-ocr page 1-
vvA*^
«*>A\\S FU
CONSTANTINUS, DE PAULICIAAN.
jC In. het gewest^ jn de laatste helft van de zevende eeuw/L
)Thema Arnieniacutn, vroeger Hellenopontus geheeten, waar
de Lycus zich kronkelt in het dal langs den Paryadresketen,
2gg op een hoogte een toenmaals reeds oude stad, van oor-
sprong een versterkte legerplaats van Pompejus , den triumvir,
met den algemeenen naam Colonia, thans Kuloh-Hissar.
In deze veilige veste resideerde in den jare 684 Trypho,
een oudgediende tegen de Saracenen, later tegen de wilde
Chazaren, nu bewindhebber van dit distrikt en tevens kom-
mandant van de troepen, die dezen voorpost in de gedurig
bedreigde grenslanden bezetten.
Op zekeren dag ontving hij te zijnent een gezant uit de
hoofdstad, die een ernstige last van zijn keizer had te ver-
vullen. Die persoon was Symeon, een aanzienlijk hoveling,
en zijn opdracht was deze: Sedert verscheidene jaren had
zich in dit gedeelte van het christenrijk een nieuwe ketterij
genesteld. Het hoofd of de stichter dezer sekte noemde zich
Silvanus, doch hij heette eigenlijk Constantinus. Cibossa,
een stedeken niet ver van Colonia, was het hoofdtooneel van
zijn werkzaamheid. Hij had aanvankelijk zonder veel opzien
te baren zijn leer verspreid, en omdat zijn aanhangers voor
\'t meerendeel rustige en geringe lieden waren, zou men er
misschien in jaren nog niet van gehoord hebben, ware\'t niet
gebeurd, dat Ammonios, bisschop te Colonia, in aanraking
met zijn leerlingen was gekomen. Tot zijn afgrijzen werd
deze ijverig Katholieke kerkheer gewaar, dat het geloof der
aanhangers van dien Silvanus de grootste ketterij was, waar
hij ooit van gehoord had, waarlijk niet minder godslasterlijk
dan üe leer der Manicheers. Op staanden voet stelde hij
den patriarch met zijn ontdekking in kennis, en door dezen
kwam> het geval den keizer ter oore. Het gevolg hiervan
18 E 32/
-ocr page 2-
2
was, dat Symeon afgezonden werd met strenge bevelen om de
sekte der nieuwe Manicheers te verstrooien, hun gemeenten
uit te roeien en alle hoofden en leidslieden te vatten. Opdat
dit kwaad nog in zijn geboorte mocht worden gesmoord,
moest hij den aartsketter zonder genade laten steenigen. Zijn
leerlingen en medehelpers moesten, als zij hardnekkig wei-
gerden zich van hun dwaling te bekeeren, ook worden
gedood.
Symeon vond bij Trypho en Ammonios de meeste bereid-
vaardigheid om hem tot zijn ketterjacht behulpzaam te zijn.
\\>Ik kende dien Constantinus weinig" — zeide de bisschop —
»en wist van hem alleen, dat hij een zeer ingetogen leven
leidde en eenigen roem had van een even wijs als weldadig
man te zijn, raadsman en helper van velen. Doch een jaar
geleden ontdekte ik eerst welk een goddeloosheid achter dien
goeden schijn verborgen was!"
»0, dat is geschied" — viel Trypho in — »toen deze
persoon op de markt te Cibossa ten aanschouwen van veel
volk de prachtboeken van Mani met zooveel vertooning ver-
worpen en verscheurd heeft."
»Juist, sommigen hadden dezen verderfelijken leugengeest ver-
weten, dat hij alles van Mani had. Dit bracht hem nu op
den inval van zulk een vertooning, ten teeken, dat hij en de
zijnen met den valschen parakleet niets gemeens hadden.
Maar ik bespeurde dat spoedig anders. Manicheers zijn ze,
zeg ik u, huichelaars en listige godloochenaars. Gij zoudt
niet gelooven, hoe kunstig zij, om het onwetende gemeen te
verblinden, de woorden van Paulus en andere apostelen weten
te verdraaien."
«Zouden ze daarom Pauliners genoemd worden? Di heb
ze onlangs met dien naam hooren bestempelen." — Zei Trypho.
«Noem ze niet Pauliners" — riep de bisschop op een toon
van afschuw — »zij zijn Paulinasten en verdienen hoe eer
hoe beter van den aardbodem verdelgd te worden."
»Als er van een naam sprake is" — viel Symeon hem
met een spottend lachje in de rede — »dan zou ik meenen
dat de benaming Paulinianers hier \'t best de dwaasheid van
dit gepeupel aanduidt. Doch ik houd ze voor ketters van
de Manicheesche secte."
-ocr page 3-
s
»Nu, Manicheer of Pauliciaan, het is al even \'t zelfde. Wjj
willen hopen, dat eerlang zelfs de naam niet meer bestaat."
Zoo sprak de waardige Trypho. De bisschop brandde van
ijver en terstond beraadslaagden zij, hoe zij zich van die
vrome taak op de loffelijkste wijze konden kwijten. Hun
plan was spoedig gereed: er moest onderzoek worden gedaan
naar een samenkomst der ketters, waar men het hoofd en
al zijn handlangers te samen zou kunnen grijpen, voordat
de bedreigden onraad hadden bespeurd. Met één greep moest
de wortel des kwaads geheel worden uitgerukt. Zulk een
aanslag vereischte zoowel geheimhouding als spoed, want in-
dien de ketters één voor één moesten worden opgevangen,
dan zouden velen zich allicht bij tij ds in veiligheid kunnen
stellen.
Bij bisschop Ammonios meldde zich een verrader aan, een
der leerlingen van den aartsketter, en nog wel zjjn eigen
pleegzoon Justus. Wrok over een welverdiende vernedering,
die zijn pleegvader en de raad der leerlingen hem tegenover
de gansche vergadering hadden doen ondergaan, dreef den
verdorven mensch tot deze wandaad. Hij had nl. al lang
meeningen verspreid, die de grofste onzedelijkheid bevorder-
den, wat aan \'t licht gekomen was door een der leerlin-
gen, wiens verloofde hij verblind en verleid had onder zeer
verzwarende omstandigheden. Toen had hij, voor \'t uiteriijk
boetvaardig, geduchte wraak gezworen. Door dezen mensch was
Ammonios met een gelegenheid bekend gemaakt, waarbij alle
voorgangers der sekte te gelijk gegrepen konden worden.
Hij had beloofd te zullen zorgen, dat zij bij mogelijke ont-
dekking niet al te spoedig konden ontkomen, maar tevens
geëischt, dat hij mede gevangen genomen en dat zijn betrek-
king tot hen verzwegen moest worden om alle verdenking
van hem te weren. Want in zijn hart had hij het plan ge-
vormd om nadat zijn wraaklust was gekoeld, hoofd der sekte
te worden, die hij dan geheel naar zijn bedoelingen wilde
leiden.
Op den door Justus aangewezen dag zouden zij, wien dit
onweer dreigde, tot het bijwonen van een hunner plechtig-
heden^ samenkomen te Cunissa, een niet lang geleden opge-
richte gemeente.
-ocr page 4-
4
Constantinus was toen een man in de rijpe kracht van zijn
leven, bijna zestig jaar oud. Hoewel even eenvoudig gekleed
als zijn vijftien leerlingen viel zijn hooge gestalte terstond in
\'t oog. Een innemend gelaat, gebruind door de zon, met een
zwaren, vollen baard, die aan den hals reeds begon te vergrij-
zen; een vriendelijk oog, getuigende van nadenken en zacht-
moedigen zin; zware rimpels in het voorhoofd, ten teeken dat
zijn leven niet zonder wederwaardigheden en smarten was
voorbijgegaan. Zoo was het uiterlijk voorkomen van den
stichter der Pauliciaansche gemeente, die meer dan eenige
andere ketterij door de Katholieken van deze en volgende
tijden is verfoeid geworden.
Gaarne placht hij zijn vrienden de eenvoudige geschiedenis
van zijn geloofsleven te verhalen. Hij was afkomstig uit
Mananalis, een vlek in de nabijheid van Samosfte aan den
Euphraat. Een dertig jaren geleden verleende hij gastvrijheid
aan een diaken, die uit krijgsgevangenschap ontsnapt, op de
terugreis naar zijn vaderland, zich met moeite tot Mananalis
had voortgesleept. Hij onthaalde den uitgeputten zwerveling
gedurende eenige dagen. Bij het afscheid had de gast als
bewijs van zijn dankbaarheid hem het eenige geschenk aan-
geboden, dat hij te geven had en waarvan hij het gemis bij
zijn gastheer had opgemerkt: een exemplaar van het Nieuwe
Testament. Dit voorval was het keerpunt in zijn leven
geworden. De lezing van deze gewaardeerde schriften werd
voor hem de bron van een beter geloof, dan hij tot nog toe
kende. Zijn ernstig onderzoek had belangrijke gevolgen.
Vooral de brieven van Paulus maakten diepen indruk op zijn
naar rein christengeloof dorstend gemoed. Nu leerde hij
vele dwalingen in het geloof zijner landgenooten kennen, ter-
wijl hij tevens de groote gebreken in de heerschende Kerk
juister begon te peilen. Allengs rijpte in zijn gemoed het
plan om een gemeente in te richten geheel volgens de zui-
vere bedoelingen van Christus en van Paulus. Na ernstige
voorbereiding voor dit gewichtige maar gevaarlijke werk ver-
liet hij Mananalis en begon zjjn arbeid als apostolisch leeraar
te Cibossa.
Hij vond zijn roeping niet in een geruchtmakend optreden,
maar in een rustige verspreiding van zijn opvatting van
-ocr page 5-
5
het Christendom, \'t Gelukte hem alras gehoor te vinden. Het
aantal dergenen, die zijn beginselen deelden, nam toe. Eer-
lang stond hij aan \'t hoofd van een vrij talrijke schare ge-
loofsgenooten te Cibossa, in welker samenkomsten hij de hei-
lige boeken voorlas en verklaarde. Hoewel hij zich meestal
tot Cibossa bepaalde, had zijn prediking toch ten gevolge, dat
er in die streken verscheidene, soms zeer bloeiende gemeen-
ten ontstonden. Die gemeenten waren op den eenvoudigsten
voet ingericht. Zij vermeden alles, wat naar eenige prieste-
lijke inzetting of kerkelijke praal geleek. Het hoofd en zijn
medehelpers onderscheidden zich ook door niets van de andere
geloovigen. Zij voorzagen door eenig bedrijf of handwerk
zelf in hun dagelijksch brood. En gelijk Constantinus zich
Silvanus noemde , zoo ontvingen ook zijn leerlingen en gemeen-
ten Paulinische namen, een onschuldige allegorie, die dienen
moest om het voorbeeld en de herinnering der eerste eeuwen
in leven te houden.
Vroeg in den morgen van den bepaalden dag begaf Con-
stantinus zich met de zijnen op reis. Het pad van Cibossa
naar Cunissa liep over het gebergte. Toen zij van de hoogte
neerdaalden, kwam van beneden een menigte volk met palm-
takken en rozenkransen in vroolijken optocht den berg op.
»Zie meester I" — sprak een leerling naast Constantinus —
»met welk een blijdschap zij ons inhalen! Hoe haasten zij
zich ons te gemoet!"
»G-een wonder, mijn Apollos, want op dezen dag zullen zij
geleid worden tot de reine bron der schriften , die hen wijs kun •
nen maken tot behoudenis door het geloof in Christus Jezus."
sGezegend zij daarom, wijze meester, dat gij sommigen
van ons tot notarios (schrijver) hebt opgeleid, zoodat wij de
gemeenten der »ware christenen" nauwkeurige afschriften
kunnen verschaffen van het onvervalschte levenswoord. Welk
een lof oogstten wij te Zela! Wat dankten zij u te Darucin-
tis, toen wij er het werk onzer schrijvers konden aanbieden
ten gebruike in het bedehuis. Nog onlangs vernam ik van
de broeders te Neocaesarea, ons Troas, dat de brieven van
onzen waarden meester Paulus daar reeds in vijftien afschrif-
ten bestonden, terwijl te Nicopolis de gansche bundel reeds
meer dan twintigmalen is verveelvoudigd."
-ocr page 6-
ü
»Dit te hooren verblijdt mij, en wij moeten het te meer
op prijs stellen, mijn zoon, omdat wij niet alleen zuiverder
heilige schrilt bezitten, maar omdat de geloovigen nu al
meer en meer in gelegenheid komen zelf de waarheid te lezen
en te onderzoeken. De Epuranios (God van den lichthemel)
behoede ons voor priesters en geestelijken, die het lezen der
heilige boeken verbieden om des te beter bij de onkundig
gehoudene schare hun gedichtselen, die uit den Demiurgos
(den boozen God) zijn, als Gods wil, te kunnen uitgeven;"
»Zeker, en als onze schrijvers lezen en uitleggen, dan staat
het ons nog vrij zelf te onderzoeken naar de meening van
Paulus of Johannes of Lucas."
ïHebt gij" — vroeg de meester, wijzende op een kistje,
dat Apollos droeg — »uw taak bij tijds ten einde kunnen
brengen?"
«Volkomen meester, maar ter nauwernood. Stephanas heeft
ing geholpen, doch eerst heden twee uur voor zonsopgang
kwamen wij met de vergelijking van \'t afschrift met uw exem-
plaar van Leander, den diaken, aan het einde bij den derden
brief van Johannes."
«Voortreffelijk! Ik ducht niets meer dan het insluipen van
fouten in onze afschriften. De mij altoos dierbare gedachte-
nis aan Leander is bovendien ook een zorgvuldig bewerkt
exemplaar. Meermalen heb ik het vergeleken met de bij de
Eomeinen (Katholieken) gewettigde codices en slechts weinige
afwijkingen gevonden. Dit is voor ons een noodzakelijk werk,
omdat Marcion, wien wij de zuivere overlevering omtrent den $
grooten Paulus danken, terecht beschuldigd wordt, dat zijn
afschrift van de brieven maar inzonderheid van het evangelie
(Lucas) willekeurig veranderd en omgewerkt is."
»Maar door Marcion bezitten wij nog den brief aan Lao-
dicea, dien de Eomeinen in hun bundel missen."
»Dat is waar, doch ik vermoed gedurig, dat die brief met
opzet voormaals ter zijde gelegd is wegens zijn aanval op de
leer der Joden en de opwekking om den Epuranios te eeren
in eenvoud des harten , met een goed geloof en zonder priester-
lijk vertoon of bijgeloovige fabelen en inzettingen."
»Het is toch ongeloofèlijk, meester dat verstandige lieden
zoovele dwalingen aanhangen en zoo blind zijn, dat zij hun
-ocr page 7-
7
heil zoeken in uiterlijkheden, die de ziel toch kennelijk on-
geroerd laten en van de ware aanbidding afleiden."
»Gij zoudt wel anders oordeelen, mijn Apollos, indien gij
de menschen beter kendet. De goeden hebben dikwijls slechte
leidslieden, want de kinderen des lichts zijn eenvoudiger dan
de kinderen der duisternis. En de verstandigen zijn niet
altijd bij machte in den breeden, sterken stroom een dam te
werpen. Na eenige tegenworsteling ongevoelig medegesleept
geraken zij licht in den waan, dat zij alleen de inspraak van
rede en geweten volgden. Acht ook de macht des Demiurgos
niet gering, die de menschen verblindt en hen de duisternis
en de rust doet beminnen boven het licht der ware aanbid-
ding . . . Doch wij moeten afbreken. om onze vrienden van
Cunissa te begroeten."
Constantinus ging de menigte te gemoet, omhelsde het
hoofd van den stoet, Sembat, een zijner medehelpers , en nadat
de eerste woorden van welkomst gewisseld waren, daalden
allen te samen onder vroolijke gesprekken den berg af.
\'t Was een blijde dag voor de gemeente, hier gevestigd.
Sembat, door Constantinus gezonden, had in korten tijd een
aantal ingezetenen vereenigd, zoodat zij met elkander op een
verborgen plek in \'t gebergte een proseuche (bedehuis) had-
den opgericht. Eeeds in zijn uiterlijk drukte dit gebouw het
karakter uit van het geloof dergenen, die daarin begeerden
samen te komen, nl. de zucht naar den meest mogelij ken
eenvoud. Geen \'t minste sieraad, geen zuilenrei of statig
gewelf, vooral geen schilderijen of beelden, \'t Was enkel een
overdekte galerij rondom een kleine, op ene ruimte en dit
alles was van buiten in het vierkant door een blinden muur
met een paar breede ingangen omsloten.
Nadat de reizigers zich bij geloofsgenooten genoegzaam
verfrischt en verkwikt hadden, begaven allen zich naar het
bedehuis. Tweehonderd personen ongeveer, mannen en vrou-
wen, waren daar aanwezig: de kleine, maar veelbeloovende
oogst onder deze in \'t gebergte verspreide en voor het nieeren-
deel onontwikkelde bevolking.
Toen Constantinus den hoofdingang zou binnengaan, viel
zijn oog op een persoon, die een weinig ter zijde stond
\'t Was een jong man van omstreeks dertig jaar, wiens over.
-ocr page 8-
8
dreven zwierige pronk zonderling afstak bij de grove dracht
van de anderen. De onrustig heen en weer zwervende oogen
gaven een onaangename tiitdrukking aan zijn anders regelmatig
en schoon gelaat, waarop een losbandige levenswijze ook reeds
haar merkbare sporen had geteekend.
»Gij hier, Justus?" — sprak Constantinus op een toon van
ontevredene verwondering.
»Zooals gij ziet, vader" — antwoordde de aangesprokene,
terwijl hij den scherpen blik van den vrager ontweek.
»En ik had u toch gezegd, dat gij gedurende de drie
maanden uwer welverdiende boete Cibossa niet mocht verlaten,
maar uw tijd doorbrengen met den u opgelegden arbeid, over-
denking van uw afdwalingen, en het gebed tot den Heiligen
Geest. Hoe durft gij u hier te vertoonen met zijde en ge-
stikte kleederen omhangen? Spreek op, wat beteekent dit?"
Justus wierp zijlings een kwaadaardigen blik op de statige
gestalte van zijn pleegvader, maar deemoedig en teemend klon-
ken zijn woorden: »Ik ben u gevolgd om hier niijn verne-
dering nog dieper te leeren beseffen."
»Moet ik die verklaring nu gelooven of niet?" — hernam
Constantinus twijfelend, doch minder streng — »Justus, kind,
ik heb zoo veel geleden om u en over u. Waarom moest gij
mij op het hart treden door het giftige zaad van verdeeld-
heid onder ons te zaaien, toen gij zielen zocht te verleiden
tot de verderfelijke leer van opstand tegen de zedewet en van
misbruik des vleesches. Gij weet dat deze gevaarlijke dwa-
lingen mij boven alles een gruwel zijn. Hebt gij mij niet
wegens zulke leeringen en de daarop gevolgde schandelijke
tooneelen gedwongen u na de aanklacht van Apollos voor de
gemeente te bestraffen en ten toon te stellen?"
»Is het dan neg niet voldoende, dat ik vergiffenis heb moeten
smeeken aan Petronas en dat ik van zijn dochter Archippa
afstand heb gedaan? Dat was al hard genoeg, en bovendien
is mij nog zooveel opgelegd!"
»Justus, uw opzet was te zeer uit den booze, dan dat het
vergeven en vergeten kon worden op een bloote schuldbelij-
denis van uw kant. Gij hebt dit alles zoo overlegd, terwijl
gij toch wist dat Archippa bestemd was voor Apollos, die haar
waardiger is dan gij!"
-ocr page 9-
9
»Noem dezen niet, vader! Met Apollos heb ik niets te
maken: de aterling misleidt door zijn vleitaal u en allen en
heeft alles gedaan om uw hart van mij te vervreemden."
»Die toon, Justus , getuigt nog van weinig goeds bij iemand,
die veeleer zwijgen en zich vernederen moest. Ik gelast u dus
hier op een betamelijken afstand bij den ingang te blijven.
Wacht mij na afloop van onze bijeenkomst, opdat ik u nader
onderhoude, wat mij wel noodig blijkt te zijn."
Justus zweeg, ging met gebogen hoofd achter zijn pleeg-
vader aan en zette zich neder, waar deze hem geboden had:
de plaats der boetelingen. Terwijl Constantinus zich verwij-
derde , mompelde hij met nijdig op elkander gesloten tanden:
sGebied maar, vertrap mij maar, morgen zullen er stemmen
opgaan, die u wel andere dingen te verkondigen hebben,
verwaande zedeprediker!"
Inmiddels begaf Constantinus zich onder de galerij, waar
hij zich te midden van zijn leerlingen nederzette. Toen de
menigte zich om hen geplaatst had, hief hij met zijn leer-
lingen een lied aan, dat zij op een zachte , eentoonige wijs
zongen. Daarna stond hij op, nam uit handen van Apollos
nevens hem het kistje, waarin het gewijde afschrift geborgen
was, en hief het onder \'t uitspreken van eenige biddende
woorden op beide handen in de hoogte om het aan allen te
laten zien. Bij dezen aanblik riep Sembat als herder dezer
gemeente: «Heilige geest, bid voor ons, leid ons tot het rijk
des lichtgods en bewaar ons voor afval tot de leeringen van
den booze. De bede des Heiligen Geestes ontferme zich onzer I"
Alle aanwezigen herhaalden op luiden toon alleen de laatste
woorden.
Toen de stilte hersteld was, vatte Constantinus het woord
en hield een korte toespraak. Het verheugde hem — zeide
hij — dat hier een gemeente van ware christenen ontstaan
was. Hij had als hoofd der geloovigen de roeping om voor
de geestelijke belangen te zorgen, omdat hem de goddelijke
genade des heiligen geestes was toebedeeld. Het doel van
allen moest zijn zich te wachten voor de dienst van den booze ,
zelfs ook waar hij tot hen kwam in de gedaante van een engel
des lichts, want alle ware christenen waren priesters van den
Hemelschen Vader, die zich slechts openbaart in de werken
-ocr page 10-
10
des geestes, en bij wien geen onderscheid is des persoons. Zij
behoorden dus alleen te luisteren naar Christus en diegenen
onder de apostelen, die aan zijn leer getrouw gebleven waren.
Vooral Paulus was de ware leermeester der geloovigen en Johan-
nes had de. eigen woorden van Christus het zuiverst bewaard.
Vervolgens spoorde hij aan tot het vlijtig lezen en onder-
zoeken der heilige schriften en waarschuwde tegen die boeken ,
welke in den bijbel der Katholieken opgenomen, doch onder den
invloed van den boozen G-od vervalscht waren. De notarii (schrij-
vers) hadden van den ge wij den bundel ten dienste van deze ge-
meente een volledig en getrouw afschrift vervaardigd, en dit
was de dag, dat de geloovigen te Cunissa eindelijk in het
bezit van die schatkamer hunnes geloofs werden gesteld. Hij
had zelf begeerd het handschrift over te brengen en zou als
geestelijk voorganger gaarne aan het verzoek voldoen om de
eerste lezing te houden uit het boek, dat nu voortaan ge-
regeld bij hun godsdienstoefeningen zou worden gebruikt.
Na deze woorden sloeg de leeraar eerbiedig de bladen open
en begon met een stem , die klaar over de aandachtig luiste-
rende schare klonk, de voorlezing, waartoe hij een hoofdstuk
uit den eersten brief aan de Corinthiers en een uit de Laodi-
ceè\'n koos. Vervolgens las hij nog het gesprek van Jezus met
de Samaritaansche vrouw bij de Jacobsbron, alsmede het een
en ander uit de levensgeschiedenis van Paulus volgens \'t boek
der Handelingen.
Nadat hij deze lezing met enkele stichtelijke woorden en
een kort gebed besloten had, reikte hij het nette handschrift
Sembat over, wien hij bij deze gelegenheid den Paulinischen
naam Aristarchus gaf, terwijl hij de gemeente van Cunissa
tot Laodicea benoemde.
Hiermede was de plechtigheid van het begin der lezingen
van de heilige schriften te Cunissa afgeloopen. Constantinus
verliet de voorlezersplaats, waar Sembat-Aristarchus nu nog
een gedeelte lezen en naar de bevatting der hoorders ver-
klaren zou.
Op eens echter vernam men bij den grooten ingang een
verward geschreeuw. Ademloos kwamen eenige personen
binnenstormen, roepende: »Verraad! Wij worden omsin-
geld . . . Vlucht allen! Eedt u!"------
-ocr page 11-
11
Deze kreten brachten een groote opschudding onder het
straks nog zoo aandachtige volk te weeg. Uit het dal hoor-
den zij het schetterend geluid van een paar klaroenen, en
die naar den ingang geloopen waren, berichtten ontsteld,
dat een troep gewapende ruiters met spoed van den kant
van Cunissa naderde. Op dit bericht stroomde meer dan de
helft der aanwezigen naar buiten en nam naar alle kanten de
vlucht. De anderen werden echter tot hun groot ongeluk
opgehouden door een zonderling tooneel. Want bij het eerste
gerucht was Justus dadelijk naar Constantinus geloopen , die
zich met zijn leerlingen ook onmiddelijk in veiligheid had
willen stellen. Hij greep hem bij den arm, hield hem tegen
en riep haastig: » Vader, vrees geen kwaad en bezin u. In-
dien er gevaar dreigt, laat ons het niet in den mond loopen,
maar volg mij dan, ik ken de veiligste paden."
»Uit den weg!" — schreeuwde Apollos, die kwaad ver-
moeden kreeg en Justus ter zijde wilde duwen — «waartoe
houdt gij ons onnoodig op!"
»Laat hem — zeide Constantinus bedaard — ik geloof met
Justus, dat wij ons zonder reden angstig maken ? Waarom
zouden wij niet rustig bij een blijven?"
«Meester, goede meester, vlucht! Het geldt uw dierbaar
leven. Vertrouw de slang niet. . . ."
Apollos kon niet voleindigen, want plotseling vloog Justus
hem naar de keel en wierp hem op den grond, terwijl een
dolk in zijn hand flikkerde. Bij tijds greep een der omstan-
ders zijn vuist en wrong er snel de moordpriem uit. De
andere leerlingen trachtten toen de worstelenden te scheiden,
\'t welk niet zonder groote moeite gelukte. Hijgend, met woe-
dende blikken stonden zij tegenover elkander voor Constan-
tinus, die over dit .toonoel zijn billijke afkeuring te kennen
wilde geven.
Daar kwam Sembat toeloopen, en riep met een stem,
schor van ontsteltenis: »Haast u, verliest geen oogenblik,
de soldaten volgen mij op den voet!"
Dadelijk snelden allen naar den anderen uitgang, maar nu
te laat! Een, die \'t eerst naar buiten geloopen was, vloog
even snel weer naar binnen : niet ver van \'t gebouw stond een
rei krijgslieden in \'t gelid, de speer geveld , terwijl de schut-
-ocr page 12-
12
ters op hem hadden aangelegd. Jnstns alleen bleef met een
valschen lach op \'t gelaat rustig tegen een stijl van de galerij
leunen. Nu zochten sommigen een uitweg door over het dak
der galerij naar den muur te klimmen ten einde zich daar
omlaag te laten zakken, doch met haast trokken zij hun hoofden
terug. Het bedehuis was aan alle kanten omsingeld, en dat elke
poging tot vluchten langer een dwaasheid zou zijn, bleek al ras
uit een aantal pijlen, die ratelend op de binnenplaats neervielen.
Constantinus verhief zijn stem, gebood de ontstelden af te
wachten, wat niet meer te ontkomen viel en bezwoer allen
om in geen geval daden van verzet te plegen, \'twelk hun
ondergang ten gevolge kon hebben. Hij sprak nog, toen een
hoofdman met uitgetogen zwaard naar binnen trad, gevolgd
door zijn manschappen, die de beide uitgangen bezetten en
de wapens tegen de weerloozen velden. De officier plaatste
zich in het midden van de open ruimte voor de opgeslotenen,
die onder de galerij opeengedrongen stonden.
»In naam van ons aller heer, den vromen en zeer christe-
lijken Caesar Constantinus, geroepen om voor het heil van de
eene en heilige Katholieke Kerk te waken, gebied ik,
Drysanes, dengene onder u, die zich Constantinus of Silvanus
noemt en zich uitgeeft: voor het hoofd der valschelijk aldus
geheetene ware christenen, voor te treden en zich zonder
dralen of weerstand in mijn handen te stellen."
Een doodsche stilte had het gedruisch van daareven vervangen.
Constantinus kwam uit het midden van den hoop te voorschijn,
trad met waardige houding een paar passen nader, vouwde de
armen over de borst en statig het hoofd buigende zeide hij:
»Dien gij genoemd hebt, ben ik. Wat verlangt gij van mij!"
»Hebt gij leerlingen on medestanders. Zoo ja, noem zonder
uitvluchten hun namen en wijs mij hun personen aan."
»Tot welk doel en met welk recht zijt gij hier? Wij wa-
ren vreedzaam hier vergaderd."
»Green vertoogen! Zij moeten hier allen aanwezig zijn en
zullen met u geleid worden ter plaatse, waar de gerechte
straf voor hun afval van Gods heilige Kerk hen wacht!"
»Heer, spaar zoovele onschuldigen. Ik, de leeraar en leids-
man, ben immers bereid met u te gaan. De meeste perso-
nen, hier aanwezig, aarischouwde ik heden voor het eerst."
-ocr page 13-
13
»Gg hebt onze bevelen te gehoorzamen. Noem op staanden
voet uw medehelpers en trawanten. Wat de overigen aangaat,
zij mogen voor ditmaal heengaan, maar houden zich voor
gewaarschuwd!"
sik zal niet antwoorden. Uw eisch is mij te zwaar."
j Weigert gij, godvergetene ketter I" — riep Drysanes en
greep met een woedend gebaar den leeraar bij de borst —
»welaan, ik weet wel een middel om u den mond te openen."
Hij wenkte. Twee man traden achter \'t gelid naar voren
met touwen en geéselroeden. Zij rukten Constantinus, die
geduldig alles toeliet, de kleederen af, bonden hem halver-
wege ontbloot aan een stijl van de galerij en wachten op het
teeken van hun overste. Op eens ontstond er beweging in
den verschrikten hoop. De leerlingen konden dit niet aanzien,
zij kwamen te voorschijn, boden zich uit eigen beweging aan
bij den officier, uitroepende: »Hier zijn wij, doe met ons ,
wat gij wilt, maar sla onzen geliefden meester niet!"
Drysanes liet achtereenvolgens hun namen door zijn schrijver
opteekenen. Daarna werden zij op zijn bevel gebonden en
naar een hoek van de galerij geleid. Toen de laatste der
vijftien hem voorbij was gegaan, liet de officier zijn oog
vorschend over de anderen gaan.
»Wie is die bonte kraai daar ginds? Kom nader en ant-
woord mijI"
Justus, die nog altoos tegen de galerij had geleund, slen-
terde nu langzaam nader, gaf zijn naam op, bekende dat
hij tot den kring van de leerlingen behoorde en werd ook ge-
bonden bij de anderen gevoegd. Na deze schikkingen wendde
Drysanes zich tot het volk.
«Inwoners van Cunissa, en gij allen uit de landpalen van
Aetulane, luistert naar mijn woorden. Gij hebt u laten ver-
leiden door dezen bedrieger en zijn medehelpers, afgezanten
van den booze. Doch de christelijke Caesar, onze gebieder en
heer, wil u genade bewijzen en gelast u deze ketterij te laten
varen Den ongehoorzame dreigt gestrenge straf, gelijk eer-
lang aan uw verleiders zal worden voltrokken. Doch opdat
gij weten zoudt, dat met den wil van onzen Caesar en\'heer
en met de inzettingen van onze heilige , Katholieke Kerk niet
te spotten valt, zoo zal, voordat u vergund wordt uws weegs
-ocr page 14-
14
te gaan, de valsche leeraar voor uw oogen zijn eerste tucb-
tiging ontvangen. Geeselaars, doet uw plicht! Vijftig slagen!"
üe beide mannen ontblootten nu hun gespierde armen en
lieten de marteltuigen snerpend op den rug van den gebon-
dene neerdalen. Voordat de eerste slag hem trof, draaide
Constantinus het edele hoofd naar den kant van zijn geloofs-
genooten en riep met een sterke stem : t>In naam van Christus,
den Heer, laat het tot hiertoe komen. Vaart wel mijn kinderen,
draagt alles met geloof en onderwerping! Ik vermag alle din-
gen door hem, die mij kracht geeft!"
Verder kwam geen kreet over zijn lippen. De strepen over
zijn lichaam werden loodblauwe striemen. De striemen zwollen
tot barstens toe op en reeds bij het tweede tiental vloeide
het donkere bloed tappelings uit de rauwe wonden.
Onbewegelijk stond Drysanes onder de wreede en noode-
looze kastijding van den zachtmoedigen lijder en telde de
slagen. Toen de vijftigste gevallen was, gaf hij zijn man-
schappen een wenk. »Laat nu de uitgangen vrij en jaagt dit
gepeupel naar buiten!"
De ruwe krijgers dreven de arme lieden, die weenden en van
angst sidderden, voort ze tot spoed aanzettende door gevoelige
stooten met het ondereinde hunner pieken. Daarbuiten wachtten
ruiters, die ze verder joegen, totdat ze allen in het bosch of
achter de rotsen verdwenen waren. Nadat het bedehuis op
deze barsche wijze schoongeveegd was, werden de gevangenen
naar buiten gesleept. Constantinus, die van bloedverlies en
pijn ter nauwerno.jd op zijn beenen staan kon, werd aan een
muilezel vastgebonden omgekeerd met het gelaat naar den
staart. Daarna liet de aanvoerder door eenige mannen rijs en
dorre takken bijeen zoeken. Dat stapelden zij hier en daar
onder de galerij op hoopen, die ze in brand staken. Het
bevel tot den afmarsch werd gegeven; ruiters voor en achter
en de gevangenen in \'t midden onder bewaking van de lans-
knechten en boogschutters. Toen de stoet den top van den
berg bereikte, stond het bedehuis reeds aan vier hoeken in
volle vlam.
Constantinus sloeg met een zucht de oogen ten hemel.
Heete tranen biggelden over de wangen van Sembat-Aristarchus.
Heden morgen ingewijd en nog voor den avond een prooi
-ocr page 15-
15
der verwoesting, dit huis van zoovele gebeden en stille ver-
wachtingen !
De gevangene Paulicianen bleven niet lang in \'t onzekere om-
trent het lot, dat hun boven het hoofd hing. Nog waren zijn won-
den niet geheel hersteld, of Constantinus werd uit den kerker
gehaald en naar een hal op het forum te Cibossa geleid, waar
in het openbaar de vierschaar over hem gespannen zou
worden.
Cibossa was een stil en rustig stadje. Het grootste deel
der inwoners was de leer van Constantinus toegedaan. Maar
het gerucht van de gevangenneming van alle hoofden der
«ware christenen" was als een loopend vuurtje door de omlig-
gende landen verspreid. Dien ten gevolge wemelde het in Cibossa
van nieuwsgierigen, want alle Katholieken van heinde en ver
begeerden te vernemen, hoe deze ergerlijke ketterij thans naar
verdienste gestraft zou worden. Vele priesters, diakenen en
bisschoppen van nabijgelegene plaatsen, bergbewoners en land-
lieden vulden de bochtige straten en de markt reeds vroeg
in den morgenstond. Zwermen monnikken waren met hun
abbas of archimandriet aan \'t hoofd het kettergeding komen
bijwonen. Onder deze waren de kloosterbroeders van St.
Bazilius uit Orbalisene de roerigsten: magere dweepers met
diepliggende, donkere oogen en bruine, gespierde armen,
die zij met dreigende gebaren in de hoogte staken. Hun
woeste geloofsijver voorspelde niets goeds.
De markt van Cibossa was vrij ruim. Aan den eenen kant
lagen de sombere bouwvallen van een ouden tempel, die in
heidensche dagen gewijd was geweest aan den dienst van
Ceres : de muren in puin en de fraaie, marmeren zuilen omge-
worpen en in stukken gebroken. Het was een woeste, naar-
geestige plek. Aan de tegenovergestelde zijde vergaderde het
kettergericht onder voorzitting van des keizers gelastigde.
Trypho, bisschop Amnonios en nog twee zijner ambtgenooten
alsmede een paar overheden uit den omtrek hadden reeds
hun zetel ingenomen, toen Constantinus geketend tusschen twee
gewapende bedienden voortgebracht werd. Zijn lotgenooten
woonden, op den achtergrond geplaatst, het verhoor bij.
Symeon , die de ondervraging zou doen, had een beschreven
-ocr page 16-
16
blad voor zich liggen, waarop de eerwaarde en godgeleerde
Ammonios een reeks vragen tot leiddraad bij het verhoor had
neergeschreven. Van de antwoorden werd door twee schrijvers,
die op lage bankjes aan de voeten van de rechters zaten,
aanteekening gehouden.
Symeon begon het verhoor, waarnaar met de meeste aan-
dacht geluisterd werd. Op alle vragen antwoordde Constantinus
op bescheiden, doch vasten toon en met heldere stem, zoo-
dat iedereen duidelijk kon verstaan, wat hij van zijn geloof
en prediking getuigde. Evenwel vond hij geen reden meer te
openbaren dan de punten, die zijn ondervrager hem voorlegde.
Ammonios merkte evenwel op , dat Symeon al spoedig niet lan-
ger zoo uit de hoogte tot den beschuldigde sprak als in den
beginne, en dat het verhoor al meer en meer de geaardheid
aannam van een kalm gesprek over den godsdienst. Hij verzocht
daarom den voorzitter, of hij ook den beklaagde onderhanden
mocht nemen, \'t welk deze zonder bezwaar gedoogde.
Nu werden de vragen langzamerhand van veel bedenkelijker
geaardheid. Meermalen verwekten Constantinus, verklaringen
een gemompel onder den volksdrom. Op de vraag, waarom
hij en de zijnen Maria en zoovele heiligen van de Kerk geen
eer wilden bewijzen , betuigde hij onverholen: «Indien zij hier
heden waren, zouden zij zelf belijden: Wij zijn maar onnutte
dienstknechten en onwaardige dienstmaagden, en hebben niets
meer gedaan dan wij schuldig waren om te doen! En zij
zouden zelf u gebieden nimmer hen, maar alleen God te
aanbidden en te prijzen, dewijl zij, hoewel gerechtvaardigd
door het geloof, zondige menschen geweest zijn."
Bij deze taal ontstond er een geschreeuw onder het volk.
«Vervloekt zij de lasteraar der onbevlekte Godsmoeder I
Dood aan den beschimper onzer heiligen!"
Met moeite kreeg Ammonios weer genoegzame stilte , maar
geen geringer opschudding verwekte de verklaring over het
teeken des kruises. »Wij hechten daaraan geen waarde, om-
dat het ons slechts aan de boosheid der Joden doet denken
en omdat het aan de prediking en werkzaamheid van den
hooggeloofden heer ontijdig een einde beeft gemaakt, voordat
zijn leerlingen recht bekeerd waren van de vroegere dienst-
baarheid der boozen, tot wiens wet zjj weer vervallen zijn!
-ocr page 17-
17
Eindelijk stond* Ammonios op en sprak met verheffing van
stem: »Wij hebben al deze dingen gehoord, en ons hart gruwt
van uw godslasteringen. Doeinwaardig is deze kettersche leer
boven allen, die ooit uit den afgrond opgestegen zijn. Doch
om u te toonen, dat wij gezanten zijn Van den God der
genade en des vredes, verklaar thans ten aanhooren van allen :
wilt gij van deze uwe leer afstaan, met berouw en boete
terugkeeren tot de door u gelasterde Kerk en alzoo mede-
werken met woord en daad , dat de zielen, die gij op den
weg des verderfs hebt geleid, nog tot inkeer komen?"
Constantmus zweeg een oogenblik en vroeg zacht: »Moet
ik gelooven, dat gij gaarne mijn leven sparen en mij door
goedheid bewegen wilt ? Gij weet, dat ik bereid ben mij door
u beter te laten onderrichten uit de betrouwbare getuigenissen
der waarheid."
Trotsch antwoordde de kerkheer: »Durft gij voorwaarden stel-
len, onbeschaamde? Verneder u veeleer in het stof, smeek om
erbarming en genade. Met u, dwaas, treedt de Kerk niet in ge-
sprek, zij oordeelt u of spreekt u vrij. Ook al herriept gij hier
openlijk uw dolingen en misdaden, dan nog staat het aan ons,
vertegenwoordigers Gods in zijn ware Kerk op aarde, te beslis-
sen, hoedanige kastijding of boete uw deel zal zijn. Derhal-
ven antwoord op mijn vraag: Herroept gij, ja of neen?"
Met een heftig gebaar schudde Constantinus het hoofd,
richtte zich in zijn volle lengte op en zijn anders zoo vriend-
lijk oog schoot stralen als bliksems in den nacht, toen hij
trillende van diepe verontwaardiging aanhief: »Gij eischt van
mjj verloochening van \'t geloof, dat ik belijd en predik nu
zevenentwintig jaren lang. Weet dan, Ammonios, verneemt
het gij allen, hier aanwezig, Constantinus, die zich Silvanus
een nederig leerling van den grooten Paulus heet, Constantinus
herroept geen enkele zijner woorden. Weet, dat wij do ware
Christenen zijn, de aanbidders, die de Vader verlangt, omdat
wij Hem alleen vereeren in geest en waarheid. Verneemt het
van mij, gij verblinden, dat uw Kerk niet het rijk is van den
God des lichts, maar het worstelperk, waar uw heerschzuch-
tige priesters en bisschoppen kampen om de hoogste eere-
plaats, de rijkste inkomsten en de macht over uw geweten.
Dienaren van den God der boosheid, ontrukt u aan de over-
-ocr page 18-
18
heersching uwer priesterschap, die u leert knielen voor koude
beelden en verbleekt gebeente, die u den vrijen toegang tot
de bron des geloofs, de heilige schriften, ontzegt, die u als
kinderen leert vreezen voor kruisteeken en banvloek en in
plaats van den zegen van een rein geloof het oordeel van
geloofshaat en christentwist over uw hoofden brengt. Ver-
neemt van mij , Constantinus, gezant van den heiligen Paulus,
dat zij blinde leidslieden van afgedwaalden zijn, die...."
Verder te spreken werd hem onmogelijk gemaakt. Zijn
stoute taal verwekte een ware storm. Het volk drong schreeu-
wend vooruit en kon slechts met moeite door de gewapenden
op een eerbiedigen afstand gehouden worden. De monniken
van St. Basilius brulden letterlijk van woede: »snoert den
ketter den mond I Levert hem maar aan ons over, wij willen
hem verscheuren van lid tot lid! Dood hem en roeit het
gansche goddelooze gebroedsel uit!"
Sidderend van ontzetting hoorden en zagen de leerlingen
dit alles aan. Welk vreeslijk lot dreigde den geliefden mees-
ter ! Wat hing hun zelf boven het hoofd!
Kalm en onbewogen stond daar Constantinus te midden
van het tumult. Hij had de handen gevouwen en bad in
stilte. Met verbazing zag Symeon de Byzantijner hem aan,
doch zijn aandacht werd al spoedig afgeleid, want Trypho
liet, omdat het anders onmogelijk was zich te doen verstaan,
een heraut naar voren treden. Zoodra deze den hoorn aan
zijn mond bracht en blies, kwam er eenige rust, die in een
volkomen stilte veranderde, toen Trypho opstond en de ru-
moerigen toeriep:
«Bedaart u, gij mannen en ontvangt van mij de verze-
kering, dat de goddelooze zijn gerechte straf niet zal ontgaan.
Doch hindert ons niet dit te doen volgens de heilzame be-
velen van onzen Caesar. Zoo gij u rustig houdt, kunt gij
hier blijven, want wij behoeven niet te dralen met de straf-
oefening."
De woelige groepen verspreidden zich nu over de markt,
Constantinus werd ter zijde geleid en zij, die zijn vonnis zou-
den bepalen, gingen in huis om te beraadslagen.
»Edele heeren" — sprak de bisschop — »na de heilig-
schennende verklaringen van dezen zoon des duivels hebben
-ocr page 19-
19
wij niet veel beraad noodig. Hoewel ik voor mij zelf van
gevoelen ben, dat dezulken behooren verbrand te worden,
opdat men zelfs bun stof naar de vier hoeken des winds kan
verstrooien, — hij worde gesteenigd!"
»Deze straf is ook mij te gering" — oordeelde Trypho —
doch ik ken een middel om haar te verzwaren, en. .."
»Dat zal wel noodig zijn" — viel Drysanes in — de ket-
ter is niet zeer gevoelig voor pijn. .Dat werd ik gewaar, toen
ik hem te Cunissa door twee van mijn sterkste Thraciërs,
ware beulen, heb laten havenen: hij vertrok geen spier van
zijn gelaat, en zijn geluid hoorde ik niet."
»Dan zullen wij eens beproeven, of zijn hart ook even
ongevoelig is als zijn huid" — hernam Trypho met een wree-
den lach — »laat ons zijn leerlingen dwingen hem te steenigen."
Allen keurden deze verzwaring van het vonnis om veel
redenen doeltreffend. Maar Symeon, die in zich zelf gekeerd
tot nog toe geen deel aan het gesprek had genomen , schudde
afkeurend het hoofd en bracht nu zijn gevoelen uit: alk heb
met aandacht naar de woorden van dezen mensch geluisterd
en al ben ik in zulke niet wereldsche dingen minder ervaren,
al ben ik het met u eens, dat hij een zeer kettersche en
bedenkelijke leer belijdt, één ding is mij nu evenwel volko-
men duidelijk geworden: een Manicheer is hij niet. Nade-
maal ik nu alleen maar weet, wat hij niet is, maak ik be-
zwaar tegen elke overijlde handeling. Het staat mij niet vrij
toestemming tot voltrekking van een doodvonnis te geven,
als ik het vergrijp nog niet ten volle ken."
Bij deze ongedachte tusschenkomst wisselden de anderen
blikken vol verbazing en wrevel, doch de eerbied voor des
keizers gelastigde deed hen nog zwijgen.
Symeon vervolgde: «Bovendien keur ik alle overbodige
wreedheid af, te meer omdat wij nog niet weten, vanwaar
deze leer is, al zijn wij daarvan afkeerig. Deze mensch heeft
zich tot dus ver betamelijk en eerbiedig gedragen. Hoevelen
zijn niet meer door den haat en de drift der priesters dan
wegens kruiswaardige afdwalingen onschuldig gedood! Ik eisch
derhalven opschorting van de zaak en nader onderzoek."
Maar dit lag geheel buiten de plannen van Ammonios en
de anderen. Ketterhaat en kerkelijke ijver ontketende hun
-ocr page 20-
20
tong: Hoe kon de edele Symeon zoo spreken? Was de
schuld van dezen mensch uit zijn eigen woorden niet geble-
ken klaarder dan de dag! En dan die dreigende strafrede
tegen ons! Neen, de zaak aldus op de lange baan schuiven
dat was de ketterij in de hand werken. De trawanten van
dezen listigen volksmenner zouden zulk een lankmoedigheid
misbruiken om oproer te maken ten einde hem met de wa-
pens in de hand te bevrijden. Zij waren goddeloos genoeg
om zelfs de Arabieren ter hulp te roepen. Bovendien de
last des keizers was ondubbelzinnig: de aartsketter moest
gesteenigd worden zonder genade d. i. zelfs al herriep hij al
zijn dwalingen. Nu wilden zij des keizers gezant in de verte
niet van neiging tot die kettersche gevoelens betichten, maar
zij rieden hem minzaam om in zijn handelingen zelfs den
schijn des kwaads te vermijden. En voorts hoe bij het goed-
geloovige volk na de verzekering en de voorvallen van zoo-
even het bericht, dat het leven van dezen goddelooze gespaard
moest worden wegens een nader onderzoek, opgevat zou wor-
den, wel, dat kon ieder klaar zien aankomen.
Tegen den stroom dezer welsprekende redenen was Symeon
niet bestand\'. Zijn verdediging werd zwakker. Hij vond bij
niemand steun. Zijn onbestemd vermoeden nopens de onschuld
en het recht dezer verdrukten verflauwde. Eindelijk verklaarde
hij door het gehoorde overtuigd te zijn en zich tegen de vol-
trekking van het vonnis niet langer te willen verzetten.
Het krijgsvolk had bij de ruïnen van Ceres\' verwoest hei-
ligdom een wijden kring afgezet. Kort na zijn veroordeeling
werd Constantinus over het forum geleid en zijn vrienden
achter hem aan. Een dichte menschenhoop golfde en joelde
om hem heen op het plein. Ze stroomden bij de gebroken
treden des tempels naar boven, vulden elke ruimte en klau-
terden op de omgevallen kapiteelen, op den afgebroken muur.
Enkele inwoners van Cibossa stonden met de verslagenheid
op \'t gelaat in groepjes bij elkander, sommigen werkten zich
door het gedrang, poogden den meester te bereiken en hem
een woord van afscheid of van bemoediging toe te spreken,
doch werden door de soldaten teruggestooten en door de
menigte mishandeld. De booze furie van den godsdiensthaat
-ocr page 21-
21
was op hun rustige woonplaats neergestreken en zou het
edelste slachtoffer uit hun midden vellen. Doch wie kon het
verhinderen! Wat vermocht hun klein getal!
Toen Constantinus de treden besteeg, wilde hij het volk
toespreken. Doch nauwelijks had hij zich omgekeerd en de
hand opgestoken, of er was zulk een oorverscheurend gehuil
uit den dollen hoop opgestegen, dat spreken een dwaasheid
zou zijn geweest. Hij boog lijdzaam het hoofd, wendde zich
om en verzocht, bij de noodlottige plek aangekomen, als
laatste gunst, dat men hem niet zou binden: staande wilde
hij dezen dood in de. oogen zien. Deze wensch werd door
Trypho ingewilligd.
Het oogenblik naderde. In gespannen verwachting rekten
de menschen hun halzen uit, hielpen elkander op de hoogte
en drongen zoo dicht mogelijk nabij. Daar trad Ammonios, de
bisschop, met een streng gelaat en een opgeheven kruis in de
hand op den martelaar toe.
»In naam des levenden Gods, voor wiens rechterstoel gij
staat te verschijnen, nog eenmaal vraag ik u: herroept gij
de godslasteringen en dwalingen, die gij beleden en ver-
spreid hebt?\'*
»Wat ik" — luidde het antwoord — sgeloofd en geleerd heb,
was het mijne niet, maar genadegifte des Heiligen Geestes.
Daarom heb ik van de waarheid getuigd en geef mijn lot in
Gods handen, op wiens wegen ik heb trachten te wandelen in
eenvoud des gemoeds ter eere van Christus, mijn eenigen Heer!"
»Zwijg, ongeloovige, ol belijd uw dwalingen."
Weemoedig schudde Constantinus het hoofd: »Ik heb alleen
deze bede, dat God u vergeven moge, gelijk ik allen vergeef,
die tot mijn dood medewerken, en dat Hij eenmaal uw oogen
opene voor het ware rijks des lichts."
«Welaan dan, bereid u tot sterven, maar neem in uw
dood den vloek mede, de volkomene vervloeking, die ik in
naam van de door u gehoonde Kerk van Christus uitstort over
uw zondig hoofd. Ik geef u over in de hand des boozen nu
en eeuwig 1"
Met gebaren van vromen afschuw trad de kerkheer achter-
uit en verwijderde zich haastig, \'t Was bij deze schrikkelijke
taal, of een langdurige, angstige zucht over het volk henenvoer;
-ocr page 22-
22
een rilling van vrees en afkeer deed menig woest gelaat
verbleeken. Alleen de ter dood veroordeelde stond met opge-
heven hoofd. Op zijn aangezicht zetelde de kalme trek van
de meest gelate berusting. Toen wendde Trypho zijn
ros naar de leerlingen, die niet ver van den meester ston-
den en met oogen vol tranen op hem staarden. Onheil-
spellend en duister fronsde hij de wenkbrauwen, toen hij ,
wijzende op een hoop puin, hen kortaf gebood: «Neemt
allen steenen!"
De leerlingen zagen elkander aan en aarzelden. Op scherper
toon herhaalde de landvoogd nog eens zijn bevel. Toen riep
Apollos: «Broeders, volgt mijn voorbeeld !"
Hij nam van den steenhoop een zware klomp en keerde
daarmede naar zijn plaats terug. Toen de anderen dit ook
gedaan hadden, vervolgde Trypho: «Luistert thans! Uw le-
ven zal gespaard en de vrijheid zal u hergeven worden, als
gij volvoert, wat mij en allen het bewijs zal zijn, dat gij
metterdaad uw valsch geloof verfoeit en wilt afleggen. Ge-
hoorzaamt mijn bevel en steenigt ter dood den verleider,
die u op den weg des verderfs gebracht heeft!"
Apollos sloeg op zijn meester een blik vol innige liefde,
zag, terwijl hij een paar schreden vooruittrad, den landvoogd
uitdagend in \'t gelaat, slingerde den steen zoover mogelijk
van zich af, snelde op zijn vereerden vriend toe, wiens knieën
hij omvatte, wiens handen hij kuste en stamelde snikkend:
«Zegen mij, dierbare meester, wij blijven u trouw, wij vol-
gen u gaarne in den dood!"
Voordat iemand het verhinderen kon, rolden alle steenen
over het plein en was Constantinus door zijn getrouwen om-
geven Zij knielden aan zijn voeten en drukten den zoom
van zijn kleed aan hun lippen. Hij breidde de handen over
hen uit, als wilde hij ze allen omhelzen, maar spreken kon
hjj niet, een diepe ontroering verstikte zijn stem.
Achteraf stond Justus, zijn handen omklemden nog den
steen, doch voordat hij dien bij zich kon laten neerglijden,
beet Trypho hem woedend toe: «Gij doet, wat ik u gebied,
verstaat gij ?"
«Ik heer? Herinner u de afspraak met mij" — fluisterde
Justus haastig — «Gij moet mij ongemoeid laten."
-ocr page 23-
23
»Hoe, gij verzet u, schoft! Verneemt, dat ik u evenmin
als de anderen wil sparen."
»Ha \\" — riep de laaghartige \'■— »uw doel is thans hereikt.
Gij kunt uw werktuig derhalve missen!"
»TJw doel is ook bereikt, verrader!" — snauwde Trypho —
»voort, voort! Of morgen laat ik u te Colonia verdrinken
als een hond!"
Nog aarzelde Justus en onzeker dwaalden zijn blikken in
\'t rond. Daar viel zijn oog op Constantinus, wiens hand zege-
nend op de lokken van Apollos rustte. Toen vloog hem het
bloed naar \'t hoofd, met een wilden vloek stoof hij vooruit,
de leerlingen drongen dichter op hun meester, als wilden zjj
hem met hun lichamen tegen den razende beschutten. Doch
reeds hief de verrader den zwaren klomp omhoog, mikte
een seconde lang, de steen snorde door de lucht en trof het
voorhoofd van Constantinus.
»0 Justus, Justus, wien ik aan mijn borst opgekweekt heb,
mijn bloed kome met over uw hoofd I"
Dit alles viel voor in den korten tijd van weinige oogen-
blikken, terwijl het volk in geweldige opschudding geraakte. Ze
waren niet langer te weerhouden. Haastig sleepten de soldaten
op Tryphos bevel de leerlingen weg, juist bij tij ds, want
daar wrong met de Orbalisener monnikken aan het hoofd, het
gepeupel zich tusschen de gelederen door. Ze overstroomden
in een oogwenk tierende en brullende het gansche plein,
drongen elkander in hun woeste haast onder den voet: een
tooneel van teugellooze verwarring en dierlijke woede.
Trypho zag dit rustig aan, trok achteloos de schouders op
en omdat de geheel verbrokene orde niet anders dan met
geweld te herstellen was, gaf hij het teeken, dat de troepen
zich maar moesten vereenigen en aftrekken. En daar mar-
cheerden ze heen in goede orde, de krijgers van het chris-
telijke leger, en zij lieten de wanorde en het tumult en den
moord vrij spel. De waardige stadhouder reed vooruit en zag
niet meer naar het oproer om. Wat raakte het hem ook!
Er werd maar een ketter doodgeslagen tusschen de bouwvallen
van een heidenschen tempel, juist zooals het behoorde te
wezen!
Nog een ander ruiter verliet het gruweltooneel waartoe
-ocr page 24-
OV54 SA 3S                      24
hij zelf last had gegeven, dat hem thans met afgrijzen en
walging vervulde. Stapvoets volgde de wegtrekkende co-
horte. De kreten en vloeken van het verwoede grauw verscheur-
den zijn oor als het valsch gehuil van losgelaten duivelen.
Nog eens zag Symeon, de hoveling, de beschaafde edelman
uit de christelijke hofstad, \'s keizers afgezant bij deze ket-
terjacht, om naar het gedrang, dat hij verlaten had. Wat
bewoog hem de teugels van zijn trappelend ros in te hou-
den! Wat joeg hem het bloed naar het aangezicht!
Boven den woelenden drom verhief zich in zijn volle lengte
de gestalte van den gemartelden lijder. De kleederen hingen
in flarden aan zijn lijf. Het bloed gudste bij stroomen uit
zjjn hoofd, borst en armen waren met donkere builen bedekt.
Distinctmatig als om zich voor de steenen, die van alle kanten
op hem regenden , te beschermen, strekte hij in \'t blinde de
handen uit. Daar waggelde hij, zakte op de knieën neer, zonk
ineen, met den angstigen roep: »Help mij, o God mijn toe-
verlaat 1"
Verder zag Symeon niets meer. Hij kon het niet langer
aanzien. Met een heftigen ruk aan den toom deed hij zijn
paard op de achterpooten zwenken, zette het de sporen in
de flank en reed snel vandaar.
Ren voort Symeon, jaag vrij heen in dolle vaart, het
beeld van dien gesteenigde kunt gij niet ontvluchten, het
zal steeds voor uw geest opdoemen. De gedachte, dat hij
onschuldig voor een waardige zaak geleden heeft, zal u nooit
weer verlaten. Aan dezen man zult gij nog denken tot in
\'t uur van uw dood!
Toen de zon achter de toppen der bergen wegdook en
de aarde zich dekte met den effen nachtsluier , was het een-
zaam en stil geworden op de markt te Cibossa. Maar op
het plein voor den tempel stond nu een vreeselijk grafteeken
opgericht, een ordeloos opeengestapelde steenhoop en daar-
onder het verpletterde lijk van hem, wiens edel bloed het
eerste is geweest van het vele, waarvan de donkere geschie-
denis van de sekte der Paulicianen heeft te gewagen.
Kooten, Juni 1877.                                 Dr. J. Keitsma.