-ocr page 1-
: \\ »lBII0ïi{i4>jj;
•••■f
-- \'t"
HET OUDSTE KEUttBOEK VAN UTRECHT.
DOOR
Mr. B. J. L. DE GEER.
Het oudste keurboek van Utrecht werd in 1340 bijeen
gebracht en samengesteld en in 1342 vermeerderd en of-
ficieel goedgekeurd. Het werd toen in drie exemplaren af-
seschreven, waarvan één in de stadskist en één in de kist
van de oudermannen der gilden werd nedergelegd, terwijl
het derde afschrift dagelijks door den raad op het stadhuis
moest gebezigd worden. In 1342 werd wyders besloten »dat
men in desen drien der stat boeken nyet scriven en sel
noch wtdoen en sel, ten si bi den ouden rade ende bi den
nywe ende bi ghemeenre morghensprake van alle ghilden"
Het is ons bewaard in het zoogenaamde liber albus, in het
stedelijk archief aanwezig, welk handschrift op perkament
in klein folio geschreven en gebonden in een ouden perka-
menten doch versleten band, waarschijnlijk een der drie
oorspronkelijke exemplaren is. Het bevat 70 bladen of 140
bladzijden, die echter niet alle beschreven zijn; blijkbaar
had men het voornemen, de open gebleven bladzijden voor
het inschrijven van latere bijvoegsels te gebruiken. "Zulke
bijvoegsels treffen wij dan ook hier en daar aan, de jongste
is van 1379, op fol. LXVI recto (bladz. 132) ingevoegd.
De oorspronkelijke bepalingen begonnen telkens met een
rooden en blaauwen letter, de bijvoegselen, voor een deel nog
met dezelfde hand geschreven, die het handschrift ver-
vaardigde, missen die kleuren, waaruit blijkt dat het in
1342 werd geschreven, toen aangevuld met de bepalingen
van dat jaar.
Het verdient opmerking, dat dit keurboek klaarblijkelijk
is zamengesteld in verband tot de toenmalige toestanden,
-ocr page 2-
2
NIEUWE BIJDRAGEN
met het bepaalde doel om elke willekeur en onzekerheid
bij de rechtsbedeeling uit te sluiten en vrede en vertrouwen
bij de burgers onderling te bevorderen. Reeds in 1310 was
bisschop Willem van Mechelen gevallen in den strijd tegen
de Hollanders op den Hoogenwoert, waar van Buchel
het steenen kruis zag staan. Het was de magtige partij
der Lichtenbergen geweest, die onder Utrechts burgers tal-
rijke aanhangers tellende, tegen de partij der Vrezen en
tegen den bisschop de Hollanders had ingeroepen. Ik weet
niet in hoever de meening van van Buchel juist is, dat
deze kerkvoogd zich daardoor den haat der edelen op den
hals haalde, dat hij als juris peritissimus, omnia ad juris
rigorem examinaret, maar is zij gegrond, dan zou het mo-
gelijk zijn, dat de Utrechtsche burgerij van hem inbreuk op
hare oude herkomen en gewoonten had gevreesd en dus op
de verzameling en vaststelling er van had aangedrongen.
De volgende bisschop Guido door den invloed der Holland-
sche partij gekozen, met de Lichtenbergen bevriend en door
den graaf van Holland beschermd, zag zich al spoedig in
den oorlog gewikkeld, dien Willem van Oostervant met
Guiuo den zoon des graven van Vlaanderen moest voeren.
Wel poogde hij intusschen de stad Utrecht aan zich te
verbinden, door haar in 1302 en 1307 verschillende voor-
rechten te schenken, zooals dat haar burgers den bisschop
niet buiten de muren der stad behoefden te vergezellen,
dat zij de huizen buiten de muren, zoo het noodig was, op
eigen gezag niogten afbreken. »Voort sellen wy" zeide hij,
»de stat van Utrecht alle onrecht of doen binnen onsen
lande, waerment hum doet, so verre wys macht hebben.
Voirt sel die raet van der stat scepenen kiesen van jaer
te jaer, daerse gebreken, alse der stat orbaer is, ende wy
sellense eeden-Voirt wat borger t\' Utrecht eenen anderen
borger sloege binnen de stat van Utrecht, ende waer, dat
hine doot sloege, werde hij ghegrepen, dat geen goet voor
zijn lijf te bieden en zei wezen, ende ontginghe hij, dat
hij balling wesen sal uyt onser stat ende lande van Utrecht
C jaer ende eenen dach ende so wie hem voorstonde, dat die
-ocr page 3-
VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING.                   \'6
alsoo sculdich waer als de handadige, daer mede zeilen die
magen ende vriende quite wesen van der ondaet die den
ondadiglien man toe behoren." Toch bleven zijne tegen-
standers hem vijandig. Dit bleek reeds bij de nederlaag van
Willem van Oostervant op Duiveland in 1303. Toen raakt)
de bisschop gevangen en dit deed zijne tegenpartij in Utrecht,
die der Vrezen, het hoofd weder op steken en deed nieuwe
twisten en nieuwen strijd onder de burgers ontstaan. Jacob
van Lichtenbeugh, dien men de schuld gaf\' van den dood van
den vorigen bisschop, en anderen werden vermoord en toen
Guido van Vlaanderen zelf in Utrecht kwam, was er zelfs
sprake van om den bisschop Guido van zijn waardigheid te
ontzetten en Willem van Gulik in zijne plaats te stellen. De
tegenstand, dien Guido van Vlaanderen in Holland bij zijnen
inval ontmoette, noodzaakte hem echter Utrecht spoedig te
verlaten en zijne daarop gevolgde nederlaag in de groote
zeeslag bij Zierikzee vernietigde de verwachtingen zijner
vrienden in de stad. Weldra kwam dan ook de bisschop
daarheen terug uit zijne gevangenschap, waarin hij bij de
slag op Duiveland geraakt was, nu uitgewisseld tegen
den zoon des graven van Vlaanderen. Hij schijnt toen te
Gorinchem met zijne tegenstanders eene overeenkomst te
hebben aangegaan, na den dood van Jan van Renesse,
en daarmede hangt welligt het aangehaalde charter van
1307 voor Utrecht zamen. Maar ook dit hielp hem niet,
adhuc continua mansit discordia inter cives Traiecti et
filium fautoresque illius de Lichtenberg et commissis extra
urbem aliquot proeliis praevuluerunt cives, zegt Heda. Dit
maakte de uitspraak van den bisschop noodzakelijk, die hij
in 1310 ter beëindiging dezer twisten gaf. Wij zien er uit
dat er verscheiden personen gedood waren, onder welke, be-
halve heer Jacob van Lichtenberg, ook heer Warnaer en
heer Gerrit Vuenke de meest aanzienlijke schijnen geweest
te zijn. Dien ten gevolge verder vijftien, die bij dezen strijd
de aanvoerders geweest waren en de stad verlaten hadden,
veroordeeld: om ewelijken te bljjven uyter stat Utrecht ende
uyt onsen gestichte om den moort deen sij gedaen hebben,
-ocr page 4-
4
NIEUWE BIJDRAGEN
want sy aen ons eude aen der stat niet blijven en wilden.
Voorts werd den kinderen, broeders en magen dezer ver-
bannenen opgelegd om een altaar te stichten binnen Utrecht
en dit zoo met renten te voorzien, dat er een Priester op
zingen mogt, wijders oin in de vijf" kapittelkerken eenejaar-
lijksche memorie voor de overledenen te vestigen. Eindelijk
zouden de kinderen, broeders en magen der verbannenen en
van de onverzoend gebleven van Everdingen ofstallinge doen
alse recht en woent is in den lande van Utrecht, en daar-
mede eiken band of betrekking, elke aansprakelijkheid of
verplichting afbreken met hen die buiten deze verzoening
bleven, onderling moesten partijen elkander voor den bisschop
en voor de stad oervede doen en daarmede zouden alle in
Utrecht weder verzoend zijn. Dit altaar is dan ook werkelijk
in den dom gesticht en de Priester is er door de stichters
voor aangewezen. De verdere begeving was aan den bis-
schop verbleven, doch bisschop Jan van Diest, schonk het
altaar in 1329 aan den Domdeken (\').
(\') Dit stuk, dat ik mij thans niet heriunor dut uitgegeven is,
luidt aldus: Noverint tam futuri quam praesentes, quod nos Jo-
junxks dei gratia episcopus Traieelensis de cousilio et assonsu nostrao
ecclesiae Traiect, altare seu capellaiiiam, dudum dotatam et erigen-
dam in nostra ecclesia praedicta ob remedium animarum piae wemoriao
domini Jacobi de Lichtenberg, Gkbharui i>e Vrekkb et Wernkri
filii domini Frederici interfectorum, et cuius reditus et preventus
dom. Wilhelmus Gouburg presbiter ad praeseus recipit, possidet et
iu usus suos convertit, cuius etiam capellaniae in ordinatione ftin-
dationis et dotationis suae praedecessor noster Guïdo quondam episc.
Traiect. collationem sibi reservavit, pleno jure prout ad nos pertinet
ob servitia nobis ab eodem impensa, ad augmentationein honoris sui
decanatus Traiect, eidem Decano concedimus conferendam sicque
dauuis eandem per praesentes ut ipse et sui succossores quos eidem
decanatni pro tempore profici contigorit, nomine dicti decanatus
pleno jure habeat perpetuo ipsum altare seu capellaniam conferre
cum vacaverit et instituere in eadem. Kt liane collationem nostram
et concossionem ipsius decanatui volumus porpetuis temporibus per-
durare et inviolabiliter obsorvari. Et ne huiusmodi donatio pertem-
poris decursuin homiuis memoria labili existeute oblivioni trade-
tur et ut perpetua mauoat inconvulsa praesentem cedulam dictae
-ocr page 5-
VOOR RECHTSGELEEItDHEID EN WETGEVING.                  5
In 1317 was bisschop Guido gestorven en Frederik van
Zierik, door den invloed van Willem III, graal\' van Hol-
land, gekozen, bleef geheel en al van hem afhankelijk, zoo-
dat het bisdom door den graaf in rust gehouden en naar
diens wil bestuurd werd. Toen echter Frederik in 1322
gestorven was, ontstond er te Utrecht bij de keuze van een
opvolger geschil en de stemmen der meerderheid vielen op
Jacob van Oudshoorn den Domdeken, tegen den zin van graaf
Willem, die reeds naar Utrecht gekomen was om Jacob
bisschop van Zuden, commandeur der orde van St. Jan
te Utrecht, aan te bevelen. De burgerij, althans het niet
Hollandsch gezinde gedeelte, schijnt zich daarbij nog al te
hebben doen gelden, want Beka zegt: Wilhelmus comes
per strepitum popularis vulgi subitanee concurrentis aliqua-
liter anxiatus est. De graaf wreekte zich op Florens den
Domproost, die hem vooral schijnt te hebben wederstaan,
door diens huis te Doorn te verbranden en de omstreken
te verwoesten. De dood echter van Jacob van Oudshoorn,
in September van hetzelfde jaar 1322, gaf hem weder ge-
legenheid zijn invloed te doen gelden. Hij vereenigde zich
nu daartoe met Jan Hertog van Brabant en Iïeinold van
Gelre en wist het daarheen te brengeu. dat tegenover Jan
van BitoNKiioRST, den proost van St. Sal vator, die met al-
gemeene stemmen door de kapittelen gekozen was, door den
Paus Joannes XXII de Proost van Kamerik, Jan van Dikst
tot bisschop werd benoemd, die weldra van het bisdom
bezit nam. Zijne regering was niet alleen geheel van Hol-
land en Gelre afhankelijk, maar hij zag zich door zijne
schulden ook genoodzaakt bijna zijn geheele gebied aan
Hollands graaf en aan Gelre te verpanden, zoodat de bis-
schop ten laatste slechts twee duizend ponden voor zijn
onderhoud jaarlijks over hield. Dat zulk eene afhankelijk-
heid van Holland, zulk een overwigt van graaf Willem III
donaticmis nostri sigilli appensiono in testimonium praemissonim
fecimus communiri. Datum a° domini MOCCXXIX feria quarta post
Matthaoi apostoli.
-ocr page 6-
6
NIEUWE BIJDRAGEN
door de toen reeds aanzienlijke stad Utrecht en door de op
vrijheid naijverige gilden, die haar mede regeerden, moeijeljjk
gedragen werd, kunnen wij niet betwijfelen en wat met
het huis van Jan van Lichtenberg gebeurde, doet het ons
duidelijk zien, waaruit blijkt dat de meerderheid der bewo-
ners toen anti-Hollandsch gezind was. Ik wil hier de niet al
te duidelijke woorden van een tijdgenoot overnemen. Eodem
anno (1829), mensis videlicet Junii principio apud Traiectum
inferius dissentio efferbuit, cujus materiam domus de Lich-
tenberg fabricavit. Hae?. enim vero, herede invito, viro uticpie
notissimo, ad communitatis, rusticorum videlicet, placitum
venditur. Quorum nequitia inter diversos diversa sentientes
et praecipue inter fati cognatos diversimodo ventilatur,
qui ut nunc amicis et sociis sibi videlicet carissimis ab urbe
quasi profugus dirigitur, quorum exitu jumentorum praeda
nobilis deportatur, cujus mox restitutio de bonis praefati
Johannis videlicet cernitur, aperto enim ipsius cellario, vina
pro carnibus offeruntur. Isti statim de foris multi accres-
cunt nobiles noctu dieque pro civitatis incommodo labo-
rantes, quorum radix Wilhelmus comes fore creditur, quo-
niam suis licentiam tribuit, ut Johanni de Lichtenbergh
succurratur, qui etiam comitis placito apud Oudewater oppida-
nus efficitur, ut eruptione facta de proximo, civitas cotidie
promptius infestetur (Wilhelm. Procur., Chr., in veteris aevi
Anal. Matthaei. IV. p. 302, ed. in 8°). Hieruit blijkt dus
dat de verkoop van het huis Lichtenberg op last der stads-
regering aanleidig werd, dat Johannes van Lichtenberg met
een gedeelte der zijnen moest ontwijken, dat hij gesteund
door graaf Willem, burger van Oudewater werd, zich daar
vestigde, vele misnoegden tot zich trok, en van den graaf
vrijheid verkreeg van daar uit de stad Utrecht zooveel hij kon
te schaden en wraak te nemen over het gebeurde en over
de plundering van zijn wijnkelder. De stad was dus toen
den graaf van Holland vijandig, zoo als ook bevestigd wordt
door het charter van 1329 waarbij aan Jacob van Lichten-
berg wordt vergund scade te doene binnen onsen lande der stat
ende den borgers voorsz. toit alre tyt als sys gestaet sien.
-ocr page 7-
VOOR RECHTSGELEERDHEID LN WETGEVING.                   7
(v. Mieris charterb. lip. 481.) Reeds in Augustus van 1329
moest de stad Utrecht zich weder onderwerpen aan haren
magtigen tegenstander, en een verdrag kwam, welligt door
bemiddeling van den zelfden Jacob van Zuden, dien de graaf
vroeger tot bisschop had willen mnken, althans mede onder
zijne borgstelling, tot stand, waarbij de stad aan graaf Willem
zes duizend pond zwarte tornoys moest betalen en beloven:
»dat wi houden ende voldaen sellen alsulc segghen alse
onse Here, Haer Jan bisschop t\'Utrecht ende haer Willem
grave voirsz over een draghen totte Woudrichem, van alle
dien oirloghe, dat tusken der stat van Utrecht voirsz ende
heren helpers an die ene zide ende Janne van Ltchtenbergh
ende sine helpers an die ander zide ende al dat dair of ghe-
roerd is toit desen daghe toe (v. Mieris II p. 485 verg. p. 488).
De bisschop bleef voortdurend geheel afhankelijk van den
magtigen graaf van Holland, deze regeerde feitelijk over des
bisschops landen (zie o. a. de charters bij v. Mieris II p.
493, 508, 513, 518, 556, 5(34) en besliste de twisten der stad
Utrecht (v. Mieris II p. 495, 512,) Geen wonder dat de
tijdgenoot uitriep: Mallet namque strenuus pastor deficere,
quam talia de suis ovibus sustinere, videlicet illos tondi
ab extraneis, nee non quasi luporum faucibus infestari.
Verum hanc confusionem Johannrs episcopus sibi suisque
intulit, dum susceptis denariis castra patriae Wilhelmo
comiti commendavit. Dat onder zulk eene regering de stad
Utrecht hare zelfstandigheid en onafhankelijkheid trachtte
te beschermen en te versterken was natuurlijk. Het ver-
bond met Amersfoort (v. Mieris II p. 593) moest daartoe
strekken.
In Juni 1340 stierf Jan van Diest, debiliter regens
episcopatum, pauca relatu digna gessit, zegt Beka, en
weldra ontbrandde op nieuw de strijd over de vervulling
van den bisschopszetel. Velen wenschten Jan van Arkel,
canunnik ten Dom, die door Grauf Willem IV van Hol-
land werd aanbevolen, verkozen te zien, andere, minder
Hollandsch gezind, stonden de keus van Johannes van Bronk-
horst, den proost van St. Salvator voor, wien Reinald de
-ocr page 8-
s
NIKUWE BIJDRAGEN
Graaf van Gelre aanbeval. Voor het oogenblik evenwel
bevestigde de Paus geen dier beiden, maar benoemde eenen
edelen Romein, Nicolaas dk Oapütiis tot bisschop van Utrecht.
Deze evenwel deed nog hetzelfde jaar afstand van zijne
waardigheid en Clemens VI, die intusschen tot Paus was
verkozen, schonk nu aan Jan van Arkel het Utrechtsche
bisdom. Op den 8 Mei 1343 deed hij zijnen plechtigen
intogt in de stad en ontving de huldiging der burgerij.
Drie jaren was dus het sticht zonder vorst geweest, maar
de jrraaf van Holland, die zooveel van het sticht te vor-
deren had, had door zijne partij bewerkt, dat hij intusschen
in Juli 1340 gekozen was tot Voghet ende mombair
des gesticlits van Utrecht voor twee jaren om het te be-
waren (v. Mieüis II p. 642). Zelfs schijnt het wel dat
hij reeds in Januari van dat jaar zich tot momber had
laten aanstellen en aan lieer Jan van Arkel het bestuur
van het sticht had opgedragen (v. Mikris II p. 617—618)
om bij het overlijden des bisschops des te beter de belan-
gen van den door hem begunstigden Jan van Arkel te
kunnen voorstaan. Natuurlijk was er echter eene sterke
partij in de stad Utrecht, die deze voogdijschap niet wilde
dragen en dan ook bij de bisschops keuze de zijde van
Jan van Broxkhorst koos. Reeds in April 1340 waren er
geschillen uitgebroken tusschen de Burgemeesters, schepenen,
raad en gemeene gilden der stad en den graaf van Holland,
die toen aan de beslissing van den Heer van Beaumond
werden onderworpen (v. Mieris II p. 633), waarop dan ook
eene verzoening volgde, waarbij de graaf weder de burgers
in zijne bescherming nam (v. Mieris II p. 634) tegen be-
lofte, dat de Utrechtschen, zoo lang de graaf leefde, als
het bisdom van Utrecht of eenige andere praelatuur of
waardigheid of ander officie open viel, ende de grave voirsz.
dair oninie bidden woude ofte vorderen met sinen woorde
oft met sinen brieven tot zyns vrients ofte synre vriende
behoef, dat wi dairtoe helpen, vorderen ende onse macht
toe doen sellen, dair toe init woirden, mit bede ende mit
allen trhereckeliken zaken in goeden trouwen zonder arch-
-ocr page 9-
VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING.                  9
lyst, dat syn wille ende sine bede dair in volscien sal met
al onser macht ende zeilen des in trouwen mit hein blijven.
De graaf derhalve had bij tijds zich de bisschopskeus ver-
zekerd en toch kon hij die niet terstond doorzetten doe* den
invloed des graven van Gelre, aan wien het bovenstich b nog
altijd verpand was. Dit gaf aanleiding tot de overeerkomst
van 21 Maart 1841 (v. Mieris II p. 647).
Het was in dezen tusschentijd, kort vóór dat Jan van
Arkel als bisschop gewijd te Utrecht binnenkwam, dat dit
keurboek werd vastgesteld en aangenomen, om voor de
burgerij een vasten regel te zijn en een band van eens-
gezindheid. Want dat in haar midden de tweespalt nog
niet had opgehouden bleek weinige jaren later. Toen de
bisschop alle krachten inspande, om de schuldenlast te del-
gen en zich van de afhankelijkheid van Hol1 and los te
maken, ontstond een oorlog tusschen hem en graaf vVillem IV,
die voor Utrecht een zwaar beleg en een vernederend ver-
drag ten gevolge had. Velen echter hadden hierbij tegen
den bisschop de zijde van den graaf gehouden en, nadat
deze in Friesland gesneuveld was in 1345, haastte zich
bisschop Jan alle die van hem waren afgevallen te straffen.
Hij verwoeste het huis te Wulven, brandschatte Ysselstein
en onderwierp zich den Heer van Abcoude, en hij herwon
hierdoor meer en meer zelfstandigheid en magt en kon nu
weder zijn bisdom zelf besturen. Maar zijne tegenstanders
waren niet alle buiten Utrecht te zoeken, ook daar binnen
had hij eene magtige partij tegen zich, die op Holland
steunde en niets liever wenschte, dan Hollands invloed en
bestuur hersteld te zien. Het was de oude partij der Lich-
tenbergers. Motus et seditiones, zegt Heda, Traiecti ortos,
auctoribus Gunterlingis, armis restinxit, pleroscme truci-
dando, alios proscribendo. Van Büchei. heeft er reeds op
gewezen, dat de Gunters aan de van Lichtenbergers ver-
want waren, en den zamenhang dezer twisten met de
vroegere oneenigheden aangetoond. Trouwens de bisschop
had in 1346 reeds verschillende personen de stad ontzegd
en hun het burgerschap benomen, krachtens eene bepaling
-ocr page 10-
10                                     NIEUWE BIJDRAGEN
uit ditzelfde keurboek en in overeenstemming met de toen-
malige stadsregering, omdat zij zich met den graaf van
Holland tegen de stad verbonden hadden, blijkens het door
van Buchel op Heda p. 252 medegedeelde stuk, en het
was welligt deze maatregel, die in de stad zelve den strijd
deed ontstaan, waarop de achter het keurboek ingeschreven
stukken betrekking hebben, even als dat bij v. Mieris II
p. 719, waaruit wij zien, dat in de stad zelve de partijen
tot een gevecht kwamen, waarbij het om een omverwerping
der regering en eene revolutie te doen was, die echter de
bisschop en de zijnen door hun krachtig optreden beletten.
Met de zamenstelling van dit keurboek in 1342 schijnt
zamen te hangen eene bepaling over zoodanige uitspraken
van schepenen, omtrent aan hun oordeel onderworpen gedin-
gen, die een nieuw of belangrijk regtspunt beslisten, dat
namelijk zoodanige oordeelen in schrift gesteld en in een
boek bijeen geschreven moesten worden. Op het Provinciaal
Archief in Utrecht berust een handschrift in folio op
papier uit de tweede helft der 15o eeuw, inhoudende eene
reeks van uitspraken, aan welks hoofd wij lezen: Voert
so heeft oud raet ende nuwe overdraghen, dat men alle
oirdeelen, die die scepene stadighen, daer men d\'oude scepene
by roept, die sellen diegheue die de oirdele onder hebben,
doen scriven in der scepene boeck met hore dingtale, also
alse ghevallen; waer enich scepene die dat verbrake, die
en soude after dien nummermeer scepen werden. Ende dat
oirdel en sal men niet wijzen tenzy yerst gescreven in den
boecke. Daarop volgen dan verschillende bepalingen, die
wij in dit oudste keurboek terugvinden, en die vooral voor
schepenen bij de regtspraak belangrijk waren, en daaronder
ten slotte ook eene Keur van 1342, die aantoont dat toen
dit boek werd aangelegd. Dan volgen uitspraken, de oudste
van 1351, waar tusschen nog enkele latere Keuren zijn in-
geschreven. Men schijnt dus in 1342, bij het vaststellen
van dit keurboek, ook aan de bijeenbrenging van de in
het vervolg te wijzen oordeelen gedacht te hebben, die de
keur konden verkl arenen aanvullen. Het oorspronkelijke
-ocr page 11-
VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING.                  11
van dit scepenboeck is verloren, een afschrift slechts, en
wel een weinig naauwkeurig, is bewaard, maar de inhoud
ook van deze oordeelen is uit verschillende oogpunten hoogst
merkwaardig.
Het op dit keurboek van 1342 volgende keurboek is
het liber rufus, op papier in folio geschreven tusschen 1389
en 1392, met latere bijvoegingen tot 1413, waarin weder
enkele bepalingen uit dit oudste keurboek voorkomen, en
waarop hier in de bijvoeging van 1308 wordt verwezen,
zoodat waarschijnlijk die bijvoegingen van 1368 en 1379
eerst na 1389 er zijn ingeschreven, en toen nog dit oudste
keurboek als het eigenlijk officieele voor de oudste keuren
gehouden werd. Ook schijnt toen nog de herinnering
levendig te zijn geweest, dat dit keurboek in het bijzonder
zijn ontstaan te danken had, aan de zucht tot herstel der
eendracht onder de burgerij, want men nam er juist nog
die stukken in op, die op de verzoening der toen op
nieuw gewapend tegen over elkander staande burgers be-
trekking hadden.
Een derde keurboek van Utrecht, het liber rosarum, is
uit het midden der 15e eeuw en bevat latere verordeningen.
Uit dit oudste keurboek zijn enkele stukken uitgegeven
door van de Water in zijn Utrechtsch Placaatboek II bi. 70
en door Burman in de voorrede vóór deel I zijner Utrechtsche
Jaarboeken, wij meenden evenwel den tekst in zijn geheel
juist zooals die in het HS. voorkomt, te moeten geven,
daar dit boek de eenige bron is tot de kennis der oudste
stedelijke wetgeving en regering. Over den vorm van
regering, die toen in Utrecht bestond, zie men Burman
Utr. Jaarb. I voorber.