-ocr page 1-
mm \\^~]y\\
i
". 4 4 E 2*
VLUGSCHRIFTEN
OVER
INDISCHE AANGELEGENHEDEN
/DOOR
C G. E. VAN RESTEREN en anderen.
I.
EENIUE KANTTEEKENIN(^3N
OP DK
Iiidi^olie oesffvootiiiö" voor 1879
DOOR
EEN INDISCH AMBTENAAR.
D. STUD.              AMSTKltDAM, —\'J. H. DKJHJ8SY. — 1878.
S KllUHynii\'K-v N
Ivanm2Mv.\\ •
UïATKN--:.         \\y
-ocr page 2-
i-
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000031359635B
3135 963 5
-ocr page 3-
\'t
VLUGSCHRIFTEN
OVER
INDISCHE AANGELEGENHEDEN
DOOR
G. E. VAN RESTEREN en anderen.
EENIGE KANTTEEKENINGEN
OP DK
Inclisolie begrootiug1 voor 1879
DOOR
EEN INDISCH AMBTENAAR.
AMSTERDAM, — J. H. DE BUSSY. — 1878.
S BIRLT0T1! EEK^
-ocr page 4-
Het voornemen is opgevat, om in het vervolg nu en dan,
wanneer in Nederland een voor Indië belangrijke aangele-
genheid behandeld wordt of te behandelen is, het Neder-
landsche volk de gelegenheid aan te bieden, tijdig ook hen
te hooren, die getracht hebben, Indië in de kolonie zelve te
leeren kennen, en buiten de Nederlandsche partijen staan.
Door het publiceeren van: »Enkele kantteekeningen op de
Indische begrooting voor
1879" wordt aan dat plan een begin
van uitvoering gegeven.
-ocr page 5-
I.
§ 1. //Men kan aannemen, dat Nederlandsch-Indië
tot 31 December 1878 geheel uit eigen middelen in
zijn uitgaven voorziet, en dan nog een beschikbaar
overschot uit de diensten van 1867 tot en met 1877
zal opleveren van ruim j 4.380.000." (*)
Het belangrijke van die mededeeling springt inzonder-
heid door liet nazien en nacijferen van een der Bijlagen
in het oog, van die Bijlage namelijk, welke als »Bereke-
ning van de saldo\'s der Indische begrootingrekeningen
over 1867 tot en niet 1877, niet aanduiding van de
sommen, waarover reeds beschikt is", bij de Memorie van
Toelichting werd gevoegd.
Jaar voor jaar aantooneude, wat in Nederland en in
Indië zelf voor de kolonie ontvangen en uitgegeven is,
vermeldt zij het hoofd »Uitgaven in Nederland" geen
enkel maal, zonder door een noot aan den voet der blad-
zijde te doen blijken, dat er in die Uitgaven de uitkee-
ring van een batig slot of een » bijdrage" van de Indische
aan de Nederlandsche schatkist schuilt. Eene optelling
brengt aan het licht, dat Nederland alleen in de genoemde
jaren en alleen in den bedoelden vorm ongeveer honderd
tien
millioen uit Indië heeft getrokken!
(*) Met deze lettersoort gedrukte woorden zijn aan de Memorie van Toelich-
ting der begrootiug outleeud.
-ocr page 6-
4
Ten tweede wijst de Bijlage aan, dat van de kolonie,
behalve die 110 millioen,
20 millioen voor amortisatie van Nederlantlsche schuld,
8 millioen voor voltooiing van het Nederlandsche ves-
tingstelsel,
6 millioen voor extra-stijving van \'s Rijks middelen, en
nog eenige millioenen voor hetzelfde doel onder andere
namen gevorderd werden.
Ten derde is uit de Bijlage op te maken, dat er aan
>buitengewone uitgaven, begrepen in de begrootingen van
Nederlandsch-Indië", van 1873 tot 1878 omstreeks 20
millioen is besteed.
Een beschouwing van het veroordeelde »bijdragen"-
stelsel en een bespreking van den jammervollen Atsjin-
oorlog kunnen hier nog vermeden worden, en beide zijn te
onaangenaam, dan dat men ze zou willen dulden zoolang
men ze weren mag. Uitsluitend met eene financiëele
quaestie hebben wij te doen. Wij vatten daarom de cijfers
samen, en vullen ze aan met hetgeen in vorige begroo-
tingen of in de geschriften van den oud-Minister de Waal
te vinden is. Als slotsom verkrijgen wij dan, dat de
koloniale schatkist, die, volgens de becijfering van den
Minister, ultimo December 1878 nog een beschikbaar
overschot van ruim vier millioen zal leveren, van 1867
tot 1878 voor buitengewone uitgaven, als resultaat van een
oorlogstoestand, en voor heffingen ten bate der Neder-
landsche financiën minstens 170 millioen heeft afgestaan,
geheel uit de gewone koloniale inkomsten verkregen.
De Minister verklaart in § 5 der Memorie van Toe-
lichting, dat hij aan de heffingen voor het moederland
een einde wenscht te maken, zoodat Indië\'s verplich-
ting voortaan beperkt zal zijn tot een restitutie van de
gelden, welke Nederland om ot ter wille van de kolonie
-ocr page 7-
5
uitgegeven heeft. Indië, dat van 1371—77 jaarlijks ge-
xniddeld 17 millioen, en ongeveer dertig jaar vroeger, van
1841—50, drie millioen minder, n.1. 14.1 millioen, aan Ne-
derland af te dragen had, zal dientengevolge voortaan jaar-
lijks met een betaling van 4 millioen kunnen volstaan.
Indien het nu met dat voornemen ernst is, hoe kan
dan de Minister in gemoede beweren, dat thans reeds de
toekomst der Indische schatkist zeer donker, en thans
reeds het opleggen van zwaardere belastingen aan Indië
noodig, bij gevolg gerechtvaardigd, is? Naarmate men
vaster op de juistheid der overgelegde cijfers vertrouwt,
en vooral naarmate men hooger dunk heeft van het
voornemen om het »bijdragen"-stelsel te verlaten, moet
men de bewering onverklaarbaarder achten. Dit toch zal
wel niet te ontkennen zijn, dat de opheffing van het
»bijdragen"-systeem een van de hoofdoorzaken der finan-
ciëele uitputting van Indië wegneemt, en is die opge-
heven, clan moeten de koloniale geldmiddelen, minstens
vooralsnog, de gewone uitgaven volkomen kunnen dekken,
en tevens veroorloven, voor buitengewone werken een
leening aan te gaan. —
In § 2 komt een «ontleding" voor »van de cijfers der
jaren 1875 tot en met 1879". Zij kan, heet het, »dienen
als leiddraad bij de beoordeeling van den stand der In-
dische financiën in de laatste jaren". Maar.... voor
1878 en \'79 kon natuurlijk slechts een raming worden
gegeven; voor 1877 waren er slechts provisioneele opga-
ven, en de nauwkeurigheid der cijfers, die de middelen
van 1875 en \'76 aanwijzen, »is nog niet boven allen
twijfel verheven". Het nut der »ontleding" schijnt daar-
door eenigszins twijfelachtig.
Mag, inzonderheid met bet oog op hetgeen van de
-ocr page 8-
(i
dienstjaren 1875 en \'76 is gezegd, herinnerd worden,
dat nu twee jaar geleden van regeeringswege een ver-
betering van het financieel beheer der kolonie in \'t ver-
schiet werd gesteld? Er werd toen gesproken van
»nieuwe voorschriften", waardoor, naar men hoopte, »de
oorzaken (zouden) zijn weggenomen, die tot zoo veel ver-
traging hebbeu aanleiding gegeven". Er werd toen be-
richt, dat »in het belang der afdoening" het personeel
der Algemeene Rekenkamer in Indië tijdelijk »versterkt"
was. Er werd voorts een vrij scherp oordeel geveld
over de »verkeerde wijze van werken, die tot en met
1873 is gevolgd", en de verwachting werd opgewekt, dat
er ten aanzien van 1874 en verdere jaren een zeer gun-
stige verandering te bespeuren zou zijn.
De bevinding van heden doet, dunkt ons, de voorspie-
geling van toen geheel teniet. Ook het pas verschenen
Koloniaal Verslag van 1878 wijst op bet niet-vervullen
van de verwachting, waar het mededeelt, dat het onder-
zoek der rekeningen betreffende de dienstjaren van vóór
1874, met kracht * voortgezet" werd, en dat aan het onder-
zoek der comptabele stukken van 1875 kon worden »begon-
nen". In elk opzicht is zulks weinig bemoedigend. Bleven
de »nieuwe" voorschriften van den Directeur Sprenger
van Eijk onuitgevoei-d, niettegenstaande den overwegen-
den invloed dien hij op den tegenwoordigen Gouverneur-
Generaal uitoefent, wat moet dan het lot zijn van voor-
schriften, door andere ambtenaren in \'t leven geroepen!
Dat ze zeer gebrekkig Avaren, en daarom niet uitgevoerd
konden worden, is ongelooflijk, hoe dikwijls het ook be-
weerd zij, en welke gronden er overigens ook mogen bestaan
voor de meening, dat de Regeering, door den Hr. Spren-
ger van Eijk als financiëele specialiteit te erkennen, een be-
denkelijke uitbreiding aan het credietstelsel gegeven heeft.—
-ocr page 9-
7
§ 3. De eindcijfers der begrooting voor het dienst-
jaar 1879 zijn als volgt:
Middelen in Nederland, ƒ 52.113608
          „ Indië. . . 92.495846
--------------- ƒ 144.609.464.
Uitgaven in Nederland, ƒ 31.243262
         Indië. . . „ 123.366192
--------------- „ 154.609.454
De begrooting sluit derhalve met een tekort van
f 10.000.000.
Onder de uitgaven is blijkens § 2 en § 6, een som
van f 4.000.000 opgenomen als restitutie of, wil men,
als compensatie voor onkosten, ten behoeve der kolonie
gemaakt.
Daartegen valt niets te zeggen.
Minder rationeel is het echter, dat als gewone uitga-
ven ook de bedragen voor de Bataviasche haven en voor
nieuwe spoorwegen figureeren; uit den aard der zaak
behooren die werken voor Indië thans tot de buitenge-
wone, en als zoodanig dienen zij met behulp van een
geldleeniug tot stand gebracht te worden.
De Minister acht een geldleening onvermijdelijk, maar
wil ze verdagen. In § 6 geeft hij dat eigenaardig te
kennen. Eerst toch heet het: »Ter dekking van het
tekort van tien millioen meent de Regeering, dat voorals-
nog
geen ander middel dan dat van geldleening kan wor-
den aangewezen." Daarna: »Met het oog op de thans
nog bestaande onzekerheid omtrent den loop, dien de
aangelegenheden van Atsjin zullen nemen, en omtrent de
uitkomsten van den dienst 1878 zou het indienen van
een wetsontwerp tot vaststelling van een leening op dit
oogenblik nog voorbarig voorkomen. Het is raadzaam,
daarmede te verwijlen, totdat omtrent de behoeften van
-ocr page 10-
8
den dienst van 1878 en de uitkomsten van dien van
1878   eenige meerdere zekerheid zal zijn verkregen. Tevens
zal dan, naar de ondergeteekende vertrouwt, met meer
kennis van zaken kunnen worden geoordeeld over de
uitkomsten van den dienst van 1876."
Een bescheidener verwachting van de voortvarendheid
der Indische financie-ambtenaren kan men bezwaarlijk
hebben. Is er echter geen gevaar, dat bet »verwijlen"
langer zal duren, dan voor de kolonie en ook voor het
moederland dragelijk zal zijn? We zagen boven, onder
§ 2, dat er thans, nu 1878 reeds bijna verloopen is, nog
geen nauwkeurige cijfers omtrent de middelen van 1875
verstrekt kunnen worden; hoeveel jaren zal de Minister
geduld moeten oefenen, eer hij omtrent de behoeften van
den dienst van 1879 en de uitkomsten van 1878 iets
beters dan »voorloopige" opgaven ontvangt, waarvan hij
zelf, alweder in § 6, verklaart: »Bij meer dan één ge-
legenheid is gebleken, hoe weinig vertrouwbaar de uit
Indië ontvangen voorloopige opgaven zijn omtrent nog
niet afgesloten diensten!"
De Minister wil als provisoiren maatregel Indië ren-
teloos tien millioen uit \'s Rijks schatkist doen voorschie-
ten. »Het voorschot, voor zoover het noodig mocht
worden," zegt hij verder in § 6, »zal van zelf verdwij-
nen, zoodra en naarmate de in \'s Rijks kas overge-
bracht wordende Indische geldmiddelen het bedrag der
voor Indië te doene betalingen weder zullen overschrij-
den, hetzij dat zulks door storting van gewone inkom-
sten zou kunnen, of wel door het aangaan van een geld-
leening zou moeten geschieden." En, naar het gevoelen
van den Minister van Financiën zal, »voor zoover thans
daarover te oordeelen valt, althans gedurende het jaar
1879    en de eerste maanden van 1880, \'s Rijks kas, ten
-ocr page 11-
9
gevolge der tot stand gekomen geldleening, ruim genoeg
van betaalmiddelen voorzien zijn, om zoodanig voorschot
ten behoeve der overzeesche bezittingen toe te laten."
Maar is aldus het hoofddoel te bereiken? De poging
van den Minister van Bosse, om de koloniale schatkist
van de noodige fondsen te voorzien, en tevens haar een
rentelast te besparen, moet en zal ook in Indië zeer
geprezen worden; het middel echter verdient weinig aan-
beveling. De verhouding tusschen moederland en kolonie
zal zuiverder en vriendschappelijker zijn, wanneer het
niet wordt toegepast: hoe minder rekeningen-courant,
hoe minder vergissingen en hoe minder vrees voor ver-
gissingen. Ook ruimt het middel de moeilijkheid niet
op, het verplaatst ze alleen. Het brengt van den groo-
ten, breeden weg af, naar een zijpaadje dat een omweg,
en dat bovendien onveilig is. Men wordt er voorloopig meê
»geholpen", men wordt er door in staat gesteld om nog-
maals — voor den hoeveelsten keer? —■ met het redres
van een oud vei-zuim te beginnen," maar het zet ons in
1880, zoo niet eerder reeds, voor het oude bezwaar, en
het uitzicht daarop is weinig geschikt, om voor het be-
langrijke werk, dat in de kolonie nog steeds op afdoe-
ning wacht, stabiliteit, voortgang, succes te verzekeren.
Niets geeft o. i. grond om te hopen, dat in 1870 en
1880 de koloniale financiën dermate ten goede gekeerd
zullen zijn, dat dan de hoog noodige aanleg van spoor-
wegen, irrigatiekanalen, enz., uit de gewone middelen
bekostigd zal kunnen worden: er is daar ginds een halve
eeuw en langer veel te veel ongedaan gebleven, om
thans zonder buitengewone maatregelen het verzuim ook
slechts eenigszins voldoende te kunnen herstellen. Al
sloot men een leening van 40 millioen, en al verraste
1880 ons met een niet onbeduidend batig saldo, wat
-ocr page 12-
10
natuurlijk eerst eeuige jaren later naar behooren zou kun-
nen blijken, emplooi voor de beschikbare gelden zou zich
op Java eu in de Buitenbezittingen overvloedig aanbie-
den. Zóó ontzaggelijk is de verwaarloozing van Indiës
behoeften aan middelen van verkeer, aan besproeiings-
werken en wat dies meer zij (*)!
Zullen er nu eindelijk voor de ontwikkeling der volks-
welvaart in Indië krachtige maatregelen genomen worden,
dan is een leening niet te ontwijken. En wordt Indiës
productiviteit niet bevorderd, dan zullen gaandeweg de
gewone middelen zelfs de gewone uitgaven niet kunnen
dekken. Want een der hoofdbronnen van inkomsten, de
koffiecultuur, moet langzamerhand opdrogen, en daarentegen
namen en nemen de uitgaven toe op een groote schaal.
Een bewijs van het mildere der beginselen, welke Neder-
land ten aanzien van de kolonie volgt, maar niet minder
een bewijs van de onverbiddelijkheid der noodzakelijkheid.
Het loffelijke van de bedoelingen onzer koloniale hervor-
mers wordt goreedelijk erkend; wij wenschen echter te doen
begrijpen, dat men, ook wanneer de bedoelingen anders dan
prijselijk waren geweest, tot verhooging der uitgaven had
moeten besluiten. Genoodzaakt was men ook dan geweest
tot uitbreiding van het personeel bij het departement der
openbare werken; genoodzaakt tot vermeerdering der amb-
tenaren bij het binnenlandsch bestuur; genoodzaakt tot
opdrijving van het oorlogsbudget. Het nieuwe koloniale
stelsel had en heeft zijn logische consequentiën ; dat ge-
kozen hebbende, verwijderde men zich hoe langer hoe
meer van het oude, en hoe verder men van het oude
stelsel afweek, hoe zwaarder druk men de schatkist op-
leggen moest.
(\') Eenige bijzonderheden dienaangaande vindt men in het onlangs verschenen
werkje: „Hoe het in Indië paai", door C. E. van Keateren.
-ocr page 13-
11
Maar we laten dat onderwerp hier los niet de beschei-
den vragen, of men zich door het nieuwe stelsel niet te
veel heeft laten medesiepen, in plaats van het te beheer-
schen, eii of het geen eisch der voorzichtigheid is, zich
ernstig rekenschap te geven van de tot heden verkregen
resultaten voordat men zich tot het invoeren van andere
nieuwigheden in Indië laat bewegen; en wij keeren ver-
volgens tot de leeningsquaestie terug, die in het nauwste
verband staat niet twee beginselen, welke niet betwist-
baar zijn: de beginselen namelijk, dat het Nederlands
heilige plicht is, de bevolking van Indië te steunen in
haar worsteling tegen gebrek, en dat spoorwegen en irri-
gatiekanalen, verstandig aangelegd en met redelijke ta-
rieven geëxploiteerd, overal de volkswelvaart verhoogeu.
Wij meenen aangetoond te hebben, dat het sluiten
eener leening niet te verdagen is, of Indië wordt in zijn
billijke verwachting betreffende openbare werken opnieuw
teleurgesteld.
Ook, dat liet argument, door den Minister voor ver-
daging aangevoerd, in 1880 of \'81 naar alle waarschijn-
lijkheid even geldig is als thans.
Insgelijks, dat na herziening van het tegeuwoordige
»bijdragen"-stelsel volgens het denkbeeld van den Minis-
ter, de koloniale schatkist gerekend mag worden, volko-
men in staat te zijn, om de interessen en onkosten eener
leeaing te bestrijden.
Wij willen nu nog even den oud-Minister de Waal
ter zake hooreu. (*) »Waarom moeten de kosten der
werken uit de gewone Indische inkomsten gekweten V
Waarom de belastingschuldigen in Indië verstoken gela-
ten van het voordeel, in dat opzicht uit leeningen te
(\') Zie Aiuitcekcmiigeu, Nieuwe \'lleeks, II pag. 11.
-ocr page 14-
12
behalen ? De staat, die werken van 40 ïnillioen, waar-
van
de ingezetenen eerst later en steeds meer de vruch-
ten plukken, in 5 jareu uit de gewone inkomsten aan-
legt, benadeelt de belastingschuldigen in die 5 jaren met
het verschil tusschen de 40 millioeu en de in die jaren
te betalen rente op een leening tot dat bedrag. Immers
de aflossing van het kapitaal behoort, wil men den genie-
ters de lasten doen dragen, na de voltooiing te beginnen.
Worden nu de 40 ïnillioen verstrekt, naar gelang het
geld noodig is, tegen 5 % rente, dan beloopt dat ver-
schil minstens 34 ïnillioen. Bij aflossing gedurende een
redelijk ruimen tijd draagt een vooruitgaand volk het
kapitaal niet de rente lichter dan in 5 jaren het kapitaal
alleen."
De bevolking van Indië zal het stellig ook zoo begrijpen.
Wij durven verzekeren, dat er geen oogenblik aan te
twijfelen is, of het plan, om ten laste der kolonie onder
garantie van Nederland een leening voor spoorwegbouw,
enz. te sluiten, zal in Indië niet alleen goedkeuring, maar
zelfs grooten bijval vinden; wel te verstaan natuurlijk,
wanneer het eerlijke beginsel, dat de kolonie voortaan
jaarlijks alleen een restitutie-bijdrage uit te keeren heeft,
door de wetgevende macht definitief aangenomen is. —
Het slot van § 3 echter zal de Europeanen en de
vreemde Oosterlingen in Indië ontstemmen, vooral wan-
neer het in verband wordt beschouwd met hetgeen op
bladzijde 10 der Memorie van Toelichting over de »Finan-
ciën", en met hetgeen op bladzijde 23 en bladzijde 24 over
de »middelen in Indië" is aangeteekend. Het patentrecht
en de personeele belasting zullen werkelijk worden inge-
voerd, terwijl de verponding met een op ƒ 97000 geraamde
som wordt verhoogd.
Tegen de invoering der nieuwe belastingen hebben de
-ocr page 15-
13
Europeanen der kolonie in adressen herhaaldelijk geprc-
testeerd.
Er zijn er in Nederland, die den adressanten verwijten,
dat zij zich alleen roerden, omdat het hun eigen beurs
gold, maar wanneer de inlanders zwaarder werden belast
nooit een enkele bedenking deden hooren. En om die
reden hebben sommigen zich niet laten weerhouden, vóór
de nieuwe belastingen te stemmen of te spreken !
Werden een paar jaar geleden de adressen van de
Nederlandsche tabaksmakelaars en tabaksfabrikanten ook
ter zijde gelegd, omdat zij uitsluitend voor hun eigen
belangen opkwamen, en dus verzuimden iets voor de min-
dere klasse of anderen te vragen ? Wij herinneren het
ons niet. Van een anderen kant herinneren wij ons
levendig, dat er inderdaad nooit een zwaardere belasting
voor de inlandsche bevolking van de kolonie is ingevoerd,
zonder dat daar gevestigde Europeanen — hetzij ambte-
naren, hetzij leden van een kamer van koophandel, hetzij
publicisten — pogingen aanwendden om den druk te doen op-
houden. Het verwijt is derhalve onverdiend, en men moge er
een voorwendsel aan ontleenen, een argument geeft het niet.
De opbrengst van het patentrecht wordt op / 400.000.
en die van de personeele belasting op ƒ 747.000 geraamd.
Daarvoor wordt Indië met dertig algemeene ontvangers
verrijkt, terwijl een reorganisatie, vermoedelijk dus ook een
uitbreiding, van het personeel, waaraan het toezicht op
de invordering van belastingen is toevertrouwd, als aau-
staande wordt voorgesteld. Het laatste opent der bureau-
cratie alweer een ruim en licht nog te vergrooten terrein;
het eerste, n.1. het bedrag van de twee intevoeren belas-
tingen, deed het Haagsche Dagblad de volkomen juis-
te opmerking maken: «Waarlijk, die vliegen in den
brouwketel zijn met de agitatie onder de Europeesche
-ocr page 16-
u
maatschappij iu Indië wat al te duur gekocht!"
Is die agitatie bevreemdend ?
Zij betreft een belasting, welke economisch algemeen
afgekeurd wordt, en welke men in Nederland niet zou
durveu invoeren. Zij komt voort uit de herinnering aan
al hetgeen de kolonie bereids opbracht, en uit het bewust-
zijn van hetgeen der kolonie onthouden werd. Zij wordt
aangewakkerd door de overtuiging, dat slechts zeer enkelen
welvarend genoeg zijn, om nog meer belasting op te
brengen, en door de vrees voor hatelijke inmenging van
den fiscus en voortdurende opdrijving. De industrie, die
ter nauwernood zich ontwikkelt, wordt er opnieuw door be-
lemmerd. Behalve een zwareu canon en zware uitvoerrech-
ten hebben de Eui\'opeesche ontginners van woeste gron-
den verponding, hoofdgeld, enz. te betalen ; in \'t algemeen
valt het den landelijken ondernemers thans reeds moeie-
lyk, de concurrentie met het zooveel milder bestuurde
Ceijlon en andere landen vol te houden ; uu komt de
Regeering hun een nieuwen last opleggen, die een betrek-
keiijk onbeduidend voordeel aan de schatkist levert, maar
in verhouding tot de belastingschuldigen drukkend is, en nog
drukkender worden zal. Opdrijven toch is de usance. Men
ziet het aan de verponding. Talrijke huizen werde.i van
gouvernementswege op driemaal de waarde geschat en daar-
naar belast; een rijstland werd op 14 ton getaxeerd, en
jaren achtereen werd daarvan s/4 % geheven; op pu-
blieke veiling echter haalde het ter nauwernood 5 ton,
en geen deskundige achtte die som te laag ! Enz. enz.
Vooral dient bedacht te worden, welk een slechten
indruk de invoering der nieuwe belastingen teweeg moet
brengen op de kreolen en mestiezen, op die Europeanen
in de kolonie die onder den naam van »inlandsche
kinderen" bekend zijn. De eene gouverneur-generaal na
-ocr page 17-
15
den anderen heeft getoond, dat hij het billijk en ook voorzich-
tig achtte, om het lot van die zoo lang als paria\'s behan-
delde Europeanen te verbeteren, en in plaats dat daartoe
wordt overgegaan, wordt hun bestaan nog treuriger, hun
toekomst nog donkerder gemaakt!
Maar het Dagblad had tegelijk van een agitatie onder
de Chineezen kunnen spreken, en ook om de gevolgen,
welke de invoering der nieuwe belastingen, zooal niet
dadelijk, dan toch langzamerhand op de stemming der
vreemde Oosterlingen moet hebben, noemen wij den maat-
regel zeer onstaatkundig.
Alleen met een buitengewoon groote luchthartigheid
kan men aan de agitatie onder vreemde Oosterlingen en
Europeanen een ernstige beteekenis ontzeggen. Wat de
Chineezen betreft, de geschiedenis van Borneo vertelt het
noodige. Wat de Ai\'abieren aangaat, men brenge hun
toeneinenden invloed in rekening. En ten opzichte van
het gesmade »handjevol" Europeanen geldt nog, wat een
uitstekend publicist met een terugblik op een lange ambt-
lijke loopbaan in de kolonie nu twee jaar geleden
schreef: »Het gaat den inlander wel" — en dit beduidt
immers ook: orde en rust worden bevestigd? —»wanneer
zijn naaste Europeesche bestuurder niet door neerdruk-
kende zorgen ontstemd de dagelijksche taak verricht. Overal
in de binnenlanden leeft de Europeesche ondernemer,
de Europeesche ambtenaar, in een kring van inlanders,
die hem niet vreemd kunnen blijven. Een welvarend en
welgemoed Europeesch gezin wordt voor velen in dien
kring een middelpunt van zegen. De Europeanen in
Indië zijn niet alleen de schakel, waarmede wij aan Indië
zijn verbonden; niet alleen werktuigen voor Nederland,
in zijn betrekking tot de Indische inboorlingen; maar
een onafscheidelijk deel van Indië, van \'t geheel der In-
-ocr page 18-
16
dische maatschappij: men kan zich Indië, de Indische
bevolking, niet denken zonder de Europeanen daartusschen."
Het Opperbestuur zou een verstandige daad doen, wan-
neer het, overeenkomstig een bekend voorstel van den Hr.
Fransen van de Putte, de invoering der nieuwe belastin-
gen verschoof. Een vermeerdering van agitatie komt ons
voorloopig in Indië zeer weinig gelegen. Tot heden is
de billijkheid van de verhooging minstens betwistbaar; en dat
het eene millioen onmiddellijk noodig zou zijn, dat kan de
Minister met zijn eigen stukken in de hand niet volhouden.
Redelijkheidshalve dient algemeene belastingherziening
aan de invoering van nieuwe belastingen vooraf te gaan. Wil
men echter zulk een invoering thans reeds, waarom dan
niet een successiebelasting b. v.? Zelfs tegen een successie-
belasting van 3 % zou minder bezwaar zijn dan tegen
het patentrecht en de personeele belasting. —
§ 4. «Terwijl voor 1878 op de begrooting slechts 7
millioen ter zake van Atsjin is geraamd, is voor 1870,
op grond van onlangs uit Indië ontvangen gegevens, de
post //Kosten der bezetting van Atsjin" op f9.043.416
gebracht, en is voor andere posten, die door met Atsjin
in verband staande uitgaven telken jare belangrijk wor-
den overschreden, f 1.212,199 meer dan voor 1878 uit-
getrokken. Het zou zeker, in verband met den weinig
normalen toestand, gewaagd zijn, de stellige verzekering
te geven, dat deze raming voor 1879 geheel voldoende
zal wezen. De begrooting der militaire geniewerken in
Atsjin is bovendien tot het minimum gebracht, dat door
de genie werd aangegeven. Be mogelijkheid bestaat, dat
daarvoor f 1 250.000 meer zal worden vereischt."
. . . . //Intusschen is de verhooging der begrooting
van uitgaven ter zake van Atsjin belangrijk genoeg, om
de hoop te wettigen, dat de uitkomst geen groote teleur-
stellingen zal veroorzaken."
-ocr page 19-
17
Dat »mtu$schen" is een nieuwe eigenaardigheid. Er zal
misschien f 1.250.000 meer noodig zijn dan geraamd is,
en voor geniewerken alleen; intusschen heeft men geen
groote teleurstellingen te duchten!
Laten wij van de allerdroevigste Atsjin-zaak niets anders
zeggen, dan dat men met elk optimisme daarin bedrogen
uitkomt. Onlangs hebben eenige bladen het bericht ver-
spreid, dat een der meest invloedrijke hoofden zich weldra
onderwerpen zou. Reeds voordat Generaal van Swieten Indië
verlaten had, werd daar een dergelijk nieuwtje omtrent
Panglima Polim in omloop gebracht. Ook waren reeds
toen — liefst volgens eenige officiëele dépêches van het oor-
logstooneel! — vele Atsjineezen, die ons weerstaan hadden,
geheel » ontmoedigd". De uitkomst is geweest, dat» de versla-
genheid" der Atsjineezen ons nog duurder te staan gekomen
is-, dan hun »moedige tegenstand". Er schijnt ten aanzien
van Noord-Sumatra een allergevaarhjkste spraakverwarring
te bestaan sinds 1874. Aanbiedingen van onderwerping
daar hebben veel van »bedreigingen met nieuwe vijande-
lijkheden" elders. Er is een tijd geweest, dat Habib en
andere zeer voorname hoofden aanboden, om tegen een
uitkeering van een zekere geldsom zich te onderwerpen,
en niet onaannemelijk is het, dat men daarvan in die dageu
met goed gevolg partij had kunnen trekken, maar met een
misplaatste hooghartigheid werden de schriftelijk gedane
voorstellen afgewezen, en ua die weigering zullen de meeste
invloedrijke Atsjineezen een welgemeend aanbod niet licht
herhalen. Het is geraden, alle hoop op een spoedige beëin-
diging der vijandelijkheden te laten varen, tenzij wij krachtig
agressief ageeren, en enkele maanden blijven ageeren. —
§ 5. „Zoolang de Comptabiliteitswet van Nederlandsch-
Indië in
werking is geweest werd het bedrag der bij-
dragen, bedoeld in Art. 4 dier wet, gesteld op
het be-
2
-ocr page 20-
18
drag van het voordeelig verschil tusschen de ontvang-
sten en uitgaven der Indische begrooting." . . . .
z/De Begeering heeft in overweging genomen, of het
Stelsel van den bijdrage-sluitpost bij voortduring behoort
te worden gehandhaafd. Dit zou ten gevolge hebben,
dat het Rijk vooreerst geen vergoeding zou bekomen
voor de uitgaven, welke ten behoeve van Nederlandsch-
Indië op de Staatsbegrooting voorkomen boven het
bedrag, dat nu reeds wordt gerestitueerd uit het Ie
Hoofdstuk der Indische begrooting.\'\'
//Ofschoon er veel te zeggen is voor consequente toe-
passing van het beginsel, meent de ondergeteekende,
dat de omstandigheden gebiedend vorderen naar een
ander middel om te zien. Men mag het oog niet slui-
ten voor den flnanciëelen toestand van Nederland, die
het wenschelrjk maakt, dat Indië niet geheel ontheven
worde van de verplichting, om aan de Nederlandsche
middelen bij te dragen, immers voor zoover op de Ne-
derlandsche Staatsbegrooting uitgaven te zijnen behoeve
voorkomen. Bovendien is het, naar de overtuiging van
den ondergeteekende, niet alleen in het belang van
Nederland, maar ook in dat van Indië, dat thans een
andere maatstaf voor de toepassing van Art. 4 der
Comptabiliteitswet worde aangenomen."......
z/Het thans ten aanzien der bijdragen gedaan voor-
stel gaat uit van het bekende beginsel, dat de hoegroot-
heid der bijdrage zich regelt naar het bedrag, waar-
mede de Staatsbegrooting kan gerekend worden, belast
te zijn ten behoeve van Nederlandsoh-Indië.\'\'
Het bedrag van hetgeen Nederland rechtmatig toe-
komt wordt door den Minister op 4 millioen geschat.
De Hr. de Waal, die van de zaak blijkbaar een gron-
dige studie heeft gemaakt, raamde, als wij ons niet ver-
gissen, in 1877 de restitutie op 3 millioen.
-ocr page 21-
10
Het Vaderland echter, dat overigens — wij erken ïien
het gaarne — het voorstel van den Minister steunt, acht
het waarschijnlijk, dat 4 millioen te weinig is.
Er bestaat dus twijfel, en er bestaat verschil van mee-
ning. Maar dat is niet van overwegend belang. Of
Indië als restitutie over 1879 aan Nederland drie, dan
wel vier, of ook vijf millioen te betalen zou hebben, is
een ondergeschikt punt, dat toch niet a priori uitge-
maakt, maar eerst bij de afsluiting van het dienstjaar
1870 tot klaarheid gebracht kan worden. Wat kan er
tegen zijn, om met de 4 millioen, door den Minister
uitgetrokken, voorloopig genoegen te nemen? Des noods
beschouwe men de betaling van die 4 millioen als een
a compte!
Wil men het restitutiestelsel? Daarop hoofdzakelijk
komt het aan.
En »wil men het restitutiestelsel?" beteekent, ook
volgens eenige Kamerleden: Wil men eerlijk zijn?
De Hr. van der Hoeven o. a. zeide vier maanden
geleden : »Toen onlangs ons geacht medelid uit Hoorn,
de Hr. Fransen van de Putte, de vraag deed: »»Met
welk recht zijn in de laatste — ik meen twintig —
jaren p. m. 400 millioen uit Indië in de Neder-
landsche schatkist gestort?"" zou ieder Engelsch staatsman
zonder onderscheid dadelijk ten antwoord gegeven heb-
ben: zonder recht, of wilt gij met een recht, dan met
het recht dat hier eenmaal door een voormalig lid der
Kamer, wijlen den Hr. de Brauw, werd uitgedrukt met
de woorden!
Du droit qu\'un esprit fort et ferme eu ses dcsseius
A sur Ie faible esprit du reste des huiuains;
of, korter gezegd, met het recht van den sterkste. —
»»Maar,"" zegt men, »»Nederland en Indië zijn immers
-ocr page 22-
20
één? Het is immers één staat? Al wat de eene heeft,
komt ook den andere toe."" — Die finaaciëele eenheid
van Indië en Nederland is inderdaad niets anders dan
een pretext, dat gebezigd wordt en gebezigd is, zoo dik-
wijls het in de kraam te pas komt. Het is dezelfde
eenheid als bestond tusschen die twee vrienden, waar-
van de een zeide: »»Nous aarons tout en commun; tout.
ce que l\'un aura, sera aussi a Yautre,""
en de andere
antwoordde: »» Oui, mon c/ter, et toi tu seras toujours l\'un,
et moi je serai toujonr; Yautre""
Geen van de Kamerleden deed daartegen eenig protest
hooren; het protest trouwens had bezwaarlijk iets meer
dan den vorm kunnen gelden, de vergelijking zelve was
ver van onjuist. Men moge zich nog zooveel moeite ge-
troosten, om lndië voor te stellen als een land waarover
men krachtens het recht van verovering heerscht, en naar
willekeur beschikken mag, de Grondwet erkent Indië als
een deel van het Nederlandsche rijk, en niet minder dan
de Grondwet verbieden de humaniteit, de billijkheid en
de redelijkheid, Indië te exploiteeren als een wingewest.
Men moge zich nog zoo zeer inspannen, om met een
beroep op de staatsrechterlijke eenheid van Nederland en
lndië het oude batig-saldo of het daaraan nauw ver-
wante jongere »bijdrageu"-stelsel te verdedigen, als wij
eenigszins weten, op welke wijze er met Indië gehandeld
is, dan kan geen betoog, hoe geleerd ook, de pijnlijke
gedachte van ons wegnemen, dat wij Indië te kort heb-
ben gedaan. Want niet hetgeen er na voorziening in
de koloniale behoeften van de koloniale fondsen overschoot
is Nederland toegevallen, maar ten bate van Nederland
heeft men excedenten gecreëerd, door vele van Indiës
behoeften of slechts ten halve of in het geheel niet te
bevredigen. Alleen langs dien weg kon Nederland van
-ocr page 23-
21
1831—77 ruim 700 millioen uit Indie trekken, behalve
de 140 millioen welke het ontving omdat het daarop
recht had.
Met levendige belangstelling wordt de beslissing der
Kamer tegemoet gezien. Met een goede verwachting
tevens, wanneer de quaestie zuiver gesteld wordt, en in
het ware licht wordt beschouwd. Zonder de vrees dus
ook, dat de Kamer een overgangstermijn zal verlangen,
hetgeen immers een zucht tot transigeeren met de on-
eerlijkheid zou verraden. Kloek en vroed, hopen wij,
zal zij breken met een stelsel dat door niemand te ver-
dedigen is, die weet welk een kwaad het heeft gesticht,
en die ook in de staatkunde het woord geeft aan de
eerlijkheid en het recht.
Maar inderdaad met het »bijdragen "-stelsel brekende,
moet de Kamer zich verzetten tegen het slot van § 5,
waarin de Minister zegt:
«Het behoeft geen betoog, dat door deze toepassing
van Art. 4 der Comptabiliteitswet niet zal worden be-
slist over het gebruik van eventueele batige sloten der
Indische begrootingen. De nieuwe regeling heeft alleen
betrekking op de raming van de bijdragen bij de be-
grooting. Wanneer de Indische dienst, na sluiting
van eenig dienstjaar, blijkt over dat jaar een overschot
te hebben gelaten, zal het gebruik van dat excedent
door de wetgevende macht zijn te regelen, en evenmin
als tot dusver, zou het noodig zijn daarvoor de indie-
ning of vaststelling van de Indische begrootingsreke-
ningen af te wachten."
Uit dat slot kan afgeleid worden, dat Nederland, mocht
Indië eens weder belangrijke voordeden kunnen afwerpen,
zich niet met den restitutiepost heeft te vergenoegen, maar
zich bij de wet uit de eventueele saldo\'s bijdragen mag
doen toevoegen, in stele van ze tot verlichting van de
-ocr page 24-
22
lasten der ingezetenen van Indië, of, wat even noodig
is, tot bestrijding van nieuwe productieve uitgaven voor
de kolonie aan te wenden. En zoo begrijpen het niet wij
alleen, maar aldus vat het onder anderen ook (*) de kun-
dige schrijver van een artikel in de Nederlanchche Mail
op. »Van het beginsel, dat al wat de Indische diensten
in het vervolg zullen overlaten, aan Indië zal verblijven
of strekken tot vermindering van Indische lasten, waar-
tegenover zou staan, dat al wat in het vervolg op de
Indische diensten mocht worden te kort gekomen, ten
laste van Indië zal worden opgenomen, daarvan", meent
hij, »is dus de rede niet. Integendeel wordt met de
verandering, zooals die wordt voorgesteld, de deur geopend
voor het scheppen van fictieve bijdragen uit Indië en het
uitschrijven van Nederlandsche leeningen, quasi om te
voorzien in de kosten van enkele hoog noodige openbare
werken op Java, in de wenschelijkheid om, nu de oorlog
met Atsjin de Indische middelen uitput, althans nog
een paar millioenen uit Indië te blijven trekken en
tevens te bemantelen dat de tijd gekomen is om oor-
logsschattingen uit te schrijven, en de vaste inkomsten
van Nederlandsch-Indie te versterken." — »Tot een
andere toepassing van Art. 4 der Comptabiliteitswet
moet het komen", oordeelt de schrijver verder, »maar
de verandering behoort tot punt van uitgang te heb-
ben volstrekte afscheiding van »bestuur" van »be-
(*) Wat de Minister van Financiën 20 dezer bij het aanbieden der Staats-
begrooting sprak, is evenmin geruststellend. Z. E. toch zeide:
„Nemen de omstandigheden in Indië in de volgende jaren een gnnstigen keer
en mogen wij ons dan weer verheugen in een toestand zooals tot voor wei.
nige jaren aanwezig was, dan zal er, al mocht tijdelijk eenig geld voor Indië
opgenomen en daarvoor op rente en aflossing te rekenen zijn, weer even als
vroeger aanleiding bestaan om bij de wet de bestemming van Indische saldo\'s
aan te wijzen."
-ocr page 25-
23
heer" over Indië. Heeft die afscheiding niet plaats, dan
wordt leenen ten behoeve van den Nederlandsch-Indischen
dienst zeer gevaarlijk voor de Nederlandsche financiën, —
blijft de bevoegdheid van den Gouverneur-Generaal om
supplementaire credieten te openen het budgetrecht van
de Nederlandsche vertegenwoordiging bedreigen, — blijft
Nederlandsch-Indië verstoken van al de goede gevolgen,
welke het verlaten van de tegenwoordige toepassing van
voormeld Art. 4 in zich sluit."
Het Rotterdamse/i Nieuwsblad, dat, even als verschil-
lende andere bladen, het voorstel van den Minister toe-
juichte, drukte de hoop uit, dat men »bij de ontvangst
der begrooting ginds," in Indië, »zich even in den toe-
stand van Nederland zou kunnen en willen verplaatsen,
en nagaan, welke offers het Nederland kosten moet, de
sluitpost-bijdrage juist op dit oogenblik los te laten."
Verplaatse ieder hier zich ook in den toestand ginds!
De aanneming der begrooting met verwerping van de
laatste alinea van § 5 is dan verzekerd. En in dat ge-
val zal Indië blijk geven, niet ongevoelig te zijn. Toonde
het, om slechts twee voorbeelden te noemen, zich niet
dankbaar als voor een groote gunst, toen — hoeveel
jaren zijn er sedert niet reeds verloopen! — de eerste,
zoolang de eenige, spoorweg op Java begonnen werd, en toen
voor geheel Oost-Java en een gedeelte der Buitenbezittingen
één hoogere burgerschool werd toegestaan ? De vaststelling
door de Wetgevende Macht van het beginsel, dat de
kolonie voortaan, ook in gelukkige jaren, Nederland alleen
de werkelijk voor Indië gedane en noodige uitgaven te
vergoeden heeft, zal ginds als de aanvang van een beter
tijdperk met warmte worden geprezen, zal ginds veel doen
vergeten, en allen vaster aan Nederland binden. Een
loyaal voorstaan van het restitutiestelsel is echter onver-
-ocr page 26-
24
eenigbaar met de laatste alinea van § 5, zooals die in de
Nederlandsche MAl geïnterpreteerd wordt; volgens die in-
terpretatie wordt het » bijdragen"-stelsel alleen vermomd, en
dientengevolge voor Indië nog hatelijker. Eu nu nemen wij
natuurlijk aan, dat de Minister veel te hoog staat voor zulk
een vertoon, maar dan moeten wij tevens te kennen geven,
dat hij ditmaal zijn uitdrukking slecht gekozen heeft, zoodat
een ondubbelzinnige en belangrijke wijziging noodig blijft.
Over § 6\' en § 7 hebben wij hier niets in het midden
te brengen: § fi werd besproken tegelijk met § 3; § 7
toont slechts, welk aandeel eenu begrootingsafdeeling heeft
in de verhooging van het eindcijfer der uitgaven, en wat
dienaangaande te zeggen is, kan gevoegelijk hieronder, bij
de kantteekeningen op de verschillende hoofdstukken, wor-
den aangestipt.
II.
JUSTITIE.
De Gouverneur-Generaal diende tijdens den voiïgen Mi-
nister van Koloniën, een voorstel in tot verhoogiug van de
traktementen der rechterlijke ambtenaren in het algemeen.
»Terwijl", zegt de Memorie van Toelichting der begi-ooting
voor 1879, »de Minister aan die algemeeue lotsverbeteriug
zijn bijval niet kon schenken, aangezien volgens hem de po-
sitie en de vooruitzichten der rechterlijke ambtenaren in ver-
gelijkiug tot andere takken van dienst niet ongunstig waren
te noemen, had hij slechts zijn ondersteuning verleend
aan dat gedeelte van het voorstel, hetwelk in het bijzon-
-ocr page 27-
25
der de raadsheeren ea de advocaten-generaal betreft, op
grond dat dezer bezoldiging inderdaad niet geëvenredigd
was aan de stelling door, zoodanige hooggeplaatste arub-
teuaren ingenomen." Maar ook dat kan de Minister vau
Bosse niet goedvinden. Het is hem voorgekomen, dat
vooreerst de bedoelde traktementen geenszins te laag zijn,
in verhouding tot die van de hoogere betrekkingen in
andere diensttakken, aan sommige waarvan niet minder
verantwoordelijkheid is verbonden. Ten andere zou de ver-
betering der bezoldigingen van de genoemde categorie
van rechterlijke ambtenaren het verband verbreken, dat
tusschen dezer positie en die vau do mindere rangen bij
de rechterlijke macht bestaat, zoodat clan niet zou kun-
nen vermeden worden een toetreding tot de algemeene
lotsverbetering, een denkbeeld dat, hoezeer daarvoor veel
te zeggen moge zijn, door den tegenwoordigen toestand
van \'s lands financiën niet voor verwezenlijking vatbaar is."
De bedoeling, waarmee de Gouverneur-Generaal zijn
voorstel deed, was, volgens de opmerkelijke uitdrukking
der Memorie van Toelichting, om »door verbeterde voor-
uitzichten en grooter kans op promotie bekwame juristen
over te halen, het kader der rechterlijke macht in Indië
te eerster ken."
Aan die versterking bestaat ontegenzeggelijk behoefte.
Ook zijn zonder verbetering van vooruitzichten op den
duur geen bekwame juristen voor \'s lands dienst in Indië
te verkrijgen en te behouden. Verhooging van trakteiuen-
ten voor het geheele kader is evenwel niet noodig. De
meeste rechterlijke ambtenaren in Indië geraken binnen
vier, vijf jaar tot een post die hun ƒ600 \'s maands ople-
vert; een ambtenaar bij het binnenlandsch bestuur brengt
het eerst na twaalf, veertien jaar zoo ver. ƒ 600 voor
een rechterlijk ambtenaar die betrekkelijk pas in dienst
-ocr page 28-
26
is, mag een alleszins voldoende bezoldiging heeten.
Maar het ongeluk is, dat de rechterlijke ambtenaren
acht, tien en meer jaren op dezelfde hoogte Wijven staan —
wij bedoelen natuurlijk financieel. Zoo doende onthoudt
de Regeering het noodige.
Voor zoover zij presidenten van landraden zijn, dienen
de rechterlijke ambtenaren op periodieke traktementsver-
hoogingen te kunnen rekenen, terwijl hun werkkring de-
zelfde blijft. Van overplaatsingen naar andere colleges
moest nooit sprake zijn. Van overplaatsingen naar andere
residentiën, zelfs naar andere afdeelingen, slechts zelden.
Zal de vervanging van administratieve door rechterlijke
ambtenaren als presidenten van landraden een verbetering
genoemd kunnen worden en geen fictieven vooruitgang
— om niet te zeggen: achteruitgang — dan mooten die
rechtskundige voorzitters zich volkomen vertrouwd maken
met de taal niet alleen, maar ook met de zeden, gewoonten,
instellingen, ja, zelfs met de vooroordeelen van de inlanders
over wie zij recht spreken; dan moeten zij, behalve een
grondige algemeene kennis van land en volk, een uitgebreide
en degelijke lokale kennis bezitten. Meerendeels missen
zij dat alles nog nagenoeg ten eenenmale, hoe goed ook hun
wil zij. Om het ontbrekende machtig te worden, moeten
zij jaren lang in dezelfde afdeeling blijven, en steeds bij
denzelfden tak van dienst. Maar dan ook komt hun een
behoorlijke periodieke traktementsverhooging toe.
De leden van de Raden van Justitie zouden, aanvan-
kelijk zonder dat de schatkist bezwaard werd, een lots-
verbetering kunnen verkrijgen. De griffiers bij die Raden
ontvangen, wat Soerabaia, Samarang en Batavia betreft,
niet meer dan / 400 of f 600 vast traktement, maar
wanneer wij beweren, dat zij bovendien \'s maands ƒ 1500
a /\' 2500 emolumenten genieten, overdrijven wij allerwaar-
-ocr page 29-
27
schijnlijkst niet. Dat is te weelderig, daargelaten nog
dat het émolumentenstelsel vicieus is. De Regeering ver-
hooge de vaste inkomsten der griffiers tot /\'800 a/1000, .
maar doe dan ook de emolumenten in \'s lands kas stor-
ten, om met die bate de positie der raadsleden naar be-
hooren te veranderen.
De presidenten van de Raden van Justitie worden ook
te karig bezoldigd.
De leden van het Hoog Gerechtshof en de advocaten-
generaal zeker niet minder.
De Minister vindt het niet noodig, den leden vau het Hof
ƒ1250, in plaats van / 1000 met periodieke verhooging,
toe te kennen ; toch is zelfs ƒ 1250 voor zulke hoogge-
plaatste ambtenaren in het dure Batavia ontoereikend,
om overeenkomstig hun »stelling" te kunnen leven. De
Minister noemt hun traktementen geenszins te laagi
»in verhouding tot die van de hoogere betrekkingen
in andere diensttakken, aan sommige waarvan niet min-
der werkzaamheden en zeker niet minder verantwoor-
delijkheid is verbonden." Ook dat gaat niet op. De
chef van de gouvernements-marine — weinig anders
dan een chef de bureau — heeft, even als een raads-
heer, ƒ 1000. Een ingenieur voor de stoomvaart ook
/ 1000. Een inspecteur voor de bebakening evenveel.
Heeft een van die ambtenaren een verantwoordelijkheid,
zoo groot als die van een lid van het hoogste rechter-
lijke college in Nederlandsck-Indië ? Heeft een Hoofd-
ingenieur le klasse zulk eene verantwoordelijkheid? Of
een Hoofdinspecteur van cultures? Zeer zeker: neen! En
de Hoofdingenieur ontvangt / 1200, en de Hoofdinspec-
teur ƒ 1500!
Van de 55 landraden op Java en Madura welke in
1877 nog door residenten of assistent-residenten werden ge-
-ocr page 30-
28
presideert!, kwamen er in de eerste helft van 1878 weer
12 onder leiding van rechtskundige voorzitters, zegt het
nieuwe Koloniale Verslag. In de Buitenbezittingen staan
thans vier rechterlijke ambtenaren aan het hoofd van
landradeii. Nog omstreeks 25 rechtsgeleerde voorzitters
worden nooilig geacht. De globale post van traktementen
der rechtskundige voorzitters en griffiers is daarom voor
1879 weer met / 2000G verhoogd. Een volgend jaar —
het ontijdig aangenomen plan moet nu eenmaal uit-
gevoerd worden —■ zal nogmaals een vermeerdering
opleveren. Is het echter te deuken, dat er bruikbare
personen te vinden zullen zijn, indien de financiëele
positie der rechterlijke ambtenaren, hun vooruitzicht in
de eerste plaats, niet verbeterd wordt! De »minder gun-
stige" toestand van de schatkist moge, zooals de Minis-
ter zich uitlaat, »tot omzichtigheid aansporen bij het
inwilligen van voorstellen tot vermeerdering der vaste
uitgaven," de bedenking dat de arbeid zich op den duur
regelt naar het loon, moet ongetwijfeld ook tot zeer groote
omzichtigheid bewegen bij het verwerpen van voorstellen
tot lotsverbetering. De rechterlijke macht in Indië is
door meer dan één werving van de laatste jaren reeds
al te zeer gecomprometteerd. Ook met betrekking tot de
inlandsche justiciabelen is het zaak, een anderen weg
in te slaan.
Met groote ingenomenheid zien wij den Minister een
poging aanwenden, om in 1879 het drie jaren te voren
vastgesteld Reglement voor het rechtswezen in de Lam-
pongs tot toepassing te doen geraken. De rechtsbedee-
ling in die residentie »verkeert in hoogst gebrekkigen,
ten deele zelfs geheel on wettigen toestand. Daargelaten,
dat de geheele inheemsche bevolking haar recht moet
-ocr page 31-
29
zoeken bij vergaderingen van landshoofden, terwijl niet
alleen de samenstelling dier vergaderingen, maar ook haar
wijze van rechtspleging geheel onvoldoende is geregeld,
bestaat er voor de overige tot de inlaudsclie bevolking
behoorende personen en voor de vreemde Oosterlingen
geen enkel wettig rechtsprekende rechtbank. De rechts-
pleging ter politierol wordt, in strijd met het Regeerings-
reglement, door onbevoegde personen,
on zonder toepassing
van wettige strafbepalingen, dus geheel naar willekeur uit-
geoefend." Dat leest men in de Memorie van Toelich-
ting. »Iumiddels," zegt het Koloniale Verslag voor 1878,
»zijn voorloopige voorzieningen getroffen, om aan de
rechtsmacht in politiezaken, zooals die thans wordt uit-
geoefeud, den wettigen grondslag te geven, welken zij
tot dusver ontbeerde." Spoedig, zeer spoedig worde het
onrecht, dat de arme bevolking zoo lang heeft moeten
dragen, definitief opgeheven! Om den tegenwoordigen
toestand moeten wij, als Nederlanders, ons schamen.
Een anderen loffelijken maatregel stelt de Minister
voor, waar hij ƒ 300,000 vraagt tot afschaffing der sla-
vernij in de residentie Ternate. »Weldra," wij halen
nu het Koloniaal Verslag aan, »zal dus voor de geheele
residentie Ternate") met uitzondering van de onderhoo-
righeden des Sultans op Nieuw Guinea en de daarbij
behoorende eilanden (»de bepaling kunnen gelden, die
aanvankelijk alleen voor het sultanaat Batjan is ge-
maakt, dat het houden van slaven een misdrijf is, ter
zake waarvan onderdanen der sultans in de residentie
Ternate voor de gouvernements-rechtbanken aldaar te-
recht staan." Of dat echter veel baten zal, staat te be-
zien. Wij prijzen de aanvraag van den Minister, als een
onontbeerlijken stap tot uitvoering van het bekende en ver-
-ocr page 32-
30
waarloosde artikel van het Regeeriugsreglemeat: »Uiter-
lijk op den lcn Januari 1860 is de slavernij in geheel
Nederlandsch-Indië afgeschaft." Zeker mag het echter
worden geacht, dat de slavernij in de residentie Ternate
alleen daar zal verdwijnen, waar het Europeesch bestuur
rechtstreeks toezicht houdt, zooals op de eilanden Ternate,
Tidore en misschien ook Halrnaheira, maar dat, om niet
te gewagen van Nieuw Guinea, dat opzettelijk aan den
maatregel wordt onttrokken, de slavernij feitelijk zal
blijven, onder anderen in de bezittingen van den Sultan
van Ternate op de Oostkust vau Celebes, op de Bangaai-
eilanden en de Soela-eilauden. Eu men bespare den Sultan
het verwijt, dat hij ter kwader trouw handelt, door het
misbruik in die streken niet met kracht te keeren! Men
bedenke, dat op het gedeelte van Ceram, dat gerekend
wordt onder het bestuur van den Resident van Banda te
staan,
even als op de Ceram-laut-eilanden en elders, de
slavernij nog altijd schier openlijk in stand gehouden
wordt, en er tusschen die eilanden en sommige deelen
van Guinea nog altijd een vrij levendige slavenhandel
wordt gedreven!
III.
FINANCIEN.
Wat wij dienaangaande wenschten aan te teekenen, is
meerendeels hiervoren onder § 1—7 opgenomen. Eenige
bladzijden verder nog drie kantteekeningen bij de ru-
briek «Middelen."
-ocr page 33-
31
IV.
BINNENLANDSCH BESTUUR.
Wat is de Regeering voornemens ten opzichte van de sui-
kercultuur, en in hoever kunnen haar plannen geacht worden,
doeltreffend te zijn tot behoud en ontwikkeling van een
industrie, die, op rationeele grondslagen berustend, voor
de bevolking en de schatkist aanzienlijke winsten afwerpt?
Die vraag zal, hopen wij, aan de orde komen. De op-
portuniteit moet ieder in \'t oog vallen, die de Ie alinea
van de Toelichting der Begrooting voor Binnenlandsch
Bestuur begrijpt, en de economische toestanden van Java,
zij het ook slechts eenigermate, kent. Het denkbeeld, dat
de quaestie als reeds opgelost mag worden beschouwd,
is, zoolang de fabrikanten niet bij machte zijn om zich
de beschikking over de noodige gronden te verzekeren,
een volslagen illusie.
Drie voornemens, welke onder het hoofd Binnenlandsch
Bestuur in de Memorie van Toelichting aangekondigd
worden, zullen bij de Kamers zeker veel bijval vinden.
Het eerste plan is, om in eenige landschappen, gren-
zende aan de residentiën Tapanoeli en Padangsche Bo-
venlanden — namelijk in Silindong en naburige streken, in
Padang Lawas en in Pangkallan Kotta Baroe en XII
Kotta Kampar — ons bestuur te vestigen. Sedert 1840
reeds erkennen zij de Nederlandsche souvereiniteit, maar
slechts bij horten en stooten openbaarde zich onze »ge-
zagsoefening." In de laatste jaren hebben de hoofden
herhaaldelijk en »met steeds toenemenden aandrang" bij
onze autoriteiten het aanzoek gedaan, om op gelijke wijze
als hun buren in de gouvernementslanden bestuurd te
-ocr page 34-
32
worden. »Werd," zegt de Minister, »nog langer aan
den aandrang weerstand geboden, het Nederlandsche ge-
zag zou er zeer stellig groote schade door lijden, en het
verdient opmerking, dat men nu reeds — namelijk toen
bij den aanvang der jongste krijgsverrichtingeu tegen de
Bataks van het Toba-meer onzerzijds een beroep werd
gedaan op de medewerking der Silindongsche hoofden —
de vraag heeft moeten hooren, wat de Silindongsche
hoofden eigenlijk hadden aan een Gouvernement, dat in
naam hun opperheer was, maar iu werkelijkheid hun het
bestuur en de bescherming niet wilde verleeuen, waaraan
zij behoefte hadden. De vriendschappelijke en eerbiedige
gezindheid, welke in de genoemde landschappen steeds
jegens het Gouvernement heeft bestaan, zou, wanneer
men ze nog langer van een behoorlijk bestuur verstoken
liet, kunnen verkeereu in een geest van verzet, en dan
zouden de rust en orde, die nu nog met geringe uit-
gaven en op vredelievende wijze te verzekeren zijn, niet
meer gehandhaafd kunnen worden dan door kostbare
militaire expeditiën." Daarom wil de Minister voor de
genoemde landschappen drie controleirrs aanstellen. Wij
hadden gaarne gezien, dat een andere reden tot hande-
len dreef, maar wanneer er alleen te kiezen is tusschen
nalatigheid uit geringschatting van beloften en plichts-
betrachtiug uit vrees voor zware boete verdient de laatste
de voorkeur. Het is bovendien dezen Minister niet te
wijten, dat de verplichting jegens de bevolking der ge-
uoemde landschappen niet reeds lang nagekomen werd;
de groote fout werd in 1843 begaan, toen de Regeering
den in Padang Bolok bereids gevestigden ambtenaar
terugriep, en met de militaire, de civiele posten in de
toenmalige afdeeling Pertibi introk; sedert werd dat ge-
deelte van Padang Lawas even als andere streken van
-ocr page 35-
R3
Midden-Sumatra door den Nederlandschen Souverein aan
eigen lot overgelaten! — Tot aanbeveling van het thans
gedane voorstel kan nog strekken, dat de Minister met de
controleurs niet alleen eenige koffiemantri\'s, maar ook drie
vaccinateurs, tevens doctors-djawa, in dienst wil stellen.
Het tweede plan is, om het personeel bij de Statistieke
Opneming »te ontbinden", en het kadaster zoodanig uit
te breiden, dat het met alle metingen belast kan worden,
die in de verschillende gewesten te verrichten zijn, terwijl
het verzamelen van statistieke gegevens voor rekening der
ambtenaren bij het binnenlandsch bestuur komt. Het
doel van die verandering is, volgens het gezegde van den
Minister — de Heeren van de Statistieke Opneming mogen
wel een buiging maken voor dit compliment! — »om te
zorgen dat goed gemeten wordt, en dat voor het geld,
hetwelk men uitgeeft, iets verkregen wordt dat werkelijke
en blijvende waarde heeft". Het nieuwe personeel voor
den technischen arbeid in de dessa\'s moet »zoodanig ge-
organiseerd worden, dat daaraan, behalve de metingen ten
behoeve van de landrente, ook alle andere metingen van
bepaalde perceelen kunnen worden opgedragen, die volgens
de bestaande verordeningen verricht moeten worden, als
bij onteigening ten algemeenen nutte, bij afstand van
woeste gronden in erfpacht, in huur, in eigendom of met
recht van opstal", enz.; »al die metingen vinden thans
op hoogst onvoldoende wijze plaats", gaat de Minister
voort, »want ook de tegenwoordige gouvernements-landmeters
bezitten niet allen de noodige kennis
van het vak dat zij
uitoefenen, en ontbreken bovendien dikwijls op plaatsen,
waar zij noodig zijn." Of er in den eersten tijd op Java
over genoeg technisch personeel beschikt kan worden, om
de verandering, die overigens van een goed inzicht en
3
-ocr page 36-
u
een practischen zin getuigt, met ruime hand in te voeren,
is twijfelachtig, dunkt ons. Door opleiding van jonge-
lieden, die een cursus van een hoogere burgerschool achter
den rug hebben, in de kolonie zelve, zal men echter
langzamerhand zeer bruikbaar personeel kunnen verkrij-
gen, en tevens eenigen der inlandsche kinderen een goede
toekomst kunnen verschaffen. De resultaten, met een
dergelijke opleiding in Indië reeds verkregen, zijn, mee-
nen wij, alleszins voldoende.
Ten derde is het plan gevormd, een stoomvaartdienst
tusschen Java en China via, Saigon of Makassar en Ma-
nilla te organiseeren; ƒ100.000 is op de begrooting uit-
getrokken voor een proefvaart gedurende een jaar met
booten van de maatschappij Nederland, die voor elke reis
over Saigon ƒ 12000, en voor elke reis langs de andere
route ƒ 20000 subsidie zal ontvangen. Op de wensche-
lijkheid van zulk een verbinding is herhaaldelijk de aan-
dacht gevestigd, in den laatsten tijd nog door den Hr.
Wiselius. Van deze subsidie mag men voor het algemeen
belang zeker niet minder nut verwachten, dan van
die voor de vaart op Australië, en de maatschappij Ne-
derland
verbindt zich, om, wanneer na twaalf maanden
aan vracht en passage per reis gemiddeld meer dan
/ 28000 of f 20000 verdiend blijkt te zijn — / 28000 voor
de Saigon-roüte, ƒ 20000 voor de andere — 50 % van
dat meerdere aan de Regeering af te dragen. De reis
over Makassar en Manilla heeft plaats, wanneer en zoo
dikwijls de Indische Regeering dat »in het belang van
den handel van Makassar" wenscht.
Van niet verblydenden aard zijn eenige bijzonderheden
in den »Uitgewerkten en Toelichtenden Staat" N*. 20, bij
-ocr page 37-
35
de Begrooting voor liet Departement van Binnenlandsch
Bestuur behoorende. Het zijn deze twee posten:
Trausportkosten voor burgerlijke gouv.-pas-
sagiers..............ƒ 395.000
Reis- en verblijfkosten vau burgerlijke amb-
tenaren, enz. bij aanwijzing of verandering van
bestemming............» 360.000
ƒ 750.000
De belangrijke post wijst op een in acht te nemen,
maar verzuimde voorzichtigheid bij het verplaatsen en
verlof geven.
Een teleurstelling verder is het, ook in deze begroo-
ting weer geen spoor te ontdekken van een poging tot
reorganisatie der politie. »Met de veiligheid van perso-
nen en goederen op Java en Madura was het over \'t al-
genieeu niet ongunstiger gesteld, dan in vorige jaren,"
verzekert het Koloniaal Verslag voor 1878. Om er zich
van te overtuigen, dat de toestand dus nog altijd zeer
treurig was, heeft men maar even de bladzijde om te
keereu, en na te zien wat er van de dessahoofden wordt
medegedeeld. Hier heet het, dat de werking van de
politie in de dessa zelve veel te wenschen overliet. Hier
wordt erkend, dat voor menig dessahoofd de verleiding
om de landrente, welke hij in de schatkist moest storten,
ten eigen bate te gebruiken, te sterk was, en dat de
met schuld bezwaarde dessahoofden er veelal toe over-
gingen, zich met slecht volk, ook met opiumsmokke-
laars, in te laten. »Het is duidelijk," meent de Verslag-
gever, »dat onder zoodanige omstandigheden van hun
politiezorg weinig uitkomsten zijn te verwachten." Zeer
zeker, maar het is onduidelijk, hoe men dan trachten
]jan, de onveiligheid op Java te verbloemen, en waarom
-ocr page 38-
30
alle voorstellen tot reorganisatie der politie onuitgevoerd
blijven. In 1872 benoemde Z.E. Loudon den directeur
van binneulandsch bestuur en dien van justitie met den
procureur-generaal in commissie, om een uitbreiding en
verbetering der politie te ontwerpen; jaren achtereen
werd niets van het resultaat vernomen. In 1875 werd
aan de bedoelde commissie de oud-Resident Bosschertoe-
gevoegd, er volgde een voorstel, maar de Gouverneur-
Generaal verwierp het, en van gevoelen zijnde, dat het
tot den werkkring van het Departement van Binnen-
landsch Bestuur behoorde, om de Regeering ter zake voor
te lichten, droeg hij den toenmaligen Directeur van dat
Departement op, om, rekening boudende met de bemer-
kingen, door Z.E. en door den Raad van Iudië gemaakt,
en na voor zooveel noodig de hoofden van gewestelijk
bestuur andermaal te hebben gehoord, nieuwe voorstellen
te doen. De Directeur Bosscher voldeed aan die op-
dracht; het Koloniaal Verslag voor 1877 gaf de hoop,
dat de Regeering tot handelen zou overgaan; de Memo-
rie van Toelichting op de begrooting voor 1879 zwijgt,
en het Koloniaal Rapport voor 1878 brengt de bood-
schap: »De voorgenomen verbetering der politie op Java
en Madura heeft ook thans nog niet haar beslag gekre-
gen." De adviezen, welke der Regeering werden voor-
gelegd, »bleken de zaak niet genoegzaam te hebben voor-
bereid." Zoover zijn wij gekomen sinds 1872!
Met de afschaffing der pantjèn-diensten zijn wij niet verder.
Het gedeelte der Memorie van Toelichting, dat het
Departement van Binnenlandsch Bestuur betreft, eindigt
met het bericht dat er voor het aan- en bijplanten van
djatiboomen ƒ25000, en voor inkoop van koffie ƒ 53800
meer is aangevraagd, da
          1878 noodig was. Als ver-
-ocr page 39-
o 7
klaring van \'t laatste wordt te berde gebracht, dat er »een
juistere berekening" verkregen werd van de in te koopeu
hoeveelheid koffie der Vorstenlanden, waarvoor de Regeeriug
f 25 in plaats van / 14 heeft te betalen. Waaraan het
minder juiste der vorige berekening te wijten was, ligt
in \'t duister.
De geheimzinnigheid is belangrijk genoeg om er op
te wijzen, maar niet om er bij te vertoeven, te minder daar
er nog iets te zeggen is over de koffieeultuur-politiek in
\'t algemeen. Wat men hiertegen ook aanvoere, voorloo-
pig is de gedwongen koffiecultuur niet af te schaften, maar
ook is zij op den duur onhoudbaar. De financiëele toe-
stand der kolonie is beter dan men na al de zware be-
proevingen, waaraan de schatkist blootstond en bij zulk
een wrak stelsel, als dat waarin wij de inkomsten zoe-
keu, verwachten kon, maar hoe zal het na een kwart
eeuw zijn? De beste gronden van Java zijn reeds nage-
noeg overal beplant, en niets is moeielijker dan koffie
te produceereu op ongeschikte gronden, hetzij met, hetzij
zonder intensive cultuur. — De uitbreiding van de teelt
der Liberia-koffie — onvermijdelijk, wanneer deze koffie, wat
deskundigen beweren, dat gebeuren zal, op Java toont
ook in lagere streken welig te tieren — opent voor de
teelt van het product een terrein, wel twintigmaal zoo
groot als het tegenwoordige, en dat zal de prijzen tot
een minimum doan dalen.— Santos, dat thans reeds tegen
veel lager prijzen bijna even goede koffie levert als Java,
bedreigt ons jaarlijks meer en meer. En de gedwongen koffie-
cultuur legt der bevolking van Java een last op, die nog
zwaarder drukt dan vroeger de iudigocultuur. Misschien
kan zij twintig, dertig jaar blijven bestaan, maar aan ook is
om de aangevoerde redenen het einde daar. Eu wat dan?
Do ondervinding heeft geleerd, dat men in Neder-
-ocr page 40-
38
landsch-Indië in 25 jaar met fuianciëele hervormingen
niet ver vordert; geraden schijnt het, die omstandigheid
thans reeds te bedenken.
De aanvraag van ƒ25000 voor het aanplanten en bij-
planten van djatiboomen vestigt de attentie op het
boschwezen. Tegen de aanvraag hebben avïj niets, wij
zijn volkomen onbevoegd daarover een meening te uiten,
maar wij vinden alle vrijmoedigheid, om den Minister en
de Kamer dringend te vragen, naar den toestand van
het boschwezen een onderzoek in te stellen. Er wordt
jaarlijks bijna 21/z ton uitgegeven voor bezoldiging van
personeel alleen, en met welk uut? Een behoorlijk toe-
zicht is er niet, en kan er ook niet zijn, buiten de anibte-
naren van het binnenlandsch bestuur. Zaten dezen min-
der aan de schrijftafel, en werden zij met de zorg voor
het bijplanten en bewaken belast, de Regeering zou alleen
enkele, speciaal voor het boschwezen opgeleide, personen
als adviseur behoeven, om met veel minder onkosten
even goede, ja, betere resultaten te verkrijgen. —
V.
ONDERWIJS, EEREDIENST en NIJVERHEID.
Eenparig hebben de Indische autoriteiten en de Indische
ingezetenen, blijkens de Memorie van Toelichting, het
verlangen te kennen gegeven, dat aan de hoogere bur-
gerscholen te Samarang en te Soerabaia de cursus tot
een vijfjarigen mocht worden uitgebreid; de Minister
wenscht daartoe over te gaan. Vermeerdering van uit-
-ocr page 41-
39
gaven zal er niet het gevolg van zijn, want gelijktijdig
wil de Minister het internaat van het zoogenoetnde Gym-
nasiunx Willem III opheffen, wat ook uit een paedago-
gisch oogpunt een goede greep zal zijn, en de besparing,
hierdoor te verkrijgen, is tot dekking van de verhooging
der uitgaven in Midden- en Oost Java genoeg. De om-
standigheid, dat de cursus aan de hoogere burgerschool
te Samarang en aan die te Soerabaia thans slechts drie jaren
duurt, verplicht veel ouders, die voor hun kinderen mid-
delbaar onderwijs begeeren, om hen toch naar het be-
trekkelijk veraf gelegen Batavia te zenden, en dat is den
meesten een zeer groot bezwaar, en staat den bloei al-
thans van de Samarangsche burgerschool in den weg.
Op alle Europeanen, maar ook op ontwikkelde inlander»
zal de goedkeuring van het voorstel des Ministers door
de Staten-Generaal een uitstekenden invloed hebben.
Het inlandsch onderwijs wordt, door de aanneming der
begrootiug, met de oprichting van een nieuwe kweekschool
te Padang Sidempoean en met een belangrijke venneer-
dering van de kweekelingen aan de school te Bandjer-
massing gebaat. Ook dat verdient een woord van dank.
Alleen door vermeerdering en uitbreiding van de kweek-
scholen, maar gepaard aan zorgvuldige schifting van hen
die toelating begeeren, en gepaard ook aan verbetering
van het onderwijs, door beperking van het getal leer-
vakken, zal de Regeering in staat geraken, over weinig
jaren een menigte degelijke volksscholen in \'t leven te
roepen. Met den besten wil is zij thans daartoe niet bij
machte. Feitelijk zijn er tegenwoordig reeds meer scholen
dan onderwijzers.
Ten behoeve der zonen van inlandsche hoofden en
andere aanzienlijke inboorlingen worden te Magelang,
-ocr page 42-
40
Bandoug en Probolingo scholen Ingericht. Voor 1878
werd f 21000 toegestaan, maar van die som zal ultimo
December a.s. vermoedelijk niet meer dan f 3600 uitge-
geven zijn! Het overschot, met nog ƒ17400 er bij, is
voor 1870 bestemd. Mag men verwachten, dat dan het
beschikbare geld wèl zal gebruikt worden ? Er wordt aan
inrichtingen als de bedoelde een groote behoefte gevoeld,
en zij kunnen, al ware het alleen ter opleiding van in-
landers voor het ambt van djaksa, uitmuntend nuttig zijn.
Behalve een goede leiding echter is daarvoor weder noodig
een niet uitgebreid leerplan; anders moet het vele het
degelijke beletten. Wat onderwijs betreft, zijn wij ook
voor Java groote voorstanders van intensieve cultuur.
Beter één goede school dan tien slechte, en slecht is elke
school die niet grondig en zooveel doenlijk harmonisch
ontwikkelt.
Te Magelang, waar uu de meeste Amboineesche militairen
garnizoen houden, zal voor de kinderen van die christe-
nen een school worden opgericht, die hun gratis hetzelfde
onderwijs geeft, als zij tot heden op de lagere scholen
voor Europeanen kosteloos ontvingen, en die — vrij wei-
nig ! — ƒ10000 per jaar zal kosten. Of de andere Amboi-
neezen, de Amboiueezen aldaar die elders in garnizoen zijn,
voor hun kinderen op de Europeesche scbolen toegang
zullen blijven vinden, wordt niet gemeld. Weigering zou
met het oog op de gewichtige diensten welke de trouwe
Amboineezen steeds bewezen, onstaatkundig zijn.
In het belang der inlandsche en Europeesche bevolking
wordt nog een maatregel voorgestel I : de oprichting van
een pare vaccinogene te Batoe Toelis. Verscheiden des-
kundigen hebben daarvoor reeds jaren geijverd.
-ocr page 43-
11
Bedenkelijk schijnt de bijna f 36000 lagere raming van
de posten voor het mijnwezen. Wel is waar behoeft,
blijkens den Uitgewerkten en Toelichtenden Staat N°. 21,
op die vermindering geen verkleining van den werkkring
te volgen, maar juist verruiming van dien werkkring is
noodig. In het Koloniaal Verslag voor 1878 verklaart de
Regeering ten aanzien der artesische putten te Batavia:
»Zonder het nu beschikbare artesische drinkwater zou de
gezondheidstoestand onder de bewoners van Java\'s hoofd-
stad, die door den drogen tijd toch al te wenschen overliet,
een nog treuriger aanzien verkregen hebben." Is het der
Regeering niet bekend, dat er nog veel plaatsen op Java
zijn, waar, ook in de omstreken, geen druppel goed
drinkwater voor de bevolking te vinden is ? Een der
eerste en redelijkste levensbehoeften blijft dus onbevredigd.
De uitgaven die in verband staan met het zoutmono-
polie worden voor 1879 op f 35000 hooger dan voor 1878
gescbat. Wij moeten ons veroorloven, met nadruk in over-
woging te geven, om der bevolking het zout, dat zij
in de gouvernenieutspakhuizen koopt voortaan te doen
toewegen. Het stelsel van meten bevordert de kwade
trouw, is een plaag voor den inlander, en berokkent een
groot nadeel aan de schatkist; alleen vaart het pakhuis-
personeel er wel bij.
Door den Minister wordt nog het denkbeeld geop-
perd, om ambtenaren voor de beoefening der Indische
talen aan te stellen, die aanvankelijk een traktement van
ƒ300 \'s maands zullen ontvangen dat tot ƒ1000 kan
klimmen, en die de Indische Regeering ter zijde zullen
staan »bij haar menigvuldige aanrakingen met inlandsche
vorsten en hoofden en haar schier dagelijksche be-
-ocr page 44-
42
raoeingen met de inlandsche huishouding." Fondsen voor
bezoldiging zijn op de begrooting niet uitgetrokken;
het noodige geld moet uit den, f 100000 bedragenden,
post voor Onvoorziene Uitgaven gevonden worden. Maar
zijn er personen, theoretisch en praktisch voor de vorming
van die ambtenaren geschikt? Waar? In Nederland? In
Indië zelf? De ondervinding, met de opleiding van jon-
gelieden tot tolk voor het Chineesch verkregen, doe een
herhaling van kostbare en uadeelige proeven vermijden,
en de Regeering besluiten, de candidaten in staat te
stelleu, van het volk zelf de taal te leeren, om hen ver-
volgens naar Europa te zenden, waar zij dan vvetenschap-
pelijk de studie kunnen voortzetten.
Tot hetgeen in de Memorie niet toegezegd wordt be-
hoort een maatregel, die den voor vervoer en landbouw
onmisbaren veestapel tegen verderen achteruitgang kan
helpen behoeden. Hoe het in de laatste jaren met den
veeartsenijdienst ging, deelt ons het nieuwe Koloniale
Verslag in de weinig bemoedigende woorden mede: »Of-
schoon sedert December 1877 bepaald was, dat voortaan
in stede van 5 Europeesche gouvernements-veeartsen, er
7 zouden kunnen in dienst zijn, waren gedurende het
grootste gedeelte van 1877 slechts drie in Indië beschik-
baar." »Omstreeks medio 1878 waren er van de zes
standplaatsen vijf vervuld." Vijf voor de geheele kolonie!
VI.
OPENBARE WERKEN.
„De belangrijkste verhoogingen op deze afdeeling voor-
komende, buiten de posten voor groote werken, zijn
-ocr page 45-
4.8
uitgetrokken voor den post //huishuurindemniteit en
lokaalhuur", welke met f 101 000, en voor de onder-
afdeeling
„brievenpost en telegrafie", welke met ruim
ƒ35.000 is gestegen."
Naar aanleiding van die ƒ 101,000 een paar »bemer-
kingen."
Als beginsel heeft de Indische Regeering aangenomen,
om voor rekening van den staat geen huizen of bureaux
te bouwen, waar geschikte lokaliteiten te huur zijn. Dien-
tengevolge worden verschillende particuliere woonhuizen
tegenwoordig geoccupeerd als gouvernements-bureaux, en
ontvangen verschillende ambtenaren, die aanspraak heb-
ben op het genet eener vrije woning, tegenwoordig een
zekere geldsom als huishuur-indemniteit.
Er is voor dat beginsel veel te zeggen, maar een regel,
waarvan alleen in de uiterste noodzakelijkheid wordt af-
geweken, moet zijn, dat een ambtenaar bij hetbinnenlandsch
bestuur woont iu een landsgebouw. Ten eerste omdat
hij anders zelden behoorlijk gehuisvest is; ten tweede,
omdat de assistent-resident of controleur, die voor zich zel-
ven een huis huurt of, wat ook nu en dan gebeurt, koopt
dan wel bouwt, nagenoeg altijd in een minder wensche-
lijke, minder zuivere positie geraakt.
Ook gaat het bij dat huizen huren voor rekening van
het gouvernement — we spreken nu in \'t algemeen —
somtijds vrij roekeloos toe. Dat, zeer ten nadeele van
particulieren, die geen eigenaars vau woningen zijn, de
huurprijzen aanmerkelijk stijgen, uu het gouvernement op
zooveel gebouwen de hand legt, is onvermijdelijk, maar
dat er voor rekening van de schatkist meer uitgegeven
wordt dan het noodige, verdient scherpe afkeuring. Te
Batavia en elders kan men echter het bewijs vin-
-ocr page 46-
44
den, flat het aangewezen kwaad bestaat. Wij zouden
ergens in Indië een huis kunnen aantoonen, dat hoogstens
ƒ175 huur waard is, maar waarvoor het gouvernement
maandelijks ruim het dubbele, nl. ƒ400, betaalt. Zulk
een »opdrijving" behoort stellig tot de »schadelijke."
«Volgens het werkplan" (voor 1879) «wordt voor
bevloeiingswerken ruim ƒ18.000 minder uitgetrokken."
Die mededeeling doet zeer onaangenaam aan. Hoe
kan de Minister zulk een inkrimping der uitgaven voor-
stellen ! ƒ 18000 is niet veel, maar wat wordt er toch al
niet weinig aan irrigatie werken besteed ! Veeleer moest
uitbreiding en een aanzienlijke uitbreiding wensch en
streven zijn. Of is het niet waar, dat alleen na aanleg
van irrigatiewerken een krachtige ontwikkeling van de
welvaart der landbouwende inlanders te verwachten is,
en dat dezen zonder irrigatiewerken jaarlijks aan de vree-
selijkste ellende blootstaan ? Alleen die overweging reeds
had den Minister moeten terughouden. De bevolking van
Indië heeft een betere bejegening verdiend.
En in deze aangelegenheid is het belang der inlanders
het voordeel der schatkist. Nergens, voor zoover wij weten,
zijn irrigatiewerken aan te wijzen, die, doelmatig aan-
gelegd, geen ruime rente afwerpen. In Britsch-Indie heeft
men er, die jaarlijks 1(3, ja 21 °/0 rente geven; gemid-
deld rendeert elk irrigatiewerk daar 7.7 %.
Een post van ƒ 250.000 is «uitsluitend bestemd voor
het Qoenoeng Sahari-kanaal, waaraan in 1878 nog weinig
zal kunnen gedaan zijn, omdat het gewijzigd project
voor dit kanaal, waarvan de kosten, met inbegrip van
de uitgaven voor onteigening,
nu op ƒ302.762 zijn ge-
-ocr page 47-
45
raamd, eerst in November 1877 is kunnen worden goed-
gekeurd, en daarna nog de onteigening der benoodigde
gronden en de uitbesteding van het werk is moeten
worden voorbereid.\'\'
In het Koloniaal Verslag voor 1877 lezen wij, dat de
kosten van het aftappingskanaal, aanvankelijk op f 197.000
geraamd, door wijziging van het project tot ƒ 350.000
zouden klimmen, en dat men vóór 1878 met de uitvoe-
ring niet zou kunnen beginnen, »omdat het inkaart-
brengen en onteigenen der benoodigde gronden veel tijd
vordert."
In het Verslag voor 1878 wordt medegedeeld, dat de
kosten van het aftappingskanaal uit de Goenong Sahari
met de daarbij behoorende kunstwerken op / 302752
zijn geschat, en ook: »In April jl. is het werk uitbe-
steed en aangenomen voor ƒ 256000, zijnde f 428 bene-
den de raming."
Zeer veel overeenstemming is er tusschen die drie of-
ficiëele citaten niet. Opmerkelijk vooral mag het ge-
noemd worden, dat in de Memorie van Toelichting, met
een trouwens vrij nevelachtig argument, wordt te ken-
nen gegeven, dat er in 1878 nog niet veel gewerkt kon
worden aan het kanaal, terwijl het Verslag voor 1878
de tijding inhoudt, dat er reeds in April jl. een uitbe-
steding en ook een aanneming plaats hadden. Misreke-
ningen, zoowel wat tijd als geld betreft, schijnen zich
bij dit werk herhaaldelijk te hebbeu voorgedaan.
„Wat de staatsspoorwegen op Java betreft, is bij deze
begrooting gerekend.
a. op de voltooiing der reeds gedeeltelijk in exploi-
tatie gebrachte lijn van Soerabaia naar Fasoeroean en
Malang — waarvoor in 1879 nog slechts een geringe
-ocr page 48-
4G
uitgaaf wordt gevorderd — en op de verdere exploita-
tie dier lijn;......
b.    op de voortzetting van den aanleg der lijn van
Sidho Ar dj o naar Madioen met zijtak naar Blitar en op
de doortrekking dier lijn van Madioen tot Soerakarta;
c.    op de voortzetting van den aanleg der lijn van
Buit enz org naar Tjitjalengka, en
d.    op de voltooiing der reeds zeer ver gevorderde
opnemingen tusachen Tjitjalengka en Tjilatjap, en op
het verrichten van de opnemingen, die noodig zullen
zijn om te zijner tijd aan de Wetgevende Macht voor-
stellen te doen tot den aanleg van de spoorwegverbin-
dingen, waarvoor bij de contracten van 13 Juni 1877
concessie was verleend aan de Nederlandsen-Indische
Spoorwegmaatschappij.
//Een specificatie der uitgaven, voor deze verschillende
doeleinden vereischt, wordt bij deze Memorie overgelegd.*\'
De juistheid der cijfers mogen wij niet beoordeelen.
De tiaam van den Hr. Maarschalk echter klinkt te goed,
om ze niet met vertrouwen aan te nemen. Wij rele-
veeren slechts, dat de post »onteigeningen en schade-
loosstellingen," in vergelijking met het totaal zóó gering
is, dat aspirant-concessionarissen, die bij voorkeur geen
lijnen aanleggen als de spoorweg van Leiden naarWoer-
den, er van moeten watertanden. En toch gelooven wij,
dat nog eer al de overige cijfers zouden tegenvallen, dan
de post voor onteigeningen.
Een kort woord over richting en tarieven zij ons vergund !
Spoorwegen zijn inzonderheid daar op Java noodig,
niet waar nog nagenoeg niemand woont, maar waar de
bevolking reeds talrijk is, en waar de andere landwegen
gedurende den Westmoesson in een treurigen toestand
verkeeren, en het slechte gehalte, of de absolute absentie
van bruggen den toestand verergert.
-ocr page 49-
47
Dat is het meest in de zware kleistreken liet geval,
en juist in die streken is het trekvee slecht vertegeu-
woordigd. Voor trekstieren schijnen de kleistreken ten
eenemale ongeschikt, terwijl de karbouwen, die daar den
voor hen onraisbaren modder vinden, en zich dus wel
op hun plaats voelen, voor zware transporten over lange
trajecten niet bruikbaar zijn. In het gebergte, waar het
water helderder, het gras beter, het klimaat gezonder is,
verkeert het trekvee in gunstiger omstandigheden.
Op die waarheid werd tot nu toe bij het ontwerpen
en vaststellen van spoorwegrichtiugen te weinig gelet.
De Memorie van Toelichting geeft er een nieuw bewijs
van. Voor het oogenblik is er weinig meer aan te doen;
voor het vervolg — en de spoorwegbouw in Nederlandsch-
Iudië is eigenlijk immers nog slechts begonnen ? — daar-
entegen wel. Eén fout worde thans reeds vermeden ! Men
zie van de ongezellige lijn Tjitjalengka—Tjilatjap af! Met
het oog op het defensiewezen moge die worden begeerd,
Tjilatjap is toch zeker alleen bestemd, om ons tegen een
buitenlandschen vijand dienst te doen. Hebben wij dien
te verwachten; en zouden wij, als hij meteen aanzienlijke
macht kwam, hem kunnen weerstaan, zoolang er niet
heel wat andere en veel meer tijdroovende maatregelen
genomen zijn, dan een spoorwegverbinding van Tjitja-
lengka met Tjilatjap? We handelen vermoedelijk prac-
tischer en wijzer en nuttiger, door ons die schrikbeelden
van een buitenlandschen vijand uit het hoofd te zetten,
energieker tegen een binnenlandschen vijand te ageeren,
onze waakzaamheid op het voortwoekerende Mahomeda-
nisme te richten, en verder onze kracht aan te wenden
tot bevrediging van het volk, tot ruimer behartiging
van\' zijn belangen, in de eerste plaats daar waar de be-
hoefte het grootst is.
-ocr page 50-
ik
Ook bij de exploitatie van de zeer weinige reeds be-
staaude spoorwegen wordt het belang van den inlander
niet genoeg in acht genomen. Voor het goederenvervoer
heeft de Spoorwegmaatschappij drie klassen gekozen, met
dit tarief:
Ie klasse........16 cent per kilometer.
2e »........12» »           »
3e »........7 » »          »
Verder is er voor gezorgd, dat de meeste goederen
onder de eerste klasse worden gerangschikt.
Het transport van suiker kost op Java per spoor acht-
rnaal
meer dan in Europa!
Men mag het als zeker beschouwen, dat ten gevolge
van dit hooge tarief overal waar de bruggen en wegen
goed zijn, zooals b. v. van Poerworedjo tot aan de grens
van Bagelen, een vervoer met de primitieve Javaansche
karren goedkooper, minstens even goedkoop uitkomt als
een transport per spoor. Bij spoorwegvervoer — het
wordt dikwijls over het hoofd gezien — moeten de goe-
deren eerst naar een station worden gebracht, en dan
weer van een ander station naar de werkelijke plaats van
bestemming, en bij het een en ander komt in den regel
een expediteur te pas, terwijl de Maatschappij, in geval
van niet tijdige afhaling, overliggelden vordert en dat
alles is voor den inlander een afschrikwekkend bezwaar.
Bij afstanden van 75 kilometer en daarbeneden bedragen
de bedoelde extra-onkosten 25 a 50 % van de vracht!
En aangezien de inlander zelden goederen over groote
afstanden, gewoonlijk alleen naar dichtbij gelegen passers
of de naburige hoofdstad te trausporteeren heeft, maakt
hij voor goederenvervoer tegenwoordig zelden van den spoor-
weg gebruik. Geen padi, geen djagong, geen ketella,
geen Javaansche suiker, geen katjang — alle producten
-ocr page 51-
49
van groot belang — geeft hij aan de Spoor wegma at-
schappij; het vervoer geschiedt nog altijd per kar of
draagpaard !
Spoorwegen zijn in een land als Java, waar kanalen
geheel ontbreken, waar de rivieren weinig talrijk en voor
het grootste gedeelte van het jaar onbevaarbaar zijn,
waar de veestapel ontoereikend is, en de gewone land-
wegen zeer veel kosten, volstrekt onmisbaar ; in de eerste
plaats voor de inlandsche bevolking. Zal deze echter op
groote schaal niet alleen voor personen-, maar ook voor
goederenvervoer, van de spoorwegen partij kunnen trek-
ken, dan schijnt een tarief\' als het volgende, dat op een
verdeeling in vier klassen berust, aanbeveling te verdienen:
Ie klasse...........20 cent per ton-kilometer.
NB. Tot die klasse behooreu goederen van meer dan ƒ250 waarde per ton,
zooals koffie, indigo, tabak, thee, tin, koper, petroleum, enz.
2e klasse............11 cent per ton-kilometer.
NB. Voor goederen van ƒ100 a 250 per ton, zooals suiker, rijst, kedelle, enz.
3e klasse............9 eent per ton-kilometer.
NB. Voor goedereu van ƒ25 ik 100 de ton, zooals djagong. kedelle, padi, Ja-
vaausche suiker, katjaug, boenkil, kunstmeststoffen, enz.
4e klasse............ü cent per ton-kilometer.
NB. Voor alle goederen van minder waarde dan ƒ25 per ton.
Het een en ander met uitzondering voor volumineuse
goederen.
Een tarief als het bovenstaande zou dit voor hebben,
dat de bergspoorwegeu, waarvan de exploitatiekosten het
hoogst zijn, producten zouden vervoeren, die in de eerste
klasse vallen, als: koffie, thee, tabak. De spoorwegen in
de vlakten—heusche vlaktelijnen, dus niet zooals de baan
tusschen Taugoeng en Lawang! — zouden in rijst en
suiker hun hoofdproducten vinden. Het tarief daarvoor
is lager, maar de hoeveelheid is veel grooter, en spoor-
wegen door vlakten vereischen miuder kapitaal voor aau-
leg, en kosten minder aan exploitatie.
4
-ocr page 52-
50
Om het groote belang, dat de inlandsche bevolking bij
de zaak heeft, houde men ons bovenstaande uitweiding,
welke hier anders eenigszins misplaatst is, ten goede!
Alvorens echter van Openbare Werken afscheid te
nemen, moeten wij nog op het in den laatsten tijd uit-
gevaardigde en toegepaste regeeringsbesluit wijzen, dat
het onderhoud en ook de constructie van kleine lands-
gebouwen aan de ambtenaren bij het binnenlandsch be-
stuur opdraagt. Daardoor zijn de ingenieurs van een
voor hen onaangename taak bevrijd, terwijl de Regeering,
zonder de uitgaven voor personeel te verhoogen, een
grooter getal wetenschappelijk gevormde mannen voor
de uitvoering van belangrijke werken beschikbaar heeft,
en de bedoelde landsgebouwen worden er niet slechter
door, en niet duurder ook.
Wij gelooven, dat de Regeering wel zou doen, met in
\'t algemeen ten aanzien der openbare werken meer party
te trekken van de ambtenaren bij het binnenlandsch be-
stuur. In de laatste jaren was zeer duidelijk het streven
te bespeuren, om alles op het bureau te Batavia te cen-
traliseeren; die nieuwe richting is niet in \'s lands belang.
Losser van Batavia, maar meer ondergeschikt aan de
residenten zijnde, zouden de ambtenaren bij de burgerlijke
openbare werken in den regel onder een scherper toezicht
staan, dan hun Inspecteurs tegenwoordig uitoefenen, en
—  we hebben vooral het mindere personeel op het oog
—  beter, wellicht tegelijk goedkooper, werken. Kwam
daarbij, dat zij zeldzamer overgeplaatst werden en strenger
aansprakelijk gesteld, dan zou menige gegronde aanmer-
king vervallen. Tegenwoordig worden er veel te veel
plannen »gewijzigd;" verder gebeurt het veel te dikwijls,
dat een onder handen zijnd werk niet tijdig wordt afge-
-ocr page 53-
SI
maakt, waardoor het beduidend meer kost dan noodig is, en
bovendien zijn er vrij wat gebouwen en gebouwtjes gezet,
die, hoe duur ook, niet lang na de voltooiing ondoelmatig
bleken te zijn, indien zij, wat niet altijd het geval was,
hecht genoeg waren, om de voltooiing een of twee jaar
te overleven.
Met dat al zijn wij dankbaar voor de reeds ingevoerde
verandering, welke hierboven werd genoemd. —
VIL
OORLOG.
wDe onderafdeeling „werving", die ook in 1879 in
hooge mate den invloed zal ondervinden van de trjde-
lijk verhoogde band- en aanbrenggelden en reëngage-
ments-premiën, moest van ƒ257177 tot 925000 worden
opgevoerd.\'\'
Volgens den Uitgewerkten en Toelichtenden Staat No. 31
is de raming van f 925.000 »meer" in overeenstemming
met de uitgaven in de laatste drie jaren. Voor 1878
werd desniettemin slechts / 257.177 op de begrooting
gebracht. De Minister van Bosse gaat van het gezonde
beginsel uit, »dat de begrooting zooveel mogelijk met de
werkelijkheid behoort overeen te komen," en vraagt ruim
6 ton meer. Wie niet van het fictieve houdt, zal dat
prijzen.
Komt het echter met de werkelijkheid overeen, de
posten voor uitzending van suppletietroepeu lager te ra-
-ocr page 54-
r,2
men, en voor 1879 een aanvoer van 2000 man als toerei-
kend te beschouwen, terwijl er in 1878 2500 werd uit-
gezonden? De toestand in Noord-Sumatra geeft een ont-
kennend antwoord, meenen wij. De Minister rekent op
het overcompleet aan Europeesclie militairen, dat reeds
in Indië bestaat, en »dat ook in 1879 vermoedelijk nog
niet zal zijn verdwenen." \'t Is te hopen dat het voor-
eerst niet verdwijnen zal, maar op het papier beteekent
het vrij wat meer dan te velde. Aan strijdbare man-
schappen heeft men, naar de werkelijke behoefte gere-
kend, in Indië eer een tekort dan een overcompleet.
Voor den post betreffende de opleiding van Indische
officieren aan de Krijgsschool te Breda is f 10400 meer
uitgetrokken. De Minister wenscht, dat de bezoldiging
der Indische officieren, die den cursus van de tweede
afdeeüng der genoemde school bijwonen, van f 1900
tot f 2300 worde verhoogd; dat de gehuwde officieren
een toelage van f 1000 \'s jaars genieten, en dat aan
officieren, die hun studiën in de 2e afdeeling met vrucht
volbrengen, gedurende hun verderen diensttijd in sub-
alterne rangen een vaste toelage van ƒ50 \'s maands ver-
leend worde. »Het behoeft wel geen betoog", zegt de
Memorie van Toelichting, »dat het van \'t grootste ge-
wicht is, allengs een kern van deugdelijk wetenschappe-
lijk ontwikkelde officieren te verkrijgen, ter vervulling
van zooveel betrekkingen in het leger, die, zullen zij
geheel naar den eisch worden waargenomen, buitenge-
wone verstandsontwikkeling vorderen." Tot heden bleek
bij het Indische officierscorps »weinig opgewektheid te
bestaan, om zich voor de krijgsschoolstudiën voor te
bereiden." Het middel, door den Minister aangeprezen,
neemt de hoofdoorzaak van »die weinige opgewektheid" weg.
-ocr page 55-
53
( Nog meer bijval verdient het voornemen van den Mi-
nister, om de pensioenen der Indische officieren te ver-
hoogen. Tegenwoordig ontvangt de Indische officier ia
menig geval, »een geringer pensioen," merkt de Minis-
ter zeer terecht aan, »dan zijn ranggenoot van het Ne-
derlandsche leger toekomt, die, onder overigens gelijke
bijomstandigheden, niet langer dan vijf jaar in tropische
gewesten gedetacheerd was. Deze onbillijkheid kan be-
zwaarlijk bestendigd worden.\'.\'
.Ongetwijfeld zal de geheele Kamer dat den Minister
nazeggen. Conservatieven, liberalen, antirevolutionairen,
alle partijen in de Staten-Generaal waardeeren de onge-
meen groote diensten, welke het Indische leger, door
zijn wakkere en flinke officieren aangevoerd, onverflauwd,
en\'vaak in de hachelijkste omstandigheden, bewezen heeft
en nog bewijst; elke maatregel om van die waardeering
overtuigend blijk te geven moet met warmte worden
gesteund, vooral wanneer hij tevens aan een grievende
onbillijkheid een einde maakt. De détails van het out-
werp, dat de Minister aanbieden zal, zijn nog niet be-
kend; mogen wij verwachten, dat Z. E. ook de hoofdofficieren
bedenken zal, en dat de verhooging der pensioenen voor
den vervolge ook toegekend zal worden aan hen, die thans
reeds den dienst verlaten hebben? Het eerste is noodig,
o. a. om de verhouding tusschen de rangen niet te ver-
breken; het laatste is redelijk om al dezelfde argumen-
ten, waarmede op verbetering voor nog dienende oflï-
cieren zoo juist aangedrongen wordt.
-Hoe staat het met de uitvoering van het plan, om de
meeste troepen van de strandplaatsen naar de koelere en
veel gezonder bergstreken over te brengen ? Er wordt
blijkens den Toelichtenden Staat aan voortgewerkt; zou
-ocr page 56-
54
de afdoening niet bespoedigd kunnen worden? Men houde
in het oog, dat van die verplaatsing een belangrijke ver-
lenging van vele menschenlevens te wachten is!
VIII.
MARINE.
„De meeningen in Indië over hetgeen ter verbetering
van het Marine-établissement en de fabriek voor de
Marine en het Stoomwezen te Soerabaia verricht moet
worden, zoowel als over de noodzakelijkheid der tot
dat einde geprojecteerde werken, blijven nog altijd zeer
verdeeld. Nu aan het hoofd van het Marine-établisse-
ment te Soerabaia een hoofdofficier van de Nederland-
sche marine is opgetreden, die deze betrekking ook
als burgerlijk ambtenaar zal blijven bekleeden, mag
men vertrouwen, dat eindelijk een definitieve beslis-
sing zal worden genomen. Aan den nieuwen Directeur
toch is opgedragen, na verloop van een voldoenden
tijd, zijn verkregen ondervinding en daaraan ontleende
denkbeelden in een rapport samen te vatten, opdat de
Indische Regeering daardoor in staat zal zijn, een de-
flnitieve beslissing te nemen."
Enkele vragen! Waren de vroegere directeuren geen
officieren der Nederlandsche Marine? Of werd hun »ver-
kregen" ondervinding niet geraadpleegd? Dan wel, waren
aan hun ondervinding geen denkbeelden te ontleenen?
Waarom de Indische Regeering niet reeds lang geleden
eeu beslissing kon nemen is uit de, als argumenten bijge-
brachte, mededeelingen bezwaarlijk op^te maken. Aan
een voor decisie > voldoenden" tijd heeft het zeker niet
ontbroken.
-ocr page 57-
55
De Regeering stelt voor, twee schroefstoomers te doen
aanbouwen. Zij »hoopt met deze aanvraag te kunnen
volstaan, maar acht het niet overbodig er op te wijzen,
dat van de schepen, in Atsjin voortdurend gestationeerd
geweest, veel zwaarder diensten gevorderd zijn, dan in
den regel het geval is." Een nieuwe aanvraag kan wel
als ophanden worden beschouwd.
Voor den aanvoer en vervoer van steenkolen is min-
der uitgetrokken, al. /100000.
Naar aanleiding van dat bericht moeten wij, natuur-
lijk volstrekt niet als een verwijt aan het Departement
van Marine, de klacht doen hooren, dat er nog altijd
kolen in den vreemde worden gekocht. Officieel werd
reeds voor zeven jaar verzekerd, dat er in de Ombiliën-
velden »schier onuitputbare" kolenlagen gevonden wor-
den, die een waarde van minstens drie duizend millioen
vertegenwoordigen, en wij gaan voort Engelsche koleu
aan te koopen tegen hoogen prijs, en zoeken naar een
equivalent voor de koffiecultuur-belasting, en jagen voor
één millioen de Europeanen en vreemde Oosterlingen
tegen Nederland in \'t harnas, en laten talrijke maatrege-
len tot bevrediging, opbeuring en ontwikkeling der ko-
lonie onuitgevoerd, omdat er geen geld is! Oud-Hol-
lands\' beleid en energie, waar zijt gij ?
Het Departement van Marine intusschen heeft niet
van karigheid te spreken; het departement in beperkten
2in met den algemeenen dienst meenen wij. De geheele
begrooting, voor zoover de Uitgaven in Indië betreft,
beloopt, blijkens den Uitgewerkten en Toelichtenden Staat
No. 33, evnn over de ƒ6.600.000; de toelage aan den
Kommandant der Zeemacht, de tractementen van den
-ocr page 58-
56
Secretaris en de verdere ambtenaren van het Departement,
de inkomsten der daarbij gedetacheerde officieren en die
der geëmployeerden. en bedienden, het onderhoud van de
woning van den Kommandant en andere kleine uitgaven
bedragen alleen ƒ 218.890. De begrooting voor Binnen-
landsch Bestuur is 4P/2 millioen, en het Departement
voor Binnenlandsch Bestuur kost ƒ193,000!
                      ■ <:
MIDDELEN IN NEDERLAND EN IN INDIË.
Wij brengen de twee hoofden bijeen, en bepalen onze
kantteekeningen tot een drietal onderwerpen aangaande
de »Middelen in Indië."
..Gerechtelijke kosten en confiscatiën. De
belangrijke stijging dezer ontvangsten op Java en Ma-
dura — naar aanleiding waarvan de raming f 54000
hooger is gesteld dan ten vorigen jare — is het gevolg
van het krachtiger optreden en de betere regeling der
politie en justitie.\'\'
Vergelijk nu daarmede, wat er beseffende de onveilig-
heid werd aangestipt! Is het niet treurig, dat de betere
regeling en het krachtiger optreden der politie alleen
bij het opiuinjagen bleken ?
Het middel van opium in zijn geheel komt der bevol-
king wel duur te staan. Wij kunnen tot. ons leedwezen
daarover nu niet uitweiden, en nog slechts, als een der
zegeningen van de vestiging in Noord-Sumatra, vennel-
den, dat de opiumpacht met het dobbelspel daar jaarlijks
reeds vijf ton aan de schatkist oplevert!
-ocr page 59-
57
Accijnsen. Wegens den gestadigen achter-
uitgang,
geraamd naar de opbrengst van 1877, welke
oirca ƒ 50000 lager was dan de raming voor 1878.
De gespatiëerde woorden doen zien, met hoe weinig
recht alweer een vorig Minister aan de Kamer van Koop-
handel te Batavia, toen zij tegen de accijnswet waar-
schuwde, verweet, dat zij met de »meest ongerijmde be-
schouwingen" tegen een denkbeeldig gevaar opkwam. De
arakindustrie kwijnt onder de regeling van den Hr. Sprenger
van Eijk geheel weg. De schatkist verliest daardoor even-
veel als zij door het nieuwe patentrecht (*) kan ontvangen.
Landrente. Een nieuwe regeling der landrente is
nog niet tot stand gekomen.
De bevolking blijft dus aan de meest willekeurige en
ontmoedigende heffing overgeleverd. En hoe lang nog?
Indien ook de nieuwe regeling aan deze of gene onbe-
kende autoriteit wordt opgedragen, in plaats van aan
den Directeur, die daartoe krachtens zijn ambt bevoegd
en geroepen is, dan zal zij vooreerst wel achterwege
blijven, en mocht zij eindelijk tot stand komen, dan zal
zij vermoedelijk even ondieustig zijn als zeker product
van het ministerie van koloniën, dat als landrente-rege-
ling in de wereld kwam om begraven te worden. Wij
behouden ons voor, dat onderwerp later omstandiger te
bespreken. —
(*) Wat eenige bladzijden vroeger over de nieuwe belastingen voor Indo-Euro-
peaneu gezegd is, was reeds afgedrukt toeu de Mail dit zinrijke bericht aanbracht:
De Kamer van Koophandel te Batavia beeft den 14den Augustus jl. een nader
adres ter zake der belastingen gericht aan Z. E. den Gouverneur-Generaal, opdat
althans de uitvoering der door Nederland opgedrongen maatregelen den deswege
iu Iudië opgewektcn wrevel niet sterker prikkele.
-ocr page 60-
58
AANTEEKENING.
De kundige »Indische ambtenaar" die zich niet het
schrijven der »Kantteekeningen" belast had, werd ver-
hinderd, zich tijdig geheel alleen van die taak te kwijten.
Op zijn verzoek heb ik met zijn gegevens een groot ge-
deelte van dit boekje bewerkt. Het gebrekkige veront-
schuldige de lezer welwillend, ook om den spoed waar-
mede het vlugschrift verschenen moest.
v. K.