-ocr page 1-
* Z9-G>^t &£*■ Ó^V^LéP\'l^-^^-— l*<—• A^*/\'C*~4\'<£Zrt-*^> e/lx ^^-**an~^-
sU- *-^l_—-9
HET LEVEN
DEN R1DMEESTER J. P. WEJ T Z E L
Ridder vun de Orde der Bc\'unie,
\\
DOOR ZIJN ZOON-
DEN kolonel A. W. P. W EIT Z E L.
(Niet in den handel.)
i\' --.i>neae»\'(\' >
HnEDA. — BROESE & COMP. - 1871.
-ocr page 2-
-ocr page 3-
HET LEVEN
VAN
DEN RIDMEESTER J. P. WEIÏZEL,
Ridder van de Orde der Réunie,
DOOR ZIJN ZOON
DEN KOLONEL A. W. P. W E I T Z E L.
(Niet in den handel.)
«—X0»4->*
Breda. — BROESE & COMP. — 1871.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
AAN ZIJNE MOEDEE
OPGEDRAGEN
DOOR
«feu Schrijver.
.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Joitan Philip Weitzel werd den 8. Maart 1765 geboren to,
Niedermittelau, tusschen Hanau en Meerholz, in het toenmalige
vorstendom Isenburg. Zijne ouders, Wilhelm Weitzel en Anna
Elisabeth Schwartz, waren welgestelde burgerlieden. Zij gaven
aan hun zoon eene opvoeding die, tijd en plaats in aanmerking
genomen, uitstekend kon worden genoemd. Uit hun huwelijk
waren nog twee dochters gesproten, die beiden lang voor Johan
Philip zijn overleden. Anna Elisabeth Schwartz stierfin 4778,
en later ging Wilhelm Weitzel over tot een tweede huwelijk,
waarin hij andermaal kinderen verwekte.
Dé jonge vorst van Isenburg was in Nederlandsche krijgsdienst
en wel bij het regement van Saxen-Gotha, dat destijds gekomman-
deerd werd door zijn oom van moederszijde, den Rijngraaf van
Salm.
De Rijngraaf rigtte in 1785 het bekende naar hem geheeten
Legioen op, dat bestond uit een regement huzaren en uit twee
kompagniën jagers. De Prins van Isenburg ging over bij deze
huzaren, en vertoonde zich weldra, aan zijn onderzaten, in zijne
schoone en schitterende uniform. Dit maakte grooten indruk op
de Niedermittelausche jeugd, en Johan Philip Weitzel — voor
wien het ouderlijke huis geen aangenaam verblijf meer was
sedert hij eene stiefmoeder had bekomen — nam den 1. Maart
1785 dienst als huzaar.
Hij begaf zich naar Breda, waar het korps garnizoen hield, en
werd ingedeeld bij de kompagnie van den ridmeester Graaf van
Wittgenstein, die eenige leden zijner familie kende en weldra
eene bijzondere genegenheid voor hem opvatte.
Van Breda kwam hij in garnizoen te Heusden en vervolgens
te \'s Bosch, waar hij den 1. April 1787 tot korporaal en den
1.
-ocr page 8-
2
27. Julij daaraanvolgende tot wachtmeester word bevorderd. Wei-
nige dagen later deed de reeds genoemde ridmeester, aan Weitzel,
liet voorstel hem naar zijne goederen in Duitscldand te verge-
zellcn, ten einde tevens in de gelegenheid te worden gesteld
zijne eigene bloedverwanten te gaan bezoeken. Met dankbaarheid
werd dit voorstel aangenomen en weldra ten uitvoer gebragt. Nog
op het slot te Wittgenstein vertoevende, gewerd den ridmeester
het berigt, dat de jagers van hun Legioen, met vier kompagniè\'n,
zouden worden vermeerderd en dat hij zelf daarbij tot majoor
was benoemd. Hij verzekerde onmiddellijk aan Weitzel eene
ofliciersplaats en zond hem, zoodra hij zich in zijne nieuwe
uniform had gestoken, op werving in verschillende plaatsen, gele-
gen langs den grooten weg tusschen Frankfort a/M. en Friedberg.
Naarmate zijne sterkte toenam moest Weitzel zich op marsch
naar Holland begeven, terwijl de rekruten, die intusschen door
den majoor Graaf van Wittgenstein zelf werden aangenomen,
zich onderweg bij hem moesten vervoegen. Toen hij de grenzen
naderde ontmoette hij een hem zeer wel bekend onderofficier,
met eenige manschappen van dezelfde jagers waarbij hij thans
officier was. Van dezen vernam hij, niet alleen de bevestiging van
het reeds tor zijnor ooren gekomen gerucht, dat de Pruissen in-
middels in Holland waren gevallen, maar ook dat het Legioen
van den Rijngraaf van Salm, dat aanvankelijk naar Utrecht was
getrokken, geheel uit elkander geraakt en ontbonden was. De
sergeant zelf had te Geertruidenberg zijn ontslag bekomen.
Thans kan men moeijelijk meer begrijpen dat eeno zoo gewig-
tige tijding zoo plotseling on geheel toevallig ter ooren kwam van
iemand, wiens persoonlijke belangen er in zoo hooge mate bij
waren betrokken Maar toen bestonden er noch telegrafen, noch
spoorwegen, noch stoomboot on; de postgemeenschap was lang-
zaam en kostbaar, en de dagbladen waren, door een en ander,
uiterst gering in getal en zeer weinig verspreid.
Het ontvangen berigt was verpletterend voor den jongen offi-
cier. Hij keerde met zijne rekruten naar Keulen terug, om aldaar
den Graaf van Wittgenstein af te wachten, dien hij terstond
met het gebeurde had bekend gemaakt.
Voor beiden schoot niets anders over dan, in hunne oude ran-
gen, naar Nederland terug te koeren. Een gedeelte van hun Le-
gioen was door de provincie Holland in dienst gehouden onder
-ocr page 9-
3
den naam van Corps lichte troupes. De kompagnie van den rid-
meester van Wittgenstein behoorde er toe, on het C«r/« was
zamengesteld uit een regement huzaren van acht kompagniën en
twee kompagniën jagers, alles in garnizoen te 1 leusden.
In dien tijd bestonden er geene opperwachtmeesters en ser-
geantmajoors in den zin waarin die thans bestaan. De kompagniën
waren den eigendom der ridmcesters of kapiteins en werden,
hetzij door deze zelf, hetzij door personen, die zij daartoe aanwc-
zen, beheerd. Weitzel werd, na terugkomst in Heusden, belast
met het beheer der kompagnie waartoe hij behoorde, maar moest
later, toen zijn ridmeester haar verkocht aan een jeugdig maar
rijk Amsterdammer, zijne administratie overgeven, zonderling ge-
noeg, aan Ds. Reynitzsch, veldprediker bij het korps.
In 1793 ging het Corps lichte troupes uit de dienst van Holland en
Westvriesland, over in die der Generaliteit. De huzaren werden
nu een afzonderlijk regement en kregen den naam van Huzaren
van
van Heeckeuen. Zij werden uit Heusden verplaatst naar
Thiel.
Den 4. Februarij 1793 verklaarde de Fransche Nationale Con-
ventie den oorlog aan den Stadhouder der Vereenigde Nederlanden,
en de generaal Dumouriez gaf aan die oorlogsverklaring met de
meeste voortvarendheid gevolg. Weldra rukte hij over onze gren-
zen, en hoewel de Willemstad zich manhaftig verdedigde en Maas-
tricht behouden bleef, gingen Breda, Geertruidenberg en de
Klundert verloren. Dumouriez maakte reeds aanstalten om, over
de groote rivieren, in Holland te vallen, toen de overwinningen
door de Verbondene Mogendheden elders op de Franschcn behaald,
hem dwongen tot eene rugwaartsche beweging en tot het ver-
ecnigen zijner troepen in België. Den 13. Maait verloor hij den
slag van Neêrwinden en onderwijl waren ook de Nederlanders
tot het offensive overgegaan.
Het Nederlandsche leger stond onder bevel van den Erfprins van
Oranje — later Koning Willem I — en eene afdeeling daarvan,
aangevoerd door Frederik van Oranje, \'s Prinsen broeder, bezette
eene stelling tegenover de regterflank der nog in Staatsbrabant
achter gebleven Franschen. Tot die legerafdeeling behoorden de
Huzaren van van Heeckeren, en Weitzel ging thans voor het
eerst aan het werkelijke oorlogsleven deelnemen.
-ocr page 10-
i
Na twee gevechten te "Waspik en een voor Geertruidenberg te
hebben bijgewoond, streed hij den 29. Maart te Prinsenhage. Hier
ging het vrij scherp toe, en het gevecht werd veroorzaakt door
een uitval der Fransche bezetting van Breda, die met 300 man
en twee veldstnkken cene fouragering ondernam. De jeugdige
Prins Frederik van Oranje ontving bij die gelegenheid den vuur-
doop, en zich met te veel vermetelheid wagende, werd hij midden
uit de vijandelijke ruiters door de Huzaren van van Heeckeren
. ontzet. De Franschen trokken al vechtende in het Liesbosch
terug. Daar de avond onderwijl was gevallen liet de Prins de
toegangen tot dit boseh bezetten. Den volgenden morgen gaven
zij zich krijgsgevangen.
Nadat Breda en Geertruidenberg hadden gekapituleerd rukten
de Nederlandsche troepen voorwaarts, om zich bij het leger der
Verbondenen aan te sluiten. Prins Frederik verliet den 18. April
zijn hoofdkwartier (Ginneken) en marscheerde over Kortrijk naar
Menen. Hij stelde zijne troepen op achter de Lijs, met een
voorpost aan den grooten weg naar Rijssel, en wel ten zuiden
van Halluin.
Hier ligt, links van den weg eene hoogte, waarop destijds een
windmolen stond; achter dien molen waren de Huzaren van van
Heeckeren als uitersten voorpost gelegerd. De kolonel van Lijn-
den, die het regement kommandeerdc, had alle reden om te ver-
moeden dat de Franschen des nachts met hunne patrouilles om
hem heen, en derhalve tusschen hem en de hoofdtroep door, trok-
ken. Dit vermoeden werd bij hem allengs tot zekerheid, maar
alvorens daartegen maatregelen in het werk te kunnen stellen,
diende hij met eenige juistheid te weten, van waar zij kwamen
en welken weg zij gingen. Alle patrouilles evenwel en alle ver-
kenningen die hij uitzond keerden zonder eenig bcrigt terug; het
was als of men nog mijlen ver van den vijand was verwijderd.
Er is reeds gezegd, dat in dien tijd de kompagniën, en dus bij de
ruiterij ook de paarden, den eigendom waren van de ridmeesters,
en voor deze was derhalve ieder verloren man en ieder verloren
paard een bankroet. Voor den eersten moesten zij een nieuwen
aanwerven, en voor het laatste bekwamen zij wel is waar schade-
loosstelling, maar het moest dan deugdelijk bewezen zijn, dat het
verlies een gevolg was geweest der eischen van de dienst. Hier-
aan waren nog al formaliteiten verbonden, en zoo kwam het
-ocr page 11-
5
dat het toenmaals gansch geene zeldzaamheid was, dat men zijne
manschappen en paarden volgaarne wilde wagen y>les jours de
grande balaille,"
maar dat men daarmede zoo zuinig mogelijk was
hij allerlei verrigtingcn, waarbij men geheel roemloos was bloot-
gesteld aan verliezen, die men slechts met moeite vergoed kon
krijgen. De veld- en voorposten dienst behoorde tot die verrigtin-
gen, en het zegevierend eigenbelang bewerkte dat de kolonel van
Lijnden zoo menige vruchtelooze verkenning uitzond.
Eens op een morgen, toen hij van een terugkeerend officie]\'
weder het oude rapport ontving «geen nieuws!" stampte hij van
drift op den grond, en riep uit: »Is er dan niemand die mij
kan zeggen waar die duivelsche kerels staan/" — »Ik wel ko-
lonel"— antwoordde daarop de wachtmeester Weitzel, die juist
ordonnance bij den regements-kommandant was, en zeer goed
wist waarom men den vijand niet vond. »Gij .\'" — sprak de kolo-
nel, en nam hem van het hoofd tot de voeten op. — »Het is
goed" — vervolgde hij — »zoek u vrijwilligers."
In dien tijd deed men veel met vrijwilligers. Het eerste zuiver
nationale leger was pas in Frankrijk geboren, en slechts daar,
waar de krijgsmagt geheel uit landskinderen bestaat, heeft men
regt bij iedereen op evenveel pligtsbesef en toewijding te rekenen.
Den anderen morgen, voor het aanbreken van den dag, begaf
Weitzel zich met zes kloeke ruiters op marsch langs den grooten
weg naar Rijssel. Ter weerszijden van den wegwas een breed voet-
pad, dat weder door eene vrij hooge en digte doornenhaag van
het daarneven liggend bouwland was gescheiden. De grond van
dat voetpad was niet zeer vast, en reeds in de eerste morgen-
schemering meende Weitzel te ontwaren, dat hij meer dan naar
gewoonte betreden was geweest. Hij maakte er uit op, dat er
welligt kort geleden troepen langs waren gemarscheerd en be-
sloot dus vooreerst op den grooten weg te blijven.
Omstreeks 5/* uurs van Halluin, aan gene zijde van Roncq,
waar men geen spoor van vijanden ontwaarde, rijst het terrein
aanmerkelijk en gaat de weg, gedurende een goed kwartier uurs,
over een plateau; aan de andere zijde van het plateau gekomen
zijnde, daar waar de weg weder daalt, hield de huzaar die aan
de spits reed halt. Weitzel liet zijn detachement eveneens halt
houden en begaf zich in persoon naar die spits. Van daar zag
hij aan zijne linkerhand in de vlakte het dorp Tourcoing en b\'e-
-ocr page 12-
6
speurde in (üe rigting zeer duidelijk het gellikker van door de
zon beschenen wapens. Voor hem, op ruim duizend passen af-
stands, lag regts van den weg eene herberg, en daar achter zag
hij op eene kleine vlakte, het bivouak eener vijandelijke afdeeling.
Naauwlijks had hij den tijd gehad dit een en ander op te nier-
ken, of hij was ook reeds door den vijand gezien De trom werd
geroerd, de troep kwam onder de wapenen, en toen Weitzel zich
overtuigd had dat er niet meer stond dan ten hoogsten een sterk
bataillon, keerde hij met de zijnen in den draf terug. Hij draafde
echter niet verder dan noodig was om zich buiten bereik te
stellen der doorhem waargenomen infanterie; hij dacht nog altijd
aan de sporen van troepenbeweging, die hij des morgens had op-
gemerkt, en het kwam hem niet onwaarschijnlijk voor, dat hij
andermaal op den vijand zou stuiten. Zoodra zijne spits dan ook
aan de afhelling van het plateau naar de zijde van lialluin ge-
komen was, bleef zij weder stilstaan. Van daar kon men den
weg in zijne geheele lengte overzien tot aan Roncq, waarvan men
nog een groot kwartier uurs verwijderd was. Uit dat dorp ont-
wikkelde zich eene kolonne troepen, die men als vijandelijke in-
1\'anterie herkende en wier sterkte op ongeveer 300 man werd
begroot.
Goeden raad was hier duur. Voor en achter zich, zoowel als
ter regterzijde in Tourcoing, had men den vijand; slechts links
van den weg en in de rigting van Werwick, was er kans van
ontkomen, maar in ieder geval moest men den grooten weg ver-
laten, en overal had men die hooge en digte doornenhaag voor
zich. Gelukkig had Weitzel opgemerkt en onthouden, dat er
in die haag, ergens tusschen het punt waar hij zich bevond en
Roncq, openingen, althans minder digte plaatsen waren, en het
kwam er nu slechts op aan die te vinden eer men geheel op den
vijand was gestooten. Hij zette zich dus in beweging en ging,
in gestrekten draf, schijnbaar op de kolonne dei\' Fransehen los. —
De vijand, door deze handelwijze misleid en niet wetende wat te
onderstellen, hield halt. Dit gaf den huzaren tijd de bewuste
plaatsen te bereiken, zich door de haag heen te werken en dwars
over het geploegde land, hunnen rid te vervolgen.
De Franschen hadden zoodra niet ontwaard dat zij slechts met
enkele ruiters te doen konden hebben, of zij hadden zich ook
weder in beweging gesteld, en wierpen thans eene linie tirailleurs
-ocr page 13-
7
in het bouwland, om de huzaren zoo mogelijk af te snijden. Deze
geraakten werkelijk onder het vijandelijk vuur en een hunner
paarden werd getroffen. Weitzel, wetende hoezeer hem dit door
den ridmeester-cigenaar ten kwade zou worden geduid, besloot
althans het harnachement te redden. Dit werd in allerijl los
gesneden en op de andere paarden geworpen; de huzaar steeg bij
een zijner kamaraden op en men snelde weder voorwaarts, zoo
goed men kon. De kogels lloten hen nog herhaaldelijk om de
ooren, maar zij wonnen afstand en de vijand gat\' eindelijk de
vervolging op.
Weitzel wist dat hij, in N. W, rigting voortmarscherende, op
de Lijs moest stuiten en achter die rivier in veiligheid zou zijn.
Hij zag in die rigting een torenspits en vernam van landlieden,
dat zich daar het niet door den vijand bezette dorp Bousbeek
bevond. Bousbeek lag aan de Lijs en er was eene brug over de
rivier. Weitzel begaf er zich heen, schonk aan manschappen
en paarden eenige rust, requirecrde eene kar voor den gede-
monteerden huzaar en zijn zadeltuig, en kwam des namiddags
ten vier ure, over Menenen Halluin, weder bij het regement, waar
men hem reeds verloren achtte.
Hij had ter naauwernood zijn rapport aan den kolonel gedaan,
of hij werd, nog in diens bijzijn, door den ridmeester wiens
paard was doodgeschoten, hevig aangevallen over zijne roekeloos-
heid. De kolonel evenwel gebood stilte en sprak: »Ik heb u
»allen uitgezonden, M. IL! Gij zijt waarschijnlijk allen zeer voor-
»zigtig geweest, maar niemand uwer wist mij iets van den vijand
»te berigten. Thans weet ik waar hij staat, en daarmede ben ik
«beter gediend dan met al uwe voorzigtigheid!"
Weitzel bekwam, voor zich en zijne huzaren, eene aanzienlijke
gratificatie, eene wijze van beloonen, die thans te regt is afge-
schaft, maar toen voor militairen, zelfs van de hoogste rangen,
de eenige gebruikelijke was.
Spoedig na deze verkenning hadden de gevechten plaats van
Riscanto en Itoncq waaraan Weitzel deelnam. Dat van Roncq
(24 Mei) was zeer hardnekkig en duurde den gansehen dag. De
Huzaren van van IIeeokeken overdekten zich met roem en be-
magtigden een vijandelijk stuk geschut.
De krijgskans was der Verbondene Mogendheden zeer gunstig;
Valoncionncs en Condé waren in hunne handen gevallen. Op
-ocr page 14-
8
een ander oorlogstooneel was Mentz door de Pruissen hernomen;
de Fransche Nationale Conventie liet den eenen overwonnen ge-
neraal na den anderen onthoofden, en nam de meest doortas-
tende, maar ook de meest wanhopige besluiten. In stede evenwel
van de behaalde voordeden te vervolgen, door met vereende
krachten stoutmoedig in het hart van Frankrijk voorwaarts te
dringen, begonnen eenigen der gecoaliseerden hunne eigene be-
Iangen, met verwaarloozing der algemeene, te behartigen. Engeland
wilde gevolg geven aan een ouden nationalen wensch en zich
meester maken van Duinkerken, en Oostenrijk wilde zich weder
in het bezit stellen van eenige vroeger aan Frankrijk afgestane
plaatsen en o. a. Quesnoi nog hernemen.
Er werd derhalve tot twee belegeringen besloten, en de Ncder-
landsche krijgsinagt werd zoodanig opgesteld, dat zij de verbin-
ding vormde tusschen de Engelsche voor Duinkerken en de
Oostenrijksche voor Quesnoi. De Franschen van hunne zijde
poogden de beide laatstgenoemde groote afdeelingen hunner te-
genstanders van elkaar te scheiden, ten einde die zoo mogelijk
ieder afzonderlijk te slaan. Zij moesten daartoe de stelling dei-
Nederlanders doorbreken en eene reeks van bloedige gevechten,
waaraan Weitzel deelnam, was hiervan het gevolg.
Behalve de ontmoeting bij Verlingen, die in Augustus plaats
had, moet hier vooral worden vermeld de harnekkige strijd op
den 9., 10. en 12. September bij Mcssines gevoerd, en de slag-
van Werwick den 13. September. In den laatsten boden de
Nederlanders, onder Prins Fisederik van Oranje, met ruim 5000
man, het hoofd aan den generaal Houciiard, met 30,000 Fran-
schen. Zij werden niet ondersteund door hunne bondgenooten,
hoewel die daartoe in de gelegenheid waren. Prins Frederik
werd zwaar gewond en zijne troepen moesten het onderspit
delven. De Nederlanders voerden hier echter een roemrijken
strijd, waaraan de huzaren, volgens getuigenis van alle geschied-
schrijvers , een gewigtig deel hadden.
Den 9. October werd Maubeuge door Prins Willem van Oranje
opgeëischt. Tijdens het insluiten dier vesting was Weitzel tegen-
woordig bij twee ernstige gevechten. Tegenspoeden door de
bondgenooten geleden, gaven aanleiding dat het beleg den 17.
weder werd opgebroken, nadat nog op den 14. te voren een krach-
tige uitval der bezetting, door de Nederlanders was afgeslagen.
-ocr page 15-
9
Hiermede waren de krijgsverrigtingen van het jaar 1703 afge-
loopen; in de eerste dagen van November werden de winterkwar-
tieren betrokken.
Zoo gunstig als de kans des oorlogs in 1793 was geweest voor
de Verbondene Mogendheden, zoo ongunstig was zij dit in 1794.
0\\) eenige aanvankelijke voordeden volgden niets dan tegenspoe-
den, die voor een goed deel kunnen worden toegeschreven aan
de houding der Oostenrijkers. Deze niet tot een krachtig oflen-
sief kunnende besluiten, werden het moede zulke zware offers te
brengen voor het behoud der Zuidelijke Nederlanden, en namen
allengs maatregelen om dit gedeelte van het toenmalige groote
Europesche strijdperk te verlaten.
Voor de Nederlanders begonnen de krijgsverrigtingen met het
beleg van Landrecies, dat den 16. April door den Erfprins van
Oranje werd aangevangen. De Franschen deden herhaalde pogin-
gen tot het ontzet der vesting, die allen werden verijdeld. Naar
aanleiding daarvan had er eene aaneenschakeling Van gevechten
plaats in en om Walcourt, waaraan de huzaren, waartoe Weitzel
behoorde, krachtig deelnamen (21, 22, 23, 24 en 25 April).
Landrecies gal\' zich den 30. April over, maar de Verbondenen
bleven helaas rondom die plaats hangen, in stede van voorwaarts
te rukken. De Franschen, bemoedigd door de nadering van het
Moezel-leger onder Jourdan, begonnen aanvallend te handelen.
Den 31. Mei hadden zij de door ons bezette vesting Charleroi
ingesloten en begonnen zij haar hevig te beschieten. De Erfprins
van Oranje rukte op tot haar ontzet, met eene krijgsmagt van
35,000 man, waarbij de Huzaren van van Heeckeren. Den
5. Junij had er voor de stad een gevecht plaats, dat acht uren
duurde en waarin de Franschen totaal geslagen en op de vlugt
gedreven werden.
Weinige dagen later moest Charleroi andermaal worden gered.
De Franschen, sterk 70,000 man, thans aangevoerd door Jourdan,
hadden het op nieuw ingesloten. Den 1G. Junij viel de Erfprins
van Oranje hem met 35,000 man in vier kolonnes aan. De
tweede, aangevoerd door den Oostenrijkschen generaal de La-
tour, telde het regement huzaren, waarbij Weitzel diende, onder
hare sterkte. Zij nam Heppignies en Wagnie en droeg veel tot
het behalen der overwinning bij. De Franschen werden totaal
geslagen en verpligt het beleg der vesting op te breken.
-ocr page 16-
10
De bevelhebber der Verbondenen — de Prins van Coburg —
deed weder niets om van de overwinning partij te trekken en
haar voor den vijand onherstelbaar te maken. Deze rukte dan
ook op nieuw voorwaarts en sloot Charleroi ten derden male in.
De Prins van Coburg bleef dralen, maar besloot eindelijk (20 Junij)
den vijand aan te tasten. De strijd op dien dag gevoerd is be-
kend als de veldslag van Fleurus; hij was roemvol voo.r de Ne-
derlandsche wapenen en Weitzel nam er, met het regement
waarin hij diende, deel aan. De voordeelen, aanvankelijk door de
troepen onder den Erfprins van Oranje behaald, mogten echter
niet tot de overwinning leiden. De Prins van Coburg brak het
gevecht ai\' op het berigt dat Charleroi zich had overgegeven, een
berigt, dat hij, volgens velen , reeds den vorigen dag had ontvangen.
De Oostenrijkers trokken over de Maas naar Duitschland terug;
de Erfprins van Oranje over Mons en Hallo naar Waterloo.
Het gedeelte van het leger dat, als ligte troepen, bestemd was
het geheel te dekken en tegen overvallingen te beveiligen, nam
natuurlijk niet den weg van het hoofdkwartier. De Huzaren van
van Heeckeren o. a. marscheerden over Binche, Mons, Soignies,
Braino-le-Comte, Tubise en Hal. Zij hadden scherpe achterhoede-
gevechten te leveren te Binche en te Braine-le-Comte. In het
laatstgenoemde trof aan Weitzel het lot, dat hem het paard
onder het lijf werd doodgeschoten.
Den 0. Julij woonde hij in diezelfde vlakte van Waterloo,
waar 21 jaren later op nog veel grooter schaal gestreden werd,
een bloedig gevecht bij. De Nederlanders hielden zich staande,
maar toen zij den volgenden dag andermaal met overmagt werden
aangevallen, waren zij genoodzaakt op Brussel terug te trekken.
De Fransehen bleven meer en meer opdringen; zij hadden op
dit oorlogstooneel nu nog slechts de Nederlandsche en Engelsche
strijdkrachten voor zich, die verpligt waren hunne achterwaart-
sche beweging te vervolgen. Den 15. Julij streden de Huzaren
van van Heeckehen nog aan het kanaal van Leuven, en den
22. waren zij op den vaderlandschen bodem teruggekeerd.
De huzaren bleven op de voorposten en Weitzel bevond zich
te Rijsbergen, waar men herhaaldelijk door den vijand werd ver-
ontrust. Op den 15. en 19. Augustus was hij bij hardnekkige
gevechten, waarin de Franschen werden afgewezen. Den 2. Octo-
ber streed hij weder te Sprang in de toenmalige liniën van Breda.
-ocr page 17-
11
Onderwijl begon de winter in te vallen en nam in buitengc-
wonc gestrengheid voortdurend toe. Onze groote rivieren waren
geen slagboomen meer voor den vijand, en onze onderwateizet-
tingen hielden hem niet langer tegen. Den 27. December werden
de Nederlanders, in de zoo even genoemde liniën, over het ijs
door de Franschen met overmagt aangevallen. De Huzaren van
van Heeckeren leden zware verliezen. Zij werden op hun terug-
togt naar de Willemstad, met andere troepen van de hoofdmagt
afgesneden, omsingeld en zagen zich verpligt te capituleren. Het
was voor hen eene grievende gewaarwording toen zij — na in zoo
vele gevechten uitgeblonken te hebben — werden ontwapend en,
onder belofte van in dezen oorlog niet meer tegen Frankrijk te
zullen vechten, hunnen marsch naar Holland te voet Vervolgden.
Den 20. Januarij 1795 deed de generaal Pichegru, aan het
hoofd der Fransche troepen, zijn intogt in Amsterdam; reeds
twee dagen te voren had de Erfstadhouder met zijn gezin het
land verlaten; de oude republiek der Vereenigde Nederlanden had
opgehouden te bestaan, en werd vervangen door de Bataafsche
Republiek. Het leger werd op nieuw georganiseerd en de Huzaren
van van Heeckeren verkregen den naam van Regement Bataafsche
Huzaren. Zij werden gesteld onder het bevel van den kolonel
von Quaita en kwamen te Utrecht in garnizoen. Weitzel werd
er den 8. Julij 1795 bij bevorderd tot 2den luitenant en tevens
benoemd tot adjudant.
De generaal-majoor van Boecop, tot wiens brigade de huzaren
behoorden, getuigde in een rapport van 10 Augustus: »dat zij
voor */, gedeelte bestonden uit schoon uitgelezen volk, uit het
regement van van Heeckeren komende. De geest die onder de
huzaren heerscht, is in \'t generaal allerbest, voornamelijk onder
die van voorheen van Heeckeren."
Het regement hield later garnizoen te Haarlem, te Amsterdam
• en eindelijk te Groningen. Van daar vertrok de staf (dus ook
Weitzel) met vier kompagniën, in de eerste dagen van Julij
1797, plotseling naar den Helder om te worden ingescheept. Den
17. Julij was alles aan boord. Men weet dat de Fransche rege-
ring destijds eene landing in Ierland beoogde en daartoe hulp-
troepen, van de Bataafsche Republiek, had geëischt. De onderne-
ming mislukte; de Bataafsche troepen zeilden niet eens uit en
-ocr page 18-
12
worden den 9. September weder ontscheept. De huzaren keerden
naar Groningen terug. Zij bleven daar rustig garnizoen houden
tot de landing der Engelschen en Russen in Noord-Holland, in
1799.
Daar men aanvankelijk niet wist op welk gedeelte der kust de
vijand het gemunt had, bleef de divisie van den generaal Du-
MONCEAU, waartoe\'de huzaren behoorden, voorloopig Groningen
en Friesland bezetten. Zoodra de landing echter werkelijk had
plaats gehad, moesten zij eensklaps opbreken en kwamen zij den
8. September bij het leger aan. Zij betrokken kantonnementen
bij Alkmaar en Ileilo.
Reeds den 10. ging de generaal Brune, bevelhebber van het
Gallo-Bataafsche leger, tot den aanval over. De Engelschen hadden
de sterke stelling van de Zijp bezet en zouden daaruit verdreven
worden. De maatregelen van Brune werden echter zeer slecht
genomen en de poging mislukte. De huzaren kwamen bij War-
menhuizen in het vuur en verloren drie man en acht paarden.
Nadat ook de Russische landingstroepen ontscheept waren begon
de vijand met vereenigde krachten zijne voorwaartsche beweging.
Den 19. September viel hij de Gallo-Bataven aan, en aan den
zegenrijken strijd, dien dag door ons gevoerd, en onder den naam
van slag bij Bergen bekend, hadden de huzaren een loffelijk
deel. Zij droegen krachtig bij tot het insluiten der Russen in
het dorp Bergen, hetgeen het gevangen nemen van den generaal
He[jman met een goed aantal der zijnen en zeven vaandels ten
gevolge had.
Op den 2. October werden de onzen op nieuw door de Anglo-
Russen aangevallen en viel de slag bij Alkmaar voor. De huza-
ren deden, langs het strand bij Egmond aan Zee, eene charge op
de Engelsche dragonders en hielpen daardoor het omtrekken van
onzen linkervleugel beletten.
De Gallo-Bataven waren tot nog toe ongelukkig geweest; zij •
waren van de eene stelling op de andere terug getrokken, en
stonden op den 0. October geschaard van Wijk aan Zee, over
Castricum en Knollendam tot aan Purmerend, van waar zich eene
onderwaterzetting uitstrekte, die links tot Knollendam en regts
tot Monnikendam reikte. — De Anglo-Russen gingen weder tot don
aanval over en de slag van Castricum. die op genoemden dag
-ocr page 19-
l:5
werd geleverd, zal den roem der Bataafsche Huzaren in de Neder-
landsclie krijgsgeschiedenis bestendig in leven houden.
Het dorp Castricum was herhaaldelijk genomen en hernomen
en bevond zich tegen zonsondergang in \'svijands handen. »Toen
werd het gevecht in en nevens de duinen ten zuidwesten van
Castricum onder eene schrikbarende verwarring, door den neder-
stortenden regen en de vallende duisternis vermeerderd, voort-
gezet, tot dat een roemrijk wapenfeit van den Bataafsclien huza-
ren-kolonel F. Quaita de zege, welke reeds voor den vijand
scheen te zijn, ten voordeele van de Gallo-Bataven kwam beslissen.
«Quaita namelijk, die reeds in den voormiddag, door ecne ge-
lukkige charge met 430 huzaren, 200 Engelsche dragonders, die
van het strand dooi\' de duinen gekomen, de troepen van Pactitod
dreigden in den rug te vallen, had overhoop geworpen, had thans
de ruiterij, welke hij onder zijne bevelen had, in de duinen der-
wijze opgesteld, dat het regement Dataafsche Huzaren eene eerste
linie uitmaakte, een regement Fransche dragonders de tweede en
een regement jagers te paard de derde. In deze stelling had
hij de Fransche Infanterie, welke met den vijand slaags was,
op zijn regtervleugel voorwaarts van zich. Maar des avonds ten
zeven uur zag hij deze Fransche troepen in wanorde terug dein-
zen, en met zijne ruiters op dezelfde lijn komen, ja die reeds
bijna voorbij gedrongen en een allerhagchelijkst oogenblik gebo-
ren. Nu doet Quaita zijne drie regementen ten aanval blazen;
de luitenant-kolonel Collaeut draaft met dezelve den vijand te
gemoet; Quaita zelf wendt zich tot de Fransche infanterie, met
luide stem roepende: »La cavallerie charge ne tirez plus! en avant
«enfants de la patrie! battez la charge aux bajonnettes! pas de
«charge!" De aanval van Collaert gelukt volkomen; de Engel-
sche dragonders worden uit elkander gesabeld en zoeken een
goed heen komen in de duisternis; op Quaita\'s stem sluit zich
de Fransche infanterie weder te zamen en rukt voorwaarts met
geveld geweer; Castricum wordt nu weder hernomen —de nacht
maakt een einde aan den strijd, maar de overwinning is behaald." (4)
Weitzel werd, in het rapport van den kolonel Quaita over
dien dag, met lof vermeld. (4)
De generaal Dumonceau schreef in een verslag van 4. Novem-
(1) Bosscha, Heldendaden te land. 111 3, blz. il\'< e. v.
-ocr page 20-
14
ber: «liet regement huzaren hooit zich zeer gedistingueerd den
2. en 6. October, maar voornamelijk in de bataille van Castricum.
Men zou misschien niet het geringste aan de waarheid te kort
doen, wanneer men beweerde, dat dit regement alleen, dien dag
in ons voordeel heeft beslist. De generaal van Damme zou hier-
van de getuigenis kunnen geven — er heerscht bij dit regement
een civismus, een ijver en liefde tot de dienst, die alles over-
treft en die volkomen beantwoordt aan de intelligentie van zijne
waardige chefs." (1)
Men weet dat de slag van Castricum het capituleren der Anglo-
Russen en het ontruimen van Noord-Holland ten gevolge had.
Het regement verloor in dien veldtogt aan gesneuvelden : een
officier, 2 huzaren en 15 paarden; aan gewonden: twee officieren,
22 huzaren en 9 paarden; en aan vermisten: 15 huzaren en even-
veel paarden.
Het Bataafsche leger keerde grootendeels naar zijne vorige gar-
nizoenen terug, en Weitzel kwam andermaal te Groningen in
bezetting.
Van korten duur was de rust, die hij daar mogt genieten.
Reeds in den zomer van 1800 werd eene Bataafsche legerafdee-
ling, aangevoerd door den generaal Dumonceau, toegevoegd aan
de troepen onder bevel van den generaal Augereau , ten einde
deel te nemen aan den oorlog, die door de Franschen in Duitsch-
land werd [gevoerd. Twee escadrons huzaren (vier kompagniên)
waren aangewezen om tot die legerafdeeling te behooren. Aan
hun hoofd was geplaatst de luitenant-kolonel Cou.aert; Weitzel
was er bij ingedeeld als 2de luitenant-adjudant.
Den 18. Julij marseheerde men af uit het kamp bij Eindhoven,
waar het legerkorps van Augereau zich had verzameld.
Den 24. November stonden de huzaren, na vele marschen en
contra-marschen, met het 4de bataillon jagers der Bataafsche ar-
mee voor Asschaffenburg. Des namiddags om 4 uur wei-den zij
uit die stad door de Oostenrijkers onverwacht aangevallen. De
jagers stonden dien aanval onverschrokken door, en de luitenant-
kolonel Coi.laert wierp met de huzaren in eene driemaal her-
haalde charge den vijand terug. Deze werd door de huzaren
(1; Van Sïpesteun , Geschiedoiiis dor huzaren enz. , b\\i. 39,
-ocr page 21-
ir,
hevig vervolgd en zag zich verpligt AsschalTenburg te ontruimen.
De luitenant-kolonel Collaeut werd aan de zijde van Weitzel
door twee geweerschoten zwaar gewond.
De generaal Augereau schreef den volgenden dag aan den zich
elders bevindenden generaal Dumonceau :
»C\'est avec bien du plaisir mon cher général, que je vous an-
nonce que les deux escadrons de hussards Dataves, ainsi que les
chasseurs du 4me bataillon ont fait des merveilles hier, ils ont
conibattu contrc 1800 hommes et ont obligé 1\'ennemi de rentrer
a Assclialfenbourg.
»J\'ai temoigné aux troupes qui se sont trouvés a 1\'action toute
ma reconnaissance et ma satisfaction en attendant que les deux
gouvernernents alliés lo fassent respcctivcment."
Op den G. December werd aan de huzaren, door den Agent
(Minister) van Oorlog der Dataafsche Republiek, de tevredenheid
van het Hooge Bestuur kenbaar gemaakt.
Inmiddels hadden zij den 2. December weder aan een belangrijk
gevecht deel genomen. Bij Klooster Eherach dreven zij 1200 Oos-
tenrijkers voor zich uit, en den volgenden dag in het gevecht
van Burg Eberach droegen zij tot de overwinning bij door den
linkervleugel des vijands om te trekken. Den 5. December stre-
den zij weder bij Bamberg, en in de rapporten over deze goveeh-
ten werd Weitzel speciaal genoemd als zich bijzonder te hebben
onderscheiden. (1)
Den 18. December was hij tegenwoordig bij den slag van Neu-
renberg. De Dataafsche Huzaren waren bij de voorhoede en ge-
raakten tusschen Grafenberg en Ilippoltstein in eenc hinderlaag,
waaruit zij slechts ontkwamen door het beleid van den kolonel
Quaiïa, die even eens te velde was, ofschoon hij er niet bijzon-
der met het bevel over de huzaren was belast.
Na den slag bij Neurenberg woonde Weitzel nog eenige scherpe
gevechten bij, als: twee bij Neukirchen, een bij Esschenau en een
bij Beijersdorf, alles nabij Neurenburg gelegen.
Den 25. December sloot de generaal Moreau, bevelhebber der
Eransche strijdkrachten, een wapenstilstand met de Oostenrij-
kers, die gevolgd werd door den vrede van Luneville, op 9. Fe-
bruarij 1801.
(I) Van Sipksteijn, Geschiedenis der huzaren enz., blz. 55.
-ocr page 22-
IC.
De huzaren keerden weinig tijds later naar Nederland terug.
Van Wertheim gingen zij den 27. Maart over Frankfort, Coblonz
en Keulen naar Nijmegen, waar zij den 19. April aankwamen.
Latei- werden zij te Zutphen en Deventer in garnizoen gelegd.
Zij hadden gedurende den veldtogt verloren: aan gesneuvelden
3 man en 24 paarden; aan gewonden: 0 man en 14 paarden;
aan krijgsgevangenen: 14 man. en aan vermisten: 21 paarden.
Den 14. Maart 1804 weid Weitzel bevorderd tot lsten luite-
nant; liij had intussehen nog garnizoen gehouden te Amsterdam
en te Haarlem en betrok in genoemd jaar, met het regement
waartoe hij behoorde, het legerkamp bij Zeist. Dit kamp — onder
den Franschen generaal, later Maarschalk Marmont — heeft
eenige vermaardheid gekregen. Het duurde tot laat in het najaar,
en de troepen die er lagen hebben het vereeuwigd, door het op-
werpen eener aarden piramide, die nog ten huidigen dage zigt-
baar is. Ieder militair, van welken rang ook, in het kamp aan-
wezig, moest er aan arbeiden, en eenc perkamenten rol, hunne
namen vermeldende, werd in een looden omhulzel op den bo-
dem der piramide neder gelegd.
In het jaar 1805 bevond het regement zich andermaal in het
kamp bij Zeist. Toen de Gallo-Bataafsche legerafdeeling werd
zamengesteld, die bestemd was deel te nemen aan de krijgsver-
rigtingen, destijds door Napoleon tegen Engeland beraamd, wer-
den er twee escadrons Bataafsche Huzaren — waarbij dat waarin
Weitzel diende — aan toegevoegd. Den 30. Julij verliet men
het kamp, om den 7. Augustus aan den Helder te worden in-
gescheept.
Dit was dus de tweede keer dat de Bataafsche Huzaren aan
eene overzeesche expeditie zouden deelnemen, maar ook ditmaal
beantwoorde de uitkomst niet aan hunne verwachtingen, en was
hunne eindbestemming eene geheel andere dan zij hadden ver-
moed. De ontzettende krijgsmagt, door Napoleon langs de oevers
der zee verzameld, kreeg plotseling bevel zich naar Duitschland
te begeven, en bewerkte daar de voor zijne wapenen zoo luister-
rijke ontknooping van Ulm, en de schitterende overwinning van
Austerlitz.
De huzaren werden den 2. September ontscheept; na een
marsch, die uit den aard der zaak langdurig en vermoeijend moest
-ocr page 23-
17
zijn, stonden zij den 12. üctober te Augsburg in den rug der
Oostenrijkers.
Men weet dat het te Ulm besliste pleit minder werd uitgcwe-
zen door gevechten en veldslagen, dan wel door kunstig beraamde
en met spoed uitgevoerde troepen-bewegingen. De Oostenrijkers
werden te Ulm, omsingeld en ingesloten, en de Bataafsehe Huzaren
waren er getuigen van, dat de generaal Mack, op den 20. Oeto-
ber, met 42 generaals, 25000 man en 00 bespannen viiurinonden
de wapens voor den Keizer der Franschen nederlegde.
Nadat het leger der Oostenrijkers vernietigd was, begon Napoleon
terstond een nieuwen veldtogt tegen hunne bondgenooten, de
Russen, die reeds in aantogt waren. — De huzaren behoorden
tot het legerkorps van den generaal Marmont en gingen daarmede
naar Stiermarken, om het hoofd te bieden vooral aan het leger
van den Aartshertog Karel, dat uit Italië naar Duitschland op
weg was. Bij Wildon, ten zuiden van Gratz, woonden zij een
bloedig en overwinnend gevecht bij, dat aan den generaal Mar-
mont eene groote menigte krijgsgevangenen verschafte. Deze had
zich reeds in beweging gesteld, om den Aartshertog zelf te gaan
aanvallen, toen hem het berigt gewerd van den wapenstilstand,
na den slag van Austerlitz gesloten (op G December). Hij keerde
dien ten gevolge weder naar Stiermarken terug.
Daar het korps van Marmont, na den vrede van Presburg
(25 December), niet bestemd werd om naar Holland terug te
keeren, werden de Bataafsehe troepen, die er toe behoorden, er
van gescheiden. Zij vereenigden zich in den aanvang van Februarij
1800 aan den Lahn, met hunne landgenooten, die onder de beve-
len van den generaal Dumonceau elders hadden gestreden. — In
Maart kwamen zij op den vaderlandschen bodem terug, en den
27. dier maand bevond Weitzel zich te Zutphen in garnizoen.
Den 23. Junij 1800 deed Louis Napoleon Bonaparte zijne
intrede in den Haag, als Koning van Holland. Reeds den 18. Julij
daaraanvolgende verscheen er een decreet betreffende de reorga-
nisatie van het leger. Het hield o. a. in, dat de ruiterij voortaan
zou bestaan uit drie regementen, waarvan twee huzaren. Het
regement Bataafsehe Huzaren bekwam N*. 2.
Nog niet lang was het geleden dat Koning Louis de regering
had aanvaard, of hij zag zich verpligt een gedeelte van zijn leger
2.
-ocr page 24-
18
ter beschikking te stellen van zijnen Keizerlijken broeder, die met
Pruissen in oorlog was.
De Koning zelf aanvaardde het bevel er over, en twee esca-
drons van het 2de Regement Huzaren maakten er deel van. Weit-
zel behoorde er toe. De loop der krijgsverrigtingen bragt de
Hollanders in Westfalen en gelijk bekend is — in de maand
November — voor Hameien. Daar deden de huzaren, onder de
oogen des Konings, in een voorpostengevecht met de Pruissen,
eene charge, waarbij zij hunnen ouden roem handhaafden.
Den 44. December werd Weitzel benoemd tot ridmeester bij
het Regement Ruiterij der Garde, en hij moest dien ten gevolge
het oorlogstooneel verlaten en zich naar \'s Hage begeven.
Hoezeer hij de onderscheiding eener plaatsing bij de Garde, die
hem te gelijk met zijne bevordering ten deel viel, op zeer hoogen
prijs schatte, verliet hij toch met leedwezen het oorlogstooneel en
vooral het regement, waarbij hij nu haast twintig jaren had ge-
diend. Sedert zijne oprigting had hij er toe behoord; op tal van
slagvelden had hij zijnen standaard gevolgd; tot al zijne menig-
vuldige roemrijke daden had hij bijdragen; het regement was hem
lief geworden; het bestond voor hem schier geheel uit oude
vrienden en dierbare wapenbroeders, die hij thans allen moest
vaarwel zeggen. Geen wonder dat hij met zeer gemengde aan-
doeningen naar Nederland terug reisde.
Onder de korte regering van Koning Louis Napoleon hadden
er talrijke veranderingen plaats in de organisatie van het leger,
en vooral in die der Garde. Eensdeels waren zij het gevolg van
\'s Konings bekende wispelturigheid, en anderdeels van ondoor-
dachte handelingen, die de zaken menigmaal op een te kostbaren
voet deed schoeijen, zoodat men er later op terug moest komen.
De Garde to paard bestond aanvankelijk uit 5 escadrons, waar-
van 2 kurassiers en 3 huzaren. Weitzel kwam bij de huzaren.
In het begin van 4807 werd deze Garde gebragt op twee rege-
menten, t. w. een huzaren en een kurassiers, maar nog in het-
zelfde jaar moest zij weder worden verminderd tot op een rege-
rnent. De hoog oploopende uitgaven waren daarvan oorzaak,
zijnde de tractementen en soldijen destijds bij de Garde aan-
zienlijk hooger dan bij de overige korpsen van het leger. Weit-
zel moest daardoor de Garde weder verlaten, en kwam (45 Octo-
-ocr page 25-
1!)
bei* 1807) bij het 3de Regement Huzaren. Dit regement was onder
het bestuur van den Raadpensionaris Schimmelpenninck, geweest
het 2de Dragonders en nog vroeger het regement Bataafsche Dra-
gonders. Het was in 1795 gevormd uit de vroegere regementen
dragonders van van Bylandt en van Hessen-Cassel. Gelijk wij
later zien zullen werd het, tijdens zijn verblijf in Spanje, en
wegens zijne roemrijke verrigtingen aldaar, in de Koninklijke
Garde opgenomen. De Koning vond nog goed het, den 24. No-
vember 1809, tot kurassiers te verklaren, maar aan die verande-
ring is nimmer gevolg gegeven.
Den 21. Mei 1807 genoot Weitzel de onderscheiding van
benoemd te worden tot ridder der orde van de Unie.
In de lente en in den voorzomer van 1808 bevond Weitzel
zich in Noord-Holland, tot het verrigten van diensten, die wel veel
vermoeijenis en inspanning te weeg bragten, maar alles behalve
aangenaam waren. Het bewaken der kusten tot het handhaven
van Napoleon\'s Continentaal-stelsel, was de taak waarmede een
gedeelte van het leger was belast. Weldra echter kreeg hij eene
andere bestemming.
Op aanzoek van Keizer Napoleon werd er eene brigade Hol-
landsche troepen naar Spanje gezonden om hem te ondersteunen
in den oorlog dien hij daar voerde. De brigade werd gesteld
onder de bevelen van den generaal-majoor Chassé , en het 3de
Regement Huzaren werd er bij ingedeeld
Den 4. September was de brigade marschvaardig en zij ging
over Gend, Kortrijk, Arras en Amiens aanvankelijk naar St. Dónis,
waar zij den 25., in de laan van Neuilly, voor de Koningin van
Holland defdeerde. Den volgenden dag werd zij door den Keizer
nabij St.-Cloud in oogenschouw genomen. Het depot der huza-
ren werd te Versailles geplaatst, en de marsch ging vervolgens
over Ie Mans, Niort en Bordeaux naar Bayonne, waar men den
24. October binnen rukte.
Weitzel ging thans weder eene reeks van gevechten en veld-
slagen te gemoet, waarin meestal hardnekkig werd gestreden,
maar die niettemin dezen oorlog minder gevaarlijk en bloedig
maakten, dan de gloeijende vaderlandsliefde, die de Spanjaarden
hunnen geboortegrond deed verdedigen met eene geestdrift en
eene volharding, die wel geëvenaard, maar nimmer overtroffen zijn.
-ocr page 26-
20
Gewoonlijk is men in den oorlog veilig en kan men zich eenige
rust en gemak gunnen, wanneer men buiten het bereik is der
geregelde strijdkrachten. Hier was het evenwel nietalzoo; iedere
Spanjaard was de vijand der Franschen, of van hunne bondge-
nooten, en geen hunner verzuimde de gelegenheid om, hetzij
afzonderlijk, hetzij met anderen tot Guerilla-benden(l) vereenigd,
den indringer te schaden. Bestendig moest men dan ook op
zijne hoede wezen, en zelfs met de grootste waakzaamheid en
inspanning, ontkwam men niet altijd aan verrassing en overvalling.
De oorlog in Spanje was een der afmattendste die immer zijn
gevoerd, en het verhaal der geordende ontmoetingen van de we-
derzijdsche legers — waartoe niet alleen de geschiedschrijver,
maar ook de biograaf zich moet bepalen — geeft maar schaars
een denkbeeld van de gevaren die hij opleverde.
Den 29. bereikten de huzaren Durango, over St.-Jean de Luz,
Yrun, Toloza en Bergara.
Reeds den 30. October had de slag bij Durango plaats, die ten
voordeele der Franschen eindigde, en waaraan de huzaren deel
namen.
Weinig dagen later streden zij te Miravalles, bij den opmarsch
der troepen waarmede de Maarschalk Lefêvre — onder wiens
bevelen ook de Hollandsche ruiterij stond — den 8. November
zijne overwinning bij Valmascda behaalde.
Door den voorspoed op dit en op andere gedeelten van het
Spaansche oorlogstooneel behaald, konden de Franschen meer en
meer voorwaarts rukken, en gelukte het hun Keizer de hoofd-
stad Madrid op den 4. December andermaal te nemen.
In het begin van Januarij 1809 stonden de huzaren te Val-
ladolid; den 6. — op een togt tegen de opgestane bevolkin-
gen — kwamen zij te Toro, waar men hen zonder tegenstand
liet binnen rukken. In de naauwe straten der stad werden zij
evenwel plotsling door geweervuur uit de huizen bestookt. De
kolonel van Goes met twee trompetters werden aan het hoofd
des regements gewond; een officier van gezondheid werd aan des
kolonels zijde doodgeschoten.
Na eenigen tijd tot de bezetting van Madrid behoord te heb-
(1) Uuerilia is het verkleinwoord van het Spaansche Guerro, oorlog. De Guerilla-oorlog was
dus de oorlog in het klein of met kleine benden. Zij die er deel aan namen, worden door do
Spanjaarden Guerilleros, maar door anderen ten onregte ook wel Guerilla\'s genoemd.
-ocr page 27-
21
ben, gingen de huzaren, in de tweede helft van Februarij, weder
op marsch naar het zuiden.
Zij waren inmiddels overgegaan bij het legerkorps van den
generaal Sébastiani, en hielpen daar de divisie ruiterij vormen,
aangevoerd door den generaal Dyon. Deze divisie bestond, behalve
uit het regement Hollandsche huzaren, uit een regement Poolsche
laneiers en twee regementen Fransche dragonders.
De generaal Sébastiani rigtte zijne beweging over Fuente el
i\'resno naar Ciudad Réal. Bij eerstgenoemde plaats hadden de
huzaren eene bloedige ontmoeting met den vijand en in den
slag van Ciudad Réal, op den 27. Maart, overdekten zij zich met
roem. Uitstekend was de dapperheid in deze actie door het
regement huzaren aan den dag gelegd. De kolonel Roest van
Alkemade, die den gewonden kolonel van Goes had vervangen,
een vijandelijken troep van misschien 3000 man voetvolk voor
zich ziende, stelt zich aan het hoofd van een escadron van zijn
regement — gekommandeerd door den ridmeester Weitzel —
en 150 man laneiers, en doet daarmede eene charge. De kolonel
wordt ernstig gewond en door zijn paard, dat hij niet langer
meester is, onder den vijand gevoerd. De trompetter-majoor en
de adjudant-majoor ijlen hem na en redden hem. Het bevel
was nu van zelf op Weitzel overgegaan. Deze vervolgt de
charge, brengt haar ten einde en geleid zijne ruiters terug,
toen de vijand zich wel in wanorde en met groot verlies, maar
toch nog tijdig genoeg om eene totale vernietiging te ontgaan,
in een nabijzijnd Olijfbosch had geworpen, waar hij, op zijne
beurt, voor de ruiterij gevaarlijk kon worden. (4)
Ook nog op een ander gedeelte van het slagveld heeft Weitzel
zich dien dag dapper gekweten. (2)
Toen men den anderen dag. den vijand vervolgde, had er bij
Santa Cruz op nieuw een gevecht plaats, waarin de huzaren den
roem handhaafden, dien zij bij Ciudad Réal hadden ingeoogst.
Koning Louis Napoleon schrijft in zijne Documenls histori-
ques:
»Le 29 Mars Ie général Sébastiani défit complétement les
Espagnols prés de Ciudad Réal, et les dispersa au dela de la Sierra
Morena. Dans cette bataille les hussards hollandais, chargèrent
(1)  Bosscha verhaalt, in zijne Ncerlands Heldendaden te land, 3<i° deel, blz. 336 o. v., deze
gebeurtenis niet volkomen gelijk zij lieert plaats gehad.
(2)  Bosscha als boven.
-ocr page 28-
22
I\'infunterie espagnole avec une rare intrépidité, et avec Ie plus
grand succes. Pavmi les officiers qui s\'y distinguèrent Ie plus,
on compta Ie colouel Roest, Ie capitaine Weitzel , etc......
Le général Sébastiani écrivit au Roi sur cette affaire dans les
tormes suivans:
»Je me crois obligé de rendre compte a V. M. de la conduite
«brillante de ses hussards........Leur conduite aux affaires
»qui vicnnent d\'avoir lieu le 27 de ce mois a Ciudad Réal et le 28
»a Santa-Cruz, les immortalise. Le courage qu\'ils ont déployé,
»les services qu\'ils ont rendus, dans ces journées, ont été appré-
»ciés par toute 1\'armée, et particulièrement par moi."
»Ce regiment recut en récompense le titre de hussards de la
garde; on lui permit de porter le chiffre L., comme distinction
ou lieu du numero du regiment". (1)
Bij het verder nazetten van den vijand, hadden de huzaren nog
een gevecht te leveren te El Viso aan den voet der Sierra Moremu
In Mei stond de ruiter-divisie van den generaal Dyon op de voor-
posten aan de Guadiana. De Hollandsche huzaren waren te Val
de Penas en werden daar den 20. zóó hevig aangevallen, dat zij
tot aan het klooster La Consolacion werden teruggeworpen. Zij
hernamen echter het offensive en dreven den vijand op hunne
beurt voor zicli uit tot El Castelar de Sanct Jago, waar hij
stand hield en met de huzaren eene bloedige ontmoeting had,
die met zijnen terugtogt over de Sierra Morena eindigde, üe
huzaren begaven zich den volgenden dag weder achterwaarts,
om hunne vorige stelling bij Val de Penas te hernemen.
Op dien dag viel er eene épisode voor, die reeds elders is
verhaald, maar waarvan de mededeeling hier zoo geheel op hare
plaats is, dat ik haar zal laten volgen, nagenoeg gelijk zij vroe-
ger, door mij, werd beschreven. (2)
»De schoone Provincia de la Mancha, het Vaderland van den
dapperen en hooghartigen Don Quiciiot, was het tooneel des oor-
logs. Onze huzaren vonden er echter wel andere vijanden te be-
strijden dan windmolens of kudden schapen, en wanneer de
geregelde benden hen al met rust lieten, dan hadden zij het nog
(1)  Documents historiques etc. par Louis Bonaparte , ex-Roi de Hollande , tome 3 , pag. 67 e. s.
(2)  Zie: Milit. Spectator, 2\'c Serie, l»ic doc| blz 30 e. v.
-ocr page 29-
23
altijd te kwaad met de ontelbare guerilleros. De Spanjaarden
van die dagen waren vrij wat minder goedhartig dan Sanciio
Panza , zaliger gedachtenis, en man voor man waren zij hunne
tegenstanders.
Den dag vóór dien, waarvan ik spreek, had men bij El Castelar
de Sanct Jago bloedig gestreden, en thans was het den geheelen
voormiddag berg op, berg al\' gegaan. De heerlijke landstreek
waarin men rondzwierf, in vroeger eeuwen door de dichters als
de zetel van het reinste geluk bezongen, begon er zoo van lie-
verlede allerakeligst uit te zien. Er dartelden reeds lang geene
schoone nymphen meer over het mollige gras, en hierbij kwa-
men zoowel de huzaren als hunne paarden te kort, de eersten
om de nymphen en de laatsten om het gras. Deze arme schep-
sels — ik bedoel de viervoetige — kregen dan ook allengs bij-
zonder veel gelijkenis op de schrale Ronzinante, het edele strijdros
van den ridder der droevige figuur. Ook voor de ruiters was het
aanhoudend vastendag, want hunne noordsche magen konden zich
maar slecht gewennen aan de dunne ülla\'s, waarmede de sobere
Spanjaarden zich tevreden stellen.
Het was een warme dag, zoo als men die in Spanje hebben
kan. De zon had haren hoogsten stand bereikt en begon langza-
merhand weder naar de westerkim af te zakken. De marsch was
vermoeijend, geen défilé kon men doortrekken, geen boschje voor-
bijgaan of er vielen schoten. Vrouw Brièue — vóór hare in dienst-
treding eene knappe Noordbrabantsche meid, thans de vrouw van
den hoefsmid en marketentster der kompagnie van Weitzel—had
het schrikkelijk druk gehad. Op haren vluggen doch gehoorzamen
muilezel gezeten, was zij dan hier, dan daar. Zij was sluw en
moedig; het was haar niet onbekend, dat eene vrouw verschoond
wordt, daar waar mannen geene genade vinden, en hierop steu-
nende, vond zij steeds middel om haren voorraad te vernieuwen.
Menigmaal echter waagde zij daar meer bij dan haar leven, want
eene knappe zoetelaarster was soms een welkome buit voor de
dierlijke onbeschoftheid der guerilleros. En men geloove niet dat
zooveel moed en zooveel toewijding slechts uit hoop op winst
werd ten toon gespreid: o neen, het leger in Spanje had dikwijls
geldgebrek, de soldij werd zeer ongeregeld of wel in het geheel
niet uitbetaald. De zoetelaarster kent hare taak, zij gevoelt hare
roeping en gehoorzaamt er aan zonder morren. De huzaren had-
-ocr page 30-
24
den hunne botta\'s (1) reeds sedert lang ledig aan den zadel han-
gen, geen lafenis was er te bekomen, dan bij vrouw Brière, en
vrouw Brière rende vooruit en weer achterwaarts, zoolang zij
wat to tappen en te schenken had.
De zon brande geweldig; men daalt af in eene vlakte, men
avanceert al meer en meer, eindelijk komt het bevel tot halt
houden; hier zal men den nacht doorbrengen. Het bivak wordt
ingerigt; ieder helpt zich zoo goed hij kan.
Vrouw Brière zal dan ook de welverdiende rust smaken, groote
droppels zweet parelen op haar voorhoofd; hoe moet zich eene
zwakke vrouw gevoelen, daar waar dikwerf de krachten van man-
nen en paarden te kort schieten.
Naauwelijks is zij een weinig tot verhaal gekomen, of zij ver-
neemt dat haar ridmeester ziek geworden is en in eene gloeijende
koorts daarneder ligt. Zonder te wachten tot hare hulp wordt
ingeroepen, ijlt zij naar den kranke. Zij vindt hem op een man-
tel uitgestrekt, verteerd door een brandenden dorst, en smach-
tende naar een teug waters. Doch waar het te vinden? Gindsche
beek, die zijn troebel nat langzaam liet afvloeijen, is geheel droog
geworden, sedert men er de dorstende paarden aan heeft gedrenkt.
Wel is er in de nabijheid nog een plas, maar duizende insekten
leven en bewegen er zich in, en dit vocht, dat een dier versmaadt,
kan men toch geen zieke voorzetten. Maar de zoetelaarster ver-
eenigt in zich vrouwelijke zachtmoedigheid met beradene tegen-
woordigheid van geest, zij laat niet zoo ligt het hoofd hangen.
Vrouw Brière slaat de oogen in het rond en haar besluit is
genomen.
Zij grijpt eene botta, werpt zich te paard en rent naar den
plas om het noodige water te scheppen. Pas echter heeft zij het
bekomen of er vallen schoten uit een nabij gelegen boschje, zij
duikt neder; men waant haar reeds verloren; eenige huzaren
snellen er heen, maar eer zij haar kunnen bereiken, zit zij weder
te paard en jaagt zij terug zonder haar botta te vergeten. Eene
natuurlijke neiging had haar slechts doen bukken om zich voor
de kogels te beveiligen, maar toen er geene schoten meer volg-
den, had zij zich den tijd ten nutte gemaakt, dien de vijand be-
hoefde om te herladen, en was weldra weder in het bivak.
(1) Keno botta is een lederen zak, waarin men in Spanje wijn en andere dranken bewaart. Er
zijn er van verschillende grootte. Sommigen kunnen drie a vier flcsschen bevatten.
-ocr page 31-
25
De plaats waar men zich bevindt is een afgemaaid garsteveld;
in allerijl zoekt zij eenige overgebleven aren bij elkander, wrijft
die uit in de hand, maakt vuur van de stoppels, roostert de
verkregen korrels op eene gevondene potscherf, filtreert het water
door een doek, kookt het in een veldketel, en weldra heeft zij
voor den zieke uit deze bestanddeelen eene soort van koflij be-
reid, die hem als balsem over de drooge lippen vloot, en hem
beter smaakte dan immer de keurigste drank had gedaan. De
getrouwste vriend had misschien gaarne nog veel grooter levens-
gevaar willen loopen voor den kranke, doch eene maar al te dik-
werf miskende soldatenvrouw wist ter regter tijd de regte middelen
te kiezen om zijn lijden dragelijk te maken. Zij deed dit zonder
ijdele praal, zonder er zich later op te verhoovaardigen.
Vrouw Brière is in hoogen ouderdom te \'s Bosch gestorven;
gelijk vele oude soldaten, had zij geene schatten maar wel lau-
weren en ligchaams-gebreken vergaard. Uit Rusland bragt zij
een bevrozen been mede. Op haar ouden dag ging zij trouw
naar de mis en sprak zij gaarne over hare campagnes." (1)
De ruiter-divisie van den generaal Dyon, die toen in alles niet
meer dan 1000 paarden telde, bleef een geruimen tijd te Val de
Penas staan. Zij was met de voorpostendienst belast, en had
vooral hare opmerkzaamheid te vestigen op dat gedeelte van het
terrein, dat zich naar de zijde van Villa Nueva de los Infantes
uitstrekt. Bij Val de Penas was de bodem nog slechts zacht heu-
velachtig, maar verder voorwaarts werden de heuvelen van liever-
leden steiler, tot men eindelijk geheel in het gebergte kwam.
Als veiligheids-maatregel werden de troepen des avonds onder
de wapenen geroepenu de vedetten werden digter bij getrokken;
tegen den morgen werden naar alle zijden detachementen op
verkenning gezonden, en wanneer deze zonder nieuws terug kwa-
men, ging de troep weder naar zijne kwartieren en werden de
vedetten weder vooruit geschoven.
(1) Jouanna Maria Pierson, wed. Jean Brière, had gediend bij de Bataafsche Dragonders,
later 2\'e Regement Dragonders, nog later 3^ Kegement Hollandsche Huzaren, vervolgens Garde-
Huzaren vanden Koning van Hollanden eindelijk Chevau-leger Lanciers der Keizerlijke garde. Als
marketentster had zij do navolgende veldtogten mede gemaakt: die van 1808 en 18U9 in Spanje;
van 1812 in Kuslaud; van 1813 in Saxen, en van 1814 in Brabant.
-ocr page 32-
26
Eens had de generaal goed gevonden eene bijzondere sterke
verkenning uit te zenden, in de rigting van het genoemde Villa
Nueva de los Infantes. Zij bestond uit een officier en 25 ruiters
van ieder der vier regementen, die zijne divisie vormden, en dus
in het geheel uit vier officieren en 100 ruiters," alles onder de
bevelen van den ridmeester Weitzel.
De weg, waarover men zich bewoog, bestond uit eene roode
aardsoort, die door langdurige droogte als in asch veranderd was,
en waarin menschen noch paarden schier eenig spoor achterlieten.
Halverweg Villa Nueva de los Infantes lag een gehucht, dat
men bereikte zonder iets van den vijand te hebben ontwaard. Men
vond er eene bron en de officieren stelden aan den ridmeester
voor er de paarden te laten drinken. Deze had in hooge mate
de eigenschappen, en men kan wel zeggen het instinct, dat den
militair geschikt maakt tot het goed uitvoeren van de veld- en
veiligheidsdienst. Hij had reeds zijne toestemming gegeven,
maar zelf de drinkplaats genaderd zijnde, meende hij in de eerste
morgenschemering natte plekken op den grond rondom de bron
te zien. Ilij steeg af, overtuigde zich dat hij goed had gezien, en
merkte zelf in die natte plekken zeer duidelijk de afdruksels van
paardenhoeven op. Men was reeds afgezeten, maar begrijpende
dat men mogelijk den vijand zeer nabij zich had, liet hij terstond
weder opstijgen en den marsch vervolgen. Buiten het gehucht
gekomen zag men inderdaad een vijandelijk ruiter-detachement
voor zich. Weitzel liet terstond halt houden, maar ontwaardde
al zeer spoedig, dat hij wederkeerig door de Spanjaarden was ge-
zien. Zij waren meer dan dubbel zoo sterk als hij, en daar hij
niet was uitgezonden om te vechten, besloot hij den terugtogt
aan te nemen. Hij deed dit bedaard, aanvankelijk in den stap,
maar ziende dat hij vervolgd werd ging hij over in den korten
en eindelijk in den gestrekten draf.
Niettemin wonnen de Spanjaarden voortdurend grond en kwamen
zij hem al nader en nader. Weitzel begon in te zien, dat hij
hen niet kon ontkomen en dat het zaak werd, gelijk men zegt,
de payer d\'mulace. IJ ij wist dat hij meer achterwaarts — thans
voor zich — op zijn linkerhand een weg zou vinden, die over
een tamelijk hoogen heuvel voerde langs een versterkt klooster,
dat door een bataillon Fransche infanterie en twee stukken geschut
was bezet. De troep waartoe hij behoorde, kon hij met zulk eene
-ocr page 33-
27
*
overmagt op de hielen niet bereiken, maar dat klooster misschien
wel, en ook daar zou hij in veiligheid zijn.
Hij besloot dus nabij dien zijweg en achter een bogt van den
weg, waarop hij zich bevond, halt en achterwaarts front te ma-
ken, den vijand door eene kloeke charge zoomogelijk te verrassen,
op deze wijze eenigen voorsprong te winnen, en den heuvel over
naar het klooster te ijlen.
Zoo gezegd, zoo gedaan. In eene korte aanspraak werd op de
noodzakelijkheid gewezen, van den vijand terug te werpen en in
verwarring te brengen. Met den dood werd bedreigd, een ieder
die na het slagen van den aanval, het zou wagen tot het maken
van buit over te gaan.
De charge gelukte; de Spanjaarden werden inderdaad verrast
en teruggeslagen. Weitzel besteedde den gewonnen tijd uitste-
kend, maar de vijanden herzamelden zich weldra en hervatten
de vervolging met nadruk. Onderwijl werd het evenwel geheel
dag, en toen het versterkte klooster in de verte zigtbaar werd,
hielden zij af.
In de stelling bij Val de Penas, waren de overige verkennings-
troepen reeds lang teruggekeerd, toen men nog te vergeefs op
Weitzel en de zijnen wachte. De zon stond reeds hoog aan
den hemel en men gaf de hoop geheel op van hem weder te zien.
«Celui la est perdu — zei de generaal Dyon — c\'est un facheux
evenement," en dit zou het geweest zijn als zijn vermoeden be-
waarheid was geworden, want 100 ruiters en 4 officieren had een
zwaar verlies uitgemaakt, gezwegen nog van de verdiensten des
aanvoerders.
Het rapport over dit, naar men meende, zoo noodlottige voor-
val, was reeds naar den generaal Sébastia.ni verzonden, toen
Weitzel met zijn detachement kwam opdagen. Zijn geheele ver-
lies bestond in de chacot van een huzaar, die den eigenaar, door
een overigens mislukten sabelhouw, van het hoofd was geslagen.
De vreugde was te Val de Penas groot en de welverdiende lof-
tuitingen bleven niet achter.
De krijgskans keerde ten nadeele der Franschen, en hunne
legers moesten in den omtrek van Madrid worden zamengetrok-
ken, om de hoofdstad te beveiligen tegen den overmagtigen vijand.
Den 13. Junij brak het korps van den generaal Sébastiani op, uit
-ocr page 34-
28
zijne verschillende stellingen in de Provincia de la Mancha. »Meer
dan vijf weken verliepen er, in langdurige en vermoeijende mar-
schen, bij de zwaarste zomerhitte volbragt, tot zóó groote ver-
zwakking der troepen, dat de Spanjaarden de maanden Junij en
Julij des jaars 1809 hunne beste generaals hebben genoemd." (1)
Uit al die marsenen ontwikkelde zich op den 28. Julij de ge-
duchte veldslag van Talavera, die den Franschen geene beslis-
sende overwinning aanbragt. Het terrein was voor de ruiterij
zeer ongunstig, en den Hollandsche huzaren was het lot bescho-
ren herhaaldelijk en langdurig onder \'s vijands vuur te moeten
pal staan, zonder eene enkele keer tot den aanval te kunnen
overgaan.
Na den slag van Talavera wendde de generaal Sébastiani zich
naar het zuiden, tegen de Spaansche troepen, die uit la Mancha
voorwaarts drongen. De huzaren stonden den 31. Julij te Santa
Olla, den 1. Augustus te Illescas, den 3. te Yuncas en den 5.
voor Aranjuez. Den 0. werd de vijand uit die stad verdreven,
den 7. ging het op Pantoja en den 8. naar Toledo. Den 9. werd
er een uitval gedaan uit Toledo, waarbij de Spaansche voorposten
werden overvallen en teruggeslagen. Den 11. stelde men zich in
beweging naar Almonacid, waar de vijandelijke strijdkrachten zich
hadden vereenigd.
De slag van Almonacid, waarin de Franschen de zege aan hunne
vanen hechtten, was weder roemrijk voor de Hollandsche huzaren.
Zij hadden het geluk de Spaansche ruiterij, die de reeds bijna
behaalde overwinning in gevaar bragt, geheel overhoop te werpen,
en bij het vervolgen des vijands, maakten zij zich te Mora, tus-
schen Almonacid en Madrilejo, meester van zijn legerpark. Dit
park bestond uit een groot aantal wagens, beladen niet wapens
en bespannen met 360 muilezels. De bedekkings-manschappen
werden de krijgsgevangenen der huzaren.
Koning Louis Napoleon zegt in zijne Documenls hisloriques:
»Dans la journée du 11, les hussards hollandais se distinguèrent
particulièrement. Pour récompenser de leur bonne conduite les
Hollandais de 1\'armée d\'Espagne, ils furent autorisés a compter
pour deux chacune de leurs campagnes dans la Péninsule." (2)
(1) BOSSCBA, Heldendaden te land, Doel -i . blz 347
iSJ Tomé 111, |>ag. 138 et 139.
-ocr page 35-
20
Na den slag van Almonacid verliepen er weder drie maanden,
zonder dat er eenige belangrijke ontmoeting tussehen de vijan-
lijke legers plaats had. Die tijd werd daarom niet in rust en
ledigheid doorgebragt, hij was integendeel rijk aan vermoeijende
marsenen en aan ontberingen voor de huzaren; want het is reeds
meer dan eenmaal gezegd, wanneer ook de legers der Spanjaarden
of die hunner bondgenooten uit het veld waren geslagen, dan
bleef de opstand voortwoeden en deden de guerilleros zich nog
altijd krachtig gelden.
De Spanjaarden hadden, ondersteund door de schatten van En-
geland, in Andaluzië op nieuw een sterk en wel uitgerust leger
op de been gebragt, en trokken daarmede voorwaarts om Madrid
te hernemen. De Franschen verzamelden hunne strijdkrachten
en hielden dit leger staande. Op den 19. November tasten zij
het aan bij Ocana en versloegen zij het volkomen. De huzaren
namen aan dien slag geen deel; zij waren inmiddels overgegaan
bij het 1ste legerkorps en stonden daarmede bij Toledo, ten einde
het oog te houden op mogelijke bewegingen des vijands naar die
zijde. Na de overwinning van Ocana rukte dit legerkorps met
spoed voorwaarts; trok eenige mijlen boven Aranjuez de Taag
over; kwam den vijand voor aan de passen van de Sierra Mo-
rena, sneed hem af en droeg er toe bij, dat hij 22,000 krijgsge-
vangenen in handen der Franschen moest achterlaten. De huzaren
hadden bij die gelegenheid te Manzanares nog een scherp gevecht
te leveren.
Dit was het laatste waaraan Weitzel tegen geregelde troepen
deelnam. In het algemeen bestonden de verrigtingen der hu-
zaren in Spanje, sedert dien dag, in het bestrijden der guerilleros.
»De guerilla-oorlog vorderde groote waakzaamheid, verpligte tot
zware vermoeijenissen, gaf dagelijks aanleiding tot vijandelijke
ontmoetingen, maar zelden gelegenheid om lauweren te plukken.
Ligt beweegbare kolonnes uit te zenden, ten einde de wegen
veilig te houden, levensmiddelen op te halen, onwillige ingeze-
tenen tot het betalen van geldheffingen, ten behoeve van Koning
Jozef, te dwingen, dit waren de roemlooze handelingen waaruit
de taak der Hollanders, gedurende het eerste gedeelte van 1810,
bestond." (1)
(1) Bosscha , Heldendaden to land, Deel UI, blz. 372.
-ocr page 36-
30
Het logement huzaren werd eindelijk teruggeroepen, en kwam
i\\on 15. Junij 1810 weder op vaderlandsehen bodem aan.
Weinig dagen later — den 3. Julij 1810 — deed Koning Louis
Napoleon afstand van de regering; het Koningrijk Holland werd
bij het Fransche Keizerrijk ingelijfd, en de Hollandsehe garde-
regementen maakten van toen af deel uit van de Fransch-Keizer-
lijke garde. Ten gevolge daarvan kregen de huzaren bevel —
uit \'sIJage — naar Versailles te mareheren, waar zij op het einde
van Augustus, door de overige garde-korpsen met de meeste
hartelijkheid werden ontvangen.
Het regement huzaren werd nu het 2de Regement Chevau-legèr
Lanciers, bekwam eene scharlakenkleurige uniform, en werd des-
wege veelal aangeduid met de benaming van Roode lanciers.
In bet laatst van 1810 nam Keizer Napoleon een besluit,
waarbij bepaald werd, dat in de garde geene andere officieren dan
Franschen van geboorte mogten dienen. Als zoodanige werden
ook aangemerkt zij, die geboren waren in de landen voor en na bij
Frankrijk ingelijfd, maar aangezien Weitzel ook daartoe niet
behoorde, zag hij zich verpligt de garde te verlaten. Schoone
voorstellen werden aan hem en anderen, die in hetzelfde geval
verkeerden, gedaan. Zij konden met erkenning van den hoogeren
rang die zij bij de garde hadden, overgaan bij andere kavallerie-
regementen, en zelfs nog betere vooruitzigten werden hen ge-
opend, indien zij mogten willen besluiten in het leger van den
Koning van Westfalen te gaan dienen, maar niets van dit alles
kon Weitzel behagen. Hij had ten minsten vier-en-vijftig ge-
vechten en veldslagen bijgewoond; hij was versierd met een rid-
derkruis en zijne ambitie was ten volle bevredigd. Had hij te
midden der kameraden kunnen blijven, waarmede hij zooveel lief
en leed had gedeeld, hij zou met zijn gezond en krachtig ligchaams-
gestel nog niet aan het verlaten der dienst hebben gedacht, maar
thans besloot hij voortaan aan zich zelf te behooren. Daar hij voor
sommige jaren twee en voor enkele zelfs drie veldtogten kon doen
gelden, vermogt hij er zestien in rekening te brengen. Hij telde
derhalve, ofschoon pas 45 jaren oud, reeds bijna 42 jaren dienst;
hij was allezins bevoegd regt op pensioen te doen gelden en ging
er toe over.
Op den 1. December 1810 verliet hij met innig leedwezen het
-ocr page 37-
31
regement, welks roem liij had helpen vestigen, en dat naderhand
nog zulk eene glorierijke baan zou doorloopen.
Hij begaf* zich naar \'sHage, waar hij zich vestigde.
Bij decreet van 18 October 1811 stelde de Keizer de ridder-
orde in der Réunie. Zij strekte tot vervanging van de Ilollandsche
Orde der Unie en van de ridderorden van nog eenige andere lan-
den, die bij het Fransche Keizerlijk waren ingelijfd. Zij werd
aan Weitzel toegekend bij Keizerlijke beschikking van den 7.
Maart 1812. Met den val van Napoleon kwam ook de ridder-
orde der Réunie te vallen, en dit was bijna een noodzakelijk gevolg
van het herleven der meeste ridderorden, in wier plaats zij was
getreden en die weder oploken, doordien de landen, die ze wei-
eer hadden ingesteld, hunne zelfstandigheid hadden herkregen.
De orde der Unie bleef echter, gelijk men weet, afgeschaft, en
terwijl in Frankrijk al de ridders van de orde der Réunie in het
Legioen van Eer werden opgenomen, was het herboren Nederland
ondankbaar genoeg zich nimmer te bekreunen, over zoo velen,
waarvan het onder eene andere regering, uitstekende en trouwe
diensten, dikwerf met levensgevaar bewezen, had genoten.
Hoewel hij voor zich zelf niets meer verlangde, achtte hij het
pligt, tijdens de omwenteling van 1813, den lande zijne diensten
weder aan te bieden. Hij ondervond echter met meer anderen
dat zij, die de Fransche adelaren gevolgd hadden, niet diegenen
waren, die men bij voorkeur in het nieuwe leger opnam. Men
wilde hem wel aanstellen, maar den rang van luitenant-kolonel,
dien hij als ridmeester van de garde werkelijk had bekleed, en
waarin hij ook was gepensioneerd, wilde men niet erkennen. Bij
de ruiterij waren bovendien zoo weinig plaatsen en eene kom-
pagnie infanterie was derhalve alles wat men hem kon geven.
Een dergelijk antwoord stond gelijk met eene afwijzing, en
Weitzel gaf dan ook onbewimpeld te kennen, dat hij niet gebe-
deld had om eene benoeming, maar dat hij zijne diensten had
aangeboden; kon men die ontberen, dan had men zijn voorstel
slechts als niet ontvangen te beschouwen.
In 1814 trad hij in den echt met Louise Wiliielmina Frede-
rika Diaz de Vivano , dochter van den gepensioneerden luitenant-
kolonel van dien naam, oud-directeur der artillerie- en genie-school
te \'s Hage.
-ocr page 38-
32
Uit dit gelukkig huwelijk zijn vijf kinderen gesproten, vier
zonen en eene dochter. Twee dier zoons zijn op jeugdigen leef-
tijd gestorven.
In 1817 ging Weitzel zich vestigen te Heusden. Hij was in
dit stadje weleer dikwerf en lang in garnizoen geweest; hij had
er aangename herinneringen aan behouden en besloot er zijne
dagen te eindigen. Hij genoot er in waarheid, en na het ten
volle verdiend te hebben, otium cum dlgnitate; zijne voorname
bezigheden vond hij in het behartigen van de opvoeding zijner
kinderen, waaraan hij zich geheel wijdde; het was hem verder
een genoegen, zijne medeburgers van dienst te zijn zooveel hij
vermogt. Als medebestuurder van armscholen en van verschil-
lende nuttige vereenigingen, vond hij daartoe ruimschoots gele-
genheid en tevens voedsel voor zijnen werkzamen geest.
Hij overleed den 28. April 1845 in ruim tachtig jarigen ouder-
dom, geacht en betreurd door allen die hem hadden gekend, en
opregt beweend door zijne weduwe en door zijne dankbare
kinderen.
-ocr page 39-
.
.