Sara, die ulieden gebaard heeft: want j
Ik riep hem, toen bij neg alleen was, en
Ik zegende hem, en Ik vermenigvuldigde
hem.
;i Want de IIEERE zal Zion troosten, |
Hij zal troosten al hare woeste plaatsen,
en Hij zal hare woestijn maken als Eden,
en hare wildernis als den liofdesHElv
REN ; vreugde en blijdschap zal daarin
gevonden worden, dankzegging en eene
stem des gezangs.
4  Luistert naar Mij, mijn volk 1 en
mijne lieden, neigt naar Mij het oor!
want eene wet zal van Mij uitgaan, en
Ik zal mijn regt doen rusten tot een licht
der volken.
5  Mijne geregtigheid is nabij, mijn heil
trekt uit, en mijne armen zullen de vol-
I ken rigten; op Mij zullen de eilanden
| wachten, in op mijnen arm zullen zij
hopen.
t» Heft ulieder oogen op naar den ne-
mel, en aanschouwt de aarde beneden j
want de hemel zal als een rookverdwü"
ni n, en de aarde zal als een kleed verou-
den.en hare inwoners zullen van geleken
\'&S
-ocr page 496-
J ESA JA a\'2, a.S.
J\'*\'-c- sterven; maar mijn heil zal in eeuwig-
"_\'
         heid zijn, inyne geregtigheid zal niet ver-
broken worden.
7  Hoort naar Mjj.gtflieden, die de ge-
iPi. 87:31. regtigheid kent, gij volk, « in welks hart
myne wet is! \'• vreest niet de smaadheid
p*. lie n. van den mensch, en voor hunne smaad\'
ver» 12. redenen ontzet u niet.
8  Want\' de mot tal ze opeten als een
: Je». »\' .. tipud, on hetsehietwormpjezal ze opeten
, als wol; maar mijne geregtigheid zal in
i eeuwigheid zijn, en myn heil van ge-
slacht tot geslachten.
y Ontwaak, out waak, trek sterkte aan,
gvj arm des HEEREN ! ontwaak als in
de verledens dagen, als i« de geslachten
van oude; zijt gij het niet, die Ka hal)
uitgehouwen hebt, die den zecdraak ver-
wond hebt?
10  Zi)t gij het niet, die de zet\', de wa-
teren <les grooten afgrond», droog ge-
m.iakt hebt? \'\'die de djeptendcr zecge-
ïnaakt hebt tot eeneu weg, opdat de
verlosten daardoor gingen?
11   Al\'.oo zullen de vrijgekochten des
HEEREN wederkeeren, en met gejuich
tot Zion komen; en eeuwige blijdschap
zal op hun hoofd wezen: vreugde en
blijdschap zullen zij aangrijpen, treuring
en zuchting zullen wegvlicden.
12  Ik, Ik ben het, die u troost; wie
zyt gij, dat gij u vreest voor \'den
mensch, die sterven zal? en voor eens
menschen kind, dat hooi worden zal?
13  Eu vergeet den IIEERE, die u ge-
maakt heeft, /die de hemelen heeft uit-
gebreid, en de aarde gegrond heeft ? en
HOOFDSTUK 55.
De profeet spreekt in dit hoofilMuk van de
vorl<>\'»ii>i.\' vaii het Juo<Uche volk uit de
h.vlij\'lopMMM irevnuireni*, «elke een voor*
lieefd in vnn de geestcIQlM verloiHJiür der
Kerk dooi Christus, vs. 1. Liefeliikheid vnn
de prrdikltii; van het II. Evangelie, 7. De-
lofte, dat de Heere zijn volk zal bemher-
üien, H). Eindelijk wordt hier ungeweun,
dut Christus inl verhuurd worden, 13 ; nadat
Hij zieh ten uitrrMe vernederd zal heldien,
11. Frnfelip van ile roeping der Heidenen, 15,
WAAK op, waakop, trek uwe sterkte
aan, o Zion ! trek uwe sierlijke
klccdrre» aan, o Jeruzalem, gij heilige
stad! want in u zal voortaan geen on-
besnedene noch onreine meer komen.
2 ^chud u uit het stof, maak nop,zit
neder, o Jeruzalem ! maak u lus van de
banden van uwen hals, gij gevangene
dochter van Zion!
:i Want zoo zext de IIEERE :Gyltedcn
zijt om niet verkocht, gij zult ook zonder
geld gelust worden.
, 4 Want zoo zegt deHeere HEERE : In
vorige tijden " trok mijn volk af in
Egypte, om als vreemdeling aldaar te
verkeeren ; en Assur heeft hetzelve om
! niet onderdrukt.
i 5 En nu, wat heb Ik hier ts doen?
I spreekt de IIEERE, dewijl myn volk om
i met weggï\'oomcn i», c« degenen, die over
I hetzelve heerschen, het doen huilen,
: spreekt de HEERE, en mijn naam gedu-
rigliik den gansenen dag \'< gelasterd
! wordt :
\'. Daarom zul mijn volk, daarom zal
| het mijnen naam in dien dag kennen,
i dat Ik het zelf ben, die spreekt : Zie,
\' hier ben Ik.
; 7 \' Hoe liefelijk zijn op de bergen de
j voeten desgenen, die het goede bocd-
; scbapt, die den vrede doet hooren; des-
\' gi-nen, die goede boodschap brengt van
bet goede, die heil doet hooren ; des<e-
nen, die tot Zion zegt: 1\'wGod is Ko-
uing!
s Er is ecne stem uwer wachters; zy
verheffen de stem, zy" juichen te zamen :
want zij zullen oog aan oog zien, als de
HEERÈ Zion wederbrengen zal.
I K Mankt een geschal, juicht te zamen,
gij woeste plaatsen van.lerüialem Iwaut
de IIEERE heeft zijn volk getroost. Hij
heeft Jeruzalem verlost.
10 De IIEERE heeft zijnen heiligen arm
ontbloot voor de oogen aller Heidenen;
\'« en al de einden der aarde zullen zien
het heil onzes Gods.
11   Vertrekt, vertrekt, gaat uit van
daar, raakt het onreine niet aan ;gaat
uit het midden van hen. reinigt u, gij,
die de vaten des HEKKEN draagt !
12  Want ifijlieden zult niet met haast
uitgaan, noch met dervlugt benengaan:
want de HEERE zal voor ulieder aange-
zigt henentrekken, en de God van Israël
zal uw achterloet wezen,
18 Ziet, mijn knecht zal verstandelyk
handelen; hij zal verhoogd en verheven,
ja zeer hoog worden.
14  Gelijk als velen zich over u ontzet
hebben, alzoo ./\'verdorven was zijn ge-
laat, meer dan van iemand, en zijne ge- f
daante, meer dan van andere menachen*
kinderen:
15  Alzoo zal hij vele Heidenen bespren- !
gen, ia de koningen zullen hunnen mond :
over hem toehouden : want den we] ken
het ;i niet verkondigd was, die zullen het r
I zien, en welke het niet gehoord hebbeu,
! die zullen het verstaan.
HOOFDSTUK 53.
Bent wordt in dit hoofdstuk t\'esproken van ,
de onaelOOviffhtid der Juilen. ten tijde der
venrhunlng van rhri«n«. in het vlee«eh,
v». 1. pnama %an de \\ernederinc het lijden
en «terven van Chrittu», al> ook van li.ine
4». 22
H s
HM
vreest gcduriglijk den ganse-hen dag, van
wegc de grimmigheid des benaauwt-rs,
wanneer hrj lich bereidt om te verder-
ven ? wa&r is dan de grimmigheid des
benaattwerar
14  De omzwevende gevangene zal haas-
telijk los gelaten worden; en hij zal in
den kuil niet sterven, ea zijn brood zal
he.n niet ontbreken.
15  Want Ik ben de IIEERE, uw God,
die de zee klieft, dat hare golven bruisen :
HEEKE der heirscharen is zijn naam.
lti En Ik bg mijne woorden in uwen
mond, en bedek u onder Ah schaduw my-
ner hand; om den hemel te planten, cu
om de aarde te gronden, en om te zeggen
tot Zion : Gij zijt mijn volk.
g j«. 53. ï. 17;; Waak op, waak oj),staop, .Ten"iza-
lein! gü, die gedronken hebt van de hand
des HEKKEN den beker ziinergrimmig-
heid; den droesem van den beker der
zwijmrlïng hebt gij gedronken, ia uit-
gezogen.
IS Er is niemand van al de kinderen,
die zy gebaard heeft, die haar zachtjes
leidt; en niemand van al de kinderen, d ie
zij opgevoed heeft, die haar bij de hand
grijpt.
h Jm. 17:9. 1H \'\'Deze twee dingen zijn u wcderva-
ren, wip heeft medelijden met u? er is
verwoesting, en verbreking, en honger,
en zwaard, door wien zal Ik u troosten \'t
20 \'Uwe kinderen zijn in bezwijming
gevallen, zij liggen vooraan op alle. stra-
tcn, gelijk een wilde os in het net; zij
zijn vol van de grimmigheid des IIEE-
REN. van de scheiding uws Gods.
2i Daarom hoort nu dit, gij bedrukten !
en gij dronkenen, maar niet van wijn 1
52 Alzoo zegt uw Heere,deHEKRE en
uw God, t/ie zijns volks zaak twisten zal:
Zie, Ik neem den beker der zwijmeling
van uwc hand, den droesem van den be-
ker mijner grimmigheid, gij zult dien
voortaan niet meer drinken.
2.\'{ Maar Ik zal h\'em dien, die u be-
droefd hebben, in de band zetten, die lot
uwe ziel zeiden : Uuig u neder, dat wij
over ti gaan; en gij legdet uwen rug ne-
der altaarde, en als ceue straat denge*
uen, die daarover gaan.
-ocr page 497-
JE8AJA 44, M,
J. v. C. ! verhoorinr en heerlijkheid, en f*nd*W*Mh*
711.
         i ten, <tie de Kerk daarvan ontvangt r:\\ :-t-
            niet,
i Joh. ia w T\\TIE " neeft onz\'\' P™diking geloofd ?
Kwni. UMfi. ** ff *&» wien ia de arm des HEE-
REN geopenbaard?
2 Want bij is «1» een rijsje voor zijn
aangezigt opgeschoten, en als ren wortel
, uit pene dorre aarde i hij bad geene ge*
daante noch heerlijkheid : als wij hem
aanzagpn, zoo was er geene gestalte, dat
wij hein zouden begeerd hebben.
i P». 22 7.R. 3 Hij was \'\'veracht, en de onwaardigste
Je». u»7 onder de mentenen, pen man van «mar-
52 H. *eil, pn verzocht in krankheid) en v,i
Mark. 9:lt. ieyelhk was als verbergende het aangezig?
voor hem; hij was verachten wij hebben
hem niet geacht.
: Matt, 8:17. 4 Waarlijk * hij heeft onze krankheden ;
op zich genomen, en onze smarten neeft
hij gedragen ; doch wij achtten hem,dat
hij geplaagd, van God geslagen en ver-
drukt was.
i Kom * as & Maar -\' hij i» om onze overtredingen
ICor! 15 3. verwond, om onze ongcregtigheden is hij
verbrijzeld; de straf, die ons den vrede
aanbrengt, was op hem. en door zijne
3 Want gij zult uitbreken ter regter-
pn ter linkerhand; en uw zaad zal de
. Heidenen erven, en ;ü zullen de ver-
woeste steden doen bewonen.
•I Vrees niet, want gij zult niet be-
schaamd worden, en word niet *chaaai-
rood, want gij zult niet teschande wor-
\'len ; maar gij zult de schaamte uwer
jongheid vergeten, en den smaad uws we-
duwsohaps zult gij niet meer gedenken.
I Want uw Maker is uw man, HEERE
der helrsehareii is zijn naam ; en de IIei-
lige Israëli is uw Verlosser; Hij zal de
God des gansenen aardbodems genaamd
worden.
f» Want de HEERE heeft u geroepen,
als eene verlatene vrouw en bedroefde
van geest; nogtans zijt gü de huisvrouw
der jeugd, hoewel gij versmaad zijt ge-
weest, zegt uw God.
7 Voor een\' kleinen oogenbl ik heb Ik u
verlaten ; maar met groote ontfermingen
zal Ik u vergaderen.
S In eenen kleinen toorn heb Ik mijn
aangezigt van u een oogenblik verbor-
gen ; maar met eeuwige got dertierenheid
zal Ik Mij uwer ontfermen, zegt de
HEERE, uw Verlosser.
\'J Want dat zal Mü zijn ala de wate-
ren van Noach, toen Ik \'- zwoer, dat de
wateren van Noach niet meer over de
aarde zouden gaan; alzoo heb Ik ge-
zworen, dat Ik niet meer op u toornen,
noch n schelden zal.
1» Want hergen zullen wijken, en
heuvelen wankelen; maar mijnegoeder-
tierenbeid zal van it niet wijken, en het
verbond mijn» vredes **] niet wankelen,
zegt de HEERE, uw Ontfermer.
11  Gii verdrukte, door onweder voort-
gedrevene. ongetrooste* zie, Ikzaluwe
steeoen gansch sierlijk leggen.en Ik zal
u op saffieren grondvesten.
12  En uwe gla«venster> zal Ik kristal-
Hinen maken, en uwe poorten van ro-
btjnsteeneii, eu uwe gansche landpale
van aangename sternen.
13  En al uwe kinderen zullen van
den HEERE geleerd zijn, en de vrede
uwer kinderen zal groot zijn.
14  Gü zult door geregtigheid beves*
tlgd worden; ween verre van verdruk-
king, want gij zult niet vreezen; en
Mtrrt van verschrikking, want zij zal
tot u niet naken.
15  Ziet, zij zullen zich zekerlijk ver-
gaderen, doch niet uit Mij ; wie zich te-
gen u vergaderen zal, die zal om uwent-
wil vallen.
Ui Zie. Ik heb den smid geschapen,
die de kolen in het vuur opblaast, en
die het instrument voortbrengt tot zijn
werk; ook heb Ik den verderver ge-
schapen, om te vernielen.
17 Alle instrument, dat tegen o bereid
wordt, zal niet gelukken, en alle tong,
die in het gerigt tegen u opstaat, zult
gij verdoemen : dit ia de erve der knech-
len des HEBREN, en hunne geregtig-
heid is uit Mij, spreekt de HEER r.,
HOOFDSTUK 65.
Ccufttua nnodis»t «He verslagenen van hart
tut de cetiietini.\' Iijner vveld.-iden, vv I. God
dr Vader betuiirt. waartoe Ii;j Christne »e-
iOndsn heeft, ^ ; namelijk om dr lleidetieu
Ie roepen, .">. Wat d< roepinir van alle he-
keenlen i*. 6; aan welke God belooft zijne
tru.iilr en *e^en nikeliik te ireven, IU ; tot
verheuziny van alle »< hep-elen, 12.
0" AI.1.E gij dorstigen ! komt tot de
wateren, en gii, die geen geld hebt,
komt, koopt en eet, ja komt. koopt zon-
der geld, en zonder prijs, wijn er. melk ! ;
\'2 War.rom weegt giilieden geld uit I
voor hetgeen geen brood is, en uwen ar-
heid voor hetgeen niet verzadigen kan?
Hoort aandaehtelijk naar Mii. en eet het |
• 1 Fetr. 2 21
striemen \'is ons genezing geworden.
fi Wü dwaalden allen als schapen, wij
koerden oris een iegelijk naar zijnen weg ;
doch de Ml !EKE heeft onzt raller onge-
nvtiirheÜ op hem doen aanloopen.
7 .^/*dpïel*egei-ischt wprd. toen werd
f M.iti 2fi fi.1
S7:lS.li
M«L. U-f.l.
hij verdrukt; doch \'bil deed zijnen mond
niet open: als:\'een lam werd hij ter slag*
ting geleid, en als een scbaau. dat stom
is voor het aangezigt zijner scheerders,
alzoo deed bij «rijnen mond niet open.
S HÜ Is uit den angst en uit het gerigt
weggenomen; en wie zal zijnen leeftijd
uitspreken? want hu is afgesneden uit
het land der lev.-nden : om deovertreding
mijns volks is de plage op hem geweest.
1! En men heeft zim zraf bij de god-
deloozen gesteld, en hij is b>< de rijken
in ziinen dood geweest j omdat hij geen
onregt gedaan heeft. * noch bedrog in
zijnen mond geweekt is.
10 Doch het behaagde den IIEER E hem
te verbrijzelen; Hij beeft h*m krank ge-
maakt : als zijne ziel zich 1»t een schuld-
offer gesteld zal hebben, zoo zal hij zaad
zien. hij zal de dazen verlengen ; en het
welbehagen des H KEF EN zal door zijne
hand gelukkigli\'k voortgaan.
11  Om den arVid zijner ziel zal hij
het zien.e«i verzadigd worden ; door zijne
kennis zal mijn knecht, de regtvaardige.
velen regtvaardig maken, want hij zal
hunne ongereg\'igbeden dragen.
\\1 Daarom lal Ik hem een deel geven
van velen, en hü zal demagtigen als een\'
roof deeten : omdat hü zijne ziel uitge-
stort heeft in den dood, • eumet de over-
treders is geteld geweest, en hij veler
zonden gedragen heeft, en fc voor de over- ,
\'. Luk. 23.3*.
treders gebeden heeft.
HOOFDSTUK 54.
Weldaden, \'Me de Heen aan dr Kerk van hei
Nieuwe Testament iou bewijzen mei voor- i
lejrifimr, <\'üt Hij hnir frootelöks nu ver- I
meerdert n, V*. 1 . haar nl» zijne lx minde
hui-vrouw nirt tenwfaW made omlwtien en
heerlijk niet de i-nven dei II. ft. versieren,
11 ; en linnr ne-chiitten tegen liiire vimnden,
U. Het la ftod. die «He* reireert, lf., ten
heite der zijnen, 17.
I ^VING "vrolük, gii\'onvruchtbare, die
f-t
niet gf baard hebt ! maak geschal met
vrolijk gezang, en juich, die geen liHrena-
nood gehad hebt! want de kinderen der
eenzame zijn meer, dan de kinderen der
getrouwde." zegt de HEERE.
£ Maak de plaats uwer tent wijd, en
dat men de gordijnen uwer woningen uit-
. breide, verhinder het niet; maak uwe
I koorden lang.*n «teek mwp pinnen vast In.
-ocr page 498-
JKSAJA 56, 57.
goede, en laat uwe ziel in vettigheid
zich verlustigen.
3  Neig uw oor.en komt tot Mij, hoort,
en uwe ziel tal leven: want Ik zal niet u
een eeuwig verbond maken, e» \' w geren
de üiv.;..i w» ;.; idigi . |. n van David.
4  Ziet, Ik heb hem tnt een\' getuige
der volken <egeT<*n, et-nen Vorst en Ge-
bieder der volken.
5  Ziet, gtj zult een volk rorpen, dat gij
nirt kendet.en bet volk,dal n niet keade,
zal tot u loópen, om de» HEEKEN n*l
Gods wil, en uin den Heiligen Israi-\\ i
wil, want Hi) hf-eft u verheerlijkt.
li Zoekt den HEEBE, terwijl Hij te
vindtn in; roepl Hein na», lerwyl Hij
nabü is.
7 l)e goddelooze verlate zijnen weg, en
de ongeregtige man züne gedachten; en
hij bekeere i.ich tol den HhhRE, zoo zal
Hij zich zijner ontfermen, en tot onzen
God, Mant Hij vergeeft ïucnigvuldiglijk.
s Want mijne gedachten zijn niet ulie-
der gedachten, en uwe wegen r.ijn niet
mijne wegen, spreekt de HEKKE.
\'J Want gelijk de hemelen hougcr zijn
dan de aarde, alzoo t\\jn mijne wegen
honger dan uwe wegen, en mijne ge*
dachten dan nlieder gedachten.
10  Want gelijk de regen en de sneeuw
van den hemel nederdaalt, en derwaarts
niet wederkeert; maar doorvochtigt de
aarde, en maakt, dat zij voortbreugeen
uitspruite, en zaad geve den zaaijer, en
brood den eter;
11  Alzoo zal mijn woord, dat uit i»ü-
nen mond uitgaat, ook zijn, liet zal niet
ledig tot Mij wederkeen-n; maar het zal
doen hebree* Mij behaagt, m bet zal
voorspoedig zün ia hetgeen, waartoe Ik
het zende.
12 Wanr in blijdschap zult gijliedenuit-
trekken, en met vrede voortgtlcid wor-
den -. de bergen en heuvelen zullen ge-
schal maken met vrolijk gezang voor uw
aangezigt. en \'alle hoornen des velds
zullen de handen zamenklappen.
|S Voor eenen doom zal een denne*
boom opgaan, voor eenen distel zal een
mirteboom opgaan; en het zal den
HEERE wezen tot eenen naam, tot een
eeuwig teektn, dut niet uitgeroeid zai
worden.
HOOFDSTUK 56.
Ilr Ilrrrr vermaant era inlrrt.it (Odialigfceid,
v», 1; belovende dn bekeerden Heidenen,
dat ook hunne •*°<l«ilirn-.t Hem ni-nu-din-tiii
n« weten, 3. I>.- Heen roepl de tirannen,
ilitl lij kornrn zouden, om ilr li\'ni.lc rn ft-
vrin-tlf waf-hier», die Hij non mie honden
niirint. te vrrde!i.-en, 9.
AUOO zegt 4eHEEREi Bewaart het
regt, en doet geregtigheid : want
nu n heil is nabij om te komen, en mijne
geregtigheid om geopenbaard te worden.
ï Welgeiukzaligisdeniensch.di\'eznlks
doet, en des men-chen kind. .\'ui daaraan
vasthoudt; die den sabbat houdt, zoodat
hij dien niet ontheiligt, en die zijne band
bewaart vau eenig kwaad te doen.
3  l ii de vreemde, die zich tot den
T1EEKE «evoegd heeft, spreke niet, zeg-
gende: De II Ll.Hh heeft niij gansenen al
van zijn volk gescheiden; enne gesnedene
zegge niet : /iel, ik ben een dorre boom.
4  Want alzoo zegt de HEKKE van df
geanedenen, die niune sahbaten houden,
en verkiezen hetgeen, waartoe Ik lust
beb, en vastherden aan mijn verhond:
5  Ik /al hen o ik in mijn huis en binnen
mijne muren ecne plaats en eenen naam
geven, beter dan der zone» en dan der
dochteren , eenen eeuwigen naam zal Ik
een\' ieder van hen geven, die niet uil-
geroeid zal worden.
|\' En de vreemden, die zich tot den
HEERE voegen,om Hem ie dienen, en om
den naam des HEEftEK lief te hebben.
om Hem tot knechten te zijn: al wieden J. e. C.
sabbat houdt,dat i.ii dien n iet on t heilige,
        712.
en die aan miin verbond vasthouden;             
7 Die zal Ik ook brengen tot mijnen
heiligen berg, en ik zal h<-n verheugen
in mijn bedehuis; hunne brandolïersen
hunne slagtolfers zullen aangenaam we*
zen op mijn altaar: want • mijn huis zal « Matt. 21 :i
een bedehuis gt-noeoid worden vooralle Mark. 11 \'.:.
volken.
                                                       \'*»k- « *.
s l>e IleereHEEÏtE,diedeverdrevenen
van I-rael vergadert,spreekt: Ik zal tot
bem nog meer vergaderen, nevens hen,
die tot ben vergaderd zijn.
9 Al gij gedierte des v*ids,komtom te I
eten, ja al gij gedierte in het woud !
Il) Hunne wachters zijn allen blind, •
zij weten niet; zij allen zijn stomme;
honden, zij kunnen niet bassen; zij zijn .
slaperig, zü liggen neder, zy hebben .
het sluimeren lief.
11 Kn deze honden zijn sterk van be-
geerte. itj kunnen niet verzadigt! wor-
den, ja het zijn herders, die niet ver-
staan kunnen ; zij allen keeren zich naar
hunnen weg, elkeen naar zijn gewin,
elk uit zij" einde.
1? Komt herwaarts, zegyen zii: ik zal
wijn halen, en wij zullen sterken drank
zuipen; en de dag van morgen zal zijn
als deze, w grooter, veel trcnMijker.
HOOFDSTUK 57.
Dr Hi • ir verwi.it den Joden hunne liirtva»r-
diL-e sMSgslnusweld, ilm l zy trren acht x*~
ven op\'lrii dood des v rasse rn :.*odz*li:rr ni*n-
nrn, n 1 . dr profrtrn brtpotirn, \\: «f*o-
derij bedreven, 5. rn tieh op hulp van n»rn-
t-rhen verlieten, 9. Daarom dreij-t HoA hrn
tr •iraflen, 12 ; dorh 11 ij irno-r ilr ho\'(Muu-
ilii-di rn t-elooft hun j-rnadr Ir boiojien, 13 .
naaf de goddeloesea li. biti n p-c-wsi vrede, 2u.
DE regtvaardige komt om, en er Is .
niemand, die het ter harte neemt; !
en " de weldadige lieden worden wegge-
raapt, zonder i\'at er iemand op let, dat
de regtvaardige weggeraapt wordt voor
het kwaad.
2 Hij tal ingaan in den vrede; zij zul* i
len ruiten op hunne slaapsteden, een ;
iegelijk, die in zijne opregtneid gewan-
deld heeft.
S Doch nadert gijlieden hier toe, gij (
kinderen der guichelares! gij overspelig \'
zaad, en gij, die hoererij bedriitti
4  Over wieti maakt gij u lustig? over
wien sjtert gij den mond wijd open en
stctkt de tong lang uit? zijt gij niet
kinderen der overtreding, een zaad der
valschheidi"
5  Die hitlig zijt in de eikenbo."schen,
onder allen groenen boom ; slagteudede .
kinderen aan de beken, onderde hoeken
der steenrotsen.
I> Aan de gladde «reexen der beken Is i
uw deel, die, die zijn uw lot; ook stort .
gij denzelven drankolïer uit, gij oiVeit
lii.ii spüeolTerl zou Ik Mij over deze :
dingen troosten laten?
7  Gij stelt uw legrropeencn boogenen
verhevenen berg; ook klimtgij derwaarts
op. om slagtolVer te otteren.
8  En achter de deur en posten zet gij ;
uw gedenkteeken : want van Mij wii- i
tewM ontdekt gij u, en klimt op, gij
maakt uw leger wijd, en maakt u een ,
verbond met eeitiyea uit dezelve, gij hebt |
hun leger lief in elke plaats, (/tegij ziet.
\'.* En gij trekt met olie tot den koning, ;
en gij vermenigvuldigt uwe welriekende !
zalven; en gij zendt uwe gezanten verre |
weg, en vernedert u tot de bel toe.
1U Gij zijt vermoeid door uwe groote ;
reis, mant gij zegt niet : Het is buiten !
hoop; gij hebt bet leven uwer hand j
gevonden, daarom wordt gij niet ziek.
11 Maar voor wien hebt gij geschroomd i
of gevreesd? want gij hebt gelogen.en zijl
Mijner niet gedachtig geweest, gij hebt I
• l!.i- -I. \' " H.
-ocr page 499-
JESAJA ;>s, 69.
goddeloosheid, dat gij ontdoet .Ie banden j J-_oiC*
Am juk*, en dat gij vrij loslaat de ver- \' 6^jf*
pletterden, en alle juk verscheurt ?
7 * Is het niet, dat gij den hongerige >h yrrc IS-
uw brood mededeelt, en de armen, ver-
                    je|
drevenen in buis brengt? als gij eenen ; Mnit.ïsss.
naakte ziet, dat gü hem dekt,"en dat i
gij ti voor uw vleesch niet verbergt?
3  Dan znl uw licht voort breken als de
dageraad, en uwe genezing zal snellijk \'
uitspruiten; en uwe geregtigheid zal voor -
uw aangc/igt heengaan, e* ile heerlijk\'
heid des HKEREN zal uw achtertugt
wezen.
\'J Dan zult gij roepen, en de HEERS
zal antwoorden; gij zult schreeuwen, en
Hij zal zeggen: Slet, hier ben Ik. Zoo
gü uit het middtn van u wegdoet het
juk, het uitsteken des vingeis, en het ;
spreken der ongeregtigheid;
li) En zoo gü uwe ziel opent voorden
hongerige, en de bedrukte ziel verza- !
digd; dan zal uw licht in de duisternis
opgaan, en uwe donkerheid zal zijn als
de middag.
11 En de HEERK tal u geduriglijk
leiden, en Hij zal uwe ziet verzadigen j
in groote droogten, en uwe heenderen \'
vaardig maken; en gij zult zijn als een ]
gewaterd hof, en als eene springaderder !
wateren, welker wateren niet ontbreken.
IS En die uit u roortkoiwn,zullen bou- ]
wen de oude verwoeste ulaatsen ; de fon- \'
damenten, van geslacht tot geslacht \'
rmrorst* zult gij oprigten; en gü zult
genaamd worden : Die de bressen toe-
muurt. die de paden weder opmaakt,
om te bewonen.
13  Indien gij uwen voet van den sab-
hat afkeert, paai te doen uwen lust op
müneu heiligen dag; en iwlirii gü den
sabbat noemt eene verlustiging, opdat
de HEERE geheiligd worde, die te!
sera is; en India» gij dien eert,dat gij
uwe wegen niet doet, ea uwen eigenen
lust niet vindt, noch een woord eiaurran
spreekt:
14  Dan zult gij u verlustigen in den
HEEKE, en Ik /al u doen rijden op de
hoogtes der aarde, en Ik zal u spÜ/igen !
net de erve van uwen vader Jakob;!
want de mond dra II EEK EN heeft het
gesproken.
IIOOFDSTTK 53.
De profeet toont aan, dal het den Hrere r.iet
mui tnafrt ontbreekt, om da Joden te verlos-
si\'ii. naar dat hunne sonden tulka verhtnder-
«len, w. 1; welke opfrennemd worden, S—9.
Zij lieh.nlen hunne lunrlen, 0. hierop \\oU-t
.!.• WliiOe, il i* (\'"ii il" ? ij urn •• • i\' —. n en
hunne Mjamlen xttatlen Bon; hun il. n Ver-
Iomév tcn.len eu hen doos inn lin-i t-n
yiET, » de hand des HEBBEN is niet « Nt.m.ll «.
Aj verkort, dat zij niet zou kunnen ver- Je». S0-*.
lussen; en zijn oor is niet zwaar geworden,\'
dat het niet zou kunnen hooren.
2 Maar uwe ongeregtigheden maken .
eene scheiding tusschen ulieden en tus-
Hcheu uwen God, en uwe zonden verber* 1
gen het nangezigt van ulieden, dnt Hij !
niet hoort.
:t Want uwe handen zijn met bloed he- !
vlekt, en uwe vingeren met ongeregtig-
heid; unelippen spreken valschheïd,uwe
tong dicht unregt.
4  Er is niemand, die voorde geregtig*
heid roept, en niemand, die voor de waar-
heid in het gerigt zich begeeft: zii ver-
trouwen op ijdelheid, en spreken leugen,
f< met moeite zijn zij zwanxer,en zij baren h Job 15 35.\'
ongerejrtigheid.
                                                   i-. : ::..
5  Zij broeden baslliskus-eiieren uit, en
zij weven spinnewebben : die van hunne
eijeren rct, moet sterven; en als het in
stukken gedrukt wordt, er berst eene
adder uit.
ii Hunne webben r deugen niet tot klee- Johs.11,15.
J. v. C. .Vi) op uw hart niet gelegd ;is het niet, I
698.
          omdat Ik zwijg, en dat van ouds af, en •
gij vreest Mij niet ?
12  Ik zal uwc geregtiglieid bekend ma-
ken, en uwe werken, dat lij u geen nut
•loen tullen,
13  Wanneer gij roepen zult. zoo laat
iiie, die van n vergaderd zijn, u redden ; \'
doch <Ie wind zal hen allen wegvoeren.
P*. SI». de ijdelheid ral hen wegnemen. Maar \'
, die op Mii betrouwt, die tal het aard-
rijk erven, en mijnen lieiligeu berg er-
ifiuk bezitten.
14  En men zal zeggen : Verhoogt j
haan, verhoogt de baan, bereidt den weg, ]
neemt den aanstoot uit den weg mijns
volk»!
15  Want alzoo zegt de Hooge en Yer-
hevene, die in de eeuwighei\'\', woont, en
wiens naain heilig ia : Ik woon in de
hoogte en in hel heilige, en hij dien,
die van eenen verbrijzelden en nederigen ,
geeat is, opdat ik levend make den geest
•Ier nederigen, en opdat Ik levend make
het hart der verbrijzelden.
p». 1U3.9. 16 Want t Ik zal blei eetiwiglijk twis-
ten, en Ik zai niet gedurig] ijk verbolgen
i zijn : want de geeat zou van voor mijn
: aange/igt overstelpt worden, en de zïe-
llebr. u y. Irn. \'\'rfi- Ik gemaakt heb.
17 Ik wan verliolgen over deongereg-
\'igheid hunner gierigheid.en sloeg hen ;
Ik verborg MÜ, en was verbolgen ; even-
wel gingen zij afkeerig henen in den
weg huns harten.
1* Ik zie hunne wegen, en Ik zal hen
gene/en; en Ik zal beu geleiden. e:i hun
vertroostingen wedergeven, namelijk aan
hunne treurigen.
li) Ik 8eheÉ> de vrucht der lippen, vre-
de, vrede dengenen, die verre zün, en .
dengenen, die nabij \'-iju, zegt de 1IEE- :
: HE, en Ik zal iien genezen.
ÏO Doch de godd(looien zün nis eene
voortgedrevene zee. want die kan niet
ruaten, en hare wateren werpen slijk
en modder op.
(Jet. «22. 21 <I)e goddeloozpn, zegt mijn God,
hebben geenen vrede.
HOOFP8TTK W.
De Herre liet relt <1en profeet. .Ut hij .inu .I..-
ilm hunnr huirhrlatij, imoixlerheiil in hrt
1 vjiMen, mu veruiten, ra, l j rn hun ben*, ]
w.it een l«ti *a«reii i%, hetwelk ll.jeii-ht, fi ;
\' belovende llntCTW, ilie Hem in opresi heid
I des hnrten dienen en itr liomhiid nüoaa\'n.
! in hei bÜioader, die ijjne nahbaten opregt
I onderhouden. «He welvaart en iepen, 8.
ROEI\' all de keel, houd niet in, ver-
het\' uwe stem ala eene bazuin, en
verkondig mün volk hunneovertreding,
en het huis Jakobs hunne zonden.
2  Hoewel zii Mij dagelijks zoeken, eu i
eenen lust hebben aan de kennis mijner \'
wegen, als een volk, dat geregtigheid
doet, en her regt zijns lïods niet verlaat,
vragen zij Mn naar de regten dergereg-
tigheid, zij hebben eenen lust tot God
te naderen ;
Ztffffenat : Waarom vasten wij, en j
, Gij ziet bet niet aan? waarom kwellen |
wü onze ziel, en Gü weet hetniet ? Ziet, i
ten dage wanneer gijlieden vast. zoo j
vindt gij uieea luat, en gij eischt stre,n-
i geluk al uwen arbeid.
4  Ziet, tot twist en gekijf vaat gijüe-
den, en om goddelooslijk met de vuist
1 te slaan; vast niet gdyk heden, om uwe
! stem te doen hooren in de hoogte.
« Zach 7 tl 5 "Zou het tulk een vasten zün, dat
", Ik verkiezen zou, dat de mensch zijne
ziel een\' dag kwelle ? dat )<u zijn hoofd
kromme geluk eene bieze. en eenen zak
en asch onder sich nprcide? Zoudt gij
dat een vasten beeten, en eenen dag
den IIEET.E aangenaam?
i 6 Is niet dit het vasten, dat Ik ver-
| kies : dat gij losmaakt de knoopen der
-ocr page 500-
voegen, t; waardoor iij ven-ierd, verheer-
lijkt pii verrijkt ml worde*. 15. De Mirre
zul liiiJir hpwliuttrn en havir licht lijn, Ifl.
MAAK u op, word verlicht, want uw
licht komt, en de heerlijkheid de»
Mr.hH.l- .N gaat over u op.
2 Want ziet, de duisternis zal de aarde
bedekken, en donkerheid de volken ; doch
over u zal de HEERE opgaan, en zijne
; heerlijkheid ial over u gezien worden.
j 3 En de Heidenen zullen tot aw licht
, gaan, en koningen tot den glans, die u
, is opgegaan.
4 Ht f uwe oogen rondom op, en zie.
! die allen z\\)n vergaderd, zij komen tot
\' u : uwe zonen zullen van verre komen,
en uwe dochten zullen aan uwe zijde
: gevoedsterd worden.
j .ï Dan zult gij het zien en zamenvloei-
: jen, en uw hirt zal vervaard zijn en ver-
: wijd worden : want de menigte der zee
; zal tot n gekeerd worden, het heir der
• Heidenen zal tot u komen.
I ti Epu hoop kr-iiielen zal u bedekken,
j de snelle kemelen van Mnlian enHefa;
i zij allen uit Selieba zullen komen ; goud
: en wierook zullen zij aanbrengen,en zii
zullen den overvloedigen lol\' des IIEE-
! KEN boodschappen.
7 Al de setiapt-n van Kedar zullen tot
u verzameld worden, de rammen van
N\'ebajoth zullen u dienen ; zij zullen met
welgevallen komen op mijn altaar, en
; Ik zal het huis mijner heerlijkheid heer-
, lijk maken.
j S Wie zijn deze, die daar komen ge-
vlogen als eene wolk, en als duiven tot
hare vensters?
! \'.\' Want de eiland» n zullen Mij ver-
j wachten, en de schepen van Tarsis voor-
\\ eerst, om uwe kinderen van verre te
| brengen, hun zilv«r en bun goud met
: hen, tot den* naam des HKEREN, uw»
; Gods, en tot den Heilige lsraels, dewijl
Hij u heerlijk gemaakt heeft.
I 10 En de vreemden zullen uwe muren
j bouwen, en " hunne koningen zullen u
dienen : want in mijne verbolgenheid
! heb Ik ii geslagen, maar iu mijn welbe-
hagen heb Ik V.ij over u ontfermd.
11 Eu uwe poorten zullen steedsopen-
staan, tij zullen des daajes of des nachts
niet toegeslotcn worden ; opdat men tot
u inhrenge het heir der Heidenen, en
hunne koningen tut n geleid worden.
18 Want het volk en het koningrijk,
welke u niet zullen dienen, die zuilen
vergaan; en die volken zullen gansch
verwoest worden.
13 De heerlijkheid van Libanon zal tot
n komen, de denneboom, de beuke- en
de busboom te gelijk, om te versieren
de plaats mijns heiligdouis, en Ik zal de.
plaats mijner voeten heerlijk maken.
11 Ook zullen, zich buigende, tot u
komen de kinderen dergenen, die u on-
derdrukt hebben, en allen, die u gelas-
terd hebhen, zullen zich nederbuigen aan
de planten uwer voeten ; en zij zullen u
noemen de stad des HEKKEN, het ü ion
van den Heilige Israël».
15  In plaats dat \'> gij verlaten en ge-
baat zijl geweest, zoodat niemand door
ii. heneuging, zoo zal Ik natellen tot eene
eeuwige heerlijkheid, tot eene vreugde
van geslacht tot geslacht.
16  1\' ii gu zult de melk der Heidenen
zuigen, en gij zult de borsten der konin-
gen zuigen; en gij zult weten, dat Ik
de HEERE ben, « uw Heiland, en uw
Verlosser, de Magtige Jakobs.
17  Voor koper zal Ik goud brengen,
en voor Hzer zal Ik zilver brengen, en
voor hout koper, en voor steenen ijzer;
en zal uwe opzieners vreedzaam maken,
en uwe drijvers regtvaardigen.
is Er zal geen geweld meer gehoord
worden in uw )and,ver*toringnoch ver*
deren, en zij zullen zien zelven niet kun*
nen dekken met hunne werken : hunne
werken zijn werken derongeregtigheid,
en \'en maaksel des wrevels isiniiunne
handen,
7 \'\' Hunne voeten loopen tot het kwade,
en zij haasn n. om onschuldig bloed te
vergieten ; hunne gedachten zijn gedach-
ten der ongeregtigheid, verstoring en
verbreking is op hunne banen.
8  Den weg des vredes kennen zijniet,
en er is uien regt in ImniiP Kaa^n;
hunne pailen maken zij verkeerd voor
zich zelven, al wie, daarop gaat, die kent
den vrede niet.
9  Daarom is het regt verre van on*, en
degeregtigheid achterhaalt ons nit t; wij
wachten op het licht, maar liet, er is
duisternis, op ernen grooten glans* naar
wij wandelen in donkerheden.
10  Wij tasten naar den wand,gelijk de
blinden, en, gelijk ,i<" geene oogen het>-
ben, tasten wij ; wij stooten ons op den
middag, al" in de schemering, wij zijn
in woeste plaatsen gelijk de dooden.
11  Wij brommen allen gelijk als de
beeren, en wij kirren doorgaans gelijk
de duiven; wij wachten nnar regt, maar
er is geen, naar heil, maar het is verre
van ons.
12  Want onze overtredingen zijn vele
voor V, en onze zonden getuigen tegen
ons: want on ze overt relingen zijn bijons,
en onze on^eregtighedeu kennen wij :
13  liet overtreden en het liegen tegen
den HEEK E, en het achterwaarts wijken
van onzen God; h\'t spreken van onder-
drukking en afval, het ontvangen en het
dichten van valxche woorden uit het hart.
M Daarom is het re^t achterwaarts ge-
weken,en degerrgt i^heid staat van verre:
want de waarheid struikeltopdestraat,
en wat regt is, kan er niet ingaan.
15 Ja, de waarheid ontbreekt er, en wie
van het hooze w-ikt, stelt zich tot eenen
roof; en de HEER\' zag het,en het was
kwaad in zijne oogen, dat er geen regt
was.
1G<- Dewijl Hij zag, dat er niemand was,
zoo ontzette. Hij zich, omdat er geen
voorbiddi r was -. daarom bragt Hem z()n
arm heil aan, en zyne geregtigheid on-
dersteiinde Hein.
17 Want Hij/trokgeregtigheid aan als
een pantsier, en den helm des heils zette
Hij
op zijn hoofd, en de kleederen der
wraak trok Hij aan tot kleeding, en Hij
deed den ijver atn als eenen ninutcl.
IS Kven naar de werken, even ila»r-
naar zal Hij vergelden,grimmigheid aan
zyne wederpartijders, vergelding aan
zijne vijanden; den eilanden zal Hij den
loon vergelden.
19 Dan zullen zü den nanm des HEK-
REN vreezen van den nedergang, en
zijne heerlijkheid van den opgang der
zon; ais de vijand /ai komen gelijk een
stroom, zal de Geest des HEKKEN de
banier tegen hem oprigten.
ÏU En !> er zal een Verlosser tot Zion
komen, namelijk voor hen, * die zich be-
kreren van de overtreding in Jakob,
spreek\' de HELKE.
21 MU aangaande, dit is mijn verbond
met hen, zegt <ie HEERE : Mijn Geest,
die op u is, <-n mijne woorden,die Ik in
uwen mond gelegd heb, die zullen van
uwen mond niet wijken, noch van den
mond van uw zaad. noch van den mond
van het zaad nwi zaads, zegt de HEBRE,
van nu aan tot in eeuwigheid toe.
HOOKHSTUK (30.
De Hrere vermaant zijne Kerk. om zich te ver-
hentreii oifr ile gvluksalicneid hnnr door
Chri»m» ïerworvrn, v«, l ; hn.ir verlirh-
teiule mr! u*rp kennis van God, 2: welke
ook de Heictrnrn ?.....i- n genieten, 3 ; dia
nrli met srroote menigten Tot h.iir zullen
0 Hom. L1;S6
-ocr page 501-
JKS.UA \'il, 62, fi3.
breking in uwe landpalen; :in:ir ii»v
muren zult gij Heil heeten,en uwepoor*
ten Lof.
19 De zon zal u niet meer wezen tot
een lieht des daagt, m tot eemn glans
znl u de maan niet lichten; maar de
HEERr zal n wezen tot ren eeuwig
licht, en uw God tot uwe sierlijkheid.
ït) Uwc zon zal niet meer ondergaan,
en uwe maan zal haar lient niet intrek-
ken:wanf de HFERKtal u tot een eeuwig
licht wezen, en de dagen uwer tn-uriug
zullen *en einde nemen.
\'J. En uw volk zullen allen te zamen
regtvaardigen zi,jn. zij zullen in eeuwig\'
lic-iil \'Ie -> ir .\' erfelijk snitten ; zij zulleu
zijneene\'spruit mijner plantingen,\'een
1 werk mijner handen, opdat Ik verheer-
».tt.\\ lykt worde.
IS.Il, \'2\'2 De kleinste znl tot duizend worden,
: en de minste tot een magtig vulk i lk,de
HEI RE, zal zulks te zijner tijd auelJgk
doen koineu.
HOOFDSTUK til.
voortbrengt, en geluikeen hof belgeen in
hem gezaall is doft uitspruiten; alzoo
zal de Heere HEERE geregtigbeid en lof
doen uitspruiten voor al de volken.
HOOFDSTUK 62.
De profeet voorip-_\'t den getHKkJgea en heer-
l:jken nt.-inl tier rhriatelrjke Kprk, n t . dir >
door Christus ».il Betrouwd, *, en met ge-
trouwe w-ni-hten zal lerzorird worden. f>.
Hij zal h.iar ru-il en rmit irevpii, 8; pn door
de beaniiBR der Heidetwn mwwcrilsw, lo.
/\'\\M Zions wil zal ik niet zwijgen, en
V\' om Jeiiualems wil /al ik niet stil
zijn; totdat bnregerririigheid voortkomt*
als ten glans, en haar heil als eene
fakkel, die brandt.
3  En de Heidenen/.uilen uwe^ere<tig-
heï.1 zien, en alle koningen uwe aeerlljE\'
held ; en gij zult met " eenen nieuwen
naamgenoeimi worden, welken des IIEE-
REN uion.1 ititdrukkeli)]; noemen zal.
:t En i\'\\ lult e-rte sierlyke kroon zijn
in de hand des II E ER EN. en een konink-
lijke hoed in «Ie hand uws Gods.
4  Tot u zal niet meer gezegd worden:
De verlatene, en tot u-r laml za! niet meer
gfzegil worden: Het verwoeste; maar gij
zult genoemd worden : Miin lust is aan
haar ! en uw land: II* t getrouwde i wan:
de Ui I U \' heeft eenen lust aan u,en uw-
land zal getrouwd worden.
-"i Waalt yr!\'jk eenjtingelingrenejonk-
vrouw tro:iwt,a(roo zullen uwe kinderen
u trouwen ; en yelijk de bruidegom vrolijk
is over de bruid,a.\';o<> zal uw Godoveru
vrolijk zijn.
o () Jeruzalem ! Ik heb wachters op
nw« muren besteld, die gedurig!ijk, al
den dagen al den nacht, niet zullen zwij\'
gen. O gij, die des IIEEREN doet ge- |
denken, laat geen stilzwijgen hij ulieden
wezen !
7 En zwijgt niet stil voor Hem, totdat
Hij brvestige, en totdat Hij Jeruzalem
»telle tot een* lof op aarde.
5  De IIEERE beeft gezworen bij zijne
regterhaml, en bij den arm zijner sieik-
te : Indien Ik uw koren meer zal geven
fut" si*ija voor uwe vijanden, en indien de •
vreem-ten zullen drinken uwen most,
waaraan gij geaibeid hebt !
9  Maar dia het inzamelen zullen, die
/uilen het eten, en zij zullen den HEBRE ,
prezen; en die hem vergaderen zullen, I
zulhn hem drinken in de voorhoven
munt heiligdom*.
10  \'• G*at door, gaat door, door de |
E oorten, bereidt den wegdes volks; vcr-
oogt, verhoogt enne haan, ruimt de
steenen weg, steekt tene banieromhoog
tot de volken !
11  Ziet, de HEEBE heeft doen hooren,
tot aan het einde der aarde; z< gt der
dochter van Zion : Zie, uw heil komt;
zie, zijn loon is met Hem, en zijn ar-
beidsluon ia voor zijn nangezigt.
12  En zij zullen hen noemen het hei-
Hge volk, de verlosten des IIEEREN ; en
gij zult genoemd worden de gezochte,
de stad, die niet verlaten is.
HOOFDSTUK 63.
De iirolWt bssdnijtl dt\' heerl\'jke ovpminnin\'.\'
vnn ChrtftM orer de v.jamion zijner Kerk.
vs. I, Lof pn prijs dor groots. gosdhsM dp»
IIreren, 7. BotUasais der sondien mi» hei
volk, wnnrovpr God vertoornd »»«, UI; do.h
ziih iveiirtoin ontfermih\', gedachtig zijnde
zijner vorige h;irndnniii.\'lieileii, II. Ken re-
bed oiu verdere gensde en lie\'elierniiiiü, IS,
"\\\\T1E is deze, die van Edom komt
W met besprenkelde kleederen, van
Bozra? deze, tlie versierd is in zijn ge-
waad, die voorttrekt in zijne rroote
kracht? Ik ben het, die in geregtigheid
spreekt, die magtig ben te Verlosstn.
\'2 Waarom zijt gtj " tood aan uw ge- •Opaab.Tdl 13
Chriatua geeft ir kennen, <\\.\\! II] gezalfd in, en
«•i.\'i\'n\'. nl* ook nelke h< • 11 ke welilndrn
Hij min zijne Kerk btwgaeo \'""• v"- \'• " \'
«prerkl ook wreder ran de roeping dei Bel*
denen, .">: van dr ïvrldaden, dir llml dm zij-
ri-n Reven ml. 6. Vreugde van Godi Kerk,
dtuirnit voort» loeijrnde, 10,
DE« Geest des Ht eren IIEEREN is op
hui, omdat de HEEBE mij gezalfd
heeft, om eene blijde bood«rbaptehren-
gen den zachtmoedigen : Hij beeft mü
gezonden, om te verbinden degebroke-
n-\'ii van harte, om den gevangenen vri)\'
h*id uit te roepen, en den ge bondenen
opening der gevangenis;
- Om uit te roepen het jaar vnn het
welbehagen ms HEEREN, en den da;
der wraak onzes Gods; om alle treurt -
\' gen te trooster ;
i 3 Om den trearigen Zions te beschik\'
ken, dat hun gegeven worde sieraad voor
a>cb, vreugdenlie voor treuriiheid, het
gewaad s des iots voorctnen bennnuwjen
6eest; opdat zij genaamd worden eike*
oomen der geregtigheirl. eene planting
de» HEEREN, opdat H:i verheerlijkt \'
worde.
I  En zij zullen \'• de oude verwceste
plaatsen houwen, de vorig» verstoringen
weder oprigten, en de verwuesle steden
vernieuwen, die verstoord waren van
geslacht lot geslacht.
-ï En uitlandirs \'.uilen staan, en uwe
kudden weiden ;en vreemden zullen uwe
akkeWieden en uwe wijngaardeuiers zijn.
6  Doch rfilleden zult • priesters den
HEERKN heeien, men \'.al n dienaren
onzes Gods noemen: gij zult het verino-
Sen der Heidenen eten, en in hunne ,
prrlijkheid zult gij u beroemen.
7  Voor uwe dubbele schaamte en
schande zullen zij juichen over hun deel:
daarom zullen IH in hun land erfelijk ,
het dubbele bezitteu, zij zullen eeuwige ;
vreugde hebben.
S Want Ik, de HEERE, heb het regt
lief. Ik haat den roof in bet brandotfer,
en Ik zal geven, dat hun werk in der
waarheid zat zijn; en Ik zal eeneeuwJK !
verbond met hen maken,
En hun zaad zal onder de Heideoen
bekend worden, en hunne nakomelingen
In het midden der volken: allen,die hen
zien zullen, zullen hen kennen, dat zij ziin \'
een lud, dat de HEER E gezegend het ft.
10  Ik ben zeer vrolijk inden IIKhKE, :
mijne ziel verheugt zich In mijnen God, :
want Hij beeft n.ij bekleed met de kl-e-
deren des heils, den mantel der geregtlg*
held heeft HU mij omgedaan ; gelijk een
bruidegom den met priesterlijk sieraad
versieit, en als cene bruiil zich versiert
met haar genedschap.
II  Want geluk de aarde hare spruit
i IBttr. 2 5.!
tiprtib. l.fi.
5.10..
-ocr page 502-
JE9AJA 94, Co.
. *. fwaad? eu uwe kleederen alt vancencn,
**•
         die In di- wijnpera treedt ?
3 Ik heb de peraalleen getreden,en er
waa niemand van de volken met Mij; en
Ik heli hen getreden in mtyneu toorn,
•n heb hen vertrapt in mijne grimmig\'
beid ; en hunne krach: in gesprengd op
nimf kleederen, en al mi.tii gewaad ht-b
Ik bezoedeld.
m. 61.t. 4 Want \'\' dedagder wraak wa* in mijn
hart, en het jaar mijner verlusten wai
| gekomen.
c Je: 5\'J.lfi. 5 r En. Ik zag toe, en rr WM niemand,
die hielp; en Ik ontj.ette Mij,en rr WH
niewaiu. die ondersteunde : ilM&rom
heeft mijn arm Mij in il bi schikt, en
oiiine grimmigheid heeftuiij on lersteuml.
(i En Ik heb de volken vertreden in
\' mijnen toorn, en Ik heb hen dronken
gemaakt iu mijne grimmigheid, en Ik heb
hunne kracht ter aarde <luen nederdalen.
7 Ik zal de goeden ie ren heden des
HEEKEN vermelden, den veelvoudige»
lof de* HEBREN, naar alle*, wat de
HEER E ons heef; bewezen,en Jegroote
goedigheid aan bet buis van Iirnéi, die
Ilij hun bewezeu heeft.iiaar zijne barm-
| nartigheden, en naar de veelheid zijner
goedertierenheden.
s Want Hij zeidc : Zij zijn immers
; mijn volk, kinderen, die niet liegen zul-
len ? Al zoo is ilij hun geworden tui rent n
Heiland.
\'J In al hunne beuaaumdbrid was Ilij
henaauwd, en de engel zi-ui aangezigt*
ui.7 7,P.\'-\'. neefthen behouden : «" door zijne liefde <n
door zijne genade hrvft Hij hen verlost;
en Ilij nam ben op, en Ilij droeg hen
al de dagen van oud».
uui.Hi\'. U) r Maar zij zijn wedersnannig g?wor-
i. 78-57. den, en zü hebben zijnen HriügenGeest
95 \'j.iii. smarten aangedaan: daarom i* Hij hun
iu i. t n vijand verkeerd, ih> zelf heeft
legen hen gestreden.
11 Nogtans ducht Hijaatide dagen van
ouds, aan Mo.\'.»* r.n zijn vulk; ma urn*,
. waar is Hij, die hen uit dezen opgebragt
1 heeft, met de berden* zijner kudde > waar
is Hij, die zijueu Heilueu Geest in het
: midden vnn ben stelder
i 1\'- Die den arm zijner heerlijkheid
; heeft doen gaan aan de regier hand van
\\ Mozes f die de Wateren voor hunlie.ier
I aangezigten kliefde,opdat Hij zicheeuen
; eeuwigen naam maakte \'t
13 Die hen leidde door de afgronden;
ƒ T*. 105 37. alteen paard inde woestijn,/\'struikelden
, lij niet.
II Gelijk een beest, u.it afgaat In de
1 valleijen, heeft hun de Geest dei HEB"
! H i:.\\ ruit gegeven. Al zou hebt Gij uw
volk geleid, opdat Gij U renen heerlij-
ken naam zoudt maken,
rut.«is. 15 « Zie van den hemd af, maan*
schouw vannweheiiigeen uwe heerlijke
woning : waar zijn uw üver en uweuiG-
gendheden, net gerommel tiwsingewands
I en uwer barmbarligliedeu \'t zij houden
- zich tegen mi) in.
16  Gij zijttochonze Vader,want Abra-
ham weet van ons niet. en Israël kent
ons niet: Gij, o IIEERK ! zijl onze Vader,
onze \\eiiosser iaa onda af is. uwnaaui.
17  HEBREI waarom doet Gij ons van
, uwe Wegen dwalen \'t waarom verstokt
, Gij ona hart, dat wij U niet vreezen?
keer weder om uwer knechten wil, de
\' stammen uk» erfdeel*.
18  Uw heilig volk beeft het maar een
weinig tijds beften; onze wederpartij-
>. 71.7. dera hebben \'• uw hriligdom vertreden.
I\'J Wii zijn geworden all *tie, over
welke Gij van ouds niet In bl gebeersebt,
en die naar uwen naam niet zn,u K«"
noemd.
HOOFDSTUK 04.
Co.lt vulk -raal loort in hrt •relied, op het
eindr yan het vei i •• bo»fd*1 i L ungi • anp :..
; va. 1 ; bidilrndr dat God hen uil milnssna.
; gelijk Hg itot-rn •reilaau heeft, 3. Iieken-
•       tiin.lr en hetüArnde hunne vuile gunden, 6;
rn oaw*ardit*eid, 8 i bladen sü lnsonder-
! heiil oia de opboun-lrqr van Jeruzalem, 10,
OCH dat GÜ de hemelen echeurdet, dat
Gij nederkwaamt, dat de bergen van
•  uw aangi-zigt vrrvloten;
" GeHjk een «miltvuur brandt, en het
vuur de wateren doet opbobbelen, om
uwen naam aan uwe wede! partiiders be-
kend te maken! laat nhno de Heidenen
van uw aangezigt b.-ven.
3 Toen Gü vrees*elJjke dingen deedt,
die wij niet verwachtten : Gij kwaamt
neder, van uw aangezigt vervluten de
kerven,
i Ja van oud* heeft men het « niet
gehoord, noch met ooren vernomen, en
geen OOg heeft het gezien, behalve Gij,
o God ! imt Hij doen zal dien, die op
Hem wacht.
.ï Gii ontmo*t den vrolijke, en die
, geregtigheid doet, dengenen, die Iwer
. gedenken op uwe wegen; zie. Gij waart
, verbolgen, omdat wij gezondigd hebben;
: in rteselve i* de eeuwigheid, opdat wij
: behouden wierden.
; (i Doch wij allen zijn als een onreine,
; en al onze gcregtighcden /jjr> als een wejr-
: werpelijk kleed, en \' wij allen vallen af
; als een blad. en onze misdaden voeren
: on» henen weg als een wind.
7 Eu er |n niemand, die uwen naam
; aanroept,die zich opwekt,dat hij U aan-
j grijpe : wnnt Gü verbergt uw aange/igt
; voor ons. en Gij doet on* *-ncl*en,door
. middel van onze ongeregtigheden.
fl Doch nu. HEEFEïGü zijtonzeVa-
] der ; wij zijn leetn.en Gij zyt onze potten*
! hakker, cu wij allen zijn uwer handen
i werk.
y UEERE! wees niet zoo zeer verbol-
I gen. en r gedt nk niet eeuwiglijk dpr onge-
! regtigheid; zie,aanschouw toch, wij allen
| zün uw volk.
10 Vwe heilige steden ztin eene wOMtQn
i gfworden, Zion is een woestijn gewor*
; den, .Terüzaleni eene verwoesting.
11  Ons heilig en ona heerlijk huis,
waarin onze vaders D loofden, is met
vuur verbrand; en al onze gewenschte
dingen zijn tot woeatbelt] geworden.
r: HEBREI zoudt Gij ü over deze
dingen Inbonden I zoudt Gij stilzwijgen,
en ons zoo zeer bedrukken?
HOOFDSTUK 65.
Profette van ile roeiiiiiï <\\rr üei.lpnen, v». 1;
en de veratooting der Joden, om hunne «r-
denpannirheid, «ffoderij, 2 -. rn ander* ionr>
den. V. Den lniMt-i*nli!-eii wfinll redding
Wtoofd, h : m.v-r de ve-rteten iIp» Hnwna
nronHM .11.1 ii beilreisil. 1\'. De» lierren
knei-hien Ui0lde*i tti-trtioM. 13. m»I ilr br-
!«fte van hrt eewwtfW lrvrn, 17 ; afcebeehl
ie Jeriiinlein, 18 , eu nndcre
n, SU.
fi.\'i.
IK ben gevonden van hen, dieaacrJHV
niet vraagden; Ik ben gevonden van
degenen, die MÜ niet zochten ; tot het
volk. .lat naar mijnen naam niet genoemd
w-a*, heb Tk ge/egd : Ziet, hier ben Ik,
ziet, Aiev ben Ik.
2  Ik heb mUne handen uitgebreid den
gansenen dag toteen wederstrevig volk,
die wandelen op eenen weg, die niet goed
ïs. naar hunne rinenr gedachten;
3  Een volk. Mij gediirizlijk tergende in
mtin aangezigt, in hoven offerende, en
rookende op tigchelateenen;
4 Zittende bij de graven, zoo vernachten
zij bü, degenen, die bewaard worden,
etende zwiinenvleesch, en er i* s*|> van
gruwelijke dingen iu hunne vaten.
b Die daar zeggen : Houd u tot u zel*
ven, en naak tot mij niet, want ik ben
heiliger dan gij. Deze zün een rook in
-ocr page 503-
JESAJA «5.
mijnen neus, een vuur,den gansenen dag
brandende.
fi Ziet, het U voor mijn aanblijft ge-
schreven; Ik zal niet zwijKcn,maar-Ik Ml \'
vergelden, ja in hunnen boezem zal Ik
vergelden,
7 Uwe ongcregtigheden, en uwer vade-
ren ongeregtighede» ie gelijk, r.egt He
HEER E, ilie gernokt hebben op de her-
gen, en Mi; smaadbeid aangedaan heb-
ben o» de heuvelen; daarom zal Ik hun
vorig wcrkloon iu hunnen boezem we-
der toemeten.
S Alzoo zegt de HKKHK: Gelijk wan-
neer men most ineen1 bos druiven vindt,
men zegt: Verderf ze niet, want er is
een zegen in; h)(u» zal Ik her om mij.
ner knechten wil doen, dat Ik hen niet
allen verder ve.
En Ik zal iaa I uit Jakoh voortbm-
gen, en uit Juda eenen erfbezitter van
mijne berden; en mijne uitverkorenen
zullen het erfelijk bezitten, en mijne
knechten zullen aldaar wonen.
10  En Saron zat tot rene schaapskooi
worden, en het dal van Aehor tot een
runderleger, voor mijn volk, dat Mn
gezocht heeft.
li Maar gij. verlaten» de* HEKKEN, ,
ifii vetgeters van den berg mijin-r heilig-
heid, ::Ü aanrigters eerier tafel voor die
bende, en gij opvullors des dranks voor
dat getal!
IC Ik zal ulieden ook ten iwaarde tel-
!en, dat gij allen u ter ulam hu tolt krom-
men, omdat Ik geroepen heb, maar gij
hebt niet geantwoord. Ik gesproken heb,
2\'J Zij zullen niet bouwen, dat het een
ander bewnne; zij Zullen niet planten,
dat het een ander ete : want de dagen
mijns volks zullen rijn als de dagen eens
booms, en miine uitverkorenen zullen
bet werk hunner handen verslijten.
23 Zij zullen niet te vergeefs arbeiden,
noch baren ttr verstoring : want T,ii zijn
het zaad der gezegenden des IIKKUKN,
en hunne nakomelingen met hen.
Cl Kn het zal geschieden,eer zii roepen,
zoo zal Ik antwoorden; tetwyl zij nog
spreken, zoo zal Ik Imoren.
C"> De wolf en het lam zullen te zamen
weiden, en de leeuw zal stroo eten als
een rund, en «tof zal de spijze der slang
zUn; zi.\' zullen geen kwaad doen noch !
verderven o» mijnen gansehen heiligen
berg, zegt de IIKKRE.
HOOFDSTUK 66.
De Heerr bestraft tip Joden, ilie ileh ay tien
uiterlykcn tempel lerüeten. v-. 1 . en toont
aan, wie Hem behagen, \'1. Bedreiging teu\'en ,
<le weiler*p.iniii-.ren. 1 ; waarna Hij <le gnd>
talicen troost, 5. De Ileere beloof! 7J;ne ;
Kerk te vrrmeenlrrrn en te 7.e™enen, 7 ; tot j
rmigde haver liefhebben. Hl dnrh hare 1
vijanden »1 11 ti rerdelsen, IS. Over .Ie roe- ;
pin* .Ier Heidenen, 18; en Je lieWhe «rat"!
.Ier ROddelOOZeti, 2».
A LZOO zegt de HEEREi • De hemel tl
j\\ mijn troon, en de aarde is de voet- \'
baak mijner voeten; waar zou dat huis
iijn, dat grilleden Mii soudt bouwen ? \'
en waar is ile plaats mijner rust f
C Want mijne band heeft dl deze din- ,
gen gemaakt, en al deze dingen sijfl ge- i
weest, spreekt de HEEK E; maar op dezen ;
zal Ik zien, op den arme en verslagene
van geest, en die voor mtin woord heeft. ;
S Wie eenen os slagf, slaat eenm man; ,
wie een lam otY*rt, breekt eenen hond ;
den hal»; wie «pijxoiïer offert, Ualëdi* [
zwiineubloed nft\'trt; wie wierook brandt
ten geden korter, is al§ die eenen afgod
zegent Deze verkiezen ook hunne we-
gen, en hunne ziel heeft lust aan hunne
veifn-i-relen.
4  Ik zal ook verkiezen den loon hunner
handelingen, en hunne vree ze 7.n\\ 1 k over
hen doen komen, \'\' omdat Ik giroepen
heb, en niemand antwoordde, Ik gespro-
ken heb, en zij niet hoorden, maar < de-
den dat. kwaad is in mijne oogen, en ver-
koren hetgeen, waartoe Ik geenen lust
had.
5  Hoort des HEKKEN woord, gij, die
viror zijn woord beeft! Uwe broeders, die
U haten, die u verre afzonderen, om mijns
naams wil, zeggen: \'\'Hat de HEERE
heerlijk worde ! Doch Hi| zal verschijnen
tot ulieder vreugde, zij daarentegen zul-
len beschaamd worden.
(i Er zal eene etem van een groot ru-
moer uit de stad zijn. eene stem uit den
tempel, de stem des IIKEHEN,die zijnen
vijanden de verdiensten vergeldt.
7 Eer zij barensnood bad, heeft zü
gehaard, eer haar smart overkwam, zoo
is zij van een knechtje verlost.
S Wie beeft nmt zulks gehoord ? wie
heef) dergelijk gezien ? zou een land kun-
nen geboren worden op eeireenigen dag 1
zou een volk kunnen geVtren worden op
eene eenige rei te? maarZion heeft weeën
gekregen. en zij heeft hare zonen gebaard.
\'J Zou Ik de baarmoeder openbreken,
en niet genereren ? zegt de IIKKRE : zou
Ik, die genereer, voortaan toesluiten ?
I zegt uw God.
10  Vrrblijdt u met .Ipruzalrm, enver-
I heugt u over haar, al hare liefhebbers!
1 weest vrolijk over haar met vreugde, gÜ
! allen, ilie over baar zijt treurigg-weeat!
11  Opdat gij moogt zui.-en, en verza*
digd worden van de borsten barer ver-
troostiugen; opdat gij moogt uitzuigen.
maar gij hebï niet gehooid, maar hebt
gi\'daan dat kwaail was in uiijnr oogen, |
en hebt verkoren hetgeen, waaraan Ik
geenen lust heb.
!3 Daarom zegt de Ileere IIKKRE al-
zoo : /iet, mijne knechten zullen eten,
doch gijlieden zult hongeren ; /iet, mijne
knechten zullen drinken, doch gijlieden
lult dorsten; ziet, miine kuediien zul-
len blijde xijn, due.li gijlieden zult br-
schaamd zijn.
14  Ziet. mijne knechten zullen juichen
van goeder haite, maar gijlieden zult
schreeuwen ran weedom de» harten, en
van verbreking des geestes zuil gij huilen.
15  En gijlieden zult uwen naam mijnen
uitverkorenen tut eene vervloeking laten;
en de He-re HKKHK zal ulieden dooden,
maar zijne knechten zal Hij met eenen
anderen naam noemen :
Hl Zoodat, wie zich zegenen zal op
: narde, die zal zich zegenen in den God
! der waarheid ; en wie zweren zal op
: aarde, die zal zweren bij den God der
1 waarheid, omdat devorige benaauwdhe-
den zullen vergeten zijn, en omdat zij
\' voor miine oogen verborgen zijn.
17 Want ziet. Ik schep nii\'Uwe hemelen
en eene nieuwe aarde; en de vorige din-
; gen zullen niet «irenredacht wordtn,en
zull<n in het hart niei opkomen.
1** Maar weest gijlieden vrolijk, en ver-
heugt u tot in der eeuwigheid ia hetgeen
, Ik schep: want ziet. Ik schep Jeruzalem
I eene verheuging, en hun volk eenevro-
: lükheid.
Itt En Ik zal Mij verheugen ovrr Jeru-
! \'.alem, en vroliïk zijn over miin volk ; en
in baar zal niet meer gehoord worden de
«tem der ween ing, noch de stem des ge-
schreeuws.
£i» Van daar zal niet meer wezen een
zuigeling van weinine dagen, noch een
oud man. die züne dagen niet zal ver-
vullen : want een jongeling zal sterven,
honderd jaren oud zijnde, maar een
rondaar. honderd jaren oud zijnde, zal
vervloekt worden.
21 En zij zullen huuen bouwen en
bewonen, en zij zullen wijngaarden plan-
ten, en derzelver vrucht eten.
-ocr page 504-
JEREMTA 1.
•19 S
n u verlusten niet den glans harerheer-
] ijkheid.
12  Want slioo zegt de HEERE: Ziet,
Ik zal den vrede over haar uitstrekken,
als pene rivier, en de heerlijkheid der
Heidenen aïs eene overloopende beek ;
t Jet 40 22. "\'ai1 zuIt gij lieden zuigen, gij zult ropde
6oi. bijden gedragen worden,en op de knieën
zeer vriendelijk getroeteld worden.
13  Als een*, dien züne moeder tmo§t,
alzoo zal Ik u troosten , ja gy zult te
Jeruzalem getroost «orden.
14  En «ij zuil int zien, en uw hart zal
vrolijk zon, en uwe beenderen zuilen
groenen als hef teedere gras ;dau zal de
hand den HEEREN bekend worden aan
zyne knechten, en Hij zal zijnen vijanden
gram worden.
15  Want ziet, de HEERE zal met vuur
komen, en zijne wagt ncn ai* ei n wervel-
wind ; om met grimmigheid zijnen toorn
hiertoe te wenden,en zijne schelding met
vuurvhimmen.
1G Want met vuur, in niet zijn zwaard
zal de HEER E in hel regt tn-den,met alh\'
vleeaeb; eu de verslagenen des HEEREN
zullen vermenigvuldigd ztin.
17 Die zich zei ven heiligen, en zicli
zelven reinigen in de boven, «entereen
in het midden derieïrt; die zwijnen*
vleeach eten, en verfoeisel. en muizen :
te zamen zullen zij verteerd worden,
spreekt de HEERE.
]S Hunne werk<n en hunne gedacht* n !
Het komt, dat Ik vergaderen zal alle
Heidenenen tongen ; en zij zullen komen,
en zi) zullen mij» e heerlijkheid zien.
19 En Ik zal een teeltenaan henzetten,
en uit hen, die het ontkomen zullen zijn,
zal Ik zenden tot de Heidenen, naar
Tarsiii. Pul en Lu«t, de boogschutters,
naar Tab*, en Javan, tot de vergelegene
eilanden,die miin gerucht niet gehoord,
noch mijne heerlijkheid gezien hebben;
en zij zullpn mijne heerlijkheid onder
de Heidenen verkondigen.
20  En zü zullpn al uwe broeders uit alle
Heidenen den II EER E/e«i "pij^ofl\'er bren-
gen, op paarden, en op wagenen, en op
rosbaren, en op muiten, en op snelle
loopers, naar mijnen heiligen berg toe,
naar Jeruzalem, zegt de III\'.i.RE, gelyk
als de kinderen Israël.* het spijaofl\'er in
een rein vat brengen ten huizeden II HE-
REN.
21   En ook zal Ik uit dezelve eenigen
tot priesters en tot Levieten nemen, legt
de HEERE.
22  Want gelijk als die ƒ nieuwe hemel / je-. e5:17
en die nieuwe aarde, die Ik maken zal, 2P-tr. 1:13
vnonuipi aangezigtzullen staan, spreekt Openb.SM
de HEERE, al zoo zal ook ulieder zaad
en ulieder naam staan.
23   En het zal geschieden, dat van de
eene nieuwe maan tot de andere, en van
den penen sabbat tot den anderen, alle
vl;e*eh komen zal om aan te bidden voor
mijn aangezigt, zegt de HEERE.
21 En zij zullen henen uitgaan, en zij
zullen de doode ligchamen der lieden
zien, die tegen Mij overtredt n hebben:
want •\' huu worm zal niet sterven, en hun ,, Mark. 3tl.
vuur zal niet uitgebluscht worden, en
zij zullen allen vleesch tene afg rij zing
wezen.
DE PltOFEET JEREMI\'A.
HOOFDSTUK 1.
Afknmrt vnti Jeremia en de tijil -.i.iner profr-
1 erin (f, \\". 1. fitui rorpt hein lot het profe-
tiscli nmhl, rn »terkt hem door een teeken
legen fijne veront\'rhulilifringni, l: open*
taart hem <1e jrerk\'tcn van eene atn.inilrl-
roede en eenen ifedenden pot, 11 : treeft
hem eenen RNtmisen t.i-t tegen <\'ie van
Jii\'l.i. met lwlufie ia» rijnen hiiMfinil, 17.
DE woorden van Jcrcuiia, den zoon
van Hilkia, uit de priesteren, die te
Auathoth waren, in het land van Üen-
janiin;
2  Tot welken liet woord des HEEREN\'
geschiedde, in de dagen van " Jusiu, zoon
van Amon, koning van .luda, in het
dertiende jaar zijner rtgering.
3  Ook geschiedde het lot hem in de da-
gen van \'\'.Tójakiin, zoon van J jsia, koning
van Juda, totdat voleind werd het elfde
jaar van cjfèdekta, zoon van Josia, ko-
nïnar van Juda; totdat Jerunlem gevan-
kelijk werd weggevoerd In de <- vijfde
maand.
4  Het woord des HEEREN dan ge-
schiedde tot mi), zeggende :
5  Eer Ik u in mnndtr* huik formeerde,
heb Ik u gekend, en eer gij uit de ba«r-
! moeder voortkwaamt, * heb Ik u gehei-
ligd i Ik heb u den volken lot een* pro-
] feet gesteld.
1 G Tom zeideik:/AchHcerelIEEREl
zie, ik kan nii t spreken, want ik ben
, jong.
7 3!anr de HEERE zeide tot mui /*cg
. niet: Ikbenjong; wantoveral waitrlieuen
i Ik u zenden zal, zult gil gaan, en alles,
\' wat Ik u gebieden zal.tult gij spreken.
R :/ Vrees niet voor hun aangezigt,want
: \'• Ik ben met u, oui U te redden, «p^ekt
de HEERE.
9 En de HEERE stHk zijne hand uit.
rn \' roerde mijnm mond aan; en de
HEERE zeide tot m\\) : Zie, \'Ik geef
mijne woorden in uwi-n mond.
Hl Zip, Ik stel u te dezendageoverd»*
volken en over de koningrijken, om \' uit
te rukken, en af te breken, en te verder-
ven, en te verstoren; ook uin te bouwen
en te planten.
11   Wijder* geschiedde des HEEREN
woord lot mij, lenende: Wat ziet gij,
Jeremia > En ik zeide : Ik zie een» amau-
del roede
12  En de HEERE zeide tot mij : Gij
hebt wel gezien : want Ik zal wakker
zijn over mijn woord, om dat te doen.
13  En des HEKKEN woord geschiedde
ten tweede maal tot mij, zeggende :
War ziet gij \'t En ik zeide: Ik zie eenen
Kiedendi-n pot, welks voorste dtel tegen
het noorden is.
14   En de HEERE zeide tot mij: \'•\'
Van het noorden zal zich dit kwaad op-
doen orer alle inwoners des lands.
16   Want zie, "Ik roep alle geslachten
der koningrijken van het noorden,spreekt
de HEERE : en zij zullen komen, en»
zetten een iegelijk zijnen troon voor de
deur der poorten van Jeruzalem, en te-
gen al hare muren rondom, tn tegen
alle steden van Juda.
it» En Ik zal mijne oordeelen tegen ben
uitPimk n over al hunne boosheid;dat
zij HIJ verlaten hebben, en anderen go-
den gerookt, en zich gebogen hebben
voor de weiken hunner handen,
17  Gij dan, gord uwe lenden, en maak
u op, en spreek tot her. alle», wat Ik u
gebieden zal: wees niet verslagen voor
hun aang\'-zigt, opdat Ik u voor huu
sange?fg< nirt versla.
15  Want, zie. Ik stel u heden r tot eene
vaste >tad, en tot eenen ijzeren pilaar, en
5:11.
1»:7.
-. 10; 1,5.
SKnn. 11:26
Sfel.eni
2Kron. U:1
>Jer.
Jer.
]rl 2 Ken. -2.i:V.
\\f**.
$ Kier. .\'( :\'.),
-ocr page 505-
JEKEMIM 2.
16  Ook hebben u de kinderen van Nof J
en Tachpanhes den schedel afgeweid,
17  Doet gij u dit niet telven, doordien
gij den HEEItE, uwen God, verlaat, ten
tijde als Hij u op den weg leidt?
IR En nu, wat hebt gü te doen met den
weg van \'< Egypte, om de wateren van .\'< Jei
Sihor te drinken? En wat hebt gij te doen
Met den weg van Assur, om de wateren
der rivier te drinken?
19 Uwe > boosheid zal u kastijden, en i •\'*"
uwe afkeerincen /.uilen u straffen : weet "\'
dan en ziet, dat het kwaid en bitter is,
dat gij den HEEKE, uwen God, verlaat.
en mijne vreeze niet bü u ie, spreekt de
Heere, d<* HEEKE der heirscharen.
Co Als Ik van ouda uw juk verbroken, \'
en uwe banden verscheurd had, zoo zeidet i
."•i : Ik zal niet dienen; maaarop allen !
noogen heuvel eu onder allen groenen
boom loopt gij om, hoererende.
tot koperen muren tegen het gansene
land i tegen de koningen van Juda, tegen
hare vorsten, tegen hare priesteren, en
tegen het volk van het land.
1\'J En zjj zullen tegen u strijden, maar
tegen u niet vermogen : want Ik ben met
u, spreekt de HEER E,om u nit te helpen.
HOOFDSTUK 2.
God «telt i.jn volk teer !..>•..-L-. I k
.1. w.i.i.-i.i.-n. die Hg hun vim dra beginne
mf heeft Zweien, ca kl.i.iL*\' heftig ovel
hunne gruwelijke, gedurige ea gaMcn on-
redelijke nfcoiUtst-he oii<lnnklKuirliei<l, v*. 1 ;
hoi\'ili(ni;;c omlcr iip Heidenen tr\\t» niet te
vimlen i«, In ; over huinif srhrikkehjke en
dubbele boosheid, 12 : waardoor *\'j lelven
«Ir oorzaak hunner ellemlen zijn, Ik Ver-
wijt van hun rergeefsrh Inojien nut K:ryj>te
en Assur, t», 3T. -, »d hunne ongebondene,
onhe*ehaaiiule, hard rit kkiL-r, nii-ni-v nldiire
en meet dan hetden-che afgoderij en »<h.-»n-
delijk vergeten en verlaten van fltul, 3U; \\an
hl ocd ver Heien en huichelarij. Si.
EN dt-s HEEKEN woord geschiedde
tot mij, zeggende :
\'2 Ga en roep voor de ooren viin Jerü*
zalem. leggende: Zoo zegt de HKËRE;
Ik gedenk der weldadigheid uwer jeugd,
der liefde uwer ondertrouw, toen gü Mij
nawandeldet in de woestijn, in unbe-
zaaid land.
3  Iarael wa» den HEERE eeneheilig-
heid, de eerstelingen zyner inkoinste;
allen, die hem opaten, werden voor
schuldig gehouden, kwaad kwam hun
over, spreekt de HEEKE.
4  Hoort des HEKKEN woord, gy huis
van Jakub, en alle geslachten van het
huis Israël* t
5  Zoo zegtde HEEItE: •> Wat voor on-
regt hebben uwe vaders aan Mij gevon-
den, dat zij verre van Mij geweken zijn,
en hebben de ijdelheid nagewandeld,en
lij zijn ijdel geworden?
6  En zeiden niet: Waar is de HEERE,
die ons opvoerde uit Eg} pteland,die ons
leidde in de woestyu, in een land van
wildernissen en kuilen, in een land van
dorheid en schaduw des doods, in een
land, waar niemand doorging, en waar
geen au-nsch woonde ?
7  En Ik liragt u in een vruchtbaarland,
om de vrucht van luttelve en het goede
er van te eten ; maar tue» Kt) daarin
kwaanit, veromreinigdet gij inÜn land,
en steldet mijne erfenis tot tenen gruwel.
8  De priesters zeiden niet: Waar inde
HEEItE ï en\'\'diede wet handelden, ken-
den My niet; tn de herders overtraden
tegen Mij , en de profeten profeteerden
door Baal, «n wandelden naar <itnyen%
die
geen uut doen.
9  Daarom zal Ik nog niet ulieden twis-
ten, spreekt de HEEItE : ja met uwe
kindskinderen zal Ik twisten.
10  Want, gaat over in de eilanden der
Chitteërs, en ziet toe,en zendt naar Ke-
dar, en merkt er wel op ; en ziet ut des-
gelijks geschied zy ?
11  Heelt ook een volkdegnden veran-
derd, hoewel dezelve geene goden zijn \'t
nogtans heeft mijn volk o zijne eer verau-
derd in hetgeen geen nut doet.
12  Ontzet u hierover, gü\'\' hemelen, en
tHtverschrikt l wordt leerwoest^spreekt
de HEEItE.
13  Want mijn volk heeft twee boos-
hederj gedaan : Mij, de* springader des
levenden waters, hebben zy verlaten,om
zich zel»en bakken uit te houwen, ge-
brokenc bakken, die geen water houden,
14  Is dan Israël een knecht ? of is hy
een ingeborene des huizes? waarom is
hij dan ten roof geworden \'t
15 f De jonge leeuwen hebben over hem
gebruld,zij hebben hunne stemverheven;
enzy hebben zijn land gezet in:; verwoes"
ting, zijne steden ziju verbrand, dat er
niemand in wcont.
\'21 Ik had u toch * geplant, eenenede- * Bi
len wijnstok, een geheel getrouw raadt 1\'-
ir,: ir.
eg»,
hoe zijt gü Mij dan veranderd in verbas-
terde ranken vaneen\'vreemdenwyiis tok? !
22 Want, al\' wieseutgij u met salpeter, \'l Jol
en naamt u veel zeep, zoo is toch uwt
ougeregtigheidvoor miin aangrzi\'^tgetee
kind, spreekt de Heere HEEKE.
?3 Hoe zegt gij : Ik ben niet veront
reiuigd, ik heb de Bauls niet nagewan
• iel-i t Zie uwen weg in het dal, ken wat
gij gedaan hebt,gij ligte, snelle keiuelin,
die haie wegen verdraait!
\'2\\ Z.j i» eene woudeselin, gewend in de
woestijn, naar den lust harer ziel schept
zij den wind, wie zou hare ontmoeting
alkeeren f allen, die haar zoeken, zullen
niet moede worden, in hare maand zullen
zij haar vinden.
"2b Bedwing uwen voet vanontachoei-
jing, eu uwe keel van dorst; maar gij I
zegt : Het is buiten hoop; neen, want ik J
beb de vreemden lief, eu die zal ik na- ]
; wandeien 1
i 26 Gelijk een dief beschaamd wordt,
I wanneer hy gevonden wordt, atzoo zyn
I die van het huiiIiraele besonaamd: zy.
hunne koningen.bunne vorsten, en hunne
I priesters, en hunne profeten ;
"7 Die tot een hout zeggen : Gü ZÜ1
, mÜn vader; en tot etnen ateen : üy hebt
j my gegenereerd : want zij keeren Mij den
i nek toe, maar niet her aangezi^t; maar
ten tijde huns kwaads zeggen zi|: Siaop
en ver!os ons,
28 Waar ztjn dan uwe goden,die gij u
gemaakt hebt? laat ze opstaan, of zij u
ten tijde uwn kwaads zullen verlossen:
want naar \'" het getal uwtr iteden zijn
uwe goden, u Judal
L\'y Waarom twist gij tegen Mij ? gy
hebt allen tegen My overtreden, spreekt
de HEERE.
3U Te vergeefs heb Ik uwe kinderen » Jca. 1:5.
" geslagen; zi.i hebben do* tucht niet aan- : •\'<•\'. 5 i *.
genomen; ulieder zwaard heeft uwe
profeten verteerd, als een verdervende °-\'rr- s : 3-
leeuw.
SlpOnilaeht,aanmerkt torh giilieden t> >ratt.t8:*6,
des HEEUEN woord 1 ben Ik Israël eene i
woestyn geweest, ot\' een land der uiterste I
donkerheid ? Waarom zegt dan mijn t
volk : Wij zijn heeren, wij zullen niet
meer tot C komen?
32  Vergeet ook eene jonkvrouw haar !
versiersel? r>/eene bruid hare bindselen? i
nogtans beeft mijn volk My \'t vergeten, \\
dagen zonder getal.
33  Wat maakt gy uwen weg goed, daar
gy boelering zoekt ? waarom g:j ook de
booste koeren uwe wegen geleerd hebt.
34  Ja het bloed van de zielen der on-
schuldige nooddrufligenU in uwezoouien
gevonden ; Ik heb dat niet met opgraven
gevonden, maar aan ail^n die.
35  Nog zegt gii: Zeker ik beu on8chul-
dig; zijn toorn is immers van mij afge-
-ocr page 506-
WO                                                                          JEREM1W :*, •».
tot de vreemden, onder allen groenen ( \'•JJi**-
boom,maar zijt mijner stem nietgehoor- i 62_\'
zaam geweest, spreekt de IIEERE.
14 Bekeert u. gii afkeerige kinderen !
spreekt de IIEERE, want Ik heb u ge- \\
trouwd, en Ik zul uaannemen,eenenuit !
eene stad, en twee uit een geslacht, en :
zal u brengen te Zion.
lft En Ik zal ulieden < herders geven « Jee. Mi*.
naar mijn hart ; die zullen u weiden met | \':\'"\'• 3i,\'f?-
wetenschap en verstand.
                              | lAet\'
ld En het zal geschieden, wanneer gü |
vermenigvuldigd en vruchtbaar zultge- i
wordrn zijn in het land, in die dagen,
spreekt de IIEERE, zullen zij niet meer
zeggen: De ark drs verbonds des HEE*
REN,ook zal zij in het hart niet opko-
inen;en zij zullen aan haar niet gedenken,
en haar nier bezoeken, en zij zal niet
weder gemaakt worden.
17 Te dier tijd zullen zij Jeruzalem
noemen des HEEREN troon; en al de
Heidenen zullen tot haar vergaderd wor-
den, om des IIEKRE.N naams wil, te Je-
ruialemt en zij zullen niet meer wan-
delen naar het goeddunken van hun
hoos hart.
is In die dagen zal het huis van Juda
gaan tot het huis van Etraël ; en zij zullen
te zamen komen uit het land van het
noorden, in het land, dat Ik uwen va-
derrn ten erve gegeven heb.
li) Ik zeide wel : Hoe zal Ik u onder
de kinderen zetten? en u geven hetge-
wenschie land, de sierlijke erfenis van de j
heirscharen der Heidenen? Maarlkzeide:\'
Gij zult tot Mij roepen : Mijn Vader ! en
gij zuit van achter Mij niet afkeeren.
Üii Waarlijk./yr/*tA eenevrouw trouwe*
looslijk scheidt van haren vriend.alsoo
hebt güüeden trouwelooslijk tegen Mij
gehandeld, gij huis Israéls ! spieekt de
IIEl.RE.
"1 En is eene stem gehoord op de hooge
plaatsen, een geween ea smeekingen der
kinderen Israels, omdat zij hunnen weg
verkeerd e« ien HEEUE, hunnen God,
il vergeten hebhen.
                                         »\' .\'er. 2.M.
.\'2 Keert weder, gü afkeerige kinderen!
Ik zal uwe afkeeringen genezen. Zie, i
hier [Rn wü. wij,komen tot V, want Gij
zijt de HEERE, onze God |
-\'i Waarlijk, te \' vergeefs verwacht me* \' Pa. lïlil.
het van de heuvelen tn de menigte der
bergen; waailijk, in den HE1ÏRE,onzen
God. is lsraêls heil!
84 Want de schaamte heeft den arbeid
onzer vaderen opgegeten,van onze jeugd
aan; hunne schapen en hunne runderen,
hunne zonen en hunne duchteren.
Üü Wij liggen in onze schaamte, en
oiizesciiandeoverdrktous, want wij heb-
hen legenden HEEKE,onzen God,gezon- ;
digd, wÜ en on «e vaderen, vanonzejeugd
aan tot op dezen dag; en wij zijn der \'
stem des HEEREN,onzes Gods,niet ge-
hooriaam geweest.
HOOFDSTUK 4.
Vermaning tot opregte bekeering, vs. 1, TTIt—
voerige aankondiging en afbeelding Act tne-
koinstige verwoesting van bel joodiche land
i door ile Iliiliyloniën, om iler xotulcit wil,
ofschoon de valsche profeten anders voor
wendden, B, 27. waarover de profeet bitter
weeklaagt, 19, God belooft (ntusschen eene
genailiKe matiging dei plagen, 27.
ZOO gij ii bekeeren zult, Israël I spreekt :
de HEEltE, bekeeru tot Mij; en zoo
gij uwe verfoeiselen van mün aangezigt
zult wegdoen, zoo zwerf niet om.
2 Maar zweer : 2oo waarachtig als de
IIEERE leeft! in "V.aarl-.eid, in regt en in .< .les. 48:1.
geregtigheid : zoo zullen zich de Heide*
nen in Hem \'• zegenen, en zich in Hem ;> Gea. MtlS.
beroemen.
I 3Wnnt7.o\'i7egtdeHEEREtotdeman-
I nen van Juda, en tot Jeruzalem t Braakt
J. v. C. keerd. Ziet, Ik zal mei 11 regten,omdat
™-
          <y zegt : Ik heb niet gezondigd.
3ii Wat reist gij veel uit, veranderende
• Je* -ji i uw,,n WK? Gü zult ook van* Egypte be-
schaamd worden, gelijk als gij van Assur
beschaamd zijt.
\'M Gü zult ook van liier uitgaan met
j uwe handen op uw hoofd : want de HEE*
Il E heeft al uw vertrouwen verworpen,
ioodat gij daarmede niet zult bedijen.
HOOFDSTUK 3.
Gods groote langmoedigheid over Juda, mei
noodiglng tol bekeering, v». 1. VergelMking
ilrr hoo-heid van Israël en Juda, die lick
umi Ivmi-ls voorbeeld niet fpieircide. muur
lin nojr erger maakte, 6. Israël wordt ook
f-enooriigd tot bekeering, 12^ met sehoone
evangelische beloften van «Ie vergadering
der uitverkorene Joden en Heidenen tot
Christus Kerk, bestelling van hel predik-
amlit, nlM\'liriiriii^ ilcr ceremoniën en o|iri)f-
ting van de nieuwe god «dienst; alsmede van
«1™ Geert des kindschap», dn gebeds, der
ware bekeerin*; en der erfenis van het he-
melsc-he Kanaan, U.
MEN zegt : Zoo een man zijne huis*
vrouw verlaat, en zij gaat van htm,
I en wordt eens anderen mans, zal hij ook I
; lot haar nor wederkeeren ? Zou datzelve
land niet grootelijks ontheiligd worden ? j
I Gü nu, hebt met vele boeieerder«gehoe- j
reerd.kecrnugtansweder tot Mij,spreekt !
de HEEhE.
| " Het\' uwe oogen op naar de hooge !
plaatsen, en zie toe, waar zijt gij niet be- i
•Japen? Gij lubt voor hen gezeten aan j
de wegin,alsten Arabier inde woestijn; !
alzoo hebt gij het land ontheiligd met
Uwe hoererijen en mei uwe boosheid.
.1 Daarom zijn de regendrupptlen inge- 1
houden,en er is geen spane regrn geweest.
\'. Maar gij hebt een hoe ren voor hoofd, gij
; weigert schaamrood te worden.
-i Zult gij niet van nu af tot Mij roe-
] pen : Mijn Vader! Gij züt de Leidsman
mijner jeugd !
o Zal II ij i n eeuwigheid il ex toom behou-
jden? zal Hii(/i>rtgèstadigbewaren ï Zie,
gij spreekt en doet die boosheden, en
neemt de overhand,
eiren f,12.
         \'» Voorts zeide de HEERE tot mii, in de
dagen van den koning Josia : Hebt gij ge-
zien, wat de afgekeerde Israël gedaan
jer. MO. heeft? rij " ging henen op allen hoogen
berg, en tot ouder allen groenen boom,
, en hoereerde aldaar.
7 En Ik zeide, nadat zij zulks alles ge-
daan had : liekeer u tot My ; maar zij be-
keerdezich niet. Dit zag de trouweluoze,
bare zuster Jnda.
• En Ik zag, als Ik ter oorzake van
alles, waarin de afgekeerde Israël over
••pel bedreven huil, haar verlaten,en haar
haren scheldbrief gegeven had, dat de
trouwelooze, hare zuster Juda, niet
vreesde, maar ging henen en hoereerde
zelve ook.
9 Ja het geschiedde, van wege het ge-
nicht hater boererüjdat zo het land ont-
hciligde : want zij bedreef overspel met
steen en hout.
iO En *»dfs in dit alles heeft zich hare
trouweloost zuster Juda tot Mtjniet be- |
keerd met haar gansche hart.maar val-
st-.heUik, spreekt de HEBRE.
11   Dies de IIEERE tot mij zeide i De
afgekeerde Ie.rai-1 heeft hare ziel geregt-
vttardigd, meer dan de trouwelooze Juda.
12  Ga henen en roep deze woorden uit
tegen bet noorden, en teg; llekeeru,gij
afgekeerd, Israël! ^preekI delILERE.zno
zal Ik mijnen toorn op ulieden niet doen
b Pi. «i-is.l vallen : want Ik b«n » goedertieren,
1088,9. spreekt de IIEERE, Ik zal den faerantet
1*9:17, in eeuwigheid behouden.
18 Alleen ken tiwcongeregtigheid, dnt
gij tegen den IIEERE, uwen God, hebt
overtreden,enuwe wegen verstrooid hebt
-ocr page 507-
JEKEMIW 5.
I ulieden een braakland, en zaait niet
i oiuler i!< doornen.
4  Besnijdt u den HKERE,endoct weg
de foor h uiden uwer e harten, rij mannen
\' van Jnda en Inwonen van Jeruzalem 1
\' opdat mijne grimmigheid niet uitvare
als een \'\'vuur, en brande, dat niemand
hlnsschen kunne, van wege de boosheid
»wer handelingen.
ü Verkondigt in Juda, en laat het
hooren te Jeruzalem, en zegt het; ja
blaast «Ie bazuin in het land ; roept niet
volle stem en zegt : Verzamelt ulieden.
en laat om ingaan in de vaste steden 1
(i Werpt de banier op naar Zion, vlugt
met hoopen, blijft niet etaanl want Ik
breng een kwaad aan van het noorden,
en eene groote breuk.
7 De \'leeuw is opgekomen uit zijne
haag, en de verderver der Ueidenen is
opgetrokken, hij is uitgegaan uit zijne
plaats, um uw land te Keilen in ver-
wot.sting; uwe steden zullen ƒ vermoord
worden, dat er niemand in wone.
5  Hierom gordt zakken aan,j» bedrijft
misbaar en huilt: want de hlttigheld van
des HEKKEN toorn is niet van ons af-
keerd.
y En het zal te dier tijd geschieden,
spreekt de IIEKRE, dathit hart des ko-
nings en het hart der vorsten vergaan
zal; en de priester» zuilen zich ontzetten,
en de profeten zich verwonderen.
lOToenieideik: Ach Heere HhEKE !
waarlijk Gij beht dit volk en Jeruzalem
grootelijks bedrogen, zeggende: Gijlieden
zult vrede hebben; daar het zwaard tot
aan de ziel raakt.
11 Te dier tijd /.al tot dit volk en tot
Jeruzalem gezegd worden : Ken dorre
wind van de hooge plaatsen in de woes-
] - in1., van den weg der dochter mijns
j volk»; niet om lei wannen, noen om te
zuiveren;
| 1" Er zal y ij een wind komen, die hun
te sterk zal >.:.•,. Nu ra! lkookoordee-
I len tegen hen uitspreken.
{ 13 Ziet, hij komt op als wolken, en
! zijne wagencn zijn als een wervelwind,
1 zijne paarden zijn sneller dan arenden ;
wee ons, want wij zijn verwoest!
14  •\'< Wasch uw hart van boosheid, o
Jeruzalem! opdat gij behoudtn wordt;
I boe lang zult gij de gedachten uwer
. ijdelheid in het binnenste van u laten
:vernachten ?
! 15 Want enne stem verkondigt van
! Dan af, en doet ellende hooren van het
gebergte van Efraim.
Il \\ ermeldt den volken, ziet, doet het
hooren tegen Jei i\'ualein : daar komen
hoeders uit verren lande ; en zij verheffen
hunne stem tegen de steden van Juda.
17 Als de wachters der velden zijn zij
rondom tegen haar ; omdat zij tegen Mij
wederepannig geweest is, spreekt de
HEERE.
15  Uw wegen uwe handelingen hebben
u deze dingen gedaan ; dit ia uwe boos-
heid, dat liet too bitter is, dat het tot
aan uw hart raakt.
lil 0 mijn \' ingewand, mijn ingewand I
ik heb barenswee, o wanden mijns har-
ten ! mijn hart maakt getier in mij, ik
kan niet zwijgen : want gij, nifjneziel !
hoort het geluid der bazuin en het krijgs-
geschrei.
80 Breuk op breuk wordt eruitgeroe*
Een ; want het gansche land is verstoord:
aastelijk zijn mijne tenten verstoord,
mijne gordijnen in een oogenblikl
21  Hoe lang zal ik de banier zien, bet
geluid der bazuin booreu?
22  Zekerlijk, mijn volk is dwaas. Mij
kennen zij niet; hert zijn zotte kinderen,
en zij zijn niet verstandig; wijs zijn zij
om kwaad te doen, maar goed te doen
weten zij niet.
::. Ik zag het landaan.cn niet, het was
woest en ledig; ook naar den hemel,en
zijn licht was er niet.
24 Ik zag de bergen aan, en ziet, zij
beelden ; en al de heuvelen schudden.
SS Ik gag, en ztet, er was geenmenscb ;
en alle vogelen des hemels waren weg*
gevlogen.
\'2ti Ik zag. en ziet, het vruchtbare land
Was eene woestijn, en al zijne steden wa-
ren afgebroken, van wege dcnHKKRE.
van wege de hittigheld zijns looms.
\'27 Want zoi> zegt de HEEKE : Dit
gansc-he land /.al eene woestheid zijn;
(doch Ik zal geene k voleinding maken.)
28  Hit roiu zal de aaide treuren, en de
hemel daarboven zwart zijn : omdat Ik
het heb gesproken. Ik heb het voorge-
nouien, en het zal Mij niet rouwen, eu
Ik zal Mij daarvan niet afkeeren.
29   Van het geroep der rutteren eu
boogschutters vlugten al de steden; iii
gaan in de wolken, en klimmen op de
rotsen: al de steden zijn verlaten, zoo-
dat niemand hi dezelve woont.
\'M\\ Wat zult gij dan doen,gij verwoeste?
al kleedde r gü u met scharlaken, al ver-
hierdc t gij u met goudt n sieraad, ai
sehuurdet gij uwe oogen met blanketsel,
zou zuudt gij u toek ie vergeefsOppron-
ken; de boelen versmaden u, zij zullen
uwe ziel zoeken.
31 Want ik hoor eene et"m als ^an eene
vromr, die in arbeid is, eene benaauwd-
heid als van eene, die in des eersten ksu.ii>
nood fs, de stem van dedoehterZions,zij
hijgt, z\\i breidt hare lian.Un uit, im-
yende : O wee mij nu, want mijne ziel
is moede van wege de doodslagers !
HOOFDSTUK 5.
Klasrt over dm irr mr el ijken toestand van J*-
rii/.ili-in en Juda, als. dat er ireene vromen
Doder kleinen norli irroon-n meer te vinden
waren, <.*. 1, *. 5; dal allerlei >,\'iove zonden
ander Hen in /want\' ï-insren, .il« : uU. h mi
huichetnr-htlg zweren, 2. hardnekkigbeid en
vemoktheid, 3, 21—21; afgoderü, 7, 19;
ovenpel en hoererij. 7, &: veracht in*r van
Goda woord en i\'jne profeten, 11, 12, 18;
rijkdom door oneerlijke handelingen, 2fi,
3T \\ ontvet ia het eeriirt. 2tf ; het RenoOI
i-even nnn valwhe profeten en kwade pr>e*-
tcre, 31 . om dit alle» /.il God hen stmiTen
door de Chaldeen, 9, H, 15; zonder hen
n o ir Uu» puwch te verdelgen, 1«, 18,
C1 AAT om door de wijken van Jeruza-
T lem, en ziet nu toe, en verneemt,
eu zoekt op hare straten, of gij iemand
vindt, of er één is, die regt doet, die
waarheid zoekt, zuo zal Ik haar genadig
zijn.
3  En of zii al leggen : Zéo waarachtig
als
de I1KEHE Jeeft! zoo zweren zij
toch valschelijk.
\'A OIIEEHE! zie,i uwe oogen niet naar
waarheid • Gij bebtben <> geslagen, maar
zij hebben geene pijn gevoeld; Gij hebt
hen verteerd, maar zy nebben geweigerd
de \'• tucht aan te nemen; zü hebben
hunne aangezigten harder gemaakt dan
eene steenrots, zij hebben geweigerd zich
te bekeeren.
4  Doch ik telde : Zekerlijk, deze zyn
arm; zij handelen lottclijk, omdat zij
den weg des HEEREN, het regt huns
Gods niet weten.
D Ik zal gaan tot de grooten, en met
hen spieken, want die wetendeuweg des
HEEREN, het regt huns Gods ; maar zij
badden te zauie» het juk verbroken, en
de banden verscheurd.
i) Daarom heeft hen een » leeuw uit
het woud verslagen, een wolf der wil-
dernissen zal hen verwoesten; een luip-
aard waakt tegen hunne steden : al
wie uit dezelve uitgaat, zal veracbe ird
worden: want hunne overtredingen zijn
vermenigvuldigd, hunne afkeeringen zijn
magtig vele geworden.
O Deut.
.1 Je».
8:10,18.
30:1 1,
46:88.
f Jtr.
-ocr page 508-
JBftEMIM ti.
ken ; zij zetten eenen verderfelijkenttrik,
zij vangen de menseben.
27 Gelijk eene kouw rol is van gevo-
gelte, alzoo ssijn hunne huizen vol van
bedrog : daarom znu zij groot en rijk
geworden.
2* \'Zij zijn vet, xij zijn glad, zelfs de
daden der bonzen gaan zij te boven; de
• regtzaken rigten zij nlet^e/fa de regt-
zaak des wee/en, nogtans zijn zij voor-
spoedig; ook oordeelen zij bet regt der
nooddnü\'tigeu niet.
2ï> \'Zou Ik over die dingen geene be-
zoeking doen? spreekt de IIEEKE;zou
mijne ziel zich niet wreken aan zulk een
volk, als dit is?
30  Eeneschrikkelijke en afsrhnwelijke
zaak geschiedt er in het land.
31  De profeten profeteren " valschelijk,
en de priesters heerschim door hunne
handen , en mijn volk heeft het gaarne
alzoo : maar wat zult gij ten einde van
dien maken ?
HOOFDSTUK f».
God strlt he» tolk levendig voor -">_-.-n de
naderende a.ink.im.l iler llalijl.inirr», bele-
| [geriMC en ImimIh un Jrriiialrm rn hunne
geiankrlijkr urgtuering, ra, I, 11, 12, 21,
22; wmiaant hen tol liekeering. 8, 16 ; maar
doordien allerlei biio<-ln-iil, wrevel en geweld.
7; reratoktbetd, tveder-patmighrid, hard-
nekkigheid, In, lf>. 17. 2\'J, 3*i . gierigheid,
IS; ii.-hi.-rkl.il>, 2* ; valw-hheid rn pluiia-
K\'rijkriii ili-r profeten en printers, 13, 11,
15: verachting vim Gods woord en het op-
volgen van kun eigen goeddunken, \'9, •> .
huii lir\'l.ii\'hlige ui)il*ilii\'ii>i, 2U; ilc uverliand
hadden, eoo vooriegt II ij hun, dut allen, de
een na den ander, het Innd uil moeten, 9.
De profeet wordt geeterkl tegen de boosheid
C. i 7 Ho»; rou Ik over zulks u vergeven ?
uw* kinderen verlaten Mü.etuweffn bij
ben, die geen God zijn: als Ik hen ver-
zadigd heli, -oo bedrijven zü overspel, en
verzamelen bij hoopen in liet hoerenhuis.
82 u.! s JU wel ge voederde hengsten rf zijn zij
\\ vroeg op; zij hunkeren.ren iegelijk naar
\' zijns naasten huisvrouw.
23 ! Il \'/«ou Ik over die dingen geene be-
ff:flJ zoi-ki.iif doen? spreekt <1>\' HEF.KE. Of
\' zou mijne ziel zicb nirt wreken aan
; zulk een volk, all dit is ?
Kt Beklimt haremuren,en verderftze,
4 27. (doch maakt ƒ geene voleinding ;| doet
I hare «pitsen we*, wantzij zijndesHEE-
I REN niet.
11 Want bet hui* van Israël en het
320. huis van Juda hebben gansch:» trouwe-
looxliik tegen Mij gehandeld,spreekt de !
I HEEKE.
| 13 Zij verloochenen den IIKERE, en
\' ici;i!i n : Hij ïs bet niet, en ons \'> zal
geen kwaad overkomen, wij zullen noch !
zwaard noch honger zien;
13  Ja die profeten zullen tot wind wor*
den, want het woord in niet bij hen ;
hun zelven zh! zoo geschieden.
14   Daarom zegt de HEEKE,de Goddcr
heirtcharen. alzoo, omdat gijlieden dit
woord spreekt : Ziet, Ikzal\' mijne «oor-
den in uwen mond tot vuur maken, en
j dit volk tut bout, in bet zal hen verteren.
1.1 Ziet, Ik zal over «lieden een volk
\'van * verre brengen, o buis I*raëls!
«preekt de EUSEREj het is een sterk
volk, liet Is een zeer oud volk, een volk,
welks sprank gi) niet zult kennen, en
niet booren wnt het spreken zal.
K> Ziin pijlkoker is als ten open graf;
zij zijn altemaft) belden.
17 En bet zal uwen \' oogst en Uw brood
Deut, 38:31, opetrn, <Uit uwe zonen en uwedocbteren
zouden eren ; het zal uwe schapen en uwe
runderen opeten ; het zal uwen wijnstok
en uwen vijgrbonra opeten ; uwe vaste
steden, op dewelke gij vertrouwt, zal
het arm maken, door het /.waard.
I* Nogtans zal Ik ook in \\ie dagen,
. Jer. 127. spreekt de 1IEERE, >•> geene voleinding
met ulieden maken.
19 En liet zal geschieden, war.ne*-rgij
16 in. zultzeggen: "Waaromheelton*delIEK-
\' BE, ooze God, al deze dingen gedaan ?
I dat gii tot b; n zeggen znlt : Gelijk als
1 yü Heden Mij hebt vei-laten, en vreemde
\'goden in uw land gediend,alzoo zult gij
ue uitlandichen dienen, in et-u iaud,
\\ dat bet uwe niet is.
: 2» Verkondigt dit in het hnis van Ja-
\\ kob, en laat het hooren in Juda, zeg-
I gende :
6:9.. 21 "Hoort nu dit, gij dwaas en hnrte-
loos volk ! die ougeu beuben, innar zien
1 niet. dieooren hebben, maar hooren niet.
22  Zult gijlieden Mij niet vreezen ?
i spreekt de HKEHE; zult gij voor mijn
\\ aangezigt niet beven? die der zee bet
•Jobtt.UMI zand tot eenen /\'paal gesteld heli, m**t
33:7. eene eeuwige inzeiiing, dat zij daarover
HH.\'J. niet zal gaan : ofschoon hr.re golven
: zich bewegen, zoo zullen zij toch niet
i vermogen, ufscbouii iï\\ bruisen, ton zul-
j len ui toch daarover niet gaan.
23  Maar dit volk hoeft een afvalligen
j wetlerspannig bart; zij zijn afgevallen
t-n heengegaan ;
j 24 En zij zeggen niet in hun hart: Laat
| ons nu den IIE EK E, on zen God, vreezen,
H Deui. 1111. die den regen geeft, \'/ zo-> vroegen regen
als spaden regen, op zijnen tyd ; r/ie ons
de weken,de gezette tijden van den oorsI,
bewaart.
25 Uwe ongeregrigheden wenden die
dingen af, en uwe zonden weren dat
goede van ulieden.
96 Want onder mijn volk worden god-
deloozen gevonden; een ieder van hen
loert, gelijk zich devogelvanjrers*ehik-
het
mik
i\\»
e.liieloo^heid.
7i]no dienst l.tj hen, 27, 2\'J.
VLUGT met hoopen, gi.j kinderen van
Benjamin ! uit bet midden van Jerü*
zalem, en blaast de bnznin te Thekóa.en
beft een vuurteekenop te Beth-Cherem:
want er kijkt een knaad uit van het
"noorden, en eene groote breuk.
2  Ik heb ree/ de dochter Zions bij eene
schoont en wellustige proKM vergeleken ;
ïtamr er zullen herders tot haarko*
men uict hunne kuiUMi; *ij zullen tenten
rondom f gen haar opslaan, zij zullen
een iegelijk zijne ruimte afweiden.
4  Heiligt den krijg tegen baar, maakt
u ou, en laat ons opirekkt-n op den
middag; o wee ons\' want de dag heeft
zich gewend, want de avondschaduwen
neigen zich.
5  Maakt u op. en laat ons optrekken in
den nacht, en hare paleizen verderven!
fi Want zoo zegt de HEEKE derheir-
seiiaren : Houwt hoornen af, en werpt
eenen wal op tegen Jeruzalem; zij is de
stad, die bezocht zal worden . in het mid-
den van haar is en\'tel verdrukking.
7 Geliik een bornput zijn water op-
geeft, alzoo geeft zij bare boosheid op;
geweld en verstoring wordt in haarge-
noord, weedom en plaging is steeds voor
mün aangezigt.
S Laaf u tuehtigen, Jeruzalem ! opdat
mijne ziel van u niet afgetrokken worde,
opdat Ik tt niet stelle tut eene woestheid,
l"t een onbewoond land.
\'J Zoo zegt de HEEUEderbeiracharen :
Zij zullen Israël* overblijfsel vliitiglijk
nilezen. gelijk eenen wijnstok: \'\'breng
nwe band weder, gelijk een wijnlezer.
aan Ar korven.
10  Tot wie znl ik spreken en betuigen,
dat zij het booren ? Ziet, hun e oor is
onbesneden, dat zij riet kunnen toeluis-
teren ; ziet, bet woord des HEKKEN is
bun tot eenen smaad, zij hebben geenen
lust daartoe.
11  Daarom ben ik vol van des HEEREN
grimuiigheid, ik hen moede geworden
van inhouden; ik za] ze uitstorten over de
-ocr page 509-
ktnderkcns op de straat, en over de ver-
gadrring der jongelingen te ia mm ; want
zelfs de man met «Ie vrouw zullen gevan-
«en worden, do oude met dien, die vol
il van dagen.
IC \' En hunne huizen zullen omgevend
worden tut anneren, niet te Tarnen de
akkers en vrouwen: want II; zal mijne
hand uitstrekken tekende inwoners dezes
lands. spreekt de HEERE.
IS Want van hunnen kleinste aan tot
hunnen grootste toe t pleegt ern ieder
van hen gierigheid, en van den profeet
aan tot den priester toe bedrijft een ieder
van hen valsehheid.
14  ƒ En zij genezrn de breuk van de
dochter mijns volk* op het Hgtste, zeg-
gendc : Vrede, vrede I doch daar is geen
vrede.
l\'i Zün zij beschaamd, omdat zij gru-
wel bedreven hebben ? Ja zij schamen
zich in het minste niet, weten ook niet
van schaamrood te maken; daarom zullen
tij vallen onder dr vallenden ; ten tijde
all Ik hen bezoeken zal, zullen zij strui-
kelen. tegt de HEERE.
18  Zoo zegt de HEERE : Staat op de
weren, en ziet toe, en vraagt naar de
oude paden, waar toch de goede weg zij,
en wandelt daarin, 9 zoo zult gij rust
vinden voor uwe ziel; maarzij zegden:
Wij tullen <ltinr<n niet wandelen.
17 Ik heb ook wachters over ulieden
feateld, zengende: Luistert naar het ge-
uid der bazuin; maar zij zeggrn: Wij
zullen niet luisteren.
15  Daarom hoort, gij Heldenen! en
verneem, o gij vergadering! wat onder
hen Is.
19  Iloor toe, gij aarde I zie. Ik zal een
kwaad brengen over dit volk, de vrucht
hunner gedachten : want /.ij merken niet
op mijne woorden, en mijne wet ver-
werpen zij.
SO \'\' Waartoe zal dan de.wierook voor
Mij uit Scheba komen ? en de beste kal-
mus uit verren lande? Vwehrandofferen
zün .Vy niet bchageÜjk, en uwe slagt-
offeren zijn Mij niet zoet.
21  Daarom/egt de HEEREahoo Ziet,
Ik zal dit volk allerlei aanstoot stellen ;
en daaraan zullen z\'distnoten tezamen
vaders en kinderen, de nabuur en zyn
uk dg \'.\'• 1. en zullen omkomen.
22  Zoo zegt de HEERE: Zict,crkomt
een volk uit het land van het noorden,
en eene • groote natie zal opgewekt wor-
den uit de zijden der aarde.
23  Boog en spies zullen zij vopren, het
Uren wreed r<*/*,en zij zullen niet barm-
hartig zün ; hunne stem zal bruinen als de
tee, en op paarden zullen zij rijden; het
is toegerust, als een man ten oorlog tegen
u, o dochter van Zion !
24  Wij hebben zijn gerucht gehoord,
onze handen zün slap geworden; be-
naauwdheid heeft ons aangegrepen, WW-
dom als van eene i barende i-,onw.
28 Oaat ni»t uit in het veld, noch wan-
deltopden weg; want des vijnnds zwaard
ii er, schrik van rondom!
2*> O dochter mijns volks ! \' gord eenen
zak aan. en wentel n in de asch, maak
u rouw eena eenigen zoo*»* een zeer bit-
ter misbaar; want de verstoorder zal ons
snelliik overkomen.
27 Ik heb u ondermijn tolk gesteld tot
eenen wachttoren, tot eene vesting; opdat
gU hunnen wegzondt weten en proeven.
2* Zij zijn allen de afvallïgste der af-
valligen. wandelende in achterklap; zij
zijn "• koper n ijzer; zij zijn allemaal
verderver*.
2\'J De blaasbalg is verbrand, het lood
is van het vuurverteerd; tevergeefs heeft
de smelter zoo vlütïgliik gesmolten, de-
wijl de boozen niet afgetrokken zijn.
•0 Men noemt te een verworpen zil-
ver : want de HEEKE heeft hen * ver-
worpen.
HOOFDSTUK 7.
Goi! laat t.\\\\n volk ofpnlianr vermanen tot
•rsre liek^rrinz en nfifnml van hun ijilet
vertrouwen op de uiterlijke ^oilmtienit en
temprl. met verwijt van het ïmlJi !<.r>« en
imlwihnamd ini-bruik hiervan, n, \\ : drotgt
het
orlteeld v,in SÜo
[:!
tiiedt ilrn profeet root het volk te liiidli
om luinne alirodbeke r-wernijen, IB; ver-
werp! hunne offer» en et-rht irehoor*»luiheid,
in plaats iler voorgaande en tegenwoordige
onsjehoorr.ininhrïd, 21 : roept tot «rhrik en
rouw over .Ie irrmvelrn \\an Tofeth, in het
«UI .Ie* iooiih Hioaouu, 29.
HET woord, dat tot Jeremia geschied
is, vnn den HEEKE, zeggende :
2  Sta in de poort van des HEEREN
huis, en roep aldaar dit woord u\'.t, en
zeg: Hoort iles HEER EN woord,oganich
Juda! gii, \'He door deze poorten ingaat,
om den HEERE ai\'i te bidden.
3  7oo zegt :1e HEERE der heirscliaren,
de Go-1 Iiraéla: •< Maakt uwe wegen en
uwe handelingen goed.zoo zal Ikulieden
doen wonen in deie plaats.
4   Vertrouwt nier op vaNche woorden,
zeggende : Des HEEREN tempel, des
HEEREN tempel,des IIEERENtempel,
zijn deze 1
5  Maar indien gü uwe wegen en uwe
handelingen waaiüjk zult goedmaken ;
indien gij waarlijk zult •> regt iloen
tus«chen den man en tusschen zijnen
naaste;
f> Den vreemdeling, wees en • weduwe
niet zult verdrukken, en geen <* onschul-
dig bloed in de».e plaat* vergieten; en an-
dere goden niet zult nawandelen, ulie-
den ten kwade:
7 Zoo zal Ik u in deze plaats, in bet
land, dat Ik uwen vaderen gegeven heb,
dom wonen van eeuw tot eeuw.
S Ziet, gij vertrouwt u op valsche
woorden, die geen nut doen,
9  Zult gii stelen, doodslaan en overspel
bedrijven, en valschetijk zweren,en Haal
rooken, en andere goden naw&ndelen,
die gü nie* kent ?
10  En dan komen en staan voor mijn
aangexigt in dit buis, dat naar mijnen
□aam genoemd is, en zeggen : Wü ziin
verlost, ora al deze gruwelen te doen?
11   Is dan dit buis, dat naar mijnen
naam genoemd is, in uwe oogen eene
•• spelonk iler moordenaren ? Ziet. Ik heb
het ook gezien, spreekt de HEERE.
12  Want gaat nu henen naar mijne
plaat», die te Silo was,alwaar Ik mijnen
naam in het eerst had doen wonen ; en
tiet, /wat Ik daaraan gedaan heb van
wege de boosh. id van mijn volk Israël.
13  En nu, omda» giilieden al dtte wcr-
ken doet, spreekt de HEERE, en Ik tot u
gesproken heb, ." vroeg op zijnde en «pre-
kende, maar gü niet gehoord hebt,en Ik
u \'\'geroepen, maar gij niet geantwoord
hebt.;
14  Zoo zal Ik aan dit huis, dat naar
mijnen naam genoemd is, waarop gij ver-
trouwt, en aan deze plaats, die Ik n en
uwen vaderen gegeven heb, doen, geluk
als Ik aan Silo gedaan heb.
15  En Ik zal ulieden van niün aange-
zigt wegwerpen, getijk als Ik al uwe
broederen, bctganHCh» zaad van Efraïm,
weggeworpen heb.
Itï GÜ dan, > bid niet voor dit volk,
en hef geen geschrei noch gebed voor hen
op, en loop Mij niet aan: want Ik ?.al
u niet hooren.
17 Ziet gij niet, wat zij doen in Ie
steden van Juda, en op de straten vnn
Jeruzalrm ?
IS !>:• kinderen lezen hout op, en de
vaders steken het vuur aau, en devrou-
wen kneden het deeg, oei geheelde koe-
/Jer. 8:1».
K Eiec. 11:10.
j Matt. 11:».
-. 2*.
11): 1,».
Un. Ml.
AA 3.
Amm 5 81.
Mirha •*
Lttk. He«.j
**1
50: tt,
SS lil.
11:14.
11:11.
mEifc.il 1?
-ocr page 510-
JEKEM1M 8.
her nl der onvemiifiitre \'tenten , over hnn-       J. v
nen <l«.izen en t*l*chen roem «p wj-heiil ;          (jut
>< ".• • rin • iler «f, raltrbb ri tl. bè*jioltelnke ;         
vleijerij en finhc.<-hii.i-ii-lht-itl «Ier vslucbe
proieien rn priester*, sdniwiHH\' iiiailiiidlttf.
rn alV-iden.1 «1 hetwelk God i«av /al -t r.il\'- \'.
fen tloor >!>- lblivlonii-r>, |; traintver ile \'
j.roOi-t «eer bfttCf treurt en i.ii .:.i i.-i. 18.
Tl.lt zei ver ttid, spreekt de UEERE,
zuilen .n de beenderen der koningen
van Juda, en •\'.•• btenderen hunner vor-
sten, en de beenden n jer pri* stèren, en
de beenderen dtr profeten, en de been-
deren der inwoners van Jeruzalem, uit
bunne graven uithalen.
2  En zij zullen ze uitspreid»!! voor de
zon, en voor de tnaati, en voor bet gansche
heir des hemels, die zij liefgehad, en die
zij " gediend, en dté. zij nagewandeld, en * Jee.
die zij gelucht hebben, en voor dewelke
zij zich uedtTgebogen hebben; zij zullen
niet vrrzAineld noch begraven worden :
tot mist op den aardbodem zulten zü zijn.
3  En de dood zal voor het leven verko-
zen woiden, bij het ganxche overblijfsel j
der overgeblevenen uitdit byoze geslacht,
in al de plaatsen tier overgeblevenen, \'
waar Ik hen h< neugedreven zal hebben,
spreekt de HEERE der heirncharen.
-\\ \'At-£ wijders tot ben : Zoo zegt de ,
IIKERE; halmen vallen, en niet weder
opstaan \'t Zal men afkceren. en niet \'
wederkeerrn ?
.") Waarom keert dam dit volk te Jeru-
zaltut af met eene alloosdurende afkee-
rina;7 zij houden vaat aan bedrog, zij
weigeren wi der te keeren.
ti Ik heb geluisterd en toegehoord, zij
spreken dat niet regt is, er is niemand^
dit* berouw heeft over zijne boosheid, zeg-
gende : Wat heb ik gedaan ? Een ieder
keert zich om in zijnen loop, gelijk een
onbesuisd paard in den strijd.
7 Zelfs een ooijevaar ttan den hemel
weet /.ijne gezette tijden, en eene tortel-
duif, en kraan, en zwaluw, m-turn den
tijd hunner aankomst waar; maarmün
volk >\' weet het regt des IIEEKEN niet. f, jpr
S Hoe zegt jrti dan: Wij zijn wijs, t*n
de wet des HEBBEN is bij ons! Ziet,
waarliik, te vergeefs werkt de valsche
pen der schriftgeleerden.
y De wijzen zijn beschaamd, verschrikt
en gevangen; ziet., zü hebben des HEE-
REN woord verworjten, w,tt wijsheid
zouden zij dan hebb-n ?
lu Daarom zal Ik hunne\'vrouwen aan t. Jrt
anderen geven, hunne akkers aan fl.i-iere
bezitters: want \'\'van den kleinste aan rf jrr
tot den grootste toe • pleegt een ieder
van hen giet igheh!; van den profeet aan
tot den priester toe bedrijft een ieder r j«.
van ben valschbeid.
11  En zij genezen de breuk van de
dochter mijns volks op het ligtaie, zeg*
gende: Vrede, vrede! doch daar ia (teen
vrede.
12  Zijn zij beschaamd, omdat zij gru-
wel bedreven hebben * Ja zij schamen
zich in bet minste niet, en weten niet
schaamrood te worden; daarom zullen
zij vallen ouder de vallenden* ten tijde
hunner bezoeking zullen zij struikelen,
zegt de HKERE.
13  Ik zal hen voorzeker wegrapen,
spreekt de II EEK E, er zijn geene druiven
aan den ƒ wijnstok, en geene vijgen aan ,
den :*vijgeboom, ja het blad is afgeval, f
len; en de yebtideit, die Ik bun gegeven q ,,T!ll
heb, die overtreden i\\\\.
                                | l,,*
14  Waarom blijven wij zitten? * Ver* :
zamelt u, en laat ons ingaan inde vaste !
sleden, in aldaar stilzwijgen : immers /. .Ier.
heeft ons de 111.1:1\' E, onze God, doen atll- I
zwijgen, en ons met I gnllewater n. \'. Jïr>
drenkt, omdat wij tegen den UEERE i
gezondigd hebben.
15  » Men \'.vacht naar vrede, maar er || Jer.
ken te maken voor «Ie \'Melécbeth des
, hemels, en anderen goden drankofferen te
i offeren, om Mi: verdriet aan te doen.
lil Poen iU Mn verdriet aan? spreekt
de HEERS. Dor* rif Art zichzelvmniet
Mftn. tul beschaming :i •! lis ,i;.n.\', / ^ _• r * .\'
:\'i\' Da•i\'-i\'iri jegt,:. Ii.\'. re HEEREaizoo:
Zift, mijn toorn en mime grimmigheid
zal uitgestort worden over deze plaats,
over dr men*u\'hcn \' n over de beesten,
en over bet geboomte des velds, en over
de vrucht de* aardrijk»; en cal bra»-
den, en niet uitgeblusehf worden.
Cl Z.to -eglde HKKKEderheirscharen,
1 de God Israëli: » D-jft uwe brandotTeren
tot uw siagtolïeren. on eet vleesctt.
22  Want Ik beh uiet uwt vn It ren, ten
! dage aU 1 k ben uit Eit;pteland uitvoerde,
j ni«t gesproken, noch hun geboden vao
zaken den brandoffer* o!" «lagtoftVn.
23  Maai deze zaak heb Ik bun geboden,
1 zeggende : - Hoort naar mijne stem, r zoo
zal Ik u tot ccnen God zijn, en gij zult
Mij tol (en volk zijn; en wandelt in al
den w-g, dien Ik u gebieden zal, opdat
bet u Welga.
j 24 Uorh 7ii hebban niet gehoord,noch
: bun oor geneigd, maar gewandeld in de
raadslngen, in bel </ goeddunken vnn hun
boon hart. en \' zij zijn achterwaarts gt-
kecrd. rn niet voorwaarts.
-- Van dien dag al\', dat uwe vaders uit
Eg.ipteland ziin uitgegaan, tot op dezen
] dag, zoo beh Ik tot u gezonden al mijne
l knecbtru, de profeten, dagelijks vroeg
| op H) ik Ie en zendende.
1 2(1 Doch zij hebben naar Mij nier ge-
! boord, noch hun oor geneigd ; maar zij
hebben bunnen • nek verbard, i:> hebben
bet erger gemaakt dan hunne vaders.
27 Ook zult gli al deze woorden tot
hen sprektn, maar zij zullen iianru niet
booren ; «ij zuil wel lot hen roepen, maar
i zy zullt n u niet antwoorden.
2s Daarom zeg tot hen: Pit is bet volk,
1 dat naar de stem des HEKKEN, zijns
Gods, niet boon, en de\' ttiehi niet aan-
\' neemt : " de wanriieid is ondergegaan,
: en uitgeroeid van hunnen mond.
29  \'Scheer uw hoofdhaar af, o Jeritmr
leut \'.
en werp liet weg. en verliet\' eene
weeklagt op de hoogt* plaatsen : want de
HEEKE heeft het geslacht zijner ver-
bolgenhei:! verworpen en verlaten.
30  Want de kimltren van Juda hebben
gedaan, dat kwaad is in tniine oogen,
spreekt de HEEREiZij hebben hunncver-
i\'i\' \'\\-t len gesteld in Int huis, dat naar
mijnen naam genoemd is, om dat te
verontreinigt n.
31  En zij hebben gebouwd de " hoogten
van Tufrtïi. dat in het dal des zoons van
Ilinuom i«, om bunne zonen en hunne
doebteren met vuur te v.-rbranden [ bet-
welk Ik niet beb geboden, noch in mijn
hart is opgekomen.
32  l\'aarom ziet. de dagen koinen,
•preekt de HEERE. dat het niet meer
zal gebeeten worden Tofeth, noch dal des
zoons van Hinnom. maar moorddal; en
lij zullen ze in Tofeth begraven,omdat
et geene plaats zal zijn.
33  \' En dedoodeligchainen dciM volks
zullen het gevogelte des hemels, en het
getlierte der aarde tot spijze zijn, en
niemand zal ze afschrikken.
34  f En Ik zal uit de steden van Juda
en uit de straten van Jeruzalem doen
ophouden de stem der irolijklicid en de
stem der vreugde, de f.tem des bruidc*
Ï;om« en de stem der bruid : want het
and zal i tot eene verwoesting worden.
HOOFDSTUK 8.
Verder* profetie vnn ile torkoni»tiirc weiver-
diende »eh:tii<le en Inti iniuvill» iil lirr Joden,
eoo dooden ut» levenden, vu. 1. Vwwrjt over
buiiiie rwliirige oaverstaadüni osboetvaaf>-
«ligheid. niet liiminaiiilin door het voor-
•I Jm. 6.Ï 11,
Jer. R 2
1? 13
t Nrh.9.17.20.
Jer. 17 23.
19:15
I Jer.
|. Jer.
Job
n 23 li>
, 2 23.
19 5, C.
-ocr page 511-
JERKM1U !», lt>.
505
i. v. C.
il nieta goeds ; Daar tiid vhii ginezing,
maar /iet, er is verschrikking.
ld \'Van Dan at\' wordt het _\'< snuif zü -
in\': paarden gehoord; lui gauscbe land
\' beeft van bei gelunt der brie&chingen
zijner sterken ; en .:n konten daarhenen,
flat tij b( t land opeten en ditns volheid,
de stad t-n die dn*,? in wontn.
17 Want ziet, 11; zen! slangen. ba»iiis-
ken onder ulieden, ngeti dew< jke ge» ne
. » bezwering la . die luli. n u bijten,
•preekt de HEEKE.
H Mum* verkwikking is ui droefenis;
tuurt hart is Ilaatiw in mii.
1:\' Ziet, de stem Tan bei geschrei der
docht» ren mijns volk* is uit ieer vtrren
lande: la dan de lil l.KK niet teZion.\' is
baar Kunin * niet bij haar \'t Waarom heb-
ben zij Mij vertoornd met hunnegesne-
dene beelden, met ijdelheden der vre?m-
den?
£i> De oogst is voorbijgegaan, de zomer
\'is ten einde; nog zijn wij niet verlost.
Cl Ik ben gebroken van wrgede breuk
der dochter mijns volks; ik ga in het
zwart, ontzetting beeft mij aangegrepen.
2\'J Is er trem •> balsem In GUead ? ia er
\\ geen heelmeester aldaar? want waarom
. is de gezondheid der dochter mijns volks
niet ge rezen?
HOOFDSTUK y.
De profeet vervolgt zijne weeklagt, n. \\; en
wctin\'ht vnn lun volk rerwijrlera te zijn, om
de jrrmvelen. <lie im.hr lien nK-rmeen ivnren,
Ali : over»iK], trmiiteloo«hei<l. Keffen en l«-
ilrieiren, 3 : OWgelHwriaanihHd en afgod» r.j,
13, li; wnnrmii God hen moet m tal M raden,
en 0|i tulk erne verschrikkelijke ivijie be-
zoeken. dat min liel niet geaoeg ml kunnen
bekladen. 7. \'.►, I». \'in.l ».i.ir*ernnrt tegen
i.tilel vertronr.en. *n leert rijn volk op Hir.i
alleen te vertrouw—n, en te traehlcn naai
betren Mem behaagt, 2T>. Hu Iw.lreifft eïn-
delijk met alleen <1i Joden, il- iiii«bmikf>r«,
maar mik ile oniliffiri-iiilr lleiilenen, .il» ver-
nt-httm <(er Ihi.il ij.liui\'. 2j.
OCH m dat mijn hoold water ware, en
uiijn uu......Hpnngader van tranen!
zoo zon ik ilag en nacht beweenen de
verala<<.\'iien van de «uu-liter mijns volks.
2  Och dat ik in de woestijn eene her-
berg der wandelaars had ! zoo zou ik mijn
volk verlaten, en \\an hen trekken : want
zij zijn allen \'• overspeleis, Ben trouwe*
looze hoop.
3  En zij spannen hunne toogd* hun-
nen boog tot < leugen ; zij worden gewei*
dig in het lnnd, doch niet tot waarheid:
want zil gaan voort van <( boosheid tot
booshtid, maar Mij kennen zij niet,
spreekt de HE Kit E.
4  Wacht u, een iegelijk van zijnen
vriend, en vertrouwt niet op eeuigen
broeder: want elk broeder doet niet dan
bedriegen, en elk vriend • wandelt in
achterklap.
5  En zii handelen bedriegelijk, een
leder met zijnen vriend, en «preken de
waarheid niet; zij leeren hunne tong leu-
gen spreken, zij maken zich moede met
verkeerdelijk te handelen.
6  Uwe woning is in het midden van bc*
drog; door bedrog weigeren zij Mij te
kennen, spreekt de HEERE.
7 Daarom zegt de HEERE der heirscha-
ren alzoo i Ziet, Ik zal hen amelten en
zal hen beproeven: want hoe zou Ik an-
der»
doen ten aanzien der dochter mijns
70lks ?
8  Hunne ƒ tong is een moordpijl, zij
spreekt bedrog; een ieder spreekt met
zijnen naaste ma vrede met zijnen
i mond, ïimar in zijn binnenste legt hij
zijne lagen.
\'J >> Zou Ik hen o;n deze dingen niet
bezoeken ? spreekt de HEERE; zou mijne
ziel zich niet wreken «an zulk een volk,
als dit is \'t
10  Ik zal een geween en eene weeklage
opheffen over de bergen, en een klaaglied
overdeherdershuitenderwoestvjn: want .
zij lijn afgebrand, dat ernienianddoor-
gaat, en men hoort er zeene stem van
vee; van de vogelen dra hemels aan tot
de beesten toe zijn zij weggezworven.
doorgegaan I
11   En Ik za! Jeruzalem stellen toi
«ferahoopen, tul eene woning der dra- i Jrr.
ken; en de steden van Juda zal Ik «tellen
tut eene verwoesting zonder inwoner.
13  Wie is de wijzeman.diedit versta-
rn tot wien hoeft de mond des HEKKEN
gesproken,datbii bet verkondige? waar-
om Let land vergaan m afgebrand lij als ]
eene ww stijn, dat er niemand doorgaat
18 En de HEERE zeide \\ Omdat zij i
miiii\' wet, die Ik voor bun UOfetlgl
gegeven bad, venaten hebben, en naat
mijue stem niet gehoord, noch daarn.iar
gewnndelif Uebhen j
14  Maar hebber gewand» ld naar het i
goeddunken huns harten, en im ir de
Baalt, hetwelk hunne vailers hun geleerd
hadden.
ló Daarom zegt de HEEltE der beir- \'
scharen, de Goii Israüls, alüno : Ziet, Ik !
zal dit volk spijzen met k alsem, en Ik k .Ier.
zal hen drenken met \' gallewaler;
Ui En Ik zal ben •» verstrooijenonder \'->er.
de Heidenen, die zij niet gekmd hebben, J
0:15.
8;U.
26:33
zij noch hunne vaders; en Ik zal het *• ***
zwaard achler ben zenden, totdat Ik ben ;
verteerd zal hebben.
17 Zoo zegt de UEERE der heirscha-
ren : M-rkt daarop, en roept klaagvron-
wen, dat /u komen ; en zendt henen naar
de wijze fro<u--f», dat zij komen,
15  En haanten, en eene weeklage over
ons opheffen ; dat onze oogen van tranen
nederdalen, en onzt oogleden van water
vlieten.
VJ Want er is eene stem van weeklage
geboord uit Zton: Hoe zijn wij verstoord !
wij zijn Zeer beschaamd, omdat wij het
land hebhen verlaten,omdat lij onze wo-
ningen hebben omgeworpen.
\'JO Hoon dan dei HEEB EN woord, g»
vrouw n ! en UW oor ontvange kei woord
lUna mondi; enleett uwe dochters wee- [
klagen, en elk eene bare un-dgezellin ;
klanglirderen.
•Jl Want de dood is geklommen in onze
ve.n>leren, hij ia in onze paleizen geko- \\
men, om de kinderken* uit te roeijen van \'
de wijken, de jongelingen van de straten. \'
\'.:• Spreek i Zoo spreekt da HEEKE
\'" Ja een dood ligchaam des inenschen m Je
: ss,
zal liggen, als mi"t op het open veld.
en als eene garve achter den maaijer,
die niemand opzamelt.
*:a Zoo zegt de HEERE \'Een wijie • ICor. 1S1.
. 10.17.
btroeme zich niet ie zijne wijsheid, en
de sterke beroeme zich niet in zijne
sterkheid; een rijke beroeme zich niet
in zijnen rijkdom;
2A Maar die zich beroemt, beroeme zich
hierin, dat h;i verstaat, en Mn kent,
dat Ik de HEERE ben, doende welda* |
digbeid, regt en geregtigbeidopdt aardt:
want in die dingen heb Ik lust,spreekt :
de HEERE.
                                            j
C5 Ziet, de dagen komen, spreekt de
HEERE, dat Ik bezoeking zal doen over
alle btsnedenen, met degenen, die de
voorhuid hebbeu i
\'2<i Over Egypte, en over Juda, en over
E\'iuin, en over de kinderen Ammonx,en
over Moab, en over allen, die aan de hoe-
ken afgekort zijn,die inde woestijn wo-
nen ; want al de Heidenen hebben de
voorhuid, nianr hel ganxcho huis Israels
heeft !• de voorhuid des harten.
              \'
HOOFDSTUK 10.
God verbiedt aan \'ijn volk de heidennt-he
-ocr page 512-
JERKMVA 11.
schrijft omstaniliï rn hrspnl de ijiielhriil
ilrr nfzmlen en ilr dtraaahrid van dr *fi:o-
«liM-lir hrrldeniltenHt, mM ttviinvrrstellinir
vnn zi|ne \'/mlilrliikc tnajiilcil rn m.-c-t. lliit»-
ga4era <le .üon-t, die JAnli llrin bijzonder
M-hut.lie ir»«, 3. Hij profeteert en lieel.lt ,
•f iloor wrekï«:rrn ile TCfWMstfakg uu» Je- .
f 11/ i<i\'ii en ^-nn«<-h Juila ilnor ile R»bylo- ,
ntêr*. 17. waarop de profeet, ion in (ijnen,
) nl- in naam drr KitV, Cml hilt om ittaticin™ \'
i van ilit iturtlrel en straf der TOdilelooze vii- \'
f anden, XX.
HOORT hrt woord. Hat dp HEERE \'
tot ulieden snro-kt. o huis tsrnëls1 \'
j 2 Zon levt de HEERE: I.eert denweg
•Ier Heidenen niet, rn ontzet n niet voor |
de leekenen df* hemels, dewijl zich de
j Heidenen voor dezelve ontzetten.
\' 3 Want de inzettingen der volken lijn
ijdelheid i want s liet ia hout, dat mt>n i
\' tiit het wond g"houwen heeft, een werk \'
!n des werkmeesters handen met de \'
j UU
1 4 Mm pronkt het op niet zilveren met \'
goud ; zij \'> hechten ie met nagelen en niet ;
I hameren, opdat het niet waggele.
! ft Zii zijn geluk een palmboom van flirt i
\' werk, maar e k\'innen niet «preken ; zij j
1 moeten ,( gedragen worden, want zij kun* j
nen niet vaan ; vreest niet voor hen, \'
want zij kunn*n r g«-en kwaad doen. ook
ÏS er ifeen :oeddoen bii hen.
iï Omdat niemand f V gelijk is, o |
HKl\'RE! zoo zijt Gij groot, en groot ia \\
; uw naain in mogendheid.
7 9 Wie zou V niet vreezen, gü Koning \',
der Heideren ! want liet komt U toe; :
omdat toch onder alle wij-en der Hei* :
• denen, en in hun gansene koningrijk, :
niemand V gelijk ia.
** In é*«*l dïngzi\'n zij toch h onvernuftir
en zot j een hout is een onderwijs der ;
ijdelheden.
\'.) Uitgerekt zilver wordt van Tams ;
1 gebragt. en rond van Ufaz,f»f een werk .
t (lm werk meesters en van de handen des
1 goudsmid* ; htmelsblaauw en purper is
j hunne Vin-ding, een werk der wijzen zijn
zij al te samen.
in Mur de HEERE God ia de Wnar-
heid. Hij is de levende God, en een eeuwig
Koning; van zijne verbolgenheid heeft
de aa^-de, en de Heidenen kunnen zijne
gramschap niet verdragen.
11 (Aldus lult rulleden tot hen zeegen :
De goden, dte den hemel en de aarde
niet gemankt hebhen. zullen vergaan van
de aarde, en van OBoVr de-en hemel.)
lï Pip de I aarde gemaakt heeft door
zijne Vrarht, die de wereld bereid heeft
door zijne wijsheid, en den hemel * uit-
gehreid door zijn verstand.
IS Als Hij zijne *tem geeft, zoo ia er
\'•en s^druisch van wateren in den hemel,
en Hii doet de ( dampen opklimmen van
het einde der aarde; Hij maakt de blik*
•»emen met den rescen, en doet den wind
voortkomen uit zijnp sehatkameren.
14 »\'Een teder mensch la onvernuftig
geworden, zoodat hij geene weten-rhap
heeft, een ieder gomNmid isbesehaamd
van het gesneden beeld : want zijn gego-
trn beelil is leugen, en er i» g-en neut
in hen.
Ift IJdelheid zijn zij, een werk van
verleidingen; ten tijdehunner bezoeking
mllen zii vergaan.
Ifi " Jakohs deel ia niet gelijk die. want
Hij ia de Formeerder van alles ; en Israul
ia "de roedf zijner erfen s, HEEHEder
lieirstpharen Ï9 zijn naarn.
17 Raap uwekramerii weg uit het land,
gij inwonerea der vestinr \'
lfl Want zoo EegtdflHEEREiZlflt.tk
zal dainwooersdei landi op dltmaalwer-
slingeren, en zal ze j< henaauwen, opdat
zy het vinden.
19 O wee mij over mijne breuk ! mijne
plag" i« «martplijk ; en ik had gete?d i
Pit is immers eene krankheid, die ik
wel dragen zall
20 Mijne tent ia verstoord, en al mijne
zelen ziinverseheurd; mijne kinderen zijn
van mij uitgegaan, en zij zijn er niet; er
ia niemand meer,die mijne tent uitapant,
en müne gordijnen oprigt.
"I AVant de herders zijn onvernuftig
geworden, en hebben den HEERE niet
gezocht : daarom hebben zij niet ver-
stand iglük gehandeld, en hunne gansche
weide is verstrooid.
22  Ziet, er komt e*ne stem des ge-
rnrbts, en een groot beven uit het land
van het 7 noorden : dat men de steden Tan
Juda zal stellen tot eene verwoesting,
eene woning der T draken.
23  Ik weet, o HEERE! « dat bij den
mensch zijn weg niet is • het is niet bij
eeuen man, die wandelt, dat bij 2Ïjnen
gang rigte.
24  \' Kastijd mij, HEERE \' doch " met
mate, niet in uwen toorn, opdat Gij mij
niet te niete maakt.
2ft •\' Stort uwe grimmigheid uit over de
Heidenen, die U niet kennen, en over de
geslachten, die uwen naam nietar.nroe-
pen: want zij hebben Jakob »\' opgegeten,
ja zij hebben hein opgegeten, en hem
r verteerd, en zijn»* woning verwoest.
HOOFDSTUK 11.
q Jer.
1:11
4:«
r Jer.
9:11
. Spr.
18 1
»:St
*Pt.
6:1.
« Jer.
30:11
40:28
v Pa.
n a
. .Irr.
8:1«
x Jer.
9: IS
41
\'. :,\'.
e P». 11S:S.
4 Jet. Ml .1,7.
« Je*. 41 IS,
tpt. ecs.i».
9 Openli.l\'. 1
Goit Uat nin wrfcowi mrt Israël iloor i\\m
pntfeet kdtroepea, n. 1 : hflrafl <1p von\'u*e
en tet"enw(inrili,*c vrrlinndulirrLinï van I*-
r.i*-l rn Ju<la iloor verlvnhlirp afgoderij, 8;
na»rn 111 Hij rrn itohI rn nn\\erinii<le18k on-
Cflnk ovrr hrn wil hrrn-rn. 11. IR 17: vrr-
liinll .1\'ti prnfert vrtor hrn te liiit<len, 14:
11 a.i-t over <lr-. volk» hiiichrl.irhti^e rnd«-
.lirn-I rn zorïrloo.hriil, IS. De prufert Llaairt
voor Ooil ovrr .l> isiaTlllisillail -amMn>|ian-
ninir zijner laniltlir-ilrn van Anathnth Irsrn
hrin en hr-.-rrrt Go.U «mak, .lie Hoil hnu
voonert, U.
HET woord, dat tot .Teremia reschied
is, van den HEERE, zeggende:
2  Hoort gijliedf n de woorden d^zes ver-
honds, en spret\'kt tot de mannen van
Juda, en *ot de inwoners van Jeruzalem ;
3  Zegden tot hen: Zoo zegt de IIE ERE,
de God Israöls: "Vervloekt zij deman,
die niet hoort de woorden desM ver honds,
4   Dat Ik uwen vaderen geboden heb.
ten dage, als Ik hui uit Egypteland.uit
den \'• ijzeroven, uitverdr. zeggende : b Drut. 4:öt.
t Zijt mijner stem gehoorzaam, en doet j
dezelve, naar all**", wat Ik ulieden ge- "
biede ; zoo zult gij ~\\\\\\\\ tot een volk zijn,
en Ik zal u tot eenen God ziin ;
ft Opdat Ik den\'• eed bevestige.dien Ik d neut. 7:12
uwen vaderen rezworen heb,hun tegeven
een land, vl-vijende van mtik en honig.
al* h#*t is tp.Ie\'en dage. Toen antwoordde
ik en zeide - tnn-n, o HEERE!
G En de HEERE zeide tot mij : Roepal
deze woorden uit in desteden van Jutla,
en in de straten van Jeruzalem, zeggende:
Hoort de woorden dezes verbonds,en doet
de\'elve.
7  Want Ik heb uwe vad°ren ernsfelük
betuigd, ten dage, als Ik hen uit E**ypte-
land «invoerde, tot op dezen dag, * vroeg
op zündef-n betuigende,zeggende: Hoort j
naar mijne stem 1
8  Maar zij hebhen niet gehoord, noch |
hun ./\'oor geneigd, maar hebhen gfwan- ƒ Jer.
deld. een iegelijk naar het y goeddunken \'
van liunlieder boos hart: daarom heb Ik ï Jfr
ovpr ben gebrajrt al de woorden dm * ver*
bonds. dat Ik geboden heb te do*>n, uinar
zij niet gedaan hebVn.
!t Voorts zeide de HKEItE tot mij :
Er i« eene verbindtt-nls bevonden onder
de mnnnen van .TiuIh, en onder de inwo-
ners van Jerftzaleji.
M 7.ü zün wedergekeerd tot de onge-
regtigheden hunner voorvaderen, die
mijne woorden geweigerd hebben te hoo-
ft Je*. 41 •*.
Hah. 2 1«-
Zirh. li\' ->
\' i M
tl n
Pk.
1W:7
m Jer.
11:17
Jer. 5119,
Pt. 742
-ocr page 513-
JEREMIM IC, 13.
ren ; en zij hebben andere goden nagc-
wandeld, om die. te dienen : het buia
!• ril-N en het buia van Juila hebben
mijn verbond gebroken, dat Ik met
hunne vaderen gemankt heb.
Il Daarom zegt de HEER E alzoo: Ziet,
Ik zal een kwaad over hen brengen, uit
hetwelk /.ij niet zullen kunnen uitko-
A S|ir. 1:18,1 lurn : al* zij dan tot Mij zullen h roe-
je*. 1:15. pen, zal Ik naar hen niet hooren.
jrr. 1112. 12 Dan zulten de steden van Juda en
vr"!\' \'t \'T ^e ïDWOner8 van Jeruzalem henengaan,
Mn in 3 . (,n roPp,.n lot de goden, dien zij gerookt
: hebben; maar zij zullen hen gassen niet
, kunnen verloswen ten tijdehuu* kwaads.
i Jer. *.2S.: 13 Want * naar het geta! «wer steden,
I zyn uwe goden geweekt,nJuda! en naar
het jretal der straten van Jeruzalem hebt
gijliedenrHaren gesteld voor die schaam*
| te; altaren, om Unit! te rooken.
k Jer. 7:16. M Gij dan, *bid niet voor dit volk. en
11:11. bef geen geschrei noch gebed voor hen
\' on : want Ik zal niet hooren, ten tijde,als
j zy over hun kwaad tot Mij zullen roepen.
! ]S W\'nt heeft mijne beminde in mijn
I huis te doen, dewijl zij dieschondelijke
! daad met velen doet.en liet heilige vleesch
1 van u geweken is? wanneer gij kwaad
| doet, dan springt gij op van vreugde.
16 De HEERE had ü wen naam genoemd
1 eenen groenen olijfboom, schoon van
! liefelijke vruchten; maar »« heeft Hij
met een geluid vjiii een groot geroep een
vuur om den zei ven aangestoken,en zijne
takken zullen verbroken worden.
17  Want de IIEEKE der hcirscharen,
(Jer. 221. die u heeft \' geplant, heeft een kwaad
over u uitgesproken; om der boosheid
: wil van het huis Israël» en van het huis
1 van Juda, die zij onder zich bedrijven,
1 om Mij te vertoornen, rookende Haal.
I IS Pe HEERE in. heeft het mij te ken-
\' nen gegeven, dat ik het wete: toen hebt
: Gij mij hunne handelingen doen zien.
19 En Ik was als een lam,, n/s een os,
\' die gpleid wordt om te slngten : want ik
j wist niet. dat zij gedachten tegen mij
, dachten, zeggende : I.aat ons den hoorn
met zijne vrucht verderven, en laat ons
\\ hem uit liet land der levenden uitroejien,
dat zijn naam niet meer gedacht worde.
CO Maar, o IIEEKE der heirscharen,
1 Sam. ]R:7. Gü regtvaardige Regter, •" die de nieren
I ik zal nigtans van utre oordrelen met U
spreken : « waarom is der goddeloozen
weg voorspoedig? waarom hebben zij
rust, allen, die tronwclooslyk trouwe*
loosheid bedrijven ?
C Gü hebt zegeplant, zij zijn ook inge-
worteld, zii gaan voort, ook dragen tij
vrucht ; Gij jtijt irrl nabij in hunnen
^ mond, maar verre van hunne nieren.
3  Maar Gij, oHEERE! e kent mij,Gij
ziet mij, en •\' proeft mijn hart, dat het
met U i*. Ruk ze uit als schapen ter slag-
ting. en heilig ze totden dag der dooding.
4  Hoe lang zal het land treuren, en
het kruid des gansenen velds verdor-
ren? Van wegp de boosheid dergenen,
die daarin wonen, vergaan de \'beesten
en het gevogelte ; dewijl zij zeggen : Hy
ziet ons einde niet.
5  Als gü loopt met de voetgangers,
zoo maken zij u moede; hoe zult gü <t
dan mengen met de paarden ? zoo gü
alleenlijk vertrouwt in een land van
vrede, hoe zult gij het dan maken in de
verheffing van de Jordaan ?
tl Want ook uwe broeders, en uwsva-
dera huis, ook diezelve handelen trouwe-
loos lijk tegen u ; ook diezelve roepen u
met volle stem achierna;\'geloof hen niet,
wanneer zij vriendelijk tot u spreken.
7 Ik heb myn huis verlaten. Ik heb
mijne erfentt laten varen; Ik heb de
beminde mijmr ziel in de hand harer
vijanden gegeven.
S Mijne erfenis is Mij geworden als een
leeuw in het woud; zü heeft hare stem
tegen Mij verheven, daarom heb Ik haar
gehaat.
9  Mijne erfenis is Mij een gesprenkelde
vogel; de vogelen zijn rondom tegen haan
komt aan, verzamelt, al gij gediertedes
velds, komt Tom te eten!
10  Vele \'\' herders hebben mijnen wijn-
gaard verdorven,zij hebhen mijnen akker
vert reden;/.ij hebben mijnengewenschten
akker gesteld tot eene woes»e wildernis.
11   Men heeft hem gesteld tot eene
woestheid, verwoest zijnde treurt hij tot
Mij; hetgansche land is ver worst, omdat
er ni-mand is, die liet ter harte neemt.
IC Op alle houge plaatsen in de woes-
tijn zijn verstoorders gekomen ; want het
zwaard des HKEREN verteert van het
eene einde des lands tot aan bet andere
einde des lands; er is geen vrede voor
eenig vleesch.
18 Zij hebben tarwe I gezaaid, maar
doornen grraaiid; zij hebben zich gepy-
nig\'l, maar niet gevorderd : wordt alzoo
beschaamd van wege ulieder inkomsten,
van wege de nietigheid van den toorn des
HEEREN.
14 Alzoo zegt de HEERE : Aangaande
al müne booze naburen, die mijne erfe-
nis aanroeren, dewelke Ik mijnen volke
Isr at: Is erfelijk ingegeven heb : ziet,Ik zal
hen uit hun land uitrukken. « maar het
buis vim Juda zal Ik uit hunliedermid-
den uitrukken,
II En het zal geschieden, nadat Ik hen
zal uitgerukt hebben, zoo zal Ik wcder-
keeren, en Mij hunr.eronfferraen ; en Ik
zal he» wedrrhrengen, een\' iegelijk tot
zyne erfenis,er, een\'iegelijk tot zijn land.
Ifi En bet zal g^srhii den.indien zii de
wegen müns volks vlytiglük Bollen lee-
ren. zwerend e hii mijnen naam: \'/.nu MMUti-
achtig ah de HEERE leeft ! gelijk als
zij mijn volk geleerd hebben te zweren
hii Baal, zoo zullen zij in het midden
mijns volks gebouwd worden.
17 I Maar indien zii niet zullen hooren,
zoo zal ik diezelve natie ten eenemanl
uitrukken en verdoen,spreektdeHEERE.
HOOFDSTUK 18,
Job
P». 73:11,12.
lub. :
Je«. 29:13.
Pt.
139.1.
1120.
m
IKroii, 2S.\'
• en bet hart proeft t laat mij uwe wraak
van bon zien, want aan U heb ik mijne
1 twistzaak ontdekt.
Cl Daarom, zoo tegt de HEERE van de
\'mannen van Anathoth die uwe ziel zoe-
ken, leggende : Profeteer niet in den
\' naam des HKEREN, opdat gij van onze
\' handen niet sterft;
1 SS Daarom,tooxegt deHEEREderhelr-
. scharen: Ziet. Ik zal bezo< kingover hen
\'. doen : de jongelingen zullen door het
! zwaard sterven, hunne zonen en hunne
; doch teren zullen van honger sterven.
23 En zij zullen geen overblijfsel heb-
ben : want Ik zal een kwaad brengen over
de mannen van Anathoth, in het jaar
hunner bezoeking.
HOOFDSTUK IC.
De profeert ]•.\'.<> - voor ilen Hrcre over tien
voorspoed zijtu-r goddeloost landslieden rn
bidt, dat Hij hen ueirrukkc o pil at het laml
Otn luiime boosheid niet langer lijde, vs. I.
J)r Hcerr ondej"rijrt hem daar trire» en voor-
segt nog swajurdere vervolging, 5. Hij klaagt
tot hem over den wanhoplgea toestand van
njii eigen erfdeel, waarom Hij hei door de
Baby loutert moot verwoesten en liet
,il eeht<
HII
[Ie
(I.ll.r,
lieiileiiM\'hp vol
bij deze k( li\'-eniienl r*iaeï zouden overvaïleii.
II ij belooft ile verlossing van zijn volk en
genade aan ile llriili nen, ciie zich met ïijn
volk tot Ht\'i.i loudsn bekoeren, 14.
GIJ zoudt regtvnardig zijn, o HEERE!
wannier ik tegen U zou twisten;
-ocr page 514-
JEKEMiM n.
ren, zoo zal mijne ziel in verborgene I. »
plaatsen wennen van wege Jen hoogmoed,
         ^
en in lid •\' oog zal bitter lijk tranen, ja van
tranen nederdalen, omdat Jes HEKKEN ..,„.,
kudde gevankelyk i» weggevoerd.
18  Zeg tot Jen koningen tot Jekonln-
. gin : Vernedert u,zet u neder: want uw
\' gau»che hoofdsieraad. Je kroon uwer
heerlijkheid, ii nedergedaald.
19  De steden van het zuiden xijn toe-
gesloten, en er i» niemand, die ze opent;
het gansene JuJa is weggevoerd, het is
gehepl en al weggevoerd.
Cu lief uwe oogen op, en zie.diedaar
! van het noorden komen ! waar is de
! kudde, die u gegeven was, de schapen
! uwer heerlijkheid ?
Ci Wat lult gü zeggen, wanneer Hij
bezoeking over o Joen zal, daar gy *•«*»
gel«erJ lubt tuf vorsten, tot ren hoofd
over u te zijn; rullen u de smarten niet
aangrijpen, J als eenc havende vrouw? •\' \'«
\'2" Wanneer gü dan in uw hart zult
zeggen : \'Waarom zijn mij deze dingen * Jer.
bejegend? Om de veelheid uwer onge-
regligheid zün uwe f zoomen ontdekt,
e« uwe hielen hebben geweld geleden, f *«*-
\'2\'.l Zal ook een Moorman zijne huid
veranderen \'t Of een luipaard /.yne v]ck-
ken ? &oo zult gij lieden ook kunnen goed
doen, uit\' geleerd ziit kwaad te doen.
"4 Daarom za! Ik hen verstrooijen als
eenen stoppel, die doorgaat, dooreenen
wind der worstün.
ï.ï Iiit tfj] nw- lot, het deel uwer ma-
ten ztm. van Mij, spreekt de IIEERE;
gü, die Mij hebt vergeten, en op leugen
vertrouwt.
M Zoo zal Ik ook uwe zoomen ont-*
blootrn boven uw aangezigt, en uwe
Kaande zal gezien worden.
1~ Uwe overspelen en uwe hunkerin-
gen. Je schanJelükheiJ uws hoerdoms, ;
op heuvelen, in het veld ; Ik heb uwe ver*
foeïselen gezien : wee u, Jeruzalem ! zult
gij niet rein worden? hoe lang nog na
dezen ?
HOOFDSTUK 14.
Profetie vnn de groote droogte en ile ellen.
den, <lie in Jinlii daarop icmdcn volgen,
vu. 1. Ken kUifeml en vtiriir (rebed vnn den ,
nronlet, on genade voor JmU, 7; waarop
(!od lii\'in lün vourbiiliten mei hjjitiiluigns I
redenen rerbtedt, l". I>e proleet veront-
MhnldJKl het i»1k. 700 ieel h<j kaa, mei de
verleiding der vaUehe profeten, doeh Cod
«il die proCaten ra liet volk te tarnen straf*
feu, IS. I>en profeet wordt bevolen door
weeklagen de. ellenden af te beelden, 17. h
bidt we.Uroin zeer kin-end voor liet volk, 19.
HET woord dm HEEREN.dattot Je- Hre»
remia geschied is, over de zaken
Jer grooie droogte.
" Juda treurt en hare poorten zijn ver-
zwakt; zij zijn in het zwart gekleed ter ,
aarJetoe,enJ< rü/alrm« gesc\'nreiklimtop.
." En hunne voortr. tïelijken zenden
hunne kleinen naar water; zij konten tot
de grachten, zij vinden geen water, zij
komen aafJ hunne vaten ledig weder;
zü zijn beschaamd, ja worden echaam-
rood, en bedekken hun hoofJ.
•1 Omdat het aardrijk gescheurd is,
Jewijl er geen regen op de aarde is; de
akkerli* 1!\' :i zijn beachanmJ,zij bedekken
bun hoofd.
5 Want ook de hinden in het velJ
werpen jongen, en verlaten die, omdat
er geen iong gras is.
fi Kn Je woudczels staan op dehoogej
plaatsen, zij scheppen den wind gelijk ;
de draken; hunne oogen versmachten,
omdat er geen « kruid is.
                       " J"-
7 Hoewel onze ongeregtigheden tegen
ons getuigen, o DEERE I doe het om
uwe naams wil: want onzeafkeeringen
zijn menigvuldig, wij hebhen tegen U
gezondigd.
beeld door hel lerken vnu ren\' tinnen \',\'nr-
del, v». 1 . en door ilo gelijkenis van her
vullen aller wnntk ..ellen met wijn, ilnt God
hen wet ilrn beker zijn» toorn» nl te zamen
lal dronken w*ken un ellenden. 12. i... f
rilllMl i:en et-kter, om •(••••r rrtri-Mtedlre
hekreriii:* deie --i:ilSri iniir lf komi n, IS;
w»»rliij de profeet njne toegenegenheid
toont, 17 . in het bijzonder den konin\'.; en
ile koningin, 18; doch melen.Ie, dal -i| (leb
HM weinig zouden veranderen nl" een Muur
i|e huid en era Inipaaril de ïlekken. ionr-
re-t h i hun de uitefte ..hm. Ie en den on-
aerawar, 33.
A1./.UO heeft Je HEERK tot niü ge-
(Cgd : (>a henen, en koop 11 i-rlien
hnnrn gordel; en Joe dien aan uwc lco-
Jen, maat breng hem niet in het water.
2  Kn ik kocht eenen gonlel naar het
woord dea HEEREN.en ik deeJ dien aan
mijne lenden.
3  Toen geschiedde des II KEREN woord
ten tweede maal tot mü. zeggende •
4  Neem den gordel, ilien gij gekocht
hebt, die un uwe lrmlen is, en maak u
\' op, en ga henen naar den Krnth, en
versterk dien aldaar in <le klove eener
steenrots.
5  Zoo ging ik henen, en verstak dien
hü iten F rat li, gelijk als Je HEERK mij
geboden liail.
(i Mei grwchiedJe nu ten einde van vele
Jagen, Jat Je IIEEItK tot inii zeiJe :
Maak u on, ca hen» n naar Jen Frath,
en neem Jen gonlel van Jaar, Jien Ik
u geboden heb alJ.iar te versteken.
7 Zoo ring Ik naar Jen Frath, en groef,
en nam Jen gordel van de plaats, alwaar
ik Jien verMoken ha.1 ; en ziet, Jegurdcl
was vtrJorven,en deugde nergens toe.
SToengcschieldedesHEEREN woord
tot mij, zfggende -.
9 Zoo zegt de IIEERE l Alzoo zal Ik
verderven de hoovaardij van Juda, en
die groote hoovnardij van Jerusalem.
UI Dttseivc booce volk, Jat niil)newoor-
den weigert te hooren. ilat ïn hel goed-
dunken zijns harten wandelt, en andere
goden navolgt, om die te dienen, en voor
die zich neiler te huigen; dat zal wor*
[ Jen geluk deze gordel, die nergens toe
. deugt.
11 Want gelijk al» een gordel kleeft
aan de lenden erna mans, alioo heb Ik
het gansene huis Israüls en liet gansene
huis van .luda aan Mü doen kleven,
; spreekt de IIEERE, om Mü te zü« tot
een volk, en tot eenen naam, en tot
; lof, en tot heerlijkheid; maar zü heb-
; ben niet gehoord.
IC Daarom zeg dit woord tot hen :
Zoo zegt de IIEERE, de Uol Israels i
Alle tlesschen zullen met wijn gevuld
worden. Dan zullen zij tot o zeggen :
WetCI wij niet zeer wel. Jat alle ries*
schen met wijn gevuld zullen worden \'t
V.i Maar gij zult tot hen zeggen : Zoo
zegt de HEEBE i Ziet. Ik zal alle in-
woners dezes lanJs, zelf» Je koningen,
die den DavïJ op zijnen troon zitten,en
de priester», en de profeten, en alle in-
wonera van Jeruzalem, opvullen met
dronkenschap.
il En Ik zal hen in atukkeu slaan. Jen
eenen tegen den anderen, zoo Je vadera
als Je kinderen te zaïnen, spreekt de
i HEER E; Ik zal niet verschoont n noch
1 sparen, noch Mij ontfermen, dat Ik hm
niet zou verderven,
15  Huurt en neemt ter oore, verheft u
\'niet: want de HEEBE heeft het ge-
sproken.
16 Reeft eer den IIEERE, uwen God,
eer Jat Hij het duister mankt, en eer uwe
voeten zich stooten aan de schemeren Je
>, bergen ; Jat gij naar» licht wacht, en Qij
Jat zelve tot eenc \'• schaduw des doods
. s\'elle, en tot tene donkerheid zette.
17  Zult (Ulieden datdun nognietaoo-
-ocr page 515-
JEREMIM 15.
8 O I»raüls verwachting, zijn Yerlos-
»er in tijd van benaauw.lheid! waarom
zoudt (Jij zijn al» ren vreemdeling in
het land, en al* een reiziger, dietlevhts
Inkeert om te vernaehten ?
0 Waarom zoudt Gij ziin al» pen ver-
Baagd man,a!s een held,die niet kan ver-
lossen ? Gii (ijt toch in het midden van
ons, o HEERE! en wij zijn nsar uwen
naam genoemd, verlaat on» niet.
10  Alzoo zegtdeHEEl\'E v«n ditvolk :
\'/Aj hebben zoo liefgehad te zwerven, zij
: hebben hunne voeten niet bedwongen ;
i daarom heeft de HEEKE geen welge-
vallen aan hen, nu zal Hij hunner
1 \'< onzercgtigheden Krenken, en hunne
L\' zonden bezoeken.
I tl Wijder» zHde de HEBRE tot mü :
tien, welke zulk» veroonaakten, v». 1. I>e
profeet klaagt, dat een leder hem om dete
profetie vloekt, hij wordt vnn f<nil iretrooat,
Hl; en het volk weder bedreigd, 13. De jiro-
feet klaagt over zijne vervolgen en l.idi om
hrlioii.lrni» in -ijn lijden, rieh voor God OJ»
zijne onwhiild lieroepf nde, i ."> ; h.j wordt
daarop van God onderwezen en gesterkt, 19.
MAAK de HEERE zeide tot mij: «AI
-• "ü\'- \'• Mo/es en \' Saniuel voor miin
k K<. 32.11.
aangezigt, zoo zou tod mijne ziel tot dit
volk niet wrt\'-n ; drijf ze weg van mijn
aaugezigt, en laat ze uitgaan.
\'2 En het zal geschillen, wanneer zij
tot u zullen zeggen: Waarhenen zullen
wy uilgaan? dat gii tot ben zult zeggen -
zoo zegt de HEERE: -< Wietinduod,ten
doode; en wie tof het zwaard, f-n zwaar-
de; en wie tot den honger, tin honger;
en wie ter gevangenis, ter gevangenis!
3   Want Ik zal bezoeking over h<m
doen met vier \'geslachten, spreekt de
HE EU E: met het zwaard, om tedooden ;
e» met de honden, om te slepen; en
32:1»
7. ir.
11:1»
1:88
1:1.1
HU
. f>:18
ia 3:4
6 2D
9.16
2.1 21
17:15
M:6,Q
c Bid niet voor dit volk ten goede.
12  \'t Ofschoon zii vasten. Ik zal naar
hun geschrei niel hooren,en ofte hoon zij
«brandoffer en spijsotïer offeren, Ik zal
aan hen geen welgevallen hebben; maar
door bet iwaard. en dóór den honger, en
door de pestilentie zal Ik ben.\'verteren.
13  Toen zei.Ie Ik: Ach Heere HEERE !
zip, die profeten zeggen hun : Gij zult
geen zwaard zien, en gij mlt geenen
honger hebben; maar Ik zal u cenen
gewissen vrede geven in deze plaats.
11  En de HEERE telde tot mij : Die
profeten profeieren vaftch in mijnen
naam ; 9 Ik heb hen niet gebonden, noch
hun bevel gegeven, nucli tot hen ge-
eproken: zij profeil ren ulieden een valsch
met /het gevogeïte des hemels, en met
/.Ier. 733.
het gedierte der aarde, oui op te eten
en te verderven.
4   En Ik zal ben overgeven tot eene
;r beroering aan alle koningrijken der
aarde, van wege Manasse, zoon van Je*
hizkia. koning van Juda, om hetgeen
hij te Jeruzalem gedaan beeft,
• VAanl wie zou u « verschnonen, o
JerUtalem? ofwieiou medelijden niet u
hebbin ? of wie zou aftreden, om n naar
vrede te vragen ?
fi Gij hebt Mij • verlaten, spreekt de
HEERE; gij zijt achterwaarts gegaan :
daarom zal Ik mijne hand tegen u uit-
strekken en u verderven; Ik beu des
berouwen*, moede geworden.
gezigt, en waarzegging, en nietigheid,
en bedriegerij huns harten.
15 Daarom zegt de HEERE alzoo; Aan-
gaande de profeten, die in mijnen nnain
Krofetereu, daar Ik hen niet gezonden
rb, en zij ila.t nog zeggeu : Er zal geen
zwaard noch honirer in dit land zijn;
diezelve profeten 10 Men door het /waard
en door den honger veiteerd worden.
16  En het volk, tot hetwelk zii profete*
ren, zullen op de «traten van «Jeruzalem
weggeworpen zijn van wege den honger
en het zwaard; en er zal nh-mand zijn,
die hen begrave, hen, hunne vrouwen,
en hunne zonen, en hunne dochteren :
alzoo zal Ik hunne boosheid over hen
uitstorten.
17  Daarom zult gij dit woord tot hen
zeggen : \'• Mijne oogen zullen van tranen
nederdalen nacht en dag, en niet opbou-
den : want de Jonkvrouw der dochter
mijas volk* is gebroken mei eene groot e
breuk, eene plage,die zeer smartelijk is.
IS Zoo ik uitga in het veld, ziet daar
de verslagenen van hei v waard ! en zoo ik
in de stad koine, ziet daar de k ranken
van honger! Ja zoowel de profeten al»
de piiesters loopen om in bet land, en
weten niet.
l!i Hebt Gij dan Juda ganschelijk ver-
worpen? heeft uwe «ie! eene walging aan
Zion ? waarom hebt Gij ons geslagen, dat
Cf «eene genezing voor ons is? • Men
wacht naar vrede, maar daar is ni-ta
goeds, en naar tijd van genezing, maar
ziet, daar is verschrikking.
ïü HEERE! wij kennen unze goddeloos*
hcid e/i onzer vaderen ongeregiigbeid,
want wij hebben \'« tegen U gezondigd.
"1 Versmaad mis niet, om uw» naams
wil ; werp den troon uwer heerlijkheid
niet neder; gedenk, vernietig niet uw
verbond met ons.
CC Zijn er onder de ijdelheden der Hei-
den, die doen regenen? of kan de hemel
druppelen geven ? Zijt \' Gii die niet, o
HE ERE, on ze God? Daarom zullen wij op
V wachten, want Gii doet al die dingen.
HOOFDSTUK 15.
God Bliiat den profeet zijne gedane voorbede
geheel af, en belast Iipui integendeel, het
volk swme platen ":in ** kondigen <l>ijzon-
der yier goorten;, met vermelding der zon-
7 En Ik zal ben ft wannen met eene
k Jer. 1:11.
wan, in de pooi ten d\' > lan.ts : ik heb
mijn volk van kinderen beroofd en ver-
daan ; zij lijn van hunne wegen niet
wedergekeerd.
fl Hunne weduwen zijn Mij meerder
gewor.leu dan zand der zeeën; Ik heb
hun over de moeder doen kouten eenen
jongeling, een1 verwoester on den mid*
dag; Ik heb hem baastelijk ben doen
overvallen, de atad met verschrikkingen.
il Zo, die zeven haarde, is zwak gewor-
den i zü, heeft hare ziel uitgeblazen, bare
\' zon is ondergegaan, al» het nog dag
was, zij is beschaamd en •cbaamrooa
geworden: en hunlieder overblijfsel zal
Ik aan het zwaard overgeven, voor het
aangezigt hunner vyauden, spreekt de
HEERE.
Ut Wee mij, mijne moeder! dat gij mij
111 gebaard hebt, < enen man van twist, en \\
eenen man van krakeel den gansenen
lande! Ik heb iaa nietop woeker gege-
ven, ook hebben zii mij niet op woeker
gegeven, .tfy vloekt mij een ieder van hen.
II De HEERE zeide: Zoo niet uw over-
blijftel ten goedezal zijn ! zoo Ik niet, in
tijd des kw-aads en iu titd drr benaauwd-
heid.bijden vijand voor u tu\'srbenkome!
*&
IC Zal ook renig •• ijzer het ijzer VRlihet Boorden of koper verbreken ?
KI Ik /al uw vermogen en uwe schatten
it Jer. 6 35.
o Jer. 17 3.
tot eenen •> root\' geven, zonder priis; en
dat om al uwe zonden, en in al uwr
landpalen.
1-1 En Ik zal n overvoeren met uwe
vijanden, in een land, dat gij niet kent:
want een /\'vuur is aangestoken in mü"
nen toorn, het zal over u branden.
15  O HEEEE! Gij weet het, gedenk
mijner, en bezoek mij, en >; wreek mij
van mijne vervolgers; neem mij niet weg
in uwe langmoedigh\' id over hen; weet,
dat ik om uwentwil versmaadheid dragï.
16  Als uwe woorden gevonden ziin, zoo
heb ik ze opgegeten, en uw woord ia mij
geweest tot vreugde en tot blijdschap
-ocr page 516-
JERKMI\'l 16, 17.
10  Eu het zal geschieden, \'>als gij dit
volk al deze woorden zult aanzeggen,en
zij tot u zeggen: Waarom spreekt de
C. i ini --, -. in: ii : wam ik ben naar uwen
j naam genoemd, o IIEEKE, God der
; heirschnren !
. . 17 Ik heb in <ï, n raad der " bespotters
\' niet (Meten* noeh van vreugde ouge-
sprongen : van weire uwc band heb ik
I alleen «tieten, want Gij hebt mij met
\\ grauwbap vervuld.
30 15. IS Waarom ia mijne »pij» streds du*
, rende, en mijne plage smartelijk? zij
j weigert geheeld ie worden ; zoudt Gij mij
fuacheltjk zijn al* een leugenachtige,
fl l.-i, «\'* wateren, -!ir niet \' bestendig zijn t
eu. 11> Daarom zegtde IIEl.UEaUoo : /do
gij zult wedeikceren, zoo zal Ik u dom
i wederkeerrn; g:j zult voor mijn aangc-
| ligt slaan ; en zoo gij bet kostelijke van
het snoode uittrekt, zult gij Ma n>Ün
( mond zijn : laat ben tut u «tderkeeren,
, maar gy zult tot hen niet wederkeerrn.
, 20 V.\'ani Ik beb u tegen dit volk ge-
1;18, steld tot eenen koperen vasten "muur;
\': zij zullen *rel legen u strijden, maar u
\' niet overmogen ; want Ik hen nut u, om
u te behoud, ii en om u uit te rukken,
•preekt d-- IILEUE.
SI Ja, Ik ial u rukken uit de baud
der booten, < n Ik zal u verlossen uit
de handpalm der tirannen.
HOOFDSTUK If>.
God bet-er H .li ii profrri ic-.rïi mnr, noch
kiml Ir hebben in .Imla, noch op ronwni»*t-
I\'jili-n, nodi in vrolijke jm-i malen te vrr-
•elnjtiru. om ite MM-llMjf rllemle Auv
door at te Ixrlil.-ii .i.m het volk, v». 1. Vrr-
haril rao ilr njii.Icti, .lic .ir ourtaak il* zer
|lll|Llll nnn-ft, lo. Hirritiwhen voc-i fin.l
rrnr grmcleWliifte ^ :m <lr verlossing nm»
volk*. II. rn mat "laarn* voort m«-t lietlrri-
cinuTti rn irrhnil der ooixakea, tfi. Dr pro-
fert troo-t li. Ii ï<-!\\t-ri en brwha-mt tle Jo-
drit, tlmir .Ir t.wkom-ti;rr roeping en liekrr—
lte« *W -dk*dit*k- llri.lrnrn, 19.
EN de* HEBBEN woord geschiedde
tot mij, zeggende :
\'2 Gij zult ii geene vrouwnemen,en gij
zult geene zonen noch dochtereu hebben
in deze plaats.
3 Want zoo zegt de HEEIÏE van de
ionen en .au de dochtereu, die in deze
Klaath geboren worden; daartoe van
umie moeders, die ze ban n, en van
hunne vaders,die segewinnt n in dit land :
ill.!\' Ki\' aldlt groofe kwaad over ons, en
.\'. J-r. 5:19.1
welke is onze misdaad, en welke ison/.e
zonde, die wij tegen den UKEUE,onzen
God, gezondigd hebben ?
11   IMt gy tot h»n tuit zeggen: Omdat
uwe vaders Mij verlaten hebben, spreekt
de IIEEIlb, en hebbeu andere goden na-
gewandeld, en die gediend, en zich voor
die Bedergebogen ; maar Mij verlaten, en
miitie wet niet gehouden hebben;
Jer.
7:*S
k Jer.
B
t Jer.
H
mDeut. 4 27
2S.G1.65
12   En gijÜeden • erger gedaan hebt
dan uwe vaderen : want ziet, gijliedeu
wuidelt, een iegelijk naar het ^goedduii-
ken van zijii hoos hart, om naar Mij nitt
te \' hoon n,
i:> Daarom zal Ik ulieden "• uit dit land
werpen, in een land, dat gij niet gekend
hebt, xü noeh uwe vaders; eu aldaar
zult gij andere goden dienen, dag eu
nacht, omdat Ik u gecne genade zal
geven.
1-1 Daarom, " ziet, de dagen komen,
spreekt de IIEEKE, dat er niet meer zal
gezegd worden : Zoo Kitaracktif/ ui» de
llEEttE leeft, die de kinderen Israel*
uit Egypteland heeft opgevoerd!
)"> Maar ; SwQ rtwrachttü al» de
UEEUEleeft,die de kinderen [ualliheeft
opgevoerd uit bet land van bet noorden,
eu uit al de landen, waarhenen Hij hen
gedreven had 1 want Ik zal hen weder*
brengi n in hun lan.i, dat ,lk hunnen
vaderen gegeven heb.
Ui Ziet, ik zal zenden tot vele vie-
schers, spreekt de H EEKL, die tullen hm
visscheu ; en daarna zal Ik zenden tot,
vele jagers, die sullen hen jagen, vanop
allen berg, en vau op allen heuvel, ja
uit de kloven der steenrotsen.
17 Want miiue • oogeu zijn op al hunne
wegen; /.ij zijn voor mijn aangezet niet
verborgen, noch hunne ongcregtigheid
verholen van voor mi.ine oogen.
IS Dies zal Ik eerst hunne ongeregtig-
lieid en hunne made dubbel vergelden,
Jnb 3121.
Spr. 521,
Jer. 52:19.
omdat /.ij uiijn land /\'ontheiligd hebben ;
zy bi bben mijne erfenis met de y doode
Ugelinmen biiinierverfoei-selentn hunner
,. Jer. 3 : 2.
., Kzec. 3,7.
gruwelen vervuld.
11! O I1EERE! Git zijt müne Sterkte, en
mijne Sterkheid, en mijne Toevlugt ten
dage der benaauwdneid; tot U zullen de
Ileidi oen kunieii fan de einden der aarde,
(u Kggrai Immers nebben onzevaders
leugen erfelijk bezeten, ea i,i\'ielbeid,
waarin toch niets wax, dat nut deed.
2o Zal een mensen zich Goden makei ? j
zij zijn toen geene Goden.
Daarom, ziet. Ik zal hun bekend
maken, op ditmaal; Ik zal hun bekend I
maken mijne hand eu mijne magi: en zij j
zulleu weten, dat mijn >• naam is IIEEKE. r
HOOFDSTUK 17.
Onverbeterlgke boooheiil ru li.-ir.irn-LLiirliri<l
li! .k. n te Bfllfs aan lliinnr ki
«Jrr.
15:3
6 Jer.
25:53
c Jer.
11:16
& Jer.
9.22
t Jar.
731
•1 Zij tullen pijnlijke" doodeu sterven,
zij zuilen uietJ> beklaugdiioe.lt * begraven
worden, zij rollen tot \'\' mist op den aard-
bodem zijn; en ifj zullen door het zwaard
en door den houder verteerd wordenden
hunne \'doodfl ligcbaiiien zuilen het gc-
vogelte des hemelt eu het gedierte der
aarde tut Ipljfe IÜB.
ó Want *oo xegt de HeEBE i Ga niet in
het buis desgenen. die eenen rouwmatd-
tijd houdt, • n ga niet henen om te rouw-
klagen, eu heb geen medelijden met hen ;
want Ik heb van dit volk [spreekt de
IIEEKE) weggenomen mijnenvndr,goe-
dertierenbeid en barmhartigheden;
6  Zoodal grooteu en kleinen in dit
land zullen sterven,tij lullen niet begra-
veu worden ; en men zul hen niet bekla-
| gen, noeh zich zeiven /Insnijden, noch
kaai in ii.ii! om uutmt-nt-.il.
7  Ook Iffj men hun nieis uitdeden over
den rouw, uui iemand te troosten over
renen doode; noch hun te drinken geven
uit den truostbeker, over iemands vader
of over iemand» moeder.
ft Ga ook niet in • en hutsdesmaaltüds,
om bii hen te zitten, oji te eten en te
drinken.
U Want zoo zegt de IJLERE der heir-
ncharen, de Clod Israéls: Zit t. Ik zal
van deze plaats, voor uliederoogenen in
ulieder dagen doen ophouden de stem
der vreugde en de st^in der blijdschap, t
de stem des bruidegoms en de stem der
bru.d.
den
:i:f. ii i
Vervloekt t* inj. ilic (i]> uien mi: heit vertrouwt,
en geiegend. dis op God vertrouwt. S. Coil
iloonjroiiilt il\'1 innerlijk» lum-liciil v«n \'« men-
Hcln-n ii«rl. iliiitrnm sullen 7\'j, clir met j»rL\'-
tistU-r li;iiiflcliii-_\'eii onr^tflviinriligen njkiloin
vcriauielfii, 7ijne ~i i .i:l\'<-n niet OMUtMB, 9.
Oelukt-JlgheM dn vromen in Gods natr
ili-rr lemIBPniwdlgheltl. en onrnlieheiil ilrr
MValli;Tii, !2. ("..lint van ilrn profeet, om
zijne In honilrni» en «tmr iijner \\rr\\ ol^-rriei»
be-potter". It. Frr.likinjt van .len MNst,H,
DE zoude vau Juda is geschreven met
cene ijzeren grtitit, met de punt
eens diamants; gegraven in de tafel van
bunlleder hart, eu aan de hoornen uwer
" altaren ;
2 Gelijk hunne i;inderen hunner alta-
ren gedenken, en hunner boaseben, bij
het groen \'\'.geboomte, op de boogc beu-
velen.
b Jer. 2*\'.
-ocr page 517-
JEREMIW IS.
,.11
3   Ik lal lilijlli II 1)CI g HU I het Veld, UW
vermogen en h1 uwe schatten ten roof
geven, m\'xtaijailera uwe hoogten, om de
zonde in al uwe landpalen.
4  Alzoo zult „\'ij aflaten, (en dat oui
u zelvehf van uwe erfenis, die Ik u ge-
3even heb, en Ik zal u uwe vijanden
oen \' dienen in MM land, dat ^i| niet
• kent : want gülieden hebt een ./ vuur
iinii.\'iistokt n in mijnen toorn, tot in
eeuwigheid lal bet branden.
5  Zoo zegt dellEEKE: Vervloekt is de
man, die op eenen inensch vertrouwt,en
vleetcb tot zijnen arm stelt,en wiens bart
van dtn HEEBE afwijkt!
6  Want bij zal zijn ala de beide inde
wildernis, die tut niet gevoelt, wanneer
het goede komt; maar blijft ia dorre
plaatsen in de woestijn, in zout en ou-
bewoond land.
7  . Gezegend tl na rent f je» Il de man,
die op den I1EEKE vertrouwt, ea wiens
Vertrouwen de HEERE ia I
8  Want bij zal zijn als een * boom, die
tan bet water geplant is,en zijne worte*
len uitschiet aan eene rivier, en gpvoe):
het niet, wanneer er eene bïtte kuiut,
maar zijn loof blijft groen; en in eenjaar
van droogte zorgt hij niet,eu houdt met
op van vrucht ie dragen*
9  Arglistig is het hart, meer dan eenig
ding, ja doodt lijk ia het, wie zal het kt n-
nen?
li) Ik, deUEERE,1 doorgrond het hart,
en proefde nieren; en dat, out een" iege*
lijk te geven naar zijne wegen, naar de
vrucht tijner handelingen.
11 Gelijk een veldhoen eijrrc.i verga-
dert, maar broeit teniet uit, ahtw la hg,
die rijkdom vergadert, doch niet niet
regt i in de helft zijner dagen zal hij dien
moeten verlaten, en in zijn laatste een
dwaas z\\jn.
13 Een iroon der heerlijkheid, eene
hoogheid van het eerste aan, is de plaats
onzes heiligdom*.
13  0 1IEE11E, Isra^ls verwachting!
\'- ... i. ii. die U verlaten, zullen beschaamd
worden; en di<* van Mij afwijken,zullen
in de aarde geschreven worden ; want zij
verlaten dtn HE [\'.Il i-, de \' spriugadcrdes
levenden waters.
14  Genees uiij, HEERE ! zoozal ik ge-
:i"-.\' .\' worden, behoud mij, zou zal ik
behouden worden; want Gtj zijt niiin I.of.
15  Ziet, zij latten tot mij : ••• Waar in
bet woord des II KEUEN : laat het nu
komen!
ii\' Ik heb toch niet aangedrongen,
meer dan eenen herder achter U bc-
taamde;
ook heb ik den iloodelijkeiidag
niet begeerd, Gy weel hel; wnt uit mijne
lippen is gegaan, is vour uw anngezigt
geweest.
17 Wees Gii mij niet tot eene ver-
scbrikkiug; Gij zijt mijue « Tocvlugtteu
dage des kwaaiis.
IS •• Laat mijne vervolgers beschaamd
worden, maar laat mij niet beschaamd
worden; laat hen verschrikt worden,
maar laat mü niet verschrikt worden :
breng over hen den dag des kwaads,en
verbreek hen met eene dubbele verbre*
king.
19  AIlOO beeft de HEEBE tot mij gc-
segd : Ga henen en sta in de poort vim de
kinderen des volks, door dewelke de ko-
ningen van Juda ingaan, en door dewelke
zij uitgaan, ja in alle poorten van Jcriua-
Icm;
20  En zeg tot hen: Hoort des HEEBEH
woord, gij koningen van Juda,en gansch
Juda, en alle inwoners van Jeruzalem,
die door deze poorten inir;iat !
21  Zoo zegt de HEERE : ,• Wacht uop
uitf delen, ru dmnfft geeuwtlastupden
aabbatdag, noch brengt in door de poor*
ten van Jeruzalem.
22 Ook zult gijlieden geenen last uit-,
voeren uit uwe huizen op den aabbatdag,
noch eenig werk doen ; maar gii zult den I
•abbatdag heiligen, gelijk als Ik uwen |
10:8.
M U
11 IS.
M IA
11:10.
13:10.
16; lt.
\'i vaderen geboden heb.
2.\'i Maar zy hebben niet r gehoord noch
hun oor geneigd; maar ziji hebben hunnen
nek verhaid, om niet te hooreu, en oiu
de tucht niet aan te nemen.
24  liet zal dan geschieden, indien gü
vUjtLrliik naar Mu zult hooreu, spreekt
A Drut.28.fi8.
Jer. 16:13.
f Ja. K.H.
de liEEKE. dat gij geenen last door de
poorten dezer stad op den sabhatdag in-
brengt, en gij .,n sahbatdag heiligt, dat
gij geen werk daarop doet ;
25  -Zoo lullen door de poorten dezer ,
stad ingaan koningen en voreten,zitteude
op dtn troon van Uavid, rijdende on wa- ;
genen en op paarden, zij en hunne vor*
•ten, de m<tnnen van Juda en de iuwo*
ii\' r- van Jeiiizalem; en deze stad zal j
bewoon 1 worden in eeuwigheid.
2(i En zij zullen kumen uit de steden i
van Juda, en uit de plaatsen rondom Je- ;
rüzaieui. en uit het land van Benjamin, |
en uit de laaxte, en van het gebergte,
en van bet zuiden,aanbrengende brand.•;
oller en siagtoiler, en spijsui!ei-,en wie-j
rook,en aan brengende loIulVer,teu huize •.
ues II E ER EN.
27 Maar indien gij naar Mü niet zult
hooren, om den saOuatilag te heiligen,en ,
om geenen last te dragen, alsgljop den ;
aabbatdag uoor de poorten Tan Jerü- ;
zalem ingaat; zoo zal Ik een vuur in bare ;
poorten aansteken, dat de paleizen van .
Jeriualein zal verteren, en uiet worden
uitgtbiuscht.
HOOFDSTUK 1«.
Door ilp i.iintials \'vu hi\'t werk trut potten-
bakker»: «lelt fïuil e u \\olk vour ïtjne miui,
om hfn te Maken, «f te behouden; en te
breken, of te verderven, llij veranant hen
daarna tot twVeeiini:, va, l. doen klaasn
oii-f hunne «veder» [i.iiini<:heid en «noode on-
ennknaarkeid, lmed.inis.-e «mier de Hridenen
noeh erven* elders Ie vinden 1$, na-iruni
Uil hen tul "tr-fïen. 12. De profeet ataacl
n»er hunne bloeddorstige randahgeen tegen
hem en hidt God, dat Hij hen dnaTovor
straffe, 18.
HET woord, dat tot Jeremia geschied I sas.
is van den UEEUE. zeggende :
\'J Huk n op, en ga af in het buis des
pottenbakkers, en aldaar zaiikuiuijne
wooruen doen hooreu.
\'A Zoo sim, ik af i« het hui* des potten-
bakker» ; en ziet, lui maakte een werk j
op de schijven.
4  En het vat, dat hij maakte, werd ver- |
d\'jrvtn, als Item, in de hand des potteu- j
bakkers; toen maakte lui daarvan weder i
een uuder vaf, gelijk als bet regt was I
in de oogen des pottenbukkers te maken. I
Toengeschied.ledesIIEER.EN woord
tot mü, zeggende :
li " Zal Ik ulledeu niet kunnen dom, „ j„t 45:9,
gelijk -leze potfenl>akker,o huis Isrtiels ? Kom. 9:20.
spreekt de HEEBE i zie, >• gelijk leem
in de hand des iiottenbakkers.aUoo z\'j\' >» Je». ei:8.
gi.ilif-.leu in mijne bnnil« o huis lsraêls! ,
7 la een oogenhlik zal tktpreken over i
een volk en over een koningrijk, dat Ik ,
het zai \'Uitrukken, en afbreken, en ver- t jPr. l :10,
doen;
B Maar ütdifm dac.tlve volk,over het-
welk Ik tulkt gesproken heb, zich van
zijne boosheid bekeert, zoozal Ik berouw
hebben over het kwaad, dat Ik hetzelve
gedacht te doen.
9  Ook zal Ik 1*1 een oogenhlik spreken
over eeu volk en o\', er een koningrijk, dat
Ik het xal houwen en plauten;
10  Maar indien het doet datkv-aadit
in mime oogen, dat het naar müne »teni
niet huort, zou zai ik berouw hebben
ovt r het icoede. Met hetwelk Ik gezegd
had hetzelve te zullen weldoen.
r Pi. ï lï.
SI 9.
Spr. 18:9».
Jm. SUS.
t Jer. 113.
35:4.
i.-. r..
-ocr page 518-
JEREMl\'A 1% 20.
Uinnom, dat voor de deur der Zonne-
pourt is, en roep aldaar uit de woorden,
die Ik tot u apnkra 2ftl;
3  En reg: Hoort des HEEKEN woord,
(TÜ koningen van Juda en inwoners Tan
Jeruzalem! Alzoo zeifi de HEEHE der
heirscharen, de Go\'1 Israëls : Ziet, Ik
zal een kwaad bri n^ -n ov.rdeiPplaa\'s,
run hPtwelk een\' ieder, dip het hoort,
zijne noren " klinken zullen.
Omdat lij Mij \'• vprlaten, en drie
plaata vervreemd, en anderen iroJen
daarin it\'Tookt hebb-n, die zit niet )fe-
kend hebben, zij. noch hunne vaders,
noch dr koningen van -Tuda; pn bpbben
deze plaats vervuld met c bloed .Ier on-
^cbi\'ldiiten.
.* YY mr zij hebben de boort en van Baal
gebouwd, om hunne zonen mpt vuurte
verbrandpn. aan Ba.il tnt brandoffpren;
hPtwrlk Ik niet (jebodpn, norb ir\'spro-
ken heb, norh in mijn hart is op?eko-
UlPll.
("» Daarom, /.iet, •\' dp dairen kompn,
sprei kt de I1EKRE, dat deze plaat*niet
niff 7»! z<n - in\' worden het Tofeth,
o>* dal des zoons van Ilinnoin maar
Moorddal.
7 Wnnt |k zal den raad van Jnda Pn
Jprüzalem in d»ze plaats verydelen, en
zal hen T-jor het aanireziït hunner viian-
den doen vallen door het zwaard, en door
de hand di-ncenen, dip hunne zïpI *oekpn;
en Ik zal hurne .looile hrpbamen * het
gevogelte d»» hemels en het gedierte der
aarde tnt spijze jreven.
5  En |k zal dejp stad zetten tot eene
ontz. ttinit pn tot eene aanf.uitinK; al wie
voorbij haar raat, zal *ich ontzetten ca
tluiteii over al hare plasrrn.
9  ;" En Ik zal hunlieden het vlpesch
hunner zonen en het vleeseh hunner
doebteren doen eten, en ?{) zuljen eten,
ppn ieifeliik het vb esrh zijn* naasten, in
debcleitprinr, en in de benaauwinx.waar-
mede hen hunne vijanden, en die hunne
ziel zoeken, benaauwen tullen.
10  Dan /uit jfij de kruik vrrbreken
voor de ooïen der maimpn, die met u
ire_\'ann zijn ;
11   Eu irii zult tot hen zeuren r Zoo zeo;t
de HEERË dpr beirscharen : Al/.onzaI
Ik dit volk en de/e stad vribreken, irelijk
alsm"ti een pottenhfikkersvatvei breekt,
dut niet weder Keheeï kan worden ; Pn
zij Kullen ben in Tofeth ;i besravpn. om-
dat er ifp^ne und<ne plaats zal zijn om
te bpfrraven.
IS Zoo zal Ik deze plaats dopn, sprepkt
de IIKIütE.Pii harpn inwoneren ; en dat,
om dp/.e ^tad te stellen als een Tofpth.
;3 En dp huizen van Jerü\'alem en de
hui/pn der koningen van Jiüla zullen,
gelijk de plaatspn van Tofeth. onMn
worden, met al de huizen, op welker
dhlc-n zij aan al liet beir des hemels
gerookt en aan vreemde goden \'" drank*
offt-ren geotVerd hebben.
14 Toen nu Jeremia van Tofeth kwam.
waarhenen beul de HEEIïE gezonden
bad. om tp profetp-\'eri. *«tond h;i in bet
voorhof van des HEEIÏEX huis, enieidr
tot al het volk •
l-ïZootegt de HKi:KEdprhfirscbaren,
de God Iiraél* i Ziet. Ik za! ovpr deze
slad, en ovpr al hare steden, al bet kwaad
brengen.dat Ik over haar gesproken heb;
omdat zij hunnen I nek verhard hebben,
om mijne werden niet te hooren.
HOOFDSTUK 2(1.
OiiiIit ile voorgaande profetie woril\' Jeremin
van tien prie»ler fa-hur LfsJast-n en ire\\ati-
iren pcirt, v». I. \'. p-.-i l:ti. n zijnde vrrkon-
itiirt hij aan hein. aan zijne vriemlen en aan
hrt if-in-i-hr volk Cïoil* M-I-.rikkelijke -.traf-
f>-n door den ko.iin\'r van Hsbel.3. Hij ktaaet
ilrn llrerr me lijden, verdriet en iiiweniif-
rm strijd, T . troo«t lirh in Cto<\\* h.-*tand
11 Nu dRn, spreek nu tot de BIBQN
van Juda rn tot dpinwoners van.leriizn-
lem, zeggende : Zoo zegt de HKFHE :
Ziet, Ik formepreen kwaad tpgen ulfedpn,
rn denk tegen ulieden pene gedachtP : rnn
•\' bektert u nu, een i< _" li\'k van fijnen
uoozen weg, en maakt uwe wegen en u we
han lelmgi ti goed.
1" Hoph zij zeggen i < Het i" buiten
hoop; maar wij lullen naar onze gedaeh-
ten wandelen, en wij zullen doen, ren
>gelijk het goeddunken van zijn booi
hart.
13  Daarom, zoo zegt de HEKU E : ƒ
Vraaift nu ondcrdplli Menen ; wk heeft
ilzulks gehoord? De jonkvrouw I^ra-ils
loet kdc zeer afschuwelijke zaak.
14  Zal men ook om eenen rot"*\'een de»
veld» verUt"-n de sneeuw Tan Libanon?
zullen ook de vrptmdp, koude, vlietende
wateren verlaten worden \'t
\\h Noglans beeft mijn volk >lii ? verjre-
ten. zij rooken der ijdelheid : want zij
liebhen litn doen aanstonteii op hunne
wegen. o,> de \'< oude psden, opdat zij
oiogten wandelen in stegen van ernrn
vit;* die niet opgehoogd is;
lii O n hun lan.1 te stellen tot \' eene
ontzetting, tnt eeuwige aam! litingt n- «1
«ie daai voorbiiraat.zal zich ontvetten,
en met rijn hoofd schudden.
17 Alseen * oostewind ia! !k hen \' ver-
strooijpn voor het aangezigt des vijnnds;
Ik zal hun den nek en niet bet aangpzigt
laten \'.ien, ten dage h\'ms vrrderfs.
1" To*n zeiden ziï : Komt aan. Ia»tona
gedachten tegen J**r«-iiiia denken; want
i de «et zal niet vergaan van den prir«--
rer, norli de raad van den wüze, noch
tii woord van den profeet; komt aan, en
laat otis hem slaan met de - tnug, en
iaat ons niet luisteren naar eenïge zijner
«oorden !
1\'J HEEIÏE ! luister naar mij, en boor
naar de stem niiiner twisters,
2u Zal dan kwaad voor goed vergolden
worden? want eü hebbrn mijne ziel eenen
kuil gpgravpn; gedenk, dat ik voor uw
mngezigt gestaan hfb,oiii iroeil vuur beu
, te spreken, om uwe grimmigheid van hen
af te wenden.
Cl Daarom, geef hunne zonen den "
honger uvpr, en dop ze wegvloeiieii door
\'iet geweld des zwaards, en laat hunne
rouwen van kinderen beroofd en we-
iluwrn worden, en iaat hunne mannen
1 door den dood omgebragt, ta hunne
jongelingen met het twaard geslagen
worden in den strijd.
20 Laat er een ïe3Cb>-ei uit hunne liui-
TPn gehoord worden, wanneer (iii haaste-
\'ijk eene bende over ben zult brengen :
ipwijl zij eenen knii i-rgrawn hebben om
mij te vangen, en strikken verborgen
voor mijne vopten.
•y.i Doch Gij, HEV.HE! weel al hunnen
raad tpgen mij ten doodc; nriak gfpnp
rerzocning over hunne ongerpgtigbeid,
*n delg hunne zonde niet uit van voor
uwanngezigt; maar laat hen ncdergcveld
wonlen voor uw aangezigt; handel ahoo
met hen. ten tiide uws toorns.
HOOFDSTUK 19.
Door hrt IrrLeri van (*nf potlciilwl.ker«kmil(,
Air ilen profcH lieiolrn nnnlt ff bnltMI in
hrt .i.i 1 .;.- hnnh tan llninam. "lelt \' •• i
iloor <irn proffrt err«t in hrt voorhof v»n
ili-n tCMpH, .san ile hnri.*rrli.ilip rn kerkrlijkp
overheden, rn daan» ui h<-r naeoke volk,
voor ooiren, pchp *eer rriiwi-)i|kf vprnnes.
lint\' vnn Jr n\'i zal e in, va.ii weirf ilc jfriiiveleii,
die lij in dat dal en tourt» overal he.lrcvcn.
ZOO irittdellEEItE: Ga benen en koop
eene potten bakkerski nik. en f rem tut
k van de oudsten des volks, en van de
oudsten der priesteren.
ï E> ra uit naar het dal de* zoons van
d 2Kon.1T. 1.1.
ar. 7. s.
M l*
IS.im
S 11.
•Kon
11:1*.
1
i»-s.
(M 11.
Jer.
i ia
17.1».
S 7.19.
15 «.
17:13.
h Jer. f- \'S,
\' Lfsr. *» s.»
Dein. .53
KI-hl. 1 10.
-ocr page 519-
JEUCMl\'A 21.
en wraak, tot verheugen* toe, \'I ; vrrhasl
hoe wnjfciluUliK hij geweert I», 1*.
ALS l\'aslmr, de zoon van Immer, de
priester, (deze nu wa« beitelde voor-
ganRer in het huis des HKEI\'.EN) Je-
remia hoorde, dieselve woorden pro!e-
terende,
2 Zoo sloeg Pashur den profeet Jere-
mia, en hij stelde hem in de ïna.i/--
nl», dewelke is in de bovenste uoort van
Itenjamin, die aan het huis des HEK-
REN ia.
8 Maar het gesrlii-dde des andoren
daags, dat l\'asbur Jercuiia uit de ge-
vangenis ve.o.-thragt: toen zeide Jeremia
tot Itfin : DeHEKliK iiomiii iiwcii dasui
niet l\'H«-hur, maar MarAr-mlauMb.
4  Want zoo zegt de 11 EER E : Zie, Ik
stel u tot eentri schrik voor ti zeken en
vooral o we liefhebber?; die zullen Tallen
door het zwaan! hunner vii.inlen, dat
het uweongen aanïicn ; en Ik zal ganfcCh
Jmla gevn in de hand dn* konings van
Bh bel, dte beo naar Hal» I gevankelijk /.al
wejjvoereu,en slaan oen met het zwaard.
5  Oiik tal Ik g*ven al het vermogen
dezer stml. • n al haren arbeid, -n ai hare
ko*lc):ikb< i.l,. ii alle scha:t> u derkonin-
gen van Jmla, Ik zal te geven in de hand
hunner vijanden, die zullen ie" ronven,
/.uilen ze nemen, en zullen ze bn nRen
naar Ëabel.
tl En gij, l\'ashur,en alle inwoners van
uw buitl gijliedenzitlt gn.in In degmn*
gems, en rij zult te Babel komen, en
aldaar sterven, en atdnar begraven wor-
den, gij en al uwe vrifm\'rn, den welken
Rij valschelijk geprofeteerd hebt.
7 HEERE! Gij heb: mij overreed, en
ik hen overreed geworden ; Gij zijt mij tr
aterk Reweest, en hebtovcrmogt; ik beu
den gauxchen dag tot een belagchen,
een lader van ben bespot mij.
S Want sints ik spreke, roep.ik uit,
ik roep geweiden verstoring; omdat mij
de* HEKREN woord den gan*ehen dsg
l, \'\' tot smaad en tot schimp is.
| \'J Dies zeide ik : Ik zal Zijner niet
| gedenken, en niet meer in zijnen naam
l spreken ; maar het werd in mijn hart als
i een brandend vuur, besloten in mijne
! beenderen; en ik beuioeide mij om te
verdragen, maar koude niet.
10  Want ik h\'h geboord de naspraak
vsu velen. Ma MaRör-missabib,:ey,/ea-
j de ; Geef una te kennen, en wij tollen
het te kennen Reven ; al mijne vndege-
nooteu nem**n acht op mijne hinking;
fi; zeggen : Misschien /nl hij overreed
worden, dan zullen wij hem overmogen,
en onze wraak van hem nemen.
11   Maar de IIKEKE is \'met Ulij als
een verschrikkelijk held; •\' daatom ml-
l.-n mijne vervolgers struikelen, en niets
vermogen ; zij, xijn zeer beschaamd ge-
worden, omdat zij niei vemandiglrjk
gehand* ld hebben ; • bet zal eene ecu-
*i.\' schande zijn, tij zal niet verbeten
worden.
12  Gij da^oHEKKKderheirschareti,
die den regtvaardige ƒ proeft, die de
nieren en het hart tiet] laat mij uwe
:i wraak van hen tien, want ik heb U
mijne twistzaak ontdekt.
13   Zingt den IIEEUE, prijst den
I1EEKE : want Hij heeft de ziel des
nooddruftigen uit de hand derboosdoc-
<iers verlost.
14   \' Vervloekt /ij de dag, op welken ik
,\'i\'li.iiMi ben; de diig, op weikeu mijne
moeder mij gebaard beat, tij nietgrze-
gend I
].\'> • Vervloekt zij de man, die mijnen
vader geboodschapt beeft, /eggende: 1
is een jen^e zoon Rehoren, veiblijdendr
hem grootelijks [
lti Ja dezelve man r,\\ als de steden.
die dcKLEKKhe-ft *onig<kei il,enhrt I
heeft Hem niet berouwd j en hij boore in j
den morgenstond een geroep, en op den
middagtijd ecu geschrei.
17 Dat Hij mij niet gedood heeft van
de baaruiüederaf! of mijne moeder mijn
graf geweest is, of hare baarmoeder n/e
mii terne, die eeuwiglijk zwanger isl
IS ( Waarom ben ib toca uit debaar-
inocder VGorrgekoni<n, om moeit*1 en
droefenis te zien? eu dat mijne dagen
in beschaamdheid vergaan?
HOOFDSTUK 21.
De koning 7.>,<lrLta laat in tl»" belegering il<"ii
profrri vra/rn, n( er hoop rn inm-i Juj Cu.!
(0, \\-. 1 k\'iL\'l tot antwoord, uren. mur
hïbt bH i. -fii.l<d. 3. Cod geeft no\'.tuit
.ikli het tolk ffti«n r.Titl irn hunnen l- »tr.
S . en aan hrt hni« <W< koning* renr !e-.
iuft wnr «cherpe Iteilrprginff, 11.
HUT woord, dat vaa den HEEUEge-
schied is tot Jeremia, als de koning
Zedekia tot hem toad l\'ashur, den zoon
van Malcnia, en Zefanja, den zoon van
Maa*éja, den priester, zeggende :
2 Vraag toch den HEI\'.RE voor ons,
want Nebukadri\'-zar. de kou|ng van Ila-
bel, strijdt tegen ons ; missciiit*n zal de
HEKKL met ons dom naar al zijne won-
deren, dut hij van ons optrekke.
S Toen telde Jeremia tot hen : Zoo
tuit gijlieden tot Zedekia z?ggen :
4 Zoo teRtdeHEERE,deGodlaraeisi
Ziet. Ik zal de kritgs wapenen om wenden,
die ïu uheder band zijn, met dewelke gij
strijdt tegen den koning van liabel en
tegen de Clialdeên, die u belegeren, van
buiten aan den mu.ir; en Ik zal ze ver-
zamelen in het midden van deze st.nl.
.i Eu Ik zelf zal tegen ulieden strij-
den, met eene uitgestrekte hand, en nut
eenen sterken arm. ja met toorn, en
uier grimmigheid, en met yroote verbol
geilheid.
K En Ik zal de inwoners dezer stad
slaan, zoowel de menschen als debeee*
t\'-n ; door eene groote pestilentie zullen
z(i sterven.
7 Bn daarna,«preekt de HKERE,ta1 Ik
Zedekia, den koning van Jttda, en zijne
knechten, en lift volk, en die in deze stad
overgebleven *.ijn van de pestilentie, van
het zwaard in van den honger,Reven in
de hand van NebukadnUar, den koning
van II li"!, en in de band hunner v(j<"«-
den, en in de band dergenen, die hunne
ziel zoeken; en lui za! ze slaan met de
scherpte de» Swaarde; bij tal U niet spa-
ren, noch verschoouen, noch zich out-
fenufin.
h En tot dit volk /uit gi)leggeni Zoo
zeRt de HEEltE : Ziet, Ik stel voor ulie-
der aangezigt den weg den levens en
den weg des dooda.
!i Die in deze stad "blijft, zal sterven
.loor het zwaard, of door den honger,ot\'
door de pestilentie; maar die er uitgaat
en valt tot de ChsloeBn, die uliedt n be-
legeren, die zal leven, en zijne ziel zal
hem tot eenen buit zijn.
10  Want Ik heb mijn aange/igt tegen
de/.e stad g-steld ten kwa.le,enniet ten
goede, spreekt de UEERE ; zii tal ge-
geven worden in de hand deskonings ui
Üabi I, en hi\'zal z*- m*l vuur verbranden.
11   En aangaande het huis des konings
vnn Juda. hoort des HEEI.EN woord.
12  OhuisDavids! zootcgtde IIEKRE:
\'< RiRt iles morgens reRt, en verlost den
li--oni\'ir uil de band ues vtnirukkers ;
op.lat mijne gramtcliap niet uit va re als
een vuur, en braude, dat niemar.d blus-
schen kunne, vau *ege de boosheid
uwer handelingen.
l.t Ziet, Ik «\'t/aan u,ir,ij tuwoneresdes
dals. gij rots van bet olein ! spreekt de
IIEEUE : Rijlieden die tegt ; Wie zou
Ier.
iev.
-ocr page 520-
JKREMJM 2Ï, 23.
! hem wel; is dat niet Mü te kennen? J-J
spreekt de HEERE.
                                             «\'
17 Maar uwe oogen en uw hart ziin
niet dan op uwe gierigheid, en op on-
schuldig bloed, om dat te vergieten,en op
verdrukking en overlast, om <lie te doen.
is Daarom zegt de HEERE alzoo van
Jojakim, zoon van Josia, koning van
Juda : 9 <\'n zullen hem niet beklagen : - Jer.1
Och mijn broeder! of, och zuster! of,
och züne majesteit 1
19  Met eene ezel «begrafenis zal hn be-
graven worden; men zal hem \'\' sleepen " •I\'"\'-
• n daarhenen • werpen, verre weg van .
de poorten van Jeruzalem.                          \' 3rr\'
20  Klim op den Libanon en roep, en
verhef uwe stem op den Hasan ; roep ook
           \'•
van de veren; maar al uwe liefhebbers
zün verbroken.
21   Ik sprak u aan in uwen grooten
voorspoed, maar gij zeidet: Ik zal * niet * 3\'t-_
hooren. Dit is uw weg van uwe jeugd
af, dat gvi mijner stem niet hebt ge-
hoor zaamd.
22  De wind zal al uwe herders weiden,
en uwe liefhebbers zullen in de gevan-
genis gaan ; dan zult gü zekerlijk be- !
schaamd en teschande worden, van wege
al uwe boosheid.
2.1 O gij, die nu op den Libanon woont,
en in de Cederen nestelt 1 hoe begenadigd
zult gij zijn, als u de amartrn zullen aan-
k 11:11 ii. het wee als eener barende rrouic !
21 Zon waarachtig als Ik leef,spreekt
de IIE E RE, ofschoon Chónia,dezoon van
Jojakim, den koning van Juda, een ze-
gelring ware aau mijne regterhand, zoo
zal Ik u tocii van daar wegrukken.
\'."\' Kn Ik zal u Keven in de hand der»
genen, die uwe ziel zoeken, en in de
hand dergenen, voor welker aangezigt
ifij schrikt : namelijk in de hand van
Nebukadr^zar, den koning van Babel,
en in de hand der Chaldeè\'n.
2fi En Ik zal u, en uwe moeder, dieu
f:ebaard heeft, uitwerpen in een ander
and, waarin gijlieden niet geboren zijt,
en daar zult gij sterven.
27  Kn in het land, naar hetwelk hunne
ziel verlangt om daar weder te komen,
daarhenen zullen zy niet wederkomen.
28  Is dan deze man Chóniaeen veracht,
verstrooid, afgodisch beeld ? of is hij een
vat, waaraan men geenen lust heeft?
Waarom zijn hü en zün zaad uitgewor-
pen, ja weggeworpen in een land, dat
/ii niet kennen ?
29  O land, land, land! hoorde3HEE-
REN woord!
30  Zoo zegt de HEERE: Sehrüftdezen
zelven man kinderloos, eenen man, die
niet voorspoedig zal zijn in züne dagen:
winter zal niemand van zijn zaad voor-
spoedig zün, zittende op den troon Da*
vids, en heerschende meer in Juda.
HOOFDSTUK 23.
Profetie tegen de kwade berden, met belofte
vsti de vergndering en herstelling de" kudde
Rod» door Chri-tuit, on-se geregtighetd, v». 1.
WtydloOplM prnfetie tegen de valtiche pro-
feien en droomers, met getrouwe wa*reehu-
wfaigen en iwara bedreigtniren, 9; tefenhen,
•iie met .Teremta en dei Heeren woord den
«pot dreven, 33.
TTTBE den «herderen, die de schapen
VV mü\'ier weide ombrengen en ver-
strooüen I spreekt de HEERE.
2  Daarom zegt de HEERE, de God Il-
racls, alzoo van de herderen, die luijn
volk weiden: GyHeden hebt mijne scba-
Een verstrooid, en hebt ze verdreven, en
ebt ze niet bezocht; ziet. Ik zal over u
bezoeken de boosheid uwer handelingen,
spreekt de HEERE.
3 En Ik zal het overblnfselmijneracba-
pen telf vergaderen uit al de landen,
waarhenen Ik ze verdreven heb; en Ik
tegen ons afkomen ? of wie ïou komen
in onze woningen?
14 En Ik zal over ulieden bezoeking
doen naar de vrucht uwer handelingen,
•preekt de HEERE: en Ik zal een « vuur
aansteken In haar woud, dat zal verteren
al wnt rondom haar is.
HOOFDSTUK 22.
De profeet wordt door Hod ten hove gezonden,
om nlil.-tni ir verkondigen, wnt ?ij doen moes*
ten, trilden *Ü. dut het hun wel ging, VI. 1 ;
en duur -ij het tegenovergestelde deden,
bedreig\' hij het hui» des koning* en Jeru-
lalem met ge heel en ondervang, fi. Profetie
vnn Sallum, 10; Jojakim, 13; en ChónJa, M,
ALZOO zetft de HEERK: Ga af ia het
huis des konings van Juda, en spreek
aldaar dit woord,
2  En zeg : Hoor het woord des IIEE-
REN, gij koning van Juda, gij, die zit op
Davids troon! gi.i, en uwe knechten, rn
uw volk, die door deze poorten ingaan !
3  Zoo zegt de HEERK : " Doetregten
geregtieheid, en redt den beroofde uit
de hand des verdrukkers ; en onderdrukt
den \'\' vreemdeling niet, den wees noch de
weduwe ; doet geen geweld en vergiet
geen onschuldig bloed in deze plaat*.
4  Want indien gij]leden dese zaak em-
stelijk zult doen, <\' zoo zullen door de
poorten vnn dit huis koningen ingaan,zit-
tende den Davidop zijnen troon, rydende
op wagen en op paarden, hij, en züne
knechten, en ziin volk.
5  Indien gij daarentegen deze woorden
niet zult hooren, zoo heb Ik bü Mij ge-
zworen, spreekt de HEERE, dat dit huis
tot eene woesthrid worden zal.
6  Want zoo zegt de HEERK van het
huis des koning* vnn Juda : Gij zijt Mij
een Gilead. eene hoogtn van Libanon; !
maar zoo Ik u niet zette «/«eene woet-
tijn e/i onbewoonde steden!
7  Want Ik zal \'< verdervers tegen u
heitigen, elk met zijn gereedschap; die
zullen uwe uitgelezene eederen omhou-
wen, en in het vuur werpen.
S Dan zullen vele Heidenen voorbij
deze stad gaan, en zullen zeggen, een
ieder tot zijnen naaste: * Waarom heeft
de HEERE alzoo gedaan aan deze groote
Blad?
9 En zij zullen zeg-ren: Omdat zij het
verbond des HEEREN, huns Gods, heb- j
ben verlaten, en hebben zich voor andere !
goden nedergebogen, en die gediend.
1(1 Weent niet over den doode, en be-
klaagt hem niet; weent vrij over dien,
dia weggrgaan is, want hü zal nimmer* ;
meer wederkomen, dat hij het landzij- .
ner geboorte zie.
11   Want zoo zegt de IIEEREvan Sal-
lum, den zoon van Josia, koning van
Juda, die In de plaats van zijnen vader
Josia regeerde, die uitdeze plaats is uit-
gegaan i hij zaI daar nimmermeer weder*
komen.
12  Maar in de plaAts, waarhenen zij
hem gevankelijk hebben weggevoerd, zal
hij sterven, en dit land zal hij niet meer
zien.
13  Wee /dien, die zijn huis bouwt met
ongeregtigheld, en zijne opperzalen met
onregt; die zijns naasten dienst om niet
gebruikt, en geeft hem zijn arbeidsloon
niet !
14  Die daar zegt : Ik zal mü een zeer
boog huis bouwen, en doorluchtige op-
perzalen ; en hü houwt, zich venateren
uit, en het is bedekt met ceder, en aan- 1
gestreken mpt menie.
15  Zoudt gij regeren, omdat gij n mengt
net den ceder ? heeft niet uw vader gege- ,
ten en gedronken, en regten geregtigheid ,
gedaan, en het gin^r hem toen wel ?
16  Hij heeftderegtzaakdesellendigen !
en nooddruftigen gerigt, toen ging het I
-ocr page 521-
JEREMIM 23.
zal ze wederbrengen rot hunne kooijen,
en zij zullen vruchtbaar rijn en verme-
niirvn |ili_\'rn.
4 En Ik zal \'< herderen over hen ver-
wekken, die ze weiden zullen; en zij
nullen niet meer vreezen, noch verschrikt
worden, noch gemist worden, spreekt
de HEEBE.
8 Ziet, fde dagen komen, spreekt de
HEEBE, dat Ik aan Davideeneregtv«ar-
dlire Spruit zal verwekken ; die zal koning
zijnde regeren, en voorspoedig zijn, en
regt en geregtigheid doen op de aarde.
(i -\' In ziine dagen zal Juda verlost wor-
den, en Israël zeker w,men ; en dit zal zijn
naam zijn, waarmede men hein zh! noe-
men : De HEEBE, ONZE GEREG-
TIGHEID.
7 Daarom, ziet, \'de dagen komen,
spreekt de HEERE,dat zij niet meer Ent •
li\'ïi zeggen: \'£<io waarachtigah de HEERE
leeft, die de kinderen Israëls uit Kgypte-
land heeft opgevoerd!
x Maar : \'Ino waarachtig aU At HEKRK
leeft, die liet zaad van het hui* Israels
heeft opgevoerd, en die het aangeh.\'agt
heeft nit het land van het noorden, en uit
al de lan.ieu. waarhenen Ikzegedreven
had! want zij zullen wonen in hun land.
W Aangaande de profeten. Mijn hart
wordt in mijn binnenste gebroken, al
mijne hoenderen bewegen zich ; ik h* n al*
een dronken man, en all een man, dien
de wün te boven gaat; van wege den
II EK UK. en van wege de woorden zijner
heiligheid.
UI Want het land is/vol oversp«ders,
want het land treurt van wegeden vlofk,
de weiden der woestijn verdorren ; omdat
hun loup boos is,en hunne magt niet regt.
11  Want beiden profeten en priesters
•i zijn huichelaars; zelf» in mijn huis vind
Ik hunne boosheid, spreekt deHEERE.
12  Daarom zal nun weg hun zijn als
i zeer \'• gladde plaatsen in de > dopkerheid ;
zij zullen aangedreven wordenen daarin
vallen: want Ik zal een kwaad over hen
brecg\'n in h*>t jaar hunner bezoeking,
spreekt de HEEK E.
13  Ik heb wel ongerijmdheid gezien in
de profeten van Stmaria, die door Baiil
profeteerden, en mijn volk Israël ver-
leidden ;
14  Maar in de profeten van Jeruzalem
zie Ik afschil welijkheid;j.y bed rij ven over-
spel, en gaan om uiet valschheid, en iter-
ken de handen der boosdoener», opdat zij
zich niet bekeeren, een ieirelijk van zijne
boosheid: zij allen ziin Mij als * Sodom,
en Hare inwoners als Gomorra.
U Daarom zegt de HEKHE der heir-
scharen van deze profeten alzoo : Ziet,
Ik zal hen met ( alsem spijzigen, en met
•« gallewater drenken : want van Jerfi-
zalems profeten is de huichelarij uitge-
gaan in het gansene land.
Ui Zoo zegt de HEEBE der hei ree ha*
ren : Hoort niet naar de woorden der
profeten, die u profeteren; zü maken u
ijdel j zij spreken het gezïgt huns har-
ten, niet uit des HEKKEN mond.
17 Zij «zeggen steeds tot degenen,die
Mij lasteren: De HEEKE heeft het ge-
sproken, gijlieden zult vrede hebben ; en
tut al wie naar zijns harten goeddunken
wandelt, zeggm zij : Ulieden zal geen
kwaad overkomen.
15  Want wie heeft in des HEBREN
raad gestaan, en zijn woord gezien of ge-
hooid ? Wie heeft zijn woord aangemerkt
en gehoord?
;9 Ziet, een "onweder des HEEKEN,
eene grimmigheid is uitgegaan, ja een
pijnlijk onweder: het /.al blijven op der
goddeloozen hoofd.
2l) Des HEBBEN toorn zal zich niet af-
wenden. totdat Hij zal hebben gedaan, en
totdat Hij zal hebben daargeateld de ge-
dachten zijns harten: in het laatste der
dagen zult gij met verstand daarop letten.
21   Ik heb die profeten p niet gezonden,
nogtans hebben zü geloopen ; Ik heb tot
hen niet gesproken, nogtans hebben zij
geprofeteerd.
22  Maar zoo zij in mifnen raad hadden
gestaan, zoo zouden zij mijn volk mijne
woorden hebben doen hooren, en zouden
hen afgekeerd hebhen van hunnen boozen
weg, en van de boosheid hunner h..n-
dellngen.
23  Ben Ik een God van nabij, spreekt
de HEERE, en niet een God van verre?
24  Zou zich iemand in <i verborgene
plaatsen kunnen verbergen, dat Ik hem
niet zou zien? spreekt de HEERE ; ver-
vul Ik niet den hemel en de aarde?
spreekt de HEERE.
25  Ik heb gehoord wat de profeten zeg-
gen, die in mijnen naam leugen profete-
ren, zeggende : Ik heb gedroomd, ik
heb gedroomd.
2t> Hoe lang? Is er dan ren droom in
het hart der profeten, die de lengen
profeteren ? Ja het zijn profeten van
huns harten bedriegerij;
27 Die daar denken om mijn volk mij-
nen naam te doen \'vergeten, door hunne
droomen, die zij, een ieder zijnen naaste,
vertellen ; gelijk als hunne vaders mijnen
naam vergeten hebhen door Baal.
2S De profeet, bij welken een droom is,
die vertelle den droom; en bij welken
mijn woord is, die spreke mijn woord
waaraehti.\'lijk : wat heeft hetstroomet
het koren te doen? spreekt de nEERE.
29 Is mijn woord niet alïoo, als een
vuur? spreekt deHEERE, en als een ha-
mer.rfie eene steenrots te morzel slaat \'f
.\'•.<> Daarom, ziet, • Ik teil aan de profe-
ten, spreekt de HEERE, die mijne woor-
den stelen, een ieder van zijnen naaste;
31  Ziet. Ik n-ilaan deprofeten,spreekt
de HEERE, die hunne tong nemen, en
spreken: Hij heeft het gesproken;
32  Ziet, Ik wil aan degenen, die val-
sehe droomen profeteren, spreekt de
HEERE, rn vertellen die, en verMden
mijn volk met hunne leueenen en met
hurne \' ligtvaardigheid : daar Ik hen niet
gezonden, en hun niets bevolen heb, eu
zij dit volk ganse!) geen nut doen, spreekt
de HEERE.
:<:; Wanneer dan dit volk, of een pro-
feet, of priester o vragen zal, zeggende:
Wat is des HEKKEN last? Zoo zult gij
tot hen zeggen : Wat last ? dat Ik ulieden
verlHten zat, spreekt de HEERE.
31 En aangaande den profeet, of den
priester, of het volk, dat zeggen zal: Des
H KEREN last; dat Ik bezoeking zal doen
over dien man en over zijn huis.
86 Aldus zult gijlieden zeggen, een
iegelijk tot zijnen naaste, en een iege-
liik tot zijnen broeder : Wat heeft de
HEEBE geantwoord, en wat heeft de
HEEKE gesproken ?
8a Maar des HEKKEN Ia-t zult gij
niet meer gedenken : want een\' iege-
lijk zal zijn eigen woord een last zijn,
dewijl gij verkeert de woorden van den
levenden God, den HEEBE der heir
scharen, onzen God.
3" Aldus zult gij zeggen tot den profeet:
Wat heeft u de HEERE geantwoord ? en
Wat heelt de HEERE gesproken?
SS Maar dewijl gü zegt: des HEKKEN
last; daarom zoo zegt de HEERE:
Omdat gü dit woord zegt: Des HEE
KEN last, daar Ik tot u gezonden heb,
zeggt-ndc i GÜ zult niet zeggen : Des
HEBBEN last;
88 Daarom ziet. Ik zal u ook gansene
lijk vergelen, en u, mitsgaders de stad.
die Ik u eu uwen vaderen gegeven heb,
vim ui11ii aangezEgt laten varen.
40 En Ik zal u eeuwige smaadheid aan
i, Btee, Sfcll
Luk. 1:3»,
33
I Dtut.33 2«
6:13.
B in.
14 18.
-ocr page 522-
JEREMl\'A 24, 25.
ken heeft tot het gansene volk van Juda,
en tot al de inwoners van Jeruzalem,
zeggende :
:t Van het dertiende jaar van Josia, den
zoon van Amon, den koning van Juda,
, tot op dezen dag toe (dit i« bet drieën
twintigste jaar; is bet woord des HEK-
REN tot uiij geschied ; en Ik heb tot uiie-
den gestoken, vroeg op lijnde en spre-
kende, maar gij hebt niet gehoord.
•1 Ook beeft de HEERE tot ii gezonden
al lijne knechten, de profeten, " vroeg
\' op zijnde en zendende; (maar gij hebt S
niet geboord, noeh uw oor geneigd om
• te booren)
! !t Zeggende: c Bekeert u tor.b,een iege-
lijk van sïjnen boozen weg en van de
boosheid uwer handelingen, en woont in
het land, dat de IIEKRE u en uwen
vaderen gejreveu heeft, van eeuw tot in
eeuw.
(i En wandelt andere goden niet na.
om die te dienen, en u voor die neder
te buigen; en vertoornt Mtf niet door
uwer Landen werk, opdat Ik u geen
kwaad doe.
7 Maar ghhebt naar Mij niet gehoord,
spreekt de ilEEKE; opdat gy Mij ver-
loorndet door bet werk uwer handen,
u zelven ten kwade.
S Daarom, ZOO zegt de HEERE der
beirscharen : Omdat .rn myne woorden
niet hebt geboord ,
U Biet, Ik zal zenden, en nemen alle
gewlacuten van het noorden, spreekt de
11 EK RE ; en tot Nebukadréznr,den ko-
nin.\' van Bahel, mijnen knecht; en zal
ie brengen over dit land, en over de
inwoners van hetzelve, en over al deze
volken rondom; en I k zal ze verbannen,
in zal ze stellen tot eene ontzetting,en
doen, en « eeuwige schande, die niet zal
worden verbeten.
HOOFDSTUK 24.
Lul ldii.it Ji\'lfllli* [.ut i ::i«.i|-.iil,ilni\'il,\']i
mei «-er goede, cii den anderen met ierr
kwade vijgen, v». L; onderwijst hem door
deze, ilat II ij Mm in i gr n grv.-insfrnen ircwiilr wil
l»\'i\\ij\'(.< n, rn ilc overigen xtraiTcn, 4, 5, enz.
DE 1IELRE deed mij den, en ziet, er
waren twee vijgekurven, gezet voor
den tempel des HEEREN: nadat" Nebu-
kadrêzar, koning van Babel, gevnnkelijk
lin.fl weggi\'vot-rd Jechónia, den zoon van
Jójakjm, ileii koning van Juda, mitsga*
ders de vonten van Juda, en de timiuer-lieden, en de «meden, van Jeruzalem, en
ben tt- Babi 1 gebragt liad.
2 fn den cenen korf wiren zeer goede
vijgen, als de eerste rijpe vijgen zijn;
maar ia den anderen korf waren leer
bonze Vijgen, die van wege de boosheid
niei kouden gegeten worden.
:i Kn de HKEItE /eide toi mij : Wat
Biet gij, Jcremiaj\' En ik zeide : Vijgen;
.te lm\' ii\' vijgen rijn «eer goed, en de
booze zeer boot, die van wege de bous-
beid ntet kunnen gegeten werden.
4  Toen geschiedde des HEERE3 woord
tot mij, zeggende -
5  Zoo legt de HEERE, de God Is-
raéls: Gelijk die goede vijgen, alzoo zal
Ik kennen de gcvankclijk weggetoerden
van Juda, die Ik uit deze plaat* naar
het land der Chaldeeu belt weggeschikt,
ten goede.
(i lai Ik zal mijn nu; op ben Hellen
ten goede, in zal ben \'< we lerbrengen in
dit land; en Ik zal hen bouwen,en niet
afbreken; en zal beu planten, en niet i
uitrukken.
7 \'En (k zal bun een bart geven om j
Ibj te kennen, dat Ik de HEERE ben ;
den zij zullen Mij tot een volk zijn, en
Ik zal liun tot eeneu God zijn: want v,ij
zullen zich tot Mij met bun gansche !
bun bekeeren.
S \'En gelijk de boozc vijgen, die van
wege de boosheid niet kuiimn gegeten
worden, (want aldus /.ent de HEEKE) ,
kIzoo zal I k maken Zedekia, den ko-
ning van Juda, uiitsgadrs zijne vorsten,
in bet overnltffsel van Jeruzalem, die
in dit \'and rijn overgebleven, en die in
Kjryuteland wonen;
ü/Ha Ik zal hen overgeven tot eene
beroering ten kwade, allen koningrijken
der aarde; lot snULadheid, <u tot een
ipreekwoord, tol eene Bpotrede, en tot
eeneu vloek, in ui de plaatsen, waarheneu
Ik hen gedreven zal lubben;
II) Eu ik zal onder ben zenden bet
zwaard, den honger en ue pestilentie,
totaal /ij verteerd sullen zijn uit het
land, dat Ik bun en bunnen vaderen
gegeven bad.
HOOFDSTUK 25.
De profeet Kleit ou Godi bevel aan bet volk
voor, aijw* gedurige dlenit en uie der an-
il.\'i\'r prtifeten, in hel verniam n Int hekee-
ring, en liiinne gedurige iiinrchinuvii.....beid
daarentegen, .*. 1. waarom God hes (all
ook andere volken) tal «traliën duur den
koning van Hnhel met TöUrige dienstbaar-
luid, 8. doch iiln iltui zal Hij nok den ko-
ning van Jlnlitl vergelden naar zijne ver-
diensten rn overeenkomstig desc profetlSn,
12 Beveiliging deier profetiën aoor Int
fte/igt van den driukhrk.-r de* gndilebjken
looms wiu.ii.il de lulk.-n bij de njnf,nioe»-
ten drinken, 15. Afbeeldlrg van de whrik-
kehjkbrid de/.. »tr«ü. n, 30.
HBT woord, dat Eot Jereoiiagesebietl
Is over In-t gaiiM\'he volk ran Juda, in
het vierde jaar van Jójmklm, zoon van
Jonia, koning van Juda; (dit wa* het
eerste jaar vnn, NebukaaréMT, koning
van Babel;)
2 Hetwelk de profeet Jt-reniiBgeapro-
";ü;ii
b Jcr. 16 15,
tot eene \'\'aanfluiting, en tot eeuwige
d Jei
woestheden.
1" En Ik zal van ben doen vergaan * de
slem der vrolijkheid en de stem der
vreugde, de stem des bruidegoms en de
stem diT bruid, liet geluid der molens
en bet licht der lamp.
11   En dit gunst 1),\' land znl worden tot
eene woestheid, !ot eene ontzetting ; en
deze volken zuilen den koning van ünbeï
dienen zeventig jaren.
12  Maar liet zai geschiede», als de ƒ ze-
veuiig jaren vervuld zijn.dansal Ikover
den koning van Babel, en over dat volk,
spreekt de HEERE, hunne ongeregtig-
heid bezoeken, mitsgaders over het land
der Chaldeën, en zal dat stellen tot
eeuwige verwoestingen.
13  Eu Ik zal ovtr dat land brengen
al mijne woerden, die Ik daarover gc-
sjiroken heb; al wat in dit boek ge-
schreven is. wat Jereinia geprofeteerd
beeft over al deze volken.
14  Want 0 van ben zullen zich doen ., j
dienen, uiï\'ook magtige volkeu en groote
koningen zijn : alzoo zal Ik bun ver-
Ïelden naar bun doen, rn naar bet werk
unner handen.
15  Want alzoo heeft ile HEERE, de
God Israöli, tot mij gezegd i Neem de-
zen beker des \'\' wijns der griiuioigheid
van mijne hand, en geef dien te drinken
al den volken, tot welke Ik u zende;
lü Dat zij drinken, en beven, en dol
worden, van wege het zwaard, dat Ik
onder hen zal zenden.
17 En ik nam den beker van des HEE-
REK baud, en ik gaf te drinken al den
volken, tot welke de HEERE mij ge-
zonden bad:
IS MiiiHtlijk Jeruzalem en de steden
van Juda, en baren koningen,en baren
\\or*len ; om die te stellen tof eene woeBt-
held, lot eene ont/.elliiig, tot eeneaan-
lluiling, en tot eenen vloek, gelijk het
is te dezen dage;
19 l-\'nraü, den koningvan\' Egypte,en
3<l 22
:;; 33
32 38
II. (1
. 2S ST,
37
1 Ko
n. 9 7.
MCn
n.7 .»i.
Jrr
15:*.
n ie
3H7.
42 18.
-ocr page 523-
JEREMPA 26.
lijn* ii karehten, en zijnen vorsten, rn
ui zijn vulk.
20  En den ganschrn geiuengden hoop,
rn allen koningen des lands van l\'z ; en
allen koningen van der * Filistijnen land,
en A^kplon, en Gaia, rn Ekron, en het
overblijfsel van Asdod;
21  * Edum.en "i Moab, enden kinderfn
•  Amoioni;
22  En allen konintern van "Tvrus,en
allen koningen van Zidon ; en den konin-
gen "I-t eilanden, die aan gene iMdeder
Ï3 ;< Dcdan, rn Thema, en Bui, en al-
len, die aan de •/ hoeken afgekort /mi ;
24 En allen koningen van Arabiè; en
allen koningen dea <" genodigden hoops,
die in de woestijn wonen;
85 En allen koningen van^Zimri, en
allen koningen van « Elaiu, en allen ko-
uingeu van M» .ii. ;
_\'i En allen koningen van hrt noorden,
die nabij rn die verre zijn,deneeuen niet
den .il. 1 \'\'\'ii . . 1 allen koningrijken der
aarde, die 01» dm aardbodem zijn. En de
koning van ï-enacb zal na hm drinken.
27  Gij zult dan tot hen zeggen ! Zoo
zegt de HEKREder heirscharen, deGod
lararls : Drinkt en wordt dronken, en
spuwt, en valt neder, dat gij niet weder
opstaat, van we ge het zwaard, dat 1 k on-
der u cal zenden.
28  En het zal geschieden, wanneer zij
weigeren sullen den brker van uwr hand
te neuitu om te drinken, dtl «iMot Leu
zeggen/.uit: Zoo zegt de 11KE HE der heir-
scharen : Gij zult zekerlijk drinken |
2lJ Want ziet, in de \' stad, die naar
uiiji»* 11 naam genoemd is, begin Ik te
plagen, en zoudt gij eenigiinsoiitcbuldig
gehouden worden? gij tuit niet onschul-
dig wolden gehouden : want Ik roep liet
zwaard over ftllt inwoners der aaide,
spreekt de HEERE der heirscharen.
3lJ Gij zult, dan al deze wooiden tot hen
6,\'oïetnen. rn gij zult tot ben zeggen: De
IEERE zal " brullen uit de hoogte, en
lijnt* st«-ui verheffen uit de woning zijner
heiligheid. Hij zal schrikkelijk brullen
over zt)ur woonstede. Hip zaleenvreug-
degrsebrei, alsde<<Y*irr/itreders,uitroe-
peu tegen alle inwoners der aarde.
31   Het geacbal zal komen tot aan het
e\'nde der aarde; wi.nt de 11EEKEheeft
eeneu twist met de volken. Hij zal gerigt
houden met alle vleesch : de goddeloozen
heeft II:; aan het zwaard overgegeven,
spreekt de HEERE.
32  Zoo zegt de HLEKE der hei«cba-
ren : Ziet, een kwaad gaat er uit van
volk tot volk, en een groot onweder zal
er verwekt worden van de zïjdtn der
aaide.
33  En de verslagenen des HEEREN
zullen te dien dage liggen van het eeue
einde der aarde tot aan het andere t-inde
der aarde; zij zullen niet» beklaagd, noch
opgenomen, noch begraven worden ; tot
mist op den aardbodem zullen zij zijn.
34  "\' Huilt, gij herders! en schreeuwt,
en wentelt u ia de attmt gü beerlijken
van de kudde! want uwe dagen zijn ver*
vuld, dat men slagten zal,en van uwe
•  verstrooiingen ; dan zult gij vervallen
als een kostelijk vat.
35  En de vlugt zal vergaan vande her*
ders, en de ontkoming van de heerlijken
der kudde.
36   Er zal zijneene stemde» gerofps der
herderen, en een gehuil der heerlijken
van de kudde, omdat de HEERE hunne
weide verstoort.
37  Want de landouw n des vredtazul*
len uitgeroeid worden, vin we*edehit-
tigbeid deB toorns des HEEREN.
33 Hij heeft, als eeniongeleeuw,zijne
hutte verlateu : want hunlleder land i-
geworden tot eeue verwoesting van wege
de hittigheid des verdrukkers, javanwe-rr
de hittlgheid zijns toorns.
HOOFDSTUK 26.
I»e pro fret itltift, iloor f:01!» hul, hrl Mn>\'i"-
volk in hrl voorhof itr* trmpr]*, dat II .
loo «ij on ;*rhoi Traan) blijvrn, iten tmip^t
lal makrn *I- Silo, rn hrt laml lot rrnrn
vliwk nllrr volkrn strllrn, vu, t. Ilr j-rofen
wurili hirrmii i-rffrrptn rn ilm itoixt» m -hiil-
<lii- verklaanl, 8 . maar <ïr vorsten, ilaar
knmrmlc rn t\\f aanslag!. alsook Jeresala*!
antwoord huorenilr, -pi t - 1 hem vrij, "l1
lüi voorbeeld van den profrrt Mtrha, Ui.
Ahikam wordt In hrt bijionder geroemd,
Jrrrniia bewaard Ir behben voor ren grlijk
lot, aIk «Ir profeet 1\'ria hart nn.1t riM.m. »i.
IN het begin des koningrijk* vr.n Jója-
kim, den zoon van Josia, koningvan
.1 uda, geschiedde dit woord van den
HEERE, zeggende :
9  Zoo zrgi dé HEERE : Sta in hel voor-
hof van het huis des HEEREN, en spreek
tot alle steden van Juda, die kooit n om
aan te hiddm in het huisdes HM KI V
al de woord\'u, die Ik u geboden ht b tol
hen te spreken, doe er niet ém woord ai\'.
3  Misschim zullen zij hooren, enzich
bekerren, een iegelijk van zijnen boozen
weg; zoo zou Ik" berouw aebbeu over hel
kwaad, dat Ik hun deuk te doen vanwege
oe boosheid hunner oandelingrn.
4  Zeg dan tot hen : Zoo zegtdeHEE*
RE : Zoo güiifden naar .Mij niet zult
hooren, dat „mi wandelt in mijne wet,
die Ik voor uw aangezigt gegeven heb;
5  iloorende naar de woorden mijner
knechten, de profeten, die Ik totu zende,
zelfs f* vroeg op zijnde en zendende; doch
gij niet geboord hebt :
6  Zoo zal Ik dit huis stellen als\'Silo,
en deze stad zal Ik stellen tot eeneu vloek
allen volken der aarde.
7  En de priesters,rn de profeten,en al
het volk, boorden Jcremi:i deze woorden
spreken in bet huis des HEEREN.
S Zoo geschiedde het, als Jereuiia geein-
digd had te spreken, alles w at de II EEUE
geboden had tot al bet volk te spreken,
dat de priesters en de profeten rn al hrt
volk hem grepen, zeggende: Giji zult den
dood sterven I
\'J Waa-om hebt gij in den naam des
HEEREN geprofeteerd. Kenende i Hit
hu s zal worden als Silo, en deze stad zal
v. o\' m worden, dat er niemand wone f En
het gansche volk werd vergaderd tegen
Jeremia, in bet huis dis UEEREN.
10   Als nu de vortuen van Juda deze
wuorden hoorden, gingen zij op uit bet
hu in des kon! ngs nart r net huis des HEE*
KEN; en i\\j irtteu zich bij de deur der
nieuwe poort des HEEREN.
11  Tom spraken de priesters en de pro-
feten tot de vorsten en tut al het volk,
zeggende ? Aan de^en man is een oordeel
des doods, want hij heeft geprofeteerd te-
gen deze stad, gel ij kalt gü metuweooren
gehoord hebt.
12 Maar Jnemiasptak (ot al de vorsten
en tot al bet volk, zeggende : De 11 KEK 1,
heeft ii.ii xezondeu, om tegen dit huis en
tegen deze slad te profeteren al de woor-
den, die ifij geboord hebt;
13  Nu dan, d maakt uwe wegen en uwt
handelingen xoed. en gehoorzaamt de
stem dos HEEREN, uws Gods; zoo zal
het den HEERE berouwen over bet
kwaad, dat Hij tegen u gesproken bef ft.
il Docb ik, ziet, ik b* n in uwe handen;
doe mij, als bet goed, en als het regt
is in uwe uogen.
ló Maar weet voorzeker.dat gü,zoo gij
mij doodt, gewisselijk ouochulilig bloed
zult brengen op u, en op deze «tad, en op
bare inwoners: want in der waarheid, de
UEERE heeft mij tot u gezonden, om al
deie woorden voor uwe ouren tespnken.
16 Toen zeiden de vorsten en al het
kJcr.47 t.-w.
Je
.49;],«BI
.1,
r. 17; 4
3e
r. l\'J S
Je
0 26
Je
. K>.3I
Je
. l\'J St.
( 1 IVtr. I 11
w Jer.
6M
r Jw.
Jer.
65 13
IJ \'i
IT Jer. 9 IA
L3:14J4
18.17
-ocr page 524-
JEREMl\'A 27, 2S.
volk tot depriesteren entot deprofeten: l
A ;m il f /• n man is Keen oordeel den doods,
wanl hij heeft tot ons gesproken in den
naam des HEEREN, uu/r - Gods.
17 Ook stonden er mannen op, van de
oudsten «ii*» lands, m snraki n tot degan-
ache gemeente d*a vulks. zeggende i
IS <• Micha, de Morasclitiet, nerftin de
dagen van II uk ia, koning van Juda, g«"-
profeteerd, i n tot al het volk van Juda
5 esproken«zeggende ; Zoo zegt de HKKRK
er heirscharen: /Zion zal»/* een akker
geploegd, en Jeruzalem tut Jierahoopen
wordenen de berg dezes huizen tot koog-
ten eena woud*.
l\'J 11• l»l.i n ook lïizkia, de koningvan
Juda, en gansch Juda hem ooit gedood/
vreesde hij niet den UK tilt E ? en smeekte
den HEKKEN aangezigt, zoodat het den
lil I lil berouwde over het kwaad, dat
IIi.l tegen hen gesproken had? Wij dan
doen een groot kwaad tegen onze zielen.
2tl Kr was ook een man, die in den .
naam des HEElt EN profeteerde, Uria, de
zoon vjin Seiiiiija, van Kirjath-Jeiirim ;
die profeteerde tegen deze stad en tegen
dit land, naar al de woorden van Jeremia.
21   In als de koning Jojakiui, uiitsga-
ders al zijne geweldigen,en al de vorsten
zijne woorden hoorden, zocht de koning
li\'ni te dooden; als Uria dat hoorde,
zoo vreesde hij, en vlugtte, en kwam in
Egypte :
22  Maar de koninir Jojakim zond man-
nen ntia, Egypte, K\'lnathan, den zoon
van Arhbor, en andere mannen met hem,
in Exvpte;
23  Die voerden l\'ria uit Egypte, en
bragten hem tot den koning Jojakiin, en
!iii sloeg hem met het zwaard, en lui
wierp zijn dood ligchaam in de graven
vau de kinderen des volk*.
24   Maar de hand van Abikam, den zoon
Tan Safan, was met Jeremia, dat men
hem niet overgaf in de band des volks,
om hem te dooden.
HOOFDSTUK 27.
Den profeet «urdt belait, ren juk om <len haU
te ilr.i:-i\'ii ra *r ren te ïriuini aan vijf na-
huriKe koningen, met veiBMldjaff, dat tjj
hiiiiur halsan mei Juda onder liet juk van
Nabukadnésar snllm moeten huiden, hor
yewilli-tiT hoe beier, *oudrr te luisteren
naar vaWrhe profeten, tb. 1. Datirlfdr houdt
hu lii< iti:> iii ii kom n.r /.r .h-ki,i breedvoerig
«uur, .i ..u- . profetprendp, dat de nvejM-
tilpvene «aten van dan tempel ook naar Ba-
bel lullen gevoerd «orden, eti aldaar tot
id n bceMnMM lijd blijven, :.\'.
IN het begin des koningrijks van Jiija"
kim, zoon van Josia, koning van J udai
geschiedde dit woord tot Jeremia, van
den II M KI . zeggende :
2 AlzoozeidedeHKERKtot niij: Maak
u banden en jukken, en « doe die aan
uweti hals.
3  En zend ze tot tien koning van Edom,
en tot den koning van Moab,en tot den
koning derkindeien Amuions,en tot den
koning vanTyrus,entot den koningvan
Zidon ; door dé hand der boden, die te Je-
ni\'-! :.. t«i Zedckis, den aTOastaf van
Juda, komen.
4   Kn beveel hun aan hunne heeren te
zeggen : Zoo zegt de lil LUK der heir-
schart-n, de God Is rat; Is: Zoo zult gij tot
uwe heeren zeggen :
5 Ik heb gemaakt de aarde, den menscb
en het vee, die op den aardbodem zijn,
door mijne groote kracht en doormanen
uitgestrekten arm, en \'k * geef ze aan
welken het regt is in mijne oogen.
fi Kn nu. Ik h.bal deze landen gegeven
in de hand van JNebukadnézar, den ko-
ning van Hahei, < mijnen knecht) zelfs
ook het gedierte des velds heb ik hem
gegeven, om hem te dienen.
7 En alle volken zullen hem,en lijnen \'
zoon, en zijns toons zoon dienen; totdat i J.
ook de tijd zijnseigenen lands kome;dan I \'-
zullen zich niagtige valken en groote ko-
niugen van hem doen dienen.
8 En het zal geschieden, het volk en h-t
koningrijk, die hem, Nebukadnézar, den j
koning van Kabel, niet zullen dienen, en \\
dat z\'jnen hal* niet zal gevenonder het \'
juk des koningsvan Habel,overdatzelve
volk zal lk,spreekt de I1KK.KK,bezoeking
doen door het zwaard, endoor den hon-
k\'t. en door de pestilentie, totdat Ik ze
zal vertet-rd hebben door zijne hand.
y Gijlirden dan, boort niet naar uwe
profeten, en naar uwe wasrzeggers, en
naar uwe drooniera.en naar uwe guiche-
laars, en naar uwe toovenaars, dewelke
tot u spreken, zeggende : Gü zult den
koning van Habel niet dienen.
ld Want zij profeteren u valschheid,
om u verre uit uw land te brengen, en dat
Ik it verstoote, en gij omkomt.
11   Maar lirt volk, dal zijnen hals zal
brengen onder het juk des konings van
Babt-1, en hem dienen, darzelve zal Ik in
zijn land laten, spreekt de HKEKK,en het
zal dat bouwen en daarin wonen.
12  Daarom sprak ik tot Zedekla, den :
koning van Juda, nnar al deze woorden,
zeggende : Brengt uwe halzen onder het
juk des koning*) van Habel, en dient hem
en /lii. volk, zoo zult gij leven.
13  Waarom zoudt gij sterven, gÜ en uw
volk, door het zwaard, door den honger
en door de pestilentie? gelijk als de HKE-
KE gesproken heeft van het volk, dat den
koning van Habel niet zal dienen.
14  Hoort dan niet naar de woorden der_
profeten,die tot u spreken, zeggende : GÜ"
zult den koning van Habel niet dienen:
want zij profeteren u •\' valschheid.
          4 jrr,
I > Want Ik heb ze niet gezonden,
spreekt de HEKKE, en zij profeteren val*
schel\'ök in mi in en nsaiu; opdat Ik u uit-
stoote, en gij omkomt, gij en de profeten,
die u proft teren.
In\' Ook *prak iktntde prïesteren en tot
dit gansene volk, zeggende: Zoo zegt de
HKEKK : Hoort niet naar de woorden,
uwer profeten, die u profeteren, teg-
gende : Ziet, de vaten Vhu des HEEREN ,
huis zullen nu < baast uit Habel weder* l« Jrr.
gebragt worden : want zij profeteren u
valschheid.
17 Hoort niet naar hen, tmar dient
den koningvan Babel zoo zult gijlieden
leven : waarom zou deze stad tut eene
woestheid worden?
15  Maarzoo zij profeten zijn, en zoo des
UEERKN woord bii hen is, laat hen nu
bij den HEEKE der heirscharen voorbid-
den, opdat de vaten, die in het huis des
HEKKEN, en in bet huis des konings van
Juda, en te Jeruzalem zyu overgebleven,
niet naar Babel komen.
19  Want zoo zegt de II EER E der heir-
scharen, van de pilaren, en van de zee, en
van de stellingen, en van het overige der
vaten, die in oese stad /ijn overgebleven,
20  Die Nebukadne\'zar, de koning van
Babel, niet heeft weggenomen, als bü Je-
chonia, den man van Jójnkuu, koning
van Juda, van Jerütaleinnaar Habel/ge- ƒ 2K0
vankelijk wegvoerde, mitsgaders al de
edelen van Juda en Jeruzalem;
21  Ja, zoo zegt de HEKRE derheirscha-
ren, de God Iaraêls, van de vaten,die ia
het huis des HEKKEN, en in bet huls
des konings van Juda, en te Jeruzalem
zijn overgebleven 1
22  Naar Babel zullen v.\\\\ <i gehragt wor- fl |Ko
den, en alilaar zullen zij zijn, tot den dag 2Kru
toe, dat Ik ze bezoeken zal, spreekt de
HEKRE; dan zal Ik ze opvoeren, en «al ]
ze \'• wederbrengen tot deze plaau,           aSKn
HOOFDSTUK SS.                          Jcr\'
H11\' mi .1 profeteert lalaefcveltjk te^en Jeremia,
v». 1; ->;.iti> mi tich Jeremia verdedigt, 5.
II H.
wai.
OT8.
m Jrr. -\'- -
li Dan. I17JB
-ocr page 525-
JKRKMIM ».
i dit jaar zult gij sterven, omdat gü eenen |
\'•afval gesproken hebt tegen den HEERE.
17 Alzoo stierf de profeet Hananja in
datzelve jaar, in de zevende maand.
HOOFDSTl\'K ïy.
Jeremia irn.lt brieven uur Kabel aan ile Jo- ,
ilen. die met Jerhtïnia ceianki-tijk derwaarts ,
waren crvoenl . hij vermaant hrn, ijdh ru»-
rlg te houden, voor Balvel* vrede te bidden. \'
hunne tal-rhe profeten en droomer* niet I
I te selooven. noch verlo«»in:r te verwachten
eer de 7\'• jaren om lijn, v», 1. IIij prnfe-
leert teprel.jk. welk een treurig Int den m-rr- \'
| «eblevenen in Juda ial treffen, Irt . inet eene \'
! hijinnder harde profetie tegen twee vaWhe \'
profeten in Babel. Arha\'i en Zedekia, »l , \'
attM over Seinaja, die uit Babel naar Jeru- \\
":tlem had ire»cbreven, dat men Jereitna i
; M-..T / .ii «ihnjvcn zou «tralTrn. M,
VOORTS zijn «\'•* *<e woorden des\'
brief», dien de profeet Jeremia zond
van Jetüzalem tot de overige oudsten. !
die gevankelijk waren weggevoerd, mita-
gaders tot de prieateren, en tot de pryfe-
ten, en tot het ganschevolk,dat Nebu-
kadnézar van Jeruzalem gevankeMjk bad
weggevoenl naar Babel;
2  (Nadat de koning * Jechnnia, en de
koningin, en de kamerlingen, de vorsten
van Juda en Jeruzalem, mitst-ader» de
timmerlieden en smeden van Jeiüzalem
waren uitgegaan)
3  Door de hand van El:i*a, den zoon
van Safan, en Gemarja, den zoon van
Hilkia. die Zedekia, de koning van Juda,
naar Babel zond, tot Nebukadn\':zar. den
koning van Babel. zeggende
I  Zoo zegt de HEERF der heir«cha-
1 ren, de God Israéls, tot allen, die ge-
: vaukelijk zijn weggevoerd, die Ik ge-
vankelijk heb doen wegvoeren van Je-
I ru/.alem naar Babel;
5  Bouwt huizen en woont tltuirin% »n
plant huven en eet de vrucht daarvan ,
6  Neemt vrouwen, en gewint ionen «»
dochteren, en neemt virawn voor uwe
zonen, en geeft uwe dochtrrenaan man-
\' nen, dat zu zonen en dochteren baren;
; en wordt aldaar vermenigvuldigd, en
j wordt niet verminderd.
, 7 En zoekt den vrede der stad,wnar-
\' henen Ik u gevankelük heb doen weg-
voeren, en bidt voor haar tot den
HEEBB] want in haren vrede zult gij
vrede hebben.
S Wnnt zoo zegt de HEERE der beir-
«chareu, de God Israeds: Laat uwe pro-
feten en uwe waarzeggers, die in liet
midden van u ziin, u niet \'• bedriegen,
en hoort niet naar uwe droomers, die
gij doet droomen.
D Want zij profeteren u valsehelijk
in mijnen naam; Ik heb hen niet ge>
zonden, spreekt de HEERE.
1>) Want zoo zegt de HEERE : Zeker-
lij k,als zeventig jaren te Babel zullen ver-
vuld zi}n, zal Ik ulieden b"zoeken, en Ik
zal mijn goed woord over u verwekken,
u wederbrengende tot deze plaats.
II   Want Ik weet de gedachten,die Ik
over u denk, spreekt de HEERE, gedach-
ten des vredes, en niet des kwaads.dat
Ik ii geve het einde en de verwachting.
1:\'. Dan zult gij Mii < aanroepen, en
henengaan, en tot Mij bidden; en Ik
zal naar u hooren.
13 En gij zult MÜ zoeken en vinden,
wanneer gij naar Mij zult vragen nut
uw gansche hart.
11 En Ik zal van ulieden gevonden
worden, spreekt de HEERE, en Ik zal
uwe gevangenis wenden, en u •\' vergade-
ren uit al de volken, en uit al de plaat*
sen, waarhenen Ik u gedreven heb,
spreekt d.- HEERE; en Ik zal u weder-
brengen tot de nlaats, van waar Ik u
gevankelÜk heb doeu wegvoeren.
IS Omdat gü zegt i Da HEERE heeft
ons profeten naar Bahel verwekt;
. C.             Hananj» vrrbrri :,i het iuk vHn firn hul» van
t.                 .\'- i-mmi.i. ](>: dun door Cn.t liefiilrn wordt
tii ij/ereti juk in deaielfn |il ut» :•• tn i-.rn,
tijne profetie Ir herhalen, en Hananja den
dood .tin Ie \'i -- In in diUelfde jaar, trelijk
hg ook i» gewonen binnen tlil j.nr. 1-.
sm. \\7*OORTS gesebiedde het in hetzelve
V jaar, in het begin des koningrijk» \'• »»
Zedekia. koning van Juda. in bet vierde
jaar, in de vijfde maand, dat Hananja,
locm van Azur. deprofeet.die van Gibeon
wan, tot mij sprak, in het hui» des HEK-
REN, voor de oogen der priesteren en
des gansenen volks, zeggende:
2 Zoo spreekt de HEERE der beir-
icharen.deGodlsraéls, zeggende: Ik heb
het juk des kon inga Tan Ba bel verbroken.
37 |b_ 3 In nog " twee volle jaren zal Ik tot
deze plaats wederbrengen al de vaten
van het bui* de» HEBREN, die Nebu-
kadué\'zar, de koningvan Babel, uit deze
plaats beeft weggenomen, en dezelve
«•f/r Bibel gebrast.
4 Ook zal Ik Jec-hónia, den zoon van
•liijakim, koning van Juda, en allen, die
gevankelijk weggevoerd zijn van Juda,
die te Babel gekomen zijn, tnt deze plaats
wederbrengen,spreekt delIEERE: want
Ik zal het juk dea koinngs van Babel
I verbreken.
•ï Toen sprak ile profeet Jeremia tot
| den profeet Hananja, voor de oogen der
I prieateren, en voor de oogen des gan-
«chen volks, die in het huis des IIEE-
RKN stonden;
6  En de profeet Jeremia zeide: Amen,
de HEERE doe al/oo! de HEERE be-
vestige uwe woorden, die gü geprofe-
teerd hebt, dat Hij de vaten van des
MEEREN huis, en allen, die gevanke-
lijk zijn weggevoerd, van Babel weder-
breng» tot deze plaats!
7  Maar hoor nu dit woord, dat ik
spreek voor uwe uuren, en voor de
ooren des ganschen volks:
R De profeten, die voor mü en voor u
ran ouds geweest lijn, die hebhen te-
gen vele landen en tegen groote koning-
rijken geprofeteerd, van Wi,;, en van
kwaad, en van pestilentie.
\'J De profeet, die geprofeteerd zal hrb-
hen van vrede, als het woord van dien
profeet komt, dun zal die nrofset be-
kend worden, dat hem de HEERE in
der waarheid gezonden beeft.
10  Toen nam de profeet Hananja het
juk van den bals van den profeet Jere-
mia, en verbrak het.
11  En Hananja sprak voor de oogen des
ganschen volks, zeggende : Zoo zegt de
HEERE : Alzoo zal Ik verbreken het
juk van Nebukadnézar, den koningvan
Babel, in nog twee volle jaren, van den
bals al der volken. En de profeet Jere-
mia ging zijns weegs.
1? Doch dea HEEREN woord ge-
schiedde tot Jeremia, I nadat de profeet
Hananja het juk van den hals van den
profeet Jeremia verbroken had) zeg-
gende :
13 Ga henen en spreek lot Hs,n;uija,
zeggende : Zoo zegt de HEERE: Houten
jukken hebt gij verbroken, nu zult gij
in plaats van die ijzeren jukktn maken.
II Want zoo zegt de HEERKder heir-
scharen, de God Israéia : Ik heb een
Üzeren juk gedaan aan den hals van al
deze volken, om Nebukadné\'ar, den ko-
ning van Babel. te dienen, en zü/uilen
37 6. hem dienen; ja Ik heb hem ook het \'•
gedierte des velds g-geven.
1» En de profeet Jeremia zeide tot den
Èrofeet llananja : Hoor nu, Hananja ! de
[EERE heeft u niet gezonden, maar gij
hebt gemaakt, dat dit volk op leugen
vertrouwt.
16 Daarom, zoo zegt de HEERE : Zie,
< Ik zal u wegwerpen van den aardbodem ;
dm 5\'js.
Deut. IS J
-ocr page 526-
JEKEMI\'A 30.
| ir, Duron iegi de HEEBE aIioo,vaa
j den koning, die op D;ivid* troon zit, en
i van fil het volk, dal in deio -\' -"1 woont,
I ƒ> veten, uwc broederen, die mei u niet
; zijn uitgegaan in de gevangenis;
1" Alzoozegide UEERKder heiracha-
m : Ziel, Ik zal * het zwaar),den honger
en ilt pestilentie ond*-r h*-u zenden ; en
Ik zat ze maken sis de afschuwelijke
vii.\'i-:i, dip van wpge dr >." ish id niet
kunnen gegeten worden.
1* Fn Ik zal ze achterna jagen uut hei
E waard, mei den honger en uut de pesti-
lenttei en Ik zal ze ƒ overgeven tot eene
, beroering, allen koningrijken der aarde,
tot eriicn vloek, en tot cenru schrik,en
tot eeac aanfluiting, en tot cene*niaad-
heid, onler al dr volken, waar Ik ze
henengedrevcn zal hebben :
i\'.\' Omdat zij naar mijne woorden niet
g» boord hebben, apreekt de UKERE,ali
Ik mvjue knechten, de profeten, tot boa
zond. vroeg on zijnde en zendende , maar
triilieden hebt «iet gehoord, spreekt de
HEEBE.
ïo Gij dan, hoort rtea HEKKEN woord,
r Hallen, die geva.it kei tik zijr weggevoerd,
•He Ik ven Jeruzalem naar Kabel heb
vrnrfiowln!
21 Zoo zegt «Ie HEERE der hi iraebaieii,
de God Isracls. van Achab, zoon van
Kol.ija. e:i van A\\ l-ka. zoon van Man*
Isfja, die alledei in mijtten naaui val-
schcliilt profeterenl Ziet, Ik zal ben ge-
ven in de hand van Nebu.kntlrei.ar, den
koning van lïahi l,rn hij zal ze voorave
owen slaan.
1*2 En van hen zal een llnek genomen
worden bü ai de gevaukelijk wenrvoer*
den van Juda. die in Italië I zijn. dat
men sent: I>e HEERE stelle ualsZede-
kia, en ai* Eehab, die de koning *an
Kabel aan het vuur btaadde :
:\':; i lm ! .i iij erae dwaaaheid deden
in Israël, en overspel heit reven met de
vrouwen hunner naast en. en iprakeo het
woord valscltelijk in mijnen imam, dat
Ik hun niet geboden bad; en Ik ben
degene, die hit weet, en een getuige
ditnnin, spreekt de HEERE.
2t Tot Semajn nu, den N» rheUiuiet,
zult gü spreken, zeggende;
SS Zoo spreekt de HEEBE der belr-
icbaren, de God Israël*, zeggende :Om-
dat gij brii ven in uwen naam gezonden
hebt tot al het volk, dat te Jeruzalem
is, en tot Zefanja.de» zoon van ManV-ja,
den priester, en tot al de priesteren,
zeggende t
26  De II E E RE heeft n tot priester ge-
xtelil, in plaati fan danprieater Jöjada,
dat gij ouslenen zoudt zijn inde» I1EK- i
REN hui* ovpr allen man, dieouzmuig
[•, en zich voor een\' profeet uitgeeft, i
dat gij dien stelt in de ,i gevangenis en \'
in den stok.
27  Na dan, waarom hebt gij Jeremia, i
den Anathothiet, niet gescholden, die j
zich bij ulieden voor een\' profeet uit*
geeft f
CS Want daarom heeft lui tot OOI tuur
Ba.be] gatoaden- •"•vf-cnde • Het zal I
lang duren; bouwt huizen en woont \\
daarin, en plant hoveu, tn et-ldt vrucht \'
daarvan.
29  Zefanja nu, de priester, had deren
brief g* lezen voor de ooren van den
profert Jeremia.
30  Ilnarom geschiedde des 1IEEREN
woord tot Jeremia, zeggende:
SI Zend henen lot allen, dtegevanke*
lijk weggevoerd zijn, zeggende: Kou zegt
de II).! li I var. Scm.ija. den Nechla*
miet ; Omdat Seinaja ulieden geprofe* j
teerd heeft, naar Ik hem niet gezonden j
heb, en heeft gemaakt, dat g\\\\ * op !
leugen vertrouwt ;
32 Daarom legt da HEEBE alxoo: Ziet, -
Ik zal bezoeking doen over Semaja,den ! J. v. c.
Nechlamiet, en over z;jn zaad ; hij zal \' *"*•
niemand hebben, ilie in het midden de- i          ~~
zes volks «rone, en zal hot goede niet
zien, dat Ik mijnen volke <loen zal,
spreekt de HE! I! I : want hy heefteenen
t afval gesproken tegen den HEEBE. i Jer. 38.11
HOOFDSTUK *).
Jf remin ontvan-.\'l hei el, tlrir noonlen rle, ,
lleerrn in ren hork te «ehnjien, va. I. Pro-
feti* van tle ligHuunelgk* terlo»»inï "it
It.-ibH mi tle v-erntelijkr door (\'liri»lu,, ini\'- \',
jrnifrn ilr L\'cmilr en seKealiigMl, ilie r;(,il ,
nati iijne kerk x.il bfivijïen, illf11Hl\'—11>Wit» •
hare groots rll««fta, himymlbwleo. breu- \'
Ven rii wntiden, 3 j HMI (lii.li timm tal
l>lrjv-n out de (roiltleln\'iien, 13.
HIT woord, dat tot Jeremia geschied ri"\'* fi"6\'
is van d»n HEEBE, leggende:
S Zoo spteekt de HEEBE, de God II
raéh. zeggende: Si h rijf .1 al de woorden,
die Ik tot u gesproken heb, in een buek.
3 Want zie, de dagen kom» u, spreekt
de I1EERE, dat Ik de gevangenis van
mijn volk. Israël en Juda, wenden zal,
zegt de HEEBE; en Ik zal hen weder-
hrengen in hel land, dat Ik hunnen
vaderen gegeven heb, en zij zullen bel
erfel\'ik bezitten.
-! En dit ziiu de woorden.diede HEEBE
gesproken heeft van Israël en van Juda.
5 Want zoo ze^t de HEERE : Wij hoo-
ren eene stem der ver»chrikklng; er ia
vrees en geen vrede.
t> Vraagt toch en ziet,of een uiansper-
•Oon baart? Waarom zie Ik rfnu eens
iegelüken mans handen op zijne lenden,
;il- van eene " barenile vro.\'w. en alle*» Jer. kSI,
aangezigtfn veranderd in bleekbiidr
                     *^**.
7 \'* O wee! want die dag is zoo groot,
dat zijns gelyke n\'et geweest is; en het h ?\'"\'1 2 \'\'
is een tijd van banaanwdbeid voor Ja-
           • \' **"
kob; nog zal hij daaruit verlost worden.
H Want het zal te dien dage gpschie*
den, spreekt de HEEBE der heir*cha-
ren, rfi/( Ik zijn juk van uwen bals ver-
breken, en uwe handen verscheuren zal; I
en vreemden zullen zich niet meer van
ham doen dienen.
\'J Maar zij sullen dienen den HEEBE*
hunnen God, en hunnen koning\' I)»vid, |r K/re. 3i 2-1,
dien Ik hun verwekken zal.
                                         2*.
10  Gij dan. vrees niet. \' o mijn knecht :             37 21.
Jakob! -preekt de HEEK E, ontzet u niet, | Ho,- s; 5-
Israël! want zie. Ik zal u uit verre /««• . .
             .
(/r/i verlossen, en uw zaad uil het land \' ^ \'h\'
hunner gevangenis ; en Jakob zal weder* i vi\'\\\'
komen, en stil en gerust zijn. en er zal j ,j,.r. «j as\'.
niemand zijn, die ktm verschrikke.
11   Want Ik hen met u. spreekt de
HEERE, om u te verlossen : want Ik
zal eene voleinding maken met al de
Heidenen, waarbeuen Ik u verstrooid
heb; * maar met u zal Ik geene voleiu-
ding mt.Ven : maar Ik zal u kastijden
met / mate, ea u nit l gaimch onachul-
iijt houden.
12  Want zoo zegt de HEERE : l\'we
breuk is ;i doodelyk, uwe plageia smar-
telijk.
ri Er is nii iii.iii I. die uwe zaak oor-
\' Jer.
i ;•;.
5 I \',1R.
16.28.
f Je».
Je,
278.
10.2».
•i Jer.
10 19.
1.1.18.
deelt, aangaande het gezwel; gij hebt ;
geeae beelplelstera.
14  Al uwe * liefhebbers hebben nver- h Jer.
geten, zij vragen niet naar u: want Ik
heb u geslagen met eens vijands plage,
wet de kastyding eeus wreedemom de
grootheid uwer ongeregtigheid, umdat
uwe zonden magtig viel zijn.
15  Wat I krijt gij over uwe breuk, rf«r • J*-r,
uwe smart dooilelijk is \'- om degiootheid
uwer ong;*regtigheiil. nmdut uwe zonden
* magtig veel lijn, Ueb Ik u deze din- ;. Jer,
gen gedaan.
18 DaarOMf allen, dien opeten,tullen j y.\\.
1
OM geteo wor-len. en al uwe we<lerpar- jN,
tijden, zij allen zullen tr.an in gevan* \' Jer.
22»».
13.17,
_•.! il.
II II.
Hl ::•,.
-ocr page 527-
JKRKMI\'A II.
»
grnis; m die u berooven, zullen ter be-
rooving ,\'iin. en allen, die u plunderen,
zal Ik ter plundering overgeven.
17  Wmit Ik zal u dr gewondheid doen
ui." ii, en u van uwe plagen genezen,
•preekt de HEI Kt: , omdat rij u noc-
ii.\' n : De verdrevene. Het is Zion, zég-
gen :ii-
niemaud vraagt naar haar.
18  Zoo zegt de HEERE : Ziet, Ik zal
de gevangenis der tenten Jakob* «enden,
ra Mij over hunne woningen ontfermen ,
en de atad zal herbouwd worden op
haren hoop, en het paleis zal liggen naar
zyne wüze.
1\'i En v»n ben zal dankzegging nit-
iraan, en »ene stem"1 der spelenden ; en
Ik /al hen vermeerderen, en zij zuthn
p.i\' t verminderd worden, en Ik zal hen
verheerlijken, en zij zullen niet gering
worden.
2u En zijne zonen rullen zijn als eer-
t(jds. en zijne gememte zal voor mijn
aangezigt bevestigd worden; en Ik zal
bezoeking doen ov< r al zijueonderdruk-
ker*.
21   En zijn Heerlijke zal uit hem zijn,
en zijn Heeraeher uit het midden van
hem voortkomen; en Ik zaI hem doen
naderen, en hij zal tot Mij genaken i
want wie is lui. die met zijn hart borg
worde, < m tot Mn te genaken - Hpreekt
de HEBRE.
22  En gy zult »Mü tot een volk zijn,
eu Ik zal u tot eenen God ztjn.
23  Ziet. een "onweder des HEBREN,
eene grimmigheid ia uitgegaan, een aan-
boudend on weder; het zal blijven op
het hoofd der guddeloozen.
21 De hittigheid van des HEEREN
toorn zal zich niet afwenden, totdat llij
gedaan, en totdat Hit daargeateld zal
hebben de gedachten zijns harten i in het
laatste der dagen zult gij daarop letten.
HOOFDSTUK 31.
Vardera prefatie, («ader het voorbeeld van
ite vrrloiwiiii; uit ilc Rnlijl(>ni»rh<" j*ev»n-
genls) van ile vergadering, opriitinaj en te-
ceiiinif van ilc altremeriie Kerk <lcr uit ver-
kiimir Jutten rn Ilriilenrn, dlMr \'ten Mtn-
-ia. Jrin. Ohri»tu«, vu. 1 . van het nieuwe
Kenailevrrhoml. 31 : van ite vaMheid rn uit-
bMUtmc «Ier Kerk. 35.
TER zelver tijd, spreekt de IÏEERE,
zal Ik allen gealaehten Iaraêls tot
eenen God ztjn; en /\\; zullen Mij tot
een volk /nu.
2  Zoo zegt de HEBRE : Het volk der
overgeblevenen van het zwaard heeft ge*
nade gevonden in de woestijn, nnmelijk
Israël, als Ik henengingom hem tot rust
te brengen.
3  De HEERE is mü verschenen van
verre tijde*! Ja Ik heb u liefgehad met
eene eeuwige liefde, daarom heb Ik u
getrokken met goedertierenheid.
4   Ik zal u weder bouwen, en gij zult
gebouwd worden, o jonkvrouw Israêls!
KM zult weder versierd zyn met uwe
trommelen, en uitgaan met deu rei" der
spelenden.
5  Gij zult weder • wijngaarden planten
op de bergen van Saiuaria; de planters
zullen planten, en de vrucht genieten.
6  Want er zal een dag zijn, teauri* de
hoeders op Efraima gebergte zullen roe-
pen : e Maakt ulieden op. ra Iaat ons op-
gaan aria.\' Zion, tot den HEBRE, onzen
God!
7  Want zoo zrgt de 1IEERE : Roept
luide over Jakob inet vreugde,en juicht
van wege het hoofd der Heidenen ; doet
het hooren,lof/.iugt,en zegt: O [IEEKEI
behoud uw volk, het overblijfsel van Is-
raèl.
s Ziet, Ik zal ze aanbrengen uit bet
land van het \'\'noorden, en zal ben ver-
Eaderen van de zijden der aarde; onder
en zullen zyn blinden en lammen, zwau-
geren en harenden te zamen; met eene
Sroote gemeente /nllen : y herwaarts we-
erkomen.
tt ZÜ zullen komen met geween, en met
smeekirigen zal Ik ben voeren; Ik zal
hen leiden aan de waterbeken, in eenen
regten weg, waarin zij zich niet zullen
stöoten ; want Ik ben laraul tol eenen
vader, en 1 " a. n is mijn * eerstg* borene.
10  Hoort de» HEEREN woord, gij Ilei-
denen ! en verkondigt in d»eilanden,die
verre zijn, en zegt : Hij, die Israël ver-
atrooiil "heeft, zal hem weder vergaderen,
en hem bewaren als een herder zijne
kudde.
11   Want de TlEERi: beeft Jakob vrjj.
gekoebt, en Hij heeft hein verlost uit d<-
hand desgenen./die sterker was dan bij.
12   Dies zullen zü komen, en op de
hoogte van Zion juichen, en toevlaeyen
tot des HEEREN goed, tot het koren,
en tot den most, en tot de olie, er tot de
jonge schapen en runderen ; en hunne
ziel zal zijn als een u gewaterde hof, en
zij f nllen voortaan niet meer treurig ziin.
13  Dan zal zich de jonkvrouw verblij-
den in den rei,daartnede jongelingen en
ouden te /atnen : want Ik *al hunlieder
rouw in vrolijkheid veranderen, en zal
hen troosten, en zal hen verb\'ijden naar
hunne droefenia.
14  En Ik zal de ziel der priesteren met
vettigheid dronken maken ; en mijn volk
/.al met mijn voed verzadigd worden,
spreekt de HEBRE.
U> Zoo zegt ile HEERE : \'\' Kr is eene
atem gehoord in Kaïn», eeue klage, een
zeer bitter geween ; Kachel weent over
hare kinderen; zy weigert zich te laten
troosten over hare kinderen, omdat zy
niet zijn.
16  Zoo zeg* de HEERBi Bedwing uwe
stem van geween, en uweoogen van tra-
nen ; want er is loon voor uwen arbeid,
spreekt de DEERE | want zij zullen uit
des vijand* land wederkomen,
17  En er is verwachting voor uwe na-
ltomelingen, spreekt de HEBRE] want
uwe kinderen zullen wederkomen tot
hunne laudpale.
15  Ik heb wel geboord, dat zich Efra-
(m beklaagt, zeggende : Gij hebt iuij
getuchtigd, en ik ben getuchtigd gewor-
deii ala een ongewend kalf.\' Bekeermij,
zoo zal ik bekeerd zyn, want Gij zyt de
HEERK, mijn God 1
19  Zekerlijk -- nadat ik bekeerd ben,
heb ik berouw gehad, eu nadat ik mij
zelven ben bekend gemaakt, heb ik op de
heup geklopt : ik ben beschaamd, ja ook
schaamrood geworden, omdat ik de
amaadh< id mijner jeuifd gedragen heb.
20  Ia niet Efra\'m My\' een dierbare
toont is lm Mij niet een troetelkind?
want sint» Ik tegen hent gesproken heb,
denk Ik nog ernstelijk aan hem; daarom
rommelt iui)n ingewand over hem; I k zal
Mn zijner zekerlijk ontfermen, «preekt
de HEBRE.
21   Rigt u merkteektnen op, stel u
spitse pilaren, zet uw hart op de baan,
u/i den weg, dien gij gewandeld hebt;
keer weder, o jonkvrouw lsraéls, keer
weder tot deze uwe sleden!
22 Hoe lang zult gij u onttrekken.gij af-
keerige dochter? wautde UEERE heeft
wat nieuws op de aarde geschapen: de
vrouw zal den man omvangen.
23  Zoo /.egt de HEEKE der heir*ima-
ren, de God lsraéls : Dit woord zullen
zü nog zegifi n in het land van Juda.en
in \'iii,i sleden, als Ik hunne gevangenis
wenden zal i De HEEKE zegenen,gij \'
woning der geregtigheid, gij berg de*
heiligheid !
24   Eu Juda, mitsgaders al zijne steden,
zulleu te zamendaarin wonen; de akker-
lieden, en die met de kudden reizeu.
.11 1.33
32;.18
Kisw.
Deut.
UI
10:1.
« Jrr. 90.lt,
ffc Je.. 65.31.
-ocr page 528-
JERKMI\'l 52.
Ca Want Ik heb ö> vermoeide «iel
dronken gemaakt, en Ik heb alle t?tu-
rige ziel vervuld.
£<& 11 i\'Tii|• "ii!« aaktr ik, i a . ag....... en
miin slaap was mij /••••i.
J7 Ziet, de dagen komen, spreekt tic
HEEKE, dat Ik het huis Tan Israël en
het buia van Juda bezaaijen zal mei zaad
Tan mensehen en zaad ran beesten.
"S En het zal geschieden, gelijk als Ik
over hen gewaakt heb,om uit te rukken,
en af te breken, en te verstoren, en te
verderven, en kwxad aan te doen ; alzoo
zal Ik over hen waken, om te bouwen en
te planten, sprei kt de HEEKE.
-1\' In die dagen zullen iij niet meer
zeggen : ••> t)e vaders hebben onrijpe
druiven gegeten, ra der kinderen tanden
zijn «lomp geworden.
30  Maar een iegelijk zal om zijne on-
Seregtigheid sterven; een ieder wen-ch,
ie de onrijpe druiven eet, zijne tanden
zullen stomp worden.
31   Ziet, " de dagen komen, spreekt de
HEEKE, dat Ik m> t het huis van Israël
en met het huis van Juda een nieuw
verbond zal maken;
IS Niet naar het verbond, dat Ik met
hunne vaderen gemaakt heb, ten dage
als Ik hunne hand aangreep,out hen uit
Kgvpteland uit tevoeren, welk mijn ver-
bond zij vernietigd hebben, hoewel Ik
hen getrouwd hnd, spreekt de IIEERE;
.3.\'! Maar dit is het verbond, dat Ik na
die dagi n niet het huis van Israël maken
zal, spreekt de HEERÊ: Ik zal mijne wet
in hun binnenste geven, en zal die in hun
hart schrijven , en Ik lal bun • tot eenen
God zijn,en zij zullen Mij tot eenvolktijn.
34 En /n zullen niet meer,een iegelijk
zijnen naaste, en een iegelijk zijnen
broeder, leeren, zeggende : Kent den
II KEU E 1 want p zij /.uilen Mij allen ken-
in n, van hunnen kleinste af tot bunnen
grootste toe, spreekt: de HEEKE : \'/ want
Ik zal hunne on geregtigheid vergeven, en
| rr«>ene xaak iimr, IA j waarop God hem ] J. v. C.
verteken, Hat it wel eent njn volk cal 1
          590.
«traden Ml hunne groote zonden, maar |           
daarna fijne beloften vnlhrencen. en vnorta
njne Kerk de irenade van hei Nieuwe Ver-
bond tijdelijk en eriiwiir, lichamelijk en !"ee»-
t el ijk doen Keuieten, 2ft.
HET woord, dat tot Jeremia geschied i circa S\'JU.
isvanden HEEKE,in het tiende jaar
van Zedekia, koning van Juda: dit jaar
wns hetachtt lende jaar vanNcbukadr(<zar.
:\' illet heir nu des koningsvan Babel
belegerde toen Jeruzalem, en de profeet
J-nnnft was besloten in het voorhof der \'
bewaring, dat in het huis des konings
vau Juda is,
:t Want Zedekia, de koning van Juda,
had hem besloten, zeggende : Waarom
profeteert gij, zeggende : Zoo zegt de
Uil Ki: : Ziet, Ik geef deze stad\'in de
hand des konings van Babel, en hij zal
\' ze innemen ,
4  En Zedekia, de koning van Juda,
znl van de band der Chaldecn nietont-
koim n ; maar " hij zal zekerlijk gege-
i ven worden in de hand des konings van
Babel, en zijn mond zal tot deszelfs
mond spreken, en zijne oogen zullen
deszelfs oogen zien;
5   En hij zal Zedekia naar tiabel voeren,
en aldaar zal lui zijn, totdat Ik hem be-
zoek, spreekt de HEEKE : ofschoon gü*
lit-den tegen de Chaldeen strydt,gij zult
tnrh geen geluk hebben.)
ti Jeremia dan zeide : lies HEEKEN
woord is tot mij geschied, zeggende :
7  Zie, Ilaniiineél, de zoon van Sallutn,
uwen oom. zal tot u komen, zeggende:
Koop u mijn veld, dat bij Anathoth is,
want gij hebt het regt van lossing, om
te koopen.
8  Alzoo kwam Hanitmeel, mijn» ooms
zoon, uaardes HEKKEN woord,totmü,
in het voorhof der bewaring, en zeide tot
mij : Koop toch mijn veld, hetwelk is hij
Anathoth, dat in het land van Benjamin
is; want gij hebt bet erfregt,tn gij hebl
de lossing, koop krt voor u. Toen merkte
ik. dat het dea HEKKKN woord was.
9   lii*-a kocht ik van H&nnmeêl, mijns
ooma zoon,het veld,dat bij Anathoth Ui;
en ik woog hem het geld toe, zevenden
zilveren sikkelen.
10  En ik onderschreef den brief en
verzegelde dirm, en deed het getuigen
betuigen, al*, ik het geld op de weeg*
achaal gewogen had.
11   En ik natu den koophrief, die verze-
geld was naar het gebod en deinzettin-
gen. en den openen lirief;
12   \'n ik gaf den koophrief aan Baruch,
denzoon van Nerija,den zoon van Mach*
-\'..i. voor de oogen van Hanameèl,mijna
oouis luo\'t, en voor de oogen der getui-
gen, die den koophrief hadden onder-
schreven ; voor de oogen van al de Joden,
1 die in het voorhof der bewaring zaten.
II En ik beval lïaruch voor hunne
. oogen, zeggende :
1-1 Zuo zegt de HKERE der heirscha*
ren, de God Israels: Neem deze brieven,
dezen koophrief, zoo den verzegelden als
\' dezen openen brief, en due ze in een aar-
t den vat, opdat zij vele dagen mogen
bestaan.
: 15 Want zoo zegt de HEEREder heir*
1 scharen, de God Israels : Er zullen nog
huizen, en velden, en wijngaarden in
dit land gekocht worden.
10 Voorts, nadat ik den koophrief aan
Baruch, den zoon van Nerija, gegeven
had, bad ik tot d» HEEKE, leggende i
17 Ach, Heere HEEKK ! zie. Gij hebt
de hemelen en ét aarde gemaakt, door
uwe groote kr-tcht, en door uwen uit-
gestrekten arm ; geen ding is U te wou*
il\'-rliik.
i 18 \'- Gij, die goedertierenheid doet aan
Hand.10 «
r Geil. 1 )fi.
hunner zonden niet meer gedenken.
3» Zoo zegt de IIE KR E, die der ion ten
lichte geeft des daags, deordeningen der
maan en der sterren ten lichte des nachts,
die de • zee klieft, dat hare golven brui-
ten,HEEREde- heirscharen is zijn naam:
30 Indien deze ordeningen van voor
inii\'i aangezigt zullen wijken, spreekt
de IIEERE, zoo zal Ik het zaad Israéls
ophouden, dat het z<-< n volk zij voor
mijn aangezigt, al de dagen.
37 Zon zegt de HEEKE: Indiendehe-
melen daarboven gemeten, en de fonda-
menten der aarde beneden doorgrond
kunnen worden, zoo zal Ik ook het gan-
schezaad Israels verwerpen,om alles,wa»
zö gedaan hebben, spreekt de IIEERE.
S* Ziet, de dagen komen, spreekt de
HEEKE, dat deze stad den IIEERE zal
herbouwd worden, van den toren Ilana-
iim 1 af tot aan de Hoekpoort.
3ü En het meetsnoer^al wijder.* nevens
dezelve uitgaan tot aan den heuvel Ga-
reb. en zich naar Goath oinwenlen.
40 En het gansche dal der doode Jig-
chmueu, en derasch,en al de velden tot
aan de beek Kidron, tot atn den hoek
van de I\'aarrieupoort tegen het oosten,
zal den HEEKE eene heiligheid zijn ;
er zal niets weder uitgerukt, noch af-
gebroken worden in eeuwigheid.
IxOOKDSTl\'K 32.
Jeremia, In tlr belegcrin;.\' van Jeruzalem urn
\' zijn* |......... ii van dei. kotiine Zedekia re-
I vangen (-enteli1 tijnde, koopt naar God* be-
| vel eenen akker, neemt gattdiM, maakt
ilannan brief en Mfftl en ireeft die Ie hewa-
ren tut ren teeken, ilat da Jmlen uit Baliel
1 weder in hun land zouden komen, va, I.
I Jeremia bidt ootmoedig tot God, met b*-
i wondering over zijne m*je-teit en werken,
en draagt Item njnen *trij<l over drie oti-
-ocr page 529-
JEREMIM 3.1.
duizenden, en de OMeffgtlglMM derva-
deren ïiT.\'pMt in den schoot hunner
kiniieren na hen ; G\'j groote. Gij gewel-
digc God, **iens naam is HEBRE der
heirscharen I
1\'J Groot van \'\'raad en nwn.\' van
daad : want uwe \'\'oogen zijn open over
Himmon xijn, om bnnne zonen en hunne
doen teren den Molech door het ruur te
laten gaan . bet welk Ik hun niet heb ge -
boden, noch in mijn hart is opgekomen,
dat zij dezen gruwel zouden doen ; opdat
zij Juda uiogten doen zondigen.
36  En nu, daarom zegtdeHEKRE.de
God Israël*, alzon van deze stad, waar
gÜ van zegt : Zij is gegeven in de hand
des kouings van Babel, door het I waard,
en door den honger,en door de pestilentie:
37  Ziet, Ik zal hen >•> vergaderen uit al
de landen, waarhenen Ik hen zal verdre-
ven hebben in luynen toorn,en in mtfne
grimmigheid, r-n in groo te verbolgen heid;
en Ik zal hen tot deze plaat» wederbreu-
gen. en zal hen zeker doen wonen.
38  »Ja zij zullen Mi) toteen volk zijn,
en Ik zal hun tot eenen God zyn.
:t*> Kn Ik zal hun eenerlei hart en
eenerlei weg geven, om mij te vreelen
a) de dagen, hun ten goede, mitsgaders
hunnen kinderen na hen.
40  En Ik zal ten eeuwig verbond met
hen maken, dat Ik van achter hen niet
>al afkeeren, opdat Ik hun weldoe; en
Ik zal mijne vreeze in bun hart geven,
dat zij niet van Mij afwijken.
41   En Ik zhI Mi) over hen verblijden,
dat Ik hun weldor; en Ik zal hen ge-
troitwelijk in dit land • planten, met
uiijn gansene hart en met myne gan-
MM ziel.
-12 Want zoo zegt de HEERE: Gelijk als
Ik over dit volk gebragt heb al dit groote
kwaad, al::oo zal Ik over hen brengen al
het goede, dat Ik over hen spreke.
43  Kn er zullen velden gekocht worden
in dit land, waarvan gy zegt i Het is
woest, dat er geen mensen noch beest in
is; het is in derChaldeën hand gegeven.
44  Velden zal men voor geld koopen,
en de brieven onderschrijven, en verze-
gelen, en getuigen doen betuigen,in het
land van Benjamin, en in de plaatsen
rondom Jeruzalem, en in de steden van
Juda, en in de steden van het gebergte,
en in de steden der laagte, enindeste-
den van het zuiden : want Ik zal hunne
gevangenis wenden, spreekt de HEERE.
HOOFDSTUK 33.
Ood profeteert verder un de inneming van
Jeruzalem, en de wegvoering van het volk
naar, en wederbrenging u\'t Babel, mit*ga-
iler» hunnen latigen, vrolijken en veruiten
toetland, ra. 1 , aUmeile van de jending van
Chriotiis, lijn eeuwig en onbewegelijk ko-
uingrijk, priesterdom en begenadigd zaad, U,
VOORTS geschiedde des HEEREN
woord ten tweede maal tot Jere-
.in;\', als hij nog in het voorhof der he-
waring was opgesloten, zeggende :
2  Zoo zegt de HEERE, die het doet,
de HKKRE, die dat formeert, opdat Hy
het beve-tige, HEERE is zijn naam:
3  Roep tot Mij, en Ik zal u aiitwoor
den, en Ik zal u bekend maken groote
en vaste dingen, die gii niet weet.
4  Want zoo zegt de HEERE, de God
Israëla, van de huizen deserstad, en van
de huizen der koningen van Juda, die ,
door de wallen en door het zwaard zijn I
afgebroken :
5  Erxijn er ire/in gekomen,om testrij\'
den tegen de Cbaldecn, maar het is om
die te vullen met doode ligebamen van
menschen, die Ik verslagen heb in mijnen
toorn en in mum grimmigheid; en om- |
dat Ik mijn aangezigt van deze stad ver- i
bO\'gen heb, om al hunlieder boosheid : j
6  Zie, Ik zal haar de gezondheid en de |
.\'..... n,.\' doen rijzen, en zal henlieden
,\'< nczen en zal hun openbarenovervloe 1
van vrede en waarheid.                                \' jer>
7  En Ik zal de « gevangenis van Juda |
en de gevangenis van Israël wenden, en \', jrr.
zal ze • bouwen als in het eerste.
            i
d Juli
H:ll, alle wegen der menfchenkinderen, om
5:Sl, een* iegelijk te \'«even naar zijne w< gen,
1B 17. en naar de vrucht zijner hnndelingen.
20  Gij, die teekenen en wonderen ge-
»teM hebt in Kgypleland, tot op dezen
dag, zoo ïn Israël, alt onder andrrr men-
scben, en hebt U eenen naam gemaakt,
als Mi is te dezen dage!
21   Kn hebt uw volk Israël ƒ uit Egyp-
lelaud uitgevoerd, door trekenen en itoor
; wonden n. en door eene sterke hand, en
door eenen uitgestrekten arm, en door
groote verschrikking;
22  Kn hebt hun dit land gegeven, dat
Gij hunnen vaderen gezworen hadt hnn
ie zullen geven, een land vloeijende van
ui\' Ik en honig;
23  /ij iyn er ook in gekomen en heb-
ben het erfelijk bezeten, maar hebben
uwer stem niet gehoorzaamd, en in uwe
wet niet gewandeld; zij hebben niet» ge-
daan van alles, wat Gij hun geboden
huilt te doen : dies hebt Gij hun al dit
kwaad doen bejegenen.
24  Zie, de wallen ! zy ziin gekomen aan
de stad, om die in te nemen, en de stad
ia gegeven in de hand der Cbaldeën.die
tegen haarstryden ; van wege bet zwaard
en den honger en de pestilentie : en wat
Gij gesproken hebt, i» geschied, en zie,
Gü ziet het.
25  Evenwel hebt Gij tot uiy gezegd,
Heere HEEREI koop u dat veld voor
geld, en doe het getuigen betuigen; daar
de stad in der Chaldeeën hand geg<-v»n is.
Cr( Toen gesrMHde de* HEEREN
woord tot Jeremia, zeggende :
27 Zie, Ik ben de HEERE, de ji God
van alle vleesch ; zou Mij eenig ding te
wonderlijk zyn ?
2S Daarom ze.\'t de HEERE alioo: Zie,
Ik geef deze stad in de hand der Ohal-
deëo, en in de hand van Nebtikadré\'zar,
den koning van Babcl, en hy zal ze in-
nenien.
29 En de Chaldeén. die tegen deze stad
striiden, zullen er in komen, en deze
stad met vuur aansteken, en zullen ze
»Jer. 21.10. • verbranden, met de huizen, op welker
daken /y aan Baal gerookt, en anderen
goden drankofleren geofferd hebben, om
Mü Ie vertoornen.
3)1 Want de kinderen Israël*en de kin-
deren van Juda hebben van hunne jeugd
aan alleenlijk gedaan dat kwaad was in
mijne oogen : want de kinderen Israël*
tienben Mij door het werk hunner handen
alleenlijk vertoornd, spreekt de HEERE.
31   Want tot Mijnen f oom en tot mijne
grimmigheid is Mij deze stad geweest,
van den dag af, dat zij haar gebouwd
hebben, tot op dezen dag toe; opdat Ik
haar van mijn aangezigt wegdeed :
32  Om al de boosheid der kinderen
Iaraëls en der kinderen van Juda, die zij
gedaan hebben oui Mij te vertoornen,
zij, hunne koniugen. hunne vorsten,
hunne priesteren, en hunne profeten, en
de niaiinen van Juda, en de inwoners
van Jeruzalem ;
33  Die Mijden > nek hebben toegekeerd
en niet het aangetigt; hoewel Ik hen
leerde, k vroeg op zijnde en leerende,
evenwel hoorden /.ij niet, om tucht aan
te nemen;
34  Maar zij hebben hunne verfoeiselen
gesteld in het buis, dat naar tn\'jnen
naam genoemd is, om dat te verontrei-
nigen.
X\'i En .-.ii hebben de \' hoogten van Baiil
gebouwd, die in het da) dea zoom van
as 3.
29 U,
31 li>.
-ocr page 530-
JEREMTA S4.
S En Ik rul lien reinigen van al hunne
ongeregtigheid, met dewc\'ke zij tegen
uiil g< :ondigd hebben; en Ik zal \' rent**
ven al "hunne ougengtigheden, m<:* dc-
wrlkc lij tegen Mij gezondigd, en niet
dewelke zy tegen tuij overtreden hebben.
9  Kd het zal Mij zijn <°t eenen vroIij-
ken naam, tot eenen roem, en tut een
sieraad bij alle Heidenen der aarde, die
al ln\'t goede zullen hooren, dat Ik hun
doe; en zij tullen Treeira en beroerd
zijn over al het goede, en over al den v re-
de, dien Ik tuin beschik kt\'.
10  Alzoo zegt de HEERE i In deze
plaats, ; waarvan gij eegt : Zij is woest,
dat er geen menicli en geen beest in is)
in de Kleden van Juda, en op de straten
van Jeréinlem, dieio\'j verwoest zijn, dat
er geen mensen, en geen inwoner, en
geen beest in is, zal wederom geboord
worden,
11   •< De stem der vrolijkheid en de stem
der blijdschap, de stem de* bruidegoms
en de stem der bruid, de stem dergenen,
die zeggen: I-ooft den HEEKEder heir-
acharen, want de HEEKE is gord.wnnt
zijne goedertierenheid is in eeuwigheid!
de ut tin denrenen, die lof aan brengen ten
huize des HEK HEN : want Ik /al dege-
vangenis des lands wenden, als in het
eerste, zegt de HEERE.
12 Zoo zegt de HEEKE der heirscharen:
In dez< plaats, die zou woest is, dat er
geen mensen, zelfs tot het vee toe, in is,
mitsgaders in al derzelver steden, zullen
wederom woningen zyn van herderen,
die de kudden doen J< geren.
1\'t In de steden van het gebergte, in de
steden der laagte, tn in de steden van het
zuiden, en in liet land van Kenjainin,en
in de plaatsen rondom Jeruzalem, en in
de steden van Juda, zullen de kudden
wederom onder de banden des tellers
doorgaan, zegt de HEEKE.
l-i Ziet, de dagen komen, spreekt de
HEEKE, dat Ik het « goede woord ver-
wikken zal, dat Ik tot het huis van Is-
raiil en over het huis van Juda gespro*
ken heb.
15 In die dagen, en te dier tijd zal Ik
David een e/"Spruit dergeregtigheid doen
uitspruiten; en hij zal regt eugertgtig-
heid doen op aarde.
Mi In die dagen zal Juda verlost wor-
den, en Jeruzalem zeker wonen ; en dese
is, die haar roepen zal : De HEERE,
ONZE GEREGTIGHEID.
17  Want zoo zegt de HEERE : Aan
David zaï niet worden afgesneden een
man, die op den troon van het l.ni- l-
raêls zitte.
18  Ook zal den levietiseheu priesterin,
van voor mijn aangezigt, niet worden af-
geaneden een man, die brandoiïeroffere,
en spijsoffer aansteke, en slagtoffer be-
reide al de dagen.
)!t Eu des MEEREN woord geschiedde
lot Jeremia, zeggende :
80 Alzoo zegt de HEEKE: Indien gij-
lieden hm:ii verbond van den dag,en mijn
verbond v*n den nacht kondt vernieti-
gcu, zoodat dag en nacht niet zijn op
hunnen tijd :
21 Zoo zal ook vernietigd kunnrn wor-
den mijn verhoud met mijnen knecht
David, dat lm geenen zoon hebbe, dieop
zijnen trooti regere ; en met de Levieten,
de priesteren, mijne dienaren.
SC Citltjk het heir des hemels niet ge-
teld, en het zand der zee niet gemeten
k. ii worden, alzoo zal Ik vermenigvul-
digen bet zaad van müuen knecht David,
en de Levieten, die Mij dienen.
23 Voorts geschiedde des HEEREN
I woord tot jeremia, zeggende :
| 24 Hebt gij niet gezien, wat dit volk
spreekt, zeggende : De tweegeslachten,
I die de HEEKE verkoren had, die heeft
Hij nu verworpen .\' Ja zij versmaden mijn
volk, zoodat het geen volk meer is voor
hun anngezigt.
V i Zoo zegt de HEEKE : Indien mijn
verbond niet is van dagen nacht; indien
Ik de ordeningen des hemels en der
aarde niet gesteld heb i
ïli Zoo zal Ik ook het zaad van.lakob
en van mijnen knecht David verwerpen,
dat Ik van zijn zaad niet neme, die daar
heersche over het zaad van Abraham,\'
l.-.-ik en Jakob : want ik zal hunne ge- j
vangenis wenden, en Mij hunner </ont- 9 Jei
rennen.
HOOFDSTUK 34.
God laat dra koning Zêdekh aanzeggen, wat
Jeruzalem ra ijjn persoon znl overkomen,
rn wtlk lijn einde 7.al rijn, v*. 1. Paar hrt
volk bij wn pletriiir verbond slle dianatbo-
ilin naar de wet \\ riji-Flateii, d»rh daarna
Keiler dirnMlwar ••> iu.ukt had, nadat He
lUlijlmiicrH van de «lad naren opgebroken,
voorsegl God hun, dal Hij den vijand tal
florn nrderkomen, Jernzalrm en het iranwhe
Innd vcvwoetta en ileir ver bond breken in
het bijzonder straffen, 8,
HET woord, dat tot Jeremia geschied eire» 531.
is vandenHEEKE,"ial»Nebukadne\'-
zar, koning van Babel, en zijn gansche " 2Kon. ü*
heir, en alle koningrijken der aarde, die \'
ttnder
de heerschappij zijner hand wa- j
ren, en al de volken tegen Jeruzalem
•treden, en tegen al hare steden) zcg- j
gende :
3 Zoo zegt de HEERE, de God Israëli
Ga henen en spreek tot \'At -\\< km, den
koning van Juda, en zeg tot hem: Zoo
zegt de HEERE: Zie, Ik geefdeze stad in
de hand des konings van Kabel, en hij
zal ze met vuur \'• verbranden.
-\'t Eu gij zult van zijne hand niet uut •
komen, maar zekerlijk c gegrepen, en in
zijne hand gegeven worden; en uwe oogen
zullen de oogen des konings van Bahel
zien, en zijn mond zal tot uwen mond
spreken, en gij zult te Babel komen,
1 Maar hoor des HEEREN woord,
Zedekia, koning van Juda ! zoo zegt de
HEEKE van u: Gij zult door het zwaard
niet sterven.
ft Gi; zult sterven in vrede, en naar de
brandingen van uwe vaderen, de vorige
koningen, die vóór u geweest zijn, alzoo
zullen zij over u branden, en u beklagen,
zet/ifeiule : Och beer! want Ik heb het
woord gesproken, spreekt de HEEKE.
\'i En dt profeet Jeremia sprak al deze
woorden tot Zedekia, «ten koning van
Juda, te Jeruzalem ;
7 Al» het heïr des konings van Kabel
streed tegen Jeruzalem, en tegen al de
overgeblevene steden van Juda, tegen
Lachis en tegen .\\ / -..> : want deze,
zijnde vaste steden, waren overgebleven
onder de steden van Juda.
S Het- woord, dnt tot Jereiuiageschied
is van den HEEKE, nadat de koning Ze-
dekia \'- ii verbond gemaakt had niet het
gansche volk, dat te Jeruzalem was, om
\'\' vrijheid voor hen uit te roepen:
9 Dateen iegelijk zijnen knecht, en een
iegelijk zijne maagd, zijnde een Hebretr
of een e Ilebreïune, zou laten v rijgaan ;
zoodat niemand liob van hen, van eenen
Jood, zijnen broeder, zou doen dienen.
lil Nu hoorden al de vorsten eunlhet
volk, die het verbond hadden ingegaan,
dat zii, een iegelijk zijnen knecht, en een
iegelnk zijne maagd zouden laten vrjj-
gaan, zoodat zij zich niet meer van hen
zouden doen dienen; zij hoorden dan,
en lieten hen gaan :
11  Maar zij keerdeu daarna wederom,
en deden de knechten en maagden we-
uerk\'-\'-n ii, die zij hadden laten.vtijgaan,
en zij bragten ben te onder tot knechten
en tot in&agden,
12  Daarom geschiedde des HEEREN
-ocr page 531-
/EBEKZ\'A 3.\'..
woord tot .\'Jeremia, van den HEEKE,
zeggende :
i3ZoozcgtileiiEERE,deGodi*rae]B-
Ik heb een verbond gr maakt m*-t uwe
vaderen, ten dage, als Ik hen uit Egypte-
land, uit bet diensthuis, oitvoer de, zi>g"
jrende :
14 * Ten einde van xeven jaren zult kÜ
\'.\'.\'• ii gaan, een ieg< lijk zijnen broeder,
eenen llebrwr, die u zal verkocht xijn,
en u zes jaren gediend h«eft;gij zult hem
dan van u laten vryg&an; maar uwe va- l
df-rs boorden niet naar My, en neigden
hun oor niet.
15" Gylieden nu waan heden wederge* i
keerd.enhaut gedaan datregt is in mijne
ooKPi], vrijheid uitroepende, een iegelijk
voor (.iinen naaste; en Rij liadt een ver-
bond geinaakt voor mijn ungexlgt, in
bet huis, dat naar mijnen naam genoeuid
IG Maar gij /.ijl weder omgekeerd, en
hebt tuinen naam ontheiligd, en doen
wederkomen, een iegelijk zijnen knecht,
en een iegelijk /Vjne maagd, die gij hadt
laten vrijgHrtn naar hunnen lust; en gy
hebt ben te oudergebragt, om ulieden te
vetten tot kuerhteu en tot maagden.
17 Daarom zegt de UKEItEalzuo : \'iy-
Hedeu hebt naar Mij niet gehoord, oiu
vrijheid aft te roepen, een iegelijk voor
zijnen broeder, en een Iegelijk voorzijnen
naaste; ziet, zoo roep Ik uil tegen u!ie-
den,spreektde lIEEUE.eeue vrijheid ten
zwaar.lc, Ier pestilentie, en ten honger,
en zal n overgeven ter /beroering, allen
koningrijken der aarde.
H Ku Ik zal de mannen overgeven, ilir\'
mijn verbond hebben overtreden, die Biet
bevestigd hebben tle woorden des vcr-
bonds, dat zij voor mijn aangezigt ge-
maaki hadden, m i het kalf, dat zij in
tweeen hadden gehouwen, en wam UU*
scueti zijne stukken doorgegaan :
11* De vor*t.*n van Ju ia, en de vorsten
van Jeru:al>ni, de kamerlingen, en de
oriënteren, eu al bet volk da lands.dic
\\ door de stukken dea kalfs zijn doorge*
gaan.
20 Ja Ik zal hen overgeven inde hand
i hunner vijanden, eu in de hauddergeuen,
die hunne ziel zoeken [ en hunne f*dunde
ligchamen zullen het gevogelte des he-
, mei» en het gedierte der aarde tot ipljsa
: zijn.
SI Zelfs Zedekia, den koning van Jnda,
[en zijne vorsten zal Ik overgeven in de
hand hunner vijanden, en in de hand
dergeuen, die hunne ziel zoeken, te we-
. ten, In de hand van het heir des koning!
van li.-\'i-i, die * van ulieden ** zijn op*
getogen.
"2 Ziet, Ik zal hevel geven, spreekt de
11EEHE, en zal ben weder tot deze stad
: brengen, en zii zullentegenhaa.* strijden,
en zullen ze innemen, en zull*n ze met
vuur verbrauden ; en Ik zal de steden
j van Juda stellen tut eene verwoesting,
\' dat er niemand in wone.
HOOFDSTUK :ö.
j Jerenils ven-miert, duur tïods bevel dr Ke-
| elutuictcu en uoiidigt ben uil, om nijit te
drinken, V», I ; doeli -.ij weigeren ilil, mii
hel verbud tinu» raden JooMMb, 6; met
nelk vnurbreld find «ijn <>ni*eliouns.tiu en
indiuclvaiirdii; volk lie..elin*ttit rn hun ver-
derf inurrei-l, 13; den Reehabieten beloofl
liod itiuirt-n tegen zijnen ïe^ea, 18.
HET woord, tint tot Jeremia geschied
Is van den HEERE,indedageu van
Jójakim, den zoon van Josia, den koning
van Juda, zeggende, i
•J (ia benen tot der Kechabieten huis,
en spreek met hen, en breng hen in des
I1EEKEN huis, in eene der kauiereii,
eu (reef hun wijn te drinken.
3 Toen nam ik Jaazanja,den zoon van
gaders zijne broederen,en al zyur zonen,
en het gansche huis dt*r Recbabieten;
I   En bragt hen io dea HEEREN buis,
in de kamer der zonen ran Hunau, den
zoon van Jigdnli*, den man Gods; welke
in bij de kamer der overaten,diedaaris
hoven de kamer van Maaseja, den zoon
van Sallum, den dorpel bewaard er.
6   En ik zette den kinderen van het
huis der Rerhabieteu koppen vol wijns
en bekers voor; eu ik Zeide tot hen :
Drinkt wijn.
ti Haar zy zeiden i "Wy zullen geenen
wijn drinken; want Jónadah, de zoon
van Itechab. onze vader, heeft ons gebo*
den, zeggende : Gijlieden zult geenen
wijn drinken, gij, uo\'-b uwc kinderen,
tot in eeuwigheid.
7  Ook zult gvilieden geen huis bouwen,
noch zaad zaaijen, noch wijngaard >>lan-
ten, noch hebben; maar gij zult in ten-
ten wonen al uwe dagen; opdat gij vele
dagen leeft in het land, alwaar gij als
vreemdelingen verkeert.
S Zoo hebben wit der stem van Jóna-
dab, den zoon van Hechab, on/eu vader,
gehoorzaamd in alles, wat hy ons geho-
di\'U heeft, zoodat wij geenen wijn drin-
k* ti al onze dagen, wij. onze vrouwen,
onze zonen, en on/e dochteren;
\'J En dat wij grene huizen houwen tot
on-e woning : ook hebben wij geenen
wijngaard, noch veld, noch zaad;
in En wij hebben in tenten gewoond :
alioo hebben wij gehoord en gedaan naar
alles, wat ons onze vader Jouadab gebo*
den heeft.
II   Maar het isgeschied,als \\ebukad-
re"\'.ar, de kuning van Itahel, naar dit
land optoog, dat wij zeiden: Komt, en
laat on" naar Jeni\'.alem trekken van
wege het heir der t\'haldeen.en van wege
het heir der Svriêrs : alzoo zijn wij te
Jeruzalem gebleven.
!-j Toen (eschiedde des UEEKKN
woord tot Jeremia, reggende :
13 Zoo zegt de HEEKE de*1 neiracharen,
de God Israeis: Ga henenen zeg tot de
mannen van Jnda en tot de inwoners van
Jeriualem • Zult gijlieden geene tucht
nanncnieii, dat gij hoort naar inijne
woordni.\' spreekt de IIEERE.
11 De woo.-deu ven Jona-lab, den zoon
van Richab, die h\'j zijnen kinderen ge-
boden heeft, dat zij geenen wijn zouden
drinken, zijn bevestigd ; want zij hebben
geenen gedronken to" op dezen dag,
maar het gebod huns vn.lers geboord :
en Ik heb tot oü-den ge-prnfcen," vroei
op zijnde en sprekende, maar gij hebt
naar Mij niet gehoord.
15 En Ik heb tot u gezonden al mijne
knechten, de profeten, vroeg op zijnde
en zendende, om te /eggen: \'\'bekeert u
toch, een iegelijk ran zilnen booten weg,
en maakt uwe handelingen goed, en
wandelt andere golen niet na, om hen
te dienen, zoo zult gij in het land blijven,
dal Ik u en uwen vaderen gegeven heb;
maar gij hebt u oor niet geneigd, en
naar Mij niet gehoord.
Hi Dewijl dun de ki\'ideren van Jóua-
dab, den zoon van Kcchab, het gebod
huns vaders, dat hij hun geboden heeft,
bevestigd hebben, maar-Ut volk naar My
niet booren .
17 Daarom alzouz.\'gt de UEERE,deGod
der heirscharen, de God Israels : Ziet, Ik
znl over Juda en over alleinwoners vau
Jeruzalem brengen al het kwaad, dat. Ik
tegen ben gesproken heb; omdat Ik tor
hen gesp roken heb, uiuar zij niet gehoord
hebben, en Ik lot hen geroepen heli,
maar zij niet hebben geantwoord.
IS Tot bet hnh uu der Kechabieten
zeide .i. - .1. i • Zoo Mgt de HEERE der
hdracbaren. de God Israels: Omdat gii-
" adab
Deut.ïS-JS
Jer. 15 4
XI 9, *M,
xs s.
KV
ÏJ IV.
Jeremia, den toon van Uabazzinja, mita
* i
-ocr page 532-
JEREMI\'A 80.
/i.ït gehoorzaam gewee st, en hebt al lijne
geboden bewaard, en gedaan naar alles,
wat hij olieden geboden heeft;
19 Daarom al zoo zegl <le it i ! ;;[. ilrr
heirscharen,deGod Israëls: Kr\'.;.l.l.ni;i-
dab, tien zoon van Rechab. nier wordtn
afgesneden een man, die voor mijn aan-
gezigt sta, al de dagen.
HOOFDSTUK. 30.
Jereinfa Inat, op fiod* bevel, Banich rijnr
profetien in eene groote rol whrijven, rn op
<lrn vastendag in In-t liuin dr* llrerrn voor
liet \'-.i i,-. ii\' volk daarnil voorlezen, vu. 1.
Dit niinh den vonten de* koning* bekend
:\'i......n-.v <lie lemtond Itarur-h met ile rol
laten ontliieilen, en na /ii-ii daaruit te )irb-
b*n laten voorleren, brrngen zaj dr «uk Ihj
ili n koning Jujakim, 11 , di - laat da rol
halen rn na ren grdrellr daaruit hebbende
liooren leien, verengd! h\'.i dr rol rn werpt
ie in hrt vuur m verbrandt ir, nietieirrn-
atannde eenfee der vonten hem mlki had-
dan afgeraden, 21. II ij beveelt Jeremia en
Barurh gevangen te nemen, doeh Cod voor-
komt dit, -V Jrremia laat al dele en meet
dergelijks prof et Ir d, op Goda bevel, weder
iu eene andere rol schreven, rn voorlegt
koning, itad en land hunne straffen, 27.
HET gebeurde ook in het vierde jaar
van Jójakim. den......n van Jusia,
den koning van Juda, dut Ut woord tot
JeremiR geschiedde van dm HEEUE,
«eggende :
\'2 Neem u eene » rol des bofks. en
• schrijf ilaaro[> al de woorden.di» Ik lot
u :i-iroken beb, over Israël, in over
Juda, en over al de volken, van den dag
aan, dat Ik tot u gesproken heb,van de
Jag"ii van Josia aan, lot op dezen dag.
!i M i-i\'hii -, zullen die van het huis van
Juda hosren al bet kwaad, dat Ik hun
gedenk te doen; opdat zij zich bekieren,
een iegelijk van zijnen boozen weg,en Ik
hunne ongeregrigbeid en hunne zonde
vergeve.
4  Toen riep Jeremia Barucb,den zoon
van .Nerija; en lïarueh schreef uit den
mond van Jeremia alle woorden de*
HEEREN, die Hij tot hem gespioken
had. op eene rol des boek».
5 En Jeremia gebood Barucb,zeggende: I
Ik hen opgi houden, ik zal hidesHEE* I
REN buis niet kunnen gaan.
tï Zoo ga gij henen,en lees in de rol, in
dewelke gfj uit mijnen mond geschreven \\
hebt, de woorden des 11 KEKEN,voorde !
ooren des volks, in des HEBREN hola, Op
den vasieudag; en gij zult ze ook lezen
voor de ooren van ganscb Juda, die uit \'
\'.\'.urn steden komen.
7 Mistenten zal bunlieder smeeking
voordesHEEKENaangezigtnedervallen,
en zij zullen zich bekeeren, een iegelijk
van zijnen boozen weg: want groot ia de
toorn en de grimmigheid, die de IIEKRE
legen dit volk heeft uitgesproken.
S En Hfiruch, de zoon van Nertja,deed
naar alles, wat hem de profeet Jeremia |
geboden had, lezende in dat boek de :
woorden des HEEKEN, in liet buit des
IIE ER EN.
9 Want het geschiedde In het vijfde jaar
raa Jojakim, den zoon var. Josia,den ko-
ning van Juda, in de negende maand, dat
zij een vasten voordes HEEREN aanga*
zigt uitriepen, nllen volke te Jeruzalem,
mitsgaders allen volke, die uit de steden ,
van Juda te Jeruzalem kwamen.
Il) Zoo las Baruch in dat boek de woor*
den van Jeremia U dei HEEREN huis, [
in de kamer vanGem.iria, den zoon van
Safan, den schrijvet, in bet bovenste
voorhof, OM de deur der nieuwe poort |
van bet huis des HEEKEN, voor de
OOren des gauachen volk*.
11 Als nu Michaja, de zoon van Ge-
luarja, den zoon van Satan, al de woor-
den dea HEEREN uit dat boek gehoord
had:
                                                                  \'
12 Zooging bij aften huize des konings
inde kamer des schrijvers; en tiet, aldaar
xaten al de vorsten: Klisama, descbrij-
ver, en DelaJA, de zoon van SetuAja, en
E\'lnathan, de zoon van Achbor, en Ge-
inarja, de zoon van Safan, en Zedekia,
de zoon vtin Hmanja, en al de vorsten.
18 En Michaja maakte hun bekend al
de woorden, die hij gehoord bad, als
Baruch uit dar boek la< voorde ooren
des volks.
14  Toen zonden al de vorsten Jehüdi,
den zoon van Nethanja, den zoon van Se-
lêuija, den .toon van Ctttchi, tot Itaruch,
om te zeggen : De rol, waarin gij voorde I
ooren des volks gelezen hebt, neem die in l
uwe band, en kom. Alzoo nam Baruch,
ile zoon van Nerija, de rol in zijne hand, \\
en kwam tot ben.
15  En zij zeiden tot hem : Zit toch ne-
der, en let-s ze voor onze ooren ; en Ba- i
ruch las voor hunne ooren.
16  En het geschiedde, als zy alde woor-
den hoorden, dnt z\\) verschn kten, de eeu ;
tegen den ander; en zij zeiden tot Ba- i
ruch: Voorzekerzullen wij al dezewoor- i
den den koning bekend maken.
17  En zij vraagden Uaruch, zeggende:
Verklnar ons toeb, hoe hebt gij al deze
woorden uit zijnen mond geschreven? :
lft En Baruchzeide tot hen : 1\'it zijnen j
mond las hij tot mij al de» woorden,
mi ik schreef ze met inkt in dit boek.\'
10 Toen zeiden de vorsten tot Baruch :
Ga henen, verberg u, gii en Jeremia;
en niemand wete, waar gij lieden zijt. |
2il Zij dan gingen in tot den koning in >
het voorhof; maar de rol leiden /:, weg iu
de kamer van Klisama, den schrijver;
en zij verklaarden al die woorden voor
de ooren des konings.
21   Toen zond de koning Jehüdi, om de
rol te i.-i\'e , en bil haalde ze uit de ka-
uier van Klisama, den schrijver; en Je-
hüdi las ze voor de ooren de* konings,
en voor de onren van al de vorsten, die
omtrent den koning stonden.
22   I )<• koning nu zat ia het winterhuis,
in de negende maand ; en er was rr/i vaar |
voor zijn aatigezigt op den baard,aange-
stoken,
23  En het. geschiedde, nis Jehfidi drie
stukken, of vier gelezen had, versneed urj
ze met een schrüfmes,en wierp ze in het
vuur, dat op den haard was, totdat de
gansche rol verteerd was in het vuur,
dat on den baard was.
2-1 En zij verschrikten niet, ensc.beur-
den hunne kleederen niet, de koning noch
al zijne knechten, die al deze woorden
gehoord hadden.
25 Hoewel ook E\'lnathan, en Delaja,
en Gemfirja bij den koning daarvoor
spraken, dat hij de rol niet zou verbran-
den; doch bij hoorde niet naar hen.
2li Daartoe gebood de koning aanJe-
rabmeél. den zoon van Hamméleeb, en
Zeraja, den zoon van Azriel.en Selémja,
den zoon van Abdecl, om den schrijver
Barucb en den profeet Jeremia te vangen.
Maar de HEBRE had ben verborgen.
27 Topn geschiedde de» HEEBENwoord
tot Jeremia, nadat de koning de rol en
de woorden, die Barucb geschreven had
uit den mond van Jeremia, verbtand
had, zeggende :
2S Neem u weder eene andere rol, en
schrijf daarop al de eerste woorden, die
geweest zijn op de eerste ro1,die]Jójakim,
de koning van Juda, verbrand heeft.
20 En tot Jójakim, den koning van Ju-
da. zult gij Keggen l Zoo zegt de IIEKRE:
Gij hebt deze roi verbrand, zeggende :
Waarom hebt gij daaron geschreven, zeg*
rende i De koning van Babel zal zekerlijk
komen, en dit land verderven, en maken,
dat mensch en beest daarin ophouden \'t
30 Daarom zegt de IIEERK alzoo van
-ocr page 533-
JEREMI\'.
i 37 ,38.                                                                         .137
om te gaan in het land van Benjamin, I J£.c"
om vandaar te scheiden door bet midden
          5*\'-
des volks.
13  Als hij in de poort van Benjamin
was, zoo was daar de wacht mcester,wiens
im was Jerija. de zoon van Sclémj»,
denzoon van Hananja; die greep den pro-
feet Jeremia. zeggende i tin wilt tot de
Chaldeën vallen !
14  En Jeremia zeide: Het isvalsch,ik
wil niet tot de Chaldeën vallen. Poch hO
hoorde niet naar hem ; maar Jerija f:reep
Jeremia aan. en bragt hem tot devorsten.
15  En de vorsten werden zeer toornig
op Jeremia, en sloegen hem ;enzijstel-
den hem in het gevangenhuis,ten btüze
van Jonathan, den schrijver i want ui
hadden dat tot «"ngevangenliuisgemaakt.
1\'i Als Jeremia in de plaats des kuils,
en in de kotjes gekomen was, eu Jeremia
aldaar vele dagen gezeten had;
17 Zoo zoud de koning Zedekia henen.
en Het hem halen; en de koning v-aagde
hem in zijn huis, in het verborgene, en
zeide : Is er ook een woord van den
HEERE? En Jeremia zeide : Er is; en ,
hij zeide: Gij zult in de hand drs koning*
van Babel gegeven worden.
is Voorts zeide Jeremia tot den koning
Zedekia : Wat heb ik tegen u. of tegen
uwe knechten, of tegen dit volk gezon\'
digd, dat gijlieden mij in betgcvangen-
huis gesteld hebt ?
19 Waar xiin nu ulieder profeten, die u
geprofeteerd hebben, zeggende: De ko\'
ning van Babel zal niet tegen ulieden,
noch tegen dit land komen.
2ü Nu dan, hoor toch, o mijn lieer ko>
ning 1 laat toch mijne siueeking voor uw
aange/.igt nedervallen, en breng mü niet
weder in het buts van Jonathan, den
schrijver, opdat ik aldaar niet sterve.
SI Toen gaf de koning Zedekia bevel;
en zij bestelden Jeremia in bet voorhof
der \'• bewaring, en men gaf hem des daags i Jrr. M:ï.
een* bol broods uit de Bakkersstraat,
totdat al het brood van de stad op was. ;
AIzoo bleef Jeremia in het voorhof der
bewaring.
HOOFDSTUK 38.
Jerrmia in dr grvnngrnis znowrl al» tr voren
profeterende, wordt door ile vorwtrn, mrt
"\'s koning* torlatru. in rrnrri ilirprn mod\'
i!i ri \'i n kuil •• n \'iip< ii. v«. 1 ; iiiur door
Kbr.l-inéïreh, mrt \'* koning* verlof, daar
weder uitiretrokkrn, 7. /rdrkin ontbirdt hok*
ii. i i!-. Jrremia rn ontvangt al wrder hrt\'
zelfde antwoord, IV: bever lt den profeet,
wat hij drn vorntrn isl f eggen, al> «ij hem
naar ileie omlrrhandrling tragrn, IV. Dr pru*
fret blijft trevangen, totdat Jrrutalrm w««
ingenomen. S8.
AliS Sefatja, de zoon van Matthan.en i 199-
Gedalia. de zoon van l\'ashur,enJu- i
chal, de zoon van Selémja,en l\'ashur,de
zoonvan MalchU,dewoorden hoorden,die j
Jeremia tot al het volk sprak, zeggende:
2  Zoo zegt de HEERE : •• Wie in deze Is Jrr. «1 9.
stad blijft, zal door het zwaard,door den !
honger of door de pestillentie sterven;
maar wie tot de Chaldeën uitgaat, die zal ;
leven, want hij zal zijne ziel tot eenen
bult nebben, en tal leven.
3  Zoo zegt de HEEHE: Deze stad zal
zekerlijk gegeven worden in de hand van i
het heir deskonings van Babel, datzelve
zal ze innemen ,
4  Zoo zeiden de vorsten tot den koning?
Laat toch dezen man gedood worden ;
want aldus maakt hij de handen der
krijgslieden, die in deze stad zijn over-
gehteven, en de handen des ganseben
volks,slap, alziilkewoorden tot hen spre-
kende: want deze man zoekt den vrede
dezes volks niet, maar het kwaad.
5  En de koningZedekiazeide : Ziet,hij
is in uwe hand, want de koning zou (reen
ding tegen u vermogen.
6. I Jójakim, den koning T»<» Jm.I.i : Hii zal
\'•          geenetihebben,die op Davids troon zitte;
| en /iiii « dood lïgchaam zal weggeworpen
«2 i-, /iin, den daag\' in de hitte, en dm nachts
in dp vont.
31 En Ik ia) over hem. < n over zijn
zaad, en over zijne knechten hunlieder
ongeregtigheid bezoeken; en Ik zal over
hen, en orer de inwonera van Jeruzalem,
en over de mannen van Juda, al het
kwaad brengen, dat Ik tot hen ge*pro-
ken heb; maar zij hebben niet geboord.
.\'il.\' Jeremia dan nam e<ne andere rol,
en gaf ze aan den schrijver Itaruch.den
zoon van Nerija; die schreef daarop, uit
den mond van Jereinia, al de woorden
drs boek«, dat Jójakim, de koning van
Juda, met vuur verbrand had : en tot
dezelve werden nog vele dergelijke woor-
den toegedaan.
HOOFDSTUK 37.
Zrdrkis. hoewel nngrhnorïaam tijndr, vraasrt
nn-niii* Jrrrmia*» voorhidding h>j f.od, dajir
het u-lirrn al* of dr Chaïdrén, mei Farao
Ir doen krijgrudr, van de l>elegeriug va»
Jm\'iialrm geheel toudrn aflirn. il, 1. Hij
krijgt int antwnord, \'Int Farao naar rijn land
lal trnirkrerrn, en «Ie Chs\'deën mllen we-
derknmm, de »tad innrmrn en verbranden, al
loo*, II. Jrrruiia zoekt htj gelegenheid van
bet opbreken Her C\'haldrvn dr -t.i.l uit tr
gaan, uiaar wurlt ergrepen, tol dr vor**en
grbragt, gealagen et» in rrnr akelige gevan-
geni« gesteld. II . waaruit /rdrki* hrm hri-
melijk Iaat ha: en, om irt* tvDoatriBka ir
honren j maar knul het oude hrtrhrid. Hij
laat n htrr Jrrrmia, op zijne Segrerlr, in ilr
vroegere «vangenÏH niet «ederbrengsw, Ifi.
rire» nw. T7N Zedekia, zoon van Josia, regeerde,
Ij koning zijnde, in plaats van Chonja,
Jójakim* zoon, weiken Ztdekia Nebukad*
rézar, de koning van Babel, koning ge-
maakt bad in het iand van Juda.
2 Maar hij hoordr niet, hij, noch zijne
knechten, noch \'net volk des land*, naar
de woorden d» s HEEREN.die Hijspr\'ak
door de dienst van den profeet Jeremia.
S90,
             3 Nogtan* zond de koning Zedekia Ju-
chal, den zoon van Selénoja, en Srfanja,
den zoon van Maitséja, den priester, tot
den profeet Jeremia, om te zeggen: Bid
toch voor ons tot den HEBRE, onzen ,
OodI
4  (Want Jeremia was noa ingaande en
uitgaande in het midden den volks, en
zij hadden hem mg in het gevangen-
huis niet gesteld.
5  En Farao\'s beir was uit Egypte uit-
getogen ; en de Chaldeën, die Jeruzalem
belegerden, als /ij bet gerucht van hen
Jrr. 3121, gehoord hadden, zoo waren .\'n « van
Jeruzalem opgetogen.\'
6  Toen geschiedde des HEEREN woord
tot den profeet Jeremia, zeggende :
7  Zoo zegtdeHEKRE,dcGod Israëls: j
Zoo zult gijlieden zeggen tot den koning
van Juda, die u tot Mij gezonden heeft, j
om Mij te vragen i Ziet, Farao\'s heir, I
dat u ter hulp uitgetogen is, zal weder- \'
kirren in zijn land, i» Egypte;
8  En de Chaldeën zullen wederkeeren,
en tegen deze stad streden ; en lü zullen
xe innemen, en zullen ze met vuur ver-
hranden.
9  Zoo zegt de HEERE: Bedriegt uwe
zielen niet, zeggende: De Chaldeën xnl-
len zekerlijk van ons wegtrekken ; want
zij zullen niet wegtrekken.
10  Want alsloegtxijlieden hetgansche \'
heir der Chaldeën, die tegen u strijden, j
en er bleven van ben teug* verwonde |
mannen over. zoo zouden zich die, een
iegelijk in zijne tent, opmaken, en deze \'
stad met vuur verbranden.
11  Voorts geschiedde het, als liet heir i
der Chaldeën van Jeruzalem was opge-
togen, van wege Farao\'s heir;
12  Dat Jeremia uit Jeruzalem uitging, I
-ocr page 534-
JKUKMVA \'J\'J.
bt*n u aangehitst, en hebhen u overmogt,
uwe voeten zijn In den modder gezouken,
zij z«jn achterwaarts gekeerd!
.:> Zij zullen dan al uwe vrouwen en al
uwe zonen tot de (\'haldecn uitvoeren;ook
zult gij zelf van hunn* haud niet ontko-
men; maar gij zult door de band des ko-
nings van Ilabel gegrepen worden, en gij
znlt deze stad met vuur verbranden.
Si Toen zeide Zcdekia tot Jeremia :
Dat niemand wete van dtze woorden,
zoo zult gij niet sterven.
-.\'i En als de vorsten zullen hooren,
dat ik niet u gesproken beb, en tot u
komen, en tot u zeggen : Verklaar ons
nu, wat hebt gij tot den kouinggespro-
ken ? verheel het niet voor ons, zoo xul-
len wij u niet dooden; en wat heeft de
koning tot u gesproken ?
26 ZOO zult ra tot hen zeggen : Ik wierp
mijne miieeking voor dea koning* sange-
zigt neder, dat hfl mii niet zou weder
lat:» brengen in Jonathans huis, om al-
daar te sterven.
.7 Als dan al de vorsten tot Jeremia
kwamen, en hem vraagden, verklaarde
hij hun, naar al deze woorden, die de
koning geboden had; en zii lieten van
hem af, omdat de zaak niet was ge-
boord.
SS En Jeremia bleef in bet voorhof der
bewaring, tot op den dag,dat Jeriitalem
werd ingenomen; mi bij was eraoo\\al*
Jeruzalem was ingenomen.
HODFIiSTL\'K 39.
Jrruralrm «orill rlnur ilr ChaMet-n tag*M*
iii\'ii, n, 1 . /\'.[.«il :>r\\ in;:ni i-entiilieu, ijJM
m./r n vrrblinit, i-..iu HM»m rn .illr rilrjou
vnn Jinl.i iffilmiil, ilr -t.i<l Lerliraml ru het
\\i,iirii.ijni«,r roU wtmnoird, 5. Neimk».l-
n\'-/»r« I.i-t iinitn-iil Jt-remix, 11 . mlgnM
welke* In; uit ilr grisagiisBs verlost wordt,
IS. tiods belofte SM Kltnl-iuéleeh, IS.
IN het " negende jaar van Zedekia, ko-
ning van Juda, in de tiende maand,
kwam Nebukadréfjir, de koning van Ba-
bel, en al zijn heir lagen Jeruzalem, en
/ij belegerde» haar.
S In het elfde jaar van Zedekia, inde
vierde .1.....l op den negenden ditg der
maand, werd de stad doorgebroken.
:t En alle vorsten de* koning» van Kabel
togen henen in, en hielden bij de mid-
delste poort; .taniflijk Nergal-Sarezer
\' Srtmgar-Nebu.Sar^ecriimRab\'SariR,Ner-
1 gil-Sare/.er Kah-Mag, en al de overige
vonten des konings van Kabel.
j 4 En het geschiedde, als Zedekia, de
koning van Juda, en al de krijgslieden
; hen zagen, zoo vloden .-;i, en togen bij
nacht uit de stad, iluur tien weg van des
koning* hof, door de poort tusschen de
1 twee muren ; en hij toog uiti/our den weg
! des vlakken velds.
I b Doch het heir der Chaldeên jaagde
ben achterna ; en zij achterhaalden Zede-
kia in de vlakke velden van Jericbo. en
vingen hem, en hiagten hem opwaarts
lot Nebukadnézar,deu koningvan Kabel,
inaar Kibla, in net land van Hainath;
i die sprak oordeelen r.-gr-n hem uit.
: li En de koning van Kabel slagttedezo-
nen van Zedekia te Hibla voor zijne oogen;
ook slagtte de koning v.n, Babel alle
j edelen van Juda.
7 E» hij verblindde d» oogen van Zede-
kia, en bund hem met twee koperen kete-
• nen, 0111 hem naar Kabel te voeren.
| S EndeChaldeim verbrandden het buis
i des konings e» de huizen des volks met
| vuur; en tij braken deruuren van Jerii-
zaleui af.
J 9 Het oveilge nu des volks, die in de
stad waren overgebleven, en de afvalli-
! gen, die tot hein gevallen wareu, met het
! overige des volks, die overgebleven wa-
ren, voerde Nebuzaradan, deoversteder
\' trawanten, gevankeEjk miar Bal>el.
fi Toen namen zij Jeremia,en wierpen
hem iti dm kuil van Malchia, den zoon
van Ilarouiélreb, die in het voorhofder
bewaring was, en zij lieten Jeremia af
met zelen : in den kuil nu wat Keen water,
inaar slük ; en Jeremia /.mik in het s 1 ij 1c.
7 Als nu Kb-d-mélerh, de Moorman,
een der kamerlingen, die toen in de*
koning* buis was, hoorde, dat m Jeremia
in den kuil gedaan ha I l*n , (Je koning
nu zat in de poort van Benjamin)
S \',\'•••• ging Ebed-nv\'lech uit het hui*
des konings uit, en 1iü «prak tot den
koning, z«ggende :
\'.\' Muu beer koning \' deze mannen heb-
ben kwaliik gehandeld in alle*, wat zij
gedaan hebben aas den profeet Jeremia,
dien zij in den kuil geworpen hebhen :
daar hit toch in zijne plaats zou gestorven
lijn van «e.\'f den honger, dewijl geen
brood meer in de stad la.
lil Toen gebood de koning den Moor*
man fcbed-ujéleeh, zeggende: Neem van
hier dertig minnen omler uwe hand, en
haat den profeet Jereuiia op uit den kuil,
eer dat bij sterft.
11 Ah.oo nam Ebed-tn^lechde iuanne:i
onder zijne hand, en ging in des koning*
hui* tot onder de schatkamer,en nam van
daar (enige oude verscheurde en oude
versli tcne lompen; e» hij liet Mttet zelf n
af tot Jeremia in den kuil.
I" En Ebcd-niêlecb, de Moorman, zeide
tot Jeremia : Leg nu deze oude ver-
scheurdc en versletene loaipen onderde
. rik-eli n uwer artuen, van onder aan de
zelen. In Jeremia deed alzoo.
13 En zij trokken .lereiuia bij de zelen,
in haalden hem op uit den kuil; en Jere-
mia bleef in het voorhof der bewaring.
11 Toen zomi de koning Zedekia henen,
en liet den profeet Jeremia totzich balen,
in il»n derden ingang, dieaan den HEK-
REN huis wan; en de koning zeide tot
Jeremi» : Ik zal u een ding vragen,
verheel geen ding *.oor mij.
15 En Jeremia zeide tot Zedekia: Al.*
ik hvt u verklaren /al. zult gij inij niet
\' zekerlijk duoden \'t en als ik u raad zal ge-
ven, gij zult toch naar mij niet booren.
Itt Toen zwoer de koning Zedekia aan
Jeremia in het verborgene, /.eggende :
Zoo wmrnrktig als de HEERE leeft, die
11 on* de/e 6 tJeJ gemaakt, heeft: hulieii ik
u tal dooden, of indien ik Q zal overgeven
in de hand dezer mannen, die uwe ziel
i zot ken I
! 17 Jeremia dan zeide tot Zedekia i Zoo
i zegt de HKKKE, de tïodder ueirHcbKicn,
de God l*rael*: Indien gij gewit liglijk tot
de vornten de* koning? van Kabel lult
uitgaan, /oo zal uwe ziel leveii.cn dere
ttM zal niet\'\'ei brand worden met vuur;
en gij zult leven, gij en uw hula.
IS Mnar inilien gij tot de vorsten den
koning» van B.ibel niet zult uitgaan, zoo
; zal de/e stad gegeven worden in de band
: der L\'haldtén, en zü zullen ze met vuur
verbranden; ook z.ill gij van hunlieder
hand niet omkomen.
jy Knde koning Zedekia zei.le tot Jere-
hlll Ik ben bevreesd voor de Joden, die
\' lot de Chaldrën gevallen zijn. dat zii
mij misschien in üerzelvcr band overge-
*en, en /n den spot met inij drijven.
-l» En Jeremia zeide: Zij zullen* niet
overgeven i wee* torn gehoorzaitn aan .Ie
; «teut drs IIEERKN, naar dewelke ik tot
j u spreek; zoo zal het u welgaan, en uwe
i ziel zal leven.
\' 21 Maar indien gij weigert uit teg.ian.
*M i- dit het woon], dat de UEEKE
inii heeft doen zien i
SI Zie daar, al de vrouwen, die in het
buis des koning» van Juda zijn overgeble-
ven, zullen uitgeroeid wolden tot de vor-
>ten des koning* van Kabel; en dezelve
\'zullen zeggen: Uwe vredegenootrn heb-
-ocr page 535-
JKBKM1M 40, II.
10  Mui van het volk, die arm waren,
die niet met al hadden, liet Nebu /.liradan, j
de overste der trawanten,eeaij/eaoverig
in het land van Juda; en hij gaf hun te
dien dage wijngaarden en akker» in.
11  Maar van Jeremia had Nebukadrc\'-
zar, de koning van lïabel, bevel gegeven
inde hand van Nebtiziiradan, den overste
der trawanten, zeggende :
12  Neem hein, en atcl uwe oogen op
hem, en doe hem niets kwaads; maar
gelijk als bij tot u spreken zal, al/.oo doe
met hc.n,
13  Zoo zond Nebiuaradan, de overste
der tra wanten,mitsgaders .Nebuachazban
Rab-Sans, en Nergal-Snnier Kab-Mag,
en al de overaten des koning* van BaVd ;
14  Zij zonden dan henen en namen Je-
remia uit het voorhof der bewaring, en
gaven hem over aan Gedalia, den zoon
van Ahikam, den zoon van Safan, dat hij
hem henen uitbragte naar huis : alzoo
bleef hij in bit midden des volks.
15  Het woord 4ea UEEKEN was ouk
tot Jeremia gtsclii«-J, ais hij in het voor-
hof der bewaring besloten was, zeggende:
Ui Ga henen, en spreek lot Ebtd-nié-
lech, dm Moorman, zeggende : \'Aon zegt
de HEKRE der heischaren, de God ls-
raüls: Zie, Ik zal mijne woorden breuken
over lezt stad, ten kwade en nirt ten
goede; en zij zullen te dien dage voor
uw aangezigt zijn.
17 Haar Ik zal u te dien dage redden, |
•preekt de HEEREl en gij zult niet over •
gegeven worden ïn de hand der man-
nen, voor welker aangezigt gii vreest.
IS Want Ik zal u zekerlijk bevrijden,
en gij zult door het zwaard niet vallen ;
maar gij zult iiwi liel tot eenen buit
hebben,omdat gij op Mij vertrouwd hebt,
«preekt de HEERE.
HOOFDSTUK 40.
Al» inleiding vi\\n Jeremia** verdere profetiën ,
tot de o ver "relde ven e Joden ivurdt liier ver-
h.vihl. hoe Inj uit het midden dn gevut*
Kenen vehaald en zeer gunstig lieieueml ?ijn-
ile, zien hegaf naar (ieili\'illa ie Miznn, vs. ! ; i
alwaar alle gevliigten en En het land over* !
gristenen tielt vervoegen en van GnUlïa
getroost en vermaand worden, 7 Sommigen \'
van hcu < bijzonder Jrihauanj tvanmnhiLwcn |
fiediilia vuur I*ni;u\'l; maar lnj ijeluuli hun J
niet, 13.
HET woord, dat van den HEER E ge-
schied is tot Jeremia, nadat Nebuzii-
radan, de overste der trawanten, hem
luid laten gaan van Raiua; als hij hem had
lafen halen, daar hij me* ketenen ge-
bonden was in het midden allergevange-
nen van Jeruzalem en Juda, die naar
li.iii.\'l gevankelijk werden weggevoerd. ,
2  Want de overste der trawanten liet
Jeremia halen, en eelda tot hem : De
HEERE, uw God, heeft dit kwaad over
deze plaats gesproken.
3  Kn de HEERE heeft het doen ko-
nien, en gedaan, gelijk all Hij gesproken
bad : want gijlieden hebt gezondigd te-
gen den HEERE, en zijner stem niet
gehoorzaamd; daarom is ulieden deze
zaak geschied.
4  Nu dan, zie, ik heb u heden los ge-
maakt van de ketenen, die aan uwe hand
waren, indien het goed is in uweoogen (
met mij naar Dabei te komen, zoo kom,
en ik zal mijn oog op n stellen ; maar in- \\
dien het kwaad is in u-re oogen met
mij naar Dabei te komen, zoo laat het:
sie, het gansohe land ia voor uw aan-
gezigt, waarhenen het goed en regt in
uwe oogen ia te gaan, daar ga.
5  En dewijl hij nog niet zal wedcrkee-
reu, zoo keer gij tot Gedaüa, den zoon
van Ahikam, drti zoon van Safan, diende .
koningvan Babeloverdesteden van Juda
gesteld heeft, en woon hij hem in het :
midden des volks; of overal, waar het in :
uwe oogeu regt is te gaan, ga er henen ;
En de overste der trawanten gaf hem reis-
kost en een geschenk, en liet hem gaan.
tl Al zoo kwam Jeremia tot Gedalia,den
zoon van A hikam, te Mizpa. en hij
woonde bij hem in het midden ilea volks,
die in het lam! waren overgelaten.
7 Toen nu alle oversten der aeiren, die
in h<t veld waren, zij en hunne mannen,
hoorden, dat de koningvan BabelGedii\'
lia, den zoon van Ahikam, over het land
gesteld had, en dat hij aan hembe-olen
had de mannen, en de vrouwen, en de
kinderkens, en van de armsten des land»,
van degenen, die niet naar llabelgevan-
keliik waren weggevoerd ;
s Zoo kwamen zij tot Gedaüa te Mizpa,
namelijk, Ismaél, de zoon van Ncthiinja,
en Jóhanan en Jonathan, de zonen van
Karéah, en Seraja, de zoon van Tanhü-
rueth, en de zonen van Efai,den Netofa*
tbiet, en Jezanja, de zoon eens MaAcb*-
thiets, zii en hunne mannen.
\'J En Gedalia, de zoon van Ahikam,
den zoon ven Safan, zwoer hun en hunnen
mannen, zeggende : Vreest niet vnn de
ühaldeen te dienen ; blijft in liet land, en
dient den koning van iiabel, zoo zal \'net
u welgaan.
Hl En ziet, ik woon te Mizpa, om te
staan voor het aangezigt der Chaldeun,
dia tot ons zullen komen: gijlieden dan
verzamelt wün, en zomervmehtt-n, en
olie, en doet ze in uwe vaten, en woont
in uwe steden, die gij hebt ingenomen.
11   Als ook al de Joden, die in Moab, en
onder de kinderen Ammons, < n in Edom,
en die in al die landen waren, hoorden,
dat de koning van Babel in Juda een over-
blijfsel gelaten had ; en dat hij Gedalia,
den zoon van Ahikam, den zoon van S«-
l\'an, over hen gesteld had:
12  Zoo keerden al de Joden weder
uit al de plaatsen, waavhenen zij gedre*
ven waren, en kwamen in iiet land van
Jutla tot Gedaüa te Mizpa; en zij ver-
zamelden zeer veels wijn» en zomer-
vrnchten.
13  Doch Jóhanan, d> zoon van Karéah,
en alle oversten der helren,die in het veld
waren, kwamen tot Uedalia te Mi/pa;
14  En zeiden tot hem : Weet gij wel,
dat Daiilis, de koning der kinderen Am-
mons, Ismaül, den zoon van Nethanj*,
uitgevonden heeft, om u aan het leven
te slaan? Maar Gedaüa, de zoon van
Ahikam, geloofde hun niet.
15  Jóhanan nogtans, de zoon van Kv
reedt, sprak tot Gedaüa, in het verhor-
gene, te Mi/pa, zeggende: Laat mu toch
henengaan, en Isma^l, den zoon van Ne-
thiinja, slaan, en niemand zal het weten :
waarom zou hij u aan het leven slaan,
en gansch Juda, die tot u vergaderd
zijn, verstrooid worden, en het over-
bfijfsel van Juda verloren gaan ?
10 Maar Gedaüa, de zoon van Ahikam,
lelde tot Jólianan,den zoon van Karéah:
Doe deze zaak niet, want gü spreekt
valsch van lamaëd.
HOOFDSTUK 41.
QadiUa en meer anderen, zoo Joden al* Chat\'
deea, Mtirdcn onder «iln.in vnn vriendschap
door I • . vermoord, vu. I ; die tle rent
het volk meent gcv«ngeti te voeren naar
doch lij i
1,1. r,
\\i.ii
tnne
baad verloot door Jóuaciu, 10 ; die met h<
gUactUj overldijlVel voorneemt naat Egypte
te trekken, 16.
MAAR het geschiedde in de» zevende
maand, dat lsniaël.de zoon van Ne-
thanja, den zoon van Elisama, van ku-
ninklijken zade, en de oversten des k-J-
nings, te weten, tien mannen, met hem
kwamen tot Gedalia, den zoon van Aht-
kam, te Mizpa: en zij aten aldaar brood
te zamen, te Mizpa.
2 En Ismni 1, de zoon van Ne;hnn}a,
maakte zioh op,mltsgadets de ti<*u mau-
-ocr page 536-
JEBEMVA 42.
lehem la, om voort te trekken, dat zó ! J-«ij, C\'
in Egypte kwamen,
                                         _•
1* Voor het aangezigt der Chaldeén ;
want zy vreesden voor hunliedcr aange-
zigt. omdat Iamacl,de zoon van Nethanja,
Gedalia, den zoon van Abikam, geslaren
had, dien de koning van Babel overliet
land gesteld had.
HOOFDSTUK 42.
Jóhanan en al hrt volk h\'.-nr-n van Jeremia,
dal hij t;»<l voor hm i.i.i.l nas*. \'«et uterke
bHnflf vttn reuoor laauiheid, vs. ]. .\'m\'ii.ii
Ïn.feteert hun op Gods bevel, Jat nj in \'
iulrj behouden aondoa bujvca; maar iu \'
i. rj ut e i.....It r. .... .ipiinii. i:n.| verwi.it tan
llutiiic huiehelai en hardnekkigheid, 7.
\'"POEN traden toe alle oversten der liei-
X ren. Jóhanan, de zoon van Karéah.
en Jezanja, de zoon van Hosaja, en al
het volk, van den kleinste tot den groot-
rte toe;
2  Kn zii zeiden tot den profeet Jeremia:
Laat toch ome smeeking voor uw aange-i
zigt nedervallen, en bid voor ons tot deu \\
HEERE, uwen God. voor dit gansche\'
overbliifsel; want wij zijn weinigen vau \'
velen overgelaten, gelijk als uwe oogen
ons zien:
3  Dat ons deHEEKE, uw God,bekend
make den weg, dien wij zullen ingaan,
en de zaak, die wii zullen doen.
4  En de profeet Jeremia zeidetot hen ;
Ik heb het gehoord; ziet. ik zal tot den i
IIKEKE, uwen God, bidden naar uwe j
woorden ; en het /.al geschieden, het gan- i
sche woord, dat de HEERE a zal ant-|
woorden, zal ik u bekend maken, ik xal
n niet een woord veronthouden.
~> Toen zeiden zij tot Jeremia : De i
UK! KI zij tussehen ona ;ot een waar- j
achtig en gewis Getuige : indien wij niet
riH.tr alle woord, «et hetwelk u de
HEBRE, uw God, tot ons zal zenden,
alzoo zullen doen!
6  Hetzij dan goed of kwaad, wij zullen
der stem des HEEltEN, onzes Gods. tot
welken wij u zenden, gehoorzaam zyn ;
" opdat het ons welga, wanneer wy der ,m Jer. 7 23
stem des HEEREN, onzes Gods, zullen
gehoorzaam zijn.
7  En het gebeurde ten einde van tien
dagen, dat des HEBBEN woord tot Jc-
remia geschiedde.
8  Toen riep hy Jóhanan,den zoon van
Karéah, en alle overaten der heiren, die
met hem waren, en al het volk, van den
kleinste af tot den grootste toe.
9  En hij zeide tot hen : Zoo zegt de
HEERE, de God Israël», tot welken gij
iu ir gezonden hebt, om uwe smeeking
voor zijn aangezigt neder te werpen : |
10  Indien gtjlieden in dit land zult :
blijven wonen, zoo zal Ik u \'< bouwen rt Jer. *J«
en niet afbreken, en u planten en niet \'
uitrukken: want Ik heb berouw over i
het kwaad, dat Ik u aangedaan heb.
1) Vreest niet voor het aangezigt des
konings van Babt-1. voor wiens aangezigt
gij vreest; vreest niet voor heni,apreekt de
HEERE : want Ik zal met u zijn,omu te
behouden en u van zijne hand te redden.
12  Eu Ik zai ulieden barmhartigheid
geven, dat hij zich uwer erbarme, eu u
weder in uw land brenge.
13  Maar zoo ghlienen zult zeggen : Wij
zullen in dit land niet blijven : opdat gij
der stem des HEEREN, uws Gods, niet
gehoorzaam zijt,
                                     j
14  Zeggende : Neen, maar wij zullen
Ïaan in Egypteland, alwaar wij geenen
rijg zullen zien. noch het geluid der ba-
zuin hooren, noch naar brood hongeren,
en daar zullen wii blyven;
15  Nu dan,daarom hoortdea HEEREN
woord, „\'ij overblijfsel van Juda ! zoo zegt
de HEERS der heiracbaren, de God Is-
raëls : Indien gij gauschelijk uweaunge*
nen, die met hein waren, en /ij sloegen
GediiHa, «len zoon van Ahikam,den zoon
van Safan.met het zwaard . alzoo doodde
hü hein, dien de koning van Uabel over
bet land gesteld had,
:t Ook sloeg Isniaêl al dt- Joden, die met
hem, na,nrli}k met Gedalia, te Mizpa
waren, en de Chaldeen, de krijgslieden,
die aldaar gevonden werden.
4  Het geschiedde mi op den tweeden
dag, nadat hij Gedülia gedood had, en
niemand het wist;
5  Zoo kwamen er lieden van Sicliem,
van Silo. en van Sainiiria, tachtig man,
hebbende den baard afgeschoren, en de
klerderen gescheurd, en zich zelven ge-
sneden; en spijsotl\'er en wierook waren in
hunne hand, urn ten huizeden HEEREN
te brengen.
\'i En Ismaël, de zoon van Nethanja,
ging nit van Mizpa hun te gemoet, al
gaande m weenende ; en het geschiedde,
als hij hen aantrof.dat hij zeide: Komt
tot Gediilia, den zoon van Ahikam!
7 Maar het geschiedde, als zii in het
midden der stad gekomen waren, dat ls-
maéi, de zoon van Nethanja. h»-n keelde,
e* teieru hen in het midden des kuils,
hü en de mannen, die met hem waren.
S Doch onder hen werden tien man-
nen gevonden, die tot Inmat* I zeiden :
Dood ons niet, want wij hebben ver-
borgene schatten in het veld, van tarwe,
en gerat, en olie, en bonig. Zoo liet hij
af, en doodde ze niet in het midden
hunner broederen.
\'Mie kuil nu, waarin Isuiael al dedoode
ligrhamen der mannen, die bij aan de
ZÜde van Gedalia geslagen had, henen-
wierp, is dezelfde, die de koning Asa
maakte van wege lïaésa, den koning Is-
raels ; dezen vulde Ismacl, de zoon van
Nethanja, met de verslagenen.
10 En lsma-31 voerde het gansche ovcr-
! blyfsel des volks, dat te Mizpa was,ge-
vankeliik,reM-rfp«deakonin^8docbteren,
en al het volk, die te Mizpa waren over-
, gelaten, die Nebiwiiradan, de overste der
trawanten, aan Gediilia. den zoon van
Ahikam, bevolen had; Ismaè.1 dan, de
j zoon van Nethanja, voerde ze gevankelijk
i weg, en toog henen, om over te gaan tot
de kinderen Ainmona.
! 11 Toen nu Jóhanan, de zoon Tan Ka-
! réah, en al de Drenten der heiren, die
: met hem waren, al het kwaad hoorden,
! dr.t | <*iu;:,•!, <!. zoon van Net lullij a, gedaan
bad ;
12 Zoo namen zij al de mannen, en to-
gen hrncn, om met Iamael.den zoon van
: Nethanja, te afrijden ; en zij vonden hen
aan het groote water, dat bij Gibeon is.
| 13 En het geschiedde, als al bet volk,
dat met Ismaël waa, Jóhanan zag, deu
! zoou van Karéah, en al de oversten der
heiren. die met hem waren, zoo werden
1 zii verblijd.
14 En al het volk,dat [null van Mizpa
gevankelijk had weggevoerd, wendde xich
om ; en /n keerden xicb en gingen over
tot Johuun, den zoon van Karéah.
].". Doch Ismael, de zoon van Nethanja,
ontkwam van Jóhanan» aangezigt, met
acht mannen, en hij toog tot de kinderen
Ammons.
t(> Toen nam Jóhanan, de zoon van
: Karéah, mitsgaders al de oversten der
! heiren. die met hem waren, het gansche
1 overblijfsel des volk-t, dat hu wederge-
; bragt had van Ismaél, den loon van
Nethanja, van Mizpa, I nadat hü Gedülia,
den zoon van Ahikam, geslagen bad) te
, tcete/t de mannen, die krijgslieden waren,
en de Trouwen, en kinderkens.en kamer-
lingen, die hij van Gibeon had weder-
gebragt;
17 En zü togen benen, en sloegen zich
I neder te Gemth-Chimham, dat bh Beth-
-ocr page 537-
JEKEMTA 48,44.
kind»rkem,en des koninga dochteren,en
alle ziel, die Nebuzaradan, de overste
der trawanten, bij Gedalia, den zoon van
Ahikatn, den zoon van Satan, gelaten
had, ook den profeet Jeremia, en Üaruch,
den zoon van Nertja;
7 En zij togen in Egvpteland, want zij
waren der stem des HEEREN niet ge-
hooriaam; tn zij kwamen tot Tach-
panhes.
s Toen geschiedde des HEBBEN woord
tot Jeremia te Tachpanhes, zeggende:
y Neem groote steenen in uwe hand,
eu verberg ze in de klei in den tigcbel-
oven. die hii de deur van Farao\'s huis
te Tachpanhea is, voor de oogen der
joodsche mannen.
10  En zeg tot hen; Zoo legl deHEERE
d>r heirscharen, de God Israël» i Ziet, I
Ik zal henemenden, en Nebukadréfar, ;
den kuning van Kabel, " mijnen knecht,
halen, eu Ik zal zijnen troon zetten \'
boven op deze steenen, die Ik verbor- ,
gen heb; en hij zal zijne schoone tent
daarover spannen.
11   En !iij zal komen en Egvpteland \'
slaan; •• wie ten dood, tendoodèjen wie
ter gevangenis, ter gevangenis; en wie\'
tot hei zwaard, ten zwaar Ie.
1? En Ik zal een vuur aansteken in c\'e i
huizen der goden van Egypte, en hii z>l \'
Zt verbranden,en gevankefyk wegvoerer;
en hij zal Egypteland aantrekken, geliik
als een herder >ijn kleed aantrekt,en hy
\'il van daar uittr<kken in viede.
13 En bij zal de opgerigfe beelden
van Bttb-S\':mes, hetwelk in Egvpteland
is, verbreken; en hu zal de huizen der
goden ve.n Egypte met vuur verbranden. I
HOOFDSTUK 41.
Jeremia Helt aan bet volk in Etryute voor
oogea de rorlaja zomlen en utrsflTen vsn
Juils, va. 1 ; profrtrrrt hun eru gelijk ver-
«lerr m Bgjrpte. 11. l>e har.lni-kkiijliei.l iler
Joden trt\'en ileie prnfrlip, 15 ; wairovrr
tle proleet lien snilerma.il zwaar beitreitrt.
en ten teekeu vOOIMgt, «at ilen lumint; van
Kyypte zal overkomm, 2il.
HET woord, dat tot Jeremia geschied-
de, aan al de Joden, die in Kgypte-
leland woonilen, ilïe (e MfgÜo] woonden,
en te Tae.lipanhes. en te Nof, en In bet
land Ptthroi, zeggende :
2 Alzoo zegt de HEERE der heir»e.ha-
ren, de God Isriéls : Gij hebt gezien al
het kwaad, dat Ik gebragt heb over Je-
rüzilem en over alle steden van Juda ;
en ziet, zij zijn eene woestheid te dezen
dage. en niemand woont daarin :
\'A Van wege hunne boosheid, die ?.ij
gedaan hehh\' n.om Mij te tergen, gaande
om te rooken en andere goden te die-
nett, die zij niet kenden, zij, gij, noch
uwe vaders.
4   En Ik heb tut u ge/.onden al mijne
knechten, de profeten vroeg op zijnde en
zendende, om te zeggen : Doet toebdeze
gruwelijke zaak niet, die Ik haat.
5  Maar zy hebhen niet gehoord, noch
hun oor geneigd, om zich van hunne
boosheid te bekeeren, dat zij anderen
goden niet rookten.
•) Daatuni is mijne grimmigheid eu
mijn toorn •< uitgestort, en heeft gebrand
in de steden van .lul. en in de straten
van JerCizalem; zoadat ïij tol eenzaam*
heid ed tot verwoesting geworden zij».
gel;ik het is te dezen dage.
7 En nu, zoo zegt de HEERE,deOod
der beirscharen, de God Israël* : Waar-
om doet gij tttt een groot kwaad tegen
uwe zielen, opdat gij n den ruan en de
vrouw, bet kird en den zuigeling uil bet
midden van Juda uitroeit, opdat gij u
geen overblijfsel overlaat f
S Tergende W\\\\ door de werken uwer
handen, rookendc anderen goden in het
i land van Egypte, alwaar gÜ sekomen
ligteu zult \' iti \'i: n .,ii, ) i I .-<- pt< te .ir.ii, [
en /ui\' henen ingaan, om «Mam nis I
vreemdelingen te verkeeren ;
16  Zoo zal het geschieden, dat het \'
zwaard, waar gij voor vreest, n aldaar in
[ „" piel. it<<! zal achterhalen; en de hon-
ger. vaar (rij voor zorgt, zal u aldaar \'.
in
Kgypte achter aankleven, en gij zult
aldaar atervec.
17  Zoo sullen al de mannen zijn, die
hunne aange/igten strllen,oniin Egt pte
te gaan, om aldaar aN vr i>emdi iimr\' n te
verkeeren; zit zullen sterven door het
zwaard, door den honger endoor de pe«-
tilentie; en zij zullen niemand hebben,
die overblijve ufontkome van \'net kwaad,
dat Ik over hen zal brengen.
H Want zoo zegt de HEERE der beir-
ucbaren, de God tsraeis: Gelijk ala nit.ni ;
tuorn, en mijne gtimmigheid ia r uitge-
stort over de inwoners van Jeruzalem,
al zoo zal inijne grimmigheid over ulieden
uitgestort worden, alp gij in Egypte zult
gekomen z^in; en g\\j zult tem •\' tot
etne vervloeking, en tot eene • ontzet-
ti^tg. \'ii tot een en,f vloek, en tot f smaad-
heid,en zult deze plaats niet meer zien.
I\'.i De IIEKKE hei ft tegen ulieden ge-
iprokaB, km overblijfsel vhh Juda?Gaat
niet in Egypte, weet zekerlijk, dat Ik
heden tegen u betuigd heb.
20  Gewisselijk gij hebt uwe zielen ver-
leid : want gij hebttnij tot den HEERE,
uwen God, gezondT, zeggende: Itld voor
on* tot den HEKRK, onzen God .en naar
alles, wat deHEERE, onze God. zal zeg-
ge.n. alioo waak het ons bekend,en wy
zullen het doen.
21   Nu heb ik bet u heden bekend ge-
maakt ; maar git hebt niet gehoord naar
de stem des HEEREN, uws Gods, noch
naar al hetgeen, met hetwelk Hij mij tot
u gezonden beeft.
22  Zoo weet nu zekerlijk, dat gö door
het zwaard, door den honger en door de
Eestilenli" «terven zult,ter plaatse, waar
et u gelust heeft henen te gaan, om
aldaar als vreemdelingen te verkeeren.
HOOFDSTUK 48.
De oversten van alle hooginoedlgen ondtr het
vnlk tiiwdi
54
uliliiren Jeri\'iiiii» \\ ari lviifrnni-li-
tiije profetie, Irrkken naar Kiryple en v«c-
imi hem en Muriich made derwaarti, v». 1.
Jtrmnia profiteert te Tachpanhts, met ten
goddelijk toeken, üe verwotaUnjc vaa Kgypte
dooi NobukadTuar, 8.
^jV^i het geschiedde, aN Jereuiia geëin-
J digd had tot hetganachevidk fespre-
ken al de woorden des HEKKEN, huns
Gods, „ief dewelke hem de HEKKE, hun
God, tot ben gezonden had, te irrten al
\'lic woorden ;
I Zoo sprak A/Aria, de zoon van Ho-
saja. en Jóhanan, de mon van Karr\'-ah,
en al de trotsebe mannen, /.eggende tot
Jeremia; Gij spreekt leugen; de II KERK,
onze God. hieft u niet gezonden, oni te
ztggen : Gijltedeu zult niet gaan in
Egypte, om aldaar als vreemdelingen te
verkeeren.
:; Maar H&ruch. de zoon van Ni rija,
hilsl u tegen ons op, opdat hij ons over-
geve in de hand der Chaldi-én, .Ut rij
ons dooden en ons gevankelijk uuur
llahel wegvaren.
4 Alzoo gehoorzaamde Jóhntian, de
zoon van Karéah, en al de oversten der
heiren,enal het volk,der stem des HKK-
i KEN niet, om in het land van .in U te
; bliiven.
.\'i Maar Jótianan, de zoon vau Karéah.
en al de oranten der hei ren namen het
gansche overblijfsel van Juda. die van
i al de Heidenen, waar zij waren heneu-
I gedreven, wedergekeerd waren, om in
\\ bet land van Juda te wonen ;
1 ti De mannen, eu de vrouwen, en de
-ocr page 538-
JEBEM1M 45.
volk .1.-- landp, heeft de HEEBF daar-
üii.\'i niet cedneht, en ia bet nirt in zijn
hart opgekomen ,
22 SoodM het de IJEERE niet meer kon
verdrajeen, van we«e de boosheid uwer
handelingen, van wejrr ile gruwelen, die
KÜ deetlt ; daarom ia uw land geworden
tot eene woesthi id, en tot ontzetting, I
en tot eïneii vlo. k, dat er niemand in
woont, gelijk h"t is te dezen dage:
:\':i Van wen dat gij gerookt hebt, en
dat gij tegen den IIKE Kb gezondigd hebt,
eu des IN !.: 1 N \'\'em niet gehoorzaam
zijt geweeat, eu in zijne wet, en in/.ijne
inzetting\'-n. en in zijne g.tuigenisnen
niet h<bt gewandeld; daarom ia u dit
kwa.i.l wedervaren, gelijk het is tedezen
dage.
W >\'oorts zeide Jeremia tot al het volk.
en tot al de vrouwen : Hoort des HKE-
\\{Y> wiMird, gü gansch Juda, die in
Ivxvpteland ziit 1
•2\'h Zoo spreekt de HKKRK der heir-
scharm, de God Israêls. zeggende : Aan-
utiitudt u en uwe vrouwen, zij bebbeu
toeh met uwen mord geaproken, en go
, hebt het nu i uwe handen vervuld, zeg-
- rendetWij zullen onze geloften, die wij
\\ beliMifd hebben, gani-cheliik houden, ro<j-
kende aan MeleJcheth des hemels, en haar
dranknll\'en-n otterende : nu i\'[} hebben
uwe geloften volkomeuljik bevestigd,eu
uwe gelofteu >-olkomenlijk gehouden.
2d Daarom hoort des HLb\'KKN woord,
gij ganscb Judn.diein Bgypteland woont!
Ziet, Ik /weer bij mijmn grooten Naam,
zegt de UEKR1C, zoo mijn Nanmiuet den
moud van ecnig nmn van Juda in gauscli
Egj plt-land meer /al genoemd worden,
die trage t Zwo wmarucktia al* deHwre
HEERE leeft!
\'.\'" Ziet, Ik zal over ben * waken ten
kwade en r.iet ten goede ; en alle mannen
van .lu\'la, ilii in Kuypteland ziin,zullen
door het zwaard,endoor tien hotigerver-
teerd wonlen, toflat zij ten einde lijn.
"s Maar itie vati het zwaard ontkomen,
/.uilen uil Kgyptelaud wederk^eren iu bet
land van .liiua, weinig iu getal; en het
gausche nvf > i)ii,;-.i\'l van Juda. die in
Ëgypteland gekomen zijn. om aldaar als
vreeuideliugtii te verbeeien, zullen we-
teu, wiena woord bestaan ui, het mijne
of her hunne.
\'.\'!> En dit zal ulieden het teeben zijn.
stireekt de 11 KERK,dat Ik in .leze plaats
I over u bezoeking /.al doen; opdat gil weet,
i dat mijne woorden zekerlyk over u bfl-
-\'.t u zullen ten kwade :
M Al/oo zegt de HRERE:/.let,lktal
Parmo Hofra, deu koning van Egypte, ge-
ven iu de band it>ner viiaudeu, en in de
hand dergenen. die zijne ziel zoeken, ge-
lijk als Ik Ze.tekia, den koning van Juda,
gegeven heb in de hand van Nebukadrf-
ur, den koningvan nabel, zijnen vijand,
en die zijne ziel zoebt.
HOOFDSTUK 45.
H.i in li. over deir prufetk-n ««euiuediv eu
11 i-l.r.-t n van hart iijmle, wonli van Cotl dour
den pmleel il.inKiicr brrivpt mi ^\'elrnunt.
HET woord, dal de profeet Jeremia ge-
nproken beeft tot Harneh, den zoon
vati Neriia. als hij die woorden uit den
nioml van Jen mia in een hoek schreef.in
hd vierde jaar van Jojakiui, den zoon
van Joaia.den koning van Juda.zegtf-ende :
\'JAlzoo zegt de HEERE, de (iudlsraels,
van u, o liiiruch !
:t(iij zegt: Wee pu mij.want de lf EER E
beeft droefenis tot uiijue amart gedaan :
ik ben moede vnn mijn zuchten, eu vind
geine ruat!
4 Zoo zult tul gij hem zeggt n : Zoo zegt
de HEERE : Zie, dat Ik gebouwd beb,
breek Ik af, en dat Ik geplant beb, ruk
uit, zelfs dit gansebe land.
zijt, om duur als vreemdelingen te ver-
ket-ren; opdat tfü « zelven uitroeit, en
opdat s\'i wordt tot eenen vloek, eu tot
een* oinaadheid onder «11e volken der
aard*?
\'J Hrbl g\') vergeten d*-boosbedeu uwer
vaderen, en de boosheden oer koningen
van Juda. en de booshi denhunni rviou-
wer., *n u*f boosheden, en dr boosheden
uwer vrouwen, die zij g?daaahebben in
liet land van Juda en in de straten van
.1. ru/.-i\'.\'in ?
in /\'i lijn tot op dezen dm» neg niet
verbrijzeld en* kart^ en zij hebhen niet
gevreesd, noch gewandeld in mi\'ne wet
♦"ii in üiii\'.e inzettingen, dit Ik voor
ulteder aang»zigl. en voor bet umi*f ligt
uwer vaderen gegeven bib.
II Haat-ooi. zoo zegt de HEERE der
heirscliaren.de God Israël" : Zin, \'•• Ik zal
I. Olim aangezigt tenen ulieden stellen ten
kwade, en om gan«cn Juda uit te roeijen.
I1.\' Eu Ik zal tiet overbülfsel van Juda
wegnemen, die hunne aangezigten ge-
iteïd hebben, om in Egypteland tegaan,
om aldaar rN vreemd» linden te verkee-
1 ren; m ii\\ rullen allen in Egy ui eland
•, verteerd worden:door het ^ zwaard z,il-
len zij vallen, door d\'-ii honger zullen
zij verteerd wi rrfen, van den kleinste
tot den grootste toe ; door bet zwaard en
iloor ni ti honger rullen zij sterven : en zij
zullen w\'.iMmi tot eene vervloeking, tot
eene ontuttlnr, en tot eer.en vloek, in
lot e*«i]i\' sinandheid.
IS Want Ik zal bczofking -Ioen over
oefenen, die in Egypteland wonen, gelijk
«Is Ik bezoeking gedaan heb over J*-rü:o*
lem. door hit zwaan\', door den bonter
en door de pestilentie:
Il Zoodal het overblijfsel Tan Juda. die
in Egypteland gekomen zijn. om aldaar
als vreemdelingen te ve-kerrrn, grenen
i zal hebben, die ontkome of ovrrbliive;
; Ii weten om weder Ie keeren in het land
; van Juda, waai naar bunne/iel verlangt
veder te keeren, om aidaar te wonen;
1 in Har zij zullen er niet wedeikeeren.
behalve die ontkomen zullen.
i lft Toen atitwoonldi-n aan Jeremia al
! de mannen, die vleten, dat h\\inoeviou-
wen anderen raden rookten, en al de
vrouwen, die daar stonden, zijnde een
i grnute hoop, niiifgaders al het volk. die
io Eg> pi eland, in l\'athio*, woonden,
; /i fffende :
i )(• Aangaande bet woord. \'Int ,:i] tot
\'ons in de» HEEKEN uhhiii geaproken
| hebt, «ij 7.ii 1 lui naar u niet hooren.
17 Maar wij zullen gaiisclielijk doen al
in tgei \'i alt noten mond is uitgegaan,
: ! rookende aan <\' Melécloili dis hemels,
en baar drankolïeren offerende, gelijk ali
wij gedaHii hebben, wij mi onze vaders,
I onze koningen en ouze vorsten, in de
! -ieil\' ii van Juda en in de f I raten van
i Jeruzalem ; torn werden w>j met brood
; vetzadigd, en weren vrolijk, en zagen
neen kwaad.
IS Maar van toen af, dat w.:opgehou-
\' den hrbbe» aan M**!r>hi-i h des heme)* te
rooken, en haar drmikolVereq te. offeren,
hebben v ri van alle* gebrek gehad, en
zijn door het zwaard en door den lnm-
ger verteerd.
i 1!» Ook wanner wü aan Melécbeth des
1 lii-i.n \'- ronken »ii baar <trai<kou>renoll\'e-
i ren, maken wij baat geheelde koeken, om
baar «f te heelden, en oilererj wij haar
j iliankofiereu. /onder nuze mannen ?
Jo Toen «prak Jeremia tot al het volk,
| tol de mannen en tot de vrouwen.en tot
\' al het volk. dit hem \'.ulks geantwoord
hadden, zeggende :
j .1 Het rooken, dal giiüeden inde*te-
I dan van Juda eu in de straten van Jern-
| zalcui Berookt hebt, gi; en uwe videren,
\' uwt kouingeu en une vorMen, en bet
-ocr page 539-
JEREMIM 48, 17.
5 Kn zoudt gij u grootedingen zoeken ?
zoek ze niet : want zi". Ik breng een
kwMut over alle vl»esch, spreekt He
HEBRE; maar Ik zal u uwe ziel tot
IS Zoo waurarhii\'i nln Ik leef, spreekt I
de Koning, wiens naam ia HEEEtE Her |
beirscharen: bij zal voorzeker, als Tha-
bor onder de bergeo, en als Karmel bij
de z.*e, aankomen!
IU Maak voor u gereedschap der gevar.
kelüke wegvoering, gij inwoiieres, ,-n
dochter van Egypte 1 Want Nof zal ter
r er woest Ing worden, en sa] verbrand wor*
den. dat er niemand in wone.
2\'i Egypte ïs eene zeer schoone vaarze;
de slagter komt, hij komt van het noor-
den.
21   Kelft bare gohnarden in baar mii!-
Hen zijn als gemuite kalveren ; mair die
hebben zich ook gewend, zij \'Hu te zamen
gevlugr, zij hebban niet gesiaan : want de
dag huns venlerfs is over hen gekomen,
de tijd hunner bezoeking.
22  Hare stem zal gaan als tan ee*e
slang s want zi) zullen met krijgsmagt
ilaarheM n trekken, i n tot haar in.* t
bnl-ri komen, gelijk houthouwers.
Z\'A Zii h"bhen baar woud ar"z> ho-iwen,
spreekt de HEEUK, hoewel het ni»-t i» te
onderzoeken: want zii /ij» meerder dan
de sprinkhanen, zoodat me» hen niet
tellen kan.
21 He dochter van Egypte is beschaamd;
/ij is gegeven in de hand dts volka van
het noorden.
25 He I1EEKE der heirscharen,deGod
Israels, zegt: /iet. Ik zal be/oekïngdoen
over de menigte van No, en o«*er Farao,
en over Egypte, e» over bare goden, rn
over hare koningen, ja over Paralk, en
over degenen, die op hem vejtrouwen.
2i> En Ik zal hen geven in de hand der-
genen, die hunüeder ziel zoeken, en in
de band van Nebukadrézar, •! n koning
van Kabel, eu in de band /.mier knech-
ten. Maar daarna zal zi) bewoond wor-
den. als in ile da^en van ouda, bpreekt
de HEEHE.
27 Maar •\' gij,uiün knecht Jnkob! vrees h
niet, en ontzet Q niet, o Israël! want zie, |
[k /al u verlossen uit verre landen, en
uw zaad uitliet land huunergevangenis , \'
en lakoh zal wederkomen, en stil en ge- |
rust zijn, en niemand zal/>»< verscbrik-
ken.
2s iij ilftit, mi|» kneciit Jakob! vrees
niet.spreekt de HEEHE: want Ik ben met
u ; want Ik zal eene voleinding makei
met al de Heidenen, «vaarlieuen Ik u ge-
dreven zal hebben, docb met u zal Ik
geene voleinding maken, maar u \' kast ij
den met mate, eu u niet ganscb onschul-
dig houden.
HOOFDSTUK 17.
Profetie W-rn .Ie Filivtijiie». Tyttèra. 7.i.(o- j
leren.
HET woord des HEEREN, Hat tot den        m
profeet Jeremia geschiedde, tegen de !
Filistijnen; eer dal Farao Ga/a sloeg.
2 SSoo zegt \'Ie HEERE -. Ziet,wateren ko- |
toen o|) van bet noorden,e» zullen wor-
den tot eene overloopendi heek,enover-
loopeu bet land m ie volht id van het- |
zelve, de stad en die daarin wonen, t n de
menseben zullen schreeuwen, en al de \'
inwoners des lands Bullen hullen;
:t Van wege het geluid van het» klater
der uoeven zijner " sterke pmartum, van .. j..r.
wege het geraas ; ijner wagenen, r« het
bulderen zijner \'• raderen : de vaders zien
niet om naar de kinderen, van wege de • ie».
slappigheid hunner liandeu;
t Va» we/e den tlng, die er komt nui
alle Filistijnen te verswen,oui aan i T\\ • c jrr.
rus en / eluu allen overgeblevenen helper
af te snyden : wp.nt de 1IEERE zal tle Fi-
Hsiünen, Int overblyfsel dtseilaads .an
Kt tuur. verstoren.
A Kaalheid isopGazagekooien ; -\' A\'s. dier,
k\'-kn; is uitgeroeid, met bet ovorbltjfsel
21 9.
•\'tv n m buit geven, in alle plaatsen,
waar g-ij zult heucntrekken.
HOOFDSTUK 46.
Opschrift van da ml--. mlr |iroCrtHn, ra. 1.
Profetie tan (te ,.. i. i < i - tan \'l\'ti konUUf
van l\'..-; |.*i\'. Farao Nrelm. 1; en voorin \\*n
He rrheele verworatjitff van Kirypie iloor
Nehukailré/ar, . .ft eene bnirfvornlr Iwlndr,
13. Co.)* »Ut wordt l\'. ti.i,,-i in hun»" kfta-
1     \'11\' •• r>. 27
HUT woord H. - HEBREN, \'lat tot den
profeet Jeremia geschied is tegen
de Heidenen.
2  Tegen Egypte; tegen liet heir van
Farao Necho. Koning van Egypte, Hat
aan de rivier Frath. bij kar e hem is. wan,
Hat Nebukadr^zar, de koning van Babel,
sloeg, in het vierdejaar van J6jakim, Hen
zoon van Jo.<ia, Hen koning van JnHa.
;; Itu-t in t sebild en tl" rumlaa toe,
en nadert tut den strijd!
4  Sl>ant d« paarden uu, en klimt op,
gij ruiters \' e» stelt u met helmen; " vaagt
He spiesen, trekt He pantsiera aan!
.ï Waarom zit Ik. dut /.ij v.t-:iü.\' ! ca
achterwaarts gedreven ziin ? Zelfs hunne
helden tij\'* verslag*o,en »« uu n He vlugt,
en zien niet om; er is schrik van roiulum,
spreekt de II E EK E.
fi l>e snelle ontvliede nitt, en He beul
nntkome niet; tegen het noortien, aan Hen
oever Her rivier Frath zijn /.ü gestruikeld
en gevallen.
7 Wie is deie, die optrekt als en
stroom, wiens wateren zich bewegen
als He rivieren ?
5  Egypte trekt op al" een stroom, en
:i:ne wateren bewegen zich als He rivje
ren; en hu zegt: Ik <:«! optrekken, ik zal
He ar.rde bedekken, ik zal de etad, en
die daarin vronen, verderven.
!» Trekt op, gij paarden ! en raast, gij
wagens I en laat He helden uittrekken : de
Moorcn, en de l\'uteérs, ilïe het «rhitd
handelen, en He Lydlcr*, tlie den \'• hoog
handelen e« spannen.
10 Maar deze da* is des Heeren, des
IIËERF.IV der heirschare», een dag der
wrake, dat Hij zich Wrcke fan zijne Wê«
derpartijders, en het zwaard zal vreten,
en verzadigd, en dronken worde» van
bun bloed: want de Deere HEEREder
heirsebaren heeft een slagtoiV-r in liet
land \' \'m het noorden, aan de rivier
Frath.
- 11 Ga benen op naar < GileaH, en haai
, balsem, gij jonkvrouw, dochfr van
i Egypte! T;- vergeefs veriuenigvi-ldigt gij
de medicijnen, er is geene beeling voor u.
12  l)e volken hebben uwe schande ge.-
hoonl, en het land is vol van uw gekrijt,
want /ij hebben (icU gestooteti, held te-
gen beld.zij xiju beiden ie zauie» gevallen.
13  Het woord, dat de HEEKEtntden
profeet Jertinta «prak, van de aankomst
van Nebukr.dré/.*r,den koning van Itabel,
. om Egjpie!and te slaan.
j 14 Verkondigt in Egypte, tn doei he\'
1 booren teMigdol; doet het ook hooren ve
Nof en te Tacbpanhea ; zegt i Stelt er u
naar, en maakt u gereed, want het zwaard
beeft verteerd wat rondom u is.
l.ï Waarom ziju uwe sterken wcgge-
veegd ? Zij stonden niet. omtlat beu de
HEEK E voortdreef.
lij Hij maakie der struikel\'uden vele ;
ja de een viel op den auder; zooHat *ij
ieiden: Staat op en Jatt ons wedeikee-
cen tot li« l volk, en tot het land onzer
geboorte, van wege bet verdrukkende
zwaard.
17 l>aar riepen zij: Farad, de koning
»an Egypte, is maar een gedruisch ; bij
heeft den gezetten lijd laten voorbijgaan.
\'. Jr,. W 10
-ocr page 540-
JEREMTA IS.
J.v.c. hum .UK, hoe lang xult gij " zelven \'
•°°\'
           in snij dingen makt n ?
O wee, KÜ zwaard des HEEREN!
,,,.,, boe lang zult gy niet stil houdec ? vaar
!,V \' in a\' m uwt\' scbeede, rust en weea stil.
jrr. ir,          . Hoeiou1, gij 8ti, hoU(lpDi, aellEKHE
berft torh aan httzttnaid bevel gegeven ;
tegen A\'skelou ea tegen de zeenaveu,
sldaai beeft l!;i bet besteld.
HOOFDSTUK 4S.
Profrtir te^en Ar Moahirtrn. van weer bunne
verlt uldiire 7iim)f n. in-ondrrhei\'t vu hun-
Ma on\'lrijftlijL\'n hon^\'iiiurtl rn »rr»< htin-
v»n Ood pb ïijh volk, met eenr lnjgri orjrile
belofte.
Jrr. 2r.2i. riiEGEN » Moab zegt de HEERE der
27-3. 1 heirscharen, de God lsraêls, al zon i
Wee over Nebo, want zij is verstoord;
Kirjat na im is beschaamd, zij is \\np m>-
men; de stad des hoogen vertreks is be-
schaamd en verschrikt.
C Moabs roem van Hesboti is er niet
mepr; zij hebben kwaad tegen haar ge-
dacht tergende i Komt, en laat ons
haar uitroeiden, dat zij Keen vülk meer
zij; ook KÜ. o Madmen ! zult nederge-
h ouwen worden, het zwaard znl achter
ii her gaan.
3  Er is eene stem des gekrijts van Ho*
ron.-iini; verstoringen eene grootebrei.k !
4  Moab i* verbroken; bare kleine kin-
deren
hebben een gekrijt laten hoeren.
.\'» Vaut m den opgang van Luhith zal
Je*. 13"\'. ^ geween bü gewe< n opgaan, want inden
afgang van Uoronaiui hebben Moabs
weder part ijders een jammergesi\'hrei ge-
hoord.
ti Vlugt, redt nlicder ziel ! en wordt
Jer. 17 6. tla de « In t ie in de woeati.in :
7  Want om uw vertrouwen op uwe.
werken, en op uwe schatten, zult (pj ook
ingenomen worden . en Kamos zal henen
Jer. W.S. uitgaan in gevangenis, zijne \'\'priesteren
en zijne vorsten te inmen,
8  Want de verstoorder zal komen over
elke stad, dut niet ééfl* stad ontkomen
zal; en het dal zal verderven, en hel
effen veld verdelgd wordrn : want de
HKERE heeft het gezegd.
9  Geeft Moab vederen, want al vlie-
gende. zal zij uitgaan; en bareneden
zullen ter verwoesting worden, dat n te-
mand in dezelve wone.
10   Vervloekt zij, die des HEKKEN
werk bedriegtlijk do-r; ia, vervlo-k! z(j,
die - en zwaard van het bloed onthoudt!
11   Moab is van zijne jeugd aan gerust
Zef. 112. RCweest, en bij her ft oji zijne <• heffe stil
gelegen, en is van vat in vat niet gele-
digd, en heeft niet gewandeld in g^van*
genis; daarom is zijn smaak in hem ge-
bleven, en zijn reuk niet \\eranderd.
12   Daarom, riet, de dagen komen,
spreekt de HEERE, dat Ik hem vreemde
gasten zal toeschikken, die hem in
vreemde plaatsen zullen voeren, en zijne
vaten ledigen, en htuiJieder Itessrhen in
stukken slaan.
13  En Moab zal beschaamd worden van
wege Kamos, gelijk alt het hui» Israéls
beschaamd is geworden van wege Belle
IKon. 122f El, ./\'iimilieder veitrouwrn.
14  Hoe zult gij zeggen : Wij zijn helden
en dappere mannen ten Itrgdeï
l.ï Moab is verstoord, eu uit zijnestc-
den opgegaan, en de keur zijner jonge-
lingen is ter slagting afgegaan, spreekt
de Koning, wiens naam is HEERE der
heirsi\'haren.
Ui \'>\'ioabs verderf ia nabij om te komen,
en zijn kwaad baast teer.
17 Beklaagt hem, gy\' allen, die rondom
hem ziit, en allen,die rijntu naam kent .
zegt: Hoe Is de sterke staf, de sierlijke
stok verbroken?
15  Haai neder uit «tee heeilijkhcid, en
woon in dorst, gij inwoneres, gij doch-
, ter van Dibon : want Moabs verstoorder
is tegen u opgetogen, hij heeft «we vee-
tingen verdorven.
19 >ta aan den weg, en zie toe. gy
inwoneres van Aróérl Vraag den vin»*
tenden «t/a en de ontkomene rrowie ;
zeg : Wat is er geschied ?
Cl) Moab is beschaamd, want hij is
verslagen, v huilt en krijt ! verkondigt
te Arnou, dal Moab verstoord Is.
21 En het oordeel is gekomen over het
vlakke land; over Holon. enovrr Jshza.
en over Méfa&th,
CC En over Dibon, en over Nr-bo, en
over Beth-Diblaibfifni.
23 Ën over Kirjalh.lim, en over Be.th-
Gamul, en over lleth-Meon,
:M En over KeriAtb, en over Iloxra ;
ia over alle steden van Moabs land, die
verre en die nabij zyn.
C-ï Moabs hoorn is afgesneden, en zyn
arm verbrokef, spreekt de HEERE.
ïii Maak hem dronken, omdat hu zich
groot gemaakt heeft tegenden HEÉItE;
zoo zal Moab wier de handen klappen iu
zijn uitspuwsel, en hij zelf zal ook ter
helagehing lijn.
Ï7 Want is\'unlet lsrat-lfe/belagehinR
geweest? was hij onder de dieven geven*
den, dat gij u ;•"• bewoogt, v?tn den f i.i.l
af. dat uwe woovtlëa van hem waren ?
?S Verlaat de steden, en woent in de
steenrots, gij inwoners van Moab! en
wordt gelijk eene duif, die la de door-
gangen van dei mond eens hols nestelt.
C9 \\Vy hebben Moabs :• hoovaardij
gehoord, (hij is zeer hoovaardig) zyne
trotschbeid, en zijne hoovaardij, en zti-
nen hoogmoed, en zijns harten hoogheid.
30  Ik ken zijne verbolg^nheid, spreekt
de II HER E, r.rt«<• niet alzoo; zijne
grendelen dtM-n het zoo niet.
3i Daarom zal ik over Moab huilett,
ja om gansch Moab zal ik krütenjover
de lieden van Kir-heres zal men zuchten.
31\' Boven het geween vnn Jaêzer zal ik
u b\'-weem n,gij wijnstok van Sibma! uwe
wijnranken zijn ovirz^egegaan,zij heb-
ben gereikt tot aan Jaezers Zee; maar
de verstoorder is gevallen op uwezomer-
vruebten eu op uwen wijnoogst;
33 Zoodat de « blü*lscha;i en verheu*
ging uit het vruchtbare veld, namelijk
uit Moabx land, weggenoiosn is i want
Ik heb den wijn doen ophouden uit de
kuipen ; men zal geene druilen treden
met vreugdegeschrei; bet vreugdege-
schrel zal gee\'n vreugdegeschrei -rii»-
31  Vae wege H-sbocsgekrijt tot Eleale
10e, tot Jahaz toe, hebben zij hunne
stem verheven, van * Zonrtotaan IIoro-
nA\'im, die driejarige vaarze : waut ook de
wateren van Nimrim zullen tot verwoes-
tingen worden.
3ó En Ik zal in Moab doen ophouden,
spreekt de HEERE, dien, die op de hoogte
offert, en die zijnen goden rookt.
3rt Daarom zal mijn hart over Moab
getier maken als de fluiten; ook zal uiijn
hart over de lieden van Klr-heres getier
maken als de (luiten, omdat het uver-
scbot, ifct hfl gemaakt had, verloren in.
37  Want iiile \' hoofden zijn kaal, rn
alle baarden afgekort; op alle handen
zijn |H insnijdingen, en op de leuden is
een zak.
38  Op alle daken var Moab, en op al
hare straten is overal misbaar: want Ik
heb Moab verbroken nis een vat, waar
men grenen lust aan beeft, spreekt de
HEERE.
39  Hoe is hü verslagen! zij huilen;
hor1 heeft Moab den nek met schiamte
gewend] Alzoo zai Moab allen,die rond*
om hem zijn, to\'. helagching en toteene
ontzetting worden.
40  Want zoo zegtdellEERE : Ziet,hü
zal snel vliegen als een «arend, en hij
zal züne rbrageltfl y ver Mcah uitbreiden.
-ocr page 541-
JKBEMI\'A 43.
! j.
I 10 Maar Ik beb Ezauontbloot. Ik heb
j zyne verborgene plaataen ontdekt, dat
j hij zich niet zal kunnen versteken; zyn
\\ zaad is verstoord, ook /ijne broi«l«-rs,en
i zijne naburen, en hij is er niet meer.
\'-
11 Laat uwe weezen achter, en Ik zal
hen in het leven behouden, en Iaat BWC
weduwen op Mij vertrouwen.
1 12 Want loozejft de HEERE: Ziel,de-
genen, welker oordeel het niet i. den
beker tedrinkrn,zulle n ganschelük drïn-
ken ; en zoudt gii eenigtins onschuldig
gehorden worden ? Gi) zult uietorschul"
dig worden gehouden, maar gij tuit gftn-
, scnelük drinken.
13  Want Ik heb hij Mij zelwngezwo-
ren. spreekt de IIEERE, «lat Hozra wor-
ilen zal tot eene ontzetting, tot eene
smaadheid, tot eene woestheid, en tot
eenen vloek ; en al hare steden zullen
worden tot eeuwige woestheden.
14  Ik heb een * gerucht gehoord van
den HEERE. cu er is een gezant geschikt
onder «Ie Heidenen, om te xeggeK : Yer-
gadert u, en komt aan legen haar, en
maakt u op ten strüdt.
15  Want ziet. Ik heb u klein geui\'iakt
onder de Heidenen, veracht onder de
menseben.
lfi l\'wesehnkkeliikhei-l heeft ubtdro-
1 gen, en de \' trotse bh* id uws harten, gij,
die woont in de kloven «Ier steenrotsen,
die u houdt, op de hoogte der heuvelen!
AI zoudt gij uw ••\' nest zoo hoog maken
nis de arend, zo-j zal Ik U van daar ne-
derstooten, spreekt de HEERE.
17 Alzoo zal Edom worden tot eene
I ontzetting; n al wie voorbij haar gAat,
1 zal zich ontzetten, en fluiten over al
bare plagen.
IS "Gi\'lUk de omkeering van Sodom en
Goniorra en harer naburen, zal het zijn,
zegt. de IIEKltE : niemand zal daar wo-
\' nen, en geen mertachenkitid daarin ver-
keeren.
19 /\'Ziet, gelijk een lei-uw vande 7 Ter*
\\ hefling der Jordaan, zal Mi opkomen
tegen de sterke*woning 1 want Ik zal hem
in een oogt-nhlik daaruit doen looptn; en
1 wie duartne verkoren is, dien zal Ik te-
gen haar bestellen • want wie is Mü ge-
lijk? en » wie zou Mij veniagvaarden ?
en wie is die herder, die voor mijn aan-
gezigt bestaan zou ?
2u Daarom hoort Ie» IIEEREN rand-
slag, dien Hij over Edom heeft beraad-
slaagd, en zijne gedachten, die Hii ge-
dacht heeft over de inwoners van Tue-
man 1 Zoo de geringste van de kudde
ben niet zullen nedertrekkeu \' Indien
hij hunlieder woning niet boven hen zal
verwoesten !
21   De aarde beeft gebeefd van het ge-
luid huns vals, ran het gekryt, welks
geluid gehoord is b\\j «Ie Schelf zee.
22  Ziet, hij zal opkomen * en sn=I vlie-
gen,als \' • n arend, en zijne vleugelen over
Bozra uitbreiden ; en bet hart van Edoms
belden zal te dien dage wezen, als het
hart eener \' vrouw, die in nood ia.
23  T^gen « Datuaskus. Beschaamd is
Uamaih en Arpad . omdat zij een boos
gerucht geboord hebben, zijn zij |*ramol-
ten; bij de zee Is bekommernis, men
kan er niet rusten.
24  Damaakus is slap geworden, zti heeft
zich gewend, om te vlugten, en siddering
heeft haar aangegrepen ; benaauwdheid
en BDiarteu als van eene « barende rrouw
hebb»n haar bevangen :
2.) Hoe is de beroemde stad niet gela-
ten, de stad mijner vrolijkheid !
26  Daarom zullen hare jongelingen
vallen op harestraten ; en al A:irekrijgs-
lieden zullen te dien «laze ncdergehomvcn
worden, spreekt de HEERE der heir-
scharen.
27  En Ik zal een 1 vuur aanateken in
C.
41   Kik eene der •>».,;,.ti in mwut,
en fik eene «Ier va*; igheden is ingeno-
min ; t*n lift hart van Moabs belden lal
te illen dage wezen, ai» het hart eener
vrouw, die in nood is.
42  Want Moab tal verdelgd worden,
dat lui geen volk zij, omdat Ui zich
Kroot gemaakt heeft tegen •\'.• n 11 KERK,
4.1 De imn. ti de kuil, en de strik.
over u. rij inwoner van Moab 1 spreek:
de HE ERF.
44 Die van de vreeze ontvliedt, lal in
den kuii vallen, en die uit den kuil op-
komt, xal in den strik gevangen worden i
want Ik zal over haar, over Moab, het
jaar van hunlieder bezoeking brengen,
spreekt de HEERE.
4.ï Die voor des rijandt inagt vlugten,
bleven staan in de schaduw van H^abon;
•»l 2« maar een » vuur in uitgegaan van Hcs-
< bon, en i < u s \\ lm van tusseben Siboo,
\'. en heeft de hoeken van Moab en den
schedel der kinderen van het gedruisch
verteerd.
41 Wee u, Moab! het volk van Kanton
is verloren -. want uwe zonen xitn weg-
genomen in gevangenis, ook zijn uwe
dochters in gevangenis.
47 Maar in het laatste der dagen, zal
Ik Moabs gevangenis wenden, spreekt
de HEERE.
Tot hiertoe is Moiibs oordeel.
I Jer. l« mXi.
HOOFDSTUK 19
Profetie t
•voegde bcinfir, M,
TEQEN de kinderen Ammons zegt de
HEER E al/uu: Heeft dan Israël geene
, kinderen? heeft hij geenen erfgenaam ?
. Waarom is dan Malcham erfgenaam van
1,1 " Gad, en waaroi.i woont lijn volk in
j deszelfs steden ?
| 2 Daarom ziet, de «lagen komen, spreekt
i. de HEERK, dat Ik over \'> Rahba der
, kinderen Ammons een krijg3gescbrei
. zal doen hooren, en zij zal tot eeneii
•  woesten hoop vorden, en hare onder-
hoorige plaatsen zullen met vuur aan-
gestoken worden; en IsraÉl zal erven
degenen, die hem geërfd hadden, zegt
de HEERE.
3Huil,oIIesbon! want Ai is verstoord;
krijt, gij dozUteren van Rabbi 1 gordt
zakken aan, «drijft misbaar, en loopt
om hij de tuinen : want M&lchain zal
wandelen in gevangenis, lijpe\'prieste-
ren en zijne vur*ten te zaïaen.
4  Wat roemt gij op «tic* dalen ? uw
: dal is weggevloten.gijafkeerigedochterl
die op hare \'schatten vertrouwt, :eg-
\\
gen.de : f Wi< zou tegen mij komen ?
5  Ziet, Ik \'.al vreeze over ii brengen,
i spreekt de Heere, de HEERE der heir-
1 scharen, van allen, die rondom u ziin ;
\' en gij lieden zult, een iegelijk voor zich
\' henen, uitgedrrven worden, en niemand
zal den omioolende vergaderen.
\'\'. Maar daarna zal Ik de gevangenis
•  der kinderen Ammons wend* n, spreekt
de HEERK.
! 7 Tegen Edom zegt de IIEERE derheif
scharen alzoo: ï Is er dan geene wijsheid
meer te Theman ? Is de raad vergaan
van de verstaodigen ? Is hunlieder wijs-
heid onnut geworden ?
S Vliedt, wendt u, woont in diepe
f I—torn, gij inwoners van A Dedan!
want Ik heb Ezaus verderf over hem
On.
Jer.
19: «5.
50; K>.
, II.
17.1.
B
ragt, den tijd, dot Ik hem bezocht
.
y I Zoo er wijnlczcrs tot u gekomen
waren, zouden zij niet cene naleving
hebben overgelaten .\' Zoo er dieven b<j
nacht gekomen Mr*», zouden zij HMt
verdorven hebben zoo veel hun genoeg
ware?
-ocr page 542-
JE II KM PA 50.
den muur van l>ama*kus,eii het zal Ben-
hadads pal j •!"! verteren.
2* Tegen Kedar, entegen de koningrij-
ken van H.i/ciT. die Nebc.kadré\'zar.dc ku-
uing van Babel, sloeg, .regt de HKEKE
al zoo : Maakt u op. trekt o[> tegen Kedar,
en verstoot de kinderen van het oosten.
C*J Zij zullen hunne tmten * n hunne
ku.lil» it ni\'Lii. n, hunne gordijnen en a)
hun gereedschap, en hunne kemelen voor
zich -m ,"n ii-ii . en zij .".!!• n • gi n li<-ti
uitroepen : Schrik v«n rundoui!
3(1 Vliedt, zwtrft fluks henen weg,
woont in diepe plmatëem, gii inwoners
van l(a/or! spreekt de HEEEK \\ want
Ncbukndré\'zar, de koning van Kabel,
hetll ccnen randslag t••_:#• n ulieden be-
rnadslaagd, en eene gedachte tegen hen
g,d*tcht.
.\'il Maakt u op, trekt opteken het volk,
\'lat ruit heeft, nat in tekerheld woont,
spreekt de IIEKKE ; dat (reene deuren
noch Rrende] heeft, die alleen wonen.
X\' Kn hunne keutelen tallen ten roof
/iin, en de menigte vnn hun vee zal teil
buit zitn; en Ik zal ben verstrooien in
alle «ionen, f> lerfea degenen, die aan
de i hoeken afgekort /.ij» ; en Ik zal hon-
lieder verderf van al ziine zijden aan-
brengen, smeekt de HBERE.
SS En ILwor/al worden tot eene? dra-
Lf, v.i\'ni.i;. ee:ie vt rwoesting tot ineen*
wisheid ; niemand zal daar wonen, en
geen mcr.schenkind daarin verkeeren.
\'M Het noord de» IIEEltEN, dat tot
den profeet Jerenita geschied i- tegen
Klam, in het begin de» koningrijk* vnn
Zedekia, den koning van Juda,rcggende:
:i.1 Zoo ze*t de HKKKE der.heirscha-
ren : Ziet, Ik zal verbreken Klams boog,
bet voornaamste van huulieder geweld.
:tfi En Ik zal de vier winden uit de vier
boeken des hemels over Klam aanhn n-
gen, e» zal ben in al dïezelve «inden vpr-
*trooijen; in er zal geen volk zijn, waar-
henen Klams verdrevenen niet zullen
komen.                           .
37 Kn Ik zal K\'.aui versaagd maken
voor het aangezlgl hunner vijanden,en !
voor het aaujf\' zigt dergenen, dfehunne
ziel zoeken, en zal een kwaad over heu \'
brengen, de hittigheid miins toorn»,
spreekt de HEERE; en Ik zal het iwaard ,
achter ben /enden, totdat Ik tien ver-
teerd zal hebben.
31 En Ik zal mijnen troon in Elnm
«tellen; en /al den koning en de vorsten
van daar vernielen, spreekt de HEBRE ;
.\'il) Maar het zal geschieden in bet laat-
Ite der dagen, dat Ik Elanis - gevangenis
wenden zal, spreekt de HKKKE.
HOOFDSTUK 50.
Rrmlvoerii-r profetie van de ver«oe»lini.\' iler
Stad IVibrl, en vnn hel lnn.1 der t ti.tl.tt-.-n,
rtoiir de perzen m Meden, ui» iïe(*e de. !
volk» «i\'-.\'uilt-M!. «irrJlinl en hrjofniiurd, .
mei bjlgevoejple whoune beloften van fle ;
verlossing mn hrt .\'.....i-.be volk uit de I
l\'.i i.\\ li mi™ )u gei utienls, en der alitemeene
Kerk uit de i;ee>.|p!i;ke \',-e\\»ie;enit door den \'
Messias.
HET woord, dat de HEERE gesproken
heeft tegen Babel, tegen het land der |
Chaldeen, door de dienst vanden profeet
Ji remin.
3 Verkondigt onder de Heldenen, en I
doet hooren, en werpt eene banier op,
laat booren, verbergt bet niet; zegt :
Hahi 1 is Ingenomen, * Bel Ie beschaamd,
Merödaeh is verpletterd, bare afgoden
zijn iii-i-;i >i;und. hart\' drekgoden zijn ver»
pletten!!
3 Want een volk komt tegen baar op
van het noorden , dat /al haar land letten
in verwoesting, dat er geen inwoner in
zal . ;iri, van de menschen aan tot de
beet ten toe zijn zij weggenrorvn, door-
gegaan l
•1 In dezelve dagen en ter zelver tijd,
spreekt de HEERE, zullen de binderen
Israéls komen, zij en de kinderen Tan
Juda te zamen ; wandelende en weenende
zullen zii henrngaan, en den HKKKE,
hunnen (jod, roeken.
5 Zn zullen naar Zeon vragen ; onden
weg herwaarts /uilen hunne aaiigezigten
zijn; zij zullen komen en den HKEKE
toegevoegd worden, met een eeuwigver-
tand. <lnt tiii t /al worden vergeten.
<\\ Mijn volk Waren verlorene schapen,
hunne berden badden hen vet leid, zij
ha Iden hen gevoerd naat1 de bergen ; zij
gingen vhh he>g tut heuvel, /.ij vergaten
, lm mie legering.
I 7 Allen, die hen vonden, aten ben op,
j en hunne wedrrparlijders zeiden : Wi|
zullen geeneschuld hebben ; daarom dat
I zij gezondigd hebhen tegen den HEERE,
. i,i de\'\'woning der geregtlgheld, ja tegen
den HEERS, de Verwachting hunner
| vaderen.
[ 8 \'Vliedt weg ujt het midden van Ba-
bel, en gaat uil der (\'haldeen land ; en
weeal als de hokken voorde kudde henen.
I 9 Want liet. Ik zal eene verzameling
1 van groot e volken uit het land van bet
; noorden verwekken, en tegen Babel op-
; brengen; die zullen nch tegen hae- ru»-
; ten, van daar zu! /ij ingenomen worden;
i zijne pijlen zullen zijn als een» kloeken
helds. geen zal ledig wederkeeren.
10  En (.\'balde** zal ten roof/iin : allen,
die bet beroo-en, /uilen verzadigd wor-
d-n. spreekt de HKEKE.
11  Omdat gij u verblijdt hebt.omdat gn
»an vn ugde nebt ojr.\'espronKtn, gij plun-
deraarsiniinererfeitis 1 omdat gij geil ge-
worden zi)t al» eene grazige vaars, e«
hebt nbrwveht al» de sterke jMarsfe»;
13 Zoo is uwe moeder zeer beschaamd :
die u gebaard heeft, ia schaamrood ge-
worden ; ziet, zij is geworden de achterste
der Heidenen, eene woestijn,dorheid en
wildernis.
Ki Van wege de verbolgenheid de»
HKEKKN zal zU niet bewoond worden,
maar zij zal geheel et ue verwoesting wor-
den: \'\'al wie aan Babel voorbijgaat, zal
zich ontzetten, en Muiten over al hare
plagen.
11 Kust u tegen Habel rondom, gij al-
len, die den boog spant ! schiet in haar,
en spaart de PÜIen niet : want zij heeft
tegen den HKEKE gezondigd.
15 Juicht over baar rondom, /ij heeft
hare hand gegeven; bare fondamenten
zijn gevalltn, hare muren sHn »fgebro-
ken: want dat i» des HKEKKN wraak,
wreekt u aan haar, doet haar,gelijk als
zÜ gedaan heelt!
Il» Roeit uit van Babel den zaaijer,en
dien, die de sikkel handelt in den OOgSt*
tijd ;laat ben van wege bet verdrukkende
zwaard, rich keeren.een iegelijk tot ziin
volk, en vlieden, een iegelijk uaar zijn
land.
17 Israël 1» een verbijsterd lam, tint de
leeuwen verjaagd hebben ; de eerste, </te
ham heeft opgegeten, was de koning van
Assur, en deze de laatste, Nebukadré/ar,
de koning van Bitbel, beeft hem de betn-
deren verhryzeld.
is 1\'aarom, zoo /egt de HEERE der
heiriebaren, di God Lsraelei Ziet, Ik zal
bezoeking doen overden Voning van Ka-
hel en orerslla land,gelijk hIh Ik beioe*
king gedaan heb over den < koning van
Asaui\'
IK En Ik zal Israël weder tot zijne wo*
uing brengen, en hu zal weiden u{i den
Karmel en »,> den Basan ; en zijne ziel
.ui "]i het jrebrrgt: van Kl\'raim en Gilead
venadigd worden,
Co In die dagen en te dier tijd, spreekt
de HEKKK.za! l*rael*ongeregtigheidge-
zoebt worden, maar :u ml er niet zijn, en I
.1»".. tR 30.
Jer. 5)«.
t»l*nh.|s l.
-ocr page 543-
JEKEMI\'A bl.
de tonden van Juda. maar nullen niet g<
vonden worden : want I k zal ze dengenen
vergeven, die Ik /al doen ov*rblöven.
21  Tegen het land Merathriïin, trek
tegen hetzelve op, en tegen de inwoner*
Tan l\'ekod; verwoest en verban achter
hen, spreekt de HEERE, en doe naar
alle*, wat Ik u genoden heh.
22  Er in een krijgsgcschrei in hrt land,
en eene groote breuk.
23  Hoe is de hamer der gansrlie aarde
zoo afgehouwen en verbroken ! Hut ia
Babel geworden tot eene ontzetting on-
der de Heidenen !
24  Ik heb u een\'at rik gesteld, dies zyt
gij ook gevangen, o Kabel! dat gij tiet
niet wist: gvi *VK gevonden, en ook gegre-
pen, omdat ;n u tegen den III.I Kt in
ëtrijd gemengd hebt.
B De HEERE beeft züneschatkamer
opengedaan, en de instrumenten zijner
gramschap voortgcbragt: want dat is een
werk van den Heere, den HEERE der
heirscharen, in bet land der t\'haldeen.
2\'> Komt aan tegen haar van het uiter-
ste, opent hare schuren, vertreedt haar
als korenhoopeu, en verbant ie; laatxe
geen overblijfsel hebben.
27  Doodt met het zwaard al bare var-
1 ren, laat ze afgaan ter slagting; weeover
hen, want hun dag is gekomen, de tijd
hunner bezoeking!
28  Er ia eene n\'fio der gevlugten en
ontkomenen uit het land van Kabel, om
in Zion te verkondigen de wraak des
UEEREN, onz*-s Gods, de wraak zijns
tempels.
29  Laat u hooren tegen Kabe], gü
schutters ! gij aller», die den boog spant!
legert u tegen haar rondom, laat nie-
mand van hen ontkomen; vergeldt haar
naar baar werk, doet baar naar alles,
wat zij gedaan heeft: want zij heeft trot-
schelijk gehandeld tegen den HEERE,
ir :\'-n den Heilige Israels.
30  Daarom zullen hare ƒ jongelingen
vallen op bare straten, en «I bare kriigs-
lieden te dien dage uitgeroeid worden,
spreekt de HEERE.
31  Ziet, Ik tril aan u, gii trotsche!
spreekt de Heere, de HEERE der heir-
seharen : want uw dag is gekomen, de
tijd, dat Ik u bezoeken zal.
32  Dan zal de trotsche aanstooten en
vallen, en er zal niemand zijn, die hem
oprigte; ja Ik zal een vuur aansteken
in zijne steden, dat zal alle plaatsen
rondom hem verteren.
33 Zoo zegt de HEEKEder heirscharen:
De kinderen lsraêts en de kinderen van
Juda /.Mn te zanten verdrukt geweest; en
allen, die hen gevangen haddeo, hebben
hen vast gehouden, zij hebben nen gc-
weigerd los te maken.
3t.V«nrhuu Verlosser is sterk,HEER E
der heirscharen is zyn naam ; Hij zat
hunnen twist zekerlijk twisten, opdat
Hij bet land iu rust brtnge, maar de
tnwonera van Dabei beroere.
35 Het zwaard zal zijn over de Chal-
deën, spreekt de HEERE, en over dfl
inwoners van Dabei, en over hare vnr-
sten, en over hare wijzen.
3(1 Het zwaard zal zijn over de lenge-
naars, dat zit zot worden; het zwaard zal
zijn over hare belden, dat zij versagen ;
37 Het zwaard zal ztjuovrr zijne paar-
den en over zijne wagenen, en over den
ganseben gemengden hoop, die in het
midden van hen is, dat zij tot wijven wor-
den ; het zwaard zal zijn over hare schal•
ten, dat zij geplunderd worden.
33 DroOKte zal zijn over bare wateren.
dat zij ultdroogen j want het is een land
van gesnedene beelden, en zij razen naar
de schrikkelijke afgoden.
39 Daarom zoo zullen de wilde dieren
der woestijnen met de wilde dieren der
eilanden d-iarin wonen ; ook zullen de
jonge nrruisen daarin wonen ; en men zal
er geen verblijf meer hebben in eeuwig-
beid, en lij zal niet bewoond worden
van geslacht tot geslacht.
40  ;r Gelijk God Sodom en BflBom en
hare naburen beeft omgekeerd, spreekt
de HEERE, afzon zal nieman I aldaar
wonen, en geen mm-ehenkind in haar
verkeeren-
41   Ziet, Maar komt e"u volk uit het
noorden, en eene greote natie,en gewei»
digf koningen zullen van de zijden der
aarde opgewekt worden.
42  Boog en spies zullen zij voeren ;
wreed zijn zij, en zullen nietbarmhartig
zijn; bunnt stem zal bruisen aladezee,
en op paarden sullen zij rijden; het i«
toegerust als een man ten oorlog, tegen
u, o dochter van Babel !
43  De koningvan Babel beeft bunlteder
gerucht gehoord, en zijne handen zijn
slap geworden;\' henaauwdhrid heefc hem
aangegrepen, weedom als van eene ba-
rende frinw.
44  *Zier, gp\'ijk een leeuw van de ver-
heffing der Jordaan, zal bij opkomen
tegeu de sterke woning, want Ik zal hen
in een oogrtibHk daaruit doen louperi ;
en wie daartoe verkoren is, dien zal Ik
trgen haar bestellen : want \' wie is Mij
gelijk? en wie zou Mij verdagvaarden ?
en wie is de nerder, die voor mu.ii aan-
gezigt bestaan zou r
45  Daarom hoort den >•• iae Mag des
HEKKEN,dien Hij over Babel he.>ftbe-
raadslasgd, en Xijne gedachten, die Hij
gedacht heeft over het land der Oir\' leéui
Zoo de geringste van de kudde hen niet
zullen nedcrtrekkenl zoo hij de woning
boven hen niet zal verwoesten!
4»i De \'i aarde is bevende geworden van
bet geluid der inneming van Bab I. en
het gekrijt is gehoord onder de «alken.
HOOFDSTUK 51.
Verdere profetie van den til en de verw-w*»,.
ting van hel weelderige, gierige, wreedr en
aftrodii>rhe Babel. en van de genadige vrr-
lo*»ing van het Joodwhr volk uit de Babj.
(oni-j-hc gevangen», VS. 1. Jerenna beveelt
aan Seraja, om hel boek. waarin hij <le*e
pro eiien had geschreven, inet eeneu meen
aan hrUcIve gebonden, bt) Babel in de
rivier Fralh Ie werpen, lot een teeken van
BabcN eeuwige veriinking, 5\'J.
ZOO zegt de HEERE i Slet, Ik zal
een* verdervenden " wiuil opwekken
tegen Kabel, en tegen degenen, die daar
wonen in bot hart van degenen, die
tegen M opstaan.
2  Eu Ik zal Babel I wanners toeschik-
ken. die haar wannen, en haar land uïtle-
digeu tullen: want zij zullen ten dage des
kwaads van rondom tegen haar zijn.
3  Deschutterapannezijnen boog tegen
</ie/i, die spant, en tegen dien* die zicb
verheft in zyn pantsièr; en verschoont
hare jongelingen niet, verbant al baar
heir;
4   Dat de verslagenen liggen in bet land
der (\'haldecn, en de doorstokenen op
bare i straten.
6   Want Israël of Juda zal nietin we-
duwscbapu\'-laten worden van zijnen Gud,
van den HEERE der heirscharen, (hoe-
wel hunliider land vol van schuld ia)
van den Heilige Israels.
-li rf Vliedt uit het midden van Bahel.eh
redt, een tegelijk zijne ziel, wordt niet
uitgeroeid m hareongeregtigheid: want
dit is de tijd der" wraak des UEEREN,
die li.i.ir de verdienste betaalt.
7  Babel was em gouden b>;ker in de
hand des II EEK EN, die de gausche aarde
.in,uk\'ii maakte; de volken hebben vsu
baren wün gedronken, daarom zijn de
volken dol geworden.
1 Schielijk is Babel/gevallen en ver-
. Je*. SI ü.
i\'i • i I. il «.
18:1.
-ocr page 544-
JEREMPA tl.
J. v. C. | broken; huilt over haar, neemt? balsem l
saa- i tut hare pijn, misachten zal ;.ii ï\'HM\'H
: worden,
i, b *. \' 9 W\'Ü hebben Babel gemeesterd, maar
* \'
             ; iü ia niet genezen ; * verlaat haar rf(/a,
n \'•« f II \'" "*\'•\' ons "n \'e)C\' Uïh i" \'"il land
\' trekken : want haar oordeel reikt tot
aan den hemel, en i- verheven tot aan
de bovenste wolken.
lü De HEERE heeft onze geregtigbe-
den hervoor gebrast, komt en laat ons
te Zion het werk dt-s MEEREN, onzea
Gods, vertellen!
. Jrr. K.l. 11 \' Zuivert de pijlen, rust descliilili-n
volkom n ti lijk toe. de III MI I heeft den
! (reest der koningen van Medieopgewekt;
want zijn voornemen ia tegen Balie!, dat
Hij haar verderve: want dit lade wraak
k Jrr. S8. des MEEREN, de * wraak z^na temuelt.
12  Verheft de banier op de muren van
Babel, versterkt de wacht, stelt wach-
ters> bereidt dr lagen : want gelijk de
HEI.RE beeft voorgenomen, alzoo heeft
Hij gedaan, wat Hij over de inwoners
van Babel gesproken heeft.
13  Uu. dieaau vele wateren woont,die
niagtig zijt van schitten ! uw einde is
gekomen, de maat uwer gierigheid.
I Auhm 6 P. M \' De IIEERE der hcirscbaren heelt
gezworen bij zync ziel : Ofschoon Ik u
met inenschen als mrt kevers vervuld
heb, nogtana zullen zij elkander een
vreugdegeschrei over u toeroepen.
«tien. I I. 1"» Wie de \'"aarde gemaakt heeft door
I Jer.\' ui 12, zü»" kracht, die de wereld bereid heeft
enz. door zijne wijsheid, en den hemel \' uit-
gebreid door zijn verstand;
.* .\'ui, ^i p. Hf Als Hij zijne btem geeft, zoo is er
\'.\'"\' Ih*m\' e*"n K^l\'uiBcli van wateren inden hemel,
\'•             ii->ï\' en ^Ü \'loet de dampen opklimmen van
51 is\' het einde der aarde ; U-j maakt de blikse-
Jrr. in \\2. f0**" tnet den regen, en doet den wind
voortkomen uit zijne schatkameren.
17 Een ieder mensen is onvernuftig ge-
worden, zoodat bij geene wetenschap
i
                        heeft; een ieder goudsmid ia beschaamd
van het gesneden beeld : want zijn ge-
goten beeld ia leug-a, en er ia geen
gee<.t in hen.
IS IJdelheid zijn zij, een werk van
verleidingen; ten tijde hunner bezoe-
king zullen zij vergaan.
n .Ier. |U;16. l\'.IJakobs "deel is niet gelijk die;
wp.nt Hij is de Formeerder van alles,
en hmii ia ds roede zijner erfenis,
HEKUE der heirscharen is zijn naam. [
/. Jer. 5<»2S. 2ü Gij zijt Mij /»een voorhamer, e«i ]
krijgswapenen; en door u zal Ik volken I
in stukken slaan, en door u zal Ik ko- ;
ningrijken verderven.
21   E\'i door tt zal Ik in stukken slaan
bet paard en zijnen ruiter ; en door u
zal Ik in stukken slaan den wagen eu i
zijnen ruiter.
22  En door u zal Ik in stukken slaan j
den man en de vrouw; en doorn zal Ik in
\' stukken slaan den oude en den jonge;
| en door u zal Ik in stukken slaan d«n
jongeling en de jonkvrouw.
23  En door u zal Ik in stukken slaan !
den herderen zijne kudde; endouruzal
j Ik in stukken alaan d*1» skkernianen /.ijn
Ijok\'OMM; en door u zal Ik in stukken
1 ataan landvoogden en overheden.
24  Maar Ik zal Rnhel en all-ninwone-
ren van Chaldéa vergelden al hunne boos- •
beid, die zij gedaan hebben aan Zion, \'
voor ulieder oogen, spreekt de HEERE.
25  Ziet, Ik vil aan o, g(j verdervende
bergl spreekt de HEERE,gii, die de gan-
! sche aarde verderft! <n Ik zal mijne hand
i tegen u uitstrekken, en u van deateen-
: rotsen afwentelen, en /il tt stellen tot
, eenen bent des branda.
i 2*> En zij zullen uit u geenen steen ne- i
. men tot reuen hoek, ook j/tenen steen tot ,
| fondamenten : want gij zult tot eeuwige
\' woeatbeden zijn, spreekt de HEEKE. i
27 Yerheftdebanierin het land, blaast | J. v. C
de bazuin onder de Heidenen, heiligt de
          SM-
Heidenen tegen baar, roept tegen haar \'
bijeen de koningrijken van A\'rarat.Minni |
en A \'fk-iirt\' . bestelt eenen krijgaoverste |
teren baar; brengt jiaarden opwaarts, I
als ruige kevera !
2S Heiligt tegen haarde Heidenen,de
koningen van Medie, bare landvoogden
en al hpre overheden, ja het ganache land
zijner heerschappij.
2y Dan zal het land beven en piin IÜ-
den : want elk eene van des HIKKEN
gedachten staat vast tegen Kabel, om Ba-
bels land te stellen tut eene verwoeating,
dat er geen inwoner zij.
3(1 Babels belden hebhen opgehouden te
strijden, zij zijn gebleven in de vestingen,
hunne magt ia bezweken, zij zijn tot\'
v wjven geworden; zij hebben hunne 7 Jer. 5».37.
woningen aangestoken, hunne grendels
i\'.m verbroken.
31   De looper zal den lonpcr tegemoet
loopen, en de kondachapper den kond-
sehapper te geinoet, om den koning van
Babel bekend te maken, dat zijne stad
van het einde is ingenomen;
32  En dat de veren ingenomen, en de
rietpoelen met vuur verbrand zijn ; en
<t.it de krijgslieden verbaasd zyn.
33  Want zoo zegt de HEERE derbeir-
scharen, de God Israëls: De dochter van
Babel is als een dor*chvloer,het is tijd.
datsten ze trede; nog een welnig.dan zal
baar de tijd des oogstes overkomen.
3-1 Nebukadrézar, de koning van Babel,
heeft mij opgcg-ten, hij heeft mi.) ver»let-
terd, hij heeft mij gesteld al* een ledig
vat, hij heeft mij verslonden ala een
draak, bij heeft zijnen balg gevuld van
mijne lekkernijen; hij heeft mij ver-
dreven.
3.S Het geweid, dat ciüen mijn vleescb
is aangedaan, zij op Babd ! zegge de in-
woneres van Zion ; en mijn bloed zij op
de inwonen van Chald\'-a ! zegge Jetü-
zalem.
3ti Daarom, 100 zegt de HEERE 1 Ziet:
Ik zal uwen twist twisten, enuwewraak \'
wreken ; en Ik zal hare < zeedroogma* ir Jer. 90.88.
ken, en hare springnder opdroogeu.
37   En Babel zal worden totnMnJtOO*
peu, eene woning der draken,eene ont-
zetting eu aauttniting, dat er geen in-
woner zij.
38  Zij zuilen te zanten brullen als jonge
leeuwen, hriescheu ala leeuwen wel pen.
3*1 Als zij verhit zijn, zal Ik hunnen
drank opzetten, en zal h< n dronken ma-
ken. opdat zij opapriugen; maar zij zullen
eenen eeuwigen slaap slapen, en niet
opwaken, spreekt de HEERE.
lu Ik zal hen afvoeren als lammeren
om te slügten, als rammen met bokke.i.
41   Hoe is • Sesacu M* veroverd, en de L Jer. tó.Sfi.
\'roem der gansche aarde ingenomen!
Hoe ia Babel geworden tot eene ontzet- [t Je». 13 1\'J
ling onder de Heidenen !
42  Eene zee is over Babel gerezen, door
de veelheid harer golven is zij bedekt.
43  Hare steden zijn geworden tot ver-
woest ing, een dor landen wildernis ; een
land, waarin niemitud woont, en waar
geen menschenkind doorgaat.
41 Eu Ik ifl bezoeking doen over Bel
te Babel, en Ik zal uit zijnen muil uit-
balen wat hij verslonden heeft; en de
Heidenen zullen niet meer tot hem toe-
vlocijen, want ook Babels muur is ge-
vallen.
4j Gaat uit. mij n volk ! uit het midden
van haar, en redt een iegelijk zijne ziel,
van wege de hi\'.tigheid van den toorn
des HEEREN.
\' 1 En opdat ulieder hart misschien niet j
week worde,engij vreest van het gerucht,
dat gehoord zal worden in het land 1 want
er zal een gerucht komen in het eenr jaar, !
-ocr page 545-
het kwaad, dat Ik over haar zal brengen,
en zij zullen mat worden.
Tot hiertoe zijn de woorden van Jere-
mia.
HOOFDSTUK 62.
Hirhatin? on Zede\'fa\'* rerr^rinc, Jeriizsleni\'.
b^lrrrrin?, innrmin» en vrnafmtinc mei
<lr iinuiLrn (tnarvan, rn i *ri hei-ren roorts
il.iartnj h.rr-U plan» \',-f-h;nl. v*. 1. Jujarhit»
vi.i.it a.xtr K-. il-Mcni.l.K-h uit de |tlli—gr
ni. irrlo-i en irienüeljk behan.lH.1. 31.
ZEUKKl\'A was « een en twintig jaren
oud, als hij koning werd, en hij
regeerde elf jaren te Jeruzalem; en de
naam zijner moeder was Haniutal, eene
dochter van Jeremia, van l.ibua.
2  En hij deed dat kwaad waa in de
oogen des. HEEHEN, naar alles, wat
Jojakim gedaan had.
3  Want het geschiedde, om den toorn
des H KEREN tegeu Jeruzalem en Juda,
totdat Hij hen van zijn aangezigt weg-
geworpen had; en Zedekia rebelleerde
tegen den koning van Babel.
4  En het geschiedde in bet k negende
jaar zijner regering, in de tiende maand,
on d-ii tienden der maand,>/"f Nebukad\'
n\'zar, de koning van Bab-1, kwam tegen
Jeruzalem, bij en zijn gansene heir, en zij
legerden zich tegen baar, en zü bouwden
trgen baar sterkten rondom.
5  Alzoo kwam de stad in belegering,
tot in het elfde jaar van den koning
Zedekia.
i In de vierde maand, op den ne^en-
den der maand, als de honger in de stad
sterk werd, en het volk des land» geen
brood had;
7 Toen werd de stad doorgebroken, en
; al de krijgsli! den vloden, er. trokken uit
I des nachts uit de stad,door den weg der
! poort tusscuen de twee muren, die aan
[ des kouings hof waren, de (\'haldeeu nu
\' waren tegen de stad rondom en zij togen
! door den weg dea vlakken velds.
I 8 Doch het beir der Chaldeen jaagde
| den koning na. en zij achterhaalden Zede-
j kiain de vlakke velden van Jericbo; en al
i zii\'! beir werd van bij hem verstrooid.
f y Zij dan grepen den koning, en voer-
den hem opwaarts tot den koning van lta-
{ bel naar Ribla, in het land va» Hamath;
die sprak oonUelen tegen hem.
Ut En da koning van Babel slagttede
zonen van Zedekia voor zijne oogen ; en
hij slagtte ook al de vorsten van Juda
te Kibla.
11   En hij verblindde de oogen van Ze-
dekia, ei. hij bond ham met twee koperen
ketenen ; altoo bragt hem de koning van
Kabel naar ISabel, en stelde hem in het
gevangenbiiis.tot den dag zijns doods toe.
12  Daarna, in de vin" ir maand, op den
tienden der maand, dit jaar was bet ne-
gen tiende jaar vanden koning Nebukad-
rézar,den koningvan Kabel alsXebnxA-
radan.de overste der trawanten, die voor
het aangezigt des konings van Babel
stond, te Jeruzalem gekomen was;
13  Zoo verbrandde bij het huis de*
I1EERKN ca bet huisdes konings ; mics-
gaders alle huizen van Jeruzalem en alle
huizen der gruoteti v, rbraudde bij met
vuur.
1-1 En bet ganache beir der Chaldeen,
die met den overate der trawanten was,
brak al Ie muren van Jeruzalem roudoinaf.
15  Van de anus ten nu des volks, f n het
overige dea volks, die in de stad overgela-
ten waren, en de afvaliigeu, die tot den
koning tan Babel gevallen waren, en het
overige der menigte, voerde Nebuzara-
dan, de overate der irawanten, gevan-
keliik weg.
16  Maar van de annsten des lands liet
Nebuzaradan, de overste der trawanten,
teniyen ov«,rig, tot wüugaardeniers en
tot akkerliedeu.
«i daarna NB gerucht in het andrre jaar;
"ii er zal geweld zijn in het land, heer
over beer.
47 Daarom, zift, dr dagen komen.dat
Ik bezoeking zal doen over de gesnedene
beelden van Babel; * n haar ï;\'n«rhc land
zal beschaamd worden, en al hare ver-
«lagenen zullen in het midden van haAr
liggen.
-1* En de hemel en de aarde, niit vaders
al wat daarin is, /uilen juichen over Ba-
bel : want van het noorden zullen baar
de verstoorders aankomen, spreek: <le
HBEBE.
1!t Gelijk Bnbel g-weest is tot eenen
val der verslagenen van Israël, alzoo zul-
len te IJabnt de verslagenen des ganseben
landa vallen.
50  Gij ontkotuencn van bet zwaard !
iraat weg, en bliift niet staan; gedenkt des
HEKKEN van verre, en iaat Jeruzalem
in ulieder hart opkomen.
51  fit/ miMffttfyyt* 1 Wij zijn beschaamd
geworden, want wii hebben versmiad*
heid gehoord, se haam roodheid heeft ons
aangezigt bedekt; omdat uitlaidschen
over de heiligdommen van des HEEK EN
huls gekomen .uu :
52   Daarom, ziet, de dagen komen,
•preekt de II EER E,dat Ik bezoeking doen
zal over bare gesiiedf ne bef Iden , en de
doodelijke verwonde /al kermen in haar
ganache land.
53  Al klom Ilabel ten hemel op.tnal
maakte zij vast de hoogte hart-r sterkte,
zoo zullen haar tock verstoorders van Mij
overkomen, spreekt de UM\'.II 1\\.
54  Er ia eene slem dos gekriits uit
Itabei, eu eene gioote breuk uit het land
der Chaldeen.
55 Want de II I E HE ve.-stoort Babel, en
/al de grootsche stem uit haar doen ver-
gaan -. want hunlied-r golven zull»c brui-
sen als groot e wa\'eren, betgeruiseh van
hunlieder geluid zal zich verheften.
5t» Want de verstoorder komt over
haar, over Itabei, en hare helden zullen
gevangen worden, hunlieder bogen zijn
verbroken: want de HEERE, de God der
vergelding, zal f-.nn zekerlijk betalen.
57  En Ik. zal hare vorsten, en hare wy-
zen, hare landvoogden, en hareovcrhe-
den, en bare helden dronken mak»-n ; en
/.ij zulk\'ii tenen eruwigfi slaap slapen,e 11
j niet opwaki\'ii, spreekt de Koning, wieni
1 naam ia HEERE der lieir scharen.
58  ZOO zegt de HEERE der heirscha-
ren : Die hreede muur van Babel zal ten
emeiuaa) ontbloot worden, en bare
hooge poorten zullen met vuur aange*to-
ken worden;zoodat de volken te vergeefs,
en de natiën ten rara zullen gearbeid
hebben, dat zij mat werden.
59  Liet woord, dat de profeet Jeremia
beval aan Seraja, den zoon van Nerjja,
den zoon van Machsi\'-ja.als hij van S5?de-
kia, den koning van Juda, naar Babel
toog, in het vieide jaar zijner regering ;
en Seraja waa een vreedzaam vorat.
Hu Jeremia nu aehreefalhet kwaad, dat
over Ilabel komen zou, in een boek, te
letten
al deze woorden, die tegen Kabel
geschreven zijn.
til En Jeremia zeide tot Seraja : A In gij
\\ te Babel komt, zoo /uit gij zien en lezen
al deze woorden ;
M En :,\'ij zult /eggen : O HEEK E I Gij
hebt over deze plaats gesproken, dat GO
zezull uit roeden, zoodat er geen inwoner
in zij, van den mensch tot op het beest,
maar dat zij worden zal tot eeuwige
woestheden.
63  En bet zal geschieden, als gij gcéln-
digd zult bebben dit boek te lezen, dan
zult gü eenen steen daaraan binden, en
werpen bet in het midden van den Frath ,
64  En zult/eggen: AUoozal Babel /in-
ken, eu niet weder opkomen, van wege
-ocr page 546-
KLAAGLIEDEREN I.
17 Veider braken ili i \'halde. 11ili• kii-ir -
ren \' pilaren, die in h*t b»ia des IIKK-
Kl N waren, en de stellingen, . n de ko-
pertn zee, dip in bel buisde* HKt.KKN
was; en zij vocrdtn al het koper daar-
vhd naar b*abel.
is (tok namen zij de potten en .ie schol"-
iVli\'ti. en ili gaffelen, en de sur n.- In \'k-
kena, cd derookscbalcn, <n al «Ie kuperen
vaten, waar men de dienst mede deed.
IV Kn de overat* der trawanten nam
weir de schalen, en de wierookvaten, en
iii aprengbekkpoa, en fjf potten, en de
kandelaar*, en de rooksr halen, en de
kroezen; wal geheel goud, en wat geheel
zilver wan.
2(J De twee pilaien, de eene zee, en de
twaalf koperen runderen, die in dt- plaat»
der stellingen waren, die de koning Sa-
loilio voor het huis den HEKKK.N ge-
uiaaki had: bel koperdaarvan,fe irete*
van al date vaten, «a» zonder gewigt.
"1 Aanleunde de é pilariD, achttien
ellen was de hoogte eens pilaars, en een
draad van twaulf ellen omving hem . en
zijne dikte was vier vingeren, e« hij
WAH hol.
22  Kn hit kapiteel daarop was koper,
ii. de hoogte dei renen kapiteel» «ai vijf
ellen, en een net. en granaatappel» op
liet kapiteel rondom, albs koper; rn
dezen geluk had de andere piluar, met
granaatanpelen.
23   Kn de granaaiappcUn waren .. «
en negentig, gtzrt naar den wind; alle
grauantappelcn waren honderd, over het
net rondom.
24  Ook nam de overste der trawanten
Seraja,<tin uoofdpriesler,en ^efiinja,den
tweeden priester, en de drie dorpelbe-
waardeva.
8f Ka uit de stad nam hij eenen hove-
ling,die over de krijgslieden geateld wan,
en zeven mannen uit degenen, die des
konings aangezigt zagen, die in de stad
gevonden werden, niitsgader* den over-
sten ach rijver des hum, die het volk des
tan 1- ten .mi\' logO] ! .\'il\'••;\'.:. • M. ::;;:,.
nen van bet volk drs lands, die in het
midd-u der stad gevonden werden.
£(\'» Als .Nebuz.iradan. de overste der
trawanten,dezen genomen had, /.uu brast
Kn hen tor den koning van llabel naar
Ribla.
27   Kn de kouing van llabel sloeg hen
en doodde hen t« Itibla, in het land
van Harnath. Alzoo werd Juda uit /mi
land gevankelijK weggevoerd.
28  Uit ia het volk, dat Nebukadré\'zar
g\' \' :i:iki dijk heelt weggevoerd : in het ze-
vende jaar, drie duuer.d drieën twintig
Joden ;
} £y lnhet achttiendejaarvan Nebiikad*
I lézar, vvtrdê h\'j gmawJulük wrj acht
| honderd twee en dertig delen uit Jerü-
I zalem ;
:tn In het drie en twintigste jaar van
Nebukadri-zar voerde Nebuzaradan, de
overaie d.T trawanten. gevankelijk weg
van de Joden zeven houderd vijf en veer-
ri„- zielen. Alle zielen lijn vier duizend
en zen honderd.
31   r Het geschiedde daarna, in hetze-
ven en dfitigstf jaar der gevankelijke
wegvoering van J«<jae!iin,den koning van
Juda, in de twaalfde maand, opdeu vijf
en twintigaten der maand, dat Kvil-nie-
ródacb, de koning van llabel, in het eerste
jaar zijns konhgrijks, het hoofd van
Ji\'jaehin, den koning van Juda, verhief,
en hem uit bet gevangenhnis uitbragt.
32  Kn Mi aprak vriendelijk met hem,
en stelde zijnen stoel boven den stoel der
koningen, die Kii brui te Habel waren.
3d Kn hij veranderde de klcederen zij-
ner gevangenis; en hij at jrednriglrjk
brood voor ,.i.m aangezigt, ai de dagen
zijns levens.
34 Kn aangaande zijne tering, eene ge-
durige tering werd hem van den koning
van llabel gegeven, tik dagelijks bc-
stemde deel op zijnen dag, tot op den
dag zijns dooda, al de dagen zijna levens.
DE KLAAGLIEDEREN VAN JEKEMEA.
HOOFDSTUK 1.
De profeet verhaalt >»•«•« suchtra de beerlijk\'
hnd rn den t llendigen nt.ial iler nl-nl Jrrü-
lalem, ft. 1 . aUntede tan het Juud-c-hr
land. 3. hij bekent, dat zij tulke Btraffen
met hunne zondril wel haddrn verdiend, H,
18 . vernieuwende telken rei ze weder het
varhaal knaiier eiland», 9, 10, De profeet
bidt Oud, dat Hij de groot e ellt-nde den
volks wilde aanzien en zieh over hen ont-
ffnnrn, 20 daar /\'; neigen» rider» troont
konden vinden, 21.
., , TJOK zit die "tad ïwo eenzaam,
Altvh. J^ die ïq1 volka vaa , ^ hftU
eene weiiuwe geworden, zij, die groot
was onder de Hrideuen, e*-ue vorstin
onder de laad>Cn9ppeilt U cMnahaar ge-
worden.
Hetli. "Zij weent steeds de» nachts,
en hare tranen loa/irn over hare kinne\'
bakken; zij he^f! git nen troosteronder
al nare liefhebbera; al hare vrienden
hebhen trouwelooslijk met h;iargehau-
deld, zij zijn haar tot vijanden gewcr-
den.
Stwut. Juda is ie gevangenis gegaan
van wege de ellende, en van vege di
veelheid der dienstbaarheid, lij wuont
onder de lleideia-u, zij viudt geene rust;
al hare vervolgers achterhalen ze tns-
bcluii de engten.
Dateth. I>e wegen Zionstrenren,om-
dat niemand op het feest bomt; al hare
poorten zijn woest, bare priester» zuch-
ten; hare jonkvrouwen zijn bedroefd, i 5
en zii zelve is in bitterheid.
5 i/.\\ Hare tegenpartiiders zun ten
hoofd geworden, bare vijanden zijn jr;e-
rüti omdat haar de 11KKKK bedroefd
beeft van wege de veelheid barer over- j
tredingen; hare kimlerkenn gaan henen \'
ia de gevangenis voor het aangezlgt des
tegen partii.lera.
ti 1\'iih. Kn van de dochter Ziona is al
haar sieraad weggegaan ; bare vorsten
lij" »i" de herten, (ite geeue weide vin-
.ii n.. en zij gaan krachteloos henen voor
het aangezigt dea vervolgi-rs.
\'/.aia. Jeruzalem is, i.i de ihigm
li in r ellende en harer veelvuldige bal- l
lingschnp, indachtig aan al bare ge* I
wetuwhte dingen, die i\\\\ van oude dagen
af gehad heeft; dewijl baar volk door !
de liand des tegeu-iartljdeia valt, in zij
gecneii belper heeft : de tegenp.irtijdera
zien haar aan, zij spotten met hare ruat-
dagen.
Vhrth. Jeruzalem heeft zwaarlijkge-
zondigd, daarom \\» zij als eene afgezun-
derde ironie geworden; allen, die baar
eerden, achten baar ouwuard, dewijl zij
I hare naaktheid gezien hebbentSlJ* zucht L j,..
ook, en zii is acnterwaam gekeerd.
9   T-tn. Ilareunreiubeidi« in hare zoo-
men, xij beeft niet gedacht aan baar
\'uiterste; daarom is zü wonderbaarlijk t Drn
-ocr page 547-
1LAA0MEDBREN S.
om laag gedaald, zij heeft geenen troos-  [
ter. HEEKE! zie mijne diende aan,  ;
want de vijand maakt zich groot.
10  Jod. De tegonpartijder heeft zijne  i
hand aan al haregewer.schtedingen uit-
  I
«breidt Immers heeft zij aangezien, dat
  I
de II Idenen in h.uit heiligdom gingen. I
waarvan Gij geboden liadt, dat zij in uwe
ii mi ent niet komen zouden.
11   Gent. Al hanr volk zucht, \'\'brood
zoekende, iy\\ hebben hunne gewenschte j
dingen voor spijs gegeven, om de tiel \'•
te verkwikken. Zie, HEERE1 en aan* I
schouw, dat ik onwaard geworden ben.
IC Lamed. c M hel ulieden niet aan,
gij allen, die over weg gaat r schouwt het
aan en /iet, of er eene smart zij gelijk
mijne Mnari.dic mij aangedaan is, waHr-
mede de HEERE mij bed roe f il heeft (en
dage iler hittigheid iijn* toorn».
13  Mem. Van de hoogte heefi Hij een
vuur in mijne beenderen gezonden, waar*
over Hij geheerscht lieeft; Hij heeft voor
mijne voeten een net uitgebreid, Hij heeft
mij achterwaarts doen keeren. Hij lieeft
mij « oes1 en ziek gemaakt den ganschen
dag.
14  .Vm». Het juk mijner overtredingen
is aangebonden dour zijne hand, zij zijn
zauiengevlochteti. zij zipi op mijnen hal*
geklommen ; Hu heeft uiijne kracht doen
vervallen ; de Heere heelt mij in hunne
handen gegeven, ik kan niet opstaan
15  Sn merk. De Heere heeft al mijne
«tetken in het midden van niij vertreden;
Hij heeft eene bijeenkomst over urij uit-
gero: pen, om mijne jongelingen te ver-
breken : de Heere h\'eft de wijnpers
der jonkvrouw, der dochter van Juda,
getreden.
Il» Aiu.. Om dez^r dingen wille ween j
ik ; \' mijn oog, mijn oog vliet af van i
water, omdat de trooster, die mijne ziel
7.ou verkwikken, verre van ni\'i tl: mijne
Undereu zijn verwoest, omdat de vijand
de overhand heeft.
17 /\'e. ZioQ breidt hare handen uitklaar ;
is geen trooster voor haar; de HEERE
heeft van .!.,\'...\'. gebodf ti.dat die rondom
hem zijn, zijne tfgenpartijders zouden
zijn; Jeruzalem is all eene afgezonderde
ttronw onder hen.
19 Tëade, De HEERE is regtvaardlg,
want ik hen zijnen mond wederspanuig
geweest; hoort toch. aUe gij volken ! en
ziet mijne smart; mijne jonkvrouwen en |
mijne jongelingen zijn in de gevangenis
gegaan.
19 Kop*. Ik riep tot mijne liefhebbers,
muur ƒ zij hebben mij bedrogen ; mijne
priesters en mijne oudsten hebhen inde
Stad den geest gegeven, alt zij spijze voor
zich /.ochten.opdnt /ij hunne ziel mogten
verkwikken.
\'JU Ucëri,. Aanzie. HEEKE! want mij Ui
bange; <i mijn ingewand in beroerd, mijn
hart heeft zich omgekeerd in het binnen*
ste van mij, want ik hen zeer wed\'rspan-
nig geweest; van buiten heeft mij het
zwaard van kinderen beroofd, van binnen
is als de dood.
£1 Sfhin. Zij hoeren, dat ik zucht,
maar ik heb geenen trooster; al mijne
vijanden hnoren mijl) kwaad,fa zij zijn
vrolijk, dar Gij het gedaan hebt; alt Gij
den dag zult voortgebr.igt hebben, dien
(Ji.i uitgeroepen hebt, zoo zullen z\\j zijn
1 gcliik ik beu.
22 Titan, l.aat al hun kwaad vuur uw
\' aangezigt !.....iiti, en doe hun, gein!* als
1 Gij mij gedaan hebt van wege al mijne
i overtredingen : want mijne inentingen
1 zijn vele, en mijn hart is mat.
HOOFDSTUK 2.
Bittere klairt over «Ie verwoest ing van de
| atad ,li i .i ..!. in <ti v-in het .!.,. .1 . I,. volk,
I va. 1 ; aan hetwelk in weder de oorzaken
i dezer «traltm indachtig mankt, 11. He*injl-
tinv\' hunner vijanden in hunne ellende, 15.
Veruinninï tot oprejrt berouw en leedweien
over hunne zonden. 1»; met vuriice ueneden
19, waarvan h.j htm een voorschrift RMTt, 20,
.. . XTOE heeft de Heere de ilocn-
aupm, jn^ tgf -g|oni |n -.«nen toorn be-
wolkt? Hij heeft de heerlijkheid van U-
rael van den hemel op de aardenederge*
worpen ; en Hij heeft aan de voetbank
zijner votten niet gedacht in den dag
zynd tcorns.
Hetk. De Heere heeft al de woningen
Jükohs verslonden, en heeft ze niet ver-
schoon d , Hij heeft de vaarighcden der
«luchter van\' Juda afgebroken in zijne
verbolgenheid, SM heeft gemaakt, dat zij
de aarde raken . Hij heeft het koningrijk
en detielfl vorsten ontheiligd.
Gimtt. Ho heeft, in ontsteking des
toornt, den gcheelen hoorn Israël*afge-
houwen ; Hij heeft zijne regterliandach-
terwaarts getrokken, toen de vijand
kwam, en lln is tegen Jakob ontstoken
als ten vlammend vuur,dat rondom ver-
teert.
Dalttii. Hij heeft zijnen boog gespan-
non als een vijand ; Hij heeft zich met
zijne regterband gesteld als een* tegcn-
p.artijder, dat Hij doodde h1 de begeer*
lijke dingen der oogen ; Hij heeft zune
grimmigheid in de teut der dochter Zions
uitgestort als een vuur.
h He. De Heere is geworden als een
vijlt id ; Hi.j heeft Israül versionden. Hij
heeft al hare paleizen veralondcn. Hij
hefft deszelfs vastigheden verdorven; en
Hij heeft bij de dochter van Jada het
klagen en kermen vermenigvuldigd.
ii fan. En Hij heeft zijne hut met
geweld afgerukt* als eencn hof. Hij heeft
zijne vergaderplaats verdorven; de HEE*
HE heeft in Jïion doen vergeten den itoog-
tüd en den sabbat, en Hij heeft In de
gramschap zijns rooms den koning en ;
den priester smadelijk verworpen.
Èain. De Heere heeft zijn altaar ver-
stooten, Hij beeft zijn heiligdom te niet
gedann. Hij heeft de muren harer pa*
leizen in des vijand hand overgegeven ;
zij hebben in het huis des HEKKEN
eene stem verheven als op den dag eens
gezet ten hoogtijd*.
Vheth. De HEERE heeft gedacht Ie
verderven den muur der dochter Zions;
Hu heeft liet rigtsuoerdmarover getogen.
Hij heeft zijne hand niet afgewcnd.dat
Hij ze niet verelonde; en Hu heeft den
voortuuur en den muur te zamen treurig
gemaakt, zij zijn verzwakt.
Tiëth. Hare poorten xijn in de aarde
verzonken; Hij heeft hare grendelen ver-
dorvenen gebroken; haar koningen hare
\\orsten zijn onder de Heidenen; er ia
geene wet; hare profeten vinden ook geen
gezigt van den HEERE.
11! Jwl. De oudsten der dochter Zions
zitten op de aarde, zij zwijgen stil. zij
werpen stof op hun hoofd, zij hebben
zakken*anngegord ; de jonge dochters van
Jeruzalem laten haar hoofd ter aarde
hangen.
11   (\'«/*/). Mijne oogen zijn verteerd
door tranen, mijn ingewand wordt be-
roerd ; mijne lever is ter aarde tliige*
schud, van wege de breuk der dochter
mijns volks : omdat het kind en de zuige-
ling op de straten der stad in onmagt
zinken .
12  Lamed. él* zij tot hunne moeders
zeggen i Waar is koren en wijn ? als zy op
de stralender atad in onmagt /.inken,als
de verslagenen; ;ils zich hunne ziel uit-
schudt in den schoot hunner moeders.
13  Mem. Wat getuigen zal ik u hren-
gen? wat zal ik bit u vergelijken, gij doch\'
ter Jerntalema \'t wat zal ik bij n vergelü-
ken, dat ik u trooste, gij jonkvrouw,
dochter Zionsr want uwe breuk \'is zou
-ocr page 548-
KLA.-tGMEDl.\'KKiX 3.
7 GimeJ. HU heeft mij toegeiuunrd, dat
ik er niet uit gaan kan; H\\i heeft mijne
koperen boeiien verzwaard.
S Gimel. Ook wanneer Ik roep en
schreeuw, sluit Hij de aoraa voor mijn
g< bed.
y (Uittel. Hij heeft mijne wegen toege-
]-i» ui-1 met uitgehouwene steenen. Hij
heeft mijne paden verkeerd.
Hl Daleth. Hij is mij een loerende beer,
een leeuw in verborgene plaatsen.
11  Daleth. Hij heeft mijne wegen afge-
wend, en Hij heeft mij in stukken gebro-
ken; Hü heeft mij worst gemaakt.
12  Ihtletk. Hij het ft zijnen boog ge-
spannen, en Hij beeft mij aan den pijl
als ten doel ges\'pld.
13  fit. H\'.i heeft tijn. pi<!eb in mijne
nieren doen inxaan.
14  Ht. Ik hen al mijn volk tot helag-
ching geworden, bun snarenspel den gan-
brbrn dag.
l.ï Ht. Hij beeft mij met bitterheden
verzadigd. Hij bet ft mij met alsem dron-
V. ii gemaakt.
lf> l\'au. Hü heeft mijne tanden met
tand steentjes rerbrijiela, Hij heeft mij
in de asch nedergp,lrukt.
17 l\'u*. En Gij hebt mijne liel verre
van den vrede verstouten, ik heb het
goede vergeten.
15  f\'uu. Toen zeide ik: Mijne sterkte is
vergaat\', en mijne hoop van den HE EK E.
!\'.t \'£>nu. G • leuk a;.n mijne ellende en
tan mijne ba\'Hngvchap, aan den alsem
en galle.
2\'i \'£tiï*. Myne ziel gedenkt er wel te
deeg aan, en lij Lakt licb neder in qjij. j
21   \'/ai*. Dit zal ik mij ter bane ne-
tin ti. daarom zal ik hopen :
22  Vhtth. Het zijn « de goedertierenbe-
den des HEEREN, dat wu nittt vernield
*.ijn, dat zijue Imrmatirtigbeden geen
einde hebben;
23  (\'heth. \'Av, \'• zijn allen morgen nieuw,
uwe trouw is groot.
24  Carth. De HEERE is mijn deel, zegt
mijne ziel, •\' daarom ze.1 ik op Hem bo-
pen.
2.ï 7VM. De HEERE Es goed dengenen,
die Hem verwachten, der ziele, die Hem
zoekt.
2(i Telit. liet is goed, dat men hope, en
stille zij op het heil des HEEREN.
27   Ttth. Het is goed voor tenen man,
dat hij bet juk in zijne jeugd draagt.
28  Jnd. Hij Kitte eenzaam, en zwijge
stil, omdat Hij het hem opgelegd heeft.
\'.\'.\' Jitd. Hij sleke lijnen mond in hel
stof, zeggende : •\' Misschien ia er ver-
wachting.
30  Jnd. Hu geve zyue wang dien, die
hein slaat, hij worde zat van smaa<l.
31   i\'aith. Want de Heere zal niet ver-
atooten in eeuwigheid ;
32   \'".".. Maar als Hij bedroefd beeft,
zoo zal Hij zich ontfermen,naar de groot-
beid zijner goedenierenheden.
33   Cmpk, Want Hij plaagt of bedroeft
des meiiacheu kinderen niet van harte.
31 l.auifd. Dat men al de gevangenen
der aarde onder ztjne voeten verbrijzelt ;
35 l.amttt. Dat men het regt eens mant
buigt voor bet aangezigt des Allerhoog\'
sten ;
Mi LuiHtd. Dat men eenen mensch
verongelijkt in zijne twWtzaak i zou hei
de Heere niet tien ?
37 Mem. * Wie zegt wat, hetwelk ge- i*
schiedt, zoo het de Heere niet beveelt? I
3S VaM, ƒ Dant niet uit den mond des f
Allerhoogiten het kwade en het goede? >
3il Vam. Wat klaagt da* een levend
menteh? Een ieder klage vau wege xijne
zontlen.
In .Vhm. l.a*t or.s onze wegen onderzoe-
keu en doorzoeken, en laat ons wederkee
ren tot den HEERE.
J. v. c. \' groot als de zee, wie kan a breien ?
su- I M Sun. Uwe profeten hebben iihd;l-
j \'ut\'1.1 en nn.\'ii:i;i!\'iiiM.i geilen,» züneb
( ben u uwe ongerpgtigheid niet geopen-
bfwnl, om awe gevangenis af te wenden j
maar zij hebben u gaaien ijdele lasten
en uitstootingen.
15 SamfJt. Allen, die over wee gaan.
klappen met dehanden over u, tij duiten
: en schudden hun hoofd nver dedoehter
j Jf riualeins, zeggende i I* dit di.\' stad,
P«. M)S.| waar men van zeide,«dat tv volkomen
*•*•] vu schoonheid was, eene vraagde der
gansene aarde ?
i Ui IV. Al uwe vijanden sperren hunnen
inond op uver u, zij duiten en knersen
niet de tanden, zij /eggen : Wij hebben
1 hfcar verslonden; dit ia immers de dtg,
dien wij v erwacht hebben, wij hebban
htm gevonden, vii hebben htm geilen.
17 Ai*. De HEERE beell gedaan wat
Hij gedacht had. Hij beet\'t fijn woord
vervuld, dat Hij bevolen had van oude
dagen. Hij heeft afgebroken in niet ge-
spaard; en Hij hoeft den vijand over D
verbliid, HÜ heeft den hoorn uwer tegcu-
partiiders verhoogd.
IS Tsa-le. Hun hart schreeuwde tor den
Jer. i» T. Heere : O *> gij muur derdochterZional
HMtl. I 16. laat dag en nacht traoen afvlieten als
1 eene beek; geef u zelve geene raat, uw
oogappel boude niet op !
! JU Kojih. Maak u op,maak geschrei das
\' nachts in bet b^gin der nachtwaken,
: stovt uw bart uit voor het ..nt.fi;\' .1
lleeren als water; lief uwe handen tot
Hem op v.,i.r .:e ziel i: wer kin Ierkens.die
in onniagt gevallet zijn van honger,
vooraan op alle str.\'ten.
. 2U Reae*. Zie, HEERE! aanschouw
toch, aan wien Gij :üzoo gedaan hebt :
Klgld, * l\'i., e tullen dan de vrouw f n hare vrucht eten,
de kinderketis, die men op de handen
draaft? Zullen dan de profeet en de
priester in het heiligdom des Heeren ge-
dood worden ?
21   Si Ai*. De jongen en de ouden liggen
op de aarde o,, de straten; mijne jonk-
vrouwen en mijne jongelingen zijn door
het zwaard gevallen ; Gij hebt ze in den
dag uws toorns gedood. Gij hebt ze ge-
slagt en niet verschoond.
22   Thau. Gij hebt mijne vrrsehrikltin-
gen van rondom geroepen, als/o, eeneti
dag een» gezetten l.o ..ui !s ;en er is nie-
mnud aan den dag den toorn* des HEE-
REN ontkomen of overgebleven; die ik
u|i de handen gedragen en opgetogen heb,
die beeft mijn vyand omgebragt.
HOOFDSTUK 3.
He jiroCrrt vurt voort in het hrklotren van den
fllriidjgrn Maat de» jooiWhrn vut kit, VS, 1 i
j rn dm »|iot dtr vijandi\'ii, 11. Daarna lroo»l
. li.j zich met oirrlcL\'trititf >»n Cod* barmuar-
tiehcid. ifrrrgtigheiil en voorzieniirhebl. tl.
Hij vrrnrkl xich trlvrn rn allr mt-n.i hen
lol boetr, trrdidd ra het :•.•!...1 tot dra
Heere, 40 - mrt herhaling hnnnrr rtlendrn,
43 : en troost van dr xenadiirr yerhoorinv
Cod», BS; vrrtrouwende, dat God wrake zou
ilorn over hunne vijamlrn, Ofc.
Alruk T^ \',en **e j)|"Q< ./:> flli ndr ge-
\' " i. zien heeft door de roede zijner
verbolgeuheid.
Altftk. Hij heeft ulij geleiden gevoerd
i* de duisternis, en niet ia bet licht.
3    i\'irrh. Hii heeft zich immers tegen
mij gewend. Hij heeft zijne hand den
ganschen dag veranderd.
liftk. Hij heeft mijn vlecsch en mijne
huid oud gemaakt, I\'.ij heeft mijne beer.-
deren gebroken.
.i urn.. Hij heeft tegen mij gebouwd,
en Hij heeft mi) met galle en moeiteom-
ringd.
ti Hetn. HÜ heeft inij gezet in duistere
plaatsen, als degenen,dieoverlangdood
zijn.
les.
Had.
3 IJ
IV
»lfi
Kab.
S ^
ai
V\' "
i t
-ocr page 549-
KLAAGLIEDEREN 4.
I het werk van de handen eeni potten- l
bakkers!
3   Gimel. Zelfs laien de zeekalveren de
borsten neder, zij zogen hunne welpen ;
i maar de dochter mijns volks is als erne >
wreede geworden, gelijk de struisen in
de woestijn.
Daleth. De tong van het zoogkind
klreft aan zijn gehemelte van dorst; de
kinderkens eisenen brood, er is niemand.
die het htm mededeelt.
He. Die lekkernijen aten, versinach-
ten kb op de straten ; die in karmoiun
opgetrokken zün, omhelzen den drek.
Van. En deongeregtigheidderdoch-
ter mijna volks is grooter dan de zonde
van Sodom, die als in een oogenblik om-
gekeerd werd, en geene handen hadden
arbeid over haar.
Zn. .. Hare bijzondersten waren rei-
ner dan de sneeuw, tij waren witter dan
melk; tij waren rooder van lïcchaau:
dan robijnen, gladder dan een safrter.
S Cket\'k. Maar n-i is hunne gedaante
verduisterd van zwartigheid, men kent
i en niet op de straten ; hnnne huid kleeft
aan hunne beenderen, zij in verdord, zij
is geworden als een hout.
9   Tetk. De verslagenen van bet zwaard
zi:u gelukkiger dan de verslagenen van
den honger: want die vlieten daarhmen,
alt doorstoken zijnde, omdat er geene
vruchten der velden zijn.
10  Jod. De handen der barmbartige
vrouwen hebben hare kinderen gekookt;
zij zijn haar tot snijze geworden in de
verbreking der dochter mhns volks.
11   Vaith. De HEEKE heeft zijne grim
migheid voibrasrt. Hij heeft de nietigheid
zijns toorn*, uitgestort; en Hij heeft te
Zimi een vwur aangestoken, hetwelk hare
\' fondamenten verteerd heeft.
12   Lamtd. De koniDgeii der aarde zou-
den het niet geloofd hebben, noch al de
, inwoners der wereld, dat de tejïenpartij-
I der en vijand tot de poorten van Jeiu-
zalem zou ingaan.
13  Me.n. Het is van wege de zonden
harer profeten, en ile misdaden harer
fni< stèren, die in het midden van haar
iet bloed der regtvaardigen vergoten
hebben.
14   .V>(«i, ZÜ zwierven ut* blinden op
de * traten, zij waren met bloed besmet,
zoodat men niet kon zijn, o/men raakte
hunne kleedercu aan.
15  Samerh. \'Ai\') riepen tor hen: Wijkt,
hier is een onreine, wijkt, wykt, roert
niet aan 1 Zekerlijk zij zijn weggevlogen,
ja weggezworven; zij zeiden onder de
Heidenen -. Zij zullen er niet langer
wonen.
16  Pe. Des HEEREN aangexigt heeft
ze verdeeld. Hij zal ze voortaan niet meer
aanzien , zij hebben het aangezigt der
priesteren niet geëerd, zij hebben den
ouden geene genade bewezen.
17  Ain. Nog bezweken ons onze oogen,
tiende naar onze ijdele hulp ; " wij gaap-
ten met ons gapen op een volk,dat niet
kon verlossen.
IS Taade. Zij hebben onze gangen na-
gespeurd, dat wij op ou/e straten niet
gaan konden ; ons einde is genaderd, onze
dagen zün vervuld, ja ons einde is ge-
komen.
19 Kopk. Onze vervolgers zyn sneller
geweest dan de arenden des hemels , zij
hebben ons op de bergen h tuiglijk Ter*
volgd, in de woestijn hebben zij ons lagen
gelegd.
Retch. De adem onzer neuzen, de
gezalfde des HEKKEN, is gevangen in
hunne groeven; can welken wij zelden :
Wii zullen onder zijne schaduw leven
onder de Heidenen!
21 Sekin. Wees vrulijk, en verblijd u,
gij dochter Edoms, die in het land Li
41 ffsut. Laat ons on ze harten opheffen,
mitsgaders de banden, tot God in den
hemel, zeggende:
4? A\'k.i. Wij hebben overtreden, en
wij zün wederspannlg geweest, daarom
hebt Gij niet gespaard.
| 43 Sainer/i. Gij hebt out met toorn be-
dekt, en Gij hebt ons vervolgd; Gij hebt
nu.* gedood. Gij hebt niet verschoond.
44  Samerh. Gij hebt L\' met eene wolk
bedekt, zoodat er „\'" n gebed door kwam.
45  Samerh. Gij nebt ons tot een utt-
vaagse) en wegvterpsel gesteld, in bet
midden der volken.
| 46 Pe. At ome vijanden hebhen hunnen
! mond tegeu ons opgesperd.
1 4" Pe. I>e vreete en de kuil zyn o»-er
1 ona gekomen, de verwoesting en de ver-
: breking.
4S IV. .Vet waterbeken loont mijn oog
| neder, van wege ds breuk atr dochter
mijns volks.
j 49 Ai* Mijn oog vliet, en kan niet op-
houden, omdat er geene ru*t ia;
5ii Ai*. Totdat het de HKKKE van den
hemel aanscbouwe, en het zie.
51    Am. Mijn oog doet mijne zirl
moeite aan. van wege al de dochteren
mijner stad.
52   Taade. Die mijne vijanden zijn zon-
der oorzaak, hebben mij altren vogeltje
dapaerlijk gejaagd.
5.1 Taade. zij hebben mijn leven in
eenen kuil uitgeroeid,en zij hebben eenen
•teen op mij geworpen.
54 Taatie. De wateren zwommen ovi r
mijn hoofd ; ik zeide: Ik ben afgesneden !
\'•> Ko/ih. HEER E ! ik h?b uwf-n naam
aangerorpen uit den ondermen kuil.
56  K;,,/i. tïi.\' lubt müne stem gehoord,
verberg uw oor riet voor mijn zuchten.
voor mijn roepen.
57   Kojia. Gij hebt l: genaderd ten
dage, als ik U aanriep , G ü hebt gezegd :
Vrees niet!
58  Rêêck. Heerel Gij hebt ile twiatza-
ken mijner ziel getwist. Gij hebt mijn
leven verlost.
59  Rearh. HEERE ! Gij hebt gezien de
verkeerdheid, die >nen mrj aangedann
heeft, oordeel mijne regt/aak.
6U Rearh. Gij hebt al hunne wraak
gezien, al hunne gedachten tegen mij.
31 Srkin. HEERE! Gij hebt hun sma-
ilen gehoord, en al hunne gedachten
tegen mij i
6? Schim, De lippen dargenen, die te-
gen mij opataan, en bun dichten tegen
mij den ganschen dag.
63  Srkin. Aanschouw huu zitten en op-
staan ; ik ben hun snarenspel.
64   Tim*. HEERE! geef hun weder die
vergelding, naar het werk hunner han-
den.
65    Thau. Geef hun een deksel des
harten, uw vloek zy over hen !
66  Thau. Vervolg ze met toorn, en
verdelg ze van ondtr den hemel des
H KEREN.
HOOFDSTUK 4.
Verdere klagt over den erlinrinelnken *t*».i
vnn het \'•\' >.i-- In volk, vu. 1 ; met \\.i \'.. .\\t -
ni- hunner londen, al* ooriaak daarvan, fi.
Klleuden, den «mmenlijUteii overkomen, 7.
i)e vrouwen hrhl>rn hare kinderen ;-i.l n>J
en gekookt, 1». De londe iler vaWhr pro-
feten en priester», 13. Vertfeefrehe hoop
van het volk, 17; hunnen koning reianren,
*1. Voorterrinr der wrake «od* over Kdoin,
31 ; en vertroosting van God* volk, XI.
ji..ii, T-T^E \'" bet goud ioo verdon-
****** XI kerd, het goeie fijne goud
zoo veranderd I Hoe zijn de steencn de*
heiligdonis vooraan op alle straten ver-
worpen t
2 lietk, L)e kostelüke kinderen Zions.
tegen fijn goud geichat, hoe zün lii nu
geluk gerekend aan de aarden tlesschea.
-ocr page 550-
KLAAGUbllibRES 5. BIBCElKL I.
woont! dorJi de beker zal ook tol u ko-
men, gü zult diooken worden, en ••••.<•
bloot worden.
22 77.MW. l\'weongeregtighcld heeft een
einde, o i,-n dochter Zions 1 Hij zal u niet
«hit gevankelijk doen wegvoeren ; mn»r
uwc nii^en „\'T igheid, o gij dochter Edoms!
zal Hn bezoeken, Ily zal uwt zonden
ontdekken.
HOOFDSTUK 5.
Ken uiitriiiiritiic eelird. in hetwelk de profeet
den 11ri i, dr groot* ellende t» fart Jood-
•\' li\'\' volk voordraagt, rs. 1; hunne tonden .
rn mertredingrn \'M-Urinende, 16: en Hem
hMiflto i»iii trenade rn HillWilat. 19.
GEDENK, 1IKKKKI wat onageschied
if, aanschouw het, en zie onzen
ouiaad nui.
C Om erfdeel in (of de vreemdelin-
gen gewend, onze bui /.en tot de uitlan-
ien,
\'A Wij i\'(\\u weezen nader vader, onze
moeders zijn als de weduwen.
4  Ooi water moeten wij voor gelddrin-
ken ; ons bonI komt una op prüi te staan.
5   Uu lijdra • > "\'!l\'im. op onze bal zen ,
liin wij moede, me» laat ons geene rust.
\'• Wij hebben den Egyptenaar de hand
gegeven, en den Assyrier, om im-t btood
verzadigd te worden.
7 On*e vaders hebben gezondigd, en
zijn niet metr, en wij dragen hunne
ongeregtigheden.
R Knechten lieerseUen over uns; er is ,
niemand, die ons uit hunne band rukke. j
9 Wij moeten ütih brood met gevaar I
onzes lev-ïis halen, van wege het zwaard I J. ». C.
der woestijti
                                                             588-
10  Onie huid i« zwart geworden gelijk
een oven. van wegeden geweldigen storm
des hongert.
11  Zij hebben de vrouwen te Zion ver-
kracht, rn de jonge dochters is de steden
Tan Juria.
IC De vorsten zijn door bunlieder hand
opgehangen, de aangerigtm der oudeu
zijn niet geëerd geweest.
13  Zij hebban de jongelingen weg<eno-
\'in \'i, om te malen, en de jongens strui-
kelen onder hei hout.
14  De ouden houden op van de poort,
de jongelingen van hun snarenspel.
IÓ De vreugde on/es harten houdt op,
onze rei i- in treurigheid veranderd.
1\'i De kroon onzes hoofds is afgevaU
len ; o wee nu onzer, dat wij ma gezon- -
digd hebben 1
17 Duron ia ons hart mat, om deze
dingen zijn onze oogen duister gewor-
den.
15  Om des hergi Zions wil, die verwoest
is, waar de vossen op loopen.
19 Gij, o HEERK! zit in eeuwigheid,
uw troon is van geslacht tot geslacht.
d» Waarom zoudt Gij ons steeds ?erge-
ten 7 waaritm zoudt Gij ons :uu langen
tijd verlaten \'t
Cl HEKKKI bekeer ons tot U, zoo
zullen wij bekeerd zijn; vernieuw onze
dagen al* van ouds.
CC Want zoudt Gij ons gansehelijk
verwerpen? zoudt Gij zoo zeer tegen
on» verbolgen /.nu \'t
DB PR0FEE1
1)7, KCIM KL.
HOOFDSTUK l.
Waaneer r» «aar K/eehiel geprofeteerd heelt.
vu, I. Ccxl toont hem rrn «\'finilfrvol tfpiiït
van vier dieren, . B; mi vier raderen, 15 ;
rn vau eenen iriiun, waarop de We* >re /n li
vertonul. in de godaaatl van een* nien«i\'ll
;i1- mreiit t-n rejflrr vin de ^eheele WK- \\
re ld. 26.
IN het dertigste jaar. in de vierde <
Wfrf. op den vijfden derzetve maand.
als ik in het midden der weggevoerden
was bij dr rivier « Chelar, zoo geschiedde j
het. dat de hemelen werden geopend,en
Ik gezigten i mi.\' . zag.
C Op den vijfden derzelve maand, Idit !
was het vijfde jaar van de wegvoering
van den koning Jójachin)
lr-ii-l.it.un- bet woord des HEKKEN \'
uitdrukkelijk tot Eieehiel, den zoon van \'
Kuzi, den priester, in bet land der Chal- !
.Ituii. bii de rivier Chebar ; en\'de band :
des HKEKKN was daar op hem.
4  Toen zag ik, en ziet. een stormwind
kwam van het noorden af, eene groote
wolk. en een vuur thiarin vervangen, en
een glans nas rondom die irufk; en uit
het midden daarvan wan als de vcrw
van IlKsïnal. uit het midden des vuurs.
6  Rn uit het midden daarvan kwam de
Erluk\'iii\' van vier dieren; en dit was
unnc gedaante: zij hadden de gelijkenis
van een1 mensch ;
ti \'• Kn elkeen had vier aangezigten;
Insgelijks had elkeen van hen vier
vleugelen.
7  En hunne voelen ïvaren regte voeten,
en hunne voetplanten waren gelijk de
voet planten vau een kalf. eu glinsterden
gelijk de verw van glad koper.
H En i iiienMche.ihanilen waren onder
hunne vleugelen, aan hunne vier züden;
en die vier badden bunne aangezigteu
en bunne vleugelen.
9 Hunne vleugelen waren zameuge- j. v. C.
voegd, de een aan den ander; zij keer-
           S95.
den ileh niet om, als zij gingen; zij
gingen elkeen regt uit Vvwr zijn aangezigt
henen.
10\'\'De gelijkeuU nu van huu aangezigt ,i Kier. ion.
was bet ;i-iiu\'-/ u-i eens menschen, en het OpcoJ». t 7
aangezigt eens leeuwa baiblen zij vier
aan de regterzijde; en ter linkerziide
hadden die vier een* ossen aangezigt;
ook hadden die vier een* arenda aange-
zigt.
11 Ook waren hunne aangezigten en
hunne vleugelen opwaarts verdeeld ; eik-
een bad er twee /ainengevoegd aan de
andere, en twee bedekten hunne ligcha-
men.
IC Kn zij gingen elkeen regtuit voor
zijn aangezigt henen; waarhenen de
Geest was om te gaan. gingen zij; *ü
kir r 1- n zich niet om. als zij gingen.
13  Aangaande de gelijkenis der dieren,
ii ui. iie gedaante was als brandende kolen
des vuurs. als de gedaante der fakkelen :
datzelve vuur ging ateedl tussclien die
dieren; en bet vuur had eenen glans, en
uit het vuur kwam een bliksem voort.
14   De dieren eu liepen en keerden we-
der als de gedaante van een weerlicht.
15  Als ik die dieren zag, ziet, zoo was
er een rad op de aarde bij die dieren,
naar vier aangezigten vau hetzelve.
Iti \'De gedannte der raderen en der- \' l«ee. !*•,
zelver maaksel was als de verw vaneen\'
                    l"
turkoois ; en die vier badden eeuerlei ge-
lijkenis: daartoe «TM bunne gedaante,
en bun maakriel, als of het ware een
rad in bet midden vau een rad.
17 Als zij gingen, zij gingen op bunne
vier mi* ii , zij keerden zich niet om,
als «-ti gingen.
IN En huuue velgen, die waren zoo
houg.dat züvreesselükwaren,en/hunne /Kier. 1012
-ocr page 551-
EZECHIEL 2, 3.
velgen waren vol oogen rondom aan die I
vier radere*.
V.i ff Als nu de dieren gingen, gingen |
de raderen bü hen; en als de dieren van i
de aarde opgeheven werden, werden de !
raderen opgeheven.
2i> Waar henen de lieest was om te staan, .
gingen zij; waarhenen de Geest was om
te gaan; en de raderen werden tegen- !
over hen opgeheven i want de Geest der
dieren was in de raderen.
21   Als die gingen, gingen rfr«; en als
die stonden, stonden zij; en als die van
de aarde opgeheven werden, werden de j
raderen tegenover hen opgeheven:want .
de Geest der dieren WU in de raderen. ,
22  Kn over de hoofden der dieren was \'
de grlijkenis *-fns uitspansels, gelijk de |
verw van bet vreesselnkekristal, van bo-
ven «fover hunne hoofden uitgespreid.
23 En onderdat uitspansel waren hunne \'
vleuirelen regt op, de een aan den ander :
ieder had er twee, die herwaarts hunne
ligchamen b«dekten,en ieder had er twee,
die ze derwaarts bedekten.
24  En als zij gingen, hoorde ik een ge-
ruisrh hunner vleugelen,als bet geruisen
van vele wateren, als de stem des \\lmag-
liiren, at* de stem eens geroeps, als hef
gedreun eens heirlegers -. als zü stonden,
zoo lieten zij hunne vleugelen neder.
SS En er geschiedde eene stem van bo-
ven het uitspansel, hetwelk hoven hunne
hoofden wa«, als zij stonden, M hunne
vleugelen nedergelaten hadden.
2i> En boven bet uitspansel, hetwelk
wns boven hunne hoofden, was degelijke-
niseens troons, als de gedaante vaneeneii
saffiersteen; en op de gelijkenis des troons
was de gelijkenis als de gedaante eens
mensrhen, daarboven op zijnde.
27 En ik zag als de vt-rw vanHasmal,
als de iredaante van vuur rondom •\' iar-
binnen, van de gedaante liiner lenden
en opwaarts; en van de gedaante zijner
lenden en nederwaarts, zag ik als de
gedaante van vuur, en (flans aan hem
rondom.
2"* Gelijk de gedaante vanden boos,die
in de wolk is ten dage des piasregens,
alzoo was de gedaante van den glans
rondom * dit was de gedaante van de
iteliikenis der lie-rlijkhri<l des HEEREN;
en hals ik het zag, viel ik opmünaan-
i*i (t* en ik hoorde eene stem van eenen,
die sprak.
HOOFDSTUK 2.
Pe profeet, verprhrikt zijnde dnor het roor-
trnanile jrezict. Wordt door (ïod opirerid,
VS, l; en tot, het profelt«oh ambt onder de
kimleren I^mel» beroepen, met nnilrriirtin\'.:
en -ei iti i miv ti .-.ti .• iiiimi\' hnnlnekkieheiil,
.1. (ïeiigt. ma eene rol, die na binnen en
dm, hoewel wederwilligen en doornen hij |
u zvjn. en gü bü schorpioenen woont; |
vrees voor hunne woorden niet,\'en ont- i
zet ii niet voor hun aangezigt: want zü
iHn een wederspannig huis.
7 Maar gü zult uiiuu woorden tot hen
spreken, hvtzu dat zü hooren zullen, of
hetzij dat zü het laten zullen: want zij
zijn wederspannig.
H Doch gü, menschenkind! hoor het-
geen Ik tot u spreek ; wees gij niet weder-
spannig, gelijk dat wederspannig buts ;
open uwen mond, en/eet wat Ik u geef.
!i Toen zag ik, en ziet, er was eene
hand tot mij uitgestoken ; en ziet,daarin
was de rol eens hoeks.
li) En Hij spreidde die voor mijn aan-
gezigt uit ; en zij *"as beschreven vnor
en achter; en daarin waren geschreven
klaagliederen, en zuchting en wee.
HOOFDSTUK 3.
De profeet eet ilic rol op, nur het be.el van
God, *•. 1 j ilie hem wederom g*4.-i*i. oniler-
wi]«t en Merkt tegen ile har.lnekki.-heiil vsn
hel volk, *. Hij toont hem weiler fijne heer-
lijkheiil en nnilerri-rt hem aangaanilr liet
.uui.\' va» eenen «etrouwen profeet, en ile
niittitrhei.l èMntt, II». Ile he.r! ikiwi.l des
Meeren wonlt hein weder vertoorn), 49, (ioJ
«luit en opent <le» profeten mond, Ïj,
DAARNA zeide II ij tot mü i Menseben-
kind ! "eet wat gü vinden zult ; eet
deze rol, en ga, spreek tot het huis i*-
raels.
2  Toen opende ik mijnen mond, en Hij
gaf mü die rol fe eten.
3  En f lij zeide tot mij: Menschenkind !
geef uwen huik te eten. en vuluwinge-
wand met deze rol, die Ik u geef. Toen at
ik. \'<en het was in mijnen mond als ho-
nig, van wege de zoetigheid.
4   En HQ zeide tot Mij : Menschenkind !
c ga henen, kom tot het huis I->ra<ls, m
spreek tot hen met mijne woorden.
I  Want gij .\'m. niet gezonden tot een
volk, diep van spraak en zwaar van tong,
maur tot het huis Israëls;
fi Niet tot vele volken, diep van spraak
en zwsar van tong, welker woorden gij
niet kunt verstaan : zouden zij ni»-t, zoo
Ik u tot hen gezonden had, naar u g«-
hoorl hebben *
7 Maar het huislsrat-ls wil naar u niet
imor ii, omdat zü naar Mü niet willen
hooren : want het gansche huis Israóls is
stijf van voorhoofd, en hard van hart
zijn zij.
5  \'(Ziet, Ik heb BW aangezigt stijf ge-
maakt tegen hunne aangezigten, en uw
vonrhoofd stijf tegen hun voorhoofd.
II  Uw voorhoofd heb Ik gemaakt als
een1 diamant, barder dan i eene rots :
/vrees hen niet, en ontzet u niet voor
hunne aangezigten, omdat zij een weder-
spnnnig huis zijn,
ld Verder zeide Hij tot Mü I Menscben*
kind! vat al mü^e woorden, die Ik tot u
spreken zal, in uw hart, en hoor ze met
uwe ooren.
11   Kn ga henen,kom totde weggevoer-
den, tol de kinderen uws volks, en spreek
tot hen, en zeg tot hen i Zoo zegt de
Heere HEERE 1 t hetzij dat zij hooren
zullen, of hetzij dat zij het laten zullen.
12  " Toen nam d<- Geest mij op, en ik
hoorde achter mij eene »tem van groote
ruisching. zeggende? Geloofd zijdeheer^
lÜkheid des HEEREN uit zijne plaats!
13  En Ü\' koorde het geluid van der
dieren vleugelen, die de een den ander
raakten, en het geluid der raderen tcgpn-
over hen; en het geluid eener groote
ruisching.
14  Toen hief de Geest mü op, en na\'n
mij weg, en ik ging benen,bitterlijk be-
droefd door de hitte mijns geestes; maar
de hand.des HEEREN was sterk op mü.
Ift En ik kwam tot de weggevoerden te
Jer. 1.1 IK.
ree V
Openh.lOtf.
. P». 19.11.
119 PC.
Openh.li> lil.
\\fJfT. 18.17.
Kier. I
1 Petr. 3 11,
EN
Hij zeide tot min Menschenkind!
ta op uwe voeten, en Ik zal met u
spreken.
3 «Zoo kwam in mü. als Hij tot mij
sprak, de Geest, die mü stelde op mijne
voeten; en ik hoorde Dien, die tot mij
sprak.
3  En Hij zeide tot mij i Menschenkind I
Ik zend u tor de kinderen Israëls.totde
rebellerende volken, die tegen Mijgere*
J<r n ïï. belleerd nebben; \'• zij en hunne vaderen
hebben overtreden tegen Mij tot opdezen
zelven huidig* n dag.
4  En deze kinderen zijn bard van aan-
gezigt, en stijf van hart; Ik zend ti tot
hen. en gij zult tot hen zeggen : Zoo zegt
de Heere HEERE!
ft En zü, hetzij dat zij het hooren zul-
len, of hetzii dat zü het lAten zullen,
iwant zü zijn een wederspannig huisi
R»r 3333 \' *°° zullen zü weten, dat een profeet
in het midden van ben geweest is.
Jw. l 8 17 \' t» En gÜ, menschenkind! ^ vrees niet
Luk. ia*, voor hen,envreesniet voorhunne woor-
Ezee, S
ik Exer. 3 3.
-ocr page 552-
BSJSCBlttL 4, a.
c- I Tri*Abib, die aan de rivier Cbebarwoon-
*•          den, «ï ik bleef daar zij woonden ;jaik
j bleef daar verbaasd in het midden van
2  ,-.\' hen « zeven dagen.
16 Het gebeurde nuten einde van zeven
I dagen, dat het woord den HEEREN tot
m • geschiedde, zeggende :
\'".\' \'• 17 * Menschenkind ! Ik beb u tot eenen
*•"• "- wachter gesteld over bet buis laraëls; zoo
• * \'• zult gü het woord uit mijnen mond hoo-
; ren, en hen van mijnentwege waarschu-
1 wen.
M 8. IS \' Al» Ik tot den goddeloozezeg: Gij
zult den dood sterven, en g\\j waarschuwt
hem niet, en spreekt niet, om den god-
1 delooze van zijnen goddelooKen weg te
I wur-rhuwi-n, opdat rij hem in het leven
behoudt\' dipgoddeloozezal in zijneonge-
regtigheid sterven, maar zijn bl.,ed zal Ik
van uw.\' hand eischen.
l\'.t Doch als gij den goddelooze waar-
schuwt, en hij zich van zijne goddeloos-
heid en van zijnen goddeloozen wet* niet
bekeert, hij zal in zijne ongeregtigheid
sterven ; maar gij hebt uwe ziel bevrijd.
IR 21. 20 » Als ook een regtvaardige zich vnn
1^.1*. xünegeregtigheidxfkeert.enonregtdoet,
en Ik eenen aanstoot voor *ijii aangezigt
leg, hij tal sterven , omdat jv, niet ge-
waarschuwd hebt, znl hij in zijne zonde
sterven, pn zijne geregtigheden.die hij ge-
daan heeft, zullen niet gedacht worden;
maar zijn bloed zat Ik van uwe hand
eiachen.
21   Doch als jcüdcn regtvaardige waar-
srhuwt, opdat de regtvaardige niet zon-
dige, en hij niet zondigt; hij zal zekerlijk
leven, omdat hij gewaarschuwd is ; en gij
hebt uwe ziel bevrijd.
22  Kn de hand dea HEKKEN was daar
op mii, en II n zeide tot mij : Maak u op,
ga uit in de vallei, en Ik zal daar met
u spreken.
•.::; En ik maakte mij op, en ging uit
in de vallei, en ziet, de heerlijkheid drs
1 ;S, HEEREN stond aldaar, » gelijk de heer*
Ujkheid, die ik gezien had hij de rivier
Chebar: en ik viel op mijn aangezigt.
g-i 24 » Toen kwam de GeeBt in mij, en
stelde mij op mijne voeten ; en Hij sprak
met my, en hij zeide tot mij : Ga. besluit
n binnen in uw huis.
25 Want u aangaande, menschenkind !
ziet, zij zouden dikke touwen aan u leg-
gen, en zij zouden n daarmede binden .
daarom zult gij niet uitgaan in het mid-
den van hen.
20 En Ik zal uwe tong aan uw gehe-
melte doen kleven, dat gÜ stom worden
zult, en zult bun niet zijn toteenen be-
3    B. stralenden man i r want zü /ijn een
wederspannig huin,
27 Maar als Ik met u spreken zal, zal
Ik uwen mond opendoen, en gij zult tot
hen zeggen:Zoo zegt deHeereHEERE !
q Wie hoort, die hoore, en wie het laat,
die late bet; want zij tijn een weder*
spannig huis.
HOOFDSTUK 4.
Hen profeet wordt van God bevolen, de tnr-
kum-ti:-f belPf-erin:* Hl TSI lul— op eenr
plaat van tiirrheNreenen af te beelden, va. 1 j
al\'iurdr den tijd der verdraagzaamheid God*
over den afval vin Inraët en Juda, t; en
den \'.tiiiiImi hongersnood, die er pedurende
de belej*erin*- in JerA-alem nou tijn, 9.
EN gü, menschenkind 1 neem u eenen
tigchelsteen, en leg dien voor uw
aangezigt, en bewerk daarop de at ad
Jerfizalem.
2  En maak eene belegering tegen baar,
en bouw tegen haar" sterkten, en werp
tegen haar eenen wal op, en stel legers
tegen haar, en zet tegen naar stormram*
men rondom.
3  Verder, neem gij u eene ijzeren pau,
en stel ze tot eenen ijzeren muur tusschen
u en tusschen die stad; enrigtuwaan* I J-
gtzigt tegen haar, dat zij in belegering
kome, en gij «uit ze belegeren. Dit zij ;
den huize Israéls een teeken.
4  Lig gij ook nrderop uwe linkerzijde,
en leg daarop de ongeregtigheid van het
buis Israéls; Kaar het getal der dagen, j
dat gij daarop znlt liggen, zult gij hunne
ongeregtigheid dragen.
.ï Want Ik heb u gegeveu de jaren eh«
hunner ongeregtigheid. naar bet getal
der dagen, drie honderd en negentigda- i
gen, dat \'\'gij de ongeregtigheid van het * Nu
huis Israéls dragen znlt.
fi Als gü nu deze voleinden zult, lig. *"\'"
ten andere maal npder op nwe regter- \\
zijde, en gij zult de ongeregtigheid van
het huis van Juda dragen veertig dagen :
Ik heb ugegeveneiken dag voor elk jaar.
7 I>aarom zult gij uw aangezigt ngten
tegen de belegering van Jeruzalem, en uw
ann zal ontbloot zijn ; en gjj zult tegen
haar profeteren.
5  En ziet. Ik zal dikke touwen aan u
leggen, dat gij u niet omkeert van uwe
eene zijde tot uwe andere zijde, totdat
gij de dagen uwer belegering voleind hebt.
\'J En neem gij voor u tarwe, en gerst,
< n boonen. en linzen, en heerse, en spelt;
en doe die in een vat, en maak die u tot
brood; M«r het getal der dagen, die gij
op uwe zijde nederliggcn zult, drie hou-
derd en negentig dagen zult gij dat eten.
10  Uwe spijze nu, die gij eten zult, zal
in gewigt .mi twintig sikkelen daags;
van tijd tot tijd zult gij die eten.
11   Gij lult ook water naar i\'ftere maat
drinken, het zesde deel van een hin ; van
tijd tot tijd zult gij bet drinken.
12  En gü zult eenen gerstenkoek eten,
en dien zult gij met drek van des men*
schen afgang bakken voor hunneoogen.
\\Z En de HEERE zeide: Alzoo zullen
de kinderen Israéls hun brood «"onrein
eten onder de Heidenen, waarhenen Ik
I hen verdrijven zal.
14 Toen zeide ik : Ach, Heere HEERE !
zie, mijne ziel l* niet verontreinigd ge-
weest : want ik heb, van mijne jeugd af
tot nu toe, geen dood aas, noch dat ver-
scheurd is, gegeten, en geen verfoeijelijk
vleeach is in mijnen mond gekomen.
16 En Hij zeide tot mij : Zie, Ik beb
u rundermist gegeven voor menschen*
drek, zoo zult gij uw brood daarmede
bereiden.
16  Daarna zeide Hü tot mij: Gij men-
achenkind! zie. Ik •\' breek den staf des d Lev,
broods in Jeruzalem, en zij zullen het Je*.
I brood met gewigt en met kommer eten, •*.***•.
en het water met :ekere maat en met
verbaasdheid drinken ;
17  Opdat zij des broods en des watert
gebrek hebben, en de een met den uu-
der verbaasd worden, en in hunne on*
geregtigheid uitteren.
[HOOFDSTUK 5.
Pen profeet wordt van God bevolen lijn hoofd
en baard ttj wheren, het afceurhorene in
vieren te deelen, en niet de vier deelen ver-
M-hillpnd te handelen, vu. 1 . afbeeldende
de v t-rncheidenheid en *rhrikke1ijkheid der
|ila:.-m. die het Joodwhe volk rouden tref-
fen om hunne tonden, welke hier verhaald
worden, 5.
EN gii. menschenkind! neem u een
schern mes, een scheermes der bar-
bieren zult gü u nemen, hetwelk gij zult
laten gaan over uw hoofd en over uwen
baard , daarna ruit gij u eene weegschaal
nemen, en die haren deelen.
2 Een derde deel zult gij in het mid-
den der stad met vuur verbranden, na-
dat de dagen der belegering vervuld wor-
den ; dan zult gtj een derde deel nemen,
slaande met een zwaard rondom hetzelve,
en een derde deel zalt gij in den wind
-ocr page 553-
ESECH1ËL «, 7.
itroonen : want Ik zal het zwaard ach-
ter hen uittrekken.
3  Gü zult ook weinige in getal riaar-
van nemen, en in uwe slippen binden.
4  En nog inlt gij T»n die nemen, en |
die werpen in het midden des vuur*, en
inIt ze verbranden met vuur; daaruit
zal voortkomen een vuur tegen het ge- I
heele huU van l«rael.
5  Alzoo zegt de Heere HEEBE I Dit Is i
Jeruzalem, welke Ik in het midden der !
Heidenen gezet heb, en landen rondom \\
haar henen.
(! Poch zij heeft urine regten veran-
derd in goddeloosheid meer dan de Hei-
denen, en mÜne inzettingen meer dan
de landen, die rondom haar zün i want zij .
hebben mijne rekten verworpen, en in
mijne inzettingen hebben zijniet gewan-
deld.
7 Daarom zegt de Heere HEERE alzoo -
" Dewijl gijliedendies meer gemaakt hebt
dan de Heidenen, die rondom u zün, in
mijne inzettingen niet gewandeld hebt,
en mijne regten niet gedaan hebt, zelfs
naar de regten der Heidenen, die rondom
u zün, niet gedaan hebt;
S Daarom zegt de Hei re HEERE alzoo:
Ziet, Ik tri\' aan u, ja Ik! want Ik zal
gerit-ten in het midden van u oefenen,
voor de oogen van die Heidenen.
9  En Ik zal onder u doen hetgeen Ik :
niet gedaan heb, en detgelijk» Ik voort-
aan niet doen zal, om al uwer gruwelen
wil.
10  Daarom zullen de vader» de h kinde*
ren eten in het midden van u, en de kin-
deren zullen hunne vaderen eten; en Ik
zalgerigten onder u oefenen, en zal al uw
overblijfsel in « alle winden veratrooijen.
11  Daarom :on wairarhtit/ all Ik leef,
spreekt de Heere HEERË: (omdat gij
mijn heiligdom "erontreinigd hebt met
al uwe verfoeiselen, en met al uwe gruwe-
len zoo Ik ook niet daarom u verinin-
deren, en •\' mijn oog «niet verscboonen
zal, en Ik ook niet /al sparen !
12  \' Ken derde deel van Q zal van de
l>f sti ientie sterven, en zal door honger in
b»t midden van u te niet worden; en een
derrie deel zal in het zwaard vallen rond-
om u; en een derrie rieel ia! Ik in alle
winden verstrooijen.en Ik zal het zwaard
achter hen uittrekken.
13  Alzoo zal mijn toorn volbragt wor-
den, en Ik zal mijne grimmigheid op hen
doen rusten, en Mij troosten; en zij zullen
weten,dat Ik.de HEERE, in mijnen ijver
gesproken heb, als I k müne grimmigheid
tegen hen volbragt zal hebben.
14 Daartoe zal Ik n ter woestheid en ter
ar\'iaadheiri zetten onder de Heidenen, die
rondom u zijn, voor rie oogen van al den-
genen, die voorbijgaat.
15  Zoo zal de ƒ smaadheiri en hoon een
onderwijs en ontzettingdenHeidenenzijn,
die rondom u zün, wanneer Ik over u ge-
rigten in toorn.en in grimmigheid, en in
grimmige straffen oefenen zal : Ik, de
HEERE, heb het gesproken!
i i\'i Wanneer Ik de booze pijlen des hon-
i gers tegen hen uitzenden zal, die ten ver-
dervezijn zullen, die Ik uitzenden zal om
; u te verderven, zoo zal Ik den 9 honger
over u vermeerderen, en <• u den staf des
brooris breken.
i 17 Ja honger en • boos gedierte, die u
1 van kinderen bevooven zullen, cal Ik over
u zenden; ook zal pestilentie en bloed
onder u omgaan ; en het zwaard zal Ik
over u brengen : Ik, de HEERE, heb
Aef gesproken I
HOOFDSTUK 6.
Profetie van <l# verwoontini» dr* lamN, om de
trrtiwelijke alkoilsi] de» volk», v». 1. Be-
lorten van Rrnade ann een klein boetvaardig
overblijf«el, R. Dm profrrt wordt ifela*t,
door p*baarden van out«tHirm- eo touw af
EN het woord des HEER EN geschiedde
tot mij, zeggende :
\'2 Men«chenkind1 zet uw aangezigt te-
gen * de hergen Israedfl, en profeteer te- " K»er
gen dezelve;
3  En zeg: Gij bergen Israels ! boort het
woord des Hepren HE EREN !Zoo zegt de
Heere HEERE tot de bergen en tot de [
heuvelen, tot de beken en tot de dalen : [
Ziet, Ik, Ik breng over u het zwaard, en
Ik zal uwe hoogten verderven.
4  Daartoe zullen uwe altaren verwoest,
en uwe zonnebeelden verbroken worden ;
en Ik zal uwe verslagenen nedervellen
voor bet aangezigt uwer drekgoden.
5  En Ik zal rie doorie ligcuamen der
kinderen Isracls voor het aangezigt hun-
ner drekgoden leggen, en Ik :al uwe
beenderen rondomuwealtaren s:rooijen.
ti In al uwe woningen zullen lesteden
verwoest,en de hoogten tot wi!derniswor-
den,opriat uwealtaren woest en eenzaam
zijn, en uwe drekgoden verbroken w«r-
den en ophouden, en uwe zonnebeelden
afgehouwen, en uwe werken uitgerielgd
worden.
7 En de verslagenen zullen in het mid-
den van u liggen, opdat gij weet,dat Ik
de HEERE ben.
S Ik zal dan nog een overblijfsel la-
ten, als gij e enigen zult hebhen, die het
xwaard ontkomen onder de Heidenen,
wanneer gij in delanden zult verstrooid
worden.
9 Dan 2u)len uwe ontkomenen Mijner
gedenken onder de Heidenen, waar zij ge-
vankelük zullen geworden zijn, omdat Ik
verbroken hen door hun hoerachtig hart,
dllt van Mij afgeweken is, endoor hunne \'
oogen, die hunnedrekgorien nahoereren;
en ;u zullen eene walging aan zich /elven \'
hebben over de boosheden, die zij in al .
hunne gruwelen gedaan hebben.
10Enitj zullen weten,dat IkdelIEERE
ben : Ik heb niet te vergeefsgesproken,
van hun dit kwaad aan te doen.
11 Zoo zegt de Heere HEERE : I Sla It Eu
met uwe hanri, en stamp met uwen voet,
m zeg: Acht over alle gruwelen rier noos-
heden van bet huis Israéls : want zij zul-
len door het zwaard, door den honger
en door rie pestilentie vjillen.
ïï Die verre af is, zal rioor de pest ster-
ven, en die nabij is, zal door het zwaard
vallen; maar die overgebleven en bele-
gerd is, zal door honger sterven: alzoo
zal Ik mijne grimmigheid tegen hen vol-
brengen.
13 Dan zultgü weten,dat IkrielIEKRE
ben, als hunne verslagenen in het midden
hunner rirekgorien rondom hunne altaren
wezen zullen op alle hooge heuvelen, op
alle toppen rier bergen, en onder allen
groenen boom, en onder alle digte eiken,
de plaats, alwaar zn al hunnen drekgo* ;
den liefelijken reuk maakten.
14  Daarom zal Ik mijne hand over hen
uitstrekken, en zal het land woest maken,
ja woester dan de woestijn naar Diblath
henen, in al hunne woningen; en zli zul-
len berinden, dat Ik rie HEERE beo.
HOOFDSTUK 7.
Verdere profetie van ile etndelijke en zeer
•rhrikkelijke verwoertin:: van het ifamu-he
land van Jtida, v«. 1. Jammerlijk weeklagen
der ontkomenen, IA. Om hunne zonden iul<
len zij ala ontstelde, wanhopig, mintadin
rnrrmhfn, >•••> nel aanzienlijken ala eerin-
*rn, tnoedelon», trooMeloon en nuleion* e*-
vankehjk worden weetrevoerd; al hetwelk
hun door het treken van eene keten wnrdl
af inbeeld, 17.
DAARNA geschiedde het woord des
HEEREN tot uui. zeggende :
2 Verder, gü menschenkind! zoo zegt
de 11 re re HEERE, van bet land Israéls:
t Lm. v, 29.
Drut.W M
| SKon. «».
A RMT. 7 *
. .Trr. 1.V3
4 3Kon. • 1\'.,
Je.. 3 . I
Kzer. 4 1«
1 13.
j. Uu. *ï w,
"!ff. * Hl.
1* IS
-ocr page 554-
RIKCHIËL 8.
J. v. C. j Het einde i* er, het einde ia g. komen
5**- i over de vier hoeken de* lands.
3 Nu is het einde over u; want Ik zal
mijnen toorn tegen u zenden.en Ik zal u
rigten naar \'iwe wegen, en Ik tal op u
brengen at uwe RfUWtlf».
- Eier. s lU 4 « Kn mijn oog /.al u niet vernchoonen,
- \'- en Ik zal niet «paren; maar Ik zal uwe
. wegen op u brengen, en uwe gruwelen
zullen in hel midden van u iiin;en gijlie-
\' den zult Weten, dat Ik de HKKRK ben.
! ../.... zegt de Heere HEEKE : Een
kwaad, een eenig kwand, ziet. ia geko-
men :
0 Keu einde is er gekomen, dat einde is
gekomen, liet in opgewaakt tegen u ; ziet
\\ het kwand is (tokomni!
7 I \'• morgenstond is tor u gekomen, o
inwoner des lands ! de tiiti is gekomen, de
dag der beroerte is nabij, en er is geen ,
wederklank der bergen.
S Nu zal Ik in kort mijnegrimmigbeid
over u uitgieten, en mijnen toorn tegen u ,
1 volbrengen, en u rigten naar uwe wegen, I
I en zul o|> u brengen al uwe gruwelen, j
I !» Kn mijn oog zul niet verschooncn.cn |
; Ik zal «iet sparen; Ik zal u geven naar
uwe wi««ren, en uwe gruwelen zullen in
liet midden van u ziin; en gijlieden zulf
«efeu.dat Ik -tr 1IKKKK ben,dieplaat.
10  Ziet, de dag, ziet, de iimrge**tn*d
is gpkomen, de morgenstond i*voortge-
| komen, de roede heeft gebloeid, de hoo- \\
vaardii heelt gegroend.
j II Het geweld is opgerezen (ot eene |
| roedederzodde)oosheiii;nietsvanhea zal :
orfrfilitrrH, norh van hunne menigte, !
1 noch van hun gedruiseh. cngeeneklage
/al ov»*r hen zijn.
i - De ti)d ia gekomen, de dag i- ge-
naakt ; de konper zij niet blijde, en de
vprkooper bed rijve geen\' ronw r want een
brandende toorn is over de geheele me*
nigte van her land.
11   Want de verkooper /al tol liet ver-
koehte niet wederkecren. ofschoon bun
leven nog onder de levenden ware; over-
mits het gezigt, aangaande de gebeele
menigte van het (and, niet zal terngkee-
ren ; en niemnnd zal door zijne ongereg-
tigbeid zijn leven sterkpn.
14  Zij hebben met de trompet getrom-
pet, en hebben allci bereid, umar nie-
ïnand trekt ten strijde; want mijn bran-
denile toorn is over de geheele menigte
van het land.
15   Het zwaard i* buiten, en de pest, en
de honger van binnen; die op liet veld is,
zal door het zwaard sterven, en die in de
stad is, dien zal de honger en de pest ver-
teren.
!\'> Kn hunne ontkomendeu zullen icel
ontkomen, inaar zii zullen op de bergen
zijn, zij allen /uilen zijn gelijk duiven der
dalen, kermende, een ieder om zijne on-
ge regtigbeid.
jM ij? 17 Alle banden zullen \'- slap worden.
Jet. e il en alle knieën zullen henenvlieten alê
water.
Je* lff-1,1.1 \'v \'
,!lK zullen \'-ü zakken \' aangorilen.
iet. ts 57. gruwen zal ze bedekken, ei. over alle aan-
irc/igien zal HCiia«iiiti\' we:\'.rn, en op al
hnnne hoofden kaalheid.
h< Zij zullen hun zilver op de straten
werpen, en hun goud zal tot onreinigheld
Spr. n 4, zii»; \'\' bun zilver en hun goud zal hpn
Zef. l ik niet kiinmn uithelpen \'en dngederver-
bolgcnbeid des HKKKKN; Imnne ziel
, zullen zij niet verzadigen, en hunne inge-
wand\'-n zullen zij niet. vullen: want tiet
zal de aanstoot hunner ougeregtigheid
r.t,in.
2(> Kn Hij heeft de schoonheid ztjns
aieraadster voortrelVelïjkbeid gezet;maar
zij hebben daarin heelden hunner gruwt-
len fit hunner verfoeiselen gemaakt i
daarom heb Ik dat bun totonreinigheid
gesteld.
21 Kn Ik zal het indeband der vreem-
| den overgeven ten roof, en den godde-
looien der aarde ten buit, en zu zullen
het ontheiligen.
..\' Ook zal Ik mijn aangezigt van hen
omwinden, en \'m zullen miine verbor-
gene plaats ontheiligen: want inbrekers
zullen daar inkomen en dieontheiligen.
23 Maak eene keten : want he» land ts
vol van hloedgetigten, en de stad is vol
van geweld.
\'M Haitrom zal Ik >le kwaadste der Hei*
denen doen komen, die hunne huizen
erfelijk bezitten zullen, en zal den hoog-
inoed der sterken doen ophouden, en die
ben heiligen, zullen ontheiligd worden.
"\'t lip ondergang komt ; en zij zullen
den vrede zoeken, maar hij zat er niet
zijn.
2d Ellende zal op ellende komen, en er
zat gerucht op gerucht weten; dan tullen
zij bet geiigi van een1 profeet toeken;
maar de wet zal vergaan van den priester,
en de raad van de oudsten.
27 Me koning zal rouw bedrijven, en
de vorsten zullen met verwoesting he-
kteed zijn, en de handen van het volk des
lands zullen beroerd ziin; Ik zal bun
doen naar hunnen weg, en met hunne
regten zal Ik ze rigten; en zij tullen we-
ten. dat Ik de HKEltK ben.
HOOFDSTUK 8.
Wanneer, waar en hoe dit treil et tl**n profeet
i" treopenbiwnl, \\». I. Coil voert hein in
den tempo! tr Jerrualmn en tonnt hem de
eruwrlijkp n firn il f rij, welke tie Joden aldaar
bedreven, met het herld der uverinr, 5:
met tHMaiUM kniippnde dieren. imM1
jr|i|kr hukten ei drekroden, S. flod toont
h«-Di ook de vrouwen, dip den afeod Thanv
muz Itpwepnden. 13: en de mannen, die de
mn *.iiilii.lcii, 1.\', . wrlke rruwelen ïij
aebtirn, 17. «urom <ïod hen zonder cpnade
wil straffen, 18.
HET geschiedde ml in het zesdejaar,
in de zesde maand, op den vijfden
der maand, all ik in mijn huis zat. en de
oudsten van Juda voor mijn aange/tgt
zaten, dat de hand des Heeren HEEREN
daar over mij viel.
2  Toen zag ik, en ziet, eenp gelijkenis,
als de gedaante van vuur; van de ge-
daan Ie zijner lenden en nederwaarti
was vuur; en van zijne lenden en op-
wnarts. als de gedaante eener klaarheid,
als de ver» van Ilasmal.
3  En hij stak » de gelijken is eener hand
uit, en nam mij lm het haar mijnshoofda;
en de Geest voerde mij op tusschen de
aarde en tusschen den hemel, en bragt
mij i n de gezigten < < > > l- te Jeruzalem, tot
de deur der poort van het binnenste i-rwr*
hof% dewelke ziet naar liet noorden. al-
waar de zitplaats was van een beeld der
ijvering, dat tot ijver verwekt.
4  Kn ziet, de heerlijkheid deaOods van
Israël was aldaar, naar de gedaante, die
ik in de \'- vallei gezien bad.
:> Kn Hij zeidc tot mr : Menscbeukind !
hef nu uwe oogen op naar den «••_\' van
tiet. niKirden ; en ik hief miine oogen op
naar den weg van het noorden ; en ziet,
tegttn bet noorden aan de poort van bet
altaar was dit heeld der ijvering,In den
ingang.
(i Knllij zeidetot mij: Menschenkind !
ziet gy wel, wat zij doen.degroote gro-
welen. die het huis laraëls hier doen,
lunliit I i. van mijn heiligdom verre wegga?
Doch gij zult nog wederom groote gru-
welen zien,
7 Zoo brngt Hij mij tut dedeur vim tiet
voortiof. Toen zag ik, en ziet, er was pen
hol in den wand.
s En Hij zeide tot mij : Menschenkind !
graaf nu in dien wand. En ik groef in
dien wand, en tiet. daar was eenedenr.
\'J Toen sude HU tot inii * Ga in, en zie
-ocr page 555-
BSECHIËIi 9, Ifr.
die zuchten en uitroepen ,1V\'< «1 dia
gruwelen, die in het midden derzelve
gedaan worden.
S Maar tot die anderen zeide Hü voor
mijne ooren i Gaat door. door de stad
achter hem, en slnat! ulieder oog ver-
schoone niet, en spaart niet.
ti Doodt ouden, jongelingen, en maag-
den. en kinderkens, en vrouwen, tot ver-
dervens toe; maar genaaktaan niemand,
op denwelken het teeken is, en begint
van mijn heiligdom. En zij begonnen
van de oude mannen, die voor het huis
waren.
7  En Hij zeide tol hen : Verontreinigt
het huis, eu vervult de voorhoven met
verslagenen, gaHt benen uit. Eu zü gin-
gen henen uit, en zü sloegen in de stad.
8  Het geschiedde nu, als zij hen ge-
slageu hadden, en ik overgebleven was,
dat ik op mijn aangezigt viel, en riep,
en zeide : Ach, HeereHEERE\' ZultGij
al het overbliifsel van Israël verderven,
met uwe grimmigheid uit te tieten over
Jeruzalem ?
\'J Toen zeide Hij tot mij: De ongereg-
tigbeid van het huis van Israël en van
Juda is gansch zeer groot, en het land
is met bloed vervuld, en de stad is vol
van afvtüking : want zü zeggen : De
HEERE heeft het land verlaten, en de
HEERE ziet niet.
11* Daarom ook wat My aangaat,« mijn
oog zal niet verschoouen, en Ik zal niet
sparen; Ik zal hunnen wegop hnn hoofd
geven.
11 En ziet, de man, die met linnen
bekleed was, aan wiens lenden de inkt-
koker was, bragt bescheid weder, zeg-
gende : Ik heb gedaan, gelijk als Gij
mij geboden badt.
HOOFDSTUK 10.
Vervolg van hel profetiaehe geilgt van da herr- .
lijUieid den llreren, Keiijk aan het voor- :
gaande, hetwelk de profeet aan de rivier de ,
Chebar had penen, en van de vorig* koten,
die de man met linnen bekleed, ontvint:
om over de stad te il......>n, vu. 1. De
heerlijkheid des Meeren >>ehiini hierdrieinaa) \'
van plaats veranderd te zijn . ten eerste,
van de l\'h\'-i iii.im tot den dnrpel des teiuuela,
1; ten tweede van daar weder op de Óhe-
riihim, 18 ; ten derde, op de Cherubim tot
de Oostpoort, of voorste .poorr, ORt uit te
liaan uil zijn huis, 19.
DAARNA zag ik, en ziet. boven liet
uitspansel, hetwelk was over het
boofd der cherubs, was «Is een s»ffler-
steen, als de gedaante van de gel k- nis \'
eens troons; en Hij verscheen op dezelve.
2  En Hij sprak tot den taan, bekleed
met linnen, en Hij zeide i Ga in tot tus-
schen de wielen, tot onder den cherub,
en vul uwe vuisten met vurige kolen van
tasschen de cherub», eu strooi ze over de \'
stad; en hij ging in voor mijne oogen.
3  De cherubs nu stonden ter regtemjde \'
van het huis, alsdte man Inging ; en eene :
wolk vervulde het binnenste voorhof.
4  Toen hief zich de heerlijkheid des !
HEEREN omhoog van boven den cherub,
Op den dorpel van het huis; en het huis [
werd vervuld met eene wolk, en het voor- .
hof was vol van den glans der ueerlijk-
heid des HEEREN.
5  En het geruisch van de vleugelen
der cherubs werd gehoord tot het uiter-
ste voorhof, als de stem des almagtïgen
Gods, wanneer Hü fpreekt.
(1 liet geschiedde nu. als Hü den man,
bekled met linnen, geboden had, leg-
gende i Neem vuur van tusschen 3e
wielen, van tusschen de cherubs; dat
bii inging en stond hü een rad.
7 Toen stak een cherub i)jue han<- uit
van tusschen de cherubs tot bet vuur,
hetwelk was tusschen de cherubs, en
nam daarvan eu gaf het in de vuiaten
dr booze gruwelen, dip zij hier doen.
10  Zoo ging ik in, < n ik zag, en ziet,
er was alle beeldtenis van kruipende
dieren en vi-rfoeijelvjke beesten, en van
all\' drekgoden van liet huis 1 iracis, gi
heel rondom aan den wand gemaald.
11   I \'i zeventig mannen uit de oudsten
van bet huis Israels, met Ja;tïitiija, den
loon van Safan, staande in li*> midden
van hen, stonden voor hunne aange-
zigten j en een ieder had zijn rookvat
in /,i\'ir- band, eneene overvloedige wolk
des reukwerk» ding op.
12  Toeu zeide Hü totnuj: Hebtgijge-
zien, menschenkind I wat de oudsten van
het huis ItrAëll iloen in de duisternis,
een teder in zijne geheelde binnenka-
meren? want zij 7«>ggen : \'De HEERK
ziet ons niet, de HEERE heeft heiland
verlaien.
13  En i)n zeide tot mü: Gij zult nog
wederom groote gruwelen zien, die zij
doen.
14  En HU bragt mij tot de deur der
poort van het huis des Hl\'I K I V die
naar het noorden in, en ziet. daar zaten
vrouwen, beweenende den Tbammuz.
15  En Hij r.eide tot m\\j: Hebt gij,
menschenkind! dut gezien? (Ju zult nog
wederom grootere gruwelen zien dan deze.
16  En II ij bragt mij tot het binnenste
voorhof van het huis des HEEREN ;en
ziet. aan de deur van den tempel des
HEEREN, tusschen het voorhuis en tns-
—-i-li --Ti het altaar, waren omtrent vüf en
twintig mannen; hunne achterste leden
waren naar den tempel des HEEREN,
en hunne aangezigten naar het oosten,
en deze bogen zich neder naar het oos-
ten voor de zon.
17  Toen zeide Hij tot mü: Hebt gij,
menschcnkiml! dut gezien ? Is er iets
ligter geacht lui bet huis van Juda,
dan deze gruwelen te doen, die zit hier
doen ? Als tij het land met geweld ver-
vuld hebben, zoo keeren zij zich, om
Mü te vertoornen, want zie, zij steken
de wijnranken aan hunnen neus.
H Daarom cal Ik ook handelen in
grimmigheid, \'\'mijn oog zal niet ver-
sehoonen, en Ik zal niet sparen , hoewel
zü voor mijne oorra met luider stem
roepen, • nogtans zal Ik hen niet hooren.
HOOFDSTUK 9.
Ood i*e«fl zen mannen Uut, om zijne wraak
binnen Jeruzalem uit te voeren, v». 1. D*
heerlnkheid des Herren wijkt tot den dor-
pel Ac* tempels, 3. Goil gebiedt e«nen man,
in linnen pekleed, «11e vromen eerst met
«en *eker teeken te teekenen, 4 ; welke ile
les mannen nlleen BlOMtCn spÜVn; maar <le
ovarlgeu verdelgen, S, Zulk» bcnhlkt liimle,
wordt ile profeet uilermiite ontsteld, 8; en
ontvangt daarop Ooit* antwoord, !>. De man
in linnen pek Wil, betipt. dal hij zijnen last
xilh]:,;! heeft, 11.
DAARNA Tiep Hij voor müne ooren
met luider stem, zeggende: Doet de
opzieners der stad naderen, en elkeen
met zijn verdervend wapen in zijne hand.
2  En ziet, zes mannen kwamen van den
weg der Hooge poort, die gekeerd is naar
het noorden, en elkeen met zijn verpiet-
terend wanen in zijne hand ; en een man
in het midden van hen was met linnen
bekleed, en een schrijvers inktkoker was
aan zijne lenden : en zij kwamen in, en
stonden bii het koperen al\'aar.
3  En de heerlijkheid «les Gods van Is-
*aël hief zich op van den cherub, waarou
Hii was, tot den dorpel van het buis; en
Hij riep tot den man, die met linnen
bekleed was, die des schrijvers inktko*
ker aan zijne lenden had.
4  En de HEERE zeide tot hem : Ga
door, door het midden der stad, door
het midden van Jeruzalem, • n teeken
een teeken op de voorhoofden der üetlen,
s il.
7 k
K IS.
e Spr. 1:88,
Jm. 1:15.
Jer. 11:11,
-ocr page 556-
EZECHIKX U.
v. C. dengenen, il ie met linnfn bekleed was;
\'**•
        die nam het, en ging uit.
a Wast er werd gezien aan de cherubs
de gelijkenis van eens menschen hand
onder bunne vleugelen.
y Toen zag ik, en ziet, vier raderen wa-
ren bij de cherubs [één rad was bij eiken
e l 16. cherub ; en de gedaante der raderen " was
als de verw van een\' turkooissteen.
10  En aangaande hunne gedaanten, die
vier hadden eenerlei gelijkenis, gelijk of
het ware geweest een rad in het midden
van een rad.
11  Als die gingen, zoo gingen deze op
hunne vier zijden , zij keerden zich niet
, om.alszu gingen , maar de plaats, w»ar-
< henen het hoofd zag, die volgden zij na;
| /n keerden zich niet om, als zijgingen
12  Hun gansche ligchaani nu, en hunne
1 ruggen, en hunne handen, en hunne vleu-
gelén, mitsgaders de raderen, waren vol
oogen rondom, die vier hadden hunne
radereu..
13  Aangaande de raderen, elkeen der-
zelve werd voor mijne ooren gtnoemd
Galgal.
i 14 En elkeen had vier aangezigten;
• het eerste aangezigt was het aangezigt
eens cherubs, en liet tweede aangezigt
was het aangezigt eens meiischen, en
; het derde het aangezigt eens leeuws, en
het vierde het aangezigt eens arends.
15 En die cherubs hieven zich omhoog ;
dit was even het dier, dat ik bij de ri-
vicr Chebar gezien had.
c 1 19.\' \'6 b"En. als de cherubs gingen, xoo
gingen die raderen nevens dezelve; en
als de cherubs bunne vleugelen opbie*
ven. om zich van de aarde omhoog te
heften, zoo keerden zich diezelve rade-
ren ook niet om van bij hen.
17 Als die stonden, stonden deie, en
als die opgeheven werden, hieven zich
^ 1 :., deie ook op i i want de Geest der dieren
was in hen.
IR Toen ging de heerlijkheid des HEE-
, HEN van boven den dorpel des huizes
weg, en stond boven de cberubs.
IS En de cherubs hieven hunne vleu-
gelen op, en verhieven zich van de aarde
omhoog voor mijne oogen, als zij uit-
. gingen ; en de raderen waren tegenover
hen: en elkeen stond aan de deur der
Oostpoort van het huis des HEBBEN;
en de heerlijkheid des Gods Israêls was
van boven over hen.
20 DU is hetdier,datik zagonderden
^ i j \' God Israëli << bij de rivier Chebar ; en
ik bemerkte, dat het cherubs waren.
i-. i fi.3. -I r Elkeen had vier aangezigten, en
10.8,11. elkeen had vier vleugelen; en de gelij-
kenis van men se hen handen was onder
bunne vleugelen,
22 En aangaande de gelijkenis van
hunne aangezigten, het waren dezelve
aangezirten, die ik gezien had bu de
rivier Chebar, hunne gedaanten en zy
zelven; zij gingen ieder regt uit voor
zijn aangezigt henen.
HOOFDSTUK 11.
find toont drn profeet de boo*hrid der voor-
nAAm»tr fsasMM vsn Jtvasalm, die mi
Gods profftjiin den spot dreven, VS, 1. Ile
profeet moet huntir zonden SB "tr&llrii hun
verkondigen. t, Krn der >.......u-LI.- nMBatM
sterft, waarover de profeet wordt ontsteld.
IS, <ïod toont den profeet de spotternij,
die zij ie .lemuleiu dreven met hunnr hn,r-
deren, die ,niwr Balie, waren Simnmil,
aan welke (ïod intrirrtideel •;• i --u 1 ken en
litrrbainrlijken «eren \'jelooft, H I>e heer-
lukbeid dn lierren verlaat de stad, ». Go4
hrensl dm profeet weder, in een miirt. tot
i .111 t\'i\'.,iii/riir h:ncd ri in l\'ii:i|.|i ,, lt,
rpOEB hief mij de Geest op, en bragt
1 mij tot de Oostpoort van het huis
des HEKKEN, dewelke ziet oostwaarts ;
en liet, aan de deur der poort warm
en twintig mannen, en in het midden i \'•
WH.
C.
i van hen zag ik Jaaz&nja, den zoon van
; Azzur, en Pelatja, den toon van Benaja,
1 vorsten des volks.
2 En 11 ii zeide tot um i Menscbenkinil!
I deze zi.in de mannen, dieongeregtigheid
| bedenken, en die kwaden raad raden in
: deze stad.
I  Die zeggen : Men moetgeene huizen
: nabij bouwen; deze stad zou de pot,en
wii net vleesch zijn.
j •! Daarom profeteer tegen hen ; pro-
i fêteer, o uien se hen kind !
i & Zoo viel dan de Geest des ItEEREN
i op inii, en iln zeide tot mij : Zeg : Zoo
i zegt de HEERK : Alzoo zegt gijlieden,
j o huis Israêls! want Ik weet elkeen
I der dingen, die in uwen geest opklimmen.
! ft Gij hebt uwe verslagenen in deze stad
! vermenigvuldigd, en gij hebt derzelver
I straten met de verslagenen vervuld.
I 7 Daarom, zoo zegt de Heere 1IEKRK :
I Uwe verslagenen, die gij in het midden
\' derzelve nedergelegd hebt, die zijn dat
vleesch, en deze »tad is de pot; maar
i ulieden zal Ik uit het midden derzelve
\' doen uitgaan.
! 8 Gylieden hebt het zwaard gevreesd ;
, en het zwaard zal Ik over u brengen,
I spreekt de Heere HKKKE.
\'.\' Ook *a) Ik ulieden uit het midden
derzelve doen uitgaan, en Ik zaluover-
geven in de hand der vreemden; en Ik
zal regt onder u doen.
Ut Gii zult door het zwaard vallen;
in de landpale Israëli zal Ik u riglen,en
i gij zult weten, dat Ik de HEERE ben.
II  Deze stad zal ulieden niet tot eenen
pot zijn, en gij zult in het midden der-
zelve niet tot vleesch zijn; in de land-
pale Israël» zal Ik u rigten.
12  En gij zult weten, dat Ik da HEERK
ben, omdat gy in mijne inzett ingen niet
gewandeld, en mijne regten niet gedaan
hebt, maar naarde regten der Heidenen,
die rondom u zijn, gedaan hebt.
             |
13  Het geschiedde nu. als ik profe-
teerde, dat Pelatja. de zoon van Benaja,
stierf. Toen viel ik neder op mijn aan
geztgt, en riep met 1 uider stem. en zeide:
Ach, Heere HEERE I zult Gij gOHl
eene voleinding maken met het ovrr-
Mijt\'iel van Isra.-l >
14  Toen geschiedde het woord des
1111. REM tot mij, zeggende*
15  Menachenkind I het zijne uwe broe-
deren, uwe broederen, de mannen uwer
maagschap, en het gansche huis lsraels,
ja dat gansrhe, tot welke de inwoners
van Jeruzalem gezegd hebben: Maaktu
! verre af van den HEERE, diuelveland
is ons tot eene erfbezitting gegeven.
Ui Daarom zeg : Zoo zegt de Heere
HEERK : Hoewel Ik hen verre onder
de Heidenen weggedaan heb, en hoewel
Ik hen in de landen verstrooid heb,
nogtans zal Ik hun een weinig tijda tot
een heiligdom zijn, in de landen, waar-
in zij g-komen zijn.
17 Daarom zeg : Alzoo zegt de Heere
HEERE : Ja Ik zsl ulieden vergaderen
uit de volken, en Ik zal u verzamelen
uit de landen, waarin gij verMrooid zij**
en Ik zal u het land Israêls geven.
IR En /ii zullen daarhenen komen, en
al deszelfs verfoeiselen en al deszelfs
gruwelen van daar wegdoen.
1«J En Ik zal hun «eenerlei hart ge- i -lrr, 32.1"
ven, en zal eenen nieuwen geest in het j Kz«-. 36».
binnenste van u geven; en Ik zal het :
steenen hart uit hun vleesch wegnemen,
en zal hun een vlerschen hart geven;
20 Opdat zij wandelen in mijne inxet*
tingen, tn mijne regten bewaren, en de-
zelve doen; en zij zullen Mü tot een \'\'.volk
b Jrr.
zgn, en Ik zal hun tot een\' God ZÜ"-
21  Maar welker hart het hart hunner
verfoeisel\' n en hunner gruwelen nawan-
-ocr page 557-
E3ECHIËL 12, 13.
Babylonie, het land der ühaldeén, ook
zal hij dat niet zien, hoewel hij daar
sterven zal.
14  En allen, die rondom hem zijn tof
zyne hulp, en al zijne benden zal Ik in
alle winden /verstrooijen ; en Ik zal het
zwaard achter ben uittrekken.
15   Alzoo zullen zij weten, dat Ik de
IIEERE hen, wanneer Ik hen onderde
Heidenen verspreiden en hen in de lan-
den verstrooy\'o zal.
Ui Doch Ik zal van hen weinige lieden
doen overblijven van het zwaard, van
den honger en van de pestilentie; opdat
zij ai hunne gruwelen vertellen onder de
Heidenen, waarhenen zii komen zullen, i
en zij zullen weten, dat lkdelIEEREben.
17 Daarna geschiedde het woord des
UEEREN tot mu, zeggende :
H Menschenkind I gü zult uw brood
eten met beven, en uw water zult gy met
beroerte en met kommer drinken.
1.\' En gij zult tot het volk des lands
zeggen : Altoo zegt de Heere I1KKKK,
van de inwoners van Jeruzalem, in het
land Isracls : Zij zullen hun brood met
kommer eten, en hun water zullen sij
met .\'\'verbaasdheid drinken, omdat hun
land woest zal worden van zijne volheid,
van wege het geweld vnn al degenen, die
daarin wonen;
30 En de bewoonde steden zullen woeat
worden, en het land zal eene wildernis
zijn; en gij zult weten, dat Ik de HEERE
hen.
21  Wederom geschiedde het woord des
UEEREN tol mij, zeggende .
22  Menschenkind ! wat is dit vooreen
spreekwoord, dat gijlieden hebt in het
land Isracls, zeggende: De dagen zullen
verlengd worden, en al het gezigt zal
vergaan ?
23  Daarom ze<- tot hen : Alzoo /.egt de
Heere HEERE t Ik zal dit spreekwoord
doen ophouden, dat zij| bet niet meer ten
spreekwoord gebruikt n zullen in Israël.
Maar spreekt tot hen : De dagen zijn
nabij gekomen, en het woord van ieder
gezigt.
24  Want geen ijdel gezigt zal er meer
wezen, noen vlei jende waarzegging, in
hel midden van liet huis Isracls.
SS Want Ik ben de HEERE, Ik zal
spieken; het woord, dat Ik zal spreken,
zal gedaan worden, de tijd /al niet meer ;
uitgesteld worden : want in uwe dagen, ,
o wederspannig buis! zal Ik een woord
spreken, en hetzelve doen, spreekt de
Heere HEERE.
2(i Verder geschiedde het woord des i
UEEREN tot my, zeggende :
27  Menschenkind! zie,die van het huis
Isracls zeggen: Het gezigt, dat hij ziet, is ,
voor vele dagen, en hij profeteert van
tijden, die verre zijn.
28  Daarom zeg tot hen: Alzoo zegt de
Heere HEERE : Geene mijner woorden
zullen meer uitgesteld worden; het woord,
hetwelk Ik gesproken heb, dat zal gedaan
worden, spreekt de Heere HEERE.
HOOFDSTUK 13.
God heveelt den profeet te profetrren te-reu
de valuche profeten en hunne looze pleitte*
ringen, vu. 1; all ook tegen de valtwM pro-
frleM»di en hare arinkiiRums en hoofddek*
17!N des HEBREN woord geschiedde
U tot My, zeggende :
2 Menschenkind; profeteer tegen de
profeten Isracls, die profeteren, en zeg
tot degenen, die uit hun hart profeteren :
Hoort des UEEREN woord.
:t Zoo zegt de Heere HEERE : Wee
over die dwaze profeten, die hunnen geest
uawandelen, en hetgeen zij niet gezien
hebben 1
4 Uwe profeten, o Iiraél! zijn als vos-
sen in de woeste plaatsen.
dclt, \'1( irzelver weg zal Ik op hun<" hoofd
Keven, spreekt de Heere HEERE.
22 Toen hieven de cherubs hunnr vleu-
gelen op, en de raderen tegenover hen;
en de heerlijkheid des Gods van Isracl
was over hen van boven.
2» En de beerlijkheid des UEEREN
rees op van liet midden der stad, en
stond op den berg, die tegen het oosten
der stad is.
24  Daarna nam mij de Geest op, en
bragt mij in gezigt door den Geest Gods
in Chaldéa tot degevankelijk weggevoer*
den ; en het gezigt, dat ik gezien had,
voer van mij «P-
25  En ik sprak tot de gevankelijk W«c-
Sevoerden af de woorden des UEEREN,
ie Hij mij liad doen zien.
HOOFDSTUK 12.
Den profeet wordt van Qod bevolen, de hei-
melijke vlug-t rn jfevarikelijke wei*vueriiii-
van den Kij1111-.-_r /.r.lt ki;i rn van hrr volk.
wfinigrrn uitg-ezonderd, in i\'jn* persoon af te
Iwrldrn, vb. I [ ook om lijn brood te eten
en tijn water tr drinken niet kommer m
antfM, dm Joden tot een treken, 17. <""!
verwerpt het spottende «prrrkwuurtl derJo-
den, en voorzegt daarentegen eene hiuttitft;
en gekere vervulling zijner profeticn, 21.
VERDER geschiedde des HE E REN
woord tot hui. zeggende :
2 Menschenkind ! gij woont In het mid-
den vaneen •• wederspannig huis,dewelke
oogen hebben om te zien, en niet» zien,
- ooren hebben om te hooren, en niet hoo*
ren, want zij zijn een wederspannig buis.
\'A Daarom gij menschenkind ! innak u
gereedschap van vertrekking; en vertrek
bij dag voor hunne oogen; en gij zult ver-
trekken van uw.\' plaats tot eene andere
f laats voor hum.e oogen ; misschien iul-
en zij het merken, hoewel zij een we-
derspannig huis zijn.
4 Gij zult dan uw gereedschap bij dag
voor hunne nu;ra uitbrengen, als het
gereedschap dergenen, die vertrekken;
daarna zult gij in den avond uitgaan voor
hunne oogen, gelijk zij uitgaan, die ver-
trekken.
."> Doorgraaf u den wand voor hunne
oogen, en breng daardoor me gereedschap
uit.
<> Voor hunne oogen zult gij het op de
schouders dragen, in donker zult gij het
uitbrengen ; uw aangezigtzultgij bedek*
ken, dat gij het land niet ziet: want Ik
heb u den huize Isracls tot een wonder*
teeken gegeven.
7  En ik deed alzoo, gelijk als mij bevo-
len was : ik bragt mijn gereedschap uit
by dag, als tiet gereedschap dergenen,
die vertrekken; daarna in den avond
doorgroef ik mij den wand met de hand ;
ïk bragt het uit in donker, m ik droeg
het op den acbouder voor hunneoogen.
8 Eu des morgens geschiedde het woord
des UEEREN tot mij. ztggende i
\'J Menschenkind ! heeft uiet het huis
Israëls, het wederspannig huis, tot u ge-
zegd : Wat doet gij ?
10  Zeg tot hen : Alzoo zegt de Heere
HEERE : Deze laat is tege.i den vorst
van Jeruzalem, en het gansene buis Is-
racls, dat in het midden van hen is.
11  Zeg -. Ikbenulieder wondertceken;
gelijk als ik gedaan heb, alzuo zal hun
gedaan worden; zij zullen door wegvoe*
ring In de gevangenis henengaan.
12  En de vorst, die in het midden van
hen is, zal het qercedtrhapop den schou*
der dragen in donker, en hij /al •\'uit-
gaan; zij zullen door den wand graven,
om hem daardoor uit te brengen ; hy zal
zyu aangezigt bedekken, oudat hij met
het oog de aarde niet zie.
13  \'Ik zal ook uii.in net over hem uit-
spreiden, dat hyin mijnjagtgarengegre*
pen worde; en Ik zal hem brengen in
. in.
-ocr page 558-
KZKCHlEh M.
h (jij rijt in dcbmwi niet ripg etreden-
noch bi bt den muur toegemuurd voor
liet huis Israël*, om in den stri|d te staan,
ten dage riet* lMHiiN.
fi Zij lien 11.i*-; U\' i-3 rn leugenacht igc
voorzegging,diedaarz*gg«-n: De HEEKE
beeft gesproken! daar de HEERE hen
niet ."> somlerj heeft; en il) geven hope
van het woord te zullen bevestigen.
7 Ziet gij niet een ijdel gezigt, en
Buret kt eene leugenachtige voorz» \'gging,
als gij zegl : De MEERE spreekt, daar
Ik niet gespioken heb?
S Daarom zoo zegt de Heere HEEKE:
Oindat gijlieden ijdelheid spreekt, en
leugen xiet; daarom, tiet. Ik tril aan u,
spreekt de Heere Ih.U.r
\'J Kn mijne banu /.al zijn tegen de
profeten, die ijdelheid zien, en leugen
vutir/.r *_".\'n , zij zullen in de vergadering
iiiiiii-< volka ni( t lijn, en in bet schrift
van het huis lsraêls niet geschreven
worden, en in het land Israël" niet ko-
inen . ru gij zult weten, dat Ik de Her
re HEERE ben.
10  Daarom, ja daaroui dat zij mijn
\' volk verleiden, zeggende : Vrede! daar
geen vrede ia , er. dat de een t enen lei men
wand bouwt, en ziet, de anderen den-
zelven pleisteren met looit n kalk.
11  /• j. tot degenen, die met loozen kalk
pleisteren.dat hij omvallen zal; er zaleen
! overstelpende piasregen zijn; en gij, o
groote bagelsteeuen ! zult vallen, en een
grooie stormwind zal arm splijten.
12  Ziet. als die wand zal gevallen zijn,
zal dan niet tot u gezegd worden: Waar
is de pleistering, waarmede gij gepleis-
terd hebt ?
U Daarom alzo» zegt de Heere HEERE:
Ja Ik zul hem dooreenen ffrOOtCD storm-
wind in mijne grimmigheid spleten, en
er zal eenoïerstelpende plasngen zijn in
mijnen toorn, en groote hagelsteeneu in
ut har grimmigheid, om dim te verdoen.
14  Zoo zal Ik den wand afbreken, dien
gijlieden met loozen kalk gepleisterd
hebt, en zal hem ter aarde nederwerpen,
dat zijn gtond zal ontdekt worden ; al-
zoo zal de ttad vallen, en gij lult in het
midden Vin haar omkomen; en gij zult
weten, dat Ik de HEERE hen.
15  Zoo zal Ik mijne grimmigheid tegen
den wand voortbrengen, en tegen dege-
nin. die bem pleisteren niet loozen kalk ;
en Ik za) tot ulieden zeggen: Die wand
is er niet meer, en die hem pleisterden,
zijn er niet:
Ui Te iceten de profeten I araels, die
van Jeruzalem profeteren, en voor haar
een gezigt des vredes zien, waar geen
vrede is, spreekt de Heere HEERE.
17 En gij, ineiischcnkind ! zctuwann-
geiigt tegen de dochteren uws volks,
dewelke profeteren uit haar hart, en
profeteer tegen haar.
IS En zeg: Zoo zegt de Heen HEERE i
Wee die trouwen, die kussens nanüen
voor alle okselen der armen, en maken
hoofddeksels voor het hoofd van alle sta\'
tuur, om de zielen te jagen ! Zult gij de
zielen tuUus volks jagen, en zult gij u
de zielen in het leven behouden *
1\'J En zult gij Mi* ontheiligen bij tui\'m j
volk, » voorhandvollen van gerst,en voor ;
► tukken broods, om zielen tedooden,die
niet zouden sterven, en om zielen in het
leven te behouden, die niet zouden leven, \\
door uw liegen tot mijn volk, dat de \'
leugi n hoort ?
fO Daarom, zoo zegt de Heere HEERE :
Ziet. Ik u-il aan uwe kussms, waarmede
gij aldaar de zielen jaagt nsar de bloMaV
hoven, en Ik zal ze uit uwearmen wi g-
scheuren; en Ik zal die zielen losmaken,
de zielen, die gij jaagt naar de bloeni-
hoven.
21 Daartoe zal Ik uwe hoofddeksels
scheuren, en mijn volk uit uwe hand red-
deti, zoodat lij niet meer in uwe hand
zullen zijn tot eene jagt; en gij zult
weten, dat Ik de HEERE hen.
\'J-\' Omdat gijlieden het üart des regt-
vaardigeu, t/W vühtchheid hebt bedroefd
gemaakt, daar Ik hem geenesmartaan-
gedaan heh ; en omdat gü de handen des
goddeloozen gesterkt hebt, opdat hij zich
van zijnen boozen weg niet afkeeren zou,
dat Ik hem in het leven behield;
ÏTi Daarom zult gij niet meer ijdellieid
zien, noch waarzt gginggebruiken ; maar
Ik znl mijn volk >iit uw* hand redden,
en gij zult weten, dat Ik de HEEKE ben. \'-
IIOtlKDSTUK 14.
nl.tll
. hft X
lik kl.1
i tot den
i». I tuut antwoordt hen naar dr
*»n hunner af-jodt-rij en huirhelari
dreigt al ndk* vrager», ook de verleide
peawttw, <li- ilrn vrarer» naar hunne be-
eeertrn prufrl eerden, met het verderf. ce-
vrndr erne belofte voor de boelvaardigen,
2. fïod .<
rkl.ur. .Lu de toorbiddingrn.
/rif. van ile rnre«l truuten, al- Noaih, Da-
nirl rn Ju!), Jerüialrui, nech een volk, het-
wrlk Hij vaal lj»lu(rn heeft te ttrafién,
/in il» ii kunnen helpen . alleen zouden nj
liuiinr eigene iirl.-n redden, 12. Hij voor-
*e:,-t. ilnt ii\'in.-\'u /ii II.\'ii overblijven en naai
da andere Joden in Babel gevoerd worden,
hun tot vuorbnld en »pie?el van Gw1
> rri*l-
vaaradheid, 22.
DK\\WS\\ kwamen tot mij mannen
uit de oudsten van Israël, en « xa-
ten uedtr voor mijn aangezigt.»
Utre. 20 1.
? Toen geschieddedesHEEREN woord
tot mij, zeggende :
\\\\ M-nschenkind! deze mannen hebben
lm n ui drek goden in hun hart opgezet, en
hebhen den aanstoot hunner ongeregtig-
heid regt voor hunne aangezigten ge-
steld ; word Ik dan emstelijk van hen
gevraagd ?
4 Daarom spreek met hen. en leg tot
hen: Alzoo zegt de Heete HEEKE : Een
ieder man uit het hui* lsraels, die de
drekgoden in zijn hart opzet, en den
aanstoot zijner ongeregtigheid regt voor
zij" aang\'-zigt stelt, en komt tot den
profeet. Ik, de HEERE, zal hem,als hü
komt, antwoorden naar de menigte zjj-
ner drekgoden ;
> Opdat Ik het huis Israël» in hun hart
grüpe, dewiil zij allen door hunne drek*
goden van M-i vervreemd zhn.
ü Daarom zeg tot het huis Israël»: A1-
100 zegt de Heere HEERE : liekeert u en
keert u nf van uwe drekgoden, en keert
uwe aangezigten af van al uwe gruwelen,
7 Want ieder man uit het huis IsraOls,
en uit den vreemdeling, die in lsratil ver-
keert, die zich van achter Mij afscheidt,
en zet zijne drekgoden op in zijn hart,
eu stelt den aanstoot zijner ongeregtig-
heid regt voor zijn aangezigt, en komt
tot den profeet, om Mij door bem te
vragen; Ik beu de HEERE, hem zal
geantwoord worden door Mij :
s En Ik zal mijn aangezigt tegen dien-
zel ven man zette.u. en zal hem «tellen tut
een \'\' teekeu en tot spreekwoorden, en
zal hem uitroeijen uit bet midden mij"»
volks; en gijlieden zult weten, dat Ik
de HEERE ben.
J Als nu een profeet\'overreed zal zijn,
en iets gesproken zal hebben. Ik, de
Il EERE.hebdieniel ven profeet overreed,
en Ik ia! mijne •\' hand tegen hem uit- 4 Ezr<-. 13 9.
strekken, en zal hem verdelgen uit bet
midden van tnün volk Israël.
10  En zij zullen hunne ougeregttghetd
dragen ; gelijk de ongeregtigheid des vra-
gers za) zijn, a)zoo zal zijn de ougereg*
tigueid des profeten;
11  Opdat het huis Israëls niet meer van
achter \\l ti afdwale, en n\\ zich niet meer
verontreinigen met al bunneovertredin-
-ocr page 559-
BZECHiKL J5, jfi.
(ren; alsdan zullen zij IfQ tot een volk
zijn, en Ik /.al hun tot eenen God zijn, |
spreekt de Ueere 111.1 i: I
12 Verder geschiedde des IÏKKREN
woord tot mij, zeggende ;
)\'i Menschenkinu I als < • n land tegen
Mij gezondigd zal hebben, z waarlijk o ver-
tredende, ZOO ZAl Ik mijne luiri I daal te-
gen uitstrekken, CU zal hetzelve den
\' staf desbroods breken, en eenen honger
daarin zenden, dal Ik daaruit menschen
en heesten uitroeüe:
14  Ofschoon deze drie mannen, Noacb,
Daniel en Job, in het niidden deazelven
waren, zij zouden door hunne geregtig-
heid alleen hunne ziel bevrijden,spreekt
de Ueere HEERE.
15  Zoo Ik het boos gedierte make door
het land door te gaan, hetwelk dat van
kinderen beruove, zoodat het woest wor-
de, dat er niemand doorga, van wege het i
gedierte :
16  Uie drie mannen in het midden des-
zelven zijnde, cm waurai-ktig n/*Ikleef,
«preekt de Heere HEERE,.zoozij zonen,
en zoo zij dorhteren bevrijden zouden 1
zij zelven alleen zouden bevrijd worden, i
maar het land zou woest worden.
17  Of als Ik het zwaard hrenge over
datzelve land, en zegge : Zwaard! ga
door, door dat land, zoodat Ik daarvan
uitroeiie menschen en beesten:
IS Ofschoon die drie mannen in het
midden deatelven waren, zou umararhtig i
alt Ik leef, spreekt de Heere lil I UK. I
zij zouden zonen noch dochteren bevri}-
den, maar zij zelven alleen zouden be-
vrijd worden.
19  Of als Ik de pestilentie in datzelve !
land /ende, en inüne grimmigheid daar-
over met bloed uitgiete,oui daarvan men*
schen en beesten uit te roeüen :
20  Ofschoon Noach, Daniël en Job in
het midden deszelven waren, $qq waur-
achtig als
Ik leef, spreekt de Heere
HEERE, zoo zij eenen zoon, of zoo zij
eene dochter zouden bevrijden ! zij zou-
den alteen hunne ziel door hunuegereg-
tigheid bevrijden.
21  Want alzoo zegt de Heere HEERE :
Hoe veel te meer, als Ik mijne vier booze
gerigten, het zwaard, en den honger, en
het booze gedierte, en de pestilentie ge-
zonden zal hebben tegen Jeruzalem,om
daaruit menschen en beesten uit te
roeijen !
22  Doch ziet, daarin zullen ontkmue-
nen overblijven, die uitgevoerd zullen
worden, zonen en dochtcren; ziet, zij
zullen tot ulieden uitkomen, en gij zult
hunnen weg zien, en hunne handelingen;
en „\'M zult vertroost worden over het
kwaad, dat Ik over Jeruzalem gebrngt
tal hebben, /«al wat Ik zal gebrngt heb-
ben over haar.
23  Zoo zullen zij u vertroosten,als gij
hunnen weg en hunne handelingen zien
zult; en gij zult weten, dat Ik niet zonder
oorzaak gedaan heb, al wat Ik in haar
gedaan heb, spreekt de Heere HEERE.
HOOFDSTUK 15.
Door de gelijkenis van het hout de* wijnstok*
voorzegt God de jfeheele verdelging va»
Jeruzalem, van wflfC al hare hoogheid.
EN des HEEREN woord geschiedde
tot mü, zeggende :
2 Menachenkind \' wat ia het hout des
wijnstoks meer dan alle hout,orde w\\jn-
rank meer dan dat onder het hout eens
wou da ia \'t
I Wordt daarvau hout genomen, om
een stuk werks te maken? neemt men
daarvan eene pin, om eenig vat daaraan
te hangen ?
4 Ziet, het wordt aan het vuuroverge- ;
geven, opdat het verteerd worde; het
vuur verteert beide zijne einden, en z\\jn \'
middelste wordt verbrand, zou hetdeu-
gen tut een stuk nn rk* ?
5  Ziet, toen het geheel was. werd het
tot geen stuk werkagemaakt; hop veel te
min als het vuur dat verteerd heefl, zoo-
dat het verbrand is, zal het dan nog tot
een stuk werka gemaakt worden?
6 Daarom, alzoo zegtde Ueere HEERE:
Gelijk als het hout des wijnstok* is onder
het huis des wouds, hetwelk Ik aan het
vuur overgeef, opdat het verteerd worde,
alzoo zal Ik de inwoners van Jrru/.alem
overgeven.
7  Want Ik zal mijn aangezigt tegen
hen zetten; als zij van het eene vuur
uitgaan, zal bet andere vuur hen ver-
teren: en gij zult weten,dat Ik de HEK-
RE hen, als Ik mijn aangezigt tegen hen
gesteld zal hebben.
8  En Ik zal het land woeit maken,
omdat zij zwaarlijk overtreden hebben,
spreekt de Heere HEERE.
HOOFDSTUK 16.
Door de gelijkenis van c-rn nieuw geboren en
ellendi? verlaten dochtertje stelt God den
Joden voor oog/en hunne onwaardigheid,
en itjne bijiondere liefde en weldadigheid,
welke Hij hun uit loutere genade Leed be-
weien. V». 1 ; daarentegen hunne tmoode on-
dankhaarheid rn ontrouw, beweten door al-
lerlei gruwehike afgoderij en heidenkfhe vet»
bonden. 15 Voort* de regivaardigheid i\'jner
j-e-trenj-e oordeeleu over hen, 35 ; welke lij
(in botsheid voor Sodotn en BaoMVfa niet
onderdoende) ten hoogste verdieml hadden,
5 , met belofte üdl-ts», van RCMdigC her-
Htellin», welke lij, met de uitverkorene Hef.
.1\' ik n in den \\l, > \'ouden deelachtig
worden, 60.
VI U l-t.t: geschiedde des HEKKEN
woord tot raü, zeggende :
2 Menschenkind 1 maak Jeruzalem hare
gruwelen bekend,
:( En zeg: Alzoo zegt de Heere HEERE
tot Jeruzalem: Uwe handeliugen MD uwe
geboorten zijn uit het land der Kana«-
nieten; uw vader waa een Amoriet en
uwe moeder eene Hethietiache.
4  En aangaande uwe geboorten : ten
dage, als gij geboren waart, werd uw
navel niet afgesneden; en gij waart niet
met water gewasschen, toen Ik u aan-
flehouwde; gij waart ook geenszins met
zout gewreven, noch in windelen ge.
Wonden.
5  Geen oog had medelijden over u, om
u een van deze dingen te dopn, om zich
over u te erbarmfn ; maargij ziitgewor-
pen gewee*t op het vlakke des velds,om
de walgelijkheid van uwe ziel, ten dage,
toen gil geboren waart.
6  Als Ik bij H voorbijging, zoo zag Ik
u, vertreden zijnde in uw bloed, en Ik
zeide tot n in uw bloed : Leef; ja Ik zeide
tot u in uw bloed : Leef!
7  Ik lub u tot tien duizend, als het
gewaa des velds, gemaakt; en gij zyt ge-
groeid, en grcot geworden,en ziitgeko-
men tot gruotesierlijkheid : uwe boraten
zijn van geworden, en uw haar is ge-
wassen, doch gij waart naakt en bloot.
8  Als Ik nu bij u voorbiiging,zag Ik u,
en ziet, uw tijd wasde tijd der minnen :
zoo breidde Ik mijnen vleugel over u uit,
en dekte uwe naakt lu id ; Ja* Ik zwoer u,
en kwam met u in een verbond, «preekt
de Heere UEERE, en gü werdt de mijne.
\'J Daarna wiesch Ik u met water, en
Ik spoelde uw bloed van u af, en zalfde
u met olie.
10  Ik bekleedden ook met eestikt werk,
en Ik schoeide u met daasenvellen, en
omgordde u met rijn linnen, en bedekte
u met zijde.
11  Ook versierde Ik u met sieraad, en
deed armringen aan uwe handen, en eeue
keten aan uwen hals,
12    Desgelijks deed Ik een voorhoofd"
Bierset aan uw aangezigt, en oorringen
Lev. K:».
Bacc. * IR,
5 16.
-ocr page 560-
ESECHIJEL 16.
hoofd van iederen weg, en uwe hooge
plaats maakt in elke straat, en niet züt
geweest als eene hoer, den hoerenloon
beschimpende.
32  O die overspelige vrouw! zij neemt
in plaats van haren man de vreemden aan.
33   Men geeft loon aan alle hoeren;
maar gij geeft uwen loon aan al uwe
boelen, en gij beschenkt ze, opdat zij tot
u van rondom zouden ingnan om uwe
hoererijen.
34  Zoo geschiedt met u in uwe horre-
rijen het tegendeel van de vrouwen,de-
wijl men u niet naloopt, om te hoereren :
want als gij hoerenloon geeft, en het
hoerenloon u niet gegeven wordt, zoo
zijt gij tot een tegendeel geworden.
35  Daarom, o hoer ! hoorde» HEKKEN
woord.
3t> Alzoo zegt de Heere HEERE, om-
dat uw vergif uitgestort is, en uwe
schaamte door uwe horrerijen met uwe
boelen ontdekt is, en met al dedrekgo-
drn uwer gruwelen, en na het bloed uwer
kinderen, dat srii hun gegeven hebt ;
37 Daarom, zie. Ik zal al uwe boelen
vergaderen, met dewelke gij vermengd
züt geweest, rn allen, die gij liefgehad
hebt, met allen, die gij gehaat hebt; en
Ik zal hen van rondom vergaderen tegen
n, en Ik zal voor hen uw naaktheid ont-
dekken, dat zij uwe gansche naaktheid
tien tullen.
88 Daartoe zal Ik u naat de regten der
overspeelster" en der bjoedvergietsters
rigren; en Ik zal u overgeven aan het
blsed der grimmigheid en des ijvert.
3\'J En Ik zal u in hunne hand oyer-
geven, en ty tullen uw verwelfielafbre-
ken, en uwe hooge plaatsen omwerpen,
en nwe kleederen u uittrekken, en uwe
sirriyke juweelrn nemen, en u naakt en
bloot laten.
40  Jaarna zullen tij tegen ueenever-
gadering doen opkomen, en zullen u met
strenen steenigen,en u met hunne zwaar-
den doorsteken.
41  Zij zullen ook uwe huizen met * vuur
verbranden, en oordeelen tegen u uit-
voeren voor veler vrouwen oogen ; en Ik
zal u doen ophouden van eene hoer te
zijn, en gij zult ook niet meer hoerenloon
geven.
42  Zoo zal Ik mijne grimmigheid op u
doen rusten, en mün ijver zal van u af-
wijken , en Ik zal stil zijn, en niet meer
toornig wezen.
43  Daarom dat gij niet gedacht hebt
aan de dagen uwer jongheid, en Mü tot
beroering geweest /iit met dit alles, zie,
zoo zal Ik ook uwen weg op nu"\'hoofd
geven, spreekt de Heere HEERE; en gij
zult die schandelijke daad niet doen bo-
ven al uwe gruwelen.
41 Zie, een ieder, die spreekwoorden
gebruikt, zal van u re» spreekwoord
gebruiken, zeggende i Zoo de moeder is,
is hare dochter.
45 G» züt de dochter tiwer moeder, die
de walg had van haren manen van hare
kinderen; en git ittt de zuster u war zus-
teren, die de walg gehad hebhen van hare
mannen en van hare kinderen : uwe moe-
der was eene Hethlctische, en uw vader
een Amoriet.
ii Uwe groote zuster du is Samaria,
lij en hare dochteren. dewelke woont aan
uwe linkerhand; maar uwe zuster, die
kleiner is dan gii. die tegen uwe regte,r-
hand woont, is Sodom en hare docbte-
ren.
47  Doch gij hebt in hare wegen niet
gewandeld, noch naar hare gruwelen ge-
daan : het wa*t wat gering», een verdriet;
maar gij hebt het meer verdorven dan
zij* in al uwe wegen.
48  \'loo u-tturttrhtig tilt Ik leef, spreekt
de Heere HEERE, Indien Sodom, uwe
un uwe ooren, en eene kroon der heer- i
iin.lii i.l op uw hoofd.
13 Zoo waart gü versu r.1 uu-t goud \\
en zilver, en uwe kleeding was fijn lin- !
I neo. en zijde, en gestikt werk; gn at
meel bloem, en hooit, en olie. en gij ,
waan gansch teer schoon. <n waart
\\ voorspoedig,d&t gijeen koningrrjkwerdt. j
\' 1-1 Daartoe ging van u een nnam uit j
onder de Heidenen om uwescboonheid i
! want die was volmaakt door mijne heer- j
Ulkheid, die Ik op u gelegd had, spreekt
de Heere HEERE.
15 Maar gij hebt vertrouwd op uwe
schoonheid, en hebt gehoereerd van wege |
uwen naam ; ja hebt uwe hoererijen uil- I
gestort aan een\'* ieder, die voorbijging; I
voor hem was zij.
V> En gij hebt van uwe kleedercn ge-
nomen, en u gemaakt geplekte hoogten, ,
en hebt daarop gehoereerd : sufks is niet
I gekomen, en ia) niet geschieden.
17 Daartoe hebt gü genomen de vaten <
\\ uw» sieraads van mijn goud en van mijn
1 lijver, dat Ik u gegeven had,en gij hebt
il mans beelden gemaakt, en gü hebt
met dezelve gehoereerd.
IS En g\'j hebt uwe gestikte kleederen i
, genomen, en hebt ze bedekt; en gil hebt |
i mijne olie en mijn reukwerk voor hunne
; aangezigten gesteld.
1» En mijn brood, hetwelk Ik u gal,
\\ meelbloem, en olie, en honig, waarmede
Ik u spijsde, dat hebt gü ook voor hunne
aangezigten gesteld tot renen liefelijkrn
reuk : zoo is het geschied, spreekt de
Heere HEERE.
2l> Verder hebt gij uwe zonen en uwe
dochtrren, die gü Mij gebaardhadt, ge-
nomen, en hebt te dentelven geofferd
om te verteren : is het wat kleins van
uwe hoererijen,
21   Dat gij mijne kinderen h geslagt
hebt, en hebt ze overgegeven, als gij de-
xelve voor hen door Art ruur bebt doen
gaan?
22  (tok hebt gij bij al uwe gruwelen en
uwe hoererijen niet gedacht aan dr dagrn
uwer jongheid, als gij naakt en bloot
waart, alt gij vertreden waart in uw
bloed.
23  Het is ook geschied naai uwe boos-
beid, Iwec, wee ui spreekt de Heere
HEBRE]
24  Dat gij u een verwelfsrl gebouwd
hebt, en u erne booge plaats gemaakt
hebt in elke straat.
25  Aan elk hoofd de» weg» hebt gij uwe
hooge plaatsen gebouwd, en hebt uwe
schoonheid .\'ruw.\'luk gemaakt, en bebt
tnet uwe beenrn gegerd voor een* ieder,
die voorbijging, en hebt uwe hoererijen
vermenigvuldigd.
26  Oü hebt ook gehoereerd met de kin-
deren van Egypte, uwe naburen, die
groot van vleesch ïijn ; en gij hebt uwe
hoererij vermenigvuldigd, om Mij tot
toorn te verwekken.
27  Ziet, daarom strekte Ikmiioehand
over u uit, en verminderde uwbeschei-
\'len deel; en Ik gaf u over in den lust
dargenen, die u halm, der dochteren
a der Filistijnen, die van wege uwen
schandelijken weg bcsehaamd waren.
2K Verder hebt gü gehoereerd met de
kinderen van Assur, omdat güonverza\'
> deliik waart; ja, als g\\i met htngehoe-
; reerd hebt, zijt gij ook niet verzadigd
I geworden.
! 29 Maar gü hebt uwe hoererij verme*
i nigvuldïgd in het itnd van Kanaan tot
i in Chaldéa; en daarmede ook zijt gij niet
verzadigd geworden,
Mi Hoe zwak ia uw hart tspreekt de
i Heere HEERE} als gü al deze dingen
i doet, zijnde het werk van eene heer-
schende hoerachtige vrouw I
1 31 Als L\'ii uw verwelfsrl bouwt aan het
-ocr page 561-
HEcmifL J7.
J. v. C. | zuster, tij met harp dochteren, gedaan
w\'- | heeft, gelijk (rij gedaan hebt en uwe doch*
I t!TH!\'
! 49 Ziet, dit waa de ongerrgtigheid uwer
I ïustcr Sodom i hoogmoed, zatheid van
•  brood en mille gerustheid had züen hare
, dochteren; maar i-.i Merkte de band de»
armen en nooddruftigen niet.
50  En xij verhieven xich en dedrn xru-
welükheid voor mijn aangezigt; daarom
Gen. 19 H, ƒ deed Ik ze weg, nadat Ik bet gezien had.
51  Samaria ook heeft naar de helft
•  uwer zonden niet gezondigd ; en gy hebt
i uwe gruwelen meer dan tij vermenigvul-
i digd, en hebt uwezustersgeregtvaardigd
door al mv« gruwelen, die gij gedaan
| hebt.
, 52 Draag gü dan ook uwe schande, gij,
\' die voor uwe zusteren geoordeeld hebt
! door uwe zonden,die gij gruwelükerge-
maakt hebt dan zij; zii zijn regtvaardiger
j dan gü i wees gij dan ook beschaamd,
en draag uwe schande, omdat gij uwe
\' zusters geregtvaardigd hebt.
\' 53 Als Ik hare gevangenen wedcrbren-
geu zal, *«»te/i_jA de gevangenen van So-
dom en hare dochteren, en de gevangenen
. van Samaria en hare dochteren, dan tal
1 Ik wederbrengen de gevangenen uwer ge-
, vangenia in het midden van haar;
54  Opdat gij uweichandedraagt,en te
\' schande gemaakt wordt, om al hetgeen
\' km gedaan hebt, als gü haar troosten
| zult.
. 55 Als uwe zusters, Sodom en hare
i dochteren, zullen wcderkeeren tot haren
l vorigen staat, mitsgaders Samaria en
\' hare dochteren zullen wederkeeren tot
baren vorjgen atnat, zult gij ook en uwe
dochteren wcderkeeren tot uwen vorigen
I staat.
i 56 Ja uwe zuster Sodom is in uwen
I mond niet gehoord geweest, ten dage uws
. grooten hoogmoeds,
57 Al eer uwe boosheid ontdekt was.
Als de tijd wan der versmading van de
; dochteren van Syrié, en van al degenen,
\' die rondom datzelve waren, de dochteren
1 der Filistijnen, die u verachten van
t rondom.
55  Hebt gij uwe schandelijke daden en
uwe gruwelen gedragen, spreekt de
BEEBE.
M Want alzoozegtdeHeereHEERE:
Ik zal u ook doen, gelijk al» gij gedaan
Jrr. 2 ai. hebt, die den eed •} veracht hebt, bre-
keude het * verbond.
ver*
         8. Tril Evenwel zal Ik gedachtig wezen aan
mijn verbond met u, in de dagen uwer
jongheid, en Ik zal met u een eeuwig
verbond oprigten.
61   Dan zult gü uwer wegen gedenken
en beschaamd zijn, als gij uwezusteren,
die grooter /in ilan gij, met degenen,
die kleiner zijn dan gy, aannemen zult:
Cal. «». want Ik zal u dezelve geven tot • doch-
teren. maar niet uit uw verbond,
62  Want Ik zal mijn verbond met u
\' oprigten, en gü zult weten, dat Ik de
HEBRE ben;
63  Opdat gU het gedachtig zijt, en u
schaamt, en niet meer uwen mond opent
1 van wege uwe schande, wanneer Ik voor
! u verzoening doen zal over al hetgeen gü
gedaan hebt, spreekt de Heere HEERE.
HOOFDSTUK 17.
Door de jrelijkeni» HH eenen arend, welke een
redtrtakjrvan firn Libanon neemt en ecu\' nieu-
wen wijn-tuk |>1nnt. en eriirn anderen grootrn
arend, nur welken dfe wijnstok liih nek-t.
Melt God sijn wik voor : de ceiankelijke
wervoerinir van den kunins Jrehünia en an-
deren door dm koning v.iri H.iU 1 ; de a*n-
-" Huil\' van Zrdekia tot koning in njne
Cluta, en " ui ii mrineeil en afval Int drn
uiiiiu: van Egypte, vu. 1. Waarom Godvoor-
zegt, dat In,, van Kgypte en lijn riircn volk
verlaten, naar Hahel gevaukelijk tat worden
weggevoerd, 15. Hij belooft evenwel een an- J. w. C.
der nieuw Kvatigtijn-h rpdertakje tot heil
             V.H.
Vaa \'•« volk te planten, 99.                                              _
EN des HEERKN woord geschiedde tot aam M*.
mij, zeggende :
Men«chenkind ! stel een raadsel voor,
en gebruik eene gelijkenis tot het huis
Israéls.
3  En zeg: Alzoozegt de Heere HES&El
Een arend, die groot was,groot van vlen-
gelen, lang Tan vlerken, vol vau vederen,
die verscheidene verwen had, kwam op
den 1-ibonon, en nam den oppersten tak
van eenen ceder.
4   lli.) plukte den top van zijne jonge\'
takjes af, en bragt hem in een land van ,
koophandel, hij zette hem in eene stad
van kooplieden.
5  Hij nam ook van het zaad des landa,\'
en leide het in eenen zaadakker; hij nam!
het, hij zette het lm vele wateren met j
groote voorzigtighcid.
6  En bet sproot uit, en werd tot eenen
welig uitloopenden wnnstok, dorii ne-
deriic van stam, ziende met zijne takken
naar bem, dewijl züne wortelen onder
hem waren. Zoo werd hij tot eenen wtfn-
atok, die ranken voortbragt en scheuten
uitwierp.
7  Nog was er een groote arend, groot
van vleugelen en overvloedig van rade-
ren ; en ziet, deze wijnstok voegde zijne I
wortelen naar denzelven toe, en wierp
zïine i ;iUi ii tot hem uit, opdat iiii hem
bevochtigen zou naar de bedden zyner
planting toe.
8  Hij was in eene goede landouwebij
vele wateren geplant, om takken tema-
; ken en vrucht te dragen, opdat bü tot
! eenen heerlijken wijnstok worden mogt.
9  Zeg : Alzoo zegt de Heere HEBRE:
! Zal liii gedijen ? zal hij niet zyne wortelen
! uitrukken, en zijne vrucht afsnijden, dat
bij droog worde • hij zal aan al de bla-
deren van zijn gewasverdroogen ; en dat
\'. niet door eenen grooten arm, noch door
j veel volks, om dien van zijne wortelen
< weg te voeren.
10  Ja ziet, zal bij geplant zijnde ge-,
I dijen? zal hij niet,als deoostewind hem ;
j aanrjert, gotisch verdroogen ? op de bed- ,
; den van zijn gewas zal hij verdroogen.
! 11 Daarna geschiedde des 11EEKEN
woord tot mij, zeggende :
I 12 Zeg nu tot dat wederspannighuis:
I Weet gü niet, wat deze dingen zijn ? Zeg: :
I Ziet, de koning van Babel is tot Jerü- <
\\ zalem gekomen, en beeft baren koning
] genomen, en bare vorsten, en heeft ze
tot zich gevoerd naar Babel.
13 Daartoe heeft hij van het koninklijk
zaad genomen, en daarmede « een ver- <• tm, 34 13.
bond gemaakt, en beeft hem tot eenen
; eed gebragt, en de magtigen des landa
\' heeft bij weggenomen ;
; 14 Opdat het koningrijk nederig sou
J zijn, zich niet verheffende, en dat het,
: zijn verbond houdende, bestaan mogt.
i 15 Maar bij rebelleerde tegen bem,
! zendende züne boden in Egypte,\'•opdat h Jrr. S7 V
, men bem paarden en veel volks bestellen
| zou : zal lm gedüen ? zal hu ontkomen,
die zulke dingen doet? ja zal bü bet
verbond breken en ontkomen?
16  \'t\'."» wauranhtia ali Ik leef, spreekt
de Heere Hl l KI., zoo lm niet in de
plaats des konings, die hem koning ge-
maakt heeft, wiens eed hij veracht, en
wiens verbond lm gebroken heeft, bü
bem in het midden van babel zal sterven I
17  Ook zal Farao, door een groot heir ,          „ „
en door menigte van Avyi/aver gade ring,
c *            *
met hem in oorlog •\' niet uitrigten, als (
(. /rr , x
met eenen ,{ wal zal opwerpen, en als
men \'sterkien bouwen zal, om vele zie- , jKon tsi
len uit te roeyen.                                          i jr. \' »s
IR Want hij heeft den eed veracht, I Bur, i; a.
-ocr page 562-
ESBCHlSL U
brakende hei verbond, daar bij, slet.
tljne hand .-.:mih bad; dewill h(j al
drie dingen gedaan heeft, zal hij niet
ii\'it kuui> ii.
ly Daarom, alzoo zegt d* Het re
BEEK E ; Zoo voaiwAijf «/* Ik leef. zoo
Ik mijnen et-d, il in. hij veracht heeft, eu
uii ii verhoud «lat bij if bn.k-n heeft ,
dat ielv e niet op itjn iioofd geve!
te handelen t die regtvaardige zal gewis-
nelük leven, spreekt de Heere HE ERE.
10  Heeft hij nu eenen zoon gewonnen,
die een inbreker ia, die bloed vergiet, die
zijnen broeder «loet een van deze dingen .
11   En dif al die dingen niet doet; maar
eet ook op de bergen,en verontreinigt de
huisvrouw zijns naasten;
l- Verdrukt den ellendige en den
nooddruftige, rooft veel roots,geeft het
pand niet weder, en heft zijneoogenop
ile drekgoden, doet gruwel;
13  Geeft op woeker, en ueemt over-
winst ; zou die leven ? hy zal niet leven!
al die gruwelen heeft hij gedaan , hij zal
voorzeker . i .1.....1 worden, lijn bloed zal
op mm ziju!
14  Ziet nu, heeft hij eenen zoon gewou-
nen, die al de zonden /inn vaders, die
n i: doet, aanziet, en toeziet, dat hij der -
gelijke niet doet ;
Ie Niet eet op de bergen, noch zijne
oogen opheft tot de drekgoden van liet
huis Israels, de huisvrouw zijn» naasten
niet verontreinigt;
IQ En niemand verdrukt, bet pand niet
heboudt, engeenen roof rooft,zijn brood
den hongerige geeft, en den naakte
met kletding bedekt;
17 Zijne hand van den ellendige af-
houdt, geen woeker noch overwinst
neemt, mijne regten doet, en in mijne
inzettingeu wandelt: die za) niet sterven
om de ongeregtlgheid zijns vadera, hij
zal gewisselijk leven.
15  Zijn vader, dewijl hij met onder-
drukking onderdrukt heeft,des broedera
goed geroofd heeft, en gedaan heeft dat
niet goed was in het midden fijner vol - |
ken . ziet daar, lm zal sterven in zijne :
ongiregtigbeid.
1\'J Maar gijliedeu zegt : < Waarom
draagt de zoon niet de ongeregtigheid
des vaders.\' Immers zal de zoon, <7te
regi en geregtigbeid gedaan beeft, enal
mijne inzettingen onderhouden, eu die
gedaan beeft, gewisselijk leven.
20  De ziel, die zondigt, die zal sterven :
de zoon zal niet dray-en de ongeregtigbeid
des vaders,, eu de vader zal nietdragen
de ongere^tigheid des zoons -. de gereg-
tigticid drs regtvaardigen zal op hem
lijn, en de goddeloosheid des goddeloo-
zen zal op hem zijn.
21   Maar wanneer de goddelooze zich
bekeert van al zijne zouden, die hij ge-
daan lu ni „m ;,! luijiHinzeltiiig^eu onder-
houdt, en doet rejtt, eugeregttgheid.hij
zal gewisselijk leveu, hij zal niet sterven.
•.\':\' Al zijne overtredingen, die lm ge-
daan heef;, zullen hem nietgedacht wor-
den; in zijne gerechtigheid,die hij gedaan
heeft, zal hij leven.
•23 h Zou Ik eenigzins lust hebben aan k Bue. 33 ï L
deu dood des goddeloozen ? spreekt de :
Heere HEEKE i is het niet, als bi,) zich
bekeert van zijne wegen, dat bij leve?
24  Maar ala de regtvaardige zich af-
keert van zijne geregtigaeid, en ouregt
doet, doende naar al de gruwelen, die de
goddelooze doet, zou die leven : Al zijne
ger^tigheden, die bij gedaan iieeft, zul-
len nietgedacht worden: in zijneoverire-
ding, waardoor hij overtreden betft,en
in zijne zonde, die hij gezondigd beeft,
in die zal lm sterven.
25  Nog zegt gijlieden : I De weg des ( Race,
Heeren ia niet regt; hoort nu, o huis
Israels! is mijn weg niet regt ? zijn niet
uwe wegen onregt\';
2d Als de regtvaardige zich afkeert van
zijne gcregtightid, en onregt doet, en
stertt in dezelve, hij zal in zijn onregt,
dat bij gedaan beeft, sterven.
27 Maar als de goddelooze^ich bekeert
van zijne goddeloosheid, die hij gedaan
heeft, en uoet regt en geregtigbeid, die
zal zijne ziel in het leven behouden.
!ƒ e«.-.
2o Kn Ik zal mij 11/ net over hem uit*
•preideD, dat ini gegrepen zal worden in
1111111 jagtgaren j en Ik zal ueuidoen hren-
Ken naar Kabel, < u znl daar met hem
ü regten nrrr zi.meovertreding, waardoor
bü têcen Mij overticden heeft,
"1 Daartoe zullen al zijne vlugtigen
met al z(jne benden door het * zwaard
vallen, en de overgeblevenen zulleu kn
alie winden < verstrooid worden ; en gij-
lieden zult weten, dat Ik, «Ie II EK KI\',
gesproken heh.
22 Alzoo legt de Heere Hl.Mi 1 1 Ik
ial ook van den oppersten tak des hoo-
gen ceders nemen, dat Ik zetten zal ,
van bet opperste zijner jonge takjes zal
Ik eenen tecderen a\'plukken,denwelken
Ik op renen hoogen en verhevenen berg
planten zal :
S3 Op il* 11 b-nf der hoogte van Israël
/ai Ik htm plantin ; en bij zal takken
voortbrengen, en vrucht dragen, eu hti
zal lot eenen heerlijken ceder worden,
dat onder hem wonen zal alle gevogelte
van allerlei vleugel. in de schaduw zijner
takken zullen zij wonen.
24 Zoo zullen alle boouien dM velds
weten, dat Ik, de BEK BE* den hoogen
boom vernederd heb. den nederigen boom
verheven heb, den groenen boom ver-
droogd, en den drongen boom bli.eijende
gemaakt heb s Ik, de HEKRE, heb het
gesproken, en zal bet doen.
HOOFDSTUK is.
lïtul hrmraft zrrt -ilicip.tr huil hrlrmlr Ju-
den mt hun .|ini k«......1 hm dr turrdriii-
vru. waarmrdr zij Hrin Min tWuglMaiills
heid mi wrrrdhrid \\n -< hutdijmi, vs. 1. H
ondeniift h\'n. hi>r 11 handrlt nirt rrurn
rrenaardijrrii vader, 5. met ernfo j;oddr-
luuirn zoon tan rrurn rent v aai dijren vader,
M; inrt renen rrirlyB.inliifi il toon trim i;mU
delooien vaders, li; mei eenen goddeloost*
dir taan bekeen, 19: met renen rrjj-tvnar-
dijje, dir afvalt, H. God verdedigt lijnr cr-
reiftiiïnotd, 25 . en lllllf I hen tot bri>ee-
rinir. 30.
VEBDER g<schudde des HEKKEN
woord tot tuü, zeggende :
2  Wat ia ulieden, dat gij dit spreek-
woord gebruikt van het land 1"raela,zeg-
« Jer. 31.29
ctn.il i I)t «vaders bebbenonrijp^drui-
ven gegeten, en de taudeu der kinderen
zijn stomp geworden f
\'d.oo Kuaraektin al* Ik leef. spreekt
de Heere 111,1. UK. zoo hel ulieden meer
gebeuren zal, dit spreekwoord in Israël
te gehtuiken !
•i Ziet, alle zielen zijn mijne ; gelijk de
ziel des vader», alzoo ook de ziel des
zoons, zijn mijne ; de ziel, die zondigt,
die tal sterven.
b Wanneer nu Iemand regtvaardig is»
en doet regt en geregligheid .
b\' Niet eet op de* bergen, en zijne oogen
niet opheft tot de drergoden van het
22 21.
19:13.
•9 ;i
huis Israël.*; uoch de huisvrouw zijne r
naasten verontreinigt, noch tot de<\'af-
gezonderdc vrouw nadert;
7 Eu niemand \'verdrukt,denschulde*
naar tiiti/(>and wedergeeft, geenm roof
Urut.ït 12 • rooft, den hongerige zijn brood •/ geeft,
en den naakte met kltediug bedekt;
j \' ÏZ- » Niet geeft op \'• woeker, nuch over-
Mati aisï\' "i1"*1 neemt, zijne hand van o-iregt af-
keert,waaracbtigregt tufcacbeudeneenen
A !< 22 25 \' " den anderen oefent;
",rv. SS;», > lu mijne insetttngtn wandelt, en
30. mijne regten onderhoudt, om trouwelijk
-ocr page 563-
BSSCHlKL 19, 20.
HOOFDSTUK 2d.
Sninmisr oud.trn *ari het vnlk kotnen weder
tot den profret, nm God raad te vraten,
v*. 1. God laat h.in dni>r drn pr.if.-fi -r;-
eer, dat Hij van hen niet r«raa»il wil tijn,
hun trvrn* voorhoudend* iijiv —roole lane-
mii^cliL\'he.il rn >le «nli.ri^i* hardnekkige af\'
Codtrij hunner voorvaderen in Kzypte, 5
in de woe»lijn, 13. m in kanaan, \'29. Hij
beloof> nofftans tijn volk wrder te rerin~
deren en te her-irllen door het Kianirrlir.
33 : profeterende weder, onder den naam van
het TwhlllWimil. ilf vrrwoeatinr van JenV
zalem en Juda. Ui. 1>e profeet kli.v.-t over
de beapoUbag BQSaW tand.lifdrn. Ui.
EN het geschiedde in het zevende jaar,
in de vyfde maand* op den tienden
derzelver maand, dat er mannen uit de
oudsten van Israël kwamen, om den
HEËRE te *vrinn; en zü zaten neder
voor miin aangezigt.
•; Toen geschiedde desHEEREN woord
tot mij, zegieode;
:i Mensrhenkind 1 opreek tot ile oudsten
van Israél,en zegtot hen : Alzoozegtde
Heere tl 11 KI : Komt gij. Om Mij te
vragen ? /• • waarmeetijl att Ik leef, zoo
Ik van u gevraagd worde! spreekt de
Heere HEERE.
4 Zoudt gij \'• bun regt geven, zoudtgii
hun regt geven, o inenschenkind ? maak
hun de gruwelen hunnervaderen bekend;
."> En zeg tol hen : Alzoo ïegt de Heere
HEERE s Ten dage als Ik Isra<l verkoos,
« zoo htef Ik iiniii\' hand op tot het zaad
van het bui" Jakolx, eu maakte Mij zel-
ven bun in lOrypteland \'\'bekend; ja Ik
hief mijne hand lot nen op, zeggende:
CS Dewijl lig toetiet, po zich bekeert
van al /.miei» r r\'r. .;in.\'. n.ilif hii gedaan
heeft, bij zul .•\'•wi»-] ijk leven, ïiij tal
niet «terven.
29 Evenwel ie*! bet huis Israël* i De
weg des Heeren in niet regt; zouden mijnc
weien, o huis Israël*! niet r. „-t xijn ?
lijn niet uwe «r^-n onregt ?
80  Daarom /al Ik u rigten. o huis Is-
raéla! eenieder naar ziine w. •• a, *|>;-e. kt
de II i-e r.- Hl YHY «keert wederen be-
ker rt u van al uwe overtredingen, zoo zal
de on . . eg- i« lici i u niet tot eenen aan-
stoot worden.
81   Werpt van u weg al uweovertredin-
gen, waardoor gij overtreden hebt, en
maakt u een •\' nieuw hart .\'n eenen nieu-
wen geest; want wanrom zoudt gij ater- \'
ven, o hui* Isrnèls !
\'A\'2 Want "Ik heb geenen lust aan den
dood den stervenden, spreekt de Meere :
I1EKRK: daarom bekeert u en leeft.
HOOFDSTUK 19.
Profetische wrcklaiTt »ver de kwade retrerin^ ]
en di-n ellendig^n uitsranc der konineen
Juahaz, .lojakim rn A ,l.in. aKuiede over .
ilrn onilrrirani.\' van hrt i-nnvh\' land van !
Juil.i, n\'i.lf i de ;-i ! ikeni» ri\'tifr Irrunin.
leruwennrlprii en jnnirr Irnnn-n. en van |
eenen wijnMok met rijnr r?nkcn, rnr
VKBDEB hef gij eene weeklage op ;
over de vormen van Israël.
C En zeg: Wat was uwe moeder ? eene
leeuwin, onder de leeuwen nederliggende; |
lij hragt hare welpen np in liet midden
der jonge leeuwen.
.1 /.n toog nu Ma v:tn hare welpen op; .
het werd een jonge leeuw» die leerde roof
te rooven, bij at mensehen op.
4  Dit hoorden de volken van hem. hii
werd gegrepen in h inne groeven ; en zi)
bragten hem met haken naar « Eg) pte- ,
land.
5  Zn nu ziende, dat xij in hope was :
geweest, doek hare verwachting verloren
was, zoo nam zij epn ander van hare wel- ,
pen, hetwelk zii tot eenen jongen leeuw <
strlde.
ti Deze wandelde steeds onder deleeu-
wen, werd epn jonge leeuw, en leerde
roof te rooven, hij at menseden op.
7  Hij bekende zijne weduwen, en bij
verwoestte hunne steden; zoodat het
land en zijne volheid ontzet werd van ,
de stem zijner brulling.
8  Toen begaven zich de volken tegen
hem rondom uit de landschappen, en
zij spreidden hun net over hem uit; In
hunne groeve werd hii gegrepen.
9  En \'ü »telden hem in gesloten bewa-
ring - met baken, opdat zij hem bragten
lot den koning van ltabel ; zij bragten :
hem in vestingen, opdat zijne stem niet
meer gehoord wierde op de bergen Is- \'
rat-lt.
1" Uwe moeder was als een wijnstok
in uwe stilheid, geplant lui wateren; bij
was vruchtbaar en vol ranken van wege .
vele wateren,
11   En hij had sterke roeden tot scep- j
teren der heprschers, en de stam van elke
I rOaw* werd hoog tusschen de digte tak-
ken; en bij werd gezien door zijne
I......\'ti\', mei de menigte zijner takken.
12 Maar bij werd door grimmigheid nit-
gcrukt. rn ter aarde geworpen, en de
oostewind heeft zijne vriichtverdroogd ;
zijne sterke roedpn zijn afgebroken umin
verdroogd ; hi t vuur beeft ze verteerd.
Kt En nu is hij geplant in e ene wnet-
tijn, in een dor en dorstig land.
14 Daartoe is ten vuur uitgegaan uit
eene roede zijner ranken,</<tl ziine vrucht
verleerd heeft; zoodat aan hem geene
sterke roede ia tot eenen scepter, om te
heerschen. Dit is eene weeklage, en is
tot eene weeklage geworden.
.Ier. 32 M
ïiec. 11-19
3fi 2G
I | •
Ik hen de MEERE, uw God.
6  Ten zei ven dage hief Ik iniïne hnnd
tot hen op. dat Ik hen uit Egvpteland
uitvoeren tolt, in een land, dal Ik voor
ben nitgespeurd had. vloeiende van melk
en honig, hetwelk bet sieraad is van alle
landen.
En I k zi-ide tot hen: Een ieder werpe
de verfoeiselen ziineroogen weg; en ver-
ontreinigt ulied«n niet met dedrekgoden
van Egypte : Ik.de HEERE, ben uw llm.
S Maar zij waren wedetspannig tegen
Mij, en wilden naar Mij niet hooren ; nie-
mand wierp de verfoeiselen zijner oogen
weg, noch verliet de drekgoden van
Egypte; daarom geide Ik, dat Ik mijne
grimmigheid over hen uitgieten zou,om
mijnei toorn legen hen te volbrengen
in het midden van Egypteland.
9 Doch Ik deed het\'om mijns uaams
wil, opdat bij niet ontheiligd wierde voor ;
dr oogen der Iliidenen,in welkermidden I
zij waren ;aan welke Ik .Mn. vnordenel-
ver oogen, hekend gemaakt beb, om
hen uii Egvpb-land uit te voeren.
ld En Ik voerde hen uit \' Egypteland, > Ki,
en bragt hen in de woestijn.
LI i\'i;tr gaf Ik hun mijne iuzetlingen,
en maakte hunraiineregten bekend ;/de* / Lev.
welke, zoo ze een mensch doet, zal Aij
door dezelve leven.
!\'. Daartoe ook gaf Ik bun mijne ;>sab-
baten, om een I-eken te zijn tusschen .Vij ;
en tusschen hen,opdat zii zou<len weten,
dat Ik de HEERE hen, die hen heilige.
13  Maar het huis Isrnelu werd weder-
spannigtegen Mii inde woestijn; zij wan-
delden in mijne inzettingen niet,en ver-
wierpen miine reglen, dewelke, zoo ze
een mensch dort, zal hi.) door dezelve
leven: en z(j \'\'ontheiligden mijnesabba-
ten zeer, dat 1 k zeide, mijne grimmigheid
te zullen uitgieten over hen indewoes-
tUn, om hen te verdoen.
14   MaHr Ik deed het om mijns naam*
wil, opdat die niel ontheiligd wierde voor
de oogen van die Heidenen, voor welker
oogen Ik hen uitvoerde.
1 i Evenwel bief Ik ook mijne hand op
tot ben .in de woestijn, dat Ik hen niet
zou brengen in het land, dat Ik kun ge-
<;..!
-ocr page 564-
EZECH1ËL Cu.
geven had, vloeiende van melk en honig\'
hetwelk het sieraad is van allp landen i
16  Daarom dat tij müne regten ver-
wierpen, en in müne inzettingen niet
wandelden, en mijne sabbaten onthei-
lijden : want hun hart wandelde hunne
drekgoden na.
17  Doch mijn oog verschoonde hen, dat
Ik hen niet verdiprf, en geene voleinding
met hen maakte in de «ocitin.
IA Maar Ik zeide tot hunne kinderen
in de woestijn: Wandelt niet in de inzet*
tin tem uwer vaderen, en onderhoudt
hunne rejeten niet, en verontreinigt u
niet met hunne drekiroden.
19 Ik h«n de HEERE, uw God. wandelt
in mijne inzettingen, en onderhoudt
mijne regten. en doet dezelve.
Cu En heiligt müne sabbaten, en zij
zullen tot een teeken znn tnsachen Mi) en
tusschen ulieden, opdat gij weet, dat
Ik, de HEERE, uw God ben
Cl Maar die kinderen waren onk weder*
spannig tegen Mn: zü wandelden niet in
mijne inzettingen, en müne regten na-
men zij nipt waai. om die te doen ; de-
welke, zoo ze een mensch doet, zal hij
door dezelve leven: iij ontheiligden mijne
sabbaten, dat Ik telde müne grimmigheid
te zullen uitgieten over hen.volbrengende
mijnen toorn tegen ben in de woestijn.
CS Doch Ik keerde mijne hand af, en
deed het om mijn!» naams wil, opdat hij
voor de oogen der Heidenen niet zou
ontheiligd worden, voor welker oogen
Ik hen uitgevoerd had.
23 Ik hief ook müne hand tot hen op
in de woestün, dat Ik hen verspreiden
zou onder de Heidenen, en hen ver-
strooijen in de landen :
C-l Omdat zij mijne regten niet gedaan
hadden, maar müne inzettingen verwor-
Ï» ii en mü°e sabbaten ontheiligd had-
en, en hunne oogen Achter de drekgo*
den hunner vaderen waren.
CS Daarom gaf Ik hun ook besluitingen,
die niet goed waren, en regfen, waarby
tij nl«t leven /.ouden.
C6 Eli Ik verontreinigde hen in hunne
Siften, omdat tij duur het \'*rui>r deden
oorgaan al wat de baarmoeder opent;
opdat Ik ze verwoesten zou, ten einde dat
zij zouden weten, dat Ik de HEERE ben.
27 Daarom, menschenkind ! spreek tot
het buit Israël*, en zeg tot hen : Alzoo
legt de Ileere HEERK : Hiermede nog
hebben Mij uwe vaderen gesmaad, dat
zü doo r o vertreding tegen My overtreden
hebhen :
CS Als Ik hen in bet land gebragt had,
over hetwelk Ik mijne haud opgeheven
bad, om hetzelve hun te geven,/ooza^en
tij naar allen hoogen heuvel, en alle digt
geboomte.en offerden daar hunne offeren,
en gaven daar hunne tergende on>ran-
deu, en daar zetten zi.i hunnen liefelij-
ken reuk, en daar olTerden >ü hunne
dranko fleren.
C9 En Ik teide tot hen i Wat is die
hoogte, waarhenen gij gaat ? nogtana
ia de naam daarvan genoemd hoogte,
tot M dezen dag tn°.
30  Daarom zeg tot het huis Israéls i
Alzoo tegt de Heere UEERE : Zijt gij
verontreinigd gewoiden in den weg uwer
vaderen, en hoereert gij achter hunne
verfoeiselen ?
31  Ja met het offeren uwer gaven, met
uwe kinderen doo* het vuur te doen
doorgaan, zijt gü verontreinigd aan al
uwe drekgoden tot op dezen dag toe;
en zou Ik van u gevraagd worden,o huis
Israéls? \'lou waarachtig al* Ik Ipef,
spreekt de Heere HEERE, zoo Ik van
u gevraagd worde!
ItC Daarom, dat in uwen geest opge-
klommen is, tal geenszins mbieden.dat
«ij tegt: Wi, tuilen als de Heldenen en
als de geslachten der landen zijn, die-
nende hout en steen.
33  ton u-aararhtiff aln Ik leef, spreekt
de Heere HEERE: Zoo Ik niet niet eene
sterke hand, en uitgestrrkten arm, en
met eene uitgegotene grimmigheid over
u zal regeren I
34  Want Ik zal u uit de volken voeren,
en u vergaderen uit de landen, waarin rij
verstrooid lijt. door eene sterke band, en
door eenen uitgestrekten arm, en door
eene uitgegotene grimmigheid,
35  DaArtoe zal 1 k u brengen in de woes-
tijii der volken, en Ik zal met n aldaar
regten, aangezigt aan aangeiigt;
36  Qelijk als Ikgeregt heb met uweva*
deren in de woestijn van Egypteland,
alzoo /al Ik met u regten, spreekt de
Heere HEERE.
37   En Ik zal ulieden onder de roede
doen doorgaan, en I k zal u brengen onder
den band des verbonds.
33 Daartoe zal Ik, die rebel tiin en die
tegen Mij overtreden, uit ulieden uit-
tuiveren; Ik zal hpn uit het land hunner
vreemdelingschappen uitvoeren, en tü
zullen in het landschap Israéls niet u-f
</-\\-kmnen, en gij zult weten, dat Ik de
HEERE ben.
39 En güliedVn. o buis Israéls! alzoo
zegt de Heere HEERE : Gaat henen,
dient een ieder tiine drekgoden, ook
hierna, dewijl gijlleden naar Mij niet
hoort; doch ontheiligt niet meer mijnen
heiligen naam, met uwe giften en met
uwe drekgoden.
•10 Want op mijnen heiligen berg, op
den hoogen berg lsraclB,spreektde Heere
HEERE, daar zal Mn het gansebé huis
Israël» in het land dienen, zij allen ; daar .
zal Ik welgevallen aan hen nemen, en \\
daar zal Ik uwe hefoneren eisenen, en
de eerstelingen uwer heffingen met al
uwe geheiligde dingen.
41   Ik tal een welgevallen aan ulieden |
nemen om den liefelüken reuk, wanneer
Ik u van de volken uitvoeren, en u verga-
dpren zal uit de landen, in dewelke gij
zult verstrooit nijn, en Ik 1*1 In U gehet-
ligd worden voor de oogen der Heidenen.
42   En gij zult weten, dat Ik de HEERE
ben, als Ik u in het landschap Israéls ge-
bragt zal hebben, in het land, waarover
Ik mijne hand opgeheven heb, oiu het-
zpIvp uwen vaderen te geven.
43  Daar zult gij dan gedenki n aan uwc
wegen, en aan el uwe handelingen, waar-
mede go u verontreinigd hebt, en gü
zult van u zelven eene walging hebhen
over h1 uwe boosheden, die gij gedaan
hebt.
44  Zoo zult gü weten, dat Ik de HEERE
ben, als Ik met u gedaan zal hebben, om
mijns naams wil, niet naar uwe boote
wegen, noch naar uwe verdorvene hande-
lingen, o huis Israéls I spreekt de Heere
HEERE.
45    Verder geschiedde des nEEREN
woord tot mü, zeggende :
AH Menschenkind! zet uw aangezigt
naar den weg van het zuiden, en drup
tegen het zuiden; en profeteer tegen
het woud vAn het vetd <m het zuiden.
47  En teg tot het Zuiderwoud : Hoor
des HEBREN woord : Alzoo tegt de
Heere HEERE: Ziet, Ik tAleenvuurin
u aansteken, hetwelk in u allen * groenen
hoorn en allen dorren hoorn verteren zal;
de vlammende vlam zal niet uitgehluscht
worden, maar daardoor tullen verbrand
worden alle aaugezigten van het tuiden
tot het noorden toe.
48  En alle vleesch zal tien, dat Ik,de
HEERE, dat aangestoken heb; het tal
niet uitgebljscht worden.
49  En ik teide: Ach, Heere HEERE!
ï.ii zeggen van mij: Is hij niet een ver-
dichter van gelijkenissen?
-ocr page 565-
ezechiKl 21,22.
HOOFDSTUK 21.
r,m1 beveelt den profeet zeer «Htrrp te pro-
Maian tri-en Jeruzalem, den tempel en het ,
".in-i u.\' land, tegen nunzieubjken en a;criii-
Ken \\ van het zwaard den Hreren, ivnnnrr
«Ie profeet, het volk tot een leeken, inoi-t !
mt-hten en mi-haar maken, vu. 1. Vnorzei-t.
(Ut d* knnin? van Babel in beraad tal «taan,
of hij eerst Jerutalem, of het land der \\m-
monieten zal aantasten, doch dat hij eernt
naar Jeruzalem zal trekken, om hare mein-
eediirheid. 18. Profetie teiren het kunin<mjk
doen rusten; Ik, de HEERE, heb het
gesproken.
IS Wederom geschiedde des HEEREN
woord tot mij, zeggende :
1\'.) Gij nu, menschenkind ! stel u twre
wegen voor, waardoor het zwaard des
konings van Babel komt i uit een land
zullen zij beiden Toottkomen; en kies
eene zijde, kies ze aan het hoofd van den
weg der stad.
2ll Gü zult eenen weg voorstellen,
waardoor het zwaard inkomen zal tegen
Rabba der kinderen Amnions, of tegen
Juda. tot de vaste ëtad Jeruzalem.
21  Want de koning van Babel zal aan
de wegscheiding staan, aan het hoofd
van de twee wegen, om waarzegging te
gebruiken; hij zsl zyne pillen slijpen;
hij zal de te ra lira vragen, hij zal de lever
bezien.
22  De waarzegging zal aan zyne regter-
hand zijn op Jeruzalem, om hoofd man -
nen te stellen, om den mond te openen
in het doodslaan, om de stem op te hef\'
fen met gejuich, oin stormrammen te
stellen tegen de poorten, om i sterkten op
te werpen, om bolwerken te bouwen.
23  Dit zal hun in hunne oogen als een
ijdel waarzeggen zijn, omdat zij met
reden beeedigd zijn onder hen; maar hij
zal der ongeregigheid gedenken, opdat
*U gegrepen worden.
2-4 Daarom zegt de Heere HEERE al-
zoo : Omdat gglirden uwer ongeregtig-
heid doet icedenken, doordien uweover-
t redingen ontdekt worden, zoodat uwe
zonden gezien worden in al uwe hande-
lingen ; omdat uwer gedacht wordt, zult
gÜ met de hand gegrepen worden.
25 En gii, o onheilig, goddeloos vorst
van Isracl! wiens dag komen zal,ten tijde
der uiterste ongeregtigheid ;
2-. Alzoo zegt de Heere HEERE: Doe
dien hoed weg, eu hef die kroon af I deze
zal dezelfde niet wezen ; Ik zal verhoogen
dien. die nederig is, en vernederen dien,
die hoog ia.
27 Ik zal die kroon omgekeerd, omge-
keerd, omgekeerd stellen; ja zij sal niet
/ili). totdat bü kniiK\'. die daartoe regt
heeft, en dien Ik dat geven zal.
2s Én gij, menschenkind ! profeteer en
zeg Alzoo zegt de Heere HEERE, van
de kinderen Ammons en van hunne sma-
ding; zoo zeg : Het zwaard, het zwaard
is uitgetrokken, het is ter slagting ge-
veegd om te verdoen, om te glinsteren:
2a Terwijl zij u ijdelheid zien, terwijl
zü u leugeu voorzeggen. omuopdehal-
len te stellen dergenen, die van de godde-
loozen verslagen zijn, welker dag geko-
men was ten tijde der uiterste ongereg-
tigheid.
30   Keer mr zwaard weder in zijne
schrede ! In de plaats, waar gu geschapen
zijt, tn het land uwer woningen zal Ik
u rigten.
31   Eu Ik zal over u mijne gramschap
uitgieten. Ik zal tegen u door hrt vuur
mijner verbolgenheid blazen ; en Ik zal u
overgeven in de hand van brandende
menschen, smeders des verderfa.
32  Het vuur zult gij tot spijze zijn, uw
bloed zal zijn in het midden des lands;
uwer zal niet gedacht worden, want Ik,
de HEERE, heb het gesproken.
HOOFDSTUK 22.
Ood noemt een reiriiter van de gruwelijke
zonden, die tegen de eenile ea tweede tafel
der wet binnen Jeruzalem bedreven werden,
vi, 1; waarom II hun in zeer hevigen toorn
voorlegt een nhrikkrlijk lot, en vrwtriMii-
Jtttg onder de Heidenen. IS j en dat Hij hen,
omdat zij al« «t-huiin zijn ireworden, hinten
Jeruzalem al* in eenen oven zal «melten
door het vuur van zijnen toom, 17. Alee*
meene uoonheid der profeten, priester". vor-
*trn éu van het volk, 23.
i Ckti
M .
) Ju da
de .,,:
iede tegen de Amnioniet
EN des HEEREN woord geschiedde tot
mij, zeggende I
2  Menschenkind I zet uw aangezigt te-
gen Jeruzalem, en drup tegen deheillg-
dommen, en profeteer tegen liet land van
Israël.
3  En zeg tot het land van Israël: AIzoo
legt de HEERE: Ziet, Ik wit aan u ! en Ik
zal mijn zwaard uit zijne scheede trek-
ken ; \'ti Ik zal van u uitroeijrn den re*t-
vaardige en den goddrlooze.
i Omdat Ik <lun van u uitroeijen zal
den reet vaardige en den goddelooze,
daarom zalmijn zwaarduit zijne schrede,
uitgaan tenen alle vleesch, van het zuiden
tot het noorden.
b En alle vleesch zal weten,dat Ik,de
HEERE, mijn zwaard uit ztjneschcedc,
Ïrtrokken heb ; het zal niet meerweder-
eeren.
(". Maar gij,menschenkind! zucht; zucht
voor hunne oogen met verbreking der
lenden en met bitterheid.
7  En het zal geschieden, alt zij tot u
zeggen zullen : Waarom zucht gij ? dat
gij zeggen zult : Om het gerucht, want
het komtl en alle hart zal " versmelten,
en alle handen zullen *> verslappen, en alle
geënt zal « inkrimpen, en alle \'\'knieën
nU water henenvlieten ; riet. hst komt,
en het zal geschieden, spreekt de Heere
HEEK E.
8  Wederom geschiedde des HEEREN
woord tot mij, zeggende :
3 Menschenkind ! profeteer en zeg: A1-
zoo zegt de HEERE : Zeg: Het zwaard,
het zwaard is gescherpt,enookgeveegd.
10  Het is gecherpt, opdat het eene
slagting slagte ; het is geveegd, opdat het
eenen glinster hebbe; of wvj dan zullen
vrolük zijn? het la de roede mijns zoons,
die alle hout versmaadt.
11  En Hij heeft hetzelve te vegen gege-
ven, opdat men het met de haud hande*
len zou; dat zwaard is gescherpt, en dat
is geveegd, om hetzelve in de hand des
doodslager» te geven.
12  Schreeuw en huil, o menschenkind !
want hetzelve zal /i\'m tegen mijn volk,
: het zal zijn tegen ai de vorsten van Is-
ratól : \'verschrikkingen zullen van wege
\'• het «waard tm mijn volk zijn; daarom
ƒ klop op de heup.
13  Als er beproeving.\'\' was, wat wat hel
toen? zou er dan ook geeneversmail<-tide
roede zijn? spreekt de llcere 111.KIM;.
14  Daarom git menschenkind! profe-
teer, en sla hand tegen hand i want liet
zwaard zal verdubbeld worden ten der-
de maal, het is het zwaard dergenen,
die verslagen zullen worden; het is het
zwaard der grooten, die verslagen zullen
worden, dat tot hen in de binnenste ka-
meren indringen zal.
15  Ik heb de punt des zwaards gezet
tegen al hunne poorten, opdat het hart
versmelte, en de aanstooten vermenig-
vuldigen; ach 1 >> het is toegemaakt,opdat
het gllnstere, het is ingewoaden om te
slagten.
Ui Houd u bijeen, o zwaard: keer u
regtsom,schik u, keer u linksom, waar-
henen uw aangezigt gesteld is !
17 Eu Ik zelf zal ook mijne hand tegen
mime hand slaan, en mvjne grimmigheid
JfT,
H n
-1rr.
RtM>,
I M
Kam.
t 17
Rare
7:17
Est*.
f Ezec.
-ocr page 566-
EKECHIËX SS.
VERDER geachl.dde dm HEBRE»
woonl tot mij, zeggende :
C Gij nu, ur\'nsehenkind! zotidr gij der
bloedstad regt geven? loudt grj ze" regt
geven? ja maak haar hi k. rel al hare^ru-
welen.
3 En lei;         Atoo zegt dt- Heere
HEER R i O stad, die in haar midden
bloed versie:, opdat haar tijd kome, en
drckgod< n tegen zich zelve maakt, om
zich te verontreinigen !
2t IE. 4 hoor uw bloed, dat gij \'• vergoten
hebt, zijt gij schuldig geworden, en met
; uwe drekgoden, die gij gemaakt hebt,
2» mi hebt gij n r verontreinigd, en lieht uwe
Si. dagen doen naderen, en zijt tot uweia*
ren gekomen; daarom heb Ik uden Hei-
! .. drnen overgegeven Int eenen \'\'smaad,en
allen landen Int eenen spot.
i A Die nabii en wrw van u zijn, zul-
j len u bepotten. gij onreine tan naam
en vol van unruit!
tl Ziet, de vorsten [mik zijn in u
, geweest, een ieder naar z(jne kracht,
, om bloed te vergieten.
7 Vader en moeder hebben i\'(\\ in n ligt
geacht ; met den vreemdeling hebben /ij
; in het midden van u door verdrukking
gehandeld; zij hebben in u den wee» en
de weduwe verdrukt.
S Mijne heilige dingen hebt gij veracht,
en mijne sabbaten hebt gij ontheiligd.
9  Achterklappen» zitn in n geweest om
bloed te vergieten, en in u hebben zij op
de \'bergen gegeten, zij hebhen schande-
lijkbeid in het midden van u gedaan
10  Men heeft de schaamte de* vadem
in u f ontdekt; die t onrein was door
afzondering, hebban /.ii in u verkracht.
CC Geluk het zilver in het midden dea
ovens gesmolten wordt.alzoo zult gijlie-
den in het midden van haar gesmolten
worden ; en gji zult weten, dat Ik, de
il KI K K. mijne grimmigheid over u uit-
gegoten heb.
CS Voorts geschiedde des IIKEÏtKN
woord tot mi|. zeggende:
i\'i .Menschenkin.l! zeg tot haar : Gij
zijt een Lm I. dat niet gereinigd is, dat
zijnen piasregen niet kerft ffea\'rf ten
dage der gramschap.
C.i De verbindtenisharer profeten is in
het midden van haar als een brullende
leeuw, die eenen rooi\' rooft; zij eten de
i zielen op. den schat en het kostelijke
nemen zij weg j hare weduwen verjnenig-
vuldigen zij in het midden van baar.
Ci> Hare priesters doen mijne wet ge-
weld aan,en z|j ontheiligen mijne heilige
dingen: tuaschen het. heilige en het on-
heilige maken zii geen \'onderscheid.en
hrt rerm kit tusseben het onreine en reine
geven zij niet te kennen; daartoe ver-
bergen zij hunne oogen van mijne sab-
haten ; U Ik word in het midden van
hen ontheiligd.
C7 Hare • vorsten zijn in het midden
, van haar al» wolven, die eenen rnofroo-
ven. om bloed te vergieten, es om zielen
j te verderven; opdat zij gierigheid zou-
: den plegen.
CS Hare profeten nu \'pleisteren beu
\\ met loozen kalk; " ziende ijdelheid en
; hun leugen voorzeggende, zeggende • Al*
; zoo zegt de Heere HEERE\' endcHEE-
\' RE heeft niet gesproken.
! C«J Het volk des land* plcegtenkel ver-
drukking, en bedrijft enkel rooverij; ook
! onderdrukken zij den ellendigeen nood-
: druftige en ili-n vreemdeling verdruk-
I ken zii zonder regt,
I 3rt Ik zocht nu eenen min uil hen,die
| den muur mogt toemuren, en voor mijn
| aangezigt in de \' bresse staan voor het
i land. opdat Ik het niet mogt verderven ;
| maar Ik vond niemand.
\'M Daarom heb Ik mijne gramschap
j over hen uitgegoten, door het vuur inij-
| ner verbolgenheid h»b Ik hen verteerd ;
I hunnen weg heb Ik op hun » hoofd ge-
I geven, «preekt de Heere HEERE,
HOOFDSTUK 38.
Onder de naiunn van twM vrouwen. Obola
pn Oholfh.i, «tolt fioi t hreedrneriif voor
i de hoererijen Pn ut i « peli n van Samaria
! en Jeru-alpm, of IfJTtH pn Juda, *". 1. S
i en .10. Olijk iIpzp onver-addijke oïrr-pele-
rp*«en HnW hpt regt, dat daartoe «ast, ge-
\' oonleelil pn spMraft mor«ien srordpn. \'H en *Ti.
VERDER geschiedde des HEEREN
woord tot mij, zeggende:
2  Mensehenkinil ! daar waren twee
vrouwen, dochteren v«n iV-ne moeder.
3  Deze hoereerden in <• Egypte ; in hare
jeugd hoereerden zij; daar werden hare
borsten gedrukt, en daar werden de
tepelen haars maagdoms betast.
4  Hare namen nu waren i Ohola de
grootste, en Oholiba hare STWtOT] \' " <U
werden de miine, en baarden zonen en
dochteren; dit waren bare namen: Sa-
maria is Obola. en Jeruzalem Oholiba.
5  Ohola nu hoereerde, zijnde onder
Mij; en zij werd verliefd op hare boelen,
op de Assyriers, die nabij waren;
fi Bekleed met bemelsblaanw, vorsten
en overheden, altemaal gewensc.ite ion-
gelingen, ruiteren, rijdende op paarden.
7   Alzoo dreef zij h*re hoererijen met
deieWe, die allen de keure der kinderen
van A"sur WiRii en met allen, op de-
welke zij verliefd was, mei al derieWer
drekgoden, verontreinigde zij zich.
8  Zij verliet ook hare hoererijen niet,
uebragt uit Egypte : want zij hadden bij
haar in hare jeugd gelegen, en zij hadden
t Eier. 13 10.
» Eaec. 21 w
|s l\'l
11   Paarom heeft de een * gruwel gr-
1S r\'[ daan met zijn» naasten \' huisvrouw, en
een ander heeft zijn* S zoons vrouw met
h I.pv 18 211
schanrfeliikheid verontreinigd; nog een
ander heeft in B zijne zuster, \'in- \\ a
ders dochter, verkracht.
12  Zij hebben geschenken in u geno-
nien, nm bloed te vergieten : woeker en
overwinst lx bt gij genomen, en gij hebt
gierigheid gepleegd h«n uwen naaste
door verdrukking; maar gij hebt Mijner
vergeten, spreekt de Heere llKI i!l..
19 Ziet dan. Ik heb mijne hand •» ge-
slagen, om uwe gierigheid, die gij bedre-
ven hebt, en om uw bloed, die in bet
midden van u geweest zijn.
1-1 Zal uw hart bestaan ? zullen uwe
handen sterk zijn, in de dagen, als Ik
met u handelen zal ? Ik, de HKERE,heb
bet gesprokpn, en zal het •< doen.
I.i En Ik zal u « verstrooijen onder de
Heidenen, en B veTsprnden in de landen,
en uwe onreinigheid uit u verteren.
16  Zoo zult gij in u ontheiligd zijn voor
de oogf-n der Heidenen ; en gij zult weten,
dat Ik de HEERE hen.
17  Wijders geschiedde des BEEKEN
woord tot mij* zeggende :
IS Mensehenkind I die van bet huis
Israéls ztin Mij tot/\'schuim geworden;
zij zijn allen koper, of tin, of ijzer, of
lood, in het midden des ovens; iilver-
wbnim zijn zij geworden.
19    Daarom, alzoo zegt de Ileere
HEERE : Omdat gijlieden allen tot
schuim geworden zijl, daarom ziet. Ik
zal u in het midden van Jeruzalem ver-
gaderen.
20   tirtiik zilver, of koper, of ijzer, of
lood, of tin in het midder eens ovens ver-
gaderd wordt, om het vuur daaroverop
te blazen, opdat men het smelte; alzoo
zal Ik ulieden vergaderen in mijnen
toom, en In mijne grimmigheid daar
laten, en smelten.
Cl Ja Ik zal I bijeenbrengen, en zal op
u blazen in het vuur mijner verbolgen-
hi i\'i.. dat gij in het midden van haar
zult gesmolten worden.
r P*. lOf, 23
is ir,.;
E*0<\\ 910
11 21.
16 43.
. 21 1
. 12 14,1
-ocr page 567-
EZECHlKL 23.
u doen ophouden, mitsgaders uwe hoe-
rirn, yebragt uit Egypteland , en gij
lult uwe oogen naar hen niet opheffen,
en aan Egypte niet meer gedenken.
38  Want alzoo zegt de Ueere HEERE :
Ziet, Ik tal u overgeven in de hand der-
genen, die gÜ haat, in de hand dergenen,
van dewelke uwe ziel li afgetrokken.
2t» Die zullen met u handelen uit haat,
en ;il uwen arbeid wegnemen, en u rnaakt
en bloot laten, dat uwe hoerenscnaamte
ontdekt worde, mitsgaders uwe schande-
lijkheid en uwe hoererijen.
30  Deze dingen zal men u doen, dewijl
git de Heidenen nagehoereerd hebt, ex
om.Ut gij u met hunne drekgoden ver-
on trein igd hebt.
31   In den weg uwer taster hebt gij
gewandeld, daarom zal I k haren beker in
uwe hand geven.
32   Alzoo zegt de Heere HEERE i Gij
zult den beker uwer zuster drinken, die
diep en wijd is; gij zult tot belagching
en spot worden ; de beker houdt veei in.
33  Van dronkenschap en jammer zult
gij vol worden; de beker van uwe zuster
Samaria is een beker der verwoesting
en der eenzaamheid.
34  Uu zult hem drinken eu uitzuigen,
en zijne scherven zult gij brijzelen, en
uwe borsten zult gij afrukken: want Ik
heb het gesproken, spreekt de Heere
HEERE.
35    Daarom, alzoo zegt de Heere
HEERE : Omdat gij Mijner/vergeten,
en Mij achter uwen ruggeworpen hebt;
zoo draagt gij ook uwe schande! ijk beid
en uwe hoererijen.
3ti En de HEEKE zeide tot mij : Men-
schenkind ! zoudt gij Ohola en Oholiba!\'
regt geven?ja,vertoonhaar hare gruwelen.
37 Want zy hebben ovei spel gedaan, en
er is bloed in hare handen ; en zij hebhen
tnet bare drekgoden overspel gedaan :
daartoe hebben zij ook hare kinderen, die
zij Mij gebaard hadden, voor ben \'• door
het vuur
laten doorgaan, tot spijze.
33 Nog hebben zij Mij dit gedaan : zü
hebhen mijn heiligdom ten zelven dage
verontreinigd, en > mijne sabbaten ont-
beiligd.
39  Wint als /;i hunne kindereu hun-
nen drekgoden *" geslagt hadden, zoo
kwamei zij op dienzelven dag in mijn
heiligdom, om dat te ontheiligen; en
ziet, \'alzoo hebben zij gedaan in het
midden van mijn huis.
40  Dit is er ook, dat zij gezonden heb-
ben tot mannen, die van verre zouden
komen; tot dewelke als een bodegezoii\'
den was, ziet, zoo kwamen zij, voorde-
welk? gij u wiescht, uwe oogen blan*
kettet en u met sieraad versierdet;
41   En gij zat op een heerlijk bed, voor
hetwelk eene tafel toegerust was, »\' en
op hetwelk gij mijn reukwerk en mijne
olie gezet hadt.
42  Als nu het geruisch der menigte
daarop stil was, zoo :oatlen :ij tut rann-
nen uit de menigte der menschen, en
daar werden wijnznipers aanuebragt uit
de woestijn , die deden armringen aan
hare handen, en eene sierlijke kroon op
hare hoofden.
48 Toen zeide Ik van deze, die van
overspelerijen verouderd was i Nu zullen
zij hoereren de hoererijen dezer hoer, en
die ook.
14 En men glug tot haar in, gelijk men
ingaat tot eene vrouw, die eene hoer is\';
alzoo gingen zij in tot Ohola en tot
Oboliba, die schandelijke vrouwen.
45   Regtvaardige mannen dan, die zul-
len baar «rigten naar het regt der over-
speelsters, en naar het regt der bloed-
vergietstera : want zij zijn overspeel*
stern, en .bloed is in hare handen.
46  Want alzoo zegt de Heere HEERE:
de tepelen naars maagdoms betast, en
5\'J3.
zij hadden hunne hoererij over baar uit-
gestort.
9 Daarom gaf Ik haar in de hand harer
boden over, in de handderkinderen van
\'\'Assur, on dewelke zij verliefd w»n.
ld Deze ontdekten hare schaamte, hare
zonen en hare doehteren namen zij wen,
maar haar doodden zij met liet zwaard ;
en zij kre<g eenen naam onder de vrou-
wni, nadat men gerigten over haar „"
oefend had.
11   Als hare zuster, Oholiba, dit zag,
zoo verdort* zij hare minne nog meer
dan z|), en hare hoererijen meer dan de
hoererijen van hare zuster.
12   Zij werd verliefd op de kinderen
van L\'Assur, de vorsten en overheden,
die nabij waren, bekleed niet volkomen
sieraad, ruüeren, rijdende op paarden,
allemaal gewesschte jongelingen.
15 Toen zag Ik, dat zij verontreinigd
was; zij hadden beiden eenerlei weg.
14  Ja /il deed tot hare hoererijen nog
meer toe : want toen zy geschilderde
mannen aan den wand zag, de beelden
der rhaldt-un, geschild» id niet menie.
15  Gegord met een\' gordel aan iiiinue
lenden, hebbende overvloedig geverwde
hoeden op hunne hoofden, die allen in
het aanzien hoofdmannen waren, naar
de gelijkenis der kinderen van llabel,
van Cbaldn\'a, het laad hunner geboorte;
Zoo werd zij op dezelve verliefd
met het opzien harer oogen, en zij zond
bodeu tot hen. naar Chaldea.
17 De kinderen van Babel nu kwamen
tot haar in tot het leger der minnen, en
verontreinigden haar met hunne hot-
rerij , ook verontreinigde zij zich met
ben; daarna werd hare ziel van hen
afgetrokken.
IS Alzoo ontdekte zij hare hoererijen,
en ontdekte hare schaamte; toen werd
mijne ziel van haar afgetrokken, gelijk
als mijne ziel was afgetrokken van hare
zuster.
19 Doch zij vermenigvuldigde hare hoe-
rerijen, gedenkende aan de dagen harer
jeugd, als zij gehoereerd had in het lan<l
van Egypte.
80 En zij werd verliefd meer dander*
zelver bijwijven, welker vleesch is als
het vleesch der ezelen, en welker vloed
is als de vloed der paarden.
21   Alzoo hebt gij weder opgehaald de
schandelijke d.iad uwer jeugd, als die
van Egypte uwe tepelen betastten, van
wege de borsten uwer jeugd.
22  Daarom, o Oholiba! alzoo zegt de
Ueere HEEKE i Zie, Ik zal uwe boelen,
van welke uwe ziel is afgetrokken, tegen
n verwekken, en Ik zal hen van rondom
tegen u aanbrengen:
23   De kinderen van Babel en alle Chal*
deén, 1\'ekod, en Soa, en Kos, tn alle
kinderen van Assur met hen ; gewenschte
jongelingen, die allen vorsten en over-
heden zijn, hoofdmannen en vermaarde
lieden, die allen te paard rijden.
24  Die zullen tegen u komen met kar-
ren, wagenen en wielen, en met pene
vergadering van volken, rondassen, en
schilden, en helmen; zij zullen zich
rondom tegen u zetten; en Ik zal voor
hun aangezigt het gerlgt stellen, en zij
zullen u rigten naar hunne regten.
25  En Ik zal mijnen ijver tegen u zet-
ten, dat zij in grimmigheid met u zullen
i handelen ; aQ zullen uwen neus en uwe
ooren afnemen, en het laatste van u zal
door het zwaard vallen; zij zullen uwe
zonen en uwe dochteren wegnemen, en
het laatste van u zal door het vuurver-
teerd worden.
** Bim, 16:39.i % ZO. «uilen u ook uwe kleederen*uH*
1 trekken, en uw sicraadtuig wegnemen.
1 27 Zoo zal Ik uwe schandelijkheid van
. 2 32.\'
3 21.:
13 -J-.
18.15.
t. 22 12
». 20*.:
k E»r, 1G 21 \'
-ocr page 568-
B2ECHIËL 24, 2»;.
[ bet zal komen, en Ik zal het doen; Ik zal
; er niet van wijken, en Ik zal niet *\'ver-
, scboonen noch berouw hebhen; naar uwe
I wegen en naar uwe handelingen zullen zij
u « rigter., spreekt de Heere HEERE.
Ik zal eene vergadering tegen haar doen
opkomen, en zal tp ter beroeringen ten
roof overgevpn.
47 En ile vergadering zal ze met o stee-
nen stpenigen, en dezelve met hunne
zwaarden nederhouwen j hare zonen en
hare dorhteren zullen zij dooden, en hare
buizen met tuut i\' verbranden.
4S Alzoo zal Ik de schandelijkheid uit
het land doen ophouden ; opdat alle vroti-
wen onderwezen worden, dat zij naar uwe
snhandelijkhejd niet doen.
4<J Alzoo zullen zij uwe schandelijkheid
op u leggen, en gij zult de zonden uwer
drekgoden dragen; en gijlieden zult we-
ten, dat Ik de Heere HEERE ben.
HOOFDSTUK 2-1.
Jaar, dag en maand van tip aankomat der H.i-
byloniënTOor Jerftulrm, v*. 1. Ooonle sclij-
kpiiin vnn penen heet/iedendeu pot, nirl nt»k-
kpn vleewh wi beenen, wordt afgebeeld dr
w-lirikkplijke ellende, die Jerutaleut om
hp-r Imoshpiil tihi ovprkomen, 3 . zultend?
Fn i,l:rni.\' iyn, dat inpn zelf» over de ver-
wiiratiiiif de* tempel* vnn welk tij iim veel
\\\\< i k* Maakten] .....nfii rouw zou kunnen
liedrijvpn. I.od beveelt ilpn profeet, «lil door
zijne eigene liandelnij* voor te «Hellen, ver-
biedende hem te rouwen over zijne huiitvroiiw,
wier dood hem God voorlegt, JT>.
WIJDERS geschiedde de* HEEREN
woord tot mii,in hpt nrvendejaar,
in de tiende maand, op tien tienden der
| maand, zeggende:
2  Menschenkiml ! schrijf u den naam
1 van den dag op, even van dezen zelven
dag : de koning van lïabcl legt zich voor |
Jeruzalem, even op dezen zelven dag. i
3  En gebruik eene gelijkenis tot dat
wederopannighuis. en zeg tot hen : Alzoo
zegt de Heere HEERE : Zet eeneo " pot
toe, zet hem toe, en giet ook water daarin. ,
4  Doe zijne stukken te zanten daarin,
alle goede «tukken, de dij endenschou- ,
der; vul hem met de keurder beenderen.
ü Neem de keurvan dekudde.en stook i
ook eenen brandstapel van de beenderen
daaronder; doe hem wel opzieden ; ook
zullen zijne beenderen daarin gekookt
worden.
*> Daarom,alzoo zegt de Heere HEERE: .
Wee der >> bloedstad, den pot, welks I
schuim in hem is, en van welken zijn j
schuim niei is uitgegaan! trek stuk bij |
stuk daaruit, en laat het lot over hem |
niet vallen.
7 Want haar bloed is in het midden ,
van haar; op eene gladde steenrots heeft i
zij dat gelegd ; zij heeft het op de aarde i
niet uitgestort, om hetzelve met stofte
bedekken.
H Opdat Ik de grimmigheid doeopgaan \'
om wraak te oefenen, heb Ik ook haar
bloed op eene gladde steenrots gelegd,
opdat het niet bedekt worde.
9 Daarom, alzoo zr-gt de Heere HEERE:
c Wee der bloedstad! Ik zal ook den .
brandstapel groot maken.
li) Draag veel houts toe, steek het vuur j
aan, verteer het vleesch, en kruid het met i
specerijen, en Iaat de beenderen verbran- I
den.
11  Stel hem daarna ledig op zijne ko-
len, opdat hij heet worde, en zijn roest :
verbrande, en zijne onreinigheid in het
midden van hem versmelte, zijn schuim
verteerd worde.
12  Met ijdelheden heeft zü Mij moede !
gemaakt; nog is haar overvloedig schuim
van haar niet uitgegf.an; haar schuim
moet in het vuur.
13  In uwe onreinigheid iNsebandelijk-
beid, omdat Ik u gereinigd heb, en gy
niet gereinigd zyt, zoo zult gij van uwc
onreinigheid niet meer gereinigd worden,
totdat Ik mijne grimmigheid op u zal |
hebben doen rusten.
14  Ik, de HEERE, heb bet gesproken.
; IS Wijders geschiedde des HEEREN
33 21
woord tot mij, zeggende :
Iti Menschenkind I zie. Ik zal den last
uwer oogen van u wegnemen door eene
plage; nogtans zult gij niet rouwklagen,
1 noch menen, en uwe tranen zullen niet
voortkomen.
17 Houd stil van kermen, gij zult geen
doodenrouw maken, bind uwen hoed op
u, en doe uwe schoenen aan uwe voeten ;
en de bovenstelip zult gij niet bewinden,
en zult tier lieden brood niet eten.
IS Dit sprak ik tot het volk in den mor-
genatond, en mijne huisvrouw stierf in
den avond; en ik deed in den morgen-
stond, gelijk mij geboden was.
11) En het volk zeide tot mij: Zult gij
ons niet te kennen geven, wat onBdeze
dingen zijn, dat gij iitdu» doet?
20  En ik zeid*> tot hen : Het woord
des HEEREN is tot mij geschied, zeg-
gende :
21   Zeg tot het huis Isrniils: Alzoo zegt
de Heere HEERE: Ziet, Ik zal mijn hei-
ligdom ontheiligen, de heerlijkheid uwer
sterkte, de begeerte uwer oogen en de
verschooning uwer ziel ; en uwe zonen
en uwe dochteren, die gij verlaten hebt.
zullen door het zwaard vallen.
22  Dan zult gij lieden doen, gelijk als Ik
gedaan heb : de bovenste lippen zult gij
niet bewinden, en der lieden brood zuil
gij niet eten.
23  En uwe hoeden zullen op uwe hoof-
den zijn, en uwe schoenen aan uwe
voeten; gij zult niet rouwklagen, noch
weenen, maar gij zult in uwe ongereg-
tigheden ƒ versmachten, en, een iegelijk /Ene. 4:17.
tegen zijnen broeder, zuchten.
Kiee.
24  Alzoo zal ulieden Ezechiel ;i tot een i
wonilerteeken zijn : naar alles, wat hij
gedaan beeft, zult gij doen ; als dit komt,
dan zult gij weten, dat Ik de Heere
HEERE ben.
2ó En gij, menschenkind! zal het niet
zijn, ten dage, als Ik van hen zal wegne-
men hunne sterkte, de vreugde huns sie-
raads, den lust hunner oogen en bet
verlangen hunner zielen, hunne zonen
en hunne dochteren ;
2 i Dat ten zelven dage eenontkomene
tot u zal komen, om hh ooren dat te
doen hooren ?
27 Ten zelven dage zal uw mond bij
dien, die ontkomen is, opengedaan wor-
den, en gij zult spreken, en niet meer
stom zijn; alzoo zult gij hun tot een
wonderteeken ziin, en zij zullen weten,
dat Ik de HEERE ben.
HOOFDSTUK 25.
J\'niii \'tien iM\'f-n de Ammoniptpn cis Moabieten,
van vtej»e huiinp lilijtWhap ovpr de vento*
ring de» teni|it K en dp i-lli-n.lf vnn fiodii
volk, vu. 1, 2, en 8, 9; tegen de Bdomieten
en FiliHtijnpii, om hunne wraak irieriirlirid
en wreedheid tegen r,od« volk, 12 en 15.
EN des HEEREN woord geschiedde tut
:im. Zeggende :
2  Menschenkind! •< zet uw aangezigt
tegen de kinderen Ammons, en profe-
teer tegen dezelve,
3  En zeg tot de kinderen Ammons :
Hoort des Heerrn HEEREN woord: A1-
zoo zegt de Heere HEERE : Omdat gij
gezegd hebt : Heah ! over mijn heiligdom,
als het ontheiligd werd, en over het land
Israëls, als het verwoest werd, en over
het huis van Juda, als zij in gevangenis
gingen ;
4  Daarom ziet. Ik zal u aan die van
het Oosten overgeven tot eene bezitting,
dat zij hunne burgen in u zetten, en
b Kier. 22.2
-ocr page 569-
K/.KCUthlL 28.
hnnne woningen in u stellen ; die sullen }
uwe vruchten eten, en die zullen uwe
melk drinken.
5 En Ikzal Itabba toteenen kemelatal
]iiiiI.\'\'.i. en de kinderen Ainmonstoteene
schaapskooi; en gij zult weten, <Ut Ik
de HEERE ben.
i\'. Want alzoo zegt de Heere HEERE:
Omdat gü met de hand geklapt, en met
den voet gestampt hebt, en van harte
verblijd z(jt geweest in al uwe pïunde-
ring, over het land lsraëls;
7 Daarom, /.iet. Ik zal mijne hand tegen
u uitstrekken, en u den Heidenen ten
buit leven, en zal u uit de volken uit-
roeijen, en u uit de landen verdoen ; Ik
zal 11 verdelgen ; en gij -\'i,j weten, dat
Ik de lil l KL ben.
9 AlzonZfgr de Heere HKKRL: Omdat
\'\' Moab en Seir zeggen : Zift, het huis van
Juda is gelijk al de II"idenen;
9  Daarom, ziet. Ik zal de ziide van
Moabopenen, van de steden af, van ziine
steden, die van zijne grenzen af lijn. het
sieraad des lands, H*th-Jesim<ïth, Ba:il-
,Mei,n. en tot KiriathAim toe;
10  Voor die van het Oosten, met htl
land
der kinderen Ammons, hetwelk Ik
ter bezitting cal overgeven; opdat der
kinderen Ammons onder de Heidenen
niet meer « gedacht worde.
11   Ik zal ook in Moab gerigten oefe-
nen; en zij zullen weten, dat Ik de
IILLK1. beu.
12  Alzoo zegt de Heere HEERE: Oui-
dat Edoin met enkele wraakgierigheid
gehandeld heeft tegen liet huis "an Juda;
en /.ij zich zeer schuldig gemaakt hebben,
dat zij zich aan hen gewroken hebben ;
13    Daarom, ai zoo zegt de Heere
Il 1.1 K L: Ik zal ook mijne liand uitstrek\'
ken tegen Edoni, ra Ik zil raensch en
beest uit haar uitroeien j en zal hrar tot
eene woestheid stellen van Theman af;
en ziï zullen tof Dedan tot door h*-t
zwaard vallen.
14   En Ik zal mijne wraak doen aan
Edom.door de ham) van mijn volk Israël;
en zij zullen tegen Edoin naar mijnen
toorn en naar mijne grimmigheid hande-
len; alzoo zullen zü mijne wraak gewaar
worden, spreekt de Heere UKKRE.
15   Alzoo zegt de Heere HEERE : Om-
dat de Filistijnen door wraak gehandeld
hebben, en van harte wraak geoefend
hebben door plundering, om te vernielen
door eene eeuwige vijandschap;
Iti Daarom, alzoo zegt de Heere |
HEERE : Ziet, Ik strek mijne hand uit
tegen de Filistijnen, en zal de l\'here-
thieten uitroeijen, en het overblijfsel
van de zeehaven verdoru.
17 En Ik zal groote wraak met grim-
mige straflingen onder ben doen; enzii
zullen weten, dat Ik de HEERE ben,
als Ik mijne wraak aan ben gedaan zal
hebben.
HOOFDSTUK 26.
Berigt aaniraande drn ti|d dezer profetie, v*. 11
van de verwoest in ir der stad Tyrtt» door de
Cha!de<Mi, omdat zij ïich verheugden «ver
de verwoest inif van Jeruzalem, 8. Be«ehnj-
fÜUj van den schrik, de ontzetting en de
WOailaalW. mUtO njn lullen lnj de whie-
lyke en unverwaihte verwoesting van Ty-
EN het gebeurde in het elfde jaar, op
den eersten der maand, dat des
HKEREN woord tot mij geschiedde,
zeggende :
2 Menschcnkindl daarom dat Tyrua
van Jeruzalem geiegd heeft : Heah! zij
is verbroken, de poort der volken; ziï
is tot nüi omgevend| ik zal vervuld
worden, zij in verwoest!
\'A Daarom, alzoo zegt de Heere HEERE:
Ziet, Ik u-j/aan u.o Tyrua! en Ik zal vele
Heidenen tegen u doeu opkomen, als of
Ik de zee met hare golven deed opkomen. \'• J. v-
4 Die zullen de muren vanTyrnsver*
          5W
derven ,en hare torens af breken: ja Ik zal ,
haar stof van haar wegvagen, en zal haar
tot eene gladde steenrots maken.
B Zij zal in het midden der zee zijn tot !
uitspreiding van netten : want Ik heb het ;
gesproken, spreekt de Heere HEERE; en
zij zal \'len Heidenen ten roof worden, i
6  En hare dochteren, die in het veld i
zijn. zullen met het zwaard gedood
worden; en zij zullen weten, dat Ik de
HEERE hen.
7  Want alzoo zegt de Heerr HEERE :
Ziet, Ik zal Nebukadrézar, den koning
van Babel, den koningder koningen, van
bet noorden tegen Tyrua brengen, met
paarden, en met wagenen, en met ruï-
teren, en K-rir/jvergaderingeii, en veel
volks.
s Hij zal uwe dochteren op het veld
met het zwaard dooden, en hij zal sterk-
ten tegen u maken, en eenen wal tegen u .
opwerpen, en rondassen tegen u opheffen.
H En hij zal muurbrekers tegen uwe
muren stellen, en uwe torens met zijne
zwaarden afbreken.
lil Van wegede menigte zijner paarden
zal u derzelver stof bedekken ; uwe muren
zullen heven van wege het gedruisch der
rulleren, en wielen, en wagenen, als hij
door uwe poorten zal intrekken, gelijk
door de ingangen eener doorgr brokene •
stad.
11 Hij zal met de" hoeven zyner paar- la J*..
den al uwe straten vertreden ; uw volk | J*r.
zal hij met het zwaard dooden, en elk
eene van de kolommen uwer sterkte zal
ter aarde nedcratorten.
1" En zij zullen uw vermogen rooven,
en uwe koopmanswaren plunderen, en
uwe muren afbreken, en uwe kostelijke
huizen omwerpen; en uwe steenen, en
uw hout, en uw stof znllen tij in het
midden der wateren werpen.
13  Zoo zal Ik het \'• gedeun uwer liede- ,i, jf*.
ren doen ophouden, en het geklank uwer j lor,
harpen zal niet meer gehoord worden. ]
14  Ja Ik zal u maken tot eene gladde
steenrots; „-i> zult zijn tot uitspreidingder
netten, gij zult niet meer gebouwd wor-
den : want Ik, de HKERE.Iieh hrt ge-
sproken, spreekt de Heere HEERE.
15  Alzoo zegt de Ueere HEERE tot
Tyrus : Zullen niet de eilanden van het
geluid uwa vals beven, als de doodeliik
verwonde zal kermen, wanneer ra e o in
bet midden van u schrikkelijk zalmoor-
den >
16  En alle vorsten der zee zullen afda-
len van hunne troonen, en hunne mantels
van zich doen, en hunnegestiktekleede-
ren uittrekken; met sidderingen zul 1\' n zij
bekleed worden, op de aarde zullen zij
nederzitten.en telken oogenblik aidderen,
en over u ontzet zijn.
17  En zij zullen eeu \' klaaglied over u r Open
opheffen, en tot u zeggeu Hoe zijt gij
uit de zeeën vergaan, .\'ij welbewoonde,
gij beroemde stad, die sterk geweest ia
ter zee, zij en hare inwoners; die hun-
lieder schrik gaven aan allen, die in
haar woonden!
IS Nu zullen de eilanden sidderen ten
dage uws vals; ja de eilanden, die in de
xec zijn, zullen beroerd worden van
wege uwen uitgang.
lil Want alzoo zegt de Heere HEERE:
Als Ik u zal stellen tot eene verwoeste
stad, gelijk de steden, die niet bewoond
worden; als Ik eenen afgrond over u zal
doen opkomen, en de groote wateren u
znllen overdekken;
20 Dan zal Ik n doen nederdalen met
degenen, die in den kuil nederdalen tot
het oude volk, en zal u doen nederliggen
in de onderste plaatsen der aarde, in de
woeste plaatsen,, die van ouds geweest
-ocr page 570-
EZBCHIEl 27, 28.
[ zijn, met degenen, die in denkutlneder*
dalen, opdat gij niet bewoond wordt;
t en Ik zal het sieraad herstellen In liet
; land der levenden,
21 Maar u zal Ik tot ecnen icrooten
\'schrik «tellen, en gij zult er niet meer
iHn; als gü gezocht wordt, /<>•< zult itij
niet inepr gevonden worden in eeuwig*
held, spreekt de Heere HEERK.
HOOFDSTUK 27.
Ou pmfetbcfe klaaglied over Tyrux. uirt be
<whrtj\\inK van harp heerlijkheid, weelde en
bet voordeel, dat vele natit-n .1..... allerlei
Liiii|j1i.ih.Ii 1 van baar hadden, vu. 1 ;MiliW-
enteren haren *<lirikki-lijkeii val, nl\'inede
de x\'hailf, ontzetting, rnnw en be*rhimpini\',
die daardoor ral wezen bij de volkeren en
hunne koniiiL\'rn, 2f>.
WIJDERS geschiedde des HEKKEN
woord tot mij, zeggende :
2  dn dan, mt-nschenkind 1 hef een
klaaglied op over Tyfus ;
3  En zegtot Tyrus, die daar woont aan
de ingangen der zee, handelende met de
volken in vele eilanden i Zoo zegt de
Heere HEERE : O Tyfus 1 gü \'W ! Ik
U. ben " volmaakt in schoonheid.
4  I\'we landpalen cün in het hart der
zeeën ; uwe bouwers hebben uwe schoon -
heid volkomen gemaakt.
h Z\'(t hebhen al uwe denningen uit den-
neboomen van Senirgebouwd; zij hebben
cederen \' in den Libanon gehaald, om
masten voor u te makeu.
6  Zij hebben uwe riemen uit \'-eiken
van Hasan gemaakt; uwe berderen heb-
ben zij gemaakt fan weibetreden elpen-
been, uit de eilanden der Chittieien.
7  Fijn linnen met stiksel uit Egypte
was uw uitbreidsel, dar het u tot een zeil
waie; hem els bl anti w en purper, uit de
eilanden van Elisa. was uw deksel,
5  De inwoners vau Zidon en Arvad
waren OWe roeijers; uwe wijzen, o
Tyrus! <lie in u waren, die waren uwe
schippers.
9 De oudsten van Oebalen hare wijzen
waren in u,verbeterende uwe breuken;
alle schepen der zee en hare zeelieden
waren in n, om ouderlingen handel met
u te drijven.
, lil 1\'erzen, en LydU\'rs, en Pateen wa-
i ren in uw heir, uwe krijgslieden ; schild
j en helm hingen zij in u op, die maak\'
i ten uw sieraad.
j II De kinderen van Arvad en uw heir
waren rondom op uwe muren, en de
: Oammadleten waren op uwe torens !
; hunne schilden hingen zij rondom aan
uwe muren; die maakten uwe schoonheid
! volkomen.
12 Tantl dreef koophandel met u van
j wege de veelheid van allerlei goed ; met
! zilver, ij*"\' tin *n lood handelden zij
j o/» uwe markten.
I 13 Javan, Tubal en Mesech waren uwe
: kooplieden ; met menscbrnzielen en
i koperen vaten dreven zij onderling! n
< handel met u.
! 14 Uit het huis van Togiirma leverden
, zij panidfn, cii ruitenen, en muilezels
j up uwe markten.
! IS De kinderen van Dedan waren uwe
kooplieden ; vele eilanden waren de
koophandel uwer hand; hoornen van
elpenbeen en ebbenhout gaven zij u
weder tut eene vereering.
lli Syrië dreef koophandel MMt u, van
wege de veelheid uwer werken; met
smaragden, purper, en gestikt werk, en
/lM". en Ramotn, en Cadkod, handelden
t\\\\ op uwe markten.
1" Juda en het land Israëls waren uwe
kooplieden; met tarwe van Minnit en
l\'annag, en honig, en olie, en balsem,
dreven zij onderlingen handel met u.
IS Damaskus dreef koophandel met u,
om de veelheid uwer werken, van wege
de veelheid van allerlei goed ; met wijn
van Chelbon en witte wol.
19 Ook leverden Dan en Javan, de
ümreizer, op uwe markten; glad ijzer,
kassie en kalmus was in uwen onder*
lingen koophandel.
2H Dedan handelde met u met kostelijk
gewand tot wagens.
21   Arabic en alle vorsten van Kedar
waren de kooplieden uwer band : mei
lammeren, en rammen, en bokken, daar*
mede handelden zij met u.
22  De kooplieden van Scheba en Raëma
waren uwe kooplieden; met alle hoofd-
specerij, <n met alle kostelijk gesteente
en goud, handelden zij op uwe markten.
.\'\' Haran, en Kanne, en Eden, de
. kooplieden van Scheba, Assure» Kilruad,
I handelden met u.
24   Die waren uwe kooplieden met vol-
komene sieradiën, met pakken van he-
j inelsblaauw en gestikt werk, en met
: schatkisten van schoone kleederen; ge-
i bonden met koorden, en in ceder gepakt,
onder uwe koopmanschap.
i 2,1 De schepen van Tarsis zongen van
u, mi irtffc den onderlingen koophandel
, met u; en gij waart vervuld, en zeer
: verheerlijkt in het hart der zeeën.
; 26 Die u roeijen, hebben u in groote
, WHteren gevoerd; de \' oostewind heeft u
\' verbroken in het hart der zeeén.
i 27 <\'Uwgned,en uwe marktwaren, uw
onderlinge koophandel, uwe zeelieden,
I en uwe schippers; die uwe breuken
I verbeteren, en die onderlingen handel
met u draven, en al uwe krijgslieden,
! die in u ziin, zelfs met uwe gansehe
gemeente, die in het midden vnn u it,
zullen vallen in het hart der zeeën, ten
dage van uwen val.
25  Van het geluid des geschreeuw*
uwer schippers zullen de voorsteden *
bei* en.
2\'J En allen, die den riem handelen,
zeelieden, en alle schippers van de Zee,
lullen uit hunne schepen nederklimmen ;
op het land zullen zij staan blijven.
80 En zij zullen hunne stem over u
laten hooren, en bitterlijk schreeuwen;
en zü zullen stof op hunne hoofden
werpen, zij zullen zich wentelen in de
asch.
31 En zij rullen zich over uw ganseh/
kaal maken, en zakken aangorden , en
zullen over u weenen met bitterheid der
ziel, en bittere rouwklage.
39 En zij zullen in hun gekerm een
klaaglied over u ophetfen, en over u
weeklagen, zrf/gende : Wie is geweest
als Tyrus, ais de uitgeroeide in het
midden der zeeï
33 Als uwe marktwaren uit de zeeën
voortkwamen, hebt gij vele volken ver-
zadigd ; met de veelheid uwer goederen
en uwen onderlingen koophaudel, hebt
gü de koningen der aarde rijk gemaakt.
3-1 Ten tijde, dat gij uit de zeeën ver-
broken zijt in de diepte der wateren,
/nn uw onderlinge koophandel en uwe
gansehe gemeente in het midden van u
gevallen.
35 Alle inwoners der eilanden ziin
over u ontzet, en hunne koningen staan
de haren te berge, zij zijn verbaasd van
aangezigt.
86 De handelaars onderde volken tiui-
ten u aan; g\\j zijt een groote >j schrik
geworden, en zult er niet meer zijn tot
in eeuwigheid.
HOOFDSTUK 28.
Profetie van de Hiwmallag van den koning
van Tyru«, rnn ïiji>e trolwhheid en hoo-*-
moed, vi. 1. ProfMtark klaaglied over hein.
lertrelijkende mi»? voorgaande heerlijkheid
met zijnen toekrinMigen ondergane, 11. Pro-
fetie tefren Zidon, 21 met eene helofte van
de li. i itell r. der Kerk, 25.
f Ktce. 36 10,
-ocr page 571-
BZECHIËL 2<j.
VOORTS geschiedde des HEEREN
woord tot mi), zeggende i
"- Mt-nsrhenkind ! zeg tot den vorst van
Tjnui Zoo zegt de Heere HEERE: Om-
dat uw harl zich verheft en zegl : Ik ben
God, ik zit in Godes stoel, in het hart
der zeeén! daar gij i n mensi :h > n grt u
God zijt, stelt gy nogtana uw hart, als
God* hart.
3  Zie, gij ?in wyzer dan Daniël , zij
liebhrn tiirt* tor^eslote»* \\oor u vrr-
borgen.
4  Door «we wijsheid en door uw ver-
stand, hebt .\'ü vermogen roor u verkre-
gen; ja gij hebt goud en zilver verkre-
iCi-Ti in uwe schatten.
5  Door de grootheid uwer trü"heid in
uwen koophandel brbt gi) uw vermogen
vermeerderd, en uw hart verheft zirh
van wrge uw ihuiubcii.
Ü Daarom zegt de Ileere HEERE al-
zoo : Omdat xij uw hart gesteld hebt
als Gods hart;
7 Daarom zie. Ik zal vreemden over u
brengen, dr\'• tirannigste der Heidenen;
die zullen hunne zwaarden uittrekken
over de schoonheid uwer wü\'heid, en
zullen uwen glans ontheiligen.
S Ter ^roeve zullen zü u doen neder-
dalen , en gij zult aterven den dood rens
verslagenen in bet hart der zet en.
9  Zult gij ilim emigzina, voor het aan-
gezigt uws doodslager*, zeggen: Ik ben
God ? daar irij een menach mi\' en geen
God, in de hand desgenen, die u ver-
slaat ?
10  Gij zult dm dood drronbesnedenen
aterven. door de hand der vreemden :
want Ik heb h\'t gesproken, spreekt de
Heer* HEERK.
11   Wijders geschiedde des HEEREN
woord tot ïnü, zeggende :
12  Menschenkind ! hef een klaaglied op
over den koning van Tvrus, en zeg tot
heui i Zoo zegt de Heere HEEHE : Gii
vcrzegelaar der som, vol van wijsheid
en ? volmaakt in acboonbeidl
13  G\\) waart in Eden, Gods bof, alle
kostelijk gesteente was uw deksel, aar-
dissteeneu, topazen en diamanten, tur-
kooizen, sardóni\\-sternen en jaspis-stee-
tien, saffieren, ni\'iMnni, rn smaragden,
en goud; het werk uwer trommelen en
uwer pijpen was bij u; ten dage als gij
geschapen werdf., waren zü bereid.
14  Gy waart een gezalfde, ovenlrk-
kende cherub; en Ik had u al zon gezet;
_\'ii waart op Gods heiligen berg ; _-i i wan-
deldet in bet midden der vurige steenen.
15  Gii waart volkomen in uwe wegen,
van den dag af, dat gü geschapen zijt,
totdat erongrregtigheid in u gevondenis.
16  Door de veelheid uws koophandels,
hebben zij bet midden vati u met geweld
vervuld, en gr hebt gezondigd ; daarom
xal Ik u ontheiligen van Gods berg, en
zal u, gij overdekkende cherub ! verdoen
uit het midden der vurige steenen.
I" l\'w hart verheft zich o*er uwe
schoonheid; gij hebt uwe wijsheid hrdor-
ven, van wege uwen glans; Ik heb u op
de aarde henengeworpeu, Ik heb u voor
het aangezigt der koningen gesteld, om
op u te zien.
IS Van wege de veelheid uwer onge-
regtigheden, door bet onregt uws koop-
handels. hebt gij uwe heiligdommen ont-
heiligd; daarom heb Ik een vuur uit het
midden van u doen voortkomen, dat u
heeft verteerd, eu Ik heb u gemaakt tot
;i-ch op de aarde, voor de oogen van al
degenen, die u zien.
19  Allen, die u kennen onderde volken,
züii over u ontzet; gij lil een groote
schrik geworden, en zult er niet meer
zijn tot in eeuwigheid.
20  Wijders geschiedde des HEEREN
woord tot mü, zeggende i
* 21 Menschenkind! zet uw aangezigt I
tegen Zidon, en profeteer tegen haar;
22  En zeg: Zoozegl ile Heere HEERK :
Zie. Ik wil aan h, o Zidon ! en zal in het
midden van u verheerlijkt worden . en zij
zullen welen, dat Ik de KI IKK hm,
als Ik gerigten in haar zal hebben ge-
oefend, en in haar geheiligd zal zijn.
23  Want Ik zal de pestilentie in baar
zenden, en bloed op hare straten, en de \'
verslagenen zullen vallen in het midden
van haar, door het zwaard, Hnt tegen
haar zal zijn van rondom: en zij zullen
, weten, dat Ik de HEERE ben.
24  Eu het huis loraels zal geen*swar-
tenden doorn nor h wet doend e distel meer
hebben, van allen, die rondom hen zijn.
die henlieden berooven ; en zit zullen
weten, dat Ik de Herre HEI KI\' ben.
2ï Alzoo zegt de Heere HEERE: All
Ik het buis Israël* zal vergaderd hebben
uit de volken, onder dewelke ni ver*
strooid zijn. en Ik onder hen voor de
oogen der Heidenen zal geheiligd inu.
: dan zullen zij in hun land wonen, di.t
Ik aan mijnen knecht, aan Jukob, ge-
geven heb.
2i> En \'i\' zullen daarin zeker wonen, en
huizen bouwen, en wijngaarden rf plan-
\' ten, ja, zü zullen zeker wonen; als Ik
gerigten zal hebben geoefend tegen allen,
die henlieden beroofd hebben, van dege-
nen, die rondom hen zijn . en zij zullen
weten, dat Ik, de HEERE, hunlieder
God hen.
HOOFDSTUK 29.
Beriirt van den tijd derer profetie, y«. I , te-
ern Farao en -11- h Egypte, 2 , met belofte
van rene kleine hervtelling, 13. opiliti nrh
God* volk aiet meer verlate op Egypte rxieh
door meineedigheid in lijden breng;*, ld. De
lijd der volgende profetie, 17, in welke fïod
Egypte aan ilen koning Nehukadrezar reeft,
tot loon van rune diennt tegen Tytu«, 10.
Herstelling van IsraM, M.
IN het tiende jaar, in de tunde mtwnd,
op den twaalfden der maand, ge-
-chiedde df« HEEREN woord tot mij,
zeggende :
2  Menschenkind ! zet uw aangezigt te-
gen Farao, den koning van Egypte, en
profeteer tegen hem, en tegen het gnn-
achr Egypte.
3  Spreek en zrg : Zoo zegt de Heere
IIK\'IRE : Zie, Ik tv il aan u, o 1\'araü,
koning van Egypte) dien grooten »zee-
draak, die in het midden zijner rivieren
ligt; die daar zegt 1 Mijne rivier i« de
mijne, en Ik heb die voor mij gemaakt.
1 Maar Ik zal haken in uwe kaken
doen, en den visch uwer rivieren aan uwe
I schubben doen kleven; en Ik zal u uit
j het midden uwer rivieren optrekken, en
! al de visch uwer rivieren zal aan uwe
1 schubben kleven.
I En Ik zal u verlaten in 4# wo*a Ün,
I u en al den visch uwer rivieren ; op het
I open veld zult gii vallen; gij zult niet
1 verzameld noch vergaderd worden 1 aan
I het gedierte der aarde en aan het gevogel-
\' te des hemels heb Ik u ter spijze gegeven.
I n* En al dr inwoners van Egvpte zullen
weten, dat Ik dr HEERE ben, omdat
zij den huize Israëls een \' rietstaf gr-
weest zijn.
7 Als zij u bij uwe hand grepen, om
werdt gij gebroken, en spleet voor ben
alle zijden ; en als zü op u Irunden, zoo
werdt gü verbroken, en liet alle lenden
op zich zelven staan.
.s Daarom, zoo zegt de Heere HEERE :
Zie, Ik zal het zwaard over u brengen, en
Ik zal uit u menach en heest uitroeijen.
9 Eu Egypteland zal worden tot eene
wildernis en woestheid, en zü zuilen
weten, dat Ik de HEERE ben; omdat
hij xegt : De rivier is mijne, en Ik heb
die gemaakt.
-ocr page 572-
exechiKl m.
in Daarom, zie, Tk wil aan u en aan
uwe rivier; en Ik ïrI Egypteland
stellen tot woeste wilde eenzaamheden,
van den toren van Syene af, tot nan de
landpale van Moorenland.
11 Geen men ar hen vort /h1 iloor het-
zelve doorgaan, en geen beestenvoet
xal door hetzelve doorgaan, en het /.al
I veertig jaren onbewoond zijn.
| 12 Want Ik zal Egypteland stellen tut
1 eene verwoesting in het midden der ver-
; woeste landen, en zijne steden /uilen
i n ii\' woestheid zijn in het nu Mi n der
, verwoeate sleden, veertig jaren; en Ik
1 zal de Egyptenaars verstrooien onder
de Heidenen, en zal hen verspreiden in
de landen.
IS Maar zoo zegt dr Heere HEEKK:
Ten einde van veertig jaren zal Ik de
. Egyptenaars vergaderen nit de volken,
waarneiien zu verstrooid zijn geworden.
14  En Ik zal de gevangenis der Egyp-
tenaren wenden, en hen wederbrengen
in het land van l\'athros, in het land
huns koophandel»; en aldaar zullen zij
een nederig koningriik zijn.
15  En het zal nederiger zijn dan de
amlne koningri ken. en zich niet meer
verbetïen bo\\en de Heidenen: want Ik
zal hen verminderen, dat zij niet zullen
heersenen over de Heidenen.
In\' En het zal den huize Is rui\'Ik niet
meer zijn tot een vertrouwen, dat der
ongeregtigheid doet gedenken, wanneer
/ii naar henlieden < omzien; maar zit
zullen weten, dat tk de Heere HEKKK
ben.
17 Voorts gebeurde bet in het zeven
en twintigste jaar, in de eerste maan-t,
op den eersten der ma .ml. Uut het woord
des HEKKEN tot mij geschiedde, zeg-
gende i
IS Mensehenkind ! Nebukadré/ar, de
koning van Babel, heeft zijn heir eene
groote dienst doen dienen tegen Tyrus :
alle boofden /tin kaal geworden, en alle
zijden zijn uitgeplukt; en noch hij
noch zijn heir heeft loon gehad van
wege Tyrus. voor de dienst, die hij
tegen baar gediend heeft.
11* Daarom, zoo zegt de Heere HEERE :
Zie, Ik zal N\'ebukadrêzar, den koning
van Kabel, Egypteland geven ; en hii zal
deszelfs menigte wegvoeren, en deszelfs
buit buiten, en deigëlfl roof rooven, en
het zal de loon zijn voor zijn hrlr.
20    Tut zijn arbeidsloon. Omdat hü
tegen haar gediend heeft, heb ik hem
Egypteland gegeven, omdat zij voor
Miï gewrocht hebben, spreekt de Heere
HEERE.
21   Te dien dage zal Ik den hoorn van
het huis Israël* doen uitspruiten, en u
opening des mond» geven in het midden
van hen; en zü zullen weten, dat Ik
de IIEEKE ben.
HOOFDSTUK 30.
N«lï twee prufrtit-n : de eene aangaande de
verwoesting van gaasdl EnptS en van al
li.trr helpen en bond genoot en, vu. 1: de
*nii. ir omtrent de M-i\'ti>rU;r.g \'\'sn den
arm van hunnen koninir. en het Merken van
den arm daa konings van Babel tasjasi hem ;
nui-^\'s.lrr- van ile vemlromjing der Egyp-
i. nar. i, OndCT \'Ir volken, »>.
menigte wegnemen, en hare fondamenten
zullen verbroken worden.
5 Moorenland, en Tut. en l.ud, en al
de gemengde hoop, en L\'ub, en de kin-
deren van het land des verbond» zullen
niet hen vallen door het zwaard.
ti Zoo zegt de HEERE: Ja, ,-ii zullen
vallen, die Egypte ondersteunen, en de
lioovftardij harer sterkte zal nederdalen :
van den toren van Syene af zullen zü
daarin door hei zwaard vallen, spreekt
de H.ere HEERE.
7 En zü zullen verwoest worden in het
midden der verwoeate landen ; en hare
steden zullen zijn in het midden der
verwoeate steden.
S En zij zullen weten.dat Ik de HEE-
KE ben, als Ik een vuur in Egypte zal
hebben gelegd, en al liare helpers zullen
verbroken worden.
i) Te dien dage zullen er boden van voor
iniin aangezigt in schepen uitvaren,om
het zorgejonze Moorenland te verschrik-
ken ; en er zal groote smart bij hen zijn,
als in den dag van Egypte; want ziet,
het komt aan !
1U Zoo zegt de Heere HEERE: Ja, Ik
zal de menigte van Egypte doen ophou-
den, door de hand van Nebukadrézar,
den koning van Kabel.
11   HO, en zijn volk met hem, de
" tirannigste der Heldenen zullen \'in
gevoerd worden, om het land te verder-
ven; en zij zullen hunne zwaarden te-
gen Egypte uittrekken, en het land met
verslagenen vervullen.
12  En Ik zal de rivieren tut droogte
maken, en het land verkoopen in de hand
der boozen . en Ik zal het land met zijne
volheid verwoesten door de hand der
vreemden; Ik, de HEEKE, heb bet ge-
sproken.
13  Zoo zegt de Heere HEERE: Ik zal
ook de drekgoden verdoen, en denietige
afgoden doen ophouden uit Nof; en er / I
geen vorst nietr zyn uit Egypteland ; en
Ik zal eene vreezein Egypteland stellen.
14  En Ik zal 1\'athros verwoesten, * 11
een vuur leggen in Zoan ; en Ik zal gt-
rigten oefenen in No.
l.ï En Ik zal mijne grimmigheid uil-
gieten over Sin, de sterkte van Egypte;
en Ik zal de menigte van No uitroeien.
\\t\\ En Ik zal een vuur in Egypleleg-
gen; Sin zal zeer groote pijn hebben,
en N" zal gespleten worden, en Nof zal
dagelijks, zeer bang zijn.
17 De jongelingen van Avcn en l\'ibe-
seth zullen door bet zwaard vallen, en
de dochters zullen gaan in de gevange-
nïa.
15  En te Tachpanhes zal de dag ver- !
duisterd worden, als Ik het juk van \'
Egypte aldaar zal verbreken, en dehoo-
vaardii harer sterkte in haar zalopliou-
den; haar zal MM wolk bedekken, en
hare dochters zullen gaan in de gevan*
gen is.
19  Alzoo zal Ik gerigten oefenen in
Kgvpte; en zij zullen weten, dat Ik de
HEERE ben.
20  Ook gebeurde het in het elfde jaar.
in de eerste maand, op den zevenden
der maand, dut bet wuorddes HEEREN
tot my geschiedde, zeggende :
21   Menschenkind! Ik heb den arm van
PlTOO, dan koningvan Egypte, vprbro-
ken; en ziet, hij zal niet verbonden wor-
den, met pleisters op te leggen, met
penen windeldoek aan Ie doen. om dien
te verbinden, om dien te sterken, dat
hii het zwaard boude.
22  Daarom zegt de Heere HEERE al-
zoo : Ziet, Ik wil aan Farao,den koning
van Egypte, en zal zijne armen verbre-
ken, beide den sterken en den verbroke-
nen; en Ik zal het zwaard uit zijne
band doen vallen.
W
l.IDERS geschudde des HEEREIS
woord tot mü, zeggende:
2  Menschenkind ! profeteer, en zeg:
Zoo zegt de Heere II LI Kr\' : Huilt .
Ach dien dag!
3  Want de dag N nabij, ja de dag des
UEEREN Is nabij; een wolkige dag,
het zal der Heidenen tijd zijn.
i Eu het zwaard zat komen in Egypte,
en er zal groote smart /.in in Moörcn-
land, als de verslagenen zullen vallen
In Egypte: want zij zullen derzelver
-ocr page 573-
FZKCHIFX 31, 32.
i 23 En Ik xal de Egyptenaars ver-
*t rooi jen onder de Heidenen, en zal hen
verapreiden in de landen.
2 i En Ik tal dea: .aen drs koning" van
Ba bel sterken, en mijn /waard in zijne
hand geven t maar Farao\'s armen zal Ik
verbreken, dat hij voor zijn aangexigt zal
kermen, gelijk een >loUilelijk verwunle
kermt.
25 Ja Ik zal de armen de» koninga van
Buitel sterken, maar Farao\'s artuen xul-
len daarhenen vallen; en zn zullen weten,
dat Ik de HEEK E ben, als Ik mijn
zwaard in de hand des koning* van Ba-
bel zal hebben gegeven, en hij datzelve
over Egypteland zal hebben uittcestrekt.
\'.\'•. En Ik zal de Egypteuaara ver-
strouiien onder de Heidenen, en zal hen
j verspreiden iti de landen . alzoo zullen
! zij weten, dat Ik de HEERE ben.
HOOFDSTUK SI.
j Dr tijd deier profetie, vu. 1. in welke God
den kralu r\'araö en iijn tolk vuur ooiren
j ntelt de liiK.-hcid, heerlijkheid en pnrftl
dM kliiiiiiL-- en ilr- koningrijk* vn:i A*»jrir,
undrr de _-\'l kenia van eene» hooirrii m Ui>o-
nen <-ederbontii, 2-. en .I•• -..
trotothheid in hooirmoed. In m
lieeld aan alle anderen, U. Pai
men verheffen over hunnen stam. en J
bannen top niet opateken boven het mid-
den der digte takken, en geene hoornen,
die water drinken, op zich zelve staan
van weeë hunne hoogte i want zij zijn
allen overgegeven ter dood, tot het on-
derste der aarde, in het midden der inen-
schenkiitileren, tot degenen, die in den
kuil nederdalen.
IS Zoo zegt de Heere HEKRE i Ten
dage, als hij ter helle nederdaalde,maakte
Ik een treuren. Ik bedekte om zijncntwil
den afgrond, en weerde de stroomen van
dien. en .l- «roote wateren werden ge-
schut ; en Ik maakte den Libanon om
zünentwtl zwart, eu al het geboomtedes
velds was u-u fijoentwil bewonden.
lti Van het geluid zijns vals deed Ik de a j>.
Heideuen \'beven, ala Ik hem ter helle
deed nederdalen, mrt degenen, die in den
kuil nederdalen; en alle boomen van
Eden, de keur en bet bente van Libanon,
alle ftooaUB,die water drinken, troostten
zich in bet onderste der aarde.
17 Diezelve daalden ook met hem neder
ter helle, tot dp verslagenen van het
zwaard; en die zijn arm geweest waren,
i/ie onder zijne schaduw in het midden \'
der Heidenen gezeten hadden.
IS Wien/.iitgn alzoo gelijk in heerlijk* i
heid, en grootheid,onder de boomen van
Kden t ja gü zult nedergevoerd worden, \'
met de boomen van Eden. tot hei on*
derate der aarde; in bet midden der
/onbesnedenen zult gij liggen, met de j Kn
verslagenen door het zwaard. Dat is
Farao, en züne gansche menigte, spreekt
de Heere HEKRE.
HOOFDSTUK 32.
Tijd dezer pro lellen, vu. 1 en 17, bevattende i
een klanzlird a\\ er FarnüN M-hrik kei ijken I
val, wegaaa rijnen hoogmoed, wreedheid,
\',\'ttturii; oMnUtlg woelen en beroeren van :
andere volken. 3 . vervolgen* eene verbloemde
lir-i-\'n : in.jj van gijnen en i. n. volk* ondrr-
Kaag en nederdaling tot het ifeiel*c*hap van
andere onbr*nrdene, in.:»i li* en tiranntvhe
re-renten en vulken, IS.
HET gebeurde ook in het twaalfde jaar, \'
in de twaalfde maand, op den eer-
sten der mn:ind,(/-if het. woord des HKE-
ItKN tot mij geschiedde, zeggende i
2   \\1 uschcukiud ! hef m\\ klaaglied op
over Farao, den koning vau Egypte, en ,
zeg tot hem i Gij waart eenen jongen \'
leeuw onder de Heidenen gelijk; en ,\'ij
waart als een " zeedraak in de zeeén, en „ y,„
braakt voort in uwe rivieren,enberoer-
det het water met uwe voeten, en ver-
uiu\'! ir-r-l-\'t hunliedrr rivieren.
3  Alzoo zegt de Heere HEERE: Ik zal
daarom mim \'• net over u uitspreiden 6 Kaï
door eene vergadering van vele volken ;
die zullen u optrekken in mijn garen, i
4  Dan zal Ik u laten op het land. Ik
.m! >i benen werpen op het open veld;
mi Ik znl al het gevogelte des hemels «
op u dom wonen, en het gedierte der \'
gansche aarde van u verzadigen.
ó Kn Ik zal uw vleeach henengeven op
de bergen, eu de dalen met uwe hoogheid ,
vervullen.
6  En Ik zal het land, waarin gij zwemt,
van uw bloed drenken *ot »an de bergen ; l
en de stroomen zullen van u vervuld
worden.
7  En ala Ik u zal uitbluaschen, zal Ik
den e hemel bedekken, en zijne sterren e je*
zwart maken ; Ik zal de zon met wolken
bedekktn, en dt* maan zal haar licht niet
laten lichten.
5  Alle lichtende lichten aan den hemel,
Ata zal Ik om uwentwil zwart maken; en ,
Ik zal eene duisternis over uw land ma-
ken. spreekt de Heere HEERE.
y Daartoe zal Ik het hart van vele vol-
ken verdrietig maken, als Ik uwe ver-
breking onder de Heidenen zal brengen I
nl het even zoo traan, lu, 18.
HKT gebeurde ook in het elfde jaar, in
de derde wmtmd, op den ei raten der
uiami\'1. dat des HEKKEN wuordtotmij
geschiedde, zeggende :
2  Menschenkind ! zeg tot Farao, den
koning van Egypte, en tot zijne menigte :
Wien zijt ,-ii gelijk in uwe grootheid f
3  Zie, Aesur was een «ceder op den
Libanon, schoon van takken, schaduw-
achtig van loof, en hoog van stam, en
zijn top was tusschen digte takken.
4  De wateren maaxtiu hem groot, «Ie
afgrond maakte hem Hoog: die ging met
zijne stroomen rondom zijne planting,
en 7i.ml zijne wateileidingi-n ui» tot alle
boomen des velds.
5  Daarom werd zijn stam boogerdan
alle boomen des velds; en zijne takjes
werden menigvuldig, en tune scheuten
lang, van wege de ifroote wateren, ala
iiü uitschoot.
ii Alle \'\'vogelen de* hemelt neetelden
op ïijne takjes, en alle dieren dei velds
teelden onder zijne scheuten; en alle
groote volken zaten onder zijne schaduw.
• 7 Alzoo was hu schoon in zijne groot -
heid ea in de lengte zijner takken, omdat
zijn wortel aan groote wateren was.
s De cederen ia • Gods hof verduiste —
den hem nier, de deuneboomen waren
innen takken nietgelijk,cn de kastanje-
boomen waren uier gelijk züne scheuten .
geen hoorn iu Gods hof was hem gelijk
in zijne schoonheid.
\\i Ik had lu-iu zoo schoon ft maakt door
de veelheid zijner takken, dat alle boo-
men van Eden, die in Gods hof waren,
hem benijdden.
lu Daarom, zoo zegt de Heere IIKERE :
Omdat gij u verheven hebt over utren
stam i ja bij stak zijnen top op boven het
midden der digte lakken, en zijn hart
verhief zich over z:jue hoogte ;
11   Daarom gaf Ik hem in de hand van
den megtigme der Heidenen, iiot die
hem regtiL-hapcn zou handelen ; Ik dreef
hem uit om zijne goddeloosheid.
12   Kn vreemden, de •\' tirannigstc der
Heidenen, roeiden hem uit,en verlieten
hem ; zijne takken vielen op de bergen en
in alle valleüeu,en zijne scheuten werden
verbroken bn alle stroomen des land* ; en
alle volken der aarde gingen af uit zijne
schaduw, en verlieten hem.
13  Alle vogelen des hemels woonden
op zijnen omgevallenen stam, en alle
dieren des velds warennpzijuescheuten.
14  Opdat zich geene waterrijke boo-
. 28;7.
30.11.
-ocr page 574-
EXECHIÈX 33.
| in de landen, die gij niet geki nd hebt. .
Ui En Ik zul maken, dat zich vele vol- t
: ken over u ontzetten, en bunnen konin- \'
gen zullen de haren uver u te berge staan, \\
1 als Ik mijn zwaard zal zwaaijcn voor
hunne aange ziften , en zij zullen eiken I
! (io;i nblik sidderen, eru lader voor lijne |
zie), ten dage uws val*.
11 Want zoo zegt de Heere HEERE : \'
Het zwaard de» koning» van [tabel zal .
u overkomen.
1" Ik zat uwe menigte vellen door de
zwaarden der helden, die al te samen \'
1.7. de ** tirannigsie der Heidenen zijn; die !
12. zullen de boovaardij van Egypte ver- i
I Moren, en hare gansene t menigte zal \'
1 |-j verdelgd worden.
\'j! 13 Ku Ik zal al hare beesten verdoen |
" van bij de groote wateren ; en geen men-
schenvoel zal ze meer beroeren, en gerne
beestenklaauwen zullen ze beroeren.
14  Dan zal Ik hunlhder watereu doen
zinken, en Ik zal hunlied er rivieren do*-n
gaan als olie, spreekt de Heere HEEK E;
]-". All Ik Egrpteland zal liehben ge-
steld tut eene verwoesting, en het land
van ziine volheid zal kium zijn gewur-
den, als Ik geslagen zal hebben allen, die
daarin wonen ; alzoo zullen zij weten, dat
Ik de I1KERK hen.
IK Pat is bet klaaglied, en dat zullen
zit klagelijk zimcen; de dochteren der
Heidenen zullen het klagelijk zingen ; lij
zullen het klagelijk zinden over Egyple
en over hare gansche menigte, spreekt
de Heere HEERE.
17 Voorts gebeurde het in het twaalfde ,
jaar, op den vijftienden der maand, dut
het woord des 11 F. F REN tot mij ge-
icbtedde, zeggende -.
15  Menschnnkind! weeklaag over de
menigte van Egypte, en doe ze neder-
dalen \'haar en de dochteren der prach-
li.v Hei.lenen in de onderste plaatsen
der aarde, bij degenen, die in den kuil j
zÜn nedergedaald.
I\'J Boven wien zijt gu liefeliik? daal
: neder, en leg u bij de onbesnedencn.
Cu In het midden der verslagenen van
het zwaard zullen zy \'allen ; zij iaaan het
zwaard overgegeven ; trek haar henen
met al hare menigte.
21  De magtigste der helden zullen hein,
met z\\jne helpers toespreken, uit het
midden der hel, /u /im nedergedaald,de
onbesnedenen liggen er, verslagen van
het zwaard.
22  Daar is Aan met haren gansehen
hoop, zijne graven zijn rondom hem; zij
ZÜn allen verslagen, gevallen door het
zwaard.
23  Welker graven gemeld lijn in de
zijden des ku i K en haar hoop is rondom
haar graf; zij zijn allen verslagen, geval-
ten door het zwaard, die eenen sehrik
gaven in het land der levenden.
24   Daar is Klam met haregansche me-
nigte rondom haar graf; /ii zijn all. n
verslagen, de geval lenen door het zwaard,
die onbeaneden zijn nedergedaald tot de
onderst* plaatsen der aarde, die hunnen
schrik hadden gegeven in het land der
levenden; nu dragen zij hunne schande
met degenen, die in den kuil zijn neder-
gedaald.
2> In het midden der verslagenen heb- I
ben zij haar eene legerstede gesteld onder
hare gansche menigte, rondom hem zijn |
hare graven ; ZÜ zijn aPen onbesneden,
verslagenen van het zwaard, omdat een
schrik van hen gegeven is in het land
der levenden ; nu dragen zij htinne j
Hchande met degenen, die in den kuil j
lijn nedergedaald ; hij is geleid in het
midden der verslagenen.
2(J Daar is Mcsech,e<( Tubal,met hare
gansche menigte; rondom hem zijn hare I
giaven; zij zijn allen onbeaneden, ver* |
slagtnen van het zwaard,omdat zij hun-
nen schrik gegeven hebben in het land
der levenden.
27 Maar zij liggen niet met de helden,
die onder de onbesneden\'n gevallen zijn j
die ter helle zijn nedergedaald niet hunne
kriigxwapenen, en welker zwaarden men
geleid heelt onder hunne hoofden; welker
ougeregtigheid uogtans op hunne been-
deren is, omdat der helden schrik in het
land der levenden geweest is.
2S üii lult ook verbroken worden in
het midden der onbesnedenen, en zult
liggen met de vers lagen en van het zwaard.
2*1 Daar is Edom, hare koningen en al
hare vorsten, diemet hunliedermagt ge-
leid zijn bij de verslagenen van het
zwaard. diezelve liggen met de onbe-
snedenen en met degenen, die in den
kuil zijn nedergedaald.
UU Daar zijn de geweldigen van het
Noorden, zy allen, en alle Zidonicrs, die
met de veT&lageneu zijn nedergedaald,
beschaamd zijnde van wrge hunnen
schrik, itir uit hunne magt voortkwam*
en /.ij liggen onbesneden hij de versla-
genen van het zwaard, en dragen hunne
sehnnde met liegenen, die in den kuil
zijn nedergedaald.
:tl Faran zal henlieden zien. en zich
troosten over zijne gansche menigte; de
verslagenen van het zwaard van Farao
en ii\'n gansche heir, spreekt de Heere
HEERE.
32 Want Ik heb «ui mijnen schrik ge-
geven in het land der levenden ; dies zal
liij geleid worden in het midden der on-
besnedeneti bij de verslagenen van bet-
zwiianl, Farao en zijne gansche menigte,
spreekt de Heere HEERE.
HOOFDSTUK 33.
Door >lr trrlijkenis van eenen vet rouwen nm h-
ter in hrt land, ttdl (!ml ilen profeet voor |
lijnrn plift rn dip van allp "rinnmf 1ip- .
raren. »«. I. Dp Heerr toont den iiiiirniii*
rrrrdrr* en huii hplarpn onder de :-ium.mi
Joden, dat Ui] v»pI en re^-t li.in.lt h niet
ooetvaardi:reii en afvallige»; 11 verdedigt
dp rpgtvaardigheid zijner hpct-ii tP-en hunnp
baaehuldiglnge*, 10, l>e |.rofppl Inkomt tij-
din« van dp verovering en verwoesting der
•taa Jaruialem en profeteert, «elk lot den
in het land overgeblevenen ml wedervaren.
21. Coda oordeel over de hniolirUchtiire
vlrijer» en bespotten iler profeten, 30.
EN des HEER EN woord geschiedde lot
mij, zeggende :
2 Heiisch* nkind ! spreek tot dekinde-
reu uwsvolks.en zeg tot ben: Wanneer
Ik het zwaard over eenigland breng,en
bet volk des lands eenen man uit hunne
einden nemen, en dien voor zich tot
eenen wachter stellen ;
:i En tui het zwaard ziet komen over
het land, en blaast met de bazuin, en
waarschuwt het volk ;
4  En een, die het geluid der bazuin
hoort, teef hoort, maar zich niet laat
waarschuwen; en het zwaard komt, en
neemt hem weg, diens bloed is op zijn
hoofd.
5   IIh hoorde liet geluid der bazuin,
maar liet zich niet waarschuwen, zijn
bloed is op hem; manr btkdte zich laat
waarschuwen, behoudt ziine ziel.
\'I Wanneer daarentegen de wachter het
zwaard ziet komen, en blaast niet met de
bazuin, zoodat het volk niet is gewaar
schnwd; en het zwaard komt, en neemt
eene ziel uit hen weg; die is we/in zijne
ongeregtighejd weggenomen, maar zijn
bloed zal Ik van de hand des wachters
eisene».
7 Gij nu, o menschprikind t Ik heb u
tot eenen " wachter gesteld over het huis n
Israels ; zoo zult gii het woord uit mijnen i
mond hooren, en hen van mijnentwege-
waarschuwen.
-ocr page 575-
BZECHlfcL 34.
8   \\]- Ik tot den goddelooze ECg : O
goddelooze, gü zuil den dood sterven 1 en
gij spreekt niet, om den goddelooze van
lUnen weg af te manen: die goddelooze
zal in zijne ongeregtigheid sterven, maar
zijn bloed zal Ik van uwe hand eigenen.
9   Maar als gij den goddelooze van
zijnen weg af maant, dat lm zich van
dien bekeer*, en lm zich van zijnen weg
niet bekeert, zoo zal hu in zijne ongereg-
tigheid sterven; maar gij hebt uwc ziel
bevrijd.
10  Daarom, gÜ mensebenkind ! sec tot
het buis lsraels: Gijlieden spreekt aldus,
zeggende : Dewijl onze overtredingen en
onte zondenoponszijn,en wij in dezelve
i versmachten, hoe zouden wij dan leven?
11   Zeg tot ben : « Zoo ieaa,a<htig als
Ik Ieef,sprrektdeHeereHEERE,<oo Ik
lust heb in <len dood des goddeloozenl
inaar daarin ktb Ik lust, dat de godde-
looze zich bekeere van zijnen Weg en leve.
Bekeert u, bekeert u van uwe booze we-
Sen, want waarom ROudt gy sterven, o
iii- Israi\'ls?
12  (in dan, o mensebenkind! zeg tot
de kinderen uw» volk» : 4 De geregtigheid
des regtvaardigen zal hem niet redden
ten dag*) zijner overtrediug; en aau-
gaande de goddeloosheid des goddeloo-
zen., hij zal om dezelve niet vallen, ten
dage als hij zich van zijne goddeloosheid
bekeert . en de reut vaardige zal niet kun-
nen leven door dezelve zijne geregtigheid,
ten dage als hij zondigt.
13  Als Ik tot den regtvaardlge zeg,
dat hij zekerlyk leven zal, en hij op zijne
getegtigheid vertrouwt, en onregt doet,
zoo zullen al zijne geregtigheden niet
gedacht worden, maar in zün onregt, dat
hij doet ; daarin zal hij sterven.
14   Als Ik ook to*. den goddelooze zeg:
(lij zult den ilood sterven 1 en hij zich van
zijne zonde bekeert, en regt en geregtig*
hèid doet;
15  Geeft de goddelooze het pand weder,
betaalt hu het geroofde, wandelt liii in de
inzettingen des levens, zoodat hij geen
onregt duet; hy zal zekerlijk leven, hij
zal niet sterven.
16  Al zijne zonden, die hij gezondigd
heeft, zullen hem niet gedacht worden ;
hvi heeft regt en gevegtigheid gedaan, hij
zal zekerlijk leveu.
17  Nog zeggen de kinderen uws volks:
t De weg des Ileeren ia niet regt ; daar
toch hun eigen weg niet regt is.
IS Als de regtvaardige afkeert van zijne
geregtigheid, en doet onregt, zoo zal bij
daarin sterven.
)!) En als de goddelooze zich bekeert
van zijne goddeloosheid, en doet regt en
geregtigheid, zoo zal hij daarin leven.
90 Nog zegt gü ; De weg des Ileeren is
niet regt; Ik zal ulieden rigten,een ieder
naar zijne wegen, o buis Israël* I
Cl En bet geschiedde in het twaalfde
jaar onzer gevankelüke wegvoering in de
tiende maand, op den vijlden der maand,
dat er een tot mij kwam,/ die van Jerü-
zalem ontkomen was, zeggende : t De
atad is ge*lagen-
22  Nu was de hand des HEBBEN op
uui geweest des avonds, eer die ontko-
mene kwam, en had mijnen mond open-
gedaan, totdat hij des morgens tot mij
kwam. Alzoo werd mijn mond openge-
daan, en ik was niet meer stom.
23 Toen geschiedde des HEERENwoord
tot mij, zeggende :
24  Mensebenkinil! ia inwoners van die
woeste plaatsen in het land Israi:lsspre-
ken, zeggende i Abraham wat een eenig
Mm en bezat dit land erfelijk; maar
onzer zijn velen i het land is onB gegeven
tot eene erfelijke bezitting.
25  Daarom zeg tot hen i Zoo zegt de
Heere HEERE: Gij eet vleetch met het
\'< bloed, en heft uwe oogen op tot uwe \' J. v.
drekgoden, en vergiet bloed ; en zoudtgij
           ^
het land erfelijk bezitten?
26  GÜ staat op uliederzwaard,gijdoet , r
gruwel, en verontreinigt, ren ieder de [ —
huisvrouw zijns naasten . en zoudtgij het
land erfelijk bezitten?
27   Al ">i> zult gij tot hen zeggen i De
Heere HEERE zegt alzoo ; Zoo waararif
tig aln
Ik leef, indien niet. die in die
woeste plaatsen zijn. door het zwaard
zullen vallen, en toa Ik Mietdien, die In
net open veld is, bet wild gedierte over-
geve, dat het hem vrete, en die in de
vestingen en in de spelonken zijn, door
de pestilentie zullen sterven!
2* Want Ik zal het land tot een»\' ver-
woesting en eenen schrik stellen, ende
hoovaardii zijner sterkte zal ophouden;
pn de bergen lsraels zullen woest zijn,
dat er niemand overga.
2\'J Min zullen zij weten, dat Ik de
HEERE ben, als Ik bet land tot eer.ever-
woesting en eenen schrik zal gesteld heb-
hen, om al hunne gruwelen, die zü ge-
daan hebtien.
30  En gij, o mensehenkind ! de kin-
deren uws volks spreken steeds van u hij
de wanden en in de deuren der huizen;
en de een spreekt met den ander, een
iegelijk met zijnen broeder, zeggende i
Komt toch en hoort wat het woord zü,
dat van den HEERE voortkomt.
31   En zü - komen tot u,geluk het volk \'Etee.
pleegt te komen, en zitten vooruwaan-
gezigt ulit mijn volk, en hoc»ren uwe
           *"
woorden, maarzij doen zeniet : want zij
maken liefkozingen met hunnen mond,
maar huu hart wandelt hunne gierig*
beid na.
32  En ziet, gij zi.it hun als een lied der
minnen, atê een, die schoon van stem is,
of die welspeelt; daarom hooren zü uwe
woerden, maar zij doen ze niet.
33  Maar als dat komt, | zie, het zal ko-
men ! i dan zullen zij weten, dat er een
profeet in het midden van hen geweest is.
HOOFDSTUK 3*.
Profetie te„-en de kwade berden van Gods
volk. mi. 1. \'....i tx-looft zijne .i-hjiueii zelf
te iiillen opzoeken, te redden en reut te
weiden, mei onderscheiding lustenen teha-
li\' ii en Hclinpen. rammen en bukken, lil.
Dau tor zal Hij verwekken en lenden den
umHTNlen Herder en Vorst zijner Kerk, Jezus
ChristiiH, onder welken zijne schapen treie-
cend en gelukzalig zullen zijn, 23.
EN des HEI.lil\'.N woord geschiedde
tot mui. zeggende :
2  Mensehenkind \' profeteer tegen de
«herders van Israul; profeteer en zeg tot
hen, tot de herders: Alzoo zegt de Heere
HEERE; Wee den herderen Israe.ls,die
zich zelven weiden! zullen niet de herders
de schapen weiden?
3  GÜ eet het vette, in bekleedt u met
de wol, gü slagt het gemeste, maar de
schapeu weidt gü niet.
4  De zwakke sterkt gij niet, en het
kranke heelt gü niet, en hetgebrokene
verbindt gü niet, en het weggedrevene
brengt gij niet weder, en het verlorene
zoekt gü "iet; maar gij heerscht over hen
\'• met strengheid en met hardigheid. fc IPetr. 5 . 3.
5  Alzoo /..ui zü verstrooid, omdat er
geen herder is; en zü zijn al het wild ge-
dlerte des velds tot spijze geworden, de-
wijl zij verstrooid waren.
6  Mijne schapen dolen op alle bergen
en op allen huogen heuvel, ja mijne sclia-
pen zijn verstrooid op den gansenen aard-
bodem ; en er is niemand, die er naar
vraagt, en niemand, die ze zoekt.
7  Daarom, gij herders 1 hoort des HEK-
REN woord.
\'luo waarachtig atê Ik leef, spreekt
de Heere HEERE, zoo U niet! omdat
mijne schapen geworden z\'ija tot eenen
-ocr page 576-
ESECHIËL X>.
*• C. roof, en mijne schapen al hit «lid ge-
"»•
           dierti de* veldatot spijze geworden zijn,
omdat er geen herder is, en mijne herders
naar mijne schapen niet vrat. n , en de
herders weiden zich zelven, maarmijne
schapen weiden zij niet :
Ü U;..ii .mi (jij herders ! hoort del HEE-
KKN woord.
10-Altoo zegt de Heere HEERE: Ziet,
Ik u-i\' aan de herders, en zal mijne scba-
pen van hunne hand eischen, en zal ze
van het weidt n iler schapen doen ophou-
den, zoodat de herders zich zelven niet
meer zullen weidenden Ik zal mijne scha*
pen uit hunnen mond rukken, zootiat zij
hun niet merr tot spijze zullen zijn.
11   Want zoo zegt de Heere ÏIKKKK :
/iet. Ik, ja Ik zal naar mijne schapen
vragen, <-u zal ze opzoeken.
12  Gelijk een herder zijne kudde op-
zoekt, ten dage als hij in bet midden zij-
Bat verspreide schapen is, alzoo zal Ik
uitjneschapen opzoeken; en Ik zal ze red-
den «it al de plaatsen, waaienen l(i ver-
struoid zijn, ten dp.ge der wulke en «Ier
donkerheid.
l.\'t Kii Ik zal ze uitvoeren van de vol-
;, 2f IS. ken, en zal ze < vergaderen uit de landen,
en brengen ze in hun land; en Ik zal ze
weiden op de berden lsracls, liijdestroo-
men en in alle bewoonbare plaatsen des
lande.
14 Op eene goede weide zal Ik ie wei-
den, en op de hooge bergen Israêls lal
hunne kooi zijn ; aldaar /uilen zy neder-
liggrn in eene goede kooi, en zullen wei-
den ih eene vette weide, op de bergen
Is rat* Is.
Ia Ik zal mijne schapen weiden, en Ik
zal ze legeren, spreekt de Heere HEEKK.
\' 16 Het verlorene zal Ik zoeken, en het
weggedrevene zal Ik wederbrengen, en
het gebrokene zal Ik verbinden, en het
kranke zal Ik sterken ; maar het vette en
het sterke zal Ik verdelgen, Ik zal ze
weiden met oordeel.
17  Want gvi,omijneicbapen!dt\'Heere
HEERE zegt alzoo : Ziet, Ik zal rigten
, tusscheu klein vee en klein vee, tusscheu
de rammen en de bokken.
18  Is het u te weinig, dat gij degoede
weide afweidt i zult gij nog het overige
uwer weide met uwe voeten vertreden?
en zult gü degezonkene wateren drinken,
en de ovcrgelatene met uwe voeten ver-
modderen ?
]<i Müne schapen dan, zullen /ij Hf-
weiden wat met uwe voeten vert redui is,
en drinken wat met uwe voeten vertnod*
derd is?
2n Daarom zegt de Heere IIEKRE alzoo
tot ben : Ziet Ik.ja Ik zal rigten tusschen
\' het vette klein vee, en tusschen het ma-
gere klein vee.
21  Omdat gij al de zwakken met de
: zijde en met den schouder verdringt, en
met uwe boornen stoot, totdat gij dezelve
naar buiten toe verstrooid hem ;
22  Daarom zal Ik mijne schapen ver-
lossen, dat zij nitt meer tot eenen roof
zullen zijn ; en Ik zal rigten tusschen
klein • i >• en klein vee.
10:11. 23 En Ik zal eenen eenigen >\' herder
li):H.I over hen verwekken, en hij zal henwei-
i den, namelijk mijnfi < knecht./\' David;
UI, die zal ze weiden, en die zal hun tot eenen
*> K». herder zijn.
•* \'* 24 En Ik, de HEERE, zal hun tot eenen
\' I God zijn; en mijn knecht Davit! zal;» vorst
.., „ i zijn in het midden van hen; Ik, de
HEEKK, heb het jresproken.
55 i 2ó En Ik z»l een verbond des vrcdes
met hen maken,en zal het boos gedierte
: uit het land doen ophouden ; en a) zullen
| zeker wonen in de woestijn, en slapen
in de wuuden.
£ii Want Ik zal dezelve, en de plaatsen
1 rondom mijnen heuvel, stellen tut eenen
zegen; en Ik zat den plas regen doen ne-
derdalen op zijnen tijd, piasregens van
zegen zullen er zyn.
27 En hit geboomte des velds zal zijne
vrucht geven, en bet land lal zijne in-
koinsi geven, en zij zullen zeker zijn jn
hun land; en zullen weten, dat Ik de
HKERE ben, als Ik de disselboomen
huns juk* zal hebben verbroken,en hen
gerukt uit de hand dergenen, die zich
van hen deden dienen.
2* En zy zullen den Heidenen niet meer
ten roof zün, en het wild gedierte der
aarde zal ze niet meer vreten ; maar zii
zullen zeker wonen, en er zal niemand
zijn, die ze verschrikke.
29 En Ik zal hun eene plant van naam
verwekken ; en zij zullen niet meer weg-
geraapt worden door honger in het land,
en \'\' den smaad der Heidenen niet meer
dragen.
,\'to Maar zij zullen weten, dat Ik, de
HEEKK, hun God, met hen ben,en dat
zit mijn volk zijn,het huis Israël",spreekt
de Heere HKERE.
31 GÜ nu, o • mijne schapen, schapen
mijner weide! xij zijtmensenen ; maar Ik
ben uw God, spreekt de Heere HEKKE.
HOOFDSTUK 35.
Profetie «a <le geheel e ver-lelt-itn.* der Kdo-
ii) iet en, OM hi.iinen gcd-utf-VN bitteren haat
rn la-lniiiirin tejren Gods lolL, en vreugde
over llnillifl ellende.
WIJDERS geschiedde des MEEREN
woord tot mij, zeggende :
2  Men^chenkind \\ zet uw aangezigt
tegen het gebergte Seïr, en profeteer
tegen het/elve,
3  En zeg tot hetzelve 1 Alzoo zegt de
Heere HKERE: Zie, Ik h-il aan u,oge-
bergte Seir! en Ik zal mijne hand tegen
u uitstrekken, en zal u stellen tot eene
verwoesting en eenen schrik.
4  Ik zal \'1 we steden si ellen fwf een/aam-
beid, en gij zult eene verwoesting wor-
ilt 11 en zult weten,<lat Ik de HKERE ben.
5  Omdat gijcen«*eeuwige» vijandschap
hebt, en hebt de kinderen Israêls doen
wegvloeijen door bet geweld des zwaards,
ten tijde huns verderfa, ten tijile der
uiterste ongeregtigheid.
8 Daarom, zou iraararhtxg alt Ik leef,
spreekt de Heere HEERE : Ik zal u voor.
zeker ten bloede bereiden, en het bloed
zal u vervolgen ; alzoo gij het bloed niet
hebt gehaat, zal u het bloed ook ver-
volgen.
7 En Ik zal het gebergte Seir tot de
uiterste verwoesting stellen; en Ik zal uit
betielve uitroeyen, dien, die er doorgaat,
en dien, die wederkeert.
S En Ik zal zijne bergen inet zijne ver-
slagenen vervullen : uwe heuvelen, en
uwe dalen, en al uwe stroomen, in de*
zelve zullen de verslagenen van het
zwaard liegen.
\'.) Tot eeuwige verwoestingen zal Ik u
stellen, en uwe steden zullen niet be-
woond worden: alzoo zult gij weten, dat
Ik de HEEKK ben.
lil Omdat gij zrgt: Die twee volken en
die twee landen zullen mij geworden,\'\'en
wij zullen ze erfelijk bezitten, ofschoon
de ti:-;i\'.ill. daar ware.
11   Daarom --o« irnitrurftti;/ als Ik leef.
spreekt «Ie Heere IIKKBK, Ik zal ook
handelen naar uwen toorn en naaruwe
nijdigheid, die gij uit uwen h»at tegen
hen heht te werk gesteld; en Ik zal bij
hen bekend worde», wanneer Ik u zal
gerikt hebben.
12   En gij fttlt weten, dat Ik, de
HEERE, al uwe lasteringen gehoord
heb, die gü tegen de bergen Israels ge-
sproken hebt, zeggende 1 Zij zijn ver*
woest, tij zijn ons ter spijze gegeven.
13   Alzoo hebt gij u met uwen mond
U Bate. 3hfi.
h r». 83 13.
-ocr page 577-
EZECfllfiL Sfl.
;,7>
tegen Mij groot gemaakt, e» uwe woor-
den tegen Mij vermenigvuldigd; Ik heb
het gehoord.
II Alzoo zegt de Heere HEERK: Ge-
lijk het gansene land verblijd is, alsoo
ml Ik u verwoesting aandoen.
15 Gelijk jcü u verbind hebt over de er-
fenis van hethuis Israël*,omdat hetver*
woeat is, alzoo zal Ik aan u doen : het
gebergte van Seir, en gansch Edoni, zal
geheel eene verwoesting worden ; en zy
zullen weten, dat Ik de HEERK ben.
HOOFDSTUK 36,
Otirier rif aam.pr.ink tot rif bergen Israrl»
i.........\' (iori, dat Hij in rooten ijver
wraak zal nemen aan de vijanrifn zijner Kerk,
riir dezelve bfupot, verdrukt fn verwoest heli-
ben, vu, 1; fn lUt Hij zijne Kerk heerlijk
hentellen, vermenigvuldigen rn zegenen zul.
8. fïori verklaart, rint 11 ij zijn volk om hunne
zonden, ter eere v»n zijnen heiligen naam,
heelt mof ten straffen en tuchtigen, Ifi. maar
dat Ui. hen om zijn» 11.11111- wil uit lontere
genade wederom ffrootelijki ~*l brgen.idigi-i\\.
reinigen, door gijnen Heiligen (leent heill-
gen «1 niet allerlei zegeningen vervullen
en eeuwig zaligen, 21.
EN gij, menschenkind I profeteer tot de
"bergen Israëls. en zeg : Gü bergen
Israelal hoort dea HEEKEN woord.
2  Alzoo zegt de Heere UEERE : Om-
dat de vijand van u zegt 1 Heah! zelfs
de eeuwige hoogten lijn ons ten >• erve
geworden!
3  Daarom profeteer en zeg : Zoo zegt
de Heere HEERE : Daarom, omdat men
van rondom verwoest e:i opgeslokt
heeft, opdat gij voor het overblijfsel der
Heidenen ten erve zoudt zijn, engüge-
bragt ztjt op de klapaebtige lip en in
opspraak des volks;
4  Daarom, ^ij bergen Israels! hoort het
woorddesHeeren HEEKEN : Zoo zegt de
Heere HEERE tot de bergen en tot de
heuvelen, tot >le stroomen en tot de da-
len, tot de verwoest* een/auie plaatsen en
tot de verlatene steden, die toteenen roof
en toteenen spot geworden zijn voor het
overblijfsel derileidenen.die rondomz^n;
B Daarom, 100 zegt de Heere HEERK:
Zoo tk niet in het vuur mijns ij vers ge*
sproken heb tegen het overblijfsel der
Heidenen, en tegen het gansche Edom ;
die mijn land zich zelven ten erve ge-
geven hebben, nier blijdschap des gan-
schen harten, met begeerige plundering,
opdat de landerij daarvan ten roove
zou lijn!
\'1 Daarom profeteer van bet land Is-
raëls, en zeg tot de bergen en tot de heu-
1 velen, tot de stroomen en tot de dalen :
Zoo ten de Heere HEERE: Ziet, Ik heb
i in mijnen ijver en in mijne grimmigheid
. 31 29 \' gesproken, omdat gij den c smaad der
Hei\'lencu _vl m^< n hebl :
7  Daarom,zoo zegt de Heere HEERE:
Ik heb mijne hand opgeheven 1 zoo niet
de Heidenen, die rondom u zijn, zelven
hunne schande zullen dragen!
8  Maar gij, o htrgen Israëls! gij zult
\\ weder uier takken geven, en uwe vrucht
• voor mijn volk Israël dragen, want zij
i naderen te komen.
9  Want ziet. Ik ben bij u, en Ik zal u
aanzien, en gij zult gebouwd en bezaaid
worden.
10  En Ik zal nienschenoj) u vernienig-
vuldigen, het gansche huis Israëls,ya dat
geheel; en de steden zullen bewoond, en
de eenzame plaatsen bebouwd worden.
11  Ja Ik zal menschen en bei-sten op u
vermenigvuldigen, en zij zullen verrae*
nijcvuldigd worden en vruchtbaar zijn j
en Ik zal u doen bewonen, als in uwe
vorige tijden, ja Ik zal het beter maken
dan in uwe beginselen ; en gij zult we-
ten. dat Ik de HEERE ben.
12  En Ik zal oienschen 01) u doen wan-
delen, namelijk mijn volk Israël; die •\'. v. C.
zullen u erfelijk bezitten, en gü Zult
          5R7-
hun ter erfenis zijn, en gij zult ze voort-            "~
aan niet meer berooven.
13 Zoo zegt de Heere HEERE: Omdat
zü tot u zeggen : Gij /M tnt /and, dat
tnenschen opeet, en gi) zijt ee» landy
dat uwe volken berooft.
;i Daarom zult gvi niet meer meuseben
opeten, en uwe volken niet meer doen
struikelen, spreekt de Heere HEERE.
15 En Ik zal maken, dat men den
schimp der Heidenen niet meer over u
hoore, en gij zult den smaad der natiën
niet meer dragen; en gij zult uwe vol- 1
ken niet meer doen struikelen, spreekt!
de Heere HEERE.
lb Wijders geschiedde des HEEKEN
woord tot mij, zeggende :
17 Menschenkind ! het huis Israël», als
zü in hun land woorden, toen verontrei*
nigdeu zij datzelve met hunnen weg <
met hunne handelingen; hun weg was
voor mijn aangezigt als de onrtinfgheid
eener afgezonderde vrouw,
IS Daarom goot II: mijne grimmigheid
over hen uit, om de* hloeris wil, dat zü
in het land vergoten hadden, en om
hunne drekgoden, waarmede zij datver-
ontreinigd hadden.
19 En Ik verstrooide hen onder de Hei*
deuen, en zij werden verspreid iu de lan*
den : Ik oordeelde ze uaar bunnen weg
en naar hunne handelingen.
2» Als zij nu tot de Heiden*» kwamen,
waarhenen zij getogen waren, \'ontl:ei-
ligden zü mijnf-ii heiligen naam. omdat
men van hen zeide : Deze zyn het volk
des HEEKEN, en zijn uit zim land uit-
gegaau.
21  Maar Ik verschoonde hen om mijnen
heiligen naam. dien het huis Israëls om-
heiligde onder de Heidenen, waarhencn
zÜ gekomen waren.
22 Daarom zeg tot het huU Israëli: Zoo
zegt de Heere HEERE; Ik doe het niet
om uwentwil, gij huis Israël» I maar om
mijnen heiligen naam,dien güüeden ont-
heiligd hebt onder de Heidenen, waar-
heuen gij gekomen zijt.
23  Want Ik zal mijnen grooten naam
heiligeti, die onder de Heidenen ontheï*
ligd is, dien gij in het midden van hen
ontheiligd hebt; en de Heidenen zullen
weten, dat Ik de HEERE ben, spreekt
de Heere HEERE, als Ik aan u voor
hunne oogen /al geheiligd zü".
2-1 Want Ik zal u uit de Heidenen halen,
en zal u uit F.I de landen vergaderen ; en
Ik zal u in uw land brengen.
25   Dan zal Ik rein water op u spren*
gen, en gij zult rein worden : van al uwe
onreinigheden en van al uwe drekgoden
zal Ik u reinigen.
26  En Ik zal u een * nieuw hart geven, e
en zal eenen nieuwen /"geest geven in het I
binnenste van u j en Ik zal het steenen |
hart uit uw vleesch wegnemen, en zal u \'J\'*»**• --:«*
een vleeschen hart geven.
27  En Ik zal mijnen Geest geven in het
binnenste van u ; en Ik zal maken, dat
gij in mijne inzettingen zult wandelen,
en mijne regtera zult bewaren en doen.
2S En gü zult wonen in het land, dat
Ik uwen vaderen gegevrn heb, en gü zult
Mfl tot een volk zijn, en Ik zal u tot
eenen God zijn.
29  En Ik zal u verlossen van al uwe
onreinigheden; en Ik zal roepen tot het
koren, en zal dat vermenigvuldigen, en
Ik /al geenen 9 honger op u leggen.
         \'J Esec 34:99,
30  En Ik zal de vrucht van het ge-
boomte en de inkomst des velds ferme*
nigvuldigen; opdat gij desmaadlieiddes
hongers niet meer ontvangt onder de
Heidenen.
81 Dan zult gij \'\'gedenken aan uwe a Kiec. 18:61,
booze wegen en uwe handelingen, die !
-ocr page 578-
EJUSCfllËL ».
.>?:\'
winden, en blaas in deze gedoodeo, op-
dat zij levend worden.
lil 1 ii ik profeteerde, gelyk als Hij mij
bevolen had. Tnen kwam de geest in hen,
en zij werden levend en stonden op hunne
voeten, een gansch zeer g-oot heir.
i II Toen zeide Hij tot mij t Mentehen-
kind ! deze beenderen zijn het gansene
huis Israéls , ziet, zij zeggen \\ Onze heen-
deren zijn verdord, en onze verwachting
is verloren, wij zijn afgesneden.
12 Daarom, profeteer en zeg tot hen:
Zoo zegt de Heere HEEKEiZiet, Ik zal
uwe graven openen, en zal ulieden uit
uwe graven doen opkomen,niuijn volk !
en I k zal n brengen in het land Israël».
IS En gij tultweten.dat Ik de HEERE
hen, als Ik uwe graven zal hebben geo-
Kimi, en als Ik u uit uwe graven zal
ebben dot n opkomen, o inijn volk!
14 En Ik zal mijnen Geest in ugeven,
en .•.. zult leven, en Ik zat u in uw land
zetten; en gij zult weten, dat lk.de
HEERE, dit gesproken en gedaan heli,
spreekt de HEERE.
I.» Wijders geschiedde des HEEREN
woord tot mi|, zeggende :
\' \'.<• Gij nu, menschenkind ! neem ueen
i hout, en schrijf tlaarop : Voor Ju.la. en
voor de kinderen lsraels, zijneniedgezel-
len ; en neem c-u ander hout,en schrijf
daarop: Voor Jozef, het bout van Efraim,
en van het gansene huis Israéls, tyne
medgezellen.
1\' Doe gij ze dan naderen, het een tot
het ander, tot een renig hout; en rü iul-
; len tot ét\'ii worden in uwe hand.
t 13 En wanneer de kinderen uws volks
; tot u zullen spreken, zeggende: Zult gij
ons niet te kennen geven, wat u deze
: dingen zijn }
19 Zoo spreek lot hen : Alzoo zegt de
1 Ueere HEERE : Ziet, Ik zal het hont van
.!<..\'!. dat in Efraims hand geweest is,en
van de stammen Israéls, zime medgezel-
len, m-men, en Ik zal dezelve met hem
voegen tot het bout van Juda, enzalze
maken tot een Benig hout; en zii z.illen
Mn worden in mijne hand
"0 De houten nu, op dewelke gij zult
Ctsclireven hebben, zullen in uwe hand
zij" voor hunlieder oogen.
21 Spreek dan tot hen : Zoo zegt de
Hee.-e HEERE : Ziet, Ik zal de kinderen
Israéls halen uit het midden der Helde*
nen, waarheneu zij getogen zijn, en zal ze
vergaderen van rondom, en brengen hen
in hun land,
?? En Ik zal ze maken tot een eenig
volk in liet land,opde bergen Israéls ;en
tij zullen allen tezamen » tenen eenigen
koning tot koning hebben; en zij zullen
niet meer tot twee volken ziin, noch
voortaan meer in twee koningrijken ver-
deeld zijn.
2.1 En zii zullen zich niet meer veront-
reinigen met hunne drekgodeu, en met
bunne rerfoeiselen,tnmet al hunueover-
tredlsgen; en Ik zal ze verlossen uit al
bunne woonplaatsen, in dewelke lij ge-
zondigd hebben, en zal ze reinigen ; zoo
zullen zij Mij tot een volk zijn, en Ik ,
zal hun tot tin\'\' God zijn.
2-1 En \'\'mijn knecht David tal koning \'
over hen \'/uu. en zij zullen allen tezamen \'
éi\'-nen herder hebben ; en zii zullen in ;
mijne regten wandelen, en mijne jnzet- l
ting<n bewaren en die doen.
-j En zij zullenwoneniuhetland.dat
Ik mijnen knecht Jakob gegeven heb,
waarin uwe vaders gewoond hebben;ja
daarin zullen zij wonen, zij en hunne
kinthren, eu hunne kindskinden n tot
in eeuwigheid, en mijn knecht David zal
hunlieder vorst zijn tot in eeuwig!» id.
26 En Ik zal een \'verbond de* vredes
met hen maken, het xal een eeuwig ver-
bond met hen ziin ; en Ik zal ze inzetten
l. v. c. j ni(t goed waren; en gij zult fpnr • wal-
ü*7.
          ging va,» n /flvt ii uebbi n oTer uwe on-
gercgtigheden en over uwe gruwelen.
. „I 88 Ik doe het ni\'toni awcntwihapreekt
km «-<* H-»« HEERE, het zij u bekend!
\'j Si li.t .ii.\' U lil Wol :i \' i i\'.i.i.........i van
uwc wegt n. gij huis Israéls !
SS Alzoo zegt \'Ie Heere HEEEE: Ten
! dage, al» Ik u reinigen zal van al uwe
[ ongeregtïgbeden. dan zat Ik de steden
| doen bewonen, en de eenzame plaatsen
zullen bebouwd worden.
| 31 En I \'t viTH-iimii lam) tal b< l)uuw<l
/ worden, in plaats dal het eene verwoes*
! nu, was, voo*- de nu.\' ii van een* ieder,
I die er doorging.
36 I ii zij zullen zeggen : hit land, dat
i verwoest was. is -\' woi .1, n als een hof
k Je». II ij ""Q * Eden; en de eenzame, en de ver-
Kier. » 13.! woeste en verstoorde steden zijn vaut e*
| bewoond.
:c. Dan iiill\'n de Heidenen, die in de
plaatst n rondom u sullen overgelaten
, tün. weten, dat Ik, de HEERE, de ver-
: stoorde "plaatsen bebouw, e* het ver-
t Kier. ilMA woeste beplant : \'Ik, de HEERE, heb
I n hel gesproken en zal het doen.
7 U. I 87 Alzoo tent de Hem HEERE i Daar-
; enboven zal Ik hierom van het huis l-
: raels verzoekt worden, dat Ik hei hun
I doe i Ik xal ze vermenigvuldigen van
< nienschen, als schapen.
3.S Geluk de geheiligde schapen, gelijk
! de sehapen vao Jeruzalem op hunne ge*
zette boogtijdeu, alzoo zullen de eenzame
steden vol ziin van menschenkudden , en
zij zullen weien, dat Ik de HEEKEben.
HOOFDSTUK 87.
Ouder hei getigl i»n \'Ie opstanding der duo-
den venckerl God zijn volk, dal Hij hen
zekerlijk uit de (-eian[*eni« van li-tltel, muu
tij nu al* dood rn beütavm «aren, talver*
li.--.ii rn in hun Umi WSilmlufflW. vu. 1.
Hij profeteert verder, ondrr hei terken Her
ir saamvaejrlBC vin i-.ee houten in eens
li.iinl. dal Hij zijne algMMMM Kerk uil Jo-
den rn Heidenen /al HlgMllilMI en »eree-
nii\'en onder eenrn Kimiiii; in Herder, den
MekhiüH ,1. , in riirintii\', /i|ii reunie i*riindr-
verbond met hm maka en Beuwig Mder
DE hand dei
en de HEEII
E voerde mi, uit huif
Geest en zette mü neder in het midden
eener vallei : dezelve nu was vol been-
deren.
2   En Hij deed mij bij dezelve voorbij-
gaan geheel rondom ; en ziet, er waren
zeer vele op den grond der vallei, eu ziel,
zi". waren zeer dor.
3  En Hij telde tot mij i Menschenkirtd !
zullen deze beenderen levend worden?
En Ik leidei Heere HKEHE, Gij we-tAef.\'
4  Toen zeide Hij tot mij : Profeteer
over deze beenderen, en zeg tot dezelve i
Gij dorre beenderen! hoort des HEKKEN
woord.
I Alzoo segt de Heere HEEREtot deze
beenderen : Ziet, Ik zal den geest in u
br-ngen. eu gij *u\'t lei-end worden.
fi En Ik tal zeniiwen op u leggen, en
flecscli op u doen opkomen, en tene huid
over u trekken, en den ••< -i in ugeven,
en gil zult levend worden; en gij zult
weten, dat Ik de HEEEE hen.
7  Toen profeteerde ik, gelijk mii bevo-
len was. en er werd een geluid, als ik pro-
feteerde, en zi«f, rene beroering I e» de
beenderen n i it nitiu rik been tot tljli
been.
8  En Ik zag, en ziet, er werden renu-
wen op dezelve, en er kwam vjeeschop ;
en Hij trok eene huid boven over dezelve,
maar er was geen geest In hen.
En Hij zeide tot mij : Profeteer tot
den geest, profeteer, nienscheukind ! en
zeg tot den geest : Zoo zegt de lleere
HEERE : Gij geest! komaan van de vier
Je». 4" II.
Jer. 30.*.
Kzec. 3t O
-ocr page 579-
BSBCfllKL as, 3y.
J. v. C. |«n tal ze vi-nm ,u;v uldigi ti, en Ik ml
*J^\'           mijn lieiligdom in het middel] van hen
zetten tot in eeuwigheid,
, .,c , ,, | 27 En mijn tabernakel zal bij hen zijn,
en Ik zal hun tut eenen < God zijn, en
f Bhv 11 »> ! *Ü \'"\'\'\'\'\'\' *\'\'\' \'"\' \'"\' v"\'\'1 \'U11,
11 ii i £s Kn de Heidenen / \' — n weten, dat
Ik de HEERE ben, die tirad heilige,
als mijn heiligdom in het midden van
hen zal zijn tot in eeuwigheid.
HOOFDSTUK 88.
Profetie van dr grom* toerusting en «rwin»en
opfokt trtrrn l-raêl van fioz, ilininlr van
iijne trhrikkrlijke nrderl.ia:- iloor (io-l* in er
en inaLlife haml.
WIJDERS geschiedde des HEEREN
woord tot mij, \'e.gen de :
2 Menschenkind ! zet uw aangetikt te-
. ournhaits *eD " G°K* h« land van Magog, den
hoofdvortt van M.....\'!i en Tubal, en
\' profeteer teren hem.
! 3 En zeg : Zoo zegt de Heere 11 KMI E
[ Zie, ik wil aan u, o Gog, gij boofdvorst
! van Mesech en Tubal !
i v.m- 29 t \' 4 En Ik zal u omwen-ieu, en * haken in
i 2 uwe kaken leggen, en Ik zaI u uitvoeren,
mitsgaders uw gansche heir, paarden en
ruiteren, die altemaal volkomen wel ge-
kleed zijn, eene groot e vergadering, *te(
rondas en schild, die allemaal zwaarden
handelen ;
5  Perzen. Moor*n en l\'utecrs met hen,
die altemaal schild en helm roere»;
6  Gomer en al zijne benden, het huis
van \'Co.\' i\' ma, aan de zijden van bet
noorden, en al zyne benden; vele volken
met \'i.
7  Zijt bereid en maak u gereed. gO en
uwe gaiiïche vergadering, die totuver-
gaderd zijn; en wee* gij hun tot eene
wacht.
8  Na vele dagen zult gij bezocht wor-
den, in het laatste der jaren 7.ult gij ko*
men in het land. dat wedergebragt is vau
het zwaard, dat vergaderd is uit vele
volken, op de bergen Isracls, die steeds
tot verwoesting geweest ziin : als het-
telve liiml uit de volken zal uitgevoerd
lijn, en zij altemaal zeker zullen wonen.
9  Dan zult gij optrekken, gy /uit aau-
komen als eene onstuimige verwoesting,
gij zult zijn als eene i wolk,om het land
te bedekken, gij en al uwe benden, en
vele volken met u.
11» Alzoo zegt de Heere HEERS) Te
dien dage zal het ook geschieden, dat er
raadsUgen in uw hart zullen opkomen,
en gij zult eene kwade gedachte denken.
tl En zult zeggen i Ik zal optrekken
naar <lat dorpland, ik zal komen tot
degenen, die in rust zijn, die zeker wo-
neti; die altemaal wonen zonder muur,
en grendel noch deuren hebben;
12  Om buit te buiten, en om roof te
rooven ; om uwe band te wenden tegen
de woe*te plaateen, die hu bewoond zijn,
en tegen een volk, dat uit de Heideneu
verzameld is, dat vee en have verkregen
heeft, wonende in het midden de* lands.
13  Scheba, en Dedan. en de kooplieden
van Tarsis, en al hunne jonge leeuwen
zullen tot n zeggen: Komt gij, om buit
te buiten? hebt gij uwe vergaderingver-
jraderd, om roof te rooven ? om zilver
en goud weg te voeren, nm vee en have
weg te nemen, om renen ;;rooten bult
te buiten?
14  Daarom orofeteer.omenachenkind !
en zeg tot Oog : Zoo zegt de Heere
HEEKE: Zult gij het, te dien dage.nis
mijn volk Israël zeker woont, niet ge-
waar worden ?
l.\'i (iii zult dan komen uit uwe plaats,
uit de zijden van het noorden, gij en vele
volken met u; die altemaat op paarden
zullen rüden, eene groote vergadering,
en een magtig heir;
16  En gij zult optrekken tegen mijn
volk Israël, als eene wolk, om hef land
te bedekken: in het laatste der dagen
zal liet geschieden; dan zal Ik ti aanbren-
gen tegen mijn land, opdat de Heidenen
Mij kennen, als Ik aan 11, o Gog\' voor
hunne oogen zal geheiligd worden.
17  Zoo zegt de Heere HEERE: Zijtgij
die. ra* welken Ik in verledene dagen
gesproken heb, door de dienst mijner
knechten, de profeten Urne]», die in die
dagen geprofeteerd hebbeu, jaren lang.
dat \\k u tegen heli zou aanbrengen?
IS Mnar het zal geschieden te dien
dage, ten dage als Gog tegeu het land
Israéls /al aankomen, spreekt de Heere
HEEKE, dat mijne grimmigheid in niij-
nen neus zal opkomen.
1!< Want Ik neb gesproken in mijnen
\'\' ijver, in liet vuur mijner verbolgenheid :
Zoo er niet, te dien dage, een groot beven
zal rit" in bet land Israels!
." Zoudat vau mijn aangezigt been
zullen de visseben der xee, en het gevo*
geile de* hemels, en het gedierte des
velds, en al het kruipende gedierte,dat
op het aardrijk kruipt, en alle menseben,
iii\' op denaardbodem zijn ; en de bergen
zulleu nedergeworpen worden, en de
steile plaatsen zullen nedervaller,, en alle
iiiur-n zullen ter aarde nedervallen.
Cl Wadi Ik zal het ïwaard over hem
roepen op al mijne bergen, spreekt de
Heere HEEKE : h*t /waard van een*
ieder zal tegen Itjnen liroeder zijn.
2" En Ik zal inet hem regteu, door
pestilentie en door bloed , en Ik zal eenen
overste! penden piasregen en groote hagel\'
«Oenen, vuur en zwavel regenen op hem, ;
en op zijne benden, en op de vele volken,
die met hein zullen zijn.
83 Alzoo zal Ik Mij groot maken, en
Mij heiligen, en bekend worden voor de
ougen ran vele Heidenen . en zij zullen
weten, dat Ik iU HEBRE ben.
HOOFDSTUK 39.
Verdere profetie van <Jod* oordeel over Uag
en Ala\'.\'iii\'. vv l [Ie grootheid ii|iier
neder •
la.i:,\' wordt door verscheidene oinititnditrhe-
.len levendig ingebeeld. \'J. Cod wil bekend
Hinken, dut Hij zijn volk nm hunner zonden
wil heeft i;e«trnft, 2.1 doch wederom ifeiia-
diff, tut een toe. zal vergsdMM, hri»ielten,
zijnen Ceent over hen niltfieten en hun
VOORTS, gijmensehenkind | profeteer
tegen Gog, en zeg t Zoo zegt de
Heere HEERE i Zie. Ik wil aan 11, u
Gog, hoofdvorat van Mesech en Tubal !
2  En Ik znl 11 ouiwenden, en eenen
" zeshaak in 11 slaan, en 11 optrekken uit
de zijden van het noorden, en Ik zal 11
bfCBfen op de bergen Israels.
3  Maar Ik zal uwtn boog uit uwe lin-
kerhand slaan, en Ik zal uwe pijlen uit
uwe regterhand doen vallen.
4  Op de bergen lsrai-1* zult gii vallen,
gi), en al uwe benden, en de volken, die
met u zijn; Ik heb 11 aau deroofvugelen,
aan het gevogelte van allen vleugel, en
aan het gedierte des velds \'• ter spijze
gegeven.
ü Op het open veld zult gij vallen :
want IV heb het gesproken, spreekt de
Heere HEERE.
<> En Ik zal een vuur zenden in Magog,
en onder degenen, die in de eilanden
Keker wonen; en zij zullen weten, dat
Ik de HEERE ben.
7 En Ik zal miin»n heiligen naam in
het middm van mijn volk Israël bekend
maken, eu zal mijnen heiligen naam niet
meer laten ontheiligen; en de Heidenen
zullen weten, dat Ik de HEERE ben,
de Heilige in Israël.
H Ziet, het komt en zal geschieden,
spreekt de Heere HEERE; dit is de dap;,
run welken Ik gesproken heb.
-ocr page 580-
EZECHIttl. 40.
\',i En de inwoners der steden Israéls
i tullen uitgaan, en ruur stokenen bran-
; den van de wapenen, zoo BOK Mailden als
| rondassen, vhii bogen en van pijlen, zoo
van liamNtokken als van spiesen ; en zij
zullen \'laarvan vuur stoken zeven jaren ;
I 1U Zoadat zij geen hout uit bet veld
\'• zullen dragen, nocb uit de wouden nou-
wen, maar van de wapenen vuur stoken ;
] en zij zullen berooven degenen, die hen
! beroofd badden, en plunderen, die ben
geplunderd hadden, «preekt de Hf ere
HEEK E.
11 En liet zal te dien dagegeschieden,
dat Ik aan (rog aldaar eenf grafstede iu
Israël zal geven, het dal der dourgangers
naar het oosten der zee; endttzelve zal
den doorgangen* den neus stoppen : en
, aldaar zullen zij begraven üog en zijne
1 ganschc nieuiitte, en zullen bet noemen :
1 Het dal van Gogs menigte.
1? Het huis Israêls nu zal ben begra-
vi ii, om het iand te reinigen, zeven
m Aan den Iuaij.
13 Ja al het volk des lands zal begra-
ven, en bet zal hun toteenen naam zijn,
, ten dage als Ik zal verheerlijkt . n.i.
i spreekt de Heere HEEBE.
11 Ook zullen zij mannen tiitHeheiden,
die gestadig door bet land doorgaan, n
doodgravers met de doorgangers, om te
beyraren
degenen, die op den aardbodem
zijn overgelaten, om dien te reinigen :
ten einde van zeven maanden zullen zij
I onderzoek doen.
15 En deze doorgangers zullen door bet
! land doorgaan, en al» iemand een men-
i sein n been ziet,zoo zal hij een merkteeken
; daarbij oprigten; totdat de doodgravers
hetzelve zullen hebben begraven in het
dal van Gogn menigte.
1(> Ook zoo zal de naam der stad Ha-
\' inóna /nu. Alzoo zullen zij het land
: reinigen.
! 17 Gij dan, menschenkind ! zoo zegt
de Heere HEERE: Zeg tot het gevogelte
van allen vleugel, en tot al ht-t gedierte
de» velds : Vergadert u en komt aan, ver-
zamelt u van rondom, tot mijn slagtoffer,
dat Ik voor u geslagt beb, een groot
\' slagtoffer, op de bergen Isracls ; en eet
vleesch, en drinkt bloed.
I IS Het vleesch der helden zult gij eten,
1 en het bloed van de vorsten der aarde
drinken; der rammen, der lammeren, en
; bokken, en varren, die alteinaal gemeste
van Basan zijn.
\' 11» En gij zult het vette eten tot verza*
: diging toe, en bloed drinken tot dron-
kenachap toe; van mijn slagtoffer, dat
Ik voor u geslagt heb.
20  En gij zult verzadigd worden aan
mijne tafel van zijpaarden en wagen-
imurden* van heldenen alle krijgslieden,
spreekt de Heere HEERE.
21  En Ik zal mijne eer zetten onder de
Heidenen; en alle Heidenen zullen mijn
oordeel zien, dat Ik gedaan heb,en mijne
hand, die Ik aan ben gelegd beb.
22  En die van bet buis Israëls zullen
weten, dat Ik, de HEERE, hunlieder
God ben, vr.n dien dag af en voortaan.
23  En de Heldenen zullen weten, dat
die van hel buis Israëls gevankelijk zün
weggevoerd om hunne ongeregtigheid,
omdat stli tegen Mij hadden overtreden,
en dat Ik mijn aangezigt voor hen ver-
borgen heb, en heb ze overgegeven inde
hand hunner wederBartijders, zoodat zij
allemaal door het zwaard gevallen
zijn :
2-1 Naar hunne onreinigheid en naar
hunne overtredingen beb Ik met hen
gehandeld, en Ik beb mijn aangezigt
voor hen verborgen.
25 Daarom zoo zegtde Heere HEERE :
Nu zal Ik Jakobs gevangenen wederbren-
gen, en zal Mij ontfermen over het gau-
acbe buis Israëls, en Ik zal iiveren
over mijnen heiligen naam;
2fi Als zij hunne schande zullen gedra-
gen hebben, en al hunne overtreding,
met dewelke zij tegen Mij hebben over-
treden, toen zij in hun land zeker
woonden, en er niemand was, die hen
verschrikte.
27 Als Ik hen zal hebhen wedergebragt
uit de volken, en hen vergaderd zal heb-
ben uit de landen hunner vijanden, en
Ik aan ben geheiligd zal zijn voor de
oogen van vele Heidenen;
\'.> Dan zullen zij weten, dat Ik, de
HEERE, hunlieder God ben, dewijl Ik ze
gevankelijk heb doen wegvoeren onder
de Heidenen, maar heli ze ire-trr verza-
meld in hun land,en hebaldaar niemand
van hen meer overgelaten.
2i) En Ik zal mijn aangezigt voor hen
niet meer verbergen, wanneer Ik mijnen
\'Geest over het huis Israëls zal hebben
uitgegoten, spreekt de Heere HEERE.
HOOFDSTUK 40.
I, Kei
De tijil <
van dit gMitrt,
nderrfg) tien profeet, ointrenl liet
van het geiiftt, 3; van tien muur, die rond-
om irinir, en tle ninten, !i ; van de poorten
en Voorhoven, Ip weten : het buitenste voor*
hof met zijn toel>ehot>rrn, waar het vt>\'- plast
te verjraderen, 6. het binnrnnte, of mitldel-
«te voorhof, met zijn toebehooren, WW het
ireree.li.rli-.il der Levieten MM, en tle offer*
bereid werden, 2K; het derde of binnenste
voorhof, of het voorhof der priesteren, waar
het hrandoffrrnltanr ut «ml, IV; het voorhuis
vim den tempel , M*.
IN het vijf en twintigste jaar onzer
gevankeliike wegvoering, in het begin
des jaars, op den tienden der maand,
in het veertiende jaar, nadat de stad"
geslagen was; even op dienselven dag,
was tle hand des HEERE.N op mij, en
Hy bragt mü derwaarts.
2 In de gezigten Gods bragt HU mij in
bet land Israëls, en Hi.j zette mü op
eenen zeer hoogen berg; en aan den-
zelven was als een gebouw eener stad
tegen het zuiden.
\'A Als Hij mij daarhenen gebragt bad,
ziet, zoo was er een man, wiensgedaante
was als de gedaante van koper; en in
zijne hand was een linnen snoer, en een
meetriet; en hij stond in de poort.
4   En die man sprak tot mij : Men-
schenkind ! zie met uwe oogen, en hoor
met uwe ooren. en zet uw hart op alles,
wat ik u zal doen zien : want, opdatik u
zou doen zien,zijtgij herwaartsgebragt;
verkondig daarna den huize Israël» al-
les, wat gij ziet.
5  En ziet, er was een muur buiten aan
het buis, rondom henen, en in des mans
hand WH een meetriet van zes ellen, elke
el
van eene el en eene handbreed, en hij
mat de breedte des gebouws, één riet,
en de boogie, tVn riet.
6  Toen kwam hü tot de poort, welke
zag den weg naar het oosten, en hü ging
bij derzelver trappen op, en mat den
dorpel der poort, wn riet de breedte, en
den anderen dorpel, é^n riet de breedte.
7  En elk kamertje, één riet de lengte,
en één riet de breedte; en tu*achen de
kamertjes, vijf ellen; en den dorpelder
Soort, bij het voorhuis der poort van
innen, één riet.
8  Ook mat hij bet voorhuis der poort
van binnen, éen riet.
9  Toen mat hij hel andere voorhuis
der poort, acht ellen, en hare posten
twee ellen ; en het voorhuis der poort
was van binnen.
in En de kamertjes der poort, den weg
naar het oosten, waren drie van deze,
en drie van gene zijde; die drie hadden
eenerlei mast; ook hadden de polten,
van deze en van gene zijde, eenerlei maat.
-ocr page 581-
EZECHIËL 40.
31   En hare voorhuizen waren aan het I
buitenste voorhof, ook waren er palm-
boomen aan hare posten, en hare op- ;
gangen waren van acht trappen.
32  D virna bragt hij mij tot net binnen*
ste voorhof, den weg naar bet oosten; ,
en hij mat de poort, naar deze maten ;
38 Ook hare kamertjes, en hare posten, :
en hare voorhuizen naar deze maten ; en \'
zij had vensreren ook aan hare voorhal*
zen, rondom benen : de lengte was vijftig
i ellen, en de breedte vijf en twintigellen.
34  En hare voorhuizen waren aan het
j buitenste voorhof, ook waren er palm-
boomen aan hare posten, van deze en
van gene zijde ; en hareopgangen waren
van acht trappen.
35   Daarna bragt hij mij tot de Noor-
derpoort; en hy mat naar deze maten.
3t> Hare kamertjes, hare posten en hare
voorhuizen ; ook had zij vensteren rand*
om henen : de lengte was vyftig ellen,
en de breedte vijf en twintig ellen.
37 En hare posten waren aan het
buitenste voorhof; ook waren er palnv
boomen aan hare posten, van deze en
van gene zijde; en hare opgangen waren
van acht trappen.
3S Hare kameren nu en hare deuren
waren bij de posten der poorten; aldaar
wiesen men het brandoffer.
3U En in het voorhuis der poort waren
twee tafelen van deze, en twee tafelen
van gene «ijde, om daarop te slagten
het brandoffer, en het zondoffer, en
het schuldoffer.
40  Ook waren er aan de zijde van
buiten des opgangs, aan de deur der
Noorderpoort, twee tafelen; en aan de
andere zijde, die aan het voorhuis der
poort was, twee tafelen.
41  Vier tafelen van deze, en vier tafelen
van gene zijde, aan de zijde der poort,
acht tafelen, waarop men slagtte.
i 42 Maar de vier tafelen voor het brand*
] offer waren van gebouwene steenen, de
lengte eene el en eene halve, en de
breedte eene el en eene halve, en de
j hoogte eene el; op dezelve nu leide men
! het gereedschap henen, waarmede men
I het brandoffer en slagtoffer Blagtte.
43  De haardsteenen nu waren eene
j hand breed dik, ordentlijk geschikt in
I het huis rondom henen ; en op de tafe*
; len was het offervleesch.
44  En van buiten de binnenste poort
waren de kameren der zangers, in het
binnenste voorhof, dat aan de zijde van
de Noorderpoort was ; en het voorste deel
derzelve was den weg naar het zuiden :
eene was er aan de zijde van de Oost-
poort, ziende den weg naar het noorden.
45  En hij sprak tot mij : Deze kamer,
welker voorste deel den weg naar het
zuiden is, is voor de priesteren, die de
wacht des huizes waarnemen.
4ti Maar de kamer, welker voorste deel
den weg naar het noorden is, is voor de
priesteren,die de wacht des altaars waar-
nemen : dat zijn de kinderen van Zadok,
die uit de kinderen van Levi tot den
HEERE naderen, om Hem te dienen.
47  En hij mat het voorhof : de lengte
honderd ellen, en de breedte honderd
ellen, vierkant; en het altaar was voor
aan het huis.
48  Toen bragt hij mi) tot bet voorhuis
des huizes, en hij mat eiken post van
het voorhuis, vyf ellen van deze, en
vijf ellen van gene zijde; en de breedte
i der poort, drie ellen van deze, en drie
I ellen van gene zijde.
49  De lengte van het voorhuis twintijr
ellen, en de breedte elf ellen ; en het was
met trappen, bij dewelke men daarin
opging i ook waren er pilaren aan de pos-
ten, een van deze, en een van gene
zyde.
11   Voorts mat hij de wijdte der deur
van de poort, tien ellen; de lengte der
poort, dertien ellen.
12  En er was een ruim voor aan de
kamertje,, van iV-ne el van deze, en een
ruim van één e el van gene zijde; en
rif; kamertje zes ellen van deze, en les
elleu van gene zijde.
13  Toen mat hij de poort van het dak
van het eene kamertje af tot aan het dak
van een ander; de breedte was \\\\\\f en
twintig ellen : deur was tegenover deur.
14 Ook maakte bij posten van zestig
ellen; namelijk tot den post des voorhof»,
rondom de poort henen.
15  En van het voorste deel der poort
des ingang», tot aan het voorste deel
van het voorhuis van de binnenpoort,
waren vijftig ellen.
16  En er waren gcslotene venstertjes
aan de kamertje» en aan hunne posten
inwaarts in de poort rondom henen;
alzoo ook aan de voorhuizen: de vensters
nu ware» rondom henen inwaarts, en
aan de posten waren palmboomen.
17  Voorts hragt hy my in liet buitenste
voorhof, en ziet, er waren kameren, en
een plaveisel, dat gemaakt was in het
voornof rondom henen, dertig kameren
waren er op het plaveisel.
18  liet plaveisel nu was aan de zijde
van de poorten, tegenover de lengte van
de poorten : dit was het benedenste
plaveisel.
19  Eu hy mat de breedte, van bet
voorste deel der benedenste poort af,
voor aan het binnenste voorhof, van
buiten, honderd ellen, oostwaarts en
noordwaarts.
20  Aangaande de poort nu, die den
weg naar het noorden zag, aan het bui-
tenste voorhof, hij mat derzelver lengte
en derzelver breedte.
21   En hare kamertjes, drie van deze en
drie van gene zijde; en hare posten en
hare voorhuizen waren naar de maat der
eerste poort : vijftig ellen hare lengte,
en de breedte van vijf en twintig ellen.
22  En hare vensters, en harevoorhui*
zen, en bare palmboomen, waren naar
de maat der poort, die den weg naar
het oosten zag; en men ging daarin op
met zeven trappen, en hare voorhuizen
waren voor aan dezelve.
23  De poort nu van het binnenste
voorhof was tegenover de poort van het
noorden en van het oosten; en bij mat
van poort tot poort honderd ellen.
24  Daarna voerde bij mij den wegnaar
het zuiden; en ziet, er was eene poort
den weg naar het zuiden; en bil mat
derzelver posten en derzelver voorlmi-
zen, naar deze maten.
25   En zy had vensteren, ook aan hare
voorhuizen, rondom henen, gelijk deze
vensteren : de lengte was vyftig ellen,
en de breedte vyf en twintig ellen.
26  En hare opgangen waren van zeven
trappen, en hare voorhuizen waren voor
aan dezelve; en zij had palmboomen,
eeneu van deze, en een ra van gene zijde
aan hare posten.
27  Ook was er eene poort in het bin-
nenste voorhof, den weg naar het zuiden ,
en hy mat van poort tot poort, den weg
naar het zuiden, honderd ellen.
28  Voorts bragt hy mij doordeZuider-
poort tot het binnen voorhof; en hij mat
de Zuiderpoort naar deze maten.
29  En hare kamertjes, en hare posten,
en hare voorhuizen waren naar deze
maten. en zij had vensteren, ook in
hare voorhuizen, rondom henen : de
lengte was vijftig ellen, en de breedte
vyf en twintig ellen.
30  En er waren voorhuizen rondom
henen : de lengte was vyf en twintig
ellen, en de breedte vyf ellen.
-ocr page 582-
EXECHIEL 41, 42.
18 En bet was gemaakt «»*( cherobt en
palmboomen; zoodat er een palmboom
\' waa tusschen cherub en cherub, en elke
cherub had twee aar.gezigten :
!\'.> Namelijk, een mensebenaangezigt
: tegen den palmboom van deze, en eens
! jongen leeuws Aangezigt tegen den pahn-
; boom van gene zijde, gemaakt in het
I gansche huis rondom henen.
CO Van de aarde af tot boven de deur
J. ». C I                      HOOFDSTUK 41.
S7*.
_         I l>e maten, stiiLLen of .Wlen, kamer* rn nie-
I ruil van den tempel, ol van hu h< iliffe en
\' allerheiligMe, met h*-t HWIllliai
VOORTS bragi tui mij tot dm tempel;
en lui runt ili\' po*ten. lei ellen de
hr.e.ln" van lez< . en ze* ellen de breedte
van gene zitde, de breedte, der tent.
ï Ln de breedte uYr deur tien ellen,
en de lijden der deur, vijf ellen van
deze, en vijf ellen van gene zijde : ook
mat bij de lengn daarvan, veertigellen,
en de breedte iwimi,: ellen.
3   Daarna ging hij in naar binnen, en
ti\'.it den [.u-t derdeur, twee ellen i en de
deur ie* ellen, en de breedte der deur
leven ellen.
4  Ook mat bij de lengte daarvan, twiu-
tig ellen, en de breedte twintig ellen voor
aan den tempel j en nu xeide tot mij : Dit
ia de heiligheid der heiligheden.
.. En iui mat den wand de» huizes, zes
ellen; en de breedte van elke zijkamer,
vier ellen, rondom het buis benen rund-
om.
6  De xijkanieren uu waren zijkamer
boven zijkamer, drie en dat dertig ma-
len, en zij kwamen in den wand, die aan
het huis was, rot die zijkamers rondom
henen, opdat zij vastgehouden mollen
worden ; want zij werden niet vastge-
bouden in den wand dea huUra.
7   l.n het wan voor de zijkameren op-
waarts naar boven al wijder, en gat\'zicu
rondom, want bet hui* was omsingeld
opwaart* naar hoven, rondom bet huis
henen ; daarom wande breedte dea huize*
naar boven; en alzoo ging hetonderste
op naar bet bovenste door bet middelste.
8  In ik zag de hoogleden huizes rond-
uiii henen. De fondamenten der xijka-
meren waren van een vol tiet,zesellen,
de el tot den oksel toe ur/tome*.
3 De breedte van den wand, die tot de
tykauieren was r.aar buiten, was vijf el-
len; en dat ledig gelaten was, was de
plaats der zijkatueren, die aan bet buis
waren.
KI l.u tusschin de kameren w,i- eene
breedte van twintig ellen, rondom het
nuÏH. rondom henen.
Il De deuren nu van de lijkaraeren
waren naar bet ledig gelatene toe, de
eene deur den weg naar het noorden,
en de anderedeur naar betzuiden ;en de
breedte van de ledig gelatene plaats was
vin ellen rondom heneo.
)" Voorts r<7» bet gebouw, dat vooraan
de afgesnedene plaats was ia den hoek
den weg naar het westen, was de breedte
zeventig ellen, en tan den wand desge-
bouws was de breedte vijf ellen rondom
henen, en de lengte daarvan negentig
ellen.
13  Voorts mat hij bet hui*, de lengte
honderd ellen ; ook de afgetmedene plaats
en het gebouw, en de wanden daarvan,
de lengte honderd ellen.
14   l.n de breed/e van het voorstedeel
des huizes, en der afgesnedene plaats
tegen het <ui*ten honderd ellen.
15  Ook mat hij de lengte des gebouw*
voor aan de afgesneden) plaats, dat acb-
ter dezelve was, en derzelver galerijen
van deze en van gene zijde, honderd
ellen; met den binnensten tempel, rn
de voorhuizen des voorhofa.
lfi De dorpelen, en de geslotene ven-
scers, en de galerijen rondom die drie,
tegenover den dorpel, waren beschoten
met hout rondom benen,en rn«deaarde
tot aan de vensteren; en de vensteren
waren bedekt;
17 Tot hetgeen boven de deur was, en
tot bet binnenste en buitenitehuistoe,en
aan den gansenen wand rondom henen in
het binnenste en buitenste, ulbijmaten.
: waren de cherubs en de p
58
almboomen
gemaakt, ook ma den wand des tempels.
SI He posten des lempelu waren vier-
kant; en aangaande het voorstedeel des
heiligdom*, de vent gedaante was als de
! andere gedaante.
22 De hoogte des houtrn altaars was
drie ellen, en zijne lengte twee ellen, en
>   het had zijne hoeken ; en zijne lengte en
zijne wanden waren van hout. In bij
sprak tot mij : Dit is de tafel, die voor
l des HEKKEN aangezet zal zijn.
! 23 De temi>el nu en het heiligdom
i hadden beide twee deuren.
\'1 \\ En er waren twee bladen aan de j
deuren : te u-etett twee bladen, die men
. oindraaijen kon; twee aan de eenedeur,!
, en twee bladen aan de andere.
25 En aan dezelve, aawaüjl aan de
, deuren de* tempels, waren cherubs en ;
I palmboomen gemaakt, gelijk als er aan
1 de wanden gemaakt waren; en het hout
\\ aan het voorste deel van het voorhuis
>   van buiten was dik.
Sfl En aan de geslotene venateren w<-
i ren ook palmboomen van deze en van
! gene zijde, aan de zijden van het voor-
j huis; en «n«de zvikanieren van het huis,
J en aiin de dikke planken.
HOOFDSTUK 42.
I BeM\'liruviii.\' van het Iwiitll—Il voorhof, waarin
hi i .ii hi<r-if un ileu tempel Muiul, niet de
kanav* tan dien, vi. 1 ; van het gebruik dr-
ler kameri, 13 , afmeting v.111 ilrn peheelen
buitenmuur. IS.
DAA.UNA bragt bij mü uit tot •
buitenste voorhof, den wegnaar den
wi £ van het noorden ; en hij bragt mij tot
de kameren, die tegenover de afgrsne-
deue plaats, en die tegenover bet geboaw
tegen het noorden waren :
2   Voor aan de lengte van de honderd
, ellen tutar de deur van het noorden ; en
de brredte was vijftig ellen.
3  Tegenover de twintig ellen, die het
binnenste voorhof bad, en tegenover het
plaveisel, dat het buitenste voorhof bad,
waa galerij tegen galerij, 1» drie riie*.
4  En voor de kameren was eene wan-
deling van tien ellen de breedte, naar
, binnen toe, en een weg van eene el; en
| deuren van dezelve waren tegen het
i noorden.
; .. De bovenste kameren nu waren naau-
wer, {omdat de galerijen hooger waren
dan dezelve! dan de onderste en dan de
middelste des gebouw*.
tl Want zij waren wel vnn drie ryea,
maar badden geene pilaren gelijk de pi-
i laren der voorhoven; daarom waren zij
. henaauwder dan de onderste en dan de
mtddeUte van de aarde af.
7 De muur nu, die naar buiten tegen-
over de kameren was, den weg naar het
buitenste voorhof, voor aan de kameren,
de lengte van dien was vijftig ellen.
- Want de lengte der kameren, die het
huitenste voorhof bad, was vijftig ellen ;
en ziet, voor aan den tempel waren hon- .
derd ellen.
•> Van ondei deze kameren nu.wasde
ingang van bet oosten.als iemand tot de-
zelve ingaat, uit het buitenste voorhof,
lu Aan de breedte van den muur dea
voorhofs, den weg naar het oosten, voor
aan de afgesnedene plaats, en voor aan
het gebouw, naren kameren.
-ocr page 583-
EZECH1ÜL «.
J. v. C.           11 E„ Je ve£ voor dezelve henen mi -
s^*-          als de gedaante der kamereu, die dn:
m naar het noorden waren, naar der-
telver lengte, aiioo nuar derzelver i
lireedte; en al hare uitgangen warenv .•.
naar derzelver wijzen en naar derselver I
deuren.
12 En gelijk de deuren der kamercn,
dia den v. • _\' naar het tolden waven, was \'
er eene deur in het hoofd van den weg,
den tref voor aan den rekten muur, dm
. wfi naar lier oosten, »> uien daarin
i gaat.
| 13 Toen Eeide hij tot mij: De kam e ren ;
i van het noorden, en de. kauieren v*-> het ;
luiden, die voor aan de afkMOtdtfU ;
plaats zün, dat zijn h<iligi kameren.
waarin de priester*, die tot den HEERE
naderen, de allerhriliï-te dingen tullen
eten; aldaar lullen tij de allerheiligste \'
dingen benenleggen, en hel spüsctï\'er.en \'
het zondoffer, en het schuldeffer, want
de plaats i- beult;.
14   Al» de Brieste» ingegaan zullen \'
Zlin. zoo zullen zy uit het heiligdom niet I
tctdrr uitiraan in het buitenste vooihof,
maar aldaar huni\'e Meederen ht-nenlfg\'
«en, in dewelke zij gediend hebben, want
die zlin eene heiligheid ; en zij zullen ;
andere kltederen aantrekken, en nade- j
ren tot lift geen voor het volk is.
15  Als hij DU de maten van het bin-
: nenste huis geëindigd had,zoo bragt hij
\' uirj uit, den weg naar de poort, die den
si\'it naar hft oosttn zag, en \'nu mat ze
| rondom henen.
Ui Hij mat de oostzijde niet het meet•
: riet; vijf honderd rieten, met het aieet- i
riet, rondom.
17 Hij mat de noorderziide, vijf hon- I
derd rieten, met het meen iet, rotidom.
i 18 l)e MÜddJdf m%t hij, vijf honderd \'
rieten, met fiVt meetriet,
!9 Hij ging om naar d«* westzijde, en
hij mat vijf honderd rieten, met het
j meetriet.
30 Hij mat het aan de vier zijden ; het
had eenen muur rondom h»nen, de
lengte was vijf honderd riffeu, en de \'
breedte vijf honderd, om onderscheid te
maken tusschen het heili<e en onheilige.
HOOFDSTVK 43,
l>r neeilfllhiiM das Henen komt van het   |
Dooten in daten nieuwen tempel en vervult   |
ilien, v». I. De Heen «preekt ilcn proleet   j
anti en heloofi. il.it Hij eeuwig aMaar oudtr  !
lijn volk zal wonen rn lien «M znn<l*n
welke ile oorzaak waren dat l!i| uit ilen   I
tempel irewekrn na» reiiiiirm, 7. Hij be-
vrelt ilen pn.fret liet jreittft *an liezen tem-  !
pel aaa het »olk in mg» irehcel root te itra-   i
V\'en, upilal Jiij zitdi zniiilrn bekeeren en n.in  i
i!«t genadewerk Gods gemeenschap mogen
bekomen, 10. Algemeens wet aangaande ile
heiligheid .le/er iMiisellr plant". 12. De af.   I
metier. Inwijding en hel gebruik van het   ,
l.cn..i..:i. i..:: ..... 13.
TOKN leidde hij mij tot de poort, de
poort, die den weg naar htt oosten
zag.
2  En ;iet, de heerlijkheid des Gods van \'
Israël kwam van den weg naar het
« E-er. ) zt oosten : en zijne stem was als het ° ge-
mi*. lt van vele watan n, en de aarde
werd verlicht van züne heerlijkheid.
3  En alioo was de gedaante van het
- i,,,.. i:i. Mfjfft. dat ik zae.goliik het \'\'gezigt.dat
8:4. Ik gezien hail, toen ik kwam.om de stad
! te verderven ; en het waren gezigten, als
j het irezigt,dat ikgezien had aan de rivier
Chehar ; en ik viel op mijn inngffljl
\' 4 En de heerlijkheid der lil-.EIlv.N
; kwam in het huis, door de» weg der
poort, die den weg naar he: oosten zag.
! 5 En de Geest nam Bil op, en bragt ,
\' mij in bi\'t binnenste voorhof ;en tiet.de
i heerlijkheid des 11 LUIEN had het huis
1 vervuld.
\'1 En ik hoorde eenen, die met mjj J. v. C.
qtrnk uit het huis ; en de man was bü my
           "*-
stannde.                                                                      ~~
T En Hyzeidetot mij i Menschenfcind |
dit is de pla:its ru\'.ins tronns.en de plaats
der zolen mijner voeten,alwaar Ik wonen
zal in het midden der kinderen Israels,
in eeuwigheid ; en die van htt huis ï*rarls
zullen mijnen heiligen naam niet meer
verontreinigen,zij noch hunnekoningen,
met hunne hoererij en met de \'doode c Jer. 16.18.
ligchamtn hunner koningen, u/i hunne
hoogten:
M Als zij hunnen dorpel stelden aan
mijnen dorpel, en hunnen post nevens
minieri post, da: er »ianr een wand tus-
sehen Mij en tu»«chen hen was, en ver*
ontreiuigdt-n mijnen heiligen naam met
hunne gruwelen, die tij deden; waarom
Ik ze verteerd heb in mijnen toorn.
\'.• Xn zullen m hunne hoererii er. de
doode ligchnintu hunner koningen vtrre
van Mij wegdoen ; en Ik *a! h: her mitl-
den van hen wonen in eeuwigheid.
lu Gij, men-rh»nkind \'. wijs den huize
Israt-Is dit huis. opdat zij •rh.-iautrood
worden \\an wege hunne ongeregtighc-
deii, en Iaat /e het patroon afmeten.
11 En indien zij schaamiood worden
van wege alles, wat zij grdaan hebben,
zoo maak hun bekend den vorm van het
huis, en zyne ^ewtalteiiis, en zijne uit-
gangen, en züne ingangen, en al zijne
vormen, en al fijne ordinantk-n, ja al
züne vormen en al zijne wetten; en
schrijf het voor hunne OOgen, opdat zy
yü\'ien gansehen vormen al ifjne ordinan*
tit!n bewaren, en dezelve doen.
IS Dit is de wet van het huis: op de
hoogte des bergs zal zijne gan.*cbe grens,
rondom henen, eene heiligheid der hei-
ligheden zon : ziet, dit is dt- wet van het
bui-.
13  En dit zijn de ma\'en des altaars
n&sr de ellen, ziinde de el eene el en eene
handbreed i de boezcin van eene el. en
eene el de breedte; en zijn einde aan
zijnen rand rondom eene snan : en dit
is de rug des altaars.
14  Van den boezem nu .</* deartrde tot
aan het ondersteaftctsel, tweeellen ; en
de breedte eene el : en van het kleinste
afietsel tot asn h^t grootste afzetsel, vier
ellen, en de breedte eene ei.
II En de Harel vier ellen ; en van den
Ariel voort* opwanrts, de vier hoornen.
18 De Ariêl nu. twaalf e(/e« delengte,
met twaalf e/\'ea breedte; vierkaut aan
zijne vier züden.
17  En het at/etsel veertien eiiVji de
lengte, met veertien ellen breedte, aan
zijne vier zijden, en de rand rondom het-
zelve, de helft einer el; en de boezem
daaraan, eene el rondom ; en zünetrap-
pen ziende naar het oosten.
is En Hij zeide tut mii : Menst-hen-
kind! zoo zegt de Heere 111 l M i Dit
zijn de ordinantién t\\e» ,.\'•: vu •. ten dage
als men het zal uiAken. om brandoffer
daarop te otteren, en om bloed daarop
te sprengen.
18  En gij zult aan delevietisrliei>rlea-
teren, dewelke uit het zsad van Za.lok
zün. die tot Mii naderen, spreekt de
Heere HEEKE\' om Mij te dienen, geven
eenen var, een jong rund. ten zondoffer.
-it £n gi; zult van desrelfs bloed nemen,
en doen het nnn zime vier hoornen, en
aan de vier hu» ken des afzetseU, enaan
den rand rondom , alzoo zult gü het
ontzondigen, en het verzoenen.
Cl Daarna zult gij den var des zond-
otlcrH nemen ; en hij ral hem verbranden
in eene bestelde plaats van liet huis bui-
ten het heiligdom.
22 En op den tweeden da? zult gü,
eenen volkomen geitenbok od\'eren ten
zondoffer; en zij zullen het altaar out zon-
-ocr page 584-
EZECUJKL 44,
digen, gelijk a!" *Ü <\'"\' ontzondigd heb-
ben mei den v.,r.
23   Als gij et-n einde zult smaakt heb-
ben van het ontzondigen. rl-m zult gij
e»*nrn var, een volkomen jong rund, of-
leren, in tenen volkomen\' ram van <le
kudde.
24   En gij zult leoffewi voorbftaan-
gezigt d-* UKEREN, en de pricsteren
zullen zout daarop werpen, en znÜrn ze
offeren fea brandoffer <!• n DEERE.
25  Zeven dagen zuil g|ï dagelijks eenen
bok de» modolTeri bereiden; ookz\'iilen
zi.i tenen var, een jong rund, en eenen
ram van de kudde, heide volkomen be-
reiden.
2ti Zeven dagen zullen zij het altaar
verzoenen, en het reinigen,en zyne han-
den vullen.
27 Als zij nu dr/edagfn zullen voleind
hebben, dan zal h-top den aehtsten dag
en voortaan gMChledea, dat de priesters
uwe brandon* ren en uwrdankolïerenop
bet altaar zullen bereiden ; en Ik zal een
welgevallen aan ulieden hebben, spreekt
de Heere BEER E.
HOOFDSTUK 41.
Ri;zonilrr i*eèruik tan Ar ().t*ipoort Ar* h->i-
Utdonui unit ili-n vur-t, \\». ï. Kr Heeve,
wifM beerlykbeM in den tompri was,aj*fleeh1
Am pmirrt weder aan, vennn-mt hi\'in lot
DfmerUnff, met la-a on lijn volk te straffen,
weeën» Iipi vmfïtT aanstellen van onwettige
in onwaardige dletiaan in -ijn hui», 4.
Opgave, wie daarvan ten rrnnnnle moeten
worden geweerd, \'.\'. en wie in hunne dienst
vrrnoli ;.! zullen »tjn, ld. lle kindrren Z-i-
ilok« worden in hunne ilirnM bevestigd,
omtrent hun ambt umin-wezen en van hun
onderhoud verzekerd, IS.
TOEN deed hi.i mij wederkeeren den
weg Httur de poort van het buitenste
i heiligdom, die naar bet oosten uur; en
die was toegesloten.
i 2 En «Ie HKEKE zetde tot mij : Deze
1 poort zal toegeslofn zijn, zij zal niet
geopend worden, noch iemand door de*
i zelve ingaan, ouid.-it de UKKUE.deGod
Israëls, door dezelve ia ingegaan: daarom
zal zij toegesluten zijn.
j 3 De vorst, de vorst, die zal in dezelve
I zitten, om brood te eten voor het aan-
Sezigt des HKERKN : door den nep van
et voorhuis der poort zal hij ingaan,
I en door den Weg van hetzelve zal hy
I uitgaan.
1 Daarna bragt hij niü den «f„\' dtr
Noorderpoort, voor aan het hnis; en lic
zaïf,en ziet, de heerlijkheid des HEEK EN
\'- had het huis des HEKUKN vervuld: to*>n
viel ik op mijn aangezigt.
.> En de UEKRE zeide tot mij: Men-
; schenkind ! zet er uw hart op, en zie niet
uwe oogen. en hoor met uwe ooren alles,
wat Ik met u spreken zal, van alleinzet-
> tingen van het huis des HEKKEN, en
van al zijne wetten; en zet uw hart op
; den infame van bet huis, met alle uit-
! gangen des heiligdom*.
1 fi En zeg tot die wederspannigen, tot
. het huis Israëls : Zoo zegt de Heere
; HFVRE : Het is te veel voor ulieden,
van wege al uwe gruwelen, o huis JsraeJs !
7 Dewijl KÜlieden vreemden bebtinge*
bragt, onbesnedenen van hart en onbe-
snedenen van vleesch,om in miin heilig*
dom te zijn, om dat te ontheiligen, fe
weten mijn huis; als gij mijn brood,
het vette en het bloed ofTerdet, en zij
mijn verbond verbrak -n, nevens al uwe
gruwelen.
S En k-ii 1 ii den hebt de wacht van uiiine
heilige dingen niet waargenomen; maar
aii hebt u zelveu eenigen tot wachtets
, mijner wacht gesteld in inÜn heiligdom.
9 Alzoo zegt de Heere HKERE:Geen
i vreemde, onbesneden van hart enonbe-
1 «neden van vleeseh, zal in mijn heiligdom
ingaan ; van eenigen vreemde, die in het
midden der kinderen Israëls is.
10  Maar de Levieten, die verre van Mij
geweken zijn, als Israël ging dolen, die
van Mij zijn afgedwaald, hunne drekgo*
den achterna, zullen wel hunne on_-en g-
tigheid dragen ;
11   Negtans zullen zij in mijn heilig*
dom bedienaars zijn, in de ambti-n aan
de poorten van het Iit-.mi zij nullen het
huis ijeiü\' ti- :i ; /:• zullen h*-i brandoffer
en het slagtoffer voor het volk slagten.
en zullen voor hun aangezigt staan, om
hen te dienen i
12  Ojidat zti henlieden gediend hebben
voor het aangezigt hitnnerdrekgoden, en
den huize Israël» tor eenen aanstoot der
ongeregtigheid «weent zijn, daarom heb
lic mijne hand tegen hen opgeheven,
spreekt de Heere HKEKE, dat zij hunne
ongeregtigheid Mllea dragen.
13  En zij zullen tot Mij niet naderen.
om Mij het priesterambt te bedienen,en
om te naderen tot al mijne hei|igedin-
gen, tot de allerheiligste dingen, maar
zullen hunne schande dragen, en hunne
gruwelen, die zii gedaan hebben.
i 1 Daarom zal Ik hen «teilen f-if wach*
ters van de wacht dra hui-es,aan ;il zijne
dienst, en aan alles, wat daarin zal ge-
daan worden.
16 Maar de levietische prie.-tera, de
kinderen van Zadok, die de wacht mijn*
heiligdom* hebben waargenomen, als de
kinderen Isrnelsvan Mij afdwaalden, die
zullen tot Mij naderen, om Mij te dienen ;
en zullen <oor mijn ungc-zlgt staan, om
Mij bit vette en het bloed te ulieren,
spreekt de Heere HEERE.
! Itï Die \'.uilen in mijn heiligdom ingaan,
\' en die zi ilen tot mijne tafel naderen om
te dienen, en zii zullen .mijne wacht
: waarnemen.
, 17 En het zal geschieden, als zij tot de
: poorttn vnn het binnenste .oorhof zullen
; ingian, dat zij linnen klmleren zullen
\' aantrekken; maar wol /al op hen niet ko-
| men. als zij dienen in de poorten van het
; binnenste voorhof, en in waarin.
\\s Linnen huiwn zullen up hun hoofd ;
j zijn, en linnen onderbroeken zullen op
\' hunne lenden zijn; zij zullen zich niet
I gorden in het zweef.
IK En als zij uitgaan tot het buitenste ,
[ voorhof, mimeliik tot het buitenste voor- j
| hof tot het volk. zullen zij hunne ltlee- >
! deren, io dewelke zij vediend hebben, !
; uittrekken, en dezelve benenleggen in de
! heilige kameren ; en zullen andere klee-
\' deren aantrekken, opdat zij het volk niet
I beiligen met hunne kleederen.
\' CO En zij zullen hun hoofd niet glad
afscheren, ook de lokken niet lang laten
: wassen; behoorlijk zullen zij hunne hoof*
. den beccheren.
•21 Ook zal geen priester wijn drinken,
\' als zn in het binnenste voorhof zullen
i ingaan.
I Ï2 Ook zullen zij zichgeene" weduwe -
.
of verstootene tot vrouwen nemen; maar
inii/-- dochters van het zaad van het huis
sraéla.ofeene weduwe, die eene weduwe
zal geweest zijn *an eenen priester, zullen
[ zij nemen.
I 23 In zij zullen inijn vo\\k O\'tdertcfieid
lecren tus»chen het heiligeen onheilige.
, en hun bekend maken het omtericAeirt
tnsschen het onreine en reine.
-A En over eeue twistzaak zullen zij
staan om te rigten, naar mijne regten
i zullen zij hen rigten ; en zti zullen mijne
; wetten en nii>ne inzettingen op al mijne
| gezette hoogtijden houden, en mijne nab-
i baten heiligen.
25 Ook zal geen van hen tot eenen doo-
| den mensrii ingaan,dat hij onrein worde;
i maar om eenen vader, of om eene moe-
I der, of om eenen zoon, of om eene doch*
-ocr page 585-
EZECHlfcL 45, 4<i.
j J.v. C, ter, ooi eenen broederofonieene zuster,
W*.
          die geen* uian» geweest is, zullen zij zich
mogen verontreinigen.
Si; En na zijne i * iniging zullen zij hem
zeven dagen tellen.
.7 En ten I igt , ali hij in het heilige
zal ingaan, in hel hi nnenste voorhof, om
| in het heilige te dienen, zal bij xün zon>)-
I offer offeren, spreekt de Heere HEEKE.
< 9 Uit /<« zal boa tot eeneerfeiiis zijn i
b Nu in. l* 3i. "Ik ben hunne erfrin* ; daarom zult gij
Dm». UU. hunliedengrenebezittinggevenin Israël;
j Ik ben hunne bezitting.
-ï Ik-t spijioffrr, en het zondoffer, en
! bet schulrloifer, die zullen zij eten : ook
I zal al net verbxnuene in Israël bet bnune
I zijn.
e Ei 13 ü ï*0 En L\' de eerstelingen van all** *erite
\'».»Ju! vruchten van allts, en alle hefoffer Tan
Nuiu. 19 .;:.\' allen, van al uwe hefofferen, tullen der
• priMtcren zijn; ook zult gijdefer*relin-
] jfen Tan uw deeg den priester neven, om
i den zegen up uw huis te doen rusten.
•( Lev. 22 *> \' •*\' rf üeen aas, noch wat verscheurd is
Tan het gevogelte, of van het ree, zullen
de priesters eieu.
HOOFDSTUK 4ï.
Afrondrrinï MM een trkrr K*da#ltS van hrt
njpuMrp ndaml voor hrt hfffll,llijw. ilr [irir>-
trr», Leviet**, dr nt.iil rn ifrn mr»:. v». 1.
Belofte rn irrumtiin^ vuur dr vurmrn I«-
rarl», van mrt rn gerest is heid, 8. Wetlr-
lijke l>rp;\\liii[;i ti i.i» velerlei olt\'fr.unlin. /uu
irrwone alt feestelijke, vuur hrt tolk en
Aden vuist, l.i.
IiS gijlieden nu het land zult doen
vallen iu erfenis, zoo /uit „*ii een
hefoffer den HEERE uil-ren, tot eene
heilige plaats, van het land ; de lengte zal
i\'iin de lengtevan vijf en twiutig duizend
mtttriettit, en de breedte tien duizend;
dat zal in zijne gebeele grenzen rondom
heilig zijn.
\'_\' Hiervan zullen tot het ht-iligdoin zijn
vijf honderd met vijl\' honderd, vierkant
rondom; en het zal vijftig ellen hebben
tot een buitenruim rondom.
Alzoo zult gij meten van deze maat,
de lengte van vijf en twintigduizend, en
de breedte van tien duizend j en daarin
I zal het heiligdom zijn nut het heilige
der heiligen.
4  Dat zal eene heilige plaats zijn van
het land ; zij zal /ij" voorde priestcren,
die het heiligdom bedienen, die naderen
om den UEr II l. te dienen; en bet zal
hun eene plaats ziin lot huizen, en eene
heilige plaats voor bet heiligdom.
ó Voorts zullen de Levieten, de die-
naars des huizes, ook de lengte hebben
van vijf en twintigduizenden de breedte
van tien duizend, hunlieden lot cenebe-
zitting, roor twintig kameren.
6  En /"\' bezitting van de stad zult gij
!;even de breedte van vijf duizend,en de
engte van vüfeu twintigduizend, tegen-
OTer het heilig hefoffer: voor hetgansche
huis Israëls zal het zijn.
7  De vorst nu zal ;i;\'/i deel hebben van
deze en van gene zyde dea heiligen h< i-
offers en der bezitting derstad, vooraan
het heilig hefoffer, en vooraan de beidt*
ting der stad ; vanden weaterhoek we»t-
vraarts, en van den oosterhoek oost-
vraarts; en de lengte zal zijn ugenover
een der deeleu, van de westergreus tot
de oostergrens toe.
8  Dit land aangaande, het zal hem tot
eene bezitting zijn in Israël; en mijne
vorsten zullen mijn volk niet meer ver-
drukken, maarden huize Isr&cls het land
laten, naar hunne ataornen.
I Alzoo zegt deUeereUEERE: Het is
te veel voor u, gij vorsten Israéls! doet
geweld en verstoring weg, en doet regt
en geregtigheid; neemt uwe uit stoot in-
gen i,[> van mijn volk, spreekt de Heere
lil Kene regte \' waag, en eene regteefa,
en een regte ba»h luit gijlieden hebben.
11   Eene efa en een batli zullen van
eenerlei mate zijn. dat etu bath bet
tiende deel van een\' houier boudtB; ook
eer.e efa bet tiende deel van tenen homer ;
de mate daarvan zal zijn naar d»n bomer.
12  En de » sikkel /.il zijn van twintig \'•
gerat twintig sikkelen, vijf en twintig
sikkelen, en vijftien sikkeien, zal ulie-
den een pond ztjn.
Kt Dit is het hefoffer, «lat gijlieden of-
feren zult : bet zesde deel van eene efa
van ernen bomer larwe , ook zult gij het
zesde deel van eene efa geven van cenen
homer gerst.
14   Aangaande de inzetting van olie,
van een bath olie; yii z"tt o,ff\'eren bet
tiende deel van eeu bath uit een kor,
hetwtik is reu bomer van tien bath, want
tien bath zijn een homer.
lf» Voort" een lam uit de kuilde, uii
de twee Honderd, uit het waterrijke land
van laraci, tot spij"offer, en tot hrand-
offer, e;i tot d&nkotlVren, om verzoening
over hen te doen, spietkl de Heere
HEERE.
16 Al het volk des lands zal in dit ;
hefoffer ziin. voor den vorst in Israël, i
!7 En het zal den vorst opleggen te
•tJt\'erfH
iie brandoffereu, en bet spijiottVr,
esi het draukoffer. op de leekten, en op ;
de nieuwe maanden, en op de sabbaten, i
op alle gezette hoogtijden van hel httis j
i Unéla; hij zal het zondoffer, en het i
spjjsoffer, en het brandoller, en dedank- \\
offeren doen, om verzoening te doen
\' voor het huis Isiaels.
15  Alzoo zegt de Heere HEERE : In [
i de eerste matt/tif, op den eersten der ;
maamt, zult gij een\' vulkomen var, een .
| jong rund, nemen : en gij zult het hei- !
: ligdotn tmtzondigen.
1\'j En de priester zal van het bloed \'
des zondoffers nemen, en doen het aan ;
de posten des huizes, en aan de vier \'•
hoeken van het afzetsel des altaarn, en ,
\' aan de posten «Ier poortni van het bin- :
\' nenste voorhof.
CO Alzoo zult gij ook doen op den ze- :
! ven<len in die maand ; van wege den j
j afdwalende, en van wen den slechte;!
alzoo zult gijlieden het huis verzoenen. |
31 o In de eerste muaiul, op den veer- c
tienden dag tier maand, zal ulieden liet
pascha zijn; een feest vim zeven dagen, :
ongezuurde brooden zal men eten.
\'22 En de vorst zal op tlenzelven dag
\\ voor zich iel ven, en voor al bet volk
J des laods, bereiden eencn var deszond- ]
offers.
i L\'3 En de zeven dagen van het feest \'.
i zal bij een brandoffer den HEERE be- :
| reiden, van zeven varren en zeven ram* \'
! men, cfte vulkomen zijn, dagelijka, de!
\\ zeven dagen lam;/, en een zondoffer van
i eenen geitenbok, dagelijks.
j 24 Ook zal hij een spUsoffer bereiden,
eene efa tot eenen var, en eene efa tot
] eenen ram . en een hin olie tot eene\'efa.
I \'J > i\' In de zevende mamt.t, op tien vijf* d
] tienden dag der maand zal hij op liet
\' feest desgelijks doen, zeven dagen immg ;
I gelijk het zondoffer, gelijk her brand-
! offer, en gelijk het spijsoffer, en gelijk
| de olie.
HOOFDSTUK 4tf.
Wetten en ltepalmirm aanirnamlr dr ?odutienit
[ van drn vont in hrt bijtondrr. rn van het
\\ volk drs land» ra drn vor-l Ir zaïiirn, tm,
1 . van hrt .-.-.turi_- bnmlotTrr, 13; rn van
de irr-i-hrnlirn van drn vor>t Min xijne iu-
iirn rn dinittkiirrhtrn, 16. Rrachrijvinc der
kruLrn» voor de priester» en Lrvirtrn, 19,
ALZOO zegt de Heere HEERE i De
poort van het binnenste voorhof,
die naar het oosten ziet, zal de ces werk -
! dagen gesloten zijn ; maar op den sab-
-ocr page 586-
tZtCHlKL 47.
batdag zal zal zij gfcpend worden;
1 ock ••:.\'< :h _-\' ;»}>* i.-i worden op den dag
van de nieuwe maand.
! £ til de vorst , ui m.\'ü.in^r,. licnuij
1 Tan het voorhuis derzelve poort van bui-
! ten, rn zr.] staan aan dra post van de
1 poort; en de priesters zullen zijn brand-
; offer *n zijn* dankoffeien bereiden, in
. lii.1 zal aanbidden aan di-n dorpel der
poort, en daarna uitgaan ; dorh de poort
*a) niet grslotrn worden lot opden avond.
3  Ook zal het volk dei lands aai.bid-
\\ den rnnr de deur derzelve poort, op de
sabbat en en op de nieuwe maanden,
. voor liet anngezigi des HEBREN.
Het brandoffer nu, dat de vorst den
; IIKI.ltl zal otteren, zal op den sabbat-
das ziin, zts volkomen lammeren, en
I een\' volkomen ram.
,"i tn bet *pijsod>.r, eene efa tot den
i ram, maar tot de lammeren zal bet
; spüsofler eene gave zijner hand zijn ; en
, olie. een hin tot eene efa.
Il Maar op drn dag van de nieuwe
maand, een ver, etn jong rund, van de
volkomene, en ze* lammeren, en een
ram ; volkomen zullen zij zijn.
! 7 Kn fr,i spü»offerzal hij bereiden eene
| efa iot den var, en eeneeta tot cïen ram ;
maar tot de lammeren, zoo als zijne hand \'
bekomen zal; en een hin olie tot eene efa.
5  En als de vorst ingaat, zal hijrfoor ;
! den weg van bet voorbuiB der poort in-
gaan, en door deszelfs weg weiltr uitgaan.
il Maar nts het volk dr* lands voor het
aangezigt des HEKKEN komt,opdege-
zeite hoogtijden, ilie door den weg van
tle Noord\' i poort ingaat om te aanbi<lden,
zal il\'fir den weg van dr Zuiderpoort wr-
der uitgaan; <n Aie.duur den weg van de
Zuiderpoort ingaat, zal dnor den weg van
de Noorderpoort nedtr uitgaan : hij zal
niet wed* rket ren deer den weg der poort,
door dewelke hij ia ingegaan, maar regt
voor /icb benen uitgaan.
10  Dr vorst nu zal in het midden van
! ben ingaan, als zij ingaan; <n als zü
uitgaan, zullen sij mui uitgaan.
11  Voort* op de ft-eeten, en op de ge-
tette hoogtijden zul bet spijsotïer zijn,
eene ela tot eenen var, rn eene ifa tot
eencn ram; maar tot de lammeren, eene
gave zijner hand; en olie, een bin lot
eene efa.
}\'2 Kn als de vorst een vrijwillig «flVr
zal iIwd, een brandoffer of dankofferen
tot een vrijwillig offerden HEElfE, zoo
zal men luin de poort openen, die naar
het oosten ziel ; en hij zal zijn brandoffer
en zijne dankotiVrrn dom, geüjk als bij
zal gedaan h-\'bben op den sabbatdag ; en
a!a hi) u edrr uitgaat, zal men de poort
«luiten, nadat hij uitgegaan zal zim.
13  Wijders zult gij ten volkomen jarig
lam dagelijks bereiden ten brandoffer
den HKEKE i alle morgens zult gij dat
. bere\'drn.
14  En gij zult ten spijsoffer daarop
doen. alle morgens een zesde deel %an
eene efa, en olie een derrie deel ven een
hin, om da mea)bloem te bedruipen ;
for een spüaoffer den i i I 1 R E, tot eeu-
! wijrr inxetlingrii, gedutj^lijk.
i 1.1 Zij zullen dan het lam, en het spüs-
! offer, en de olie alle morgens bereiden
. tot een gedurig brandoffer.
; 18 Alzoozegt de HeereUEKIÏE: Vt"an-
, neer de vorst aan iemand van zijne zonen
: een geschenk znDgrven ren zijne erfe-
nis, dat zullen zi\'-ne zonen hebben; het
1 zal hunne bezitting z;jn in erfenis.
. 17 Maar wanneer ii..i van zijne erfenis
een geschenk zal geven aan eencn van
zijne ki.< i-i-Ti pi. die zal dat hebben tot
het vryjaar toe ; dan zal het tot den
vorst wedei keeren • het is immers zijne
erfenis, zijne zonen zullen het hebben.
JS En de vorst zal niets nemen van de
erfenis des volks, om hen van buntie be-
zitting te bi-rooven; van zijne bezitting
zal hij ziinen zonrn erf nalaten; opdat
ni*t mijn volk, een iegelijk uit zynecr*
fenis. rrratrootd worde.
111 Daarna bragl bii raü door drn in-
gang, die aan <ie ziide der poort was,
tol de heilig* kameren. den priesteren
toeie/.fn»/r«i(/e, ilie naar hel noorden za-
gen ; en zie:, aldaar waseene plaats aan
beide züdin naar het westen.
:"" En h\'i zeide tot mij : Dit is de
plaats, alwaar de priisteis het srnuld-
offer rn bet zondoffer zullen koken\'; rn
wanr zij het spiisoffer zullin bakken,
opdat zij bet niet uitbrengen in het bui-
tenste voorhof, om het voik te heiligen.
Cl Toen bragt hij mij uit in het bui-
tenste voorhof, en voelde mij om in de
vi^r hoeken des voorbofs; en ziet, in
eiken hork des voorbofs was een ander
voor hofje.
\'22 lt- de vier hoeken drs voorhnfs wa-
rrn voorhofj* s met sehoersteeneu, van
veertig ellen de lengte, en dertig de
breedte ; dezelve vier boekhotjes badden
(ener!ei maat.
Ï3 En er was rondom in d<zelve een
ringpiuur, rondom deze vier; en er wa-
ren keuken» gemaakt beneden aan de
rjngmnren rondom.
\'24 En hi| zeide tot mij : Dit zijn de
keukens, alwaar de dienaars des huizes
bet slagtoffer des volks zullen koken.
HOOl\'DSTUK 47.
Het ireriirt vnn de lui Utre «valeren, die uit
<len nieuwen trui]*! vloei,Irn, \\». ]. Il> -. tori -
vim* vnn <te Imidpnlen vmi hrt nieime erf-
imler t>rael rn 3e
ii!r!i
31.
DAARNA bragt hij mij weder tot de
deur van hrt buis, en ziet, er vlo- !
ten wateren uit, van onder den dorpel i
des huizes naar het oosten; want het
voorste deel van het huis was «m het i
oosten; en de wateren daalden af van
onderen, uit dr regterzijde des huizes, !
van bet zuiden des altaars.
2 En bij bragt mtj uit itmir den weg {
vaude Noorderpoort, en voerde mij om !
riitor de» weg vhii hui: en, \'m dcbuiten- j
poort, den weg, die naar het oosten \'
giet; en ziet, de wateren sprongen uit
de regterztjde.
5  Als mm die man naar bet oosten
uitging, zoo was er Jttn meetsno^r in
zijn*, hand; en hij mat duizend ellen,en
deed mij door de waterm doorgaan, en \'
de wateren raakten tot nr.n de enkelen.
4  Toen mat bij ••.<>,, duizend ef/ea, en
dn -1 ],!i\' door de watertn doorgaan. t%
de watnen raakten tot aan de knieën;
en hij mat MM duizend, en deed inii <
doorgaan, n de wateren rankten tot
aan dr lenden.
a Voorts mat hij »oa duizend, m het
was eene beek. waar ik niet kon door-
gaan : want de wateren wr^ren hoogewa-
teren, waar men duor zwemmen moest,
eene beek, waar men niet kon doorgaan.
6  En !<ij zeide tot mii i Ilebt gij bet
gezien, niensebenkind ? Toen voerde hij ;
mij, tn bt:«gt ui\'.\'i weder tot aan den
oever der beek.
7  Als ik wederkeerde, ziet. zoo was
er aan den oever der b«tk zter veel" \'" Openb.2J:*-
geboomte, van deze en van gene zijde. \'
5  Toen /ride hij tot mij :Dt ze wateren |
vlieten uit naar het voutste Cinliléa, en
dalen af in het vlHkkr veld: daatnako- [
min zii in de zee; in de zte uitgebragt |
ïiiude, zoo worden de wateren gezond. ,
ii Ja bet zal KeM\'hiedm, dut allr le- !
vende ziel, die « r wruielt, overal, waar-
henen eene der twee beken z&l komen, [
leven zal, en daar tal zeer veel vischziin. f
omdat deze wateren daarhenen zullen !
-ocr page 587-
EZEt\'HIEL *t.
fekomeo zün. en lij zullen gezond wor-
eu, eu het ?al leven, alle», waarhenen
deze h-tk zal komen.
10  Ook zal bet geschieden, dat er vlt-
scherft aan dezelve zullen staan,vau En-
-\'"\'i aan tot En eglaïm loe ; daar zullen
ItUiatstn zijn tut tütspreidingder netten :
haar visch zal naar zijnen aard we/en
als de visch van de groote zee,zeerine- \\
nigvuldig.
11    Doch hare modderige plaatsen en
hare moerassen zullen nietgezond wor-
den, zij zijn tot zout overgegeven.
12  Aan de heek nu, aan haren oever,
zal van deze en van gene zijde opgaan I
allerlei•pU*ff«boomte,welk* blad niet sal ;
afvallen, noch de vrucht daarvan ver-
gaan ; in zijne maanden zal het nieuwe
vruchten voortbrengen; want zijne wate-
ren vlieten uit het heiligdom; «n zijne
vrucht zal zijn tot spijze, en zijn blad
a. tot \'• heeling.
ia Alzoo zegt de Ueere HEERE i Dit
zal de Iandpale zijn, naar dewelke gij het
land ten erve zult nemen, naarde twaalf
stammen Israëls : Joxef twee snoeren.
14  En gy zult dat erven, de een zoo
". wel als de ander; \' over hetwelk Ik mijne
\' • hand iieb opgeheven, dat Ik het uwen
[j vaderen zou geven; en ditzelve land zal
1 ulieden in et ten is vallen.
ii> Dit nu zal de Iandpale drs lauds
zijn: aan den noorderhoek, van d? groote
zee af, den weg van Hethlon, waar men
komt te Zedad.
Iii Ilamath.Berótha, Sibraïm,dat tus-
achen de Iandpale van Damaskus en tu«-
sehen de Iandpale van Hamath is ; Hater
Hattichon, dat aan de Iandpale van Ha-
vran is.
17 Alzoo /al de Iandpale van de zee af
zijn, Ilaiar-Enoo, de Iandpale van Da-
inaskii!*, en het noorden noordwaatts, en
de Iandpale van llamatii: en dat zal de
noorder boek zijn.
15   Den oosterhoek nu zult gijlieJen
meten van tusschen IIavran,en van t\'is-
sclien llamaskus.eii van tusschen Uileai,
en van tus«cheu het land Israël* aan de
Jordaan,van de iandpale af tot de Oostzee
toe s en dat zal de oosttrhoek zUn.
19 En den zuiderhoek zuidwaarts van
Thamar af, tot aan het twistwaier van
Kades, fuorta naar de heek benen, tot.
aan de groote zee: en dat /.al de zuidcr-
hoek zuidwaarts zijn.
2u En «len westerhoek, de groote zee,
van de Iandpale af tot daar men regt te-
genover Hamath komt: dat zal de wes-
terhoek zijn.
21   Ditzelve land nu zult gij ulieden uit-
deejen naar de stammen Israëls.
22  Maar het zal geschieden, dat gü bet-
zelve zult doen vallen in erfenis voorulie-
den,en voor de vreemdelingen, die in het
midden van u verkeeren.diekinderen in
het midden van u zullen gewonnen heb-
ben ; en zij zullen ulieden zijn,als een in-
boorling onder de kinderen Israëls; zij
zuil; n met ulieden in erfenis vallen, in
het midden der stammen Israëls.
33 Ook zal het geschieden, In den stam,
by welken de vreemdeling verkeert, al-
daar zult gij htm zijne erfenis geven,
spreekt de lleere HEERE.
HOOFDSTUK 4S.
Venieeiin:.\' vim het nieuwe erfland onder de
twaalf stammra Israëli, .ilzoo dat liet m-
ileelie \'waarvan ir; hoofdutuk t.1 iïe*proki-H
i* , hetwelk alfewoiiderd mi voorliet nelttf
dom, de priesters. Levieten, voor Stad en
VOnt, geleden kwnm tiuschm i Ie ze ven BOOT*
delijke eu vijf zuidelijke stamuMit, v». 1. De
afmetingen van de nieuwe stad, met de na-
men der poorten en van de stad, 30.
DIT nu zijn de namen der stammen.
Van het einde noordwaarts, aan de
zijde des weg;> van Hethlon, waar men
komt te Hamath, Hazar Enan, deland*
pale van Damaskus, noordwaarts aan de
zijde van Hamath,(ook zal hij den ooster-
e,i westerhoek hebben) zaltiaXkéén«rtoer
ktbheu.
2   En aan de Iandpale van Dan, van
den oosterhoek tot den westerhoek toe,
Aser een.
3  Eu aan de Iandpale van Aser, van
den oosterhoek af tot den westerhoek
toe, Nafthali een.
4  En aan de Iandpale van Nafthali,
van den oosterhoek ;ot den westerhoek
toe, Manatie een.
5  En aan de .„.,;. tl. van Manasse,
van ileu oosterhoek tot den westerhoek
toe, Efraim een.
ti En aan de Iandpale van Efraim, van
den oosterlioek tot den westerhoek toe,
Ruben een.
7 En aan de Iandpale van rluben,van
drn oosterhoek tot den westerboea toe,
Juda een.
S Aan de Iandpale nu van Juda, van
den oosterhoek tot den westerhoek toe,
zal bet hefoffer zijn, dat gülieden zult
otYrren, vijf en twintig duizend meetrif
tfn
in breedte, ei: de lengte, als van een
der undfi e deelen, van den oosterhoek tot
den west er boek toe: en het heiligdom zal
in het midden deszelven zijn.
y Hel uefoiïer.datgijüedendenlIEERE
zult offeren, zal wezen de lengte van vijf
t-n twintig duizend, en de breedte van
tien duizend.
Ut En daarin zal het heilig hefoffer lyn
voor depriesteren, noord naar is\'ft^ lengt*
van vijf en twintig duizend, en west-
waaris de breedte van tien •luizend, en
oosiwaarts de breedte van tien duizend,
en zuidwaarts de lengte van vijf en twin-
tigiluizind; en bet heiligdom de» HEE-
RKN zal in het midden aesxelven zijn.
11   Het z.il zün voor depriesteren,die
geheiligd zijn uit de kinderen van Za-iok,
ilie mijne wacht hrbben waargenomen;
die niet gedwaald hebben, ais de kinderen
lsrails dwaalden ; gelijk ais de andere
Levieten gedwaald hebben.
12  En het geofferde van het hefoffer des
land» zal hunlieden een e heiligheid der
heiiigbeden zijn, aan de Iandpale der
Levieten.
13  Voorts zullen de Levieten tegenover
de Iandpale der prieateren hebben de
lengte van vyf en twintigduizend,ende
breedte van tien duttend; de gansene
lengte zal zijn vijf en twintig duizend,
en de breedte tien duizend.
14  En zij zullen daarvan niet verkoo*
pen, noch de eerstelingen des lands ver-
i wisselen, noch overdragen, want bet il
; eene heiligheid dtn HEEUE.
16  Maar de vijf duizend, dat is hetgeen
overgelaten is in de breedte,voor aan de
vijf en twintig duizend, datzal onheilig
zijn, voorde stad, tot bewoning en tot
voorsteden*; en de stad zal in bet mid-
den daarvan ztjn.
lo Eu dit zullen hare maten zijn : de
noorderhoek, vier duizend en vijfhonderd
I meetritUa ; en de zuiderhoek vier dui-
zeud en vijf honderd ; en van den ooster-
hoek vier duttend en vijf honderd; en
de westerhoek vier duizend en vyf
honderd.
17   De voorsteden nu der stad zullen
zijn.noordwaarts twee honderden vijftig,
en zuidwaarts twee honderd en vijftig, en
oostwaarts twee honderd en vijftig, en
westwaarts twee honderd en vijftig.
13 En het overgelatene in de lengte,
: tegenover het heilig hefoffer,zal zün tien
duizend t»ostwaatts,tn tienduizend west-
1 waarts; en het zal tegenover bet heilig
; hefotïer zun;en de inkomst daarvan zal
; wezen tot onderhoud voor degenen, die
! de stad dienen.
-ocr page 588-
DA XI KI, I.
19 Kn dip de stad dienen, zullen haar
dienen uit alle stammen laraeJa.
JO Het gansrhe h» fofle r 7al zijn van Ttjf
en (wintin duizend weef» ie/Va. met vijf
fn twintig duizend i vierkant zult «tilie-
den het heilig hefoffer offeren, utrt de
bezitting der stad.
SI Kn het overgelaten? zal voor dm
vorst ziin.VAn deze en van genez\'idedes
> heiligen hefoffer*, en van de bexittingder
I stad, vooraan de. vHf\'ni twintig duttend
; meetmtiui drs* hefoffer», lot aandcoos-
: ter en wesler ïandpf.le, voor aan ile vijf
en iwintig duttend aan de wenterland*
paie, tegenover de mdVre der Jcr,,«/<ii* zal
voor den vorst liin; en het heilige h< foffcr
en hM heiligdom d.s huizes, zul in liet
. inidrfen daarvan zijn.
22 Van de betittlng nu der Levieten, en
van de hezittingdcr r-tad Af, zijndein het
midden \\ sn hetgeen des vorsten/al zijn;
iri.t ttissrhen de Inndpale van Juda, «n
lusschen de landpale tan Ihnjamin is,
] zal de* vorsten zim.
j 23 \\mig.ian i\'- voortl het overige der
I stammen : van den ooiteihoefc lot den
westerhoek toe, ilenin-uin Mn l*oer,
\\
24 Kn wan de landpale van itenJAuiin,
| van den ooaterhoek tot den westerhoek
i toe. Siimon een.
25 Kn aan dr landpale van Simr-on,
van dn oosterhoek tol den wes>erho\'k
toe. [ssasi : x- pen.
2ti Kn aan de landpale van Issaschar,
van den oosterhoek tot den westerhoek
toe, Zehulon een.
27 Kn aan de landpale van Zebulon,
van den oosterboi k tot den westerhoek
tor, Gad een.
2* Aan de landpale nu van Gad, aan
den zuiderhoek /urdwaarta, daar tal de
landpale zijn van 1 haniAr af, uuur het
t wint water van Kades.rcw-f\'* naarde beek
henen, tot AAn de groote zee.
21\' Dit in het land, dat giilieden zult
doen vallen in erfenis, voorde stammen
Iiraëls, en ilit zullen hunnedealen zijn,
spreekt de Heere HKKltE.
\'ui Voorta zullen dit de uitgangen der
stad zijn : van den noorderboek, vier
duizend en vijf honderd maten.
II Kn de poorten der stad znl>n ziin
naar de namen der stammen Istri-Ia ; drie
l>oorten noordwaarts: eene poort van
Huhen, eene puort van Juda, eene poort
van Leti,
32 Kn Aan den oosterhoek, vi*-r duizend
en vijf honderd maten, en drie poorten:
namelijk, fene poort van Jozef, eene
poort van Benjamin, eene poort van Dan.
S3 De zuideihoek ook vier duizend en
vijf honderd maten, en drie poorten i
eene poort van Simron, eene poort van
[aaaachar, eene poort van Z»buton.
:t4 De westerhoek, vier duizend en vijf
honderd ; derzelver poorten drie. eene
puurt vr,r Giid. eene poort van Aaer, eene
poort van Nafibali.
38 Ilondoui achttien duizend; en de
naam der stad zal van dien dag af zijn:
DK I1KKIIK IS ALDAAR.
DE PBOFEET DAN I EL.
HOOFDSTUK 1.
; de ••.:.•.•enhci.l. Kn welke DaaJrl
•.llt-r; a.in lirt hoTdf* koainff*
hun a*>l*rt namen, en D.iniül noemde
hij l>i-lt«azar, en Ifananja Sadrach. en
Miwê] Meaach, en Airarjft A ln\'-d-rejjo.
H Daniël nu nam \\oor in zijn hart,dat
hij zich niei zoitontreinizen met de stuk-
ken van de spijs des konin<s. noeh met
den wijn iüm dranka t daarom verzocht
hij van den overs\'e der kAaierlinxeu,dat
hij zich niet most ontreinijfeu.
y Kn God icaf Daniël cenadsen barm-
hartiichei.I voor het umgexlft van den
overste der kamerlingen.
In AVant de overat*» der kamerlinzen
zei<le tot Daniel: Ik vreeze mijnen heer,
den komn?, die u[ieder spijs, en uüeder
drank verordend heeft : want waArom
zou hit tlieder aanseziiften droeviirer
zien, dan der jonitelinsen. die in zelijk-
beid met ulieden z(in? alzoo zotidt ,-ii
miin hoofd bij den koning schuldig
maken.
il Toen telde Daniël tot Melzar, dien
de overste der kamerlingen gesteld had
over Daniel,Ilanimjii, Mis: cl en A/tirja :
12   Beproef tocii uwe knechten tien da-
gen lang. en men geve ons van het ge-
znaide •<• eten. en water te drinken.
13  Kn men zie voor uw aangezigt onze {
gedaanten, en de gedaanten d.-rjongelin-
iren. die de snikken van de spi.-sdes ko-
nings eten ; en doe met uwe knechten,
naar dal gij zien zult.
M Toen hoorde hij hen in deze zaak,
en hii beproefde ze tien dAgen.
IS Ten einde nu der ti«n dagen, zag
men, dat hunne gedaanten ichooner wa-
ren, en fü vetter waren van vleeseh,dan
al de jongelingen, die de stukken van de
epijs des Itoniogi Rteu.
lfi Toen geacniedda het, dat Mei/arde
stukken hunner spijs wegnam. mit9.ra-
den den wijn huns drank*, en hij gaf
hun r*4 het tTgaaidr
17 Aan de.e vier jongelingen nu gaf
\'i*t>< 1
-_-. i...i,..-n. r». I. Ito* rad**-
I s»
wondrrli k God hen heeft bjjeiniaan,
ir uitnemende i*g*hei*l, waarmede de
• hen heeft begaafd, Inzonderheid Yi-.\\-
alle w ij/cn en sterrefcijkers iler
. 19.
IN bet derdi
jaar des koningrijk» 1
J.-jikiiii. den koning van Juda,
" knmi: Nebakndnézar, de koning van
bftbt], te Jei iizalem. en belegerde haar.
| 2 Kn de Heere jcaf Jojakim, den ko-
niug van Juda, in zijne hand, en »en deel
der vaten van het huis Goda; en hij
brajrt ze ia het land vaii Sinear. ut het
huis zijns gods ; en de vaten brugt hïjin
bet srhathuis zijns tcods.
*1 Kn de koninjcaeide tot A\'spenaz. den
ovemte zijner kamerlingen, dal hijvoor-
brena^inlOU nenigtn uit de kinderen ln-
raels, te Wet en, uil het koninklijke zaad.
en uit de prinsen.
4 Jonir<li\'uen. aan dewelke ^een ire-
brek ware. maar *ciioon van aanpezijrt,
en vtrnuttiir in alle «Qaheid,en ervaren
in wefenacbap, en kloek van verstand,
, en in dewelke bekwaamheid nare.om te
ataan in dei koning* palvia; en dat men
! hpn onderwee* iu de hoeken en spraak
der Chaldeen.
\' 5 Kn de koning verordende hun, wat
•  men ze da* hij dav *. ven zou van de
. stukken iler spin de» kornis», i n vanden
j wiin ziina drank", en (\'At men hen drie
! jaren altQO optooi, en dat zij (en einde
, derzche touden ritRan voor het aanga*
•  zigt des konings.
i il Onder dezelve nu waren uit de kin*
, deren van Juda, Daniël, Ilanunja, Miaail
en .\'..\'
7 Kn de overvte der kmnerlirjien raf
-ocr page 589-
DANIËL :
God wetenschap en verstand in alle boe-
ken, en wijsheid , maar Daniël «af Hij
verstand in allerieigezigtcn en droomen.
IS Ten einde nu drr dagen, waarvan
de koning gezegd had, dut mrn hen zou
inbrengen, 700 brast ze de overste der
kamerlingen in voor het aangezet van
Nehukadné\'zar.
19 En de koning sprak met hen, doch
er werd uit lira uilen niemand gevonden,
gelijk Daniël. Haminja.Misaël en Azs\'iria;
en zij •tonden voor liet aangezigt des
konings.
CO En \'m alle zaken van verstandige
wisheid, die de koning bun afvroeg, 700
vond hij hen tienmaal hoven al de toove-
naarset sterrekijker», die in zijn ganache
koningrijk waren.
Cl En Dan iel bleef tot bet eerste jaar
van den koning Kores toe.
HOOFDSTUK C
Dr koning Xelie.kadnéxiir dronmt prncn droom,
welken In; vergelen hebbende, tan .Ie wjlien
.Ier Chnl.lrin heireert te weten, v». 1. De-
geert, is te zwaar; en er is niemand
anders, die dezelve voor den koning te
kennen kn,i geven, dan de Goden, wel*
ker woning bij het vleesch niet u.
1" Daarom werd de koning toornig en
zeer verbolgen, en zeide, dat men al de
wijzen te Kabel zou ombrengen.
!3 Die wet dan ging uit, en de wijzen
werden gedood ; men zocht ook Daniël ,
en zijne niedgezellen, om gedood te wor* 1
den.
14 Toen bragt Daniël eenen raad en
oordeel in, aan A\'rioeh, den overste der \'
trawanten des konings. die uitgetogen 1
was. om de wijzen van Kabel te doeden. ;
1.\'» Hij antwuorddeen zeide tot A\'rioch,
den bevelhebber des koning*: Waarom
zou de wet van \'s koning* wejre ;oo T*r- 1
haast worden ? Toen gaf A\'rioch aan Da- ]
nii-l de zaak te kennen.
lti En Daniël ging in. en verzocht van
den koning, dat hü. hem eenen bestemden
tüd wilde geven, dut hij den koning de
uitlegging te kennen gave.
17 Toen ging Daniel naar zijn huis. en
hij gaf de zaak zijnen medgezelleu, Ha-
nanja, Misaël, en Ailtrja te kennen;
IN Opdat zij van den God des hemels
barmhartigheden verzochten over deze ,
verborgenheid, dat Daniël en zijnemed* :
gezellen met de overige wijzen van Uabel
niet omkwamen.
19 Toen werd aan Daniel in een nacht-
gezigt de verborgenheid geopenbaard;
toen loofde Daniël den God des hemels.
2i) D.-tiiiël antwoordde en zeide : De
naam Gods zij geloofd van eeuwigheid
tot in eeuwigheid, want zijne is de wijs-
heid en de kracht,
£1 Want Hij verandert de tijden en
stonden. Hij zet de koningen af, en Hij
bi v.\' .ij .: de koningen . Hij geeft den
wijzen wijsheid, en wetenschap denge-
nen. die verstand hebben;
CC Hij \'openbaart diepeen verborgene
dingen; Hij weet, wat in het duister
is, want het licht woont bij Hem.
23 Ik dank en ik loot" l\',o God mijner
vaderen! omdat Gij mij wijsheid en
kracht gegeven hebt, en mij nu bekend
gemaakt hebt, wat wij van U verzocht
hebben, want Gij hebt ons des konings
zaak bekend gemaakt.
Cd Dn»roui ging Daniël in tot A\'rioch,
dien de koning gesteld had om de wijzen
van Uabel 0111 te brengen ; hij ging henen
en zeide aldus tot hem: Krengde wijzen
van Kabel niet om; maar breng mij in
voor den koning, en ik zal den koning
de uitlegging te kennen geven.
SS Toen bragt .A\'rioch met haast Da-
niël in voor den koning, en bij sprak
alzoo tot hem : Ik heb eenen man van
de gevankelijk *veggevoerd«n van Juda
gevonden, die den koning de uitlegging
zal bekend maken.
2<> De koning antwoordde en zeide tot
Daniël, wiens naam liéltsazar was: Zijt
gij magtig mij bekend te maken den
droom, dien ik gezien heb, en zijne tiit*
leggiug ?
C7 Daniël antwoordde voor den koning,
en zeide : De vtrrhorgrnheid, die de ko-
ning eischt, kunnende wijzen,de sterre-
kijkers, de toovenaars, en de waarzeg*
gers den kuning niet te kennen geven;
28 Maar er is eea God in den hemel,
die verborgenheden openbaart, die heeft
den koning Nebukadnezar bekend ge-
maakt wat er geschieden zal in het
laatste der dagen; uw droom, en dege-
zigten uwahoofdtop uw leger,zijn deze:
Cü Gfi, 0 koning! op uw leger zijnde,
klommen uwe gedachten op, wat hierna
geschieden zou; en Hij, die verborgene
dingen openbaart, beeft u te kennen
gegeven wat ir ge-cbieden zal.
30 Mij nu, mij is de verborgenheid geo-
niet kunnende, wórden li
1I001I
r.lt Dai
12. T)e
een gexigt L"ro|ient>;i:ird, n.iclnt hij
inetlLTezellen God den Heete ijverig hadden
zrhecien, 17. Wrvirvuor lij (lod danken, 23.
Dnniï\'1 openbaar! den koning tien droom, rn
de uitlening vnn dien, IS; waaroin Daniël
duor ilrn koning wordt verhoogd, M>.
IN bet tweede jaar nu des koningrijk*
van Nebukadnezar, droomde Neon*
•..fliL\' /,•!• droomen : daarvan werd zijn
geeet verslagen, en zijn slaap werd in
hem gebroken.
C Toen zcide de koning, dat men roepen
zou de toovenaars,en de sterr\'kijkers, en
de guichelaars, en de Chaldeën, om den
koning zijne droomen te Uennen te ge-
ven: zij nu kwamen, en stonden voor
het aangezigt des konings.
3 En de koning zeide tot hen : ik heb
eenen droom gedroomd; en mijn geest is
ontsteld, 0111 dien droom te weten.
! 4 Toen spraken de Chaldeën, tot den
1
\'. koning in het Syriach : O koning, leet\'in
eeuwigheid! /.eg uwen knechten den
droom, zoo zullen wij de uitlegging te
kennen «even.
ó De koning antwoordde en zeide tot
de Chaldccn : De zaak is mij ontgaan :
indien gij mij den droom en zijne uit-
3.2\'.>. legging niet bekend maakt, •• gij zult in
1 stukken gehouwen worden, en uwe hui*
I zen zullen tot anen drekkoop gemaakt
j worden.
! li Maar indien «ulieden den droom en
; zynr uitlegging te kennen geeft, zoo zult
! gij geschenken en gaven, en groote eer
van mij ontvangen ; daarom geeft mij
den droom en zijne uitlegging te ken-
nen.
7 Zij antwoordden ten tweede male,
en zeiden: De koning zegge zijnen kn?ch-
ten den droom, dan zullen wij de uit*
legging te kennen geven.
S De koning antwoordde en leidei Ik
weet vasteliik, dat gij lieden den tijd nlt-
koopt, dewijl rij ziet, dat de zaak mij
ontgaan is.
9 Indien giüieden mij dien droom niet
te kennen geeft, oliede* vonnis is eener*
lei; daarom hehtgijeen leugenachtig en
verdicht woord voor mji te zeggen be-
reid, totdat de tijd verandere ; daarom
zegt mij den droom, dan iv.\\ ik weten, dat
gij mij deezelfs uitlegging zult te kennen
geven.
in De Chaldeën antwoordden voor den
koning, en zeiden: Kr ia geen meoscb op
den aardbodem, die des konings woord
zou kunnen te kennen geven; daarem in
er geen koning, groote of heerseher.die
zulk eene zaak begeerd heeft van eenigen
toovenaar, of sterrekiiker. of 1\'baldrër. \'
11 Want de zaak, die de koning be- !
-ocr page 590-
! penbaard. nier door de wijdheid, die iu
j mi) ia boven alle ]t vinden ;\'naar daarom,
opdat men de-a koning de uitlening zou
( bekend uinken. enop.iat. gij degedruMen
; u*s harten zcudt weten.
31 (lij, u koning ! zaagt, rn liet, t was
een groot beeld, dit breU waatrrfftUjk,
en \'< szelfi glans wm uitnemend «taandr
tegen n over. en zijne gedaante wn
schrikkelijk.
--2 Ji. : hoofd van dit beeld was van
gord goud; zijne borst tu zijne armen
van rilver; zijn buik < ;: zijne dijen
van koper;
Kt Zijne Khenkelen van ijzer; z\'ine voe-
ten eensdeels van ijzer, en eensdeels van
leem.
34  Dit zaagt gij, totdat er cm «een
aftfehotiwt-n werd zonder handen, die
sloeg dat beeld-ian zijne voet» n van ijier
en leem, en vermaalde ze.
35  Toen werden tezamenvermaaM het
ijzer, Jeeat, koper, zilver en goud. en zij
werden gelijk kaf van .te doraehvïoeren
de* zomers, < n de wind nam ze weg, en er
werd Reene plaaia voor dez< ivc gevon-
den; maar de steen, die het b-eld gesla-
gen beeft, werd tot eenen ir root en berg,
alzoo dat bil \'lf gWieele narde vervuld»*.
3(1 Dit isdedroom ; zijne uitlegging nu
zulien n*ij < oor den koning zegxen.
37 tii. o koning? züt een koning der
koning» n: want deGod des hemels heeft
u een koningrijk, mn^t, en sterkte, en
eer gegeven;
3*; 1 ii wend. waarmenachcnkinderm
wonen, hofl Hij de bersten de* veldseu
de vogelt n des hemels in uwe band ge;.-e-
ven, en Hij heeft u gesteld tot een" heer\'
scbcr ovtr al dezelve; «ij zijt dat gouden
hoofd.
39 Kn na ii zal een ander kon iugrijk
opslaan, lager dan het uwe ; da-irna een
ander, hef derde koningrijk van koper,
hetwelk beerseken zal over de geheeie
aarde.
10 E> het vierde koningrijk zal bard
zijn,gelijk ijzer ; aang\'-zi»n b"t ijzer alle*
vermaalt en verzwakt : geluk nu het
User, dat zulk* alles verbreekt,uhua zal
bet vermalen cc verbreken.
41 Kn dat gij gezien hebt de voeten en
de teen< n, ten deele van pottenbakker**
leem, on ten deele van i|ier,dat zal ten
gedeeld koningrijk zijn. doch daar zal van
des ijzers vastigheid in tijn, ten Welken
aanzien rij gezien hebt ijzer vermengd
met modderig leem;
4" Ln de tecnen der voeten, ten deele
ijzer, en ten deele leem, dat koningrijk
zal ten deele bard zijn. en ten deele broos.
43  tn dat gij gezien hebt ijzer ver-
mengd met modderig leem; zij zullen zich
trd door menschelijk zaad vermengen,
maar zij zulim de een aan den ander niet
hechten, gelijk ala zich :jzer met leem
niet veruit-nst.
44  Doch in de dagen van die koningen
zal de God des hemels een koningrijk ver-
wekken,\'dat in der eeuwigheid niet zal
verstoord worden; en dat koningrijk zal
aan geen ander volk overgelaten worden:
het zal al die koningrijken vermalen, en
teniet doen, maar zelf zal het in alle eeu-
wigheid bestaan.
43 Daarom hebt gij gezien, dat uit den
berg een steen zonder handen afgehou-
\\w o :- geworden, die het ijzer, koper,
leem, zilver ettKOM vermaalde; degroote
God heeft den koning bikend gemaakt,
wat hierna geschieden za! i de droom nu
ia gewis, en zijne uitlegging is zeker.
4l> Toen viel de koning Nchukadnézar
i>!> zijn aangezigt, en fiauha.i D<iuit.-l;en
hij zcide, dat men hem mrt Iptttoffei\'en
liefelijk reukwerk een drankofler doen
zou.
47 De koning antwoordde Daniël e»
zeide; Het is de waarheid, dat ulieder
God een God der god»-n is, en een Meere
der koningen, en die de verborgenheden
openbaart, dewi.il gij deze verborgenheid
hebt kunnen openbaren.
#1 i e :i maakte de koning Daniël
groot, en bij gaf hem vele groote ge-
schenken, en hij stelde hem tot een\'
heersrher over net ganse ij e landschap
van lia\'oel, en eenen overste der over-
beilen om al de wijzen van itabel.
4\'J Toen verzocht Daniël van den ko-
ning; en hij stelde Sadracli, Mesacb en
Abéa-ne-fO over de bediening van het
landaenap van tinue]; maar Daniël*\'**/
aan de poort d»>s koning?.
HOOFDSTUK 3.
NfhiiLitilnr--.tr rf.-t rrn lieelU op en «til dat
alle man lift i.tl n-.nMU.Irn, v». 1. Dr mnl-
imellvn nm Daniël, emuu wrtgm«d> rn
<l.\' In•lit-i-\'Sii-\'rii.lo koning \\er*eht»nUr. wor-
ilrn in renen iiiricrn oven eeivor|Mii <>p <tr
nnnklairl Art fhaldcëa, 8. doet) n.....Irrlisar
van God bewwtnl eu vprltMt, tetwgl \'m. die
hn vuur Mookien, lerbranilden, a-i. Etier-
ovtf ontzette iieli il" koning uiti rinntr irrr.
\'2\\. rn hij prijst (iinl. van wege rij"r ^e-
tr<iii«lieiil rn 11101.-1 lulheiil, 2S.
DK koning Nebukadndznr maakte een
beeld vim goiui, welks hoogte was
zestig ellen, zijne breedte zes ellen ; hij
rigtte bet op in het dal Duin, in het
landschap v.,n liabel.
•2 Bn *fe koning _\\eb\'ikadn»;ar zond
henen, om te verzamelen de stadhouder*,
de oven-edtn en de landvoogden, de
wethouder*, de schatmeesters, de rands*
heeren. de ambtltedeu, en al de heer-
schapper* der landschappen, dat zij
komen zoud»n tot ii* inwiiding van het
beeld, hetwelk de koning Nebukadnezar
bal opgerigt.
3  Toen verzamelden zich de Htadliou-
ders, de overheden, de landvoogden, de
wethouders, de schatmeesters, de raads
heeren, de ambtïiedeti, en al de heer-
"•cliAppers der landschappen, tot inwij-
ding van het beeid, hetwelk de koning
NebukaduêzAr liAd opgerigt; en zti ston-
ueii voor bet beeld, dal Nebukadnezar
opgerigt had.
4  Kn een heraut riep met kracht: Men
zegt u aan, gij tolken, gij natiën, en
tongeu t
.ï Ten tijde als gij hooren zult het ge-
litid des hoorns, der pijp, der citer, der
vedel, der paal tere». Bei akkoordgeznngs,
rn allerlei soorten van muziek, zoo zult
gijlieden nedervallen. m aanbidden het
gouden beeld, hetwelk de koning Nebu-
kaduézar heeft opgerigt :
ti tu wie niet nedervalt en aanbidt, die
zal te dierzelver ure in het midden van
den oven des brandenim vuurs geworpen
worden.
7 Daarom te dier tijd als al die volken
hoorden bet geluid des booms, der pi.ip,
der citer, der vedel, der psalteren, en
allerlei soorten der muziek, alle volken,
natièn en tongen nedervAllende, aauba-
den het gouden beeld, hetwelk de koning
V li\'i !.;l.\'i: • ;tr \'i/i.i opgerigt.
4 Daarom naderden even ter zelver tijd
chaldeeuwsche mannen, die de Joden
openlijk beschuldigden;
y Zij antwoordden en zeiden tot den
koning Nebukadnezar : O koning, leef
iu der eeuwigheid I
i" i >\' i. o koning ! hebt een bevel gege-
vtn, dat alle menschen, die hooren
zouden het geluid des hoorns, der pijp,
der citer, der vedel, der psalteren, en
des akkoonlgezangs, en allerlei soorten
van moslek, nedervallen. en het gou-
den bt eld aanbidden zouden:
11 En wie niet ne,lei viel, en aanbad,
die zou in het midden van den oren des
brandenden vnnfl geworpen worden. I
-ocr page 591-
DANIËL 4.
J. v. C,
5Sti,
IC Er zijn joodsche mannen, die gij
over «Ie bt-dieuing van het landschap van
Babel gesteld hebt, Sadrach, Mesach en
AbeM-nego; \'leze mannen hebben, o ko-
ningl op u geen aCüt gesteld.uwe godrn
etren 4ii nut, en tii bidden het gouden
beeld niff aan. hetwelk gijnpgerigt In \'•••.
13 Toen zeide Nebukadn^zar iii toorn
en grimmigheid, dat uien Sadrach., Me-
sach en Abéd-nego voorbrengen zou :
toen werden die mannen voor den koning
f eb ragt.
J4 NeV.ikadneVar antwoordde en zf ide
tot hen: I* het met opzei. Sadrach, Me-
•ach en Abt-1-nogo, dat giilieden mijne
roden niet rert,en het gouden beeld, dat
ik opgerigt heb. niet aanbidt ?
15  Mu dan, /oo giilicdtn gereed zijt,
dat gij ten tijde als ;;i) hoort n zult bet
geluid dei hoorn*, der pijp, der citer.dt-r
vedel, d*r psalteren, en des akknordge-
zangs.eu allerlei soort eVrmnzlek, ne*icr-
valt. en aanbidt het Geeld.dat ik gemaakt
heb, ;io ia net weit maar zoo gijliedru
het niet aanbidt, ter telver ure zult (tij-
lieden geworpen worden in bet midden
van den oven de* brarttlendcn vuurs ; in
wie is de God, die ulieden uit mijne han-
den verlossen zon ï
16  Sadrach, Mesach en Ab<;d-nesroant-
woorddeneu zeiden tolden koning .\\ebu-
kadn<\'!ar : W"v, hebben nitt noodiguop
deze zaak te antwoorden.
17  Zal nel zoo zijn, OUie God, dien wij
eeren. is oiagttg ons te verlossen uit den
oven des hrandenden vuurs, en IIÜ zaloH<
uit uwe i.itml, o koning! verlossen.
18  Maar zoo niet. u zü bekend, o ko-
ning! dat wii uwreoden niet /.uilen eer: n,
noch het souden breid,dat gij hebtcpge-
rigt. zullen aanbidden.
19  Toen werd Nebukadnezar vol grim-
migheid, m de gedaante zijn» aangesigti
veranderde tegen Sadrach, Meaach en
Abéd-nego; hij antwoordde en zeide.dat
men den oven zevenmaal meer heet m:t-
ken zou dan men dien pleegt lieet te ma-
ken.
SD En tot de sterkste mannen van
kracht, die in zijn heir waren, zeide hij,
dat zij Sadrach, Mesach. en Abéd-negi»
hinden zouden, om te werpen in den oven
des brandenden vuurs.
ï\' Toen werden die mannen g< bonden
in hunne mantels, hunne broeken, en
hunne hoeden, en hunne andere kleede-
ren, en zij n ierpen hen in hei Luidden van
den ovph tbs brandenden vuurs.
-C Daarom dan, dewijl het woord des
koniug* aandreef, en de oven zeer heet
was, zoo hebben de vonken des vuur* die
mannen, die Sadrach. Mesach en \\> -l-
nego opgeheven hadden, gedood.
.\'.< Manr tr/x die drie mannen, Sadrach,
Mesnch en Abéd-nego in het midden van
den oven des brandenden vuurs, gt-boc-
den zijnde, gevallen waren :
24 Toen ontzette tïch de koning Ne-
bu katl:, • ,: r en hii stond op in der haast,
antwoordde en zeide lot zijne raad*hee-
ren ; Hebben wij niet drie mannen in het
I midden des vuurs, gebonden zijnde, ge-
I worpen? Zij antwoordden en zeiden tot
den koning : Het is gewis, o koning!
SS Hij antwoordde en zeide: Ziet, ik zie
vier mannt-n los wandelende in het mid-
den des vuurs. en er is «een verderf aan
hen; en de gedaante des vierden U gelijk
eens zoons der Godt-n.
-f Toen naderde Ncbukadn^zar tot >le
deur van dei oven des brandenden vuurs,
antwoordde en sprak: Gij Sadrach. )!«•
sach en Abéd-nego, gij knechten des al-
lerhoagsteii Gods ! gaat uit en komt hier !
Toen gingen Sadrach. Mesach en Abéd*
netto uit het midden des vuurs.
27 Toen vergaderden de stadhouders,
•Ie overheden, en «Je landvocgden. en de
raadsheeren des konings, deze mannen
beziende, omdat het vuur over hunne lig-
chamen nlei geheerscht had, en dat het
haar buns bootte niet verbrand wa*, en
hunne min»"ls niet vj-rbrand waren, ja
dat de renk des vuurs daardoor niet
«eraan was.
28 \\t \'bu kadn«:iar antwoordde en zeide:
Geloo:"\' zij de God *«n Sadrach, Mesach
en Abê*d*negO,die zitnen f njfel cezonden,
en zijne knechten verlost heeft, die op
Hem vertrouwd hebben, en des koniiitfs
woord veranderd, en hunne lichamen
ov» r^efceven hebben,opdat zjj (ftenen ifod
eerden noch aan batten, dan hunnt n God.
Ï9 Daanmi wordt van mij een bevel
<ejtcv<n, .lat alle volk, nntie en ton<. tlie
lastering spreekt tee<-n ilen Goii van Sa-
dach, Mesach en Ab-:d-ne(to. " in stuk-
ken rjebonwra worde, en iijn huis tol
een\' drekhoop RtMeld worde: wanteris
*eeu and<r God. die alioo verlossen kan.
3*) Toen maakte de konin* Sa Irach,
Mesach en Ahé.l-neifo voorspoedig in het
landschap van Bahf-1.
HOOFDSTUK J.
Nt\'hiikndiit:znr wrkumliiri nmi alle volken, »"\'
erne opmhare belijdëni» voor hen, itr WOB"
ileren, welke tloÓ i.m h\'ui hft II «etlf-sn.
\\«. ï. Tm ilnt fin-Ie veihimlr hu dea ilr.ium.
weUen h-; rrh*>i heeft, *: m hoe Pastel
ilitu keen «hfreterd i« irroate etslrfterisw,
W, I\'unitl KTiin.int ilrn koning \'.it tKw-\'e,
27. Or iiitkotifi bevesthn de RJttetnrbu van
Duiêl, *8: nraarovef rle konlac God den
He*re we«I»roti( pr>j«*. en loufi. 37.
DE koning Nebakadn^sar aan allevol-
k\' ti, natii-n en tonden, die op den
.\'an>rln ii aardbodem wontn : Uw vrede
worde vermenigvuldigd !
C Het \'ii .i-t,u- mij te Verkondigen de
leekenen en wonderen, die de allerhoog*
ste Goii Han inii Kcilaan heeft.
3  Hoe tcroot zijn ziine teekenen ! en hoe
ui i_\'i ._• ziine wonderen ! •• zijn ryk is een
etuwiif rijk, en zijne heerschappij is van
geslacht tot sesJacht.
4   Ik >ebukadn-Lzar, irerust zijnde in
mijn huis. en :n mijn oalei^ groenende,
ó Zag eenen droom, die mv, vervaarde,
en de gedachten, die ik op mijn bed had,
en do gezigten mijns hoofds, beroerden
mij.
tï Daarom is er een bevel van mij ge-
steld, dat men voor mü zou inbrengen
al de wijzen van Kabel, opdat zij mij
de uitlegging van dien droom zouden be-
kend maken.
7 Toen kwamen in de toovenanr*. de
sterrekijkeis, de Chaldeen en de waarzeg*
gers; en ik zeide den droom voor hen,
maar zii maakten mij zyne uitlegging
niet bekend :
s Totdat rui laatste Daniël voor mtï
inkwam, wiens naam fiVltsazar is,naar
den naam mijns gods, in wien ook de
geest der heilige Goden is; en ik vertelde
tien «1 room voor hem, 9*gge*4* :
y B\'Mtsazar, gij overste tier toovenaarsl
dewijl ik weet, tiat de geest der heilige
Goden in u is, en geene verborgenheid
U zwaar is, zoo zeg de tetlgteu iuüns
droonis, tüen ik gezien heb, te weten
zijne uitlegging.
10  De gezigten nu mijns hoofds op mijn
leger ware r/e;e .• Ik zag, en ziet, er was
een hoon: in liet midden der aarde, en
zijne hoogte was groot.
11  De boom werd groot en sterk; en
ziine hoogte reikte aan den hemel, en
hij werd gezien tot aan het tinde der
gansche aard».
12  Zijn looi\' was schoon, en zijne vruch-
ten vele, en er was spijze aan denzelvin
voor allen; onder hem vond hel gedierte
des veldj schaduw, en de vogelen des
hemels woonden in zijne takkt-n,en alle
tiereen werd daarvan gevoed.
-ocr page 592-
DANIEL .5.
13  Ik zag verder in de gezigten mijns
hoofd, op mijn leger; en ziet,ren vieh*
ter, namelijk een heilige, kwam af van
den hemel,
14  Ito< pende m«t kracht, er alduszeg*
gende : Houwt dien boom af, en kapt
lijne takken af, stroopt zijn loof af, en
verstrooit zijne vruchten, dat de dieren
van onder hem wegiwerven, en de vo-
gclen van zijne takken ;
15  Doch laat ilt-n stam me/ zijne wor-
telen in de aarde, en met eenen ijzeren
en koperen bind in liet teederegras des
velds; eu laat liem in den dauw des he-
raels nat gemaakt worden, en zijn deel
?\\) met het gedierte in het kruid der
aarde.
ld Zijn hart worde veranderd, dat het
geens menschen hort meer zij, en hem
worde eens beesten hart gegeven, en laat
zeven tijden over hem voorbijgaan.
17 Deze zaak i? in het besluit dei\' wach-
ters. en deze begeerte is in liet woord der
I heiligen ; opdai de ieveiuien bekennen,
: .lat de Allerhoogste heerschappij heeft
! over de koningrijken der mensehen. eu
geeft ze aan wien Hij wil, ja zet daarover
den langste ondier de nienschen.
is li. ... n droom heb ik, koning Nebu*
kaknciar. gezien ; gij nu. Béltsaiar! zeg
de uitlegging van dien, dewijl ai de w;i-
zen mJ\'ns koningriiks mij de uitlegging
niet hebben kunnen bekend maken; maar
ifij kunt wel, dewiji de geest der heilige
Goden in u i*.
19 Toen omzette zich Daniël, wiens
naam lldtsnzar is, bij ren uur lang, en
zijne gedachten beroerden hein. De ko-
ning antwoordde en zeide : üé\'irzazar!
laat u den droomen zijneuitlcgging niet
beroeren, Béltiaiar antwoordde en telde i
Mijn heer! de droom wederram uwen
hateren. en zijne uitlegging uwer. we-
. derpartydcr* !
j 2n De boom, dien gij gezien hebt, die
| groot en sterk geworden waa, en wieni
1 hoogte tot aan den hemel reikte, en die
! over hel gancche aardrijk gezien werd ;
Cl En wiens loof schoon, pn wiens \'
• vruchten vele waren, en waar «pij ze aan
| was voor allen, onder wien her gedierte
; des velds woonde, in in wiens takken
jde vogelen des hemels nestelden;
i "2 Dat rijt gij. o koning! die groot
! en sterk zijt geworden: want uwe groot*
l heid is zoo gewassen, dat zij reikt aan
; den hemel, en uwe heei schappij aan het
; einde des aardrijk*.
j "3 Dat nu de koning eenen wachter,
\' namelijk eenen heilige,gezien heeft, van
\' den hemel afkomende, die zeide: Houwt
, dezen boom af, en verderft hem,doch laat
den stam iiiri zijnt wortelen ie.de aarde,
1 en met eenen ijzeren en koperen hand
: in het teeder* gras des velde, en inden
dauw des hemels nat gemaakt worden,
! en dat zijn deel zij met het gedierte dis
; velds. totdat er zeven tijden over hem
i voorbijgaan;
j 2-1 Dit is de bed n Hing, o koning! en
j dit is een besluit des Allerhoogste», het-
j welk over mijnen heer, den koning, ko-
; men zal :
! -!ï Te velen, \'• men zal tt vaodemen-
schen verstouten, en met lier gedierte des
veld» zal uwe woning zijn, en men zal
u kruid, als den osseii, te smaken geven ;
en gij zult van den dauw de." hemels
nat gemaakt worden, en er zullen ze-
\'• ven tijden over u voorbijgaan* totdat \'
. gij bekent.nat deAllerbooyate heersclia]»* I
| pij heeft over de koningrijken der men* i
; schen, en geeft ze wien IJ ij wil.
! "*> Dat er ook gezegd is. dat men den \'
i stam met de wortelen van dien boom la* •
i ten zou; uw koningrüb zal u bestendig ;
: zijn. nadat gij zult bekend hebhen. dat j
de H*nvl beerscht.
27 Daarom, o koning! laat miin raad
u behagen, en breek uweiondenaf door
geregtigheid, en uwe ongeregtigheden
door genade te bewijzen aan de ellen*
digen, of er verlenging van uwen vrede
mogt wezen.
\'2* Dit alles overkwam den koning
Nebukadni\'-zar.
\'2\') trant op her einde van twaalf maan-
den, tont hij op het koninklijke paleis
van Bh hel was wandelende,
30  Sprak de koning, en lelde : Is dit
niet het groote Ba bel, dat ik gebouwd
heb tot een huis des koningrijks, door
de sterkte mijner magt, en tereeiemij*
ner heerlijkheid!
31   Dit woord nog zijnde In des konings
mond, viel er eene stem uit den hemel:
U, o koning Nebnkadnéiar I wordt ge*
Mgd: Hit koningrijk is van u gegaan.
82 En men zal u van de men*chen
verstooten.en uwe woning zal bji de hees-
ten des velds zün ; men zal u gras te sma-
kengevcii,alsdenossen.ener zullen zeven
tijden over u voorbijgaan, totdat gij be-
kent.dat de Allerhoogste over de koning-
rijken d"r menschen heerschappij heeft,
en dat Hij ze geeft aan wien Hij wil.
33  Ter wlver ure werd dat woord vol-
bragt over Nebukftdm\'\'zar, want hij werd
uit demenschen verstootenen hij at gras
als de ossen, en zijn ligchaain werd van
den dauw des hemels nat gemaakt, totdat
zijn haar wies ais der arenden redertn,
en zijne nagelen als der vogelen.
34  Ten einde dezer dagen nu. hief ik,
Nebukadnéiar.mijnroogen op tra hemel,
want mijn verstand kv-am weder in mij,
en ik loofde den Allerhoogste, en ik
prees en verheerlijkte den Eeuwigleven*
de, omdat zijne heerschappij in eene
eeuwige heerschappij,en zijn koningrijk
is van geslacht tot geslacht :
\'ih En al de inwoners der anrde zijn als
niets geacht, en Hij doet na;tr zijnen wil
met het heir des hemels en de inwoners
der aarde, en er is niemand, die zijne
hand afnla.ui. of tot Hem zeggen kan :
Wat doet Gij ?
3ti Ter zelvpr tijd kwam mün verstand
weder in mij; ook kwnm de heerlijkheid
mijns koningrijks. mijne majesteit en
mijn glans weder op roü : en ruijne rai.is*
heeren en mijne geweldigen zochten mij,
en ik werd in mijn koningrijk bevestigd ;
en mij werd grooter heerlijkheid toe-
gevoegd.
37 Nu prijs ik, Nebokadnésar. en ver-
hoog, en verheerlijk den Koning des
hemels, omdat al zijne werken waaHiejd.
en zijne paden gerigten zijn ; en Hij is
magtig te vernederen degenen, die in
hoogmoed wandelen.
HOOFDSTUK 5,
BélMtar, >1ie hij ?\'jnpn f-odilrliiozen maaltijd
den C,n,\\ van lamel bespotte en ile vaten
\\;ni tien tempel misbruikte, VI, 1 : wimlt\'*e-
weldlg verschrikt door een schrijven ann
ilen trand, hetwelk tfjne wij-en noch lezen
noch verslaan konden, ft, Daniël wordt, op
aanraden der oude koningin, geroepen, 10 ;
de*e veracht \'s koning* geschenken en L\'Pfft
hem goede vermaningen, 17. Paaroa leeet
Daniël het geschrift en legt, dat het de<*
koning, iiik)t>iL\':ui!f liehel-ile. «elke ook den*
telfden nacht is gevolgd, 80,
DE koning Bélsazar maakte een\' groo-
ten maaltüd voor zijne duizend ge-
weldlgen, en hij dronk wijn voor die
duizend.
C Als il\'-lsazar den wijn geproefd had,
zeide hij, dat men de gouden en zilveren
vaten voorbrengen zou, die zijn vader
Nebukadnézar uit den tempel.die te.Te-
ronden geweest was, weggevoerd had;
Opdat de koning en zijne geweldigen,
ziine vrouwen en zijne bijwijven uit de-
zelve dronken.
-ocr page 593-
iUMEl. &
>-7
] zelven, en geef uwe vereeringen aan •\'• ]• C.
i een* ander; ik zai uogtans het schrift          ™-
voor den koning leztn. en de uitlegging
zal ik hem bekend maken.
IS V.at u aangaat, o koning! de aller,
hoogste God heeft uwen vader Nebukad*
né/ar het koningrijk, en grootheid, en
eer, en heerlijkheid gegeven ;
19 l.tt van weg<- de grootheid, die Hij
hem gegeven had, heelden en sidderden
alle vq1 ken, natiën en tongen voor hem :
dien ii\'. wilde, doodde hii, en dien bij
wilde, behield hii In het leven, en dien
hij wilde, verhoogde hij, en dien hij
wilde, vernederde hii.
CO Maar toen zich zijn hart verhief,
en zijn geest verstijfd werd ter houv.iar*
dij, werd hü vanden troon zijns knning-
riiks afgestooten, en men nam de eer
van hem weg.
Cl \'<En hij wenl van de kinderen der h Dan 123.
mensenen verstootrn, en zijn hart werd
den beesten gei ijk gemaikt, en zijne wo*
. ning was hij de woudezelen ; men gaf hem
I gras te smaken gili;k den ossen, en zijn
ligchaam werd van den dauw des hemel»
nat gemaakt, totdat hij bekende, tlat
God, tle Allerhoogste. Heersciier is over
de koningrijken der ïmnsciit-n, en ovef
dezelve stelt, wien Hü wil.
SS Kn gii, Bflaaiar, zijn zoon ! hebt
uw hart ni*"t vernederd, tlhoewel gij dit
al\'es wel geweten hebt.
CS Maar yij hebt u verheven tegen tien
Heeie des Hemels, en men heeft de vaten ,
van zijn huis voor u gebragt, en ^ij,en
uwe geweldigen, uwe vrouwen, en uwe
büwijvep, hebben wijn uit der»"lv*> ge-
•i ronken, en de goden van zilveren goud,
koper, ijzer, hout en steen, il ie niet zien.
noch hooren, noch weien, hebt gij ge-
prezen ; maar dien God, in wiens hand
uw adem is, en hij wien al uwe paden
zijn, hebt g:j niet verheerlijkt.
C4 Toen is dat deel der hand van Hem
gezonden, en dit scbiift gete«-ï*?nd ge-
word an.
C-ï Dit nu ishet.schrifr.dat, daar sre-
teekendis : MEM;. MENE.TEKÉL,
UPHARS1N.
Cti Dit Is ,de uitlegtring tlezer woor-
den : MENK; God heeft OW koningrijk
getell. i-n ,HÜ heeft het voleind
e.~ TEKKI,; gü zijt :n werfcsehalen ge-
wogen, en ,gij zi,it »e Ügt gevonden.
Cs PERKS; uw koningrijk is verdeeld, ,
en het is den Meden en den Perzen ge- \'
geven.
S9 Toon beval B«:!saiar. en zij bekleed-
den Dsniél met purper, met eene gouden
keten om zijnen hal», en zij riepen over- [
luid van hem. dat hij de derdeheerscher
in dat koningrijk was.
30 In dien/elven nacht werd Bélsazar, j eiren 53S.
der Chaldeën koning, gedood.
HOOFDSTVK ...
Darim hei rQk\'Taa Babel oahMtti hel),
iifüilr, neentt voor, Daniël tt* verhetfen br>-
ven lijne h\'inilrnl en twintig landvorsten,
vs. I; .Irï.. hierover met iiijiiifhfi.1 vrrvul.1.
bewogvn den koning een aflroclitrh beslnlt
te nwltea, i1.*»t ufetnand binnen dertig dagm
iets ïoiulrn Mddm ilnii v.in >len koning al.
leen. on >Ir:itl>- vnn in ilrn knfl <:er leeunen
tr wnr>!cn trrworpen. f*. Pnnièl tiit l>evel
ovntnrdttmde, troral in den leeawtwlmH ze-
«oipm, 17; maar door r..»! woadarbaar be-
«raard en verhMt, BS. Zijne vijnniirn, in iIph
kuil iler leeiin(ii Lf n\'>r|H>n /ijr.ilc. irordea
tentoad door «t** loewwea venahewd, BS,
mviiiii God mir.lt iprpresea, BS,
DARITS. de Meder nu. ontving het
koniitgii;k, omtrent tweeen zestig!
jaren oud zijnde.
C t.n het dacht Darius goed, dat by
over het koningrijk stelde honderd en
twintig stadhouders, dieoverhet gansebe
koningrijk ziin zouden j
J. v. r.           3 Toen bragt men voor de goudenva-
i,8-          ten. die men uit den tf pal van het huis
           Gods, die te Jerüialem geweest wa«,ri\'ï-
gevoerd had ; en de koning in ztfne gewel-
.];.\'• n, zijne vrouwen en lyne bijwijven
dronken daaruit.
4   Zij dronken den wijn, en prezen de
gouden, en de zilveren, de koperen, de
ijzeren, de houten e» u steenen goden.
5  Ter zelvtr ure kwamen er vingeren
van eens uifmchen ham! voort, tlleachre*
ven tegenover den kandelsar. op den kalk
vnn den wand van het koninklijke pa-
leis, en de koning zag het deel der hand,
die daar schreef.
ti Toen veranderde ilcfa da liane des
koning*, en zijne gedachten verschrikten
hem: en ile handen zijner lenden wer-
den los, en zijne knieën stirten tegen
, elkander aan.
7 Zantiat de koning niet kracht riep,
i dat men deiteTrekÜkera,deCbaldecneD
• Je waarzeggers inbrengen zo» ; \'* d* ko-
. ning antwoordde en zeide tot de wyz( n
van llabel : Alle ruan, die dit schrift
lezen, en deaxelfk uitlegging "i\'i teken*
nen zal geven, di>- zal met pnrpi r gekleed
: «orden, niet eene gouden keten out *ti-
: nen hals, en hij zal de derde het-rscher
, in dit koningrijk zijn.
j .S Toen kwamen al de wijsen des ko-
; nings in; mear zij konden dit Kkrlfl
i niet leren, nncb \'Irn koning deszelfs
\', uitleggii.g bekend maken.
j y Tt«-n verschriktede koningBélsazar
i zeer, en zijn glans werd aan hemveran-
nerd, en zijne geweldigen werden ver*
baasd.
10  Om deze woorden d<* koning» en
zijner geweldigen ging dr koningin in
het huis d< *m na! tint*. De koninginsprak
en zelde i o koning, leef in eeuwigheid !
laat u uwe gedachten niet verschrikken,
noch uw glans niet veranderd worden.
11   Kr is een inan in uw koningrijk,
in wien .Ie geest der heilige (Jodin is,
a Dan. 2:r. want "in de dag?n uws vaders is bij
is. hein gevonden licht, en verstand, en wys-
heid, gelijk de wijsheid der Goden is :
daarom att lde hemde koning Nebokadnd\'
zar, ;iw vader, tot epn\'over3te dertoove*
naars, der ster rekiikers. der Clialdeen en
der wa-irzeïgers, uw vader. « koning!
IC Omdat ten voortreffelijke geest.en
wetenschap, en verstand van ecncn.die
droomen uitlegt, en tier aanwijzing van
raadselen, en van eenen. di" knoopen
ontbindt, gevonden werd in hem. in Da-
niël, dien de koning den naam van lï«:li -
saxar gaf: laat nu !>am<-I geroepen wor-
den, die zal de uitlegging te kennen
geven.
13 Toen wevd Daniel voor den koning
higebragt. He koning antwoordde en
zeide tot Daniël: Zijt gij dia Daniël «een
uit de gevankelijk wegvcvoerden van
Juda, die de koning, mijn vader, uit
Juda gebragt heeft?
H Ik heh toch van u gehooid, dat de
geest der (loden in uw is, en dat er licht,
en verstand, en voortreffelijke wijsheid
in u gevonden wordt.
lï Nu, zoo zijn voor ra\\\\ ingebragt de
wijzen e« de steriekiikers, om dit
schrift te lezen, en desüelfs uitlegging
mij bekend te maken; maar /ij kunnen
de uitlegging dezer woorden niet te
kennen geven.
Ift Doch van u heb ik gehoord,dal gij
uitleggingen kunt geven, en knoopen
ontbinden ; nu. indien gü dit schrift ruit
kunnen lezen, en desielfs uitlegging mij
bekend maken, gij zult me: purper bf-
kleed worden, met eene gouden keteu
om uwen hals, en gij zult de derde
heerscher in dit koningrijk zijn.
17 Toen antwoordde Daniël, en zeide
voor den koning: neb uwegaven voorn
-ocr page 594-
(IV XIEL7 .
r> En over dezelve drie vonten, van
deweike Dank-l de eerste (HoSOU : de»-
1 welken die stadhouders • lis zouden re-
k--ii-\' 1 a.\' feeën, uiidat de koning geene |
achade leed.
•l Toen overtrof deze Daniel ilie vor-
«ten en die stadhouders, daarom dat een [
voortreffelijker geest in hem wai; en de ]
: koning dacht hem Ie stellen offer het !
! geheele koningrijk.
•ï Toen zochten de vorsten en de stad*
bonden gelegenheid te vinden tegen Da- j
. r.i. . Mn wrgr hit koningrijk; tua&r üj
konden grene gelegenheld noch nriedaad
vinden, dewijl hij getrouw was, engeene
t vergrijping noch misdaad in hem ge- |
tonden werd.
ti Toen zeiden die m.mn< n : V-\'ïj lullen ;
teg^n dezen Daniël genie gelegenheid \'
vladen, tenzij wij tegen hem irts vin- \'
i den io de wet zijns Gods.
7 Eoo kwamen deze vorsten en de stad-
i honden met hoopen tot den koning, en
• telden Aldus tot hem: O koning Darins,
j leef in eeuwigheid ]
i s Al de vorsten dei rijks, de overheden
en sta \'.houders, dr rMusneerenen land-
: voogden Uebben zich beraadslaagd v n<- \'
koninklijke ordonnantie te stellen, en I
] een sterk gebod te maken, dat al wie
In dertig dagen ten eertoekdoen tal van i
\' een:gen god of iuen*cb, behalve van u
o koning] die zal indenkuüdtr leeuwen i
«•i\'Wf,r;i, ii worden.
i \'j Nu, o koning: gij xult een gebod be-
veetlgen, en ren schrift teejuste n, dr.t
niet veranderd worde, » naar de wet der I
\' Mednn en der i\'erttn, die nieï mag we-
derroeptn worden.
mi Daarom terkende de koning Daiius \'
dat schrift t-n Ejehod,
tl T.. • a nu Dam-l verstond, dat dit
I schrift getcekead was, ging bij in zijn !
\' buis !i:i nu had in rijneopperaaal opene i
\' vensters f» tegen Jeruzalem aan;; en hij I
! knielde « drie tijde» *a daags op zijne i
knieën, en bij bad, en deed bi Inden ia
voor zijnen God, naaenelUk gelijk bij \'
voor dezen gedoan had.
| i\'2 Toen kwamen die ïnannen met hoo- !
pen, en zij vonden Daniël biddende en j
| sineekende voor sijn.\'n God.
j 13 Toen kwamen zij nader, r n spraken
; voi..\' dtn koning van bet gebod des ko-
! ninga : Hebt gij niet een gebod getee-
{ keu.l, dat alle man, die in dertig dagen
! vaneenigen god of menscil feta verzoeken
I zou, behalve van u,o koning ! in den kuil
| der leeuwen zou geworpen worden? De
koniüg antwoordde en zeide: Het II eene
! vaste rede, uaar de wet Jer Meden en |
Perzen, die niet mag wederroepen wor-
Év*.
14   Toen antwoordden rij, en zeiden
voor den koning s Daniel. een van de
gevankelijk weggevoerden uit Juda, heeft,
o koning! op u geeu acht gesteld, noch
op bet gebod, dat gij geteekend hebt,
naar hij bid; op drie tyden \'s daags
zijn gebed.
1* Toen de koning deze rede hoorde,
Waa bü teer bedroefd b\\) zich zolvea, en
bij stelde bet hart op Daniël, om hem te
verlossen; ja tot den ondergang der zon
toe bemoeide bij zich, om hem te redden.
iti Toen kwamen die mannen met huu-
pea tot den koning, en zij zeiden tot den
koning : Weet, o Koning) dat der Meden
en der Penen wet in, dat geen gebod
noch ordonnantie, die de koning veror-
dend he it, mag veranderd worden.
17 Toen beval de koning, en tij brag-
ten Danb-1 voor, en wierpen km inden
kuil der leeuwen; en de koning ant-
woordde en zeide tot Daniël : Dw God,
dien t\\\\ geduriglijk eert, die verlosse u !
15   Kn er werd een steen gebragt, en op
dfn mond des knllagelegd] en de koning
verzegelde dencelvrn met zijnenring,en
mi t den ring zijner geweldigen, opdat
de wil aangaande Daniël niet zou ver-
eoderd wonlen.
f.\' Toen ging d«- koning nair zijn pa-
leis, en overnacntle nucnteren, en liet
geen vretigdespei vuur zich brengen ; en
z:jn slaap week verre van hmt.
--\' Toco stond de koning in den vroe-
grn morgenstond met het licht op, en
bij ging in t haa->t henen tot ilen kuil
dir teneren.
Cl Als h;> nu tot den kuil genaderd
¥««, riep hvt tot Daniël nirt eenedrwve
o tem ; de koning antwoordde en zeide
tot Daniël i *) DanléU, g>j knecht dea
levenden Qodal beeft ook uw Ood* dien
gij geduriglük eert, u van de leeuwen
kunnen fferloeeott l
•22 Toe» sprak Dan iel tot den koning:
O koning, leef in eeuwigheid!
?3 .Mijn God heeft zijnen Kngelt;ezon-
den, en ll(j heeft den ïmul der leeuwen
toegesloten, dat zi.j mij niet beschadigd
hebben, omdat voor llem onschuld in
mij gevonden is; ook heb ik, o koning
tegen .i geene misdaad gedaan.
•2i Toe» wt td de koning biwichzelTen
zeer vrolijk, en zeide, dat men Daniël uit
den kuil trekken zou. Toen Daniel uit
den kuil opgetrokken was, zoo werd er
geene schade aan hem gevonden, dewijl
hij in i. :r ii God geloofd bad.
?3 Toen bevai de koning, en zij bragten
die mannen voor, die Danié: overiuid
beschuldigd hadden, en zy wierpen in
den kuil der leeuwen hen, hunne kin\'
deren eu hunne vrouwe» ; en zij kwamen
niet op den grond de» kalis, ot de leeii-
wen heerschteu over hen. zij vermorzel
den ma: ü: hunne beenderen.
\'.>. Toen scbreef de koning Darius aan
alle volken, natiCn en tongen, die op
de gansene narde woonden : f w vrede
worde vermenigvuldigdI
•27 Van mU i» een bevel gegeten, dat
men iu de gansebe heerscoappy mijns
koningrijke beve en riddere voor het aan-
cextgt T«n den God van Daniel : want
Hü is de levende God, eu bestendig in
etuwlgheden, en^sQn koningrijk is niet
verderfelijk, *n zijne heerschappij istot
het einde toe.
?•* Hij verlost en redt, en Hij doet
teekmen en wonderen in den hemel en
op de aarde : die heeft Daniel uit bet
geweld der leeuwen verlost.
2i» Deze Daniel uu bad voorspoed in
het kuningrijk fan Dariiis. en in het
koningrijk van Kores, den 1\'cniaan.
HOOFDSTUK 7.
Il.-nii. : j\' t in een ïe*iirt vier dieren uit de tee
upkomeii, M. 1 . en ileti Oude van dagen
aan den Z<iun de« men-i hen een eeuwig rijk
overijeieiidr, \'J. DariH unlvnr.^\'t ile uil"
jreïiijt. 15, naaruver hij
tïd <
rdt. -2f..
IN het eerste jaar van Bélsazar, den
koning van Uabel, zag Daniel eenen
droom, en gezigten zijns hoofds, op zijn
leceri toen schreef hij dien droom, M
hij zeide tic hoofdsom der zaken.
2 Danïul nntwourddc en zeide: Ik xag
in mi;n gezigl bij nacht, en ziet,deeier
winden des hemel* braken voort op de
groote zee.
:i En er klommen vier groole dieren op
uit de zee, bet eene van het anderever-
sebeiden.
-1 Het eerste was ais een leeuw,en het
bad arendsvlmgeleit; ik zag toe, totdat
zijne vleugelen uitgeplukt waren,en het
werd van de aard»: opgeheven, en op de
voeten gesteld, . :- een mensch, en eeD
hetzelve werd eens meuschen hart ge-
-ocr page 595-
DANIËL f.
58"
tweede, was gelijk een beer, en stelde zich
aan «Ie eene /ijde, en liet liad drie ribben
in zijnen muil tus*chen 7ijne tanden ; en
men zeide aldus lot hetzelve : Sta op,
eet veel vlecsch.
C Daarna zag ik, en ziet. er -.v;.- een
ander rfi\'er. gelijk een luipaard, en het
had vier vleugels «en» vogels op lijnen
rug; ook had hetzelve dier vier hoofden,
en aan hetzelve werd de heerschappij
gegeven.
7 Daarna zag ik in de nachtgezigten,
en ziet, bet vierde dier was schrikkelijk
) en gruwelijk, en zeer sterk; en bet had
; groote ijzeren tanden, het at, en ver-
; brüzelde, en vertrad bet overige niet I
zijne voeten ; en het wm vertrheiden van
1 al de dieren, die voor hetzelve, geweekt
I waren ; en het had tien hoornen.
S Ik nam acht op de hoornen, en ziet,
i een andere kleine hoorn kwam op tus-
, ichrn dezelve, en drie uit de vorige hoor-
nen werden uitgt rukt voor denzelven ; en
ziet, in dicnzelven hoorn waren oogen
als men8chenoogen,eneen mond,groote j
dingen sprekende.
Dit zag ik. totdat er troonen gezet j
werden, en de Oude van dagen zich zette, \\
wiens klerd wit was al» de sneeuw, en
het baar zijns boofds al» zuivere wol; ,
\' zijn troon was vuurvonken, dtszelfsra-
deren een brandend vuur.
10  Ken e vurige rivier vloeide en ging
,i van voor Hem uit, " duizendmaal dui-
zenden dienden Hem, en tien duizend-
maal tien duizenden stonden voc Hem ;
.., het gerigt zette zich, en de \'• boeken :
\' werden geopend.
11  Toen zag ik toe van wege de stem
der groote woorden, welke die hoorn
sprak ; ik zagtoe.\'otdat het dier gedood,
en zijn ligchaam verdaan werd.en nvcr-
gegeven om van het vuur verbrand te
worden.
12  Aangaande ook de overige dieren,
men nam hunne heerschappij weg, want :
verlenging van het leven washungege-
ten tor tijd en stonde toe.
13   Verder zag ik in de nachtgezigten,
sn ziet, er kwam een met de wolken des
hemelt, als een* m**n*chen zoon, en bü j
\' kwam tot den Oude van dajfen, en zij
i deden hem voor Denzelven naderen.
I M En hem werd gegeven heerschappij,
i en eer, en het koningrijk: dat hem alle
volken, natiën en tongen eeren zouden;
,, , czijne heerschappij iseene eeuwigehcer-
,\'«•\' schappij, die niet vergaan zal. en zijn
" \', koningrijk zal niet verdorven worden.
1 15 Mi) Daniël werd mijn geest door* !
1 stoken in het midden van het ligchaam, 1
1 en degezigten mijns hoofd» verschrikten ;
1 niii-
I !t» Ik naderde tot eenen dergenrn, die
daar stonden, en verzocht van hem de \'
Zekerheid over dit alles ; en hij zeide !
ze mij. en gaf mij de uitlegging dezer \\
zaken te kennen.
17 Deze groote dieren, die vier zijn,
zün vier koningen, die uit de aarde op-
staan zullen.
IS Maar de heiligen der hooge/ïennfae»
zullen dat koningrijk ontvangen, en zij i
zullen bet rijk bezitten tot in der eeu-
wigheid, ja tot in eeuwigheid der eeu*
wigbedeu.
19  Torn wensohte ik naarde waarheid
van bet vierde dier, hetwelk verscheiden
was van al de andere, zeer gruwelijk,
wiens tanden vnn ijzer waren, en zijne
klaauwen van koper, het at, het verbiij*
zelde, en vertrad het overige met zijne
voeten.
20  En aangaande de tien hoornen,die
op zijn hoofd waren, en den anderen, die
opkwam, en voor denwelken drie afge-
vallen waren, namelijk dien hoorn, die
oogen had, en e<ntn mond. die groote
dingen sprak, en wiens aanzien gronter
was, dan van ziine medgezellen.
21   Ik had gezien, dat di^zelve boom
krijg voerde tegen de heiligen, en dat
hij die overmogt.
22  Totdat de Oude van dagrn kwam,
en het gerigt gegeven weid aan de heili-
gen der hooge />iaat*rii, en dat de be-
«1 einde tijd kwam, dat de heiligen bet
rijk bezaten.
23  Uii zeide aldus: net vierde dier tal
het vierde rijk op aarde zijn. dat ver-
srheiden zal zijn van al die riiken; en
het /.al dr irnnsrhc aarde opeten, en het
zal dezelve vertreden, en het zal zever-
briizelen.
24  Belangende na de tien hoorn*\'.: uit
dat koningritk zullen tien koningen op-
staan, en een ander zal na henopstaan ; ;
en dat zal verscheiden zijn van de vo-;
rigen, en het zal drie koningen verne- j
deren.
?.ri En \'\' het zal woorden spr. ken tegen ™
den Allerhoogste, en het zal de heiligen
der hooge plaatsen verstoren, en het sai
Hieenen de lijden en de wet te veran-
derru, en zij zullen in deszeH* hand ovcr-
gegeven worden tot eenen tijd,en tijden,
en een gedeelte eens tijds.
S6 Daarna zal het gerigt zitten, en men
zal ziine heerschappij wrgnemen, hem
verdelgende en verdoende, tot bet einde
toe.
27 Maar liet riik, en de heerschappij,
en de grootheid der koningrilkeitonder
den ganachen hercl. zat gegeven worden
den volk" der heiligen der hnoge t,lant-
ten, welks rijk een eeuwig nikiiinza!,
en alle heerschappijen zullen bem eeren
en gehoorzamen.
C« Tot hiertoe i* het einde d^zer rede.
Wat mij Daniel aangaat, mijne iredacb-
ten verschrikten mij zeer, en mijn glans
veranderde nan mij ; doch ik bewaarde
dat woord in mijn hart.
HOOFDSTUK 8.
Dr lleerr mout aan Daniël, i» een irrriirt, .Ier,
alii.iil lunchen ilen min en ilrn liok m hrt-
geen n.i iUpii rtrijd /uu volgen, vs. 1. De
engel Gabrtël vrtroo-t DaniH en legt hem,
op brvrl van Christus, >iai gerigt uit, IS.
Dm iel is hierover zeer ontsteld, 27.
IN het derde jaar des koningrijk» van
den koning léllaiar, verscheen mij
een gezigt, mij Daniël, na hetgeen mij
in liet eerste verschenen was.
2  En ik zag in een gezigt, (het ge-
schiedde nu. toen ik het zag. dat ik in
den burg Susan was. welke in bet land*
schap Klam la) ik zag dan in een gezigt,
dat ik aan den vloed Vlai was.
3  En ik hief mijne oogen op. en ik zag,
en ziet. een ram stond voor dien vloed,
die had twee hoornen.en dietwee hoornen
waren hoog, en de eene was lmogerdan
de andere, en de hoogste kwam in het
lnatste op.
4   Ik zag, dat; de ram met de hoornen
tegen bet westen *tiet, en tegen het noor-
den. en ti gen het zuiden.en geene dieren
kouden voor ziïn aangezigt bestaan, en er
was niemand, die uit zijne hand verloste; i
maar bü deed naar zijn welgevallen,en
hii maakte zich groot.
ó Toen ik Hit overleide, ziet,erkwam
een geitensok van het wesien over den
gannchen aardbodem, en roerde de aarde
nitt aan; en die hok bad een* aanzien-
lijken hoorn titssc\'nen ziine oogen.
ti En hij kwam tot den ram, die de
twee hoornen had. dien ik had zien staan
voor den vloed ; en hij liep op hem aan in
de grimmigheid zijner kracht.
7 En il; zag hem, nakende aan den ram.
en hn verbitterde zich tegen hem. en 1 ij
stiet den ram. en hij brak ziine beide
huormn; en inden ram was geen»* kracht.
-ocr page 596-
I\'AMK!, 9.
om voor 711» :i-11*_r ezigi U bestaan ; <n
nii wierp hem ter aarde, en hij vertrad
hem, en wt nas niemand, die den r&m
uit zijne hand verloste.
s En de geit en bok maakte zirli otter*
mate ifroot; maar toen hij sterk gewor-
, den vu, brak die groole hoorn, en er
kwamen op aan deszelfs plaats vicraan-
zienlijkc, naar de virr winden des hemels.
9 En uit cenen van die kwmn voorteen
kleine hoorn, welki uitnemend ,\'hmp!
werd, tegen het zuiden, en te^en bet
oo-ten, en tegen bet sierlijke land.
lu En hij werd groot tot aan het heir
«les hemels; t-n hij wjrrp er sowijfSW
van dat li»-i«-, nanelUh van de sterren,
ter aanie neder, en hij vertrad ie.
11  Ja hij maakte zich groot tot aan
den vornt diens hejrs, en van denzelven
t werd wcirgenouien het gedurig ofi\'tr, en
1 de woning zijns heiligdom* werd neder-
geworpen.
12  En het heir wpr<l in den afval over-
gegeven tegen het gedurig offer; en bti
wierp de waarheid ter aarde, en deed
het. en het gelukte wet.
i\'.i I\' ;;im.i hoorde >k ecnen heilige
spnk» n ; en de h-iltge zeide tot den on-
benoemde, die daar sprak : Tot hoe lang
zal dat gezigt van hel gedurig «fier en
run den verwoestenden afval zijn, dat
zoo het heiligdom als liet heir ter ver-
trcding zal overgegeven worden?
1-1 Kn hij zeide tot mij : Tot twee
duizend en drie honderd avondt-n m
, nioigeus; dan zal het heiligdomgercgl-
vaardud worden.
1> En het geschiedde, toen ik dat ge-
zitct zag, ik Daniël, zoo zocht ik het
verstand ileizeli-en, en ziet, er stond voor
mij als de gedaante eens mans.
Iti En ik hoorde tusschen L"lai eens
I mentenen stem, die riep en zeide: " Ga-
. briel | (reef dezen bet g\' iijft te vermaan.
j 17 En hij kwam nevens waai\' ik stond ;
] en als hij kwn:u, verschrikte ik, en ik viel
op miin aanxezigt. Toen zeide hij tot
mij: Versta, gü uienschenkind ! want dit
.\'.VUT zal zijn tot den tijd van het einüe.
IS Als hij nu met ir ij sprak, viel ik in
eenen diepen slaap op mijn .i.nu"/.i:!
ter aardt* i toen roerde hij uiij aan, en
hij stelde mij op mijne standplaats.
19 En hü zeide: Zie,ik zal n te kennen
geven, wat er geschieden zai ten einde
dezer gramschap : want ter bestemder
tijd zal het einde zijn.
2u De ram met de twee hoornen, dien gij
gezien hebt, zijn de koniugen der Meden
en der IVrzen.
"1 Die harige hok nu is de koningvan
Griekenland ; en de groote hoorn, welke
, tusschen zijne oogen is, is de eerste ko-
ning.
12 Dat er nu vieraau zijne plaats ston-
den, toen hij verbroken was: vier koning*
\' rijken zullrti uit dat volk ontstaan, doch
1 niet met zijne kracht.
23  Doch op het laatste huns koning-
. rijks, als het de afvalligen op het hoog-
ste zullen gebragt heb hen, zoo zal er een
i koning staan, stijf van aangezigt, en
rsad.trlen verstaande.
24   En zijne kracht zal sterk worden,
doch niet door zijne kracht, en hij zal het
wonderlijk verderven, en zal geluk heb-
ben, en zal het doen; en hij zal de ster-
ken, mitsgaders bet heilige volk verder-
ven.
\'2h En door zijne klot Vheid zal hij de
bedriegerij doen gedijen in ziinr band , en
hij zal zich in zijn hart verheffen ; en in
stille rust zal mi er velen verderven, en
zal staan tegen den Vorst der vorsten .
doch hij zal zonder hand verbroken wor-
den.
2ö Het gezigt nu van avond en morgen,
dat er |*Mfd is, is de waarheid ; en gij.
sluit dit gezigt toe, want er zijn nog
vele d,tgen toe.
27 Tot-n werd ik. Daniel, zwak, en was
eenipe dagen krank: daarna stond ik op,
rn died des koning* werk : en ik was
ontzet over dit gezigt, maar niemand
merkte het.
H0OEDSTUK 0.
Ilani.l lii.l: den Hrerr om dr Hrdcrc.|>rti\'tiii\'_*
tan Jeruzalem. v-. 1. Ilr Hcrre vrrhocirt *n
..rul-iriiri ïit-iu, 20. T.^1 jl\'•••frtlitirl IIij hrm
dwir fïntiri.d den tml van dr H-rratiR WO-
km, anti het rindr i.tii welke niet alteen
dra Joden, maar ook hei jcraaebe nirii\'*-lie-
lijke t-t-.lmht ilc ware rrr*trlijkr vrrlo«rin-r
ïoi! Kurdrn a.iii\'^phrn*rt door <hri«tu«, den
Vont, 21; nok ««preekt de pn-r^l v»n «•*
trhrikitrlijkr vei-woe-liin*. die ovrr hft on-
dankbare en lutartaxtge Jood", he tolk ko-
nien MU, 20.
IN liet eerste jaarvan Darius,den zoon
van Ahasu\'Tos, uit het zaad der Me-
den, die koning gemaakt was over het
koningrijk der Chaldeèn :
2  In het eerste jaar zijner regering,
merkte ik, Danii*], in de hoekeu, «lat het
getal d"r jaren, van dewelke het woord \\
des HEEKEN tot den profeet Jeremta ,
g«schit-d was, in het vervullen der ver-
woestingen van Jeruzalem, zeventig ja- !
ren was.
3  En ik stelde mijn aangeïigt tot God, |
den lleere, umi Hem te zoeken met hit
gebeden smeekingen,met vasten,en zak,
en asch.
4  Ik had dan tot den IIEEKK,mÜnen
God, en de*d belydenïs, en zeide i Och i
lieert! gij grooteen vernchrikkelyke God,
" die het verhond en de weldadigheid, „
houdt dien, die Hem liefhebben en zijne
geboden houden.
5  \'\'Wij hehben gezondigd, en hebben I
onregt gedaan, en goddelooslijk gi\'han-
deld, en gerebelleerd, met af te wijken
van uwe geboden, en van uwe regten.
\'i En w ij hebben niet gehoord naar uwe
dienstknechten, de profeten, die in uwen
naam spraken tot onze koningen,onze
vorsten en onze vaders, en tot ai het volk
des land-i.
7  UU l", o Heere! is de geregtigbeid,
maar bij ons de beschaamdheid deraan-
gezigten, gelijk het is te dezen dage ; bü
de mannen van Juda, en de inwoners van
Jeruzalem, er. geheel Israël, die nabu
en die verre zijn, in al de landen, waar
Gij ze henenged-reveti hebt, om hunne j
overtreding, waarmede zij tegen V over- :
treden hebben.
s O Heere! bij ons is de beschaamdheid
der aangezigten, bij onze koningen, bij
onze vorsten en bij onze vadem, omdat
wij tegen U gezondigd hebben.
8  « Bij den Heere, onzen God, zijn de B
barmhartigheden en vergevingeu,alhoe-
wel wij tegen Hem gerebelleerd hebben.
Il» En wy 1 -bben der «tem des HEK-
REN, onzes Gods, niet gehoorzaamd, dat
wy in zijne wetten wandelen zouden, die
Hij gegeven heeft voor onze aangezigten, i
door de hand van zijne knechten, de
profeten.
11   Maar geheel Israël heeft uwe wet \'
overtreden, met af te wijken,dat zij uwer
stem niet gehoorzaamden; daarom is over
ons uitgestort die é vloek, en die eed, die ,i
geschreven is in de wet van Mozes, den \'
knecht Gods, dewijl wy tügen Hem ge*
zondigd hebben.
12  En Hij heeft zijne woorden beves-
tigd, die Hij gesproken heeft tegen ons,
en tegen onze rigters, die ons rigtten, {
brengende over ons een groot kwaad, bet-
welk niet geschied is onder den ganseben
hemel, gelijk aan Jeruzalem geschied is.
13  Gelijk als in de wet van Mozes ge-
schreven is, ahoo is al dat kwaad over
ons gekomen; en wij smeekten het aan- |
KWiïiffl
26\\15,e
KM
IO:I7*to*S.
•1:17,00.
:U.l*J,ent.
Klsjld. -\' .7
-ocr page 597-
. v.C. .gezigt de» HEBREN, ome» God», niet,
5**\'
          afkèerende vanonzeongeregiigheden,en
verstandelijk achr gt-vende op uwc waar-
hetd.
i4 Daarom beeft .Ie HEBRE over het
kwade gewa.ikr,en Hij tieeft uet over ona
| gebragt i want de HEEKE,orue God, is
i regtvanrdig in al zijne werken, die ilij
I gedaan heeft, dewijl wij zijner stem niet
gehoorzaamden.
105.7. 15 \' En im,o llecre, onze God!\'die uw
l<*6. ir. volk uit Egypteland Uitgevoerd hebt, met
pene itterke bami, eubebl L\'eenen naam
. 3S.II. gemaakt, geluk hij is te dezen dage;
wij hebben gezondigd, wy zijn godae-
loos erweett.
10 ofleere!naaraluwegeregtigheden,
laar lucli uwen toorn en UWC grimmigheid
i afgekeerd worden van uwe stad Jerüza-
; lem, uwen heiligen berg: wantoniouztr
: zonden wil en om onzer vaderen ongereg-
, tighedeii, zijn Jerü/.iilem en uw volk tot
verouiaadheid bij ali.n, die romloin ons
; >ün-
17 !.:. i-.i, o onze God ! hoor n.iar het
gebed uws knechts, en naar zijne smet.•
kingen ; en doe uw aang»-zigt lichten over
uw heiligdom, dat verwoest is; om des
I Heeren wil.
, IS Neig uw oor, mijn God I en hoor,
! doe uwcoogen on, en zie onzcverwoestin-
! gen, pn de stad, die naar uwen naam
i genoemd is : want wij werpen ouzesuiee-
kingen voor uw aangezet niet neder op
onze geregtigheden, uinfir op uwe barm-
hai-tigheden die groot zijn.
i 19 O Heere, hoor! o Heere, veigeef! o
Ueere, merk op en doe het, vertrek het
niet! Om uws zelfs wil, O niiju Ood 1
Want uwe stad, en uw volk is naar uwen
naam genoemd.
2u Als ik nog sprak, en bad, en beleed
mijne zonde, en de zonde mijns volks van
Israël, en mijne smeekiug nederwierp
voor het aangezet des HEKKEN, mijns
I Gods, om des heiligen berge wil mijns
Gods :
\'j; Als ik nog sprak in het gebed, zoo
kwam de man Gabriel, dien ik in het
begin, In een gezift gezien had, snellijk
gevlogen, mij Aanrakende omtrent den
tijd des avondolfers.
22  En hij onderrigtte mij en sprak met
mij, en zeide : Daniel! nu benikuitge-
gaan. om tt den zin te doen verstaan.
23  In het begin uwer smeekingen is het
woord uitgegaan, en ik ben gekomen, om
* dat te kennen Ie geven, want gij zijt
een zeer gewenseht mtm; versta dan dit
woord, en merk op dit gezigt.
24   Zeventig weken zijn bestemd over
uw volk, en over uwe heilige stad, ooi de
overtreding te sluiten, en om dezonden
te verzegelen, en om de ongeregtigheid te
verzoenen, en omeene eeuwige geregtig-
heid aan te brengen,en om hetgczigt,en
den profeet te verzegelen, en onidehei-
ligheïd der heiligheden te zalven.
2ó Weet dan, en versta : vhii den uit-
gang des woords, om te doen wederkee-
ren, en om Jeruzalem te bouwen, tot op
Messias, den Vorst, zijn zeven weken,en
twee en zestig weken : de straten, en de
grachten zullen wederom gebouwd wor-
den, doch in benaauwdheid der tijden.
26" En na die twee en zestig weken,
zal de Messias uitgeroeid worden, maar
het zal niet voor hem zelven zijn; en
een volk des vorsten, hetwelk komen
zal, zal de stad en het heiligdom ver-
derven, en zijn einde zal zijn met eenen
overstroomenden vloed, en tot het einde
toe zal er krijg zijn, en vastelijk beslo*
tene verwoestingen.
27 En hij zal velen het verbond w
M*tt.24:15, sterken eene week: en (m de helft der week
Mark.l3:U. zal hij het slagtoffer en het spijsoffer
Luk. «1:20. doen Ophouden, en;: over den gruwelijken
vleugel za! een verwoester zijn, ook tof
de voleinding toe, die, vast el ijk beaioten
zijnde, zal uitgestort worden over den
verwoeste.
HOOFDSTUK 1».
Daniël, iich wet vaste» en bidden vuur God
vernederende, liet \'en geiigt, vs. 1. IIier-
door /eer verschrikt lijnde, wordt hij door !
iieu engel gesterkt "i getroont, IU. Hem !
inirilt te Lrmifii gegeveu, wat hel Jood-
*cl:e volk in toekomende lüden foejeirmeii
(al, 11; w.iN\'.loor hi) uii nieuw verarnrikt
en ontstelt, 15; iloih o..\'* weder wordt rer-
aterfct door den engil, 13. ilie hem :<• Len-
nni r\'-.-iï, hi>e il>- vont tin Griekenland.
AlesMBdcr Magnua, kennen tal, au.
IN het derdejaar van Üores.den koning
van I\'erzie, werd aan Daniel, wiens
naam genoemd werd Béltsazar, eene zaak
geopenbaard, en die zaak is de waarheid,
doch ut eenen gezetten grooten tijd; en
hij verstond die zaak,(.u hij had verstand
Vfin het gezigt.
2  in die dagen was ik, Daniël, treurende
drie weken uer dagen.
3  liegeerliikespijzeai ik niet,en vleesch
of wijn kwam in mijnen mond niet, ook
zalfde ik mi) gansch niet, totdat die drie
weken der dagni vervuld waren.
4  En op den vieren twintigsten dag der
eerste maand, zoo was ik aan den oever j
der groote rivier, welke is» Htddékel.
5    En ik bief mijne oogen op, en zag,
eu ziet, er was een man niet linnen be*
kleed, en zijne lenden waren » omgord
met fijn goud van Vin/..
Ji En zijn ligchaam was gelijk een tur-
koois,en zijnaangezigt gelykdegfdaante
des bliksems, et zijneoogen geluk vurige
fakkelen, en zijne armen en zijne voelen ;
gelijk de vetw van gepolijst koper; en de ;
stem zijner woorden was gelijk de stem ;
eener menigte.
7 tin ik. Daniel, alleen zag dat gezigt,i
maar de mannen, die hij mij waren, za-
gen dat gezigt niet; doch eene groote ver- ;
schrikking viel op hen, en zij vloden,om
Zich te versteken
s Ik dan werd alleen overgelaten, en ;
/.•_ dit groote gezigt, en er bieef in mij
geene kraebt overig; en - mijne sitrlijk-
heid weid aan inij veranderd in eene
verderving, zoodat ik gecne kraebt be-
hield
9 En ik hoorde de stem zijner woorden; i
en toen ik de stem zijner woorden hoorde,;
zoo viel ik in eenen diepen slaap op mijn ;
aangezigt, met mijn anngezigt ter aarde. \'.
lu En ziet, eene hand roerde mij aan,
m niaaktt, dat ik mij bewoog op mijne !
knieën, en de palmen mijner hauden.
11   En hij zeide tot mij : Daniel,gij zeer j
gewenschte man ! merk op de woorden,
die ik tot u spreken zal, en sta op uwe ;
standplaats, want ik beu als nu tot u ge-
zonden s en toen hij dat wooid tot na:
sprak, stond ik beventle.
12  Toen zeide hij tot mij : Vrees niet, \'
Daniel! want v-an den eersten dag aan,
dat gij uw hart begaaft, om te verstaan
en om u zelven te verootmoedigen voor
het aangezigt uws Gods. zijn uwe woor-
den gehoord, en om uwer woorden wil
ben ik gekomen.
19 Doch de vorst des koningrijks van
1\'erziu\' stond tegenover mii een en twintig
dagen: en ziet, MicliAei, een van de eerste
vorsten, kwam om mij te belpen, en ik
werd aldaar gelaten bü de koningen van
1\'erzié.
14 Nu ben ik gekomen, om u te doen
verstaan hetgeen uw volk bejegenen zal in
het vervolg der dagen, want het gezigt is
nog voor re/e dagen.
ló En toen hij deze woorden met n ij i
sprak, sloeg ik myu aangezigt ter aarde,
en ik werd stom.
16 En ziet, een, den mensebenkinderen
-ocr page 598-
DAMËL ü.
\'J Alzoo zal de koning van het Zuiden \'• *• c- j
in het koningrijk komen, en hy zal we*
         ™*
dermn in zijn land trekken.
10  Doch zijne zonen zullen zich ...
niiiui mengen, en /it zullen eene menigte
van groote betren verzamelen ; en er.i run
hm
zal «nellük kooien, en als een vloed
overst roome:< en doort rekken ; en hi.i zal
wederom k-nuen, in zteh fn den *tri>J
mengen, iet aan züne *:c-k? plaat» toe.
11  Eu de kuni:>g van het ?..-i\'l-n zal
verbitterd wnrden t n hij /al nitirekken,
ea sf.ijdtn ;•.••. hem. ttgendeu koning
van bet Noordt n .die oul. et-ue groote me-
nii-te opri/ten tal, doch die menigte zal
in zijne hand ge-geren worden.
IC Al» die menigte zal weggenomen
zijn, zal /hu hart zich «erbeffen, en hy
ïal er etn%ge tien .luizenilen Dcdervellen;
evenwel zal hy niet gtsteikt worden:
Ki \\Vant de koning van het Noorden
zal wederkeeren, en hij zal eene grootere
menigte, d*n de eerste was, oprigtcn ; en
aan het einde van de tijden der jaren, zal
hii snelliik komen met eene groote helr-
kracltt. en met gioot goe.1
14  Ook zullen er in die tijden velen op-
staan tei-en den koning van het Zuiden ;
; en descheiirmakersuwa volks zullen ver-
: heven worden, om het gezigt te bcves-
tigeii. doch zij zullen vallen.
15  En de koning van het Noor.\'en zal
komi n, ( n eeuenwalopwerpen. en vaste
stolen innemen en je armen van het
Zuiden zullen niet bestaan, noch zijn uit*
1 gelezen volk. ja er zal geene kracht zyn
oni te bestMn.
Ui Jïaar bij, die tegen hem komt, zat
! dcen naar gyn welgevallen, en niemand
zal voor i.i-u aangezigt bestaan; hij zal
ook staan in het Inr.\'idessit raads.en de
verder-ving zni in zijne hand wezen.
17 En i.i; ïal L\\\\n aangezigr stellen, om
iii*t de kracht sim» gansehen rijks teko* \\
m*n, en hij Zal hi)lii!;e voorwaarden me* I
L debrengen, en bij zal bet doen ! want bij
! zaï hi ui eenedoehter der vrouwen geven.
om haar te verderven, maar zy za! niet
| vast staan, en zij zal voor hem ntet zijn.
IS Daarom zal hij rijn aangezigt tot de
eilanden koeren, en bij zal er vele inne- j
: men; doch een overste zal zijnen smaad .
I tegen bem doen ophouden, behalve dat |
: bij tijnen unaad op bem »1 doen weder*
; keert tl.
lil En hij zal ï.ijn asngezigt keeren naar
de sterkten ziin*» landven hij ia) aanstiM»*
ten. en vallen, en niet gevonden worden.
ÏU En itl zijnen staat zal er een opataan,
doen ie eenen geldt i»r her doort rek ken, in
! koninklitke heerlijkheid; maarbyzalinl
e-enjgr dagm gebroken wordtn.nugtans |
niet door toornigbeden,noeh door oorlog.
; 21 Daarna zal er een verachte in ztinen |
staat staan, denwelken men de Vonink-
lyke waardigheid niet zal geven ; «toch bii I
zal in stilheid komen, en het koningrijk [
j door vleyerijen brmagtigen.
I 22 En dearmen deroverstrooroingzul*
| len orerstruomd worden van voor zijn
aangfzjgr,! n zij zullen gebroken worden,
en ook de vorat des verbond».
| 23 En na d** Tereeniging met hem zal |
! hij bedrog plegen, en hij zaloptrekken, ;
en hij lal met weinig volksgesterkt wor-
\' den.
24 ?Iet stilbeid 7al by ook in de vette\'
plaatsen dts landschap» komen, en hii
j zal doen. dat zijne vaders, of de vadera
j zijner vaderen, niet gedaan hebben : rooi\',
en buit, en goederen, zal hy onderhen
uitsirooijen ; en hij zal tegen dt vaatig*
1 heden zijne gedachten denkeu, doch tot
eenen teaerea tijd toe.
\'lh En hij zai zijne kraebt enzljnhart
verwekken tegcu den koning van het
I Zuiden, met eene groote hetrkracht; en
! de koning van het Zuiden zal zich in den \'
gelijk. raakte uipne lippen aan; toen
deed ik ratinri! mond open. euiksprak,
en zeide tot dien.die teger-orer mij vtnnd •
Wyn llfpre\'. om d?» gezigt* wil keerro
zich Utttne wet>:ti on-r mij. zoodat ik
geen* krhcht benoude.
17 En hoe knn de knecht van dezen
mijnen Hoe re «preken "" i tin mijnen
Heere? want wat mij aangan!, va» na
af bestaat ge-ne kracht in rait, t-n^en
adem is in mii overgebleven.
IS Totn raakte mü wederom aan ern.
•1* in tic gedaante van nu" mrr.-eh, en
hit rerMerkte mij.
Ii< Ku hij zeide: Yrer* niet, gij irerjre*
wenselite man ! vred» zij D, vfMstt-rk,
ja wees sterk! En t«rwi)l hu met mii
sprak, werd ik versterkt,en icide: Mijn
Ileerespreke.wantgvï ïiebt wii versterkt.
•0 Torn zeide hii : Weet gy. waarom
dat ik tot " gekomen beo? doch nu zal
ik wederkeeren om te mijden tegen
den vorst der Perzen ; en als ik zal uit*
gegaan zijn. slet, zoo zal de vorst van
0 rieken land komen.
Cl li.ich ik zal u te kennen geve» het*
geen giteekrnd i* in het RCaehlift der
waarheid : en er is niet een, die "ich
met mij ven-terkt tegen dezen. J&u nw
vorst HlChaCl.
HOOFDSTUK 11.
Profrtir betreJettdc Ale-un-ter Ma-mot, •"f<*-
L-n.ler» van ror.i.-p kof-fn**** v.\'n K**jrp\'«* "ii
van Mr:.-. r». i iwiiiwijllllliil v»n .l*»trf.|.
hri.1 \'rn [WiliWlowhf lil v*-n r*nen koning
boren !>\'\\e mdetvw. M: ew van enda* sti-
ilnr vjjait-le-i van f:o* volk, bgM twt m\'i
ilr roleindiBK .Ier wmeld, W.
IK mi. ik stond in het eerste jaar van
Danus, den Hedef, om hi-iu te vrr*
sterken en te stijven.
2  Ku nu, ik zal u de waarheid te ken-
ni-n iceven : "ie:, er zullen uogdri*?ko-
nlngen in 1\'erzié slaan, «n de Tierde tal
verrtikt worden ojt-t grooten lijkdoiu.
meer dan al <l? andfmt • en nadat iiii
zich in ïiineu rijkdum zul Versterkt
1 beunen, ïal hij ze allen verwekken te-
gen Int koningrijk van Gilekenland.
3  Daarna zal er een geweldig ko*
ning op-iaan. die met groote heersrbnp-
pij heertchen zal, en bij zal doen naar
zyn w» Igevailen.
4  En als hij zal staan, zal zijn rijk
\' gebroken, en In <le vier winden OM he-
uiets verdeeld worden, maai niet aan
zijn? nakomelingen, ook ni:>t naar zijne
Heerschappij, waarmede hii heerschte :
want /;:i:i rijk zal uitgerukt worden, rn
dat voor anderen, dan deze.
ft En de koning van het Kalden, die
een Tan zijne vorsten is.zal sterk wordea,
doch re» enter zai sterker worden dan
hij, en hij zal heersenen, zijne heerschap*
pi.) zal eene groeit* heerschappij liin.
6 Op het einde nc van acmmJfë jaren,
zullen ïïü zich met elkander bevriêndrn,
rn de dochter des kocings van liet /uiden
zal komen tot den konii.g van het Noor-
den, om b\'lyke voornaarden te maken;
doch zij zal de inagt des arms niet Se*
honden, daarom zal hij. noek zijn arm,
niet bnuuut. maar zy cal overfeferen
WOrden, en die haar gebrast hebbtn,en
die haar gegenereerd heeft, en die haar
ges\'eikt beeft in die tijden.
T Doch uit de spruit hr.rer wortelen
zal er ten opstaan in zimen stant. die
..al met beirertebt komen, en hi.i zal
komen tegen die sterke plaatsen des ko-
tiings vim het Noorden, en lijt /al tegen
dezelve doen. en bij zal \'.e hcniagti/nn.
s Ook zal hij hunne* goden, met hunne
! Torsttn, met hunne gewenschte vaten
1  van zilver en goud, in de gevangenis
| naar Egypte brengen ; en hit zal rmige
i jaren staande blijven boren den koning
van het Noorden.
-ocr page 599-
DANIËL 12.
de eerstelingen d^r kinderen Ammon*.
4S Er. bij zal zijne hand aan :•• landen
legden, ook zal het land van Egypte niet
ontboet en,
43 En hii zal hper^chen overde verbor-
g-uc schatten de* gouds en des zilvprs,
en ov<-r nl de geirenicbte dingen van
Egypte: en die vr.n [.ibye,en de Mooren
."iii.t, in /ün- gangen \'wezen.
•14 Maar de geruchten van h»t Oosten
en van het Noorden zullen hem ver-
schrikken; daarom zal bij uittrekken
met groote grimmigheid om vel*n te
verdelgen er. ie verbannen.
4ü Kn bij za! de tenten van zijn paleis
idanteu tussenin de zeeën aan den berg
iles heilixeti sicraads ; en hij tal tot zijn
einde komen .en t al Reenen ht-1 per hebben.
HOOFDSTUK !C.
ï>r vrrl<i»»iri!f %;in Ro.l« vnU. >.. 1. Hop Un«
tic twarighetlen nog il ui-mi zouden, I. Daniël
begeert ilii te nrcten, r,: ,\\r rn?r\\ geef) het
hem :e keanefi. \' . ilnoh l>nni--1 ventotul
:i rtni.lt bevolen lieli genut
| strijd Bam niet eene grootp en ze\'-r
i uiagtige heirkrscbt; doch hü zal niet b>\'-
«taan, ".rit lij zullen geda;-hun tegen
b?m .ii r.kt\'ri.
% En die de stukken zijner spij:e
zullen ctpn, zullen ben brpken, en de
heirkracht deszelveu zal overstroomen,
en vele verslegenen zuilen vallen.
Sf Kn het hart van heide deze koningen
ï«1 wezen om kwaad te doen, en aan eepp
tafel xuDen zij leugen spreken ;en be» z-*l
niet gelukken, want het tal noveen einde
hebbpn ter bestemder tijd.
ÏS Kn hij zal in zijn land wederkecren
met groot goed,en zijn liart zal zijn tegen
h*t heil ik verbond ; en bij zal het doen. en
wederket r<-n in titn land.
S» Ter best-mder tijd zal bi> welerkee-
ren. en tegen het Zuiden koruen. iloch bet
*al niet zijn gelijk de eerste, noch gelijk
de laaMtf reitê.
3\') \\Y«r,t pr zullen schepen van Chittim
teiren hem komen, daarom zal hij met
HQiaet bevangen wor.l* n,en bij *»1 weder-
keeren. en gram worden te^pn bet h>*i!i<
verbond, en t>ii zal het doen : w«nt
wederke* rende zal hij acht Beven op de
verlafers des heiligen verbond»,
31 Kn er znlbn armen uit hem ont-
staan, en zij zullen het heiligdom onthei-
llffen, p<* de merkte, en zii zullen het
gedurige *JFer wegnemen, en eenen vcr-
wopstenden gr:>wel «lellen.
3? Kn die goddeloost ik handelen tegen
het verbond, /al hij do^n huichelen door
vleHerij.n; maar het volk. die hunnen
God kennen, zullen «.y grijpen, en zullen
hei doen.
33  En -le leernars des volk* sullen er
velen onderwijzen, en ZÜ zullen vallen
door liet zwaard en door vlam. door ie*
vangenis en door berooving, refe dagen.
34  Al* zii nu zullen vallen, zullen zij
met eene kleine hulp ireholpen worden;
doch velen zullen zieh door vleijerijen
tot hen vervoeg\'n.
85 En van de leeraar» zullen er «aar
mi\')\' i vallen, om hen te louteren en te
reinigen, en wit te maken, tot den tiid
van het einde toe : want bet zal nog
lijn voor eenen b»Memden tijd.
98 En die koning zal doen naar üjn
welgevallen, en hii Tal zich zei ven ver-
hrfTm. en groot maken boven allen God,
en hÜ zal tegen den Qo<\\ der goden
» wonderlüke dingen inreken ; en hij /al
voorspoedig zijn, totdat de gramschap
voleind xii. want bet is vastelijk bealo-
ten. h-l zal gisehieden.
37 En op de goden zijner vad\'-ren zal
hij geen arht geven, noch op de hfgeerte
der vrouwen: hii zrI ook op grenen god
acht geven, maar hij zal zich boven
alle» groot maken.
IJ En hij zal den God nfaAttlv la (Que
stand plaat* et-ren; nanieliik den God,
weiken zijne vader» ni*t gekend hebben,
tal hij eeren met goud, en met zilver,
en met kostelijk gesteente, en met ge-
wen*cbte dingen.
30 Kn hij zal de v»«tigheden der sterk-
len maken met dl n vreemden god ;
dengenen, die hii kennen zal, zal bij de
eer vermpnig»>ildigen, en hij zal ze doen
beerschen ovrr velen, en h\'j zal het land
uitdpelen om prijs.
•lu E» op den tiid van hel einde, zal
de koning van bet Stilden tegen hem
met hoornen Btooten ; en de koning van
het Noorden zal tegen hem aiinstormen,
met wagenen. en met ruireren, en met
vele schepen; en hij z^l in de landen
kanen, en hij zal z* overstroonien en
doortrekken.
•11 Eu hü zal komen in het iAiid de*.»ie-
ra«d«, en vele tavrfra tullen ter ned:jrge-
worpen worden; doch dei.e zullen zijne
hand ontkomen, E dom en Moab, en
- lio i.lrn. 13.
I
17 \\\' te dier tijd galMlcbaClopslaan,die
J groute vorst, die voor de kindiren
uwa volks «tact, als het tn\\k een tijd
der bsDOattwdheld zijn /al, als er niet I
gearee^f i*. ilnta dat ere. n volk geweest j
is. tot op dien celvea tijd toe : en te dier \'
tiid zal uw volk verlust worden, al wie
gevonden wordt geschreven ie zijn in het ,
b<>-k
5  En velen van die, die in het »tuf der
aarda slapen, zullen ontwaken, » dezen " J1*\'\'
] ten eeuwigen leven, en genen tot ver- Jt>h- 5*J-.
•maadbeden, tot eeuwige e.fgrijzing.
I 3 pe le»raars nu zullen \'\'blinken, als * M:itt. 13 13.
; de glans des uitspansels, ,-n dip e: velen
i rfgtvaardigrn, gplijk de sterren, altoos
| en fuwUliik.
A En gij. Danii-I! sluit d»ze woorden
to*. en verzegel dit boek, tot d*-ti tyd
van bet einde: vele«i zullen bet na»pea-
i ren. en de «etensebap zal renuenijfvul*
] \'iigil worden.
\' .» Kn ik. Pau k-I, zag, et. zi. t, er stonden
I twei anderen, de een aan deze inde van
den oever der rivier, en de «nier aan
gene /.ndr vtn den oever der rivier.
6  K i hü zeide tot den man, • bekleed e Pan. 10:5.
m.T linnen, ilie boven op het water der
rivier was: Tot boe lang /a! het \'Ün. dat
treen rinde van deze wonderen zal wezen?
7  En i ik hoorde dien man, bekleed d Openb.l0:5,
met linnen, die bope:i op het water van
de rivier was pn hij hie»"zi\'neregti-r- en
ziine linkerhand op naar de» hemel, en
I ï.vioer bü Dien. die emwigKjk leeft, dat
j na eenen bestemden tijil. hesiemde tij-
den. en eene helft, en als hij cal voleind
| hebben te verstrooiten de hand des beiH*
( gen volks, al deze dingen voleind zullen
j worden
! * Dit hoorde ik, doch ik verstond bet
I niet; en ik zeide; Mijn Heere ! wat zal
j het einde rijn vAn deze 4im&t*t
\'.< En hij zeide : Ga henen, Daniël!
i want deze woorden »:jn toegesloten en
verzegeld tot den tijd van het einde.
hl Velen zullen er gereinigd, en wit
gpnipakt. en gelouterd worden ; doch de
gr.ddelooten zullen goddeloosüjk hanje-
len, en geene van de goddeioozen zullen
; het verstaan,maarde verstandigfn xullen
j het verstaan.
11 En van dien tiid af. dat het gedurig
\' o/*e/ zal w.\'ggfiioiiu n, en de verwoes-
tende gruwel zal gesteld zi»n. zullen zijn
• dttiiend tweehonderd en negentig dagen.
IS Wrlgehik\'alig is bij, die verwacht
en raakt tot duiiend drie honderd vijf
J en dertig dagtn.
13 5!aar gi;, ga henen tot het einde, |
i want g\\i zult ruat»n, en zult opstaan i
:.n KW lot, in hot einde der da<en.
           \'
-ocr page 600-
HOSEA 1, :.
DE 1\'ROFEïï HOS KA.
2 Opdat Ik ze niet naakt uitstroope, i _, v ,
en tectc ze als ten dage, toen zij geboren J \' \'-^_
werd : ja make ze ais eene woestlin, en \'
           
zette ze als een dor land, en doode ze
door dor^t;
:t En Mij harer kinderen niet ont-
ferme, omdat zy kinderen tli-r hoererijen
ziin.
4 Want hitnlieder moedt r hoereert,
die henlieden omvangen heeft, handelt
schandelijk: want zi.1 zegt: Ikzaliuijne
boelen nagaan, die mijn brood en
mijn water, mi.ine wol, en m^in vlas,
nijjoe olie en m.u-.en drank geveu.
.i Daarom, /.iet. Ik zal uwen weg met
doornm betuinen, en Ik zal eenen hei-
ninirmuur maken, dat zij hare paden
niet zal vinden.
ft En i\\] zal hare boelen naloopeo,
maar dezelve niet aantreffen; en zij zal
hen zoeken, maar niet vinden; dan zal
zij zegden: Ik zal bencnjtnnn enkeeren
weiier tot mijnen vorigen uihu, want
toen was mij beter dan uu.
7 Zij bekent toch niet, dat Ik haar bet
koren, eu den .nost. en de olie gegeven
heb, en haar het zilver en govid verme-
nigvijdigd heb, dat zij tut den Baal
gebruikt hebben.
-< Daarom /al Ik wederkomen, en mijn
koren wegneuien op zijncu tijd, en mij-
nen most op zijnen gezet ten Ujd ; en Ik
zal wegrukken mijne wol en mijn vlas,
tlirnemie om bare naaktheid te bedek-
ken.
.- En nu zal Ik hare dwaasheid ont-
liekken voor de oogen harer boelen: en
niemand \'• zal haar uit mijne hand ver- „ Ho-.
lossen.
10   En Ik zal doen ophouden al hare
vrolijkheid, hare fceaien, hare nieuwe
maanden en Uure sabhaten, ja al hare
gezette hoogtijden.
11   En Ik zal verwoesten haren wijn-
stok en haren vijgeboom, waarvan zij
zegt: Deze ziin mij een hueren)oon,dat
mij mijnt byel«n gegeven hebhen ; maar
Ik zal ze stellen t.it een \'• woud, en het ,, j,^ w
wild gedierte* de* velds zal ze vreten. , j^. j
12  En )k zal over ita^ir bezoeken de
dagen des Ba&la, waarin zij dien gerookt
heeft, en zich versierd met haar voor-
hoofdsiersei, en baar balssieraad, en is
hare boelen nagegaan, maar heeft Mij
vergeten, spreekt de HEEKE.
13  Danrom, ziet. Ik zal haar lokken,
en zal baar fOOlM in de woestijn; eu
Ik zal naar baar hart spreken.
                 \\
14   En Ik zal haar geven hare wijn-
gaarden van daar af, en het dal Achor,
tot eene deur der hoop; en aldaar zal
zÜ zingen, als in de dagen harer jeugd,
en als ten dage, toen zij optoog uit
Egvpteland.
15  En hc\' zal te dien dage geschieden,
spreekt de HEEKE, dat gü MÜ noemen
zult: Mijn man ; en Mü met meer noe-
men zult: KHn Haal.
lt> En Ik zal de namen der Baiils van
haren mond wegdoen; en zij zullen niet
meer bü hunne namen gedacht worden.
17 En Ik zal te dien dage een verbond
voor hen maken met het wild gedierte c JoI, 5 jS.
des velds, en met he( gevogelte d*t he- jP>l. ut,
mels, en het kruipend gedierte des aai d* j E-er. 14 21.
bodems; en Ik zal den hoog, en het \\
              Hts.
zwaard, en den krijg van de aarde ver- i
breken, en zal ben in z. k^rbeid doen j
nederliggen.
is En Ik zal u MÜ ondertrounen in \'
HOOFDSTUK I.
He tijd, wanneer H.i-ea heeft ir-prefeter nl,
vi. 1. Hp (.<>•!• iK-tri lieeldl hij I.raó» j.-<t.-
(clijtc hoeren en IIoiN onnleelrn al tluor
Hrl liuwliik met (;..itipr. 2; en irrwrkt lm
hur JUreê), I. Lo-Ruchim*, 6. m L..-
Animi, 8. God hrloofl evenwel zijne Kerk dim.
.lm Messias heerlyl «nier op l« richten uit
Jodm w lliidemn. IO.
HEI woonl des IIKEKËN, .Ut ge-
schied is tot Ho-i\'h, den zoon van
lieeri, in de dagen van Üssta, \'nlham,
Achai. Bilkla, koningen van Juda, en
in «Ie dfunn van .\'• • ib< aui, zoon Tan
Jom, koning van Israël.
" Het begin van bet woord des HEË-
lih.N .tour Ilos.-a. Df HtEKE dan zeide
lot Hom\'-h : Ga henen, ueeni u eene vrouw
dt-r hoereriien, en kinderen der hoere-
rüen; vaut net lan.l hoern ri ganachelijk
van aehter dm HEESE.
:i Zou ging r.ij henen, en nam Gumer,
MM doc\'iier tan Dihiatm; en zij 0nt-
ving, en haarde hein eeuen zoon.
4  En de II HER E zeidetot hein: Noem
zijnen naam iizreel, wast negeen weinig
ti)d*, ïoo zal Ik el* Moedackalden Tan
Jiireêi bezoeken over het Uu is van Jelui,
en i«\\ bel koningrijk van bet huis var.
Israël .io\' u o|ihoud<n.
5  En het zal te dien dage geschieden,
dat Ik Israels b->ug verbreken zal, in
bet dal van Ji/rtel.
6  En zij ontving wederom, en baarde
eene dochter; ea Hi,i reide ;ot hem:
Noem haren n:;ani l.o-Kuehania: want
Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen
over bet bui» Israël», maar lij zal ze
zekerlijk wegvoeren.
7  Maar over bet huis van Juda i*l Ik
Mij ontfermen, en zal .\'.e verlossen door
den HKEKK, hunnen God, en Ik zal ze
ni\'-t verlossen door boog, noch door
zwaard, noch door krijg, door paarden
nood door ruitercn.
6 Als zü nu I.o- Huchauia geipeend
bad, ontving zij, en baarde oenen zoun.
9  En Ily zeide : .Noem zijnen naam
Eo-Aumii; want «i-lieden zyt mijn volk
niet, r,oo zal Ik ooft de uwe niet zijn.
10  Nogtans tal bet getal dt-r kinderen
laraels zyn als het •• zand der zee, dat
niet gemeten noch geteld kan worden;
\'•en het zal geschieden, dat ter plaatse,
waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden
z\\\\\\ mp volk nier; tot hen gezegd zal
worden: Gy zijt kinderen des levenden
Gods.
11   En de kinderen van Juda, en de
kinderen [trajlla zullen \'zamenverga-
derd worden, en zich een Benig hoofd
Bttllen, en uit het land optreiken i
want de dag van Jizreel zal groot zijn.
VI Zegt tot uwe broederen, Ainmi;en
lot DW0 zus te ren, Kuchatua.
HOOFDSTUK 2.
God beveelt den ire!oovi«en. die in Israël
OSCfls; wsreti. n:el den ï»n»rh«n aiiaHê-Tn
h\'iu|i hiiniicr uii-ilrbrorder» Ie tuUten en
hun Gods «Iran™ root ooi.-en te >tc!1en,
van Wtsje. in iinc Ipntweujk* afgoderij tn mi-
it.mV ir.i i- ti\'-.\'l. v». 1. Hij (j !ii-.;i ilaarnn njne
KrrL te her»tel.io en ovetvloeitijr te ietre-
nen >n den lijd rSal den \'!•--i:i-. \'.:.
TWIST tegen nlieder moeder, twist,
omdat zij mijne vrouw niet is, en
Ik haar man ni<-i ben; en laat ze hare
hoererijen van baar aangezigt, en hare
over* pel e rijen van tu*schec hare borsten
wegdoen.
Hert.
b Kom.
1 :.;/
3: 1B
F.-rc
37 ir.
22.
2 U,
15. 16
-ocr page 601-
IIOSE.% 3, 4. 5.
J.^v. t\'. eeuwigheid, ja Tk zal uMij onderttouwen
tfj.           in _— r,._.-.,_;,. ;.; rn jn gerigt, en in iroe-
dertierenheid en in barmhartigheden.
1\'.» En Ik lal u Mij ondertrouwen in
* Jer.31 3.1 IH. geloof; »\' en gij zult den I1ELHI. kennen.
"il En bet zal te dim dage geschieden.
dat Ik verhooren zal. spreekt de HEEKE;
Ik zal den hemel verhoort n, en die zal
de aarde verhooren,
"1 En de aarde zal het l:aren verhoa-
ren, mitsgaders den most en de olie; en
die zullen Jirzeel verhooren.
22 En Ik ïhI ze Mn o;» de aarde zaaijen,
en zal Mii ontferium ov.r i.o-Rurhiinia ;
t ]|r>- 1:10 en -k * lal /eggen tot I.o- Auiiui : Gij ïl\'tt
Kon!. \'• mJ mijn v ,. , en dat zal i .-.-i n : O mijn
ÜVtr. 2 10, God !
HOOFDSTUK ?.
Door het huwelijk en lan-f Mil/ittrn eener
S Zij eten d* znnde mi\'ns volks, en
verlangen, een itder met zijne ziel, naar \'
hurne onger»-gtigh*-id.
:* Daarom, \'\'gelijk het volk, alzoo zal
de priester zijn , en Ik xal zijne wegen
over hein bezoeken, en zijne handelingen
hem vergelden.
I<! Li. « tij zulbn eien, maar niet zat
worden, zullen rto;-reren, maar niet i;it-
breken in mttnigie t want zij hebben na-
gelaten den IMÏ.Itr. in aebt te nemen.
11   lloeictij. en wijn, en most neemt
het hart wil:.
12  Miiu volk vraagt zijn bout, en /ij»
ttok zal het hem bi ken.! maken : want
\' de geest der hoererijen verleidt hen. dat
IU van on li r hunnen God weglioerrren.
l\'A Op -le hoogten der - bergen o\'Teren
zij, en op il» J heuvelen rookt n /ij. ouder
eenen eik, en pop.tlit r. f en ijpenbuom.
omdat dirielvt r schaduw icoi d ht;daarom
hoer» ren uwe dochten n, en uwe bruiden
bedriivrn oveitpe).
Ik Ik tal over owe doebteren geene be*
zoekn.gdoen,omdat zij boerer:-i!,»-nover
uwe brulden, omdat zii overs;iei doen \\
want ï.ü telven Kkeiden zich «f uietde
hoeren, in offeren met de snoodste hoe-
ren : het volk dan, dat geen verstand
iieei\'t. /al omgekeerd worden.
15 /ou gij, o larae.1 ! wilt hoereren,
dat immer» JmU niet schuldig worde;
komt gij tocb niet te Gilgal, en ictat
niet op nr,ar lieth-Aven.en zweerlniet;
\'lo,, waarachtig al* de HEERE leeft!
Hl Want Israël ii onhandig, als cene
onhandige ko\'-; nu /al hen de llEEliK
weiden, all een lnm in de ruimte.
17 Eiraim is vergeield met de afgoden,
laat hem varen.
IS Hnnlieder zutp*rij is afvallig; zii
doen niet dan hoereren; bunne schilden
bet is eene schande! i beminnen het
waard i
Geeft.
l!> Ken wind heeft hm g» honden in
zijne vleugelen, en zij zullen beschaamd
worden vj»n Vege hunne offeranden.
HOOFDSTUK 5.
Vrnlerr »trafj.n-.|i!.in_- van Goda oor.lreleti
«OOI \'te \\iait.Un ii\'fr alle tl.tmlrn van It-
ra--l rn me.ir 01 er Jmln, weL\'en»i.-ewe!ilen»n,
n afrodenilien-t. met ontieim\'nir \\*n alle
iru l.liïijke en inenM-bi-!i;ke hutji in kil—
n\'i\'xli\'i), v». 1 ; met eene bijgcvoeCTS prul et te
hunner 1ui-V.-m-tii.-e lieVeerin.\'. 15.
HUORT. dit, gij priesters! en merkt op.
gij huic Israels ! en neem; ter oor en,
n\\t huis des konings ! want ulieden aaai
dit oordeel aan, omdat gij een etr:k zijt
geworden te Mizpa,en een uitgespannen
net op Thabor.
\'2 En die afwijken, verdiepen zich om te
slagn n; maar Ik zal hun allen een tucht*
meebter zijn.
:t Ik ken Efraim, en Israël is voor Mij
niet verborgen : dat gij, o Efraim 1 nu
hoereert, e*. Israël verontreinigd ie.
I /.ii stellen hunne h.tn .-\',\\r., n niet
aan, om zich tbt hunnen God te bekt e-
reni want »de geest der hoereri\'en isin
het midden van hen, en den II EEK E
kennen zü niet.
5 \'- Dies zal Isratila hoovaardij in zijn
aaugezigt getuigen; en laraiil en Efraim
zullen vallen door huiim ongeregtigheid:
ook zal Juda met tu-n vallen.
(i Met hunne schapen en met hunne
runderen zullen zij da gaan, om den
lii LI\'L te zoeken, maar niet vinden;
IÏ:i beeft zich van hen onttrokken.
7  Zij hebben trouwelf ixlijk gehandeld
tegen den UEERE ; want zij hebben
vreemde kinderen gewonnen : nu zal hen
de nieuwe maand verteren met hurne
dealen.
8  lllaast de bazuin te Gibea,detrom-
pet te Kama; roept luide te Meth-Aven ;
achter u. Benjamin I
e Mfrka « li.;
, ."» : l.j
57 7 i
. en -2*.
I:».
i God dei
rr«[^lrrr«.
profrt t af
te tieetile»
vervalt
•te hu
skfniMg tot Chrfatiti
EN -ie 1IEEUE teide tol Mij: Ga we-
d\'rom henen, bemin eene vrouw, die, f
bemint zijnde van harrn vriend, uogtans \\
overspel doet : gelijk deHEEHEdr kin* I
deren [iraëll bemint,....... zit zien out j
, naar andere noden, en beminnen dr lles-
| schen der druiven.
2  Kn ik kocht ze mij voor vitftien
zilverlingt n, en tenen bomer gerbt, tn .
eenen halven horoer gerst.
3  En ik /eidc tot haar : Gij zult vele i
;.ii H. dagen na mij •• blijven Kitten, g(j zult ;
niet hoereren, noch eeien anderen man !
geworden) en ik ook na u.
1 i Want .Ie kinderen Israël* zullen wie j
in ,t. dagen blijven zitten, * tonder koning,en
zonder vorst, en /onder offer, en zonder
: opgerigl beeld, en zonder efod en teraliui.
5 Daarna zullen zich «Ie kinderen Is-
raëls bekeeren, en zoeken den IïEEltE,
*\'\'.». hunnen God, en e Davhi, hunnen ko-
. si ^3. ninic; en /ij zulien vreezende komen tot
:;" **• «len HEEK E en tol zijne goedheid, <* in
„ het laaiate tier dagen.
HOOFDSTUK 1.
Cod wheldt en Imlrrul lanël rrn-ti:.". om de
«1-emeene boosheid en hir.lrirkLh;UH<l van
het volk, ilr uriiTrtrn en i!e -irie-*er-. \\>. 1,
K /..nrl. i om iu-ii\',\' «nu«eli>? on<-eboii>lenr
j-ee-lel ijke en lt-.Th.-imelijkt- h-terere, IS. H,j
•va.ir-ehiiut JmU, om I-rs.-l« .oorbeeld nipt
<!at hun boven het houfd l.\'r..-. U.
II
"OOHT des BEKKEN woord, i-ij kin-
. deren Israël» ! want tie HEEK E hei t\'t
2. eenen "twist metdeinwonersdes land»,
: onidat er geene trouw, en geene welda-
digheid, en geene kennis van God in
het land ia ;
2 Maar vloeken en liegen, en -i.-o 1-
slaan, en stelen, en overspel doen; zij
breken door, en bloedschuhh n raken
aan blucdschulden.
:t Daarom zal het land treuren, en een
iegelijk, die daarin woont, kwelen, met !
het gedierte dei veld?, en met het gevo-
gelte des hemels; ja ook de vlltcnrn
der zee zullen weggeraapt worden.
. Doch niemand twltte roch bestrafte
iemand i want uw volk Ie ,r- die met
den priester twisten.
S Daarom zult gij vallen bij dag, ja
zelfs Je profeet zal met u vallen bij nacht; ,
en Ik zal uwe aioetier uitroeien.
ü Mijn volk is uitgeroeid, omdat het
tonder kennis is; dewijl gij de kennis
verworpen hebt, heb Ik u ook verwor-
pen, dat gij Mij het priesteiambt niet
SÖlt bedienen; dewijl gi.l de wet uws ;
Gods vergeten hebt, zal Ik ook uwe kin-
deren vergeten.
7 GelUk zij meerder geworden /.yn, al-
zoo hebben zij tegen Mij gezondigd i Ik
zal hunlieder eer in schande veranderen.
.......J
... 7:10.1
-ocr page 602-
BOSÉA 6, :
| 9 Ffrttïiu /.al tot verwoaating worde»,
i ten d**ge der straf; onder de ulammen
1 Israël* heb Ik bekend («naakt, dat
| gewis is.
i 10 l»c vorsten van Juda ziin («worde»,
geliik d ie del aud palen, verrukken: Ik zal
mijne verbolg\'nheid, ali water, over beo
i;il_-i\' ti n.
! II Hf ra nu is vi rdrakt, l.ü is verpletterd
met regt: want bij beeft joe gewild, bij
hfift gewandeld naa* bet gebod.
IC Daarom -.h1 Ik Êfralmzijn ala«ene
mot. en den huize van Juda ala etnc
veriotting
IS Ala l.\'fraïm zijne krankheid zag,en
Juda zijn re/wel, zoo tong Efraïm tot
A«mir, en lui zond tot den kening -\'«-
reb; uiaar die m\\ ulieden niit kannen
gemzen, en zal bet g-zwei van ulieden
ni<t breien.
14 Wattt I k zal Kfrai.n litr. als een felle
, leeuw, en d<n huize van Jjda als een
jonge leeuw ; Ik, IV zal Ter«cheurm en
h nengaan ; Ik zal wegvoeren,en •" er zal
gein r-tlder zijn.
!.ï Ik zal henengaf.n e* kreren weder
; to; mijne plaata, totdnt zii zich zelvm
schuin* kennen en mün aangezigt xuc-
ken; ala bun batige zai iijö, zullen zij
Mij iroe,- zoeken.
HOOFDSTUK B.
Dr Boetvaardige Iw aflieten\' worJea lw|.< hm ig.
elkandrr trraianrndr to: b, ki-riirit.*, met
vertrouwen ,>p God* Renade, ,.. i. God*
htns-t «ver Ivraëla on ln-.tr n.li «Lr i.l in l.i t
goede ei. bamtaeLaifkeid i» liet kwade, I.
KOMT rn laat ons wederl;eereii tolden
BEERE, want HU heeft verscheurd,
en Hij za! ons gemzen ; Hu beeft ge«la-
gen. en Hm zal ona verbinden,
" Hij zal ons na twee dagen levend
: maken ; on der darden dag zal Hij ons
! doen verreizen, eu wij zullen voor zijn
1 aange/igt leven.
j 3 Ilan zullen v\\\\ kennen, wjj zulhn
vervolgen, om den Hr.KRKte kennen,
zijn ,r.-Mi; i» bereid als de dageraad;
en Il\\i zal lot ons komen ali een regen,
al« de spade regen e« vroege regen des
land".
4  Wat tal Ik u doen. o Efraïm I wat «al
1 k u doen, o Juda ! dewijl uwe weMadig-
held i« als eene morgenwolk,enataeen
vroegkomende dauw. die benengaat.
5   1 laai om heb Ik bes bebouwen door
de proleten ; Ik beb ze gedood dnor de
redenen mijns mondai ennwaoordeelen
tullen voortkomen oea het liebt.
u Want " ik heb lost tot weldadigheid,
en niet tot offer; en iet de kennis Gods,
rupi r dan tot brnndofferen,
7 Maar zij \'• hebben het verbondover-
treden al* Adam; daar lubben zij trou-
wclonslijk tegen Mi; gehandeld.
S (iilead ia eene stad van werkerader
ongeregtigheid. zij in betreden van bloed.
K Gelijk de bende der straatschenders
op iemand wachten, choo is het gezel-
schap der prii »t*-ren j zij moorden »/\' den
wtr, naar Strbem; waarlijk, jij doen
i •cbandeltjae daden.
\' in Ik zie eene afschuwelijke zaak in het
hui» laraClaj aldaar is Et\'raims hoererij,
; I«ratl is verontreinigd.
11 Ook heeft hij u.oJuda!eenenoog*t
I gezet, als Ik de gevangenen niuni volks
i wtderbragt.
HOOFDSTUK 7.
| God klaart mort" o»er den a leem renen ïvc*
in allerlei rrote mmlen, ilir coomel aan hel
hof ortdrr de aatuirnl.jiirn, al» onder den
pfinMnfn man ilr overhand haddr», »N ;
\\«l»ehhrid. >irlrn. rooirn. boo>biid, Leuem,
irtxLlrlooie tril>in<lifni>*en, dronken»! hnu.
-|-i"f M.i f, li-M. ;i i \'..e \\i t\'.i.i il. il. \\». 1 .
L-r (,, ii 1 met .\' ni- domme hoovaanlij. ver-
hxnlhf-iil rn on^vvorii^hrid, 8. (-i"l wiorrect
TERWIJL Ik Israül irenees./qo woidt
I I . i\' • -.ii_-p M.M;.\'i> \'i ontdekt ,
initsicaders «te boosheden van Satnaria :
want *ij verken val «eb beid ; en de dief
ifaat er in, de bendeder straatschender!
stroopt : , c i i i.
". In legaea niet in bun hart. tint Ik
al hunner boosheid icedarhtif b*-n \\ nu
GuiMii/e\'en her bunne handelingen. i\\j
n VOOr ni.iii aMnfii^i.
\'A Zij verbinden drn koning met bennr
Doofheid, eu de vorsten uiet \'uin*ne!eu-
genen.
t Zij bedriiven e.I te zaïnen o»er*pel,
zij zijn tfclitk een hakoven, die tiert ge-
maakt i* tan den bakker; Jie ophoudt
van wakker te zijn. nadat hy het deeg
heeft gekneed.totdat bet >)oorgezuurdzii,
•ï Het is de dag onzes bonhmga; de
vorsten uiakec *e« kran* 4*mr v*-rhitling
van den wijn . hij strekt zijne I.h.h! voort
met de spotters.
\'i Want zii voeren hun hart aan. als
eenen Sakovrn, tot hunne lagen; hun-
Heder bakker slaapt At n gaa*cben nacb\';
\'sni.irgins brandt hij ala een vlammend
vuur.
7 Zij zijn al te znn\\ n verhit ais e. n
bakoven. en z!j vert.-ren hunne reg\'ers;
al hunne koningen vallen ; er is niemand
onder hen, die tot Mij roept.
S Efrai\'m,die" verwar: zich met de vol-
ken ; Kfraim la een koek, die niet is
omgekeerd :
ü Vreemden verteren züne kracht, en
bil merkt bet niet; 0nk La de graan wig-
heid op beiu verspreid, en hij merkt het
ni-t.
in <"\' Hies zal deboovaardij van Israël in
lijn aangezigt getuigen ; dewiil zij zich
niet brkeenn tot den HEEIti\'!, hunnen
God. noch Hem zoeken in alle dezen.
11 Want Efralm is als eene botte duif,
zonder hart; zij roepen Egypte aan.iu
guan benen tot AsHOr.
]" Wanneer z\'j mlten henengaan, zal
II: mijn net over hen uitspreiden. Ik zaï
:-.e als vogelen des hemels doen nederda-
len ; Ik /al ze tuchtigen, gelijk geboord
la in hunne vergadering,
IS Wee hen, want zii *tin van Mij af-
ge\'.worven ; verstoring over hen, want z-Ü
hebben tegen Jlij overtreden I Ik 7ou ben
wel verlossen, maarzij spreken leugenen
tegen Mi.1.
14  ZO roepen ook niet tot MÜ met hun
hart, wanneer zij builen op lumr.c le-
gera; om koren en most verzamelen si}
zich. maar zij wederstreven tegen Mij.
15   Ik h"b hen wel g\'-turhtigd,hun-
Itader armen gesterkt; maar zij denken
kwaad tegea Mij.
Ui Zij koeren zich. ataer niet fet den
Allerhoogste, zi) zijn <"als een bedriege-
lijkebuog ; hunne vorsten vallen door bet
zwaard, van wege de gramschap hunner
tong : dit is huulieder bespotting in
Egypteland.
HOOFDSTUK S.
God -.. : n!..!i." I-ii.\' ii-- \\ijanil« vuikomtt,
ilir hrn \\enolprn, uitroeijrn, wrj;,neren en
hunne Inndvruehten imüiiii zal. i-enl.ii r,
Gtul. /;jn vrrbond, urt en »l!r hrüz.iuir !ee-
liti\'j\' \'i. in rr is iri)or,l. het jrueiie hrbhrn
verbeten, vet laten, vrrsrlit, ren eigrn ko-
len\'.\'rijk rimilrr G<nl opzrri.-t, allrrlei affO-
den.i. hiiiehet*rhe _-.i.l- li. n-t. intotiilrrbeiil
•Ir trrlbrijelijke kalir\'ilirn>t en hetdcn«rbe
irrl.inulrn i*( -t u II\' en ;c. ciclii )irblx>n, v>.
1. God» lii .In : ."in* ook aan Juda, 11.
DE baznin aan .iwen mond; hij komt
als een n arend tegen het huis des
lil.Fit li.N : omdat zij mijn " verhond
hebben overtreden, en zijn t.\'geu mijne
wet afvallig geworden.
i 7W.
t.as.i*.
-ocr page 603-
HOSEA y, UK
2  0M zullen *ij tut Mij Toepen : Mijn
God ! wy, Israël, kennrn t:.
3  Israël heelt bet goede verstooten;
de vijand zal hem ver-mlgen.
\'Ai: hebbin koningen ,. ,ii\'«- ., maar
niet uit Mij , zij he bhi n \\or*ien gt steld,
maar Ik heb het niet gekend; van hun
zilver en uuu goud hebben /.ij voor zich
! zei\\( n afgoden gemaakt, opdat zij uit-
, geroeid worden.
| ó Üwkalf, oSainaria! heeft u verstoo-
! ten . mijn toorn is tegen hen ontstoken :
hoe lang zullen zij de reinigueid niet
\' verdragen ?
b Want dat is ook uit Israël ; ften
j werkmeester heeft het gemaakt, en hei
ia geen God, ni.-iar hel . al tot «tukken
; wordei>, het kalf van Sanuria.
7 Want zij hebben wind gezaaid, f n
zullen eenea wervelwind waaien , bet
\' zal geen staande koren hebben, hei ait-
tpruitsel zal geen meel uiak< n : of ürt
missctiien maakte, Trtemden zullen htt
verslinden.
> lsraéi is verslonden ; nu z«jn zii onder
de Heidenen geworden, geli/k een vat,
waar men geenen I i-t toe heeft.
.\' Want zij zi\'n opgetogen .,aur Assur,
eeuen woudezel, die alleen vuur zich
zelven [•; die van El\'rauu hebbeu boelen
om boerenloon icehuurd.
10  Dewijl zij dan omler de Heidenen
botten \'jm hoerenluon gehuurd lubben,
zoo /ii! Ik die nu ook verzai.it Jen; J«
zij hebben al een wt iniic begunnen, van
we ge den last van deu koning der Tor*
aten.
11  Otudat El\'raiiu d.\'altaren v<rimnig-
vuldigd beeft tot zondigen, 7.oo zijn heul
de altaren geworden tut zondigen.
12  Ik schrijf hein il» vooureiVeli:k-
heden mijner wet «orj tmiar die zijn
geacht als wat vreemds.
13  Aangaande de offeranden mijner ga-
ven, zij offeren vltrach, en eten het,
maafdi\' HEr.KK beeft aan hen geen wel-
gevaÜen. Nu zi>l Hij hunner (ingere^Uf-
btid gedenken, in hunne tonden bezoe-
ken ; zij zullen weder ia Egypte keeren.
14  Want Larael heeft x4jnen Maker »er-
ge: ;.. en tempelen gebouwd, en Juda
heeft vaste steden vermenigvuldigd; maar
Ik i..<\\ .•. n vuur zenden in zijne steden,
dat zal hare paleizen verteren.
HOOFDSTUK \'J.
Coii verwijt Israël de alkodtsrlM vreugde in
tien oogsttijd, v. 1; die Hij hun «cl ml
benpiinu door ilen toekoaMtigee honger,
wegvoering nnnr \\«*jiii-, het ontberra raa
de openbare irod-ilifiu-t, ttNM en ver-
wuralinif van hun land, 2. \'IYi-ciinIi llinpr
van vnl-fhe eu urne profeten, T, Verdere
klagt over braela diepe verdorveuheid, even
.i!- in.iii,c oinl.iiikbi.ic ufcoitii-rhe >-<>orvade-
ren, 9. Gods bedreiging nut «traliën van
onvrueht baarheid BB kindermoord. 11. Ge-
bed *»n iien jtroiV.*» om vi naladeriag der
straften. 14. Verder verhaal inn hunne af-
goderij, met eaaieggiBg vaa Gods toera en
«traden, 15.
V EP. ULIJ I) u niet, o Israël! tot op-
springens toe, gelijk de volken , want
gij hoereert vau uwen Uod af, «ij hebt
boetenloon lief, op alle dorsch vloeren det
korens.
2  De dortrl,vloer en de m-ijnkuip zal
henlieden niet voeden , en de most xal
hun liegen.
3  Zij zullen in desHEEUEM land niet
blijven; maar Efrauu zal weder in Egypte
keeren, en zij zullen in Aisyrifj bet on-
reine eten.
4  Zij zullen den DEERE grenedrank-
offeien doen van wiju, ook /ouden . u
Hem niet zoet zijn, hunne offeranden
zouden hun %%m\\ als treurbroud; allen,
die dat zouden eten, zouden ourein wor-
den : want bun brood zal voor hunne
ziel zijn, het zal in des HEERLN huis
alel komen.
5 Wat zult (Cijliedenrfrtft.Ioenopeonen
gezetten hoo^tndsdag, enopeetien ieest-
dag den UEtKEN?
i» Want ziet, lij gaan daarhenen van
wece \'!p reritorlnr; Egypte üal *c terza-
melin. Muf zal ze begraven: bege.rtezal
er zijn naar bun zilver, netelt n zullen
ken erfelijk bezitten, doornen zuilen in
kunne u nten zijn.
7 De dagen At r bezoeking zijn .•< -.>
men, de dagen der v« rjelding tijn geko-
men i die vin Israël zullen net Re/anj
worden - de profeet is een dwatts, -ie whii
des getsies is onzinnig; om de grootheid
uwerungere^tigheid ia de haat ook groot.
S De wachtt r van El\'raim is met mijnen
Gt-d ; \'Ma \'<-de profeet is een Tuge!vang*r»
>tnk c*,i al fijne wegen, ten haat in bet
huis sijci Go is.
y Zij" hebben zich ze» r dit p verdorven,
ai» u. de dagen van Gibea; IIij zal iiun-
ner ongt regt igheid gedenken, i!• i zal
hunne zonden bezoeken.
10  Ik vond UmeJ a!s druiven in de
woestijn, ik ztg uwe vaderen alt-Ie eer-
ste Tmcnl aan den vijgeboMiu in haat
beginsel; Maar zij gingen in \' tvt Ma.il-
1\'tor, en zund. rdea zich af tot die
schaaiut**. en werit n ganscli vtnoe.j-l\' k
na hunne boeier?).
11   Aangaande Kfraim, huniieder heer-
lljkkeidzal v/egrlfegenala een vogel; van
de geboorte, en van moeder» buik, en
van de ontvangenis af.
12 Ofschoon «*i hunne kinderen uio/ten
groot mak.-n. Ik /.\'.l er ben ;ocn van be-
roovea, dat zij onder de n.enscben niel
tullen zijn : wttnl ook, wee hun, ais Ik
van hen tal geweken tijn t
13  Elraim is, gelijk als IkTyrusaan-
zag, die geplant is in eeue liefelijke woon-
plaats ; maar K\'.raim ..il zijne kin leren
moeten uïtbrtuge\'i tot den doodslage;\'.
14  Geef bun. llEKRE! Wat zult Gij
geven f Geef hun tene \'• miadragende
b«aimoeder, en uitdroognnle hortten.
15  Al kunne boosheid is te * Gilgal,
H.-i.ii .:.. it heb Ik zegebaai. om de boos-
beid hunner handelingen; Ik zal ze uit
mijn huis uitdrijven, Ik zal ze voortaan
uïet meer liefhebben ; al hunne\' vorsten
ZV)n afvalligen.
1\'i Efruïm is geslagen, hun.i\' der worlei
is verdord, zij zullen geene vrucht vourt-
brengen; ja ofsehoon zoifnereenlen, zou
zal Ik toch de gewena-chte praeAteavan
hunnen buik dooden.
17 Mijn God zal ze verwerpen, om-lat
zij naar Hem nit t hooien; en zij zullen
omzwervende zijn onder de Heldenen,,
HOOFDSTUK 13.
Oud klaagt over Israëli ondankbaarheid, n!"-
goderij iiiionilerhriil niet de Kouden V.til-
vereaji meineed, Bjoddelo-ssheid, rerkeerd-
hritl en ijilel vrrtro.-iveii op hltBM haadt
hagen en helden ; allo* tCC«a yi,i,r EetrOUWe
•enoaaiagBa . waarom 11-j hun raenael \'Ie
vrriiii-liriET tan al St* ntflrTHTrhT H HUldaihep.
wegsoerlag •! g.innliw halveste, int kaaow
M\'h.in.le (u M\'haamte, al-ine.ie de» nnder-
satiitf van hunnen Lnr.int; Ba van hunnen
weelden ie n «taat. met BWapB Itenaauwdheid
en liuu>tetiK>idieid, en si dOM aamtaande
ellenden, die hun door Tijandi-^e \\ulWen.
naar tijn rt-irnannli-; oordol, lo.i.lrn oier-
tiana.
1SKAËL i» ten uitgele.lie;\'le wijnttok,
bij brengt raeder vruc\'it voor zich;
maar naar de veelheid zijnrr vrucht
heeft hti de "altaren tencenigvulólgd ;
naar de goedheid z\\)n* lands. hebben zij
de u;igi rigte bet ld.-u goed gemaakc
2 Hij heeft hua bare vtrleeld,nu zul-
len zij verwoest worden; Hij zal hunne
altaren doorhouweu, il.i tal hunne op-
gerlgte beelden verstoren.
( Je%. 1.33
-ocr page 604-
HOSEA li, iC.
kreren, maar A»sur, die zal zijn koninir
r|jfi: omdat zi,i zich weigeren tebekeeren. \'-.
>i Kn het zwaard zal in zijne steden
blit\'.f n, en lijne grendelen verteren, en
opefa n, \'in wege h unne het aadilagingen.
7 V. ntit mijn volk blijft bangrn aan de
sfkfering van Mi.i; zij roepen hei wel
tot den Allerhoogste, waar niet een
verhoogt Hem.
fl Hoe zou Ik u overgeven, o Lfraint?
u overleveren, c Nrat.1 ? hoe zou Ik n
maken all \'\'A\'dama? u stellen als \'/.<••
bÖImf mijn hart is in MÜ omgekeerd,
al ïi\'ijn beiouw is te zamen ontstoken.
9  1 k tal de hittighetd mijns toorns niet
uitvoeren; Ik zal niet wedrrkeeren oui
Kt\'raim te verderven: wauï Ik ben God
en |eea manech,de heilige in het mid-
den vHn u,en Ik zul tnde utad niet komen.
10 Zij zuilenden II KKRK achterna wan-
j delen. Hr zat brullen als een leeuw i
! wanneer 11 :~| brullen zal, dan zullen de
| kinderen van de zee af al brvfnje r.an-
: komen.
I 11 Zij zuMen b-v. nde Htmkonieu als een
vo^elrje uit Egypte, en als eene duif uit
in t land van Assur ; en Ik za] hen doen
wonen in hunne huizen, spreekt de
HEhHK.
HOOFDSTUK IC.
; K!a^-i ».»er EtraÜM en Ju.la. vm. 1. «loor »oor-
| .\'.eriti.i-n i*n Coda weldadm ama haaaea
I voorvader Jnkob, rn rootla hun allen k. -
I weten, uonlrn zij ieriii;i.intt lilt lieki-rin^,
j 4, 1.^ rn 14. Iliiwnr onteirtvaardiel.eid in
linlruc in kllen Icoopauuadel, trotarhlwU,
I o »a»1 ar hi aMwIhrld rn afjpxtrrü veinrkkrn
r.mlo maren toom. 8. 9, 12. 15: iavorgia*
fiwr l^r.iftr van «rna-le, lü, 11.
D\'l. v ,ii Efraim hebben Mij omsingeld
iner leugen, en hrt Kuis !-r,n Is it:i t
bedrog; maar J.idn heerschte nog met
God, en was met de heiligen getrouw.
.\' Kfraim weidt zich met wind,en jaagt
den OMtewind \'ia ; den ganschen dag ver*
tnealgmldlgl bij leugen en verwoesting ;
en zt) miken verhond met Assur, en de
olie wordt naar Egi p-te gevoerd.
3  Oi.kbeefi de IIKKIlE renen twiatmet
.Tiula, en Hij za! bezoeking doen over
Jxkub naar ztlne wegen, naar zijne han*
delingen zal lli.j hem vergelden.
4   In i>ioe<tri-H buik " hield hij zijnen
broeder bii de verzenen; ea in zyne
kracht drorg hij zich voratelijk \'• uirt
God.
5  .la bij droeg zich vorstelijk tegen den
Engel, en ovrruiogt trui; hvi weende en
smeekte heat. T- • Betb\'El vond hij Hem,
en aldaar ^prak Ilii met ons :
t; NamelUk.dr Hi.KIiE,deGoiI der heir*
achaTen. UKEItE is njn gedenknaitn.
T Gij dan bekeer a tot uwen God. b"-
waar weldadigheid en rvgt, en wacht
geduriglijk op uwen God.
s In des koopmans hand is eene h.-
dricgeiiike weegseliRn!, ktj bemint te
verdrukken :
9 >og Z"gt Efvaïin : Evenwel b?n ik
rijk geworden, ik heb mij groot goed
verkregen ; n al mijnen arbeid zutlrn
zii mij geene ongeregtighrid vinden, die
zonde zij.
];i Maar Ik ben de IIEERE. uw God,
•\' van Egypttlnnd nf; !k zal u nog in
tenten doen wonen, als in de dagen der
lamenkomat;
11   Mn Ik zal spreken tot de profeten,
en Ik lal het gezigt vermenigvuldigen;
en door de dienst der profeten zal Ik
gelijkenissen voor-tteHen.
V2 Zekerlijk Is * (Ütrad ongeregtigbeid,
zij zijn enkel ijdelheid ; te/Gilgal offeren
! zij oisen, ja hnnne altaren itin als*rrr«-
\\ hooprn op de VOTen der velden
Vd <.i Jakolt vlood toch naar het veld
van Syrië. er. Israël diende om eene I
vrouw, en hoedde om ettie vrouw.
3  Want nu zullen zii leggen i Wij hrb-
ben \'• ge en en koning ! want wij hebeen
den HKr.ltE met gevreesd] waf zot; ons
dan «en koning doen?
4  Zn hebben woorder. gesproken, vsl-
schrlijk zwerend* ia hrt ve rbond maken ;
daarom ï.m] het oor-teel als et-n vergiftig
kruid . \' oem r,. t ,. i> uir°n der velden.
--S I)i Inwoners van Samana zullen vi r-
schrikt zijn over het kit! f van Beth-Aven :
want zijn volk zal OV(-r hetzelve treuren,
mitsgaders zijite Chrmarim, ,*/ir zich
ovi r hetzelve vr rtieiigden over ziine
heerlijkheid, omdat zij van hrt zelve in
weggevarea.
it Ja datz>]ve zal naar A*»ur gevot rd
worden, tol e*-n ;\'»ihn,!< voor den ko-
n\'uif. Jaren : Efraim zr.1 schHRmtr beha*
len, en Israël zal beschaamd Worden van
I wege zijnen raad*tag.
i 7 De koning van Samaria :- ;ii;i hou-
i wen, als schuim op het water.
I 8 En de hoopten van Aveu, 1-tvéls
j sonde, lullen verdelgd worden; doornen
I en dïsteleu zullen op bunliedcr altaren
. opkomen; en i zij zullen lenen tol de
, bergen : Bedekt on* ! m tot de heuvelen :
1 Valt op ons
;i Sint* de dagen van •< iï.bea, hebt «ij
gezondigd, o Israël ï daar zijn /.n staande
ifeblevm ; iie strijd te Gibea. legen de
kinderen der retkeerdbeld, zai ze niet
j lo Het is in mijn* loet, dat Ik ze ihI
binden : en volken zullen tegen henlieden
verzameld werden, als Ik ze binden zal
, in hunne twee voren.
il Dewijt Efrnïmeenevur^la,gewend
gaarne te dor«rnen, zoo oen Ik over di
schoonheid Mn haren hal" o« ergegasn;
ik zal Ëfraint berijden. Juda zal ploe-
gi \'i. .\'.i c-\'.i zal voor zich rggea.
\\\'2 Zaait u tot gercgtigheid, maait tot
weldadigheid , » braakt neen br.iaklaud :
.\'eviji het tüd U den HEERE te zoeken,
totilat H\'.j konie, en over ii degerrgtig
. beid reeene.
13 Uy hebt goddeloosheid geploegd,
I verkeerdheld xcmaaid, r* de vracht der
leasen gegeten : want gif hebt vertrouwd
, op uwen weg,,opdf veelheid uwi r helden.
i 14 Daarom zal «r een groot geilt ui-ch
i\'i\'iv.\'.i- onder uwe volken, tn al uwe
| vesting"» tullen verstoor,! worden, Re-
Hik JMJ.\'UAn IJcth-.\'.rbel verstoorde ten
Jajge des krijg?; de moeder werd ervrr-
pletterd met de zonen.
15 \\izoo heeft ltetti-El ulieden gedaan,
vati Wege de hoogheid uwer boosheid;
[«reuil koning is in den dagerand ten
eentmaat uitgeroeid.
HOOFDSTUK il.
C<nl« Rrtlerliuicende iiefi\'r je^pn» I-rai-i, nul
»*} \\t\\ t af « HMWmIi I rrne piot. t ir i ai
Chri-tn» \'erbrirv\'en i» , mei eenr te|*enMrl-
; lïnir >.m bai»e u.ivfhoorsMinhrid. nfifoilrrij.
oedankluiarhrHl en hatdiw-UighrMl, ».. 1-t,
N.35.9.1U.
iMrrrK :•••••
rdr
hrhanUrM ntll#a m.riten, S, fi Brlofte van
mMMUee NMtisJMt \'W «traf en I-ri-l- Iw-
kiiü.i.\' Kit l"i.T.:.- ilixir 4* vrrfcundi^in?
tan hn V.-t-srii^ 8.
ALS lirael een kind waa, toen heb Ik
hem liefgehad, en "Ik heb mijnen
; zoon uit Egypte geroepen.
C Matn- getyk zij henlieden riepen. al-
\' zoo gingen aij van hun aangestgi we<;
1 tÜ otterden tien itatils, en rookt-u den
\\ .-.-H ii ii\':. beelden.
\'A Ik noiftan\'" leer.te I t\'raïm gann ; Hij
! nam 7.e oj) ziine armen, maar i\\\\ beken*
! den niet, dat Ik ze genat.
i 4 Ik crok ze met. memohentelen, met
I touwen dei liefde, en was hun. als de-
. itpnen, die bet juk va* op hunne kiune-
bakken oplfgten, en Ik reikte hein voe*
der toe.
•> Hij ".I in Kgypteland niet veder-
Mos.
ƒ 11 Oh.
t\'cn.
k Den.
-ocr page 605-
IIOSK.1 13, ]•!, JOE*I, I.
5V9
; 11 Maar de HERRE voerde lsraei op
I uit Egypte door eenen profeet, en door
\' penen profeet werd hü gehoed.
U Efraim dnnrentft/eh beeft Item zeer
bitterlijk vertoornd .daarom zal Hij xiin
bloed op beni laten, en lijn Heere xal
bem zijnen smaad vergelden.
HOOFDSTUK 13.
I Kfraïin* aanzien rn heerl\'ikheiil verilwi>nen iloor
afgoderij, v«, 1. Al\'heeldintren rtl God»
M-hrikkeli.iken toorn nwr Ffraim» m.....Ie
[ omlankbaarlieiil u.tM. hunneu eenii-eïi en
roeden llrtlaiul. i.\'n .lm l>r?iiine af, * Pe
j iiiTM ik van I-i i.!- verderf en aanstaande
noodrn i- afcoderi.i, \'idel vertrou«en en
I domme nnhnrltaar trzhetd. 9. Evanïeii-che
| renadel>elol\'le wior Kfraim na drvoorbaande
ALS Efraim sprak, zoo beefde men, hij i
beeft zich verheven in Israël : niHar
l.ii is schuldig geworden aan den Baal en
is gestorven.
? Kn n« /iin zij voortgevaren te zon-
digen, *n hebben zirb van hun zilver een
gegoten beeld gemankt,al ju I< n nftar hun
verstand, die allemaal » imedenwrrk :
zijn : waarvan zij nor/tans zenden : De i
niensrhi\'D, die offeren, sullen de kal reren !
kussen.
3  Paarcm zullen iy zijn als eene mor-
zenwolk, en als een vroegkomendc dauw,
die henengaai , al« kaf van den dor*ch-
vloer, en als rook ui\' den schoorsteen
wordt weggestorind.
4  Ik ben toch de 1IKKRE, uw God. \'•
van Egvpteland af; daarom zoudt gti
geene» God kennen - dan Mij alleen, want
er is geen Heiland dan Ik.
.i Ik heb \'i gekend in de woestijn, ia
een zeer heet land.
6  Daarna ziin iü. nadat hunlieder •\'
weide was, zat geworden ; al" zij zat zijn t
geworden, heeft zich han bart verbeven ;
daarom hebben zij Mij r vergeten
7  Dies werd Ik hun al* een felle leeuw ;
als een luipaard loerde Ik op den we*.
5  Ik ontmo.-tte hen als een Wer, ilie
van jongen beroofd is. en scheurde het
slot onna harten : en Ik verslond ze«l-
daar als een oude leeuw; het wild ge* :
dierte des velds verscheurde hen,
9 Het heeft u bedorven, o Israël ! want i
in Mii ia uwe hulp.
lil Waar is uw boniiiir nu? dat hi.i u
benoude hi al uwe steden ! e:i uwerigters,
waar gij van zeidet : Geef ruij eenen ki>-
ning en vorsten ?
Il Ik «af u eenen / koning in mijnen :
toorn, en nam hem weg in mijne ver- !
bolnokeid.
VI Efraims ongeregtighcid is zanienge-
bonden, zyne zonde is opgeleid.
13 Smarten eener barende rroi\'tr zul-
len hem aankomen; hij ia eett onwijs
kind; want saaiere zou hij geeneo tijd in :
de kindergeboorte blijven «taan.
14 Dofh Ik zal ben van bet geweld oer j J-_v- c<
hel verlossen. Ik zal ze vrijmaken van \'
           \'_|-
den dood: n o dood ! waar /ijn uwe pea- \\
tUentlénf hel! waar i» uw verderf ?be- * «..*
rouw zal van luijneoo^eu verborgen zijn. i ,*or is\'js\'
l-i W»ot bij zal vrucht voortbrengen
otitler .Ie broederen; Hork er tal een
oostewind komen, een wind de» HEE- \'
RKN, opkomende uit de woeatijn ; en
ztine springader ïa! uitdroogen. en zijne I
fontein zal verdroegen ; diczelve zal i
den schat van alle gewenschte huisraad
rooven.
HOOFDSTUK 14.
lorarl «onlt IIIWMil
[flM
n luliFtt eetuiavwi
OM lieloflen van ile
fcrainam onder ilen
minniiKf In* vlii;i»f
..-h.
«firn. v». 1 ; met
•nek....."tifl* renade
Mr-.ii.. \\,. alsmede va
o|tnterk)nr. betrarhtiBC en nakn
•Irir en alle roddelQke leningen. 10
OAMAR1A zal woest worden, wantzij
O is wederspanniK ï^w^est tefren haren
God; zij zullen door hel zwaard vullen,
hunne kinderkens zullen " verpletterd,
en hunne \'.wantcere prevtrea zullen open-
seesneden worden.
\'2 \'• llekcer u,o Israül 1 to\' den HEERE,
uwen God. toe; want siizi.it gevallen om
uwe onirereetijcheid.
3  Neem rf.-re woorden met n. en beheer
u tot den HEERK; ze* tot Hem : Neem
we* e)]e ong*-re)f:iirheid. en iceef het
«oede, zoo zulle» wij betalen de varren
onzer e lippen.
4  Asenr zal on* niet behouden, wii zul-
len niet rijden op paarden, en tot het
werk onzer handen niet meer zegden :
G.l züt onze God. Immer* zal een wee*
bii I* ontfermd worden.
•ï Ik zal hunlieder afkcerin/ genezen.
Ik zal hen vrij wil liscl ijk liefheb ben; want
Ulijn toorn is van hem gekeerd.
ti Ik zal Israël zijn als de dauw; bij
/.al bloerjen als de lelie, en bij zal zijne
wortelen uitslaan ala de Libanon.
7 Zi]*ie schouten zullen zich uitsprei-
den. en zijne heerlijkheid zal ziïn al.\' des
olUfboom*, en hij zaleenen reuk hebben
als de Libanon.
> ZÜ zullen wederkeereu, zittende on-
der zijne schaduw; 7.ij zullen ten ieven
voortbrengen alt koren, en bloeiien als
de wijnstok; zyne gedaebtenia zal lijn
als de wijn van Libanon.
!f Efraim ! wat heb ik meer inet de
afgoden t<* doeu ? Ik heb Aew vrhoord,
en /al op hem zien. Ik zal htm zijn als
een groenende dennehoom, uwe vrucht
is uit Mij gevonden.
Ut Wie is wijs ? die verstadeze diiigeu;
icte m verstandig? die bekennezt: want
dej HEBREN wegen zün n-gt, en de
regtvaardigen zullen daarin wandelen,
maar de overtreders zullen daarin val-
len.
p-. ItJI
,d Detrt.ftl 13
PE PROFEET JOEL
I Vertelt uwen kinderen daarvan, en
laat hft uwe kinderen bunnen kinderen
vertellen, en derzelver kinderen nan een
ander geslacht.
4 Wat de rups heeft overgelaten, heeft
de sprinkhaan afgegeten, en wat de
sprinklman heeft overgelaten, hefft de
kever nfnegeten. en wat de kever heefl
ovei selaten, heeft de kruidwonu <»fge- [
geten.
ó \\\\ aakt op, gü dronkenen! en weent \'
en huilt, alle gij wiinzuipers! om den
nieuwen wijn, dewijl hij van uwen mond
is afgesneden.
HOOFDSTUK l.
De priifrrt Mali aan het vuil, voor. op GntU
hevel, de gruwelijke Tandplaa^ van allerlei
onure<lierte, en vermaan! hen op te w.\'ikrii
en talk* ie betrachten, va. 1 : al-niede tot
treuren en weeklagen, P. Hij l>eveell te \\su,-
teu e» te biihlen, U.
HET wourd des HERREN, dat ge-
si-bied is tot Joel. tien zoon van
lVthuël.
2 Hoort dit, gij oudsten ! en neemt ter
ooren, alle inwoners des lande ï Ia dit
Mefaied in u»e dagen? of ook in de
dagen uwer vaderen?
-ocr page 606-
laad is voor hetzelve *1" een iusthoi,maar
Achter hetzelve eene woeste wildernis,
eu ook is er gern ontkomen van hetzelve, i
A De gedaante deszelven is als de ge-
daante \\an paarden, en als ruiters zoo
zullen zó loopen.
•i Zij zullen daarhenen springen a!s een
gedruisch vhh wagenen, op de hoogten \'
der bergen ; als het gedruiscb eener \\unr-
vlaw«die stoppelen verteert; als een mag-
ti.- volK, dat in slagorde gesteld is.
li Vnn deszell\'s aungezigi «uilen de vol-
ken in i\'i\'ti zijn; alle aangezigteu zul-
Jeu betrekken nlt een pot.
7 Als heiden zuil* u /ij loopen, als
krijgslieden zullen irj «Ie muren be«lim-
men ; en zij zullen daarhenen trekken,
een iegelij* in zijne wegen, en tullen
hunni\' paden niet verdraaien.
fl Ook zullen zij de een den ander
niet dringen ; zij zullen daarhenen trek-
ken elk in zijne haan; en al vielen zij
op een geweer, zij zouden niet verwond |
worden.
\'\' Zij zullen in de stad omloopen, zij
zullen loopen op d* uiiinn, zy zullen
kiimmou in de uuizen ; zij zuilen door
de vttisiiTf\'ii inkomen als een dief.
10  De \'paarde is beroerd voor deszelfs h .1
aangezigt, dt hemel beett; de zon en >
maan worden zwart, en de sterren irek-
ken haren glans tn.
11   En de lil.Lilt. verheft zijne stem
voor zijn heir henen; want zijn leger is
zeer groot, want Hij is niagtig, doende
zïiti woord: want «te dag des ÜEEHE> eJ
is groot en zeer rreeeaeluk, en wie znl J
hem verdragen ?
                                                 *\'
VI Nu dan ot\'k, spreekt de HEKRK, •\' ,
bekeert u tot My met uw gansene hart,
eu dat met vasten eu met geween, en
met rouwklage.
13 En scheurt uw hart en niet uwe
kleederen, en bekeert u tot den LI EEK-E,
uwen God : want Hij is \' genadig en , t
barmhartig, langmoedig en groot van 1\'
goedertierenheid, en berouw hebbende •\'
over het kwade,
14/Wie weet. Hij mogt zich wenden ƒ.1
en berouw hebben : en Hij mogt eenen
zegen achter zich overlaten tut spijsolie!\'
in drankmfer voor den HEbttE, uwen
God.
15  lllaast de bazuin te Zion, g heiligt n i
een vasten, roept een\' verbodslag uit.
16  Verzamelt het volk, heiligt de ge-
meettte, vergadert de oudaten,verzamelt
de kinderkens en die de boraü u zuigen ;
de bruidegum ga uit znoe binnen kamer,
en de bruid uu hare slaapkamer.
17   Laat de priesters, des HEERKiN
dienaars, weenru tuuschen bet voorhuis
eu het altaar,eu laat benzeggtn: Spaar
uw volk, o HEEItE ! en geel uweerienis
niet over tot tene smaadheid, dat de
Heidenen over hen zouüeu heerschen;
waArom zouden zij onder de volken zeg-
gen : \'• Waar is hunlieder God \'.
                h pi
18  Zoo zal de HEEKE ijveren over zijn
land, eu Hij zal ziiu volk verschoonen.
1*> En de HEEKÈ zal antwoorden eu
tot zijn volk zeggen : Ziet, Ik zend ulie-
den het koren, en den most, ea deulie,
dat gij daarvan verzadigd zult worden ;
en Ik zal u niet meer overgeven /of j
eene smaadheid onder de Heidenen.
"il En 1 k zal dien van het noorden verre
van ulieden doen vertrekken, en hem l
wegdrijven in een dor en worst land, zyn j
aangeztgt naar de Oostzee, en znn einde
naar de achterste zee; en zijn stank zal \\
opgaan, en zijne vuiligheid zal opgaan;
want I; ii heeft groote dingen gedaan.
Cl Vrees niet, o land \'. verheug u, en ;
wees blijde; want de HEERE heeft:
gronte dingen gedaan.
2^ Vreest n;t t, gij beesten des velds!
want de weiden der woestijn zullen ve- I
il Want een volk is opgekomen over
mijn land ; magtig en zonder getal; zijne
tand?» zijn leeuwen tan den, en net heelt
baktanden eens ouden leeuwl.
7 Het heeft mijnen wijmttck gesteld tot
eene verwoesting, en mijnen v-igeboom
tot schuim; het heeft hem jansene; ijk
ontbloot en nedergt worpen, zijne ranken
zijn wit geworden.
S Kermt, h.;« eene jonkvrouw, die met
eeneu zak omgord is van wege den man
harrr jeugd.
9 SptjsonVr en drankotTer i* van het
huis den Hl I UI.N a*gi sin • :• ;i ; Ui |iries-
ters, den BEKKEN dienaars, treuren.
In Het veil is verwoest, liet land
treurt : want het koren is verwoest, de
most is verdroogd, de olie lx lluauw.
il lie akker!ieden zijn beschaamd, de
wijngaardtnif rs builen, om de tarwe en
om de garst j want de oogst des velds is
vergaan.
1. Ue wijnstok is verdord, de vijge-
boom is flaauw; de granuatappelboom,
ook de palmboom t\'D appel boom; alle
booiu.\'n des vejd* zijn verdord; ja de
vrolijkheid is verdord van de inen*rhe»-
kinderen.
\\\'A Omgordt U, en rouwklftatft, gij pries-
, uis ! Iniilt, gij dienaars <le« altaatr. 1 gaat
j in, vernaeht in sakken,gij dienaar* miir.s
. Gods! want apijaoffcr en drankotTer is
1 geweerd van bel luns uws Gods.
! 14 " Heiligt een vasten, roept een* ver*
bodsdag uit, verzamelt de oudsten, ra
\' aile inwoners dezes land*, tm huize des
HEEilEN, uws Gods, en roept tot den
HEERE.
| la Acb, dien dag! want * de dag des
, HEEKEN is nabij, en /al als eene ver-
woeïting komen van den Aliuaguge.
| Ui Is niet de spijze voor onze oogen
j afgesneden? bhldschapen verheug ing van
het huis oi\'ze» Gods?
17 De granen zijn onder hunne kluiten
verrot, tle acbathuiien zijn verwoest, de
schuren ign afgebroken, want het koren
is verdord.
IS Ü hoe zucht het vee ! de rumleikiid*
den zijn bedwelmd, want /ij hebben
geene weide ; ook zijn de schaapskud\'
tien verwoest.
19 Tot U,oHEEKE 1 roep ik i want een
vuur heelt de weiden der woestijn ver-
teerd, en eene vlam heeft alle hoornen
des velds aangestoken.
£u Ook schieeuwt elk beest des velds
tot U : want de waterstroomen :\'.ijn uit-
gedroogd, en een vuur beeft de weiden
der woeMijn verteerd.
30 7.
»: lf>.
1:15.
HOOFDSTUK 2.
De profeet
Lelijkheid
ett 7.ion voor OOgen ile *ehiik-
an (iodn om.lcrl, va. I. Ver-
h.irtelijke verootntoedigiBS rn
bekeen n\'_\'.
2. Beveelt te vasten en te bfd-
den, 15. Belooft daarop Gods zr-.\'.m en »i\'ir-
neuiin.\' vi,n de plaag, 18. Profeteert rooröl
\\*n tejreiuvoordiirr en loeknm-tiu\'e xr?enin-
gen en den zaïiirpii Maal der Kerk door de
komst van deti Mevia» en iiitiendiii-: vnn
den
Heilige» Geënt, 2} : met voorji\'u-k\'i»-
vnn vreeonfliike beroerten in de wereld voor
.ie lant«re komst vnn LiimtiiK, eti vnn ds
behoudenis der Kerk, 3n.
BLAAST de bazuin te Zïon, en roept
luide op den berg mijner heiligheid;
laat alle inwoners dei lande beroerd zi)d,
want "de dag des III.Ut l.\\ komt, want
hij in nabtf.
2  Keu dag van duisternis en donker*
beid, een dag van wolken en dikkedltts*
terheid, als de dageraad uitgespreid over
de bergen; eengroot en mngtig volk,des-
gelijke van oude niet geweeet ia, en na
hetzelve niet meer zal zijn tot in jaren
van vele gesUchttn,
3  Voor hetzelve verteert een vuur, en
achter hetzelve brandt eene vlam; het
Joel 1:15,
Ze.\'. 1:11,15,
-ocr page 607-
JOEL 3. AMOS I.
der jong gras voortbrengen : want het
gelden, ligtelyk. haastelijk, zal Ik uwe J.
vergelding op uw hoofd wederbrengeu. j
        p
5 Omdat gil mijn zilver en mijn goud
hebt weggenomen, en hebt mijne beate •
kleinoudieu in uwe tempels gebragt.
ti En g^j hebt de kinderen van Juda en \'
de kinderen van Jeruzalem verkocht aan
de kinderen der Grieken, opdat gij hen
verre van hunne landpale mogt bren- \'
gen.
7  /iet, lkzalzeopwekkenuit deplaats, !
waatuenen gij *.e hebt veikocht; en Ik [
zal uwe vergelding weder brengen op
uw hoofd.
8  tn Ik in] uwe zon. n en uwe doch-
ttren vtrkoopen in de (.and der kinderen !
van Juda, die /<• verkoopen /.uilen aan
\'l:e van Sc beha. aaneen ver gelegen volk : i
want de HEEKE heeft bet gesproken. !
\'J Kot pt dit uit onderde Heidenen,hei-
ligt eenen krijg ; wekt de belden op. Iaat
naderen,laat optrt kken alle krijgslieden.
10 Siaat uwe spaden tot zwaardeu, en
nwe sikkelen tot spiesen; de zwakke
zegge : Ik ben een held.
(i Bot te hoop, en komt aan, alle gii
volken van romiom. en vergadert ui O
HEEKE, doe uwe bidden derwaarts ne-
derdaku !
12   De Heidenen zullen zich opmaken,
en optrekken naar het dal van Jdsafat;
maar aldc.ar zal ik zitten, om te ilgten
alle Heidenen van rondom.
13  " Slaat de sikkel aan, want de oogst „opn
is rijp geworden ; komt aan, daalt henen ,
af, want de pers is vol, en de p< rak ui-
pen loopeu over : want hunlieder boos*
oeid i* groot.
14  Menigten, menigten in het dal des
i dorsehwagens : want de dag des HEE-
11EN is nabij, in het dal des dorachwa-
gens.
| 15 \'- De zon en maan zijn zwart ge- ,, Ju(,
| worden, en de sterren hebben haren
glans ingetrokken.
j ln Eu ,1e Ut Li;:; sa\'i uitZion brullen,
I en uit Jeiüzaleni zijne stem geven, dat
1 hemel en aarde bevrn zullen; maar de
1 HKERE zal de toevhigt zijn» volks, en
j de sterkte der kinderen isracls t\\\\a.
1" En gijlieden zult weten, dat Ik, de
! HEEK E, uw God ben, wonende op Zion,
1 den berg mijner heiligheid ; en Jerüza-
lem tal eene heiligheid zijn, i en vreem- ci>^
den zullen niet meer door haar door-
gaan.
18  En het zal te dien dage geschieden,
dat de bergen van-\'zoeten wijn zullen a Au
. druipen, pn de heuvelen van melk viie-
ten, en alle stroomen van Juda i-ol van
water gaan; en er zal eene fontein uit
j het huis des BEKREN uitgaan, en zal
I het dal van Slttim bewateren.
19  Egypte zal tot verwoesting worden,
i en Edom tal worden tot eene woeste wil- .
i dernis, om het geweld, gedaan aan de
i kinderen van Juda, in welker land zij
Onschuldig bloed vergoten hebbeu.
2(1 Maar Juda zal blijven in eeuwig-
beid, *-ti Jeruzalem van geslacht tot
geslacht,
21 En Ik zal hunliederbloedreinigen,
dat Ik niet gereinigd had ; en de HEER E
zal wonen op Zion.
Sw
geboomte /.al zync vrucht dragen, de
wijnstok en vijgebooni zullen hun ver-
mogen geven.
23  En mi kinderen van Zion ! verheugt
n en zijt blijde in den HEEKE, uwen
God : want Hij zal u Reven dien Leeraar
der geregtighefd; en HU zal u den regen
doen nederdalen, den vroegen regen en
den spaden regen in de eerste maand.
24  En de üorschvloeren sullen vol
koren zijn, en de psr?kuipen vHU most
en ulie overloopen.
25  Al ZOO zal Ik ulieden de jartn ver-
j gelden, die de < sprinkhaan, de kever,
• en de krnidworni, en de rui»» heelt af-
gegeten ; mijn groot lieir, dat Ik onder
u cezonri t hen.
| Sti En g*j zult overvloediglijk en tot
verzadiging eten, en prijzen den naam
dea HLEKEN,uwsGods, die wonderlijk
bij u geuandeid heelt ; en tnijn volk zal
met be^chaaindwordentot in eeuwigheid.
27 Ln grj zult weten, dat ik m het
midden van Israël beu, en dat Ik de
! HEEkE, uwUud, ben, en nieuianu neer;
en mijn volk zal niet beschaamd wor-
den in eeuwigheid.
39 En daarna tal het geschieden, dat
Ik niijneu \'< Geest /.al uitgieten over alle
11 3.i vleeach, en uwe zonen en uweduchteren
*} jiïï\' zullen profeteren ; uw ouden zullen dioo-
\'\' meu droomen, uwe jongelingen zullen
] gezigten zien ;
2y Ja ook over de dienstknechten, en
; over de dienstmaagden, zal Ik in die
; dagen mijnen Geest uitgieten.
. \'M En Ik zal wouderteekenen geven in
: den hemel en on de aarde; bloed, en
! vuur, en rookpilatcn.
31 *Ue zon zal veranderd worden in
, duisternis, en de maan in bloed, eer dat
die groote en vreesstiijke dag des 11EE-
| KEN komt.
.10:18.
:iï En het zal geschieden,al "\' wie den
naam des HEEREN ial aanroepen, zal
benouden worden j want op den •• berg
Zions en te. Jeiii/alem zal ontkomiug
zijn, gelijk als de 11EERK gezegd heelt ;
en dat. bij de overgeblevenen, die de
IIEEME zal roepen.
HOOFDSTUK 3.
Profetie vnn God» oordeel o\\ft de vijanden
zijner Kerk, met eene bewpOtUag hunner
ijdele uuulagea en toeruMUU tcgea detelve,
va. 1. I.\'iini.\'i gelukzaligheid van de Kerk
en onder k»";; der vijanden, IK.
WANT ziet. in die dagen en te dier
tijd, als Ik da gevangenis van Juda
en Jerü.\'.ahm zal wenden;
2   Uan zal Ik alle Heidenen vergade-
ren, en /al hen afvoeren in het dal van
Jósaiat; en Ik zal met hen aldaar rig-
teu, van wege mijn volk en uiiju erfdeel
Israël, dat zij onder de Ue idenp.n beb-
ben verstrooid, en mijn land gedeeld;
3  En hebben het lot over mijn voïk
geworpen, en een knecht je gegeven oiu
eene hoer, en een mei-je verkocht om
wyn, dat zij uiogten diinken.
•I En ook, wat hebt gü met Mij te doen,
gij T.vrus en Zidon, en alle urenzen van
PalestinaI zoudt gij Mijeene vergelding
wedergeven? maar zoo gü Müwiltver*
DE P E 0 F E E T A M O S.
DE woorden van Arno», die onder de
veeherderen was van Thekóa ; de- ,
welke bij gezien heeft over Israël,ir. de ,
dagen vnn Ussla, koning van Juda, ei. in ,
de dagen van Jernbeam, zoon van Joa.-,
koning van Israël; twee jaren vuór " ,
de aardbeving.
HOOFDSTUK l.
L["kom-t van Amo», a!«ineile den tijd van zijne
Broftrtie, »". 1. Hij verkondig! Goda »cbrik-
krliike oordeelen o»ti Sjrii", 2; over de Fi-
lUtijnen, 6 ; o,er Tvrn», 9; over Kdom, 11,
en over Amnaon, 13 , hijzomU-r urn de ver-
volgiflg en verdrukking vnn rjn volk.
-ocr page 608-
AM OS i\\ 3.
1 2 En hU zeide : De HEERK ml * brul-
len uit Zion, en zijne stem verheffen uit
i Jeruzalem : en de woningen derherde-
(\' ren tullen treuren, en de hoogte tan
\'.\' Karmel zal verdorren.
3  Altoo z-gt de HEERK : Om drieover-
tredingen vanDamaskus.enonivier zal Ik
dat niet afwenden; omdat zij Gilead uiPt
ijzeren dorschwagrns hebben gedorscht.
4  Daarom zrI Ik een vuur in het huis
Tan Hiiiaêl genden, dat zal dt- paleizen
van llenhadad verteren.
5  En Ik zal den grendel van IlainaskuH
t rverbreken, en zal uitroeiien den inwo-
7\' ner uit Hikeit-Aven. en dien, die den
8, scepter houdt, uit Beth-Eden; en liet
\' volk van Svri.- zal gevankelü1* w«-ir_\'p-
voerd worden naar <K ir.zegt de HEERE.
•• t; Alzoo zejrt de HEEHE l Om drie
overtredingen van * Gazs, en om Tier
.- zal Ik dat niet afwenden; omdat zii
i min: rolk gevankelijk hobhi n weggevoerd
met ef ne volkomene wegvoering, °w n»n
Edom over te leraren.
7 Daarom zal Ik een vuur traden in
den muur van (iaza, dat zal hn-i* pa-
leï\'.en verteren.
** En Ik z"al dm inwoner uitroeij*n
uit A»dod,endien. die den scepter houdt,
uit A\'skeïon; en Ik zal mijne hand wen-
den tegen Ekron. en het overblijfsel der
KiliMiinen zal vergaan, zeet de Heere
HEKRK.
9 Altootegt dr HEERE: <)uidrieover-
1 tradingen van Tvrus, en ooi vit r zal Ik
dat niet afwenden; omdat zii «ni* ruik
uiet pene volkomme wegvoering hebben
1 overgeleverd aan Edom. en niet gedacht
aan het verhond der broederen.
lu Daarom zal Ik een vuur zenden in
: den muur van Tvrus, dat zal hare pa-
1 leizen verteren.
11   Alzoo zegt de HEERK : Om drie
: overtredingen van Edom, e» om vier zal
Ik dat niet afwenden; ornaat hij zijnen
1 broeder niet het zwaard heeft "vervolgd,
. en ziine barmhartigheid verdorven; en
I dat zijn toom eenwiglijk verscheurt, en
1 hü ziine verbolgeuheid altoos behoudt.
12  Daarom zal Ik een vuur lenden in
•  Theman, dat zhi de paleizen van Hozra
\' verteren.
j 13 Alzoo tegr de IIKERK : Om drie
overtredingen dpr kinderen Ammons.en
•  om vier zal Ik dat niet afwenden; om-
da» zij de zwangere mntn van Gilead
1 hebben opengesneden, om hunne land-
1 pale te verwijden.
14 Daarom zal Ik een vuur aansteken
: in den muur van Kabha, dat zal hare !
i paleizen verteren, met een gejuich ten \'
j dage det strijd*, met een onweder tpn
\', dage des wervelwind».
It En hunlifder koning zal gaan in
gevangenis, hii en ziine vorsten te za-
: men, zegt de IIEERE.
HOOFDSTUK ï.
Gods Aonlerl over Bfoah, vs. I; erat* Juda, \'
I **. en Umi-I. wiens fruwelijkr xonden \\er-
I melil wor.leii, als (imlrrilruUiui,\' iler vrn-
I uien sa Uitten in hrt ir«-iiir«, fi. 7 : verl7>ei.;e-
, Ir.ike onkiiiM\'hlieiil, ,\' ; cniW-t lia.ni.ill.ri.l in
kunne •ebatwlern e» af«od*rH, 8; ondaak-
haarhHd tr^m Hoi!» m-lilmli>.\'lieiil vim nuit*
nf, 9. onkHHchaid en tmlwhhei.1 !•***)
N-wireer» rn profeten. 12 ; MraarO** God hen
bedreigt * MM een bard en nmertiiijde\'ijk
verderf, IS.                          \'
AI.ZOO zegt de HEERE : Om drie
overtredingen vf.n Moab. en o ui
1 vier zat Ik uat niet afwenden; omdat
hij de beenderen des koning* van Edom
tot kalk verbrand heef*.
\'2 Daarom zal Ik een vuur in Moab
zenden, dat zal de paleizen van Keriöth
verteren : en Moab zal sterven ni\'-t groot
gedrui*ch. met gejuich, met geluid
bazuin.
.1 En Ik zal den regter uit het midden
van haar uitroeijen; en al ha*e vorsten
zal Ik met hem dooden.ze*» deHEERE.
4  Alzoo zegt de HEERE : Om drie
overtredingen van Juda, en om viertal
Ik dat niet afwmden; omdat t.\\\\ de wet
des HEEItEN verworpen, en zyne in-
zettingen niet bewaard hebben ; en hnnne
leugenen hen verleid hebhen, die hunne
vaders hebben nagewandeld.
•S Daarom zal Ik een vuur in Juda
zenden, dat zal Jerüzalems paleizen
verteren.
6  Alzoo zegt de IIKERK: Om drie over-
1 tredingen van Israé), en om vier zal Ik
dat niet afwenden; omdat zij den regt-
vaardigp voor « geld verkoopen, en den
nooddruftige om een paar schoenen.
7  Die er naar hijzen, dat het atof der
aarde op het hoofd der armen zü, en
den weg der zachtmoedigen verkeeren ;
en de man en zijn vader gaan tot eene
jonge dochter, om mijnen heiligen naam
te ontheiligen.
5  En zij legger zich neder bö elk al-
taar op de verpande kleederen, en drin-
ken den wijn der gebopten i« het huis !
hunner goden.
\'.• Ik daarentegen heb den \'• Amoriet \'
voor hunliederaangezigt verdelgd.wiens
hoozte was als de hoogte der cederen, j
en h\'ii was sterk als de eiken; maar Ik 1
heb ziine vrucht van boven, en t^jne
wortelen van onderen verdelgd.
10  ! kik heb Ik ulieden uit <• Egypteland •
opgevoerd ; en Ik heb u veertig jaren
in de woestijn geleld, oplat gij het ,
land vaa den Ainone» erfelijk b*zat.
11   En Ik heb n»mmi,jt-,i uit uwe zonen \'
tot prufeien verwekt, en uituwejonge-
liugen tot Naziree.n; is dit niet alzoo. gij
kinderen I>.rai;ls? spreekt de HEERE.
12  Maar itijlieden hebt aan de Nazireën
wijn te drinken gegeven, en gy hebt den
; profeten >\' geboileu, zeggende : Gij zult \'
niet profeteren.
13  Ziet. Ik zal uwe plaatsen drukken,
gelijk als een wagen drukt, die vol
garven is.
14  Zoodat de tnelle niet zal ontvlieden,
en de sterk" zijne kracht niet vprkloeken,
! en pen held zal ziine ziel niet bevrijden.
ló En die den boog handelt, zal niet
bestaan, en die ligt is op zijne voeten,
zal zich niet bevrijden ; ook zal, die te
paard rijdt, zijne ziel niet bevrijden.
16 En de kloekhirtigste onderdehel-
den zal te dien dage naakt henenvlieden,
spreekt de HEERE.
HOOFDSTUK X
r.o.1 «il lanK \'initm om hunne dasHs>
IsMutuM, v». 1 . en hewij:;i. .l.it time be-
ilreiiimen en «traflVti reirtvjwir.li? ? \\, en
»eker Wniurn zuIIph. 3. Vrrni-t hunner on-
ïevoHiirhriil le-ren allr uanrx-hiininffm. fi.
G»d roept de Mriilrnrn tot •,; u\\ij.n terfn
IsnB. f; teirt hun dw vijsmU luMMt aan.
11, wien" RCW0M neer neintL\'rii nirt ™ront
asjvaat zullen on? Lu men, 12. VaoruanrbiK
1 vau de uitroeiiimr hunner afgodenj en
| praeht, 13.
HOORT dit woord, dat de HEERE
tegen ulieden spreekt, gij kinderen
j van Israëli namelijk tegen het ganscbe
: geslacht, dat Ik uit Egypteland heb
opgevoerd, /.eggende :
! 2 Vil alle geslachten d< s aardbodems
; heb Ik ulieden alleen gekend; daarom
, zal Ik uwe ongeregiigheden over nlte*
den bezoeken.
! 3 Zullen twee te zanien wandelen,
, tenzij dat zij bijeengekomen zijn ?
I Zal een leeuw brullen In het woud,
als hij geenen roof heeft? /al epn jonge
leeuw uit zün bol zijne stem verheffen,
tenzii dat bij vat gevangen hebbe?
ó Zai een vogel in den strik op de aarde
1 vallen, als er geen strik voor hem is? Zal
-ocr page 609-
J-~c- men den tUSk van den aardbodem op-
_           nemen, als men ganschelijk niet heelt
revsnK<-n ?                                    ...
; 6 Zal de bazuin in de stad geblazen
n Je» »\'. ~ worden. dat hei volk niet siddcre *
KIsUl. 3\'af\' Zal er een » kwaad in de stad zijn, dat
M. de HEERE met doet ?
7 Gewisselijk de Heers HEERS zal
geen ding doen, tenzij Hij ziine verbor-
genheid aan tijne knechten, de proleten,
geopenbaard hebbe.
S De leeuw heeft gebruld. * ie zou
niet vreezen? De HMK HEERE heeft
gesproken, vie zou niet profeteren?
y Doet het hooren in de paleizen te
Asdod, en in de paleizen in Egtpteland,
en zegt: Yerzaui\' It n op d«* bergen van
Samaria. en «lel de groote beroerten in
het midden van haar, en ie verdrukten
binnen in haar.
lii Want zit veten niet te doen. dat
regt is. sp\'eekt de HEERE : die in
hunne paleizen schat tel vergsderrn
door geweld en verstoring.
11  Daarom, zoo zeg\' «I» Heer»HEERE;
De vijand ! en dat rondom het land \' die
zal uwe sterkte van u nel erator ten, en
uwe paleizen zullen uitgeplunderd
worden.
12  Alton zejt de HEERE i Gelijk al*
een herder twee schenkelen, of een
Mukje van een oor uit den leeuwen mui]
redt. alzoo zullen de kinderen Isracls
lert\'d worden, die daariirren te Samaria.
in den boek van het bed, en op de
sponde van de koets.
H Hoort en betuigt in het hnisJakobs,
spreekt de Ileere HEERE, de God der
heirncharcn;
1-1 Dat Ik. tcndageal* Ik I«rftélsovcr-
tredingen over hem bezoekim \'*U ook
bezoeking zal doen ovrr de altaren van
Bsth-Kl; en de hoornen des altaars zullen
worden afgehouden, en ter aarde vallen.
l.\'i Kn Ik zal liet winterhnis met het
zomerhuis slaan ; en de elpenbeenen hui-
zen zullen vergaan, en de groote halten
een einde nemen, spretkt de HEERE.
HOOFDSTUK 4.
God turrrl ilen grootcn te S.itii.iria rn al liet
vqU, dat Hq ben Rvvankdük **l latrn w»™-
t nrrrn om hen geweld, »»rlL-rrij. ;ifirmlrnj
rn —Sllllltfilhfid onder \'Ir vele d>r/r-
rr, ruime plï\'.Tn, ". I. Ili\' noo\'li\'.t nenev*n-
wel hoc \'«\'t liekeerinr. met vooi*trllin:r
7ijnrr iii*jr»tfil rn mast, IX.
HOORT dit woord, rü knepen v»n Ra-
san ! gii die on den berg van Samaria
i zilt, die de armen verdrukt, die de nood-
druftigen verplettert; liï. die »ot hun-
1 leder hoeren zegt: Brengt aan, opdat
wü drinken.
•; De Heere HEERE heeft gezworen
bij zijne heiligheid, dat er, ziet, dagen
1 over iilieJen zullen komen, dat men u
zal optrekken met haken, en uwe nako-
melingen met vi«ehanirel(an.
, \',i Kn gij zult ilimr de bressen uitgaan,
«en ieder voor zich henen ; en gij zult,
hetgeen in het Paleis atbrugt ie, weg*
wernen. spreekt de HEËRE
4 Komt te Beth-El. en overtreedt te
i Hos. 12 ia "Gilgal; maakt des overtreden* veel,
en brengt uwe offers dep morgens, uwe
tienden om de drie dagen!
i Ler. S 1 11 * En \'• rookt van het B-edeesemde een
\' J:!s! lofofler, en roept vrijwillige rnTers uit.
doet het hooren ; want alzoo heht gii
bet gaarne, gii Vinderen Israéls ! spreekt
de Heere HEERE.
f» Daarom heb Ik ulieden nok reinheid
der tanden eegew in aluwesteden en
gebrek van brood in al tiwe plaatsen;
nogtans hebt gii b niet bekeerd tot Mij,
spreekt de HEFRK.
7 Daartoe heb Ik ook den regen van
ulieden geweerd, als er nog drie niaan-
den waren tut den oogst, en heb doen
regenen over de eene stad, maar over de
andere stad niet doen regenen: heteene
stuk lands werd beregend, maar het
andere stuk lands, waar ht t niet op
regende, verdorde.
S En twee, drie steden togen om tot
eene stad. opdat zij water mogten drin*
ken, maar werden niet verzadigd; nog-
tans hebt gii u niet bekeerd tot Mij,
spreekt de HEBRE.
\'J Ik heb ulieden gerlagen met c brand- «
koren en met honigdauw; de veelheid
uwer hoven, en uwer wijngaarden, en
uwer vijgeboomen, en uwerolijfboomen
at de \'\'rups op; nogtnns h* bt rHnnietld
bekeerd tot Mii. «preekt de HEERE. I
10 Ik heb de pestilentie onder ulieden \'
gezonde n, naar de wijze van Egypte ; Ik
heb uwe jongelingen door bet zwaard I
gedood, en uwe paarden gevankcHik Ia-\'
Ten wegvoeren ;en Ik heb dm s;,-»nk uwer (
beirlegeren zelf* in uwen neus doen op- j
gaan ; no^tan» hebt gii u niet bekeerd tot
MÜ. spreekt de HEERE.
li Ik heb asnaaiae* onderulieden om* i
gekeerd, gelijk God • Sodor.i en Gotnorra
omkeerde, u die waart als een vnur-
br&nd. dat uit den brand gered is; nog-
tans hebt gii u niet bekeerd tot Mij*
spreekt de HEERE
\\2 Daarom zsl Ik u al/on doen. o
Israëli omdat Ik u dun dit doen zal,
zoo schik u. o l-r;i.\'l : oni uwen God te
ontmoeten.
13 Want zie. die de bergen formeert,
en den ƒ wind schept, en den mensch
bekend maakt wat zijne gedachte zij, die
den dageraad duisternis maakt, en op
de hoogten der aarde treedt. HEERE,
God \'Ier hMrscharrn, is zijn naam.
HOOFDSTUK .\'».
Onder een klnflï-ïie-l voorleg! f<oii |.ri.\'- val
en dr vrrnii\'nli\'tiiiir hunnrr utrni\'.\'tr. nmilnt
tij vermaand iriule dra matrtireH \' - . \' te
ïtn-keii rn de .if\'-roilrni tr verlaten, wensen
in •.nimrliik «nreirt, venrlil en mrnijrM vaa
lonilrn voortfnagen, hatende alle bestraising,
1\'n-il.t! et irtTü flo.l" oiirder! rirt» n.i- tr
ïfï\'rrn, i». 1. Hrrh.vildr Trrwhwr tn* hr-
kre-inir. 11. Il>n-li om hunnr rCfhafdnnd
ïonnri-t God hun dm McmriUrlgLra dag
zijn-T ourilrflrii, waainwdl t.i] nu ilrn »|mt
dreven, lfï. Hij verffeeJi hnnnc hui.hrl.nh-
Hcc todwIJenstlghi i«t. ondfi -. \'• n van nelke
r. afavdcrii phngjilin, jelijk hunnr ioor»*-
dri>, 11.
HOItRT dit woord, dat Ik over ulie-
den ophef, een klaaglied, o huis
Israëla!
C De jonkvrouw Israëli is gevallen,
zij zal niet wedfroustaan ;/ij is verlaten
op haar land, er is niemand, die hai
oprigt.
8 Want zoo zegt de Heere HEERE :
De stad, die uitgaat vief duizend, zal
honderd overhouden, en die uitgaat suf
honderd, zal tl*;ii overhouden, in het
huis 1«raëls.
4 Want zoo zegt de HEERE tot bet
huis laraëls : Zoekt Mij. en leeft.
fi Maar Koekt • BÖth-El ntet. en komt
niet te Gilgal, "n gaat niet over naar
lter-sr"-ba: want Gilgal zal \\oorzekcr ge-
vankelijk^orden weggevoerd,en lteth<El
zal worden tot niet.
<» Zoek: den HEERE, en leeft; opdat
Hij niet doorhreke i„ het huia van Jozef
als e»n vuur. dst vertere, zoodat er
niemand i\\\\. die liet blus«che in Beth- El i
7 Die het regt in alsem ve^keeren. en
de geregtighcid ter aarde doen liggen.
« Die bet \'• zeven gesternte en den t j„\\,
Orlon maakt, en de doodsebaduw in den
morgenstond verandert, en den dag f-U
den nacht verduis\'ert; die de < wateren y Anw
der zee roept, en giet ze uit op den j
aardbodem. HEERE is z\\\\n naam.
           I
-ocr page 610-
i \'J Die zich verkwikt Jwr verwoesting
over eenen sterke; zoodat de verwoesting
! komt over ei m ,>--,ii :.
i 1(1 /ij buten in de voort d\'niinif, die
. b\'»trhi\'i, tn a >b ii wnfn gruwel van
\'. dien, di*- opregtclijk spreekt.
)l Dft&rom, ouidat gij den. arme ver*
! treedt, en een* lust koren van hem
! neemt, zoo h» bt gvj \'\',; huizen j\'iminv
3 ; van •\' gehouwen steen, niaar gij zult
daarin niet trom i ïij hebt gewensrute
V L| llj.iar dl >, geplant, maar (ij Zlllt
i der tel ver wijn nu-t drinken.
j IC Waut Ik weer, dat uwe ovettredin-
grn menigvuldig, en uwe tonden .ih:\'u
| vele ziin; zij bcneauwen den regtvaar-
dfge, nemen zoengeld, en vetstoottu de
j nooddruftigen in de poort.
15   Daarom zal de vi rsitindigp "• dief
tijd zwegen, want het zal een booze
| rijd eÜM.
i 14 /.K»V\'. het goede, en niet het in\'O\'.e,
\' opdat gij leeft ; en aUoo zul iie HKERE\'.,
de God der beirscbart «, niet a !i( den
. zijn, ^r hik ;.1- gij zegt.
._ , .\'t • Haat htt booze, en hebt liet" het
, i goed?, en bestelt het r*Kt in ile i.oort •
*., mitaenien zal de BEKRE, de God der
li\'.ivlnrin, aan Jozels overblijfsel
genadig n;n.
16  Daarom, zco zegt de HEEK K, de
, God iler htirscharen, ut Heere • < lp alle
«tratin zal rounklh^e zijn, en in alle
, wijken zullen zy zeirgtn : (K\'h ! och ! en
zullen den akkerman roepen tot treuren,
en ronwklage zal i-.ijn Ui.i degenen, die
[ ventend van kennen hebben.
17 Ja ir. ail< wijngaarden zal nmw\'hl;.u-\'
iiin: want Ik zei door tiet midden van
u doorgaan, teel de HEEKE.
W \'Wee dien, die dei HEKKEN dag
\'i begeeren! waartoe toch zai ulied\'U de
, - \' dag dr» HEKKEN t\\\\u ? hij zal :> dui«-
_. tereir ie:< n -n «een licht.
.:, 19 Als wanneer iemand vlood voor het
i aan gezigts eer. s leeuw*, en heit ontmoette
! een beei ; oi\' dat hij kwam in een huis,
| >ii leende met zijne hand aan den wamt,
\' en hem b* et eene slai g.
I ?•\' Zal aan niet de* HEKKEN dei;
duisternis zijn, en «een licht f en donker*
1 heid, loodst er reen glans aan zij ?
21 Ik haat. Ik versmaad uwe feesten,
I en Ik uing UWC verboi!s</öj<e« niet
*»\' rieken.
: 22 Want ofschoon pij Mfl brandcfVereo
offert. :,.;:-.;ade - uwe iniiMfteren, Ik
: heb er foei geen welgevallen m ; en
het dankeffer van uwe vette titrste*
,
niaje Ik niet aanzien.
[ "\'.< Doe het ffetier uwer liederen van
Mi.i wf|j; ook Mg Ik uwer luiten »>uel
, niet Lu r- ti.
\'24 Maar laat het oordeel zich daar-
i henen wentelen als de water» n, en de
1 gereiftijj-heid als pene sterke heek.
| ïa \'Hebt «ij Mij v« rtifc jaren in de i
H woestijn rlax-toltVren > :i spnsotl\'er toe(te- i
j braKt, o huis laiaels?
\'Jii Ja gij droect de tent van uwen
| Melech^ en den Kijiin, uwe beelden, de
eter u«» jtodo, dien nü n ze!ven ha<\'t
| gemaakt.
\'.7 Daarom zal Ik ulieden trevankelijk
wegvoeren, ver boven 1 \'.u..i-1.\'!- henen,
legt de, ::;:i i: I.. wiens naam ïs God
der heirscharen.
HOOFDSTl\'K »1.
De fnttrt -\\>rifi.t wee in fetaragenli uit over
ile .i\'.ii .i,:i. --. n ..mi ,\'.:< i. i ;: "--.ni.i-vt. vin
«leve hio.ne vleMeWIjdW ï»iu»tb*-i<l, ro\'\'-
ilelnore dnre!lt«-iii ra mer-.iaiul, n, l. tiat\\
iweett, itnr lli ilr umi, uut nl «fit daar in
in, ii«n den viiaml in) o". *T(C*tK, .mi wie
overbli rt door iijiie ;>\'---j\' u doeu vet<hvi;-
•••, lundrr imotca of klefatva ie ..;.... ,
tien, 7. <»m t-rntl» «MTCnUMUrte verkend* |
heid, i.f hardfBCkki(lwid en dwazen lino«- |
ed, .,: O.d r-,..i
r hen i<ndrn, 13.
n Ir lekkenden vrjand
\\VTEK den genisten te Zion, en den
\\V zekeren op den berg van Sainaria 1
die de voornaamste zi)n van de "eerste*
lingen der volkeu, en tot dewelke die
van het huis Israels koui<\'n.
2 Gaat over naa<* kalne, en ziet toe;
en gaat van daarnaar !lamath,de groote
.<\'".•ƒ, en tri kt ai naar Uatb der Filiatij-
nen; of zij l»eter zijn aan deze koning-
t\\ ft. ik ot hunne landpale grooter dan
UWe landpaie.
\'i Gij, die i!t n \'\' hoozen dag i verre
stelt, tn dm stoel des gtwelds nabij
brengt.
-1 l*ie daar Üggen opelpenbeenen lnd-
atedi n, en weelderig zijn op hunne
koitsin, • \'i et\'-u de lammert» van de
kudde, en de kaïvrren uit het midden
van den mest"ta!.
i Die oi> het ^eklank der •\' luid kwin-
keltnn, ra ht-denken zich teiven instru-
ment-n der muziek, ^ellik David.
G Die wi)i: uit \'Chaleu » drinken, en
zich zalven met de *oortretVeltjksteolie,
maar $ bekommeren zich niet over ile
verbreking \\an Joaef.
7 liaarum zullen i\\\\ nu gevankelijk he-
;n !._\' *.iu o:idi r de vooratra. die in ;»ge-
TAngenis gn^u ; en tirt bankrt di rgenen,
die weddeiig zi,)n. zal wegwukeu.
s De Heere HÉLKh heeltgoïworen hi.i
Zich teivent s|iieektdeIlEr.KE.deGoa
der beir^c^^a^enl Ik heb eeneu gruwei
van Jakoba hjovaardii, en Ikhaatzijne
paleizen; daarom zal Ik desiadenhare
volheid overleveren.
Ü En het zal geschieden, zoo er tien
mannen in eenighuis tuilen overgelaten
ii/n, dat .ii sterven zullen.
Ui En de naaMe v.-iend zal teren iege-
litk van die opnemen, of die hein ver-
brandi, om de beenden n uit het huis uit
te brengt n, en zal zeggen tut dien, die
binnen de zijden Van bet h\'iis is : Zyn
er nog meer bij ui* En hij zal zeggen:
Niemand. Dan zal hij zeggen: Zwijg!
want zij waren niet om «les HEEKEN
naam ie vermrlden.
Il Want ziet, de IIEEKE geeft bevel,
en Hij zal het groote huis slaan met in-
waiering. en hei kleine buis met\'pleten.
\\2 Zullen ook paarden rennen op cent
steenrots > zal uien ook thuiroji met run-
leren ploegen? want gólltaen hebt het
regt in g.il seikurd, eu de vrucht der
geregiixheid in * al.»em.
13  Gij, die blijde nijt over een nietig
dir.g; gij, «Ü<- zegt: Hebben wij ons niet
door ouze sterkte hoornen verkregen*
14  Want ziet. Ik zal over ulieden, o
huis Isiacls! een volk verwekken,spreekt
de HEEICE, de God der beirsenaren ; die
zullen ulieden drukken, van daar men
komt te Hamnth, tot aan de beek der \\
wildernis.
•2 l
HOOFDSTl\'K 7.
Door ibie reiijrttfl het eerste van iprlakka>
nen, vh, i, het tweede van ten verterend
vuit, 1; in de nl\'wendirc *nn welke netde
Kirnfien God de voorbede, tan dea prou-ei
ttaalllll llll , het derde van een prulond ot
ri|ttnoer, 7; wordt argcbeeld, dal God, »»
Isnv\' yeduld, lanël niet nwer wil wnehoo-
mn en de sallinwllnaia dr» k.......••• uit-
roeQen, 8. De ,:•>*• - Amiiiis \'- -\' < i." Amoi
til den -HIIII..- \\an HUnentWCTlng \' " oproer,
li\': \'»-el>iedt hem. dat h<] ftVlb-Kl ml v«r-
\':i" n en naar Juda _mih 12 . maar Aii\'.o»
venledist (ieh me. t .,„\'.. beroep, en zet
\\-.i ... ; i ii, .i\'ii (ïj-JMi G«k!> ootdeel Mn, 14.
DE Heere HEEHE deed aldus zien ;
en ziet. Hij formeerde sprinkhanen,
in het begir. des ooiioinens «-ftu het na-
gtasi en sjet, het was het nagras* na
des koning» aimaai,iingen.
2 En het geschiedde, a!s zij het kruid
-ocr page 611-
AMOS S, 9.
des Uoda geheel zouden hebb»n afge-
gelen, .lat ik zeide: Heere HEERE ! ver-
geef toeh; wie zou er ram Jakob bluven
Maan, want lui i- klein:
3   Tom b-rouwde zulks den DEERE :
dit zal niet grscbieden.zei.le de UKKKK.
4   rrydtrê derd niü de Heere HEERE
aldus zien; r>n ziet. Je Heere DEERE
riep uit, dat II ü wilde twisten met vuur ;
pii het verteerde eenen prooien afgrond,
ook verteerde lift een sfk -.....: -
5  Toen zeidcik: Heere HEERE! boud
(och op; wl« zou er van Jakob blijven
staan, want Mi U H-in \'.
(i Toen berouwde zulks den HEERE :
Ook dit zn\'. r.iei geschieden, zeide de
Heere HEERE.
7 .Vo<y deed Hij mi) aldus zien ; en ziet,
de Heere atocd op eenen muur,die naar
het paslood gemaakt was, en ee» paslood
tras in züne hand.
s EndeHEEKE zeide tot mij- Wat ziet
gij, Anins? Kn ik zeide : hen pasJond.
Torn zeide il* Heere : Zie. Ik zal hft pa*-
lood stellen in het midden van mijn volk
IamCl: Ik zal het voortaan niet meer
vonrbiigann.
y Maarl^aks hoogten zullen verwoest,
en Israëls heiligdom men verstoord wor-
den ; en Ik zal tegen Jeróbeams huïaop-
«taan met het /waard.
10 Toen zond Amaia, de priester te
Uetb-Kl, tot Jerobeam, den koning van
Israël, zeggende : Atnoi heeft e\'iie ver-
bimlteuis tegen u gemaakt, ïn het midden
van het hui* Israël* , het lund zal al zijne
woorden niet kunnen verdragen.
il Want akoo zegt Arno» : Jernbeani
zal doorbel zwaard ««erven,en Israël ?al
voorttker uit zijnlund gevankelijk wor-
den weggevoerd.
IC Daarna zeide Aniiizia tot Aroos i Gij
ziener\', ga weg, viied in het land van
Juda, en eet aldaar bcood, en profeteer
aldaar.
13  Maar te Bath-B) zult gij voortaan
niet cierr profeteren : want dat is des
koning? heiligdom, e:i dat is het huisde*
k&ningrijks.
14   Toen antwoordde Anios, en zeide
tot Amuïia : Ik was geen profeet, en ik
was geen nrofelenzoon; maar ik wasten
ossenherder. en las wilde vijgen "f.
15 Maar de HE EU K nam mij van achter
de kudde; en de HEERE zeide tot mij:
Ga henen, profeteer tot mijn volk Is-
raêl.
lt\'. Nu dan. hoordesHEEREN woord:
Gü zegt : Gij zult niet profeteren tegen
Israël, noch " druppen tegen het h\'iis
vgn I\'.ak.
17 Daaroinzegt dcHEEREalzoo: Uwe
vrouw zal in de ?tad hoereren, en uwe
zonen en uwe doehteren zullen door bet
zwaard vallen, en uw land zal door het
snoer uitgedeeld worden; en gij zult in
een onrein land sterven, en Israël zal
voorzeker uit zijn land gevankelijk wor-
den weggevoerd.
HOOFDSTUK «.
Door het gexifft van eenen korf met tornar*
vruchten word! afaebeeïd, dal Israëli einde
iiiiliij wu( vi, l ; (mi hunne onderdrukking
<ler armen, goddelooxe gierigheid, bèdriege-
lijken kooplui ad al, icbenderyan en afEOdbch
iw-r-n, , 11. God zweert aan [miei alg*-
meene vrrwciinliiiLr er rouw, 7; met troox-
teloocheid door (remi* aan ïijn noord. 11.
DE Heere HEERE deed mü aldus
Zien : en ziet, een korf met zomer-
vruchten.
2  En Hij zeide i Wat ziet gii, Arno» ?
En ik zeide: Eeu\'korf niet-:omervruch-
ten. Toen zeide de HEBRE tot mij: Het
einde is gekomen over mijn volk Israël;
Ikzal het voortaan nUtraeervoorbijgaan,
3  Maar de gezangen des tempels zullen
te dien dage huilen, spreekt de Heere
HEERE : v*de<ïoodeligchamen zuilen er
ziin, in alle plaatsen zal uien ie stitzwii-
gend wegwrrpen.
4  Hoort dit. gij, die den nooddruftige
opslokt I en dat om tevernielen deelleU"
digen des lauds ;
h Üeggende : Wanneer /a\' d" nieuw.*
maan overgaan, dat ^-ii leeftogt raojen
, verkoopeu > m de «alibii. dat wij koren
mogen openen, verkleinende de efa. *n
den sikkel vergrootende, en verkeerdelijk
handelende « atei bedri\'-geli\'ke wecgseha-
lrn;
ti IUt wij de armen voor \'• geld mogen
koopeu. en den nooddruftige om een
] paar schoenen : dan zullen wij het kaf
! van het koren vevkoopen.
i 7 De HEERE heeft gezworen bij Jakobs
1 heerlijkheid ! Zoo Ik a\' hunne werken in
eeuwigheid zal vergeten •
5  Zou liet land hierover ni\'-t beroerd
worden \': en al wie daarin woont treuren?
Ja het zal geheel oprij\'.pit alseen» rivier,
en het zal heen en weder gedreven t»n
verdronken worden, al* door de rivier
van Egypte.
9 En bet zal te dien dage geschieden,
spreekt de Heere HEERE.dat Ik de zon
op den middag zal doen ondergaan. e:i
het land bij lichten dage verduisteren.
1U En Ik zal uwe feesten in rouw. en
al uwe liederen in weeklage veranderen,
en o» alle lenden eeneti zak. en op alle
hoofd kaalheid opbrrngt n ; en Ik zal het
; hntil «tellen in rouw. alaer la over eenen
; eeiiigen ion», vu des zelfs einde Als eenen
bitteren dag.
11    Ziet. de dagrn koin**n. "preekt tle
Heere HEERE, dat Ik eeuen honger in
het land zal lenden ; niet eenen honger
naar brood, noch dorst naar water, mwr
on te hooren de woorden des HEEEEN.
12    En zij zullen zwerven van zee tot
ut, en van bet noorden tot het oosten:
( zü zullen omloopen om het woord des
i HEEK EN te zoeken, maar zullen het
! niet vinden.
13  Te dien dage zullen de schoone jonk-
I vrouwen en de jongelingen van dorst ver-
I smac\'iten:
14  i)ie d*iar zweren h\\\\ de schuld van
Samaria, en zeggen : Zoo waarachtig al*
, uw god van Dan leeft, *-n Je weg van
I t Ber-ae\'ba leeft! en zij zulleu vallen,en
, niet weder opstaan.
HOOFDSTUK 9.
i Door een ander tre7i~t r*n de»zelf- verkUiin?,
hemveni van iij«p mazt fn nurjesteit, rer-
aekeit God Israël» otivrrin ijdel ijke uil roei-
jin^\' en nrfr^oerinï, v«. 1; om hunne ont-
«n nl int:, ondankbaarheid en ïon-eloosueid,
T. 10. B\'-looft noiftans Ninltverkoreaor«r-
blijfiel te iH-hnuilen, x. 9. en het konin--
rijk van Chrintu» op te riïten. tot verlo*-
>ini\' rn eene eeuwige va-ie i\'ehi\'f./n!L\'ïieid
van «He uitTCTkorCBC Joden en lleidenen.il.
IK zag den Heere staan op het altaar, en
Hij zeide : Sla dien knoop, dat de
posten beven, en doorkloof ze allen in het
hoofd; en Ik zal hun achterste met het
zwaard dooden; de vliedende /al onder
hen niet ontvlieden, noch At ontkomende
onder hen behouden worden.
2  " Al groeven zij tut in de hel, zoo lal
mijne hand ze van daar halen, en al
klommen zÜ in den hemel, zoo zul Ik
ze van daar doen nederdalen,
3  En al verstaken iti zich op de hoogte
van Karmel. zoo zal Ik ze na*peuren en
van daar halen; en al verborgr-n tij zich
van voor mvine oogen in den grond van
de zee, zoo zal Ik van daar eene slang ge-
bieden, die zal ze bijieu.
-; En al gingen zij in gevangenis vo:>r
het aangezigt hu nner vijand en, zoo/.a! Ik
van daar het zwaard gi-bielen, dat het
hen doode; en Ui ?.al mijn oog tegen hen
* zetten ren kwade, en niet ten goede.
-ocr page 612-
5  Want .Ie Heere HKl\'iiK der heir-
vlurfii is, die het land aanroert, dut het
versnielte, en allen, die daarin wcn.-n,
treuren; en dut h\'-t geheel opritte als
eene rivier, en verdionken .vur li ii- -\'-<-
de rivier van Egypte.
6  Die zijne « op per zalen in den hemel
bouwt, en zijne herden, .tie heeft Hij op
aarde gefondeerd; die de \' wateren der
zee roept, en giet ie uit op denaardbo-
dem; HEERE t* zijn naam.
7  Zijt g\\jlieden Mij niet als de kinderen
der Mooren, o kinderen Israëli r spreekt
de UEERK, Hel) IK Israël niet Opgevoerd
uit Egypteland, en de Filistijnen uit
Kafthor, en de Svriêra uit Kir»
8  Ziet, de oogen des lleeren EI EER EN
rijn tegen dit /omlig koningrijk, dat Ik
het van den aardbodem verdeige; behalve
dat Ik net luns Jnkubs niet ^anschelijk
zal verdelgen, apreekt de HKEKK.
\'J Want ziet. Ik geef bevel, en [K zal
her huis Isrwi ;- onder al de Heidenen ,
schudden, gelijk al* zaail geschud wordt :
in eene zeef; en niet een steentje zal er ter
aarde vallen.
lo Alle zondaars mijns volks zullen
door het iwftard sterven; die daar zeg-
gen i Het kwaad zal tot ons niet genaken,
noch u.ijvoorkumen.
11 « Te dien dage zal Ik devervallene
hut van David weder oprizten,en Ik zal
hare reten vertuinen, en wat aan haar i*
afgebrokeu,wederoprigtt n,en zal ze bou-
w-n, als in de dagen van ouds;
]\'2 Opdat zh erfelijk be*itten het over-
M.ii\'i I van hdom,enalde Heidenen,die
naar intinen naam genoemd worden,
•preekt de HEERE, die dit doet.
Kl Ziet, de dagen komen, spreekt de
HEEUE, dat de ploeger den ïnaaijer,en
de druiventreder den saadsaaijer gena-
ken ia] ; e» de bergen zullen van,/ zoeten
wijn druipen, in al de heuvelen zullen
smelten,
II Kn Ik zal de gevangenis van mijn
volk Israe! wenden, en zij /.uilen de ver-
woestesteden herbouwen en bewonen, en
wijngaarden planten, en derzelver wijn
drinken; en zij zullen hoven maken,en
derzelver vrucht eten.
I.i Kn Ik zal ze 7 in hun land planten ; .
en zij sullen niet meer worden uitgerukt
uit hun land, dat Ik hunlieden gegeven
heb, zegt de HEERE, uw Uod.
I P*. !0l
(f Arno*
DE P E OPEET 0 1? A I) JA.
•rofrtie raa Gods •rhrikkelgk oortleel over
K.l\'.in, wftftm» hunne trouckheM, aewaM
en wreed hei. I leiren C.ini~ volk, v». 1 ; en
in\'e rendeel, un ilr lirhnmlen\'> rn lalt^hAil
•Ier Kerk .loor huren Hril.-inil CawbtttS en
ilen oii.Irrv"* 11 ir van al hare Mjiuiilrn, 17.
HET gezigt van O bad ja, Alzoozegtde
Heere lil.IK l. van Edom : - \\\\-,\\
hebben een gerucht gehoord van den
HEER E,en er iseen gezant gescbiktonJer
de Heidenen : Staat op, en laat ons op-
staan tegen hen ten strijde.
2  Ziet, Ik h» b u klein gemaakt onder
de Heidenen, gij zijt /eer veracht.
3  De trotsi\'hheid uws harten heeft u
bedrogen; hij, die daar woont iu de klo-
ven der steenrotsen, in zijne hoogewo*
ning; die in .:iu hart zegt: Wie zou tuy
ter aarde nederstoote» ?
4  \'• Al verhieft gij u gelijk de arend, en
al steldet gij uw nest tusschen de sterren,
zoo zal Ik u van daar nederstooten,
•pret kt de 11 EER i:.
6  • Zoo er dieven, zooernachtroovera
tot u gekoiuen waren; (hoezijt gij uitge-
roeid ! zouden zij niet gestolen hebben
zoo veel hun genoeg ware \'t Zoo er wijn-
lezers tot u gekomen waren, zouden
ztj niet eene nalezing hebben overgelaten?
\'i Hoe zijn BxattltfoeaVrM nagespeurd,
fijne verborgene aciutftrn. opgezocbt 1
7  Al uwe bondgenooten hebben u tot
aan de landpale uitgeleid ; uwe vredege-
nOOttn hebbi n u bedrogen, zij hebben u
overniogl ; die uw brood ere», zullen een
gruwel onder n zetten,er is geen verstand
in hem.
\'i Zal het niet te dien dage zijn,
spreekt de HEERE, dat Ik de wijzen uit
Boon, en het verstand uit Baant gebergte
zal doen\'vergaan ?
y Ook zullen uwe\' helden,oTheman !
verjaagd zijn ; opdat een ieder uit Ezaus
gebergte door den moord worde uitge-
roeid.
10  Om bet /geweld, begaan aan uwen
broeder Jakob, zal schaamte u bedekken;
en gij zult uitgeroeid worden in eeuwig-
heid.
11  Ten dage als gij tegenover stondt,
ten dage als de uitlandcrs zijn heir ge-
vangen voerden, en de vreemden tot zijne
poorten : nt rokken.m over Jeruzalem het
lot wierpen, waart gy ook •\' als een van
hen.
12  Toen zoudt gij niet gezien hebben
op den dag uws broeders, den dag xüner
vervreemding; noch u verblijd hebben
over de kinderen van J uda, ten dage huns
ondergang»; noch uwen niond groot ge-
ïurtükr hebben, ten dage der benaauwd-
beid;
13  Noch ter poorte mijns volk» inge-
gaan zün. ten dage huns verderfs; noch
gezien hebhen, ook gij, op zijn kwaad,
len dage zijns verdei fs; noch itire nanden
uitgestrekt hebben aan zijn heir,fendage
zijns verdei f»;
14  Noch gestaan hebben op de weg-
scheiding, um lljne ontkomenen uit te
roeijen ; noch zijne overgeblevenen over-
geleverd hebben, ten dage der benaauwd-
heid.
U Want de dag des HEEREN isnabg,
over al de Heidenen : I gelijk als gij ge-
daan hebt, zal u _" ï.i-in worden I uwe
vergelding zal op uw hoofd wederkeeren.
ltf Want, gelijk gij lieden gedronken
hebt op den berg mijner heiligheid, zoo
zullen al drlleidenen geduriglijkdrinken;
ja zij zullen drinkm tu inzwelgen, en
zullen zijn als of zij er niet geweest wa-
ren.
17 Maar op den berg Zion zal ontko-
ming \' 11ji, en hij zal eene heiligheid zijn .
en die van het huis Jakobs zullen hunne
erfgoederen erfelijk bezitten.
15  Eu Jakobs huiszal een vuur zijn,en
Jozefs huis eene vlam, en Ezaus huis tot
eeneti stoppel; en zij zullen tegen hen
ontbranden, en zullen ze verteren; zoodat
Ezaus huis geinen overgeblevene zal
hebben : want de LIEERft heeft het ge-
sprukeu.
19 i\'.u die van liet zuiden zullen £/aus
gebergte, en die van de laagte zullende
Filistijnen erfelijk bezitten; ja zij zullen
het veld van Efraim en het veld van Sa-
uiaria erfelijk bezitten ; en UenjaminGi-
lead.
Ito Endegevankelijk weggevoerden van
dit heir der kinderen IsraeTs, heigeen der
Kanaanieten was, tot Zarfath toe ; en de
gevankeltfk wegge voerden vanjerüzalem.
ft Kir,: 3315.
-ocr page 613-
Zions opkomen, om Ezaus gebergte te
rigtm; en bel koningrijk zal dciHEE-
KEN zijo.
hetgeen in Sefarad is, zij zullen de steden I
van het luiden erfelijk bezitten.
21 En er tullen Heilanden op den berg |
I) Ë P aO F E ET JON A.
HOOFDSTUK I.
Joint van C.oil gezonden zijnde on te prediken
bfauwn Kinete, vlugt naar Tarrfs, ra. 1. Hij
wordt »p sec iloor God vervolgd mol san
Kroot onweder, door het lot ontdekt, t: en
op zij" eigen raad door het pcbeeprvolk In
«•e gewornra, waarna het ramder wordt
jmtild, li. Oud i>rwhiLt enten grootn
vitM-h, il ie Jona imlofcl rn in wrlkrn ii\'J drie
dag** en drie nadttea verM.jft, 17.
ITvR bet woord des HEEREN gesrhiedde
J tot Jona, den zoo» van Aiuitiliai,
zeggende -
- Maak u op, <a naar de" groote stad
Nineve, en predik tegen haar : want
hunl ieder boosheid is opgeklommen
voor mijn aange/igt.
• Maar Jona mu&Ktc zich op om te
vlugten naar Tarsis. van liet Hangt iigl
des HEKKEN ; en hij kwam *f te Jalo,
en rond een schip, gaan !• naar Tarsis,
en ini gaf de vracht daarvan, en ging
neder in hetzelve, om met henlieden te
Ïaan oaar Tarsis, van liet aangezet
en !ll.!i;i \\.
4 Maar de HEEKE wierpeenen grooten
wind op de zee; zoodat het schip\'lacht
te breken.
."> Toen vreesder. de zeelieden, en riepen
een iegelijk tot t. |rj n god, en wierpen de
vaten, die in het tcMp waren, in de zee,
om net van dezelve te verligten , maar
Jona was nederg-gaan aan de zijden
van het schip, en lag neder en was met
eenen diepen aiaap bevangen.
fi En de opperscaippcr naderde tot
hem, en zeide tot hem i Wat is u, gij
hardslapende? sta ep, roep tot uwen
God, niisechien zal die God aan ons ge-
denken, dat wij niet vergaan.
7 Voorts zeiden zij.een ieder tot zijnen
medgezel : Komt, en iaat ons loten wer-
pen, opdat wij mogen weten, om wiens
wil ons dit kwaad wvtrktmt. Alzoo wier-
pen ,.\\\\ loten, en het lot viel op Jona.
9  Toen zeiden zij tot hem : Verklaar
ons nu, om wiens wil ons dit kwaad
overkomt f wat is uw werk? en -an
waar komt gij ? welk is uw land? en
van welk volk /.in gij i
\'J Eu hij zi ide tot hen : Ik hen een
Hebnér ; en ik vreeze den HKERK.den
God des hemels, die dezeeen het drooge
gemaakt heelt.
10  Toen vreesden die mannen met
groote vreeze, en zeiden tot hem : Wat
nebt ,\'ii dit redui! ? want de mannen
wisten, dat hij van des HEKKEN aan-
Ïezigt vlood i want hij had het hun te
etinen gegeven.
11   Voorts zeiden zij tot hem i Wat
zullen wij u doen, opdat de zee stil
worde van ons ? want de zee werd hoe
langer hoe onstuimiger.
IS Kn lm zeide tot hen : Neemt mij
op, en werpt mij in de zee, zoo zal de
tee stil worden van ulieden i want ik
weet, dat deze groote dtorm ulieden om
mijnentwil overAnmf.
13  Maar de mannen roeiden, om het
ach\'tu
weder te brengen aan het droo^e,
doch zij konden niet : want de zee werd
hoe langer hoe onstuimiger tegen hen.
14  Toen rif pen t\\\\ tot den HEEK E, en
zelden: Och HE ERE 1 Iaat ons toch
niet vergaan om dezes mans ziel, en leg
geen onschuldig bloed op ons i want
Gij, HEEK El hebt gedaan, gelijk als
het U heeft behaagd.
IS En \'.il namen Jona op, en wierpen
hem in de zee. Toen stond de zee at tl
van hare verbolgeulieid.
lt> Dies vreesden de mannen den HEK-
RE met groote vreeïe; en zij slagtten
den HEKKK slagtoffer, en beioofdt-n
geloften.
|7 De IIEEKE nu beschikte eenen
grooten vtscti, om Jona in te slokken ;
en Jona was in het ingewand van den
visch, \'\'drie dageu en drie nachten.
HOOFDSTUK :.
Met gebed van Jon». «. I. De vi«. h npuwt
Jona. ->u Gods y»--r\\ uit. \'m lm.i, 10.
EN Jona bad tot d<-n HEEKE, lijnen
God, uit het ingewand van den visch.
- En hij zeide i " Ik riep uit mijne be-
uaauwdhei 1 tot den HEEK E, en Hij ant-
woordde mij i uit den buik des grafs
schreide ik, en Uij hoordet mijne stem.
:>\' Want uij hadt mij geworpen i,i de
diepte, in het han der zeeën, i i de
stroom omving mij ; al uwe \'• baren en
uwe golven gingen over mij benen.
4  Eu ik zeide: Ik ben uitgestooten van
voor uwe oogen ; nogtans zal ik den tem-
pel uwer heiligheid weder aanschouwen.
b De wateren hadden mij omgeven tot
de ziel toe, de afgrond omving mij; het
Vrtct was aan ui tin hoofd gebonden.
ii Ik was nedergedaald tot de gronden
der bergen; de grendelen der aarde
waren om ui ij henen in eeuwigheid,
ma.tr Gij hebt mijn leven uit het verderf
opgevoerd, o HEEKE, mijn God \'
7 Aks mijne ziel in tuü overstelpt
was, dacht ik aanden HEKP.E; i imiijri
gebed kwam tot L\', in den tempel uwer
heiligheid.
5  Die de valsche ijdelheden onderuou-
den, ferlaten huulicder weldadigheid.
9 Maar ik -.al t\' otteren met de stem
« der dankzegging , wat ik beloofd heb,sai
ik betalen. \'Het heil isdesHKEKEN.
lt) De HEEKE nu sprak tot den visch ;
en hij\' spuwde Jona uit op het drooge.
HOOFDSTUK S.
I\'-. il 11.».
\' lli 17,
Ho.. lil.
Heltr. 18:15,
op
i.nl getondpn lyndo,
predikt
v*. 1. /.ij geluuvr
lii-h voor den li
dr ondridauen, i
teren \\an hun 1
en hunnen 0Bdonan|t,
jlk* en verooii:ioetltgen
, zoowel de Loning. nli
vAHteii, In.1.1\' u en l>c-
i, 5; waarop Ciod hen
vrr>choont, 1U,
EN het woord des IIEEKEN geschiedde
ten andere maal tot Jona, zeggende:
\'2 Maak u op, ga naar de groote stad
Nineve; en predik te^rn haar de predi-
klng, die Ik tot u spreek.
.. Toen maakte zich Jona op, en ging
naar Nineve, naar het woord des HEK-
KEN. Nineve nu was eene groote stad
Gods, van drie dagreizen.
4  Kn Jona begon in de stad te gaan,
eene dagreis; en bf] predikte, en zeide:
Nog veertig dagen, dan zal Nineve wor-
den omgekeerd.
5  Kn de " lieden van Nineve geloofden
aan God; en zij riepen een vnsten uit,ea
bekleeden zich met zakken, van hunnen
grootste af tot hunnen kleinste toe.
ti Want dit woord geraakte tot den
koning van Nineve, en hü stond op van
-ocr page 614-
JONA 4. MICHA I.
4  En de HEERE zeide : Is uw toorn
billiik ontstoken >
I  Jona nn ging ter stad uit. en zette
zich f-gen het oosten der stad; en hij
mr.akte tlcb aldaar ren verdek, en zAt
daaronder in de schaduw totdat bij zag,
wat > an de stad \'oi: worden.
\'. EnGod.dcHEEHE, beschikte eenen
won der boom. en deed hem opschieten
bovrn Jona, opdat er schaduw mogt /yn
ovet zim hooft. »m hem te redden van
zijn verdriet. En Jona verblijdde zich
over den wondt rboom .«et grootebliid-
schan.
7 Mali God beschikte eenen worm >let
anderen daag* in het opgaan "-in deo
dageraad; die mak den wond;Tbooin.
dat hii verdorde.
5  En het geschiedde, al» de zou op-
rees, dat God eenen stillen ooUewind
beschikte, en de zon stak np het hoofd
van Jona, dat hij aaiuechtig werd; en
hij wenschte zijner ziel te mogen ster-
ven, en zeide : ïlet ia uiy\' beter tesUT-
ven dan te 1\'ven.
y Toen zeide God tot Jona : Is uw
t Htrit billijk ontstoken over den woil-
dertaoom\'r En hij zeide i Rillyk in mijn
(oera ontstoken ter dood tne
in En de HEEK E zeide: Gij verschoont
den wonderboom, aan welken gij niet
hebt _-i-.ii b* id. in eb dien groot gemaakt.
die in een» n nacht werd. en in eentn
nacht verding ;
II   En Ik zou die groot e stad \\iner<*
niet veraehoOBHIt waarin veel meer.*»n
honderd en twintigduizend nienscUen
zijn, die geen onderscheid weten tus-
«clien hunne regterhand. en hunne iin-
kerband ; daartoe veel vee?
zijnen troon, en deed ziin heerlUkover*
kleed van rich; rn bü bedekt* zich inet
renen zak. ir, zat n-der in de ascli.
7 Kn hij Hei uitroep**, en men sprak
te Nineve, tiit bevi I d<* koning* en zijner
groo\'en. zegg-nde : I.iat nienseb noch
beest, rund noch schaap, iet* *;u»ken,
iaat ze nipt eeUtv, noch water drinken.
s 5taa.- mensen en beest zullen niet
zakken bedekt zijn. en zullen merk lot
God roepen ; tn zii muilen :ieh bekeer<-n.
oen iegelijk van zijnen bonzen weg. en
van hei geweld, dat ;iiini\'.....i:;iv.....:v
;t \'Wip «eet, God mogt zii\'h wenden,
en berouw hebben; en II:, mogt zich
wenden van de hittigheid zijns looms,
dat wij niet vergingen !
10 En God ze.g hunne werken, dal zy
zich bekeerden van hunnen booten wee;
en hei berouwde God over het kwaad,
dat Hij x>*sprok«" bad hun te zullen
doen, en Hii deed het niet.
HOOFDSTUK 4.
Jona, over de verwhoonfng van r.oil re-r ve»-
ilririi^ innde, be-Jaarn stek lm den Heete,
v». 1 . Uic liein daarover bestraf) en door
.lm sroiulerboou.....derwnsl en overtuiirt, 6.
DIT verdroot Jona ia e f groot verdriet,
en ziir toorn ontatek.
\'2 Kn hij bad tot den MEERE, e» zeide:
Ock HEERE! was dit nii)n woord r.iet,
als ik non in mijn land na«? daarom
kwam ik hei voor.v Inziende naar Tarala:
waar ik wist. dat G;j een • j\'-nadig en
barmhartig God uit. !angrm»edigen g-oot
van goedertierenheid, en berouw heb-
bende over het kwftnd.
:i \\u ilan. HEERE! neem toch mijne
ziel van mij : want het is mij beter te
sterven dan te leven.
]> E 1\' R O F E E T M I C II A.
vermorzeld worden, en al hare homikè
ïooningen zullen met vuur verbruid »\'or-
d«n, en al bare afgoden zal Ik stellen tot
eene woestheid : want zij hetft ze van
hoerenloon vergaderd, en zy" zullen tot
hoerenloon wederkeer^n.
9  Hierom zai ik misbaar bed rijven en
huilen; ik zal beroofd en naak: rus ; ik
zal misbaar maken als de /draken, en
treuring ais d<? jonge struisen.
B Want hare plagen zijn doodelijk :
want zij zijn gekomen tor aan Juda; hij
is geraakt tol aan de poort my\'ns volks,
tot aan Jerüiatem.
10   ? Verkondigt het niet te Gatu,
weent zoo jammerlijk niet ; f> wentelt u
in het stof in het buis van Afra.
11  Ga door, gij inwoneres van Sarir!
met i bloote schaamte; deinw^neres van
Zaanan gaat niet uit; rouwktage is tr
Beth-haezel; hij zal zijnen standvan
ulieden nemen.
lï Wnl de inwoneres van Marftth is
krank om des goeds wil; want een ikwaad
is van den HEERE afgedaald, tot aan
de poort van Jerüsalein.
lHS|ian de snelle dieren aan den wngen,
kH inwoneres van I.achis ! deze is der
dochter Zions bet beginsel der zonde)
want in u zyn Uratil overtredingen
gevonden.
14 Daarom geef geiehenken aan Horé-
sclieth Gaths; de buizen van Achzlb
zullen den koningen van Israul toteene
leuren rijn.
18 Ik zal ii nog emen erfgenaam toe-
brengen, gij inwoneres van Mare\'scha!
hij zal komen tot aan Adullam. t»t •< .
de beerliikl>eid Israuïs.
HOOFDSTUK I.
liet \\nilerlnnii en beroep van Mleha,alsmede
lïrn ti.nl zijner profetie, i». 1. Aanki:i:ilL\'iiiuF
iiui dr n.-inkiiiu.t inn 0«d om njn volk (e
non Ier lm, un weife hunne afgoderij, 2. Pro-
friip pii iii-ofi-HhHie afbeeldlngvn van devei—
«roMtlng en ellenden, die IsraH en Ju.In in
bri algemeen, en oudencheldene plaatsen*
in het liii/iitulcr luudei: tlUlküllIBa en kaai
nlrrt.K .Iruktr.., f,.
HET woo-d des IIE ER EN,d»t resehted
ia tot MicliH. den Moraschliet. iu de
da.gen van JotliNiu, Aehaz e* .lehi^kia,
koningen van J>;da; dat hij gezien heeft
o<-er Samaria en Jerü/alem.
Z Hoort, " gij volken a.temaal ! merk
op, gij aarde, mitandera derzelver vol-
beid f de Heere HEEUE nu zal tot een*
getuige zijn tegen ulieden, de Heernnlt
den tempel zijner heïliitheid.
S Want ziet, s de HEBRE gaat uit van
zijne tplnats, en Hij znl nederdalen en
treden Op de -\' hoogten der aarde.
4  En de bergen zullen * omier Heta vtr-
smelten, en de dalen gekloofd worden,
Seliik was voorliet vuur,gelijk wateren,
ie uitgestort worden in dl laagte.
5  Dit alles, om de overtreding van Ja-
kob, en om de zonden van het buis Ia-
raels: wie is hrtt.r\'jiit ruit de overtreding
van Jnkob? Ii het niet Satnaria ? en wie
non At hoogte» van Juda? is het niet
Jeruzalem?
t <i Daarom zul Ik Samaria stellen tot
, eeiif n ste< nhoup des velds, tot plantingen
i eens wy\'ngaards; en Ik ?.h\\ baniteenen
in de vallei storten, en hare fondamen-
ten ontdekken.
7 En al hare gesnedene beelden lullen
d Dn
* P».
-ocr page 615-
MICHA 5,3, A.
16 Maak u kaal rn scheer u, om u»f
troetelkinderen; verwijd uwe kaalheid,
als de arend, omdat zij gevankelijk van
u zijn weggevoerd.
HOOFDSTUK C.
Het wr« wordt uiti-r-pr.krn over de moed-
willige :*e»vetdena»r», roover» enr.trAA(-i\'hen-
der* under hei volk, en harde djf-aa*baar-
heid rn verdnj\'in.r ui: Kinaan wirden hun
hrdifi^l, \\*. 1—3. 5. «—10. KUazlied •vertl !
tittdeelini* van hun tand iloor de vijanden,
*. C.od ontMrekt in hevieen toorn te^en u n
volk, dat bij herhaling afkeer!? i-nnde
hestntlTm*" tijnrr profeten, rn verwijt Itun
hiiiuifii dwazen laai tot .1* plainwtrgknKle
vnl«-he profeten, fi. 11, Profetie van de vrr-
irailrrini.\' en her-tellin:r der Kerk door ha-
rrn WwAlj. ChrittU*, 13, 13.
"ITTEE dien, die ongeregtigbeid bedcn-
VV ken, en kwaad werken op hunne
legers; in bet licht ven d*-n morzenstond
doen zij het, dewijl het in de niagt Tin
hunlieder hand it.
2 En zij" begeeren akkers, en rooven ze,
en huizen, en nemen ze weg: alzoodoen
zij geweld aan den man en zijn hui»,ja
aan een iegelijk en zijne erfenis.
3  Daarom,al/oo zegt de HEERE: /.iet.
Ik denk een kwaad over dit geslacht ;
waaruit gijlieden niet uwe halzen «uit
uittrekken, en zoo regtop niet gaan: want
het zal een • hoo/.e tijd zijn.
4  Te dien dage zal men een spreek*
woord over ulieden opnemen ; en men zal
eene klageliike klagt klagen, en zeggen :
Wij zijn ten eenemaal verwoest; Hij ver-
wisselt miins volk» deel; hoe ontwendt
Hij mi)! Hij deelt uit, afwendende onze
akkers.
I  Daarom zult gij niemand hebben.die
het snoer <• werpe in het lot, in de ge-
meente des HEBREN.
,; Profeteert gijlieden niet,«"*tggeu«tf,
laat die profeteren : zij profeteren niet
als die; men wiikt niet af rau siuaa,d-
heden.
7 O (tik die Jakobs bui» geheeten zi;t !
Is dan de Geest des HKEREN verkort?
zijn dat zijne werken ? doen mijne woor-
den geen goed bij dien, die re^t wan*
delt?
5  Maar gisteren stelde zirb mun volk
op, tot vijand, tegenover een kleed; gij
stroopt eenen mantel vnn degenen, die
zeker voorbijgaan, wederkomende van
den strijd
9  De vrouwen mijns volks vi rdriirt gn,
elk eenenit hpt huis harer vermakingen ;
van hare kinderkens neemt gij mijn «ie-
raad in eeuwigheid
10  Maakt n dan op, en gaat benen :
want dit land zal de rust niet ziJD, omdat
het verontreinigd is, zal bet e verJerycn,
en dat, met eene geweldige verderving.
II  Zoo er iemand is, die met wind om-
gaat, en valschelijk liegt, zeygende : Ik
zal u profeteren voor wijn en voor sterken
drank! dat is een proleet d»zes volks.
12  V oorzeker zal Ik u,oJakob Igansch
verzamelen; voorzeker zall k Israëls over*
blijfsel vergaderen. Ik zal het tezamen
zetten als schapen van Bozra ; al* eene
kudde in het midden van barekooi zul-
len zÜ van menseben deunen.
13  De doorhreker ïej voor hun aan*
gezigt optrekken ; zij tullen doorbreken,
en door de poort gaan, en door dezelve
uittrekken; en hun koning za\'voor hun
aangezigt henengaan; en de UEEKE in
i\'mij)\' spits.
HOOFDSTUK 3.
Gml» oordeel over de regenten, vnn wage
hunne tirannie en M hen il er ij, vs. 1 ; over
de profeten, die het volk verleiden en vre-
de tocirfcscn. 5 j van welke Mich.-i ïich »f-
tondert. profeterende ietffOQte 11 jlOIJÜ»
heid de toekom*: iire verwoesting van Je-
rüïalem en den tempel, o:n de al»em«ne
tamheid en verdorvenheid van het volk.
der regenten, prie«ler« en profeten, 8.
^rOORTS zeide ik: Hoort nu, gij hoof-
den Jakobs, en gij oversten van het
huis Israël*\' betaamt het ulieden niet het
regt te weten ?
\'2 Zij baten het goede, en hebben het
kwade Hef; zij rooven mume huid van
hm af, en hun vleesch van hunne been-
deren.
3  Ja tij zijn het, die het vleesch mijns
volks eten, en hunne huid -«f*troopen,en
hunne beenderen verbreken; en vaneen
leggen, gelijk als in eenen pot, en als
vleescb in h?l midden eens ketels.
4   Alsdan \'.uilen zij roepen tot den !
IIEERE.doch Hij zal hen niet verhooren;
tunar zal zijn aangezigt te dier tijd voor :
hen verbergen, gelijk als zij hunne han-
dclingen kwaad g-maakt hebben.
ó Alzoo zegt de IIEERE, tegen de pro-
feten, die mijn volk verleiden i die met ,
hunne tanden •< bijten, en roepen vrede
uit ; maar die niet geeft in hunnen mond,
tegen dien zon heiligen z\\j eenen krijg. !
B Daarom zal het :iacht voor ulieden \'
worden van wege het gezigt. en ulieden \'
zal duisternis zijn van wegede wa*rzeg-
giii/; en de \' zou zal over \'Ieie profeten
ondergaan, en de dag zal over hen t zwart
worien.
7 En de zieners zullen \\n schaamd, en
Af waarzeggers schaamrood worden; en ;
zij zullen al te zaaien de bovenste lip
bewimpelen i want er zal gem antwoord
GoJa zijn.
•* Maar waarlijk, ik ben vol krachts
van den G--esf des IIEEREN ; en rol van
geriirt en dapperheid, om Jakob te ver-
kon. lizen zijne overtreding, en Israël
zijne zonde.
9 Hoort nu dit, gij hooiden van het
huis Jakobs, en gij oversten van het huis
lsraéls! die van het gerigt eenen gruwel
hebt. en al wat regt is <i verkeert;
in Bouwende Zion met \' bloed, enJe- |
ruzaïem met onregt.
1! Hare hoofden regten om geschen*
ken, en har.\' priesters leeren om loon, en
hare profeten waarzegden om geld: nog .
steunen zij op den IIEERE, zeggendei Is
de HEERE niet in het midden van ons?
ons /al geen kwaad overkomen.
12 Daarom, om uwentwil,zul Zionff/* \'
een akker g»ploegd worden, en Jeruzalem
zal tut steenhoopen worden, en de berg
dezes huizes tot hoogten eens wouds.
HOOFDSTUK 4.
Profetie van de toekom*!, heerlijkheid, nit- :
hrpidin;, vredevolleu en v-eirirondrn «truit
van hei koningrijk tan den Memiat onder
de iiilvrrkorene Joden en Heidenen, vi. 1. t
Vertroo*tin\'_\' der Jood«rhe Kerk Ieren de
MM*aam-as nabybintM-he irevantreni», door
vertekfttef van de verlo*>in-.\' en o*enrin-
ninr over alle vijanden der Kerk. iloor de
leyenwoordii-beid en de kracht van haren
Koning ( l.i\'-, i;-, 9.
MAAR "in aet laatste der dagen zal <•
het gesrhie.len, dat de berg van het
huis des IIEEREN zal vastgesteld zijn op
den top der bergen ; en hü zal verheveu
zijn boven de heuvelen, en de volken
zullen tot hem toevloeiden.
\'2 En vele Heidenen zullen henengaan,
en zeggtn i Komt en laat ons opzaan tot
den berg des HEFREN, en tfn huize van
den God Jakobs, opdat Ilijons leere van
zijne wegen, en wij in zijne paden wan-
delen : want uit Zion zal de wet uit- ;
gaan, en des HKEREN woon! uit Jeru- !
zalem.
3En Hij zal ondergrootevolken rigten.
en magtige Heidenen stratl\'en, tot verre
toe; en zij zullen hunne zwaarden slai.n
tot spaden,en hunne spiesen tot sikkelen; .
het eene volk zal tegen het andere volk [
Deet.1
4 .Te..
-ocr page 616-
MM HA 5.6.
b Die zullen bet land van Assurafwei\'
den met het zwanrd, en het land van
Nimrod in deszelf* ingangen. Alzoo zal
bij o*# rrdden van Assur, wanneer de-
zelve in ons land zal komen, en wanneer
hij in onze landpale zal treden.
>• En Jakobs overblijfsel zal zijn in hel
midden van vele volken, als een dauw
van den HEEKE, als droppelen op het
kruid, dat naar geenen man wacht, noch
menschtnkin.ierMi verbeidt.
7 Ja het overblijfsel van Jakob zal zijn
onder de Heidenen, in het midden van
vele volken; alseen leeuw onder de bees-
ten des wou i", als een jonge leeuw onder
de schaapskudden ; dewelke, wanneer hij
doonraat, zoo vertrtedt en verscheurt hy,
dnt niemand redde.
S Uwe hand zal verhoogd zijn boven
uwe wederpartijdera., en al uwevijanden
zullen uitgeroeid worden.
<) En het zal te dien dage geschieden,
•preekt de HEERE, dat Ekttwe* paarden
uit bet midden van u zal uitroeijen, en
Ik :al u»> wagenen verdoen.
Ml En Ik zal de Meden uw» landsuit*
roeijen, en Ik zal al uwe vestingen af-
breken.
11   En I k zal de tooverijen uit uwe hand
uitroeijen, en gij zult geeneguichelaara
hebben,
12  En Ik zal uwe gesnedene beelden
en uwe opgerigte heelden uit het midden
van u uitroeijen, dat gij u niet meer
zult nederbuigen voor het werk uwer
handen.
13  Voorts zal Ik uwe bosschen uit bet
midden van u uitroeijen, en Ik zal uwi
steden verdelgen.
14  En Ik zal in toorn en ingrimmig*
heid wrake doen aan de Heidenen, die
niet boortn.
HOOFDSTUK ti.
VatMMUcia* *a» Gods twiet met lijn volk
,.iii R-egc hmine ontUtikltji.trheitl leren ïijm
ndsrltt* wel«la.li!.\'h(iil. va. 1. Gaal verwerpl
l.i.iiii,. •.ffframlrn, en «teil hun zijnen ejsra
en hunnrn pliirt voor. fi. tn ilaar hel tr-
gradecl "mier hin hafceid «»», te «eten
uiiiT"ti»artlitrliri<l, gewald, leugen en he-
ilrn^\'~ irtfirelijWi ilen ilirodEacaeii lianilel van
Ouiri en Aehab, lireitft Uil hun vrmnw
tinir, den hunirer, reilileloot.hciit en het
zwniiril, i;\'.
HOORT nu, wat de HEEKE zegt :
Maak u op. twist met de bergen,en
laat de heuvelen uwe stem hooren.
1 Hoort, gij bergen ! den twist des
HEKKEN, mitsgaders gij sterke fonda-
menten der aarde! want de •HEBRE
heeft eenen twist met zijn volk, en Hij
zal zich met Israël in regt begeven.
3  O iuim volk ! wat heb ikugedaan?
en waarmede heb Ik u vermoeid\'f be-
tuig tegen Mij-
                  , . „ „ , .
4  Immera heb Ik u uit " Eff] pteland
opgevoerd, en u uit het dienstnuis ver-
lost; enlkhebvcoruwaaugezigt benen-
gezonden Moze», Aiiron en Mirjam.
5  Mijn volkl gedenk toch waf Balak,
de koning van Moab, beraadslaagde, en
wat hem Bileam, de zoon van Beor,ant-
woordde, e« wmtgMekMtv«•"*£"
af tof Gilgal toe, opdat gij degeregtlg-
heden des HEEREN kennet.
il Waarmede zal ik den HEERE tegen-
komen, en mij bukken voor den boogen
God t zal ik Hem tegenkomen met brand-
ofl\'eren ? met eenjarige kalveren ?
7 Zal de HEERE een welgevallen heb-
ben aan duizenden van rammeu ? aan tien
duizenden van oli^beken? Zal ik mijnen
eerstgeborene geven mor mijneovertre-
ding ? de vrucht mijna buik» roor de
zonde mijner ziel ?
S IDj heeft u bekend gemaakt, o
mensch I wat goed is : en wat/ eischtde
HEERE van u, dan regt te doen, en
J.J- C. j geen twurd opbeffen, en zij lullen den
~w-
           krijg niet nieer leen n.
4 Muur /.O zullen zitten, een ieder onder
h \'K l-tfl EÜnen \'\' WflMtokj <n onder ïtjnen vijge-
on\'
         \' boom, en er zal niemand zijn, die ze
, verschrikke : WHnt i!e mond dra HEE-
: RENdcr heirscharen heeft het ge*prokrn.
| .ï Want alle volken zullen wandelen,
elk in di n naam zijn* god*, maar wij
: zullen wandel* n i.i den naam dcsHEE-
; REN, onzes Gods, eeuwigii\'fc mi r,!i......
I 6 Te dieud«i;c,*nreektdrUEERE, zal
c Jif-ut. ."wil. Ik haar,die hinkinde was,r v»rzamelen,
1,3.\' en haar, die verdreven wa«,« rgaden n,
| en die Ik geplaagd bad.
\'rf Z*r. 3 19. " rn \'k Ial\'\' haar, die hinkende wm,
1 m.-Aen tot nn overblijfsel, tn haar, die
, verre hrnen r< rstooten was, toten mag-
\\r Dan. TH.1 tig volk ; er. de HEERE /al \'Koning over
! Luk. 1 SS. hen zijn up den berg Zions, van nu ann
| tot in eeuwigheid.
s En g:j, Scbupstoren, gij Ofel der
[dochter /ion»! tot u zal konten, ja daar
zal komen de vorige heerschap pij, het ko-
: ningrijk der dochter* n van Jeruzalem.
I  Nu, waarom zoudt gij /oo groot g«-
f Jer. K 19. schrei maken? is er geen/Koningonder
u? is uw Raadgever vergaan,dat u smart,
als van eene barende rn»***, heeft aan-
; gegrepen f
1» l.ijd smart en arbeid om voort Ie
1 brengen, o dochter Zions ! als eeneba-
j rende vrouw : want nu zult gij uel uit
; de stad henen uitgaan, en op bet veiil
wonen, en tot in Kabel komen, maar
aldaar zult gij gered worden ; aldaar zal
u de HEEKE v< rlo\'sen uit de hand
uwer vijanden.
, 11 .Nu zijn wel vele Heidenen tegen n
1 verzameld, die daar zeggen : Laat ze
ontheiligd worden, en laat ons oog
\\ schouwen aan /ion.
j 12 Maar zij weien de gedachten des
: HEEK EN niet, en verstaan zijnen raad-
slag niet; dat Hij hen vergaderd heeft
. SS. als garven tot den y durschvJocr.
13 Maak u op en dorsen, o dochter
, Zions ! want Ik zal uwen hoorn ijzer ina-
ken, en uwe klaauwen kopi-r maken, en
| gij zult vele volken verpletteren ; en Ik
| zal bunlieder gewin den HEEKE ver-
1:14. banm ii, en hun vermogen den \'• Heere
: "\'• der gansene aarde,
II  Nu. rot u met benden, gij dochter
der bende! hij zal eene belegering tegen
ons stellen; zij zullm den regter IsraiUs
met de roede op het kinnebakken slaan.
HOOFDSTUK 5.
Profetie van ile gatMMRte \\»n ooi va lleilatiil
Jriii» Christus Ie Itethleliem. SM ile brkec-
riaaj «Ier lieiileuen. \\». 1 ; van lijn konink-
lijk «i i ii ii ra rcRcrea, en van Je naart ra
aaMrtel— iijner Kerk tcavw hare vijamirn,
t. v.in .ii ii voonpoediftra wasdnaa. «ii- heer*
Iijkheiil, <lr ovrro iiiiiiiiirni, \'i\' onnnnkrt-
biutrhpiil mi l.i ili -11* in ilrr Kerk, alauteda
i ile wra.-iK van c.• .,i nsei itaiwigaaniiniiiiw.7.
s:«J T?N gij. » Hethlehem Efratba! rijt gij
; tf.1 Jfjj klein om ie wezen onderde duizenden
van Juda r Uit u zal Mij voortkomen, die
een Heerecher zal zijn in Israël, en wiens
\' uitgaitt-f-n ;ijn van ouds, van de dagen
| der eeuwigheid.
S Daarom zai Hij henlieden overgeven,
tot den titil toe, dat zij, die baren zal, ge-
baard hebbe; dan zullen de overige zijner
broederen zich bckeeren met de kinderen
Israiils.
3  En int zal staan, en zal weiden in de
kracht des HEKKEN in de hoogheid van
den naam des HEKKEN, zijns Gods; en
zij zullen wonen, want nu zal hij groot
zi.iu tot aan de einden der aarde.
4  En deze zal Vrede zijn : wanneer
Assur in ons land zal komen, en wanneer
hij in onze paleizen zal treden, zoo zullen
wn tegen hem stellen zeven herders, en
acht vonten uit de menstrhen.
-ocr page 617-
MICHA 7. XAHl\'M I.
weldadigheid lief te hcbbtn, enoormoe-
diglhk te wandelt met «wen God?
9 De stem .les HEKKEN roept tot de
stad iwant uw naam ziet Let wpzen :
Hoort de roede, en wie ze besteld heeft.
H) Ztjn er nirt nog, in eens ieders
goddeloozen huis, schatten der godde-
loosheid? en eene schaarsche e f*, dat te
verfoeijen is?
11  Zou ik rei» zijn, niet eene godde*
litoie \'j weegschaal \'t en met penen zak
Tan bedriegelijke weegs t eenen ?
12  Dewijl hare rijke lieden vol zijn
van geweld, en bare inwoner» leugen
y n, ipr\'ken, en hare tong * bedri^gelijk is
in haren mond :
13  Zoo zal Ik «ook krrnken. u slaande,
• e« verwoestende om uwczonden.
.. i io. 14 Gij xiilt i eten, maarniet verzadigd
worden, en uwc nederdrukking zal in ln-r
midden van n zijn ; en gij /uit aangrijpen,
maar niet wegbrengen, en wi»t gij\' zult
wegbrengen, zal Ik aan het zwaard
overgeven.
ut. 2* v.\' 15 üü zult *zaaijen, maarniet maaien;
:-x. i r.. Hij znlr olijven treden, maar u met olie
niet zalven, en most, maar ([penen wijn
drinken.
.n. ir. a\\ H> Want de ïnzettingen van \' Oiuri
2.1. worden onderhouden, in het gan"che
werk van het huis van " Aehab; en (tij
on.lfcSO, wandel in dcrzelver raadslagen : opdat
r-ni, ik u stelle tot verwoesting, en hare
inwoners tot aanltuiting; alzoo zult gij
de smaadhrid mijns volk." dragen.
niet op eenen voornaamsten vriend ; be-
waar de deuren uws monda voor haar,
die in uwen schoot ligt.
IJ Want de -f zoon veracht den vader,
de dochter staat op teg< u hare moeder,
de schoondochter tegen hare sehoon-
moeder ; eens mans vijanden zijn zijne
huiagenoottn.
7 Maar ik zal uitzien naarden BEERE,
ik zal wachten op den God münsheils:
mijn God zal mij hooren.
S Verblijd u niet over mij, o mijne
vijandin! wanneer ik gevallen ben, zallk
weder opstaan ; wanneer ik ï*. duisternis
zal gezeten zijn, zal mij de HEEKEeen
licht zijn.
\'J Ik zal des HEEKENgramscha|>dra-
gin, wa>it ik heb tegen Hem gezondigd ;
totdat Hij mijnen twist \'twtste, en mijn
regt uitvoert! Hij zal mij uitbrengen aan
het licht; ik /al mijtra lust zien aan
zür.e rerejrttffheid.
10  En mijne vijandin zal het zien, en
schar.mte zal ha»r bed\'kken; die tot
inij /zegt: Waar ia de HfcEKE, uw God ?
mijne oogen zullen aan haar zien ; nu Zal
zij worden tot wrtredin*;, als slijk der
•traten.
11  Ten dage als Hij uwe muren ^a! -
herbouwen, te dien dage zal het besluit
verre heengaan.
\\1 Te dien dage zal bet ook konu n tot
u toe, van Assur af, ielft tot de vaste
steden tor ; en van de vestingen lot aan de
rivier, en van zee tot zee, en mm gebergte
tot gebergte.
13  Maar dit land zal worden tot eene
verwoesting, zijner inwoners ha>ve, van
wege de \'• vrucht hunner handelingen.
14  Gij il.i.i > weid uw volk met uwen
stal\', de kudde uwer erfenis, die alleen
woont, i.i het woud, in het midden van
een vruchtbaar land; laat ze weiden 1,1
Uasan eti Güend, als in de dagen van
ouds.
11 Ik tal haar * wonderen doen zien,
ala in de dagen, toen gij uit Egyptrdand
uittoogt.
16  De Keidenen zullen het tien, en be-
schaamd zijn, van wege al hunne mngt :
zij zullen de nand op den mond leggen;
hunne ooren zullen doof worden.
17  Zij zullen het \' stof lekken, ala de
»1 ing; <ils kruipende dieren der aarde,
zullen zij zich beroeren uit hunne sloten :
zij zullen met vervaardheid komen tot
den IIKEKE, onzen God, en zullen voor
V vreezen.
IX Wie is een t^od gelijk GU, die de
oogeregtigheM " vergeeft, en de over-
treding van het overblijfsel zijner erfenia
\' voorbijgaat? Hij houdt zijnen toon* niet
in efuwigueid: waut liii heeft lust aan
goedertierenheid.
19 Hij zal Zich onzer weder ontfermen ;
. Hij zal onze ongcregügheden dempen :
ja Gij zult al hunne zonden in de diepten
der zee werpen.
2n Gij zult Jakub de trouw. Abraham
de goedertierenheid geven, die Gij onzen
valeren van oude dagen af gezworen
I hebt.
!
HOOFDSTUK 7.
Klust der Kerk over haar klei» gftal en al-
•.•••.....\'i\' \' • rilnrvenheiil van a.i»*ii nli •.•••i "ti
irrrinr.reii, waarom C.mt met ti;ne hiraftVu
nadert, *%, ;, Zij •v.tar»rlniiït voor vertrttuwfn
o|i niPTKi\'hrn en «lelt huur vertrouwen n\\t
God, 7. Zij legepraaU iIoot geloof over nare
vijandin, K. God troost hser nirt ii|n t«e-
koniBiiir
irenndewerk van ilen lïi\'iiai. haren
Herder. oAenonn K-ma-in um-i zal *ijn, 11-.
waarop dw Kerk Christin nH btydWhap
aar.»preekt, 14. 8o4 heloot"\' kaai «towiIlmm,
15. Zij profeteert im <Ip ïx-w-haminu\' der
vt.inden un
het Enmcrife, if\'- z,l verwon-
Hert nch over Mi tl—ili, en ilimkl in
reloof de
kootat ivi \' hn-tu». 1".
AI mij! want ik ben, als wanneer de
zomervruchten zijn ingezameld ; als
wanneer de nalezingen in den wijnoogst
geschied zijn : er is geen e druif om te
eten; mijne ziel begeert vroegt ij pe vrucht.
2  De " goedertierene is vergaan uit het
land, en er is nir uand opregt onder de
menschen , zij loeren altemaal op bloed,
zij jagen, een ii-gdijk zijnen broeder,
utet epii jagtgaren.
3  Om mft beide handen wel dapper
kwaad te doen, zoo eischt de vorst, en
ft Min
c Miri
de regter norderlt \'. om vergelding; en
de groote spreekt de o verderving zijner
ziel, en zij draayeii ze digt in een.
4  De beate van hen is als een doorn ; de
opregtate is scherper dan eene doornheg ;
de dag uwer wachter*, uwp bezoeking,
isgekonien ; nu zal hunlieder verwarring
wezen.
5  Gelooft eenen vriend niet, vertrouwt
DE PROFEET NA11U M
HOOFDSTUK 1.
Eene heaehrfvftvg van ile natuur na Cod,
die tei-fii itjne en ïijn« volk» v.janden Merk
en itraf i«. n. 2 | awklf eiieilerti»ren je-rns
de vromen en die Hem liefhebhen. 7. Pe
Crofeet drPii.1 voort* den Ninevirten met
unnen omlerimnir, S. H troovt de vrome
Joden, hun voorugipmd*, iht hun vijand,
,],• koning\' \\n\\i V-,yri(-, /nu mi-1.i.-iti vvcir-
den, 1-1.
DE last van Nineve. Het boek des
gezigts van Nahum, den Elkosiet.
1 Een " öT*r>it Goden een wreker lade
HEEKE, een wreker is de IIKEKE, en
zeer grimmig; een wrekeris de HKERE
aan zyne wederpartijders,en Hij behoudt
den toorn zijnen vijanden.
3 De HEEKE ia langmoedig,doch van
groote kracht, en Hij bondtomoeAnMIpe
-ocr page 618-
mer eene Mem der duiven, trommelende
op hare harten.
S Nineve is wel alteen watervijver.van
de dagen af dat zij geweest is, doch lij
zullen vlugtcn s Staat, staat! zul men roe-
/.rn,
maar niemand zal omzien.
\'.» Kd ii\'t zilver, rooft goud, want er is
geen einde des voorraads, der heerlijkheid
van allerlei gewen*chte vaten.
10  Zij is geledigd, ja uit!reledigd,uitge-
put, en \'\' haar hart versmelt, en de kuiten \'. 1
schudden, en t in al de lenden i* smart, |
en hun aller aangezigteti betrekken, alt
een pot.
11   Waar is nu de woning der leeuwen,
en die weide der jonge leeuwen * alwaar i
de leeuw, de oudrleeuw, e« bet leeuwen-
welp wandelde, en er was niemand, die ,r ,\'
hen verschrikte.
12   De leeuw, die genoeg roofde voor1
zijne welpen, in worgde voor zijne oude
leeuwinnen, die zijne holen vervulde met i
roof. en zijne woningen met bet geroofde. !
13Ziet. i:.                         .. . i:m i-:
der heirsebaren. en Ik zal hare walenen j
in rook verbranden, en bet zwaard zal
uwe jonge leeuwen verteren, en Ik zal i
uwen roof uitroeijen van de aarde, en de
stem uwer gezanten zal niet meer geboord
worden.
HOOFDSTUK 3.
Verilere profetie tan <1i n ori4erir»nc iler -t.nl
>"ineie rn it<r iMgrrUfa, naar het \\oorl>erlil
i.in ile M.iil No. welke OOK i» vcrdkthtd =r-
minlen om ilt-rnlijke lomlen al» NfaëVs
bemaa had, >•. llr ,.rore,t w|l <laarlni.
itat h*rr firrkte en ïrootc ma^t h«.ir niet
7<uiden liel}>rri. 12.
"VU"\'"** **" bloedstad, die jtansch vol
\\ > leugen, en verscheuring i* | de roof
houdt niet op.
\'2 Er is het geklap der zweep, en het
geluid van hei bulderen der raderen ; en
de paarden stampen,en de wagens sprin-
gen op.
3  De ruiter strekt omhoog, zoo het
vlammende /waard, als de bliksemende
spies, en er zal veelheid der verslagenen
zijn, en eene zware menigte der doode
ligchamen; ja er zal geen einde ziin der
ligchamen, men zal over hunne ligcha-
men struikelen
4  Hm dergroote hoererijen wil der zeer
bevallige hoer, der meesteres dertoove-
rijen, die mei bare hoererijen volken ver-
kocht beeft, en geslachten met hare too-
veriien.
5  Ziet,Ik u-Maan u. spreekt dr HKERE
der heirsebaren, en Ik zal uwe zoomen
ontdekken bavrn uw aangezigt, ,-n ik
zal den Heidenen uwe naaktheid, en den
koningrijken uwe schande wiizen.
6  En Ik zal verfoeijeliike dingen op u
werpen, en u tot schande maken,en Ik
zal u als eenen spiegel stellen.
7  En het zal geschieden, dat allen.die a
zien, van u wegvlieden zullen, en zeggen :
Nineve is verstoord, wie zal medelijden
met haar hebben ? van waar zal Ik u
troosters zoeken ?
s Zijt gij beter dan No, de volkrijke,
geleden in de rivieren ? die rondom henen
water beeft? welker voorinuur de zee is,
haar muur is van zee.
;i Moorenland SB Egypte waren hare
magt, en er was geen einde; Put en Lvbea
waren tot uwe hul]).
10  Nog is zij gevankclijk jjegaaninde
gevangenis; ook ziine hare kinderen opliet
hoofd van alle straten verpletterd gewor-
de»; en over bare geeerden hebben zit het
lot geworpen, en al hare grooten zijn in
boeijen gebopden geworden.
11  Ook zult gij dronken worden, gij zult
u verbergen; ook zuil gij eene sterkte zoe-
ken van wege den vijand.
12 Aluwe v,istighcdenzün vijgeboomen
met de eerste vruchten;indlen zij geschud
geenszin\' im-i il .1 lig. Drs HEKKEN
1 we* is In wervelwind, rn in storm, en
de wolken zijn het Mof zijner voeten.
4  IIij srheldt de zee, en mankt ze droog,
en Hij verdroogt alle mieren; llasan
en Karate) kwelen, ook kweelt de bloem
van Libanon.
5  \'• IV bergen beven voor Hein, en de
heuvelen vernmrltm; en d( aarde \\i%x
zich on voor zijn aangrzigt, en de wereld,
en allen, die daarin wonen.
<» Wie zal voor zijnegraniKchapsthan \'t
en wie zal voordehittigheid zijnsmorns
bestaan \'t zijne grimni\'cheid is uitgestort
;»)s vuur, en de rot«-swvn\'n worden van
Ilein vermorzeld.
7 DcHEEllKisgocd,\' llii is ter sterkte
in den da*\'Ier hrnaau wdbeid, en II ij kent
hen, die op Hem betrouwen.
S En met eenendoorgaandrn vloed zal
Hij h"»re plaats ie niet maken; rn duis-
trrni» %h\\ tiine viianden vervolgen.
i) Wat denkt gijlirdrn tegen den HEE-
lïE ? Ui.) zal «elfs eene voleinding maken ;
de brnaauwdhrid zal niet tweemaal op-
rijzen.
10 Dewijl 2ii in elkander gevlochten zi;n
ala doornen, en dronken zijn, gcltik zij
plegen dronken te ziin, zoo werden \'ij
volkonv-n verteerd, alseen dorre stoppel.
11   Van u is een iiitgrzaan, die kwaad
denkt, teg»n den HEEltE, een Itellals
ratdsman.
iï Alzoo zegt de HEEHK : Zijn lij
voorspoedig, en alzoo velen,alzoo zullen
üil ook geschoren worden, en hij zal door-
.caan : Ik heb u wel gedrukt, i-iaar Ik zal
u niet uirer drukken.
13 Maar nu zal Ik ziin juk van u breken,
in zal uwe banden verscheuren.
14  Doelt tegen u heeft de IIEI-.ltE bevo-
len. dat ervan uwen naam niemand meer
zezaaid zal worden : uit het buis uw*
gods zal Ik uitroriien de gesnedene en
gegotcne beelden; Ik zal n iomr era Jïraf
maken, al* gij/uit verarht zijiLgewnrden.
Vy <t Ziet op de bergen de voeten desgc-
. n*n, die het goede boodschapt, die vrede
- doet hooren : vier uwe vierdagen, oJuda !
betaal uwe geloften; want de Keüals num
/.al voortann niet meer door u doorgaan,
hij is gansch uitgeroeid.
HOOFDSTUK 2.
Verdere TOOTSeuinF >.in den «interman» der
Nlnrvirteii door de ItaliylniiierK, VM mw
l,i i-in- tirannie tei-rn het vd1> tan God in
andere natiën.
DE verstrooijer trekt tegen uw aange-
xij^t oj», bewaar de vesting ; b"ïii(tiif
rtfn weg, sterk de lenden, versterk de
kracht zeer,
£ Want delIEEKEheeft de hoovaardij
Jakoh* afgewend, gelijk dehoovaardü !•*
raels : want de » ledigniatrrs hebhen ze
ledijr, gemaakt, en ze hebben hunne wyn-
ranken verdorven.
3  De schilden ii)nrr helden ziin rood
gewaakt, de kloeke mannen zijn schar*
lakenverwig, de wanen» zijn in het vuur
der fakkclen,ten dage alc hij zich bereidt;
i en de spiesen worden geschud.
4  De\'wagens razen door de wijken, zij
loopen ginds en weder op de htratcn;
hunne gedaanten ziin als der fakkelen,
zij Joopen door elkander benen als de
bliksemen.
5  Hij zal aan zijne voortrelïelijken ge-
denken, dorb zij zullen struikelen in
hunne toeten , zjj zullen haasten naar
hunnen niiiur,aln het beschutscl vaardig
zal wezen.
t» De poorten der rivieren zullen ge-
opend worden, en het paleis zal versmei-
ten.
7 En llurab zal gcvankelijk weggevoerd
worden, men zal haar beeten voortgaan ;
en bare maagden zullen baar ge]piden,als
-ocr page 619-
II VB\\KUK I, -\\
worden, zoo vallen zij dien op J. n mond,
die ze eten «il.
1.1 Zie:, uw volk zal in bet midden
Tan u tot vronwen worden; de poorten
uwi lands zullen uwen vijanden wijd
geopend worden; het vuur zal uwe
«rendelen verteren.
M Schep u water ter belegering; ver-
slerk uwe vastigbeden; ga iu de klei,
i en treed in het leem; verbeter den tig-
cheloven.
, lï Het vuur zal u aldaar verteren ,
I het zwaard zal u uitroeien, het zal u
i al\'eten, a\'s de kevers; vermeerder u als
I kevers, vermeerder u als sprinkhanen.
lfi Gij hebt meer handelaars, dan er
sterren aan den hemel zijn ; de keven
zullen invallen, en er van vü-fm.
17 Uwe gekroonden zijn alsdc sprink-
hanen. en uwe kzijgtoversten als de
groote kevers, die zich in de heining-
muren legeren in de koude der dagen i
wanneer de zon opgaat, zoo vliegen zij
neg, n!/.oo dat hunne plaats onbekend
is, waar zij geweest (tin.
IS Uwr- herders zullen sluimeren, o
koning ve.n Assur! uwe voortreftelijken
zulien zich leggen, uw volk zal zien op
de bergen wijd uitbreiden, en niemand
zal ze verzamelen.
IJ Er is geene zaïmntrekking voor
uwe breuk, uwe plaag is smartelijk; al-
lfn, die het gerucht van u hooren, zul-
lcn de handen over u klappen : want
over wien is uwe boosheid niet gedurig-
Ujk gegaan r
I) E P 11 0 F K E T
II A/B .V K IJ K.
Gij het kwade zoudt zien, en de kwel* I
lingkunt Gij niet aanschouwen: waarom
zoudt Gij aanschouwen die trouweloos* \'
lijk handelen? mmmrttm zoudt Gij zwij-
gen, als de goddelooze dien verslindt. ;
die regtvaardiger is dan hij .\'
li En waarom to\'tdt Gij de menschen >
makeu, als de visschen der zeef als bet \'
kruipend gedierte, dat geenen heerscher \'
heeft ?
15 lln trekt ze allen met den angel op.
hij vergadert H ïn zijn garen, en hij
verzamelt te in zijn net; daarom ver- I
blijdt en verheugt hu zich.
Ui Duarom offert bü aan zijn garen, i
en rookt aan zijn net : want door de- j
zelve is zijn deel vet geworden, en zijne ,
spiize smoutig,
17 Zal lui dan daarom mltoo» ziin ga-
ren ledig maken : en zal hij niet ver-
schoon* n, met altoos te dooden 1
HOOFDSTUK 8.
De proleet op z\'jn voorgaand _?ehed en ktairl
antivoord vertvn. ht hebbende, ra. I . ont-
nttgt MM •\'"!» il" :>- >wvH, mn He |nnl>tir
\\an .l*n sOMHBSWt «Ier Ch.il.lnn a-m het
Jcodacho tolk .hiidrhjk voor uufrn tp stot*
Irn ; .lat tlir " »• r z.il scvioM OOIllso. maar
.lat men tuil» met gedold munt *nwack-
ten, \\; dit wnrilt in ile i ul^en.le vrrsen
lirw.lcr vërkUaid, 7, van wcf« hunnp hoo-
vaordij, ïieriifhcid, tirannie. tfii1ti<h>i.l,
lilo*.ldor»tisrheid en afrodtrg.
IK " stond op mijne wacht, en ik stelde
mij op de sterkte, en ik hield wacht
om te zien, wat Hu in mij spreken zon, \'
en wat ik antwoorden zou op mijne <
bestraffing*
•2 Toen antwoordde mij de HEBRE, \'
en zeide : \'• Schrijf het gezigt, en stel
het duidelijk op tafelen, opdat daarin
leze die voorbijloopt.
.\'f Want het gezigt zal nog tot eenen
bestemden tijd zün, dan zal Hij bet op
het einde voortbrengen, en niet liegen:
zoo IIü vertoeft, verbeid Hem, want Hü
zal gewisselijk komen, Hij zal niet
achterblijven.
4 Ziet, zijne ziel verheft zich, zii i«
niet regt in hem ; mHar .Ie regtvaardige
zal door zijn geloof leven.
.\'> Kn ook dewijl hij trouwelooslijk
handelt bij den wijn, een trotscb man
is, en tn zijne woning niet blijft; die
zijne ziel wijd opendoet als net graf, en
gelijk de dood is, die niet zat wordt, en
tot zich verzamelt al de Heidenen, en !
vergadert tot zich alle volken;
6 Zouden dan niet al dezelve van hem
een spreekwoord opneuif n,ene<neuitieg* \'-
ging der raadselen van hem \'t en men zal |
zeggen : Wee dien, die vermeerdert het-\'
HOOFDSTUK I.
Klapt van «Ifti profeet over \'Ie grOOte boos*
heid en oof.iiis_lls.hi ld vu het loaifanhn
volk, :*, f. H , rarfcawltgt, <Ut om solke
zonden dr Chatdetn met /innic nia-t ui
«nelhei.1 V9i hen Iwots ra Mr* i er-me—
ten lullen. 5. Hij hi.1t den Meere, .Ut lij
toch da nismten, .lip imanlrr dan >\'r Ju-
den huilden iremndi[rd, hunnen moedwil
nirt la.it roltncogOB, maar veelmeer die wil
1 stiaCro, 12.
DE last, welken Habakuk, de profeet,
gezien heeft.
2  HKF.Rf ! ho» lang Schreeuw ik, en
Gij boort niet! koe lang roep ik geweld,
i tot U, en Gij verlost niet!
3  Waarom laat Gij mij ougeregtigheid
zien, en aanschouwt de 1. .•• i "in , - n ml
verwoesting eo geweld is tegen mijorer,
en er i- twist, en men neemt gekijf op.
i Daarom wordt de tvet onderlaten,eu
het regt komt niuiniermeer voort: want
de goddelooze omringt den regtvaardige ;
daarom komr het regt verdraaid voort.
5 Ziet onder de Heidenen, en aan-
schouwt, en verwondert u, vi rwondert
u ! want s Ik werk een werk in ulieder
dagen, Mwil gij niet gelooven zult,
als het verteld zal worden.
iï Want ziet. Ik verwek de Chaldeën,
een bitter en snel volk, trekkende door
de breedten der aarde, omrrfelük te be-
zitten woningen, die de zijne niet zijn.
7 Schrikkelijk en vreesselijk is het*
zelve; zijn regt en zijn hoogheid gaat
van hem zelven uit.
s Want /nut paarden zijn lïgter dan
de luipaarden, en zij zijn scherper dan
de avondwcdven, en zijne ruiters ver-
spreiden zich . ja sijne ruiters zullen
van verre komen, zij zullen vliegen ala
een arend, zich spoedende om te eten.
» Het zal gehcellijk totgeweM komen,
wat zij inslorptn zullen ïuet hunne nan-
gezigten, rullen zij brengen naar het
oosttn; en het zal de gevangenen ver-
zamelen als zand.
IU in hij zal de koningen beschimpen,
en de prinsen zullen hem eene belag-
ching ziiti ; hij zal alle vesting belag-
chen : want hij zal stof vergaderen, en
bij zal ze innemen.
11  Dan xal hij den geest veranderen,
en hij zal doortrekken, en zich schuldig
maken, houitmde deze zijne kracht voor
zijnen God.
12  Züt Gij niet van oudsaf deHF.EKU,
mijn God, iiLi\'ii Heilige \'t wij zullen niet
sterven: o HKERK! tot een oordeel
hebt Gij hem ge«tcld, en o Rots ! om
te straffen, hebt Gij hem gegrondvest.
13  Gij zijt te rein van oogen, dan dat
-ocr page 620-
IM\'BAKl\'K ». ZI.FANJA !.
geen het zij"*1 nlat i% (boe lauge!, eo
dien, die op zich laadt dikken «lijk.
7 Zullen niet onvoorzien* op»taan, die
u bijten zullen? en ontwaken, die u
sullen bewegen? en zult gij hun öiet
tor plundering worden ?
3 Omdat gij *elc Heidenen beroofd
, hebt, zoo zullen alleovergeblevenen vol-
ken u beroovprt; om het bloed der mi!B-
! achen, en het geweld Run het land, de
stad. en alle inwoner* derzelve.
\'J Wee dien, die niet kwade gierigheid :
giprt voor zijn huis opdat hij in de \'
booste zijn nesi stelle, om bevrijd te
• zijn uit de band de* kwaads.
i ll) Uu hebt schaamte beraadslaagd
voor uw huis; uitroeijende vele volken,
ZOO h-\'bt gij gezondigd tegen uwc ziel.
11  Want de steen alt dm muur roppt,
en de balk uit bet hout antwoordt dien.
12  Wee dien, die de Mnd niet bloed
i houwt, en die de stad met onregt be-
i vestigt!
13  /iet, is het niet van den HERRË
der heirschareri, >1ht de volken Arbeiden
ten vure, en de lieden zich ven:ioeijcn
; te vergeefs ?
| 14 Want de aarde zal vrrvuld worden,
jdat zij de heerlijkheid des HEERKN
bekenne, gelijk de wateren den bodem
der
zee bedekken.
l.ï Wee dien. die lijnen naaste te drin-
ken Reeft, jcü die uwe wijnfk-sch daarbij
voegt, en ook dronken maakt, opdat gij
hunne naakthed\'.-n aanschouwt.
j l(i Gij zult ooft verzadigd worden met i
; schande, voor eer: drinkt gij ook, en
; ontbloot de voorhuid; de beker der reg-
terhaml des HEEREN zal zich tot a
wenden, mi er zal een schanddijk alt*
braaksel over uwe heerlijkheid zijn.
17 Want het gevld, dat tegen l,tba-
non begaan bl. zaI u bedekken, en de
verwoesting der beesten zal ze verschrlk-
ken, om des bloed* wil der luenschen,
en des geweld» in bet land, de stad en
aan alle inwoners derzelve.
H War zal het gesneden beeld baten,
dat zijn formeerder het gesneden heeft ?
of het gegoten beeld, hetwelk een leu-
jcenleeraar is, dal de formeerder op zijn
fornjeersel vertrouwt, als hij stomme I
afgoden gemaakt heeft?
10 Wee dien, die tot het hout zegt :
Word wakkt-r! en ontwaak! tot den
zwijjeenden steen. Zou het leeren ? ziet,
het is met goud en zilver overtrokken,
en er is ganscii geen geest in het mid-
den van hetzelve.
ïnMaar de 111.1 ItE is in zijnen hei-
ligeu tempel : zwijg voorziJD aaugeiigt,
gÜ _• in ie\\\\> aarde!
hoofdstuk :;.
Hibakuk i\'i-lt den Heere, dm Hij ijja volk In
ile Hiilii\'limi-i lic ïecniLi\'iiï» «il hewumi,
\\n. 1. Tot v*i-icrkiiiK siin zijn en dr» iolk»
irrloul\' vi-rlinalt ll\'j, hoe kracll\'iir tint\\ zijn
volk heeft (>CM-hernnl, toen II ij hei uit
E-jpte door de woestijn leidde, 3. Voort»
vprhnnH hij. hueïrer hij veraekrlkta, torn j
hu verstond, dat JerwüVw tvi woest nu |
wolden, IA Doch luj troon sleh ...der door
erlegi-hr* vnti da hulp ra God, den !
houd dat in het leven iu bet midden der
jaren, maak bet bekend iu het midden
der jaren , in den toorn gedenk des ont-
fermena.
:» Gud kwam van Theman, en de Hci-
lige van den berg l\'aran. Sela. Zijne
heerlijkheid bc lekte de hemelen, en het
aardrijk wat vul van zijnen lof.
I En er was een xlamt als des lichts,
IIÜ had hoornen aan zijne hand, en al-
daar was zijne sterkte verborgen.
i Voor zün aangezigt yingdr pestiien*
tie, en de vurige kool ging voor zijne
voeten henen.
ti li-i aiond, en mat het land, Hijtag \'
toe, en maakte de Heidenen los, en de ge-
durige bergen zün verstrooid geworden ;
de heuvelen der eeuwigheid hebben zieh
gebogen . de gangen der eeuw zijn zijne.
7 Ik zag de tenten van kusan onder
de ijdelheid . de gordijnen des lands van
Midian schudden.
fl Was de HKKHE ontstoken tegen
de rivieren? was uw toorn tegen de ri-
vleren ? was uwe verbolgenbeid tegen
de zee? toen fin op uwe paarden reedt,
uwe w»gens waren heil.
•i De naakte grond werd ontbloot door
uwen boog, om de eeden, aan d" stanv
men gedaan door het woord. Sela. Gij
hebt de rivieren der aarde gekloofd.
10  De bergen sagen U,ewledrn smart;
de waterstroom ging door, de afgrond
gaf zijne atem, hij hief zijne zijden op
t/4 de hoogte.
11   De /.on en de maan stonden stil in
hart
woning; met het licht gingen uwe
pÜlen daarhenen, met glans uwe blik-
tenieude spies.
12  Met gramschap tradt Gij d->or het
land, met toorn donchtet Gij de Hei-
denen.
VA Gij toogt uit tot verlossing uws
volks, tot verlossing met uwen Gezalfde ;
(iij doorwonddet het hoofd van het huis
des goddeloo^en, on tb loot end r den grond
tot den hals toe. Sela.
14  Gü doorboordet met züne staven
het hoofd zyner dorplieden; zij hebben
gestormd, om mij te verstrooien ; die
zich verheugden , als of zij deellendigen I
iu het verborgen lottden opeten.
15  Gij bttradt met uwe paarden de zee,
de geweldige wateren werden een hoop.
Ifi Al* ik bet boorde, /on werd mijn
buik beroerd; voor de stem hebben
mijne lippen gebeefd; verrotting kwam ,
in mijne gebeenten, en ik werd beroerd
ia mijne plaats. Zekerlijk ik zal rusten
t\' ii dage der benaauwdheid, als hij op- ;
trekken zal tegen het volk, dat hu het
met benden aanvalle.
17  Alhoewelde vijgeboom niet bloeijen
zal, en geene vrucht aan den wijnstok ,
zijn cal, dat het werk des olijfboom» [
liegen zal, en de velden geene spijze j
voortbrengen; dat men de kudde uit de
kool afscheuren zal, en dat er geen rund
In de stallingen wezen zal;
18  Zoo HÜJ ik nogtans in denlIEKKE
van vreugde opspringen, ik zal mij ver-
hangen in den God mijns heus.
lil De HKl.Ki; Heere is miine sterkte; !
en Hij zal miine voeten maken als der j
binden, en Hij zal mij doen treden op
mijne hoogten.
Voor den opperzangmeester op W0B.
Neginóth.
Alm
EEN gebed van Hüb&kuk, den profeet,
op Sjigjoiiutb.
SHEEaEI aUikuweredegehoordheb,
heb ik gevreesd ; uw mrk.oIIEERE! be-
D E T E 0 F E E T Z E F A\'N J A.
HOOFDSTUK 1.
Staat van Juds door nV Rabylunirr*, v«n
weiïe hunne il\'ïoiïeri.i en andere «inden. Hi
lermaant h*n tut l>oete. alzoj de WtgT4«-
ihnt na.ir Bal>el nah..1 «v*».
-ocr page 621-
ZEF\'ANJA *:, :<:.
TTET moord des H KEK EN. hetwelk ge-
11 sehied il tot Zefanja, den zoon vin
L\'uschi, <1en zoon van Gedalja, den zoon
Tan Amarja, den zoon van Hukia; in
de iln.\'f.n van Josta, den zoon van Amon.
den koning van Juda.
2   Ik zalganschelijkalle* wegrapen uit
dit land, spreekt de KEKKE.
3  Ik zal wegrapen m\'nsehcn en bees-
ten. Ik zal wegrapen de vogelen des he-
mei», en de visschen der zee, rn de erger-
nissen niet de goddeloozen ; ja Ik znl de
menschin uit dit land uit roeüen,sp reek t
de HE KR E.
I   Kn Ik zal mijne hn.id uitstrekken te-
1 gen Jnda, en tegen alle inwonersvan Je-
1 rüzaïem; en Ik zat uit deze plaatb uit-
roeiien liet overblijfsel van Haal, e« den
, naam de? ClifiuArini met de priesters;
i & En die zich n*derhuigenop d*-daken
voor bet lieir des hemel*, en die zich ne-
\', derbuigende zweren bij den HEERE, en
zweren bii Malchain;
n Je*. 1 : 4. e En " die terugki eren van achter dm
5*,*l IIKERE; en die den HEERE niet zoe-
Jet. »» ijpn> eD vragen naar Hein niet.
I 7 Zwiiirt voor het aangezijft de» Heercn
HKERKN; want .Ie dag de« HEEREN is
nabij : want de HEERE heeft een slagt-
offer bereid, Ii:i heelt zijne genooden
geheiligd.
3 En het zal geschillen indendaicvan
het slagtouer dis HEEREN, dat Ik be-
zoeking zal doen over de vorsten, en over
de kinderrn des koning", rn over allen,
die zich kleeden met vreemde ktec*
ding.
9  Ook zal Ik ten zelren dage bezoeking
doen over al wie over den dorpel springt ;
die het huis hunner heeren vervullen met
I geweld en heil rog.
10  En er zal te dien dage, spreekt de
i IIEERK, eene stem desgekrijls zijn van
de Vischpoort af. en een gehuil van liet
tweede ged< elte.en eenegroote breuk van
de heuvelen af.
II   Huilt.gijinwonersdi"*laagte! want
al bet volk van koophandel is uitge-
houwen, al de gelddragei» zijn uitge-
. roeid.
1" En het zal geschirden tedien tijde,
j Ik zal Jen\'ualeiu met lantaarnen duor-
1 zoeken; en Ik zal bezoeking doen ove die
! mannen, die stiif geworden zijn op hun-
. nen dro\'seui. die in hun hart zeggen :
j De HEERE doet geen goed, en Hij doet
(reen kwaad.
13 Daarom zal hun vermogen ten roof
worden ; en hunne huizen »ot verwoew
tiog ; zij bouwen wel huizen, maar zij
zullen ze ni**t brwonen ; en zij planten
: wijngaarden, maar zij zullen derztlver
i wijn niet drinken.
i 14 De groote dag des HEKKEN is nabij ;
hij is nabij, en zeer haantt-nde; desnm
. van den dag des HEEREN ; de held zal
aldaar bitterlijk schreeuwen.
15  Die dng zal een dag der verbolgen-
beid zijn; een dag der brnaauwdheid en
: des angstes, een dag der woestheid en
h Joïl S.1.2. verwoesting, • een dag der duisternis (D
] der donkerheid, een dag der wolk en
1 der dikke donkerheid ,
16  Een dag der bazuin en des geklanks
U-gen de vaste steden en legen de hooge
hoeken.
17  En Ik zaldemrnschenbangmaken.
dat zü zullen gaan als de hlindi-n : want
zij hebben tegen den HEERKgezondigd ;
en hun bloed zal vergoten worden als «tof,
en hun vleesch zal worden als drek.
c Syr. Ihi, )H Noch \'hun zilver, noch hun uoud
ifii-i*. 7:19. zal hen kunnen redden •\' ten dage der ver-
bolgenhrid des 11 KEUEN . maar door het
d ver» M,l*. vuur zijns iivers zal dit gauoche land ver-
16- teerd worden: want Hu zaleent voltin-
ding maken, gewisseltjk eene haastige,
met al de inwoners dezes land».
HOOFDSTUK ï.
l>e profeet vermaant ilr Joden tot bekeerin?.
err hun de itraifrn ovrnallen, inzomlrrheiit
ile vromen, itjr uor in het lam) overig w»-
rrn, n. I. P.rdrri\'in\'Ten over rrni~e uit-
\'.n-.ii-i !i- RtUcMctw volken. 4. terwijl hij
te \'i . , viinnri\'t ile roepin™ dei Hh,!i neti
tot de kennis va» God *• ae wan godMtkMK,
DOORZOEK u zelf naauw,ja doorzoek
naauw, ••,: volk, dat met gecnMuat
bevangen w-urdt!
2  Eer het bfslult bare ; (gelijk kaf gaat
de dag voorbij terwijl de hittigheid van
des Heeren toorn over ulieden nog niet
komt; terwyl de dag van den toorn des
Heeren over ulieden nog niet komt.
3  Zoekt den HEERE, alle gij zacht moe»
digen des lands, die ziin regt werken!
Zofkt geregpicheid, zoekt z acht moed i:;-
beid, misschien zult gij verborg* n worden
in den \'in. van den toorn desIiEKKEN.
4  Want Gara za! verlaten wezen en
A\'skelon zal ter verwoesting wezen : As-
dod zal iu*u in den middhg verdrijven, j
en Kkron zal uitgeworteld worden.
5  Wreden inwoneren-vau de laudstretk
der zee, dm volke der Chcn-tim ! het\'
«oord der. HEKKEN zal tegen ulieden
lijn, gij Kanaan, der \'"ilistijnen land!
en Ik zal u verdoen, dat er geen inwo*
ner zal zijn.
8  En de landstreek der zee zal wezen
tot hutten, uhgegravene ]>utten der her-
ders. en ht-tuiningtn der kudden.
7 En de landstreek zal wezen voor het ,
overblijfsel van het huis van Juda. dat zij
ilaarin weiden; des avonds zullrn zij in
de huizen van A**kelon legeren, als de
HEERE, bunliederGod, hen zal bezocht,
en hu nne gevangenis zal ge wem) hebben.
s Ik heb de beschimping van Moabge-
hoord, en de scheldwoorden der kinderen
Amnioua, waarmede /.ij mijn volk be-
schimpt li\'bben, en hebbeu zich groot
gemiiakt tegen dis/elf» landpalen*.
9  Daarom, xnn woMTmtAtig ah ïk leef,
spreekt de HEERE der heirscharen, de
God Urn.-l» : Moab zat zekerliik zijn als
Soilom, en «Ie kinderen Animons als Go-
mórra, eene netelheïde, en eene zout-
groeve, en eene verwoesting tot in eeu-
wigheid ! de overigen mijnsvolki zullen
/.e beroovni, en hel overige mijns volks
t zullen ze erfelijk bezitten.
10  Dat zullen zij hebben in plaats van i
hunnen hoogmo-d : want zij hebben be-
schimpt, en hebben zich g-oot geixaakt
tegen het volk vanden UEEKE der heir-
scharen.
11  Vreesseliik zal de HEERE t<*gen ben
wezfn, w-ant Hij zal al de goden der aarde
doen uitteten; en een iegelijk uit ziine
plaat» zal Hem aanbidden,al deeilanden
der Heidenen.
12 Ook g*j,Mooren | zult de verslagenen
van mijn zwaard zijn.
13  Hij zal ook zijne hand uitstrekken
tegen het Noorden, en Hij zal Aisur
veidoeti; en Hij zal Nineve stellen tot
eene verwoesting, droog als eene woestijn.
14   En in het midden van baar zullen
de kudden legeren, al het gedierte der
volken; ook de roerdomp, ook <lenacht-
DÜ zulleu op hare granaalanpelen ver* !
nachten; eene stem zal in het venster
xlngen, verwoesting zal in den dorpel
zijn, als Hij haar cedcrwerk zal ontbloot
htbb-n.
: "> Dit is die stad, die opspringt van
vreugde, die zeker woont, die in haar
hart zegt ; Ik ben het, en buiten mij La
geene meer; hoe is zij geworden tot \\
. woestheid; eene rustplaats van het ge- i
dierte ! een ieder, dje daardoor trekt, zal .
zeaanriuiien, hijxal zijnehand hewgen.
HOOFDSTUK 1
Klv_*t rh .If-i profeet over <le zonden van \'
-ocr page 622-
alle -tan<kn tan het Joodseke totit, b:j-
•oml-r «m huiin.\' baK-laTTitrhriil, i* 1.
Hit i-.li. il." l.i u met (.otlt -ti .1;. n. « II... 111. 1
profeteert !t , hoe Gotl 1I1 Heidenen int
1 r.i.>i»e kennin uiu brengen, njne Kerk van
j hnre tonden reinist n, nuf hmJjtnsw Je
en hare i.;;iii.lrn verdfL\'enite, .I01-I1 haar
! verheerlijken, 9.
WEE der ijsaelijkc, in der bevlekte,
«Ier verdrukkende stad!
£ Zij linort naar de st»m niet; zij neemt
da tucht niet Rftn ; z\\j vertrouwt niet <>p
den HEERE; tot haren God nadert zij
niet.
3 " Hare vorsten zijn brullende let uwen
in bet midden van haar; hareregters zijn
HTpnilwolvpti, dip de beenderen niet bre-
ken tot aan den morsen.
4   \'• Hare profeten zyn ligtvaardig,
gansch trou»vlooze mannen ; bare priës-
ters verontreinigen bet heilige, zij doeo
der wet geweld aan.
5  De rei; 1 vaardige HEKRE is in bet
midden van haar. Hij\' 1I011 gcrnonregt;
: allen moven geeft Hij lijn regt in het
, licnt, er ontbreekt niet; doen de ver-
keerde weef van geënt &chanmte.
j ti Ik heb de Heidenen uitgeroeid, hunne
: hoeken zijn verwoest. Ik heb hunne aini-
i ten eenzaam gemaakt, .lm niemand
daardoor gaat; hunne meden zijn ver-
stoon!, zoodat er niemaud is,datergeen
inwoner ia.
7  Ik zeide : Immers ruit ;,*ij Mij vree-
I zen, ku zult de tucht aannemen, opdat
\' harewitning niet uitgeroeid zou worden :
al wat Ik haar bezocht hebbe,waarlijk
zij hebben zich vroeg oi\'gfiuaakt, zij
| hebben al hunne handelingen verdorven.
8  Durom verwacht Mij, \'•preekt de
| HEEKE, ten tlage als Ik Mij opmakt\'
I tot den roof: want .min oordeel ia, de
. Heidenen te .erzamelen, de koningrij-
ken te vergaderen, om over hen mijne
gramschap, de gansene htttigheid mijns
\' toorns uit te storten, want dit/gansene
, land zal door het vuur van mijnen ijver
| verf-erd worden.
] 9 Gewisaelijk, dan zal Ik tot de volken
eer.e reine spraak wenden; opdat zij allen
den naam des lil I U!..\\ «inroepen, op-
1 dat zij Hem dienen met een\' eenparigen
schouder,
10 Van de aijdender rivieren der M00- .
ren, zullen myne ernstige aanbidders, 3. v. C.
,,i\'t de dochter mijner veratrooitlen,mijne
        **\'•
offe-anden brengen.
i 1 Te dien dage zult gij niet beschaamd
wezen van wtge al uwe handelingen,
waarmede gij legen Mij overtreden hebt:
want alsdan zal Ik uit het midden van u
wegnemen, die van vreugde opspringen
over uwe hoovaardij, en gij zult u voort*
aan niet meer verheffen oi;> mijns heili-
gen bergs wil.
;.\' M i.u" Ik zal in bet midden van u
doen ov-rblijven een ellendig en arm
volk; die zullen op den naam des HEE-
RtN betrouwen.
13  D?overgeblevenen van Israël zullen
geen onregt doen, noen leugen spreken,
en in hunnen mond zal geene bedriege*
11 ke tong gevunden worden; maar /.h
zullen weiden en nederliggen, en nie- \'
mand zal ben verschrikken.
14  \'Mm: vrolijk, •\' gij doenter Zions ! .(/j,rh. 9.
juich, Israei! wees blijde, en springop
van vreugde van gAnschcr harte, g{j
* dochter Jen\'iiHlems 1                             , x™ h -J
15  De HEEKE bteft uwe oordtelen
weggenomen. Hij heeft uwen vijand weg-
gevaagd; de Koning Israël*, de HEEKE
is in het miuden van u, gij /!1-\' geen
kwaad meer zien.
lt; \'i\'c dien dage /a! tot Jeruzalem ge*
zegd worden : Vrees niet, o Zion! laat
uwe handen niet slap worden.
17 He HEEKE. uw God, is in hetmid-
aVtt van u, een Held, die verlossen zal;
Hij ia! over n vrolijk zijn met blijd-
scliap. Hij zal zwijgen in zijne liefde. Hij
zal zich over u verheugen met gejuich.
IS De bedroefden, om der bijeenkomst
wil, zal Ik verzamelen, zij zijn uit u ; i
de schimping is een last op haar.
19 Ziet, lK zal te dien tijde al uwe ver-
drukkers verdoen; en ik zal de hm ken -
den behoeden, en de uitgestootenen ver-
zamelen ; en Ik zal ze stellen tot eenen
lof, en tot ren* naam, in het ganache
land, waar zij beschaamd zyn geweest.
2u Te dier tijd zal Ik ulieden herwaarts
brengen, ten tijde namelijk, als Ik u
verzaineleu zal; zekerlijk Ik zal ulieden
zetten tot e«n naam en tot eenen lof,\'
onder alle volken der aarde, als Ik uwe
gevangenissen voor uwe oogen wenden
zal, zegt de HEBRE.
DE PROFEET II A G G A I.
i Is het voor ulieden wel de tijd, dat
gy woont in uwc gewelfde huizen, en
zal dit huis woest zijn?
5 Nu dan, alzoo zegt de HEERE der
heirsebareu : Stelt uw hart op uwe
wegen.
t> « Gij zaait veel, en gij brengt weinig
in; gij eet, maar niet tot verzadiging;
gij drinkt, maar niet tot dronken wor-
den toe, gü kleedt u, maar niet tot
uwe verwarming , en wie loon ontvangt,
die ontvangt dien loon in een\' doorgc*
boorden buidel.
7 Alzoo zegt de UEEREderheirscha-
ren : Stelt uw hart op uwe wegen,
s Klimt op bet geoergte, en brengt
bout aan, en bouwt dit huis, en Ik zal
een welgevallen daaraan hebben, en ver-
hetrlgkt worden, zegt de HEERE.
9 Gij ziet om naar veel, maar ziet, gij
bekomt weinig, en als gü het in huis
gebragt heb, zoo blaas Ik daarin. Waar-
om dat r epreekt de HEERE der heir*
scharen : om mijns buizea wil, hetwelk
woest \'m, en dat gij loopt elk voor zijn
eigen huis.
HOOFDSTUK. 1.
De profeet bMtntft ile ovetstra en bat volk ,
te Jeruzalem, omdat lij in HlhoiHMl hniiru |
\'.i ..i.ii.i. i\'. r,.i ii ilen 11......tempel on<re-
bouwt! lieten lj-_".< 11. va, 1. Hij segt, .Ut
God, ilr lleere, om ileie nalat i-.\'heiit hunnen [
hnmlei in a mirre zaken niet zegende, 5. |
Daarom vermaant Lij hen, ilrn na^elatrn
bouw van ileii tempel te hervatten en te <
volvoeren T . pn-tka \\erninnin|T iit acht wonlt !
:-. .i.-il i ii. 13.
IN het tweede jaar van den kon in j Ua-
rïua, in de zesde maand, op den eer- j
aten dag der maand, geschiedde het
woord des IIEEKbX, door de dienst van |
Haggai, den profeet, tot Zerubbiibel, den ,
zoon van Senlthiel, den vorst van Juda,
en tot Josua, denzoon vau Juzadak,tien .
hoogeuriester, zeggende :
2 Alzoo spreekt tle HKERK der heir-
1 scharen, zeggende : Dit volk zegt ; De i
1 tijd is niet gekomen, de tijd, dat dea |
: HÊERE.N huis gebouwd worde.
1 3 En het woord des HEEREN ge- i
schit-ilde door de dienst van den profeet ;
Haggai, zeggende :
-ocr page 623-
617
J v. Z.
J. v. c. j io Uaaroni I onthouden zich «ie heuie*
^_l- J I«n over u, dat er geen dauw is, en het
land onthondt thne vruchten.
b Deut »« L? Want Ik bebeenedrcogtegeroepen
over het lnnd, en over de berden, en o vit
, bit koren, en over den most, en over de
olie, en over hetgeen de aardbodem zou
voortbrengen - ooit over deuien.-ichen,en
over de beesten, en over allen arbeid
lier h i.i .. :;.
1- Toen hoorde Zerubhiibel, de zoon
van >i althii 1. en Josua, ae zoon vim Jó-
zadak, de hogepriester, en al het over-
bliifsel des volks, naar de stem van den
HEERE hunnen God. en naarde woor-
den van den profeet Haggai, gelijk als
hemde HEERE, hun God,gezonden had ;
en het volk vreesde voor het aangezigt
des HEEKEN.
\'3 Toen sprak !!.i;.m . de bode des
HEEKEN, in de boodschap de» HEE-
REN, tot bet volk, sentuda -. tk ben
met ulieden, «preekt de IIEEKE.
14 En de HEERE verwikte den «eist
: van Zerubbabel, den zoon van Scnllhiél,
den vont van Juda, en den geest van
Jósua, den zoon van Józadak. den hooge-
: priester, en den geest van het gansche
overblijfsel des volks , en zij kwamen en
maakten het werk in hel huis van den
HEERE uer beirscharen, hunnen God.
HOOFDSTUK *:.
De profeet vermaant ZrrabbAhet, Jd*M en het
volk, iiaxroliir voort te !;•\'"»» \'*> hi-t ophou-
tn va» iipn tempel, *s. 1 : beloveada hun
tioit» hlllp, *> . te geluk vnor/firirenoV, dat
«Ie Me»ia> in dvsen tempel per*ooaInk sou
*rr*ehijtien, 7 : waardoor de In-erIijkheiit ran
dezen tempel (lootev iou zijn dan tan den
eenttrn, ÏO. Daarna btstiaft Inj Je eevein«d-
heiil Attftmtm, >Iie tirh op het uiterlijk
otter en ile plr-t i-hf den verlieten, 11. Hij
!>elooi"t den oprekten winnen Joden, il.it
eetijk lij te voren .len vloek drs Heeren
hadden gs—ikt. nj voorfaas) van ilen
Hrere zouden gesegtod, en hunne vijanden
verdelgd worden, lt\'.. Hij \\......hm: ook van
«Ie mairt van Chri-tu. over al .Irireneii, die
hem tonden ligf—tw. 21.
OP den Tier en twintigsten das der
maand, in de zesde maand, in het
tweede jaar van den koning l)ariu».
£ In de zevende maand, op den een en
twintigsten der maand, geschiedde het
woord des HEERKN door de dienst van
den profeet Haggai, zeggende :
3  Spreek nu tot Zerubbahei, den zoon
van $ea)thitd, den vorst van Juda, en tot
Jóiua, den zoon van Józadak, den booge-
priester, en tot het overblijfsel dea volks,
zeggende :
4  Wie is onder ulieden overgebleven,
die dit huis in zijne eerste heerlijkheid
gezien heeft, en hoedanig ziet gij bet-
zelve nu? Is dit niet als niets in uwe
oogen ?
5  Doch nu, wees sterk, gij Zerubbiibel 1
spreekt de HEERE; tn wees sterk, g{\\
Jósua, zoon van Józadak, bocgepriester !
m wees sterk, al gij volk des lands! t
•preekt de HEERE . en werkt, want Ik
beu met u, spreekt de HEERE der <
beirscharen.
ii Met bet woord, in hetwelk Ik met j
ulieden «en rerètmsl gemaakt heb,alsgij \'
uit Egypte uittrokt. en mum n Geest, I
staande in bet midden van u; vreest
niet!
7 Want alzoo zegt de HEERE der
beirsebaren : Nog eens, een weinig tijdx
zal bet zijn; en Ik zal de hemelen, en
de aarde, en de zee, en het drooge doen
beven.
S Ja Ik zal h! de Heidenen doen beven,
en zü zullen komen f*f den wensch al-
ler Heidenen, en Ik zat dit huis met
heerlijkheid vervullen, zegt de HEERE
der beirsebaren.
\'J Mijne is het zilver, en mijne is bet
goud, spntkl de HEKHE der heirscha-
; ren.
in I)e heerlijkheid van dit laatste huls
zal grooter worden, dan van het eerste,
zegt de IIKEItE der heirscharen; en in
deze plaats zal Ik vrede geven, spreekt
de IIKERE der beirscharen.
II Da den vier en twintigsten dag der
nrgrnde maa-nft in het tweede jaar van
Darius, geschiedde het woord des HEK-
REN door de dienst van den profeet
Haggai, zeggende :
li Alzoo zegt de UEERE der heir-
scharen : Vraag nu den priesters de wet,
zeggende :
13  Zier, iemand draagt heilig vIeeseh
in de slip van ztjn kleed, en bij raakt
met zijne slip aan bet brood, of aan het
moes, ot\' aau den wijn, of aan de olie,
of aan eenige spijze, zal het heilig wor-
den ? En de priesters antwoordden, en
zeiden : Neen.
14  En Haggai zeide : Indien iemand,
die onrein is van een dood ligcbaam.ieta
van die dingen aanroert, zal het onrein
worden? En de priesters antwoordden,
en zeiden : Het zal onrein wotden.
15  Toen antwoordde Haggai, en zeide:
Alzoo is dit volk, en aizoo is deze natie
voor mijn aangezigt,spreekt de UEERE,
en alzoo is al bet werk hunner handen ;
en wat zü daar otteren, dat is onrein.
Ni En nu, stelt er loch ulieder hart
op, van dezen dag af en opwaarts, eer
er steen op steen gelegd werd aan den
ttnipel des IIEEREN.
17 Eer die aTlKjnm geschiedden, kwam
iemand tot dm torrahoop van twintig
mnfea, zoo waren er maar tien ; komende
tot den wijnbak, om vijftig ia«fe>i van
de pers te scheppen, zoo waren er maar
twintig.
U Ik sloeg ulieden met brandkoren.
met honigdauw en met hagel, «al het
werk uwer handen ; en gij krrrdel u niet
tot Mii, spreekt de HEERE.
1\'. Stelt er toch uw hart op, van dezen
dag af en opwaarts; van den vier en
twintigsten dag der negende maand af,
van dm dag af, als het fondament aan
den timpel des HEEREN is gelegd ge-
worden, stelt er uw hart op.
Cu Is er nog zaad in de schuur? zelfs
tot den wijnstok, en den vijgeboom, en
den granaatuppelboom, en den olyf-
boom, rfi niet gedratren beeft, die 4*1
Ik van dezen dag af zegenen.
\'21 Het woord des HEEREN nu ge- i
schiedde ten tweede maal tot Haggai,
op den vier en twintigsten der maand,
zeggende :
ïï Spreek tot Zerubbabel, den vorst
van Juda, zeggende: Ik zal de hemelen
en de aarde bewegen.
23 En Ik zal den troon der koningrg-
ken omkeeren, en verdelgen de yastig-
heid van de koningrijken der Heidenen;
en Ik zal den wagen omkeeren, en die ,
daarop rijden; en de paarden, en die
daarop rijden, zullen nederstorten, een
iegelijk in des anderen zwaard.
\'M Te dien dage, spreekt de HEERE
der heirsebaren, zal Ik u nemen, o Zerub-
babel.gij zoo» van Sealtbiel,mün knecht I
spreekt de HKEItE, en Ik zal u stellet!
als een\' zegelring: want u heb Ik verko-
ren, spreekt de HEERE der heiracharen.
Hagr. Ml.!
-ocr page 624-
ZACHABI\'A I, i.
DE P EO FE ET ZACHAETA.
\' maar zij hebben ten kwade gehol|«en.
16  Daarom zegt de HEERE alzoo: Ik
ben tot Jeruzalem wedergekeerd met
ontfermingen\', mim kuil zal daarin ge-
bouwd worden, spreekt de HEERE der
heirscharen. en het rigtnnoer zal over
Jeruzalem uitgestrekt worden.
17  Roep nog. zeggende: Alzoo zegt de
HEERE der heirscharen : Mijne steden
zullen nog uitgespreid worden van wege
het goede: want de HEERE zal Zion nog
troosten, en Hij zal Jeruzalem nog ver-
Mezen.
IS En ik bief mijne oogen op, en zag;
en ziet, er waren vier hoornen.
1\'t En ik zeide tot drn Engel, die met
mij sprak: Wat zijn deze? En hij zeide
tot mij : Dit zijn die hoornen, welke
Juda, Israël en Jeruzalem verstrooid
hebben.
SO En de HEERE toonde mij vier
smeden.
21 Toen zeide ik: Wat komen die ma-
ken ? En Hij sprak, zeggende: Dat zijn
de hoornen, die Juda verstrooid hebben.
zoodat niemand zijn hoofd ophief;tnaar
deze zijn gekomen, om die te ver»chrik-
ken, om de hoornen der Heidenen neder
te werpen, welke den hoorn verheven
hehben tegen tiet land van Juda, om
dat te verstrooijen.
HOOFDSTUK S.
HOOFDSTUK 1.
I profeet
mint \'1p Joden
lol «are tip
ketSn*. 01
Ut zij
net gestraf
lok «rt.,.1
kunc
raden, v-
1. Daarna
h*whrnfl h
i iwee
Ceiifirten het «"Mr isn
!!.!,.( lllllJ
pen.le. dal
.lfiii/;il(iii «ctlrr
,-ebound HH
worden. 7
W V.VI >if
rfW M.....r
.. bedi
daad», dal
« Godi i
Ik KMI.
Pil HOt.lt »
mlajrea, is
IN ile achtste maand, in liet tweede
jaar van Danus, geschiedde het woord
des HEERKN tot Zacharih, den zoon
van lieri\'dija, den zoon van lddo, den
profeet, zeggende :
C De HEEK1 is zeer vertoornd ge-
weest tegen uwe vaderen.
:; Daarom zeg tot hen: Al zoo zegt de
DEERE der heirscharen : Keert weder
tot Mij. spreekt do HEERE der heirscha-
ren, zoo /al Ik weder tot ulieden keeren,
zegt de HEERE der heirscharen,
4 Meent niet als uwe vaderen, tot de-
welke " de vorige profeten hepen, zeg-
gende : Al zon zegt de HEERKder heir-
scharen: Bekeert u torn vanuwebooze
wegen, en uwe booze handelingen ; maar
zij hoorden niet, en zij luisterden niet
naar Md, spreekt de HEERE.
h Vwe vaderen, waar ziju die? en de
profeten, zullen zij in eeuwigheid leven ?
». Nogtana mijne woorden en mijne iu-
ïettingen, die Ik miinen knechten, den
profeten. .•• bodi n had, hebben zij uwe
vaders niet getroffen? zoadat zii weder-
keerende zeiden: \'> Uelijk als de UEERE
der belrseharon gedacht heeft ons te
doei. naar onze weren en naar ónze ban-
delinïf i), al.....heeft Hij met onseedaan.
7 On den vier en twintïgMi n dag, in de
elfde maand, die de maand Sch*-hat is
in het tweedejaar van Da ruis, geschiedde
het woord des HEKKEN tot Zaeharii»,
den zoon van lïerêohja, den zoon van
lddo, den profeet, zeggende :
s Ik zag des nachts, en ziet, een man
rijdende op een rood paard, en bij stond
tusschen de mirten, die iu de diepte
waren; en achter heui waren roode,
bruine en witte paarden.
9 En ik zeide : Mijn Heere! wat
zijn dezer Toen zeide tnt mij de Eng"],
die met mij sprak : Ik zal u toonen,
wat deze zijn.
Dl Toen antwoordde de man. die tus-
schen de mirten stond, en zeide: Deze
zijn het, die «ie HEERK uitgezonden
heeft, om het laud te doorwandelen.
Il En \'n antwoorddm den Engel des
HEEREN, die tusschen de mirten stond,
en zeiden : Wij hebhen het land door-
wandeld, en ziet, bet gansche land zit
en het it stil.
1" Toen antwoordde dt Engel de«
HEEREN. en zeide : IIEEKE der heir-
scbaren ! hue lang zult Gij V niet ont-
fermen over Jeiiiialem. cu over de sie-
den van Juda. op welke l.ij gram geweest
ZÜ*. deze zeventig jaren ?
13   En de HEERE antwoordde den
Engei. die met mij *\'>rak, goede voor-
Jen, troosteliike woorden.
14  En de Engel, die met mij sprak,
zeide tot mij i ltoep uit, zeggende : A1-
zoo zegt de HKERE der heirscharen :
Ik ijver over Jeruzalem en over Zlon
met eer.\' groot en ijver.
15  En Ik hfn met een\' zeer grooten
toorn vertoornd tegen die geruste Heide*
nen : want Ik wi» een weinig toornig.
laiuelijk r
,i.,
i met een
plaat» tan hit nieiiKe Jerü-
tnlPIII aflllplendp. \\*. 1 . iml-l-.ll\' I- llll\'.l: -
line *an tip rnata meniirte der inironer*
de/er -\'ad mi hor lioil hen >ou lienobertnen.
S. Daarna wanten de .loden, ilie nog ia
Itjlivlmiir n-arrn !feble\\en, vermaand naar
hui* te komen, •; mpt hel..Me dal Co.1
hunne rfaBMtaW ion verdelgen, 9. Van de
hekwriMK iIit Hei lii..il. il en .\'. voort* \'
damde som van Qod voor z,jn volk, \\X.
WEDEROM bief ik mijne oogen op,
en ik zag , en ziet. er was een man,
en In zijne hand was een meetsnoer.
2  En ik zeide: Waar gaat gij henen?
En hij zeide tot mij: Om Jeruzalem te
meten; om te zien,hoe groot bare breedte,
en hoe groot hare lengte wezen zal,
3  En ziet, de Engel, die met mij sprak,
ging uit; en eeu andere engel ging uit,
hem te gemoet.
4  En hij zeide tot hem: Loop, spreek
dezen jongeling aan, zeggende: Jerüza-
lem zal dorpswijze bewoond worden, van
WCg* de veelheid der menseben en der
beesten, die in het midden derzelve we-
gen zal.
5  En Ik zal haar wezen, spreekt de
HEERE, een vurige muur rondom; en
Ik zal tot beerlijkheid wezen in het
midden van hair.
ii Hui, hui I vliedt toch uit bet Noor-
derland, spreekt de HEERE: want Ik
beh ulieden uitgebreid naar de vier
winden de* hemels, spreekt de HEERE.
7 Hui, Zion! ontkomt g(j, die woont
bij de dochter van Itabel !
S Want zoo zegt de HKERE der helr-
scbaren : Naar de heerlijkheid nrer w,
heeft II iï mij gezonden tot die Heidenen,
die ulieden beroofd hebben : want die
ulieden aanraakt, die raakt zijnen oog-
appel aan.
y Want ziet. Ik zal myne hand over
henlieden bewegen, en zij zullen hunnen
knechten een roof wezen. Alzoo zult gij*
lieden weten, dat de HEERE der heir-
seharen mij gezonden heeft.
-ocr page 625-
ZACBAJtVA S, 4,*.
UI
J. V. C.
10   Juich en vrrbliid u, »U dochter
Ziona! want ziet, Ik kom, en " Ik rul in
het midden van u wonen, spreekt de
HEERE.
11   I ii vu.\' Heidenen zullen tedten dage
den 1IKKRK toegevoegd worden, en ZÜ
sullen Mij tot een volk wezen ; en Ik zal
In het midden van u wonen ; en gij zult
weten, dat de IIKKRE d:-r heirscharen
va\\) tot u gezonden heeft.
12  Dan zal de IIKKRE Juda erven voor
zijn deel, in het heilige land, en Hij zal
Jeruzalem nog verkiezen.
13   Zwijg, alle vleesch, voor liet aan-
geztgt dea HEKKEN : want Hu is ont-
waakt uit zijne heilige won in.\'.
HOOFDSTUK S.
Mei i ienle ïeaiï\'. t^ weten, de boovepfintcf
Jn*im. ir. vina pttmMm al"_*ebreld wordt,
dat God i.ine Kf-i. li:fherft, hare i..nd-n
lUIMft, haar hrilitrl mi In .rhrrmt teïen
den duivel. \\-. 1, Chri»tii- wordt Iwlonfd,
die al ome inmlr-n iiit<lr!_-t, en den ivnrcu
vrede medebrengt, K.
DAARNA toonde Hij mij Jóang, den
hOOp*.priester, staande voor hel aan-
gezigt van den Engel dea HEKKEN ; en
de Satan stond aan zijne regterhand, oni
hem te weder^taan,
2 Doch de HEEREzeide tot den Satan:
" De HEERE schelde u, gij Satan ! jade
HEERE schelde u, die Jeruzalem ver-
kiest : is deze niet een vuurlirand uit
het vuur gerukt >
S Jósua nu was bekleed nvt vuile klee-
deren, ala hij voor het ntngezigidca En-
gels atond.
4  Toen antwoordde Hij, en «prak tot
deinen, die voor zijn aange^igt stonden,
zeggende : Doet d»-ze vuile kleederen van
hem »!\'.\'. Daarna sprak Hij tot hem :
• Zie, Ik heb uwe ongeregtighud van u
weggenomen, en Ik zr.1 u wisdeikleede*
ren aandoen.
5  Dies zeg Ik : Laat ze eenen reinen
hoeil op zyn hoofd zetten. En zij zetten
dien reim-n hoed op zijn hoofd, en zij
togen h«-m kleed*r*-n aan ; en de Engel
des HEKKEN stond dmmrèli.
•JToen betuigde de Engel d<-.<HEEREN
Jósua, zi-.\'.-i n de i
7 Zoo zegt de HEERE der heirscharen :
Indien «ij In mijne wezen zult wandelen,
n indien gii mÜne vacht zult waarne-
men, /oo zult gii ook mün huis rieten,
en ook uiijne voorhoven bewaren; en Ik
zal u wamielingen geven onder dezen,
die hifi staan.
S Hoor nu toe, Jósua, ftj hoogepries-
ler! gi) en uwe vrienden, die voor uw
aaugezigt zitten, want zit zijn een won-
der teeken : want ziet. Ik zal mijnen
knecht, de i SPRUITE, doen komen.
y Want ziet, aangaande dien steen,
welken Ik gelegd heb voor het aangezïgt
van Jósua, op dien eenen at ren zullen ze-
ven oogen wezen; ziet. Ik zul /ijn gra-
veersel graveren, spreekt de HEEKEiler
heirachHren, en Ik zal deongeregtigueid
dezes landa op eenen dag wegnemen.
10 Te dien dage, spreekt de II KEK E
der beiracheren. zult giilieden een iege-
hik lijnen naaste noodigen tot onder den
; w*iJDSIok en tot onder den vitgeboom.
HOOFDSTUK 4.
I Hel cijftle eeiiït, namelijk een zouden k*n-
I deliui en twee olijiljoomen dnarncven». v-.
1  ; hetwelk i!e l.i-i ! op ittn H. Heent loe-
Mat, door wient krarhl ZeruMi.ihel den
houw tip* tempt-l* voldoeren ion, fi. Zn«-rn-
ri* hi>it om lireedere verklaring van ilit i;e-
ïiirt BB ontvaritrt die, 11,
EN de Engel, die met mij sprak, kwam
weder; en hij wekte mij op, gelijk
een\' tuai;, die van zijnen slaap opgewekt
wordt.
2  En hit teide tot mü : Wat ziet gii?
I En ik zeide ; Ik zie, en ziet, een geheel
i gouden kandelaar, en een oliekruikje
| hoven deszelf* noofd, en zijne zeven
1 lampen daarop ; die lampen hadden ze-
j ven en zeven püp"ii, dewelke boven zijn
i hoofd waren :
i :t En twee oliifhoomen daarnevens,
een ter r^gterziide van het oliekruikje,
\' en een tot deszelfs linkerzijde.
j 4 En ik antwoordde, en zeide tot den
I Engel, die met mij sprak, zeggende :
1 Mijn Heere! wat zijn deze dingen?
I .i Toen antwoordde de Engel, die met
j mij sprak, en zeide tot mii : Weet gij
nirt, wat deze dingen zijn? En ik zeide:
i Ne*-n. Riiin Heere!
i H Toen antwoorddr hij. en «prak tot
mü. zeggende : Dit is het woord dea
HKEREN tot ZTiibbahel. zeggende :
Nin door kracht, noch door geweld,
maar door niiinen Geest tal hrt fjrsckie-
• (/e«, ^egt de HEERE der heirseharen.
J 7 Wie zijt gi|, ogroote berg ? Vaorhet
aangezigl 7an Z-i-ubb:ibel zult gij worden
I tot een vlak veld : want hii zal den
; hoofdsteen voortbrengen, mrt toeroe-
! pingen ! Genade, genade zii denrelvenl
1 - Het woord des HEEKEX geschiedde
\' verder tot mij, zeggende :
9 |)e handen van Zerubbiibel hebben
i dit aula gegrondvest, zijne handen zul-
l len het nok voleinden; opdat gij weet.
dat de HEEKK der heirseharen mij tot
ulieden gezonden heeft.
lil Want wie veracht ilen dag der kleine
dingen? daar zich toch die zeven ver-
bliiden zullen, ais zij het tinnen gewigt
/uilen zien in de hand van Zerubhabel ;
dat ziin de «mgen den HKEREN, die het
gauache land doortrekken.
j 11 Verder antwoordde ik, en zeide tot
j hem : Wat zijn die twee olijfboomen,
I ter regrerzijde des kandelaars, en aan
! zijne linkerzijde?
I 12 En andermaal antwoordende. Zoo
: zeide ik tot hfra : Wat ziin die twee
I takjes der olitfboomen. welkein de tww
| gouden kruiken ztïn, die goud van zich
| gieten ?
I 13 En hi\' sprak tot mij, zeggende :
Weet gii niet, wat deze zijn? En ik
zeide : Neen. mijn Heere!
14 Toen zeide hij : Deze zijn de twee
I olietakken, welke voor den Heere der
gan^che aarde staan.
HOOFDSTUK h.
Hel
efa litteade, s
welke t\\r Hrere
helet\'krnen<le ilr «trsftem.
HM zijn oncrhoiirxaam volk
«elke Hii vitn njn ltoet-
p de vijsnilin inner Kfrk
i In eeuwigheid op hen doéfl
c Je*.
Jer. Ms
SS i:
Z«\'h. <J:li
EN ik hief mijne oogen weder op, en
ik zag; en ziet, eene vliegende rol.
2 En hij zeide tot mij : Wat ziet gy ?
En ik zeide i Ik zie erne vliegende rol,
welker lengte is van twintig ellen, en
hare breedte van tien elleo.
\'A Toen zeide hij tot uitj l Hit is de
vloek, die uitgaan zal over het iransche
land : want een legeliik, die steelt, zal
van hier, volgens denielven r/oefc.uitge-
roe\'ul worden; desgeliik* **rt iegeliik. die
i «iV-i,f!i-\' zweert, zal van hier, volgena
denzelven rfariT, uitgeroeid worden.
4  Ik breng deren rtnek voort,spreekt
deHEEltEder heirscn.iren.dat hij kome
in het huis van den dief. en in het huls
desgenen, die bij miinenr.aamvaNcheliik
/weert; pn hij ral i»i h(*t midden lüna
huizes overnachten, en Hij /al het ver-
teren, met liine houten en zijne steenen.
5   Eu de Engel, die met mii aprak,!
ging uit. eu zeide tot mij : Hef nu uwe I
oogen op, en zie. wat dit /ij da: er voort* j
komt.
-ocr page 626-
ZACHARI\'A ö, 7.
tiEn ikzejde: Wat isdat? t\'nhij ïeide:
1 Dit is eene efa, die voortkomt. Verder
zeide hij : Dit ia het oog over henlieden
in Let gansche land.
7 Kn ziet,eene plaat Tan lood werdop*
gehevrn, en er waa eene vrouw, zittende
id bet midden der efa.
5 En hi< zetde : Deze ia de goddeloos*
heid ; en dn wierp ze in tiet midden van
de efa, en hij wierp het looden gewi-rt
, ou den mond drrzelve.
\'J In tk hief mijn» ooi;cn op. en ik zag;
tn ziet, twee vrouwen kwamen voort, en
wind wn» in bare vle,igrlen,en zij hadden
vleugelen, al* de vleugelen een» ooije-
vaar»; en zij voerden de efa tusschende
aarde en tusschen den hem el.
10  Tof n zt-Üe ik lot den Engel, die met
: mij «pra.i : Waarhenen hrtngcn zij deze
efa *
11  En hij zeide tot mij : Om baareen
huis te bouwen in het land Sinear; dat zij
daar gevestigd en gesteld «orde op hare
grondvesting
IA En die kroonen zullen wezen voor
Cheleiu. en voor Tobia, en voor Jedaja,
en voor (\'hen, den zoon van Zefanja, tot
eene gedachtenis in den «inpeldes 1IEE-
REN.
19 En die verre zün, zullen komen, en
zuHen bouwen in den tempe! des IIÉE-
RElf. en gijlieden zult weten, dat de
HEERE der heirscharen mij tot ugezon-
den heeft. Dit zal geschieden,indien gij
viiitigliik zult hooren naar de stem des
HEEREN, uva Gods.
HOOFDSTUK 7.
Pr .Inden, ira-r-nde ilrn prii\'Mrra rn profeten,
of lij ile iVeMdias^n, welke hunne vnoron-
der-* door Blimllll—B haililen faftfeatetd, nov\'
-ih:i\'.1ii\' Kar-n ie \'<n<lrrh>imten. v». 1, ont-
iasy tot Si word lan il< tl Heere door
/.aehiiria, dat H hun zulk i.i.tni nin hint
beiotrn, t. maar wel, dat rj rrgt, gerrjf-
liïhrid en b*nah~urtip;k*M MgttM liunnr
n.ia-Trn sondes oefenen, 9. iloeh doonlien
ui zulk* niet hadden trr.tnan. hadden zn
Hem oorsaak gegeven hen te rtiaJKm, 11,
HET gebeurde uu in h* t vierdejaar van
den koning Darius, 4mt het woord
des HEEUEN geschiedde tot Zacharia, op
den vierden der negende maand, ntime-
lijk
in ( hisleit.
:\' Toen men >tcar het huis van God ge-
zonden had Sar^\'zer, en Rigem-Melech.
en zijne uinnnen, om het aangezigt des
HEEKEN te smeeken;
3 Zeggend\'\' tot de priesters, die in het
huis des HEEREN der heirscharen wa*
ren, en tot de profeten, zeggende: Moet
ik weenen in de vijlde maand, mij afzon-
derende, gelijk als ik gedaan heb nu zoo
vele jaren \'
•1 Toen geschiedde bet woord des HEB-
REN der heirscharen tot mij, zeggende:
."> Spreek tot het gansebe volk dezes
lands, en tot de priesters, zeggende: Toen
gij vasttet en rouwklaagdet, in de vyfde
en in de zevende maant!, namelijk nu
zeventig jaren, heht gijlieden .Mij, Mii
eenigzins gevast?
6  Of als gij at, en als gij dronkt, waart
gij het niet, die daar at, en <ij, die daar
dronkt ?
7  Zijn het niet de woorden, welke de
HEEK E uitriep door de dienst der vorige
profeten, toen Jeruzalem bewoond en ge-
ruat was,en haresteden rondom haar; en
het zuiden en de laagte bewoond was F
S Verder geschiedde het woord des
HEEREN tot ZncharLa, zeggende :
9 Alzoo sprak de HEERE der beirscha- ,
ren, zeggende : Kigt een waarachtig fe- \'
rigt, en doet goedertierenheid en barm- j
hartigheden, de een aan den ander:
10  En verdrukt « de weduwe noch den e*.
wees, den vreemdeling noch den ellendt-
5c; en denkt niet in uw hart de een
es anderen kwaad.
11  51 aar zij weigerden op te merken, en
togen hunnen schouder teiug,en zy ver-
zwaarden hunne ooreu, opdat zij niet
hoordtn.
12  En zij maakten bun hart uit een
diamant, opdat zij niet hoorden de wet
en de woorden, die de HEEREder heir-
scharen zond in zijnen Geest, door de
dienst der vorige profeten, waarnitont-
staan is een groote toorn vanden HEK-
RE der heirscharen.
13  Daarom is het geschied, gelijk als
Hij geroepen had, dech zij niet gehoord
hebben, • alzoo riepen zij ook, maar Ik i, s1Jr.
hoorde niet, zegt \'ie HEERE der heir- Jes.
scharen;
                                                    J"-
14 Maar Ik heb hen weggestormdonder
alle Heidenen, welke zij niet kenden; en
het land werd achter hen verwoest,zoo-
dat er nlcaund doorging, noch weder*
keerde i want zij sieiden het gewenscht*
land tot \'pc verwoesting.
HOOFDSTUK ü.
irhute
•:>.
aan hr
God* »eriL-t o*rr
-.;ncr Kerk, r*. 1. Ken hevel
tan l.roimm te maken, iinnrmedf bftrekrn.l
wordt hef i« mink luk ui prirs!\' rl:k aintit
van dra Heen riiri-t..., die den tempel
Am Heeren, dat i* iqmf Krrfc, sou opboMweti,
lartoe de Heidrn.
r.\'rii.
M |M
EN ik hief mijne oogen weder op, en ik
zag; en ziet, vier wagens gingen er
uit van tusschen twee bergen,en die lier-
«en waren bergen vim koper.
\'2 Aan den eersten wagen waren roode
panrden ; ei. aan den tweeden wagen
, waren zwarte paarden.
:( En aan den derden wagen witte paar-
den; en aan den vierden wagen, h»gel-
vlekkige paarden, die sterk waren.
4 En ik antwoordde, ca zeide tot den
: Engel, die met mij sprak : Wat zijn deze,
mijn Heere?
."» En de Engel antwoordde, en ieidetot
mij : Deze zim de vier wind\'n des ue-
, mei*, uitgaande van daar zij stonden
\' voor den Heere der gansche aarde.
6  Aan nelken tragen deswarte paarden
j zijn, dt*penr<iemg**n uit naar het Noor*
deriand ; en de witte gaan uit, dezelve
achterna ; • n de hagelvlekkige gaan uit
naar het Zuiderland.
7  En die sterke pam-Hirn gingen uit,en
zochten voort te gaan, cm bet land te
doorwandelen i want hij had gezegd :
Gaat heen, doorwandelt het tand. En zij
doorwandelden het land.
s En hij riep mij, en aprak tot mij,
zeggende : Zie, deze, die uitgegaan zijn
naar htt Noorderland. h\'-bben mijnen
Geest doen rusten in bet Noorderland.
1» En des HEEREN woord geschiedde
tot mü, zeggende :
II) Neem van degevankelijk weggevoer*
den van Cheldai, van Tobia, en vanJe-
daja, en kom gii te dien dage, en ga in
ten bin\'e\'.nn >ln*ia,den zoon van Zefanja,
dewelke uit liabel gekomen zijn;
11  Te weten, neem zilver en goud, en
maak kroontn; en zet ze op bet hoofd
van Joaua, den zoon van Jozadak, den
boogepriester.
12  En spreek tot hem, zeggende : Alzoo
spreekt de HEEK E der heirscharen,zeg-
gende -. Ziet, een man, wiens naam is
Sl\'RUITE, die lal uit ziineplaats sprui*
ten, en hij tal des HEEREN tempel
bouwen.
i:s Ja, hij zal den ten-pel dea HEEKEN
bouwen, en hi| zal bet sieraad dragen, en
•ir zal zitten, en heersenen op zijnen
troon; en hij zal priester zijn op zijnen
troon ; en de raad des vrede* zhI tusseben
die beiden wezen.
-ocr page 627-
2ACHARIM S, 9.
HOOFDSTUK 8.
Dr profeet troont dr J.->den. die aan het lir>u-
«rri van den tempel lip/ig mii. il.ii Coil
ilp II* >\'ir li\' i; ri]krl:.lk n \'.-i m u, ra . n*
vervallenr Krrk mf Christus «cl. r rou
opbouwen, i*. I. IVi.irn.i trrniaant 11 • hen
tot godzaligheid, 16. met heloftr.dat tij.
in plaat» van .lp voriirr ellende, treurde
tnuilrn hehben, 1*. Eindelijk «preekt Ir
van dr roeping der Heidenen tot Chrirtu», 2i).
DAARNA geschiedde het woon) des
HEEREN der lieirsoharen (of uiii,
Zfggende :
2  Alzoo zegt de HEEItl.der heirscha-
ren : Ik heb-geijverd ov<rZion met een*
grooten ijver .; a met groote grimmigheid
\'• • heb Ik over haar geiiverd.
3  Alioo zegt de HEERE : Ik ben »*••
dergekeerd Tot Zion. en Ik zal in het
mi.Men van Jeruzalem wonen; en.Terü-
zalem zal geheetpo worden een e stad der
waarheid, en de berg dea HEEUüN der
neirscharen. een berg der heiligheid.
4  AIzoo zegt de HEEREder heirspha-
ren : Er zullen nog oude niannrn en
oude vrouwen zitten op de straten van
Jeruzalem; een ieder zal zijnen stok in
zijne ïiand hebben, van wege de veelheid
der dagen.
5  En de straten dier stad zuilen ver*
vuld worden met kiiechtjes en meisjes,
spelende op hare «Vaten.
6  Alzoo zegt de HEEREderheir*cha-
i ren : Omdat hef wonderlijk ia in de oogen
van het overblijfsel dezes volks in deie
dagen, zou het daarom ook in mime
«ogen wonderlijk ziin ? spreekt de HEE-
RE der heirseharen.
7  Alzoo zegt de HEERE der heirscha-
ren i Ziet, Ik zul mijn volk verlossen uit
het land des opgaitgs, M uit het land
des nedergangs der zon.
8 En Ik zalhen herwaarts brengen, dat
\' zij in het midden van Jeruzalem wonen
zullen; en zij zullen Mii tot een volk zijn,
jen Ik zal hun tot een* God zijn, in waar-
1 heid en in geregtigheid.
9  Alzoo zegt de HEERE der heiracha-
, ren : I.aat uwe handen sterk zijn. gtjlie-
| den, die in deze dagen deze woorden ge-
I noord hebt uit. den mond der profeten,
die geweest zijn ten dage, als de grond
van het huis des IIE EB EN der heirscha-
ren gelegd Is, dat de tempel gebouwd zou
worden.
Hl Want TÖAl die dagen kwam des
mensehen loon te niet, en de loon van
het vee ra geen ; en de uitgaande en de
inkomende hadden geëntn vrede van
, wege den vijand, want Ik zond alle men-
; schen, een iegelijk tegen zijnen naaste.
, 11 Maar nu zal Ikaan het overblijfsel
dezes volks niet wezen, geluk in de vo-
rige dagen, spreekt de HEEKE der heir-
senaren.
12  Want het zaad zal voorspoedig zijn,
de wijnstok zal zijne vrucht geven, en de
aarde zal haar inkomen geven, en de he-
melen zullen hunnen dauw geven ; en Ik
zal het overblijfsel deze» volks dit alles
doen erven.
13  En bet /al geschieden, gelijk als gij,
o huis van Jnda ! en gij. o huis Israéls!
geweest zilt een vloek onderde Heidenen,
alzoo zal I k ulieden behoeden, en gij zult
eene zegening wezen : vreest niet, laat
uwe handen sterk zün.
14  Want alzco zegt de IIEERE der
heirscharen : O-lijk als Ik gedacht heb
ulieden kwaad te doen, toen Mij uwe va-
deren grootelijks vertoornden, zrgt de
HEERE der hei i-scharen, en het heeft
Md niet berouwd ;
15  Alzoo denk Ik wederom in deze da-
Sen goed te doen aan Jerftzahm, en aan
et buis van Juda : vreest niet!
16  Dit zijn de dingen, die gij doen zult:
*. \'\'spreekt de waarheid. e*u iegelijk m?t
züne naaste; oordeelt de waarheid en
een oordeel des vredes in uwe poorten.
17 En t denkt niet de een des anderen
kwaad in ulieder hart;\'* en hebt een* val*
schen eed niet lief : want al deze ziin
dityirn, die Ik haat. spreekt de HEERE.
IS Wederom geschiedde Uet woord des
IIEEREN der heirseharen tot mij, zeg*
gende :
19 Alzoo zpgt deHEEREderheirscha-
ren : Het vasten der vierde, en het \\ asten
der vijfde, en het vasten der zevende, en
het vasten der tiende wmml, zal den
huize van Juda tot vreugde.en tot Mijd-
schap, en tot vrolijke hoogt iiden wezen ;
hebt dan de waarheid en den vrede lief.
2» Alzoo zegt de HEER E der heirscha-
ren: Nog zai het geschieden, dat de vol •
ken, en de inwoners van vele steden
komen zullen ;
21   En de inwoners der eene ttad zullen
gaan tot de imwmmer» der andere, zeg-
gende : T.Rat ons vlijtig lienengatn. om
te smeeken bet aangezigt des IIEEREN.
en om den HEERE der heirseharen te
zoeken; ik zal ook henengaan
22   Alzoo nullen vele volken. *n magtige
Heidenen komen, om den HEERE der
heirscharen t* Jeruzalem te zoeken, en
om he: aangezigt de» IIEEREN te
smceken.
23  Alzoo zegt de HEERE der heir- J
scharen : Het zal in die dagen geschie* j
den, dat tien mannen, uit all-rlei ton- j
gen der Heidenen, grijpen zullen, ja de
slip grijpen zullen van eenen jooJschen
man, zeggende i Wij zullen met ulieden i
gaan. wantwij hebben gehoord, rfcf God
met ulieden is.
HO
IFD8TUK 9
Prnfctif
vai
de
iiitroeijina der
Coda
voll
1 i (n van de
uien van
bw herming van Gods KrrL dooi C\'hri-tii.,
haren OBuwtgoa. Koning. 8 . ivi»n. intrede
in <ie -ia<! Jemtalaai klyürwordt bcaehnwM,
9. Vermaning aan «Ie overige .loden, die nog
in Kabel waren, om van .laar tr vertrekken
en naar Jerutaleta terug Ie krrreti, 12. Go.l
.ie Hem brliioft hun .Ie overwinning over
hunne vijanden, mit*gader*;,llerlri *egen, 13.
DE last van bet woord dei IIEEREN
over het land Cltadrach en Harnas•
kus. deszelfs rust: want de HEERE beeft
een oog ot>«r den menach, gelijk oeeral
de stammen IsraOls.
2  En ook zal Hij Haiuath met dezelve
bepalen ; Tyrua en Zidon, hoewel zij zeer
wijs is;
3  En Tyrua zich sterkten gebouwd
heeft, en zilver verzameld heeft a!s itof,
en tijn goud als slijk der straten;
4 Ziet, de HEERE zal haar uit het bezit
atooten. en Hij zal hare veatinginde zee
verslaan; en zü zal met vuur verteerd
worden.
5   A\'skelon zal het zien, en zal vreezen:
desgelijks Gaza,en zal groot e smart heb-
ben, mitsgaders Ekron, dewijl hetgeen,
waar zij op zagen, kern heeft te schande
gemaakt; en de koning uit Gaza zal ver-
gaan, en A\'skelon zal niet bewoond
worden.
d En de baataard zal teAnlod wonen,
en Ik zal den hoogmoed der Filistijnen
uitroeijen.
7 En Ik zal zijn bloed uit zijnen mond
wegdoen, en zijne verfoeiselen van tus-
schen zijne tanden ; alzoo zal hij ook on-
zen God overblijveu : ja hij zal zijn als
een vorst in Juda, en Ekron als de
Jebusiet.
S En Ik zal Mij rondom mijn huis
legeren, van wege het heirleger, van
wege den doorgaande, en van wege den
wederkeerende, opdat de dryver niet
meer door hen doorga i want nu heb
Ik /•\'\'\' met mijne oogen aangezien.
9 Verheug u zeer. gü dochter Zions I
-ocr page 628-
Z.H\'H.IKIM lu. H.
juich, gij dochter Jcrftsalnw! Ziet, uw
Koning zal u komen, r>gtVHaruig,. n i-;i
is \' ti Heiland; arm, en radende op eenen
exel, en op een veiil\'ii, et» jong der
ezelinnen.
in Kn Ik zal de wagens uit Efraïtn
uitroeijen, en de paarden uit Jeruzalem ;
ouk zal de strijdboog uitgeroeid worden,
en hij zal den Heidenen vrede i .in ken;
en zijne heerschappij zal zijn van sec
tot aan zet\', in van de rivier tot aan
de einden «Ier aarde.
gg 11 l\' ook aangaande.» Xinn.\'.\\oor« het
j-, bloed uw» verbonds, heb Ik uwegebon-
19, «lenen uit den kut], daar geen water
ai. in is. uitgelaten.
1" Keert gijliedrn weder tot de sterkte,
gij gebindenen, die daar hoopt ! ook he-
den verkondig Ik, dat Ik u dubbel tal
wedergeven ;
1.1 Ai" Ik .Mïj Juda zal gespannen, et
Ik E\'raini den boog zal gevuld hebb*n;
en Ik uwc kinderen, o Zion \'. zal verwekt
h« bben tegen uwe kind* ren, o Grieken-
land ! en u gesteld zal hebben als bet
zwaan! van ernert beid.
14 En de HEERE /al over henlieden
verschijnen, en zijne pijlen zullen uitVH-
i. ren\'\' als een bliksem ; • n deHeere HEE-
RE zal met de bazuin blazen, en llij tal
voorttreile:i met stornn-n uit bet zuiden.
16  De HEERE der heiiscliar.n zalhen
beschuiten, en zij zullen eten, nadat zij
de slingt rsteenen zuilen te ondergehragt
hebben ; zij zullen ook drinken, en een
gedruisch maken al* de wijn; en zij zullen
gevuld worden,gelijk bet bekken, gelijk
de hoeken des altaars.
Ifi Kn de HEERE, hun God, zal ze te
dien dege behouden, als ztjndede kudde
. zijns volks : want gekroonde iteenen zul-
, len in zijn land,als eene banier, opgerigt
worden.
17  Want hoe groot zhI zijn goed veezen !
en hoe groot zal zijne schoonheid wezen !
het koren zal dejongelingen.m dr mos t
zal de jonkvrouwen «prekende maken.
HOOFDSTl K 1».
De profeet vermaant de Jn.lrn om in al
hunne nooden hunne Inrvlugl te neuten tot .
Go4, «lie hun lijnen neen BOM geven, n 1 :
kunne raden ileilrn <lil niet ; maar wendden
zieh tot .1" atfodm, hetwelk onnuk i*
geweest van al d*> ellenden, die hun zijn
overkomen, 2. Daarna tprerkt ile profeet i
van •.\'! I stel «\' ik liladi n rti van dr overwin* |
ninr. welke de Heerr aan zijne Kerk len tijde
van den Mf«»« ioii geven, 4.
BEGEERT van den IIEERKregen. ten !
tijde des spaden regens ; de HEERE |
maakt de wrerlichten ; en Hij zal hun
• regen genoeg geven voor ieder kruid op
; het veld.
2 Want de teralim inreken ijdelheid,
en de wanrzeggers zien valschheid, en zij
r. spreken •• ijdele droomen, zij troosten met
ijdelheid : daarom zijn zij benengetogen
als schapen, zij zijn onderdrukt gewor-
den : want er was geen herder.
I Tegen de herders was mijn toorn ont-
stokrn, en over de bokken heb Ik bezoe-
king gedaan; mnardt HEEItE der heir-
scharen zal zijne kudde bezoeken.hethuin
van Juda.cn ÏIü zal henstellen,geli,ik het
paard zijner majesteit in den strijd.
i Van hetzelve zal de hoeksteen, van
hetzelve zal de nagel, van hetzelve zal de
strijdboog, te zamen zullen van hetzelve
alle drijvers voortkomen.
5  En zü zullen zijn als de helden, die in
bet slijk der straten treden inden strijd,
en zij zullen strijder: wantdeHEERE
zal met hen wezeu; en zij zullen die
beschamen, die op paarden rijden.
6  En Ik xal het huis van Juda verster-
ken, en het buis van Joxef zal Ik behou-
den, en Ik zal hen weder inzetten : want
Ik heb Mij hunner ontfermd,en zij zullen
wezen, als ot\' I k hen niet verstoeten bad :
want Ik bendeHEERE,hunGod,enlk
zal ze verheoren.
7 En zit zullen zijn als een held van
Et\'raioa, en hun hart zal zich verblijden,
als ponden wijn . en hunne kinderen zul-
leu h\'-tzien,en zich verblijden, bun hart
zal fticb verheugen in den UEERE.
S Ik zal h*n toesisstn.enzalzeverga-
deren : want Ik zal te verlossen ; en zij
zullen vermenigvuldigd worden, gelijk zij
te mrt.i vernv nlfrvtüdigd waren.
y En Ik zal hen onder de volken zaai-
jen, en zij zullen Mijner gedenken in
verre plaatsen ; en zij zullen leven met
hunne kinderen, en wederkeeren.
ld Want Ik zal ze wederbrengen uit
Egypleland, en Ik zal ze vergaderen uit
Assyrié; en Ik zal ze in het land van
Gilead en Libanon brengen, maar het xal
hun niet genoeg wezen.
11  En Hij zal doorde zee gaan,dle l>r-
naauwende, en Hij zal de golven in de zee
slaan, en al de diepten der rivieren zullen
verdroogen : dan zal de hoogmoed van
Assur nederge worpen worden, en dr
scepter van Egypte zal wegwijken.
12  En Ik zalhen sterken in den HEE-
Rt, en iu zijnen naam zullen zij wan-
delen, spreekt de HEBRE.
HOOFDSTUK II.
Bene profetie van de verwoesting der Mail \'
Jeruzalem en van het Joodsehe volk, v». 1: [
van wege hunne crootr ondankbaarheid
tegen Christus, die hei» nl« een goeds Her-
der had geweid, 4; maar dien ig voor dertig
ïilvcrlineen verkocht hpldien, 12; daarom
EOM de Heere hun xmldilooie leid.liedrn
seven lot hun verderf. 15.
DOE uwe deuren open, o Libanon ! op-
dat het vuur uwe cederen vertere.
2  Huilt, gij dennen ! dewijl decederen
gevallen zijn, dewijl die heerlijke hoornen :
verwoest ïïjn; huilt,gij eiken van Kasan I
dewijl hM sterke woud nederirevaJIen is.
3  Er is eene stem des gehuilsder her- ,
deren, dewijl hunne heerlijkheid ver- \'
woest is ; eene stem des gebruis der jonge
leeuwen, dewijl de hoogmoed der Jor-
daan verwoest is.
4  Alzoo zegt de HEERE, mijn God:
Weidt deze siagtschapen,
."i Welker bezitters beu dooden, en hou*
den het voor geene schuld; en een ieder j
dergenrn, die /e verkoopen, zegt : Ge- :
lootd xij de HEERE, dat ik rijk geworden
ben! en niemand van degenen, die xe ,
weiden, verschoont ze.
ti Zekerlijk Ik zal niet meer de inwo- .
ners dezes lands verschoouen, spreekt de j
HEERE; maar ziet, Ik zal demenschen \\
overleveren, elkeen in de hand zi,ins
naasten, en in de hand zijns konings,en
zü zullen dit land te morzel slaan, en Ik
zal ze uit hunne hand niet verlossen.
7 Dies heb ik deze slaglschapen geweid,
dewijl zij ellendige schapen zijn; en ik j
heb wij genomen twee stokken, den
eenen heb ik genoemd LIEFELIJK*
HEID. en den anderen heb ik genoemd
ZAMENUINDEKS; en ik hebdiescha-
pen geweid.
H En ik heb drie herders in eene maand ]
afgesneden: want mijne xiel was over ]
hen verdrietig geworden, en ook had i
hunne ziel eene walg van mij.
\'J En Ik zeide: Ik xal ulieden niet meer
weiden; wat sterft.dat xterve.en wat af-
gesneden is, dat zij afgesneden, en dat
de overgeblevenen de een des anderen
vleesch verslinden.
10  En ik nam miinen ptok LIEFE-
MJkHEID, en ik verbrakdenzelven,te
niet doende tuijn verbond, hetwelk ik
met al deze volken gemaakt had.
11  Dus werd het te dien dage vernie-
tigd, en a\'.xoo hebben deellendigen onder
-ocr page 629-
IACHARIM IC, IS.
de schapen, iür op mii wachtten, be-
kend, dut bet des MEEREN woord was.
12 Want ik bad tot henlieden „\'* -zegd :
Indien het goed ia in uwe oogen,brengt
mijnen loon, en zoo niet, laat het na.
In " i\'i in-Mini mijnen loon gewogen,
dertig i! . i r lm :* n.
1» DochdcllbEREzeidetotmijiAYerp
ze lu in n voor den pottenbakker : een*
heerlijken priis,dicn ik waard geacht ben
geweest van hen! En ik nam die dertig
zilverlingen. en wierp ze m het huis
des HEKKEN, voor den pottenbakker.
14 Toen verbrak ik ;ui|u" tweeden stok,
ZAMENBINDEKS, te niet doende de
broederschap tusochen Judaen tuaschen
Israël.
i 15 Verder zelde de HEERE tot mij :
Neem u nog re-na dwaztn herders ge-
reedschap.
16  Want ziet. Ik zal «enen herder ver-
wekken in dit land . dat gereed is om af-
gesneden te worden, zal hij niet bezoe-
ken ; het jonge zal hij niet zoeken, en het
verbrokene /.al hu niet heelen, en bet
stilstaand) zal hij niet draden; maar het
vleesch van het vette zal hij eten, en der-
zelver khtRUKen zal hu\' verscheuren.
17  \'\'Wee den nietiften herder,denver-
later der kudde 1 Het zwaard zal over
zijnen arm zijn, en over / ijn r- ^t miu.\' ,
\'\'iin arm zal ten eenemaal verdorren,
en /11ti n gti Toog zal ten eenemaal don-
ker worden.
HOOL\'DSTL\'K 12.
Voorlegging dat il» lleere de vijanden van de
christelgk* kerk verdelgen, maar de zijnen
l>e>rliimrn rn beoehermen run. u. 1 ; met
verdere Iwluftrit, tl.it II ij dr uitverkorene
Jodea door dm II. Geest met geloof m
hoettaardiiflirid / >n begiftig», M.
DK last van het woord des HEEREN
over Israël. De HEERE spreekt,
die den hemel uitbreidt, en de aArde
grondvest, en des menschen geesi in zijn
binnenste formeert.
Ziet. Ik zal Jeruzalem stellen tot
eene drinkscbaal der zwijmeling allen
volken rondom; ja ook zal zy zijn over
Juda. in de belegering tt gen Jeiuzalem.
3  En bet zal te dien dage geschieden,
dat Ik Jeruzalem stellen zal tot een*
lastïgen steen allen volken; allen, die
zich daarmede beladen, zullen gewisse-
lijk doorsneden worden ; en al de vol-
ken der aarde zullen zich tegen haar
verzamelen.
4  Te dien dage. spreekt de BEERE,
tal Ik alle paarden met schuwigheid
slaan, en hunne ruiters met zin»eloos-
beid;niaar over het het huis van Juda zal
Ik mijne oogen openen, en alle paarden
der volken zal Ik met blindheid slaan.
a Dan zullen de leidslieden van Juda in
bun bart zeggen i De inwoners van Jerü-
zalem zullen mii eene s:erkte zijn in den
HEERE der heirscharen, hunnen God.
6  Te dien dage zal Ik de leidslieden
van Juda «tellen als een1 vnrigen baard
onder het hout, en als eene vurige fak-
kel onder de schoven , en .\'.ii zullen ter
regter- en ter linkerzijde alle volken
rondom verteren . en Jeruzalem zal nog
blijven in liRre plaats te Jeruzalem.
7  En de HEERE zal de tenten van Juda
ten voorste behouden, opdat de heerlijk -
heid van het huis Davids, en de lieer*
lijkbeid der inwoners van Jeruzalem,zich
niet verhelïen tegen Juda.
. 8 Te dien dage zal de HEERS de in-
woners van Jeruzalem beschutten; en
die, die onder hen struikelen zou, zal
te dien dage zijn als David ; en het huis
Davids zal ziin als goden, als de Engel
des HEEREN voor hun aangezigt.
\'J En het zal te dien dage geschieden,
dat Ik zal zoeken te verdelgen alleHei*
denen, die tegen Jeruzalem aankomen.
10  Doch over bet huis Davids. en over
de inwoners van Jeruzalem,zal Ik " ult-
•torten den Geest der genade en der ge-
beden ; en zii zullen mij h aanschouwen,
dien /:i doorstoken hebben,en zij zullen
over hem rouwklagen, als met derouw-
klage over een\' eenigen zoon ; eoiij zul- j, ,i„|, \\$-
len over hem bitterlijk kermen, gelijk Opeab. I.
men bitterlijk kermt over eenen eerat-
geborene.
11    Te dim dage zal te Jeruzalem
de rouwklage groot zijn,geiyk dit rouw*
kttfe van Hadadriminon, in het da!
van f Megiddon.
                                               e
12  En het land zal louwklagen, elk aK
geslacht bijzonder: bet geslacht van het
huis Davids bijzonder, en hun 1 ieder
vrouwen bijzonder; en het geslacht van
bet buis van Nathan bijzonder, en hunne \'
vrouwen bijzonder;
13  Het geslacht van het huis van Levi
bijzonder, en bunnevrouwen bijzonder;
het geslacht van Sin lei bijzonder, ei>
hunne vrouwen bijzunder :
14  AI de overige geslachten, elk ge-
•lacht büzonder, en hunlieder vrouwen ,
bijzonder.
HOOFDSTUK 13.
Profetie van de vergeving <•» afwassen!»* .Ier
Mnmshi donr ChrbtUS, ï». 1 : »»n dr uitroei\'
jiti!r der rfgodeadlraat e" der talsrhe leer.
2: van Christus ludea es rterven, 7. van
den onderirnnf.\' der L"iiddrloo/.en m de l.e-
boudenis der uitverkorenen, nadat tij door ;
krui» beproefd en gelouterd /.ouden iljn, 8. [
rpE dien dage zal er eene fontein j(e- \\
X opend zijn voor het huis I>Avidi,en
voor de inwoners van Jeruzalem, tegen
de zonde en tegen de onreinigheid.
2  En het zal te dien dage geschieden,
spreekt de llEEREderheirscbaren,datlk \'
uit roei jen zal uit het land de namen der
afgoden, dat zijniet meer gedacht zullen 1
worden; ja ook de profeten, endenon- !
reinen geest zal Ik uit hetland wegdoen. ;
3  En het zal geschieden, wanneer ie- :
mand meer profeteert, dat zijn vaderen \'
zune moeder, die hem gegenereerd heb- |
ben, lot hem zullen zeggen : Gij zult niet
leven, dewijl KÜ valsenheid gesproken
hebt in den naam des HEEREN ; en zijn :
vader en zijne moeder, die hem gegene-
reerd hebben, zullen hem doorsteken, \'.
wanneer hij proieteert.
4  En het zal geschieden te dien dage,
dat die profeten beschaamd zulien wor-
den, een iegelijk van wege zijn gezigt,
wanneer hij profeteert; en zullen gee-
nen haren mantel aandoen, om te liegen.
5  Maar hij zal zeggen : Ik ben geen t
Erofeet, ik ben een man, die het land ;
ouwt: want een mensen heeft mij <(ttar~ 1
toe geworven van mijne jeugd aan.
6  En zoo iemand tot hem zegt 1 Wat
ziine deze wonden in uwe handen? zoo :
zal hij zeggen : Het zijn de iroarfea, !
waarmede ik geslagen ben, ia bet buis
mijner liefhebbers.
7  Zwaard ! ontwaak tegen nnjnen her-
der, en tegen den man, die mijn medge-
zel is, spreekt de HEERE der heirscha*
ren j •> sla dien herder, en de schapen „ Ms
zullen verstrooid wolden ; maar Ik zal Xa
mijne hand tot de kleineu wenden.
8  En het zal geschieden la het gan-
sche land, spreekt de HEERE, de twee
deelen daarin zuilen uitgeroeid worden,
en den geest geven; maar het derde
deel zal daarin overblijven.
\'J En Ik zal dat derde deel 111 het vuur
brengen, tu Ik zal het louteren, geluk
:r. l.f.,,
men zilver loutert, en Ik zal het be- * \'1»
proeven, \'• gelijk men goud beproeft;
• het zal munen naam aanroepen,er. Ik
91:15
zal het verhooren ; Ik zal zeggen : « Het
is mün volk; en het zal zeggen : De d Pi 14^5
HEERE is mini Gml.
                                    I Job. »M
-ocr page 630-
EACBARIU 14. UALEATHl I.
HOOFDSTUK 14.
•\'rofrtie HM ilr ïrnotr ellen.le, welke dt stad
"eruMdan ion ov«rko«*«, v«. 1 doch uM
helofte, dal <le llrere \'1c eQwb /\'m 1whr»u-
ó>n en -»tir rtmkrn. 3. Venter wordt hier
l-e*pmken »»n .lp voortreffelijke ffsveti. ne1k.r
iIp ïl*erp over rnne Kerk rnn iiitrtorten en
vaa haren muzen en heerli>rn «tast. *.
vaa ilp *tr»f en nndprirnni* harrr vijanden,
12: en isn iIp hrkeerin" vnn eeniiren van
hen. K, . mit.iMiliT* van ilen hriüi-eii i. ver
«Ier Kerk.
ZIET, de dag komt den HEERE, dat
uw root zal uitgedeeld worden in
het midden vnn u. n Jerétmttm!
2 Vaut Ik zal alle Heidenen tpgpn Jp-
- rü/.alem t"ii striide v.-rzamelen ; en «Ie
*tad zal ingenomen, en • de huizen *ul*
len geplunderd, en «Ie vrouwen zullen
geschonden worden; en de helft der
stad zsl uitgaan In de gevangenis; niaar
hel nvi\'ri.\'i\' dep volks zal uit dp stad
. niet uitgernpid worden.
S \'\'En de HEEKK zal uittrekken, en
Hii zal strijden tenen dip Heidenen. ge-
ïiik ten daire al» Hii gestreden heeft,
ten dage dp» striid*.
( En zijne % neten gullen te dien dasre
staan op den Oliïfberg, die voor Jerï!-
zalein lint. tegen het oosten ; en de 01iif-
herg zal In tweeen gespleten worden naar
het oosten, en naar het *-.p*tr-n,\'n\'-rffl/ --r
een*» geer irrootp valjpi m\\ zijn ;en deeeup
helft iles bBrgs ral wijken naar hei noor-
den. en de hel ft de-delven naar het ruiden.
R Dan tolt gijlieden vlieden ilonr de
vallei miiner berden, want deze vntlei
der bergen zal reiken tot Azal en gü
• zult vlieden, gelijk al* gij vloodr voor de
aardbeving in de daxen van Uzzia. den
kon in? van Juda; dan zal de HEERE,
mijn God. knmen, m al de hf i lijf en met
U. o HKKRE!
\'ï En hei zal te dien daze re*eh(eden,
ilat er niet /al zitu het kostelijk licht,
en de dikke duisternis.
7 Maar •\' her rat pen eenige dag xiin,
die den HEERE bekend zal ztfn; het
zal noch dair. nor» nacht zijn; en het
zal geschieden, ten tijde dea avond», dat
het licht zal vreicn.
S Ook Ml liet te dien dut* W«ebie-
den. \'dat er levende wateren uit Jerft-
zalen) vliettn zullen, dp helft van die
naar dp otwUni. en de helft van die
naar de achternte zee aan: ztf zullen
dea \'onier\'» en de« winter" z:in.
B En de HE ER E zal tor Koning over dp
!fan"che aarde zijn ; te dien da*e zal de i
HEERK een zijn. en ziin nanm een.
10 Dit ifanacne land zal rondom alaeeu
vlak veld trema «kt worden.van Oeba tot I
Rimmon toe. zuidwanM» van Jeruzalem , I
en zij zal verhoogd en bewoond worden tn
hare plaats; van de poort van Benjamin
af, tot aan de plaats van de eer»te poort,
lot aan de Hock]>o3rt toe; en em den
toren van Haa;ineol, tot aan de*koning*
wi.inbakken toe.
11 En zii tullen daarin wonen, ener zal
peenp verbantiinjf meer lijn : want Je-
ri\'izatem zal zeker wonen.
V2 En dit zal de plajre zijn. waarmede
de HEl\'.lïEal de volken plafceit zal, diete- !
jren Jrtiualeni krijg jfevoerd zullen heb-
ben i Hii zal eens icsrelijks vlee*ch,daar
hij op zijne voeten staat.doen uitteren;
en eens ie«elijkaoöeen zullen uitteren in
hunne holen ; en eens i< _-elijk» ton; zal
in hunnen mond uitteren.
13  Ook zat het tpdien dajrc ffewhieden,
dat er een rrOOt (redmltch van den HEE-
RE onder hen zat wezen, zoodst zij een
ieder zijn.* naasten hand zullen aan-
^riipen, en een» ieders hand zal tcjc\'ti
de hand ziin" naanten opvaan.
14  En ook zal Jnda te Jeruzalem »tri.j-
den; en het vermogen aller Heidenen
rondom zal verzameld worden, goud en
zilver, en kleederen in xroote meniittp.
3\') \\i\'nii zal ook \'te platte der paarden,
der muilen, der kemelen. en dpreieten,
en aller be-sten zijn, die in dietelve heir-
le^-er» geweest zullen zijn, gelyk gener
plage geweest is.
Ui En het zal geschieden, dat al de
•jvergeblevenen van alle Heidenen, die
tegeu JenValem zullen gekomen zijn,
die zullen van jaar tot jaar optrekken.
ƒ om aan te bidden den Koning, den \'
HEEKK der heirscharen, en om te
vieren het feest der loofhutten.
17 En het za! geschieden, zoo wie van
, de geslachten der aarde niet zal optrek-
ken naar Jeruzalem, out den Koning, den
H KE R Eder heirscharen te aanbidden,zoo
zal er over henlieden geen retcen wezen,
1^ En indien liet geslacht ó>P Egypte-
naren, over dewelke rfe rtfftn niet is\', niet
zal optrekken noch komen, zoo zat die
Ïlaffe over k*n ziin. mét dewelke ,1e
JEERE die Heidenen plagen za!. die
niet ontrekken zullen, om te vieren het
feest der loofhutten.
19 Dit zal de zonde der Effrotemnren
ziin, mitsgaders de zonde aller Heidenen,
die niet optrekken zulten, om te vieren
hef feest der loofhutten.
ïi» Te dien da*p zal on de bellen der
paarden «laan : DE HEILIGHEID DES
HEEREN. En de potten in het huisdes
IIEERKN zullen ziin. als de aprenc-
bekken* voor het altaar;
Cl Ja al de potten in Jeruzalem en in
Juda. zulten den HEERK der heirscharen
heilig zijn; foodat allen, die offeren wil*
len. zullen komen, en v-m dezelve nemen,
en in dezelve koken ; en er zat\'i geen K*- ""
naanipt meer ziin, in het huis des HEE-
RKN der heirsharen, te dien dage.
e K-er. *T 1
D E PROFEET MALE A\'C II L
"HOOFDSTUK 1.
De Herre insakt den I«*flfa*N imHebli.\'
rijne Ijpfilp tot hen. wpILp II ilasWn heeft
hen-wen. ilat lli; Jaloh hrrfl IwAtelud,
in.-i.ir Bim gehaat, v>. 1. D.-Mrii.i kinsït Ui;
over ]iiimic otiilnnkhiturlipiil, roarMtsl der
prii\'*trrrn. i-n voorin v.in hpt volk. ilie allen
ontrouw varen in il» otfrnuHtm.fi I>p lleerc
maaaaat hr" In\' heromv en hckeeiin\'.*. 9:
jirofeteerl \\m\\ i|p re-te rodsdlt—C, welke
Hem <|p Btlonri|SUi uit alle tolken oe.iler
het N, T. iaudfn;bentiien. 11.
DE tast ran bet woord des HEEREN
tot Israël, door de dienst van Ma*
I ? Ik heb 11 liefgehad, zej-t de HEERE; | J ,
I maar ftii zegt i Waarin hebt Gil om
1 liefgehad? Wni niet Eiau Jakobs broe-
der? spreekt Ar HEERE ; - nogtatii , n,,.
h.di Ik Jakob liefgehad.
•\'{ En V./uu heb Ik gehaat; en Ik heb
zijne bergen gesteld Int eene verwoe»-
ting, en z^ine erve voor de draken der
woesttin.
4 Ofschoon E.lom netdw : Wij ziin ver-
armd. doch wij zullen de woeste plaatsen
wfderbouwen ; alzoo zegt de HEEKEder
heirscliaren. Zullen zij bouwen.too zal Ik
afbreken; >-n men m\\ hen noemen : Land-
pale der goddeloosheid, en een voüi.op
-ocr page 631-
MALEAXH1 2,3.
betwelk de HEERE vergramd is tol in
eeuwigheid.
I  En ueve •>•>.• o zullen het zien, en
gylieden zult zeggen : De HEERE zy
Kroot g(.-mnakt,van d« !;*.\'i.l -..1 .< I m i : - -,-
II   Een zoon zal den vader eeren. en een
knecht zij»*» heer; ben Ik dan een Vader,
waar ia miine eer?enbtn IkeenHeere,
waar ianiiine vreeze, zejctde HEERE der
beiracharen rut n, o priestera, verachters
mijns naams! maar gij zegt: Waarmede
verachten wij uwen naam?
" Gy brengt op mij» altaar verontrei*
nigd brood, en zegt i Waarmede veront-
remigen wii V \': Daarmede, daigii zegt:
D"* MEEREN tatei ia verarhtelyk.
8 Want als gy wat blinds aanbrengt om
te otteren, het tsey .\'niet kwaad; en ala
gy wat kreupels of kranks aanbrengt.het
ia niet kwaad ! Brengt dat toch uwen
vorat; zal hy een welgevallen aan u heb-
ben ; ot\' /al hii uw aangezigt opnemen ?
zegt de HEERE der beiracharen
•J Nu dan. smeekt \'och bet aan gr ligt
van God,dat Hij ons genadig zij ; zulks is
van uwe band geschied, zal Hij uw aai.-
gezigt opnemen? zegt de HEERE der
hei rsc haren.
10 Wie is er ook onder u, die de deuren
om niet toesluit? en gij steekt het vuur
niet aan o» miin altaar om niet. Ik heb
geenen lust aan u, zegt de HEERE der
Je.. 1 II. heirscharen. » en bet apijsoiYer ia My
Jer. a ». van uwe band niet aangenaam.
Amoi t-n,\\ ji jÏASr VBn jen opgang der zon tot
L~\' haren ondergang, zal mijn naam groot
ziin onderde 1!< i\'tenen; en aan alle plaat a
zal mijnen naam reukwerk toejtebragt
worden, en een rein apijsotUr: want mijn
naam zal groot ziin onder de Heidenen,
zegt de HEERE der heiracliaren.
lï MaartrQ ontheiligt dien, als gijizegt:
Dm HEEREN tafel is onmiuigd, en
baar inkomen, hare spijs ia verachtelijk.
13  Nog zegt gij : Ziet, wat eene ver-
iiio\' idheid : maar gii zo>idt het kunnen
wegblazen.zegt de II ELKE der heirscba-
ren ; gü brengt ook hetgeen gerooid ia. en
dat kreupel en krank is; gil brengt ook
spysoffer . zou Mi zulka aangenaam zijn
v;m uwe band> zegt de HEERE.
14  Ja vervloekt zij de bedrieger, die
een mannetje iu zijne kudde heeft, en den
Heere belooft.en offert.dat verdorven is\'.
want Ik hen een groot Koning, zegt de
HEERE der beiracharen, en mijn naam
ia Treesselyk onder de Heidenen.
HOOFDSTUK t.
De Hrere dreigt ile printers te >trafl>ti, tenzi;
ilnt ïi] bun leven beterden, va, 1. Il-i ver-
wijt hen, .In tij van de rodïiUk\'heid eu
opreatheid hunner VOOriaJaw waren *ffce-
wrkeii. 5. Hij lirntraft Je atfcefllgeii eti
verlirekera van het huwelijk, 11 ; aUmede
.Ir god>larteia*r». iï.
mond, en er werd geen onregt in zijne
lippen gevonden; by wandelde met mij
m vrede en in regtmatigheid, en hij be-
keerdfl er velen van on ge regt idheid.
7 Want de lippen des priesters zullen
de weten"Ch\'tl> bewaren, en men zal uit
zijnen mond de wet zoeken: want hij is
etn engel des HEEREN der h^iracbaren.
S Maar gij zijt vandt-u wegafg-wrken,
gij hebt er velen doen struikelen In de
wet; gü hebt het verhoud \\nx\\ l.iviver- ,
dorren, zegt de HEERE der heirsebareti.
9 Daarom hen Ik ook u verachtelijk en
onwaard gemaakt voor het gansche volk,
dewijl g;i mime wegen niet houdt, maar
het aangezigt aanneemt in de w**t.
lu Hebben wrj niet allen eeuen \\\' ader?
heeft n iet een God on» geschapen \'t Waar-
om handelen wij Jan trouwpiooslijk de
een teaen den ander, ontheiligende het
verbond onzec vaderen ?
11  Juda handelt trouweloo*lnk. en er
wordt een gruwel gedaan in lararl. en in
Jeruzalem : wanf Juda ontheiligt de hei-
ligbeid dea HEKKEN, welke Hy lief-
heeft : want hij heeft de dochter eens
vreemden gnds getrouwd.
12   l>e HEEKK ia) den man. die zulka
doet, uitroeijen uit de hutten van Jakob,
die ,die waakt. *a dh-n. die antwoordt,
en die den HEER E der heirscaarenspyV
oner brengt.
13  Dit tweed* d.wt gii)ie<Ien ook, dat
gij het al.Aar dea HEEKEN bedekt met
tranen, met weening en met tuchting;
zoodat Hij niet meer htttpfiaonVraan*
acno\'iwen.noch met welgevallen van uwe
hand ontvanxen wj].
IJ Gij nu/egt: Waarom? Daarom dat
de HEERE een getuige geweest is«tus-
sehen u en tusschen de buiavrouwuwer
jeugd, met dewelke gy trouwelooalijk
handelt; daar zij toch uwe gezellin, en
de huisvrouw uws verbonds ia.
15  Heeft Hij niet maareenen gemaakt,
hoewel Hii des geesies overig had .\' en
waarom mua,- dieneenen ? Hij zocht een
zaad Gods. Daarom wacht u met uwen
geest, en dat niemand trcuwelooslijk
handele tegen de huisvrouw fijner jeugd.
16  Want de HEERE, de God Israela,
zegt, dat Hij het verlaten haat, alhoewel
hij den wreve! bedekt met zijn kleed, zegt
de HEERE der beiracharen; daarom
wacht u met uwen geeat, dat gy niet
trouwelooali\'k handelt.
17  Gij vermoeit den HEERE met uwe
woor.ien ; nog zegt gij i Waarmede ver-
moeijen wij Hem f Daarmede, dat gy
zegt : Al wie kwaad doet, ia goed in de
oogen dea HEEREN. en Hij heeft lust
aan zoodanigen; of, waar is de God des
oordeel» ?
HOOFDSTUK 3.
Profetie van de zending wam .lohannea den
Hu..,., r en ét kotMl van f hn,tu». .lic -le
huldtelaan van de opreete kiadertn God»
xou at/ntideri\'it, vu. 1. l)nnro|> volgt eene
bedreiging der ttraflea, om de néaigerlel
/uiidrii, «elke bi| ile Joden in zwam; waren,
5 . eene vennainnir tot bekeerinir en lol re-
iroun\' inbrengen hunner tienden en hefof-
ft-reu, 7 . eene kl i.\'l ener hunne 3nd-la»ler-
lijke woordrn. 13. ast eene vertfooatlne; dat
.Mil/.llu\'l II, 16.
ZIET, " Ik zende mijnen Engel, die
voor mijn aangezigtden weg bereiden
zal; en suellijk zal lot zijnen tempel ko-
men die Heere, d.en gij lieden zoekt, te
weten, de Engel des verbonds, aan Jen-
w.\'lken gij lust hebt; zitt, hy komt,
zegt de HEERE \'Ier heir-.cha.-en.
S Maar wie zal den dag ziiner toekomst
verdragen ? en wie zal bestaan, ala hii
verschijnt • Want bij zal zijn ala het vuur
van eenen goudsmid, en als zeep der
vollers.
S Eu hy zal titten, louterende,en het
EN
nu, gij priesters : tut u wordt dit
ebod ,,> .- - lm ;
_ Indien gü het niet zult booren, en in-
dien gij bet niet zult ter harte nemen, om
I mijnen naam et» te geven.zegt de II KEK E
• Lev. K 14. der beiracharen, zoo zal Ik den - vloek
Deert, M U.j onder u zenden, en Ik zal uwe zegenin-
gen vervloeken ; ja Ik heb ook at rente
elkeen derzelve vervloekt, omdat gy het
niet ter harte neemt.
3  Ziet, Ik zal 0.het zaad verderven ; en
Ik zal drek op uweaangezigten strooÜeu,
den drek uwer feesten, zoodat nieti u met
denzelven wegnemen zal.
4  Dan zult urn weten, dat Ik dit gebod
\'tot u gezonden h-h; opdat myn verbond
met l.evi zij, zegt de HEEKE der beir-
hchareu.
j Mijn verbond met beiu was het le-
veu, en de vrede; en Ik gaf hem die tot
eene vreeze ; en hij vreesde Mij, en hij
werd om mijns naams wil verschrikt.
6 De wet d.*r waarheid was in zijnen
40
-ocr page 632-
MALEA\'CHï 4.
626
zilver reinigende, en hu Bal da kinderen
v.-.\'i L«vi reinigen, h,\'i;;/;iI,:i iliijil\'.\'i;
teren al* goud, en als zilver: dan zullen
zij den HEERE spijaofWr toebrengen in
geregiigheid.
4 I>an zal het spüsoffer van jnda en
Jeruzalem tien 1IKEHE zoet wezen, al»
I in il\' oude dagen, en als in de vorige
i jaren.
| ó En Ik zal tot ulieden ten oordeel na-
deren ; en Ik zal een »nel ."!::ur /.ijn
i tegen de toovenaars, eu legen de ovi r-
\'- E*. o\' .7.1 «pelers,en tegen degenen, \'die valsehelijk
i zweren, en tegen depenen, die den loon
c V.\\. 22 22, il, j .i.i (].....,< r - .,. i . . v . i., inhou li n, -:i<
j IIciei. 21 I7.j de weanwe, en den ween, en den vreem-
Arno* 2 - 7.1 deling hvt rei/t verkeeren, en Mij niet
\' *re«x«n,iegt de HEERE der heiraebaren.
j p-. m II. 6 Want Ik, de HEERE, <\' word niet
Syr. 19 21. veranderd ; daarom /.ijt gij, o kinderen
Je». U.M, Jakobtf ! niet verteerd.
*[, 7 V«n uwer vaderen dagi n af, zijt iïü
~\',;!* afgeweken van mijne inzetiingen,en helit
" \' "I ze niet bewaard; \'keert weder tot Mli,
| t.,.1, ) . 3 | en Ik zal tot u wedtrkeeren, /.egt de
M 1.1 ü H der heirec haren j inaar gtf ï^gt:
! Waarin zullen wij wederkeeren ?
8 Zal een ir.rnach God b«-rooven ? maar
gij berooft Mij, en zegt: Waa\'in beroo-
ven wij V? In de tienden en het hefoffer.
I 9 Met eenen vloek zijt gU vervloekt,
: omdat gij Mij berooft,zelfs hetgansche
volk.
in Krengt al de tienden in het aohat-
huia, opdat er spijze lij in mijn hui» ; en
beproeft Mij nu daarin, zegt de HEERE
der bet rscharen, of Ik u dun otetouen-
u,.- ii .\'.,. .!• \\. ii-i\'Tcn dm ht-mejM, ,-t, u
zegen aïgiet.m, xoodat er geene schuren
genoeg wezen zullen.
11   En Ik zal om uwentwil den opeier
scheldt n, dat hij u de vrucht «les lands
niet verderve ; en de wijnstok op het veld
zal u geene miadragt voortbrengen, segt
de liEEKK der heiracharen.
12 Eu alle Heldenen zullen u gelukzalig
noemen : want giiliede n zult een lustig
land zijn. zegt dell EER E dtr heiracharen.
7\'Jct,2!:li.!j. 13./\'Uwe woorden z(in tegen Mij te
sterk geworden, zegt de IIEERE; maar
ifij zegt : Wat hebben wij tegen U ge-
•p roken?
II Gij zegt : Het is te vergeefs. God te
dienen \\ want wat nuttigheid ia het, dat
wij zijne wacht waarnemen? en dat wij
in het zwart gaan, voor het nangezigt
de" HKEREN der heirsebareu t
15 En nu, wij achten de hoognioeligtn
gelukzalig; ook die goddeloosheid doen.
worden gebouwd; ook verzoeken zij den
HEEK E, eu ontkomen.
lü Alsdan spreken, die den HEERE
vreezen, een leder tot lijnen naaste: Üe
HEERE merkt er f och open hoort, en er
in een gedenkboek voor zijn aangezigt ge-
sohreven, vuur degenen, die den HEERE
vreezen, en voor degenen, die aan zijnen
naam gedenken.
17 En zij zullen, zegt de HEERE der
heirscharen, te dien dage,dien Ik maken
zal, Mij een eigendom zijn ; en 1 k zal hen
verschoonen, gelijk al* een man zijnen
zoon verschoont, die hem dient.
IS Dan zult gijlicden wederom zien,
het OHderêcJkeid titaschen deu rcgivaar-
digc en den goddeiooze, tusschen dien,
die God dient, en dien, die Hem niet
dient.
HOOFDSTUK 4.
Profetie vu *l**n ondergang ilrr goddelooten,
vu. I ; ilc u\'mlïuli\'.\'\'" worden getrwoM met
de venehgtdng \\.-i;i \'ir Zon der geregtf gheid,
2. Pnarom wordt :il het volk vermaand tot
ware boete en bekeering en tot onder hou-
ding nii de wet, hun <lnor Muie» gegeven,
*. Hij ipreekt weder van *lr trading van
JohanaM den Dooper, en van de kracht
igner prtdiking, B.
H\'AM\' ziet, die dag komt, brandende
>> als een oven : dan zullen alle hoog-
moedigen, en al wie goddeloosheid doet, [
•> een stoppel zijn, en de toekomstige dag
zal ie in vlam zetten, zegt de HEERE i
der Itfirscbareu, die bun noch wortel, j
noch tak lateu zal.
" Ulieden daan ntegen,il ie mijnen naam ;
vreest, zal de Kon der geregtigueid op-
gaan, en er zal genezing ziin onder zijne
vleugelen; en gy ï.ult uitgaan, en toene-
men, als niestkalveren.
3  En gij zult de goddeloozen vertreden:
want zii zullen asch worden onder de
zolen uwer voelen, te dien dage, dien
Ik maken zal,zegt de HEERE der heir-
scharen.
4  \'\'Gedenkt der wet van Mozes, mijnen i Dent. 6:3,
knecht, die Ik hem bevolen heb op Iloreb
aan ganscb Israël; der inzettingen en
regten.
6 Ziet, Ik zm\'le ulieden den profeet
latt.
ll:U
17:11
12,13
lark
ft-11
2, 13
,i.k.
1:17
\'• Elia, eer dat die groote en die vrees*
selijke dag des HEEREN komen zal.
t» En hij zal het hart der vaderen tot
de kinderen wed» rbrengen, en het hart
der kin\'ieren tot hunne vaderen;opdat Ik
niet kome, en de aarde met den ban sla.
EIM)K VAS
n:UE TESIAMEXT.
-ocr page 633-
het
NIEUWE TESTAMENT
VAN ONZKN
HEERE JEZUS CHRISTUS.
-ocr page 634-
Amtttrdamtrht fttoondrukkerij var tlaeloffxê* «J* Hübner.
-ocr page 635-
HET II E I I. I e EVANGELIE
II A T T H É Ü S.
I zult timen naam beeten JKZL\'S : want
fhi) zal zijn volk zalig maken van hunne
zonden.
1 22 En dit alles is geschied, opdat ver-
, vuld zou worden, hetgeen van den Heere
i gesproken is door den profeet, zeggende :
23 7 Ziet, de maagd zal zwanger wor-
| den, en een<*n zoon baren, en gij zult
zijnen naam heeten Emiuanu?!; hetwelk
is. overgezet zijnde. God met ons.
i 2-1 Jozef dan, ougewekt zijnde van den
j slaap, \'eed, geiijk de engel des Heeren
! hem bevolen had, en beeft zijne vrouw
\' tor zien genomen ;
I 2a En bekende haar niet, totdat zij de-
zen haren eerstgeborenen zoon gebaard
had; en t heette zijnen naam JEZUS.
HOOFDSTUK 2.
\\Vij«en Lomeii uit liet Ooiten te JeriValein,
v». 1. Vragen naar den nieuwgeboren t.ii-
ninir iler Joden, 2-. welken tij, van de
ut.i i\'- zijner irel\'iiorte onderrfgt zlinile. te
V--; iili-ln in gevonden en nnnsiebeden heb-
hen, t. Zij keeren weder naar hun land, 12.
JoséfYlnat mrt bet kind Jeiusnaar Baypte,
IS, Herudi\'" laat ile jonge kinderen dooden,
IR. Jozef komt weder in Jn.l-\'a, 19. Mnnr
uit vrees foor Archelaüa, wijkt hij naar
Galiléa en woont te N&nretb, 22.
TOEN nu Jezus " geboren was te Betb>
11\'ti. in, gtltijta in Jude\'a, in de dagen
van den koniüir Heródes, ziet, eeaige
wijzen van het Oosten zijn te Jeruzalem
aangekomen,
2 Zeggende : Waar is de geboren Ko-
ning der Joden ? want wij hebbt n gezien
zijne ster in het Oosten, en zün gekomen,
om hem te aanbidden.
.. i \'i\' koning Heródes nu, dit gehoord
hebbende, werd ontroerd, en genecl Je-
rüzalem met hem,
1 En bijeenvergaderd hebbende al de
overpriesti rs en schriftgeleerden des
volks, vraagde van hen, waar de Chris-
tus zou geboren worden.
t En zij zeiden tot hem : Te Hethlehem,
in Judéa gelegtn; want alzoo is geschre-
ven door den profeet:
6  \'\'En gij Bethlehem, gti land Juda !
/.ij: geenszins de minste onder de vorsten
van Juda: want uit u zal de Leidsman
voortkomen, die mijn volk lsrf.cl wei-
den zal.
7  Toen heeft Heródes de wijzen heime-
lijk geroepen,en vernam naarstiglijk van
hen den tijd, wanneer de ster verscbe-
nen was;
^ En hen naar Bethlehem zendende,
zeide: Keist heen, en onderzoekt naar-
stiglijk naar dat kindeken, en als gij het
zult gevonden hebben, boodschapt bet
ïnü* opdat ik ook kome en datzelve
aanbidde.
9 En zij, den koning gehoord hebbende,
z\\jn heengereisd ; en ziet, de ster, die zij
{ in het Oosteu gezien hadden, ging hun
HOOFDSTUK 1.
Aflomit van Jeiui Christus naar het vlre«rh.
uit de voorvaderen, van Abraham af, va. 1.
/. ne ontvangenis van den Heiligen f;ee.»
en treboorte uit de maagd Maria, IK; gelijk
.....i .\'••:.-i! nas door den piofeet, 22,
HET hoek dei geslachti van JEZUS
CHRISTUS, den toon van « David,
<len zoon vhii Abraham.
2 \'• Abraham gewon Izak, en --Izak
gewon Jakob. en \'\'Jakob gewon Judas
en zijne broeders ;
\'t En rJudai gewon i\'ares en Zara bij
Thamar; en ƒ Fares gewon Esroiu, en
9 Karom gewon Avain;
4  Kn Aram gewon Aminüdab, en Ami-
ntidab gewon Nahasson, en Nahasson
gewon Salinon ;
5  En - ili.iiu _. -\\ on BoÖI bij Haehab,
en lïoüz gewon Obed bij Kuth, en Obed
gewon Jessai;
t> En \'\'Jessai gewon David, den koning ;
en David, de koning, gewon Salouion hg
degene, die Uria\'s vrouw wng geieeext ;
7  En \' Salomon gewon (tóboani,en Kó-
boRiu gewon Abia, en Abia gewon \\ - . ;
8  En A^a gewon Jósaiat, en Jósafat
gewon Joram, en Joram gewon OzitSf
9  En Oziaa gewon Jóatham, en Jóa-
tbam gewon Achai, en Achaz gewon
Ezekias;
1U En Ezekiax gewon Manasse, en
Muuute gewon Amon, en Auon gewon
Josias;
11 En k Josias gewon Jechónias, en
zijne broeders, omtrent de babylonisehe
overvoering.
IC En na de Babylonische overvoering
gewon \' Jechónias Sftl&tblël, en ••• Sala-
tliiel gewon SSorababel \\
VA En Zorababel gewon .4 Mud, en
Abtnd gewon Eljakiui,eu Eljakim gewon
Azor;
i4 En Aïor gewon Sadok, en Sadok
gewon Aohim, en Achim gewon Kliud ;
15 En Eliud gewon Kleazar, en Eleazar
gewon Mattban, en Mattban gewon
Jakob ;
1\'i En Jakob gewon Jozef, den man
van Maria, uit welke geboren la JEZUS,
gezegd Christus.
17 Al de geslachten dan, van Abraham
tot Havid, zijn veertien geslachten; en
van David tot de Babylonische overvoe-
ring, zijn veertien geslachten ; en van de
babylonisehe overvoering tot Christus,
:ijit veertien geslachten.
IS De geboorte van Jezus Christus was
nu aldus: n want als Maria, zijne moe-
der, met Jozef ondertrouwd was,eer zij
zamengekomen waren, werd zij zwanger
bevonden uit den Heiligen Geest.
19 Jozef nu, haar man, alzoo lm regt-
vaardig was, en baai niet wilde open-
baarlijk te schande maken, was van wil
haar heimelijk te verinten.
2tl En alzoo Kn deze dingen in den /in
bad, ziet, de engel des Heeren ver-
scheen hem in den droom, zeggende :
Jozef, gij zone David»! wees niet be-
vreesd Maria, uwe vrouw, tot u te nemen:
want hetgeen in haar ontvangen is, dat
Is uit den Heiligen Geest.
21 En zij zal etnen zoon baren,en »gij
.. Luk.l:31,S2.
f. Gen.
21 J.
c Ges.
y, •!•\'..
iCtn.
2-1 IV..
ƒ Hutli
„.,.
. ar,.
\' lKro
h Kut!i
ISnu
. 16:1.
IKroi
.2: ir).
12:IS.
i lKon
lKro
11:13.
I.uk. 2:21.
k lKron.S 16.
[( lKron. 8:17.
in Bint 3
voor, totdat zü kwam en stond bov
de puurt*, waar het kindeken was.
10 Als zij nu de ster zagen, verheug-
den zij zich met Zeer groote vreugde.
i 1 Kn in het huis gekomen z^inde. von-
d\'-n zij bet kindeken met .Maria, zijne
moeder ;en nedervallende hebben zij bet-
zelve aangebeden; en hunne schatten
-ocr page 636-
MATTUÉVS 3, 4.
en BaddoeeSa \'ot ziinen doop komen,
sprak tot ben : ƒ Gij adderengebroedaels !
^ie heeft u aamcewezen te vlieden van
den toekomenden toorn ?
S ü Brengt dan vruchten voort, der
bekeering waardig.
y En in?-ent niet bij u zelven te zegden:
\'\'Wij hebben Abraham tut eenen vader ;
want ik zeg u, dit Go<l zelfs uit dezestee-
opengedaan hebbende, bragten zij hem |
.;e*chcnkcn | goud.en wierook, en mirre.
12 En door Goddelükeopenharingver- ]
maand zijnde i» •:• n droom, dat/ijniel ,
zouden wedarkeefta tot H«r6ii§, ver-
trokken zi.i door eenen anderen weg we*
iUr naar hun land.
Kt \'l\'oen iii nu vertrokken waren, ziet,
de engel des Heeren verschijnt Jozcfin
den droom, zeggende : Sta op, en neem
tot « dat kindtken en ziine moeder, en
«lied in Egypte, en »vn aldaar, totdat Ik
het ii zeggen za!: want Heródes zal het
kindeken zoeken, om hetzelvet» dooden.
14  111: dan opgestaan zijnde, nam tiet
kindeken en ziine moeder tot zich in
den nacht, en vertrok naar Egypte;
15  In wh» aldaar tot den dood van
Heródes; opdat vervuld zou worden hef
geen van den Heere gesproken in door
den rprofeet, zegende : Uit Egypte heb
Ik attjaea Zoon geroepen.
16  Als Her odes zag, dat hij van de
wilzen bedrogen wa*, toen werd hii «eer
toornig, en rf«i</r« afjreiondeu hebbende,
heeft .tmgehragl hl Ie kinderen, die bin-
uen Hethlchent. en in al deszelfs lnnd-
palen ienren, van twee jarea \'««\'/endaar* \'
onder, naar den tijd, <tien bij van de ,
wiiini uaarstiglijk onderzocht had.
17  \'l\'oen ia vervuld geworden hetgeen j
gesproken is door den profeet Jereinia, |
Zeggende:
1 *< •\' Eene stem i* in Rama gehoord, jce- ,
Mag, ,\'i-wh n en vi el ,\'i-fc(T\',i. U acne] f
; beweende hare kinderen, en wilde niet j
; vertroost wezen, omdat itj niet zijn !
i 19 Toen Hrn\'iilca nu gestorven was,
; liet, de engel des He<re» verschijnt j
i Jozef in den droom, in Egypte,
i "i> Zeggende: Sta op, neem het kinde- (
j ken en zijne moeder tot u, en trek in I
het land Israels: want z.ij rijn trestor ven,
, die de ziel van het kindeken IOCb.MlL \'
Cl Hij dan. opgestaan zijnde, heeft tot j
zich genomen h<t >indeken en zijne moe-
t der, en is gekomen in het land lsraé.1*.
\'.\'J Maar als hij hoorde, dat Archel:iils
j in Judf\'a koning was, in de plaat1* van
i zijnen vader Heródea, vreesde hij daar-
i heen te gaan ; maar door Goddelijke
\' openbaring vermaand in den droom, is
j hij Vertrokken Itl de deelen van Galiléa.
I ?3 En d\'itir gekomen zijnde, nam hij
i zijne woonplaats in de stad, _- na au \'
! Nnzareth ; opdat vervuld zou worden,
wat door de t profeten gezegd is, dat hij
Nasaréncr zal geheet en worden.
HOOFDSTUK 8.
Johannr» dr Dnoprr preilikl bekeen»™, v*. 1.
/.ij" nrnht, klerdm" en ppQa, 8. Hij heeft
ROOtea toeloop, "•. doopt, *!; hrstrnl\'l dr
Pamri-n en Nnddurrën, 7: wijst «:iii dr Hnar-
dijfhrid v.ui den jutmuih en doop vitn (\'hri»-
tua, II. Iln doopt Christus, die uit dm benul
betuigd unrdl tr cijn de nrKTÜrfde l\'.oun
ma God, 13.
EN in die dagen « kwam Johannes de
1 >ooper, predikende
Jaa
OSJt
nen. Abraham kinderen kan verwekken.
h .I»h. 8:19.
In En ook is alreede de bhl aan den
wortel der hoornen gelegd; > alle boom
dan, die geene goede vrucht voortbrengt,
wordt uitgehouwen en in het vuur ge-
worpen.
11   Ik doop u wel met water tot be- I
keering; * maar dienaraU komt,isster- fc M»rk,
ker dan ik, wietis schoenen ik niet waar- \' \'•"!>.
dig ben Aeai na te dragen ; die zal u met Ju\'1«
den Heiligen Gees\' en met vwurdoopen.\'
                 
12  Wiens wan in zijne hand is, en hij "aud.^1 :».
zal zijnen dorvcbvloer doorzuiveren, en
                 19 j
zijne tarwe in ziine schuur zamenbren-
gen, »n zal het kaf met onititbln*sche-
lijk vtmr verbranden.
13  \'Toen kwam .leias van GaliMa naar j 3n.
de Jordaan, tot Johnnnes, om van hem \'
g»doo;>i te worden.
                                        \' Hark,
14  Doch .lohannes weigerde hem zeer, | \'\'"k\'
zeggende: ^ïij is noodig van u gedoopt !
te worden, en komt gij tot mij?
15  Maar JetlU, antwoordende, xeide !
tot hem: Lnat nu af; want aldus be-\'
ta*mt ons allegeregti^heid te vervullen, j
Th. n liet hij van hem af.
16  Eu Jezus, gedoopt zijnde, ii terstond
opgeklommen uit het water; en ziet,de
hemelen werden hem geopend, en hii zag [
>-
den Geest Gods nederdalen, gelijk atJea.
eene duif, en op hem komen.
17  En ziet. eene stem uit de hemelen, \'T,>h.
d .Irr. 31 15.
teggende; •> Deze is mijn Zoon, mijn Ge- |
liefde, in den welken Ik mijn welbehagen
heb!
HOOFDSTUK 4.
Christus in dr worrtijn rwtlg da^rn irevnrt
bebbeswle, «rordt *»n ilrn duivel rertoeht, |
Jet
12 1
12 IP
17:5
Luk.
\'.l 35
Col.
1:13
:MVn
lilT.
\\". 1. D.virns door dr miRlea gr dhr d. 11.
Hij verbal NAtnrrth en pul «unen te K*-
E\'rn.TÜni, 12. flrvint ir itrrdikrn, 17. Itiiept
\'tril*, rn Andn\'-a», 1«. Jjikrjlm» rn J(dmn-
nr*. ilir :illr« verlntrndr lirrn T0lg*1l, 21.
Dccrwitudrlt fïnlili!», Irrrt in ilc S\\i\\:i\\;ir^r
rn genenl si Wiel krankhêden, as.
rpOKX « werd Jezus van den Geest « >li
J. weggeleid in de woest ii 11, om verzocht [ buk. t:l
te worden van den duivel.
2  En als hij veertig dagen en veertig
nachten gevast had, hongerde hem ten .
laatste.
3   En de verzoeker tot hem gekomen !
zijnde, zeide; Indien git Gods Zoon lüt, \'
zeg, dat deze ateenen brooden worden. \'
4  Doch hij. antwoordende, zeide : Er is \'
geschoven 1 \'• De uienscb zal by brood \'. Deut. S;3.
alleen niet leven, maar bij alle woord, I
dat door den mond Gods uitgaat.
5  Toen nam hem de duivel mede naar ;
de heilige stad. en stelde hem op de
tinne des tempels;
d En zeide tot hem : Indien gij Gods
Zoon zijt. werp u xelveu nederwaarts :
want er ia geschreven. • dat Hii ziine e P*. 91-11.12.
engelen van u bevelen zal. en tint zij n
op de handen zullen nemen, opdat gij
niit te eeriger tijd uwen voet p.an eenen
steen aanstoot.
7 Jezus aaide tot hem: Er is wederom \'
geschreven: •\' Gij zult den Heere, uwen ,t lieut. 6.1c.
God. niet verzoeken.
P Wederom nam hem de duivel mede
op eenen zeer hoogen berg. en toonde hem
al de koningrijker der wereld, en hunne
heerlijkhf id;
9  En zeide tot hem : Al deze dingen
zal ik u geven, imlien gij, nedervallende,
nu\' ruit aanbidden.
10  Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg.
\' •• van Judéa,
3 \' " en zeggende: BeVe, rt ;i; wsn» het
| koningrijk der hemelen is ue.biigrkoaien.
i \'i Want dCM i1" het. van denvelken ge-
J sproken is door Jetjija. den profeet.zeg-
in s.; gende : \'• De stem des roependen In ile
i 3.Troestijn : llereidt den weg des Heeren,
* l.l maakt ziine paden n .i \'
1 Kt. 4 En dezelve Johannes had z\'jneklee-
j ding f van kemelshaar, en eenen lederen
l f: gordel om zijne lenden; en ziin voedsel
i wna sprinkhanen en wilde honig.
5 Toen is tot hem uit/egaan Jerüxa*
, lem en geheel Ju»le"a, en het geheele
land rondom de Jordaan;
1 5.| t> <\'En werden van hem gedoopt in de
i Jordaan, beliidende hunne zonden.
»: 7.1 7 Hij dan, ziende <• velen van de farizeen
\'S
d ITarh
Luk.
-ocr page 637-
7  Zalfg zim de barmhnrtigen; want
\' hnn zal barmhartigheid gesehieden.
8   \' Zalig tiiü de reinen van hart;
J.o. 11.3*). Satan ! want er staat geschreven: \' Den
           Hef re, uwen God. zult gij aanbidden, en
„ . , „ Hem alleen dienen.
t«»i n ToPD liM d* duivel vnn hem af; en
ziet, de engelen iyn toegekomen, en dien-
den hem.
Mark. 1;1». iï AJi nu Jezusgehoord bad.dat/Jo-
Luk t.lt. hannes overgeleverd was, is hu wederge-
r p.. 13 :.
Hebr. IS .1.
ftCor. 1:10.
want ztj zullen God zien.
!< Zalig zitn de vreedzamen ; want i.\\j
zullen Gods kinderen genaamd worden
h\' f Zalig *if* die vervolgd worden om
der geregtigbeid wil; want hunner ia
het koningrijk der hemelen.
II Zalig ztjt gij, als u dr mritëfkfit
smaden, en vervolgen, en liegende alle
4.W.
II
4 13.
keerd $ naarGaliléa;
13  Kn Nizareth virlaten hebbende, is
komen wonen te Kap"rnaum, gelegen
g Luk.
Joh.
kwaad tegen u spreken, r\' om tnyneiitwil.
IC ^ Verblt\'dt en verheugt «. want uw
0 UYtr. 1:14.
k Luk. C 23.
aan de ?.\'•••. in de landpalen vanZabtilon
en N\'\'\'fthalim,
14  Opdat vervuld zou worden hetgeen
gesproken is dour Jesaja, den profeet,/eg-
gen de :
ir. \'i Het land Zabulon en netland Néf-
thaliui, aan dr* weg der zee. over dn
Jordaan. GaÜléa der volken:
16 Hetvolk.dat in duisternis zat, heeft
een groot licht ge/ien ; en dengenen, die
zaten in bet Innd en sehadu we des doods,
dt-nrelven is een l!cbt opgegaan.
!7 Van toen aan heeft J\\\'Zi;s begonnen
loon i* grout in de bemeten ; want alzoo
hebhen /ij vervolgd de profeten, die voor
u atirrett :i>*.
18  i Gij zin het zout der aarde : indien
n« bet zout nmakelooa wordt, waarmede
I zal hrt gezouten worden ? Het deugt ner-
gentt meer toe, dan oui buiten geworpen,
en van d- iiienHchei; ver! reden te vurden.
14 (ïij zijt het licht der wereM: eene
stad boven op eenen hem liegende, kan
ni-t verborgen ï|jn.
1.» fc Noch steekt men eene kaars aan.
en im die onder eene koornroaat, maar
op renen kand< laar, en zij scbiint allen,
Jie in het buis ;iw :
!<*, I Laat uw licht alzoosehiinen voor
k Mark. > 2:.
Luk. « I*.
I 1 JVr. 212.
li M»rk. I IV
te prediken, en te zeggen : \' Bekeert n.
want het koningrijk der hemelen ia nabij
gekomen.
I« Mark. I Ifi.
15  * En Jezus, wandelende aan de zee
van Gali\'éa, zag twee broeders. ummaltyk
Simon. gezegd l\'etrus,en Andréas, zijnen
broeder, het net in de zee werpendei want
zij waren vlssehers ;
1\'J Kn hij lelde tot hen: Volgt ïa\'\\\\ na,
en iI; zp.ï u visMche rsder tuenschen maken.
?•> \'/,[• dan. terstond de netten verla-
tende. ziin hem nagevolgd.
£1 Kn bii. van daar voortgciraan ti.tnde,
/«g twee andere\'.iro\'drrs, namrtiik Jako-
liin, den zoon van Zebed"ii*, en Johr.n-
nps, zyaen broeder, in h*t nrhtp intt
hunnen \\Hder Zebrdé;i«, hnnne netten
vercaikende, en heeft hen geroepen.
22   Zij dan. terstond verlatnide h»i
schip en hunnen vader, zijn hen nage-
volgd.
23   Kn Jezus omging geheel Galiléa.
leerende in \'minne synagogen en nredi-
kende bet evangelie des koningriiks. en
genezende alle ziekte en alle kwale
onder het volk.
24  En ziin gerucht ging en daar uit
in geheel Sttw, en zij bragtrn tot hem
allen, die kwHijk gesteld waren, met
] verscheidene sii\'kteti en pijnen bevangen
i iftnde, en van den duivel bezeten, ui
maanzieken en gerr.akten; en hij genas
dezelve.
2.ï Kn vele gebaren volgden hem na,
van Galilê\'a. en ra* I>e"-\'npolis« en ra*
Jeruzalem, en ra* Jud.\'-a, en ra* over
de Jordaan.
HOOFDSTUK ...
(\'bri-tin leert op den l>*r:r, welke niniiwhen
g0lukS*)Hg *ijn, va, 1. Vergelijkt xijiic ili»H-
jirlrn li\'i unit. lirht en eene »tad op frixrn
t>eri.\' ïele-jvn. 13. Verklaar: il.it bij i» -r-ko-
men urn dr wet te vervullen, 17. WróVr-
nprerkt de \\rrkrenli" uitl**:r\'_\'in:;rn ilrr muien
vnn hrt ir.de jreHml. 2\'. van het irvrn.lr
—elio.1 en van den «ehrellirief. 2". >,in hrt
eeil/ueren. B; van n-prfpnïrank. 38; imbitJt
verdraagzaamheid. H>; «rMndisheid #u op-
regte liei\'.Iu iel f. je^en» de vijanden, 12.
EN Jrzits, de schnren ziende, U gek!om-
tuen op eenen berg, en als bij ue-
] dergezeten was, kwamen zijne discipelen
! tot hem.
2  Kn zijnen mond geopend hebbende,
leerde bij hen. zeggende :
3  " Za!it;\'\'«dearmen van gee*t; want
hunner is bet koningrijk der hemelen.
4  \' Zalig ziin dietreuren; want zij zitl-
len vertroost worden.
e Zalig ihn d*zachtmoedigen ; want
lij zullen het aardrijk beerven.
ti \'\' Zalig zit» die hongeren en dorsten
naar de get egtigh^id ; want zij zullen
verzadigd worden.
de menschen, «lat zij uwe goede werken
mogen zien, en uwen Vader, die in de
hemelen is. verheerlijken.
17 Meent niet, dat ik gekomen ben,
oin de wet of de profeten teoutbinden;
ik l»n ni»-t gekomen, om </ie teontbln-
den, maar te vervullen.
is Want voorwaar zeg ik u: «"totdat »
de hemel en de aarde voorbijgaan, zal
er niet een jota noch een tittel van de
wet voorbijgaan, totdat het alles zal zijn
geschied.
19  » Zoo wie dan een van deze minste -\'
geboden zal ontbonden, en de mensehen
alzoo zal geteerd h\'-hben, die zal de
minhte genaamd worden in het koning-
rijk der hemelen; maar zoo wie drzrlrr
zil gedaan en geleerd hebben, die /al
gr«>ot genaamd worden in het koningrijk
der hemelen.
C\'i Want ik zesr u ; tenzij uwe gereg-
ti^\'heid overvloediger zy. dan der schrift-
geleerden en der farizeen, dat gij in het
koningrijk der hemelen geenszins zult
Ingaan.
01 Gö hebt gehoord, dat tot deonden
! gezegd is : •< Gij zult niet dooden; maar <
zoo wiedoodt,\'iiezalstrafbaarzijndoor
her gerigt.
CJ Poch ik zeg u : zoo wie te onregt
op zijnen broeder toornig ia, die zal
1 strafbaar zijn door het gprigt; en wie
tot zijnen broeder zegt : Rakaï die zal
strafbaar zijn dcor den grooten raad;
maar wie zegt: Gii dwaas! die zal straf-
baar ujn door het helsche vuur.
• 2H Zoo go dan uwe gave zult op het
\' altaar otVeren, en aldaar gedachtig wordt,
dat uw broeder ieta tegen tt beeft;
2-i i.aat daar uwe gave voor het altaar,
en ga been. verzoen u e^rst met uwen
broeder, en komt dan en offert uwc gave.
Ï.S f Weest haasttltjk welgezind irfjens i
uwe wederpartij, terwtil gij nog met hem I
op den weg zijt; opdnt de wederpartij :
niet misschienu den regter overlevere,
en de regter n den dienaar overlevere, i
en (tii in de gevangenis geworpen wordt. |
2fi Voorwaar ik zeg u : gij zult daar
geenszins uitkomen, tot-i.i: gij den Iaat*
sten panning zult betaald hebben.
27 Gij ht-ht gehoord, dat mn de ouden
gezegd is : i Gij zult geen overspel doen.
51 Maar ik zeg u, dat zoo wie eene
vrouw • nnrtziet. om dezelve te begeeren.
die heeft aireede overspel in zijn bart
ui\' \' baar gedaan.
Sfl « Indien dan uw regteroog u ergert, ,
trekt het uit, en werpt het van u: want
Luk.
1 Luk.
li.-üt
2-::
P-.
£
Mat f
Ma:\\
1SP
9:43
4 Je.. VII
-ocr page 638-
J.o.H.31.
h Luk.
14:lé.
c 2 Kol
rltuM
. v 33.
. 10;*.
l :!v..n
Jet.
:«as.
1.15.
, huk,
11:2.
-
/ Mali
13:19.
., Uark.ll 25.
Col. S:13.
h Matt
.1.1 k.>t
13 35.
.Ie.
M;irk
58:3.
y.H.
2:18.
533.
t svr.
Hebr
Jakol
23:4.
13:5.
. 5:1.
Luk,
1 Titn
1233.
B;19.
. ,..,k.
U.34.
n Lok.
16 13.
, l\'.. 37 5.
IS 13.
Luk. 1222.
r nii>j>. *:«.
i Tim. 6 : c.
[ Petr. 5 : 7.
MATTHÉÜS «.
, het is u nut, tint < en uwer !• den vit.m.
jen Diet uw gehre!e ligcbaam in de hel
1 geworpen worde.
M t.n indien uwe regterhand u ergert,
houwt ie «f, » wt-rpt ie van u i want
j het is u nut, dal een uwer ieden verga,
! en niet uw gehcele Jigchaam in de ).•;
geworpen wotile.
I. 31 Er is ook gezegd i \' Zoo wie lijne
! vrouw verlaten ïal, die geve haar eenen
1 scheldbrief.
K » Maar ik. zen u, «\'at zoo wie zijne
v, vrouw verlatten zal, anders dauuitoor-
zake van hoererij, die unnakt, dat tü
getierd mogen worden. Voorwaar zeg ik
u : zti heboen minnen loon weg.
3  Maar als vü aalmoes doet, zoo laat
uwe linkerat-ui niet weten, wat uwe
regter doet;
4  Opdat uwe aalmoes in het verborgen
zij : en uw Vader, die in het verborgen
ziet, die zal het n in het - openbaar ver-
gelden.
.i En wanneer zij bidt, zoo zult gii niet
zijn gelijk de geveinsden : want die ph-gen
gaarne, in de synagogen en on de hoeken
der straten staande, te bidden, opdat
zij van de mencchen mogen gezien wor-
den. Voorwaar ik zeg u, dat zijhunnen
loon weg hebben.
6   \'•\' in1 gü. wanneer gij bidt, <• gaat in
nwe binnenkamer, en uwe deur gesloten
hebbende, bidt uwen Vader, die in het
verborgen it; en uw Vader, die in het
veiborgen ziet, zal het u in het Gpen-
baar vergelden.
7  Ln ais gij bidt, ,! zoo gebruikt geen
ijdel verhaal van woorden, geluk de
Heidenen : wan: :;i meenen, dat zij
door hunne veelheid van woorden tullen
verhoord worden.
8  Wordt dan hun niet gelijk : want
uw Vader wee», wat gij van nood e hebt,
eer gü lïem hidt.
Ü Gij dan bidtaldus:\'Onze Vader.die
in de hemelen tijt! uw naam wordege-
hriiigd.
In 1\'w koningrijk kome. Uw wil ge-
schiede, gelijk in deu hemel, o hun ook
op de aarde.
11 Geef ons beden ons dageltjfc*ch
brood.
•1 In v.-rgter\'ons onze srhulden, gt-
Inkook wij vergevenontenschuldenaren.
l.\'t Kn leidouspiet in verzoeking, maar
verlos ons van den / boo/e. Want uw
is het koningrijk, en de kracht, en de
heerlijkheid, in der eeuwigheid, amen.
14   ,i Want indien gij <len menschen
hunne misdaden vergeeft, zoo zal uw
nemelsche \\ ader ook u vergeven.
I."> a Maar indien gij den inenseben
huiirjp misdaden niet vergeeft, zoo zal
ook uw Vader uwe misdaden niet ver-
geven.
lli \' En wanneer gij vast, toont geen
droevig gezigt, gelijk de geveinsden: want
zy misniAken hunne aangezigteti, opdat
zij van de menschen mogen gezien wor-
den, als zit vasten. Voorwaar ik zeg u,
dat ui hunnen loon weg hebben.
i7 Maar gij, als gii vast, zalft uw hoofd,
en wascht uw aangezigt;
15  Opdat het van de menschen niet ge-
tlen worde, als gij vast, maar van uwn
Vader, die in het verborgen is; en nw
Vader, die in het verborgen ziet,zal bet
u in het openbaar vergelden.
lü Vergadert u fc geene schatten op de
aarde, waar ze de mot en de roest,
verderft, en waar de dieven doorgraven
en ftelen;
30 Maar \' vergadert u schatten in den
hemel, waar ze noch mot noch roest
verderft, en waar de dieven niet door-
graven noch stelen :
ïl Want waar uw schat is, daarzalook
uw hart zijn.
SS Uekaarsdesligchaauisis ••< betoog;
indien dan uw oog eenvoudig is, zoo zal
uw geheele ligehaam verlicht wezen :
•J\'i Mnar indien uw oog boos is, zoo zal
geheel uw hgebaam duister zijn. Indien
dan het licht, dat in u is, duisternis is,
hoe groot -«\' de duisternis ;e/rr ziin.\'
*. \' < Niemand kan twee heeren dienen i
want of hij tal den eenen baten enden
anderen liefhebben, of hij zal den eenen
aanhangen en den anderen verachten; gij
kunt niet God dienen en den Mammon.
2.i <• Daarom zeg iku : zijt niet bezorgd
voor uw leven, wat gij eten, en wat gi:
Luk. IC IC.
overspel doet; e» sou wie de verlatene
zal trouwt», dit doei overspel.
33  Wederom hebt gij gehoord,dat run
de ouden gezegd is : r Gij zult den eed
niet breken, milt gij galt den Heere
uwe ce.ieu nouden,
34  Maar ik zeg u : " Zweert ganschelijk
niet, nocü bij den hemt 1, omdat bij is
de \' i-> .. , Gods,
35  Noch bij de aarde, • omdat tij is de
voetbank zijner vot ten ; noch hij Jeiuza-
lem, f omdat *u i» de stad dts grooten
Koning*.
36  Noch bii uw hoofd zult gij zweren,
omdat gij niet een ham kunt wit oi\'
zwart maken :
37  Maar laat zijn uw woord ja ja;
neen, neen; wat boven deze in, dat is
uit den buoze.
3S Gij hebt geboord, dat ! gezegd is :
Oog ou\'. ook, en tand om tand.
3\'J Maar ik zeg u, " dat gij den boozr
Spr.
-
:•
KI
!:....
\'-
i;
: r.,r
<
...
.
. Pen
3
\'.•
niet wederstaal; maar. zoo wie u op de
regtcrwang slaat, keer hem ook de au*
dere toe;
4H En zoo iemand met n regten wil,
en uwen rok nemen, laat hem uok den
mantel j
41   En zoo wie u /al dwingen eenc mul
te gaan, ga in-t hem Iwee mijlen.
42  " Geelt dengenen, die tets van u hidt,
en keert u niet ai" van dengenen,die van
u leencn wil.
43  Gij hebt gehoord, da: er gezegd is:
• Gii zult uwen naa-te liefhebben en
uwen vijand zult gij haten.
44  Maar ik zeg u : •\' hebi uwe vijan-
ilen lief; zegent ze, die u vervloeken;
doet wel dengenen, die \\\\ haten; « bidt
voor degenen, die u geweld doen, en die
u vervolgen ;
45  Opdat gij mo*\'4t kinderen zijns uwa
Vaders, die iu de hameien is : want Hij
doel zijne zon opgaan o^»-r booten en
goeden, en recent over regtvaardigcn en
on re»;f.aard igen.
4ti ƒ Want indien gij lieihebt, die u
liefhebben, wat loon nebtri) 1 Doen ook
de tollenaars niet hetzelfde?
47 En intlien gij uwe broeden alleen
groet, wat doet gij boven anderen ? I >ocn
ook niet de tollenaars ulzoo \'
4S Weest dan gij lieden volmaakt, ge* \'
lijk uw Vader, die in de hemelen is,
volmaakt is.
HOOFDSTUK ö.
Cnrtou leert
hor i
niilmuf.ci. iiic
t ge-
5
en, 16;
welke
•cbasMa te
irrgailrrrn
11»:
hoe he
stand jrtri^i
.Int BUN
tWM heeri n
Uu U
. *l
.lat in
n ilr
ion voor Ua
.!i..,.,\'\'.
ke
......i
ruft fi...
moet
icui\'ievelen, 23 en v
alle.
het k«.ni
igrfjk
floill rorkrn
»,
HKliT acht. dat gij uwe aalmoes niet
doet voor de mei sch< n. om van hen
gezien te worden : anders zoo hebt rij
geenen loon bij uwen Vader, die in de
hemelen is.
S « Wanneer gij dan aalmoes doet, zoo
laat voor u niet trompetten, gelijk de
geveinsden in de synagogen en op de
strftt*-n doen, opdat zij van de mentenen
-ocr page 639-
MATTHEl\'S 7, s.
drinken zult; noch voor uw iigcbaam,
waarmede kÜ • kleeden zult: in het leven
niet meer dan het voeds» 1, pn het lig-
chaam dan de kleeding ?
2G f Aanziet de vogelen des hemela,
dat zij niet zaaijen, noch aiaauen.noc\'a
verzamelen in de schuren ; en uw hemel*
ache Vader voedt nat/tans dezelve; >-riat
gij dezelve niet zeer veel te boven?
27 Wie toch van u kan. met bezorgd
te zijn, eene el tot zijne lengte toedoen?
2S En wat zijt gij bezorgd v(lor de
Meeding? Aanmerkt de lellen de* velde,
hoe zij waaien : zij arbei len niet, en
spinnen niet ;
2.» En ik xeg u, dat ook Salomo, in
al zijne heerlijkheid, niet i* bekleed ge-
weeat gelijk een* van dezen.
30 Indien nu God het gras des velds,
dat heden ia, en morgen in den oven
geworpen wordt, alzoo bekleedt, zal
Hij u ïii.H teel meer kleeden, gij klein*
geloovlgen ï
,\'Jl Daarom zijl niet be\'.orgd,zeggende :
Wat zullen wij eten? of wat zullen wij
drinken? oi\' waarmede zullen wij ons
kleeden ?
32  Want al dette dingen zoeken de H>i-
denen : want uw hemeluche Vader v,eet,
dat gii ;il d<ze dingen behoeft.
33  \'t Alaar zoekt eerst het koningrijk
Gods en zijne geregtigheid, en r1 deze
dingen znllen u toegeworpen worden.
34  Zijt dan niet bezorgd tegen den
morgen : want de morgen zal voor het
zijne zorgen ; elke dag heeft genoeg aan
zijn zelfs kwaad.
HOOFDSTUK 7.
Chrittut leert verder : hoe men van tftnen
muiMe moet oordeel**! en hrin beet raden a
v», 1; dat men het heilige aan de verach-
trr* nift moet voordragen, 0; «Ut men met
bidden moet aanhouden, 7 ; Ime men han-
delen moet met lijnen n«n«te, 19; tm de
enge en wijde poort, 13 ; van de vnlerhe
profeten te mijden, IS; dot nift «Hen, die
uiterlijk God dienen, zullen -alii* ir orden,
21. dat men het woord Goda niet Riteen
moet hooren, maar ork doen, 21.
OORDEELT " niet, opdat gij niet ge-
oordeeld wordt.
•J \'• Want met welk oordeel gij oordeelt,
zult gij geoordeeld worden; en met
welke mate gij meet, za.1 u wedergeste*
ten worden.
c En wat ziet gij den splinter, die
in het oog nwi broeders is, maar den
balk, die in uw oog is, merkt gij niet ?
4  Of, hoe lult gü tot uwen broeder
zeggen : \', .. toe, dat ik den splinter
uit uw oog uitdoe; en zie, er is een
balk in uw oog ?
ó \'Gij geveinsde! werp et rst den balk
uit uw oog, in dan zult gy bezien, om
den splinter uit uwi broeders oog uit
te doen.
6  \'Geeft het heilige den honden niet,
noch werpt uwe paarlen voorde zwijnen ;
opdat zij niet te eeniger tiid dezelve met
bunne voeten vertreden, eu tiek omkee*
rende u verscheuren.
7  Bidt, ƒ en u zal gegeven worden;
zoekt, en gij zulr vinden; klopt, en u
zal opengedaan worden,
5  ifWant een iegelijk, die bidt, die OOt-
vangt; en die zoekt, die vindt; en die
klopt, dien f al opengedaan worden.
9 Of wat mensch is er onder u, zoo
zijn zoon hem zou bidden om brood, tlie
hem eenen ateen zal geven f
ld En zoo hij hem om een\' visch zou
bidden, die hem eene slang zal geven ?
11   Indien dan gij, « die boos zijt, weet
uwen kinderen goede gaven te geven,
hoe veel te meer zal uw Vader, die in
de hemelen is, goede naven geven den-
genen, die ze van Hem bidden 1
12  * Alle dingen dan, die gij wilt, dat u
de menachen zouden doen. doet gij hun
ook Alzoo : want dat ia de wet en de
profeten.
13  \'•Gaat in door de enge poort: want i
wijd is de poorr, en breed lt de weg, die
tot het verderf leidt, tn velen zi]n er,
die door dezelve ingaan:
14  * Want de poort is eng, en de weg
is naauw, die tot het leven leidt, en wei*
nigen zijn er, die denzclven vinden.
15  •\' Maar wacht « van de valache
profeten, dewelke in sehaapskleederen
tot u komen, maar van binnen zijn zij
grijpende wolven.
Ui Aan hunne vruchten zult gij hen
keunen. Leest men ook eene druif van
doornen, of vijgen van diatelen ?
17 \'• Alzoo een ieder goede boom brengt
voort goede vruchten, en een kwade
boom brengt voort kwade vruchten.
1*< Een goede boom kan geene kwade
vruchten voortbrengen, noch etn kwade
boom goede vruchten voortbrengen.
lil Een ieder b;:ont, die geene goede
vrucht voortbrengt, » or.lt uitgehouwen
en in het vuur geworpen.
50 Zoo zult gij dan dezelve aan hunne
vruchten kennen.
21   "Niet een iegelijk, die tot mij zegt:
Heere, Heere! zul ingaan in bet ko-
ningruk der hemelen, maar die daar
doet den wil mijns Vadera, die In de
hemelen is.
22  •• Velen zullen te dien dage totmij
zeggen . Heere, Heere! hebben wij niet
in uwen naam geprofeteerd, en in uwen
naam duivelen uitgeworpen, en.n uwen
naam vele krachten gedaan?
23  \'/ En dan zal ik hun openlijk aan*
zeggen : Ik heb u nooit gekend; \'gaat weg
ran mÜ,gü,diedeongeregttgneid werkt!
24  < Een iegelijk dan, die deze uiïjne
woorden hoort en dezelve doet, dien zai
ik vergelijken bij een\' voorzigtig man,
die zijn huis op eene steenrots gebouwd
heeft:
2.ï En er is slagregen nedergevallen,
en de wa temt room en zijn gekomen, en
de windin hebbon gewaaid, en zyn te-
gen hetzelve huis aangevallen, en het is
niet gevallen, want het wat Op desteen-
rot * gegrond.
2\'i f En een iegelijk, die deze mijne
woorden hoort en dezelve niet doet, die
zal bij eenen dwazen man vergeleken
worden, die zijn huis op het zand ge-
bouwd heeft;
27 En de slagregen is nedergevallen,
en de waterstrooiuen zün gekomen, en
de winden hebben gewaaid, en zijn tegen
hetzelve huis aangeslagen, en het is ge-
vallen, en zijn val wm groot.
25  En het is geschied, als Jezus deze
woorden geëindigd had, tint de scharen
zich ontzetten over ?.ijne leer:
39 » Want hü leerde ben, als niagt
hebbende, en niet als desa-bril tgelterden.
HOOFDSTUK S.
Chriotns reinigt eenen mrlnati-che, va. 1* j*r-
MfSt den knecht van reuen hoofdman, 5 ;
de "chnonmorder van Prtrii". 1*: en no^
vele anderen, Ifi. Verklaart een-n i-ïhrtftK**
leerdr, die hem wilde vok-eii, Hjne armoede,
18; en f-ebiedt eenen anderen hem te vol-
gen zonder uitstel, 21. Stilt het onweder
op de *ee, 23, drijft do duivelen uit twee [
hezeten menKtten, en laat hun toe, om In |
de twijnen te varen, 28,
TOEN hij nu van den berg afgekloro*
men was, zijn hem vele scharen ge-
vol gd.
2" En ziet, een melaatsche kwam, en
aanbad hem, zeggende j Heere! indien
gü wilt, gij kunt mij reinigen.
3 En Jezus, de band uitstrekkende,
heeft hem aangeraakt, leggende : Ik
wil, word gereinigd\'. En terstond werd
hij run zijne melaatschheid gereinigd.
-iï"«
m
ïi
"fB
fi.17
3 1
4.3,5
kiS
4 31
C. 38
c Lul..»;*\'.,42.
b:m
Mark, 1:22.
6: 2.
Luk. *:32,
;\'M»n
2\'. 22
M.rk
112.
l.i.k.
11:9
J,.h.
11 13
16»
.laWi><> 1 h (i
Uok
* 22
5 14
J Sfr.
fcl7
Jer.
2-..12
-ocr page 640-
*34                                                                MATTHÉVS9.
J.o H.«,
* Luk. S:ll.
n 1.
w Luk. \'I.
4  En Jez-j» zeide tot hem : Zie, dat
/ij dit niemand zegt; maar \' <!\'» heen,
toon u zelven den prieeter, en offer dr
jtave, die • Moies geboden heeft, hun
tot eene getuigenis.
5 d Als nu Jasna te Kipé>naüm inge-
gaan wm, k*am tot hem een hoofd-
man over honderd, biddende hem.
B En zeggende: Heere! loiinknt-ebt ligt
te huis geraakt, en lijdt /ware pvïneti
7 En Jezus telde tot hun i lkzalko-
men en hem genezen.
.« En de hoofdman over honderd, ant-
woordende. reide i Heere! ik ben niet
waardig, .lat gij onder mijn dak /ondt
inkomen, maar • spreek alWnltik een
woo rd. en iui,in k n»-ckt zal g*nezen
worden.
V Want ik ben ook een io«nsch onder
de mwi ran "We. e., hebbende onder
mij krijgsknechten; en ik/.ejf tot de/en :
üi! en hij gaat . en tot den anderen :
Kom! en h\\t konn ; en tot mijnen dienst*
«•necht : [toe dat! en h\'j doe\' her.
M Jezu*> na. d<t hoorend e. heeft zich
\'*erwonde"l. en zeide lot degenen, die
kern volgden : Voorwaar zeg ik u, \'k
heb zelfs in lsri.ei zoo groot een geloof
niet gevonden.
11   f Doch ik zeg u. dal velen zullen
komen van Oosten en Westen, en zullen
met Abrnhaiu. en Iiak, en Jakob,.ian-
/itien in het koningrijk der hemelen ;
12  i En de kinderen des koningrijk»
zullen uitgeworpen worden in de bui-
tenate duUtornla: \'\'aldaar zal vteening
zyn. en knersiaf der tanden.
13  En de/ut zeide lot den hoofdman
over honderd : Ga heen. en u geschiede,
gelijk gn geloofd hebt. En ïi»n knecht
ia gezond geworden te dierzelvpr ure.
14  \' En J-zus gekomen zijnde in he*
hui* van Petros, zag zijner vronws moe-
der f> het liggen, bebb\'iide de koorts.
l.S Kn hii raakte hare hand *a*i, en
de hoort! «e-liet baar; en zitstond 0|>,
en diende henlieden.
Itï En als hef i;-at geworden was. h\'fa-
ben z:i velen, van den duivel bezeten,
rot hem gebragt, en bij wierp de ïtoott
geesten uit met den woordft, en bij ge-
ne.s allen, die kwalijk gesteld waren.
17 Opdat vervuld zon worden, dat ge-
sproken wal door jetajft, den profeet,
zeggende : * IIiï heelt onze krankhe len
op zirh genomen, en ««re ziekten ge-
dragen.
15  En Jezus, vele*charrnzienderond-
om zich, beval aan de andere zijde over
te var*n.
19 \'En er kwam een zeker t.chriftge-
Ieerde lot hem, en zeide tot hem: Mees-
ter! ik zal u volgen, waar g(j ook beien*
gaat.
JO En Jezus zeide tot beu»: He vossen
hebben holen, en de vogelende» hemel*
nesten ; mnardeZoon des menschfn heelt
niet, waar hij het hoofd nederhgge.
21 En een ander uit züne discipelen
zeide tot hem\': Heere! Iaat mij toe. dat ik
eerst heenga, en mijnen vader begrave.
12 DocU Jeiua telde tui hem - Vnlji int:.
en m laat iie dooden hunne doode» be-
graven.
23  " En al» hij in het «chip gegaan
was, zijn heni zijne discipelen gevolgd.
24  fcn ziet. er ontstond ee.ie groole
onstuimigheid in de zee. ahoo dat het
schip \'van de golven bedekt werd: doch
hu sliep.
25  En züne discipelen, hij Ae* ko-
mende, hebben bemopgewekt,tergende:
Heere. behoed on», wij vergaan!
28 En hii Belde tot hen: Wat zijr gij
vreesachtig, gij kleingeiooviger. ? " Toen
Hond hij op, en bestrafte de windenen
de zee; en er werd groot e stilte.
27 En demenschec verwonderden zich
zeggende: Hoedanig een iadeze, dat ook j J
de winden ec de zee hem gehoorzaam
zijn!
2* v Eo al» hij overa.in de andere ziide p .
wa« gekomen in het land der Gergesénen,
zijn b\'-m twee, van den duivel bezeten,
ontmoet, komende uit de graven, die :
zeer wreed waren, tlfOO dat niemand
door dien weg kou voorbijgaan.
2!» En tiet, zij riepen, zeggende i .lp-
zus, gij Zone Gods! wat hebben wij met
u Ir rfoea ? Zi.it gii Uier gekomen, om
ons te piini\'gen voor den tijd?
3ti En verre van hen was eene kudde
veler zwijnen, weidende.
31 En de duivelen baden hem. zeg-
gende i Indien git onsiittwerot. laat on»
toe, dat wij in die kudde:irijnen varen.
33 En hij zeide to» ben : Gaat heen.
En . V uitgaande, voeren heen in de
kodde zwijnen; en ziet,"degeheelekudde
zwijnen atortte van de steilte at in de
t^e. en tij stierven in het water.
3.1 En die ze weidden, ziin gevlugt;
en hIs zi; in de stad gekomen waren,
hoodsrhaptpn zij al dtzr dingen, en wat
«ieu be/etene gesciied wm.
il En ziet, de geheeie stad ging uit. ,
Jezus te KemOet; en ala zij hem zagen, : ;
•t baden zij, dat hy uit hunne landpalen
wilde vertrekken.
\'/Luk. isw.
HOOFDSTUK 9.
Ch
:n« i»eree»t eenen iremnkte nf Ism\'ur.
., MMt.91 19,
en tiewri»! itat hij uayt hetfl »ni ite xonilen
te lergevm, v», 1. roep) Mattalü» *a e«
met .Ie Inllena.m: 9. verdedigt njnr di*-
<\'pelen, ilal lij niet raat en, II; irener\'t
MM vkiiiu ven het blnedvloenen. 10; «rekt
itei geatorven doebtertja m e*-nen overste
np. S3-. tni-akt twee litin.len lieridc. 2T «erp*
een»-i ttOMOWa duivH i;it, SJ ; predikt e\'i
ïener.t \\.-l^ zieken. 3V VemaaBt ie bidden
om arbeiden in den eogat, 3G.
EN in hei schip gegaan .\'.ijnde. voer
hij over en kwain in zijne stad. •• En
tiet, zij bragten tot hem eenen geraakte,
on een b*d Mggende.
"2 Eo Jezna hun geloof ziende, zeide
lot den geaakte : Zoon ! wec« welge-
moed. uwe zonden zijn u vergeven.
3  En ziet. <ommigen der schrift ge-
leerden zeiden in zich zclven : \'\'Deze
laaten Ooi,
4  En Jetni, ziende h;inne gedaehten,
zeide i \\\\aarom overdenkt gO kwaad
!w.r
m i
•n *
•"> Wnnt wat is Hgter, te zeggen : De
zonden iün u vergeven * of te zeggen :
Sta op en wandel?
d Doch (jti mt gü inongt weten, dat de
Zoon de» mentenen magt heeft op de
aarde, de zonden te vergeven toen zeide
hij tot den geraakte : Sta op, neem uw
bed op, er. ga heen naar uw hui».
7 En h:j ongestaan /.iinde, ging heen
naar zijn huis.
s De icharen nu, éat ziende, hebben
zich verwonderd, en God verheerlijkt,
die zoodanige magt den mentenen gege*
ven had.
9 <" En Jezus, van daar voortgaande,
zag «•en* nenach In het tolhuis iitten. g* -
naauid Matthéit»; en zeide tot hem: Volg
mii. En hy opstaande, volgde hem.
l\'i En het geschiedde, als hii in het
hui* rii* " -<ti . . ;i\'ti..\',ir. 71. •.. Veletoll.1*
n aar» en zondaars kwamen en zaten mede
aan, met Jezus en tyni* discipelen.
11   En de fariieen, dut ziende, lelden
tot ziinc discipelen : Waarom eet uw
Meester met <le tollenaren en zonda-
ren?
12  Maar Je/.us. tmtkê hoorende. zeide
tot hen : Die gezond zijn hehhen deu
medicUnmeoater niet van noode, maar
die ziek zijn.
13  Doch gaat heen en leert, wat het
zi;: •\' Ik v*il barmhartigheid, en niet of-
> Joh 2ft IS
P». ÏUT ••).
J«. SI 10.
-ocr page 641-
MATTHKÏS 10.
ferandc; *• want Ik ben niet (tboun om
te roepen regtvaardigen, maar loudaars
waren. » gelijk achapen, die reenen her-
der hebben.
37 Toen zeide hij tot zijne discipelen:
• De oogst is wel groot,u:aar de arbeiders
, Mark. WT.
Luk. B:U.|
lftio.
! Tim. 1 15.
tot bekeering.
14 ƒ Toen kwamen de discipelen Tan
Juhtnnes tot hem, zeggende i Waarom
rasten wij en de fariieén veel, en uwe
Eïer. 3t 2
I
Luk. \'«\'2 :
.ir.i.. i r.ï \'
STkMt..3 I
m*
nig*
J8»* Bidt dan den 1 leerede* oogstee, dat
Hij arbeiders in tjnen oogst uitstoote.
HOOFDSTUK 10.
discipelen vasten niet?
V Mark. 2 W. la t-» Jezus ït-ide tot 1. - -n : Kunnen ook
Luk. 5-.JS. 7 de bruilofskinderen treuren, zoa lang
de bruidegom luj hen i* ? .Maar de dagen
iSCor. U2. zullen komen, wanneer de bruidegom van
hen zal weggenomen zijn, en Jan zullen
: zu va*ten.
IK Ook zet niemand eenen lap ongevold
laken op een oud kleed i wnnt di-szelfs
\' aangezette lap sch-urt :::\' wtn het kleed,
en er wordt eene ergere scheur.
K Mark. SM. 17 * Noch doet men nieuwen wyn in :
oude /ede.zakken; anders zoo bersten de
\' /e-Verzakken, en de wiin wordt uitge-
atort, en de M/ei-zakken verderven ; mair
men doet nieuwen wiin Innieuwi ledtr-
zakken, en beide te zaïuen worden be-
houden.
is Als hij deze dingen tot hen sprak, ;
i Mark, \'M. i jjet, een overste kwamen annhadjleem, ;
Luk. 8 11. zeggende : Mijne dochter is nu terstond j
gMtorven, doch kom en leg \'«re hand j
up baar, •\'i zij zal leven.
lil Kn Jezus, opgestaan zijnde, volgde \'
hem, en zijne discipelen.
(hri-iui treeft i.
.TI.\'>-trl*-ii iiissrt urn non*
ilrnvrrken te i
11 ij irndt hen uit om te preitikca onder Hh
volk laraSla, .1 ; n-irirrrigt hrn. line zi tirh
tul li- rei* sekikkMI, ni ireilr.iiren /uilen
iegen» liedenen. die hen (inltanven, en die
Vu niet oatvaagew, « «rrfs* SwarifrVdMi
in al deie henhen te trnn-Jen. 11. I.rert
welk loun il heliben ie Wlhl—, ili» hem
Btudraatig tielijdf-n, 31 . en jeirens njne
•iien-lkr.erhlrii ueliladii.\' «ij», 10.
EN " zijne twaalf discipelen tot zich ,
geroepen hebbende, heeft bij hun
magt gegeven over de onreine geesten,
om dezelve uit t;- Werpen* en om alle
ziekte en alle kwale te genezen.
2   De namen nu der twaalf apostelen
sljn deze : de eerste, Simon, gezegd 1\'e*
trus, en Andréaa*itfat broeder; Jakobna,
de toom van Zebedi\'-iis, en Johhiines,ztjn
broeder;
3   Kilippua en llartholomeu*; Thomas
en Matthi\'iia, de tollenaar; Jakobus,ds
z-ion «rh A!fi\'us,en I.ebb-\'ns, toegenaaind
Thaddéiia;
4  Sim on Kananites, ?n Judas Ilkatiot*
die hem ook verraden beeft.
h I\'ete twaalf heelt lezn* uilgezonden,
en ban beïcl gegeven, zeggende : Gj,j zult
niet heengnaii o;» den wija* der Heidenen,
eu gij zult niet ingaan in (v,it//c stad der
Samaritanen.
fi \'- Maar gaai veel meer heen tot de i
venorene t>clinp»-n van het huis Israël*.
7 En heengaande, r predikt, zeggende:
Het koningrijk der hemelen is nabij <
gecomeu.
i L**. |S:2S.|
Mark. M
l.nL. 8.«.|
20  * Kn ziet, eene vrouw, die twaalf
jaren het bloedvloeijen gehad had, ko-
mende tot hem van achteren, raakte den ,
zoom zij na kleed* aait :
21   Want zij leideioiieh iriTei Indien i
ik alleenlijk zijn kleed aanraak, zoo zal i
ik gezond worden.
22  Kn Jezus, zich omkeerendeeu haar \\
ziende, zeide: \' Wee* weigetnoed.docbter!
uw gelool\'he.ei\'t u l>\'honden. Endevrouw
we.-d g\'-ïund van dezelve ure nf.
23  »En als Jezui in het huis d« *over-
Iten kwam, en zag de pijper» tn de
woelende schare,
24  Zeide bij tot hen : Vertrekt ; want
het dochtertje is niet ilood.maar » slaapt.
Kn zü bedachten h*-ui.
25  Als nu da schare uitgedreven was,
ging hij in, en u-reep hare hand; en het
dochtertje stuud op,
2t> Kn dit gerucht «ing uit door dat
geheele land.
27 Kn als Jezus van daar voortging,
4Jn hem twc- blinden gevolgd, roepende
en zeggende : Gij zone Davi 1». ontferm
il onzer!
ÏS En als hij in huis gekomin was,
kwamen de blinden tot hem. En Jezus
zeide tot ben : Gelooft gti, dat ik dat doen
kan ? Zij zeiden tot tiTm : Ja, lieert !
29 Toen raai:te hij hunne oogen aan,
zeggende : V geschiede naar uw geloof.
3i» Kn hunne uogt-n zijn geopend ge-
Matt.lt:IS. worden. "En Jezu» beeft hun zeer
Luk. 5U. atrengeiijk verboden, zeggende ; Ziet,
dat het niemand wete.
• Mark. 7:88. 31 ^Maar zy, uitgegaan zijnde, hebhen
hem ruchtbaar gemaakt door dat geheele
land.
Matt. 12 2-2. 32 \'f Als deze nu uitgingen, ziet, zoo
Luk. 11:11. b ragt en tij tot hemeen\' mensen, die stom
en van den duivel beteten was.
33 En als de duivel uitgeworpen was,
sprak de stomme. Kn de scharen ver-
wondenden zich. zeggende : Er is nooit
desgelijks in Israël gezien !
Watt. 12 2t 3-1 Maardefarïzeén zeiden: r Iltj werpt
M;)rk. 3 22 de duivelen uit door den overste der
Luk. 11:15. duivelen.
85 \' En Jezus omging al de steden en
Mark. c. f., vlekken,leerendein hunne üynngogeu,en
Luk. 13 22 predikend\'" het evangelie des koningrijk*,
en genezende alle ziekte er» alle kwale
onder het volk.
Huk. 6 3t. 3H I En hij, de scharen ziende, werd
innerlijk met ontferming bewogen over
hen, omdat zij vermoeid en verstrooid
*! \'\'Geneest de kranken. reinigt de me-
d Luk. 10:9.
laatacbea, wekt de dooden op, werpt
de duivelen uit. r üij hebi het om niet
ontvangen, geeft het om niet.
9  / VerfcrQirl u nucb goad, noch zilver,
noch koper./eM iri uwe gordels :
In Noch male tot den weg, noch twee
rokken, nr.ch schoenen, noed staf: piraat
de arbeider is zijn voedsel waardig.
11   n En in wat stad of vlek gil zult
inkomen, onderzo-kt, wfc daarin waar*
dïg Ui en ;dn:t Aldaar, totdat gij <t >< /
uitgae.t.
12  Kn als gij in bet buis gaat, zoo
groet hetzelve.
13  Kn indien dat huis waardig is. zoo
kome uw vreet over hetïelve; maar
indien bet niet waardig is, zou keere
uw vrede weder tot u.
M i En zoo iemand » niet zal ontvan*
gen.noch mVvWOOrden hooren.nitgnande
uit dat httll of uit dezelve stad,* schudt
bet stof uwer voeten af.
IS i Voorwaar zeg ik u : het zal den
lande van Sodotn en Gnraorra verdrage-
li;ker zijn in den dag des oordeels, dan
dezelve *,tad.
10  "> Zi-t, ik zende tl als schapen in het
midden der wolven i zyt dan voorzigtig
geliik de siangen, en opregt t;eUik de
duiven.
17 Maar wacht u toor de rjenschen i
» want zij tolle* u overleveren in de
ruadsvei\'gateringen. en in Imiitie synago*
gen zullen zij u geeselen.
IS " En gü zu\'t ook voor stadhouders
en koningen geleiil worden, oui inijne;it-
wil, hun eu den Heldenen tol getuigenis.
19 ;< Doch wanneer zij 0 overleveren,
zoo zult gij niet bezorgd zijn, hoe of nat
gli spreken zult: want het zal u in dezelve
ure gegeven worden, wat gij spreken zult.
/l"W
1
t I.ev.
!)-ut
21 :i
*ï t.1
Luk.
lOT.
\\Cot3 i.H.|
lTi-i
h Mark. fi 10.
Joh.
Opent
15 2<i
lei %
.2.10.
i> Hand
Il :
35:1
p Mark. 13 11
Luk. 12:11
-ocr page 642-
M.4TTHEÜS 1!.
voorwaar zeg ik u, hij zal zijnen loon •
geenszins verliezen.
HOOFDSTUK 11.
Joh.iui . - de Dooprr, in de geraBjrSBfa ïijnJe.
zendt twM diseimnsa tot Cfcrieiuu, va. I;
welken Chri«tii» uit zijne leer er Herken he-
wij.t, ilnt hj de beloofde \'Iniln ii, *. il ij
settl ann het volk vnn Joli.tnne* persoon
Ml ambt een heerl\'jk Eetuirrnii. 7; verwijt
den Joden onder zekere Lfelijkenia hunne
iinbekrerlijkheiil, lfl; en bedreigt daarom
iie steden (hor.inn, BettaMüdii en Kapé*r-
nnüin met f eer z*«re itrmHen, SU , «.\'elt danr
tegenover hei mlhcluutsti lyna Vadsra In
het onderwijzen tier Ueirtpn, 2>; noodlgt !
iillr vermoeide zondaars tot zirh en helooft I
hun verkwikking, 23.
EN het is geschied,toen Jezus geëindigd
had zijnen twaalf discipelen bevelen
te geven, dat hij vandaar voortging, om
te leeren en te prediken in hunne me-
den.
2  " En Jobannes, in de gevangenis ge- .,
boord hebbende de werken van Christuii,
zond twee van zijne discipelen;
3  En zeide tot hem : Zijt gij degene,
die komen zou, ut verwachten wijeenen
anderen ?
4  En Jezus antwoordde en zeide tot
h»-n: Gaat heen en boodschapt .la\'tiannes
wedT, hetgeen gij boort en ziet :
5  \'• De blinden worden ziende, *n de :,
kreupelen wandelen ; de melaatschen
worden gereinigd, en dedooven hooren ;
de dooden worden opgewekt, en den ar-
men wordt bet evangelie verkondigd,
6  En zalig is bij, die aan mü niet zal
geërgerd worden.
7  <•* Als nu deze heengingen, heeft Je- ..
zus tot de scharen begonnen te zeggen
van Johannes i Wat zijt gij uitgegaan
in de woestijn te aanschouwen? Een
riet, dat van den wind ginds en weder
bewogen wordt ?
S Mahr wat sijt gij uitgegaan te zien ?
Een*n mensch met lachte kleederen be-
kleed ? üiet. die zachte Ueedertn dragen,
zijn ir. der koningen huizen.
\'J Maar wat zijt gij uitgegaan te zien ?
Een\' profeet? Ja, ik zeg u, ook veel meer
dan een* profeet.
ld Want deze is bet, van den wel ken
geschreven staat; <* Ziet,Ik zende mijnen ,(
engel voor uw aangezigt, die uwen weg
bereiden zal vour u heen.
II Voorwaar zeg ik u: onderdegenen,
die van vrouwen geboren zijn, is niemand
opgestaan meerder dan Johannes de L>oo-
per , doch die de minste is in het koning-
rijk der hemelen, is meerder dun hü.
i\'.\' \' En van de dagen van Johannes den ,
Dooper tot nu toe, wordt bet koningrijk
der hemelen geweldaangedaan.en dege-
weldigers nemen hetzelve met geweld.
13  Want al de profeten en de wet heb-
ben tor Johanueti toe geprofeteerd.
14 ƒ Sn zoo g\\j bet wilt aannemen, ,-
hij is Elias, die komen zou.
1.» Wie ooren heeft om te hooren, die
hoore.
16   Doch waarbij zal ik dit geslacht
vergelijken? u Het is geluk aan dekin* ;/
derkens, die op de markten zitten, en
hunnen gezellen toeroepen,
17  En zeggen : Wij hebben u op de
Unit gespeeld, en --11 hebt niet gedanst ;
wij hebben u klaagliederen gezongen, en
gy hebt niet geweend.
15  \'1 Want Jobannes is gekomen, noch h
etende, noch drinkende, en zij zeggen 1
Hij heeft den duWel.
1\'J De Zoon de* menschen isgekomen,
etende en drinkende, en zij zeggen : Ziet
daar, een mensch, die een vraat en wijn-
zuiper is, een vriend van tollenaren en
zondaren. Doch de Wisheid isgeregtvaar- ;
digd geworden vau hare kinderen.
20 I \'IVen begon hij de steden, in de-
90 Want gij ziit het niet. die spreekt,
maar kirt is de Geest aws vadert, tiie in
u spreekt.
21 \'i En de temt broeder zal den ande-
ren
broeder overleveren tot den dood,
en de vader het kind, en de kinderen
zullen ops; aan tegen de ouders, en zullen
ben dooden.
-\'2 En gij zult van allen gehaat worden
om ieiir. ii naam; \' maar die volstandig
zal blijven tot het einde, die zal zalig
worden.
23  > Wanneer zij u dan in deze stad
vervolgen, vliedt in de andere : want
voorwaar zeg ik U: gij ault uive reisdoor
de steden lsmëls niet geëindigd hebben,
of deZuondestnensclien *al gekomen z (ju,
24  \'De discipel ii* niet boven den mees-
ter, nocii de dienstknecht boven zijnen
\'neer.
SS Het zij den discipel genoer, dat hg
worde geluk njn meester, en de dieust-
kneclit gelgk ziin heer. " Indien zij den
heer des huizes BeeJzebul hebben gehce-
ten, hoe veel te meer zijne huisgenooten 1
2l> • Vreewt dan hen niet:» want er is
niets bedekt, hetwelk niet zal ontdekt
worden, en verborgen, hetwelk niet zal
geweten worden.
27  Hetgeen ik u zeg in de duisternis,
zegt het in het licbt; en hetgeen gij boort
in bet oor, predikt dat op de daken,
28   «En vreest u niet voordegenen,die
bet Hgchasm dooden, eit de ziel niet
kunnen dooden; maar vreest veel meer
Hem, die helde ziel en ligcliuam kan
verderven in de hei.
2\'J Worden niet twee muschjes om een
pennitigsken verkocht ? En niet een van
deze zal op de aarde vallen zonder uwtu
Vader.
30 9 Eu ook uwe haren des boofds zijn
allen geteld.
.il Vreest dan niet, gij gaat vele inusch-
jes tf. boven.
32  \' Een iegelijk dan, die mij belijden
zal vcor de meuscheu, dien zal ik ook
belijden voor mijnen Vader, die in de
hemelen is.
33  Maar zoo wie mij verloochend zal
hebber, voor de menuetten,dien zal ik ook
verloochenen voor mijnen Vader, die in
de hemelen is.
34  « Meent niet, dat ik gekomen ben,
om vrede te brengen op de aarde ; ik ben
niet gekomen, om vrede te brengen, maar
het zwaard.
3G ;\' Want ik ben gekomen, om den
mensch tweedragtig te maken tegen zg-
nen vader, en de dochter tegen hare
moeder, en de schoondochter tegen hare
schoonmoeder.
36 < En zij zulle* des menschen vij-
anden wordm, die zgne huisgenooten
XIJH.
37\'\' Die vader of moeder liefheeft boven
ui il, i-s mijns niet waardig ; en die zoon of
dochter liefheeft boven mij, is inüns niet
waardig.
38 \'- En die zijn kruis niet op zich
neemt, en mij navolgt, ia mijns niet
waardig.
\'M f Die zijne ziel vindt, zal dezelve
verliezen; en die zrjne ziel znl verloren
hebben om mijnentwil, zal dezelve vin-
den.
40  j\' Die u ontvangt, ontvangt mij; en
die mü ontvangt, ontvangt Hem, die mij
gezonden heeft.
41   \'• Die eenen profeet ontvangt in den
naam eens profeten, zal den loon eens
profeten ontvangen; en die eenen regt-
vaardige ontvangt in den naam eens
regtvaardigen, zal den loon etns regt-
vaarduen ontvangen.
42  • En zoo wie een\' van deze kleinen
te drinken geeft alleenlijk eenen beker
koud witters* in den naam eens discipels,
Joh. !3 \'.6,
i.-. do.
12 2t.
Mark. \' -\'ï.
Joh.\' \'s *
• .Joh 12 23.
M.uk. 4.28,
i. ik. 6-17.
(.«k. >2v.
y 19lm.Il «
SS 1
Joh. is i
\' MM».
li\'
21.
Mark
. 8
tv.
Luk.
0
ik
n
27.
ƒ Man.
16
2Ï.
Mark
. P .1".
Luk.
9
21.
17
M.
Joh.
13
2ï.
<i L..L.
in
!fi.
J..h.
LI
20.
i \'Kon.
\'•[,
10.
ïhcn
. t
8.
-ocr page 643-
HATTHÉl\'S 12.
S * Want de Zoon desmenachenis een J-°. H.
Heere ook van den oabbat.
9 « En van ilaar voortgaande, kwam hij
ia hunne i) nagoge.
                                        " , y-
lf" En ziet. rr was een mensen, die eene
welke zijne krachten mrnt geaehied
waren, te verwiiten, omdat rij zich
niet bekeerd hadden.
Cl Weeu, Chórazin! wee u, lïethïaida!
want zoo in Tyr-is en Sidondekrachten
waren geschied\', die in u geaehied zijn,«ij
xouden zich eertijds in k zak en asch
bekeerd hebben.
22  \'Doch ze» iku ; het zalTyrus en Si-
don verdrageüjker zijn in den dag des
oordeels, dan ulieden.
23  En gii, Kajienriitm * die tot den
benjel toe zijt verhoogd, gij zult tot de b-\\
toe nedergestooten worden. Want zoo in
Sodorudie krachten waren geschied, die ^
in i< geschied lijn. zij zonden ïot op den
huidigen dag gebleven zijn.
24  Doch ik zeg tv dat het den lande
van Sudom verdragclijker zal zijn in dfn
dag de» oordeel», dan u.
25  » In dienzelven tijd antwoordde
Jezua enietde: Ik dank U, Vader! Ui ere
des hemels en der aarde! "dat Gij deze
dingen voor de wijzen en verstandigen
verborgen hebt, en hebt dezelve den
kinderken* geopenbaard.
26  Ja. Vader! want alzoo is geweest het
welbehagen voor I".
27  /• Atle dingen zijn m\\i overgegeven
van mijnen Vader; en <t niemand ke«t
den Zoon dan de Vader, noch lennitnd
kent den Vader dan dr Zoon, en dien het
de Zoon wil openbaren.
2s Komt herwaarts tot mii, allpn.die
vermoeid en belast zijt. en ik zal u runt
geven.
2\'.i Neemt mijn juk oi> u, en leert van
mij, dat ik r zachtmoedig ben en nederig
van hart; • en gjj zult rust vinden voor
uwe zielen.
3o \' Want mijn iuk is zacht, en mijn
last is lig\'.
HOOFDSTCK IC.
Mr apn*telen, op der «shhnt *ren plukkende,
worden door Chrittu* ïerantwoord, v», 1.
(\'hri»ti.- ifrneeot eene dorre hand op den
Mhbal en verdedigt mik». 9. ontwijkt .Ie
U^-en der FuiMr* rn ïeneeM allerlei kr»nV-
heden, ". i: verbiedt hrin ruchtbaar te ma-
ken, otn de profetie van Jesaja te i ervul.
1\'n. lfi Wfrp! renen duivel uit renen blinde
en Mnmrue, en wrdertrirt \'Ie Usterinsen der
PartWrW, 2J. Spreekt van de innile te-_\'en
d«« H. Gotat, 31 - en van de rckemehap,
die ile men»eh ta\' moeten [reven van nV.e
ijdele «oorden, 3f., geeft den Farisaïn
Keen aniler treken dan het teeken vu .lunn,
Sft- en steil teren hunne hardnekkigheid
hel voorbeeld der Ninevieten en vnn de
\'"liim.-ii van bet Zuiden. *1. I-een door
eer.e Jjatqkcafl van i.it re worpene en nedrr-
komende onreine ppfrtSM, hoe het hun tal
nin, *3 i en wie Zijn regie broeder, tutter
en ii.order rijn, |T>.
dorre hand had, en zti vraag<len hem,
i ^lark. 3
zeggende : \'Is het ook geoorloofd op de
saobatdagen te genezen ? opdat zij hem
mogten beschuldigen1.
11    En hii zeid- tot ben : Wat menscb
lal er zijn onder u. dieeen schaap heeft.
en zoo datzelve op penen sabbatdag\'tn * \'"*•
eene gracht valt,(/ie hetzelve niet zal aan* \',||-\'.
griipen en uïllieffen?
12  "• Hoeveel gaat nu een mensen een «Cj.
schaap te boven ? Zoo is het dan op de j
sabbatdagen geoorloofd wel te doen.
13   Toen ttt&9 hjj tot dien menscb :
Strek uwe hand uit; en hii strekte f uit, \\
en zij werd hersteld, gezond gelijk de
andere.
14  *> En de farizeën, uitgegaan zijnde, » Mark.
hielden tezamen raad tegen hem, hoe zij •\' ,-\'-
hem dooden mogten.
It Maar Jen*, dal wetende, " vertrok
van daar, en vele scharen volgden hem, .* „
en hij genas ze allen.
113.
I.itk. K\'21.
; ICor. I".
1:7.8.
o».
Ifi ?«En kQgttbood Dan «cherprlijk.dat
P Ma
„ Matt.SI IV
\' Luk. 1»22.
Joh. 3 3.">
/ii hem niet openbaar maken zouden -.
17 Opdat vervuld zou worden lietgeen
gesproken is door Jesajrt. den profeet,
zeggende :
is \'/Ziet, mijn knecht, welken Ik ver-
koren heb,mijn beminde,in welken mijne
ziel een welbehagen heeft; Ik zal mijnen
Mark.
Geest 0]i hem leggen, en lui zal het
oordeel den Heidenen verkondigen.
1!» Hij zal niet twisten, noch ropnen,
noch zal er iemand zijne stem op de
straten hooren.
2" Het gekre.okte riet zal hii niet ver-
breken, en het rookeude lemmet zal bij
niet nitUnaachnt, totdat hij het oordeel
zal uitbrengen to* overwinning.
2i Kn Ln zijnen naam zullen de He;de-
nen hopen.
22  \'Toen werd tot h*m gf-bragt e°n van
den duivel bezeten, die blind en stom
ie\'/j,-en hij genas hem, aizoodat de blinde
en stomme beide sprak en zag.
23  En al de scharen ontzetten zich,
en zeiden : \' Is niet deze de Zoon van
David?
2t Maar de farizeën, /.\'.\'/ gehoord heb-
bende, zeide : \' Deze w.-rpt de duivelen
niet uit, dan dcor Beëizebul, den overste
der duivelen.
25  Doch Jezus, kennende hunne ge-
dachten, zeide tol hen: Een ieder kontng-
riik. dat tegen zich zelf verdeeld is.
wordt verwoeat; en eene iedere stad, of
huis, dat tegen iich zelf verdeeld is, zal
niet beataan.
26  En indien de Satan den Satan uit-
werpt, zoo is hii tegen i\'wh zeken ver-
deeld : hoe zal dan r\\jn riik bestaan?
27  En indien ik door Bet:lzebui de dui-
velen uitwerp, door wien werpen z? dan
uwe zonen uit? Daarom zullen die uwe ,
regters zijn.
2* Maar indien ik door den Geest Gods
de duivelen uitwerp, zuo dan het i
koningriik Gods tot u gekomen.
2\'.i Of hoe kan iemand in het buis eens I
•«erken inkomen . en zijne vaten ontroo-
ven. tenzii dat hjj eerst den sterke ge-
bonden hebbe \'t en alsdan ia) hij zijn
huis berooven.
3d Wie met mij niet ia. die is tegen \\
mij ; en wie met mij niet vergadert, die \'
verstrooit.
                                                             ., .
31   » Daarom :eg ik u i alle zonde en " , \'j**
lastering zal den menschen vergevenwor* ] >\'j0j,
den ; maar de lastering tegen d«n Geest
...ii den menscl.en niet vergeven worden. iB ïsatn
32  \'En zoo wie eenia woord gesproken
zal hebben tegen den Zoon des mensch*n, iu Nuni
het zal hem vergeven worden ; >• maar \' 1 Joh
. Jer. f. 1B.
f Uoh. 5:3.
KS
IN m dien tijd ging Jezus.opeenenaab\'
batdag. door het gezaaide, en zijne
discipelen badden honger, en begonnen
aren te plukken, en te eten.
2 En de farizeen. dut ziende, zeiden tot
J. hem : Zie,uwe discipelen doen,\'\' wat ö iet
geoorloofd i* te doen op den sabbat.
I Maar hij zeide tot hen : Hebt gij niet
gelezen, wat David gedaan heeft, toen
hemhongprde,eti hun.diemet hem va rent
l 4 II i\' hij gegaan i*. in bet huis Gods, en
r,.\' de • tooibrooden gegeten heeft, <lie hem
niet geoorloofd waren te eten, noch ook
ï. hun. die met hem warm, <* maar den
•\'• priesteren alleen.
I - Of hebt gn niet gelezen in d* wet.
? dat de priester» den sabbat ontheiligen in
den tempel, on de se.bbatdagen, en *ioj-
r SKro.
.6:18
1 Hos. * ; fi
Mirha fi S
M»tt, \'<: 13
23 «
tant onschuldig zijn \'f
<i En ik zeg u, dat .f\' een meerderdan
de tempel hier is.
7 Doch zoo g,i geweten hadt, wat het
zij i p Ik wil barmhartigheiden niet ort\'er-
ande, gii zondt deonschuldigen niet ver-
oordeeld hebben.
-ocr page 644-
y.ATTHEÏS 13.
I J.o. H.a:. izoo wie tegen den Heiligen Geest zal
         ] gesproken hebb.»n. Let zal hem niet ver-
geven worden, noch m deze eeuw, noch
| in de toekomende.
x Mati. T IR.] 3:» • Of maak\' «l*-n boom goed en zijne
vrucht goed; of maakt it n boom ]•. waad
1 en zijne Tucht kwaad • want uit de
vrucht wordt de Viom gekend.
f Mmt. 17. 34 •• Gij Ad-Ier. n-g"broedsf i* ! hop kunt
gt» _•.>•• li- dingfn spreken, daar gij boon
» P-. !\'• ",. lijt.\' f wactuit den overvloed des harten
Luk. i*. ,;,\\ spreekt de mom?.
.V> De goede menieh brengt goede dh:-
srrn voott ei; d\'a goeden schat dm har-
ten, en de booze nu nsch brengt booze
disgen voort nir den boozen «ebat.
• Cfes. 5:1. 3» Maar ik ..eg u, - dat van elk ijdel
wooni, bftwfIk de nraaeken ml Jen
ce^prolfn hebbfti, zij van lietzelv« zul-
\'. t\'i..!. :• ii len rekenschap geven * in den dag des
oordeel*.
cSSaui. T 16.1 37 \'Want uit UWC woorden zult zij
i..i..\'1\'jageregtvaardigd worden, mi uit uwe
woorden /«It gij veroordeeld worden.
,[ \\;,t.. v : SS rfforN HP* woordden sommigen der
M u-. 8.il nehriftjpsleoriïfD en farizeen. leggende i
L>.k. \'.: *». Meester! wij wilden van u ieei\' een fec-
. <:.ir. ! w.j jcen zien.
3\'J Manr bij antwoordde en zeide tnf
hen : liet hoos en overspelig geslacht
. verzoekt een teeken ; en hun zal geen
treken duiven worden, da» hetteeken
! van Jonas, den profeet.
eJona I \'7.: 40 \' Want ge\'ijk JonaB drie dagen en
9 ut\', drir nachten waa in den buik van den
\' walvisch, alzoc zal de Zumi des men-
I schei» drie dngen en drie nachten wezen
in het hart der aarde.
\' Luk. II\'32. 41 X De mannen van Ninevp zullen on-
; staan in het oord»\'d met dit geslacht, en
tullen hetzelve veroordeel en : want zit
;< Jona 3 •.. hebben zich tvkeerd f op .(e prediking van
Jonas; en ziet. meer dan Jonas is hier !
/. 1 Kon, io \'.! 4" i\' De koningin van het Kolden zal
ïKron. \'.\' :.; opstaan in het uurde*d met dit geslacht.
Luk, II 31. ^)i hetzelve veroordeelen : want zij is
gekomen van de eindi n der aarde, om te !
hooren de wijsheid vsn Salomo; en ziet,
nieer dan Siiioiuo ts hier!
i Luk. II >\'t. 43 • Kr wanneer de onreine geest van
den meueh uitgf gaan is, zoo gaat bij
; door dorre plaatsen, zoekende rust, eu
j vindt te niet.
44  Dan zegt hij : 1 k zal wederkceren in
: :n:ii. bni*, van waar ik uitgegaan ben;
en komende vindt hij het ledig, ui-t
bezemen gekeerd en v» rsierd.
4.» Dan itait hij heen en neemt met
zich zeven andere geesten, boozer dan
lïebr. ^ t "». bij zelf, * en ingegaan zijnde, wonen zij
l" \'\'i.| aldaar; en het laatste van denzelven
2Prtr. 2.ai.. ment>clt wordt erger dan bet eerste. A1- -
I soozal het ook met dit boos/exiacht\',ijn.
>lArk. 3 II. **\'* \' r\'n a\'* \'>Ü nuf Iot ^e scharen
i.iik." in aprak,ziet,zijneiuoeder en broeders ston-
den buiten, zoekend^ heia te npreken.
47 Kn i< iii.\'.n 1 zeide tot hem : Zie,
uwe moe.ler en uwe broeders staan daar
buiten, zoekende u te spreken.
45  Maar hij. ant soonlende, zeide tot
denjrene, die hem aVl zeide i \'Wie is
mtine moeder, en v.ic ii;a mijne broe-
ders ?
49   Kn zijne hand uitstrekkende over
zijne discipelen, zeide hij ; Ziet, mijne
mc-der en mijne broeders.
11; run hel mostaard zaad, 31: \'.in bet J.o. II.Si.
lawJttg, 33. \\\'. .*.:,...ri «I* :••\'• -\'in- >.n.
           
be; nnkruiil. V,. Part dxirb» dr felijkeei*
van i!rn \\prHorg»n nhit, *t. van itfn kuop-
ni.-in, die psarlcn ^ofkt. t-> . van het vt»oh- :
net, *7. van een\' mhriflrelr^rilr, ilte uit .
fiinen «rhat niruwe en oüile dinirrn T"«rt-
birriirt. Si. Kont in t\',n varirrlatiil, waar
hi; niPt Teel t,\'*-«i ht wor.lt, 5».
I^N " te dien dage Jezus, uit het huis „ Mark. 4: i
J gegaao zijnde, zat bij de zee.
                Luk. 8;*.;.
\'J En tol hem vergaderden vele scharen,
zoodat hij \'dn een schip (f-ng en nederzat, », [,11.t 5.3
en al de sciiare stond op den oever.
•H En hijsprak tot ben veledingrn doctr
gelijkenissen, zeggende: Ziet, een zaaijer
/ing uit out te zaaii-n.
•1 En als bü zaaide, viel een deel ena
Aft z\'iatl bü deu weg; en de vogelen
kwamen en aten datzelve op.
ó Kn een ander tlrcl viel opsfeenach-
tige jifnatêrn, waar het niet veel aarde
ha.!; en het ging terstond op, omdat
bet geeue dtepte v.»n aarde had.
ti Maar als de ton opgegaan wan. zoo
ïs het verbruid geworden; en omdat
her geenen wortel bad, ia bet verdord.
7 Én een ander deel viel in de door
lien; en de doornen viesaen op, eu ver-
stikten httMlre.
S Kn een ander dtrl viel in de goede
aarde, en gaf vrucht. h*>t *-eu bouderd-,
het ander it*tïg-.en het ander dertigeoki/.
•J Wip ooren heeft om te booren, die
hoore.
10\'Kn dediscipilen,tot bem komende, r Mark. *.\'«.
zeiden tot hem -. Waarom spreekt gij tot 1 Luk.\' »:\'!.
hen door (alfjkttilsienï
11 Kn hij, antwoordende, zeide tot.
hen : <i Omdat bet 11 gegeven is,dever- <•. 2Cor. 3:11.
borgenheden van bet koningrijk der he-
melen te weten, ataar " dien ia bet nïet , M:ut. U 2"
gegeven.
IS /Want wip hreft, dien zal gegeven /Matt.SS:».
worden, en hij zal overvloedelijk heb- ; Mark. i 21
ben; maar wie niet lieeft, van dien zal \\
genomen worden, ook dat hij heeft.
            r-llk
19   Daarom spreek ik tot hen door gely-
kennissen, omdat zij ziende niet zien, en
boorenJe niet boort», noch 00X verstaan.
14  En in hea wordt de profetie van
Jesaja vervuld, die zegt : ;» Met het ge- > Je*,
t:l-\',
hoor zult •;\\) hooreu, en geenszins ver-
Luk.
B:10.
staan ; en ziende zult gij zien, en geens-
zins bemerken.
15  Want het hart detes volks is dik
Juli. •-: 1\'
BawtJM -.T..
Ram.
geworden, en zü hebben met de oor-e
zwaarüjk gehoord, en hunneoogen heb-
ben zij toegedaan; opdat zij niet te
eeniger tijd niet de oo/en zouden zien,
en met de uoten hooren. en met het
hart verstaan, en zich bekeeren, en Ik
hen genei e.
i-i - Docb uweoogen zijn zalig,omdat ;, Luk. UhtS.
zij zipn,euuweooren,omdat zij hooren. Joh. SfcSft
17 Want voorwaar ik zeg u, > dat vele l Pttr. 1 -. f-,
profeten en regtvaardigen hebben be-
geerd te zien de dingen, die gij ziet,en \' i*etr. 1:10.
hebben ze niet \'fezien; en te hooren de
dingen, die go hoort, en hebbeu ze niet
gehoord.
IS * Gü dan, hoort de gelijkenis van - Mark. 4 IS
den zaaijer.
                                                          Lak. 8:11.
1*J Als iemand dat woord des koning-
rijks hoort, en niet verstaat, zoo komt 1 Matt. 1:23.
de booze, en rukt weg hetgeen in zijn
hart gezaaid was : deze is degene, die ;
bij den weg bezaaid i*.
20  Maar die in steenachtige plaateen
bezaaid is, deze is degene, die bit woord
boo.\'t, eu dat terstond met vreugdeont-
vangr,
21   Doch bij heeft geenen wortel in tich
zelven.maar is vooreen\'\'tijd ; enalsver-
drukking of vervolging komt, om des „jirt1 I92.i
woords wil, zoo wordt hy terstond geër- • Mark* 10:B*
gerd.
                                                                 | Luk. I8:2i
22  »< Ea die in de doornen bezaaid is, I l Tim. 6 : 9
iJoh.
1.VH,
I Cor
5:16.
Cal.
5; ff.
Col.
-i \'..
50  "> Want zoo wie den wil mijns V»-
ders doet, die in de hemelen is, dezplve
is mijn broeder, en zuster, en moeder.
HOOFDSTUK 13.
( 1m-i*N - M*J| 7\'jnen Ineliuorilen oinlen<-hei-
| deiie gplijkcni».en voor. ca.in.nn <le ermte
I {* vnn tien /nn>jer, «icn» inml ep vertcfcil-
Irnile iilnnucn v.tlt, v«, 1. Verklaart x>jn«i
i iü\'iei[ie1eii ilr nnr/niik. waarom hij in t:eli;-
i kenisNpu spreekt. 10, I.rgi iljneu diselpalM :
ileir Lretljkentf uit, IK, Voerr\' ilasrbij <ie gf :
I lijkcflla van hrt onkiuiil r,-rii<n it? tarwe, ,
-ocr page 645-
MATTBEt\'S H.
J.t>. 1
1.31.
Luk.
1:13
au
.\'. M
25.30.
1330.
1 D-e
ICoi
12 3
15.«
deze ia degene, «lic he» «oord hoort;«
de zorgvuldigheid m-it-r wereld, en dr
verleiding dr» riikdoais verstikt het
woord, \'Ti het wordt onvruchtbaar.
23 Die nu in de rotde aarde .---.--i:11•\'
is, de/r is degene, die het woord huurt
• ti verstaat, die ook vrucht draagt en
voortbrengt, de een honderd*, de ander
zeati|(-, en de ander dertigrowf.
Ct Eene audcregelökenir. heiïc hij hun
voorgesteld, zt gycrnue : liet koningrijk
der .i\' ui 1 .i is celijk aan een\'\' ineusch,
die goed zaad zat>tdc in <(jn\' akaer.
"o Kn als de mcuschen sliepen, kwam
/.ijii vijand, en zaaide onkruid uiidd ti
In .te tarwe, en Kir.it weg.
96 Totrii het nu tot kruid ontschoten
was, en vrucht vourlbra,,*\', toen open*
b.iarde zich ook het onkruid.
-7 Kn de dienstknechten van den heer
des huizes ittnrftu eu zeiden tot hemt
Hecrl hebt gij uier goed zaad in uwen
akker gelaafd! van wii.tr heeft hit dan
dit onkruid?
SA Li. hij telde tot hen: Een vijandig
luen-rh heeft dat gedaan. Kr. de dienst*
knechten zeiden tot hem: Wilt gij dan,
dat Wij \'i\' "i;.-.(iii en uatz» Ive vergaderen t
29   M . . luj selde i Neen, opdat irij,
het onkruid vergader entte, ook mogelijk
niet hetzelve de tarwe niet uittrekt.
30  Laat se beiden te samen opvaart!)
tot den oogst, en in den tijd deaoogstes
zal ik tot .Ie maaijtrs zeugen: Vergadert
eerst dat onkruid, en bindt het in .u-\' • -
len, om hetzelve te verbranden; "maar
liri ugt de tarwe samen in mijüf schuur.
31   Eene andere gelijkenis heelt hij
hun voorgesteld, zegende: • Het koning-
rijk der hemelen ia geljjk aan het most-
aardzaad, hetwelk een uteusch heeft ge-
nomen en in zijnen akker getaald:
:;•_\' Hetwelk wel het minste is onder al
de zaden, maar wanneer bet ongewassen
is, dan is het hit meeste van de moes-
kruiden, en liet wordt een boom, alluo
dat de vogelen des li mus komen en .
cestelen in zijne takken.
33  Eene andere gelijkenis sprak bij tot
hen, ttggendv; /> ïlet Koningrijk dtr he-
au :\'ti is gelijk aan aan1 zuurdeesein,
welken eer.e vrouw nam en verhergde
in drie maten nuels, totdat het geheel
gezuurd was,
34  \'t Al deze dingen heeft Jezua tot de
scharen gesprokeu door gelijkenissen, en
zonder gelijkeuU sprak liij tut hen niet;
35  Opdat vervuld zoi.de worden, wat
gesproken is door den profeet, zeggende i
\' Ik zal mijnen mond opendoen door
gelijkenissen; ik zal voortbrengen din*
Ï;en, die verborgen waren van de groud*
egging tier wereld.
\'M\', Toen nu Jezus de scharen rau rleJj ;
Selaten had, ging hij naar huis. Kuzijm ;
iscipeleu kwamen tot hem, zeggende :
Verklaar ons de gelijkenis van het on-
kruid des akker*.
37 Kn hij, antwoordende, zeide tot
hen : Die het goede zaad zaait, U de
Zoon des me»*(-hen ;
33 Kn de akker is de wereld; en het
goede laad zijn de kinderende* koning*
rijks; en bet onkruid zijn de kinderen
des boozen ,
3\'J En de vijand, die hetzelve gezaaid
heeft, ts de duivel; en i de oogst is de
voleinding der wereld; en de uiaaijers
/tui de engelen.
4<) Gelykerwijs dan bet onkruid ver*
gaderd, en met vuur verbrand wordt,
atzoo zal het uok zijn in de voleinding
dezer wereld.
41   De Zoon desmenichen zal zijneen-
gelen uitzenden, en zij zullen uit zijn ko-
ningrijk vergaderen al de ergernissen, en
degenen, die de ongeregtigheid doen;
42  Kn zullen dezelve in den vurigen I
oven werpen : \' daar zal weening zijn
en knersiug der tanden.
43 " Dan zullen de regtvaardigen Min*
ken, gelijk de zon, In htt koningrijk
huns Vader*. Die ooren heelt ooi te
hooien, die boore.
41 Wederom is het koningrijk der he-
meirn gelijk aau een1 scuar, in den
akker verborgen, welken een mensen
gr vonden hebbend*1, verborgde riten, en
vnn blijdschap over denzoTven, •\' gaat
hij heen en verkoopt al wat hij heeft, » ""
en koopt dienselven akker.
4.) Wederom ï» bet koningrijk der he-
melen gelijk aaat een\' koopman, die
SCboone paarden zoekt;
4-. Dewelke, hebbende eene pattri van
groote waarde gevonden, ging heen en
vcrkr.cht ai wat hij bad,en komt dezelve.
47 Wederom U het koningrijk der
hemelen gelijk aan een net, geworpen
in de zee» en dat allerlei soorten von
viisrhr/i
zaïurnbrengt;
4-- Hetwelk, wanneer het rol gewor-
den is, de rieeeaere aan den oever op-
trekken, en ne.it rzittende, lezen het
goede uit in ai-aae vaten,maar het kwade
werpen zij weg.
4.i AIzoü zal het in de voleimüng der
eeuwen wezen : de engelen zullen uit*
gaan, en de boozen uit het midden der
regtvaardigen afscheiden,
60 hu zullen «lezelve in den vurigen
oven werpen : * daar zai zijn weening v rrr
en knemiug der taudeu.
SI Kn .le/.us teide tot hen: Kent gij
dit alles verstaan\'" zij zeiden tot hem:
Ja, Heere !
ii Kn bij zeide tot hen: Daarom een
iegelijk scurifticelt erde,inhet kotüngryk
tier ht melen onderwezen, is gelijk\' aan
een1 heer des huizfs,dieuit zimen xchat
nieuwe en oude dingen voortbrengt.
•>3 * En bet i* geschud, als Jezus dete , \\l:i
gelijkeuisïen geélndtgd had, vertrok bij i.i.t
van daar.
54 En gekomen zijnde in zijn vader-
land, leeide hij heu tn hunne •vnagOge,
zoodat ilj zicu ontzetten, en zeiden:
•i Van waar komt tieien uie wijsheid en ,( \\\\,
die krachtent
5.? - Is deze niet de zoon des timmer- , juü
mtpt? en it> lljne moeder niet genaamd
Maria, en z^jne broeders Jakobus en
Josei, en :>imon en Judas?
56  Kn zi.ine zusters, zijn zij niet allen
bij ons? Vau waar komt Jan de^en dit
alles ?
57  Eu zij werden ,v.u heui geërgerd.
Maar Jezus zeide tot hen: •• Ken profeet „ \\f
is niet ongeëerd, dan in zijn vaderland, Lu*
en in zijn huis.
                                                   Jo\'<
SB En hij heeft nlde.ar niet vele krach-
ten gedaan, van wego htt ongeiooi\'.
HOOFDSTUK 11.
Het gevoelen «UI Herude» oiii\'reni Chrlf,
v«. i. \\>rha«l v*n de frraaneals «i on\'-
UuuCümi; \\jin Jotianne\' den Doomt, op nr- .
ioek \\iin Üerodias dochter, \'i. Chratui »*r-
tadigt in de tvuehtiju over de vijl\'.lui/.finl |
Uirn-rhcn met vijf hrooden e» tWM vi.seheit,
13; komt lol lljne diwipelrn. die op lee
in nood iv.trtri, en wandelt o[> lirt «ater.
«2; eu op i:jn Iwvel ook Prtru». dip be- :
i h.-iI nmr Jen wind, \'.• ::i;i\' te linl.en,
bmw benoadn wordt door Chriataa, K-.
die het onweder «tilt, waarduor hij Iwkend
wordt Godit Zoon tu njn, 12. Hij komt wr-
der in het tnnd van (>pnue*.ireth en :-. :i\'-e-t
vele kraukrn, 3t.
TE «.ïierzelver tijd hoorde Herödes,de
viervorst, bet gerucht van Jezus; n y(^
•2
En zeide lot zune knechten : Deze [_„_
is Johannes de Dooper; hij is opgewekt
••an tle dootlen, en daarom werken die
krachten in hem.
3 < Want Heródes had Johannes ge- h Mai
vangen genomen, en hem gt-boudeu, en I«ul
Luk.
11:18.1
,. I.ILk.
I3S),
tl.
1 Mark
1.33.
t Pi.
7" -\'.
\' Jtwl
.". ;:i.
Opruh.Ll.15.
-ocr page 646-
MATTHEÜS 15.
640
.l.o.H.30. in tien kerker gezet, oni HeródUl wil.
           de huisvrouw van FUipput, zijnen broe-
der.
!> En Petrul antwoordde hem, en J.o.H.31,
zeide : Ilcerel indien gij het zijt, zoo ge\'
bied mij tol u te komen op bet. water.
Sf En hij reide: Kom. En Petrus klom
neder van bet schip, en wandelde op het
water, om tot Jezus te komen,
\'-\'a\\ Maar ziendeden sterken wind. werd
hij bevreesd, en als hij begon neder te
rinken, riep bil, zeggende : Heere, be-
iioud mij \'
SI i ;i Jezus, terstond de hand uime-
kende. gree hem aan, en zeide tot hem: \'
Gü kleingeloovige \\ waarom hebt gü ge- t
wankeld ?
:>\'2 En als zij in het «chip geklommen
waren, stilde de wind.
33  Dl* nu ir. betscbipieo-\'ea.Vwameu
en aanbaden hem. zeggende • Waarlijk
gÜ zilt Gods Zood \'
34  -\' Eu overgevaren zijnde, kwamen zij |« Matk. **• 13.
in het land Gennésaret.
3ó En ais de mannen van die plaats
hem werden kennende, zonden zij in dat
geheel? omliggende land, en brazten tot
hem allen, die kwalijk gesteld waven;
>. En baden hem. dat iü alleenlijk den
zoom ziiiia kleeds gouden mogen aanra-
ken; en zoo velen ais hein aamaakten,
werden gezond.
HOOFDSTUK 15.
De iliwiprlen i.in Chri»tii«, door <lr »«-hrif*-
-.*rWt«len en i i-i/i-m bewhul\'liz-l , n.l -.
omdat z.- mor on-rewanehrti handen aten,
worden ilrmr Chri>;u> ••• :.n::w., ., ,1. ,;,.- é>r-
/elver iteieinwUieiil lie»rraft en de mrn*i>h-,
li.ke InHtÜKRM levwerpt, n, 1. Leett dn*
hunne cenmnene e ree r nis niet i* te aehten,
en u.it hei i-. il.ii den iiimim-U waarlijk ont-
reiniiri. W. Weri.t den duivel uil de il<>< hter
rener Kan.im\'-i iie miiuw, t2 en s^SM«M
allnM avtecaaiie men-rhen. 3». Wnadist
c Ut.
4  Want Jobannen zeide tot hem i Het
U u niet iceourïuot\'il haar te hebben.
I  En willende hem dooien. veeesde
d Malt. SI M.
hij hrt volk, \'\' omdat :;i hein hielden
voor een* profeet,
,, li Maar als de dag drr geboorte van
lil Heródes K*houden werd, danste Je doch-
ter VU lleroiïiaa in het midden maken ;
en iï.i behaagde aan Heródes.
n. 7 ..* Waarom hii haar mei eed» beloofde
te gev-n. wat zij uok eischen xou.
5   \\in lij, ie voren onderrigt zijnde van
har«- moeder, zeide : Geef mii bier in
eenen schotel het hoofd van Johanne*
den Dooper.
9 Eu de koning werd bed roe M ; docti
Om Ac eedin. en degenen, die .«er ketn
aanzaten, gebood hij, dat het haaf zou
gegeven wunlen ;
1<| En zond heen, en onthoofdde Johan-
nes in Ai r. kerker.
II   En zijn hoofd werd gebrazt in eenen
schotel, en bet dochtertje gegeven, en
zij droef bet tnt hare moeder.
IS En ïiine discipelen kwamen, en
namen het ligchaarn weg, en hetrruefen
hetzelve; en finnen en boodschapten
het Jezus.
13 v En att Jezus dit hoorde, vertrok
hij v*u daar te scheep, naareene woeste
, »«i;
\'.. plant» alleen; en de scharen, dat hoo-
I. ren Ie. zijn hem te voet gevolgd uit de
" steden.
h Joh.
\'i Man.
14\'. EnJezusuiiga&ixic.zagcencgroote
schare, en i werd innerlijk met ontfer*
( ming over hen bewogen, en genus hunne
kranken.
k Mm
s 15 *E> als het nu avond werd, kwa-
j men zi\'ne discipelen tot !iem,zegieiide:
Deze .,,...!• is noest, en de tijd is nu
voorbijgegaan ; laat de scharen van u,
opdat zij heengaan in de vlekken, en
zich zelven spijze koopen.
Iri Maar Jezus zeide tot hen i Het is
bun nin van noode hem te gaan ; geelt
gij hun te eten.
17 Doch zij zeiden tot hPm: Wij heb-
ben Wer niet, dan vijf brooden en twee
: visschen.
Ifi En bij zeide : Brengt mij dezelve
hier.
]y En bij beval de scharen neder te zit*
ten op het Kras. en nam de vijf brooden
en de twee visschen,en opwaarts ziende
inx!
::.\'
TOEN " kwamen tot Jezus etnige
schriftgeleerden en farizeen, dievan
Jeruzalem wirw. zegicenJe :
\'2 Waarom overtreden uwe discipelen
de inzettinjtderoud?n?want zij wasscheu
hunne handen niet, wanneer zij brood
zullen eten.
8 Maar bij, antwoordende, zeide tot
hen : Waarom overtreedt ook gij bet
gebo\'1 Gods. door uwe inzetting?
4 \'\' Want God heeft geboden, lenendei
Eert uwen vaderen moeder; en: < Wie va*
«ier of moeder vloekt, die zal den dood
sterven.
6  Maar gij zeift : Zoo wie tot vader of
moeder zal zeggen: Het is eeue gave, 200
wat u van mii zou kunnen ten nutte ko-
uien ; en zijnen vader of zijne moeder
geenszins za! eeren, die rolioet.
<» •• En jfij hebt mts** Godszehod krach-
teloos gemaakt door uwe inzetting,
7  Gij geveinsden ! wel heeft Jesaja van u
geprofeteerd. zeKicende •
N \'Dit volk iretiaakt Mij met hunnen
mond, en eert Mü met de lippen, maar
hun hart houdt zich verre van Mij;
\'J Doch te vergeefs e,-ren zij Mij, lee*
rende leeringen, die /geboden van men*
achen siim,
10  f En als hii de scharen tot zich
geroepen had. zeide hy tot hen; Hoort
en verstaat.
11  h Heifteen ten mondeingaat,ontrei-
nigt den mensch niet j maar hetgeen ten
monde uitg.iat.dat out rei nivtden menseb.
12  Toen kwamen ziine discipelen tot
hem, en reiden tot hem : Weet gij u-et,
dat de farizren. deze rede hoorende,
geërgerd zijn geweest *
13Maar bt),antwoordende,zeide: \'Alle
plant, die mijn hemelscbe Vader niet
geplant heeft, zal uitgeroeid worden.
14 I.aat hen varen, ;- zii zijn blinde
leidilied^n der blinden. Indien nu de
» Ei. 21 ^2
Dnit. :. I*.
Kfez. f. 2.
e Es. 21 17.
].ev. m.9.
Sjlr. U.*0.
/ l Bain
, naar den hemel,\' zegendedeielve; en als
bij ze gebroken had, gaf h(i de brooden
den discipelen, en de discipelen aan de ,
scharen.
2tl Eu zij aten allen en werden verza* \'
dïgd, en zij nam-n op. het overochot
der brokken, twaalf volle korven,
Cl Die nu gegeten hadden, waren om* i
trent vijf duizend mannen, zonder de [
vrouwen en kindereu.
22 •» En terstond dwong Jezus zynedis- ,
j t *\' r r cM\'*"-rn \'n bet schip te ga*-n, en voor
" hem ai\' te varen naar de andere zijde,
terwijl hij de scharen van zich zou laten, i
is " Ln ais bij uu de •eharen van zich \'
n Mark. « »\'• gelaten had, klom hij op deu berg alleen,
joh. i 19, oin t0 t)ijj?n< £n als het nu avond was \'
geworden, zoo was hij daar alleen.
2-1 En het schip na nu midden in de
zee, simde in nood van de baren: want
de wind was hun tegen.
I 2ó Maar ter vierde wake den nachts
. kwam Je;us af tot hen, wandelende op
de zee.
1 "6 En de discipelen, ziende hem op de
zee w-md-lf-n, werden ontroerd, zeggen-
de : He* is een suooksel! en zij schreeuw-
den van vrceze!
27 Maar terstond sprak ben Jezus ;
aan. zeggende: \',\'•<. t goedsmoeds, ik ben <
bet. vreest niet.
h Hand.in 13
-ocr page 647-
MATTHECS lfi.
J.O.H. 3*.
[ Mark. 7:17
blinde den blinde leidt, zoo zullen zij
beiden In de gracht vallen.
15 i En Petra*,antwoordende, zeide tot
hein : Verklaar ons deze gelijkenis.
Ui Maar Jezus zeide: Zijtook g ij lieden
alsnog onwetende?
17 Verslaat (tij nog niet, dat al wat ten
utonde ingaat,inden buik koint,pn in de
liehn«*ltjkheid wordt uitgeworpen?
is Maar die dingen.die ten monde uit*
»u!i. komen voort uil het hart, en de-
zelve onreinigen den mennen.
19 »• Want uit het hart komen voort
bouze bedenkingeu,doodslag. n,over*pe-
len. hoererijen, dieverijen, valschegetui-
genissen, lasteringen.
CO Deze dingen ziin het, die den niensch
ontreinigen ;maar het eten met on ge wan-
Belten handen ontreinigt den men nel» niet.
Cl " En Jezus, vandaar gaande, vertrok
naar de deelen van Tyrus en Si don.
CC En ziet,*-enekanane-sche vrouw, uit
die landpalen komende, riei;tot hem, iejf-
gende: Heere,<jn Zone Da vid". ontferm u
mijner! mijne doclreris deerlijk van den
duivel bezeten.
C3 Doch hii antwoordde haar niet een
woord. En zijne discipelen, tot hem ko-
uiende, baden hem, zeggende : Laat haar
vin u. want zij roept ons na.
C4 Maar hij, antwoordende, zeide -. » Ik
ben niet gezonden, dan tot de verlorene
echApen van bet huis Isracls.
\'_."> En .\'ii kwam en aanbad hem, zeg-
geude : lïeere, help mij!
CtiDoch ii il antwoordde en zeide; Het is
niet betamelijk het brood der kinderen te
nemen, en den hondekens voor te werpen.
27 En zij zeide : Ja Heerel doch de
honiekens eten ook van de brokjes, die
er vallen van de tafel hunner heeren.
CS Toen antwoordde Jezus, en zeide
tut haar : O vrouw! groot is uw geloof;
u geschiede, gelijk g;i wilt. En hare
dochter werd gezond van diezelve ure.
CJ (i En Jezus, van daar vertrekkende,
kwam aan de zee van Galile\'a, en klom
oo den berg, en zat daar neder.
30  q En velescharen zijn tot hemgeko*
men, hebbende bij zieh kreupelen, blin-
deii, stommen,lammen, en vele. anderen,
en wierpen ze voor de voeten van Jezus ;
en hij genas dezelve.
31   Alzoo dat de scharen zich verv.on-
lerden, ziende de stommen sprekende, de
lammen gezond, de kreupelen wande-
iende, en de blinden /jende; en zij ver-
heerlijk ten den God Israëls.
32  t En Jezus,zijuediscipelen tot zifih
geroepen hebbende, zeide : ik word in-
n.»rlv)k met ontferming bewogen over de
»ehare, omdat zij nu drie dagen bij mij
gebleven zijn, en hebbeu niet, wat zij eten
zouden ; en ik wil hm nietnuehteren van
mij laten, opdat zij op den weg nitibe-
z wijken.
33  En zijne discipelen zeiden tot hem :
Van waar tullen wij zoo vele brooden in
de woestQn bekomen^ dat *« zulk eene
groote tenue zoutten verzadigen?
34   En Jezus zeide tot hen : Hoe vele
brooden hebt gij "r Zij zeiden ; Zeven, en
weinige vischjes.
Sa En ui gebood de scharen neder te
zitten op de aarde.
3ri En hij naiu de zeven brooden en de
visschen, en als hij » gedankt had, brak
hij se, en gaf Ze zijnen discipelen, en de
discipelen paren ze aan de schare.
37 En zij aten allen en werden verza-
digd, en zij namen op, het overschot der
brokken, zeven volle manden.
33 Eu die daar gegeten hadden, waren
vier duizend mannen, zonder de vrouwen
en kiuderen.
39 En de scharen van zich gelaten heb-
bende, ging hij En hetsehip.en kwam in
de landpaleu van Magdala
HOOFDSTUK Ifi.
I>e fartseBn en <le tftdduceèn eischen een lrr-
kcii, maar ivonh\'ii duur Christus hexiral\'t
en <>\\i het leckrn van Jon* nwitm, v». 1.
Chri-tus waarschuwt «i.me iH«Hpelen vonr
derielver luurdeesem, a. Venrnahleu fr*-
vuelen vnn li>\'r volk omtrent Christus, 1.1.
Petrul belijileni» van Christus, ilie hem
Krijst, en liel.KiCt hem de »leu:el>> van het
euMlrijk, IS. !)e Herre voorajrttgMudood
i verwerp: de verkeerde Jif-
,i». 41 ; W men Christus
ti \'Ie ïiel heivnien, 21. V:m
Christus in ijjne lieerlijk*
Pe
EN " de fameun en saddneeén tot hem
gekomen zijnde, en kern verzoekende,
begeerden van hein, dat hij huneentee-
ken uit den hemel zou toonen.
C Maar hii antwoordde, en zeide tot
hen r h Als het avond geworden is, zegt
.. Malt. 12.18.
Mark, « U.
Luk. 11 19.
12 54.
Joh. 6.30.
b Luk. ÏZ.S».
gij : Schoon weder,want de hemel is rood.
3   Kb des morgens : Heden onweder,
want de hemel is droevig rood. Gij ge-
veinsden 1 het aanschijn des hemels weet
gij wei te onderscheiden, en kunt gij de
teekenen der tijden niet onderxrkeide.i f
r Het boos en overspelig geslacht ver-
zoekt een teeken ; en hun zal geen tee-
ken gegeven worden, dan het teeken van
<< Jonas, den profeet. En hen verlatende,
ging hij weg.
5  En als zijne discipelen op dr andere
zijde gekomen waren, hadden zij verge-
ten brooden mede te nemen,
ti * En Jesus zeide tot hen i Ziet toe, en
wacht u van den zuurdeesem der fanzeen
en Mddnceén.
7 En zij overlegden bij zich zelven. zeg-
gende : J/.-f ia omdat wijgeene brooden
mei/egenomen hebben
s En Jezus, dat wetende, zeide tot hen:
Wat overlegt gi.i hij u zelven, gij klein-
geloovigen ! dat gij geene brooden MMéff*
genomen hebt ï
9 /\' Verstaat gij nog niet? en ge-
denkt gij niet aan de vijf brooden der
vijf duizend Mannen, en boe vele korven
gü opfiRamt ?
II) :» Noch aan de zeven brooden der
vier duizend mannen^ en hoe vele man- fl
den gij opnaamt ?
11 Hoe verstaat gij niet, dat ik uvan
geen brood gesproken heb, nis ik zeide^
dat gij u wachten zoudt van t\\f,n zuur- ;
dOMem der farizeen en saddueeiin?
IC Toen verstonden zij. dat hij niet ;
gezegd had, dat zij zieh wachten zouden
vtn den zuurdeesem des brooda, maar
van de leer der farizeen en saddueeiin. [
13  \'* Als nu Jesua gekomen was in de /,
deelen van Cesari;a Kilippi, vraagde bij
aijue discipelen, zeggende t Wie zeggen !
de menseben , dat ik, de Zoon dea men-
scheu, ben ?
S3 5,
Muit. 11:1
Luk. 722
14 En zij zeiden : i Sommigen: Johannea
i Alatt. 14 2.
de Dooper; en anderen: Elias; en ande-
ren : Jeremia, of een van de profeten.
la Hii zeide tot hen : Maar gii, wie zegt
gij, dat ik ben ?
ir» t En Simon Petrni, antwoordende,
zeitle : Gij zijl de Christus, de Zoon des
levenden Gods.
17 En Jeïus, antwoordende, tolde tot
hem : Zalig zij* A\\, Simon, Uar-Jona!
want vleesch tn bloed heeft o dat niet.
geopenbaard, I maar mijn Vader, die in
de hemelen is.
15  ™ En ik zeg u ook, dat gij zijt l*e-
trus, en op « deze petra zal ik mijne ge-
meente bouwen, en » de poorten der hel
zullen dezelve niet overweldigen.
19  /\' Eu ik zal u geven de sleutelen van
het koningrijk der hemelen ; en zoo wat
gij zult binden op de aarde, zal in de he-
nielen gebonden zijn ; en zoo wat gij ont-
biudeii zult op de aarde, zal in de hemelen
ontbonden zijn.
20  Toen verbood hij zijnen discipelen.
k .lolt. 6:69.
t Mitt. U «.
M V>. 118 tJ.
. il.
•23 lfi.1
-ocr page 648-
MATTHÉl\'S 17, IS.
, dat zij ietuan\'1 zeggen zouden, dat hit
i «h> Jezus, de Christus.
"1 . Van toen aan begon Jezus zijnen
discipelen te vertoooen, dnt bij moest
ii" uga&n naar Jeruzalem, en veel Uiden
tan de ouderlingen, en overpriesteren, en
schriftgeleerden, eu gedood worden, en
ten derden dage opgewekt K-orden.
22 \'ti l\'etrus, hem tot zich genomen
hebbende, begon hem te bestraften, zeg-
gende : 11< i re, in-r* u genadig; dit zalu
geenszins getciuedt-n.
Z\'.i Maar liij, zich omkeerende, zeide tot
Petrus: (ia weg achter mij, Satanas ! gij
. /.ut mij een aansloot : want „n verzint
niet de dingen, die liuds zijn, maar die
der menechcn zijn.
2i Toen zeïde Jezus tot zijne discipelen:
• Zoo iemand achter mij wil kouien,die
verluocbtue zich zelven, en neme zijn
kruis op, en volge mij.
25 \' Want zoo wie zyn leven zal willen
behouden, die zal hetzelve v«rliezen;maar
zoo wie zijn leven verliezen zal,om mij-
nentwil, die zai hetzelve viudeu.
2t> » Want wat baat hel een\'mensch,
zoo bij degeheele wereld gewint,en lydt
schade zijner ziel? Of" watzaleeanienscb
geven, tot lossing van i:.|ne ziel?
.7 m Want de ii:uii des mtnsehen zal
komen in de • heerlijkheid lyca \\ aüers,
met zijne engelen, en « alsdan zal hy een\'
iegelijk vergelden naar zyn doen.
IN > Voorwaar zeg ik u : er zijn sommi-
gen van die hier staan, dewelke den dood
niet smaken zullen, totdat zij den Zoon
den mi-iiüchen zullen hebben zien komen
in zijn koningrijk.
HOOFDSTUK 17.
CliriMu» wordt in dr tegenwoordigheid tan
IIomi >» Elia» voor njat cü-i iprirn <>i>
ili-n In\':; verheerlijkt, v>. |; en uit dm In -
mrl vrrklaard te njit dr Zi.uii \\»a God, S.
II hi il. il.it JohuMi ilr I.I1.1- is. die ku-
111.11 BON, 1". ^Illl\'-l "ri\'ll lilvMIll 11,1 ir. -
.iiM\'. ilii\'ii «Ir iliM-iurltii niet liv.t Ir ii kun-
ni\'ii i-r;ii-/.vu. 11 . tt-rhaall lic ki.uiit tien
tfrluuls en vm lirt gebed, 2". Voorzegt z:j-
iiiii dood ra optfannMair. -\'- i betaalt >rliii-
, hen : Elias zal wel eerst komen, en alles
i wede\'r oprigtrn.
12  Maar ik zeg u, dat Eliaa nu gekomen
is, rn zij hebben hemnittgekend; doch
tij hebben aan hem gedaan al wat zij
hebbeu gewild; alzoo zal ook de Zoon
des meuscheu van hen lijden.
13  Toen verstonden de discipelen, dat
hij hun van Jonannesden Doopergespro*
ken bad.
11 ;i En als zij bij de schare gekomen
, waren, kwam tot hem een ruensch, val-
lendc voor hem op de knieën, en zeg-
gende :
15 lieere ! ontferm u over mijnen zoon,
want hij is maanziek, èn is in zwaarlij-
, den : want menigmaal valt hij in net
vuur, en menigmaal in het water.
lt> En ik heb hem tot uwe discipelen
gebragl, en /ï.i hebben hem niet kunnen
genezen.
17 En Jezus, antwoordende, zeide : O
ong( Icovigen vtrkterdgesiacnt! hoelang
zal ik nog met ulieden zyn ? hoe lang zal
ik u nog verdragen ? llrengt hem mij hier.
11 Eu Jezus bestrafte hem, eu dedui-
vf 1 ging van hem uit, en het kind werd
geueien van die ure at.
1\'.\' \'• Toen kwamen de discipelen tot
Jezus alleen, en zeiden: Waarum hebben
wij beui niet kunnen uitwerpen?
-" En Jezus zeide tot hen : Om uws on-
geloofs wil; > want voorwaar zeg ik u:
zoo gij \'\' " geloof badt, als een mostaard*
zaad, gij zuudt tot dezen berg zeggen :
, (ia heen van hier derwaarts ! en hij zal
heengaan , en niets zal u onmogelijk zijn.
21 Maar dit geslacüt vaart niet uit, dan
i door oiddeu en vasten.
| 22 \'\'• En als zij in (ialilt-a verkeerden,
j zeide Jezus tot hen i De Zoon destnen-
schen zal overgeleverd worden in de nan-
den der menschen;
| 23 En zij zullen hem dooden, en ten
derden dage zal hij opgewekt worden.
\' En zij werden zeer bedroefd.
24   En ais z(j te hap\'-rnaum ingekomen
war. ii, gingen tot l\'etrusdiededidrach-
iiis\'ii ontviugen, en zeiden: Uw Meester,
betaalt hij at didractimen niet?
25   I i ö zeide : \' Ja. En toen hij In huis
gekomen was, voorkwam hem Jezus, zeg-
gende : Wat dunkt u, Simonl de koniu-
gen der aarde, van wie nemen zü tollen
, of •\',...\'>..: \'t van hunne zonen, oï va» de
, vreeniden?
2Ü l\'etrus zeide tot hem : Van de vreem-
deu. Jezus zeide tot hem : Zoo zijn dan
de zoueu vrij.
27 Maar opdat wij hun geenen aanstoot
geven, ga heen naarde zee, werp den an*
gei Kit, enden eersten viscb, die opkomt,
neem, en zijnen mond geopend hebbende,
zult gij eeneu stater vinden ! neem dien,
en geef hem aan hen voor mij en u.
HOOFDSTUK IS.
Chriotu* leert, iloor het voorbeeld van een
kindeken, wie de uirrstr Li in hpt rijk der
brinelen, v». 1 . nrelke Btraflen eij waardig
/\'ii. dir (TL.-(iiii- l.tmii. C, hoe tiaauw mrn
ii<h wort Karhten van dr kleinen te ttaw
ren, voor welke ïrlf» dr engelen iorjren, 8;
rn Chri-itiiH aafeoaMM i», om hea talig te
inakrn, irrlijk afl verklaart door dr pjfJU]ka>
in- van een verloren scbaap, 11. Hor nu n
tal handelen met eenen broeder, ilie tegen
on* heeft gezondigd, rn wat in deze het
ambt en de ïuairl der irrmrente i«, 15. Hoe
kraehtig het pemrrnx-happelijk l-i <>< >1 der
1,\'rlooviffen i«, 19. Dat men altijd moet l*e-
rrid zijn te vrrirrvrn, hrtwrlk mn.lt ver-
klaarü door de i;r*.ijkrnii> van eenen koninr,
dir wet zijne knn-iilen rekrnsehap houdt. 11.
TE " dierzelver ure kwamen de discipe-
len tot Jezus, zeggende: Wie is toch
de meeste in h.-t koningrijk der hemelen ?
2 En Jezur een kindeken tot zich geroe-
peu hebbende, stelde dat in het midden
van hen.
; Malt
17 M
20 IC
Mui
C 31
931,
10 33
Uk.
g 22
t Muil. 1» 38
Mark. s 3*
I.uk. Jffl
f Malt. li) :?J
Luk.
Job.
9J1.
17 33.
V2 fa.
H I.uk.
9 23.
Mark
n 9.
8 37.
H Mr.tt
2130.
25.31.
M m.
Matt, 13:31.
k Matt. 16 21.
90 IR.
Mark. 8 31.
9 31.
in. 33.
Luk.9 22, H.
10 31.
ting 1
r Pe
, M
EN " na zes dagen nam Jezus met zich
l\'etrus, en Jakolma, en Johannes,
zijnen broeder, en bragt hen op eenen
hoogen berg alleen.
2   En hij werd voor hen veranderd van
gedaante; en zijn aangezigt blonk gelijk
de zon, eu zijne kleederen werden wit,
gelijk het licht.
3  t.n ziet, van hen werden gezien Mozes
en Klias,met hen zamensprekeude.
4  En l\'etrus, antwoordende, zeide tot
Jezus : Heere ! het is goed, dat wij hier
zijn; zoo gij wilt, laat ons hierdrieta*
bern&kelen maken, voor u eenen,en voor
Mozes eentn, en eenen voor Elias.
5 Terwijl hij nog sprak, ziet, eene luch-
tige wolk heeft ben overschaduwd; en
ziet, eene stem uit de wolk, zeggende :
I Deze is mijn geliefde Zoon,indenweN
ken Ik mijn welbehagen heb , i hoort
hem!
tj En de discipelen, uu houivude, vic-
len op liuu aangezigt, en werden zeer
bevreesd.
7  En Jezus, bij hen komende, raakte
hen aan, en zeide : Staat op en vreest
niet.
8   En hunne oogen opheffende, zagen
zij niemand, dan Jezus alleen.
\'.| • l-.u als zij vanden berg afkwamen,
gebood hun Jezus, zeggende : Zegt nie-
uiHii\'1 dit gezigt, totdat de Zoon des men*
schen zal opgestaan zijn uit de doeden.
10  \' En zijne discipelen vraagden hem,
zeggende: Wat zeggen dan deacbriftge-
leerden, dat ƒ Eliaa eerst moet ko-
men?
11 Doch Jezua, antwoordende, zeide tot
1 Matt. 22 21.
Jpïw. ?;S;
b Je».
Matt.
Mnrk
42:1.
3 17.
1 11.
Luk.
3 22.
Col.
2 1Vtr
\'J 35.
1 13,
1 17.
i Deut.
Hand
IS 19.
3 22.
d Mark
Luk.
9 9.
9 36.
* Mark
•J il.
ƒ Mal.
Malt.
Maik
* . 5.
11:1*.
U.tl.
~&
-ocr page 649-
MATTHÉÜS 19.
3  En zeide : Voorwaar zeg ik ii: • in-
«ILen gij ii nietverandert.en wordt gelijk
de kimlerkens, zoo zult gij in lint koning-
rijk der hemelen geenszins ingaan.
4  « Zoo wie dan zich zelven za) vemede-
ren, gelijk dit kindeken, deze is de meeste
in het koningrijk (Ier hemelen.
i*En zoo wie zoodanig een kindeken
ontvangt ïnmijnen naam,dif ontvangtuiij.
(i • Maarzoo wie een\' van deze kleinen,
die in mij gelooven,ergert, het ware hem
nutter, dat een molensteen aan zijnen
hals gehangen, en dat hij verzonken
ware in de diepte der zee.
7 Wee der wereld van de ergernissen I
/want het is noodzakelijk, dat de erger-
nissen komen: i\'doeh wee dien mensen,
door welken de ergernis knuit I
5 fc Indien dan uwe hand of uw voet
u ergert, houwt ze af en werpt ze van u.
Het is u beter, tot het leren in te gaan,
kreupel of verminkt ;im«iV, dan twee
handen of twee voeten hebbende, in het
eeuwige vuur\'geworpen te wor len.
\'.\' l-.u intlien uw oog u ergert, trekt het
uit, en werpt het van u. Het is u beter,
maar een oog hebbende, tot het 1> ven in
te gaan, dan twee oogen lubbende, in
het helsche vuur geworpen te worden, i
10  Ziet toe, dat gij niet een\' van deze
kleinen veracht : want ik zeg ulieden,
1 dat hunne engelen, in de hemelen, aN \'
tyd zien liet aangezigt mijns Vaders, die j
in de hemelen is.
11   *\\Vant de Zoon des menschen is ge-
komen om zalig te maken, dat verloren :
was.
12  \' Wat dunkt u ? indien eenig mensch j
honderd schapen had, en een uit dezelve l
afgedwaald ware, zal hij niet de negen
en negentig laten, en op de bergen heen-
gaande, het afgeiiwaalde zoeken?
13  En indien het geschiedt, dat hij
hetzelve vindt, voorwaar ik zeg u, dat
hy zich meer verblijdt over hetzelve, dan
over de negen en negentig, die niet af-
gedwaald zijn geweest.
14  Alzoo is de wil niet uws Vaders,
die in de hemelen is, dat een van deze
kleinen verloren ga.
15  »\' Maar indien uw broeder tegen Q
gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem
tusschen u en hem alleen; indien lui u :
hoort, zoo hebt gij uwen broeder ge-
wonnen.
H> Maar indien hij m niet hoort, zoo
neem nog een of twee met u ; » opdat in
den mond van twee of drie getuigen alle
woord besta.
17  En indien hij denzelven geen gehoor
geeft, » zoo zeg het der gemeente ; en
Indien hij ook der gemeente geen gehoor !
geeft, /• zoo zij hij u aN de Heiden en ;
de tollenaar.
18  <; Voorwaar zeg ik u : al wat gij op
de aarde bin l< n zult, zal in den hemel
gebonden wezen ; en al wat gij op de
aarde ontbinden zult, zal in den hemel
ontbonden wezen.
19  Wederom zeg ik u : indien ertwee
van u zamenstemmen op de aarde, over
eenige zaak, die zn zouden mogen be-
geeren, dat die hun zal geschieden van
mijnen Vader, die in de hemelen ia.
20  f Want waar twee of drie vergaderd
zyn in mijnen naam, daar ben ik in bet <
midden van hen.
21  Toen kwam 1\'etrui tot bem, en
zeide : Heere! hoe menigmaal zal mijn
broeder tegen mij zondigen, en ik hem
vergeven? «tot zevenmaal?
22  Jezus zeide tot hem : Ik zegu niet,
tot zevenmaal, maar f tot zeventigmaal
zevenman/.
23  Daarom wordt het koningrijk der \'
hemelen vergeleken bij een\'zeker koning,
die rekening met zijne dienstknechten
houden wilde.
                                                 
24  Als by nu begon te rekenen, werd
tot hem gebragt een, die hem «chuldig
was tien duizend talenten.
25  " En als < :\\ niet bad,om te betalen,
beval zijn heer, dat men bem zou ver-
ktiopen, en zijne vrouw en kinderen, en
al wat hij had, en dat ile acAuU zou
betaald worden.
2fi De dienst knecht dan, ncderval lende,
ainhad hem, zeggende : Heer I wees lang-
moedigovermi.i.en ik zal u alles betalen.
27 Én de he."*r van dezen dtenstkuechi,
met barmhartigheid innerlijk bewogen ,
lijnde, heeft hein ontslagen, en de schuld i
hem kwijtgescholden.
2* Maar dezelve dienstknecht, uit-
zaande, heeft gevonden een\'zijnermeiie-
dienslkn*ch»en, die hem honderd pen-
ningen schuldig was, en hem aanvat*
tende greep nem bi; de keel, zegende :
lletaal mij, wat gij schuldig zijt.
29 Z;in mededünstknecnt dan, neder-
vallende aan zijne voeten, bad hem,
zeggende : Wees langmoedig over mij,
en ik zal u alles betalen.
3<i Uoch hij wilde niet; maar ging heen,
en wierp bem in de gevangenis, totdat
hij de schuld zou betaald hebben.
31   Als nu zijne mcdedienstknechten
zagen hetgeen geschied was, zijn zij zeer
bedroef! geworden; en komende, ver-
klaarden zij hunnen heer al wat er ge-
schied was.
32  Toen beeft hem zijn heer tot zich ge-
roepen, en zeide tot hem i Gij booze
dienstknecht! al die schuld hebik ukwï,H-
gesi\'hohlen, dewijl gij mij gehelen hebt ,
33  bVhoordef gij ook niet u over uwm
mededienstknecht te ontfermen, gelijk
ik ook mij over u ontfermd heb?
34   En zijn heer, vertoornd zijnde, le-
verde hem den pijnen overs, totdat hy
zou betaald hebben al wat bij bem schul*
dig was
35  ••Alzoo za! ook miin bemelsche Va-
der u doen, indien git uïet van harte
vergeeft een iegelyk zijnen broeder zyne
misdaden.
HOOFDSTUK 19.
ChrbtaU Keure*! V«l» zieken, v». 1, lteaiit-
ttoorilt de vraag vnn ,!\'-" •eheMbritf, 3.
I.-ert ilnt de getrouwden niet moireii whei-
<Irii ilnn \'mi hoererij, 9; en dat ile i»ra «Ier
onthouding "iet allen wordt ifesreven. 11.
Reverlt ilr kinderen tot hem Ie inten ko-
mrn en Mgmt «. 13. Antwoordt mm* Jow
:-i\'liii.\' Op iMiir mag. Kat hij mort dorn,
om hrt eeuwige leven te verkrijgen, IS.
Leert hor bezwaarlijk ile ri.jkru in het ko-
ninirrijk drr hrmrlrn konen, 23 ; welke Vff
gcMlng iii zullen ontvangen, die het hui
b Mstt. 19.11.
1 Cor. 1* *1.
I 1\'rtr. 2 . 2.
1 Petr. 5 (1
,( \\l«rk. 9 37
ik. 9.M
b. 13 Sn
L Mark. 9
i Luk. i;
g Vatt.M 2*
M.u,.i. 2n
4 27. H,
i Ps. 31 8,
k Luk. 19.10,
I Uk, 11:3,
n T,ev. 19A
Spe. 17; 1i
i-uk. 17:3.
J.ikob. 5 19.
Joh. 8 17
»CcT. 13 1
llebr. 10.88,
« 2 ThMM: 1I,
i Chri
ril t
EN " het geschiedde, toen Jezus deze
woorden geëindigd had, dat bij ver-
trok van üaliléa, en kwam over deJor*
daan, in de landpalen van
Ju.de>.
2  En vele scharen volgden hem, en by
genas ze aldaar.
3  \'• Kn de farizet-n kwamen tot hem,
vertoekende hem, en zeggende tot hem :
Is het een\'mensch geoorloofd zijne vrouw
te verlaten, om allerlei oorzaak?
4  Doch hij, antwoordende, zeide tot
hen : Hebt gij niet gelezen, die • van den
beginne de menMchen gemaakt heeft, dat
Hij xe gemaakt heeft man en vrouw ?
:, .( lin gezegd heeft : Daarom zal een
mensch vader en moeder verlaten, en zal
zijne vrouw aanhangen, en • die twee
zullen tot een vleesch zijn;
6  Alzoo dat zij niet meer twee zijn,
maar een vleesch. ƒ Hetgeen dan God za-
mengevoegd beeft,acheidedemenscbniet.
7  Zij zeiden tot hem : 9 Waarom heeft
dan Mozes geboden eenen scheldbrief
te geven, en haar te verlaten ?
8  Hii zeide tot hen : Mozea heeft van
wege de hardighcid nwer harten u toege-
V Mntt. 16 19
Joh. 80 23,
Matt. 6 U.
Mark. 11 25.
Col, 3.13.
-ocr page 650-
MATTHÉÜS 20.
j laten uwevrouwen te verlaten; maar van
rtt\'Ti beginne is het al zoo niet geweest,
9 fc Maar ik zeg u, dat zoo wie zijne
Trouw vf riant, andrrs dan om hoererij,
en eeoeandeie trouwt, die doet overspel,
en die de verlatene trouwt, doet ook
overspel.
lil Zijne discipelen geiden tot hemt In-
1 dien de MAK de* mentenen met de vrouw
alzoo Maat, zoo is het niet oorbaar te
trouwen.
11   Dofh hu zeide tot hen : i Allen
vatten dit woord niet, maar dien het
j Kejteven 1».
12  ^ ant er zijn gesne-lenen, die uit
moeders ligchaatn alzoo geboren zijn;
en er zijn gesnedenen, die van de men-
] «chen gesneden zijn ; en er zijn gesne-
1denen, die zich zelven gesneden hebben,
i (»ra het koningrijk der hemelen. Die dit
vatten kan, v,.M*> het.
13  * Toen werden kinderkcus tot hem
gebragt, opdat hij de handen hun zou
opleggen, en bidden; en «Ie discipelen
1 bestraft™ dezelve.
14  Maar Jezus reide : \' Laat af van
de kinderken», en verhindert hen niet
tot mij te komen i want derzulken is
j het koningrijk der hemelen.
15  Kn als hij hun de handen opgelegd
I had, vertrok hij van daar.
16  "" Kn ziet, er kwam een tot hem,
en zeide tot hem s Go*de Meester! wat
i zal ik goeds doen, opdat ik het eeuwige
! h-ven nebbe?
17  En hü zeide tot hem : Wat noemt
ïÜ\' tnü goed r niemand is goed dan een,
namelijk God. Doch wilt gij in bet leven
ingaan, onderhoud de geboden.
IS Hij zeiuetot hem: Welke? Kn Jezus
zeide : J)ere : «Gij zult nietdooden ; gij
zult geen overspel doen; gij zult niet
stelen ; gij zult geene valsche getuige-
i nis geven;
19 Eer uwen vader en moeder ; en : "Gij
zult uwen naaste lief hebben,als u zelven.
211 Pe jongeling zeide tot hem : Al deze
dingen lieb ik onderhouden van mijne
jongheid af; wat ontbreekt mij nog?
i 21 Jezus zeide tot hem : Zoo g\'j wilt
volmaakt zijn, r ga heen, verkoop wet
i gij hebt, 9en geef het den armen,en gij
zult penen schat hebben in den hemel;
1 en kom herwaarts, volg mij.
22 Als nu de jongeling dit woord
• hoorde, ging hij bedroefd weg : want
hij had vele goederen.
I 2:i En Jezus zeide tot zijne discipelen;
Voorwaar ik zeg u, \'dat een rijke be-
z waarlijk in het koningrijk der hemelen
, zal ingaan.
r 24 En wederom zeg ik u: bet is lig-
ter, dat een kemc! ga door het oog van
eene naald, dan dat een rijke inga in
het koningrijk Gods.
25 Zyne discipelen nu, dit hoorendp,
werden zeer verslagen, zeggende : Wie
k^n dan zalig worden?
\'Jri En Jezus, hen aanziende, zeide tot
hen \' \'•\'• de menscheni1* dat onmogelijk,
30 * Maar vele eersten zullen de laat-
sten zijn, en vele laatsten de eersten.
HOOFDSTUK 20.
Door dr i*el>ikrni* vjiii «rhridi r*f>p ver>rhiHrn-
«1p uren gehuurd pii i» ilrn wijngaard nmif
den, rn des avondi gelijk loon ontvangende,
lpert Christus, hoc hij nnir.nj.ls *nl beloonen
dejnrnen, \'lif hem gediend iVbUrti, ¥•. 1. \'
Vnortrgt Wrderam ïi.iu 1\'l\'lrn, dnoil rn np-
auin.lliiir, 17. Antwoord! <Ip moeder <l**r *onen
\\nn Zcbtóèü* op linnr yprzork, \'21). en ver-
maanl «yns dlaHprlen, sieh tp H-achten voor
ppiiripi i L\'hi \'M pii ivrrHitschp Iiccrxclinpp\'i,
2V. Mnakt nabij Jrrirho twee blinden ïien-
WANT het koningrijk der hemelen I
is gelijk een\' heer des huizes, die
niet den morgenstond uitging, om ar-
beiders te buren in zijnen wijngaard.
2 En als hij met de arbeiders eens
geworden was, voor eeneo penning des
daags, zond hij hen heen in zijen wijn-
gaard.
H En uitgegaan zijnde omtrent de derde
ure, zag hij anderen, ledig staande op
de markt.
•1 En hij zeide tot dezelve : Gaat gij
ook been in d«*n wijngaard, en zoo wat
regt is zal ik u geven. Kn zij gingen.
h Wederom uitgegaan zijnde omtrent
de zesde en negende ure, deed hij des-
gelüks.
ti En uitgegaan ziindeoin\'rcnt de elfde
nre* vond hij anderen ledig staande, en
zeide tot hen : Wat staat gu hier den
geheelen dag ledig?
7  Zij zeiden tot hem i Omdat onsnie-
mand gehuurd heeft. Hij zeide tot hen:
Gaat ook gij heen in den wijngaard, en
zoo wat regt is zult gij ontvangen.
8  Als het uu avond geworden was,
zeide de lieer des wijngaards tot zijnen
renuneester : Koep de arbeiders, en geef
hun den loon, beginnende van de laat-
sten tot de eeraten.
9  Eu als zij kwamen, die ter elfder
ure gehuurd waren, ontvingen zij ieder
eenen penning.
II) En de eersten komende, meenden,
dat zij meer ontvangen zouden; en zij
zelven ontvingen ook elk eenen penning.
11   Kn dien ontvangen hebbende, nur-
mureeiden \'.ij tegen den heer des huizes,
12  Zeggende : Deze laatsten hebben
maar een uur gearbeid, en gij hebt ze
ons gelijk gemaakt, die den last des
daags en de hitte gedragen hebhen.
18 Doch hij, antwoordende, zeide tot
eenen van hen : Vriend ! ik doe u geen
onregt; zijt gü niet met mij eens ge-
worden voor eenen penning?
14  Neem het uwe en ga heen. Ik wil
dezen laatsten ook geven, gelijk als u. \\
15  » Of is het mij niet geoorloofd, te
doen met het mijne, wat ik wil ? Of is ;
uw oog boos, omdat ik goed ben :
11» \'< Alzoo zullen de laatsten de eersten
ZÜn, en de.eersten de laatsten : c want
velen zijn geroepen, maar weinigen uit*
verkoren.
17  d En Jezus, opgaande naarJerüza-
lem, nam tot zich de twaalf discipelen
alleen op den weg, en zeide tot ben :
18  Ziet, wij gaan op naar Jeruzalem,
en de Zoon des uienscben zal den over-
priesteven en schriftgeleerden overgele-
verd worden, en zij zullen hem ter dood
veroordeelen;
19  i En zi.i zullen hem den Heidenen
overleveren, om hem te bespotten en te
geesclen, en te kruisigen ; eu ten derden
dage zal hij wederopstaan.
20 / Toen kwam de moeder der zonen
van Zcju\'.l \'-.- tot hem lift hare ionen.
Aam aanbiddende, en begeerende wat van
hem.
21   En bij zeide tot haar : Wat wilt gij ?
Zij zeide tot hem : Zeg, dat tieze imjne
h MsM. SJU
M*rk.m ::
Luk. i« !-
1 Cor. 7 I
1 Petr. 2 j
\'"&.Vr!
Spr. 11:2*
Mm*, ie aa
Luk. IR tl
* Job
43 3
£
.12 17.
s
4:2o.
io:*««.
Ml,
ia js.
i Luk.
82:3(1.
, Deut.
33 •>.
• maarvi\'M God ztfn a!l« dingen mogelijk.
27 \'Toi**ri antwoordde l\'etrus en zeide
tot hem :* ^\'e\' Ti\'Ü hebben alles verlaten,
en zijn n ijwolfd : wat zal ons dan ge-
worden t
2S En ,Tezi.\'8 zeide tot hen : Voorwaar
ik zeg ii. d**\' KM» die mij gevolgd züt,
in de weder"vDoorte\'\' v«nneer de Zoon
des mensebnn, ?al B*M<*n *Ü" <M» den
troon zijner h,et>rJ,lUkfMcl\' \',,int K\'J ook
zult zitten op twaalf troonen, oordee-
lende d« twaalk Realachten IanMUs.
29 • En zoo v za\' varlatan nebben,
buizen, of broeder*, of z««t,,r«* ?f va-
, der, of moeder* °* ïrouw\' 0l Wpderen,
I of akkers, om Tntjns naams wil, » die
zal honderdvou"\' ontvangen, en het
eeuwige leven b eerven.
-ocr page 651-
MATTHÉCS 31.
twee ionen zitten mogen, dr pen tot uwe
ti-_\'tpr-, en de ander tot uwe linker/utarl
in uw koningrijk.
22  Maar Jejus antwoordde en zeide :
Gij Heden weet niet,wat gij bcieert; kunt
gij den clrinkbekerdrink»n,dienikdrin-
ken z.\'il, en met den doop gedoopt wor-
ile«i, \'• waarmede tk gedoopt woide?Zij .
leiden tot hem : Wij kunnen.
23  En hg reide tot hen : Mijnen drink*
beker zult gij wel drinken, en met den
doop, waarmede ik gedoopt worde, zult
gij gedoopt worden; maar het zitten tot
iiitjne regter-, en tot mijne linkerat-W.
ntaAt bij mij niet te (teven; manrAet-W
fftfCVffa worden dien het bereid is > van
miinen Vader.
24   En als de andere tien dat boorden,
namen n\\ Uet zeer kwalijk Tan de twee
broeders.
ii En als ben Jezua tot zichgeroepen
had, zeide hij : *Gij weet, dat de over*
sten der volken heerschappij voeren over
hen, en de grooten gebruiken mi<t over
ben.
2ti ( Doch altoo zal het onder u niet
zijn; maar zoo wi*> onder ti zal willen
I groot worden, die zij uw dienaar;
27 * Kn zoo wii- onder u zal willende
eerste zijn, die zij uw dienstknecht.
"H \'» Geluk de Zoon des mensch-n niet
is gekomen om gediend te wn<-den, maar
om te dienen, en » zijne ziel te geven tuf
een rantsoen voor velen.
::• i\' Kn hls zij van Jericho uitgingen.
Is hem eene groot e schare gevolgd.
Til» Kn ziet, 1 wee blinden, zittende aan
den weg, nis zij hoorden.dat Jezus voor-
büging, riepen, zeggende - Heere, gij
Zone Davids, ontferm u onzer.
lil Kn deschare bestrafte hen,opdat zij
zwijgen zouden ; maarzij riepen temeer,
zeggende : Ontferm u onzer, Heere, gij
Zone Davids!
:<2 En Jezus, »tH staande, riep benen
zeide : Wat wilt gij, dat ik u doe?
33  Zij zeiden tot hem: Heere! datonre
oogen geopend worden.
34  En Jezus, innerlijk bewogen zijnde
met barmhartigheid, rnnkte hunne oogfn
aan; en terstond werden hunne oogen
ziende, en zij volgden hem.
HOOFDSTUK 21.
Chrlitu* .imt lijnen SttOgl liinnen JmMlm,
•iuemlr op ernrn e-el. t». I. Drijft ile re»-
kooptrs en knnpi-i* uit ilrn tempel, 12; rn
ernpot ril-i.t.tr Mi mint en kreupelen, 1 ^.
Vernul A\'oorili liet nijpen der kinderen togen
de sliruict ilri overprieMrn, IS. Vervloekt
ernrn iijirrbonni , wrlkr daarop trr«tonil
rrrdurt . 19 Wi|.l a.vi dr knrkl dr* t-rlooK
21. II.Miiiwounlt «V ira»t der overprir-.tr nt
♦n overeten (n hrt veil, door «rllf mast
hij mlkï deed, met er»r nrilervra»;,* van
ilm iluop tu Johamwt, 23. Overtuigt hen
Iran hunne nn\'.\'ehonr\'aaiiihc-iil niet pene g«-
Itjkeni» van tWM •oiw-rt, 28: rndreii-t hunnen
oiider?**>n-\' iloor eene andere ™elijkeni« van
een\' heer een» wijngaard\', uien* knecht rn
en mnn .loor dr landlieden wrrdrn ini,-
hnn.lrl.t rn ROOMd, 33.
EN \'• als iy nu Jeruzalem gpnaakten, en
gekomen waren te Het \'i fagé\\ aan den
Olijfberg, toen zond Jezus twee disclpe-
len, zeggende tot hen :
2  Gaat heen in het vlek, dat tegen u
over /tf/i, en gij zult terstond eene ezelin
gebonden vinden, en een veulen met
naar; ontbindt ze, en brengt ze tot mij.
3  Kn indien u iemand iets zegt. zoo zult
gij zeggen, dat de Heere deze van nuode
heeft, en hij zal xe terstond zenden.
4  Dit alles nu is geschied, opdat ver*
vuld worde hetgeen gesproken is door
den profeet, zeggende i
5  fc Zegt der dochter Zions: Zie, nwKo-
ning komt tnt u,zachtmoedigen gezeten
ui. eene ezelin en een veulen,z^judeeen ;
jong eener jukdragende ezelin.
Kn de discipelen heengegaan zijnde,
en gedaan hebbende, gelijk Jezus bun
bevolen had,
7   Uragten de ezelin en het veulen, ren
leiden hunne kleederen op dezelve, en
t 2(."on.\'J: 13
d Joh. 12 U
, Hom. « SC,
h Luk, 12 W.
«I zetten hem daarop.
8  En de meeste schare spreidden hunne
kleederen op den weg, en anderen hieu* ;
wen takken van de booinen, en spreidden
M op den weg.
Lt Kn de scharen, die voorgingen en die
volgden, riepen, zeggende: Hosanna den
Zoue Davids! * Gezegend ithij- die kouit -
in den naam des Heeren ! Hosanna ia de
hoogste hemelen \'.
ld Kn als hij te Jeruzalem inkwam. :
werd de gebeele stad beroerd, zeggende : l
Wie is deze?
11    En de scharen zeiden : Deze is
Jezus, de l\'rofeet van Nazareth in Ga-
llléa.
ƒ l>pl,t
Mar*
l.nk.
Joh.
11 M
M is
IQ V5
2 !l
7 j-V.\'
Luk.
56:7.
7:11
19:46
h Marlt
11 27
12  f En Jezus ging in den tempel Gods.
en dreef uit allen, die verkochten en
kochten in den temnel, en keerdeumde
tafelen der wisselaars, en de - i\'-io. Irn
deryenen, die de duiven verkochten.
13  Kn hij zeide tot hen : Erisgeschre-
vtn:\'Miin huia zal een huisdes geheda
genaamd worden j maar gij hebt dr.t tot
eenen mooriienaar.«kuil gemaakt.
14  Kn er kwamen blinden en kreupelen
tot hem in den teaipel, en rri geuAa
dezelve.
15  * Al» nu de overpriesters en schrift-
I.nk. JB 27.
Joh. 13 11.
l\'ilipp.3.7.
geleerden xagen de wonderheden, die hü
deed. en de kinderen. rotp.-nde in den
tempel, en legge-nde: Hosanna den Znne
Davids! namen zij dat zeer kwalijk ;
IS Kn zeiden tot hem i Hoort njwff,
wat i\'.eze zezgen ? En Jezus xeide tot
hen i Ja ; hebt gij nooit gelezen : i L\'itden
motid der ionge kind\' ten en der zogelin-
geii hebt Gij f\' lof toebereiil ?
17 Bn hen verlatende, eing hij van daar
uit de stad.naar llethanic,eii overnachtte
aldaar.
is k En des morgens vro*g, aU hij we-
derkeerde naar de t-tad, hor.gerde hem.
lt\' Eo ziende eenen vijge boom aan den
weg. iring hij naar hem toe, en vond
niets aan deiuelven. d*n alle*nli.ik bla-
deren; en zeide tot hem i l\'it u worde
geeue vrucht meer in der eeuwigheid ! Kn
de vijgeboom verdorde terstond.
90 Kn da discipelen, dmt ziende, ver-
wonderden zich, zeggende : Hoe is dr
vijgtdioom km) terstond verdord f
21  Doch Jezus, antwoordende, zeide tot
ben : Voorwaar zeg ik n i I indien gU
ireloof hadt, en niet twijfelde!, gij zoudt
niet alletnlük d.ien hetgeen den vyg<-
boom ia geschied; maar indien gij ook
tot dezen berg ICMCt : Word opgeheven
en in de zee geworpen! het cou ge-
achietlen.
22  •" Kn al wat gij zult begeerpn in het
gebed, ireioovende, zult gti ontvangen.
23  " En als hij in den tempel gekomen
was. kwamen tot hem. terwijl hü leerde,
de overpriesters en de ouderlingen des
volks, zeggende t • Door wat uiagt doet
git deze dingen ? en wie heeft D deze mftgt
gegeven ?
24  En Jezus, antwoordende, zeide tot
hen: Ikzalu ook een woord vragen,het-
welk, indien gij mü zult zeggen, zoo zal
Ik u ook xeggen. door wat magtikdeze
dinren doe.
2.ï De doop van Johannes, van waar
was die! alt den hemel? ofuitdemen-
acheu? Kn zyoverleiden bij zich zelvecin
zeiden : Indien wij zeggen : Uit den
hemel ; zoo zal hij ons teneni Waarom
h»bt gij hem dan niet geloofd ?
2ti Kn indien wij zeggeu i Uit deinen*
nchen ; zoo vreezen wij de scharen ; pVISt
zij houden allen Johannes vooreen*pro-
feet.
l M«t. 17 at.
,. Sfatt. 7 :7.
Mnrk. 11:14.
I.uk. 11:9.
J.ih. lt 13.
1*121.
.lakoh. 1 i 5.
1 Joh. 3.B.
-ocr page 652-
UATTBÉVa CC.
.7 Kn zij. Jezus antwoordende, zeiden:
Wij »vtr!,l,Kr,:r\'. En hn zeide tot hen:
Zoo zrg ik u ook niet. door wat uiagt
| ik dit doe.
2S Maar wnt dunkt 11 ? Ken mensrh had
twee zonen, en gaande tot den eerste.
zeiden 1 Zoon! ga heen. werk heden in
wijnen wvjngaard.
211 Doch hij antwoordde en zeide : Ik
wil niet; en daarna berouw hebbende.
ging hij heen.
I .\'e* En Kaande tot den tweede, zeide
1 desgeliiks. en deze antwoordde en zeide :
\', Ik n, heer) en bij ging niet.
j .\'1; Wie van deze twee beeft den wil des
; vaders gedaan ? Zij zeiden tot hem 1 De
. eerste. Jezus zeiile tot hen : Voorwaar ik
j zeg u. dat de tollenaar* en de hoeren u
voorgaan in het koningrijk God».
- 32 r Want JohanneM is tot u gekomen
i in d« n wc-g der geregtigheid. en gij hebt
hem niet geloofd ; maar de tollenaars en
I hoeren hebben hem geloofd; doch gij,
! zitlkn ziende, hebt daarna geen berouw
gehad, om hem te gelooven.
B Hoort eene andere gelijkenis. • Kr
was een heer des huues.dieeenen wijn-
gaard plantte, en zette eenen tuin
daarom, en proef renen wijnperabak
daarin, en bouwde eenen toren, en ver-
huurde dien den landlieden, en reisde
buiten "êlmtdM.
34  To*>n mi de tijd der vruchten ge-
naakte, zond bij zijne dienstknechten
tot de landlieden, om zijne vruchten te
ontvangen.
\'M> Kn de landlieden, nemende zijne
dienstknechten, hebban den eenen ge-
slagen, en den anderen gedood, en den
dertien \' gesteenigd.
3l> Wederom zomi hü andere dienst*
knechten, meer in yrtal dan de eersten,
en zij deden bun desgelijks.
37 Kn ten hiatste zond bij tot hen
zijnen zoon. zeggende: Zij zullen mijnen
zoon ontzien.
35  Maardeliindlieden.d\'n zoon ziende,
zeiden onder eikander : " Deze is d- erfge-
naam, pkoint. laat ons hem doodeu. en
zijne erfenis na.t im» bt-houden.
3\'J Kn hem nemende, wierpen zij Ae»i
uit, buiten den wijngaard, en doodden
kern.
40  Wanneer dan de beer des wijngaard»
komen zul, wat zal hij dien landlieden
doen?
41  Zij zeiden tot hem : Ilij zal den kwa-
den eenen kwaden dood aandoen, en zal
den wijngaard aan andere landlieden
verhuren, die hem de vruchten op bare
tijden zullen geven.
42  Jezus zeide tot hen 1 Hebt gij
nooit gelezen in de Schriften : » De steen»
dien de bouwlieden verworpen hebben,
deze is geworden tol een hoofd des hoek*!;
van den Heere is dit geehied, en bet\' is
wonderiijk in onze oogen ?
43  Daarom zeg ik ulieden. * dat bet
koningrijk Gods van u zal weggenomen
worden, en een volk gegevtn.dat zijne
vruchten voortbrengt.
44  * En wie op mtttm steen vilt, d\'e
xal verpletterd worden; en «op wien hij
valt, dien zal hij vermorzelen.
i-> I l.n als de overpriestersen farizeén
deze zijne gel ijken ttlkfl hoorden, verston-
den zij, dat hij van hen sprik.
40 Kn zoekende hem te vangen, vrees-
den zij de scharen, dewijl deze hem biel-
den r voor een\' profeet.
HOOFDSTUK 22.
Dr gelijken!» VM rme lin.ilofl, tot welke ile
reratirrnn.«drn wstgiulsw tr komen, vs. 1 :
en ivaarom .i; I\' ii-ii in In nni plüat» irrnood
worden, N ; muit i welke ern zoiidrr l»rui-
tnl\'li-kleril jijtimttrinlr-, wordt uili\'rworpf n,
II. Christus antwoordt Op <le vraag ilrr Fa-
rinën en Herodlanan, of men den keizer
•rhattinc ma? erven, ttj en op de vraag
«Ier Saildutc-n as n \'„".ia rut r ,|p imiiw, die ze-
vrn rntnnrn had cehad. bewijzende teren hen
d« "[ .- ii i.\'i.- uit <le ,i ....lm. 23; verklaart
welke het tfroot-te r-rbod in ile wel it, 35;
en dat dr MaaaSaa nirt alleen Davidi zoon,
maar ook inn Herrr in, 11.
EN Jezus, antwoordende, sprak tot hen
wederom door gelijkenissen, ieg-
gende :
0 n Het koningrijk der hemelen is ge*
lijk een* zeker koning, die zijnen zoon
eene bruiloft bereid bad ;
3  En zond zijue dienstknechten uit, om
de genooden ter bruiloft te roepen; en
zij wilden niet komen.
4   Wederom zond hii andere dienst-
knerhten uit. zeggende i Zegt den ge-
nooden : Ziet. ik heb mijn middagmaal
bereid, mijne ossen, en de gemeste beet\'
fe;i zijn geslagt.en alle dingen zijn gereed;
komt tot de bruiloft.
ft Maar zij, zulk* niet achtende, zijn
hf nengegaan, deze tot zijnen akker, gene
tot zijne koopmanschap.
ti En de anderen grepen tvjne dienat-
knechten. deden *tu smaadheid aan, en
doodden hen.
7 Als nu de koning dat boorde, werd
bij toornig, en zijne krijgsheiren zen-
dendt, heeft die doodslagers vernield, en
hunne stad in brand gesloken.
H Toen zeide hij tot zünedienstknech-
ten : De bruiloft is wel b\'reid. doch de
genooden waren het niet waardig.
y Daarom gaat op de uitgangen tier we-
gen, en zoo velen als gij er zult vinden,
roept ze tot de bruiloft.
In En dezehe dienstknechten, uit-
gaande op de wegen, vergaderden allen,
die zij vonden, beide kwaden en goeden ;
en de bruiloft werd vervuld met aan*
zittende guiten,
11   En als de konlngingegann was,om
de aanzittende gttttn |a overzien, zag hij
aldaar eeneo mensen,nietgekleed;if«[ie
met een bruiloftskleed;
12  hn zeide tot hrm : Vriend! hoe
zi.it gij hier ingekomen, geen bruilofts*
klectl i/H n heb ben il e ? Kn hu verstomde.
13  Toen zeide de koning tot de die-
naars : llindt ."\'h\' banden en voeten,
neemt hem weg, en werpt hem uit in
de buitenste duisternis : \'\'daar zal zijn
weening en knersing der tanden.
14  Wanr < velen zijn geroepen, maar
weinigen uitverkoren.
15  -! Tim :i gingen de firizern heen, en
hielden te zamen raad, hoe /ij hem ver-
strikken zouden in situe rede.
lt> En zij zonden uit lot hem hunne
discipelen, met tle herndianen, zeggende:
Meester! wij weten, dat gij waarachtig
zi.it, en den weg Gods in der waarheid
leert, en naar niemand vraagt : want gij
zid den persoon der menseben niet aan ;
17  Zeg ons dan i wat dunkt u? is het
geoorloofd, den keizer schatting te ge-
ven of niet ?
18  Maar Jezus, bekennende hunne
boosheid, zeide i
19  Gij geveinsden! wat verzoekt gij
mij? toont mii den schattingpenning.
Kn zij bragten hein een\' penning.
-\'i Kn hü zeide tot ben i Wiens is dit
beeld en het opschrift?
-! Zij zeiden lot hem : Des keizers.
Toen zeide hij lot hen : \'Geeft dan den
keizer dal «les keizers is, ec Gode dat
Gods is.
C2 En zii, dit hoorende,verwonderden
zicb, en hem verlatende, zijn zij weg-
gegaan.
23  f Te dien/elven dage kwamen tot
hem de sadduceen. die zeggen, dat er
geene opstanding is, en vraagden hem,
24  Zegge-ide : v Meester ! Muzen heeft
gezegd : Tndien iemand sterft, geene kin-
p». as
Hebr. 1 1
Gen. 17:11
P-. a : i
>latt. ;\',. :t
Joh. lT\'53
Matt. S 12.
13:41.1
2151.
2 VSO.\'
I.nk. 13 24.\'
Je..
Mark
J.nk.
Man.
Kciui
1 Pu
8 H
-\'- ir,
.11:10
n 17
. * II
\'.111
.2.6
rEv
Mat*
S li
y Je».
SS 5.
« Je».
Znen
Lak,
RIS
ia ?.
au*
n Dan.
2 31.
b Lak,
«U: 19.
r Lak.
T 1«.
Mark. 12 IS
I.uk. 8>l "
Hand. S3.8.
-ocr page 653-
MATTHlit\'S 23.
deren hebbende, zoo zal iiin broeder des-
telfs Trouw trouwen, en zijnen broeder
zaa-1 verwekken.
25  Nu waren er bij ons zeven broeders ;
en de eerste, eene frouv getrouwd heb-
bende, stierf; en dewijl lii:, geen zaad
bad, zoo liet hij zyne vrouw voor zijnen
broeder.
26  Desgelijks ook <ie tweede, en de
derde, tot den zevende toe.
57 Ten laatste na allen, is ook de vrouw
gestorven.
28   In de opstanding dan, wiens vrouw
zal zij weien van die zeven? want in
nebben ze alhn gehad.
29  Maar Jezus antwoordde en zeide tot
hen i Ui\' dwaalt, niet wetende de Schrif-
tt-n, nocli dr kracht Gods.
Si» Want in de opstanding nemen zij
niet ten huwelijk, noch worden ten hu-
weiijk uitgegeven; \'\' maar zij zijn als
engelen Gods in den hemel.
31  Ku wat aangaat de opstanding der
dooden, hebt gij niet gelezen hetgeen
van God tot ulieden gesproken is. dis
daar zegt i
32  • Ik ben de God Abrahams, en de
Goi I iaks,en de God Jakoh* ! Gol is niet
een God der dooden, maar der levenden.
33  En dpscharen,rfif hoorende, * wer-
den verslagen over zijne leer.
34  \' En de farizeën,gehoord hebbende,
dat hu den sadduceen den mond gestopt
had, zijn te zam»n byeenvergaderd.
\',ih m En een nit hen,ii_r"«i>een wetge-
leerde, heeft gevraagd, hem verzoekende,
en tergende :
3r> Meester! welk is het groot gebod
in de wet?
37  En Jezus zeide tot hem: "Gij zult
liefhebben den Heere, uwen God, met
geheel uw hart, en niet geheel uwe ziel,
en met geheel uw verstand.
38  Hit is het eerste en het groote gebod.
3\'J En het tweede, aan dit g-dijk, is :
<> Gij zult uwen naaste liefhebben als
u zeiven.
:\' Aan deze twee geboden hangt de
gansche wet en de profeten.
41   /• Als nu de farizeén iamenverga-
derd waren, vraagde hen Je^us,
42  En zeide : Wat dunkt u van den
Christus? wiens zoon is hij? Zij zeiden
tot hem : Dftvtdl zo-m.
43  Hij zei ie tot hen: Hoe noemt hem
dan Üavid, in dm Geest, ffptM Heere ?
zeggende :
44  <i De 11-iT" heeft g< zegd tot luijti\'-n
Heere : Zit aan mnoe regterAoarf, totdat
Ik uwe vijanden zal gezet hebben tot eene
voetbank uwer voeten.
4ó Indien hem dan David noemt xijaen
Heere, hoe is hÜ zijn toon?
48 En niemand kon hem een woord
antwoorden; noch iemand durfde hem
van dien dag aan Ittê meer vragen.
HOOFDSTUK 23.
Chri»tu» vermaant rtjne toehoor tier*. dat tij.
hetgeen de Sclirifipeli-enlin rn Fan/e^n hun
leeren uil Moie*. «uilen volden . doih niet
hunne werken, V*. 1 | be.rhnjf\' deneher
ee»ein-dlieid en eerjrieiiirheid. 5. en ver-
ina.utt <lr lijnen, jir-h daarvan te warlilen
en na.lr nedrrii\'heid te «taan, *. vi\'ili.uili-t
achtman! het nee over ili- Fnriiei\'ii en S. hrii"l-
i-i i • s i\' \'i om varscliaidffM booshedtn, al» :
dat zij den hemel llotCM voor de nirn^i heil,
13 . d» liuiien der weduwen opalen. H. k»ade
jod<nirenooN n mankten, IS: verkeerdelijk
leerden «weren hij dim tempel, her a\'.laar en
den hemel. 16 ; kleine dinifen ver:i>nden en
het iwaar»te der wet nalieten. 23 ; dat z.;
li-l liuilen«te reinigden en niet hel hart. 2"..
den witïepleï-tenlen era ven irelijk lijnde, 17;
dat li, de sraven der oude piofeteti op\'»ou«-
dtr. en di\' niriiive profeten ïorhten te doo-
den, 21 Ktanift over di- hnnliifkkiirheid van
da stad Jerotatem en vooraegt luren onder-
laag, 3".
TOEN sprak Jezus tot de scharen en
tot zijne discipelen,
2  Zeggende : « De schriftgeleerden en
de farizeén zijn gezeten op den stoel
vah Mozes;
         
3  I Daarom, al wal zij u zeggen, dat gij
houden zult, houdt ilat en doet het; maar
doet niet naar hunne werken : < want zij
zeggen het, en doen het niet.
4  d Want zü binden lasten, die zwaar
zijn en kwalijk om te dragen, en leggen
ie op de schouderen der mensenen ; maar
zij willen die met hunnen vinger niet
verroeren.
5  En al hunne werken doen zij, • om ,
van de mensehen gezien te worden : want
lij maken / hunne gedenkcedels breed,
en maken de zoomen van hunne kleedt>>
ren groot,
t\'. Ku tij beminnen de vooraanzltting
in de maaltijden, en de voorgestoelten
in de s\\ nagogen .
7  Ook de begroetingen opdemarkten,
en van de mensehen \'- genaamd te wor-
den. Rabbi, Rabbi!
8  Docb gij zult niet Rabbi genaamd
worden : want ffm is uw Meester, nnme-
Hik Christus; en gij ztjt allen broeders.
\'J En gij zult niemand uwen vader noe-
men op de aarde : \'• want fi \'-o is uw Va
der, namelijk die in de hemelen is.
10  Noch zult gij meesters genoemd
worden : want eVn is uw Meester. na-
meiiik
Christus.
11   - Maar de meeste van u zal uw
dienaar zijn.
12  \' En wie tich zelven verhoogen zal,
ih f zal vernederd worden ; en wie zich
zelven zal vernederen, rfie zal verhoogd
worden.
13  w Maar wee u, gii schriftgeleerden
en farildill, gij geveinsden! want g\\j
sluit het koningrijk der hemelen voorde
mensehen, overmits gij iamr niet ingaat,
noch degenen, die ingaan zouden, laat
ingaan.
14  « Wee n, gi,i schriftgeleerden en
farizeêa. gij geveinsden 1 want gij eet de
huizen der weduwen op, en 4 il onder
den schijn van lang te bidden; daarom
lult gij te zwaariier oordeel ontvangen,
Ib Wee u, gij schriftgeleerden en fari-
zeiin, gil geveinsden! want gü omreist
zee en land, om eenen Jodengenoot te
maken ; en als hQ het geworden is, zoo
maakt gij hem een kind der helle, twee-
maal meer dan gij tijt,
16  Wee u, gij blinde leiisliedent die
zegt : Zoo wie gezworen tal hebben bij
den tempel, dat is niets ; maar zoo wie
gezworen zal hebben bij het goud des
tempels,.die is schuldig.
17  Gü dwazen en blind\'n! want welk
is meerder? het goud, of de tempel, die
het guud heiligt ?
15  En zoo wie gezworen zal hebben bij
bet altaar, -i.it is niets; manr zoo wie
gezworen zal hebben b\'j de gave, die
daarop is, die is schuldig.
1\'.\' Gij dwazen en blindm! want wat
is meerder de gave, of » het altaar, dat
de gave heiligt?
20  Daarom wie tweert bij het altaar,
die zweert by hetzelve, en bü al wat
daarop is.
21  /\'En wie zweert bij den tempel, die
zweert bij denzelven, en bij Dien, die
daarin woont.
22  i En wie tweert hij den hemel.die
zweert bij den troon Gods, en bij Dien,
di» daarop lit.
23  » Wee u, gij schriftgeleerden en fa-
rizeön, gü geveinsden! want ,-ii vertient
ilemunte, en de dille, en den komijn,\'
en gü laat na het zwaarste der wet, na-
meltjk
het oordeel, en de barmhartigheid,
en het geloof. \' Deze dingen moest men
doen en de andere niet nalaten.
b Peut. 17:19.
KM.
k. 11 «ft.
ad. 15 1*1.
Xart. 6:S.
fi ; P.
1111.
9 Mark. 11:88,
Lu k. 1
1
a Jakob.
Es. 3 6
Matt. 7:29.
1 Mark. 11 «ft.
* Luk. 10 H
k Matt.2.
t Job 22 29.
S,,r. 2.\' 23.
Luk. II II.
18 U.
Jakoh. t «,
1 Fetr. 5 i
il.uk. 1151.
lfcll.
W.B.
Luk.
1H27.
I«f
19 IS.
Hul
IJ 31.
15 9.
Gal.
\' \\i
Eta.
5 :ï.
ITue*.* 9
Jakoi
.2.8.
Mark
11:15.
Luk.
*O.U.
Mark. 12 W.
i.uk *»»:.
1» Tim. 3 fi.
Ttt. 1:11.
ï P». mi.
Hand. 2 St
ICor. 15 2"..
Ilel.r. 1 \'3
LU 11.
B. T, 33.
66 1..
. 5.31.
1 Sain. U 2*.
Hou. 6 6.
Miek* 6 8.
-ocr page 654-
MATTBKl 8 24.
J.o.H.33.1 24 Uo blinde leidsliedm, die de ning
I nitiij*t, en den ketnel doorzwelgtl
25 « Wee u»gij schriftgeleerden e» fari-
"J- zeen, iry gei • iusdi n ! want gü reinigt het
buitenste des drinkbekers in dr» scln>-
men bij hem, om hem de gebouwen dee
tempels te toonen.
5   tn Jezus zeide tot hen : Ziet gij niet
al deze dingen \'f Voorwaar zeg ik : • hier
zal niet .-,i steen op den auiteren steen
gelaten worden, die niet afgebroken zal
worden,
3  • Kn als hij op dm Olijfberg gezeten
was. gingen de discipelen tot hem alleen,
I zeggende:\'\' Zeg ons. wanneer zullen dele
i diugen lijn? en welk :al het teeken \'rij*
van uwe toekomst en van de voleinding
der wereld?
4  En Jezus, antwoordende, zeide tot
hen : \' Ziet toe. dat u niemand verleide.
\'j /Want velen zullen komen onder
mijnen naam, leggende : Ik ben de Chris-
tus; en zij tullen velen verleiden.
6   Kn gij zult hooren van oorlogen, en
geruebten van oorlogen; ziet toe,wordt
niet verschrikt: want al dV dingen moe-
ten geschieden, maar nog is htt einde
niet.
7  j) Want het eene volk zal ti-icen het
Maden volk opstaan,en het renr koning-
rijk trgen bet amiere koningrijk; ea
er zulltn zijn houk:>-rHnoo\'len, en pestt-
lentien, en aardbevingen in verscheidene
plaatsen.
8  Dceh al die dingen rijm maar een
beginsel der smarten.
y " Alsdan zullen £ij u overleveien in
verdrukking, en zullen u doeden, en gtf
zult gehaat worden van alle volken, om
mijns naam* wil.
10  En dan zullen er velen geërgerd
worden, en zulltn elkander overleveren,
f ii elkander haten.
11   • En vele valsche profeten zullen
opstaan, en zullen er vtlen verleiden.
12  En * omdat de ongerigtigheid ver-
menigvuldigd /ril wordt n, zoo zal de
liefde van velen verkouden.
13  \' Maar wie volharden zal tot het
einde, die zal zalig worden.
14  En dit evangelie des koningrijks
zal in de geheele wereld gepredikt wor-
den, tot eene getuigenis allen volken ;
en dan zal het einde komen.
15  \'» Wanneer gy dan zult zien den
gruwel der verwoesting, waarvan ge-
sproken is door " Daniël, den profeet,
staande in de heilige plaats; (die het
leest, die merke daarop !i
16  Dat alsdan, die in Judéa zijn, vli--
den op de bergen.
17  Die op bet dak is, kome niet af,
om iets uit zijn huis weg te nemen;
is En die op den akker is. keere niet
weder terug, om zyne kleederen weg te
nemen.
10 Maar wee de bevruchte en de zo-
gende rrumren in die dagen !
20  Doch bidt, dat uwe vlugt niet ge-
ichiede des winters, noch «op eenen
sabbat.
21  /\'Want alsdan zal groote verdrnk-
king wezen, hoedanige niet is geweest,
van het begin der wereld tot nu toe,
en ook niet zyn zal.
22  En zoo die dagen niet verkort wer-
den, geen vleesch zou behouden worden;
maar cm der uitverkorenen wil zulten
die dagen verkort worden.
23  Alsdan, zoo iemand tot ulieden zal
zeggen : Ziet, ? hier is de Christus, of
dacr, gelooft het niet.
24  \'•Want er zullen valsche Christussen
en valsche profeten opstaan, en zullen
groote teekenen en wonderneden doen,
alzoo dat zij |indi<n het ïnogeliikware\'
ook de uitverkorenen zouden verleiden.
2.\'i Ziet, ik beh het u voorzegd t
-\'. • Zoo /i.i dan tot u zi.Uen zeggen:
Zirt, hu is in de woestijn; gaat niet
uit : Ziet, hij m in de binnenkameren;
gelooft het niet.
27 Want gelijk de bliksem uitgaat van
1 Kon. »:7,«.
Miehn 8; 12,
i.nk. 19:44.
tels, maar van binnei
zijn ai.) voi vun
loof en onmatigheid.
ïd lui blinde farizeér\' ninig eerM •
wat binnen in den drinkbeker en den
schotel ia, opdat ook het buitenste der-
zelve rein worde.
27 Wee u, gü schriftgeleerden ea fari-
o Hand. S3:S. ieen, gij geveinsden I want gij tijl " den
wttgepleltterden graven gelijk, die van
buiten wel schoon schijnen, niaAr van
binnen zijn - n vo! doudsbeenderen en
alle onreinighcid.
2S Alzoo ook schijnt gij wel den nien-
scbeu van buiten regtvnardijr,waarvan
binnen zijt gij vol geveinsdheid en on-
geregtigheid.
29 \' W\'eeu,gü schriftgeleerden en fnri-
zeen, gij geveinsden ! want gij bouwt de
graven der profeten op, en Versiert de
graftiekcncn der regtvaardigen;
3d En zegt:lndieu «i. inde tijden on-
zer vadereu wartn punt, wij zouden
uiet ben geene genu-enacbap gehad heb-
ben aan het bloed der proleten.
31 Aldus getuigt gij tegen it zelven,
" dat gij kinderen zi.it dergenen, die de
profettu gedood hebben.
3" (JU dan ook, vervult de mate uwer
vaderen !
33 \' tii.i slangen, gy\' adderengebrotd-
sels I hoe MHMtt gü de helsche verdoe-
menis untvlieden .\'
I Hand. 1 i 6.
rot. si*.
fTaM.1 3.
1 Joh. 1: 1.
Jer.
Joh,
14 14.
23 2.\'..
.\'i i:.
Mr.tt
\'.0;1T.
Luk.
21 M
:a.
lok.
is m.
16 K
0|.en>>.2 !tl.
)u"
l<
.f.
i:i
{
\' 2
Han.
.12.
Matt
II
17
Ham
. :>
M.
3-1 " Daarom ziet, \'• ik zende tot u pro-
t\'i\'ti n, en .vu/t ii, en schriftgeleerden, en.
uit dezelve zult gij tmntmigtm doodenen
kruisigen, en êummigt-H uit dezelve zult
c gy geeselen in uwr 13 nagogen,en zult
hen vervolgen van itM tot stad.
3 > Opdat Mi. u fcoiiie al het regtvaardige
bloed, dat vergoten is op de aarde, d van
bet blo* d des regt vaardigen* Abels af,
>Iatt. in Ti.
Mark. 13:13.
Luk. 11:1».
«Ipenb. 2 . 7.
lot op r bet bloed van Zachm ia, den zoon
van Bachar.a, weikeu gi) gedood hebt
tusschen den tempel en Let altaar.
36  Voorwaar zeg ik u : aldczedingen
tullen komen over dit geslacht.
37  \'Jeruzalem, Jeruzalem ! gij die de
profeten doodt, en o steenigr, die tot u
3 Mmt. 21 S5, gezonden zijn ! \'• hoe menigmaal heb ik
uwe kinderen willen b:jetnvergaderen,
gelijkerwüs eene hen hare kiekens bij -
emvergadeit onder de vleugelen ;tngtj-
lieden hebt niet gewild
38  • Ziet, uw huU wordt n woest ge-
laten.
3\'J Want ik zeg u : gij zult mij van nu
aan niet zien, totdat gij zeggen zult :
\'\'Gezegend ij hij, die komt in den naam
des Heeren 1
HOOFDSTUK 24.
i"hrï»! u• IWatMWt de vrrnomün» des tempel*
Mi der stad) Jeruzalem, vrrhalende de i».i-
ri\'/heden en leekenen, ilie vnor en hij de-
IMVfl souden HMCfeiedén, VS. 1. WijM aan
profetie, van Daniël, betreffende deze ver»
mint II», en vrrmaanl OW dek lot eene
lt*Mtlfe viuiji ie bereiden, \'<n einde daten
prooien jammer te mmÊMtÊm, 1"\'. Waaneknwt
legen de verleiding iler valwhe • Lri»:u"en
en valstac prnfeien. Tl. Profeteert verder
\\an hrl einde der wereld en rw zijne l:i.il»te
kom»l ten oordeel, welker heerlijkheid en
zekrrlieid hij lieirliriilt, nnmvijreiidr <te tee-
kenen. ilie ontrent deselve tonden geachte»
den, 29; doch dal die daif en lire niemand
dan nlleeu God hekni 1 b, M. Vergelijkt de
tijden dezer konast lui de lijden rM No.irli
voor ilrn lomlvlord. \'i7. Vermaant lui <v»ken
door eene irelijkeni*, /»»> van eenen knfana»
der, die wnaki Iepen de kom»; van een1 dief,
\\\'1 al» v.in r in en trounen en houren <!ien*i-
kneeht. «.
n Mwk. ïs.i. T7N n Jezus giDg uit en vertrok van
Luk. z: 1,1 Ij den tempel. en zyne discipelen kwa-
• Hand. lilt,
,D*n. 11:
i
-ocr page 655-
MATTHLlS 25,
51 En zal hem afscheiden, en zijn deel
zetten met de geveinsden; * daar zal
weening ztin en kn*rsing der tanden.
HOOFDSTl\'K SS.
Door de relgkeaJt rao rgf wqm rn »ijf i1w»ie
het Dosten, i \'i «chi;nt tot het westen,
«l/oo zal ook de toekomstvan den Zoon
des mi \'.. :ht ,i wezen.
CS l Want dwaar bet rtoode ligcbaam
zat .:\\)n, daar zullen de arenden verga-
derd worden.
Ü En » terstond r.n de verdrukking
dier dagen, zal de zon verduisterd wor-
den. en de maao zal haar srhijnsd niet
Epven, en de eterren zullen van den
emel vallen, en de krachten der he:ue-
len zullen bewogen worden.
30  r Fn altdni\' znl in den hemel ver-
schijnen het t.\'ekeii van den Zoon des
mensehen ; en dan \'tillen al de geslach-
tf n der aarde " weenen, <-n zullen den
Zoon de» n.i nschi n zien, komende op
de wolk«n dn» hemels, met groote kracht
en heerlijkheid.
31    En tui zal mjih\' enzelen uitzenden
met i eene baiuin vnn grcot _-- luid, en
i\\) zullen zijne uitverkorenen bijeenver-
gaderen uit de vier winden, van Art eeae
uiterste der hemelen tot het nadert
uiterste di-rzelve.
32  "En leerl van den vügeboom deze
gelüken:*: wanmrr zijn tak nu teeder
wordt, en de bladeren uitspruiten, zoo
weet gij, dat de zoiuer nabij is.
33  Alzoo ook giilieden, wanneer gy .:\'•
de/e dingen zult zien, zoo weet, dat
Art nab|i is, voor de deur.
34  Voorwaar ik ze* u i dit geslacht
zal geenszins voorbygaan, totdat al deze
dingen zullen geschied zijn.
35  i De benifl en de aarde zullen voor-
biigaan, maar myne woorden zullen
feenielm voorbijgaan.
3fi \'• Joch van dien dag en «re weet
Diemand, ook niet de engelen der he-
uoelen, dan mün Vader alleen.
37 \'• En g.-lijk de dagen van >oach
«oren. alzoo zal ook ~yn de toekomst
van dep Zoon des menscten.
3S Want gelijk zij waren in de dagen
voor den zondvloed, etende en drinkende,
trouwende en ten huwelijk uitgevende,
< tot den dag toe, in welken Noach in
de ark jing;
39   En b\'kenden het niet, totdat de
zondvloed kwam. ui hen ailen wegnam :
alzoo 7.al ook zijn de toekomst van den
Zoon drs inenscben.
40   •\' Alsdan zullen er twee op den
akker zijn, de een zal aangenomen, en
de ander zal verlaten worden.
41   Er zullen twee vrmamm malen in
den molen, de eene zal aangenomen, en
de andere ;al verlaten word*n.
42  \' Waakt dan, want gij wm niet,
in welke ure uw Hoera komen zal.
43  / Maar weet dit, dat zoo de heer
dea huizes geweten had, in welke nacht-
wake de dief komen zou, hij zou gewaakt
hebben, en zou zün huis niet hebben
laten doorgraven.
44   Daarom zijt ook gij bereid, want
in welke i.re gij het niet meent, zal de
Zoon des menseben komen.
45  nWie is dan de getrouwe en voor-
zigtige dienstknecht, den wel ken zijn
heer over zijne dienstboden gesteld
heeft, om hunlieden /.na voedsel te
gevi n ter regter tijd ?
4>> Zalig is die dienstknecht, welken zijn
heer, komende, zal vinden alzoo doende.
47 Voorwaar, ik ?eg u, dat hij hem
zal z*tten over al zijne goederen.
4S Maar zoo die kwade dienstknecht
In zijn hart zou zeggen : Mijn heer
vertoeft te komen;
4ü En zou beginnen :>jne mededienst-
knechtcn lo slaan, en te eten en te
drinken net de dronkaards:
51» Zoo zal de heer van dezen dienst-
kneebt komen ten dage, in welken hij
hem niet verwacht, en ter ure, die hij
niet weet;
\\ Mort. « W.
.....II
rhri-t
tot
i 10.
• Jet,
rake* tr-srn i-<ue kooHt, ra, t: en door ilr
^rliiken;» d-r ttirn-\'ltni-l.tm. .lir eik hunne
t.ilenten van ilrn He*rt> bidden ontianffrit,
OM doanwdc i*in*t te doen. 1\'ni.wni bn ;
tot svtroime lw^i«irnT .Ier raven itrwir (lo,! ,
.•wn een iMrr gMfrraa. U. Il.i-ini™ t»e«ehriift \'
hij i\'jtie l«st-te kom*t len oordeel, hoe hij [
alsdan ïime -i-|i.ii«-n -*n \'te bokken »i hei- ;
ilen er over boidoa vonni» *|ireken en uit- :
voerea i*l. 31.
ALSDAN znl het koningrijk der he- ,
melen geluk zijn aan tien maagden,
welke hare lampen namen en gingen uit,
. den bruidegom te geinoet.
: 1 En vijf van baar waren wijzen, en
i vijf waren dwazen.
3  Die dwaas learen* hare lampen ne- :
mende, namen geeue olie met sich.
4  Maar de s ti :• n namen olie in hare \'
vaten, met hare latn^ten.
5  Als na de bruidegom vertoefde. wer-
, den eü allen sluimerig, en vielen in «laap.
| (> En ter middernacht geschiedde een
\' geroep: Ziet, de brtiide/om komt, gaat ;
I uit hem te gemoet I
7 Toen stonden al die maagden op, en \'
, bereidden hare lampen.
^ En d* dwazen Z\'iden tot dewy-
j zen : Geeft ons van uwe olie, want onze \'
lampen gaan uit.
\'J Doch de wijzen antwoordden, zeg* ,
I gende : Orrnazhis. opdat er misschien j
; voor ons en voor u niet genoeg zij ; \'
maar gaat liever tot de verkoupers, en
- koopt voor u /elven.
10  Als lij nu heengingen om te koopen,
1 kwam de or.iidegom ; en die gereed ;e«-
ren, gingen met hem in tot de bruiloft,
en d* deur w«rd gesloten.
11  Daarna kwamen ook de andere mftag-
dcn,zegg,nd e: Il eer e. heere, doe ons open\'
IS En bij, antwoordende, zeide*. Voor-
waar z»g ïk u, ik "ken u niet.
IS \'Zoo waakt dan, want jtij weet den
dag niet. noch de ure, in dewelke de
Zoon des menschen komen zal.
.4 f Want htt is gtlijk een inensch,
die buiten \'s land*, reizende, zijne dieust-
knechteu riep, en gat\'hun zijne goederen
ov»r.
15 En den eenen gaf hij vü:* talenten.
fn den anderen twee. en den derden
een, een\' iegelijk naar zijn vermogen.
en verreisde terstond.
10 Die nu de vijf talenten ontvangen
had, ging heen en handelde daarmede,
en won andere> vijf talenten.
17 Desgelijks ook die de twe* oafra».
ge.i hal, die wow ook andere twee.
IS Maar. die het eene ontvangen ba.d,
ging heen en groef in de aarde, en ver-
becgdf bet geld zijns heeren.
19 En na eenen langen tijd kwam de
heer van dezelve dienstknechten, en
hield rekening me*, hen.
ÏO En die de vijf talenten ontvangen
had, kwam en hragr tot hem andere vyf
talenten, zeggende: Heere! vüf talenten
h*bt K\\t mij gereven ; zie, andere vüf te-
lenten heb ik hoven dezelve gewonnen.
21   L\'n zijn heer zeide tot hem: Wel,
| g;j goede en getrouwe dienstkn*cht I é i
i over weinig zijt gü getrouw geweest,
: over veel zal ik u zetten; ga in. in de
vreugde uws heeren.
22  En die de twee talenten ontvanren
\' had. kwam ook tot hem en zeide i
| Heer! twee talenten hebt gü «Ö ••"
1 geven; zie, twee andere talenten heb ik j
I boven detelve gewonnen.
23  Zijn heer zeide tot hem i Wel, gij
I goede en getrouwe dienstknecht! over
Eaer.
Jwl 3 31
3.1 I,
Mark. 13 »,
Luk. 21 IS,
r I>»n. 7 10,
M»ik. 13 M.
MM.
21 ff,
r Op~b
L.ik. 17 26.
I Petr. 3 10,
S Petr. 2 S.
Lak. 13 23.
Shtt.SMt.
Mmi
K \'3
\\l irk
13.33
Luk.
12 f >
21 3fi
Ld.
IS -n
M C- \' 2
ÏPmi
. 3 lil
Oprnb. 3 3
IC IV
9
Mntt
S". UI.
12 -2.
-ocr page 656-
MATTHÉl\'SM.
I weinig ziit gij getrouw geweest, over
: veel zal ik u letten; gain,indevreugde
| uws heeren.
24 Maar die het epne talent ontvangen
; had. kwam ook en zeide i lieer ! ik kende
I u, dat gij ten hard mensch ziit, maai-
j jende, waar gij niet gezaaid hebt. en
; vergaderende van daar, iraar gü niet
gestrooid hebt;
i 25 En bevreesd zijnde, ben ik heen-
I gegaan, en heb uw talent verborgen in
de aarde: zie, gij hebt het uwe.
2<i Maar zijn heer, antwoordende, zeidp
tot hem : GÜ booze en lnije dienstknecht!
gij wist, dat ik maatje, waar iknietge-
zaaid heb, en van daar vergadere, waar
ik niet gestrooid heb.
27  Zoo morst gij dan mijn geld den
wisselaren gedaan hebban, en ik, ko-
mende, zou bet mijne wedergenomen
hebben met woeker.
28  Neemt dan van hem het talent weg,
en geeft het dengenen, die de tien ta-
lenteu heeft.
?\'.\' <-Want een iegelijk, die heeft, dim
zal gegeven worden, en iiii zalovervloe-
dig hebben; maar van dengenen, die
niet heefi, van dien zal genomen wor-
dcn, ook dat hij heeft.
Su En werpt den onnutten dienstknecht
uit in de buitensteduisternis:/daar zal
weening zijn en knersing der tanden.
31 \'i En wanneerdr Zoon de* mensehen
komen zal in zijne heerlijkheid, en al de
heilige engelen niet hem, dan zal hii zit-
ten op den \'• troon zijner heerlijkheid.
33 En voor hem zullen al de volken
vergaderd worden, 1 en hij zal ze van
\'Ikand<r scheiden, gelijk de herder de
schapen van de bokken schpidt.
33  En hij zal de schapen tot zijne reg-
terAa/.rf zetten, maar de bokken tot zijne
iinkerA(/«i/.
34  Alsdan zal de koning zeggen tot de-
genen, die tot zijne regter/^/c/ eva :
Komt, g\'j gezegenden mijns Vaders!
beërft dat koningrijk, * hetwelk u be-
reïd is van de grondlegging der wereld.
3-i \'Want ik ben hongerig geweest,
fn gij hebt ïnü te eten gegeven ; ik ben
dorstig geweest, en gij hebUnij tedrin-
ken gegeven; \'" ik was een vreemdeling,
en gü hebt mij geherbergd;
86 JA: wat " naakt, en gij hebt mij
gekleed; ik ben krank geveest, en gij
hebt mij bezocht; ik wa% " in de ge-
vangenis, en gij zijt tot mij gekomen.
37 Dan zullen de regivaardigen hem
antwoorden, zeggende: Heere! wanneer
hebben wij u hongerig gezien, en ge*pij- I
zigd ? of dorstig, en te drinken gegeven ? j
W En wanneer hebben wij u een\'
vreemleling gezien, en geherbergd? of
naakt, en gekleed?
39 En wanneer hebben wij u krank \'
gezien, of in de gevangenis, en zijn tot |
u gekomen ?
ii En de Koning zal antwoorden en \'
tot hen zeggen : Voorwaar zeg ik u : j
vi.o/ zoo veel gü dit een\' van deze |
miine ?ninste broeders gedaan hebt, zoo |
hebt gü dat mij gedaan.
•11 Dan zal bQ zeggen ook tot degenen,
die ter linker/w/td zijn: : (i-uu weg van ,
mü« gü vervloekten! in het \'eeuwige j
vuur, hetwelk den duivel en zijnen en- ;
gelen bereid is.
42  Want ik ben hongerig geweest, pd ;
gij hebt mij niet tee\'pn gegeven ;ik ben !
dorstig geweest, en j;ij hebt mij niet te
drinken gegeven;
43  Ik was een vreemdeling.en gi) hebt
mii niet geherbergd; naakt, en gü hebt
mij niet gekleed ; krank, en in de ge-
vangenis, tn gy hebt mü niet bezocht. ;
44  Dan zullen ook deze heni antwoor- ]
den, zeggende: Heere! wanneer hebben
•*ii n honireriif gezien, nf dorstig, if een\' I
vreemdeling, of naakt, of krank, of in I •
de gevangenis, en hebben u niet gediend?
ij Dan zal hij hun antwoorden en
leggen : Voorwaar zeg ik n : « voor «
zoo veel gü \'\'\'\' pen\' van deze minsten
niet gedaan hebt, zoo hebt gij het mt",
ook niet gedaan.
4r> En deze zullen gaan in de eeuwige
i\'iin ; maar de regtvaardigen in het
eeuwige leven.
HOOFDSTUK 2Ü.
Christus voorzegt wederom ïijnen dood, VS, Ij
over welken de oversten ilrr .loileti btraad*
lllgm, 3. Wordt Ie Bethanlë door een* vrouw
gezalfd, tl: welke daad hij verantwoordt en
prijst, 1». Judas verkoopt Christus, 14, Chrls-
tu« laat het jia»oha lierriden, eel hetzelve
met ziine discipelen en voortent het ver-
rand door Juristt. 17. In-tellin» van het
avondmaal, 2o. Christus vooraegt zijnen di»-
riuelen hun
nCbri
lijdei
i benauwdheid en sterk bid-
aant fijne di-cipelen, die pla-
nl waken en bidden. 36 . wordt
iNiii, ia is
Mark V *V
Luk. S 1»
rrad"» met eenen kus en van
de Joden gevangen. 17. bestraft Pet run, die
de» overprieaten dienstknecht het oor sf-
houwt. ,\'ii ; wordt tot Kajafa* voor der. raad
gehrngt, -^7: door val«ehe getuinn aaage*
klaasd, 59: bekent dat hu de Christus is,
81, Wordt daarover als eea godslasteraar ver*
oordeeld en *made1iik mishandeld, 61 IV-
trui verloochent Chnitas, CO: komt tot ken-
ni» van zijnen val, welken hij beweent, 75. ,
EN het is geschied, als Jezus al deze
woorden geëindigd had, dat hu tot
zijne discipelen leldei
\'C " Gü weet, dat na twee duen het
pascha is, en de Zoon des menschenzal
overgeleverd worden, om gekruisigd te
worden.
3  \'Toen vergaderden de overpriesters,
en de schriftgeleerden, en de ouderlin-
gen des volks, in de zaal des hoogeprie-
-:it . die genaamd was Kajafas;
4  En beraadslaagden te zamen, dat zü
.lezns met listigheid vangen en dooden
zou 1 en.
5   Doch zij zeiden : Niet in het feest,
opdat er geen oproer worde onder het
volk.
(i Als nu Jezus ie ll.\'thanie was, ten
buixe van Simon, den melaatsche,
7 i\' Kwam tot hem efne vrouw, heb-
b\'ndp pene albasten Ih\'sch met zeer
kostelijke zalf, en gooi ze uit op /un
hoofd, daar hij aan tatrl zat.
S En ïijnp discipelen, dut ziende, na-
men het zeer kwalijk, zeggende : Waartoe
dit verlies ?
y Want deze zalf had kannen duur ver-
kocht, en de pemmhtfê* den armen gege-
ven worden.
li) Maar Jezus, zulks verstaande,zeide
tot hen : Waarom doet gij deze vrouw
moeite aan? want zii heeft een goed
werk aan mij gewrocht.
11   •\' Want de armen hebt gij altüd met
u, maar mij hebt gü niet altijd.
12  Want als zij deze zalf op mijn lig\'
chaam gegoten heeft, zoo heeft zij het
gedaan tot eene voorbêrtiding va» mijne ,
begrafenis.
13  Voorwaar zeg ik u : alwaar dit evan-
gplie gepredikt zal worden in degeheele
wereld, daar zal ook tot hare gedachtenis
gesproken worden van hetgeen / i; gedaan
heeft.
14  \' Toen ging een van de twaalven,
genaamd Judas Iskariot, tot de over*
priesters,
15  En zeide : Wat wilt gij mij geven,
en ik zal hem u overleveren ? Kn iij
nebben hem toegelegd /dertig zilveren \'
penningen.
l<i En van toen afzocht hij gelegenheid,
opdat hü hem overleveren mogt.
17 •! En op dpii eersten dan \'< der onge-
« Matt. ir, 87
Uftl
Mar).. H f>2
"iTaS
lTlie*-
2The.-.
Ojteid»
;. Matt. 1»;«S.
i Eift. 31 17.
Bfatt.lS.*»!
Mark
I.uk.
7:37
Joh.
11:2
1S:S
m Hol».
"fr*
-ocr page 657-
MATTHEÜS 26.
hevelde broode* kwamen de discipelen
tot Jezua. zeggende tot hem: V aar wilt
gi j, dat wij u bereiden het pascha te eten ?
IS En bij zeide : Gaat heen in de stad
tot ruik eenen, en zegt hem: De Meester
zegt : Miin tijd is naby, ik zal bij ii het
pascha houden tnet mijne discipelen.
19 En de discipelen deden, gelijk Jezns
hun he vol f ii had.en bereidden het pascha.
2U \' En als het avond geworden wal, zat
hii aan met de twaalven.
21   En toen zij aten, zeide hij : Voor-
waar ik zeg u, dat \' een van u mij zal
verraden.
22    En zij, zeer bedroefd geworden
zijnde, begon ern iegelijk van hen tut
hem te zeggen l Hen ik net, Heere ?
23  En hy, antwoordende, zeide: \'Die
de hand met m1 in den schotel indoopt,
die zal mii verraden.
24   De Koon de» menschen gaat wel
heen, celijk van hem geschreven is; maar
wee dien tuetiich. door welken de Zoon
des menschen verraden wordt l het ware
hem goed, zoo die niensch niet geboren
was geweest.
25   En Juda«, die hem verried, ant-
woorddeen zeide: Hen ik het, Rabbi \'t Hu
zeide tot hem : Gij hebt het gezegd.
2ó »« En als zij aten. nam Jezus het
brood, ec gezegend hebbende, brak hij
het, en gaf het den discipelen,en zeide*
Neemt, eet, dat is mijn ligchaam.
27 En hü nain den drinkbeker, en ge-
dankt hebbende, gaf hun dieft zeggende :
Drinkt allen daaruit.
89 Want dat is mijn bloed, " het bloed
des nieuwen tcstaments, hetwelk voor ve-
len vergotc-n wordt, tot vergeving der
zonden.
C\'.i En ik zeg u. dat ik van nu aan niet
zal drinken van deze vrucht d\'swijnatsks,
tot op dien dag, wanneer ik met u de-
zelve nieuw zal drinken in hpt koningrijk
müns Vaders.
30   •> En als zij den lofzang ge tongen
hadden, gingen zij uit naar den OlHf berg.
31  Toen zeide Jezus tot hen : Gijzult
allen aan mij geërgerd worden in dezen
nacht : want er is geschreven : r Ik zal
den herder alaau.cn de schapen der kudde
zullen verstrooid worden.
32  u Maar nadat ik zal opgestaan zyn,
zal ik u voorgaan naar (ïHlilé\'A.
33   Doch lVtriis, antwoordend*, zeide
tot I" in : \'\' Al werden zy ook allen aan u
geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd ;
worden.
3-1 Jezus zeide tot hem :« Voorwaar ik
zeg u, dat gij in dezen zei ven nacht, eerde
haan gekraaid zal hebben, mü driemaal
zult verloochenen.
35  Tetrus zeide tot hem : Al moest ik
ook met u sterven, zoo zal ik ugeenszinB
verloochenen! Desgelijks zeiden ook al de
discipelen.
36  I Toen ging Jezus m-t hen in eene
plaats genaamd Getb«éinanri, en zeide
tot de discipelen : Zit hier neder totdat ik
heenga, en nhlaar zal gebeden hebben.
37  En met zich nemende 1\'ttrus,en de
twee zonen van Zebedéus, begon hij
droevig en zeer beangst te worden.
88 " Toen zeide hij tot hen (Mijns llel
is geheel bedroefd tot den dood toe; blijft
hier, en waakt met mij.
3\'J En een weinig voortgegaan zijnde,
viel hü op ziin aangezigt, biddende en
zeggende : « Mi\'m Vader ! indien het mo-
geluk is, laat deze »- drinkbeker van mij
voorbijgaan ! « doch niet, gelijk ik wil,
. maar geiyk Gij wilt.
4 i En hü kwam tot de discipelen en
vond hen slapende, en zeide tot Petrus:
1 Kunt gij danni*>t >\'• -n uur met mü waken?
41 Waakt en bidt,opdat gÜnietin ver-
zoeking ku ii\' : v de geest is wel gewillig,
maar het vleesch is zwak.
42   Wederom ten tweede maal heen-
gaande, bad hij. zeggend»: Mijn Vader !
indien deze drinkbeker van mij niet voor-
bij kan gaan, tenzij dat ik bem drinke,
uw wil geschiede I
43   En komende bij hen, vond hij hen
wederom slapende : want hunne oogen
waren bezwaard.
44   En ben latende, ging hij wederom
heen, en bad ten derde maal, zeggende
dezelfde woorden.
;.> Toen kwam hü tot zijne discipelen,
en zeide tot hen : Slaapt na voort, en
rust : ziet.de ure is nabij gekomen, en de
Zoon des menschen wordtoverge leverd in
de handen der zondaren.
46  Staat op, laat ons gaan, ziet, hij is
nabij, die mij verraadt.
47   - En als hü nog sprak, ziet. Judas,
een van de twaalven, kwam,en met hem
eene grouie schare, mei zwaarden en
stokken, getornde* van de ovvrpriestera
en ouderlingen des volks.
45   En, die hem verried, had hun een
teeken gegeven, zeggende \\ Dien ik zal
kussen, dezelve it bet, grijpt hem.
4.i En terstond komende tut Ji-an, zeide
hü, : Weesgegroet, Rabbi I en hü » kuste .
bem.
50  Maar Jezus zeide tot hein : Vriend!
waartoe zyt «ij hier? Toen kwamen zij
toe, en sloegen de handen aan Jezus,en
grepen hem.
51    En ziet, een van degenen, die met
Jezus waren, de hand uitstekende, trok
zun zwa<ird uit, en slaande den dienst*
knecht ded hoogepriesters, hieuw zyn
oor af.
52  Torn zeide Jezus tot hem: Keer uw \'
zwaard weder in zijne plaats: \'<wantal- j
Mi, die het zwaard nemen, zullen door \\
het zwaard vergaan.
53  Of meent gij, dat ik oiünen Vader
nu niet kan bidden, en Hii zal mij meer !
dan twaalf legioenen engelen bijzetten?
51 Hoe zouden dan de < Schriften ver-
vuld worden, die zeijgtn, dat het alzoo
geschieden moet?
55   Ter zelver ure sprak Jezus tot de
scharen : Gij zyt uitgegaan als tegen
eenen moordenaar, met zwaarden en
stokken, om mij te vangen . dagelijks
zat ik bij u, leerende in den tempel, en
gij hebt mü niet gegrepen;
56  Doch dit alles is geschied,opdat de
Schriften der profeten zouden vervuld
worden d Toen vlagt ten al de discipelen,
hem verlatende.
57   \' Die nu Jezus gevangen hadden,
leidden hem been tot Kajafas, den boo-
gepriester, alwaar de schriftgeleerden en
ouderlingen vergaderd waren.
5S Ln Petrus volgde hem van verre tot
aan de taal des hoogepriesters. en bin-
nengegaan zijnde, zat hy b:j de dienaren,
om het einde te zien.
5\'J ƒ En de overpriesters, en deonder*
lingen, en degeheelegrooteraad zochten
valsche getuigenis tegen Jezus,opdat zy
hem doodfn inogten; en ~>onden niet,
6\'J En hoewel er vele valschc getuigen
toegekomen waren, zoo vonden zij toch
niet.
til Maar ten laatstekwamen twee val-
sche getuigen, en zeiden i Deze heeft ge-
zegd : n Ik kan den tempel Godsalbreken,
en in drie dagen denzelven opbouwen.
62   * En de hoogeprie-ter, opstaande,
zeide tot hem : Antwoordt gy niets ? wat
getuigen deze tegen u?
63  * Doch Jezus zweeg stil. Ea de hoo-
gepriester, antwoordende, zeide tot hem:
Ik bezweer u bij den lerenden God, dat
gy ons zegt, of gy zyt de t\'aristus, de
Zoon van God ?
61 JeZ\'is zeide tot hem i G;t heb: het
gezegd. * Doch ik zeg ulieden i van nu aan
zult gij zien den Z3on des menschen, zit-
, Mark. H 17
Lak. 22 It
Joh. 13 21
i Hand. 1 17
\'&££
sra
» Mark.lt 22
Lak. 22 \\>>.
ICur. 11 23,
o Mark.lt 26
Lak. 22 3-»
Jah. 18 1
i Zw-h
Job.
1S:7
16 32
g Mari..U2K
in:
r Luk.
21:33
fctl
: Mark.113!
Luk. 22 39.
Joh. 18 1
9 Joh.
i a
h Mark.lt 60
i Je*
Mm
BS.7
17:11
lt
k I-a. 110 l
I>an. 7 13
Matt. 16 27
IfclD
Lak. 22 M
llan.l : U
K.mi. It 10
IThrx.t 16
• Lak, 22 tl
v HattJO 22
23.
r Joh. « 38.
V Ga*, s 17
-ocr page 658-
MATTHÉÜS 37.
:.,.:•
J.o. H.33. | tende ter ttgtetkmnd der kracht Gods.
         I en komende op de wolken de» hemels.
65 Toen verscheurde de hoorepriester
zijne klcederen, zeggfnde: Hij heeft God
gelasterd, wat hebben wij nor getuigen
van noo:le? Slet, nu hebtgü zijueGod"*
lastering gehoord :
Cfi Wat dunkt ulieden? En zij,antwoor-
l I.ev. 2t 16. dende,zeiden: I Hij isdeudoods schuldig.
ti7 "i Toen spogen zij in zijn aangezigt,
mJr». 506. en sloegen hem met vuisten.
d5 » Kn anderen gaven hem kinnebak*
n Joh \\c> 10. slagen, leggende: » Profeteer ons, (J)iris-
Joh. 19. S. tus! wie is het. die u gelagen heeft?
i
                i           69 p En IVtrtta zat buiten in de zaal; en
i" Lu"- "»if\'*-i eene dienstmaagd kwam tot hem, zeg\'
1 m i .. t \' ffende : Gij waart ook met Jezus den Ga-
| j0l\' jgW Tü Maar hij loochende het voor allen,
oj\' zeggende : Ik weet niet, wat gij zegt.
71  En als hij naar de voorpoort uitging,
zeg hem eene andere dienst maayd, en
zeide tot degenen, die aldaar waren :
Deze was ook met Jezus den Nazaréner.
72  En hij loochende het wederom met
eenen eed, ttggtnd* : Ik ken den mensch
niet.
73  En een weinig daarna, die erston*
d*n, bijkomende, zeiden tot Petrus :
Waarlijk gij . ;it ook van die, want ook
uwe spraak maakt u openbaar.
7-1 Toen begon hij zicli te vervloeken,
! en te zweren : Ik ken den mensch niet.
i 75 En terstond kraaide de haan; en |\'e-
! trut werd indachtig het woord van Jezus,
\'ij Matt, 26 34. die lot hem gezegd had i o Eerde haan
, MArk.14.30. gekraaid zal hebben, zult gij mij driemaal
| Luk. 22 61. verloochenen. En naar buiten gaande,
; Joh. ts 38. weende hij bitterlijk.
.linatn nemende, zeiden t Het is niet ge-
oorloofd, dezelve in de offerkist te leggen,
dewijl het een prijs des bloeds is.
7 En te zamen raad genomen hebben-
de. kochten zii daarmede den\'\'akker des
jKJttenbakkersstot eene begrafenis voorde
vreemdelingen.
- Daarom is die akker genaamd de ak-
ker des, bloeds, tot op den huidigen dag.
\'J Toen is vervuld geworden hetgeen
gesproken is * door den profeet Jeremia,
zeggende : Kn zij hebben dedertigiilve-
ren penningen genomen, de waarde de»
gewaardeerden van de kinderen Isracls,
deuwelken zij gewaardeerd hebben;
lil En hebben dezelve gegeven voorden
akker des pottenbakkers; volgens bet-
geen mij de Heer" bevolen beeft.
11  ƒ En Jezus stond voor den «tadbou-
der; en de Htadhouder vraagde hem, zeg*
gendc : Ziit gij de Koning der Joden ? en
Jezus telde hem i Gij zegt het.
12  En als i\'ii van de overpriesters en
de ouderlingen beschuldigd werd, ant-
woon\'de hij niets.
13  r> Toen zeide Pllata* tot hem : Hoort
gij niet, hoe vele taken zij tegen ngetui-
gen\':
14  h Maar hij antwoordde hem niet op
een eettig woord, al zoo dat de stadhouder
zich zeer verwonderde.
15  \' En op Int fee«t wnsdestadhouder
gewoon den volke eenen gevangene los
te laten, welken tO wilden.
1(J ^ En zij hadden toen eenen welbe-
kenden gevangene, genaamd Uar-abbas.
17 Als i\\\\ dan vergaderd waren, zeide
Tilatus tot hen • Welken wilt gij, dat ik
u z.tl loslaten. Uar-abbas, oi\' Jezus, die
genaamd wordt Christus?
Ifl Want hij wist, dat zij hem door nij-
digheid overgeleverd hadden.
ii) En als h" op den regterstoel zat, zoo
heeft zijne huisvrouw tot hem gezonden,
zeggende Heb toch niet te doen met
dien regtvaardige; want ik heb heden
veel geleden in den droom om zijnentwil.
20  \' Maar de overpriesters endeouder*
lingen hebben de schnren aangeraden,
dat zij zouden llar-ubbas begeeren, en
Jezus dooien.
21    En de stadhouder, antwoordende,\'
zeide tot hen : Welken van deze twee
wilt gii, dat ik u zal loslaten ? En zij iel-
den s Itnr-abbas.
22  Pllatua zeide tot hen : Wat zal ik
dan doen met Jezus, die genaamd wordt
Christus ? /.Li zeiden allen tot hem : Laat
hem gekruisigd worden.
23   Doch de stadhouder zride : Wat
heeft hij dan kwaads gedaan ? Enzijrie-
pen te meer, zeggende : Laat hem ge-
kruisigd worden !
24  Als nu l\'ilatus zag, dat hij niet vor-
derde, maar veel meer, dat er oproer
werd, nam hij water en wiesen de handen
voor de schare, zeggende : Ik ben on-
schuldig san het bloed dezes regtvaardi*
gen; gijlieden moogt toezien.
25  Kn al het volk, antwoordende,zei-
de : \'" Zijn bloed kome over ons, en over
onze kinderen 1
20 Toen liet hij hun Bar-abbas los,
maar Jezus gegeeseld hebbende, gaf hy
hem over om gekruisigd te worden.
27 \'t Toen namen de krijg-knechten des
stadhouders Jezus met zich in hetregt-
huis, en vergaderde over hem de gan-
•ene bende.
25 En als zij hem ontkleed hadden, de-
den zij hem eenen purperen mantel om ;
39 En eene kroon van doornen gevloch*
ten hebbende, zetten rfie op zijn hoofd,
en eenen rietstok in zijne refter hand -
en vallende op hunne knieën voor bem,
bespotten zy hem, zeggende : Wee» ge- |
groet, gij Koning der Joden I
30 En op hem gespogen hebbende, na-
d Hnnd. 1:19.
ƒ Mark. 111:9.
\'.uk. 23 3.
Joh. 18:8».
g Matt
26 G2
Haü
537.
. 8:31
i Mark
Luk.
Joh.
15.6
23; 17
18.30.
k Mark
Luk.
Joh.
. 1S:7
23:19
18:W
HOOFDSTUK !
C
rtrtiik wordt ilnor .te Joden .t.iu PiUtni
verre levcnl. v«. 1. .ii.<i i- lirrumr hebbende,
werpt he: geld in den tempel, en rerworfft
rii*h reken, 3 ; voor wetk irel.1 een potten-
b*kkersakker • rrkocat wordt, jrrlijk voor-
ïctril «a*. fi. Pt1.itiis ondervraagt Christus
op dr beschuldigingen tegen hem gedaan,
11 -. wordt van ?une huiavroiiiv tr\'waarM-lwwd,
19; verklaart Christus on-i-huld, en tra.ht
hem door tegenstelling van Bar-abbai los
ir laten, maar te vergeefs, 2o. Handwas*
w-hing van Filatim, die op aandrang der
Joden Jezus overgeeft irr kruisiging aan
de krijgsknechten, 21; die hem smadelijk
mishandelen en Ier knilsstraf uitleiden, 27;
Simon van Cyretie wordt jredwongen om hein
tiin kruis Ie helpen dragen, 32. Christus
wordt •H\'rkriii»i«il, 35; en\' niet hem twee
moordenaars, 38. Wor.lt van ile voorbijgaan-
dra gelasterd en bespot, 99, Duisternis komt
op ile aarde, en Christus wordt met gal ge-
drpnkt, mept in iyne attente benaanwdheid
tot . urn Vader en ;r«-efl innen geest, tf,
Vertehf iilene wonderen geschiede* bij ïijnen
*1.....1, 51 ; waardoor .1. hoofdman :><•..\'m.
dat hij God* Zoon i«, 51. Wordt door Jozef
van ArisMthea begraven en ijjn graf, op ver»
zoek der overpriestert, door eene wacht
bewaakt. 57.
\\Lirk 15:11.
Luk. 23:18.
Joh. 18:40.
p,. 22, \\ LS " het na morgenstond geworden
Mark. is-.I., il was, hebben al deoverpriestersende
Luk. 22 6fi.i ouderlingen des volks tezamen raad ge-
2  En hem gebonden hebbende, leidden
zij hem weg, en gaven hem over aan
\'• PontluS Filatua, den stadhouder.
3  Toen heeft Judas, die hem verraden
had, ziende, dat hij veroordeeld was, be-
rouw gehad, en het ft de dertig zilveren
penningen den overpriesteren endenou*
derlingen wedergebrtgt,
4  Zeggende : Ik ht b gezondigd, verra-
dende tiet onschuldig bloed ! Maar zij gel-
den : Wat gaat ons dat aan \'t gij ïnoogt
toezien.
5  En als hij de zilveren penningen in
den tempel geworpen had, vertrok I. «j. en
c heengaarde verworgde ziek ztlvtn.
6  En de overpriesters de zilveren pta-
b Hand. 3 13
-ocr page 659-
MATTHKi S:i.
men zij den rietatok en sloegen op lijn
hoofd.
31  En toen zy hem bespot huilden,
deden zij hem den mantel af, en deden
hem zÜQe kleederen aan, en leiden hem
heen om te kruisigen.
32  " i.i uitgaande, vonden zij eenen
man van Cyivne, met name Simon ; de-
zen dwongen ,.\\\\,-i:it hij v.vn kruisdroeg.
33  t\' tin .vlini\'.ini zijnde tot de plaats,
Snaamd üolgoiha, wrlke i« gt zegd
oofdscheélnlaats,
31 Gaven zij hein te drinken edik met
3a) gemeurd , en als lui dien gesmaakt
had, wilde hij niet drinken.
35  \'i Toen z\\j nu hem gekruisigd had-
den, verdeelden zij zijne kleederen, het
lot werpende; opdat vervuld zou wor-
den hei.\'ii\'ii gezegd is door den profeet:
•Zn hebben mijnt kleederen onderzich
verdeeld, en hebben het lot over müne
kli -!,ji, geworpen.
36  En zij, nederzittende, bewaarden
hem aldaar.
37  • En zij stelden boven zijn hoofd
ziine b\'-scliuldiginic geschreven : l\'i /.L\'
IS JEZUS, DE KONING LIER Ji»DEN.
SS \' Toen werdru met heni twee moor-
denaars gekruisigd, een ter regter- en
een ter liuker2i;Je.
31* » En die voorbijgingen, lasterden
hem, schuddende hunne hooiden,
•10 En zeggende : •\' Gii, die den tempel
afbreekt, en iu drie dagen opbouwt 1
verlos u zelven. Indien gij deZuneGoda
z\'jt, zoo kom af vnn hei kruin.
•il En desgelijks ook de overpriesters
\' met de tchrittgeleerden, en ouderlingen,
en farizeén, ktm bespottende, zeiden :
42 Anderen heeft In, verlost, h\\i kan
i ziel» zelveu niet verlossen. Indien bij de
1 Kuning Israels is,dat hij nu afkome van
het kruis, en wij zullen hem gelooven.
•13 v Ujj heeft op God betrouwd : dat
lip hem nu verlosse, indien Hu hem
: wel wil! Want hij heeft gezegd: Ik ben
Gods Zoon.
44  En hetzelfle verweten hem ook de
1 moordenaars, die met hem gekruisigd
waren.
45  * En van de zesde ure aan werd er
duisternis over de gcheelc aarde, tot de
negende ure toe.
4»i En omtrent de negende ure H riep
Jezus met eene groote ntem, zeggende :
ELI. EU, EAMASABACBTHA.Nir dat
. is : Mui; God, mijn God! waarom hebt
, Gij mij verlaten 1
47 En sommigen van diedaarstonden,
amUkt hoorendtt, zeiden : Deze roept E lias.
4S * En terstond een van hen, foeloo*
pende, nam eene spons, en die met edik
gevuld hebhendt, stak ze op eeneu riet-
. stok, en gaf hem te drinken.
( 49 Doch de anderen zeiden: Houd op,
laat ons zien, of Elins komt, om Item
1 te verlossen.
.i\'i " En Jezus, wederom met eene
groote stem roepende, gaf den geest.
51   \'< En ziet, het voorhangsel des tem-
pela scheurde in tweeen, van boven tot
beneden; en de aarde beefde, en de
i iteenrotaen scheurden;
52  En de graven werden geopend, en
vele lichamen der heiligen, die ontsla-
pen waren, werden opgewekt;
53  En uit de graven uitgegaan zijnde,
na zijne opstanding, kwamen zij m de
heilige stad, en ;:\\n velen verschenen.
54  <• En de hoofdman over honderd,
en die met bem Jezus bewaarden, ziende
de aardb?ving,ei< de dingen, die geschied
waren, werden zeer b*vr.*esd. zeggende :
AYa&rlijk deze was Gods Zoon 1
.Vi " En aldaar waren vele vrouwen,
\' van verre aanschouwende, die Jezus
gevolgd waren van UnliJéa, ombem/te
dienen.
56  Onder dewelke was Maria Magda-
!\';üh, en Maria, de moeder van Jakobus ,
en Joses, en de moeder der zonen van
Zebedéiis.
57   \' En als het avond geworden was,
kwam een rijk man van Ariinath<*a,
met name Jozef, die ook zelf een discipel
van Jezus nas.
."VS Deze kwam tot l\'ilntus.en b°geerde
het ligchaam van Jezus. Toen beval Pi*
latus, dat tiem het ligchaam gegeven zon
wordt u.
\'vj En Jozef, het ligchaam nemende,
wond hetzelve in een zuiver fijn lijn-
waad;
i" \'• En leide dat in zijn uienw graf, k M-rV.
hetwelk tui in eene steenrotauitgehon- | Luk.
wen had; en eenen groot en iffD tegen !
de deur des grafs gewenteld hebbende,
ging hij weg.
61   En aldaar was Maria Magdalt\'-na.
en de andere Maria, zittende tegenover
het graf.
62  Des anderen daags nu, welke is na
de voorbereiding, ver/aderd-n de over-
prlfMen en de farizeen tot Pïlaius,
63  /eggende - Heer! wij zijn indachtig,
dat deze verlei.ler. nog lever.de, geiegd
heeft : • Na drie dagen zaï ik opstaan. Malt.
ti4 Beveel dan, dat het graf verzekerd
worde tot den derden dag toe, opdat ^. .
zijne discipelen misschien niet komen
bü nacht, en stelen hem, en zeggen tot \\ Luk.
bet volk : Hij is opgestaan van de doo*
den: en zon zul de laatste dwaling erger
zijn, dan dB eerste.
65  En 1\'ilatus Beide tot henlieden : Gij
hebt eene wacht ; gaat heen, verzekert ,
bet, gel^ik gij het verstaat.
66  En zi) heengaande, v-rzekcnlen bet
graf met de wacht, den steen verzegeld
hebbende.
l.-. 12
.•i v-
19 SS.
Mul
I.uk.
Joh.
191:
7 Mark
Joh.
lï 21
19.33
, MatV ItM
! Lak. BW
j Joh. 19 i.\'
( Jn, 53 13
2» 19.i
8 31.
10 31.
9  33.
IR 33.
31:6,
HOOFDSTUK CS.
\' ]lr WWII komen t.n hel cru!" van Chrirtu*.
1 v».l. 56 ij worden door eenen rntrrl, die drn
-irin hail afsrwrenteld, ouderri r t.io n.ne
upatariiliiii;. i . en *M*n hem om de di*ti-
pelen tlit ie bood««-happrn, 7, Chn-Ui. (Mt-
i mort haar op étm weg. 9. l>r na< h\'^r. bren-
I i.-1-ti .ii/r tijdtnc •\'•\'» »!«* •(«fslMUva, niaar
! I.iii ii /ii \'i iloor -.*c\'ii n.i.W.\'.i|>. i!. om Xe ir-r-
) •.\'! ii dal zijn 1 i.ik uit het --; -i\' . -\'..\'. r m*.
II. ChrtotUI openbaart ii< U irltrn aan SgtM
i ilixiprlcn in Unlili\'-a. 16 ; en RMft hun bevel
! om ui l\'i illf volken \'•• prediken en te doo-
! pen. 10. Hij l>eloofi hun zgn.i, beland, 2».
EN "laat km den sabbat,bJjj het begon
te lichten, te-jen den t ersteat/di/der
i week, kwam Maria Ma^daléna, en de
; andere Maria, om het graf te bezien.
I C En /.iet, er geschiedde eene groote
I aardbeving: want een engel des Ueeren,
. nederdalende uil den hemel, kwam toe,
< en wentelde den steen af van de deur,
; en zat op denzelven.
\' 3 En zijne gedaante was gelijk een
; bliksem, en z(jnc *> kleediug wit gelijk
j sneeuw.
4  Eu uit vrees van hem zijndewach\'
| ter* zeer versrhrikt geworden, en wer-
; den als dooden.
5  Maar de engel, antwoordende, zeide
| tot de vrouwen : Vreest gijlirden nieti
• want ik weei, dat gü zoekt Jezus, die
gekruisigd wa«.
6   \'in is hier niet; want hü is opge-
st&an, gelijk hü •\' g.-zegj heeft. Komt
herwaarts, ziet deplaats,w&arde Ueere
gelegen heeft.
7  En gaat baastelijk heen, en zegtzij*
nen discipelen, dat hij opgestaan is van
de dooden; en ziet, hu gaat u voor naar
ü:ilil m. • daar zult gij hem ziei.. Ziet,
ik heb bet ulieden gezegd.
8  J En li-niïii !i\'!\\ uitgaande van het
fraf, met vreeze en groo\'e blijdschap,
iepen i\\\\ henen, om hetzelve zijnen dia*
i cipelen te boodachappeu.
Mnrk
l.llk.
Joh.
\'MS
Mark
if. r>.
Luk.
•Ai \\.
Matt
16 21.
1733.
K it.
Mark
8.31.
9 31.
i hH
Luk.
913.
U l".
3t0.
31 .••
3*133.
Maik
167.
Matk
16 «.
Joh.
%y.v».
-ocr page 660-
9   En Als zij heengingen, om zijnen
discipelen te boodschappen, ziet, f/ Jezus
is haar ontmoet, leggende : WmiI ge-
.\'roi\'t ! In zij, tot Am komende, grepen
zijne voeten, en aanbaden hem.
10  Toen xeide Jezus tot haar i Vreest
niet; gaat henen, boodschapt münen
broederen, dat zij heengaan naar (ialilé\'a,
en \'< aldaar zullen zij mij zien.
11   En als zij heengingen, ziet, eenden
van de wacht kwamen in de stad, en
boodschapten den overpriesters al de
dingen, die geschied mfOL
12  En zij vergaderd zijnde met deou-
! derlingen, en te zamen raad genomen
hebbende, gaven /it den krijgsknechten
veel gelds,
13   En zeiden i Zegt : Zijne discipelen
zijn des nachts gekomen, en hebben hem
geMolen, als wij «liepen.
1-1 En indien zulks komt gehoord te
worden van den *tadhouder, wij zullen
hem tevreden stellen, en maken, dat gjj
zonder zorg zijt.
IS En zij, het. geld genomen hebbende,
deden gelijk zij geleerd waren. En dit
woord is verbreid geworden bij de Jo-
den tot op den huldigen dag.
18 En de elf discipelen zijn heenge-
gaan naar Gali)<<a. naarden berg,1 waar
Jezus hen bescheiden had.
17 En als zij hem zagen, baden zij hem
aan; doch sommigen twijfelden.
IS En Jezus, bij hen komende, sprak
tot hen, zeggende: -- Mij is gegeven alle \'t
magt in tiemel en op aarde.
l\'.l \' Gaat \'l.\'N henen, onderwijst al de !
volken, dezelve doonende in den naam |
des Vaders, en des Zoons, en des Hei)i-
gen Geest»» , leerende ben onderhouden
alles, wat ik u geboden heb.
20 "• En ziet, ik ben met ulieden al
de dagen tot de voleinding der wereld, i
Amen.
h Hand. 1 :S
13 31
1 Cor. 19 .\'.
HET HEILIG EVANGELIE
SAAB de fitëchrhr\'.iiy van
M A K K U S.
hemelen : \' Gij zijt mijn geliefde Zoon,
in denwelken Ik mijn welbehagen heb !
12  \'» En terstond dreef hem de Geest
uit in de woestijn.
13   En hii was aldaar in de woestyn
veertig dagen, verzocht van den Satan,
en was by de wilde gedierten; en de
engelen dienden hem.
14   « En nadat Johannes overgeleverd
was, kwam Jezus in Galiléa. predikende
het evangelie van het koningrijk Gods,
15   En zeggende : De tijd is vervuld,
en het koningrijk Gods nabij gekomen;
« bekeert u, en gelooft het evangelie.
In y En wandelende bij de Galitfsche
zee, zag hij Simon en Andréas, zijnen
broeder, werpende het net in de zee
iwant zü waren visschera);
17 En Jezus zeide tot hen : Volgt mij
na, en ik zal maken, dat gij visachers t
der menseben zult worden.
IS r En zü, ^"tond hunne netten ver-
latende, zijn hem gevolgd.
19 * En van daar een weinig voortge-
gaan zijnde, zag hij Jakobus, den zoon
van Zebedéüs, en Johannes, zijnen broe-
der, en dezelve in het schip hunne net-
ten vermakende.
ft) En terstond riep hij hen; en tij,
latende hunnen vader Zebedéiti in net
schip, met de huurlingen, zijn hem na-
gevolgd.
21  l En zij kwamen binnen Kapernaüm;
en terstond op den sabbatdag in de sy-
nagoge gegaan zijnde, leerde bij.
22  i\' En zij versloegen zich over zijne
leer : want nfl leerde hen, als magt heb-
bende, en niet als de schriftgeleerden.
23   r En er was in hunne synagoge
een mensch, met eenen onreinen geest,
en hii riep uit,
24  Zeggende : Laat af, wat hebben wrj
met u te rf»e»,gijJezuB,Nazar(tnerI zijt
gij gekomen, om ons te verderven ? Ik
ken u, wie gü tQt, namelijk de Heilige
Gods.
25  En Jezus bestrafte hem,zeggendei
Zwijg stil, en ga uit van hem.
2(1 En de onreine geeit, hem acheu-
rende, en roepende met eene groote stem,
ging uit van hem.
27 En zij werden allen verbaasd, zoodat
zij onder elkander vraagden, zeggende:
HOOFDSTUK I.
He prediking van liet Evamrelie hetrint met
de dien>\' i,m J o hannes, die in de ivoeslijn
doopt en predikt met graotCO loel<„.],. ,-. 1.
Cïhi-ii.- wordt van hem iredoopt rn uil den
hemel betnJffd te *ijn ile welireliefde Zoon
van God, 9. Wordt in de woextijn verzocht,
12. predikt in Galilw,, U: en lteroept Simon
en Andr.a-. If. . al- ook JaUlui. en J„lian-
ne«. 19, Leert hiniien kaprrnaum, 21. Werpt
eenen onreinen getal uit. 23. CcotMt dr
whoomtKieil^r van Prtm» van de koorts, 2*J j
rn allerlei kranken en liezeleu tiien«<-hen,
32 Vertrekt naar eene noeMe plaat* om te
bidden. SS, (laat van riaai prediken in de
naa-tr >trden, 3h. Hrini-t een\' melaat«c-he
Matt
43.1
1 17
, Mark
1 Luk.
« ol.
9 7
i n
" :s,
1:13
1 L7
m Matt
Luk.
4: 1.
4:1.
"
n Matt.
1 Luk.
Joh.
4: IS.
4.14
4:43.
oJe^
M L
/> Matt.
4:18.
1 Jer.
hiee.
lfi. IC.
47.10.
t Matt. 19 Ï7.
Mark. :•> J-
Luk, 5:11.
48:28.
i Matt.
feu.
31
t Matt,
Luk.
4:13.
4:31.
x Matt.
Luk.
7:18.
dien hi.i ir.hiedi
rieli dm prie»-
. y.
HET hegin des evangelies van JEZUS
CHRISTUS, den Zoon van God.
2  Gelijk geschreven is in de profeten:
" Ziet, Ik zende mijnen engel voor uw
aangezigt, die uwen weg voor u heen
bereiden zal.
3  \'< De stem des roependen inde woea-
tyn : Bereidt den weg des Hteren, maakt
zijne paden regt!
4  • Johannes wasdoopendeinde woes-
tijn, en predikende den doop derbekee-
ring tot vergeving der zonden.
.i -- En al het Joodsche land ging tot
hem uit, en die van Jeruzalem ; en wer-
den allen van hem gedoopt in de rivier
de Jordaan, belijdende hunne zonden.
i; * Kn Johannes was gekleed met ke-
melshaar, en met eenen lederen gordel
nra sftnc lenden, en at ƒ sprinkhanen
en wilden honig.
o En hij predikte, zeggende: Na mij
komt, die sterker is dan ik, wien ik
niet waardig ben, nederbukkeude, den
riem zijner schoenen te ontbinden.
8  \' ik heb ulieden wel gedoopt met
water, maar hij zal u doopen > met den
Heiligen GetstJ
9  En het geschiedde in diezelve dagen,
dat Jezus kwam van Nazareth, gelegen
in GalUéa, en werd van Johannes gedoopt
in de Jonlaan.
ld * En terstond, als hn uit het water
opklom, zag hu de hemelen opengaan,
en den Geest, gelijk eene duif, op hem
nederdalen.
U En er geschiedde eene stem uit de
. Mal.    3 1.
[ Matt.  11:1».
Luk.     7 27
» Je».      4ü 3.
Matt.   S:S,
Luk.    3 . 4.
Joh.     123.
Matt.
I ƒ Lev
7 Matt.
Luk.
Jak,
Je». 4* 3.
Jorl 2 2S
Hand. 2 t,
s Matt, 3 ir.
Lok. 3 21
Joh. 132
-ocr page 661-
MABKUS ï.
Wat is dit? VII nieuwe leerisdeze.dat
hij met inagt ook den onreinen geesten
gebiedt, eo i < i hem gehoorzaam ztjn !
28 En xijn gerucht ging terstond uit, in
het geheel omliggende land van Galiléa.
brengende eenen geraakte, die van vier J.o. H. 31.
gedragen werd.
4 En niet kunnende tot hem genaken
overmits de schare, ontdekten zij het
dak, waar hij wa»; en dat opgebroken
hebbende, lieten zy het beddeken neder,
daar de geraakte op lag.
a En Jezus, hun geloof ziende, zeide
tot den geraakte: Zoon 1 av/e zonden
zyn u vergeven.
t> En sommigen van de schriftgeleef-
deii zaten aldaar, en overdachten in
hunne harten :
7  Wat spreekt deze aldus r*rW*laste-
ringen\'t p wie kan de zonden vergeven,
dan alleen God ?
8  En Jezus, terstond in zijnen geest
bekennende, dat zij alzoo in zich zelven
overdachten, zeide tot hen : Wat over-
denkt gij deze dingen in uwe harten?
y Wat i» ligter, te zeggen tot Jen ge*
makte : De zouden zijn u vergeven? ot
te zeggen : Sta op, en neem uw bedde-
ken op, en wandel?
10  Doch opdat gij moogt weten, dat
de Zoon des mensenen magt heeft, om
de zonden op de aarde te vergeven t zeide
hij tot den geraakte :
11   Ik zeg u: sta op, en neem uw bed-
deken op, en ga heen naar uw huis.
IC En terstond stond hy op, en het bed*
deken opgenomen hebbende, ging bij uit !
in allertegenwoordigbeid; zoodat zij zich
!
allen ontzetten, en verheerlijkten God, I
zeggende : Wij hebbennooit zulksgezien !
13  \'\' En hij ging wederom uit naar de u Matt
zee; en degeheeh schare kwam tot hem. Luk.
en hy leerde hen.
14  En voorbijgaande zag hij Levi,rfe» |
zoon van Aliéüs, zitten in het tolhuis,
en zeide tot hem : Volg my. En hijop-
Mtaande, volgde hem.
15  Eu het geschiedde, als hij aanzat
in deszelfs huis, dat ook vele tollenaren
en zondaren aanzaten met Jezus en
zijne discipelen : want zy waren velen,
en waren hem gevolgd.
16  En de schriftgeleerden en de fari*
zeën, ziende hem eten met de tollenaren
en zondaren, zeiden tot\' zijne discipelen !
Wat ii het, dat hij met de tollenaren en
zondaren eet en drinkt?
17  En Jezus, dat huorende, zeide tot
hen: Die gezond zijn, hebbenden medi-
eijnmeester niet van noode, maar die
J.o. H.31.
v Malt. 8 14.
:,t m En van stonde aan uit de syna-
m!| -"-.\'f gegaan zijnde, kwamen zy in het
huis van Simon en Andréas, inetJako-
bus en Johannes.
31) En Simons vrouw» moeder lag met
de koorts; en terstond zeiden zy hem
van baar.
31 Eu hu, tot haar gaande, vatte hare
hand, en rigtte ze op ; en terstond verliet
haar de koorts, en iy diende henlieden.
Matt - 16 \' :\'-\' * -- \'"* \'"\'\' nu \'l\'-",lu geworden was.
Luk.\' VVi\'.l *°en *-* Ion onderging, bragten zij tot
\' hem allen, die kwalijk gesteld, en van
den duivel bezeten waren.
33  En de geheele stad was byeenvt-r-
gaderd omtrent de deur.
34  En hij gena» er velen, die door
verscheidene ziekten Kwalijk gesteld
waren , en wierp vele duivelen uit, en liet
de duivelen niet toe te spreken, omdat
.\'.ii hem kenden.
Uk. 4:4*.
:..> 9 En de» morgen» vroeg, als het
nog diep in den nacht was, opgestaan
zijnde, ging bij uit, en ging henen in
etne woeste plaats, - en bad aldaar.
30\' Eu Simon, en die met hem waren,
zijn hem nagevolgd.
37  En zij, hem gevonden hebbende,
zeiden tot hem : Zij zoeken u allen.
38  En hij zeide tot hen : " Laat ons
in de bijliggende vlekken gaan. opdat
ik ook daar predike t \'\' wam daartoe
ben ik uitgegaan.
31) En bij predikte in hunne synago-
gen, door gelieel Galiléa, en wierp de
duivelen uit.
40  c En tot hem kwam een melaatsche,
Matt. 1*23.:
Luk. 4:48.1
Luk.
Luk. 5.12. \'
iddende hem, en vallende voor hem
op de knieën, en tot hem zeggende : ln<
dien gij wilt, gij kunt mij reinigen.
41  En Jezus, met barmhartigheid in- i
nerlyk bewogen zijnde, strekte de hand :
uit, en raakte hem aan, en zeide tot
hem : Ik wil, word gereinigd 1
42  En als hij dit gezegd had, ging de
melaatschheid terstond van hem, en hij !
werd gereinigd.
43  En als hy hem stren^elijk verboden <
had, deed hij hem terstond van zich gaan ;
44  En zeide tot hem t Zie,datgy ni*-
mand iets zegt; maar ga heen en ver-
toon u zelven den priester, en offer, voor
uwe reiniging, hetgeen •\'Mozes geboden ,
heeft, hun tot eene getuigenis.
45  Maar hij uitgegaan zijnde, begon \'
vele dingen te verkondigen, en dat woord
te verbreiden, alzoo dat hij niet meer
openbaar in de stad kon kumen, maar ,
was buiten in de woeste plaatsen; en
zij kwamen tot hem van alle kanten.
HOOFDSTUK 2.
ChribtiiH predikt weder luimen Kapémaiim met
IfTOOlru toeloop den volkii, VS, 1. Tot hem
nur.it rei) gi \'raakte, af lm.....>, sebi wj\\, wien
hij de zonden vergeeft en ireneest, bewij-
wnde den «i\'hril\'t geleerden, «hit hij ook UtMgl
heelt, de zonden te vergeven, 3. Hij roept
Ifattaéikl van den tul, 13. eet en drinkt met
de tollenaar» en zondaars rn verantwoordt
dii xijn ^cdiiiL.*, 15. Geeft reden waarom zijue
discipelen al* toen niet vastten gelijk de
di«oipelen van Johannes en van de 1\'arizevji
deden, 18. De dineipelen plukken korenaren
op den Habhat <-n worden door Christus ver-
dedigd.
ziek zijn. • Ik ben niet gekomen, om
te roepen regtvaardigen, maar zondaars
tot bftceering.
IS/En de discipelen van Johannes en
Matt. 9:13,
21:31.
Luk, 532
19:10,
lThn, 1:15,
! Lev.
der l\'arizeen vastten; en zy kwamen en
zeiden tot hem: Waarom vasten dedis-
cipeleu van Johannes en der fariieën, V ? *l\' 5 33
en uwe discipelen vasten niet?
                1 u *
19 En Jezus zeide tot hen : ff Kunnen \' Jm •£ 5
ook de bruiloftskinderen vasten, terwijl r «jCot, U:*,
de bruidegom by hen is ï Zoo langen tijd
!
zij den bruidegom by zich hebben, kun- !
nen zij niet vasten.
Cu Maar de dagen zullen komen, wan*
neer de bruidegom van hen zal wegge-
nomen zyn, en alsdan zullen zij vasten
in dezelve dagen.
Cl En niemand naait eenen lap onge- I
vold laken op een oud kleed . anders 1
scheurt deszelfs nieuwe aangenaaide lap
iets af van het oude A/eer/, en er wordt <
eene ergere scheur.
2C \'1 En niemand doet nieuwen wijn h Matt. 9:17.
in oude iWerzakken; anders doet de
nieuwe wijn de (Werzakken bersten, en
de wijn wordt uitgestort, en de ieder\'
zakken verderven; maar nieuwen wijn
moet men in nieuwe /cle-zakken doen.
23 l En het geschiedde, dat hy op
eenen sabbatdag door het gezaaide ging,
en zijne discipelen begonnen,al gaande,
aren te plukken.
C4 En de farizeëu zeiden tot hem: Zie,
EN " na somtniyt dagen is hij wederom
binnen Kapérnaum gekomen ; en het
werd gehoord, dat hij in huis was.
2  Eu terstond vergaderden daar velen, !
alzoo dat ook zelfs de plaatsen omtrent
dr* deur hen niet meer konden bevatten ;
en liii sprak het woord lot hen.
3  & En er kwamen sommigen tot hem, |
Matt.
Luk,
-ocr page 662-
MARKUS 3. 4.
656
3.9.1
k Ex.
,\' I Sim
16  En Simon gaf hij den tutucai* Pe- | J °- H-*l.
trn»;
17  En Jakobus, den r->.»« van Zebedétit, j
en Johannea, .len broeder van Jakobus ;
en £af hun fnenanten; itoan-\'-rge\', hetwelk
is, zonen des donders;
1*4 En Andn\'as.en Eillppus,en Bartho-
1oiqi;us, en M*tthéfl«.enTbom*vt,ei Ja-
kob.ts.den --r».».i van Aif\'Us, en Tbadd-\'U»,
en Simon Kananites,
19 En JudasI<kariot,diehemc»ok ver* \'
ra.len hteft.
ÏO En /ii kwamen in huia; en daar ver- j
gaderde wederom eene schare, akoodat
zii ook zelf» - niet konden brood rten. / Mark. «si.
?1 En als degenen,die hem bestonden, (
dit boorden, gingen zii uit, om hem vast \'
te houden: want zij zeiden j 11\'i is baittn \\
zijne /innen.
CC En de schriftgeleerden, die van Jerft-
zalem ni\'-\'ekoinen waren, zeiden i f Hij -, Hart. v>
heeft Bcelsebul. en door d.m oversteder j
              l*3v
duivelen werpt hii de duivelen uit.          j \'ik. 11 n.
Ï3 En hen tot zich geroepen hebbende, ] .\'»h. 8 »5.
t zeide bij tot hen in ge]iikenis«en : Hoe \'
kan .Ie Satan den «atan uitwerpen?
         \'\' Ha". 13.S5.
C4 En indien een koningrijk tegen zich j
zelf verde.-ld is, zoo kan de.t koningrijk !
ni^t bestaan.
2.Ï En indien een hult tegen zich zelf
verdeeld is. zoo kan dat buisniet bestain.
% En indien de Satan tegen zich zelven
opstHHt, en verdeeld ia. ton knnhij niet
bestaan, maar heeft een einde.
t~ • Er kan niemand in bet huiieens \\\\ ^fatt. 1229
*lerfc*-u ingaan en ziine vaten ontronv-»n,
1 indien hii niet eerst den sterke bindt; t Co!. S 15 \'
en al«dan zal hij zün bnis berooven.
ÏS Voo-waar ik zegn.\' dat al deionden ( <<-,m j j-,
den kinderen dermen«eben zullen verge- m..,\' \'« i,
ven worden, en aller\'ei lasterinien,w aar-
mede zii z\'illen gelasterd hebben;
Ctt ••• Maar zoo wi** <elaster,l zhI hebben
waarom doen zfj op den sabbatdajr, • wat
Blei geoorloofd is?
25 En hij zeide tot hen : Hebt rij
nooit treinen, wat \' Havid gedaan beeft,
. : als il. nood bad, ril hem hongerde, en
dengenen, die met hen) n-tient
Sa Ho*" hij ingegaan i* in liet buisGods,
ten tijde van Abjathar, den hoogeptie»i-
ter. en de fjonbroolen gegeten heeft, die
\' niemand zijn geoorloofd te eten. >" dan
den prirsteren. en ook gegeven he.\'lt
dengenm. di>\' il et uem ware» ?
27 En hi", zeide tot hen : De sabbat is
gemaakt om den w*n*cb, niet de mer.sch
om den sabbat.
\'2* "Zoo is dan de Koon d*-s nienschen
een Ueere ook van den sabbat.
HOOFDSTUK S.
( hri-\'::- Rf W»e>4 een* inrnM-h. ilir eene ver-
dnrde I-mi had fn h-w,;-: , i t • ile sabbat
i daarmede r.iet o*wae4lgd wordt, w, 1. «Ie
I Fariteni rn lleriidlantn houden raad te.-en
j hem. dot-h liij onin iWt hunne lagen en heeft
| eenen grooten toeloal v«n het < «Ik v,in alle
j kanten, onder welke h.- velen genet»!, pre*
Idedënde den duivelen, welke Ir uitwerpt,
| hem tiiet openbaar te nnlrn, <*• . verkiewt
| twaalf apostelen, 13. welker namen worden
* er meld, 16. /.\':\'ie hl.....I verwant en t.,...\'. n
j hein mot iiftsinnJg, 21 de schrift geleerden
li-lerrii tijue wurdi itwi Len, tergende, dal
| hi) dezelve ilour BnHathwl rerrigtte, welke
uWeriag hij door vetsrheidene gehjkenfc -
•en wederlegt, "2. leen, dal de lastering
; te-en den II. Geest nimmer wordt verreren,
W; verklaart «ie ti£ne moeder, broeder
EN « bij ging wederom in de synagoge
en aldaar was ren mensch, heb-
bende een* verdorde band.
" En zij namen hem waar, of hij op
: den sabbat hem genezen zou, opdat zij
hem beschuldigen moeien.
! 3 En hij zeide tot den meuseb, die
de verdorde band bad : Sla op In bet
midden.
i 4 En hij zeide tot ben : Is het geoor-
i loofd op aabbatdagen goed te dnen, of
kwaad ie doen ? een* mensch te beho ;-
den, of t\'- dood en ? En zit zwegen stil.
b En als bij hen met toom rondom
, aangezien bad, mei —*n bedroefd zijnde
\' over de verharding van bun hart, geide
1 by tot den tuenseh : Strek uwe handuü.
1 En h\'0 strekte ze uit :• en zijne band werd
hersteld, arezond _<!;•;, de *nd«re.
" i. <\'En de farizeèn. ui\'.gegaftn lijnde,
jj hi-bben terstond met de heio>lianen te
lamen raad gebonden tegen hem. hoe
! zit Mv. zouden dooden.
7 En Jezus vertrok met zijne discipt"
!j len naar de zee, dra hem volgde etne
7 . groote menigte v&nGalilêft en van Judéa,
I S En van JeriitaVui. in van ldumt\'-a,
i en MN over de Jordaan ; en die mm om-
! trent Tyru* en Sidon, eene groote me-
! I.I.-L\'. -.t -ir,\',;,: ::, ..!.• i, > . , .<i< _- • n -, I. n . i--
: gen hij deed, kwamen tot hem.
i y En hu zeide tot zijnediseipelen.dat
een «cbeepje steeds omtrent nem blii-
ven zon, oifl der schare wil, opdat zij
lii^oi i\'it-i Konden v.-rdHnxen.
10  Want bij had er velen ft-enezen,
alzoo dat hem al degenen, die ttaigt
kwalen hadden, overvielen, opdat zij
] hem moeten aanraken.
11  En de onreine gee-ten, als zij h«m
zagen, vielen voor hein neder ; en riepen,
zeggende : Gii zijt de Zon>\' Gods!
12  En hij gebood huti toherpelQk. dat
; iij hem niet Uraden openbaar maken.
1, i\'ó \'En by klom op den bt rg, en riep
j I tot zich, die bij wilde \\ en zij kwamen
tot hem.
14 En hij stelde er twaalf, opdat zij
\' met hem /.ouden zijn, en opdat by de-
: leÏTi zou uitzenden om te prediken ;
i 15 En om magt te h» bben.de ziekten te
genezen, en de duivelen uit te werpen.
Joh, 5:18.
teg*n den Heiligen Geest, die heeft geene
vergevjnic in der eeuwigheid, maar hij
is scb"ldig dei eeuwigen nordeels.
Ttt» Want zii zeiden : Hij beeft eenen
Oli\'e\'un-n geest.
Si .i Zookwamen dan ziinebrceders en
ziiue moeder; en buitenstaande,zonden
zij tot bfiu, en ri"pen hem.
\'AC En de schare zat ronJcm hem; en
tij zeilen tot hem • Zie, uwe moederen
uwe broeders daar buiten zoeken u.
33  En hii antwoordde hun, zeggende:
Wie is müne moeder, of miine broeders?
34  En rondom overzien hehbende. die
om hem zaten, zeide hij ; Ziet, mijne
moeder en müne broeders.
S\'i " Want zoo wie den wil van God
doet. die i< mijn broeder, en mijne zuster, 2Cur.
en moeder.
HOOFDSTUK 4.
Christus verklaait den staat van her itnallMf
nik Gods, duor verM-heidene \'.flikeiii-wn.
»!• van den tiutijvr, wien* i \\ i I ni> •>iider-
M-heiilrne plnat-m valt, v». 1 ; vrrhnnlt .Ie
in-r /.i-i ., •.\'..i.ii..... hij door ireh\'Lniiurn
tpnnkti lil . en hart dere n;nen dim-ipe!en
in het hiixondpr aft. 14: dnsma van e"ne
kanrs, die op den kandelaar wordt reret.SI ,
van de nis*:, waarmede men uitmeet. 2l
van het lam\'., (|nr »tleii">ken- *ot njtdieid
mm. ïfi ; van het niict aard «and. 3"i Vastt
niet nine i]i*rfpelen oier »ee. wordt \'" het
m hip uit den slaap opffenekt en »lilt Uet
onneder. 35.
EN " hii begon wederom re Jeeren om-
trent de zee; en er vergaderde eene
groote schare bü hem. ftltoo dat hü.in
bet scblj) gegaan zijnde, nederzat op de
zee; en de gebeele schare was op het land
aan de iea.
- En hij leerde hun vele dingen door
gelijkenissen, en bij zeide in zijneleering
tot hen i
3 Hoort toe : ziet, een zaaijer ging uit
om te zaatjec.
-ocr page 663-
4  En het gescliieddeinhetzaaijen.dat
het eene rfeW iaarf* viel bij den Weg, en
de vogelen des henieia kwamen, en aten
het op.
5  En bet andere viel op hetateenach-
tlge, waar het nier veel aarde bad ; en het
ging terMond op, omdat Lu geene diepte
Tan aarde had.
6  Maar al* de zonopg-gaan was, zoo is
het verbrand gewonen, en omdat bet
geen\' wortel had. zoo ia h-t verdord.
7  Ea het andere viel in dedoomen.en
de doornen wiesen op. m verst iku-n bet*
teWe. en het Kaf geene vrucht.
8  En bet andere viel in de goede aarde,
en gaf Trucht.dieopging en wie* ; en het
eene droeg derrig-, en bet andere lesti*-,
en het andere hi.D.iT.i......(,
9   En hij zeidetot hen : Wieooren heeft
om te hooren. die noore.
litfc En als hij «ittall\'-en was, vraagden
hem degenen, die omtrent hem tramt,
met \'waalren, naar <ie gelijkenis.
11   En :! zeide tot hen i \' liet i* u gege-
ven te verstaan de verborgenheid va.i het
koningrijk Godtl \'mnar dengenen, die
buiten liin, geschieden al dese dingen
door gelijkenissen,
12  \'Opdat zii ziende zien, en niet be-
merken.en hoorende booren.en niet ver-
staan; opdat zii zich niei leeei.iger lijd
bekeeren, en hun de zonden vergeven
worden.
i:t En hij zeide tot hen: Weet irij deze
geliikeoi* nier? »n hoe lult gij al de
gelijkenissen vrrslaan ?
14  ƒ De zaaijer ij, rfiehet woord zaait.
15  En deze ziin, die bij den weg 6e-
.•..;..." worden i waarin her woord gezaaid
wordt; en ai* zii het gehoord hebhen,
zoo komt de Satan terstond, en neemt
het woord weit, hetwelk in hunne har-
ten gezaaid *w.
Pi En de/e zijn desgelijks, die on de
steenachtige filnnften bezaaid worden :
welke, als zij het woord gehoord hebben,
terstond het/ elve niet vreugde ontvanger.;
17 En hebben grenen wortel in zich
zelven, maar zijn vooreenen tijd; daarna
als verdrukking of vervolging komt om
de* woord* wil, zoo worden zij terstond
geiirgerd.
IR En deze zijn, die in de doornen
bezaaid worden : iiüiuel\'ijk degenen, die
het woord hooren;
19 f En de zorgvuMighedeti dezer we-
reld.en d<-verleiding de* riikdoins, en de
begeerlijk beden omtrent de andere din-
gen. ir.kumende, verstikken bet woord,
en bet wordt onvruchtbaar,
i 20 En de/e zijn. die in de goede aarde
: bezaaid zijn : welke bet woord hooren en
! aannemen, en dragen vruchten, bet eene
I derlig-, en het andere zestig\', en het
andere honderdroK-/.
| 21 « En hii zeidetot hen : Komtookde
kaar*, opdat vu onder de koornmaat of
onder bet bed ge-et worde? i* het niet.
i opdat ip op den kandelaar gezet worde?
22 \'Want er ii niet* verborgen, dat
niet geopenbaard zat worden ; en er is
nieta geschied, om verborgen te jy»,
maar opdat het in het openbaar zou
] komen.
[ CS Zoo iemand ooren heeft om te
; hooren, die hoore.
24 En hii zeide tot hen i Ziet, wat gij
1 boort. " Met wat ma.e gii meet, zal u
i gemeten worden, en u die hoort, tal
| meer toegelegd worden.
1 25 l Want zoo wta beeft, dien zal ge-
geven worden; en wie niet hepft, van
dii\'i\' sal genomen worden, ook dat bij
heeft.
2i> En hij zeide: Alzoo is bet koning-
rijk Gods, gelijk ui een mensch het
zaad in de aarde wierp ;
27 En voorts aliep, en opstond, nacht
en dag ; en het zaad uitsproot, en lang
werd, «lat bij zelf niet wist, hoe.
88 Want de aarde brengt van zelve
vrucht voort: eerst hei kruid.daarnade
aar. daarna bet volle koren fn de aar.
29 En al* de vrurhtiiW* voordoet, ter-
stond zendt bij de sikkel daarin.omdat
de oogst daar ia.
31) »< Fn bij ziide: Waarbij zullen wvj
het konirtgriik <>>• i- "• - .•• ly\'. n ufmet
wat gelijkenis zullen wij hei/elve ge-
Hik en ?
SI .Vfl(Mr/i\'i* bijeenmoitaardzaad,het-
weik. wanneer het in de aarde gezaaid
wordt, het iih-,s-.- ia van al de zaden,
die o|> de aarde êUa
32 En wanneer\'het gezaaid i*. gaat het
op. en wordt het meeste van al d«* moes-
kruiden, i n ina*kt groote takken,alzoo
dat de vogelen des hem*!» onder zijne
schaduw kunnen nestelen.
SS « En door vele zt.Ike gelijkenissen k
sprak hij lot hen het woord, naar dat
zii bet hooren konden.
34 En zonder gelijkenis aprak hij tot
hen ni*t; maar hii verklaarde alle* ïii-
nen discipelen in tiet bijzonder.
3-ï «En op denzelven dag, als het nu
avond gewonden was, reide hij tot hen:
Laai on» overvaren aan de andere zijde.
3t> En zij, de schare gt-laten hebbende,
namen hein mede, gelhkhijin hei schip
waa; en er wareu nog anderescheepjea
met hem.
37 En er werd een groote storm van
wind, en de baren sloegen o*ei in het
Kblp. alzoo dat het nu vol werd.
SS En hij was ia bet achterschip. sla-
pende op een oorkussen; en nj wekten
hem op, en zeiden tot b* m i Meester ! be*
kommen bet u nip», dat wii vergaan?
3»l En hij opgewekt zijnde, f bestrafte
den wind. en zeide tot de ree : Zwijg,
wees stii ! En de wind gingliggen,ener
werd groote stilte.
41» En hii zeide tot hen : Wat zijt gij
zoo vreesachtig? hoe hebt gij geen ge-
loof?
41 F.n zij vreesden met groote vreeze,
en zeiden tot elkander: Wie la tocb deze,
dat ook de wind en de ze." hem geboor-
zHHin zijn ?
Mali. IS lt
I.uk. « 1 \'
Joh. U Ml,
tinn.i taf*
F.. 1.C».
Je». 51.10.
HOOFDSTUK 5.
ilrijft een (etrii
lfll nu eenen
[ hun me in ile iwij-
ncn ie varen. 12 ; die .illrn in da rw \\er-
drinken, 13. i\' harders boodtahappiien tuïks
aan «te Gmlnréiten. H , wel ka Christus hiil-
i"\'i. ii.it liij uit timine landpalc vertreUe,
17: bij <lnet dir, en -.-. i,..i\' ilrii letMpcraa
daar ie lilijven. om data mtMaad b-keml te
iii.ip.cn. 18. Chri«tu« trnjt uift ,\' ut .- nm
lijn «toehtertje te senrzen. 21 ; en verlost
onilerne" eene vrouw van een- tmnalfiarire
bloeit» loeijinï, 21. Hij «rl.t hel ilorhterlje
van Jairui op, ilat nu gp>iorveu waa, M
EN ° zij kwamen ov-r op de andere
zijde der see, in bet land der Ga-
dat::nen.
2 En /iv) a!s bij nit het schip gegaan
was, terstond ontmoette hem. uit de gra-
ven, een mensch met eeneu onreinen
geest;
S Dewelke i.W woning in de graTen
had, en niemand kon hem binden, ook
telfs niet met ketenen.
4  Want hij was menk/inaal met hoeijen
en ketenen gebonden geweest, en de kete-
nen waren van hem in stukken getrok-
ken, en de boeijen verbrijzeld, en nle-
mand wa* magtig. om hem te temmen.
5  En liii was altijd, nacht en dag, op de
bergen en in de graven, roepende en
slaande zich zelven met ateenen.
•\'< En als hij nu Jezus van verre xa;,
liep bij \'-M-, en aanbad hem.
7 En met eene groote stem roepende,
zeide bü i Wat heb ik met u ie doen*
<« Matt. M:2S.
Mark. 10:»
I.uk. 18:ï*.
1 Tim. 6 ft
n Matt. SIS.
Luk. 81*.
11.3S.
1 Matt. 18:11.
Kilt,
Luk. 8 18.
IMS.
-ocr page 664-
Jezus, gy ZoneGods,des Allerhoogste» !
: ik betweer u bu God, dat gU mij niet
"!\'i.lg< !
8   iWnnt hij zeide tot hcni : Gij onreine
Keest, ga uit van den mensrh 11
9  Kn hit vraagde hem ; Wrik is uw
naain? El hii antwoordde, zeggende
Mijn naam \'m Legio, want wij zijn veien.
10  Eo i) . bad hem leer, dat Mi hen
buiten het Innd niet wegzond.
11   En aldaar aan de be.-gen wan een e
groote kudde twijnen, weidende.
12   tn al da duivelen bnttpn hem. zee-
\' gende : /• \'e ons in die zwijnen, opdat
wU in deze!?* nn>.-.n varen.
13  En Jeuis Met \'.ut hun terstond toe.
En de onreine gasten, uitgevaren zijnde,
voeren in de zwijnen; en di kudde stortte
van d? steiltc af in de zee, .laar w«r*n er
nu omtrent twee .; "".• mi versmoor*
den in ile /ee.
14  En die <!e iwiinen weidden zijn ge-
vlugl, en bo<,d\'-chau:t-n tmtkë in de st.au
mi oj> het laad En zij *ingm ui:, om
:e zie», vat het was,dat er getehied was.
l.ï En zij kwamen tot Jr/u-.\'-n mst-n
Jen bezetene kittende, en gekleed, en
wel bii iijn verstand, aaaiefvJ die h"t
legioen (Crhs.il he.d. m iü werden b\'vreesd.
16  En die betgezien nadden, vertelden
hun, wat den b«-ztl<ne geschied was,
en ook van de zwijnen.
17  \' En zij bronnen hem te bidden,
dat bij van hunne landpalen wegging.
is e En <•.".• bij in hel schip ging, had
hem digene, dit bezeten wt»*i geweest,
dat hit ukI hem luogt zijn.
19 Doch J»-zus Het htm if*t niet toe,
maar zeide tnt bem i üa tu-en naar uw
buis tot de uwen. mi boolsciiap hun, wat
groote dingen u de lleeie gedaan heeft,
en l.oe Ui) ttch uwer ontfermd heeft,
; "o En lui ging heen, ei> begon te ver-
! kondigen in bel tand van Dekapolta, wht
(rroote dingen hem Jezu*gedaan hnn; en
ïÜ verwcnnerden cich «üen.*
21 <\'En als Je^us w.-.lrroui in het schip
ovtTjtevaren was aan de andere zijde, Ter-
gadenieeer.e grcote scnare bij hem ; en
; hij was b;j de zen.
I 22 *Bn ziet, er kwam een «an de over-
,1 sten der lynajCOge, met iiair." Jhucs ; en
i hem ziende, viel hij aan fijne voeten,
2a En bad hem zeer, zeggende : Mijn
dochtertje is in tiaar uiterste; lltbidu,
dat jrij komt en de haudMi o[> haar legt,
opdat zij benouden worde, en tij zal
leven.
24  En hij ghiguiet hem; en fenegroo\'-e
schare volgde hem, en zij verdrongen
hem.
23 ƒ En e*.ne zekere vrouw, die twaalf
jaren den vloed dva bloeds «ehad had,
2fi En veei geleden had van vele me*
diennmeesters. en al het linie duaronn
ten koste gelegd, en geene baat gevonden
had, maar mei welke ia-t veeleer erger
ge worden was:
27 Leze van Jezus hoorende, kwam on-
der de schare ven achteren, en raakte
zijn kleed aan ;
25  Wan; tij z.ide : Indien ik maar
\'One kletdertD mag aanraken, ik zal
gezond worden.
29 En terstond is de fontein baars
bloeds opgedroogd, en zij gevoeld" aan
baar ligcbanm, dat zij van die kwaal
genezen wui.
3d En terstond Jezus, bekennende in
zich zelven :> de Vracht, die van hem
uitgegaan was, keerde zich om in de
schare, en geide : Wie heeft mijne klee-
deren aan ge rankt?
.\'(] En zijne discipelen zeiden tot hem :
Gij ziet, dat de scbare u verdringt, en
zegt gij : W\'ic heelt mij aangeraakt ?
32 En hij zag rondom, om baar te
zien, die dat gedaan had.
33  En de vrouw, vreezeude en bevende,
wetende, wat aan haar geschied was,
kwam en viel voor hem neder, en xeide
bera al de waarheid.
34  * En hij zeide tot haar : Dochter: uw
geloof heef* u behoude»i; ja heen in vrede,
en wpm gemeten van deze uwe kwaal.
35  \' Terwy\' hij nog sprak, kwamen
rrnigra van /i?t kuis des oversten der
svnaeoge. zeggende : Uwe dochter is ge-
storven. wat z\'jt gij den Meester nog
moeiielijk?
36  En Jezus, terstond gehoord hebben-
de het woord^lat er gesprok* n werd.zeide
tot n>n overete der synagoge : Vrees
ni-t. geifM-f alleenlijk. \'
37  En hij liet niemand toe ben? te vol-
gen, dan Petras, en Jakobus,enJühan-
nes, den broeder van Jnkobus;
SS En kwaui in het huis des oversten
der synagoge,en zag de beroerte e» drye-
*enH
du» zeer weenden en huilden.
39 Kn iogegaan zunde, seMe ïii.) tot
hen : AVat maakt gn beroert\', <n .*• -r
weent iru ? * bet kin 1 is niet ges-orvt-n,
maar het slaapt.
4ii En zij hetachten hem; maar hij, als
bii hen aiien had uitgedreven, nam bij
zich den vader en de uioeiier des kiods,
en degenen, die met hem ie«#-e», e» ging
binnen, w*>ar het kind lag.
41   En hit vatte de band den kinds,en
zeide tt:t hsarTa\'.-tlta kümi I hetwelk is,
zijnde overgezet : Gü dochtertje, I Ik zeg
ui sta op \'.
42  En terstond stond het dochtertje
op, en wandelde; want hel *vas twaalf
jaren out; mi zij ontzetten zich met
groots ontvetting.
43  En hij gebood hun zeer, dat niemand
dat zelve zou weten ; en zeide, dat men
haar zou te eten geven.
HOOFDSTUK «.
Ohri«tiiK Wrt in run i.ii!« il«ncl, nlwxnr hij
vcaci!\' wordt, va, t lenrlt ïijmc apostelen
uil om tf |ni.i:.. i, \':\\ nnn.li*r< n te ilocn,
i Kart.
cl*k.
> der
..;.:. ^
don «!i \\nn Iterndr*, dit h\'iii houdt
Johnnnr» .tfn Uoofjrr, ; V wiem e.-vaiireni».
onthoofding f» begranals h\'j <li»\' gslsgsu**
hfid wordt vrrhasld, 17. I*\'" apo»tt»lrn komen
weder tc.t Christi,», dip :m-i li"i- n.iai •"-ni-
wnfic j.l.iii. vr.-inkl. "• • H...-»! •• ii ri\'ut\'
Kroow schaar van omtrent vijf dutaand man-
n«-n votirt, welke lui «pHiigt met »i>f l>mo-
iien en twe« vii.«.-lii"i. SS. Hn doet *ijne
diadpelen we^aren, trnvijt hij "ii den btrg
blaft, om ie \'li.i.i-.i. 45. Komt daanui de*
narkti lot hen, wandfl^nde o[> dr ire en
Stilt den wind, Ï8. Aan l.tm1. gCkÓaMB SQUds,
\'
••••neesi h\'j allerlei tirktcn, It.
EN « hi; ging van daar weg, en kwam n Matt.13 s<
in zi|n vaderland, en zijne discipelen La*. *--l&
volgden hem.
2   Eo als hei sabbit geworden was, be- !
gou hij in de synagoge te leereu; en velen, !
die hem hoorden, ontzetten iich, zeg-
gende : Van waar nentendesendezedin- •
gen? en wat wijsheid is dit, di- hem
g-egeven is, dat ook zuike krachten door
Zijne bandm geschieden?
3  fris deieniet detluimeriuan, de zoon , Joh. 6:45,
van Maria, en de broeder van Jakobus
en Josea, en van Judas en Simon? en
.".ui zijne malere nlel hier b;j ons? En
zij werden aan hem geërgerd.
./•I.fv. IK.25
4  En Jesm seldf tot hen : r Een profeet
is niet ongeéerd, dan iu zijn vaderland
en onder ;t>*ir magen, en in zijn buis.
5  \'i En bij kou aldaar geene kracht
II
doen; dan hit legde weiniren zitkende
handen op, en genas ben.
ö En bij verwonderde zich over hun
ongeloof, ren omging de vlekken (fa-ar
rondom, leeretide.
7 ƒ En by riep tot zich de twaalven,
en begon tien uit te zenden twee en
twee, en gaf hun magt over de onreine
geesten.
:n:
I IS.
.. ..
-ocr page 665-
. II. 31. S En liij gebood hun, dat zij niets zou-
den nemen rot den w« g, dan alleenlijk
eenen staf, ï^iic male, g<en brood, ;«!i
geld in dto gordel;
"1 i Maar dat zi) schoenzolen zouden
nbinden, en met geen twee rokken
gekleed zijn.
10  En hij Mtdc tot hen : Zoo waar gij in
een kuis /.uit ingaan, blijt\'t daar, tol.lat
gil va» daar uitgaat.
11  •\'• En \'un wie u niet zullenontvangen.
noch u hooren. vertrekkende van daar.
\' tchiidt het stof af, da*, onder aan uwe
voeten i*,uun tot eene getuigenis. * Voor-
waar zeg ik u : het ial Soiom ofGoesörra
verdragelüker ziin in den dag de» oor-
deels, dan dezelve «ad.
12  En uitgegaan zijnde, predikten zij,
dat zi] zich zouden bekerren.
13  En zij wierpen vele duivelen uit,
\' en zalfden vel? k ranken met olie. en
mnakten hen gezond.
. I \'< En de koning Heródes hoorde het
\'want ;;in naam was openbaar grwor-
den\', en zeid« : .Iohann*-s.d ie daar doopte,
is van de dooden opgewekt, en daarom
werken die 1;nichten in hem.
15 Anderen zeiden : Ui) is EliM; en
anderen i* iden i Hij in een profeet, of
ala een der uroferen.
ltï Maar a!s bet Heródes hoor.Ie, zeido
hii : Deie is Johannes. dien iKontituofd
| heb; die is van de doodf-n opgewekt.
Matt. 1*3! 1" * "Want dezelve Hemde*, ee.iigm. uit-
l.t.-.\' 8:19! gezonden bfhbendc had Johannes gevan-
9.9.1 gen genomen, en hem in *X- gevangenis
geborden. ah oor\'aak van Il\'ïód:as,de
: huisvrouw van zijnen broederFUtppus,
omdat liij haar Retroawd had.
IS Wam Johannes zeide tor Iïeróiles :
\'• liet is n nï"t geoorloofd de huisvrouw
uws broeders te hebben.
V) En IIcr6ilia< legde op beui toe, en
wilde hem dooden, en kunde niet:
SO Want Heródes vreende Johannes,
Wetend*, dnt hvi \'\'en " rogtvaardig en
heilift man wan, en hield hem in waarde;
en als hij hem hoorde, deed hij vele
dingen, en hoorde hem gAarne.
21  En als er een welgelegen das: ge-
komen was, toen Herodes, <j op den
40:*). dajj iijner gpboorre, renen maaltijd nr.n-
rigtte, voor zijne grootttn, en de oversten
over duizend, en de voomnninsten van
Galil.\'a;
22  En als de dochter van derelveHeró"
dias inkwam, en danste, «u Heródes en
dengenen, die mede aanzaten, behaagde,
70o zeide de koning tct het dochtertje:
Eisch van mi), wat gij ook wilt, en ik
zal het n n*#en.
.1130. 23 \'" Eo hij zwoer baar: \'Aoo wat gij van
mtj znlt eiseben, .•;.\'. ik u geven, ooi tot :
de helft mijns koningr\'jka !
24  En zij, uitgegaan zijnde, zeide rot ;
hare moeder i Wet zal il: eisenen? Kn
die zeide : liet hoofd van Johannes den
Dooper.
25  En zi), terstond met haast ingaande
tot den koning, heeft bet ^eeischt, zeg-
fende : 1 :k wil. dat gij miï nn t»r«ton.i,
n eenen schotel, geeft het hoofd van
Johannes den Dooper.
i 26 En de kouing, zeer bedroefd gewor-
den zijnde, ao:/tan* om de eeden. en
degenen, die mede aanzaten, wilde haar
hetzelve niet afslaan.
Matt 1*10 "" " En de koning tord terstond eenen
scberpregter. en gebood zijn hoofd te
brengen. Deze nu gitig heen, eo ont-
hoofdde hem in de gevangenis ;
28  Eo bragt zijn hoofd in eenen «cho-
tel, en gaf hetzelve het dochtertje, en
het dochtertje gaf hetzelve hare moeder.
29  En als zijne discipelen dit hoorden,
gingen zij en namen ziin dood ligchaam
weg, en leiden dat in een graf.
Luk. 9:ii\'. 30 \' En de apostelen kwamen weder
samen tot Jezus, en boodschapten hem
alles, beide wat zij gedaan hadden, en
wat zij geleerd badden.
31   En i.\'.t «eide tut hen i Komt gijlieden
in eene woeate plaats hier alleen, en rust
een weinig : want er waren velen, die
kwamen en die gingen, « en zij badden
zelfs geen\' gelegen tijd om Ie eten.
32  En z:.i vertrokken in ren scbip.
naar eene woeste plnars. alleen.
33  En de scharen zagen ben hcenva-
ren, en velen worden, hem kennende.en
liepen gezamenlijk re vo-t van alle st«-
den \'lerwaarts, < n kwaaien hun voor, en
gingen zanten tot hem.
34  En Jezus, uitgaande, w zag eene
groote schare, en werd innerlijk met
ontferming bewogen over ben : • watir
zii waren a\'s schapen, die geeaen herder
hebben; yen hij begon hun vele dingen
te !eer**n.
3". * En als het nn Iaat op den dag ge-
worden was, kwamen ziine discipelen
tot he;n,en zei.ien : Deze plaats <s woest,
en het b nu Iaat op den de.g;
SS I.aat f van u. opdat zij heengaan
in do omliggende dorp-n en vlekken, en
brooden voor z\'ch zelveu mogen koopen :
want z>i hebben niet, wal zij eten zullen.
37 M^ar hii. antwoordende, lelde tot
beu:G"(fr si": hun teeten. Kn i\\\\ zeiden
tot hem • Zullon wij heengaan, en koopen
voor twee honderd penningen brood,en
hun te et*-n geven?
& Y.n hu zeide tot ben : Hoe veel broo-
len hobt g!i? gaat bBen en beziet het. •> En
to<-n zii het vernomen baddi n. zeidetj
ïij r Vijf, ^n is-pc vissehen.
3^i En hij g-ebood hun. dat tïï ben el-
Ipo. zouden .loen ned<Tzitten bij waard*
schappen, op li^t groene gras.
10 En zij zaten neder in gede\'lten bij
honderd te zamen, en bi.i vijftig te /.a-
men.
•il En als hij de vijf broodenen <\'.e twee
via*cnen genomen be.d, \'• zag hü op naar
den hemel. >\' zegendeen brak de brooden,
rn\'gaf ze ...uit. discipelen, opdat tij ze
hun zoudt-n vuorleg/en ; en de twee vis-
schen deelde hij voor allen.
4$ En zij aten alïen, en z\'jri verzadigd
geworden.
-13 Kn zi; namen op twaalf volle korven
brokken, en van de vissehen.
44  V.n die daar de brooden gegeten
hadden, waren omtrent vijf duizend
mannen.
45  è En terstond dwong bij z\\inedlsci-
pelen in bet schip tegaau.en voor beaei
ir vsren H.\\n de an>\'e"e /ijde reg*nore.-
Bethsaüta, terwiji hij de schare van zich
zou laten.
4ö \' En als hij aan d» lelve hun afscheid
gegeven had, ging hij op den berg om
te bidden.
47 ƒ En als het nu avond was gewor-
den. zoo was h*-t Khip in het miilden van
de zee. eu hij waa alleen op het land.
4S En bij zag. dat zij zich zeerpijnig-
den, om «ier *eai> voort te krüï^n : want
de wind was hun tegen; en omtrent Je
vierde wake des nachts, kwam hy tot
ben, wandelende op de zie; en wilde ben
voorbijgaan.
4\'J En z\'i. ziende h* m wandelen opde
iee, meenden, dat het een spooksel was,
en schreeuwden zeer;
.f-o Want zij zagon bem allen, en werden
ontroerd ; en terstond eprak hij met hen,
f n zeide tot hen i \'/.•;• welgemoed. Ik ben
het. vreett u niet.
51   En bij klom tot hen in bet schip,
en de wind stilde; en zij ontzetten zich
boven mate zeer in zich zeiven,en waren
verwonderd.
52  Want nij hadden niet gelet op Aef
woiïicr der brooden : want hun hart was
verhard.
» Mart. " 20.
r Matt, H 13.
Luk. 9:10.
Joh. 6: I.
-\'.v.
V.trc,
13 1.
Luie.
" il.
Matt
Lak.
J«h.
11 W.
STs.5,
l|. 17:1.
ioi. \'J IS.
-ocr page 666-
uitgaan, die lijn het, welke den mensch J °
ontreinigen.
16  /. «o iemand ooren heeft om tehoo-
ren, die hoore.
17  • En toen bij van de schare in huil » Mai
gekomen was, vraagden hem zijiie dis-
cipelen van de gelijkenis.
13 Kn hij zeide tot ben : Zijt ook gü
;il mi onwetende ? Verstaat gij niet, dat
al wat van buiten in den mensch ingaat,
hein niet kan ontreinigen?
r.\' Want bet zaat niet in zijn hart,
maar in den buik, en gaat in deheituo
litkli\' i<! uit, reinigende al de spijzen.
C<) En hij leide i Hetgeen uitgaat uit
den mensch, dat ontreinigtdenmensch.
Cl \' Want van binnen uit het hartder k (**>l
menschen komen voort kwade gedachten, j .
ovcrsptlen, hoererhen, doodslagen,
CC Dieverijen, gien/lieden, boosbeden, I *r
beilrog. ontuchtigheid. een boos oog, •
la^teriug. hoovaardij. onverstand.
C.t Al deze boo/. dingen komen voort
van binnen, rn ontreinigen den mensch. ,
C4 l En van dnar opstaande, ging hy \' *••
weg naar de landpalen van Tyrus en Si-
don ; en in ei n huis gegaan zijnde, wilde
hij niet, .!..* liet iemand wist, en hij kon
Mgteru niet verborgen zijn.
C.i Want eene vrouw, welker dochtertje
eeneu onreinen geest had, van hem ge- |
hoord hebbende, kwam en viel neder aan I
zyne voeten.
C6 Deze nu was pene griek»che vrouw,
van geboorte uit Syro-Fenicie.; en zij bad
hem. dat hg den duivel uitwh\'rp uit hare
dochter.
57 Maar Je/.uc zeide tot haar : Laat
eerst de k indereu verzadigd worden: want
het is niet betamelijk, dat men het brood
der kiuderen neme, en den hondekens
rorwwerpe.
CS Maar zij antwoordde en zeide tot
hem : Ja, Heere I doch ook de hondekens
eten onder de tafel van de kruimkens
der kinderen.
C\'J En hij zeide tot haar : Om dezes
woord» wil ga heen ! de duivel is uit uwe
dochter uitgevaren.
30  En als ü in haar huis kwam, vond
zij, dut de duivel uitgevaren was, en de
dochter liggende op het bed.
31  »« En hij wederom weggegaan zijnde m
van de landpalen van Tyrus en Sidon,
kwam aan de zee van Galil^a, door het
midden der landpalen van Dekapolis.
82 " En zi) bragten tothem eenen doo- „ Ma
ve, die zwaarlijk sprak, en baden hem, Lu)
dat hn de hand op hem legde.
38 En hem van de schare alleen ge-
nomen hebbende, stak i-u züne vingeren
in zijne ooren, en gespogen hebbende,
raakte hij zijne tong aan;
3<l En opwaarts ziende naar den hemel,
zuchtte hij, en zeide tut hem: Effatha I
dat is, word geopend I
W> En terstond werden zijne ooren ge-
opend, en de band zijner tong werdlos,
en hy sprak regt.
3ti En hij gebood hunlieden, dat zij het
niemand zeggen zouden; maar wat hu
hun ook gebood, zoo verkondigden zü
bet des te meer.
37 En zij ontzetten tich boven mate
zeer, zeggende: «Hij heeft alles wel ge- • r.ei
daan, en inj maakt, dat de dooven booren,
en de stommen spreken.
HOOFDSTUK 8.
Chri-tu* npijzigt virr dui/end mannen met
irvrn In.....I<n -n wrinise viwhjes, vs. 1.
Weitrert dm fatiirrn ren teekrn uit den hr-
mel, 11. Waartrhutvt njne dtKriprlen voor
den /ii in-iln -» ju der fariirrn rn van Herodes.
1». Mi.i,i ..urn Mm.Ir ziende. 22. V>rschel-
dea eevoe>en der Joden tan Christu*. en \\
de belijilenii van Petru», dat hij de Chria-
in* v...-. <T7. Chrt»tui> vooririrt zus lijden, [
dood en o|ntandiii[r, 31. bettrsft Petrus, i
53  9 Ba al» lij overgcvaren waren,
kwamen ~.<\\ in het land Germraaret, en
havenden aldaar.
54   ! n als ii\\ uit het schip gegaan wa-
ren, terstond werden lij hem kennende.
45 ! ,. het geheel) omliggende land
doorloopende. begonnen , n<i;i beddekens,
degen u. die kw n\\vV gesteld waren, om
te draden, ter plaatse» waar zij hoorden,
dat hi) was.
•vi hn zoo waar hij kwam, In vlekken,
of steden, of dorpen, daar It-iden ui te
kranten op dr markten, en baden hem.
dat zij maar deo zoom zijns kleedsaan-
raken moeten; en ïoo velen, als er hem
aanraakun, werden gezond.
HOOFDSTUK 7.
I>e fari\'e.\'n en whrifiiTeïeerden U-rii-nen de
•liM-\'i-Irn van C\'hri~tii> uti r hei eirn met
On!f«Hl>«hfll Jl;i" irt.. IS. 1. /.IJ niil.lrn
itimr Chri*tim vfrilr<i:*it, die de farizrrn
hrmrafl inrr bminr rnein-dhrid in hiiiinr
i\'ii». ii ilij»r kiui hinïrn, fi. \'tl vrrwrrpt
hunne tnenvbrl-jke inzrltin-;rn, inzon<>r-
hri.l i» dr «erlutatej, van het vyMe gtfcsJ,
0 Leert nat iteri mriw h «iirrnink <intrei-
nilft, of niel, H. Werpt renen di.iirl uit de
rtiH-hter \\»u renr vrouw uit Sjro-Fenirir,
M. tiener»! e-nen d.iof-liiniinr. 3t . rn «or.ll
«l.iüi r.i-i irrr (qm*, .17.
EN « tot hem vergadenlen dcfarizeèn,
en sommigen der scbriftgeleerden.die
van Jerüialem gekomen waten;
2   Kn ziende, dat sommige van zijne
discipelen met onreine, dat is, niet on-
gewasscht n handen brood aten, beri*p-
ten zi) ac«.
3  Want de farizeën en al de Joden eten
niet, tenzij dat zij eerit de handen dik*
maals wasschen, houdende de iuzetting ,
der ouden.
4  En van de markt komende, eten zü
niet, teniu dat tiyermt gewasschen ifyu.
En vele andere dingen zijn er, die ZÜ
aangenomen hebben te houden, als w«-
mttijk de wasnehingen der drinkbekers,
en kannen, en koperen vaten,en bedden.
5   Daarna vraagden hem de farizeën en
de schriftgeleerden : Waarom wandelen
uwe discipelen niet naar de iiuettiug der
ouden, maar eten het brood met onge-
wasschen handen ?
*> Maar hu antwoordde en zeide tot
hen : We] heeft Jesaja van u, gcveins-
den! geprofeteerd, gelijk geschreven is:
\'> Dit volk eert Mij met de lippen, maar
hun hart houdt zich verre van Mij.
7  f Doch te vergeefs eeren zij Mij, lee-
rende leeringen, die geboden zijn der
men nchen :
8  Want, nalatende bet gebod Gods,
houdt gij de inzettingen der menschen,
als namelijk wasschingen der kanoen en
drinkbekers; en andere dergelijke din-
gen doet gij vele.
9  En hij zeide tot hen : Gij doet zeker
Gods gebod wel te niet, opdat gij uwe
inzetting zoudt onderhouden.
10  Want Mozes heeft gezegd : * Eer
uwen vader en uwe moeder; en : • Wie
vader of moeder vloekt, die zal den dood
sterven.
11  Maargiilieden zegt: Zoo een mensch
tot vader of moeder zegt: ifefiakorban
dat is re zeggen, eene gave), zoo wat u
van mij zou kunnen te nutte komen, die
voldoet.
12  En gü laat hem niet meer toe, iets
aan zünen vader ofzijnemoedertedoen.
in ƒ Makende a/.-ouüods woordkrach-
teloos door uwe ir zetting, die gij ingezet
hebt; en vele dergelijke dingen doet g ij •
14 o En tot xich de gansche schare ge-
roepen hebbende,zeide hij tot hen i Hoort
uni allen en verstaat.
ló * Er is niets van buiten den mensch
in hem ingaande, hetwelk hem kan ont-
relnigen; maar die dirgen, die van hem
Kfri. •:>
srsji
/ Matl.
, 1 Tim.
STim.
r Matt.i
.\'i 11an.ll
-ocr page 667-
ft Daarna leide hii de handen wederom
op zijne oog.-n. en deed hem opzien. En
hij werd hersteld, en zag hen allen Ter
en klaar.
?r> En hij zond hem naar zijn huls.
leggende : Ga niet in het vlek, en leg
bet niemand in het vlek.
27 \'En Jezus ging uit en zijne dimt* t
nelen nHar de vlekken van Osaréa Fi-
lippi. Eu op den weg vraagde bij zijne
discipelen, zeggende tot hen i Wie «eg-
gen de menschea, dat ik ben f
21* En zij antwoord\'len : "• Jobannesde m
DtMiper ; en anderen : Elias . 1 u anderen :
Een van de profeten.
211 En hii zeide tot hen 1 Maar gijlie-
den, wie zeg» gij, dat ik bf.n r En l\'e- |
trits, antwoordende, zeide tot hem :
s Gij T.iit ile Christus,
                                    h
3il En hij gebood hun rcberpelijk.dat
/i\' het nieiuaod soodetj zeggen van hem.
31 •• ! n hii begon hun te leeren. dat •
de Zoon des .u- :,-rt\'i [i veel moest lijden.
en verworpen worden van d* ouderlin- ;
gen. en overpriesteren. en scheiftgelrer- \'
den. en gelood worden, en na drie dagen I
wederom opstaan.
3? En dit woord sprak hij vrij uit 1
en Petrus hem \'ot zich genomen heb-
bende, begun hem te bestraften;
31 Maar hij, zichonik»erende,en \'iine
discipelen r. (inziende, bestrafte IV:rus.
zeggende : pGa heen. achter mij, S^tanan! /(
want gij verzint niet de dingen, die (iods
gtyn, maar die der menschen zijn.
31 En tot zich geroepen hebbende de
schare niet z\'ine discipelen, zeide hii tot
hen : floo wie achter mij wil komen, ,.
die verloochene zich zeiven, eu n ui\'
ziin krui» op, en volge mii.
3.\'» r W.int zoo wie ziin leven zal wil-
len behouden, die zal hetzelve verliezen ;
maar zoo wie ziin leven /al verliezen, r
om mijnentwil, en mn des evangelie»
wil, die zal hetzelve behouden.
3ii Want wat. zou bet den uvnsch ba-
ten, »oo bij ile geheelc wereld won, en
zijner ziele schade leed ?
37 Of wat zal een metMCh geven «tot \'
letising van zijne riel \'t
3.S \'Want zoo wie zich mijns en mijner
woorden zal geschaamd hebben, in dit
ow rspelig en zondig geslacht, diens zal
zirh de Zoon det memchen ook sohamen,
wanneer hii zal Vouien in de heerlijkbt-id
zijns Vadera, met de heilige engelen.
HOOFDSTUK 9.
Carfatw wor.lt op dra her? verheerliikt. in
te\'.-enHo»-iltL\'h^\'"(l \\*\\\\ Mo;e« en Klimt, en
wordt verklaard de /.non vaa Ro.l ie run,
v». I; leert <lat Jithnnne* <le Durper ile Kliat
i», die komen KW, 11; werpi eeneu itoitimrn
en doovra dahrel alt, li-. het.velk niine dls>
rrpelen niet hmlilen kmineti doen. 18 : waar-
raa de oortaak verhaald wor.lt, 28. VOOT-
7r<!\\ neilrrom zijnen «lood en op>\'nnd\'ni.\'.
31 ; vermnant 7ijne apostelen lot nederigheid,
door het •.. . 1 \'-. • ;.! van een kindeken. 33.
Wil niet helet hehlien den^renen, die in rit nen
naam duivelen uitwierp, 3S , tx-looit verret-
dinrren dien. die de ntinate wttdaad aan ile
il; hetlrei^t «ware Mranrn den-
J.o. 11.31. | die hem
dit lüilen nntrsad Ie, 32. \\>rm«ani
/ ne volrrrs, hun krui* op *ieh te MMM,
itch zeiven ie terutken en door ireene vree*e
rich over hm en zime lfer te «i-hamen, 31.
IN « dezelve dagen, al» er »pn? geheel
groote schare was, en zij niet hui tl en,
wat zij \'\'"\'" zouden, rj• -,> Jezus i\\\\ne
discipelen tot zich. en UUU tot ben:
2  Ik wor<! innerlijk met ontferming be-
wogen over de schare, want zij rijn nu
drie dagen Mi mij gebleven, en hebben
niet* wat zij eten zonden.
3  En indien ik hen nuchteren naar
hun hui" laat zaan, zoo zullen zii op
den weg bezwiiken; want sommigen
van ben komen van verre
4  En zijne discipelen antwoordilen hem:
Van waar zai iemand dezen met brooden
bier in de woestijn kunnen verzadigen ?
V.n hii vraa/dehun : Hoeveel brooden
hebt gij ? Kn z\\i zeiden : Ü**ven.
G En hij gebood de schare neder te
zitten op de (tante, en hii nam de zeven
brooden. en gedankt hebbende, brak bij
xe, en gaf ze zijnen discipelen, mulat zi|
. IR SI.
ITSS
±, \'..
.. 9.S1
lil SS
18 3!.
3*7.
e zouden voorleggen, en zij leiden ze
der schare voor.
7 En tij hadden weinige vtschjes ; er.
al» hij gezrgend bad. teide bij, dat zij
ook die zouden voorhggen.
5  En zij hebben gegeten, en lijn ver-
zadigd geworden, en zij namen h*t over-
achot der brokken op. zeven manden.
9 Die nu gegeten hadden, waren om-
rent vierduizend ; en hij liet hen gaan.
J. Miiif. I5M.. H» \'\'En terstond in liet schin gegaan
1 zijnde met zijne discipelen. I» hij geko-
men >n de deelen van Dalmanicha.
Il En de faritren gingen uit. en be-
ttm. >TOöO**n met h« ra te twisten,r begeerende
16 1. ran bem een teeken van den hrniel, liem
11 29. verdoekende.
6 30 12 En hij. z waarlijk zuchtende in rijnen
geest, zeide : Wat begeert dit geslacht
ic.v. een teeken ? d Voorwaar ik zeg u 1 loottan
dit geilacbt een teeken gegeven /.al WOr*
den \'
13  En HU verliet hen. en wederom in
het schip geguan zijnde, voer hij weg
naar de andere zijde.
14  En zijne discipelen hadden vergeten
brood mede te nemen, en badden niet
dan een brood met zich in het schip.
15  En bij gebood hun, zeggende :\'Ziet
toe, wacht u van <len IttUFÓVCMtn der
t\'.Ti \'11 11, en van den zuurdeesem van
Heródes.
Ifi En zii overleiden onder elkander,
leggend": Het iêt omdat w\\j geene broo-
den hebben.
17 En Jezus, dat bekennende, zeide
tot hen : Wat overlegt gij. dat gij geene
brooden hebt? bemerkt gij nog niet. en
verstaat gij niet? ƒ hebt gij nog uw
verhard hart ?
JS Oogen hebbende, ziet gy niet? en
IffaU
in3«
ir.st
T.nk
9S3
Il 17
Man
II) 39
18 25
|,ut
9:2*
1: M
Joh.
II H
•\\tatt. HVS2.
Lak. 9.26.
12:8.
2 Tim. 2:12.
I Joh. 2 23.
,
oren hebbende, hoort gij niet?
M«tt. 14 17.\' \'9 E" iredenkt gij niet. r toen ik de vijf
au\' brooden brak onderde vyfduizend man-
Marfc. 6-SS. nen, boe veel volle korven raet brokken
I.ui. wis. gij opna&mt ? Zii zeggen hem : Twaalf.
Joh. 6:9. «O En » toen ik de zeven ftrvft onder
de vier duiienl mannen, boeveel volle
Mntt. ir. «,, mandcn met brokken gy opnaamt? En
\'| üi zeiden l Zeven.
< 21 En bij zeide tot hen : lloe verstaat
ril niet ?
22  En hU kwam te Bethsiüda; en /ij
bragten tot hem eenen blinde, en baden
hem. dat hij hem aanraakte.
23  En de hand des blinden genomen
I hebbende, leidde hü hem uit buiten het
Marlt. 7 33.; vlek. I en «poog in zijne oogen, en * lelde
1 de handen op hem, en vraagde hem, of
« Mark. 732. bij iets zag.
| 24 En hii, opziende, zeide: Ik zie de
i menschen, want ik zie hen. alt boomen,
I wandelen.
dat
die
. **
t ontdoen van .il wat er.\'erlLjk
of hinderlijk hl ter nlfchctd, W- -preAt
van lont in xirh zeiven en xrede niet *mle-
ren te hel.hen. 19.
EX " h\\j zeide tot ben : Voorwaar ik
zeg u, dat er sommigen ziiu van de-
genen, die bier staan, die d-n dood niet
zullen smaken, totdat zij sullen hebben
gezien, dat het koningrijk Gods met
kracht gekomen ia.
2  \'< En na zes dagen, nam J-zus met
zich Petrus, en Jakobus, en Johasnes,
en bragt hen op een«*n hoogen berg be-
tijden alleen ; en hij werd voor hen van
gedaante veranderd.
3 En zijne kleederen werden blinkende.
-ocr page 668-
MARKUS 0.
, dood, al zoo dat velen zeiden, dat het
! gpstorven was.
27 Kn Jezus, hem bij de band grij-
pende, rigtte hem op; en hij stond op.
2S »< En ais hij in het huis gegaan
was, vraagden htm zijne discipelen al-
leen : Waarom hebben vij hem nipt
kunnen uitwerpen?
\'.\'.\' En hij zeide tot ben : Dit gesiaeht
kan nergens door uitgaan, dan door
bidden en vasten.
30 " Kn van daar weggaande, reisden
zij door (ïnliléa; en hü wilde niet, dat
het iemand wist.
.SI Want hü leerde zijne discipelen» en
zeide tot hen : De Zoon des menschen
zal overgeleverd worde.i in de handen
der menschen, en zy zullen bem doodeu ;
en gedood zijnde, zal hij ten derden
dage wedcropstaan.
32  Maar zij verstonden dat «oord niet,
en zij vreesden hem te vragen.
33  " En bij kwam te Kapi-inattin, en
in bet hut* gekomen zijnde, vraagde hü
hun : Waarvan nadt gij woorden onder
elkander op den w.->g?
34  Doch zij zwegen : want zij waren
onder elkander in woorden geweest op
den weg, wie de meeste ton zijn.
\'•w En nedergezeten zijnde, rie» hü de
twaalven, en zeide tot hen : p Indien
iemand wil de eerste zijn, die zal de
laatste van allen gijn, en aller dienaar.
36 Kn nemende een kindeken, stelde
hü dat midden onder beu, en, g omving
her met siJne armen, en zeide tot hen :
3" \' Zoo wie een van zoodanige kin-
derkena zal ontvangen in mijnen nasm,
die ontvangt mü ; en zoo wie mij zal
ontvangen, die ontvangt mü niet, maar
Dien, die mü gezonden heeft.
35  \' tn Johannes antwoordde hem,
zeggende i Meester I wij hebben eeuen
geiitn, die de duivelen uitwierp in uwen
naam, welke ons niet voigt ; en wü heb-
ben het hom verboden, omdat hy ons
niet volgt.
3» \' Doch Jezus zeide : Verbiedt hem
niet: want er is niemand, die eene kracht
doen zal in tnünen naam, en haastelük
van nüj zal kunnen kwalijk spreken.
40  Want wie tegen ons niet is, die is
voor ons.
41   Want " zoo wie ulieden eenen be-
ker waters zal te drinken geven in mijnen
naam, omdat gü diêciptlë» van Christus
züt, voorwaar leg ik tt, hij zal zijnen
loon geenszins verliezen.
42  » En zoo wie eenen van deze kleinen,
die in mü gelooven, ergert, het ware
hem beter, dat een molensteen om lijnen
hals gedaan ware, en dat hij in de zee
geworpen ware.
4.i « Eu indien uwe hand u ergert,
houwt ».e af : het is u beter verminkt
tot het Wen in te gaan, dan de twee
handen hebbende, heen te gaan in de
hel, in het onuitblusschelijk vuur;
44  •» Waar hun worm niet sterft, en
het vuur nirt uitgebluttchr wordt.
45  En indien uw voet u ergert, houwt
bem af: het is u beter kreupel tot het
leven in te gaan. dan de twee voeten
hebbende, geworpen te worden in de
hel, in het onuitblusschelük vuur;
46  Waar hun worm nkn sterft, en het
vuur niet uitgehluscht wordt.
47  Kn indien uw oog u ergert, werpt
het uit : het is u beter maar een oog
hebbende in het koningrijk Gods iu te
gaan. dan twee jogen hebbende, in het
helsche vuur geworpen te worden;
4* Waar hun worm niet sterft, en het
vmr niet nitgebluscht wordt.
49  Want een ieder zal met vuur ge-
zouten worden, a en iedere olYerande
zal met \'out gezouten worden.
50  \'Het zout Ï3 gord ; maar indien het
zeer wit als sneeuw, hoedanige geen
voller op narde im wil maken kan.
4  En van hen werd gezien Elias met
Mozes, en zij «piaken met Jezus.
5  Kn I\'etrus, antwoordende, zeide tot
Jezus : Rabbi! het is goed, dat wü hier
zijn, rn laat ons drie tabernakelen ma*
ken, voor u eenen. en voor Mozes eenen,
en voor EUas eenen.
6  Want hij wist niet, wat hij zeide :
want zij waren zeer bevreesd.
7  Kn er kwauieene woik,dichen over-
schaauwde, en eene stem Itnam uit de
wolk, zegende : <• Deze is mijn geliefde
Zoon. \'\' boort hem !
H Eo haastclnk rondom ziende, zagen
zij niemand meer, dan Jezus aüeen bij
zich.
1» \' En als zy van den "oer* afkwamen,
gebood hü hun, dat zij niemand verhalen
zouden, in;\' • n /ij geilen hadden, dan
wanneer de Zogh (les menschen uit de
dooden zou opgestaan zijn.
10  En zij behielden dit woord bij zich
zelven, vragende onder elkander, wat
het was, uit de dooden opstnan.
11   Kn zij vraagden ïiem. zegende :
16:21
17 22
ai. is
Mark
8.SI
10 33
Luk.
•\' 21
Luk. 3M,
ft 35.
Tnl. I:U.
ƒ Mal. *: V
Mi-I. 1! 14.
Luk. 117.
Waarom zeggen deschriftgeleerden, ƒ dat
Elias eerst komen inoet?
\'P Matt.SnST.
I Mark. tu.43.
12   Kn hij. Antwoordende, zeide tot
ben: Elias zal wel eerst komen, en alles
wederoprigten; en ktt :nï peeetiMfa»,
.igelijk geschreven is van dril Zoon des
menseben, dat hü veel lydcn zal en
veracht worden.
13  Maar ik zeg o, dat ook Elias ge-
komen is, en zij hebben hem gedaan a1
I Mal. 1.5.d. wat uij gewild hebben, * gelijk van hem
gesebreven is.
14  En als hij bij de discipelen geko-
men was, zag hij eene gruote ach.tre
rondom ben, en reniye schriftgeleerden
met hen twistende.
15  En v. -f.....\' de geheele schare hem
ziende, werd verbaasd, en roeloopenüe
groetten zij hein.
16  En hy vraagde den schriftgcleer-
den : Wat twist «ij met dezen ?
!7 \' En een uit de schare, antwoor-
dende, telde : Meestert ik heb mijnen
zoon tot u gebragt, die eeuen stommen
geest heeft.
IS En waar hij hem ook aangrijpt, zoo i
echeurt hij hem, en schuimt, en knerst
met zijne tanden, en verdort; en ik
heb uwen discipelen gezegd, dat zij i.eru
souden uitwerpen, en zij hebben niet >
gekonnen.
19  En hij antwoordde hem. en zeide :
O ongelocig geslacht ! boe lang zal ik
nog bij ulieden zijn? hoe lang zal ik u i
nog verdragen:* brengt hem tot raü-
20  En zij bragten denzelven tot hem :
k Mark. 1 2fi. k en als hij hem zag, scheurde hem ter-
stond de geest; en hfj veilende op de
aarde, wentelde ziel) al schuimende.
21   En bvi vraagde /rum vnder ; Hoe
langeu tiid is het, dat hem dit orerko-
men is? en hij zeide: Van zijne kindeeh-
beid af.
22  En memifnuuü beeft hij hem ook i
in het vuur en in bet water geworpen, ;
om hem \'e verderven ; maar zoogü ieta
kunt, wees met innerlijke ontferming \'
over ons bewogen, en help ons.
23  En Jezus zeide tot hem : Zoo gij
kunt geloor en, \' alle dingen zijn moge-
lijk dengenen, die gelooft.
24  En terstond de vader des kinds. ro<-
pende met tranen, zeide : Ik geloof,
lierrei kom mijne ongeloovigheid tehulp.
2a En Jezus ziende, dat de schare ge-
zamenliik toeliep, bestrafte den onrei-
nen geest, zeggende tot bein : Gij stomme
en doove geest! ik beveel u, ga uit van
, Mark.l0:16.
Luk. 9 19.
\'1
hem, en kom niet meer in hem.
26 En hii rooiende, en hem zeer scheu-
rende, ging uit; en het kind werd alt
-ocr page 669-
j.o. h.m. i zout onzoot wordt, waarmede zult gii
           dat smakelijk maken? • Hebt zout inu
o iB \' -\'\'\'VfMl* \'\'" houdt vrede onder elkander.
"1 En Jezus, hem aanziende, beminde
hem. en zeide tot hem i •" Een r>ingont-
breekt u, ga hpen. verkoop Alles, wat
g(l hebt, en gt^f hu den armen, en gü
zult eenen schat hebben in den hemel;
en kom herwaarts, neem het kruis op,
en volg uiij.
\'22 Maar hü, treurig geworden zijnde
over dat woord, ^ing bedroefd weg :
wan: hit had vele g-jederen.
23 En Jezus rondom ziende, zeide tot
züne discipelen i - Hoe bezwatrUikznl*
len degenen, die goe\'t hebben, in het
koningrijk Gods inkomen!
"4 En d- discipelen werden verbaasd
over deze zijne woorden. Maar leïus,
wederom antwoordende. ;eide tot hen:
Kinderen \' hoe zwaar i- het, dat degenen,
die op het goed hun betrouwen zetten,
in het koningrijk God.« ingaan !
25 Het is ligt«*r. dat een kemei gadoor
het oog van eene naald, dan dat een
r\'iice in het koningrijk Gods inga.
IN En zii werden njg m-e\' verslagen,
zeggende tot elkander : Wie kan dan
zalig worden ?
ÏT l>ucu Jezus, hen aanziende, zeide:
Bii de menschen is het onmogelijk, maar
niet bij God i » want ali" dingen zijn
mogelijk bii Go,l.
^a r En Petra begon tot hem te zeg-
gen : Zie. wi; hebben alles verlaten, en
ziin u gevolgd.
C*- En Jezvn, antwoordende, zeide :
Voorwaar zeg ik ulieilen : er is nie-
mand, die verlaten heef» huis, oi" broe-
ders, of zustert. of vader, of moeder.
Of vrouw, of kinderen, ol akkers, om
mijnentwil en des evangeliën pif,
30   Of hü ontvangt bondenlvoud, nu
in dezen t;jd. hui/en, en broeders, en
zusters, en moedet^.enkinderen, en ak-
kers, met de vervolgingen, en in de toe-
kuineii\'le eeuw het eeuwige leven.
31  n Maar vele eersten zullen de laatsten
ZÜn. en re.\'e/i, die de laatsten •(/•< de
eer-ten.
?2 r En zij waren o;» den weg, gaande
op naar Jerüïalem; en Jezus ging voor
hen; en z\\) waren verbaasd,en hem vol*
grnde. waren zij bevreesd. En de twaalven
wederom tot zich nemende, begon hij
hun te ïegïen de dingen, die hemover-
komen zouden ;
33   ïegfftmde : Slet, wij gaan op naar
Jerüïalem, en de Zoon drs menschen zal
den overprie»t?ren., en den schriftgeleer-
den overgeleverd worden, en lü zullen
hem ter dood veroordeelen, en hem den
Heldenen overleveren ;
34  En zij zullen hem bespotten.en hem
geeseten. en hem bespuwen, en hem doo-
den; en ten derden dage zal hü weder-
op*taan.
35  * En tot hem kwamen Jakobus en
Jobannes. de zonen van Zebedéiïs. ieg-
gende : Kéeetar I wij wilden iee/. dat xü
ons deedt, zryj wat wij begeeren zullen.
36  En hij zeide tot hen : Wat wïltgü,
dit ik ii doe?
37  En zij zeiden tot hem : Geef ons, dat
wü mogen zitten, de een aan uwe regter-,
en de ander aan uwe !inker/^Md in uwe
heerlijkheid.
3S Mnar Jezus zeide tot hen i GÜ weet
niet, wat gij begeert. Kunt gij den drink*
beker drinken, dien ik drink,en met den
doop gedoopt worden. I daar ik mede ge-
doopt worde ?
3i> En zij zeiden tot Imi Wij kunnen.
Doch Jezua zeide tot hen:Den drinkbeker,
dien ik drink, zult gij wel drinken.en met
den doop gedoopt worden, daar ik mede
gedoopt worde,
40 Maar het zitten tot raüne regter* en
tot müne YwkPThattil ataat bü mij niet te
geven; maar het zal ptgtvtn worden M
diea het bereid is.
HOOFDSTUK li».
C\'hri-Ti.-- beantwoordt dr vraat;
r farizeen.
of het eeii* man :••.. ii-ln,.t\'i! i» iijne vrouw \'
te verlaten, v». 1. VVi! ilnt men de kinderen
tot hem tal lal«-n koi.ien rn reu-ent ie. 11.
Antwoordt eenen rijken jontfrlinï op iijii*
\\raa-*. wat h-: dom dik"! om het eeuwige
leven te briTvrn. 17 Leert hoe heiwanrl ik
de njkpn in h<-t kOnl&Krjjk der hemelen ko-
liien, XV Helmi ft den-renen, die het hunne
om tijneiilwil verU\'en. Ii;de\'i\'ike en r"iwiïr
ifTlfeWtf . *". Voori*!fl weder lijn t:;d*n,
dii-i.l en hwIwimIaadina. 32 Awtwoordt
drn zonrn i an »be.l.\'-u« op hun nimt,
<tm te trtten un i-jne re~ipr- en 1inkerh.ini!,
en vermaant hen t"\' Inden e» nederigheid,
SS. Staakt den Minder. BartfokAi rfeadt, tö
EN " van daAr opgestaan zijnde, ging
i hij naar de landpalen van Judéa,
door de overzijde faa de Jorilaan ; en de
scharen kwamen wederom zaon n bij
hem. en. gelijk hij gewoon was, ieerde
hij ben we.letoai.
\'2 En de fariieên, tot hem komende,
vraagden hem i of het een* man geoor*
! looi\'ii ia, zijn* vrouw te verlaten, hem
verzoekende.
3  Maar hü. antwoordende, zeide tot
hen : Wat heeft u Mozes geboden ?
4  En tij zeiden : * Moim heeft tot ;e-
laten eenen «rheidbrïef te schrijven, en
haar te verlaten.
5  En Jezus, antwoordende, zeide rot j
hen i Van wege de hardigbeld uwer har-
ten heeft hij ui iedeu dat gebodgeschreven;
6  « Maar vau het begin der«cheppiug
heeft ze God man en vrouw gemaakt.
7    i Daarom zal een mensen zijnen
vader en zijne moeder verlaten, en zal
zijne vrouw aannangen;
8   En die twee zullen tot één vleesch
1 zijn, alzoo dat zi.i niet meer twee zyn,
; ma ir één vleesch.
9   - Hetgeen dan Go-1 zamengevoegd
heeft, schelde de memoti niet.
10  En in het bui* vraagden hem zijne
; discipelen wederom van hetzelve,
11  ƒ En hij zeide tot hen : Zoo wie
\' sijne vrouw verlaat, en eene andere
I trouwt, «Üe doet overxpel tegen haar.
1 IC En indien eene vrouw haren man
; zal verlaten, en met Mn* anderen trou-
wen, die doet overspel.
                            "V
13 | En zij hragten kïuderken* tot hem, ,
opdat hü ze aanraken zou | en de dis-
cipelen bestraften degenen, die ie tot
hem bragten.
i 14 Maar Jezus, dat ziende, nam het
zeer kwalijk, en zeide tot hen : Laat de
klnderkens lot mij komen, en verhindert
ze niet. - want derzulken is het kuning-
rijk Gods.
IS Voorwaar zeg ik u : zoo wie het
koningrijk Gods niet ontvangt, gelijk
een kindeken, die zal in hetzelvefNM-
zins ingaan.
lfi • En hü onving ze met zijne armen,
e,t de handen op hen gelegd hebbende,
legende hü dezelve.
17   k En als hü uitging op den weg,
liep een tot hem, en voor hem op de
knieën vallende, vraagde hem : Gofde
Heester 1 wat zal ik doen, opdat ik het
eeuwige leven beérve?
18  En Jeius zeide tot hem: Wat noemt
gü mü goed? niemAnd ia vroed, dan een,
Haatetiik Go-1.
lï GÜ weet de geboden : I Gij zult
geep overspel doen. gij tuit niet doeden ;
rij zult niet itelen ; gil zult geene vai"che
getuigenis geven; gij zult niemand tekort
doen ; eer uwen vader en uwe moeder.
CO Doch hij. antwoordende, galde tot
he\'m : Meester! al deze dingeu heb ik
onderhouden van mijne jongheid al\'.
I S>,r. 1. M.
Matt. W i\'.
Luk. \'.3 1V.\'
Job
III
J-t
-.-1-
tart
1 «
!.,.\'..
:s-
\\\':V:
• tl
wr
Luk.
vu
ISX
I Cor. H !«.
Efei. 531.
Matt
>>**.
»Hfi.
Luk.
13:»,
M at)
\\i\' 51 .
17 13.
2.1.18.
M iri
8 SI.
031.
Luk.
9:3S.
-- :c.
-ocr page 670-
MARKUS II.
41 r Kn ali d.e<tw</ere tienrfir hoorden,
begonnen -.ü het van JakobusenJohannes
.\'f-T k\'.vnllik Ii- nemen.
4? Maar Jezus, hen tot lich geroepen
hebbende, /.eide lot hen: Gij weet,» Jat
i1i-.mii, n. die geacht worden oveisten te
lijn der volken, heerschappij voeren over
hen, en hunne grooteu gebi utken magt
over ben.
43    « Doch at Zoo zal het onder u niet
zijn; maar zoo wie onder u groot zal
willen worden, die zal uw dieuaarzijn.
44  En zoo wie van u de eerste zal willen
worden, die /.al aller dietiMtkmcht zijn.
-l"> Want ook de Zoon den meuscben ia
niet gekomen, y uui gediend te worden,
maaroiu te dienen,en « züne ziel te geven
tot een rantsoen »oor velen.
4t> " Kn zi] kwauien te Jerlcho. En als
hi\', en zijne discipelen, en eene groote
schare van Jericho uitging, sal de zoon
van Timéüs, Har-lim-\'u* de blimle, aan
den weg, bedelende.
47 En hoorende, dat het Jenis de Nata-
réner was, begon hü te roepen en te /eg-
gen i Jezus, gu Zone Uavids! ontferm u
mijner.
45  En telen bestraften hem, opdat hij
i\'.\'i\'.i ii zon; maar hu riep zoo veel te
meer : Gij, Zone DavIdSl ontferm u
niOner.
4\'.i En Jezus, jf ,/siaa-ide. zeide. dat men
hem r.i. i - ii zou; en lij riepen den blin-
de, zeggende tot heui : lieb goeden
moed, ata op, hu roept u.
•in En iiij, zijnen mantel afgeworpen
hebbende. MOM op, en kwam lot Jezus.
Si En Jezus, antwoordende, zeide tot
htm i Wat wilt gü, dat ik u doen zal ? En
de blinde zeide tol hem : Rabboni I dat ik
ziende OU g worden.
52 En Jezus zeide tot hem : Ga heen,
* uw geloof heeft u bt houdt n. En ter-
stond werd hn ziende, en volgde Jezus
op den weg.
HOOFDSTUK 11!
(\'hrifttu* linrt tijnrn hiaat \'linnrn Jriu/.ilrin,
llllUBiW up reren e/rl, ra. l . hoi li door
hrl voth «I. de UcwtM srrlrid m nn\'>an-
sft-u . met £rlukwrii»i\'ïini;ren, 8. Yrnloekt
renen vijirrlmom, die tosxtrv vrurht hih,
12; drijii d« kuoprr» en verkOOpm uil den
tempel) ir>; roemi de kracht de* KtloofWt
ao. ranaaaat, dat men in ht-t hiddaa *•»
looien mort, en zijnen SS—la vercevrn. Mi
branlwoordI de naafd di.or m«i i.hv\'! bij
.In deed, mei ernr winlen ISBH oiiitrrnl ilrii
doop van .tolmuur», 27.
1|*N " toen zij Jeruzalem genaakten, te
j Bethfagé.en Bet name. aan den Olijf*
berg, zond hij twee van zijne discipelen
uit,
En zeide tot hen : Gaat heen in hot
vlek, dat tegen u over Is ; <n terstond al*
jrij in hetzelve komt, zult gij vinden een
veulen gebonden, op het welk geen mensen
gezeten neeft.ontbmdt heten brengt her.
3  En indien iemand tot u zegt: \\Yaar-
om doet gij dat \'t zoo Zegt, dat de U-m e
hetzelve van noode heeft; en hij zal het
terstond herwaarts zenden.
4  En zij gingen heen. en vonden het
veulen, gebonden bij de deur, buiten aan
de wegscheiding, en zi.| ontbonden htt-
zclvp.
\'i En sommigen van degenen, die aldaar
atonden, zeiden tot hen : Wat doet gij*
dat gij het veulen ontbindt?
ii Doch zij zeiden tot hen,geli k Jezus
bevolen had; en i\\ lieten ze gaan.
7  Kn zijbragteu\' het veulen tot Jezus,
en wierpen < hunnekleederendaarop; en
hij zat op hetzelve.
8  Kn velen spreidden hunne kleederen
op den weg, en anderen hieuwen muiten
van de hoornen, en spreidden ze op den
weg,
\'J Rn die voorgingen en die volgden.
riepen, zeggende : Hosanna! "gezegend t«
hi), die komt in den naam de» Ilrrren !
ld Gezagend zij het koningrijk van on-
zen vader David, hetwelk kom: in den
naam des Heeren ! Hosanna in de hoogste
tiriaelfii.\'
11 • En Jezus kwam binnen Jeruzalem,
en in den tempel; en als hij alles rond*
om bei i n bad, en het nu avondstond
was. ging hij ui; naar Betbanie met de
twaalven.
IC ƒ Kn des anderen daags, als zij uit
liethnnié gingen, hongerde hem.
13  Eu ziende Tan verre eenen vyge-
booin, die bladeren had, ging hi|, om
tr zien, of hij ootc iets op denzelven/ou
vinden , en daarbij gekomen zijnde, vond
hn niet dan bladeren i want het was de
tijd iler vijgen niet.
14  Kn Jezus, antwoordende, zeide tot
dentetven : Niemand ete ermge vrucht
meer van u in der eeuwigheid ! En zone
discipelen hoorden hit.
15  Kn /.y kwamen te Jeruzalem; <ren
Jezus, in den tempel gegaan zijnde, begon
degenen, dte in d>n tempel verkochten en
kochten, uit tednivt-n; endetcfelen der
wisselaars, en de zitstoelen dergenen, die
de duiven verkochten, keerde bij om;
Ui En liet niet toe. dat iemand eenig
vat door den tempel droeg.
17  •> En bij !••> i\'.h-, zeggende tot hen :
Is er niet genen reven : • Mm huis zal ern
nuis des gebeds genaamd worden aileu
volken \'t k msar gij hebt dat VA eenen
kuil der moordenaren gemaakt.
18  En d" schriftgeleerden en de over*
pritsters hoorden dat, en t zochten, boe
/.i.t hem dooden zouden : want zij vr— »de;
hem, omdat de gansene schare ontzet
was over zijne leer.
1<> Kn als het nu laat geworden was,
gi.ig hij uit bulten de stad.
\'2ü En des morgens v roeg voorbijgaande,
zagen zü, dat de vij^eboom verdord was,
van de wortelen af.
ïl En Petrus, xuika indachtig gewor-
den zijnde, zeide tot hem : Ra\'jbi ! zie,
de vijgeboom, dien gü vervloekt hebt,
is verdord.
.:\' Kn Jezus, antwoordende, zeide tot
hen : Hebt geloof op God.
88 "\' Want voorwaar zez. ik u, dat, zoo
wie tot dezen berg zal zeggen : Word op>
geheven en :n de zee geworpen; en niet zal
twijfelen in zijn hart, maar zal gelooven,
dat hetgeen hij y.egt geschieden zal, het
tal hem geworden, zoo wat hu zegt.
.; Daarom xeg ik U: " aüe dingen.dit
gij bi.ldende beg<-ert, gelooft, dat gij ze
ontvangen zult,en /ii zutlen u geworden.
2r> En wanneer gij staat om te bidden,
overgeeft, indien gij iets hebt tegen
iemand, opdat ook uw Vader, die in de be-
melen is, ulieden uwe mis laden vergeve.
\'_\'ti i\' Maar indien gij niet vergeeft, zoo
zal uw Vader, die in de hemelen is, ook
uwe misdaden niet vergeven.
\'27 i En zij kwamen wederom te Jerüza-
le-n. En als bij in den tempel wandelde.
kwamen tot bem de overpnesters,en de
schriftgeleerden, en de ouderlingen,
ÏS En zeiden tot hem: Door watmagt
doet gij deze dingen? En wie heeft u
deze niagt gegeven, dat gij deze dingen
doen zoudt?
•2\'J Maar Je/.ui.antwoordende,zeide tot
hen : 1 k zal u ook een woord vragen; ant-
woordt mij ook, en zoo zal ik u zeggen,
door wal mag! ik deze. dingen doe :
3li De doop vat. Johannes, was die uit
den hemel, of uit de menschen? a-n-
woordt mü.
31 En zij i-n r). ii\'.en onder zich, ieg-
gende : Indien wij zeggen : Uit den
hemel; xoo zal hü zeggen : Waarom
hebt gij hem dan niet geloofd ?
.12 Maar indien wij zeggen: Uit de men<
J.o. H.31.
4 Pi. HF.»
* M*tt.aist
m jf.h. n n,
Fili|>p. i.7.
• Kfrl. I : 7.
! CM. 1 lt.
1 Tim. 2 6.
T.t. 2 1».
Mat t. 21 12.
Luk. ]\'.\' 15.
joh. 2 U.
Matt
Luk.
2- n
19 46.
IKon
Je..
829.
I»r.
: r..
Joh.
: v
Luk.
119.
Joh.
14 13.1
1.1 T
if. 21.
Jnkob.1 «Al
Woh
•> Malt
Cl.
Col,
3:13.
/. Matt
18 35.
f, Matt,
2123.
Luk.
to-.i.
-- Ex.
2:14.
Hand
4:7.
;r.
6 Joh. 12; Ik,
e Slton. \'J\',3
-ocr page 671-
srti.ii. zoo vreezen wij het volk i * want
/.ii hielden allen van Johannes, dftt
lm waarlijk een profeet was.
33 En, antwoordende, zeiden zij tot
Jezus : W:j weten bet niet. Kn Jezus,
antwoordende, zeide tot hen i Üoo zeg
ik u ook niet, door wat niagt ik deze
diugi n doe.
HOOFDSTUK 12.
Door tie -H jker.i*
hen - ,3 Ueeft dan den Keizer dat des
keizers ie. en Gode \'Ut Gods is. En /.ij
verwonderden zich OWI beru.
is & En desaitducciin krraruen tothem,
welke zeggen, dat er geen»* opstanding
is, en vrai^den hem. zeggende :
]y \' Meester! Mozes heeft ons g\'schre-
vtn : Indien iemands broeder sterft, en
een- vrouw achterlaat, en gepne kinderen
naliat, dat zijn broeder aeafttti vrouw
nemPD zal, en zijteo broeder zaad ver-
wekkea.
•>\' Er waren nu zeven broeders, en de
eerïte ram eene vrouw, en stervende
liet geen zaad na.
Cl Ue tweede nam haar ook, en is ge-
storvvn, en ook deze liet geen zatd na;
en de derde desgelijks.
22  En at de zeven namen dezelve, en
lieten getn /aad na; de laatute van
allen is ook da vrouw gestorven.
23  In de opstanding dan, wanneer zij
zullen ongestaan zijn, wiens vrouw zal
.il van «lezen zijn? want die zeven htb-
ben baar tot eene vrouw gehad.
21 En Jezus, antwoonlende, zeide tot
h« n : Dwaalt gij niet, daarom «lat gij de
ScbrHten niet wect,ni»c.h de kracht Go-is ?
29 W\'tint als zij uit de do.,den lullen
opgestaan zijn, zoo trouwen zij niet,noch
; worden ten huwelijk gereven; maar zij
zijn * gelijk engelen, die in de hemelen
sim.
2ti Doch aangaande de dooden, dat z\'i
| opgewekt zuilen worden, hebt gü nitt
, gelezen in het boek van Mozes. hoe God
in den doonienbosch tot hem gesproken
heeft, zeggende : Uk ben de God Abra-
hams, en de God Izaks, en d*. God Jakobs?
27 God is niet etn God der dooden,
maar e< n God der levenuen. Gij dwaalt
\' dan ïeer.
2S •" En een der schriftgeleerden hoo-
rende, dat zij tezamen in woorden waren.
e« wetende, dat hij hun wel geantwoord
bad. kwam lot heu., en vraagde hem :
Welk is bet eerste gebod van allen?
2\'j En J*-zus aatwotinlde hem : Het eer*
: ste van al de geboden is: " Hoor, Israël!
de Heere. ome God, is een eenig Heere.
>< En gij zult dtn Hei re, uwen God,
, Mefhebben uit geheel uw hart, en uit
] geheel uwe ziel, en uit geheel uw ver-
I stand, en uit geheel uwe kracht. Dit is
l het eerBte gebod.
\' 31 En het tweede mm dit gelijk, isdït;
I o Gij zult uwen naakte lief hebben als u
zelven. Er is geen ander gebod, grooier
: dan deze.
32  En de schriftgeleerde zeide tot hem s
Meester: gij hebt wel in der waarheid
gezegd, dat er een eenig God is, en er
is geen ander dan HO ;
33  En Hem lief te hebben uit geheel
het hart, en uit gi-heel het verstand, en
uit geheel de ziel,en uit geheel de kracht;
en den naaste lief te hebben als zich
zelv*n. is meer dan al d? brandolTeren
en de slagtoflVren,
M En JeSM ziende, dat hij verstande-
lijk geantwoord had, lelde tot hem : Gij
zijt niet vrrre van het koningrijk Gods.
En niemand durfdp hem meer vragen.
35  ƒ» En Jezus antwoordde en zeide,
leerendein den tempel : Hoe zeggen de
schriftgeleerd! n. dat de Chtisius een
zoon van David is ?
36  Want •/ David zelf heeft door den
HeiligenGpest\'gezegd : He Heere Ue» ft ge-
zeg.i tot iuiin< n Heere : Hit aan mgne reg-
terAd.1\'/, totdat Ik uwe vijanden zal gezet
hebben tot eene voetbank uwer voeten.
37  David dsn zelf noemt hem r#nm
Heere, en hoe is hil zi-n zoon? En de
menigte der schare hoorde hein gaarne.
38  r En hij zeide tot hen in zijne leer:
Wacht u voor de schriftgeleerden, die
daar gaarne willen wandeltn in lange
Matt. 17
23 2i.
Kom. 1
Hstt.tt.S3.
Luk. S0 27.
Hand. 23 8.
laMlUedra,
JlfMtMirhtni fn loon Mi-hanJci\'len PK
doodden, verk.indizt ChtfetUt deft Joilrt»
hunne verwerping en onderga m*. tb, 1 11 ii
beaniwooidt de vrsagi of bei geoorloofd i»
d*ti keitel tcbstting te geven, 13 i afotneds
de vraag der laddureen >"" eene vrouw,
die teven mannen lin.1 gehad, en bewust
tegen h-ii <ii- ii^tiiiiliML.* der don i--.|. IR.
Verklaart, «-lk het grootste evixtd i-, 2«.
Lrert, dat de McaiJM heiden de li»ere ui
lonn i»n Datld i«, SS.. VV*»r-<himi /nnr
t.h In il. .ir. - if»rn <le eenrerizbrid en ~f-
ir-:n*dh.ei<l .Ier *<-hriil!-* leerden, 3*. Pm-i
.ir gei lage aalmoes eener arme weduwe, *t.
EN "hu begon door gelijkenissen tot
hen te irggen: Een m^nscb " plantte
eenen wijngaard, en zette eenen tuin
daarom, tn groef eenen wOnpershak,
en bouwde eenen toren, en verhuurde
dien aan de landlied* n, en reisde bui-
ten \'s lauds.
2 En a!s de ti.S\'1 *»*, r.ond hij eenen
dienstknecht tot de landlieden, opdit
\'tui van de landlieden ontvinge van de
vrucht des wijngaard*.
:i Maar zij ur.uien en aloe^en hem, en
zonden kem b-dig heen.
4 En :i! zund wedercni eenen and\'ren
diepstkure.ii: toi hen, en dien steenigden
zij,en wondden lif-m bet hoofd, en zond« n
h$m henen, scL.iiulelijk geuandeld zijnde.
h Kn wedero.n zond hy et nen anderen,
en dien .loodden zij; en vele anden n,
icaonun zij soiumigtn sloegen, en boiu-
dii,\'|\'!i Joodden.
o Als bij dan nog eenen zoon hal,die
hem lief was, zou heeft hij ook dien teu
laatste tgt hto gezonden, zrggeude: Üij
zjlkn immers niijnen /oon ontzien.
7 Maar die landlieden zei teo onder eik-
ander : « Deze is de erfgenaam, d komt,
laat ons hein dioden, en de erfenis zal
onze zijn.
f En zij namen en doodden hem, en
wii rum hem uit, buiten den wijngaard.
\\f Wat zal dan de heer des wijngaards
doen * Hij zal komen, en de landlieden
verderven, en den wijngaard aan andere u
geven.
i;i Hebt gij ook deze Schrift niet ge-
lezen : De«-steen,dicn de bouwlieden ver-
worpen hebben, de/.e is geworden tot
etn hoofd des hoeks;
11  Van den Heere is dit geschied, en
het ia wonderlijk in BUS oogen ;•
12  En zij zochten nem te vangen, mnar
ZÜ vreesden de schare : want zij verstuo-
den, dat hh die gelijkenis op hen sprak;
en zü verlieten hem en gingen weg.
13/ En zij zonden tot hemeentgftder
fariztiin en der herodianen. opdat zij
hem in zijue rede vangen zouden.
14 Deze nu kwamen en zeiden to* hem :
Meester! wij weten, dat gij waarachtig
znt, en naar niemand vraagt . want _-.i
ziet den persoon der menschen nitt aan,
maar gij leert den wegGodsinder waar-
held : is hetgeoorloo1d,den kei;erschat-
ting te geven, of niet ? zullen wij geven,
of niet geven ?
\\b En M\'. wetende hunne geveinsdheid,
zeide tot hen: Wat ver zoekt gij mü? brengt
u.ii eenen penning, dat ik hem zie.
16  Kn zij bragtaa eeaea. En hij zeide
tot ben : Wiens ia dit beeld, enbetop-
schrift? En zij zeiden tot hem: Des
keiztrt.
17  En Jezu!>. antwoordende, zeide tot
I Om, 87: W.
Matt. ar, i.
Joh. 11.M.
i Lev. 1918,
>tatt. ».».
Kom. IS:».
Gmï. B I*.
Jskoh.£ .
&*&
P». 110:1.
Ilsu.1. 2.34.
\\ Cor. 15:3.1.
llehr. 113.
10:1*.
lf*ttJ35.C.
Luk. U:«.
-ocr page 672-
MARK CS 13.
die are zetreven zal worden,dat spreekt:
want zij züt bet niet, die spreekt, maar
de HotHjte Geeat.
12  * En de eeaebroeiler zal den naderen
broeder overloveren tot den dooi, en de
vader het kind; en de kinderen zullen
opstaan tex,\'n de ouders, en zullen hen
dooden.
13  En zii zult ü\'lmit worden van al-
len, om mijns, naams wil; \'uuur wie
volharden zal tot het einde, die zal zalig
worden.
14  \'» Wanneer *"\':i dan zult zien den ifru-
wel iler verwo*stin«, waarvan door den
profeet « Daniéi gesproken ïs, staande
waar het niet behoort, die het leest, die
merke daarop! " -.1-.Un die in Judta
zijn. dat zij vlieden op de bTZc-n.
l.ï En die op het dak is, kome niet af
in het huis. en tra niet in, om ieti uit
zijn huis wez te nemen.
16  En die op den akker is, keer" niet
weder terux. om zijn kleed te nemen.
17  Maar wee de h*vrucht<- en de zo-
gende rrowren in die dazen!
15  Doch bidt, dat uwe vlugt niet ge-
lehiedft drs winters,
19 Want die dagen rutlen zulke ver-
drukking zijn. welker gelijke niet geweest
is van het b?g\'n der schepselen, die
God geschapen heeft, tot nu toe, en ook
ni-t zijn ral.
2fl En indien de Heere de daicen niet
verkort had, geen vl-esch zou heboiiden
worden; maar om der uitverkorenen
wil, die Hij heeft uitverkoren, heeft
Hi) de daijen verkort.
21   pBn alsdan, zoo iemand tot ulieden
zal Benen i Ziet, hier is de Christus;
of riet. hij is daar; itelonft het niet.
22  q Want er zullen *al*che i*hrislus-
sen, «n valsche profeten opstsan, en
zullen teekenen en wonderen doen, om
te verleiden, indien het mogelijk ware,
ook d»> uitverkorenen.
23  Ma*r cijlillen ziet toe : ziet, ik
beb u alie« voorzerd !
24  \' Maar in diedigen.nadie verdrak-
kinz, zal de zon verduisterd worden, en
de maan zal haar srbijnsel niet geven.
2"i Kn de sterren des hemels /tillen
daaruit vallen, en de krachten, die in
de hemelen ei/*, zollen bewoftit worden.
\'1\' En * alsdan zullen zij den Zoon des
menscheu zien. komende in de wolken,
met groot e kracht »-n beerlijk beid.
27 En alsdan zal hij zijne engelen nit-
zenden, en zal zijne uitverkorenen hij-
ecnvergadereti uit de vier winden, van
het uiterste der aarde, tot het uiterste
des hemels.
21* \' En leert van den vitgeboora deze
gelijkenis i wanneer nu zijn tak teeder
wordt, en de bladeren uitspruiten, zoo
weet zij. dat de toaer nabij is.
29 Al zoo nok gij. wanneer gii de;.edin-
gen lult zien geschieden, zoo weet, dat
het nabij voor de deur is,
3f) Voorwaar ik zeg i>, dat dit geslacht
niet zal voorbijgaan, totdat aldezedin*
gen zullen geschied ziin.
31 " Dp hemel »n de aarde zullen voor-
bijgaa.i. maar m(jne woorden zullen
geenszins voorbijgaan.
38 \'Maar van dien dagen dieure weet
niemand, noch de enirHen, die in den
hpmel zijn, noch de Zoon, dan de Vader.
33  »- Ziet top. waakt en hidt : want
gij weet niet, wanneer de tijd ia,
34  Geluk een mensen, buiten \'alands
reizende, zijn huis »erli»t. en zijnen
dienstknechten magt gaf. en elk zijn
wevk, en den deurwachter gebood, dat
hij \'oh waken :
3ó Zoo waaVt dan \' want gij weet niet,
wanneer de heer des huizes komen zei,
des aronda \\AKt.tif termlddernacht,of met
het hanenjt;ekraai,ofindenraorrenatond^
! k leederen, en gegroet zijn on de mark-
ten;
39  En de voorgestoeiten hebben, in de
•TMgugm. en de vooraanzittinzen in
de maaltiiden;
40  i Welke de hnizen der weduwen op-
eten, en dat onder den schiin van lang
te bidden. Deze zullen zwaarder oor-
deel ontvangen.
41  ( En JMU. get-eten lijnde teyen-
I over f de schatkist, \'ag, hoe de schare
geld wierp in de schatkist; en vele
rijken wierpen veel daarin.
42  En er kwam eene arme weduwe,
die twee kleine nenninpen daarm wierp,
hetwelk is een oort.
43  En /\'.*«, ziine dincipelpn tot tien
I geroepen hebbende, reide tot hen: Yoor-
: waar ze* ik u, dat r d*-ze araewcluwf
meer ingeworpen hei ft, dnn allen, die
| in de schatkist geworpen hebben.
44  Want zij allen hebben Tan bunnen
: overvloed daarin geworjien ; maar deze
1 heeft v»m haar icebrek, al wat zij had,
| daarin geworpen, haren ganschen leeft
1 toift.
HOOFDSTUK 13.
Chriatui voortert de verwoesting dei tempel*
1 en der «tad Jen ïa>tn, »». 1 : damri\'i\' Vnr-
tfmilf de laa\'lclteateM en te-Lenen, die mor
en mn\'ren\' dien trd tonden re-rhi^ler. ft.
1 Hij vertroo»! ile «ijr.en met den zeiukitiren
i * (Kirt sanc van het K\'- ^nwlie en m-t ilen
fcjHml de» H. *:ee*le». en v-nn-iant h-n
1 tut vnlutar-dii-heid, 10, Hi| wijst hen op .Ie
j profetie ian Daniël, en raadt hun in tijd*
te vliurten. OW die aTOOte ellenden te mtl -
i R***. 1 I, Waancfcuwt i^-cn de verteMtitC
j en wonderen >an de valanha rbviafaMn en
profeten. 11. Itesfhrijft verder de leekenen
i vnn hel einde d-r wereld en aènw \'oi\'lt.im-t
ten oordeel, waarvan de ti,| allrea ilen v»>
der hekend is, 21 en vermnint daarom tot
, ffeduriï «aken en hidden, 83.
EX als hi) • uit den tempel ging. leid*
een van zijne discipelen tot hem i
fcf«water I sie, hu-danige ateenen,en hoe-
danige gebouwen !
2 En .lezu". antwoordende, xeide tot
hem • Ziet ïti dei" xroote gebouwen ?
h Er zal niet een steen op den anderen
steen gelaten worden, die niet afgebro"
keti zal worden.
\' 3\'Eo als hij «e/eten wasop den Olijft
i berg, tenen den tempel over, vraagden
i hem 1\'etnis, en Jakobus, en Jobannf-s,
1 en Andr^as. alleen :
4  <tZegons,WRr>neerznllrndezedinzen
Fijn ? en wik ïb het ti-eken. wanneerdeie
dingen allen vuleindigd zullen worden ?
5  En Jezus, hun antwoordende, begon
1 te zeegen i » Ziet to-, dat u niemand
verleide.
ü Want velen lullen komen ƒ onder
mijnen naam. zeggende • Ik hen de Chrit-
i f as; en zullen velen verleiden.
| 7 En wanneer gij zult hooren van oor-
! logen, en geruchten vnn oorlogen, zoo
j wordt niet verschrikt ; want dit moet ge*
I ar bieden ; maar nog ia het einde niet.
s n Want bet ee«e volk zal MM het
; andere volk opstaan, en het reaekoninz-
i riiK te^en het a int ere koningrijk ; en er
zullen aardbevingen ziin in verscheidene
1 plaateen, en er zullen honzersnooden
w"7.ni. en beroprien, i»eze -ï i mr -1; zijn
maar beginselen der smarten.
9 \'.Maar ziet gij voor u zelven toe : want
iU «uilen u overleveren in de raadsver-
tTaderiniren, en inde «ynaifoïen ; ffij unit
jresla^en worden, en voor stadhouder"
en koningen zult evi ifpsteld worden,om
mijnentwil, hun tot eene ffOtvigenU,
1(1 En bet ev.inicelie ino»t eerst ffppre-
dikt worden Onder al de volken.
11 I Dosh wanneer zij u leiden zullen.
om u o»er te leveren, zoo ?(jt te voren
niet bezorgd, we.t sü aprek»n zult, en
benlenkt het niet; mur zoo wat n in
i Matt. 2S 11
Lui a»*:
2 Tim. »:l
l Katt. Ti)»
14: IS,
Luk. 21:10.
<M\'<*:\'h.2 7,
10.
m Matt.«t IS.
• L«k, 31 21.1
P Matt.St-SS.
Luk. 21:3.
o l)«llt. IS I.
ITh«a«.t:U.
r Jev IS lil
Raas. sa 7.
.loël 2 SI
3:1.1.
Matfc 212.»
Luk. 2121.
Openh.8 12
i Dm. tui
Malt. Il 2:
21 SO
Mat*. lt.«*.
Lttk. 2127.
Mand. 1 II.
1 The...* 16
2The».l<U>.
«penb. 17
t Matt. 21 S»
\\d Hsnd.1 I
t J-r. « *.
Ef-i. B «
2 Th««. 2 2,
Uoh. * 1
. Matt. W 11
mr
Lak. «I 11
ie Matt.SI-t?.
as:ts,
Luk. 12 VI.
ai;Sn.|
1 The»». 56 |
-ocr page 673-
3fi Opdat hy niet onvoorzien* kome, en
u slapende vinde,
37 En hetgeen ik u zeg, dat zeg ik allen:
ir» En rijne discipelen gingen uit, en J.o. H
kwamen in de stad, en ronden het, gelijk
           
li ij ir.n gezegd bad, en bereidden het <
pa«cha.
17 .\'» En als het avond geworden was, , Matt.
kwam hiï met de twaalven.
                           Luk.
IS En als zij aanzaten en aten, zeide
Jezus ; Voorwaar ik zeg u, * dat een van *, p..
u, die met mü eet, mij zal verraden. ! Hand
1\'J En zij begonnen bedroefd te worden,
en de ren na tien ander tot hem tezeg-
gen : Ben ik het? en een ander : Ben
ik het ?
20  Maar hij antwoordde en zeide tot \'
hen : Het i* een uit de twnalven, die !
met mij in den schotel indoopt.
21    De Zoon des menichen gaat wel
been,gelijk van hem geschreven is ;maAr
wee dien menscb, door welken de Zoon
des menschen verraden wordt ! Het ware
hem iroed, z<>o die mensch niet geboren
ware geweest.
22  \' En als zij aten, nam Jezus brood,,-, Maft, --\' \'•\'•
en als hij gezegend had, hrak hij het,» Luk.* 22:i<>.
en gaf het hun, en sctdfl i Neemt, eet, [ i tor. U ö.
dat i« mün lignhaam.
2S En hii nam den drinkbeker, en ge- \\
dankt hebbende, gaf hun dten ; en zit,
dronken allen uit deneelvm.
24   En hij zeide tot hen : Dat ia mijn
bloed, het bloedilesnieuwen testaments,
he\'wt\'lk voor vel»-n vergtiten wordt.
2T> Voorwaar,ik zegu.daf ik niet meer
gal drinken vnn devruchtdes wijnstoks,)
tot op dien dag. wanneer ik dezelve ;
nieuw zal d rinken in het koningrijk Gods. j
2t> En als zij den lofzang gezongen had- ,
den. gingen £\\} uit naar den Olijfberg.
27 » En Jezus zeide tot hen : Gij zult in 4 Matt.M-Sl.\'
liezen ttttOht allen aan mi) geërgerd wor- j«,h. 16 Si!
den : want er is geschreven : l Ik zal den
herder slaan, en de schapen zullen ver- ( 7.ach. 13 7.
strooid wordpn.
25  •* Maar nadat ik zal opgestaan zijn, tnrffstt ff-**
zal ik u voorgaan naar Galiléa.
                             SSl»!
29  En Petrus zeide tot h*m: Of tij ook Mark. 16 7.
allen geërgerd wierden, .\'.oo zal ik toch
niet yeèrgerd worde*.
HOOFDSTUK 14.
De ovrrpn>*ter» pn * hriftirplpprdpn zo^kpti
2*leï*rnheid öin Chri\'tm te ilooilrn, vu. I.
Kene vrouw fuift hpm tp Rrihanip, wrlkc
daad Thrinu» vprantirnordt. 3. Hu wordt
door Judal voor tn*ld verkOPD)! aan rfp OTCT-
Bffettm, 1"\'- laat h\'-t }m . ii.i hrrciilrn. \'Pt
het nH 7imc dbripelea, 12 . opruim >rt »pt
vpmt.nl van Judas, i8 ; itoll r.<.\\n a<mul-
iiimiI in. 22. vorirjii-itt zijnen di>rijwlm hiiurip
verttrnoijiiur Pti PatlHi zijnen ral, 27. Bruint
in den hof vnn tirih-i\'onri\'4 rijn lijdpn mrt
crooten au-r»i m bidt den Vader, 3*; w
mnnpnitr njnr divipplrn om |c nakm, 37.
Wordt door Jud** mrt wnrn kun vprrndrn,
«: door .lp Joden «unifn, VI. waarbij
P«n.« een\' v.-in hm het oor afhouwt, 17;
van de lOWjf vrrlatm, 90; mor ilrn j»oil-
-i-ii<\',- raad irrhriist. 53; door r ..•;,.• grtni-
eet» (wwhiil\'livil, Sfi . door den h "««r priei—
tpr nndervraaïd. ftl ; ah een |TO<lriMl"iMi
<1p» doods •rBHMte vprklanrd i>n «m n IpI k
lili>handPlil, *\'.ï l\'wiu. verloot-brut hpm
itiinawl. f* en hjwrwl «ijnen vat, 72.
EN <> het pntcliH, i\'H /•/ /rrW deronge-
hevelde broaden was natweedngen.
En de overprieaters en deachriftgeleer-
den zochten, hoe zij hem met listigheid
vangen en dooden zonden;
2  Maar zij zeiden: Niet in het feest, op-
dat niet misschien oproer onder het volk
worde.
3  " En als lui te lïethaniü was, in het
huis vau Simon, den melaatsche, daar
lui aan fa/e/zat, kwam eene vrouw, heb-
bende pent\' alhasten rlesch met zalfvim
onvervalsrhten nardus.van ^rootenprüs;
en dealbastcntleseh gebrokt n hebbende,
goot die op zijn hoofd.
4  En er warea sorotnifen, die dat zeer
kwalijk namen bij zich iel ven. pn zeiden :
Waartoe is dit verlies der zalf geschied ?
5  Want dezelve had kunn\'-n boven de
drie honderd penningen verkocht.en die
den armen gegeven worden ; en zij ver-
grimden tegen \'m ar.
ti Maar Jezus zeide : Laat af van baar ;
wat doet _u haar moeite aan ? zij heeft
een goed werk aan mij gewrocht.
7 e Want de armen hebt gü altijd met
; u, en wanneer gij wilt, kunt gij hen wel-
, doen; maar mij hebt gü niet altijd.
1 8 Zij heeft gedaan, hetgeen /.ij konde;
1 zij is voorgekomen,om miin ligchaam te
i zalven, t\'ri eene >-oorbereidi*g terbegra-
! fenis.
9  Voorwaar zra; ik n : alwaar ditevan-
frelie gepredikt zal wordt-D in degeheele
wereld, daar zal ook tot hare gedachtenis
- gesproken worden, Tan hetgeen zü ge-
daan heeft.
10   \' En Judas Iskariot, een van de
twaalven, ging heen totdeov^rpriesters,
opdat hij heui huii zon overleveren.
| 11 En z^i. dat hoorende, waren ver-
i hlijd, en beloofden hem geld te geven ; en
liii zocht, hoe hij hem bekwatnelijk over-
i leveren zou.
12  • En op den eersten dag ƒ deronge*
bevelde innndta, wanneer zij het pascha
slagtten. zeiden z^ne discipelen tot hem:
Waar wilt gij, dat wij heengnan,en be-
reiden. dat gÖ 1" ( pascha eet ?
13   En hij zond twee van zijne disci-
pelen uit, en zeide tot hen : Gaat henen
^ in de stad, en u zhI een inenschontraoe-
ten, dragende eene kruik waters, volgt
dien;
14  En zoo waar hij inga fit, zegt tot den
heer des htüzr» : De Meester legt: Waar
, is de eetzaal, daar ik b-t paseba met
mijne discipelen eten zal ?
15  En hij zal u wijzen eene groote op-
perzaal, teegeruat en gereed ; bereidt het
ons aldaar.
, Watt. M t
Luk. ü t
Joh. 11:H
ï Malt. «1 6.
Luk. 7*7.
Joh. 11 2.
12.3.
30  " En Jezus zeide tot hem : Voor-
waar, ik zeg y, dat heden in dezen nacht,
eer de haan twpemaal gekraaid zal heh-
. >l.n
M\'l
I.»k.
MM.
Joh.
IS .:..
b^n, gii mü driemaal zult verloochenen.
31  o Maar hü zeide nog des te meer:
Al moest ik met u sterven, zoo zal ik u
.\' pn •/.; u • verloochenen ! En indgelÜks
zeiden zij ook allen.
32  p En zij kwamen in eene plaat», ,, Mat___
welker natm was Geth*iMnane\\ en hü \' I.uk. Üsm.
zeide tot zijne discipelen: Zit hier neder. Joh. 18 1.
totdat ik geb-ilen zal hebhen.
33  En hij nam met zich l\'etru?,en Ja- \\
kobiis, en Johannes, en begon verbaasd
en zeer beangst te worden ;
34   En zeide tot ben : \'t Mijne ziel is _ j„h. li 27.
geheel bedroefd tot den dood toe: blijft ;
hier en waakt.
35  \' Kn een weinig voortgegaan zijnde, r Luk. M:U
viel hij op de aarde, en bad, zoo het \'
mogelijk ware, dat die ure van hem
voor bii ginge.
86 En hij zeide : Ahba, Vadert alle
dingen zijn V mogelijk ; neem dezen
drinkbeker van mi,) weg ! i doch niet wat . joh.
ik wil, maar wat Gij milt,
I 37 \' En hij kwam. en vond ben sla* , Matt
1 pende, en zeide tot 1\'etrus: Simon! slaapt i i uk.
| gij? kunt s\\j niet eVn uur waken?
i 3-1 Wukt en bidt, opdat gij niet in ver-
ïoeking komt; » de geënt is wel gewillig, •. Gal.
I maar het vl*ench is zwak.
j 39 En wederom heengegaan zijnde, had
i hij, spiekende dezelfde woorden.
40   En wedergekeerd zijnde, vond hij !
i hen wederom slapende, want hunne
oogen waren bezwaard; en zij wisten
( niet. wat zij hem antwoorden zouden.
41   En hij kwam ten derde maal, en
I zeide tot hen : Slaapt nu voort, en rust:
-ocr page 674-
bet !• g< nu< £. <\\f ure is gekomen , ziet, de
Zoon des nu-nscben wordt overgeleverd
in de handen der zondaren.
42 Staat op, laar ons gaan ; ziet, die
n.ii verraadt, is nabij.
•13 \'• En terstond, als hij nou sprak,
kwam Judas aan, die eeu was van de
iw«alven, en met nem eenegroote schare,
met ï waarden en slokken, getmmdtm Tan
de ovt-rpriesters, en descmiftgeleerden,
en \'>e ouderliniten.
41 En die In m verried, had hun een
gemeeu teektn gegeven, zeggende; Uien
ik kussen zal, die in ht t. grijpt hem, en
leidt hein zekerlijk henen.
4.ï En als in gekoineu was, ging ln;
terstond tot hem, en zeide i Kabbi,
Rabbi! en " kuste hem.
46   En zij sloegen hunue handen aan
hem, *n giepen hem.
47  En een dergrnen, die daarbij slon-
den, het z<vaard trekktnde, slueg den
dienstknecht des boo^epriesters.^nhieuw
ln 111 zijn oor af.
*S Lo Jezu«, antwoordende, zeide tot
hen : Zm gij "ïtKegaan. mn zwaarden
en stokken, als tegen et neu moordenaar,
Orti mi; te vanden?
•i!\' Dagelijks was ik bij ulieden in den
tempel, h-erende, en *ij hi bt mij niet
gegrepen ; maar dit fetckiidt, • opdat de
| Schriften vervuld zouden worden.
3" f Ln zij, nein veriaiende, zijn allen
gevloden.
ai En een z*k.*r jongeling volgde hem,
hebb\'nde een lijnwaad omgedaan over
het naakte /iiV,en de jongelingen giepen
hem.
52  Ln hij, het lijnwaad verlatende, is
naakt van hen gevloden,
53  « En zij leidden Jezus henen totden
hoogeprieater; en bij hein vergaderden
al de overpriester.*, en de ouderlingen,
en de schriftgeleerden.
54   En Petrus volgde hem van verre,
tot binnen in de zaal des hoogepr letters,
en hij was wede zittende met dediena-
ren, en zich warmende bij het vuur.
5» " En de overpricster«,endegebeele
rand, /ochtm getuigenis r.i g- n .1 -. n-, oin
hem te dooden, en vonden niet.
.\')(> Want velen getuigden valschclijk
tegen hem, en de getuigenissen waren
niet eenparig.
57 En eenigen, opstaande, getuigden
valschi-Hjk tegen hem, zeggende :
68   Wij hebben hem hooren zeggen 1
\'- Ik zal dezen tempel, die met banden
gemaakt is, afbreken, en in drie dagen
eenen anderen, zonder banden gemaakt,
bouwen.
511 Eu ook alzoo was hunne getuigenis
niet eenparii;.
til) * Ln de hoogepricster, in bet mid-
den opstaande,vraagde .leïus, zeggende:
Antwoordt gij niets ? Wat getuigen deze
tegen n f
(il •\'Maar hij zweeg stil, en antwoordde
niets. Wederom vraagde hem dehooge-
Sriestcr, en zeide tot hem 1 Zijt gij de
hristus, de Zoon\'desgezrgenden ftud*.\'
n Jezus zeide . Ik ben bet. • En
gij Heden zult den Zoon des menschen
zien zitten ter rtgU-rhand der kracht
6e4f, en komen met de wolken des
hemels.
69  En de hoogepriester, verscheurende
zijne kliederen, zeide : Wat hebben wij
nog getuigen van noode ?
\'\'t Gij hebt de <7(jc.«lastering gehoord:
at dunkt ulieden En zij allen veroor-
deelden hem, des doods schuldig te zijn.
(15 En sommigen begonnen nem te be-
spuwen, en zijn aatige/igt te bedekken,
en ƒ met vuisten te slaan, en tot hem
te zeggen : 1\'rofeteer. En de dienaars
gaven hem kinnebakslagen.
\'" 9 En als Petrus beneden in de zaal
wat, kwam eene van de dienstmaagden J.o. H.33.
des ahogepriesters;
                                                 -
\'~ En ziende Petrus zich warmende,
zag zij hem aan, en zeide : Ook gij waart
met Jezus den Nazaréner.
t>S Maar bij heeft bei geloochend, zeg-
gende : Ik ken Arm niet,en ik weet niet,
wat gij zegt. En hij ging buiten in de
voorzaal, en de hai>n kraaide.
ti\'J fc En dedienstmasK\'i, hem wederom * Matt. 96.7
ziende, begon te zegge; 1 tot degenen, die Luk. SMI
daarbij stonden : Deze is een van dl*. , Joh. 18:2
7\'J Maar hij loochende het wederom.
En een weinig daarna, diedaarbij ston-
deu, zeiden wederom tot Petrus: Waar-
lijk, gij zijt een van die : want gij zijt [
ook een Gaiilrer, en uweapraakgelijkt. 1
71 En hij btgou zirh zetren tevetvioe- j
keu en te z we reu : Ik keu dezen mensch ,
niet, dien gij zegt.
7J Ln de naan kraaide de tweede maal; |
en Petrui werd ïndachtïx het woord, 1
:.2f, il.
TJ 17,
lc.3.
hetwelk Jccoa tot hem gezegd nad : • Eer
, Matt. w. si,
de baan tweemaal gekraaid zal nebben,
zult gij mij driemaal verloochenen. En ! I-»k. « fil
hij, hm van daar makende, weende.
           Joh
ir \'•\',.
HOOFDSTUK 15.
Chrilttll wordt door ile Joden nnn Pil.-itu»
overgeleverd • <• voor hem l>e*ehuldiKil ;
waarop .uj, iiimIti v 1 aai il -\' ,,i,r -v- \'\'• va.1,
i\'il.t! i.- 11 .ii-l.i lirm in - ir 1,-iti-n. ilw-h op
n.itiilrinzrn v.in liet 10Ik Inat hij Ilar-abbü
io« en tr»i\'ft Chrt-\'u* o-t-r um ^ekruiai te
1:nï.lcii. i5 : «i<n de krijr>Lnri-h(rn l)e-pol-
trn rn iiti-handelrn. Ifi. Sjiuoti tin Cyréne
wordt jtdwoit» /ijn krab ie drjuren, 11.
Item wordt irt\'inirrrden mjn aSJWebodM, IS,
Hij wurdt eelrui»! met twee noordenaan,
H . eu van ite ioiirSiizitiinden gelaateril, -\'.\',
DiiNleinic Limit op dr aaide, 33. (\'hriatua
roeul tot iijiiru \\ .vier en wordt daarotrr
\'e . (\'•>• 31: eu nadat tleiri edik was loejfe-
retkf, wft hij den gevat, 36. Het ...iifii.i.i -- j
►el d«« tempel" m-hruri, 3^. Eeni«e vro.urrn 1
7.rn van verre toe. U> ChriatNi nordt duur |
Jd/.i >itn Aiimatlu\'-ii lx braven. Ut.
EN « terstond, des morgens vroeg, hiel- .
den de overpriester» te zamenraad, ! Mat*. 27 1.
r »\'«.        22 T.
•9 10.
Luk. 2» 25.
J. i !• 13.
Matt.flfi -,7,
Luk. 8* St.
Juh. 1
Luk. 72 6C.
23 1.
Joh. Md».
Hand. I 13.
met de ouderlingen en schriftgeleerden, 1en den g^heelen raad. en Jezus <--bun-
den hebbende, brasten zij ftcM heen, en 1
gaven hrm \'• aan 1\'ilatus over.
2  \'- En PUatna vraagde hem : Zijt gij
dc Koning der Joden - En hij,antwoor- . matt 27 11.
dende, zeide tot hem : Gij zegt het. | \\,u\\..\' B:S]
3    In de overprienters beschuldigden ! Job. 18.33.
hem van vele wk*m : maar bij antwoordde
niets.
4  •\' En l\'ilatus vraagde hem wederom, 4 Maft.fMI
zeggende -. Antwoordt gij niet? zie, hoe ! j0h. \'l\'j:l0.
vele adkn zij tegen u getuigen?
5  En Jezus heeft niet meer geantwoord,
zoodat l\'ilatus zich verwonderde.
fi r En op bet feest liet bij huneenen r Matt, 27:15.
gevangene los, wien zij ook begeerden. | Luk. 21.17
Joh. 18:39.
7 J En er w»« een, genaamd Bar-abhas,
gevangen met andere medeoproermakers,
die in het oproer eeuendoodslaggedaan / ^\'"tl
37 IS
M im
18:40
had.
ii.111.
H 32
D i.i
7.13
M»u
ir. 37
31 3»
85.31
Lu!:.
2i:27
Hand
111
lThSM.4:M
»Th*n
ij Ui.
«\'penb. 1:7
Jota
:< M
J«-
S i f..
Joh.
19.3.
Matt
26 SP,
Bil
Luk.
22:55
Juh.
:•• u
8 En de schare riep uit, en begon te
betreeren, dat hij deed, gelijk bij bunal-
tijd gedaan had.
V En TilalUN antwoordde hun, zeg-
gende : Wilt gij, dat ik u den Koning der
Joden loslate?
II) iWant hij wist, dat hrni de over-
prit atera door nijd overgeleverd hadden.) 1
11   </ Maar deoverpriesters bewogen de ,; Hatt.l7n.
schare, dat hij hun liever ilar-abbas zou , Luk. 23 1B.
loslaten.
                                                           I Joh. \' 18 w.
12     En l\'ilatus, antwoordende, zeide \' Hand.S
wederom tot hen : Wat wilt gij dan, dat
ik i-i\'t hem doen zal, dien gijeenenKo-
ning der Joden noeuit ?
13  En zij riepen wederom : Kruis hpm.
14   Doch l\'ilatus zeide tot ben : Wat
heeft hij i\'.itii kwaads gedaan? En zij
riepen te meer 1 Kruis hemt
15   * l\'ilatus uu, willende der schare
-ocr page 675-
genoeg doen, heeft hun Bar-abba* los-
gelaten, en c\'»i\' J\' /\'i« iiv. r. als hij ,>m
gegeeseld had. om gekruist te worden.
Ifi I En de krijgsknechten leidden hem
binnen in de zaal, welke is het regthuis,
en riepen de gansche bende HM;
17 En dwlen hem eenen purperen man-
tel aan. en \'ene doornenkroon gPvloch-
ten hebVnde, letten hem die op;
l* Kn begonnen hem te irroeten. :eg-
gtude :
Wees gegroet, pir Koning der
Joden!
19  Kn sloegen ziin hoofil met petten riet-
stok, en bespoten hem, en vallende op
de knieën, a-inhadrn bem.
20  En als zij hem bespot hadden, deden
/.ii hemden purperen mantel af.en deden
hem zijne eigene kleederen aan. en leid*
den hem uit. om hem te kmi«igen.
21  « Kn ivi dwongen eenen Simon van
Cyré\'ne, «lic daar voorbijging, komende
Tan den akker, den vader van Alexander
en Rufus, dar hij zijn kmi* droeg.
2? \' Kn xti brRgten hem tot de plaats
Golicotha, hetwelk is, overgezet zonde,
Hoofdscb\'è] plaats.
23  Kn zij gaven hem geroirreden wijn
te drinken; uiaar t-.n nnm tijm niet.
24  ai En als zij hem gekruisigd hadden.
\' » verdeelden tij zijne kliederen, werpende
het lut oTer dezelve, wat een iegelijk
wegnemen tou.
25  Kn het was de derde ure, en zij
kruisigden hem.
2fi "Kn hit opschrift ziiner heschul-
diging wa* hovpn hem geschreven : DE
KONING HER JODEN.
27 En 7\\\'\\ kruisigden met hem twee
moordenaars, eenen aan :üne regter-,en
eenen aan zijne linker:ri<f>.
2S f En de Sehrift is vervuld geworden,
die daar zegt i Eu bij is met de misda-
digen gerekend.
29 i Kn die voorbijgingen, lasterden
hem. schuddende hunne hoofden, en zeg-
gende Ha! r gii,dieden tempel afbreekt,
en in drie dagen opbouwt,
V) Behoud u zelven, en kom af van
bet kruis.
31   En insgelijks ook de overpriesters,
met de schriftgeleerden, zriden tot elkau-
der al spottende: Hij heeft anderen ver-
lost, zich telven kan hii niet verlossen.
32   De Christus, de Koning l«raëls,
kome nu af van het krui*, opdat wii het
; zien en gelooven mogen. Ook die met
hem gekruist waren, smaadden hem.
33  • En als de zesde ure gekomen was,
1 werd er duisternis over de geheele aarde,
tot de aegende ure toe.
34  Kn ter negender ure, riep Jeznsmet
eene groote stem, zeggende : I ELOi,
El.Oi, LAMMA SABACHTA*Mll bet*
; welk is. overgezet ziinde i Mijn God,
mün God ! waarom hebt l:ii mi) verlaten?
[ 35 Kn sommigen van die daarbij ston-
• den, dit hoorende, zeiden : Ziet, hij roept
, EI las.
36  s En er liep een, en vulde eene spons
met edik, en stak ze op eenen rietstok. en
\'. gafh?m tedrinkrn.zeggende: Houdt stil,
i laat ons zien, uf Elia* komt, om hem
! a\' te nemen.
37  Kn Jezus, eene groote stem van ;jra
gegeven hebbende, gaf den geest.
i SS r En het voorhangsel den tempels
1 scheurde in tweeën, van boven tot be-
| aeden.
39  «En de hoofdman over honderd, die
daarbü tegenover hem stond, xiende.dat
bü alzoo roepende den geest gegeven had,
teide : Waarlijk deze nienach was Gods
Zoon!
40  * En er waren ook vrouwen, y van
verre dit aanschouwende, onder welke
ook was Maria MagdaVna, en Maria,
de moeder van Jakobus, den kleine, en
| van Joses. en Salome;
41   Welke ook, toen hij in Gallléa was. j
hem waren gevolgd, en \' hem gediend [
hadden; en vele andere r/n*iceA.diemet
htm naar .I»rüvalem opgekomen waren. \'
42  " Kn als het nu avond wa» g»wonlen,
dewijl h»*t de voorbereiding was, welke
is de voorsabbat:
43   Kwam Jozef, die van Artroathé\'a
ie«#, een eerlijk raadsheer, die ook zelf
het koningrijk Gods was verwachtende,
en zich verstoutende, ging hii in tot Pila-
tus. en hegeerde het ligchaam van Je/.ua.
44  En 1\'ilatus verwonderde zich. dat hij
alrcede gesrorven was; en den hoofdman
over honden) tot zich geroepen hebbende,
vraagde bem. of hii lang gestorven was.
4* Kn als hii het van den hoofdman
over honderd verstaan had. schonk hu
Jozef het ligchaam.
4ti Kn hij kocht lijn lijnwaad, en hem
afgenomen hebbende, wond nr i in dat
tijne lijnwaad, en h leide hem in een/raf. i
hetwelk uit eene steenrots gehouwen
was; en hij wentelde eenen steen tegen
de deur des gra\'s.
47 En Maria Magdaléna, en Maria, rfe
moeder van Joses, aanschouwden, waar
bij gelegd werd.
HOOKDSTTJK lfi.
De vrouwen honen tor liet :*r«f, om he\' litr- ;
rhnnin v.m Christus te ulren, va. 1. Zi.i vin- !
•len drn utren afgewenteld, k eti v.orden
door eenen rntrel onrlerriirt. dal hr vsn den
«lood k>< op\'.*ei«tasti, S f\'hriniu* vernehijr.t
aan Maria Ma-rilal<>nn. \'.\' die de \'>pHliiiidiiiK
van f;hrii-tii« den ili*Hpelen l>ouil*eh«pt,
doih niet geloof» w.ir.lt. 10. Hj vernehijnt
nog nau twee di<ei)irlrn np den wet\', IS.
Kin.leliik ook i»an dr elven, wrlkrn hij hevel
frrt\'l overal te prediken rntrdoopen. U
Hij helnnft, <lit ili-n gffloovlfN vrrwhriilene
terkrnen rullrii vulden. !7. VaaM op in den
liemrl, IO. lle apostelen \\0e7rn Lhriitui
bevel mee vrucht uit, 2»
§>«
t Matt. »:M
I Luk. »»
Jok. 19 1T
N Mntt.arr.
Luk. »:S».
Joh. lfc»
,i Matt.tï s-
Luk. tl 1*
Joh. 19:10
II Je».
Luk.
19 19
f Pfe.
M.tt
Luk.
11
EX " als de sabbat voorbijgegaan was,
•• Mstt. M:l.
hadden Maria Magdaléna. »n Maria,
de moeder van Jakobus, en Salóme spe-
ceri,ien gekocht, opdat zij kwamen en
hem zalfden.
2  Kn zeer vroeg op den eersten tfaaf
der week, kwamen lij tot het graf, als
de zon opging;
3  En zeiden tot elkander : Wie zal ons
c>n steen van de deur des graf* at wen-
telen ?
4   i En opziende, zagen zij. dat desteen .
afgewenteld was | want hii was zeer groot.
5  l En in het graf ingegaan zijnde, .
zagen zo eenen jongeling zittende ter
rejeteriiiVtV, bekleed met een wit lang
kleed, en werden verbaasd.
6  Maar hij zeide tot baar i «Zijt niet •
verbaasd ; gij zoekt Jezus den Naiar^ner, !
die gekruist was; hij i» opgestaan, hij is \'.
bier niet ; ziet de plaats, waar tij hem
gelegd hadden.
7  Doch gaat been, zegt tünen discipe-
len, en Petrus, dat hij u é voorgaat naar
Galilt\'a; aldaar zult gij hem zien, * ge-
ltjk hij ulieden gezegd heeft.
S/En zij, baastelijk uitgegaan zijnde,
▼loden van het graf,en bevingen ontzet-
ting had haar bevangen ; en ift zeiden
niemand iets, want zii waren bevreesd.
9 En als Je:ut opgestaan was. des mor-
\'£> n- vroeg, op den eersten d-iy der week,
d Hsnd.1 I.
ICor. 155.
• MMt, 2T..12
* !u
Mark.14 tt.
\'ÏZ
Joh
98 SJ
81.9.
» 18.
i- 2Kron.3 H
Mat». 17:51
Luk. 23»
verscheen hij r» eerst aan Maria Magda*
Una, Bfjtt welke bij zeven duivelen uit-
; geworpen bad.
in Deze heengaande, boodschapte het
dengenen, die met hem geweest waren,
welke treurden en weenden.
11 En als deze hoorden, dat hij leefde,
i en van haar gezien was, geloofden tij
het\'niet.
\' i. I En na dezen is lm geopenbaard
J in eene andere gedaante, aan twee van
I hen, daar zij wandelden, en In het veld
1 gingen.
\' J""- "\'S:
k Luk. 8. ! |
-ocr page 676-
13  Dezt. ook b<?enKaande, boodschapten
bet aan de anderen, maar zy geloofden
ook die niet.
14  * Daarna is hit geopenbaard aan de
elven, daar zij aanzaten, en W rweet Aun
hunne ougelouvigueid en hardigheid des
harten, ooidat zij niet gelooid hadden
degenen, die ii<-m ^i . i.-n hadden, nadat
liij opgestaan was.
15  En hij lelde lot hen : \' Gaat heen
in de geheele wereld, predikt het evan-
gelie aan alle krf&turen.
lti Die geloofd zal hebben, en gedoopt
zal lijn, zal zalig werden; ••• maar die
niet zal geloofd hebben, u] verdoemd
worden.
17 En degenen, die geloofd zullen heb-
ben. tullen deze teekenen volgen : « in J.o.K.;
mijnen naatu zullen iQ duivelen uit-
           
werpen; " met nieuwe tongen zullen ,-ii
spreken ;
                                                            " [juk- \'
lfl f Slangen zullen zij opnemen ; en "*•*«• j
al ia bet, dat zij iet» doodeiijks zullen
drinken, het zal bun niet schaden; qop
kranken tullen zij de handen leggen,
en zii zullen ..v/nml worden.
                      a Haatd.!
1\'J De lleei« dan, nadat liïi tot ben                1
gesproken \\\\*t\\, • is opgenomen in den
hemel, en is gezeten aan de legterAaarf
Gods.
                                                                 ;/* ï"k. 1
2i> En zij. • uitgegaan zijnde, predik* i "»niI-
trn overal, eu \'de liet-te wrocht mede, .. ,
en bevestigde liet woord docr teekenen, \'•\'
die daarop volgden. Auun.
                              t ,.k 2
I* Lak. M:?ft
Joh. 2019
ICor. 15:5
HET HEILIG E V A KOELIE
sa AR tic iiexrkrijrittg ~tm
L U K A S.
j 12 En Zacbaiias. Ke.a ziende, werd
i ontroerd, en vreeze is op hem gevallen.
13  Maar de engel zeide tot h.*ni: Vrees
niet, Zacbarias! want uw gebed is ver- I
hoori, en uwe vrouw ELiiabet zal u |
eenen zoon baren, en d gij zult zijnen !j lui,
naam V-ten Johaanes.
14  En u zal blijdschap en verheuging
HOOFDSTUK :.
De voorrede vsn I.ukrt» over rijn evangelie,
ML 1. Gr--laeht en leven vaa y.sehnria* en
Kliiabn. 5. I>n engel veix-hijnt aaa /.vh>-
ria« in den tempt I. f . welke hem voorles*
Ar naliaagfliita en ••r\\tooTir van Jofcaaaca,
wieat ambt hnbevl ; ft,U. fatihnrias 7.ilk-
niri Krioereaoe, word) geatiafl ium »iom-
heiil voor een\' lijd, 18. Klunbet Hordt lir-
vrurht. 21. 11e en-r^l Gabrtél boodarJUpt ae.n
dr maafcd Murii, dnt tij den /.oon vuri God
ontvangen en baren lal, \'if>. Zij tei-i daarna
tot Klieabet, die haar ihii hlijdtchap nnt-
vant:i en talig prijst, 89, Maris dank) den
Heere mei eenen lalXWIg, H\' Klisabel haart
haren zomi, S7. die betastten en Jnlinnr.es
(.•(ti:..Mii.: noiili, .V.l /.ii Imria" yordt \'.veder
! sprekende en ilngt den Heere ennen tofaang,
i profetereade van het ambt van Christus, en
i van «ijiien roorlooper JfihaniicK, fit\'; die in
I de WOCtfba wp»va»t en sti rk wordt in den
1 Keest, Bu.
NADLMAAli vilen ter hand genomen
nebben, om in orde te stellen een
i verbaal van de dingen, die onder ons
j voïkoinene zekerheid hebben ;
I 2 Gelijk on3 overgeir verd hebben, die
I van den beginne zelven aanschouwt-rs
; en dit naars d< s woords geweest zijn :
!i Zoo heeft het ook mij goed gedacht,
| hebbende alles van voren aan naars tig-
lijk onderzocht, vervolgens aan u te
i ICll I :\\\'. \' :.. \\. .\' ,\'         - . e i . l| : - \'
i 4 Opdat gij moogi kennen de zeker-
I held iler dingen, waarvan gij onderwe-
l zen -/i;f•
! 5 IN de dagen van Heródes, den koning
van Judéa, was een zeker priester, met
:10j name Zacharias, a van de dagorde van
I Abia; en zijnevrouw was uit de dochteren
1 van Aa.rt.-n, en haar naam Elizabet.
\'. Eu zü waren beiden regtvaardig
\' TOOI Gud, waaaUonnV in al de geboden
, en regten des Heeren, onberispelijk.
[ 7 En zij hadden geen kind, omdat Eli-
< sabet onvruchtbaar was, en zij beiden
I verre op hunne donn gekomen waren.
I S Eu het geschiedde, dat, als hij het
\'. priesterambt bediende voor God, in de
beurt zijner dagorde,
9 N&ar de gewoor.te der priesterlijke
bediening, hem te lbte was gevallen.
6. • dat hij zoude ingaan in den tempel
des Heeren om te • reukofferen.
1 7. 10 En a! de menigte des volks was
-~< buiten, biddende, ter uredesreukotfers.
i 11 En van hem werd gezien een engel
! des Heeren, staande ter regteriüt\'f van
1 het altaar des reukoffers.
l r-.
.vi.i. en velen « tallen zich over z^jne l< Luk.
1 V*.
geboorte verblijden.
15  Want hü \'zal groot zijn voor den j
Ht-ere: /noch wijn noch sterken drank /Bigt. 13:1
i zal hij drinken, en iiij zal met den i
Heiligen Geest vervuld worden, ook \\
van zijner moeders lijf aan.
1»; En !<hij zat vei--n der kinderen Is- \'<» Mal. 4:6
raëis bekeeren torden Heere, hunnenGod. Watt. 11:1*.
17 En * bij zal voor Hem heengaan, in
den geesten de kracht van Elias, om te \'•• ^}il,\'- *:.J
bekeeren de harten der vaderen tot del M*r1»» a\'
kinderen, en de ongehoor7,amen tot de
Mal. t : 6.
voorzigt ighi id der regtvaardigen, om den
Heere te bereiden een toegerust volk. 1
IS £n Zrtcharins zeide tot den engel : I
Waarbij zal ik dat wtten \'t want fc ik ben \'& c,ea. 17:1\'
oud, en intjne vrouw is verre op bare
dagvn gekomen.
iy En de engel antwoordde en zeide
tot hem: Ik ben Ga\'jriél. die voor God
sta, en ben uitgp/.ouden, om tot u te ;
spreken, en u deze dingen leverkondigen, j
20  En zie, gi) z>ilt zwegen, en niet
kunnen spreken, >ot op den da:,*, dat :
«leze dingen geschied zullen zijn; om J
dies wil, dat gij ruijm\' woorden niet |
gelooft bebt, welke vervuld zullen j
worden op hunnen tijd.
21  En het volk was wecbtendeopZa* i
cbarias, en waren verwonderd, d&t hü !
zoo iatig vertoefde in den tempel.
2.\' En als h ij uitkwam, kon hij tot ben j
niet spreken , en zij bekenden, dat hii een j
gezigt in den tem;>el gezien had. Eu hü [
wenkte hun toe, en bleef stom.
2.\'i En het geschiedde, als de dagen
zijner bediening vervuld waren, dat h*j
naar zijn huis ging.
24  En na die dagen werd Elizabet, zijne
vrouw, bevrucht; en zij verbergde zich
vijf maanden, zeggende i
25  AIzoo hetft mij de Heere gedaan, in j
de dagen, in wtike Hü mij aangezien
heeft, om \' mime versmaad beid onder -\' \'•
de menseben weg te nemen.
                           
26  En in de zesde maand werd de engel i
Gabriél van God gezonden naar eene
stad in Ga\'.iléa, gtnaamd Nazaretb;
1:16
27  \'«Tot eene maagd, die ondertrouwd lm)
-ocr page 677-
wu met eemn man, wiens naam was
Jozef, uit den huize Davids; endenaam
der maagd was Maria.
28 En de engel tot haar ingekomen
ziinde, zeide : Wee» gegroet. gi.1 begena-
digde! de Heere is met u, gij -Ü\' geze-
gend .ji.,i \'. de vrouwen.
2U En als zij kern /.at, werd zy zeer
ontroerd over dit zijn woord, en ov<r-
leirle, hoedanig deze groetenia inogt zyn.
3U En de engel zeide tot haar: Vrees
niet, Maria! want gïj hebt jctna.de by
God gevonden.
31 " En zie, gij zult bevrucht worden,
en tenen zoon baren, eu zult zijnen
f «aam hceien JEZUS.
3" !\' i" u - zal groot zijn, en de Zoon
de* Allerhoogsien gmaamd worden; en
y God de lleere zal hem den troon van
zi.\'ncn vader David geven.
SU »\' En hij zal ovt r het huis .Inkobs
h<...,., . zijn in der eeuwigheid, en zijns
koningrijks zal geen einde zyn.
34 hn Maria iieide tot den enge]: Hoe
zal dat weten, dewijl ik geenen man
bt kenner
•i.\'i Eit de engel, antwoordende, zeide
tot haar : De llriiige Ge*«t tal ov:r u
komen, en de kracht dea Allerbougsten
sa] u overschaduwen : daarom ook. da:
lit-ilige, dal uit u geboren zal worden,
zal Gods Zoon genaamd worden.
SU En zit;, ElUabet, uwe nicht, isook
zelve bevrucht, mtteent-n zoon, in haren
ouderdom ; en d«ze manttd is hatr, die
onvruchtbaar genoemd >v...- . de .•...] •
37 • V\\ ant geen ding zal bij Go.1 ouuio-
gelijk zijn.
SS En Maria zf ide : Zie, dedientlmaa/d
:li". 11,> • t i: ,i:iü geschiedde n&aruvt woord.
En de engel ging weg van haar.
39  En Maiia, opgestaan zijnde in die•
zelve dagen, reisde ïaet haast naar het
gebergte in eene stad Juda ;
4(1 En kwam in bet huis van Zacharias,
en groette Elizabet.
41   En het geschiedde, als Elizabet de
grortents •• an Maria hoorde, zoosprong
net kindeken op in har. n buik ; en Eliza-
bet wt-rd vervuld meiden Heiligen G.°est;
42  En riep uit met eenegroote stemden
zeide [Gezegend tv\' gij onderde viou wen,
en gezegend U de vrucht uw* buik» I
48 En van waar komt BlÖ dit, dat de
moeder mijns Heeren lot my komt?
44  Want zie, ais de stem uwergroetenis
in mijne ooren geschiedde, zoo sprong het
kindeken van vreugde op in mijnt n buik.
45  \' En zalig is ;y, •« geloofd heeft,
want de dingen, die haar vanden Heere
gezegd zün. zullen volbragt worden.
40  En Maria zeide : Mijne ziel maakt
groot d*n lleere.
47  En mijn geest verheugt zich in
God, miiiieu Zaligmaker;
48  Omdat Hij de niderheid zyner
dienstmaagd beeft aangezien: wantzie,
van nu aan zullen my zalig spreken al
de geslachten.
49  Want groote dingen heeft aan mij
gedaan Hij, die magtig is, en heilig ia
zijn naam.
50  i\' En zijne barmhartigheid is van
geslacht tot geslacht over degenen, die
Hem vreezen.
Si v Hij beeft een krachtig werk ge-
daan door zijnen arm; w Hij heeft ver-
strooid de hoog moed i^vn in degedachten
hunner harten.
52  Hij heeft magtigen van detroonen
afgetrokken, r en nederigen beeft Hy"
verhoogd.
53  \\ Honger! gen heeft Hü met goederen
vervuld; en rijken heeft Uy ledig weg-
ge zonden.
54  * Hij heeft Israël, zijnen knecht,
opgenomen, optlat Hy gedachtig ware
der boriuhartigheid.
55 I Gelijk Hy gesproken heeft tot on ze
vaderen, ^amrlijk <- rui Abranam, en zijn
zaad\' in der eeuwigheid.
ölj En Maria bleet bij haar omtrent drie
mattnden, en keerde weder tot haar buis.
57  En de tijd van Eluabeth werd ver-
vui.l, dat zij baren zoude, en zy baarde
eenen zoon,
58  Eu die daar rondom woonden en
hare magen hoorden, dat de Heere zijne
barmhartigheid grooielyks aan baar be-
we^en had, en >• waren met haar verblijd.
.V.i En het geschiedde, dat zy op den
«achtsten dag kwamen, om het kinde*
ken te besniiden, en noemden het Za-
ebarlaa, naar den nanm zijns vaders.
60 En lyne moeder antwoordde, en
zeide : Niet «fcoo, maar * hij zal Jo-
banues heeten.
hl Eu zy zeiden tot haar : Er is nie-
mand in uwe maagschap, die met dieu
oïiiiu genaamd wordt.
ti2 Eu /.ij wenkten zijnenvader, hoe hij
wilde, dat bij genaamd zou worden.
dit En als hij een schrijftafeltje ge-
eisc\'itt had, schreef hij, zeggende : Johan*
nes is zijn naam. En zy verwonderden
zich allen.
ti4 En terstond werd zyn mond ge-
opend, en zyne tong tunyemaakt; en hij
sjjrak. God lovende.
t).ï En er kwam vrees voor alli-n, die
rondom hen woonden; eniu hetgelieele
gebergte van Judéa werd veel gesproken
van al deze dingen.
66  En allen, die het hoorden, namen
het ter harte, Keggende : Wat zal toch
dit kindeken w -.\'- n .* En de hand dea
Heeren was met hem.
67  En Zachnria», zyn vader, werd ver-
vnld met den Heiligen Geest, en profe-
teerde, zeggende :
tiS Getooltl .*() de Heere, de God Israëls,
want Hij heelt bezocht, en verlossing
te weeg gebrast zijnen volke ;
t»9 • Ei» heeft eenen hoorn der zalig-
heid ons opgerigt^in het huis van David,
Ziinen knecht;
Th J\' Gelijk Hij gesproken heeft, door
den mond zyner heilige profeten, die
vfcn het begin der wereld tjewerst zijn.:
71   Xamelijk eens verlossing van onze
vyanden, en van de hand al dergenLU,
dis ons haten ;
72  Opdat Hy barmhartigheid deed aan
oute vaderen, en gedachtig ware aan
zyn heilig verhoud ;
73  :t En aan den eed, dien Hy Abra-
ham, onzen vader, gezworen beeft, om
ons te geven.
74  * Dat wij, verlost zijnde uit de hand
onzer vijanden. Hem dienen zouden
zouder vree/e,
75   \' In heiligheid en geregtigheid voor
Hem, h1 de dagen onzes levens.
"h" k En gij, kindeken ! zulteen profeet
des Allerhoogsten genaamd worden :
want gij zult voor het aangezigt des
Heeren voor heengaan, om zyue wegen
te bereiden ,
77  \'Om ziin volk kennis der zaligheid
te geven, in vergeving\' hunner zonden,
78  Hoor de innerlyke beweging der
barmhartigheid onzes Gods, met welke
ons bezocht heeft de »• Opgang uit de
hoogte;
79  \'i Om te verschijnen dengenen, die
gezeten zijn in duisterniB en schaduw
dt-8 doods ; om onze voeten te rigten op
den weg des f redes.
80  " En het kindeken wies op, en werd
gesterkt in den geest,en was inde woes-
tijnen," tot den dag zyner vertooning aan
Israël.
HOOFDSTUK 2.
,. 17:19.!
22:16.!
132.11.
\'. huk, 1 14.
17.1SJ
.2 3.
r. JC«.
7:1*
,. Matt
1:21
;> Je».
54:5
•I SSam
\' IV
Jet.
7:12
D :6.
r \'liron
1*».
J.r
llr.ii."
••!.. )<
Hcbr
.22 10
45.7.
|g -,-
23:5.
14,27
«4:7
l: 8.
I!
<i Ten.
ïtehr
1
h Hebr
0:14.
i 1 Petr
1:15.
k Mul.
VA
1 Luk.
.1 3.
4:2.
9: 1.
42:7.
43 8.
49 9.
60:1.
2:40.
113:6.
31:11.
30:16.
41:9.
54:5.
-ocr page 678-
herder» bekend ïrmaakt. S. Lo&MM «W he-
—Wir hrir-€-haren, IS. Dr lirr.W* ca»n
naar nVthMpeB*. om lirf kind te rien, <-n
I UI WW lil hehbrnde, wal hun vnn «la; kind
rnrcd was, kerm. rr weder. \'S. Het k\'n-
d»ken wordt besneden in Jen» genaamd,
21 ; den lleerr in den tetn|fl nMrKntrtd,
23: nlwanr hem Siinenn ontvangt In *$M
armen er. nu mm loftang, <tm bes* ptO-
feleert. M. Urnpetiik» doet nok Anna. de
profil en. Sfi. (hri-\'iin, twaalf jaren oud
dinde. rei»\' mei fijne onder» naar JerAu»
leiti, tl. Wtwdl rad lir.i ~ein<»lpn in Aea
tempel om\'.rr de leersnr-. B. Keer\' weder
naar N:irate\'h, i» T.jtipn nuilcr. onderdanig
en nwnt tor in wnstieid, jrrnotTr en ee*
EN het geschiedde In dfe\'elve dagen,
dit er een gebod uitging van den
keizer Augustus, «\'at «lp getieele wereld
beschrevrn zou wordrn.
t Deze err*te beschrijving geschiedde,
al« C\' réntm ovrr Syrjcfrtadhoudf r wa».
3  En 7ti gingen allen om be»t\'hreven
te vord», een iegelijk naar zv»ne eigene
stad
4  En Jozef ging ook op van Gaiilé*.
uit de Mad Nataretn, nasr Jaden, •• tot
.Ie stad Davids. die » BVthlehem g<-
naamd wordt, omdat hij uit hel < hui.s
en geslacht van Davjd wan
5  Om beschreven te werden net Maria,
zijne ondertrouwde vrouw. Welke be-
vracht w«».
6  Eo het geschiedde, als zii daar waren,
dat de dagen verveld werden, dat zij
baren zond».
7  En zii \'f baarde haren eerstgeboren*
zoon, en wond hetn in duetten, fn Md e
hem neder in de kribbe.omdat «ooghen*
lieden gpriif plaats was in de herberg.
S Eu er naren herder» in dierelfde
landstreek, sich houdende in het veld. en
hielden de nachtwacht overhinnc kudde.
9 En «let, een engel de» Heeren stond
bM hen. en de heerlijkheid des Heeren
oin«chi i! hen, tn zij vreesden met groote
vreeze.
Hl En de engel ;eide tot hen : Vreest
niet; want, riet. ik verkondig u groctr
blijdschap, die al den volke wezen zal;
11 Xtituflijk dat h heden geboren is de
Zaligmaker, welke ia Christus, de Heere,
in de stad Davids.
1? En dit zal u het teeken zijn : «ij
nlt liet kindeken vinden in doeken ge-
wondrn. en liggende in dr kribbe.
13  En vao «tonde aan was er met den
enicel * eene menigte de* hemelscbenbeir-
legers, prijzende God en zeggende :
14  Eere zit God in debnogste hemelen,
ƒ en vrede op aarde, in de menschen
een welbehagen !
15  En het geschiedde, al» de engelen
van hen weggevarei» waren naar den
bcinel. dat de herder» tot elknnder zei-
den : Laat ons dan heengaan naar Iïeth*
lehem. en laat or.« zien het woord, dat
er geschied i». hetwelk de Heere on»
heeft verkondigd.
In En zij kwamen met haa»t. en von-
den Maria, en Jo».eft en het kindeken
liggende in de kribbe.
17 En als zii het gezien hadden. maak-
r-\'i >[\' alom bekend het woord, dat hun
van dit kindeken gezegd wa».
IS En allen, die het hoorden, verwon-
derden zich over hetgeenhun gezegdwerd
van de herden.
genaamd wm van den engel, eer hij in
het ligehaam r.ntvangen wa».
-i En als de dagen harer ; reiniging
vervuld waren, naar de wet vhd Moim,
bragten zii hem te Jiriïzalem. opdat zij
hrr.i den Heere voorstelden ;
\'J.T Gelijk geschreven i» I in de wet dei
Herren, i Al wat manreliik l». dat de
moeder opent, zal den Heere heilig ge-
naatnil worden
C4 En opdat zii offerande gaven, naar
hetgeen in de wet de» Heeren ger.egd i».
\' em paar tortelduiven, of tw»». jonge
duiver.
C-i En ziet, er wisern men»i*h te JertV
zal\'in. wi^n» naam was Simeon ; en deze
inensrbwa* »egtvaardig enGodvreezende,
. x- >( -:n. i.,\'...;,. •.. r- -..<i-1 i,i; ) «r;,, \'« ; rn
de H\'iïige Gee»t was op hem.
Cfi En hein was eene Goddi-lüke open-
baring geilaan i\'oor den Heiligen Geest.
dat hii den dood nier zien zoiüle.eerhij
den ("hrisms de* Herren zon zien
C7 En hij kwam door den Ge**t In den
tempel. En als de ouder» het kindeken
Jexna inbrngten, oai naar .Ie gewoonte
der v-t riiet hem te doen;
C* Zoo n»m hij hetzelve in zijne armen,
en \'iK.fle God, en zeide !
ïl Nu \'" laat Gü, Heere! uwen dienst\'
knecht gaan in vrede, nae.r uw woord r
80 Want mijne oogen hebben uwe " za-
Hgheil *e».ien.
31 "Die GÜ bereid heht voorliet aan-
fetifft »an al de volken :
3? (.Een Hebt tor verlicht\'ngder H.-\'-
lenen, m :\'.*t beerlHkaeM "»n -.iw volk
Israël.
3^ En Jozef en iQne moeder v-rwon-
derden zich or;-r hetgeen van hem gezegd
werd,
34  En 9tmeon negende henlieden, en
zeide tot Maria, Mine moeder i Zie, j >ieze
wordt gei.*; tot rene^i val en opstanding
veler in Isra.il, en tot een teeketi, \'dat
weder-nroken zal worden,
35  i En ook een zwaard zal door uwe
eigene 7iel gaan opdat degedachtenuit
veler harten ge.ipenba\\rd worden.
3f. En er was Anna. *en* nrofetesse,
eene dochter van PanMl, nlt den stam
van Aser ; dele was tot grooten ouderdom
gekomen, welke net aorvnman zeven ia-
ren had geleefd van haren maagdom af.
*i7 T?n zii was eene weduwe van omtrent
vier »-n tnchrig jaren, dewelke niet week
uit den tempel, met vasten en bidden,
Gnd • dienende nacht en dag.
3* En deze, te dierzelver ure daarbij
komende, heeft insgelijks den Heere be*
leden, en sprak van hem tot allen, die
de verlossing\'in Jeruzalem verwachtten,
3i> En als zij alles voleindigd hadden.
WW >iaar de wet des Heerett t>- h.ra wa«,
keerden zij weder nanr Galiléa.tot hunne
atad Natarerh.
40  En het kindeken \' wieg op. en werd
gesterkt in den geest.en vervuld metwija-
heid ; en de genade Gods was overuem.
41  En zijne ouder»\'eisden al !ei aarnaar
Jt-rtiralem, op het feesl van \'\'pascha.
42  En toen hij twaalf ia\'en o«f/gewor-
den was. en zij naar Jeruzalem opgegaan
waren, naar de gewoonte van den facet*
dag i
43  En de dagen aldaar voleindigd had-
dm1t06H zii wderkeerden. bleef het kind
Jezus te Jerfuf.lem, en Jozef en zijne
moeder wisten het niet.
44  Maar meenende.dat hij in het gezel-
schap op den weg was. gingen zij eene
dagn i/e. en zochten hem onder de ma-
gen. en onder de bekenden.
43 En als :ij hem niet vonden, keerden
zi) wederom naar Jeruzalem, hem zoe-
kende
4t> En het geschiedde, na drie dagen,
dat zü hem vonden in den tempel, rit"
J.o. H.l.

I.ev. 12 6
^Ë.
•2TAJ
* iSam, IC t,
\'e Malt. 1 1.
.Ie». 52.10.
Hand 38 25
Jes. 4SA
«9*5
Haad.13 1T
4 •.: f. i.ss.
.\'e*. RU
Kom. !>3a
1 Pot. 2.8
Hand 23 K
\'«TB
v Gen.
I
17:11 J
Lev.
lt* .
Joh.
^22. (
\'. Matt.
Ml.!
Luk.
1 SI.\'
19 Doch Maria bewaarde dete woorden
alle te zamen, overleggende dié in haar
hart.
!l) En de herders keerden wederom,
verheerlijkende en prijzende God over al-
les. wat zij geboord en gezien hadden,
gelijk tot hen gesproken wat,
21 En als $ acht dagen vervuld waren,
dat men het kindeken btanjHden zou, zoo
werd ziin >> naam genaamd J EZ ü S, welke
-ocr page 679-
tende in liet midden der leeraren, ben
hoorend e, en hen ondervragende.
47  • En allen,die tirm bourilfu, ontzet-
ten zirhov*Tt tin vers tand en anl woorden.
48  En tij, hem ziende, werden versla*
gen ; en zijne moeder zeide tot hem :
Kind! waarom hebt gij ona zoo gedaan?
xie, uw vader en ik hebben u niet angst
gezocht.
49  En |.;i zeide tot ben : Wat ia hrtt
dat iït.j lint gezocht hebt? wist gij niet,
dat ik moet zijn in de dingen mijns Va-
deri?
&0 \' En zij verstonden het woord niet,
dat hij tot hen «prak.
51   En hij ging inet hen af, en kwam te
Nazareth, en was hun onderdanig. En
zijne im.- der bewaarde al deze dingen
in li.-.ir hart.
52  En Jezus >- nam toe in wiisheid,en
in grootte, en in genade bij God en de
unenschen.
HOOFDSTUK 3.
De tijil wanneer Jnhannen ile Dooprr zijn
anilit heeft mm!*?vanden, v*. 1. De inhouil
iijner prediking, 3. Zijne vermaning Int l-r--
krering aan ilf»fnrn, ilie kwamen, OM van
hein ifi .11.,.t>\' te worden. 7. Z\'.tii antwoord
op de vraat; <ler "haren, 10: der tollenaar*.
IJ; en iler knurdieden, «at prn iegelijk
moc-t doen, 11. Zijne getulgesdl van Christus
en mii -ijiirn doop, 15. Zijne gtvugenis,
19. fhriatiu wordt donr .lohanne» L\'edoopt,
1) : nirn* iro-la\'-htrr-.-i-ter wordt verh.iald
tot Adam toe, 23.
EN in het vjïfriende jaar der regering
van den keizer Tibi-rius.ala Fontias
1\'ilatna stadhouder was over Judéa, en
llen\'idea een "iervorst over Galilèa, en
Filippus. ziin broeder, een viervorat over
Itur.\'a en over het land Traehónitis.en
LrsAnia* een viervorst over Abilére;
2  Onder de " hoog? priesters Annas en
Kajafas, geschiedde bet woord Gods tot
Johannes, den zooo van Zacharia«,in de
woest iin.
3  \'\' En hij kwam in al het omliggende
land der Jordaan, predikende den doop
der bekeering tot vergeving der zonden.
4  Geluk geschreven is in het hoek der
woorden van « Jesaja, den profeet, zeg*
gende : De stem des roependen in de
woestijn : Bereidt den weg des Ileeren,
maakt iQnc paden regt I
5   Alle dal zal gevuld worden, rn alle
berg en heuvel zal vernederd worden,
en de kromme vegen zullen tot eenen
regten ireti worden, en de oneil\'ene tot
effene wegen.
I  <• En alle vleesch zal de zaligheid
Gods zien.
7  Hij zeide dan tot de scbaren. die
uitkwamen, om van hem gedoopt te
worden : • Gij adderengebroedaels! wie
heeft u aangewezen te vlieden van den
toekomenden toorn ?
8  Krengt dan vruchten voort der bekee-
ring waardig : en begint niet te zeggen bii
u r.elven : f \\YÜ hebben Abraham tot
eenen vader; want ik zrg u.dat God. zelfs
nit •!\'\'•• stceuen. Abraham kinderen kan
verwekken.
9  P En de bijl ligt ook aireede aan den
wortel der hoornen ; alle hoorn dan, die
geene goede vrucht voortbrengt, wordt
uitgehouwen, en in het vuur geworpen.
It) Rn de schare» vraagden hem.\'\' zeg-
gende i Wat zullen wfl dan doen ?
II   En hij. antwoordende, zeide tot
hen : I Die twee rokken heeft ,deelehrm
mede, die geen heeft; en die spyzc heeft,
doe desgelnks.
12  En er kwamen ook tollenaars om
gedoopt te worden, en zeiden tot hem :
Meester! wat zullen wij doen?
13  En bii zeide tot hen : Eisoht niet
meer. dan hetgeen u gespt is.
i : En hem vraagden ook de kriigslie-
den, zeggende i En w;j, wat zullen wij :
doen ? En hü zeide tot hen : Doet nie-
mand overlaat, en ontvreemdt niemand
het zijne met bedrog, en laat u verge-
noegen met uwe bezoldingen.
15  En al» het volk verwachtte, en allen
ni hunne harten overleiden van Johan- ,
nes, of hü niet mogelijk de Christus
ware :
16 Zoo antwoordde Johannes aan allen,
leggende : * Ik doop u wei met water;
maar hij kooit, die Merker is dan ik,
wien ik niet waardig ben den riem van
zijne schoenen te ontbinden ;\'deze zal n
doopen met den Heiligen Geest en met
vuur.
17  \'» Wiens wan in zijne hand is. en hij
zal zijnen dorschvloer doorzuiveren.en de
tarwe zal Mi in zijne schuur zamenbren-
gen* maar het kaf zal hij met onuitblus-
ncheliik vuur verbranden.
18  Hij dan ook nog veleanderedingen
vermanende, verkondigde den volke bet
evangelie.
1*J •! Maar als Heródes. de viervorat,
van hem bestraft werd. om Heródias wil,
* Mati.
»11
M irk
1 8.
.I..I,
1 2.\',
Hand
1 :S.
11 \\f..
19 t.
t Je..
M l
J(i.d
| -j-
Ham
1: \'
11:15.
m Matt
S:U
» Matt
ns
Mark
6.18
de vrouw van Filippus. zijnen broeder,
en over alle booze stukken, die Herodes
deed,
20  Zoo heeft hij ook dit nog boven alles j
daar toegedaan, dat lijj Johannes inde
gevangenis gesloten heeft.
21   »En het geschiedde, toen al het volk ;
gedoopt werd. en Jecus nokgedoopt waa,
en bad, dat de hemel gropend werd;
f! En dat de Heilige Geest op hem
nederdaalde, in ligebameli-ke gedaante, <
gelijk et-ne duif; en dat er eene stem
geschiedde uit den hemel, zeggende \\
P
Gij zijt mijn geliefde Zoon. in u heb
Ik mün welbehagen!
23  En bij, Jezus, begon omtrent dertig
jaren oud te wezen, zijnde altoo men
meende j <i de teen van Jozef, den zoon
van Heli.
24  Den zoon van Matthat, den;ooa van
\'-evi, den zoon van Melchi, den zoon van
Janna, Tien zoon van Jozef,
25   Den zoon van Mattathias, den zoon
van Amos, den tw-van\\aUm,dt:n:noii
van Keil, den mee van Naggai,
26  Den men van MRath, den zoon van
Mnttathia», den zoon van Semei, den
zoon van Jozef, den zoon van Juda,
27   Pen teen van Juhannas. den zoon
van Hoes», den zoon van Zorobabel,den
toon van Salathh-1, den zoon van Neri,
28  Den zoon van Melchi. den zoon tan
Addi. den zoon van Kosam.dt n . . m van
Elmódam, den zoon van Er,
29  Den f*M van Joses, den zoon van
Eliêzer, den zoon van Joriiu. den zoon
van Matthat, den zoon van Levi,
80 Den zoon van Simeon.den zoo*van
Juda. den men van Jozef, den zoon een
Jonan, de» toen van Kljakim,
31   Den zoon van Meleas. denrooavan
Maman, den zoon van Mattatha, den
men van Nathan. i!»n zoon van David,
32  Den zoon van Jessai, den men van
Obed. den zoon van Boüz. dtn zoon van
Salmon. den neen van Nahasson,
33  Den MM van Ali:in.1<lab, den zoon
van Aram, den mi van Esrom,den zoon
van Fares, den men van Juda.
31 Den zoon van Jakoh. den zoon van
Izak, de» zoon van Abraham, den zoon
vai. •" Thara, den som van Nachor,
35  Den zoon van Mnrnch. den zoon van
Kagau, den me*, van Fabk,den zoon van
Ileber, den men van Sala,
36  Den teen van Kaïna», den zoon van
Ar fax ad, den toon van Sent. den zoon
van Noe\\ den men van T.amech,
37  Den zoon van Mathnsala. <len zoon
v;in Enoch. den toon van Ja"*d.denzoon
van Matalei\'l. den zoon van Kainan,
38  Den zoon van Fnos. den zoon van
Matl. S1I.
Mark. 1 9.
Joh. 1 32.
J&M
• Jm. 40.3.
Matt. .1 3,
Mark. i *.
Joh. 1:18.
-ocr page 680-
neder; en de oogen van allen in de sy-
nagove waren op hem geslagen.
21   En hij begon tot hen te zeggen :
Heden is deze Schrift in uweoorenver-
vuld.
22  En zij gaven hem allen getuigenis,
« en verwonderden zich over de aangc-
name woorden, die uit zijnen mond
voortkwamen; en zeiden : " Is deze
niet de zoon van Jozef?
23  En bü zeide tot hen: Gij zult zon-
der twijfel tot mij dit spreekwoord Zeg-
gen : Medicijnmti ster ! geneesu zelven;
ai wat wij geboord hebben, 1 dat in
Kaprrnamii gexchied ia, doe dat ook
. hier in uw vaderland.
24  En hij zeide 1 Voorwaar ik z^(C."t I
J.0.I1.3U. Seth, den zoom van « Adaiu,den;(W»i van
God.
HOOFDSTUK 4.
ChriMti* vut veertig da^en in dr tvorwtijn en
wordt van dm duivel ver/orlil, ft. 1. Kerrl
ue<ler naar Oalik:a, mi leert in ite ty-iuifrotfe
te NAiareth uit JeK,ij* 61, dat hij de be-
loofde Me«*iai> wn, 1 t : mi wn*t un, door
.!• wiiiHu i Mi i> van 1J..1- «il Kli-», » i u.....
ti aldaar /irn Konilrrra deed, 23. /.•, hier-
ovrr toornig .• ii.ir, ttarhltMi hrni tr 1I00-
drn, 29. II , leert te Kapi\'-rnaum ou ilen »ali-
hal, 31 . >ti wnpt alilaar mini duitel uit,
33. finiff.\' ilr iitiwnlilii un Petru*
van ilr koorta, mi vele anilerr krankrn rn
be/etern •, ju ; cast van daar en predikt ook
in amlere «leden van G.ilili-a, 12.
• Matt. . I. T?N » Jezus, vol dm Heiligen Gecstes,
Mark. 1:11. Xj keerde wederom van de Jordaati, eu
werd door deuGeest geleid in de woestijn;
2 En werd veertig daxen verzocht van
h E*. 3i as. den duivel; \'• en at ganch niet in die
IKi.n. i\'j 8. dagen, en als dezelve geëindigd waren,
\' loc hongerde hem ten laatste.
.1 En de duivel zeide tot hem: Indien
gil Gods Zoon zijt. zeg tot dezen steen,
dat lui ïjtojd «orde.
4  En Jezua antwoordde heni, zegende :
t l>eut. s 31 < Er is geschreven, dut de nwaacfa liij
Matt. t k.1 brood alleen niet zal ieven, maar bij alle
woord Gods.
5  En als hem de duivel geleid had op
eenen houden berg, toonde hij berualde
I                        koningrijken der wereld,ineeuoogenblik
tijd*,
o En de duivel zeide tot hem : Ik zul u
al deze uiagt, en de heerlijkheid derielve
knmngriikfH Keven : want Z;j !»nnjovt-r-
gtgeven, en ik neef ze wien ik ook wil;
7 Indien gij dan nu; zult aanbidden,
! zoo zal het alics uwe zijn.
S En Jezus, antwoordende, zeide tot
I hem: Ga weg vau mij, Satan ! wam er is
d l>eut. fi !3.l geschreven : \'Gij zult den Heere, uwen
\' lu.ao. God, aanbidden, en Hem alleen dienen.
ISam.T .31 9 En hij leidde hem naar Jeruzalem,
en stelde hem op de tinne des tempels,
; en zeide tot bem i Indien gij de Zoon
Goda /ijt, werp u zei ven van bier neder-
wanrts :
. p. •>! 11 . 10 Want er is geschreven, * dat Bfi
zijne engelen van u hevelen zal, dat zij
u bewaren zullen ;
II En dat zij u op de handen nemen
zullen, opdat gij uwen voet niet teeeni-
ger tijd aan cenen steen stoot.
IS En Jezus, antwoordende, zeide tot
bem : Er ia gezegd : /\'Gij zult den Heere,
uwen God, niet verzoeken.
13  En ala de duivel alle verzoeking
voleindigd had, week hij van hem voor
een\' tijd.
< \'i dat geen profeet aangenaam is in zijn
: vaderland.
7 M.nt. 1357,
Mark. B: t.
Joh. 4 I.
25  Maar ik zeg u in der waarheid: er
waren f vele weduweu in Israël in de
dagen van Elias, toen de hemel drie
1 jaren en ze" maanden gesloten was, zoo-
dat er groote hongersnood werd over"
het gehtele laod.
2rt En tot geene van haar werd Eliaa
gezonden, dan naar Sarepta Sidonis,tot
eene vrouw, die weduwe «•«*.
27 En er waren • vele melaatschen in
Iiraiil, ten tijde van den profeet Elisa ;
en geen vau hen werd gereinigd, dan
Vuiimn. de Syriër.
2s En zij we\'rden allen in de synagoge
met toorn vervuld, ala /ii dit hoorden.
2\'J En opstaande, wierpen zü hem uit,
buiten de stad, en leiddrn hem op den
top des bergs, op denwei ken hunne stad
gebouwd was, om hem van de steilte
af te nerpen.
:m Maar hi), duor bet midden van ben
doorgegaan zijnde, ging weg.
31  \' En bij kwam at te Kapérnaüm,
eene stad van Galiléa, en leerde ben op
dé xabhiildagen.
32  " En z(i versloegen zich over zijne
leer, want zijn woord waa met magt.
33     K11 in de synagoge was ten mensch,
hebbende eenen geest eenaonreinendui-
vela; en hij riep uit met groote stemme, ,
34  Zeggende : Laat af, wat hebben wn
met u te </»e/i, gij Jezus Xazaiëner ? zijt !
gij gekomen, om ons te verderven ? Ik
ken 11, wie gU zijt, namelijk de heilige
Gods.
SA En Jezus bestrafte bem, zeggende:
Zwijg "til, en ga van hem uit. Eu de
duivel, hem in het midden geworpen
hebbende, voer van hem uit, zonder bem
tets te beschadigen.
>> En er kwam eene verbaasdheid over
allen; en zij spraken zamen tot elkan-
der, zeggende ; Wat woord is dit, dat
bij met magt en kracht den onreinen
geesten gebiedt, ei» /ij varen uit?
\'ó~ En het gerucht van hem ging uit
in alle plaatsen des omliggenden lande.
33 "\' En Jczum, opgestaan /im-le uit ie
de synagoge, ging in net huis vanSiuton;
en Simons vrouws moeder was met eene ,
groote koorts bevangen, en zij baden
hem voor haar.
30 En staande boven haar, bestrafte
bij de koorts, en de koorts verliet haar;
en tij van stonde aan opstaande, diende
henlieden.
Malt.
Hark
4:13.
1:11.
Hall
Mark
7.M.
1:».
Mark
1:13.
3 Man. I VI
Hark. 1:14,
Jon. 4 tl.
14  \'.1 En Jezus keerde wederom, door de
kracht des Geeites, naar Galib\'-a jen het
gerucht van hem ging uit door bet ge-
heele omliggende land.
lö En hij leerde in hunne synagogen,
en Werd van allen geprezen.
Ui \'1 En hij kwam te Niuareth, daar hij
opgevoed was, en giug naar zijne ge-
woonte, op den da* des aabbats in de
tyngMe; « en stond op om te lezen.
17 En bem werd gegeven het boek van
den profeet Jcaja; en als hij bet boek :
opengedaan had, vond liij de plaats, daar
geschreven was :
Ha».
Mark.
1 M
Mark. 7 33.
M.13,Ï5.
Mark
VU.
3 tl
Mark.
I SS.
40  * En als de zon onderging, bragten s
allen, die krankea hadden, met verschel
dene ziekten Aeraa.\'/en, die tot hem, y
en bij lei-Ie een1 iegelijk van hen de y
handen op, en genas dezelve.
41   < En er voeren ook duivelen uit !
van velen, roepende en zeggende : Gij *
zin de Cbristns, de Zone Gods! En aet :
bestraffende, Ii\' t lui die niet spreken,
omdat 711 wistea,dat nü de Christus waa. \'
42  s En als bet dag werd, ging hij uit. «
ii Je». f:. 1,
15  ;- De Geest des Heeren ia op uiii,
j daarom heeft Hij mij gezalfd; Hij heeft
ii5. mij gezonden, \'om deu armen hetevan- j
gelie te verkondigen, om te genezen, die .
gebroken zijn van hdrte :
\'« Je». 127 ; W \'" Om den gevangenen te prediken
81 ..2. loslating, en den blinden netgezigt, om
deverslagenen heen te zenden in vrtjh* id;
otn te prediken bet aangename jaar des I
!                        Heeren.
-" En ala hij bet boek toegedaan en
den dienaar wedergegeven had, zat hij ,
en trok naar eene woeste plaats; en de ,
scharen zochten hem, en kwamen tot
-ocr page 681-
bij hun, co hielden hem op, dat hij van
hen niet zou weggaan.
43  Maar hij reide tot hen : Ik moet
ook andere iteden het evangelie Tan het
koningrijk Gods verkondigen : want
daartoe hen ik uitgezonden.
44  En hy predikte in de synagogen
van Galüêa.
HOOFDSTUK ">.
Chri*ttu- leert de M-hatrn uil het whip vnn
Petni», va, 1 : tn nu eene wnilln Millll
vin
-ln.im.--: belooft hij hem en nnr mril-
ITPifUrn te msken lol i i—« her» der men-
ichen, t. Ui ini-.-t e<-ni n melvitM\'hr, 12 , fje-
nee-i renen geraakte, 17, ru ben.jnt daaruit,
ilat hi. mart had. de ronden te verireven,
21. Roept Levi, dra tollenaar, 27; eet met
hem mi .in.lrrf tollenaren, J.< ra ireeii daar-
vin reden, 31. Verdedijfl njne dJM-i pelen
door vervc-heidene geljkeniuen, naarbin Bq
niet -a»:en, 33.
EN " het geschiedde, als de schare op
hem aandrong, om hM woord Gods
te hooren, dat in> stond bij het meer
Gcnr.esaret.
, En hy zag twee schepen aan den
oerer
van het meer liggende, en de vi«-
schers waren daaruit gegaan, en spoel-
den de netten.
3  En hy ging in een van dieacbepen,
hetwelk van Simon va», en bad hem,
dat hii een weinig van bet land afstak ;
en nederzittende, leerde bij de scharen
uit het schip.
4  En als hij atliet van spreken, zeide
6 Joh. 216. hij tot Simon : *> Steek af naar de diepte,
en werp uwe netten uit om ie vangen.
5  En Simon antwoordde, en zeide tot
hem : Meester ! wij hebben den geheelen
□acht over gearbeid, en niet gevangen;
doch op uw woord zal ik het net uit*
wtrpen.
ti En als zij dat gedaan hadden, be-
sloten zij eene groote menigte visschen,
dat h;i leerde, en er zaten farizeén, en
leeraars der wet, die van alle vlekken
van Gallléa, en Judéa, en Jeruzalem ge-
komen waren; en de kracht desHeeren
was rr om hen te genezen.
IS n En ziet, eeniye mannen bragten
op een bed eentn asrb, die geraakt
was, en zuchten heoi in te brengen, en
voor hem te leggen.
19 En niet vindende, waardoor ziï hem
inbrengen mogten, overmits de schare,
zoo klommen zij op bet dak, en lieten
hem door de tigcbelen neder met het
beddeken, in het midden, voor Jezus.
-U En hij. ziende hun geloof, zeide
tot hem : M. nsi-h ! uwe zonden zijn u
vergeven.
21 En de schriftgeleerden en de farize*;n
begonnen te overdenken, zeggende: Wie
is deze, die \'i\'«l«lasteringspreeki ? * wie
kan de zunden vergeven, dan God alleen ?
C. Maar Jezus, hunne overdenkingen
bekennende,antwoordde en zeide tot hen:
Wat overdenkt gij in uwe harten?
23  Wat is ligter te zeggen : Uwe zon-
den zijn u vergeven ? of te zeggen : Sta
op en wandel •
24  Doch, opdat gij moogt weten, dat
de Zoon des menschen magt heeft op de
aarde, de zonden te vergeven i zeide bij
tot den geraakte : Ik zeg u, sta op,
en neem uw beddeken op, en ga been
naar uw buis.
25  En hij, terstond voor hen opstaande,
ru opgenomen hebbende hetgeen daar
li!\' op gelegen had, ging been naar zijn
huis, Gud verheerlijkende.
26  En ontzetting heetthea allen bevan-
gen, en zij verheerlijkten God, en werden
vervuld met vreese, zeggende: Wij heb-
ben heden oiigeloofelijke dingen gezien.
27  \' Eu na dezen ging im uit, en zag
eenen tollenaar, met name Levi, zitten in
het tolhuis, en zeide tot hem : Volg mij.
2$ En hij, alles verlatende, stond op
en volgde hem.
29 En I.evi rigtte hem een\' grooten
maaltijd aan, in zijn huis; >•;• er was
eene groote schare van tollenaren, en van
anderen, die met hen aanzaten.
3ii En hunne schriftgeleerden en de
!• ri\'.hii murmureerden tegen zijne dis-
cipelen, zeggende: Waaromeeten drinkt
gij met tollenaren en zondaren?
31   En Jezus, antwoordende, zeide tot
hen : Dia gezond zijn hebben den me-
dicgnmeeater niet van noode, maar die
ziek ziin.
32   \' Ik ben niet gekomen, om te roe-
!"\'u regtvaardigen, maar zondaren tot
bekeering.
33  <" En zij zeiden tot hem : Waarom
vasten de discipelen van Johannes dik*
maals, en doen gebeden, desgelijks ook
de diëripelen der larizeèn, maar de uwe
eten en drinken ?
34  Doch bij zeide tot hen : s Kunt gij
de brniloftskinderen, terwijl de bruide-
gom bii hen is, doen vasten ?
35  Maar de dagen zullen komen, wan-
neer de bruidegom van hen zal wegge*
nomen zijn, dan zullen zij vasten in die
dagen.
m En hii zeide ook tot hen eene ge-
lijkenis : Niemand zet eeneu lap van
een nieuw kleed, op een oud kleed, aii-
ders zoo scheurt ook dat nieuwe het
oude,
en de lap van het nieuwe komt
met het oude met overeen.
37 En niemand doet "nieuwen wijn In
oude ledermkktn; anders zoo zal de
nieuwe wijn de /«Verzakken doen ber-
sten, en de trija zal uitgestort worden,
en de iede/-zakken zullen verderven.
lis Maar nieuwen wijn moet m?n In
nieuwe feiirrzakken doen, en zij worden
beide te zamen behouden.
39 En niemand, die ouden drinkt, be-
1 *
en hun net scheurde.
7 En zij wenkteo hunne niedegenooien,
die iu het andere schip waren, dat zij
hen zouden komen helpen. En xij kwa-
meu, en vulden beide de schepen, zoo-
dat zij bijna zonken.
S En Simon Petrus, dat ziende, viel
neder aan de knieën van Jezus, zeggende :
Heere! ga uit van \'hm, want ik beu een
zondig mensen.
D Want verbaasdheid had hem bevan-
gen, en allen, die inet hem waren, over
de vangst der visschen, die zij gevangen
hadden,
10  En desgelijks nok Jakobus en Jo-
liannes, de zonen van Zebedéus, die mede-
genootei\' van .Simon waren. En Jezus
zeide tot Simon : Vrees niet; r van nu
aan zult gij menschen vangen.
11  En als zij de schepen aan land ge-
stuuru hadden, é verlieten /ij alles, en
volgden hem.
12  - 1.ii het geschiedde, als hij in eene
dier steden was, ziet, er m een man
vol melaatschheid; en Jezus ziende, viel
hij op het aangezigt, en bad hem, zeg-
gende : Heere! zoo gij wilt, gij kunt
mij reinigen.
13 En ini.de hand uitstrekkende.raakte
hem aan, en zeide i Ik wil, wordgerei-
nigd! En terstond ging de melaatsen*
beid van hem.
1-1 En tiii gebood hem, dat bij het nie-
mand zeggen zou; maar ga heen, zeide
ai/, vertoon u zelven den priester, en offer
voor uwe reiniging, /gelijk Mozesgebo*
den heeft, hun tot eene getuigenis.
15  Maar het gerucht van bem ging te
meer voort; en vele scharen kwamen za-
men, om hem te hooren, en door hem ge-
nezen te worden van hunne krankheden.
16  Maar bij vertrok in de woestijnen,
en bad aldaar,
17 En het geschiedde in een1 dier dagen.
k Mm . -> Ui
Mark. ï 13.
Lak. 15:1.1
( Matt. 9 13.
Luk. 19:10.
ITim. 11S.
ia a:
..10 23
18.28,
/Ur.
, Man
-ocr page 682-
nt hij " -\' :
Judéa, en Jeruzalem, en van den zee- J.o. H.si,
kant van Tv rut en Sidon;
l- Die gekomen waren, om hem te
booren, en om van hunne ziekten gene-
zen te worden, en die van onreinegees-
ten gekweld waren i en zij werden ge-
nezen.
19 En al de schare zocht hem aan te
raken : \'want er ging kracht van hem ( Mark. 5 so.
uit, en hij genas ze allen.
So " En hü, zijne oogen opslaande over m Mati. 5:3.
zijne discipelen, zeide : Zaiig zijt gij, ar- |
men I want uw is het koningrijk Gods. |
21 \' Zalig zijl gij, die nu hongert ; want „ jp,. 65 IS.
gÜ zult verzadigd worden. » Zalig zijt giji
die nu weent ; want gi) zult lugeben. (.. Je». 61:3.
:\'- f Zalig zijt gij, wanneer u demen- !             Mio.
scben halen, tn wanneer zij u afschei- i
den, en smaden, en uwen naam «ls.11 Mmt. 511.
kwaad verwerpen, om des Zoons des \'
menschen wil.
23 \'/ Verblijdt u In dien dag, en zijt
i. M.31. geeit U rstond nieuwen
            De oude is btter.
IIOOFDSTVK 6.
De ditri pelen plukken korenaren op den wh-
b*t rn worden daarover door ChHrtu» te«en
de larizeên verantwoord, rs. 1. Cbri.tu» ge-
nee»! op den »abbat wnf dorre hand en
Verdedigt (lil rijn doen, «. hirft op den berg
i rn terkirat uit /uir ditripelen twaalf tot
apottrlrn, 18. fienee*t isisflistsains rieke
en heieten nienKrhen, 17. I-eert welke men-
mtIimi gelukzalig tuil rn welke niet, 80. Ver-
l il-i.ui\' tot liefde, zelf» jryrnn de vijanden,
! 27. int harmhnrlii:he!d en lot ern billijk
oordeel van zijnen naaste, 3(1; al» ook tot
weldadigheid, 38. J.eert, dut men zirh zelven
i eer»t moet bezien, wanneer men anderen uil
lie»tt aften. 41 . rn dat de boom uil njnevruih-
len i.....Ii gekend. 43. Kindeli.ik leert lnj
door de irelijkeni» vaa ren hui» °P SSH« rot*
I en op tand gebouwd, dat bet niet genoeg
i», hem met den mond allern te belijden,
maar ilat men ook zijnen nil moet doen, 46.
I7*N " hft geschiedde op den tweeden
j eersten sabbat, dat hy door het ge-
zaaide ging] en zijne discipelen plukten
aren, en aten ze, die wrijvende met de
handen.
2   Kn sommige der farizeCn zeiden tot
hen : Waarom doet git, l wat niet ge.....•
loofd is te doen op de sabbaten ?
3  En Jezus, hun antwoordende, zeide:
Hebt gn ook dat niet geleien, hetwelk
,- Dent.sa 2".
Man. II I
Mark. I BS,
vrolijk : want, ziet, uw loon is groot
in den hemel; i want hunne vaders de-
den desgi-liiks den proleten.
,, Hand.
Hand.
\'24 \'Maar wee u, gij rijken ! want gij
beht uwen troost weg.
I n;l,g.
25 \' Wee u, die verzadigd zijt! want
gij zult hongeren. Wee u, die nu lacht I t Je».
«want gij zult treuren en weenen.
Wee u, wanneer al de menschen u Jakofc
wel van u spreken ! want hunne vaders i
deden desgelijks den valschen profeten.
27 Maar ik zeg ulieden, die dit hoort : \'
: 1 Sum. 2\' 6
•- David deed, wanneer hem hongerde,en
dengenen, die met hem waren?
4  Hoe hii ingegaan is in bet huis Gods,
en de tcni.brooden genomen en gegeten
heeft, en mik gegeven dengenen.die met
bem waren, welke niet zijn geoorloofd
te eten, •* dan alleen den priesteren.
5   En li 11 zeide tot hen : • He Zoon des
menseben ia eenlleereookvan densabbat.
6 ƒ Kn het geschiedde ook op ecnen
anderen sabbat, dat hij in de synagoge
ging, en leerde. En daar was een mensen,
, en zijne regterhand was dor.
i 7 Kn de schriftgeleerden en de farizeén
1 namen hem waar, of hij op den sabbat
(genezen zou ; opdat zij eenige heschul-
; diging legen bem mogten vinden.
I 8 Doch hii kende hunne gedachten, en
zeide lot den menich, die de dorre hand
; had : Hijs op, en sta in hetmidden. En
i hu opgestaan zijnde, stond over einde.
9  Zoo zeide dan Jezus tot hen : Ik
zal u vragen : Wat ia geoorloofd op de
sabbaten \'t goed te doen, of kwaad te
doen \'t een* mensch te behouden, of te
venterren ?
10  En ben allen rondom aangezien heb-
bende, zeide hij tot den mensch: Strek
i 1 Kon. ISJ **« hand uit. En Mi deed BlCOO; ;\' en
zijne hand werd hersteld, gezond gelijk
de andere.
11  En tij werden vervuld met uitzin-
nigheid. en zij spraken «amen met el-
kander, wat zii Je/us doen zouden.
k Matt.it 23 \'- * Én het geschiedde in die dagen,
dat lm uitging naar den berg, om te
bidden, en hit bleef den nacbt over in
het gebed tot God.
,i Matt. |0:i, 13 I Kn als het dag was geworden.
Mark. s ia, riep hij zijne discipelen tot zich, en ver-
[               r- \'• Voos er twaalf uit hen, dia bij ook
Apostelen noemde:
ld Namelijk Simon, welken hij ook l\'e-
trus no<mde en Andrra». zijnen broeder.
Jakobus en Johannes, Filippus en l)ar-
tboloni\'ila;
18 Matthi\'-üs en Thomas, Jakobus, den
toon Vtn Alféüs, en Simon, genaamd
Zeloten;
l(i Judas, den broeder van Jakobus, en
Judas IskAriot, die ook de verrader ge-
worden ia.
17 l Kn met hen afgekomen zijnde,
stond hy op eene vlakke plette, en met
Metn
de schare zijner discipelen, en eene
grnote menigte des volks van geheel
••Hebt uwe vijsnden lief, doet wel den- L f.
Ï3 4.
Ifeft,
5 44.
genen, die u haten.
21 Zegent degenen, dienvervloeken, en
SC,
" liiilf voor degenen, die u geweld doen.
\'." < Dengenen, die u aan de wang slaat,
biedt ook de andere; en dengenen.dien
den mantel neemt, verhindert ook den
rok niet te nemen.
30  v Maar geeft een* iegeli>k,dievann
i e,., r,
begeert; en van dengenen, die het uwe
neemt, eischt niet weder.
31  i En geltik gij wilt, dat u de ui- n-
schen doen zullen, doet gij hun ook des-
gel Üks.
r Man. 7:lt.
32  " En indien gii liefhebt. die u lief-
hebben, wat dank hebt gij? wantookde « Bfstt, 5:46
zondaars hebben lief degenen, die hen
liefhebben.
33  En Indien gii goed doet dengenen,
dien goed doen, wat dank hebt gjj ? want
ook de zondaars doen betzelfde.
3-1 \'\'En indien gii leent dengenen, van b ntui ,5.g
welke gij hoopt weder te ontvangen, wat Mati 5 42
dank hebt gii ? want ook de zondaars lee-
nen den zondaren, opdat zü evengelijk
weder mogen ontvangen.
35 Maar hebt uwe vijanden lief. en doet
goed, en leent, zonder iets wederteho-
peit; en uw loon zal groot zün.en gij zult
t kinderen des Allerhoogsten zijn: want ^, ,, 5U
HM is goedertieren over de ondankbaren
en booten.
3t; Weest dan barmhartig, gelijk ook
uw Vader barmhartig is.
37 d En oordeelt niet. en gij zult niet d MaM 7. \\
geoord et ld worden ; ve< doemt niet. en go Boni.\'
zult niet verdoemd worden ; laat los, en l Cor.
gÜ zult loxxelaten worden ;
3S r Geeft, en n zal gegeven worden;
eene goede, nei\'rgedrukte.en geschudde,
en overloopende maat zal uien in uwen
schoot geven : ƒ want met dezelfdemaat, /• Mnit 7-2
waarnnde gijliedcn uu-et, zal ulieden J Mark \\\'2~i.
wedergemeti n worden.
3\'J En hij zeide lot hen eene gelijkenis :
i\'Kan ook wel een blinde eenCB blinde )rs 2 j„
op den wejj leiden ?/uilen ïU "iet beiden j|;,|, ;y\\\\.\'.
in de gracht vallen \'t
40  \'< De discipel ia niet boven zijnen h Malt iaM
meester ; maareen ie^f lijk volmaakt iim- ,i,,h. i»; 11".
ci/iel zal zijn gelijk im meister.
                       * ïsjn.
41   • En wat ziet gilden splinter, die in
UWe broeders oog is, en den balk, die in 11 Mati. " 9
uw eigen oog is. merkt gij niet ?
-ocr page 683-
y En Jezus,dit hoorende,verwonderde J.o.H
zich over hem. en zich omkeerende,
           
zeide tot de schare, die hem volgde: Ik
zeg ulieden, ik heb zoo groot een geloof
zelfs in Israël niet gevonden.
lil En die gezonden waren, wederge-
keerd zijnde in het buis, vonden den
kranken dienstknecht gezond.
II Kn het geschieddeop den volgenden
dut/, dat hij ging naar eene atad, ge-
naaind Nam, en met hein gingen vele van
zijn discipelen, en eene groole schare.
I. Kn als hij de poort der stad genaakte,
ziet daar, een doode werd uitgedragen,
die een reniggeboren zoon zijuermoeder
«•«*, en zij ti-n.1 weduwe, en eene groote
schare van de stad HtoJ niet haar.
13  En de Heere, haar ziende, werd in-
nerlijk met ontferming over haar bewo-
gen, en zeide tot haar : Ween ntet.
14  Kn hij ging toe, en raakte de baar
aan; de dragers nu stonden stil en hij
42  Of hoe kunt gij tot uwen broeder
zeggen : Broeder! laat tor. dat ik den
splinter, die in uwoog is, uitdoe ; daar gij
xelf den balk, die in uw oog i\'« niet ziet ?
Gij geveinsde I - doe eer-t den balk uit uw
I OOg, en dan ,\'.u!\' gij bfi ;.\'.< ii . UU) den BpJin
j ter uit te doen,die inuws broi ders oog i*.
43  * Want het is geen goede booru.die
, kwade vrucht voortbrengt,engeen kwade
boom, die goede vrucht voortbrengt :
; 44 Want ieder boom wordt uit zijne
1 eigene vrucht gekend; •>• want men leest
geen vijgen van doornen, en men snijdt
! geen druif van bramen.
45  " De goede meuten brengt het goede
voort uit den goeden schat zijns harten ;
en de kwade mensen brengt\' het kwade
voort uit den kwaden schat zijns har-
ten : » want uit den overvloed des har-
ten «preekt lijn mond.
46  /\' En wat noemt gij mij, Heere,
Heere ! en doet niet hetgeen ik zeg?
47   i Ken iegelijk, die tot mij kotui, en
mijne woorden hoort, en detelve doet,
ik zal o toonen. wien hij gelijk is.
4S Hij is gelijk een* mensch, die pen
huis bouwde, en groef, en verdiepte,en
leide het fondement op eene strenruts;
als nu de booge vloed kwam, zoo sioeg
de waterstroom tegen dat huis aan, en
kon het niet bewegen : want het was
op •\'.\' steenrots gegrond.
4\'J Maar die ze gehoord, en niet ge-
daan zal hebben, is gelijk een\'menseh,
die een huis bouwde op de aarde zonder
: fondament; tegen hetwelk de water-
stroom aansloeg, en het viel terstond, en
de val van datcelve huis was groot.
HOOFDSTUK C
ChriMu* maakt den \\nerht \\an eenen hooftl-
ui.iii te Kaprrnaum jeion 1. wien* ffeluof hij
boten alle anderen pnjit, vu. 1. Wekt den
loon t cru r ai .1 uwi te N.i .11 0[> uit den doode,
11. ïleant woord t de vraag der discipelen
van Johimur» en liewij»t, uit zijne leer en
werken, dat hn de Memia* 1*, IS. Geeft van
den pernoon en het amht van Joh»mie« een
heerlijk retuiïeni*. ï\\ : waarover het volk
Gott j.r -i, inaar ile fariieen verachten den
raad Codt, 29. hij verwijt den Joden, ouder
de pel .r m- van het duen der kinderen op
de utraten, hunne onltekeerl\'jkheid. 31. Kei
bij Sinn.ii, den larizeër, waar eene zond.ire*
(ijne voeten niet hnre tranrn nit
1r1.-1.1kt,
waarnau zich Simon ercrert . Ohri*lun vrrniit-
tvoonlt haar met de srelijkenis van twee
nchuldennren. 3\'i.
NADAT hu nu al zyne woorden vol-
eindigd had. ten aanhoort dea volks,
" ging hij in te Kape>naüm.
2   K» een dienstknecht van een* zeker
hoofdman over honderd, die nein zeer
waard was, krank zijnde, lag op zijn
sterven.
3  Kn van Jezus gehoord hebbende, zond
bij tot hem de ouderlingen der Joden,
hem biddende, dat hij wilde komen, en
zijnen dienstknecht gezond maken.
4  Deze nu, tot Jezus gekomen ziinde,
baden hem ernstehik, zeggende : Hij is
waardig, dat gij hem dat doet i
5  Want bij heeft ons volk Hef, en
heeft zelf ons de synagoge gebouwd.
6   In Jezus ging met hen. En als h\'\\\\ nu
niet verre van het huis was. zond de
hoofdman over honderd tot hem eenige
vrienden, en zeide tot hem : Heere I nrem
de moeite niet: vrantik ben niet waardig,
dat gij onder mij n dak zoudt inkomen.
7  Daarom heb ik ook mij «elven niet
waardig geacht, om tot u te komen , maar
leg het met een woord, en mijn knecht
zal genezen worden.
8  Want ik ben ook een mensch,onder
de magt ran anderen gesteld, hebbende
krijgsknechten onder mij, en ik zeg tot
dezen : Ga! en hÜ gaat. en tot den ande-
r. n : Kom ! en bij komt; en tot mijnen
dienstknecht: Doe dat! en hij doet het.
ImMatt. 7;IC,
i
*  Matt, 12 35,
L Halt. U:3t,
!p Mal. 1 ft
•     Matt. Ml.
*•» 11
Luk. nr.
Kom. I:IS,
i Jftkob, LfS,
.; MMt. 7 2»,
zeide : Jongeling, ik zeg u, <• sta op\'
I, El.
ló En de doode zat over einde, en
begon te spreken. En lii.i gaf hem aan j
zijne moeder.
10 En vreeze beving hen allen, en zij
verheerlijkten God, zeggende : c Een .
si i\'J.
4 19.
I n.
groot profeet i« onder ous opgestaan,
Jok.
en •\' God heeft zijn volk bezocht.
17 Kn dit gerucht van hem ging uit
in geheel Jud-a, en in al het omliggende
land.
13 \' En de discipelen van Johannea
e Malt. 111.
boodschapten hem van al deze dingen.
19 En .loltaanps, zekere twee van zijne
discipelen tot zich geroepen hebbende,
zond hen tot Jezus, zeggende : Zijt gij
degene, die komen zou, of verwachten
wy een\' anderen ?
\'.\' 1 En als de mannen tot hem gekomen
waren, zeiden zij i Johannes de Dooper
heeft ons tot u afgezonden, zeggende :
/.11\' gij. die komen zou, ol\' verwachten
wij een\' anderen?
"] En in detelve ure genas hij er velen
van ziektrn en kwalen, en booze geea-
ten ; en velen blinden gaf hij het gezigt.
SS En Jezus, antwoordende, zeide tot
ben . Gaat heen en boodschapt Johannes
weder de dingen, die gij gezien en gehoord
hebl namelijk ƒ dat de blinden ziende / Jev
worden, de kreupelen wandelen, deme-
laatpcuen gereinigd worden, de dooven i
hooren, de dooden opgewekt worden, den
armen het evangelie verkondigd wordt. \'
".\':; En zalig is hyj, die aau mij niet zal
geërgerd worden.
; I ;i Als nu de boden van Johannes i Mal1
weggegaan waren, begon hij totdescha-
ren van Johannes te zeggen : Wat zijt ,
gij uitgegaan in de woestijn te aan- \\
schouwen? Ken riet, dat van deu wind j
ginds en weder bewogen wordt?
\'J"i Maar wat zijt gij uitgegaan te zien ? !
Een* mensch, met zachte kleederen oe-
kleed? Ziet, die in heerlijke kleeding en
wellust zijn, die /iju in de koninklijke
hoven.
üti Maar wat zyt gü uitgegaan te zien ?
Een\' profeet ? Ja, ik zeg u.ook veel meer
dan een\' profeet,
\'.\'.\' Deze is het, van welken geschreven
is : >t\'Air 1, Ik xende mijnen engel voor
uw aangezigt, die uwen weg voor u heen
bereiden zal.
23 Want ik zeg ulieden : onder die van
vrouwen geboren zijn, is niemand meer-
der profeet, dan Johannes de Dooper;
maar de minste in het koningrijk Gods ,
is meerder dan hij.
19 Kn ftl het volk, hem hoorende, en de
tollenaars, die met den doop van Johan*
nes gedoopt waren, regtvaardigden God.
Ai) Maar de farizecn en wetgeleerden
hebben den raad Gods tegen zich zelven
verworpen, van hem niet gedoopt zijnde.
31 I En de Heere zeide i Bij wien zal ik
H 19.
35.5.
iii 1.
-ocr page 684-
op de ipe. M. Werpt een legioen duivplr-n
uit, af. . wHken bil toelaat in de ?wijnen te
varen, 31. Gaat met Jaini-mn lijn doehterlje
te helpen. 41. npnee»t onderweg eene vrouw
van eene Iwaal/jaiijTP hloedvlneijina, 43, en
ten hui/P nu Jairu» ït komen njnde, wekt
lijn doehterije op tan de dnodpn, 49,
EN hel geschiedde daarna, dat hij
reisde van de eene stad en vlek tot
de andere, predikende en verkondigende
het evangelie van bet koningrijk God*;
en de twaalven voren met hem;
2  " En sommige vrouwen, die van
booze geesten en krankbeden genezen
waren, neme/tik Maria, genaamd Mag-
daj<:na. i va» welke zeven duivelen uit-
gegaan waren;
3  Kn Johanna, de huisvrouw van 4\'bü-
sas, den rentmeester van Herndes, en
5 mann , \' •! vele anderen,die henidi<n-
den van hare goederen.
c Alsnu eetiegrootescharebi,ieenver-
gaderde, en zij van alle steden tot hem
kwamen, zoo zeide hij door gelijkenis :
5  Een .••.\'.\' i- ging uit, om zijn zaad
te zaaiien; en als hij zaaide, viel het
eene bij den weg, en werd vertreden,
en de vogelen des heim-la aten dat op.
t". Kn het andere viel op eene steen-
rots, en opgawMM» lijnde, is het ver-
dord, omdat bet geene vochtigheid had.
7 Kn bet andere viel in het midden
van de doornen, en de doornen mede
opwassende, verstikten hetzelve.
S Kn bet andere viel op de goede
aarde, en opgewassen zijnde, bragt het
honderdvoudige vrucht voort. Dit zeg-
gende, riep bij ; Wie ooren heeft, om
te hoon ii. die hoore.
I   •• Kn zijne discipelen vraagden hem,
zeggeude i Wat mag deze gelijkenis we-
zen?
10 En hij zeide : V is het \'gegeven,
de verborgen beden van het koningrijk
Gods te verstaan . ƒ maar tot de anderen
s,nf>\'l. ik in gelijkenissen, popdmt zij ziende
niet zien, en hoorende niet verstaan.
II   - Dit is nu de gelijkenis : Het zaad
is het woord Gnda.
l\'2 En die bij den weg hezaoid irnrdrn^
zijn deze, die hooren; daarna komt de
duivel, en neemt het woord uit hun hart
weg, n;.\'!. i zij niet zouden gelooven,en
zalig worden.
13  \' En die op de qtcenrots beztmid
worden,
lijn deze, die, wanneer zij het
gehoord hebben, het woord met vreugde
ontvangen; en deze hebben geenen wor-
tel. die maar voor eenen tijd gelooven, en
in den tijd der venoeking wijken zu at.
14  En dat in de doornen valt, deze
zijn, die gehoord hebben, en heengaande
* verstikt worden door de zorgvuldighe*
den, en rijkdom, en wellusten des 1»-
vens, m voldragen geene mtrht.
15  En dat in de goede aarde ea/f,zjjn
deze, die, het woord geboord hebbende,
hetzelve in een eerlijk en got-d hart be-
waren, en in volstandigheid vruchten
voortbrengen.
Iti \'En niemand, die eene kaars ont-
sttekt, bedekt dezelve met een vat, of zet
ze onder een bed; maar zet ze op eenen
kandelaar, opdat degenen, die inkomen,
het licht zien mogen.
17 \'" Want er is uiet verborgen, dat
niet openbaar zal worden; noch beime-
Iijk, dut niet hekend zal worden, en in
het. openbaar komen.
IX Ziet dan, hoe gij hoort: » want zoo
wie heeft, dien zal gegeven worden; en
zoo wie niet heeft, ook hetgeen hij meent
i - bebben, zal van hem genomen worden, i
19 • En zijne moeder en zijne broeders !
kwamen tot hem. en konden bij hem \'
niet komen, van wege de schare.
ii\' En hem werd geboodschapt ran
f enigen,
die zeiden : Uwe moeder en uwe I
n.31. I dun dr menschen van dit geslacht ver-
! gelijken ? en wien zijn zu gelijk ?
] 32 Zij zijn gelijk aan dr kinderen,die
op dr markt zitten, en elkander toe roe\'
1 pén, en zeggen : Wij hebben u op de
fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst;
wij hebben u klaagliederen gezongen,
en (tij hrbt niet geweend.
3 t \'.•\'< • Want Johannes de Dooper isgeko-
i. i f., noen, norta brood etende, norh wijn drin-
kende ; en gij zegt: Hij hteft den duivel.
l 34 !\'• Zoon des menschen ia gekomen,
etende en drinkende; en gil legt : Ziet
daar, wn\' mensch, dte een vraat en wijn-
\' tuiper .«. een vriend van tollenaren en
zondaren.
. M Doch de wijsheid is geregtvaardigd
: geworden van al hare kind ren.
« Hatt.flï :.V
SA.
* Mark Ifl 9.
I Matt. 2f> fi.
Mark. HS.
Joh. 11 S.
IS 3.i
aii \' Kn een d»r farizeen bad hem, dat
hij met hem ate; en ingegaan zijnde in
des faiin < r • huis. zat hij aan.
\'M Kn ziet, eene vrouw in de stad,
welke eene zondares was, verstaande,
dat liü in des farizeérs huis aanzat, bragt
eene albasten flesch met zalf;
KS Kn staande ariiter aan zijncvoeten,
weenende, begon zij zijne voeten nat te
\' maken met tranen, en zij droogde te af
i met het haar van haar hoofd, en kuste
i zijne voeten, en zalfde ze met de zalf.
I :i\'J Kn de farizeêr, die hem genood had,
< zulk» ziende, sprak hij zirh zelven.zeg-
jrendc : "• Deze, indien hij een profeet
ware. zou wel weten, wat en hoedanige
vrouw deze is, die hem aanraakt: want
lij ia eene zondares.
40  Kn Jezus, antwoordende, zeide tot
hem i Simon! ik heb u wat te zeggen.
Kn hii sprak : Meestert zeg het.
41  Jezum zeide: Ken zeker sctauldheer
bad twee schuldenaar!, de een was
schuldig vijf honderd penningen, en de
andere vijftig ;
42  Kn ai\' zij niet hadden om te beta-
len, schold hij het liun heiden kwijt.
Zeg dan, wie van dezen zal hem meer
liefhebben ?
43  En Simon, antwoorden il e, zeide :
Ik acht, dat hij het (#, dien hij het
meeste kwijt ^c^cholden heeft. Kn lui
zeide tof heui : Gij hebt regt geoordeeld.
44  Kn hij zich omkeerende naar rle
vrouw, zeide tot Simon : Ziet _\'M deze
vrouw? ik beu in uw buis gekomen,
water hebt gy uiet tot mijne voeten
gegeven; maar deze heeft mjine voeten
met tranen nat gemaakt, en met het
haar van baar hoold afgedroogd.
45  Gij hebt mii geen* kus gegeven;
maar deze, van dat zij ingekomen is, heeft
niet afgftaten miine voeten te kussen.
40 Met olie hebt gij mijn hoofd niet
gezalfd . maar deze heeft mijne voeten
met zalf gezalfd.
47 Daarom zeg ik u : hare zonden zijr.
haar vergeven, die vele waren | want zij
heeft veel liefgehad ; maar dien weinig
vergeven wordt, die heeft weinig lief.
4S En bij zeide tot haar : » Uwe ion-
den lijn k vergeven.
49 E" die mede uuitsi begonnen
te zpggen bij zich ze]ven : » Wieiadeze,
die ook de zonden vergeeft?
IQ Maar hQ zeide tot de vrouw : Uw
geloof heeft u behouden, ga heen in vrede.
HOOFDSTUK S.
Mn; tu reist door ut eden en vlrkkrn, prpdi-
kpnile IipI evangelie, VMfMeld vati eenige
vrouwen, dip hem van hnre mipitereii dienen,
vi. 1. Steil aan \'lp scharen voor d« nHi.jke-
ni» van een* laatyer, wiens Mad c>{.> ipn>rhil-
i.\'mif |ii(i:>i-cii valt, i. pti verklaar! dettlra
Ei ii\' n .[-i i|.i :. i, in li\' i l>ij7omlrr, 0. .Tem*
verirelijkt lijn woord hij eenp knar», die op
den kandelaar wordt «e plaat >f, om te lirh-
tpn, IA. Leert dat djrn. die luvft, noir niPer
lal Kt«r\\ft\\ worden. 18; en wie fijne moe-
der en l...:.,!. i- zijn, 19. Stilt drnotormwind
1 Matt
Mark
13 10
fcie
r SCor
3: S
f Matt.
3(\'or
n a->
4.14
i Je\'.
Kir.\'.
Malt.
M.-irk
Joh.
Hand
Kom.
6.9
\\%-.%
13 14
4: IS
12:41)
36:2*
11:8
. Matt,
Mark
13:18
4:13
Matt.
Mark
13»
\\ tl
kBB
Matt
Mart
Luk.
•s
Joh
Hatl
Mark
Luk.
1
Matt
Mark
Luk.
I
Matt
Mart
ïl
-ocr page 685-
«79
En nij ging heen door de geheele stad, J-°- H.S1.
verkondigende, wat groote dingen Jezus
hem gedaan had.
4H En het geschiedde, als Jezus weder*
keerde, dat hem de schare ontving: want
zij waren allen bem verwachtende.
41   • En ziet, er kwameen man, wiens ► Mat*. 9lf
naam was Jairus, rn hij waseenoverste -**r». s w
der synagoge; en hij viel aait devoeten
van Jezus, en bad hem. dat hü in zijn
huis wilde komen.
42  Want bij had eene ernige dochter,
van omtrent twaalf jaren, endrzelagop
haar sterven. En als hii heenging, zoo
verdrongen hem de scharen.
43  " En eme vrouw, die twaalf jaren <• Maft. 9:*
lang den vloed des bloeds gehad had, l •*«**• 5M
welke al haren leeftogt aan medicün- ;
meesters te koste gelegd had, en van nte- j\' ***\'• • l5
mand had kunnen genezen wordru,
44   Van achteren tot hem komende, !
raakte den zoom zijns kleedsaan , en ter* j
stond stelpte dr vloed haar* bloeds.
I-i En Jezus zride : Wie is het, dietnij ,
heeft aangeraakt ? En als z*j het allen i
mis/aAkten. zeidr Petrus rn die im-t hem i
waren i Meester\' de scharen drukken en |
verdringen u, rn zegt gii : Wie i* het, die ;
mü aangeraakt heeft ?
46  En Jezus zeide : Iemand heeft mij
aangeraakt i want ik heb bekend, dat h
kracht van mij uitgegaan is.
47   De vrouw nu, ziende, dat zij niet ;
verborgen was, kwam bevende, en voor
hem nederv al lende, verklaarde hein voor
al het volk. om wat oorzaak zij hein aan-,
geraakt had. en hoe tf) tentend genezen
was.
4,1 En hijieide tot haar; Dochter\' wees j
welgemoed, uw geloof heeft u behouden .
ga heen in vrede.
4\'J y Als hij nog sprak, kwam er een • Mark. 5:55
van het hui* des oversten der synagoge,
zeggende tot hem : Uwe dochter is ge-
storven; znt den Meester niet moryelijk.
50   Maar Jezus, dat hoorrnde, *nt- \'
woordde hem, zeggende: Vrersniet; ge-
loof alleenlijk, en zij zal behouden wor-i
den.
51   En als hü in hrt huis kwam. Het
hü niemand inkomen, dan Petrus, en
Jakobus, en Jobannes. en den vaderen
de moeder des kinds.
5? En zü schreiden allen, en maakten \'
misbaar over hetzelve. En hij leide : !
Schreit niet; zij is niet gestorven, • maar ; Joh. 11:11
zit slaapt.
53  En zij belachten hem, wetende, dat
zii gestorven was.
54   Maar ala hij ze allen uitgedreven
had, greep hü hare hand en riep, zeg*
gende : Kind, sta op!
55  En haar geest keerde weder, en zij
is terstond opgestaan; en hü gebood, dat
men haar te eten geven zou.
5fi En bare ouders ontzetten zich; en
hü beval hun, dat zij niemand zouden
zeggen hetgeen geschied was.
HOOFDSTUK 9.
Chri-tn. rrn.lt zijne apootrlrn «ft om te pre-
dikrn, en ondrrriirt hrn. hor iij ïi**h op den
«f? 7H1I.1. ji i-edrafen, n. 1. Herode» van I
ChriMui rehoord hebbende, beireert hem te \'
zien, 7. De apo-telen keeren weder, 10. Chri*-
lu» Kpijiivt omtrent Si**) mannrn met vijf
brooden en twrr i i-nchrrt, 11. Verw-heidrn
gevoelrn dei volk* van lijnen j-rr.....n. 18;
voorzeg ninrn dood rn ..|>-\' indin -. 22; en
vrrmnant tot volutandii-e ttelijdrni* van njn
«••KI, 23. Wordt voor drir van tijne apo»-
telen nu dm herir verheerlijkt, in t eiren-
woonlitfheid van More* en K1i.v>. 28 Wrrpt
renen «reeden onreinen j-ee»f uit, 3T. Leert
wir onder zijne di-i ipelen de grOOtSta zal
zijn, 46. Vertiirdt dirn te ltrlettrn, dit in
zijnen naam dnivrlen uirwierp, 49. Rrizrnde
naar IsiÉialss» weideren hem de Samarita-
nen herheri-, hetwelk de apo»letm willen
wreken, die daar.ner door den Heere lte-
broeders staan daar buiten, bcgeerende u
te zien.
Cl Maar lui antwoordde en zeide tot
hen t j» Mijne moeder en mijne broeders
tijn drie, die Gods woord hooren, en
datzelve doen.
-\'2 <i En het geschiedde in een* van die
dagen, dat iiii in een schip icing, en zijne
discipelen »;<\' hem ,- rn hij zeide tot hen i
I.aat ons overvaren aan de andere züde
van bet meer. l.n zij staken af.
£3 En als zi; voeren, viel h\\\\ in slaap ;
en er kwam ren storm van wind op het
meer, en zij werden vol water*, en waren
in nood.
"4 En zii gingen tot hem, en wekten
hem op, zeggendr i Merster, Meester !
wij vergaan! En hij, opgestaan zijnde,
bestrafte den wind en de watergolven ;
en zü hielden op, en er wprd stilte,
25 En hii zeide tot hen : Waar is uw
geloof? Maar zij. bevreesd zijnde, ver-
wnndrrden zich, zeggende tot elkander :
• SVie is toch deze, dal hij ook dr winden
en hrt water grhiedt, en zij ziin hpoj ge-
hoor z aam?
ïfi En zü voeren voort naar het land
der Gadarrnen, hetwelk is tegenover Ga-
111*.
£7 En als hij aan het land uitgedaan
was, ontmoette hem ren zrkt-r man uit
de stad, die van over langen tüd met
duivelen was bezeten geweest; en was
met geene kleederen gikleed, en bleef
in geen huis, maar in de graven.
ïl En by, Jrzns zirndr. en zeer roe-
pende, viel voor hrm neder, en zeide met
eene groote stem i Wat heb ik met ure
tf\'iea, Jezus, „mi Zone Gods, des Aller-
hoogstrn! ik bid u, dat gij mü niet pij-
nlgt!
Ï9 Want hy bad den onrrinen geest
geboden, dat iiii van den mensch zou uit-
varrn : want hij had hem men i gen tijd
bevanxen gehad ; en hii werd met ketenen
en met borijrn gebonden,om bewaard tr
ziin ; en hij verbrak de banden, en werd
van den duivel gnlrevru in de woestijnen.
30   En Jrzua vraagde hem, leggende :
Welk is uw naam ? En hij zride: Legio.
Want vele duivelen waren in hem ge-
varen .
31   En zij baden hem, dat hü hun niet
gebieden zou in den afgrond heen te
varen.
32   En aldaar was eene kudde veler
zwijnen, weidende op den berg; en zü
baden hem. dat hii hun wilde toelaten in
dezelve te varrn. En hü liet bet hun toe.
33  En de duivelen, uitvarende van den
mensch, voeren in de zwijnen; en de
kudde stortte van de steilte af in het
meer, en versmoorde.
34  En die ze weidden, ziende hetgeen
geschied was,zijn gevlugt; en heengaande
ood*chapten het in de stad, en op het
land.
35  En zij gingen uit, om te zien het-
geen geschied was. en kwamen tot Jezus,
en vonden den mensch, van welken de
duivelen uitgevaren waren, zittende aan
de voeten van Jezus, gekleed en wel bij
zijn verstand; en zü werden bevreesd.
3»i En ook, die bet gezien hadden, ver-
haalden hun, hoe dr bezetene was verlost
geworden.
37  En de geheele menigte van het om-
liggende land der Gadan\'nen baden hem,
\' dat hü van heu wegging : want ZÜ
waren met groote vreezc bevangen. En
hü, in het schip gedaan sünde, keerde
wederom.
38   v En de man, van welken de dui-
velen uitgevaren waren, bad hem. dat hü
mogt bü bem . i\'m. Maar Jezus liet hem
van zich gaan, zeggende :
39  Keer weder naar uw huis, en vertel,
wat groote dingen u God gedaan heeft.
-ocr page 686-
J,o. B.91.        «traft «ui-iMi. 11. I>rir, ilif (legeeren fhria-
            ! in\' te rotan, oir . ;l,i;---ii elk een bijzonder
antwonril, 57.
« Matt. HM. T^ " *Üne twaalf discipej>nzaraenge-
Matfc. 3 IS. J-J roepen hebbende, gat hij hun kracht
* ;- \'" ii\'rttï\' over ui .ie duii. -len,« ii omzii a-
Luk. 6 11. ten te genezen.
...
            „ \' 2 b En hij zond ben been. om te predi-
* *""• \'" \' , ken het koningrijk Gods, ende kranken
gezond te maken.
» Mmi. n» 0. 3 En bij zeide tot hen : < Neemt niets
! M»rk fi i, mede tot den weg, noch staven, noch
Luk. 22 *:> male, noch brood, noch geld; noch ie-
maml van u zal twee rukken hebben.
4 En in wal buis gy ook xult ingaan,
bluft aldaar, en Kaai van daar uit.
rf Matt. in 14. * \'( En zoo wieu niet tullen ontvangen,
Matk. r..11. uitgaande van die stad, schudt ook het
Luk. 10 11. stof af van uwe voeten, tot eene getui-
Ilaml.lH Si geni* tegen hen.
\'8:6- li En zu, uitgaande, doofgtagw al de
vlekken, verkondigende het evangelie, en
m-            genezende ile zieken overal.
r Matt 14 l1 ~ \' ^n HetóJe», de vier vorst, boorde al
Mark « l* ^e dingen, die van hem geschiedden ; en
waa twijfelmuedig, omdat van sommigen
; gezegd werd,dat Johannes vandedooden
. was opgestaan .
8  En van scmmigen.dat Elia* ver*che-
nen was ; eu ran anderen, dat een profeet
van de ouden was opgestaan.
9  En ürro.li n zeide : Johannes heb ik
onthoofd ; wie is nu deze, van welken ik
zulke dingen hoor} En hij zocht hem
te zien.
Hl f En de apostelen, wedergekeerd
zijnde, verhaalden hem al wat zij gedaan
9 Mntt. 14.13. hadden, i En hij nam hen medeenver-
Hark, 6sSt, trok alleen in eene woeste plaatB der
3- stad, genaamd bVthsaida.
11 En de scharen, ilai verstaande, volg-
deu Sk.d. en bij ontving ze, en sprak tut
tien van het koningrijk Gods; endiege-
nezing van noode hadden, maakte hij
gezond.
\'. Matt. tl IV 1- * Kn Je dag begon te dalen; ende
Mark. IS, twaalven, tot bem komende, zeiden tot
Joh. f i. hem i Laat de schare van u, opdat zij,
heengaande in de omliggende vlekken en
, in de dorpen, herberg nemen mogen,en
spijze vinden : want wy ziin bier in eene
i woeste plaats.
i Matt. u 16 \'3 \' Maar b(j zeide tot ben : Geeft gü
Mnrk. B 37! hun te eten. En .-ii zeiden : Wij hebben
Joh. 6:9. niet meer dan vijf broeden,en twee vis-
. schen, ten ui dan dat «u heengaan en
spijs koopen voor al dit volk i
| 14 Want er waren omtrent vijf dui-
[ zend mannen. Doch hij zeide tot zijne dis-
1 cipelen : Doet hen nederzitten bü zaten,
elk van mm tig.
15 En xij deden alzoo, en deden ben
I allen nederzitten.
l II En hij, de \\i\\\\ brooden en de twee
visschen genomen hebbende, zag op naar
fc 1 Baat, \'J U den hemel, * en zegende die. en brak ze,
en gaf ze den diacipeïen, om der schare
voor te leggen,
17 En zij aten en werden allen verza-
digd , en er werdopgenomen hetgeen hun
van de brokken overgeschotenwas.twaalf
korven.
18\' En bet geschiedde, als hij alleen
was biddende, dat de discipelen met bem
waren, en hij vraagde hen, zeggende :
Wie zeggen de scharen, dal ik ben f
1\'J En zij, antwoordende, zeiden : ,Io
hannes de Dooper ; en anderen : Elias: en
anderen i Dateenig profeet van de ouden
scbriligeieerueo,<-n gedood ruien derden i
dage opgewekt worden.
23  En hijzeidetot allen : ."Zooiemand
achter mij wil komen, die verloochene
zich zelven, en nemeiyn kruisdagelijks
op, en volge mii.
24  \'i Want zoo wie zijn leven behouden
wil, die zal het verliezen ; maar zoo wie
zijn leven verliezen zal, om mijnentwil,
die zal het beho iden.
i\'. Want wat haat het een" mensch, die
de geheele wereld zou winnen, en zich
zelven verliezen, of schade xïjmteh* l«j-
den ?
ïfi * Want zon wie zirh müns en mijner
woorden zal geschaamd hebben, dien zal
de Zoon des menschen zich schamen,
wannrer bij komen m\\ in ziine heer*
li\'kheid, en in de heerlijkheid des Vaders,
en drr heilige engelen.
27 • En ik zeg u waarlijk i er zijn som-
nn-\' n dergenen, die hier staan, die den
dood niet zullen smaken, totdat zij het
koningrijk God» zullen gezien hebben.
25  l En het geschiedde, omtrent acht
•lagen na deze woorden,dat h(j medenam
IVtrus, en Johannes, en Jukobu», en
klom op den berg, oin te bidden.
2U En als hij had, werd de gedaante
zijns aangezigta veranderd, en zune klee-
ding wit en zeer blinkende.
3it En ziet, twee mannen spraken met
hem, wdke waren Mozes en Elias*
31   Dewelke, gezien zünde In beerlijk*
held, zeiden zijnen uitgang, dien hii
zoude volbrengen te Jeruzalem.
32  l\'etnis nu, en die met hem tenrea,
waren inet slaap beïwaard ; eu ontwaakt
tynde, zagen zij zijne heerlijkheid, en
de twee mannen, die bij hem stonden.
33  En het geschiedde, ais zij van hem
afscheidden, zoo zeide l\'etrua tot Jezus:
Meester I hetisgoed.dat wij hier zyn i en
laat ons drie tabernakelen maken, voor u
eenen, en voor Muzeseeneiuen voor Elias
ecnen; niet wetende, wat hü zeide.
34   Als hij nu dit zeide, kwam eene
wolk. en overschaduwde ben ; en i(] wer-
den bevreesd,als die in de wolk ingingen.
35  " En er geschiedde eene stem uit de
wolk, zeggende : Deze is mijn geliefde
Zoon : >\' hoort hem !
\'Mi En als de stem geschiedde, zoo werd
Jezus alleen gevonden. En zij zwegen stil,
en verhaalden in die dagen niemand iets
van hetgeen zij gezien hadden.
37 "\' Én het geschiedde des daags daar-
aan, als zij van den berg afkwamen, dat
bem eene groote schare m het gemoet
kwam.
33 En ziet, een man van de schare riep
uit, zeggende i Meester! ik bid u, zie toch
munen zoon aan, want hij is mij een
eeniggeborene.
:i\'> En ziet, een geest neemt hem, en
van stonde aan roept hij, en hij scheurt
hem, dat htf schuimt, en wükt naauwe*
ltjks van bem, en verplettert hem.
4(1 En ik heb uwe discipelen gebeden,
dat zij hem zouden uitwerpen, en ZU
hebben niet gekonnen.
41   En Jezus, antwoordende, zeide: O
ongeloovigen verkeerd geslacht! hoelang
zal ik nog bij ulieden zijn, en ulieden ver-
dragen F Breng uwen zoon bier.
42  Eu nog, als hij naar hem toekwam,
scheurde hem de duivel, en verscheurde
hem: maar Jezus bestrafteden onreinen
geest, en maakte het kind gezond, en gaf
hem zijnen vader weder.
43  En zij werden allen verslagen over
de grootdadigheid Gods. En als tij allen
zich verwonderden over al de dingen, die
Jezus gedaan had, zeide hU tot zijne
discipelen i
44   Legtgij dezemoordeninuweooren:
r Want de Zoon des menschen zal overge-
leverd worden in der menschen handen.
P 1U»
1038.
1*34.
Mark
« U
L«k.
H r.
7 Matt
19 39.
lfilS.
Mark
. «.M.
Luk.
17 33
Malt.
Mark.
Luk.
2 Tim.
1 Joh.
m Joh.
I BI
• Man
ir, 2t.
Mark
831
9»!
10 Vi
Luk.
IS |1
»fc7
opgestaan is.
2t> En hu zeidetot ben : Maargijlieden,
wie zegt gij, dat ik ben ? Én Petrus, ant-
I woordende, zeide i De » Christus Gods.
| 21 En Inj g< djood hun schei pelük en lje-
1 val, dat /ii dit niemand zeggen zouden ;
22 Zeggende : •> DeZoondesinenschen
| moet veel luden. en verworpen worden
van de ouderlingen, en overpriesters, en
-ocr page 687-
45 v Maar ii.i verstonden dit woord
niet. en het wat voor hen rerborgen,* 1 zoo
iiat in net niet begrepen ; en zij vreesden,
van dat woord hem te vripn.
4t> * En er rees eeneovei legging onder
hen, namelijk, wie van heu de meeste
ware.
47 Manr Jezus, ziende de overlegging
hunnt-r harten, natu een kindeken, en
stelde dat bij zich ,
4S " Kn zeiileiot hen i Zoo wie dit kin-
deken ontvangen zal in mum n naam, di •
ontvangr mrj j I en zoo wie mij ontvangen
zal, ontvangt Hem, die. nnj gezonden
heeft. \'Want dit de minste onder ualicn
ia, die zal groot Sun.
4a -\' Kn Joimnnes antwoordde en zeide:
Meester! wü hebben eenen gezien, die in
uwen naam de duivelen uitwierp, en wi|
hebben het hem verboden, omdat hij i
met on» niet volgt.
5u tn Jezus zeide tot hem : Verbied
hem niet: want • wie tegen ons niet is,dir
is voor ons.
51 Kn het geschiedde, als de dagen
zijner ƒ opuriuiug vervuld wareu, zoo
rigtte hij zijn aangezigt, om naar Jent-
zaleui te reizen.
i\'- Ln hu zond bodeu uit voor zijn .i n -
gezigt; en zij, heengei ei»d zUnde,kwamen
in een vlek der S^uia rit au en, oui voor
hem h\'fberg te bereiden.
53  kn .\'.i.i ontvingen hem niet, f omdat
zijn aangezigt Was uU reizende naar
Jeiüzaieiu.
54  Als nu zijnedincipelen. Jakobus en
Johannes, dut zagen, zeiden zij: Heere !
wilt i.!.i,i!.n wij zeggen,dat vuur vau den
hemel nederdale, en deze verslinde,
gelijk ook * Lu.r. gedaan heeft.\'
55  Mnarzichomkeerende, bestrafte hij
ben, en seide: Gij weet niet, van boeda-
nigen geest gg iiit.
5o > Want de /,oon des menscheu is
niet gekomen, ouider menschen zielen te
verderven, maar om te behouden, kn zij
gingen naar een ander vlek.
57 Kn bet geschiedde op den weg, ais
ii) reisden,dat een tut heni telde: lieere!
ik zal u volgen, waar gij ook heengaat.
5S kn Jezus zeide tot hem: De vossen
hebbeu boltn, en ile vogelende» hemels
nesten; maar de Zoon des uienscheii heeft
niet, waar bij het hoofd nederlegge,
69 \' kn hij zeide tot eenen anderen !
Volg mij. Doch hij zeide: Heere! laat uni
toe, dat ik heenga, en eerst mijnen vader
begrave.
bu m Maar Jezus zeide tot hem : Laat de
dooden hunne dooden begraven; doch gij,
ga been enverkondig het fconingitjkUods.
61 En ook een ander zeide : Heere! ik
zal u volgen ; maar " laat mij eerst toe,
dat ik aiichcid neme van degenen, die
in mijn huis zijn.
G2 En Jezus zeide tot hem : " Niemand,
die zijne hand aan den ploeg slaat, en
ziet naar hetgeen achter is, ia bekwaam
tot bet koningrijk Gods.
HOOFDSTUK 10.
i hn-ii.- *end* BOg zeventig disripelen uit om
te prediken, eu omlerriirt hen. hue nj zieh
tot de rein moeten M-liikken en omtrent de
toehoorder» zullen gllfagf, n, 1. Bedreigt
de steden Churaitn, Hethsaida en kapémAum
met zware straften, om hunne onbekeerlijk-
beid, 13. De zeventig komen order en ver-
halen niet blijdschap hunne verrigtiniren,
waarop ChriMu* hun leert, waarin nj zich
het mee>t hehoorrn te verheugen, 17. Hu
dankt zijnen Vader, en leert van wien de
zaligmakende j,,.,,,,,. komt, 31. Beantwoordt
een1 wetgeleerde op njne vraat\', wat hij zou
moeten doen, OM het eeuwige leven te l>eer-
ven, 23 . en wie zijn naaste ia, door de ge-
Igkenit van eenen Israëliet, die onder de
moordenaars ••• mllen, en door eenen Saina-
ritaan geholpen werd, 29. Wordt door twee
zuster», MarthA en Maria, nnthanld, en pnj»t
de godsdienst igheid van Maria boven de
aorgvuldigfceid van Martha, 3*.
E.\\ nadezen stelde de Heere nog andere
zeventig, eu zoud hen heen voor zijn
aangezigt, tweeen twee, io iedere stad en
plaats, daar h:i komen zou.
2  ili| zeide dan tot hen : " De oogt ia
wel groot, maar de arbeiders zijn wei-
nige; \'\'daarom bidt den Heere desoogstes,
dat Hij arbeiders in zijnen oogst uit •
stoote.
3  •\' (iaat henen : ziet, ik zend u als
lammeren in bet middeu der wolven.
4  \'< Draagt geenen buldei., noch male,
noch schoenen; « en groet niejinnd op
.l-ji we*.
J\' kn in wat huis gij zult ingaan, zegt
eerst : Vrede :ij dezen huize 1
\'i kn indien aldaar een zoon des vredes
is, zoo zal uw vrede op hein rusten , maar
indien niet, zuo zal *ir rz-ft/e tot u we-
derkeeren.
7 } kn blijftin datzeKe Uuia, etende en
drinkende, hetgeen van htn roo,y€zet
tror.lt i >> want de arbei.ler is zijn loon
waa\'dig; gaat nitt over van «et eeaehuia
in •\' sMMTC huis.
S ko in wat sta tgü zult ingaan,en zij
u onivaugen, eet hetgeen ulieden voor-
gezet wordt.
\'J En geneest de kranken, die daarin
zijn, en zegt tot ben : Het koningrijk
Gods is nabij u gekomen.
io • Maar in wat stad gij zult ingaan,
en zij ti niet ontvangen, uitgaande op
hare strHten, zoo zegt :
11   \';<»ok het stof, dat uit uwe stad aan
ons kleeft, schudden wij af op ulieden;
nogians zoo weet dil.dat het komngruk
Gods nabij u gekomen is.
12  Lu ik zeg u, dat het >/ie eau Sodom
verdragelijker wezen zal indien dag,dan
dezelve stad.
13  Wee tl, CbóTazin ! wee u, Betbsitida!
want zoo in Tv rus en Sidon de• krachten
geschied waren, die in u geschied zijn, zij
zouden eertijds, in zaken asch zittende,
zich bekeerd hebben.
14  Doch het zaiTyruaen SiJonverdra-
geitjktr zijn in het oordeel, dan ulieden.
15  kn gij, hapérnaum ! dietotdenhe-
mel toe verhoogd zijt,gij zult lot de hel
toe nedergestooteu norden.
Ifi I Wie u hoort,die hoort mÜ; en wie
u verwerpt, dit? verwerpt mij ; "\'en wie
mij verwerpt, die verwerpt Dengenen,
die mij gezonden heeft.
17 Ln de zeventigen zijn wedergekeerd
met blijdschap, zeggende : Heere! ook
de duivelen zijn ons onderworpen, in
uwen naam.
IS En hij zeide tot hen : > Ik zag den
Satan, als een bliksem, uit den hemel
vallen.
19 » Ziet, ik geve u de magt, om op
slangen en schorpioenen te treden, en
over alle kracht des vyands; en geen
ding zal u tenigzins beschadigen.
2n Doch verblijdt u daarin niet,datde
geesten u onderworpen zijn; maarver-
blijdt u veel meer, /\'dat uwe namen ge-
schreven zyn in de hemelen.
21  \'/Te dier ure verheugde zich Jezus in
den geest, en telde 1 Ik dank L\', \\ ader !
Heere des hemels en der aarde ! dat BU
deze dingen \'voorde wijzenen verstandl-
gen verborgen hebt, en hebt dezeWeden
kinderkeusgeoprnbaard; ja Vader! want
altoo is geweest bet welbehagen voor L.
22   " Alle dingen zijn mij van mijnen
Vader overgegeven; en niemand weet,
wie de Zoon is, dan de Vader; eu wie de
Vader is, dan de Zoon, en I dien het de
Zoon zal willen openbaren.
23  kn zich keerende naar de discipelen,
zeide hii tor kn alleen i " Zalig zuo de
oogen. die zien hetgeen gij ziet.
24  s Want ik zeg n, dat vele profeten en
« Mxtt
Joh.
937.
4:35.
fcïThe
». 3:1.
r iUtt
10:16.
.1 Matt
Hark
Luk.
10:9.
fi 8.
9 3.
W:35.
r i Kon
429.
f Matt
Mark
Halt.
f.. 10.
•j ICor
10*7.
h Kev.
Heiit
Matt
19 13.
2. IK
25 t.
10:10.
9 1.14.
5 18.
Mark
Luk.
22 i\\
• Malt.
Mark
lok.
13 9D
b Luk.
Joh.
)o ir.
13 2.i
c Matt.
Luk.
21 11.
1» 11.
!P 11
d Mark
> Matt
Luk.
1} SO
11 23.
f Mark
Hand
I Tui
IC Ifl
: 2
3 IC.
ffl$
h ikon. MO.
&
10:40.
9:37.
1320.
ÏThe
s. .8.
Open
• .12 8.
9.
£;;
16 18.
28 5.
1.1
Matl
11.15.
Job
tCor
1
I Matt. S.21.
Spr. 26 11.
Filipp.3 14,
Hebr. fi 1.
2 Petr. 2.2o.
sm
-ocr page 688-
J.o.H, 32. I fconinum hebben begeerd te zien hetgeen
| gij liet, en hebbi\'n het nipt gezien; en te
, hooren hermeen gij hoort, en hebben het
niet (tehoord.
25 En ziet, een zeker wetgeleerde stond
i op. hem verzoekende, en zeggende: Mers-
• ter ! wat doende zal ik het eeuwige leven
> beerven ?
| 2h\' Kn hii zeide tot liem: Wat is inde
I wet geschreven ? hoe leest gij 7
w Deui.fl :§. 27 Kn hij. antwoordende, zeide i «-Gij
\'*•• inlt den Ileere, uwen God, liefhebb*n,uit
\' geheel uw h*>-t,en uit geheel uwr ziel, en
uit geheel uwe kracht, en uit geheel uw
x Lev. s» 1« ven>tand . r , „ uwen naaste als u zelven.
r°!"" \\ ii\'I ^ ^n lliJ ze\',le tot unn ; G\'ï n**nt TPXt
Jako>> ii I «eantwoord; do»* dnt, en gü zult leven.
2\'J Maar hii. willende zich zelven r**gt-
i vaardigen, zeide tot Jezus : Kn wie is
I mün naaste?
j 30 En Jezus,antwoordcnde, reide: Een
zeker mensen kwam af van Jeruzalem
naar Jericho, en »*iel onder de moorde*
naam, welke, he-u ook uitgetogen, pu
| daartoe twart slagen gegeven hebbende,
heengingen, en Heten hem half dood
liggen.
31  Kn bij geval l:wam een zeker priester
dcnzelvr-n weg af, en hem ziende, ging lm
tegenover Arm voorbij.
32  En desgelijks ook een Leviet.als hij
was bij die plaats,kwam hij.en zag Arm,
en ging tegenover hrm voorbij.
33  Maar een zeker Samaritaan, rei-
zende. kwam omtrent hein. < n hem
ziende, werd hij met innerlijke ontfer-
raing bewogen.
34  En hij, tot hun gaiinde. verbond
zijne wonden, gietende daarin olie en
wijn ; en hem heffende op zijn eigen beest,
voerde hem in de herberg, en verzorgde
hem.
S En de* anderen daags weggaande,
langde hij twee penningen uit, en gaf ze
den waard, en zeide tot hem : Draajf zorg
voor hem ; en zoo wat gij meer aan k*m
te koste zult leggen, dat zal ik u weder*
geven, als ik wederkome.
36  Wie dan van deze drie dunkt u de
naaste geweest te zitn desgenen.diconder
de moordenaars gevallen was?
37  Kn hij zeide : Die barmhartigheid
aan hem gedaan heeft. Zoo zeide dan
Jezus tot hem : Ga heen, en doe gij
desgelijks.
35  En het geschiedde, als zü reisden,
dat hij kwam in een vlek; en eene zekere
vrouw, met name Martba, ontving hein
in haar huis.
39 En deze had eene zuster, genaamd
y him. » 3 Maria, welke ook, v zittende aan de
voeten van Jezus, zijn woord hoorde.
4(1 Doch Martba was zeer bezig met
veel dienens, en daar bijkomende zeide
zij : Ileere! trekt gij u dat niet aan,dat
mijne zuster mij alleen laat dienen ? Zeg
dan haar. dat zij mij helpe.
41 En fezus, antwoordende, zeide tot
< haar i Martha. Martba! gij bekommert
i en ontrust u over vele dingen;
| 42 Maar Ma ding is noodig i doch
n_ ] Maria heeft bet goede deel uitgekozen,
-r.i.\\ t hetwelk van haar niet zal weggenomen
worden.
HOOFDSTUK 11.
Christus treeft fijnen discipelen een voorschrift
oin te lijdden, vs. 1 | en leert door de ge]ij-
miii in vnn een\'* vriend en vnn een\' rader,
\' ilnt rij rulli ii verhoord worden, die in lift
\'-\'Im-.i volharden, 3. Warpl tstun stommen
duivH uit en weder» preekt de lastering der-
genrn. die zeiden, dal hfl /niku iloor Beëï-
zrbul deed, 14. Verhaalt dtti•IrririHgtnistaat
tn "!en BMtMTB, lot «eiken ile onreine geest
weder inkeert, 21. Kene vrouw prijst .leti
buik zalig, die Christin gedragen heeft, 27.
ChristiiK betuigt, (int ilen .Inden het teeken
vnn Jonas zal gegeven worden, 23. Stelt te-
gen hunne hardnekkigheid het voorl>e*ld
| der koningin van het Zuiden en van de J.o.11.33.
| Ninevieten, 31. Leert door de gelijkenis van           
eene Laars, dat uien het licht van het evan-
relte nirt moet verbergen, 33. Bestraft der
farireén en schriftgeleerden geveimdheid,
eergierigheid en wreedheid tegen alle pro-
feten en «postelen, en bedreigt hen met Gods
straf, 37. waarou de farizei-n hein nieuwe
lagen leggen, 53.
EN het geschiedde, toen hij in eene ze-
kere plaats was biddende, als hij op-
hield, dat een van züne discipelen tot
hen: zeide : Heere! leer ons bidden, gelijk
ook Johannes zijne discipelen geleerd
heeft.
2  En hij zeide tot hen i " Wanneer gij
bidt, zoo zegt : Onze Vader, die in dehe-
melen ziit I uw naam worde geheiligd.
Uw koningrijk kome. Uw wil gtachiede,
gelijk in den hemel, ahoo ook op de
aarde.
3  Geef ons eiken dag ons dagelyksch
; brood.
4  En vergeef ons onze zonden j want
ook wij vergeven aan een\' iegrlyk, die
ons schuldig is. En leid ons niet in ver-
zoekinif, maar verlos ons van den booze.
5  En hij zeide tot hen: Wie van u zal
eenen vriend hebben, en zal te midder-
nacbt tot hem gaun, en tot hem zeggen:
Vriend ! leen mij drie brooden.
fi Overmits mijn vriend van de reis tot
mij gekomen is, en ik heb niet, dat ik
hem voorzette:
7 En dat die van binnen, antwoor-
dende, zou zeggen : Doe mij geene moeite
aan; de deur is nu gesloten, en mijne kin-
deren zijn met mü in de slaapkamer ; ik
kan niet opstaan, om u te geven.
Sik zeg ulieden : hoewel hij niet ion
opstaan eu hem geven, omdat hii zijn
vriend is, nogtan» om zijner onbe-
achaanidheid wil, zal hij opstaan.enhem
geven, zoo veel als hij er behoeft.
b Matt. 7:7.
21 M.
Mark. 11 2*.
; Joh. U13.
ir. 7.
16 11.
Jnkob.I5.fi.
1 Joh. 322.
5:1*.
9 Kn ik zeg ulieden : » bidt, en u zal ge*
geven worden . zoekt, en gij zult vinden ;
klont, en u zal opengedaan worden.
ju Want een iegelijk, die hidt,dieont-
vangt ; en die zoekt, die vindt; en die
klopt, dien zal opengedaan worden.
1; « En wat vader onder u, dien de
zoon om brood bidt. zal h°m eenen steen
geven? of ook om eenen visch, zal hem
voor eenen visch eene slang geven?
12  Of zoo hijnnk om een ei zou bidden,
zal bij hem ren\' schorpioen geven?
13  Indien dan gij. die boos zijt, weet
uwen kinderen goede gaven te geven, hoe
veel te meer zal de hemelsche Vaderden
Heiligen Geest geven dengenen, die Hem
bidden ?
11 •\'En hü wierp eenen duivel uit.en
die was stom. En het geschiedde, als de
duivel uitgevaren was, dat de stomme
sprak* fn de scharen verwonderden zich.
1-ï Maar sommigen van hen zeiden :
« IIü werpt de duivelen uit door Bee.l-
zebnl. den overste der duivelen.
lti En anderen, hem verzoekende,ƒ be-
geerden van hem een teeken uit den
hemel,
17 Maar hii, kennende hunne gedach-
ten. zeide tot hen : ;>Een ieder koningrijk,
dat tegen zich zelf verdeeld is. wordt ver-
woest ; en een huis, tegen zich zelfrer-
dreld =tt\'nrfe, Talt.
IS Indien nu ook de Satan tegen zich
zelven verdeeld is, hoe zal zijn rijk be-
staan ? Dewijl gÖ zegt, dat ik door
Beëlzebul de duivelen uitwerp.
1" En indien ik door Beclzebul de
duivelen uitwerp, door wien werpen ze
uwe zonen uit? Daarom zullen deze uwe
regters zün.
20 Maar indien ik door den vinger God»
de duivelen uitwerp, zoo is dan het ko-
ningriik Gods tot u gekomen.
21  Wanneer een sterk gewapende zün
Matt. 9.31.
1121
Mark. 3 22
f Matt. 1« 1.
-ocr page 689-
J.o. 11.33.
a Col. 3 15.
hof bewaart ,zooia al wat hij heeft in vrede.
22  h Maar al* een daarover komt, die
aterker ia dan hii. en hun overwint, die
neemt zijne geheele wapenrusting, daar
hij op vertrouwiie, en deelt zijnen roof
uit.
23  < Wie met mij niet in, die is tegen
mij j en wie met mij niet vergadert, die
verstrooit.
24  \'t Wanneer de onrrïne geest van den
mensch uitgevaren ia. zoo gaat hii door
dorre plaatsen, zoekende rust. en die niet
vindende, 7.ejrt hij : Ik tal wederkeeren in
miin huis. daar ik uitgevaren ben.
25  En komende, vindt hij het tntt fie~
zemeit
gekeerd en versierd.
26  Dan gaat hij heen, m neemt met
zich zeven andere geesten, hooier dan hij
zelf ia, en ingegaan zijnde, wonen zij
aldaar ; \' en bet laatste van dien men«ch
wordt erger dan hel eerste.
27  En het geschiedde, als hü deze din-
gen sprak, dat eene zekere vrouw, de
stem verheffende uit dr schare, tot hem
zeide: Zalig is de huik, die u gedragen
heeft, en de borsten, die gij hebt gezogen.
28  Maar hij zeide: \'».Ta zalig zijn de-
genen, die het woord Gods hoorrn, en
hetzelve bewaren.
29  En als de scharen digt bijeenverga-
derden. begon hii te zeggen: Dit is een
boos geslacht ; het verzoekt een teeken.
en hetzelve ra) geen treken gegeven
worden, dan " het teeken van Jonas.
den profeet.
30  Want gelijk Jonas den Ninevieten
een teeken geweest is, alzoo zal ook de
Zoon des menschen zijn dezen geslacht.
.11 De koningin van het Zuiden zal op-
staan in bet oordeel met de mannen van
dit geslacht, en zal ze veroordeelen :
" want zij is gekomen van de einden der
aarde, om te hooren de wijsheid van Sa-
lomo: en ziet, meer dan SAlomo ia hier!
32  De mannen van Mneve zullen op-
ataan in het oordeel met dit geslacht;en
zullen hetzelve veroordeelen: rwantzü
hebben zich bekeerd op de prediking Tan
Jonas; en /iet. meer dan Jonas is hier!
33      Y.:\\ niemand, die eene kaars ont-
steekt, zet tHe iti het verborgen, noch
onder eene koornmaat, maar op eenen
kandelaar, opdat degenen, die inkomen,
het licht zien mogen.
34  r De kaars des ligchaams is het
oog: wanneer dan uw oog eenvoudig is,
zoo is ook uw geheeleligchaam verlicht;
maar zoo het boos ia, zoo is ook uw
geheele ligcheam duister.
35  Zie dan toe. dat niet het licht, bet-
welk in u is, duisternis zij.
3fi Indien dan uw ligebaam geheel ver-
licht is. niet hebbende eenig deel. dat
duister is. zoo zal het geheel verlicht
zijn. gelijk wanneer de kaars met het
schijnsel u verlirht.
37  Als hii nu dit sprak, had hem een
zeker farizeer. dat bij bii hem bet mid-
dagmaal wilde eten ; en ingegaan zijnde,
zat bii aan.
38  F.n de farizeer, dat ziende, verwon- j
derde zich. \'dat hij niet eerst, voor het :
middagmaal, zich gewasschen had.
39  En de Heere zeide tot hem : \' Nu
gij farizeer ! gij reinigt het buitenste des
drinkbekers en des schotels . •• maar het
binnenste van u in vot van roof en
boosheid.
in {in onverstandïgen I die bet bui-
tenste heeft gemaakt, heeft Hij ook niet
het binnenste gemaakt ?
41    •• Doch geeft tot aalmoes hetgeen
daarin is; en ziet, alles ia u rein.
42  " Maar wee u, farizeën! want gij
vertient munte, en ruite. en alle moes*
kruid, en gij gaat voorbij het oordeel
en de liefde Gods. Dit moest men doen,
en het andere niet nalaten.
43  «Wee u, farizeën! want gij bemint
het voorgestoelte in de synagogen, en
de begroetingen op de markten.
44  > Wee u, jjn *curi ft geleerd en en fa-
rizeén, gü geveinsden! want gij xijt
gelijk de graven, die niet openbaar rijn,
en de menschen, die daarover wandelen,
weten het niet.
4ï En een van de wetgeleerden, ant-
woordende, zeide tot hem: Meester! ala
gij deze dingen zegt, zoo doet gii ook
ons smaadheid aan.
4\'i " Doch hii zeide: Wee ook u, wet>
geleerden \' want „-n belast de menschen
met laaien, zwaar om te dragen, en zel-
V ii raakt gU die lasten niet aan met
ten\' van uwe vingeren.
Matt. » fi.
Mirk. 12 38.
L«k. 2» 48.j
k Matt. 52 43.
KSS
47  \'\'Wee u" want gij houwt de graven
6 M.itt.23 23.
der profeten, en uwe vaders hebben de-
zelve gedood.
48  Zoo getuigt gij dan, dat gij mede
behagen hebt aan de werken uwer va-
deren : want zij hebben ze gedood, sn
gij bouwt hunne graven.
49  Waarom ook de wijsheid Gods zegt:
r Ik zal profeten en apostelen tot hen
zenden, en van die zullen zij êommigtn
douden, en tmmiaemzjillen zii uitjagen;
50  Opdat van dit geslacht afgeéischt
worde bet bloed van al de profeten, dat
vergoten is van de grondlegging der
wereld af;
tl \'i Vau het bloed van Abel, » tot het
bloed van Zachaha, die gedood is tua-
I Joh. 3 1t.
Helir. r, i "..
10 2«.
SPetr. 2-20.
Matt. M1B
Luk. 103.
Joh. i«2.
Hand. 1
Hrbr. II 35.
.«Malt. 7 H.
Joh. BW.
schen het altaar en het huis fiudt; ja
zeg ik u, het zal afgeêiacht worden van
dit geslacht I
52 ƒ Wee u, gij wetgeleerden I want
;:;::
gü hebt den sleutel der kennis wegge-
nomen i gij zelven ziit niet ingegaan, en
die ingingen, hebt gij verhinderd.
53  En als hii deze dingen tot hen
zeide. begonnen de schriftgeleerden en
farizeën hard aan te houden, en hein
van vele dingen te doen «preken;
54  Hem lagen leggende, rn zoekende
iets uit zijnen mond te bejagen, opdat
zij hem beschuldigen mogten.
HOOI\'D STUK 12.
Chrisem waarschuwt rijne discipelen vuur den
tuiirdresem der firiürën, vu. 1. Leert wirn
men h >ve» alle* moet vreeien, 4. Yenuniuit
tot vertrouwen op GmÜ vnorHrnii\'hrid, en
tot hrlijileni* van njnen naam, en waar-
schuwt voor de lastrrintr triren ilrn H. fler>t.
fi Weiirert een schriiUman te zijn tusschrn
i-i » I\' i • in eene erfenis, 18. Maant af van
üieriirhrid door <le ireliikenis van eeneti rii-
krn man. die rhne schuren trrootrr wilde
maken. 15. I.een door het voorbeeld der i
raien en lattin, dal inen ile tOCfj voor dit .
leven Code ral hevelen, rn voor alle» zijn \'
koninin k roeken, 22. Vermaant tot het ee- I
toekomst, 35. Beschrijft het doen en de be- ]
looninir van eenen getrouwen dienstknecht,
41 | all ook het doen en dr straf van eenen
ontrouwen diemtknecht, 45. Zegt, dat hij
gekomen is om te lijden, en vuur op aardr
tr hrrngen. 49. Bestraft dr Joden, omdat
r den tijd hunner hriofkinp nirt waarna*,
men, 54. en vermaant tot verzoening met :
tijne wederpartij, 58.
DLABENTUSSCHEN « als vele dul-1..
zenden der schare bijeen vergaderd <
waren, zoodat zij elkander vertraden,
begon hij te zeggen tot zijne discipelen :
Vooreerst, wacht u /elven voor den :
zuurdeesem der farueun, welke is ge- I
« 1 Knn. HU.
2Krnn. 9 I.
Matt. II Ut
q Malt. I IS.
Mark. 4 21.
Luk. 8.16.
Mark. 7 3.i
( Matt. KI 25.
m TU. 1.15.
II 7
.1--.
veinsd
0
heid.
>> En er ia niets bedekt, dat niet zal h
ontdekt worden, en verborgen, dat niet !
zal geweten worden.
3  Daarom, al wat gü in de duisternis |
gezegd hebt. zal in het licht gehoord
worden; en wat gü in het oor gesproker !
heht, in de bicnenkamers, zal opdeda- <-
ken gepredikt worden.
4  En ik zeg u, mijnen vrienden : cvreeat
..Matt. 2323,
• IRam.lï 22.
-ocr page 690-
op hrt veld is, en morgen in den oven J.o. H.S3.
geworpen wordt, alzoo bekleedt, hoe
veel meer n, gij kleingeloovigen I
29 En gijiïeden, vraagt niet, wat gü ;
eten, of wat gij drinken zult; en weest
niet wiinkehnoedig.
                                       ,
.10 Want al deze dingen zoeken de vol-
ken der wereld; maar uw Vader weet,
dat gü deze dingen behoeft.
SI \' Maar zoekt bet koningrijk Goda, - l Kon. S:H
en al deze dingen zullen u toegeworpen P*. 37.IS
worden.
32  Vreet niet, gij klein kuddeken ! want
het is uws Vaders welbehagen, ulieden
het koningrijk te geven.
33  • Verkoopt hetgeen gij h»ht,en geeft , Matt. 19*1
aalmoes. I Maakt u zelveu buidels, die | Lak. 16:9
niet vcronden, eenen schat, die ulet af- \'
neemt, in de hemelen, daar da dief niet f Matt.
hükomt, noch de mot verderft.
34  Want waar uw schat is, aldaar zal
ook uw hart zij"-
35  i\' Laat uwe lenden omgord zün, en
tle kaarsen brandende.
3<ï Kn zift gij den nienschen gelijk,die
op hunnen heer wachten, wanneer hü
wederkomen zal van de bruiloft, opdat,
als hij komt en klopt, zij hein terstond
mogen opendoen.
37 Zalig iiin diedienstknechlen, welke
de heer, als hg komt, zal wakende vin-
den. Voorwaar ik zeg u, dat hij zich zal
omgorden, en zal hen doen aanzitten,
en biiknmende. zal hij hen dienen.
a niet voor ^.\'^nen, dip her ligchaam
dooden, e» daarna niet meer kunnen
doen.
5 Maar ik zal u toonen, wipngij vrer-
zt-n zult : vreest Dien, die. nadat Hij
jredood heeft, wtk maift heeft in de hel
te werpen; ja ik zeg u, vreest Dien !
iï \'i Worden niet vüfmuschjes verkocht
voor twee penningsken* ? en niet een
van die is voor God vergeten.
7 \' .Ia ook de haren uwc houfds zijn
allen geteld. Vreest dan niet ; gij gaat
I vele mupehjes te hoven.
I S \'Eu ik zeg » i een iegelijk, die mi!
\\ belijden zal voor de inenschen, dien /al
: ook de Zoon des menschcn belijden toot
, de engelen Gods.
i 9 :• Maar wie mij verloochenen zal voor
de mentenen, die zal verloochend wor-
den voor de engelen Gods.
\' 10 Kn een iegelijk, die reniy woord
; spreke» zal tegen den Zoon des raen-
•chea* liet zal hem \'.\'ergevrn worden;
\'• maar wie tegen den Heiligen Geest
\'• gelasterd zal hebben, dien za! het nitt
:vergeven worden.
11    • En wanneer zij n heenhrengen
tullen in de synagogen, en tnt de over-
1 heden in d** rangtrn, zoo zijt niet be-
l zorgd, hoeofwat gij tot verantwoording
\' zeggen, of wat gij spreken zult :
12  Want de HeiligeGeesl zal u in dezelve
\' ure leeren, hetgeen f/ii spreken moet.
i 13 En ren uit desenare zeide tot hem !
Meester! zeg mijnen broeder, dat hij
met mij de erfenis deele.
1-1 Maar Mi zeide tot hein : Menseh !
wie httfl mii tot rui\' regierol scheids*
man over ulieden gesteld?
15 En hü telde tot hen: Ziet to*> en
wacht u *van de gierigheid : want het
is niet in den overvloed fieltgen, dat
iemand leeft uit ziine goederen.
Ift Kn hij zeide to\'hen eene gelijkenis,
en sprak : Kens rijken menseben land
had wel gedragen ;
17    En VA overleide bij zich zelven.
zeggende : Wat zal ik doen? want ik
heb niet, waarin ik mijne vruchten zal
verzamelen,
18  En hij zeide : Dit zal ik doen : ik
zal mijne schuren afbreken, en grootere
bouwen, en zal aldaar verzamelen al
dit mijn gewas, en deze mijne jjoe.leren ;
19  Kn ik zal tot mijne ziel zeggen :
• Ziel 1 gy hebt vele goedereu, die op-
gelegd zi in voor vele jart\'ii, neem raat,
eet, drink, wees vrolijk.
20   Maar God zeide tot hem : « GO
dwaax! in dezen nacht zal men uwe
ziel van u afeischen; en hetgeen gij
bereid hebt. - wiens zal het zijn?
21   AHoo is hrt m*t dien, die zich zel-
ven schatten vergadert, en niet rijk ia
in Gn.1.
22  En hij zeide tot zijne discipelen :
g Matt in S3
Mar\'». SS*
Lak. 0 2t\'.
2 Tim. 2 11
1 .!».h. 2 23
3S \' En zoo hij komt in de tweede
» Matt. Ifctt.
;iO\'\'Arwake, en kom! in de derde wake,
en vindt ben alzoo, zalig zijn dezelve
dienstknechten.
39  » Maar weet dit, nat, indien de heer
des huizes geweten had, in welke ure
de dief zou komen, hij zou gewaakt
hebben, en zou zün hui» niet hebben
laten doorgraven.
40   \'Gü dan, zijt ook bereid: want in
welke are gü het niet meent, zalde Zoon
des meniehen komen.
41   En 1\'etrns xeide tot hem i Heere!
w llatt.lt :4J.
1 The».
IPeir. S:W.
Oi^nb. 3.1.
18:15.
Matt. !t: M.
25:13.
Mark. 13.13
Luk 11:3*
t 1 Ti», f. 7
zegt gü deze gelijkenis tot ons, of ook
tot ail\'-n ?
42  En de Heere zeide: v Wie is dan de
getrouwe en voorzigtige huisbe/.orger,
dien de heer over zijne dienstboden zal
zetten, om hun ter regter tü»l het be-
;?heiden deel spijze ie geven?
43   Zalig is de dienstknecht, welken
zijn heer, als bij komt, zal vinden, alzoo
doende.
41 Waarlijk ik zeg ulieden, dat hü
hem over al züne goed» ren zetten zal.
48  Maarindien dezelve dienstknecht in
zün hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft
te komen ; en zou beginnen de knechten
en de dienstmaagden te slaan, en te eten
en te drinken, in dronken te worden;
4ti Zoo zal de heer deszelven dienst*
knechts komen ten dage, in welken hij
hem niet verwacht, en ter ure, die hü
niet weet; en. zal hein afscheiden, eu «al
zijn deel zetten met de ontrouwen.
47 *En de dienstknecht, welke gewe-
ten heeft den wil zijna heeren, en zich
niet hereid, noch naar zijnen wil gedaan
heeft, die zal met vele slagtx geslagen
worden ;
43 Maar die •/, ,.i, Iren niet geweten
heeft, en gedaan heeft ilagwm,dieslagen
waardig zijn, die zal met weinige slagen
geslagen worden. En een" iegelijk, dien
veel gegeven is, van dien zal veel ge-
eisebt worden; en dien men veel *er-
trouwd beeft, van dien zal men over*
vloeiliger eisenen.
49  Ik ben gekomen, om vuur op_de
narde te werpen ; en wat wil ik, indien
bet alreede ontatoken fa?
I Pre.1. 11\'*
1 Cor. 15:32.
Jakob 5 V
\'Satt.lg
PU pp* 1
o Daarom zeg ik u : zijt niet bezorgd
voor uw leven, wat gü eten zult, noch
voor het lkgthaaw, waarmede gü u
kleeden zult.
23  Het leven ia meer dan het voedsel,
en het ligchaam dan de kleeding.
jj 24 r Aanmerkt de raven, dat zjj niet
\\\\ zaaijen, noch maaijen, welkegeenespijs-
\' kamer noch schuur hebben, en God
voedt dezelve; boe veel gaat gij de vo-
gelen te boven 7
25  \'; Wie toch van u kan, met bezorgd
te zün, eene el tot zijn lengte toedoen ?
26  1 ii1.1* r: gij ilr.ii ook bet minste met
kunt, wat zijt gij voor de andere dingen
bezorgd ?
27  Aanmerkt de leliën, hoe zii wassen j
zij arbeiden niet, en spinnen niet; en ik
zeg u: ook Salomo in al zi)ne heerlijk\'
hrid ts niet bekleed geweest als eene
van deze.
S9 Indien nu God het gras, dat heden
."••i " Maar ik moet met eenen doop
« Malt. SM «
gedoopt worden ; en hoe worde ik ge- I Matk, 1";
perst, totdat het volbragt zij 1
-ocr page 691-
51    l Meent gij, dat ik gekomen ben,
om vrede te geven op de aarde? Neen,
10  En in\'i leerde op den sabbat ïn eene
der synagogen.
11  En ziet, er was eene vrouw, die eenen
geest der krankheid achttien jarenlang
gehad had, en zij «as zaniengebogen,en
kon zicb gHnschelijk niet oprigten.
12   En Jezus, baar zipnde. riep haar
tot zich, en zeide tot haar: Vrouw! gij
zijt verlost van uwe krankheid.
13   En hij leide de banden op haar;
en zij werd terstond weder regt,en ver-
heerliikte God.
14  En dr overste der synagoge, kwalijk I
nemende, dat Jezus op den sabbat ge-
nezen had, antwoordde en zeide tot de
schare i •• Er zijn zes dagen, in welke men •
moet werken . komt dan in dezelve, en
laat u genezen, en niet op den dag des •
sabbats.
15   De Deere dau antwoordde hem en
reide : Gij geveinsde! >> maakt niet een L
iegelijk van u op den sabbat zijnen os I
of ezel van de kribbe los, en leidt hem
heen om te doen drinken?
lfi En deze, die»enedochter Abrahams
is, welke de Satan, ziet. nu achttien jaren
gebonden bad, moest die niet losgemaakt
worden van dezen band, op den dag des ,
sabbats ?
17 En als by dit zeide, werden zij allen
beschaamd, die zich tegen hem stelden;
en al de schare verhltidde zicb ovpr al
de heerlijke dingen, die van hem ge- I
scbiedden.
IS i En hij zeide: Wien is het koning* !
rijk Gods gelijk? tn waarbij zal ik het- I
zelve vergelijken ?
11) Het is gpliikaaneehmoHtaardzaAil, \'
hetwelk een mensch genomen en in zij-
nen hof geworpen heeft; en het wies on,
en werd tot eenen grooten boom, en de |
vogelen des hemels nestelden in zijne
takken.
20   En hij zeide wederom t <* Waarbij
zal ik liet koningrijk Gods vergelijken?
21   liet is gelijk aan een1 ziturdeesem,
welken eene vrouw nam, en verbergdeIn
drie maten me els, totdat het geheel ge-
zuurd was.
22  • En bij reisde v«n de eene stad ei
vlek tot de andere, leerende, en rigtende
zijne reis naar Jeruzalem.
23  En er gelde een tot hem t Heere ! zijn
er ook weinigen, die zalig worden \'t En
hij zeide tot ben :
s Matt. loai.
c Micha 7 1fi.
lejc ik u, • maar veeleer verdeeldheid.
52  Want van nu aau zullen er vijf in
een hui» verdeeld zijn, drie tegen twee,
en twee tpgcn drie.
53  De vader zal tegen den zoon verdeeld
zijn, en <le zoon tegen den vader; de
moeder tegen de dochter, en de dochter
tegen demoeder; de schoonmoeder legen
hare schoondochter, en de schoondochter
tegen hare schoonmoeder.
54   En bij zeide ook tot de schAren :
t Matt. 16;*. d Wanneer gij eene wolk ziet opgaan van
het westen, terstond zegt gijlieden : Kr
komt regen; en het geschiedt alzoo.
55  En wanr.eer gij den zuidewind ziet
waayen, zoo zegt gij : Er ïal hitte zijn ;
1 en het geicbifdt.
56   Gij geveinsden! bet aanschijn der
\\ aarde en des hp-nels weet. gij te beproe-
: ven ; en hoe beproeft gij dezen ttfd niet ?
57  En waarom oordeelt gij ook van u
zelven niet hetgeen legt is?
• Sn*. 15:8. js » Want als gU heengaat uiet uwe we-
Matt. 5.*s. ,;.,-|,,:i,- voor de overheid, zoo doe naar-
atigheid op den weg, om van hem verlost
te worden; opdat hij misschien u niet
voor den regter trekke,en de regter u den
geregtsdienaar overlevere, en de geregts-
dienaar ti in de gevangenis werpe.
59 Ik zt-gu : git zult van daar geenszins
uitgaan, totdat gij ook het lamste pen-
niugsken betaald zult hebben.
HOOFDSTUK 13.
Vit de boodschap, dat Pflatui het b\'ned van
vtntKf Oslileër» «iet hunu offeranden had
TMuMigd, en uit hel voorbeeld van de ai\'ht-
tien, op welke de toren in Siloani gevallen
hu, nee ml l\'hri-ti.. aanleiding, itr rharrn
te vermanen tot brie* rinir, fa. 1 , en stelt
ook tot dat rinilr voor de gelijkenis van
«ten onvrufhtbaren yijsreboom, 8. Henee»t
op den - iiiii i\' eene vrouw, ilio achttien ja-
ren eenen ceest der krankheid had gehad,
10 i en verantwoordt sulki tegen eenen over-
«te der vyiiagoge, 14. Vergelijkt het koning-
rijk der hemelen bij pen utoatnafdiaad en
het tuurdi i " in. II*. Gevraai\'d lijnde of er
weinigen inllen zaltK worden, vermaant bij
in te gaan door de enge poort, 23. Antwoordt
den farizeen, die hem tegen Heróden waar-
schuwen. 31. Klaagt over dr wreedheid en
hardnekkigheid van die van Jeruzalem, en
voorzegt haren ondergang, 31.
EN er waren te dierzelver ttid penigen
tegenwoordig,die hem boodschapten
van de Galilecrs, welker bloed 1\'ilntus
met hunne offeranden gemengd had.
\'2 En Jezus antwoordde en zeide* tot
hen : Meent gij, dat deze Galileërs zon-
daars ziin geweest boven al de Galileërs,
omdat zü zulks geleden hebben ?
| 3 Ik zeg u : neen zii; maar indien gij
: u niet bekeert, zoo zult gij allen desge-
lijka vergaan,
j -l Of die achttien, op welke de toren in
i Siloam viel. en doodde ze ; meent gij, dat
i deze schuldenaars zijn geweest, boven
alle mentenen, die In Jeruzalem wonen?
6  Ik zeg u i neen zij: maar indien gij
\\i niet bekeert, zoo zult gij allen insge-
lijks vergaan.
fi En bij zeide deze gelijkenis: Een zeker
MM hadeenen w.ri li.....n. geplant inxij-
nen wijngaard; en hij ku-im en zocht
vrucht daarop, en vond M niet.
7  En bij zeide tot den wijn gaardenier :
Zie, ik konie nu drie jaten, zoekende
vrucht op deten vijgeboon* en vind ie
niet; bouw hem uit : waartoe beslaat
bij ook onnuttelijk de aarde?
8    En hij, ant woordende, zeide 1 ot
hem : Heer, laat hem ook .iog dit jaar,
totdat ik om hem gegraven, en mest ge*
legd zal hebben;
1) En indien bij vrucht zal voortbren-
gen, laat hem staan; maar indien niet,
zoo zult gij bem namaals uitbouwen.
F<        tOM.
l»eut. VIS.
Ere.. Ml».
24  f Strijdt om in te gaan door ue enge
/Matt, 7 13
poort s want velen, zeg ik u, zullen zoeken
in te gaan, en zullen niet kunnen ;
2-"> iXuutel\'nk nadat de heer des huizes
zal opgestaan zijn, en :\' de deur zal ge-
sloten hebben, en gij zult beginnen bui-
ten te staan, en «an dedeur te kloppen*
zeggende :Heere, heere, doe ons open I en
hij zal antwoorden en tot u zeggen: Ik
ken u niet, \'\' van waar gij z*it.
2(1 Alsdan zult k\\\\ beginnen te zeggen:
Wij heb hen in uwe tegenwoordigheid ge-
geten en gedronken, in gij hebt in onze
straten geleerd.
27 i En hij zal zeggen : Ik zeg u,ik ken u
niet, van waar aij zijt; * wijkt van mij af,
alle gU «erken der ongerpgtigheid!
2S* Aidaar zal zij" weeningen knersing
der tanden, ••• wanneer gij zult zien Abra-
ham. en Izak. en Jakob. en al deprofe»
ten, in het koningrijk Gods, maar ulieden
buiten uitgeworpen.
£9» En daar zullen er komen van oosten
en westen, en van noorden en/.uiden, en
zullen aanzitten in het koningrijk Gods.
30   *» Eii ziet, er zijn lafttsten, die de
eersten zullen zijn ; en er zijn eersten, die
de laatsten Tullen ziin.
31     Te dienselven dage kwamen er
eeni^e farizeén, zeggende tot hem : Ga
weg, en vertrek van\'nier; wantIleródes
wil u dooden.
32  En bij zeide tot hen : Gaat heen, en
. 51.itt.25-12.
1\'
Matt
25.IS,
tl.
Miitl
f. IS
l*:4!t.
2151
Matt
8.U.
Je*
Ma
Mat
. 1:11
. 8:11.
MM!
Marl.
19:80
u m
1U31
-ocr page 692-
Ll\'KAS 14, 13.
J.o.H.33. zegt dien tos : Zie, ik werp duivelen uit,
            en maak gezond, heden en morden, en
ten derden dage worde ik voleindigd.
33 Doch ik nioet lieden, en morgen,en
den volgenden dag reizen: want bet ge-
beurt niet, dat een profeet gedood wordt
buiten Jeruzalem.
p Matt.53 37. 34 p Jeruzalem, Jerütaleml gij diede
profeten doodt, en steenigt, die tot uge-
f P». 17 -. zonden zijn ! </ boe menigmaal heb ik uwe
\'Jl i. kinderen willen bljeenvergaderen, gelii-
kerwijs eene hen hare kiekens onder de
vleugelen vergadert; en gijlieden hebt
niet gewild \'t
i y, 33 * Ziet, uw huis wordt ulieden woeit
1 : 7. gelaten. En voorwaar ik zeg u, dat gij mij
73«-. oiet tuit zien, totdat de t ijd zal gekomen
14 En gij ïult zalig/\'.in,omdat zij niet J.o. 11.33.
hebben, om u te vergelden : want het zal
u vergolden worden in de opstanding der
regtvaardigen.
13 En als een van degenen, die mede
aanzaten, deze dingen hoorde, lelde hij
tot hem : Zalig is hij, die brood eet in
het koningrt)k Gods.
16  Maar hij zeide tot hem : * Een zeker
ii.\'-n-i ti bereidde een groot avondmaal,
Je*. 83 6.
Matt. 22 2,
t)|ier.b. 1*7,
en hij noodde er velen.
17   En hu zond zijnen dienstknecht uit
ter uredeaavondmaals,omdengenoodeQ
te zeggen : Komt, want alle dingen zijn
nu gereed,
En zij begonnen allen zich eendrag-
;eide
tf lij k
Mi. ha na,
tot hem : Ik heb eeneu akker gekocht
en het is nooilig, dat ik uitga, en hem
bezie; ik bid u, houd mij voor veront-
schuldigd.
19  En een ander xeide: Ikhebvijfjok
ossen gekocht, en ik ga heen, om die te
beproeven; ik bid u, houd mij voor ver-
ontschuldigd.
20    En een ander zeide : Ik heb eene
vrouw getrouwd, en daarom kan ik niet
komen.
21  En dezel vr dienstknecht, ie«-(7r/-geko-
men zijnde, boodschapte deze dingen zij-
nen heer. Toen werd de heer des huizes
toornig,en relde tot /ijm n dienstknecht:
Ga haastelijk uit in de straten en wijken
der stad, en breng de armen, en vermink-
ten, en kreupelen, en blinden hier in.
22   En de dienstknecht zeide . Heer!
het is geschied, gelijk gij bevolen hebt,
en nog is er plaata.
23   En de heer zeide tot den dienst-
knecht : Ga uit in de wegen en heggen,
en dwing ze in te komen, opdat mijn
huis vol worde :
24  Want ik zeg ulieden, dat niemand
van die mannen, die genood waren, mijn
avondmaal smaken zal.
23 En vele scharen gingen met hem;
en hu. zich omkeerende, zeide tot hen i
zijn, als gij zult zeggen : i Gezegend ia hij,
den naam de» Ileeren !
HOOFDSTUK 14.
IlSiSS. (bn-tn- -J\'iirr-1 eenen >||> IIBlJUtgS op den
iabl>ai ru verantwoordt lirh, va. 1. Bestraft
de eenpericheid der fari/efn, tÜe de voor-
aan/it tingen in de maaltijden rorhien, en
vermaan) tut nrderiirhrt en weldadigheid
lesjen «te armen, 7. Door de irelijkeni» *an
een irntot avondmaal, naaroti de trenooiiiir-
deti r.ieh verontschuldign \'e lm mui. verwijt
hij den Joden hunne undankliaarlieid, en
vuonrrl linnne tenverpirur en de roepintr
der Heidenen in hunne plaat». 1.">. Leert, dat
wie / ii diM-ipel «il lijn. lirh. en »1 «m
hem lief la, inuet verloot henen. 25, Door het
voortieeld van eenen, die een\' toren «il
lm Li »i ii, en *an eenen Lunini;. die tefen
eenen anderen koning ten airijde ivil (rann,
vermaant hij liJM discipelen, hunne rcke-
ninir te vuren wel tr maken. 2R -. en leert dat
-ii, ini !, i.- zout n\' : -i n- nuttig voor i», 3\\,
EN het geschiedde, als bij gekomen
was in bet huis van een* der over-
sten der farizeen, op den sabbat, om
brood te eten, dat zy hem waarnamen.
2  En ziet, er was een zeker waterzuch-
tig mensen voor hem.
3  En Jezus, antwoordende, zeide tot de
wetgeleerden en fartzeén,en sprak: la het
ook geoorloofd op den sabbat gezond te
maken ?
4  Maar zij zwegen stil. En hij nam kern,
en genas hem, en liet hem gaan.
I 3 En hij, hun antwoordende, zeide :
33-5 \' " Wiens ezel ofos van ulieden zal in eenen
:. ±21\'. put vallen, en die hem niet terstond zal
13: lj.i uittrekken op den dag des sabbats ?
li En zij konden hem daarop niet we-
derant woorden.
7  En hij zeide tot de genooden eene ge- I
Hikenis,aanmerkende,hoezijdevooraan-
zittingen Terkozen ; zeggende tot hen i 1
8  Wanneer gij van iemand ter bruiloft
; genood zult zijn, zoo zet u niet in de eer- I
ste ntplftsts; opdat niet misschien een I
waardiger dan gij van hein genood zij; :
< tf En nij, komende, ilieu en hem genood ,
heeft, tot u zegge t Geef dezen plaats; en
gij alsdan zomlt beginnen met schaamte ]
de laaute plaats te houden.
_ In \'• Maar wanneer gij genood zult zijn, ;
"\'• ga been en zet u in de laatste plaats; j
\'\\ opdat, wanneer liii komt, die u genood
heeft, hij tot u zegge: Vriend ! ga hooger
op. ANilp.n zal het n eer rijn voor de-
genen, die met u aanzitten.
ït» ƒ Indien iemand tot mij komt, en
niet haat zijnen vader, en moeder, en
/Deut. 13 f.
33 9.
Matt. 1U 37.
vrouw, en kinderen, en broeders, en zus-
ters, j a ook zelfs itm eigen leven, die kan
mijn discipel niet zijn.
2.\' b En wie zijn kruiB nietdraagt,en
mij navolgt, die kan mijn discipel niet
y Matt. 10:8*.
Mark.
zijn.
2* Want wie van u, willende eenen
toren bouwen, zit niet eer-t neder, en (
overrekent de kosten, of bij ook heeft
hetgeen tot volmaking Handig ia \'
39 Opdat niet mi«*chien, als hij het
fondament gelegd heelt, en niet kan vol-
eiidigen, allen, die het zieu, hem bc-
ginnen te bespotten,
30  Zeggende: Dezeinensch heeft begon-
nen te bouwen, en heeft niet kunnen vol-
eindigen.
.11 Of wat koning, gaande naar den
krijg, om tegen eenen anderen koning te
slaan, zit niet eerst neder en beraad*
slaagt, of hij magtig is met tien duizend
te ontmoeten dengenen, die met twintig
duizend tegen bem komt?
32   Atiderzins zendt hij gezanten uit,
terwijl diegene nog verre is, en begeert
hetgeen tot vrede dient.
33 Alzoo dan een iegelijk van u, die
niet verlaat alles, wat hij beeft, die kan
mijn discipel niet zijn.
31  * Het zout isgoed: maarindienhet h Matt. 5 13.
zout smakeloos geworde/t is, waarmede Mark. MOL
zal het smakeliik gemaakt worden ?
33  Het is noch tot hi-t land, noch tot
den mesthoop bekwanm ; inen werpt het \'
weg. Wie ooren heeft, om tehooren,die
hoore.
HOOFDSTUK 15.
De fariteèn murmu\'rrra, omdat Chrirtut de
zondaren ontvang, vi. 1 | welke handelffijie
Joh
2-2 \'.\'M
Bpr.
VXi.%
Matt
21 !2
uk.
1 SI
11  " Want een iegelijk, die zirh zelven
verhoogt, zal vernederd worden; en die
zich zelven vernedert, zal verhoogd wor-
den.
12  En hij zeide ook tot dengenen, die
hem genood had : ••\' Wanneer gij een mid-
dagmaal of avondaiaal zult houden, zoo
roep niet uwe vrienden, noch uwe broe-
ders, noch uwe magen., noch utre rijke
geburen, opdat ook dezelve u niet teeeni-
ger tijd wedemooden, en u vergelding
geschiede.
13  Maar wanneer gij een\'maaltijd zult
houden, zoo nood armen, verminkten,
kreupelen, blinden;
-ocr page 693-
LUK
W.                                                                                687
J. o. 11. 33. Christus verantwoordt j)t de gelijkenissen
         | van een afgedwaald schaap, S, en van renen
verloren penning, welke tieide met niai-ii;.
hefd gezocht en met blijdschap weder i;e-
vnnden worden, 8 ; en nug met de gelijkenis
van Hen verloren zoon, die met lee<liveien
wederkeerende. met blijdschap wordt ont-
vangen do den vader, 11; ilie zich i i ;iii
den inuriii rrrnden oudsten broeder ver-
at .. „ •« drM"l- 25-\'"\'
" M k "\'s TT^ " al de tollMiaRr8 en (lp zondaars
LuV * 529\' ^ naderden tot hen, om hem te hooren.
2 I.11 de farizeên en de schrift gelee f
den murmureerden, zeggende: l>ezeont-
vangt de zondaars, en eet met hen.
I :. En bij sprak tot hen deze gelijkenis,
j zengende 1
j Matt. 18:12.; 4 \'\' Wat mensclt onder u, hebbende
1 honderd schapen, en een van die verlie-
zende, verlaat niet de negenennegentig
in de woestijn, en gaat naar het verlo-
rene, totdat hij hetzelve vinde \'t
5 Kn als hij liet gevonden beeft, legt hij
het op zijne schouderen, verblijd zijnde,
(i Kn te huis komende, roept hij de
vrienden tn de geburen zamen, zeggende
tot hen : weest blijde met uiij, wantik
ïPetr. 31». heb mijn schaap gevonden, 1 dat verlo*
ren was.
7 Ik zeg ulieden, dal er nlzoo blijdschap
zal zijn in den hemel over eenen zondaar,
< Luk, 5:32. die Zich bekeert, mevr dan over •\' negen
en negentig regtvaardigen, die de be-
keering niet van noode hebben.
! 8 Of wat vrouw, hebbende tien pennin-
1 Ren, indien /ij éénen penning verliest,
ontsteekt niet eene kaars, en keert liet
huis met bezvmtiiy en zoekt naarstiglijk.
totdat /ti dien vindt?
\'.» Kn als lij riten gevonden heeft, roept
lij de vriendinnen en degehurinnen ia-
nien, zeggende : Weest blijde met m\\j,
want ik heb den pent. ing gevonden, dien
ik verloren had.
10 AI/.00, zeg ik ulieden, is er blQd
, schap voor de engelen Gods over eenen
t zondaar, die zich bekeert.
| 11 En hij zeide : Een zeker mensen,
had twee zonen.
12  En de jongste van hen zeide tot
den vader : Vader! geef mij bet deel
des goeds, dat wiy toekomt, En hij deelde
hun het goed.
13  En niet vele dagen daarna, dejong-
stezoon, alles bijeen vergaderd hebbende,
is weggereisd in een ittgeUfftn land,
en heeft aldaar zijn goed doorgebragt,
levende overdadiglijk.
14  En als hij het alles verteerd had,
werd er een groote hongersnood in dat-
xelve land, en hij begon gebrek te lijden.
15  En bij ging heen, en voegde zich
bij 1 rn\' van de burgers deszelven lands ;
en die zond hem op zijn land, om de
zwijnen te weiden.
lli En hü begeerde zijnen bulktevul-
, len met den draf, dien de zwanen aten ;
en niemand gaf hem dien.
17  En tot zich zelven gekomen zijnde,
zeide hij : Hoe vele huurlingen mijns
vaders hebben overvloed van brood, en
ik verga van honger !
18  Ik zal opstaan en tot mijnen vader
f aan, en ik zal tot hem zeggen : Vader ! 1
k heb gezondigd tegen den hemel, en !
voor u;
19  En ik ben niet meer waardig uw
NU genaamd te worden; maak mij
als eenen van uwe huurlingen.
20  En opstaande, ging bij naar zijnen
H\'in.t I 3\'»\' Tat*er- En * als hü nog ver van hem
Ki\'ez 21 ij was* zaS \',eni zÜn v*der-> en werd met
17, innerlijke ontferming bewogen, en toe~ -
loopende, viel hem om zijnen hals, en
kii\'.n\' hem.
21  En de zoon zeide tot hem: Vader 1
Ik heb gezondigd tegen den hemel, en
voor u, en ben niet meer waardig uw ,
zoon genaamd te worden.
22  Maar de vader zeide tot ijjne dienst* \' J.o.H.33.
knechten 1 Brengt kirr voor het beste j
         
kleed, en doet liet hem aan, en geeft !
eenen ring aan zijne hand, en schoenen \'
an de voeten;
23  En brengt het gemeste kalf, en slagt j
het; en Iaat ons eten en vrolijk zijn,
24  Want deze mijn zoon was dood, en |
is weder levend geworden; en hij was!
verloren, en is gevonden I En zij begon- !
nen vrolijk te zijn.
25  En zijn oudste zoon was in het veld,
en als hij kwam, en het huis genaakte,
hoorde hij het gezang en het gerei;
26  En tot zich geroepen hebbende een1
van de knechten, vraagde, wat dat mogt
zijn?
27  En deze zeide tot hem: Uw broeder
is gekomen, en uw vader beeft het ge-
ineste kalf geslagt, omdat hij hem ge-
zond wederontvangeti beeft.
28  Haar hij werd toornig, en wilde
niet ingaan. Zoo ging dan zijn vader
uit, rn bad hem.
39 Doen bit, antwoordende, zeide tot
den vader: Zie, ik dien u nu zoo vele
jaren, en heb nooit uw gebod overtre-
den, en gij hebt mij nooit een hokjege-
geven, opdat ik met mijne vrienden
mogt vrolijk zijn.
3u Maar als deze uw zoon gekomen
is, die uw goed met hoeren doorgebragt
heeft, zoo bebt .u hem het gemeste
kalf geslagt
31  En hij zeide tot hem : Kind! gij
zijt altijd l>ii uiij.cn al het mijne is uwe.
32  Men behoorde dan vrolijk en blijde
te zijn : want deze uw broeder was dood,
en is weder levend geworden ; en hij
was verloren en is gevonden.
HOOFDSTUK 16.
Door de ::• lijki 111, van de voorziet igheid van
eenen mirest vaardigen rentmeester leert
Christus, dat inen zïi^h uit den onregtvanr-
digen Mammon vrienden zal maken, VS. ) .
en dat men den Mammon niet moet dienen.
13. Beatmfl de L\'veiiiKdhrid en hoogmoed
der geldgierige farizeên, 11. Leert dat de
wet en de profeten tot op Johannei geduurd ,
hebben, en tot den minsten tittel moetrn |
vervuld worden, 16; e» onderwijst omtrent
de ei lilseheiding, 18. Stelt de gelijkenis voor
van dei rijken man en den armen 1. i,,nn>.
rn den verschillenden staat van beiden, zoo
in dit leven, als hier namaali, 19.
EN hij zeide ook tot zijne discipelen :
Er was een zeker rijk mensen, welke
eenen rentmeester had; en deze werd
bij hein verklaagd, als die zijne goede-
ren doorbragt.
2  En hij riep hem, en zeide tot hem :
Hoe boor ik dit van u f geef rekenschap
van uw rentmeesterschap: want gij zult
niet meer kunnen rentmeester zijn.
3  En de rentmeester zeide bij zich
zelven 1 Wat zal ik doen, dewijl myn
heer dit rentmeesterschap van mij
neemt? graven kan ik niet, te bedelen
scbaam ik mij.
4   Ik weet, wat ik doen zal, opdat, I
wanneer ik van het rentmeesterschap
afgezet zal wezen, zij mij in hunne
huizen ontvangen.
5  En hij riep tot zich een* iegelijk
van de schuldenaars zijns heer en, en
zeide tot den terste : Hoe veel zijt gij
mimen heer schuldig \'t
6  En hij zeide: Honderd vaten olie. En
hij zeide tot hem : Neem uw handschrift,
en nederzittende,scbrijf h aas tel ij kv ij f tig,
7  Daarna zeide hij tot eenen anderen:
En gij, hoe veel zijt gü schuldig ? En hij
zeide : Honderd mudden tarwe. En hij
zeide tot hem : Neem uw handschrift,
en schrijf tachtig.
8  En de heer prees den onregt vaardigen
rentmeester,omdat hij voorzigtiglijk ge-
daan bad: want de kinderen dezer wereld
-ocr page 694-
J.o.H. SS. ,i;n vi,nr,-i;n.\'>". ilan «dr kilidt >n ;. d< -
            lichts, in hun ««"«lacht.
9 En ik zeg ulieden : \'• maakt u zel-
f Tki» s s **n *r\'<*n«-*" "I* den ooregtvaardigen
Mammon, opdat, wanneer n ontbreken
6 M»ti * r.» «*1- *\'• u mogen ontvangen io de teu-
19 21 wigc tabernakelen.
1 Tim. 8:19 ld l>ie getrouw is in bet minste, die
1 js ook in hi-t groole getrouw; en die
in het minst*1 onregtvaardig is, die is
ook in het grootc onregtvaardig.
11 Zoo gii dan in den onregtvaardigen
Mammon niet getrouw zijt geweest,wie
zal n het ware vertrouwen?
I? Kn zoo actt in een» %ndengo§d niet
fret rouw zijt geweest, wie zal u het uwe
geven ?
31 Doch .4l.ral.niH zeide tot hem : Iti- J.o. 11.«.
dien lij Mozea en de profeten niet hoo-
rrn, zoo zullen zij ook. al ware bet,
dat er iemand uit de dooden opstond,
zich niet laten gezeggen.
nOOFDSTt\'K 17
Chri*tu* vij.ii"\'huwt \\iior ergernissen, v«. 1.
I.eeit dnt men mnen broeder ion dikwijls
moet vcit-even. a!< hij leeilweien betoont,
3. J)e discipelen bidden OM vermeerdering
He» gelooft, welk" krmht hij l.eM-hnift, S.
1)..... Aa frelitkenlt van rrimi dienstknecht,
knineiirle van ilrn akker, verklaart hij, «lat
men lm I....I niet verdient, nis men ilnet,
wat men schuldig is. 7. Hij reimirt tien
BWlaatarkwB, v.tn welke maar een ilunktuar
is, U. Lrert hneilsnniir tle knni\'t vsn lijn
koninrnjk ral 7ijn. 90. Beschrijft ile laatste
tmten, welke hij vercelijkt utet <le tijden
van Nuarh en Lot. 26.
EN " hii zeide tot de discipelen: Het •
Van niet wezen, dat er geene ergernis* i
•en komen ; doch wee fttM, door welken j
zii k\'-Tijr n !
Het zoude hem nutter zijn. dat een j
molensteen om ziinen hals gedaan ware, \'
en hü in de zee i-eworpen, dan dat hij
eei\' \'\'an deze kleinen roti ergeren.
- Mv «21.
13  e Geen huisknecht kan twee heeren
dienen i want of. Mi zal den eenen ha-
un. en den anderen liefhebben i of bij
zal tien eenen aanhangen, en den and» ren
verachten : -\'ii kunt God niet dienen en
den Mammon.
14   En al deze dingen hoorden ook de
d Ifatl.U U
• p«. r i"
ƒ1 Snu.. Irt7
7 Matt. il i-»
farizei-n. «\'die geldgierig waren, en zn
beschimpten hem.
II En hü zeide tot hen : Gij zijt Aef,
die n ielvrn regtvaardigt voor de men-
schen. mB-- * God kent uwe harten :
;\' want dat oc • is onder de menschen,
is een gruwel voor God.
lfi ;i De wet en de profeten ;i>« tot op
3  Wacht u ze]ven. I En indien uw broe- •
der tegen u zondigt, zoo bestraf hem:
» iT.
ir »,
. if u.
en indien het hem leed is, zoo vergeef,
het hem.
4  t En indien hij zevenmaal daags te- !
gen u zondigt, en zevenmaal daags tot \\
D wederkeert, zeggende : Het is raj] I
leed: Tfii zult gij het hem vergever:.
.ï En de apostelen zeiden tot den Ht-ere: \'
Vernnerdee ons het geloof.
ti En de Heere zeide :<• Zoo gij ern ge- \'d
loof hadt als een mnstaardzaad.guzotidt
tegen deren moerhezienhooui zeggen :
Word ontworteld, en in de zee geplant!
en hü zou u gehoorzaam ziin.
7 En wie van f heeft eenen dienst-
knecht, ploegende, of rfe urtëte.i boe*
dende. die tot hem, als hü van den ak-
Ver inkomt, terstond zal zeggen : Kom
Mi. «\'n zit aan ?
5  Maar za\' hii niet tot hem /eggen :
Bereid, dat ik *e avond zs] ttn, en om-
gord ii. en dien inn. totdat ik zal ge- \'
geten en gedronken hebben ; en eet en \'
drinV gfl dnarna\'.
ü ]>ankt hü ook denzelven dipnst- |
knecht, omdat hii gedaan heeft hetgeec \'
hem bevolen was? Ik meen, neen.
10 Al zon ook gii. wanneer gii zult ge-
daan hebben al hetgeen I bevolen is,
zoo zegt : Wi| zijn onnutte dienstknech-
ten. want Tii hebben »n.ir iredaan het-
geen wij schuldig waren te doen.
II   En het geschiedde, als hii naar
.IrrftralPn» reisde, dat hit door het mid-
den van .Samaeie en Galiléa ging.
IC En als hit in een zeker vlek kwam,
ontmoetten hem tien melaa*schc man-
nen, welke stonden van verre;
13  En zii verhieven hm\\i\\r stem, zeg-
gende : Jezus. Meester,ontferm n onzer!
14  En als hvi hen-/ag, zeide hii tot hen :
Gaat heen «n vertoont u zelven \'den \'
priesteren. En het geschiedde,terwiil rij
heen\'.-ingrn, dal zii gereinigd werden.
15  En een van hen, ziende, dat hii
genexen was.kierdewederom.met groote \'
stemme God verheerlijkende.
!fi En hii viel op «et aangezigt voor
züne voeten, hem dankende: en dezelve
vra* ren Samaritaan.
17 En .lezus. nntwoordende, zeide • Ziin
niet de tien gereinigd geworden \'t en waar
zijn de negen ?
is En /.ijn er geene gevonden, die we. \'
derkfertn. om Gode eer te geven, dan
dez* vreemdeling?
iy En hii zeide tot hem : Sta op. en \'
ga heen ; uw geloof heeft u behouden. \'
01 En gevr.,a.:d ziinde van de farizeên, \'
Jakab.
Malt.
Johannes; van dien tijd af wordt het
koningrijk Gods verkondigd, en een
ieyelnk doet iceweld op hetzelve.
k F*.
H»2-
17 * En het is liirter, dat d» hemelen
*- de aarde voorbijgaan, *-*n dat eentiltel
Matt. *
Mart. ."i
11
Mark. Ift
der wet valle.
15  «Een iejreliik. die zijne vrouw ver-
laat, en eene andere trouwt, die doet
overspel; en een :•gi hik. die dr verlatene
van il"i luan rrouwt.diedoe: on* overspel.
Matt.
Mark.\'
1\'J En er was een zeker ruk mrnsch,
en wai gekleed met purper en zeer fijn
lijnwaad, levende allen dag vro!uk en
prachtig.
                                          .
20 En er was een zeker bedelaar, met
name Lazarus, welke lag voor zijne
poort, vol zweren.
Cl En begeerde verzadigd te worden
van de kruimkens, die van de tafel des
rijken vielen: maar ook de honden kwa-
ïnen en lekten züne zweren.
C2 En het geschiedde, dat de bedelaar
stierf, en van de engelen gedragen werd
in den schoot van Abrahnm.
23  En de rüke stierf ook. en werd be-
graven. En als hij in de bel zünenogrn
ophief, zijnde in de pijn. zag hii Abra-
ham van verre, en Lazeru* in zijnen
\' schoot.
24  En hij riep en zeide : Ya<I*r Abra-
bam \' ontferm u tuüner.en zend Lazarus.
dat h\\\\ het uiterste /i-n* vingers in het
water doope. en v« rkoeIe miine tong ;
\'- wam ik liide smarten in deze vlam.
Ï5 Maar Abraham zeide. : I Kind ! ge-
: denk. dat irij uw goed ontvangen hebt
in BW leven, en Lazarus desgelijks het
kwade; en nu wordt hij vertroost, en
gij li\'dt smarten.
; fjti Vn been dir allps. tnssehen ona
1 en ulieden is eene groote klove ireves-
i tigd. znodat degenen, die van hier tot
: u willt n overgaan, niet zenden kunnen,
; noch ook die dnar *$a, van daar tot
\' ons overkomen.
27 En hii zeide ; Ik bid u dan, vader!
dat gü hem zendt tot mijns vaders huis :
ÏS Want ik heb viif 1 roeders; dat hij
hun itil betuige, opdat ook zii niet ko-
nien in deze plaat* der pijniging.
fit Abrtham zeide tot hem : "• Z"
hebben Mozes ei: de pvofeten; dat zij
die honreri.
.Iii En hij \'eixle: Neen. vader Abraham !
maar zoo iemand van de; dooden tot
hen heenging, zii zouden i\\c\\\\ heVeeren.
I Job
-ocr page 695-
wanneer het ki>n;ii:r : Gods komen zou,
heeft hii h\'-ingeantwoord e» gezegd: Het
koningrijk God» komt niet mei uiterlijk
gelaat-
(. 2i Kn nien zal niet zeggeti:/Ziet hier,
• of ziet il t ii-! want, ziet, het koningrijk
\'• God* is binnen ulieden,
22 En bij gelde tot de discipelen : Kr
] zullen i u\'- n komen, wanneer gij /.uit
i begeeren Min der dagi n van den Zoon
I des inenseben Te zien, en gü zult diam
, niet zien.
t. 23 9 Kn aij zullen tot u zeggen i \'/Art
I. hier, of ziet laar is hij; gaat niet heen,
en vo\'gt niet.
24 Want geluk de bliksem, die van het
eene eiudr onder den heiuel bliksemt, tot
bet andere onder den heinel schijnt, alzoo
zal ook <\'e Zoon ds meuschen wezen in
zin-en das.
I. 25 « Maar eerst uioet lui veel uiden,en
ï. verworpen worden van dit geslacht.
2(1 > Kn gelijk bft geschied i" indeda-
3 En er wat eene zekere weduwe in
de-elve itnd, en zij Irwain tor hem,xeg-
gende : Doe mij regt tegen mijne weder*
partij.
•4 Kn bij wilde voor eenen lange* tijd
niet; maar daarna zeide tiii hij zich Iel-
ven : Hoewel ik God niet vreeze,en geen*
mensch ont-ie;
5 Nogtans. omdat d\'/c weduwe mij
moeüettjk valt. zoo /al ik haar regt doen,
opdat zii nier eindelijk kome, en mij het
hoofd breke.
li Kn de Heere zeide : Hoort, wat de
onregtvaardige regter zegt.
7 * Zal Gi?d dan geen reg» doen zitnen
uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem
roepen.hoewel II lilangruoedig iso verhen?
S Ik zeg il dat Hij hun haa«telijk
regt doen zal. Doch de Zoon des men*
sehen. ais hii komt, zal bij oik gduof
vinden op de aarde?
\'j En hij telde ook *ot sommigen, die
bü zich irlven vert touwden, dat zü regt-
vaardig waren, en de anderen niets aeht*
ten. deze geliikenis :
1D Twee menschen gingen op in den
tempel om ie bidden, de «en was ern
farizeér en de ander een tollenaar.
11   De fari^eër Maande, bad dit bij zich
zelven : « O God \'. ik d.fnk l\'.datikniet
ben g**lnk ili andere menschen. roovers,
on\'tgtvaardigen. overspelers; of ook ge-
lijk deze tollenaar.
12  Ik vast tweemaal ter week, ik geef
tienden van all*«, wat ik hezit.
"t Kn d# lidl^naar, van%erre-\'ainde,
wi\'ii*; ook zelfs i!e oogen niet ojdieffen
naar den hemid, maar sloeg op zyne
borst, zeggende : O God! wees mij zon-
(ia-ir genadig !
14  Ik zeg ulieden : dpzegingafgeee-ft*
vaardigd in zün huis, tmrr da-i die :
•i want een leder, die zich zalven ve*-
hoogt, zal v*rnederd worden, en die zich
zelven vernedert, zal verhoogd wprden.
15  « Kn zii hragten ook de kinderkena
tot hem, opdat hij die zou aanraken ; en
de discipelen, dat ziende, bestraften de-
zelve.
lli Maar Jezus riep dezelve kindrrkraë
tot lick,en zeide i Ijflat de kinderkens tot
mij komen, en verhindert hen niet : ƒ
want derzolken is bet koningrijk Gnda.
17 Voorwaar zeg ik u : Zoo wie liet ko-
ningtiik Gods niet/al ontvangen als een
kindeken, die zal geenszins in betzelve
komen.
IS .f Kn een zeker overste vraagde hem.
zeggende : Goede Meester* » at doende lal
ik het eeuwige leven beërven ?
19 En Jezus zei.le tot h»ui: Wat noemt
gij mij goed ? niemand is goed, dan een,
naiufliik God.
2(1 Gij weet de geboden : « Gij zult geen
overspel doen; gij zult uietdooden; gij
zult niet * telen; gij zult geene valsche ge*
tnigenis geven ; > ter uwen vaderen uwe
moeder.
21   En hij zeide : Al de»e dingen heb ik
onderhouden van name jongheid aan.
22  IK\'ch Jezus, dit hoorende. zeide tot
hem t Nog een ding ontbreekt u ; * ver-
koop alles, wat gij hebt. en deel het on-
der de armen, en gij zult eenen schat
hebben in den hemel, en kom herwaarts,
volg mij.
23   Maar als hü dit hoorde, werd hij
geheel droevig : want bü was zeer rijk.
24  Jezus nu ziende, dat hii geheel droe-
vig geworden was, zeide: \' Hoe be/waar-
lijk zullen degenen, die goed hebben, in
het koningrijk Gods ingaan I
25  Want het isligter.dat eenkemel ga
door het oog van eene naald, dan dat etn
rijke in het koningrijk Gods inga.
2i> En t\\ie dit hoorden, zeiden: Wie kan
dan zalig worden?
27 En hü zeide . « De dmgen,dieon-
Mark. 831.
931.
1UM.
Luk. 9 22.
18.31.
gtn van Noaeb, a.l/00 tal het ook zijn in
de dagen van den Zoon des ïnetisehen.
27 Zij «ten, /ij drunken, zij i\'S\'Ji\'ii ten
huwelük, zii werden ten huwelijk gege-
ven, tot df n dag. <>;, welken Noach in de
ark ring* en de zondvloed kwam, en ver*
dierf ze allen.
?s i \'.•«•_ lijki ook, _\'• u k hei geschiedde
inded*g-ii van Lot; zii aten, ..ij dro-.ktn,
zii koch\'en, zij verkochten, zii plautien,
zii i \'Ar wden ;
211 * Maar op den dag, op welken I.ot
van Sodom uitging;, regende het vuuren
sulfer vanden hl mel,eu verdierf ze allen.
30  Kven alzoo zal hel zijn in den dag,
op welken de Zoon de»meu-.chcn geopeti-
baard zal worden.
31   In dien/el i-en dag, wi- op het dak
zal zijn. en zijn h-ii<<raad in bot*, die
kome niet af, oiu hetzelve weg te ne*
men ; en wie op d<-n akker /.in /.al, die
keere desgtd\'jks niet naar heigeen ach-
ter is.
32  ( Gedenkt aan de vrouw van Lot.
33  "i Zoo wie ziju leven ».al zoeken te
behouden, die zal het verliezen; en ?.oo
wie hetzelve zal verliezen, die zal liet
in het leven behouden.
34  •> Ik /.eg u i in dien nacht /uilen twee
op een bed zyn ; de een/al aangenomen,
en de ander /.al verlaten worden.
35  Twee vrtiuwKn zullen te zamen ma-
len ; de eene zal aangenomen, en dean*
dere /al verlaten norden.
36  Twee zullen op den akker zijn; de
een zal aangenomen, eu de ander zal
verlaten word>-n.
37   Kn zij antwoordden en zeiden tot
hein : Waar, Heere ? Eu bü setdetot hen :
" Waar het ligcbaam is. aldaar zullen de
arenden vergaderd worden.
HOOFDSTUK IS.
Door de irel\'ikeui* van eene weduwe ril HM
.hui -i\'....iii\'] -. i\' regtrr leert Christin), dat
men in het srebed moet aanhouden, TB, 1.
Door eene andere trrliikenis van ernrn f;iri-
seër en eenen tollenair leert hij, dat God
Jen boetvaardifren mndaar verhoort *angt<
\\ i
it.Ii ". en niet die op hunne eisene -.-r-
regtitrheid «tennen, 9. Beveelt dat uien de
kinderkena tot hem lal laten komen, IS.
Beantwoordt de vra.n* van eenen overtte.
nat doende hij het eeuwige leven iou ver-
krijgen, en wij-t hem op de onderhouding
ilrr geboden, 18. Leert hoe hei waarlijk de
rijken lalig irorden, 21. Belooft hierenhier-
namail* te vergelden dengenen, die alles
om «ynentwil verlaten, *8. Voonegt «ijn
lijden, nerven en op-tnnding, 31. Maait bij
Jerieno eenen blinde tirnde, 32.
EN hij zeide ook eene gelijken ia tot hen,
daartoe *trekkende, « dat men altijd
bidden moet, en niet vertragen ;
2 Zeggende : Kr was een zeker rejrter
in eene stad. die God niet vreesde, en
(reen\' mensch ontzag.
z&
.1 .h KM9.I
Sur. 29 23.
Matt. 23;«J
Luk. Uil.
IPetr. 5 : 5
, Matt.
Mark
19. tS
i i 1.1
ƒ Matt.
ICor.
1 feti
I.- 3
11»: U
U.M)
,StS
3 Matt
Mark
19 ir
10:17
k Ei. -" II.
Deut. 517.
Kom. 139.
k Matt. « 19
19X1.
lTim. 6 19,
-ocr page 696-
mogelijk zijn bij de menschen,zün rao-
grlijk bij God.
2,S n Ku 1\'etrus zeide : Zie. wij hebben
alles verlaten, en rijn n gevolgd.
29  En hij lelde tot hen : Voorwaar ik
zeg ulieden, » dat er njeniand is,die ver-
l.itin heeft buis, i]i\'m;ic!i i•.,.,: Iii-.....1 - i -. \'it\'
vrouw, of kindtren, uut bet koningrijk
God. |
30  p Die niet zal veelvoudig wederont-
vangen in deien tijd, en in de toeko-
niende eeuw hu .rmi.v leven.
31  h En bij nam de twaalven bij zieh,
en zeide \'oi hen : Zin, vuj ga-tnop naar
J11 u(al. m. en het zal all» h rol bragt wor-
8  En Zachéils stond, en zeide tot den I
Heere i Zie, de helft van mijnegoeiieren,
Heere ! geef ik den armen ; en indien Ik
iemftnd iets dOOT bedrog ontvreemd heb,
dat geef ik vierdubbel Weder.
9    Kn Jezus zeide tot hem i Heden is
desen huize zaligheid geechted, nademaal
i>ok " desa een zoon van Abraham is.
lil h Want de Zoon de* menseden ïnge-
komen, om te zoeken.en zalig te maften
dat verloren waa.
11   Kn al* zij dat hoorden, *oe<de hij
dAarbi|, en zeide eenegelijkenis . oiodnt
hij nabij Jeruzalem was. en -»m/iat zii
meenden, dat hel koningriik Gods ter-
stond jou ojtenbaar worlen.
12  \' li.: ande dan i Een zeker welge-
bortn man reisdein een verz/eietfea laad,
om voor zïch zelven een koningrijk te
ontvaic;«n, m Han weder te keeren.
13   En geroepen nebbende zijue tien
di.\'nstknr-ehten. gaf bij hun t:eo ponded,
en zeide tot h-n : Doet hiïndt line, tot.lai
ik kome.
14   Kn zijne burgere haatten hem, en
zonden rvm gezanten na, vg/ende: Wii
willen niet, dat deteoveronskoniug zij.
15  En n» t gmchiedde, toen hij weder-
kwam, ais h.i het koningrijk ontvangen
had. dat hij zudt, «lat die dienst knechten
tot hem tonden geroei»en wo-ilen, dien
bij hel yeld gegevra had; opdat bij weten
mogt, wat een iegelyk met handelen ge-
wonn •!, nat.
16  En de eerste kwant, en zeide: Heer!
uw pond heeft tien ponden daartoe ge-
wonnen.
17   En hij reide tot hem : Wel, gij
goede dienstknecht! dewül gij in het
uiiuste getrouw zijt geweest, zoo heb
inaxt over tien steden.
IS En de tweede kwam en zeide; Heerl
uw pond heeft vijf ponden gewonnen.
I!\' En h^i lelde ook tot dezen: En gij,
wees over vijf steden.
90 Kn een ander kwam, zeggende :
Heer! zie kUr uw pond, hetwelk ik in
eenen zweetdoek weggelegd had :
21    Want ik vteesde u, omdat gij een
straf mensen zijt ; gij ntemi weg, wat gij ,
niet gelegd hebt, en gij maait, wat gu
nier gezaiüd hebt.
22  Maar hij lelde tot ham i \'Uit uwen ,,
mond zal ik u oordealen, gij booiedlenat-
knecht 1 gij wist, tint ikeen straf mensch
ben, nemende weg, wat ik niet gelegd
heb, en maaijende, wat ik niet gezaaid
heb.
23  Waarom hebt gij dan mijn geld niet
in de bank gegeven, en ik. komende, had
hetzelve met woeker mogen eisenen ?
24  En hij zeide tot degenen, die bii hem
stonden : Neemt dat pond van hem weg,
en geeft het dien, die de tien ponden
heeft.
2.r» En ::j ztiden tot hem : Heer! hij
heeft tien ponden.
2ti \' Want ik leg u, dat een\' iegelijk, ,
die heeft, zal gegeven worden; maar van
dengenen, die niet heeft, van dien zal
genomen worden ook wat hij heeft.
27  Doch de;e mijne vijand»n, die niet
hebben gewild, dAt ik over ben koning
xoude zijn, brengt se hier, en siaat ze aier |
VOOr mij dood.
28  En dit gezegd hebbende, reisde htj .
fOOraaW heen,en gingopnaar Jertualeui. ;
29   ƒ Eu het geschiedde, als bij nabij *
llethfagé en Bethéali gekomeu whh.aad
den li. r., genAaind den Olijfberg, dat bij
twee van zijne discipelen uiucnd,
\'M Zergende : Gaat heen in dat vlek,
dat tegenover is . in hetwelk inkomende,
zult gij ren veulen gebonden vintien,
waarop geen mensch ooit heeftgezeten ;
ontbindt hetzelve, en brengt het.
31 En indien iemand u vraagt: Waar-
om ontbindt gij dati ïoo tuit gijalzoo
o Dwt. 31 g
p Joh *2 12
Malt. 10.fi.
15 ït.
1* 11.
il.-vul.::. :f.
M»rk. R 3!
Ki.M.
den aan den Zoon des nnM»fl. \' wat
geschreven is door d- profeten.
32  i Want hij ml den Heiden* noverge*
leverd wurdtn, en htj xal bei pot «or.lin,
en üiii-idf luk gehandeld worden, en be-
spo*en worden.
33  Kn hem gegetstld hebbende, zullen
zü hem dooden ; en ten derden dage zal
hij «\'M i .;.>:.imi.
;*4 1 ti ,\\ -- rstoil i. u ;r,n v.s i deze ,lln-
geu: eu dit woord wan voor hen ver-
borgen, eu - i.i verstondeu niet hetgeen
gezegd werd.
35 \' En het geschiedde, als \',>., nabij
Jcricbo kwam, dat een zeker blinde aan
den tvi-g zat, bedtlendi\'.
\' 3t» En d-ie, hoorrnde de schare voor-
bijgaan, vraagde, wat dat wAre:*
37  En i\\j boodschapten hem, dat Jezus
\' de Nazaréner voorbijging.
38  En hi) riep, ^.t-g^eude : Jezus, gij
! Zone Davids, onttV-rni u mijn* r!
39   Lu die voorbijgingeu, bestraften
hem, opdat hu zwügeu zou ; maar hij
j riep zoo edel t«-meer: Zone Davids,out-
i\'itii: u ruimer \'.
\\
40 Kn .ieius, «ft/staandc, beval, dat
I men den/.elveu tot hem biengenzou; en
als hij nabij hem g-komen was, vraagde
hy hem,
4! Zeggende : Wat wilt gij, dal ik n
doen zal? En hij geide : Heerel dat ik
ziende mag worden.
42 En .lezun lelde lot hem i Word
ziende; nW geloof heeft u behouden.
4.\'! En terstond werd km ziende, en
volgde hem. God verheerlijkende. En al
liet volk, dat ziende, gaf Gode lof.
r Malt.
I.uk.
Joh.
HOOFDSTUK 11).
Zu.-li.-u.
iekt CliritiiiN te alm en ontvangt
Hem in zijn hult, v«. 1. Cs iui-i njne DOtt\'
vaardJfheid en wordt door ChrutHi getroost,
P. Dóór de irelnkenü v«n liei uitdealen «Ier
ponden leert Christus, dat men zijne iraven
tot nin»t moet be»(eden, II. Port zij.irn
int\'•; \' liin\'ir ti Jeriiznlem, rijdende op eenen
ezel, 29. en wordt dnor <le inbare met ire-
\\m\\Wtllllilnu OttlUfM, 37. Weent over
ili »t.vl Jeruzalem en voorzegt hare ver-
wotmitic 41, Drijft de koopen en verkoo-
pen. uit ilrn tempel, 15. I>r i>verprie»Iem
en whrift;releerden toeken hem te dooden, Yi.
EN Jr:i:», ingekomen zUnde,ging door
Jencho.
2  En ziet. er was een tnsn.inet name
geheeten Ractnftta, en deze waa een over-
ste der tollenaren, en nu was rijk ,
3  En tocht Jezus te zien. wie hij was ;
en kon niet van wege de schare, omdat
bij klein van persoon waa.
4    Kn vooruitloopende, kluut bij op
eenen wilden v;)gebooni, opdat hy hem
mogt zien : want hy *ou doordien we^/
voorbijgaan.
ó En als Jezus aan die plaats kwam,
opwaarts ziende, zag hij hem, en zeide
tot hem : Zscbéüs ! haast utn komaf;
want ik moet beden in uw buis blijven.
6  En hij haastte zich en kwam af, en
ontving hun met blijdschap.
7  En allen, die het zagen, murmureer*
den, zeggende : Hij is tot eenen zondigen
man ingegaan, om te herbergen.
M.tt. 13 12.
urn.
Mok, * 15.
Luk. 8:16.
-ocr page 697-
;,
rot hem zeggen : Omdat het de Heere
van noode heeft.
.12 En die uitgezonden waren, heenge-
gaan zijnde, vonden het, gelyk hij hun
gezegd had.
33  En als zij het veulen ontbonden,
zeiden de heeren van hetzelve lot hen:
Waarom ontbindt fti het veulen \'t
34   En zij zeiden : De ileere heeft het
van noode.
X> p En zij bragten het/dve tot Je/u*.
" Eu brtnue klepdcren op het veulen
geworpen hebbende, zetten zij Jezus
daarop.
.V. En als hij rnorfrt-isde, spreidden zii
hunne kleed»ren onder item epden Wqr.
37  En als hij nu g<r.a»kte nnu d**n af-
Sang .les OliifbTie*, begon al de m**i\'ig*e
er discipelen zich t< verblijden, en God
te lov< n met groot e -n :nn,i. van wege al
de krachtige daden, die i(\\ gezien hadden,
38  Zeggende: < Gezegend ia de Koning,
die daar komt in den mam In Hoeren I
* Vrede zij in den hemel, en heerlijkheid
in de hoogste •• u-- .
:•\'.! En sommige éef farizeén uit de
schare zeiden tot hf m i Met-ster ! bt-strat
uwe discipelen.
4H En hij, antwoordende, zeide tot
hi n : Ik zeg ulieden, dat, zoo dele zwy-
gen, \'de «reenen haast roepen zullen.
41   En als hij nahii kwam., in de stad
ZRjt, weende hu ov»r haar,
42  Zeggende: Och of gij ook bekendet,
ook nojf in dezen uwen dag, hetgeen
i tot uwen mdedUmtl Maar nu ia het
; verborgen voor uwe oogeu.
I 43 N :u:; er zulten dagen o«f u komen,
! dat uwe vijanden eene begraving rondom
I u zullen opwerpet.. rn zullen n >nn.iii-
gelen, en u van alle zijden bi-naauwen.
Ik zal u ook een woord vragen, en zeg
mij :
4 De doop van Johannes was die uit
den hemel, of uit de men>chen \'t
8   En zij overleiden onder zich, zeg-
gende; Indien zeggen: Uit den he-
mei; zoo zal hij tergen: Wnarom hebt
gij dan hem niet geloofd \'t
li Eu indien wij zeggen: Uit de meii*
schen ; zoo zaloiis al het vo!k stecnigen :
want zij houdi n voor zeker, dat Joiiannes
eeu profeet was.
7 En zij antwoordden, dat /ij niet
wisten, van waar die mi.
.8 En Jezns zeide tot li* n : Zoo leg ik
u \'.m\'. niet, door wat magt ik deze dln-
g?n doe.
9      i ,i hij begon tot het volk deiegelij.
keui« te zeggen: Ken zeker mensen plunt te
eenen wijngaard, en hij verhuurde dien
aan landlieden,» n trok eenen langen tijd
buiten \'.\' Ihii.U.
1<! En ais het -1«- tijd was, zond hij tot
de landlieden een* n Jienstknrclit, opdat
zij hem van de vrucht dts wijngiards ge-
ven zouden; maar de isndliedtn Morgen
denzeWeri, en zonden Aeaa ledig heen.
11 En wederom zond iui nt:g eeneu
anderen dienstknecht; maar ook dien ge-
slageu en «m.i ii i:ik gehandeld hebbende,
zonden zij Ment ledig heen.
li? En wederom zond hij nog eenen
derde; maar zij vetwondden ook dezen,
en wierden hem uit.
13  En de heer des wijngaards zeide :
Wiit ih1 ik doen? Ik zal mijnen geliefden
zoon zenden ; mogelijk dezen tiende, zul-
len zii kern ontzien.
14   M.....- als de landlieileu hem zagen,
overleiden zij onderelkander,en zeiden :
!•> •• is de erfgenaam; •\' komt, laat ons
hem dooden, opdat de erfenis onze worde.
15  En ais zij hem buiten den wijngnard
uitgeworpen hadden, doodden zii «ent.
Wat zal dan de heer des wijngaaida hun
doen \'t
1\'i IIi) znl komen en deze landlieden
verderven, »n zal den wiing.iard aan
anderen geven. En als zij dat hoorden,
zeideji iij : Dat zij verte!
17  Maar hu zu* hen aan, en zeide: Wat
is dan dit, hetwelk • geschreven stiiat: De
steen, dien de bouwiioden verworpen
hebben, deze is tot eeu hoofd des hoeks
geworden ?
18  /Een iegelijk, die op dien steen valt,
zal verpletterd worden, 9ca op wien hij
valt, dien zal hij vermorzelen.
19  En de overpripster* en de schrift-
geleerden zochten te dïerzelver ure de
handen aan hem te xlAan , maar zij vrees-
den het volk: want zij verstonden, dat hij
deze gelijkenis tegen hen gesproken had.
-" \'• En zij namen hem wnar, en zonden
verspieders uit, die zich zeKen veinsden
regtvaardig te zijn; opdat zii hem iu zijne
rede vangen mogten.om hem aan de Ik . r-
schappij en de inagt des stadhouders over
te leveren.
21   En zij vraagden hem, zeggende :
Meestert wij weten, datgij regt epreekt
en leert, en den persoon niet aanueeiüt,
maar den weg Gons leert in der waarheid.
22  Is het ons geoorloofd den keizer
schatting te geven, of niet \'t
23  En nii, hnune arglistigheid bemer-
kend», seide tot hen: Wat verzoekt gij
uiij \'!
24  Toont inij e^nen penning; wiens
beeld en opschrift heeft hij? En ztj,
antwoordende, zeiden : Des keizers.
25  En hij zeide tot ben : • Geeft dan
den keizer dat des keizers is, en Gode
dat Gods i*.
26  En zij konden hem in zijn woord
niet vatten voor het volk; en zicb ver-
wonderende over zijn antwoord, zwegen
.\'ij stil.
it Joh. 1* 14,
;. 2 Kon. 9.13.
k P-. 80 9.
Je*. 5 1.
Jet. S-M.
12 10.
Matt.ll ».i
Havk. 1*1.1
( Hal». 2 11.
iIKon. 9 7.H.
Mleha 3 M.
Malt .211,2.
Huk. 13 a.
Luk. 216.
44  i» En zullen u tot den grond neder*
werpen, en uwe kind»ren in u ; en rij zul*
len in u den eenen • Ieen op <ien anderen
steen niet laten: daarom dm gij den
. aes.
S7 1.
11 13.
tijd uwer bezoeking niet bekend hebt.
45  En gegaan zijnde iu den tempel,
begon hij uit te drijven degenen, die
daarin verkochten en kochten,
4C Z-ggende lot hen: » Er is geschre-
~jm\\ ven: Mijn huis is een huis des gebeds;
i maar gij hebt dat tot een\' kuil der
i ; moordenaren gemaakt.
" 47 En hi) leerde dagelijks in den tem-
g I pel; »cn de ovtTpneitters, en de schrift-
,t\'! geleerden, en de oversten dei volks
\',.\\ zochten hem te dooilen.
48 En ztj vonden niet, wat zij doen
zouden; want si bet volk hing hem
aan, e;i hoorde hcr.t.
HOOFDSTUK 20.
Chri-tu» voii de onrprisstni et: fnrixfën i*c-
vraagd zijnde, ilour welke mntrt hij il r/e din-
l*rn ilenl. antwoordt met eene weden-ram;,
van naar ile doop van Juhannea mi, va. I.
Dreiiït hen met Coda
mra.II en ilour de ire-
lijkenix van eenen wijngaard a.m de landlic-
den verhuurd, die de dieuntkneehteu van
h unnen heer miahandelden en iij uen zuun
doodden, tl.
IWniwu.ii.lt de vraat\', of het
geoorloofd M den keiier M-hattjnic te ge- \'
ven, Sn. Bewijst uit de »et van Mozea de
op«tandintr der dooilen tei\'en de vooratel-
linjr der aaddueeen van NNI broeden, die
eene jeÜV.e vrouw f-eh«il hadden, 27. Vraairt
hoe Chriatua een zoon van David ia. daar
David hem zijnen lieere uormt, il. Waar-
achuivt het volk voor de eenrieriffheid rn
geveinadheid der »ch r i ft ;-e leerden, *5.
i.-.
Mal
JS !fi.
. 21 13.
ITnri, 12 10.
Hand. 1 11.
Bom. 9.M.
i Patr.aH.7.
Matt.SI.2T
Mark. 11.27.
Hand. * :.
EN • het geschiedde in een* van die
dagen, als bij in den tempel het volk
leerde, en het evaugilie verkondigde,
dat deoverpriesters, en schrift|releeril«n,
met de ouderlingen daarover kwamen.
2  En spraken tot hem, zeiotende : \'/„ <
ons, door wat magt .*n deze dinfeen doet,
of wie hij is, die u deze maft heeft ge-
Keven ?
3  En bii, antwoordende, zeide tot hen :
-ocr page 698-
J.0
II
33.
b 2C
.,.
8.13
e Ma
Mn
.k\'
24:1.
13:1.
| 27 * En tot hun kvampn sommige
der «adducccn, welke u - ?nspn k< :,,;.•
zeggen* dat er geene opstauding is, en
Traafden hem,
SS Zeggende: Meester! \' Moxei heeft
ons geschreven : zoo iemands broeder
sterft, dit eene vrouw heeft,en hij sterft
zonder kinderen, dat zijn broeder de
vrouw nemen zal, en zijnen broeder
zaad verwikken.
\'2lJ Kr waren nu Keven broeders; en
de eerste n«ui eene vrouw, en hij stierf
zonder kinderen.
S(i Kn de tweede nam die vrouw, en
ook dr ze stierf zonder kinderen.
31   Kn de derde nam dezelve trouw; en
desgelijks ook de zeven, en hebben geene
kinderen Daarlaten, en z>in gestorven.
32  Eu ten laatste na allen stierf ook
de vrouw.
3t( In de -- : n :: ig dan, wien* vrouw
van deze zat zij zijn? want die zeven
hebban dezelve tot eene vrouw gehad,
34 En Jezus, antwoordende, zeide tot
heu: De kinderen ilezer eeuw trouwen.
I en worden ten huwelijk uitgegeven;
I 3ö ?.lnar die waardig zullen geacht sijn
| die eeuw te verwerven en deupManding
1 uit de dood en, zullen noch trouwen,noch
ten huwelijk uitgegeven worden;
3(> Want zij kunnen niet meer sterven,
j want zij zrjn »< den engelen gelijk; en
. zij zijn kinderen Gods, dewijl zij kin-
; deren der opstanding zijn.
1 37 En dat de Jooden opgewekt zullen
"orden, heeft ook Mozes aangewezen bij
oen dooi oenboscb, als hij «den Heere
noemt den God Abraham», en den God
lzak.4. en dn God Jakobs.
\'AA Gnd nu i« niet een God der dooden,
maar der levenden: want zij leven Hem
allen.
3\'J En sommige der schriftgeleerden,
antwoürdende, zeiden : Meester ! gij hebt
wel gelegd.
4i> En zij durfden hem niet meer iets
vragen.
41  " En hü zeide tot heu : Hoe zeggen
zij, dat de Christus Davids zoon ia?
42  En David zelf zegt in het boek der
psalmen : j- L!e Heere heeft gezegd tot
mijnen Heere: Zit aan myneregter/rö/:<i;
43  Totdat Ik uwe vijanden zal gezet
hebben tot eene voetbak uwer voeten.
44  David dan noemt hem zijne* Heere;
en hoe i» hij ziïn zoon?
45  En daar al Liet volk het hoorde, zeide
hij tot zijne discipelen:
4ii \'; Wacht u van de schriftgeleerden,
die daar willen wandelen in langeklee-
dereu, en beminuen de groetingen op
de markten, en de voorgestoelten in de
synagogen, en de vuoraanzittingen in
de maaltijden,
47 r Die der weduwen huizen opeten,
en onder eenen schijn ïange gebeden
doen, deze zullen zwaarder oordeel
ontvangen.
HOOFDSTUK 21.
Cariitua i"\'j»L \'\'e ïleirte "ave. rener arme
weduwe, vi, 1. Voorzeït de verwoesting de»
tempel» en .Ier Stad Jeruzalem, 5: verhaalt
de trekenen, <lie haar lullen voorgaan, 7; en
de verdrukkingen, die den discipelen zouden
overkomen, tegen welke hij hen ri.n.-i met
zijnen bij» tand en benchei min;r, 12. Raadt
hen aan, wanneer de stad zal belegerd wor-
den, tot eene haast ï.v vlujjt, om dat zware
ongeluk te ontgaan, 20. Voorzegt de tmk*-
nen zijner lantute toekomst en vermaant,
door de «elijkeni» van het uitbotten der
hoornen, die teekenen waar te nemen, 25 ;
en sijne toekomst te verwachten met nueh-
terheid, waken en bidden, 3t. Leert het
volk dagelijks iu den tempel, 37.
i*H " opziende, zag hü de rftken hunne
i gaven in de schatkist werpen.
En hij zag ook eene zekere arme
weduwe twee kleine penningen daarin
werpen.
3  En hij zeide : Waarlijk ik zeg u,
dat deze \'>*rme weduwe meer dan allen
heeft óigewurnen.
4  Want die uilen hebben van hunnen
overvloed geworden tot de gaven Gods;
maar deze heeft 7an haar gebrek,») den
heftogt, dien zij had, daarin geworpen.
.". e Kn al* sommigen zeiden van den
tempel, dat hij met tchoone steenen en
begiftigiugen versierd was, zeide hij:
t> Wat deze dingen aangaat* die gij
aanschouwt, «" er zullen dagen komen,
in welke niet ee« steen op den anderen
steen /al gelaten worden, die biet zal
worden afgr-broken.
7 Kn zij vraagden hem, zeggende :
Meester 1 wanneer zullen dan deze dio-
gen zijn? en welk is hel teeken, wan-
neer deze dingen zullen gescbieden?
s \' En hij zeide : Ziet, da», trij niet
verleid wordt : ƒ Want velen zullen er
komen onder mijnen naam, zeggende :
ik ben de (\'hrixlna; en de tijd is nabij
gekomen 1 gaat dan hen niet na.
9 Eu wanneer gij zult Iiooren van
oorlogen en beroerten, zoo wordt niet
verschrikt : want deze dingen moeten
eerst geschieden; maar nog is terstond
het einde niet.
Hl Toen zeide hij tot hen: \'\'Het ee.it
volk zal tegen het andere volk opstaan,
en bet eene koningrijk tegen bet andere
koningrijk.
tl En ir zullen groote aardbevingen
we/er. in verscheidene plaatsen, en hon-
gersnooden, en pestilentien; er zullen
ook schrikkelijke dingen, en groote
teekenen van den hemej geschieden.
i" a Maar voor dit alles, zullen zij
hunne handen aan ulieden slaan, en u
vervolgen, u overleverende iu de syna-
gogen, en » gevangenissen; en gij zult
getrokken wordeu voor * koningen en
stadhouders, om mijns naams wil.
13  En dit zal u overkomen tot eene
getuigenis.
14  \' Neemt dan in uwe harten voor,
van te voren niet te overdenken, hoe
gij u ve-autwoorden zult :
15  "> Want ik zal u mond en wijsheid
geven, welke niet zuilen kunnen tegen-
spreken, noch wederstaan allen, diezicb
tegen u zetten.
Iti " En cij zult overgeleverd worden
ook van ouders, en broeders, en magen,
en vrienden; en zij zullen er sommigen
uit u «dooden.
17 ;> Kn gü zult van allen gehaat
worden o in in ij ns naams wil.
13 7 Doch niet een haar uit uw hoofd
zal verloren gaan.
19 lïezit uwe zielen in uwe lijdzaam-
beid.
80 \'\' Maar wanneer gij zien zult, dat Je-
rüzaleiu van heirlegers omsiugeld wordt,
zoo weet alsdan, dat hare verwoesting
nabij gekomen is.
21   Alsdan die in Judé\'n zijn, dat zij
vlieden naar de bergen, en die in het
midden van dezelve zön, dat lij daaruit
trekken ; en die op de velden zijn, dat
zij in dezelve niet komen.
22  Want deze zijn dagen der wraak,
« opdat alles vervuld worde, dat ge-
leüreren is.
23  Doch wee de bevruchte en de zo-
gende vrouwen in die dagen! want er
zal groote nood zijn in het land, en
toorn over dit volk.
24  En zy zullen vallen door de scherpte
des zwaards, en geiankelijk weggevoerd
wordpn onder alle volken ; en Jerüza-
lem zal van de Heidenen vertreden wor-
den, \' totdat de tijden der Heidenen
vervuld zullen zijn.
25  « En er zullen teekenen zün in de
k Mstt.a b
Mark. 12 1-
Hand. 2?. »
\'™
t .Ier.
29:8
Matt
U i
Kfe*.
S;fi
Col.
•2 \\*
2 The
•.1:1
. Joh
* 1
j Jer.
11:11
SJ 11
k Malt. Il): 17.
11:9.
Mark. !3:9.
Joh. 16:2.
Opcnb.ftlO.
Huid. *:*.
k Hand.25 23
p Pu. lil\' 1
Hand. «:»,
1 Cor. 15.25
Hebr. 1:1»,
10.13,
. F.«. 4:12.
-1.- 54 17.
Man. 11)19.
Hand. 6.10.
- Mam. 23: lt.
Mark. 19:40,
2Tim. 3 : fi.
Tit. 1:11.
IS«n, 14:45.
2Saiu. Utll.
iKon. 1:52.
Matt. 10:30.
Dan, 9:27.
Matt. M:1S,
Mark. 13:14.
llan.9:2fi,37.
Matt. 24:15,
Mark. 1314.
I Roui. 1125.
15:10,
Ez
Joel
1:31.
3:15.
Matt. 21:23,
Mark. 13 21,
<)penl>.6 12,
-ocr page 699-
xon. en maan, en sterren, en op Je narde
ben anti wil beid der volken, nier tv. -;.u |.
moe ligh< id, aln de zee en watrrgolven
Kroot geluid zullen gevi n ,
2H li\'. den menschen hel hart zal be-
zwjjken van vues en verwachting der
dingen, die het aardrijk zullen overko-
1 men : want de kiachten der hemelen
zullen btWOgtl woiden.
i 27 • En alsdan zullen zij den Znon des
menseben zien komen in f ene wolk, met
. grootp kracht en h\'-erlijkln id.
! 2* Als nu deze dingen beginnen te |re•
echieden, zoo /iet omhoog en heft uwe
hoofden opwaarts, <• omdat uwe verloi"
; aing naby la.
Cy * En hii zeide tot hen eene g»-
lijkenia • 7Avi den vijgeoouni, en a! de
boomen.
i 3» Wanneer zij nu uitspruit* n, en gii
1 dat rirt, zoo weet gij uit u /eken, dit
de zomer nu u ibi is.
3: Alzuo ook ui), wanneer irü deïe
. dingen /uit zien geschieden, zr,o weet,
dat bet koningrijk God* nabii i».
32  Voorwuar ik zeg u, dat dit geslacht
geenszins zal voorbijgaan, totdat alles
tal geschied run,
33  9 De hemel en -le «arde zullen
voorbijgaan, maar mijne woorden tul-
lpn geenszins voorbiigaan.
l 34 > En wacht u lelven, dat uwe bar-
teu niet te eenigtr tijd bezwaard wor-
den me» brasserij en dronkenschap, en
zorgvuldighed*n dezes levens, en dat u
die dag r.iet onvoorzien* wrermomt.
35 •• Want irelük een strik ^nf hij ko-
men overal degenen, die op d»n ganseden
aardbodem gezeten lijn.
\'.\'<< \'\'Waakt i!.id te nllertiid, biddende,
dat gij moogt waardig gracht worden te
! ontvlieden h1 d«*x<- dingen, die gescbic-
| den \'hI.m. en te «taan voor den Zoon
I des aienschen.
\' 37 < Dr* daags nu was \\i\\] leerend* in
i den tempel; m^ar des nachts ging hij
uit, en vernachtte op den berg, genaamd
den Oli}tbtrff,
I 3S En al h-t volk kwam des morgens
| vroeg tot hem in den tempel, om hem
te hooren.
HOOFDSTUK 22.
De o ver priester» en *rhri ft geleerden houden
raad, h\'>r zij Christus zullen dooden. n. t.
Juda* komt inc-T hf-n 8WWIB. tini hrtn over
te leveren, S, ChrtstJU laat het pa-eha be-
rriilrn, 7 . <n ee* hetïelve met zijne twaalT
apoMelen, 14. Stelt diiarnn zijn avondmaal
in, 19. Voorstgt de verradenj vnn Judas, 21.
Vermaant zijne dineipelen, zieh te narhten
voor eergierigheid en wereldseks hrerwhap-
pij, 21; belovende hun ile reine en.ehap a;in
«ijn koningrijk, 28. Waarxehunt tie RBOSte*
1. n en v o\'i ma mei ijk Pet run teffen de ver-
zorking de» Satan*, 31 ; en voorlegt hem
zijnen val, 31: al* ook den «interen aantelen
zijne en hunne ,-ian-tannde /naiiclieden, 35.
Bidt uji den Olijfberg en mini: in zi.ne
• r....." i bennauwdheid door eenen engel ge-
Merkt. 39. Vermaant zijne di-i-i pelen, die
sliepen, tot waken en bidden, ft. Wordt
door Judas met eenen kn» verraden en van
de .loden gevangen, *7. Heelt het afgrhou-
iii ii oor vnn eenen dienolknrrhf, IKI. Wordt
in het hui* gebrast \\an den hooi^epriester,
waar Petrus hem drirtuaal verlo<nh«nt, 5*.
Chri*tu« ziet hem aan, en Petrm beweent
lijnen val. SI. ChriMSM nordl minhandelit,
en voor den Jood>ehen raad : -»-i < lil zijnde,
bekent hij de Zoon van Gou te zijn, 63.
I}N - het feest der ongehevelde brno-
J \'/\'•.,. genaamd pascha, was nabij.
>> En de overpriesters en schriftge-
leerden zochten, hoc zij btm ombrcn-
gen zouden : want zij vr -.--fen het volk.
3  • En de S.iru: voer in Juda^, die
toegepaamd was Isktiriot, zijnde uit het
getal der twnalvt-n.
4  £n i\'iï ging heen en sprak met de
overpriesters en de hoofdmannen, hoe
hii hem hun sou overleveren.
5 En zij waren verblijd, en zijn het
eens gcwonlcn, dat zij hem geld geven
zouden.
b" En hii bclooi\'de het, en zocht gele-
genheid, om hem hun over te leveren»
zonder opro*-r.
7  \'f En de dag der ongehevelde broode*
kwam, op denwelkea het pascha moest
gesïngt worden.
8  bn hij zond Petrus en Johanuesuit,
zeggende : Ge.at heen, en bereidt ohm het I
paacha, opdat, wij het eteu mogen.
\'.» En zii zeiden tot hem : Waar wilt
gil, dat wij het bereiden \'.
Hl bn hij zeide tot hen : Ziet, sis gij
In ue stad zult gexuinen ztin, ïoo zal u
een mensch ontmoeten, dragend» eene
kruik waters; volgt hui. in hel huis,
daar itii ingaat.
11 bn ,-ii zult zpegen tot den oui*vader !
van dat huis : De Meester zegt u: Waar ,
is de eetzaal, daat ik het pascha met\'
mijne discipelen eten ihl?
IS En lui zal ti eeneitroote toegeruste i
opper?.**! wytvo. bereidt het aldaar. I
i3 bn ^ij, h<engaande. vonden het,\'
gelijk hü bun gezegd had, en oereidden j
het pa>cha.
14 r En alsde\'iregekomen wa«,zat hij *
aan, en de twaalf apoati ien m-t hem.
l.ï En hij 1\'j.let.ot hen : Ik hebgroote*
lijks b-geerd, dit pascha met n te eten, !
eer dat ik Htde •
lb Went ik z*g u. dat ik nirt meer ;
<\'••:;:• v, t, etea zal. tollat bet vervuld zal
ïijn in het konincri\'k God*.
17 bn als hij eenen drinkbekerg>nomen \'
had, en gedanki had, teide hü i Neemt \'
dezen, en deelt Amt ondei\' ulieden.
is Want ik teg u, dat Ik niet drinken •
ra! v»n de vrucht des w(jr.stoks. totdat j
het koningrijk G <•!•; zal grkotuen zijn.
p Dan. 7 10,
Man. lG.ïïr.
SI SD,
2:.:;:.
as fit,
Mark. nas,
lt.63,
" 1:11
.1:1
:lii ,
Openb. 1 7.
2 Petr. 3•!,..
i tlpenh. 3 .*,
16 15.
• b Matt. Z\\ 12,
25 13.
I Mark. IS 33.
! Luk. 12:1*\'.
I 1 Thcva. 5 C.
\\:> f bn hij nam brwd, en als hij ge-
dankt had. brak \\\\\\\\ bet, en gaf het hun.
\' Matt. «f.*
Mark. 1* 24.
ICor. U.».
- .\'. :..
8 2,
.\'i-iüi\'ii \\\' : Hat is mijn ligchanm, bet-
welk voor u gegeven wordt; doft dat
tot mijne gedachtenis.
20  Desgelijks ook den drinkbeker nn
het avondmaal, zeggende ; Deze drink-
bpker is bet nieuwe testament In mijn
bloed, bet velk voor u vergoten wordt,
21  \'i Doet) ziet, di» hand desgepen, die
tnü "erraatlf, is mei niti aan de tafel.
22  bn de Zoon des inenschen gaat wel
heen. * gelijk benloten i» ; doen wee dien
mensch.door wi Ikcn hij verraden wordt!
23  Kn zij begonnen onder elkander te
vragen, wie van hen bet toch mogt zijn,
die dal doen zou.
24  bn er werd ock\'wistingonder h^n,
wie van hen scheen de meeste te zijn.
25  bn hij tdde tot hen : > De konin-
geti der volken heersenen over hen ; en
die de magt over hen hebben, worden
weldadige herren genaamd.
26  * Doch gij niet nlzoo! f maar de
meeste onder u, die zij gelijk de minstp,
en die voorganger is, als een die dient.
27  Want wie is meerder, die aanzit,
of die dient? Is het niet die aanzit? si
Maar ik hen in* het midden van u, als
een die dient.
28  En gij zijt de-genen, die niet mij
steeds gebleven zijt in mijne verzoekin-
gen.
29  « Kn ik verordineer ti het koning-
rijk, geliikerwüs mijn Vader dat
verordineerd heeft ;
.*Ki Opdat gij eet en drinkt aan miine
tafel in iiiiiii kouingtük, en • zit op troo-
nen, oordeelende de twaalf geslachten
IsraéN.
Il bn dp Heere zeide: situun. Simon !
ziet, p de s. mti heeft nlieden seer be-
geerd. om te zift\'n als de ttrwe ;
32 Maar ik heb voor u gebeden, dat
Malt. 2f. 33.
Msrk.1* .V
.loh. 1381.
I 1 Petr. !
I.i. k. !
,. Matt. SO:28.
Joh. 13: lt.
Vllipp.*:
-ocr page 700-
<;:m
J.O. H.M. UW geloof niet \'i,\'in\'ii ir ; rn pjQi als gÜ
»•* ii* zult bekeerd lijn, zoo v r*t. rk uwr
broeders.
33 Kn hij zeide rot hem : F!.>»rf\' Ik
beo her-i.!, niet u ook in de gevangenis
i en in den dood te ;^n.
Malt 2*81 \' a4 ^\'*** nÜ Zeide: <t Ik zeg B»Pftfw»l
Mark! H ij de haan zal heden niet kr&aijen, eer gij
V? Maar hu verloochende hem, zeg-
gende : Vrouw ! ik ken hem niet.
"\'•i Kn kort daarna een ander, hein
ziende, zeide: Ook gil siit van die. Maar
Petrus zeide : Mrrsch! ik ben niet.
h9 En als het omtrent een uur geleden
was, bevfsiigdcf/nf een ander, zeggende :
In der waarhrid ook deze was met hem,
want hij l" ook een Galilei-r.
fiflMw IVin:s zeide: Menseh ! ik weet
nt*t, wat gü zeef. Kn terstond,als hij nog
sprak, kraaide de haan.
lil Kn de Heere. >.ieh omkeerende.zag
Petrus aan ; er. Petrus werd indachtig
het woord des Heeren. hoe hij heui ge-
zegd had i » Eer de haan zal zekraaid heb-
ben, zult gij müiirtemaal verloochenen.
fiï Kn Petfw*, paiir buiten giande.
weende Utternjk.
<">3 \'l Kn de mannen, die Jezus hielden,
bi "potten bon, *"en sloegen Aéss.
R4 Kn als zij hem overdekt hadden,
sloeiten zij hewi op liet aangezigt, en
vraagden hem, zeggende: Profeteer, wie
het ix, die ti gfnlag.-n heeft?
(>.ï En vele andere dingen gelden zij
tegen hem, laster» nde.
66 ƒ En als hetdaggeworden was,ver-
gaderden de ouderlingen des volks, en
de overpriesters en «chrifrgelec-den, en
bragten hem in hunnen raad.
67  Z« ggende i Ziit g;i de Christus ? zeg
bet ons. Kn hii zeide tot hen : Indien ik
bet ii zeg, gij zult het niet gelooven ;
fiS En indien ik ook vraag, gij zult mij
niet antwoorden, o\' loa!at*-n.
69  \'i Van nu aan zei de Zoon des mea-
schen geiten zijn aan de legter/i/iarfder
kracht Gods.
70  Kn zij zoiden allen: Zijt git dan de
Zoon Gods ? Kr bij zeide rot hen i Gij
zegt, dat ik het ben.
71   Kn zij zeiden: Wat hebben wü nog
getuigenis van noode? want frfi r.elven
hebben het uit zijnen mond gehoord.
HOOFDSTUK Ï3.
Christsn winlt tol PilstiiK gcbmgt, voor hem
bnsrbttldlltd en iloor hem nn«rhul<liL" ver-
klaard, v. 1, Pflatm renrft hein tot flerrt-
des, ili" hem vmraehl rn sredsrsswdt, 7. P>-
latui tracht hem In» tp laten, maar itoorhH
merk nntidringen \'Ier Joden nntflnnt hij
Bar-abbai en geefl Chrlitus over om gekruist
tf wonlen, 13. Sinmn inn Cyi^nedrmairl hein
het kruis na, 2f>. De vronwrn VU jernnlem
hf-u-prnpn hem, wie hij voonrirt <1p pllen-
<1rn, il ie \'.ui rn haren kinderen ronden
overknmrn. 27. Wordt srknii«t tumc-hen
«wre ni\'tordrnsren rn tiidt voor ii|nr vi]in-
«len, 32. Wordt aan hri kruia rrlairtenl en
\'>e»pot, 85. Hrt nyvhritt van hrt knii», S*>.
Ern van ile knaaildi<rnrr« lastert hrm . doch
ilr andrre wordt hrkrrrd rn door Chriulu»
ertrooM, 89. Puintrmi» komt op dr aanle,
het voorbsn!T*rl ilm trmprl* whwarl en
Chriptu* ceefl den rjrmt, H. Pr hoofdman
hrkrnt, dal Chrirlua rrctvaardiff ia, celijk
ook dr M-harrn, 47. Hij wordt door Jorrf
van Arimath^a hrcrnvrn, 50. D» vronwrn
sien, vaal hij gelegd wordt rn knopen «pe-
Joh.
- Mmi.
Mark.
Luk.
l.l sO driemaal zult verloochend hebben, dut
] gij mij kent.
3ö Kn hii zeile tot hen : r Als ik u
1 uitzond, zonder buide), en male. en
|schoenen, hepfr u ook iets ontbroken?
En &n /\'\'i.i» ii : Kfrti.
\' 3\'! )Iii telde dan lot heu : Maar nu,
j wie renen buidel h*eft. die netne hen,,
\' deagrlijk* ook rene male; en die geen
| treft, dlc vprko-jne zijn kleed, ui koope
\' ren z«»nrd.
37 Want ik z<g u, dat noir dit. het-
. welk ««schreven is, iiimij moet volhragt
Jm. m IR. worden, namelijk : • Kn htf i» «iet de
Msik. 15 2-<. misdadigen gerekend. Want ook die
dingen* die van uiij gtêckremttf*,heb-
ben een einde.
»s £n zij lelden: Hwre! zie hier twee
zwaarden, Kn hij zeide tot hen: Het ia
genoeg.
t Matt.2S U,
7S.
Mark. 14 71.
Joh. l8S«t.
IR 27.
>!> Ifi lo.
•h. .%»:6.
.h. 19:3.
ff*. •\'.
Matt. !
Mark. 15:1.
.\' .ii. 13 28.
f Matt. 21 "t
Mark. 11 33
Joh. * i
3ï \' Kn uitgaande, vertrok hij. gelijk
hij gewoon wa?, naarden Olijfberg ; eu
hem volgden e»ok :-.ijnc discipelen.
4» Kn als bij aan <li" plaa:s gekomen
was. telde hii tot hen: Bidt, dat jrij niet
in verzoeking komt.
41 " Kn hu »ctieidJe zich van h» n af,
Mark. 14
omtrent eer.en steenworp; en knielde
neder en bad.
4" Kenende: Vader! of Gij wilde» dezen
Malt. 1«Ï7.
Jt *t.
25 31.
M:64.
Hark,:. •;•:.
Hand. 1:11.
ITheK». 1 10.
Opralt. 1:7
f Joh
drinkbeker van niii wegnemen: doch niet
mijn wil, r maar d« uwt geschiede.
i 43 Kn van h*-in werd ge;ien een engej
uit den hemel, die hem versterkte.
Joh 123" ^ \'\' *\'n *n zwaren strijd zijnde, bad hij
Hfbr 5 7 • te ernstiger. Kn lijn zweet werd gelijk
\' groot* droppelen blo» ds, die op de aarde
. afliepen.
-J.ï fc\'n al» hij van het geh*d \'.^"nmn
i was, kwam hij tot zijne discipelen, en
i vond hen slaper.de van droefheid.
j 4ti Kn hij lelde tot hen : Vat slaapt
! gij 1 itnnt op. en bidt. opdht gij niet in
: verzoeking komt.
Matt stvr 4* \'En nis hij nog sprak, ziet daar pene
Msik\'ll\'vï »Ch*I»j en een van de twaalven,diege-
Joh. " ii< !i!\'naani\'1 wa« Judas, gin* hun voor, en
kwam bij Jezus, om hem te kussen.
i 4S Kn Jezus zeide tot hem i Judas!
verraadt gii den Zoon desmenirhcn met
een\' kus \'t
4\'< Kn die bij hem waren, ziende wat er
geschieden zon, zeiden tot hem: Heere 1
zu\'len w-ij met h*-t ivte<*rd slaan?
Matt. nasi. JMI v En een uit hen sloeg den dienst -
Hsik.lt\'.47. knecht de» hoogeprieater», en hieuw hem
zijn regteroor af.
51    Kn Jerus, antwoordende, zeide :
Kaal hen tot biertoe<jtworilrn ; en raakte
zijn oor aan, en heelde hem.
52 * Kn Jezus zeide tot deoverpricslera,
^•\'"\'.\'\'w\'j,v **n de hoofdmannen d< stem pels.cn ouder-
""\'            linnen, die tegen h»m gekomen waren :
K\'j\' X>J «iffctp.\'aar, ui-t zwaarden ei» stuk-
ken als tegen eenen moordenaar ?
| 53 Als ik dacelüks met n was in den
tempel, zoo hebt jfij de banden tegen mij
niet uitgestoken ; maar dit is uwe ure,
en de mag: der duisternis.
Mats. 2fi 17 \' M " En zli grepen hem, en leidden hrm
Mark. 14:53 teej/, en bragt.n hem in liet bnUdetboO\'
talvi
, om 1
54.
E
N "de KenasJe menigte van hen stond
op, en leidde hem tot Pilatua.
. 27 2.
L 15:1.
18:28.
I 2 Kn i;i begonnen hem te beschuldigen,
zeggend*: Wii hebben bevonden, dat deze
hei volk verkeert, en\'\'verbiedt den Vei-
zer schattingen te geven, •-zeggende.dat
hii ie|f Christus, de Koning is.
1 rf En pilatua vraa«de hem. zeggende :
Zi\\l gij de Koning der Joden? Kn hij ant-
woordde hem en r.eide : Gij zegt het.
4  En Pilatua zeide tot de ovei priesters
«o de scharen : Ik vind gerat schuld
in dezen menach.
5  Kn si) hielden te Bterker aan. zeg-
gende: Hij beroert het volk. leerende door
geheel Judéa. begonnen hebbende van
Gafiléa tot bier toe.
6  Als nu Pilatua van Galil^a hoorde
ktatt,
Marl
1
Joh. 18:18,
gepriexters. Kn Petrus «olgde van verre,
oft \'\' Kn hU zit vuur ontstoken hadden
in het midden van de zaal. en aij te za-
men ne.ter7.aten, zat I\'etnic in het uiid-
den van hen.
5fi En eene zekere dienstmaagd, ziende
hem bij bet vuur zitten, en hare oogen
op hem houdende, zeide i Ook deze was
met hem.
Joh.
-ocr page 701-
J.o.H.:».
r Luk. S: 1
rraagde i\'i\'. of dip mensen een Galileër
WAS?
7 • En verstaande, isf hij uit het ge-
bied van Hcrodes was, zund hij hem heen
tot Heródes, die ook zeif in die dagen
binnen Jeruzalem was.
S /En al» HeródesJezus zag, werd hij
zeer verblijd : want.hu til van over lang
brgeerig geweest hem tezien,omdat hij
Teel van hem hoorde ; en hoopte eenig
teeken te zien, dat van hem gedaan zou
worden.
\'J En bij vraagde hem niet vele woor-
den ; docb hij antwoordde hem niets.
10  En de ovei priesters en «Ie schriftice-
leerden stonden, en befchuldigden hem
heftieliik.
11   En Heródes met /iir-c krijgslieden,
hem veracht en bespot hebbende, deed
hem een blinkend Kleed aan, en zond
hem weder lot 1\'ilams.
12  9 En op denzelfden dag werden l\'!la-
tus en Herodes vrienden niet elkander:
want zü waren te voren in vijandschap
tegen den anderen.
[3 \'<En als Pilatusde overpriesters,en
de ove\'stm, en hpt volk bijeengeroepen
had, zeide hij tot hen :
14  Gij hebt dezen mensen tot mij ge-
brasrt,\'als eenen, «ie het volk afkeerig
maakt; *n ziet, ik heb hem in uwe tegen -
woordigbeid ondervraagd, en heb in de-
zen mensch geene schuMgevonden. van
hetgeen daar gil hun mede beschuldigt;
15  Ja ook Heródes niet: waut ik heb
ulieden tot hem gezonden, en ziet, er is
van hem niets gedaan, dat de* doods
waardig la.
Hi Zoo . \'! ik hem dan kastijden en
loslaten.
17 \' En hf) moeit hun op het feest eenen
loslaten.
IS iloch al de menigte riep gelijkelijk,
zeggende: * Weg met dez*n ! enlaat ons
Bar-abba* los.
iy Dewelke was om zeker oproer.dat
in de stad geschied \\* as, en om eenen
doodslag, in de gevangenis geworpen.
2i> 1\'ilatu* dan riep hun wederom toe,
willende Jezus loslaten.
21  Maarzij riepen daartegen,zeggende:
Kruid hem, kruis heral
22  En hij zeide ten derde maal tot
hen : Wat heeft dexcdan kwaads gedaan?
ik heh geene schuld des doodB in hem
gevonden. Zoo zal ik hem dan kastijden
en lo*laten.
23  Maar zij hielden aan met groot
geroep, eisehende, dat hy zou gekruist
worden; en hun en der overpriesteren
geroep werd geweldiger.
24  l En Pilatus oordeelde, dat hun eisch
geschieden zon.
25  En hil liet hun los dengene, die om
oproer en doodslag in de gevangenisge*
worpen was, welken z\\\\ geeischt hadden ;
maar Jezus gaf hij over tot hunnen ,
wil.
2(1 "\' En als zij hem wegleidden, namen
zy eenen Simon van Cyrénê, komende van
den ii\'r.kM\'. en leiden heui het kruis op,
dat hij het achter. Jezus droeg.
27  En eene groote menigte van volk
en van vrouwen volgde hem, welke ook
weenden en hem beklaagden.
28  En Jez.is, zich tot naar keerende,
zeide: Gij dochters van Jeruzalem! weent
niet over mij, maar weent over uzelven,
en over uwe kinderen.
2\'J Want ziet, er komen dagen* in welke
men zeggen zal : Zalig ;i/« deonvruclit-
haron, en de buiken, die niet gebaard
hebben, en de borsten, die niet gezoogd
hebben.
30  Alsdan zullen zij beginnen te zeggen
tot de bergen : " Valt op ons; en tot de
heuvelen i lledekt ons.
31  «Want indien zij dit doen aan het
groene hout, wat zal aan het dorre ge- I
achieden?
32  p En er werden ook twee anderen, \'
zijnde kwaaddoeners, geleid, om met hem "
gedood te worden.
33  <i En toen zij kwamen op de plaats, /
geuaama HoofdscheêlfWfmfx. kruisigden
i.i.\' hem aldaar, en de kwaaddoeners, den i
eenen ter regter-, en den anderen terlin- i
ken&tf*.
34  En Jezus zeide : r Vader! vergeef !r
het bun. want zij weten niet, wat zij I
doen. «Eu \\erdeelende zijne kleederen,
wierprn zij bet lot.
35  E» het volk stond en zag het aan.
En ook \' de oversten met ben beschimp,
ten hfm. zegrt-nde : Anderen beeft hü
verlost, dat hii nu zich zei ven verlosse,
zoo hij is de Christus, de uitverkorene
\'feil
\' ϣ.S;2:
Gods.
3*3 En ook de krijgsknechten tot hem
komende, bespotten hem, en bragten hem
edik .
37 En zeiden : Indien gij de Koning der
Joden zijt, zoo verlos u zeïven.
3S i\' En er was ook een opschrift boven
hem geschreven, met grieksche, en ro-
meinsche, en hehrpeuwsche letters i
DEZE IS DE KONING DEU JOUEN.
39  En een van de kwaaddoeners, die
gehangen waren, lasterde hem.zeggende:
Indien gij de Christus zijt verlos u zel-
vt-n en ons.
40  Maar de andere, antwoordende, be-
strafle hem, zeggende : Vreest gij ook
God niet, daar gij in hetzelfde oordeel
zyt ?
41   En wij toch rcgtvaardiglijk ; want
wü ontvangen atruj\\ waardig hetgeen wij
gedaan hebben; maar de/e heeft nietl
onbehoorlijks gedaan.
42  En lm zeide tot Jezus : Heere I ge-
denk nnjner.alngrj in uw koningrijk zult
gekomen zijn.
43  En Jezus zeide tot hem : Voorwaar
zeg ik u : heden zult ,-n met mij in net
paradijs /.ün.
44   »En het was omtrent de zesde ure,
en er werd duisternis over de geheele
aarde, tot de negende ure toe.
45  En de zon werd verduisterd, «<• en
her voorhangsel des tempels scheurde
midden Hoor.
46   En Jezus, roepende met groote
stemme, zeide : .\' Vader ! in uwe handen
beveel ik mijnen geest. En als hij dat
gezegd had, gaf hij den geest.
47  yAls nu de hoofdman over honderd
zag, wat er geschied was. verheerlijkte
hij God, en leid* i Waarlijk deze mensch
was regtvaardiir.
4S En al de scharen, die zamengeko-
men waren, om dit te aanschouwen,
ziende de dingen, die geschied waren,
kserden wederom, slaande op hunne
borsten.
4Ü En al zijne bekenden stonden van
verre, ook de vrouwen, die hem te za-
men gevolgd waren van Galiléa, en sa-
gen dit aan.
50  <En ziet, een man, met name Jozef,
lijnde een raadsheer, een goed en regt-
vaardig man,
51   (Deze bad niet mede bewilligd in
hunnen raad en handel) van Arimat\'iéa,
eene stad der Joden, en die ook zelf het
koningrijk Gods verwachtte;
52  Deze ging tot Pilatus, en begeerde
het ligchaam van Jezus.
53  En als hii hetzelve afgenomen had,
woud hij dat in een lijn lijnwaad, "en
leide bet in een graf, in eene rots gehou-
wen, wanün nog nooit iemand gelegd
was.
54  En het was de dag der voorberei*
ding. en de sabbat kwam anu.
55  En ook de vrouwen, \'\'die met hem
gekomen waren uit Galiléa, volgden na.!
"™j
19:4.
i Matt. 17:13.
Mark. ISA
Joh. 1839.
P*.       31:6.
Matt. 87:50.
Mark. IS 57.
Joh. »;«0.l
i Matt. 2r.an,
Mark. 15 15
J*oh. 19.16
BB
iJn. 2.19.
Hot.. 10:8,
Opmb. 6:16,
b Luk. 8 : 1.
-ocr page 702-
tn aanschouwden het graf, en hoe zijn
ÜgCbanUt ;..:,! Werd.
JMi En wedergekeerd zijnde, bereidden
/il specerijen en zalven . tn op den sabbat
rustten zij naar bet gebod.
HOOPDSTCK 84.
i De vrouwen -rasn "Mr het i.-raf rn vinden dat
; leditr, vu. 1. Twee t-tiifrlen verkondigen haar
dr opotandin:; van Chri.iLt», \\. hetwelk zij
den BWMtolan en ntidfrrn discipelen tfaan
hooilxliapi>rti, die het niet geloovMi ; \'J.
Petnm lüOp) naar hei graf, 12. Cnn-tim
openbaart Heb aan twee lUscipBlen, traande
naar Bantam, en wordt aldaar.......hen
gekend in hei l>reken dr« brood*, 13. Deze
keeren weder naar .If-riizalem e» verhalen
bet den apostelen, 33. Chrtataa verM-hijnt
«elf a-in al «ijtie apostelen, loont hun njne
bandi\'ii en voeten, »n eet in hunne trjren-
noordi\'.\'hiid, 30. Opent hun verstand, om
de Schriften lp vermaan, «telt hen lot njne
RStvJg*M ouder alle volken, en belooft bun
ti,ik i! H. (iee-t, H . MyaM hen, neemt van
hen alm heid en vaart op tin hemel, 50.
I^N «op den eerstenri»pder week,zeer
J vroeg in deu m<ji -g n»tund, gingen zy
naar hel graf, dragende de auect rijen,
die zij bereid hadden, tn sommigen met
baar.
2 hn zij vonden den steen afgewenteld
van lm „nu.
:t tn mgigaun zijnde, vonden zij bet
ligciiaiui van den lleere Jezus nit i.
4  Lu bet geacLiedde, als zij daaiover
twijtelmoedu waren, ziet, twee mannen
•tonden bij baar in blinkende klrederen.
5  tn ala zij zeer oevretsd werden,en
het i,MNji\'iui luti.r de aarde neigden,
zeiden zij lot baar : Wat zuekt gij den
levende bij de douden »
tiliij ti bier utot,naar hij is opgestaan.
i\' Genenk!, boe üijum Q gesproken heelt,
ala \'i,< nog in Gaiiléa was,
7 leggende : De Zuon des menseden
moet overgeleverd worden in de banden
der zondige menschen, en gekruisigd
worden, eu ttn derden dage w\'ederop-
staan.
« tn zy werden i indachtig zijner
wout den.
1» <\' tn wedergekeerd zijnde van het
(Taf, boodschappen zi.i nl deze dingen aan
de el%eii, en aan al dt anderen.
Il) En deze warm Maria Mugdalena,
BV Johanuu, tn Maria, de moeder van
Jakobus, tn da andere met baar, die dit
tot de u i-u i. ii zeiden.
11 hu hare woorden schenen voor hen
als udel gtklap, en zo geloofden haar
niet.
IL\' \' Doch Petrus, opstaande, liep lot
bet graf, ra nederbukkende, £ag hij de
linnen doeken, liggende alleen, en ging
weg, iteh verwonderende bij zich zelven
van hetgeen feaehled was.
13 ƒ hu ziel, twee van ben gingen op
denxelfden dag naar een vlek, dat zestig
itadit\'n van Jeruzalem was, welks naam
was Lm ui rum :
14  hn zij spraken zamen onder alken*
der van ai deze dingen, die er gebeurd
waren.
ló hn het geschiedde, let wijl *Ü Hl
meuspraken, en elkander ondervraagden,
? dal Jezus zelf hu\' hen kwamen met ben
tfn**, ,
Ib hn hunne oogen werden gebonden,
dat zij hem niet kenden.
17  hn hij zeide tol hen: Walredenen
zint dit, die -i|. wandel inde, onder eik-
ander verhandelt ? en waarom ziet gu
droevig ?
18  te de een, wiens naam was Klê*o-
pas, antwoordende, zeide tot hem : Zijt
gtl alben een vreemdeling (e Jeruzalem,
en weit niet de dingen, die deze dagen
daarin geschied zijn ?
1M hn hij zeide tot hen: Welker En zij
zeiden tut bem i De dingen aangaande Je-
zui den ISazaréner, <• welke een profeet
was, krachtig in werken en woorden,
voor God en al het volk.
20  En hoe onze overpriesters en over-
sten denzelven overgeleverd hebben tot
bet oordeel desdoods,en hem gekruisigd
hebbes.
21  hn wij hoont en, dat hij was degene,
\'die Israël verlossen zou. Doch ook, be-
nevens dit alles, is het beden de tierde
dag, van dat de/e dingen geschied zün.
22  * Maar ook sommige vrouwen uit
ons hebben ons ontsteld, die vroeg in den
morgenstond aan bei grafgeweest zjin;
23  hn zijn ligchaaui niet vindende,
kwamen tij en zeiden,dat zii ook een ge-
zigt van engelen gezien hadden, die zeg*
gen. dat hij leeft.
24  Eu sommigen dergenen, die met ons
zijn, giugeu hten tot het grat.en brvon-
den hei al/no, gelijk ook de vrouwen ge-
zegtl hadti.n; maar hem zagen zij niet.
2.i tn hij zeide tot hen : (J unverstandi-
gen en tranen van hart om te geloo-
vi n al hetgeen de profeten gesproken
hebben!
.\'" \' Moest de Cb.\'intus nietdeze dingen
lijden, eu •\'/:.<• in zijne heerlijkheid in-
gaan ?
27 -\' Kn beironnen hebbende van Mozes
en •\' van al ne nrofeteu. leide hij bun
uit. in al de Schriften,hetgeen van bem
yexr/k,erm w»s.
:\'• hn zij kwamen nabij het vlek,daar
zij naar toegingi^i; en bij hield zicbals
of h>j verder gaan zou.
2ll « hn "dj dwoni-t n bem, zeggende :
fUlijit met ons, want het isbiiden-ivond,
en de dag is gedaald. Ln hij gingin,om
met hen te blijven.
:it) to het geschudde, ah hü met hen
aanzat, uain bil het brood, en zegende
hel, en als bij bet gebroken bad, gaf hij
het bun.
.\'(1 tn hunne oogen werden geopend,
en zii kenden hen ; en bij kwam weg uit
bun gezigt.
32 tn zij zeiden lot elkander: Was ons
hart niet br%ndtnde in ons, als bij tot
ons sprak op den weg, en als hu ons
de Schriften opende?
SS tn zü, opstaande ter zelver ure,
keerden wtder naar Jeruzalem,en von-
üeu de elven zamenvergad.-rd, en die met
hen waren;
A4 Welke seldra i DeHeere is waarlijk
opgestaau, q en is van Simon gezien.
\'i.i tn zij vertelden hetgeen op den weg
getc/iied was. en hoe hy\' hun bekeml was
geworden in het breken des broods.
3rï \' Enalszu van dexi-dingen spraken,
stond JeSU zt-ll\' tn het midden van hen,
en zeide tot hen : Vrede zij ulieden 1
37 hn zij verschrikt en zeer bevreesd
geworden .umie, meenden, dat zy een en
geest zagen.
3S En bij zeide tot hen : Wat zijt gU
ontroerd? en waarom klimmen zulke
overleggingen in uwe harten?
89 Ziet mijne handen en mijne voeten,
want ik beu bet zelf; tnst mij aan, en
ziet : want een geeft heeft geen vleesch
en beenen, gelijk gij ziet, dat ik heb.
40  En als bij dit zeide, tooude hij hun
de banden en de voeten,
41   hn toen zij het van blijdschap nog
niet geloofden, en zich verwonderden,
zeide hij tot hen : • llebt gij hier iets om
te eten ?
42  tn zü gaven hem een stuk van eenen
gebraden visch, en van honigraten.
43  Ln bij nam het, eu at het voor
hunne oogen.
44  En bij zeide tot ben : \' Dit zijn de
woorden, die ik tot u sprak, als ik nog
met u was, namelijk dat bet alles moest
vervuld u-orden, wat van mg geschreven
I. Vatt. 2».8,
Mnrk.l6:10
Joh. 91:18,
< Man. 2« I
Mwk. 11 1
Joh. 3» 1
.>\'-.
n r.
53 ".
Filipp.2 7
llrhr
12 ï
1 Pats
. 1:11.
m Gen.
.1 U
H U
M l
m n
Deut.
18 15.
7:1*.
9:5.
W in.
»:5.
n u
. 31.23.
^r as
•• n
ia 7.30.
IS |
Mali
ir. 21
U XI
-., is
Hark
8 ^1
931
10 KI
Luk.
g ;•:!
18.31
Joh.
2 22
4 Maft
28;S
Mark
ir,. io
!£%
I Matl
l(t:31.
17.22.
30 IS.
Hut
8.31.
9 31.
10 33.
Luk.
022.
IK 31.
-ocr page 703-
JOHANNES l.
.,•..;
I J.o. il.sa. | ii in de wet van Moti s, en de profeten,
         i en psalmen.
J -I.\'i Toen opende liij hun v-rmnrnI, opdat
IÜ de Schriften verstonden ;
t< P». 11:7. 4*> En zeide tot hen : " Al zoo lier f e*
i Baad. 17 3. schreven, en alzoomoestdeChriatus itj-
i den, in van de dooden opstaan tender*
| den dage;
i 47 En in zijnen naam geprrdikt worden
I* EUnd.lSitt, beiteerine, en •vergevingderzonden.on-
: l Joh. 2.12. der alle volken, » beginnende v«n Jerü-
z al ent.
v h-.th1.2 1. 48 En «ij zijt getuigen van deze dingen.
4\'J r En liet, ik zendede belofte mijns
\'t Joh. U-Mj
                                                                    v
IS:»*.1 ;__^___=_^________________:_______!_
V aden op u; H maar hüjtt tri; in e at.id J.o.H.31.
Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan iijn ""
met kracht uit de hoogte.____. , .
óli f En n.i leidde hen buiten tot aan " ""n<l- l *
Bethnniè, en zijne handen opheffende,
i Hand. l:1t
zegende hij hen.
II " En bet geschiedde, ais hij hen ze-
gende, dat hij van hen scheidde, en werd
opgenomen in den hemd.
,12 Ku eu aanbaden hem, en keerden
weder naRr Jeruzalem met groote blyd*
schap.
SS En z\\i waren allen tijd in den tera-
pel, lovende en dankende God. Amen.
\' ll-m.l. 1 IJ
HET HEILIG EVANGELIE
SAAB de bft< hfijrixg van
J O II A N N E S.
HOOFDSTUK 1.
ChriMii" per*oon wordt hrwlurvrn. dat hu
i* : hrt orimi*fr Wnnnl fioilo, warr God,
Schrpprr aïlrr tlincrn, hrt Irvrn m lift licht
der inrn»c-h*-n, voornamrlijk dr^r-irn. dir
in hem L-il.M.\'rn. «n. 1: rn il.it <lit Woord
ji vl*e*<-h Rrwonleti, il. JoaaraM dr Doo-
irer j-rrft vrtuircnin van de waardigheid
*M ïijn\' prr*oon en ambt, 15; alaunrdr van
tijnr eigene roeidng, 2.>. Verklaart mderotn,
dat (\'lni.Ti:- i« het Lam rn do /.non van God,
29: oa dat hij aan hem b ht-krmi mnaakl
iloor hrt nederdalen van drn H, <irr»t op
hem. .w. op ilf/p gatalgewi* volg-a twee
dtwipaleo van Jonannr* Chrlatua, 37: van
[ wrlke de wnf, Aodióai. agnewbrotdorBlow
, ook lot CkiWa* l>rrns-t, H . ili-. hrm den
1 naam "reeft van Pptrum, 13. Chri*tH« roep*
Filippu». 11 ; rn Filippim hrrnfrt Nath.ui.i.-l
, tot t\'hftrtu», 46: dir hrm voor il rn Zoon
I (;nil- rrkrnt rn al* rrn rli-riprl ontvanffpn
I wordt. 49.
IN n den beginne waa het Woord, Mi het
Woord was * bij God, en h»-t Woord
I «as God.
1 2 « Uit was in den beginne bij God.
3  <* Alle diogen z\\jn door ht-tzflvpge*
maakt, en zonder hetzelve ia geen ding
giinaakt, dat gemaakt ia.
4  *• In hetzelve was het levpn, en ƒ
het le»en waa hel licnt der menschfn.
5 ft En het Jicht schijnt in de duisternis,
en de duisternis heeft hetzelve niet be-
grepen.
6  * Er wtis eenmeoscb vhh Godgezon*
den, wiens naam was Johaiiiies.
7  Deze kwam tot eene getuigenis, om
tan het. licht te getuigen, opdat zü allen
door hem gdooven zouden.
8  Hü was het licht niet, maar uw»
gezonden*
opdat hij van het licht getut\'
«in ZOlt.
9  1 Dit was bet waarachtige licht, het-
wplk verlicht een\' iegelijk mensen, ko-
mende in de wereld.
10  Hij was in de wereld,fc en de wereld
! is door\'hem gemaakt; en de wereld heeft
i hem niet gekend.
11   !lii is gekomen tot het zijne, en de
zijnen hebben hem niet aangenomen.
12  1 Maar zoo velen hem aangenomen
hebben, dien beeft hij magt g*geven kin-
deren Gods te worden, namelijk die in
zijnen naam geïooven;
14 Welke niet rit den bloede, noch uit
den wil des vleeschF*, noch uit den wil
dea mans, maar uit God geboren /uu.
14 * En het Woord is vleesch gewor*
den. en heeft onder ona gewoond » • en wij
I hebben zijne heerlijkheid aanaebouwd,
1 eene heerlijkheid alsdea Keniggeborenen
I tan den Vader1, • vol van genade en
! waarheid.
IS " Jobannea getuigt ran heni, en
het ft geroepen, zeggende: Deiewastaet,
van welken ik zeide: Die na mij komt, is
voor mij gfworden, want hij was eer
dan ik.
15 En 7 uit zijne volheid hebben wij
allen on tvange;i. ook genade voor genade.
17 r Want de wet is door Motes ge-
geven, de «entde en de waarheid i> door
Jetup ChrWtM geworden.
iS • Niemand beeft ooit God gezien ; de
eenigifehoren Zoon, \' die in den schoot
des Vader* ia, die beeft /fe»t o«* ver-
klaaid.
19 En dit ia" deeetuigenis van .fohan-
nes, toen de Joden eenige priester» en
Levieten afzonden van .leru-aletn,opdat
zij hi-m «ouden vragen : Wie zijt gij ?
Co En • h*i beleed en loochende het
ni-i; en beleed : Ik ben de Cinriatut
niet.
-i En zij vraagden hem : Wat dan ? zijt
gij Kltasf En hij reide : Ik ben •/ - nut.
Zt)t\' gij de profeet ? En ht; antwoordde:
S\'een.
2C Zij zeiden dan tot hem: Wiezijtgü?
opda* wü antwooid geven mogen denge-
nen, die ons gezonden hebben ; wat zegt
gÜ vnti u zei ven ?
£3 Hij zeide : * Ik ben de stem des roe-
penden in de woestijn : Maakt den weg
de-- Beftenrrctl gelijk Jesaja, de profeet,
gesproken he.-ft.
£4 bn de afgezond enen waren uit de
fa ri zeen ;
25 En zij vraagden hem en spraken tot
hem : Waarom doopt gij dan, zoo gij
de Christus niet zijt, noch Elias, noch
V de profeet ?
°li Johannes antwoordde hun, zeg-
gende : * Ik doop met water, maar hij
staat midden onder ulieden,dien gij niet
kent :
27 Dezelve is bet, die na mij komt,
welke POOT mij geworden is, wien ik niet
waardig ben, dat ik ztjueu schoenriem
zou ontbinden,
58 DtM dingen zijn geschied in Beth-
abara, over de Jordaan, «aar Johaunt-s
was doopende.
29 Des anderen daags zag Johannes Je-
zua tot zich komende, en zeide : •* Zie,
het Lam Gods, dat de zoude der wereld
wegneemt 1
3i( Deze la het, van welken ik gezegd
heb : Na mij komt een man, die voor mij
geworden is, want hii wa< eer dan ik.
31 Kn ik kende hein niet; maar opdat
hij aan Israël zou zeopenbaard worden,
daarom ben ik gekomen, doopende met
het water.
p Matt
Mark
Luk.
Joh. 1
s
, Col.
1:10
r i;*.*U,rni
• Kt.
ilfILt.
Joh.
1 Tim
IJoh
n n
4:12
1 M
6 IS
* 12
I Matt.
nr.
M Joh.
^^ï
Si
.
* Joh. 3 »
Hand. 1325.
ir Prut
18:\'8.
* Je*.
Ma-ï.
Mark
Luk.
I |
1 :S.
3: 4.
« Spr.
IJoh
1 l
h 1 Joh
1:3
c Joh.
17 \'•
d Gen.
P-
Efri.
rol.
Hrlir
l rt
I n
11*
1 :•
«Joh.
IJoh
I M
5:11
f Joh.
i a
9 :S
U M
h Mal.
Mnti.
Matk
Luk.
Joh.
• ; 1
3: 1
1:3,1
s a
7:27
1:33
• Joh.
3:12
12 l\'V
k Hrbr.
1 :f
11:3
1 „Vi.
Oal. \'
2Petr
IJoh
H "
8:13
S.Sfi
;:i
S:l
mtm.
Mmi.
Luk.
7:1*
1:16
1:31
1:7
N Matt.
SPetr
17.2
1:17
* Col.
11\'.)
1:9
Matt. 3:11.
Mark. 1 : 7.
Luk. 3.16.
Hand. I: 5.
11:16.
19:4.
-ocr page 704-
JOHANNES 2. 8.
2  En Jezus vu ook «enood, en ztjna
discipelen, tot de bruiloft.
3   En als er wi*n ontbrak, zei\'le de moe-
d"r van Jezus tot hem i Zij hebben reen4
wijn.
4  Jasna zei ie tm haar : Vrouw\' wat
beb ik met u tr doen f mijne ure is no(t
niet {ekouirn.
5  Zijne moeder reide tot de dienaars:
Zoo wat ii" ulieden zai /./."\' n. doet
dat,
6  En aldaar waren Ita steenen w«ter-
vat-n jfe-teld. " naar de reiniging der
Joden, elk houdende twee of drie metre-
ten.
7 Jezus zeiile tot hen : Vult de waterva*
ten met water. En zjj vulden :e tot boven
tO".
S En hij reide tot hen : Schept nu, en
draagt het tot den hofmeester; en zij
droegen net.
it Als nu de hofmeester bet water, dat
wtin geworden was, geproefd had ten hij
wist niet. van waar rfeK-r.i was, maar de
dienaren, die het water g-*chept hadden,
wisfn het , zoo riep de hofmeester dan
bruidegom,
lf> Fn zeide tot hem i Alle man zet eerst
den meden wijn up. en wanneer men wel
grdrook\'n heeft, alsdan den minderen;
maar gti bebt den goeden wijn tot nu
to*- bewaard.
11  Dit berin se] der teekenen heeft Jezos
gedaan te Kana in GaliT\'-a. en heeft zijne
heerlijkheid geopenbaard ; en z\\juedisci-
ptlen geloofden in hem.
12  Daarna ging hij af naarKapérnaüm,
bil. en ttjne moeder, en zijne brn« ders,en
zijne discipelen , < •< ztj bleven aldaar niet
vele dagen.
\'3 En he; pa*cha dee Joden was nabij,
en Jesaa ging op naar Jeiil\'.alem.
14  • En hy vond in den tempel, die os- (.
aen. en xchnpen, en duiven verkochten,
en de wisselaars, daar zittende.
15   En een* geesel van tountjes ge- \'
maakt hrbber.de. dreef hü ze allen uit
den tempel, ook de schapen en drossen ;
en het geul der wisselaren stortte bij uit, \'
en kenrda de taf.°len om.
It; En hij zeide tot degenen, die de dui- \',
ven verkochten: Neemt deze dingen van -
hier weg ; maakt niet het huis mÜn* Vn- ,
der« tor een h\'iis van koophandel.
17 En SÜne discipelen werden imlach- r
tig, dat er gescbreVes is: e Da ijver van ;
uw h.iis h"";t mü v-rslonden.
IS De Joden antwoordden dan, en zei-
den tot hem :\'l Wat teeken toont gij ons, "
da* gij deze dingen doet.
I!) Jezus antwoordde en zeide tot hen: j
e Breekt decen tempel, en indriedagen
zal ik denxelven oprigten.
Sn De Joden \'.eiden dan : Zea en veertig ,
jaren is nrrr de/en tempel gebouwd, en
gÜ, Z"D gij dien in drie dagen oprigten?
21 Maar hij telde dit ve.n den tempel
ziins ligchaams.
2\'! Daarom, als hij opgestaan was van
de doodm, / warden z;ine discipelen ge-
dachtig. .lat bij dit tot hen gezegd had ;
en zij geloofden de Schrift, en het woord,
dat Jezus gesproken bad.
23  En als bii te Jerüialem was, op het
pascha, in het t\'eest, g. loofden velen in
zijnen naam. ziende zijne teekener., die
hij deed.
24  Maar Jezu* /elf betrouwde hun zich
i••]• \'-\'. niet.omdat hij hen alle kende ;
25EnGindat hij niet van nootle had, dat
iemand getuigen zou vau den inenscb,
\'t want bu zelf wist, wat in denmensch \'J
wa».
HOOFDSTUK 3.
ChriMu» onderwijit Nieod^muü van de nood-
lakeltjkheid en manier der wi derTehoorte, ,
v«. 1 j m- *r.in>.ii!f in deie ïi.ne ..t.-.«. i. i;.l- j
heid, 9. Leert door het voorbeeld m de
32 h Ba Jnhnnnea getuigde, zeggende:
Ik heb den Geest zieu nederdalen uit den
hemel, gelijk et-ne duif, en hi; bleef op
hem.
83 En ik k-nde hem niet; maar die intf
gezonden heeft, omtedoopen met water,
die had mij mffd i 0j> welken eü dm
Geest zult zien nederdalen, en o? hem
blijven. * dêca is het, die niet den Hei-
ligen Geest doopt.
34 En ÏV heb gezien, en heb -.-< ;.; 1
dat deze de Koon van God is.
SS Des anderen daags wederom stond
Johsnties, en twee uit zijne discipelen.
3.» Kn ziende on Jezus, dnnr wsnde-
lende. ieide hij : -\' Ziet. net Lam God» !
37 En die twee diseipelen hoorden hem
Hat siireken, en n\\ voluien Jezus.
S« En JettU zich oiukeerende, en ziende
oen voleen, telde tot hei ;
3\'J Wal rankt git ? En zij zei-\'cn tot
hem : Kabbi! i liet welk is te z»ggen,over-
ge .-e; i Undc, Meest\'Ti waar woont *ü ?
4\'i Hij zeide tot ïien : Komt *n ziet. Zij
kwa:ii*n en sagen, waar hij woond**, en
bleven dien dag h\'.j hem. En het vas om*
t trent da tiende ure.
41   Aajdreon.de broeder van Simon Pe-
i tras, was e* n «an de twee, die h*"t van
j Johann\'s {«boord hadden, an hem ge*
votgd waren.
42  DeU vond eerst zijnen broeder Si-
\' uiiji-. en ïeide tut hem : Wij hebben
1 gevond»n den Messias, hetwelk is. over-
, gezet zijode, de Christus.
I 43 En hij leidde hem tot Jezus. En
! Jezus, beui aanziende, zeide : Gij zijt
Simon, de won v«n Jonas, gii Z4ilfge-
! naamd worden Céfas, hetwelk overgezet
wordt 1\'etrns.
; 44 De* and. ren daags wild*.Tezu9 heen-
i (taan nanr GaÜRi. en vond Füipjms, en
zeide tot hem i Volg mij.
• Matt. 3 Ifi
~~«xk. 1 I»,
ïi. t-M,
Malt.SLIS.
Mark. 11 IS.
Luk. 19 »5.
Joh. IS SI
9 Joh. 21 S
h Gen. S IS
IS: 18
*6:4
49 Hl
Deilt. 18: IS
ISan
Jm.
4* ƒ Fiïippusnu was run lMbsaida, uit
de ste.1 van And reus en Petrua,
4l» Filippu* vond ;\'Nathiinatl,en zeide
tot hem : WH liebb\'*n die.* gevonden.
>• van welken Mozes in de wet geschreven
heeft, en dr profaten, namelijk Jezus,
den zoon van Jozef, van Nazaretb.
47 En N&tbanae) inida tot hem: Kan
uit Küinreth iets goeds ziin ? Filippus
zeide (ot hem i Kom en zie.
\'u 4S Jezus zag Nnthsnnil tot zich komen,
1 s en zeide van henj : Zie. waarlijk een
\'•"• Iaraéliat, in welken (reen bedrog ie.
\'"* 49 Nathünaël zeide tot hem : Van waar
[ n\' kent gij mii? Jezus antwoordde en zeide
fc 2.1 j tot hem : Et u Fülpp-ts riep, daar (rij
i \'i i onder den vijgëboom waart, zag ik u.
5» Nath.inael antwoordde en zeide tot
hem : Rahbi! gij ziit .ie Zone God*, ;rij
zi.it da Koning Israiils.
51  Jezus ant woord de en zeide tot hem :
Omdat ik u gi :• \'g\'1 heb : Ik \'ar u onder
den vtigehnom, zoo gelooft g\\) • jry zult
grootere dingen zien dan deze.
52   En hij zeide tot hem : Voorwaar,
voorwhurz-jfik ulieden: > van nu aan zult
gii den hmnn) sten geopend, endeenge*
len Gods opklimmende, en neder.laletide
op den Zoon den ruenschen.
HOOFDSTUK 2.
Chriatu» op de bruiloft ie Kans verandert
het ««ter in »nn, ra, 1. Iletn-elk het l»e-
\'.\'iii-il i> vnn i.jne «i»nder«rcrk»n, 11. C.nM
ii:i.ii- K.i|-iTti-iui!i. 12. en van daar naar J --
| ruialem op hei |m.,-. 1i|V-i-«- . 11. Drijft ile
: «arhoepan en veawlnfan uit ém trmprt, H.
T»r Joilen br\'_"eer*n een teeken j hij wijnt
I hen op het (>re*en en veiler npj\'.-tru MS
tlrn trinprl iijii» lii.\'rhaaii\'-. 18. Velen, liende
jiijne mométrWSlkuai, ireluovrn in h»m, 23.
Pueh hij imIiiium tii-h aan hen niet, om-
i dat hi; hun hart Lende. 21.
EN op den derdeu dar was ar e«-ne brui-
loft te Kaua in Galilêa; en de moa-
iat van Jesna was aldaar.
M itl
\'.3.S8
IS \'.
Mark
8:11
Luk.
, 1 *•>
Joh.
6:S0
Matt
2BT.I
17:40.
14:88.
IS:».
-ocr page 705-
JOHANNES 4.
metalen ilanir, dat hij mnni vi rhoo -.I wor-
drn, om allen, die in hem cel o« ven, m!j;
Ie maken, 14 . en dat de-renen, die in hem
niet irrlooven, verdoemd worden, 18. Chri»-
lu» en Johannr* doopen op eencn tijd. 22.
Johanne* dWipelen ert-eren lirh, dat Chrii
tu* meer toeloop had dan Johanne*, 25 .
waaruit deze aanleiding neemt om hen te
onderriïtcn van het nndrr-<-heid tu»-ihen
hem en i\'li>.-in-, wiens waardigheid hn
aanwijHt, 27 ; en wat nj van Christus te ver-
wachten hebben, die in hem gelonven, en
haat het licht, en komt tot het licht niet,
opdat zijne werken niet bestraft worden.
21 \'Maar die de waarheid dn*t,komt
tot het licht, opdat zijne werken open-
baar worden, dat zy in God gedaan zijn.
\'-\'-\' Na dezen kwam Jezus en zijne dis* .
cipelen In h»t land van Jndea, en ont- \'
hieid zich *Maar met her,, " en doopte.
23 > Kit Johaanes doopte ook in Enon
bij Saliin. dewijl aldaar vele wateren
wam ; en zij kwamen daar, en werden
gedoopt.
"4 » Want Jobannes was nog niet in
de gevangenis grworpen.
25 Er rees dan eene vrafiff mm eertif/r* ,
uit de discipelen dan Johannea met de
Jol»n over de reiniging.
\'J-I i Kn rij kwamen tot Jobannes, en \\
zeiden tct hem : Rabbi! die met u was
over de .kt\'riaan, welken gü getuigenis
gaafi. zie, die doopt, en zij komen allen I
tot hem.
27  Johannea antwoordde en zeide: Een
tuenach kan geen ding aannemen, zoo
hel hem uit den hemel niet gegeven xij.
28  Gii zei ven zijt mijne getuigen, dat
ik gf-tegd heb : "Ik ben de Christus
niet ; i maar dat IV voor hem been uit-
gez.iuden ben.
29  Die de bruid beeft, is de bn-.idegom,
maar .i-\' vriend des bruidegoms, die staat
en hem hoort, verblijd\' tteh met blijd-
schap om de »tem des hruidegoms. Zoo
ia dan deze mijne blijdschap vervuld
geworden.
30  Hij moet wasten, maar ik minder
worden.
31  <• jlie van boven komt. is boven allen;
die uit de aar-\'e is r««rtp«*e***, die ia
uit de aarde, enspreekt uitdeaarde. Die
uit den hemel komt, it boven allen.
32  \'\' En hetgeen hii ge\'.ien en gehoord
heeft, dat getuig: hQl en zijnej(etuige-
nia neemt niemand aan.
33  Die zijne getuigenis aangenomen
heeft, die hi-eft verzegeld, « dat God
waarachtig is.
34  Want dien Ged ge/onden heeft,die
spreekt tle woorden Gods: want God
geett Arm den Geest \'\' niet met mate.
35  De Vader heeft d.-n Zoon lief, \'en
heeft alle \'Mogen In t|JM hand gegeven.
36/ Die in tien Zooti gelooft, die heeft
het eeuwige leren ; maar die tien Zoon
OOgeboonaatn is, die zal bet leven niet
zien, maar .i-- toorn Goris blijft op hem.
HOOFDSTUK 4.
Christoa maakt er. doopt in .Intli!» meer dU-
fioelen dnn Jnhanneh, v». 1. Vertrekt van
daar door Samarié naar OallUa, en onder-
we-r vermoeid lijnde. ru»t hij bij eene fon-
tein, 3. P»K—rl te drinken na eene *amari-
taanx\'he vrouw, met wip hii f^reekl van
het ware levnide water, 7, Verklaart, dat
hij haar voorgaand leven kende, waaruit lij
beiluit, dat hij een profeet jP, 16. Zij wordt
door hem nndertvrreu omtrent de waie aan-
biddin::. 21) , en dat hij tle Me»sia« i
J.o. 11.31.
t Efet. 5: 8.
m
dit i
n, U.
t Relo
EN er was een men se h uit defarizeen,
wiens naam was " NicoJénius, een
overste \'Ier Joden;
ft Ileze kwam des nachts tot Jezus,
en zeide tot hem : Rabbi! wij veten,
dat sy\\ zijteen leeraar v.,r. God gekomen :
want \'niemand kan deze leekenen doen,
die gü doet, ,f /.oo God met hun niet is.
3  Jezus antwoordde en x»dde tot h»*m :
VoorwAar. voorwwir xeif ik n : tenzij
dat iemand wederom geboren worde, hij
kan het konmgriik God» niet zien.
4  Nicodómus zeide tot hem : Hoe kan
een m*rwh geboren worden, mm oud
zijnde? kan hit ook andermaal in zijner
moeder" buik ingaan, en inboren wor-
den ?
5  Jezus antwoordde: Voorwaar, voor-
waar zeg ik u : \'zoo iemand niet te-
boren wordt nir water en Geest, hij kan
in het koningrijk Gods niet ingaan.
6  / Hetgeen uit liet vleesch geboren
ia, dat ia vleesch; • u hetgeen uit den
Geest geboren ia, dat \\* geënt.
Verwonde» u niet, dat ik u gezegd
heb : Gijlieden moet wederom geboren
worden.
S De wind blaast, waarheen hij wil,
en gij hourt zijn krluid, maar gü weet
niet, v*>ti waar hii komt. en waar hij
heen gaai , alzoo in een iegelijk, die uit
den Geest geboren ia.
9  Nicod\' inu- antwoordde en zeide tot
betn : f Hoe kannen deze dingen ge-
scbieden ?
10  Jezus antwoordde en zeide tot betn :
Zijt gij een leeraar van Iiracl, en weet
gij deze dingen niet ?
U * Voorwaar, voorwaar zeg ik u :
Wij spreken, wat wij weten.fn getuigen.
wat wij geiten hebben; en güHedeu
neemt « onze getuigenis niet aan,
12 Iudten ik ulieden de aardaehe din-
gen gezegd heb, en gü niet gelooft, hoe
zult gij geluoven, indien ik ulieden de
heinelxcbe zou zeggen \'t
11  En * niemand is opgevaren in den
hemel, dan die uit den hemel nederge-
koaien ia, nmmetUk de Zoon des men-
achen, die in den hemel ia.
14  I En gelijk Mo/es de slang in de
woestijn verhoogd beeft, »- alzoo moet
de Zoon des menschen verhoogd wor-
den .
15  Opdat een iegelijk, die in hem ge-
looft, niet verderve, "maar het eeuwige
leven bf-bbe.
Ni «Want alzoo lief beeft God de we-
reld gehad, dat Hij zijnen eniggeboren*
Zoon gegeven heeft, f opdat een iegelijk,
die in hem gelooft, niet verderve, maar
het eeuwige leven nebbe.
17 «f Want God heeft zünen Zoon niet
gezonden inde Wereld, opdat Uü dewe*
reld veroordeelen zou, ïniar opdat de
wereld door hem zou behouden worden.
IS r H|p ïq hem gt looft, wordt niet
veroordeeld, maar die niet gelooft, is
airrede vcrooideeld, dewijl Hij niet bei ft
geloofd in den naam des eeniggeboren\'
Zoons ve.n God.
I\'J En \'dit is hetoordetl.dathetlicht
in de wereld gekonvn is. en de menschen
hebben de duisternis liever gehad dan bet
licht. Want hunne, werken waren hoos.
2» Want een iegelijk, die kwaad doet.
Joh. »;».
fc Joh. 7:».
19.:».
e Joh.9:18,33
J Hand. MM*.
Man. 3 U.
Mark. 1 :7.\'
l.nk. 3 ia.
Jdh. lis.!
*6.3i.\'
Mal. 3 1.
Matt.ll.ln.
Mark. 1 2.
Luk. 1 17.
Tit. 3 : 5.
f Hom. 8 i S.
§
Matt
11:27
2S:1H
Luk.
UI 22.
.i.i,
1 12
17.2
Hebr
2:8
Joh.
3. IS
«r.
Uoh
3.10.
8:28,
12 .49,
14:21,.
kom
de
2fl: het«
ak
nern harer ot.td hiioilM\'haiit, die lot hein
uitkomen, 2S. H\'j verklaart riine di»ri-
(wlen, wat njnr voortiaam«te npij^e in, en
dat nu de re:*te tijd van den geestelijken
oor»t voorhanden is, SI. Velen va» de S*-
maritvien ïelooven door het woord der
vrouw en vooral door dat van l\'hii-: u-. 39.
Hij komt weder in GaliMa te Kana. alwaar
hij den zoon vnn een\' dienaar de* koning»
gences\', 43.
ALS dan de lleere verstond, dat de
farizeen gehoord baridrn. dat Je^ua
" meer discipelen maakte en doopte dan
Jonassen)
2 Hoewel Jezus zelf nift doopte, mae.r
ziine discipelen.\'
I Zoo verliet hii Jnde*a, en ging we-
derom heeu naar Galléa.
4 En hij moest door Samarië gaan.
•ï Hü kwam dan In eine stad van Sa-
» Roui. Bi b
8:31.
1 Joh. *:9
p I.uk. 19 1"
J..h. 3 3*
1 Joh. 5:10,
q Luk. 0-W,
Joh. »3\'V
1» 17
Uoh. 4 II
\' Joh. 5 *4,
6 tii.17.
20S1,
-ocr page 706-
jini.\\sxES4.
marie. genaamd Sichar, nabij b bet "tuk
landt, hetwelk Jakob zijnen zoon Jozef
Kaf.
ii Kn aldaar was de fontein Jakobs.
Jezus dan, vermoeid zijnde «an de reize,
zat alzoo neder nevens de fontein. Het
was omtrent de zesde ure.
7 V.r kvam «ene Trouw uit Sainarie
om water te putten. Jezus zeide tot
haar i Geef mij te drinken.
t Want zuue ili«ci)it|pfi waren he*-n-
g\'g.ian in de Mud, opdat zij zouden
spijze koopen. |
\\i \'/••>,: telde dan de samaritaan»>che
vrouw tot bem: Hoe begeert y0<die een
Jood zyt, van mij te drinken, die eenc
samarlïnanscbe vrouw ben \'t «wnnt de
Joden houden (recue gemeenschap met
de Samaritanen.
1U Jezus antwoordleen telde tot baar :
Indi\'-n gij de ga-.e Gods kendet, en wie
bij i»i die tot u zegt ! Geef urn tedrin-
itt-n ; zoo louilt i:ii van hem hebben be-
geerd, en hij zoutte u levend water ge*
l- v, !i hebben.
II De vrouw zeide tot h-m : Heere !
gÜ hebt niei uu; mede te putten, en de
is diejj; van waar h-bt gij dan <* het
levend water?
IS Ziit yrij meerder dan onze vader Js-
kob, die ons den pat gegeven Oeeft ? en
ini zelf heeft daaruit gedronken, en
zijne kinderen en giin ree.
13  Jezus antwoordde en zeide tol haar:
\' Ken iedtr, die van dil water drinkt,
zal wederom dorsten;
14  .f Mam*zoo wie gedronktn zal heb-
beu van bet vnter.dMlknemgevenul,
dien zul In eeu»iglieid niet dorsten;
«tuaat hel waterrat ik item zal geven.zal
in hein worden een» fontein van water,
spring\'nde tot in liet eeuwige leven.
15   De vrouw jeitie tot hein : Heere!
geef mij dat water, opdat run niet dorste.
en ik hier niet wuft komeD,om te putten.
16  Jezus zeide tu( baar : Ut heen,
roep uwen man, en bom hier.
17  Dr vrouw ant woordde eu zeide: Ik
heb geenen mar. JesUa zode tot baar:
Gij hebt wei gezegd : Ik heb geenen man.
18  Want Rij bebi vijf innnuen gehad,
en dten gil nu hebt, is uw man niet;
dat hebt «ij niet. waarheid gezegd.
lu De viouw telde lot hem : Heere 1
A ïk iie. dat «ij een proleet zijt.
20  On**e raden hebben op de/en berg
aangebeden; en gijlieden legt, dat < te
Jeruzalem de plaat* is, waar men moet
aanbidden.
21   Jezus zeide tot baar : Vrouw! ge-
loof mij. \'ie ure kumt, wannee rgijlieden,
nocb op dezen berg, nocb te Jeruzalem,
den Vader lult aanbidden.
22   • Gijlieden aanbidt, wat gij niet
weet; wij aanbidden, wat wij weten :
\'want de\'zsligheid is uit de Joden.
23  Maar de ure komt, en is nu. wan-
neer de ware aanbidders den Vader aan-
bidden zullen lu .• est en waarheid :
want de Vader zoekt ook dezulken, die
Hem idtoii aanbiddiu.
24  »» Gcd is een g-"\'>"t.endieHeiiiaan-
bidden, moeten Hem aanbidden in Keest
en waarheid.
2a De vrouw zeide tut hem : Ik weet, i
dat de Heeaiai komt [diegenaamd wordt ;
Christus:; wanneer die zal gekomen zijn,
zoo zal bij ons alledingen verkondigen. \'
2(i Jezus zeide tot haar : " Ik ben net,
die met u spreek.
27 En daarop nwaroen zijne discipelen.
en verwonderden zich, dat hu met eene
vrouw sprak. INogtans zeide niemand \\
Wat vraagt gij r of: Wat spreekt Rij uu
haar?
ffl Zoo verliet de vrouw danbaarwa- ,
tervat, en ging heen in de stad, eu zeide .
tot de Heden:
29 Komt, ziet een1 mensen, die mij ge- i J.o.ll.3u,
zegd heeft alle», wat ik gedsan heb : U
           
deze niet de Christus?
V) Zij dan ,-in.-< n uit de stad,en kwa-
men \'ot htm.
31   En on.i«Ttu*scli<n baden hem de
discipelen, zegende : Kabbi, eet 1
32  Maar hij zeide tot ben: Ik hebeene
spijze om te eter., die gil niet weet.
33  Zoo zeiden dan de discipelen tegen
elkander: Heeft hem iemand ie eten ge-
brngt ?
34  Jexni zeide tot hen : Mijne spijs is,
dat ik doe den wil desgeneu, die mij
gezond\'ii heeft, en zijn werk volbrenge. \'
35  Zegt gijlieden slet i Het zijn nog
vier maand\'n. en dan komt de oogst :
Ziet, ik ze;c u i heft uwc oogenopen aan-
schouwt de landen, • want zij zijn al-
rerde wit om te oogsten.
                                 Luk. :o s.
3»i En die maait,ontvangt loon. en ver-
gadert vrucht ten eeuwigen leven ; opdat
zich te zamen verblijde, beide die zaait
en die maait.
37 Want hierin is de spreuk waarach*
tig ! Ken ander ia het, die zaait, tn een <
ander, uie maait,
3.S Ik htb ii uitgezonden, cm te maaiien ,
hetgeen K\'j niet bearbeid hebt; anderen
hebben bet bearbeid, en gij zijt tot hun*
nen arbeid iu^-. ,\'hhii.
39  Kn velen der Samaritanen uit die ;
stad geloofden in hem, om het woord
der vtuaw. die getuigde : Hij heeft mij
gezegd alles, wat ik w-daan beb.
40  Als dan \'Ie *>auiariianen tot hem
gekomen witten, baden zij hem, dat lu.
bij hen bleve; en hij bleef aldaar twee
daken.
41  En er geloofden er verl meer om |
zijni woords wil;
42  En zeiden tot de vrouw i Wy ge-
Joovpn niet meer om uws ze^ueiia wil: y joh t: s
want wij zeiven hebben ken* geboord,
en weten, dat dtce waarlykis de Chrii* ,
tiis. de Zaligmaker óer wereld.
43  Kn na de twee degen ging hij van \'
daar. en ging Hein naar Galiléa :
44  Want Jezus heeft zelf getuigd, q MaM ]3 57
33 I?
«tilt,
u n
Joh.
ƒ Joh.
ijn eiiren vaderland
dat een profeet
geene eer beeft.
4.5 Als hij dan i.i Galiléa kwam, ont-
vingen hem de Oalllééri, gezien beb-
benae al de dingen, die hij te Jeruzalem
op bet feest gedaan had : want ook zij
waren tot hei (rest gegaan.
46 Zoo kwam dan Jezus wederom\'te
Kana in Galil->i, waar hij het water
witn g< miakt had. Kn er was een zeker
koninklijk koeeling, wiens zoon krank
was te Kap\'-inailm.
•17 1\'eze. gehoord hebbende, dat Jezus
uit Judéa in Galiléa kwam, ging tot
hem, en bad hem. dat hii al\'kwame, en
sijneu zoon gezond maakte 1 want hij
leg op zijn sterven.
4S Jezus nan zeide tot hem : > Ten-
lij dat gijlieden teekenen en wonderen
ziet, zoo zult gij niet gelooven.
49 De koninklijke aavefiajr zeide tot
hem : Heere! kom af, eer mijn kind
sterft.
60 Jezus zeide tot hem : Gn heen, uw
zoon leeft. En dr mensch geloofde het
woord, dat Jezus tot hem zeide, en ging
heen.
51 En als bO nu afging, kwamen hem
zijne dienstknechten tegemoet, eu bood-
scbapien, zeggende : Uw ki»J leeft I
•\'•-\' /.\'•>. vre.agde hij dan van hen de
ure, in weike ne: beter met hein gewor-
den was. En .ij zeiden tot h\'m : Gisteren
te zeven ure verliet hem de koorts.
53  De vader bekende dan, dat het in
dezelve ure ir</«, in dewelke Jezus tot
hem gezegd had 1 llw zoon leeft. Kn hij
geloofde zelf, "n zijn geheele huis.
54  Dit tweede teeken beeft Jezus we-
Luk.
*. Luk.
Joh.
? 16
21 »
G U
Drilt.
U ;.
Koi
XKror
9 3
. 7:1*.
k tKoa
:7:I*9.
f Gen.
Hefai
1*3.
.s -
---\' ,-.
M*.
7.1*.
r»2Cor
3 \'.7.
-ocr page 707-
J.o. H.31. . derom gedaan, a]a hij uit Judr<a in
Galiléa gekomen was.
HOOFDSTUK 5.
Christus gaal wrdrr n.i.ir Jrrïiialein op hel
(rt~! rn irrnrent i!\'l i ir op Arn uilibnt rrn*
mrniteh, dit .ii\'hr rn drrti™ i.irin krank had
relp~fn aan hrt hadwatrr H>the*da, va. 1;
wrik»\' op Cfctttatta hevel zijn hrd draagt, rn
door dr Judrn daarovrr hrmtraft i:;tidr, itrh
brroept o» Chri-tuK 8; waarover dr Joden
Ohrirtu» rorkrn tr dooden, al» cru die den
Mhh.it l.rak rn rricb ïrlvrn Code »r!\'.ik maakte,
IR. ChrMiiK irr.inluoordt z.jn dorn rn lir-
tuiirt, dat hij ijjnen Vndrr irelijL i* in al
lijnr wrrk.iiu.-rn, all : hrt leven to ?r\\-n, 19 ;
oordrelrn, 22-. goddelijke rrr aannemer:, 23;
jali^ ninkro, 24; opwekken uit dr dunden,
25. Beroept zich voorts op ilr getuigeaia
li.inu Vader», .11 : van Johannr*. SS; rn op
(ijne wonderivrrken. 36. Be.trnft hrt onrr-
loof lier Joden, 3ft ; rn wij»t hen tot hrt
idrrioek der Si hriftrn, 3\'> . ook dir van
tenzij hii den Vader dat ziet doen : >
want zoo wat die dnet, hetzelve doet
ook de Zoon dergelijks.
20  Want de Vader heeft den Zoon Hef,
en * toont hem alles, "«at HM doet; en
Hij zal hem groot er werken toonendsn
deze. opdat gü u verwondert.
21   Want jreüjk de Vader de dooden
opwekt en levend maakt, alzoo maakt
ook de Zoon levend, die hü wil.
22   Want ook de Vader oordeelt nfe-
mand, \' maar heeft al het oordeel den
Zoon gegeven;
23  Opdat zü allen den Zoon eeren, ge-
lijk zii den Vad*r eerrn. >" Die den
Zoon niet eert. eeri den Vader niet, die
hem gezonden hef ft.
"4 \'i VoorwaAr, voorwaar zeg ik n : die
mi\'ii woord hoort, en gelooft Hem. die
mii ge/nndf ii heeft, die beeft bet eeuwige
leven, en » komt niet in de verdoemenis,
maar i« uit den dood overgega»n in bet
leven.
2-t Voorwaar, voorwaar zeg ik n : de
ure komt, en is nu. f wanneer de dooden
zul!en booren de stem des Zoons Gods,
en die ze gehoord hebhen, zullen l»*ven.
2rt Want geluk de Vader het leven
beeft in zich zelven. Alzoo heeft Hii ook
den Zoon gegeven, het leven te hebben
in ^ich zelven ;
27 En heeft hem magt gegeven, ook
ge\'iït te houden, omdat bij des men-
achen Zoon is,
2S Verwonder:, u daar niet over: want
de ure komt, \'.\'in «vllte allen, die inde
griiven ziin, /tine »"m zullen hooren ;
2!» \'En zullen uitgaan, di« het goede
gedaan hebbeu, tot de opstanding dea
levens, en die het kwade geilaau hebben,
tot d\' opstanding der verdoemenis.
Sfl Ik kan van mij zelven nietsdoen.
Gelijk ik hoor, oordeel ik, en mijn
oordeel is regtvaardig : * want ik zoek
niet mijnen wil. maar den wil des Va-
der», die mij gezonden heeft.
Si \' Indien ik van mij zelven getuig,
mijne getuigenis ia niet waarachtig.
32  Er * is een ander, die van mij ge-
tuigt, en ik weet. dat de getuigenis, welke
hij van mij getuigt, waarachtig ia.
33  " Giilieden hebt tot Johannes ge-
zonden, en hij heeft der waarheid ge-
tuigeriis gegeven.
34  Doch ik neem geene getuigenis van
een\' mensen ; maar dit zeg ik, opdat
gi.jlie.ien zoudt behouden worden.
3.i Hij was f ene brandende en lichtende
kaars; en gij hebt ulieden voor eenen
korten tijd in zijn licht willen verheu-
gen.
36  " Maar ik heb eene getuigenis meer-
der. dan dië van Johannes : r want de
werken, die mij de Vader gegeven heeft,
om die te volbrengen, dezelve werken,
die ik doe, getuigen van mij, dat mij de
Vader gezonden heeft.
37  v En de Vader, die mii gezonden
heeft, die heeft zelf van mij getuigd. Gij
hebt noch zijne stem ooit gehoord, *
noch zijne gedaante gezien.
SS En zijn woord hebt gij niet in u
blijvende; want gij gelooft dien niet,
dien Hij gezonden he"ft.
39  "Onderzoekt de Schriften, want gij
meent in dezelve het eeuwige leven te
hebben; en • die zijn het, die van my
getuigen.
40  En gij wilt tot mij niet komen,
opdat gij bet leven moogt hebben.
41   Ik nepm geene eer van menschen.
42  Maar ik ken ulieden, dat gij de
liefde Gods in n zelven niet hebt.
43  Ik ben gekomen in den naam mijns
Vaders, en gij neemt mij niet aan; zoo
een ander komt in zijnen eigen\' naam,
dien zult gij aannemen.
44  < Hoe kunt gij gelooven, gü dieeer
M I.
IC SO.
14:9.
in Uoh. 8:23.
a Joh. 3:18.
3 51.
Mok
45.
NA dezen va» een « feest der Jnden,
en Jezus ging op naar Jeruzalem,
2 En er il tm .letü/aleni.aau daSchaapi-
•jonrf, een badwater, h*twelk in Lp! Ile-
hreeuwseh toeïrnaamd wordt Bethesda,
hebbende vijf zalen.
3  In dezelve lag Mnc groote menigte
van kranken, blinden, kreupelen, ver-
dorden, wachtende oj» de roering des
watera.
4  Want een engel daalde neder op ze-
i keren tijd in dat badwater, en beroerde
! het water; dip dAn eerst daarin kwam,
1 na de beroering van het water, dj.* werd
gejond, van wat ziekte nij ook l>\'.-van-
gen was.
5  En aldaar was een z*ker mensen,
die acht en dertig turen krank gelegen
had.
6  Jezus, ziende dezen liggen, en we-
tende, dat hij nu langen tijd gelegen had,
zeide tot hem : Wilt «ij gezond worden ?
7  De kranke antwoordde hein i Heere!
ik heb geen\' mensch. om mij te werpen
in het badwater, wanneer het water be-
roerd wordt; en terwijl ik konu, zoo
daalt een ander voor mii neder.
8  Jezus zeide tot hem: * .Sta op,neem
uw heddeken on, en wandel.
9  En terstond werd de mennen gezond,
en nam zim beddeken op en wandelde.
•=En het was sabbat op denzelven dag.
10  De Joden zeiden dan tot dengene,
die genezen wan : d Het is sabbat, het
ia u niet geoorloofd het beddeken te
dragen.
11  Hij antwoordde hun : Die mij ge-
zond gemaakt heeit. die beeft mij ge-
zegd : Neem uw beddekeu op en wandel.
12  Zij vraagden hem dan : Wie is de
mensch, die u gezegd heeft : Neem uw
beddeken op, en wam\'el ?
IS En die gezond gemaakt was, wist
niet, wie bij was: want Jezus was ont-
weken, alzoo er eene groot* schare in
die plaats was.
14  Daarna vond hem Jezus in dentem-
pel, en zeide tot hem : Zie, g\\j zijt ge-
zond geworden; » zondig niet meer, op-
dat u niet wat ergera geschiede.
15  ï>e mensch ging heen, en bood-
achHpte den Joden, dat bet Jezus was,
die hem gezond gemaakt bad.
16  En daarom vervolgden de Joden
Jezus, en zochten hem te dooden, omdat
hij deze dingen op den sabbat deed.
17  En Jezus antwoordde bun: /Mijn
Vader werkt tot nu toe. en ik werk ook: j
IS 9 Daarom zochten dan de Joden te \\
meer hem te dooden, omdat hu niet at-
leen den sabbat brak, maar ook zeide,
dat God zijn eigen Vader was, zich zelven
Gode evengelijk makende.
1(J Jezus dan antwoordde, en zeide tot I
hen: Voorwaar, voorwaar zeg ik u : h de
Zoon kan niets van zich zelven doen, \'
( Joh. S 14.
« Je». «;l
Matt. 3 17
17.».
Matt.
Mark.
Luk.
4 E*. 1
Prut.
Jrr. 1
Matt.
Mark.
Luk.
J- Joh.
\'.\'> 25
1 Matt.
3:17
17: 5
Mark
1:11
9:7
Luk.
3:93
9:35
Joh.
1:33
«:27.
6:1*
SPeti
. 1:17
i Ka.
S3:S0.
Prut.
4: W
! Tin
fi:18.
Uoh
4:12.
i Jea.
34:16.
Luk.
H 19
Haad
17:11
Drut
> I-
Luk.
242T
Joh.
1:16.
f Joh.
. Joh.
-ocr page 708-
jo:;a.\\ae.« \';.
tan elkander RMmt, en de eer, die van
God alleen is, niet soekt!
45 Meent niet, dut ik u verklaren zal
bj den Vader ; die u verklaagt, is Mozea,
oj» welken gij gehoopt hebt"
4\'i Want indien fcij Mo/ea geloofdet,
100 zoudt gij mij gelooven : d want liij
heelt *an mij geschreven.
47 Maar /.oo gij zynr Schriften ni*t
gelooft, hoe zult gü uiyne woorden ge*
gingen züne difcipelen af .iaarMe xee.
17 Kn in hrtscbip gegaan njnde,kwa-
men zij over de tee naar Kap^rnaüm.
En hei was alreede duister geworden,
en Jezus wae tot hen niet gekomen.
IH En dr zee verhi\'-f zich, overmits er
een grooie wind waaide.
19 En ah zij omtrent vyf en twintig
of dertig stadiën gevaren waren, zagen
zy\' Jezus, wandelende op de zee, en ko-
men.ie htj het tchip ; en zij werden be-
vreend.
Üi) Maar bij zeide tot hen : Ik ben het,
zijt niet bevreesd.
"1 \'/,.• hebben dan hem gewilü^lijk in
hei Hchip g\'nomen; en terstond kwam
bet seblp aan liet land, daar zij naar
toe voeren.
2\'2 De.* anderen daag*, de schare, die
aan de andere zijde der z.-e stond, ziende,
dat aldaar geen ander scheepje was dan
dat eene, daar tyur discipelen ingfgaan
wareu, en datJezusmet zijue discipelen
in ilnt »cherpje niet was grgHan, maar
dat zij«\'e discipelen alteen weggevaren
waren ;
\'2\'.\', (Doch er kwamen andere scheepjes
van Tih\'-rias, nabij de plaats, waar tij
het br\'KJ.l gegeten naddrn, ala de Ueere
gedankt had.\'
24 Torn dan <ie schare zag, dat Jezus
aldaar niet was, noch zijne di?cipelen,zoo
gingen ::\\ ook inde schepen,eu kwamen
te blapétnaum, zoekende Jezus.
..\'t fcn als zij hem gevonden hadden,
over de zee, leiden zi| tot hem: Rabbi 1
wamnei r zi;t gij hier gekomen ï
-d ,i-, "s nnt *icfi-iliif bun en zeide :
Voorwaar, voorwaar zeg ik u: gij zoekt
mij, niet mulat gij teekenen gezien hebt,
maar om^at gy van de brooden gegeten
hebt, en verzadigd zilt.
Ï7 ;/Werkt niet ««de sui.is, die vergaat,
maar u,n de spijs, die blijft tot in het
eeuwige leven, welke de Zoon des men-
schen ulieden geven zul : \'• want dezen
heeft God de Vader verzegeld.
\'-\'; Z:i zeiden dan tot hem : Wat zullen
wij dotn, opdat wii de werken Gods mo-
gen wei ken t
2\'J Jezus antwoordde eu zeide tot hen :
I Dit is biet werk Gods, dat gij gelooft
in hem, dien Hij gezonden hert\'t.
\\i\\i Zy\' zeiden dan tot hem: Wat * tee-
keu doet ;:; dan, opdat wij het mogen
zien, en u gelooven \'t wat werkt gy \'t
31   \' Onze vaders hebben het Manna
gegeten in de woestijn : gtl\'jk a< .ii,r,--
ven i* : \'" Hij gaf hun het brood uit
den bemel te eten.
32  Jezus dan zeide tot hen : Voorwaar
voorwaar zeg ik u : Mozes heeft u niet
gegeveu het brood uit den hemel; maar
mijn Vader gei ft u dat ware bruod uit
dun hemel.
33  Want bet brood Gods is hy, die uit
den hemel nederdaalt, en die der we<
reld het leven geeft.
34  Zy zeiden dan tot hem : Ueere!
geef ons altyd dit brood.
30 Kn Jezus zeide tot ben : Ik ben
het brood des levens; » die tot my komt,
zal geenszina hongeren, en die in my
gelooft, zal nimmermeer dorsten.
35  Maar ik heb u gezegd, dat gy mij
ook gezien hebt, tn gij gelooft niet.
87 Al wai mij de Vader geeft, zal tot
my komen; en die tot my komt, zal ik
Dcut.i» ^.lR,ov«f
- HOOFDSTUK i
opi.liiLt inrt vijf
o.ntcn rn twee
1 ; die
ijl\' .lui/.
hrm duw tot koning willen inakrn,
hij onlwgkl hrn. 14. 11 wandelt in <lrn
Mekl op ilc /re rn komt tot njnr diwipr-
Irn in hn -i-in|j, ifi. Wordt iloor de M.-hare
|**Ocfc1 rn te KapdraaÜM getonde», 22;
welte hi vermaan\', ir turken dr onvrrgan-
krlijkr «pij», die door het wlnol "te vindrn
la, 2G. Dr Jodrn murmureren hirroirr, IL ;
nrlkrn (hri-.ii,. antitixir.lt. dal het srrl.iof
in hrm vin den Vader kosat, in Ir rt dat
7 \'i vlrrx*h de nare -,i « i :i lijn bloed de
«are itt.l\'ik la, dif men rtrn en dr In kin mort
out hrl rroHiff Ir.rn tr veikrijwn, 43. Aan
wel Lr l\'-i-r vrlrn /int .li-i i(H :i tr K;i;nt-
nauiri ticfc tlootrii. 90, Waarom Christus hrn
uin uu; ilrn ti\'.-ii i tin ijnrr woorden on-
drrrijn. Cl. Vrlin ïijnrr diMiprlrn verlaten
hrm. 66. Prlm» rn dr and-re A [.o-telrn Iie-
krnnrn. dat fea dr noorden dn In en* heeft
rn blijven l. hrm, 87. Doi\'h Chri>tu* BSfJt,
.lat rru lan hrn rrn duivel waa, 7U.
N\\
dezen vertrok Jezun over de zee
an GaliK-.i, weikc La de zee van
: Tib<:rias.
| Z Kn heui volgd< eene groote schare.
omdat zo fijne leekenen ttjei, die hij
J deed aan de krenken.
; ,1 tn Jezus ging op den berg, en zat
aldaar neder met zijue discipelen.
n Ex,
12 lf ,
4   Kn het pascha,» bet feest der Joden,
h. 3 1B
4:14.
C V\\J,\\
Lrv. 235.T
Xuni.2* 16.1
Drui. 16 1.]
• Matt.
Mark. fi 84.1
Luk. V 13
was i.abn.
.1 "Jeina dan, deoogen ophelTeude, en
ziende, dat e\' ne ((route settate tot hem
kwam, zeide lot Filippus : van waar
zullt-n wij brooien koopeu, opdat deze
eten mogen ?
| 6 (DoCii dit zeide hij, hem beproe-
| veiidc; want hy wist self, wat hii doen
1 zou.
7 Filippus antwoordde hem : Voor
twee honderd penningen brood is voor
deze niet g<-uoeg, opdat een iegeiijfc van
hen een Weinig neme.
5  Een van zyne discipelen, namelijk
AndrértS, de broeder van Siinon 1\'ttrus,
zeide tot hem :
9 Hier is et-u jongsken, dat vijfgerste-
brooden heeft, en twee vischjes ; maar
Joh.
2Prtr
1:8».
5:S7.
8;1P.
. 1 17.
, Uob
3 23.
k Matt
Mark
Luk.
ICor
12 r.-.
16:1.
8:11.
tl:-"J.
1:22.
1 Ba. 16:4.14.
Nuin. 11:7.
«Pi,
ICor
78 2k
10:3.
. * 13.
« wat zijn deze ouder zoo velen -
1U Ku Jezus zeide: Doet de menschen
I nederzitten. Ku er was veel irras in die
\'plaats. Zoo zaten dan de mannen neder,
j omtreut vijf duizend in getal,
d ISam, 9.13.
1) En Jezus nam de brooden, <*enge-
| dankt hebbetidi\'. deelde htj ze den dlB-
I cipr-len, en de discipelen dengenen, die
I nedergezeten waren, desgelijks ook van
| de vischjes, zoo Teel zij wilden.
12 Eu ais lij verz«dig;.l waren, zeide
hfi tot zijne discipelen : Vergadert de
overgeschutene brokken, opdat er niets
verloren ga.
i:t \'/.:\\ vergaderden ze dan, en vulden
twaalf kurven met brokken van de vyf
getst»-brooden, wellte over^eschoten wa-
1 ren dengenen, die gegeten hadden.
14 De !ii« N-I-K- n dan, gezieu hebbende
het ti > ki ii. dat Jezus gedaan had, zei\'
*s
gedaald, • niet opdat ik mijnen wil zou
doeu, maar den wil desgenen, die my \'
gezonden heeft.
39  En dit is de wil des Vaderr,diemij
gezonden heeft, p dat al wat 111 i my gege-
ven heeft, ik daaruit niet verlieie, maar .
hetzelve opwekke ten uitersten dage.
40  Eo dit is de wil desgenen, die mii
Matt. « »9
Msrk.U-S6.
Luk. 3242.
Joh. SSU
t Luk. 7 16
den : \'Deze ia waariyk de profeet, die
in de werel.i komen zou.
ló Jezus dan, wetende, dat zij souden
1 komen, eu hem met geweld nemen, op-
dat zii hem koning maakten, ontweek
/ Matt. lt 23 wederom cp den berg, hii zelf alleen.
Mark. 6*7. 16 ƒ En als het avond geworden was.
-ocr page 709-
MHAN.\\fc> 7.
J.o. 11.3:. ge o-.:3 ii heeft,\'; dat .• n i< _•• tijk, die den
           Zoon aanscho.twt, en in tan gelooft,
, . bet eeuwige leven hebbe ; en ik zal hem
l\'
             a\'Ji\'! op wek kt n ten uitersten dage.
6 27 5* "** *\'*-\' \'\'ü,len dan murmureerden over
hem, onitlar hij geiegd had : Ik ben het
broi»!, dal uit den heiuel nedergedaald in.
t Man. U:U, 4*- Kn 4> /eülen: * Is deze nli t Jezus.
Mavk, .e i. de zoon van Jozef, wiens vader er. inoeder
wi| kennen/ boe zegt dete dan : Ik ben
uit den hemel nedergedaald ?
43 Jeius antwoordde .lan, en telde tot
hen : Murmureert niïrt onder - .,..\' er.
t Iloot\'l. \'• i "*4 \' Niemand kan tot mii komen, ten-
: Joh. 6:«.| z\\j dat de Vader, die tui.i gezonden heeft,
hein trekke; en ik tul hem opwekken
ten uitersten dage*
45 Er is gescn.rven in de proleten :
t Jn. H IS. \'En lij zullen allen van G;id geleerd /.un.
Jer. 31 n. Een ie.:»\'tik den, die het van den Vn-
Hebr. f» \'" der geboord en geleerd beeft, die komt
lu •*• tot mii.
4rt M Niet dat iemand den Vader xezien
L 10** nef^\' ,,lin ^\'e van öod it-; date iieeft
Joh* II*! ***\'• "**Il\',rT Keilen.
7 a/ . 47 Voorwaar, voorwaar zeg ik u : \'die
ji ia. in mij gelooft, heeft bet eeuwige leven.
4*» Ik ben het brood dee levens.
.• Joh. 3 IC 49 » l\'we vaders hebben het Manna
s^ gegeten in de woestijn, en zy zijn ge-
ï"1"\'.",1 all Dit i« het brood, dat uit den hemel
\'          nslerdaalt, opdat de tneusch daarvan
ete. en niet sterve.
.ïl Ik ben dat levende broo.1, dat uit
r Joh. UJB. den hemel nedergedaald i? ; i uw iemand
van dit brood eet, die /al in dei eeuwig*
j llci.r. \'mt,, netd leven, v Kn net brood, dat tk geven
lt*. tal, is mijn viet\'ch, tut welk [\\ geven
zal voor het li-ven der weteld.
52  De Jodtu dan streden onjer elkan-
• Joh. S 0 der, zeggende : - line kan on» deze zijn
vleesch te etm geven »
53  Jezus dan telde tot hen i Voorwaar,
voorwaar /.eg ik ulieden : tenzij dat gij
het vleesch des Zoons des menschen eet,
en zijn bloid drinkt, zoo hebt gij geen
levru in u zelven.
- Joh. 3.\'.f. 54 «Ma mijn vlet Rch eet, en mijn bloed
fel*, drinkt, die heeft heteeuwige leven ; en ik
C.37.«i. zal hem opwekken ten uitersten dage.
55  Want mij;i vleesch is waarlijk spijs,
en mijn bloed i« waarlijk drank.
56  Die mijn vleesch eet, en mijn bloed
drinkt, die olijt in mij. en ik in hem.
57  GeHikerwy» mij de lerende Vader
gezonden heeft, en ik leve door den Va-
der ; ahou die mij eet, dezelve :al leven
door mij.
\'Job. 3.13. 5H Dit is het \'• brood, dat uit den hemel
nedergedaald i*; niet gelijk uwe vaders
betMannagegeten hebben,en zijn gcstor-
ven. Die dit brood eet, zal in der eeuwig-
beid ieven.
5U Deze dingen telde hü in de synagoge,
leerende te Kaperniium.
60  Velen dan van zijne discipelen, dit
hoorend\', lelden : Deze rede is hard;
wie kan dezelve hooren \'t
61  Jezus nu, wetende bij zich zelven, j
dat zgne dUcipeleu daarover iuurmureer-
den, /eide tot hen* Ergert ulieden dit ?
Mark IC 19      h2 "**\' *°" hrt dan *»** \' \'ÜO *^ (len
i.i.t St-50 Zoon des menseben zaagt opvaren, daar
Juli" slis! °M *e voren was?
Raad. i -J. «3 * De Geest is het, die terend maakt;
Bibs, * . s het vleeach is niet nut. De » oorden, die
ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven.
I ftCer, 3: t". t>4 Maar er zijn sommigen van ulieden,
die ni:-t gelooven. • Want Jezus wist van
Jon. 2 £5. jen beginne, wie dj waren, die nitt ge-
, . „., loofden, ƒ en wie hij was, die hem ver-
Joh. JS:il. raden ioa>
Joh f ii ®* \'-\'n °^ l"ae \' • Daarom heb ik u
\' gezegd, dat niemand tot mij komen kan,
tenzij dat het hem gegeven zij van mij-
nen Vader.
iwï Van toen af gingen velen zijner
dijcipelen terug, en wan-lelden niet meer i
met hem.
ö7 Jtzus dan letda tot de twaalven :
Wilt gijlieilen ook niet weggaan i*
Ut Siinon Veirus dan antwoordde hem :
llee^^^;,. tot wien zullen wi.i heengaan ? gij \\
hebt de woorden des eeuwigen * levens, j
BS In wn hebben ,;elootd en btkend,
I  dat gi.i i.jt de Christus, de £oon d -s .
levenden Gods.
7-t Jezus antwoordde bnn : \'* Heb ik
m
niet u twaalf uitverkoren \'t en een uit
n is een duivel.
71 Kn h\'.j zeide tiit tan JadaatSimoiu .
toon, Ukarïot : w«nt de*e zou hem ver* \'
railen, itjade *en v«n de twaalven.
UOOFÜSTUK 7.
Christin verkeert in Galiiia. v«. 1. Zijne bro«>- (
der» vrmuiiirn lirm, n*.«,r JerÜT.il^m te run \'
oji h^t r^eni <l*r loofbtiltrn, 3 j hij weisrert i
w>or itirn lijtl. 1. maar volei na rMiijro <la- \'
:fii liriiiirl\'.k, 1\'P. Lrert in ilrn ipinp^l fii
vrratitvroorilr «une leer, al- ook i\']n won- \'
ilrnvrrk op tien »a\'>hat l\'i iI.iaii, l*. Vei>rhei-
ilt-n t-P\'oel^n il\'« volk» *an hem. 35. Hij
l-»at voor*, in het lwrrn, ÏS . aailllf »om-
mi^en tarm toeken tr «wujia, dorh kunnrn
nit-C, 3o, i|e fari-wn rn ovrruri*\'*tprii ien- i
.l—i hunne ilieniuiro. om hrm ir «tlpM, 33. I
Hij tlrrii\'t dfn onLTlooviurn Joilen. tlat nj
hem ils.irn.-i niet lullen vimlen, 33. 11 i nou-
dtgt tot lich allr don\'iirpn en lictoofl den
II. Gee«[ dengenen. <lie in hem seloovrn, j
37. Waanat ^erder-ldhrid onder het volk !
ontutta\', 40. De dienaar» keeren tveiler, son-
drr rhri«lii» (r"^»-l!ren »e hreneen, en ro»- -
uien J\'int\' leer, LI . hetwelk de larirn-n k<tra- j
lijk nemen, •|>rrkrml*> «madelijk van ChrUtua 1
en van hei \\olk. \'-7. Nirodtmu, weiler«preekt
l-.ti doen. MMUataor \'<} oniler elkander in ,
In-i ••\' r ik>n en M-heiden, 50.
EN na dezen wandelde Je/us in Galiléa:
went hij wilde in Judéa niet wande, i
Jen. omdat de Joden hem zoebttn te \'
tlooileit.
m2 En bet Tres», der Joden, anmclyk de :
" .. - ,tu:. .-.i -,: .e; was nabij.
r. Lev. 23 3*.
:i Zoo tetden dan tijne (.roeders tot
hem : Vertrek van bier, en ga b*-en in
Jud>:A, op>iar ook uwe discipelen uwe
werken mogen aanschouwen,dieg{] doet.
4  Want lueniaad doet i»-t*. in het ver-
borgen, en zoekt ielf, dat men openlijk
van bent aprese. Indien gij desertingen
doet, ioo openbaar u selven aan de
wereld.
5  Want ook zijne \'• broeders geloofden
b Mark. 3.21.
niet in hem.
ti Jezuo dan zeide tot hen i Mijn tijd i
is nog ntet hier; maar uw ui i is alti.id :
bereid.
7 \' De wereld kan ulieden niet haten, c Joh. 14:17
maar mij haat zy, omdat ik van deielve ,
             15 13,
getuig, dat hare werken d boos zijn.
S Gaat gijiieden op tot dit feest; ik *t Job. 3.19.
ga nog niet op tot dit feest : \' want
mijn tijd is nog niet vervuld.
                     \' *\'0\'** 8 1W
.\' En ti-. hij deze dingen tot hen gezegd
had, bleef lm in Galil<:a.
10   M l, r als \'Öne broeders opgegaan
waren, toen ging hij ook zelf op tot
het feest, nut openlijk, maar als in bet \\
verborgen.
II   De Joden dau wekten hem in het
tent, en zelden : ƒ Waar is hij ?             J Joh- u «-
12  !\' Ru er was veel gemurmels vau
v Joh.
ben onder de >ch*ren. Sommigen zei-
den : h Hij is go^d ; en anderen zeiden :
Neen, maar hij verleidt de schare.
13  Nogtans sprak niemand vrOiuoedig-
lijtt van hem, \' om de vrees der Joden.
11  Doch als het nu in het midden van
het feest was, zoo giug Jezus op iu den
tempel, en leerde.
15 En de Joden verwondenlen zich,
zeggende : Hoe weet deze de Schriften,
daar bij ze niet geleerd heeft?
li> Jezus antwoordde hun, en zeide
« Müne leer is mijne niet, maar desge-
nen, die mii gezonde*! beeft.
6lt.
> Joh.
0.S2.
*.= •;.
19 SS.
k Joh. 3.11.
-ocr page 710-
JOHANXE8 «.
hoorende, «piden i Dese ia waarlijk de j J-o. H.M.
profeet.
41   Anderen zeiden : ƒ Deze is de Chris* ,, .. _. ,. i
tm. En anderen zeiden i jfZaI dan de j\' J1**\'* 2i;™ |
Christus uit Galil^a komen ?
                     , j0j,\' (.^i
42  Zegt de Schrift niet, dat de Chris- |
ttis komen zal * uit den tade Dtvid*,en V Joh. • :•
van het vlrk > ilethlehem, waar David
wai ?                                                                 jr> Joh. ie.
13 Er werd dan tweedragt onder de
schare, om zijnentwiJ.
                                  A Pu. 132 11.
•14 En tomtTÜgen van hen wilden hem
grijpen; maar niemand sloeg de handen \' Wiek* »:
aan hem.
4."» De dienaars dan kwamen tot dr over-
priesters en mrttaén; en die zeiden tot
hen : M\'aarorn hebt gii hem niet gebragt?
4\'! De diennara antwoordden : Nooit
heeft een uieiiscb aUoo gesproken, gelijk
deze mensen..
47 De fai-ueën dan antwoordden hun :
Zijt ooit giilieilen verleid?
4^ * Heeft iemand uil de overaten in
hem geloofd, of uit de farizeen ?
4\'.» Maar deze aehare. die de wet niet
weet. is vervloekt!
H Meodemni zeide tot hen. welke
* des nachts tot hem gekomen was,
zünde epu uit hen :
51 •" Oordeelt ook onze wet den menach,
tenzij dat zij eer&t van b-in gehoord
heeft, en verstaat, wat hÜ doet ?
5C Zij antwoordden en zeiden tot hem :
Zijt gii ook alt Galiléa ? Onderzoek en
zie, dat uit Galiléa geen profeet opge-
staan i-.
53 En een iegelijk ging heen naar zijn
huis.
HOOFDSTUK R.
f"hri-\' -.- Iffrt il\'« nmrïenn >Toe- in den Iem-
pel, \\». I .iln;irir de -fhiÜitrelerrdrn en f»-
riiren erne vrouw, in overspel L\'evonden,
tot hrni lirrntren. 3 ; lUieh lui mankt hen in
hun voOfMwm Ik -i\'li.i,-nni|. M-hnjvende op
de aarde, pn laat dr vrouw nipt eene iw>
ruanine traan. 7. Lrrrt dal hij bet lieht der
wereld la, 12, rn verantwoord) sieh tetren
dr farirri-u. too uirt xnn eigen al* niet njn»
Vaden fetuifreni», 13. Zci;t drn Jodrn aan,
tint lij hem ie vergwft mllrn lOekM en in
hunne ronden Sterven, *oo ïij in hein niet
gelooven, 11. Verklaart wie hij i*. en van
wien hij i»- Besondeo, 2">. Belooft dengenen,
dip in hem irelooven. kenni» iler waarheid,
rn vrijheid van de dirnotbaarheid der tonde,
31. Brwijot, dat dr ifaelworlge Jodrn iirh
ten eanate l» rm ii ui * ii, dat zij Ahrahanu
pn (.u-i. kinderen naren, en ir~t hrn aan,
dat zij kinderen dr* duivel» zijn, rn lijnr
lio^f^rtr volbrengen, 37. Itr«traft hun onsrr-
loof, 4lï ; waarop rij hetn voor een Beraad*
taan »rhelden, die drn duivel heeft. 48. het-
welk hij ontkent en wederleet. *9. en pre-
tutirt, dat Abraham zijnrn da? eezien heeft
rn dat hij cewrrvt i* rcr Abraham waa, 56.
Waarom zij hrm willen vteenisen, 59.
MAAK Jezus ging naar den Olijfberg.
2 En drs morgpns vroeg kwam hij
wederom in den tempel, en al het volk
kwam tot hem; en nedergezeteti zynde,
leerde bij hen.
8 En de schriftgeleerden en de farizeen
bragten tot bemeene vrouw, in overspel
gegrepen;
4  En haar gesteld hebbendein het mid-
deu, zeiden -n tut hem l Meester! deze
vrouw is op de daad ^elve gegrepen,
overspel begaande.
5  s En Mozes heeft ons in de wet ge-
boden, dat dezulken gesteenïgd zullen
worden . gij dan, wat a.pgt gij ?
6  En dit zeiden rij, hem verzoekende,
opdat zvj Ut» hadden, om hen: te be-
schuldigen. Maar Jezus, nederbukkende,
schreef met den vinger in de aarde.
7  En als zii hem bleven vragen,rigtte
bij zich op, en zeide tot beu i \'• Die van
ulieden zonder zonde is, werpe eerst
den steen op haar.
17 Zoo iemand wil derzelfs wil doen,
die zal van dete leer bekennen, of zij uit
God is, dan o/ ik vaii ïuij zelvm spreek.
11 Dip van llch tHven spreekt, wekt
lijne eigene aeT| maar die de per zoekt
deegi nen. dïe heia gebonden heeft, die
ia waarachtig, en geen e ongeregtigheid
is in \'i* in.
lil t Heeft Mozes u niet de vel gege-
ven ? en nii uir.nd van u dop\' de Met.
>»Wat zoekt X>i mi) te dooden?
Met!
13:11
M»rk
S fi
Joh
5 IR
10 .n
11 SS
Joh.S .%*,:•!
10 fcl
n.1 Oe schare antwoordde pn letde :
»Gij hebt den duivel, wie zoekt u te
dooden ?
Cl Jezes antwoordde rn zeide tot hen:
Een werk heb ik gedaan, en gÜ *er-
\' wondert .1 allen.
22 Hanrora heeft Mo/pk ulieden •• de be-
\' sntjdpnih gegeven, iniet dat t\'y\') int Mo/e*
, in. maar poll de vaderen1en/ij besnijdt
i eer** mt-nich op den snbust.
Ï3 Indien e*n <mn*ch dr besnijdenis
ontvangt o,i den sabbat, opdat de wet
! van Motel niet gebroken worde; zijt gij
toornig (•[\' mH, dat ik eenen geheelen
ui\' n*cb ge :on ! gemaakt heb op den
sabbat?
Ï4 -; Oordeelt niet naar het aanzien,
maar oordeelt pen regtvaardi* oordeel.
CS Sommigen dan uit die van J\'*rftza-
Ipué zeiden: 1b drie niet, dien zij zot ken
te dooden ?
Cfi En ziet, i>ö spreekt viümnedlgliik,
en zii zeegen bent niet*. Zouden nu wel
1 de oversten v.aarltjk weten, «lat deze
1 waarlijk is de Chrf-tus?
\'27 r Poch vhii de ten weten wij. van
\' waar hij is; maar de Christus, wanneer
p bij komen zal. zoo zal niemand weten,
i van waar bij is.
j "^ Jezus dan riep in den tempel. Iee-
, rende en leggende: Eu jriï kent mij, en
I gij weet.vau WUT ik b\'-n ;enll ben • van
\\ mij zelven niet ïitnn \'maar Hij is
Mntt. IS "•">
Mark. fl t.
Luk. * at
t Joh.
3 4
* Joh.
in IS
d Mark
Lult.
11 il».
19: Vt
I waarachtig, die uiü gezouJen hoeft, wei-
ken trijtieden niet kenr.
C9 Maar " ik keu Hun. want ik ben
van Hmh, en Hij bei ft mij gezonden.
30  \'Zii zochten hera dan te grijpen;
maar niemand sloeg de hand aan hem,
want zijn.....ure was nog niet gekomen.
31  j-En velen uit descliare geloofden in
hem. en leiden : Wanneer de Christus
zal gekomen zijn. zal hü ook neer tee-
1 kenen doen dan die, welke deze gedaan
jeeft ?
3" He fkfluni knorde*, dat de schare
dit van hem mti rnielde; en de farizeen en
de overpriesters zonden dienaren,opdat
zij hein grijpen zouden.
33 Jer.ua dan zeide tot hen : y Nog renen
kleinen tiid ben ik l.n u, en ik ga heen
tot dengene. die mij irezonden beeft.
34  \'Gij zult Ulij zoeken, en kM ziiUwti
niet vinden, en waar ik ben, kunt gij
niet komen.
3ö De Joden dan zeiden tot elkander :
! Waar zal deze heen staan, dat wij hem
niet zullen vinden ? Zal hij tot de ver-
I strooide Grieken ^mn. en de Grieken
I leeren >
) 3(i Wat is dit voor eene rede. die hij
i gezegd heeft | Gii zult mij zoeken, en
j zult mii niet vinden; en waar ik ben,
kunt trü niet komen ?
: 37 En op den •• laatsten dair, tUmdê de
I jrroote day van bet feest, stond .lezus
en riep, zeexende : \',\'.><> iemand dorst,
die kome tot mij en drinke.
35  Die in mii gelooft, frelijkerwijs r de
Schrift zegt, stroomen des levenden wa-
tera zullen uit /:in.-n buik vloeijen.
ÏÏ& i \'i dit zeidp bti •\'van dpn Gpest,
denwelken ontvangen zouden, die in hem
gelooven : want de Heilige Geest was nog
niet, overmita Jezus nog niet verheer-
lÜkt \'• .i-
40 Velen dan uit de «chare, dete rede
Joh. 8 >
Joh. ?*
t .\'.. m i
Joh. «31
Open h.22 17
-ocr page 711-
/OHANNE8 ft.
31 Jcsus dan xeide tot de Joden, die I J.o. H
i* hem geloofden : Indien gijlieden in
           
miin woord blijft, zoo «ijt gij waarlijk
nu Ine discipelen j
J.o.H.SS. s Kn wederom nederbttkkende, schreef
hii in de *a-.l«>.
9 Maar zij, dit hoorende. en van am
geweten overtuig.) ziinde, gingen uit.de
een na den nn i-r. hejinnende vmi dr
oudsten tot de Iaat*ten . en Jezus werd
«llt\'n gelaten, en de vrouw In het midden
staande.
jfl Kn hui, zich oprigtenrie, en uic-
maml ziende dan de vrouw, reide tot
haar : Vrouw! waar zijn deie uwe be-
schuldiger* ? heeft u niemand veroor-
1 deeld ?
11 Kn lU «eide : Niemand. Heere ! En |
, Je/,us /.eide tot haar : /oo veroordeel ik j
35 En zult de waarheid verstaan,"en
de waarheid zal 11 vrijmaken.
RlHll.
Hat.
IPetr.
31 Zij antwoordden hem : s Wij \'im
A brahams zaad. en hebben nooit iemand
gediend; hor zegt gii dan : Gii «uit vrtj • M»"-
worden t
.14 Jezus antwoordde hun : Voorwaar,
voorwaar zeg ik q : een iegelijk, die de
zon,ie doet, >• is een dienstknecht der;,,. Bn,„
zonde.
2 Petr.
:i.r> En de dienstknecht bluft niet eeu-
wiglijk in het huis, de zoon blijft er
eenwigltik.
3d > Indien dan de Zoon 11 zal vriige* , ,
maakt hebben, zou zult gij waarlijk vrjj
zo".
\'.•>. Ik weet. dat gii Abrahams zaad «iit;
maar gi) Zoekt mij rrdooden, want mijn
woord heeft in u grene plaats.
.1..!,.
: Jh,
Jniv
11 S5.M.
uonk niet; ira heen, en i /.oudlic niet meer.
1T Jezus dan sprak wederom tot hen-
lieden, «eggende : <* Ik ben het licht der
wereM; die mi* volgt, zal in dednister-
nis niet wandelen, maar zal hrt licht
de»» Ifwen» hebban.
4
i ^ De fari teen dan teilen tnt hem : Gii
getuigt van n zei ven; uwe getuigenis is
niet waarachtig.
14 Jetu« nntwoordde.en zeide tot hen \\
:W 1 Ik spreek, wat ik bij mijnen Vader g Jon
gezien heb; gjj doet dan ook. wat gij bij
uwen vader gr/irn hebt.
3*) Zij antwoordden en zeiden tot bem-.            1\'
Abrabam is onze vader. Jezus «eide tot\'
hen : « Indien gii Abrahams kinderen f - |iti
I!
; 2a.
• Jok. 5 SI.
\' Hoewel ik van mij zelven getuig, zoo is
noj/taiiM iniine getuigenis waarachtig i
want ik weet. van waar ik gekomen ben,
en waar ik heenga; maar gijliedm weet
niet. van waar ik kome,ofwaar ik heenga.
It Gij oordeelt naar het vlerken; ik oor-
deel niemand.
lli En Indien ik ook oordeel, myn oor-
deel ia waarachtig j want ik ben niet al-
leen, maar ik en de Vader, die mij ge-
zonden heeft.
wsatt, zoo zoudt gij de werken van Abra- 1
ham doen.
40   Maar nu «oekt gii mij te dooden,
eenen mensch, " die u de waarheid ge- L jon. 1
sproken heb, welke ik van God gehoord
licii. Dat deed Abraham niet.
41  Gy doet de werken uwsvad^rs. Zij
«ri.ien dan tot hem : Wij zijn ui*"\' gebo-
rvn uit hoererij; wu hebben eenen Vader, .
namelijk God.
\'.. Jezus dan zeide tot hen: Indien God \\
aw Vader ware. zoo toudt gij mij lief- i
hebben ; want ik ben van God nitgegaan,
en kome r«n /fe»a. << Wan: ik ben ook |
van mij zelvtn niet gekomen, maar Hij " ",l-
heeft mii gezunden.
43  Waarom kent gij mijne spraak niet?
\'/\'•\' is, omdat gü mijn woord niet kunt ;
hooren.
44  c GÜzijt uit den vader den duivel,en L IJoh
wilt de begeerten uws vaders doen ; • die
ffU een mensehenmoorder van den be- .^ r,en,
ginne, en is in de waarheid « niet staande j a cni-.
gebleven : want geene waarheid is in I l Joh.
hem. Wanneer hij de leugen spreekt, zoo
11 M,
Prut.
17*
1*!S.
KaM
\'e H
STor
11 1
Hehr
M _•*
-. MaU
S 17
17;S
Mark
1 11
t:7
Luk.
I H
•tv.
J..h.
1 ii
17 ƒ Kneri*ookin uwe wet geschre-
ven, dat de getuigenis van twee menschen
waarachtig in.
is Ik ben het. die van iny «elven ge-
tuig, en 7 dr Vader, die inij gezonden
hee^t. getuigt van mij.
\'9 Zij dan zeiden tot hem: Waar ia uw
Vader? Jeiua antwoordde : k Glï kent
noch mij, noch mijnen Vader; < indien
gii mij kendet, xoo zoudt gij ook mijnen
Vader kennen.
Co Deie woorden sprak Jezus bij de
schatkist, leerende in den tempel; * en
SST. niemand greep hem, want zijne ure was
fi:27. nog niet gekomen.
! 01 Jezus dan zeide wederom tot hen 1
1fi:3. 1 ifc jjR heen, en gij zult mij zoeken, en
in uwe zonden zult gij sterven; waar ik
Joh.
k Jok.
1 Jok.
"*• heenga, kunt git lieden niet komen.
1 J11.las v
spreekt hij uit zijn eigen 1 want liii is een
lrugenaar, en de vaiier derzelve Imytn.
45  Maar mij, omdat ik m de waarheid
xeg, gelooft go niet.
4ö Wie van u overtuigt mij van zonde?
En indien ik de waarbtid zeg, waarom
gelooft gij mij niet ?
7:30. ,
\'.": De Joden dan zeiden Zal hii ook
zich zelven dooden.omdat hii zegt • Waar
ik heenga, kunt giilieden niet komen?
Ï3 Kn hij «eide tot hen : " Gijliedm «üt
van beneden, ik ben van boven; KÜ «ijt
m Jok. fcU.
nlt dete wereld, ik ben niet uit deze
wereld.
C4 Ik heb n dan gezegd: •< dat gij in uwe
47 ƒ Die uit God is, hoort de woorden
Gi»iis ; daarom hoort gylieden niet, om-
dat gij uit God niet «vit.
f Joh.
101
IJoh.
m Jok.
zonden zult strrvrn ; want indien git niet
gelooft, dat ik rfie beii, tcii zult in uwe
| zonden sterven.
55 Zij zeiden dan tot hem 1 Wie «ijt gij ?
En Je«us zeide tot hen: Wat ik van den
beginne ulieden ook zegge.
?(> Ik heb vele dingen van u te zeggen
43 De Joden dan ant woordden en zei-
den tot hem : Zegg»n wy niet wel, dat
git een Samaritaan /iit. $ en den duivel
,\'i.h.
hebt 1
i 4\'.f Jezus antwoordde 1 Ik heb den dul-
vel niet, • maar ik eer mijnen Vader, en
| gii onteert inij.
j ..•« Doch ik zoek mijne eer niet . er is
, een, die ze zoekt en oordeelt.
Job,
en te oordeelin ; maar die mi) gezonden
heeft," is waarachtig; ren de dingen, die
ik van Uem gehoord heb, dezelve «preek
>> Jnh. 15:15
ik tot de wereld.
Al Voorwaar, voorwaar zeg Ik at\' zoo
Joh.
57 Zij verstonden niet,dat bij hun van
1 iemand miin woord znl bewaard hebben,
die zal den dood niet zien in der eeuwig-
I beid.
S? De Joden dan zeiden tot hem : Nu
• bekennen wij. dat gij den duivel hebt.
: Abraham is gestorven, en de profeten;
: en «egt gij 1 Zoo iemand mijn woord be-
waard zal hebben, die zal den dood niet
smaken in der eeuwigheid?
| IS 2\\it gij meerder, dan ome vader
( Abraham, * welke gestorven is f en de k nrhr n,]
profeten zi]a gestorven; wien maakt gij
u zelven ?
I 54 Jezus antwoordde : Indien ik mij
o Num.
S Kon
Joh.
den Vader sprak.
5fl Jezus dan zeide tot hen : <; Wanneer
gii den Zoon des mentenen zult verhoogd
hebben, dan zult gij verstaan.dat ik >fie
ben, en dat ik van mii «elven niets doej
1 11
7 ia.
1Z:49.
n in.*..
r maar deie dingen spreek ik, gelijk mijn
Vader mij geleerd heelt.
ï\\> • En die mii gezonden heeft* ia met
mij. He Vader heeft mii niet alleen ge-
10 laten, want ik doe altijd, wat Hem be-
hagelük la.
30 Als hii deze dingen sprak,\' geloof-
( Joh. 7:31. den velen in hem.
-ocr page 712-
JOIU.WES tf.
J.o. II.32. | zelven eer, zoo is mijnt* eer niet»; mijl
         1 Vader is het, die wij eert, welken gij
! ifirt, dfit uw God is.
.11 En gü keot Hein niet, MU ik keu
Iltui; en indien ik zejc, dat ik Hem niet
ken, ioo zal ik ulieden gelijk zijn, itat
xm
een tt i genaai . maar ik ken 11- tn,en
bewaar zijn woord.
> i Abraham, uw vader, heeft met ver-
t Gen. 17 17.\' heugiug verlangd, \' opdat h(j mijnen dag
Luk. HfcM.1 zien zou; en hij heen Aem genen, en is
Hebr. U 13. verblijd geweest.
•7 lle Jod< n dan zeiden tot hem : Gij
hebt nog geen vytï ig jaren, en hebt gij
\' Abrabam gezien?
oH Jezus zeide tot hen : Voorwaar,
voorwaar n: ik B i ter Abraham was,
ben ik.
m Luk t 2\'.i \'v-\' \'" /\'-\' IIHU\'\'\'11 uan "tecnen op, dat zij
Joh" ui 31\' zeopheui wierpen. Maar Jeiusvt-rbergde
t.i\' zich, en ging uit den tempel,gaandedoor
ll:t, het muiden van hen; en ging alioo
1 voorbij.
HOOFDSTUK \'.\'.
Christus uiaaVt op nmr nbbai eenen hlimL
gebornw ciewde, v». I . hetwelk de blinde,
ïi,.ih ii prburen, val ln\'ii L-f. tnnu\'il ïijiuIp,
vrrhaatt, t*. £u hr\' -ni*t-n Urm tot dr Uritetn,
Mn «ir hij ht-w-br ook \\erh;uilt, tf. IV
lari/erii bwtereej daSfW ChftsUH, al« era
I rerbrefcer \\an dra «-abli.ii, ru twijfelen of
ilnc nixii blind ^rwt-e»! *», 16, \'/.\'i ontbir-
drn daarom njitr oudere, ilir wel bckriiiirn,
dal hij blind RCbon\'B »a«. mur ïii\'li voorts
brtuifn op de getulgeat! »»n buntirn loott,
18 . wflktrn tij andermaal roepen en <iinlt-r-
itii\'"v H: die hun antnountl ut oh dit
werk iM\'iuirzi, dat (*hrintu- treen laml.i.ir,
ii..in uit (ïott U, 27, in tvordl iburoui . .iri
ben Miiadclak tütgeetWOtf, Si. L)e blimlr,
itoor Chrivu*nadri miden-ijn lijnde. ••< dooft
in hein in -ai\\t.i,lt hem, XV Cu-i-tu* ir»t
ilpn finit(i-u aan, itai nj gre*tHijk blind tijn,
en dal xu dnstoui in ilc sonde blijven, om-
j dat iij rtalki ni.t brkrnmn, W,
l.ï De farizcen tlan vraagden hem ook
wederom, hoe hij zifnde geworden wni.
1 En hij zeide tot hen : Hij leide ulijk op
mijne oogen, en ik wiesch mijten Ik zie.
lb\' Sommigen dAti uit de farizeen itl-
den : Deze uirnscn ia van God niet, want :
hij houdt den sabbat niet. Anderen iei-
den : .1 Hoe kan een menscb, <!<•• een
zondaar is, zulke teekenen doen ? * En
er w«n tweedragt onder hen.
~i~ Zij zeiden wederom tot den blinde :
Gij, wat zegt gij van hem,de»01htj uwe
oogen geopina heeft ? En hij zeide :l Uy
is een ptofect.
18 De Joden dan geloofden van hem
niet, dat hij blind geweest was, en ziende
was ïe*vorden, totdat zij geroepen had-
den. de ouders desgtnen, die zitnde ge- ,
worden was.
1\'J En zij vraagden hun, zeggende | is
dete uwezoon, welken gij zegt, dat blind \\
geboren is.\' Hor ziet hu dan nn ?
£0 Zijne ouders antwoordden hun en
zelden i Wij weten, dat deze ome loon
is, en tlat tnj blind geboren b>]
ï\\ Maar hoe hij nu ziet, weten wij niet ;
: of wie zyne oogeu geopend beeft, weten
wij niet; bij heeft z\'rm-H ouderdom,
vraagt hem zelv<-n ; hij zal van zich zei*
ven spreken.
\'2\'2 Dit .*\'!•!• \'i zijne ouders, -- onulat zg
de Joden v reesden i l want de Joden had-
den aireede te zanten een besluit ge-
maakt, zoo iemand hem beleed de Chris-
tus te zijn, dat die uit de synagoge zou
gewoipeu worden.
i.\' Daarom zelden zijne onders : HO
heeft zijnen ouderdom, v raagt hem zelven.
-4 Zij dan riepen voor de tweede maal
den utensch, die blind geweest was, en
zeiden tot Item i " Geef God deeer; wy
weten, dat dsK mentich een xonda&ris.
ZS Hij tlan antwoordde en zeide :OfhO
een zondaar is, weet ik niet; <\'--\'n ding
wc«t ik, dat ik blind wae, en nu zie.
Sti En zij zeiden wederom tot hem -
Wat beeft hijn gedaan "e hoe heeft hij uwe
oogen geopend \'
Ï7 llii antwoordde hun : Ik heb bet u
alreede gezegd, en gi.i hebt het niet ge-
boord; wat wilt gij het wederom hoo-
ren, wilt gijlleden ook zijne discipelen
worden ?
28 Zy gaven hem dan scheldwoorden,
en zeiden : Gij zyt zijn discipel, maar
wij zijn discipelen van Mozes.
\'29 \\\\\'u weten, dat God tot Mozes ge-
suroken heeft; maar dezen weten wij
niet, van waar hij is.
30  De ii.....rli antwoordde en zeide tot
hen i Hierin is immers wat wonders, dat
gij niet weel, van waar hij U, en itoytans j
heeft hij mijne oogen geopt nd.
31   » En wtj weten, dat God de zondaars -
niet hoort ;nianr zoo iemand godvruchtig
is, en zijnen wil doet,dien hoort Hij.
32  Van alle eeuw is het niet gehoord, \\
dat iemand erns blindgeborenen oogen
geopend heeft.
33  Iudien deze van God niet ware, hij
zou niets kunnen doen.
34  Zij antwoordden, en zeiden tot hem:
Gij xtit geheel in zonden geboren, en leert
gij ons? En zij wierpen hem uit.
35  Jezus hoorde,datzühemuitgewor- \\
pen hadden en hem vindende, zeide hij
tut hem : Gelooft gij in den Zoon van
God ?
36   HU antwoordde en zeide i Wie is i
Luk. 7:16.;
3tl9.t
Joh. *19.
6:11.
13.43.
Joh. 12:43.
E
N voorbugaandtvaghijreiienmenscb,
blind van de geboorte af.
En zijne discipelen vraagden hem,
zeggende : ltabbil wie heeft er gezondigd,
deze, of zijne oudeis, dat bij blind zou go
boren worden 1
3 Jezus antwoordde : Noch deze heeft
gezondigd, noch tijiw Ouden: " maarrfi*
ia geachieil, opdat dn werken GotU in hem
zouden geopenbaard worden.
•1\'\' Ik moet werkende werkendesgenen,
die mij gezonden beeft, zoolanghetdag
la; de nMC-ht komt, wanneer niemand ;
werken kan.
; b Zoo lang ik in de wereld ben, zoo ben
.Je».
Luk.
Joh.
4S:6.i ik • het licht der wereld.
2 32. 6 Uit gezegd hebbende, << spootf bij op
1-9. de aarde, en maakte slijk uit datapeek*
8 \'- ael, en streek dat slijk o» de oogeu de»
ȥȣ blinden;
ui.i3.i7.! 7 Eq lemP tot aem , qr hten, wasch
Sur. U 23.
28:9.
Je*. 1 IS.
Mirhs 3 : *.
d Mark. 8.23.
u in bet badwater SilóaiuihetweJk over-
gezet wordt, uitgezondeu). Hij dan ging
heen eu wiehCh zicb, en kwam ziende.
8 De geburen dan, en die hem te voren \'
Ïezïeu hadden,dal bij blind wan,zeiden;
s deze niet, die zat < en bedelde r
\'j Anderen zeiden : ilïj ia bet: eu aii-
deaen : Hij is hem gelijk. Hij zeide: Ik
beu het.
10  Zij dan zeiden tot hem : Hoe zijn u
de ooien geopend ?
11  Hij antwoordde en lelde: De menscb,
genaamd Jezus, maakte «• i i.i k, en bestreek .
mijne oogen, en zeide tot mü : Ga heen
aan bet badwater Silöam, en waiehu. En
ik ging heen, en wies:h mij, en ik werd
ziende.
1- Zij dan zeiden tot hem : Waar is
die? Hij zeide : Ik weet het niet.
13  Zij bragtenhem tot de fariteën, liem
,.iimfh.i.\\ die te voren blind geweest tcaa,
14  \' En het was sabbat, als Jezus het
ili3k maakte, en zijne oogen opende.
hij, Heere! opdat ik in hem moge ge- \'
looven ?
37  En Jezus zeide tot hem : En gij hebt
hem gezien, » en die met u spreekt, de* \'
zelve is bet.
88 En hij zeide : Ik geloof, Heere! En L
hij aanbad hem.
39 En Jezus zeide : p Ik ben tot een I
oordeel in deze wereld gekomen,* opdat ||
Joh.
4.26.
Joh.
3:17.
U;47.
M-M
13.13.
\'M
-ocr page 713-
JOH ANNE S lo, ii.
\'.32. [ degenen, die niet zien, zien mogen, en
die zien, blind worden.
40  En dit hoorden etnif/rn >iir .!*• i\'nri-
\' zeen, die bij hem waren, en zeiden tot
hem : Zijn wij dan ook blind \'t
41  Jezti« zeide tot hen : Indien gij blind
waart, zoo zoudtgü geene zonde hebben ;
maar du zegt gy : Wn zien , zoo bluft
dan uwe zonde.
HOOFDSTUK 10.
Door ile crluleni» tan ile eizrnn\'happen Htn
fret rouwen henlern he«-!j»t ChriMii". ilat
hij Ar nare het\'ler l« (U Iijne whapen,
V&. 1 : "li ook ile ware tleur van <lm vhMp-
stal, 7; en ••• *ti hmirlinr. 12: alïoo h lijn
leven eewilliic Mf-lt vuur zijne >ruaprn, 1*
«urnvrr Ar Jculrn ontlrr rlk.imlrr twittpn,
19. Chii*tu., tp Jarijialwi «ijmle np Uet
feest van ilr vernieuwinir Ar* tenipeN, wonlt
iloor tip Joilrn omring] pii prrriiig&i «f hij
At Chri«tu« i., -ti . hetwelk hu betuigt en
bewijnt uit »>)tic werken, *V Zegt, Au\' »rj
in hnn niri trHfmirn,
oi-nl.it *j van fijne
M-hnpen niet té*, 2C . maar Ant ïijne irha-
pril in hem L*vlnovrn, en ilaL *ij door hem
rn zijnen Vader ten MwwigeM leven bewaard
wortten, 27 l\'e Jmlrn willen hein rteellgew
al« een Uutotaar, 31. Dorh hij verantwoordt
zich uit <le Schrift en uit igne «erken, ilat
hij rieh\' met reet ilpn Zoon < au God gl nnrnnl
heeft. 31, pu komt uit hunne hamlen. wrj-
ketitlp naar i)p .lonlaan, 3!>.
VOORWAAR, voorwaar zeg ik ulie-
den : die niet ingaat door de deur in
den stal der schapen, maar Tan elders
inklimt, die in ren dief en moordenaar.
2  Maar die door dr deur ingaat, ia een
herder der schapen.
3  Dezen doet de deurwachter open, en
de schapen hooren 7.ijne stem; en hij
roept zijne schapen hij name, en leidt
ze uit.
4  Eu wanneer Lij zijne schapen uitge-
dreven heeft, zoo gaat hij voor hen heen ;
en de schap\'n volgen hem, overmits zij
zijne stem kennen.
5  Maar eenen vreemde zullen zü gecns-
jlai volgen, manr zullen van hem vlie-
den; overmits zij de stem der vreemden
niet kennen.
6  Deze gelijkenis lelde Ji*zua tot hen ;
maar zü vermonden niet, wat het was,
dat hy tot hen sprak.
7  Jezus dan zeide wederom tot hen :
Voorwaar, voorwaar zeg ik u : ik hen
de deur der schapen.
8  Allen, *oo velen all er voor mij zijn
gekomen, zijn dieven en moordenaars;
maar de schapen hebben hen niet ge-
boord.
ï «Ik b»n de deur : indien iemand
door mij ingaat, die zal behouden wor-
den; en bij zal ingaan en uitgaan, en
weide vinden.
10  De dief komt niet, dan opdat hij
atele, en slagte, en verderve; ik ben
gekomen, |opdat zij het leven hebben,
en overvloed hebben.
overmits ik f mijn leven afieg, opdat ik
hetzelve wederom neme.
IS Niemand neemt hetzelve van mii.
maar ik leg het van inijzelven af; " ik heb
magt hetzelve af te leggen, en heb magt
hetzelve wederom te nemen. Dit gebod
heb ik van mijnen Vader ontvangen.
1\'J \' Er werd dan wederom tweed ragt
onder de Joden, om liezer woorden wil.
_•\' Ka velen van hen zeiden : \' Hit
heeft den duivel, en is uitzinnig; wat
boort gij hem ?
Cl An leren zeiden : Dit zijn geene
woorden eens bezetenen ; \' kan ook de
duivel der blinden oogen openen?
2C En het was het feest der vernieo-
wing de* tempels te Jeruzalem, en het
was winter.
.3 En Jezus wan.lelde in den tempel,
<" in h*t voorhof van Salomo.
£4 De Joden dan omringden hem, en
zeiden tot hem : Hoe lang houdt _-n onze
ziel op? indien gij de Christus zijt, zeg
het ons vrij uit.
;.\'» Jezus antwoordde hun : Ik heb het
u gezegd, rn gij gelooft het niet. -i De
werken, die ik doe in den nHam mijns
Vaders, die getuigen van mij.
CS Maar gijl lesten gelooft niet want
gij ziit niet van mijne schaden, gelijk
ik u gezegd heb.
27 " Mijne schapen hooren mijne stem,
en ik ken dezelve, en zij volgen mij*
CS En ik i^ef hun iVt eeuwiti- leven ;
pen zij zullen niet verloren gaan in der
eeuwigheid, en niemand zal dezelve uit
mtine hand rukken.
"9 Mijn Vader, die ze mij gegeven
heeft, is meerder dan allen ; en niemand
kan ze rukken uit de hand mijns Vadem.
so ilk en de Vader rijn een.
31   r De Joden dan namen wederom
steenen op, om hem te sleeniren.
32  Je:,us antwoordde bun i Ik heb u
vele trrft\'elijke werken getoond »an mij-
nen Vader; om welk werk vandiestee-
nigt gij mü ?
33  De Joden antwoordden bent, zeg*
gen Ie : Wij steenigi n u niet over re*uj/
goed werk, • maar over GodêIa«tering,
en omdat gij een mensch zijnde, u zel-
ven God maakt.
34  Jezus antwoordde hun : In er niet
geschreven in uwe wet : \' Ik heb ge-
zegd, lii\'i zijt goden?
8."> Indien ile wrt die goden genaamd
i beeft, tot welke het woord Gods ge-
schied ia. en de Schrift niet kan gebro-
ken worden ;
30 Zegt gijlieden tut miij, » ilii\'ii di- V i-
der geheiligd en in de wereld gezonden
heeft : Gij lastert G\'ttt; omdat ik rge>
zegd heb : Ik ben Gods /.oon ?
37 " Indien ik niet doe de werken mijns
Vaders, zoo gelooft mij niet;
3<* Maar indien ik ze doe. en zoo gij
mü niet gelooft, zoo gelooft de werken ;
opdat gü moogt bekennen *n gelcoven,
\'dat de Vader in mij ia, en ik in Hem.
39  -\'\'/i\\\\ zochten dan wederom hem te
grijpen, en hij ontging uit hunurhnnd.
40  En hij ging wederom over de Jor-
daan, tot de plaats. : waar Johannes
eerst doopte ; en hij bleef aldaar.
41   Eu velen kwamen tot hem en zei-
deii : Johannes deed wet geen teeken;
maar alles, wat Johannes van dezen
zeide. was waar.
43 En velen geloofden aldaar in hem.
HOOFDSTUK II.
fjAiaru* it krank te ltethiinit\\ v-. 1 \\ waarom
•lp mien aeadra tot Chrtatna, 3 \\ ilie naar
Jaulèa gaat, 7. Laanu «iprft inlu>*rhpn, 11.
rhtistiia ;:v.v. naar Betbéail om Iipiii up te
witlr— 17. alwaar hpui Mattha ontmoet.
niPt nelLe hij kpreeLt over Ar op>tnmlin£
van haren liroetler, en ilie van alle ui\'tou-
vlgea, 20. Daarna ook Maria. 2». Christus
7 Jen. ra 12
* Joh. 2.13,
kil,
M I
i H 1.
sa\'ffit
n Joh. S:M.
r Joh. 5 17,
Joh. IS 2t
40:11.
. 3.».,
r. 13 20.\'
r. 5 ; ».
. J
11   t Ik ben de goede Herder : de goede
herder stelt zijn leven voor de schapen.
IS r Maar huurling, en die geen
herder is, wien de schapen niet eigen
zijn, ziet den wolf komen, en verlaat
r Jnh.
17 il
\'SS
t m
8:59
f Joh.
i n
de schapen, en vliedt; en de wulf grijpt
ie, en verstrooit de schapen.
13  En de huurling vliedt, overmits
hij een huurliug is, en beeft geenczorg
voor de schapen.
14  Ik ben de goede Herdc r; en \'\'ik ken de
mijnen, en worde van de mijnen gekend.
15  \' Uelijkerwijs de Vader mij kent,
uLw> ken\'ik ook den Vader; en ik stel
mijn leven voor de schapen.
Ui Ik heb nug andere schapen,die van
dezen stal niet zijn , de/e moet ik ook
toebrengen; en zij zullen mijne stem
hooren; ƒ en het zal worden ééne kudde,
en ééa herder.
17 Daarom heeft mü de Vader lief.
.11:27
10:22.
a n
7 2\'J.
-ocr page 714-
JDHANNES il.
weent m komt tnt het eraf. 35. Vindt L*-
»m> nêê* iïer dat-en MglwVCa, 39. Hidt
/niirn Vader \'-n wrkl !.i/;in,- op, 41 ; >|||
dooi vHeri in hem cHnovrn, l". . pn andr-
ren liood-rhapDMi dit drn nverprieateri., t6 ,
die daarmer hunnen raad verraderen, 17 ;
alwaar K:i! ili- onwetend? profeteert vari .Ir
vrucht vwi Christus dood, 50; ra besloten
wordt linn te .1 .-..1.ti. U, Christus ontwiiki
mar de Had Kframi. B4. Wordt op het
(rent van paurha irerorht, BS. Ilp ovrrprie*-
ter> lasrdi\'.-en ecu lieve! uit, om hrm aan
te brengen, *?.
EN er waf een zeker mam krank, //e-
Htiamtl Lazarus, van llrthanfë, uit
het vlek Valt Maria SU hart zusterMartha.
itt. 26 6 2 " Maria nu wan degene, die den
Mnrk. iij. Heere gezalfd heeft met zalf, en zijne
Luk. 7 S7. voeten afgtdroogd heeft met hn re haren j
Joh. lü 3. welker broeder l.iuarns krank wgxJ
3  Zijne zusters dan zonden tot hem,
ICRCnde : Heere! zie, dien g\'(\\ Üefiieht.
i . krank.
4  Ba Jezus, dat hoorende, reide : Deze
krankheid ia niet tnt den dood. * maar
ter heerlijkheid Goda; opdAt de Zone
Gods door dezelve verheerlijkt worde.
5  Jezus nu had Martha.en bare zuster,
en l-1/.H.i us Kef.
f> All hU dan gehoord had, dat hij
krank wan. toen hieef hij nng twee dagen
in da plaat», waar hij w» .
7 Daarna zeide hi( verder tot de .ii-ri-
pelen : I.aat ons wederom naar Judéa
Kaan.
S De discipelen zeiden tot hem : Rabbi I
\'de Joden nebben u nu swJnua gezocht
te iteenigen, en gaat gij wederom der-
waart • -
9  Jezus antwoordde: Zijner niet twaalf
uren in den dag? Indien iemand inden
dan wandelt, zoo stoot bii zich niet, over-
miti hij het licht dezer wereld riet;
10  Maar indien iemand in den nacht
wandelt, zoo atoot hij zich, overmits
het licht in hem niet ia.
11   Dit «prak bij; en daarna zeide lui
2<> * En een iegelijk,die leeft.en in mij J <>. "
gelooft, za! niet sterven in der eeuwig*
           
, beid. Gelooft gij dat?                                   I, , .
27 Zii zeide tot hem 1 Ja Heere ! I ik heb |* Joh-
geloofd, dat gij zijt de Christus, de Zone
Goda. die in de wereld komen zou.
24 En dit gezegd hebbende, ging >*.u
! heen, en riep Maria, hare zuster, heime-
fiS
Hik, zeggende 1 De Meester is daar, en
bii roept u.
29 Deze, als zij dat hoorde, stond
haastelijk op, en ging tot hem.
3i» iJezua nu »a« nog in het vlek niet
gekomen, maar was in de plaAts, waar
hem Martha te gemoet gekomen was.\'
31   De Joden dan. die met baar in het
\' huis waren, en baar vertroostten, ziende
Maria.dat i\\\\ ha.\'isteliik opstond en uit-
ging, volgden haar, zeggende : ZM gaat
naar het graf, opdat zij aldAar weene:
32  Maria Jaii, als zij kwam, waar Jezus
was, en hem zag, viel aau zijne voeten,
zeggende tot hem : Heere! indien gü
hier geweest waart, zoo ware mijn
broeder niet gestorven.
33  Jezus il.ui. als bii haar zag weenen, \'
en de Joden, die met haar kwamen. 00* 1
weenen, werd zeer bewogen inden geest,.
en ontroerde zich zei ven ;
34  En zeide 1 Waar hebt uw hem ge- j
legd ? Zn zeiden tot hem 1 Heere I kom
en zie het.
35   * Jezus weende.                                     [t i,,,^
.Vi De Joden dan zeiden 1 Ziet, hoe lief I
bii hein had!
37 En sommigen uit hen zeiden : Kon \'
hy. < die de oogen des blinden geopend t j„h.
beeft, niet maken, dat ook deze niet \'
gestorven ware?
3^ Jezus dan wederom in zich zelven
zeer bewogen zijnde, kwam tot het graf;
en bet was eene spelonk, en een steen
was daarop gelegd.
39  Jezus zeide : Neemt den steen weg. |
Martha, de zuster des gestorvenen, zeide \'
tot hem 1 Heere! hij riekt nu al, want
hij heeft vier dagen aldaar gelegen.
40  Jezus zeide tot haar 1 Heb ik n niet
gezegd, dat, zoo gij gelooft, gÜ de beer-
lijkheid Gods zien zult?
41  Zij namen dan den steen weg, waar
de gestorvene lag. En Jezua hief de
oogen opwaarts, en zeide : Vader! ik
dank T\'. dat Gü mij gehoord hebt.
42   Doch ik wist, dat Gij mij altüd
hoort; i" maar om der schare wil, die ai Joh. 12:30,
rondom staat, heb ik dit gezegd, opdat
zij zouden gelooven. dat Gij mij gezon-
den hebt.
43  En ala lm dit gezegd had, riep lm
met groote stemme : lazarus, kom uit !
44  En de gestorvene kwAtn uit, gebon-
den aan handen en voeten met grafdoe-
ken, en zijn aangezigt was omwonden
d Matt. 9-3*
Mark.
Luk. H 51.
tot ben : Lazarus, onze vriend, d slaapt;
maar ik ga heen, om hem uit den slaap
op te wekken.
12  Zijne discipelen dan zeiden i H>ere I
indien hu slaapt, zoo zal lui gezond
worden.
13  Doch Jezus had gesproken van zii-
nen dood , maar zij meenden, dat hij
sprak van de rust des slaaps.
14  Toen zeide dan .lezu - tot ben vrij
uit : lazarus is gestorven.
15  En ik hen blijde om uwentwil, dat
ik daar niet geweest ben, opdat gij gploo- j
ven moogt; doch laat onatot hem gaan.
16  Thomas dan, genaamd Didymns, |
zeide tot g$n* medediscipelen : Laat ons
ook gaan, opdat wij met hem Bterven. I
17  Jezus dan gekomen zijnde, vond, !
dat hij nu vier dagen in het graf geweest
was.
18    Bethnnit nu wai nabij Jeruzalem,
omtrent vijftien stadiën va» daarh
19  En velen uit de .loden waren gcko-
men tot MartIih en Maria, opdat zij haar
vertroosten zouden over haren hroeder.
20  Martha dan. ala zij hoorde, dat
Jezus kwam, ging hem tegemoet; doch
Maria hleef in hu\'s zitten.
21   Zoo zeide Martha dan tot Jezus :
Heere I waart gij hier geweest, zoo ware
mijn broeder niet gestorven;
22  Maar ook nu weet ik, dat alles, wat
gij van God begerren zult. God u bet
geven zal.
?3 Jezua zeide tot haar : Uw broeder
zal wsderopstaan.
j4 Martha zeide tot hem i Ik weet,
dat hij opstaan zal in de * opstanding
ten laatsten dage.
f .ï..h... 16.36.1 25 .lezu* zeide tot haar: \'Ik bendeop-
6:t7. atandingen het leven j 3 die in mij gelooft,
1 Joh. 5:io.i zal leven, al ware hij ook gestorven ;
" met eenen zweetdoek. Jezus zeide tot
Joh. *>7.
hen : Ontbindt hem, en laat hem heen-
gaan.
15 Velen dan uit de Joden, die tot
Maria gekomen waren, en aanschouwd
badden. hetgeen Jezus gedaan bad, ge-
loofden in hem.
45  Maar sommigen van hen gingen tot
de faritei-n, en zeiden tot hen, hetgeen
Jezus gedaan had.
47 " De overpriesters dan en de fari-
Matt. M.3.
Mark. 14 1.
Luk. 313.
Hand. 437.
p Joh. 12 19.
zeen vergaderden den raad, en zeiden :
p Wat zullen wij doen ? want deze menach
doet vele teekenen.
4^ Indien wij hem alzoo laten gtwor-
rfea, zii zullen allen in hem gelooven,
en de Romeinen zuilen komen, en weg-
nemen beide onze plaats en volk,
49  En een uit hen. namelijk Kajafas,
die desxelven ja<»rs hoogepriester was,
telde tot hen : GO verstaat nieta;
50  En gij o-.eriegt niet, 1 dat het ons l,, j0h, ip.u.
nut is, dat een mensch sterve voor bet
volk,rn bet geheele volk niet verloren ga.
-ocr page 715-
JOUAKKKS ir.
51   En ilit zeide bij niel uit zich zel-
ven; maar, zijnde hoogepriester deszelven
jaar», profeteerde bij, dat Jezus sterven
zou voor het volk ;
52  En niet alleen voor dat volk, maar
opdat hy ook de kinderen Gods, die ver-
itrooid waren, \'tot een zou vergaderen.
53  Van dien dajf dan af raadslangden
/ii te zaïnen, dat zij hem dooden zouden.
54  Jezus dan wandelde niet meer vrüe-
lfjk onder de Joden ; maar .•m,\' vandaar
naar het land hij de wOMtlja, naar de
stad, genaand Efratin, en verkeerde al-
daar met zijne discipelen.
55  En het pascha der JoJen was nabij,
en velen uit dat land pinteen op naar Je-
ruzalem, voor het paseba,opdat zij zich
zelven reinigden.
5fi «Zij zochten dan Jezus, en zeiden
onder elkander, staande in den tempel :
Wat dunkt n? dunkt m, dat hij nietko-
men zal tot het feest ?
57 De overpriesters nu en de farizcOn
hadden een gebod gegeven, dat, zoo ie-
mand wist, waar hü wa«, hij het zou te
kennen geven, opdat zy hem moeten
vangen.
HOOFDSTUK IC.
Christus \'•• BathatiU met LAsarus un lafrl
zittende, vu. 1 . wordt door AI.iri.-i geulfd,
3; Juda* berispt, ^, maar 1\'lin.iü. 1111 At
<1i=t li.i.\'i . 7. Vete Joden komen oin I.«za-
rus te zien, 9. waarom de overprienter» hem
| (ioL turken te dooden, 10. Chmtni rijdt
\' ii.iii Jeruzalem op eenene^el. en wordt door
| de whare met hlij.twhap en ïrlukwen .i hm.-
l at* de koning lurael* c int van-ren, \'2, Eenitfe
1 fïrieken he^eeren Je*n* te n\'en en «preken
- FilppiiH daarover aan, 20; waaruit Cwistai
I oonuk neemt, te handelen over de vrneht
1 lijn* dood*, do - de •relijkenio van een tar-
i we\'.Taan, 23. Wordt in znne ïiel ontroerd,
1 bidt zijnen Vader en wordt door eene «tem
! uit den hemel verheerlijkt, 27 Onderritri
] Ac -. \'hare n\'eder van de vrui-ht in wuze
j zijna doods: en vermaant hen. om in zijn
licht te wandelen, 29. De Joden hlijien ver-
j hard, gcldk door Jenaja m rooncgd, 37.
Velen van hen sfplooven in hem : uuur dur-
ven hem niet belijden, 42. Hij vermaant
«roder tot geloof en tot belijden!» zün*
i naams, 41.
16.6.; TEZUS "dan kwam zes daven voor het
i»3.1 O pascha te Bethaniii,daar Lazarus was,
7:37.1 die gestorven was geweest, welken hij
Il 2.\' opgewekt had uit dé dooden.
2  Zij bereidden hem dan aldaar ern
| avondmaal, en Martha diende ;en Laza-
ntl was een van degenen, die met hem i
aanzaten.
3  Maria dan, genomen hebbende een
pond zalf van onvervalschten zeer koste-
lijken nardus, heeft de voeten van Jezus
gezalfd, en met hare haren zijne voeten
afgedroogd; en het huis werd vervuld van
den reuk der zalf.
4  Zoo zeide dan een van zijne dilolM*
len, namelijk Judas, Simons iom* Iskii-
riot, die hem verraden zou i
5  \'• Waarom is deze zalf niet verkocht :
voor drie honderd penningen, en den ar-
men gegeven?
ti En dit zeide hü. niet omdat h\\i be* j
zorgd was voor de armen, maar omdat
bij een dief wa«, « en de beurs had, en
droeg hetgeen gegeven werd.
7  Jezus dan zeide: Laat af van haar;
zU heeft dit bewaard tegen >\' den dag
mijner begrafenis.
8  Want de \' armen hebtgijlleden attyd
met u, maar mij hebt gij niet altijd.
y Eene groote schare dan der Joden
verstond, dat hij aldaar was; en zij kwa-
men niet alleen om Jezus wil, maar op-
dat zij ook Lazarus zouden zien, ƒ dien
hü uit de dooden opgewekt had.
10  En de overpriesters beraadslaag-
dcii, dat zii ook Lazarus dooden zouden.
11  Want velen van de Joden gingen
heen om zünentwil, en geloofden in Je-
zus.
12  n Des anderen daags, eene groote
schare, die tot bet feest gekomen was,
hoorende, dat Jezus naar Jeruzalem
kwam,
13  Nampn de takken van palniboomen,
en gingen uit hein tegemoet.en riepen :
Hosanna! \'\'Gezegend \'m hü.die komt in
den naam des Heeren, hij die \'t* de Ko-
ning Isr;ulis !
14   En Jezus vond oenen jongen ezel, en
zat daarop ; geluk geschreven is t
15  \' Vrees niet, gij dochter Zion 1 zie,
uw Kuning komt, zittende op het veulen
eener ezelin.
Ui Doch dit verstonden zijne discipelen
iu het eerst niet; maar als Jezus verheer-
lijkt was, tofn werden zij indachtig, dat
dit van hem geschreven was, en dat zij
hem dit gedaan hadden.
17 De schare dan, die met hem was,
getuigde, dat hij Lazarus uit het graf
geroepen, en hem uit de dooden opge-
wekt had.
H Daarom ginx ook de schare hem te
gemoet, overmits zij eehoord had, dat
hü dat teeken gedaan had.
I\'J De farlzeën dan zeiden onder elkan-
der : * Ziet gij rel, dat gij gansch niet
vordert ? ziet, de yeheele wereld gaat
hem na.
2n Ei er waren sommige Grieken uit
degenen, 1 die opgekomen waren, opdat
zij op het feest zoudt-n aanbidden ;
21   Deze dan zingen tot Piüppus, •••
die van B-tiisjtida in GaliVa was, en
balen hem, z«-gg«nde : neer! wij wil-
den Jeïds wel zien.
22  FUlppni kwam en zeide het An-
dréas ; en An Iréas en Filippus wederom
zeiden h-t Jezus.
23  Maar Jezus antwoordde hun. zeg-
icende i De ure is gekomen, •< dat de Zoon
des menschen zal verheerlijkt worden.
2t Voorwaar, voorwaar zeg ik u : •
indien het tarwrgraan in de aarde niet
valt, en sterft, zoo bluft hetzelve alleen ;
maar indien het sterft, zoo brengt het
vee! vrneht voort.
25 /\'Die zijn leven liefheeft, /al het-
zehe verliezen; en die zijn leven haar
in ileze wereld, zal hetzelve bewaren
tot het eeuwige leven.
2>i Zoo iemand mij dient, die volge mii ;
en v waar ik hen. aldaar zal ook mijn
dienaar zün. En zoo iemand mij dient,
de Vader zal hem eeren.
27  r Nu is mijne /iel ontroerd ; en wat
zal ik zeggen? Vader! verlos mij uit
deze ure! Maar hierom hen ik in deze
ure gekomen.
28  Vader! verheerlijk uwen naam. Er
kwam dan eene stem uit den hemel, M9g\'
f/fnde t
En Ik heb hém verheerlijkt, en
Ik zal In-m wederom verheerlijken.
2\'j De schare dan, die daar stond, en
dit hoorde, zeide, dat er een donderslag
geschied was. Anderen zeiden: Een en-
gel heeft tot hem gesproken.
30  Jezus antwoordde en zeide i < Niet
om mynentwil is deze stem geschied,
maar om uwentwil.
31   t Nu is liet oordeel dezer wereld ;
\'• nu zal de overste dezer wereld buiten
geworpen worden.
32  « En ik, zoo wanneer ik van de
aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen
tot mii trekken.
33  (En dit zeide hij, beteekenende,
hoedanigen dood hij sterven zou.*
31 |le itehare antwoordde hem : Wy
hebben uit de wet gehoord, " dat de
Christus blijft in der eeuwigheid ; en \'w
zegt gij, dat de Zoon desmenschen maet
verhoogd worden? Wie is deze Zoon des
menschen ?
35 Jezus dan zeide tot hen : Nog een1
7 Matt. 31:8.
Mark. 118
Luk. 19:36.
h Pt. 118:36
k Joh. 11 17.
( Huid. 837.
«Joh. 1 *S.
n Joh. 13 33,
17:1.
o ICor. ir. 36,
i Matt. 10 39.
lfi:2r..
Mark. SS\'i,
Luk. 92*.
17 33.
f
r Matt. 26 37,
38, 39.
Mark. 14:»,
Luk. 22 41.
< Joh.
11:41
t Joh.
16 11
Bta
2 -Z
.< Joh.
H:30
Col.
2 15
t< Niim
21:9
SKoi
. 18:4,
Joh.
3:14.
B 2s
W 3 Sa!
i.7:16
iKrai
,22 11)
Pa.
4.V7
89:37
110:4
Je-.
9: 3
Jer.
n,;
Krep
3736
Dan.
1:41
11,27
Mioha i :
llebr
1 1 8
-ocr page 716-
JOHANNKS 18.
J.o. 11.33,
d Joh. lfi:S8.
* en dat hu van God uitgegaan was, en
tot God heenging,
4  Stond op van het avondmaaI.cn leide
ziine kleederen af, en nemende eenen
linnen doek, omronldc xich zelvcn.
5  Daarna goot hi.j water in het bekken,
en begon de voeten der discipelen te was-
schen, en af te droogen met den linnen
doek. waarmede hü omgord was.
t; Hij dan kwam tot Simon Petrus; en
die zeide tot hem: Heere! « zult gij mij
de voeten wasschen ?
7 Jezus antwoordde en zeide tot hem:
Wat ik doft, weet gij nu niet, maar gij
zult het na dezen verstaan
S Petril» zeide tot hein : Gij zult myne
voeten niet wa\'schen in der eeuwigheid!
Jezus antwoordde hem: Indien ik u niet
was»ehe, gij hebt geen deel met mij.
!1 Sïmon Petrus zeide tot hein: Heere !
niet alleen mijne voeten, maar ook de
handen en het hoofd.
10  Jezus zeide tot hem : Hie gewas-
schen is, heeft niet van noode, dan de
voeten te wasschen.maar is geheel rein./
En gijlieden züt rein, doch niet allen.
11  u Want hij wist, wie hem verraden
zou; daarom zeide hij : Gij zijt niet
allen rein.
12   Als hü dan hunne voeten gewas-
schrn. en zijne kleederen genomen had,
zat hij wederom aan, en zeide tot ben:
Verstaat gij, wat ik ulieden gedaan heb?
.13 \'< Gü heet mij Meester en Heere; en
git zegt wel, want ik hen het.
14  Indien dan ik, de Heere en de Mees-
ter, uwe voeten gewasschen heb. \' zoo
züt gij ook schuldig elkanders voeten
te wasschen.
15  * Want ik heb u een voorbeeld ge-
geven, opdat, geiijkerwijs ik u gedaan
heb, xiilieden ook doet.
18  Voorwaar, voorwaar zeg ik 11: \'een
dienstknecht is niet meerder dan ziin
heer. noch een gezant meerder, dan die
hein gezonden heeft.
17 Indien gn deze dingen wert, zalig
zijt gij, zon gij dezelve doet.
1" Ik zeg niet van u alien ; ik weet,
welke ik uitverkoren heb; ma«ri/if.«-
tehiedt. opdat de Schrift vervuld worde:
»\' Die met mij het. brood eet, heeft tegen
mÜ zijne verzenen opgeheven.
19  " Van nu zeg ik het ulieden, eer
het geachied is, opdat, wanneer het ge-
schied zal zijn, gij Rclooven nioogt. dat
ik het hen.
CO Voorwaar, voorwaar zegiku:"ZOO
ik iemand zende. wie dtem ontvangt, die
ontvangt mij . en wie mij ontvangt, die
ontvangt Hem, die mij gezonden beeft.
Cl /> Jezus, deze dingen gezegd heb-
bende, werd ontroerd in den geest, en
betuigde, en zeide : Voorwaar, voorwaar
ik zeg u, dat een van ulieden mij zal
verraden.
CC De discipelen dan zagen op elkan-
der. twijfelende, van wien hii dat zeide.
93 7 En een van zijne discipelen waa
aanzittende in den schoot van Jezus,
welken Jezus liefhad.
C4 Simon Petrus dan wenkte dezen,
dat hij vragen zou, wie hij toch ware,
van welken hij dit zeide.
25 En deze, vallende op de borst van
Jezus, zeide tot hem i Heere ! wie is het ?
Cfi Jezus antwoordde: Deze is het. dien
ik de bete, ala ik ze ingedoopt hsb, geven
zal En als hü de bete ingedoopt had, gaf
bij ze Judas. Simons rooit, Iskarlot.
C7 En na de bete, toen voer de Satan
in hein. Jezun dan tolde tot hem; Wat
,ii doet, doe bet haastelijk.
SS En dit verstond niemand dergenr.n,
die aanzaten, waartoe hü hem dat zeide.
29 Want sommigen meenden, f dewijl
Judas de beurs had. dat hem Jezus
zeide : Kooi; hetgeen wij van noode heb-
.o H.M.
t Joh. 1:1»
8.12.
9: S.
12 Ml.
•r. 13:16
kleinen tijd > is het licht bij ulieden ;
\' wandelt, terwijl gij hetlicht hebt, ap-
dat deduisternis n niet bevange. En die
in <Ip duisternis wandelt, weet niet.waar
hij heengaat.
3i> Terwyl gjj het licht hebt, gelooft in
het licht, opdat «ij kinderen de» lichts
moo^t <Un, Deze dingen aprak Jezus; en
weggaande veibcrgde hij zich van hen.
37 En hoewel hij zoo vele teeltenen
voor hen gedaan had, nnijtau» geloofden
zij in hem niet;
3* Opdat bet woord van Jesaja, den
| profeet, vervuld werd. dat hij gesproken
! heeft : ; Heere! wie heeft «mie predi*
. king geloofd? en wien is de arm des
Hoeren geopenbaard ?
| 3\'.l Daarom konden zij niet gelooven,
i dewijl Jesaja wederom gezegd heeft:
! 40 » Hij heeft hunnroogen verblind,en
; hun hart verhard ; opdat zij niet deoogen
niet zien, en met het hart f.irt verstaan,
en iij bekeerd worden,en Ik hen geneze.
i 41 h I>it zeide ,le*sja, toen hü zjjne
heerlijkheid Mg, en van Hem s*jrak.
4" \' Nogtans geloofden ook zelfs velen
uit de oversten in hem ; maar om dpr
farize<;)i wil beleden zij het niet,\'\'opdat
zij uit de synagoge niet zouden gewor-
pen worden.
13 \' Want zii hadden de eer der men*
schen lief, meer dan de oer van Ood.
44  En Jezus riep, en zeide : l>ie fn
1 mi) gelooft, gelooft in mü niet. maariu
denden», die mii gezonden heeft.
45 ƒ En die mij riet, die ziet drngene,
die mi^ gezonden heeft.
45 ;\' Ik beo een iieht. in de wereld ge-
komen, opdat een iegelijk, die in mij
gelooft, in de duisternis niet bltyve.
•t7 En indien iemand mijne woorden
gehoord, en niet geloofd zal hebben, ik
! oordeel hein niet : \'< want ik ben niet
gekomen, opdat ik ile wereld oordeele,
maar opdat ik de wereld zalig nrnke.
4S • T)tc mi» verwerpt, en miine woor-
den ni\'t ontvangt, heeft, die hem oor-
! deelt; * het wooid.dat ik gesproken heb,
dat zal hem oordeeb-n ten laatsten dage.
I 49 \' Want ik heb uit mii z«*lvrn niet
, gesproken ; maar de Vader, die mij ge-
i zonden heeft, die heeft mii een gebod
I gegeven, wat ik zeggen zal, en wat ik
1 spreken zal.
E 50 En ik weet. dat zijn gebod het een*
wige leven is. Hetgeen ik dan snreek,
dat spreek ik al oo ..;•\': ik mij de Vader
gezegd heeft.
HOOFDSTUK 13.
11
ƒ Joh. 15 3.
L Joh. 6:61.
i Jm. 6 : 1.
: Joh.7:13,48,
i Joh. 9:22.
r Joh. 5 U.
k Watt. 23:8,
10.
I Cnr. 8 : «.
12:3.
Filipp.9 11.
Bal, R:i.2.
y Je*. 42 fi
49: fi,
Joh. 1 : 9
8:12,
( Malt. 102\'.
Luk. fiiO.
Joh. 15:20.
k Mark. 16.IC.
ent. 1P-1S.
lh. 3 11.
5.20
7:16.
8 2*
H:l0,2\'.
16 13
"BhS
Christin
srordt
n het avondmaal opslaande, 0111-
li en na-cht de vneten zijner dia-
1 Bfatt.M:Sl,
Mark.H 18.
Luk. 2221.
Hand. 117.
1 Joh. 2:19.
ra, 1 : hetwHk Petrus in het eer«t
ioch daarna toelaat, fi. Christus
hem dit voorbeeld i(jner nederig»
beid en dienstvaardigheid na te volgen, 12.
Voorcert dat ren van hen hem ?nii verraden,
waartegen hij eqm discipelen vertroost, 18:
en reeft aan JohmineH tr kennen, niet het
reven van eene ingedoopte tiete. dat het
Jinlas wat, 22: die. nadat de duivel in hem
wafc govaren, nitus.il, 27 Ohristu» f preekt
daarna met tijne amiei\' discipelen rM zijne
verheerlijk in", 31 : rn vermaant hen tot on-
derlingfl liefde, 3». Petrus wil »ijn leven
voor hem zetten: maar Christus voorzegt hem.
dat hij hem driemaal ::al verloochenen, 37.
EN voor " het feest van hei pascha,
1 Jezus, wetende, dat zijne ure geko-
men was, dat hij uit deze wereld zou
overgaan tot den Vader, alzoo hii de
zijnen, die in de wereld waren, liefgehad
had. zoo heeft bij ben liefgehad tot bet
einde.
C En al* het avondmaal gedaan was,
\'- toen n 11 deduivel in het hartvun Judas,
Simons zniui, Isknriot gegeven had, dat
hij hem verraden zou.
3 Jezus, wetende. r dat de Vader hem
alle dingen in de handen gegeven had.
-ocr page 717-
JOHAMK\'ES I-J, I*.
. mij zelven niet, • maar de Vader.die in
mij blijft, dezelve doet de werken.
ben tot bet feest; of, dat hij den armen
wat jeven zou.
30  Hij dan.de bete genomen bebbende,
ging terstond uit. En bet was nacht.
31    Ali Mi dan uitgegaan was, zeide
Jezus : N\'t ia de Zoon des menschen
verheerlijkt, en God is in Iipui verheer-
Ujkt.
32  Indien God in hem verheerlijkt is,
zoo zal ook God hem verheerlijken in
zich zei ven, * en Hij zal hem terstond
verheerlijken.
33  Kinderken»* nog eenen kleinen tijd
ben ik Mi u. \' Gij zult mij zoeken, en
1 gelijk ik den Joden gezegd heb : Waar
; ik heenga, kunt gij niet komen; al:»o
j zeg ik ulieden nu ook.
! 34 " Ken nieuw gebod geef ik u, dat
E ij elkander liefhebt; gelijk ik uliefge-
ad heb. dat ook gij elkander liefhebt.
\' 3» \'Hieraan zullen zij allen bekennen,
j dat gij mijne discipelen zijt,zoogij liefde
] hebt onder elkander.
1 36 Simon lVtrus zeide tot hem: Iïeere !
i waar gaat gij heen? Jezus antwoordde
hem : Waar ik heenga, kunt gij mij nu
<  niet volden; " maargij zult mij namanU
volgen.
37 Petrus zeide tot hem: Heere! waar-
om kan ik u nu niet i-olgen? * Ik zal
miïn leven voor u zetten.
3S Jezus antwoordde hem : Zult gij
i uw leren voor mij zetten? "Voorwaar,
1 voorwaar zeg ik u : de haan zal niet
\' kraaijen, totdat gij mij driemaal ver-
loochend zult hebben.
HOOFDSTUK 11.
Chriutu* vertroost zijne discipelen ovr-r zijn
weggaan tot den Vader, dewijl hij Rinir, om
hun woonplaats te bereiden in zijns Vaders
huis, vs. 1. Verklaart aan Thomni, dat bij
de weg! ilc waarheid en lift leven is, 5 :
en aan Filippu», dat ilie hem ziet, den Va-
der liet. 7. Belooft bun, dat zij trroote won-
derwerken zullen doen, en verkrijsren, a!
wat rii >n zijnen naam bidden, 12. dat lij
den Trooster, den Heiligen Geest, zullen
ontvanifen, 16: en gat— weezen ifelntenvvor-
den, 18. Vermaant hen tot zijne liefde en
tot ïchnonaamhfid zijner irehoden, met he-
lofte van zijne en des Vaders bijwoning, 21 ;
en dat de 11, OeeM hun alles zal indacht k»
maken, 26. Laat hun zijnen vrede, 27. Ver-
klaart dat ïij zich behooien tr verblijden,
omdat hj) tot den Vader mat, 28. Toont
zijne gewilligheid, om den Vader ook in het
lijden te gehoorzamen, 3<>.
UW hart worde niet ontroerd; gijlieden
irelooft in God, gelooft ook in mij.
2   In het huis mijns Vader* z\\in vele
wouingen ; anderzins zou ik het u gezegd
hebben; ik ga been om u plaats te be-
reitlen.
3  En zoo wanneer ik heen zal gegaan
zijn, en u plaats zal bereid hebben, zoo
bome ik weder, en Zc_l n tot mij nemen,
» opdat gij ook zijnmoogt, waarikben.
4  En waar ik heenga, weet gij, en den
I weg weet gij.
I 5 Thomas zeide toL hem : Heere! wij
<  weten niet. waar gij heengaat; en hoe
\' kunnen wij den weg weten ?
! 6 Jezus zeide tot hem i ; Ik ben de weg,
I < en de waarheid, <\' en het leven. • Nie-
mand komt tot den Vader, dan door mtj>
7  Indien gülieden mii gekend liadt, zoo
lOttdt gij ook mtinen Vader gekend heh-
ben; en van nu kent gij Hem, en hebt
Hem gezien.
8  Filippuszeide tot hem: Heere! toon
ons den Vader, en het ia ons genoeg.
9   Jezus zeide tot hem i Iteu ik zoo
langen tijd met ulieden, en hebt gij mij
niet gekend, Filinmis? f Die mii gezien
heeft, die heeft den Vader gezien ; en
hoe zegt gij : Toon ons den Vader?
lil Gelooft gij niet,.\'«dat ik in den Vader
6e», en de Vader in mij is ? \'< De woorden,
die ik tot ulieden spreek, spreek ik van
11 Gelooft mij, dat ik in den Vaderfte»,
i Joh. 517.
en de Vader in mij is ; en indien niet, zoo
; gelooft inü om de werken zelve,
i 12 « Voorwaar, voorwaar zeg ik ulie-
I den : die in mijgelooft.de werken, die ik
i doe, zal hij ook doen, en zal meer doen,
! dan deze s want ik ga heen tot mijnen
Vader.
13   l En zoo wat gij hegeeren zult in
mijnen naam, dat zal ik doen . opdat de ,
Vader in den Zoon verheerlijkt worde.
14  Zoo gij iets be/ceren zult in mijnen
naam, ik zal het doen.
15   •<> Indien gij mij liefhebt, zoo be-
h Matt
21:21.
Luk.
17:0.
Hand
5:12.
19:11.
f Jer.
29 12.
Matt
21 22.
Mark
11 24.
Luk.
11:9.
Joh.
::. \'..
:«.24.
i Joh. is n
watrt mijne geboden.
, lf> En ik zal den Vader bidden, en Hij
i zal u eenen anden n Trooster geven. op-
| dat Hij hü u blijve in der eeuwigheid ;
17 Namelijk den Geest der waarheid,
! welken de wereld niet kan ontvangen,
1 WHDt zij ziet Hem niet, en kent Il-inuiet;
maar gij kent Hein, want Hij blijft bij
ulieden, en zal in u zijn,
is « Ik zal u geene weezen laten; ik
kome weder tot n.
lil Nog eenen kleinen tijd, en de wereld
I zal mij niet meer zien"; maar gij «uit
i ulij zien i want ik leef, en gij zult leven.
I 20 In dien dag zult gij bekennen, dat
ik in mijnen Vader hen, en gij in mij,
en ik in u.
21   Die mijne, geboden heeft.en dezelve
bewaart, die is het, die mij liefheeft; en
die mij liefheeft, zal van mijnen Vader
geliefd worden ; en ik zal hem liefhebben,
: en ik zal mij zelven aan hem openbaren.
22   Judas, niet de Iskilriot. zeide tot.
hem : Heere i wat is het, dat gij u zelven
aan ons zult openbaren, en niet aan de
wereld ?
23  Jezus antwoordde en zeide tot hem:
Zoo iemand mij liefheeft, die zal mijn
woord bewaren ; en mijn Vader zal hem
liefhebhen, en wii zullen tot hem komen,
en zullen woning hü hem makei>.
24  Die run niet liefheeft, die bewaart
mijne woorden niet; •• en het woord.dat „
Ïijlieden hoort, is h. t mijne niet. maar
es Vadera. die mii gezonden heeft.
25  Deze dingen heb ik tot u gesproken,
hij il blijvende.
2 i t< Maar de Trooster, de Heilige Geest,
u Lev. 19:18
Matt. 2230
Job. Il 12
Efen. 5 : *
IThess. 4:9
1 Petr. t 8
1 Joh. T.:2S
4:21
» Joh.
2:5
f Mstt.2n3S
Mark. 1V29.
Luk. 22:33.
Matt. 26 St.
M«rk.1»W.
Luk. :- ..
8:28.1
ia M.
14:10.
16 13.
welken de Vader zenden zal in mijnen
naam, g die zalu alles lieren.en zal u in-
d ach tig maken alles, wat ik u gezegd heb.
27 r Vrede laat ik u, mijnen vrede geef
ik u : niet geliikerwij* de wereld hem
geeft, geef ik hem u. L\'w hart worde niet
ontroerd en zijt niet versaagd.
: 2S > Gü hebt gehoord, datiktotuge*
Jon. 15 2fi.
16:7.\'
Hand. 2: 4.
i
q Joh. 16.13.
r Filipp. * : 7.
i Joh. H.3.
| zeg.1 heb i Ik ga heen, en kom weder tot
u. Indien gij mij liefhadt, zoo zoudtsïij u
verblijden, ..... Lu ik gezegd heb : Ik ga
heen tot den Vader; want mijn Vader ia
meerder dan ik.
29  En nu heb ik het u gezegd, eer het
geschied is; \' opdat, wanneer het ge-
schied zal zijn, gij gelooven moogt.
30  I k tal niet veel meer met u spreken:
» want de overste dezer wereld komt, en
; heeft aan mij niets.
81 Maar opdat de wereld wete.datik
j den Vaderliefheb, en alioo doe,gelijker-
wijs mij de Vader » geboden heeft. Staat
| op, laat ons van hier gaan.
I Joh.
13 U
16:4
BA».
tl 11
16:11
3:3
ii Job.
Hebi
10:18
. 10:5
& Hrbr. 9:8,
o Joh. 1:17.
«"Joh. 1:4.
10 f,
10:30.
Joh.
f Joh.
h Joh.
HOOFDSTUK IS.
[   Christus verschikt zirh zelven bij eenen «rijn*
\'t      stok, en zijne discipelen, hij de ranken, die
i      ïn hem blijvende, door heiu vele vruchten
I      voortbrengt*, vs. 1 . Betuijrt «iine bijzondere
!      lietde tot hen, en vermaant hen tot ouder-
;      houding zijner geboden en onderlinge li*fde,
|      6: zijne liefde betoont hij daarin, dat hij
]      «ijn leven voor hen stelt, 13 -. en hen sijne
I      vrienden en uitverkorenen noemt, 11. Troont
!      hen tegen den haat der wereld met zijn \'
11:49.
14:31.
!(i 13.
17:81.
-ocr page 718-
JOHANNKS 10.
ri\'-m voorl>eeld, 18. Tunut dat door zijn
woord fn Herken den Joden alle %oorwend-
m-I tan onwhuld benomen i«. 22. m dat de
11, Gee»t en zijne apo»te!en tan heui zul-
ll-ll KCtuigm, 26.
IK bni de ware wiiu-tuk, en oign Va-
der is de landman.
2 -\' Alle raak, die in mij geene vrucht
draaft, die neemt Hij we.\', en al wie
vrucut draaft, die r-rii.-i Hij, opdat zü
meer vrucht drage.
b Joh. 13 lu. 3 \'\' Gijiieden zijl nu rein om het woord,
dat ik tut ti gespiuken heb.
4 blijft in mij, f u ik i» u. Gelijkerwijs
de rankgeeue viucht kan dramn van zich
zelve, zoo *ij niet lu den wijnstok blijft ;
al/ooook gij niet, zoo gij in mij nirt blijft.
b Ik beu de wijnstok, e* gu de tan keu ;
die lu mi) bluft,en ik in hem, die draagt
veel vrucht : want tonder mij knnt ,->>
niets dotn.
o « Zoo iemand in mij niet blijft, i die
18 Ir,.....n gewiii [.ei,, gelljki rwijw .ie i ank,
en ia verdord ; en men vergadertdezeive,
nebben lij ze gezien, en beideu mij en
mijnen Vader gehaat.
21 Maar dit geschiedt* Opdat het woord
vervuld worde, dat in hunne wetgt ncbre*
ven is : > Zvj hebben iny zouderoorzaak
gebaat.
2t> \' Mn ir wanneer de Trooster tal ge\'
komen zijn, •• dien ik u zenden zal van
den Vader, .kiohv/. den Geest dei waar-
heid, die van den Vader uitgaat, die zal
van mij getuigen.
27 i fcn gij zuil ook getuigen, want gij
zijt van den beginne met mij geweest.
HOOFDSTUK lö.
h P». SS 19.
69:5.
r Joh. II 36.
167.
II and. 5 33
te Luk. U 19.
CL
rntat vuorirgt zijnen diM-ipeleii,
dat
uilen venolïd wonlen, v». I ; troont hen
met •!• b»loi.e de. 11. lieeate». die de we-
reld ia! iMnilMJpn un «umie, ffei-eiriigbeid
en oordeel. 5 . en hen in alle waarheid lei-
den. 12. Verklaart hun. dat b<j weldra van
; hen weggenomen, do<h daarna weder eenen
kleinen ujil aal ire*ien worden. 16. rn dal
in.ui.-- droefheid in hlijdx\'liaji zal wralidenl
worden, W. Vermaant hen te bidden in .
zijnen naam. met belofte van verhoord te
sulten worden, 2.1. en verklaart vri| uil,ion- .
der irel-jkeniK. dat hij de wereld verlaat, 2è,
hetwelk de diwi[telen ver-taande, in hun
1\'ciouf ver-terkt. 2*J. II waarsehuvit hen,
dat lij ver-uooid /uilen worden en lieloofi
hun lijnen llislll. 31.
Dl./.l. dingen heb ik tot ugesproken,
opdat gi| niet geërgerd wurut.
2  " /.ii tullen u uit de synagogen wer- L
pen , ja de ure fcouit, dat een iegelijk,
die u zal dooden, zal meenen Godeeene
dienst te doen.
3  •• Kn ii".-.i- dingen zullen zij u duen, »,
omdat /1.1 den Vader niet gekend hebben,
noch inij.
4  1 Maar deze dingen heb ik tot u ge- Is
sproken, opdat, wanneer de ure zal geko-
inen zijn, gij dezelve uiougt gedenken,
dat ik £e u gezegd heb; doch deze din-
geu neb ik u vau het bt gin niet gezegd,
umdat ik bij uileden wus.
•". Kn nu ga ik heen tot dengene, die
mij gezonden heelt, en niemand van u
vraagt mij 1 Waar gaat gij henen t
t> Maar omdat ik deze diogeu tol uge-
sprokeu heb, zou beeft de droefheid uw
hart vervuld.
7 Doch ik zeg 11 de waarheid : h«t is u
nut, dat ik wagfa : want indien ik niet
wegga, zoo zal de Trooster tot u niet I
komen , •\' maar indien ik heenga, zou zal L
ik Hem lot u zenden.
5  rn die gekumen ziinde, tal de wereld
overtuigen vau zonde, en van geregtia>
beid, en van oordeel :
u Van tonde, omdat .\'.ij in mij niet
gelooveu ;
11) En van geregtigheid, omdat ik tot |
mijnen Vader heenga, en gij zult mij niet
meer zien,
d Matt. 3 |0,
en men werpt ze in hei vuur,en zij wor*
den verbrand.
7   Indien gij in mij blijft, en mijne
r Ier. 19 12
Matt. 7 7.
ïl 22
Mark. II 2*
Luk. 119.
Joh. .I1S.
16.ai
Jakol.. 1 5.
Uoh 3.S.
5.1*.
woorden in u blijven, » zoo wat gü wilt,
tultglj begeeren.en liet zai u gt IC Dieden.
8 Hierin i* mijn Vader verbeeMlikt.dat
gij veel vrucht draagt ; i u gy zuil inijne
discipelen . m».
U Gelijkerwys de Vader mij liefgehad
heeft, neb ik ook u liefgehad ; blijft in
deze mijne liefde.
10/ Indien gij inijnegeboden bewaart,
ZOO zult gl) lu miiiir lielde blijven . gell)-
kerwija ik de geboden inijna Vadera be-
waar<i heb, en blijf in zijne liefde.
11 Deze dingen heb ik tot u gesproken,
opuat HiDiir blijdschap in u blijve, en
uwe blijdschap vervuld worde.
, Lev. 19.lfv
Matt. ±1.39.
Joh. 13 31.
Eie» 5 . *
lThr«. ♦.*.
1 Fetr. * 8.
Uoh. 3 33.
* 11.
h Bom. -\'..T.
Uoh. S:16.
i Malt Mi».
2Cor 3 16
Gal. & I 6.
1" <j Du is myn ^ebod, dat gij elkander
lief hebt, gelijkerwijs ik u liefgehad heb.
13   i\' Niemand heelt meer liefde dan
deze, dat iemand zijn leven zeti\'e vuur
zijne vrienden.
14  > Gij fijt mijne vrienden, too gij doet
wat ik u gebiede.
Li Ik heet ti niet meerdienstkuechten :
want de dienstknecht weet niet, wat zyn
heer doet; maar ik heb u vrienden ge-
noenid : fc wan tal wal ik van mijnen Va-
der gehoord heb, dat heb ik u bekend
gemaakt.
lu \' h.\' hebt .i.i\' niet uitverkoren,
maar ik heb u uitverkoren, en ik heb u
(ui.
k Joh.
gesteld, •" dat gij zoudt heengaan en
vrucht dragen,en dat uwe vrucht blijve;
opdat, zoo wat gij vanden Vaderbegee-
ren zult in mijnen naam. Hij u dat geve.
17  Ült gebied ik u, opdat gijelk&udrr
liefhebt.
18   \' Indien u de wereld haat, zoo weet,
r Joh.
Wat.
Col.
ItJI
n m
1:15.
f Joh.
U M
Ff Joh.
ia m
11   Kn van oordeel, • omdat de overste
dezer wereld geoordeeld is.
12  Nog vele dingen heb ik u te zeggen,
doch gij kunt die nu niet dragen.
13  Maar wanneer die zal gekomen zijn, ,
namelijk de Geest der waarheid,.\'Hij zal
u in al de waarheid leiden : 9 want Hij zal
van zich telven met "preken, maar zoo
m Man. 2*» 19.
Mark. 16 15.
coi. i. e.
dat xïj nul eer dan u gehaat heeft.
lit " ludien gij van de wereld waart, zoo
zou de wen |d het bare liefhebben ; doch
omdat go van de wereld niet zvjt,uiaar ik
u uit de wereld heb uitverkoren, daarom
haat u de wereld.
2U Gedenkt des woords,datik u gezegd
heb i /\' ben dienstknecht is uiêtiuULrder
wat Hij zaigehoonl hebben, zal HU spre*
ken. en de toekomende dingen zal Hn u
verkondigen.
14  Die zal mij verheerlijken; want Hü
zsl het uit het mijne nemen, en zal het
u verkoudigen.
15   * Al wat de Vader beeft, is het
mijne; daarom heb ik gezegd, dat HÜ
het uit het mijne zal nemen, en u ver-
kondigen.
16  • Kenen kleinen t>w\\ en gij tuit mij
niet tien , en wederom eenen kleinen (i;d,
en gij zult uiij t\'.en 1 want ik ga been
tot den Vader.
17   SommiijeH dan uit zijne discipelen
reiden tot elkander 1 Wat isdit.dathtj
., Matt. iO IV.
Luk. 6 *».
Juh. 13 16.
dan zijn beer. | Indien zij mij vervolgd
hebben, zij zullen ook u vervolgen; indien
lij uiijn woord bewaard hebben,zy zullen
ook net uwe bewaren.
21   \' Maaral dezedingen zullen zij doen
om mijns naams wil, omdat zij Hem niet \'
kennen, die mij gezonder heeft.
22  \' Indien ik niet gekomen ware, en I
tot hen gesproken had, /ij hadden geenc [
zonde; maar nu hebben zij geen vuor- [
wendsel voor hunne zonde.
! 23 Die inij haat, die haat ook mijnen
Vader.
t Job. nu:. 24 \' Indien ik de werken onder hen niet
I had gedaan, die niemand anders gedaan
I heeft, zij hadden reene zonde; maar nu |
-ocr page 719-
iOHAXXBS 17.
J.o.H
.33.
* P-.
ê .7.
Malt
tl S7.
38 18
Luk.
;n il
Joh.
T .V,
fc»
ICor
15 35
Ftlipp.rui
Ilebr
c Je».
n ii
Jer.
i n
. tot ons . t-,i : benen kleinen tijd, en ((ij
xult hui niet zien ; en wederom teoeu
kleinen tijd, en gü tuit inij zien ; en :
Wan: ik. ga been tot den Vader?
18 Zn zeiden dan : Wat ia dit, dat bij
zegt i Leoeu kleinen tijd f wij weten nitt.
wat hij zegt.
11» Jezus dan bekende, ilat zü hem wil-
den Tragen, en zeide lot hen: Vraagt gij
daarvan onder elkander, dat ik gezegd
heb : Kenen kleiuen tipt, en gij zult mij
niet zien ; en wederom eenen kleinen tod,
eu gij zult mij zien \'
20  Voorwaar, voorwaar ik zeg u, dat
gij zult achreüeu en klagelijk weenen,
maar de wereld zal zich verbinden; en
gü zult bedroefd zin:, maar uwe droef-
beid zal tot blijdschap worden.
21   * Eene vrouw, wannet-r zij baart,
beeft droefheid, dewyl hare ure geko-
iiit\'ii ia; maar wanneer zij bet kindekm
gebaard heeft, MM gedenkt zij de be-
naauwdlieid niet meer,om de blüdschap,
dat een mtnsch ter wereld geboren is.
22  Eu .mi dan hebt nu wel droefheid ;
2  ** Gelijkerwtia Gij hem magt gegeven
hebt over alle vleeech, opdat al wat Gij
hem gegeven heeft, bij hun het eeuwige
leven gere.
3   En < dit il het eeuwige leven, dat
zÜ l\' kennen, den eenig\'n waarachtigen
God, en Jezus Christus, dien Gij ge-
zonden hebt.
\'1 \'\' Ik heb t\' verheerl|)kt op de aarde;
* ik heb voleindigd het werk,dat Gij mij
gegeven hebt om te doen;
5 En nu verheerlijk mij. Gij Vader! bii
I* zeiven, met de heerlijkheid,/die ik bij
U had, eer de wereld w*as.
ti Ik heb uwen naam geopenbaard den
menschen. die Gij mij uit de wereld ge-
geven hebt. Zij waren uwe, en Gij hebt
mij dezelve gtgeven; en zij hebben uw
woerd bewaard.
7 Nu hebben xij bekend, dat allca, wat
Gij mij gegeven hebt, van U ia.
s Want de woorden, die Gy mij gege-
ven hebt, heb ik hun gegeven,en ZÜ heb-
ben ze ontvangen,.\' i n zij hebben waarlijk
bekend, dat ik van U uilgegaan ben,en
hebben geloofd.dat Gü uiü gezonden hebt.
\'J Ik bid voor hen; ik bid niet voor de
wereld, maar voor degenen, die Gij my
gegeven hebt, want zii zijn uwe.
10   i-.n \'• al hetmijneÏH uwe,en het uwe
is mijne; en ik ben in hen verheerlijkt.
11   En ik ben niet meer in de wereld,
maar deze Zlin in de wereld, en ik kome
tot O. Heilige Vader ! bewaar ze in uwen
naam, die Gij mij gegeven hebt, opdat
zij één zijn, gelijk als wij.
12   \' Toen ik met hen in de were.d was,
bewaarde ik ze iu uwen naam. MHeGij
uiij gegeven hebt, heb ik bewaard,en nie-
maiid uil hen is verJoren gegaan,dan de
zoon der verderfeniü, opdat I de Schrifi
vervuld worde.
13   Maar uu kom ik tot U, en spreek
dit in de wereld, opdat /ij inijne blijd-
schap vervuld mogen hebbon in zich zel-
ven.
14  Ik heb hun uw woord gegeven ; " en
de wereld beert ze gebaat, omdat zij van
de wereld niet zijn, gelijk als ik vande
wereld niet ben.
15   Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld
wegneemt, manr dat Gij hen bewaart van
den bouze.
Ui Zij zijn niet vande wereld,gelljker-
wija ik van de wereld niet ben.
17 Heilig ze in uwe waarheid, - uw
woord is de waarheid.
IS a Gelijïerwija Gij mii gezonden bebt
ïn de wereld, ahou heb ik hen ook in de
wereld gezonden.
ly ." Én ik heilige mUzelven voor hen,
opdat ook zü geheiligd mogen zijn in
waarheid.
20   En ik bid niet allern voor dezen,
maar ook voor degenen, die door hun
woord in mij gelooven zullen.
21  Opdat zij allen \'j^énziju.gelÜkcrwijs
Gij, Vader ! in u.i;. i \'ii ik in U,dat ook zij
in ons één /im. opdatde wereld geloove,
dat Gij mij gezonden hebt.
22  En ik heb hun de heerlijkheid gege-
ven, die Gij mij gegeven hebt; opdat zü
i-.\'-ii zün, gelijk als wij één zi|:i :
23  Ik in lu n, en Gü in mij; opdat zü
volmaakt zün m één, en opdat de wereld
bekenue, dat Gü niü gezonden hebt. en
hen liefgehad hebt, gelijk Gü uin Btf-
gehad hebt.
24  f Vader I ik wil,dat waar ik ben, ook
die i.-.i ni.i zi.}n,dieGij mü gegeven hebt;
opdat zij müne heerlijkheid mogen aan-
scbouwen, die Gü mü gegeven hebt, want
Gü hebt mij liefgehad, voor de grond-
toEging der wereld.
2ó Kegtvaardige Vader! \'de wereld
beeft V niet gekend; maar ik bcb V
gekend, \' en deze hebben bekend, dal
Gü mü gezonden bebt.
. j.- ae 17
I 1.-\'.
1U.3U
l*;9,
I Joh. 30;*),
maar ik zal u wederom zien, \'en uw
hart zal zich verblijden, en niemand zal
uwe blüdachau \'• <" u wegnemen.
23  Eu in dien dag zult gij mij niets
vragen. "• Voorwaar, voorwaar ik leg u :
. al wat gij den Vader zult bidden in
a Joh. 16.15,
21 XI
Msrk.ll tfl.
Luk. 11:9.
Job. 14 13.
mijneu naam, dat zal Hij u geven.
24  Tot nog toe hebt gij niet gebeden
in mijnen naam , bidt, en g(j zult ontvan-
gen, opdat uwe blijdschap vervuld zij.
25  Deze dingen heb ik door g< In k r <n. -
sen tot it gesproken; maar de ure komt,
dat ik niet meer door gelijkenissen tot
u spreken zal, maar u vrij uit van den
Vader zal verkondigen.
2ii In dien dag snit gü in mijnen naam
bidden; en ik leg u niet,dat ik den Vader
voor n bidden zal :
27 Want de Vader zelf heelt ulief,de-
wül gij uiij liefgehad hebt, " en hebt
geloofd, dat ik van (iod ben uitgegaan.
2S " Ik ben van den Vader uitgegaan,
en ben in de wereld gekouim ; wederom
verlaat ik de wereld, en ga heen tot den
Vader.
2*J Zijne discipelen zeiden tot hem :
Zie, nu spreekt gil vrij uit, en zegt gecne
gelijkenis.
31» .Nu welen vrij, r dat gij allediugen
weet, en gü hebt niet van noode, dat u
iemand vrage. ilierom gelooven wij, dat
gil van God uitgegaan ü,i.
31  Jezus antwoordde hun : Gelooft gü -
nu?
32  | Ziet, de ure komt, en isnugeko-
men, dat gij zult verstrooid worden,een <
! iegelijk naar het zijne, en gij mij alleen
xult laten ; ren Hogtaut ben ik niet alleen,
want de Vader ia met mij.
33  Deze dingen hebik tot u gesproken,
» opdat gü iu mij vrede bebli In de we-
reld zult gij verdrukking hebben ; manr .
hebt goeden moed, ik heb de wereld over- \'
wonnen.
HOOFDSTUK 17.
Chriutu*, aU unie Hoo£rurie*trr. tich brrei-
ti> t. i lul ijn tijden en sterven, bidt tijuen   !
Vader, • ! .\' H hem verhei rl -r, om het   |
eeuwige leven ie erven dengenen, die hem
kennen, *». 1, Verhaalt kor ireirouw en mei   j
welk eetie vreugde h.j hr* werk, dat hrm   i
wa* opsrle.\'d. heeft voliira.-t. 4. Bidt voor   j
njtie apoMelrii dat dr \' .1 l> i hen beware
in ..in :i.\'.i drr liefde, U; van den liooie,   ;
15; en hrilïi\'e in njne waarheid, 17. Bidt   \\
uok voor allen, die door hun woord in hem   \'
Ittllffl |«lO0VMI, 10 . dat »ij eru mos;en xijn,   I
31 j en bii hem lijn. waar hij is, ooi zijne   |
heerlijkheid Lr naimliouwt n, ft,
DIT beeft Jezus gesproken, en hy hief ,
zijne oogen op naar den hemel, en .
zeide : Vader! •> de ure la gekomen. ver- i
heerlijk uwen Zoon, opdat ook uw Zoon I
U verheerlijke.
i Joh. 6:39.
10:38.
18:9,
h J«S. 8:18.
Hebr. 3:13.
( Pi. 109:8.
> Job. 17 6.
i Joh. IS 3
i Joh. 8.40,
Joh. 30:31.
>l"lrk.U17
» Job. 1U:18.
14:11.
Gal. 3.38.
Joh.
Kfe".\'
Col
Joil. 1336.
14*.
* Joh.
t Joh.
-ocr page 720-
JOHANWES IA
ïti En ik heb hun uwen naam bekend
Ïemaakt, en zal hem bekend maken . op-
at de liefde, waarmede Gij mij lirfgchnd
hebt, in hen zij, rn ik in hen.
HOOFDSTUK IS.
Christus ptmA uift zijne daMfptJew in een* hm\',
VS. 1 ; alwaar Juila- komt niet de bende,
uiii hein te vanden. 2: welkr Wn.le up Cfcria*
tu* toespraak ter aartle valt. t. Petru» limmt
Malcaaa bet oor af, waarover Chriatw hm.
bestraft, lo. Christus wordt i-evaagen «•"
nonirn, en eeii-1 tut Anna*, daarna tui Ua-
Jafaa gr\'------* 15. Wordt d»orPetrn»i-evol«d
"en ilaarna -erloo< hend, 15 . door Kaftfa*
ondei>raa:*d otrr zijiip dÏM-i|M\'!e» en leer,
19. Van ren* der ilu tan n i.nlai.1**.. «reiken
bij daaroter (.e-Irsft, ïi. Wordt .l,mr Petrus
rtoff tweemaal Tetltmrhend, 25. Vimr Pilailn
in liet re-rthui\' Eelirairt. die naar iijne 1m>.
Hihidili\'.\'inir vraagt eti hem aan het oordeel
dor Joden wil overj-evea, 2». Wordt door
Pi lat ii* onderzot ht naar fijn konirumjk,
het» rik hij Im-i.ii -; i,i\'\' te rt\\a >.m dere
wereld. 3X. Pitatut. verkla.tit hem (>nx-hul>!i-
rn wil hein In-laf rn. 38.
Ma.tr de Ju den In—
«reren Bar awhaa, tO.
JKZl\'S, «dit gezegd hebbende,ging uit
met zijne discipelen over de beek Ke-
dron, waar een tint" was, in welken hij
ging. en lÜne discipelen.
2  Kn Judas, die hein verried, wht ook
die plaats, dewijl Jezus aldaar dikwijls
vergaderd was gewfest met ziine «mei-
pelen.
b Judas dan, genomen ln-bbende de
bende krf/gêkntektn en tniga dienaars
van de overpriesïera en fartieén, kwrun
aldaar met \'antaarnen, en fakkelen, en
wapenen.
•1 Jezus dan, wetende alle*, wat over
hem komen zou, sin** uit, en ïeide tot
hen : Wicn zoekt gij?
.\'> Zij antwoordden hem : Jezus den Na-
zaréner. Jezus zeide tot hen i Ik ben liet.
En Judas, die hein verried, stond ook
bij hen.
\'. Als bij dan tot hen zeide: Ik ben het.
Kingen .:u acliterwaarts, en vielen ter
aarde.
7   Hij vraagde hun dan wederom : Wien
zoekt aü ? En /.ij zeiden : Jezus den Na*
zar^uer.
8  Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd,
dat ik het hen. Indien gij dan mij zoekt,
zoo laat dezen heengaan.
9  Opdat het woon! vervuld zou wor-
den, dat bij gezegd had: -Uil degenen,
die Gij mij gegeven hebt, heb ik uie-
uand verloren.
Il)\'* Simon Petrat dan, hebbende een
zwaard, trok hetzelve uit, en sloeg des
hoogepriesters dienstknecht, en hieuw
zijn regteroor af. En de naam van den
dienstknecht was Malcbus.
11  Jezus dan zeide tot Petrus : Steek
uw zwaard in de scheede. Oen \'drink*
beker, dien mij de Vader gegeven heeft,
zal ik dien niet drinken r
12  De benden dan, en deoversien over
.luizend, en de dienaars der Joden namen
Jezus gezamenlijk en bonden hem.
13 /Eu leidden hem henen, eerst tot
•i Anna\'*. **\'ant hij was de vrouws vader
van Kajafas.welkedesïelv\'njaarshooge*
priester was.
14  \'< KajafRS nu was degene, die den
Joden geraden had, dat bet nut was, dat
een mennen voor liet volk siierve.
15  > En Simon Petrus volgde Jezus, en
een ander discipel. Dez* di-cinel nu was
den hoogepriester bekend, en ging met
Jezus in !\'- hoogepriester* zaal.
16  En Petrus stond buiten aan de deur.
De andere discipel dan. die den hooge*
priester bekend was, ging uit, en sprak
met de deurwaarster, en bragt Vt-
trut in.
17  De dienstmaagd dan, die de deur-
waarster was, zeide tot Petrus : Zij* ook
gij niet uit de discipelen van dezen
iuensch ? Hij zeide : Ik ben niet.
H En de dienstknechten en de dienaars
stonden, hebbende een kolenvuur ge-
maakt, omdat het koud was, en warmden
zich. "Petrus stond hii hen, en warmde
ilek
IV De hoogepriester dan vraagde Jezus
van zijne discipelen, en van zijne leer.
SO Jezus antwoordde hem : \' Ik heb vrij
uit gesproken tot de wereld ; ik hebal-
len tijd geleerd in de synagoge en in den
tempel, waar de Joden van alle plaatsen
i tuien komen; eu in het verborgen heb
ik niets gesproken.
21   Wat ondervraagt gij mij ? onder-
vraag degenen, die het geboord hebben,
wat ik tot hen gesproken heb; zie,deze
weten, wat ik gezegd heb.
22  En als hij dit zeide, >•• gaf een van
de dienaren, die daarbij stond, Jezus
e. ni ri kinnebakslag, leggende : Ant-
woordt gij altoo den hoogepriester?
23  Jezus antwoordde hem i Indien ik
kwalijk gesproken heb, betuig van het
kwade; en indien wel. waarom slaat
gij mij?
2-1 " i Annas dan had hem gebonden ge-
zonden tot Kajafas den hoogepriester.1
2-i " Kn Simon Petrus stond en waimde
zich. Zij zeiden dan tot hem : Zijl ook gij
niet uit ziine discipelen? Hij loochende
het, eu zeide : Ik ben niet.
2\'i Een van de dienstknechten dea hoo-
gr. priesters, die maagschap was vanden-
genen, dien Petrus het oor afgehouwen
had, xeide : Heb >k u niet gezien in den
hof met hem ?
27 Petrus dan loochende het wederom.
p Kn terstond kraaide de haan.
2S 9 Zij dan leidden Jezus van Kajafas
in het regthitis. En het was \'s morgens
vroeg; en gij gingen niet In bet regthuis,
\' opdat zij niet verontreinigd zouden
worden, maar opdat zij het pascha eten
mogten.
2i) Pilatus dan ging tot hen uit, en
zeide: Wat beschuldiging brengt gij tegen
dezen mensen ?
80 Zij antwoordden en zeiden tot hem:
Indien de?e geen kwaaddoener ware,
zoo zonden wij hem u niet overgeleverd
hebben.
31   1\'ildtus dan zeide tot hen : Neemt gij
hem, en oordeelt hem naar uwe wet De
Joden dan zeiden tot hen: Het is ons
niet geoorloofd ieuiaud te dooden.
32  i Opdat bel woord van JetOl vervuld
wierd, dat hij gezegd had,beteekenende,
hoedniiigen dood hii sterven zoude.
33  \' PfletUl dan ging wtderom in het
regthuis.en riep Jezus, en zeide tot heul:
Zi.it gij de Kuning der Joden ?
3-1 Jezus antwoordde hem : Zegtgü dit
van u zelven, of hebben het u anderen
van mii gezegd ?
35 Pilatus antwoordde • Ben ik een
Jood f uw volk en de overpriesters heb-
ben u aan mij overgeleverd; wat hebt
gfl gedaan?
3t> Jezus antwoordde i \'Mijn koning*
ryk is niet van deze wereld. Indien miin
koningrijk van deze wereld ware, zoo
zouden mijne dienaars gestreden hebben,
opdat ik den Joden niet ware overgele*
verd; maar nu is mijn koningrijk niet
van hier.
37 Pilatus dan zeide tot hem : Z\\jt gtj
dan een koning? Jezus antwoordde: Gij
zegt, dat ik een Koning ben. H iertoe ben
ik geboren, en biertoe ben ik in de wereld
gekomen, opdat ik der waarheid getul*
genis geven zou. Een iegelijk, die uit de
naarheid is, hoort mijne stem.
3-> Pilatus zeide tot hem : Wat is waar-
heid! En als hij dat gezegd had, ging bü
wederom uit tor de Joden, en zeide tot
hen : • Ik vind geene schuld in hem.
lÏÏ**tl!S:
Matt.2«3fi
Mark 11 JU.
Luk. 22 39
i M-.tt.Sfi 5-.
Mark. 1* 53.
Luk. 21 St
. Matt.SfiTl.
Mark. Ut».
Luk. 22 5-
e Matt.ïf. tT
Mark U H.
Luk. 22 17.
•BB
e Joh. f. ».
Ut 28.
17 »2.
d Katt-tt -r\'t.
Mark. ü: ".
Luk. 22:50.
"S-S
\'BB
k Joh. 1150.
i Matt. 2658.
Mark HcH.
Luk. 21:54.
-ocr page 721-
JOHANNKS !!>
39  Doch _\'li In-h\' w eene gewoonte, dal
ik u op het pascha ei n< n loslate. Wilt
gü dan, dal ik ii den Koning de rJoden
opdat hij gekruist zou worden. En /ii
, namen Jezus, en leidden hem weg.
i i \' l\'.n hii, dragende zijn kruis, ging
; Uit in.i.\'\'!". \'-.\' \'i..\'F\':i\'M\'iii Hoofdschpêl-
, plaats, welke in het Hehreeuwsch ge-
naamd wordt Golgotha;
IS Alwaar zij hem kruisten, en met
. hem twee anderen, aan elke zijdeeenen,
en Jezus in het midden.
ltf h En Pilatu" «chreef ook een op-
schrift, en zette tint op het kruis; ener
was ge-.rhre.ren: JKStlS DE NAZABE-
NEB. DE KONING DEK JODEN.
20  Dit opiehrift dan lazen velen van de
Joden : want de plaats, waar Jezus ne-
kruist werd, wai\'nabfi de stad; en het
was geschreven in het Hebrecuwach, in
, het (irieksch, en in het Latijn.
21   De overpriestera dm der Joden zei-
den tot Pilatus: Srhriif niet: De Koning;
der Jode» ; maar.dat hii gezegd heeft: Ik
ben de Koning der Joden.
22  Pilatus antwoordde : Wat ik ge-
schreven heb. dit heb ik geschreven.
-\'a • Dekrijg4knechtrndan,ala zi\') Jezus
gekraist hadden, namen zijne kleederen
ien insakten rier deelen, voor eiken
kriiitsknecht een deel) en den rok. De
rok nu was zonder naad, van boven af
geheel geweven.
24 Zi| dan zeiden tot elkander : l.aat
ons dien niet scheuren, maar laat ons
daarover loten, wiensrfiezijn zal ; opdat
de Schrift rervuld worde, die zegt i * Zij
hebben mijne kleederen onder zicbver-
deeld, en over mijne Meeding hebhen zij
het lot geworpen. Dit hebben dan de
krijgsknechten gedaan.
:\'\'• \' 1 :.> ii i het kruis van Jezua stonden
zijne moeder, en zijner moeders zuster,
Maria, de vrouw van Klópaa, en Maria
Magdaléna.
2ti Jezus nu, ziende ;ii,ie moeder, en
den discipel, dien hij liefhad, daarbij
staande, gelde tot zijne moeder : Vrouw t
zie, uw zoon.
27 Daarna zeide hii tot den discipel :
/ie, uwe moeder. En van die ure aan
nam haar de discipel in zijn kuit.
21 Hierna Jezus, wetende.dat nu alles
volhragt was, "i opdat d« Schrift zou
vervuld worden, zeide: Mij dorst.
i 2\'J "Daar mond dan een vat vol ediks,
j en zü vulden eene spOQI met edik, en
I omleiden ze met hijzop, en hrajjten ze
I nan /iinen mond.
! 80 Toen Jezus dan den edik genomen
had, telde hij \\ • Het is volbragt! En het
hoofd buigende, gaf den geest.
.11 Dr Juden dan. opdat de ligchararn
niet aan het kruis zonden blijven op den
sabbat, dewijl het de voorbereiding was
i want die dag des sabbats was grootl,
baden Pilatus, dat hunne beenen zouden
; gebroken, en zij weggenomen worden.
32 De krijgsknechten dan kwamen, en
! braken wel de beenen deseersten, en de»
anderen, die met hem gekruist was;
""( Maar komende tot Jezus, als zü
zagen, dat hij nu gestorven was, soo
braken zij zijne beenen niet.
34  Maar een der krijgsknechten door-
at ak züne zijde met eene speer, en ter-
stond e kwam er bloed en water uit.
35  En die het gezien heeft, die beeft het
1 getuigd, en ziine getuigenis is waarachtig;
1 en hij weet. dat hetgeen hij zegt, waar is,
i opdat ook gii telooven moogt.
j 88 Want deze dingen zijn gischied,
•l opdat de Schrift vervuld worde: Geen
been van hem zal verbroken worden.
! 37 En wederom zegt eene andere
i Schrift: r Zij zullen zien, in welken zü
, gestoken hebben.
i :.- \' En daarna Jozef, van Arimathè\'d
> idie een discipel van Jezus was, maar be-
, «lekt.\' om de vreeze der Joden\', bad Pila-
! tus, dat hij bet ligchaam van Jezus mogt
,„ Malt.27 1
Mark. 11:6.
L«k, 21 17.
r Haml. SM.
, Matt.97 1«.
Mark. 157.
Luk. BW.
loslate?
40  ZÜ dan riepen allen wederom, zeg-
Kende : \'Niet dezen, maar Har-abbas I
p En Kar-abbas was een moordenaar.
HOOFDSTUK 11».
Pll.it.i- doet Chiï.tn. L-ee-elen. 1»\' knj<T>lir-
d-n henjjotten n iniidiandelen hem. \\». I * hl)
* M*tt.S7:S7.
Mark. 15 26.
L»k. 23:38.1
word! altoo ilrn Joden krtoond. 4. Dr
overprieMeri. roepen krui» hem doi-h Pila-
lun verklaart hem on^-ii\'.Mi^. 6. Dr Jo len
beroepen zieh np hunne «M, 7 . waarop
Pilatu» Jetu» nader ondervraag. 8; en roekt
weder hem lo» te laten, doelt wordt door
de Joilen bedreigd mei «let kri/em onjrenade,
12; ïinarom hi] Chn-tim overireefl om ce-
kruNl te worden, 16. ChrtMiei ilmn-i zijn
krui*. 17. Wordt :\'ekrui«t tii«»ehcn Iwre
moord*tiaren, 18. Hel opvlirift van het
krui*. 19. De lr •Aii.rln.i, verderlen zijne
kleederen, JP. Il,: beveelt innr moeder den
di*ripel. dien hij liefhad. 95: heeft ilnrrt
en wordt met edik redrenkf. 38 . _-",\' den
ree*t, >t. De Iteenen iler moordenaren «nr-
den seliroken. 31 . en de njdr tan ChrUtnn
door\'t.iken, U. Wordt door .\'m» i van Ari-
mathéa en ttjmodémiM, in* r toelating % aa
Pilatu», begraven, 3a.
TOEN " nam 1\'ïlatus <lau Jezus, en
geeselde hem.
2   Ba de krijgsknechten, eene kroon
van doornen gevlochten hebbende, zetten
die op zijn hoofd, en wierpen hem een
, purperen kleed om;
3  En widen: Wee* gegroet, gü Koning
der Joden! En lij gaven hem kinnebak\'
; alatcen.
! 4 Pilatis dan kwam wederom uit. en
zeidetotlien : /iet, ik hren;heiii tot nlte-
den uit, opdat gij wetet, dat ik in hem
({eene schuld vinde.
5  Jezus dan kwam uit, dragende de
doornenkroon, en het purperen kleed.
En Pilatus zeide tot hen:Ziet.dcmensch!
6  Al» hem dan de overprieatcrs en de
dienaars zagen, riepen /ij. zeggende :
Kruis te», kruis hem .\' Pilatun zeide tot
hen : Neemt gij Heden hein en kruist hem :
want ik vind in hem geene schuld.
7   De Jnden antwoordden hem : \'• Wij
hebben eene wet, en naar onze wet moet
hij sterven, \' wam hij heeft zich /elven
Gods Zoon gemaakt.
8  Tom PMatus dan dit woord hoorde,
werd hij meer bevreesd;
fl En ging wederom in het regthuit, en
zeide tot Jezus: Van waar ?X)t gij ? Maar
Jezus gaf hein geen antwoord.
Ui Pilatus dan BeMe tot hem i Spreekt
\',\'M tot mü niet ? weet gij niet,dat ik magt
heb ii te kruisigen, en magt heb u los
te laten ?
11  Jezus antwoordde : Gij zoudt geene
magt hebben tegen mij, i.idjeu het u niet
van boven gegeven ware; daarom, die
mij aan u heeft overgeleverd, heeft groo-
ter zonde.
12  Van toen af zocht Pilatus Ut-m los
te laten; maar de Joden riepen, zeggende:
Indien gij dezen loslaat, zoo /ut ;cü dea
keizers vriend niet; Jeen iegelük, die
zich zelven koning maakt, wedtrspreekt
den keizer.
13  Als Pilatus dan dit woord hoorde,
bragt hij Jezus uit, en zat neder op den
regterstoel, in de plaati, genaamd T.I-
thostrótos, en in het HebrecuwschG;ib-
batha.
14  Knbet was de voorbereiding van het
pascha, en omtrent de zesde ure; en hij
zelde tot de Joden : Ziet. uw Koning !
15  Maar zü riepen : Neem weg. neem
weg. kruis hem! Pilatus zeide tot hen:
&B
\'™
I Ltv. 2*; 16,
i P-. 69.33.
Matt. f7:48.
o Kt. U
Nuni. S
r ZadL 12 10.
!\'™
Zal Ik uwen Koning kruisigen ? De over*
prieaters antwoordden i < Wij hebben
geenen koning, dan den keizer.
16  ƒ Toen gaf hij hem dan hun over.
( Joh. 13 U
-ocr page 722-
JOHANNES 20, 21.
17  Jezus zeide tot haar: Kaak mij niet
aan, want ik ben nog niet opgevaren tot
I mijnen Vader; maar ga heen «tot mijne
wegnemen ; en Pilatu» liet bet toe. Hij
dan ging en nam het ligchgain van Jezus
weg.
39  En u N\'icu 1\'--ij!i-- kwam ook (die des
nachts tut Jezus eerst gekomen ffll],
brengende een mengsel van mirre en aloë,
omtrent honderd ponden geieigta.
40  Zij namen dan het ligchaatn van
Jezus, en bonden dat in linnen doeken
met de specerijen, gelijk de Joden de
gewon te hebben van begraven.
41   Kn er was in de plaats, waar hij ge-
kruist WH*, een hof, en in den hof een
nieuw graf, in hetwelk nog nooit iemand
gelegd was geweekt.
42  Aldaar dan leiden zij Jezus, om de
voorbereiding der Jodeu, overmits het
graf nabij was.
HOOFDSTUK 20.
Maria Magdaléju gaat naar het znf, hetwelk
IJ) leiliff iin.it, en bood-ehapi zulks .uu
Pelrim en Johanne*. v«. 1 ; .lic beiden naar
hei graf loopeu rn liet alzoo bevinden, 3.
Maria tiet in hel mf IwM engelen, ||,
(\'hri-tu* /rif verschijnt Man hn.tr, op wicn«
bevel zij den discipelen zijne op-landing
!......l-. hapt, 14; mm welke Chnatna ook
zelf de. avundi verschijnt, l\'J . en zteft hun
den 11. Gent, ru maal otn ile zonden te ver-
ccven en Ie houden, SI, Thomas daar niet
bij geweeH zijnde, «il niet geloovut, 2i ,
totdat hu acht dazen daarna Christus zcl-
ven ziel en lielijdt, 2fi. Johanne* verklaart,
waaroni uit vele andere, de» teekenen
EN « of) den eersten dag der week ging
Maria Magdaléna vroeg, als het nog
1.1 duister was, naar het graf; en zag den
j steen van het graf weggenomen.
L\' Zij liep dan, en kwam tot Sitnon Pe-
trus en tot den andereu discipel, i welken
Jezus liefhad, en zeide tot hen i Zy heb-
beu den Heere weggenomen uit het graf,
en wij weten niet, waar zij hem gelegd
hebben.
3  « Petrus dan ging uit, en de andere
dixcipel. en zij kwamen tot hef graf.
4  En deze twee Hepen te gelijk ; en de
andere discipel liep vooruit, sneller dan
Petrus, en kwam eerst tot bet graf.
i P-. »:».
Matt. 28:10.
Hebr. 2;11.
* Joh. 1MB.
f Matt. 9
Mark. 161»
Luk. 2t9,
ai Mark. 16: U.
Luk. U-M.
ICor. 15:5.
i broeders, en zeg bun: * Ik vare op tot
mijnen Vader en uwen Vader, en tot
mijnen God en uwen God.
18  < Maria Magdaiêna ging en bood-
schapte den discipelen,dat zijden Heere
gezien had, eu dat hu haar dit gezegd
had.
19  «Als het dan avond was, op denzel-
ven eersten dag der week, en als dedeu-
ren gesloten waren, waar de discipelen
vergaderd waren, om de vreeze der Jo-
deii, kwaniJf zus en stond in het midden,
! en zeide tot hen: Vrede zij ulieden 1
2l» En dit gezegd hebbende, toonde hij
| hun zijne handen en zijne zijde. "De
discipelen dan werden verblijd, als zy
den lleere zagen.
21 Jezus dan zeide wederom tot hen:
Vrede zij ulieden ! • gelijkerwiis mü de
Vader gezonden heeft, zende ik ook u-
lteden.
2\'J En als hij dit gezegd had, blies hij
Je». 81:1.
Matt. 2S; lil
Mark. Ifi 15
Luk. 4:18
Job. 17:
op *•», en zeide tot hen: Ontvangt den
Heiligen Geest.
23  e-Zou gij iemands zonden vergeeft,
dien worden zij vergeven; zoogy iemands
zonden houdt, dien zijn £\\J gehouden.
24   En Thomas, een van de twaalven,
1 gezegd Didyinus, was met hen niet, toen
Jezus daar kwam.
I *_\\r De andere discipelen dan zeiden tot
hem: Wij hebbenden Heere gezien. Doch
1 hij zeide tot ben: indien ik in zijne han-
i den niet zie het teeken der nagelen, en
j mijtten vinger steke in het teeken der
: nagelen, en ateke mune hand in zijne
zijde, ik zal geenazins gelooven.
\'2ti Kn na acht dagen waren zijne diaci-
pelen wederom binnen, en Thomas met
hen ; en Jezus kwam, als de deuren ge-
sloten waren, en stond in het midden,
; en zeide : Vrede zn ulieden!
£7 Daarna zeide hij tot Thomas: Blaag
1 uwen vinger hier, en zie mune handen,
i \'i en breng uwe hand, en steek ze in mijne |
I lijde; en ïUt niet ongeloovig, maar
] geloovig.
i 88 En Thomas antwoordde en zeide
I tot bete: Mijn Heere en mijn God!
| SU Jezus zeide tot hem: Omdat gij mij
i gezien bebl,\'l\'hoinas! zoo hebt gu gelooid;
(f Job. 19:40,
-> En als hij nederbukte, zng hij <<de
doeken liggen, nogtans ging Lij er niet lil.
ü Simon Petrus dan kwam eu volgde
hem, en ging in het graf; eu zag de
doeken liggen.
7  En «dim zweetdoek, die op zijn hoofd
geweest was, zag kij niet bit de doeken
liggen, maar in het bijzonder in ecne
andere plaats zamengerolil.
8  Toen ging dan ook de andere discipel
tr in, die eerst tot het graf gekomen was,
en zag het, en geloofde.
9  Want zij wisten nog/deSchrift niet,
dat hij van de dooden moest opstaan.
10  De discipelen dan gingen wederom
naar huis.
11  9 Kn Maria stond buiten bij het graf,
weenende. Als zij dan weende, bukte zu
in het graf;
12  En zag twee engelen in witte klee-
deren
zitten, eenen aan het hoofd, eu
eenen aan de voeten, waar bet ligchaam
vaii Jezus gelegen had.
13  En die zeiden tot haar: Vrouw! wat
1 weent gij \'f Zij zeide tot hen; Omdat zij
I mijnen Deere weggenomen Lebben, en ik
: weet niet, waar zij hem gelegd hebben.
14  \'\'Kn als zij dit gezegd bad, keerde zij
\' zich achterwaarts, en zag Jezus staan, en
JEU wist niet, dat het Jf zus whs.
i 15 Jezus zeide tot haar: Vrouw I wat
j weent gij \'t wien zoekt gij ? Zij.meenende,
dat het de hovenier was, zeide tot hem :
I Heer ! zoo gij hem u-ec/gedragen hebt, zeg
j mij, waar gij hem gelegd hebt, en ik zal
hem wegnemen.
Ui Jezus zeide tot haar: M;«ria ! Zn zich
; omkeerende, (zeide tot hem: Rabbouni!
i hetwelk ia gezegd, Meester.
\'zalig zijn zt>, die niet zullen gezien
! hebben,eii*«j/tff/i« zullen geloofd hebben.
| 3(1 Jezus dan heeft nog wel - vele andere
l Petr. 1 :8.
Joh. 21:25
1 teekenen in de tegenwoordigheid zijner
I discipelen gedaAn, die niet zijn gescbre-
! ven in dit boek ;
31 Maar deze zijn geschreven,opdat gij
gelooft, dat Jezus is de Christus, de Zone
Gods; en opdat gn, geloovende, het le-
ven hebt in zünen naam.
HOOFDSTUK 21.
i \'nr\'s-t u - openbaart zich wederom aan eenipe
zijner di-cipelen, terwijl zij vissche», vu. 1 .
zegent ben met eene zeer yruote vangit,
waardoor hij bun geupeubaard wordt, fl.
Petru* werpt zich /elven in de zee, om bjj
hem te komen, eu dr andere discipelen vol-
Kfii mot het K!Up, 7. Cbrirtui eet het mid-
ihe;iunal met hert, il; en vriia^t Petnil tot
driemaal loe. of hij hem liefhad, en beveelt
hem zijne schapen te weiden, LS, Voorzegt
hem met welken dood hij God zou verheer-
1 ijken. 18. Ueoirnl\'t zijne vrasg aangaande
,i,.ti i-,i. -. 2ii. JoJuuUMa liesluit zijne evan-
ireliwhe iren\'hieilenin, 21.
NA dezen openbaarde Jezus zich zelven
wederom den discipelen aan de see
van Tibériaa. En hij openbaarde zich
aldus:
2  Er waren te zamen simon Petrus, en
Thomas, geze^il Didymus, <• en \\athii-
naël, die van Kana in Galih\'-a waa, ben " \'
de zonen van Zebedéüa, en twee andere /, >fatt.
van zijne discipelen.
                                     \' Mark.
Hand. ï.r,
31
13:35
3 Matt. 18:1,
Mark. 16:5,
Lul. 2t.t.
-ocr page 723-
HANDELINGEN I.
717
J.o.H.33. | 3 Simon Petras zeide tot ben i Ik ga
           visschen. /..\' \'• il\' n tot hem : Wü gaan
ook met ii. Zij gingen uit, en traden ter-
i stond in het schip, en in dien nacht
vingen zji niets.
I 4 En als het nu tuorgenstond geworden
w««, «fond Jezus op den oever; doch
j de discipelen witten niet, dat het Jezus
wu.
I   Jezus dan zeide tot hen : Kinder-
| kens! hebt ,-n niet eenige torapü" ? Zn
| antwoordden hem : Neen.
Luk.S4.*,7. 6 En hu zeide tot hen i \'Werpt het
net aan de regterzijde van het schip,
en jrii zult vinden. Zn wierpen het dan.
j en konden hetielvr niet meer trekken
van wege de menigte der visschen.
! Joh. 13 BS. 7 De discipel dan,<* welken Jezus lief-
*>2. had, zeide tot IVtrui : Het is de Heere !
Simon Petrus dan. hoorend*1, dat het
de Heere was, omgordde het opperkleed,
i want Kil was naakt1 en wierp zich zel-
1 ven in de zee.
! » De andere discipelen kwamen met
het scheepje, (want til waren niet verre
van het land, maar omtrent twee honderd
ellen\' slepende het net met de visschen.
9 Als zij dan aan het land gegaan
waren, zagen zü een kolenvuur liggen, <
en visch daarop liftten, en brood.
i Luk. Jl tl 1" \'Jezus zeide tot hen : Krengt van
de visschen, die gü nu gevangen hebt.
II  Simon Pitrus jrin< op, en trok het
Ja, Heere? gij weet, dat ik u liefheb. J.o.H.33.
UU zeide tot hem: Weid mijne lammeren.
           
l\'i Hij zeide wederom tot hem ten
tweede maal i Siniitn. zoon van Jonas!
hebt ,-ii mü lief? Hij zeide tot hem :
Ja Heere! gi\'i weet, «lat ik u liefheb. Hij
zeide tot hem i Hoed mijne schapen. \'.
17 Hii zeide tot hem ten derdemaal:
Simon, mm van Jonas ! hebt gij mij lief?
Petrus werd bedroefd.omdat h(j ten der-
de maal tot heiu zeide : Hebt gij mij I
lief? en zeide tot hem: ƒ Heere ! gij weet f Joh. 16 30.
alle dingen, gü weet, dat ik u liefheb. Je- \'
zus zeide tot hem: Weid mijne schapen.
IS <i Voorwaar, voorwaar zeg ik u : ij Joh. 1336
toen gü jonger waart, gorddet gij u zcl- I\' Hand. 12:3
ven,en waudeldet.al waar gij wildet; maar 2Petr. 1:14.
wanneer gij zult oud geworden zijn,
hui zult gij uwe handen uitstrekken,en
een taster zal u gorden, en brengen,
waar gü nier wilt.
iy * En dit zeide hü. beteekenende, * jpetr. LU.
ntet hoedanigen dood hvi God verheer* ;
lijken zou. En dit gesproken hebbende,!
zeide hij tot hem i Volg mij.
2li Eb Petrus zich omkeerendc, zag • den i Joh. 1323.
discipel volgen, welken Jezus liefhad,
                 *> 2,
die ook in het avondmaal op zijne borst                 *\' ~-
gevallen was, en grzegd had i Heere!!
wie is het, die u verraden zal?
21   Al« Petrus dezen zag. zeide hij tot
Jezus : Heere! maar wat zal deze?
22  Jezus zeide tot hem : Indien ik uil.
dat hij blijve, totdat ik kome, watgaat
het ii aan ? volg gij mii.
2.1 Dit «ui.nl dan ging uit onder de
broederen, dat de/c discipel niet zou j
sterven. En Jezus had tot hem niet ge- ;
zegd, dat hij niet sterven zou , maar :
Indien ik wil. dat bij blijve, totdat ik
kome, wat gaat bet u aan ?
24 Deze is de discipel, die van deze din- -
gen getuigt, en deze dingen geschreven
heeft; en wij weten,dat zijne getuigenis
* w«««btig is.
                                             k Joh. 1035
2i I En er znn nog veleanderedingett,
die Jezus gedaan heef, welke, zoo zü\'\'Ik i j„h. jiji.
bvjzonder geschreven wierden, ik acht,
dat ook de wereld zelve de geschrevene
boeken niet zou bevatten. Amen.
.
I net op het land, vol grootevisschen. tot
honderd drie en vijftig t e" hoewel er
IOO vple warm. zoo scheurde het net niet. j
12  Jezus Reide tot hen : Komt. her- ;
waarts, houdt het middagmaal. Kn nie- \'
mand van de di-cipelen durfde hein vra-
Sn : Wie zyt gij ? »\'etende dat het de
eere was.
13  Jezus dan kwam, en nam het brood,
en gaf het hun, en den visch desgelijks.
14  Dit was nu dederdemaal,dat Jezus
zijnen discipelen geopenbaard is. nadat
hii van de dooden opgewekt waa.
15  Toen mi dan het middagmaal ge- j
houden hadden, zeide Jezus tot Simon j
Petrus : Simon,soos van Jonas! hebt gij ;
mij liever dan deze? Hij zeide tothem i
D E HAN DELINGEN
HEILIGE APOSTKLK N,
Br«<iiBi-:vK\\ BOOI I.I\'KAS.
l nomen is, nadat hij door den Heiligen
- Geest aan de apostelen, die hij uitver-
koren had, • bevelen bad gegeven.
I f Aan welke hy ook. nadat hü geleden
had, zich zelven levend vertoond heeft,
met vele gewisse kenteekenen, veertig
dagen lang. \'\'.muii\' van hen gezien, en
sprekende van de dingen, die het ko-
ningrük Gods aangaan.
i \' i ii als hü itK\'t .\'.rit vergaderd was,
beval lm bun, dat zij van Jeruzalem
niet scheiden zouden, maar verwachten
de belofte dis Vaders, • die gij, zeidek\'\\i.
van mii gehoord hebt.
6 ƒ Want Johannes doopte wel met I
water, ;t maar gü tuit niet den Heiligen I
Geest gedoopt worden, niet lang na deze \'
dagen.
6 Zij dan, die zamengekomen warsn,
vraagden hem, zeggende : * Heere! zult
gü in dezen tijd aan Israël het konitg-
riik wederoprigten ?
Joh. 1: 2ft. Hand. 11 | 16. 19 4. - Jr». H 3.
Joel 3 | 28. Hand. 2 | 4. 11 15. A M.in. 243. I
HOOFDSTUK 1.
De voorrede van Lu ka», M»rdnnr hij dit lijn
tweede hoek verbindt met ïi.jn evangelie,
v». 1. ChriMu* verkeert tin fijne oprtandint:
veertig daijen lang met zijne apostelen. 3.
Beveelt hun binnen Jeruralem ie verv?»ch-
ten de /. inl ti:- des II. Heeste», 4. Re*nt-
woord! hunne vraag, wanneer hij het ko-
niriL-r: V van Iwiiël *«1 oprigteu, 6. Vaart
voor hunne ocigen op in den hemelt 9-. het-
welk twee engelen getuigen, die ook riine
wederkom"* voornemen, 1". Dr apostelen
keeren weder naar Jruiealem, 12 i blijven
eendr«-ti- in het gebed met eeniire vrou-
wen en niet de moedrr van Jetu*. 13. Petru»
verhaalt de vonneggincen over Juda* en
lijnen uitgang, 15 ; en vermaant eenrn ande-
ren m Judai plaats aan te «tellen. SI. Twee
mannen worden voorgesteld. 23 . uit welke
na het treheil. door het lot. Matthia* tot
een1 apo*tel verkoien wordt, II.
HET eerste boek heb ik gemaakt, o
Thêofilus I van al hetgeen Jezus be-
gonnen heeft beide te doen en teleeren ;
S " Tot op den dag, in welken hij opge*
\\m Hark.lS-lfl.
Luk. 9 51
1 Tim. 3:1(1
h Joh. 90:21
e Mark. 16:14,
Joh. 20:19.
11:1.
1 Tor. 155,
d Luk. 2148.
Joh. 142A.
15 26.
16:7.
Matt. 3 11.
Mark. 1 : 8.
Luk. 316.
-ocr page 724-
IIAXUEUSGKX T.
7 Kn bij zeide tot hen: \'• Het komt u
niet toe tf weten \'!• tui.\' \'iioi g i> gi ii li\' -
den, die de Vader in zyne eigene magt
geateld beeft;
S k Maar gy\' zult ontvangende kracht
des H ruigen Gecsles, die over u komen
zal; \'en _ m zuil nnni^r uig\' iwnn, zoo
te Jeruzalem, als in geheel Judéa en Sa-
maria. <n tot aan het uiierstederaarde.
9  \'" Kn als hij dit Kezend had, werd bij
opgenomen, daar zij het zagen, en eene
wolk nam hem weg Tan hunne oogen,
10  Kn iI.mü til hunne oogen naar den
hemel hielden, terwijl hij heenvoer, ziet,
twee mannen stonden hij lien " in witie
klecding;
11    Welke ook zeiden - Gy galilésche
mannen ! wat staat gij en ziet op naar
den hemel ? Deze Jezus die van D opgc-
nomeu la in den hemd, e zal alzoo ko-
men, gelijkt rwijs gy hem naar den he-
mei hebt zien heenvaren.
12  Twn keerden zij w<derom naar
Jeruzalem, van den bert:, die genaamd
word! de Oltifberg. welke is nabi! Jer»-
zalem, lig.\'ende pa daar eene sabbat**
reize.
13  En als zij ingekomen waren, gingen
zy op in deoppcrzaal, waar zij bleven,««*
wmhk lVt.ru s en J.ikob<:s, en Joh ars nes
en Andi\'-as r\'ilippus<nThonjas,Bariho*
i\'.ni" is en M.v t... n-. Jakobus, de zon*
van Alféus, en Shueon Zelnt es, en Judas,
dt broeder v.in Jakobus,
14  Deze allen waren eendragtelijk vol-
lü.r.t. .iii in het bidden en smet ken, met
de vrouwen, en >ïaria, de moeder van
Jczuh, en met p zijne broederen.
15   Kn in dezelve dagen stond l\'etrus op
in het midden der discipelen.eu sprak:
(er was nu eene schare bijeen van om*
trent honderd en twiDtig personen
lij Manu* n broeder»! dezeScbrift moest
vervuld worden, i welke de Heilige Geënt
door i!<-n aiouJ Davids vooejegd heeft
van Ju las, \' ilie ile leidsman ge*weest is
derg* nen, die Jezus vingen:
"7 * Want hij was met ons gerekend,
bad het lot dezer bediening verkre*
gen.
IS Deze dan heeft verworven eenen «k-
ker, door den loon der ongeregtiglieid,
( en voorwaarts overgevallen zijnde, is
midden opgeborsten, en al zijne inge-
wanden zijn uitgestort.
19 Kn hel is bekend geworden all«-n,
die te Jeruzalem wonen, alroo dat dicak-
ker,in hunne eigene taal "genoemd wordt
Akeldama,dat is, een akker des bloede.
ïd Want er staat geschreven in bet
boek di r psalmen : r Zijne woonstede
worde woest, eu er zy\' niemand, die in
dezelve v........ m En : Een ander neme
zijn opzienersamht.
31 \' liet is dan noodig. dat van de
mannen, die met ons omgegaan hebben
al den tijd, in welken de Heere Jezus
onder ons in- en uitgegaan is,
~! Beginnende van den doop van Jo-
hannes, tot den dag toe, in welken hij
van ons opgenomen is, een derzelve
mrt ons getuige wordt van zijne opstan*
ding.
23  " En zij stelden er twee, Jozef, ge-
naamd lUrsabHS, die tocgenaanid was
Justus, en Matthia*.
24  En zij baden en zeiden :Gü Heere t
« Gij kenner der harten van allen,wys
van deze twee eenen aan, dien Gij uit
verkoren hebt;
25  (lm te ontvangen het lot dezerbe-
diening en iles apostelschaps, waarvan
Judas afgeweken is, dat hij heenging
in zyne eigene plaats.
2<> En zij wierpen hunne loten ; en het
lot viel op Matthias, en hij werd uut
Ï;emeene toestemming tot de elfaposte*
en gekozen.
HOOFDSTUK 2.
De Heilitre fier-t «ordt met ™t*tbareleekenen
op den pinksterdag nit-jrt-rort ovrr dr apo*-
trlen, vs. I • ilie. mei tijne •rnirn vervuld
«ijndr, de cmi.\'f ilmlrn Gotk in nllrrlri t»-
Irn spreken. V: waarover hl—et* Jeruzalem
onder allfrlci MStlfl van volken lirritrrin:r 1
ii\'ii-i.ii!. iiniJh\' ..uu ,it_-i •! /irli *emm4a- !
ren, rn .tndemt .l.i.irnie.1/. ipottrn, ï. IV(rn-
«i ilnl. -t <|r .jMiHen, rn wijnt aan, dat
(nik* ff»««-l»inl t naar iIp vooriejrsinir van j
dm j.i.ii-.i J(k-I, IV. ll*w.j«t uil de piialmen
Itaviitm, ,l.it Jmmb, di«n nj v*rkrui»t h.iddro. i
vau dr liiimlen m op^miaan, zrirtrn Irr \'
rqrteriUM) Gmb, rn »m dnar deze traven .
kad aitfMtOrt, IS; en *li.....te beloofde
Me—i!»* was. .1*1 l»e toehoorden, daardoor
renteeen, worden door Petra* vermaand tot
brlirri\'iiiü, iiii-I ilil [\'cvolif, dut rr ilrie ilui-
irml worden redOOpt, 37. De/e volharden
in ilc leer der apostelen en in dr beoHVuintr
vnn |elool rn lielde, hehliende de horderen
gi "ieen, t2. De gemeente neemt daerlijkn
Mmt. 21 36
k Hand.
Je«. 2 i 3
Luk. U i«
Joh. IV27
il au. i :!32
Mark
1.1:26
Luk.
ii n
1TI».
1 M
rrh*-
Opri.
. 1.7
EN als de dag - van het pinkster/eeef
vervuld werd, waren zij allen fa* een*
dragtelijk bijeen.
\'." En er geschiedde baastelük uit den
hemel een geluid, gelijk als van eenen
geweldigen, gedrevenen wind, en ver-
vulde bet gehe-le huis, waar zy zaten.
3  En van hen werden gezien verdeelde
tongen als van vuur, en het zatopeen1
iegelijk van ben.
4  • Kn zij werden allen vervuld met
den Heiligen Geest, en begonnen tespre*
ken \'\'met andere talen, zoo alsdeGeest
, hun val\' uit te spreken.
1 5 Kn er waren Joden, te Jrrüzaiein
wonende, godvruchtige mannen van al-
kn volke dergenen, die onderden hemel
> zijn.
(> En als deze stem geschied was, kwam
de menigte zatnen en werd beroerd i
want een iegeliik hoorde hen in zijne
. eigene taal spreken.
7 En zii ontvetten zich allen, en
verwonderden zich, /eggende tot elkan*
, der : Ziet, zijn niet ajie deze, die daar
\' spreken, Gaiiléérs?
i S Kn hoe hooren wjj hen een iegelijk in
onze eigene taal,in welke wij geboren zyn?
I y l\'artbers, en Méders, en Elamieten,
j en die inwoners zijn van Mcsopoftiiniü,
! en Juiléa,en Cappiidi\'ieie, 1\'ontusen Azïü;
lu Kn Fr.vjrië, en l\'amfylié, Egypte,en
[ de deelen van labyü. hetwelk bij Cvréne
: I: -t, en uitlamisctie Romeinen, beide Jo-
; den en Jodengenooten;
11 Kretenstn en Arabieren, wij hooren
I hen in onze talen de groote werken
i Gods spreken.
! 12 Kn zij ontzetten zich allen, en wer-
j den twijiYlmoedig, zeggende, deern tegen
! den ander i War wil toch dit zijn \'t
13  En anderen, spottende, zeiden : Zij
! zijn vol zoeten wyns,
14  Maar 1\'etrut, staandemrtde elvenf
, verhief zijne stem, en sprak tot hen : Gij
joo<leche mannen, en gy allen, die te Je-
I rn \'il. \'n woont! dit zij u bekend,en Iaat
mijne woorden tot uwe noren ingaan.
15  Want deze zijn niet dronken, ge-
lijk gij vermoeit: want het is eerst de
derde ure van den dag.
Ui Maar dit is het, wat gesproken is
door den profeet Joel:
17 * Kn het zal zijn in de laatste dagen,
| (zegtGod) Ik zal.i uitstorten vanmynen
! Geest op alle vleesch , en uwe zonen en
7 uwc dochters zullen profeteren, en uwe
jongelingen zullen ge-igtenzien.cnuwe
ouden zullen droomen droomen.
IS En ook op myne dienstknechten,en
; op myne dienstmaagden, zal Ik in die
i dagen van mynen Geest uitstorten, en
I zy zullen profeteren.
I 19 Kn Ik zal wonderen geven, in den \'
hemel boven, en teckenen op de aarde
1 eneden, blosd, en vuur, en rookdamp. \'
h Hand. 1:U.
e Matt
. 3:11
Mark. 1 : 1
Luk
3:16
Joh.
U36
11 M
16:13
II.1U
.11:15
196
d Mark 16,17
Ham
.10:46
f Pk. tl 10.
Malt. 36 23.
Joh. 13 19.
Matt. 27 8.
P>. 69.26.
» Pu. 109 8.
Hand. 6:3
... Hand
.1:9.
i Hand
.6:6.
r. ISftm
, 16:17.
IKroi
i.2«.9.
» 17.
IV
7:10.
Jn.
11 \\»
17:10.
2» 12.
Ilaml
. 15.8.
Open
bJ>n.
e Jn.
«ï.
Bsm.
11 l\'.l
v, n
Joel
t,-JS
/.... U
1» 10
Joh.
f-M.
f Hand
10: tó.
g Luk.
-j m
Hand
81:9.
-ocr page 725-
HAM>EMA,Gi:.\\:;.
m
20  De ion /al veranderd worden in
duisternis, en de maan in bloed, per dat
de groote en doorluchtige dag des Hee-
ren komt.
21  * En het zal zijn, dat een iegi lijk,
die den naam des Ueeren zal aanroepen,
zalig zal worden.
22  Gtj israelietivche mannen! hoort deze
woorden : Jezus den Na*ar\'\'\'ner, renen
man van God, onder ulieden betoond
door krachten, en wonderenen teekenen,
die God door hem gedaan heeft, in het
midden van u, gelijk ook gij zelven weet;
23  Dezen, \' door den bepaalden raad
en voorkennis Gods overgegeven zijnde,
* hebt gü genomen, en door dn handen
der onregtvaatdigen aan liet kruit ge-
hecht en gedood.
dien dag tot hen toegedaan omtrent drie J.o. H.M.
duixend zielen.
                                                         
42  En .:n waren volhardende in de leer
der apostelen, en in de gemeenschap,
en in de brtking des broods, en in de
gebeden.
43    Kn eene vreeze kwam over alle
ziel, en * vele wonderen en teekenen - Mark. 16:1\'
geschiedden door de apostelen.
                      Hand. 5:1:
44  " Eu allen, die geloofden, waren
bijeen, en hadden alle dingen gemeen. « Deut. !5:
4ó En zij verkochten hunne goederen Hand. :3i
en have, \'< en verdeelden dezelve aan
allen, naar dat elk van noode had.
4i» En dagelijks eeendragtelÜk in den
tempel volhardende,en van liuistothuis
brood brekende, aten zij te zamen met
verheuging en eenvoudigheid des harten ;
4" En preien God, en hadden genade
bij hef gansche volk. \'• En de Heere
deed dagelijks tot de gemeente, die za-
Hg werden.
HOOTnSTT\'K 3.
Petros, met Johanne* opmaadc naar Oen tem-
ptd, geneest renen kfcypetgebomte, ra. 1 ;
waarover het volk verwonderd zijnde toe-
loopt, y. petrus omlerriirt hm, dat Oit werk
nin dooi )"ijne, ni.i\'.i iniT de kracht van
Jesua Christin ejesraied ma, 12, dien tij
hadden gedood, en Oir van Oe Oooden wan
opgestaan, I*. Hij troost ti \'tnnuBtBM
tot hekcrrinir, 17 ; opdat nj Ooor hem, Oir
nu tn i\\rn hemel i* en van daar *al weder-
konitn, SU; naar de getuigenis van Moies,
32; en van al Or proleten, 21; Oen lei-en
Abrahams souden ontvangen, 25.
P: i ü < nu en Johanues gingen te
zamen op naar den tempel, omtrent ,
de ure des gebeds, z\\inde de negende are; \'
2  "En een zeker man,die kreupel was ,
van zijner moeders lijf, werd gedragen,
welken zij dagelijks zetten nan de deur
des tempels, genaamd de Schoone, ;\'Oin \'
eene aalmots te bcgeeren van degenen,
die In den tempel gingen.
3  Welke, Petros en Jobannes ziende,
als /1] in den tempel zouden ingaan, bad,
dat hij eene aalmoes mogt ontvangen.
4  En l\'etrus. sterk op hem ziende,niet 1
Johanues, /.eide: Zie op ons.
b En hij hield de ooyen op hen, ver*
waclitende, dat hij iets van hen zou
ontvangen.
fi En" l\'etrus zeide : Zilver en goud ]
heb il; niet; maar hetgeen ik heb, dat i
geve ik u :
c in den naam van Jezus Chris- \',
tus, den Nazartfner, sta op en wandel! j
7  En hem grijpende bij de regterhand, ;
rigtte hit kent op, en terstond werden I
zijne voeten en enkelen vast.
8  Ën hü, opspringende, stond en wan-
deltle en ging met hen in den teinpel,wan-
delende en springende, en lovende God.
9  En al het volk zag hem wandelen i
en God loven.
10  En zij kenden hem, dat hij die was, j
die om eene aalmoes gezeten had aan
de schoone poort des tempels ; en zij wer- |
den vervuld met verbaasdheid enontzet- j
ting over hetgeen hem geschied was.
11   En als de kreupele, die gezond ge-
maakt was, aan l\'etrus en Jobannes |
vasthield, liep al het volk gezamenlijk i
tot ben in het voorhof, hetwelk Salo-
mo> voorhof genaamd wordt, verbaasd i
zijnde.
                                                               |
12  En l\'etrus. dat ziende, antwoordde
tot het volk : Gij israelietische mannen !
wat verwondert gü u over dit \'t of wat
ziet gij zoo sterk op ons, alsof wij door
onze eigene kracht of godzaligheid dezen
hadden doen wandelen ?
13  De God Abrahams, en Izaks, enJa-
kobs, de God onzer vaderen, heeft zon
i Hand. 128.
k Hand, 5:30.
I Hand. U> W.
24  • Welken God opgewekt heeft, de
smarten des doods ontbonden hebbende,
al/oo het niet mogelijk was. dat liü van
denzelven dood zou gehouden worden.
b 25 Want Pavid zegt van hein : •• Ik
zag den Heere illentijd voortui): want
Hm is aan mijne >- :i--r. •.•\'. opdat ik
niet bewogen worde.
26\' Daarom i* myn h«rt verblijd, en
! mijne tong verheugt zich; ja ook mijn
vleesch zal rusten in hope:
27  Want Gij zult myne ziel in de hel
niet verlaten, noch zult uwen Heilige
orergeven, om verderving te zien.
28  Gij heht m\\j de wegen des levens
bekend gemaakt; Gü zult mij vervullen
, met verhedging door uw aaugezlgt.
2\'J Gij mannen broeders! het is mij
gruorloofd vrij nit tot u tesprekenvan
i, den patriarch David, "dat hij beidege-
I. storven en begraven is, en zijn graf is
onder ons tot op dezen dag.
Si Alzoo hu dan een proleet was, en
wist, " dat God hem met eedege-woren
Pa. 132-11,
Luk. l:St,
HaniI.lR.S3.
had, dat hij uit de vrucht zijner lenden,
ïoo veel het vleesdi aangaat, den Chris*
tus verwekken zou, om hem op zijnen
troon te zetten;
Hl Zoo heeft hij, dit voorziende, re-
sproken vin de opstanding van Christus,
e"dat z\'ine ziel niet is verlaten in de
Haii tl. 13:35.
hel, noch zijn vleesch verderving heeft
gezien.
32  Dezen Jezus heeft God ongewokt,
\'1 waarvan wij allen getuigen zijn,
33  Hij dan, \'door de rtgtevhand Gods
verhoogd zynde, en « de belofte des Hei-
ligen Geesten ontvangen hebbende van
den Vader, heeft dit \'uitgestort, dat gij
nu ziet en hoort.
34  Want David is niet opgevaren in
de hemelen; maar hü zegt: u De Heere
beeft gesproken tot mynen Heere : Zit
P-. 110 l.
1 ( or. 15.2S.
Efes, 1.2».
Hebr. 1 13.
aan mijne iegter/jujt(/,
35  Totdat Ik uwe vijanden zal geiet
hebben lot eene voetbank uwer voe*
ten.
36  Zoo wete dnn zekerlijk het gansene
hui» Iaracls,dat God hem tot eenenHeere
en Christus gemaakt heeft, tuimel ijk Ae-
zen Jezus, dien pti gekruist hebt.
Zach. 12:10.
T.nk. 3:10.
Hand. 9:6,
37   " En als zij dit hoorden, werden zij
verslagen in het hart, en zeiden tot Pe-
trus en de andere apostelen: »\\Vat zul-
len wij doen, mannen broedera \'t
38  En l\'etrus zeide tot hen : Bekeert
u, en een iegelijk van u worde gedoopt
In den nnam van Jezus Christus, tot i
vergeving der zonden; en g\'j zult de |
gave dea Heiligen Geestes ontvangen.
:t.i Want u komt de belofte toe, en
t Joel 2:38
y Efeg. 313,
uwen « kinderen, en allen, l die daar
verre zijn, zoo velen als er de Heere, onze
God, toe roepen zal.
40  En met veel meer andere woorden
betuigde hii. en vermaande hen, zeg* .
gen-ie : Wordt behouden van dit verkeerd
geslacht\'.
41   Die dan zijn woord gaarne aanna*
men, werden gedoopt; en er werden op |
Kind Jezus verheerlijkt, welkengü°Ttf" ,
geleverd hebt, en hebt hem verloochend
5 voor het aangezigt van l\'ilatus, als hij
oordeelde, dat men hem zoude loslaten.
M.ttt. 37:20.
Mark. 15:11.
Luk. 33:18.
J..h. 18:40.
-ocr page 726-
IM.MiKU*GKN I.
der mannen werd omtrent vijfduizend.
ó En het geschiedde des anderendaags.
dat hunne oversten en ouderlingen en
schriftgeleerden te Jeruzalem vergader-
den ;
ü En Anna*, de hoogeprirster, en Ka-
jafaa. en Johannes, en Alexander. en
xoo velen rr vnn het hoogepriesterlijk
geslacht waren.
7 En all zii hen in het midden gesteld
hadden, vraagden zij 1 •• Door wat kracht
of door wat naam hebt gijlieden dit
gedaan ?
S Toen telde Petrus, vervuld zijnde
met den Heiligen Geest, tot hen : Gü
overxten d * volks, en gij ouderlingen
van Israél !
\'.) Alzoo wij beden regtelijk onderzocht
worden over de weldaad aan een krank
mensen orsrAierf, waardoor hij gezond
geworden is;
IQ Zoo zii 11 allen kennelijk, en het
gansche volk Israele.dat door den naam
vanJeius Christus, den Naraeéner.dien
gij gekruist hebt, welken God van de
dooden heeft opgewpkt, door hem, zeg
ik.
staat deze hier voor 11 gezond.
11 Deze ia de steen, ilie van u, h de
bouwlieden, veracht is, welke tot een
boofd des hoek" geworden is.
1? i En de zaligheid is in geenen an-
deren : want er is ook onder den hemel
geen andere naam, die onder de men*
schen gegeven is, door welken wij moe-
ten zalig worden.
13 Zii nu,ziendede vrijmoedigheid van
I\'etni" en Johannes, en vernemende, .lat
zvi ongeleerde en slechte menschen wa-
ren, verwonderden zich. en kenden hen,
dat zii niet Jezus geweest waren.
11 En ziende den mensen lm ben staan,
die genezen wns. badden zi) niets daar*
tegen te zeggen.
I.r» En hun geboden hebbende uit te
gaan buiten den rand, overleiden zy
met elkander,
Ifi Zeggende s •« Wat zullen wij dezen
[ menschen doen ? Want dat er een bekend
i teeken door hen ge«chied ziy, is openbaar
| aan allen, die te Jerüïalem wonen, en
wij kunnen het niet loochenen.
17 Maaropd.it het niet meer en meer
onder het volk verspreid worde, laat ons
henscherpelük dreigen, dat zij niet meer
tot eenig mensen in detrn naam spreken.
IS En als zij hen geroepen badden, rei-
den xij hun aan.dat zij ganscheltik niet
zouden spreken, noch leeren, in den
naam van Jezus.
IK Maar Petrosen Johannes, antwoor-
dende, xeiden tot hen:\'Oordeelt gij, of
\' het regt is voor God, ulieden meer te
hooren dan God ?
Ci) Want «ij kunnen niet laten te
spreken, hetgeen wij gezien en gehoord
hebben.
SI Maar zij dreigden hen nog meer, en
lieten ze gaan, niets vindende, hoe zü
hen straften zouden, /om des volks wil:
want zij verheerlijkten allen God over
U hetgeen er geschied was.
22  Want d« inenpch was meer dan veer- I
tig jaren oud, aan welken dit teeken I
der genezing geschied was.
23  En zij, losgelaten zijnde,\'\' kwamen
tot de hunnen, en verkondigden al wat
de overpriesters en de ouderlingen tot
hen gezegd badden.
24   Kn als deze dat hoorden, hieven
xij eendragteljjk hunne stem op tot God,
en zeiden : Heere! Gü zyt de God, die ge-
maakt hebt den hemel, en de aarde, en
de zee, en alle dingen, die in dezelve zijn.
25  Die door den mond van David,uwen
knecht, gezegd hebt: \'Waarom woeden
de Heidenen, en hebben de volken ijdele
dingen bedacht ?
26  De koningen der aardeztjn te tarnen
14  Maar git hebt den Ileiligeen H»gt-
vaardtge verloochen il, en hebt hiaat rd,
dat u een min. die een doods lazer wal,
non geschonken worden;
15  En den Vorst des levens hebt gij
gedood, welken God opgewekt beeft uit
de dooden; » waarvan wij getuigen zijn.
lti En door bet geloof in ziinen naam,
heeft ziin naam dezen gesterkt, dien km
ziet en kent ; en bet geloof, dat door hein
is, heeft hem dezevolmaakte gezondheid
gereven, in u aller tegenwoordigheid.
17 En nu, broeders! ik weet, dat gij het
door on wet end luid gedaan hebt, gelijk
als ook uwe overaten;
IS Maar God bepft alzoo vervuld, het-
(reen Hij ƒ door den mond al ziiner pro-
(eten te voren verkondigd bad, dat de
Christus liidrn zou.
IU i Betert u dan. en bekeert n, opdat
uwe zonden mogt-n uitgewischt worden ;
wanneer de tijden der verkoeling zullen
gekomen zijn van het aangesigt de»
Heeren.
20  En Tl ii gezonden zal hebben Jezus
Christus, die u te voren gepredikt is :
21   Welken de hemel moet ontvangen
tot de ttiden der wederoprigting aller
dingen, die God gesproken heeft door den
mond al ïijner heilige profeten vana\'/e
eeuw.
tt Want Mozes beeft tot de vaderen
gezegd : h De Heerr, uw God, zaluecm*n
profeet verwekken uit uwe broederen,
gelijk mij; dien zult gü hooren, in alles,
wat hi) tot u nprek<n zal.
23   !\' n het \'.il .\' • ichii \'den. dat alle
eb I, die dezen :>r......i niet zal gehoord
hebben, uitgeroeid zal worden uit den
volke.
24   En ook al de profeten, van Samuel
aan. en die daarna gtvolgé zijn, zoo velen
als er hebben gesproken,die hebben ook
deze dagen te voren verkondigd.
25  Gijiieden zijt kinderen Her profeten,
en des verbonds, hetwelk God\'metonze
vaderen opgerigt heeft, zeggende tot
Abraham : - Ba in uwen rade zullen Alle
geslachten der aarde irezegend worden.
2fi God. opgewekt hebbende zijn Kind
Jexua. heeft denzelven eerat tot u ge-
zonden, dat HM ulieden zegenen zou,
daarin dat Hfl een* iegelijk *-an <* afkerre
van uwe boosheden.
HOOFDSTUK 4.
De ovrrttcn der Joden zetten Petrus en Jo-
hannr* ma^M *». I. De 2*heele raad
vertraden, * . ilie hen ondervraagt over "Ie
erneiintr mn den kreupele, 7. Petru» hetuirt.
dat die irrneHn? ffr*rMed i« in den naam
van fnw, W i rn dat drrr de Stern in, van
dr 1"> *1i< Ir H verworpen, 11] dorh dat de
taliifheiil in treenen anderen i«. 12. Dr raad.
hoewel nvertiik\'d ri.inde van dit wonderwerk,
tatMadl hen nOgtaal la den naar* van Je-
IUS te piedikru. IS; hetwelk l|) verklaren
niet te kunnen nalaten, l\'.t. Zij worden daarna
niet hards lirilreiïfinifrn on lx latten, 21. Zi.)
verhalen aan de hunnen, wat hun t»r»chied
vim, 23 ! ilir flod hiddeu om hewhennini»,
irijmoedijrheid en reuen tot de prediking
de« nrnnrdn. Z\\. Cnd verhoort hen door
het t«!:rn fCBfT Mr.lhevin:\'. 11, Dreendmirt
en liefde der geleoviren. ilie hunne troede.
ren verkor-Men tot onderhoud der liehoef.
tis-en. M. hetwelk ook Darn.iha* heeft et-
•i!ru:, SR.
EN terwijl zü tot het volk spraken,
kwamen daarover tot hen de priea
ten, en de hoofdman des tempels, en
de «jtililiHv.il ,
2 Zeer ontevreden zijnde, omdat zij bet
volk leerden, en verkondigden in Jezus
de opstanding uit de dooden.
3  En zij sloegen de handen aan hen.
en zetten xe in bewaring tot den anderen
dag: want het was nu avond.
4  En velen van degenen, die het woord
gehoord badden. geloofden; en het getal
t Hand. IS.
10 <V
XI.S.
Luk. St f7.
fi
f Hand. SIS
k p*.
11 ||
tm.
H 11
\\UM
->: H
Mark
IS ;.
Luk.
2,i \'T
Bom
| H
lPe-
. * :
e Matl
111
Hand. 10:41
lTin
. 1:5
APfut. 1*\\15,
18.19.
Joh. 1 tfl
Mand.
ƒ Hand. 5;M
a Hand. 3:7,8.
-ocr page 727-
HANDELINGEN 5.
ten hem toe, rn droegen Ae«* uit, en be- J.
groeven hrm.
En het wai omtrent drie uren daarna,
dat ook zijne vrouw daar inkwam, niet
wetende, wat er geschied wan ;
S En Petrus antwoordde haar : Zeg
mij, hebt gijlieden het land voor zoo veel
verkocht ? En zy zeide 1 Ja, voor zoo veel.
9  En Petrus zeide to: haar : Wat is het,
dat gij onder u hebt overeengestemd te
verzoeken den Geest des Heeren ï xie.de
voeteu dergenen, die uwen man begra-
ven hebben, zijn voor de deur,eu zullen
u uitdragen.
10  En zij viel terstond neder voor zijne
voeten, en gaf den geest. En de jongelin-
g< 11. ingekomen zijnde, vonden haar dood,
en droegen M uit, eu begroeven tutar bij
haren man.
II  Eu er kwam groote vreeze over de
Seheele gemeente, en over allen, (\'ie dit
oorden.
12  " En door de handen der apostelen
geschiedden vele teekenen en wenderen
onder het volk ; en zij waren allen een-
dragtelijk in bet voorhof van Salomo.
13  En van de anderen durfde niemand
zieh bij hen voegen ; maar bet volk hield
hen in groote achting.
14  En er werden meer ea meer toege-
daan, die den Ueere geloofden, menigten
beide van mannen en van vrouwen;
15  Alzoo dat zij de kranken uitdroegeu
op de straten, en leiden op bedden en
beddekeus, opdat als Petrus kwain, ook
maar de schaduw iemand van hen be
schaduwen inogt.
ld En ook de menigte uit de omliggende
steden kwam gezamenlijk te Jeiüzaletn,
brengende kranken, \'\'en die van onreine
geesten gekweld waren; welke allen ge-
nezen werden.
17  En de hoogepriester stond op,en al-
len, die met hem waren (welke was de
aekte der sadduceén), en werden vervuld
met nijdigheid;
18  En sloegen hunne handen aAn de
apostelen, en zetten hen in de gemeene
gevangenis.
19  < Maar de engel des Heeren opende , u.u
des nachts de deuren der gevangenis, en
leidde hen uit, en zeide :
20  Gaat heen, eu staat, en spreekt in
den tempel tot het volk al de woorden
dezes levens.
Cl Als in nu dit gehoord hadden. gin-
gen /ii tegen den morgenstond in den
tempel, en leerden. Maar de hoogepries-
ter, en die met heni waten, gekomen
lijnde, riepen den raad te zaaien, en al de
oudsten der kinderen Israelh, en zonden
naar den kerker, om hen te halen.
22  Doch als de dienaars daar kwamen,
vonden zy hen in de gevangenis niet,
maar keerden wederom, en boodschap-
ten dit,
23  Zeggende : Wii vonden wel denker-
ker mei alle verzekerdneid toegesloten,
en de wachters buiten staande voor de
deuren; maar als vi\\\\ die geopend had-
den, vonden wij niemand daarbinnen.
24  Toen nu de Awyepriester, en de
houfdman des tempels, en de overprie»-
ters deze woorden hoorden, werden zij
t wijfelmoedig over ben, wat toch dit
worden zou.
2f> En er kwam een. en boodschapte
hun. ze^geude : Ziet. de mannen, die gij
in de gevangenis gezet hebi,staau in den
tempel, en leeren het volk.
2ti Toen ging de hoofdman heen, met
de dienaren, en bragt hen, duch niet met
geweld (\'\'waut zij vreesden het volk,
opdxt zij niet gesteenigd wierden\'.
27  Eu als zij hen gebragt hadden, stel-
den ZÜ hen voor den raad; endehoog;-
priester vraagde hen. en zeide :
28  • Hebben wij u iiietern»telijkaangL- k Ramt. fcW.
J. o. 11.33. i opgestaan, rn de orersten zijn bijeen.ver-
           gaderd, tegen den Heere, en tegen zs.i -
i nen Gezalfde.
& Man -\'-.( " \' Want in der waarheid zi\'n verga*
Mark tt i \'lird tegen uw heilig Kind Jezus, welken
Luk. iz 2. Go gezalfd hebt, heide Heródes eu I\'on-
tiua Pilatus, met de Heiden-n en de vol-
ken I-r.. ;-.
28 Oui te doen al wat uwe hand, en
uw raad te voren bepaald had, dat ge-
Hbieden lou.
SI» En nu dan, Heere I zie op hunne
d rei tingen, en geef uwen dienstknechten
met alle vrijmoedigheid uw woord te
spreken ;
30  \' Duarin, dat Gij uwe hand uitstrekt
tot genezing, en dat leekenen en wonde-
ren geschieden duur den naam van uw
heilig Kind Jezus.
31   Kn als /ij gebeden hadden, werd de
plaats, in welke lij vergaderd waren,
••• bewogen. En zij werden allen vervuld
met den Heiligen Geen, en spraken het
woord Gods met vrijmoedigheid.
32  Kn\'Ie menigte van degenen, die ge-
loofden, was "een hart en eexezlel;eu
niemand zeide, dat iets van uetgeen hij
had zijn eigen ware, tuaar alle dingen
waren hun gemeen.
33   Kij de apostel* u gaven met groote
kracht getuigenis van de opstanding van
den Ueere Jezus , en er was groote ge-
nade over hi n allen.
:; l Want er was ook niemand onder
hen, die gebrek had ; want zoo velen als
er bezitters waren van lauden of huizen,
die verkochten zij, en bragteu deu prijs
der verkochte quetitren, en leiden Am
aan de voeten der apostelen.
35 •• En aan een* iegelijk werd mtge-
deeld, naHr dat elk van noode had.
\'Mi Én Joses, van de apostelen toege*
naamd liarnahas (hetwelk is, overgezet
zijnde, een lOOU der vertroosting), een
Leviet, van geboorte uit Cyprus,
37 Alzoo hij eenen akker had. verkocht
Uien, en bragt het geld, en lelde het aan
de voeteu der apostelen.
HOOFDSTUK 6.
AaaalM «or.lt »«m— nurl—dfcrld en Ieu-
tfen ilnur IVIi-n» hntnft, en tloor (imi met
NW pliiturlhism •tuint licziw lil. vu. 1 ; KHi
i.iih. S.tifira. njnr vtuuw, 7. Wlr giMhnitr*
Len tri\'H-liie<lrn aan ile krankrn en b«rtr-
ii\' n ilour ilr .ij. .-i< !< ii, m onk tl\'xir dr x-ba-
itiiH raa Petru», 12. Lle ..|i..-\'. ;. n wuntrn
Ifeian^rn, 17; en ilottr ren\'rnsrl verlokt, IV.
De Juoil-i-he raaii vrnrwleril zijmlr. zenitt
•tin ln-ii ie halen, ilorh vm.li itr lt lanirrni»
MÜg, tt /.ij wonlen uil in trawrl reluuil.i
rn wrdir .iHir ilrn raail grbraift, 26. vuor
nrlkrn zij iteh wrantMuimlrii rn tf^luiirf»
\\an L\'hrutu* rit zijne •fatawUmd Ti Dr
raatl neeiut vuur ben Ir ilumlrn, 33 . ilurh
up UMnnMWhfC \\an I ..I111.1l iel huiiIih zij
1m--i -i.il. ti. 31, nail.tt zij erral _*<l.-. . «eld wa-
ren, |D: Mnnl zij »irh miIi1ii.Ii 11 rn even
11 het \\i.\' iliki 11 iii.iii.M.111, tl.
E"
een zeker man, niet name Ananias.
met Sattlra, zijne vrouw, verkuvht
etne have;
2  En outtrok van den prijs, ook met
medeweten tuner vrouw; en bragt eeu
zeker deel, en leiderfar aan de voeten der
apostelen.
3  Kn Petrus: zeide : Aniniast waarom
heeft de ï\'atan uw hart vervuld, dat gij
den Heiligen Geest tiegeu zoudt. enont-
r rekken van den prijs des landst*
4  Zoo het gebleven ware, bleef bet niet
uwe \'t en verkocht ziinde, was het nietin
uwe niagt? Wat is het, dat gö deze
daad in uw hart hebt voorgenomen? Gij
hebt den mensehen niet gelogen, maar
Gode.
b En Ananias, de:e woorden hoorende,
viel neder en gaf den geest. Ku er kwam
groote vree* over allen, die dit hoorden.
!i En de jongelingen, opstaande, scuik-
-ocr page 728-
HANDELINGEN 8, 7.
J.o. II. 33, I zegd, <Int gij in dezen naam niet SOttdt
, loeren ƒ cd ziet, gij hebt met deze uwe
leer Jeruzalem vervuld, en gij wïlt het
bloed van dezen meusch over ons bren-
gen.
Si Maar 1\'etrit" en de apostelen aiit-
I Itaad i I» woordden, en zeiden : \'Men moet Oodfl
meer gehoorzaam zijn, dan den menr-chen.
r Hand 3 IS. 30 •> De God onzer vaderen beeft Jezus
opgewekt, welken «ij omgebragt hebt.
, Deal SI r> * hangende «aai aan bet hout.
Hand Mi 3.< 31 (lezen heeft God door zijnp regter-
,;[ *•\' lumd • verhoogd tot eeuen Vorst en Kalig-
I   ivir t.tl maker, oul Israël te geven bekeeringen
II   . i •• >( T*rsï«**\'inx der zonden.
^ \\\'-t 3\'2 Kn wij zijn * /Üne getuigen van deze
Plliuii 8 v woorden; en ook de Heilige Geest, welken
God eegeven beeft dengenen, die Hem
i Joh. 1.1 ü; gehoorzaam zijn.
:t:t Als zij nu <iit hoorden, barstte Inin
Hatatl. 2 \\ krt kart, en zij hielden raad, om hen te
dooden.
\'M Maareen Zeker farizeer stond op in
den raad, met name Gamalicl. een leer-
sar der wet, in waarde gehouden bij al
bet volk, engebood.dat uien de ai»oate-
len een weinig iou doen buiten *taa*.
3."» Kn hij zeide tot hen : Gij israelie-
tische mannen \'. ziet voor u, wat gij doen
zult aangaande deze tnenscben.
.1 llaad 21 SU. 3fi " We.nl voor deze dagen stond Tb"u*
das op, zeggende, dat hi.i wat wa",dien
een grtal van omtrent vier honderd man-
nen aanhing; «elke ia omgebragt, en
alleu. die hem ifehoor traven, zün ver-
strooit! en tot niet geworden.
87 Na hem stond op Jiidns.dcGalilé. r,
in de dagen der beschrijving, en maakte
veel volks afvallig acbler zicb; en deze
is nok vergaan, \'-n allen, die hem gehoor
gaven, rn verstrooid geworden.
3,*t En nu zeg ik ulieden j houdt af van
deze mensehen, en laat ben tjnau :
1 S|>r. 21 »i. « want indien deze raad, of dit werk uit
Je». « ui. mcnschen is, zoo zal het gebroken wor-
Mati ir. 13. dfn_                                       * ,
:;.\' Maar indien het uit God ia. zoo kunt
gii dM niet breken ; opdat gij niet mis-
1 llaad, \'.• 5, achim bevonden wordt ook "tegen God
23 y. te afrijden.
•1(1 Kn zij gaven hem gehoor ; en als zij
de apostelen tot zieh geroepen hadden,
geeselden zij i/ere/ce,en geboden /1 mm, dat
/ij niet zouden spreken in den naam van
Jezus; en Heten hen gaan.
! 41 Zij dan gingen heen van het aange-
1 Matt. S i-\'. zigt dei raad», ;• verblijd zijnde, dat zij
waren waardig geacht geweest,omzijn»
naams wil aniaadheid te lijden.
42 £11 zij hielden niet op, allen dag, in
den tempel en bij dehuizen,leleeren,en
Jczua Christus te verkondigen.
HOOFDSTUK 6.
Om dr iHuriniirt-rinz der «rieken teffen de
Hrhm-n tsi) ril ui do.ir dl* V\'emrente MM
diakenen verkozen, >*. I : en door uplrif-iiiir
il\'T handen van de apoatelrn heveuliftd, fi
Vrlen beseven rirh lot de MaMaata, onk
priester», 7. Stéfanu», een uil dr di.ikriii-n,
doet vele wonderen ; dir van de i-ynniroirr
der I.ibrrtynen en ainlcren «laait UJtm Ha
op, I. Dm Geafl rn dr wijtheid, Rlinwdl
hi) ijirak, nirt kunnrnde tegenstaan, lrrk- ,
krn xij l.i in voor den rnnd, 1» ; en maken I
valsehe getwlfjea Op, die hem ltr-ehu1dii*ri> !
vjiti laat in tmii tetfi\'ii dm tempel e» de ttat,
13. Zijn aaatawdgt blinkt •rilijk van a-Ma*
enirel, 15.
EN in dezelve dagen, als dediscipelen
vermenigvuldigden, ontatond eene
murmurering der G\'dekschen tegen de
I Hebreen, omdat hunne weduwen in de
mannen uit u, die r/oer/e getuigenis heb-
ben, vol dra Heiligen Gecates endet wijs-
beid, welke wij mogen stellen over deze
uoodige zaak.
•I Maar wij zullen volharden in bet ge-
bed, en in de bediening des woorda.
.*( Kn dit woord behaagde aan «1de me-
nigte; en zij verkoren St^fanua, eenen
man • vol des geloofs en des Heiligen \'
Geestea, •( en FiÜppns, en l\'rftcborua,en
Nicanur, en Timon, en l\\irmenas, en
Nicohiua, renen Jo<lrnj*enool van Antio-
cl.l;.
I  Welke zij • vour de apo\'telen stel-
deii; en £*ge. als zij gebeden hadden, -
/leiden hun de handen op.
7 •< Kn het woord Gods wies, en het
getal der discipelen vermenigvuldigde te
Hand il •\'
Hand II K
," llaaa
I Tim
Jeruzalem zeer; en eene groote schare
f Tin
der prieateren werd den grloove gehoor*
znaui.
H £n St<-fanus,volTangeloofen kracht,
deed wonderen en groote teekeuen ouder
het volk.
\'• En er stonden opsommigen, die wa-
ren van de synagoge, genaamd der I,iber-
tt\'neu, en der Cyrenét-ra, en der Alexan-
JrÜnen, en dergenen, die vsn Ciliriêen
Atic waren, en twistten met Nrrfann*.
K) * En zij konden niet wederstaan de * ^x
wijaheid en den Geest, door welken hij
l.„k
•arak.
II   \'To<n maaltin zij mannen uit,dte-
teiden t Wij hebhen hem hooren spreken
lasterlijke woorden tegen Mozes en God.
12  En zij beroerden bet volk, en de
ouderlingen en de schriftgeleerden ; en
Aewi aanvallende grepen zij hem, en leid-
den Aeai voor den raad ;
13  Ei. stelden valsehe getuigen, die zei-
den • Deze mensch houdt niet op laster*
lijke woorden te spreken tegen deze hei-
lige pKats en de wet.
II Want wij hebben hem hooren ieg-
gen, dat deze Jezus, de Nazan-ner, deze
plaats zal verbreken, en >tat hij de zeden
veranderen zal, die ons Mozes overgele-
fsrd heeft.
13 En allen, die in den raad zaten,de
nogen op hem houdende, zagen /.ijn aan-
gezigt als het aaogezigt eens engels.
HOOFDSTUK 7.
Hti;fiirui», zich voor den raad verantwoordoode,
verhaalt, hoe Ood Abraham ultChaldéa ptt>-
leid, met hein i n rijn Raad ren verbond
gemaakt en bun hel land Kanaan lM*lonfd
had. vu. I : dut Joief in Egypte varkoehi
t*t> aldaar tol eea\' vorst geateld \'t», \'.»i en dat
.Inkob nnt zijn gealachl om den tijd van
duurte den-aart» irrtrokkcn i*n aldaar Rt--
itorvi>ri in, 11; hor tijnr nakoitu liiiLreu fn
dit vrrrmde Intul veririrni^nitdiLfd en «reeil
lif!i:inili li! lijn, 17. hoe Moïfi-relMin\'n, weï-
neworpets en door Farao\'s dfirlitrr Mavao-*
nnn en oj«-evor.l i> in alle \\. -!i- i I dr*r
K\'.-jitlenaren, »»: hoe hij njne br.n-.ler» br-
/.«•ht en drn Kïj\'pten.iar xloes". die een*
linnnrr veront\'Hijk\'tr, 23: hrtwrlk lit-iu ver-
net rn werd. \'27 . waarom hg naar .Midiau
vlugtte, 2"> -. waar Cod hrm vrrm-been in
renen brandende» ilunrm-nbosi-h. rn hrm
Mar Kirypte sond om het volk tr vrrloi.vn,
•O: hoe Ifosaa van Chri-tn» htctt awa*OaV-
Irrrd en de wel ontvam.-eii, 37 i MN het
KOaden kalf werd B-maak! en daarmrdr nf-
KOderjj bedn-ven, nU ook met Moloeh, 3it .
hoe de tabernakel op\'.-rriirt en onder hen
1,\'ewer-t il tot den lijd van Salomo, die den
temprl heeft irehonivd, Ü. Hij verwijt hun
voort», dat zij in h.irdnekkighrid en wrrrd-
heid hunnen vader» gelijk zijn, SI. Waar-
ovrr rij tetfen hein vrrhitteriï (vunleti en
hein -ii-i\'iii:\'i Ti . ilucb li i den hrinel Linprnd
tiende, beveelt ilin-u.. lijoe liel, bidt voor
hen en unt»taapt, aa,
EN de hoogeprieater zeide i Zijn dan
deze dinger. alzoo ?
\'. Eu hi\' zeide : Gij mannen broedera
en vadera! hoort toe : De GoJ der heer-
lijkheid verachepn onzen vader Abra-
a V.-.
. dageliiksche bediening verzuimd werden.
? Kn de twaalven riepen de menigte der
\'- neut. i 13 \' discipelen tot zich, en zeide : " liet is
Mand. i «. niet bchoorlük, dat wij het woord Gods
ir. i nalaten, en de tafelen dienen.
i Tim.3.7.i 3 ft Ziet dan om, broeders! naar zeven
-ocr page 729-
\'HANDELINGEN
J.o. 11 33.
hun verlossing geven zou; maar ?.ii
In lil.t-n het niet verstaan.
2(i • En den volgenden dag werd hij van
hen gezien,daar zij vochten ;en hij drong
ze lot vrede, zeggende: Mannenl gij zijt
broeder*; waarom doet gij elkander
ongelijk \'t
27 En die zijnen naaste ongelijk deed,
verstiet ht uu zeggende : » Wie heeft u tot
een\' overste en regier over ons gesteld ?
2* Wilt gij mij mik ombrengen, gelij-
kerwijs gij gisteren den Egyptenaar
omgebragt hebt ?
2*J En Mozes vlugtte op dat woord, en
wetd een vreemdeling in het land Ma-
diam, waar hij twee zonen gewon.
3» \'\' En als veertig jaren vervuld waren,
verscheen hem de Engel den Heeren, in
de woestijn van den berg Sinai, in een
vlaminig vuur van den donrnrnbo\'ch.
31   Mozes nu, dat ziende, verwonderde
zich over hetgezigt , en als hij derwaaru
ging. om dat te bezien, zoo geschiedde
eene stem dea Ureren tot hem,
32  Zetjqrt.de: • Ik ben de God uwer va-
deren, de God Abrahams, en de God
lzak<, en de God Jakobs. En Mozes werd
zeer bevende, en durfde het niet bezien.
33 En de Heerezeidetot hem: \'\'Ontbind
de schoenen van uwe voeten; want de
plaats, in welke gij staat, is heilig land.
31 Ik heb merkelijk gezien de mishan-
deling mijns volks, dat in Egypte is,
en Ik heb hun zuchten geboord, en
ben nedergekomen, om hen daaruit te
verlossen; en nu kom herwaarts. Ik
zal u naar FJgypte zenden.
35 Dezen Mozes, welken zij verloochend
hadden, zeggende: Wie heeft u tot een*
overste en regter gesteld? dezen, te// ik,
heeftGodtot eenen overateen verlosser ge-
zonden, door de band des Engels, die hem
verschenen was, in den doorneuboseb.
3-i * Deze heeft hen uitgeleid, doende
wonderen en teekenen in het land van
Egypte, in in de Roode zee, ./ en in de
woestijn, veertig jaren.
37 Deze is die Mozes, die tot de kinde-
ren Israels gezegd heeft i $ De Heere, uw
God, zal u eenen profeet verwekken uit
uwe broederen, gelijk mij; \'\'dien zult
gij hooren.
,\'tt i Deze ia het, die in de vergadering
./.\'* m"..< in de woestijn was • met den
Engel, die tot hem sprak op den berg
Sinai, en tart onze vaderen ; welke de
levende woorden ontving, om ona die te
geven.
ïn Denwelken onze vaders niet wilden
gehoorzaam zijn, maar verwierpen hem,
en keerden met hunne harten weder
naar Egypte;
4U Zeggende tot Aftron i \' Maak ona
goden, die voor ons heengaan ; want
wat dezen Mozes aangaat, die ons uit
het land van Egypte geleid heeft, wij
weten niet, wat Hem geschied is.
41   En zij maakten een kalf in die da*
gen, eu bragten ofterande tot den afgod,
en verheugden zich in de werken hun*
ner handen.
42  En God keerde zich, en gaf hen over,
dat y.i\\ het heir des hemels dienden, gelijk
geschreven is in het boek der profeten :
"\' Hebt gü ook alagloft\'errn pn offeranden
MM opgeofferd, veertig jaren in de woes-
111 ti, gij huis Israels ?
43  \'< Ja gii hebt opgenomen den taber-
nakel van Moloch, en het gesternte van
uwen God Remfan, de afbeeldingen, die
gij gemaakt hebt, om die te aanbidden;
eu Ik zal u overvoeren op gene zijde
van Babyion.
44  De tabernakel der getuigenis waa
onder onze vaderen in de woestijn, geluk
geordineerd had Hy, die tot Mozes zeide,
dat hij denzelven maken zou •• naar de
afbeelding, die hij gezien had.
ham, hu;/ zijnde in Meaopotamii:, eer hij
woonde in (Jharran ;
3  En leide tor 1.\' m : • Ga uit uw land
en uit uwe maagschap, en kotn in een
lanil. dat Ik u wijzen zal.
4  Toen ging «Ü uit hei Innd der Chal-
deün, en woonde in (\'luirran. En van
daar, nadat zijn vader gestorven was,
bragt Hij hem over in dit land, daar
i,-ii nu in woont.
.\'< En Hij gal hem _- en en deel in het-
xelve, ock niet renen voetstap; \'\' en
beloofde, dat Hij hem hetzelve tot eene
bezitting Kfa zou, rn zijnen lade na
hem, ah hij m»g z< > n kind had.
<ï Kn God spmk alzoo, \' dat zijn zaad
vreemdeling zijn zoude in een vreemd
land, en dut zij liet zonden dienstbaar
maken en kwalijk handelen, \'vicrbou-
derd jaren.
7 Kn het volk, «lat zij dienen zullen,
tal Ik oordcelen. sprak God ; en \' diarna
znllen zij uit gaan, .\'en zij zullen Mij
dienen in deze plaats.
5  En Hij «af hem het verbond \' der
beanijdeuia; en altoo " gewon hij Izak,
em besneed hun op den aebtsten dag;
en I.\'.ik • geuit * Jakob, en Jakob «de
twaalf patriarchen.
it En de patriarchen, \' nijdig zijnde,
" verkochten Jozef, om naar Exypte
yehragt te tronie* ; en God was met bem,
10  Ën verloste hein uit al zijne verdruk\'
kingen, en gaf hem genade en wijsheid
voor Farao, den koning van Egypte;en
bij •« stelde hem tot een* overste over
Egypte, en rijn geheele bui».
11  "En er kwam een hongersnood over
het geheele land van Egypte en Kanaan,
en groote benaauwdheid\'; en onze vaders
vonden gcene spijs.
12   f Maar als Jakob hoorde, dat in
Egypte koren WW, zoud hij onzevaders
de eerste maal uii.
13  \'/ Eu in de tweede reize werd Jozef
zijnen broederen bekend; en het geslacht
van Jozef werd aan Farao openbaar.
14   En Jozef zond heen, en ontbood
zijnen vader Jakob, en al zijn gevlucht,
bestaande in vijf en zeventig zielen,
l.i r En Jakob kwam af in Egypte, en
• Stierf, lui zelf en onze vaders.
lli \' En zy werden overgebrngt naarSi- \'
chem, en gelegd in bet graf, « hetwelk
Abraham gekocht had voor eene soinme
gelda, van de zonen van Kiumor, den
I ruier vau Sichem.
17  Maar als nu de tijd dpr belofte, die
, God aan Abraham gezworen had, ge-
naakte, p\' wies het volk en vermcnigvul-
i digde in Egypte;
18  Totdat een ander koning opHtond,
die Joïef niet gekend bad.
I 19 Deze gebruikte H*tigheid tegen ons
geslacht, en handelde kwalijk met onze
vaderen, zoodat zij hunne jo.ige kinderen
moeaten wegwei pen, opdat zij niet zou-
den voorttelen.
CO »In welken tijd Mozes werd gebo-
n n. en waa uitnemend schoon; welke
drie maanden opgevoed werd in het huis
zijns vaders.
21   En als hij weggeworpen was, nam
hem de dochter van Farao op, en voedde
hem voor zich zelve op tol eenen zoon.
22  En Mozes werd onderwezen in alle
wijsheid der Egyptenaren , en was magtig
in woorden en\'in werken.
.\'•\'• • Als hem nu de tijd van veertig
jaren vervuld waa, kwam hem in zjin
bart, zijne broeders, de kinderen Israéls,
te bezoeken.
24  f En ziende eenen, die onregt leed,
beschermde hij tas, en wreekte denge-
nen, dien overlast geschiedde, en ver-
sloeg den Egyptenaar.
25   En hij meende, dat zijne broeders
zouden verstaan, dat God door zijne hand
Ki. Ü H.
Mat) ai ii
IUu.1 i 7
Bx.
10, 11.
7 f». 11,
IS. |«.
/•Kt.
Deal
ir. i
1 3
f Deut
Joh,
Ham
IS IS
IS
1 Ml
. 3*a
h Matt
17:5
Kx.
19.3
fc fial.
3 19
-ocr page 730-
HANDELINGEN 8.
724
J.o.H.33. I 4ó/\'Welkenookonzevadersontvangen
           hebbende, niet Jezus gebrast hebban in
I het land, dat df Heidenen bezaten, die
" God verdreven heeft van het aangezigt
onzer vaderen, tot de dagen van David
toe;
v iSiini ir. l. 46\'/Dewelke voorGod genadrgevonden
P*. RU-SI. heeft, en \'begeerd heeft te vindeneene
l,13:tS.I woonstede voor den God Jakobs,
47 • Eti Salomo bouwde Hem Mn hui».
\'- ?. ?\'| 48 \'Maar de Allerhoogste woont niet
",...\', | j In tempelen, met handen gemaakt; ge-
liik ile profiel z< gl .
n r. t \'\'\' \'lr\' hemel ia Mij een troon, en de
ii 17 ia. «arde eene voetbank mijner foeten. Hoe-
danig hui» zult gii Mij bouwen? zrgt de
i >* T, \\ He*re; of welkeis deplaatsmijner ruste ;
1.17 St-J 50 * Heeft niet mijne hand al deze
! dingen gemaakt ?
n. n :«. si » Gij liardnekkigen en onhrnnedenrn
iMl l. van nRrt (,n 00ren ! Rij wedrrntaat altüd
„.!:,., i den Heiligen Geest; Keiijk uwc vaders,
1 mImoq nok gij.
j ftj Wien van de profeten hebben uwe
I vaders niet vervolgd ? en zij hebben
3  En \'t Saulu» verwoestte de gemeente, J. «. H
gaande in de huizen; en trekkende!
          *"
mannen en vrouwen, leverde hen over
in de gt-vangeui*.                                           ]\'\' II*,,a
4   ZO dan nu, die verstrooid waren,
\' gingen het laad door, en verkondigden j i r»r
het woord.
                                                           Cïal.
.) En Kilippu» knniu af in de stad van i I....
>iin.;i.-.;i. en predikte hun Christus.
6  En de echaren hielden zich eendrag- r Watt.
telijk aan heiget-n van r\'ilippu» gezegd Ma«d
werd. dewijl zij hoorden en zagen de
teekenen. die lm deed.
7  /Want van velen, die onreine gee»- i Mui
ten hadden, gingen dezrlrt uit, roepende PJaad
met groote stem; en vele geraakten e»
kreupelen werden genezen.
8   Én er werd groote blijdschap Ia die
stad.
:\' En e«n zeker man, met namr Simon, !
was te voren in dr stad plegende <i IOO- <i Hand
verii, en verrukkende de binnen de*
volks van Sauiaria, zeggende van zich
zelven, dat hiï wat groots was.
lit Welken zij allen aanhiiigen, van den
kleine tot den groote, zeggende: Deze
is de groote kracht Gods.
11   En zii hingen hem aan, omdat liii
«•enen langen tijd met tooterijen hunne
ztnnrn verrukt had.
12  Maar toen zij Kilippu» geluofde»,
die het evangelie van het koningrijk
God», en run den naam van Jezu»
Christus verkondigde, werden zij g.\'-
doopt. beide mannen en vrouwen.
i:t En Simon geloofde ook zelf. en ge-
doopt zijnde, bleef gedurig bij Eilippus;
en ziende de teekenen en groote kraeliten,
die er gesehirddtn, ontzette hij zich.
14  Als nu de apostelen, die te Jeru-
zaleiu waren, hoorden, dat Samaria het
woord Gods aangenomen had, zonden
zij tot hen Petall en Johanne».
15   Dewelke afgekomen ziinde, baden
voor hen, dat /.u den Heiligen Geest
ontvantcen inogten.
liï [Wisal Ht| wa» nog op niemand van
hen gevallen, maar zii waren alleenlijk
gedoopt in den imam van den Ueere
Jezu».)
17 * Toen leiden zij dr banden op hen, h llai
en zü ontvingen den Heiligen Geest
IS En al» SlIDOn Mg, dat. door de op-
l^gging vn.ii ile hunden der apostelen, dr
Heilige Grr»t gegeven werd, zoo bood
hii hun geld aan,
I" Zeggende : Geeft ook nsii deze magt,
opdat, m wii n ik de banden opleg.
hij den Heiligen Geest ontvange.
Ï0 Maar IVtiu» zeide tot hem i lrw
geld zij met u ten verderve, > omdat g\\j
geineeml hebt. dat de gave God» door
geld verkregen wordt I
21   Gij hebt geen deel noch lot in dit
woord : want uw hart is niet regt voor
God.
22  Bekeer u dan van deze uwe boosheid,
en bid God, of mi»«euien u deze over-
leifïing uw» harten vergeven wirrd.
23  Want ik zie. dat gü zijt in eene
gan"ch bittere gal en zamenknooping der
ongeregtjgheid.
24  Doch Simon. antwoordende, reide :
\' Bidt gijlieden voor mij tot den Ueere, ,: Xim
opdat niet» over mij koiue van hetgeen
gÜ gezegd hebt.
25  Zij dan nu. Als zij bet woord dr»
Heerrn betuigd en gesprokru hadden,
keerden wederom naar Jerü/alriu, eu
verkondigden het evangelie vele vlek-
ken der Samaritanen.
2li En een engel de» Heeren sprak tot
Kilippu», zeggende : Sta op, eu ga heen
tegen het zuiden, op den weg,die van Je-
rüzalcm afdaalt naar Gaza, welke woest
is.
27 En hii »tond op en ging heen; en
ziet, een Moorman, een kamerling, **
l is
IC IK
- X.h.
gedood degenen, ili*- te voren verkondigd
hebben dr komst des Regtvaardigen.van
welken gij lieden nu verrader» eu iuoor-
I der» geworden zijt.
; 53 \' Gij, ilie de wet ontvangen hebt
door bestellingen der engelen, en hebt
ie niet gehouden t
! 54 Al» zi| "" dit boorden, berstten
hunne harten, en zij knersten de tanden
tegen hem.
.\'>.S Maar hij, vol zijnde de» Heiligen
Geeates, en de oogen houdende naar ilen
hemel, zag de heerlijkheid Gods, eu
Jezu». staande ter regterAaat/ Gods.
:«\'• En hij zeide : Ziet, ik ziedeheme-
len geopend, en den Zoon de» menachen,
«taande ter reg(erA«/u/ God».
57   Maar zó, roepende met groote
stemuir, stopten hunne ooren, en vielen
eendra^teliik op hem aan ;
58  « Kn wierpen hem ter stad uit, en
steenigden hem; * en de getuigen leiden
hunne kleederm af aan de voeten een»
jongeling», genaamd Saulu».
59  En zij steenigden StêTanus, aan-
HaadJ
31
roepeade m zeggende j « Heere Jezuul
•ïu.»
\'S\'
ontvang uiiinen gee»t.
(10 Ku vallende op de knieën, riep \\\\\\\\
met groote «tem : \'\' Heere I reken hun
deze zonde niet toe. En als hij dat
i vi. gezegd had, ontsliep liii.
HOOFDSTUK 8.
Ilt- yriiic-nje van Jeruzalem wordt vrnolird
i-u itnlIMMi v*. 1 ! en SU\'fanu» lc _\'r:ii en,
predikt (\'hri-tU\' en .lort vete wuiidenvrrLrn
te Saiiiari», 5; alwaar Simon dr IMNBHI
het vuil verleid had en in irr»ot aantirn
wan, *.(. Velen selomen duur Kili]i|nii> |ire-
dikini; en worden r-ciliinpl, VI . en imiler
dei* unk Siiiitin, 13. Petrn» en Johnnne.
worden iri-\'.inilin naar Samaria, ) I j duur
wier :•< in \'I en iiplr.- «inc der handen de gr-
In.nr.\'i-ii aldaar den 11. Ceeol ontvangen, 1.1.
Siiuun begeert dr/e nia-jl lonr crld Ie k<ni-
pen. 1»; niaar wordt door IViru» daarover
rrn»ii\'.* Ii.-ti;iIi en in\' hrLrenn-r ïeriiiaand,
*•". rMii-H"» wordt winden tot den Muur-
man, dir uu iijner. nairen zittende den pro-
feet .!. -.i.i la», 26; en duur PillpptU under- ,
weien zijndr, na belijdenin tan / ,n rstoof
iluur liini undrrwe^\' gcdouut nOrdl, 3ï. r\'i- i
llppu» word) van den Qaaat d«i Hevm weg»
11 en Ie AtOtfl (Tevulldcn, H,
.
EN » Saulus had mede pen welbehagen
aan zijnen dood. En er werd te dien
dage cene groote vervjlging tegen de ge-
meente, die te Jeruzalem wa«; \'\'en rij
werden allen KM rooid door de landen
van .1 uiliii en Samaria, behalve de apo»-
telen.
\'2 Eneeniiyegodvruchtige mannen droe-
gen St^fariuB te zamen fra urnre, \'en
maakten grooien rouw over hem.
-ocr page 731-
HANDELINGEN %
een maglig h«r van Candaci*, dekonin
Kin iltr Muoren.die over al huren acltat
wan, \' welke was gekomen om aan te bid-
den te Jeruzalem;
28 En li,i keerde wederom, rn int op
lynen WUen, en Int den profeet Jcsaja.
"9 En de Geest zeide toi Filippus: Ga
toe, en voeg u hii dezen wagen.
30  En Pblppttl liep loe, en hoorde hem
den pronet Je*aja lezen, en reide: Ver-
at aat icii ook hrt;..... gij leent?
31   En hü zeide: Hoe zou ik toch knn-
nen, zoo mij niet iemand onderrigt ? En
hij had Filippus, dat hij zou opkomen, en
bii hem zitten.
32  "\' En de plaats der Schriftuur, die
hij la», WU deze i Mn in gelijk een schaap
ter slagting geleid ; en geliik etn lam
stemme loos i* voor dien,die het scheert,
alzoo iloet hij zijnen mond niet open.
3.1 In kijdo vernedering is zijn oordeel
v < ggenomen . . :i wie tal zijn geslacht
vertialen ? want lijn leven wordt van de
aarde weggenomen.
34 En de kamerling antwoordde Fi)ip-
pnn en zeide : Ik bid u. Tan wien zegt de
prefect lit ? »aii zich zelven, of van ie-
inanil anders •
SA Kn Filippus deed zijnen mond open,
en beginnenile van diezelve Schrift, " ver-
kondigde hem Jetua.
98 En alzoo lij over Weg reisden, kvi<
men zij aan ecu zeker water; en de kauier-
Itng zeide : Zie daar water ; • wat verhin -
dert mij gedoopt te worden ?
37  En Filippus zeide Indien gij van
ganacher harte gelooft, znn is hei gcoor-
loofd. Kn hii, antwoordende, zeide i Ik
geloof, dat Jezus Christus de Zoon van
God is.
38  Kn hij gebood den wagen stil te
1.......ii ; en zij da.tlden heiden af in het
water, ioo l\'ilippus al» de kamerling,
en hii doopte bent.
39  Kn toen zij uit bet water waren op-
gekomen, nam de Geest des Heeren FiNp-
pus weg, en de kamerling zag hem niet
mrer : want hij reisde zijnen weg mei
blijdschap.
4U Maar Filippus werd gevonden te
Alótft: en het tand doorgaande, verkoa*
digde hii het evangelie in alle steden,
totdat hij te Cesav\'a kwam.
\' hij eene atem, die tot hem zeide: Saai,
SruI I wat vervolgt gij mn \'f
I  Kn hij zeide -. Wie zijt gij, Heere ? En
•   de Her re zeide : Ik ben Jezua, dien jrij
vervolgt. \' Het is u bard, de venenen
i tegen de prikkels te slaan,
h\' En lul, bevende en verbaasd runde,
1 zeide; Ileere ! ./wat wilt g:i, dat ik doen
\' lal ? En de Heere ren/i» tot hein : Sta op,
! en ga in de stad, en u zal iMtior gezegd
: worden, wat gij doen moet.
! 7 " Et. de mannen, die met hem over
j weg reisden, stonden verbaasd, hoorende
I welde stem, maar niemand ziende.
) 8 Kn Saulusstond op van .de aarde; en
! als hij /ijtie oogen opendeed, zag hij nie-
i mand. En zij, hem bij de hand leidende,
< bragten hem te Damaskus.
l> En hii was drie dagen, dat hij niet
\' zaf, en at niet, en dronk niet.
lt» En er was een zeker discipel te I>a-
inaskus, met name Ananias; en de Heerr
zeide tot h-m in een gezigt : Ananiaa!
En hij zeide : Zie, Aiee Aen ik, Heere*
II   En de Heere reide tot hem:Staop.
m ga in de straat, genaamd de liegt e, en
vraag in liet huis van Julas naar eenea,
met nameSaiiliis,\'\' vanTarsen: want zie,
hij bidt.
IS En bil hei ft ineen gezigt gezien,dat
een man, met name Ananias, inkwam,
en hem de hand oplii.le, opdat hij we-
derom ziende wierd.
13 En Ananinsantwoordde: Heereük
heb uit velen gehoord van dezen man.
• hoe veel knaad hij uwen heiliger: in
Jeiïi/alem gedaan heeft;
1-1 Kn heeft hier raagt van de over-
pnesters, om te binden allen, die uwen
naam aanroepen.
1.~> Maar de Heere zeide tot hem: Ga
heen; * want deze in mij een uitverkoren
vat. om mijnen naam te dragen voorde
Heidenen, en de koningen, eu de kinderen
IsracR
Mi \' Want ik zal hem toonen, hoc vee)
hii lijden moet om mijnen naam.
17 -" Kn Ananias gin* heen en kwam Mi
het huis; en de handen op hem leggende,
•   zeide hij i Sanl, broeder ! de Heere heeft
mij gezonden, namelijk Jezus, die uver-
I Benenen is op den weg, dien gij kwaamt,
\' opdat gij weder ziende en met den Hei-
ligen Geest vervuld zuudt worden.
1 18 En terstond vielen af vatt ziineoogen
gelijk al" schellen, en Hj werd terstond
wederom ziende; en stond op, en werd
gedoopt.
19  En als hij spijze genomen had, werd
hij ver*terkt. En Satilus was •om-.nigc
dagen bij de discipelen, die te Damas-
kus waren.
20  Eu hij predikte teratond Christus in
de synagogen, dat hij de Zik>ii van God is
2) En zij ontzetten zich allen, die bet
hoorden, en zeiden -. Is deze niet degene,
die te Jeru7.al\'iu verstoorde, wie dezen
naam aanriepen, en die daarom hier ge-
komen is. opdat hii dezelve gebonden
zou brengen tot de overpriealer* ?
22   Doch Saiilus weid meeren meer be-
krachtigd, en overtuigde de Joden, die
te Datna*kuR woonden, bewijzende, dal
. deie de Christin i".
23  En als vele dagen verloopen waren,
zoo hielden de Joden te zamcnraad,otn
hem te dunden.
24   Maar hunne lage werd Saulun be-
k ti.I, •• en zij bewaarden de poorten.
beide de* daaga en de*. nacbts,opdat zij
!)• in dooden mogten.
SI Doch de diacipelen namen hem des
nachts, " en lieten Ae«n neder iloor den
muur. hem aflatende in eene maml.
2li /\' Saulun nu, te Jeruzalem gekomen
, zijnde, poogde zich bij de disripelen te
I voegen ; maar zij vreesden hem allen, niet
geloovende, dat btj een discipel was.
i ia
• ia
* 11»».
Kom.
Gal.
i ii
1.2! II.
HOOFDSTUK 9.
Brahn reM uw Dwaas)
<!(• trHn«ii-
-en al.l.-utr mik ir nrml?cn, w 1 Wunlt
«p ilrit «p» itonr et-n Iteht uit den hrmrl
ntii-ti,i.t!il, ter i.u.I. fpMMpsa, ilnor »\'hri--
lll* rt-Urn br,ir.ifl »-n niet
hlin.lh.ml »»-*1«-
crn, 3. Anaiii»« ««rilt tut hein Bnoadra,.lie
rer>t lK-tr*\'ewt i», i>m tut hem te traan, 1»* :
ilm\'Ii iln.irnn Int hem koml, hrm weil\'-r iicn-
ilr naakt, owderrijrl en doopt, 15. Rauun
Ïi-r.likt Christus in ile ayiiti\'/\'isen, 211, De
uden legjre* hem Inffrn, XI: maar
hij nnt-
km.it in ernr inan.l mT il\'-n «t»il«iniinr, IS.
Hij komt te J< ri\'irilrui en «i.r.ll
doof Tiir-
hm tol de uMtiln gttragt, ea predikt
ook aldaar ChrMwa, nr,. K.-i.r naai T»wn.
(ini de laffer» der Joden Ie reitffmnn, M. De
irenirrtiteii h-Mn-n
vrede en nimni loe, 11.
Prtm» komt te l.vd.li en ffeiiee»! Kiiéas, .la ;
«or.lt te Joppe itnthiiiten mi wek! Tahiihn
ifent\'irven wii", wanrthnir velen ee-
. r:
EN " Saulun, blazende nog dreiging en
moord tegen de discipelen des Hee-
i ren. ging tot den hoogepriester,
l 2 En begeerde brieven van hem naar
\' Daraaskus, aan de ernagogen,opdat, zoo
J hij eenigen, die van dien weg waren,
t rond, hij rf«e/ee. heide mannen en
vrouwen, zou gebonden brengen naar
. Jeruzalem.
3 \'• En als bjj reisde, is het ge*chied,dat
i, hij nabij Daiuasku* kwam, •• en hem om-
.• sclieen snellijk *\' M n liclit van den lie-
I mei.
1.1 4 Kn ter aarde gevallen zijnde, hoorde
-ocr page 732-
HANDELINGEN 10.
27 \'/ M«.tr Birnahss, hem tol zich ne-
mende, leidde i.em tot ilt\' apostelen, en
\\ • rh;i H !f hun, hoe hij op «en wen den
Hrere gezien bad, en dat hij tot hem
_-i--i<rok< n had; en hoe hij te Damaakua
vrijrooe iliglijk gi sp,oki n had in den
naam van Jezus.
2s En hij wns met he» ingaande en
uitzaande te Jeruzalem;
2\'J Kn vrijmoediglhk sprekende in den
naam van den Hrere Jezus, sprak hij ook
n handelde tesen de ;rnk>i:ir Ja-Uu ;
maar deze trachtten hem te doodtn.
30 Doch de broedera, dit verstaande,
S.leidden hem tot Cesaréa, en zonden
fui af naar Tarsen.
II De gemeenten dan, door geheel Ju-
déa, en (i.tlil\'\':t. en Samaria, hadden
vreae, en werden na tien t; en wandelende
fn de vreeïe de» Herren, en de veriroos-
tiug des lleiligi ii Geesten, werden ver-
uit-nigvuldigd.
32   Kn het geschiedde, ala Petrus alom
doortrok, dat hu ook afkwam totde bei-
li_r\' ii. die te Lydda woonden.
33  En aldaar vond hij ren* zeker
mensen, met name Knéaa, die acht ja-
ren te bed gelegen had, welke geraakt
was.
34   En Petrus zeide tot heat : i-.u--.i- !
Jeiua Christus maakt u ïi/.....I; ataop
en spreid u zei ven t.rt bed. En bijstond
terstond op.
35   En n\\ zagen hem allen, die te Lydda
en Saróna woonden, dewelke zich be-
keerden tot den Ileere.
3\'i En te Joppe was eene iekeredisci-
pelin, met name Ta bit ha, hetwelk, o ver-
gezet zijnde, ia gezegd Dor ka i. Deze wan
vol van goede werken in Aalmoezen,die
zij deed.
37 En het geschiedde in diedagen,dat
/i> krank werd en stierf; en als zij haar
gewasschen badden, leiden zij baar in
de opperzanl.
3S En alzoo Lydda nabij Joppe was, de
discipelen), hoorende, dat l\'etriis aldaar
was, zonden twee mannen tot hem, bid*
iltn.tr. dat hij niet zou vertoeven tot heu
over te komen.
31) En 1\'etrus stond op, en ging niet
hen ; welken zij, als hij daar gekomen
was, in de opperzaal leidden. En nl de
weduwen stonden bij hem. wet tiende, en
tonnende «Ie rokken en kierderen, die
Dorkas gemaakt had. als zij bij haar was.
in Maar Petrus, hebbende Ae« allen
uitgedreven, knielde neder en bad; en
zich keerende tot het Hgcbaam, seide hij:
Tabitha, sta op I En zij deed hare oogen
open, en Petrus gezien hebbende, zat zü
over einde.
41   En hij gaf haar de hand, en rigtte
haar op, en de heiligen en de weduwen
geroepen hebbende, stelde hij baarleveud
voor hen.
42  En dit werd bekend door geheel
Joppe, en velen geloofden in den Heere.
43  En het geschied dr, dat hij vnledagen
te Joppe bleef, bij eenen zekeren Simon,
eenen lederbereider.
HOOFDSTUK 10.
Ken sage! vriM-hïjnt w»i CornaMus, dmhoofd*
mnii ie CYsnréa, lil" hij vnstriidi\' en btd-
dende wis. va. I. Beveelt hem Petrut van
Jo)>|ie ir cmtltii\'drii, om van hem onderligt
ti\' Htinlin. 5, (\'ormlins ziudl /il.....Ii«n>t-
kiirchtrii, 7. Prtnta wordt intuaarttM duur
liet im:\'.\'( tan itii lii\'nni l.i! 1 n nirl aller-
!< 1 rein in onrein gBttfeftO, uit den hemel
iirilrrirH.ilcii, -n door rrnr aaw»|inak 1111-
dtiHffWM, «Int het snflnaiihl lil van .Jodi n
f» Driilf-nen 1111 «a« we even o wen, 9. l>r
dirn.l\'rin htcn van f urnrliii» 1.11 turn tot
Intro*, 17; die door Cod n rnmnii.l i.jiulr
mrt kan naar (\'rsari\'.i rri«t, 19; alwaar <or-
in-1iim mrt lijnr \\iiimli-n vergaderd i> rn
hr.....ut trriKiIin eerbied oiitiaii-;t, H. IV-
trii» irrhanll nat (lod hrin :•• •• \\<r libaai .1
•Iih\'I nok (\'ornrlim
• predik) (*hri«tu
, M. /,j Mritaagi
, H aptvkro ^iiet
r.t n seilo,.,.!. tl.
EN er was een zeker man te Cesaréa,
met name Cornelins, een hoofdman
over honderd, uit de bende, genaamd ile
Italiaansche;
2  Godzalig, en vreezende God, met ge-
heel zijn buis, en doende vele aaImoe-
zen aan het volk, tn God geduriglijk
biddende.
3  J3«rr.ag in eengezigt kle.arlijk, om-
trent de negende ure des daags, eenen
engel Gods tot hem inkomen,en tot hem
zegirende 1 Corneliusl
4  En ii ij, de oogen op hem houdende,
en teer befreetd geworden lijnde, zeide:
Wat is het, Hecre ? En hij zeide tot hem:
Vwe gebeden en uwe aalmoezen z\\jn tot
gedachtenis opgekomen voor God.
"> Kn nu, zend ina\'itien naar Joppe, en
ontbied BtlDOB, die toegenaamd wordt
Petrus.
6  Deze ligt tr huis bij eenen Simon,
lederbenidir, die :iix huis heeft bij de
zee ; deze zal 11 zeggen, wat gij doen moet.
7  En als de engel, die tot Cornellül
sprak, weggegaan was, riep hij twee van
zijne huisknechten, en eenen godzaligen
krijgsknecht van liegenen, die g-durig
bij hem waren .
,s En ala hij hun alles verhaald had.
zond hij hen uaar Joppe.
\'J En dea snden-n daags, terwijl deze
reisden, en nabil de stad kwamen," klom 1
Petrus op het dak,om te bidden,omtn-iii
de zeade ure.
10  En hij werd hongerig, en begeerde
te eten. En terwijl zij het bereidden, viel
over hem eene vi-itiekking van zinnen.
11   En hij zag den hemel geopend, en
een zeker vat tot hem nederdalen, gelijk
een groot linnen laken, aan d( vier hoe-
ken gebonden, en nedergelaten op de
aarde.
12  In hetwelk waren al deviervoetige
dieren der p.arde, en de wildp, en de
kruipende dieren, en de vogelen des he-
niels.
13  En er geschiedde eene stem tot hein:
Sta op. PetrusI alngt en eet.
14  Kaar Prr rus zeide: Geenszins, Heere ! \'• \\#
want \'\'ik heb nooit gegeten ie(a,datge* !)l
meen of onrein was.
15  Kn eene stem ffesehiedde wederom
ten twfede maal tot hem: *• Hetgeen God  •\' *
gereinigd heeft, zult gij niet gemeen m«-      \'
ken.                                                                       , 1
16  En dit geschiedde tot driemaal; en      ]-,;
het vat werd wederom opgenomen in
dm heuuel.
17 En alzoo i\\ trus in zich zelventwij-
felde, wat toch het gezigt mogt zijn, dat
hij gezien bad, ziet, de mannen, die van
(\'ornelitts afgezonden warm, gevraagd
hebbende naar het huis van Simon, ston-
den aan de poort.
IS En iemand geroepen hebbende,
vraagden zii. of Simon, toegenaamd Pe-
trtia, daar te buis lag?
]\'.\' En ala Petrus op dat gezigt dacht,
zeide de Geest tot hem : Zie, drie inan-
ni\'ii zot ken u ;
20  rf Daarom ",R 01,, Ka R^ ••nreiamet * iii
hen, niet twijfelende ; want Ik heb hen
gezonden.
21  En Petrus ging af tot de mnunen,
die van Corntlius tot hem gezonden wa*
ren. en zeide : Ziet, ik hen het, dien gij
zoekt; wat is de oorzaak, waarom gil
hier zijt ?
22  En zij zeiden : Cornelins, ern hoofd-
man over honderd, ei n regtvaardig man,
en vreezende God, en dieyiWr getnigeni»
heeft van het gansche volkder Joden, is
door Goddelijke openbaring vermaand
-ocr page 733-
HANDELINGEN II.
van ient \'i heiligen engel, dat hij u zou
ontbieden te zijnen huize, en dat hij van
u woorden «U-r zalighi id zou hoeren.
_2 lis hij hen dAn ingeroepen had,
ontving uil ie in hui». Doch des ande-
ren daag* ging Petrus met hen heen, en
sommige der broederen, die van Joppe
waren, gingen met hem.
\'-\'l En de» anderen daags kwamen zij
teCesarêa. En CorneltUI verwar.httehen,
zauiengi rn ]" ii helibende die van zijne
maagschap en bijzonderste vrienden.
25 En als het geschiedde, dat Petrus in-
kwam, ging hemCoruelius tegemoet, en
vallende aan ;iine voeten, aanbad hij.
S6 Maar Petrus ristte heiu op, xeg-
gende : \'Sta op, ik ben ook zelf een
menseh.
27 En met hem sprekende, ging hij in,
en vond er velen, die zatnengekumen wa-
ren.
2S En hij/eidetot hen : /Gij weet, hoe
het eencn joodschtn man ongeoorloofd is,
zich te v«»egen ofte gaan tot eenen vreem-
de; :i dorh God heeft mij getoond, dat
ik geen\' menseh zou gemei n of onrein
hemen.
2\'J Daarom ben ik nok zonder tegen-
spreken gekomen, ontbodeu zijnde. Zoo
vraag ik dan, om wat reden gijiieden mij
J.o. H. 11. I
r Mand. R 17
•14 \' Als Petrus nog deze woorden
sprak, viel de HeiligeGcestop allen, die
het woord hoorden.
ló En de geloovigm, die uit de hfsuij-
denis waren, zoo vi len als er met l\'eirui
warm gekomen, ontzetten zich, dat «Ie
gave des Heiligen Geesten ook op de
Heidenen uitgestort werd.
IS "Want zij hoorden hen spreken met
vreemde talen, en God groot maken.
Tovn antwoordde Petrus :
47 \'Kan ook Iemand het water wt ren,
dat deze niet gedoopt zouden worden,
welke den Heiligen Geest ontvangen
hebben, geliik als ook :\\n \'t
\'.- En hij beval, dat zü zouden gedoopt
worden in den naam des Heeren. Toen
baden zü hem, dat lm eenige dagen bij
hen wilde blijven.
hoofdstuk n.
1\'etnn koml te Jerfiralrin, waar hij l>e*i*hul-
dlgd arordt, dal hij tot ttr otiln «Hellenen
«»• ingegaan, va. I, Wn,ini|i hij tut njne
verantwoording1 * "haalt al wat di**ia*n-
jraandr irr-iliiid na*, I, «rlkr vcrsritnoor-
iliiiK wonh naïiL.Tiioiiieii, IK. I>*r trr^Irooiile
pel o o véren tfrktimlii\'rn t\'tiii-tn» Int Peni-
cie, Cypru* en Antinehié toe aan ile Joil\'-n
en ra.....ifgen nok n.iii de O rieken, 19; «oo-
iliit er velen (rrloofdtn, 21 ; hetwelk (If Bt-
nieente \\nn JerAialem verstaande, Barnnhsi
naar Aniii.ehië wndt, om hen te versterken,
•i\'2. IfarnnhiiM rei>t naar Tanen, nm 1\'niiln*
te Kieken, en hreiifft hein ie Anl jochie, \'ii .
alwaar de discipelen het eerst Christenen
tvorilen irentieimt, 2tV A\'ïalm» mnt/eïrt een1
koaKetrsnood, 27; waarom de Lnieiter» door
Panlns mi i;.,r n.iii i-. pene hantlreikln^ zen-
ilen nan ile broeders te Jerttatan, -1.
DE apostelen nu, en de broeders, die in
.1 n111\'- i waren, hebben geboord, dat
ook de Heidenen het woord Gods aan-
genomen hadden.
" tn toen Petrus opgegaan was naar
Jeruzalem, twistten tegen hem degenen,
die uit de besnijdenis waren,
•t Zeggende : *(Hj *üt ingegaan tot
mannen, die do voorhuid hebben, en hebt
met hen gegeten,
4  Maar Petrus, beginnende, verhaalde
het hun vervolgens, zeggende :
5  \'\'Ik was in destad Joppe, biddende ;
en ik zag in eene vertrekking vau zinnen
een gezigt. namelijk een zeker vat,gelijk
een groot linnen laken, ni derdalende,bij
de vier hoeken nedergelaten uit den he*
mei, en het kwam tot \'m mij.
7 Op welk luken als ikdeoogen Meld,
zoo merkte ik, en zag de viervoetige die-
ren
der aarde, en de wilde, en de krui-
pt-nde dieren, en de vogelen des hemels.
7 En ik boorde eene stem, die tot mij
zeide : Sta op. Petrus! slKgt en eet.
S Maar ik zeide : Geenszins, Ileere 1
want nooit is \'iets, dat gemeen of on-
rein was, in mijne» mond ingegaan.
9  Doch de stem antwoordde mij ten
tweede maal uit den hemel: Heigeeu
God gereinigd beeft, zult gy niet gemeen
maken.
10  En dit geschiedde tot driemaal;en
alles werd wederom opgetrokken inden
hemel.
11  En ziet, ter zelfder ure stonden er
drie mannen voor het buis, waar ik in
was, die van Ceuréa tot mij afgezonden
waren.
12  \'\' En de (ïeest zeide tot mij, dat ik
met hen gaaa zou, niet twijfelende. Eu
met mij gingen uok deze zes broeders,
en wi) zijn in des mans huis ingegaan;
13  En ktfl beeft ons verhaald, hoe bij
eenen engtl gezien had, die in zijn huis
stond, en tot hem zeide j Zend mannen
naar Joppe, en ontbied Simon, die toe*
genaamd is Petrus;
14  Die woorden totu zal spreken, door
welke gij zult zalig worden, en al uw
huis.
6
hebt onthod.n?
30 Kn (\'omeüus zeide : Over vierdagen
was ik vastende tot deze ure toe, en ter
negende ure bad ik in mijn huis.
:;i En ziet, een man stond vonr mij,
\'\'in ren blinkend kleed, en zeide : Corne-
lius ! uw gebed is verhoord,en uwe aal-
moezen zijn voor God gedacht geworden.
32 Zend dan naar Joppe, en ontbied
Siuiou, die toegonaamd wordt Petrus;
deze ligt te huis in het hui* van Simon,
den lederbereider, aHn de zee, welke, hier
gekomen tvjnde, tot u spreken zal.
i 33 Zoo heb ik dan van stonde aan tot u,
gebonden, en gij bebt welgedaan,dat gij
hier gekomen zijt. Wij zijn dan allen nu
Aier tegenwoordig voor God, oin te hoo-
ren al hetgeen u van God bevolen is.
34 En 1\'etrus. den mond opendoende,
zeide : Ik verneme in der waarheid,\' dat
, God geen aannemer des peraoons is ;
I \'Ab k Maar in allen volke, die Hem vreest
j en geregtigheid werkt, is Hem nange-
naam.
3t> Dit in bet woord, dat Hij gezonden
heeft den kinderen Israêls, \'vetkondi-
gende vrede door Jezus Christus; deze
is een Heere van allen.
37 Gijlitdcn weet de zaak, die geschied
is door gebeel Judéa, ••• beginnende van
Galiléa, na den doop, welken Johannes
gepredikt heeft;
SS Betanatnde Jezus van NiuAreth, »
hoe hem God gezalfd heeft met den Hei-
ligen Geest en met kracht; welke het
/««(/doorgegaan is, goed doende, en ge-
nezende allen, die van den duivel ovef
weldigd waren : want God was mi t hem.
3\'J En wij zijn getuigen van al hetgeen
hü gedaan heeft, beide in bet joodsche
land en te Jtrüzalem ; welken zij gedood
hebben, hem hangende aan een hout.
41) •• Dezen beeft God opgewekt ten
derden dage, en gegeven, dat hij op<n-
baar zou worden ;
41  Niet al den volke, maar den getui-
gen, die van God te voren verkoren wa-
ren, ons namelijk, die met hem gegeten
tn gedronken hebbeu, nadat hij uit de
ii<.ii i: n opgestaan was.
42  ;• En heeft ons geboden den volke te
predik\' n. en te betuigen, dat hij is de-
gene, die \'/van üod vtrordi ndis tot een\'
Regter vau levenden en dooden.
43  \'Dezengeven getuigenis al de pro-
feten, < dat eeu iegelijk, die in hem ge-
looft, vergeving der zonden ontvangen
zal door zijnen naam.
ie;.
21 1
Joh.
UiJW
Ilniii
5: 1
lol.
1:2.»
Jm.
K.it.1
!): 1
Malt
1:12
Mark
111
88.38
Luk.
III
^fark
\\C 1
l.uk.
bi a
Joh.
3(1 1
iinni
ICor.
i.i.
Mnlt
•\'•
Hui
\'M 1
Jok.
15 i
-ocr page 734-
HANIIKMNGKN 12.
15 En"als ik begon te «preken, vleide
Heilige Geest op hen, gelijk ook op on*
in het In _-in.
lfi Kii ik « erd _r\'--* :ifli t i. ;t in ii\' t woord
den Heeren, hoe hij zeide : \'Johannes
doopte wel met water, maar/ffulieden
lult gedoopt worden met den Heiligen
Geënt.
17 :\' Indien dan God hun evcngelijkc
gave gegeven heeft, hIh ook on*, die in den
Heere Jezus Christus geloofd hebben, wie
wan ik toch, die God kunde weren \'f
IS En als 7.\\\\ dit hoorden, waren lij le-
vredcn, en verheerlijkten God, zeggende :
Zoo heeft dan God ook den Heidenen
de bekeering gcgcv* n ten leven!
IS * Degenen nu, die verstrooid waren
door de verdrukking, die over Stéfanus
geschied was, ringen krl land door to:
Fenleié toe, en Cyprus, en Aatiucktt, tut
niemand het «oord "prekende, dan al-
leen tot de Joden.
2u En er waren ee»ige cyprisehe en
cvrcnéische mannen uit hen, welke te
Antiochié gekomen tUnde. spraken tot
de Grirkvhen, verkondigende den Meere
21   i En de hand des Herren was niet
hen ; en een groot getal geloofd*, en l>e-
keerde zich tot den Heere.
22  En het gerucht van ben kwam lot
de ooren der gemeente, die te Jeruzalem
was; en zij zondm ll\'irnabas uit,dat hy
het land doorging tot Antioeliie toe,
"\'A Oewp\'ke. daar gekomen zijnde, en
d* genade Gods ziende, werd verblijd,
* en vermaande hen allen, dat zii met een
voornemen de* harten bij den Heere zou-
den blijven.
21 Want hij wa* een goe.i man, en
\'vol des Heiligen Gee*fta<n desgelools;
en er werd eenegiooteMChnredrn Heere
toegevoegd.
2."> "\' En Barnabas ging uit naar Tarnen,
om Saulus te zoeken; en alt hti hem ge-
vonden had, bragt hij beu: te AniinebiO.
2f> En het is geschied, dat zij pen gr heel
jaar saMMYerwtderden in de gemeente,
en eene groote setiare leerde; en dat de
discipelen eerst te AntlocbUSCbrlittnen
getiHHTiid werden.
27 En in dezelve dagen kwamen eeitige
profeten af van Jeruzalem te Antkichié.
2^ Eu een uit ben. met name, « A*ga-
bus, stond op, en gaf te kennen door den
Geest, dat er een groote hongersnood zou
wezen over de gebeele wereld; dewelke
ook gekomen is onderden keizerClaudiu*.
29 Eu naar dat een iegelijk derdi*cipe-
len vermogt, besloot elk van hen ie/* te
zenden, ten dienste der broederen, die
In Judéa woonden.
.10 Hetwelk zij ook deden, " en ronden
bet tot de ouderlingen, door de haod
van Uarnahas en Sautu*.
HOOFDSTUK 12,
llerrliieK vervolgt «ie mnpente, v». 1 i doodt
Jakobus 2 ; werpt [Vtnix tn tic ge\\antreni«,
ilien hij door eene sterke mekt laai bewaren.
.1. He irrmrrnte liiill God voor Petrus, t\\ hu
...inlr il.mr eetirn t-tiirrl ;;it i!p \'."\'»»IIL\'en>-
irrlfi.t, 7. komt aan het hui» \'.in >le Moede?
>an Jnhannr» Marku*, uur h>j annkl>>|it en
in-\'i \'.ii. \'; nonll, Hj rn M ikosll •&*> vrr-
lo««inc aan «Wenen, ilir alilaar lerïa.leril
waren. 17. Ilrrüile» laat «Ie Kaehtrr» t.n.lrr-
rneken, «rejrlei.len en vertrelt naar <"r**rt:».
1». II\'; rn.. .k\' ir«-.le inrt ile Tyrirrs en Sj-
HnnièrM, 2>l . en nor.lt in zijnen hixe.rin\'>e.l
tl.ior irnni rn-el -e»li.;rrn en imi hel t*r-
!t irii-i\'i-i, en J\'.inlu»
behagelijk was, voer hij voort, om ook •\' ••
Petrus te vangen ; len het waren de da-
gen der ongehevrlde liratnlfn)
4  \'• Dcnwelken ook gegrepen hebbende, fc lok
hij in de gevangenis zette, en gaf Arm
over aan vier wart ten, e/A van vier krijgs*
knechten, om hem te bewaren, willende
na het paasch/eefff hem voorbrengen
voor het volk.
5   Petrus dan werd in de gevangenis
bewaard; maar van de gemeente werd
ein gedurig gebed tot God voor hein
gedaan.
f» Toen hem nu HeTÓdoa zou voorbrer.-
gen, sliep Petrus dien/elven nacht tus- \'
schen iweekrijgsknechten.gebondenmet I
twee ketenen ; en de wachters voor de j
deur bewaarden de gevangenis.
7 r En ziet. e<-n engel des Heeren stond , n,m
daar. en een licht schee» in de woning,
en f-laandc de zijde van Petrus, wekte
bij hem op. zeggende : Sta haastelijk op.
En xiine ketenen vielen af van de handen.
s En de engel zeide tot hem: Omgord
ii. en bind uwe schoenzobn aan. En bil
deed alr.oo. En hij zeide tot hem : Werp
uwen mantel om, en volg mij.
\'J En uitgaande volgde hii hpm en w|M
niet,dat Set waai ach tig was liet geen door
den enge] geschiedde, maar bij meende,
dut hij een gezigt zag.
10  En als zij iioor de eerste en tweede
wacht gegaan war^-n, kwamen zij aan de
ijeeren poort, die naar de stad leidt ;de-
welk* •\' van zelve hun geopend werd. En
uitgegaan liinde, gingen zij eene straat
voort; »n terstond scheidde de engel van
hem.
11   En Petrus, tot zich zelden gekomen
zijnde, zeide : Nu weet ik waarachtclijk,
• ilat de Heere zijnen engel uitgezonden\'
heeft, en mij verlost beeft uit de hand ,
van Heróib-s, en jit al de verwachting
van het volk der Joden.
12  Kn als hij uileg overlegd bad,, \'ging
hij naar het huis van Maria, de moeder
van Jobannes, die toegenaamd was M«r-
kus. nlwaar velen zatnenvergaderd en
biddende waren.
Kt En als 1\'ctrus aan de deur vnu de
voor poort klopte, kwam eene dienst*
maagd voor om te luisteren, met name
Ithode.
11 En zi.1, de stem van Petrus beken-
nendi, deid van bli|d*chap de voorpoort
niet open, maar liep naar binnen en
boodschapte, dat Petrus vuor aan de
voorpoort stond.
II En zij zeide tot haar i Gij raast.
Doek /Ü bleef er sterk b(i. dat het alioo
was. En zij zeiden : Het is rijn engel.
li» Maar Petrus bleef kloppende ; en als
zij opengedaan hadden, zagen zij hem,
en ontzetten zich.
17 En als hij hen t met de hand ge-
wenkt had, dat zij zwijgen zouden, ver-
haalde hij bun, hoe hem de Heere uit
de gevangenis uitgeleid bad, en zeiile :
Itoodschapt dit aan Jakobus endebroe-
deren. En hij uitgegaan zijnde, reisde
naar eene andere plaats.
IS En nis het dag was geworden, was
er geen kleine beroerte onder dekrijgs-
knechten, wat toch aan Petrus uiogi ge-
schied zijn.
l!l En als IIerotica hem getocht hnd, en
niet vond, en de wachters regteltik on-
dervraagtl had, gebood bij, «lat r.\\\\ weg-
geleid zouden worden. En hii vertrok van
Judéa naar Ceaaréa,en hield zich aldaar.
2(1 En Heróles had in den zin tegen de
Tyrifirs en Sidonii-rate knjg»n ; maar zij
kwamen eend rag: el ijk tot bem,enlïlaa-
tus,dietles konings kamerling was,over-
reul hebbende, begeerden vrede, omdat
hun land gf*pijzig<t werd van deskonings
la nd.
21 En op renen gezetten dag, Herodes,
M ut.
.1 11
Marl
1...L.
:i \'i,
J..U.
i an
11a...1
•];
Je«.
t* 3
.1,,. 1
I.SK
llart.1
IS 9
lli n.)
«l.t.
k II..ml 1.1 t\'
EN omtrent demelven tijd *loegdeko-
ning Herrtdes de handen aan sommi-
gen van de gemeente, om dlekwalijk te
handelen.
2  En liü doodde Jakobus," den broeder
van Jobannex, met het zwaard.
3  En toen bij zag, dat het den Joden
-ocr page 735-
HANDELINGEN IS.
J.O.H. 41, ren koninklijk Mtv.l 1.111:4.•il.uHi in IjIimi -
—              de, en op den regterstocl gezeten zijnde,
deed KM rede tot hen.
22   En het volk riep Am toe : Kene
Mm God», en niet een* mcnschen !
23   Kn van stonde aan sloeg hein ren eu-
grl ili» Heeren, daarom dat hij Godede
eer niet gaf; en h\'j werd van de wor-
m**n gegeten, en gaf den geest.
, jr«. »s n. 2-1 * Kn het. woord Gods wlet« en ver•
M.in.l. t; 7. inenfgvitldigde.
2.i Barnahp* nu en Saulus keerden we-
derom van Jeruzalem, als zij de di»n«t
volhragt hadden, medegenom* n heb-
hende ook Johannes. die toegenaanid
werd Marku».
HOOFDSTUK 13.
tegen u, en gij zult blind xijn,en de zon
niet zien voor ei nen tijd. Kn van stonde
aan viel op bem donkerheid en <lui*ter-
nis ; en rondom gAnmle zocht hij, die
Arm inet de band mogten leiden.
12 Als de stadhouder zag hetgeen ge-
fehied was, toen geloofile hij, verslagen
lijnde over de leer des Heeren.
Kt Maar raulun.en die met hem waren,
van 1\'afoa algevaren zijnde, kwamen te
Perge, «hui «faal in 1\'anilylié. i Maar Jo-
hannes, van hen scheidende, keerde we-
der naar Jeruzalem.
14 Kn zij, van .\'erge het land door-
gaande, kwamen te Antiochie. erntatad
in l\'isidie ; en gegaan siinde in de s> na*
_\'!>_•.• op den dag des aahhats, zaten zij
neder.
16   Kn na het lezen der wet en CHHrpTO*
feten, zouden de oversfn der »> na-^oge
tot hen, zeggende i Mannen broedeis! iu-
dien er >••*••. woord van vertroosting
tot bet volk in u is, zoo spreekt.
lti En l\'aulus stond op, en * wenkte
met de hand, en zeide: Gij israelietiscl.e
mannen, en git. die God vreest ! hoott
toe.
17  IV God van dit volk laraèl heeft onze
vaderen \' uitverkoren, en het volk ver-
hoo/d.ats zij vreemdelingen waren in het
land van Egypte, en heeft hen met renen
boogen arm uar.ruit geleid.
1M \'» Kn heeft omtrent d"n tijd van
veertig jaren hunne Itden verdragen in
de woestijn.
1\'J En zeven volken uitgeroeid heb-
bende in het land Kanaan, heeft H\'\\\\ hun
« door het lot het land der/elve uit-
gedeeid.
20   Kn daarna omtrent vier honderden
vijftig jaren, gaf Hij kun •• regters, tot
op Samuel. den profeet.
21  i- Kn van toen aan begeerden zij
eenen koning ;en God gaf hun 1 Saul, den
zoon van Kis, eenen man uit den stam
van Benjamin, veertig jaren.
22   Kn ilejen afgezet hebbende, ver-
wekte [lij hun \' Itawid tot eenen koning ;
den wel ken Hij onk getuigenis gaf, en
zeide : * Ik heb gevonden David, den
toon van Jesse, eenen man naar mijn
hart, die al mimen wil zal doen.
23   Van bet zaad deiea heeft God lsraél,
n.\'i.\' r.ir belofte, verwi kt den Zaligmaker
Jezus;
24   \' Als Johannes eerst al den volke
lsraéls, voor zijne aankomst, gepredikt
bad den doop der bekeering.
2A Doch als Johannes den loon ver-
vulde, zeide hij : W.t-n meent gijlieden,
dat ik ben ? " ik ben de Vhriata» niet ;
maar ziet, hij komt na ïmj, • wien ik
niet waardig ben de schoenen ryaervoe*
ten te ontbinden.
M Mannen broeders! kinderen van het
geslacht Abrahams, en die onder uGod
vreezen! " tot u is het woord dezer
zaligheid gezonden.
27 Want die te Jeruzalem wonen, en
hunne oversten, • liezen niet kennende,
hebben ook de stemmen der profeten,
die op eiken sabhat-.ff</ gelezen worden,
hem vernordeelende, vervuld;
W f En geene oorzaak des doods vin-
demle, hebben zij van l\'ilatus begeerd,
dat hij zou gedood worden.
29 En al* zü alles vol brast hadden,
wat van hem geschrevtn was.namen ii|
- rt,i af van het bout, en leiden Aeat in
het graf.
:;\' • Maar God beeft hem uit de doo-
den opgewekt.
U " Welke gezien is geweest, veledagen
lang, van degenen, die met hemopgrko-
men waren van Galiléa tot Jeruzalem,
die züne getuigen zijn bij het volk.
32 Kn wij verkondigen u \'• de belofte, die
tot de vaderen geschied U, dat tminelijt.
M—«I-
<•., hal
raa Ar
,i...hi.- .1
te ,1,
IMdn.
"•"•"•
.-...r.i.i. uil «Ir Imun
.Un II, Garal aesoatra
i. 1 Zij rrii-Mi .Inor S*-
en iirr.likrn te S.ilnni.
rn Paf.... » \'alwaar .Ie .la.lhoiolrr S.tï.\'....
Panln» hen 1ie?rrrt re hoorrn, 7; hrlwrlk
Har-.lt m», ilr lo.Hrnur, zrif-kl tf hrlrtlrn,
<l<n*li hi wurili mrr hlin.lheiil jm-lairrit, K .
ui da Ma.niouil.r bekeerd, 12. Van U.inrrH-
Prrrr,
IA Ti
» lil
PMdff
il
Min
«vnnriiTr pinlikrmir, verhaalt .!•• n-lil.i.li
<-oil«, ilrn t-rai\'lirlen hrwrwii Int >i(i llaii.l,
15. .il hrmnjrt, .Ui .Ir hrhillrit tin l».ll..l«
r-ia.l jrr.l.ian, in Jrrna ChriMu» itiuM i«,
• lir ir Jrró/alrm i, {rrkriiiot rn v.lll .1" .lno-
dea opgewekt, Zi. rHnk dooi 1>»>i.l was
vooriegd, SS; dal door brui gerertvaardlEil
worde* allen, .lip in hem grloovew, »; en
.t.n liij straft dia \\\\r.....agehoortaaai njn,
M, Raïdca nw> Jodeaj galqove», wufciti
wr.lrr* pieken. V\'2 ; «aarom ri] tii-h lui .Ie
llri.lrnrn kren-n. van welke •frhniifTi, «!""
ten raaicea leven tarordiajaard mwp, .<•
IV Ju.lrn «arwafckaM vervolging ir«en l\'au-
liitf rn Ki.rnatNi*. ilir hrt .I..I\' van hiimir
voeten -. Im.l.leii, . \'i -.v, k. 11 r,, ii I, i.iiiiim, \',1,
EN er waren •• te Antiochiti, indege*
meente, die daar was,eenige profeten
en leeraars, namelijk bTirnaha*. en Si-
meon, genaamd Niger,en Kucins van Cy-
réne, en Maitahen, ilie met II er (Vies ilen
viervorst opgevoed wns, en .San lus.
2   Kn als tij den Heera dienden, en
vastten, zeide de Heilige Geest i \'pZon-
deH Mii nf heide bYmiahas en Sanlus tut
het werk, waartoe 1 k hen \' geroepen heb.
3  •\' Toen vastten en baden ztl. in hun
* de handen Opgelegd hebbende, lieten
zij hen gaan.
•I Deze dan, uit gezonden /.ij mie van
den Heiligen G*est, kwamen af lot Se-
Jeucië, en van daar scheepten zijaftianr
C.vprus.
."» En gekomen zijnde te SAlamia, ver-
kondigden ztl het woord (jodx in de •JU-
gogtn iler Joilen ; en zij hadden ook.\'
Johanne» lot eenen dienaar.
G Kn al* zii het eiland doorgegaan WaV
ren tot 1\'afo» toe, vonden zü ;\' eenen
zekeren toovenaar, eenen valnehen prev
feet, eenen Jood, wiena imam wa» Bér*
Jezu*;
7 Welke WH bijden «tadhoilder Sergju»
Pauliis, eenen verstandigen man. l>eze,
liarn.ih-i" en Saulii* tot riek geroe|>cn
hebbend*1, zocht zeer het woord Goda
te hooren.
S \'- Maar Kl^vuia", ile toovenaar ( want
alzoo wordt ttin naam overgeztt) weder-
stond hen. zoekende den stadhouder van
het geloof af te kreren.
9 Doch Satilu*., \'die ook l\'anlu* t/f
Kaanut U\\
vervuld met den Heiligen
Geest, en de oo^en op hem homlinde,
«eide :
1» O gii kind des duivel*., vol van alle
bedrog, en van allearglintigheid. vijand
van alle ger-gtigheid ! zult gy niet op-
houden te verkeeren de regte wegen des
Heeren ?
11 Kn nu zie, de hand de» Heeren i*
Ut I.\'
!Sam IA It.
\'Si.n 13 !t.
P*. ».*!.
Hand. 7 tó.
Joh. S «3.1
Joh i tn.
Mati 3 ii.
4 Malt    17;*,.
Mark   IS II
l.nk.    -TÏ IK.
Joh.     19 A.
r Mali VI «.
Mark IA IV
i.uk. .i.r,
.. Marl IA 14.
Joh m T.<
•j; i
/ ii.iu.1. ia y.
n i*
M \\
iu Ui
l«* IS.
Y.rrr. Hï!
T7 ïi.
Ihn.9.S»JB.
-ocr page 736-
II INDELINGEN 14.
God deie) vr vervuld lieeft aan ons, li unne
kinderea al» Uy Je/u» verwekt beeft.
:t"i Gelijk ook in den tweeden pnalm
geschreven staat \\ Gij ziit mijn Zoon,
beden heb Ik u gegenereerd,
34   En dat Hij l>em uit de dooden lieeft
opgewekt, alzoodat hij niet meer set tot
*erdervlng keeren, heeft Hij aldus ge*
zegd : \' lli zal ulieden de Weïdadtgliedeu
Dnvi\'lH geven, die net rouw zijn.
35   Waarom hij ook In renen anderen
t>milm zegt : \'\'Gij Eult uwen Heilige niet
«er/geven, OOI verderving te zien.
liii \' Want D;ni,l, al» hy in lijnen tijd
den raad Gods gediend had, is ontslapen,
en is Ij ij zijne raden n gelegd, en beeft
wel verderving gezien.
37 Maar hij,dien God opgewekt lieeft,
heeft gcene verderving gezien.
3S Zoo zy u dan bekend, mannen b roe-
der»! ./ dat door detrn u vergeving der
zonden verkondigd wordt;
rt\'J ;\' En dot van alles, waarvan gij niet
kondt g< r, gtvaardigd worden door de
wet van Mozes, door dezen\'<een ie^elyk,
die gelooft, geregtvaardigd wordt.
lil Ziet dan toe, dat over ulieden niet
kome hetgeen gezegd is in de profeten:
41 i Ziet, «ij verachters ! en verwon*
dert u, mi verdwijnt : want Ik werk
een werk in uwe dagen, een werk, het-
welk gij niet inlt grlooven, zoo hei u
iemsnd verhaalt.
43 En als de Joden uitgegaan waren
uit de synagoge, baden de Heidenen, dat
tt l;- u den naa-leu sabbat hun dezelfde
woorden zouden gesproken worden.
43   En aïs de synagoge gescheiden was,
volgden velen van de Joden en van de
Sod«dienstige Joden Re nooten Paulus en
arnabas; welke tot hen spraken, \'\'• n
hen vermaanden te blijven bij de genade
Gods.
44   En op den volgenden sabbat kwam
bijna de geheele stad zamen,\' om het
woord Gods te hooren.
4fi Doch de Joden, de scharen ziende,
werden met nijdigheid vervuld,en weder-
spraken hetgeen van l\'aulus gezegd werd,
wederaprekende en lasterende.
46   Maar l\'aulus en Barnabas, VTtjmoe*
dlgbrtd gebruikende, zeiden: \' liet was
noodig, ilat eerst tot u het woord Gods
gesproken zou worden;\'" doch uadeinaal
gij hetzelve verstoot,en u lelven desem*
wigen levens niet waardig oordeelt,ziet,
wü keeren ons tot de Heidenen.
47  Want nlzoo heeft ons de Ileere ge-
boden, svijathile : " Ik heb n gesteld to
een licht der Heidenen, opdat gij zondt
zijn tot zaligheid, tot aan het uiterste
der aarde.
4^ Als nu de Heid\'.nen dit hoorden,
verblijdden /.ij zich,en prezen het woord
des Heeren; en er geloofden zoo velen,
;>ls er geordineerd waren tot het eeuwige
leven.
4\'J En het woord des Heeren werd door
het geheele land uitgebreid.
511 Maar de Joden uiaakten opde god«-
dlcnstiavi n eerlijke vrouwen, en de voor-
ttaatnitcn van de stad, » en verwekten
veivolging tegen l\'aulus en Diirnabas, en
wierpen ze uit hunne landpalen.
ftl Doch zij schuilden het stof van
hunne voeten af tegen dezelve, en kwa-
iiii ii te Ieoniuni.
SS En de discipelen werden vervuld met
blijdschap en met den Heiligen Geest.
HOOFDSTUK 14.
Paului en Binutbma prediken en doen wonde-
ren tr lronii.ni, in vrlm znn Iltnli-nin ;i!h
Joden gelooven, v», 1: muurdoor groote
oneenfgneid ™ een oploop tegen hen ont-
Mant, l. \'i. vlu•_*(<• il naar Ljntre en Drrbo,
R, Paulus genen! tr Lvatra venen kreupele,
hoewel met grooten mwt ii.-i.mwfli.iL!* ver-j .t.i
Milderen, U. «ruiende hel volk do den lr-
renden muren God. IS. Maar de Joden van
Amiixhii\' en li\'nniiiTii ilnnr bomende, rer-
«Aken Int volk, dal ij] Patilu* rteenigen, 10.
Dorb. hij Maat op en ri\'ixt met Barnnha*
naar Derbe, \'At, \'/.<\\ vermanen de broeders tol
viiMimilifli.i,!, iW; en vfrkifmi .....lrrlin-
gen in alle gemeenten, 23. Benig* andere
landen in Meden doorrebd hebbende, M;
keeren zij weder naar Antfoehië, »; en ver-
halen, nut God door hen gedaan had; 27.
EN het geschiedde te Icóninm, dat zij
te zamen gingen in de synagoge der
.loden, en aizoo spraken, d«t eenegroote \'
menigte, bi ide van Joden en Grieken,
geloofde.
"2 Maar de .loden, die ongehoorzaam
waren, verwekten en verbitterden de
zielen der Heidenen tegen de broeders,
\'i Zii verkeerden danafifoareenen lan-
gen tijd, vrijmoediglijk sprekende in den
Deert," diagetulgenligafaan het woord
zi.iner genade, en gal\', dat teekenen en
wonderen geschiedden door hunne han-
den.
4 En de menigte der stad werd ver-
dicld,en sommigen waren met de Joden,
en somint^en nut de apostelen.
\'J En als* er een oploop geschiedde,
beide van Heideuen en van Joden, met
hunne overaten, om hun smaadheid un
te doen, (n Aen te steenigen,
ri Zi\'n zij, nlle* overlegd hebbende,
\'< gevlugt naar dé steden van Lycaóuie, i Mail. lo.j».
namelijk Lvstre en Derbe, eu het omlig-
gemle land;
7  En verkondigden aldaar het evan-
gelie.
8  En een zeker man, te Lystre, zat
\'onmagtig aan de voeten, kreupel zOndr
van zijner moeders lijf, die nooit had
gewandeld.
y Deze hoorde l\'jiuln» spreken ; welke,
de oogen op hem houdende, en ziende,
dat hij geloof had om gezond te worden,
IQ Belde met groots stem : Sta regt
op uwe voeten ! \'\' En hij sprong op en
wandelde.
11 En de scharen, ziende hetgeen 1\'aii"
Ini gedaan had, verhieven hunne stern-
men, en zeiden iu het T-ycaoni-eli: \' De
Goden zijn den men»eben gelijk gewor-
den, en tot ons nedergekomen.
1? En /ii noemden Üarnabas Jiipiter,
en l\'aulus Merciirius, omdat bij het
woord voerde.
19 Endepriester van Jüpiter,dle voor
hunne stad was, als bij ossen en kransen
aan de voorpoorten gebragt had, wilde
hij offeren met de scharen.
14  Maar de apostelen, BAraabai en
l\'aulus, dut hoorende, scheurden hunne
kleederen, en sprongen onderdeschare,
roepende,
15  En zeggende : Mannen ! ƒ waarom ƒ It
doet gij deze dingen? wii zijn ookiutn-
in-In n vim gelijke bewegingen als gij, «n
verkondigen ulieden, datgij u/.oudf van
deze i,)dele dinfftn bekeeren tot den le-
venden God, n die gemaakt heeft den
hemel eu de aarde, en de zee, en al
hetgeen in dezelve is.
lli \'i Welke in de verledene tijden al
de Heidenen heeft laten wandelen in
hunne wegen;
1" i Hoewel Hij nogtans zich lelven
niet onbetuigd gelaten heeft, goed doende
van dm hemel, ons regen en vruchtbare
tijden gevende, vervullende onze harten
met sou* en vrolijkheid.
IS En dit zeggende, wederhietden zü
naauweltjks de scharen, dat zij hun niet
offerden.
19 Maar daarover kwamen Joden van
Antiochtö en leónium, en overreedden
de scharen, rn * stceuigden l\'aulus, en * 2(V
sleepten lie-a buiten de stad,meeuende,
dat hij dood was.
•i IV
Ham
IA Mi
r IK.m
\'X II)
».....
. •! SU
- : waarom hel volk hen vo<
r troilt\'li liiinilt
en wil ii in offerande doen.
-ocr page 737-
HANHKUNGKN I...
vergaderden te zaïuen, om op deze zaak -\' " II
te lette*.
7  Kn als •fnitrorrr groote twinting ge- ;
schiedde, stond 1\'etrus op en zeide tot
hen : "\'Mannen broeder*] gij weet, da. •\' Hand.l
God van over lanicen tnd onder u;.- mh
verkoren heelt, dat de Heidenen door
uiÜnen mond het woord des evangelie*
zouden hooren, en gelooven.
8  Kn God, \' de kenner der harten,
heeft htin getuigenis gegeven, hun ge-
vende den Heiligen Geest, geltjkalsouk
ons,
B> Kn heeft geen onderscheidgeinsakt
tturchen ons en hen, gereinigd hebbende
hunne harten door het geloof.
10  Nu dan, wat verzoekt gij God, :t
om een juk op den hals der discipelen
te leggen, hetwelk noch onzevaders,
noch wij hebben kunnen dragen?
11  \'< Maar wi; gelooven, door de genade
van den Heere Jezus Christus, zalig te
worden, op zulke wijze als ook zij.
i. Kn al de menigte zweeg atll.en tij
hoorden Barnabas en 1\'aulus verhalen,
wat groote teekenen en wonderen G<xl
door hen onder de Heidenen gedaan
bad.
V.i Kn nadatdeze zwegen, antwoordde
Jakobus, zeggende: Mannen broeders!
hoo\'t mij.
llSimeon het ft verhaald, hoe God
eerst de Heide.ifii heelt bezocht, om uit
hen een volk aan te nemen, voor zijnen
naam.
la Kn hiermede stemmen overeen de
woorden der profeten, gelijk gotchfC"
ven is :
]ii • Na dezen zal Ik wtderkeeren, en
uederopbouwen den tabernakel van I)a-
vid, die vervallen is, en hetgeen danr-
van verbroken is, wederopbouwen, en
Ik zal drnzelven wederoprigten ;
17 Opdat de overblijvende mensvheii
den Heere zoeken, eu al de Heidenen.
over wvlke oüin naam aangeroepen is,
spreekt de Dmtp, die dit alles doet.
IS Gode zOo al li.\'nt werken vau eeu-
wigiieiil bekend.
IV Daarom oordeel ik, dat men dege-
nen, die uit de Heidenen zich tot God
hek-eren, niet beroert\';
?•* Maar hun zal aanschrijven, dat tij
itëft ontbonden * van de dingen, diedoor -*
de afgoden besmet zijn,en \' van hoererij\',
en r«u het verstikte, en "- van bloed.
ï1 \\Vant Moiis heeft er van oude tU\' L
den in ilke stad, die bem pretiken, en i
hij wordt op aUÊan sabbat in de \\vua- L
gogen geit zen.
22 Toen heelt liet den apostelen en den
ouderlingen, met de gebeele geunente. I
goed gedacht, eeai.ve mannen uit zich te
verkiezen, en niet Pau lui en BArnaba*
te zenden naar Aniiuchu! : namelijk Ju-
.las, die toegenaamd wordt BAraaba*, en
BllM] mannen, die voorgangers waren
onder de broeder».
2:i En zij schreven door hm dit xaro\'.-
;/ende
; De aposrelen, eu deoudi i ling- n,
en ile broeders wtmêchtH den broederen
uit de Heidenen, die In Antiochlt, en
Syrië\', en CUlÖtl »ijn, zaligheid.
24 Nadeniaal wij gehooid hebben, «
dat sommigen, dn van ons iiit^egasn
ziin. u met woorden ontroerd hebbent u
uwe zielen wanki\'ltn.ie gemaakt, zeg-
getule, dat gij moet besneden worden,
en de wet onderhouden; weikeu wtj
dut niet hevolen hadden;
:> \'/."" liM-r bet ons cndragteiyk te
zamen zijnde, goed gedacht, ee.iiyeman-
nen te verkiezen, en tot u te zenden, met
onzeifi-li» i\'den, Hiiruabas en 1\'aulus,
2ü Menschen, n die hunne zielen over-
gegeven hebben voor den naam van od-
zen Heere Jezus Christus :
27 Wij hebben dan Judas en SÜas ge-
— II IlOC 11 :iN II Ml, lïeilhcipclfl) \'i:il,Mi; !
hadden, stond hij op, en kwam in de
stad; en «lc» anderen «laatc» ging hy inct
Barnabas uit naar IVrbe.
"1 Kn als tij derzelvr stad het evan-
gelie verkondigd en vele dtacipcln ge-
maakt hadilen, keerden zii weder naar
Lyitrff, en Iennium, en Antiochië;
"22 Versterkende de zielen \'Ier dist iiie-
len, \' en vermanende, dal /ij /.ouden
blijvm in het xeluof, •>• en dat wij door
vele verdruk kinden moeien ingaan in
het koningrijk Gods.
21 Eu als -/.\\\\ hun in elke gemeente,
mer opsteken der handen, ouderlingen
verkoren hndd\'ii, gebeden hebbende met
Maten, bevalen xij hen den Hrerc, in
t. rlkt-n ii; felm.fil hadden.
\'24 Kn l\'isidie doorreisd hebbende,
kwamen zij in 1\'auifylié.
Jö Kn als zij te Perge het woord ge*
«(roken badden, kwamen zij af naar
Attaliu.
ïiï Kn van daar scheepten zij af" naar
Antioehiê, van WMf zij der genade God*
bevolen waren geweest tot het werk,
dat zij volbragt hndden.
27 Kn daar gekomen ztjnde, en de ire-
mtente vergaderd hebbende, verhaalden
\'.ij, wr.t .t uii dingen God met hen g?-
dnin bad, en dat Llij den Heidenen de
detir des jcelools g"Opend had.
SS Kn zij verkeerden aldaar pCB1 kiel*
nen tijd uiet de discipelen.
HOOFDSTUK 15.
In <lr •rrnirrnt\'\' isn Aniiiirhir oatataaA i<r-
wil il aawtaswili dr oiiitrrhuUiUiiir ili r hr-nij-
dcÜ rn •It wel on MoXM, v,. t. \\V«ar-
over Paulai rn Bünwbaa iinar JerftsalefltB*-
/(jiulrn Honlt-ii, 2 ; waar /ij Ir br ketting dev
lhi.1. <i.i. ra tlm tontxmtï der saak vrihnlm.
3. I>r n(m-ir l>n rn OMaVrUsMra lum. m \'r
z.-imrn, iim hirrovrr Ir hamlrlrn. fi. IV*OM
niLIn.iri in .Irir mgadrrtac. >\' i\' <!•* II. i-
ilfnrn mrt lirt juk «Ier «vet niet brhoorrn
Imnuiil te worde*, 7. Jakobus »i.....i il 11
t<w en Wic-iiv\'! het uit de Heiligt Schrift,
13; mi bohtil, dal mrn hm ni.t mn r 1m\'-
hmirt <p)i Ie !•:\'_\'< ii. il.in <lr <>ii.b-i li<n.,litisr
xnn \\Ut iii.ii li^-r dinrrrn, 19: hetwelk lij -lr
•ranwlip vnvailrrinir i.""e.l irrvnndrn T.jt.clr,
san «Ir ••riiirrntrn !fr»i hrrvrn rn nevn.», (*nn-
lu» en BArunhn», tb mr lUiMtbn* rn Sil:i«
ovenpraoMdra rn bekend irnnaakt wordt, :: .
.In\' britciir tnrt bl.i<l«hap uii\'.\'in.....rn
hrbbrn, SI. Paulu» rn Marimba*, om Jchnn-
am Ifarinti wil Eatwfaa smukt zijmlr, •ihri-
li. ii tan rlkanilrr, 3fi. [Virnabai rn Mnrkn*
paan naar Cyjini». .T.l: rn RtuhiN tnel Sila»
naar Byrli en COictt, 10.
EN sommixen, die afgekomen waren
van Jud*1», leerden de broeders, ;ej/-
(lemle : •• Indien gij niet besnedm wordt
\'i naar de wiize van Mozes. zoo kunt .. i
niet Ullg worden.
•2 Als er dan «ei n kleine wederstand
en twist inje geschiedde bij l\'atilus en
U trnabait tetren hen, MO hebben f ij tw
ordeud, \' dat Paulus «n ltiirnabas, en
eeltige anderen uit hen, zouden op^nan
tot de apostelen en ouderlingen naar
Jerutklom over deze Traag.
:i isU \'i*B v*n ll1\' wmeenta uitgeleid
xOn\'\'.e, reisden door tVnicieen Saiuarië,
verhalende de bekeerintf lier Heidenen;
en detleu al den broederrn groote bli;d-
I schap aan.
4 Kn te Jeruzalem gekomen zijnde,
werdm zij ontvangen van de gemeente,
en de apostelen, en de ouderlingen; en
r.\\ verkondigden, wutgroote dingen God
met hen gedaan had.
."» Maar, ;rt</en i0, er zijn sommigen
opgestaan van die ^an de sekte «Ier t\'a-
, ri/eiin, die seloovig zijn geworden, f tg*
gende. dat uien hen moet besnijden, en
rebtolea de wet van Motea te ondcr-
lion \'en.
C l\'n de aprstelen en de ouderlingen I
-ocr page 738-
HANDELINGEN ir,.
zonden, die ook met dm mond hetzelfde
zullen verkondigen.
2"* Want Int heeft den Heiligen Geest
en ons goed gedacht, ulieden iri-eir meer-
deren last op te leggen dan deze nood-
zakelijke dingen :
Ï9 Samrlijkt i\' dut gVt « onthoudt van
hetgeen den afgoden geofferd is, en •; van
Uocd,m van het vetst ik te, en van \' hoe-
reriï; van wi Ike dingen indien gil u
zelven wacht, 100 stilt xü weldoen.
Vaart wel.
.\'»\'" Deze dan, hun afscheid ontvangen
hebbende, kwamen te Antiochui ; en de
menigte vergaderd hebbt nde, ,-av. n zij
den brief ovrr.
:tl Kn zy, \'\'""" JCelezen hebbende, ver-
blijdden zich over d«* reftfUOettliJ|<
3C Judas nu en Silas, die ook /elven
proleten waren, vermaanden de broeden»
met Tele woorden, en verwerkten hm.
3.1 Kn als rij daar eenen lijd Ia,ig eer-
toefd hadden, lieten hen di- broeder* we-
drront gaan met vrede, lot de apostelen.
:H Maar het dacht Sil\'*« goed aldaar
te hlü>en.
3.\'» Kn 1\'aulus en Birnftbu onthielden
zich te Antiochié. leer»*»deen verkondi-
gendc. met nog vele anderen, bet woord
de» Hoeren.
3(ï Kn na eenige daren vide I\'anlna
tot B.irnahas : Laat onsnn wrderkeere*,
en bezoeken onze broeders in elke stad.
in w-lke wij h"t WOOtw den Heerrn »« r-
kondigd hebhen, hoe >ij hei hebben.
17 Kn B-irnnhas ried, dat zti Johnnnes,
die genaamd is \' Markus, zouden mede-
nemen.
:ts Maar Paulai aebttebl11Qk,<liitmra
dien niet /oude medeneuun, die van
l\'amfyüê af van hen was afgeneken,en
met hen niet was gegaan tot het werk.
TO Kr ontstond dan ifnr verbirn ring.
al/oo dat iü van elkander gescheiden
zijn, en da* BftraabM Markus fuedeuam,
en naar (\'* prus afscheep\'p;
<1il Maar l\'auhtn verkoos Silas, en reisde
, been. der g>nnde Gods van de broederen
j bevolen zhnde.
41 Kn hij doorreisde Syrië en Cilicié,
versterkende de gemeenten.
HOOFDSTUK 16.
rwaltM te Drrb* en I.y-tre gekomen nindc.
bCraBd\' Tiiiuttheii» ra neemt hem i.....Ir
op de rei», m>, I. Hij irt-fft nnn de ™eineMi-
tin, iraar lui doorreist, «Ie hevglea der apo»
leien, mn ie nwderboNdra, ^. Wordt door
den II. C.ee>t verhinderd het Kinnjrelie in
Arie en Mv*U te prediken, r.: en door letl
gerit*! in MaeeddNf* reroepen, \'t. Predikt
(miten ilr eind Pilinni. alwnnr l.ydin hem
hoerende, in Christus gelooft, ei.....t baar
hiiikLTirin gedoopt wordt, 13, Drijft mirn
«serie «ven den trrn.1 uit eene dienst niiuicd,
Ifi; surrniT hij en Sila« door de heereu \'Ier
dtrnut uns-.\'d hij de 0l*ir4la h i.rdrii >h-< huU
dird, !!• : en dimr de iMwMlMMWra sS".-f>-
**lil en in d»- •*p\'\'*n:»rtii« ptwovpfw, T2 •,
welke iloor eene mirdlwrtntr liun ih^ nm li\'-
trnrill ceoneml, SS. I»r Moltiwwid»! liitT-
iloor nnrwaskt. wil ikh iflxii ilnmli-n. T, .
Maar door Pa»t"s loesvroepra en van hem
mnler*enn, gelooft hij aan Chifatm, «rordl
met <le 7i|nen gedoopt, en bnrijM hun alle
irimdschap, SS lip koofdnuuumi reven iw-
vel iliinr hunne hnden. ili- heide gtraagtW
Io- ie lstrn. .1". . il.» h Pwlas b.-r™-pr «irh
np riin niinein\'eh hiinrer»rha|i, t-n wil door
hrarrlieii wonlen uil-r«-lei.l. X . lielwi Ik k»-
M-hieiH, /ij vertrekken » »n \'Ls.-ir. .T.i.
EN hij kwa-n te Drrbo en Lr«tre Kn
liet, aldaar was -en icker ili-cijn I,
mtt name Tiinotheds, zoon vaneenege-
loovige joodsehe vrouw, maar van eenen
griekschi\'n vader;
C " Welken iinnle getuitfenia gegeven
werd van de broederen te Kyatre en
lconiutn.
S I>eze wilde 1\'aulus dat met hem zou
reizen ; en hy namen beaneed hem,\'\' om
der .loden wil. die in die plaatsen waren : \' J.o. H,
want si.1 kenden allen zijnen vader, dat |
         
hij een Griek was.
I  Kn al zoo nij de steden doorreisden,!
gaven zij hun de verordeningen over, \'die c llaad. i
van de anostelen en de ouderlingen te
.lerdtalem goed gevonden waren, ooi4ff
te onderhouden.
S De ,""i; \'i f\'n dan werden bi-veatigd
in het geloof, en werden dage)ijksover-
vloediger io getal.
(i Kn als zij Krygie, en het land van
GftlAtlé doorreisd hadden, werden «Ö
van den lleüigen Gtest verhinderd hel
woord in Alfcl ie spreken.
7 Ba aan Myatfl gekomen zijnde, poog-
den i\\\\ naar Btthyniè te reizen; en de
Geest Ü"t het hun niet toe.
S Kn zij, Mysie voorbijgereisd zijnde,
•( kwamen a\' titt Tróa".
                                .f BTor.
\'t Kn van 1\'aulus werd inden n^cht een
gezigt gezien : er was een macedonieoh
man staande, die hem bad en zeide :
Kom over in Macedonië, en help ons.
]ll Als hii nu di» gezigt gezien had. zoo
zoehten wil terstond naar Maeettónie te
reizen, besluitende daaruit, dat ons de
Heere inroepen had, om denzeiven het
evangelie te verkondigen.
II   Van Trost! dan algevaren lijnde,;
liepen wij ïegt naar Samothrace, en .
den volgenden •\'"\'/ naar Neapolis.
12 Kn van daar naar Fiippi, wetke is
de rente Mod van dit de*-l van Macedonië.
iene kolonie. Kn wij onthielden ons in
die stad ett*lijke dagen.
KI Kn op den dag iles sabhats gingen
wn buiten de sttii aan de rivier, «Har ,
het gebed plagt te geschieden ,en neder-
gezetm liim\'.e. spraken wij tot de vron-
wen, die zam ngel*omen waren.
I ï Kn eene zekere vrouw, met name
l.vdia. eene nurperverkoopster, van de
atad Thyatira, die God diende, hoorde
oaa,- weiker hart de Heere heeft geopend,
dat zij acht nam op hetgeen van 1\'aulus
gesproken werd.
]h Kn als zij gedoopt was. en haar ,
huis, bad zij One, zeggende : Indien ui,
hebt geoordeeld, dat ik den Heere jrr-
trouw ben. zoo komt in mijn huis en
blijft er. - En zii dwong ons.
                      , c.m,
M Kn het geschiedde.als wij tot liet ge- j
bed heenging*», dat eene zekere dienst* \' "\'"\'. i
maagd, 7 hebhendi ceutn wanrzeurgenden [•"\'» -
geest, on*ontmoette, welke haren boerea \'"l,r
:/groot gewin loebrturt met waarzeggen.
17 Dezelve volgde 1\'aulus en ons seh- \' \': ""
terna, en riep, zeggende : De/e menschen „ai|(| ,
ztin dlenitkneehten Qodedao AiIerboojt- !
sten. die ons den tro*rder zaligheid rof• i
kondteett.
1H Kn dit deed zij vele dagen lang. \'
Maar 1\'aulus,doofwrei ontevreden zi.tnde, \'
keerde/.icb om,en zeide tol den geest: Ik :
gebiede u in den naam van Jeius(\'hri»-
tvs, dat gij van baar uitgaat. • Kn in< ., \\i,„i i
gimc uit ter zelfder ure.
1\'J Als mi de heen n van dezelve zagen,
dat de hoop hunsgewios weg was, • gre- \'• SC-or.
pen zij 1\'aulus en ^iia^, en trokken hen
naar de niatkt voor de oversten.
CO Kn als mi hi n tot de hoofdmannen \'
gehragt hadden, zeiden zi) : * Dezemen- t l Kun •
schen beroeren onzi- stad,daar zu Joden Haod,
zijn.
Cl Kn zij verkondigen >.eden, die ons
niet geoorloofd ziin aan te nemen noch ie
doen, alzoo wii Komeinen zijn.
2\'2 Kn de schare ^tnnd gezamenlijk t*- ,
gen hen op; en de hoofdmannen, nnn ,
de k leederen a\'g\'seheurd hebbende,
\'bevalen hen tt ge. telen.
                             ( SCor. i
38 Kn als sQ hun vele stagen gegeven ITheai
hadden, nierren zi) hen inde gevangenis,
en geboden den stokbewaarder, dat hij
hen zekerlijk bewaren zou.
2-1 Dewelke, zulk een gebod ontvangen
iz
-ocr page 739-
HANDELINGEN 17.
. hebbende, wierp ben in den binnensten
kerker, en verzekerde hunne voeten in
den stok.
1. SB En omtrent den middernacht « ba-
den l\'aulus en Silas, en zongen Gode lof-
zanden ; en de gevangenen hoorden naar
hen.
ïii En er geschiedde snellijk MM groote
aardbcving,alzoodat de fondamenten den
B kerkers bewogen werden; » en terstond
• werden al Aa deuren geopend,en de ban-
den van allen werden los.
"7 In de stokbewaarder, wakker ge-
worden zijnde, en ziende de deuren der
gevangenis geopend.trok een zwaard,en
zou zich zelven omgebragt hebben. uiee-
iii ii.l\'. dat de gevangenen ontvloden
waren.
ï*i Maar l\'aulus riep mei groote stem,
«eggende: Koe u zelven geen kwaad;
want wii zijn allen hier.
ïy Knals hij licht gecischt bad, «nron^
hu in, en werd zeer bevende. <-n viei voor
l\'aulus eu Silas neder en de roeten.
3»l Kti hen Min gebragt hebbend*.
l zeide hu : " Lieve heeren \' wat moet ik
. doen, opdat ik zalig worde?
31 En zii zeiden: /\'Gelooliu den Herre
. Jezus Christus, en gy zult Zalig worden,
:\' gij en uw huis.
\', 32 En zij spraken tot hem het woord
des Heeren, en tot allen, die in zijn uu\'fl
waren.
3.1 Eu lui nam hen tot zich in dezelve
ure des nachts, en wiesch hrn van de
striemen ; en lui werd terstond gedoopt,
en al de zijnen.
>. 34 En hij\' bragt hen in zijn huift, ven
1 zette kuit de tafel voor, en verhrugle
dek, dat l.n met al ziju huis aan God
jreloovig geworden was.
Itï Eu als het dag geworden was, zon-
den de hoofdmannen de stadsdienaars.
Zeggende : Laat die uienschen los.
3\'i En de stokbewaarder boodschapte
deze woorden aan l\'aulus, ze\'jgemte: He
boot\'ilmannen hebben gezonden, dat gü
zoudt losgelaten worden ; gaat dan uu
uit. en rei*t been in vrede.
\' Itrifirr der Hcvi\'lil gMteld
11 ipottca nirt ili\'/c lrrr.
Djonj-iii^ dr Anup:«J.t .11 lUuuiris. M.
I,1 \\ door Amllpolis en Apoll6nia aaa-
!l ïn-.i weg gt-nouien hebbende, kwa-
men zij te Tbessalonica, alwaar HMrf>
nagoge der Joden was.
" Eu l\'aulus, gelijk liij gewoon was,
ging tot hen in, en drie sabbaten lang
handelde bij met hen uit de Schriften,
3   Daaartaa openende, eu voor ooge*
atrllende, •• dat de Christus moest lijden " \'\'* 2*- ~
en opstaan uit de dooden, en dat dexe i"1^1 .1\'.\'u!
Jezus is de Christus, dien ik, ttide av.
                "
ulieden vcrkondige.
\'|£n sommigen uit ben geloofden,eu \'* Hawd.awAI
werden l\'aulus en Silas toegevoegd, en
van godsdienstige Grieken eene groote
menigte, eu van de voornaamste vrou-
wen niet weinige.
I   Maar de Joden, die ongehoorzaam
waren, dit benijJeode, namen tot xich
eenige booze mannen uit de markthoeven,
en maakten, dat bet volk te hoop liep,
en beroerden de atad ; en op het huis
van Jason aanvallende, zochten zij hen
tot bet volk te brengen.
n En ala zij lieu niet vonden, trokken
zij Jasonen eenige broeders voordeover-
aten der stad, roepende : • Deze, die de t Haad.MdRl.
wereld in roer hebh« u ^i-steld, zijn ook
hier gekomen.
7  Welke Jason in ;ijM **i# genomen
het ft; en alle dezen doen irgen degebo-
den des keizers, \'\'zeggende, dat er een \' Udi. B-J
andere koning is, hnmel\'<ik Jezus.
                  J"h- IttW
8  En zii beroerden de schare, en de
oversten der stad, die dit boorden.
u Doek als zij van Jasonen de anderen
vergenoeging ontvangen hadden, lieten
zij ben gaan.
10 En de broeders zonden terstond
\'dta nachts l\'aulus en Silas weg naar • Hand. y ii.
Heréa ; welke, daar gekomen zijnde. gin-
gen heen naar de synagoge der Joden.
II  En deze waren edeler, dan die te I
Thes«aloinca waren, ajë die het woonl
ontvingen met alle toegen\'-genbeid, /on- /Je*. ^* I*.
dersoekende dagelijks de Schriften, of l"L \'•*•
due dingen alzoo waren.                                *"\'\'• \'\'(\'-\'
12   Velen dan uit hen geloofden, en van
de griekache eerl^ke vrouwen en van de
mannen niet weinige.
13  Maar als de Joden van Tbessalonica
ver.-londen. dat het woord Gods ook te
Berét van l\'aulus verkoiiiligd werd, kwa- \'
men tij ook daar ;i en bewogen descba- ü IThtwi,! 1*,
reu.
1-1 Doch de br<M>ders zonden toen van
stonde aan l\'aulus weg, dat hij gingals
naar de zee; .uaar Silas en Timotheüs
bleven aldaar.
i > En die l\'aulus geleidde*, hragten
hem tot Athene toe; en * als zij bevel \'• Hand. 18:5.
gekregen hadden aan Silas i\'tiTiiuótheus,
dat zij op het spoedigste tot hem zouden
komen, vertrnkken m.
II) En terwijl faulu* hen te Atht\'ne            Bk
verwachtte, werd zijn geest in hemont-
stoken, ziende, dat de stad zoo zeer af-
frodisch was.
17 Hij handelde dan in de synagoge met
de Joden, en met degenen, die godsdien*
atig waren, en op de markt alle dagen
met degenen, die hem voorkwamen.
IS En «ommigen van de epicureïsche ,
en stofsc\'.e wijsgeeren streden met hem ;
en sommigen leidt-n : Wat wil toch deze
klapper zeggen ? maar anderen zeide*:
Uu schijnt een verkondiger te /tin van
vreemde goden; omdat bij bunJezusen
de opstanding verkondigde.
19 En /.ii namen hem, en bragten/ieui
op de iihiutê, fjcnaamd Arrópagus, zeg-
gende 1 Kunnen wij met weten, welke
deze nieuwe leer zii, .laar gij van spreekt ?
\'.\'\' Want gü brengteenigevreemdedin-
37 Maar l\'
29
aulus zeide tot hen i /.ij heb-
ben ons, die Romeinen zijn, onveroor-
deeld in het openbaargtgeeseld,en inde
gevangenis grworp.\'ii, en werpen i.\\\\ ons
nu heimelijk daaruit? Ni. t nlzoo ; maar
dat zü zelven komen, en ons uitleiden.
33 En de stadsdienaars buoilscbnpten
deze woorden wederom den hoofdiuan-
nen ; en lij werden bevreesd, hoorende,
dat ziï Uouieinen waren.
3*J En zij, komende, baden hen,en als
\' zii hen uitgeleid hadden,\' begeerd! n zij,
ilat zij uit de stad gaan zouden.
-1\'1 Én uitgegaan zijnde nitdegevange-
< nis, gingen zij in tot Lydia ; en de broe-
ders gezien hebbende, vertrooslteu zij
dezelve, en gingen uit de stad.
HOOl\'DSTLK 17.
i\'..i.lu- predikt Chii.tn» Ir Tliroalcttiiea, v».
1. Sommier Jodrn rn vrlr Hrirkrn erlim-
vm, 4 ; anderen trrwekken 1r«rn hem »p-
i ntrr rn trrkkrn Jn»nn >nnr dr nveratrn drr
-r.nl. V l\'.mhi. rn BOaa ontkoinrii. rn rri-
Ifll naar llrrr:», waar zij OM (\'rrdiketi, 10;
rn vrlrn dr Si-hrilï SMratlg iiridrr/iwkrndi\'
Hiinlrii grioovijt, il. Irin Inden rw 1*1—r~
liiiiua vrnn!\'.-rn brui 0«k aldaar, bint!
rrnde hei inlL, 13; iluch ilr liriwd» ren ••*•
leiden Paulii» nur Athé.ir, H. alwaar hij
iii-h ontxri oirr dr afoitdrnj, 10 Hij wurdt
\\»n Mj;iiini?e rpirun:\'M-lir rn «lóiornr wy»-
teeren I» »pot, IH. Mrn hrentft hm» op tl*
crrr:rl> plaat», 1*J. rn im.lrn miL\'l hem om-
Irrnt zijne lrrr. INI; bij ondrrrilft lit-n van
dr ijdrlhi-id der ae-udrn, rn van iir keniii*
m dlmst raa dm waira Qod, dia kwaal
rn aarde sr.rhnprn hrrfl rn IsfjatTt, wftkrii
rij ui,; iinbrkrnil rrn altaar liaildrn opice-
rist. 23. Vrruiaaiil li< n tut in\\< • 1 in-.- rn •_•(\'•
IimiI in Chrislu*. dir uu ilr tlouilrii u|i\'.\'r-
-ocr page 740-
IANDEL1KGKN W.
2 En vond eetten zekeren Jood, met j •\' " II. \'il.
name" \\ - i\\\'.n. van geboorte uit PótltUS,
die onlangs van Italië gekomen was, en ]
Prisellla zijne vrouw, (omdat CUndius " l\'!\'". . .ij
bevolen lind, dat al de .loden uit Itome „ -v\'^ l :;,\'
vertrekken souden) en bij «injf tot hen ;
8 En omdat bij van het» ll\'de handwerk
wh«. bleef hij bij hen,en \'• wioeht • want \'• lland.*i.S».
zit waren tentenmakers van handwerk. \'\'"or. * ii
En hij handelde op eiken sabbat in -\' \'" ,.,\';!
de tvnaffosfe, en bewoog tut het yetoof , lïi.- \'".. .\',
Joden en Grieken.
                                            SThes* au
.r> En als Silas enTimótht\'-ii» *• van Ma-
eedönifi afgekomen waren, werd l\'anlns , Hand
door den Geest gedrongen, betuigende
den Joden, dat Jesns is de Christus.
ti Naar als zij wederstonden en laster-
den, nehuddehll •\'~Üne kleederen af, ett il W«l
teldfl tot hen : Uw bloed :ij op uw hoofd ; Haml
ik ben rein . en van nu voortaan zal ik
tot de Heidenen heengaan.
7 En van daar gegaan zijnde, kwam hij
in het huis van ecnen »)««, niet name
J ustaa,dle God «1 jende, wiens huis paalde
aan de synagoge.
5  \'En (\'rifuis, de overste der synagoge, • I ï\'or.
geloofde aan den Beere niet geheel \'\\\\v
bols; eu velen van de (\'orir.thièrs, hen,
hoorende, geloofden, en werden gedoopt.
\'.\' /En de Heerc lelde tot 1\'aulus door /"Hand
een getigt in den nacht : Wees niet be- I
vreesd. maar spreek en zwijg niet.
10  Want ik ben met u,en r.ieman 1 za! .
de hand aan u leggen om u kwaad te
doen : want ik heb veel volks in deiestad.
11   En hij onthield zich u/daareenjaar
en zes maanden, ieerende onder hen het
woord Gods.
12  Maar als QaJllo stadhouder van
Acbaje was, stonden de Joden eendrag-
telijk legen l\'auius op, en bragten hem
voor den regteratocl,
13  Zeggende: Deze raadt den menseben
e.ati, dat zij God zouden dienen tegen
de wet.
11 En als Panlnstv\'ammond sou open-
doen, /.eide Gallio tnt de Joden i pSSoo
er eetiig ongelijk, of kwaad stuk begaan
ware, o Joden! zoo zou ik met reden
ulielen verdragen;
1") Maar indien er geschil is over een
woord, eu namen, en or-et de wet,die on-
der u [s, zoo zult fc\\) tel ven toezien t want
ik wil over deze dingen geen regter zijn.
KI En hij dreef hen weg van den reg-
teratoel.
17 Maar al de Grieken namen Bosthe*
Dta, den overste der synagoge, en «loe-
gen krm voor den regterstoel; en Gallio
trok llch geen van deze dingen aan.
IS En hIh [*anlns ernog vele dagen ge-
bleven was, nam hij afscheid van de broe* ,
deren, en scheepte van daar naar Syrië;
en PrUclUa en A\'qulla met hem, zijn
hoofd te Kenchreën \'• geschoren hebben* \'> JJuiii.
de. wam hij had eene gelofte gedaan, i "and
19  En hij kwam te E-f<*ze aan, en Het
hen aldaar; maar hij ging in de syna*
goge, en handelde met de Joden.
20  En ala zij baden, dat hij langer by
hen blijven zoude, bewilligde hij het niet;
21   Maar hij nam afscheid van hen,zeg- ;
gend^ : Ik moet gan*cheli)k bet toeko*
r.i-\'ii ie feest te Jeruzalem houden; doch
ik zal tot o weJerkeeren, \' ëoo God wil. ;i 1 (\'or.
En hij vner weg van E\'feze.
                           "\' \'•\'
22 En als hij te Ces-an-a was gekomen, •,;,k"\'\'
ging hij op Hiiar Jenh\'ilem, eu de ge-
nieente gegroet hebbiude, ging bij af
naar Anliochiü.
23  En als hij aldaar eenigen tijd ge- \'          M
veest was, ging ii i weg, en doorreisde
vervolgens het land van Galateen Fr.\\ *
gle. versterkende al de discipelen.
24   En een zeker Jood, met name \'
* Apollos, van geboorte een Ale\\andriër, fc i Tor.
een welsprekend man, kwam te Ë\'feze,
magtig synde in de Schriften.
(feu voor onze ooren t wij willen dan
weten, wal tocli dit zijn Wil.
21   (Die van Athene nu allen, en ile
vreemdelingen, die zich daarontbielden,
besteedden hunnen tijd to" niet» anders,
il in nui wat nieuws te leggen rn te hoo-
n-n.)
22  En 1\'aulu*, staande in liet midden
van de plant», genaamd Areopagus,
/.eide : Gij mannen van Athene 1 ik be-
ineike, dat gij allezins g \'lijk als jnl«
di. nstlger zijt.
2:i Want i/s «(*/(/ iloorgir.nde, en aan-
SChouwende uwe heiligdommen, heb ik
Ook een altaar gevonden. Op liet welk een
opschjif» stond: DEN ONIiEKENDEN
GOU. Pezen dan, dien gil niet kennende
dient, verkondig ik ulhden.
24 ; De God, die de wereld gemaakt
heeft en alles wat daarin is.deze.zijnde
:n\'V ef,n Heeredes heiuelatndciHaid^.\'wiKjnt
\\\'y. *\'j niet in tempelen raet iiauJi u gemankt ;
nr. 1\' 2ó En wordt ook»anmenschenhandea
iift 11 i.i \' n\'et Redi-mi. alMietn behoeven Ie, \'alzoo
„ni. 11; Hij zelf allen het levrn,en denadem.en
J alle dingen geeft.
mul. 7 w 2<i En beeft uit eenm bid de liet gan*
1 sche geslacht der nu nsrhen .; .:; ts I.\'. umi
m. 2 7. op den geheelen aardbmletn te wonen,
j o* bescheiden hebbendedt-tiideu tevoren
•ut. x* <. vi .-in.ii 11.i, en de bepallogen van hunne
won i 11?;
27 Opdat zij den Heere zouden toeken,
of zij Hem immers tasten in vinden
moeten; boewet Hij niet verre in van
een\' iegelijk van ons.
Cs Want in Hem leven wU» en bewegen
ons, en zijn wij; g\'lii\'\' ook eenigen van
uwe poëten gezegd nebben : Want wij
ziin ook /.ijn geslacht.
1. tn is. 29 " WÜ dan, zijnde Guls geslacht,
moeten niet nieenen, dat de Godin ld
KOttd, of zilver, of steen,gelijk /.ij, welke
door meuschenkunst en bedenking ge-
sneden zijn.
SO God dan, de tijden der onwetend\'
k, SI (.7. beid overzien hebbende, " verkondigt
nu allen menseben alom, dut zij zich
hekeeren.
81 Daarom dat Hij een en dag gesteld
heeft.op welken Hij den aardbodem regt-
vaardiglijk zal oördeelen door eeneti
md,H> tS. man, /\'dien Bij daartoe verordend heeft,
ver/.ckering daarvan doende aan allen,
dewijl Hij hem uit de dooden opgevrikt
heeft.
32  Als til nu van de opstanding der doo*
den hoorden, spotten sommigen danf
utede,-
en sommigen zelden : Wij zullen
u wederom hiervan hooren.
33  En alzoo is Paulns uit het midden
van lien weggegaan.
3-1 Doch sommige mennen hingen hem
aan, en geloofden t onder welke was ook
Dionysiiïs, de Areopagiet,en eene vrouw,
met name Daxnarls, en anderen met de-
zelve.
HOOFDSTUK is.
Pnnlu* komt te (\'orintlie en vin.it aldaar
A"i|uil.i en Pri-Hlla, hi| srelke lm zi.h besta
hiiu.lt nut hel mnkeii van tenten, vu, 1. Hij
leert in .Ie nynaj-oire, <lat Jezus i» «te f hri»-
ti<", 1 ; e;; : i-hiel\' te--en de lasteraan het
wtnf vnn zijne kleederen af, 6. Chrh-pua en
vele Oorinrhii-rs gelooven e» worden ge-
doopt, 7. Panlns wordt door een gezii.1 van
den lleire vermaand daar tr bttyêeB. \'.\'. I>e
Joden beschuldigde* ben bQ «ler. stadhouder
(inllio, die zulks niet aanneemt, \'2. Só>ihe-
ne» wordt voor den regtentoel j-esl«:reii,
17. Paulns reist naar Sjrie, komt te Kt\'ezr.
vervolgens t« Ceaoiés, en dnama Ie Antin*
eliië, Is. Doomhl GelitU en Frjirie, 23.
A polios leert te Kfexe d.-n doop van .(ohan-
nf«, at; en ilnnr A*--uila en PMseilU nailer
onderwezen zijnde, reist hij naar AeUte en i
lienijst uit de Sehrifien, dat Jezus de Cliri»-
E"
na dezen scheidde l\'auhis van
l Ath\'ne, en kwam te Corinthe.           \'
-ocr page 741-
Handelingen 19
25 Deze wa* in den «v; des Heen n
onderweien; en vurig ziinde van geest,
sprak hij mi I\' -i rde naarntiglijk de / n let n
des Herren, wetende h1I< enlijk den doop
ran Johannes.
2l> Kn deze begon vrijmoediglgk te
ipn ken ia de synagoge. Kn alt hem
A\'tjuila en 1\'ritcilla gehoord haddrn. na-
men zij hem tot lieh, en Iriden hem
den weg Godn besehei lenliiker uit.
27 En lil hij wildenaar Atliaje reizen,
de broeders, hem vermaand hebbende,
schreven aan de disripekn, dat iii hem
ontvangen zonden; welke, daar gekom> n
i. zijnde, \'heeft veel loigebragt aan dege-
nen, die geloofden door de genade.
21* Want hij overtuigde de Joden met !
, grootenernst in hetopenbaar, bewijzende
, door de Schriften, dat J*-zus de Christus
was.
HOOFDSTUK iy.
Pu ui». k.H-.u te Hete rn un.lt ahlaar twaalf
dimprin, •!••\' in .l.-n doos ..in JismM I
-c,I..uj.I w.irrn, \\* I. wHV. i hi| il.- li.in.il 11 \'
0|>l<v\'< SM IH oii«i:itf_-rn i\\r grurri Ar\' II. Oni 1
te». r".. Mij Wrt aliln*r iik-.t ilttn Iwiv jarrn,
zoo in ili1 kvtia^iifi\' .i\'« iti •!<" whiwil i»nT)- \\
ranniiH. S, beveotlaeade lijnt- lerr net tnj-
iWMlere wondi twe rkea, nuk ituor lijne
sweetdoefcew. Il. Beven ï»nen wam Seera,
wn* joodsriwa «nrrurir^irr. bmnifwlf lui ,
ilfn ii.i:n.i wm» Jmim «enige bmetnra, wor-
»lrn van «Ir him/r leesten overweMHrd <"u i
Nrmml, 13. Vel..... kunne daden iwl„,i.....Ir.
in. n -. i\' ilc Imrkrii Her ijilrlf knniti-n bgeeu,
ilii" vt-Hirnml wurilrll, I*. l\'nilhi» rin>mt vuur j
ivinr Jerüisli-ui Ir rri/rn, 21. Demt\'lriun, wn I
filvrrxluiii. üijti lir>t;i.iii v iiul\'-iule met llrt \'
naken van urine afbeeldsels va» dni lem- I
ju-I van Ilinnn in tllver, vrrnrkt ojirocr te- |
(.\'m ken, \'£i. Pnnlim ivil uitgaan onder \'»ft
volk, ..... <lnt U •tillen, naar (Hl «itr.lt hem   ;
ontraden, n<i Aleiandei iH».._-t verantwoor*   j
iliiii; ie dom, naar wonli nlH gehoord.....i-
dat bil een Jood wm, SS. WwMttk wordt   i
door \'Ir NtntluM-iirijier .leze oploop g,-   I
•tiid, ss.
ken of gordeldoeken, en dal de ziekten
van hen weken, en de boo/r geesten van
hen uilvoeren.
Kt En sommigen van de omzwevende
Joden, zijnde duin /bezweerders, hebbeo
zich onderwonden den naam van den
Heere Jezus te noemen over degenen,
die hoo/e geesten huilden, zeggende: Wy
bezweren u bij Jezus, dien 1\'aulus pre-
dikt I
14  Pe:e nu waren zekere zeren zonen
van Sceva. een joodschen overpriester.
die dit deden.
IS Maar de hooz? geest, antwoordende,
xeide: Jezus ken ik, en 1\'aulus weet ik ;
.
hm*r <ijli*den, wie /,\\t gy f
1\'. En de nienMeh, in welken de booze
geeat was. sprong op hen, en hen mees
ter geworden zijnde, kreeg de overhand
tegen hen. alzoo dat tij naakt en gewond
nit dat huis ontvloden.
17 En dit werd allen b<kend. beide Jo-
den en Grieken, die te Effen woonden;
en er viel MM vreeze over hen illeu.en
de naam van den Heere Jezus werd groot
gemaakt.
15  f V.n velen dergenen, diegelnofden. / Malt. 3 \'"
kwami-n, b-lijdende en\'J ver kondigen Je
hunne daden.
ia Velen ook dergenen, die ijdele kmi-
tien
gepleegd hadden, bragfn de hoeken
bijeen,en verbrandden ie in aller ttffCn-
woordlgheid; en berekende de waarde
derzelve, en bevonden vijftig duizend
zilveren pemmirngtm
2l) " Alzoo wies het woord des Heeren ,, ,|M. 55 II.
met uiagt, en natn de overhand.
21 \'\'En als deze dingen volbragt waren,            :.\'.\'.
nam 1\'aulus voor in den geest, Maeedónie \\
en Aehaj* doorgegami hehb.-nile, naar h Kom. l".-i"i
Jeiü\'alem te reizen, zeggende : Nadat "*\'• - \'•
ik AldHar zal geweest zijn, moet ikook
Rome zien.
33 En als bij naar MacrdArilü gezonden
had twee van degenen, die hem dienden.
namelijk Timótheiis en Erastus, bleef
hu zelf eenen tijd l<mtf in Azié.
2.1 \' Maar op dienzelven tijd ontstond i tCvr. 1 B.
er geen kleine beroerte, van wege den
weg dêt Hetrem,
24 Want een, met name Iteinéirius, een
zilversmitl, die kleine zilveren tempelen
van Mi.mt mAakte, k bragt dien van die . Iland 16.16
kunst geen klein gewin toe.
2"> Welke hü zamenvergmleril hebbende,
met de handwerkers van dergelijke din-
gen, zeide: Mannen! gij weet, dat wij
uit dit gewin onze welvaart hebben;
2tl En gij ziet en hoort, dat 4nM 1\'aulus
veel volks, niet alleen van E\'feze, maar
ook btjna van geheel A tié, overreed en
afgekeerd heeft, zeggende, dat het genie
Goden lijn, die met handen \'gemaakt • iv 115 t
worden.
                                                                Jrr. »s
27 En wij zijn niet alleen in gevaar,
dat dit deel in verachting kottie, maar
dat ook de tempel van de groot e godin
Diana als niets geaeht zal worden, en
dat ook hare majesteit zal teondergaan.
aan welke gansch Azié, en de grktele
wereld godsdienst hewtist.
2H Als zij nu dit hoonlen, werden tij
vol van toornigheid. en rit-pen, zeggende:
Groot is de Diana der E\'tWeren !
21) En de geheele stad werd vol ver-
warring; en zy liepen met een gedruisch
eendragtelijk naar de schouwplaals. met
zich trekkende \'"Gajus en Aristarchus, „ . a) %
Macedoniers, medgezellen van 1\'aulus \'"
          " 27 2
op <le reis.                                                           col. t.l»
3\') En als 1\'aulus tot het volk wilde
ingaan, lieten het hem de discipelen
niet toe.
31   En sommigiu oh der oversten van
Azië. die hem vrienden war>-n, zonden
tot hem, en baden, dat hi* zi<m zelven
op de schouwplaats niet zou begeven.
32  Zij riepen dan de eme dity de uw .
. I Cor. I 1
S. T7N het geschiedde, terwijl « A polios te
Ij Corinthe was, dAl raulus,de boven- •
atedeelen dva land* iloorreisd hebbende, j
te E\'feze kwam; en eenige discipelen ;
aldaar vindende,
2  Zeide hij tot hen : Hebt gij den Mei li- j
gen Geexl ontvangen, als gij gelooft! hebt ? |
Eu zij zeiden tot hem : W|] hebben zelfs l
niet gehoord, of er een IleiligeGeest is. [
3  En hij zeide tot hen 1 Waarin zijt gij
dan gedoopt? En zijziiden: Inileniloop
van Johannes.
4  Maar 1\'aiilus zelde : Johannes heeft
II. wel gedoopt \'\'den doop der bfkeeritig,
t zeggende lot het volk. dat zij gelooven
Luk. " IS.
J«h. I 2rt.
lUnd. 1 \'•.
11 16.
zouilen in dengene. di\'- na hem kwam,
dat is in Christus Jezus.
t En die Ar»t hoonlen, wenlen gedoopt
ïn den naam van den Ueere Jezus.
6  \'En als 1\'aulus hun de handen op-
gelegd had. kwam de Heilige Oeest op
hen; en zij soraken met vrteatdt talen,
en profeteerden.
7  En alle dezen waren omtrent twaalf
mannen.
5  En hij ging indesynagoge,en sprak
vrijmoediglijk, drie maanden lang met
kim handelende, en hun aanradende de
zaken van het koningrijk Gu.lv
.* ITlBB.
\'J Maar alasommigen verhard werden, |
en ongehoorzaam waren, kwaad spre- \'
kende van den weg de» fleeren voor de
menigte, week hi, van hen, en schei Ide
de discipelen af. dagelyks handelendein •
de school van zekeren Tyrannus,
10 En dit geschiedde twee jaren lang,
ül\'uii dat allen, dre in Aziu woonden,
het woord van den Heere Jezus hoor-
den, beide Joden en Grieken.
• Kark.lwJ0.
En God deed ongewone krachten
Ham). 113. door de handen van 1\'aulus;
12 Alzoo dat ook van zijn lijf op de .
kranken gedragen werden de iweetdoe- \'
-ocr page 742-
HANDELINGEN 20.
dere wat aadtTII wtut de vergadering
; was vrrwanl, m het meerder itrrl wist
niet, om wat oorzaak zij zamengekouien
waren.
33 En zij deden Alexander uit de schare
voortkomen, alzoo Item de Joden voort -
stieten. Ir. Ale\\ander, gewenkt hebbende
met de band, wilde by bet volk veram-
woording doea.
M Maar als /.ij verstonden, dat bij
een Jood was, werd er eene stem fU
allen, roepende omtrent twee uren lang :
Gruul is de Diana der E1 lezeren 1
\'.i\'> En ais de ftaefMCbrttv*}* de schare
ge«tild bad, /."ii. ti o : Go manneu van
E\'feze! wat mensch is er toen, die niet
weet, dat dr stal der E\'fez. nn de kerk-
li-\'WiiiirM\'T mi van de groote godin Diana,
en van Mrt httU, dat uit den htiut-1 ge-
vallen is?
3»\'. Dewijl dan deze dingen onwcder-
sprrkeliik ziin, 100 is bet beboorluk, dat
gij stil zijt.en niets onbeJtchts doet.
37 Want gij bebt il<-ze manm-n üirr kc-
bragt, die nocb kerkrouvers zijn, noch
uwe godin la«teren.
n Indien dan nu PfftllM, t*n die
met hem van de kunst zijn, tegen iemand
eenige zaak hebbeu, de regtdagen wor-
den gehouden, en er zijn stadhouders ;
laat hen elkander verklagen.
3\'J En indien _mi Let* van andere dtn-
gen verzoekt, dat zal in eene wettelijke
vergadering beslecht worden.
40 Want wij ataan in gevaar, dat «ü
van oproer zulle» verklaagd worden om
tl?* duij van heden, alzoo er geen e oor-
zaak is, waardoor wij reden zullen kun-
neu geven van de/en oploop. In dit ge-
zegd hebbende, liet hij de vergadering
HOOFDSTUK 20.
Csulua reint naar ifirrlflalT m C rieken Und,
v». I; met reiiigi-u uil Azië, fc: vaart van
Kilippi over naar 1n..i-. 6; alwaar hij ojj
den iir-icii Aas iler »i-i k predikt en lirouil
breekt mei ile ili-ii |»-li n, strekkende zijne
rede uit tol ilen iniildernaelit, 7. Ki-n jiin-
trrlinsr, K\'utyi\'liu-. valt duur ileil ulaap l>e-
v ai men, uit lirt ven-Ier dood, \'.*, en wordt
door Paulur, opgewekt, In. Paulua vervolgt
zijne rein naar .lerii/.iitein en koint te Mlldte,
13. Onll.ie.lt iihlmu lii| z.ieli .I.- oiulerliilt-en
var* v.u/v, 17: aan welk* lui voorhoudt lUne
getrouwheid en moeite in «ijne dienst onder
I 7 En op den eersten duij derweek,als
I de discipelen biieengekomen waren om
brood te breken, handelde l\'aulus met
ben, zullende des anderen daags verrei-
zen ; en hij strekte tijne rede uit tot
den middernacht.
8 En er waren vele lichten in de op-
per/aal, waar sij vergaderd waren.
If En een zeker jongeling, met name
Eu 11 chua, Lat in het venster, en met
eenen diepen slaap overvallen /innlc,
al;oo 1\'nuhn lang tot hrn snrak. door
den slaaii nedertitortende, viel van de
derde Zoldering nederwaarts, en werd
dood opgenomen.
10 Doch l\'aulus, afgekomen zijnde, §
viel op hem, en Arm omvangende, zeide
bij - Weent niet beroerd, want zijne
ziel is in hem.
|i En als hu rtder boven gegaan wa«,
en brood gebroken en irat gegeten had,
en lang. tot den dageraad toe, met beu
gesproken had. vertrok hij alzoo.
1? Ku /i\' bragten den kntcht levende,
en waren hoven mate vertroost.
13  Maar wij. vooruit naar het schip
gegaan /vin il e, voeren af naar A«-u-,
waar wü l\'aulus /ouden innemen : want
hij bad bet alzoo bevolen, en hijzelf zou
te voet gann.
14   En als hij zich te Assus bij ons
gevoegd had. namen wij hem in, en
kwamen te Mitvhfne.
I.S En van daar afgescheept zijnde,
kwamen wij den volgenden dny tegen
Chion over, en des anderen daag* leiden
wij aan Ie Santos, en hieven te TrogyI-
lion. en deo dag daaraan kwamen wij
te Mi Ie te.
i • Want l\'aulus bad voorgenomen E*f«M
voorbij te varen, opdat hij niet den tijd i
in Azië zou verslijten :* want hii spoedde l*
zich, om izoo bet hem mogelijk ware)
op den pinksterdag te Jeru\'slein te zijn.
17 Maar hij zond van Mil-tr naar
EMeze, en bij ontbood de ouderlingen
der gemeente.
I*" En als /11 tot hem gekomen waren,
zeide hij tot hen: Gyheden weet. van
den eersten dag at\' dat ik in A/ïe ben
aangekomen, boe ik bij u den gansenen
tijd g\'-weest beu ;
1U Dienende den Heere, met alle oot-
moedigheid.cn vele tranen, eu verzot\'kin-
gen, die uiii overkomen zijn door de
lagen der Joden :
-i\' Hoe ik DleÜ achtergehouden heb
van hetgeen nuttig was, dat ik u niet
zou verkondigd en u geleerd hebben, iu
bet openbaar en hii de hui\'en;
21 Betuigende, beide Jodin en Grieken,
* de bekeeriug tot G«d en het geloof in l
onzen lleere .le.\'.u* Christus.
\'.\'".\' En nu ziet. ik gebonden zijndedoor
den Geest, rei» naar Jeruzalem, niet we*
ten-Ie, wat mij da-tr ontmoeten zal ;
23  Dan dar de Heilige Geest van stad
tnt stad betuigt, zeggende, dat mi] ban*
den rn verdrukkingen aanstaande zijn.
24  \' Maar ik acht op geen ding, noch II
hunde mijn leven dierbaar voor mij aal»
ven, opdat ik mijnen loop met blud*chaj>
mai,\' volbrengen, en de dienst, welke ik I
"\' van den Heere Jezus ontvangen heb, ••
om te betuigen bet evangelie der ge- \'
nade Gods.
\'-"> En nu ziet, ik weet. dat gij allen,
wa<tr ik doorgegaan ben, predikende
het koningrijk Gods, mijn aangezigt
niet meer zien zult.
"d Daarom betuig ik ulieden op dezen
buidigen dag, dat ik rein beu van bet
bloed van u allen.
27 Want ik heb niet achtergehouden,
dat ik u niet .-m verkondigd hebben
al den raad Godi.
25  •< Zoo hebt dan acht op u zelven, en
op de gebeele kudde, over dewelke u de
2379
hen, 18. Voorscgt, wal hem te JrrOialeiu
sou overkomen, tl: betidirt. dat hij hun
den geheeleu raad fïodi bad verkondigd, M.
Vermaant hen at lil tr nemen op dr kuilite.
\'i* ; en te waken tegen ile zware wulven, ilie
oiiilrr het» Kiiuleii opstaaa, 2 \' Neemt *(-
M\'tieiil van heit, 11 llllllailli. d.tt hij /lelt en
.1\' lijnen van ziiuen haiutenarlteid ot»derhiiu-
1I1 n hail, 3:!. Knielt en bidt mei hen, ilie
hem met gnrate droefheid tulllhl— tot .1.1-1
hel m hip, 36.
NADAT uu het oproer gestild was,
l\'aulus, de discipelen tot zicbgeroe-
pen en gegroet hebbende, « ging uit om
naar Macedonië te rei\'en.
2    K11 als 11 m die deelen doorreisd,
en hen met vele redeneu vermaand had,
kwam l.i.i in Griekenland.
3   En ala hij alduur drie maRiiden
oveigebragt had, ra hem van de .inden
lagen gelegd werden, als hij naar Syrië
zoude varen, «00 werd iui van zin we-
der te keeren door Macedonië.
4  En hem vergezelscbapte tot in Azic,
Sópater van lieréa ; en van de The«aa-
lonicensen \'< Aristarcbus en Secundus;
en \'Gaj:iB van Derb*, en •\' TimóthéTia.
en van die van Aiid \'Tychicu» en/
Trótimus.
5   Deze vooraf heenxegaan zijnde,
wachtten on« te 1 i-.
w Wij nu scheepten af van Filïopi na
de dagen der ongehecelde hruudfn. eu
kwamen in viif dagen bii hen te Tróa»,
alwaar wü ona zeven dagen onthielürn.
Hor. I II
-ocr page 743-
HANDELINGEN "1.
Heilige Geest tot opzieners gesteld heeft,
om de gemeente Goda te weiden, welke
» verkregen heeft door rijn eigen
bloed.
29  Want dit weet ik, dat na mijn ver-
trek i\' zware wolven tot u inkomen zul-
li n, die de kudde niet sparen ;
30  \'/ En uit i: zelven zullen mannen op-
staan, sprekende verkeerde dingen, om
de discipelen af te trekken achter zich.
31  Daarom waakt en gedenkt, dat ik
drie jaren lu.tr/, nacht en date, niet op*
gehouden heb een\' iegtlijk met tranen
te vermanen.
3*2 En nu, broeders! jk bevelen Gode,
en den woorde zijner genade, die magtig
ia k op te bouwen, en u een erfdeel te
geven onder al de grheiligden.
:i3 •\' Ik Ueb nieuaands zilver, of goud,
of kleediug begeerd.
34 F.n gij zelvcn weet,dat • deze handen
tot tuiine nooddruft, <n dergenen, die
met mij waren, gediend hebben.
33 Ik hen :; in alle* getoond, dat men,
al zoo arbeidt nde, de zwakken moet op*
nemen, en gedenken aan de woorden van
den Ileere Jezus,dat hij gezegd beeft: Het
ia zaliger te geven, dan (e ontvangen.
3(3 En als hij dit gezegd had. heeft hij
\' nederknielende met hen allen nebeden.
37 En er werd een groot geween van
hf., allen; eu zü, vallende om den balt
van 1\'auliia, kusten beu;
3SZeer bedrotfd zijnde, allermeest over
het woord, dat hij gezegd had, dat zü zijn
aan*tezigt niet meer zien zouden ; en zy
geleidden hem naar het schip.
7 Wij nu, de scheepvaart volbragt heb-
bende van Tvrus, kwamen aan te 1\'tole*
tnaia, en de broeders gegroet hebbende,
bleven cenen dag hij hen.
S En des anderen daogê, l-aulu* en
wij. die met hem waren, gingen van daar
en kwamen te Cesaréa; en gegaan zijnde
in het huis van \'< FÜipims, den evattge- I
list, (die e*n was van de zeven bleven I
wii bi) hem.
9   Deze nu bad vier dochters, nag -.
maagden, \' die profeteerden.
10  En aN wij daar vele dagen gebleven <
waren, kwam er een zeker profeet af j
ttm.
Col.
1 IVIi
Open
l 7
11*
1:19
2Petr
2 \' 1
Pt.
Kaai
Baad
I I«h
M.U»
26 21
ï.i;
X 19
8S9.I
van Judt-a. met name \'\' V . • > - ,
H IHtul.U 26\'!
11   ¥.0 hü kwam tot ons, en naa den!
gordel van raulns. en rieh zelven ban- !
den tn voet» 11 gebondrn hebbende, zelde :
Dit zegt de IleiÜKe Geest : r Den man,\',
wieus deze arordel is. zullen de Joden
al\'00 te Jeruzalem binden, en overle- \'
veren in de handen der Heidenen.
12  Als wij nudit hoorden, baden beide j
wij en die van die plaats waren, dat hij \'
niet zou opraan naar Jeruzalem.
13   Maar 1\'aulus antwoordde : f Wat
doet gi(. dat itij weent, en mijn hart week
maakt? want ik ben bereid, niet ttlleen :
gebonden te worden, maar ook te ster- t
ven te Jeiiiialtni voor den naam *u
den Het re Jezus.
U En als hü lirh niet liet afraden,
hieldtn wij ons tevreden. zeg-zend> : ;
Haa<i. :---
ICor. 1*.
lThet.-.. 2 9.
XThe*». 3 *.
Hand.»**.
:\' He wil des Heeren gesehie-le.
l.ï En na die dagen maakten v.-ii ons
n Matt. 810.
\' Luk. 111
22 «S.
gereed, en gingen op naar Jcruralt-m. I
lê> En met ons g/ingen ook gnmimgt.t <
der discipelen van Cesaré*, leidende met |
:irA eenen zekeren Mnason, van l\'yprus,
een* ouden discipel, bij deuwelkeu wij
zouden te buis lirgen.
17 En als wij te Jeruzalem gekomen w.v \'
ren.ontvingen ons de broeders blüdelijk. 1
IS En den voïxendeu dag gins{ 1\'aulus \'
met ons in tot Jakobus ; mal de ouder*
ü-i.mi waren daar gekomen.
19  En als hij hen ire<roet had,verhaalde
hij van stuk tot stuk. wat God onder de
Heidenen door zijne dienst gedutn had.
20  En zü, dat gehoord hebbende, loof*
den den Hf ere, en zeiilen tot hem 1 Gy
zier, broeder! hoe vele duizenden van
Joden er lijn, die gelooven; en zij zijn
allen ijveraars van de wet.
21  En zü zijn aangaande n benut, dat
gij al de Joden, die onder de Heidenen
zijn, leert van Mozes afvallen, zeggende,
dat zij de kinderen n it t zouden besnijden,
noch naar de wijzen rfer iret wandelen.
22  Wat is er dan te data ? Het is gansch
noodig, dat de menigte zamenkome :
want zij zullen hooren, d.n gij i;» kmnen
lüt.
23  Doe dan hetgeeu «rn u zeggen i wij
hebben vier mannen, die eene gelofte
gedaan hebben.
24 Neem deze *ot u, en heilig u met
hen, en doe de onkosten nevens hen, op-
dat zij het hoofd beecheren mogen ; en
allen mogen weten, dat er nieta is aan
hetgeen, waarvan zy, aangaande u, be-
rigt zün; maar dat gy al:oo wandelt,
dat gü ook zelf de wet onderhoudt.
25 Doch van de Heidenen, die gelooven,
HOOFDSTUK 21.
"»n Miléte ratst
I \'M I
«fpelei
komt nul te Tyn.
ilaar raden lleni lic rei» i:n.ir .irr
naar
•loeh ie vergeef», (. Hij trekt
I\'rnli n:.i:- rn raa daai raar Cenai
hij eenige dagen blijd ten hui.-e mn Fili-j-
pn». ili ii evangeli-l, wien* vier dochten
,...
profeteerden, 3. A\'gnlm* voorzegt b\'
fiatniet» te Jeruzalem, nutmii ook hrui 1I1-
broeiler» :uel tinnen liidden van dnar Ir
blnven, 10. Maar •tarstaaada, dal 1"J bereid
«ra* nok om Christin wil te ttertrea, 00-
derwerpen hj ilcb aaa <trn «il -.an God, IS.
Hij komt te Jeruzalem en gunt ie hui» ïiir-
Keii hij Miiiwn, 15. Duarmi gaal hij tot Ja-
koliu» en verhaalt hem m den ouderlingen,
wat ("od iloor hem gr-lann had, 1$, Opoua*
nen raad gaat hij met vier mannen, dtC eetie
belofte hadden, in den tempel om lirh te
heiligen. ftO; alwaar hij van eenige Joden
«il Azië wordt gezien, die oploop tegen hein
verwekken en hein zoeken te doodam, 2T.
aan welke hi.i iloor den romeimehen over-
Me wordt ontnomen en in het leger geliragt.
31; deze geeft hem verlof, OM lot het volk
te spreken, 89,
EN als het geschiedde, dat wij van heD
gescheiden en afgevaren waren, zoo
Hepen wij regt uit en kwamen te Cós, en
den iln <j daaraan te U bod ui, en vandaar
te r&ta\'ra.
2  En ren schip gevonden hebbende,
dat naar Femcië overvoer, gingen wij er
In, en voeren af.
3  tnala wij Cyprus in het gezigt ge-
kregen, en dataan de linkerA(7«(/gelaten
hadden, voeren wij naar Syric,en kwa-
iiieu aan te Tyrus : want het schip zoude
aldaar den last ontladen.
4  En de discipelen gevonden hebbende,
bleven wij daar zeven dagen . dewelke
tot 1\'aulus zeiden door den Geest, " dat
, hij niet zon opgaan naar Jeruzalem.
1 5 Toen het nu geschiedde,dat wij deze
! dagen otergebragt hadden, gingen wij
: uit, en reisden vaart; en zy geleidden
j ons allen met vrouwen en kinderen tot
i buiten de stad; en aan den oever neder-
knielende, hebben wfl gebeden.
j (» En als wy elkander geicroct hadden,
; gingen wij in het schip, maar zijlieden
I keerden wederom, ett naar het zijne.
\'• hebben wij gesebrevt-u en goed ge-
vonden dat zij niets dergelijks zouden
onderhouden, \' dan dat zij zich wachten
van hetgeen den afgoden geofTerd is. en *
van bloed, en van het verstikte, en van
h Hnnd.lVSS.
i Ei.       »:»,
ICor. f
1 Gen. 9 1 4.
hoererij.
2è. \'To<n nam Paulus de mannen met \'( nAaA 2%&,
zich, en den dau; daaraan met ben ge-
heilig-1 zijnde, ging hü in den tempel,
en verkondigde, dat de dagen derlieili-
ging vervuld waren, blijrend? duur totiat
voor een* iegelyk van hen de offerande
opgeofferd was.
27 Als nu de zeven dagen souden vol-
-ocr page 744-
HANDELINGEN SS.
eindifc<l worden, zagen hein de Joden
Tan Azfé. in den tempel,en beroerden al
het volk, i ii sloegen de handen aan hem,
2$ Uoepende ; Gij laraélietischc oian-
nen, komt te hnlu \' Deze is de uietiscb,
tlie tenten het vulk, in de «et, en deze
plaat» allen man overal leert; enboven-
tU\' n beeft hij ook Grieken in deu tem-
pel gebragt, eu heeft deze heilige plaat»
ontheiligd.
k 2t» Want rij hadden ie voren •« Trón-
i. tuus, den Et\'LiirT, met hem in de stad
gezien, welken zij meenden, dat Paulus
in den ttmpei gebragt had.
3» Ende^eheelestad kwam in roer,en
het volk liep zauien; en zij grepen 1\'aulua,
en trokken hem buiten den tempel; en
terstond werden de deuren gesloten.
31   En als zij hem zochten te dooden,
kwam het gerucht tot den overste der
bende, dal geheel Jeruzalem in verwar-
ring was;
32  Welke terstond krijgsknechten en
hoofd mannen o verhouden! tot zich nam,
en Ucp af naar hen toe. Zij nu, den
overste en de krijgsknechten zieude,
hielden op van 1\'aulus ie slaan.
33  •< Torn naderde de overste en greep
hem, en beval, dat uien üm met twee
keien, ii zou binden; en vraagde, wie hij
wa», en wat bij gedaan had,
34  En onder de schare riep</eee*«e/if,
de andere wat anders. Doch als hij de
zekerheid niet kou weten van wege de
beroerte, bevai hu. dat men hem in de
legerplaats zou brengen.
:*•"> En als hij aan de trappen gekomen
was, gebeurde bet, dat hij van de krij<s-
knechteu gedragen werd van wege het
gewelil der schare.
3G Want de menigte des volks volgde,
al roepende : " Weg met hem !
37 En als 1\'aulus hm in de legerplaats
zou geleid worden, zeide hij tot den
overste : Is het mij geoorloofd tot u
wat te spreken ? En hy zeide : Kent gij
Griekscu \'t
33 Zijt gü dan niet de Egyptenaar,die
voor deiï dagen oproer verwekte, en de
vier duidend moordenaars naarde wocs-
tijn uitleidde \'t
89 Maar 1\'aulus zeide : Ik ben een
joudsch man p vnn Tarsen, een burger
\' van reene uu vermaard e stad iti Cilicië,
en ik bid u, laat mij toe tot het volk
te spreken.
•lil En als hij het toegelaten had, l\'au-
lus, staande op de trappen, wenkte met
de hand tot het volk; en als er grootc
stilte geworden was, sprak hij hen aan
in de hebrei uwsche taal, zeggende :
HOOFDSTUK 22.
1\'auho duel intii\' ftnaiwOonÜWt «mr het
volk, v». 1 . rn \\i ili.i ilt dat hij een Jood
wit, iij.L-i i.....i jvi \'I\' vciriin ia» (iauialifl,
S: rti (Ut hij, ijierrndr vour tte net. de
Chri-Irm-i! tol Dama*ku* lor vervolzd hrrl\'t,
4. iliicli il\'ti titj «.....I< i li.i.ir door ChristMa
uil lirn lieiu* I gWMfwa rn hrkeiTil i», C ;
en \\.in Aaaafai Bader uiili\'11tjil iijmi> *au-
l.*:i.iii ilr iijne rui-jiiriL\' in: bet a]ni->(t-l-» hap,
iki(ir ilf»pn i- !>i-dou|>l, 12 . mik luie t\'liri—
lu« door een (miirt in dm It-uipel ir Jt*iu-
talrtn lii.\'i nnlrruiii icrxhenrti i- en fafui
lut ilr lii Lil.-iit ii •.\'•\'toni\'\'"Il lifeft, 17. Welke
woord\' ii ilc Ju.!. .. Iioorrudr, m^nkli\'ii "il .
iiii-uH ..|.....i ui lirjH il, .i.it Iiij nii\'l 1«"- !
lioonlr te tsvCB, 22; KHIMI tic t>vcr»!<-ht tu
In ii liindrn, n in f^-i"lil K\' Hiinli\'n, 21;
M.ni ilmnilli* hij stek (•]> zijn bigcrrfl
\\nn Home beroept, «unit lifl bevel in«e-
trokkeu, SS, Il wordi vour ili\'ii jwudifhcn
rnnd jreateld, 3.1.
MANNEN broeders en vaders! hoort \'
mijne verantwoording, die ik tegen *
woordig tot u datn tal.
2 (Als zü nu hoorden, dat hii in de
hebreetiwschc taal hen aanspiak, hielden ;
zy zich te meer stil. En lm zeide;!
I 3 « Ik brn een ioodsch man, en te Tar- I J. o. H. 6u.
aen in Cilieie geboren, opgevoed in deze !          ~
I atad.aande voeten van\'\'Gamaliiilonder- .
j weien naar de bescheidenste wijze der "
           »l M
J vaderlijke wet, zijnde een ijveraar God», i 2C uS.
| gelijkerwiJM gij allen heden zijt;
, 4 *Die dezen weg vervolgd heb tot den i, Hud, 5:S*
dood, bindende en in de gevangenissen
j overleverende beide mannen en vrouwen. c II—d tf
| 5 Gelijk mij ook de hoogeprietter re-
                 9. 1.
tuige is, eu degeheele raad derouderlin*               26:9.
! gen; van dewelke ik ook brieven geno- \'(ur- -j5\'-
1 men hebbende tol de broeden, beu naar FSï { J?\'
Damaskus grrcisd, ont ock degenen,die * "n"
da&r waren, gebonden te brengen naar
. Jeruzalem, opdat zij gestraft ïouden
I worden.
ti\'/Maar het geschiedde mij, als Ik •( lhn.1. 9: ï.
reisde, en Damaskn* genaakte, omtrent
den middag, dat \' snellijk uit den hemel r - < ,.. is 8.
een groot licht mij rondoui omscheen. ICor. i- -
7 En ik viel ter aarde, en ik hoorde
eene stem, tot mij zeggende 1 Saul, Saul 1
wat vervolgt gij mij t
S En ik antwoordde : Wie zijl gij,
Hcere ? En hit zeide tot uiü : Ik ben
Jezus, de Naian\'ner, welken gij vervolgt.
\'.) En die met mij waren, zagen wel
het licht, ƒ en werden zeer bevreesd; /Dam. 1U.7.
maar de stem desgenen, die tot mij
sprak, boorden zi) niet.
1(> En ik zeide : Heere ! wat zal ik
{ doen? En de Ueere zeide tot mij : Sta
I op, en ga heen naar I>*ir.n-kus , en al*
daar zal met u gesproken worden, van
< al hetgeen u verordend is te doen,
I 11 En als ik van wege de heerlijkheid
deüzelven lichts niet zag. zoo werd ik
; bij de hand geleid van degeuen, die met
; rn 11 waren, en kwam te Damaskus.
j 12 .«En een zekere Auanias, een god- 7 HmuL 917.
vruchtig man naar de wet, 0oeftVgetui-
genis hebbende van al de Joden, die
daar woonden,
13  Kwam tot mij, en bij mij staande,
zeide lot mij : Saul. broedt r! word we-
der ziende. En ter Zelfder ure werd ik
ziende op hem.
14  En hij zeide: De God onter vaderen
heeft u te vuren verordend, om zijnen wil
te kennen, en den Itegtvaardige te zien,
en de stem uit zijnen mond te hooren. \'.
15  Want gü zult hem getuige zijn bij
alle menochen, van hetgeen gij gezien
en gehoord hebt.
Iti En nu. Wat vertoeft gij ? sta op, en \'
laai u doopen,en uwe /.ouden afwasschen, |
aanroepende den naam des Ueeren.
17 \'• En het gebeurde mij, als ik te h rlaad. 9:28.
Jeruzalem wedergekeerd was, en in den
tempel bad, dat ik in eene vertrekking
van zinnen whk ;
\\S En dat ik hem zag, en hü tut mij
zeide : • Spoed u, en ga in der haast uit 1 Matt. lu.U.
Jeruzalem 1 want zij zullen uwe getui-
genis van mij niet aannemen.
ia En ik zeide: Heere! zij weten,* dat * Hin.l. 22 .
ik iu de gevangenis wierp, en in de Sy- <
nagugen geeselde, die in u geloof-len;
20  -\' En toen het bloed vau SteTanui, ( Haal. 73*.
uwen getuige, vergoten werd,^irf ik daar \'
               8:1.
ook bijstond, en mede een welbehagen
had in zijnen duod, en de kleederen oe- t
waarde dergenen, die hem duodden.
21   En hij zeide tot mij : Ga heen; \'
Baad
. 9:15.
13 2
Gal.
1:1*.
*:».
Bfra.
S:8.
1 Tim
2: 7.
2 Tim
1.1!.
Haiul
21:26.
\'" want ik zal u ver tot de Heidenen
afzenden.
2? Zn hoorden hem nu tot dit woord
toe; en /.ii verhieven hunne stem, zeg*
gende . "Weg van de aarde met zulk
ecnen! want het is niet behoorlek, dat
hij leve.
23 Eu als zij riepen, en de kleederen
vau zich smeten, en stof in de lucht
wierpen;
2-1 Zoo beval de overste, dat men hem
in de legerplaats zou brengen, tn zeide,
dat men hem met geeselen onderzoeken
-ocr page 745-
HANDELINGEN 23.
i en indien een geest tot hem gesproken J <>. H.ett,
heeft, of een engel, laat on» tegen God j
         
nier strijden.
10  En alsergroote tweedragtontstaan
wan, de overste, vreezende, dat Patilu«
fin hen verscheurd mogr worden, ge-
bood, dat bet krijgsvolk zou afkomen,
en hem uit het midden van hen wegmk-
ken, en in de legergtaats brengen.
11   \'i Kn den volgenden nacht stond de £ Hand. 18 9.
Heere MJ hem, en zeide : Heb goeden
moed, 1\'aulus? want gelijk gü te Jeru-
zalem van mij betuigd hebt, alzoo moet
gij ook te Konir getuigen
12  \' En «Ia het daggeworden was,maak- ; iiand.2321.
ten sommigen van de Joden eene zamen-
               29,3o.
rotting, en vervloekten zich zelven, zeg-
gende. dat zij noch eten noch drinken
zouden, totdat zij Paulus zouden gedood
hebben.
13  En zij waren meer dan veertig, die \\
dezen eed te samen gedaan hadden.
11 Dewelke gingen tot de overpriesters
en de ouderlingen, en zeiden: W*ii hebben
ons zelven met vervloeking vervloekt,
niets te zullen nuttigen, totdat wü Pao-
lal zullen gedood hebben.
15 Gij dan nu, laat den overstewelen
met den raad, dat hij hem morgen tot
uafbrenge, alsofgij uadere kennis zoudt
nemen van zijne zaken ; en wü zijn bereid
hem om te brengen, eer \'uii bij u komt.
Pi En als de zoon van 1\'aulus zuater
deze lage gehooid had, kwam hij daar,en
ging in de legerplaats, en boodschapte
het 1\'aulus.
17 En 1\'aulus riep tot zich een\'van de
hoofdmannen over honderd, en zeide :
Leid dezen jongeling heen tot denoverste;
want hij het ft b< ai wal te boodschappen.
is Deze dan nam hem en bragt neut tot
den overste, en zride : Paulus,degevan-
gene, heelt mij tot zich geroepen,tn be-
geerd, dat ik dezen jongeling tot u zou
brengen, die n wat beeft te zeggen.
lil De overste nu nam hem by de hand,
en bezijden gegaan zijnde, vraagde hij :
Wat ia het, dat gij my hebt te hood-
•chappen >
20  En hij zeide : De Joden zijn * over- * HaadJB:U
eer.gekomen, om van u Ie begeercn.dat
gij 1\'aulus morgen in den raad zoudt af*
brengen, all of zij iets v.-in hem nader
zondin onderzoeken.
21   Doch geloof hun niet : want meer
dan veertig mannen uit hen leggen hem
lagen, welke zich zelven met eene ver-
vlot king verbonden hebben noch te eten
noch te drinken, totdat zij hem zullen
omgebragt hehben ; en zij zijn nu gereed,
verwachtende de toezegging van u.
22   De overste dan liet den jongeling
gaan, hem gebiedende * Zeg niemand
voort.dat gij mij zulks geopenbaard hebt.
23  En zekere twee van de hoofdmannen
over honderd tot zich geroepen hebbende,
zeide bij : Maakt twee honderd krygs-
knechten gereed, opdat zij naarCesaréa
trekken, en zeventig ruiters, en twee
honderd vchutters, tegen de derde ure
des nachts,
24   En laat ze ;arfeibcwten bestellen,
opdat zij Paulus daarop zetten, en be*
houden overbrengen tot den stadhouder
Felix.
2."» En hy schreef eenen brief, hebbende
dezen inhoud 1
2i> Clandtua Lnlaaaan den magtigtten |
stadhouder Eelix groeten!».
27 \' ADoo deze man van de Joden ge- 1 Hand.21:33.
grepen was, en van hen omgebragt zou
geworden zijn, bentkdaaroverg"komen
Uflt het krijgsvolk, en heb heat A««ont-
nomen, berigt zijnde, dat hy een Romein
25  En willende de zaak weten, waarover
zij hem beschuldigen, bragt ik hem af in
hunnen raad.
B. zou, opdat hij verstaan moet, ooi wat
oorzaak zii alzoo over hem riepen.
25 En alzoo zij hein met de riemen uit-
rekten, zeide 1\'aulus tot den hoofdman
over honderd, die daar stond : la het
ulieden geoorloofd eenen rnmeinscheu
mensen, en lii unvert »rdee] l,tegi p*i
len ?
2G Als nu de hoofdman over honderd
dat hoorde, ging hy toe, en bood* hapte
het den overste, zeggende : Zie. wat gij
te doen hebt; want deie mensen is een
Komein.
27 En de overste kwam toe, en zeide lot
hem : Zeg mü, zijt .-i. een Kumein ? En
bij zeide i Ja.
2S En de overste antwoordde : Ik heb
ditburgerregt voor eenegrootesonii/e/de
verkregen En 1\'aulus zeide: Maar ik ben
ook een burger geboren.
29 Terstond dan lieten zij van hem af,
die hem zouden onderzocht hebben. Kn
de overste werd ook bevreesd, toen bij
verslond, dat bij een Romein was, en dat
lm hem had gebonden.
: -30 En des anderen daagè. willende de
\' zekerheid weten, waarom hij vandeJo-
«4*ii beschuldigd werd, maakte hij hem
los van de banden, en bcval.dat deover-
priesters en hu» geheele raad zouden ko-
nn\'.i ; en 1\'aulus *fg< lira^i hebbende,
•telde hy" hem voor hen.
HOOFDSTUK SS.
Paulus, l« i\'inm\'iide in den raad t m IMM*
woordin?, wonit op hevel dr* huo:rrprie»-
ler» gr*1acen, v«. 1 . waarover hij brui rrn-
•ti; bestraft, niet wetend* dat lui dr hoos*-
primter ih, 3. »n :.-rdreltr i«n den raad
van de necie der nadilurrëti zijnde, verklaart
h\'-. dal hi] t-t n l.iiwi\'ir Ka\', ra om de op-
itanditiL\' uil dr donden ceotirdi\'Hd werd, ti .
waarover de l>ri>irn en aadducm-n in twist
jir.ivii en t\\r i\'.u\'/ti-i ht-ni oll-t-huldiir vrr-
klarru, 7. Hij arordt van den Heen »»n{.\'e-
iproken en !frl rooit, II. Veert ia mannen
verbinden |ir& niet mi\' vloek, niet te lallen
eten noeli drinken, totdat in hun gedood
hebhen, 12: hetwelk Pnuln* door den fuon
•eint.
*Ie bekend maakt, Ifi. Pree Mttdt hem
nnvht» niide. geleide van krijir-kneeli
naar Cesaréa tot Pelix den stadhouder, i
eenen brief, waarin ds /ank verhaald «roi
23. Felit den brief trHezen hebbende, 1
i\'.iiii:,. in ).. - retrthuii van Heródei \'""
ren, 3i.
EN 1\'aulus, de oogen op den raad hon- \'
deude, zeide : Mannen broeders 1 •• ik
heb met alle goed geweten voor God gc-
wandeld tot op dezen dag.
2  \'\'Maar de hoogeprïcater Ananias bc-
val dengenen, die bij hem stonden, dat
xij hem op den mond zouden slaan.
3  Toen zeide 1\'aulus tot heui: God zal
u slaan, .\'i i witte wand : • Zit gij nok om
mij te oordeelen naar de wet, en beveelt
gij, it rei: de wet.dat men mij zal tlaan ?
4  En die daarbij stonden, zeiden :
Scheldt gij den hooge mester Gods?
5  En Paulus zeide: Ik wist niet, broe-
; ders ! dat het de hoogepriester was ; want
- er is geschreven : •\'• Den overste uwa volks
; zult gij niet vloeken.
En 1\'aulus, wetende, dat het eene \'
i deel was van de sadduceen, en het andere
; van d«* rameen, riep in den raad: Mannen
broeden) \' ik beiieenfarizeiir,eensl\'ari-
ntel zoon! ik word over de hoop en op* ,
standiiiiC der doüJen geoordeeld,
7 En nis hij dit gesproken had,ontstond |
: er tweedragt tnlienen ile farizeën en de
I sadduci\'èn, en de meuigte werd verdeeld.
I s/Want de uddnceSn teggen^ dat er
geene opstanding t«, noch engel, noch
geest: maarde forlteên belijden het beide.
Ü En er geschiedde een groot geroep ; ,
en de schriftgeleerden van de zijde der
farizeën stonden op en streden, zeggende:
ST Wij vinden geen kwaad in dezenmensch;
I 1 Kon.22 I
Jer. 2ll
Joh. IK1
t E». ttJB.
HaadJi l
PlUpp.8
1 \'Matt. 222
Mark. 12 1
Luk, 2(i2
-ocr page 746-
HANDELINGEN 24, CA.
.11.60.
S9 Welken ik bevond beschuldig! te I
worden over vragen hunner wet; maar j
geene beschuldiging tegen hem te zijn,
die den dood of banden waardig is.
30 En als mij te kennen gegeven wat, \\
dat van de Joden eene lage tegen dezen !
man gelegd zon worden, zoo heb ik/tem •
terstond aan u gezonden; gebiedende ook j
den beschuldigers voor u te zeggen, bet- |
Keen zij tegen hem hadden. Vaartwei.
81 De krijgsknechten dan, gelijk hun
bevolen was, namtn 1\'aulus, en bragten
hem dei iiAchts tot Antipatris.
32  En des anderen daags, latende de
ruiters met hem trekken, keerden zij
wederom naar de legerplaat*.
33   Dewelke als zij te Cesaie"a gekomen
waren, enden briefden stadhouder over*
geleverd hadden, hebben zij ook 1\'aulus
voor hem gesteld.
3-1 En de stadhouder, den h,ief gelezen
| hebbende, vraagde, uit wat provincie hij
was; en verstaande, dat hij van Ciliciê
was,
35 Zeide hij: Ik zal u hooren, als ook
uwe beschuldigers hier zullen gekomen
zijn. En hij beval, dat hij in het regttnüs
van Heródcs zou bewaard worden.
HOOFDSTUK 24.
Dr hooBPprirater Ananiaa en <i-. oudrten m
hel \\olk renchuneu met dm voor»pr;iak.
Teitollus, tooi PeKi tegen Paulue, v». 1:
en hreni-cn IWM* !»\'«•< hu\'.digingen tegen hen
in, S; waarop Pnulu» irjne veiMtwoording
doet niet belQdenie tan zijn erlniif en godt--
dlenet, 10. FeÜT -tell «Ie «aak uit mr ile
kom»! van I.i»ia-, K: gf-vende int u»rheu P.m-
ln- uu-er Wljheiil, IS, Pitulli* Dtlclerw \\ hrill
en ïi.ne Imi-t-ouw in eeni;:e hoofdstukken
<le. gelooft, 2t, wordt dikwijl* nu hen.
ontboden, In de hoop van geld te k-u»rn,
2rt. en heeft hem gevangen gelaten oin de
Joden ir belinReti, 27.
pel gevonden tot iemand inrekende, of
eeniat zamenrottlng des volks makende,
noch Ln de synagogen, noch in de stad;
13  En zij kunnen niet bewijzen, waar-
van zü mü nu beschuldigen.
14   Maar dit bekfn ik u, dat ik n.iar
dien weg, welken zij sekte noemen, den
God der vaderen alzoodiene,geloovende
alles, wat in de wet en in de profeten
geschreven is ;
Ifi Hebbende hoop op God, welkedezen
ook zelven verwachten, dat er eene op-
itandlng der dooden wezen zal, beideder
regtvaardigen en der onregtvaardigen.
d Hand. 23-1
IC -\' En hierin oefen ik in ij zelven, om
altijd een oneigerlljk geweten te hebben
bij God en de menschen.
17 Doch na vele jaren ben ik gekomen
* om aalmoezen te doen aan mijn volk,
en offeranden.
15 ƒ Waarover mij gevonden hebben,
geheiligd zijnde, in den tempel, niet met J\' H«nd.2l.ï7.
volk noch met beroerte, eenjge Joden
uit Azië;
19   Welke behoorden hiervoor «tegen-
woord ig te zijn, en »iy te beschuldigen,
indien zij iets hadden tegen mij.
20  Of dat deze zelven zeggen, of zij
eenig onregt in mij gevonden hebbeu,
als ik voor den raad stond;
21   Dan van dit eenig woord, hetwelk
ik riep, •taande onder hen : ? Over de |g Rand. SM.
opstanding der dooden word ik beden \'
VHn ulieden geoordeeld!
22  Toen nu Fellx dit gehoord had,
stelde hij hen uit, zeggende: Als ik nader
wetenschap van dezen weg zal hebben,
wanneer Lysias. de overste, zal afgeko-
men zijn, zoo zal ik volle kennisnemen
van uwe zaken.
23  En hij beval tien hoofdman overhon*
derd.dat 1\'aulus zou bewaard worden, en
vtrligting hebben,\'\' en dat hij niemand
van de zijnen zou beletten hem te dle-
nen, of tot hem te komen.
24  En na sommige dagen, Felix, daar
gekomen zijnde met Drusilla. zijne
vrouw, die een" Jodin was. ontbood
Paulo*, en hoorde bem van het geloof
in Christus.
2ó En als hij handelde van regtvaar*
digheid, en matigheid, en van het toe-
komende oordeel, Feli\\, zeer bevreesd
geworden zijnde, antwoordde : Voor
ditmaal ga heen; en als ik gelegenen
tijd zal hebben bekomen, zoo zal ik u
tot mij roepen.
S6 En tegelijk ook hopende, dat hem
van 1\'aulus geld gegeven zou worden, op-
dat hij hem losliet; waarom hij hem ook
dikwijls ontbood, en sprak met hem.
27 Maar als twee jaren vervuld waren,
kreeg Fellx I\'orcius Festuainzüne plaats;
en Fellx. \'willende den Joden gunst be- i Hand. 25:11
wijzen, liet Paulus gevangen.
HOOFDSTUK 28.
FettUl komt in de plant» van Felix. van wei-
ken de hoogPnriefter en Joodunbfl ran>l vpr-
7<teken, dat hi.j Psulua naar Jerutalem wil
doen komen, hebbende liet voornemen, Item
onder weg ie dooden, va. 1, Doek Foetus wil,
dat zij voor hem te Ceaaréa verschijnen, 4;
hetwelk 7.i< doen en betchuldlfCii hem zrrr
iwaar, doch tonder bewij*, 7. Pauliia, bc-
nie-keiule d™t Peetul genegen mi, om hriu
rani Jernnlra te «enden, beroept zieh o\\>
den kei/er. 9. De koning Agripnu en B>r-
ïitc-f komen te Ce»n réa, ,-iau wie F-miih de
zaak vnn Paulu» vriltaalt, 13. Azrippa l>e-
ireei t hen te mocon hooren, hei geen den
rotcenden dat; gwcMedt, ?2. Festus verhaalt
voorts, «nt hij t\'.i de tank vnn Ptinlus ge*
dnan, en line hij in hem Reene schuld had
jrpvondel, 21. -
FESTUS dan, in de provincie gekomen
zijnde, ging na drie dagen van Cesa-
tél op naar Jeruzalem.
2 En de hoogepriester, en de voornaam*
EN vijf dagen daarna kwam " de hoo-
gepriester Ananias af met de ouder\'
lingfn, en eenen zekeren vooiBpraak, ;/e-
naamd TertulluB, dewelke verschenen
voor den stadhouder tegen Paulus.
S En ais hij geroepen was, begon Ter*
tullus hem te beschuldigen, zeggende :
3  Dat wij grootui vrede door\'u beko-
men, en dat velt loffelijke diensten dezen
volki\';*i .schil dendooruwevoorzigtigheid,
magtigste Fellx I nemen wij ganschelijk
en overal met alle dankbaarheid aan.
4  Maar opdat ik u niet langophoude,
ik bid k, dat gij ons, naar uwe beschei-
denheid, kort el ijk hoort.
5  Want wij hebben dezen manbevon*
dtn te zyntene pest,<n eenen, die oproer
verwekt onder al de Joden door de yon•
Kche
wereld, en eenen oppersten voor-
stander van de sekte der Pararenen.
C \'• Die ook gepoogd heeft den tempel te
ontheiligen; welken wij ook gt grepen
hebben, en naar onze wet hebben willen
oordeelen.
7 Maar I.ysias, de overste, dnarover
komende, heeft hein nut groot geweld
uit onze handen weggebragt;
S Gebiedende ziine beschuldigers tot u
te komen: van denwelken gij zelf, hem
onderzocht hebbende, zult kunnen ver-
staan al hetgeen, waarvan wij hem be-
schuldigen.
9 En ook de Joden stemden bet toe,
zeggende,dat de/e dingen alzoo waren.
10 Maar 1\'aulus, als hemde stadhouder
gewenkt bad, dat hij zou spreken, am-
woordde : Dewijl ik weet.datgij nu vele
jaren over dit volk regier geweest zij t,zuo
verantwoorde ik mij zelven met des te
beteren moed .
11  Alzoo gu kunt weten, dat het niet
meer dan twaalf dagen zijn? van dat ik
ben opgekomen om te aanbidden te Je-
rüzalem ;
12  t En zij hebben mij noch in den tem-
-ocr page 747-
handelingen at,
sten iler Joden, verschenen voor hein
tegen Paulus en baden hem,
3  Begeerende gunst tegen hem, opdat
hij hem zou doen konten te Jeruzalem; e*
leggende cue lage, cia hem o»den we;
om te brengen.
Doch Festua antwoordde.dat Paulus
te Cesar\':a bewaard werd,en dathijielf
haast (teiiritmtt zou verreizen.
5  I)ie dan, zeide liü, onder u kunnen,
dat zü mede afreizen, en zoo er iets onbe-
hoorlijks in dezen man is, dat zij h-m
beschuldig-n.
fi Kn al* hij onder hen niet meer dan
tien dagen vcrgebragt had, kwam hij af
:....irt u -,l. \\%, en des auderen daags,op
den regierat oei gexetci zijnde,beval ntj,
dat Pautna jou roorgebragt worden.
7 i.[i h!- hij daar gekomen was, stonden
de Joden, die van Jeruzalem afgekomen
waren, rondom fteat, vele en zware be-
schuldigingen tegen Paulus voortbren-
gende, die zy niet konden bewijzen;
S Dewijl btl, verantwoordende, zeide :
•\' Ik heb noch teren de wet der Joden,
noch (egen ileu tempel, noch tegen den
keizer iets gezondigd.
U Maar Festus, willende den Joden
gunst bewijzen, antwoordde Paulus, en
zeide : Wilt »\'ij naar Jeruzalem opgaan,
en aldaar voor mij over deze dingen
geoordeeld worden ?
10  En Pmlm zeide : Ik sta voor den
regtcrstoel des keizers, waar ik geoor-
deeld moet worden ; den Joden heb ik
geen onregt gedaan, gelijk gü ook zeer
wel weet.
11  • Want indien ik onregt doe, en iets
dea doods waardig gedaan heb, ik weiger
niet te sterven; ruaar indien er niets ia
van hetgeen, waarvan de/e mij beschul-
digen, zoo kan niemand mij hun uit
Ïunst overgeven. Ik beroep mij op den
eizer,
12  Toen ant woordde Festus, als hij met
den raad gesproken had : Hebt gij u op
den keizer h-roepen? üy zult tot den
keizer gaan.
13 En als i enige dagen voorbijgegaan
waren, kwamen de koning Agrippa en
Bernice te (.Vaan-a,om Festus te begroe-
ten.
14 En toen zij aldaar vele Jagen overge-
bragt hadden, heeft Festus dezakenvan
Paulus ;i;ih den koning verhaald, zeg-
gendc : • Uier is een zeker man van Fclix
gevangen gelaten ,
15  Om wuns wil, ala ik te Jeruzalem
was, de overprieatera en de ouderlingen
der Joden verschenen, begeerende vonnis
tegen hem.
16   Aan dewelke ik antwoordde, dat
de Romeinen de gewoonte niet hebben,
f eenigen menacli uit gunst terdood over
te geven, eer de beschuldigde de be«chul-
dtgera tegenwoordig heeft, en plaats van
verantwoording gekregen heeft over de
beschuldiging.
17  Als zij dangezamenlijk alhiergeko\'
men waren, zoo heb ik, geen uitstel ne-
mende, ilfndaaffa daaraan op d»n regter-
itoel gezeten, en beval, dat de man zoude
roocgebragt worden.
IS Over welken de beschuldigers, Aie r
ataande,geene zaak hebhen voortgebragt,
waarvan ik vermoedde;
19 Maar hadden tegen hem eenigevra*
Ïen van hunne godsdiensten van zekeren
ezus, die gestorven was, welken Paulus
«eide te leven.
2l) En als ik over de onderzoeking van
deze zaak in twijfeling was, zeide ik,
of hü wilde gaan naar Jeruzalem* en al-
daar over deze dingen geoordeeld wor-
den.
21 En als Paulus zich beriep, dat men
hem tot de kennis des keizers bewaren
xou, zoo heb ik bevolen, dat hij bewaard
zoude worden, ter tijd toe, dat ik hem
tot den keizer zenden zou.
22  En Agrippa zeide tot Featua : Ik
wilde ook zelf dien mensen f el hooren.
En hii zeide: Morgen zult gi i hem hooren.
23  Pes andereu daags dan, als Agrippa
gekomen was en hVrnice met troela :
pracht, en als zii ingegaan waren in het I
regthuis, met de oversten over d\';*;eini, I
en de mannen, die de vcornaamatender \'
stad varen, werd Paulus op bevel vnn
Festus rworgebraift.
34 En Festin zeide ; Kouing Agrippa,
en «\'m mannen alle, die met ons Aier
tegenwoordig zi)t! gi> ziet dezen, van j
welken mi) de gansche menigte der Joden !
heeft aangesproken, beide te Jeruzalem (
en hier, roepende, dat hvi niet meer be- [
hoort te leven.
                                               !
2.> Maar ik, bevonden hebbende,r dat
hij niets des doods waardig gedaan had,
en dewiil hu ook zelf zich op den kei-
zer beroepeu heeft, heb besloten hem
te zenden.
2t> Van welken ik niets zekers heb aan
den heer te schrijven; daarom heb ik hem
voor ulieden voorgebragt, en meest voor
u, koning Agrippa! opdat ik, nagedane
onderzoeking, wat heb te schrijven.
27 Want het dunkt mij tegen rede,
eenen gevangene te zenden, en niet ook
de beschuldigingen, die tegen hem zijn,
te kennen te geven.
HOOFDSTUK Jft.
Pni.lus verlof in-kretTcn he1iln mie, om tirh te
verantwoorden, verhaalt voor nasi koning
Agrippa en ilen l\'biim\'Iicii r,i.»il lijn leven
voor iijnr bekesringi v», l ; ïyne bekeeriag
en rot-ping I\'>\' het *|>ii-tel;mil>t en li-ie ilit
geschied is, 12; ijjn leien na stiiie bekee-
ring, 1\'J; «ut hij redjuui, Wi geleden, ül ;
en geleerd heeft, ti. n» ilc/r venuttwoor*
<ling oordeelt Perttu, dal Paulus raaad#,n«t-
m-\'-.i PmIm ontkent, Ji Agrippa wordt
luina beivov\'en iiiii ren t\'hri-ien te WOlttf,
Ï7. Hij en die hem iilgnilia ounli-elen, <l*t
Fsiilu* OMrhakUg i-. *» . en .Ut h.| BOM
kunnen wowtm losgalatea. indien hy iich
nie; had beroei«-n uu den keiter, 32.
EN Agrippa zeide tot Paulus : Het ia
u geoorloofd voor u zelveu te spre-
ken. Toen strekte Paulus de hand uit,
en verantwoordde zich aldua:
2  Ik acht mij zelven gelukkig, o koning
Agrippa! dat ik mij heden voor u zal
verantwoorden van alles, waarover ik
van de Joden beschuldigd word;
3  Allermeest, dewijl ik weet, dat gij
kennis hebt van alle gewoonten en vt»-
gen,dieonderde Joden zijn. Daarom bid
ik u, dat gij mij langtnoedigliik hoort.
4  Mijn leven dan van der jongheid aan,
hetwelk van den beginne onder mün volk
te Jeruzalem geweest is.weten al de Joden.
5  Als die van over lang mij te voren
gekend hebben | indien zij het wilden ge-
tuigen , dat ik naar de bescheidenate
sekte van onze godsdienst, ala een l;iri-
zci-r geleefd h*b.
6  En nu sta ik. en word geoordeeld over
\'i de hoop der belofte, die van Uod tot
de vaderen geschied ia;
7  Tot dewelke onze twaalf ceslachten,
geduriglijk nacht en dag God dienende,
verhopen te komen; over welke hoop ik,
o koning Agrippa! van de Joden word i
beschuldigd.
S Wat ? wordt het bü ulieden onge- \'
loofelijk geoordeeld, dat God de doelen j
opwekt ?
y \'< Ik meende waarlijk hij mij zelven,,
dat ik tegen den naam van Jezus van
Ndzareth vele wederpartijdige dingen
moest doen.
lil Hetwelk ik ook gedaan heb te Jeru- ;
zalem, en ik heb velen van de heiligen in |
de gevangenissen gesloten, de inagtvan i
deoverprïestersontvangen hebbende; en :
KI l\'
Jcv.
M 1
.1.1 1 k
Kirc.
Tl H
n m
Dan.
\'»->l
Michn 7 *u
Hand
8 iS
9: 1
^2 1
ICor
15;ï
Gal.
1:13
i Tla
. 1:13
-ocr page 748-
HANDELINGEN 27.
hIs /li omgebragt werden, ateaideik het
toe.
11  En door al de synagogen heb ik
hen dikinaals gestraft, en gedwongen te
lasteren ; en boven mate tegen hen woe-
dende, hph ik hen vervolgd, ook tot in
de hw\'xienliiiidtrke steden.
12  Waarover ook als ik naar Damas-
kus reisde, met magl en last, welke ik
Thii de u\'. r-i ;i: i! i ui > had^
13  Zag ik, o koning! in het midden
van den da*, op den we» * een liclit,
boven den glans der zon, van den hemel
mij en degenen, die met mij reisden,
omschijnende.
14  En als wij allen ter aarde nederge*
vallen waren, boorde ik eene stem, tot
mij sprekende, en zeggende in de he-
breeuwsche taal: Saul, Saul! wat v,r-
volgt Kt) mij? het is u hard, tegen de
prikkels de verzenen te slaan.
l.ï En ik zeide : Wie ziit gij, Heere ?
En hij zeide : Ik ben Jezus, dien gij
vervolgt.
Ui Maar rigt u op, en staopuwevoe*
ten : want hiertoe ben ik u verschenen,
om tt te stellen tot een* dienaar en ge-
tulge der dingen, beide die «{] gezien hebt
en in welke ik u nog zal verschijnen:
17 Verlossende u van dit volk, en eau
de Heidenen, tot dewelke ik u nu zende ;
15  << Om hunne oogen te openen, en
At* te bekeeren van de duisternis tot
het licht, en mm de magt des Satans
tot God; opdat iQ vergeving der zonden
1 ontvangen, en een erfdeel onder de ge-
. heiligden, door het geloof in mij.
i 1\'J I)aarom, o koning Agrippa ! ben ik
: dat henielsch gezigt niet ongehoorzaam
j geweest;
] 2u \'Maar heb eerst dengenen, die te
DamaxkiiH waren, en te Jeruzalem, en
in In i ïeheelf land van Jude\'a, t\'ii <!< o
Heidenen verkondigd, dat zij zich zou-
den beteren, en tut God bekfferen, wer-
1 ken doende der hnkcering waardig.
I 21 Om dezer zaken wil hebben inij de
Joden j in den tempel gegrepen, en go-
pooxd urn te brengen.
82 Pan, hulp van God verkregen heb-
bende, sta ik lot op dezen dag, betuigende
; beiden klein en groot; niets zeggende
1 buiten hetgeen de profeten en Mozes ge-
sproken hebben, dat geschieden zoude:
23   Xai\'ii\'lh/i dat de Christus lüden
moest, en dat hij. de eerste uit de op-
standing der dooden ziinde, een licht zon
verkondigen dezen volke, en den Hei-
denen.
24  En als hij deze dingen tot verant-
wo rding sprak, zeide Festusinet groote
stem : G\'j raast, 1\'aulus j de *roote gc-
leerdheid brengt u tot razernij.
85 Maar hi) zeide : Ik raas niet, mag-
tigste 1-estus | maar ik spreek woorden
van waarheid en van een gezond ver-
stand :
I 2ti Want de koning weet van deze din-
i gen, tot welken ik ook vrijmoedigheid
j gebruikende spreek: want ik geloof niet,
. dat hem iels van deze dingen verborgen
i, I la, " want dit is in geen\' boek geschied,
[ 27 Gelooft gij, o koning Agrippa! de
: profeten ? Ik wéét, dat gij ze gelooft.
I :> En Agrippa zeide tot 1\'aulus i Gij
. beweegt mij bijna een christen te worden.
:.! 29 En 1\'aulus zeide: i> Ik wenschte wel
1 van God, dat, en hijraen geheellijk,niet
alleen gij, maar ook allen, die mij heden
hooren, zoodanigen wierden, gelijk als
ik ben, uitgenomen deze banden.
3u En als hij dit gezegd had, stond de
koning op, en de stadhouder, en Hernice,
; en die met hen gezeten waren;
i 31 En aan eene zijde gegaan zünde,
». spraken zij tot elkander, zeggende:» Deze
i. mensen doet niets des doods of der ban-
den waardig*.
32 En Agrippa zeide tot Peetul; Deze
mensch kon losgelaten worden, indien hU
zich op den keizer niet had beroepen.
HOOFDSTUK 27.
Paiihi* wordt met andere srinnirenrn door
den hoofdoian JAlttU nsar Home sezondrn, f
vs. 1, In geselschap van Aii»tnrehn» in ren
adramytténisch "chip onder /ril gegaan
zijnde, 2; komt men te Sldon, H. Vaart
voorbij CypriiK, % : komt te Myra, 5. Van
daar varen* ?<J met een «chip van Alexandrie
I voorhij Cnidu* en Creta. tot Schoonehaven».
fi i alwaar Panln» den hoofdman aanraadt
eeniu\'en lijd te verblijven, om de zclecrenhriil
de» tijd*, U, Maar de hoofdman, den •chip-
Iirr én ituunnan meer jreloovende, vaart
| voort, 11. 7.ij varen voorbij Creta en krijsen
1 een sroot onweder, IS, Kometi aan het eiland
Clauda, Ifi; en worden door het onweder
K*nood*aakt de goederen uit het whip te
1 werpen, 17. Paulua vermaant hen goede» ;
I moeda te zijn, alioo God door eenen engel |
| hem had te kennen gegeven, dat niemand j
I van hen ton omkomen, 21. /ij werpen vier ;
anker* uit, 2V. Pe «eheepvtirdcn toeken met !
: ile lioot uit het \'i-hip te vlugten, 30: het-
1 welk Pnulin verhindert, 31. Het volk lani: \'
I gevast hebbende, nuttigt np Paulu* vernia- i
| nins spuie, M ; rn werpt het koren over
boord, 38. Het whip vergaat, 11. He solda-
ten willen de [ïe^nnsenen dooden, hetwelk
de ii......iin ui verhindert, 12 . en het volk
zwemt aan land, 13,
EN als het besloten was, dat wij naar
Italië zouden afvaren, leverden zij
1\'huIus, en eenige andere gevangenen,
over aan eenen hoofdman over honderd,
met name J i\'tliuH van de keizerlijke bende.
2  » En in een adrauivttónisch*chipge- " ,C**-U:J"
gaan in-id\'\'. alzoo wij de plaateen langs
Azié bevaren zouden, voeren wij af; en
Aristarchus, de Macedoniër van Thes-
salonica, was niet ons.
3  En des anderen iaagê kwamen wij \',
aan te Sidon. En Julius,\'. vriendelijk tact b ""d-«*
1\'aulus handelende, liet hem toe tot de
vrienden te gaan, om run hen bezorgd
te worden.
4  En van daar afgevaren zünde, voeren
wij onder Cyprus heen, om !atdewinden
ons regen waren.
f. En de zee, die langs Ciltclfi en Pam-
fylié is, doorgevaren zynde, kwamen wij
aan te Mvra in Lyeiü.
I» En de hoofdman, aldaar een schip ge-
vonden hebbende van Alexandric, dat
naar Italio voer, deed ons in hetzelve
overgaan.
7 En als wij vele daren langzaam voort-
voeren, en naati welijks tegenover (,\'nidus
gekomen waren, overmits liet ons de
wind niet toeliet, zoo voeren wij onder
Creta heen. tegenover Salmóne.
5  En hetzelve naauwelijks voorbijzei-
lende, kwamen wij in eene zekere plaats,
genaamd Schoonehavens, waar de stad
Laadt nabij was.
1) En als veel tijd verloopen.en de vaart
nu zorgelijk was, omdat ook de vasten nu
voorbij v.\' -. vermaande hen Paulua,
10   En zeide tot hen : Mannen! ik zie,
dat de vaart zal geschieden met hinder
en groote schade, niet. alleen van de
lading en van het schip, maar ook van
ons leven.
11   Doch de hoofdman geloofde ineer
den stuurman en den schipper,danhet-
geen van 1\'aulus gezegd werd.
12  En alzoo de haven ongelegen was om
te overwinteren, vond het meerder deel
geraden ook van daar te vartn, of zü
eenigzins te Fenix konden aankomen om
ta overwinteren, zijnde eene haven in
Creta, strekkende tegen het zuidwesten
en tegen het noordwesten.
13  En alzoo de zuidewind zachtelijk
waaide, meenden zij hun voornemen ver-
kregen te hebben, en afgevaren zijnde,
zeilden z\'j digt voorbij Creta henen.
14  Maar niet lang daarna.sloeg tegen
-ocr page 749-
HANDELINGEN ft*.
I hetzelve een stormwind, <enaamd Euro-
; rli .Ion.
] 15 En als het «chip daarmede frame*
: rukt werd, en niet kon tegen den wind
\\ optellen, gaven wii bet op, en dreven
1 heen.
Ifi En loopende onder ern zeker el-
landje, genaamd Clauda, konden wij
naauwelijks de boot magtig worden.
17 Dewelke opgehaalde hebbende, je.
hruikten zij alle behulpselen, hel schip
ondergordrnde; en alzoo zij vreesden,dat
lij op de drooyte Svrtns vervallen /on-
den, streken /ij het zeil,indreven alzoo
heen.
IS En alzoo wij van het onweder gewel-
delijk geslingerd werden, deden jy den
volgenden ilag eenen uitworp;
iy En den derden <lay wierpen wij met
ome eigene handen net scheep*gereed-
schap uit.
20  En als noch zon noch gesternten
verschenen in vele dagen, en geen klein
onweder on» drukte, soo werd ons voorts
alle boop van behouden te worden be-
nomen.
21  En al* men landen tijd zonder eten
geweest was. toen stond l\'aulns*»/\'m het
midden van hen, en zeide : O mannen I
men behoorde mij wel gehoor gegeven te
hebben, en van Creta niet afgevaren te
zün. *"n dezen hinder en deze schade ver-
bued te hebben ;
22  Doch alsnu vermaan ik ulieden
goedsmoeds te zijn i want er zal «een
verliet geschieden van irmaiidê Ieren ou-
der u. maar alleen van bet schip.
23  Want dezen zelfden nacht heeft bij
m() gestaan een engel Gods, wiens ik ben,
welken ook ik diene,
24  Zeggende i Vrees niet, 1\'aulusl gij
moet voorden kt-i ter gesteld worden ; en
zie. God heeft u geschonken allen, OM
met u varen.
25  Da&roui zijt goedsmoeds, mannen .
want ik ireloof Gode, dat liet alzoo zal
ïUn, gclijkerwijs het mij gezegd is.
28  Doch wij moeten op eenzeker\'ei-
land vervalh n.
27 Als nu de veertiende nacht gekomtn
was, ai zoo «ij in de Adriatische zeeher-
waarts rn derwaarts gedreven werden,
omtrent het midden desnachta,vermocd-
den de scheepslieden, dat hun eenigland
naderde.
0 En het dieplood uitgeworpen beb-
hende, vonden zij twintig vailemen; en
een weinig voortgevaren zijnde, wierpen
zij wederom hef dieplood uit, en vonden
vyftien vademen.
29  En vreezende. dat zij ergens op harde
plaatsen vervallen moeten, wierpen zij
vier ankert van het achterschip uit, en
wenschten, dat het dag wierd.
3» Maar als de scheepslieden zochten
uit het >chip te vlieden, en de boot
nedcrlieieu in de x*-e, onder den schijn,
alsof zit uit het voorschip de ankers
zouden uitbrengen,
Hl Zeide 1\'aulus tot den hoofdman en
tot de krijgsknechten i Indien deze in
het schip niet blijven, gij kunt nietbe-
boudeu worden.
32  Tuen hieuwen de krijgsknechtende
touwen af van de hoot, ui lieten haar
afvallen.
33  En ondertusschen dat het dag zou
worden, vermaande Pau lus hen allen,
dat zjj zouden spiize nemen, en zeide :
Het is heden de veertiende dag, dat gij
verwachtende blijft zonder eten.en niets
hebt venoiui n.
34  Daarom vermaan ik u spijze tene-
men, want dat dient tot uwe behouding :
want nieuiand van tt •\' zal een haar van
het hoofd vallen.
35  En als lui dit gezegd en brood ge-
nomen had, • dankte hij God in aller
tegenwoordigheid: en ketteïre gebroken
hebbende, begon hij te eten.
3\'i En zij allen, goedsmoeds geworden
zijndr, namen ook zelv»n spijze.
37 \\Vij waren nu in het schip tn alles
twee honderd zes en zeventig zielen. \'
3S En als m met spijze verzadigd wa-
ren. ligttcn zij het *chl|i,en wierpen het |
koren uit in de zee.
3\'.i En toen het d»g werd, kenden .\'ii I
het land niet; maar zij merkten eenen!
zekeren inham, die eenen oever had,tegen
denwelken zij geradrn vonden, zoo i\\j
konden, het schip aan te zetten.
40 Kn als zU de ankers opgehaald had- !
den, gaven zü Art ari-ift aan de zee over, \'
niet • > ;i de roerbanden losmakende ; en \'
het razeil naarden wind opgehaald heb- j
bende, hielden zij het naar den oever toe. 1
11 f Maar vervallende op eene plaats, J
die de ree san beide zijden had, zetten ;
zij het schip daarop , en het voorschip, i
vastzittende, blref nnbewegeliik, maar
het achterschip brak van het geweld
der haren.
42  De raad*)tg nu der krijgslieden was, I
dat zij ile gevangenen zouden douden,op-
dat niemand, ontzwommen zijnde, zoude \'
ontvlieden.
43  Maar de hoofdman, willende I\'aulus
behooaew, belette hun dat voornemen, ;
en beval.dat degenen, die zwemmen kon- j
den, zich eerst zouden nfwerpen, en te i
land komen ;
44  Kn de anderen, sommigen op plan* \'
ken. en sommigen op eenije»(«*£?* van
het schip. En alzoo is het geschied,dat
£Ü allen behouden aan het land gekomen
zyn.
HOOFDSTUK 28.
Paula, en BQM rri-irrnootrn komen hehou-
drn aan hel riUn.l Mrltlr, »lu»»r ui vrien-
ilelijk onth*.it vindrn. v*. 1. Ernr lUn uit
hrt vuur komende, \'il i\'i umi dr h.in.l \\:in
pMlw bam-rn, die hu i»nder letsel sfrehudt.
t; nuom dr riiam\'er» zich itiwuUmi
en hem voor eenen Cn.l houdrn, «. Paulua
irrnrr«t den vader \\nn PoMIna van de lcnoria
en i.....i> i. loop, 7: m vele rilander» van
hunne lirktrn, 9. Prir maanden daar wel
onthaald geweest iQnde, inren ?ij nnür lt^-
li*L, over Syrmc&se, tot Recinin, van onar
tot Putéoli, rn voorts raistndB evrr Appl-
iKimrkt rn ilp ilrie Tnhrnten, kouirn zij
te Rome. to . nlwww Paiilii". dm ovente
de« leïtr» •venjttnreid njndr. door een\'
•«Mant liewaMnl wavdf, ifi. Hij roept tot
lii-h de vonrnsamite Joden en verlinatt hun,
wanrom hu alzoo irev^nu\'en na^r Rome waa
gmooden, 17; mtlco daarvan geens tijiling
ontvangen hebbend», begeeren njn gevoelen
omtrent ds godsdlenM te weten, *zl; he»-
welk Patilua in eene \'.\'toote Tersnderitiiï van
loden, van dr» morjrrna tot ile. iinmli
lor irrklaart, Itrivijzendr uit More* en de
prnfrtrn, dat Jrnn >lr Chftstns i». 33 Soin-
mi\'/rn --rli>o\\en, amlrten niet, \'il. Drre he-
slrai\'t Paiilu* rm«tii* uit fïo.1* wnord, rn
moraeet hun, dat zij tonden retntooten rn
de Heidenen in hunne plaats hrroe|ien wet>
.len, SS. Paiilua liliift nhlaar twee jarrn. prr-
dikendfl rrqnoedlg en ongehinderd het
[*Ue,
I
EN als zij ontkomen waren, toen ver-
stonden zij, dat " het eilandMelite Hand.27.«.
heette.
2  En de barbaren bewezen ons geene
gemeene vriendelijkheid: wanteen groot
vuur ontstoken hebbende, namen zij ons
allen in, om den regen, die overkwam,
en om de koude,
3  En als 1\'aulus eenen hoop rijzen bij-
eengeraapt en op liet vuur gelegd had,
kwam er eene adder uit door de hitte,
en vatte zijne hand.
4  En als de barbaren het beest zagen
aan zijne hand hangen, zeiden zij totelk-
andcr 1 Deze menscb is gewisselijk een
doodslager, welken de wraak niet laatle-
ven. daar hi) uit de zee ontkomen is.
-ocr page 750-
ROMEINEN I.
7J!
J. o. H. 62. I 5 Maar hy\' schudde het b»est afin het
          I vuur. *> en leed niets kwaads.
1 6 En zy verwachtten, dat hij rou op-
wilden mij loslaten, omdat geene schuld
des doods in tnij was.
19 Maar als de Joden :*/**tegenspra-
ken, werd ik genoodzaakt mij op den lcei-
zer te beroepen; rfor.\'i niet, alsof ik iets
bad, mijn volk te beschuldigen.
CO Urn deze oorzaak dan heb ik u bij
niij <ero< ju-p, om u te zien en aan te
spreken: f want van wege de hope Isracls y
ben ik met deze keten omvangen.
Cl Maar zy zeiden tot hem : Wy heb-
ben noch brieven u aangaande van Judéa
ontvangen; noch iemand van de broeders, |
hier gekomen zumle, heeft Tan u iets
kwaad* gebood se hapt of iresproken.
CC Maar wij bejreeren wel van u te taoo*
ren, wat gij jrcvoelt: want wat deze sekte
aanxaat, ons ia bekend, dat zij overal
teirensresproken wordt.
C3 En als zij hem eenen dag gesteld
hadden, kwamen er velen in^O»" woon*
plaai -, denwelkon hy het koningrijkGods
uittelde, en betuigde, en poogde hen te
bewegen tot het geloof in Jezus,\'" beide
uit de wet vtnMotes en de profeten, van
des morgen* vroeg tot den avond toe.
C4 \' En sommigen geloofden wel bet-
geen gezegd werd, maar sommigen ge-
loofden niet.
U En tegen elkander oneens zijnde, j
scheidden rij; als Paulus rfifeene woord
gezegd had, aameliik : Wel heeft de Uei- I
lige Geest gesproken door Jesaja, den j
profeet, tot onze vaderen.
Cd Zeggende: * Ga heen tot dit volk, en ;
zeg: Met het gehoor zult gü hooren, en i
geenszins verstaan ; en ziende zult gy \'
zien, en geenszins bemerken.
C7 Want het hnrtdeies volks i-dik ge-
wordm. en met de ooren hebben zij ;
zwaarlyk gehoord, en hnnneoogen heb-
beu zy toegedaan, opdat zij niet teeenl- ;
ger tijd met de i-u.-fn zouden zien, en met
de ooren hooren, en met bet hart ver-
staan, en zij zich bekeeren, en Ik hen
geneze.
C Het zy u dan bekend, dat de zalig*
beid Gods den Heidenen gezonden is, en
dezelve zullen hooren.
C9 En als hij dit gezegd had, gingen de
Joden weg, veel twist ing hebbende onder
elkander.
3i» En Paulus bleef twee geheelejaren
in zijne eigene gebuurde woning ; en ont-
ving nlleu, die tot hem kwamen;
31 Predikende liet koningrijk Gods, en
leerende van den Heere Jezus Christus,
met alle vrijmoedigheid, onverhinderd.
10:19,
e Hand 11 11.
iwell<,n\' of terstond dood nedcrvallen.
, Maar nis zij lan* verwacht hadden, en
zagen, dat geen ongemak hem overkwam.
werden zij veranderd, * en zeiden, dat hij
nn God was.
7 l.i: hier, omtrent dezelve plaatx, had
de vim.: ii«aui*ir van het eiland, niet
name 1\'nblius, zijne Itindhocven.dieons
ontving, en drie dagen vriendelijk her-
{ bergde.
S En bet geschiedde, dat de vader van
d Matt, - l*J 1\'ubliua, met •\' koortsen en den rooden
loop bevangen zijnde, te bed la*; tot den-
welken Paulus inging, en als bij gebeden
bad, leide bij de banden op hem, en
maakte hem gezond.
*J Als dit dan geschied wai, kwamen
ook lot hemde anderen,diekrankbeden
haddm in het eiland, en werden genezen.
10  Die ons ook eerden met vele eer,
en als wij vertnkken zouden, bestelden
zij ons hetgeen van nonde was.
11   En nu drie maanden voeren wij Hf in
een schip van Ale\\audrié, dat in het
eiland overwinterd had, hebbendetot een
teeken, Castor en 1\'ollux.
IC En als wij te ^yraeiisennngekomen
waren, bleven wij aldaar drie dagen.
Kt Van waar wij omvoeren, en kwamen
aan te lUgiuin; en alzoo, naeenendag,
de wind zuid werd, kwamen wij den
tweeden .in.\' te Puteöli.
1*1 Alwaar hu broeder* vonden, en
werden gebeden, zeven dagen bij ben te
blijven; en al zoogingen wy naar Rome.
15  En van daar kwamen de broeders,
van onze zaken gehoord hebbende, ons te
5i hui. i tot AppttMinrkt, en de drie ta-
ernen ; welke Pitulu* ziende, dankte bij
| God, en greep moed.
16  En toen wij te Uotne gekomen wa*
i ren, [taf de hoofdman de gevangenen over
ft in.
Peut
IS 15.
SSatn
. 7 IS.
P».
.82 11.
4 a.
: u
9. S.
40:10.
lm
n \'.
H lt
Eiec
3123
37 2*
Pan.
\',| U
Mirha 7 *».
Ba»
. 17-4
Jas.
6:9
Eiec
13 2
Matt
13 14
M.rk
412
Luk.
e io.
Joh.
u w
i;..it.
11 8
t ll:il
aan den overste de* legers ; «\'maar aan
.\' Paulus werd toegelaten op zich zei ren te
wonen met den krijgsknecht, die hem
bewaarde.
17  Eu hel geseltiedde na drie dagen,dat
Paulus zanienrieu degenen, die de voor-
naams ten der Jouen waren. En als zij ia-
mengekomen waren, zeide hij tot hen :
ƒ Hawl.2t.i2.\' Mannen broeders !/ifc, die niets gedaan
2.v x. heb tegen bet volk of de vaderlijke ge-
woonten. ben gebonden uit Jeruzalem
overgeleverd in de banden der Romeinen.
18  Dewelke, mij onderzocht hebbende.
DE BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS
AAX Ui
ROMEINEN.
re-lke
i <;,„i
derdrukkm. en ile kenni .
HOOFDSTUK 1.
De inleiding van dezen brief, waarin verklaard
wordt, «ii\' ilc -< In .ir j», ii.hik \'lijk Paulu*.
die zijn ambt, roejjiii:.\' rn lcrr van CfcfbtM
p*r»oon kfirtelijk aamvi.i-t, vt>. 1 , d« pmt*
urn niui «elke hij schrijft, met prijzing van
hun geloof, G i de ireiifgciiheid, welke h<\\
heefi i\'i\'i (ui hen ie komrii, om mui. zoowel
al» anderen, liel Evangelie te prediken, om
hen ie versterken <» van hen nrnterki te
worden, U. P.inmn nel) hij voor de nare
leer van ile rejrtvnnnHsfmakiiiiï de* uiitimheii
voor (!od door liet geloof, en bewijst dezelve
met rrne plaat» der H. Schrift. 10 BI we-
derlegt het verkeerd Rrvorlen van adderen
eu bswQst, dat de Heidenen door hn licht
der natuur niet kunnen pregtvaardigd wor-
dru voor God) 18; vcrinit» nj dat licht ou-
hebben. ini*hrniken lot afgoder-j. 19
om iij aiju o*er-gegeven in renen verkeerden
(in. Mi en vol rijn van alle gruwelen in
hun leven, welke hij in het bn-ede ver-
haalt, M,
PAULUS, een dienstknecht van Jezus
Christus, een giroepen apostel,» af-
gezonderd tot het evangelie van God,
2   i Hetwelk Hij te voren \'\'beloofd had
door zijne profeten, in de heilige Scurlf-
ten)
3  Van zynen £oon, idie geworden isc
2Sam. 7 12. P.. 132:11. Je». 4 : 2. 7 : 14. 9 : S.
: 40.1U. Jer. 23 5. 33.14. Kiec. 3t;23. S7.*t. Pan.
9 : ïk Micha 7J0, c Matt. 1 : 1, Luk. 1 i 32.
Hand. 2:30. 1323. 2 Tim. f : 8
i Hand. 915.
132.
Gal.
-ocr page 751-
HOM EIKEN 2.
J.o.H.gii. | uit het zaad van David.oaar het vleesch ;
4 Die krachtelijk bewezen is te zijn i
Srhepper, die te prijzen is in der eeu-I J.o.H.«O.
wigheid, amen.
                                                         
2tf Daarom heeft hen God overgegeven \\
•lot oneerlijke bewegingen : want ook L r._
hiniiie vrouwen hebben het natuurlijk
gebruik veranderd in het ythrnit: tegen
nature ;
27 En insgelijks" ook de mannen, nala-
tende het natuurlijk gebruik der vrouw,
z(jn verhit geworden in hunnen lust tegen
elkander, mannen met mannen schande-
liikheid bedrijvende, en de vergelding van
hunne dwaling, die \'laartoe behoorde, in
zieh iel ven ontvangende.
2S En gelijk het hun niet goed gedacht
heeft God in erkend nis te hotuien, zoo
hteft God hen overgegeven in renen ver-
keerden zin, om te doen dingen, die niet
betamen.
1\'j Vervuld zijnde met nllr ongereg-
tigheid, hoererij, boos Leid, gierigheid,
kwaadheid; vol van nijdigheid, moord,
twist, bedrog, kwaadaardigheid;
3.1 Oorblnzers, achterklappers, haters
Gods, smaders, hoovaardigen, laatdun-
kenden, vinders van kwade dingen, den
ouderen ongehoorzaam;
31   Onverstandige», verhondbiekers,
zonder natuurlijke liefde, onverzoen!ij-
ken, onbarmhartigen.
32  Dewelke, daar zij her regt Gods
welen, ume/yA, dat degenen, die zulke
dingen doen, des doods waardig zijn*
niet alleen dezelve doen, " maar ook
mede een.welgevallen hebben in degenen,
die ze doen.
HOOFDSTUK 1
Faiihii weder legt een*- lee*nwer|iinE derKM«*«,
die meendrii il.unl.ior n HtvMnUg \'•" "J".
albe. gmwdnke tonden niet upe»-
:( Jt>*.
. de Zoon van Go«I, Daar den Geest der
\' j|\' heiligmaking, uit de opstanding der
Sl n\' dooden aantcliik Jezus Christus, unzcn
Joh. 2.1a! Heere i
Rom. \'J s. 5\' Door wel ken wij hebben ontvangen
l Joh. 5 SO.I genade en het apostel se hap, tot geht»or-
. zaarah\' i ! den ;.\'iioofs onder al de Hei*
denen. voor zilnen naaui;
6 Onder welke gii ook ziit, geroepenen
van Jezus Chriïtua!
T AHen, die te Home zijt, geliefden
Gods, m \' Beroepene heiligen I genade
lij n, en vrede van God, onzen Vader,
en den Ileere Jezus Christus.
8 Eerstelijk dank ik mijnen God door
Jeeua Christus over u «Hen, dat uw geloof
verkondigd wordt in de geheele werelii.
y Want/God is miin getuige.." welken
ÏCor. 1*1,
11 SI,
i Gul. 141.
......|. : -
iThésYs 3.
LlTlin. 1:3,
i, Hom. 15 13,
ik diene in mijnen Geest, in het evan-
gelie z^jns Zoons, hoe ik zonder nalaten
uwer gedenke ;
10  - Allen tijd in miine gebeden bid\'
dende, of mogelijk mij nog te «eniger
tijd goede gelegenheid gegeven wierd,
door den wil van God, om tot ulieden
te komen.
11   \' Want ik verlang om u te zien,
* opdat ik u eenige geestelijke gavemogt
1 The«p.3 i". mededeelen. ten einde gij versterkt
zoudt worden :
k Kom. U 2*.\'.
12  Dat is, om mede vertroost te worden
onder u, door het onderling geloof, zoo
het uwe als het mijne.
13  Doch ik wil niet, dat u onbekend
f 1 Ti;.— 2 \'.
IÜ» broeders! I Ut ik menigmaal voor-
genomen heb tot u te komen, en ben
tot nog toe verhinderd geweest opdat ik
ook onder u eenige vrucht zon hebben,
gelijk als ook oi.derde andere Heidenen.
S-mJ?
ndt-ren ieroor
i-
m 1 Cor. 9 1G
14  •» Beiden Grieken en barbaren, b:-i-
. 1;
fn.tr,
.i..\'
dat i
den wijzen en onwijzen ben ik een schul-
denaar.
1» Alzoo hetgeen in mij h. dat is vol-
vaardig, om u ook, die te Koaie zijt,
het evangelie te verkondigen.
s P». m 10. 16 •• Want ik schaam mij des evangelies
Tim.! *,vbb Christus niet: • want het is eene
\' bracht Gods tot zaligheid eeitMegelijk.die
pllilt Gods *ti
de/e wereld iroul deed en zegende, S. Ver-
klaart daarentegen, Aat God tonder snaaien
van prr>on*-n :ille mensehen :n\\ oord re Ir n,
iiiK naar hu:i lütweadlg gelut uf Staat,
BUUT naar hunni* wrikcii, hetSÜ in het ver-
l-ors.\'en. hel^ij ojienlijL verrii;t. 5 ; en ilat
. 11 iu\'i .li .\' ..!• ei. .\':• ili iv. \' lia.l.li n, a!."
.Ie llt-tilrneii. ilie ilr ire*ehrevene «et niet
hadden, 12. Il ij beneemt den loden liet tre-
voeten, ilnt i;j duor tle kennis \'lrr nft. en
iliior anderen te unilerivij/fii in ilezelve,
touden regtvaardig worden, 17. of door d«
\'H\'«iiii.liriii en andere uitwendige voorreg-
ten, welke de Juden h.iililen hoven ile Hei-
tienen,
2r>. Wiemle welke >le restte Joden
en de rdrtr be«nijdeiiit> Z\'jn, 2*.
DAAROM xyt gü niet te verontschuI-
digen, o mensch! wie gij zijt. die
muteren oordeelt: " want waarin gij eenen
anderen oordeelt, veroordeelt gij u zel-
ven; want gij, die atuttrên oordeelt, doet
dezelfde dingen.
I En wij weten, dat het oordeel Gods
naar waarheid is, over degenen, die
zulke dingen doen.
3  En denkt gij dit, o mensch ! die oor-
deelt degenen, die zulke dingen doen,
en dezelve doet, dat gij het oordeel Gods
zult ontvlieden \'t
4  Of veracht gij den rijkdom zyner
goedertierenheid, en verdraagzaamheid,
en \'\' langmoedigheid, < niet wetende, dat
de goedertierenheid Gods u tot bckee-
ring leidt ?
5  Maar naar uwe aardigheid, en onbe-
keerlijk hart, \'\'vergadert gü u zelven
toorn als eenen schat, in den dag des
toorn» en der openbaring van het rfgt-
vaardig oordeel Gods.
li \'Welke een\' iegelijk vergelden zal
naar zvïne werken :
7  Dengenen wel, die met volharding in
goeddoen, heerlijkheid, en eer,en o iver-
derfeliikheid zoeken, het eeuwige leven ;
8 ƒ Maar dengenen, die twistgierig zijn,
en die der waarheid ongehoorzaam, doch
ICor.
gelooft, eerst den Jood, en «uk den Griek.
17 i\' Want de regtvaardigheid Gods
I> Hom. 3.21.
Flllpp. 3 o.
wordt in hetzelve geopenbaard uit geloof
tot geloof; gelijk geschreven is: \'/Maar
de vegivaardige zal uit liet geloof leven.
, 3 , | IS Want de toorn Gods wordt geopeu-
Joh\'" fcSft oaan\' van den hemel over alle goddeloos-
Oal. 3 n! ht\'id enongerejjtigheid der mensehen,a/#
Heiir. w sa\', die de waarheid inongeregtigh\'id teon-
; der houden.
n 2 San
KI
Matt
7:1.
1 Cor
tl*.
b | Pet
.3:1 .
M II
d Kom.
*«.
m n
17:10
SS. 1»
Matt
1«S7
11 11
U\'or
3:8
2 Cor
5:10
Gal.
6:8
Openb. 2:23
22:12
ƒ 2 The*». 1:8
Hand.lt 17.
19  \'\'Overmits hetgeen van God kenne*
tijk is, in hen openbaar is : want God
heeft het hun geopenbaard.
• Pk.
20  • Want zone onzienlijke dingen wor-
19 2.
den, van de schepping Mr wereld aan,
uit de schepselen %erstaan en doorzien.
beide zyne eeuwige kracht en Goddelyk-
heiJ, opdat zij niet te verontschuldigen
zouden zijn.
Cl Omdat zij. God kennende. J/<*m als
God niet hebben verheerlijkt of gedankt;
\'maar zijn verijdeld geworden in hunne
overleggingen, en hun onverstandig hart
Is verduisterd geworden;
22 Zich uitgevendevoorwijzen,zijnzij
dwaas geworden.
( Deut.2*28
o 2Kon.l7.2y.i
23 "En hebben de heerlijkheid deson-
j verderfelijken Gods veranderd in de ge-
] lijkenis <ens beelds van een verderfelijk
mensch, en van gevogelte, en van vier-
voetige en kruipende t/e-lierte.i.
24  Daarom heeft hen God ook overge-
geven in de htgeerlijkheden hunner har-
ten tot onreinigheid, om hunne ligcba-
men onder elkander te onleeren :
25  .4U die de waarheid God? veranderd
hebben in de leugen, en het schepsel
geëerd en gediend hebben boven den
-ocr page 752-
BOMEININ X
<Ut Coil eene Baden wijie van re:rtvaai,tir- | -\'- o. H.fitl.
ntakinr in »ijn wnor.1 heeft sr openbaart!, 81;
           
namelijk ile rrirtvasriliLiiiakinir uit cnntle,
tl nor het Beloof in Jpru* Chri«t««, «üe tloor
ï>;n bloetl ome verzoeninï met fïo.l i«rewor-
.len. 82: waardoor <le mem wonlt uitgesloten, •
ï7 - en .lat ni\'t alleen voor ile Joden, maar
ot.k voor tlr Grieken of Heidenen. SM.
WELK is dan het voordeel van den
Jood? Of welke is de nuttigheid
der besnijdenis ?
C Vele in alle manier: " want dit ia « P-. 117:1*.
wel het eerste.dat hun de woorden Gods Hom. 9: *.
«ijn toebetrouwd.
3  Want wat is het. al zijn sommigen
ongeloovigijpweest ? zal \'• hunne ongeloo- >• Nmn. 23 19
vigheitï hit «eloof van God te niet doen ? Rom. n fi
4  l)*t /ij verre. « Doch God tij waarach- -Tim. 113
tig. i maar alle menschen leugenaebtig;
gelijk als geschreven is: \' Dpdat Gij ge- r "• \'
regtvsardigd wordt in uwe woorden, eu , „ .,, ..
overwint, wanneer Gij oordeelt
                   \' \'"• llf\' "
*> 1 n-li- ,i nu ome nngeregtijfbeid Goils r p,        5, fi
geregtigheid bevestigt, wat zullen wij
zeggen? Is God onregtvaardij, als Hy
toorn over ».i* brengt? ik spreek naar
den ni\'nsch. | "
ti I*at zij verre; anderzins hoe zal God
de wereld onrdceJen ?
7 Want indien de waarheid Gods door
mijne leugen overvloediger is geworden,
lot zijne heerlijkheid, wat word ik ook
nog als een zondaar geoordeeld ?
« En tegge* »{/ niet Hm-r (gelijk wij
gelasterd worden, en gelijk sommigen
zeggen, ilnt wij z^gjeen) : Laat ons het
kwade doen, opdat bc\' goede Autrmit
konW welker verdoemenis rcgtvaartligis.
y Wat dan ? Zijn wij uitnetnender ?
Ganschelijk nirt : want wij hebben te
voren beschuldigd beide Joden en Grie-
ken, r\'dat zij allen onder de zonde zijn. ƒ Gat 3 23,
10  Gelijk geschreven is ; ;i Er is nie-
inand regtvaardig, ook niet een;               f 1\'"- J1^
11   Kr is nieinnnd, die verstandig is,                 ***
er is niemand, die God zoekt.
12   Allen ziin zij afgeweken, te zanten
zijn zij onnut geworden; er is niemand,
die goed doet, er is nok ni( t tot een toe.
IS \'\'Hunne keel is een geopend graf; h IV 5-.W
met hunne tongen plegen zij bedrog;
i slangenvenijn i* onder hunne lippen; ; p». uo-A
14 k Welker mond vol is van vervloe-
king en bitterheid;
                                        t in. m:
ló \' Hunne voeten zijn snel om bloed |
der ongeregtigbeid gehoorzaam zijn, zal
verbolgenbeid en \'oom rrrynid** wim ."
9 Verdrukking en benaauwdheid over
alle ziel Je» menschen, die bet kwade
werkt. eerst v;m den Jood, en ook van
den Griek,
in Muur heerlijkheid, n eer. en vrede
een* iegelijk, die het goede werkt, eerst
den Jood, en "uk den Griek.
11 f Want er is geene Aanneming des
pcnoons bij God.
IC Want zoo veien, als er ronder wet
gezondigd hebhen. zullen ook zonder
wel verloren gaan; en zoo velen, als er
onder de wet gezondigd hebben, zullen
door de wet geoordeeld worden :
13  \'• (Want de hoorder* der wet rijn
niet re*rvaa-diic voor God, maar de da-
der* der wet «uilen geregUaardigd wor-
den;
14  Want wanneer de Heidenen, die de
wet niet hebben, van nature de dingen
doen. die der wet zijn. deze, de wet niet
hebbende, zijn zich zelven eene wet;
15    fin die betoonen het werk der wet
geschreven in hunne harten, hun gewe-
ten laedfiferuigersde, en de gedachten
onder elkander *>.i beschuldigende, o{
ook ontschuldigende.\'
Iti 1 In den dag, wanneer God de ver-
borgene dingen der inenschrn zal oor-
deelen door Jezus Christus, naar mijn
evangelie.
17 Zie, gij wordt een Jood genaamd,
fc en rust op de wet, en roemt on God,
IS Btl gij wiet z\'tjnr,i wil. en beproeft
dedingen, iWedanirnn verschillen, zijnde
onderwezen uit de wet;
i;i Kn ifij betrouw; u zelvcn te zijn
een leidsman der blinden, een licht der-
genen, die in duisternis zijn :
Cl) Ken onderrigter der onwijien, ra
een leermeester der onwetenden, heb-
bende .Ie gedaante der kennis en der
waai \'beid in de wet.
Ci Die dan oenen anderen leert,\'leert
gij u uiten niet? die predikt, dat men
niet stelen zal, steelt gij?
CC 1\'ie zegt, dat men geen overspel
doen zal, doet gij overspel ? die van de
afgoden een\' gruwel hebt, berooft gy
het heilige?
C3 Dia op de wet roemt, onteert gij
God door de overtreding der wet?
C4 Want de naam van God wordt om
uwentwil RelMterd onder de Heidenen ;
1 geliikgeschreven is.
C.1 Want de besnijdenis is wel nut, in-
dien xij de wet doet; maar indien gij
een overtreder der wet ztjt. zoo is uwe
besniideni» voorhuid geworden.
Cfi Indien dan de voorhuid de regten
der wet bewaart, zal niet zijne voorhuid
tot eene besnijdenis gerekend worden?
27 Va zal de voorhuid, die uit de na-
tuur is, als zij de wet volbrengt, u n\'trt
oordeelen, die door de letter en besnjj-
denis een overtreder der wet zijt?
C1* "\' Want die is niet een Jood. die
het in het openbaar is; noch die is Je
besnijdenis, jle het in het openbaar in
het riemen is ;
Cy Maar die is een lood, die bet in
het verborgen is, en •< de besnijdenis des
harten, in den geest, niet ia de letter
ia de lie*nij,fe„iii: wien» lof niet is uit
de menschen, maar uit God.
1 lïOOFUSTfK 3.
De HMd ntf w, ,v-j,f i>iiulwil .1* Joden
hebUn. Ti, 1 : rn lwwtwiil>llll rrni-re la«-
terlijkr lei;riiwpr|.iii?eii. wrlke tenian.1 uit
zijne rnofgimiaTt \\^r ton tnfcken. 3: b*-
tuugiBilfl mri dvidslgka gabdgnuswa uit
het Omlr Vcr\'ioti.l, .lat hij trrefft cmcziI
heeft, .lat ook ile J\'itleu /elven «_-ro«te over-
tretlers z.jn van ««.!« wet. 9. Be-tuit tlaar*
oiii, ilst uit ilp mrfcra .In wet niemand voor
l\'ii.l kan nonlen |fifglusullgll. 20, maar
<t Drut
ld
IT
2 Kr..
l
7
Jol..
M
19
11.m.!
|U
M
G»1.
Efrï.
•-.
9
1 . .1
s
2".
I PM)
1
i;
fe Man
7
Jakol
1
a
1.1-1\'
3
:
I 8pr.
te vergieten ;
ir> Vernieling en cllendigheid is in
hunne wegen ;
17 En den weg des vredes hebben zij
niet gekend.
is "• Er is geene vreeze Ca 1 voor
hunne oogen.
19 \\Yii weten uu. dat al wat de wet
zegt, zij dat spreekt tot degenen, die
onder de wet zijn , opdat alle mond ge-
Mour worde, en de geheele wereld r^or
God verdoemelijk zij.
Cl) « Daarom zal uit de «verken der
i Cal. 2 U
wet geen vleesch geregtveardigd worden
voor Hem : -want door de wet is de n Bom. 7
kennis der zonde.
                                              Hete. 7 1
Cl Maar nu is rif regtvaardigheid
Gods geopenbaard geworden zonder de i> Kom. l
wet, hebbende getuigenis van de wet eu Fiüpi" S
de profeten :
CC Namelijk de regtvaardigheid Gods
door het geloof van Jezus Christus, tot
allen, en over allen, diegelooven: want I
er is geen onderscheid.
C3 Wnnt zij hebben allen gezondigd,
en derven de heerlijkheid Gods;
               \'\' ,         
C4 <i En worden om niet geregtvaar* \'•\' \' \'
digd, uit zijne genade, door de verlos-
sing, die in Christus Jezus is i
C.ï r Welken Gthl voorgesteld heeft < tot
eene verzoening, door het geloof in zijn
2 Tor.
S-19
Col.
1 »l
Hebr
1 11!
Uob.
I !>
bloed, tot eene hetooning van zijne regt-
vaardigheid, door de vergeving derzon-
-ocr page 753-
K OME IN EN -U 6.
J.o.H.en. I den, die te voren geschied zij"» onder
I de verdraagzaamheid Gods;
26  Tot eene betooning van zijne «$♦•
; vaardigheid in deien tegen woord igen
i tijd ; opdat Hij regtvaardig lij, en r*gt-
vaardigendc dengenen, die uit liet geloof
Tan Jezus is.
27  Waar is dan de roem? Hij is uit-
gesloten. Door wat wet ? der werken ?
Neen. maar door de wet de» geloof».
met ij ie, dat hij een erfgenaam der wereld •\' o. t
zou zijn, maar door de regtvaardigheid
des geloofs.
14  \'Want indien degenen, die uit de , Gal
wet zijn, erfgenamen iyn, zoo is bet ge-
loof ijdel geworden, en de beloftenis te
niet gedaan.
15  Want de wet werkt toom : /\'want / j..h
waar geene wet is, daar is ook Krene Bom.
overtreding.
Ui Daarom is zij uit het geloof, opdat Ci,,-
zij naar genade zii; ten einde de belofte
vast zij al den zade, niet alleen dat uit
de wet is, maar ook dat uit het geloof
Abraham is, ? welke een vader i\'s van • .ir..
ons allen j
17 :Gelitk geschreven staat i Mkheb * Oen,
u tot r-en* vader van vele volken gesteld)
voor Hem. aan welken hii geloofd heeft,
namelhk God, die de dooden levend
maakt, en roept de dingen, die niet zyn,
al* of zij waren :
l^ Welke tegen hoop op hoop geloofd
heeft, dat hij zou worden een vader van
vele volken; volgens hetgeen gelegd was .
• Alzoo zal uw laad wezen.
                         i r.m IS 5
U En niet verzwakt zijnde in het ge- Kehr. UU.
loof, heeft hii zijn eigen ligchaam niet
aangemerkt, dat aireede verstorven was.
alioo hij omtrent honderd jaren oud
was, nnrh ook dat de moeder in Sara
verstorven was
2i) * En hij heeft aan de beloftenis * Joh. » M
Gods niet getwijfeld door ongeloof; maar H«hr. il il,
Is gfsterkt geweest in het geloof, gevende \\
                  l8-
God de eer;
21  * En ten volle verzekerd zij mie, dat t IV HS:3.
hetgeen beloofd was. Hij ook magtig
Waa te doen.
22  Daarom ïs het hem ook tot regt-
vaardigheid gerekend.
23  ••• Nu is het niet alleen om zijnent- " l
wil geschreven, dat het hem toegere* \'
kend is;
21 Maar ook om onzentwil. welken
bet zal toegerekend worden, nnmetiik
dengenen, die gelooveu in Hein.die Jezus,
onzen Heere, uit de dooden opgewekt
heeft;
SS Welke overgeleverd is om onze zon-
den, en opgewekt om onze regtvaardig-
making.
HOOFDSTUK 5.
Pj.h1u.i leert verder, welke vruchten in om
vnottt.iJii.en rtuor de re;rtut;.idii\'m:.kir.ïr de*
irelnof», iiaiiieli|k, vrr.le met (ii-il. Ii;d7.nniii-
heiil, )i..i>(. en v. rïekenlh<\'id van Godsliefde,
vi. I. Ontivikkelt vervolirenK de L\'ioniUlnirrn
van ileze hoop en veivkerdhrid, IllUQelQk :
•Ie gtülaenh van den Heili-.-en (lee,( in
MH harten, en de liefde God, die Cb.rii.tii»
voor on» in den ilootl heeft overire^i-ven, toen
wij Hf viianden uaren. *•. !\'.. -!. \'* daaruit,
dat hij dan ook verzekerd moeien zijn ian
ome volharding, en in (-o,l daanan iii|||
roemen. 9. Maakt ilaama eene tei.-er.-tf llintr
ttiSM-hen Adam en Chri^H.*. en verklaart,
dat irelijk door de overtreding *nn Ad.m
de ronde en de dood oieralle men>.-hen ju
eek o men, altoo ook door de irehixirinauiheid
van ChrMu* de rejrtvaardigheid en liet le-
ven o%er velen tal komen, 12. r.indetijk \\er-
klnntt lm, naartoe liet .reven tan de net
heeft v\'ediend, 2).
* Hand.13 .1*
2S ( W*y besluiten dan, dat d*mennen
door het geloof geregtvaardlgd wordt,
xondfr de werken der wet.
29  I» God feit fiud der Joden alleen?
en is Hij het niet ook der Heidenen ?
Ja, ook der Heidenen.
30  Nademaal Hii een eenig God is, die
de besnijdenis regt vaardigen zal uit het
geloof, en de voorhuid door het geloof.
31   Doen wij dan de wet te niet door
het geloof? Dat zij verre; maarwijbe-
vestigen de wet.
HOOFDSTUK 4.
•Ut de
De
po*tel trmal voort en Iipwi
nifrn^-h door het irelnof ïfn
..ii.-.l
wordt. Ml het voorlieeld .»n Abraham.
, v». 1: en met het voorbeeld en de grtafaf»
nis van DfcvM, C; «wIImhbi wdttM*
«tandiïheid ilf- tnd». in welken Ahrahnm
het teeken der tie-.nijdeni* lieel\'i Wrt«M|W,
dat niet nlleen tien Joden, mimi ook tien
Heitienen ile irereTttjrhrid wordt tor\'rere-
kernl door het eeloof. 9. Hij liewij-t dit nok
uit ilen oonproag en «Ie vastigheid der 1>e-
loften aan Ahrnhniu -_-ril.-i.it,. dnt hij erfi*e-
naam ion ïijn iler wereld, IS. Hij l.erhrijft
daarna de krarhl en eigenschappen lan het
ireloof van Abraham. 17: hetuiiretule ilat hein
door dit prioof de _-erertii.hr.d in toeffere-
kend, 22 ; en dat dezelve ook, naar lijn
voorbeeld, dengenen zal worden toegekend,
die in God door Christus rullen jjelooven, 23
Je.. 31 3 TXT*AT zullen wij dan zeggen. * dat
VV Abraham, onze vader, vetkregen
heeft naar het vleesch ?
2 Want indien Abraham uit de werken
geregtvaaruigd is, zoo heeft hij roem,
maar niet bij God.
Gen. 15 r, : 3 Want wat zegt de Schrift ? En \'• Abra-
Gal, S B. ham geloofde God. eti het is hem gere-
Jakoh. 1:13.1 ken,! tot regt vaardigheid.
4  Nu dengenen, die werkt, wordt de
loon niet toegerekend naar genade, naar
naar schuld.\'
5  Doch dengenen, die niet werkt,maar
gelooft in Hem, die den goddelooie
regtvaardigt. wordt zijn geloof gerekend
tot regtvaardigheid.
t> Gelijk ook David den mennen zalig
spreekt, welken God de regtvaardigheid
toerekent zonder werken ;
7  IWfMbi \'Zalig zijn zij, welker on-
geregrigheden verbeven zijn, en welker
zonden bedekt zijn :
8  Zalig is de man, welken de Heere
de zonden niet toerekent.
9  Deze zaligspreking dan, is dleer/iee*
over de besnijdenis, of ook over de voor-
huid ? Want wij zeggen,dat Abraham liet
geloof gerekend i-t tot regtvaardigheid.
10  Hoe is het hem dan toegerekend ?
als bij in de besnijdenis was, of in de
voorhuid? Niet in de besnijdenis,maar
in de voorhuid.
11  \'ij-m hÜ heeft het teelten der besnii-
denis ontvangen tot een zegel der regt-
vaardigheid des geloof", die hem In de
voorhuid ten* toegerekend: opdat hy zou
zijn een vader van allen, die gelooven in
de voorhuid zijnde, ten einde ouk hun de
regtvaardigheid toegerekend worde;
12  En een vader der besnijdenis, den-
genen mmIIiI, die niet alleen uit de
besnijdenis zijn, m*ar die ook wandelen
in de voetstappen des geloofs van onzen
vader Abraham, hetwelk in de voorhuid
was.
13  Want de belofte i* niet door de wet
aan Abraham of zijn ™ad getvhied* na-
3n.
JS17
.!„>,
ma
F.f-1.
2 13
i ,1
10 3.
H«.
Kfri
2 H
1 1-1
UU,.
WIJ •• dan, geregtvaardigd zijnde uit
bet geloof, hebben vrede bij God,
door onzen Heere Jezus Christus;
\'• Door welken wij ook de toeleiding
hebben door bet geloof tot deze genade,
in welke wij •• staan, en •\' roemen in de
hoop der heerlijkheid Gods.
3  En niet alleen dit. \' maar wij roe-
men ook in de verdrukkingen : wetende,
dat de verdrukking lijdzaamheid werkt;
4  En de lijdzaamheid bevinding, en de
bevinding hoop;
5  En de hoop beschaamt niet, omdf.t
de liefde Gods in onze harten uitgestort
is door den Heiligen Geest, die ons is
gegeven.
.1 ;iel.r, 3 8.
-ocr page 754-
ROMEINEN 6.
6.\' 1.\':,ii!i i,ri>:i>,„;. niMii-Kr.ii\'!:?."
loot waren, is ir zijoertijd voordegod-
deloozen gestorven.
7 Want naauwelyk* zal iemand voor
eenen rt-iviurii;, sterven j want voor
den _-i;i\'.ir- tal mogelijk iemand ook bi
Maan te sterven.
S Maar God bevestigt zijne liefde jegens
oni, dat Christus 9 vuur ons gestorven is,
al» wy nog zundaars waren,
9  Veel meer h1.hi. zynde nu g<ei< gl \\ i-u •
di\'ïd door zijn bloed, zullen wy doorhem
behouden worden ^an den toorn.
10  Want indien wij, vijanden zijnde,
met (ïtid verzoend zijn door den dood
zijns Zoon», veel meer zullen wy, ver-
zoend zijnde, behouden worden door zijn
leven.
11  En niet alleenlijk «fir, maar wÖ roe-
men ook in God, door onzen Heere Jezus
Christus, door welke wij nu deverzoe-
mnv «ekregen hebben.
1. Daarom gelijk \'• dooreenen mensen
de zonde in de wereld ingekomen ia,en
door de zonde • de dood ; en alzoo de dood
tot alle menseben doorgegaan is, in wei-
ken allen gezondigd hebben.
13 Wiint tut de wet was de zonde in de
wereld i maar do zoi\'ed wordt nUt toe-
gerekend, als er gcene wet is.
H Maar de dood heeft geheerscht van
Adam lot Mozes toe, ook over dege-
n- n. dir niet gezondigd hadden in de
gelijkheid der overtreding van Adam,
welke een voorbeeld is desgenen, die ko-
men zou.
;.\'> Doch niet, gelijk de misdaad, alzoo
is ook de genadegift l want indien, door
de misdaad van eenen, velen gestorven
zijn, roo is veel meer de genade Gods, en
de gave door de genade, die daar ia van
eenen mensch Jezus Cbri»tus,overvloedig
geweest over velen.
l(i En niet, gelijk de schuld tras door
den tenen, die gezondigd heft, alzoo is
de gift : want de schuld is weluïteY-ne
mmimd tot verdoemenis; maar degma-
degift is uit vele misdaden tot regtvaar-
diguiakin^.
17 Want indien door de misdaad van
eenen, de dood geheersebt beeft door dien
eenen, veel meer zullen «legrnt.n, die den
overvloed der genade, en der gave der
regtvaardigheid ontvangen, in het leven
heersenen door dien eenen, nameliik
Jezus Christus.
IS Zoo dan, gelijk door ééne misdaad
de schuld gekomen is over alle menschen
tot verdoemenis; alzoo ook door ééne
regt vaardig beid komt de aeande over
alle men ;chen tot regtvaardii:aiakir.g des
levens.
19  Want gelijk door de ongehoorzaam
heid van dien éénen mensch velen tot
zondaars gesteld ,-iiii geworden, alzoo zul -
len ook door de gehoorzaamheid van
éénen velen tot regtvaardigen gesteld
worden.
20  * Maar de wet is bovendien ingeko-
men.opdnt de misdaad te meerder worde :
\'en waar de zoude meerder geworden is,
Chri«l»i» maar reniiuul ire»ionrii i-env«on-
n*a altijd Irci\'i in her rijkheid, wij ook
alzoo, al* w.} srlouvrn, "Irr zouden at erven,
oiu T-*— lieiliif te MOgCO leven. \'J Trrkl
hieruit eriir Mrannhtc, dat dan <le tonde
niet over on», niaar wn over ite zonde uioe- .
ten heer»ehi-n. ):! : en verklaart, dat de ge- ]
:i.i l< Gtnl\' en de vr.jlieiil. waaiin wij >;:i;in,
on- out, daartoe moet heweiren. 1*. Kintle- ;
l.jL versterkt hij ilezr zi.ine veruiairimr door
In bedenking te geven de vrucht ilt*r zonde,
welke \'i\' dood i». en het einde der h«ilijr-
irt eeuwige leven, ou* uit
/ Ef«.
1 Col. S
11. I.:
1 Petr.
iiil<- <)<n
, 21.
gegei
WAT zullen wij dan zeggen 7 zullen
u :i in de zoude blijven, opdat de
genade te meerder worde?
2  Dat zij verre. Wij, die der zondege-
storven zijn, hoe zullen wy nog in dezelve
leven ?
3  Of weet gy niet, " dat zoo veten als
wij in Christus Jezus gedoopt zün, wij in
inii\' 1\'. dood gedoopt zijn ï
4  \'• Wij zijn dan met htm hegraven,
door den doop in deu dood, opdat gelij-
kerwijs CiirintU uit de doeden >opgewekt
is tot de heerlijkheia des Vaders, alzoo
ook w;- \'- in de nieuwigheid des levens
wandelen zouden.
r Want inien wij met hem eene
plant geworden zijn in de gelykmaking
zijns doods, zoo zullen wy het ook zijn tit
rfe geti/kmaiina tjjner opstanding.
li Dit n etende, dat onze oude mensch
f met htm gekruisigd is, opdat het lig-
chaaiu der zonde te niet gedaan worde,
opdat wij niet meer de zunde dienen.
7 :\' Wantdiegestorvenis,dieisgeregt-
vaardigd van de zoude.
3* Inditn wij nuiuet Cüristus gestor-
ven zijn, zoo gelooven wij, dat wij ook
met hem zulleu leven :
9  • Wetende, dat Christus, opgewekt
zijnde uit de dooden, niet meer sterft; de
dood heerscht niet meer over hem.
10  \' Wan: dat hij gestorven is, dat ia
hij der zonde eenmaal gestorven; en dat
by leeit, da: leeft hij Uode.
11   Alzoo ook gtjlieden, houdt het daar-
voor, dat gij w-el der zonde dood zijt,
maar Gode levende zijt in Christus Jezus,
onzen Heete.
12  Dat dan de zonde niet heeische in
uw sterfelijk li^chaiin, oui haar te ge-
boorzamen in de begeerlijkh<\'tff deszel-
ven hijckmiiiis.
13  Én stelt uwe leden niet der zonde
tot wapenen der oni;eregtigbeid; «maar
stelt u zelven Gode, als uit de duoden
levende gricoi-drn zijnde, en stelt uwe
leden Gode tot wapenen der geregtigheid.
14  Want de zoude zal over u niet heer-
schen : want gij zijt niet onder de wet,
maar onder de genade.
15  Wat dan? zullen wij zondigen, om-
dat wy niet zijn onderde wet, maar on-
der de genade.\' Dat zii verre.
16  Weet gij niet, - dat wien gij u zel-
ven stelt tot dienstknechten ter gehoor-
zaamheid, gij dienstknechten zijtdesge-
nen, dien gy gehoorzaamt, of der zonde
tot den dood, of der gehoorzaamheid tot
geregtigheid ï
17  Maar Gode zy dank, dat gy wel
dienstknechten der zonde waart, maar
dat gij nu van harte gehoorzaam gewor-
den zyt aan het voorbeeld der leer, tot
hetwelk gy overgegeven zyt;
18  •\' En vrijgemaakt zynde van de
zonde, zyt gemaakt dienstknechten der
geregtigheid,
19  Ik spreek op men«che!yke wyze,om
der zwakheid uw* vleesches wil -. want
gelijk gli uwe leden gesteld hebt, om
dienstbaar ie:i;« dei\' onreinigheid en der
ongeregtigbeiil, tot ongeregtigheid, alzoo
stelt nu uwe leden, om dienstbaar te zijn
der geregtigheM, tot heiligmaking.
20   » Want toen gy dienstknechten
6 Col. 2.U.
Rot,., gil.
t\'ilipp.S lo.
d Efez. 4 23.
Col. 3 10.
Hrl.r. 12 1.
1 Petr. 2 i 2.
f Gal. 2 20.
5 at.
Filipp.3 1U.
1 J?etr.t:l^.
g 1 Petr. 4 : 1.
U 2Tiin. 2.11.
, Openn. 1.16.
; lPetr. 2 21.
I Luk. 1.74.
Kom. 12:1.
Gat. 2.SO.
llrbr. \'JU.
1 Petr. * :
Gul. 3.19.
( Luk. 7:47.
diuti is de genade veeimem overvloedig
geweest;
> 21 Opdat, geluk de zonde geheerscht
; heeft tot den dood, alzoo ook de genade
j zou heerschen door regtvaardigheid tot
! het eeuwige leven, door Jezus Christus,
\\ onzen Heere.
HOOFDSTUK 6.
, Nu leert de nponO, .lat degenen, die iloor
! hn jrelouf in Cnriotns ziju Miiigjiasirtli.il.
j ook ilour il-f kr.nht van Christus dood m
•natandtac mnlsa vernfttwnw m ^rheilii:>i.
en Ijcti-ioI ilit ilour ilc Ixrtt-cLrni* van onzen
stoop, v». 1 ; .vii.i l" uit uuze vereeniginir
mei i ...:.\' ,.-. ....[ iriloor wij niet beui tier
i loods gastolIM en tot een nieuw leven op-
1,\'rnekt i.jn, 5. Betuigt verder dat, gelijk
. Joh. 8:3
OnL 5 ]
lPetr. 2:1
-ocr page 755-
HOMEI.XEN 7. *.
• j waart der zon-I»1, zoo waart gij vrij van
! de geregtigheid.
SI Wat vrucht dan hadt gij toen van
; die dingen, waarover gij u mi schaamt ?
want het eind* derzelve ;, Je dood.
i CC Maar nu. vandezonde vrijgemaakt
runde, en Godr dienstbaar gemaakt zijn-
de, hebt irii u wc vrucht tot heiligmaking,
en het einde het eeuwige leven.
den ? Dat zij verre. Maar de zonde iê mij I J.o.H
de •hi\'i\'l i/exorden ; opdat zij zou open-           
baar worden zonde feróa, werkende mij
door het goede den dood; opdat de zonde
boven mate wierd zondigende door het
gebod.
11 Want wij weten, dat de wet gees-
telijk ïs; li:-i.ir ik hen vJresChclijk * ver- fc Je*,
kocht ond. r de zonde.
IS Want hetgeen ik doe, dat ken ik
niet : \' want hetgeen ik wil. dat doe ik \' Onl.
niet, maar hetgeen ik inui, \' tt doe ik.
10 En indien ik heigene doe, unt IV.
niet wil, zoo stem ik de wet toe, dat zij
goed ia.
1. Ik dan doe datzelve nu niet meer,
uii\'.ir de tonde, die in icij woont.
is \'•• Want ik weet, dut in mij, dat is m On.
in mijn vleesch, geen goed woont: want
het willen i* vet bij mij. maar het goe-
de te doen, dat vind ik niet.
19 Want het goede, dat ik wil. doe ik
niet, maar het kwade, dat ik niet wil,
dat doe ik.
Ci» Indien ik hetgene doe, dat ik niet
wil, zoo doe ik nu hetzelve niet meer,
maar de zoude, die in mij woont.
Cl Zoo vind ik \'m deze wet t/t r.iij,
als ik het goede wildot n.dat bet kwade
mij bijligt.
p Oen. 2 17
Kom. 5U
1 Cor. tS 21
Jakob. 1:1*.
! C3 /\'Want debezoldingder zondeis de
dood, <i maar de genadegifte Gods in het
eeuwige leven, door Jezus Christus, on-
zen Heere.
HOOFDSTUK 7.
De «.postel In hei rorim> hoofdstuk verklaard
l,i iii-. i.iic ilnt de innrlf over degenen, \'He
in Christus » m. niet meer heer*ehi. jrelijk
Bij heei-rht over degen**, die onder iIp wet
ïijn, heiTii«t nu hetzelve door h**t beeld
vmt de vrijmaking ppnPr WOUW van ilp boer*
>rha|>|>ij van liarrti MM ilixir den dood II
man*, ra. I . pi» p.ist iljt tne i.p de wnderrr*-
liorpnrn, i. Leert verder, waartoe ilp wet
dimt, pi bewii-t, il.it iic «pt reene oorzaak
i» van iIp zonde in ilr onwedonfeboifne», nl
heer*ohr dr tonde door iIp wel orer hen. 7.
Bssetirijfl daarna ilpn strijd t.....hen «leeerh
en r.pe-t, pn tnont un iIp magt, die iIp
ovprlilijf-rlpn van hn vWm-1i nn;j hrMii\'n
(eiren ili\'ii Op-t in iIp L-plinni^rTi, 11. Be-
•duit dt-M verklaring niet eene kla-\'l en met
ppnpn wen-rli, om van ilezcn strijd ceherl
God ovpr iIp mlosrinfc alreeds nvstufed, ».
WEET gy niet, broeders! [want ik
spreek tot degenen, die de wet ver-
staan1 dat de wet heerscht over den
niensch. zoo langen t^id als hij leeft?
i ICor. 7 31.\', C " Want eene vrouw, die onder den
man staat, U aan den levenden man I
b ICor.7 2,10. verbonden door de wet; maar indien
de man gestorven is, zoo is zij vrijge-
maakt van de wet des mans.
c M«tt. 5 32. 3f Daarom dan, indien lij eens anderen
mant nordt, terwijl de man leeft, zoo zal
zij eene overspeplster genaamd worden ;
mair indien de man gestorven is, zoois
zij vrij van de wet, alzoo dat\'zij geene
overspeelster is. als zij eens anderen
mans wordt.
4  Zoo dan, mijne broeders! " gij zijt
ook der wet gedood door het ligchaam
van Chri.tns, opdat gij :oudt worden
eens anderen. affute/ojt desgenen, die van
de dooden opgewekt is, opdat wij Gode
vruchten dragen zouden.
h Want toen wij in het vleesch waren,
wrochten de bewegingen der zonden,
die door de wet zijn, in onze leden,om
den dood vruchten te dragen.
r> Maar nu zijn wij vrijgemaakt van
de wet, overmits wij dien gestorven
zijn, onder welken wij gehouden wa-
ren i alzoo dat wij dienen in nieuwig-
held de* geestes, en niet in de oudheid
der letter.
7 Wat zullen wij dan zeggen? is de
wel zonde? Dat zij verre. Ja ƒ ik kende
de zonde niet dan door de wet: want
ook had ik de begeerlijkheid nietgewe-
ten zm.de te :i\'a, indien de wet niet
zeide i s Gij zult niet begeeren.
5  \'\' Maar de zon Ie, oorzaak grnomen
hebbende door het gebod, heeft in mij
alle begeerlijkheid i\'ewrocht: want zon-
der de wet is de zonde dood.
\'.) En zonder de wet, zoo leefde ik
! eertijds, maar als het gebod gekomen
i is. zoo is de zoude weder levend ge-
worden, doch ik ben gestorven.
10  En het gebod, dat ten leven was,
hetzelve is mij fn dood bevonden.
11   Want de zonde, ooriauk genomen
, hebbende door het gebod, heeft mij ver-
leid, en door hetzelve gedood.
12  I Alzoo is dan de wer heilig, en
i het \'gebod is heilig, en regtvaardig, en
goal
3 16.
CC m Want ik heb een vermaak in de
wet Gods,naar den inwendigen inenach ;
C.1 •• Maar ik zie eene andere wet in
mijne leden, welke stryd tegen de wet
mijns gemoed*, in mij gevangen neemt
onder de wet der zonde, die in mijne
l leden ia.
. i Ik ellendig mensch \' wie zal mij
verlossen uit het litfchaani dezes doods ?
C") Ik dank God, door Je^us (.\'hristus,
onzen Iliere.
- < Zoo dan, ik zelf dien wel met het
gemoed de wet Gods. mrar met het
vleesch de wet der zoude.
HOOFDSTUK 8.
rit heften tot hiertoe b vevklaaid trekt .te
npo-tel ilivp revtiooatnw, d:tt ir ireenp vpr-
dmnmili i* voor iIp irelooviiren, v*. 1 . ett
l vermaant hen mm ipr»«lipiilpp.^ i.. i-..-.-.-t»-
•fptipn. .lat »i: niet n.iar hpt vlpp«rh, maar
| naar .len \'ipr»t dioi trn wnOjVIrw. 1 Ver*
I
      ►\'..!. rt voort", itat hpt 1 pi \'I. i .•.!,, ,: i.-rri in
>lit Ipvph i- nipt riiri-tii> tp Iqdon. maar
fctprkt hen danrtecew met ile irtnote heer-
| l>}kliei>l, «lie ilnnrna -.il rolgew, 17. en Mett
i hun voor bet ^,. .•;.. \' : »..., hpi seheele
•ebe|i-pl. hetwelk ilaaniaar PPn na\'iiiirlijk ver-
I lnr.\'.-en hoeft, 19 feitiOOM hrn vpnlpr door
| dp hoop, die -i, Mrrcn daarvan hebtien, 23 ;
I en door .lp liiilp van dra II. <.,;•.• in het
| B-php.1, 2fl. aUmedr door il<- rpkprhpid.welke
iij. neWtetonntannde al hpt lijden. va«t hou-
I den van hunne vprkie-.in*;, ro»-pin^, reïtv«jir-
dignulnntt pn reftuerlyUnr. 2*. Besluit de-
?en (roost mei eenen copiii in (\'hri«tn. tp^en
| al hpf.\'ppn hen ion kunnen btochnldign of
i kinderen, 31 en ver/eken hen, dnt rij door
Ohri-m» in allp« /uilen nTtrniminn. 37.
ZOU is er dan nu gecne verdoemenis
voor degenen, die in Christus Jezus
< zvm, die niet naar het vlecch wandelen,
; niaur naar den Geest.
| C " Wanl de wet des Gecstesd?s levens L Joh
, in Christus Jezus heeft mü vrijgemaakt ; Kou
; van de wet der zonde <n des doods. j
3  * Want hetgeen der wet onmogelijk ; ™
was, dewijl ^ij door het vleescli kraehte- \'.
          ,
loos was, heeft God, zijnen Zoon zen- " L
         ,S\'
I dende in gelijkheid des zondigen vlee- \'
I iches, en dut voor de zoude, \' de zonde\' iiebr. 7 is
I veroordeeld in het vleesch.
4  Opdat het regt der wet vervuld zou c 2 f\'or. B:tt,
worden in ons, die niet naar het vleesch Gat 3:13,
: wandelen, maar nanr den Geest.
5   MVant die naar het vleesch zijn, be- \'\' i Cor. 2 1*.
| denken, dat des vlet-sclies is ; maar die
i naar den Geest zijn, bedenken, dat des \'
I Geesten is.
t> Wjint het bedenken des vleesche» is
13 Is dan hetgofdemij dedood gewor*
-ocr page 756-
ROMEINEN y.
(\' de dood ; maar het bedenken des Gces-
tes ik bet leven en vrede;
7  Daarom dat het bedenken des vlee-
Bches vijandschap is tegen God: want het
onderwerpt zich der wet Gods niet, want
het kan ook niet.
8  En die in bet vleesch zijn, kunnen
Gode niet behr ;en.
y Doch zijJiedinzÜt niet in het Tbw^CO,
maar m den Geest, zoo anders de Geest
l*. Gods • in u woont. Maar zoo iemand
; den Geest van Christus niet heeft, die
komt ii. in niet toe.
lü Eu indien Christus in ulieden is,
zoo is wel het lichaam dood om der
zonde wil; maar de geest is leven om
der geregtigheid wil.
11  Eb indien de Geest dealenen, die
Jezus uit de doodeu opgewekt heeft, in
v u woont,.\' zoo zal Hij. die Christus uit
t de doo-len opgewekt heett, ook uwe
*• sterfelijke ligchamen levend maken,door
j\' zijnen Geest, die in u woont.
12  Zoo dan, broeders 1 wij zijnxchulde-
naars niet aan het vleesch, om naar het
vleesch te leven.
IS Vt nnt indien gij naar het vleesch
leeft, zoo zult gu sterven; maar indien
gÜ door den Geest de werkingen des lig-
chuaius doodt, zoo zult gij leven.
s. 14 \\i Want zoo velen als er door den
Geest Gods geleid worden, die zijn kin-
deren Gods.
~ 15 * Want gij hrbt niet ontvangen
\' den geest der dienstbaarheid wederom
tot vreezc;\'maargij hebt ontvangenden
;.\'• Geest der aanneming tot kinderen, door
B\' welken wij roepeu ; Abba, Va ier !
Iti * Dezelve G-est getuigt met onzen
., geest, dat wij kinderen Gods zijn.
r, 17 En indien wij kinderen zijn, zoo zijn
3, wij ook erfgenamen, erfgenamen van
>. God, en medeorfgenamen van Christus;
i zoo wij anders met htm lijden, opdat
;. wij ook met hem verheerlijkt worden.
-\' IS <« Want ik hou.de het daarvoor,dat
het lijden dezestegenwourdigen tijdsniet
;- is te waarderen tegen de heeilijkheid,
:\\ die aan ons zal geopenbaard worden.
,\\ 19 A\\ ant het schepsel,n/*metopgesLo-
i. ken hoofde, ve. wacht de openbaring der
!., kinderen Gods.
1 2fi Want het schepsel is der ijdelheid
, onderworpen, niet gewillig, maar om
1 dienB wil, die het der ijdelheid onder-
; worpen heeft;
21  Op hoop, dat ook het schepsel zelf
zal vrijgemaakt worden van de dienst-
baarheid derverderfenis, tutde vrijheid
der heerlijkheid der kinderen Gods.
22  Want wij weten, dat liet gansche
schepsel te zamen zucht, en te zamen
ali in barensnood is tot nu toe.
! 23 En niet alleen dit, maar ook wij
zelveu, die de eerstelingen des Geestes
hebben, wij ook zelden, zeg ik, zuchten
in ons zelven, verwachtende de aanne-
. ming tot kinderen, namelijk " de ver-
lossing onzes ligchaanis.
24  Want wij zijn in hupe za)iggewor-
dc». De hoop mi, die gezien wordt, is
geene hoop: war.t bot/een iemand ziet,
waarom zal hij liet ook hopeu?
SS Maar indien wij hopen hetgeen wij
niet zien, zuo verwachten wij het met
lijdzaamheid.
2iï En desgelijks komt ook de Geest
. onze zwakheid mede te hulp : » want wij
, weten niet, wat wij bidden\'zullen, gelijk
bet behoort,maar de Geest zelf bidt voor
ons met onuitsprekelijk\'; zuchtingen.
27 En die de harten doorzoekt, weet,
welke de meening des Geestes zii.dewvjl
hii naar God voor de heiligen bidt.
25  En wij weten, dat dengenen, die God
liefhebben, alle dingen medewerken ten
noede, namelijk dengenen, die naar zijn
voornemen geroepen zijn.
29  Want die Hij te voren gekend heeft,
die heeft Ui) ook te voreu verordineerd,
den heelde ziint Zoons gelijkvormig te
zijn, opdat litj /\' de eerstgeborene zy
onder vele broederen.
30  En die Hij te voren verordineerd
heeft, deze heeft hij ook geroepen ; en
die Hij geroepen heeft, deze heeft Hij
ook iteregtvaardigd; en die Hij geregt*
vaardigd beeft, deze heeft Hij ook ver-
h eerlij kt.
31  Wat zullen wij dan tot deze dingen
zeggen ? \'i Zoo God voor ons is, wie zal \'i N
tegen ons zijn ?
»2 ;.\'.
53.5.
:s 1«,
32  Die ook zijnen eigen\'Zoon niet ge- \' y1
spaard heeft, maar beeft hem voor ons al- y
len overgegeven, hoe zal Hij ons ook met
hem niet alle dingen schenken \'t
33  Wit zalbeschuldisinginbrongen te-
gen de uitverkorenen Gods ?* God is het, • Je». 50.8,
1 die regtvaardig maakt.
34  Wie is bet, die verdoemt ? Christus
1 is het, die gestorven is, ja wat meer is,
; die ook opgewekt is, die ook ter regter-
, hand Gods is, \' die ook voor ons bidt. * lie\'ir. 7:25.
! 35 Wie zal ons scheiden van de liefde .
1 van Christus? verdrukking,of benaauwd- ,
! heid, of vervolging, of honger, of naakt-
J heid, of gevaar, of zwaard?
3t> (Gelijk geschreven is: * Want om
uwentwil worden wij dm ganschendag
2 Cr. til,
; gedood, wij zijn geacht als schapen ter
: slagiiug.-
i 37 Maar in dit alles zijn wijmeerdan
overwinnaars, door hem, die ons liefge-
bad heeft.
35  Want ik ben verzekerd, dat noch
dood, noch leven, noch engelen, noch
overheden, noch magten, noch tegen-
woord ige, noch toekomende dingen,
39 Noch hoogte, noch diepte, noch
eenig ander schepsel ons zal kunnen
scheiden van de liefde Gods, welke is
in Christus Jezus, onzen Heere.
HOOFDSTUK 9.
De apostel betuigt lijne uitnemende droefheid
over de hardnekkiyheid der Joden le-jrn
CliriiliM en zijne voorgaande leer, vs. 1 ; eu
verhaalt de voordeelen, die hun God in
het Ü, T. hoven andere volken heeft fïe-
jrewii, ^. Hij bewi.j-t dat Gods beloften nog-
tan* niet krachteloos zijn. overmits die niet
den kindereu des vleeiche*, maar ilen kin-
deren der belofte, dat i«, den uitverkor*-
neti eigenlijk gedaan kijii, en dut eerst :
met het voorbeeld van Isuiael en Izak,
t\'. : daarna met liet voorbeeld van iïzau en
.Ijikuh, Hl. Verklaart .Int God in het ver-
kiezen van den tenen en het verwerpen van
den anderen altijil regtvaardig i*. door het
voorbeeld van Moses en Farao, 14. Beaut-
woordt «enige tegenwerpingen den vleeeches
en toont, door de gelükenii van eenen pot-
tinbakker, ilal Go.l de uiairt heeft om alzoo
te doen, 19. Hu verklaart voort?., dat de*e
uitverkorenen ook kriii-htigüjk van God ge-
roepen worden, zoo uil de Joden, als vo«r-
iiHiuetijk uit de Heidenen, M; hetwelk hij
bewij»t mei vir-elieidene getuigenissen der
fronten, 2.ï. licsliih eindelijk niet eene ver-
tHrinl\' van de na.t>te oorzaak, ivn.trom de
Heidenen ile reiMiaardi^heid iloor den Mcn-
risi hebhen verkreireu, en het uieereiideel
der Joden daarvan zijn vervreemd, 3o.
IK " zeg de *aarbeid in Christus, ik „
G il,
k 2tor.
!Cr
1:»
11:31.
CM.
1M.
PlUpp. 1 :
IThi
.. 2.V
5:27.
b E».
32:32.
K.„„.
10:1.
DM.
7 r..
U...H.
2 17.
3:2.
\' U"-
2 !2
lieg niet, (mijn geweten mij mede ge- \'
tuigenis gevende door den Heiligen Geest}
2  Dat het mij eeuegroote droefheid, en
mijn hart eene gedurige smart ia.
>< Want ik zou zelf wel wenschen yer-
iMini\'-ri te /.\'ii van Christus, voor mijne
broederen, die mijne maagschap /.ijn
naar het vleesch ;
4  \'Welke Israëlieten zijn, welker is de
aanneming tot kinderen, endebeerlük*
heid, d en de verbonden, en de wetge-
vitig, en de dienst van God, en de belof* j
tenissen ;
5  Welker zijn de vaders, en uit welken ,
Christus is,zoy veel het vleesch aanvaar, !
-ocr page 757-
ROMEINEN 10.
J. o. II. 6<>. , r dewelke is Goii boven allen te preien
            In der eeuwigheid, amen.
.                  ! 6 Doch ik ir\' dit niet, ƒ als of het
Joh il • VOOTd Gods *•*• uitgevallen: ;i want die
iland 2n 2»\' zÜn n}et *llf\'n I>«»il, die uit Israël zijn.
Rum. i »" * h Noch omdat lij Abrahams zaad zijn,
Hrbr. 1 8,9, zhn ZÜ allen kinderen; imaar; In Izak
ie; zal n het zaad genoemd worden.
S Dat is, niet de kinderen des vleescbes,
/ Xhm.M 19 die zijn kinderen Gods; * maar de kin-
Rom. 3 :i deren der beloltenis worden voor het
«Tim. 2 13. iaad prekend.
wij vals Sódomageworden, en Gomórra
gelyk gemaakt geweest.
3i» Wat zullen wij dan zeggen? Dat de
Heidenen, die de regtvaardUheid niet
zochten, de rogtvaardigheid verkregen
hebben, doch deregtvaardigheid, die uit
het gBloof ia.
31   Maar Israël, \'die de wet der regt-
vaardigheid zocht, is tot de wet dor regt-
vaardigheid niet gekomen.
32  Waarom? Omdat zij die zoeten
niet uit het geloof, maar als uit de wit-
ken der wet: want zil hebben zich gestoo-
tcn aan den steen des aanstoot".
33  Gelijk geschreven is : "Ziet, Ik leg in
/.\'• . eenen steen des aanstoots, en eene
rots der ergernis; \'» en een iegelijk, die in
Hem gelocit, zal niet beschaamd worden.
HOOFDSTUK ï-i.
Na eene beïuisin:; t<tn i\'jnr ;rrne:rrnh(ïd tot
de Joden, handrli de a]>o>ie1 bieed:-r \\*n
de na^.:c ourlaak hunner wedcnpaaaJftttM
term f ri*tu-. n. 1. Stelt daarna ren un-
deix-hiij, rrlf> wet dr nooiden tan Mme*,
tu—chen de reirt»aardii;heid der wei, n.iar-
sn de Juden rich hirlilrn, en de 1111,11—r-
di?heid de» L-rloof*. nelke nj lerwierprn .
mrl eene beM-hrijviu? lan tieiderrii^nn\'hai»-
wa, S II ij verklaart wijder», dat G<.d nu
duur de lerknndi^inï \'»n het eiaiit-elir in
de teherle Kifrid, heide Jittlen en Grieken
roeui tot het f^loof in Chri-tu», 12 . dat
eihter het tneerendeel der Juden drie ru*-
liitiLï oi.;*-hc>\'ii..i.iin waren, en dat de H. i-
ilem n danrenten-n drieKr irehuorzaamdrn,
1G. Hetaeea hu staaft door d< \\ ouwei.",\'iniren
der prufeteu, f».
BROEDERS ! de toegenegenheid mijns
harten, en hei gebed, dat ik tot God
voor Israël </we, ia tot hunne zaligheid.
2  Want ik geef hun getuigenis, dat zij
" eenen ijver tot God hebben, maar niet
met verstand.
3  Want alzoo zij de regi.vaardigheid
Gods niet kenntn,en hunne eigene gereg-
tigheid zoeken on te rigten, zoo zijn zij
der regtvaardigheid Gods niet Onder*
worpen.
4  \'\'Want het einde der wet is Christus,
tot regtvaardigheid een\'iegelijk, die ge-
looft.
5  Want Mozes beschrijft de regtvaar-
digheid, die uit de wet lt%t€pgtnd9t "De
mentch, die deze dingen doet, zal door
dezelve leven.
ti Maar de regtvaardigheid, die uit het
geloof is. spreekt aldus: \'< Zeg niet in uw
hart : Wie zal in den hemel opklimmen ?
hetzelve is Christus kon boren afbrengen.
7 Of, wie zal in den afgrond nederda-
len \'t hetzelve is Christus uit de dooden
opbrengen.
S Maar wat zegt zij? Nabij u is het
woord, in uwen mond en in uw hart. Dit
is het woord des geloof», hetwelk wij
prediken.
\'J .Vcwiei\'ti\'A-, indien gy met uwen mond
zult belijden den Heere Jezus, en met uw
hart geiooven, dat hem God uit de doo-
den opgewekt heeft, zoo zult gij zalig
worden.
10  Want ïcet het hart gelooft men ter
regtvaardigheid, en met den mond be-
lijdt men ter zaligheid.
11   Want de Schrift zegt: Een iegelijk,
die \'in hem gelooft, die zal niet be-
schaamd woiden.
12.\' Want er is geen onderscheid, noch
van Jcod noch van Griek : want een
zelfde is Heere van allen, ryk zynde
over allen, die hem aanroepen.
13  :• Want een iegelyk, die den naam
des Heeren zal aanroepen, zal zalig wor-
den.
14  Hoe zuiltn zij dan htm aanroepen,
in welken ;i.i niet geloofd hibben \' en hoe
zullen zy i*A>n« gelooven, van welken zij
niet gehoord hebben ? en hoe zullen zvj
hooren. zonder die kvn predikt?
IS: 19.
n m,
1G MS.
r J»h.
1* Want dit is het woord der belofteni* :
\' Omtrent dezen tyd zal Ik komen, en
Sara zal eenen zoon hebben.
1\'.
iis n
Je*.
8.14
> M
M ,ir
31.4*
: l\'.i
r. t. *.
IV
1 H
W IA,
Jea,
M 1G,
k Gal. 4
i «en. 21
| Gal. S
Hete. 11
k Gal
( Gen. 1P 1
m Gen. 3.. i
10  En niet alleenlijk deze* "• maar ook
Kebekka i* daarrnn een tiewint ala zij
uit eenen bevrucht was, nainelitk lzak,
onzen vader.
11  Want als dr kinderen nog niet ge-
boren waren, noch iets goeds oi kwaads
• gedaan hadden, opdat het voornemen
\' Gods, dat naar de verkiezing is, raat
"- bleve, niet uit de werken, maar uit den
roepende;
IC Zoo werd tot haar gezegd i a De
I Gen. 2.» 23
i Mal I 2
p Driit. 32.*.
-\' K: . lf-,7.
Joh St 1\'t
meerdere zal den mindere dienen.
13  Gelijk geschreven is: •< Jakobheb Ik
liefgehad, en Ezau heb Ik gebaat.
14  Wat zullen wii dan zeggen 1\'j\'Is er
onregtvaardightid by God ? Dat zij verre.
1& Want I* i- xegt tot HtMi Ik zal
*t l". Mij ontfermen, diens ik 51y ontferm,
en zal barmhartig .nu. dien Ik barm-
k \'9. hartig ben.
16  Zoo is het dan niet desgenen, die
wil, noch desgenen, di>- loopt, maar des
ontfermendeu Goda.
17  Want de Schrift legt tot Kara<ï -.
\'J lf. rTot ditzelve heb Ik u verwekt, opdat Ik
in u mijne kracht newijzen zou, e» opdat
mijn na-tm verkondigd worde op degan-
sche aarde.
15  Zoo ontfermt Hij zich dan, diens Hij
wil, en vei hardt, dim Hy wil.
19 Gy zult dan tot mij zeggen : Wat
klaagt Hij dan nog? want wie\'heeft
zijnen wil Wrderstaan ?
21) Maar toch, u menscb ! wie zijt gij,
45:li I die tegen God antwoordt ? * zal ook het
is !\'..: maaksel tot duigenen, dia het gemankt
| heeft, zeggen ; Waarom hebt gij mij al-
ïoo gemaakt ?
21 Of beeft de pottenbakker geeue magt
over hot leem, om uit deiizelfdt-n klomp
.; %, te maken c het ceue een vat ter tere, en
"" \'i het andere ter oneere\'r
I 22 En of God, willende xijnm toorn
1 bewijzen, pn zyne magt bekend maken,
met vele langmoedigheid verdragen heeft
de vaten de» toorns tot het verderf toe-
bereid ;
23  En opdat Hij zou bekend maken den
rykdcm zijner heerlijkheid over de vaten
der barmhartigheid, die Hu te voren
bereid heeft tot heerlijkheid?
24  Welke llii ook geroepen heeft, nu-
mel\'tjk
ons, niet alleen uit de Joden, maar
ook uit de Heidenen.
sri
«5
18:8,
20:11.
3:13,
f 2 Tin
n Ho». 2 2*
25  Gelijk Hij ook in Ilos^-a zegt: » Ik
zal hetgeen mijn volk niet was, mijn volk
noemen, en die niet bemind was, mijne
beminde.
\'.<• En het zal zijn, in de plaats, waar
tot hen gezegd was: • Oylïedi-n zijtmyn
volk niet, aldaar zullen z:j kinderen des
levenden Goda genaamd worden.
27 En Jeaaja roept over l-raul : "Al
ware het getal der kinderen Israels gelijk
het zand der zee, zoo zal het overblijfsel
behouden warden.
2S Want Hij voleindt cene zaak en
snijdt ze af in regtvaardigheid i want de
Ileere zal eene afgesnedene zaak doen
op de aarde.
29 En gelijk Jesaja te voren gezegd
heeft : « Indien de Heere Sebaóth ons
geen zaad bad overgelaten, zoo waren
*Jr*. 10.22.,
3 J.,el *.M.
-ocr page 758-
KoMLINEN Ji.
7*2
1 de genade geene. genade meer: en indien i J. o. H
\' het is uit de n*erken, zoo ia het ftc*ne
            ~
| genade meer; anderzina is het werk
j geen werk meer.
7 Wat dan ? i Hetgeen Israël zoekt, dat U Bom.
\' heeft bet ni\' t verkregen ; maar de nitrer- I
: korenen hebben tiet verkregen, en de
anderen zi)n verbard geworden,
S iGelijkgeschreven is:\'-God heeft huu .* Je».
I gegeven eenen geest des diepen slaaps;
j. o. H. &>. i.\'i l.n bot\' ..uilen zij prediken,indien zij
           niet »-i7iin\'!rii worden? Gelijk geschreven
in: AHoe liefelijk zijn de voeiendcrgen.-n,
«V ". .; die vrede verkondigen,dargenen,die het
**"•          " goede verkondigen!
10 Doch zy zijn niet alleii het e van ge -
lie .vil.....\';;i.\'n geweest : want Jesaja
je». 5.1 1. zegt : \' Heere! wie heeft onze prediking
Joh. 12 8B. geloofd ?
17 Zoo is dan het geloof uit het gehoor,
en het gehoor door het woord God».
is Maar ik zeg: Hebben zij het niet ge-
P». 19-5. hoordr Ja toch, * hun geluid ia over de
geheide aarde uitgegaan, en hunne woor-
MD tol iie einden der wereld.
1!) Maar ik ze*: Heeft Israël het niet
I Dent.SMl verstaan? Mozes zegt eerst:\'Ik zal ulie-
den tot j nloerni\'h hei d verwekken doorit>-
oMtn, ihr geen volk ïv*i door een on-
vcrstandig \\o!k zal Ik u tot toorn ver-
wekken.
30 En Jesaia verstout zich, en zegt i
" Ik ben gevonden van degenen, die Mij
niet zochten ; Ik ben openbaar geworden
dengenen, die naar MÜ niet vraagden.
21 Maar tegen Israël zegt HU : "Den
geheelen dag beb Ik mijne banden uitge-
strekt tot een ongehoorzaam en tegen-
sprekend volk.
HOOFDSTUK 11.
De apostel resproken hebbende v.nn de rer-
wnptng der Joden en «mi de roeping de»
Heidenen, leert wijden, dal de»e verwerping
niet algemeen i- over al «Ie Joden, hetgeen
lin benhM in.\'t tyn eigen voorbeeld, v*. I ;
:i\'. onk uil de onveranderlijkheid der ver»
kiesing Go 1-. en met het voorbeeld «ter in-
den tn Kltas, J . doek dat derenen, die uit
hm behouden n-orden, "iei uil hunne wer-
ken. inaar uil genade hehonden worden. S:
en dit de anderen iloor hunne hardmkkL\'-
heiil verloren man, T. hetgeen h:> uit de
]l. ftehitfl li*.\' -..t. H Daarna reimaant hi.i
dr Heldenen, dat nj i.ich wiet nwifn ver-
hrllen lr-_-cn dr loden, alzoo hunne rerwer»
pin:r eene gelegenheid i* trener-t van dr
roeping der Heidenen, door nette de Joden
nok mllen opgewekt worden, om nanr hun
>... ijii-i i i mede ie gelooven, dewyl /u tot
het verbond beknoren, II; en de Heidenen,
eer t<, geroepen werden, daarvan vr«nnl
waten, naar uil enkele genode zijn ueioc*
pen, 17 . drrh.ilic dat de Heidenen «cl mor-
trn toezien, d.it m nok om himnr on:rcho<ïr-
laamheid niet \\i m-irpen worden. 19. Tot
i dal rel vt- einde openbaart bij eene verbor-
annhent, dat, na de lulu itoi der Heidenen,
de Joden "ok 7iii\'en bekeerd worden, tS.
Hetgeen Bij bevestigt uit de H. Schrift. M;
omdat Cod hen om ilcr vad-ren «il nc>2
liefheeft, 2*. Zoodal God, die de Heideren
renadr tre-cvrn heeft, dezelve ook aan dr
Joden tal willen ben-uien. 3-t. Kin h\' be-
cluir h>! nM eeiie iiinoawltilnu o\\er de
Trootr «. .\'ut\'id Qoda ïn het hp-tuien van
der inen-clirn zali\'.\'hcid, SI : we\'ker 1>c_Hn,
vooftanwt \'f einde Hem nlleen toercM*hre-
ven wordt. M,
I > oogen oni niet te tien, en ooren om
niet te hooren* tot op den huidigen dag.
\\ • En I »f«\'- id zegt: - Hunne ttfel worde
( tot eenen strik, en tot eenen val,en tot
j eenen aanstoot, en tot eene vergelding
\', voor hen.
Je*. 6 : 9.
Been. 1SS.
Ifatt. 13:14.
Mark. t 12.
Luk. 8:10.
Joh. 13.*o.
Hand.2* M.
10 Dat hunne oo^eu verduisterd wor-
• den, om niet te zien; en verkrom bun-
nen rug nllen tiid.
I i Zoo zeg ik dan . Hebben zij gestrut-
\' keld, opdat zij vallen zouden? Dnt zij
I verre; maar door hunnen val is de zalig*
j beid den Heidenen pawerwea, om hen
i tot jaloerschheiJ te verwekken.
12 En indien bun val de rijkdom is
, der Wtrejd, en hunne vermindering de
! riikdom der Heidenen, hoe veel te meer
I hunne volheid !
f>3 il
19 AVant ik nrreet tot n. Heidenen!
! \' voor zoo veel ik der Heidenen «postel
. ben. ik maak mijne bediening heerlijk:
I 14 Of ik t-enigiins mijn vïeescl. tot
jaloerschhcid verwekken, en eenigen
1 uit heti behouden mogt.
!.\'> Want indien hunne verwerping de
Hud
915
1.1 1.
nii
Gal.
Ml
•) t
EfM.
3:8.
1 lin;
17
verzoening is der wereld, wat zal de aan-
; neming wezen, anders dan bet leven uit
de dooden \'t
ITi En indien de eerstelingen heilig zijn,
zoo is ook het deeg keilig ; en indien de
[ wortel heilig is, zoo zijn ook de takken
! heilig.
17 En zoo eenigedtr takken afgebroken
i zijn, en gü.cf n wildeolijiboom zi*nde,in
1 derzelver /•fattU rijt ingeënt, en des wor-
tf Is en der vettigheid » des olijfbooms
mede deelachtig zijt geworden.
is Zoo roem niet tegen de takken; en
indien gij daartegen roemt, gü draagt
den wortel niet, maar de wortel u.
19  Gij zult dan neggen: Detakkenzijn
afgebroken, opdat ik zou ingeënt worden.
20  Het is wel; zij zijn door ongeloof
afgebrok«n, en gij atnat door het geloof.
Zijt niet hoog gevoel en de. maar vrees.
21   Want is het, dat God de natuurlijke
takken niet gespaard heeft, fi> /«e, dat
Hü ook mogelijk u niet spare.
22  Zie dan de goedertierenheid en de
strengheid van God : de strengheid wel
over degenen, die gevallen zim. maar de
goedertierenheid over u, indien gij in de
goedertierenheid blijft; anderzins zult
ook gii afgehouwen worden.
2:t " Maar ook zij. indien zij in het on-
geloof niet hliiven, tullen ingeënt wor-
den : want God is magtig, öm dezelve
weder in te enten.
24  Want indien gü ai\'grhonwer. zijt uit
den olijfboom, die van nature wild was,
en tegen nature in den goeden olijfboom
ingeënt; hoe v»el te meer zullen deze,
die natuurlijke takktm zyn, in hunnen
eigen\' olijfboom geënt worden ?
25  Want ik wil niet, broeders! dat u
deze verborgenheid onbekend zij, lopdat
gij niet wiia zijt bijuzelven) dat de ver-
harding voor een deel over Israël geko-
men is, "totdat de volheid der Heidenen
/.;<] ingegaan zijn.
2iï En alzoo ?M gehrel Israël zalig wor-
den ; /< gelijk gefcbrn en ia : De Verlosser
zal uit Zion komen en zal de goddeloos-
heden afwenden vi,n Jakoh.
27 En dit is bu.i een verbond van Mij,
als Ik hunne zonden zal wegnemen.
2* Zoo zijn rij wel vijanden aanjraande
het evangelie, om uwentwil, maar aan-
Jer. ai 3;
IK zejt dan : " neeft God zijn volk ver-
atooten t Dat zy verre: l want ik ben
etCor.HJtt. ook een Israëliet, uit het zaad Abra-
Filtpi».^ ».| iitnii" van di n stam Benjamin.
] 2 God heeft zijn volk niet verstooten,
I hetwelk 1111 te voren gekend heeft. Or\'
i weet jfü niet, vM de Schrift zejft van
I l.Ii.i; boe bij God aanspreekt te^en la-
: imil, zegicende ;
1 1 Kot.
3 •• Heere! zij hebben uwe profeten gr-
dood, «ti uwe allaren omgeworpen , en Ik
ben alleen overtcebleven, tn zij zoeken
miine ziel.
•i Maar wat ze^t tot hem het Godde-
lijk Antwoord? \'\'Ik heli MO" zelren im
zeven duizend mannen overgelaten, die
de knie voor het hteld van ltaal niet ^.-
boxen hebben.
& <-.\\lzoo is er dan ook d: dezen tfffen-
woordii;en tijd een overblijfsel geworden,
naar de verkiezing der genade.
u ƒ En indien het door genade ii, zoo Is
het niet meer uit de werken ; anderzins is
o Luk. H-M.
»p^. 1
.les. 379.
59 20.
Jer. 31:31.
32, 33, 3t.
2Cor. 3 16.
Hebr. 8:
10:1
-ocr page 759-
RHMEINKN 12, 13.
\' gaande de verkiezing tijn *y beminden,
om der vaderen wil;
2U Want de genadegif\'en en de roeping
OoiIb zijn nnberouwelijk.
M Wam gelijkerwijs ook gijlieden ecr-
tijds Uode ongehoorzaam geweeit zijt,
maar uu barmhartigheid verkregen hebt
iluor dezer ongehoorzaamheid;
31   Al/i\' \' zon *>ok deze nu ongehoor*
zaaro i weest. u|><l<tt ook .\'ii door uwe
barmhartigheid zouden barmhartigheid
verkrijgen.
32  7 Want God heeft ben allen ouder
de i> ig< hoorzaamhi i-i besloten, opdat
II\'; bun iillcu zou barmliartig zijn.
33  O diepte des rokdnms beide der
wijsheid eo der kennis God*! > boe on-
doorzoeknlyk zijn zijne oortleelen, en
onnaspeurlijk zijne wegen !
31 • Want wie heeft den \'.in des Heeren
gekend ? Of wie ia ^ijn raadsman ge-
wecst ?
3ï\' oi\' wie beeft Hem eerst gegeven, ea
het /.al hein wedervergolb n wordt n ?
3b\' •• Want uit Hem, >*n door Hem, en
lot Hfiu /üti alle dingen. Hein iy de
heerlijkheid in der eeuwigheid, Amen.
HOOFDSTUK 13.
Ie apo-fl. tot dusverre in de voorbaande
hoold-t ukken behandeld hebbende <lr *oor-
naaneite Wr-tiiikLrn d-r Christelijke (>odV-
41—Ét, be-rint nu. v.il\'/t-n ïijne <rt*>>ruik<-lijke
orde in m«"*t al zijne brieven, «lat deel, het-
welk li.->i.w\' in \' ir:iiii\'iit.-. ti tot ren |tod-
z»li- chri t eilieven; van welke de eerite
in, ilnt wtj aas trbfl God* opofferen en der
NrrrM nirt gelijk worden, VS. I, Oi.irna
IIIWHl h>j f natie, en in het tnjinndrr
ih .•. niii, \'li<- in At eemeeaie openbare dien-
*icn «-n hü*onderr gaven hadden, il.ii iij
zieh op hiinne ilir-ii-tcn i»f iraven niet ver-
bomaar.lL\'rn, maar deielve toi de awta
Mleatïag der aeuKcate RHronw Ix-dienen
ra !•• \'• •!• i\'. 3: zoo il\' kevaan van hrt
«oord, 6. al, de oudi rliliin n en diaUnrn,
S. Vur.-i daarna n r»rarldt M termameven
tot allerlri i\'liri»lf-l.|kf d« lijd\' n, «I» ; fl-c
nrgte brordrrlyfee liefde, 9; vuré-\'vn ij* ir
tot God* eer, 11 : IddeammBrid, bi.idrn. hoop,
12: m.-d..lii Iznatiiheid, i3 . rac-htmiM-di^lit-iil.
\\t -. medelijden, IS . eendrairt, nedi ri-.\'ln-id.
Ut; verdraai* «atuheid, 17: vreedzaamheid,
|h ; aaVeviaK vaa wraaki.\'ierL\'heid, 19; liefde
lot dr vijanden, 20; eu nifindvasitgheid in
het goode, II,
afkeer van het booze,en hangt hetgoede
aan.
I(i 7 Hebt elkander hartelijk lief met
broederlijke liefde; \'met eerdeeenden
anderen voorgaande.
1! \'/.\'.,: niet traag in bet benaarstigen.
Zijt vurig van geest. Dient den Heere.
12  " Verblijdt u in ile hoop. \' Ziit ge-
duldig in de verdrukking. "Volhardt in
het gebed.
13  \'* Deelt mede tot de behoeften der
heiligen. «Tracht naarherhergzaamheid.
14  \' \'Argent hen, die u vervolgen ; zegent
en vervloekt niet.
15   Verblijdt 11 niet de blijden ; en weent
met de weenenden.
1(1 i\' Weent eensgezind "onder elkander.
1 \'I 1.11 rn niet naar de hooge dingen, maar
voegt u tot de nederigen. üijt niet wijs
by u zelven.
17 •\' VergeMt niemand kwaad voor
kwaad. \'• Bezorgt hetgeen eerlijk is voor
alle menuetten.
1* •" Indien het mogelijk is, zoo veel in
n is, houdt vrede met alle meoschen.
1\'J •\' Wreikt 11 zelven niet, beminden!
maar geeft den toorn plaats ; want er is
geschreven : • My Aouirde wrake toe. Ik
zal \\ft vfrgeld»n, zegt de Heere.
2(1 ƒ Indien dan uwen vijand hongert,
zou apijzigt hem; indien hem dorst,zoo
geeft hem te drinken: want dat doende,
:ult gij kolen vuura opziin hoofd hoopen.
21 Wordt van het kwade oietoverwun-
nen, maar overwint bet kwade door het
goede.
* Hoi
1TI
( Ifebr. in as.
IS
Jakoli. 5
Luk,
n ld
I : S.
I .,1
IThew.S 17.
IIOOKDSTl\'K 13.
apostel vermaant ir^dc
De
aelo.
linldi
laambeid te owJerwerpea, denijl zij van
God i». in dir dit niet doen, balts ïieh
uit 111 dasnoeds *i raffrn op den hal», \'n
kWCtaea. hun aCWttSM, •». 1. lli.ir.mi .r. Iiii.it
hi iMik dr/i-lvr tol en sefcattJor te tietalen
en allen eerhinl te bearijien, fi. Dainin \\er-
iiiaam lii) l\'.rn tut brorfininz der Iwoftln
lijkt: lieMe. mrl .i^nhi\'in," der rvbod.-n van
dr tweede lal\'el der wet, H. Eindelijk vrr-
in-i.int hij In n. da.tr ile ii.ieht der uniri"
t.....Huid m,..i1.,| b, rn het Ueht dn Bvsn-
gSUel hun i* \\erwhenen, dal zij zirli w»eh-
ten van dronkenaehap, hoererij, h.1.11, twist
en denceltfks losdsa, ra naar de tegësovor-
^e.telile ilellird\'-n te tr.trlilen, 11 ; en tot dat
.in.li\' ilen Hem Christin aan te dom, af-
leirirrnde ile vrrinrsini\' van het iln-.-h tot
heïeerlijkhetten. II.
Al.l.K •< ziel zü de magttn, over haar
gesteld, onderworpen : * want erfs
geene magt dnn van God, en de magten
die er iijn, die zijn van (ïod verordend.
1 Al\'.oo dat die zich tegen de magt
«telt, de verordening1 van God wederstut;
en die ze wederstaan, zullen over zich
zelven een oordeel halen.
3 Want de oversten zijn niet tot eene
vreeze den goeden werken, maar den
KWAuen. Wilt gtj nu de magt niet vree-
zen, doe het goede, en gy zuil lof van
haar hebben.
1 Want zij \'is tiods dienares, u ten
goede. Maar indien gij kwaad doet, zoo
vrees; want zij drang! het zwaard niet
te vecgepis : want zij is Gnds dienaren
eens wreekster tot itrai dengenen, die
kwaad doet,
5 Daarom 1» bet noudig onderworpen
te zijn, niet alben om der straffe, maar
ook om des gewetens wil.
ti Want daarom betaalt gij ooksehat-
ttngen : want zij zijn dienaars van God.
In ditzelve geduriglijk bezig zijnde.
7 • Zoo ge\' ft dan een\' iege\'yk wat gij
eehuldbj Alt: schattiiig,diengüde8chat-
ling. tol, dien gij den 10!, vreeze, dien
*ij de vreeze, eer, dien gy de cer-«^Au/-
diii ziit.
s Zijt ni\' !ii:in.i iets schuldig, dan eik-
ander lief te hebben: •\' wantdiedenan*
. Mi l.r II
IK btd u dan,broeders!door
mingen lm 1..
nn* fee-
igchamen
•telt lol eene levende, heilige en G\'. Ie
welbehagclyke offerande, tettke ia uwe
redelijke godsdienst.
r Kn wordt dezer wereld niet ftelijk-
rormfff, maar wordt veranderd door de
vernieuwing uww ffemoeds, -\' o[idnt kü
inoott beproeven, welke de goede, en
welbeba^elyke, en volmaakte wil van
Uod zü-
3  Want door de genade,* die mtj geg«\'
ven i«, zegikeeii*ietfettjk,dieonderu i»,
/dat hy niet wij3 zij boven hetgeen men
behoort wiji te zijn ; niaard&t hij wijs zij
tot matigheid, gelijk als;\' God een\' iege-
lijk deDUte des gelooft gedeeld hfleft.
4  Want \'\' gi\'li.ik wij in een iigchaain
vele leden hebben, en de leden allen niet
ilezell\'de werking hebbent
6  \' Alzoo zijn w\'() velen een Iigchaain
in Christus* maar elkeen zijn wij el kan-
ders ledtn.
0 Hebbende nu * verscheidene gaven,
naar de genade, die ona gegeven Is,
7  Sm Tarnt ons die ijat-en besteden, het-
zij \'profetie, naar de mate des geloof*;
•" hetzij bediening, in het bedienen; het-
zij die leert, in het leeren;
s Ilftzü die vermaant, in het verina-
nen; die uitdeelt, m ba eeuvouditcheid;
die een voorarander i», in naarctight-id ;
die barmhartigheid doet, • ba blümoe-
digheid.
\'J De liefde zü ongeveinsd, p Hebt .enen
-ocr page 760-
ROMEINEN 14, 15.
deren liefheeft, die heeft de wet vervuld.
9  Want dit i » Gij itilt (teen overspel
doen, ,-ii zult niet dooden, _-ii lult niet
"telen, gij zult gcene valsche getuigenis
(teven, gil zul* Biet begeeren ; en zoo er
eenig ander gebod te* wordt in dit woord
als in een e hoofd «o in begrepen* numetijk
in dit :/Gij zult uwen naaste lief hebben
gelijk " zelven.
10  Dr liefde doet den naaste geen
kwaad. Zoo in dan de liefde de vcrvul-
ling der wet.
11  En dit M ik temeer,\'\'dewijl wijde
gelegenheid des lijd* weten, dat h**l de
ure ia, dat »ii nu uit den «laap opwaken :
want de zaligheid i* on* nu nader, dan
toen wij fttët geloofd hebben.
12  « Öe nacht is voor bij gr g aan, en de
dag ia nabij gekomen. - Laat on* dan
afleggen de werken der duisternis, en
j aandoen de wapenen de* lichts.
II Laat on», al* in den dag. * eerlijk
wandelen; \'niet in hrasscriien e»«lron-
kenschajipen, >•> niet in »I«tapkameren en
ontuchtigheden, " niet in twist en nij-
digheid ;
sterven den Heere. Hetzij dan dat wij
leven, hetzij dat wij sterren, wij zijn de»
Heere n.
\'J Want daartoe ia Christus ook gestor-
ven, en opgestaan, en weder levend ge-
worden, opdat hij beide over dooden en
levenden heerschen zou.
10  Maar gij, wat oordeelt gij uwen
broeder? Of ook gij, wat veracht gij
uwen broeder? f Want wij zullen allen
voor tien regterstoel van Christus gesteld
E*. 20 IA
Peut. S 17
Matt. i-.i is
f\\.e\\. 10: I».
Matt. tl M
Mark 18 SI,
worden.
11   Want er is geschreven : i Ik lepf,
regt de Heere ;vooi Mij zal alle knie zich
buigen, en alle tong zal God belijden.
12  - Zo<> dan een iegelijk van on* zal
voor fAch zelven Golerekenschapgeven.
Kt Laat on* «lan elkander niet meer
oordeelen. maar oordeelt dit liever, na-
uifluk, \'tlat (tij den broeder geenen aan*
stoot of ergernis geeft.
14  I Ik weet en bi-n verzekerd in den
Heete Jezus, dat geen ding onrein i* in
.te«
r. n
Kil. p|
• 2 111
l\'-
ra 13
Jer.
17 10
32 I-.I
w •:
RoJ
* *.
1 ( or
3 K
_• r«
s m.
fi S.
()p*-nl
..2 23
zich zelven; dan die acht iets onrein te
ziin, dim i* hei onrein.
15  Maar indien uw broeder om der
spijze wil bedroefd wordt, zoo wandelt
gij niet meer naar liefi\'e. \' Verderf dien
niet met uwe spijze, voor welken L\'hriatu*
gestorven ia.
Ui Dat dan uw goed niet gelasterd
worde,
17 \'" Want het koningrijk Gods i* niet\'
apijs en drank, maar regtvaardigheid.en
vrede, en blijdschap, door den Heiligen
Geest.
IS Want die Christus in dflie dingen
dient, is Gode welbehagelijk, en aange-
naani den menschen.
1\'J Zoo dan laat on* najagen hetgeen
tot deB vrede, en hetgeen tot de sticht injf
onder elkander dient.
20  Verbreek het werk van God niet om
uVrapijte wil. » Alle«lingen zijn wel rein;
maar hf is kwaad den men*ch, die met
aansloot eet.
21   •• Het ia goed geen vleesch te eten,
noch wijn te drinken, noch iet*, waaraan
uw broeder zich a\'oot, of geërgerd wordt,
of wmmrin hij zwsk i*.
22   Hehr gij geloof? hebt dat bij u xel-
ven voor God. Z>tlig is hij, «He zich zelven
niet oordeelt in hetgeen hij voor goed
houdr.
23  Maar die twijfelt, indien hij eet, is
veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof
eet. \'• Kn al wat uit het geloof niet ia, dat
in Hinde.
HOOFDSTUK IS.
Pe :ip-.-r. ! vermaant wijder* «Ie ntrrken, om
zieh te voegen naar de zwakheid hunner
liroeilereii, vu. 1 . met het voorbeeld van
ChrbtU*| die niet . i. U leiven, maar on*
voordi\'el heeft \'rezneht, hetireen hij uit de
Sehrillen van het O. T. bavoatlct, welke
nok Int onzen troont ireselirewn /ijn, 3 ; en
dat lij met Mttdragtig* harten Ooia en den
Meere t\'hri\'lmi dienen, 5. Verklaart lirceder
het voorbeeld van rhri\'tun, hoe hij treilirtid
heeft, zoo den Joden, 7; al» ook d«n llei- \'
«lenen, hetireen hij uit ilerelve Sehriften be-
wijsl, \'i | daarbij voe\'.\'enile eenen weiiteh. dat
tij in alle «-hri»tel.jke deukten en kenni*
lijnL\'i ii toenemen. 13. Daarna be-rini hij deten
brief te besluiten, veronlM-huldigenitp njne
v rijheiil in hel sehrijven, 11: verhalemle .
hne kraehtiff T.od zijne dien«I irezerend heeft [
en hoe tretrouw hij haar heeft bediend. 17.
Belooft dat hij te Rome. in het reizen naar
Spanje, konten zal, 22; en berisrt dat hij eerat
ii.i.ii .1\' r ii\'.. ;f ui .....( -\' reizen, om deaalmue-
Ten «Ier gemeenten van Maeeilwttié en Vehajr
over te brent^n, 25. Verzoekt van hen, «lat
zij voor hem en zi,\'ne dien-t willen bidilen,
3tl : en wen<eht hne »ll« iroedw van fïml, 33.
MAAR •• wij,dteaterfe zijn, zijn scbul-
dig de rwakheden der onaterken te C.ni.
dragen, en u:et ous zelven te behagen,
2 Dat dar. een iegelijk van ons 21\'men !
naaste b.\'hage ten goe.le, tot stichting, i
l Lak. 21 31
1 Cor
Kfri.
« li)
Jakol
X II
Ral.
3*7
IPHr
2 1)
14 » Maar doet aan den Heere Jezus
Christus, !• en verzorgt Int vleesch niet
tot begeert ij kbeilen.
HOOFDSTUK 14.
De apn-oel leert nu, hoe ile eelnnvigen zieh \\
......-IM1 cnlmsen je-ren» ilr znakken, «lie de
leer van «Ie vrijhei"! der rhri«lenen, voor-
nautelijk aantraande het oodevarlwid van
•pijten en «lagen, nog niet wel rentonden,
name)Ijk dat zi) «Ie Kwakken moeien aanue-
inen, en met lien daarover nier twitten, en
ilnt de zwakken d« anderen nier moeten
veroordeelen, V». I. Hat heiden, (wakken
en ,triken, een doel hebben, om Rod daar-
mede te «Henen, -ri ; alzou wij in b-ven rn
Menen allijil M-hnldig zijn Eijne eer Ie be- ,
vordrren, 7. pi*1:jk «»"k (\'hriMii\' «laarom ire-
r-torven en opge»taan i*. «>u«Ut hij hem ala
omen lleere en Kesl\'r zmnlrn rükeiwhap
\'.\'even van «I on* «lowa, f, Ne atnfera MM-
ilen dan lorrien. dat n\\ den «wakken geenen
aanpoot «even, IS. Pat HM het ond r-eliei.l
«Ier spijten m dagen w»-l ophoudt, miar «lat
deze irijht-id niet moei worden \'.\'ebruikl tol
ilroeflieid en verzwakking van amli-reu, VOO!
welke Chri.tim ook gi-.«.rv.n la, U: Rade*
maal de rliri-ti li|k.* godxlini-t nin bestaat
in eten of drinken, 17. Pat men in dezen
altijil moet trachten naar vrede, I\'.*: en lie-
ver niet eten »( drinken, hetgi-i-n ilen zwak-
ken zou ergeren, ijo. En voort» uioe*t men
aan heide njdi n niet» lurt rrn iwijfi-lend
eeweten di>en, alzou zulk* zonde i«, 8,
D\'
NGEXEX nu, die zwak is in liet
geloof, neemt aan, maar niet tot
twistige zaaien* pre kin gen.
2 De een gelooft wel, dat men alle*
eten mttg, maar die zwak in, eet moes-
kruidt n.
8 " Die daar eet, verachte hein niet,
die niet eet; en die niet eet, oordeelt\'
hem niet, die danr eet ; want God heeft
hem aangenomen.
\'i .lakoh i 12 4 h Wie zijt gij, dieren* anderen hui*-
knecht oordeelt : Hijataat.of hij valt zij-
WD rijten* heer; «loch hij ral vastgesteld
worden, want G«>d ï* Qiagtig hem vaat
te stellen.
i lo 5\' I« een acht wel den eetten dag
2 It\'. boven den anderen dag; maar de ander
acht al de dagen geluk. Een iegelijk zij
in ziin eins gemoeii ten volle verzekerd.
i 6 Die den «lag waarneemt, die neemt
I hem waar den lleere; i n die den dag niet
waarneemt, die neemt hem niet waur
I drn Heere. Die «Inar eet, die eet znl.\\s
<t i Por in 31 den Heere, •\' want hij dankt Gudj en die
" niet eet, dieeet*«/ft# den Heere niet,en
hij dankt God.
- *Cnr. .\'. |fl * • Want niem.ind van on» In-ft xich
Ca). 9.ta zelven, en niemand sterft zich zelven :
lTkwas.&ln, 8 Want hetzij dat wij leven, wij leven
IPetr. *:ï. den Heere; hetzij tlat wij sterven, wij
-ocr page 761-
ItOMblNtiN
J.o.H.fio. ; ;t \\v«nt ook Carisius heeft zich erlveu
26  "-M;iar uu reis ik naar Jeruzalem,
dienende de heiligen.
tt Want het heeft dien ra* Macedonië.
en Achjije goed gedacht MM gemeene
handreiking te doen aan de armen onder
de heiligen, die te Jeruzalem zijn.
27   Want het heeft hun rno goed ge-
dacht; ook zijn zij hunneschuldenaai-s:
" want indien de Heidenen hunne geeste-
liike poederen deelachtig zijn geworden,
(oo zijn zij ook schuldig hen van lïgcha-
meliike ynrderen. te dienen.
2S Als ik dan dit volbragt, en hun
de*c vrucht verzegeld zal hebben, zoo
zal ik door ulieder Mtad naar Spanje
af kooien.
2» "En ik weet,dat ik,tot u komende,
met vollen zesen des evangelies van
Christus komen zal.
30 Kn ik bid u, broeders ! door onzen
Heere Jeics Christus, en doordeliefde
des Geestes, ..Ut gij met mi; strijdt f o
de gebeden tot Gwï voor mij.
SI q Opdat ik mag bevrijd worden van
de on gehoorzamen in Jude\'a. en dat tleze
mijne dienst. «He ik aan Jeruzalem doe*
aangenaam zii dpu heiligen;
32   - Ondat ik met blijdschap,door den
wil van God. tot u mag komen, en me\'
u Terkwtkt worden.
33   En de God des vredes zij met u
allen. Amen.
HOOFDSTUK 16.
De «postri linrrll Trbé Mn de iremeente van
.
ni.\'f behaagd, maar gelijk geschreven is :
\'- Dr atnadiiigen dcrjrenen.die U smaden,
zÜn op mij gevallen.
4 « Want al wat te voren geschreven
ia, dat ia tot onze leering te voren
geschreven ; opdat wij, «loor lijdzaamheid
en vertroosting «Ier Schriften, hoop heb-
ben /.ouden.
ft Doch d« God der lijdzaamheid en der
,1 Hom, 18:16.
1 Cor. I UI.
vertroosting IC\'\'*** u, \'l \'lat gij rensge/.ind
z|it onder elkander n\'iarChristus Je/.us ;
<> Opdat •£[) i "\'i : i agn lijk, met eenen
mond. moogt verheerlijken tien God in
Vader Tan onzen Heere Jectis Christus.
7 Daitroni neemt elkander aan, gelijk
ook Christus ons aangenomen heeft, tot
de hei rliikheid God*.
B En ik zeg, dat Jesai Christus pen
dienaar .;e worden is der besnijdenis, van
wege de waarheid Gods, opdat hij ne-
vestigen zou de hrloftenisaen der vade-
ren ;
$ Kn de Heidenen God van wege de
barmhartigheid zo\'iden verheertijken :
gelijk geschreven is i » Daarom zal ik l
belijden onder de Heidenen, en uwen
naam lof zingen.
ïu Kn wederom z<gt hij : / Weest
vruliik. cit Heidenen met ztjn volk!
11 Kn wederom ; $ Ijooft den Heere.
al rij DcMevml en pri.ist Hem, al jru
volken t
< Itmn. III.
h I.
1? En wedero\'ü zegt Jesaja : * Er zal
Opefth -. <ijn dr wortel van .lrs*ai,pn ilie opstaat,
2-1 IC. om over de Heidenen te gebieden , op
hpm. sullen de Heidenen hopen.
I» De God nu der koop vervulle ulie-
den met alle hljidscliap en vrede in het
gelooven, opdat gij overvloedig moogt
ztin ïti de hoop, door de kracht des
Heilbron Gecate*.
14  Doch, mijne broeders! ook ik zelf
ben verzekerd van n, dat gij ook zelven
Rome.
dr l.jz
selve :
held. .t.
wachtei
groet mrt ii.i\'n - er uitren isn
lirordrpi en lusten in de-
pnjr.rmlr hunne godsallfr"
Venaaani dr RomHnra zich tr
voor degenen, ilir tweedtas! rn
aanrlgtoo, en dat *ij wij* rijn in liet
belovende, dal God dm Sntnn
onder hunne voetrn 7.at rertradca, 20. Groet
de cemeetilr v,m wegt reniv\'r hrordrrn, ifie
bij hein wim, \'2\\ . rn lieoluit (•••ult-lijk dr/en
lirirf mrt rrtii-n «rnM-h, en lofprijrinff f.od*.
over d* overvloeiÜjp openl>.triii!; van het
Bvueelie, 2t.
EN ik bevele u Febt*, onze znster, die
eene dienaresse is der gemeente, die
te Kencbreen is;
2  Opdat gij baar ontvangt in den Heere,
gelijk het den heiligen betaamt.ru haar
bijstaat, in wat zaak zi| u zou mogen
van doen hebben: want zij is eene voor-
standster geweest 7an velen, ook van
mij zelven.
3  "Groet 1\'riscilla en A\'uuila, mijne
medewerkers in Christus Jezus;
4   Die voor mijn leven hunnen hals
gesteld hebben; deuwelken niet alleen
ik danke, m iar ook al de gemeenten
der Heidenen.
5   Groet ook de gemeente in hun huis.
Groet Baeoetna, mijnen beminde, die de
eersteling is van Achajc in (\'liristus.
(J Groet Maria, die veel voor ons ge-
arbeld beeft,
7 Groet Andronicus en Jiinias, miian
magen, en mijne medegevangenen, welke
vermaard zijn onder de apostelen, die
ook voor mij in Cbristu* geweest zijn.
s Groet Aoipliaa, mijnen beminde in
den Heere.
9  Groet Urbanus. onzen medearbel-
dcr in Christus, en Stachys, mijnen
beminde.
10  Groet Apelles, die beproefd is in
Chrisma. Groet hen. die van het Ani*-
•ii-ii i. van Artstobülus zijn.
11   Groet Her6dion, ilie van mün\'1
maagachap is. Groet ben, die vnn kef
hniêiieziit
van Narcissua sijit, degenen
namelijk* die in den Heere zijn.
12  Groet Tryféoa en Tryfósa, rrnmren,
die in de» iïeére arbeiden\'. Groet Perst*,
de beminde zatter* die veel gearbeid
heeft in den Heere.
13  Groet Rufus, den uitverkorene in
den Heere, en zijne moeder en de mijne.
ol zijt van Rondheid, vervuld met alle
kennis, martij? om ook elkander Ie ver-
! manen.
I.\'i Maar ik heb u eensdeels re stoute-
lijker geschreven, hror-d-rs ! q als we-
deroiu dit indachtig makende, om de
genade, die mij van God gegeven ia;
16   Opdat ik een dienaar van Jezus
Christus zij ondpr de Heidenen, bet
evangelie van Cïod bedienende, opdat de
offerande der Heldenen aangenaam wor-
de, geheiligd door den Heiligen Geest.
17  Zoo heb ik dan roem in Christus
Jezus in die dingen, die God aangaan.
15   Want ik zo;i niot durven iets
zeggen, hetwelk Christus door mij niet
S\'wrocht heeft, tot gehoorzaamheid der
eidenen, met woord en werk ;
1\'J Door kracht van teekenen en won-
derbeden, rn door OjS kracht van den
Heest Gods, zoodat ik, van Jeruzalem
af, en rondom, tot IHyriemn toe, liet
evangelie r«n Christus vervuld Ueh;
Co En nlzoo /.eer begeerig geweest ben
oin het evangelie te verkondigen, niet
waar Christus genoemd was, opdat ik
niet op eens andera fondament ">;i
bouwen ;
?is.l 21 Maar gelijk geschreven is : I Den-
welken van hem niet was gebood schap t,
die zullen liet zien ; en dewelke het niet
gehoord hebben, die zullen het verstaan.
in. 22 Waarom ik ook menigmaal * ver-
.21* hinderd geween ben tot u te komen.
2.1 Maar nu geen.» plaats meer heb-
bende in deze gewesten, en van over
|.|0 vele jaren \'groot verlangen hebbende,
,-,i-z. om tot u ie komen,
silo, 24 Zoo zal ik, zoo wanneer ik naar
1 : V. Spanje reis, tot u komen : want ik hoop
in het doorreizen u te zien. en van u
derwaarts geleid te worden, als ik eerst
van ulieder logeiiwoordigheid eensdeels
verzadigd zal tijn.
II.nut. 18»,
-ocr page 762-
1 (\'OIIINTIIK 1.
21   U «roeten * Tiuiótheüs, mijn tnede- l -\'. o. H.
arbeider, en \' Lucius, eu *Jason, en
I Socipater, mijne blnedverwanten.          |
22  Ik,Tertius, die den brief geschreven \' {,.."."\' ;
heb, groet o in den Heere.                        r„i
23  U groet Gajus, de huis waard van ïThnw
mü en van de gebeele gemeente. U groet l Tim.
\'" Erastus, de rentmeester der stad, en
de broeder Quartus.                                      i Hand,
2-1 De genade van onzen Hf-ere Jezus
Christus zij met u allen.
                              * Hand.
2.ï « Hein nu, die magtig is n te be- i
vntlgen, naar mijn evangelie en de \' "•>"\'*-
prediking van Jezus Christus, "naar
de openbaring der verborgenheid, die \'"".£\'
PU de tijden der eeuwen verzwegen is " \'"\'
geweest;
                                                           L K{n,
2i> Maar nu geopenbaard is, en door
de profetische Schriften, naar het bevel •.;,•,.,,.
des eeuwigen Gods, tot gehoorzaamheid
des geloofs, onder al de Heidenen be- [ Col.
kend is gemaakt;
                                          | 2Tim.
27 Densefrea alleen wij-ten God zij
14  Groet Asy\'ncritus, Flégon, Herman,
1\'atrobas, Hermes, i*n de broeders, die
met ïii\'n zijn.
15  Groet 1\'ilólogus en JiiHa, Neren!
en zijne zuster, en Olymjias, en al de
heiligen, die met henlieden zijn.
16  fi Groet elkander met eenen heiligen
kus. De gemeenten van Christusgroeten
ulieden.
17  r Kn ik bid u, broeder» ! neemt acht
op degenen, die tweed ragt en ergernissen
aanrigten tegen de leer, die gij ran ons
geleerd hebt; \'\'en wijkt af ran de/elve.
H Want dezulkea dienen onzen Hj,err
Jezus Christus niet,\' maar hunnen buik ;
r-n verleiden dnorschoonspreken en p*lj-
zen ƒ de harten der eenvoudiger.
19 Wanl uwe gehoorzaamheid is tot
fcewata nut allen gekomen. Ik verblijde
mij dan uwenthalve; gen ik wil, dat
-\'i wijs zijt in het goede, doeh ounoozel
in het kwade.
2it En il»* God des vredes zal den Satan
hAast onder uwevoetcn verpletteren. De
genade van onzen Heere Jezus Christus
zij met ulieden. Amen.
lfi:i.
2; 19.
1 i 1.
3:2.
I : r
13 1.
17:*,
ai i.
.\'. Matt
2 Thr
1B 17
..:; r.
r 1 Tim
3 5
, Pllip,
.3 13
13:18
n Mt.k
\' 1 (\\.r
ii) ir.
u 2"
I U
1:10.
I S.
1 IVtr,
door Jezus Christus de heerlijkheid in
der eeuwigheid. Amen.
DE EERSTE BHIEF VAN DEN APOSTEL l\'AULUS
AAN DIE AAN
COEINTHE.
het einde toe, en onstraffelijk te iijn in
den dag van onzen Heere Jezus Christus.
i) \'\'God is getrouw, door welken gij
geroepen ziit tor i de gemeenschap van
zijnen ZoonJeXM Christus, onzen Ileere.
II» Maar ik bid u, broeders! door den
naam van on/en Heere Jezus Christus,
k dat gij allen hetzelfde spreekt, en dat
onder u geene scheuringen zijn, maar dat
gij Samengevoegd zijt in eenen zelfden
zin, en in een zelfde gevoelen.
11   Want mü is van u bekendgemaakt,
mijne broeders! door die van het huiat/ezin
van Chluii ziin, dat er twisten onder u
zijn.
12  Kn dit zeg ik, dat een Iegelijk van
u zegt: \'ik ben van 1\'aulus; en ik van
»i Apolios ; en ik van CoYas; en ik van
Christus.
13  Is Christus gedeeld ? Is 1\'aulus voor
u gekruist: Of zyt gij in Taulus naam
gedoopt ?
14  Ik dank God, dat ik niemand van
ulieden gedoopt heb, dan " Crispus en
« Gaj us;
15  Opdat niet iemand zegge, dat ik in
miinen naam gedoopt heb.
16  Doch ik heb ook het huisgezin van
ï>Ste"fHnas gedoopt; voorts weet ik niet,
of ik iemand anders gedoopt heb.
17  Want Christus heeft mij niet gezon-
deu, om te doopen, maar om het evan-
gelie te verkondigen; 7 niet met wijs-
heid van woorden, opdat het kruis van
Christus niet verijdeld worde.
is Want het woord des kruises is wel
dengenen, die verloren gaan, dwaasheid ;
< maar ons, die behouden worden, is
het eene kracht Gods.
11) Want er is geschreven : «Ik zal de
wijsheid der wijzen doen vergaan, en
het verstan il der vcrstan-Ugcn zal Ik
te niet maken.
2d t Waar is de wijze? waar Is de
schriftgeleerde? waar is de onderzoeker
dezer eeuw? Heeft God de wijsheid dezer
wereld niet dwaas gemaakt?
21 Want " iia-lf.ii.ui!, in de wijsheid
Gods, de wc-rr-ld God niet heeft gekend
HOOFDSTUK 1.
Tn de Inleiding, die tot v». 10 voortgaat, stelt
de apostel vooraan zijnen naam, al* sehrij-
ver vnn liezen brief, en den naam dergenen,
aan wie hij schrijft, mei ile gewone niMi«tu-
li-ehe groete, vs. 1. Iïankt voorts Ooil vuur
<ie weldaden, welke hij dese gemeente reed*
bad betreten, *; en verzekert hun vanChria*
tus trouw in liet volvoeren vjhi zijn sange-
vangen werk, 8. Komt daarna tot de zaak
zelve en verklaart, hoe hij verstaan heeft,
ilnt er verdeeldheid onder hen was, en dat
<le een seide, ik ben vin Paulus, de ander,
ik hen vnn OéTas, 10. Berispt hen daarover
niet verscheidene redenen en toont, dat zij
tot een teeken van eenheid, In Christus naam
alleen zijn gedoopt, 13. Handelt daarna te-
gen degenen, die op de wereldtche wel»pre-
kemlhciil roemden en verklaart, dat God
zieli daardoor onder hen niei krachtig be-
toond had, maar door <le eenvoudigheid der
B-edikiiiL.\' van den i-ekriiisten Christus, 18.
at deze kracht zieh had geopenbaard in
de bekeering van niet vele wijzen en inaa>
titren onder hen, maar van de gerinjnm en
on wijzen naar de wereld, 2C>; opdat zij niet
zouden roemen in zieh zei ven, maar alleen
in Christus, in wien zij alles haddeu, ter
zaligheid noodig, ~\'\'i,
PAULUS, eec geroepen apostel van
Jezus Christus, door den wil van
i Hand. 18:8
o Kom. IC.23
. .l..h.
ii , .•
i il..
God, en Sósthenes, de broeder,
2 Aan de gemeente Gods, die te Co-
rinthe is, "den geh"iïigden in Christus
Jezus, \'\'den geroepenen heiligen, * met
Kom. l 7.: allen, die den naam van onzen Heere
Kfez. 1: i. Jezus Christus aanroepen in alle plaats,
| beide hunnen en onzen He f re :
IThn. 22a. 3 •\'Genade zij u en vrede van God onzen
Vader, en den Heere Jezus Christus.
Bom. 17. 4 Ik dank mijnen God allen tyd over
%["r\' ï : t\' u\' van "***• <,f\' genade Gode, die u ge-
ii\'V i 2 BeVf,n in in Christus Je:.us;
\' \'• \'•*• h t Uat gij in alles zijt rijk geworden
Col i •> *n hein, in alle rede en alle kennis:
6 (ii hik de getuigenis van Christus
Filipp. 321 bevestigd is onder u;
Tit. a i?,. 7 Alzoo dat het u aan geenegaveont-
breekt, / verwachtende de openbaring
IThes». 3 3. van onzen Heere Jezus Christus.
5:23.i 8 o Welke God u ook zal bevestigen tot
/ Je*. 33 18
-ocr page 763-
I (\'OKINTIIK !
door iIp wijsheid, zoo heeft het Godc
behaagd (loor dr dwaasheid tier predi*
king. /.alig temaken die gtlooven:
22  Overmits •• ile Joden een teeken be-
pm, en de Grieken wijsheid zoeken;
23  Doch wij urpdikpit Christus, den ge-
kmisigde. v den Joden we] eene erger-
nis, rn de» Grieken eeue dwaasheid;
24  Maar hun, die geroepen zijn. brillen
Joden en Grieken, predikt* wij Christut,
de kracht Gods, en de wtiabeid Dada.
2.ï Want het dwaze God* \'f wijzer dan
de meii»clien ; en het zwakke Gods is
sterker dan de meniicheii.
2ti Want gij riet uwe roeping. b roe-
der*! y dat uit niet vele wijzen ziif naar
het vief sclt,nirt veie magtigen, met vele
edelen.
27 Maar tw dwa\'.e der wereld heeft
God uitverkoren, opdat Hij de wijzen
beschamen /ou ; en bet /.wakke der *«•
reld heeft God uitverkoren, opdat Hij
het sterke /ou beschamen.
25  Kn het onedele der wereM, en het
verachte heeft God uitverkoren, en het-
,\'ren niet la, oplat Hij hetgeen iel ie,
te niet zou maken ,
2*J Opdat geen vlceseh rou roemr nvoor
Hem.
3u Maar uit H.-iu zijt gij in Christus
Jrlus, i die ona geworden i- wijsheid
van God, en regtvaardigheid, en heilig-
making. rn verlossing.
31 Opdat het zii, gelijk geschreven ia :
" Die roemt, rociue in den Heete.
HOOFDSTUK 1
De :i[in.ii-l beivij-t niet zijn vnorbrrld, lui*
het Kvnturrlir van (\'hrt«tn« moet ivordcit
voorgesteld, namelijk niet met menaehelgke
wijsheid of «fl-iiriVfiiillii\'i.l, maar in eeiivi>ti-
11   p Want wie van de menschen weet. J.«
hetgeen des inenseben is, dan tle geest des
menachen, die in hem is ? alzoo weet ook
nit-uiand hetgeen Gods is, dan de Geest \'* *\'"
Gods.
                                                                    J,r
12  Doch wij hebben niet ontvangen den
geestder wereld, \'/maar den Geest, die uit « tüu
God is, opdat wij /.ouden weten de din-
gen, die ons van God geschonken zijn;
13  Dewelke wij ook spreken, niet met r l (\'.
woorden, die de menscheltjkr wnsheid
leert, maar met wourden, die de Heilige
          \'
Geest leert, geestelijke dingen met gees-
tclijke \',i;n. i. .ii. „". ,]•!•.
11 Maar de natuurlijke inenseh begriipt
niet tle dingen, di.-dea GeestesGotls zijn : !
want zijzijn hemdwaasheitl, en hij kan
ze niet verstaan, omdat zU geestt lijk on-
derscheiden worden.
l-i « Doelt tle geenteliike wie**rAonder- \' sl,r
selieiilt wel alle dingtn, maar hij zelf,
wordt van niemand onderscheiden.
lt» \' Want wie heelt den sla des ileeren I Je».
gekend, tlie Hem zouonderrigten f M.iar
wij hebben den zin van Christus.
HOOFDSTUK S.
I»r apostel i^rtt no_- aiuierr rr«lenen, m
hij het BnunvUe in sits wvowKghtH
iler hen heeft i:ri>rrilikt, nmmtijk, oin huniie
Uwbchhrid in ilc kewaii in rl.....-hrlijk-
hi-til in liniitie OMMHichedm, n. 1. Verklaart
uijilert in wrik sauien ile leeraarn itiorien
ïijn. rn hoe iIp lof van hun «i-tk niet n^n
lien, ilir planten rn nat naken, maar aan God,
dia ili ii HMsiloni L-"efi, moet worden tatgt- i
M\'UreM\'ii, 5: ilat hun ambt i« om o\\i Chrtitnt \'
hrt fiiiiiUmeitt, niet hooi, Itroo en -tdji|n-
len, maar goud, sllver en to«tel|)ke gewteen-
ten ie bouwen. Ui; want elki wérk uü door
vuur beproeAl en naar bevindinu\' beloi.ml
worden, 13 : dal de tempel (ïoda niet door !
oneeniKiteden moet •feseliomlrtt uorden, lfi;
daar de wjjabeld der inrri-idun dwaüaheld
is voor God, 1W l dat dan niemand moet n»\'-
ineti np metL«ehi\'it, de«ijl hij mui l\'liri«tun
*.jn. 21.
EN ik, broeders ! kon tot u niet spreken \'.
als tot gtestelijkrn, i>\\h-.- als tot
vleeschrlijken, als tot jonge kinderen in
Christus.
2  \' Ik heb u met melk gevoed, en niet "
met ruitte spijs : want gü vi-rinoogt tnea
nog niet; ja gij vermoogt ook nu nog niet.
3  Want gij zijt nog vleeschelijk : \'• want \'•
M*U. 11 !M.
IR 1.
Joh. I 1-
«li
2
-rlieiil en irerslelnke knirtit, n. 1. Verklaart
wijder», «at voor II.....elaeh* ivijvhrid daarin
ti begrepen, tl; en line dit1 ilnor fiods (lei\'»!,
en nirt door tiieii»ehi\'1i|k vernuft i« s*eopen-
baartl, 11). Verhaalt wederom met welke
woorden die moet worden iiii\'.\'e-prokrii, 13;
en boa ilir tiii\'t door iten natuurlijken, maar
door iletl [;ee»leli)ki
rderld, 1\'.
EN ik, broeders! als ik tot u ben gr-
koiiien, " ben niet gekomen met oit-
netnendbeiti van woorden, of van wijs-
heid, u verkondigende de getuigenis van
God.
2  Want ik heb niet voorgenomen iets
te weten onder u. dan Jezus Christus,
en dien gekruisigd.
3  \'\' En ik was bij ulieden in • zwak-
heid. en in vneze, en in vele beving.
4  En mijne rede, en mijne prediking
•f was niet in bewegelijke woorden der
menschelijke wijdheid, maar in betoo-
ning des geesten en der kracht ;
5  Opdat uw geloof niet zo<i ziin in
wijsheid der menacben, • maar in de
kracht Goda.
G ƒ En wij spreken wijsheid onder de
volmaakten; doch eene wijsheid, § nirt
deier wereld, noch der oversten dezer
wereld, \'i die te niet worden;
7  Maar wij spreken de wijsheid \' Gods.
bettaaitile in * verborgenheid, die bedekt
was, welke God te voren verordend heeft
tot heerlijkheid van ons, eer tle wen ld
was;
8  \' Welk" niemand van de oversten
dezer wereld gekend heelt i <•• want in-
dien tij ze gekend hadden, zoo zouden
zij den Heere der heerlijkheid niet ge-
kruist hebben.
y Maar gelijk geschreven ia t" Hetgeen
het ooir niet heeft geuen.en het oor niet
heeft gehoord, en in het hatl dis nien-
schen niet is opgeklommen, hetgeen God
bereid beeft dien, die Hem liefhebben.
10"Doch God heeft het ons geopenbaard
«loor zijnen Geest; want de Geest onder-
zoekt alle dingen, ook de diepten Gods.
tlewiil onder u nyd is,en twist,en twee*
Jakob. 3 16,
dragt, zijt gij niet vleiscbelijk, en wan-
delt ffij niet naar den menseb \'f
4  Want als de een zegt i < Ik ben van \' I (
1\'aultts; en een ander; Ik/teavan Apol-
los j zijt gij niet vleeschelijk ?
5  Wie is dan l\'atilus, en wieis \' Apol- •( li
los, anders dan dienaars, door welke *Ü I «
geloofd hebt. en d«f, gelijk de Heere aan
een* iegelijk gegeven heeft ?
nd.ISS».
ar, I 12
16 U,
nd.16 66,
-( 1Cr»r. 1:17.
2 I.
aPelr. 1:16.
* SCor. 4; 7.
ƒ Job » ïl.
4 Jakub. 3.15.
r
K War. 13 21.
|i Ro.li. 16:25.
i. I C.r. V I.
b" Ik heb geplant, « Apollos heeft nat " \' \'
gewaakt; maar God heeft den wasdom
gegeven.
                                                              .,,,
7 Zoo is dan noch bij, die plant, iets, J _.,.,
noch hit, die nat maakt, maar God, die
den wasdom geeft.
. 1*67
$ En die plant, en die nat maakt, zijn
Bom.
een ; /maar een iegelijk zal zijn loonont-
vangen naat\' zijnen arbeid.
9  Wantwy zijn God» •> medearbeiders :
Ommb.S43.
Goda akkerwerk, \'• Gods gebouw zijt gij.
10  Naar de genadr Gods, die mij gege* [
ven is, heb ik als een wijs bouwmeester ^ scor. r>. i.
het fondament gelegd ; rn een ander
bouwt daarop. Maar een iegelijk zie toe, a v.f,i. ASO
hoe hij daarop bon we.
                                     Col. » 7
11   Want niemand kan een ander fon- : \' Petr. ~ ">\'
dameiit leggen dan hetgeen gelegd > is,;
hetwelk is Jezus Christus. P  3~ ***£
12  En indien iemand op.lit fondament      MM,- "\' \'
bouwt, goud, zilver, kostelijke steenett, fe .
          8 ^
hout. hooi, stopiielen ;
                                                ^ |0\'
13  Eens iegeliiks werktal openbaar      Jt.r «a-.t
worden: ft want tle dag zal het verklaren, I
    l ivtr. I 7
tlewijl het door vuur ontdekt wordt; en \'
                l 12
H ml
2 Coff.
13 17.
SU
Joh.
Ila.i.l
ir. 3
3 17
13:17.
h Je.. Uil.
-ocr page 764-
1 COK1NTHK I, S.
hoedanig eens iegelijk* werk is, xal het
v ii ii r beproeven.
il Zoo ;\' ;ii::n !- werk bluft, dat bij
daarop gebouwd heeft, die ,\'.«] loon uut
vaneen.
15Zoo ii mand - werk zal verbrand wor
den, die zal schade lijden ; maar zeil\'zal
bÜ behouden worden,doch alzoo als door
vuur.
Ki . Weet uü "iet, dat trti Gods tempel
zijt,en de Geest Gods in ulieden woont.\'
17 Zoo iemand den tempel Gods
schendt, dien zal God schenden : wamde
tempel Gods is heilig, welke tri.) zijt.
1- >•> Nit-uiainl bedriege zich zelven.
Zoo ietuand onder u dankt, dttt hij w ijs
i- ïn deze wereld, die wordedwaas, opdat
hij wüs moge worden.
19 Want de wijsheid dezer wereld is
dwaasheid bij God : want er is geschre-
ven : \' Utj vat de wijzen in hunne :ir_--
, listigheid;
SU En wederom : •• De Heere kent de
overleggingen der wijzen, dat zij ijdel
zijn.
£1 Niemand dan roome op mensclien,
want alles in uwe.
22 Hetzij l\'aiilun, hetzij Apoiloa, het-
/it Cetfas, hetzij de wereld. h-.\'Uij leven,
hetzij dood, betsQ tegenwoordige, bet*
zij toekomende.iingen. zij zijn allen uwe.
"3 Doch gij ziit van Christus,en Chri*-
tus is Gods.
HOOFDSTUK 4.
De a postri lerrt, ween 0111 dr tlirtuuirii fier
[•riurente moeien nordrn i-i !imnl. -n, rn nat
vul hen wordt Kfitscht, v». I ; *eht wrinéj
het oordeel dei sseneehen en toont n.ct zijn
voorbeeld, dnt tg voornamelijk voor God
rrkrnsehap zullen vi-ni n *an h tinne Wdir-
nine, 3. Vrnii-tarit nicl «Heen «Ir leem»!»,
maar ook alle irelouwn n tot ren malie re-
voelrn van zichzelven, S . alzoo tij niet lieh
zelven. uuur (-od ili.ur zijne »ann ht n oti-
derwbeitl!, 7. H ij «lelt een antlr whrid
tu-»ehen het irrout irrvoelrn, dar zij i«n
zieh zrlvrn hadden, en drn rtederiirrti en
ellemtiïen «taat drr laatste apostelen in
«leze wereld, S; opdat zij door deze veri*e-
t.\'LiiiL* ook een minder gevoete* VM zieh
zouden hebben, U Betlllf-t, dat hij ook TI-
mót tieü» tot dal einde tut hen zond, 17.
Berispt wederom hunne opreblairahetd en
bedreigt hen met zijne komst, IK. Opdat sij
1 het kwaad uil hen souden neren en
hcerncht; en och of gij heerschtet .opdat
ook wij met u heerschen mogtt-b!
\'.\' Want ik acht, dat God ons, die <le
laatste apostelen zijn. ten toon heeft
gesteld * als tot den dood verwezen : want
wij zijn • een schouwspel geworden der
wereld, en den engelen, en den inenschen.
10  - Wh zijn dwazen om Christus wil,
inaar gij zijt wijden in Christus, wij rijn
zwakken, maargt;] sterken; gij zi.jt heer-
lijken, maar wij verachten.
11  Tot op defe tegenwoordige ure Hjden
wij honger, en U^len wtj dorHt, en i\\\\u
naakt, ra worden m-t vuisten \'geslagen,
en hebben geene va*>:r woonplaats,
IS ••> En arbeiden, •."rkende met onze
( eigene handen; wij worden gescholden,
, en wij " "egenen; wij worden vervolgd,en
wii verdragen;
13  Wij worden gelasttrd. en tij bid-
den, wij tijngeworden al* - ;L .:i•*.."• !- d» r
wereM ea aller afscbrapsel tot nu toe.
14  Ik schrijf deze dingen niet om u te
biS.-hawen, maar •• als mijne lieve kin-
, deren vermaan ik u.
15  Want al hadt gij tien duizend leer-
I meesters in Christus, aoe hebt yij toch
| niet vele vaders : /«want io Christus Jezus
heb ik u door het evangelie geteeld.
Iti Zoo vermaan ik u dau,-j zijt mijne
navolgers.
17 DaariKii heb ik Timótheiis tot u ge
. /.on-i» n, \'lii\' inijn lieve en getrouwe zoon
is inden Ucere,wikt u /.al imir.chtigma
ken m::!r- wegen, die in Christui zijn, ge-
liikerwtis ik alom in alle gemeenten leer.
13 Dorh sointaigen zijn opgeblazen, als
of ik tot olieden niet komen zou.
1\'J Maar ik zal haast tot u komen, r xoo
de Heere wil. en ik zal dan verstaan, niet
de woorden dergenen, die omgeblazen
i.Ö"- maar de kracht.
50  >Watit het koningrijk Gods is niet
gelegen in woorden, maar in kracht.
51  Wat wilt gii ? Zai ik met de roede tot
u komen, of ir. liefde en i« den geest der
zachtmoedigheid?
HOOFDSTUK 5.
, De apostel vaut verder en bewijst uit de ;rr-
breken, die in de irmiretilr noir waren, dat
«Ie (\'otinthiérs meer oorzaak huilden tot ver-
nederiii\',\', ilnn om te locmen rn zi<-h te ver-
hoffeti, vooreerst van wege het dulden van
bloedsebandfl onder hen, v». 1. Tertnatnl
hen ernstig, dal zij h«-in, die dil deed, idt
hun iniddfn zonden weren en den Salan
Ovf*K*V«*, 2. llrenvt daartoe ver-eliridene
rrilenen bij, in/onderheid ontleend <an het
znurdre*ein, hrtwt-lk in hrl honden van het
paiicha in bel O. T. morst i. it _•• / ,i. i r.1 u..i -
drn. 6. Mi) ondrrwijM hrn daarna brredrr,
letren hunlani^e mrnx\'hcn tlrze kerkt urht
moet worden ••r<ttl\'rnil. 9: namelijk triren
tierrenen, die tirtietler» ••• rnnnl worden en
denrelijke riireini-«eii irevrn, 11; latende dr-
irenen. ilie buiten de geineen!e naren san
GoiN oordeel uier, 19.
MEN hoort ganschelijk dnt er hoererij
ouder u ia, en zoodanige hoerervi.
die ook onder de Heidenen niet genoemd
wordt, alzoo tint er een •• iijns vaders
huisvrouw beeft.
2  En zijt gij uoy opgeblazen, en hebt
niet veel uieer leed gedragen, opdat hy
uil hit midden van u weggedaan worde,
<He dtxc daad begaan heeft?
3  \'\' Doch ik, als wel met het ligrhaam
£fwe\'eud,tUnar tegenwoordig z<inde met
den geest, heb alieede, als «/ ik tegen*
woordig u-are, ilengeneu, die dat alzoo
bedreven heeft, besloten,
4  In dtn ïiaam van onsen Heere Jezus
Christus. «In giilielen en mijn geest
Kiwe/ivergaderd ?u)ien zijn,met de kracht
van onzen Heere • l. - Christus,
5  \' Denziilken over te geven den Satan.
tot verderf «lts vleesehesj opdat de gefst
behoudt n moge worden iu den dag van
den Heere Jezus.
i, n
. nv..
: Ml.
1 lVlr. 2 !
( Hand. »:*.
Il.llld IK 3
1 The«. 2 \'.»
•1 The>». 3 1
Mail
LuL.
f, -\'-
23 31
.. 1TI.-- ,S .11.
p ll.tllil.lK II.
Cal. * r.1.
Pilrm.ve.lt».
Jskob. : l*.
,. te., u i
!ËH
, Ül>.
de ï
ALZOO lioude ons een ieder uiensch,
» als dienaars van Christus, en uit*
deelers der vcrborgenhtdtn Gods.
S Kn vootts wordt in deuittleelers ver-
eischt, \'\'dat e 11: getrouw bt vonden worde.
3  Doch niij is voor het minste, da! ik
van ulieden geoordeeld worde, of vaneen
menscheliik oordeel; ja ik oordeel ook
:.i.\' Keiven niet:
4  Want ik hen \'ïntf zelven van geen
ding bewust ; t doch ik ben lUardoor niet
geregtvaardigd; maardic mij oordeelt, is
de Heere.
5  d Zuoilan oordeelt niftH voerden tijd,
totdat de [Jeere zal gekomen itjuV welke
ook in bet liebt Kal brengen hetgeen in da
duisternis verborgen is, en openbaren de
raadslagen der harten ; en alsdan zal een
iegelijk lof hebben van God.
6  En deze dingen, broeders ! heb ik
op mij zelven m A polios bij gelijkenis
gepast, om uwentwil; o;;dat gij aan ons
zoudt leeren, J niettegcvoelen beven bet-
geen geschreven is, dat gü niet. de een
om eens andets wil, ingeblazen wordt
tegen den anderen.
7  Want wie onilerscheidt u ? !\' en wat
hebt gij. dat gij niet hebt ontvangen \'t
en zoo gij het ook ontvangen I» bt, wat
roemt gij, als of gij het niet ontvangen
hadt ï
8  Aireede itfl gij verzadigd, aireede zijt
K\\ï Hjk geworden, zonder ons hebt gij ge-
r Dan.
Openb:
-ocr page 765-
] OORINTflE ft, 7.
J. o. II.». \' 6 Uw roem is niet goed. >* Weet gij
ui* t. .lat een weinig zunrdeesem het
In Dwaalt niet," noch hoereerders, nocb
afgodendirnaars. noch overnnelers, noch
ontuchtigen, noch die bij mannen üg-
gen. noch dieven, noch gierigaards, noch
dronkaards, geene laaternars. geene roo-
vers zullen hei koningrijk Gods beerven.
11 \'\' En dit waart gij sommigen; maar
gij zijt •\'afgewasschen, maar gij zijt ge-
lieillgd, maar gij zijt geregtvaardigd,
In •]• ii naam van den Heerc Jezua, en
door den Geënt onzes Gods.
12/Alle dingen /.i\\» mü geoorloofd,
inaar alle dingen zijn niet oorbaar . alle
dingen zijn mij geoorloofd,maar ik zal on-
der de magt van grenen mij laten brengen.
13 De spijzen zijn voor den buik, en de
buik i« voor de spijzen • maar Gotl zal
bf ide dezen en die te niet doen. Doch het
Hgchaam i» niet voor de hoererij, maar
voor den Heere, en de Heere voor het
ligcbaam.
1-1 L,i (mi \' heeft ook den Heere op-
gewekt, en zal ons opwekken door zijne
kracht.
II Weet gij niet, dat uwe ligchamen
leden van Christus zijn? Zal itc dan de
leden van Christus nenien. en maken
ze leden eeuer hoer? Dat ii) verre.
Iti Of weet gij niet, dat die de boer
aanhangt, een ligchaam .....I kaar is?
! \'• Want die twee, zegt Hij, zullen tot
j é^n vleesch wezen.
17  Maar die den Heere aanhangt, is
| een geest met kern.
18  Vliedt de hoerery. Alle zonde, die
de mensen doet. is buiten het ligchaam;
maar die hoen rij bedrijft, zondigt tegen
lijn eigen ligcbaam.
li» Of weel gij niet, \'dat ulieder lig-
chaam een tempel is van den Heiligen
QeÏHt, die in u is, dien gij van God hebt,
en dut gij uws zelfs niet :.i\\t :
CO \'Wii\' gij zijt duur gekocht; zoo
verheerlijkt dan God in uw ligchaam en
in uwen geest, welke Godes zyn.
HOOFDSTUK 7.
De apovlrl brantwoonlt eene voonreftrldr
vran», of hrt •ronl i» rrnr vrouw Ir nrinrn.
v*. I. Dr» i-rtrouwden irrhirdt bij, xirh aan
elkandrr tnVt tr nnttrrkkrn. 3. tenzij met
on Irrlinirr Itrivilli-nnï. voor ernrn tijd, om
/joh tol vaitrn rn hulden te droeven, 5.
Verklaart vardeT aan ilr onmtrouwdan rn
wedii»<.....hu het goed i» ongetrouwd te
lilijven, niimrlijlc voor hen, die de ifnveii
daartoa hrtaeil, maar nirl voor anderen, 8.
Hrvrrll den i;rfrouwde», dat iij niet lullen
•rheiilrn, 10; telf* niet <le irrloovitren tan
dr on^.*el^l0^iren, ioo die tevredrn ïijn hij
dr zrloovi-jTn tr hlijvrn, 11. Maar ino »le
onffrloo,i?rn willrn whridrn, verklaart hij.
dat ilr ïrliiuvi^eii il-lei nirt rijn vrrlMtn-
drn, 15. /rirt verder, dat ieilrr nirt njnrn
Maat, waarin hij tot CkristtBl i* !rrror|>rn,
mort Ie\\reden ïijn, /ouwrl l»r»nnlriien al»
oalimwiilanaa. is . zoowel diaaatkaaditaa al»
vrijen, 21. Sjirrrkt daarna van dr maagden,
dir onder rrnn andrr» in.T.\'t Htaan, en toont
in welk L-rval hit «ont in ilie uit tr neven,
of nirt, 2.">. Voe^-t daarlnj rrnr alsremrenr
vermanint,\', hoe hrt hnwrlijk en andere na-
ken dezrr wereld mort en trehruikt worden,
!»; en welk voorderl de iinirrtrouwdrn ho-
»rn dr iretriniwilen hrhlirn. om rlrn Heere
wrl aan la haage*, 32: soo aogtaaa, dat zij,
die haar tril huwelijk irrvin, niet zondigen,
36: rn vrrklaarl wnlirom, dat de getloaw
den aan elkander vrrlKinden njn, ioo lang
lij lrvrn, .TJ.
AANGAANDE nu dt dingen, waarvan
gij niü geschreven hebt: het is een*
meti-fh goed geene vrouw aan te raken.
\'2 Maar om der hoererijen wi! zal een
iegelijk man zijne eigene vrouw hebhen,
en eene legelijkc vrouw zal baren eigen*
in in hebben.
3  " De man zal aan de vrouw de sctul-
dige goedwilligheid betalen ; en desge-
10ks ook de vrouw aan den man.
4  De Trouw heeft de magt niet orer
\'t Cal.
gcheele deeg zuur maakt ?
J \' 7 Zuivert dan den ouden zuurdeesem
uit. Opdat gi) een nieuw deeg lijn moogt.
gelijk KÜ ongezuurd zijt. Want ook ons
53.7. \' Pascha is voor ons _r«— I.i_* nameliik
Kfez.
Oo.nl,. i
>t y.tvi. 2 I,
19 3.1
Christus.
8 Zoo dan laai ons ƒ feest houden, niet
in den i\'ouden ztiur\'leeseni, noch inden
zuurdeesem der kwaadheid en der boos*
/Ks.
lfi.1.
lieid, maar in de ongezuurde liruwle*
der opregtheid en der waarheid.
9  Ik heb u gesebreven in den brief,
\' dat _ii u niet zoudt vermengen utet de
hoereerders;
k
6 I».
10   Doch nietgeheellijk uiet dehoercer-
ders ilezer wereld, of niet de gierigaards.
KTei.
2Tb.—
of met de roavcrs. of met de a!godrn-
dienaars: want ander* zoudt xÖ moeten
uit de wereld Kaan.
11  Haar nu heb ik i. geschreven,dat ."
u niet zult vermengen,\' namelijk indien
iemand, een broeder genaamd zijnde,een
hoereerder is, of een gierigaard, of ren
! afgodendienaar, of een lasteraar, ot\' een
Nnm. 12 u! dronkaard, of een roover; I dat gü niet
Mail IR 17 zoodanig eenen ook niet zult eten.
ïl).r..^H. 12 Want wat heb ik ook die buiten
SJoat.vs.to. zijn te oordeelen ? Oordeelt gijlieden
niet die binnen run *
13 Maar die buiten zijn oordeelt God.
k lirut. 1.15. * En doet gij dezen booze uit ui\'.eden weg.
HOOFDSTUK ft.
De «jHt-lil hentrafi hier nog renige ET-brrkrn
onder ile Coriullii^r». waarvan hrt err«lr i«,
itnt lij ile ceaehillen, die rmder hen mm
OVCT wrreldvhr ..... n. nirt liever onder elk-
;m.l. i in hn vriendelijke afdeden, dan dat
lij die voor onsfrïnovitre ovrrhrdrn bragtea,
ni. 1. Hij bmriW, ilnt .lit nirt betaamd* iltn
t*rloo* i\'.\'ri\', die rrninaAl ilr wrrrld rn dr
enirrli ii zullen nor Irelrn, 2. Too.it daarna
aan ilrn ooivitron:*, wximit zoodani\'/e ït-
«chillen rezen, ns indijk uit irebrrk vin TiiTiIr,
u r.h ï.r, :z;i lii.l.i i.1 en rrirtiaardiirheid, 7. Ile-
(uiirt dat dr onrevtvaardi^e rn andere eiver-
lijkr pirnx-hrn hrt rijk drr hemelen niet
rullen heerven, •; rn dal hrt voor hrn on-
behoorl\'ik na», ruiken mr* trelijk te rijn,
Oimlat itj iliior den fJre»t God» van «Ir heer-
schappij ilirr zonden verlint waren. Il Be-
straft nou* een an.lrr trehrek in hen, br*taan-
dr in hrt mi\'hm ik vnti *pi|*en en nnilrre
ainirrn, dril hulk hetri llVinlc, 12. Bewtyat
daarna mal vela radenen, hor onbetamelijk
hoererij i* voor dr C\'hiislenrn, 15 ; walker
liirehamt i: tempelen de* II. f;re»tea zijn, ilie
duur £ijn •frkorhl, en iLiirnin God in li/-
rtiaam en :-i-c.i moeten verheerlijken, 19.
llelu. 3 «
K
KFT iemand van ulieden, die eene
iftak heeft tegen een* ander\', terrgt
gaan voor de onregtvaardigen, en niet
voor aV heiligen ?
2  " Weet gij niet, dat de heiligen de
Lul
wereld oordeelen zullen ? en indien door
u de wereld geoordeeld wordt, xi.it gij
onwaardig de minste geregtszakrn >
3  Weet gij niet, dat wij de engelen
oordeelen zullen \'t hoe veel te meer de
zaken, die dit ie ven aangaan?
4  Zoo git dan geregts/aken hebt, die
dit lev n aangaan, zet die danrurer, die
in de gemeente miiiM geacht zijn.
• i II; zeg u dit tot rtchaamtt. Is er
il•m al zoo onder u geen, die wijs is,
ook niet een, die zou kunneu oordeelen
tussclieu zünc broeders?
ft Maar de rent broeder gaat met den
anderen b\'oeder teregt, en dat voor
ongt-loovigen.
7 Zoo is er dan nu gansehelijk gebrek
onder u. dat gij met elkander regtsïakcn
i Riir, »M.
Muit.
Itoni. 12 17.
hebt. \'• WaArotn lijdt gij ntatlieveroxw-
lijk ? Waarom lijdt gij niet Üever sclrule }
B Maar rUlleden doet ongelijk, ea doet
ili ,\'"*\'•* \'n ichade, en dat den broederen.
1 I rtr. 4 .\'. u 0f wtpt sy uiet dM de onreiCtTMr.
digen het koningrijk Gods niet xulleu
beerven ?
-ocr page 766-
1 (\'ORINTHK «.
run
zij zondigt niet. Doch dezulken zullen; J.o. H.i
verdrukking hebben in bet vleesch ; en
ik spare ulieden
2S» Maar dit zeg ik, broeders! dat de tijd
voorts kort is; opdat ook die vrouwen
hebben, zouden zijn alfl niet hebbende;
HO En die weenen. ais niet weenende;
en die blijde zijn, als niet blijde zijnde;
en die koopen, als ni*t bezittende;
31 En die dese wereld gebruiken, als
niet misbruikende : ft want dn gedaante * •\'"*-
deter wereld gaat voorbij.
                           \\ -lil,»",\'-
!I2 Kn ik wil, dat git zonder bekommer* ^ |Vl|.
nis zÜt. \' De ongetrouwde bekommert t j0h :
zich met de dingen des lleeren, hoe hij
den Meere zal behagen;
                                j ITim. !
33  Maar die getrouwd is, bekommert
zich met de dingen der wereld, hoc hij
de vrouw zal behagen.
34  Eene vrouw en eene maagd zijn on-
demebeiden. Me ongetrouwde bekommert
zich met de dingen des lleeren. opdat zij
heilig /ij, beide aan luchaam en aan
geest ; maar die getrouwd is, bekommert
lieh met d« dingen «Ier wereld, hoe zy
den man zal behagen.
3.:> Eu dh Z"g ik tot uw eigen voordeel;
niet opdat ik eenen strik over u zou wer- .
pen. maar om « te leiden tot hetgeen
wel voegt, rn bekwaam is. om den Ileere
wel .i >>i te hangen, zonder herwaarts en
derwaarts {getrokken te worden.
3f» Ma»r zoo iemand acht, dat hij onge-
voegelijk handelt met zijne maagd, indien
zij over den jtugdig«n tijd sfaat. en het
aïioo moet geschieden, die doe wat bij
wil. hij sondigt niet ; dat zij trouwen.
37 Doch die vaat staat hi ziin hart,
geene no<id/ank hebbende, maar magt
heeft over zijn\' eigen* wil. en dit in zijn
hart besloten het ft, dat hij zijne maagd
zal bewaren, die doet wel.
35  Alzoo dan, die hanr ten huwelijk
uitgeeft, die doet wel. en die ze ten hu-
welÜk niet uitgeeft, die doet heter.
3ï» "Eene vrouw i* door de wet ver- ""Ro»-. \'.
bonden, zoo laniren lijd hanr man heft;
maar indien haar man ontslapen is, zoo
is zij vrü. om te trouwen dien zij wil,
alleenlijk in den Het re.
4ü Vaar zij is gelukkiger, indien zii
alzoo blijft, naar mijn gevoelen. En ik
meen ook "den Geest Gods te hebben. * ITheaa.
HOOFDSTUK 8.
l>e njio-td beantwoordt noir eene vraag, l»e-
rreffènde lui eten ran aJirodanofler, in toont
•nn, dat het niet genoeg i*. te weten il.it
een afcod nieiw in, va. 1 : rn wij maar een*
God en een\' Ut ere hebben, S; naar er vele
makken «tfn, <üe door zulk doen aanstoot
lijden, 7: en vrijheid mouten nemen, om het-
lelfde ie doen, naar bun voorbeeld, niet een
kwaad geweten rn altoo verloren gnan, 10.
llii vcrklafirl, dal •iKidaiiijren te^\'en Chrixlu»
tondlgen, l-l: daar wlfj niemand door bet
gebruik van eenlpre ipijse zijnen broeder be-
hoort te ergeren, 13.
AANGAANDK nu de dingen, die den
afgoden geofferd /.ijn, wij weten, dat
wij allen te zanien kennis hebben. l)c
kennis mankt opgeblazen,maardeliefde
sticht.
2  Maar zoo Iemand meent iets te weten,
die heeft nog niets gekend, gelyk men
behoort te kennen.
3  Maar zoo iemand God liefheeft, die
haar eigen ligchaara, maar de man; on
desgelijks ook de man heeft de magt niet
over zijneigen ligchaam,maat de vrouw.
5 \'\'Onttrekt u elkander niet, ten zii dan
nel beider toestemming voor eenen tijd,
opdat gij n tot vasten en bidden nioogt
vcrledigen ; en komt wederom bijeen,
opdat U de Satan niet verzoeke, omdat
gij n niet kunt ontbonden.
11   Doch dit zeg ik uit toelating, niet
uit bevel.
7  " Want ik wilde, dat alle menacben
waren, gelijk als ik ie\\tb<en .\'\'\'maar een
iegelijk heeft zijne eigene gave van God,
de een wel nldii", maar de ander alzoo.
8  Doch ik ze;: den ongetruuwden, en
de weduwen : het ie bun goed, indien
ijj bliiven, gelijk als ik.
f. .1
H<\\.m\\-:.
d M
ITim.
\'.i \'Maar indien zij zich niet kunnen
onthouden, dat zij trouwen: want hel
ia beter te trouwen dan te branden.
10 Doch den getrouwden gebiede niet
Mul i-u fti maar de Ileere. /"dat de vrouw vau
Mini i .tv \'h-n man niet geheide.
\'ui\'i"\\. li li> indien zij ook scheidt, dat ïij
Mark. In il. ongetrouwd blijve, of met den man ver-
Luk. 18:1»,zoenc; en dat de man de vrouw niet
verlate.
12  Maar den anderen zeg ik, niet de
Heere : indien eenig broeder eene onge-
loovjge vrouw beeft, en dezelve tevreden
is bij hem te wonen, dat hij ze niet
verlate ;
IS En eene vrouw, dieeenen ong*doo-
vigen man beeft, en bij tevreden is bij
haar te wonen, dat zii hem niet verlate.
14  Want de ongi looviee man is gehei-
ligd door de vrouw, en de ougeloovige
vrouw is geheiligd door den min: want
Ander* waren uwe kinderen onrein, maar
nu ziin rij heilig.
l.\'i Maar indien de ongeloovjge scheidt,
dat hij schelde. De broeder of de mater
wordt in zoodanige gevallen niet dienst-
baar gemaakt ; maar God heeft ons tot
vrede geroepen.
lli pWant wat weet gij, vrouw! of gij
iictr. a i, (jpn mftn ./i]It jraiig maken ? Of wat weet
gij,man !of gij de vrouw zult zalig makt n ?
17 Doch gelijk God aan een* iegelijk
herft uitgedeeld, gelijk de Ileere een\'
iegelijk geroepen heeft, dat hii alzoo
wandele; en alzoo verorden ik in al de
gemeenten.
15  I» iemand, besneden zijnde, geroe*
nen, die late zirh geene voorhuid aantrek*
ken; is iemand, in de voorhuid z(inde,
geroepen, die late zich niet besnijden.
lil De besnijdenis ia niets, en de voor-
huid is niets, maar de onderhouding
der geboden Gods.
20\'i Ken i< gelijk blijve in die beroe*
Fiiim I» Plni*- waarin hij geroepen is.
r»i 1 ló\' 2- -HÏ* KÜ. Mn dienstknecht zijnde, ge-
IThpM.S.ia! roepen* laat u dat niet bekommeren;
maar indien gij ook kunt vrij worden,
gebruik dat liever.
22  Want die in den Heere geroepen is,
een dienstknecht zijnde, die is een vrij-
gelatene des lleeren ; desgelijks ook, die
viij zijnde afroepen is, dielteendienat*
knecht van Christus.
i l Cor.
6:90,
IM.r
. \'.»ia
1 Feu
: 1:18.
23  I Gij zijt duur gekocht, wordt grenr
dienstknechten der menseben.
24  Een iegelijk, waarin hij geroepen is,
broeders! die blijve in hetzelve bij God.
25  Aangaande de maagden nu, heb ik
geen bevel des lleeren • maar ik zeg mijn
gevoelen, als die barmhartigheid vanden
Deere gekregen heb, mr getrouw te zijn.
2ö Ik boude dan dit goed te zijn, om
den aanstaanden nood, dat bet, zeg iJt,
den mensrh goed is alroo te zijn.
27 üüt (rt) aan eene vrouw verbonden,
zoek geene ontbinding; zijt gij ongebon*
den van eene vrouw, zoek geènc vrouw.
88 Maar indien gij ook trouwt, güzon*
dlft niet; en indien eene maagd trouwt,
is van Hem gekend.
b I Cor. Ki: 19,
4  " Aangaande dan heteten derdingen,
die den afgoden geofferd zijn, wij weten, -
\'\' dat een atgod niets is in de wereld,
i\' en dat er geen ander God is dan een.
.*» Want hoewel er ook zijn, die goden
genaamd worden, het/ü in den hemel,
hetzij op dr aarde, (gelijk er vele goden ,,
en véle heeren z:jn|
<> <i Nogtans hebben wij maar eenen /
God, den Vader, \' uit welken aile dingen
zijn, en wij tot Hein; ƒ en BUUtt* eenen
ia IS.
. IV :i.
P.l.11.
-ocr page 767-
I COEÏNTHE y, 10.
Heere, Jezus Christus, door welken alle !
dingi n /iin, en wij door hem.
7 Doch in aileu i- «Ie kennis niet, y maar
^oQimixi\'n. mi-t een geweten des afgods
tot DOK Ine, eten alstVM dat de» afgoden
g iiffe i \'i is ; en hun at.weten, zwnk zijnde, ,
wordt bevlekt.
5  \'< [Ie spijze nu maakt ons (iode niet
aangenaam : want hetzij dat wij eten, ;
wi) hebben geene» overvloed ; en hetzij ,
dat wij niet (ten, wij hebben geen gebrek.
!) \'Maar ziet toe, dat deze uwe. magt
niet ctnigei wijze een aanstoot worde
dengenen, die zwak zijn.
In Want zoo iemand u, die de kennis
hebt, /iit in der afgoden tempel aauzit-
ten. /al bet geweten deszelven, die /.wak
i», niet gesdijfd worden, om te eten de
dingen, die de» afgoden geofferd zijn?
11  * En zal de broeder, die zwak is,
door uwe kennis verloren «aan,om wei-
ken Chrisma gestorven ia?
12  Poeh (rtJUeden, alzoo regen de broe-
ders zondigende, «n hun zwak geweten
kwetsende, zondigt tegen Christus.
Cl \' Daarom, indien de spijze mijnen
broeder ergert, zoo zal ik in eeuwigheid
geenvleesch eten, opdat ik mijnen broe-
der niet ergere.
HOOFDSTUK \'J.
Dr apostel, (mi de Oorinthiêr* Ie beter Ir brrn- \'
L-ru tot rr-.-l L-i\'bniik der udddrliiiali-re din-
jren, »telt hun voor zijn eigen voorbeeld j
Mi lol dat eindr vorL\'t hij hirr tie«rh.rn eenr
rede vnti hrt onderhoud der krrkedien.-iren,
en (ut ui ft «Ut hi.i. zoowel all anderen n pos-
telen, dr mairt had om onderhoud te oti(-
vantrrn, vu. 1. Breiiirt vcrarhridme redenen
voor om dit tr bewijzen, genomen van hm,
die in den krijt* dienen, die eeneu wi n ird
planten, on eene kudde weiden, 7. Van den
o» die dorx-ht, 9: an ren* znaijrr. en dr- ,
L\'enen, die den tempel of het altaar dienen, j
IS; verklaart, dat hij evenwel de7e mart ;
niet heeft irehniikt rn ook no™ niet heeft i
willen cebruikrn, omdat hij dit niet »iiih-
trlijk onder hen oordeelde, en oni altoo ,
tijne mstrt niet te nii\'bruikrn, IS j maar i
dut hij tieh naar de zwakkr Christenen,
loo Joden al« Heidenen, in middelmatige
laken alleiins gevoegd heeft, om hen he-
ter te «innen. \\9: vermaant eindelijk, door !
de irrlijkeni* derj-enrn, die om strijd toopen !
i» dr loopbaan, rn kamp veelden of wonde-
ten, al» ook door lijn eijren voorbeeld, lot
soberheid en vlijti^en voortgang in de irud-
laligheid. Si.
moet ploegen, en die op hoop dorscht,
moet lüne hoop deelachtig worden.
11   > Indien wij alleden het geestelijke
gezaaid hebben, is het eene grootesnnfr,
zoo wij het uwe, dat ligchamelijk ia,
inaaijen ?
12  Indien anderen deze magt over u
deelachtig zijn, teaarom niet veel meer
Mij ? * Doch wij helthen deze magt niet
!ft-hruikl, maar wij verdragen het allee,
opdat wij uit teenige verhinderinggeven
aan het evangelie van Christus.
IS Weet gij niet, \' dat degenen, die de
heilige dingen bedienen, van het heilige
eten ? en die steeds hij het altaar zyn,
met het altaar deelen ?
14  "\' AIzoo heeft ook de Heere veror-
dend dengenen, die het evangelie verkon•
digeti, dat zü van her evangelie leven.
15  Maar ik heb geen van deze dingen
gebruikt. En ik heb dit niet geschreven,
opdat het alzoo aan mij geschieden zon :
wanl bet ware mij heter te sterven, dan
•lat iemand dezen mijnen roem zou ijdel
maken.
lti Want indien ik het evangelie ver-
kondige, het is mij geen roem, want * de
nood is niü opgelegd. Kn wee niii, indien
ik bet evangelie niet verkondig!
17 Want indien ik dat gewtlligdoe, zoo
heb ik loon; maar indien onwillig, de
uiideeling is mij reenwet toebetrotrwd.
IS War loon heb ik dan i .V,/Me/fjA dat
ik,het evangelie verkondigende, het evan-
gtlie van Christus ko- feloos stelle, om
mijne magt in het evangelie niet temia-
bruiken.
19 Want daar ik van allen vrij was,
heb ik mij zei ven allen dienstbaar ge- ;
maakt, opdat ik er meer xou winnen.
2l) " En ik hen den Joden geworden als „
een .lood, opdnt ik de Joden winnen zou; i
dengenen, die onder de wet zijn, ben ik \\
yeirmtten
als onder de wet zijnde, opdat
ik iligenei, die onder de wet zijn, win-
neti zou.
21  /» Ihngenen, die zonder de wet ziin, ,,
hen ik fieifmiien als zomier de wet zijnde, i
[Gele nnijtona ijjndeniet zonder de wet, |
maar voor Christus onder de wetl opdat ;
ik degenen, die zonder de wet zijn, win- \'
nen ion.
22  •; Ik ben den zwakke» geworden als ,,
een zwakke, opdatik de zwakken winnen
zou, allen ben ik alles geworden, opdat
ik immers eeuigen behouden zou.
2:t Eu dit doe ik om des evangelies wil,
opdat ik hetzelve mede deelachtig zou
worden.
24 Weet gjjlieden niet, dat die in r«le ,
loopbaan loopen, allen wel loopen, maar
dat een den prijs ontvangt? loopt alzoo,
dat gij dien moogt verkrijgen.
25 \'En een iegelijk,die0» //li/astrüdt,
onthoudt zich in alles. Deze dan doen
wel dit, opdat zii eene verderft lijke kroon I
zouden ontvangen, maar wij eene \' on- |
verderft lijke.
2(i Ik loop dan alzoo, niet als op het
onzekere ; ik kamp alzoo, niet als de
lucht slaande;
27 Maar ik bedwing mijn ligr.haam, en
breng het tot dienstbaarheid, opdat ik
niet cenlgiins, daar ik anderen gepredikt
hel», zelf verwerpelijk worde.
HOOFDSTUK 10.
De njio.\'tel verklaart, dtit al dr Iprnëlirten in
de «voe-tijn peiloopt (VweMt 7ijn in de wolk
en in de irr, n, 1 : rn dat allen d*/rlfde
L-ec-teli|kr "pijir ^\'eifetrn, rn den/elfden
ifeeit el ijken drank tredronken hebben, 3 ;
maar dat /ij evenwel van Ood 7ijn ?e»trnft,
5. al* ïij tot nfyoilerij, 7; of tot hoererij
vervielen, 8; en wanneer (ij ChrfetUS W-
tochten, 9; en tegen hem murmureerden,
10. Betuigt dal dit ons dient tot waar-chtt-
win-.-, oui tmlke zondrn niet te begaan, 11.
Belooft daartoe God* hulp in verzoeking
,,„B
EN ik niet een apostel? Ben ik niet
li I •• Heb ik niet Jezus Christus,
onzen Heere. gezien?\'\' Zijtgijlieden niet
mijn werk in den Heere ?
2 Zoo ik anderen geen apostel ben,
nogtans ben ik het ulieden : want bet
zegel uiiins apostelschaps zi.jt gij lied en
l\'ili,.,,
2 Tim.
Hebr.
2:1(1.
1:7.
R.lf).
4:13
in den Ileere.
:i Mijne verantwoording aan degenen,
ilie onderzoek over mij doen, is deze.
•1 i\' Hebben wij niet magt om te eten
en te drinken?
ft Hebben wij niet magt om eene
vrouw, eene zuster zijnde, met oa«om te
leiden, gelijk ook de andere apostelen, en
8:11,
de broaders des Heeren, en « C^fas?
6  Of nebben alleen ik en Bamabaa
geene mast van niet te werken?
t 9 Cor 10\' l *t ^*\'e \' (\'\'ent °°\'t \'" de!\' krijs op eigene
bezolding? wie ƒ plant eeneu wijngaard,
l/lCorj9:8,7,8, ei> eet niet van zijne vrucht? of p wie
weidt eene kudde, en eet niet van de
n Joh. 8litf. melk der kudi\'.e?
.\' iPrtr. s :2. 8 Spreek ik dit naar den mensch ? of
zegt ook de wet hetzelve niet?
t) Want in de wet van Mozeit is ge-
schreven : \'< Gij zult eenen dorsclienden
os niet muilbanden. Zorgt ook God voor
de ossen?
in Of zr«t Hij dat xanscbelijk omon-
zeutwil? Want om onzentwil is dat ge-
echreven; overmits die ploegt, op hoop
-ocr page 768-
I CORINTHE II,
ni aeae goeds uitkomst) 13 Vermaant hm
weder, om de afgodendienst te vlieden, IV;
daar zij door het gebruik des avondmaal*
lil iihimi ili in hebben aan hel ligrhaam en
lil..>.i van Chriatiut: maar door afgodendienst
met de duivelen, welker tafelen tii daarom
moeten Kehuwen, 15; en imdt r ^eeii\'ili-kmitri-
tel God tergen of hunnen naasten aanstoot
geven, Ï2. Hij lul nogtana toe «onder na-
\\rȕen te eten alle*, ml in bei rleeannhuie
verkocht wordt, *5; en door eenen o*g*-
loovipe irenoodiird zijdiie, alle» wnl VOOV-
Crzel wordt, tenzij iemand dat te kennen
leeft, 27. Hij beduit des» rede mei evnn
alRemeene vcrmanintr om allen ir doen lot
niet drinken, en den drinkbeker der dui-
velen ; gij kunt niet deelachtig zijn aan
de tafel des Heeren, en aan de tafel der
duivelen.
22  Of tergen wij den Heerc ? Zijn wij
sterker dan Hij ?
23  r Alle dingen zijn mü geoorloofd, t \\ Ce
maar alle dingen zijn niet oorbaar; alle
dingt n zijn mij geoorloofd, maar alle
dingen stichten niet.
24  • Niemand zocke dat zijns zelfs is, \' \' <"
maar een iegelijk zocke dat des ande- Vii*
ren is.
25  Eet al wat in het vleeschhuis ver-
kocht wordt, niets ondervragende, om
des gewetens wil :
ïfi i Want de aarde is dea Heeren, en \' ^s.
.Ie volheid derzelve.
                                       ; «•
27 Eu indien u iemand van de ongeloo-
vlfSD noodt, en gij daar gaan wilt," eet | 1|(i
al wat ulieden voorgesteld wordt, niets
ondervragende, • om des gewetens wil. L iro
2"* Maar zoo iemand tot ulieden zegt:
Dat is afgodenoffer; eet het niet, om des -
genen wil, die w dat te kennen gegeven
heeft, en om des gewetens wil. Want
de aarde is des Heeren, en de volheid
derzelve.
29 Doch ik zeg, om het geweten, niet
van u zelveu, maar des anderen : want
waarom wordt mijne vrijheid geoordeeld
VU een ander gewett n ?
3il En indien ik door genade der a cv ze
deelachtig b< n,waat*omword ik gelasterd
over hetgeen, w waarvoor ik dankzeg? «• Bok
31   i Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij m"
dat gij drinkt, betzij dat gij iets itndertt
doet, doet het al ter eere Gods.
                  r \' uL
32  !\' Weest zonder aanstoot te geven, „
en den Joden, en den Grieken, m der " Ron
gemeente Gods.
33  Gelijkerwijs ik ook in alles allen
behaag, niet zoekende mijn eigen voor-
deel, maar het voordeel van velen, opdat
zij mogten « behouden worden.                  * l Co
HOOtlJSTUK 11.
De apostel vermaant de Cortatbfftn hem na
te volgen, en prij»t hen, dat zij lijne fn-
tetttngen hielden, vu. I ; verbetert erntjrr iiii*-
hrniken, die in hunne verirn de ringen i»evon-
den werden : vooreerst dat in hel bidden en
profeten.n dn mannen hunne hoofden hadden
gedekt en de vrouwen ontdekt, 3. Dltbewijit :
hij onbetamelijk te zijn, too voor de niaii-
nen, omdat zij hel hoofd zijn der vrouwen,
alh voor de vrouwen, die, alzoo zij onderden
man "taan, tol een teeken daarvan haar
hoofd behooren te dekken, of ander/in* zou-
den belden, mannen en vrouwen, htm hoofd
onteeren, t; en te^en de natuur handelen,
IV, Vervolgens dat in hunne vergaderingen
verdeeldheden waren, 18 ; en daarenboven
dat het avondmaal den Heeren onder beu
niet op de rejfle wijze gevierd werd, ver-
niitH de rijken in het bijzonder te voren
maaltijden hielden, waardoor sommi iren
dronken tot het avondmaal kwamen, 10. Om
deze misbruiken te weren, herinnert hij hun
de iil-\' i -l lui." en de lieteekeuis van het nvon.l-
maal, 23; en leert tot welt einde en op
welke wijze hel moet gehouden worden. 2fi :
en welke stralen zij te verwaehten hebben,
en reed» do.ir fiod over pouimitren trezonden
waren, die hetxelve onwaardig ireliruikten,
2*J, Kin.lelijk leen hü, hoe deze misbruiken
te verl>eteren waren, 33,
iohthi
, 31.
Coil
EN ik wil niet, broeders! dal gij \'»n-
wetemle zijt, " dat onze vadem allen
\' onder de wolk waren, en \'• allen door de
1 zi-p doorgegaan ziin;
1 2 En allen in Mozes gedoopt zij» in
; de wolk en in de zee;
3 < En allen dezelfde geestelijke spijs
•    gegeten hebben;
i 4 \'l En allen denzelfden geestelijken
i. drank gedronken hebben: wantzijdron-
ken uit <le geestelijke steenr.it». die
i. volgde; en de steenrots was Christus,
5 Maar in het meerder deel van ben
;- heeft God geen welgevallen gehad ; » want
zy zijn in de woestijn ter neder geala^en.
t> En deze dingen zijn geschied ons tot
voorbeelden, opdat wij geenen lust tot
het kwaad zouden hebben, gelijkerwija
als ƒ zij lust gehad hebben.
7 En wordt geene afgodendienaars, ge-
tijkerwijs als sommigen van hen, gelijk
geschreven staat : i\'Het volk zat neder
i. om te eten, en om te drinken, en zij
stonden op om te spelen.
1 8 En laat ons niet hoereren, >> gelijk
1 sommigen van hen gehoereerd hebben,
en er vielen op eenen dagdrieen twintig
duizend,
9  En laat ons Christus niet verzoeken,
. \'gelijk ook sommigen van hen\'vrrzocht
•   hebben, en werden van de slaiigen ver-
uield.
10  En murmureert niet, " gelijk ook
\' sommigen van hen gemurmureerd heb-
ben, en werden vcrniel\'d vanden verder*
. ver
11   En deze dingen allen zijn lninlie-
den overkomen tot voorbeelden j\' en zijn
beschreven tot waarschuwing van ons,
"\' op dewelke Je einden der eeuwen ge-
komen zijn.
12  Zoo dan, die meent te staan, zie toe,
dat hij niet valle.
13   Ulieden heeft geene verzoeking be-
. vangt n dan menscht lijke: doch " God is
getrouw, die u niet zal laten verzocht
worden boven hetgeen gij vermoogt,
maar Hij zal met de verweking ook de
uitkoniht geven, opdat gij ze kant ver-
dragen.
1-1 Daarom, mijnt geliefden ! vliedt van
de afgodendienst.
15 Als tot vcrstaniligen spreek ik,oor-
deelt gij hetgeen ik zeg.
Iti De drinkbeker der dankzegging,
dien wij dankzeyyeitde zegent n, is die
niet eene ge meen se nap dea bloi-di van
Christus? Het brood, dat wij breken, ia
dat niet eene gemeenschap des ligdUMUOM
van Christus \'t
17 Want een brood is hrt, ;oozijn wij
velen een *• ligchaain, dewijl wij allen
eens broods deelachtig ziin.
IS Ziet Israël, dat n >ar het vleeschis;
bebben niet degenen, die de offeranden
eten, g,metnscbap m t het altaar?
19 Wat ï.eg ik dan? p dat een afgod
iet* is? of «lat het afgodenoffer iets is ?
JO ,1a ik zeii, dat hetgeen de Heidenen
offeren, \'j zij d n duivelen offeren, en niet
Uu,]"; en ik wil niet, dat gij met de ;
duivelen gemeenschap hebt.
21 Gij kunt d*ndrinkbekerde»IIeeren I
13
3 17.
11:13,
WEEST •< mijne navolgers, geiyker-
wijs ook ik van Christus.
2  En ik prijs u. broeders I dat gij in
si
alles mijner gedachtig zijt, en de inzet-
tingen behoudt, gelijk ik die u overge-
geven heb.
3  Doch ik wil, dat gij weet, I dat f, Bfa
Christus het hoofd is eens iegelijken
L\' Joh.
mans, en tie man het hoofd der vrouw,«
en God het Imo\'M van Christus.
4   Een iegelijk man, die bidt of profe*
teert, hebbende i.-t* op het hoofd, die
onteert zijn eigen bOora;
B Maar fene iegelijke vrouw, dip bidt
-ocr page 769-
I COBLNTHE iï.
of profeteert met ofdekttB hoofde,
onteert haar eigen hoofd i want het il
een en hetzelfde, als of Itiar het haar
afgesneden ware.
(i Want indien eene vrouw niet gedekt
is, dat zij ook geschoren worde; \'\'maar
indien het leelijit i*. voor eene vmuw
Kesrhorcn te zijn, of het haar afgesneden
te hebben, dat zij zich dekke.
7 Want de man moet het hoofd niet
dekken, \'overmits hij hit beeld n de
heerlijkheid Gods is; manr de vrouw is
de heerlijkheid des mans.
S ƒ Want de man is uit de vrouw niet,
maar de vrouw uit den man.
I  Want ook is de man nletgesehapen
om de vrouw, maar de vrouw om den
man.
in Daarom moet de vrouw eene m;i;t
op het hoofd hebben, om der engelen wil.
II  Nogtans is noch de man zonder de
vrouw, noch de vrouw zonder denman,
in den Heere.
12  Want gelijkerwijs de vrouw uit den
man is, alzoo is ook de man door de
vrouw ; doch alle dingen zijn uit God.
13  Ourdeelt gij onder u zelven : is het
betamelijk, dat de vrouw onged< kt God
bidde?
14  Of leert u ook de natuur zelve niet,
da. :••\'• een man In,; haar draagt, het
h*tn e. ue oneer ia ?
15  Vaar zoo eene vrouw lang haar
draagt, dat het haar eene eer is - omdat
het lange haar voor een deksel haar is
gegeven ?
16  iDocb indien iemand schuilt twist-
gierig ie zijn, wij hebben zulke gewoonte
niet, • e*i de gemeenten Gods.
17  Hii ï\'u, hetyee.i ik u aanzegge, prijs
ik niet, ncirlijk dat gij niet tot beter,
maar tut erger znmenkonit.
13 Want eerstelijk, als gij zaaien komt
in de gemeente, zoo hoor ik. dat er
scheuringen ijjn onder u ; en ik gtloof
het ten deele :
19 a Want er morteu ook ketterijen
• onder u zijn, op,Int dtgonen, die opregt
zijn, openbaar mogen worden onder u.
Cu Als gij dan bijeen samenkomt, dat
ia niet des Ileeren avondmaal eten.
21  Want in het eten neemt een iegelijk
te voren xQd eigen avondmaal; en de/e
is hongerig, en de andere in dronken.
22  Helil gij dan geënt\' huiden,om er te
eten en te drinken ? of veracht git de
gemeente God*, en beschaamt gij dege-
nen.dieniet hebben;\' Wat zal ik u zeggen?
zal ïk ii prijzen \'t In dezen urijsik u niet.
23  Want ik heb van den Ileereonivan-
gen, hetgeen ik ook a overgegeven heb,
\'dat delleer»* Jezus inden nacht, in wei-
ken hij verraden werd. het brood nam;
2-1 V ii al» hij gelonkt had, brak •hij het.
pn «eide i Nemit, eet, dat ia mijn lig-
chaam, dat voor u gelirokcu wordt, doet
dat totmiine gcdai-htenis.
25 Desgelijks min hij ook den drink-
beker, na het eten dis avondmaals, en
zeide : Deze drinkbeker is het nieuwe
testament in mijn bloed. Doet dal. /.oo
dikwijls ais gij dien zult drinken, tot
miine gedaehtenis.
2\'i Want zou dikwijls als gij dit brood
zult cien, en dezen drinkbeker zult drin-
ken, zoo verkondigt den dood des H-
ren. \' totdat iiii komt.
27 \' Va,ti dan, wie onwaardiglijk dit
brood eet, o!\' den drinb"ker des Ileeren
drinkt, die zal schuldig zi\'m aan bet
ligchcam en bloed In Ileeren.
2S« Maar de imnsch beproeve zich
xelven, en et( alzuo van het brood, < n
drinke van den drinkbeker.
59 Want die onwaardiglijk eet en
drinkt, die eet en drinkt zich zelven
een oordeel, niet onderscheidende het
ligchaam dei Ileeren.
.\'(;• Daarom zijn onder u vele zwakken
en kranken, en velen slapen.
\'il " Want indien wij ons zelven oor-
deelden, zoo zouden wij niet geoordeeld
worden.
32  Maar als wij geoordeeld worden,
zoo worden wij van denlleeregetuchtigd,
opdat wij met de wereld niet zouden
veroordeeld worden.
33  Zoo dan, mijne broeders! als gij za-
iii\' n komt om te eten, verwacht elkander.
34  Doch zoo iemand hongert, dat hij
te huis ete. opdat gij niet tot een oor-
deel zaïnenkomt. De overige dingen nu
zal ik verordenen, als ik zal gekomen
XÜH-
HOOFDSTUK 12.
Dr apo<t< I bestraft voort» de onrenk\'heid on-
der dr CurinlbiérH, ontstaan uit »leverwh*i-
ilt-iiliri.l der geestelijke traven en der kerkr-
1\'jke bedieningen, en leert dat nj om dezelve
neb. niet mo"ten verhno vaardigen, of ande-
ren tementen, vermits iij allen te toren
IGidenen zijn reweest en de H GeeM hun
die traien verleend heeft, va. 1. Hat die Geest
deze g-aten in den een minder en in den ander
meer ter.cbeiden aiukl, naar zijn nell»eha-
fen, ten einde ze tut algemeen gebruik en
nut van de geheele gemeente besteed wor-
ilen. welke gaven hij tut neffen toe noemt,
*. Dit verklaart hij door de gelijkenis van
de verscheidene leden de» ligehaam*. waar-
ntede hij leert, dat ook de i-erinrrte gaven
hare nuttigheid en nood zakelijkheid hebben,
dat daarom degenen, die de voortreffelijkste
gaven hehlten ontvangen, niet moeten trr-
nchten hen, die minder heblien, 13. Ui\' du*
een ieder zijne gaven moet besteden tot dien*t
van anderen en van het geheele ligrha.-iui der
gemeente, ZS. Dat God, trebjk de gaven, al-
too 0€ik de bedieningen in de geuieente niet
eenerlei, nneh even «vaardig heeft besteld,
28 ; doeh dat een ieder naar de beste gaven I
moet trachten, 31.
EN van de geestelijke gare*, broeden I !
wil ik niet. dat gij onwetende . iit
\'. Gij weel, dat gij Heidenen waart,tot
de stumme afgoden heengetrokken,naar
dat gij geleidt werdt.
3  Daarom maak ik u bekend. » dat nte- i M.ti
mand, die door den Geest Godsspreekt,
Jezus eene vervloeking noemt; en nie-
uiHiid kan zeggen Jezus den \'• Heere te \'. Joh
•i;i, iUn door den Heiligen Geest.
            | l Cu
4  « Kn er is verscheidenheid der gaven,
doch het is dezelfde Grest;                     e Rmi
6   En er is verscheidenheid der bedie -
ningen, en Int is dezelfde Heere;
li En er is verscheidenheid der werkln*
gen, doch het is de/elfde God, die alles
iu allen werkt.
7  Maar aan een\' iegelijk wordt de ópen-
baring des Geestes gegeven tot hetgeen
oorhaar is.
8  Want dezen wordt door den Geest
gegeven het woord der wijsheid, en
eem-n anderen het woord der kennis,
door denzelfden Geënt;
9  En eenen anderea het geloof, door
denzelfden Geest ; en eenen anderen de
Saven der gezondmakingen, door denzelf.
en Geest ;
10  En eenen anderen de werkingen der
krachten ; en eenen anderen profetie;
en •men anderen onderscheidingen der
geesten; en eenen anderen inenigerlei
talen ; en eenen anderen uitlegging der
talen.
11   Doch deze dingen alle «\'werkt de een ,i Kom !2 *.fi
en dezelfde Geest.\'deelendc aan een*iejre- ] Kfez. i 7
ür. in h"t bijzonder; gelijkermysHü wil.
* \' Want gelijk het ligchaam ren !-
en vele leden heeft, en al de leden van *\'\'"
dit eene ligchaam, vele /.linde, mutareen \'
ligchaam rijn. alzoo ook Christus.
           f S:\'""
13 Want ook wij ailen zü" dooreenr:i * *"\'
Geest tot een HgrhaAm gedoopt, «f het- \' _ ,
zij Jodeu, hetzij Grieken, hetzij dienst" iff
knechten, hetzij vrijen; en w\\j zijn allen
tui rijnen Geest gedrenkt.
Pi 13.
-ocr page 770-
1 CORINTHE 13, 14.
14  Want onk het ligchaam ia niet een
lid. maar vele leden.
15  Indien de vort zeide ! Dewijl ik de
huid niet ben, zoo ben ik van het lig-
ehaam niet; ia hij danroin niet van bel
ligchaam.
Ili Kn inilir\'ii ket oor zeide : Dewijl ik
hel oom niet urn, zoo ben ik van \\:< i
ligchaam niet; is lift daarom niet van
bet ligchaam ?
17 Ware het geheelt ligrhaaiu het oog,
waar zou het gc\'ioor z\'nnt Ware het
geheele ligehaam gehoor, waar kou de
reuk ziinf
is Maar nu heeft God «Ir leden gezet,
een iegeiyk van dezelve in het lichaam,
gelijk Hij iewUd heeft.
19 Wftre >ij alle tuuar een liil, waar
zon bet ligchaam zijn?
2\'t Maai nu zijn er wel vele leden,doch
muur e«m ligehaam.
"I Kn her oog kan niet l^M tot de
hand: Ik heb u niet van noode ; ofwe-
deroill het hoofd tot de voeten : Ik heb il
niet van noode.
33 Ja veeleer, de leden, die ««td\'inken
de zwakste de» ligelmaius te zijn, die
zijn nondig;
"2\'A En die ons dunken de minst eer-
lijke leilen des ligchaauis te zijn, den-
zelven\'doen wij overvloediger eer aan ;
en onze onsierliike lede* liebben ovcr-
vloediger versiering.
"4 Doch onze sierlijke li> ii!i, n het niet
van noode; maar God heeft hel lichaam
altoo zamengi voegd, gevende overvloi\'-
diger eer aan hetgeen gebrek aatt dezelve
hei ft |
*.\'.\'» Opdat geene tweed ragt in het lig-
ehaam rij, maar de led< n voor elkander
gelijke zorg zouden dragen.
\'2ti Kn heuij dat een lid lijdt, zoo lij-
den al de leden mede; hetïij dat een
Uil verheerlijkt wordt, zoo verblijden
zich al de leden mede.
27 \'\' En gijlieden /.ijl het ligchaam van
Christus, en leden in het bijzonder.
2S En God heeft er sommigen inde
gemeente gesteld. > ten eerste apostelen,
fc ten tweede profeten, ten derde leeraars,
daarna krachten, daarna gaven der ;•••
zond mak in gen, behdlpsels, regeringen,
menigerlei talen.
39 Zijn zij allen apostelen? Zijn tij
allen profeten ? Zijn zij allen leeraars?
Zijn zi) allen krachten?
:i() Hebben zij allen gaven der gezond"
tnakingen \'f Spreken zij allen met men\\-
gevlei
talen? Zijn zij allen uitleggers?
31 Doch ijvert naar de beste gaven;
en ik wijs u eenen wpg, die nog uitne-
mender is.
HOOFDSTUK 13.
Helpeen de aposirl in het laatste van het
voorpaande hoofdstuk beloofd had, om de
Ooriuthiëri» renen uitnrmender weg te wij-
zen, volhrenpt hij in dit hoofdstuk, leercnde
dat de liefde de voornaamste gave i», naar
welke de Christenen moeten •taan. Hij be-
wiisl dit door vergelijking van andere groote
paven, «I»: verschillende tulen, profetie,
•retencchap. «\'onderen U- dut n, den armen
mildrli.ik bij te staan, kloekmoedip om den
naam van Christim ook den dood ie lijden,
en toont dat al die paven /ander de liefde
nietn zijn, re. 1. II ij roem) de l:efde, van
mm bare treffelijke cfarewarhappon en wer-
kinp«n, I; alt ook omdat zij altijd ial blij-
ven, daar de andere paven lullen ophouden,
8; dewijl /ij in dit loven onvolmaakt tqn,
<l; hetwelk lij verklaarl met de pel ijkenis
der kennli van een kind en van een\'\' vol-
mUMn niiin, en van het zien In eenen ipie-
jH\'1 en van het peripl «elf, 1"; en eindelijk,
omdat de liefde meerder en IrelTelijker is
dan geloof en hoop, 13.
AL ware het, dat ik de. taltn dermen- !
scben en der engelen sprak, en de
hei Ie niet had, zoo ware ik een klinkend l
metaal of luidende schel geworden.
         \'
2 f En al ware het, dat ik de gare •
der profetie had, en wilt al de verbor-
genheden en al de wetenschap; en al
ware het, dat ik al het geloof had, zoo-
dat ik \'\' bergen verzette, en de liefde
niet had. zoo ware ik niets.
                       ,(
:i En al ware bet, da\' ik al mijne
goederen tot onderhoud iler armen uit-
deelde, en al ware het, dat ik mijnlig-
citaam overgaf, opdat ik verbrand zon
worden, en had de liefde niet, zoo zon
het mij reene nuttigheid geven.
4  \'De liefde is laugmnedig; zij la (TOP* \'
derrieren; de liefde Is niet afgunstig:
de liefde handelt niet ligt vaardig! ük* zij (
is niet opgebla\'.en ;
5  Zij handelt nie; ongeschikte] ijk, •\' zij d
zoekt zich zelveu niet, zij wordt niet |
verbitterd, /ij denkt geen kwaad;
il Zij verblijdt zich niet in deongereg- !
ttjrheld. \' maar rij verblijdt zich in de
waarheid;
7  Zij bedekt alledingen,/ij gelooft alle
dingen, zij hoopt alle dingen, zij ver-
draag! alle dingen,
8  He liefde vergaat nimmermeer; maar
hetzij profetien, /i;i zullen te niet ge-
daan worden ; het/ij tnlen, zij zullen
ophouden ; hei zij kennis, zij zal te niet
gedaan word\'ii.
\'J Want wij kronen ten deele, en wij
profeteren len deele;
lil Poch wanneer het volmaakte zal
gekoinen /,ijn, dan zal hetg> en ten deele
is, te niet gedaan worden.
11 Toen ik een kind was, sprak ik als
een kind. was ik gezind ais een kind,
overleide ik als een kind ; maar wanneer
ik een man geworden tien. zoo heb ik te
niet gedaan hetgeen eens kinds was.
13 ƒ Want wij zien nu door eenen spie-
gel in eene duistere rede, maar alsdan
zullen wij ;icn aange/.jgt tot aatigezigt;
ntt ken ik ten deele, maar alsdan zal ik
kennen. gelijk ook ik gekend ben.
13 Kn nu blijft geloof, hoop en liefde,
deze drie; doch de meeste van deze is
de liefde.
HOOFDSTUK 14.
I>r nportel, W-lnitcnde de voorbaande ver-
maninir tol liefde, leert nu, d»t ilcL\'eiirn,
die naar L\'eeslelijke gaven Maan, meeal moe-
ten trachten naar de pwve van proteleren,
ve, 1; dat echter de «aie im vreemde ta-
len niet Ir verachten is, maar irehruikt moet
«orden met hij*revne!T<le uillez\'irinir, 5 : het-
welk hij bnvijrt met de peliikeni-ien van
een fluit, eiler en baiutn, 7; en toont aan,
dat het sirijdl tegen de natuur, en niet. an-
ders i* als of men tot barbaren sprak, 10,
Leert «vijdeis dat men ZOO moet bidden, dat
tulka geschiede niet alleen met den ^cest,
maar ook met het verrtaml, 13: anders kan
hij, die Reene vreemde talen verslaat, geen
amen leppen op ïiilk een L\'ebed, Ifi. Hijl»eves-
tiiït dit met njn eipen vooH>eeld, hetwelk hij
vermaant na te volpen, 18: en bewijst uit
de 11. Schrift, dat de \\reemde talen Mjiniiids
meer eene straf, dan eene pave iijn,21. Leert
ook, dat het bespottelijk /on zijn, indien *ij
allen in vreemde tulen spraken, maar stirh-
telijk, (00 «ij allen profeteerden, 23. Daarna
•telt hij eenige regelen, die men moet vol-
pen in In-t \'jvhnükeu van buitengewone ga*
ven, namelijk dat uien alles moet doen tot
atiehiin-r. \'ifi. Als men met vreemde lalen
sprerkt, dat een ander het nitleppe, 27: dat
het profeteren geschiede bij beurten, 2fl-. en
d-t de andere profeten daarover oonleelen,
32; dat de vrouwen in dr gemeente zwijgen,
3t: dat deze rerordentneen peboden deti
Hoeren rijn, 37: en eindelijk, dat alles eer-
lijk en met orde in de peiiieente moet ge-
s.-hiedeu. 40.
JAAGT de liefde na, en ijvert om de
geestelijke (/neen, maar meest, dat gij
moogt profeteren.
2 Want die eene vreeuute taalspveekt,
spreekt uiet den metisclien, maarGode:
want niem.tnd verslaat i.rt, doch met
den geest spreekt ht) verborgen heden.
-ocr page 771-
1 COBHfTHfl 15.
r...
J.O.H.W. 3 Maar die profeteert, spreekt den
           menschen stichting, en vermaning, en
"ertroost ing.
•I Dip eene vreemde taal spreekt, die
sticht zich zelven ; maar die profeteert,
sticht de gemeente.
•\'• Km ik wil vrl, dat tij allen in
rrremde talen sprnki. maar meer, dat
gij profeteert : want die profeteert, i*
meer dan die vreemde talen spreekt,
tenzij dau, dat hij het uitlegge, opdat de
gemeente stichting moge. ontvangen.
\' S En nu, broeden! indien ik tot u
kwam, en «prak rreemde talen, wat nut*
tigheid zou ik u doen, zoo ik tot n niet
sprak, of in openbaring, of in kennh,
öf in profetie, of in lei rl>i_- -
7 Zelfs ook de leveuliHjje dingen, die
geluid geven, hetzij duit, hetiy citer,
zoo /ij .\'fin onderschei.1 met iaaMti
klank geven, hoe zal bekend worden
hetgeen getluil of op de citer gespeeld
wordt ?
S Want ook Indien de bazuin een
onzeker geluid geeft, wie zal zich tot
den krijg bereiden?
M Al Zou ook rulleden, indien gij niet
door de taal eene duidelijkr rede geeft,
hoe zal verstaan worden hetgeen gespro*
ken wordt? want gÜ zult zijn uit die
in de lucht spreekt.
In Er ziin, naar het voorvalt, zoo vele
soorten van stemmen in de wereld, en
geene derzelve is /.onder stem.
11   Indien ik dan de kracht der stem
niet weet, zoo zal ik hem, die spreekt,
bnrhaarsch zijn; en lm. die spreekt.
Zal 1)11 mij \') ::•:.!\' :--i\'h \'Jin.
12  Alzoo ook gij, dewijl gij ijverig zijt
naar geestelijke gaven, zoo zoekt, dat
gij inoogt overvloedig zijn tot stichting
der gemeente.
13  Daarom, die in eene rreemde taal
spreekt, die bidde, dat hij het moge
uitleggen.
14   Want indien ik in eene vreemde
taal bid, mijn geënt bidt wel, maar myn
verstand ia vruchteloos.
15  Wat is het dan ? Ik znl u-el met den
geest bidden, maar ik xp\\ ook met bet
* Kfrz. i 10. verstand bidden . " ik zal itel met den
(ui. 3 ic, geest zingen, maar ik tnl ook met het
verstand zinxen.
ir» Anderzins, indien gij dankzegt met
den geest, hoe zal degene, die de plaats
eens ongeleerde» vervult, amen zeggen
op uwe dankzegging, dewijl lm niet
weet. wat tg\\\\ zegt?
17 Want m dankzegt wel behoorlijk,
minr de ander wordt niet gesticht.
IS Ik dank mijnen God, dat ik meer
lUiejoTl talen spreek, dan gii allen;
19 Maar ik wil liever in de gemeente
; vijf woorden spreken met mijn verstand,
opdat ik ook anderer. moge onderwijzen,
dan tien duizend woorden in eene
; vreemde taal.
\'\' M.iit. 18:3.1 2" \'\' Broeder»! wordt geene kinderen
\' 19:14! In het verstand ; maar zijt kinderen in
Rfl-i, ».H.(de boosheid, en wordt in het verstand
IPetr.fl 1.2. volwassen.
21 e In de wet is geschreven i Ik zal
V"11* ^ ïï\'\' door lieden van andere talen, en door
e* W:ii. sn,|ere iiHppn tot dit V3lk spreken, en
ook alzoo Zullen *;j Mij niet booren,
zegt de lleere.
".".\' Zoo dan, de rreemde talen zijn tot
een teeken niet dengenen, die gelooven,
maar den ongeloovigen; en de profetie
niet den ongeloovigen, maar dengenen,
die gelooven.
88 Indien dan de geluele gemeente bij-
een vergaderd ware,en iij allen in vriemde
talm spraken, en eenlije on geleerden of
ongeloovigen inkwamen, zouden zij niet
zeggen, dat gij uitzinnig waart?
24 Maar indien zij allen profeteerden,
en een ongeloovige of ongeleerde ln-
kwame. die wordt van allen overtuigd,] J.o. H.».
e-i hij wordt van allen geoordeeld.
25 En alzoo worden de verborgene j
dingtn zijns harten openbaar; en altoo,!
vallende op ;ijn aaogezigt, zal bij God
aanbidden, en verkondigen, dat God
waarliik onder u is.
2G Wat is het dan, broedera? Wanneer
gij zaïnenkomt, een iegelijk van u, heeft
hij eeneti psaim, heeft hij eene leer,!
he(ft hij eene rreemde taal, heeft bij ,
eene openbaring, heelt hij eene uitleg-
ging; laat alle dingen geschieden tot;
stichting;
27 En zoo iemand eene vreemde taal ;
! spreekt, dut het door twee, of ten meeste
drie tfi-aehiede, en bij beukte ; en dat een
het ditlegge.
2s Maar indien er geen uitlegger is,
dat hij zwijge tn de gemeente; doch dat
hij tot zich z*lven spreke, en tot God.
2\'J En dat twee of drie profeten spre-
, ken, en dat de anderen oor.\'eelen.
30  Doch indien renen anderen, die er
! rit, ieta geopenbaard is, dat «Ie eerste
: zwijge.
31   Want gij kunt allen, de een na den
ander profeteren, opdat zij allen leeren,
en allen getroost worden,
32  En de geesten der profeten zijn drn
proleten onderworpen.
3:t Want God is geen G->d van verwar-
ring, maar van vrede, gelijk in al de
: gemeenten der heiligen.
| 34 •\' Dat uwe vrouwen in de gemeenten •\' \' Tim. 2 12,
; zwijgen : want het is haar niet toegelaten j
1 te spreken, maar benden onderworpen I
te zijn, gelijk ook «de wet zegt.
                « \';\';"• ™ \'<;
3.i En zoo zij iets willen leeren, laat *:ir/- -\'~~
haar tehuis hareeigetiemannenvragen: Tj\'t . -
waal het staat leelijk voor de vrouwen, [ [ |vlr 3 \\\'_
dat zij in de gemeente spreken.
3>> Is het woord Gods van u uitge*
gaan ? Of is het tot u alleen gekomen ? j
[ 37 Indien iemand meent een profeet 1
. te zijn, of geestelijk, die erkenne, dat,
! hetgeen ik u schrijf, des Heeren geboden
\' zij".
3S Maar zoo iemand onwetend is, die
zij onwetend.
.TJ Zoo dan. broedera ! ijvert om te pro-
feteren, en verhindert niet in rreemde
talen te spreken.
40 Laat alle dingen eerlijk en met orde
geschieden.
HOOFDSTUK 15.
\' r>r apostel bewijst de waarheid vandeopstati"
I ding iler doeden net vela grondig* rede-
| wa, waarvan de rente genomen i* van de
i opstanding vun ChrMu*. welke hij het oogt:
j Uit de hoofd-om zijner leer, die hij naar de
Schriften hun had voorgestrld, v«. 1 : en uit
de getuigeni--en van Petrus, *; v»n meer
dan vijf honderd broeder*. 6; van Jakobus
en van al de apostelen,?; en van zieb zel-
ven, 8; besluit .Ut ander* Christus ook niet
IOU lijn opgewekt, IS; hetwelk hij bewij»t
ongerijmd te zijn, alzoo daarmede zouden
worden te nii-t gemaakt hunne get uigrni..rn,
de gronden van liet christelijk geloof en
de hoop der Christenen, lt. Leert, dat Chrls-
tna is degene, die de druïden /al opwekken,
en dat het gest hieden znl in zijne toekomst,
al* hij al zijne vijanden zal te niet dmn. en
alles Code onderwerpen, 21 j dn ander* ook
ili. doop te vergt cf* gebruikt wordt voor de
| druïden. 29; dat de ™eliiovigen. aU ook hij
j zelf, te vergeeft zoo vele gr^aren zouden f
uitstaan, en •\'•• I.|.-• t i-1< 11 |. _-i zouden heb- ;
ben, Si>. 1\'.t ui, i i.-ni ii. , il.it de eelooviire
iloodt\'ii zullen opMaan niet dezelfde li .\'e\':i^- I
inen, doeh met nudere ifee»trli)ke hoedaniit-
heden, alsi enverderfelykheld, heerlQUteid,
onnterfelijkheid, SS; en .l;it zij Ugeluunen
zullen heblien, niet gelijk A.lam had. maar
1 gelfik Christus, de lleere, uu heeft, V7. Hij
I openbaart ook eene verborgenheid, dat de-
I geiH-n, die in de toekomst van Christus le-
ven, niet zullen stenen, maar veranderd
Korden, 51 . en dat alsdan .\' • dood zal ver-
l alonden worden, waavwvs» hij een triomflied
-ocr page 772-
1 COKINTHK 15.
rinift fn God flanki, Bt, Kciu* vofnaaUwMB
\'I\' l\' in-i; Siii-r» om in het gelnnf staande te
blijven, !Wt,
VOORTS, broeders ! ik maak u bekend
het evangelie, " dat ik u verkondigd
heb, hetwelk icij ook aangenomen hebt,
in hetwelk gij ook staat;
2  \'\'Door hetwelk gij ook zalig wordt,
indien gij het behoudt op zoodanige wijze,
als ik het ii verkondigd heb; ten/.ij dan
dat gij te vergeefs geloofd hebt.
3   Want ik heb ulieden ten eerste
overgegeven, hetgeen ik ook ontvangen
heb, •• dat Christus gestorven in voor
onze zonden, naar de Schriften;
4  Kn dat hii is •* begraven, en dat hij
ii \'opgewekt ten derden dage, naar de
Schriften ;
5  Kn dat hij is van Cé"fas ƒ gezien,
:> daarna van de twaalven.
l> Daarna is hij gezien van meer dan
vijf honderd broederen op eenmaal, van
welke het meerder ilrtl nog overig is,
en sommigen ook zijn ontslapen,
7  Daarna is hij ge/ien van Jakobus,
danrna van nl de apostelen.
8  Kn ten laatste van allen ia hij ook
s vun mij, als van een* ontijdig ge-
borene, gezien,
(J Want ik ben \' de minste van de
apostelen, die niet waardig ben een
apostel genaamd te worden, \'\'daarom
dat ik de gemeente Gods vervolgd heb.
10  Doch door de genade Gods hen ik,
.lat ik ben; en zijne genade, die aan mij
etwawa is, is niet ijdel geweest, \' maar
ik heb overvloediger gearbeid dan zij
allen, doch niet ik, maar de genade
Gods, die met inn is.
11   Hetzij dan ik, hetzij *ijlieden,alzoo
prediken wij, en alzoo hebt gij geloofd.
12  Indien nu Christus gepredikt wordt,
dat hij uit de dooden opgewekt is, hoe
zeggen sommigen onder u, dat er geene
opstanding der dooden is?
13  En indien er geene opstanding der
dooden is, zoo ia Christus ook niet
opgewekt.
14  Kn indien Christus niet opgewekt
is, zoo ii dan onze prediking ijdel, en
ijdel is ook uw geloof;
15  Bn zoo worden wij ook bevonden
valache getuigen Gods : want wtf hebben
van God getuigd, dat Hij Christus opge-
wekt heeft, dien Hij niet heeft opgewekt,
zoo namelijk de dooden niet opgewekt
worden.
Ifi Want indien de dooden niet opge-
Wekt worden, zoo is ook Christus niet
opgewekt.
17 Kn indien Christus niet opgewekt
is, zoo is uw geloof te vergeefs, zoo zijt
gij nog in uwe zonden.
IS Zoo zijn dan ook verloren, die in
Christus ontslapen zijn.
11) Indien wij alleenlijk in dit leven op
Christus zijn hopende, zoo zijn wij de
ellendigste van alle menschen.
20 Haar nu, \'"Christus is opgewekt
uit de dooden, e.i is "de eersteling ge-
worden dergeara, die ontslapen zijn.
21   Want dewijl •• de dood door een*
racnscb is, zoo is nok de opstanding
der dooden door een\' mensch.
22  Want gelijk lij allen in Adam ster-
ven, alzoo zullen zij ook in Christus
allen levend gemaakt worden.
23  Maar een iegelijk in zijne orde: de
eersteling Christus, daarna die van
Christus zijn, in zijne toekomst.
24  Daarna zal het i inde zijn, wanneer
hü het koningrijk aan Goden den Vader
zal overgegeven hebben; /\'wanneer hij
zal te niet gedaan hebben alle heer-
schappü, en alle magt en kracht:
25  <i Want h|i moet als Koning heer-
schen, totdr.t hij al de vijanden onder
zijne voeten zal gelegd hebben.
.<> De laatste vijand, die teniet gedaan
wordt, is de dood,
27 r Want Hij heeft alle dingen zijnen
voeten onderworpen. Doch wanneer Hij
zegt, dat hrm alle dingen onderworpen
zijn, zoo is het openbaar, dat Hij uit-
geaomen wordt, die hem alle dingen
onderworpen heeft.
21 Kn wanneer hem alle dingen zullen
onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon
zelf onderworpen worden Dien. die hem
alle dingen onderworpen heeft, opdat
God zij alles in allen.
29 Anders, wat zullen zij doen. die voor
de dooden gedoopt worden, indien de
dooden gauschelijk niet opgewekt wor*
den? waarom worden zij voor de dooden
ook gedoopt ?
3u Waarom zijn ook wij alle uur in
gevaar?
31   Ik sterf alle dag, hrttcelk U; hrt-tig
bij onzen roem, dien ik neb in Christus
Jezus, onzen Heore.
32  Zoo ik, naar den mensch, tegen de
beesten gevochten heb te E\'fe/.e, wat nut*
ïigheid is het mij, indien de dooden niet
opgewekt worden? * Laat ons eten en
drinken, want morgen sterven wtf.
33  Dwaalt niet. Kwade /.amenspre-
kingen verderven goede zeden.
34  Waakt op rcgtvaardiglijk, en zon-
dlgt niet. Want sommigen hebben de
kennis van God niet. Ik zeg het u tot
schaamte.
35  Maar, z.il iemand zeggen : I Hoe
zullen de dooden opgewekt worden? en
met hoedanig een ligchaam zullen zij
komen \'t
36 Gil dwaas! « hetgeen gij zaait, wordt
niet levend, tenzij dat het geatorveu is;
37  Kn hetgeen gij saalt,eawrMa zaait
gij het Hgcliaam niet, dat worden zal,
maar een bloot graan, uaar het voor-
valt, van tarwe, of van eenig der andere
granen.
31 Maar God geeft hetzelve een lig-
chaam, gelijk Hü wil,en aaneen iegelijk
zaad zijn eigen ligchnam.
39     Alle vleesch is niet hetzelfde
vleesch; maar een ander is het vleesch
der menschen, en een ander is het
vleesch der heesten, en een ander der
visschen, en een ander dor vogelen.
40  Kn er zijn hemelsein* ligehamen, en
er zijn Manische ligohaonen; maar eene
andtre is de heerlijkheid der henielsehe,
en eene andere der aardsebe.
41   Eene andere is de heerlijkheid der
zon, en eene andere is de heerlijkheid
der lUMan, en eene an.h re is de heerlijk*
heid der sterren : want de re-ie strt ver-
schilt in heerlijkheiil van de«/*(/e/-ester.
42  " Alzoo zal ook de opstanding der
dooden fijn. Het H0eknmm wordtgwaald
in verderfelijkheid, het wordt opgewekt
in onverderMijkheid ;
43  Het wordt gezaaid fn oneer, het
wordt opgewekt in heerlijkheid; het
wonlt gezaaid in zwakheid, het wordt
opgewekt in kracht.
44  Ken nituurlijk Itgchaam wordt er
gelaaid] «-en geestelijk ligchaam wordt er
opgewekt. Kris een natuur] ijk ligchaam,
en »r is een geestelijk ligchaam.
45  Alzoo t* er ook geschreven : "De
eerste ni\'-nsch Adam is geworden tot
eene levende ziel, de laatste Adam tot
eenen levend makenden geest.
4<i Doch het geestelijke is niet eerst,
maar het natuurlijke, daarna het jre.es-
telilke,
47  De eerste menscli is uit de aarde,
aardsch; de tweede mensch is de Horre
uit den hemel.
48  Hoedanig de aardsche is, zoodanige
zijn ook de aardsehen; en hoedanig de
henjelsche i«, zoodanige zijn ook de
hemel se hen.
Gal. 111
h Roni. i ir.
Malt. tit:K)
/Luk. 2131
k Hstfl. R 8,
&:
2f.9
; cai in
Tim. 1 13
r 1 Prlr.
rni.
Openb,
i:
1 IV
11 au
110
Efrf
Col.
3
Heli
1
10:
-ocr page 773-
i CDKINTHK lt». «COKIXTHK I.
49  En \' gelijkerwüs vu het i.....i • ï des
H.\'iriN<\'ht ii gedragen hebban, altnn zullen
wij ook het beeld de* hemelachen dragen.
50  Doch rlit teg ik. broeder» I y dat
«.1\' i \'ach en b!oe,i |,, i koningrijk God» niet
beerven kunnen, en .ie verderfelijkheid
beërft de onverdrrfelijkheid niet.
.SI Ziet, ik ze* u eene verborgenheid:
» wü tu\'ien wel niet allen ontslapen,
maar wy tullen allen veranderd worden;
5Ï In een punt den füi/*\\ in eenoogen-
blik, met "de laatste bazuin : want de
bazuin zal slaan en de dooiien zullen
onverderfelijk opgewekt worden, en wy
zullen veranderd worden.
53  Want dit verderfelijke iooetonver-
derfelijkheid aandoen, en dit sterfelijke
•toef \'• onsterfelijkheid aandoen.
54   Kn wanneer dit verderfelijke za!
onver deneliikheid aat. gedaan hebben, en
dit sterfelijke tal on «ter fel ijk beid aan-
^edaan In bben, aUdan zal het woord
geschieden dat geschreven is; \'De dood
is verslonden tot overwinning r
5» Dood | waar is uw prikkel? Heli
waar is uwe overwinning f
5li D-\' prikkel uu des dood* is de zonde;
en de kracht der tonde is de wet.
.17 •\' Maar Oude zij dank, die ons de
overwinning geeft door onzen Heere Je-
tn> Christus.
M Zoo dan, iniine geliefde broeders!
zijt «tand vast lg,onbewegel ijk, altUdover*
vloed f fc zijnde in hel. werk des Herren,
als die weet, dat nw arbeid niet ijdel is
in den Heere.
HOOFDSTUK Ifi.
De apostel ipruiainf de gemeente van forinthe.
om naar het voorbeeld van de getneente van
Galatlft, eenr eolleele tr doen voor de arme
Teloovigen tr Ji-n\'ii: Imii, vs. 1. Wijst aan,
hoe dezeHe «i> dm err«ten dag der wwk
zeer mrUkl kan ge«<hiedrn. 2 ; en iloor
wirn itliwsaitl gezond\'!! worden, 3. Belooft
dal hij door Maerdflni\'" lot hen /al komen
en mm langt» tjU lui hen blijven. S. (leeft
reilen waarom hij tot hrt pinksterfeest te
K\'feie moet hlijien, 8. Vermaant hen om
Timdtheii* vriendelijk tr ontvangen en in
vreile te laten vertrekken, en nok hei uit—
•tel van ApoHos koiivt trn goede te I1011-
\'len, 10. IIij doet daarliii e*\'ne algemeene
vermaning tot standvn-dtgheid in het geloof
en ile liefde, 13; en in het bijzonder, rl.it /ij
het hninpTtin van St^fatias /ouden hnog*eh-
ten. daar hij iieh met Porimu-.tu» en Achat-
OM teer verkwikt heeft, 1.".. UfOOl «Ie ge-
meente lan l\'orinlhe, i.in HOM «Ie iremei*n-
trn van Aiiê, en liijromlrr van \\\'<\\ lil i en
r*ri«eilla, t\'.t. en «roet hem ook relfmel zijne
eigene hand. 11, Verkondigt allen, die Chri\'-
tu« niel liefhehlien, den vloek, tt. Wen-eht
Hen gelnnvigen <Ie genade Qoés en belooft
hun f w>- liefde, £1.
A AI.GAANDE nu de vertamelin;r,die
verzamelingen alsdan niet eer** geochïe- J o. II ft»,
den, wanneer ik gekomen zal tiio.
                     
3  En wanneer ik daar zal gekomen zijn.
zal ik hen, die gij zult bekwaam achten
door brieven, zenden, om uwe gare naar
Jeruzalem over te dragen.
4  Ed indien het o>r moeite waardig
tnogt zijn, dat ik ook tri f reizen tou, too
tullen tij met mij reizen.
5  Doch \'• ik tal tot u komen, wanneer • *CW. 1 is.1
ik MacrJónié tal doorgegaan zijn (want
ik xal door Man-dónié gaanl ;
« En ik zal mogeiijk bij u blijven, of
ook overwinteren, opdat gij mii moogt
geleiden, waar ik taf henenreiten.
" Want ik wil u nu niet zien in het
voorbijgaan, maar ik boop eenigen tijd
bij tl te blijven, indien het de Ileeretal
toelaten.
* Maar ik zal te E\'feie blijven tot den
pinlctercfity.
y Want mij is eene groote en krach-
tige deur geopend, en er lijn vele tegen-
standers.
10  Zao nu Tiuiótheus komt, ziet, dat
hij bulten vrceze, bij u zij : want hij werkt
het wrrk «i Heeren, gelijk als ik.
11   Dat hem dan niemand verachte;
maar geleidt hem in vrede, opdat hij tol
mij kome : want ik verwacht hem met
de broederfn.
1" En wat aangaat A|iolloa.den hroe-
der, ik heb hetu /.eer gebeden, dat hij met
de broederen tot u komen zou ; maar het
was ganscheüjk zijn wil niet. dat hü nu
zou komen; doch lui zal komen,warneer
het hem wel gelegen zal zijn.
13   Waakt, staat in het geloof, houdt u
mannelijk, tijt sterk.
14   Dat al uwe dingen in de liefde gt-
schieden.
15  En ik bid u. broeders! gij kent liet
hui» van StéfuiM, dat het is de eersteling
van Achaje, en <lut zij zich zelven dei»
heilis^n WT dienst hebben geschikt;
Iti Dat gij ook u aan de tuodanuen on-
derwerpt. en aan een* iegelijk, die mede-
werkt en arbeidt.
17 En ik verblijde mij over de aan-
komst van StéTanas, en FottunAlus, en
Achiiïeus. nant deze hebben vervuld,
hetgeen mii aait u oulbrak :
IS Want ifl hebben mijnen geest ver-
kwikt, rn ook den uwen. Erkent dan de
zoodanigen.
19 U groeten de gemeenten van Astf*
U groeten zeei- in den Heere A*quila en
I\'riscilla, met de gemeen te. die te hunnen
huize is.
On U groeten al de broeder». <• Oroei c R-»m. ir. lf..
elkamler rart eenen heiligen kus.
                 2r.tr. l^ i*.
21 De groetenis met mijne hand, van iTh.—.*>*.
Paulus.
SS Indien iemand den Heere Jezus
Christus niet liefheeft, die zij eene ver-
vloeking. Maran-atha!
fl De genade van den Heere JeznsChrls
tus zij met u.
24 Mime liefde xijmet u allen inChris-
tus Jezus. Amen.
. voor de heiligen j/enrAiedf, gelijk als
ik aan de gemeenten in Galatie verordend
heb, do#t ook gij altoo.
h iu.i.1 M W. " - Op eiken eersten dag der week,
BCmt, " t. leggeern iegelijk van n iet* bii zich zeWen
\'3 \' weg, vergaderende eenen schat, naar dat
hij welvaren verkregen heeft; opdat de
I)E TWEEDE BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS
AAS DIK VAX
C 0 E I N T H E.
komt dnama tol het verha.il van de groot\'\'
vervolging, welke hein in Altt Ml OVOT-
komen, t* \\ nit welke hij nogtnn» wm verlo».
door hunne gelieden, 10. lt tuigt dat lm mei
opregtheiil in de wereld maar meest onder
hen h:i.l vcrkeenl, 12 . en ilst hij ook oprr«t
HOOFDSTUK 1.
K> het gtWMM np»e!irifi van dezen lirief, va.
1: dankt Pnnlii. (i„l voor <lr vertrooftinL\'en,
die hij in alle verdrukkingen door ChriMuR,
nnderen tot een voorheekl, ontving, 3 -. en
-ocr page 774-
theds, was niet ja en neen, maar ii ge- •\'• <>
weent ja in Hem.
?0 Want zoo vele b\'loften Gods als er \\
zijn, die znn in h-m ja, en zijn in htm
amen, Gode tot heerlijkheid tloor on".
21   Maar die ons met u bevestigt in
Christus, en die ons geialfl heeft, is God; I K,(i
22   i> Die ons ook heeft verzegeld, en hel \'\'••,\'\',
onderpand des flnnalia in once harten j ki>;
gegeven.
•2\'A-i Doch ikaatiroe)te God tot een* ge-
tuige over mijne ziel, tlat ik, om n te spa- 7 tt">
reu, nog te Corinthe niet b"u gekomen.
\'24 \'Niet dat w(j heerschappij voeren \';\'|\'
over uw geloof, maar wij ztin medewer-
kers uwer blodachap: want gij staat door
bet geloof.
HOOFDSTUK 5.
De apoHiM gaat voort in het verklaren van
urktmipn, namelijk omclitt hij niet nift ilrii\'f-
htiil. iii.i.ir uii\'t t.1 il-. ii i|> \\i 1 In n wilrlf-ijn,
\\*. 1. Bptulgl tlat httirene hij Ir voren IM
.li» l>l.(.-.l-t Utml.r mui iini gnehrevra lin.l,
uut tr.intn f" utl liefde voor hen «n, ^-.\'-
Beveell hun, da\' zij hein out tijm
vuurgriiuuien had wei ter tut ben over Ie ko-
nieti, 15. hueivrt hetzelve nog niet kik t,-r-
nchiedt, 17 ; nii\'l (inu 1*1 tijn woord wa» ja
ni i.....tl. IS; d.tnr «He ht loden C.ml. iiiChri—
tui ju en spkrr tijn, 20 ; en dooc de» 11. (ier«t
in OM bemtttjed, 21 . nnar btutfgl MH eenen
eed. .Int hij zijne LniiKt tot hen nu; h-id uil-
evMeld, nul ben te -jurrii, SI.
PAULUS, wn apostel van ï"*us (\'hris-
tua, door den wij van God,en"TÏ-
uifóbiits, de broeder, kh.d de gemeente
Gods, (lii* te Cnr int ii.- la, tai\'i al debcl-
ligen. die in geheel Aekajc zij"
\'• Ge nade zij n en vrede van God, on*
/en Vader, ra denHeere-fesaaChrlataa.
3  \'Geloofd iij de Go.1 f» Vader van nu-
ir-n Heere Jezus Christus, de Vader der
barmhartige den, en de God aller vcr-
t roosting;
4<tDieont vertroost in alonwverdruk*
king, opdat wij zoudpii kunnen vpnroos-
• en degenen, die in allerli i verdrukking
zijn, door de vertroosting, mei welke wij
telven van God fertrooat wordt n.
5 \'Want gelijk het lijden van Chviitns
overvloedig is in ons, alzoo is ook door
j Christus onze vertroosting overvloedig.
! (i Doch hetztf dat wij verdrukt worden,
het ia tot uwe vertroosting en zaligheid,
/die jrewroclit wordt tit delijdzaamheid
van hetzelfde lijden, hetwelk wij ook lij*
den; hetzij dat wij vertroost worden, het
ia
tnt uwe vertroosting en zaligheid •
7   Kn onze hoop van u is vast, alsdif
Weten, tlat gelijk gij gemeenschap heht
aan het üjden, ;/ij\' ook al zoo gemt**** Ad/)
hebt aan t\\e vertroosting.
8  Want wij M-ülen niet, bioeders ! dat
: aÜ onwetende zijt van onze verdrukking,
\'die ons in Azië overkomen is, dat wij
uitnemend zeer bi/waard zijn geweest
I boven ante magt, alzoo dat wij zeer in
I twijfel waren ook van liet leven.
I y Ja wij hadden al xel ven in ona zei ven
het vonnis des doods, hopdat wij niet op
ons zelvrn vertrouwen zou Jon, maar op
God, tlie de dooien verwekt;
10 • Die ons uit zoogrooten dood rerloet
i heeft, rn nou verlost ; op welken wij ho-
i>en, dat Hij ons ook nog verlossen
I zal :
11   fc Alroo gijlicden ook mi-dearhiidt
voor ons door het gebed,\' opdatOver de
gave, door vele personen aan ons te wee»
gebragt, onk voor ons dankzegging door
zelen gedaan worde.
IS Want onze roem is deze, xonirlijk
de getuigenis van ons geweten, tlat wij in
eenvoudigheid en opregtheid Gods, niet in
vleeecheffike wijsheid, maar in de genade
Gods, in de wereld verkeerd nebben, en
allermeest bij ulieden.
13  Want wij schrijven u geene andere
dingen, dan die gij ke.!t, ot" ook erkent;
en ik hoop, dat gij te ook tot het einde
10e erkennen zult;
14  Gelijkerwijs gij ook ten deeleons er-
kend hebt, dat wn uw roem zijn,*" gelijk
gij ook de onze zijl, in den dag van den
Meere Jezus.
15  - Kn op dit betrouwen wilde ik te
voren toi u komen,opdat gij «cn\'-tweede
genade zoudt hebben ;
IK En door uwe atnd naar Macedonië
gaan, en wederom van Macedonië tot u
komen, en vnn ulieden naar Jttdëa geleid
irorden.
17 Alsikdan dit voorgenomen heb,heb
ik ook ligtvaardigheid gebruikt ? of neem
ik het naar het vleest h voor, hetgeen
ik voorneem, opdat bij mij zou wezen
ja, ja, en neen, neen?
is Doch God la getrouw,datoni woord,
hetwelk tot u i* yeackiedj> niet 11 geweest
ja en neen.
1\'J WnntdeZoon van God, Jezus Chris-
tus, die onder u door ons is gepredikt,
Kumehjk door mu,en5ilvanui,enTimó-
- in
I 1T
i.tli.\'i\'l 1
,\',ill,-i
, (i|nlnt hij tlinir tp groote droefheitl
in gvrne «.ml.....p virvatle. fi. Verhmll ver-
tlt-r, htie hij het Ktfuurelie ie Tróx» alleen
ueuretlikt li i I en iliirna in Mar«\'.l.ini.-. 12 .
t\'i l kin.\' il: - • ai Ci.it
. dfa
.•,,;, i
rdt i
«1» i
,1,.\'.
l.inii gaan. II: daar hij hetrelve overal nu-
regt voonteh, 17.
MAAIt ik heb tlii bij mij zelven voor-
genomen, dat ik niet wederom in
droefheid tot u komen zou.
•2 Want iniien ik ulieden bedroef, wie
is ht t toch, die mi) /al vrolijk maken,dau
degi nt,d;e van mij Wdroef-1 isgewordt-n?
S En dltsdMe heb ik n geschreven,
opdat ik, daar komende, niet rou droef-
heid hebhen van degenen, van welke ik
moest verblijd worden ; "vertrouwende
van u allen, dat mijne blijdschap u
aller litijd$autti is.
4  Want ik heb olieden uit vele ver-
drukking en b\'iiaauwdheid des harten,
met vele tranen geschreven, niet opdat
gij zomli bedroefd worden, maar oplat
gil de Uefdü soudt verstaan, die ik
ovci-vIneiUgliik tot u lub.
5  Doch indien iemand bedroefd heeft,
die heeft niet mij bedroefd, maar ten
deele lopdat ik Ae»t n*et bezwarel ulie-
den allen.
tj \'\'Den zoodanige is deze bestraffing
genoeg, die van velen geschied is.
7  Alzoo dat gij daarentegen hem liever
moet vergeven en vertroosien, opdat de
zoodanige door al te overvloedige droef-
beid niet ernigzins worde verslonden.
8  Daarom bid ik c, dat gi: de liefde
aan hem bevestigt.
9  Want daartoe heb ik ook geschreven,
op.lat ik uwe beproeving mogt verstaan,
of gij in all\'s gehoorzaam zijt.
10  Dien gij nu iets vergeeft,«en ra-geef
ik ook : want zoo ik ook iets vergeven
heb, di;*n ik vergeven heb, heb ik het rer-
\'j*TfH
om iiw*titwii. voor het aangezigt
van Christus, opdat de Satan over ona
geen voordeel krijge :
11  Want zijne gedachten zijn uns niet
onbekend.
12   Voorts -al9 Ik te Tróas kwam, om
het evangelie van Christus re prediken^
en ai* mij eene deur geopend was in den
Ueere, zoo heb ik
STÏk\'
uat gehad voor
mijnen geest, om-
Titua, mijnen
broeder, niet vond ;
: 18 Maar nftchelu van lien genomen
i hebbende, vertrok ik naar Macedonië.
11 Kn Gotle zi] dank, die oas allen
tijd doet triomferen in Chiistus, \'\'en
den reuk zijner kennit door ons upr;i-
baar maakt in alle plaatsen.
-ocr page 775-
2 COIllKTHï :*, 4.
7iVJ
j.o. H.iw. I 15 Want wij zijn Gode een goede reuk
~
           van Christus, in degenen, die ia lijf wor-
; den, en in degenen, die verloren gaan;
• Luk. 2 31.! Ifl • Dexen wel een reuk des doods ten
doode; maar genen t.,.n reuk des levens
, ten leven. En wie ii tot deie dingen be-
| kwaam ?
17 Want wij dragen niet, gelijk velen,
het woord Gods te koop, maar als uit
opregtbeid, maar als uit God, in de te-
gen woordigheid Gij.Is, spreken wij het
in Christus.
HOOFDSTUK S.
De apo»1el treeft reden, «m..... hij op het
einde tan het mor-raande ho»fil->l tik ile
dien»\' van het ITianglHs MO boog had ver-
heven, en heroejit tich eerst o|> de bevirt-
iliii\'.- da forinthirr» zelven. die door deze
tijnr .lien-i int <hri»tu* hckrerd warm, \\..
1. Doet daarftm, dat deze kracht niet uit
h. in. Maar uit <.<>>l wa», I. Bswjsl hetzelve
wijder» door eene vercelijLinsr van de dienst
van Moin, welke hij eene doodende letter
in «teenen tafelen gedrukt, en eene heilie-
nin« iler verdoemenis ruiend, die niet blijft .
en vnn de dienst der apostelen, welke hij
eene dieaat de» Gee»le», de* leven» en ilrr
retrt vaardigheid noemt, en altijd blijft, ft.
Verklaart, ilat Op het aaagcalgt van Mo-
ze» een deksel lai.\' rn mik <ip de Joden hij
het lezen der wet, allOO ilat lij het doel
der «et niet ver-tonden, 13; welk deksel
van hen zal afcemmien worden, al» iij tot
Hoi) zullen bekeerd zijn, lil. maar dat de
dienst van het N. T. klaar la en een middel,
door hetwelk de Keent de. Meeren krach tip
i» tot onze vernieuw in [*, 17.
blijft hetzelfde deksel in het lezen dea
ouden testament»,zonder ontdekt te wor-
den,het welk door Christus tenietgedaan
wordt.
15 Maar tot tien huldigen rf-iy toe. wan-
neer Mozes gelezen wordt, ligt een deksel
op bun hart.
IK "i Doch zoo wanneer het tot den
Heere zal bekeerd zijn, zoo wordt het
deksel weggenomen.
o. II. GO.
17 " De Heere nu is de Geest; en waar
I 2\\
de Geest des Heeren is, aldaar is vrijhei*\'
IS «En wij allen.met ongedekten aan „
gezigte de heerlijkheid des Heeren n/«i a C\'or. Y. 7
in eenen spiegel aanschouwende, worden \'
•.nor hetzelfde beeld in gedaante veran-
derd, van heerlijkheid tot heerlijkheid,
als van de* Heeren Geest.
HOOFDSTUK A.
De apostel liet trial, dat hi| het Kv.in.-elïe van
telve -. :i,.iiid bcdekl i». het l>e-
dekt i» mor deifenen, die verl<iren\'jaan, wel-
ker tinnen de Satan heeft verblind, », I>st
deze kracht rietmel niet \\an do dienaar»,
maai van Chrlstm la, en ran lïod, die .Ie
harten verlicht, I. Dat onk ilt-ie ktaclit zich
wundcrli.ik iu de apostelen van (hl i-t In zelvru
ottenliaart, in het oier»innen \\nn aller|ri
verdrukkingen en zwarigheden, die hen ila-
cehjk» overkiitoen, 8 j en steil daarna ver-
»i*hi-idene redenen van rertroOStlngN, niet
welke tij zich zelven en anderen \\cr»lerken,
(,\'euomen uit het vnorlieeld van David, 13;
van de zalige opstanilitiir, 11 : vnn de dank-
liaarheid v oor zulke verli>»-inirri), l.\'i ; van
Ar vemieuwini; van den imvendiiren nienM-h,
16: en eindelijk van de trrootte der eeuwig
heerlijkheid, die hierop zal Hllgl». 17.
DAAROM dewijl wij deze bediening
hebben, naarde barmhartigheid,die
ons getehied is, zoo vertragen wjiniet;
\'1 Maar wii hebben verworpen de be-
deksclen der schande. " niet wandelende
in arglistigheid, noch het woord Goda
vervalschende, m, ar door openbaring
der waarheid ons zelven \'• aangenaam
makende bij alle gewetens der menschen,
in de tegenwoordigheid Gods.
3  Doch indieu ook ons evangelie be-
dekt is, zoo is het bedekt in degenen, «
die verloren gaan :
4  b dewelke de God dezer eeuw << de
tinnen verblind heeft, namelijk der on-
geloovigen, opdat hen niet bestrale de
verlichting van het evangelie der heer-
lijkheid van Christus, • die het beeld
Gods is.
5  Want wij prediken niet ons zelven,
maar Christus Jezus, den Ueere ;rn ons
zelven, dat wij uwe dienaars zijn om
Jezus wil.
<> Want God./diertzegd heeft, dat het
licht uit de duisternis zou schijnen, is
degene, :>die in onze barten gei-chenen
heeft, om te.jrrrn verlichting der kennis
der heerlijkheid Gods in het aangezigt
van Jezus Christus.
7 Maar wij hebben dezen schat \'< in aar-
den vaten, opdat de uitnemendheid der
kracht zü van • God, eu niet uit MUI
AU die iu alles verdrukt worden,
doch niet benaiutwd; twijfelmoedig, doch
niet mismoedig .
» Vervolgd, doch nïet daar\\n \\erlaten;
nedergeworpen, doen niet verdorven;
10 J> Altijd de dooding van den Heere
Jezus j ii hét ligchaam omdragende, opdat
ook het leveu van Jezus in uns ligcliaam
zou geopenbaard worden.
11 (Want wij, die leven,worden altüd
in den dood overgegeven om JtttUSWU;
m cpdat ook her leven van Jexoa in ona
sterfelijk vlcesch zou gfopenhaard WOT*
den.
lï Zoo dan, de dood werkt wel in
ons, maar het leven in ulifdtn.
13 Dewijl wij nu denzeliden Geest des
a 2Cor. I 12
BEGINNEN " wij ons zelven wederom
m aan te prijzen? Of behoeven wij
ook. gelijk sommigen, brieven van voor-
schrijving aan u, of blieven van voor-
scbrimngvan ur
2  Gijlieden zijt onze brief, geschreven
In onze harten, bekend en gelezen van
alle inenscben ;
3  Als die openbaar zin geworden.dat
gÜ een brief van Christus ,iit, en door
onze dienst bereid, die geschreven is niet
niet inkt, maar door den Geest Hes leven-
den Gods. niet \'• in stei nen tafelen, < maar
in vleeachen tafelen des luiten.
| 4 En zoodanig een vertrouwen hebben
wij door Christus bij God.
j 5 Niet dat wij van ons /elven bekwaam
zijn Iets te denken. Als uit ona zelven ;
, maar \'\'onze bekwaamheid is uit God;
ti Die ons ook bekwaam gemaakt heeft,
j om te zijn \'dienaars/des nieuwen testa-
1 ments, niet der letter, maardea Geestes:
. want de letter doodt, maar de Geest
maakt levend.
, 7 En indien de bediening des doods in
letteren bestaande y i ra in steeneninge*
drukt.in heerlijkheid ia geweest," al zoo
: dat de kinderen Israèls hetaangezigt van
Mozes niet konden sterk aanzien, om de
heerlijkheid zijns e.augezigts, die te niet
gedaan zou worden;
s Hoe zal niet veel meerde bediening
dea Grestes in heerlijkheid zijn?
!) Want indieu de bediening der ver-
doemen is heerlijkheid geweest ia, veel
meer is de bediening der regtvaardigheid
overvloedig in heerlijkheid.
10  Want ook het verheerlijkte is zelfs
niet verheerlijkt in dezen der-Ie. ten aan-
zien van deze uitnemende heerlijkheid.
11  Want indien hetgeen te niet gedaan
wordt, in heerlijkheid was. veel meer ia
hetgeen blijft, in heerlijkheid.
I\'J Dewijl wij dau zoodanige hoop heb-
ben, zoo gebruiken wij vele vrijmoedig\'
heid iu het spreken;
13 En doen niet gelijkerwijs I Mozes,
die een deksel op zijn UnWKlgt lelde* Op-
dat de kinderen Isratla niet zouden sterk
zien »Op het einde van hetgeen te niet
gedaan wordt .
M \' Maar hunne zinnen zijn verhard ge-
worden ; want tot op den duy TM» heden
88:96,
Hebr. 8:10,
d Filipp.2 15,
tfor. 5 18
r* Hehr. S «V&
Joh. H 9.
Filipp. 2 ft.
Col. 1:15.
Hehr. 1 . S.
f Bi,
BI U
34 1
Deut. 10 I
h 2Cor. lil,
i l Cor. 2 : 3.
1 Kom.
8:17.
Gal.
e. 17.
IV. il
i.:t U
2Tihi
. 2.11.
U.
: r.u
. 4:13.
I Ps.
41 23.
Matt.
5.11.
Kou.
8:36.
ICor.
4:9.
• uy.
15:49.
i. 313.V
Ik Rom. 10:4,
( Je». B 10,
Eierh. 19 2.
Matt. 13 n
Haud.2S f6
Hom. 11 K.
-ocr page 776-
? COKINTHK.J, fi.
. H.aW, I geloofs hebben, gelijk er geschreven i* l
               Ik lub geloofd, daarom heb ik gespro*
ken; 100 gelooven wijouk,daarotuapre-
doch ik hoop ook in uwe geweten* ge-
openbaard te tijn.
1" \' Want wii priizen r>ns zelven uniet
wederom aan, maar wij geven n oorzaak
van roem over on?, opdat giiftty xoudt
hebben tegen degenen, die in het aan-
gezigt roemen, en niet ia het bart.
13 Want hetzij dat wti uitzinnig zijn,
wij tyn het Gode; hetzij dat wy getna-
tigd van zinnen zijn, wij zijn bet ulte-
den.
11 Want de liefde van Christus dringt
ons :
15 Als die dit oordeclen, dat, indien
één voor allen gestorven i», zij dan allen
gestorven zij». En hij is voor allen re>
storven. * opdat degenen,dieleven,niet
meer zich zelven zonden leven, maar
dien, die voor hen gestorven en opge-
wtkt ia.
lt> \'Zoo dan, wij kennen van n<i aan
niemand naar bet vleesch; en indien wij
ook Christus naar het vlee.-ch gekend
hebban, nogtan* kennen wij Aem nu niet
meer nam? «er rlreach.
17 Zoo dan, indien iemand in Christus
is, tlie is een nieuw nchepsel : ••• het
oude is voorbijgegaan, ziet, bet is alles
nieuw geworden.
IS En al deze dingen zijn uit God, "
die una met xich zelven verzoend beeft
door Jezus Christii", en ons de bedie-
ning der verzoening gegeven heeft.
iy o Want God was in Christus de we-
reld mei zich zelven verzoenende, hunne
zonden huu niet toerekenende ; en beeft
het woord der verzoening in ons gelegd.
•Ju Zoo zitn wii dan f eezauten van
Christus wfiP, als ofGo<l door ons bade:
wij bi<lden van Christus wege, laat u
met God verzoenen.
21 7 Want dien, di" geen*1 zonde ge-
kend heeft, t beeft Hij londe voor ons
gemaakt, opdat wij zouden worden regt-
vaardigheid Gods in bem.
HOOFDSTUK f..
::r. :<>
ken wii ook.
14 • Wetende, dat Hij, die den Heere
f\' l *.
Jezua opgewt kt heeft, ook ons door Jezus
zal opwekken, en met ulieden daar zal
stellen.
I"> Wam al deze dingen zünom uwent-
. l.ii
wil,/* opdat de termen igvuldigde genade,
j door de dankzegging v«n velen, overvloe-
i dig worde ter heerlijkheid Gods.
Ui Daarom vertragen wij niet; maar
hoewel onze uitwendige mensen ver-
dorven wordt, zoo wordt noglansdein-
wendige vernieuwt! van das tot datr.
I, 1" \'j Want onze lijte verdrukking, die
: teer haast voorbn.</<"\'r, werkt ons een
v Kansch zeer ,.;>.•.i,. nd eeuwig i< \\\\ tgl
!- der heerlijkheid;
, IS Dewijl wy niet aanmerken de din-
«•11, die men ziet, maar de dingen, die
wen niet slet] want de >!i:i gen, die <:,• u
j ziet, zijn tydelijk, maar de dingen, die
men niet ziet, zyu eeuwig.
HOOFDSTUK 3.
k Bom, U7,
Cal. fcJW,
lThrM.Vlii.
1 l\'etr. t 2
Jev T l*.
tllH-nli.il ">
ij.,.1.; «ani !,,.ui in het lie»ehrij\'
1 hoop der
I>.
ij v
»i krr.l f Ijlt. dal al« ilil li!*< haam, In twi-1»
ren sanbrke ta\'iemnkel i«. gebroken wordt,
wij dan cene eeuwige noou\'tede lieli\'ien iti
itrn hemel, vs. l ; waarmede wij verlangen
ovtrkleed te worden, 4; vermits *oo lam
wi.i in itit Hgcbaam Inwonen, wij ran den
Heere uitwonen, «. Hij vermaant, dm dan
een iegelijk nam "•\' MM ï\'in, om den Heen
te lieli.v.-en, \'.» daar wij «Hen voor den re\'.--
tl rit oei van ChlMtaa runnen reirhrjrw,
In. Betnial daarom ook mm» wmnUaikrM
onder beu, 11 . niet om tirh ir hen (e unj-
*en, miar om Im.i stut van roem te irevin
temm de vamehe ajHi-telen, 12. Leert dat
rhrii-tlts voor allen et-tunfn en opvt-wekt
i«, opdat ui allen hem tonden leven. IS.
hu. voortaan niemand nu er kent
;i
bet rlsearh, Ifi. t
«Ie i
mImih^iii.
drinkt.
P.oil i» in (\'luï>!ii-, 17;
lamrn Gods worden ne»
.-. :.. r: met Gtxt in i i.;.--
rthlevs
tint
.lf
hun
WANT wy weten,dat,zooons" aanl-
sehe huisdezes tabernakels nbro*
ken wordt, wij eer. gebouw van God heb-
ben, een buis niet met banden gemaakt,
ninar eeuwig iu de hemelen.
I \'\'Want ook iu desea zuchten wii,
verlangende met onzewoon^tedc.dic uit
den hemel is, nverkleed te worden.
I t Zoo «rij ook bekleed eh niet naakt
lullen gevoodei; worden.
•1 Want ook wi,i,diein dezen tabernakel
«Ön, zuchten, bezwaard zijnde; luuh-niaal
wii niet willen ontkleed, maar u ver kleed
van t\'lin»tiiH hu toe^rilienil, niet te ver-
peff» miiirteti ontvansren hetihrn, v». 1 : en
verhanlt, hoe t*etrouw hij ^ijne dien» hul
rolbrairt, telfi iu het mitlilen van alle nra-
righeden en verdrukkingen, 3; mittgadera
met honlauiire ileu-jileu en krachten den
f;ee»te» »ijn «rl«\'iil wn* eermmeld gewnmti
fl. Vet klaart wijilrr» njne \'.\'root e t\'enei*en-
h*id jpL»ett* hen. tl: en ei»elit \\«n ben, ile-
lelve n-r.lerkeeriu* hem toe ie dlSMItW, 13.
Vermaant hen. treen juk aan te trekken met
de onïeloovi/t-n, U: rn ffeene ïenie*n-<-hap
te helil»en met de afcodrn, daar de _••:<>.,•
\\i?en Hod« tem{wl f.jn, Ifi: maar Hrh van
die af te scheiden, 17 ; daar Ood hun Vader
in, en rij i\'jiif kinderen tijn, 18.
EN wij, \'.\'/• " medearbeidende, bidden
m ook, \'\'dat gij de genade Gods niet
te vergeefs moogt ontvangrn hebben.
2 «Want Hi.1 zegt: Inden aangenamen
tijd heb Ik u verhoord, en in den «lag
der zaligheid heb Ik u geholpen. Ziet,
nu ia het de welaangename tijd, ziet, nu
ia hel de dag der zaligheid !
.VWtj geven grenen aanstoot in eenig
ding, updat de bediening niet gelasterd
worde.
4  Maar wij,« als dienaars van God, ma-
ken oma zrlveu in allen aangenaam,/in
vele verdraagzaamheid, in verdrukkïn-
gen. in nooden, in henaa\'iwdueden.
5  In slagen, in gevangt nissen, in be-
roerten, in arbeid, in wak»n, in vasten,
ti In reinheid, in kenala, iulangmoe-
di^beitl, in goedertierenheid, in den
Heiligen Geest, in ongeveinsde liefde.
7 In het woonl der waarheid, in de
kracht vsn God, door de wapenen der
trerc<tigheid aan de regtcr* en aan de
ltnkertutff;
S.l
wortlen, •\' opdat het stirtVlijke van het
leven verslonden worde.
b Die ons nu tot ditzelfdebcreid heeft,
is God, • il ie ons ook het onderpand
\'Q des Geesten gegeven heeft.
t> Wij hebben dun altijd goedenraoed,
* 1 Cor
3:9
h Ilrbr
12.15
e Jet.
49?
d Rom
1 t\'or
U:1S
10:32
e 1 Cor.
1: 1.
ƒ SCor.
11:».
I 30
en weten, dat w(j, inwonendein het lig-
] eb aam, uitwonen van den lleere.
2. 7 /(Want wij wandelen door geloof en
8. nlrt duur HHiim-liüüwen1
| S Maar wij hebben goeden moed. en
hebben meer behagen om uit het !; :
cliaam uit te wonen, en bij den Heere
in te wonen.
a 9 Daarom zijn wy nok zeer btfMrig,
a, be\'zii inwonende, hetzij uitwonende,
om bem welbehagelvik te zijn.
.1. Hl " Want wij allen moeten geopen-
". baard wurden voor den regterstoel van
*« Cbrlatna, - ...!,!;,• een iegelijk wegdraxe
\'• hetgeen door het ligcbaam qtg<-H.ritt,
!; naar dat bij gedian heeft, httzy goed,
N hetzi.i kwaad.
•,\' lt Wij dan, wetende den schrik d«
V Ht-errn, bewegen «Ie menseben tot het
-\'. geloof, en zijn Gode openbaar geworden;
-ocr page 777-
2 COKINTHE 7, B.
S Door eer en oneer, iloor kwaad gc-
rucht en goed gr ment; il* ver leidt ra,
en Mftnw waarachtiger!;
9  Als onbekenden, en .. i,\' ras bekend;
r»als stervende, en ziet, \'wij leven; als
getuchtigd, en niet gedood;
10   Als droevig zijnde, doelt altijd
blijde; als arm, doch reien rijk ma-
kende; als niets hebb-nde, en *oyta*M
alles bezittende.
11  Onze mond is opengedaan tegen n,
o Corbithiëra I ons hart is uitgebreid.
12  Gij rijt niet naAiiw in ons, maar
gij zijt n.i.nw in uwe ingewanden.
13  Nu, ««i dezelfde vergelding te dom,
lik spreek MN tot mijne kinderen) zoo
wordt gij ook uitgebreid.
1-1 > Trekt niet een ander juk aan met
de ongeloovigrn : \' want wat mededeel
beeft de geregtigheid met de ongereg-
tigheid? en wat gemeenschap heeft het
licht met de duisternis?
!"\' En wat zamens lemming heeft
Christus met Bel ia 1? of wat deel heeft
de geloovige met den ongeloovige?
ltï Of wat zamenvoeging heeft de
tempel Gods \' met de afgoden ? ••• Want
gij zijt de tempel des levenden Gods ;
gelijkerwfjs Go<l gezegd heeft : « Ik
zal in h.n wonen, en Ik zal onder Ae*
wandelen; en Ik zal hun Gul zijn, en
zij zullen Mij e*n volk zijn.
17 Daarom "gaat uit liet midden van
hen, en scheidt u nf, zegt de Heere, en
raakt niet aan hetgeen onrein is, en
Ik zal ulieden aannemen.
IS /\'En Ik zal u tot een\' Vader zijn,
en gij tuit Mij tot zonen en dochteren
zijn* zegt de Heere, de Almagtige.
HOOFDSTUK 7.
De aixittel trekt uit ile vnnnraanile beloften
(ïoiü eene nieuwe tïwmIsi tut hrilï-rma-
king, v». 1 . ttl verantwoordt wederom zij-
nen n.uiJ\'1 onder ben. 2 . lietuiirt zijne l"j-
lomlrtr genegenheid jegen* hen, zelfs in het
midden nut all\'1 verdrukkingen, en hmi.u
lieh ook verzekerd tan dfl hunne jegenihem.
3; in wrik invoelen hij iloor de kom«t van
Titu* nou\' meer is gemerkt, ft, en hoewel
hij lii\'ti iloor zijne ern-tige ItWtraffwg te
voren bedroefd h:ul, 7011 liekenl llij, dat deze
droefheid noglan» eene droefheid\' mar <iod
is geweest, H; hetwelk hij aamvij.l uit .ti\'
vruchten dier droefheid. 10 i en uit de i,iijd-
lebap vim TittiH na zijne wederkom*!, i»;
die aller, al/no hij ben hail bevonden, gelijk
de apostel van hen vertrouwde, H,
DKWIJL wij dan deze beloften heb-
ben, geliefden! laat ons ons selven
reinigen van alle besmetting des
vleesclies en des geest es, voleindigende
de heiligmaking in de vreeze Gods.
2  Geeft ons plaats i wit hebben nie-
mand verongelukt, wij hebben niemand
verdorven, wij hebben bij niemand ons
voordeel gezocht.
3  Ik zeg dit niet tot uwe veroordee-
ling : want ik heb •• te voren gezegd,
dat gij in on/e harten ziit, om zamen
te sterven en zanu-n te leven.
4  Ik heb vele vrijmoedigheid in hrt
spreken tegen tl, ik heb veel roemsover
u; ik ben vervuld met vertroosting, \'• ik
ben zeer overvloedig van blijdschap in
al mi f verdrukking.
5   Want nok, als wij in Macedonië
gekomen zijn, zoo heeft ons vleeseh
geene rust gehad, \'maar wij waren in
alles verdrukt : van buiten was strijd,
van binnen vrees.
6  \'l Dorh God, die de nederigen ver-
troost, heeft ons getroost door de komst
van Titus.
7   En niet alleen door zijne komst,
maar ook door de vertroosting, met
weike hij over u vertroost is gewetst,
als hij ons verhaalde uw verlangen, uw
kermen, uwen ijver voor mij; alzoo dat
ik te meer verblijd ben geweest.
8  Want hoewel ik u in den zendbrief
bedroefd heb, het berouwt mij niet,
hoewel het mij berouwd heeft;i want ik
zie, dat dezelve zendbrief, hoewel voor
eenen kleinen t-jd, u bedroefd heeft.
9  Nu verblijde ik mij, niet omdat gij
bedroefd zitt geweest, maar omdat rij
bedroefd zijt geweest tot bekeering :
want gij 7.yt bedroefd geweest naar
God, lood at gij in geen ding schade
van ons geleden hebt.
Hl « Want ile droefheid naar God werkt
reneonberoiiwelijke bekeering tot zalig-
heid; maar de droefheid der wereld
werkt den dood.
11   Want ziet, ditzelfde dat gij naar
God zijt bedroefd geworden, hoe groote
naarstigheid beeft htt in u gewrocht?
ja verantwoording, ja onlust, ja vrees,
ja verlangen, ja ijver, ja wraak : in
alles bebt gij m zelren bewezen rein te
zijn in deze zaak.
12  Hoewel ik dan aan tt geschreven
beb, dut is niet om diens wil, die onregt
gedaan had, noch om dirns wil, dien
onregt gedaan was; maar opdat onze
vlijtigheid voor u bij u openbaar zou ;
worden, in de tegenwoordigheid Gods. j
13   Daarom zijn wij vertroost gewordtn
over uwe vertroosting; en zijn nogover-
vloediger verblijd geworden over de hl ijd-
scbap van Titus, omdat zijn geest van
tl allen verkwikt is geworden.
N Want indien ik iets bij hem over u
geroemd heb, zoo ben ik niet beschaamd
geworden; maar gelijk wij alles met
waarheid tot u gesproken hebben, al zoo
is ook onze roem, dien ik bij Titus gt-
roentd heb,
waarheid geworden.
15 Eu zijne innerlijke bewegingen zijn
te overvloediger jegens n, als hij u aller
gehoorzaamheid overdenkt, hoe gij hem
met vreezen en beven hebt ontvangen.
Iti Ik verblijde mij dan, dat ik in
alles van u vertrouwen mag hebben.
HOOVDSTCK 3.
Pault» welt de Corhtthlen voor het voor-
Iweld .Ier gemeenten iri Maeeilónïê, die eene
milde handreiking Bedaan hadden voor .ir
arme geloovigen te .lerürnleni, n. 1 : en ver-
klaart, dat hij aan Titus hart hevel Begeven,
om iuIIu onder hen te bevorderen, ft. llij
op het voorbeeld van Chrlit
4 geworden,
die
itjni
__ rijk te mnken. \',i; en vermaant ben
om nn wel te voleindigen, hetgeen "I voor
ren jaar wel hadden begonnen, in ; doch niet
alzoo, dat zij zeken gebrek ronden hebben,
om anderen te verligten, maar om uit hun-
ii\' ii overvloei! in de behoeften der anderen
te voorzien, 13; cehik in hel verzamelen *m
het Manna geschied win. 15. Hij Itetuigt wij.
der*, dat Titn». om zulk* over te brengen,
tot hem gerei*! win, Itï; niet nni; een\' an-
ileren broeder, die van de gemeente daartoe
was verkoren. 1« ; om alle OpMffttfc voor tr
kooien, 2«»; en bok een derde, uien* getrouw
beiil nu uieerinalen WM lieproeld, zoowel hij
hem als Itij ile gemeenten, \'£ï.
VOORTS maken wij u hekeml, broe-
dera! de fenade van God, die in de
gemeenten van Macedonië; gegeven Is :
2  Dat in vele beproeving der verdruk*
king de overvloed hunner blijdschap, en
hunne zeer diepe armoede overvloedig
geweest is tot den rijkdom hunner goed-
dadigheid.
3  Wxnt zi( zun naar vermogen, ik be-
tuig het) ja boven vermogen gewillig
gew*est;
4  <• Ons met vele vermaning biddende.
dat wij wilden aannemen de gave en de
gemeenschap deset bediening, die voor
de heiligen <j*achiedt.
h En :ij detleii niet nlltrn , gelyk wij
gehoopt hadden, maat\' gaven zich zelven
eerst aan den Heere en drama aan ons,
door den wil van God,
6 Al/oo dat wil Titus vermaan len, dat.
-ocr page 778-
772
S CüHINTHE % 10.
WANT «van de bediening, die voor I J.°-«-<
de heiligen j/esrhiedt. Is mij onnoo- \\
di£ ?.?" u-!e "Cbrijven.
                                     HamU
2 ^ant ik weet de volvaardigheid uws Uoill l
gemoeds, \\nn welke ik roem over u bü i dr.
de Macedoniër?, dat Acbaje van over ac\'or. :
een jaar bereid is geweest ; en de ijver,
van u begonnen, heeft er velen verwekt.
\'A Maar ik heb deze broeders gezonden,
opdat onze roem, dien ieü\'over u helihen,
niet zou ijdel gemaakt worden in dcien
deele; opdat (gelijk ik gezegd heb) gij
bereid in oogt zij» i
4   En dat niet mogelijk, zoo de MacedA- ,
niers met mij kwamen, en n onbereid
vonden, wij (opdat wü niet zeggen, gijj
beschaamd worden in dezeu vasten
grond der rocming.
b Ik heb dan noodig gencht deze
broeders te vermanen, dat zij eerst tot
u zouden komen, en voorbereiden uwen
te voren aangeJienden zegen ; opdat die
gereed zij, alzoo als een zegen, en niet
als eene vrekheid.
ti En dit re// ik : \'• Die s paarzainelijk j, spr. 1
zaait, zal ook spaarzamelrjk maaijen ; j Cal.
en die in zegeningen zaait, zal ook in j
zegeningen tnaayen.
7 Een iegelijk doe, gelijk hij in zijn \\
hart voorneemt; \' niet uil droefheid, of v Deut.
uit nooddwang:
,( want God heeft eenen | Kom.
bliimoedigen gever lief.
5  En God i* magtig alle genade te doen td Ex.
overvloedig zijn in u ; opdat gii in alles te |
allen tijd, alle genoegzaamheid hebbende, j
tot alle goed werk overvloed igmoogt zijn. \\
9  Geliik er geschreven is : > Hü beeft I* P«. l
gestrooid, hïj heeft den armen gegeven;
ziinegeregligheid blijft indei eeuwigheid.
10  Doch die het zaad den zaaijer ver-
leent, die verleene ook brood lot spijze,
en vcrmrnigvuldigeuw gezaaisel, en ver-
meerderede vruchten uwergeregtigheid;
11  Dat gij in allen rijk wordt tot alle
goeddadigheid, welke door ons werkt
dankzegging tot God.
12  Want de bediening van deze dienst
vervult niet alleen het gebrek der heili-
gen, maar is ook overvloedig door vele
dankzeggingen tot God :
13  Dewijl zij door de beproeving dezer
bediening God verheerlijken over de
onderwerping uwer belijdenis onder het
evangelie van Christus, en over de
goeddadigheid der mededeeling aan hen
en aan allen :
14  En door hun gebed voor u, welke
naar u verlangen, om de uitnemende
genade Gods over u.
15   Doch Gode zij dank voor zijne
onuitsprekelijke gave.
HOOFDSTUK 10.
Fan lus uit oorzaak, ilnt sommige valsehe mn>
tplrn onder hen zciilrn, «Int lijn f-ehrijvrn
wel ernatig was, nwuir ignr trg«nwtiordig-
lieiil van Kering naiuicn, \\r>. 1 ; li.imleli \\itn
•Ie apiiHttiliscliP inaift, welke (luit hem bad
gn{even oin «Ir ongMioorsusen in zijne ge-
meenta te bedwingen, 3 : niet door Tlwuint
lijke, maar dooi nMtotjjke wapenen, welke
daartoe krachtig lijn door God, i; doehbo*
tui\'.t, dal hem tut» mad was gegeven tot
Hiieliiinu\', en niet tot nederwerplng, B; dat
hij deze ïiiiiirt niet alleen nlVeiend, door
lirieirn, maar ook tegenwoordig tijnde. met
de diiiut /al bewijten tegen ruiken. 10; dat
hij met de;e nwgl (tcjtfrfcl 7i|inle, liet e\\an-
pelie lot daartoe hni! verbreid, 12 : niel naar
onderra te roren haildeti gearbeid, la; en
dat hij dit iihï meende tr iloen, niet alleen
onder hen, om hen te venterken, maar ook
In de landen hnven hen gelegen, I(ï. \\\\ ;,-.-.
«Ut nojrtan* niet om zieh lelven, maar om
Gods nmidii onder hen te roemen, 1".
VOOBTfl Ik Panlna zelf bid n. door
de ï&chnnofdighfhi en goedertieren" I
j beid van Christus, die, tegenwoordig
; ziir.de, wei gering ben onder u, maar i
afweiend erout ben tegen u;
                      I
J.o.H.60. \' gelijk hü te vore» begonnen had, hij ook
alzoo nu; lic*" gave bij u voleinden zou.
! 7 Koo dan, gelijK gij in alles over-
i yloedig zijt, in «Hoof, pa in woord, en
in kennis, en in alle naarstigheid, en
in uwe liefde tot ons, ziet, dat gij ook
in deze gave overvloedig züt.
8 Ik zeg dit niet oln gebiedende, maar
alt door de naarstigheid van anderen ook
de opregtheid uwer liefde beproevende.
\'J \\Yant gij weet de genade van onzen
\', Luk. 0 5*. Heere Jezus Christus, \'• dat bij oui
uwentwil is nrm geworden, daar hij
rijk wa% opdat gij door zijne armoede
rondt rijk worden.
10  En ik zeg in dezen miine meening:
want dit is u oorhaar, als die niet alleen
1 het dotn, maar ook liet willen van over
eenjaar te voren hebt begonnen.
11   Maar nu voleindigt ook het doen;
opdat, gelijk als er gewet-at ie de vol-
vaarduht\'jd des gemoeds om te willen,
er ook alzoo zt> het voleindigen uit
hetgeen gij hebt.
"\'«i** \'" \' Wftnt indien te voren de vnlvaar-
11.5. digbeid des gemoeds dttar is, -\'zoo is
_ „a iemand aangenaam naar hetgeen hij
r \\ |„ heeft, niet naar hetgeen hij niet heeft.
15  Want dit zey Ut niet, opdat anderen
zouden verligt ing hebben, en gij ver-
drukking;
1-1 Maar opdat uit gelijkheid, in dezen
tegen woord igen tyd, uw overvloed zij om
bun gebrek te verrullen; opdat ook hun
; overvloed zij om uw gebrek te vervullen,
opdat »r gelijkheid worde.
16 IS. ift Geluk geschreven is : * Die veel rer-
zameld /nul,
had niet over ; en die weinig
verzamvbl hod, had niet te weinig.
16  Doch Gode zij dank, die dezelfde
naarstigheid voor u in bet hart van Titus
gegeven beeft :
17  Dat hij de vermaning heeft Range-
nomen, en zeer naarstig zijnde, gewillig
tot u gereisd is.
IS En wij hebben ook uiet hem gezon-
den drn broeder, die lof heeft in het
evangelie door al de gemeenten;
19  En dat niet alleen, maar hij is ook
van de gemeenten verkoren, om metons
te reizen, met deze gave, die van ons
bediend wordt tot de heerlijkheid des
Heeren zelven, en de volvaardigheid
uws gemoeds;
20  Dit verhoedende, dat ons niemand
moge lasteren iti dezen overvloed, die
van ons wordt bediend :
/Bom. 12.17. 21 / Als die bezorgen hetgeen eerlijk
is, niet alleen voor den Heere, maar
ook voor de inenseben.
-\'2 Wij hebben ook met hen gezonden
onsen broeder, weikeD wij in vele dingen
] diklnaals beproefd hebben, dat bij naar-
• stig in; en nu veel naarstiger, door
I het groot vertrouwen, dat hij heelt tot
! Ulieden.
| ï\'3 Hetzij dan Titus, hy is mijn med-
, gezel en medearbeider bij u; het zij onze
broeders, zij zyn afgezanten der ge-
1 meenten, m eene eer van Christus.
Ü4 lïewijst dan aan hen de bewijzing
uwer i;;fdc, en vai onsen roem van u,
ook voor hft aainrezigt der gemeenten.
HOOFDSTUK 9.
I>e apostel betuigt, «lal lui C« nnrL\'zrinm verze-
kmt (t van de graegenheïd dn CorMtbiers
tut hft bevorderen van deie collecte, vu. 1 ;
en geefl reden, waarom Inj de gi noemde
broeden tm hen heeft tooruïl gesonden, ua-
ineliil., oo.lal nllr» gereed Htu n.n t»ij Bgne
komat, 3. reruuumt hen om mild en gewfl-
liff tr geven, lliet \\ e. •.«•heldene dran-.-T»-di-
luii. ontleend tu Gods NdMea ju-mi. liefde
en L-rnnde over degenen. «li« &tJMrif« rat*
len xaanen. i\'. ; en van ile daiütseggiag\', die
ilnjtruwr r;il geochlcdeN i"i God, van de-
genen, die hunne milddadigheid sullen deel-
nehtig worden, 11 . en van «Ie gebeden, die
*U *uor hen lullen doen tot God, 11.
-ocr page 779-
•C0B1NTBE lt.
2 Ik bid ilan, dat ik, tegenwoordig
zÜndc, nift stout moge rijn met die vry-
moedigheïd, waarmede ik geacht word
stoutelijk gehandeld te hebben tegen
sommigen, die ons achten,ah of wij naar
het vlcesch Wandelden.
.1 Want wandelendein het vleesch, vo«-
ren wij den kriJT niet naar liet vleesch:
4  " Want de wapenen van onzen krijg
zÜnnietvleeschelijk, maar krachtig door
God, \'• tot nederwerping der sterkten;
5   Dewijl wij de overleggingen ter neder
Werpen, en alle hoogte, die zich verheft
tegen de kennisvan fit.d, en alle gedachten
gevangen leiden tut de gehoorzaamheid
ran Christus;
fi En gereed hebben hetgeen dient om
te wreken alle ongehoorzaamheid,wan-
neer uwe gehoorzaamheid zal vervuld
liin.
7 Ziet pij aan wat voor oogen is ? Indien
iemand oQ zich zelven betrouwt,rlat hij
van Christus in» die denkc dit wederom
Uit zich /elven, dat gelukerwijs lui van
Christus is, altoo wij ook van Christus
zijn.
S Want indien ik ook iets overvloediger
zou roemen van onze magt, welke de
Heere ons gegeven heeft1 tot stichting,
en niet tut uwc nederwerping, zoo zal
ik nir-t heschaamd worden ;
\'.\' Opdat ik niet zou schijnen, alsof ik
u door de brieven wilde verschrikken.
IK Want de brieven {zeggen zij) zijn
wel gewigtigen krachtig; maar de tegen -
woordigheid des ligchaams is zwak, en de
rede is verachtelijk.
11   Dezulke bedenke dit, dat hoedani*
gen wij zijn in het woord door brieven,
als wij atwezig zijn, wij ook zoodanigen
zijn inderdaad, als wij tegenwoordig zijn.
12  \'I Want wij durven ons Kelten niet
rekenenen of vergelijken met sommigen,
die zich ielven prijzen ; maar deze ver-
staan niet, \'Ui zij zich zelven met zich
zelven meten, en zich zelven met zich
zelven vergelijken.
13   Doch wij zullen niet roemen buiten
de maat; > maar dat wij, naar de maat
des regels, welke maat ons God toegc-
dechl heeft, ook tot u toe zijn gekomen.
1-1 Want wij strekken ons zelven niet
te wijd uit, als die tot. u niet zouden
komen : want wij zijn ook gekomen tot
u toe, in het evangelie van Christus;
l.ï Niet roemende buiten de maat in
anderer lieden arbeid, maar hebbende
hoop, als uw gelouf zal gewassen zijn,
dat wij onder ulieden overvloediglijk zul-
len vergroot worden naar onsen regel :
)(i Om het evangelie te verkondigen in
de plaatsen* die op gene zijde van u ge-
legen
zijn . niet om te roemen in eens
anders regel over hetgeen aireede bereid
is.
17  ƒ Doch wie roemt,die roeme in den
Heere.
18  u Want niet die zich zelven prijst,
maar dien de Heere prijst,die is beproefd.
HOOFDSTUK 11.
De UOStel betuigt zijnen ijver voor ilr forin-
thier», om hen te behouden bij do etmvou-
ilii;}iri<l, iiie in Chrinu» i», vw. 1 ; en ver-
maant ben,\' tint zi.i rich \\nn dezelve niet uten
aftrekken, pel ijk Eva door tien Satan vit-
verleid i*. 3; overmita niet alleen Koene
valseba «portelen, maar -eif« geen ander
apostel van Chruftui hun Iets kim toebren>
gen, dat /ij door hem niei hadden ontvan-
gen, 4; muil dat hij onder hen niei had ge-
roemd gelUk deu; maar tich nederig eedr»-
gen en Hifi van hen wen onderhoud ont-
vaiiL\'rn. irelijk hij «cl van andere L\'e meenten
genoten hail, <ï. Dit nas niet gceebiedi om-
dat hij hen niet liefhad, II ; maar om aan
de vnuofae apoeteüen hunnen roem te btne-
men. die lirh veranderden in engelen •!«••*
lirhtn, 12. En tehooii het niet wij* ;frhaii-
deld i" veel te roemen, IC; zoo bewijst hij
Mctans, dat niemand hunner in iet« kan
roemen, waarin hij ook niet ion kunnen roe-
nien, 13: ja, dat hij in lijden en arl>eiden,
om ile raken mii Clirixtn., hen allen o ver-
trof, 2-1; Iwnevem ile zon.\', die lui had voor
al de gemeenten, 2* ; en de moenrigkheden,
welke hij l>i| den .laiu-ini* zijner lieilienins
te Dama-\'kii» had uitgestaan, vanwaar hij
o\\er ile muren tier Mad in rrne mand wi*
ontkomen. 32.
OCH of gij mij een weinig verdroegt in
dn onwijsheid ;jaook verdraagt mij !
2   Want ik ben ijverig over u raeteenen
ijver Gods : want ik heb ulieden toebe* t
reid, om •< » al* eene reine maagd, aan i te»
eenen man voor te stellen, na nflijk a&n I
Christus.
3  Doehik vrees,dat niet eenigzins,\'\'ge- » Ree
lijk de slang Eva door hare arglistigheid , -\'"\'1
bedrogen heeft, alzoo uwe zinnen bedor- j
ven worden, om af te wijken van deeen- |
voudiirheid, die in Christus is.
4  \'Want indien degene, die komt, eenen • Gal,
anderen Jezus predikte.dien wijnietge- I
predikt hebben, of indien gij eenen an-
deren Geest ontvingt, dien gij niet hebt
ontvangen, of een ander evangelie, dat :
gij niet hebt aangenomen ,zoo verdroegt
gij hem met regr.
5  Want ik acht, dat ik nergens minder ;
in ben geweest dan de uitnemendste i
I apostelen.
! tl En indien ik ook slecht ben in woor-
i den, nogtaus ben ik het niet in weten* !
schap; maar allezins zijn wij in alle din- <
\' gen onder i openbaar geworden.
7 Heb ik zonden gedaan, als ik mij zel-
ven vernederd heb, opdat gij zoudt ver*
hoogd worden? overmits ik uhetevan-
. gelie Gods\'\' om niet verkondigd heb? •* KV
S Ik heb andere gemeenten beroofd,
bezolding \'\'"\'t haar nemende, om u te
be<lienen; en als ik bij u tegenwoordig
: was en gebrek had, hen ik niemand
: lastig gevallen.
il /Want mijn gebrek hebben de broe\'
I ders vervuld, die van Macedonië kwa-
men ; en ik heb mij zelven in alles ge-
land Ï>:M.
iCor, 12 13
TheiuÉ. 25
The». 3 s.
/FIlipp.4:W,
houden zonder u te bezwaren, en zal
I mij nog altOO houden.
I 10 De waarheid van Christus is in mü»
dat dexe roem in de gewesten van Achaje
! aan mij niet zal verhinderd worden.
11 Waarom? is het. omdat ik u niet
I liefheb? God weet hetl
IL\' Maar wat ik doe, dat zal ik no;\'
1 doen, om de oorzaak af te snijden den-
genen, die oorzaak hebben willen, opdat
zij in hetgeen zii roemen, bevonden mog-
ten worden gelijk als wij.
IS Want zulke valsche apostelen zijn
. bedrirgelijke arbeiders, zich verande*
i rende m apostelen van Christus.
14  En het is geen wonder: wantdeSa-
tan zelf verandert zich in eenen engel
des lichts.
15  Zoo is het dan niets groots, indien
. ook zijne dienaars zich veranderen, als
i waren zij dienaars der geregtigheid ; van ;
\\ welke tiet einde zal /im naar hunne
I werken.
lli Ik zeg wederom, dat niemand;
! mcene, dat ik onwijs ben; doch zoo niet,
neemt mij aan dan als eenen onwijze,
1 opdat ik ook een weinig moge roemen. \'
17   Dat ik spreek, spreek ik niet naar
j den Heere, maar als in onwijsheid, in ]
j dezen vasten grond der rocming.
18  ti Dewijl velen roemen naar het u Kor. 10:13
I vleesch, zoo zal ik ook roemen.
                            19:»,9
19  Want gij verdraagt gaarne de on- j
wijzen, dewijl jrij wijs zijt.
20  Want gij verdraagt het, zoo u ic- |
mand dienstbaar maakt, zoo n iemand
opeet,zoo iemand >art u neemt, zoo zich \'
iemand verheft, zoo u iemand in het :
aangezigt slant.
21   Ik zeg dit naar oneer, gelijk of h FtUnp. 3:1
wij zwak waren geweest; " maar waarin .
-ocr page 780-
: CORINTHE r:, 13.
II.60. I iemand *tout U, {ik spreek in onvrije*
heid1 daarin b?n ik ook Hout.
I \'.\':\' Zijn zij Hebreen? - ik ook. Zijn zij
I. stï.3. isrftëlicteiiï ik ook. Zijn zij het zaad
van Abraham \'t ik ook.
| p.t Zijn zij dienaars van Christus? (ik
r, 15.UI.1 «preek onwijs zijnde) * ik henbuven hen ;
I\' in ai beid overvloediger, in slagen ultne*
I, 9;16, rueiider, in gevangenissen overvloediger,
si.li. in dooilt\'/ccfl\'rr menigmaal,
r. C: i 04 Van de .loden heb ik \'» veertig «J^jen
„. „ ! min een, vijfmaal ontvangen.
\' \'I fft " Drituiaal bi-n ik met roeden gegce*
il ir. -ï2 8*^ geweest, " eens ben ik gesieenigd,
/\' driemaal heb ik schipbreuk e-leden,
il h 19 eenen tfunsrhen nacht en dag heb ik in
\' de. diepte overgi bragt.
4.17.9, -6 Inhct reizen menigmaal ingevaren
ii! van rivieren, in gevaren van moorde-
| naars, in gevaren van mii* _• si s» ut, in
, gevaren van de Heidenen, in gevaren in
i de stad, in gevaren i:i de worstün, in
! gevann up de zee, in gevann onder de
valache broeders;
1 ?7 In arbeid en moeite, in waken me-
• nigmaal. in honger en dorst, in vasten
menigmaal, in koude en naaktheid.
[ ÏS Zonder de dingen, die van buiten
l.an.is zhn, overvalt mij dagelijks •; de zorg van
; al de gemeenten.
. n 13 I 2a \'Wie ia er zwak, dat ik nier zwak
hen ? Wie wordt er geërgerd, dal ik niet
I brande ?
30 Indien men moet roemen, zoo zal
| ik roemen de dingin mijner /.waklui !.
! i, 31 -De Go\'1 en Vader van onzen Heere
y\' )1 Jeztis Chriitub, die genre ten is in der
. ü as!l eeuwigheid, weet dat ik niet lieg.
I *i.j 32 De stadhouder \' van den koninx
l\'- \' 8- ArfHas in [lama-kus bezette de stad der
«. 8.5. Damaskeneti, willende mij vangen;
6  Want zoo ik roemen wil, ik zal niet
onwijs lijn, wantik zal de waarheid zeg-
gen ; maar ik boude daarvan af, opdat
niemand van mij denke boven hetgeen
hij ziet, dat ik ben, of dat hij uit mij
hoort.
7  En opdat ik mij door de uitnemend1
beid der openbaringen niet zou verhef*
ft\'n, zoo is mij gegeven een scherpe doorn
in liet vlecach. witnfUjk een engel des
Satans, >\' dat bij mij met tuisten slaan
zou, opdat ik mij niet zou verheffen.
a Hierover heb ik den Heere driemaal
gebeden, opdat hij van mij zou witken
ü En hij heeft tot mij gezegd : Jlijne
genade is u genoeg: want mijne kracht
wurdt in zwakheid volbragt. Zoo zal ik
dati veel liever roemen in mime zwak-
heden, opdat de kracht van Christus in
mij won".
10   i\' ;.ri\'.:i heb ik een welbehagen in
zwaktifden, in sjuaadheden, in nooden,
in vervolgingen, in bt\'naauwdhe.len, om
Christus wil : want als ik zwak beu,
dan ben ik uiagti^.
11   Ik ben roemende onwijs geworden
gij hebt mij genoodzaakt : want ik be-
hoorde van u geprezen te zijn ;\'\'want ik
ben in geen ding minder geweest dan
de ultnemendate apostelen, hoewel ik
ntets ben.
12\'\' De merkteekenen van eenen apostel
zijn onder u betoond in alle lijd<caam-
heid, met teekenen, en wonderen, en
krachten.
13 Want wat is er, wairin g^j minder
geweest i:ijt dan de andere gemeenten,
\' anders, dan dat ik zelfu niet lastig ben
geweest? Vergeeft mij dit ongeluk,
14 Ziet, ik hen ten derde maal gereed,
om tot u te komen, en zal u niet lastig
z\\jn : ƒ want ik zoek niet liet uwe,
maar u : want de kinderen moeten niet
schatten vergaderen voor deoudcrs.maar
de ouders voor de kinderen.
l.i Kn ik zal zeer gaarne de kosten doen,
en voor uwe iielen ten koste gegeven wor-
den ; hoewel ik, u 9 overvloediger beniin-
nende, weiniger bemind worde.
111 Doch het zij zooj ik heb u niet be-
zwaard ; inaar alzoo ik listig was, heb
ik u mei bedrog gevangen.
17 !M\' ik door iemand dergenen, die
ik tot u gezonden beb, van u mijn voor-
deel gezocht ?
IS Ik heb Titus gebeden, en den broe-
der niedegezonden; heeft ook ïitus van u
zijn voordeel gezocht \'t hebbeu wij niet in
denselfden geest gewandeld? i.ehheu wij
niet fifwtiiuleld in dezelfde voetstappen ?
19 Meent gij wederom, dat wij ons bij
u verontschuldigen? Wij spreken In de
tegenwoordigbei 1 van God en Christus;
en dit alles, geliefden ! tot uwe stich-
ting.
80 Want ik vrees, dat als ik gekomen
zal /ijn, ik w niet eenigtlaa zal vindt n
zoonanigen als ik wil, en 4at ik van u zal
gevonden worden zoodanig als yti niet
wilt ; dat er ni?t eenigclnt zijn twisten,
nijdigbeden, toorn, gekyf, achterklap,
oorblaziugen, opgeblazenheden, beroer*
ten.
21 Opdat wederom,alsik zal gekomen
zijn, mijn God mij niet vernedcrebij u,
en ik rouw bebbe ever vel 1 n.die te voren
ge-ondigd hebben, en die zich niet be-
keerd zullen hebben van de onreiuigheid.
en hoererij, en ontuchtig beid, die zy
gedaan bebb>n.
HOOFDSTUK 13.
De apo.
e 1 (.\'(.r. 15:11).
( Ilaad. Ml.
83 En ik werd door een venster in
eene mand over den muur ïiedergelaten,
en ontvlood zijne banden.
HOOFDSTUK 12. *
De apostel, om te luimen, welke groote oor-
ïank hij heeft om te tonnen, verbaall boe
liij in den derden hemel Is opgetrokken ge-
weest, en aldaar beeft gehoord hetgeen gs-en
meun-h kan uitspreken, va. 1 . d«rh ilat hrm
tot zijne vfTiieili\'iint; reu engrl des S.ii.ins
was gegeven, <lie hem niH vuisten Bloes.\', 7 ;
te-ren welken hij God driemaal had gebeden
en antwoord bekomen, ilat Gods mindeheni
arnoesr umi-i lijn, >\' : waarom lnj liever roeml
in tijne iwakbeid en nederigheid, li). Hij
verontschuldigt lieh, dat hij wederom mort
roemen nier <le ware kennierki-n van zijn
ii|H>-1i-l-<\'i).T|> onder hen, 11 : die zij rrliter
in ilcr daad genoeg waven gewaar geworden,
12. Betuigt, dat hij nu ten derde male tot
hen t.il komen, tonder hen in iele lnstig te
willen vallen, 11; even all anderen door hem
gezonden, noeh ook Tltui hun in lete lastig
geweest zijn, Ifi. Waarschuwt hen eindelijk,
om de gelireken van twist, hoogmoed, hoe-
ïerij, enz. onder hen ie beteren eer hij komt,
opdat hij tot /ijn leedweten niet trenoo.l-
laakt zij, zijne apostolische magl over ti>o-
ilnniireu te gebruiken, Sa),
TE roemen is mij waarlijk niet oor-
baar: want ik zal komen tot gezig-
ten i n openbariiiiti\'ïi de.r lieer. n.
53\' S «Ik keu een\'\' nteuich in Christus,
: 17J foor Teertien jaren (of bet gêêekud zij
i:o\\ in het ügchaam, weet ik niet, of buiten
; het ligchae.m, «\'••«t ik niet, God weet
bet), dat de zoodanige opgetrokken is
geweest tot in den derden hemd;
1 \'A tn ik ken een* zou tanig mensch lof
; het in let ligchaam, of buiten het lig\'
chaam ueachied zij, weet ik niet, God
«cel het),
4   l>at hij opg* trokken is geweest in
het paradij», en gehoord heeft onuitspre-
kelqkfl woorden, die het eenen mensch
niet geoorloofd is te spreken.
5  Van den zoodanige zal ik roemen;
doch van mij zelven zal ik niet roemen,
dan in mijne zwakbeden.
rd
11de
erbel
ren, dat
it-i.1 de
hij 7al komen, u:n zomli
dader» derzelvc te straffen, vs. I : en hen
niet ile daad te doen bevinden, hoe kraeh-
tlg ChristiiB in hem va», 3. lti) vrriu.uuH
hen, ilctt telven te ondersoekm of Chiistui
-ocr page 781-
J CORINTHE 18. GALATEN!.
in hen U, 5. Wcn^lit dat zij de utraf voor-
komen door weldoen, 7 ; mi verk)*arr zich
alsdan over ben te zullen verblijden, 9; al-
zoo zijne magt moet «trekken tot stichting
en niet tot verbreking, 10. Besluit daarna
den brief met eene vermaning tor verachei-
dene christelijke deugden, 11 : ile gewone
groeten, 13 ; en met een gebed voor lien tot
God den Veder, den Zoon, en den IL Geest, 13,
DIT is de derde maal, dut ik tot n kom:
» In den mond van twpp of drie ge-
tuigen zal alle woord bestaan.
2  Ik bcli liet te voren gezegd, en zeg
bet te voren «Is tegen woord ig zijnde de
tweede niaal, en ik schriif hetnu afwe-
lende aan degenen, die te voren geion-
digd hebben, en aan al de anderen, dat,
zoo ik wederom kom, ik hen niet zal
snaren ;
3  Dewijl git zoekt eene proeve van
Christus, die In mij spreekt, welke in u
niet 7wak is, maar krachtig is onder tu
4  Want hoewel hli gekruist is door
zwakheid, zoo leeft h^i nogtans door de
kracht God». Want ook wii zijn zwak
in hem, maar 7.ul)en met hem leven
door de kracht Gods in u.
5  \'\'Onderzoekt u zelven, of gij in liet
geloof zijt, beproeft » zelven. Of kent
gij u zelvtn niet, dat Jezus Christus in :
ui«? tenzij dat gij eenigzina verwcr-
pelvjk zijt.
o\' Doch ik hoop, dat gij zult verstaan,
dat wij niet verwerpelijk zijn.
7 En ik wensch van God, dat gij geen
kwaad doet; niet opdat wij beproefd
zouden bevonden worden, maar opdat
gij bet goede zoudt doen, eu wij ala
verwerpelijk /.ouden zijn.
S Want \'wij vermogen niets tegen de
waarheid, maar voor de waarheid.
9  Want wjj verblijden ons, wanneer
wij zwak zijn, en gij sterk zijt. En wij
wenschen ook dit, namelijk uwe volma-
king.
10  Daarom schrijf ik afwezende deze
dingen, opdat ik niet, tegenwoordig
zijnde,strengheid zon gebruiken,naarde
ruagt, \'die mij de Hcere gegeven heeft
tot opbouwing, en niet tot neder werping.
11  Voort», broeders t \'/ij* blijde, wordt
volmaakt, zijt getroost,1\' zijt eensgezind,
\'• leeft in vrede ; en de God der liefde en
des vreiles zal met u zijn.
12  j Groet elkander met eenen heiligen
kus. V groeten al de heiligen.
13  De genade van den Heere Jezus
Christus, en de liefde vim God, en de
gemeenschap des Heiligen Geesten, zij
met u allen. Amen.
12:1B
15:5.
1:10,
DE BIUE1* VAN DEN APOSTEL PAULUS
GALATEN.
HOOFDSTUK 1.
>\'a liet opschrift van den brief, vh. 1 ; de ge-
wone groet,. 3; en eene dankzegging lot
God, 4; bestraft de apostel de gemeenten
van Galatië, dat zij zoo spoedig waren af-
geweken van de apostolische leer, il; daar
er toch geen andere leer tot zaligheid kun
zijn, 7 ; nl ware liet dat een engel dezelve
predikte, 8. De leer toch, welke hij haar ge-
predikt had, luid hij niet van nienachen,
iiiiwr van den Heere Christus zelven geleerd,
10; hetwelk hij bewijst uit zijnen eersten
»i:i.n en ijver in her Jodendom, 13; en uit j
•zijne wonderbare bekeering en roeping tot \'
liet apoatelachap, 15; mitsgaders daaruit,
dal hij geroepen zijnde, met ile andere apos-
telen over de leer niet heeft gesproken, :
niiiiir terstond uuur Arabië is gereisd, 17 ; I
en eerst na drie jaren van zijne dienst Pe- !
tTus en Jakobus alleen heelt gezien, 18;
vervolgens is hij neder luitu\' Syrië en Cüi-
cie vertrokken, zijnde hij niet dan hij ge-
ruchten aan de gemeenten in Judéa be-
kend, 21.
PAULUS, een apostel, {geroepen niet
van nienachen, noch door een"mensch,
maar «door Jezus Christus, en God den
Vader, die hem uit de dooden opgewekt
heeft.)
2  En al de broeders, die met mij zijn,
aan de gemeenten van G.ilütiu :
3  \'\'Genade zij u en vrede van God den
Vader, en onzen Heere Jezus Christus ;
4   \'Die zich zelven gegeven heeft voor
onze zonden, opdat hij ons trekken zon
uit deze tegenwoordige booze wereld,
naar den « Ü van onzen God en Vader;
5  Denwelken zij de heerlijkheid in alle
eeuwigheid. Amen.
6  Ik verwonder mij, dat gij zoo haast
wijkende van dengenen, die u in de ge-
nade van Christus geroepen heeft, over-
gebragt wordt tot een ander evangelie :
7  Daar er geen ander is; maar er zijn
sommigen,\'\'die uontroertn,en het e van*
gelie van Chiistus willen verkeeren.
S \' Doch al ware het ook, dat wij, of een
engel uit den hemel u een evangelie ver-
kondigde, buiten hetgeen wii u verkon*
digd hebben, die zij vervloekt.
\'J Gelijk wij te voren gezegd hebben,
zoo zeg ik ook nu wederom : Indien u
iemand een evangelie verkondigt, buiten
h< tgeen gij ontvangen hebt, die zij ver-
vloekt.
Ii) Want/predik ik nu deinensclien,of
God ? <i Of zoek ik mensehen te behagen ?
Want indien ik nog mensehen behHagde,
zoo ware ik geen dienstknecht van Chris-
tus,
11   \'i Maar ik mank u bt kend, broeders !
dat het evangelie, hetwelk van mij ver-
kondivd is, niet is naar den mensch.
12  \'Want ik heb nok hetzelve niet
van een\' mensch ontvangen, noch ge-
leerd, maar door de openbaring van
Jezus Christus.
13  fc Want gij hebt mijnen omgang ge-
hoord, die eertijds in het Jodendom was,
dat ik uitnemend zeer de gerneentcGods
vervolgde, en dezelve verwoestte;
14  En dut Ik in het Jodendom toenam
boven velen van mijnen ouderdom in
mijn geslacht, zijnde overvloedig ijverig
voor mijne vaderlijke inzettingen.
15  \'Maar wanneer het Gode behaagd
heelt, die mij van mijner moeders lijf
aan afgezonderd heeft, en geroepen door
zijne genade,
16  Zijnen Zoon in mij te openbaren,
\'"Opdat ik denzelven door het evangelie
onder de Heidenen zou verkondigen, zoo
ben ik terstond niet te rade gegaan "
met vleesch en bloed;
17  En ben niet wederom gegaan naar
Jeruzalem tot degenen, die vóór mij
apostelen waren; maar ik ging henen
naar Arabië, en keerde wederom naar
Dainaskus,
18  Daarna kwam ik na drie jaren weder
lThet
. 3:V
Jakob
M.
lCor,
113:1.
Efez.
3:3
Hand
1\'iiipi
1 Tim
8:3
9:1
22 1
26:9
•3:8
1:13
Hand.
8:13
13:8
s& Ti
-ocr page 782-
GALATEN :\\ 3.
J.o. II
:.*.
Hand 11 30
3* 17.
Kom. 15 r.
1 Tnr. 16.1
2 Cor. 8 : I
0:1.
te Jeruzalem om Petrus te bezoeken,
en ik bleef bij hem vijftien dagen.
19 En ik znic geenen Anderen van de
apostelen, dan Jakobus, den broeder
den Heeren.
CO Hetgeen nu ik u schrijf, ziet. Ut
Heidenen, en zij tot de besnijdenis
:"\'i-i"n yaan ;
10   Alleenlijk, dat w{\\ den armen
zouden gedenken; hetwelk zelf ik ook
benaarstigd brb te doen.
11   En toen Petrus f Anïiochië geko-
men was, wederstond ik hem in het aan-
£< ii.-\'. omdat hij te bestraffen was.
i Bom.
SCor.
lTlif»!
i rini
ff Tin.
getuit/ \'• voor God, dat ik niet lieg!
21  Daarna ben ik gekomen in de ge-
westen van Syrië en van CilicU*.
22  En ik was van aangezigt onbekend
aan de gemeenten in Jud<:a, die in
Christus lijn.
12  Want eer sommigen vmii Jakobn*
gekomen waren, at hij mede met de ,
Heidenen; maar toen zij gekomen
waren, onttrok hij zirh en scheidde zich
zelven af, VFMttndfl degenen, die uit de ,
besiiiidenis waren.
j 18 En ook de andere Joden veinsden
j met hem ; alzoo dat ook Hftrnabas mede
afgetrokken werd door hunne veinzing.
M Maar als ik zag. dat zij niet regt
wandelden naar de waarheid van bet I
evangelie, zt-ide ik tot Petrus in aller !
tegenwoordigheid : * Indien gij, die een U
Jood zijl, naar hcidensche wijze leeft, \\
en niet naar joodsche wijze, waarom
noodzaakt gij de Heidenen naar de
joodsche wijle te leven?
15   Wij zijn van nature Joden, en
ni<*t zondaars uit de Heidenen;
16  • Dor/i wetende, dat de mensch niet i
geregtvaardigt) wordt uit de werken der
wet, maar door het geloof van Jezus !
Christus, zoo hebben w|j ook in Christus
, Jezus geloofd, opdat wiï zouden geregt-
vaardigd worden uit het geloof van Chris*
i tus, en niet uit de werken der wet;
>< daarom dat uit de werken der wet geen
vleeseh zal geregtvaardigd worden.
17  Maar indien wij, die in Christus zoe*
ken geregtvhardigd te worden, ook telven
zondaars bevonden worden, is dan Chris*
tus een dienaar der zonde ? Dat zij verre.
14 Want indien ik. hetgeen ik afgebro-
ken heb, datzelve wederom opbouw, zoo
stel ik mij zelven tot een* overtreder.
19 \' Want ik ben door de wet der wet
gestorven, •» opdat ik Gode le>"en zou.
- \' Ik ben met Christus gekruist; en ik
leef. ,/«rA niet meer ik, maar Christus
leeft in mij; en hetgeen ik nu in het
vleeseh leef, dat leef ik doorliet geloof des
Zoons van God, • dia mij liefgehad heeft,
en tien zelven voor inU overgegeven heeft.
21 Ik doe de genade Gods niet te niet:
i want "indien de regtvaardigheld door
I de wet is, zoo is dan Christus te vergeefs
; gestorven.
HOOFDSTUK 3
Pr apostel, na rrnr CTMtljB* herinpinï aan
<lr nnlnlHlis. hewjpMl terder, <lat >lr mrn-rh
nirt wordt Trrrsrtvaar\'li^il do Off •!•• werken
•Irr wrt, maar duor hrt ir-loof in rhri.tn..
v». 1 : veruit* nj zrlten h.vMr.i hriun.lrn.
dat tij de iraien ili» li..\'.n-> nirt iluor de
wet, maar door hrt crloof ontvangen hail-
dra. 2. II • lirwi-t dit ook nirt hrt vonr-
hnsM van Ahraham, dit* era iailrr is van
allr rrlooiii-rn, 6: ra uit reniiri\' iliiidrli:Wr
t>rtiLi.-rai<>«rn drr llrilitre Srhrift. Hl. Detni^t
dat Chriatiiii ons van drn vlurk ilrr wet vrr-
lo«t rn ilr snBBnlnff VMtatWen hrrft, IS; dat
door ilezr Irrr de «et nirt te nirt cedaan,
noch krachteloos nmaakt wordt, noeh tr-
Ktm dr belohm Gods in, is ; uuu» dat .Ir
wet ""• dr landen nanwij-t, lil: rn al« ent
tnchltorriter tot Christus leidt, 21. Daarna
leert hij. hoe do wrt van UoStS dOOV Chri»-
tiia voor allr tjotootrlw i" verviilil, 9$\\ ton-
ilrr eailsiiehsM van M.lkrn of h\'ndaniifhr-
ilrn, 2S , ili u I die allen Abraham* laad
ï.jn. m.
0G1J uitzinnige Galaten I " wie heeft u
betooverd, dat gij der waarheid niet
zoudt gehoorzaam zijn . denwelken Jezus
Christus voor de nogen te voren geschil*
derd is geweest, tinder u gt kruist zijnde?
2  Dit alleen wil ik van u leeren l hebt
gij den Geest ontvangen uit de werken der
wet. of uit de prediking des geloof* ?
3  Zilt gij zoo uitzinnig ? daar gij met
den Geext begonnen zijt, voleindigt gij
nu met het vleeseh?
2.\'l Maar zij hadden alleenlijk gehoord,
dat men ztide : Degene, die on* eertijds
vervolgde, verkondigt nu liet geloof,
hetwelk hij eertijds verwoestte.
24 En zii verheerlijkten God in mij.
HOOFDSTUK C.
Pe apn.td verhaalt, dat hij te JernnlfM met
«I* TninmwIb apostelen, .i.ik.ihu.. Petras
rn Jnhannrs. out i-.-.m Irrr had ;*rhandrld.
ra .l.i\' hij drrrUr in nlïe dn-lt-n voor zont
rrLrnd hiilni, mndtr er Iets af of Iüj te
di>ra, \'«. 1 , dat lui tr*_-rn dr vnlfhe l*rur-
drr» Timt vrrdrdï;*il ha.1. ilat hi) niet ion
hrvnnlrn wordrn, 3 : dat di- at>o>>t<-lrn, tut
ern trrkrn i>n rrnk\'hrid in dr lrt r. hem
rn tlArnalia* dr rrjnrrhand drr »\'ni\',"i,|,h.i]j
hrlilwn |TF~*ev«n, 7 . infl beding, al.it zi_j omlrr
de Heidenen en de andere apostelen onder
ilc Joden Ronden prriliLrn, !*. allrrn dut -ij
voor .Ir armr Jodin Inj .1,\' Hrali-nr» itiiiidrii
tonen, tO. Betuigt ook, dat lui daarna f
Antioehlfi Petmi heef) bestraft.......lm hij
te voren onder de Heidenen de Christelijke
vrijheid gebruikt hebbende, detelve omeenl*
eer Joden wil naliet,enalsoodoor*ün voor*
beeld <\\r Heidenen ici hel Jodendom brnct,
tl. Iïaama bewast hij, "Int ilr nemen nirt
wordt i>crr!**vaardi**d dour il" wrrkrn iW
wrt, maar duur hrt srloof un rhrintii*. 15 .
ra dat t\'hri»tu« door ilr/c lrrr nirt gesteld
wordt tut rrn* dirtiaar drr sonde, 17; vrr-
niii. hrt instoof m Chtintna noW Wrt m vrr-
riu-ht ilr ditodini* drr londr ra r n nieuw
Inrn, 19, Brwij-l verder, «Ut mn ile pere-f-
tiirhrid uil .Ir wet nam, C"hri-lu- .lui tr
verirrf* jnit L-r-torn-ti zijn, 21.
       ,
DAARNA ben ik. na vPrrti"n jaren,
2 tor. 5:15.
!Thr«. 5 lil.
llfl»r. 9:1*.
1 Frtr. 4 .2
Hand
I Hand
wt-derura " naar Jeruzalem opgegaan
met Biirnabas, ook ïitus medegenomen
hebbende.
2  En ik ging op\'• dooreene open baring,
en stelde hun het evangelie voor, dat ik
predik onder de Heidenen; en in het
bijzonder aan liegenen, die in achting
waren, opdat ik niet eenigzitis te ver-
geefs zou Inopen Of geloopen hebben.
3  >\' Maar ook Titus, die met mij was,
een Griek zijnde, werd niet genoodzaakt
zich te laten besnijden.
d Band.U 21. 4 •\' En dat om der ingekropene valsche
broederen wit, die van bezijden ingeko*
; men waren, om te verspieden onze vrij-
| held, die wij in Christus Jezus hebben,
i opdat zij ons zouden tot dienstbaarheid
brengen.
5 Denwelken wij ook niet een uur
hebben geweken met onderwerping,
opdat de waarheid van het evangelie bij
u zou verblijven.
(i Kn van degenen, die geacht waren
wat te zijn, hoedanigen zij eertijds
WnreD, verschilt ülü nirt, \'vod neemt
den persoon des ïnenschen niet aan :
want die geacht waren, hebben mij
niets toegebragt.
&
7 Maar daarentegen, als zij zagen,
dat aan mij het evangelie der voorhuid
toebetrouwd was, gelijk aan Petrus dut
der benriijdenis;
S iffant die in Petrus krachtelijk
wrocht tot het at-osielsrhap der be-
sntjdenis, /die wrorht ook krachtelijk
in mij onder de Heidenen;1
\'J En als Jakobus, en Cófas, en Johan-
nes, die geacht waren pilaren te zijn, de
genade, die mij gegeven was, bekenden,
gaven zij mij en Barnabas de regter/i««</
der gemeenschap, opdat wij tot de
-ocr page 783-
G.l!.ATE-\\ 4.
4  Hebt gij zoovee] tevergeefs geleden?
indien maar ook Ie vergeefs!
5  Die u dan den Geest Terleent, en
krachten on-Ier u werkt, rfoef lliidatait
de werken der wet, of uit de prediking
dea geloofs ?
6   - Gelijkerwijs Abraham Gode geloofd
beeft, en bet ia hem tot reet vaardigheid
gerekt nd;
7  Zoo verstaat g\\j dan, dal degenen, die
uit bet geloof zijn. Abrahams kinderen
iyn.
S Kn de Schrift,te voren zicnde.dat God
I de Heidenen tiit bet geloof zou regtvaar*
j digen, heeft te voren aan Abraham het
evangelie verkondigd, zeggende : e In u
zullen al de volken geregend worden.
y Zoo dan, die uit net geloof zijn, wor-
den gezegend met den geloovigen Ah ra-
ham.
10  Want zoo velen als er uit de werken
der wet zijn, die zijn onder den vloek :
want er in \' geschreven: Vervloekt is een
iegelijk, die\'niet blijft in al hetgeenge-
schreven is in het boek der wet, om dat
te doen.
11   » En dat niemand door de wet ge-
regtvaardii;d wordt voor God, is open-
! baar:/ wautde r«gtvnardige zal uit het
geloof leven.
19 Doch de wet is niet uit bel geloof;
maar üde meuse\'u, die deze dingen doet,
zal door dezelve leven.
13  \'< Christus heeft ons verlost van den
vloek der wet, een vloek geworden zijnde
voor ons: want er in geschreven: I Ver-
vloekt is een iegelijk, die aan het hout
hangt.
14  Opdat de zegening van Abraham tot
de llei\'ienen komen zou in ChristuaJezus,
e« opdat wij de belofte des Geestes ver-
kriigt-n zouden door het geloof.
li Broeders! ik s* preek naarden mensen:
1 k zelfs eens mensehen verbond, dat bete»*
| tigd is, doet niemand te niet,of niemand
doet daartoe.
16  t Nu zoo lijn de beloftenissen tot
! Abraham en *ün zaad; esproken. Hu
i tegt niet: Kn den zaden, als van velen;
maar ais van een: En uwen zade; het-
welk is Christus.
17   Kn dit zeg ik : het verbond, dat te
voren van God bevestigd is op Christus,
wordt door de wet. die - na vier honderd
en dertig jaren gekomen is, niet krachte-
loos gemaakt, om de beloftenis te niet
te doen.
18  «Want indien de erfenis uit de wet
is, zoo is zij niet meer uit de beloftenis;
maar God heeft ze Abraham doordebe-
lom m. genadighjk gegeven.
1\'J Waartoe is dan de wet ? •• Zij is om
der overtredingen wil daarbij gesteld,
totdat het zaad zou gekomen lijn, dien
het beloofd was; en zij f is door deengelen
besteld in de hand << dea Middelaars.
CO Eb de middelaar is niet middelaar
van eenen, maar God is een.
\', 21 Is dan de wet tegen de beloftenissen
Gods? Dat zü verre: want indienereene
wet gegeven ware, die magt ig was levend
, te maken, zoo zou waarlijk de regtvaar-
digheid uit de wet zijn.
22  t Maar deSclmit heeft het alles on-
der de zonde hesloten, opdat de belofte
uit het geloof van Jezus Christus aan
de geloovigen zou gegeven worden.
23  Doch eer het geloot\' kwam, waren
wij onder de wet in bewaring gesteld,
en zijn beslottn geweest tot op het ge-
loof, dat geopenbaard zou worden.
24  <Zoo dan, de wet isonzetuchtmees-
ter geweest tot Christus, opdat wij uit het
geloof zouden geregtvaardigd worden.
25  Maar als het geloof gekomen is, zoo
ilin wij niet meer onderden tuchtmeester.
2ti t Want gij zijt »lh?n kinderen Gods
door het geloof In Christus Jezus.
27 \'Want zoovelen als gü in Christus
gedoopt zijl, hebt gij Christus aangedaan.
-- Daarin is noch Jood noeh Griek;
daarin i* noch dienstbare noch vrije;
daarin is ge-n man on vrouw : want gij
allen zijt éêu in Christus Jezus.
39 "Én indien gii van Christus zijt. zoo
<ijt gij dan Abrahams zaad, tn naarde
beloftenis erfgenamen.
HOOFDSTUK 4.
De apostel verklaart wSoVts. hen-een hij te
«UW ffCMgd had »**n hrl tuf hl lil I 11 I tl BS|I
dn* wet, hM een*- gelQhmls, iflDintl ian
een oomowdlg kind. dal nog onder voogdra
•tut, v«. 1 ; en betuigt, dn «n nu door de
komst van dra Zone Gods in het vleeveh
van de voogdij rn \'\'e dienstbaarheid der
wrl ii.in rarlost, I: soodat wij nu kinderen
God» rijn, die, mondig [reivorden zijnde,
on-e erlVni* selven nogra l>e*ittrn. fi Hij
Uc-traft ile Galaten. <lai ïij, van de heiden-
*<-he nfcoilrrij l-k-i i.l zijnde, zirh wederom
becwra loi de dienxiiaarheid u«n nitwen-
dige plegtlafcldiWi 8; vermaant hen, te vol-
harden in ilt-n n**-r en ironie ltiiijtnhfid
lot hem, mit welk* zij hn evangelie i^n-t
ontvangen hadden. 13, en mmncbnwl hm
te «en den \' erkfprden ijver tier ial»rhr leer-
aar». 17: verinrfcl daarna dete heatiaÏKng
mei eent- llrfelgkc Ineapraaki w^nM-henile lnj
hen te mogra sh*. 19. !len ;,t voorts uit ile
«et lelve, aat «il aan hare dienstbaarheid
niet neer zijn onderworpen, noeh öoor kaar
kunnen ceri\'v\'tv.ianliv\'il worden, en ptut dit
niet de voorbeelden van de twee tonen
.6:3
17*1.
21: IS.
t> Ob. H «
II anti .3 SS,
<i De«t.27 -V.
ƒ\' Hab.
2 . t
I . 17
n....
10:38
; I^-,
IK ".
Ezm
W H
Rom
10:3
A Roin
R - 3
2C\'or
5:21
i Deut
21 23
Ahrnliniii
In
iel, en i
eders, Sara <
Mi
ml< -
Keduid, 21:
ir de belofte
dal met (sak de erfei
DOCH ik ïeg,zoo langen tijd als de erf-
genaam een kind is, zoo verschilt
hij niets van een\' dienstknecht, hoewel
bü een heer ia van «lies.
S Maar hij is onder voogden en ver-
zorgers, tot dea tijd van den vader te
voren gesteld.
3  Al/oo wü ook, toen w^ikinileren wa-
ren, zoo waren wij dienstbaar gemaakt
onde;- de er-rste beginselen der wereld.
49 10.
9:34.
5
17
1
1
IS
SS.
•• Maar wanneer de volheid des tyds
gekomen ia, heeft God zijnen Zoon uitge- j Dan.
zonden, geworden uit eene \\rouw,;< ge- |
worden onder de wet j
                                 | Matt,
b Opdal hij degenen, die onder de wet i
waren, verlossen zou, t e,i op.lat wü de e .\'oh.
aanneming tot kinderen verkriuen z-ju- ! (,-ll-
, Gen. IS 1H.
Ex. 12 I\'
Hand. 7 (>
den.
tï •\' Kn overmits gij kinderen zijt, zoo \'.( Rom.
heeft GoJ den Geest iim» Zoons uitge-
zonden in uwe harten, die roept : Abba, ,
Vader!
7 Zoo dan, gij zijt niet meereen dien«t- ;
knecht, maar een zoon;en indien gij een
eoo* zijt, zoo zijt gij ook een erfgenaam :
vau God door Christus.
5  Maar toen, als g<j God niet kendet,
diendtt gü degenen, » die van nature * ICor.
geene Goden zijn ;
\'.\' Kn nu als gij GoJ kent, ja veel meer |
van God gekend zij\',.\' hoe keert gij u we- 1/ Col,
derom tot de /.wakke en armeeerstebe- ,
ginselen, welke gij wederom van voren
aan wilt dienen -
10  ."Gij onderhoudt dagen, en maan- • Rom.
den, en tijden, en jaren.
                               j CM.
11   Ik vrres vo<»r u ,dat ik niet eenig-
zins te vergeefs aan u gearbeid heb.
12  Weest gij als ik. want ook ik ben als i
gij ; broeders! ik bid u , gij Lebt mij i
geen ongelijk gedaan.
13  En gü weet, dat ik udoor zwakhe\'d
dei vlresches het evangelie <•• r-rma.il .
verkondigd heb;
14  En mijne verzoeking, die in mijn !
vleesch yvgtliirildt, hebt gü niet veracht I
, Joh. 15 H.
Rum. 1 I-V
5:20.
7 Dr.it. 5 , t.
Joh. I 17.
Hnd.7 M.
Malt. 5: IT
Hand.13 >
Rom. in I
Joh. 1 : 12.
Rom. P : 15.
Gul. 4 : 5.
-ocr page 784-
GAJ.ATE.N o, li.
i. H.M. \' noch verfoeid; niaar -n naauit mij aan
~
           \'\'als eenen engel Gods, > m all Christus
Jezus.
\'• 2 "- lö Welke was dan uwc gelukachting?
Want ikgeef ugetuigenis.dat g{\\ zou het
!\'-
,, .,[ itn)<eli)k ware, uwe oogeu ïumit uitge-
graven, en mij grieven nebben.
lti Beo ik dau uw vijand geworden, u
de waarheid zeggende r
„ •,( 2 17 t Zij ijveren niet regt over u ; maar
r. 1! 12. IM willen ons uitsluiten, opdat gij over
hen zoudt ijvereu.
H Doch In het goede te allen tijd te
iiveren is goed, en niet alleenlijk,als ik
bij ü tegenwoordig ben;
r l is • 19 \'Mijne ktaderkeim ! die ik wederom
m.vs.*\'•*\'. arbeide te baren, totdat Christus eeue
ili,: ld gcetaite in n !;rüge.
SU Doch ik wilde, dat ik nu tegen woor-
dig bü u ware, en mijne slem moet ver-
ander»n; want ik hen in iwijfel o.er u.
Cl Z\'gt mü. gij die onder Je wet wilt
zijn J ii.\'uii ^-ii de wet niet?
SS Want er i» geschreven, dat Abraham
1(( 3 twee cunen had, "eenen uit de dien*t-
maagd. " en eenen uit de vrije.
21 2 ".\':) - Maar gene.die uit de dieustaiaagd
.! 7 - vu, is naar het vlee»Cu geboren geweest,
r. 11 il. doch date, die uit de vrije was, door de
beloftenii.
s *J. >2A Hetwelk dingen zijn, dieandere be-
• • \'• duiding hebben: want deze lijnde twee
verbonden; het eene van den berg Si na,
tot dienstbaarheid barende, lm welk ia
A/ar :
28 Want dit, nam*H)k Agar, is SIM
• een berg in Arabic, en komt overeen met
; .\'";:. ..;-.i„ dat nu is, en dienstbaar is
met hare kinderen.
th212 Sü f Maar Jeruzalem, i\'at boven is,
dat U vrij, hetwelk is ons aller moeder.
51 i S7 Want er is gescii reven: \'/Weesvrolijk,
gijonvruchtbare.dieniet baart! breek uit
en roep, :fij diegeenen barensnood bebt!
: want de kinderen der eenzame zijn veel
Dj«r, dan dergene, die den man heeft.
?-^ SS \'Maar wij, broeders! zijn kinderen
der belofte, als Iiak waa.
S9 l)jch gelykerwijstoen, die naar het
2; y. vleeech geboren was, • vervolgde dengo-
nen, die naar den geest •jtburm waa, al*
zo» ook nu.
•lm 30 Maar wat zegt de Schrift?\' Werp
de dteoitmaagd uiten haren zoon i want
de zoon der dienstmaagd zal geenszins
erven met den zoon der vrijt.
81 üo» dan.broeders! wü zijn niet kin-
deren der dienstmaagd, maar der vrije.
HOOFDSTUK ft.
De apniirl. hebliende verklaard en bewaasa
de wnii\'iJ der Christenen van hel juk d>I
wei, vermaant de <.al«iiêr«, dal ig in die
•n In <id blijven en volharden, VS. I; dal
MMtcrsUI Chri.dÉ. hun i.iet nul in, 2 • en
dat de re-imnnü-ïitid niet wordt irrkre-
jren dan door een rrloof. werkende door
de liefde. 5 . betaict, dat nat gmorlni der
valsdM leeraan. niei uit GoJ U, maar alt
een /..i.i .1. . -. u.. en dal Bjj van Oud Stilten
ge-t ra ft «orden, 7; dat zij uok It-u onreirle
de» apo-irl. naam mii.hnii.eii, 11 . leen, dat
\'l-\'- -..,l.«;d meel gebruik! worden nut
liefde lol den naaide, (ouder tm»l, 1.1. en
venutuwi ben, dal jij ds \'»Keerlükheden
de. vleeM-he* door de kinehi ih- tiet-let
oveminueu. 16 Bevkryf) daan.....len -lnjd
van het vlee«eh le-eu den (lei-t inde *b>
lwiviireti. 17; verhaalt de vruehten van kal
vle.-M-h. 19; en y— d— Cwt, tt; S*Bww-
irndl. <lai dit de re-.ie ChnHenen NJn, die
doat deu Gaast het vlsaach aieminmn, a*.
Joh « n QTAAT-dan in devrijheid,met welke
Ra« r. ia. O ons Christus vrijfciuaakt heeft, en
IPetr.a 10. wordt niet wederom \'• met bet juk der
dienstbaarheid bevangen.
i Jn. 9.3 2 zj.T, jk i\'aulus /eg u.\' zoo gij u laat
i. . -. , besnijden, dat Ckrtattn u niet nut zal
Hand. .1 l. j^n_
_____________3 En ik betuig wederom aan een*iege-
Kik\' meusch, die zich laat besnijden, dat •\' --. \'i
nu <en schuldenaar is de geheete wette
doen.
4 Christus is u ijdel geworden,die door
de wet geregivaardigd trilt worden; gy
zyt van de genade vervallen,
ó Want wij verwachteniiourden Geest,
uit bet geloof, de hoop der regtvaardig-
heid.
> Waot in Christus Jezus heeft noch t Matt.U.30.
besnijdenis eenige kracht, noch voorhuid. Joh. 15 H-j
maar het g< loof, door de liefde wer- \' <
kende.
                                                                    a\'
7 (.Ui üept wel;/wie heeft u verhinderd !:•
der waarheid niet gehoorzaam te zün \'t
S Dit gevut Un is niet uit Hem, die n \' . -r
roept
y !\' Een weinig zuurdeesem verzuurt ,.(.,
het geheele deeg
10 \'\' Ik vertrouw van u inden Ueere,dat ., i <
gij niet anderszult gevoelen ; maardieu
uutroert, zal het oordeel dragen, wie kdj « 2i
ook lü.
11   Maar ik, broeders ! indien ik nog de
besnijdenis pred;k, waarom word ik nog
vervolgd? \'L >•• is dan i de ergernis dea ; \\ (
kralnea vernietigd.
IS ^ Och of zü ook afgesneden wierden, k
Jui.
die u oarustig maken!
13  \\Y«ui gii ztii tot vrijheid geroepen,
broeders ! I alleenlijkgttrmi&tde vrijaeid i
niet tot e en e oorzaak voor het vleeacb;
maar dient elkander door de liefde.
14  •" Want de geheele wel wordt in een
woord vervuld, MiiHeliik in uit : •• Gij \'"
zult Uwen naaste lielheboeu, gelijk u
zei ven.
15  Maar •• indien gij elkander bijt en
vereel, ziet toe, dat gij van elkander niet
Lev. l« 18
Malt. S:»,
Mark li»l.
Jafcob. 2 a.
verteerd word:.
lti En ik zeg: f wandelt door den Geest, ., t<
en volbrengt de begeerlükheid des vlee-
sches niet.
                                                        r K
t7 \'i Want het vleesch begeert tegen
den Getat.en de Geest legen bet vleesch ;
en deze staan tegen elkander, alzoodat - lt\'
„i, niet doet, hetgeen go wilder.
IS Maar indien .\'ij door den Geest ge
leid word;, zoo zijt g\'1 niet onder de wet.
1\'J \'De weiken des vleeachet nu zyn r m
openbaar: welke zü» overspel,hoerery, : Ja
onreinigheid, oniuchtigheid,
50    Afgoderij, venijngeving, vo\'and-
sc happen,twisi en, ti fguustighedtn,toorn,
geliijl. tweedrngt, ketterijen,
51    Nijd, mooid, dronkeusc happen,
brasserijcii, en dergelijke; i var. dewelke
ik ii te voren zeg, gelijk ik ook te voren
gezegd heb, dat die ztilke dingen doen,
het koningrijk Gods niet zullen beerven.
23 I Maar devruebt des Geestes is liefde,
OiraabJI U.
I Bfct. s : 9.
blijdsebap. vrede, lauginoodigueid, goe<
dertierenheid, goedheid, geloof, zacht-
mnedigheid, matigheid.
S:* "Tegendezoolanigeniade wet niet.
Si \' Maar die van Christus zijn,hebben
het vleesch gekruist met de bewegingen
en begeerlijkheden.
S."> Indien wij door den Geest leven, zoo
laat ons ook door den Geest wandelen. ;
88 Laat ons niet zijn zoekers van ijdele
eer. elaander tergende, elkander benij-
deude.
HOOFDSTUK i
]).•
Vastel lemianti! voort» de Galat ir r* tot
verM\'heidene t\'hrii-lel^ke deugden, namelijk
tot rarhtmuidighild \'in het bcsvxafjns der-
[renen. die uit makheid rnndi^en, vs. 1; tot on-
• 1. rlinirr i< i.li.,.u/.,,., Iieid. 2 : iol onderzoek
en ten ncderiL\' gevoelen van lieh ielven, S;
Hit ..n.ii i!..,, .1 dat leeraars, 6 : tot toezien
wat ui.n laait, 7 . en tot unl.ld.-.li.-l.. i.l je-
iren» de aritieit. i\'turnaitielijk die srelooiitf
njn, 9. Daaana Ix-duit hy den l.-iief, toonen-
de hoc lief hij hen heeft, It ; en hen dub>
tnaaU SHimkmait nmr de val-rhe »im-
leien, welkt r eermVriirheid en •reveinMlheid
bij I., .( \';:r. •;. 12 j ktellrrde ïijn voorbeeld
teifen hen nier. 1*. Leert korte!ijk, waarin
-ocr page 785-
ÉFFZE J.
J.o.H.,
h 1 Ti;»..
liet regie Christendom l>e»tant ni vtal het-   I
zelve te verwachten heeft, IS, Vermunt, dikt   j
niemand hein verder mneu\'rlijk vuile, 17 ; en   I
eindigt met den gewonen groet, 18.
BROEDERS! «indien ook een mensen \\
overvallen ware door eenige misdaad, !
fm,diegcut*tclijk zijt, brengtden zooda- I
nfgeteregtinet den geest der znchttnoe- i
(lijf heid; ziende op u ze] ven, opdat ook gij 1
niet verzocht wordt.
2  » Draaft elkanders lasten, en vervult \'
alzoo de wet van Christus.
\\Yant zoo iemand meent ietste\'zyn, ,
daar hij niets is, die bedriegt zfchzelvtu I
in zü* gemoed.
4  Maar t en iegelijk beproeveziin eigen
werk; en alsdan zal liii aan zich zelve»
alleen roem hebben, en niet aan etnen \'
anderen.
5  < Want een iegelijk zal zijn eijren pak
dragen.
6  \'\'En die onderwezen wordt in het
woord, deele mede van alle goederenden-
genen, die hem onderwijst.
7  \' Dwaalt niet; God laat zich niet be-
spotten: ƒ want zoo wat de mensen, taait,
dal zal hij ook maaijen.
8  Want die in zijn eigen vleesch zaait, :
zal uit het vleesch verderl\'enis maaijen ,
maar die in den Geest zaait, zal uit den \'
Geest tiet "t\\m,-. leven maaijen.
U rDoch Iaat ons, goed doende, niet :
vertraden, : want te zijner tijd zullen I
wy maaijen, zoo wij niet verslappen.
10  üoo dan, terwijl wij tijd hebben, laat
ona goed doen aan allen, oi:iar \'\'meest
aan de huisgenooten des geloof.*.
11   Ziet, boe grooten briefik u geschre-
ven heb met mijne hand.
12  Al degenen, die een schoon gelaat
willen toonen naar bet vlrtsch, dienood-
zaken u besneden te worden, alleenlijk
opdat zij vanwege bet kruis van Chris*
tui niet zouden vervolgd worden.
18 Want ook zij zelv<n, die besneden
worden, houden de wet niet; nianr zii
willen, dat gij besneden wordt,opdat lij
in uw vleesch roemen zouden.
14 Maar het r{) verre van mij, dat ik
zou roemen, andets dan in het kruis van
onzen Heere JeiusCbristu*; door welken
de wereld mij gekruisigd is, en ik der
wereld.
l.i \' Want in Christus Jezus heeft noch
besnijdenis eenige k racht, noch voorhuid,
maar een nieuw schepsel.
16  * En zoo velen ala er naar dezen re-
gel zullen wandelen, over dcelve zal
z\'r.n
viede en barmhartigheid, in over
het Israél God.*.
17  Voorts niemand doe mij moeite aan ;
\' want ik drang de liltfekenen van deu
lieert Jezus in mijn ltgchaam.
18  De genade van onzen Heere Jezus
Christus zij met unen geest, broeders!
Amen.
Mart
U.90,
Joh
IS 1t.
21 .„
5 1*.
(ia!.
S:6.
Ct.1.
3: 11.
k tV
US».
Malt. KS.S7.
Kom. 2 f..
11 ia.
1 Cor. 3 : S.
« ICor. 6.10.
DE BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS
AAN ÜI E VAN
É F E Z E.
HOOFDSTUK 1.
Na het gewone opschrift van tien brief, v». 1 ;
dankt de npo*t«4 God over nl ile geestelijke
zegeningen, waarmede wij van Hem tn Chrii-
tus gezegend zijn, 3 ; namelijk, dut wij in
hein van eeuwigheid lijn uitverkoren, l idat
wij in hem zijn vrionlimnd tut de nanue-
uüng tot kinderen, 5; dat wij door lijn bloed
met God zijn verzoend. 7 ; dat Hij door het
evangelie on» heeft geroepen, 8; en dat alle
uitverkorenen door hein in een zijn vevgn-
derd, heiden die in den hemel en die op
de narde zijn, 10. Dat uuk de Efezjërn, die
in Chri-liis gelooven, onder dezen zijn, en
tot verzekering daarvan het pand de» Gee*-
te» bobben ontvangen, 13. Ilidt daarna God,
dat Hij hun verstand hierin meer en meer
WÜ verliehtrn, IS ; en door lijnen fierst hen
wil laten gevoelen, welke dr kracht zijner
werking xij In nllr de/en, 19; lijnde. de-
aeVde, waardoor Hij Christus van de .i.,.,.i, n
breit opgewekt en geut aan Zijne regter»
hand, JU; om een buofd te zijn van zijne
gemeente, 22.
PAULUS, een apostel van Jezus Chris-
tus, door den wil van God, <• aan de
heiligen, die te E\'feze zijn, en geloovi-
gen In Christus Jezus :
2  \'\'Genade zij u en vrede van God,on*
zen Vader, en den lleere Jezus Christus.
3  Gezegend zij \'de God en Vader van
onzen Heere Jtzus Christus, die ons ge-
zegend heeft met alle geestelijke zege-
ning in den hemel in Christus.
4  \'* Gelijk Hij o:is uitverkoren beeft in
hem, vóór de grondlegging der wereld,
opdat wij r zouden heilig en onberispe-
lijk zijn voor Hem in de liefde :
5  Die ons te voren verordineerd heeft
tot aanneming tot kinderen, doorJe/.us
Christus, in zich ielv.ii, naar het wel*
behaeen van zijnen wil.
ü Tot uvijs der heerlijkheid zijner ge-
nade, door welke Hij ons begenadigd
heeft ƒ in den Geliefde :
<i In welken wy hebben de verlossing
door zijn bloed, namelijk de vergeving der
mina aden,una r den rijkdom /.ij tier genade,
8  Met welke Hij overvloedig is geweest
over ons in alle wijsheid en voorzlgtig-
heid;
9  Ons bekend gemaakt hebbende \'• de
verborgenheid van zijnen wil, naar zyn
welbehagen, hetwelk Hij voorgenomen
bad in zich zelven.
JU Om in de bedeeling van < dcvoliwid
der tijden, wederom allea toté»n te ver-
gaderen in Christus, beide dat in deu
hemel ifl, en dat op de aarde ia;
11  In hem, in wel keu wij ook k een
erfdeel geworden zijn, wij, die te voren
verordiueerd waren naar het voornemen
dengenen, die alle dingen werkt naar
den raad van zijnen wil;
12  Opdat wij zouden zijn tot prijs zijner
heerlijkheid, wij die eerst in Christus
gehoopt hebben.
18 In welken ook gij riyt,nadatgU het
woord der waarheid, Mitneliik het evan-
gelie uwer zaligheid geboord hebt; in
welken gy ook, nadat gy gelooid hebt,
< zijt verzegeld geworden met den Hei-
ligen Geest der belofte;
14  Die het onderpand is van onzeeife*
nia, tot »\'de verkregene verlossing, tot
prys zijner heerlijkheid.
15  " Daarom ooi: ik, geboord hebbende
bet gtlooi" in den Heere Jezu*,dat onder
u i-. en de liefde tot al de heiligen,
ll> Houde niet op voor u te danken,
gedenkende uwer in mijne gebeden :
1T Opdat de Goi van onzen Heere Jezus
Christus, de Vader der heerlijkheid, u
geve den Geest der wijsluidenderoptn-
baring, in zijne kennis;
m
d Joh. 15:16
-ocr page 786-
IS XaiHflijk verlichte oogen uwi ver-
stands, opdat gij moogt weten, welke zij
de hoop tan zijne roeping, en welke de
rijkdom zy der heerlijkheid van zijne
erfenis in de heiligen ;
1\'J En welke de uitnemende grootheid
zviiier kracht zij aan ons, die gelooven,
"naar de werking der sterkte zijner
mast.
2u Die Hij gewrocht heeft in Christus,
als Hij hem uit de dooden heeft opge-
wekt; /\' en heeft hem gezet tot zijne
refterhn,al in den hemel;
21   Verre boven alle overheid, en maft,
en kracht, en heersrhappij,en allen naam,
die genaamd wordt, niet alleen in deze
wereld, maar ook in de toekomende;
22  \'i Eti heeft alle dingen zijnen voeten
onderworpen, en heeft hein der gemeente
geireven tonen Hoofd boven alle dingen;
23  r Welke zijn ligchaam is, e.i dever-
vuilin< desgenen, die alles in allen ver-
vult.
HOOFDSTUK 2.
De apo«tel. om aan tr tonnen de grootte van
den ellendigen staat,
1. Dat gy m dien tijd waart zonder
Christus, vervreemd van het burgerschap
Israëli, en vreemdelingen i van de ver-
bonden der belofte, geene hoop hebbende,
en zonder God in de wereld.
13  Maar nu in Christus Jextu, zijt gy,
die eertijds verre waart, nabij geworden
door het bloed van Christus.
14  k Want hij is onze vrede, die deze
beiden een gemaakt heeft, en den mid-
delmunr dea afscheidsels gebroken heb-
bende,
15  Heeft hij de vyandschap in zyn
vleesch te nier gemaakt, namelijk de wet
der geboden in Intettingen bestaande;
opdat hij die twee in zich zelven tot
eenen nieuwen mensch zou scheppen,
vrede makende;
lft_En opdat hij die beiden met God
in eVn ligchaam zou verzoenen door het
kruis, de vijandschap aan hetzelve ge-
dood hebbende.
17  \' h\'n komende, heeft hij door het
evangelie vrede verkondigd u, die verre
waart, en dien, die nabij waren.
18    "Want door hem hebben wij bei-
den den toegang door éYnen Getst tot
den Vader.
19  Zoo zijt gij dan niet meer vreemde-
lingen en bijwoners, maar medeburgers
der heiligen en " huisgenooten Gods ;
20  "Gebouwd ;>op het fondament der
apostelen »-n profeten, v waarvan Jezus
Christus is de uiterste hoeksteen;
21   \'Op welken bet gcheele gebouw, be-
kwamclijk zamengevoegd zijude,opwast
* tot eenen heiligen tempel in den lieere ;
22  Op welken ook gy\' mede gebouwd
wordt tot eene woonstede Gods in den
Geest.
HOOFDSTUK 3.
FnuliiH betuigt, dat hij ren gevangene m,
nm zijne Maudva-ttghï-id in de leer van de
genadige roeping der Heidenen, vu. 1: welke
leer hij ilnor eene bijzondere openbaring
Gods kende, 3: en welke in de voorgaande
J. o. H.M,
Rum. 9 i 4.
Mi.ha.1 :
.loh. 16-33.
JI.-imU6.36.
\'. 12 tl.
5»!
m Joh.
Kom.
Kfe-.
Hebr
109
14 fi
5:2
3 12
10:1»
n Gal.
C;10
3:0,1(1
ICor.
28.16
ir,: is
3: 10,
.21.14
q 1 Pcir.2: 4.
t Efez.
416.
t 1 Cor
6:19,
elk<
•rtost
uil
Uit,
k
il enkele gei
uukt heeft met Christus en i
i tien heinel, 4; "lal wii nlxno
ui re-
zalig iijn ge-
\'orden door liet irelo
of, i
iit ili\' werken,
___itus heelt ge-
lehapen tol goede werken, lei. II ij hetuig/t
wijders, dat ite Heidenen buiten hei veiii<m<l
Gods waren en zonder honp van sallgheiil,
11: maar nu in Christus, die den scheids-
iniiiir en de wel iler int et tingen heelt weg"
genomen, med.gei.....ten i.in de/e genade wa-
ren geworden, 13. Waarom beiden. Heidenen
en .loden, door het evangelie warden geroe»
urn, en door eenen Geest toeznng hebben In*
Gin!. 17. waaruit hij besluit, dat zij duo tr
ramen gebouwd njn nji hei fondament der
profeten en apostelen, waarvan de hoeksteen
i« Christus, 1\'.\' : on dat tot eenen n-mne! en
woonstede God», 21.
EX "U heeft Hij mede lerend ftemaakt*
daar gij dood waart door de inisila-
den en de zonden ;
2  \'\'In welke gij eertijds gewandeld
hebt, nanr de eeuw dezer wereld, naar
den \'overste van de magt der lucht, van
1 den geest, die nu werkt in de kinderen
der ongehoorzaamheid;
3  Onder dewelke ook wij allen eertijds
verkeerd htbben in de begeerlijkheden
onzes vleesches, doende den wil des vlee-
sches en der gedachten; en wij waren
fin nature kinderen des toorns, gelijk
ook de anderen :
4  Maar God, die rijk is in barmhartig*
beid, door zijne grooteliefde, waarmede
HÜ on* liefgehad heeft,
h Ook toen wij dood waren door de
misdaden, •\' heeft ons levend gemaakt
niet Christus; [•uit genade zijt gy zalig
geworden\'
li En heeft om mede opgewekt, en heeft
ons mede gezet in tien hemel in Christus
Jezus.
7  Opdat Hij zou betoonen in de toe-
komende eeuwen den uiuiemcndcn ryk-
dorn zijner genade, door de goedertieren*
heid over ons in Christus Jezus.
8  Want uit genadezijtgij zalig gewor*
den door het geloof; en dat niet uit u,
/het is Gods gave;
\'J Niet uit de werken, :\'opdat niemand
roem f.
10  Want wij zijn zy.i maaksel, * ge-
schapen in Christus Jezus tot goede
werken, welke God voorbereid heeft, op-
dat wij in dezelve zouden wandelen.
11  Daarom gedenkt, dat gij, die eertijds
Heidenen waart in het vleesch, en die
voorhuid genaamd werdt van degenen,
die genaamd zijn besnijdenis in het
vleesch, die met handen geschiedt :
•M-.-hel
den
op zoodanige
ni\'e
!.13
Col.
bekend gemaakt, .\'>. Dal hij tot
het evangelie was gesteld,
Otn deze leer i
digen, 7; en \'
dtge wijsheid
den engelen iti
hen. dat lij in
I» ICor. tl.11,
; Col. 3 : 7.
Tit. 3:3.
c Joh. 12:31,
113".
16.11.
Efez. 0.12.
. ut. Hij
uUingri:
-r\'ii!a;iflt
Il God, il.lt Hij hen meer
en meer versterf», 14; opdat Christus door
het geloof in hunne harten wotie, 17. en zij
ile breedte, lengte, diepte en hoogte van
deze genade en liefde van Christus mogen
begr\'iien, 18; en iie-luit met eene dankzeg-
ging lot God, 2».
OM deze oorzaak 6e#i ik Paulua «de
gevangene van Christus Jezus voor
u, die Heidenen zijt.
2  Indien gii maar gehoord hebt van
de bedeeling \'\'der genade Gods, e die my
gegeven is aan u;
3  Dat Hij m-.j \'(door openbaring heeft
hekend gemaakt * deze verborgenheid,
(gelijk ik met weinige Koorden tevoren
geschreven heb;
4  Waaraan gij, dit lezende, kunt be-
merken mijne wetenschap in deze ver-
borgenheid van Christus)
ó Welke in andere eeuwen den kinde-
ren der menschen niet is bekend ge-
maakt, ƒ gelijk zij nu is geopenbaard
aan zijne heilige apostelen en profeten,
door den Geest :
6  iVrtwe/v* dat de Heidenen zyn mede-
erfgenamen, en van hetzelfde ligchaam,
en mededeelgenooteD zijner beloften in
Christus, door het evangelie;
7  Waarvan ik een dienaar geworden
ben, naar de gave der genade Gods, die
mij gegeven is, << naar de werking zijner
kracht".
5  Mij, \'\' den allerminste van al de
heiligen, is deze genade gegeven, om •
n H»ud.2! 23.
Bfes, 4: 1
PiUpp. 1:3
13,14,16.
Col. 4:3.
2 Tin
1:8.
Füeui.\'
-6 Bom. 1:
I .. . ..
Kom. 16.25.
ƒ Hand. 10M.
\'g
Efez. 1
I Col. :
h ICor. 15 9.
1 Tim. 1
i Hand. I
ta
Cal. 1
3
1 Tim. S
y Tim. 1
-ocr page 787-
J.o.Jl.61. j on(ier de Heidenen door het evangelie |
I te ferkoodigendenonnaspeurlijkenrijk-
| dom van Christus,
9  En Hll-n te verlichten, datrii mo\'/e»
4  Een ligchaam is het, en een Geest, I J.o.Hj
gelUkerwtjs gij ook geroepen zijt tot eene
           
hoop uwer beroeping :
5  • Een Heere, een geloof, een doop, \'<• peut.
6  Een God en Vader van allen, die Mal.
k
1613.
rerëtaan, weikr de teemeenschap * der !
verborgenheid zij, die van alle eeuwen
verborgen is se* eest, in Ooil, welke alle !
.iin_-\' \'i \' geschapen hetft door Jezus
Ete,
roi.
8 1.6.,
daar is boven allen, en door allen, en
in u allen.
7  •\' Maar aan elkeen van ons is de
genade gegeven, naar de maat der gave
van Christus.
S Daarom zegt Hij:" Als hij opgevaren
is in de hoogte, heeft hy de gevangenis
•( !i ... 2 -.
Kor. 12 11.
2C->r. I\') 13.
ll\'etr. t 10.
<• I\'. 88 1».
1 Petr.
Christus.
10  "• Opdat nu, door de gemeente, be-
kend gemaakt worde aan de overheden :
en de magten in den hemel de veelvul*
&
dige wijsheid Gods:
gevangen genomen, en heeft den uien*
schen gaven gegeven.
9  /Nu dit: Hij fa opgevaren wat is het,
dan dat hij ook eerst is nedergedaald in
de nederste deelen der aarde ?
10  Die nedergedaald Is, is dezelfde ook,
die opgevaren is verre hoven al de he-
nielen, opdat hij alle dingen vervullen
zou.
1:1.1
11  Naar het eeuwig voornemen, dat
3 13,
Hti gemaakt heeft in Christus Jezus,
ia onzen Heere;
\' 12 » In denwelken wü hebben de vrij*
lo 0. moedigheid, en den toegang met ver- \'
IK. trouwen, door het geloof aan hem.
52. 13 "Daarom bid ik, dat vij niet ver- •
traagt in mijne verdrukkingen p voor
r 1 Cor.
llehr. lo 1
11  v En dezelfde heeft gegeven sommi-
gen tot apostelen, en sommigen tot pro-
feten, in sommigen tot evangelisten, en
sommigen tot herders en leeraars:
1? Tot de volmaking der heiligen, tot
het werk der bediening, tot opbouwing
u, hetwelk ia uwe heerlijkheid.
14  Dm deze oorzaak buig ik mijne
knieën tot den Vader van onzen Heere
Jezus Christus,
f> Col. 1 ».
15  Uit welken al het geslacht in de
hemelen en op de aarde genoemd wordt,
<• di * ligehaams van Christus.
13  Totdat wij allen zullen komen tot
de eenightid des geloofs en der kennis
van den Zoon God*, tot «enen volkomenen
h Hom.
1 Cor.
Bles.
Col.
. Efez.
f .(| 16 Opdat lii\' u geve,naarden rijkdom \'
\' zijner heerlijkheid,tnetkraeht .versterkt
te worden door zijnen Geest in den in- i
: wendigen niensch ;
i 17 Opdat Christus door bei geloof in
2i "•\' uwe harten wone, en gij in de liefde\'\'
! geworteld en gegrond zijt ;
IS Opdat git ten volle kondet begrijpen
I met al de heiligen, welke de breedte, en
, lengte, en diepte, en hoogte zij,
! 19 En bekennen de liefde van Christus,
die de kennis te boven gaat. opdat gij
vervuld wordt tot al de volheid Gods.
1 11.
man, tot de mate van de grootte der
volheid van Christus;
14  \' Opdat wij niet meer kinderen zou-\'i ir«i
, 14:*
den zijn, * die als de vloed bewogen en |
omgi\'voiTd worden met allen wind der k Mat
leer, door de bedriegerij der menschen, t
door arglistigheid, om listiglijk tot dwa- 1
\' ling te brengen ;
j 15 Maar de waarheid betrachtende in
liefde, allfzins zouden opwassen in hem,\'
! die \'het Hoofd is, namtlhk Christus; t Efes
! 16 \'"Uit welken bet geh\'ele ligchaam, (\'«!.
1 bekwamelijk zamengevoegd en zamen
vastgemaakt zijnde, door alle voegselen ",,R^"1
> Bom. ir. as.
"0 > Hem nu, die magtig ia meer dan
overvloed igl ijk te doen, boven al wat wij
bidden of denken, naar de kracht, die
1
n ons werkt,
B
?1 Hem, mh <*, si; de heerlijkheid in
de gemeente, door Christn* Jezus, in alle
geslachten, tot alle eeuwigheid. Amen.
HOOFDSTUK 4.
Xadat ds spotts] in het voorgaande de iw
van het evannus korteltfk had voorgesteld,
zoo kumt hij nu volgens /ijne gewoonte in
nl zijne brieven, tot de vermaning tot j*oil-
Baligneid. In bet algemeen vermaant hij
cer>t tut tenen wandel, mi reeiikoiii*tÏ!,\'
hunne roe pin ir, v». 1 ; daarna in het bijzon-
der tot rtrdTSagtSSMlhldil in de lirfde, 2;
ten detile tot vrede en eenii-heiil, welke
vermaning hij met vele redenen versterkt,
3. Betuigt wijder», dal Cbri-tu- ten hemel
gevaren zijnde, aan de menu hen wel ver-
t-oheidene gaven heeft grgevrn. 7; en ver-
scheid ene ambten, als apo-telen, profeten,
leeraar». SMS, heeft vrronlineerd, 11: maar
alle daartoe trekkende, dat de gemeente
gebouwd en in eenheid dei geloof* tegen
alle dwalingen behouden BSOSffSJ worden, 12;
dat evenwel drie heilzame kiarht alleen ntt
Christus, al» uit het Hoofd, in al de leden
vloeit, 16. Hij komt daarna weder tot de
aH-rmeene vermaningen, en vnaan-chuwt hm,
dat /ij :• 1 -.....niet wandelen, gelijk weleer,
locn aeij nog Heidenen waren, 17; nin:>r dat
zij den ondes m<\'it*i-h afleggen, 22 ; en den
nieuwen mensen aandoen, 23, dat *ij ook
de leugen afleggen, SS; de ion niet laten
ondergaan over hunnen toorn, 26; niet »te-
len; M; vuil spreken mijden, «aardoor de
H. G*e*4 bedroefd wordt. *•>; en allerlei
hoo-held, 31 . maar dat rij et kam Ier verbeven,
gelijk God itiChrUtu» hun vereen beeft, 32.
ZOO bid ik tl dan. ik de gevangene in
den Heere, » dat gïi wnnddt waar*
1 Cor. 7 2o.! diglijk der roeping, met welke gij ge-
Filïpp. i 2:.; roepen zijt;
der toebrenging, naar de werking van
Efcs.
een iegelijk deel in stift* maat, den was-
dom des liRChaaaia bekomt, tot zijns
zelfs opbouwing in de liefde.
17 Ik zeg dan dit, en \'betuig het in
den Heere, » dat gü niet meer wandelt,
gel ij .*
in de
als de andere Heidenen wandelen
ijdelheid dea gemoeds.
lPetr.
15  Verduisterd in het verstand, ver-
vreemd zijnde van liet leven Gods, /• door
, IThes*. 13
de onwetendheid, die in ben is. door
de verharding huns harten.
19 Welke, ongevoelig geworden zijnde,
zich zelven hebben overgegeven tut on*
luchtigheid, om alle onreiuigheid gie-
rigl«jk te bedrijven.
\'J s Doch gij hebt Christus al:oo niet
geleerd ;
Cl Indien gij maar hem geboord hebt,
n door hem geleerd zijt, gelokde waar-
hdd in Jezus is :
CU Te vetes dat gU zoudt n afleggen,
aangaande de vorige wandeling, den on-
Col. 3 9.
Iletir. .1
1 1\'etr. ï
den mensch, die verdorven wordt door
de begeerlijkheden der verleiding;
2.\'t En dat gij zoudt vernieuwd worden
in den geest uws gemoeds,
24 \'En den nieuwen nienschaandoen,
die naar God gt-sehnp\'n is inwareregt*
vaardigheid en neillfbetd,
ï.ï Daarom legt af de leugen, en
Saeh. 8. ie.
spreekt de we.arheid, ren ieirelijk met :
ziineti naaste; want wij ryn elkanders ( l\'-. t s
kden.
% \' Wordt toornig, en zondigt niet ;de » \'"*•*• * *
zon ga niet onder over uwe toornigheid; j --*«-\'r-5
C7 - En geeft den duivel geene plaats.
C"* Die ,\'estolen beeft, stele niet meer.
••maar ar beide liever, werkendedat go-d
is met de liandi-n, opdat hij hebbe mede
te deelen dengene. die nood heeft.
C\'.t " Geenevuili rt de ga uit uwen mond,
maar zou er eenige goede rede is tot
\'S
2\'>ii.1
•.4:11.
-. 3 •*.
\'SL
.:2 3r>.
5:3,4.
lThtt
" \'Met alle ootmoedigheid en zacht*
moedigheid. met lankmoedigheid, ver-
dragende elkander in liefde
Col.
lThem.S.lt.
eenigheid des Getstes door den band des
vrede».
-ocr page 788-
ÉFEZE .7, 8.
nuttige stichting, opdat zij genade geve
dien, die deselve hooren.
30  En bedroeft den Heiligen GeeetOodi
niet, r door welken gij verzegeld zijttot
den da* •> der verlossing.
31   *AIle bitterheid, entoorntgheid,en
gramschap, en geroep, en lastering, zy
van ii geweerd, met alle boosheid;
.\'12 <• Maar ziit jegens elkander gooiler-
tieren, barmhartig, \'• vergevende el kan-
der, gelijkerwijs ook God in Christus
«lieden vergeven heeft.
HOOFDSTUK 5.
De Jtpo*lrl trn.it voort in de vermaningen, rn
eerM tot onderlinge lief.le, naar het voor-
beeld van God en Christus va. I. Vermaant
hen wijden af»tand te «lom van alle on-
kuisrhhcid, gierigheid, welke afco.lerij is,
lOtgeklap, enz., rn verklaart «lat zood.initrcn
het rijk «Ier hemelen niet zullen beerven,
3; in «laar zij nu in hrt licht tijm, moeten
zij als kinderen «les lichts Kandelen, 3 . en
treene f meeit\'rhap meer hebben niet «Ie
werken der duisternis, maar «lie beHraïTcn,
11. Vermaant hen voort", om roorxtglle. te
wandelen en al* wijzen den tijd uit te koo-
fa-n, 13; niet dronken te zijn, maar vol des
ieeste*. IS; en den Heere psalmen en lof-
zanirrii te ringen, 19. Vermaant hen in liet
algemeen, elkander onderdanig te zijn in «Ie
vreeie Gods. 21; doch bijzonder «Ie vrouwen
haren mannen, i^lijk de gemeente aan (\'hri»-
tns onderdanig i», 22 ; «les;relijk« verin.i.int
hij de mannen hmine v rom ven lief te hcb-
bcn, Li-lijk Christus rijne gemeente heeft
" maar verstaat, welke de wil des Hee*
ren zij.
IS /\'En wordt niet dronken in wijn,
waarin overdaad is, maar wordt vervuld
met den Geest;
l\'J \'i Sprekende onder elkander met
Fisalmen, en lofzangen, en geestelijke
iederen, zingende en psalmendc den
Heere In uw hart.
20  rDankende te allen tijd over alle
dingen God en den Vader, in den haam
van onzen Heere -Tezus Christus;
21   Elkander onderdanig zijnde in de
vreeze Gods.
"2 \'Gij vrouwen ! weest aan uwe eigene
mannen onderdanig, gelijk aan den
Heere :
21 \' Want de man is het hoofd der
vrouw, "gelijk ook Christus het Hoofd
der gemeente is ; en hij is de behouder
•• des ligchaams.
24 Daarom gelijk <lc gemeente aan
ChriMus onderdanig is, alzoo ook de
vrouwen aan hare eigene mannen in
alles.
23 "Gij mannen! hebt uwe eigene
▼rouwen Hef, gelijk ook Christus d«ge-
meen te liefgehad heeft, < en zich zelven
voor haar hei fl overgegeven ;
26  Opdat lui haar heiligen zon, haar
}>
gereinigd hehb:nde met het bad des
waters door het woord ;
27  Opdat hij haar zich zelven heerlijk
zou voorstellen, eene gemeente, die gecne
vlek of rimpel heeft, of tets dergelijks,
i maar dat zij zou heilig zijn en onbe-
rispelijk.
28  Alzoo zijn de mannen schuldig hunne
eigene vrouwen lief te hebben, gelijk
hunne eigene ligchamen. Die zijneeigene
vrouw liefheeft, die heeft ilch zelven lief.
2i) Want niemand heeft ooit zijn eigen
tieeach gehaat, maar hij voedt het, en
onderhoudt het, gelijkerwijs ook de
Heere de gemeente.
30" Want wij zijn leden zijnsligchaams,
va» zijn vleeseh en van zijne beenen.
:il \'< Daarom zal een mensch zijnen va-
der en moeder verlaten, en zal zijne
vrouw aanhangen; en zij twee zullen o
tot cVn vleeseh wezen.
32  Dese verborgenheid is groot; doch
ik zeg rfir, tiende op Christus en op de
gemeente.
33  Zoo dan ookgijlieilen, elk in het bij-
zonder, een iegelijk hebbe zijne eigene
vrouw alzoo lief als zich zelven; en de
vrouw cie, dat zij den man vreeze.
HOOFDSTUK 6.
De apostel komt verder tot den schuliligen
f lint der kinderen jegens hunne ouder*, va.
; en van de vader* jeirens hunne kinderen,
i; daarna van de dienst knechten Jegens
hunne heeren, 5; en van de herren omtrent
hunne dienstknechten, 9. Vermaant hen ten
laatste in het algemeen, «terk te zijn in den
Heere, 10; en beschrijft de liaÜKheid t-n
nuurt de» Satan*, teren welken zij den *lrijd
hebben, 11. Hij mpent hen tegen denielven
niet «Ie geheele wapenrusting Gods, welke
hij in alle deelen verhaalt, 1.1; vermaant hen
daarenboven tot gedurig irel»e«l, 18 ; ook voor
hem, opilnt hij in lijne banden het evangelie
vrijmoedig mag spreken, 19. Betuigt dat hij
daarom TyYhicus tot hen zenilt, om hun
van zijne omstandigheden kennis te Reven,
21 ; en besluit tien brief met ecnen wenscli
tot vrede, liefile, met geloof en genade, 25.
GIJ " kinderen ! zijt uwen ouderen ge-
hoorzaain in den Heere : want dat
is regt.
2\'> Bert uwen vaderen moeder, (hetwelk
het eerste geboil is met eene bflofte)
3 Opdat het n welga, en dut gij lang
leeft op de aarde,
4 En gij vaders: verwekt uwe kinderen
nirt tot toorn, • maar voedt hen op inde
lei ring en vermaning des Heeren.
5 d Gij dienstknechten ! zijt gehoorzaam
Rom.
Efes. LIS.
y Luk. 2>
" Rom. P
Efes. LU,
Col. 3.13.
. 8pr. UM.
Jea, S:ll,2S.
f uk. Il;8t.
1
\'Biï
ll\'e
.3:1.
I ICor. 11:3.
n Efts. 1:23.
1 18,
Col.
. lf;S
12:27.
1 23.
4:12.
I 2i.
I IS
! i.
S:S.
liefgehad.
T\'Ük i
iefheeft, 23. Hij bewijst ook uit tl*
«telling Gods, dat man en vrouw «Vn vlee-cli
ijii, en «luidt dit ook op Christus en zijne
emeente, 31 . en bealutt met ee
ZUT dan navolgers Gods, als geliefde
kinderen;
2 " Kn wandelt in de li< file, \'\'gelijker-
wijs ook Christus ons liefgehad heeft,\'1 en
zich zelven voor ons heeft overgegeven tot
eene offerande en een slagtoffer Gode, tot
eenen weiriekenden reuk.
           ,
\'i \'\'Maar hoererij en allo onninigheid,
of gierigheid laat ook onder u niet ge-
noetnd worden, gelijkerwijs het den IIei-
ligen betaamt;
4 Noch oneerbaarheid, noch zot geklap,
of gekkernii, welke niet betamen ; maar
veel meer dankzegging.
a Want iiit. weet gij, «lat geen hoereer*
der, of onreine, of gierigaard, die een af*
godendienaar i*, erfenis heeft inhetko-
niugriik van Christus en van God.
(i/Dat u niemand verleide met ijilele
woorden : want om dcie dingen komt de
toom Gods over de kinderen der onge-
hoorzaamheid.
7  Zoo sijt dan hunne medegenooten
n^t.
8  :»Want gij waart eeriïjdstluisternis,
maar nu zijt gij licht in ilcn Heere; wan-
deli als kinderen des iichts:
<i i\' [Want de vrucht des Gecstc* is in
alle goedigheid, en regtvaardigheid, en
waarheid]
)i) Beproevende wat den Heere welbe-
hageliik zij.
11  >Vi hebt geene gemeenschap met
de onvruchtbare werken der duisternis,
maar bestraft ze ook veel eer.
12  Want hetgeen heimelijk van hen ge-
sehiedt. ia sehandeliik ook te /.eggen.
13  fc Maar al deze dingen, van het Hebt
bestraft lijnde, worden openbaar: want
al wat openbaar maakt, ia licht.
14  Daarom zegtliij :\' Ontwaakt, gij die
slaapt ! en staat op vit de dooden; en
Christus zal over ti lichten.
15  "< Ziet dan, hoe gij voorzigtigliik
wandelt, niet nis onwijzen, maar als
wijten.
lü " Den tijd uitkoopemle, dewijl de
dagen boos zijn.
17 Daarom zijt niet onverstandig.
Roi
12: il
.12:
i Cor.
(len. 2.2t.
SS:!«:
e ICor. 6; 16.
f Jer.
20.8
Matt.
Mark.
1:1 :>
2l;S
Col. 1
SThes
•n
1 .\'..!.
t: 1.
0 ITÜei
. 5:1
a Gal.
5:23
n Col. 3.20.
Es. 2(1:12.
Deut. BstS,
27:1B.
Malt. 15:4.
Mark. 7
lïeut.G:7,2».
P». 78:4.
Spr. 1\'JIH.
*): 17.
2The- 3 U
k Joli.3.2<i,21.
-ocr page 789-
FILIFPEHSEN 1.
«ire* heerennaar ht-t vleetch.met vreeze
en beven, in eenvoudigheid uws harten,
gelijk als aan Christus;
6  Nietnaaroogendienst.als men«chen-
behagers, maar al» dienstknechten van
Christus, doende den wil van God van
harte;
7  Dienende met goedwilligheid den
Heere, en ni^t de menschen :
S Wetende.dat zoo wat goed een iegelii k
gedaan ia! hebben, hii datzelve van den
Heere zal ontvangen,hetzij dienstknecht,
hetiii vrii«*.
9\'En gij heeren! doet hetzelfde bij hen,
nalatende de dreiging; alsdieweet.dat
ook uw eigen H«**Te in de hemelen is.
/ en dit gr-ene aanneming des persoon*
bii Hem in.
1(1 Voorts, mijne broedersIwordt krach-
tig in den Heeie, en in de sterkte zij-
i ner magt.
11  «Doet aan degeheele wapenrustinï
Gods, opdat gij kunt staan tegen de
. listige omleidingen dn duivels.
12  Want wit hebben den strijd niet te-
gen vlf-efch en bloed, maar tegen de over*
heden, \'• tegen de magten, tegen de ge-
wldhebbers der w.-reld. der duisternis
dezer eeuw, tegen de geestelijke booshe-
den in de lucht.
in Daarom neemt a*.n : degeheele wa-
penrusting Goils, opdat gij kunt weder-
staan in den boozen dag, en alles ver-
rigt hebbende, staande blijven.
14 * Staat dan, uwe lenden omgord
hebbende met de waarheid, \'en aange-
daan hebbende het bors:wapen dergereg-
tigbeid ;
\\ Ij Lu de voeten geschoeid hebbende
i met bereidheid van bet evangelie das
I vredes;
lfi Bovenal aangenomen hebbende het
{ schild des geloofs, met hetwelk gij al de
: vurige pijlen des boozen zult kunnen
! uitblusschen.
17 "\'En neemt den helmderziligheid,
"en het zwaard des Geesten, hetwelk U
Gods woord ;
is Met alle bidding en smeeking, bid-
d*-nde "te allen tijd in den geest,en tot
hetzelve wakende me\' alle gedurigheid
rn smeeking voor al de heiligen;
I" En j-voor mij, opdat mij bet woord
gegeven worde in de opening mijns
monds niet vrijmoedigheid, oui de ver-
borgenheid van bet evangelie bekend te
maken;
20 •! Waarover ik een gezant ben r in
eene kelen, opdat ik in hetzelve vrÜmoe-
diglijk moge spreken, gelijk niij beaamt
te spreken.
\'2i \' En opdat ook gij moogt weten het*
geen mij aangaat, e* wat ik doe, i/h f sJles
zal n rTvVblcnk.de geliefde broederen
getrouwe dienaar in den Ueere, bekend
maken;
22  Denwelken ik tot datzelfde einde
" tot u gebonden lieb, opdat gij ome za-
ken 30ii.lt weten, en hy uwe harten zou
\\ vertroosten.
23  Vrede zij den broederen, en liefde
met geloof, van God den Vader, en den
Heere Jezus Christus.
ïl De genade -ij met al degenen, die
onzen Meere Jezus Christus liefhebben
in on vent erfelijkheid. Amen.
I llr\'.r. * IS.
U(.-iiii 2 Ï6.
i Lak. 18:1.
Kout. 1211.
Col.      * 2,
lThr--.5 17,
IKt.
joh st n,
Haa4.l0SI
Kom. 2 1!
GaL 2 S.
rol. 3»,
IPetr. 1:17.
• Hand 2*20.
tol. * : 7.
Hand. MM.
Col. 4:7.
Th. sis.
k Efet. 2 2
i 2 Cor.
[O r
J. Lak.
1 Petr.
1:13
IJ»,
2 Cor.
.» i:
DE BRIEF VAN PEN Al\'OSTF.L PAULUS
FILIPPBNSEN.
tt Vertrouwende ditielve, dat HU, die ï.o. 11. M.
in u - een got-d werk begonnen heeft,
Unt voleindigen zal tot op den dag van
Jezus Christus;
7 Gelijk het bij mij regt is. dat ik vanu
allen dit gevoel, omdHt ik in mÜs hart
homte, dat gij, beide\'in mijne banden, <t F.ii-
en mi niif.ie verantwoording en bevesti-
ging van het evangelie, xi} allen, zrg i&, ?•!• *?**?•
miine genade mede deelachtig züt.
S \'Want God is mijn getuige, boezeer
ik bvffeerif ben naar u allen,\'met ln-
HOOFDSTUK 1,
Nu het nn*ehrift van dfSMI hrirf en den ?r--
won-n RTOet, va. 1 . vriklaart dr spo-trt, dat
hij God dankt ov-r dr gesaMtnehap dar r\'i-
rlppeaaea aan het •vantreHe.S; sa vrrtroawt,
dat -.j daarin. al-medr in nllr Ohri-trlijkr
daufden, ntrrr rn iiip<t mllrtt toenemen, 6.
IIi.l brM-hrijft Tijne vrrdmkkin*? en handen,
welke hij jrrd om dr» trancen** wil, rn dr
vruchten wrlke htrruit voort kwa mm, 12.
Leert, dat het evansrrltr door «onimitrrn
wordt sepredikt uit ffpadwflUfrkcM rn lirfde,
lot / i . vrrüehiin:*, rn van andrrrn uit
nijd en twi-tinr, lot vtRwarbtjr mnrr ban-
den, 15; doch hij vertrouwt, dat hrt alle*
tal srdijrn tot n.tne zaÜL\'hrid rn tot (TT<>ot-
uia-iii\'.\' van Chri-tu«, hetzij door hrt levrn,
hetnj door den dood, In. Ti il laait, dit hij
tol hridrn berrid i», alron hrt heiden nut-
ttï" w-«, in hrt Irvrn tr blijvrn \'nor dr ït-
meente, of tr Menen voor ïirh irlvrn, 21.
Hij hoopt rrhtrr no-j rm" tijd lanï in hrt
Irvrn tr blijven, tot (Uaaat der ïruimitr, 2"«;
rn vor-_\'t daarb\'j wrdrrom rrnr vciniünin™ tot
ren«?riiudheid, StaartiaUlghlfcl rn 1ijdfaam-
hriil in dr vrrdrukkin1.*, 27 ; vol^rndc lijn
voorber\'.il, 30.
PAULUS en Timothetls, dienstknecb-
ten van Jezus ClutatM.aJden heili*
gen in Christus Jezus, die te Filippt
ziin. met de opzieners en ilinkenen :
2 «Genade zij n en vrede van God, on-
zen. Vader, en den Iltvr* Jezus Cliristus.
:i i Ik dank mijnen t.o»l, too dikwijls
als ik uwer gedenk,
•4 (Te allen tijd in al miin gebed voor u
allen met blijd-xhap het gebed doende]
.ï Over uwe gemeenschap aan hetevnn-
gelie, van den eersten dag af tol nu toe:
nerlijke bewegingen van Jezus Chris*
tus.
!» En dit bidik Boi/,datuweliefdenog
meer en meer overvloedig worde in er-
keatenis en alle gevoelen;
2 Cor. ItS.
1131.
Rat. 1 M.
\'.Thr-i. 35.
; Tim. 3*1.
S Tim. 4: 1.
1D Opdat gij beproeft de dingen, die
daarvan verschillen, opdat gij opregt
zi\'t, en zonder aauatoot te geven tot den
dag van Christus ;
11   Vervuld met vruchten der gereg-
tighetd, die door Jezus Christus zyn tot
heerliikheid en prijs van God.
12  En ik wil. d&t gii wett, broeders!
dat hetgeen aan mu i* \'/\'"• \'• •\'\'•\'. meer
tot bevordering van bet evangelie geko*
men is i
13  Al\'oo dat mijne banden in Christus
openbaar geworden zijn ia liet gansche !
regthuis, en aan alle anderen ;
14/En dat het meerder i/*-e/der broe* ƒ F.r>-. 3:13.
deren in den Heere, door mijne banden , IThe»». 3:3,
vertrouwen gekregen bebheini:>,overvloe* \'
diger het woord onbevrtesd durven si»re- |
b-n.
ló Sommiyen prediken ookwel Christus |
Font.
1 Petr. :
Efe-.
Col.
\'. The*»
2 Th.".
-ocr page 790-
FJLirPENSEN 2.
des Geeates, indien er eenige innerlijke
bewegingen en ontfermingen zijn;
2 Zoo vervult miine blijdschap, dat gy\'
mongt "eensgezind zijn, dezelfde liefde
hebbende, van een gemoed en vaneen ge-
voelen zijnde.
tl \'jut geen ding door twisting of ijdele
eer, \'• maar door ootmoedigheid achte de
een den ander uitneiuender dan zich
zeiven.
4  \' Een iegelijk zie niet op het zijne,
maar een iegelijk ïit ook op hetgeen der
anderen is.
5  •\' Want dat gevoelen tij in u, hetwelk
ook in thristus Jezus was;
6  \' Die in de gestaltenis Gods zijnde,
geenen roof geacht heeft Gode even ge*
IÜk te zijn ;
7 ƒ UMI heeft zich xelven vernietigd,
" de gestaltenis eens dienstknechtsaan*
genomen hebbende, en is den menschen
gelijk geworden;
S \'• En in gedaante gevonden als een
mrnsch, heeft hü zich zelven\' vernederd,
gehoorzaam geworden zijnde tot den
dood, ja den dood des kruises.
y * Daarom beeft hem ook God uiter-
niHti\' verhoogd, en heeft hem \' eenen
naam gegeven, welke boven allen naam ia;
10  "• Opdat in den naam van Jezus zich
zou buigen alle kniedergenen,die in den
hemel, en die op de aarde, en die onder
de aarde ziln,
11  " En alle tong zou belijden, dat Je-
zus Christus de Heeve zijpot heerlijkheid
Gods, des Vaders.
12  Al zoo dan, mijne geliefden! gelijk
gij re allen tijd gehoorzaam geweest zyt,
niet als in mijne tegenwoordigheid al-
leen, maar veel meer nu in mijn afwezen,
werkt uws zelfs zaligheid met vreeze en
beven :
13  \'• Want het is God, die in u werkt
beide het willen en het werken, naar
zijn welbehagen.
14  i\' Doet alle dingen | zonder murmu*
reren en tegenspreken;
15  Opdat gij nioogt on berispelijk en op-
reKt zijn, kinderen Gods zijnde, oiistraftV
i\'.K in het midden van een krom en ver*
draaid geslacht, r onder welkea gy
schijnt als lichten in de wereld;
)(> Voorhoudende het woord des levens,
> my tot eenen roem tegen den dag van
Christus, dat ik niet te vergeefs beo ge*
loopen, noch te vergeefs gearbeid.
17 Ja indien ik ook tot een drankoffer
geofferd worde over de offerande en be-
uiening uws geloofs, \'zoo verblijde ik
mij. en verblijde mij met u allen.
IS En om datzelfde verblydt gij uook,
en verblijdt nok ulieden met mij.
1\'J " En ik hoop iu deu Heere Jezus
Tiiuótheus haast tot u te zenden, opdat
ik ook welgemoed moge zyn, als ik uwe
zaken zal verstaan hebben.
CD Want ik bib niemand, die even al zoo
gemoed is, dewelke apregtelyk uwe za-
ken za! bezorgen.
Cl r Want zij zoeken alien het hunne.
niet hetgeen van Christus Jezus ia.
CC En gij weet zijne beproeving, dat
hij, als een kind *fe«*M vader, met mij
gediend beeft ia het evangelie.
C3 Ik hoou dnn wel dezen van stonde
aan te zenden, zoo h/mat als ik in niyne
zaken zal voorzien hebben.
C4 Doch ik vert-ouw in den Heere, dat
ik ook zelf haast tot ., komen zal.
Có Maar ik heb noodig geacht tol u te
zenden Epafroditus, uiiinen broeder, en
medearbeider, en medestrijder, en uwen
! afgezonden e, en bedienaar mijnernood-
! dn,ft :
98 Dewijl hij zeer begeerig was naar u
1 allen, en zee\' beanxst was, omdat gij
: gehoord hadt, dat hti krank wa^.
27 En hit is ook krauk geweest tot nabij
iloor nijd en twist, maar aouimigenook
door goedwilligheid.
1\'. li.....ti verkondigen wel Christus uit
twi?ting,niet zuiver.meencndeaan mijne
banden verdrukking toe te brengen;
17 Doch deze uit Htfde. dewijl lij we-
ten, dat ik tot verantwoording van bet
evangelie gezet ben.
IA Wet dan ? Nogt&ns wordt Christus
op allerlei wijze, betzij ondereen deksel,
betzii in der waarheid verkondigd; en
daarin verblijd ik mij. ;h ik zal mij ook
verblijden.
?2Cor. lil. li\' l Want ik weet. dat dit mij ter zalig*
beid if dijen zal, door uw gebed en toe-
i brenging des G**estes van Jezus Christus:
CO Volgens tnijne ernstige verwacht ing
en hoop, \'• dat ik in geene zaak zal be-
I schaaind worden; maar <tut inalh wn-
moedigheid, gelijk te allee tiid, al zoo ook
nu. Christus za) groot gemaakt worden in
mijn ligchaam, hetzy door het leven, het-
zii liour d»*n dood.
"1 Want het leven is mij Christus, en
het itmn is mv gewin.
CC Meel of te leven in het vleesch,
hetzelve mij oorbaar zij. en wat ik ver-
kiezen zal, weet ik niet.
C3 Want ik word van deze twee ge-
drongen, hebbende begeerte, om ontbon-
den te worden en met Christus te zijn:
want tint is zeer verre het beste.
24 Maar in het vleesch te blijven, is
noodiger oni uwentwil.
i\'i En dit vertrouw en weet ik, dat ik
zal blijven, en mei u allen zal verblij-
ven, tot uwe bevordering en blijdschap
des geloofs;
C\'> Opdat uw roem in Christus Jezus
overvloedig zij aan mij, doOT mijne te-
genwoonligheid wedertnii hij u.
C7 \'Alleenlijk wandelt waardiglijk het
evangelie vah Christus, opdat, hetzij ik
kom en u zie, hetzij ik afwezig ben, ik
van uwe zaken mogehooren,dat gij staat
in renen geest, uiet een gemoed geza-
menliik strijdende door het geloof des
evangelies :
CS En dat gij in geen ding verschrikt
wordt van degenen, die tegenstaan ; het-
welk hun wel een bewijs is des verderfs,
maar n der zaligheid, en dat van God.
CU Want u is uit genade gegeven in
de zaakvan Cb.ristus.nïet alleen in hem te
gelooven, uiaar ook voor hem te lijden;
30 DenzelfJen striid hebbende, hoeda*
nigen gij jn mü gezien hebt, en nu in mij
hooit.
Bom. 12 l*i
IS 5.
1 Tor. 1 IU.
rsarïï
A Watt. 11 f}
.Tnll IS IS
1 Hetr. 2 21.
l.Ioh. t: «.
\'t ïfnr. I l
i tol
      1 1.1
I Hel.r. 1 3
/p-
k Hand, 2 33,
( Hel.r. \'
Joh. 13 13
1 Cor. S fi
12.3.
HOOFDSTUK 2.
raRT
nli-.-hei.l. 3. hun
dal
-tr]lrn<le het morbeeli
Heere Jeiu* (\'liri«tu«, 5 ; ilie, zijnde <(e tra*r-
arhlhn God, -ieh -oo heeft iiiwiilli.il. dat
hij onie inen*ehi 1 jke i\'.ir. iir heeft naw-e-
nnmen, en ,un het kruin ioor on« in re*lor-
ven,G, en iltvmia v.iil.-r uitnemen.I zeer i*
verhoo\'ril, 9. Hij voest ilaarl>ij eene alire-
iiieene verman!na tul treboiirzaamhehl, iree-
re CoiU en allerlei eh\'ri*telijke «lengten, 12 \'.
i l-.L.e
het oi
•..Ier .ie
Inluiden te Letoonen, 15. Verklaart, imlien
liij te Home tnu tonlen Lrealonil, ilrh .laar-
n\\er Ie jitüen verlil.jilen, et» ilai Jti.i lelven
ilit niette liehoorrn te iloen, 17. Belooft Ti-
luutlieii* l\'.ii-i tut hen tr zeniten, ï\'.i. ho[>en-
de relt\' ook tot hen te komen. 21. Hi| be-
vreli lit-n zeer I imht hunnen lienler K].i-
i\'i->it>tii- nnn, öie dezrn luief hun brairt, i5 j
veiklanrt <lst lui zeer krank gnraTCN wa-,
ilorh vve.lir «Ioor tien Heere ~r*ierk!, Ui ;
i\' i i .> \'t I i!e 1\' • \'vi\'\' ;.....- om hein niet Ir ,i-
»fk*B te ODtVaMftCa, *UNM hi\'. OM «Ier lie-
lllliMBI wil root hen, in ïeiaar van sijn
leven «n* gewent, 2U.
INDIEN er dan e«-nige vertroost ing is in
Curistu». indien er eenigetrou*t is der
hefde, indien er eenige gemeenschap is
-ocr page 791-
FI LIPPENSEN 8, -J.
hetgeen voor is. "jaasf ik naar het wit,
tot den prij« der roeping Gods, die van
boven is in Christus Jezus.
lf Zoo velen dan ais wij volmaakt zijn,
laat ons dit gevoelen ; en iudien gü lett
anderzins gevoelt, ook dat zal u God
openbaren,
16 Doch. daar wti toe gekomen zijn,
laat ons dmarim , naar denielfilen regel
wandelen. -i laat ons hetzelfde gevoelen.
1T Weest metle • mijnenavolgers,broe-
ilers! en merkt op degenen, die alzoo
wandelen, gelijk gij ons • tot een voor-
beeld hebt.
IS \'Want velen wandelen autOrtyTia
dewelke ik u dikmaals ge/egd heb, en
nu ook weenende zeg, dat zii vijanden
des kruises van (\'briatua zijn;
19 Welker einde ia het verderf, welker
God is de huik. en tee/ter heerlijkheid ii
in hunne schande,dewelke aardsche din-
den dood ; maar God beeft zieh zijner on t-
fermd . en niet alleen zijner, maar ook
mijner, opdat ik niet droefheid op droef*
heid zou hebben.
2S Zoo heb ik dan hem te spoediger ge-
zonden, opdat gii, hem ziende, wederom
a soudt verblijden, en ik te min zou
- droevig *ijn.
! £9 Ontvangt hem dan in den Her re, met
alle blijdschap, m en houdt dezulken ia
waarde.
3u Want om liet werk van Christus
i ICo
Gal.
lThro.r. 12.
m
Heb" 13 17 w** --*J tot nabij den dood gekomen. j(>\'.
leven niet achtende.opdat hij bet gebrek
uwer bediening aan inij vervullen lou.
HOOFDSTUK 3.
De apostel waa-»chiiwt voort» de Filij.penden
terrn de verlei.Iin_- der val*che apostelen,
die de irt-t en het cvanirelie Ir «»n>»n nien;.--
den, v*. 1: in \'•• i* daar t\'.\'in. dat niet de
ui\'erbjke lve*rsi;d.\'ni«, maar de jre^ïelile
«er lalizhrid i......Hg i». 3: hetirceii hij uiet
xy.n eiren rooibeeM en geloof bevestigt, *.
Tot dat ein-le verhaalt tir ook al die nJt«T-
lijke voorreden te ht hlirn. *aari n dere
roemden, 5. doch dat hij deie dingen niet
achtte. n<«-h /;>n iMnMin daar»p «telde,
inaar alleen op (\'hn-ii*. T. niet .tuinende
op fijne eï,rene crre-jtiirheiil, die uit de wet
i-. maar alleen ou dr i-ere-t iirlieid van Chri*-
tu», «elkr hi br-1-hiv.ft niet hare vruchten.
9. bekent evenwel njne onvolmaakt beid,
hoezeer hi ook naar de volmaakt hei d tracht,
12: k ij vermaant de Fi!ippen«en. het te! v e
ook te doen. naar deren re-.*el en naar (in
voorbeeld. 15. Iw-trarTende dlfMM, ilie
ander» deden, met verkonditfiii*; aan hen
van bet eeuwi™e verderf, 1*. en vertrooM
de IM ireloovi^en met de heerlijkheid, ook
van het ligeaaam, welke de Heere C\'hriitui
on* tal toebren\'.i-n, 20.
11*.
11:1,
>. 1.6.
;en bedenken.
C" • Maar onze wandel is in d* heme-
len. \' waaruit wij ook den Zaligmaker
verwachten, namelitk den Heere Jezus
Christus;
"1 " Die ons vernederd Hgchaam ver-
anderen sal, opdat hetzelve gelijkvoi-
.iii.\' worde aan zijn heerlijk ligchaam,
naar de werking, waardoor hij ook alledingen zich zelven kan onderwerpen.
1B17.
m llel.r.13 14.\'
*C.,r. 1:7.
lThe«.l 11».
Tit. 2 13.
1351.
X 4.
1.1 jh. 3:1.
HOOFDSTVK 4.
l)e apoMel vermaant de Fiti{i|>en*en lot «tand-
va-\'i.-heiil in het eelonf, vb. 1 en tweevrou-
wen onder hen tri: een»--erinilheid, 1 . vonrts
tot christelijke blijdivchap, *. I—ehrlifaw
beid. 5: vit ,-\'l.••\'.\'! de* (Wllllils. t; en tot
vemcheidene andere ehristetrjk* deusnlen, ,
f. Daarna beitnnkt hij de Fili|ipem>en voor
het otidethoiid, hetwelk nj hem door Kpa-
frodirn* haitden reionden, 10; niet vaiiwe--e
•/ehrek. want hij had geleefd verrraoeard te
tijn, 11. Hij prn.t hunne liefdadigheid, die
overvloeili^-er nai geweest dan van a! ile
andere iremeenten. 14; leirt het van Kpatro-
ditut wel te hebben ontvangen. \\* ; en ilat
God het ton vetvelden, 19. Kindeluk ln-!uit
hij dezen brief met !..; <(— -in - tot Gorl en de
ZOO dan, miine geliefde en zeer ge-
e Filipp. <t ..
Jnkoli. 1:1.
lPctr. 1 13.
6 Jn. 56 10.
Deut. W-U.
SW.-9.
.Ier. I (
Hum. 2 29.
Col. 2U.
,1 Joh. I-Sk
Kot, 11:31.
f Kor, 1122.
•n. «27.
A Hand. 19 6.
i Hand. 8:8.
3 1.
22 a.4.
Gal. 1 13.
1 Tim. 1:13.
k fcfatt, 13. -.l.
f Je».    53 IL
Jer.     9 23.
Joh.     ir 3.
Col.     2 2.
VOORTS, mijne broeder*! •< verblijdt
u in den Heere. De/elfde dingen aan
it te-schrijven, is mij niet verdrietig,en
het ia u zeker.
2  \'\'Ziet op de honden, ziet o|i de kwade
arbeider», ziet op de versnijding.
3  «Want wij zijn de bes nijd ing, wij,
die <\'God in den geest dienen, en in
Christus Jezus romifn, en niet in het
vleefvch betrouwen.
4  Hoewel ik heb, dat ik ook in het
vlerach betrouwen inogt; indien iemand
anders meent te benouwen in het vleesch,
•ik noff meer:
5  Besneden ten achtsten dage. vit het
\',\'eslacht van /ItlWlt. van den stam van
i Benjamin, een Hebre, r uit de. Hebreen,
naar de wet \'\'een farizeér;
ü Naar den ijver I een vervolger der
gemeente; naar de regtvaardighiid, die
in de wet is. zijnde onberispelijk.
7 \' Maar hetgeen mij gewin was, dat
heb ik om Christus wil scuade geacht.
S Ja gewisselijk.ikachtook alle dingen
schade te tijn, \' om de uitnemendheid
der kennis van Christus Jezus, mijnen
Heere; om wiens wil ik al die dingen
tchade gerekend heb. en acht die drek
te liin, opdat ik Ch ristua move gewinnen,
9  En in hein gevonden worde, niet heb-
bende mijne regt vaardigheid, die uit de
wenschte broeders, miine blijdschap
LThew.t:19,
" en kroon 1 stnat alzoo in den Heere,
geliefden !
S Ik vermaan Eitodin, en ik vermaan
.Sy\'ntyche, dat zij eensgezind zijn in
i den Heere.
j 3 En ik bid ook u, gij m\\i,i opregte
| oiedgezel! wees deze vrouw** behulp*
i zaain, die met mij gestreden hebben in
j het evangelie, ook met Clemens. en de
andere mijne medearbeiders, welker na-
men \'• zijn in het boek des levens.
4  •\' Verblijdt u in den Heere te allen
: tijd; wederom zeg ik : Verblijdt u.
5  Uwe bescheidenheid zij allen men-
! schen bekend. \'* De Heere ia nabij.
6  \' Weest in geen ding bezorgd ; maar
Y.\\. 32 M
Pa. f>:> 2-J.
Openb. 33..
2» 13.
2127-j
lTheM.5 1«.\'
\\ Iaat uwe begeerten in alles, door bid-
! den en smeeken. met dankzegging be- <* ifor In 1
kend worden bij God ;                                 j Hebr. lo«5,
"/En de vrede Gods, dtealle verstand
m
te boven gaat, zal uwe harten en uwe
zinnen bewaren in Christus Jezus.
B Voorts, broeders 1 al wat waarachtig
wet is, maar die door het geloof van
Christus is, «awe/irAderegtvaardigheid,
"die all God is door het geloof.
10  Opdat ik hem kenne, en de kracht
zijner opstanding. •> en de gemeenschap
ijns lijden s, zijnen dood gelijkvormig
wordende,
11  Of ik eenigzins moge komen tot de
wederopstanding der dooden.
IS Niet dat ik het aireede gekregen heb.
of aireede volmaakt ben , maar ik jaag er
naar. of ik het nok grijpen mogt, waartoe
ik van Christus Jezus ook gegrepen ben.
13  Broeders! ik acht niet, dat ik zelf
het gegrepen heb.
14  Maar é\'-n ding rfoe iJfc, vergetende
hetgeen aebter is, en strekkende mij tot
i is. » al war eerlijk is. al wat regtvaardig
I is, al wat \'- rein is, al wat liefelijk is, al
< wat vel luidt, zoo ereenigedeugd is.en
zoo er eenige lof is. bedenkt datzelve.
Efes. 2 lt.
9  Hetgeen gij ook geleerd, en ontvan-
gen, en geboord, en in mti gezien hebt, g Ram. 13 \' i
doet dat; en de God des vrtdes zal met
u zijn.                                                                h lThe«>. * S,
10  En ik ben grootelijks verbliid ge- \'
1 weest in den Heere, .U* gij nu eenmaal
wederom verwakkeTd ziit I om aan mij \'-
te gedenken ; waaraan gÜ ook gedacht
hebt. ma&r gij hebt de gelegenheid niet
gebad.
11  Niet dit ik «/ir zeg van wege gebrek;
-ocr page 792-
COLOSSEN8EN 1.
want -ik heb geleerd vergl W.v te /.tin
in hetgeen ik ben.
i. En ik weet \' vernederd te worden, ik
weet ook overvloed te hebben ; allezins en
in alles ben ik onderwezen, beide verza-
digd te r\'.i\'ii en honger te lijden, beide
overvloed te hebben en gebrek te lijden.
13  Ik vermag alle dingen door Cbris-
lus. die mij kracht geert.
14  Nogtans hebt gü wel gedaan, dat
gij met mijne verdrukking gemeenschap
gehad hebt.
15  "\'En ook gij, Eilippenstn! weet,
dat in het begin «les evangelies, toen ik
van Mauedóniti vertrokken ben, geene
gemeente mij ieta medegedeeld heeft tot
rekening van uitgaaf en ontvangst, dan
gij alleen.
Itï Want ook in Thessalonica hebt gij
mij eenmaal en andermaal gezonden,
tot nooddruft.
17 Niet dat ik de gave zoek, maar ik J. o. H.6*.
zoek de vrucht, die overvloedig is tot
uwe rekening,
IS Maar ik heb alles ontvangen,en ik
heb overvloed; ik ben vervuld geworden,
ala ik van Kpafroditus ontvangen heb,,
dat van u gezonden i            • eem-!; v • l- L Hebr, 13:16.
riekenden reuk, eene aangename ofter-
, ande, Uode welbehttgelijk.
i 11) Doch mijn God zal naar zijnen rijk\'
dom vervullen al uwe nooddruft, in
heerlijkheid, door Christus Jezus.
; 2(1 Onzen God nu en Vader zij de
; heerlijkheid in alle eeuwigheid. Amen.
| 21 Groet al:e heiligen in Christus
; Jezus. U groeten de broeders, die met
! mij zijn.
, 22 Al de heiligen groeten u, en meest
> die van bet huis des keizers /.nu.
I 23 De genade van onzen Heere Jezus
i Christus zij met u allen. Amen.
DE BKIEF VAN DEN Al\'OSTEL PAULUS
AAN DE
COLOSSENSEN.
HOOFDSTUK 1.
Na het : i •/..\'!.\' i.[..i I.m:: van den brief, ra, 1,
dankt 1\'aulu* God, >! i\' de ( ol.......•( n het
i\'iii\'ui iii ( lirt>tUH ii\' ii\'n n ;i,wi:n n......>n. 3 .
<i<i<ir de predikin;.\' van hel evangelie, het-
welk nu in de ireheele wereld vruchten voor**
braift, 5 ; jrebik ouk onder hen settehiedilp,
naar de jreiuisreni* van r^pal i.i- hunnen ge-
t rouwen leeraar, 7. Hij biilt Goil, dat zij in
alle i hri-telijke dcujrden meer en meer •tor-
den bekrachtigd, \'J. Komt tlaania tot dever-
l.:iiiilr-lni-j der leer en verklaart, hoe lij uit
\' de i\'ir\'i iler iluioternit door hej bloeil van
ChriKtu* /ii. verloat, 12, wiens persoon bij
herchrijl\'t, namelijk, ilat hij ii het beeld
van den onzienlijken God, 15: dat alle <iin-
i" ii door hem rijn i-i -i liap« h, 16: dnt hij
in het Houfd der gemeente, IS; dat door
hel bloed njiis krtdaea alles U verzoend, wat
in den hemel en up de aarde in, 2»; en ver-
maant hen in dit geloof te volharden, 23 :
waarom hij het lijden van Christus ook voor
hen vervult, 2V venuita hij is geroepen,
om onder de Heidenen deze verborgenheid
te verkondigen, 2~> \\ en alle mensen en in
Chri»tun nlleen voltnanl.t te «tellen, naar de
werking Gods iu hem, 2d.
PAULUS, een apostel van Jezus Chris-
tus, door den wil van God, en Ti-
mótheüs, de broeder,
2  Den heiligen en geloovigen broe-
deren in Christus, die te Colosse zijn:
" genade zij u en vrede van God, onzen
Vader, en den Heere Jezus Christus.
3  \'\' Wij danken den God en Vader van
onzen Heere Jezus Christus, altyd voor
u biddende,
4  Alzoo wii van uw geloof in Christus
Jezus gehoord hebben, en van de liefde,
die ah /iri>t tot alle heiligen,
5  Dm de hoop, --die u weggelegd is jn
de hemelen, van welke gij te voren ge-
boord hebt ,door het woord der waarheid,
namelijk des evangelies;
i) Hetwelk tot u gekomen is, gelijk ook .
in de geheele wereid, \'\'en het brengt
vruchten voort, gelijk ook onder u, van
dien dag af dat gij ge11 oord hebt, en de
genade Gods in waarheid bekend hebt.
7 Gelijk gij ook geleerd hebt van <* E*pa-
fras, onzen geliefden mededienstknecht,
dewelke een getrouw dienaar van Chris-
tus is voor u ;
S Die ons ook verklaard heeft uwe
liefde in den Geest.
\'J /\'Waarom ook wij. van dien dag af
dat wii bet gehoord hebben, nietophou-
den voor u te bidden en te begeeren, -j dat
gij inoogt vervuld worden met de kennis
van zijnen wil, in alle wijsheid en gees-
telijk verstand;
10  \'• Opdat gij moogt wandelen waar-
diglijk den Heere, tot alle behagelijk*
heid, in alle goede werken i vrucht dra-
gende, en wassende in de kennis van
God;
11  Met alle kracht bekrachtigd zijnde,
naar de sterkte zijner heerlijkheid, tot
alle lijdzaamheid en langmoedigntid, met
blijdschap;
U (tankende den Vader, die ons be-
kwaaui gemaakt heeft, om deel te hebben
in de erve der heiligen in het lient;
13  * Die ons getrokken heeft uit de
magt der duisternis, en overgezet heeft
in het koningiijk \'van den Zoon zijner
liefde i
14  In denwelken wij de verlossing heb-
ben "> door zijn bloed, namelijk dever-
geving der zonden;
15  " Dewelke het beeld is des onzien-
lijkcn Gods, "de eerstgeborene aller krea-
ture,
]<i cWant door hem zijn alle dingen
geschapen, die in de hemelen en die op
de aaide zijn, die zienlijk en die on-
zienlijk zijn, hetzij troonen, hetzy heer-
M\'h;ij.|iiii n, hetzij overheden,hetzij mag-
ten : alle dingen lijn door hem en tot
hem geschapen ;
17 En hi.) is vóór alle dingen,en alle
dingen bestaan te zamen door hem :
is </ En hij is het Hoofd desligchaauis,
namelijk der gemeente, hij, die het be-
gin is, r de eerstgeborene uit dedooden,
opdat hij in allen de eerste zou zijn,
1\'J Want het is den Vaders welbehagen
geweest, dat i in hem al de volheid wonen
zou ;
20  \' En <lat Hij, door hem « vrede ge-
maakt hebbende door het bloed zyns
kruisea, door hem, zeg ik, alle dingen
verzoenen zou tot zich zelven, hetzij de
dingen, die op de aarde, hetzij de dingen,
die in de hemelen zijn.
21  En hij heeft u, die eertijds vervreemd
waart, en vijanden door het verstand in
de booze werken, nu ook verzoend,
22  In het ligchaam zijns vleesches, door
den dood, « opdat hij u zou heiligen on-
h Gen. 17 l
1 Cor. 7 »
Kiez. : 1
Filipu. 1:27
lThtM.2:12
i Joh.
15:16
k Kfez. 2 : *
ITbcmAU
I Matt. 3 17
m II.Mi.l/J.: 2$
Kfrz. 1 : 7
Hebr. 9:1*
lPctr. 1:19
n SCor. *: *
Fitipp. ïfi
Hebr. 1:3
ü Openb..-ï:l*
p Gin.
Pa.
Joh.
Efei.
llehr
l.S
83:6
1:3
3 ;9
l : 1
7 Efei.
1:W
i L5
5:28
r ICor. 15:211
Openb, 1:5
i Joh.l:U,M
Col. ».: 9
( 2 Cor.
Uoh
5:18
« Jes, 9: B.
Joh. 16:33.
Hand. 10:88.
Kom. 5:1.
Ei\'ei, 2;U
v Luk.
Efex.
1:75.
1:4.
&
-ocr page 793-
787
J.O.H. 6*.
> Joh.
Col.
1:14.
i l\'.t
Ik Joh.
1 !f..
Deat, in ir..
Jer. 1: 4.
Kom. t *.».
Fllipp. 33.
m Kotu
Gal.
«r 1.
3Ï7.
* Kfea,
1 \'.••
3 :7.
o Bles.
t: I.
Malt
l.nk.
Jokt.
3.15.
11 22.
1131.
tr, il.
Kou..
Gal.
\\. 10.
r l.ev.
r\\ :.
en/
Ifehr
*:5.
10:1.
Jer.
Malt
Kfrz.
ITfte.
298.
Si t.
5 fi.
*. as.
COLOSSEN8EN 2, 3.
berispelijk en onbeichuldiglijk voor zich
stellen:
23  " Indien n u maar blijft in het geloof,
gefondeerd en vaat, en niet bewogen
wordt van «Ie hope des evangelies, dat gij
genoord hebt, hetwelk gepredikt is onder
i al de kreature, die onder dm hemel
i"; van hetwelk ik 1\'aulus een dienaar
geworden ben;
24  \'Die mij nu verblijde in mljnUjden
!/voor u, en vervulle in myn vleesch de
ovei bltjfai 1\' :i van de verdrukkingen van
Christus, \' voor zijn ligchaam, hetwelk
is de gemeente;
25  Welker dienaar ik ^«n.lu ben,
naar de bedecling van God, " die mij
gegeven is aan u, om te vervullen hei
woord Gods -
2R Xamriiik de verborgenheid, die ver-
boricen is geweest van a/tV eeuwen en van
alle geslachten, \'• maar nu geopenbaard
is aan zijne heiligen;
27 Aan wie God heeft willen bekend
maken, welke zij de rijkdom der heerlijk-
beid dezer verborgenheid onder de lfei-
denen, welke is Christus onder u, de
hoop Her heerlijkheid ;
2S Denwelken wij verkondigen,*erma-
nende •• n" iegelijk mensch, en leerende
eer1 iegelijk mensch in alle wijsheid,
opdat wij zouden een* i* geluk mensch
volmaakt stellen in Christus Jezus:
29 Waartoe ik ook arbeide, strijdende
naar lijne werking, die in mi.) werkt
! met kracht.
HOOFDSTUK 2.
De apostel betuig, hoe zorcvuldic hij ii voor
de Colo«trn«en. en anderen, wien htj telf
iiiPL.it hrt evangelie lt«\'(.....lik» bad, opdat
lij meer en mf»r zouden worden jrr*terkt
in de retrte kt—Il van God rn ChlHtas, in
wien alle M-hatteu der wijoheid wtt%Otflm
tijn, vi. 1 ; vennaael hen. dat zij door [reene
M-hijnredenen zirh van Arte aangenomene
leer laten afleiden, t. Wwrwhum hrn, dat
tij deze leer met (reene w ij» beiree rt e, noch
andere iiizeltin;."en iIt wel jouden vermen-
tren. 8: daar al de Godheid in Chri*tu* liif-
rhamrliik woont, en wij in lirin volmaakt
sijn. 9: en dewijl wij ook in ChriMu* i_-ee*-
telijk lijn be«neden, 11 . waarvan de doop
een ze-rel i*. 12; aangezien Din-\'m ook dr
wet der pirgti«heden, al* een handschrift,
aan het krui» heelt te niet gedaan, en zelf*
uur ilen Satan daaraan heeft •>..;.•! iU
13. Handelt .-. .1. i teireu het omlcr*rheid
der «pijzen en der tijden, 16. tegen de dienst
der ens*elen, 18 ; en tr-_-en alle inenxehelijkc
inzettiuiren en eigenwillijje godsdiensten, ifti.
WAMT ik wil, dat «ij weet, hoe groo-
ten strijd ik voor u heb, en rour
degenen, die te Laodtcfa zijn, en zoo ve-
len, als er mijn aangezigt tn het vleesch
niet hebben gezien ,
2  Opdat hunne harten vertroost mogen
worden, en zij zamengevoegd zijn in de
liefde, en dat tot allen rijkdom der volle
verzekerdheid des verstand», •< tot kennis
der verborgenheid van God en den Vader,
en van Christus;
\'• In den weikeu al de schatten der
wijsheid en der kennis verborgen zijn.
4  En dit zeg ik, « opdat niet iemand u
misleide met beweegredenen, die eenen
schtin hebben.
8 Want \'< hoewel ik met het vleesch
menschen. naar de eerste beginselen
der wereld, en niet naar Christus;
\'.\' • Want in hem woont al de volheid
der Godheid ligchamelük;
10  * En gij itjt in hem volmaakt, die
het Hoofd is van alle overheid en magt;
11  \'In welken gij onk besneden zijt
met eene besnijdenis, die zonder handen
geschiedt, in de uittrekking van het
ligchaam der zonden des vleesches, door
de besnijdenis van Christus:
12  "> Zijnde met hem begraven in den
doop, in welken gij ook met htm opge-
wekt zijt, «door het geloof der werking
Gods, die hem uit de dooden opgewekt
heeft.
13  \'• Eu HU heeft u, als gij dood waart
in de misdaden, en ia de voorhuid uwt
vleesches, mede levend gemaakt tnet
hem, al mrr misdaden u vergevende;
14   Citgewischt hebbende het hand*
schrift, dat tegen ons was, in iniettinijen
bestaande, hetwelk, tey ik, eenigerwijze
ons tegen was, en heeft datzelve uit
het midden weggenomen, hetzelve aan
het kruis genageld hebbende:
15  i\' Kn de overheden en demagten uit-
getogen hebbende, beeft lln die in het
openbaar ten toon gesteld, en heeft
door hetzelve over hen getriomfeerd.
it> v I>at n dan niemand oordeele in
spijs of in drank, of in het stuk rdea
feest>/ajf«, of der nieuwe maan, of der
sabbsten .
17 Welke zün «eene schaduw der toe-
komende dingen, maar het ligchaam is
van Christus.
1- \' 1\'ai tt\'in niemand u overbeersche
naar zijnen wil in nederigheiden dieust
der engelen, intredende in hergeen hij
niet gezien heeft, te vergeefs opgeblazen
zijnde door bet verstand ziins vleesches ,
19 En het Hoofd niet behoudende, uit
hetwelk het geheele ligchaam, door te
zamenvoegselen en zaïuen bindingen
voorzien en zamengevoegd zijnde, op-
wast met Goddelijken wasdom.
Zit Indien gij dan met Christus " de
eerste beginselen der wereld zijt afxestor-
ven, wat n-ordt gü, gelijk of gij in de
wereld ieefdet, met inzettingen belast?
81 NamtHih raak niet, en sinank niet,
en roer niet aan i
\'-2 Welke dingen alle verderven door
het gebruik, " inyerorrd naar de geboden
en leeringpn der mensehen;
23 "\' Dewelkewel hebben eenea\'^i/nrede
van wijsheid in eigenwillige r;d<(«dienst,
en nederigheid, en t/t het ligchaam niet te
sparen, Uocit zijn niet in eenige waarde.
maar Mot verzading van het vleesch.
HOOFDSTUK 3.
Da apostel naar zijne irewonnle, de gronden
iler leer tot hiertoe vO-WgMtdd hrHbende,
draagt in de iwm volg—da hoofdstukken
de vermaningen tot iroili.iliu\'hrid voor, en
vooral vermaant hij hen in het atgSMHMS,
om te zoeken, hetireen dat in drn hemel in,
vs. 1 ; waarvan zij mi wel Malf" hririii*elen
hebben, maar ilf volle bezitting in de open-
bariaf van Chri-tn» veruaehteu, 3. IIij «telt
hun rorrolnaa den weg voor oogea, welke
daartoa leïilt, namelijk, de iloodim; van den
ouden un-n-ih inft zune leilen, of oadaUr*
ilen, welke hij verhaalt, S; en de aantrek-
kitiï van den nieuwen inen^eh, die naar Oods
btald trewliapen i», met zijne iree*telijke
druilen, U, Voesrt er eeniL\'e miiMelen bij,
daartoe dl t—tig, al* I rijke inwoning van
Goil* Woord omler hen, ziniren van p*nl-
men en dierireLtke, ]•\'< Vermaant hen alle*
te doen lot God* eer, 17. Komt daarna tot
de bijzondere pliirten, namelijk, de vrouwen
en mannen jeiren* elkander, 18; van de kin-
deren jeiren» hunne ouder», en van «Ie va-
der» je^-en* hunne kinderen, 2>»; en einde-
lijk van de dieti.tkiifthten jegen* hunne
heeren, 22.
INDIEN gij dan met Christus opgewekt
zijt, zoo zoekt de dingen, die boven
y Bfet. 3 13
Hm. 2 10
1 1\'etr. 1 -»i
h
Matt. 13 \'-\'.
KM.3,
!. 13:».
LU.
Jer.
Joh.
Pfljpp.
d 1 Cttr. .\'.: 3.
* ÏCor. Ik».
van m ben, nogtans ben ik met den geest
bij u, mij verblijdende en ziende uwe
\'ordening, en de vastigheid van uw ge-
loof in Christus.
6 Gelijk gij dan Christus Jezus, den
Ileere, hebt aangenomen, wandelt alzoa
in hem,
"/Geworteld en opgebouwd in hem,
en bevestigd in het geloof. geUikervtija
>.gij geleerd zijt, i overvloedig zijnde in
hetzelve, met dankzegging.
s * Ziet toe, dat niemand u als eenen
\' roof vervoere door de filosofie, en ijdele
, verleiding, naar de overlevering der
-ocr page 794-
COLOSSEXSE.N 4
/i.in. • waar Christus is, zittende aan de
reyterAdrtrf Gods,
2  Bedenkt de dingen, die boven zijn,
niet die op de aarde zijn.
>• Want mi zijt gestorven,en uw leven
is met \' \'m\' i-t ii» \' verborgen in God.
4  •\' Wanneer nu Christus ral geopen-
baard zijn, die ons leven is, dan zult
ook )fi.j met hem geopeubaard worden
in heerlijkheid.
5  i Doodt dan .i\'uwp leden, die op de
aarde zijn. namelhk hoererij, onreinig*
beid, f *<-han<lel\'tike beweging, kwade
begeerlijkheid, en de gierigheid, \'< welke
is afgodendienst.
6  • Om welke de toorn Gods komt over
de kinderen der ongehoorzaamheid;
7  * In dewelke ook mi eertijds hebt
gewandrld, toen g;j in dezelve leefdet.
8  \' Maar nu legt ook gij dit alles af,
mmelük gramschap, toornigheid, kwaad-
heid. lastering, vuil spreken uit uwen
mond.
9  « Liegt niet tegen elkander, dewiil
gij uitgedaan hebt den ouden mensch
met zijne werken,
10  - En aangedaan hebt den nieuwen
mensen, die vernieuwd wordt tot kennis,
"naar bei evenbeeld desgenen, die hem
geschapen heeft;
11  Waarin r niet is Griek en Jood,
besnijdenis en voorhuid, barbaar en
Scyth. v dienstknecht en vrije; maar
Christus is alles en in allen.
12  r Zoo doet dan aan. > al* uitverkore-
nen God*, heiligen en beminden, de in-
nerlijke bewegingen der barmhartigheid,
goedertierenheid, ootmoedigheid, zacht -
moedigheid, langmoedigheid:
13  Verdragende elke.nder, \'en verge-
vende de een den anderen, zoo iemand
tegen iemand ee.iiye klagt heeft; gelii-
kerwys ais Christus u vergeven heeft,
tinet ook gij alzoo.
14  h En boven dit altes duet aan de
liefde, dewelke » is de bami der volmaakt-
held.
16 En de vrede Gods heersche in uwe
hHrten, tot welken gij ook geroepen zijt
fn een ligchaain ; en W«ett dankbaar.
16  Het woord van Christus wone rijke-
lijk in u. iti alle wijsheid ;" leert en ver-
maant elkander, met psalmenen lofzan*
gen, en geestelijke liederen, zingendeden
Heere met aangenaamheid in uw hart.
17  En al wat gy doet met woorden of
met werken, doet het alles inden naam
van den Heere Jezus, - dankende God en
den Vader door hem.
15  ;< Gij vrouwen 1 züt uwen eigenen
mannen onderdanig, geluk het betaamt
in den Heere.
19     t\'ii mannenl hebt uwe vrouwen
lief, en wordt niet verbitterd tegen haar.
20  "Gij kinderen! zijt uwen ouderen
gehoorzaam in alles, want dat is den
Heere welbt hagelijb.
21   Gtf vaders ! tergt uwe kinderen niet,
opdat zij niet moedeloos worden.
22\'\' Gij dienstknechten! zijt in alles ge-
hoorzaam HM heeren naar het vleesch,
niet nifi oogeudkesten •]* menschen-
behagers, maar met eenvoudigheid des
harten, vreezende God.
23  En al wat gij doet, doet dat van harte
ala den Heere, en niet den men.<chen :
24  Wetende, dat gij van den Heere zult
ontvangen de vergelding der erfenis;
want gij dient den Heere Christus.
2ó Maar die onregt doet, die zal het
onregt dragen, dat bij gedaan heeft: en
er is geene aanneming des persoons.
HOOFDSTUK 4.
)e .i[i..-rr i vtrauuuU dr 1 i • n v. tot billijkheid
jeiren» hunne ilienitknri hten, VS 1 ; en een\'
ir-.-.i \'k int :i i\'ili.....ti ti in het bidóVn, 2. in
hiiznniler voor hem. o)i.lat hu ilmir iijne
hnmtrii in het wrrk ile» rvan™elie, niet titu
wonten verhintler.1, 3, Hij vermaant hen met
u - i.t --I te 11 ui.I. |< ti en te «preken onder
degenen die buiten ïijn. 5; betuiift .in h
hun TjVhiru» en Om6imm»tfdt, —Ih— U
verlrooitrn en van al n;ne taken te on<.er-
risten, 7. Orn-t hm »n vege Art-Urrliin
rn verM-h.fi\'t ene anderen, «ier ijver voor ]
hen hij pnl-t. II». Beveeli, «Ut ii) de broe- >
ilen> in I.nodicéa ƒ uilen groeten, en ook hun I
deien brief laten leren, i.ï . en aan .\\n-hip- \'
pu» te ie--*ïen. dat hj in njne bedieninj re-
Iruuit n.i.je blijien. 17. besluit .Ir/m brief
| niet njnen srroet, 18.
GIJ « heeren ! doet uu-en dienstknecb* !° E\'**- 6:9-
ten regt en gelijk, wetende, dat ook j
i gii eenen Heere hebt in de hemelen.
| 2 \'\'Houdt sterk aan in het gebed, en • \'-"k \'" \'
waakt in hetzelve met dankzegging;
            Jf"m- ,2 \\2-
3   Biddende met een ook voor ons, dat | ,J." \'.\' :1
God on* de deur de» woord* opene.f om [ inr**- •••
te spreken de verborgenheid vanChristua, e
Ff<^ ,- |a
om welke ik ook gebonden ben;
               i j\'xhr-.» 3":\'
4  Opdat ik dezelve moge openbaren, i
yelijk ik moet spreken.
> K«..... r..2.
t Rom. R Bk
2Cor. 5 7.
<f Kllpp fcSI.
1 Joh. 3 f,
• Kfri. 4 22
& 3
ƒ Row.7 5,23
r IThrw. » 5
4 K(ft. 5 5.
, ï r.,r. r. i"
Gal. 5 19
Kfcs. I :.
Ofiwb.n is
\'feS
d F.fM. 5 15.
jr Efei. 516.
j-Mark. fcSO.
<t Wandelt met wijsheid bij degenen,
die buiten zijn, • den bekwamen tijd
uitkoopende.
6/Uw woord zij te allen tijd in aan-
genaambeid, met zout besprengd. opdat
gij moogt weten, hoc gij een\' iegelijk
moet antwoorden.
7 Al mime zaken zal u bekend maken
\'Ë3
"Ty\'chicus. de geliefde broeder, en jte*
trouwe dienaar, en mededienstknecht in
den Heere;
S Denwelken ik tot betzelfde einde tot
u gezonden heb, opdat hÜ uwe zaken
wete. en uwe harten vertrooste :
9  Met \'\' Onlaimua, den getrouwen en
geliefden broeder, dewelke uit de uwen
is; /ii zullen u alles bekend maken,
wat hier is.
10  V groet I Aristarchus, mijn mede-
gevangene ; en * Markus, de neef van
ll;Lrnabas, aangaande welken gij bevelen
ontvangen hebt : zoo hij tot u komt,
ontvangt hem;
11   Eu Jezus, gezegd Justu». welke uit
de besnijdenis zijn : deze alleen ziin
mijne medearbeiders in bet koningrijk
Gods, die uiij eene vertroosting geweest
zijn.
12  U groet I E pafras, die uit de uwen
i*, een dienstknecht van Christus, te
allen tijd strijdende voor u in de gebeden,
opdat gij staan moogt vohaaakt en
volkomen in al den wil van God.
13  Want ik geef hem getuigenis, dat
hij grooten üver heeft over u en degenen,
die in I.üO\'iiC\'-.-i zijn, en degenen, die in
Hierapolis zijn.
14  v groet \' Luka*. de medicijnmee»*
ter. de geliefde, en " Dema*.
15  Groet de broeders, die in Laodice~a
ziin, en Nymfas, en de gemeente, die in
zijn huis ia.
16  En wanneer deze zendbrief van u zal
gelezen zijn. maakt, dat bij ook in dege-
uieente der EaodicenseTi gelezen wo«"d-,
en dat ook ïij dien leeit,die uit Laodicla
gcte.hrere* t#.
17  En zegt aan Arrbippus : Zie op de
bediening, di*- gij aangenomen hebt in
den Helere, dat sij die vervult.
l.o " De groetenis met mijne hand, van
Pa-ilus. i\'Gi denkt mijner banden. De
genade :v met u. Amen.
2Tiin. 1.11.
2 Tim. * UI.
11\'rlr.
> He*.
. BIn.
o 2The*».3 17.
,. Mehr. 13 3.
-ocr page 795-
i THES3AL0N1CKNSE?) :.
DE EERSTE BRIEF VAN DEX APOSTEL PAULUS
AA7I DB
THESSALONICENSEN.
groot e begeerte, OM hen we.I.r
HOOFDSTUK (.
X* het srwnne np-i-hritt van den brief, ra. I;
.Unkt .lp apo«\'rl (;».ln-.frh,ini,i\'.i..f, liefde
en boop op Chrinru-, 2. ru-h leriekerende,
dat hiiiinr verkiezing ian llo.l ma, I: het-
welk li bew.j.t uit de krarht, welke Go<l
door lijnen (ieent hij het woord heeft :re-
voeird. .">; « uit hunne cehoortaaiv.hrid mn
het ev»n;.*e]ie bewe/rn, (1 ; die ook in alle
S].i.i:-*n wa» hrkend geworden, S. en MfZ
atfelijk» verkondigd wordt, hor zij \\»n de
af.\'n.len tr>i God zijn ......i.|. 0; ...,i Gods
Zoon, die (in« irrloM heeft, uit den heuiel
te w rw... hi, n, 10.
PAULUS, en Silvanu., enTimótheus,
AAn ile gemeente der ToessAloniceif
sen, irefvt* ia in God Jen Vader, tn den
Heere Jetus Christus : •• genade zij u
en vrede van God, onzen Vader, enden
Heere Jezus Christus,
" Wti danken God Altijd over u Allen,
uwer gedachtig zijnde in onze gebeden ;
3  Zonder ophouden gedenkende « het
werk uw» geloofs, en den Arbeid der
liefde, en de verdraagzaamheid der hoop
op onzen Heere Jezus Christus, voor
onzen Uod en Vader;
4  Wetende, geliefde broeders ! uwe ver-
kiezing van God i
5  \'\'Want ons evangelie is onder u niet
alleen in woorden geweest, maar ook
in kracht, en in den Heiligen Geest, en
in vele verzekerdheid ; < gelijk «ij weet,
hoedanigen wij onder u geweest zijn om
uwentwil.
6 ƒ En «ij zijt onze navolgers geworden,
en de» Meeren, het woord aangenomen
hebbende in vele verdrukking, met blyd-
schap des Heiligt n Geestes ;
7  Alzoo dat gij voorheelden geworden
zijt al den geloovigrn in Macedonië en
Achaje.
8  Want van u is het wootd den Heeren
luidbaar geworden niet Alleen in Maccdó-
nié en Achaje. maar ook in alle plaatsen
1" uw geloof, dat fjij op God Ae6/,uitge-
zaan, zooiat wjj niet Tan noode hebben,
ïetl dutirran te spreken:
U Want zij zelven verkondigen van ons,
hoedanigen infante wij tot u hebben, en
boe gij tot God bekeerdzijt van deafgo*
den, om den levenden en waarachtigen
God te dienen ;
) ." En zijnen Zoon uit de hemelen te
verwachten, denwelken Hü uit de dooden
verwekt heeft, liamtV.jk Jezus, die ons
verlost van den toekomenden toorn.
HOOFDSTUK 1.
Pau)u* raat voort in \'uu verklaren van lijne
i-|ii _-i:i< .1 en st—ilrawtltWIw in het \\nort-
plauien van het eiant-eli^ omtrr hen, v». I :
geene eer noch voordeel van men««-hen bij
hen zoekende, hoenel hij hun alt een >pn<-
tel van ChrlMM nel rmHr ha.l kunnen zijn,
6. Hij .telt hun voor .uu-en, hoe vriendelijk
en hfiliir h rnet hen heeft irehandeld, om
hen te beweiren Uit eenen wandel, het evan-
pelie waardig, 10; en hoe zij zijn woord
al* Gods, en niet al* een» nien.i-hen woord
hebben aangenomen, 11; navolger* geworden
njnde der vrtueente in Judéa, die ook van
de hardnekkige Joden, hunne landlieden,
nin vervok-d, U. welke Joden, nadat zij
Chri-tu-t hebben iredoo.t, hunne ronden ver-
vullen, en op we!ke de toorn God* tot het
einde i» irekouteri. IS. !!etui*t daarna lijne
ien. 17; j „. H.51,
t herrlijkheid i
i Chrl
WANT"itii weet zelven, broedera!
onzen infame tot u, dat die nie:
ijdel is xeweest;
2  Maar, hoewel wjj te voren geleden
hadden, en ook ons smaadheid aan gedaan
was, gelijk gij weet,\'\' te Filippi. zoo heb-
ben wij Hoi/tan» vrijmoedigheid gebruik:
in onzen Gol, om bet evangelie van God
f\'ir u te spreken in vee) strijds.
3  Want onze vermaning is nier geweest
uit verleiding, noch uit onreinigheid.
noch met bedrog;
4  Maar, grlvik wy van God beproefd
zijn geweest, dat ons het evangelie zou
toebetrouwd worden, alzoo spreken wij.
•1 niet als menschen bebAgende, maar
Gode, die onze harten beproett.
5  W\'Ant wij hebbeu nooit met pluim-
strijkende woorden omgegAAn, gelijk gij
weet, noch met eenij; bedeksel VAn gie
rijrheid; \'God is getuige!
ti Noch zoekende eer uit menschen.
noch van ii, noch van anderen ;.\'hoewel
wit u tot la-r konden zijn als Christus
apo«tf len;
7 Maar wij zijn vriendelijk geweest in
bet midden van u, gelijk al» eene voed-
ster bare kinderen koestert:
S Alzoo wij tot u zeer genegen zijnde,
hebben u gaarne willen mededeelen niet
alleen het evangelie van God, mnarook
onze eigene zielen, daarom dat gij ons
lief geworden waart.
[i Want gij gedenkt, broeders! onzen
arbeid en moeite : want nacht en dag
werkende, opdat wij niemand onder v
zou len lastig zijn, hebben wij het evan
gelie van God onder u gepredikt.
10  Gii zijt getuigen,en God, hoe heilig,
en regtvaardig. en onberispelijk wij u.
die gelooft, geweestt zijn.
11  üeliik gy weet, hoe wij een* iegelijk
van u. als een vader zijne kinderen. ver-
mAanden en vertroostten,
IC En betuigden. \'• dat gij zoudt wan-
delen waardiglijk Gode, die u roept tot
zyn koningrijk en heerlijkheid.
13  Daarom danken wii ook God zonder
ophouden, dat, als gij het woord der
Erediking van God van ons ontvangen
ebt, gij dat aangenomen hebt. ui. t «I
der menschen woord, maar fgelyk hei
waarlijk lal als Gods woord, dat ook
werkt "in u, die gelooft.
14  Want gij. broeders I zijt navolgers
geworden der gemeenten Gods, die in Ju-
3èa zijn, in Christus Jezus; dewijl ook gil
hetzelfde geleden hebt van uwe \'eigene
medeburgers, gelijk als zij van de Joden ,
15  \'- Welke ook gedood hebben den
Heere Jezus, \'en hunne eigeneprofeten .
en ons hebben vervolgd, en Gode niet
behagen, en ailen menschen tegen zijn j
lti "• En verbinderen ons ie spreken tot
de Heidenen, dat zij zalig moeten wor-
den ; opdat zij te allen tlid hunne zonden
vervullen zouden. En de toorn is over
ben gekomen tot het einde.
17 Maar wü, broeders 1 van u berosfd
geweest zijnde voor eene kleine wijle
tijds, naar het aangezigt. niet naar het
hart, hebben ons te overvloediger be-
\'. Han.l.16.22.
11,-Hl.l |S
•At S>.
Hor. I 12.
ICor. lly.
l»!lS.
2The
. 3.8.
i Hand. 1 11
Pilipp.S:»!
2Thr>«.l lü
Opa*. 1 T
-ocr page 796-
I THESSALOMCENSEN 3, 4, 5.
TM
Ii.in.lrl. 6. tot broadailjka liefde. 9; tot een I J. o. 11.51.
•til leven rn het dorn »«n hunne Mtrene i         
iskrn 11. Hij vermaant hen ook. om hunne
.Irorf heii! te matigen o*rr ilesrnrn. ilir ont-
>lapen sfa, H; ilaar ilïr iloor Chri*iu> iul-
l\'ii Korden i>(>L\'i\'.iril . II . welke uit den
heniei ia! komen mrt een rroitt teroep rn \'
Mriiime ile» arrhan^el,, iitu die irrntortrn I
nin, ren>t uil alen dood <>p te ivekken. 15 .
en vervol-en» wiel <lr dan nou levenden tol \\
VDORTS dan, broeders! wij bidden en
vermanen u in den Heere Jezus, ge-
J. o. II. 51. I naarst igd, om uw aangezigt te zien, niet
         I groote begeerte.
I IS » Daarom hebban wij willen tot u
,- .iv komen, \'immer* ik l\'anliip\' eenmaal en
andermaal, maar de Satanas heeft on»
, belet.
ar.ir. l li 19 "Want welke is on ie hoop, of bliid-
nHpp.1 I*. schap, of kroon des roems ? Zijl gij die
* l- ook niet voor onzen Heere Jezus Chris-
tua in zijne toekomst?
CO Want gij zij* onze heerlijkheid en
blijdschap.
HOOFDSTUK 3.
De ,ij«.-trl verklaart, dat lih vooi henhekonv
merd lijnde, Timöthefti h«.l geronde», om
hen in hel aeloof te ventcHwn, v». 1; rn
if vcrtrooeterj in de verdrukkingen, waartoe
de vtoni\'.\'rri rijn ire-trld, 3 . ilixh dat )li|
*eer vi-iliiijii was gewest door de mlt iknessl
van Tinio\'hrii». vitfh\'iiii tul. vin hem hunne
etaadvastigfeeid rn «rhlBafl. fi: o aai on i
hij God dankt en hi.il, iUi hem lul tl hm
kïnrr van htm •_\'•• l-.nl\'. si ti j< ni-. id van God
MOÏtt je-i-honken HOrdtM, »ui wrdrr tut hen
Ir Lumfn. \'.I 11 ij eindi-t .lil hmfiMuk ra
eer»te ïedeeltr ian drn l.n. f. mrt de rrn-
Mi-r hrdr, dal God hun tv*e>overvloedig
Ir worden in liefde en i.. 11 -_-ni.1»:n _-. tr;rrn
•Ir toekn—I v.-in Chriotas uirt «1 nu bri-
tigtm, 12.
lijk gij van ons ontvangen hebt, «hoe
lipp.1 2T
gij moet wandelen en Gode behagen, dat
gij tlnnrin meer overvloedig wordt.
C Want gij weet, wat hevelen wij u
gegeven hebhen door den Heere Jezus.
3 \'-Want dit is de wil van God, uwe <. B«
heiligmaking : dat gii u onthoudt van
de hoererij;
Pillop.
•I Dat een iegelijk van u wete zijn vat
te bezitten in heiligmaking en eere;
ó Niet in k trad f beweging der hegeer-
lilkbeïd, geluk als de Heidenen, • die
God niet keunen.
i» Dat niemand zijnenhroe.ïervertrede,
noch hedriege in ziint handeling : want
de Heere is een wreker over dit alles,
gelijk* wij u ook te voren gezegd en be-
liiigd hebhen.
7 Want God heeft ons niet geroepen tot
onreinigheid. \'\'mnartot heiligmaking.
D)
AROM, aVie brt/eerte niet langer
khuii\' n ii verdragen, hebben wij
gaarne willen te Athfrue alleen gelaten
I worden :
Hand. 161.1 2 En hebben gezonden •< Timóthetls,
Kom. ir. 21.| onzen broeder, en Gods dienaar, en on-
t\'ili|>l>.2 l\'.t.: Jen medearbeider in het evangelie van
\' Christus, om u te versterken, en u te
; vermanen van uw geloof;
Kfex i 13 *\'3 "pdat niemand bewogen worde in
riiijip i :i \'««e verdrukkingen: want gii weet zel-
ven, \' dat wij hiertoe gesteld xün.
Hand. It M 4 Want ook, toen wli bij u waren, voor*
ïTim 3 12. zeiden wij u, dat wij zouden verdrukt
worden, gelijk ook geschied ia, en gy
i weet het.
I Daarom ook rf«e begeerte niet langer
kunnende verdragen, heb ik hem gexon-
den, om uw geloof te verstaan; of niet
, misschien de verzoeker u zou verzocht
1 hebben, en onze arbeid ijdel zou wezen,
ti Maar als Tiuiótheiis nu van ulieden
tot ons gekomen wu, en ons de goede
boodschap gebragf bad van uw geloof en
liefde, en dat gij altijd goede gedachtenis
van ons hebt. zeer begperigzijndeoui ons
te zien, gelijk wij ook om ulieden;
7 Zoo zijn wij daarom, broeders ! over
u in at onze verdrukking ra nood ver-
troost geworden door uw g-doof:
i Want nu leven wy, indien gij ramt
staat in il. u Heere.
9 Want wat dankzegging kuDoen wij
Gode lot vergelding wedergeven toorn.
van wege al de blijdschap, waarmede wij
ons om uwentwil verblijden voor onzen
j God?
.( Kom. i !",: 10 \'-Nacht en dag zeer overvloediglük
biddende, om uw aangezigt te mogen
zien, en te volmaken hetgeen aan uw
geloof ontbreekt.
11 Doch onze God en Vader zelf, en onze
Heere Jezus Christus rigte onzen weg
tot u.
12 En de Heere vernuordere u,enmake
i overvloedig in de liefde jegens elkan-
der en jegens allen, gelijk wij ook zijn
,jegens u;
i Tor. 1 0. 13 \' Opdat hij uwe harten versterke,
rrhr..5 2i om onberispelijk te zijninheiligmaking,
CTavw.* 17, voor onzen God en Vader, in de toekomst
van onzen Heere Jezub Christus met al
zijne heiligen.
HOOFDSTUK 4.
De npo*tel vrrunant hm .ti|drr>> in het nlfe-
i..( . i. tut renen ondsallmB nandel. vi 1 >
S i Zoo dan die ilit verwerpt, die ver-
werpt geen\' mensen, maar God,\' die ook
ICor. 1 : 2
Luk. 1016
zijnen HeiligenGiest in ons heeft gegeven.
9 Van de broederlijke liefde nu hebt .
gij niet van noode, dat ik u schrijve; 1
want gii zelven zijt van God geleerd om
elkander lief te hebb«n :
                              .;\'
10  Want gij doet ook hetzelvp aan al
de broederen, die in geheel Macedonië
*iin. Maar wij vermanen u, broeders!
SPMr.
dat gij meer overvloedig wordt;
11  * En dat gij u b<-naar*tigi stil te zijn,
en uwe eigene dingen te doen. I en te
werken niet uwe eig*»ne handen, gelijk I, „._. . .
wü D bevolen hebben ;
11 Opdat gij eerlijk wandelt hij dege-
tien, die buiten zijn, en geen ding van
noode hebt.
13 Doch, broeders! ik wil niet, dat gij
onwetende zijl vandennen, dieontslapen
zijn, fr opdat gij niet bedroefd zijt, treliik
als de anderen, die geeue hoop hebben.
II Want indien wij gelooven.dat Je/.us
gestorven is en opgestaan, alzonzalook
God degenen, die onflapen lijn in Jezus,
•eeiiej-brengen niet hem.
15 Want dat zeggen wii u door het
woord des Heeren, \'dat wij, die levend
1522.
overblijven zullen tot de toekomst des
Heeren. niet zullen voorkomen degenen,
die ontslapen zijn,
1B \'•\' Want de Heere zelf zal met een *. Xatt,ifcSl
geroep, niet de atem des archangels. en
rrfcesm. 1:7
met de bazuine Gods uederdulen van
den hemel ; en die in Christus gestorven
zijn. zuilen eerst opstaan;
17 Daarna wtj, die levend overgebleven
zijn, gullra te zanien met hen op/eno-
men woeden In de wolken, den Heere
te gemoet, In de lucht; en al zoo zullen
wü altijd met den Heere wezen.
IS Zoo dar, vertroost elkander met
deze woorden.
HOOFDSTUK i.
De apo-trl leert, dat Chri*tu» onvenmehti
i drn nnrht.
koiiirn ten ourdrel. al* een* d
en zelnk de barensnood rene
v*. 1. Hf vermaant hen daarom altijd op !
hunne hoede en ni.ehterrn tr njn. » . en
lieh te wapenen met h*t Imftnapm dr« tre- .
loof* en der liefde en met drn helm van de \'
hoop der Udl«m**id, B. Bidt. dat nj hunne
vooistnodm in eere mltoa houden, 12; en ,
vrrmannt lien VOOttS tut verwhriiirne ehri»- .
lelijke dentrden, 14; ook tot liiddrn en d«n-
ken, 17 i toi waarneming ile« rreite» en der
-ocr page 797-
2 THBSSALONICENSEM J, 5.
de een den anderen, gelijk gü ook doet.
12  \' Eo wij bidden u, broeders I erkent
degenen, die onder u arbeiden, en nwe
voorstanders zijn in den Heere, en u
vermanen;
13  En aeht h»n zeer veel inlijfde, om
hun* werks wil. Zijt vreedzaam onder
elkander.
14 En wij bidden u. broeders ! vermaant
deongeregeldeu, vertroost de kleinmoe-
digen, ondersteunt de zwakken, zijt lang-
moedig jegens allen.
IS >"Ziet, dut niemand kwaad voor
kwaad iemand vergelde; maar jaagt allen
tijd het goede na, zoo jegens elkander
als jegens allen.
11 « Verblijdt u te allen tijd.
17 " Bidt zonder ophouden.
IS /• Dankt u,,d in alles i want dit is
de wil van God in Christus Jezus over
19 \'i Bluscht den G est niet uit.
2<t Veracht de profetU-n niet.
Cl r Beproeft alle dingen ; behcudt het
goede.
22  \'Onthoudt u van alten schijn dea
kwaads.
23  i En de God des vredes zelf heilige
n geheel en al; en uw geheel oprekte
/eest. en ziel, en ligchaaui worde onbe-
rispeltjk bewaard in de toekomst van
onzen Heere Jezus Christus.
24  •• HÜ die u roept, is getrouw, die
bet ook doen uil.
25  Broeders! bidt voor ons,
2i> \'Groet al de broeders met oenen
heiligen kus.
27 Ik bezweer ulieden bij den Heere,
dat deze zendbrief al den heiligen broe-
ileren gelezen worde.
2* De genade van onzen Heere Jezua
Christus zu met ulieden. Amen.
i\'uriu God, dat II • hen onotraffelijk beware
tot de kornet van Chrilu*. mrl belofte, dat
Hij b\'i nok doen (al, 23. Vermaan! hen, voor
lirm t» bidden en elkander Ir ïToeten, 23;
ra dringt er met redswerin\'opaan. dat deze
hrief aan al de crloovieen tronie voomle-
aen. S7.
I Rom. 15 27.
ICor. Hl.\'
If. !-.
13*1. • :«.
Vi\'ipp 2».
5 17.
13 7»
17
MAAR van d»? tijden en de gelegen-
heden, broeders! hebt gij niet van
nood e, dat men u schrijve.
2  Want icij tnt zehen zeer wel, « dat
de dat; des Heeren alioo zal komen,
gelijk *" dief in den nACht,
3  Want wanneer z\'j zullen zeggen : Het
ia vrede en zonder gevaar; ilan zal \'• een
haastig verderf hr.n overkomen, geluk
I de barensnood rene bevruchte rrnuic;
1 en /ii zullen het geenszins ontvlieden.
t Maar ey, broedera ! gij zijt niet in
duisternis, dat u die dag als een dief
\'zou bevangen.
5  Gij züt alten \'\'kinderen dea licht*,
en kinderen * des daags ; wij z\\jn niet dea
nacht*, noch der duiatemis.
R /Zoo laat on* dan niet alapen., ge-
lijk als de anderen, maar \' lfc.it ons wa-
kien * en ntichteren zijn.
7  Want die slapen, alapen dea nachts,
en die dronken zijn, zijn dea nachts
dronken.
8  Maar wij die dea daags zijn, laat ons
nuchteren • zUii,aangedaan hebbende het
borat wapen den gelooft en der liefde,en
tot eenen helm de hoop der zaligheid.
9  Want God heeft ons niet gesteld
tot toorn, maar tot verkrijging der za-
j Hg beid, door onzen Heere Jezus Chrisfia;
111 Die voor ons gestorven « is, opdat
wij, betzü dat wij waken, hetzij dat wij
alapen. te zomen met hem leven zouden.
11 Daarom vermaant elk&nder.erfstlcht
II.\'
Matt. || O,
2Petr. 3 Üi.
Oprnb. 3 3
IR 15.
Matt
Rnm
1 r.,r
Til!
2t 29.
5.30
IS 17
«:7
3:9
n Matt. 5 12
Luk. in »i
Hom. 12 12
Pilipp. • 1
• Luk.
Vi 1
1* 1.
t2 :s.
1 S.
p Kl.-z.
5 ».
I ICor.
1*30.
r 1 Jofa
1 1.
Fiiipi
. 19.
f Luk.
Efn.
:. -
Kom
IS 12
Kta
13 11
ia
5 11
Luk.
St:3S
ICor
15:31
Jm.
Efez.
59; 1T
Rr.m
2Cor
Gal.
LPetr
1«) IS.
> r-.i
1 1*.
SThe*
1 S.
Rn n.
IA IK.
l Cor.
\'•: ;,
ICor
:a is.
l Prtr
-. :i
DE TWEEDE BRIEF VAN PEN APOSTEL PAULUS
THESSALONICENSEN.
"En u, die verdrukt wordt, verkwik" I •\'
klng nirt ons, in de openbaring van den
Heen Jezns vnn den hemel met de en- \'
gelen zijner kracht:
S * Met vlammend vuur wraak doende \'. .
• over degeiiin, die God niet keucn, en i
over degenen, die het evangelie van on-1; j
zen Heere Jezus Christus niet jrehoor- j
zaam zün;
9  k Dewelke zullen M straf liiden het *
eeuwig verderf, van het aangezigt des
Heeren, en van de heerlijkheid zijner
sterkte :
10  i Wanneer bij zal gekomen zijn, om <
verheerlijkt te worden in ziine heiligen,
en wonderbaar te worden in allen, die
gelooven orermit* onze getuigenis on-
der u is geloofd worden1 in dien dag.
11   Waarom wij ook altijd bidden voor
u, dat onze God u waardig aehte der
roeping, en vervulle al het welbehagen
zijner goedigheid, en het werk des geloofs
met kracht;
12  Opdat «Ie naam van onzen Heere
Jexus Chrisma verheerlijkt worde in B,
en gij in hem. naar de genade van onzen
God eo den Heere Jezus Christus.
HOOFDSTUK 2.
De ij..i-"l verklaart, dat dr kmuM van Chiit-
tas ten oonleel 100 han%t niet ïal RttcWs-
den, al» iiililasi hen lachten srBs ie awkm,
va. 1; naai dat tle afv.il en dr Antirhrist
r*r«t pnoastta komen, vvii-n» inerktefken hij
HOOFDSTUK 1.
Na het irewone opwhiiTl van den brief, vu. 1 ;
dankt dr arx.otel God «ver hun overvloedijr
!..< imitii in geloof, lii fde en nsteMtSkW
\'! < "1 in de verdrukkin\'.ren, 3 : beluiirt dat
God hunne verdrukker* »at >trafl>n, maar
hen vrrlu\'aen en verkwikken in dm das
van die heerlnke toekom*t ran CkristlM,
welke hij breeder be-chnjft, (ï. Ridt Gr.d,
dat Hij beo nw nun in bet et>ede ver-
aterke, 11; op-lat \'Ie naam van Chrwtua in
hen tp meer verheerlijkt worde. 13.
PAULUS» en Silvaous. en Timótheils,
aan de gemeente derThessalonicen-
sen, vrlke ia in God, omen Vader, en
den Heere Jezus Christns :
2  "Genade «Ü u. en vrede, van God,
onzen Vader,en den Heere Jezus Christus.
3  \'>Wij moeten God te allen ti\'td dan-
ken over u, broeders! gelijk billijk is,
omdat uw geloof zeer wast. ra dut de
liefde eens iegelijken van u allen jegens
elkander overvloedig wordt:
4  Ahoo dat wij mvra r van u roemen
in de gemeenten Gods, over uwe lijd-
zaamheid en gelnof in al uwe vervolgin-
gen en verdrukkingen, die gij verdraagt.
i Een bewijs van Gods regtvaardig
oordeel, opdat gü waardiggeacht wordt
het koningrijk Gods, * voor hetwelk gij
ook Ridt;
ii ƒ Al zoo het regt is by God verdruk-
king te vergelden dengenen, die u ver-
drukken ;
EÜM. I
nupo.
Col. 1
Jud.w
lThr*..
Zarh.
-ocr page 798-
: THESS.il/OXICEKSKN s.
betdmjft, 3. Mij betui?i, dat In, hun \\n -
Kr betielfde RWRd famt. celijk ook, nat
in wedtrhield, 5. Verklaart dat hij daarna
waarlijk komen lal, en dat hij lal blijven
lolilnl de Heere hem tal te niet doen, S.
Hij muuvckltWt hen ttttm de kracht ïijner
verleiding in degenen, die verloren iraan, 9.
fn dal door een re\'.\'ivaardi;.\' oordeel Cori*
over de ondankbaarheid dt r iihiim-Iii n. 11 j
maar inukcrl den ThlialfintrrMlM van
hunne verkiezing tot MÜgtuM in geloof en
heiligmaking. 13; vetmaant hen daarbij
vaut te blijvrn, 15. en bidt God, dat H:j
hen vertrooste en versterke, 16.
EN wy bidden u, broeders 1 door «Ir toe-
komst fanonzen Heere Jezus chris-
tus, en onze toevergndeting tot hem.
\'- " Dat --ii niet imastelijk hewogen
wordt van verstand, oi verschrikt, noch
door /eest, noch door woord, noch door
zendbrief) als van ons ge8r/»reren,&i$of
de dag ven ChrUtM aanstaande «.in .
3  Dat u niemand verleide op eeuigerlfi
wy/e : want die komt Mirt, \'\'tenzij <Int
eerst de afval gekomen zy, en dat ge-
openbaard zij de mensen der zonde, de
zoon des verderfs ;
4  l\'i\' zich tegenstclt en verheft boven
al wat God genaamd, o:\' als (iwl geëerd
wordt, alzoo dat hij in den tempt 1 God*
als een God xal zitten,^ zich xeivmver-
toonende, dat hij God is.
i Gedenkt gij niet, dat ik, nog by u
zy\'nde, u deze dingen gezegd heb ?
ti hn nu, wat hem wederhoudt, weet
gij, opdat hij geopenbaard worde te
zi.im n eigen\' tijd.
7 Want de verborgenheid der onge-
regtigheid wordt aireede gewrocht; al-
leenlyk, die hem nu wederhoudt, die zal
hem wêittimwdtUt
totdat hij uit het mid-
deu zal m»$$tttmmm worden.
5  hn alsdan zal de ongeregtige ge-
openbaard worden, -\' denweiken de Deere
veruoen zat door den Gtest xynsmond*,
en te niet maken door de verschijning
zijner toekomst;
\'.» lier.t,zey ik. wiens toekomst\' is naar
de werking des Satans, f in alle kracht,
en leekenen, en wonderen der leugen;
Ut tn in alk\' verleiding der onregt-
vaardiglieid ;• in degenen, die verloren
gaan ; \'laarvoor dat zij de liefde der
waarheid nirt aangenomen hehüen, om
salig te worden.
11 \'\' En daarom zal hun God zenden
eene kracht der dwaling, > dat zij de
leugen zouden gelooven ;
IL\' Opdat /y allen veroordeeld worden,
die de waarheid niet geloofd hebben,
maar een welbehagen hebben gehad in
de ongeregtigueid.
18 Maar wij zijn schuldig altijd God
te danken over u, broeders! die van
den ileere bemind zilt, dat ti God van
den beginne verkoren heeft tot zalig-
htid, in heiligmaking des Geestea, en
geloof der waarheid;
1-1 Waartoe Hij u geroepen heeft door
ons evangelie, tot verkrijging der heer-
Jijkheid van onzen Ileere Jezus Christus".
15 Zoo dan, broeders! staat mat \'! en
houdt de in*.Mtingen, die u geleerd zijn.
hetzij door ons woord, hetzij door onzen
zendbrief.
Ui Eu onze Heere Jezus Christus zei!,
en ouze God en Vader, die ons heeft liei"-
gehad, en gegeven heeft eene eeuwige
vertroosting en goede hoop in genade,
17 Vertrooste uwe harten, ent ver-
sterke u in alle goed woord en werk.
HOOFDSTUK S.
De apostel vermaant dr The«».iloniren»>en, dat
i>j voor hem bidden, vu. 1 . en betuigt zijn
vertroiitven, dat ilr Heere lirn zal ver»terken,
3. IIij bidt (.".l ook mor hen. 5 ; rn beveelt,
dat iij zich onttrekken van ei:i* ieder\' broe-
der, die ongeregeld wandelt, fi. i\'„ .: -t wet
t^n voi.ilii\'ld, .Int een iegelijk moet arl)ei-
di\'ii, om in zijne behoefte Ie voorzien, 7;
of .in.ii , . niet mort eten, 10. Vermaant hen,
ilnt ty nirt vertragen i" \'iet goed doen, 13;
en te leekenen en te itnflen diegenen, die
nnn zijne bevelen niet gehoorzamen, 14, Be-
fluii met de gewone groele, 16 : «elke h.^
in al zijne brieven met njne eigene hand
VOORTS, broeders I » bidt voor ons,
opuat het woord des Heeren ;tj*ae«
loop hebbe, en verheerlijkt worde, gelijk
ook bij u;
2  \'- tn opdat wij mogen verlost worden
van de ongeschikte en booze menschen :
f want het geloof is niet aller.
3  \'• Matr de Heere is getrouw,die u zal
versterken * en bewaren van den booze.
4  En wij vertrouwen van u in den Hee-
re, dat gy, hetgeen wij u bevelen, ook
doet, en doen zult,
5  Doch de Heere rfgte uwe harten tot
de liefde van God, en tot de ]ydzaam-
heid van Christus.
l.n wij bevelen u, broeders! inden
naam van en /en Heere Jezus Christus,dat
gvj u onttrekt van een* iegelijk brof der.
die ongeregeld wandelt, en niet naar •* de
tnzrttiug, die bij van ons ontvangen beeft.
7 W&ut gij xelveu wt et, * hoe men ons
behoort na te volgen : \' want wy hebben
ons nut ongeregeld gedragen onder u;
S * En wij hebben geen brood bn ie-
maud gegeten voor niet, maar in arbeid
en moeite, nacht en dag werkende, opdat
wij niet iemand van u zouden lastig xyn :
9  \' Niet dat wy de magt niet hebben,
maar opdat w»j ons irlven u geven
zouden tof "een voorbeeld, om ons na
te volgen.
10  Want ook toen trfl bij u waren,
hebben wij n dit bevolen,dat, zoo iemand
niet wil werken, hij ook niet ete.
11  Want wij booren, dat sommigen
onder u ongeregeld wandelen, nietwer-
kende, maar i]dcle dingen doende.
12  " Doch de zoodanigen bevelen en
vermanen wij door omen Heere Jezun
Christus, dat tti met stilheid » werkende
hun eigen brood eten.
13  Eu gij, broeders! /• vertraagt niet In
goed te doen.
14  Maar indien iemand ons woord, door
dezen brief om-Aret-ra, niet gehoorzaam
is, teekent dien ; f en vermengt u niet met
hem, opdat hij beschaamd worde ^
15  Ën houdt iitm niet als etnen vijand,
maar vermaant hem als eenen broeder.
Ui \'De Heere nudesvredes zelf geven
vrede te allen tijd, in allerlei wyze. De
Heere zij met u allen.
17 \'De groetenis met mijne hand,van
Paulus; hetwelk is een teeken in lederen
zendbrief : alzoo schrijf ik.
is De genade van onzen Heere Jezus
Christus ,\'ii met u allen. Amen.
.I.o. H.5t.
I lTh*M.8:13.
&
• \\IV\'. \\\' >
v.Uz. r. 19.
Col. 4:3.
h Kom. 1531.
e Joh. CM.
•t lThe*..5 Et.
e Joh. 17 15.
. Ul:..- 2 ! ..
i lThe«s.a l»r.
h lltnd. IS 3.
ii 31.
ITor. tl*.
ator. 119.
11 13.
ITheK*. 2\'J.
/Dart
i 1 Tor. t 16.
11:1.
Filipp.3 17.
IThet
1.«.
i 1 Ti .i>
>, lThe.K.Hl.
.. KA». 438.
pGal. »:».
r, Slait. IS 17.
1 Cor. 5 : 3.
STfcas, 3 fi.
Hom
, 15-33.
Ifi*).
H„r. 14;83,
-ocr page 799-
i timotbeOs i.;.
DE EERSTE ZENDBRIEF VAX DEN APOSTEL PAULUS
T I M 6 T H E Ü S.
zalig te maken, waarvan ik de voor*
naAimte beu,
lti Mnar ilanrom is mij baruihart\'gheid
geschied, opilat Jezus Christus in uu\\
die tle voornaamste ben,al :ij«clangmoe-
ili.i \'•:•! zou betoonen. tot een voorbeeld
dergenen, die in hem gelooven zullen ten
eeuwigen leven.
17 Den Koning nu der eeuwen, den
onverderfehiken, den onzieniijken, d* n
alletn wijzen God, zij eer en heerlyk-
beid in alle eeuwigheid. Amen.
IS Dit gebod beveel ik u, tuim zoon
Timöthi lis ! dat gij naar de profetien.
die van Q voorgegaan zijn, in dezelve
, den go»den strijd strijdt;
| I\'J • Houdeude het geloof, en een goed
| geweun, hetwelk sommiicen verstooten
I hebbende van het geloof schipbrtukge-
; leden hebben.
\'.\'0 Onder welke is \'- Hymene\'üs en
! " Altxandtr, > die ik den Satan overge-
| geven beb, opdat *ü zouden leer.n niet
meer te lasteren.
HOOFDSTUK \'2.
Fanhi* ?cbir-.lt te bi.l.bn voor alle aaadhttW,
doch in het hijiouder voor koninsren en «n-
dere overhedei\', v*. I j d.tar dit Go.te aan<re-
naain i«, eit Chrirtu» een middelaar i- van
allen. S. Hij l»eteelt den mannen, dat m |
hriliifr handi n ot-hpffP" in *,le plaatie-n, 8.
en aan ile \\r«ii«en. dat rij in een leiliir ire- I
naad, in in alle oiilte iirh laten !eeren, 9. j
zonder in het openbaar te mo^en teeren, of
over den man te heer*4-hen, 13 . veruit, \'
Adam irr«! i- ire»rhapen en de vrouw eer»t
la verleid, 13. Betuigt «11.1 —. dat i.. in
Int kituleren baren lal zalifr nordtn, door
het Wiiaat, 11.
IK vermaan dan vóór alle dingen, dat
gedxan worden smeekingen, gebeden.
< voorbiddicgen, dankzeggingen, vooralle
| menseben :
! 2 •\' Voor koningen, en allen, die in
\' boorheid ziin; opdat wij een gerust en
i stilleven leiden mogen ina!legodzalig-
I heid en eerbaarheid.
I 3 Want dat is goed en aangenaam voor
| God, onzen Zaligmaker;
4  \'\'Welke wil. dat alle menschen zalig
worden, en tot bennis der waarheid ko-
nien.
"» o Want er is een God, er is ook\'\' een
Middelt*r Gods en der menschen, de
mensen Christus Jezus;
f» < Die zich /elven gegeven heeft rot
een rantsoen voor allen, :(furiede getui-
gen la tot zijnen tijd ;
7 Waartoe ik/gesteld ben ern prediker
en apostel, 19 ik zeg de waarheid in Chria-
tus, ik Heg niet! een leeraar derlletde-
nen. in geloof en waarheid.
5  Ik wil dnn, dat de mannen\'\'bidden
in alle plaatsen. \' opheffende heilige
handen, zonder toorn en twisting.
\'J fc Desgelijks ook, dat de vrouwen,in
een eerbaar gewaad, met schaamte en
matigheid zich zelven versiereu, niet in
vlechtingen itt-t otwr*, of goud, of DMV*
len. of kostelijke kleeding;
10 Maar < hetwelk de vrouwen betaamt,
die de godvruchtigheid belijden) dtor
goede werken.
11  Kene vrouw late zich leeren in atil-
heid, in alle onderdanigheid.
HOOFDSTUK I.
Kt het irewone opschrift van den brief, Vt. 1 .
vetklaart de RjMMel, dal hij Tiuiuiheu* te
Klere had irelaien, om /ori* te draden dal
irrene vreemde noch ijdtle terrinsren in dfl
{ imnMnte louiltn worden tnorlirehra™!, 3.
I Hij toont ook wrikt i:> I rr-irtr einde der mi
I i», 5. die iüf! ei» n urittaanUgf, bmu den
onrt Btiaardiifi n <• .\'i ••!. 9. l>oih dat hein
hel lllMilM God* via* torrtt-tTOuKtl. U ;
< manan hij drn tonen inhouil. tart een
verhaal der ïroot* l\'« i\'.i\'I-- van t\'hri»lu* aan
l.i r.i ji-<l,\'».t %< - r - f i 1:. IS; waarover h\'
»....! ilankt, 17: mi Tiiiiuthruo gebiedt daar-
1.1:1 vaat ir houden, IS. BMüfart, <Iat hij llv-
imiïl en Alrxander, die M-hipbrenk Lfle*
den haddi o van het u-• l>>-fi". ilaaroul den >,i-
tan had ov er in-m ven, 2o.
PAULUS, een apostel van Jezus Chris-
tus, nfiKr lift bevel van üod.onzen
/. 11 ig n: n ki r. en den Hf ere Jezus Christus,
Ute onze hope i«,
2  c Aan Tiniótheüs, mijnen opregten
\'\' zoun in hei geloot\': <" genade, barmbar-
tigheid, vrede zij u van God, umi Va-
I derden Christus Jezus, onzen lleere.
3  Gelijk ik u vermaand heb, nat gij te
| E\'feze zoudt blijven, als ik ƒ naar Mace-
dónie. reisde, zoo rerniaua tk het •• *o;.\\
opdat gij Mm.iuL-u Deveelt geene an-
\'. dere leer te leeren;
\' 4 ;i Noch zich te begeven tot labelen er.
oneindelijke geslacntrekeningen, welke
, meer " twistvragen voortbrengen dan
ttich:ing God?, uie in bet geloof is.
\' i • Maar Let einde des gebods is liefde
! uit een rtin hart, en «ir een goedgewe*
j ten, en uit een ongeveinsd geloof.
6  Van dewelke sommigen «tgeweken
I zijnde, zich gewend hebben tot ij.I•* 1 -
«preking;
7  Wilieode leeraars der wet zijn, niet
verstaande, noch wat zij zeggen, noch
wat zij bevestigen.
S Doch iv ii weten, dat Me wet goed is,
zoo iemand die wettelijk gebruikt;
y tn hij dit weet,\'«lat den regtvaardi"
gen de wet niet is gezet, maar den on-
regtvaardigen en den halsatarrigen, den
goddeloozen en den zondaren, den onhei-
ligen en den ougoddelijken, <leti vader-
uioorders en den moedermoord e rs, den
doodslager»,
lu Den hoereerders, dien, die bijiuan-
nen liggen, den menschendievtn, tien
leugenaars, den meineedigen, tn zoo er
iets anders tegen de gezonde leer is :
11  Naar het evangelie der heerlijkheid
»i des zaligen Gods, <• dat mij toebetrouwd
is.
12  En ik dank hem, die mij bekrachtigd
heeft, namelijk Christus Jezus, onzen
Heere, dat hij njj getrouw geacht heeft,
mi; in de bediening gesteld hebbende :
13 " Die te voren een fïW\'lasteraar was,
en een vervolger, en eenverdrukker; inaar
mij is barmhartigheid geschied, f dewijl
ik het onwetende gedaan heb in mijne
ongeloovigheid.
14  Doch de genade onze* Heeren is zeer
overvloedig geweest, met iteloof en liefde,
die er ia in Christus Jezut.
15  Dit is een getrouw woord, en alle
aanneming waardig, % dat Christus Jezus
in de wereld gekomen is,om de zondaren
1 Tim
6 IS
. l . . L ,
3.9
2 Tim
2.17
2 Tin
.4:14
ICor
5:5
n Hand. 9 IS,
h tol. 1:27.
d 1 Cor. % .17.
ƒ Ham). *t 1.
f 1 Tim. i 7.
«*l.
2Tim 1 fi,
Tit. : .1*.
3:9.
* Bom
( Gul.
Gd. *:*«:
22 1.
1 Cor. 15 *.»,
Gal. 1 13
.. Joh. 4.21.
i P«. 13t;ï
« Maft. <J !"i.
Mark. 2 17.
I Luk. J 33.
\'.\'.I .".
-ocr page 800-
ï TIMOTHEÜSJ, 4, 5.
IS \' Poch ik laat de vrouw nipt tne,
dat i.i leere, >« noco over den man heer-
ache, maar iet/, dat zij in stilheid zij.
13 m Want Adavn ia eerat gemaakt,
daarna Eva.
I-I •• En Adam ia niet verleid geworden ;
maar dr vrouw, verleid zijnde, is in
overtreding geweest.
ló Doelt zij zal zalig worden in kin*
deren te baren, zoo zij blijft in het geloof,
en liefde, en heiligmaking, met oiatig-
heid.
HOOFDSTUK 3.
pp npo«tpl verklaart tip piirpnsrhap van hpt
amh? MM leeraar». ra, 1 ; en lx—rhrijft d<"
i ilpurdrn pn In" .1 inL\'hi 1> ii. u-r!., in brui
wordrn vrrptx-hl, pn <le nndpiiirdpn. van
welke hij vn.i moet n;n, 2. De>-rplijks spreekt
hij van iIp diakpnrn, I; pn van hunnr hui*"
vrou-7-n, 11 . a!»utnlp hor hunnr halaaillJB
j npn moptpn (MtM inn. Ï2. Hij «rijst hrt
.lurl nan. «uuti.f lui iulk> aan Tiimithru*
i t!ii li. II; pn verklaart dr waard i\'.\'hri.l
I van <iii.I- seinppntr, al» tijn.lr pen pilaar
t pn \\a-\'i_-liri.l der «urhiil. IS. Hij vat vpr-
.•l\'.-i-ii\' in prnp *i>iuma il* vonmu:
ndire «pijipn, S. Hij vermaant Timótheüa,
tip rPiftP IPPr vnor tP «tellen pn <Ip fabelpn
tp vpnrprppn. fi . tien vooral in tip zodia-
lïfhpitl te opfpnpn pn naar *ijn vnnrbephl in
allp •ttiai\'1 op (>i>ii tp hoppn, fi. BpippK dat
hij tirh tot pen voorl>ppt.l hpIIp van alle
deur-len. 12. Hat hij aanhoudpnile in bet
Ipirn. IS ; <Ip ravp nipt vprinime. wplkp hij
hppA ontvantTPn. 11 in het -.n*,ic tnenemp
Pn idlli.ir.lp, 15: nipt h->loftp <lat hij tin»
tltPn.lp »irh en ïijnp tophoonlprs ral bp-
h.m.lrii. 16.
DOCH " de Geest zegt duidelijk, dat
in de laatste tijden sommigen zullen
\'\'afvallen van het geloof, zich begevende
tot verleidende geesten, en leeringen
der duivelen,
2  Door ireveinsdheid der leugenapre-
kers, hebbend* bun eigen geweten aU
met een b-andijzer toegeschroeid;
3  Verbiedende te huweliiken, mHc*
\'lende van spijren te ontbouden, dieGod
geschapen heeft, r tot nuttiging \'\' met
dankzegging, voor de geloovigen, eo die
de waarheid h»bb»n bekend.
4  - Want alle schepsel Gods is goed,
en er ia niets verwerpelijk, met dank-
zegging genomen zünde :
5  Want het wordt geh-iltgd door het
woord van God, en duur het gebed.
ti Als gy deze tliitgen den broederen
voorstelt, zoo tuit gü een go°d dienaar
van Jezus Christus zijn,.\'\'opgevoed In de
woorden «les geloofa en der goede leer,
welke g\'i achtervolgd hebt.
7 ü Maar verwerp de ongoddelijke en
oudwijfaehe fabelen; en oefen uzelven
tot golr.alU\'heitl.
S * Want de Hgchamelijke orfening is
tot weinig nut; maar de godzaligheid is
tot alle dingen nut, hebbende de be-
lofte des tegenwoordigen en des tDeko-
inentlen levens.
y Dit is een getrouw woord, en alle
aanneming waardig.
10  Want hiertoe arbeiden wij ook, en
worden gesmaad, omdat wij gehoopt
hebben op den levenden God. die een
behouder is aller nienschen. wr-f-raller*
meest der gelooviiren.
11   Beveel d?ze dingen, en leer ze.
1? < Niemand verachte uwe jongheid;
* maar zijt een voorbeelddergeloovigen
in woord, in wandel, in liefde, in den
geest. ïn geloof, in reinheid.
13  Houd aan In bet lezen, in het ver-
manen, in het leeren. totdat ik k»me.
14  Verzuim de gave niet, die in u is. die
u gegeven is door de profetie.\' met opleg-
ging der handen des ouderHngschaDs.
15   ll-iitni deze dingen, wees \'ui-Tin
htttg* opdat uw toenemen openbaar zi.i
in alles.
16  lli) acht op u zelven enopde leer;
volhard daarin : w.int dat doende, zult
gij en u zei ven V/houden, en dieu booren.
uoamwK i.
o Gen. 3 f,
of..
......
Ifl\'l
lp tIPI
peraouii Pil lipt werk van (\'hrintus, \'.i\\.
DIT U eengetrouw woord: zooiemand
tot een opzienersambt laai heeft,
die beireert een treffelijk werk.
C " Een opziener dan moet onberispe-
lijk lijn, eener vrouwe man, wakker,
matig, eerbaar, gaarne herbergende, \'*
bekwaam om (e leeren;
3 Niet genegen i>.t den wijn, _\'•. u smü-
•er.geen v uil-ge win zoeker; tnaarbeschei\'
den, geen vechter, ni*! gellgiprig ;
4  Die zijn eigen buis wel regeert,zijne
kinderen in onderdanigheid houdende,
met alle siennnigheid :
5  (Want zoo ielmud zijn eiïen litiis
niet W6*t te regeren, hoe zal hij voor
de gemeente God* zorg dragen?)
0 Geen nieuweling, opdat hij niet op-
geblazen worde, en in het oorjleel des
duivels vaile.
7 En hij moet ook eeue goede getui-
.\'fT.i» hebben van degenen, die buiten
zijn, opdat hij niet valle in smaad beid,
en ia den strik des duivela.
S c De diakenen insgelijks mort** eer-
baar zijn, niet tweetnogig, niet die zich
tot veel wijn f begeven, a-een vuil-gewin-
zoekers;
y •\' Houdende de verborgenheid des
geloof» in een rein geweien.
10  En dat deze ook eerst beproefd
worden, en dat zij daarna dienen, zoo
zij onbestraiïeiijk zijti.
11   De vrouwen insgelijks aaeefew eer-
baar ziin, gtenela«tercssen,wakker,ge\'
trouw ïn alle».
12  Dat de diakenen «ener vrouwe man-
nen zijn, die aWaae kinderen en hunne
eigene huizen wei regeren.
13  \' Want die wel gediend hebben, ver-
kragen zich zehen eenen goeden op-
gang, en ve!**vriiu).>edii-heiil in het geloof,
hetwelk is in Christus Jezus.
1-1 Deze dingen schrijf ik u, hopende
zeer h;»a*t tot u te komen;
i-t Maar zoo ik vertoe;,opdat gij moogi
weteu, hoe men / in he: huis Gods moet
verkeeren, hetwelk i* de gemeente de»
levenden Gods, een pilaar en vastigheid
der waarheid.
lfi En buiten allen twijfel,de verbur-
genheid der godzaligheid is groot:." God
ia geopenbaa-tl in het vleesch, isgeregt-
vaardigd in der. Geest, is ge/ieu van de
engelen, \'• is gepredikt onder de Helde*
nen, U geloofd in de wereld, • ia opge*
nomen in heerlijkheid,
HOOFDSTUK 4.
PnuluR voorwet tien nfvnl van •nimiit\'-rn in
tip lant\'lp ila-.\'i\'ii. ra. 1 ; die het huwelijk
lullai verbieden rn lipt gebruik van »oni-
« lTi.ll. 1 : I.
f.*l.
2 Tim. 2 lfi.
Til. 1:11.
ft Col. 2 23.
I* Hand. I *.
( Hand. fi rV
8:17.
\'1 1.
Pp apo>tPl wijtt aan
IIpvppH ilnt ïr.m
3 : mtiar dM kinth
tij hunnr tvnliiivpii
ilrrh.ni.lpn, 1.
h.
-prnianinL.\'rn tot
i>pt u-p»ehipilpn, vs. 1.
r rt-*:e «i-tluwpn pprp,
ipii kiiitl-kinilerpn, dat
;ft dnania tien
dprtltmi en antlpre hoedanigheden der we-
iluHPn, dip tot t|p dirn>t dpr ïpinpentp bp-
kivaam Al 9 . maar wil. dat «Ie jon-p
M-piluwpn biprin worden voorhijirPyaan, 11 :
pn dnt iü trouwpn, 14. Hij komt daarna tot
ile uii.lri-Iiie.*Pti pn wij»t aan, welke eer mpn
bun KBnldiff i*. 17. dat mpn ook reenp he-
st-huldi-.\'intr tPïPn hpn tal aannp\'nen dan
ondpr MtofMB, 19. BatafKt voor God en de
heiliifp pnfplpii, tlat Tiinó\'heii. in iIpip han-
dplp nondpr voorin^piioiiiPiilieid, 21. wil ook
tint hij niet lnn:rr .iIIppii water dritike, 25;
en hetluit met MM vprkhirini:, iva:ir:ian
dan ftuderUngt" kunnen gekend worden, 21.
BESTRAF « eenen ouden mom niet
hardelük. maar vermaan hem als
eenen vailer, de jonge aU broeders;
-ocr page 801-
] TIMO\'THEi S fi.
| C De oud* rr\'juicen al» moedera; de
! jonge als zusters, in alle reinheid.
i 3 Eer de ffMatlti diewaarlrjkwedn-
! «en zijn.
4  Maar zoo eenige weduwe kinderen
heeft, of kindskinderen, dat die leeren
eerst aan hun eigen huis godzaligheid
oefenen, \'-en den vooroud*ren weder-
vergelding doen i want dat ia goed en
aangenaam \\oor G nd.
5  <• Die nu waaritfk weduwe is. en al-
leen .\'ilM\'ii. ili.\' hoopt op God, en
blijft in suierkingeen en icebeden nacht
»-ii dag.
fi Maar die haron wellust volgt, die is
levende gestorven.
< 7 En beveel dit, opdat zij onberispe*
lijk zijn.
S * Poch xoo iemand de zijnen, en voor-
naineiijk tijm* huisgenooten, niet ver-
:orgt, die heeft het geloof verloochend,
m is erger dan een ongeloovige.
9 Dat eene weduwegekoien wordeniet
binder dan van zestig jaren, welkeeens
mans vrouw geweest zU;
13  Getuigenis hebbende van goede wer-
: ken : zoo zij kinderen opgevoed heeft,
ƒ zoo rij oaarn* heeft geherbergd, f zoo
. zij der heiligen voeten heeft gewasschen,
\'.oo zij de» verdrukten genoegzame hulp
gedaan heeft, zoo zij alie goed werk na-
getracht heeft.
li Maar neem de jonge weduwen niet
aan : want al* zij weelderig geworden
/..m tegen Christus, zoo willen zij huwe-
lijken ;
12 Hebbende laar oordeel, omdat zij
; huif eerMe geloof hebben te nitt ge-
; daan.
i 13 Eu met een ook leeren zij ledig om-
- gaan bü de hui/en; en zijn niet alleen
ledig, maar ook \' klaparhtig, en ijdele
i dingen doende, «prekende hetgeen niet
; betaamt.
14   Ik wil dan, dat de jonge weduwen
huwelijken, kinderen telen, het huis
regeren, geene oorzaak van lastering aan
de wederpartij geven.
15  Want «enigen hebben zich aireede
afgewend achter ••• a Satan.
!>". Zoo eeulg geïoovig mrM.ofgeïoovige
mm» weduwen heeft, dat die haar ge-
noeg;ame hulp doe. en dat de gemeente
niet bezwaard worde, opdat zij degenen,
•\'.ie wjci I: k weduwen zijn, genoegzame
hulp doen mogen.
17 * Dat de ouderlingen, die wel rege-
ren, dubbele eerwaardig geacht worden,
voornamelijk die arbeiden in het woord
\'-n de leer.
is Want de Schrift zegt i \' Eenen dor-
•chenden os zult gij niet in\'jilbanden; en :
- De arbeider is zijnen loon waardig.
lU Neem tegen eenen ouderling g. ene
beschuidiging aan, andera «dan onder
twee of drie getuigen.
CO Bestraf die zondigen in tegenwoor-
digheid van allen, opdat ook de anderen
i-reeze moge hebben.
Ci " Ik betuig voor God, n den Heere
,\'ezui Christus, fn de uitverkorene en-
gt\'len. dat gy deze dingen onderhoudt,
!• zonder vooroordeel, niets doende naar
toegenegenheid.
\'.•: •/ Leg niemand haasteliik de banden
op, en heb geeue gemeenschap aan an-
lerer zonden ; bewaar u /eiren rein.
HOOFDSTUK fi.
Dr aru-teï vermaant d" \'üin«. knecht en, dal
i rij hunnen heeren :reh noria men, »». 1. Uij i
hénehrijft ile valtrhe en hedriesrlrke leer- ,
aar«. en beveelt, dat men van hen vliefle,
3. Vermaant tot t-r»!zali:rheM. verrenoerd-
heiil, hel -.}\'.,.mii van ffierirtaeiil, fi: en tot
verscheidene anilere rhriatelijke «leusden, tl.
| Hij *>etiii*rt rnnr fïn-l en Jkh ChriMii*. .Ut
TJiiiótl.rn. .In alle* betrachte. 13. 1\'it de
| Ovrrdenki.it> van Thti-tu. luMSM ten oordeel
en van <le heerlikhri.l Gods, breekt hi; uit
I in Gnili lnf, IS. II sehrQfl den rijken voor,
Kfriraawa rooi Ood en
Mstt. r. i
Bfaik. T ld
Efez. f. 1.2
c 1 Cr. 7 M
<f Luk. 2 V,
tle nien*ehen. 1
en lir.lr:P!Teli\'kr leer. »)
met .Ie eewnne irorteiit-wn, 21.
DE "dienstknechten, zoo velen al* er
onder het juk zi}n. zullen hunnen
heeren alle eer waardig achten, oplat
de naam van God, en de leer niet ge-
lasterd worde.
2  En die gtloovtge heeren hebben, zul*
len hen niet verachten, omdat zij broe-
ders zitn; maar zullen h*n te nieerdi"-
nen, omdat zij geloovig en geliefd ztjn,
als die deze weldaad mede deelachtig
zijn. Leer en vermaan d*ie dingen.
3  Indien iemard eene andere leer leert,
en niet overeenkomt met de ge sonde
woorden van omen Heere Jeztio CbfU*
tus. en met de leer, die naar de godza*
Hgheid i-.
•4 Die is opgeblazen, en weet niets,
inaar hij raast omtrent tmiêtfrmgtm rn
woordenstrijd; \'• uit welke komt nyd,
twïftt, lasteringen, kwade nadenkingen,
ft <• Ve\'keerde krakeellitgi-n van men-
schen, die een verdorven vrrstand heb-
hen, en van de va«irh\'id heroo\'d 7i.jn,
meenende, dat de godzaligheid een gewin
zij. Wiik af van dezulken.
fi \'i Doch de godzaligheid is een groot
gewin met vergenoecing.
7 « Want wii hebhen niets In de wereld
gehragt, het is openbaar, dat wij ook
niet kunnen iets daaruit dragen.
s /Maar als s»-ïj voedsel en deksel beb-
ben.twi) zullendairmedevergenoegd «in.
9  * Doch die rijk willen worden, mallen
Sn verzoeking, en in den strik, en ia vele
dwaue en schadeliike begeerlijkheden,
welke de menschen doen verzinken in
verderf en ondergang.
10  > Want de geldgierigheid is een
wortel van alle kwa<td. tot welke som-
niigen lust hebbende zijn afgedwaald van
het geloof, en hehb\'ii zich zelven met
vele smarten door«token.
11   fc Maar gij. o mensch God*! vlied
deze dingen ; en jaag naar g*regtigheid,
godzaligheid, geloof, Hefde. lijdzaamheid,
zachtmoedigheid.
1" \' Strijd den goeden strijd des geloofs.
gritp naar het eeuwige leven, tot hetwelk
gij ook geroepen zijt, en de goede helij*
denis b-leden hebt voor vele getuigen.
13  - Ik beveel u voor God, die » alle
ding levend maakt, en r«ar Christus Je~
zus, o die onder I\'ontius l\'i lat us de goede
heltidenis beiuigd beeft :
14  Dat gij dit gebod hondt, onbevlekt
?.i onberispelijk, tot op de verschijning
van onzen Heere Jezus Christus;
15  Welk» te zijnen tiid vertoonen zal i*
deze.ligeenall-enmagtigelleere.il\' / Ko*
ning der koningen, en Heere der \'teeren ;
16  Die alleen on»terMiikb<-id beeft,«B
een ontoegankelijk licht bewoont ; rilen-
welk^n geen m*MCk ge;ien he»ft, noch
tien kan; walken zij eer en eeuwige
kracht. Amen
17 Beveel dm rijken in il*ze tegenwoor-
dige wereld, dat zij niet hoogmoedig zijn,
i noch kunnt hooit stellen op de onge-
•tadtfrheid des rijkdom*, miar op den
levenden God. die ons alle dingen rijke-
lijk Verleent, Otn te genieten ;
i
« Kfei. 6 V
f IPetr. 1-9,
f Gen. 1« l.
f Tim. 2£^
-:
1:11.
27-12
a :-
2T V.
\'S
ss r\\
2.
.S:7
É&M
*pr.
ir. 19
IS: 16.
2 22.
I \' Tru.
1:19.
PiUpp.Sfl9
ITheaa.3 12
Ilehr. 13 i;
Valt. 1D X
Luk. Bk*
n Deui.13 1\'
o Ro:n. 1 \'.
2 Col
; n
II Til
Filiup. 1 •
lTUe*». 2•
19 I*.
1
Harv
. f. B. f
lTin
«Tin
.in\'
. 1: t. «
P».
lOt: IS. t
*
Gal
.1 19 1
9 Drink ni<-l langer water alleen ; maar
gebruik een weinig wijns,\' om uwe maag
en uwe menigvuldig" zwakhed\'-n.
\'24 Van sommige inensebea zijn de zon-
;en te voren • openbaar, i u gaan voor tot
kunnt veroonleeling; m ir. sommigen
ook volgen zij na.
CS Desgelijks ook de goede werken zijn
te voren openbaar, en daar liet anders
luede gelegen is, kunnen niet verborgen
worden.
Tx 33*»
]).-ut. I 12.\'
1.1, -ii i 12.1
-ocr page 802-
S TIMOTHEi\'S 1, 2.
J.o.h.m. t is Dat zü weldadig zün, rt;ik «orden
i in goede «erken, gaarne mededeelende
zün, pn gemeenzaam;
|l Mntt. (1:20. 1\'J \' Leggende zich zelven weg tot eenen
L»k. ;.\'3.1.; schat een goed fondament tegen het toe-
\'•(• 9.* komende, opdat zij het eeuwige leven
, verkrijgen moffen,
20 O Timórheilsl bewaar het pand u
toebetrouwd, " eenen afkeer hebbende
van het ongoddelijk üdelroepen, ea van
de tegenstellingen der valscbelijk ge-
naamde wetenschap;
21 Dewelkesominigen voorgevende, zijn
van het .•• loof afgeweken. De genade zij
met u. Amen,
DE TWEEDE BRIEF VAN DEN APOSTEL PAULUS
T I M 0 T II E C S.
HOOFDSTUK 1.
hrift en de ire-rone ïroete, v*. \\ ;
e apotte) dr groote liefde, welke
in/ gedenkende, 3; tin ook de
ihm hrj hem liefheeft, namebjk
<Wa!ii;heid, murin h\'j van kind--
groutuinr dc-r en moeder
ker, en een apostel, en een leeraar der
Heidenen;
12  Om welke oorzaak ik ook deze din-
gen Jijde, maar word niet beschaamd :
want ik weet, wien ik geloofd heb, en :
ik ben verzekerd, dat Hii masrtig\'is, mijn
pand, bij Htm weggelegd, te bewaren tot i
dien dag.
13    < Hou l het voorbeeld der jtezondi „(
woorden, die git van mij gehoord hebt.
in geloof en liefde, die in Christus Je- \'
zus is.
14  Bewaar het goede pand, dat ». toebe* ;
trouwd is, door den Heiligen Geest, die
in ons woont.
15  Gij weet dit, "dat allen, die in Azië *
7,iin, zich ran ïnü afgewend hebben; on-
der dewelke is Fygellusen Herin6genes. j
Iti De Heere geve den huue van •> One- o
siforus barmhartigheid : want hij heeft
m:i dikmaals verkwikt, eu heeft zich
müner kelen niet gpsctiaaimL
17 Maar als hij te Romegekoinen was,
heeft hij mij zeer naarstiglijk gezocht,1
en heeft mij gebonden.
is De Heere geve hem, dat hijbarmhar- •
tigheid vinde bij den Heere, in dien dag : ,
en boe veel hij i,tii te E\'feze gediend
heeft, weet gij zeer wel.
vrrkl.vi
hij Tin
heden
rd.
•lat hu
oprr
lijnt gaven opirekke, f>. en niet vreete, noeh
ïich schame, om ile leer van het evangelie
vrijmoedig te prediken en om dezelve ver-
itrukking te lijden, 7. Hij beK-hrqft tot dit
einde de voortreffelijkheid van onze roeping
en de nuttigheid der christelrike leer, Ö. Hij
wi,»t hein ook op rijn eigen voorbeeld. Il ;
en veTinMni hein teven», dat hj die leer
tot een voorbeeld wil honden en dezelve
getrouw beware, 13. Verklaart dat allen, die
uit Axië \'e Rome hij hem «aren, hem had-
den verlaten. !."> ; iloch dat OneMforua hem
eet rouw na< gebleven, 14; waarom hij God
liidt. itat Hij heul dit genadig wil verhel-
den, lr=.
PAULUS, een apostel vanJezus Chris-
tua, door den wil
belofte des levens, dat in Christus Je-
V zus is.
2 Aan Tiuiótheus, mijnct geliefden
3 zoon : " genade, barmhartigheid, vrede zij
DJ >t van God den Vader, en Christus Jezus,
onzen Heere.
j. 3 Ik dank God, - wien ik diene van
\'. mijnt voorouderen af in een rein gewe*
trn, * gelijk ik zonder ophouden uwer
*• gedachtig ben in mijne gebeden nacht
,-,- en dag ;
«" 4 Zeer begeortg zijnde om u te zien, als
|1 ik gedenk aan uwe tranen,opdat ik met
2m blijdschap moge vervuld worden;
.i Als ik mij in gedachtenis breng het
~>. ongeveinsd geloof, dat in u is, hetwelk
. eerst gewoond heeft in uwe grootmoeder
S. Lola, en in uwe moeder Eunice;en ik beu
i verzekerd, dat het ook in u woont.
*• <> Om welke oorzank ik u indachtig
H maak, dat opwekt de gave Gods, «\'die
, . jn u ia, door ue Oplegging mijner handen.
,\' 7 » Want God heeft ons niet gegeven
i\' eenen geest der vreesachtigheid, maar der
I kracht, en der liefde, en der geuiatigd*
t.l held.
3. 8/Schaam u dan niet der getuigenis
I onzes Heeren, noch mijns, r\'die zijn ge-
>• vangene ben ; maar lijd verdrukkingen
*• met bet evangelie, naar de kracht Gods;
;.\'! a \'< Die ons heeft zalig gemaakt, en ge-
j| roepen met eene heilige roeping; niet
i/ naar onze werken, maar naar zijn eigen
voornemen en genade, die ons gegeven
*.; is in Christus Jezus, voor de tijden der
t.j eeuwen ;
| 10 \' Doch nu geopenbaard is door de
\';- verschijuina van onzen Zaligmaker Jezus
; Christus, Mie den dood heeft te niet ge*
i" daan. en het leven en de onverder feljjk*
.\'\' heid aan het licht gehragt door bet evan*
v gelie i
7.1 U \'Waartoe ik gesteld hen een oredi-
HOOFDSTUK 2.
r- Timüthtii*, om
unve lie<len voort
i hetzelve verdruk-
Fgen hij heuitroo.t
" krijg,
Of apo-tel vermaant
het evangelie door
te planten, v», ! : I
kingen te lijden, 3; t
niet de gelijker
kanipvei-hter en landman, 4. Hij wekt
hem op, zijne vermaningen te behartigen
en met ijver Ie verkondigen de opMandinu\'
van Christus. 7. Wij-t hem ook tot troost
op zijn loorheeld en de *ekere versreldini:,
welke door Chiiitua na het lijden zal wor-
din ireireven, \'J; vermaant hen, dat hij het
woord God* re|-t mujde en zieh verzette
tegen woordenttrüd, ijdel roepen en leerin-
gen van de afvauilren, namelijk van Hyine-
nfi\\n en FlMtus, die de opstanding loochen*
den, 14. Hij segt vervolgens, dat, hoewel
lOinmlgen afvallen, evenwel het fondament
der eeuwige verkiesing vast -taat, en toont
aan waaruit men kan kennen, dat men uit-
verkoren i", l\'.t. Kindclijk vermaant hij hem,
te vlieden de begeerte der Jongheid, dwaze
vragen en twiftingen, en te trachten naar
veneheidene ehrtetelnlte ilaugden, welke in
een1 leeraar Doodig -im, 23.
GIJ dan, mijn zoon! word gesterkt in
de genaile, die in Christus Jezus is
2  En hetgeen gij van mij gehoord hebr
onder vele getuigen, betrouw dat aange-
troiiwe menschen. " welke bekwaam zul-
len zijn om ook anderen te leeren.
3  Gij dan. lijd verdrukkingen, als een
goed krijgsknecht van Jezus Christus.
: \'\' Niemand, die in den krijg dient,
wordt ingewikkeld in de handelingen
desleeftoirts, opdat \'uu dien moge beha-
gen, die hem tot den l.r:i.- aangenomen
heeft.
-ocr page 803-
S riX0*TUEV8 X, 4.
f.*. H.M.
ICor. fclO,
& kn Indien ook iemand afrijdt, die
wordt niet gekroond, zoo hij niet wet- >
telijk beeft gestreden.
6 \'Ii. landman, als bij arbeidt, moet \'
: al zoo eerst de vruchten genieten.
I 7 Merk hetgeen ik ze*; doch de
Heere geve u verstand in alle dingen.
8 Houd in gedachtenis, dat Jezus \'
Christus uit de dooden is opgewekt,
\'welke is uit den zade Davids, naar
mijn evangelie;
U «Om hetwelk ik verdrukkingen liide \'
\'tot de banden toe, als een kwaaddoener ;
maar het woord Gods is niet pabonden, i
Ut Daarom verdraag ik alles om de uit-
! verkorenen. opdat ook zij de zaligheid .,
zouden verkrijgen, die in Christus Jezus j
, is, met eeuwige heerlijkheid.
11  Dit is een getrouw woord: \'\'want I
indir-n wii met hem gestorven zijn, zoo t
zullen wij ook met hem leven;
12  * Indien wij verdragen, wij zullen \'
ook met hem heerscben; > indien wij Aem \'
verloochenen, hij zal 0D9 ook verloo- j
chenen;
i 1.1 * Indien wij ontrouw zijn, hij blijft :
getrouw; hij kan zich zelven niet ver- .
loochenen.
14  Breng deze dingen in gedachtenis. :
en betuig voor den Heere, dat zij ;
geenen woordenstrijd voeren, hetwelk |
tot geen ding nut i«, da.t tot verkeering |
der toehoorders.
15   ii-ii;ii:--i:.\' u, om u zelven Gode \'
beproefd voor te stellen, eenen arbeider, i
die niet beschaamd wordt, die het I
woord der waarheid regt snijdt.
16  \' Maar stel u tegen het ongoddelijk j
ijdel-roepen : want zij zullen in meer* i
dere goddeloosheid toenemen.
17  En hun woord zal voorteten geluk
de kanker: onder welken is Hyment-üs
m Fil<-tua;
; 1* Die van de waarheid zijn afgewe- i
: ken, zeggende, dat de opstanding alrtede \'
i geschied is, en verkeeren somuiiger j
; geloof.
lü Evenwel het vaste fondament Gods
staat, hebbende dezen zegel: "< De Heere
kent degenen, die de zrne zijn ; pn • Een
iegelijk, die den naam van Christus
noemt, sta af van ongeregtigbeid.
Cl) " Poch in een groot hui* zijn niet
alleen gouden en zilveren vaten, maar
ook bouten en aarden eirfpn.-en sommige
ter eere. maar sommi/e ter oneere.
Cl Indien dan iemand zich zelven van
deze reinigt, die zal een vat zijn ter eere,
I geheiligd en bekwaam tot gebruik des
Heeren. tot alle goed werk toebereid.
CC •• Maar vlied de begeerlijk heden der j
jongheid; en jaag na rpgt vaardigheid, •
geloof. liefde, vrede, met degenen, die !
den Heere aanroepen uit een rein hart. 1
C3 /\' En verwerp de vragen, die dwaas
en zonder leering zijn, wetende, dat zii j
twtstingen voortbrengen.
C4 En een dienstknecht des Heeren
moet niet twisten, maar vriendelijk zijn
jegens allen, \'t bekwaam oin te leeren,
en die de kwaden kan verdragen :
C5 > Met zacht moedigheid onderwij-
zende degenen, die tegenstaan; of hun
God te eeniger tijd bekeering gave tot
, erkentenis der waarheid;
Cti En zij wederom ontwaken mouten
uit den atrik des duivels, onder welken
zii gevangen waren tot zijuen wil.
HOOFDSTUK .1.
vervol ri turen, die alle l- i l .»\'•.\'( n te ver-
warhten hrbUrn, 10: en smulil^la te blij-
ven bij dr luivrrr Iwr, «elke hij hrm had
eelrrrd. Il . daarhn naninonendr dr vol-
maakthrid, ptdilclnkofld en hrt rrflvoudlgl
nut der hriiii-e Schriften. Wrtk* lir tan
kindobrrn «,:\' had geleerd, in welke drie lrer
h ragnmd, is.
EN\'- weet dit, dat in de laatste dagen
ontstaan zullen zware tijden.
5  Want de menschen zullen zijn lief-
hebbers van zteb z"lven,xeldgieng,laat-
dunkend, hoovaardig. lasteraars, den
ouderen ongehoorzaam, ondankbaar,
onheilig,
3  Zonder natuurlijke liefde. onverzoen-
lijk. «chterklappers, onmatig, wreed,
zonder liefde tot de goeden,
4  Verrader», roekeloos. Opgeblazen,
meer liefhebbers der wellusten dan lief-
hebbers Gods;
.j H ibbrad* mm gedaante van go.lta-
ligheid, maar diedekraent derzelve ver-
d tSmm
7:1*
P«. 132 11
1! |
MaM
1 1
Hand
•2 rn
1323
Kom.
1 3
#• Kfrz.
3 13
Col.
1 II
/ F.frt.
3 1
min
. 1 7
rol.
. 3.1»
2 Tim
1 :>
, Bo.u.
B S
h Rom.
f» \'7
PiHpi
3H
lPrtr
t 13
i Milt.
10 31
Mark
Luk.
\'.\' M
1*9
Ic Kun
j". :•>
Kurn.
3 3
9:6.
i Mati
mr
Rom.
1H17
11..
- %*
Tir.
3 ld
ftMoll
. 1U
r Mitt
J3 11
Tii.
t n
looc iieu.! hebben. \'• Heb ook eenen afkeer
van dezen.
6  \'Want van dezen zijn het. die in de
huizen insluipen, en neun-ndevrouwkens
gevangen, die met /.onden geladen zi\'n.
ep door tnt-nigerlei begeerlijkheden ge-
dreven worden;
Vmmtke**, diealtgdleeren,ennim-
mermeer tot kennis der waarheid kun*
ara komen.
5  düelykerwiis nu Jannes rn Jambres ,{
Mozes tegenstonden,alzoostaan ook de-
ze de waarheid tegen ; menseben. verdor-
ven lijnde van verstand, verwerpelijk
aangaande bet geloof.
\'J Maar zij zullen niet meerde? toene*
nm : want hunne uitzinnigbeid /al allen
openbaar worden, gelijk ook <he van
genen geworden Is.
in Miar gij hebtachtprvolgd mijne leer,
wjjze van doen, voornemBn. geloof, lang-
moedigheid, liefde, lijdzaamheid,
*• Hand.ISSO.
I Hmd. il*.
., Hand.11 V).
h f- 31 *l.
I tCor. 1 10.
\'i Matt. lt-. 2\\
I Luk. 21 K.
Joh. 17 11.
! H--a.uts.
j 1 liir... 3 3
11 \' Mijne vervolgingen, iniia lijden,
zulk* al* mij overkomeu i« in Antiochié,
in.\' lrónium en in l l.ystre; hoedanige
vervolgingen ik geleden heb. \'• en de
Htere heeft mij uit alle verlost.
IC > En ook allen, diegodzaJigliik wil*
len leven in Christus Jezus, die zullen
vervolgd worden.
13  Doch de booze menschen en bedrie-
gers zullen tot erger voortgaan, verlei-
dende en wordende verleid.
14  Maar blijf KÜ in hetgeen gij geleerd
hebt, en woaiTfla u verzekering gedaan
is. wetende, van wien gij het geleerd
hebt;
i-i En dat gü van kimls af de heilige
Schriften geweten hebt, die uwüskun-
mn maken rot zaligheid, door het geloof,
hetwelk in Christus Jezus is.
16  fc Al de Schrift is van God ingegeven,
en is nuttig tot leering,tot wederlegging,
tot verbetering, tot onderwuzing, die in
de regtvr.ar.ligheid ia;
17  Opdat de mensen Gods volmaakt
zij, tot alle goed werk volmaaktelvjk
toegerust.
HOOFDSTfK 4.
Pnulus venunnnt Timutheui ivederom mrt
groot** erwt. zijn ambt pjtttOHW in nlle
drrlrn w.-i.ir te MCMO, vs. 1 ; iutnwiizrmle
hne noniii\',\' ilii i» nm dr bii>>heid der men-
tclirn. dir in de toekomende tijden lijn lal.
3. Voor/rït dat hij welhaast -al -. 1 - . !
lïorilrn, fi; e» ttOOtt lieh zelvru met ern
trord ïewrtrn rn met dr irr*eldin-.\'. «rlke
hij en altr a\'\'\'>«ïi-*ei> nm \'Irn Heere vrr-
nnehten. 7. Verzoekt hem teven-, tot hein
tr komen, daar eriuL\'rn hem vertalen had-
den, \'.l . rn Markm mrdr tr hreri\'-en. 11 . met
Stom reiMiinntrl en hoeken. 13. Ui.; waar-
üt\'liuul hem VOOI Aletand-T den ko|»er»n id,
die hem. veel kwaad* had Mdaa», 14. Kl.i.i.t
ovrr ile broeder*, dat zij hrm in züne rrr«tr
vtraatwoordlw hadden verlaten, U; dooh
de Heere had h vu bi"/e-taau en verloot.
P ITiin. 1 l
r. t
Tit. 3 .\'
ij 1 Tim. 3 . 2
Cal. e i
De
n*rhrn en
wtMm in ilc la.itute tijdrn zulten ot^tnmi,
fn lllMlil I lü •:.\' :.• luiken te Mtnm,
t». 1. Hi] leert ou welke wnxe zij de mrn-
•ohen lullen verleiden voornamelijk He vrou-
»mi, 6 . en dm zij trelijk tullen zijn aan
Jannen en JiiuSre., in >le waarheid tet-en te
Maan, 8. Hij mi—nl wijders, zijn voor*
breid te wt\'.lrn VOtffM in het vrrdrairen m
-ocr page 804-
\'M mwi il.i. «lat Hij hem vrnlrr hij-
:al, It*. Hevelende eeniirrn te L-roeten.
• luit hij dezen brief met de nwona
reisd; Cretcens naar Galatié,Titus naar J.... h..iv;.
I talmatte.                                                                   
11   \' l.uk.i. is alleen met mij. Neem
/Markus mede, en breng ktm met u; \' Col- *:1*
want hij is mü zeer nut tot de dienst. ,.. . ,. _
12  iMnar Ty\'chicus heb iknaar E\'feze \'Rf* \'TS\'
gezonden.
                                                             F"|em n 21
KI Kreng den reiatuantelmede,dien ik
te Tróas bij Carpus gelaten heb, als gü ,, Hand. »i v.
komt, en de boeken, inzonderheid de Col. :7.
perkamenten.
1-1 \'\' Altxander, ile kopersmid,heeft mij * iTim. 1; ».
veel kwaads betoond; deHeerevergelde
htm naar zijne werken.
15 Van welken wacht gij u ook, want \'
hij heeft onze woorden zeer togongestaan. !
Ui In mijne eerste verantwoording is
niemand bij mij geweest, maar zij hebben |
mn\' allen verlaten. Hot worde hun niet
toegerekend.
17 M mr de Heere het ft mi) bijgestaan,
en heeft mij bekrachtigd, opdat men door
mij ten volle zou verzekerd zijn van de
prediking, en alle Heidenon deztlre IOU-
den hooren. En ik ben uit den muil
des leeuw* verlost.
IS En de Heere zal mij verlossen van
alle boos werk, en bewaren tot zijn be-
melich koningrijk;denweikon zij deheer-
lijkheid in alle eeuwigheid. Amen.
19 üroet I l\'risca en A\'quila, en het < H-ind.
buis van Oneniforus.
                                         Kom.
CO Erastu* is te Corïnthe gebleven;
en Trótlmus heb ik te Miléte krank
gelaten.
21   Benaarstig u, om vóór den winter
te komen. U groet Eubülus, en I\'iiiens,
en Linus, en Claudia, eu al de broeders.
22 De Heere JezusCbristu* zü met uwen
geest. I>e genade zü met ulieden. Amen.
! 0.1 TK « betuig dan VOO\' God en den Heere
\'.) I. J. JeiusChristus,diede levenden en doo-
i ts.l den oordorlm zal in zijne verschijning
1 VAen "*ll]a kott\'Aftt* i
2  Predik het woord; houd aan tQdo*
1 Th***.
lijk, ontijdehjk; wederleg, bestraf, ver-
maan in alle lankmoedigheid en leer.
3  Want er zal een tijd zijn, wanneer zü
! de gezonde leer niet nullen verdragen ;
maar ketelachtig zijnde van gehoor, zul-
len zü zich zei ven leeraars opgadcren
naar hunne eigene begeerlijkheden;
4  E:i zullen m gehoor van de waar-
heid afwenden, en zullen zich keeren
tot fabelen.
ó Maar gij, wees wakker in alles,lijd
verdrukkingen; doe het werk van een\'
evangelist, maak, dat men van uwe dienst
ten volle verzekerd zij.
6  \'Want ïk word nu tot een drankoffer
geotterd, en de tijd mijner ontbinding
is aanstaande,
7  Ik heb den gooden strijd gestreden,
ik heb don looji geëindigd, ik beb het
geloof behouden;
« Voorts is mij weggelegd de kroon
der rogtvaardigheid, welke mij de Heere,
de rogtvaardige Regier, in dien dag ge-
ven zal; en niet alleen mij, maar ook
allen, die zijne verschijning liefgehad
hebben.
\'.* Benaarstig u haastelijk tot mij te
komt o.
Ki Want \'Dten heeft mtj verlaten,
hebbende de tegenwoordige wereld lief*
gekregen, ca li naar Thessalonica ge-
DE BRIEF VAX PEN APOSTEL PAULUS
AA*
T I ï U S.
gelaten, opdat _-ii. hetgeen *oyontbrak,
voorts zoudt te regt brengen, ƒ en dat gij
van stad tot stad zoudt ouderlingen stel-
len, gelijk ik u bevolen heb:
\'j Indien iemand onberispelijk is,
eener vrouwe man, geloovige kinderen
hebbende, die niet te beschuldigen zijn
van overdadigheid, of ongehoorzaam
zijn.
7 Want een opziener moet onberispelijk
zijn, Aals een imisverzorgerGods, met ei-
genzinnig, niet genegen tot toornigheid.
niet genegen tot de» wijn, geensmüter,
fc geen vull-gewinzoeker;
S Maar tllc l gaarne herbergt, die de
goeden liefheeft, matig, regtvaardig,
heilig, kuise!] ;
y Dw vasthoudt aan het getrouwe
woord, dat naar de leer is,opdat lui mng-
tig zij, beide om te vermanen door de ge-
zonde leer, en om de tegensprekers te
wederleggen.
lü "Want er ztfn ook vele ongeregel-
den, ijdelheidinrekers en verleiders van
zinnen, inzonderheid die uit de besnij-
denis zijn ;
11  Welke men moet den mond stop-
pen, die geheele n huizen verkeeren, lee-
rende wat niet behuort, om vuil gewint
wil.
12  Een uit hen, zijnde hun eigen pro-
feet, heeft gezegd : De Cretensen ly.n
altüd leugenacutig, kwade beesten, luye
buiken.
13  Deze getuigenis is waar. Daarom
HOOFDSTUK 1.
, Na het oprhrift van den brief, in welken Pau-
lus de waardigheid van zijn aportehchap
beschrijft, v(. 1 ; lerklaart hij lol nat einde
bij Tim* op het eiland Creta had \'.relaten.
5; en brter-rijft de hoedanigheden en gaven,
welke in een jfoed 1.. raar of opziener wnr-
den vereiM-ht, f> vermaant hem de ijdelheid-
npreker* en verleider* tet-en te slaan en hun
den mond ie Huppen, 1U ; en daar de Creten*
*en kwad(- lieden waren. volgens de tretuitre-
ni* van een\' hunner rijene dichter*, hen em-
•tig te beotraffen, 12: en te vermanen, dat
! tij de .lr,..,i i ,,- labelen en men schel ijk e in-
I Hellingen lOUdttl vlieden, U; voornamelijk
I omtrent hrt onderscheid der npijzcn, 15: en
lieuch rijft de u-eveinsdheid dezer verleiders,
.(J om die te licter te mijden, 16.
>•\'• TJAULUS, een dienstknecht Gods, en
i 1 een apoitcl van Jezus Christus, naar
\';\'•\' het geloof der uitverkorenen Gods, en
i\' de kennis der waarheid,dienaar degod-
.,•/ zaligheid is;
• i. 2 In de hoop des eeuwigen levens,
welke God, •• die niet liegen kan, beloofd
:i beeft, vóór \'< de tijden dereeuwcn,maar
l- geopenbaard hoeft te zijner tijd;
3 Xamrlijk z.jn woord, door de predi-
- king, \'dit mij toebetrouwd is, naar het
[•I bevel van God, onzen Zaligmaker; aan
5* \'\'Titus, wtUmtm opregten zoon, naar het
\' gemeen geloof i
, : 4 \' Genade, barmhartigheid,vrede zij u
l\' van Go«l den Vader, en den Heer e Jezus
l. Christus, onzen Zaligmaker.
I. 5 Om die oorzaak heb ik u in Creta
ƒ «Tiiu. ï:
5 1 Tim. 3 :
k 1 Tim. .11 9,
I ITim. 3 2
i El>-
C«l.
f Tim.
1 Petr
-ocr page 805-
T1TUS -\\ .f.
11.63. , bestraf ben icherpelijk, opdat ïii gezond
| mogen zijn in het geloof,
heeft, opdat bij ona zou verlosten van
alle ongeregtigheid, en zich zelven een
eigen volk sou reinigen,\' ijverig in goede
werken.
15 Spreek dit, en vermaan, en bestraf
met allen ernst. "• Dat niemand u ver-
achte.
HOOFDSTUK 3.
Pau lm vermaant Tftaa, tQnea toehoorder* In
te M-herpen, dat zij aan de overheden ge-
hoortaam njn, v». I ; niet laiteren en twi«-
ten. maar jegen» alle men-rhrn iarhtmoe-
digheid gebruiken, 2. Tot dat einde Melt
hij voor den verdorven Maal, in welken ui
vuur hunne hekeering geweest njn, 3; en
de wijze waarop, en het oogmerk waartoe
zij door ChstStIM ï\'jn varlost. *. Tiius moed
hen ernstig vermanen, goede werken voor
te alaan, H. alle dwaie vragen en twisten
Ie verwerpen, \'J; en de kettemhe men*chen
te vermijden, I». Hij belast hem. tot hem
te komen te Nirópuli*. Lfj; Zen as te gelei-
den en te vtMonpm, 13; de geloovigen te
leeren goede werken voor te staan. Ik; en
besluit den britf met de gewone .r.....ici.i, -
•en, IS.
VERMAAN "hen,dat zij aan de over-
heden en magten onderdanig zijn.
dat zij hun gehuorzaam zijn, dat zij tot
alle goed werk bereid lijn;
2  Dat zij niemand lasteren,geen vech-
ters zijn, maitr \'\'bescheiden ziin, « alle
zachtmoedigheid bewijzende jegens alle
menuchen.
3  \'i Want ook wij waren eertijds onwijs,
ongehoorzaam, dwalende, menigerlei be-
geerlijkbeden en wellusten dienende, in
boosheid en nijdigheid levende, hatelijk
zijnde, en elkander hatende.
4  Maar wanneer de goedertierenheid
va» God, onzen Zaligmaker, en zijne
liefde tot de menschen vetschenen is,
5  \'He.;: Hu ols zaliggemaakt,/niet
uit de werken der regtvaardigbeid, die
wij gedaan badden, f maar naar ztjne
barmhartigheid, duor bet bad der weder-
geboorte en vernieuwing des Heiligen
Geestes;
tt \'» Denwelken Hij over ons rijkelijk
heeft uiig\'goten door Jezus Christus, on-
zen Zaligmaker;
7  Opdat wij, geregtvaardigd zijnde door
zijr e genade, erfgenamen zouden worden
naar de hoop des eeuwigen levens.
8  Dit is een getrouw woord, *n deze
dingen wil ik, dat gij ernstelijk bevestigt,
opdat degenen, die aan God gelooven,
zorg dragen, om goede werken voor te
staan: deze dingen zijn het, die goeden
nuttig zijn den uien»chen.
y < Maat wedersta de dwaze vragen, en
geslachtrekiningen, en twistingrn, en
strijdingen over de wet : want zij zijn
onnut en ijdel.
10  ^Verwerp eenen ketterschen mensch
na de eerste en tweede vermaning;
11  Wetende, dat de zoodanige verkeerd
fa, en zondigt, zijnde bij zicb zelven
veroordeeld.
12  Als ik A\'rtemas tot u zal zenden, of
\'Ty\'chicus. zuobenaarstitc u tot mij te
komen te Nleópolis; want aldaar heb
ïk voorgenomen te overwinteren.
13  Geleid Ztnas, den wetgeleerde, en »•
Apollos, zorgvuldiglijk, opdat hun nieta
ontbrrke.
14  En dat ook de onztn leeren, goede
werken voor te staan tot noodig gebruik,
opdat zij niet onvruchtbaar zijn.
15  Die met niij ïiin. groeten u allen.
Groet ze die ons liefhebben in het geloof.
De genade zij met u allen. Amen.
Je..
Mait.
Col.
I Tim.
14 » En zicb niet btgeven totjoodsche
fabelen, en geboden der nienschen, die
\'tien. van de waarheid afkeeren.
16 /\'Alle dingen zijn wel rein den rei-
l Bats, 2.10
m ITim. «slflL
net, \'/maar den bevlekten en ongeloo*
vige is geen ding rein, maar beide hun
verstand en gen-eten ziin bevlekt.
p Malt. 15 11.[
16 Zij behiden, dat tij Goit kennen,
maar zij verloochenen //•.. met de wer-
Kom. LfcBQJ ken,alzooziJgruwelvikziJnenongehoor-
\\i il "- \' Iaam» \'" tot alle goed werk ondeugende.
Kuin. U a
HOOFDSTUK 2.
De Kppatel vermaant T
iagl voor Ie «lellen, va, 1
ile \'• tonde leer
; en ie onderwij-
itn ile ouile mannen, 2; en de oi
wen, 3; en door dezelve de jonge
4; in«i;Huk* de jonge mannen, hoe nj allrn
zich behuuren te gedragen, en daartot Ie
vermanen, zoo met woorden, fi ; ah met zijn
eigen voorbeeld in wandal en in leer, 7;
ii luim ook de geloot ige dienstknechten,
hoe rij ïich moeten gedragen, 9; en voegt
daarbij reilenen, welke een iegelijk tot god-
laliirheid en tot alle chriMetijke deugden
hehooren Ie bewegen, genomen zoo van het
doel. waartoe ont God rijn evangelie heeiï
geopend.™ril, II; al» van <le hoop der \\tr-
gelding in de toekomst \\an Chriatui, 13.
en van de grootheid, vrucht en doel der
weldaden tan CkrfctM aan mi- bewezen, II;
wtilendc dat Titus dit errutig aandnjve en
i:.-< :.\' : ; -. 15.
I Filipp. 4 5.
c iTim. 2 34,
Hi
i i Cor. 1.11
( . - 2 1.
( i.l. S : 7,
I IVtr. *; S.
J)
OCH gij, spreek hetgeen der gezonde
leer betaamt.
Uat de oude mannen nuchter zijn,
stemmig, voorztgtig, gezond in net ge*
loof, in de liefde, in de lijdzaamheid.
3  De oude vrouwen insgelijks," dat zij
in kart dragt «in, gelijk den heiligen
betaamt, dat zij • geene lasteressen zijn,
zich niet tot veel wijns begevende, mnar
lecraressen zijn van het goede;
4  Opdat iij de jonge rromire* leeren
voorzigtig te zijn, hare mannen lief te
hebben, hare kinderen lief te hebben ;
-> Matig te zijn, kuiscb te zijn, het huis
te bewaren, goed te zün,\'haren eigenen
mannen onderdanig te zijn, opdat het
woord Gods niet gelasterd worde.
6  Vermaan de jonge M«9M«wlaifelQltt,
dat /ii matig zijn.
i Betoon u zelven in alles een voor-
beeld van goede werken, betoon, in de
leer onvervalschtheid, deftigheid, op-
regtheid,
8  Het woord gezond e« onverwerpelijk,
\'Opdat degene, die daartegen is, be-
ichaamd wurde, en niets kwaads hebbe
van ulieden te zeggen.
9  / Vermaa* de dienstknechten, dat zij
hunnen eigenen heeren onderdanig zijn,
dat zij in alles welbehagelijk zün, niet
tegensprekende;
Hl Niet omtrekkende, maar alle goede
trouw bewijzende; opdat zij de leer van
Gotl, onzen Zaligmaker, in alles mogen
versieren.
11 Want de zaligmakende genade Gods
ia verschenen aan alle men nc hen,
IC En onderwast ons,;» dat wij,degod-
deloosheid in\'\' de wereldsche begeer!ijk-
heden verzakende, matig, en regtvaardig,
en godzalig leven zouden in deze tegen-
woordige wereld ;
13  \'Verwachtende de zalige hoop en
verschijning der beerlijkheid van den
grooten God en onzen Zaligmaker, Jezus
Christus;
14  •\'• Die zicb zelven voor ons gegeven
m 1 Tim. 1 .».
. lfeir. 3 3.
4 ITim. 5 13.
; 2.t\\.
1  u.
11 *.
2  16.
r I Petr. i \\2,
Tit.
| 2,\\
1.1*
* M.itt. Il* 17
2J»h. n. 1".
\'S
2ii t.
6:91
kit,
"«£
.1)1:2»
1:12.
g Ktrt. 1 I.
Col. \\.iJ.
8 Tim. 1 \'.».
\'VS&fa
k Gal.
Efei.
Hel.r
-ocr page 806-
MLEMO.V. HEBREEN i.
DE BK1EF VAN DEN Al\'OSTEL PAULUS
F I L E M 0 N.
[ beid h*-b in Ciiristu», om u te bevelen
hetgeen betamelijk i*;
9 Zoo bid ik nngiang liever door de
:it»;\'.!i-, i i:,:- ik zoodanigeen ben.te weten
I\'aulus.fpn oud man, en nu ook een ge-
vangene van Jezus Christus.
Ii) T W bid u limi voor miinen zoon,
/"denwelken ik in mijne banden heb ge-
teeld, MM*t*Ü* Onésimua ;
11 Die eertijds u onnut was. maar nu
u en mij zeer nuttig ; denwelken ik weder-
ge/onden heb.
\\1 Doch gij, neem hem, dat ia, mijne
ingewanden. w*i*r aan :
i:t Denwelken ik wel had willen bij
mij behouden, opdat hij mii voor u die-
nen zou in de bnden des evangelies;
14  Maar ik heb zonder uw goedvinden
niets willen doen. opdat uwegoeddadig-
heid niet ion zijn als naar bedwang, maar
I naar vrijwilligheid.
15  Want veelligt is hij daarom voor
eenen kleinen tijd r«« x gen-beiden ge-
weest,o|)dalgij bi\'iu eeuwig zoudt weder-
hebben i
lü .V« voortaan niet als ern* dienst-
kneeht. maar meer dan een\'dienstkneeht,
.tiiiiteliik een* geliefden broeder, inzon-
derheid mij, hoe veel te meer dan u,
beide in h«t vleencb en in den Httere.
17 Indien gij mü dan houdt voor een*
medgezel,zoo neem hem aan, gelijk als
mij.
IS En indien hij u iet» verongelijkt
beeft, of schuldig is, reken dat mii toe.
Vb Ik, I\'aul.is. heb het geschreven met
deze_ mijne hand. ik zal het betalen : op-
dat Ikn niet zegge, dat gij ook u zelven
•u daartoe srbuldig zijt.
ïo Ja. broeder! laat mü uwer Aten\'*
genieten in den Heerej verkwik mijne
ingewanden in den Heere.
Cl Ik heb aan u geschreven. vertro«-
wende op uwe gehoorzaamheid; en ik
weet. dat gij doen zult ook boven hetgeen
ik zeg.
"h2 En bereid mü ook te gelijk 9 eene
herberg: \'• want ik hoop, dat ik door
uwe gebeden ulieden zal geschonken
worden.
23 V groeten I E\'pafras, mijn medege-
vangene in Christus Jezus,
Ï4 * Markus, \' Aristarchui, »\' Démas,
" I.ukas, mijne medearbeiders.
SI De genade van onzen Heere Jezus
Christus zij met uwen geeat. Amen.
"n.\'-iiimv een «laaf "f dienstknecht van Fi-
lemou, die ren leeraar in de gemeente te
Polo»*? «rhunt itMreMal te ïijn, v». 1, 17,
22 Col. 1 7 * ». 12 : 17. mi van lijnen
heer mMtlOApcai en had hem ook Iets
ontdra.\'en Dett door PaulM te Hom* in
i ine handen tot dr rhri»teiiikr en,1«lit-n*t
bekeerd n;nde, wilde, naar die leer. tot tij-
nen heer wederkeeren. en verzocht hiertoe
van Fanbi» renen brief van voor*rhnjvm:r,
om (e heter met hem te Mnann en in
irnn-t UBffMMM te «orden. Tot dit einde
heeft dan de spo-tel deten brief ™r-rhr*--
ven, waarin hu naar het np-clirift en de
CrnMf, 1 3. mM eene inleiding, om dr
L\'iiii-t ran FfleaUNI op te nekken, verhaalt
inne liefde l»K»M hun. I, S: en «Ie deur*
den van Filémon. *U Mne liefde jeceaa de
grloorfgu rn mm celonf in Christus, 8;
verklaart, dat h>j niet wilde irehieden. xr-
luk hij «rel nnft, maar vriendelijk van hrm
bidden. 10. Daarna stelt hit min verzoek
roor, betonnende, «lat hrt wan eerlijk, 11 :
hctn dieii-tk\'. 12: en nok eeni^zins nnnd-
taketijk. 15 Verontschuldigt OdMmwi mis-
dand van wegloop**, hetwelk \'me flea**-
heid tfewtMl i* tot tiinr liekeerinir. waar-
<loor In.) nu ook een broeder tra* gewordea,
11*. hil «teil lich reben tot hor" voor de wha-
ilr, SU ; rn besluit eindelijk m<*t 7eer Hewe-
jreltike woorden ïiin verroek 22: ilaarhij
roetende, \'lat hij hem eene hmthnt wilde
bereiden, 83. timet hem wricn\' eeniire b\'i-
rondere 1 ili ailiiHl 11. 25 ; en voejft daarbij
rme gomM itroete,
PU\'U\'S." een gevangene v»n Chm-
tu* Jezus, en Timóthens,de broeder,
aan Fihfdion. den geliefde, en onzen
medearbeider.
2  1 .ii aan Appia. de geliefde, en aan
\'• Archippus, onzen medestrijder.en aan
de gemeente, r die te uwen huize is :
3  Genade zij ulieden en vrede van
God. onzen Vader, en den Been Jezus
Christus.
4  d Ik dank miinen God, nwer altijd
gedachtig zijnde in mijne zebeden,
ó Al zoo ik boor uwe liefde en geloof,
bet welk ïti hebt aan den Heen Jezus,
en j»*ena al de heiligen ;
ti Opdat de *eme*n*ehiip uw* ireloofs
krachtiK worde in de bekendmaking van
alle ftoed. hetwelk in ulieden is door
Christus Jezus.
7 Want wii hebben ^roote vreugde en
vertroosting over uwe liefde, dat de in-
<ewanden der heiligen verkwikt zyn ge-
worden door u. broeder!
5 Daarom, hoewel ilc groot e vrij moedig-
6 Tol. 1 17.
g Helir. 13 ï.
JkFilipp. 1 2 j.
k Hand 12 2,
25.1
15 37.
Cl. 4:10.
2Tim. Ill.l
1 Petr. 5:13.
I Hand. 19-JBi
DE BRIEF VAN DEN AÏ\'OSTEL PAULUS
HEBEEË N.
•cheiden* pfauttttti van het O. T., dat de
heerlijkheid van den Zoon de heerlijkheid
der mnlen ve\'re te Innen gaat, 4; dat hij
reuen L\'nddrlt/krn en eriiiviifen troon heeft,
en dat lnj f* tfralfd hoven nl n;ne meitn-
imMOten, I verder, dat hemel en aarde
HOOFDSTUK 1.
l)p ajinitel betui|
ile profeten tot
dat fiod wel eerttjd" dor
I \\aderen heeft ?e«urokei
wiens Godheid, najntdt en ambt hi; kor-
telijk hr-. I.i, it, 2. BewijM daarna uit vcr-
door
n gMCBapaa en een einde iul-
-ocr page 807-
HEBBEtfïl S, ?,.
Ml
ril \'"_•::: norh
MN ilnt nllr
il geworden van degenen, die hem ge- I J. o. H. R.
hoord hebben :
•rhnr.d
V.I.I.T-
. 13
dk
4 \' God bovendien medegetuigende door
teekeneti, en wonderen, en menigerlel
krachten, en bedeelingen des Heiligen
r Mark. IS:tft.
Hand. 14$.
19:11.
C*OD. voortüds veelmaal en op velerlei
J" wüte, tot de vaderen gesproken heb*
bende door de profeten, heeft In deze
laatste dagen tot ons gesproken door den
Zoon ;
\'J Welken Hij gesteld heeft " tot een*
erfgenaam van alles, \'door welken Hij
ook de W«reld «remaakt heeft.
S • Dewelke, alzoo hij is het afschünae]
zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte
beeld zijner zelfstandigheid. enalledin-
i gen draagt door bet woord zijner kraeht,
nadat hij de r\'inigtnaking onderzonden
door zich zelven te weeggebrngt heeft. Is
gezeten aan <le r<t%tttfai*tl der Majesteit
1 in de hoogst r hemelen ;
•1 Zooveel voortreffelijker geworden dan
de engelen, als hi) •\' uitnetnender naam
: hoven hen geërfd he»fr.
.ï Want tot wien van de engelen heeft
, Hi.) ooit gezegd : * Gij ziit mijn Zoon,
. heden heb Ik u gegenereerd? En we-
. derom:.\'Ik zal hem tot een* Vaderzen,
en hü /al Mii tot een" Zoon zijn ?
f> Kn als Hü wederom den eerstgebo*
- renc inbrengt in de wereld.zegt Hü : ;• En
dat alle engelen Gods hem aanbidden.
7  Kn tot de engelen zegt Hij wel i • Die
xijne engelen maakt geesten, en tune
dienaars eene vlam des vuur».
8  Maar tot den Zoon tfgrf Hij: • Uw
I troon, o God ! is in alle eeuwigheid ; de
scepter uwa koninsruks is een regte
scepter.
11) Gii hebt regtvaardigheid liefgehad,
en ongereftigheid gehaat; daarom beeft
u, o God ! uw God gezalfd met olie der
vreugde boven ure medegenoote-i.
10  Kn : l Gü, Heere! hebt in den be-
\' ifiiinr de aarde gegrond, en de hemelen
I zijn werken uwer handen;
11  \' Dezelve zullen vergaan, maar Gij
\' bluft alt mi., n z.i.i zullen allen als een
: kleed verouden ;
12  En ais een dekkleed zult Gü xe in-
I eenrollen, en zij zullen veranderd wor*
I den ; maarGij züt dezelfde, en uwe jaren
zullen niet ophouden.
j 13 En tot welken der engelen heeft Hü
ooit gezegd: " Zit aan mijne rcgteri.a.tii,
totdat Ik uwe vijanden zal gezet hebben
. tot eene voetbank uwer voeten?
14 Zijn *Ü niet alle gedienstige gees-
ten, die tot dienst uitgezonden worden,
i om dergenen wil, die de zaligheid beér*
l ven zullen ?
HOOFDSTUK C.
"it Je leer der lomUefclgMttH na Chri»-
tn» prr»oon, in het vooi<*.-innde hoofd*!uk
vnon*r**eld, trekt dr apo-tel hier MJM wiwr-
M-huivin?. <l»t wij dan MaTfTrwMUg MMM
sijn, om op zijn woord wel nrlit Ir nemen,
v*. 1. Gaat daarna voort, en toont eer>t
nnn de nederigheid, en vervnlgvn» ilf •.vaar*
tü.\'iid.l van ile niereen hetd vnn Chri-lu»,
niet MM plant* uit ilen neht-ten pnln, S;
en pn*t die toe op Christus, S. Bewust uit
noï andere plaatsen van liet O. T., dnt hij
eene zei At» natuur en bewering; niet on«
deelnehtii: i«, 11: en niet mei da engelen,
16. en nel tot dit einde, opdat hij ren ?r-
trouw rtt bnnnlinrtiï hoo;:cprie»trr voor on*
cou zijn, 17.
DAAROM moeten wij ons te meer hou*
den aan hetgeen van onn gehoord is,
opdat wü niet te eenigertijd doorvloeuen.
" Want indien "bet woord, doordeen-
gelen gesproken, vast is geweest, en \'alle
overtreding en ongehoor/aamheid regt*
vaardige vergelding ontvangen heeft ;
3 • Hoe zullen wij ontvlieden.todif D wü
o pzoogroote zaligheid geen acht nemen?
, \'\'dewelke, begonnen zynde verkondigd te
worden door den Heere.aan ons bevestigd
Geestes, naar züneo wil.
I Want Hij heeft aan de engelen niet
onderworpen de tot komende wereld, van
welke wü spreken.
<"> Maar iemand heeft ergens betuigd,:
zeggende : ..\' Wat is de menscb, dat Gij / P-. s: 5.
zijner gedenkt ? of des menschen zoon,
dat Gij hein bezoekt?
7 Gij hebt hem een weinig minder ge* j
maakt dan de engelen; met heerlijkheid ]
en eer hebt Gü hem gekroond, en Gij |
hebt hem gesteld over de werken uwer
banden:
S ;• Alle dingen hebt Gij onder züne „ rv « •".
voeten onderworpen. Want daarin, dat Mstt. 1*18.1
Hij hem alle dingen heeft onderworpen, I W"1, ls *"
beeft Hij niets uitgelaten, dat hem niet j Kf«- • *••[
onderworpen tü ; doch nu zien wij nog
niet, dat hem alle dingen onderworpen ,
ziin ;
B Maar wü zien Jezus \'• met heerlijk* h Hand. 2 33.
beid en eer\'g\'kroond, • die een weinig
minder dan de enclen geworden was.
i Ftlipp.2 7.^.
van wrge het lüden des doods, opdat hü
door de genade Gods voorallenden doou
smaken zou.
10  Want bet betaamde hem. om wel*
km alle dingen ziin, en door welken alle
dingen zijn, dat Hii, vele kinderen tot de
heerlijkheid leidende.den overaten Leids*
man hunner zaligheid door lüden zou
heiligen.
11  Wast en hü. die heiligt, en zij, die
geheiligd worden. \'* zijn allen uiteen ;om t. Mand.17 K ,
welke oorzaak hü zich niet schaamt hen
broeders te noemen,
,\'j r.
12  Zeggende: \' Ik zal uwen naam mij* i P.
nen broederen verkondigen; in het mid*
den der gemeente zal ik U lofzingen.
13  En wedrrom : "- Ik zal mijn betron* „ p
wenopHem stellen. En wederom: «Zie
daar ik, en de kinderen, die my God >i .\'
gegeven heeft.
14  Overmits dan de kinderen des v]ee-
schesenbloedsdeelacbtigzijn,"zoois hü -> .i
ook desgelijks derzelven deelachtig ge* j F
worden, /\' opdat hij door den dood te
nie- doen zou dengenen, die het geweld e •\'
des doods had, dat is, den duivel :
            J1
) 5 En verlossen zou al degenen, die met i \'
vreeze des doods, door al hun leven, 7 der i
dienstbaarheid onderworpen waren. ! F
16  Want waarlijk, hij neemt de engelen \'
niet aan. maar hij neemt het zaad Abra*
hams aan.
17  \' Wanrom bij in alles den broeileren r F
moest gelijk worden, opdat hü een barm- \'
hartig en een getrouw Hoogepriester zou
zijn, in de dingen, die b$ God te dnen j
tcaren, om de zonden des volks te ver-
zoenen.
lfl < Want in hetgeen hü zelf. verzocht , 11
zünde, geleden heeft, kan lüj dengenen,
die verzocht worden, te hulp komen.
HOOFDSTUK B.
Dr apostel gaat voort tot de ambten vnn
Christus, inzonderheid zi.in profetinch en
prie-trrnmht, tn>-<hrn balder ook sprrkemlr
vnn lijn koninkl\'.ik ninbt. Hij bezint mrt
tijn urrifeti*eh mnbt. leerrnde dnt lij fijn
noord moeten gehoartaain zijn, ra. 1. Var-
rebjkt Christns niet Mom en verklaart,
dat hij niu vaal \',-rnoter i» ilan Bfotas, at»
de Iio\'iwer vnti liet hult nirrr i« dan het
hui», 2: en pel ijk \'Ir zoon meer i* dan de
dienaar, 5. IIij verrterkt zijne verm.inini
met rnir ïrlnke vennnninz vnn Davjil tot
de I*rni\'!fetrn uit ilcn l>5»trn p*alm, 7 : wnar-
irhuwt de Ilrbrei\'n, ilnt zij hunne harten
ook nirt verharden, 12: maar Mand va; .tij;
blbvCM in het peloof, U. Vrrklaart «Ie aan-
Kelinnidr plnnt* van denipnalin en pa»t haar
toe op de Hehrrên, 15. W—imhiiwl hen om
het voorbeeld l.unnrr onzehoorzaaoiheiil
- Il
2SP.1
in i.
. 15 51.
. 1:10.1
. 8 15
-ocr page 808-
hebreen 4.5.
«e
I
I niet ;e voltnti, ïoo nj ilenelver -ir.i;ini niet
I willen deelachtig lijn, 17.
Hit KOM, heilige broeders 1 die «Ier he-
meloche roeping di e li ch1i_- zijt,aan-
! merkt den Apostel en " Hoogepriester
\'• onzer belijdenis, Christus Jezus;
\'2 Die getrouw is dengenen, die hem
gesteld heelt, >• gelijk ook Mozes in geheel
" zim huis wri,
- 3 Want deze is zooveel meerder heer-
• lil kin i.l vaardig geacht dan Muif>. als
\' degene,die het huis gebouwd heeft, ni.ut.-r-
I der etr heett, dan bet huis.
j 4 Want een ieder hui» wordt van ie-
1 mand gebouwd; < maar die dit alles ge-
bouwd heeft, is God,
i\' ö En Mozes is wel getrouw geweest in
1 geheel \'\' zijn uuis, als een dienaar, tot
Ïetuiging der dingen, die ttaa.na gespro*
en zouaen worden;
il Maar Christus,als de Koon ovtr zijn
eigen huis;1 wiens huis wij zijn,./ indien
|\' wij maar de vrijmoedigheid enden roem
derhoop tot heteindetoe vast behoudeu.
7 Da«*roiu, gelijk de Heilige Uir-i zegt:
: a Heden, indien gij zijne ateui hoort,
S ïoo verhardt uwe harten niu,\'\'gelijk
het geschied t* in de verbittering, ten.
. dage der verzoeking, in de woestijn;
y Alwaar Mij uwe vaders verzocht heb-
ben ; zij hebben Mij beproefd, eu hebben
müne weiken geile», wenigjaren lan^.
1 10 Daarom was Ik vertoornd over üat
\' geslacht, eu sprak i Altijd dwalen zij met
j hu hart, eu tij hebben mijnt wegen niet
i gekend.
i 11 Zoo heb Ik dan gezworen in mijnen
toorn: Indien zij m mijne rust zulltn
1 ingaan!
j i" Ziet toe, broeders ! dat niet teeeni-
! ner tijd in iemand vau u zij etn b^os, ou-
| geloor ig hart, om af te wijkeu vau den
| levenden God ;
] 13 Maar vermaant elkander te allen
{ dage, zoo laug als het heden genaamd
nordt, opdat niet iemand uit u veruard
1 worde door de verleiding der zonde.
| 14 Want wij z\'iu Cbristu» deelachtig
\\ geworden,zou wij anders het beginsel van
| üezen vasten groud lot het einde toe vast
, behouden
i 15 Terwijl er gezegd wordt : * Heden,
! indien gij zijne stem hoon, zoo verhardt
j uwe harten niet, gelijk in de verbittering
ycsciiied is.
! 10 Want sommigen, als zij die gehoord
j hadden, hebben Hem verbitterd, doch
| niet allen, die uit Egypte door Mo/es
i uitgegaan ziju.
] 17 Over welke nu is Hij vertoornd ge-
\' veest veertig jaren? Wil het niet over
I degenen, die gezondigd hadden, \' wel-
\' ker ügchamen gevalieu zijn iu de woea-
: ti\'n \'t
W « En welken heeft Hij gezworen, dat
zij iu zijne rust niet zouden ingaan, an-
ders dan dengenen, die ongehoorzaam
geweest warcuï
1\'J En wij zien, dat zij niet hebhen
kunnen ingnftu van wcge kun ongeloof.
HOOFDSTUK 4.
I)e apostel trnulït zijne vcriuanin:; tot ïe-
tiuoiiaauitii i\'l Hl het evangelie, en waar-
schuw! hen ni-.t het rmds gnawMda voor-
beeld der Israëlieten, die öui hun 1.11 i-v loof
tut de ruM ttui God niet njn inirecaan. v». 1.
Bewijst dnt de ptaatk iu den \'Jj»teti p-s lm
met verstaan kan worden un de nut na
den ïevcuileit img, \\ ; imeh vau de rust in
liet laud Kaoain, C; maar van nenc anders
rust, «elke duur de voorgaande werd be-
teekend, 9. Hij ventffkl sijne ven.in ui te.\'
met de lie*chrijving der doordringende kracht
van i".\'. woord, 12: eu van ChriMu» a?-
mctendhfid, .3 vermit» Chri*tu*. de Zuur
(iod*, U een aoot « getrouw hooi\'eprie"
ter, U: lui» vermaant hij hen. «bit lij niet
een va*t vertrouwen hunne toevlutfl t«t
In ui zouden Ueuien, 16.
LA AT ons dan Treeten, dat niet te eeni-
gertijd, de belofte Tan in zijne rust
in te gaan. nagelaten zijnde, iemand van
u scbijne achtergebleven te zijn.
" Want ook ons is het evangelie ver-
kondigd, gelijk als hun; maar het woord
der prediking deed hun geen nut, dewijl
het met het geloof niet gemengd was in
degenen, die het gehoord hebben.
3  Want wij, die geloofd hebben, gaan
in de rust,gelnk Hij gezegd heeft; - Zoo .
heb Ik dan gezworen in mijnen toorn :
Indien zij zullen ingaan in mijne rust!
hoewel tU*ê « erken van de grondlegging
der wereld af al volbragt waren.
4  Wam Hij heeft ergens van den ze- j
renden dag aldus gesproken ; \'• En God lp,
heeft op den zevenden dag van al zijne
werken gerust.
i UB iu deze j>laata wederom : Indien
zij in miine rust zullen ingaan !
Dewijl dan blijft, dat sommigen in
dezelve n>st ingaan, en degenen, wien het \'.
evangelie eerst verkondigd was,niet inge-
gau zijn van wegede ongehoorzaamheid,
7  Zoo bepaalt Hij wederom eeneu teke-
ren da;, namelijk heden, door David \'
zeggfnae, zoo langen tijd daarna ge!ij-
kerwijs gezegd is : e Heden, indien gij .
zijne stem hoort, zoo verhardt uwe har-
ten niet.
B Want indien Jezuahenin derustge-
bragt heeft, zoo had Hij daarna niet ge-
sproken van eenen anderen dag.
.\' Er blijft dan eeue rust over voor
het rolk God*.
lu Want die ingegaan is in zijne rust,
heeft zelf ook van zijne werken geruft,
gelijk God van de zijne.
11   Laat ons dan ons benaarstigen, om
in die rust in te gaan; opdat niet iemand
in hetzelfde voorbeeld dtr ongeloovig-
heid valle.
12  Want het woord Gods is levend en
krachtig.en seherpsnijdender"\' de.neenig
tweesnudend zwaard, en gaat door tot de
verdeeliugder ziel, en des geestes,endr.r :
taiuenvoegselen, en des mergs, en is een
oordeeler der gedachten en der orerleg*
gingen des harten.
13  • En tr is geen schepsel onzigtbaar L
voor Hem ; maar aU« dingen zijn naakt
en geopend voor de oogtn desgenen, !
met welken wij te doen hebben,
14  ƒ llewyl wij dun eenen groot eu Iioo- j
gepriester hebben, die door de hemelen
doorgegaan is, namelijk Jezus, den Zoon
van God, zoo laat ons deze belgdenis
vasthouden.
la u Want wij hebben geenen hooge- U
priester, die niet kan medelijden hebben
Bet onze zwakheden, \'<maai-dïe iu alle :,
dingen, gelijk als wij,is verzocht geweest, ,
doch • Zonder zonde.
lts Laat ons dan met vrijmoedigheid
toegaan fc tot den t rcon der genade, opdat
wij barmhartigheid mogen verkrijgen,
en genade vinden, om geholpen te wor- L
den ter bekwamer <;yd.
HOOFDSTUK ó.
De a|Hj»tel, het profetisch ambt vnii Jetu* |
< Lu-in. verkl:i.-ir>l hebbende, BMI voort |
in Int verklaren van zijn priesterambt, en ,
verbnnll de riwiiMhappen, welke in een\' ;
hoos»priester vereiM\'ht won\'en, VS, l ; ee- I
fijt die daartoe ook wettiï Md nin beroe- \'•
pen, *. Betldgl dat ChrfstWI daartoe ItiM i
pen in van imMtl Vader, naar de otdeiiinc
van Melchizéilek, .\'. ; eu il.tt In) in de dienen
zijnn vlec«elif» iri-bcden i u nineekitiL,\'i-n heeft
ireofferd, 7; bh altoo eene oonaak van unie
xaliv-heid en een hooireprienter i« cemniK\'ii.
y. Van de verborifenheid van Melehizédek
wil de upo»trl nader met hen handelen,
waartoe b:j hunne harten opwekt, vcruiil»
velen van he\'. tio/ ouenattn naren, en
eerder melk, gelijk de kinderen, dan v»»te
-tiiireii. abt de vohva*»eneu, van uoodeu
hadden. 12.
( JCiir.
Ij./.
2 .2
20 II
SI ::
r h«.i
ii ar.
•2 >
Pilipï
. Kt.
e*.
(Tor.
1\'etr
Joh.
53:9.
i:tl.
1 M
9:5.
-ocr page 809-
HEBREEN », ti, I
803
"IXTAMT allehooftepriester, uitdemen-
tV scben genomen, wordt gesteld voor
de menschen, in de zaken, die bij God te
doen :ijn,
opdat bij olTere gaven en slagt-
offeren voor de zonden;
2  Die behoorlijk medelijden kan heb-
ben met de onwetenden en dwalenden,
overmits hij ook zelf met zwakheid om-
van ir en is;
3  En om derzelver zvakheid wil tnott
bij, " tfelijk voor het volk,aUooook voor
zich zeiven, offeren voor de zonden.
•1 \'»En niemand neemt zich zelven die
eer aan, maar die van God geroepen
wordt, •• gelijkerwijs als A&ron,
5 Alzoo heeft ook Christus zich zdven
uiet verheerlijkt, om hoogeprie-ter te
worden, maar Die tot hem geHprokpn
heeft : «• Gij zijt mijn Zoon, heden heb Ik
u gegenereerd.
>> Geltik Hij ook in eeneandere/ifaatH
zegt: • Gij zijt Priester in der eeuwigheid,
naar de ordening van MelchizéMek.
7/ Die in de dagen zijns vieeschcs, gebe-
den en smeekingen tot dengenen, die
hem uit den dood kon verlos-en, met
sterke roeping en tranen geofferd heb-
bende, en verhoord zijnde uit de vreeze,
S ;r Hoewel hij de Zoon was, n.i. ?•.,(.
gehoorzaamheid geleerd heeft uit hetgeen
hü heeft geleden ;
ü Eb geheiligd zijnde, is Mi allen, die
hem gehoorzaam zijn, eene oorzaak der
eeuwige zaligheid geworden :
10  En is van God genaamd een Hooge-
pricster naar de ordening van Melchi-
ze-.\'.ek.
11  Van denwelken wij hebben vele
dingen, en zwaar om te verklaren, te
zeggen ; dewijl gij traag om te hooren
geworden zijt.
12  «Want gij,daargy leeraarsbehoor-
dette zijn van wege den tÜd, hebt weder*
om van uoode, dat men u leere, welke de
eerste beginselen zijn der woorden Gods ;
en gij zijt geworden, nU die melk van
nood e hebben, en niet vaste spijze.
13  Want een iegelijk, die der melk
deelachtig is, die is onervaren in het
woord der geregtigheid, want hij is etn
kind.
14  Maar der volmaakten ia de vaste
spijze, die door de gewoonheid de f innen
geoefend hebben, tot onderscheiding
beide des goeds en des kwaads.
HOOFDSTUK G.
De apostel betuigt, ii.it hij tot de volmaakt\'
heid wil voortgaan, en nu niet handden
van de eerst* beginselen der ehristelijka
leer, welker hoofdpunten hij in het kort be-
sehri.jït. v«. I j maar dat hij hij eene amtrre
gelegenheid o»k dit wil doen, 3; da» het
omno se lijk i». dat degenen, die daarvan ver-
vallen, nadat zij de paven dew Geestes ge-
smaakt lielilien, wederom zouden worden
veniieuw.l tot bekeerin:-, l. Hij verklaart
dit door eene gelijkenis van vruchtbare en
oumichttMue aarde, 7: betuigt uit de vruh*
ten hunner liefde een beter gevoelen van
hen te hebben, 9 ; dooh dat hij dit legt om
heu tot naarstigheid op te wekken en tot
eene vastere hoop op Gods beloften, 11 j
daar God dezelve niet alleen heeft \',\'ev\'eveii,
maar ook met eenen eed aan Abraham en
zijn raad heeft bevestigd, 1.1: en in ile eed
het rirul.\' \\:tii alle tr:rrn-preken onder de
metuchi-n, veel meer tlnn bij t,.,,l, die niet
kan Unten, 16; waarom wij onze hoop, al»
een anker der ziel, moeten vastmaken in
den hemel, 19 j waar Christus, onze hoogf>
priester, voor ons i* Ingegaan, 20,
D AA KOM. nalatende het beginsel der
leer van Christus, laat ons tot de vol*
niaakthcid voortvaren; niet wederom
leggende het fondament van de bekeering
van dcode werken, en van het geloof in
God.
2 Van de leer der doopen, en van de
oplegging der handen, en vandeopstan-
ding der dooden, en van heteeuwigoor- •\'.<•. H.ei,
deel.
                                                                 -
3  En dit zullen wij ook doen, » indien
het God toelaat.                                      " """\'\'\'»;
4  \'• Want bet ia onmogelijk, degenen, i»w!h ï\'
die eens verlicht geweest zijn, en de he-
melsche gaven gesmaakt hebbeu, en des
Heiligen Geestes deelachtig geworden
zijn,
5 En gesmaakt hebben het goede woord
Gods, en de krachten der toekomende
eeuw,
f> En afvallig worden ; die, r-Y/iA1, we-
derom te vernieuwen tot. bekeeiing, als
welke zich zelven den Zoon van God we-
derom kruisigen en openlijk te schande
maken.
7 Want de aarde, dtedeu regen, uienig-
maal op haar komende, indrinkt, en be-
kwaam kruid voortbrengt voornoenen,
door welken zij ook gebouwd wordt,die
ontvangt zegen van God ;
S Maar die doornen en distelcn draagt.
die is verwerpelijk, en nabij de vervloe-
king. welker einde ia tot verbranding.
\'J Maar, geliefden 1 wy verzf-kerenon.i
ran u betere dingen, en tuetde zaligheid
gevoegd, hoewel wij alzoo spreki n.
16 6
lltbr. 7:t0
lKron.23 i:t
ip«. ar
iiiinri.in sa
liebr. 1 3
c IV 110:1,
llehr. 7:17,
10  - Want God is niet onregtvaardig,
MSI.
10: IJ.
3 Pllipp.
dat Hij uw werk zou vergeten,en denar-
beid der liefde, die gij aan zijnen naam
bewezen hebt, als die de heiligen ge-
diend hebt en nog dient.
11  Maar wij begeeren, dat een iegelijk
van u dezelfde naarstigheid bewyze, tot
de volle verzekertlheid der hoop, tot het
einde toe;
12  Opdat gij niet traag wordt,maar na-
volgers zijt drrgenen, die door geloof en
langmoedigheid de beloftenis^en betirven.
13  Want als God aan Abraham de be.-
lofte deed, dewijl Hij bij niemand, die
meerder was, had te zweren, zoozwoet
Hy bij zich zelven,
14  Zeggende : < Waarlijk zegenende zal ./
Ik u zegenen, en vermenigvuldigende zal
Ik u vermenigvuldigen.
15  Eu alzoo, langmocdiglijk verwacht i
hebbende, heeft hij de belofte verkregen.
li> Want de menschen zweren wel bij
den meerdere dan zij zijn, en * «Ie eed r
tot bevestiging is den zelven een einde |
van aile tegen*preken.
I" Wf.ariu God. willende denerfgena-
men der belofttnU overvloediger bewii- i
zen de onveranderlijkheidvan zijnen raad,
met eenen eed daartusschen is gekomen; i
IS Opdat wij, door twee on verandeiluke
dingen, in welke het onmogelijk is dat
God liege, eene sterke vertroosting zou-
den hebben, w\\j namelijk,die de toevlugt
genomen hebben, om de voorgestelde
hoop vast ie houden ;
19 Welke wij hebben als een anker dei-
ziel, hetwelk zeker en va-t is,en ingaat
in het binnenste van het voorhangsel .
21) Daar de voorlooper voor ons is itige-
gaan, namelijk Jezus, naar de ordeuing
van Mclchizédek,./ een Hoogeiirieater ge- [f Hi
wor.len zijnde in der eeuwigheid,
HOOFDSTUK 7.
De apostel verhaalt eerst de geschiedenis van
Melehiïedek, v». 1 : met nog Benige andere
lljtlill» hlinii n. «mrin h\'j dt-n Zoon van God
Ifelijk «au, 2 : en verhel\'t hem boven Abra-
haui, omdat Abraham, en in hein ook LevL
aan hem tienden heeft _v^cven, en dat hij
Abraham heelt gezegend, i. Hij bewiJNt, ilnt
de volkomenheid niet wat in het priester-
dom van Levi, daar naar de voorlegging van
David ren andef priestes naar da verorde-
ning van MelehisMek moest opstnnn. . 1;
namelijk onze H. ere, die niet uit den «tam
van I.evi is. maar uit den stam van Jucla,
14; wlen wet niet zwak nm-h verander!jk
zon lijn, maar onveranderlijk en volmaakt,
\'.G; wiens prie-\'.erdom daarom ook met ecde
is bevestiird. 2"); (n alt >|,l duurt, omdat hij
altijd leeft, -M-. en daarom ook de ijjnen vol-
\'Sï
22:11.
-ocr page 810-
BEB1EÈK 7,8.
komen kan ïaliir maken. S-V IIij bnlnlt uit
dit alle» dr heerlijkheid rn k aardigheid -:in
omen h<ioüe\\<rir*tt r. 2K; en de vntinaakt-
beid t1 nir tirtrtandr, eenmaal sfrsrhir.t, 27.
Gn, 14.18.
W van Vil \'m. een prlMier des aller*
hoogsten God*, «ie Abraham te gemoet
i:.Pü. als hij wederkeerde van het slaan
der koningen, en hem zegende;
C Aan welken ook Abraham van all ex
de tienden deelde - die vooreerstovergc*
zet wordt, koning der geregtigheid, en
daarna ook was een koning van Salein,
hetwelk is een koning des vrede»;
3  Zonder vader, zonder moeder, tonder
gealachtrekrning, noch beginne) der da*
gfn, noch einde des levens hebbende;
maar den Zoon van God gelijk geworden
zijnde, bliii\'t hij een priester in eeuwig*
beid.
4  Aanmerkt nu. boegroot dezegeweest
lil, aan denwelken ook Abraham, de
patriarch, tienden nerven heeft uit den
buit.
.\'> En die uit de kindenn vanl.evihet
h Num. l" -" \' priesterdom ontvangen,\'• nebben wel be-
l>eut. i« i.\' tel. om tienden te nemen van het volk,
J<;-. H l. naar de wt-t,dat is, van hunne broederen,
SKrom.3] :. hoewel die uit de lenden van Abraham
I voortgekomen zijn.
{ 6 Maar hij, die ii>,it geslacht rekening
c Gra. lift», nit hen niet heeft, die heeft\' van Abra-
hatn tienden geitonien, en hem, die de
beloftenissen had. heeft hij gezegend.
7 Nu zonder eenig tegenspreken, het*
geen minder is wordt Bezejrend van bet-
geen meerder is.
9 En hier nemen wel tienden demen-
schen, die sterven , maar aldaar neemt
ze
die, van welken getuigd wordt, dat
hij leeft.
9  En, om soo te spreken, ook l.evi,
die tienden neemt, heeft door Abraham
tienden gegeven :
10  Want hij was nog in de landen des
vaders, als hem Melchizédek te gemoet
ging.
.iü.ii ï 21. • \' \'\'Indien dan nu de volkomenheid
door liet levietische priesterschap ware,
| want onder hetzelve heeft het volk de
wet ontvangen wat nood was brt nog,
dat een ander priester naar de ordening
van Melchizédek zou opstaan, en die
niet zou gezegd worden te zijn naar dr
ordening van Aaron >
IC Want het priesterschap veranderd
7iin.le. zoo geschiedt er ook noodzakelijk
verandering der wet.
13  Want hü. op wien deze dingen
gezegd worden, behoort toteenen anderen
stam, van welken niemand zich tot het
altaar begeven heeft.
14  Want li\'\' is openbaar, dat onze
Heere uit Juda gesproten is; op welken
•tam Mozes niets gesproken heeft van
het priesterschap.
15 En tlit is nog vrel meer openbaar,
zoo er naar de gelijkenis van Melchizédek
een ander priester opstaat;
1G Ule dit niet naar de wet eens vlee*
arheljjkcn gebod* isgeworden.maHr naar
de kracht At* onvergankelijKen levens.
lui i\' 1" Want Hij getuigt: /Gij ziit Priester
. 5.r,. in der eeuwigheid naar de ordening van
I Melchizédek.
| IS Want de vernietiging van hftvoor*
f gaande gebod geschiedt om des zelfs zwak-
1 heid en onprofijtelijkheid wil;
I 13 39 \'9 • Want de viet ln-eft geen ilingvol*
\' nü\' maakt, >< maar «Ie aanleiding van eene
B:S. hetere hoop, door welke wij tot God
3 IC,genaken.
Cu En voor zooveel het niet zonder
\' -~- eedzwering isneëehied, i want genen zijn
\' 3-1-. wel zonder eedzweving priesters gewor*
; den;
Cl Maar deze met eedzwering, door
1!" t Dien. die tot hem srezegd heeft : * De
Heere heeft gezworen, en het zal Hem
niet berouwen : Gij zijt Triester in der
eeuwigheid naar de ordening van Meichi*
zedek\'.
CC Van een zooveel beter verbond is
Jezus borg geworden.
C3 En genen zijn wel vele priesters
geworden, omdat z\\) door den dood ver-
hinderd werden altijd te bleven;
Cl Maar deze-omdat hn in der eeuwig*
heid blijft, heeft een \'omergankeltfk
priesterschap.
Cü Waarom hü ook volkomenlijk kan
zalig maken degenen, die door hem tot
(iod gaan. alzoo bij altijd leeft * om voor
hen te bidden.
C<> Want zoodanig een Hoogepriester
betaamde ons. heilig, onnoozel, onbe*
smet, afgescheiden van de zondaren, en
hoo/et dan de hemelen geworden;
C7 Dien het niet allen dag noodig wat.
gelijk den hoogepriesters. \' eerst voor
ziine eigene zonden nlagtofieren °l\' te
offeren, daarna morde coaufal des volks :
want dat heeft hit eenmaal gedaan, als
m,i zich zelven opgeofferd heeft.
CS Want de wet stelt tot hoogepriesters
menscben, die zwakheid hebben; maar
hit woord der eedzwering. die na de
wet is yerolgdy titelt den Zoon, die in
der eeuwigheid geheiligd is.
HOOFDSTUK s.
haalt.
[ he
i j. bew*-
Dr Ai-tx
nden HoOffeisriestfY
welk (ene oll\'tTsnile
lui moot I i \' ).i n. 3. IVh\'iM ilnt urne be-
ilirnin/ niet iooe»l lijn irrlijk die der an-
derr i>rir-terrn, die het voorbeeld dienden
bier i>|i aarde, nianr tint drzehe zijll moest
in den hemel naai de hemel,eb* afbeelding,
I, Il i| komt daarna tot de bettbrijvlnc raa
de uitnemendheid van bet Nieuwe Verbond,
waartan hij de Miibiria.tr i-, r.. en varkaalt,
uit Jrr. 31 de tnMrllini; mi bebtfren »an dit
rerbond, 8. rn be,lnit hieruit, ilat hrt oude
j* te niet gedaan. 13.
DE hoofdsom nu der dingen, waarvan
wn spreken, is, • dat wij hebben
zoodanigen Hoogepriester. \'• die gezeten is
aan de rpgter/.iM.t\' van den troon der
Majesteit in de hemelen :
C Een bedienaar des heiligdoms. en
des waren tabernakels, welken de Heere
heeft opgerigt, en geen mensch.
3 Want een iegelyk hoogepriest er wordt
gesteld, om gaven en alxgt o tieren teoft\'e*
ren ; \' waarom het noodzakelijk was, dat
ook deze wat had. dat hij zou offeren.
4  Want indien hij op aarde ware, zoo
zou hü zelfs geen priester zijn, dewijl
er priesters zijn. die naar de Vet gaven
offeren ;
h «\'Welke het voorbeeld en de schuin w
der hemelsche dingen dienen, gelijk Mo-
zes door Goddelijkeaanspraak vermaand
was. - als hü den tabernakel volmaken
zou : Want zie, zeirt HU. dat gij het
alles maakt naar de afbeelding, die u
op den berg getoond is.
)> ƒ En nu In aft hij zooveel uitnemender
bedieninggekregen.alshijooV eens bete*
ren verbond» Middelaar is, hetwelk in
b< tere belofrenissen bevestigd is.
7 Want indien dat eerste re,-fto«\'(onbe*
rispelijk geweest ware, zoo zou voor het
tweede geeneplaatsgezocht zVin geweest.
5  Want \'.\'••: berispende, zegt Hü tot
hen: \' Zift. de dagen komen, spreekt de
Heere. en Ik zal over tiet huis Israëls.
en over het huis van Juda een nieuw
verbond oprigten ;
V Niet naar het verbond, dat Ik met
hi>nne vaderen gemaakt heb. ten dage,
als Ik hen bij de hand nam. om hen
uit Egyptelan-1 te Uiden ; want zü tün
in dit mijn verbond niet gebleven, en Ik
heb on her niet geacht, zegt de Heere.
10 Want dit is het verband, dat Ik met
-ocr page 811-
hebrbSk % ia.
11 Maar Christus, « de Hoogeprleater I
] der toekomende goederen, gekomen zijn- |
, de, is door d*n meerderen en volmaak - \\
teren tabernakel, niet met banden re- .
maakt, dat is, niet van dit maaksel,
i I? Noch door het bloed der bokken :
I ea kalveren, "maar door zijn eigen bloed, J
j eenmaal ingegaan in het heiligdom, eene .
i eeuwige verlossing te weeggebragtheb-
I bende.
j 13 /\'Want indien het bloed der stieren
I en bokken, en de asch der jonge koe,
| besprengende deonreim n, hen heiligt tol
de reinigbeid des vleesches i
14  Hoe veel te meer zal v het bloed van
Christus, • di\'- door den eeuwigen Geest
zich zelven (ïode onstrafTelijk opgeofferd
j heeft, uw geweten reinigen van doode
I werken, • om den levenden liod te dienen?
i 15 En daarom is hij de Midd daar des
nieuwen iMlillltlllli \' opdat, de dood
daartUêtcknt gekomen zijnde, tot verzoe-
ning der overtredingen, die onder liet
eerste testament waren.degenen,die ge-
roepen .-.i\'n, de beloftenis der eeuwige
erve ontvangen zouden.
lf> Want waar een testament is, daar
is het nooilzAak, dat de dood des tes-
tamentuiakers f»nr««kome:
17 "Want een testament is vast inde
riooden,dewijl het nog g\'-enekrachtheeft,
wanneer de testamentmaker leeft.
15  Waarom ook het eerste niet zonder
bloed is ingewijd.
lil Want als al de geboden, naar de wet
van Mozes, tot al het volk uitgesproken
waren, nam hti het bloed der kalveren
en bokken, met water, en purperen wol,
en hijzop, bespremrende beide liet boek
Zelf, en al het volk,
CO Zeggende i * Dit is het bloed des
testament», hetwelk God aan ulieden
heeft geboden.
21 En hij besprengde desgelijks ook
den tabernakel, eu al de vaten der dienst
mft het bloed.
•yZ En alle dingen worden biïna door
bloed gereinigd naar de wet, en zonder
bloedstorting geschiedt, geeuevergeving.
\'23 Zoo was bet dan noodzaak,dat wel
de voorbeeldingen der dingen, die in de
hemelen zün. door defe dingen gereinigd
werden, maar de hemelscbe dingen zel-
ve door betere offeranden dan deze.
1\'4 Want Christus, is niet ingegaan in
het heiligdom, dat met banden gemaakt
is, hetwelk is een tegenbeeld vau het
ware, maar in den hemel zelven. om
nu te verschijnen voor bet aangezigt ve.n
God voor ons ;
25 Noch ook.opdat hij zich zelven dik-
maals zou oponVren. " gelijk de hooge-
priester alle jaar in het heiligdom ingaat
met vreemd bloed;
2ti i Anders had hij dikmaals moeten
lijden van degrondleggingder wereldaf
maar nu is hij eenmaal inde volei.iding
der eeuwen geopenbaard, om de zonde
te niet te doen, door zijn zelfs offerande.
27  En gelijk bet den menschen geze:
ia, eenmaal te sterven, en daarna het
oordeel;
28  \' Alzooook (\'bristus,eenmaal geof-
ferd zijnde, om veler zonden weg te
nemen, zal ten andere maal zonder zonde
gezien worden van degenen, die hem
verwachten tot zaligheid.
HOOFDSTUK 10.
De spotte] rtrklaatt, dm de wet ilerdtta eene
•nhfïduff lüiil deT toekomende roederea, til
door hnre veelvuldige en jnarlijk*ehc i>lfer-
ruidcii niets heeft kiiiini-u volm.iken, v». 1 ;
iliit dmiOM Dnviil in den veertiiMen paslui
hettiiL\'t. d*t ChristM i" de wereld ïoii ko-
iii\' i, om den wil van \' "I te doen, 5 . en
on» door de eeniife offersn.le (nni Ujr(dU*MM
in eeunixheid te volmaken. 11). H . hewij«t
dit wederom uit den inhoud van het Nieuwe
het huls Israéls maken zal n.i .1;»\' \'lig*n,
: zegt de Heere : * Ik zal mijne w*it*n
in hun verstand geven, en in hunne har-
ten zal Ik dïe inschrijven . i en Ik zal
hun tot ivn\' God zijn, en zij zulten Mij
tot een volk zijn.
11   s En zij zullen niet leeren, een
: iegelijk zijnen naaste, en een iegelijk
i zijnen broeder, zegende : Ken «len Heere;
: want , i\' zullen Mn allen kennen van
den kleine onder hen tot den groote
onder hen.
12  Want Ikzal hunnrongercgiigheden
genadig zijn, en hunne zonden en hunne
1 overtredingen zal Ik geenszins metrge-
denken.
13  Als IIii zegt: Een nieuw verbond,
zoo heeft Hij het eerste oud gemaakt ;
dat uu oud gemaakt is en verouderd, is
nabij de verdwijn in ir.
HOOFDSTUK 9.
, De apostel om verder san te reiden de viinr-
j treflelijkheid v.in CliH-Un prixterdom hn-
ven her levletieche, hcehrijlt de geMalte van
den utterujkea tabernakel, en mii heldeen
! er in rh, v*. 1-, uiil-tradem tic ilinmt vxa
\'- de priester» in ilenzelwn, 0. verklaart, il.it
i dere alleen tekadunen en v oordeelden naren
•     »*ef>jk nok de rriiii^-in^en. il ir daarin ge-
«•hi\'dilrn, B; ina.ir il.it t\'hri-Mi. d mr I mi\'
onYrande en ingRtitr >n he: wan heilfgdoni
•Üt nllea lieefi rerreJd en eene eeuwigt*
rarloMMBf heeft te neeg rjt heruit, 11. Iti
betuigt, «Int iloor den dood ïan ChrtMOi
! het S. T. i- bevestigd. LS ; «etijk 4* dood
de» Ir^tauietmnnker». ieder teMsmrnt f»eve«-
I ti«t, IC. Dat daarom ook in het O. T. alles
\' mei Woed werd htipitlld, en dat ronder
bloed.tori ing geene vergv. iie/ MSehll.\'llds,
j 18. dat erhter de heuaelrc*» dlMfM door
•     bt-tere otteranden moe-ten worden viti inigd,
23. dat Chrtoiua derhalve in den hemel U
JlHHaSII. om ildaar voor uu. Ij.j Hnd te
I verwhijiM n, -\' i . nadat hij *ieh reken op
\' aarde ren maal had opgeofferd, 25; en dat
hij uit den hemel Ui wederkomen, om die
I te verIo-»en, die op hem warhten, 27.
ZOO had dan wel ook het eerste vut hond
reitteu der Go^edtattt, eu het we*
reldliik heiligdom.
2  »Want de tabernakel was toebereid,
tuanrtijk de eerste, in welken wa« de kan-
delaar, en de tafel, en de\'-tooni>rooden,
welke gestamd wordt het heilige;
3  Maar achter het tweedevoorhungsel
trui de tabernakel, genaamd het heiligt\'
der heiligen;
4  Hebbende een gouden wierookvat, en
i de ark des verbonds, alom met goud
overdekt, in welke was \' de gouden
kruik, daar bet Manna in was, en - de
staf van Aaron, die gebloeid bad, en /
de tafelen des verbonds :
5  » En boven over deze ark waren de
eherubinen der heerlijkheid,die het ver-
zoendeksel beschaduwden : van welke
dingen wij nu van stuk tot stuk niet
zullen zeggen.
tl Deze dingen nu, aldus toebereid
zijnde, * zoo gingen we! de priester* in
den eersten tabernakel, te allen tijde, om
de r,\',..\'-..h.. nM\'\'ii te volbrengen;
7 I Maar in den tweeden tnhernakrl
yittff
alleen de hoogepriester, eenmaal
des jaars, niet zonder bloed, hetwelk bij
offerde voor zich zelven en voor des
volks misdaden.
,S WumrMê&i de Heilige Geest dit be-
duidde, dat de weg des heiligdoms nog
niet openbaar gemaakt was, zoo lang de
eerste tabernakel nog stand had;
9  Welke was eene af beelding voordien
tegen woordigen tijd, in welken gaven en
slagtolTeren geofferd werden, die denge-
ne, die de dienst pleegde, niet konden
heiligen naar het geneten :
10  Itettaunde alleen \' in «piizen, en
drankeu. "\' en verscheidene wasschingen,
en regtvaardigmakingen des vleesches,
tot op dea tydder verbetering opgelegd.
A Jcr. 31 33
i Zarh. B : 8.
i Et, «i.1
ft I.ev. M:&
c Et. 35.10.
rl Ex. !6:3S.
nm. 17 10,
f Ex. 31 ».
1 Kou. S : 9.
f Kt,
U-u,„
i Ei. SM».
Lev. 10 2.31
Hehr. U 25,
-ocr page 812-
HEHREËN 1», )).
Verboml Jrr. 31 , in hrtwU tl*> volkomene
voorhangsel, dat ia, êmr xün vleesch ;
21  En dtiriil wij «eftie* eenen grooten
Priester over het huis Gods;
22  Zoo laat ons toegaan met ern waar-
achtig hart, in volle verzekerdheid des
gelooft, nn:e harten gereinigd zunde van
liet kwaad geweten, en bet llgchnam ge-
wassrhen zijnde \'• met rein water.
3S 1 ;i:i\' nti- deonwankelbarebelijdenis
der hoop «OJthouden| (wantdlehet be-
loofd beeft, is getrouw.\'
2-1 En laat ons op elkander acht nemen,
tot opscherping der liefde en der goede
werken ;
"h En laat ons onze onderlinge bijeen*
komst niet nalaten, gelijk sommigen
de gewoonte hebben, maar elkander
vermanen : en it\'it ïoo veel te meer, als
gij ziet. dat de dag nadert.
26  \'Want zoo w-j willenszondigen, na-
dat wij de kennis der waarheid ontvan*
gen hebben, zoo ï>!ii:"t er geen slagtoffer
meer over voor de zonden;
27 Maar eene schrikkelijkeverwachting
des oordeels, en hitte des vuurs, dat de
tegenstanders zal verslinden.
?* Als iemand de wet van Mozes heeft
te niet gedaan, die sterft zonder barmhar-
tigheid. * onder twee of drie getuigen :
2$ Hoe veel te zwaarder «traf, meent
gij. tal hij waardig geacht worden, die
den Koon van God vertreden heeft, en
het Woed des testaments onrein geacht
heeft, waardoor \'tui geheiligd was, en den
Geest der genade smaadheid heeft aan-
gedaan ?
30  Want wij kennen Hem, die gezegd
heeft : \' M^ne is de wraak. Ik zal het ver-
gelden, spreekt ü.\' Heere. En wederom :
"• He Heere zal zijn volk oordeelen.
31   Vreesselijk is het te vallen in de
handen des levenden Gods.
32  Doch gedenkt der vorige dagen, in
dewelke, nadat gij verlicht zijt geweest,
gtj veel strijd des tijdens hebt verdra-
gen.
33  Ten deele. als gij door smaad heden
en verdrukkingen een schouwspel g»wor-
denzijt; en ten deele, als gö gemeenschap
gehad hebt met degenen, die alzoo ge\'
handeld werden.
34  Want gij hebt ook over • mijne ban-
den medelijden gehad, en de rooving uwer
goederen met blijdschap aangenomen.
Wetende, dat gij hebt in u zelven *• een
beter en blijvend goed in de hemelen.
3^ Werpt dan uw vrijmoedigheid niet
wc:r, welke eene groote vergelding des
loons beeft.
.Vi e Want gij hebt lijdzaamheid van
noode ; opdat gü, den wil van God ge-
daan hebbende, de beloftenis moogt
wegdragen.
37 \'i Want: Nog een zeer wplnig tiiils en
Hij, die te komen staat, zal komen, en
niet vertoeven.
35  r Maar de regtvaardlge zal uit het
geloof leven; en ïoo UmwM zich ont-
trekt, mijne zie! heeft in hem geen be-
hagen.
3S( Maar wij zijn niet van degenen, die
zich onttrekken ten verderve, maar van
degenen, die gelooven totbehoudingder
ziel.
HOOFDSTUK 11.
Om. de Hebreen te !>eter tot lir t.t»ni!vﻫ.!ijr-
liri.1 in lii-t l\'i loof te bewegen, be*elinjfl hij
hun het gtfaof met njnc ewex-happen en
werkire/en, v». 1 : rn hrenfft tr "lien einde
voor de voorbeelden van hel Ittoof der
v.i.leren m hrt O. T . ak van \\bel. V H«-
n<ieh, 5. en Noseh. 7 . venolïen» van Abrs-
ham. ft. en Sara, 11: die met hun mad tle
beloften vnn het land K.niann nel he\'ihen
owlvaagaa, naas de vervulling AcimIm
niet >•;> de air-ie. umar ïn .!• i. hrmel hrh-
ben verkregen 13. TwiolpW verhaalt hij
hrt vor>rh~eVi vnn Abraham» geloof in het
offeren na njnen loon lïak. 17: dat van
én «..i
.r.lt beloofd. 15 .
dat er geene offcrande voor
de ïondc ma noodig i-, 1«. II ij komt daar-
n.i tnt hrt andere drel m den brief, n.nne-
l>]k tot de vermaningen \\»n hunnen M-hul-
digen pligl, nl" : tin eer^\'e vermaant hij de
Hebreen, om met een vrijmoedig geloor tot
God te gaan donr <!\'\'ti weg, welken ChrlttUI
im- heeft ingewijd. 19. \\ervolgi\'iin vermaant
hij hen tot ntniiilvnwtltfhpi*) in de belijdenis
Asser hoop en tot onwankelbare liefile, 23 ;
llmfdf tol onderhouding hunner hijeen-
komsten, 2">. Hij stelt hun tr «Hen einde
voor onsen nin de een* rijde het Tlmkke-
IQk oordeel God*, dal de afvalligen hehbert
te verwnehten, xfi . rti aan ilr andere tijde
hunne roorgaande lüdsaanAeid en mede1ij-
Afix met Ar verdrukten, ook met r.ijne bu-
Am. 3i . mitsgaders de lieloften, welke ilr
volstandigcn tullen wegdragen, 3fi . hii lie-
*;i»t dit helde met een* nlaata uit Hab.2 I.
vttke li. aanhaalt r:i toepast, 57.
WANT "de wet, hehbendeeenescha-
<iuw der toekomende goederen, niet
\'\' het beeld zelf der zaken, kan mt-t de-
) zelfde offeranden, dit* zij alle jaargedu-
tiglijk opofferen, nimmermeer heiligen
degenen, die laar toegaan.
2  Anderzins zouden tij opgehouden
hebben «offert te worden, omdat de-
[ genen, die de dienst pleegden, geen be-
| wustheid nieer zouden hebben der zon-
j den. eenmaal gereinied geweest zijnde :
3  Maar nu qear/iieiH in dezelve alle jaar
weder gedachtenis der zonden.
f. H. 4 Want liet is onmogelijk, dat bet
l\'.i ij bloed van stieren en bokken de zonden
\'.\' 13.1 wegnetnc
I h Daarom, komende in de wereld, zegt
v.»7. hij: \'Slagtoffer en offerande hebt Gij
I II. niet gewild, maar GÜ bebt mij het lig-
»*>. chaam torbereid;
\'* -: fi Brandofferen en otter voor de zonde
I hebben L\' niet behaagd:
7 Toen sprak ik i Zie, ik kom. (in
bet begin de* boek» is van mij geschre-
ven) om uwen wil te doen, o God!
s Als hit te voren gezegd had: Slagt-
offer, en offerande, rn brandoffers, en
ojr\'er Toor de Tonde hebt Gij nietgewild,
noch hebben V behaagd; dewelke naar
de wet geofferd worden1
i 9 Toen sprak hij i Zie. ik kom, om uwen
! wil te doen.oGod ! Hij neemt heteerste
weg, om het tweede te stellen.
! 10 In welken wil wij geheiligd zijn,
\'\' door de offeraude des ligchaams Tan
| Jezus Christus, eenmaal yesehied.
11 En een iegelijk priester stond we!al-
len dag dienende, en dczelfdeslagtofferen
dtkmaals offerende, die de zonden nim-
niernieer kunnen wegnemen ;
1" Maar deze. een slagtoffer voor de
110:1.1 ronden geofferd hebbende, is in eeuwig-
il. IdH. held gezeten aan de regterAnwrf Gods;
r. 19:18.! n Voorts verwachtende, totdat zijne
\' %i\'\\ vijanden gesteld worden tot eene voet-
\', ,i" bank zijner voeten.
i 14 Want met ééne offerande heeft h|j
i in eeuwigheid volmaakt degenen, die
h<-beiligd worden.
15 En de Heilige Geest getuigt het ons
ook.
]fi Want nadat Hij te voren gezegd had:
k Num.3.-, ai.
llfiit 17:0.
19 IS.
Matt. ISlfi.
Hand.21 33.
Matt. 5 12,
t
s
, ï
5:
i]
Ki
s
\\-
&•
3:
lï:
• Jrr. 31 SI
a,ss,8i
lom. 11 27
\'Dit is het verbond.dat Ik met h*n ma-
ken zal na die dagen, zegt de Heere, Ik
zal mijne wetten geven in hunne harten,
" en Ik zal die inschreven in hunnever*
I standen;
17 En hunne zonden en hunne onge-
. regtigheden zal Ik geenszins meer ge-
j denken.
] IS Waar nu vergeving derzelve is, daar
j is geene offerande meer voor de zonde.
I0.Q 19 Dewijl wü dan, broedci-s ! vrijmoe-
w\'c, digheid hebben, s om in te gaan in het
s i heiligdom door het bloed van Jezus,
•2 is. 20 Op eenen vprscuen en levenden weg,
1 12 welken hii on« ingewijd heeft door het
-ocr page 813-
hebkeKn 11.
luk in het rerenen van innen im Jakolt.
i-i dat van Jakoh in het /i.™i ilir ionen
.li>7i i"- SI ; en dat vaa Joief op tijn -\'i i f-
hed, 22. Panrna vM hij op ilal «a <lp
ouder* viui Mozpa, 23. en van Mo*n teken,
in het verarhten m liinc wr en (nut
iiiin hei hof nu Farao, ai: in het verlaten
van Egypte, het honden vnn hei nucha en
liet doorga** iloor ilc Kwnle icp. 27 ; "preekt
vnn het geloof van Józua en van Harhnli
lii; het innemen nu Jeritho, 80; Hdtagaden
var. ilc ristfr* en konin;.*en. dïe ilour het
geloof groot e dingen verligt he\'iWn, 32 .
daarna van cenige trouwen, die gronte ïna-
rk-hcdeti daardoor hclilien uilt»Maan. 3.1 .
«rlijk ook van rererhlidene andere (irofi-
len en martelares, 3fi. !)e epoetel besluit,
dat desa allen ïijn gestorven in hei geloof.
lincuel f ij ili\' hrlonlilr zaak zonder on» niet
hebben verkregen, S9.
HET geloof nu is pen vaste arroinï der
dingen, ilie men hoopt, e* een bewijs
I\' v zaken, die men niet ziet.
C Want door hetzelve hebben de ouden
,\'iMiii.p"ri« bekomen.
3  Door het geloof verstaan wij, "dat de
wereld door het woord God» ia toebereid,
\'\'al zoo dat de dingen, die men ziet,niet
geworden /Uu uit dingen, die gezien
worden.
4  Door het geloof heeft Abel eene
meerdere offerande Gode iceofferd dan
Kaïn. door hetwelk hij -\' getuigenis beko-
men heeft, dat hij regtvaardig was,alzoo
God over zijnegaven getuigenis gaf; en
door hetzelve geloot\' spreekt bij nog,na-
dat hij geatorven is.
o Door bet geloof ia • Enoch weggeno-
men geweest, opdat hij den dood niet zou
zien; en iiii werd niet gevonden,daarom
dat hem God weggenomen had -. want
voor zijne wegneming heeft Mi getuige-
nis gehad, dal hij Gode behaagde.
fi Maar zonder ieloof is hetonmogeliik
Gode te behagen. Want die tot God
komt, moet gelooven, dat Ilii is, en een
belooner ia dergen^n, die H>m. xoeken.
7 Door het geloof heeft.\' Noach, door
Goddelijke aanspraak vermaand zijnde
van de dingen, die nog niet gezien wer-
den. en bevreesd geworden zijnde, de ark
toebereid tot behoudenis van zijnhuisge-
zin; door welke ark hij de wereld heeft
veroordeeld, en is geworden een erfge-
naam der regtvaardigheid, die naar het
geloof i«.
5  Door het geloof is" Abraham, geroe-
pen ivinde, gehoorzaam geweest, om uit
teeaan naarde plaat», die hij tot een erf-
deel ontvangen zou ; en hij is uitgegaan,
niet wetende, waar hij komen iou.
9  Door het geloof is hij een inwoner ge-
weest in het land der belofte, ala in een
vreemd land. en heeft in tabernakelen ge-
woond met Izak en Jakoh. die medecrf-
genamen waren derzelfde belofte.
10  Want hü verwachtte de stad, die
fondamenten heeft, welker kunstenaar
en bouwmeester God is.
11  Door het geloof heeft ook \'< Sara zelve
kracht ontvangen, om zaad te geven, en
1 boven den tijd huur» ouderdoms heeft
zij gebaard; overmits zy Hem getrouw
heeft geticht, die het beloofd had.
12  Daarom zijn ook van eYnen, en dat
eenen verstorvene, zoo reien in menigte
geboren * ala de sterreu des hemel», en
aU het zand, dat aan den oever der
zee ia. hetwelk ontelbaar i».
13 \' Deze allen zijn in het geloof zeator-
v«n,de beloften niet verkregen hebbende,
maar hebben dezelve van verre gezien, en
geloofd, en omhelsd, en hebben beleden.
"< dat zij gasten en vreemdelingen op de
aarde waren.
14  Want die zulke dingen zeggen, be-
toonen Waarlijk, dat rü een vaderland
zoeken.
13 En indien zij aan dat vaderland ge-
dacht hadden, van hetwelk zij uitgezaan
waren, zij zouden tijd gehad hebben, om
weder te keeren;
lo Maar nu zijn zij begeerig naar een
beter, dat is, naar het hemelsche. Daar-
om schaamt zich God hunner niet, »
om hun God genaamd te worden ; want
HÜ bad hun eene stad bereid
17 •• Door het geloof heeft Abraham,
ala hij verzocht werd, Izak geofferd, en
hii, die de beloften ontvangen had, heeft
; zijnen eeniggehorene geofferd,
IS iTot denwelken gezegd was : pla
Izak zal u het zaad genoemd worden)
overleggende, dat God magtig was, hem
ook nit de dooden te verwekken;
11» Waaruit hij Iipui ook bij gelijkenis
wedergekregen heeft.
Cn -i Door het geloof heeft Izak zijne
\' mn Jakoh en Eiau gezegend aangaande
\'- toekomende dingen.
Cl • Door het geloof heeft Jakob, ster-
vende, een iegeliik der zonen van Jozef
i gezegend, \' en heeft aangebeden, le»-
ttende
op het opperste van ziinen staf.
CC \' Door het geloof heeft Jozef, ster-
vende. gemeld van den uitgang der kin-
deren Israël*., en heeft bevel gegeven van
i zijn gebeente.
! C3 " Door liet geloof werd Moies, toen
• hij geboren was. drie maanden langvan
zijne ouders verborgen, overmits zij xa-
\' gen, dat het kindeken schoon was; en
zii vreesden het gebod des konings niet.
, C4 Door het geloof heeft Mozea, nu
groot geworden zijnde, geweigerd een
zoon van Farao\'s dochter genoemd te
worden ;
C-ï • Verkiezende liever met het volk
van God kwalijk gehandeld te worden,
dan voor eenen tijd de genieting der
zonde te hebben.
CU Achtende de veramaadheid vanChris-
tus meerderen rijkdom te zijn, dan de
schatt"n in Egypte; want hij zag; op de
vergelding des loon".
C7 Door het geloof heeft hij Egyptever*
laten, niet vreezende den toorn des kn-
1 ning» : want hij hield zich vaat, als ziende
den Onzienlijke.
Cs M Door het geloof heeft hij het na»cha
j uitxerigt, en de hesprenging des bloed».
I opóat de verderver der eerstgeborenen
I her niet raken zou.
| C1» • Door het geloof zijn zti de Boode
zee doorgegaan, als door het drooge ; bet-
welk de Egyptenaar», ook verzoekende,
zij*i verdronken.
3\'i «Door het geloof üijn demuren van
Jerjcho gevallen, als zij tot zeven dagen
toe omringd waren geweest.
j SI * Door het geloof is Rachab, de
hoer. niet omgekomen met deongehoor-
| zamen, "als zij de verspieders met vrede
1 hnd ontvangen.
| 3C En wat zal ik nog meer zeggen?
t want de tijd zal mij ontbreken, zou ik
verhalen I van Gideon, • en Barak, en
\'i Sainson, en • Jettha, en ƒ Davjd, en 9
Samtiél, en de profeten ;
j 33 Welke door het geloofkoningrijken
1 hebben overwonnen, geregtigheid freoe*
fend. de beloftenissen verkregen, * de
muilen d«T leeuwen toegpatopt;
34  i De kracht de» vimrs hebben nitge-
bluacht, k de scherpte des zwaard» ziin
ontvloden,\' uit zwakheid krachten heb-
: ben gekregen.in den krijg sterk geworden
: ziin.heirlegersdervreeuidenop de vlugt
. hebben gehragt ;
35  \'« De vrouwen hebben hare dooden
I uit de opstanding im/cz-gekregen; " en
anderen zijn uitgerekt geworden,de ooa-
\' gebodene verlossing niet aannemende.op*
dat zij eene betere opstanding verkrij- \\
gen zouden.
M En anderen hebben bespottingenen |
geeielen geproefd,en ook • bandenenge- :
vangenia;
Ba. » f..
Mart 22 32
Hand. 7 32
I
sa\'.
1 10
3 9
1 IA
" 4 17
i ifi
• een. v i
d Mat t. 23 V
Gen. 5 si
w Y.\\. IJ SI
a Ka. H 23.
V Ji.ï. 6«0.:
i .io* r. rt.
Jakob. I:f5.
«Joa.     si.
b Bigt.   6 11.1
C IliL-t.     I
d Rtgt.  IS SI.
* Rittt. ï
1
f lsam. 17 n.
ISaiu. IS 90.
Riirt. H«.
i Ham.l7:S».
Dan. 6:»
Dan. 3 23.
1  Snin.211 1.
! K.m. \'9 3.
2 Kon. I IA.
Joh 13 II).
IV f. 9.
Jas. 3* SI.
XI *
i Luk. 1 SC
H:in.l:M 25,
I
Jcr. *>S. \\
-ocr page 814-
UMXZliS 1!, 13.
37 f Zijn gesteentgd geworden, in «tuk-
ken gezaagd, verzocht, door het zwaard
ter dood gebragt, hebben gewandeld -i in
«Cbaapsvellen en In g< itenvelien ; verla-
ten, verdrukt, * wal uk gi bandi ld /i:n ir ;
;w i Welker de wereld niet waardig was
hebben in woestijnen gedoold, en up ber-
gen, en in «pelonken, en ia de holen der
aarde.
311 En deze allen, hebbende door het
zeloot* gi tuigen.. ,\',iiii, hebben de be-
lofte niet verkregen :
40 Alzoo God wat beters over ons voor-
zien had, opdat .\'ii zonder ons niet zou-
den volmaakt worden.
manr van droef beid te zijn ; doch daarna
geeft zij van zich eene vreedzame vrucht
der geregtigueid dengenen, die door de-
zelve geoefend zijn.
12 \'- Daarom rigt weder op de trage
handen, < n de sleppe knieën ;
l\'t En maakt rente paden voor uwe voe-
ten, opdat hetgeen kreupel is, niet ver-
draaid worde, maar Hat het veel meer
genezen worde.
14  \' Jaagt den vrede na met allen, en
\'< de heiligmaking, zond*r welke nie-
ui&ud den Heere zien zal :
15  \' Toeziende, dat niet iemand verach-
tere van de genade Gods ; dat niet »\'eenige
wortel der bitterheid opwaarts sprt:i-
tende, "beroerte make, en door dezelve
velen ontreinigd worden.
l»i " Dat niet iemand zij een hoereerder,
of een onheilige, r gelijk Ezau, die om
etne spgze het regt van zijne eerstge*
boorte weggaf.
17 \'; Want gvj weet,dat hij ook daarna,
de zegening willende beërven, verworpen
werd : want hij vond geene plaats des
berouw*, boewei hij dezelve met tranen
zocht.
is Want gtj zijt niet gekomen \'tot den
tastelijken berg, en het brandende vuur.
en donkerheid, en duisternis, en onwe-
der,
V.\' Entot het geklankder bazuin,en de
stem der woorden ; welke die ze hooiden,
\' baden, dat het woord tot hen niet meer
zou gedaan worden.
2(1 ;Want zij konden niet dragen het-
geen er geboden werd: >\' Indien ook een
gedierte den b*-rg aanraakt, htt zal ge-
steenigd, oi met eenen pijl door?chottn
worden.
21   tn Moies. zoo vreesselijk was het
gezigt, zeide : Ik ben gansch bevreesd
en btvende. I
22  Maar gij zijt gekomen tot den berg
Zion, en de stad des levenden Gods, tot
r het hetuelsebe Jeruzalem, en de vele
duizenden der engelen;
2\'i Tot de algemeenevergaderingen de
gemeente der eerstgeborenen, die" inde
hemelen ongeschreven zijn, en tot God,
dtnllegter\'over alltn,en de geesten der
volmaakte regtvaardigen;
24 Y.n tot den Middelaar des nieuwen
!• -1 .i.\'mtii -, Jezus, en het bloed der be-
sprenging, dat betere dingen apreektdan
!/ Abel.
SS ; Ziet toe, dat gij dien, die spreekt,
niet verwerpt; want indien deze niet
zijn ontvloden, die denrene verwierpen,
welke op aarde Goddelijke antwoorden
gaf, veel meer zullen wij niet oitrlieden,
zoo wij "n- van dien afkeeten, die van
de hemelen it ;
2ö Wiens stem toen de aarde bewoog ;
maar nu heett Hij verkondigd, zeggende:
» Nog eenmaal zal Ik bewegen niei alleen
de aarde, maar ook dtn hemel.
27 En dit woord .- Nog eenmaal, wijst
aan de verandering der bewegelijke din-
gen,als welke gemaakt waren,opdat bli:-
ven zouden de dingen, die niet bewegelijk
zijn.
23  Daarom, alzoo wij eenonbewegelijk
koningrijk ontvangen, laat ons de genade
M*f houden, \'• door dewelke wij welbe
hageliik Gode mogen dienen, met eerbied
en godvruchtigheid.
29 i Want onze God is een verterend
vuur.
HOOFDSTUK 13.
De apostel vermaant ili Hebreen tot l>roeiler-
lijke liefde, n, 1 ; tot herl>eru\'ia.tmhei.t, 2 |
tot Kednken aan de gevangenen. 3; en ver-
klaart, dat liet huwelijk eerlijk fal onder
allen, t. waarM\'huwt hen voor irehlirienitheid,
en vermaant hen tot mfmoaHUMM, 5. Hij
wijil hen uit het voorlieeld hunner voor-
k\'antfer., 7. Wnan.ehuwt hen ook voor vreem-
„,Ko,
, 2 Km
i Kon
JTi
12 IS
i. S:H
k Mr\'
.5:8
l 2<o
. G: 1
m Dm
t.S*J 19
.( Man
1.17 13
HOOFDSTUK 12.
1\'it .Ie voorlieeMen, in het rOOfltM
•luk, vermaant ile apostel tot
hfi.l in de ehr i-tel ijke hoop «
/\'.::,i.. i I in ile verlrukWin.\'i\'n.
Kelt heil (c dien einde vuur lir
«trbeeld
van Ckrktha, die door lillen Ut lüne beer*
tykkeid i- irn-e-aan, X «binede liet vuur-
l>ee!d van «He ware kinderen, die niet mn
tonder \'\'•• kastijding hunner vaderen, \'• \\
hen wijzende op de vrachten der ka-t:)din-
iren. 9. 11!i venuaaai hen wijden lol ver-
wakkerintt uit hun.....lapheul, L2 udts*«-
der- tut vrede ui neUJaheid, U. H\'j ivanr-
• ihiuu hen U-li-ii alval, hoererij en onliei-
lt.\'hi iil, mi t hi-t voorbeeld van Kznu, l.ï.
St.li hun diarlur nok vuur uoi-rn ili wnnr-
lUfrheid iler verjiileritik\' in hemel en uu narde,
waartoe tij nin gekotnen, mi-t eene ieL\'en-
MelUag van de vrresseujkhefd ru alle duv
E in in het \'.\'even iter wei, IS. \\Vju»r»t\'dimt
en netli-riiui tlgrt afval, niet eene plaats
uit H.i-.*-\' i 7 \'„\'rnoinrii, !\'• . en vi rmaant
hen tut vasthouden aan Cml» ïewiite, met
eene vooi>ti-IIin:r <ler Mraf, welke den »I-
ralUfea nd overkomen, H.
DAAROM dan ook, alzoo wij zoo groot
eene wolk der getuigen rondom ona
hebben liggende, " laat o* s arleggt n
nllen U-t. en de zonde, die o*.» HgltliJK
omring:,en laat ons \'• met li.|dzaaiu-
heid i looiende loopbaan, die ons vooi-
gesteld is;
2 Ziende op den uverstcn Leidsman en
Voleinder des ge!ool>, Jezus, \'dewelke,
voor de vreugde, die hem voorgesteld
was,hetkruis het ft verdrageu,en schande
veracht, en is .tv n f, aan de " Kten and
1 dts tiouns van God.
\'t Want v-iiniii rki ilezeti, die zoodanig
een teg6Mpfi ken v-m de zondaren tegen
zich heeft verdragen, opdat gij nietver-
tlaauwt en bezwijkt in uwe zielen.
-1.\' Gij hebt nog tot den bloede toe
niet tegen gestaan, strijdende tegen de
zonde;
ó En gö hebt vergeten de vermaning,
die tot u als tot zonen spreekt: \'Mijn
zoon! acht niet klein de kastijding des
Ileeren, en bezwijkt niet, als gij van
Hem bestiaft wordt :
6" Waut dien de Heere liefheeft, kas-
tij\'lt llii, en Hij geeselt eenen iegelij*
ken zoon, dien Hij aanneemt.
7 Indien gij de kastijdingverdraagt,zoo
gedraagt zich God jegens u als zonen;
wan; wat zoon i- er, dien de vader biet
KMtÜdt?)
- Maar indien gij zonder kastijding
zijt» welke Hum deelachtig zijn gewor-
den, zoo zijt gij dan bastaarden, en uiet
zonen.
\'J Voorts, wij hebben de vaders onzea
vleesehes wel tot kastijders gehad, en wij
ontzagen hen , zullen wij dan niet veel
meer den Vader der geesten onderworpen
zijn, en leven \'t
10 Want genen hebben om wel voor
eenen korten tijd, naar dat het hun goed
dacht.gekastijd; manr Deze kastijdt om
tot ons nut, opdat wij zyner heiligheid
zouden deelachtig worden.
11 En alle kastijding, als die tegen woor-
dig is, schijnt geene snak van vreugde.
Gen.
35 33.
On.
2T.3G
Ex,
19.10
enz
J. 1 11
Kt.
lleut
19 16.
5 *),
V.K.
Deal
20:19.
5je
IS. 16.
Cal. * if.
Ooen:>.3 12
11:10, ena
d Luk, 10 2U
;<S„-\'/5:
.j Job VI
Sur. 3 1
Optn\'i.3 1
1 !l>tr. 2: 5
Deut. 121
-ocr page 815-
ile leerinifen, tmunderheid het onderscheid
• 1. ; -;. ,.\'i \',. ii. ii. • de, \'J. Bifli hun tot dal
e;ntie voor DOfpM mi vooHmsM in de oller*
nmlen der verzoenins.*. nMrinn iiiiin.tnil —Q-f|
Men, lo. Vermaant hen lot o\'leranden der
dankbaarheid, inzonderheid tot V: de;n-
\\*a (-od- naai.i. en tut weldadigheid, IS:
tot s*ebooriaamheid omtrent hunne voor-
i-anzer», !T. Vermaant hen God voor hem
Ie Hddes) tot zene lo»laiim*. I* en bidt
God. >iat Hij hen voliuake iu alle STot-de wer-
krn, 10. Ilr>lnit den liiirf lint rene ninmr
\'triLianmi\'. 22 . en lietooft, dat hij hen ha.i»l
lal wederzien met Tiuio"heu-. en»tell ernisre
s-roeuni«*n uut iu .teder, il.
DAT •\' ile broederlijke licl\'ile blijve.
2 \'•Verge*tdeherbergzasmbeiduiet;
e want hierdoor hebben sommigen onwe-
tend engelen geherbergd.
| 3 -f Gedenkt der gevangenen, «1» of gij
! tovdt gevangen waart ; en dereenen, die
\' kwaliJK gehandeld worden, alsof gijook
zelven in het W^cliH&Uïkuralijk\'jeAnndtlil
: waart.
4 Het huwelijk U eerlijk onder allen,
\' en het bed onbevlekt; ui nar hoereerders
1 en overspelers zal God oonleelen.
| 5 * t\'w wandel lij ronder geldgierig*
i huid; ƒ•» xijt vergenoegd met h**t tegeti-
1 wourdige: want Hij hei ft gezegd : > Ik
; zal u, niet begeven, en Ik zalu nietver-
i laten.
j ii Zood&t wji vrijmoedig lijk durven zeg-
gen: » De Heere ia mij een helper,en tk
! zul niet vreezen, wat mij een niensch
zal doen.
7 Gedenkt - uwer voorgangeren, die u
] het woord Gods gesproken nebben; en
j volgt hun geloof na, aar.schouwende de
: uitkomst kmnmer wandeling.
i S Jezus Christus is gisteren en heden
dezelfde en in der eeuwigheid.
9 « Wordt niet onigcvoerd met verscbei-
d*ne en vreemde leeringtn: want h<-t is
goed, dat het hart gesterkt worde door
genade, \' niet door spijzen, door welke
reene nuttigheid hekomen hebben, die
duai-in gewandeld hebhen.
iü Wij hebben vtn altaar, van hetwelk
geene uiagt hebben te etea, die den taber-
nakel dienen.
Il "\' (Vani welker dieren bloed voorde
zor.de gedragen werd in het heiligdom
door den hoegepriester, derzelver ligcha-
men werden verbrand buiten de leger-
plaats.
Ii\' Daarom heeft ook Jezus, opdat bij
door ii*ti eigen bloed het volk zou hei*
ligrn. i buiten de poort geletien.
J3 Zoo laat ons <Ia.i tot tieni uitgaan
buiten de legerplaats, zijne smaadheid
dragende.
U Want \'• wij hebben hier geene blij- •
Tende stad, maar wij zoeken de toeko-
mende.
15 Laat ons dan door hem altijd Gode ;
ojKilTeren eene offerande des lofs, dat is,
f de vrucht der lippen, diezijnen naam i
nelijdeti.
li> i.:i vergeet de weldadigheid en de
mededeelzaamheid niet; q want aan zoo* 5
daaige offeranden heeft God een welbe*
hagen.
17 f Zijt uwen vcorgangeren gehoor- \'
zaain, e» . :ü hun onderdanig: want zij
waken voor uwe zielen, • als die reken-
schap geven zullen; opdat zij dat doen ,
mogen met vreugde en niet al zuchtende:
want dat is 11 niet nuttig.
IS Bidt vjorons ; want wij <n rtrouwen,
dat wi) een goed geweten hebben,als die
in alles willen eerlijk wandelen.
19 Knik bid» te meer, dat gij dit doet,
opdat ik teeerder ulieden moge weder*
gegeven worden.
-" De God nu des 7redes, die\' den groo* \'
ten Herder der schapen, door het bloed
des eeuwigen testament*, uit de doodeu
heeft wrdergebragt,«u«iei\'!;A: onzen Heere
Jezus Christus;
-i " Die voimake u in alle goed werk,
opdat gij zijnen wil inoogt doen ; wer-
kenile in u hetgeen voor Hem welbehage*
lijk is, deur Jezus Christus; tien welken t\\j
de het rlijkiiól in alleeeitwightid Ameu.
Ï2 Doch ik bid u, broeders! verdraagt
het * o .r ; deser vertnaniiig; want ik heb
u in bet kort geschreven.
C:i Weet, dat de broederTimótheüslo9-
.\'(Ii\'.tci, is, aiet welken izoo hij haast
komt) ik u zul zien.
Ct tiroet a! uwe voorgangeren. en al de
heilig* n. U groeten die van Italië züu.
SS De genade zij met u allen. Aaien.
b Kom. \'2.13.
d Matt. 2.7 M
* Kt. 23 B
neut. \'t; i\'j
spr. 15 lf>
f PfUpp. l 11
ITÜll. f. C..-.
f, Ueut.31 M.
Joz. 1 5.
IKronJt 2i).
h Pt. M 5.
i Hoor, !3 17.
Kim.
ir
"SS; i\'
i Kt,
DE AÏ.GEMEI-:NI£ BRIEF
6:30.
16:17.
. 19:3.
APOSTEL JAKOBUS.
nin^ iler liefde, voornam*lijk ouitrent w«-
•Livven en vv.eien, en in helle* te leven. 27.
JAKOBUS, een dienstknecht van God
" en van den Heere Jezus Christus, aan
de twaalf stammen, " die iu de verttrooi-
jing zijn, zaligheid.
2 \'- Acht het voor groote vreugde, müue
broeders! wanneer gij in velerlei verzoe-
kingeu valt;
S \' Wetende, dat de beproeving uws
geloofs lijdzaamheid werkt.
4  Doch de lijdzaamheid hebbeeen vo!-
maakt werk, opdat gij moogt volmaakt
/uu en geheel opregt, in geen ding ge-
brekkelijk.
5  \'< En indien iemand vnn u wijsheid
ontbreekt.dat hij ze van God begeere^die
een* iegelijk mildelyk geeft, ennietver-
wijt; en r zij zal hem gegeven worden. \'
G Maar dat hij ze bi geere in geloof, niet
twijfelende; want die twijfelt, is eene
baar der zee gelijk, die van den wind ge-
HOOFDSTUK 1.
Na het op-rhrilt, v*. I ; vrrmaant de auostel
de verstrooide ireloovife .\'" 1. u. de " i-r«n--
vinTen door het fcrail met lijdiaAiiiheid te
verilra-fer, 2 . om ile vruch:en. welke <laar-
uit vooritomen, 3. en nien dete tvij-heid
onihreekt. leert hij, 0111 te tan fiod te hid-
dert, 5; doch in nloof, nlzoo lij <Ue amleri
niet lullen verkrijgen, 6. Hij tron.t de ver-
nederdeii, \'J . utmn-nc ds rijken tot n«de-
righei<l, om de ungi-tadit\'heid der rukdom-
nieti en de» leven», 10. Hij leert, dat wan-
neer iemand ver-oi\'ht wordt tot zomle,
zulks niet kuint van God, ma-ir vnn njne
•SfTJN \'ie^eerh;kheid. dip de zomle tint vans-t
en baart, 13 ; dat van (io.! alle u*oed komt,
en inzoniletheid de ivederL\'elioorte, i7 ; ver-
ïnaant lot laiiL\'miiedis;heid, 1\'J; zai-htmoe-
disrluid. 21 ; en God* woord niet alleen te
hooren, maar ook te doen, alzoo het ander—
zins te vergif» gehoord wordt, 22 .hetwelk
hij veiklanrt met de l\'i-Ii.Um:. van een\', die
zieh S-dofrit, 23. Etndeliik leert hij, dat de
rejrte s-od-dten-t mee-t liextaat in het t>e-
duint-fii vnn njne tonsr, 26: in de beoefe*
Matt. 7:
21:3
Hark.li i
Joh. :<\'>:
1 Joh. 3:
-ocr page 816-
nok alle andere treboden, 10. Hij verklaart.
da: de loodattbrra een onbarmhartig oorileel
rullen hebban te «mm dit en, 13. Leert wijder»
togen de tnond-Christenen, dat een geloof
tonder t\'oede «erken »ern taUgmakend :re-
loof in. \\%-. irelijk de liefde ireene opngte
liefde in, wanneer rij alleen in woorden rn
niet niet de daad betoond wordt, l.ï; omdat
talk ren geloof dood is, 17: en niet kan ce-
toond worden, 1": dat nok de duivelen ruik
ren t*eloof hebben. 19; en f>etui:.*t, dat men
door zoodanig een selnof niet kan «orden
cerertvaanli\'jd, hetwelk hij bewijst met de
voorbeelden van Ahraham, 2-i; en van Ki-
rhnh. 2> : :i!- nok iloor de rel ikeni* tan een
dood lichaam zonder riel. 26.
MIJNE broeder* ! hebt niet het geloof
van onzen Heere Jezus Christus,
4tm Her re der heerlijkheid, " met aan-
netning des pf-rsoons.
2  Want zoo in uwe vergadering kwam
een man met eenen gouden ring aan den
vinger, in eene sierlijke kleeding, en er
kwam ook een arm man in met eene
alechte kleeding;
3  En gij zoudt aanzien dengpne, die
de sierlijke kleeding draagt, en tot hem
zeggen : Zit gii hier op eene eerlijke
plaats; en zoudt zeggen tot den arme :
Sta gü daar; of: Zit hier onder mijne
voetbank;
4  Hebt gii dan niet in u zelven een
onderscheid gemaakt, en zijt regters ge*
worden van kwade overleggingen ?
5  \'\' Hoon,mijiie geliefde broeders! heeft
God niet uitverkoren de armen dezer
wereld, on» rijk te zijn in het geloof, en
erfgenamen des koningrijks.hetwrlk Hij
e belooft dengenen, die Hem lief hebben ?
t. Maar gil hebt den armen oneer aange-
daan. Overweldigen u niet de rijken, en
trekken zij u niet tot de regterstoelen?
7 Lasteren xü niet den goeden naam,
die over u aangeroepen is?
S Indien gü dan de koninklijke wet
volbrengt, naar de Schrift : d Gij z-ult
uwen naaste liefhebben als u zelven;
zoo doet gij wel;
y Maar indien gij den persoon aan-
neemt, zoo doet gij zonde, en wordt van
de wet bestraft als overtreders.
10  - Want wie de geheele wet zal hou-
j den, en In een zal struikelen, die is
! schuldig geworden aan allen,
11  Want die gezegd hepft : ƒ Gij zult
j geen overspel doen, die heeft ook gelegd :
Gii lult niet dooden. Indien gij nu geen
! overspel zult doen, maar zult dooden,
; zoo zi.it gij een overtreder der wet ge-
I worden.
I 12 Spreekt alzoo, en doet alzoo, als die
| door de wet der vrijheid zult geoordeeld
i worden.
| 13 ,\'i Want een onbarmhartig oordeel
, zul gaan over dengene, die geene l>arm-
hartighrid gedaan beeft: en deharmbar-
. tigheid roemt tegen het oordeel,
i 14 \'- Wat nuttigheid is het,mijne hroe-
I ders 1 indien iemand legt,dat hij het ge-
I loofheeft, en hij heeft de werken niet?
\' kan dat geloof hem zalig maken?
15 ; Indien er nu een broeder of zueter
: naakt zouden xiin. en gebrek zouden
, hebben aan dngelijksch voedsel;
ii> Kn iemand van u tot hen zou zeg-
] gen: Gaat henen in vrede, wordt warm,
en wordt verzadigd; en gijiieden zoudt
hun niet geven de nooddrnftigheden des
ligehaams, wat nuttigheid is dat?
17 Alzoo ook het geloof, indien het
1 de werken niet beeft, is bij zich zelven
dood.
13 Maar zal iemand zeggen i Gij hebt
het geloof, en ik heb de werken. Toon
1 mij uw geloof uit uwe werken,en ik zalu
: uit müne werken mijn geloof toonen.
1\'J Gij gelooft, dat God een eenig Gad
is; gijdoet wel : « de duivelen gelooven
het ook. en zM sidderen.
. j dreven en op en neder geworpen wordt.
7 Want die mensch meene niet, dat
i hij iet? ontvangen zal van den Heere i
! S Ecndubbelhartig man i*ougestadlg
, in al zijne «regen.
i\' Maar de broeder, die nederig is,roeme
1 in ziine hoogheid ;
10  "En de rijke in zijne vernedering ;
! want hij zal als eene bloem van het gras
! voorbijgaan.
ƒ Je-. tn f.
lCot. 7 SI
Jukob. t H
llVtr. ! II
1 Joh. 2 17
11  ƒ Wint de zon is opgedaan met de
hitte, en heeft bet grMoor gemaakt, en
ziine bloem is afgevallen, en de schoone
gedaan te baars aanschijn* is vergaan: nl-
1 zoo tal ook de rijke in zijne wegen ver-
welken.
12  :> Zalig; is de man, die verzoeking
verdraagt: want als hii beproefd zal ge-
i I,ev. 1»:15.
Ileut. 16:1
Pnr. Ifcffj.
Matt.M U.
Ik 2 Tim. 1 R
weest zijn, zal hij \'• de kroon des levens
ontvangen,welke de Heere \' beloofd heeft
dengenen, die Hem liefhebben.
13  Niemand, als hij verzoent wordt,
zegge: Ik word van God verzocht; want
God kan niet verzocht worden met het
kwade, en Hij zelf verzoekt niemand.
14  Maar een iegelijk word: verzocht,
als hij van zijne eigpne begeerlijkheid
, afgetrokken en verlokt wordt.
t 15 DaArna de begeerlijkheid ontvangen
hebbende baart zonde; en de zonde vo]-
eindigd zijnde baart den dood.
li> Dwaalt niet, mijne geliefde broeders!
1" * Alle goedegave, en alle volmaakte
gift i« van boven, van den Vader der
lichten afkomende, \' bij welken geene
verandering is, of schaduw van oinkee-
ring.
15  i» Naar zijnen wil heeft Hij ons ge-
baard door het woord der waarheid, op-
dat wü zoudm zijn ols eerstelingen zij-
ner schepselen.
19 Zoo .Ihii. mijne geliefde broeders l
" een iegelijk mensch /u rasch om te
hooren, traag om te spreken, traag tot
I toorn :
2il Want de toorn des mans werkt Gods
geregtigheid niet.
21   o Daarom, afgelegd hebbende alle
vuiligheid en overvloed van boosheid,
nntvangtinet zachtmoedigheid het woord,
dat in u geplant wordt, hetwelk uwe
, zielen kan zaligniaken.
* Spr.
ICor
KI S,
. 2 30.
f* 17.
d T.ev.
19:18.
?Iatt
22 rv.i.
Mark
.]•>?.\'..
Bom.
13 \',l.
fin\\.
5;H.
Efei,
5:2.
1 Tliess. l:\'J.
i Pent.
«7:66.
M;itt
.1 10,
Gal,
3.10.
p Matt. 72i.
Luk. 11:W.
Rom. 8:1»,
Uoli. 8:J.
22  i\' Kn zijt daders des woords en niet
1 alleen hoorders, u zelven met valsche
overlegging bedriegende.
23 \'/ Want 200 iemand een hoorder is
\\r*:
; des woords, en niet een dader.die ia een\'
uian gelijk, welke zijn aangeboren aan-
gezigt bemerkt in eenen spiegel;
24  Want hij heeft zich zelven bemerkt,
en is weggegaan, en heeft terstond ver-
geten, hoedanig hij was,
25  t Maar die inziet in de volmaakte
wet,dieder vrijheid is, en daarbij bliift,
1 deze, geen vergefelijk hoorder geworden
\' zijnde, maareen dader des werks, deze,
1 téa ik, zal gt lukzalig zijn in dit zijn doen.
2(> - Indien iemand onder u dunkt, dat
hij godsdienstig is, en bij zijne tong
niet in toom boudt, maar zijn hart ver-
leidt, dezes godsdienst is ijdel.
27 PemiveTC enonhevlekte godsdienst
; voor God en den Vader is deze: weezen
enweduwen bezoeken in hunne verdruk-
king. en zich zelven onbesmet bewaren
van de wereld.
HOOFDSTUK 2.
De apostel bestraft h< • : .iui.i nu >i , 1 • - \\« r-
•i\'i.:i- onder <le Christenen, n. 1 . il \\\\ men
eenen rijk»» ceit om ïi.iren rijkdom rn *ier-
li.jke kleedinï, 2; en .*enen "elooviire vrr-
;n !.t. omdat 1. knn in en een slecht kleed
• ir,,.. .\'.. 3. 11 toont aan. dat dit oïiI«*Uiiiip-
lijk is, aanwien de waardigheid der t*aloo->
tigen hij Ood, en de boosheid van vele rijken.
5; dat het ook in strijd is met de liefde
jeireni onten naaste, en den aMMebtOt een\'
overtreder der net maakt. S; al hield hij
, Matt. f. Il
h Mark. 1:81.
-ocr page 817-
JAKOBUS 3, 4.
I. o.H. oo, [ 2o Maar wilt geweten, o Ijdel mensch!
dat het geloof zonder de werken dood i* ?
21 Abraham, onze vader, is hij niet uit
l God. 22 io. de werken geregtvaardigd, I als hij Izak,
zijnen zoon, geofferd heeft on het altaar ?
2Ï Ziet gij wel. dat het geloof mede
gewrocht heeft met zijne werken, en het
geloof volmaakt in geweest uit de werken?
23  En de Schrift is vervuld geworden,
gening en vervloeking. Dit moet, mijne
broeder1*! alzoo niet geschieden.
11  Welt ook eene fontein uit eene zelfde
ader het zoet en het bitter?
12  Kan ook,mijne broeders! een vijge-
boom olijven voortbrengen, of een wijn-
stok rijgen ? Alzoo non geene fontein zout
en zoet water voortbrengen.
13  Wie is wijs en verstandig onder u ?
ƒ die bewijzp uit ziine-a goeden wandel
züne werken in zachtmoedige wijsheid.
14  u Maar indien gij bitteren nijd en
twistgierigheid hebt in uw hart, zoo
roemt en liegt niet tegen de waarheid.
la \'\' Deze is de wijsheid niet, die van
boven af komt, maar is aardsch, natuur-
lijk, duivelse:!.
lfi \'Want waar nijd en twistgierigheid
is, aldaar is verwarring en alle DOOM
handel.
17 Maar de wijsheid,die van boven is,
die is ten eerste zuiver, daarna vreed*
zaam, bescheiden, gezeggelijk, vol van
barmhartigheid en van goede vruchten,
niet partijdig oordeelende.en ongeveinsd.
is En de vrucht der regtvaardigheid
wordt in vrede gezaaid voor degenen,
die vrede maken.
Ir
die d?ar zegt : ••• En Abraham geloofde
God. en het is hem tot regt vaardigheid
f EfM, S : P.
3 Bom. 13 13.
gerekend, en njj is een vriend van God
genaamd geweest.
24  Ziet gij dan nu, «lat een mensch
uit de werken geregtvaardigd wordt, en
niet alleenlijk uit het geloof?
25  En desgelijks ook n Rachab, de
hoer, is zij niet uit de werken gercgt-
Hebr
vaardigd ge wem, als z\\i de gezondenen
heeft ontvangen, en door eenen anderen
weg uitgelaten?
2fi Want gelijk het ligchaam zonder
geest dood is, aiioo is ook het geloof
j zonder de werken dood.
HOOFDSTUK 3.
De «portel bestraft venter deiretien, ilir al.
meester» anderen liatclnk l>eri-pen, daar eg
leken ook dikwijl» knalijk handelen, n. 1 ;
en leert, «lat hij .lic zijne toni.\' kan lwd»in-
™en, ook alle andere ledematen nel rezrrrn
kar., 2 ; gelijk «Ie paarden niet eenen loom.
3: en de «diepen «nrt een ro«-r iwtegeerd
worden. 1 j iloeh wordt \'Ie tont* niet l>eteu-
•reld, dan i* rij rda een vuur. hetwelk, hoe
klein ook, veel hout* kan aansteken, ü\' dat
het bedwins-en van de ton;.* veel zwaarder is
dan het temmer van erni;.* wild dier, en dat
eene nnhrdwom-ene ton? veel kwaad» voort•
brengt, 7: dat her eene ongerijmdheid i*.
niet dezelfde ton;* God te zevenen en zijnen
naaste te vervloeken, 9: gelijk eene t\'oniein
Keen zont en zoet water te ramen treeft,
iineh een hoorn reneheJdene vruchten, U.
Hij vermaant vervolgen» tot zaehtmoe(tif*-
heid en_ tot het afleirt-en van nijd en twist -
•_*i\'erï_-lieiil, 13 . beschrijvende den aard en
de eiirensehappen va.i de aardsehe en hemel-
sehe wijsheid, IS; en de vrucht, die daar-
dooi verkregen wonlt, 18.
23 s \' 7^\'\' " niet vele meesters, mijne broe-
ZJ ders I wetende, \'< dat wij te meerder
oordcel zullen ontvangen.
2  Want wij struikelen allen in vele.
e Indien iemand in woorden niet itrui-
kelt, die is een volmaakt man, mngtig om
ook het geheele ligchaam in den toom
te houden.
3  Ziet, wij leggen den paarden toornen
in de monden, opdat «ij ons zouden ge-
hoorzamrn. en wij leiden daarmede hun
geheele ligchaam om;
4  Ziet ook de schepen, hoewel zij zoo
groot zijn, en van harde winden gedre-
ven, zij worden oingewend van een zeer
klein roer, waarhenen ook de begeerte
des stuurders wil.
5  *- Alzoo is ook de tong een klein lid,
en roemt aor/tann groote dingen. Ziet,
een klein vuur, hocgrooten hoophouïs
het aaniteekt.
6  Detongisook een vuur, eene wereld
der ongeregtigbeid • alzoo is de tong on-
der onze leden gesteld, welke het geheele
ligchaam betmet, en ontsteekt het rad
onzer geboorte, en wordt ontstoken van
I de hel.
7  Want alle natuur, beide der wilde
| dieren en der vogelen, beide der krui-
; pende en der zeedieren, wordt getemd en
ia getemd geweest van de menschelijke
natuur;
8  Maar de ton»; kan geen mensch tem-
men; zij is een onbedwingelijk kwaad,
vol van doodeliik veniin.
9  Door haar loven wij God en den Va-
der, en door haar vervloeken wij de
menschen. « die naar de gelijkenis van
God gemaakt zijn.
10  Vit denzelfden mond komt voort ze-
HOOFDSTUK •
dddtle
De a portel spreekt voort* va
tet-en de voorwaarde ronden, en vnmaant
hen, om de vleeschflijke liirten, al« norzaak
van dezelve, af te lesrwii, aanwijzende tot
dit einde de schadelijke vruchten derzelve,
nN «laar zijn : twirten, v*. 1 ; verhindertn-*
dat xi, niet verkrijgen hetgeen iii he-*eeren
en Naden, 2; en vijand..-hap Gods, t. het-
wrlk hij hen-ijst met ilr Heilire Schrift, 5;
vermaant hen, dat zij zich aan God onder-
werpen en den duivel tegenstaan, 7. Voegt
daarbij eene ernstige vermaning tot ware
hekeering, welke hij met hare .leelen he-
schrijft, S ; en in het bijzonder om lijnen
naaste niet te oordeelen, daar dit oordeel
alleen aan God toekomt, H ; bestraft ook
degenen, die in hetgeen sij voornemtn te
«loen niet zien op de voorzienigheid God»,
noch op de liroo"heid de* levens, 13 , en he-
•luit dat degene, die weet wat hij moet doen
en hetzelve niet doet, zwaarder lOndJgt, 17.
VAN waar komen krijgen en vechte-
rijen onder u? Komen ei) niet Mer-
vRn, namelijk uit uwe wellusten, " die in
uwe leden strijd voeren?
2 Gij begeert, en hebt niet; gii benijdt
en tjvert naar dingen, en kunt ze niet
verkrijgen; gij vechten voert krijg,doch
gij hebt niet. omdat gii niet bidt.
8 Gij bidt, en gij ontvangt niet, \'omdat
gU kwalijk bidt, opdat gij het in uwe
wellusten doorbrengen zoudt.
4  Overspelersen cerspeleressen ! weet
gy niet, dat de vriendschap der wereld
eene vijandschap Gods is ? e Zoo wie dan
een vriend der wereld wil zijn, die wordt
een vijand van God gesteld.
5  Of meent gii. dat de Schrift te ver*
geefs zegti •> De Geest, die in ons woont,
heeft die lust tot nijdigheid ?
6  Ja HU geeft meerdere genade. Daar-
om zegt de Schrift t » God wederstaal de
hoovaardigen, maar den nederigen geeft
HÜ genade.
7  Zoo onderwerpt u dan Gode;.t «reder*
staat den duivel, en hü zal van u vlieden.
8 Naakt tot God. en Hij zal tot u naken.
9 Reinigt de handen, gij zondaars! en
zuivert de harten, gii duhbelhartigen !
ü h Gedraagt u alsellendigen, en treurt
en weent; uw lagchen worde veranderd
in treuren, en aw e blijdschap inbedroefd-
heid.
10  I Vernedert u voor den Heere,en Hu
zal u verhoogen.
                                            1
11   Broeders: spreekt niet kwalijk van
elkander. Die van zïme* broeder kwaliik
spreekt en zijnen broeder oordeelt, die
spreekt kwaliik van de wet, en oordeelt
de wet. Indien gii nu de wet oordeelt*
1 l\'etr. 2 11.
E/Ë
3 Je». 1:15.
h Matt. 5 : ft.
.lol, 2249.
Spr. W 23.
Matt. 23 12.
Luk. U-W.i
18:11
1 Petr 5 fi
-ocr page 818-
JAKOHUS 5. 1 PETP.US 1.
[.60. zoozyt gij geen dader der wet, maar een
regter.
12  Er is een t-enig Wetgever, die behou-
:t v. den kan en verderven. * Doch wiezütfCU*
die eenen anderen oordeelt ?
1218. 18 Wel aan nu gij, diedaarzegt:\' Wij
zullen heden of morgen naar zulk eene
«ad reizen, en aldaar een jaar overbren-
gen, en koopmanschap drijven, en whist
doen.
14 Gij die niet weet, wat morgen gf
J*j*-iêckieite* zal.\' - want hoedanig in awle*
. 31 i ven > Want het i* een damp, die vooreen
i 2* ""cinijf th-is gezien wordt, en daarna
.,\'i:"j verdwijnt.
13  In plant» dat gij zoudt zeggen : « In-
;j 21. dien de Heere wil, en wij leven zullen,
i 19. xoo zullen wij dit of dat doen
B .3.1 lti Maar nu roemt gü in uwen hoog-
moed; *Ue zoodanige roem is boot.
12 ir. 17 " Wie dan weet goed te doen, en
niet doet, dien is bet zonde.
harten gevoed als in eenen dag der slag- J.o.H.O),
ting.
                                                               
ti Gif hebt veroordeeld, gij hebt gedood \'
den regtvaardige; M hij wederstaat n
niet.
7 Zoo zijt dan langmoedig, broeders!
tot de tor komst des ileeren. Ziet, de land- j
man verwacht de kostelijke vrucht des i
lends, langinoedig zijnde over dezelve,\'
totdat het den vroegen en spaden regen
zal hebben ontvangen.
S Weeat gij ook langmoedig, versterkt
uwe harten; want de toekomst des Hee-
ren genaakt.
\',i Ziifht niet tegen elkander, broeders !
opdar gij niet veroordeeld wordt : ziet,
de Reuter staat voor de deur.
1» Mijne broeders ! neemt tot een voor-
beeld des lijden s en der langmoedigheid
de profeten* die in den naam dea Hee-
ren gesproken hebben.
11 Ziet, - wij houden hengelukg&lig, die » Matt, 5.11,
verdragen ; gtj hebt ƒ de verdraagzaam-
heiil van Job gehoord, en gij hebt het J Jo -:*-«-B\'
einde dea Heeren gezien, :\' dat de Heere ,. ., ,K
Beer barmhartig is en een Ontfermer. 9 p,1""\' tos-s
l\'2 Iloch voor alle dingen, niijne broe-
der* ! \'• zweert niet, noch bil den hemel, /, >ï„(t. 5 3;,
noch bij de aarde, noch eenigen anderen tCow\', in.
eed; maar uw ja, zij ja, en het neen,
                 H
neen ; opdat gij in geen oordeel valt.
13  Is iemand onder u in lijden? dat
hü bldde; is iemand goedsmoeds? > dat \' Ffct. M9,
liij psalmzinge.
                                          ^«L 3";
14 Is Lamand krank onder n ? dat hij tot
zicb roepe de otulerlingen der gemeente,
en dat zij over hem bidden, * hem zal* u Mark, 6:18.
vende met olie in den naam des Heeren :
l.ï En het gebed des geloofs zal den zie-
ke beb-ouden, en de Heere zal hem oprig-
ten, en zoo hij zonden gedaan 7.al heb-
beu. ht t tal bfm vrgeven worden.
15  Belijdt elkander de misdaden, en
bidt voor elkander, opdat gij gezond
wordt: een krachtig gebed des reg;vaar-
digen vermag veel.
17 \' Klias «vas een raensch van gelijke
m
HOOFDSTUK 5.
[)r apostel «uil rooit met vermat*
1 tot C
. tien*
1 . die
len. l .
Hunne rijkdommen nüVmifken -..t welltut,
S; m de rronien ondefdrukken, *. H|| ver-
maant de onderdrukten tot langutoedige 1n>l-
zaaiulseid, mi (todkI hen met de toekomst
van Christus, hen wijzende op de roorneel*
tien van e:-iien landman, 7 . van .Ir profeten,
en voornauteluk van Job. 10. Maant af van
liKtvaardü («reien, 12. Leert hoe i.ien lieh
moet iredracen in tegenspoed en voorspoed,
13 welke de pli^t der Lrankeu i-, en «elke
diensten men jexens hen moet bewuien,
voornamelijk hen zalv-n en vo >r hi-n bidden.
11; aanwijzende uit het voorbeeld van Bliaa,
hoe krni-hliL.\' het -_\'elied der ifeloovi^eii U.
17. l\'.IL.I\' \' l. M i.ilMIII ll , ..„i ,I.- V;v Ia ,:,\'-
den weiier <ip den reirteu west en tot brl.ee*
riiiir te brengen, I\'.t; ]erre:ide welk een heer-
lijk werk ilit u, &l.
WEL " san nu, gij rnken ! weent en
huilt over uwe ellendigheden* die
over u komen.
ï l\'w rijkdom is verrot, en uwe klee-
deren zijn van de motten gegeten (re-
worden ;
\'i Uw goud en zilver is verroest; eu hun
roest zal u zijn tot eene getuigenis, en /al
uw v leest" h ais een vuur verterend-gij hebt
schatten vergaderd in de laatste dagen.
•1 Ziet,\' de loon der werklieden,die uwe
landen gemaald hebben, welke van u ver-
kort is, roept; en het geschrei dergenen,
die geoogst hebben, is gekomen tot inde
ooven vau den Heere Sabaóth.
5 << Gij hebt lekkerlijk geleefd op de
aarde, en wellusten gevolgd; gij hebt uwe
I.
Luk. \\:r.-
bewegingen als wij, en hij bad een gebed,
dat het niet zou regenen; en liet regende
niet op de aarde in drie jaren en zes
maanden.
is \'» En hij bad wederom, en de hemel
gaf regen, en de aarde bragt hare vrucht
voort.
19 Broeders! "indien iemand onder u
van de waarheid U afgedwaald, en hem
lamand bekeert,
ܻl Die wete, aatdegene,diecenen ion-
daar van dedwaling zijns weg* bekeert,
eene ziel van den dood zal behouden, "
eu menigte der zonden zal bedekken.
\'ffe,
d Joi>
| Luk.
DE EERSTE ALGEMEENS Bl\'lEl\'
VAX DEX
APOSTEL PETBUS.
al tot ei ne vaste hoop op deie \'.rena-Ie, 13 . .
tot heili\'.\'heid, II; tot verdere nSonUur van
allen ijtlelen windel, uit welken wij door het
UoOd van Chriftu* zijn verlost, 17. Hij leert,
dat God ChriMn» lot dit middelanrsamht
nel heeft uitverkoren van eeuwigheid, nsanr
dat hij nu i« geopenbaard om oaacntwil, 80,
Trekt daaruit weiier eene venuaninif tot on-
derlïti\'.\'e broederliik.\' liefde, 22 j daar w:j
door het ouverirankelijk zand van hel evan-
u-e\'.ie daartoe zijn wodorgriMHon, ^3.
PETRUS, een apostel van Jezus Chris-
tus, aan de vreemdelingen, •< ver- n
strooid in Pontus, (ialatié, Cappadócie,
Azié en Bithynië,
HOOFDSTUK 1.
ta bet opti-hrift van den brief, va, 1. dankt
de apostel God, dat tli.j on» hecit ifederge~
boren lot eene onverdrrl\'elijke trfeni», 3;
mit«liider* il.tt II on* duur het geloof tot
de z.-tlii-heid bewaart, ->: en on* verheugt in
het niiilden van alle beproevingen, 8; vvii;ir-
nver wij Hem ook met vrenjtde liefllehben,
hoewel wij Hem niet zien, ?. Beiiii-.t vorder,
dat de leer van tleie genade niet nieuw i*.
noeh ïering, itianr dal de (ie*«t van t\'hri«-
tii» in de oude proléten dexetve heeft voor-
iej;il, 10. en dat il» eiijrelen begterig ïijn
in ileïe dinfceti in te dea, 18. Komt v«rtol-
^•en^ tot verscheidene venmninireii en voor-
-ocr page 819-
£ Den uitverkorenen naarde voorkennis
Tan Goil den Vader, in de heiligmaking
ir!« Geestes, tot gehoorzaamheid en \'• be-
sprenging de* Üoedl van J>m» Christus :
• genade en vrede zij n \'\' vermmigvuldigd.
3  \'Geloofd dj d*> God en Vader Mn on-
zcnneere Jezus Chris rus, ƒ die, naar zijne
groote barmhartigheid om heeft weder-
geboren. tot eene levende hoop,:\' door de
opstamliug van Jezus Christus uit de
dooden,
4 Tot eeneonverderfel:iki\\enonbev]ek-
kelijke,enunverwelkeliike erfenis, \'< dte
in de hemelen bewaard is voor u,
5   Die in de kracht God* bewaard wordt
door het geloof tot de zaligheid, die be-
reid is, om geopenbaard te worden in
ii\' n laatsten tijd.
6  • In welken gij u verheugt. * nu eeo
weinig tiida \' zoo bet nood!* in bedroefd
lijnde door nifnigerlei verzoekingen;
7  \' Opdat de beproeving uw» geloofs. die
veel kostelijker is dan van bet icoud, bet-
welk vergaat en door bet vuur beproefd
wordt, bevonden worde te zijn tot tof, en
eer, en heerlijkheid, in «Ie openbaring
van Jezus Christus;
s <•\' Denwelkeo gü niet gezien hebt, en
nor/tam Hefhebt; in denwelken gij nu,
hoewel hem niet ziende, maar geloovende,
u verbeurt met eene onuitsprekelijke en
heerlijke vreugde;
U Verkrüpende bet einde uws g* loof»,
uameJ\'nk de zaligheid der zielen.
Ut Van welke zaligheid ondervraazd pn
onderzocht hebben •• de profeten,diege-
profeteerd hebben van de genade, aanu
11   » Onderzoekende, op welken of hoe-
danigen tyd de Geest vanChristus,diein
hen wn\', beduidde en te voren getuigde
rhet lijden, tint opChristus kom** tott,
en de beerliikheid daarna rolemté*,
12  Denwelken geopenbaard is. dat v.\'O
niet zich zei ven, maar ons bedienden ileze
dingen, die u nu aangediend zun bü de-
genen, die u het evangelie verkondigd
bebben /door den Heilige» Geest, die van
den hemel gezonden ia; r in welkt\' dingen
de engelen begeerig zijn in te tien.
in • Daarom opschortende de lenden
uws verst ands, e., nucbteren zijn de, hoopt
volkoinenliik op de genade, die u toege-
bragt wordt in deopenbaring van Jezus
Christus.
14 Al* gehoorzame kinderen, wordt
niet gelijkvormig aan de begeer!iikheden,
die tevoren in uweonwetendheid waren ;
U Maar gelijk Hij, die . geroepen
heeft, heilig is, \' mm wordt ook gij **1*
ven heilig in al m*M wandel;
lt> Daarom dat er geschreven is : » Zijt
heilig, want Ik ben heilig.
17 En indien gü tot eenen Vaderaan-
roept Dengene, r die zonder aanneming
des persoons oordeelt naar eens iegelijks
werk, zoo wandelt in vreeze den tijd
uwer inwoning;
is "- Wetende* dat gU niet door ver-
gankelüke dingen, zilver of goud, verlost
:\'.:it uit uwe ijdeie wandeling, die u van
de vaderen overgeleverd is;
19 Maar \' door bet dierbaar bloed van
Christus, als van een on best raffc lük en
onbevlekt lam;
20 Dewelke wel p voorgekend is geweest
v.\'n\'ir de grondlegging der wereld, maar
geopenbaard is in dele laatste tijden om
uwentwil.
-1 Die door hein gelooft in God, welke
hem opgewekt beefr uit de dooden. * en
hem heerlijkheid gegeven beeft, opdat uw-
geloof en hoop op God zijn zou.
22 Hebbende tbr* uwe zielen gereinigd
in de gehoorzaambeii! der waarheid, door
den Geest, "torongeveinsde broederlijke
liefde, zoo hebt elkander vuriglyk lief
.uit een rein hart:
Ï3 Gij, die \'\' wedergeboren zijt. niet
uit vergankelijk, maar uit onvergankeliik
« zaad, door het levende eo eeuwig blij-
vende woord van God.
.: \'\' Want alle vleesch is als gras, en
alle heerlijkheid desmenaCDM is als eene
bloem van het gras. Het gras is verdord,
en ziine bloem i« afgtvallen:
SS Maar het woord des Heeren Wuft
in der eeuwigheid t en dit is het woord,
dat onder u verkondigd is.
HOOFDSTUK C.
De apostel rennaaat hen eerder tot afiegtriaff
van verwheiilene nnileusrilen. »-. 1 ; en tot
MM betreatte naar «Ie onvrrva\'.M-hte mi\'U
van God* woord, nm in het -.\'<ieile op te
<iM.\'n, 2 . rn KniK \'_\'onlhei<! Ir sm.iki-n. 3.
Hu wik* ).<-i: t*nwol*n*M op. .li\' lij nl* ••-
llllill «teer.fn in Ch-i.tu» wor;len npr-*\'">in».l
tot «*»n *W»t*H*i)k hui* **n prie»te\'.liMii. 1
terir.it« l"hri»(u» tot renen fci>«L-trrn van
Ooil i. eeateM, iltrrhaat voor \'•«• -*>loo-r****a, \'
Maar ren aansloot voor ilr immhImovihm*.
f H.\' Mt-rifft. ilat -i nu ilai vitvrr\'xurrn :
gfilaiht rn lol1, nm 0<n\\ ivn. ovrr hstwcU
Hij firh ontfermt. 9. Vrn.in.-nf hen ilaamm \'
tot renen heilit-en wamlel. i.jmI.i: t God
daanlaoT verhr-rli.iken. 11 : vexirr lot xr- i
hoonr.nuihriil aan hunrr overhe.ien. huotre i
I Hclir. 11:11,
Bom.    1 : 7,
Kor.   1 : S.
Gal.       1 : S,
Efet,     i 2
d 2IVtr. 1 2
fldlin, 2
2 Tor. 1 5
Kf«. 1 3,
/Bom. »23.
Jakol>. 1 18.
g lCor.lSM.
* Col I 1
b Jakoh. 1 18.
Uoh. t:f.
\'. Hehr
lFfIT
11137.
. 5 10.
1 -\'.-
1 Cor
1 IY:r
1« 10.
3 13.
.. 1 3
. 1 11.
en la.-ere. \'3 j en ilr ik wstlwilltf II aan ,
liiini.c hetren. ook 7elf* ilen barden, \'.*. H !
•telt lot ilit eimle voor oo\'.-t-n hei lnilen van
rhri-tii* en rine ver.traa^/a^iuhei.l. 2\' ; en i
troost hen met ilc vrnrhten van hetrelve lu- I
ilen, al» erne oorzaak hunner bekeeriti.\', Il,
ZOO " Jegt dan af alle kwaadheid, en |«
alle bedrog, en geveinsdheid. en nü-
digheid, en alle achterklappingen ;
MuM
19».
Kmii.
fi *
lCor.
11 2<i.l
Efes.
1:99.
Joh. *> 2M.
£S
.2 S
f. 12
o 11™.
9 21
Ti.
53 3
, n»d
i. \\
r UU.
?. in
•Ï&.
12 35
8.1 *
( Luk.
173
v Ler.
13: W,
19 2
2 En. al« nieuwgeborene kitiderkens,
zilt zeer begeorig naar de redelijke on* n",\'ir \\.2 \\
vrrvalsehte melk, opdat gu doordezelve
moogt opwassen;
H Indien gü anders \'• gesmaakt hebt, * rs. *»:».
dat de Heere goedertieren is.
4 \'Tot welken komende, nt* t ut eenen e ure*. 22J,
levenden steen, van de menschen wel
verworpen, maar bij God uitverkoren <* Heb». 3
en diernaar;
,ï Zoo wordt gij ook zelven, als levende
steenen, gebouwd tot -\'een geesteliik knis,
tot \' een heilig priesterdom, ora \'geeste*
litke offeranden op te offeren, die Gode
aangenaam zijn door Jezus Christus.
<i Daarom is ook vervat in de Schrift:
:\' ZiPt, Ik leg in Sion eenen uitersten
hoeksteen, die uitverkoren e« dierbaar /, p.. \\\\<t 22.
is; en : Die in heul gelooft, zal niet be- Matt.2\' i-j.
schaamd worden.
                                               Rand. 1:11,
7 U dan. die gelooft, is hij dierbaar;
maar den ongehoorzamen wontt qe:tgd:
\'•De Bteen. dien de bouwlieden verworpen
hebben, deze is geworden tot een hoofd
des boekt, en • een* steen des aanstoots,
en eene rots der ergernis;
B Dengenen namelijk, die zich aan het                2B is,
woord stooten, ongeboorzaam zijnde, Efti< LU.
waartoe zü ook gezet zijn.
9  fc Maar gij zijt een uitverkoren ge-
slacht, \'een koninkliik priesterdom, een
heilig volk, een verkregen volk ; opdat gij
zoudt verkondigen rfa deugden desgenen,
die u uit de duisternis geroepen heeft
tot zijn wonderbaar licht;
10   » Gij die eertijds geen volk waart,
maar nu Gods volk zijt; die rrrtijet* niet
ontfermd waart, maar nu ontfermd /ijt
&
ll.-inil.2>2ï
Hei.r. 9 .2
Oprnb. IA
geworden.
11   Geliefden! ik vermaan w al« inwo-
ners en vreemdelingen. » dat gü u ont-
houdt van de vleeschelijke begeerlijkhe.
den, welke krijg voeren tegen de ziel :
12  " En bondt uwen wandel eerltik on-
der de Heidenen ; r opdat in hetgeen zü
kwaliik van o spreken, als van kwaad-
doeners, 7 zü mt de goede werken, die
., Hom. 12 17.
»C<tr. 8 11.
Filipp.2 IS,
p Tit. 1:8,
1 Prtr. 3 16.
H Malt. SIS.
r Luk
aws
zij io " zien. God verhperlüken mogen 1 1
in den dag der bezoeking.
13  * Zi.it dan alle menscheiüke orde- t r„.„.
ning onderdanig, om des Heeren wil : I Tit.
13 1.
lij
-ocr page 820-
I (\'ElRUS :*, 4.
hetzü den koning, al* <It\' opperste magt
hebbende;
14 Hetzij den stadhoudereu,a]sdie vau
hem gezonden worden, tot straf wel der
kwaaddoeners, maar tut prijs dengenen,
die goed doen.
!"i Want alzoo is het de wil van God,
\'dat ȣH. weldoende, den mond stopt aan
de onwetendheid der dwaze menschen ;
16   " Als vrijen, en niet de vrijheid
hebbende als een deksel der boosheid,
maar als dienstknechten van God.
17   » Eert een\' iegelijk, » hebt debroe-
derscha» lief; vreest God; • eert den
koning.\'
is * Gij huisknechten! .-i.it met alle
*reeze onderdanig den herren, niet al-
leen den goeden eu berc heidenen, maar
ook den harden.
1\'J i Want dat is genade, indien iemand,
om het geweten voor God, zwarigheid
verdraagt, lijdende t<n onregte.
20 Want wat tot\' tl htt, indien gij ver-
draagt, als gij zondigt, en daarover ge-
slagen wordt \'t •• Muar indien gij tér-
draagt, als gij wejdoet, en da.irottr lijdt,
dal is genade bij God.
Cl Wint hiertoe ttjt gij geroepen, de-
wijl ook Christus voor ons geleden heeft,
\'\' ons een voorbeeld nalatende, opdat gij
zijne voetstappeu zoudt navolgen :
22   •\' Die geene zonde gedaan heeft, en er
is get\'n bedrogin zijnen uiond gevonden ;
23   \'\'l)ie, al» hij gescholden werd, niet
Wederscno)d,enalï hij leed. niet dreigde;
maar gaf het over aan Dien, die regt-
vaardiglijk oordeelt :
24   \' Die zelf onze zonden in zijn lig-
chaaiu gedragen heeft op het hout :ƒ op-
dat wij, iler zonden afgestorven zijnde,
dergi-regtigheid leven zouden; door wiens
striemen gij genexen zilt.
25 Want gy \'waart als dwalende scha-
Ëen ; maar gij /;n nu bekeerd tot den
[erder en Opziener uwer zielen.
HOOFDSTUK 3.
. 11.60.
| eertijds ook de heilige vrouwen, die op
God hoopten, eu waren haren eigenen
! mannen onderdanig :
i 6 \'Gelijk Sara aan Abraham gehoor* • Ge\'
i zaam is geweest, hem noemende heer,
; welker dochters gij geworden zijt, als
, gij weldoet, en met vreest voor een[ge
verschrikking.
7 Gij mannen! insgelijks, \'\'woont bij •\' \'"
ittii-r met verstand, aan bet vrouwelijke
vat, als het zwakste, eer gevende, als (l
, die ook medeérfgenamen der genade des
1 levens met /mar zijt; opdat uwegebeden
\' niet verhinderd worden.
I S En eindelijk, • zijt allen eensgezind,
| medelijdend, de broeders liefhebbende,
I met innerlijke barmhartigheid bewogen,
\' vriendelijk;
; a ƒ Vergeldt niet kwaad voor kwaal,
I of schelden voor schelden, maar zegent
I daarentegen ; wetende, dat gij daartoe
j geroepen zijt, u opdat gij zegening zoudt
beërven.
j 10 Want * wie het leven wil liefheb\'
i ben, en goede dagen zien, die stille zijne
i tong van het kwaad, en zijne lippen,dat
j zij geen bedrog spreken ,
\' 11 >Die wijke af van het kwade, en
! doe het goede; die zoeke vrede en jagf
denzelven na.
| 12 Want de oo^en des Ueeren zijn over
\' de regtvaardigeu, en zijne ooren tot hun
j gebed; maar het aan^ezigt des Ueeren
. is tegen degenen, die kwaad doen.
| 13 En wie is het, die u kwaad doen
<• Bos*, 12. ir.
i:»;>
I Tor
1:10
Füipp. 2
S.1C
f l-ev.
r.i :-
-M 2-i
21 ±9
Malt
i as
Roes.
lï.17
1 Cor
6 : 7
lTkes
..3:13
1 Uatt
25:31
l Tiu
. 1. -
.. IN.
u ia
Jakob, 1.26
i P».
37-27
Jee.
i te
\' zal. indien gij navolgers zijt van het, •tJoft\'*"*• "•
I goede?
I 14 * Maar Indien gij ook lijdt om der * Mpf». fcW.
geregtigheid wil, zoo zijt gü zalig; \'tn \' «*etr.2 :-J.
vrttst niet uit vreeze van ben, en wordt
uiet ontroerd ;                                                             .. .
S.13.
ïb - Maar heiligt God, den Heere, in j(
uwe harten; \'en zijt altijd bereid tot
verantwoording aan ten\' iegelijk, die u ,„ j,
rekenschap afeisebt van de hoop, die in
u is, mit laclumoedigheid en vreeze.           ( l\'
11\'J.tfi.
lïi En hebt e«n goed geweten, - opdat H
in hetgeen zy kwalijk van u spreken,
als van kwaaddoeners, tij beschaamd » \'\'\'•
-.\'i.\\\'l.
mogen worden, die uwengoeden wandel ; L\'
in Christits lasteren.
17 Want het is beter, dat gij, weldoende, i
(indien het de wil van God wil) lijdt, |
dan kwaad doende.
13 ."Want Christus hteftook eens voor p «
iel Ük v
ill hel
. T. vei
<ok ds
(Int a
uud bij hunne vrouwen uuiten, 7. Komt
vervolgens tot vermaning van onderllnjw
liel\'de, S , bijsowter van verdnagMauiheitl,
en vrawtzaaudieid, met belofte vin Go4a
7.Ï-JVU uil den 3 Ut en pnaliu, \'J. Wijrt aan,
hoe zij niei hebben te vim Mn, wanneer xij
MCCauldJC lijden, en hoe ïi.l altijd DemU
inlieten /n OU reilen te ifrveii i-in ile hoop,
die u hen i«. 13. Mi «lelt hun vuur ooirrn
bet voorbeeld un het lijden van ChrUiiis
en van zijne H»n Wial na lut/i Ke. 10 ; aN
ook tut een t eiren lieeld, ile «traliën op de
unitihonnaiwhrH *•"»» de eeesta weiuld te»
tijde van >iiiach, en iijne verlowini.\' door
de ark uil het water, »l« hij met liid{aaui-
hiid daarop irewaehl had. IJ. waarvan nu
de diM>i> een tegenbeeld i-. die ons wij»t op
.li\' opstanding en hml i.hu I van fliri1
tui, XI.
DESGELIJKS" grj vrouwen! zijl uwen
eigeuen mannen onderdanig; opdat
ook, zoo i?enigen den wourde ongehoor-
zaam zijn, zij door den wandel der vro«-
i wni. zonder woord mogen gewonnen
1 worden;
1 2 Als zij zulteu ingezien nebben uwea
j kuisenen wandel in vr.\'eze.
\' 3 \'\'Welker versiersel zij, niet hetgeen
! uiterlijk is, bestaand* in het vlechten
des baars, eu omhangen van goud, of
van kleedcren aan te trekken ;
4 Maar de verborgen meuten des har-
ten. i;i het onvftrdert\'elük rv.sierarlvan
een* zacht moedigen en stillen geest, die
kostelijk is voor God.
I Want alzoo versierden zich zelven
\'J:15,
de zonden geleden, hü regtvaardig voor I "
de oniegtvaardigen, opdat hij ons tot :
God zou brengen . die wel is gedood in
hi i vleescb, maar levend gemaakt door
den Getst;
in In denwelkm hij ook,faenen^egaan |
zijnde, den geesten, \'t die in de gevange- g l 1
nis zi/a, gepredikt heeft,
•u. C :
20  <- Die eertijds ongehoorzaam waren, r fit
• wanneer de langmoedigheid Gods < eu-
maal verwachtte, in de dagen van Xoach, • ,:,"n- 6S,\'i
als de ark toebereid werd; waarin Weinige , •"\'I* &•
(\'dat is acht) zielen behouden werdru ii\',. > ï
door het water.
21   " Waarvan het tegenbeeld, de doop, ( fiM1 g u
ons nu ook behoudt, niet dieeenearieg- Jiv:-, i.i
ging is der vuiligheid des ligchaams. {
maar die eene vraag is van een goed n Efii. 5:26,
geweten tot God, door deopstanding van i
Jezus Christus;
22   • Welke is aan de regterAa*i.( Gods,
I l.i. . 1-2>I.
opgevaren ten hemel, de engelen, en
magten, en krachten hem onderdanig
gemaakt zijnde.
HOOFDSTUK 4.
Lit aanmerk in ir van
trekt de BWOStel eei
het vlee-eh, naaf
v«. l; en Itm. <
doen, of nndi
het lijden vnn Chriitu*
\\rniianinv\', dat t-< niet
de begecrIBkhenni vnn
nanr den «il miii (ïod,
it nj, die het te-.\'endeel
artoe verleiden, aan (Jod
l.i\'ii-i-!i ij\' •uilen ireven, I, Dat daarom ook
den doodeii fat-t evangelie wm verkendlgJ
-ocr page 821-
1 PETBCS i.
6. Hij vermaant hen vervolgen» lot waak-
raamhuH. hiiliicn. liefde .n udin deugden,
7 i en tut «i ilr- In 1.....il. ke .iin.M mimi; der
L\'JIVMI i il t.- .1:1 i;ii •\'• n. <ltr elk l:i t l\'l ont-
v»nwn, 10. Hij leert wederom, dat het lot
•Ier grioovim f» rtrdrakUu te lijden, en
<Ut zulk* bun Btlfjt i\', 12 . ditrh waar-ehunt,
•lal niemand 1 de al> \'<\'ii I1..1 nl.ln.m r. maar
dut hij hjde al* een Chriiten, 15; vermh*
lift oordeel (uhIi van zijn bui» hcgtat, 17;
doch dat de anderen hierna een zicaarder
oordeel hehlien te verwachten. 18.
DEWIJL dan Christus voor om ia
het vleesch geleden heeft," zoo wr-
pent gij u ook met dezelve gedachte, *
nameiiik dat wie in het vleesch geleden
heeft, die heeft opgehouden V;U1 ,{e ronde.
, « Om nu niet meer naar de begeer*
lijkheden, der menschen, maar naarden
wil van God, den tijd, die overig is in
het vleetch, t? leven.
3 \' Y\'ant het is ons genoeg, dat wij
den voorbaanden tyd de» levens der Heide -
nen wil volbragt hebben, en gewandeld
hebben in ontuchtigheden, begeerlijk\'
he<tenwijnzui»< tijen, brassrnjen,dririke-
| tijen en gruwelijke afgoderijen :
< 4 Waarin /ii zich vreemd houden, al*
Sij niet mede loopt tot dezelfde uitgieting
er overdadigheid, en u lasteren;
\'< Dewelke tullen rektnschap geven
deugt-ne, die bereid staat oru te oordee-
i\' n de levenden en de doodeD.
0 \' Want daartoe is ook den dooden
het evangelie verkondigd geworden, op*
dat zij wel zouden geoordeeld worden
naar den meusch in het vleesch, maar
leven zouden naar Uod in den geest.
7/En het einde «Her dingen is nabij :
u /ijl dan nuchteren, i u waakt in de
gebelen.
S Maar vooral hebt mri|l liefde tot
elkander; h want de liefde zal menigte
van zonden bedekken.
\'J • Zijt II rh•\'.\'.\'/.« .in jegens elkander,
fc tonder murmureren.
10  \' Een iegcliik, gelijk bij gave ont-
vat.gen heeft, auóo beiliene hij deztlve
aan de anderen, hN goede uitdeelers der
nienigerlei genade Gods.
11  \'"Indien iemand spreekt, di e spreke
als de woorden God» ; indien iemand
dient, die dient als uit krnclit, die God
verltent; opdat God in allen geprezen
worde door Jezus Christus, welken toe-
komt de heerlijkheid tn de kracht, in
alle eeuwigheid. Amen
13 Geliefden! " houdt u niet vreemd
over de hitte der rêrttrukkimg onder a,
die u geschiedt tot verzoeking, als of u
iets vreemds overkwame;
13  Maar gelijk gU gemeenschap hebt
aan het lijden van Christus, nhoo ver-
lili \'1; u : opdat gij ook in de openbaring
zijner heerlijkheid u moogï verblijden
tn verheugen.
14  " Indien gij gesmaad wordt om den
naam van Christus, zoo xijt gij zalig i
want de Geest der heerlijkheid, en de
Geest
van God rust op u. Wat hen aan-
gaat. Il ij wordt wel gelasterd, maar wat
ü aangaat. Hij wordt verheerlijkt.
15  Doch dat niemand van u lijde als
een doodslager, of dief, oi\'kwaaddoener,
of als een, die zich met eens anders doen
bemoeit;
16   Maar indien iemand liidt als een
Christen, die ichame zich nitt, maar ver-
heerliike God in dezen dcele.
17  e Want het is de tijd, dat het oordeel
beginne van het huis Gods; en indien
bet eerst van ons bef/int* \'t welk zal het
einde zijn dergenen, die het evangelie
van God ongehoorzaam zijn?
IS r En indien de regtvaardige naauwe-
lijks zalig woidt, waar zal de godde-
looze en zondaar verschijnen j*
i.\' Zoo dan ook die lijden naar den
wil van God, dat zij hunne zielen Hem,
als den getrouwen Schepper, bevelen
met weidoen.
HOOFDSTUK 5.
I*i"r! - vermaant de ouiU-rlinra n, dat m de
g&ttdde Gods behoorlek weides, ra. l. m t»-
l.ioli hi n de kroon «Ier In . il khi il tot ceue
»ii|i1iIIbm. *. H:j vennaant wvwlcnM \'!e
joiiifrn tot on,lrr<lani?hri<l in nnlrci^\'heitl.
5 . rn een ic,f lijk, «!at h.j |i;nr ïorff op
(Joil werpe, 7. Hij rtrlt hun voor oog— tïe
li-t en ,1e maït ile» ilui\\el*. en irrmutit
hen tlaart»*?en te naken. 8. Mij Iitilt (ioil.
• lat Hij hen tentrrke, |0; en looit Hein. II.
Verklaart <\\e reden, wnaioiii hij aan hrn in
liet kort heeft \'_-e»rhreven, 12 . ei In-\'luit
ilen tirief niet onderlinge sroete en «en«ch
nu vrede, 13.
DE ouderlingen, die onder u zün,
vermaan ik, die een inedtouderling,
en getuige .!• s lijdens van Christus ben,
en deelachtig der heerlijkheid, die ge-
openbaard zal worden:
•_\' " Weidt de kudde Gotls, die onder u
is, hebbende opzigt daarover, niet uit
bedwang, maar gewilligUik, • noch om
vuii gewin, maar met een volvaaidig
gemoed ;
3 • >\'och als heerschappij voerende orer
het erfdeel des Heem, •\' maar als voor-
beelden <ler kudde geworden zijnde.
4  En als « de overste Uerdf r verschenen
zal ;i:n. \' itio zult gij decnverwelkelijke
kroon der hterlijkbeid behalen.
5  Desgelijks gij jongen ! zij; den ouden
onderdanig; «en i\\jt allen elkander
omlerdauig; /ijt met .Ie ootmoedigheid
bekleed: \'> want God wederstaal de
hoovaardigen, maar den nederigen geeft
Hij genade.
i» • Vernedert u dan onder de krachtige
hand Gods, opdat Hij u verhooge te
zijner t;jd.
7 * Werpt al uwe bekommernis op
Hem, \'want Hij zorgt voor u.
s wZyt nuchteren, en waakt; « want
uwe tegenpaitij, de tiuivel, gaat om als
een brjeschende leeuw, zoekende wien
hÜ /.ou mogen verslinden.
U >\' DtDwelken wederstaat, vast zijnde
in het geloof, wetende, dat hetzelfde
lijden aan uwe broederschap, die in de
wereld is. volbragt wordt.
10  De Gotl nu aller genade, die ons
geroepen heeft tot zijne eeuwige heer-
lij khtid in Christus Jezus, nadat wij
!• een weinig tiids Zullen geleden hebben ;
dezelve volmake, ïtevestige. veraterke
n fondere ulieden.
11  Ueni zij de heerlijkheid en de kracht
in alle eeuwigheid. Amen.
12  Door Silvanus, die u een getrouw
broeder km, zoo ik acht, heb ik met wei-
nige icDOrdeH geschreven, venuenende en
betuigende, dat deze is de waarachtige
genatte Gods, in welke gij staat.
13  U groet de medeuitverkorene ge-
oteehte,
tlie in Babyion is, en Markus,
mijn zoon.
14  Groet elkander i met eenen kus der
liefde. Vrede zij u allen, die in Clirixtus
Jezus zijt. Amen.
q Luk, 10:11,
r Bpr, U:31,
m Hclir
a i
h Kom.
6. 7
c Kü.h.
1* 7
2 Cor.
5 13
Cxi.
ï SU
Efei.
Lil
1 IÏL-
.5 10
Hebr.
9 U
<< Eleï. I l;
n llatid.2028.
ilCM
. 1»
d Filior-3 17
. lil
. 1.12
Ttt.
2.7.
i.i It
Krec
31.23
Joh.
10:11
II..1.
. 13.2»
1 Fet
r. 2 25
/ 1 (\'..
. 925
2 Ti.
.4:8
,!iko
.. 1:12
1 IV!
r. 1: *
oh. 2 is.
9 Luk. 21 31.
* S|.r. 10:12.
i Bon. 12 13.
Hebr. 18.1.
3:31
Jaknl
.4:0
Jol.
22 2M
JM 23
J«,l
23.12
l.nk
1111
Jakol
. 1.10
h Pm.
H U
C, 25
12 22
Filip
.1 •\'•
ITiui
6.8
1 ICor
9:9
Hebr
133
« l Th.
«. S.fi
\'. 1\'. i
. Ij 11
t lei. 18:10.
ICor. 3; 13.
1 1\'etr. 1 :7.
o Malt. \'t 10.
1 Pftr. 2 2.1.
3:11.
o Kle».
i n
Jakob. t.7
p Hebe
ltl.37
l Peti
.1:1
lfl:l«.
10:10
13.12
IThe»». H6
-ocr page 822-
: i\'etpus ï,:.
DE TWEEDE ALGEMEENS BRIEF
A P O S T EL P E T E ü S.
weet, en in de tegenwoordige waarheid
versterkt zijt.
13  En ik acht het regt te zijn, zoo
lang ik ir. dezpti tabernakel hen, dat ik
u popwekkc door vermaning :
14  \'• Alzoo ik weet, dst je aflegging
mijn* tabernakel* hasst zijn zal. > gelij-
kerwijs ook onze Heere Jezus Christus
mij beeft geopenbaard.
15  Doch ik zal ook nr.arstigheid doen
bü alle gelegenheid, dat gij na mijnen
uitgang van deze dingen gedachtenis
moogt npbbcn.
W * Want wij zijn geene kunstelijk
verdichte ftibelen nagevolgd, als wü u
l>eken<l gemankt hebben de kracht en
toekomst van onzen Hei reJezusChristus
\' maar wü zijn aanschouwer* geweest van
zünr majesteit.
17 Want hu heeft van God den Vader
eer en heerlijkheid ontvangen, alszooda*
nig eene stem van de hoogwaardige heer-
lijkh-id tot hem gi bragt werd : - Deze Is
mün geliefde Zoon, indenwelketi ik mün
welbehagen heb.
IS En deze stem hebben wij gehoord,
als rn van den hemel gebragt is geweest,
toen wij met hem op den heiligen berg
waren.
1\'J En wij hebben het profetische woord,
dat zeer vast is; en gü doet wel. dat
gii daarop aebt hebt, •• als op een licht,
schijnende in cene duistere plaats, totdat
de dag aan lichte, en "de morgenster opga
in uwe harten.
£0 Dit eerst wetende, dat geene profetie
der Schrift is van eigene uitlegging :
ïl Want de profe\'ie is voortijds niet
voortgebragt door den wil eens men-
schen. maar de heilige men»chen Gods,
i\' vAnden Heiligen Geest gedreven zijnde,
hebben xe gesproken.
HOOFDSTUK C.
De npnMel imraduwl ile BClOOrbrM te^en
de v.il.ehe leernnr». die in tle gemeente ver-
«lerfelijkp ketterden ïullen invoeren en velen
verleiden, tm. 1. Opdat rii hen te eerder
innden vr-nnijden, liewhriift hi.i hunne trie-
risrheiil en het verden\', naarin cq iVh ru!-
len wr-iiL-en. 3. hetwelk htj beveMi-t met
he* voorlieeld der enielen. die j. ;• •::-\\\\-j 1
hehhen; van de «mie rrereld en die van
Soili>m en nomnrra. t: «r.-wr hij tegenover
•telt de behoiideni. vnn Lot, RHjk te voren
vnn Uonnfc, 7. WijM verder aan de ankuiM-h*
heïd, hoovanrdii, nnm.itisheid, beilrie^erien
en andere zouden van deze verleider», il\'e
daarin den onrtdelflken dieren ïelijk ïijn:
vvnnroin tij dan ook hunne verdler.de »traf
niet Bollen onf.-ann, 10: ion al« Bnlnim, die
over zijne otirei\'lvaardigheid van een «toni
heest bestraft «raid, 13. Hij vergelijkt hen
verder l>ü fonteinen en nolken londtf na-
ter, 17. Besehri.ff hnmie opaoblBMabdd en
hoe nj de Chri\'trnrn verlokken en vrijheid
beloven, daar zij zelven riaven der tunden
liin, lf». Leert, dat de «aal der ChrMenen.
die zieh door hen laten verleiden. er?er i»,
dan dat r;j i ï: • j _-1 — nooi: had len gekend.
Wl; en veraelijkt hen hij honden, die hun
uit braaksel «plekken,
HOOFDSTUK 1.
Ii :v-.\'I I \'tru-. na liei . n-, hrifi rn il.
L\'foric. va. |: verhaalt MD, «elke over-
trrontc genade en weldaden God aan il* ™e-
loaviire Joden heefi Inm/.-n tol hunne zn-
li\'.-heM. 3. mnroii hi> hen vermaant om in
geloot mi godzaligheid mnt en mtfr toe te
neinin, en b-j lift irT-lt?? fik andere de;i\'.\'-
den te ïoerin. S; liVrelulr, dal tg ntadan
rest vm.inlianr /n\'lrti n:n. S: en >Ut ?m
daardoor meer en om* sullen noiilen r«r-
zeki i.| vnn hunne verkjesfnc »n van dra in-
gnmi In het kni.inzri k <»n Chrbtn*, In. Hu
verklaart nat, hoewel in deze niosen «el
•reten, hij hen evenwel heefï «rillen nmrelc
ken ildnr de/e vermaning, 12 . alsoo lui haart
uit .in leien ïou worden genomen, naar \'Ie
roonetnrlntr van Chrhtns, oplat nj nar-
nen dood daarnan Bonden tredenken, 14. IIij
\'ie:uii-t. ilnt het rrrene fabelen »im. nat hun
vnn fhriktti* en rtjne toekom»! \\:n% -jepre-
dikt. maar dat hij rel\' en mee ïiiner ioede-
ar»iil.n de heerlijkheid imi Clmtna )iad-
ilen aailtnfaonwd op tien hers. en uit den
hi mi i hadden gehoofd de getuigenis «Ie»
Vader* nut hem, ld . en dat ditzelfde «uk
betottifd nordt door de profètlarhe M-lirif-
ten, 19 . die door di n (ieect God* zi.in in-
letreien, 20.
SIMEOX Petrus, pen dienstknecht on
apostel van Jezus Christus, aan de-
genen, die f ven dierbaar geloof met ons
verkregen hebben, door de reztvaarJig-
hetd van omen God en Zaligmaker, Jezus
Christus :
" • Genade en vrede zij u \'• vermenig-
vuidigd • door Ac kennis tbd God, en van
.!>\'zus, onsen Heere i
3  Gelijk ons zijne Goddelijke kracht
alles, wat tot hel leven en de godzalig*
beid hehumt, geschonken heeft, door de
kennis desgenen, die ons geroepen heeft
tut heerlijkheid en deugd ;
4  Door welke ons di\' grootste en dier-
bare beloften geschonken zijn, -/ opdat
gij door dezelve der Goddelijke natuur
deelachtig zoudt worden, nadat gij ont-
vlodpn zijt het verderf, dat in de wereld
is door de begeerlijkheid.
• En gij, tot hetzelve ook alle naar-
stigheid toebrengende, voegt bij uw
geloof deugd, es bij de deugd kennis,
\'. En bij de kennis matigheid, en bij
dp mntigheid lijdzaamheid, en bij de
lijdzaninheid godzaligheid,
7 En lui de godzaligheid broederlüke
liefde, en bij de broederlijke liefde,
liefde jfjena allen.
fl Want zoo deze dingen bij u ztfn,en in
u
overvloedig ïijn zij zullen u niet ledig
noch \' onvruchtbaar laten in de kennis i
van onzen Heere Jezus Christus.
;\' Want bii welken deze dingen niet :
ztin, /die is blind, van verre niet ziende. I
hebbpnde vergeten de reiniging zijner
vorige zonden.
10  Daarom, broeders ! benafirstigt u te
meer, om uwe roepingen verkiezing vast
te maken i want du doende suit gij
nimmermeer struik.\'icn.
11  Want alzoo zal u rijkelijk toegevoegd
worden de ingang inhetee»wigkoning-
riifc van onzen Heere en Zaligmaker,
Jezus Christus.
Iï Daarom ;al ik niet verzuimen a al-
lijd daarvan te vermanen, hoewel gij het
3 2 Petr.3; 1
h 2 Tim. 4:C.
I
i Joh.21 18,19.
k ICor. 1:17.
SI. 4.
4:2U..
s m
llhtt, 3 17.
17:5.
Mark. l il.
m »Cor.n6.
oOpenl>J2 Ifi
#Tit. 3:U.
iwijnen, die &*"
i wi-deroin in het rink t
telen. M.
EN er zün ook •• valsche profeten onder ,
het volk geweest, \'• gelijk ook onder u
valsche leeraars ziin zullen, die verder* \\
felyke ketterden bedektelijk invoeren
Matt. 2t:ll.
Hand .2.1 29.
1 Tim. * : 1.1
-ocr page 823-
J.o.H
.68.
ii Joh.
RdiiI.
Kt
f Haat
,o6^:
r Matt.
»«.
zullen, ook den Heere, die hen gekocht
heeft, verloochenende, en een haastig
verderf over zich zelven brengende,
C En velut zullen hunne \\erderfenis-
sen navolgen, door welke, de wig.der
waarheid tal gelasterd worden.
3  En /.i\' zullen itoor gietigheid. met
gemaakte woorden, van u eene koopman*
schap maken; over welke het oordeel
van o^er latig niet iedig i*, en bun ver-
derf sluimert niet.
4  Waal indien God -\'de engelen, die
gezondigd hebben, niet gespaard heeft,
maar. die in de In I geworpen hebbende,
overgegeven heeft aan de ketenen d»r
duiaternis, om tot bet oordeel bewaard
te worden;
5  En de oude wereld ni<t heeft ae-
spaard. maar \' \\oach. ilen prediker der
geregtigheid.ziiii\'aehtster bewaard heef;,
als Hij den zondvloed over de wereld der
goddeloo/en heeft gebragt;
rï En de steden van Sodonia en Go-
mórra tot aach verbrandende met otnkee-
ring veroordeeld heeft, en tot een voor*
beeld iriit ihngcnen, die goddeloos lijk
zonden leven;
7  En den regtvaardigen l.ot, " die ver-
moeid was van den onttichtigrn wandel
der gruwelijke inenschen, daar\'iit ver-
lost heefi;
8   [Want deze regtvaardige auw« wo*
nende onder hen, heeft da* op dag:if«e
regtvaardige ziei ft gekweld, door het
zien en hooren van /..\'«/.e oii.tit,"!,\'?
werken.i
9   \'Zoo wett de Heere de godzaligen uit
de verzoekingte verlossen,en deonregt-
vaardijren te .bewaren tot den dan des
oordeels, om gestraft te worden ;
10  Maar allermeest degenen, die naar
hetvleesch in onreine begeei lijk beid wan -
delen, en de heerschappij vt rachten : die
stout ziin. zich z< lven behagen,en diede
heerlijkheden nirt schromen te lasteren ;
11   Daar de engelen, in sterkte en
kracht meerder zijnde, geen lasterlijk
oordeel tegen hen voor den Heere voort-
b renden.
12  ft Maar deze, als onredelijke dieren,
die de natuur volgen, en voortgebrngt
zijn, om gevangen en gedood te worden,
I dewijl zij lasteren hetgeen zij niet
rerataan, zullen in hunne verdorvenheid
verdorven worden ;
IS En lullen verkrijgen den loon der
ongeregtigheid, als die de dagelij k*che
weelde hun vermaak achten, zijnde vlek*
ken en smetten, en zün weelderig in
hunne bedriegerijen, als zij in dcmaal-
ni.ii n met U lijn ;
14  Hebbende de oojren vol overspel, en
die niet ophouden van zondigen; ver-
lokkende de onvaste zielen, hebbende het
hart geoefend in gierigheid, kinderen
der vervloeking;
15  Die den regten weg verlaten heb-
bende, zijn verdwaald, * en volgen den
weg van Balaam. den zmtn van Bosor. die
den loon der ongert gtigheïd liefgehad
heeft:
lt> Maar hü heeft de beitraftingzijner
ongeregtigheid gehad; want " het juk-
dragende stomme dier, sprekende met
menachenstem, heeft des profeten dwaas •
heid verhinderd.
17 " Deze /tut waterlooze fonteinen,
wolken van eenen draaiwind gedreven,
denwelken de donkerheid der duisternis
in der eeuwigheid bewaard wordt.
IS Want zy, zeeropgeblazeneijdelheid
sprekende, verlokken, door de begeer-
lijkheden des vletsches ta door ontuch-
tigheden, degenen, die waarlijk ontvlo*
den waren van degenen, die in dwaling
wandelen.
19 Belovende hun vrijheid, daar zij
zelven dienstknechten zijn der verdor*
venheid : v. inl van wien iemand over-
wonnen is, dito is hij ook tot een1
dienstknecht gemaakt.
Cll \'j Want indien zij, nadat zij. door de
kennis van den H««re en Zaligmaker Je-
zus Christus. de besmettingen der we-
r*dd oniviudfn ti\\n, en in d»zcl*e we-
derom ingewikkeld /i.nde. ran deielre
overwonnen worden. zoo is hun het
laatst <• erger geworden dan het eerste.
\'21 Want het ware hun beter, dat zn
den neg der geregtigluid niet gekend
hadden, dan dat z\\\\, dien gekend heb-
bende, weder afkeeren van het heilige
gebod, dat hun overgegeven was.
23 Maar hun is overkomen hetgeen
met een waar spreekwoord gettgd wttrdt;
De hond is wedergekeerd lot zijn eigen
uitbraaksel; en de gewasschene zeug tot
de wenteling in het slijk.
HOOFDSTUK 3.
De .-i;k>-\'«-1 wrkllart. dat lü dezen meeden
btief heeft r»-«i~lirt vrn. om hm il.inr.lnor op
te welke» tot bi-i larhtmi.\' Mn ilr profetl-
•rfce en apoatotiacae lw-r. v». 1 . t-n waar*
•clrawt h«-n lexen ile spotter*, ilir in dr
laatste tijden .!• toekoatai ran Chrhttii tea
norderl in de voMadiu der wereld iiillea
loochenen, 3. Hg mderiegl decc met m\\e-
nfii. ontleend \\m\\ dr -<lifppiti^ i-n onder*
l.ouditiï dt-r werf lil, .1 . rn >an di-n i<mil-
vloed, Ci : Wrende s*-li)k di- err*U- wrrrld
rergaaa i* door het water, dat alsc-o deze
ral vergaaa dooi hrt vaar, 7 Hat dr toe-
kaaast «aa Chriataa irn oordeel nrl wordt
iiit£i-«teld om der nivcikorenen wil, ft;
naar dat nj oavoarsiaaa zal Irimaa. 10. Dp
.ijhi.rc! 11-kt daaruit eetie irnnaninr tut
bctiocatfaar. van ovaesjta ^odialiirhri.l. il ;
en Iwrt
d Judas v». 8.
Openti.*\' 3.
/"Gen.
la-Ji.
Deut
19 SS.
Jev
13 l».
Jar.
5» «i.
a Pi. 119 BS.
rdr
al
13: dit..;:..
voatlal \'m \'net df Mtulgmla
tri Pu u hl *, «ipn» brieven •oiinniL.-en \\er-
drnaijrti, 1ö. Eindelijk lieoluït lui niet eene
herhaling van de vermaning, om *feh te
trachten tegan de valsrhe laeraari an ipei-
teri*, en niet eene lofir^v\'inir tol t\'hrintui, 17. |
EZEN tweeden zendbrief, geliefden!
I)
schrijf ik nu aan u, in welke beide»
ik" door vermaning uw oprecht gemoed
opwekke;
2  Opdat gij gedachtig zijt aan de woor-
den, die van de heilige profeten te vo-
ren gesproken ziin. en aan ons gebod,
die des Heeren en Zaligmakera aposte-
len zijn :
3  \'\' Dit eerstwetende.dat in het laatste
der dagen spotters komen zullen, die naar
hunne eigene begeerlijkheden zullen
wandelen,
4  En zeggen : • Waar is de belofte zij-
ner toekomst? want van dien d<nj, dat
de vaders ontslapen zijn, blijven alle
lingen alzoo gelijk van het begin der
Ii Jer. 12 3.
( Jodatn. ta
d Hen. 1 9.
Ps. «».
r fien.7 I0J1.
ƒ P». Ita *7.
Je.. 51 «.
Heltr. 1 11.
2Petr. 3 10.
| SThe.1. 18.
a Pa. 90:4,
i Hal). 2 3.
schepping.
S Want vi
illens is dit hun onbekend,
dat door bet woord Gods de hemelen van
over lang geweest zijn. •\' en de aarde uit
het water en in het water bestaande;
ü t Door welke <Ie wereld, die toen waa,
met het water van den zondvloed bedekt
ziinde. vergaan is.
7/Maar de hemelen, die nu zijn, en de
aarde, zijn door hetzelve woord als een
schat weggelegd, <j en worden ten vure
bewaard tegen den dag des oordeels, en
der verderving der godilelooze mentenen.
8  Doch deze eene zaak zij u niet onbe-
kend, geliefden! : dat >\'-\'-n dag brj den
Heere is als duizend jaren, en duizend
jaren als één dag.
9  \' De Heere vertraagt de belofte niet,
: ift geluk eeuigen dat traagheid achtenI
\' i maar is langmoedig over ons, >•< niet wil-
| lende, dat eenigen verloren gaan, maar
i dat zÜ allen tot bekecriug komen.
10  Maar de dag des Heeren zal komen
! •\' als een dief in den nacht, in welken de
I hemelen met een gedruisch zullen voor-
1 bijgaan, en de elementen branden zullen
Xum.
Judas
SI.
I.H
Sum.22 11
Judas
rajt
Je*. SMS.
Rota. 14.
I BMW, IR SS.
33 II.
1 Tim. 1:4,
. Malt. 21 43.
41
IThe... I 2.
Üpenh. 3 3
-ocr page 824-
BI 9
I JOHAJÏ.XES ),
3.o. H.fifi. en verbaan, en de aarde tn de werken, die
daarin zijn, zullen verbranden.
11   Dewijl dan dete dingen alle ver-
5aan. hoedanigen heltoon gij te zijn in
eiligen wandel en godzaligheid!
12   Yerwachiende en batutende tot de
Pi. sn t.\\ toekomst Tan den d»g (mii>. in " welken
SThe». 1 8. de hemelen, rloor vuur ontstoken zijnde,
. rullen vergaan, en de elementen bran*
: dcnde tullen versmelten.
M |j i 13 Maar wij verwachten, /< naar zijne
M 22 belofte, nieuwe henvlrn in eenenieuwe
onze geliefde broeder Paulus, naar de J. o. H.l
wijsheid, die hem gegeven is, ulieden
           
geschreven heeft.
Iti Gelijk ook \'" in alle zendbrieven, r Rom. (
daarin van deze dingen «prekende; In i Cor. tl
welke dingen sommige zwaar zijn om te lThe*o
verstaan, die de ongeleerde en onvaste
menachfn verdraaijen, gelijk ook de an-
dere Scli riften. tot hun eigen verderf.
1T Gij dan, geliefden! zulks te voren
wetende, wacht u, dat gy niet door de
verleiding der gruwelijke mentenen
mede afgerukt wordt, en uitvalt van
uwe vastigheid;
IS Maar vaal op in de gfnadecn ken-
nis van onzen Heereen Zaligmaker Jezus I
Christus. Hem zij de heerlijkheid, beide
nu en in den dagdereeuwigheid. Amen. j
OnesbJl 1
aarde, in dewelke gerrgtigheid woont.
| 14 Daarom, geliefden! verwachtende
deze dingen, ben aai --1 i _c r u,dat gij onbe-
i vlekt en onbestraffeliik van hem bc
vonden moogt worden "in vrede;
15 \'t En acht de lankmoedigheid onzes
Heeren voor zaligheid: gelykerwijsook
7 Rom
DE EERSTE ALGEMEENE BRIEF
VA* DEJi
APOSTEL JOHANNES.
eenen leugenaar, en zyn woord is niet J. o. 11.90.
in oni.
HOOFDSTUK 2.
De apostel verklaart, dat hg dr ele/te van
de rergeving der - in.lt ti heeft toorgenteld,
niet om die ir mix brui ken tot zondigen, maar
(ot troo\'t iler lOBdms, vs. 1 ; en vermaant
degenen, die C\'hristn» kenr.cn, tot onder*
houding zijner gehoden, 3 ; leeri-nde dat dit
in venu-billende opzigten een nieu-r en een
oud •( e., i la, 7; vervolgens tot liefde den
naAKlen, \'J . en pa»t deze vermaning toe op
dr raden, longtUnsen en kinderen, 13. 11 tj
leert, dat de Chriatenen de wen ld en het-
ircrii ilanrin is niet moeten tiefhelihen, 15;
en zi-li warhlrn voor de verleidinc der
\\alxhe leeraar* en den antiihri«t, 18; wij»!
hm, aan. d.ti de nlring de. II. Geesten, die
tij hebben, hen zal bewaren, zoo i.in i!e
Ih :.\'\'•\'• i li kin ui der wereld, al* van de ver-
Ividuuc van ilfn antichrist, >D; dien lm be-
whrnli. W. Hij stelt hen voor de belofte
van het eeiiwiire leven en hesohrijfl de kracht
der lalving van den H. Geest, die *ij hnd-
deii ontvangen, 27 : en vermaant hen »tand-
va-ti\'t; Ie blijven bij ur leer van ( hiinnn,
•in f tl zijne vemchij iitn!" vrijnioedi;.\' te mogen
iMtiian. 2** i en cen j.\'i\'-\'heid te oefenen, tfr
bttoonfof \'lm ï\'.I \'\'.Ut vvedcr-eborin, t9.
MIJNE kinderkens ! ik schryf u deze
dingen, opdat gij niet zondigt. En
indien iemand gezondigd heeft, wii heb-
ben " eenen Voorspraak bij den Vader,
Jezus Christus, den regtvaardlge;
\'2 En hij La \'* eene verzoening voor onze
HOOFDSTUK 1.
Dr «postel verklaart, dat de leer, die hij ver-
kondigt, ganseh zek. r en heerlijk i», v«. 1 ;
en dat lu die voorMelt, opdat de jreloovi-
pi-n daardoor ireineenwlian zouden hehbrn
met God ui hunne Mndw-nap volmaakt sp,
3 ; 1U1 wij met God, die hi-i liiht i», ireene
Keiiiren-ehap kunnen hebben, ,il> wij in ilr
duisternis wandelen, S; maar 71111 m, in het
lii-lit u,indelen, dnt dan onze r.cinilrti door
Chlistna Moed zijn gereinigd, 7 . dat snj ons
niet Moeten late* raontiin wmmmiiii
te fijn, 8 . inatr dat wij onze zonden rooi
God moeien bel .1 dm, rn dat dezelve on*
van God zullen Korden vergeven\'9.
HETGEEN • van den beginne was, liet-
geen wij gehoord hebben, hetgeen
wij gezien hebben met onze oogen, <• liet-
geen wij aanschouwd hebben, en onze
banden getatt hebhen, van het Woord
des levens:
2  (Want het leven is geopenbaard,en
wy hebben het ge/ien, en wtjgetuigen,
en verkondigen ulieden dat eeuwige le-
ven. hetwelk bij den Vader was, en ons
. is geopenbaard. |
3  Hetgeen wij dan gezien en gehoord
hebben, dat verkondigen wij u, opdat
ook gij met una gemeenschap zoudt heh-
; ben, en deze onze gemeenschap ook zij
! met den Vader, en met zijnen Zoon Je-
zus Christus.
En deze dingen Kclirijveu wij u, opdat
uwe blijdschap vervuld zij.
5  En dit is de verkondiging, die wi> van
hem gehoord hebben, en wij u verkon-
digen, •\' dat God een licht is, en ganBch
gecne duisternis in Hem \\*.
f> Indien wij zegden, dat *.y gemfen-
eehfip üiel Heüib.\'bVen en wit inde duis-
teruis wandeien, zoo liegen wy, en doen
de waarheid niet.
7 Kaar indien wij in hel licht wande-
len, gdijk Hij in het licht in, zoo hebhen
wij gemeenschap mei elkander, • en het
blued van Jezus Christus, zijnen Zoon,
reinigt oca van all zonde.
; R ƒ Indien wij zegg»n. dat wij geen e
zonde hebben, zoo ve\'leiden wy ons iel-
ven, en de waarheid i« in ons niet.
9  :»Indien wij onze zonden belijden. Hij
is getrouw en ri?gtïaardig. dat Hu onsde \'
zonden vergeve, en ons reinige vunalle
• ongeregtigueid.
10  Indien wij zeggen, dat wii niet ge*
zondigd hebben, zoo maken wit Hem tot
3:».
5:18.
1 2».
4:10.
tonden ; en uiet alleen voor de onze, maar
ook voor rfe zunae \' der geheele wereld.
.\'{ En hipraan kennen w\\j, dat wij hem
gekend hebben, zoo wy zijne geboden be-
waren.
l d lliedaar zegt. Ik ken hcni; en zijne
geboden ni» t bewaart, die ia een leuge-
naar, en in dien is de waarh-id niet;
d 1 Joh. t X>.
b Maar zoo wie zijn woord bewaart, in
dien is waarlijk deliefdeGods volmaakt
r Joh. 13 S3.
geworden : < hieraan kennen wij, dat wy
in hem zijn.
                                                    I                 
C, !Hc xegt, dat hij in hem blijft,/die ^/ Jqti. is is
moet ook zelf alzoo wandelen, gelyk hg\' j \' Pr,,"- a II
gewandeld heeft.
i 2Joh.
7   Broeders! ik schryf u :\'geen nieuw
gebod, maar een oud gebod, dat gy van
den begii.ne geha<*. hebt: dit oud gebod
is het woord, dnt gij van den beginne
gehoord hebt.
8  Wederom schrijf ik a* een nieuw ge- \';, Joh. 133*.!
bod: hetgeen waarachtig is in hem, zy\'
                13 l*.|
Ook in u if.itrarhtiq ; want de duisternis I
-ocr page 825-
r
1 J0UANXE8X
819
hoewel hiiiii.. h-erlifkhHd in de torkom-t i J.o. H.flu.
van ChrUtu» cernt ten vuile zal uaruru fc**l         
"[•* iii-.\'.ii.l. vs. 1 j en vermaant hen, zieh I
leken te rehiiiren. 3 . tot welk einde Chri«-
\'r« ia eenpenbaaril, 5 ; en dat daardoor de
kinderen (..>.!\' van "Ie kinderen de* (\'. \'•
worder itii.ierwin-mi n. " i omdnl de kinite- i
na IIimU lirh niet hesevrn LOl dr ronden,
9. II vermaant lien Ook elkander Lr* te
behben, 11 : en niet bet voorlierld van Kam \'
te lolgf. 12, Leert, dat de liefde ren reet
kenmerk in, dat wtj van ilen dood verltwt
\'ii. en dat itrsene, die zijnen naakte haat,
een dnod«Iaeer voor tlnd i*. 14. Hij Mell
voor de liefde van Chri«tii* je ven* tin» en
vermaant im» die na te i otffBa, Ifi : niet
Ittl.-ca •:"" noorden, maar met de daad en
in waarheid, 17: leemde, om v. -, C.-. .r \'. .<— I
meer en meer worden verzekerd, dat
n-irte f\'h rilt enen zijn, 19; en ilal onze
l>eden door fïod zullen worden verlim
Zi. Hij noemt al» de hoofd>om tan Chri«-
tn« ireltoden. in hem te filoovm en zijnen
naa*te lief ie helilien. 2.1. hrtwelk doende.
zoo \':eld>en «r\'j remeen«elin(i n.et hem en
Knrtii >i ilaan.in door njnen (•re»! vei
kerd. 3ft.
:.o. h.«i. i (fftat voorbij, en het waarachtige licht
•«chiint nu.
\\n - -t. dat lm in het licht ia, en
lijnen broeder haat, dit; is in Je *!c!s-
term* tot rok toe.
10  • Die lünen broeder liefheeft, * bly ft
in het licht, en tfeeneergernis is in hem.
ft Joh. 12S1 11 1ÜOT die lijnen broeder haat,la\\a
de duisternis, en wannen in de duister-
nis, en weet niet, waar hij ii-in n.\'Mi .
want de duisternis heeft ztfite oogen
verblind.
12  I Ik schrijf u, kinderkcnsl want de
zonden tyn u vugeven om züns naams
wil.
13  Ik schrijf u, v «der \' \' want ;ii heht
kem gekend, die van den beginne is. Ik
schrijf u, jongelingen ! want gij heb\' den
booze overwonnen. Ik sehrijl\' u, kinde*
ren ! want gij hebt den Vader pekend.
14  Ik heb u geschreven, vaders ! want
jry hebt htnt gekend, die van den beginne
ia.Ik heb u, geschrevenjongelingen! want
f\'ii zijt sterk, en het woord God* blijft
n u. en «*ij hebt den boote overwonnen.
15  <- Hebt de wereld niet lief, noch
hetgeen in de wereld is : • zoo iemand
de wereld liefheeft, de liefde des Vaders
is niet in hem.
16  Want al wat in de wereld inname-
lijk
de begeerlijkheid des vlcvtchea, en de
begeerlijkheid der «ogen. en dejfroot*ch-
beid des levens, is niet uit deu Vader,
maar is uit de wereld.
17  " En de wereld gaat voorbij, en bare
begeerlijkheid; maar die den wil van God
doet, blijft in der eeuwigheid.
is Kinderkens! het is de laatste ure:
pen gelijk gij gehoord hebt,dat de anti-
ehrist komt, :mi zijn ook nu vele anti*
christen geworden; waaruit wij kennen,
dat het de laatste ure is.
1\'J --Zi> zijn uit ons uitgegaan, maar zij
q P». 41 in. waren uit ons niet : want indien zy uit
lland.20 3". ons geweest waren, loo /.oudrn zij met
j ons gehlevrn zijn; \' maar dit is yewhied,
1 Cor. 11 lO.i opdat zy zouden openbaar worden, dat
I zy niet allen uit ons zijn.
p», i.-i s I 20 • Doch pij hebt de zalving van den
ïaalïl Heilige, en gij weet alle dingen,
£1 Ik heb u niet geschreven, omdat gij
de waarheid niet weet, maar omdat gy
die weet, en omdat geene leugen uit de
waarheid is.
22 Wie is de leugenaar, dan die loo-
chent, dat Jezus is de Christus ? Deze is
de antichrist, die den Vader * n den Zoon
loochent.
23\' Een iegelijk, die den Zoon loochent, ,
heeft ook den Vader niet.
24  Hetgeen gij lieden dan van den be-
ginne gehoord hebt, dat blijveinu. In-
dien in u blijft, wat gij van tien beginne I
gehoord hebt, zoo zult gy ook in den
Zoon en in den Vader bliiven.
25  En dit is de belofte), die hijon»be-
loofd heeft, ntrriirfiik het eeuwige leven.
2\'J Dit heb ik u geschreven van dege-
nen. die u verleiden.
27 *\' En de zalving., die gijlieden van
hem ontvangen hebt, blijft in u, en gy
hebt niet van rood e, dat l*maud u leere ,
maar geiïjk dezelfde zalving u leert van
alle dingen, xan is z:j ook waarachtig, en
is geene Irugen; en gelijk ?.ij u geleerd
heeft, wm zult ra in hem blijven.
23 En nu, kinderkens ! blijft in hem;
• opdat, wanneer hij zal geopenbaard
V; zijn, wy vrijmoedigheid hebben, en wij
j van hem niet beschaamd gnnaakt worden
I in 7.iine toekomst.
I 29 Indien gy weet, dat Hij regtvaardig
] is, zoo weet gy, dat een iegcliik, die de
| reptvaardigheiddoet,nit Hemgèboren is.
HOOFDSTUK 3.
e Joh. 1 11.
ZIET, - hoe proote liefde ons de Vader
gegeven heeft, namelijk* dat wij kin-
deren Gods genaamd louden worden.
Daarom kent ons de wereld niet. omdat
zii Hem niet kent.
2Geliefden ! hnn xyn wij kinderen Gods,
• en het is nog niet geopenbaard, wat wy
ïi\'n zullen. \'\'Maar wij weten.dat als hij
zal geoprnbaard zijn. wij hem zullen ge-
lijk wezen; want wij zullen hem zien,
gelijk hy is.
3  En een iegelijk, die deze hoop op bem
beeft, die reiuig\'t zich zelven, gelijk hij
rein is.
4  Eeu iegelijk, die de zondi\' doet, die
doet ook de ongeregtighetd; • want de
zomle is de ongert u\'tigbeid.
h .\'En g|j weet. dat hij yeupenbaard is,
opdat hij onze zonden iou wegnemen;
;i en geene zonde is in hem.
f> Een iegelijk, die in hem blijft, die
zondigt niet; een iegelijk, die zondigt,
die heeft hem niet gezien, en heeft hem
niet gekend.
7 Kiaderken\' ! dat u niemand verleide:
\'< die de ri-gtvaardigheid doet,dtPis regt-
vhardig, gelijk hij regtvaardix is.
5  Die de zonde doef, is uit den duivel;
want de duivel zondigt van den beginne,
V, V
I !2.
- ::..
3 2fi
\'?S5.5:S:I
Hiertoe is de Zoon van God geopenbaard,
opdat hij de werken des duivels
verbre-
knn zou.
Een iegelijk, die uit God gehoren is,
die doet de zonde niet, fe want Zijn zaad
blyft in hem; en hij kan niet zondigen,
v. .mi liij is uit God geboren.
10  Hierin zijn de kinderen Gods en de
kinderen dm duivels openbaar. Een ic-
gelijk, die de regtvnardïgheïd niet doet,
die i* niet uit God, en die zynen ......-
der niet liefheeft.
11   Want dit i* de verkondiging, die gij
van den beginne gehoord hebt, \' dat wij
elkander zouden liefhebben.
12  Niet gelijk ••• Kaïn, die uit den booze
was. en fijnen broeder doodsloeg, en
om wat oor/aak sloeg hij hein dood? -
-
omdat zijne werken boos waren, en van ,
zijnen broeder regtvasnlig.
ir. "Verwondert u niet,ui\'jne broeders ! |
zoo u tle wereld haat.
14 /\'Wil we\'e:i,dat wij overgegaan zijn
uit den dood in het leven, dewyl wijde
broeders liefhebben : di.- riixea broeder
niet liefheeft, blijft in den dood.
1.» Een iegelijk, die zijnen broeder haat,
is een doodslager ;\'/ en gy weet, dat geen
doodslager het eeuwige leven heeft in
zich blijvende.
Ki \'- Hieraan hebben wij de liefde gc-
keml. dat hij zijn leven voor ons gesteld
heeft; en wii zijnschuldig voordebroe-
ders het leven te stellen.
_i
-ocr page 826-
) JOHAXKKS J, !>.
17 i Zoo wit\' nu het goed der wereld
\' heeft, en slet ziinen broeder gebrek heb-
ben. en sluit zijn hart loe voor hein, hoe
IJ i\'ii de liefde Gods in hem?
IS Mijne kinderkens ! laat ons niet lief •
hebben met den woorde, noch met de
, ton \\ , maar met de daad en waarheid.
ID Kii hieraan kennen wij, dat wij uit
de waarheid zijn,en wij zullenonzc har-
; ten verzekeren voor Hem.
I 20 Want indien ons hart om veroor-
] deelt. God is meerder dan ons hart, en
, Uü kent alle dingen.
I 21 Oellefdtn I indien ons hart ons niet
veroordeelt, zoo hebhen w\\j vrijmoedig*
! heid tot God ;
22 \'En zoo wat wij bidden,ontvangen
\' wij van Hem, dewijl wij zijne geboden
\' bewaren, en doen hetgeen hehagelijk is
1 voor Hem.
i 23 " Kn dit is zijn gebod.dat wij geloo-
ven in den naam van zijnen Zoon Jezus
1 Christus,\' en elkander liefhebben, gelijk
Hii ons een gebod gegeven heeft.
! 24 •• Kn die zijne geboden bewaart,
1 blijft in Hem, en Hii in denzelven. En
hieraan kennen wij, dat Hij in ons blijft,
liefgthad hebben, maar dat Hij ons lief
beeft icebad, en zijnen Zoon gezonden
heeft s t»t eene verzoening voor onze
tonden,
11  Geliefden 1 indien God ons alzoo lief
heeft gehad, zoo zijn ook wij schuldig
elkander lief te hebben.
12  \' Niemand heeft ooit God aan-
schouwd ] \'» indien wü elkander lief heb-
ben, zoo blijft God in ons, en zijne liefde
is in ons volmaakt.
Kt Hieraan kennen wij,dat wij in Hem
blijven, en Hii in ons, omdat Hij on»
van zijnen Geest gegeven heeft.
11 Eo wij hebben het aanschouwd, en
getuigen, dat de Vader zijnnt Zoon ge-
zonden heeft tot eenen Zaligmaker der
wereld.
15 Zoo wie beleden zal hebben, dat
Jezus de Zoon van God is. God blijft in
hem. en hij in God.
1»; En WH hebben gekend en geloofd
de liefde, die God tot ons heeft. God is
liefde; en die in de liefde blijft, blijft
in God, en God in hem.
17 Hierin is de liefde bij ons volmaakt,
opdat wii vrijmoedigheid mogen hebben
in den dag des oordeels, namelijk dat
irelijk Hij is, wij ook ïijn in deze wereld.
IS Er is in de liefde yeene vree.*, maar
de volmaakte liefde drijft de vrees but-
ten ; want de vrees heeft pijn. en die
vreest, is niet volmaakt in de liefde.
lil \\V|j hebben Hem lief, omdat Hij
ona eeret liefgehad heeft.
20  " Indien\'iemand zegt : Ik heb God
Hef; en haat zijnen broeder, die ia een
leugenaar i want die zijnen broeder niet
liefheeft, dien hij gezien beeft, boe kan
bü God liefhebben, dien hij niet geiien
heeft?
21  -En dit gebod hebben wij van Hem,
namelijk dat die God liefheeft, ook zij-
nen broeder liefhebbe.
HOOFDSTUK 5.
De apostel benijd verder, dat de liefde God»
en zijner kinderen alti|d moeten te zanten
Kaan, va, I . en leert dnt de liefde God»
openbaar wordt door het onderhouden zij-
in r üotiodfN (M in \'li om i v. iniiiir." iler we-
relil, hetwelk df wederichorenen doen door
het geloof in Jezus Chriatua, 3: dien hij
bewjbrt te zijn de Zoon van God en onze
VerioMer, door twecderlei fratulmaiaaeu,
in den hemel, van «Ie Hetli\'.-e D Her\'en heid,
fi. en op de aarde, mn den Geest, het water
en het bloed, 8; leert, dat wij «Ie/e getui-
aatuwmon, of dat wij ander»
lentenaar maken, 9; maar
it ïij door Christus het
eeuwige leven hebben, 11; en een rertrou-
«en, dal zij van God, door hunne geiteden,
alle» lullen verkrijgen, wiit ter taligheid
noodig ta, II; en dat niet alleen voor zioh
lelven, maar ook voor hunnen broeder, die
niet lOndürl tot den dood, IR; tut welke
tonde li\'j leert, dut de weder geborenen niet
vervallen, vcruilt» zij God en zijnen Zoon
Jezus CnrilttM ii\'L\'t kennen eu In Hem lijn,
IK. Venununt eindelijk de geloovigen zieh te
wachten van de afgoden, 21.
EEN " iegelyk, die gelooft, tl at Jezus is
de Christus, die is uit God geboren;
en een iegelijk, die liefheeft dengenen,
die geboren heeft, die beeft ook lief den-
genen, die uit. Hem icehoren is>
2 Hieraan* kennen wij, dat vr\\) de kin-
deren Gods liefhebben, wanneerwy God
liefhebben, en zijne geboden bewaren.
:. \'\'Want dit i- de liefde Gods, dat wij
ztjne geboden bewaren; cen zijnegebo*
den zijn niet zwaar.
4 Want al wat uit God geboren is,
overwint de wereid ; -\'en ditisdeover-
winning, die «Ie wereld overwint,nawie-
lijk ons geloof.
& -Wie is het, diede wereld overwint,
f dan die gelooft, dat Jezus is de Zoon
van God?
(ï Deze i« het, die gekomen is oorwa-
Elii
lr-1
ÏT-!
( .Ier.
ski. ia.
M»It.
21 22.
Mnrk
11 ji
Luk.
11:9.
Joh.
H 13.
16 at.
Jakol
1 Joh.
S 14.
Matl
22 :;:>.
Joh.
ij ia.
Rttt.
5 2.
lTheM. t 9.
1 IVtr
.4:8.
i Jok
121.
w Joh.
11 23
1.\' M
i J. Ii
t ia.
namelitk uit den Geest, dien Hij ons ge-
geven heeft.
HOOFDSTUK 4.
>e apostel waarschuwt de geloov
ed*r-
die hi
..... H :\' u ili\' i :il>\' lil1 l\'-i raai -. i >
beschrijft, 2 : en troont hen tegen
verleiding net «te gave «Ier wedergeboorte,
welke tij heUlien ontvangen, I; hen verma-
iir mie xiandvattig \'e blijven hij de leer der
apostelen, f-. Hu kmut vervolgens weder tut
il»* vermaalniten van onderlinge liefde, die
eru rc.-t kenmerk van de ware wi\'iUrire-
l,mirte ia, 7: en stilt hun lot dat einde voor
het vooriieeld Goris en lijne KTOotr liefde
tut on*. 9. Loert, dat wij uit de/e«iiulerliiiirr
liefde door zijnen Gerst worden verzekenl,
il.it mi met *üül gemeenschap hebben, la .
trelijk mi\'i als wij lielijilcn, dat Jemu de Zn-
Ibjrwtker iler wereld en de Zoon van f!ml
la, 14; ilat wij door de lief.ie in Go.l blijven
en vrijnioeili«heil! hebben in ilcn dn» de*
oordeel», ld : dat ilr liefde <le vrees der ver-
dnemeni» en stuurt d«-» »emiied- ver«lri|ft,
18. dat wij God niet kunnen liefheb" .en, in-
diei; wij onsen naaste niet liefhebben, 90;
alioo lii-iilc deze geboden te z.tmcu ons zijn
| gegeven, 21.
GELIEFDEN I • gelooft niet eenen ie-
gelijken geest, \'\'maar beproeft de
I geesten, of zij uit God zijn: • want vele
| valschc profeten zijn uitgegaan in de
wereld.
2  Hieraan kent gij den Geest van God :
j alle geest, die belijdt,dat JezusChristus
in het vleesch gekomen is. die is uit God ,
3  En alle geest, die niet belijdt, dat
Jezus Christus in het vleesch gekomen
is, die is uit God niet, \'\'maar dit is de
geest van den\' antiehrist, « welken grest
gij geboord hebt, dat komen zal, en .ris
nu aireede in de wereld.
4  Kinderkens! gü zijt uit God, en hebt
ben overwonnen; want Hij is meerder,
die in u is, dan die in de wereld is.
5  Zij zijn uit de wereld, daarom spre-
Ven zij uit de wereld, en de wereld
hoort hen.
<» ." Wij zijn uit God. Die God kent,
hoort ons; die uit God niet is, hoort ons
niet. Hieruit kennen wij den geest der
waarheid, en den geeat der dwaling.
7  Geliefden ! laatonselkanderliefheb-
ben. went de liefde is uit God; en een
iegelijk, die lief heef\'., is uit God gebo-
ren, en kent God ;
8  Die niet liefheeft, die beeft God niet
gekend, want God is liefde.
U \'«Hierin is de liefde Gods jegens ons
geopen haard, dat God zijnen eeniggebo-
ren Zoon gezonden heeft in de wereld,
opdat wij zouden leven door hem.
in Hierin is de liefde, niet dat wij God
1, u
M.tl
m M
Juh.
LI M
U I]
Kfr..
5:3
IThru. 1.
1PM
.*:«
Uoh
in
.Ier.      29.P.
Matt.   21 .
Klei.    .1 : 6.
Col.      3: IS.
Matt. 2t I
at
ïPe
Uoh. va.
d Uoh. 8:9
f 1 J0h. 2:1
/STheu. 2
., Joh.
S;i:
, Joh.
14:15.
15:10.
I Matt
11:29,
30.
H Joh.
1633.
t ICor.
15:37.
! J.ili
4:15
-ocr page 827-
SSI
| J.o.H
:-.
( Jer.
nu.
, M.-vlt
: b
21 12
Mark.11.21.
! Luk,
11 9.
Joh.
1113
\'5 7.
ir, a*.
Jakol
. i s.
I 1 Joh
.1 22.
HiNu.ii
15 3<>.
| 1 San
«»
. Matl
lt:tl
Mark
329.
1 Luk.
IS 10
1 Helir
• *
io te.
i IVl
. 2 M,
L I J„h
1 t.
u i jok
3 9.
,. Luk.
21 V5.
L Jn.
•t ".
i 1 ••:
ws.
Joh.
»l.*l.
K.u.t.
y 5.
1 in.
3 ir,.
L.
1
.\'.*».
i .i,,ii
2 7.
h Joh.
13:3».
13 12
Bles.
-. ;;
lThi-*. t \'.►.
1 Pelr
* : S.
) J»li
323.
* 21.
e Joh.
ir. lo.
•f Matt
11:5,
2».
3 1\'Ml
2: 1.
1 Joh
i: 1.
eRom
lo 17.
3 Tim
3: 5.
Tft.
3 10.
:« Kr dit in <ie vrijmoedigheid.die wij
tot Hem hebben, \' dat zou «u, i. ;* bul-
den naar ztinen wil, Hij ons verhoort,
I.\'. En indien wij weten, dat Hij ons
verhoort, wat wij ook bidden, zon weten
wij, dat wy de heden verkrijgen, die wij
van Hem gebeden hebben.
]pi Indien iemand zijnen broeder ziet
zondigen eene zonde niet tot den dood,
die zal God bidden* en Hij zal hem het
leren geren, dengenen, teg iA-, die zondi-
gen niet tot den dood. " Er is rene
tonde tot den dood; voor dezelve rond*
zeg ik niet, dat hij zal bidden.
17 * Alle ongeregtighi\'id is zonde; en
er is zonde niet tot den dood.
IA "Wij w-ten, dat een iegelijk, die
uit God geboren is, niet zondigt; maar
die uit God geboren is, bewaart zich
zelven. en de booze vat hem niet.
ïy Wij weten, dat wy uit God zijn,en
dat de geheele wereld ligt in het booze.
20  Doch wij weten, dat de Zoon van
G .•: gekomen is, ven beeft ons het ver-
stand gegeven, dat wij den Waarachtige
kennen; en wij zyn in den Waarachtige,
nameÜjk in zynen Zoon Jezus Christus,
v Deze is de waarachtige God, en het
eeuwige leven.
21  Kinderkens! bewaart u zelven van
de afgoden. Amen.
ter en bloed, namelijk Jezus, de Cbns-
tuB : ni*l door lief water alleen, maar
door liet water en het bloed. En de Geest
is het, die getuigt, dat de Gerat de ;
waarheid is.
7   Want drie zijn er, die getuigen in
dm hemel, de Vader, het Woord, en de :
Mei IL\'\'1 Geest; en deze drie zijn een.
8  En drie rijn er, die getuigen op de
aarde, de Geënt, en het water, en het :
bloed; en die drie zijn tot een.
<J " Indien wij de getuigen!.* der men-
tohm aannemen, de getuigenis van God is
meerder;wantditis e ,-t i ._•. n . ..i1.. . :
wlkr Hij van zijpen Zoon getuigd heeft.
III \'> Die in den Zoon van God gelooft,
beeft de getuigenis in zich zelven; die .
God niet gelooft, hetft Hem tot een1
leugenaar gemaakt, dewijl hij niet ge-
lootd beeft de getuigenis, die God getuigd
heeft van zijnen Zoon.
11   En dit u degetuigenis,n«me/i)t dat
ons God het eeuwige leven gegeven heeft;
• en ditzelve leven is in zijnen Zoon.
12  Die den Zoon heeft, die beeft bet
leven; die den Zoon van God niet heeft,
die heeft het leven niet.
13  \' Deze dinxen heb ik u geschreven, ,
die gelooft in den naam des Zoons van
God; opdat gij weet, dat gij het eeuwige |
leven hebt, <n opdat gij gelooft in den 1
naam des Zoons van God.
o Joh. 537.
h Joh. i se,
]{.>..,. sin.
Gal. i .«.
k Joh. 2" 3!
DE TWEEDE BRIEF
APOSTELJOHANNES.
Dere tweede, «relijk ook de derde lirief van
Johanue>, iijii aan hij zondere personen ;re-
»e breven ; denelvrr echtheid w«r.lt door
den Mijt en inhoud mei ilrn eer*ten brief
van Jobs—es orerMokomnde gestaafd. N»
het opaenrin en de groete, ra. l. vermaant
tic apostel eene geloovlge vrouw en bare
kinderen, 5, int «taiidvailiifhcid in <lr liet-
da en betracht ing vaa Gods («boden, 7:
hen waarschuwende te;reii ile verleider*. W .
reraaant hen zieh voor dezelve te «mea-
ten, om niei verleid te worden. III. en sreene
nanOMUH\'hap met hen te honden. opdat zn
hunne zonden niet deela\'hti^ tvol\'dell. 12.
Hij eJndlgl met eene verklaring, iraaroin h*j
niet uitvoeriger am hen «ehrijft. want hij
hoopte zelf tot hen te komen, en groet deze
i vrouw van de kinderen karaf nMrr, 13.
DE ouderling aan de uitverkorene
vrouw en aan hare kinderen, die ik
J in waarheid liefheb, en niet alleen ik,
i maar ook allen, die de waarheid gekend
;hebben ;
i 2 Om der waarheid wil, die in ons blijft,
| en met ons zal zijn in der eeuwigheid :
i 3 Genade, barmhartigheid, vrede zij
met ulieden van God den Vader, en van
; den Heere Jezus Christus, den Zoon des
: Vaders, in waarheid en liefde.
! 4 Ik ben zeer verblijd geweest, dat ik
1 van uwe kinderen gevonden heb, die in
; de waarheid wandelen, gelijk wij een
gebod ontvangen hebben van den Vader.
5 En nu bid ik u, uit-n-koreue vrouw 1
•\' niet als u. schrijvende een nieuw ge-
bod, maar hetgeen wij gehad hebben
van den beginne, namelijk \'• dat wij elk.-tu-
der liefhebben.
t» • En dit is de liefde, dat wij «vande-
len naar zijne geboden. Dit is het gebod,
Sflijk gij lieden van den beginne gehoord
ebt, dat gij in hetzelve zoudt wandelen.
7  •\' Want er zijn vele verleiden in de
wereld gekomen, die niet belijden, dat
Jezus Christus in het vleexch gekomen is.
Deze is ae verleider en de antichrist.
8  Zie toe voor u zelven, dat wij niet
verliezen hetgeen wij gearbeid hebhen,
maar eenen vollen loon mogeuontvangen.
y Een iegelijk, die overtreedt, en niet
blijft in de leer van Christus, die heeft
God niet; die in de leer van Christus
blijft, deze heeft heiden den Vader en
den Zoon.
I  i \' Indien iemand tot ulieden komt, en
deze leer niet brengt,ontvangt hein niet
in huis, en zegt tot hem niet: Zijtiregroet.
II  Want die tot bem zegt : Zijt ge-
groet; die beeft gemeenscha]) aan zijne
booze werken.
12  Ik heb veel aan ulieden te schrijven,
doch ik heb niet gewild door papier en
inkt ; maar ik hoop tot ulieden te komen,
en mond tot mond met u te spreken,op-
dat onze blijdschap volkomen mo»re zijn.
13  U groeten de kinderen van uwe zus-
ter, de uitverkorene. Amen.
-ocr page 828-
V 10UAXXKS. JlllAS.
lil. DERDE IJlilKt
vxx Dis
APOSTEL J O H A N X E S.
Sa het onachrUI en de vractc, va. 1. pnj«t
de aaaatnl -rer dr srniliali\'/liriit -.»n Oaju»,
MM «den hij ilrzrn Maf aearQfr, S; wiwt-
over li : /ii ii ook vrrblijilt, v. Vaornameluk
rorint lui -ijnr hrrl>rr!-rnniiih<i<l jrsrii» <lr
bloeden, *lir (er wille van hrt evangelie in
vraraade landen moeten rrizrn, 1: n mi
nendc hem daarin Ie volharden, 6. lhj klaagt
over rrnrn Miótrrfr», dat rirh In de gaa»rents
eaeeater norn.1 tr anken, demnnontel laattnle
en) vrrhimlrnlr, <lat il«- broêdern tfjutvrij
nmntnn *\'iilvan!-rn, \'J. Vermaant Hajuo dit
kwade viorbrrlil nirt tr ml/in. 11 ; rn l>r-
vrrlt hrm ern" Dfui^tiiim, van wien hij rrn
ened pHnl—nh treeft, 12. Hij enadf-rl met
• Ir veralarlac, waarom hij hrm irrrn\' lant-r-
ren brief »* hrrrf\', IS, en met weilerzijtlM-hr
in de tegenwoordigheid der gemeente;
welken indien gij geleide doet, gelijk het
Gode waardig is, ioo zult gij weldoen.
7  Want zij z^u voor zijnen naani uitge-
gaan. niets nemende van de Heidenen.
8  Wh dan zijn gehuldigde zoodanigen
te ontvangen, opdat wij medearbeider*
mogen worden Hl waarheid.
1» Ik heb aan de gemeente geschreven;
maar Diótrefes, die onder hen zoekt de
eerste te zijn, neemt ons niet aan.
10  Daarom, indien ik kom, xoo zal ik
in gedachten!!! brengen time werken,die
bij doet, met booze woorden snaterende (
tegen ons; en hiermede niet vergenoegd •
zijnde, zoo ontvangt iiii self de broeders
niet, ifu verbinden degenen, die het wil*
len t/uea, en werpt ze uit de gemeente.
11  Geliefde! « volg het kwade niet na,
nrrir het goodi>. Die goed doet, is uit
God ; maar die kwAad doet, \'< heeft God
niet gezien.
12  Aan Deiuétriua wordt getuigenis
gegeven van allen, en van de waarheid
zelve; en wij getuigen ook, en gij weet,
dat onze getuigenis waarachtig is.
13  \' Ik had veel te scbiijvn, uiaarik
wil u niet schrijven met inkt en pen;
14  Maar ik hoop u haast te zien, en
wij nullen tnoml tot mond «preken.
15  Vrede zij u. De vrienden groeten
u. Groet de vrienden met name.
DE ouderling aan den geliefden Gajus,
welken ik in waarin iil liefheb.
2 Geliefde! voor alle dingen wensch ik,
dat gij welvaart en gezond ïïjt, gelijk
uwe ifel welvaart.
:i Wint ik ben zeer verblijd geweest,
als de broeders kwamen, en :,< < uigdt n
van uwe waarheid, gelijk j-ij i" de waar*
heid wandelt.
4 Ik heb geene meerdere blijdschap dan
hierin, dnt ik huur, dat mijne kinderen
in de waarbeid wandelen.
& Geliefde! gij doet trouw olijk, in al
hetgeen gij doet aan de broederen in
aan de vreemdelingen,
6 Die getuigd hebben van uwe liefde.
DE ALGEMEENE BRIEF
APOSTEL JUDAS.
JUDAS, een dienotknecht van Jezus \'.
Christus, eu broeder van Jakobus, \'
aan de geroepenen, die door God den ;
Vader geheiligd zijn, en duur Jezus Chris*
tu-« bewaard i
- Barmhartigheid, en vrede, en liefde ;
zij a vermenigvuldigd.
3  Geliefden! alzoo ik alle naarstigheid \'
doe om u te schrijven van de gemeene xa- ,
ligbeid, zoo beb ik noodzaak gehad aan u
t" schrijven en u te vermanen, dat gi,i j
strijdt voor het geloof, dat eeumaalden
heiligen overgeleverd is.
4  " Want er zijn sommige menschen
ingeslopen, \'\' die eertijds tot ditzelve
oordeel\'te voren opgeschreven zijn,god-
deloozen, die de genade onzes Gods ver-
anderen in ontuchtigheid, en den eeni-
gen Ileerscher, Gou, en onzen Ueere
Jezus Christus verloochenen.
5  Maar ik wil u indachtig maken,als
die dit eenmaal weet, dat de Ueere, het
o. H.fifi. Dr apu-lrl Juila», votirrtulr hrt toorl-erM tan
               tli\'ii .t;in>t» i Petrus iu H)1ii-ii tweeden hi\'t:\'.
hrrft denrn brief s-r*rhrrv«-n, om dr ?eloo-
iivr ChsMawen tr %erManam tot »tainii.i»-
ich\'i I in l\'i t nare irrloul\', * n hen te waar-
H-buarn term ilr i,il-i in leeraren en Knol-
Ier», uiu iluor hrn nul vrrlriil te worden.
Na hrt upM-hrift nulr •r-rrnirruei, v*. 1 ; »te!t
hij drie «rrinanint; luor, en tiiorit aan. hoe
ninnliv ilrzelir i». al Hm vele .\'ihlil* -lun.fr
nMnaeaen ander dr Christenen waren int-r-
BJQjBn, 3. Il verklaart, dal daas van (... i
zullrn *fentraft worden . -nii.- •lavende nut
>lr iiHjrbtiliirii iler l-rnrlirtrn in ilr w«v
lijn. S- der nf<nlligr fnantaw, 6, en der in-
wonen van Bodom ea Gonwna.7. Bnchnjfl
in il al* >lr «verhrdrn )n»trrnnlt\', In mrlk
/<-ii- Mtrkael *lr nnhniiml leann don <lui-
vrl nirt d
6
ntfda ilorn, B, Dat nj dr vort-
hlii)<|irii Milten van Kaïn. Kal.-iiiiii en Kurai-h,
1! . dat /ij vlekten fijn ilrr ChrMelijke vcr-
gadavfanfen, hnJehalnara, onfraatadi-tcn, rn
dat rtj snknr inllrn vitiliM-iiiii worden, IJ.
hrtaelk lnj beveatJ-fl i iet renr prufrtU\' i«n
Kiimh, M; beaikrijieada rnrder nnwne eje-
brrkrn. IC, rn tfj\\, il.it hrt <lir Imlcn ti.ni,
taitin wrlkr (Ir «)MiM<-lrn lirn |fnailW llliwd
haUon. 17. " herhaalt dnama ..i In.....
«ij:i» vrriiiatiiii\'.* tot etandvaatia^eid, met
beiuftr •lm eenwiiren kvena, -». Viimssnl
hrn rOOtta, ilat t\\) li..nNen n I.1-I-- ii.i\'i ii ii
ii.nhtiii tr behondan: MHnntinn uetlielült,
amlrrr niet hardhriil. £!. Kiinli;-t zijnen brief
inrt lot\' rn lUnt-ïcsfirinv\' tot God, W.
Xnm Mdn\\
26.Ct.n5.
Pv lOfi 26.
1 Ctir, Ui:5.
Hebr. S 17.
d üPetr. 2 : t.
volk uit Egypteland verlost hebbende,
f wederom degenen, die niet geloofden,
verdorven heeft.
-\' 6 En deengek*n,die hun beginsel niet
bewaard hebben, maar hunne eigene
woonstede verlaten hebben,1* beeft Hij tot
het oordeel des.grooten dafts met eeuwige
banden onder de duisternis bewaard.
-ocr page 829-
(JPfcMLlBUVG 1.
S."3
j.o. H.fifi. 7/Geluk Sódonia e:: Gomórra, en üc
           — * -1* 11 rundom dezelve, die o;» t "liike
wijze als deze gehoereerd hebben, en
te straften alle goddeloozen onder hen, J.o. H.M.
van wege al hunne goddelooze werken,
           
die \'ii aroddeloosliik gedaan hebbf o, en
1 M«u. U-V.
/Ten. 19 21
\'van v.eire *\', ,*» harde trimrifen. «Me He
goddelooze zondaars tegen tiem gespro-
ken hebben.
16  Dese ziin mui niurrerders, klagers
over bunnen staat, w ai delende naar
Miii\'-r vleesch zijn nagegaan, tor een
▼oorbeeld voorgesteld zin;, dragende de
Jer! SiVi
Ezec. 1* H
atraf den eeuwigen ruura.
*) Dergelijks evenwel ook deze inslaap
gebraictzijnde.verontreiuigenhetvleesch.
en verwerpen de heerschappij,en lasteren
hunne be .•• "i ttjkh\' .i-t. , en duo MsmJ
• 21\'etr. «18.
spreekt zeer opfreblazenediniren, ver won-
derende zich over de personen om des
voordet\'is wil.
17  Maar (reliefden! «redenkt gij der
woorden, die voorzegd ziju van deaposte-
len van onzen Heere Jtzus Christus:
IS Hat zij u gezegd hebben,\' daterin • Hnmi.au:».
den laatsien tijd spotters zullen zijn,die i lTh». 4:1.
naar hunne voddelooze begeerlijkheden | *T!"l- 3:1.
___ 17»
1 Petr. 2 r.
7 Dan. M 14,
n-A.
OpMb.lST.
k IPstr. 1:11.
Udk 3 2,
fc SPet
de beerlijkhexlen.
y Maar »\'Micnaél, de archangel. toen
bij met Jen duivel twistte.en handeldevai.
het ligchaaiu van Mozfs, \'•durfde geen
oordeel van laste rin? tegenAemvoorthren-
gen ; maar erfde : i De Heere bestrafte u !
10  fc Maar deze, hetgeen iy niet weten,
dat lasteren zij ; en hetgeen zij natuur-
lijk, als de onredelijke dieren welen, in
hetzelve verderven zij zich.
11  Wee hun ! want zij zij" \'\'en weg van
wandelen zullen.
2 Petr.
19 Deze zijn het, die zich zelven ai\'-
schi iden, natuurlijke Ptemichen, den
Geënt uiet li- 1- *>.....J -.
CO Mcor geliefden! boawt gü u zelven
op uw allerheiligst geloof, biddende in
den IDiligen Geest ,
Cl Bewaart it zelven in de liefde Gods.
ver wachtende de barmhartigheid van on-
zen Heere Jezus Christus ten eeuwigen
leven.
CC En ontfermt u wel eeniger, onder-
scheid makende ;
C3 Maar behoudt anderen door vreeze,
en grijpt ze uit het vuur; en haat ook
den rok, die van het vleesch bevlekt is.
Cl Hem nu, die magt ig is u van struike*
len te bewaren, en oimtralTel\\jk te stellen
voor ziine heerlijkheid, in vreugde,
C5 •»\' Den alleen wijzen God, onzen Za- * Bom. ia 27.
ligmaker, zij heerlijkheid en majesteit,; \'T\'"\'. 1:17.
kracht en magt, beide uu en in alleeeu*
wigheid. Amen.
\'Kaïn ingegaan, en door " de verleiding
des loon» van Balaam zijn zij hene»ge-
atort. "en zijn door de tegcnspreking
van Korach vergaan.
12  Deze zijn •> vlekken in uwe liefde-
maaltijden, en als zij met u ter maaltijd
lijn. welden zij zich zelven zonder vreeze;
zij zijn *\'waterlooze wolken, die *an de
winden omgedrcven worden, zij zijn als
boomen ia het afgaan van den herfst,
onvruchtbaar, tweemaal verstorven, en
ontworteld;
13  7 Wilde baren der zee, hunneeigene
schande opschuioiende ; dwalende ster-
r*n, denwelken de donkerheid «Ier duis*
ternis in der eeuwigheid bewaard wordt.
14  En van dezen heeft ook i Enocb.de
zevende van Adam, geprofeteerd. zeg-
irvr.de - \'Ziet. de Heere is gekomen met
züne vele duizenden heiligen;
ló Om gerigt te houden tegen allen, en
1 fien. ( R,
, 1 Joh. .1 11,
* N\'iaii. 22 7.
ïPetr. 2. Tv\'
n Num. lfi 1.
! Peir. 2 13.
p «Petr. 2 17.
q Je.. 57 2.1.
r Gen. 3 13.
i Dan. 7 1
Hand. 1 1
1 Th <•*•.! li
2Thes».l »
Openli. 1
DE OPENBABING
ÏAS
J 0 II A N N E S.
bewaren hetgeen in dezelve geschreven
is: \'want tle tijd is nabü.
4  Johannes aan de zeven gemeenten,
die in Aiie ziin : genade zij u en vrede
v&n Hem. e Dia is, eu Die was, en Die
komen zal; en van de zeven Geesten, die
voor zijnen troon zijn .
5  En van Jezus Christus, \'\'die de ge-
trouwe Getuige is.\'deeerstgeborene uit
de dooden, en de Overste der koningen
der aarde. Hem, die ons heeft liefgehad,
en ons vaü onze zonden gewasseben heeft
/in ziin bloed,
C En die ons gemaakt heeft 9 tot konin-
gen en \'\'priesters Godeen zijnen Vader ;
brni, :ty ÏA-, zij de heerlijkheid en de
kracht in i.lle eeuwigheid. Amen.
7  Ziet, \' hi\' komt uier de wolken, en
alle oog zal hem zien, ook degenen, * die
hem doorstoken hebben . en alie geslach-
ten der aarde zullen over hem rouw be-
drijven; ja, amen.
8  l Ik ben de AKh en de Oméga, het
begin en het einde, zegt de Heere. Die
is, en Die was, en Die komen zal, de
Almagtige.
9   Ik. Johnnues, die ouk uw broeder
ben, en medegenoot in de verdrukking,
en in het koningrijk, tn i)ide]ijdzaaui-
heid van JezusChristus.wasop beteiland,
genaamd Patmos, om het woord C> .,!•*.
eu om de getuigenis van Jezus Christus.
2 The». MO. Jud.ii vi. II. k Zach. 12 10 Joh. !
19 37. (Je*. 41 t. HG. Openh. 21 tl. St! 13.
         I
HOOFDSTUK 1.
Tnksesm_ na ren verhaal van en door wien
hij deze ournbariiür had ontvangen, *». \'
en hoe zalix ifl *\'jn. «ia OWetvt leien en
hswan 11, 3 . wenn-ht trenade en vrede aan
ile zeven ireineenten in Azië. van God, van
de zeven Gecvten, en van t\'hristii" Jezu*.
wien* uerM>on, weMatlen en k»in-t ">" oor-
di-el niet welke .lit boek zal riiitlitrrn hij
hreetler l»-clir ,i. i. H , komt daarna tot
de nurnbarinr zelve, vrrklaan innen naam
en waar lnj «a*. toen hem deze njtrtiharin\',\'
i. i.-eM-hievl, \') Verhaal! de plein de>\'/enen,
die hem ilezen last tot >rhriiven heeft i;e-
ireveti, 11 Be*rhnjft danma het <vr*t«\' BB»
«iirt fSH »l<- /even jonden kandelaren. 12. en
van drn ],.r.....ii van Chriutu» in eene leer
heerlijke gwstatM, 13. Verbaall ïtjfie ver-
leasukinf over dit nsigt, en de vffster>
kiiiï, die I11111 door Chrintn» is iceM-hied, 17;
OHtvaagl last om te lettrijvea, 1U , en ver-
klnari wat door de zeven sterren en dezeven
kandelaren SFOfdl lieieekend, 211.
DE openbaring van Jezus Christus, die
God hem gegeven het ft, om zijnen
dienstkiifchten te tooneu de dingen.die
haast geschieden moeten; en die hii door
/litnii engel geiouden, en ziinrn ,li*-nst-
knecht Johannes te kennen gegeven
heeft :
2  Dewelke het woord Gods betuigd
heeft, en de getuigenis van Jezus ChrU-
tus, en aI wat hij gezien beeft.
3  "Zalig is hu,die leest, en ziin *ij*dle
hooren de woorden dezer profetie, eu die
;S.v;:
1 Pl tr. 2 : 5
lan. 7: IS.
Matt.S.SO.
25,SI
Hand. 111.
ITheM.MO.
r Openl>.32 J
-ocr page 830-
ope\\ba:iino o.
J. o. 11.96. ]ii En ik waa w in de» geest op tien dag
         des Heeren; en ik hoorde achter niij eene
_ . , grooie stem, als van eene bazuin,
nOpenb. 1.8. ,, /^^ende . ik ben (le Alfa en de
Oiiip^r, de eerste en de laatste; en het-
geen gij zift, schrijf dat in een boek, en
zend het aan de zeven gemeenten, die in
Afifl zttn, namelijk naar EVeze, en naar
Sruyrna, fn naar l\'éTgainus, en naar
Thyatire, en naar Sardi*. en naaryiin-
delfla, en naar Laodicêa.
12 En ik keerde mij oin, om te zien de
stem, iiie met miï gesproken had; en
mij omgekeerd hebbende, zag ik zeven
gouden kandelaren;
IS En in hft midden van dr zeven kan-
zij apostelen zijn, en zij zyn het niet;
en hebt ze leugenaars bevonden;
\'i En gU hebt verdragen, en hebt ge-
duld ; en gij hebt om mijns naams wil
gearbeid, en zi.it niet moede geworden.
4  Maar ik heb tegen u, dat gij uwe eer-
ste liefde hebt verlaten.
ft Gedenk dan. waarvangij uitgevallen
iijt,en bekeer u, en doe de eerste werken;
en zoo niet. ik za! u haastelijk 6ükoraen,
en zal uwen kandelaar van zijne plaats
weren, indien gii u niet brkeert.
H Maar dit hebt gij, dat gii de werken
" der Mcolnieten haat, welke ik ook
haat.
7 Die ooren heeft, die hoore wat de
G»-es,t tot de geuirenten zegt. Die over-
wint, ik zal hem geven teeten van \'\'den
boom de.* levens, die in het midden van
het paradijs God* is.
5  En.iclirijfaan den engel der gemeente
van die van Sntyraa: Dit zegt de eerste
en de laatste, die dood geweest is, en
weder levend is geworden :
D Ik weet uw" werken, en verdrukking,
en armoede [doch gij zijt rijk), en de
lastering dergenen, die zeggen, dat zij
Joden zijn, en z\\jn het niet, maar zijn
eene synagoge des Satans.
M Vrees geen der dingen, die gij lijden
zult. Ziet. de duivel zal etniye* van ulie-
den in de gevangenis werpen, opdat gij
verzocht wordt; engü zult eeneverdruk-
king hebben van tien dagen. ISijt getrouw
tot den dood, en ik zal u geven tte kroon
des levens.
11  <\' Die ooren heeft, die hoore wat de
Geesi tot de gemeenten zegt. Die over-
wint, zal van den tweeden dood niet
beschadigd worden,
12  En schrijf aan den engtl der ge-
meente, die in 1\'érgamus is i Dit zegt
hij, die het \'tweesnijdend scherp zwaard
heeft:
IS Ik weet uwe werken, en waar gij
woont, namelijk daar de troon des Sa-
tans is; en gy houdt mijnen naam, en
hrbt mijn geloof niet verloochend, ook in
die dagen, in welke A\'ntipas mijn ge-
trouwe getuige was. welk.? gedood is bij
uMedrn, daar de Satan woont.
14 Maar ik heb eenige weinige dingen
tegen u, dat gi) aldaar hebt, die de leering
van ƒ Balaitui houden, die lialak leerde
den kinderen Israël* een1 aanstoot voor
te werpen, opdat zij zouden afgodenofl\'er
eten en hoereren.
LS AJZOO hebt ook gij, die dr leering
der Nioolaïeten houden; hetwelk ik haat.
Ui llekeer u , en zoo niet, ik zal u haas*
telïjk inkomen, en zal tegen hen krijg
voeren ;; met het zwaard mijns monds.
17  Iiie ooren heeft, die boore wa\' de
Geest tot de gemeenten zegt. Die over-
wint, ik zal hem geven te eten van het
Manna, dat verborgen is. en ik zal hem
geven eenen witten keursteen,en opden
keursteen eenen nieuwen naam geschre*
ven, welken niemand kent, dan die hein
ontvangt.
18  En schrijf aan den engel der ge-
meente te Thyatire i Dit zegt de Zoon
van God, \'• die zijne oogen heeftaiseene .
vlam vuiirs, en zijne voeten zijn blinkend
koper gelijk :
19  Ik weet uwe werken, en liefde, en
dienst, en geloof, en uwe lijdzaamheid,
en uwe werken, en dat de laatste meer
zijn dan de eerste.
20  Maar ik heb eentje weinige dingen
tegen u, dat gij de vrouw < Jezabel, die
zich zelve zegt eene profetes te zijn,
laat leeren, en mijne dienstknechten ver-
leiden, dat zij hoereren en afgoden* .
offer eten.
21  En ik heb haar tijd gegeven, opdat
ui zich zou bekeeren van hare hoererij,
en zij heeft zich niet bekeerd.
i E*ec. 1 M.
Dan. 7. IS.
Openb.lt II.
o Openb.U 6.
p Dan. 7 \'.\'.
fOjjMsb.19 12.
r Openb. Il ..\'
delaren eenen, •< den Zoon des rnenschrn
gelijk zi.inde, bekleed met een lang kleed
tot de voeten, en " omgord bah de bor-
iten met renen gouden gordel;
1-1 En zijn hoofd en haarwr.swit.gr\'
ltjk ais cwitte wol, gelijk sneeuw; \'/ en
zijne mi.\'fn g-elijk eene viaui vuure;
l.ï En zyue voeten waren blinkend
koper gelijk, en gloeiden als in eenen
oven ; en zitne stem • als eene stem van
vele wateren.
1\'i En hij had zeven sterren in zijne
regterhand , en uit zijnen mond ging; • een
tweesnijdend scherp zwaard; en zünaan-
gezift was,gelijk de zon schijnt inbare
kracht.
17 En toen ik hem zag, viel ik als dood
aan zijne voeten ;en hii leide zijne regter-
haml op mij, zeggende tot mij : Vrees
niet, \'ik ben de eerste en de laatslf;
IS » En die leef, en ik ben dood geweest;
en zie, ik ben levend in alle eeuwigheid.
Amen. > En ik heb de sleutels der bel
en des doods.
19 Schrijf hetg?en gij gezien hebt, en
hetgeen is, en hetgeen geschieden/.al na
dezen:
CO l)c verborgenheid der zeven sterren,
die gij gezien hebt in mijne regterAand,
en de zeven gouden kandolaren.-JJe /even
sterren zyn "de engelen der zeven ge-
meenten ; en de zeven kandelaren, die
gÜ gezien hebt, zijn de zeven gemeenten.
HOOFDSTAK 2.
beveelt Johannes te ichrijvi
En», f. i
Hebr. * 1
Openb 2 1
d Matt. 13:9.
v Job 12 U
I Je». 22 2-Z
Openb. 3 7.
wel vooreerst, aan den engel van de fce-
meent e van E\'fete, vu. 1; die hij prtyiit over
hare zorer in het weren van het kwade en
over verscheidene andere deugden, 2 : ninar
bestraft haar, dat zij haren eersten ijver en
liefde lieefi verlaten, 1; iloeh belooft, dal
hij den overwinnaars zal geven vanden boom
ilc» levens, 7, Ten tweede, aan die vim
Smyrnn, welke hij ook prijst over veled*us>
den, P, doch waarschuwt haar aangaande de
verdrukkingen, welke over haar zullen ku-
men, met ile belol\'te van de kroon des le-
vens aan de overwinnaar», 11). Ten derde,
nau die van IVrgamua, welke hij pnJM over
hare standvastigheid in de verdrukkingen,
maar bestraft baar over hare lanuwlieid te-
gen degenen, die de leer van Balaam en iler
Nieolaieten volgden, 12; doch belooft den
overwinnaars liet verborgen manna, mei
eenen witten keursteen. 17. Ten vierde, aan
die vast Thyatire; hij prij<t haar ovci haar
toenemen in het (roede, IS . doch bestraft
haar, dut tij de »*rouw Jeiahel liet profcir-
reu. 2": welke rn.i bedreigt mei hare nan-
hangers en kinileren ie straffen, 22. Ver-
maant daania degenen, die deze diepten
de* Satans niet aanhingen, vast Ie houden
hetgeen zij hebben, 21; en belooft hem, die
overwint, mairt te Reven over de Heidenen,
en dat hij hen: de morgenster zal geven, 26,
SCHRIJF aan den engel der gemeente
Tan E\'feze : Uit zt gt hU.dleda zeven
sterren in ztfne regter/i«/irf houdt, die in
het midden der zeven gouden kandelaren
wandelt :
2 Ik weet uwe werken, en uwen arbeid.
en uwe lijdzaamheid, en dat gijdekwa-
den niet kunt dragen; en dat gij be-
proefd hebt degenen, die uitgeven, dat
fSüitt. 22:23.
2V H.
25:1.
3110.
Je*. 492.
Efes. 6:17.
Hebr. * 12.
Oponb.l:M.
-ocr page 831-
OFïItBABJlVG 8, l.
22 Zie, ik werp baar ie bed, en die met
haar overspel bedreven, in groote ver-
drukking, zoo zij zich niet bekeeren van
hunne werken.
.-i Eo hare kinderen tal ik door den
doo<! ombrengen; *n al de gemeenten
zullen weten,i dal ik het ben,die nieren
en harten imd\'Tioek. \' En ik /.al ulieden
geven een\' h-gelijk nanr uwe werken.
24  Doch ik ;ejt tot ulieden, en tot de
anderen, die .\' Thvatire zijn, /oo velen,
als er desa l**er niit hebben, en die de
diepten de» Satan* nr\' gekend hebben,
niemand kan dte sluiten: want gij hebt
kleiae kracht, en gil hebt mijn. woord
bewaard, en hebt mijnen naam niet ver-
looebend.
U Zie, ik geef n eenirftn • uit de synn-
gr.ge des Satans, dergeiien, die zeggen,
dat zij Joden zijn, eo siin, het niet maar
lieg-u; zie, ik zal iraken. d.il ziinilrn
komen, en aanbidden voor uwe voeten,
e» brke.iuen, dat ik u liefheb.
Hl Omdat gij bet woord mijier lijd-
\'.i i• i, i•. i.t bewaard brut. zo<i zal ik ook
u bewaren uit de ureder verzoeking, die
over de geheele wereld komen :al, om
te verzoeken, die op de aarde wonen.
11 Zie, ik kom baa-teluk; e.o-,.1 dat
gij ht-bt, opdat niemand uwe kroon
ueme.
\\2 Die overwint, ik /al hem maken \' tot
een1 pilaar in den fmpel mijns God», en
hij ia! niet meer daaruit gaan ; en ik zal
op h-m schrijven - dea naam mijns Gods,
en den naAin der *tad mijns G\'jds. anrne
ttgk •• des nieuwen Jeruzalem*, dat uit
den hem I van mijnt n God afdaalt, en
oua- miinen nieuwen naam.
IS Die ooren hetft, die hoore wat de
Geest tot de gemeenten zegt.
14 En *chri|f aan den engel van de ge-
meent e der Laodicensen : llit tegt •• de
Amen. de trouwe en waarachtige Ge-
tuige, r het Begin der scbepoing Gods :
16  Ik weet uwe werken, dat gü noch
koud zijt, noch heer : och of gij koud
waa>t, of heet:
lei Zoo den, omdiit gij Inauw zijt, en
noch koud noch heet, ik zal u uit mijnen
mond *puwen.
17  Want gii zegt : Ik ben rijk,enver-
rijkt geworden, en beo geen» dings
gebrek, en gij weet niet, dat gij zijt
ellendig, en jammerlijk, en arui, en
blind, en naakt.
19 Ik ra-id u, dat gij van mij koopt
goud, beproefd komende uit [iet vuur,
opdat gij rijk moogt worden; in ; witte
kleederen, opdat gij moogt bekleed wor- i
den, en de achande uwer naaktbeidniet
.\'-I...I !:\').\'. ii .1 worde; en zalf uwe oogen
met oogentalf, opdat gij tien moogt.
Il) Zoo wie ik liefheb, die bestraf en
knsttid ik; wees dan ijverig, en bekeer u. j
irt Zie, ik sta aan de deur, en ik klop;
indien iemand mijne stem zal hooren,
en de deur opendoen, ik /al tot hem \'
inkomen, en ik zal met hem avondmaal
houden, en hij met mij.
21  Die overwint, > ik zal hem goren :
met mij te zitten in mijnen troon,gelijk
all ik overwonnen heb, en ben gezeten ,
:.i\' i mijnen Vader in zijnen troon.
22  Wie ooren heeft, die hoore wat de
Geest tot de gemeenten zegt.
HOOFDSTUK 4.
Van Uer af tol aan htt einde tan het zrvrndr
hooftl-Mik wor il het iweetle grïiït li*whre-
ven, en bejrrl.ipl in ïich ile MM* prolrlie
der dingen, wrlLe na tieten tou.lrii ifr»rhie*
den, v«. 1. Waarin aan di-n apo-lel eernl ]
.\\ i.r.1\' \'.\'etoomt een I •iiiiiiUri.i\' troon in den
v\'e.ipemlen hemel, 2 . en ilr hrerlijikheid
Got!*. .lii\' op den troon lat. 3. il.i.ima vier
en twfatnc ïekro\'tnJe ouderlinLren, zittende
rontlom den troon, :i>et .loinl.T-la\'.-ru, blik*
mm, brandende lampen. I . <e:ie blaten
tee, en vier dierm mei tvle oo^eti en v leu-
rel», 6. Eiii.lel :k wt-r.lt verhaald ilc lofianï. .
dien de vier dieren en de tirr en twintig
tiii.ii rli:-i--n Gods hebben t .././,.nj-. •,. i
VTA de:en zag ik. en ziet, eene deur was
Xl geopend in den hemel; en de eerste
ntem. die ik gehoord had, als van eene
bazuin, met mij sprekende, zeide:Xom
hier op, en ik za] u toonen hetgeen na
dezen geschieden moet.
2 En terstond werd ik in den geeat;
en ziet, er was een trooo gezet in den
hemel, en er zat een op den troon.
| lKroa.38.9
29.17
32 IV
Mat)
;•\'._:
Hom
2 e
II U
*<OT
r. n.
Gal
r. s
(\'].,
.Ü IJ
gelijk tij /<i;;-!i: Ik /al u geenen anderen
, last opleggen;
20 Maar hetgeen gij hebt,"\' houdt dat,
totdat ik zal komen.
ïii Kn dit* overwint, en die mijne w*r-
ken tot het einde Boe bewaart. " ik :ai
hem uiagt geven ov r de Heidenen.
I OpnafcJ 3
t : Kon. 7 21.
nOpcabJB;*.
., openhJM 2,
27 En til.) zat ze hoeden met tenen
Üzeren staf. al zullen als \'.tolleubaVkers
vaten vermorzeld arorwBn; gelijk ook ik
van mijne;i Vader ontvangen heb.
25  En ik zal beui de morgenster gever.
29 Die ooren Ueet\'t. die noore wat de
Geest tot de gemeenten zegt.
HOUHISTI\'K S.
Chri-tt\' Iwterlt, .li\' .tr vuf.le bri-f worde
i .l.n ui.\'\' der |rt>tc«Me van
ilif hii nnmmi t\'>i wendt in
in .ruru", 2. naden drritrt h;i
over haar :«- konen ab eert dief In dn narhi.
3; hij belooiï drir.-nen, die hal/ hleedenn
nie: hevukt hebbes, .In ti; net Lim ruiten
waadelra, en .lal htj ham naam niel /al
uilnrtwehen uil het hork de» leven», *. 11e-
veelt daarna de» re-dert brief ie x-hnjvrn
aan den en.-el van Fftadelff*, 7. «elke hij
S rijst o*er hare »tandva»iii.\'heitl, ra natoon
aar. .tai Joden mllra komen on te ww
ln.ltli-n voor hare roeten, en ilat hij haar
tal hen aren in de vertoeMng, •; heioui\'i den
overwinnaar \'<• naken tot era\' pilaar in den
tempel Room rn een* inwoner van het nieuwe
Jenixaleui, .2 Be.eelt eindelijk den teven-
ilcn brief te p.rlm.i.en aan den enm*l der ir>\'-
neente van Laodieén, 1V, «ie» laauwbetd
en udele roem, of waan va» rijkdom n..i in—
ütrai\'i, 15; m raad) haar va» heui te koopen
t-oiut. <lai in hrt vuur beproefd i», en klee*
deren, vu ooevntalf, \\S : bettdnt, ilnt hij
a»n de deur Klopt, en beloofl den overwin-
naar, dnt hi) hun r.n\\ neten te iftten aan
rijne tniVl en »\\i tijncti irmin, 2it.
EN scbrijf aan den engel dei gemeente,
die ie Sardi* is: Dit zeul, die de " ze-
ven Geesten Gods liteii, en * de zevm
sterren : Ik weet uwe werken, dat f{\\
den naam heht, dar kÜ leeft, e» «ij zyt
dood.
2Zijt wakende, env;r»terk liet\'jveriire,
dat sterven zou ; want ik btrll uwe wer-
ken niet vol gevonden voor Gü-1.
Gedmk dan, hoe u\') het ontvangen en
gehoord hebt. en bewaar het, en > bekeer
u. Indien uii dan met waakt, zoo zal ik
over u komen \'\'als een \'Hef, mi .mi zult
niet weten op wat ure ik over n komen
zal.
4  Doch -"i hebt erniye weinige namen
ook te Sardis. die hunne kleederen niet
bevlekt hebben, en U) zullen oiet mij
wandelen in witte klrr leren, overmits
zij bet waardig ;nn.
5  Die overwint, die zal bekleed wor-
den met witte kleederen ;en ik zal ziioen
naam geenszins uitdoen \' uit het boek
dea levens, en / ik zh! zijnen naam be-
lijden voor mijnen Vader en voor lime
engelen.
6  Die ooren he*ft, die hoore, wnt de
Geest tot de gemeenten zegt.
7  En schrijf aan den engel der ge-
meente, die in FiladeUia is: Dit zegt de
Heilige. •> de Waarachtige, <• die den »leu-
tel Daeids heeft; dt* opent, eo niemand
alnit. en iiii sluit, en niemand ort-i.t i
S Ik weet uwe werken; zie. ik heb
eene geopende deur voor u gegeven, en
nOneab.1 S,6.
p Col. 1:15.
a 17.
3 12.
12:5.
n Openb. il.
b Openb. 1.16.
d Maü.2t tl.
IThe**. 5 2.
2Petr. 3 1".
Openb.lt> IS.
Ev. S2 32.
IV Ö*J2J.
Filipp. IA
Openh 20 <ï.
21.27.
<j Openb.? U.
a Joh 12 11.
Jev 22 22.
; Openh 1 1*.
-ocr page 832-
OPENBAKJJfG 5, ii.
3 En die daarop zat, was ia het aanzien
1 den steen Jaspis en Sardius gelijk , en
: een regenboog was rondom den troon, in
het aanzien den .«\'•••., Smaragd gelijk,
. I\'n rondom den troon waren vieren
twintig troonen ; en op de troonen zag
ik de fier en twintig <> i l< rlingi >n iit-
] tende, bekleed met witte kleederen, en
j zij hadden gouden kroontn op hunne
! hoofden.
5 En van den troon gingen uit hlik«e-
nten, en donderslagen, en stemmen; en
teven vurige lampen waren brandende
voor den troon.welke ziin de zeven Geea-
ten Gods.
IJ ti En voor den troon was " eene glazen
i zee,kristal gelijk. En in het midden des
i iiihiii\'. en rondom den troon, vier die*
; ren, zijnde vel oogen van voren en van
achteren.
7 En het eerste dier was een\' leeuw
geliik, «o het tweede dier een kalf gelijk,
en het derde dier had het aangezigl
als een menac.li, en het vierde dier was
, eenen vliegenden arend geluk.
f En de vierdiereu hadden elkeen voor
xicu /elf zes vleugelen rondom, en waren
van binnen vol oogen; en hehhen geene
7 En het kwam, en heeft het boek r»- \' •
nomen uit de NftWtaïal Jtrijinmi, die
op \'"t trtXD Ut>
\'3 En als het dat boek genomen had,:
vielen de vier dieren en de vier en twin-
tig ouderlingen voor het Lam netter*Leb-
bende elk • citeren en gouden fiolen,
zijnde vol reukwerk», welke zijn h dege-
beden der heiligen.
9 En zii zongen • een nieuw lied, zeg-
gende : * Gii zijt waardig het boek te
nemen, en ziine zegelen te openen; want
.mi zijt gesiagt. en heht ons Gode \' ge-
kocht met uw bloed, uit alle geslacht,
en taal. en volk. en natie;
Ui * En gij hebt ons onzen God ge-
maakt tot koningen en priesteren ; en
wij zullen als koningen heersenen op de
aarde.
11   En ik zag. en ik hoorde eene stem
veler engelt-n rondom den troon, en de
dieren, en deouderlingen ; en " bun getal
was tien duizendmaal tienduizenden,en
I ftfeahllt
h Pt, lil.2.
i lytlh.ltJ.
k Opent». III.
\'   H»nd.»l:28
i    Ma*. 1 7.
i    Col. 1:14
|    llebr. 9 12.
1(1.10.
: IVir i 19.
1 Joh. 1 : 7.
m Rl.       I9;fl.
j UVtr. f:5,9.
Opeab. l c.
duizendmaal duizenden;
12  " Zeggende met eene groote atem :
liet Lam, dat gesiagt is, is waardig te
ontvanxen He krach:, en rijkdom, en
wijsheid, en sterk\'e, en eer, en heer-
lijkheid, en dankzegging.
13  En alle scb<-p»<-l, dat in den hemel
is, en up de aarde, en onder de aarde,
en die in de zee zijn.en allee wat in dezelve
is. boord» ik zeggen : Hem. die op den
troon zit. en het Lam, zij de .Uuki*g-
ging, en de eer, en de heerlijkheid, en
de kracht in alle eeuwigheid.
14  En de vier dieren zeiden i Amen.
En de vier en twintig ouderlingen vie-
len neder, en aanbaden dengenen, die
leeft in alle eeuwigheid.
HOOFDSTUK 6.
Het iniols seaH wordt geapewd, en een wit
Ci it.l op hetwelk • ii, zat, ilie ii verwint,
omt tP voor-rhijn. va. 1. Hpt tweede zpirel
norilt reopead, en pen rood |nn.l komt te
vour-phijn, ojj hetwelk een tmt, die den
rade wegneemt van ilp aarde, 3. lipt derde
pen twart pwrd, op hetwelk epn zit niet
eene weegeenaal in ili» liaml, 5, Het vierde
zpypl wordt geopend, en een raal paard
wordt geilen, op hetwelk ilr dood ilt, 7.
Het vi.\'filp icgel wordt geopend, de delen
onder hel altaar roepen tui God p» wur-
den van Hpih vertroost, 9. Eindelijk wordt
het «mie ïesrol ontsloten, waarnn groote
leekenen volgen in den hemel en op de aarde,
13; door «elke leekenen alle soorten van
meuehca verschrikken, en i>r.t.t*->, dat de
• Jn. 6 3.
tOprnli.1 t.«
11 17.
16 V
rust dag en nacht, zeggende : \'• Heilig,
heilig, heilig is de He-rreGod.de Alma<-
tige, • Die was, en Die is, en Die komen
zal.
\'j En wanneer de dieren heerlijkheid,
en eer, en dankzegging gaven Hem, die
op den troon zat, die in alle eeuwigheid
leeft;
10  Zou vielen de vieren twintig ouder-
lingen voor Hem, die op den troon zat,
en aanbaden Hem, die leeft in alleeeu-
wigheid, en wierpen hunne kroontn
voor den troon, zeggende :
11  •\' Gij, Heere ! x\\it waardig te ont-
vangen dé heerlijkheid, en de eer, en
de kracht; want Gij hebt alle dingen ge-
schapen, en iloor uwen wil zijn /u. en
zijn zij geschapen.
Hooi-\'nSTi:K i
N.i iIp beschrijving van degene, ilir op dm
troon iet, verhaal! de apostel de eigen>rhap-
pni van het vereecelde hoek, dal in igno
i,.....>
wai
, v. l; <
aar geen -<
hepM
in
.1.1!
lH\'IIK\'1
och op i
at bi
•-k
kon
openen,
3: zoo w
inli de I,
t\'lLW
ilt
den
•ai
llv
acht,
V,
die het o
.ek uit ii
ir ha
.1
van^\'t,
7
waarop i
•_• niiilerli
e vier dier
\'\'.....
1p
.\'ï\'.ï
loven,
H
ook de
irniirlf ili\'
er-
il
p iiit\'t hun
iipn lofz.inB, 11
alle
«-hc|i-
flc
i in d<-n
hemel en
>p de
rdc
A3B
hen bedel
des!
Laau, 15.
EN ik zag, toen het Lam een van de ;
zegelen geopend had, en ik hoorde
(•ei uit de vier dieren zeggen, ala eene \'
stem van eenen donderslag: Komen ziel
. En ik lajc, en ziet. » een wit paard, ••\'
en die daarop zat, had eenen boog ; en
hem is eene kroon gegeven, en bij ging
;i;f overwinnende,enopdat hij overwonne. j
3  Eu toen bet het tweede zegel geopend
had, hoorde ik het tweede dier zeggen: i
Kom en zie!
4   En een .ir.< 1 -r paard ging uit, dat
rood was; eu dien, diedaarop zat, werd ;
mayt gegeven den vrede te nemen van
de*aarde, en dat zij elkander zouden
dooden ; en hem werd een groot zwaard .
gegeven.
5  En toen het het derde zegel geopend |
had, hoorde ik het derde dier zeggen : :
Kom en zie! En ik zag, en ziet, een ;
zwart paard, en die daarop zat, had eene \'
weegschaal in züne hand.
ti Eu ik boorde eene stem iu het midden
van de vier dieren, die zeide: Een maatje
tarwe voor tenen penning, en drie maat-
jes gerst voor eenen penning; \'• en be- ft
schsdig de olie en den wijn niet.
              I
7 En toen het het vierde zegel geopend
EX ik zag in de regter/Voarf desgenen,
die op den troon zat,"een boek,ge-
schreven van binnen ei: van buiten, ver-
xegeld met zeven zegelen.
C En ik zag eenen sterken engel, uit*
roepende met eene groote stem: Wie is
waardig het boek te openen, en zijne
zegelen open te breken \'t
li En niemaod \'in den hemel, noch op
de aarde, noch onder de aarde, kon bet
boek openen, noch hetzelve iazien.
En >k weende zeer. dat niemand
waardig gevonden was, om htt boek te
openen, en te lezen, noch hetzelve ia te
zien.
5   En een van de ouderlingen zeide tot
ii\'.n : Ween niet; zie,« de Leeuw, die uit
den stam van Juda is, •\'de wortel Da-
vids, heeft overwonnen, om het boek te
openen, en zijne zevea zegelen open te
breken.
6  En ik zag, en ziet. in het midden van
den troon, en van de vier dieren, en
in het midden van de ouderlingen, een
l,a:ii, staandeaU gesiagt, hebbende zeven
hoornen, e» * zeven oogeu ; dewelke zijn
de/zeven Geesten Gods, die uitgezon-
den zi:n la alle landen.
» FilipiJ a 10.
QfOM.1 13.
i Je.. II 10
Kom. 15 11
OpaabJfc U
r Zaeh. 3 9.
\\ 1>>.
Openh. 1 V
-ocr page 833-
01\'ENBAKING 7, «.
J.o.H. %. ; had, hoorde ik eene stem van hit vierde
— i dier, die zeide : Kom en zie!
8  En ik zag, en ziet, een vaal paard, en
| die daarop zat. ziin naam w»n de Dood;
en de hel volgde hem na. En hun werd
magt gegeven om te duoden tot het
vierde dM der aarde, met zwaard, en
met honger, ra met den dood, en door
de wilde heraten der aarde.
9  En toen het het vijfde zegel geopend
Opeuh.Mi t.j had, zag ik onder het altaar de zielen
dergenen, die gedood waren om het
dOpenh.19 :" woord Gods, en \'\'om de getuigend, die
ü\\ hadden.
l\'i En r.tj riepen met groote stem, teg-
gende: Hoe laar, o heilige en waarach-
tige Heerscher! oordeelt en wreekt Gij
ons bloed niet van degenen, die op de
aarde wonen ?
11 En aan een* iegelijk werden lange
witte klerdrren gegeven, en hun werdge.-
ii gd, dat zij nog eenen kleinen tijd rus-
ten zouden, \'i.i Ut ook hunne niede-
\' dienstknechten en hunne broeders zouden
vervuld /nu. die gedood zoude» worden,
gelijk als zij.
j 12 En ik zag, toen het het zesde zegel
l geopend had, en ziet, er werd eenegroote
". aardbeving; ren de zon werd zwart als
; een haren zak, en de maan werd al* bloed.
13 En de sterren des hemels vielen op
de aarde, gelijk f en vijgebuom zijne on-
rüpe vijgen afwerpt, als hij van < i n- n
grooten wind geschud wordt.
j 14 En de hemel is weggeweken, als een
boek, dat toegerold wordt; en alie ber-
; gen en eilanden zijn bewogen uit hunne
1 plaatsen.
I 15 En de koningen der aarde, en de
1 grooten, en de rijken, en de oversten
lover duizend, en de magtigen, en alle
dienstknechten, en alle vriien, verberg-
1 den zich zelven in de spelonken en in
I de steenrotsen der bergen ;
16  En zeiden tot de bergen en lot de
s.19. steenrotsen : ƒ Valt op ons, en verbergt
10:8. ons van het aangezigt desgenen, die op
.23;*\'" den troon zit, en van den toorn des Lams.
17  Want de groote dag ziins toorns is
gekomen, en wie kan bestaan?
HOOFDSTUK 7.
Johaana slat vier engelen, aan welke tuurt
gegeven was om lier aardrijk te betchadi*
gtn door l»\'t ophouden der winden, vu. I ;
rn eenen muteren rriirel, helilu-iiile 11 «\'t /eifel
Gods, dia hun sulki hein. totdat aUe Gods
ilieimtkiieehreii kijii «eteekend, \'i ; nier i_-e-
tal ia honderd vier en veertig duttend uit
alle gtalaahtMi van Israël, 4. Daarna /iet
hij eene miielliare meiiiifte uit alle muien,
•taande VOOT den triion en voor het Lam,
9 ! die t\'.oA en het Lam !ot\'/i:i-en. 10 ; al de
eagewa, \'fe vier .lieren en de vier en twin-
t i-_\' ouderlingen vol iren niet eenen gel ijken
lofzang, 11. Johanne» nntvanift vnn een* der
vier en inintis; u«d«rl hagen beriii, wie zij
iiin. die met witte klrederen ii|ii tiekleed,
13; en waarin hunne gelulualhrheiil i» Re-
lejren, 15.
EN na dezen zag ik vier engelen staan
op de vier hoeken der aarde, bou-
dende de vier winden der aarde, opdat
geen wind zou waaijen op de aarde, noch
óp de zee, noch tegen eeaigen boom.
2  En ik zag eenen anderen engt lopko-
men van den opgang der zon, hebbende
het zegel des levenden Gods ; en hij riep
met eene groote stem tot devier engelen,
welken magt gegeven was de aarde en
de zee te beschadigen,
3  Zeggende: " Beschadigt de aarde niet,
noch de zee, noch de boomen, totdat wij
de dienstknechten onzes Gods zullen ver-
h Ban, 9 : i. zegeld hebben s aan hunne voorhoofden.
4  En ik hoorde het g?tal dergenen, die
openb. H l. verzegeld waren: • honderd vier en veer-
; tig duizend waren verzegeld uit alle ge-
: slachten der kinderen Israéls.
i 5 Uit het geslacht van Juda waren
twaalfduizend venegeld; uit het geslacht
van Ruben waren twaalf duizend verze*
geld; uit bet geslacht van Gad waren I
twaalfduizend verzegeld;
f> Uit het geslacht van Ater waren :
twaalfduizend verzegeld; uit het geslacht
van N aft hal i waren twaalf duizend verze*
geld-, uit het geslacht van Manasae waren ;
twaalf duizend verzegeld;
7 Uit het geslacht van Simeon waren
: twaalfduizend verzegeld; uit het geslacht I
i van Levi waren twaalfduizend verzegeld;
I uit het geslacht van lasaschar waren
| twaalf duizend verzegeld ;
| S Dit liet geslacht van Zebulon waren
: twaalfduizend verzegeld; uit uetgeslacbt
! van Jozef waren twaalfduizend verte-
geld; uit het geslacht van Benjamin wa-
ren twaalf ddizend verzegeld.
:> Na ,leten zag ik, en ziet,eenegroote
schaar, die niemand tellen kon, uit alle
natie, en geslachten, en volken,en talen,
staande voor den troon en voor het ham,
bekleed zijnde met lange witte kieederen,
en vnhutti-\'.i.-n waren in hunne handen.
10  En zij riepen met groote slem. teg-
gende i De zaligheid lil onzen God. die
op den troon zit, en bet Lam.
11  En al de engelen stonden rondom
den troon, en r»ndnm de ouderlingen en
de vier dieren ; en vielen voorden troon
netter op hun aangezigt, en aanbaden
God.
12  Z*ïgende : Amen. De lof, en de
heerlijkheid, en de wijsheid, en de dank*
zegging, en de eer, en de kraeat, en de
sterkte zij onzen God in alle eeuwlg-
heid. Amen.
13  En een uit de ouderlingen ant-
woordde, zeggende tot mij : Deze, die
bekleed zijn met de lange witte kleede-
ren. wie zijn zij, en van waar zijn zij
gekomen ?
14  En ik sprak tot hem : Heere! gij
weet het. En hij zeide tot mij i Deze
zijn het, die uit de groote verdrukking
komen; en zij hebben hunne lange kier-
deren gewasschen, en hebben hunne
lange kierderen wit gemaakt in het bloed
des Lams,
15  Daarom zijn /.ij voor den troon van
God, en dienen Hem dag en nacht in
ztjneu tempel; en die op den troon zit,
zal hen overschaduwen.
Iti Zij zullen niet meer \'< hongeren, en
dJes.
zullen niet meer dorsten, en \'de zon zal
op hen niet vallen, noch ernige hitte, j* \'\'"•
17 Want liet Lam, dat in het midden |
des troons is, zal hen /weiden, en zal ƒ Pi,
hun een leidsman zijn tot levende fon-
teinen der wateren; en God zal alle tra-
\'£*«
nen van hunne oogen i afwiaachen.
HOOFDSTUK 8.
Het zevende leirel wordt gMtpeattl, waarop
eene stilte volgt \'« drn hemel. v». I ; na .
welke Mille sevCM enselen met zeven haiui- \'
nen cetien worden, 2. Pmh eer*t komt een
andeir e-i.-cl te vooracbijn. die reukwerk
lelft op het ifouden .iltaar taf de .vlmlii
der fat-ilisen, 3; vult vervul een» het wierook»
vat roet vuur van het altaar en werpt dat
op de aarde. 5. Dit ïedaan iiji.de. luiuint
dr eer-te <;vj>\\ ~ j en de tweede, waaruit
oehrikkeli.ike diuiren voljfen, 8. Vrrvoljfeii»
hazuint de derde rnirel, en eene rter, (re-
naamd Aloem, valt uil den hemel in de wa-
teren, 10. Eindelnk bazuint ile vierde , ü/r-1,
en het denle ileel van de zon. oiaan en
i sterreu word: met diii*ternit ux-lai\'rn, 13 .
! waan» e» :i andere en»el wee roept van «eire
\' de plagen dei drie volgende liaiuimti, 13.
EN toen het het zevende zegel geopend
had, werd er een stilzwijgen in den
heinel, omtrent van een half uur.
_ En ik zag de zeven engelen, die voor
God «tonden; en hun werdeu zeven ba-
zuïnen gegeven.
3 En er kwam eeu andere engel, en
stond aan het altaar, hebbende een gou-
-ocr page 834-
OP£i\\BARIAO !>, 30.
51N
j.o.h.%. den wierookvat; en hem werd «el reuk-
~~          ; werk» gegeven, opdat hü liet met " de
0          r gebeden aller heiligen zou leggen op het
i Upenb. 5:s. g0U,ien Rifjtar, dat voor den troon in.
. p m 2 * b K° de rook des rcukwerks, met de
\'
gebeden der heiligen, ging op van de
hand des engels voor GohI.
5 En de enget nam het wierookvat, en
[ yulde dat met het vuur des altaars, en
wierp het op de aarde ; en er geschiedden
stemmen,en donderslagen,en bliksemen,
en aardbeving.
\' 6 Eu de zeen engelen, die de zeven ba-
; zuinen hadden, bereidden zich om te
] bazuinen.
7 Eu de eerste engel heeft gebaxuind,
en er is geworden hagel en vuur, ge-
mengd met bloed, en zrj üin op de aarde
geworpen ; en het derde doel der hoornen
is verbrand, en a! het groene gras is
j verbrand.
I S En de tweede engel heeftgebazuind,
! en er werd iets als een groote berg, van
1 vuur brandende, in de zee geworpen ;
i en het derde deel der zee is bloed ge-
j worden.
9   En het derde deel der schepselen in
1 de zee, die leven hebben, is gestorven ; en
! het derde deel der schepen is vergaan.
10  En de derde engel heeft gebazutnd,
en er is eene groote ster, brandende als
eene fakkel, gevallen uit den hemel, en is
gevallen op het derde deel der rivieren,
en op de fonteinen der wateren.
11   En denaam der ster wordt genoemd
Alsem; eo het derde deel der wateren
werd tot Alsem; en vele menschen zijn ge-
storven van de wateren, want zij waren
. bitter geworden.
! 12 En de vierde engel heeft gebazuiud,
en liet derde deel der zon werd geslagen,
. en het derde deel der maan, en het derde
! deel der sterren ; opdat het derde deel
i derzelver zou verduisterd worden, en dat
het derde deel vanden dag niet zoulich-
ten, en van den nacht dewgelyks.
13 En ik zag, en ik hoorde eenen engel
vliegen in het midden des hemels, zcg-
i gende met groote stem : Wee, wee, wee !
dengenen, die op de aarde wonen, van
de overige stemmen der bazuin der drie
engelen, die nog bazuinen zullen.
HOOFDSTUK 1).
De vijfde engel bazuint en renc sier valt uit
Hen hemel, die den sleutel des. afgrond*
heeft, vs, 1 ; uit welken mok voortkomt al*
eens ovens, 2; en uit tien rook komen
sprinkhanen, welke de menschen steken,
die hei zegel Godi niet hebben, 3. Besehrij-
ving van ile gedaante en houding dezer
sprinkhanen, 7; en de naam van hunnen
koning Ahnddon, 11. Hierna bazuint de zesde
I engel, waarop de vier engelen aan de Ku-
fraat worden ontbonden en eene groote
menigte ruiters komt te voorschijn, en doodt
het derde deel der meiuchen, 13; doch na
dit alles bekerren zieh de mensoheu nog
En de vijfde engel heeft gebazuind,en
ik zag eene ster, gevallen uit den he-
mel op de aarde, eu naar werd gegeven
de «leute! van " den put des afgronds.
2  En /ii heeft den put des afgronds
geopend; en er is rook opgegaan uit den
put, als rouk eens grooten oveu3;eude
zon en de lucht is verduisterd geworden
van den rook des puts.
3  En uit den rook kwamen sprinkha-
nen op de aarde, en hun werd magtgcge-
ven, gelijk de schorpioenen der aarde
magt nebben.
4  En hun werd gezegd,dat zij hetgras
der aarde niet zouden \'• beschadigen, noch
eenige groente, noch eenigen boom, dan
c Eïee, 9 : v. de menseden alleen, die e het zegel Gods
Openb. 7:3, aan hunne voorhoofden niet hebben.
5  En hun werd magt gegeven, niet dat
zij hen zouden dooden, maar dat /ij zou-
den run ken gepijnigd worden vjjf maan-
dent en hunne pijniging was als depijni-
ging van een\' schorpioen, wanneer hü
een\' mentch gestoken heeft.
u \'i En in die dagen zullende menschen
den dood zoeken, en zullen dien nir>t vin-
den ; en zij zullen begeeren te sterven, l\'0,,- 10:8\'
en de dood zal van hen vlieden.
                    fc*\'». «X\'
7  •• En de gedaanten der sprinkhanen "1\'t"b\'l\':\'6
waren den paarden gelijk, die tot den
oorlog bereid zijn; en op hunne hoofden
waren als kroonen, het gond gelijk, en
hunne aangezigten als aangezigtèn van
menschen.
8  En zü hadden haar als haar der vrou-
wen, en hunne tanden waren als tanden
der leeuwen.
9  En zij hadden borstwapenen als vjze-
ren borstwapenen; en hetgedruisch hun-
ner vleugelen was als een gedruisch der
wagen», wanneer vele paarden naar den
strijd loopen.
10  En zij hadden staarten den schor-
pioenen gelijk, en er waren angels in
hunne smarten; en hunne magt was de
menschen te beschadigen vin\' maanden.
11   En zÜ hadden over zich tot eenen
koning /den engel des afgronds; zijn /openb. 9:1
naam was in hel Hebreeuwsch Abaddon,
en in de griekscheftm* had hij den naam
Apollyon.
12  ;/ Het eene wee is weggegaan, ziet,
er komen nog twee weeën na dezen.
13   Eu de zesde engel heeft gebazuind,
en ik hoorde eene stem uit de vier
hoornen des gouden altaars, dat voor
God was,
14  Zeggende tot den zesden engel, die
de bazuin had: * Ontbind de vier enge-
I\' n, die gebonden zijn bü de groote ri-
vier, den Eufraat.
15  Eu de vier engelen zijn ontbonden
geworden, welke bereid waren tegen de
ure, en dag, en maand, en jaar, opdat
zij het derde deel der mensehen zouden
dooden.
16  En het getal van de heirlegers der
ruiterij was tweemaal tien duizenden der
tien duizenden; en ik hoorde hun getal.
17  En ik zag alzoo de paarden in dit
gezigt, en die daarop zaten, hebbende
vurige, en hemelsblaauwe, ensulftrver-
wige borstwapeneu; en de hoofden der
paarden waren al« hoofden van leeuwen,
en uit hunne monden ging uit vuur, en
rook. en sulfer.
IS Door deze drie werd het derde deel
der menschen gedood, namelijk door bet
vuur, en door den rook, eu door het
sulfer, dat uit hunne monden uitging.
11) Want hunne magt is in hunnen
mond, en in hunne staarten : want hunne
staarten zijn aan de slangen gelijk, en
hebben hoofden, en zij beschadigen met
dezelve.
20  En de overige menschen, die niet ge-
dood zijn door deze plagen, hebbeu zich
niet bekeerd van de werken hunnerhan-
den, dat zij niet zouden aanbidden de
duivelen; \' en de gouden,en zilveren,en i ps, 115:4,5,
koperen, en steenen, en houten afgoden,
                  6,7.
die noch zien kunnen, noch hooren, noch 135; 15.
wandelen ;
21   En hebben ztch ook niet bekeerd
van hunne doodslagen, noch van hunne
venijngevingen, noch van hunne hoere-
rij, noch van hunne dieveryen.
HOOFDSTUK 10.
Nadat de plagen zijn genoemd, die ouder de
zesde baiuin aan de Christenheid uit het
(losten en Westen /ouden overkomen, zoo
wordt nu in dit hoofdstuk gewaagd van
hetgeen tot troost, der gemeente onder deze
bazuin nog zon volgen, en vooreerst ziet
.loliaiiiiis eenen engel vanden hemel al\'ko-
uien in groote heerlijkheid met efn open
boek in de hand, vi. I ; die met eene groote
stem roept, waarop leven donderslagen vol-
-ocr page 835-
OPENBABIMG 11.
•tfy
gen, 3; zwerende hij Dien, die
righeid
geven, en zü zullen profeteren duizend J.o. H.96.
twee honderd zestig dagen, met zakken
           
bekleed.
4  \'Deze zijn de twee olyfbooraen, en c Zach. 4:3,1*.
de twee kandelaren, die voor den God
der aarde staan.
En zoo iemand die wil beschadigen,
een vuur zal uit hunnen mond uitgaan,
en zal hunne vijanden verslinden ; en zoo
iemand hen wil beschadigen, die moet
alzoo gedood worden.
(i \'i Deze hebben magt den hemel te d l Kon, 17:1.
sluiten, opdat geen regen regene in de
dagen hunner profetering ; en zij hebben
magt over de wateren, \' om die in bloed c Ex, 78,9,
te verkeeren, en de aarde te slaan met |
              w,ia.
allerlei plage, zoo menigmaal als zij
tullen willen.
f En als zij hunne getuigenis zullen ƒ Dan. 7:31.
geëindigd hebben, zal het beest,dat <; uit \\ Openb,18:7.
den afgrond opkomt,hunkrijgaandoen,
en het zal hen overwinnen, en zal hen sOpenb.ufcii.
dooden.
8  En hunne doode ligchamen zullen
liggen op de straat\'\' der grootestad,die « Openb.l7tt,
leeft, dat er geen tijd meer ?.
de zevende bazuin iou heblien gèbasüïnd,
5. Hij geeft vervolgens het open boek anti
den apostel, nm op te eten. S; hetwelk wel
r.net tra* in den mond, maar bitter iu den
buik, 10. Daarna verklaart hg aan dm apos-
tel, dat hij wederom moest profeteren, 11. i
EN ikzageenenanderenstcrkenengel, ;
afkomende van den hemel, die be-
kleed wast met eene wolk: en eeu regen* \'
boog was boven :ün hoofd; enzijnaan- \'
gezigt was als •• de zon, en züne voeten
waren als b pilaren van vuur,
2  En bij had in zijne hand een boeks- \'
ken, dat geopend was j en hij zette zij- i
nen regtervoet op de zee, en den linker j
op de aarde.
3  En hij riep met eene groote stem, i
gelijkerwijs een lpeuw brult; en als hij !
geroepen had, spraken de zeven dondcr- |
slagen hunne stemmen.
4  En toen de zeven donderslagen hunne
etemmeu gesproken hadden, zoo zou ik ze
geschreven hebben; en ik hoorde eene
stem uit den hemel, die tot inij zeide :
l\' Verzegel hetgeen de zeven donderslagen
gesproken hebben, en schrijf dat niet
h \'\' En de engel, dien ik zag staan op
de zee, en op de aarde, hief zijne hand
op naar den hemel,
b\' Eu hij zwoer bij Dien, die leeft in alle
eeuwigheid, die den hemel geschapen
heeft, en hetgeen daarin is, en de aa>-dt\' en
hetgeen daarin is, en de zee en hetgeen
daarin is, <• dat er geen tijd meer zal zijn ;
7 Maar in de dagen der stem des zeven*
den engels, wanneer bij bazuinen zal, zoo
zal de verborgenheid Gods vervuld wor-
den, geluk Hij zijnen dienstknechten,
den profeten, verkondigd heeft.
5  En de stem, die ik gehoord had uit
den hemel, sprak wederom met mü, en
zeide: Ga benen, neem bet boeksken, dat
geopend en in de hand des engels is, die
op de zee en op de aarde staat.
9  En ik ging henen tot den engel, zeg-
gende tot hem : Geef mij datboeksken.
En hy zeide tot mü : ƒ Neem dat en eet
het op; en het zal uwen buik bitter ma-
ken, maar in uwen mond zal het zoet
zijn als honig.
10  En ik nam bet hoeksken uit de hand
des engels, en ik at dat op ; en het was in
mijnen mond zoetals honig,en als ik het
gegeten had, werd miju huik bitter.
11  En hij zeide tot mij : Gij moet we-
derom profeteren voor vele volken, en
natiën, en talen, en koningen,
HOOFDSTUK 11.
Hen engel wordt een rietstok gegeven om
den tempel te meten, vs. 1; maar niet het
voorhof, 2. Christus geeft zijnen twee ge-
tulgen magt om te profeteren, en om hunnen
vijanden plagen toe te zenden, 3. Het beest
komt uit den afgrond en .loodt de getui-
gen, 7: waarover tich de volken verheugen,
9: maar na drie en eenen halven dag wor-
den lij weder levend, 11 ; en worden opge-
iioiiien in den heniel, 12; waarna eene aard-
beving volgt en schade over de groote stad,
]3. De zevende engel bazuint eti de koning*
rijken worden van God en Christus, 15,
De vier en twintig ouderlingen loven hierop
God, 16; de toorn Gods komt over de vol-
ken, maar liet bereide loon wordt aan de
heiligen gegeven, 18; en de tempel Gods in
den hemel wordt geopend, 19,
EN" mij werd een rietstok gegeven,eenc
mee/roede gelijk; en de engel stond
en zeide : Sta op, en meet den tempel
Gods en het altaar, en degenen, die
daarin aanbidden.
2 En laat het voorhof uit, dat van
buiten den tempel is, en meet dat niet,
want het is den Heidenen gegeven ; en
zij zullen de heilige stad vertreden \'•
I twee en veertig maanden.
1 3 En ik zal mijnen twee getuigen mafft
geestelijk genoemd wordt Sóloma en
18; 10.
Egypte, alwaar ouk onze Hrere gekruist
y En de mtnaektn uit de volken, en
geslachten, en talen, en natiën zullen
hunne doode ligchamen zien drie dagen
en eenen balven, en zullen niet toela*
ten, dat hunne doode ligchamen in gra*
ven gelegd worden,
10  En die op de aarde wonen, die zul*
len verblijd zijn over ben, en zullen
vreugde bedrijven, en zullen elkander
geschenken zenden; omdat deze twee
profeten degenen, die op de aarde wu*
nen, gepijnigd hadden.
11   En na die drie dagen eneenen hal-
ven, is een get\'3t des levens uit God in hen
gegaan; en zij stonden op hunne voe*
ten; en er is groote vrees gevallen op
degenen, die ben aanschouwden.
12  En zij hoorden eene groote stem
uit den hemel, die tot hen zeide: Komt
herwaarts op. En zij voeren op naarden
hemel in de wolk ; en hunne vijanden
aanschouwden hen.
13  En in dezelve ure geschiedde eene
groote aardbeving, en het tiende deel der
atad is gevallen, en er zijn in de aardbe-
ving gedood zeven duizend namen van
mentenen; en de overigen zijn zeer be*
vreesd geworden, en hebben den God
des hemels heerlijkheid gegeven.
14  Het tweede wee is weggegaan; ziet,
i het derde wee komt baast.
15 En de zevende engel heeft gebazuind,
18:1
en er geschiedden groote stemmen in den
hemel, zeggende i De koningrijken der
wereld zijn geworden onzes Heeren en
van fijnen Christus, en hij zal als Ko-
ning neettenen in alle eeuwigheid.
KJ En de vier en twintig ouderlingen,
die voor God zitten op hunne troonen,
vielen neder op hunne aangezigten, en
aanbaden God,
17 Zeggende i Wij danken V, Heere
God ahnaglig, k Die is, en Die was, en
Die komen zal! dat Gij uwe groote kracht
fcOucnh,1:4,8,
4: 8,
16:5,
hebt aangenomen, en als Koning hebt
geheersebt :
IS En de volken waren toornig gewor-
den, en uw toorn is gekomen, en de tyd
der dooden om geoordeeld te worden, en !
om den loon te geven uwen dienstknecht
ten, den profeten, en den heiligen, en
deneenen, die uwen naam vreezen, den
kleinen en den grooten; en om te verder*
ven degenen, die de aarde verdorven.
19 En de tempel Gods in den hemel Is
f geopend geworden, en de ark zijns ver- tOpeub. 18:8,
bonds is gezien In zijnen tempel; en er
werden bliksemen, en stemmen, en
donderslagen, en aardbeving, en groote ,
hagel.
-ocr page 836-
0"ENB.4H1.NG 18, 13.
HOOFDSTUK LS.
Den a po-lel wordt irrtnnnri ren ïMis-t. waarin
hg ïirt eenr vrouw, dip in b.irpn»nood i-, v».
1  . \' \'i i i-i.i-fi rnoden <!t.i.ik. dtr voorhaar -\'.....I
oin hel kind (e ver* linden, 3. doch het kinil
wordt i-|..\'i n......i: \\oot Óoii» troon rn dr
vrouw i luL\'t in ilr woestijn, alwanr haar
^JUU \'•-reid ii ^nlvi rende twaalf honderd
»e»tiir d.iTcn, ii. r.: nttstaat kre* in den
hemel lu«rhrn Mirhael rn den drank, \' .
dorh de draak wordt overwonnen en ï*ewor-
pen <ip dr aarde. \'J. waarop rfn lofzan:*
volgt in tien hemel, 10. Dr draik vervolgt
de iroiiw, dip arend>t Irngi !i n ontvangt om
in de woestijn tp vliigte», 13: achter wi-Rr
dr draak watentrnomen uitt---rpt, dip dp
aanlp indrinkt. 15. Dp draak voert krijï
legen hpi overige raa haar *aad, 17 : en Jo-
hann—. «taat op dm opvrr dpr tte, IC
EN er werd i n groot teeken gezien in
den hemel: hok*lijl, eene vrouw, be-
kleed met de zon ;en de maan was onder
hare voeten, en op haar hoofd eenekroon
van twaalf sterren ;
2  En zij waszwanger.en riep,barens-
nood hebbende, en zijnde in pijn om te
baren.
3  Kn er werd een ander teeken gezien
In den hemel; en ziet, er was een groote
roode draak, hebbende zeven hoofden,
en tien hoornen, en on zijne hoofden
zeven koninklijke hoeden.
•1 En ziin sMart trok het derde deel
der sterren des hemels, en wierp die op
de aarde. En dr draak stond voor devrouw,
die baren zou, opdat hij haar kind zou
verslinden, wanneer zij het ion gebaard
hebben.
b Kn zij baarde eenen manuelijken
zoon, " die al de Heidenen zou hoeden
met eene yzeren roede; en naar kind
werd weggerukt tot God rn zijnen troon.
fi En de vrouw vlugttc in de woen-
tiin, alwaar zij eene plaats had. Knar van
God bereid, opdnt zij haar aldaar zou-
den voeden <> duizend twee honderd zes-
tlg dagen.
7 En er werd krijg in den hemel : Mi-
ehaül en znne engelen krijgden tegen den
draak, en de draak kriigde ook en zijne
engelen.
S En zij hebben niet vermomt, c en
hunne plaats is niet meer gevonden in
den hemel.
9  En <\'de groote draak is geworpen,
nanifliiir de oude «lang, welke genaamd
wordt duivel en Satauas, die dr geheel e
wereld verleidt, hü is, zeg i*, geworpen
op de aarde; en zijne engelen zijn met
hem geworpen.
10  En ik hoorde eene groote etem, zeg-
frende in den hemel: Nu is de zaligheid.
en de kracht, en het koningrijk gewor*
den onzes Gods, en de niagt van zijnen
Christus; want de verklager onzer broe-
deren, die hen verklaagde voor onzenGo.1,
dag en nacht, is ned erge worpen.
11  En zü hebben hem o\'Twonneu door
het bloed des Lams, en door het woord
liiinmr getuigenis, en zij bebben hun
i leven niet liefgehad tot den dood toe.
| 12 i Hierom bedrüft vreugde, gii heme-
\' len, cü <ij, di^daurin vnont I /\'Wee den*
I genen, die de aarde en de zee bewonen I
want de duivel is tut u afgekomen, en
1 heeft grooten toom, wetende, dat hij
eenen kleinen tijd heeft.
U En toen de draak zag, dat hii ou
de aarde geworpen was. zoo beeft hü de
vrouw vervolgd, die het manneken ge-
baard bad.
14  9 En der vrouwe zyn gtgevin twee
vleugelen een« grooten e.rends, opdat zij
zou vliegen in de woestijn.in hare plaats,
alwaar zü gevoed wordt \'• eenen tüd, en
tüden, en eenen halven tüd, buiten bet
gezigt der slang.
15  En de slang wierp uil haren mond
.«•hier dt vrouw water als eene rivier.
opdat zü haar duur de rivier zou doen j J.o. H.w.
wegvoeren.
                                                     
Itt En de aarde kwam devrouw te hulp,
en de aarde opende haren mond, en ver-
zwolg de rivier, welke de draak uit zü*
nen mond had geworpen.
17 Fr. de dr-tak vergrimdeop de vrouw,
en ging heen om kryg te voeren tegen
de overigen van haar zaad, die de ge-
boden Gods ktanil \'M en de getuigenis
van Jezus Christus hebben.
is En ik stond op het zand der zee.
HOOFDSTUK 1.1.
Den apo<trl wordt in een geiigl geton-til een
beetd niet leven hoofden pn tirn bnurwn,
vs. I ; van hetwelk i i :i hoofd, tot dm ilood
top u-pwurd, wpiIpi LTiif/i-n wordt. 3. De ge-
hrelp i ii Ir aanbidt het hrp-; en ilrn draak
,- ii.im I. drn tijd van twrv en veertis
ui-i-inilrn. I. Het beent l.i*trrt God en i-.nr
hnli\'.-i-ii ; voert te™en hen kn,i\', fi; en over-
wint al dpfffnrn, welker namen niet lijn re-
«rhreven in het boek de« l.aui», 8. Kene t-e-
lijke «trafvert-pldinir wordt den vervoU-er* ;
lnilreit\'.l. K>. Daarna komt etn amlpr bee-rt
op "i\' de aaide, hebbenile twee hoornen
nl> het Lam. maar doende ilp nerken van
het eemte lj>-e«t, 11. Het doet t-roote K > ki -
nen en irrlri.lt de inwoner* der aarde, dat
*ij een beeld nnken, hetwelk allen moeten
aanbidden. II. liet maakt dat een ie-relijk
n n mi\'rkireken drntfen mnet, of den t
:
van het bee-t. of zijn wtal, hetwelk i
honderd M en lettic, 10.
EN ik zag uit de zee«een beest opko- i
men,hebbende irven hoofden en tien
hoornen; en o;> zijne hoornen waren
tien koninklijke hoeden, en op zijne hoof-
den was een naam van ffor/«laatering.
2 En het berst, dat ik zag, was eenen
pardel gelijk, en zyne voeten als eens
beers roeten, en zyn mond als de mond
eens leeuws; en de draak gaf hem zyne,
kracht, en zynen icoon,en groutemagt.
\'i En ik zag een van zyne hoofden als
tot den dood gewond, en zijne doodelyke
wonde werd genezeu;en de geheelc aarde
verwonderde zich achter het heest.
•I En ïij aanbaden den dra.-ik. die het
beest magt gegeven had; en zij aanba-
den het l>.-. -r, zeggende: Wie isdit beest j
\'• gelijk ? wie kan krijg voeren tegen r,
hetzelve?
B En hetzelve werd een mond gegeven, i
om groote dingen en (rW*lasteringen te
spreken i en hetzelve werd magt gegeven, |
om :irlka te doen, i twee en veertig L
maanden.
li En het opende zynen mond tot laste-i
rfng tegen Oud, om zijnen naam telaate- !
ren, en zijnen tabernakel, en die inden
hemel wonen.
•JUW
7 <• En hetzelve werd magt gegeven,
d Dan. 7 21.
Openti.ll 7.
om den heiligen kryg aan te doen, en
om die te overwinnen ; en hetzelve werd
magt gegeven over alle geslacht, en taal,
en volk.
$ Eu allen, die op de aarde wonen,
zullen li- t.M lv.- aanbidden, r welkerna-
ini n niet zijn zesebreven in het boek
des levens, des Lams, dat grBlagt is, ƒ
van de grondlegging der wereld.
1) Indien iemand uuren heeft, die hoore.
10 Indien iemand in de gevangenis
leidt, die gaat xely in de gevangenis; 9
indien iemand met her zwaard zal doo-
den.die moet zelf met het /waard gedood
worden. \'< Hier is de lijdzaamheid en het
geloof der heiligen.
tl Eu ik zag een ander beest • uit de
aarde opkomen, en hei had twee hoornen,
des Lams hojrne* gelyk, en het sprak
als de draak.
\\\'2 En het oefent al de magt van het
eerst? b?est, fc in tegenwoordigheid van
hetzelve, en hu mankt, dat de aarde,
en die daarin wonen het eerste beest
aanbidden, wiens \' doodelijke wondege-
nezen was.
L Et. SiXi.
•- Filipu. * .1.
\' Openb. 3 5.
*> 1*.
*l »7.
j Openb. 17.8.
aOpenb.UlZ.
. Openb. tl 7
3 f)|« n\'..\'.--\' I\'
k OfmKïta
I Opent.. 13 3.
-ocr page 837-
OI\'KNH.WUNG 14, 15.
13  Kn )m f doet - grooteteekenen,zoo-
ü«l ii. t ook vuur uit tien hemel «loet af-
komen op de aardt, \\oor Aa menschen.
14  En \'i verleidt deinen, die op lin
aarde wonen, door de teekenen, die aan
hetzelve te doen gegeven rijn in de tegcn-
woordigh\'id van het beest; zeggende tot
degenen, die op de aarde wonen, dat zij
het beeat, dat de wond den t.. . ird • bad,
en xteder leefde, een beeld zouden maken,
15  En hetzelve werd magt gegeven, om
het beeld van het b« *t eenen gee.«t te
geven, opdat het beeld van het beeat ook
zou spreken, en maken, dat allen, die ••
het beeld van het bet ut niet zouden
aanbidden, gedood zouden worden.
16  En het maakt, dat het aan allen,
kleinen > u grooten. en rijken en armen,
en vrijen en dienstknechten, e een tnerk-
teeken geve aan hunne regier hand, of
aan hunne voorhoofden :
17  En dat niemand mi; koopen of
verkoopen, dan die dat merkteeken heeft,
*/ of den naam van het beeat,of bet getal
zyns naauia.
IS Hier is de wijtheid : die het vcr-
atand heeft, rekene bet getal van bet
beest; want het is een getal eens men-
schen, en zijn getal is zes honderd zes
en zestig.
HOOFPSTLK 14.
De apoMel riet in een mJajl liet Laan, Maande
op den berir Zion uin njne honderd vier
en inilll. duizrad set rekenden, t*. 1. In
dra hemel wordt en meun l-i.mm.\' ?f.iiti-
een. hetwelk niemand Lan Irrmi. dan die
duizenden, S. Deze iijn ma-iïilra ra volsvn
bet Lam RUI lirt raat, *. Daarop vliedt
ren engel door liet luidden dr* hemel* en
verkondigt het eeuwiir evanirelte, G. Ken
andere engel volgt, dit\' tien ml dof RTOOta
«tad Bnbfl voorzegt, I; en een derde bedreigt
de eeuwige «Iniflen aan derenen, dir hof
beest aannlndra of *,u merkteeken hebben,
9. Pe heili-.*rn «orden vermaand tot lijd-
7i;i.]i\'.!.vl. ra die in den llrrrr wierven van
hunne zaligheid verzekerd. 12. Daarna ziet
de ap>>»ie1 op rrae wille nolk een\' de» men-
M-lien /.iniii l\'<Iiik. met rrae kroon op het
hoofd «-n rrae -ikkrl in il- hand. wien een
andere engel toeroept, zijne nikkel te zen-
den in den rijpen oui.tt, 14, Kindelijk komt
BOC een engel uit den tempel de* hemel»,
ook met eene Bikkel, die het bevel ontvangt,
de druiftakken van dm wijngaard der narde
nf te mijden, 17 . de/e worden geworpen in
den wijn per» bak van den toom Dqcm, die
getreden wordt pit \\lorit tol tiiu de lonmen
iler paardM duizend ie* honderd stadiën
ver, 19.
EN ik zag, en ziet, het Lam stond op
den berg Zien, en met hem • hon-
derd vier en veertig duizend, hebbende
den neam /mi». Vadera geschrc*;>n aan
hunne voorhoofden.
2  En ik hoorde eene strm uit den hr-
mel, als \'• eene stem veler wateren, en
als eene ateiu van eenen grooten donder-
slag. En ik hoorde eene stem < van citer-
spelers, spelende op hunne citeri;
3  En z\\j zongen all •\' een nieuw gezang
voor den troon, en voor de vier dieren,
en de ouderlingen ; en niemand kon dat
gezang leeren, dan de honderd vier
en veertig duidend, die van de aarde
gekocht waren.
4  Deze zijn hel, die met vrouwen niet
bevlekt zijn, < want zij zijn maagden;
deze zijn het. die het Lam volgen.waar
het ook tienen gaat. deze zijn gekocht
uit de menschen, tot eerstelingen (ju-ie
en het I.\'im.
5/ En in hunnen mond is geen bedrog
gevonden; want zij zi.m:»onberispelijk
voor den troon van God.
6 En ik zag eenen anderen engel, vli*>-
gende in het midden des hemels, en hü
had het eeuwig evaugelie, om te ver-
kondigen dengenen, die op de aarde
wonen, en aan alle natie, en geslacht,
en taal, en volk;
7  Zeggende met eene groote «tem :
Vreest God, en geeft Hem heerlijkheid,
want de ure :iin* oordeels ia gekomen;
en aanbidt Hem, \'\' die den hemel, en de
aarde, en de zrr, en de fonteinen der
wateren gemaakt heeft.
8  En er i» een andere engel gevolgd,
zeggende : I Zij ia gevallen, tij is geval-
lcn. Babyion, ; die groote stad, omdat
zü uit den wijn des toorns harer hoererij
alle volken heeft gedrenkt.
9  En een tierde engel ia hen gevolgd,
leggende met eene groote stem: Indien
iemand het beest aanbidt en zijn beeld,
en ontvangt het merkteeken aan zijn
voorhoofd, of aan zijne hand,
10  Die zal ook dnnkeu uit den wijn
des toorn* Gods, die ongemengd \'inge-
schouken i» - in den drinkbeker zyns
toorn f; en \'mi zal "gepijnigd worden"
met vuur en sulfer voor de b:\'ilige en-
gelen en voor bet Lam.
11  f En de rook van hunne pijniging
gaat op in alle eeuwigheid, en zij hen-
ben geene rust dag en nacht, die bet
beest aanbidden en zim beeld, en zoo
iemand het merkteeken zijns naams
ontvangt.
IV \'( Hier is de lijdzaamheid der hei-
ligen; hier zijn zij, die de geboden Gods
bewaren en het geloof van Jezua.
]:. En ik hoorde eene atem uit <!en he-
iii\'1. die tot mij zeide: Schrijf, zalig zün
de dooden, die in den Heer* sterven,
van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat
.\'M rusten incgen van bunnen arbeid ;en
hunne werken volgen met hen.
14  En ik z«g, en ziet,eene witte wolk,
en op de wolk wa» een gezeten, \' des
menschen Zoon geiijk, hebbende opzijn
huofd eene gouden kroon, en in zijne
hand eene scherpe sikkel.
15  En een andere engel kwam uit den
tempel, roepende tuet eene groote stem
tot dengene, die op de wolk zat : i
Zend uwe sikkel en maai, want de ure
om te maaijen is u gekomen, dewijl de
oogst der aarde ia rijp geworden.
i\'. Eu die op de wolk zat, zond -.i:n--
nikkel op de aarde, en de aarde werd
gemaaid.
17  En eeu andere engel kwHin uit den
tempel, die in den hemel is, hebbende
ook zelf eene acherpe wikkel.
18  E», een andere engel kwam uit van
het altaar, die magt had over het vuur;
en hij riep met een groot geroep tot den-
gene, die de scherpe sikkel had, iei-
gt iide : Zend uwe scherpe sikkel, en anijd
af de druiftakken van den wijngaard der
aarde, want zijne druiven zijn rijp.
\'.:> Eu de engel zond zijnesikkel opde
aarde, en sneed t/e druiven af van den
wijngaard \'Ier aarde, en wierp ze in den
grooteti wijnpersbak \'des toom* Gods.
20 "En de wijnpersbAk werd bultende
atad getteden, ^n er is bloed uit den I
w^jnpersbak gekomen, tot aan de toornen
der paarden, duizend zes nonderd sta-
diên ver.
HOOFDSTUK 15.
/.eten eiiiri l"i n orden /e/ieli, •!.. de laaN\'.e
plaïtii nebben, »«. i -. <n eene glazen i», man
welke de overwtnnnain van het beeit «aan.
met rittr-i voorsten, 2 j die eenen loftnxur
zinden, waarin zij C<«1 en zijnr oordeclra
EniieA. 3. Daarna wordt de tempel in d*n
euiel reopend. 5; waaruit zeven enirelen in
blinkende kleederen voortkomen, G. welke !
van ren drr vier dieren leven fiolen, vol ]
van den toorn (....!». ontvangen. 7 . waarop i
d. ti in i-l m. ril revvnld met den rook der l
heerlykh^.1 God», 8.
I?N ik zag een ander groot en wonder* i
Li lijk teeken in den hemel : nsmêlyk \\
zeven engelen, hebbende « dezeven la«t- ,
• te plagen, want in deze ia de toorn \'
Gods geëindigd.
ir.ro. 1:1.1
Pi. 83*.
lM;t.|
llaiid.ikisil
17 3*.1
Je.. SI 9.
J. -. 51.8.
Openh.18.3..
QpnnhH 19.
17 5.\'
18 10J1.
t Opnb, 18 6.
MOpcnb. 16 1»
aUpenb.W 10.
uOpenb.l9SO.
p Openh.19 3.
I Drilt. 13 1
Matt.2t 2t
Openb.lfi U
19 2 •>.
fOprah.lt 11.
r Openb.17 9.
,(i l(.. nb.13 10.
Optnb.Ukll,
• Jei. 63 3.
-ocr page 838-
0PEN34RIKG 15. 17.
J.o.H.\'JG.
I Opruk. I 6.
ï En ik zag \'als e*ne glazen in», nu t
"mr gem« ngd . en die de overwinning
baddi n Tan het beent, en van zün beeld,
en van zijn mei ktrrkcn.ru van het geta!
7. i ii\' i naam», wrlke stonden aan de Klazen
ree. hebbende Je citer» Gods;
3  En zij zongen bet gezang van Mozes,
den dienstknecht Gods, en bel gezang
den Lams, zeggende : t Groot en won-
derlijk zijn uwe werken, Heere.gij almag-
tige God! \' \'••tftvflttrdisr en waarachtig
zijn uwe wegen. Gil Koning der heiligen!
4  e Wie zou U niet vreezen, Heere ! en
uwen naam nirl vcrhcrrlüken \'t Want Gij
zijt aller ti heilig : «nut alle vuiken zullen
komen, en voo* l\' aanbidden ; want uwe
oordeelen lijn openbaar geworden.
Ó Kn na dezen zag ik. en ziet, ƒ de
tempel de» tabernakel» der getuigenis
in den hemel werd geopend.
fi En de zeven engrien. die de zeven
□laren hadden, kwamen uit den tempel,
bekleed uu-t rein en blinkend lijnwaad,
en \': omgord\'ooi de borst met gouden
gordels.
7 En een van de vie- \'lieren gaf den
zeven engelen zeven gouden fiolen, vul
van den toorn Gods, die in alle eeuwige
heid leeft.
5  En de tempel werd \'- vervuld met
rook uit de heerlijkheid Gods, m uit
zijne kracht ; en niemand kort in den
tempel ingaan, totdat de zeven plagen
der zeven engelen geëindigd waren.
HOOFDSTUK lfi.
Aan dr voormelde Ti-\\m Piii.-cl.-n wordt brvrl
irrireven. hunne fiolen uit te vleten, **. 1.
lïr eerste wnnll uitgestort oj> ds aarde, 2.
de Iwerdr iti .Ir zee, 3. .Ir derde in de ri-
virrrn. waarover de retrtvaardlgheid Gods
mei ccncii loftang wordt gepresen, t. Dr
] en zij bekeerden zich niet, om Hem
i heerlijkheid te gev^n.
10 En de vijfde engel goot zijne fiool
j uit op den troon van het heest; en zijn
i rijk is verduisterd geworden; en zij \'
I knauwden hunne tongen van pijn;
! 11 En sij lasterden den God de» hemel»
i van weg\'\' hunne pijnen, en van wege j
! hunne gezweren; en lij bekeerden zich ;
| niet van hunne werken.
13 En de zesde engel goot ziine fiool !
I uit op de groote rivier, den Kufraat; ;
• ii /ii\'i water is uitgedroogd, opdat be-
| rrid zou worden de weg der koningen, \'
; die van den opgang der zon toeten zullen.
13 En ik zag uit den mond des draaks,
j en uit den mond van het beest, en uit den
mond dei valseben profeet», drie onreine
geesten fim, d*Mi vorcehen geluk.
« 14 Want het ziin geesten der duivelen,
en zij i doen teekenen. welke uitgaan tot
d* koningen der aarde en der geheele
\' wereld, oiu die te vergaderen * tot den
i krii_- van dien grooteu dag deaaluiagti-
gtn Gods.
15  Ziet. ik kom \'als een dief. Zalig i»
hij, die waakt en zijne kleederen be-
waart. opdat hij niet ••• naakt wandele, en
I men zijne schaamte niet zie.
16  En zij hebben hen vergaderd in de
I plaat», welke in het Hebreeuwach ge-
i nasnid wordt Armageddon.
17  En de zevtnde engel goot zijne fiool
I uit in de lucht; en er kwam eene groote
d F». 1.3 1
L Jer. 10
k Et. M>34.
I I Kon. * W.
Jn. 6 I.
Openb.3 18.
OpatsbJliS.
Opanb.4 : 5.
stem uit den tempel d<» hemel», van den
troon, zeggende 1 " Het is geschied.
IS En er geschiedden •• stemmen, en
donderslagen, en bliksemen ; en er ge-
IChtedde eer.e greote aardbeving,boeda-
nigenitt is geschied van dat de meuschen
op de aarde geweest ziin, namelijk eene
zoodanige aardbeving en zoo groot.
19 En pde groote stad is in drie deelen
gescheurd, en de steden der Heidenen zijn
gevallen; en het gruote Babyion \'/is ge-
dacht geworden voor God, om haar te
geven \'den drinkbeker vj>n den wyn des
toorn» /.iin-r gramschap.
:\'1 En alle eiland is gevloden, en de
bergen zijn niet gevonden.
Cl En een groote • hagel.elk alseen ta-
lentuofi zwaar, viel neder uil den hemel
op de menschen; en de menschen \' la-ter*
den God van wege de plage des hagela;
want deszelfa plage was zeer groot.
HOOFDSTUK 17.
Een van dr HHI1.1JMW] irvrri rns-rlrn I. rrn Tl
drn npoxrl in • • ••• »or«tijn, rn loont krm
dr crootr korr van Raliylon, zittrndr oprrn
rood brr»t. da! zrvrn hoofden en tien boor-
nrn herl>, vu. 1. Ilnrr kleedin:.*, vrnirrinir.
titrl» en hlorddormi\'.-hrid narden l"»chrr-
vrn, i. Hr enirr! vrrkln.-irt .isn Johannrs
ei-r«t dr verborgenheid van lirt lirr*t. 7:
daarna die van ri.inr zrven koot\'drn rn van
drn aöhtsten koning, die volgm i»u, 9; rn
van dr tien hoornen, nelkr n>o vele konin-
imm M|n, die hunne nact ontvaanen met
het i>re»t, 12. Dese lullen Hrijdan trern
het Lam, doch worden van hetzelve ovtr>
«nTinrii, H. Dr rni-,-1 vrrklnarl. nelkr dr
wateren rijn, waarop deur koer rit, IS j en
hor dr konujRW hunne matrl het iirrst we-
drr sullen ontnemen, lfi. Kin.lrlijk verklaart
h;.l, «ir drzr horr i>, l<.
IT^N een uit de zeven engelen, die de
-J zeven fiolen hadden, kwam en sprak
met mij. en zeïde tot mij : Kom her-
waarts. ik zal u toonen het oordeel
der groote hoer, die daar zit op vele
wateren;
2  " Met welke de koningen der aarde
gehoereerd hebben, en die de aarde be-
wonen zijn dronken geworden van den
wiin harër hoerery.
3  En bij bragt mij weg in eene woea-
tijn. In den geest, en ik zag eene vrouw,
zittende or een scharlakenrood \'\'beest,
dat vol TOl van namen der Oudjlastering.
8:5.
iol
nlr
viil\'ile op ilen troon van lir-t beest, de
MHnw op aarde hekeeren *irh nogians
na dit alle» niet, 10, Ue ieade op de groote
rivier den Buftuat, 12. l*rir onreine pesten,
al* voiwrhrn. komrn voort • •< man Int .1.\'
konin-rn drr karde, <"» dïr tr rergwdem
tot den krijn *an <irn grOOten .Ui. 13; rn
rrn ir^rluL nut.Ir vrrmaawl tot WMÜUDUUM*
kritl. \'.5. Ten laaote »unlt •!« levrmlr fioul
uitirryo\'rn in dr lucht, rn a\'.lr <\'in-.\'en hrh.
lirn rrn rinilr. «ok Ln (rroo\'r Bakrlow, 17.
Hirrna valt ren zware lia-.-rl opdr turnt-brn.
dir Guil daaravw batena, 2;.
EN ik hoorde eene Krooteatemuttden
tempel, zegjrende tot de zeven enge-
len: Gaat henen, en giet de mm fioltn
van den toorn God» uit op de aarde.
2  En de eerste ging henen, en goot zijne
fiool uit op de air.lv. en er werd een
kwaad en boos " ges weer aan de men-
schen, die * het tnerkteeken van het beea t
hadden, en < die zit» beeld aanbaden.
3  En de tweede engel goot zijne fiool
uit in de zee, en zij werd •\' bloed als
van eenen doode; en alle levende ziel
is gestorven in de zee.
4   En de derde engel goot zijne fiool
uit in de rivieren en in de fonteinen der
wateren; en de icoteren werden bloed.
6  En ik hoorde den engel der wateren
leggen . Gij :l,)t rejrtvaardig. Heere! <•
Die is, en Die wa». en Die rjn zal, dat
Gij dit geoordreld hebt;
(i Dewijl zij" ƒ het bloed der heiligen,
en der profeten vergoten hebben, zoo
hebt Gil hun ook bloed te drinken ge-
geven; want zij zijn het waardig.
7  En ik hoorde eenen anderen ? van
bet altaar zeggen: .\'a. Heere,Gij almag-
tige God 1 uwe oorJeelen zijn w aarach-
tig en ngtvaardir.
3 En de vierde ingel goot zijne fiool
ui\' op de zon; en haar is maytgegeven
de menncben te verhitten door vuur.
9 En de nieii-chen werden verhit met
groote hitte, en I lasterden den naaaa
Gods, die magt heeft over deze plagen;
• Jrr. 25:15.
O^nh.U 10.
.Our-ib.11 19.
/ Oprnb.16 9.
cOjienli.13 14.
d E*. 7&>.
«Oprnb. II.*
4:8,
il 17.
ƒ Malt. 23 M.
gOprnh. 15 3.
4 Openb.W I.
-ocr page 839-
OI\'ENHAKING is.
L\'aat\'. dal trrene iro.tiuiientre. van vreuyile I
in haar meer zullen worden "rhmi-rt, 52 .
omdat zij alle volken had verleid en het
bloed der heiligen in haar i- gevonden. 28. \'
EN na de/en zag ik eenen anderen engel
afkomen uit den hemel, hebbende
groote uia :\'. en de aarde la verJicbtgr*
worde» van zijne heerlijkheid.
5 Ea hjj riep kn.clneliik met eene
en had zeven hoofden pii ti.-n hoorneu.
4  En de vrouw WM « IteMend uiet pur-
per in achR-lakcn, en versierd met goud,
-u kostelijk geattente,en paarlf-n.i-n had
in harp ham! «enen gouden drinkbeker, j
vol van gruwelen, en van onreingheid j
harer hoererij.
5  En op hair voorhoofd was een naam !
geschreven, namelijk l Yerboigenheid ,
het groote Bahylon, de moeder d>T hoere-
rijen en der gruwelen der aarde.
ri En ik ras, dat de vrouw dronken «ras
van \' het bloed der beil\'gi n, en van het
bloed der getuigen vanJeina, En ik ver-
wonderde mij,all ik haar zag, met groote
verwondering.
7   En de engel lelde tot in ij: Waarom ,
verwondert gij u ? Ik zul u zeggen de ver-
horgen beid iler vrouw m van het beest,
dat haar drAagt, hetwelk de zeven hoof-
den heeft en de tien hoornen.
8  Ht-t beest, dat gO geilen hebt, wan en
Is niet; en hei tal opkomen alt den af -
grond, en ien verder Vc gaan ; en die op de
aarde wonen, lullen verwonderd z\'jn,
7" wel kir namen i.ict zijn geschreven in
het boek des levens van de grondlegging
der wireld) tiende het beoet, <1 et t was en
niet is, hoewel bet is.
\'J Hier ii het verstand. 9dat wijsheid
heeft. \'* De zeven hoofd* n tiju zeven
herteen, op welke de vrouw zit.
10  En het zijn w>k leven koningen:
de vijf sijn gevallen, en deeenta,deaa-
der is nog nie: gekomeu, en wanneer hij
zal gekomen tijn, moit hij een weinig
lijdt blijven.
11  En het beest, dat »m en niet is,
die is ook de achtste fconiaa, en in uit
de zeven, en gaat ten verderve.
12  En \'de tien hoornen, die pij geilen
hebt, zijn tien koningen, die het koning*
rijk nog niet hebben ontvangen, maar
ais koning**" raagt ontvangen op eene
ure met hel beest.
13  Dese hebben eenerlel meening. en
zullen hunne kracht en magt htt beest
overgeven.
14  Date * \'.uilen tegen het Lata krtj-
gen, en het Lam m\\ hen overwinnen,
;\' want het is een Ueereder heet en, en een
Koning tier koningen en die met hem
s|jn, degl roepenen,en uitverkorenen,en
geloovigen.
15  En hij zeide tot mij i m De watereu,
die jij gezien hebt, waarde hoer zit, zijn
volken, en scharen. en natiën,en tonton.
lti Eu de tien hoornen, -1r»- gii gezien
hebt op het beest, die zullen de hoer ba-
ten, en culten hanr woest maken, en
naakt; en zij zullen haar vleisch eten,
en sullen haar •• met vuur verbranden.
17 Want Gu\'i heeft hun in hunne har-
ten gegeven, dat zij zijne meeningdoen,
en dat zü eetierlei meening doen,en de.t
zü ha« koningrijk het beest geven,totdat
de woorden Gods voleindigd zullen zijn.
IS En de vrouw, die gii geilen hebt, is
• de groote stad. die het koiiiiigrgk heeft
over de koningen der aarde.
HOOFDSTUK IS.
Ken mgel komt nf uit dm hemel. va. 1 ; en
verkmidigt tip nieuw den val vnn liet i-root r
BabjrlOB| om hnrr hoererij en weelde, 2 ;
waarom het volk God. wordt vermaand, van
haar uil Ie saan, * . en haar dubbel te ver-
Ifelden, f>. En hoewel z.j roemde, dat iij
eeene weduwe iijn «I, 100 zullen nogtan*
hare plagen over haar komen, 7. Pe konin-
ren der aarde bedrijven ruuw over haren
val, 9; trelyk ook de kooplieden, die at Ier-
lei ko.iebjke waren m hair hadden vrrhan-
deld, 11; dei-elijk* de rtuurlieden en de
teelieden, 17. Maar daarentei-en worden de
hemel, de heilige n-jo-telen en profeten ver-
inannd om vreugde te bedrijven. »l. Een
sterke engel werpt eenen zeer grooten «teen
in de zee, om den eindelijken val van dit
rroote Bahylon af te beelden, 21 ; en ver-
groote stem, leggende : " Zij il gevallen,
zij in gevallen, het groote babyion. en is
geworden * eene woonstede der duivelen,
en eene hewanrtilaaiN van alle onreine
geesten, eneene liewaarplaats van aile
onrein en hatelijk " gevogelte.
3 Dewijl uit den •\' wijn des tourna ha*
rer hoererij alle volken gedronken heb-
beu, \' to de Koningen der aarde met
haar gehoereerd hebben, en de koopllr-
den der aarde rijk zijn geworden uit de
kracht harer weelde.
\' Ea ik hoorde eene ander*\' sti-m uit
den bt-iur). legtrende t ƒ Gaat uit van
haar, mijn volk\' opdat *i; aan hare zon-
ilm geene gtnieenacha*~ uebt.-n ojulat
K>i vaa hare pm^eu niet ont\'tu\'t.
Je*. 11:9.
.Ier. 11:1.1
(lpenb.lt s.
Je». 18:11.
St 11.
.Ier. 50.89.
Je*. 3111.
Ojienb.118.
Opewb.17 I.
(.en. 19.18.
,t.-. W »>.
53 11.
.ter. 51 6,45.
ICor. f. 17.
o Want hare looden zi|u de e-xe ojule
andere
gevolgd toi den heinel toe, en
God is harer ongeregttgneden ngedaeh\'
tig gewor-len.
Ti vergeldt haar, i-ehjk als zij ulieden
vergulden heeft, en t-rrdubbelt haar ilub-
bel, naar hare werken; in den drink*
beker. " waarin iij geschonken heeft,
schenkt hanr duhb\'-i.
7 Zoo veel als zij zieb zelve verneerlijkt
beeft, en «velde gehad heeft, MO groote
pHiiigiug en rouw doet haar eau i want
UI zegt in haar hart : \' Ik zit alt eene
koningin, en ben geene weduwe, en zal
ite-nen rouw zien.
S fc lïaarotu lullen hare pUi;eii op eenen
dag komen, namelijk dood, en rouw, en
honger, en zij zal \' met vuur verbrand
worden; want sterk is de Ileere God,
die haar ourdeelt.
9  \'« En de koningen der aarde, die met
haar gehoereerd m weelde gehad heb-
ben, zullen hanr bewunen*en rouw over
haar bedrijven, wanneer z\\j •< den rook
baars brandtt zullen zien;
10  Van verre staande uit vrecia van
hare pijuiging, zeggende : • Wee, wee.
de groote siad lïahylun, de sterke stad!
want uw oordeel js in eene ure gekomen.
11   En de kooplieden der aarde zullen
weenen en rouw naken over haar,um-
-i it niemand hunne waren meer koopt:
12  Waren van goud, en van zilver,en ,
van kostelijk gesteente, en van jiaarlen,
en van tijn lijnwaad, in van purper, en
van zijde, en van scharlaken ; eu allerlei j
welriekend hout. en allerlei ivoren vaten,
en allerlei vaten van het kostelijkste
bont, en van koper, en van ijzer, en van >
marmersteen ;
13  En kaneel, en reukwerk, en welrie- ;
kende zalf, en wierook, en wijn, en olie, j
en meelbloem, en tarwe, < n la-t 1>- • si. », ;
en schapen; en van paarden, en van ;
koetswagens, en van Hgcbamcn, eu •• de p
zielen der nienschen.
14  En iie vrucht der begeerli,ikheid
uwer ziel is van u weggegaan; en alwst •
lekker en wat heerliik waa, ia van u ]
weggegaan ; en gij zult hetzelve niet
meer vinden.
15  De kooplieden dezer dingen, die rijk
geworden waren van haar, zullen van
verrestaan uit vreeje van bare pijniging, ;
weenende en rouw niakende;
16  En zeggende : Wee, wee, de groote
stad 1 i die bekleed was met lijn lijnwaad, [f
en purper, en scharlaken, en versierd
met goud, en met kostelijk gesteente, en [
met paarlen ; waut in eene ure is zoo
groote rükdom verwoest.
17 En alle stuurlieden, en al het volk I
0;*nb.U8:,
-ocr page 840-
S34
J.o
H.M.
r Je*.
Ope
51:10.
OPENBARING 19, ïfi
op de se liepen, en bootsgezellen, eu
allen, dis ter lee handelen, stonden van
verre;
IS En rirpcn, ziende »• den rook van
hai - ii brand, en (eggende : • War stttd
was deze groote stad gelijk?
6   En ik hoorde als eene stem eener
groote schare, en als eene stem veler
w«i"ifn, en als eene stem van sterke
donderslagen, zeggende : Halleluja! want
de Hei re, de almagtige God, heeft << al?
Koning gi \'i> t iM\'in.
7   Laat ons blijde zijn, en vreugde be-
drijven, en Hem de heerlijkheid geven;
*  want de b:uilol\'tdes Lams i:< gekomen,
en zijne vrouw heelt zich zelve bereid.
S En haar is gegeven, dat zij bekleeu
worde met rein en blinkend lijn lijn-
waad -. want dit lijn lijnwaad zijn •\'.
regtvaardigniakingen der heiligen.
y En h j zeide tot mij : Schrijf, zalig
ZÜn IV), «ie geroepen zijn tot het «vond
maal van de bruiloft dea Lams. En hij
zeide tot inij : ƒ Deze zijn de waarach
tige woorden Gods.
10  ;i En ik viel aenW voor zijne voeten,
om hem te aanbidden, en hij zeide toi
mij : \'< Zie, dat gij dut niet moet. ikber
uw mededienstknecht, en uwer broede*
reu, die de getuigenis van Jezus hebben;
aanbid Uod. Want de getuigenis van Je-
zus is de gei st der |irol\'etie.
11   En ik zag den hemel geopend; en
ziet, -een wit paard, en die op hetzelve
zat, was genaamd Getrouw en Waar-
acht ig, en hij oordeelt en votrt krijg in
geregttgheid.
12  Eu zijne oogen waren k als eene
vlam viiurs, en op zijn hoofd waren vele
koninklijke hoedt n , en hij had eenen
naam geschreven, dien nienand wist.
dan litj zelf.
13  En hij was bekleed met een kleed,
*  dat met bloed geverwd was ;t-n zijn
naam wordt genoemd \'" het Woord Gods.
14  Eu de ht irlegers in den hemel volg-
den hem op witte paarden, gekleed met
wit en tein " tijn lijnwaad.
I.j" En uit/ijniMi mond ging een scherp
zwaard, opdat bij daarmede de Ueidener
slaan /ou. En bij «al hen hoeden /< mei
eene ijzereu roede; •/ en hij treedt den
wijnpi t-ibak van dm wijn dts toorns ei.
der gramschap des almagtigtn Gods.
Iri Eu hij heelt op zij.t kleed en Oji zijnt
dije de/eu naam geschreven : r Koning
der koningen, en Heere der beeren.
17  En ik sag eenen engel, staande In dl
zou | en hij nep met eene gioote stem,
zeggende tot al de vogelen,die In het mid-
den des hemels vlogen : • Komt ber-
waarta, en vergadei t u tot het avondmaal
dus grooten Gods;
18  Opdat gij eet het vjeeach der konin-
gen, en het vleeseb der oversten ovi r d ui-
zend, en bet vleese\'u der sterken,en het
vleisch der paarden eu dergenen, die
daarop zitten; eu het vleescn van alle
vrijen en dienst km ebten, en kb inen en
grooteu.
I\'J En ik zag het beest, en de koningen
der aarde, en hunne hei rlegers vergaderd,
om krijg te voeren tegen hem,dit op het
paard zal, en tegen zijn heirleger.
20  En bet beest werd gegrepen, eu met
hetzt LvesTe valsche profett,\' die de teeke-
nen in de tegenwoordigheid van hetzelve
gedaan had, door welke hij verleid had,
die het metkteeken van bet beest » ont-
vangen haddcn,en diedeszeifs beeii! • aan-
badeu. Dese twee zijn " levend geworpen
in den poel des vuurs, die * met sulfer
brandt.
21   En de overigen werden gedood met
bet zwaard deagtuen, die op het paard
zdt, hetwelk uit zijnen mond ging, en al
de vogelen werden verzadigd van hun
vleeBCb.
HOOFDSTUK 20.
Een en\'.\'rl komt af van den heinel, heb\'^-nde
den «leiitel <Ie» afgrond* in bindt den Satan
alilaar aoJssad jaren, vn, I. He heilige mir-
telarcn en die net bee»t niet hebban aange-
beden, ziiten op troonen en regeren mat
I\'J En £i) wierpen stof op hunne hoof-
deri, en riepen, weenende en rouw be-
drijvt nde, leggende : Wee, wee, de groote
itad ! in dewelke uilen, die schepen in
de zee badden, van hare kostelijk held
rijk geworden zijn ; want zij is in eene
ure verwoest geworden.
20 Bedrijft vreugde over haar, gij he-
tnel 1 iu gij heilige apnstelen, en gij pro-
j feten ! want God heeft uw oordeel\'aan
~ j haar geoordeeld.
| Cl Kn een sterke engel hief eenen steen
op als eenril grooten molensteen, en
, : wierp dien inde zee,zeggende: « Aldus
". Zal de groote stad Uabylon met grweld
Jeworpen worden, en zul niet meer wor-
en gevonden.
„I 22 <• Eu de stem der citerspelera, en
3\' der zangers, en der fluiter*, en der bn-
! iumers, zul niet meer in u gehuurd
worden; en geen kunstenaar vaneenige
kunst zal meer in u gevonden worden;
uj en "- geeu geluid des molens zal in u
. meer geboord worden.
I 23 Kn bet licht der kants zal in u niet
t.l meer schijnt»; x en de stem eens brui-
Si. degoms en eeuer brtti.l zal in u niet
\'• meer gehuord worden ; WHnt uwe koop-
, lieden waren d*-grooten der aarde, want
door uwe toovenj zijn alle volken ver-
. leid geweest.
; 1 24 r.n in dezelve is gevonden het v bloed
| der profeten, en der heiligen, en ai der-
genen, die gedood zijn op de aarde.
HOOFDSTUK 19.
In den hruu 1 wordt hrt hnüeluja grzongen
uver het oordeel der groote boer, v». I.
Kene andere stem uit ilen Iroon vermaant
j alle dirtistknrehlen OotN tol vreugde, om-
1 dal de bruiloft dei La\'ini i» gekomen <n
?ijiie liruid licb me! tijn blinkend lijnwaad
her ft tnelii-reiil, 5. 7.ij worden /.«lig gnpro-
Iten, ilie 101 dëse bruiloft zyii geroepen, \'J .
De apostel rali den engel ie voet, maar wordt
[ daarover tr regt gewezen en bevolen God
j te aanbidden, 10. Johannn ziet in eennieuw
i gefcigl een wit pnard en renen, die daarop
int, wien* geregtigheid, vlammende oogea,
hlordveiwig kleed, verborgen saam, gevolg,
iwiiril en ijieten roede worden beveh reien,
11. Hete treeilt den wijnjierrbaL van God.
toorn en i» een koning der koningen, IS,
Ken andere engel roept alle vogelen tot het
i eten van het vleeteh van alle veldoveraten
i en van alle anderen in de groote "lagting
God*, 17 \'. die vergaderd waren om te krij-
irrn tegen dien, die op hel paard zat, 19,
Maar het beest met den vnl-ehen profeet
worden geworpen in den poel .[< -- vuur*.
al In.nne aanhaliger» gedood door
ƒ <V-tih.2I.li.
tf (>|ienb.22:8
ft llnndJO *•,.
HU.
UpenbJtt:9.
/* F,. ï : 9.
OpenbJ \'
het i
, SI.
EN na dezen hoorde ik all eene groote
stem eener groote schare inden he-
inel, zeggende : Halleluja! de taligheid,
en de heerlijkheid, en de eer, en de
kra"ht tij den Heere, onzen God.
2  Want " zijne oordeeien stiu waar
achng en regtvaardig; dewijl Hij de
groote boer geoord) eltt beeft, die de aarde
verdorven beeft met hare hoererij, en
Hij \'< het bloid zijner dienaren van hare
band gewroken heeft.
3  En zij zeiden ten tweede maal :
Halleluja! \'Eu haai rook gaat op in
alle eeuwigheid.
4  En de vier en twintig ouderlingen,
en de vier dieren vielen neder,vn aan-
baden God, die op den troon zat, zeg*
gtnd" : Amen. Halleluja!
ü En eene stern kwam uit den troon,
«ggende : Looft onzen God, gij, al zijne
dienstknechten, en gij, die Hem vreeat,
beide klein en groot!
t Heut. 13 1.
Matt.U 2t.
Ouenb.1312,
uOpanb.l3:16.
rOpenb.l&U.
Jen. 311»
Openb.lt: II
18:18
-ocr page 841-
OPENBARING SI.
Ih Kn zoo ie rand niet gevonden werd \'.o. H.96.
geschreven in het hw k des levens, die
           
werd geworpen in den poel des vuurs.
HOOFDSTUK 21.
Jobaanei /iet renrn nieuwen lirmH rn eene
nieuwe a.irile. vn. 1. mei het nieimc Jeru*
zalriti, ver>ienl al> Christus bruM, 2. IIn
boon eene MeM nll <len hei.iel, .l.-.ir welke
God Wt.x.ri. dut Hij hun Red nl iQu, alle
tranen van hunne ootren afwi—rlien en hun
ile erfent» van alle. ra! geven. 3. muur de
nveMrhtise e>i onhoeti urdiee zondaren
u-orden hedrelml, hun ileel Ie \' " -.< • • •.....
in il«n poel .Ie. mum. B. Reu iati de rn-e-
len der ie»en fiolen roert Joliannrs op
r<-iieri hofl.\'cn hen en loont hem klaarder
.Ie geheele re**alte van het nieuwe JtTii/a-
lem. 9: hare heerlijkheNl, II; haren muur
me- titaair poorten raar de uumen der kin-
deren 1-raéN, 12. hare luaalf fundamenten,
naar de namen der twaalfauovtelea, It; hare
lenyte rn breedte, 1<"-. h.ire «.inf ruu iroml.
18. rare twmlf fouduuwuteu ui\' twaalf ko*-
telijke Rteentn, li\'. hare poorten i.it twaalf
purleu, 21 . haren tempel, fiwl telvenenket
Li..... i-2. CotU heerlijkheid in plaata van
ion en maan, 23; hare inwoners, alle rulige
rolken, en ook dr uiliïe konin-en, 2t: hare
•gorten alti;d ci|>rir, SS; maar niemand, ilie
ito) iii. 27.
l rri-m- dii-end iann. t. dorh de «nilfrM
hl\'jven in den dood. V Z\'J "tonijn allen B*>
lj.f (f-wofceU, iVe derl heldeen in de eerst*
u|, .imi.iii ". fi. Sa het einde van duizend
kmi ivordl de Satan onthouden, 7: en ver-
Ir-iclt ilc volken weder en verwekt Co? en
Maffn» "\'t \'\'en krttr, « : welke de u\'fltffilr
atait iimiinjfeti. ilut-h worden doof hei nmr
vfToIcimlrn, \'J ; en de duhel wordi in den
poel de. wiiit" *reworpen, lil. Ken wilte I roti il
wntili tre/ieii tuft ,-en* daarop zittende, nmr
wi<n de hemel . n .Ie aarde vlieden, U. De
dooden, klein en groot, irr>rhijnen voor
God \'M de boekeu worden geopend rn een
ieretnli ivordr Beoordeeld naar lijn* werk-n.
12. I>e d(iod en de hel worden in dril poel
de* vunrs reworpeu, mrl allen, die niet g.jn
ire-t-lireien in bel MM* dn Uwen», II,
EN ik zag eenin engel .ifkomen uit den
hem*I, " hebbende; den sleutel dei
afgrunds, en eene groote l:i ten in zijne
hand ;
^ l Kn hij grpep den draak, de ouilt\'
slang, wlke is ilf duivel en Sai.inas,en
Ikm.i1 hem dnlsend jaren ;
3  Kn wierp lum in den afgrond, en
«loot hem daarin, en verzegelde dlem do*
Tin hem, c opdat hij de volki n niet nn*r
verleiden ion. totdat de duizend jaren
sondVn geëindigd ton. En daarna moet
hij "eni ti kleinen tijd ^ri: !»u.. !• n won)en.
4  En ik •£ troontn, en il) zaten op
dezelve; den Int oordeel werd hun gege-
ven; en ik tag "de rielen dergeneu, ilie
ontlioofil waren om de getuigenis van Je-
zus, en om het woo-il Go\'ls, endte/het
br^st en -i ilenj;i \\U beelil niet aan^eheili n
badden,en ili<- " bel merkti eken nin ont-
van^en haihlen aHn b-m voorhtcil I en aan
hunne hand; < en tij leefden en heerscLttn
als koningen uut Christus, dedttlzend
jaren.
5  Maar de overige der dcoden werden
niet weder levend, totdat dednUfndja-
rengeéindlfd waren. Ifeie is Je eerste op-
itandlnf.
t; Zaiix en bellfecishQ,dledee1 heeftin
de eerste n .«.r.-n .ie,\', over dexe heeft de
tweede dootl jceeiif mn<l. maar zij ? uilen
fc priesters van Ood m ChrtatU ii,in,en
zi| zullen niet hem ais koningen b<rer-
dchen duizend jartn.
7 Kn wanneer de doUend jaren ttülen
ïfeeindi>fil zijn, ?.a\\ de yatanaa uit zijne
i\' v ni- rii- ontbonden worden.
R En bij /al uitgaan, om de volken te
verleiden, die in de vter hoeken der aarde
zijn, \' il en ti< v en den Mago\\(. ooi hen
•« te vergaileren tot den krii^; welker
getiil is als Int zand aan de zee.
En /.ij zijn Opgekomen op de breedte
der aarde, en omringden de legerplaati
der liiiliiri\'ii, en de geliefde etad ; en er
kwam vun r neder van God uit den hemel,
en heeft hen verslonden
10   Kn de duivel, die hen verleidde,
* werd geworpen in den poel des vuu ra en
sulfer*, alwaar» het berst en de valsche
profeet zijn ; en zij zullen i\' gepijnigd
worden dag > n nacht in alle eeuwigheid.
11   En ik nig emi\'ii grooten witten
troon, en dengene, die daarop zat, van
wiens aange/igt de aarde en de hemel
wegvloden, en geene plaats is voor die
gevonden.
1\'- En ik zag de dooden. klein en groot,
stnande voor God; tn de boeken werden
geopend : en een ander boek werd geo-
pend, \'i dat des levei.s u; en dedooden
werden geoordeeld uit hetgeen in de boe-
ken teKchreven was,rrjaar hunne werken.
13  Kn de zee gaf de dooden, die in
haar waren ; en ile dood en de hel gaven
de dooden, die in hen waren ; en zij wer-
den geoordeeld een iegelijk naar hunne
werken.
14  En de dood en de bel werdfn ge-
i worpen in den poel des vuur*; ditisde
I tweede dood.
b SPe\'r. 2 *
Opewb.ll-9.
EN " ik za.r etm-n niruwen hemel en
enne nieuwe aarde : want de eerste
hemel, en de eerste aarde was voorbij-
gegaan, en d<- z.i e was niet meer.
" En ik, Johittines, zag \'< de heilige
stad. het nieuwe Jeruzalem, nederda-
lende van God uit den hemel, toebereid
als een*» bruid, die voor haren man ver-
sierd is.
3 En ik hoorde eene groote stem uit
den hemel, /\'ggende : \'Ziet.de taherna-
kel God*, is hij de menschen. en Hij zal
btï hen wonen, en zij zullen zijn volk
zijn, en God /rit\' zal bij hen e» bun God
I  \'i Kn.....I zal alle t \'\'".:irn •. m hunne
oogen afwissehen; en de dood /nl niet
tnrerziJD; noefa rouw. noch gekrijt, noch
moeite zal meer lijn : want de eeme
ding\'-n liin ueKgegaan.
."i * En die op dm troon zat, zeide \\ Ziet.
ƒ Ik maak alle dingen nieuw. En Hij zeide
ïot mü : ^chnif, want ile/.e woorden y
;\'.\\jn wnnrachtigen g, trouw.
*ï En Hij sprak tot mij : \'< Het is ge-
schied. \' Ik ben de Alfa en de Om>ga.
net begin en heleinde. * Ik zal den dor*
stigen gevtn uit de fontein van het water
des levens voor niet.
7 Die overwint zal alhs beërven ; \'en
Ik zal hem een God zijn, en hij zal Mij
een zoon ziïn.
S Maar » den vreesachtigen, en onge-
loovigi n. en gniweüjken.en dcodslagers,
en hoereerders, en toovi naars, en afgo*
dendienaars. en al den leugenaars, is
hun deel in den poel, »die daar brandt
van vuur en sulfer ; hetwelk is de tweede
dood.
\'J Kn tot mü kwam een van de zeven
engelen, <> die de zeven fiolen hadden,
welke vol geweest waren van de Zeven
laatste plagt n, en sprak met mn, zeg\'
gende | Kom herwaarts, ik zal u toonen
de bruid, de vrouw des Lams.
ia En hij voerde mij weg /\'inden geest
op eenen grooten en hoogen berg. en hij
toonde mi* \'/de groote stad, het heilige
Jeruzalem, nederdalende uit den hemel
van God ;
II   Eu zij had de heerlijkheid Gods.en
haar licht was den allerkosteltjksten
steen gelijkf/Kmif/i/fcalsdcn steen Jaspis,
blinkende gelijk kristal.
12 En zij had eenen grooten en hoogen
muur, en had twaalf poorten, en in de
poorten twaalf engelen, en namen daarop
geschreven, welke zijn de namen der
twaalf geslachten der kinderen Israëls.
as.n
\'V. 1-2
t. 3 13.
I Openh.fi li»
• Open\'i. 6:9.
/OpenlUS tl.
üOpenb.ISlY
AOpeMi.13 18.
J Opeub. r, Il
f Opent..199.
fcOpenli.16 17.
22; 13.
m OpsubJI
«OpeubJOtH,
oO]*nh. li» SM
sOpuub.14 l<>
, Et. 32 32
p.. <w ai»
Filipp. *.1
Open». 3 I
SI 27
r Pi. 6*18
Jer. 17 1"
Matt. UbS7
\' U 12
I Cor. \'S I<>
G>). «:•
Openli.2 23
; Ilehr. 12 2.
Openh.ïl.%.
-ocr page 842-
OPKNBABLNG 5?.
13  Van het onsten waren drie poorten, I
Tan het noorden «irie poorten, van het
luiden drie poorten, van bet westen drie
poorten.
14  >-En "1« muur der stad had twaalf
fondamenten, en hl dezelvedenainen der
twaalf apostelen des Lama.
l.i En hij. die met niij sprak, » had
eenen ronden rietmok, opdat hij <le stad
zou meten, en hare poorten, en hnr?u
muur.
Ui En de stal lag vierkant, en hare
lengte was üoo groot als A«/-e breedte. En \'
hü mat de stad met den rietstok op
twaalf duizend itadlen ; de lengte, m de I
brerdte, en de hoogte derxelve waren \',
even reli ik.
17 En hij raat haren inumop hondi rd
vier en veertig ellen, niar de luaateena
m»oschen, welke des engels was.
15  En hit gebrmw van haren muur
was .1 :-; i- . en de stal was zuivergoad,
: lijnde zuiver glas g-dijk.
19  En de fondamenten van den muur
der stad waren met alh r!<i kostelijk ge*
steente versierd. Hel eerate fondamint
was Jaspis, het tweede Sa\'tier, het derde
, Chale.;don. het vierde Smaragd,
20  H--t vijfde Srird.ini\\. het /eade Sar-
. dins,. het gevende Crysollet, het achtste
Beryl, het negende \'Topaas, het tiende
\\ Ciirj>opr«Bs, het elfde Hyacinth, bet
i twaalfde Amethyst.
i 21 En de twanlr\' poorten waren twaalf
\\ paarlen, eene tedere poort was elk uit
• eene paarl; en de ut raat der stad was
: zuiver gond, w.-l-jk doorluchtig rins.
22  En ik zag geenen ti-iupel m de\',ejve;
want ilt* Heere, de alroagtige Bad, is
haar tempel, en het Lam.
23  \' En de stad behoeft de zon en de
maan niet, dat zij In dezelve touien
schijnen; want de heerlijkheid God" heef:
haar verlicht* " cd liet Lam is hare
kaars.
24  • En de volken, die zalig worden,
zullen in haar licht wandelen ; en de ko-
ningen der aarde brengen hunne heer*
lljkheid en eer in dezelve.
25  "En hare poorten zullen iih-tge8lo-
ten worden des daags;* wantallaar zal
geen nacht zijn.
26\' En zij zullen de heerlijkheid en de
eer der volken daarin brengen.
27 En \'n haar zal niet inkomen iet^, «lat
ontreinigt.en gruwelijkheid doet« en leu-
gen $pT9«kt ; niaa» die geschreven zijn "
til het boek den levens des Lams.
HOOFDSTUK 22.
Den apostel wordt verder getoond eene rivier
van het water de> levens, op welker orver
de boo\'.n tin leien", waa geplant, vb. 1. j
\' Eenige andere i igeiiKehajipen der inwonen
vnn liet nieuwe Jeruzalem worden b*Mdire-
ven, 3. Deze gezlgien en profeiiën worden j
gevloten mei eene liei uigiug vnn de wnar-
I bHd en zekerheid derselve, 5. JohawtPI |
val) neder neder voor de voelen \\nti den i
engel en word) andermaal daarover hMrafi,
; 8. Hij ontvangt hierna bevel, de woorden j
j dezes boek* niet ie veriegelen, hoewel eeui- .
tren die /uilen misbruiken tot hunne «waar-
dat Mlüf, HL Cbriltlll verklaart, .lat Hij
I in de Alfa en de Oméga, en «preekt dl*- ;
genen talig, die lijne geluiden houden, en
onzalig degenen, die gruwelen bedrijven, in ,
betuigende dat 11 ij zijnen engel heeft gezon-
den, om deze iipeiilmring aan zijne gemeente
te doen, lf. De bruid mu Chrixtwt verlangt >
naar zijne knmxt, 17. Waarna deze openba-
ring uoidt lietdoirn niet eene bedreiging
tegen degene*, die uier iet» toe «f znn-
den doen, 18. Clutftiu betuigt weder, dat .
Hi.i haasl rat komen, en JohanneH benluil
/i,u boek met de anuatoIiMfhe groet, 80.
EN hij toonde mii "eene zuivere rivier :
van het water des levens, klaar als I
kritt al, voortkomende uit den troon
Gods, en des L^uis.
2   In het midden van hare straat, en
op de eene en de andere zijde der rivier
was *< de boom des levens, voortbrengende
twaalf vruchten, van maant tot maand
gevende zijne vrucht; eti de bladeren
des booms waren tot genezing der Hei-
den en.
3  En geene vervloeking zal er meer
legen ir mand zijn; en de troon Gods en
des Lams zal laartn ztjn, "ii «.tjne dienst*
knechten zullen II».ui dienen j
En zullen zijn aangezigt zien,en e ziin
naam zal op hunne voorhoofden zyn.
p\'En aldaar zal geen nacht zijn,en zij
zullen geene kaars noch licht der zon van
noode h\'-bhen : want de Hceic God ver-
licht hen; en zij zullen ;ils koningen
heerschen in alle eeuwigheid.
t» En hij lelde tot in ij : « Deze woor-
deu zijn ejetronw en waarachtig; en
de Heere, de God der heilige profeten,
heeft zijnen engel gezonden,/ om lijnen
dienstknechten te toonen hetgeen haast
moet gescliiedeu.
7 Ziet, ik kom haamuliik : ." zalig is
hij, die de woorden der profetie dézes
bi>t;ks beivaait.
S En ik. Johatines, hen degene, die deze
dingen gehoord en gezien heb. En toen ik
ze gehoord en gezien hal, viel ik neder
om aan te bidden, voor de voeten des
enirels, di- mij deze dingen toonde.
!) En hij seide tot mij i \'• Zit, dal gij het
niet doet, want ik beu uw mededienst-
kneebt, en uwer broederen, der profe*
ten, en dergetien, die de woorden dezes
boeits hewnren : aanbid God.
10   En hij zei Ie tot oilj : \' Verzegel de
woorden der profetie dezes hoeks niet:
want \' de ti|d ia nabij.
11   Die onregt doel, dat hij uogonregt
doe; en di» viül is,dat hii nu.\' vuil worde;
en die regtvaardig is,dat hij noggeregt-
vaardigd worde; en die heilig is.datuij
nog geheiiigd word?.
12  En ziet, ik kom haastiglijk; en mijn
loon i* met mij, \'om een\' iegelijk te
vergelden, gelijk zijn wetk zal 3ijn.
13 \'" Ik hen de Alfa en de Oméga. Iietbe-
gin en neteindc, •< de eerste en de laatste.
14  Zalig zijn zij, die zyne geboden
doen, opdat hunne magt ;.ii aan deu
boom <^pb levens, en zij door de poorten
mogen ingaan in de stad.
15  " Maar buiten zullen zijn de honden,
eo de toovenaars, en de hoereerders,
en de doodslager», en de afgodendienaars,
en een iegelijk, die de leugen liefheeft
en doet.
16  i\' Ik, Jezus, heb uÜBen«ngd gezon*
den om ulieden deze dingen te getuigen
in de gemeenten, \'i Ik ben de wortelen
hel geslacht Davids, e da blinkende mor-
genster.
17  En de Geest en de bruid zeggen:
Kom! En «He het hoort, zegge : Kom!
«En die dorst heeft, komc; en die wil,
neme liet water des levens om niet.
18  Want ik betuig aan een* iegelijk,
die de woorden der profetie dezes boeka
hoort: indien iemand tot deze dingen toe-
doet. God zal over hem toedoen de pla-
gen, die in dit boek geschreven zijn ;
19  \' En indien iemand afdoet van de
woorden des hoeks dezer profetie. God zal
zijn deel afdoen uit« het boek des levens,
en uit de heilige stad, en uil hetgeen in
dit bock gesebreven is.
20  Die deze dingen getuigt, zegt : Ja,
ik kom haastiglijk. Amen. Ja kom, Heere
Jezus!
21   De genade van onzen Heere Jezus
Christus tij met u allen. Amen.
Je», fio.iü.
Zach. U7.:
Ojinib. 31:33.1
r Openb, 19:9.
31:5.1
f Open». 1 l.
<: Openb. 1.3.
!\'•
B3 13.
Jrr,
17:1».
32; 19.
Mstt
16;37.
Kom
2:6.
IV 13.
ICor
3:8.
5:10.
Hal
6: S.
Open
b.333.
«Openb. 1:8.
21:6.
Je*.
II 1.
116.
i8;12.
Opei
h. 1:8.
21:6.
i 1 Co
. 6:111.
Bfct
S : 5.
lol.
35,6.
, Opei
b. 1:1.
11 IC,
Rom
15:12.
0|*n
b. 55.
* Pel
r. 1:19.
Jen.
55 1.
Joh.
7:37.
Deut
4:3
1232.
Spr.
30:8.
.Ope
lb.lê:8.
17:8;
Filipp
o,*nb
-ocr page 843-
;
^ 4
t\\ \\f
?BS
\'ü i
r ïï
wmm
ÏHïv:
rv
v^w
-ocr page 844-
-ocr page 845-
-ocr page 846-
-ocr page 847-
É t c^ 7 "Tv!
/ *
Kirt
ü« M>1 ^V«-s^ i4W \'T * :- Ril*
II
I
° S£            v 2
f *&
«TA%
\'f,
*x^4
K^i
iv 7
si
\'S*
wi n
-ocr page 848-