-ocr page 1-
rrs/n \\~
y-*-*«
/
V.
A
ST. GEN.
-ocr page 2-
\'
Hist. Gen.
oct.232
-ocr page 3-
\'Wc
DEN HEERE C. HOOIJER , OVER HET GEESTELIJK KANTOOR VAN DELFT
EN ZIJN LEGi-NDE.
Amice !
Het deed mij regt goed eene recensie van U, van het „geestelijk kantoor van
Delft", in dit maandschrift te lezen.
Ik had gehoord, dat ook door u een bezoek was gebragt in het Rijks-archief,
en gij daar belangstellend het oog hadt laten gaan over die oude oirkonden die
er zijn van dat Kantoor. Ik verwachtte dus dat gij mij uwe opinie over hetgeen
er aanvankelijk door mij van was publiek gemaakt, wel eens zoudt doen weten.
Al aanstonds toen ik dat hoorde, had ik tweeërlei satisfactie. 1°. u den weg
te hebben aangewezen. II0. een flink navorscher op dien weg, juist in u te heb-
ben aangetroffen.
Nu hoop en verwacht ik van u , dat gij \'t bij die ééne visite flan het Rijks-
archief niet laten zult. \'t Is, als ik mij niet bedrieg\', ook voor u een goudmijn!
Er ligt ook in dat archief voor ons wat een waarde verborgen. En de bewaar-
ders van dien schat, wat maken ze \'t u makkelijk oin, zoo mogelijk, juist te vin-
den wat gij zoekt, onverschillig — ik heb \'t oudervondeu — of pij zijt een hoog-
geleerd, een beroemd man, een lid van de synode of van hare commissie, of,
zooals ik ben, maar een eenvoudig dorps-dominé! —
\'t Is mij hoogst aangenaam, dat gij na miju bock gelezen, en het archief van
het geestelijk kantoor van Delft te hebben gevisiteerd, de pen hebt in handen
genomen om aan \'t letterlievend publiek uwe opinie omtrent dat product van mij
te leeren kenucn. En, waarom juist zoo bijzonder aangenaam, dat gij \'t gedaan
hebt? Niet alleen, omdat uwe letteren de letteren zijn van een oud vriend, ambts-
en ringbroeder, met wien ik zoo meni» leerzaam en prettig uur heb doorgebragt,
maar ook , omdat ik u keu als een bevoegd beoordeelaar in het vak dat ik met
eenige voorliefde beoefen. Gij kent mij genoeg om te begrijpen dat ik dit niet
zeg, om u een compliment te maken. Gij weet, dat diergelijke dwaasheid mij
evenmin eigen is, als vleijerij. Maar, ik mag dat van u zeggen, en zeggen in
\'t openbaar, met verwijzing naar uwc in\'t licht gegeven werken, als uwe „kerkelijke
wetten", en uwe „oude kerkordeningen." Al hcb]ik die werken niet gerecenseerd,
al weet ik niet, of ze aan de openbare critiek ooit zijn onderworpen geweest, dat
wil ik er van zeggeui dat vooral dat laatste werk, die, „oude kerkordeningen,\'\'
een krachtig getuigenis geeft voor uwe liefhebberij in , en kennis van kerkelijke
archeologie, dat ik beide boeken met vrucht gebruik, en ook gebruikt heb bij
het bewerken van het „geestelijk kantoor vau Delft."
Zoowel in de politiek als in de theologie heb ik u altoos gekend als een flink
liberaal man. Gij zijt dat nog. Gij hebt om geldige redenen — zooals men oud-
tijds zeide — den steek wel aan den kapstok gehangen; maar toch uw rok niet
omgedraaid! We waren, en we zijn zeker geestverwauten gebleven. Wat heb.
ben we in onze jeugd niet geboord en geleerd en geloofd, dat zoo velen met
ons hebben gehoord en geleerd en geloofd en, dat ons later ten gevolge van
meerder licht door de wetenschap ontstoken, door eigen onderzoek en naden-
ken is gebleken, onhoudbaar te wezeu, en dat we nu hebben over boord ge-
worpen. Zoo hebben wij — gij waarschijnlijk ook wel, ik zeker — terwijl vau
dat geestelijk kantoor van Delft nog eigenlijk weinig meer bekend was, dan
dat \'t er vroeger geweest was, en wat een lezer er in de gedrukte resolutiën
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
-ocr page 4-
2
der Staten van Holland van gevonden had, en dat was niet bijster veel, toch
van dat kantoor al vreemde en niet mooije dingen gehoord. En, die werden vrij
algemeen geloofd zonder aanschouwen; als, dat uit voornoemd Kantoor tonnen,
ja, er werd van millioenen goud* gesproken, zouden geroofd zijn, en die gelden
in \'s rijks kas zouden zijn gestort, welk gestolen goed eigenlijk \'t wettig eigendom
der Hervormde Kerk of van hare predikanten zou zijn geweest! —
Ik moet u rondweg verklaren dat het doel van mijn schrijven volstrekt niet was
eens na te gaan of er al dan niet uit het geestelijk kantoor van Delft vroeger of
later werkelijk gestolen was; om die dieven nu nog eens aan de kaak te gaan
stellen als ik ze betrappen mogt, of ze vrij te spreken als \'t mij bijkon mogt dat,
wat van dat stelen van predikanten-goederen werd verteld, een sprookje was.
\'t Zou , dunkt mij, een weinig vruchtdragend werk geleverd hebben , als ik uit-
sluitend met dat doel het voornemen had opgevat om over het geestelijk kantoor
te gaan schrijven. — Mijn oogmerk was, om als een in casu geheel onpartijdig
mensch, van de geschiedenis van dat geestelijk kantoor zooveel ter kennisse van
het belangstellend publiek te brengen, als waartoe vooral mijne nasporingen in
het Kijks-archief mij aanvankelijk zouden in de gelegenheid stellen, daarbij, zoo-
als ik gedaan heb, eenige toelichtingen en aanmerkingen te voegen ter verdui-
delijking noodzakelijk; en die, omdat de aard van mijnonderzoek medebragt, dat
ik niet of weinig bekende bronnen raadplegen moest, ook mogelijk voor dekerke-
lijke archeologie van belangrijkheid niet geheel zouden ontbloot wezen. Ik heb
dan ook in het boek, dat gij gelezen hebt, de aanvankelijke resultaten van dat
onderzoek meegedeeld.
Daar ik nu den historischen weg bewandelde, zou \'t hoogst waarschijnlijk mijne
aandacht niet ontgaan zijn, als ik daarop een roover of een complot roovers was
tegen gekomen, vooral niet omdat er van roovers op dien weg van oudsher sprake
was. — Geloof mij, als ik ze ontmoet had, ik zou ze als onpartijdig geschiedschrij-
ver niet hebben laten ontglippen aan de aandacht van het publiek. Integendeel
\'t ware mogelijk geweest — welligt ondeugend genoeg — dat ik er inet den viu-
ger, vooral in die dagen toen ik dat boek schreef, met eenige vrolijkheid op ge-
wezen had, vooral als ik ze eens betrapt had in \'t costuum der .Edele Groot
Mogende Heeren, Staten van Holland, en dat ter beschaming van zekere partij
in den lande , die zooals gij weet, zoo hemelhoog de vrijheid verheft, die de
Hervormde Kerk vóór 1795 ook in het beheer harer kerkelijke goederen zou gehad
hebben. Want, juist in die dagen waren de woordvoerders dier partij zoo ijve-
rig bezig, om te beginnen met de vrijheid in het beheer der kerkelijke goederen,
ons tot die heerlijke vrijheid weer terug te willen voeren, waarin onze vaderen vóór
1795 zich hadden mogen verheugen. En, zou \'t nu geen dooddoener voor die
vrijheidskraaijers geweest zijn , als ik ze naar die vrome vaderen had kunnen ver-
wijzen , die , in die vrijheidsdagon niet alleen het commando voerden over hetgeen
een dominé bidden en niet bidden mogt; maar, die als het beheer voerende
of doende voeren over gelden die aan de heeren predikanten wettig competeerden,
de vrijheid zoo ver hadden gedreven , dat ze tot schade dier heeren, met die
gelden \'s lands schatkist hadden verrijkt \'t ... Nu is mij wel gebleken , dat in
het van woge de kerkberoeringen lang troebel water door particulieren, door
personen zelfs van hooge geboorte en van veel invloed, vrij voordeelig is gevischt;
dat door zulkeu ook nog later heel wat geestelijke goederen zijn verduisterd, ver-
alieneerd, genaast, geroofd, \'t Kan mogelijk zijn en tot sommiger verschooning
worden bijgebragt, dat het streng Calvinistische begrip zich verzette tegen den
maatregel om parochiale goedereu door staatsbeambten te doen beheeren; maar,
dan vraag ik u, waarom hebben de kinderen van die streng Calvinistische vaderen
dan degelden, die ze uit dat beginsel hadden in bescherming genomen, aan regt-
hebbenden later niet teruggegeven; maar moesten juist predikanten dier gemeenten,
-ocr page 5-
3
die gezegend waren met zulke ambachtsluie reu, door den nood gedwongen al zoo
spoedig om ondorsteuuiug kloppen aan de deur van het geestelijk kantoor?... Ik
moet echter bekennen dat mij niet gebleken is, dat de Staten van Holland aan
diefstal van predikanten-goederen of inkomsten zijn medepligtig geweest!
En gij, waarde Vriend! beweert het tegendoel! Gij schrijft in uwe recensie
van mijn boek : „dat de Staten van Holland , inzonderheid die der voorgaaude
eeuw, liet Uelftsche kantoor ten bate van \'s laud kas van vele honderd duizen-
den guldens hebben beroofd, en en dus gelden gebruikt, die zoowel om de in-
stelling der rantsoenpouuingon , als om den aard der geestelijke goederen, tot on-
derhoud der predikanten moesten strekken." — (jij schrijft dit, nadat door u
eerst, ten blijke hoe de Staten ijverig gebruik makende van het geestelijk fonds
ten voonleele van \'t lauds kas, een stuk is medegedeeld van den ontvanger gene-
raal van \'t geestelijk kantoor, G. van Vredenburgh, een officieel stuk, berustende
op het Kijks-arehief, waaruit duidelijk blijkt , hoe gedurende een tijdsverloop van
slechts dertig jaren de Staten uit het geestelijk kantoor ruim achtmaal honderd
duizend gulden hebben genomen ten bate van \'s lands kas.
Ik kende het hier medegedeeld advies van den heer Van Vredenburgh niet.
Maar, nu gij mij in de gelegenheid gesteld hebt, er kennis van te nemen, is
\'t voor mij wel een bewijs te meer, dat de Staten van Holland uit de ontvangsten
bij deu ontvanger generaal van het geestelijk kantoor berustende, gelden deden
storten in andere lauds kantoren , waarvan gij ook in mijn werk andere voorbeel-
den vinden kunt , maar geen bewijs, dat door die storting de Hervormde Kerk
werd beroofd van hetgeen haar voor hare predikanten wettig competeerde.
Het volgende wil ik alleen opmerken , en ik meeu in mijn werk over het gees-
telijk kantoor van Delft, daarop ook vrij duidelijk de aandacht gevestigd te heb-
ben: de Hervormde Kerk had niet het miuste regt op alle inkomsten, die door de
ontvangen van het geestelijk kantoor in hunne rekeningen werden verantwoord.
Als aan het kantoor alleen waren overgegeven of door de ontvangers verantwoord
de pas\'oriegoedcren en verdere inkomsten en bencficiëu daar de cura animarum
aan verbonden was, vroeger door de wereldlijke geestelijken genoten, dan zou
het bewijs geleverd zijn, als er dan uil dat kantoor ten bate vau \'s lands kas gel-
den gestort waren, dat door de Staten van Holland, als zulks op hun last was
geschied, gelden waren geroofd, die tot onderhoud strekken moesten der predi-
kanten. Er zijn echter aan dat kantoor ook goederen overgegeven vau geheel
anderen oorsprong en bestemming. Dat heeft plaats gehad niet aanstonds bij de
instelling vau het geestelijk kantoor van Delft. De bedoeling was toeu blijkbaar
om door één persoon die goederen en inkomsten te doen beheeren, die voor de
predikanten en tot andere kerkelijke doeleinden van sommige gemeenten waren
bestemd. Dat heeft later plaats gehad. Wij vinden die goederen successievelijk
in latere rekeningen vermeld en de inkomsten er van verantwoord. De Hervormde
Kerk had op de inkomsten dier goederen niet \'t minste regt voor hare predikan-
ten. Zij had er evenmin regt op, als b. v. in onze vroegere classis de predikanten
regt hadden op de iukomsten van alle goederen der abdij van Marienweerdt of
op die van het Hossemsche kapittel en klooster, welko goederen ook door denzelf-
den rentmeeester of ontvanger werden beheerd die de pastorie- en vicarie-goede-
reu der zestien Iwurxalr predikanten van de Hommelsche elatrit beheerde, en in
dezelfde rekening werden verantwoord. De Staten van Gelderland beschikten
over de opbrengst van diergelijke goederen, ofschoon door denzelfden rentmeester
of ontvanger beheerd , en in dezelfde rekening verantwoord , geheel anders dan
over die der pastoric- en vicarie-goederen , en deden de gelden, die ze verkocht
zijnde , opbragteu , storten in de Staatskas, tot algemeen voordeel van het ge-
west. Met de geestelijke goederen vau Kossem, die door omstandigheden ouvex-
koelii waren gebleven , heeft de Staat, zoo als gij weet, zeer teregt, later op de
-ocr page 6-
4
zelfde wijze gehandeld. — Er zijn nog andere oorzaken geweest, die eene stor-
ting van gelden uit liet geestelijk kantoor van Delft in andere landskantoren
tengevolge haddenj maar de predikanten werden daardoor in hunne inkomsten
nimmer benadeeld, of de Kerk er door van hare eigendommen beroofrl. In den re-
gel echter, waren die stortingen uit de geestelijke kantoren van Holland en Gel-
derland in andere kantoien, een gevolg van de vroegere of latere overgifte van
geestelijke goederen van velerlei aard aan den ontvanger van hetzelfde kantoor,
dat belast was met de verantwoording der pastorie-inkomsten, en die daarvan de
verantwoording in dezelfde rekening deed. En, vraagt ge: of die vereeniging
van velerlei andere geestelijke goederen met de goederen en inkomsten bestemd
tot onderhoud der predikauten, zooals we die vinden in dezelfde rekening van de
ontvangers van het geestelijk kantoor van Delft, voor de Hervormde Kerk is tot
nadeel geweest ? ik moet antwoorden, dat uaar mijn oordeel van die meerdere
opbrengsten de Staten van Holland dikwijls hebben gebruik gemaakt, om er de
Hervormde Kerk belangrijk door te bevoordeelen. —•
Mijn voornemen is, om het onderzoek omtrent de geestelijke goedereu, zooveel
ik tijd en gelegenheid heb, voort te zetten, en de resultaten er van dan wel
eens weer mede te deelen. Ik kom dan waarschijnlijk op het een en ander het
geestelijk kantoor van Delft betreffende, wel weer terug; ook op de zaak, die ik
thans, naar aanleiding van uwe opmerking, voorloopig met een woord besprak.
Uwe goede raadgeving om vooral de adviezen van de ontvangers-generaal niet
ongelezen te laten, zal ik opvolgen. En, mogt \'t mij nu bij voortgezet onderzoek
nog blijken, dat de Staten van Holland zich werkelijk, zoo als gij beweert, aan
de zonde van kerkroof, al weid ze niet bedreven tol voordeel vau eigen huis en
haard, hebben schuldig gemaakt, ik zal er dan — dat beloof ik u — de rucht-
baarheid aan geven, gestaald met flinke bewijzen, die er aan behoort gegeven te
worden, want, ook die diefstal al ware hij zelfs minder in \'t groot gepleegd, zou
behooren tot de geschiedenis van \'t geestelijk kantoor van Delft. — Ik moet u
echter zeggen dat die ontdekking mij spijten zou , en dat wel om de eer dier zoo
hooggeplaatste mannen die, immers als de wachters stonden op Sions muren, ter
bescherming en bewaring der goederen en inkomsten van hen, die \'s Heeren
dienstknechten waren! — Als \'t nu nog ouder de Franschcn geweest was, dat
\'t geestelijk kantoor was bestolen, zooals ik wel heb hooreu vertellen, of, dat
Napoleon 1 er orde toe gegeven had,.. dat liet zich nog zoo wat verklaren; —
maar, die echt gereformeerde Staten van Holland, die deftige, ingetogen man-
nen, die steunpilaren der Kerke, dat die orde zouden gegeven hebbeu om de leeraars
hunner Kerk van hunne goederen en inkomsteu te gaan berooven .... dat geloof
ik niet, of ik moet hunne ordonnantiëu die ze gegeven hebben om met de goe-
deren en inkomsten, die overeenkomstig hunne vroegere bestemming later voor het
levensonderhoud der predikauten waren aangewezen, \'slands kas te stijven, zelf
hebben gezien! — Eu, gij schrijft maar zoo van vele honderd duizenden guldens,
of \'t zoo niets is! Wel, als ik \'t bewijs vind dat die Edele Groot Mogende Hee-
ren Staten van Holland en West-Friesland, onder schijn van patronaat over de
goederen en inkomsten der heeren predikanten, er, met voorbedachten rade maar
enkele guldens van hebben geroofd , dan zou ik gerust durven zeggen, dat ze
niets beter geweest zijn, dan Ananias met Saffira, zijn wijf; en dan verwondert
\'t mij, dat onzo collega\'s, die in dien tijd hebben geleefd, en de roovers i*Jfa-
granti
hadden kunnen betrappen, daarvan of niets gemerkt hebben, en zoo dom
waren ze niet; of, dat maar zoo zoetsappig hebben geduld, en zoo tolerant en
onverschillig omtrent het aardsche, waren ze evenmin. —
Ik wil er nu verder niet over spreken. Deze brief werd ook al lang genoeg.
Gij kent nu mijn voornemen, \'t Zal echter wel een tijd lang duren eer gij de re
«uitaten van mijn verder onderzoek leest. Ik put gaarne zooveel mogelijk uit de
-ocr page 7-
5
oorspronkelijke bronnen, en gij weet, dat \'t werk dan zoo heel vlug en makkelijk
niet gaat.
Nu zult ge wel zeggen, dat ik vrij laat kom met mijn epistel! In \'tJanuarij-
nommer van dit tijdschrift stoud uwe recensie of verslag van mijn werk al te le-
zen, en we zijn thans reeds in de laatste dagen van de maand Mei. Maar ik
wilde, eer ik u schreef, nog eens nakijken wat zoo bij de hand lag. Dat heb
ik gedaan. En, wil ik u nu nog eens wat zeggen?... Nu begin ik na bepaald
mijne aandacht gevestigd te hebben op dat berooven der predikanten van hnnne
inkomsten door de Staten van Holland, zoodat de Staat ten gevolge daarvan in
\'t bezit zou zijn van goedereu en inkomsten die eigenlijk aan de Hervormde Kerk
voor hare predikanten zouden behooren ... nu begin ik tot de conclusie te komen,
hoe paradox ze sommigen die aan \'t bestelen van \'t geestelijk kantoor gelooven,
ook in de ooren moge klinken, dat \'t gansche verhaal er van ook al weer on-
der de legenden behoort. Maar die legende heeft dan hare geschiedenis. Zij
zal hieruit ontstaau zijn, dat men niet wist of vergeten was, wat oorspron-
kelijk het geestelijk kantoor van Delft geweest is, en wat het na verloop van
tweehonderd vier en dertig jaren geworden is. En, dat men de geschiedenis van
het geestelijk kantoor niet kende, dat valt zoo kwalijk niet te nemen.
Ik hoop u wel eens spoedig te ontmoeten. Hebt ge tijd en lust, kom dan de
rivier eens afzakken, en ik zal u hier, niet ver van de voormalige residentie van
Brederode, welk geslacht in de zaken van geestelijke goederen ook nog al een
rol heeft gespeeld, met genoegen ontvangen. Wat zijn de tijden toch veranderd!
Onlangs bleek mij uit een oud mauuscript, hoe de dominé van Ameide zich ver-
eerd gevoelde, dat hij persoonlijk met een ouderling Brederode naderen mogt
om over kerkelijke aangelegenheden te spreken, terwijl zijne genade, vermoeid van
de jagt met ettelijke adellijke gezellen aan het veerhuis bij Tienhoven ter maaltijd
was, waar zijne genade op voorspraak van zijnen neef, die op Herlaer woonde
den dominé audiëntie gaf. Die neveu en andere familie-leden van zulke genadige
heeren, ja die hebben niet weinig van de geestelijke goederen geprofiteerd!
Vaarwel, en geloof mij steeds
Ameide,                                                                                         (.. t.
30 Mei 1871.                                                                          W. vak Beuningen.
>8a»aaMBfiH6s»
(Overgedrukt uit de Tijdspiegel, 1871.)