-ocr page 1-
m/r? /23&P
/0e 0ut£
Cifrrueo*\'\'
\\
^ugthspk
\\ ulo, herv. kerk
-ocr page 2-
-ocr page 3-
I
\'*£j3
-ocr page 4-
-ocr page 5-
p-rffo
(y&*-^
kUuA4
/?
^c2& / ^U^CoC^^^i^yz/
EEN HOOFDSTUK ÜIT DB GESCHIEDENIS VAN HET CHRISTENDOM.
BUITEN DE KERK.
DOOR
Dr. <T. Reitsmu.
■ KERV. KERK
-ocr page 6-
-ocr page 7-
EEN HOOFDSTUK ÜIT DE GESCHIEDENIS VAN HET
CHRISTENDOM BUITEN DE KERK.
„En het geschiedde, dat de leerlingen te Antiochië het
eerst christenen genaamd werden."
Zoo staat te lezen in het boek des N. T., dat den on-
juisten titel voert van ,,de Handelingen der Heilige Apos-
telen, beschreven door Lukas," hoofdst. XI: 26.
Deze korte, historische mededeeling verdient echter zeer
de aandacht, omdat zij een zeer opmerkelijk verschijnsel
in den kring van Jezus eerste belijders aanwijst.
Toen de „ leerlingen" door de overige ingezetenen van
Antiochië verdienden „ christenen" genoemd te worden,
was de groote apostel Paulus reeds zijn merkwaardige
loopbaan ingetreden.
Zonder iemand als Paulus zou Jezus beeld al spoedig
onherkenbaar geworden, verdwenen zijn, en zijn evangelie
met hem.
Na de kruisiging des Nazareners had bij de christenen
geenerlei Messiaansche toekomstdroom langer eenigen grond
van bestaan. Zijn vrienden en leerlingen konden dit diep
ingewortelde volksgeloof evenwel niet laten varen en beurden
-ocr page 8-
4
zich op door de ijdele hoop, dat de vereerde weldra in
heerlijkheid uit den hemel zou terugkeeren.
Al dadelijk was er te Jeruzalem een vereeniging van
personen ontstaan met de eigen leerlingen des meesters aan
\'t hoofd, die zich van de overige Joden eigenlijk alleen
hierin onderscheidde, dat zij van Jezus den gekruisigde
geloofden en leerden, dat hij de van oudsher aangekon-
digde Messias was. Hun prediking bestond dus in een
uitlegging van de gezegden der erkende profeten van Israël
in zoodanigen zin. De overige Joden, die dit niet konden
gelooven, duidden hen ter onderscheiding aan als de „ secte
der Nazareners" — een benaming, waarvan men niet an-
ders kan zeggen, dan dat zij zeer juist is.
Zoo kwam het christendom tegen de bedoeling en de
beginselen des stichters toch ter wereld in de gedaante van
een Joodsche secte. Onder zulke omstandigheden dreigde
het gevaar van een terugzinken in het jodendom. Allicht
zou het onder de leiding van Petrus en zijn mede-apostelen
en vooral onder den invloed van den streng-wettischen
Jakob-ben-Josef op iets dergelijks zijn neergekomen.
Gelukkig dat zoo spoedig na den dood van den oor-
spronkelijken stichter de redder opstond, die met helderen
blik en zelfstandig geloof het weinig goeds belovend ver-
bond tusschen wet en evangelie trachtte te verbreken.
Daarmede was althans dit gewonnen, dat het christen-
dom nu ten minste van meet af aan ook rekening heeft
moeten houden- met de prediking van dezulken, die bij al
hun waardeering van Israëls vroomheid toch bevrijd waren
van de betoovering van het alleen zaligmakende des Ouden
Verbonds.
Het is treffend te moeten constateeren, dat het evan-
gelie eerst de grenzen van Palestina overschreden lieeft,
-ocr page 9-
\'o
voordat het zonder dit „ deksel" verkondigd werd. Het
moest zich als \'t ware eerst uit die stijve windsels los-
wringen, omdat het den aanleg had en de kracht ontwaarde
over Gods wijde wereld in vrijheid te kunnen heersenen.
Te Jeruzalem en in \'t Joodsche land bloeide de secte
der Nazarcners, die de oudste brieven heeft.
Maar Antiochië is de ware geboorteplaats van het
Christendom. Daar is de eerste gemeente van Chris-
tenen ontstaan, en vandaar ging het evangelie uit op zijn
verwonderlijken veroveringstocht.
Deze stichting, de benaming Christen en het optreden
van den man Paulus hangen nauw met elkander samen.
„ Het is moeilijk deze opmerkelijke persoonlijkheid nauw-
keurig te beschrijven, waarin christelijke liefde, rabbijnsche
scherpzinnigheid en vaste wilskracht zoo zonderling ver-
mengd waren. Hoe golft en stormt en dringt alles in zijn
brieven! Welk een afwisseling van gloeiende ontboezemin-
gen en spitsvondige bewijsvoeringen! Hier overwint hij \'t
heidendom met de volheid der liefde van Jezus; daar
knevelt hij het jodendom met zijn eigene woorden van
rabbijnsche schriftverklaring."
Paulus heeft door zijn geest en rustelooze werkzaam-
heid een krachtigen invloed op het christendom verkregen.
Ja, nog heden ten dage heeft de groote meerderheid der
geloovigen, wat zij van den meester te weten kwam of
genoot, niet zuiver en als uit de eerste hand van den
historischen Jezus-zelven , maar uit het kanaal van Paulus,
zooaJs hij den Christus beschouwde."
Er is onder de godgeleerden van deze eeuw groot ver-
schil van meening omtrent den strijd der beide geloofs-
partijen in de eerste christengemeenten.
Over deze oudste geschiedenissen hebben ook diegenen
-ocr page 10-
6
onder de theologen , die, hoe bekwaam overigens ook, geen
bijzonder werk van historische studie maken, met gezag
hun gevoelen der wereld verkondigd.
Velen hunner zijn gewoon zich Paulus persoonlijkheid
slechts voor te stellen als een nuance van den geest, die
er leefde in het door vrijgevigen broederzin verbondene
gezelschap der apostelen van Jezus. In verband hiermede
is men voorts ook gewoon te beweren, dat de verdeeld-
heid der beide partijen in de oudste kerk niet zoo hoog
liep, noch zoo lang nawerkte, als sommige geschiedkun-
digen weer meenen te kunnen aanwijzen.
\'t Spreekt van zelf, dat bij zoodanige voorstelling van
een tamelijk vredige verhouding aan Paulus eigenaardige
kracht en verdienste vrij wat te kort wordt gedaan.
Personen als hij met zulk een karakteristieke opvatting,
met zulke scherp afgeteekende beginselen en met zulk een
veelomvattende • bedrijvigheid leeren, werken en strijden
niet twintig jaren lang, zonder dat hun zelfstandige en
tevens machtige geest een indruk nalaat, diep genoeg,
dat men het eigenaardige type daarvan soms wel eeuwen
lang kan nasporen en aanduiden.
Nu, in dit opzicht mag Paulus tevreden zijn!
„De kerk van den na-apostolischen tijd heeft evenwel,
volkomen onhistorisch, den voorrang aan Petrus en „ de
twaalve" gegeven, naast wie Paulus eigenlijk meer geduld
dan vereerd is geworden. Doch \'t lag in den aard der
zaak, dat dit zulk een beloop moest nemen. De tegen-
stand der Joodsche partij was te sterk en te langdurig
geweest, dan dat aan Paulus en zijn geloofsbeginsel zoo-
veel reoht weervaren kon, als zij bij de christenheid
verdienden. Gelijk bekend is, vond in de tweede eeuw
vooral een vereffenende manier om tot eiken prjjs de eenig-
-ocr page 11-
beid des geloofs onder de christenen te herstellen en te
handhaven bij de kerkdijken ingang. Er werd aan beide
kanten iets toegegeven. De sporen der voormalige verdeeld-
heid werden zoo goed mogelijk uitgewischt en onkenbaar
gemaakt. En, zooals het doorgaans in de wereld gaat,
het streven van die middenpartij is geslaagd.
Maar er zijn te allen tijde geweest en er waren toen
ook anderen, die niet verkozen te zwijgen noch toe te
geven. Ik stel mij in \'t bijzonder voor, den invloed, het
type van Paulus buiten de kerk aan te wijzen. De draad,
die van hem uitgaat, kan nog gedurende een reeks van
eeuwen gevolgd worden ook door het nevelenland der
ketterij. Zelfs in dien schernerigen en kronkelenden dool-
hof loopt vrij goed herkenbaar en soms opmerkelijk in het
oog vallend die draad: een wegwijzer, die den onderzoe-
ker eindelijk doet aankomen bij de secte en de gemeenten
der Paulicianen, die, merkwaardig genoeg, van alle chris-
tenen, ketters en Katholieken, tot op hun tijd de traditie
van Paulus het zuiverst hebben bewaard.
Kettergesehiedenis is een onderdeel van de kerkhisto-
rische studie, dat weinig genade gevonden heeft op dit
wereldrond, en dewijl het een niet zeer dankbare noch
gemakkelijke taak was, de halverwege of bijna geheel onder
het slijk en de slagen van triomfeerende christenen ver-
gane kettersoorten na te vorschen, heeft men maar zeer
weinige „ specialiteiten" voor dit vak. Doch even goed als
een hoop misvormde en verbrokkelde antidiluviaanschc fos-
sielen den geoloog een hoogst belangrijke bijdrage zijn tot
het verkrijgen van duidelijker voorstelling omtrent den
vroegeren toestand dezer aarde, zoo is ook de kettergeschie-
denis een onmisbare studie tot juiste kennis van den his-
torischen ontwikkelingsgang der christenheid, \'t Is immers
-ocr page 12-
8
de geschiedenis van het christendom buiten de officieel
erkende kerk of kerken. Soms mag de kerk een juist
instinct ten toon gespreid hebben in haar vonnissen tot het
ontzeggen van den christennaam. Doch maar al te dikwijls
heeft zij ook buitengeworpen en onbarmhartig of wille-
keurig verketterd met al den aankleve van dien, wat in
vele opzichten meer rein christelijk was dan zij zelf. Men
kan der „ christelijke " kerk over \'t algemeen niet nageven ,
dat zy uitmuntte in het streven om het christelijk type te
handhaven.
Nu leert de geschiedenis ons deze les: Elk beginsel en
elke geloofsbeschouwing, die ingang kunnen vinden en
levensvatbaarheid bezitten, worden tot de uiterste conse-
quentie uitgewerkt juist met opzicht tot datgene, wat daarin
het meest karakteristieke is.
Elke geestesrichting verwekt een partij van onverzoen-
lijken. Geen feit staat op zichzelf: alles laat hier of daar
zijn duidelijke indrukken na, zoo al niet op het groote too-
neel, waar de brèede stroom alles meesleept en afschuurt,
dan toch in een hoek of op het zijpad. Als de hevigheid
van eenige partijschap, gelijk doorgaans het geval is, van
lieverlede uitslijt, worden op do kampplaats zelve de sporen
van den strijd weggeruimd en het gewone leven herneemt
zijn loop. Maar wat de Nijl, die rustig binnen zijn boorden
vliet, heeft aangebracht, ligt dan in het oeverslib bedolven.
De christelijke kerk heeft te allen tijde de uiterste spits
van de op haar terrein opschietende meeningen en stellingen
afgehouwen. Zij ontlastte zich van haar al te levendige en
opgewekte geesten en van haar onverzoenlijken door ze
fluks te plaatsen op de weleer zoo breede rol der ketterij.
Hoe groot de verwijdering tusschen de beide oudste
christentypes geweest is, en dat zij in heviger en hatelijker
-ocr page 13-
9
botsing met elkaar geweest zijn, dan men dit gewoonlijk
aanneemt, kan ook niet weinig worden gekend bij een
bezoek aan de buitenwijken, waarheen zich de intransi-
genten van het Judaïsme zoowel als van het Paulinisme
moesten terugtrekken. \'Daar verneemt men nog de heftige
taal en de verwensehingen van een veete, waarover in
de kerk al lang geen sprake meer mocht zijn.
Toen in den loop des tijds de scherpe kanten afgeslepen
waren, bleef toch de naam „ Nazareners" in wezen en
tevens ook de godsdienstige richting, die tot het gebruik
van deze benaming aanleiding gegeven had. Men bepaalde
er zich later toe, de steile ijveraars voor de wet als
broeders en zusters van zwakker soort te beschouwen.
Niettemin werd de verwijdering steeds grooter, totdat ten
slotte het ouderwetsche Joodsch-christendom zijn uitweg vond
in de secte der Ebionieten, die zich omstreeks den tijd
na de tweede verwoesting van Jeruzalem in 185 van de
andere christenen begonnen af te scheiden. Terwijl de
Nazareners nog lang inschikkelijk bejegend werden, zijn
de Ebionieten dadelijk als ketters beschouwd, die van de
zuivere leer afgevallen waren. In hen leefde de Judaistisehe
geest, die de moedergemeente bijzonder gekenmerkt had,
in zijn volle strengheid voort. Als een erfdeel van de
dagen van weleer bleef de oude achterdocht tegen den
heiden-apostel, die tot hun ergernis in de kerk van liever-
lede uitsleet, bij hen in leven: de Ebionieten droegen
Paulus een innigen haat toe en verwierpen niet slechts
alle geschriften, van hem afkomstig, maar ook al de-
zulke , waaraan zij den invloed van zijn geest meenden te
bespeuren.
Terwyl in deze secte zich de steile consequentie van
-ocr page 14-
10
het christelijk Judaïsme afscheidde, ontstond aan de andere
zijde ook een talrijke partij, die tot een tegenovergesteld
uiterste verviel, waarvoor alras ook geen plaats meer was
in de officieele kerk. Deze partij dreef het Anti-judaïsme
op de spits. Haar opkomst was een noodzakelijk uitvloeisel
van de prediking en ruimere opvatting van Paulus. Zij
releveerden den heiden-apostel, toen de kerk hem naar hun
zin niet naar verdienste schatte. Dewijl zij door zijn leer-
lingen of de door hem gestichte gemeenten in rechtstreeksch
verband met Paulus stonden, gaven zij zich dan ook voor
de echte Pauliners uit, en in zekeren zin met reden. Ook
de alras onverzoenlijke heftigheid der strijders vóór Paulus
en zijn evangelie is een duidelijke nawerking van de par-
tijdigheid in de dagen van zijn levensstrijd tegen het jo-
dendom in de gemeente. Het antinomisme, dat de meeste
secten der Gnostieken en andere Heiden-christenen kenmerkt,
welk een misgeboorte het zij, vertoont niettemin den invloed
van Paulus geest.
In \'t bijzonder moet hier genoemd worden Marcion van
Sinope. De schaarsche narichten omtrent zijn leven ver-
dienen nader en kritisch onderzoek. Volgens \'t algemeene
«eggen van zijn tegenstanders zou hij reeds door zijn eigen
vader, opziener (bisschop) van een gemeente in Pontus, van
de christelijke gemeenschap afgesneden zijn. Hoe dit ook
zij, volgens den toenmaligen maatstaf om iemands geloof
te schatten, kon hij zulk een lot niet ontkomen. Want
reeds sedert zijn jongelingsjaren was deze vurige vereerder
van Paulus een barsch en hooghartig bestrijder van al het
Joodsche en Joodsch-christelijke in de kerk. De grondge-
dachte van zijn geloofsstelsel is hard Paulinisch: de on-
verzoenlijke tegenstelling tusschen wet en evangelie, recht-
vaardigheid en genade, jodendom en christendom. In een
-ocr page 15-
11
geschrift, Antithesis getiteld, stelde hij in het licht, dat
O. en N. T. strijdig tegen elkander overstaan. Hij er-
kende alleen het gezag van Paulus, die door Jezus, den
logos van den goeden God, zelf tot leeraar der ware ge-
loovigen was uitverkoren. De andere apostelen zonder onder-
scheid waren tot het jodendom teruggekeerd en dienaars
van den rechtvaardigen God gebleven. Als eenige wettige
oorkonde van de christelijke waarheid nam hij de geschrif-
ten van Paulus aan. Doch als echt nam hij in zijn canon
slechts tien brieven op, waaronder ook den thans ver-
dwenenen aan de Laodiceërs, die nog in zijn bezit was. De
zoogenaamde herderlijke brieven erkende hij niet en dien
aan de Hebreërs verwierp hij. Voorts bevatte zijn kleine
bundel nog één evangelie, dat door Paulus gebruikt zou
zijn en in hoofdzaak met dat van Lukas overeenkwam.
Marcion had het evenwel vrij willekeurig veranderd, om-
dat dit boek naar zijn meening door de Joodsch-chris-
tenen sterk vervalscht was. Het O. T. \'was hem geen
heilig boek, en met gelijke hooghartige minachting verwierp
hy ook de andere geschriften des N. T., als zijnde onder
den invloed van den Demiurg ter wereld gekomen.
Deze meeningen maakten Marcion in \'t oog der kerk
tot een „eerstgeborene des Satans", zooals Polycarpus
hem eens voor de voeten geworpen moet hebben, toen
beiden elkander te Rome aantroffen, hetwelk in \'t midden
van de tweede eeuw geschied kan zijn, want toen trad
Marcion daar ter stede op. Doch zyn reeds hoog gekleurd
Paulinisme ging ook gepaard met bij uitstek kettersche
leeringen.
In de dagen, toen hy zich te Rome ophield, wemelde
het daar van erkende Gnostieken. Valentinus van Alexan-
drië leerde er zijn fantastisch, maar diepzinnig stelsel,
-ocr page 16-
Il\'
waarin de theorie over de heilige syzygie der Aeonen in
het pleroraa en over de drie kosmische Ievenstrappen (hyle,
psyche en pneuma) zulk een groote plaats bekleeden. Ook
vond hij er Syrische of Aziatische Gnostieken, in wier
leer het dualistisch beginsel meer op den voorgrond trad,
hoewel bij hen de Demiurg ook reeds een van het goede be-
ginsel onderscheidene rol vervulde. Cerdo, een der Syriërs,
die toen reeds eenigen aanhang had, werd voor Marcion,
die reeds vroeger tot het gnostieke neigde, de leermeester,
aan wiens hand hij zich liet rondvoeren in den weelderigen
mythenkring der gnostieke theogoniën. Het systeem, dat
uit deze nadere kennismaking geboren werd, droeg derhalve
het Syrisch type, maar muntte boven andere door meerder
eenvoud uit. Tusschen de beide beginselen, \'t een vol-
maakt goed, \'t andere volmaakt kwaad, nam Marcion nog
een derde aan van gemengde natuur, nl. den rechtvaardigen
God, wereldschepper en wetgever van \'t Joodsche volk. \')
Doch van de meeste Gnostieken verschilde hij door in zijn
stelsel verder geen ruimte te laten voor emanatie-systeem ,
noch geheimleer, noch allegorische schriftverklaring. Ook
stelde hij de pistis in waarde boven de bij deze secten
zoo opgehemelde gnosis. Marcion richtte de godsdienst-
\') Goede God, Demiurg en Diabolos. Volgens Marcion dienden
Joden en heidenen den boozen God. De goede God, die tot dusver
volkomen onbekend was, besloot eindelijk uit vrije genade \'t mcnsch-
dom te verlossen uit de macht van Demiurg en Diabolos. Om dit
doel te bereiken zendt hij zijn Logos in een schijngestalte op aarde.
Deze geeft zich uit accomodatie voor den beloofden Messias uit,
predikt vergeving van zonde uit vrije genade, deelt alle geloovigen
de krachten des goddelijken levens mede, wordt door den Demiurg
aan \'t kruis gedood (schijndood), bekeert de heidenen in den Hades,
zendt den Demiurg vervolgens daarheen en stelt Paulus tot zijn
waren apostel aan.
-ocr page 17-
;■■/■■
is                - -Üj;^
oefeningen zijner aanhangers op den eenvoudigsten voet
in, omdat hij een afkeer had van alle pronk en ceremoniën.
Ook gaf hij eenige ascetische voorschriften in \'t byzonder
aan hen, die den rang van electi hadden. Zij moesten zich
van het huwelijk, van alle weelde in spijs en drank ont-
houden.\' Vleesch en wijn mochten zij niet gebruiken: alles
op grond van zekere beschouwingen van Paulus, den ver-
eerden toongever van zijn geloof.
De leer van Marcion was dus het strenge Paulinisme,
met een gnostiek element vermengd. Minder fantastisch
dan een der andere systemen, zou het zijne ook blijken
het langst tegen den tand des tijds bestand te zijn. Evenwel
heeft het gnostiek element daarin eenige verandering onder-
gaan, nl. met opzicht tot de leer van de drie goddelijke begin-
selen. De edele hymnendichter der Gnostieken, Bardesanes
van Edessa, die iets later leefde en een vrij zuiver dualisme
huldigde, moet tegen de Marcionieten geschreven hebben.
Reeds weken enkele leerlingen van Marcion, als Severus,
Blastes, Lucianus en inzonderheid Apelles, eenigermate af,
terwijl van een ander, Marcus, uitdrukkelijk vermeld staat,
dat hij het systeem van zijn meester met dat van Satur-
ninus vereenigde. Volgens dezen behoorde de Demiurg tot
een der laagste en zwakste rijen van het eeuwige lichtrijk
des goeden Gods. Het fijne onderscheid tusschen den De-
miurg en den Diabolos bij Marcion bleef op den langen
duur niet in die mate onder zijn volgers bewaard. De
ineensmelting van dit element in zijn stelsel met het echt
Aziatische dualisme laat zich wel verklaren, omdat ook
zijn Demiurg vijandig tegenover den goeden God staat.
Zy werd ook nog bevorderd door het tydsverloop, als-
mede de onwetendheid en geringe beschaving der latere
Marcionieten. Toen ruim anderhalve eeuw na Marcion de
2
-ocr page 18-
14
leer van Mani juist in de gewesten, waar zich zijn meeste
gemeenten bevonden, het Romeinsche gebied binnendrong,
werd het dualisme een voldongen feit. Marcionieten en
Manicheërs hadden bovendien nog één aanrakingspunt in
het aan beide stelsels gemeene Anti-Judaïsme. De laatsten
waren ook van meening, dat Jezus reeds door zyn leerlin-
gen joodsch is begrepen, en dat hun geschriften door den
daemon nog meer waren ver\'valscht. Vandaar, dat beide
secten soms wel afzonderlijk genoemd, maar ook even
vaak met elkander verward worden. Het Manicheïsme
in de onmiddellijke nabijheid oefende een verbasterenden
invloed uit op Marcions volgelingen, doch voornamelijk
wat betreft het gnostieke element in zijn leer.
De praktische richting en streng zedelijke ernst van
zijn streven verschafte Marcion een groot aantal volge-
lingen. IJverig als zijn vereerde meester, mocht hij het
ontstaan van verscheidene gemeenten beleven. Zijn leerin-
gen maakten opgang in Italië en te Rome in zulk een
mate, dat Tertullianus het noodig achtte in vijf boeken
tegen de Marcionieten hun dwalingen te weerleggen. Ook
Origenes heeft — naar men zegt — de pen ter hunner
bestrijding opgenomen.
Vooral in Klein-Azië en Armenië maakte deze Paulinische
secte veel opgang. Op de oostelijke grenzen van het schier-
eiland, in de gebergten van Armenië eu noordelijk Syrië,
aan de oevers van den Eufraat ten noordwesten van Meso-
potamië, waren talrijke Marcionieten-gemeenten. Vooral onder
de eenvoudige bewoners van het platte land breidden deze
leeringen zich sterk uit en hebben zij \'t langst voortgeleefd.
Volgens de getuigenis van den bekenden Efraëm Syrus in
de vierde eeuw wemelde het in Edessa\'s omstreken van
allerlei kettersch volk, met name volgelingen van Mani
-ocr page 19-
15
en van Marcion. Theodoretus, bisschop van Cyrrhus, een
stedeken in diezelfde gewesten, verhaalt in een brief om-
streeks het midden der vijfde eeuw, dat er in zijn sticht
zoovele Marcionieten waren, dat hij achtereenvolgens meer
dan tienduizend had kunnen bekeeren. Zoo hebben zij dus
de meeste secten van het Gnosticisme lang overleefd. Dit
mag toegeschreven worden aan den meerderen eenvoud van
hun stelsel en de ernstige, vrije vroomheid van den stichter.
De trouw aan Paulus, hoewel onder zoovele vreemde in-
mengsels van volgende tijden min of meer verflauwd, is
toch altoos het kenmerk en de levenskracht gebleven van
diegenen onder de Marcionieten, die niet geheel verbasterd
en tenondergegaan zijn in de Parsistische theosophieën van
Mani, den pseudo-parakleet.
In dezelfde gewesten en in den boezem van deze secte
ontstond in de zevende eeuw, en misschien reeds vroeger,
een godsdienstige beweging, die een geheele hervorming
van het volksgeloof in Paulinischen geest ten gevolge had:
de opkomst van het Paulicianisme, een „ ketterij," die de
aandachtige beschouwing overwaard is. Onder zekere be-
perking, omdat zij reeds van afkomst behoorden tot de
christenen buiten de kerk, mag den Paulicianen wel de
naam van Protestanten der Middeleeuwen gegeven worden,
gelijk soms gedaan is. Met nog meer recht kan Paulus
de vader van het Protestantisme heeten. Een onderzoek
naar de geloofsbeginselen der Paulicianen zal op treffende
wijze aan het licht brengen, dat de vrije beginselen in
het evangelie van Paulus ten grondslag liggen aan elke,
en ook deze poging in de christenheid om tot een reiner
christendom terug te keeren.
Gelijk van de meeste kettergeschiedenissen, moet ook de
kennis van deze secte geput worden uit zeer troebele bronnen,
-ocr page 20-
16
\'t welk aan dit onderzoek eigenaardige bezwaren geeft. Van
haar zelf is geen enkel historisch document in \'t aanzijn
gebleven. De woeste vernielzucht van den fanatieken Turk
heeft niets gespaard. En de geloofshaat van den vromen
Katholiek, later gesterkt door den ijver van de speurhonden
der inquisitie, dorstte eveneens naar vernietiging. Alzoo zijn
de Paulicianen slechts bekend uit de mededeelingen van
hun zoo sterk mogelijk bevooroordeelde tegenstanders.
Twee geschriften van tijdgenooten, nl. Photius, den ge-
leerden , maar ongelukkigen patriarch van Konstantinopel,
en een zekeren Petrus, den Siciliër, zijn de hoofdbron,
waarin de leer en de oudste geschiedenis van deze „ver-
foeielijke ketterij" beschreven is. \') Het werk van Photius,
in vroomheid en wetenschap een toonbeeld voor zijn eeuw,
is het meest oorspronkelijk. Hij schreef het eerste boek
nog als patriarch, en de drie volgende gedurende zijn eerste
verbanning, dus na 867.
Van Petrus Siculus is weinig bekend, dan alleen, dat
hij omstreeks 869 behoorde tot het Byzantijnsch gezantschap
te Tephrice, de hoofdstad der Paulicianen, en dat de keizer
>) Het werk van Photius is uitgegeven door Galland, Biblio-
theca, T. XIII, alsmede in de Anecdota Graeca sacra et profana,
ed. J. C. Wolf, T. I en II. Photius was vroeger eerste secretaris
van keizer Michaël III en protosphatarios (hoofdman) van de keizer-
lij ke lijfwacht. Het is dus waarschijnlijk, dat hij aan de beide
ongelukkige veldtochten van zijn gebieder tegen de Paulicianen
deelgenomen heeft. — Het werk van Petrus Siculus werd \'t eerst in
1604 naar een handschrift op het Vaticaan uitgegeven door den
Jezuiet Matth. Raderus. Een betere editie is de bekende van Gieseler.
Geraadpleegd zijn bij dit opstel de werken van de Byzantijners
Cedrenos, Zonaras, Constantinus Porphyrogenitus, Anna Comnena,
enz. Alsmede van de nieuweren: Gieseler, in Theol. Stud. und
Kiit. 1829, II, 1; Neander, Hase, Mosheim, enz.
-ocr page 21-
17
Basilius Macedo hem den bijzonderen last had\'opgedragen
om gedurende zijn verblijf aldaar bouwstoffen en aanteeke-
ningen te verzamelen tot het opstellen van een geschiedenis
der Manicheërs en Paulicianen. Hij was dus beter dan
iemand anders in staat, der wereld inlichtingen omtrent deze
toenmaals geweldige secte te geven. Maar Petrus- was een
leek, weinig gewend de pen te hanteeren, en zoo is het
gekomen, dat hij zich van zijn taak afmaakte met een
nadere bewerking van het geschrift van Photius, wiens
naam hij evenwel listig verzweeg, omdat de geleerde kerk-
vorst toen ter tijd geheel in ongenade was. Zijn historie,
die in 871 afgewerkt was, bevat wel allerlei nadere bij-
zonderheden, doch over \'t geheel heeft hij zich vergenoegd
met een verbreede of verkorte en soms woordelijke herhaling
van Photius verhaal.
Hoewel men deze schrijvers niet van opzettelijke his-
torische ontrouw kan beschuldigen, moeten hun geschriften
toch met. de meeste omzichtigheid gebruikt worden. Uit
beide werken spreekt gloeiende haat tegen de ketters:
scheldnamen en verfoeielijke lasteringen worden niet ver-
meden. Photius is \'t meest gematigd. Petrus heeft zijn
uitdrukkingen nog een paar tonen hooger gespannen. Dit
lag evenwel in den aard der zaak: hij was compilator en
tevens deskundige.
De mededeelingen van eenige andere Byzantijnsche
schrijvers leveren nog enkele bijdragen tot kennis van
de latere lotgevallen der Paulicianen. Het onpartijdig oor-
deel, \'t welk het beste licht over deze secte, haar leer,
eeredienst en geschiedenis verspreidt, is eerst door de
geschiedkundigen van den laatsten tijd aangebracht. Behalve
de bekende kerkhistorici, verdient hier vermelding: Gibbon,
in zijn „ Decliue and fall of the Roman empire," waarvan
-ocr page 22-
18
Gieseler getuigt: „ eine geistreiche und lebendige Charak-
teristik der Paulicianen... unstreitig das Beste, was bis
jetzt darüber vorhanden war."
Een rijke litteratuur en schrale bronnen, met betrekking
tot een hoogst belangwekkend verschijnsel! Meermalen zijn
de oorspronkelijke bescheiden zelfs hoogst onvolledig. Niet-
temin heeft zulk een onderzoek iets uitlokkends. \'t Verwekt
een gansch eigenaardige gewaarwording, zich te verdiepen
in de zotternijen en dolzinnigheden van de dagen van ouds,
en daarbij te moeten bedenken, dat spoorloos weggevaagde
geslachten met den meesten ernst en al hun vernuft gerede-
twist of met fanatieke woede zich opgewonden hebben voor al
die onmogelijke en volkomen verouderde stellingen, waar-
van wij inderdaad moeite hebben het waarschijnlijk te achten,
dat ooit voor zoo iets ruimte kon zijn in het hoofd of in
het hart van eenig redelijk sterveling, \'t Is als het ware
een bezoek aan de bouwvallen van menschelijke ideeën. Wie
zich te midden van zulk een bestoven puinhoop nederzet,
voelt soms op eens, dat hij langs het nevelenpad des ver-
ledens eenige eeuwen is teruggesneld en nu in \'t bezit der
volle kalmte van zijn oordeel denkt en leeft in een andere
oudere werold.
De stroom der wereldgeschiedenis wentelt haar breede
machtige golven gestadig voort, en gelijk de Niagara, het
donderend water, verplaatst zij haast onmerkbaar, maar
toch geregeld, duim voor duim, den draaikolk van haar
allerwege met toenemende vaart aansnellende krachten.
Doch, hoe verder van den ziedenden heksenketel, des te
meer rust. Waar eeuwen geleden alle elementen door eik-
ander bruisten, is nu geen golving meer te zien, heerscht
nu de eeuwige eentonige stilte.
Tot diep in de achtste eeuw stormde het te Byzantium
-ocr page 23-
19
en in de Grieksche landen. Daar werd honderde jaren lang
in den boezem der orthodoxe kerk een strijd gevoerd,
waarbij alle machten in het perk werden geroepen, waarin
alle man werd meegesleept, van den patriarch tot den bar-
bier, van den keizer tot den vagebond. Na eindelooze,
bijna onbegrijpelijke disputen drukte de kerk het zegel van
orthodoxie op haar besluiten omtrent het wezen van God
en de verhouding der beide naturen van Christus. Hoevele
begrippen er ook tot hun fijnste onderscheidingen toe
waren uitgeplozen, hoeveel geloofshaat en partijzucht er
ook in het spel waren gemengd, leven en ontwikkeling
waren er niet op gevolgd. Integendeel, deze twisten leverden
het klaarste bewijs, dat het navorschen van de onbegrijpe-
lijke en volkomen ijdele verborgenheid der drieëenheid het
christelijk leven eigenlijk onaangeroerd laat en laten zal.
Maar de woede, waarmee elke partij haar orthodoxie had
verdedigd, had den staat doen waggelen op zijn grondvesten
en het christendom minstens twee eeuwen achteruitge-
bracht.
Nauwelijks had de dogmatiseerende geest zijn onheil-
spellende en doodaanbrengende zegepraal gevierd, of er
ontbrandde met niet minder hartstocht een nieuwe twist,
die op den triomf van bijgeloof en bigotterie zou uitloopen.
♦Leo de Isaurier, een der krachtigste vorsten, die ooit te
Konstantinopel getroond hebben, tastte zoowel uit per-
soonlijken afkeer als om staatkundige redenen de beelden-
vereering aan. Dit was het sein tot een binnenlandschen
oorlog, die tot toneclen van barbaarsche wreedheid en
woede aanleiding gaf. Eindelijk, na ruim honderdjarige
woeling, overwon het diep ingeworteld volksgeloof, en kon
keizerin Theodora de herstelling van de beeldendienst doen
vieren als een feest der orthodoxie.
-ocr page 24-
20
Met dit tijdvak, een der minst verkwikkelyke perioden
uit de bekende geschiedenis, toen dogma en dweepzucht de
christenheid binnen de palen der kerk beheerschten, valt
de tijd van den grootsten bloei der kettersche secte samen,
die door de orthodoxe kerk meer dan eenige andere is
gehaat, maar die, na een jeugd van wreede verdrukking
tot volle kracht opgewassen, haar beulen en belagers ook
woedende slagen teruggaf. En al kan de vooringenomen-
heid met het stelsel en de handelingen der Paulicianen
waarlijk niet onverdeeld zijn, er is toch ook zeer veel, dat
gunstig stemt voor deze verstootelingen van een dweep-
zieke en bij uitstek hatelijke orthodoxie. Door de tegenstel-
ling zal dit christendom buiten de kerk het in niet weinige
opzichten winnen van het officieele kerkgeloof.
Bij de Katholieken was omtrent den oorsprong van deze
secte en de herkomst van hun naam het volgende verhaal
in omloop, \'t welk naar de vierde eeuw terugwijst: Eenige
leerlingen van Mani — zoo berichtten Photius en Petrus —
waren te Samosate gekomen en hadden daar het onkruid
hunner goddeloosheden gezaaid. Een vrouw, aldaar woon-
achtig, mét name Callinice, sloot zich bij die leer aan en
voedde haar gebroedsel, wel te weten haar beide zonen
Paulus en Johannes, daarin op. Daarna zond zij deze\'
slangen af om te prediken, en zij strooiden het gif hunner
dwaalleer het eerst uit onder de ruwe en onwetende in-
woners van het landschap Phanaroea, met name in het
dorp Episparis. Naar hen werden de Manicheërs vervol-
gens Paulicianen genoemd , dewijl zij ook nog eenige dwaas-
heden aan de ketterijen van Mani toevoegden.
Volgens dit gedichtsel zou het woord Paulicianen de
latere vorm zijn van een ouderen naam Paulo-johanneërs.
-ocr page 25-
21
Elders leiden Photius en Petrus den naam af van een
lateren voorganger der secte, Paulus. Tweemaal brengt
Photius dien in verband met den apostel Paulus.
Dit verhaal mist alle historische waarde. De bericht-
gevers deelen zelfs mede, dat de Paulicianen van geen
verband met de zonen van Callinice wilden weten. Doch
dit bewijst op zichzelf nog niets. Van meer belang is het
op te merken, dat een gaping van ruim twee en een halve
eeuw in de oudste geschiedenis dezer secte het geloof-
waardige van dit bericht niet zeer bevordert, terwyl het
meteen een zeer moeielijk te verklaren verschijnsel zou
zijn. Wat alles afdoet, is de onwaarheid van twee hoofd-
zaken in dit verhaal, nl. de afleiding van den naam en het
rechtstreeksch verband met de secte der Manicheërs.
De naam Paulicianen is hun zonder eenigen twijfel
door de Katholieken gegeven , sedert wanneer is onbekend.
Zij droegen dien reeds in \'t laatst van de zevende eeuw.
Zij noemden zichzelf gewoonlijk Christianoi en de Katho-
lieken Romaioi, de algemeene naam, dien de oosterlingen
aan de bewoners van het Grieksche keizerrijk gaven. Het
woord Paulikianoi staat zeer zeker in verband met den
apostel Paulus, waartoe zij zelf aanleiding genoeg gegeven
hebben. Hun eerbied voor dezen grooten leeraar, hun
veelvuldig beroep op zijn brieven, hun navolging van
Paulinische gebruiken en benamingen, laten geen andere
verklaring toe. Deze naam, die Paulusmannen schijnt be-
teckend te hebben, moest dus noodwendig van lieverlede
de meest gebruikelijke worden, zelfs al mag men aannemen,
dat de oudste Paulicianen als Manicheërs werden aange-
duid, hetwelk in hun geval een onverdiende scheldnaam
was. De eenige zwarigheid baart de vreemdsoortige uit-
gang ikianoi. Want men zou verwacht hebben, dat zy
-ocr page 26-
22
Paulianoi of Paulikoi geheeten waren. Niemand weet
meer te zeggen, hoe dit gekomen is; doch \'t is mogelijk,
dat de tegenpartij door zulk een verlengstuk iets bespottelijks
of verachtelijks in de benaming van deze vervaarlijke
ketters heeft willen uitdrukken.
Niets is meer bezijden de waarheid dan de aantijging
der Katholieken, die de Panlicianen voor nakomelingen
van de Manicheërs (halve heidenen) uitkreten. Deze dwaling
kreeg eenigen schijn van recht door het dualisme in hun
stelsel, en de Katholieken van dien tijd maakten met de
ketters weinig omslag in zake van onderscheidingen. Maar
nu is niet alleen het dualisme der Paulicianen in hoofd-
trekken en onderdeelen zeer onderscheiden van het Par-
sistische stelsel, doch bovendien wijkt hun leer in tal
van opzichten af van de beginselen van den vermaarden
parakleet. Het Paulicianisme heeft een geheel ander karakter.
Hun stamboom neemt een begin bij Paulus, krijgt zijn
scherp onderscheiden karakter in de krasse Pauliners van
den naapostolischen tijd, neemt vervolgens een van den
geest des grooten toongevers afwijkende wending in Marcion
(de vermenging met een gnostiek element), wiens leeringen
zich in Klein-Azië en Armenië staande houden, doch door
aanraking met Aziatische gnosis het dualistisch beginsel
aannemen, zonder dat dit, evenmin als de leer van Marcion,
het type van Paulinischen oorsprong uitwischt. Het Ma-
nicheïsme dreigde de gemeenten der dualistische Marcio-
nieten te doen verdwijnen. Dit zou algemeen het geval
geworden zijn, indien niet het Paulinisch-christelijk gehalte
in het oorspronkelijke systeem dien ondergang verhoed en
een reactie in het leven behouden had: de afkomst van
Paulus legde bij de beste Marcionieten een voldoend tegen-
wicht in de weifelende schaal.
-ocr page 27-
23
De secte der Paulicianen heeft haar geboorteplaats in
de dorpen en de heuvelen langs de boorden van den Eu-
fraat en aan den voet. van het Amanusgebergte. Diep
in de vijfde eeuw waren in die streken nog talrijke ge-
meenten van Marcionieten, vooral onder de over het geheel
onbeschaafde landbevolking. \'t Was een kwijnend leven.
Ze dreigden op den duur geheel te verbasteren, het gewone
lot van elke aan zich zelf overgelatene kettersche secte. Te
midden van die Marcionieten kwam — wanneer, is onbe-
kend — een nieuwe richting op, die overeenstemde met
enkele hoofdgedachten in het oorspronkelijk stelsel dezer
Paulinische Gnostieken, maar die met nog meer ernst zich
terugkeer tot den eenvoud en de waarheid van het reine
christendom ten doel stelde. Uit die godsdienstige bewe-
ging is het Paulicianisme geboren.
Tijdens de regeering van keizer Constans II (642—668)
woonde in het vlek Mananalis, nabij de stad Samosate,
waar de Eufraat zich ontworstelt aan de nauwe klove,
die den Amanus van het Taurus-gebergte scheidt, een man
met name Constantinus, een Armeniër. Hij behoorde tot
de secte van Marcion, gelijk de meesten zijner landge-
nooten, doch leerde eerlang een beter geloof kennen dan deze
voor zijn gemoedsleven ontoereikende leer. Want het ge-
schiedde omstreeks het jaar 655, dat hij gastvrijheid ver-
leende aan een afgematten zwerveling, een diaken, die
waarschijnlijk door de Arabieren op een hunner eindelooze
invallen als krijgsgevangene meegesleept, nu uit Syrië over
Mananalis naar zijn vaderland terugkeerde. Constantinus
verzorgde hem gedurende eenige dagen onder zijn her-
bergzaam dak. Door de gulle ontvangst na zooveel ellende
diep getroffen, bood de diaken , als een bewijs zijner erken-
telijkheid, Constantinus het eenige geschenk aan, dat hij
-ocr page 28-
24
te geven had, en waarvan hij het gemis bij zijn gastheer
had opgemerkt, nl. een exemplaar van de geschriften des
N. T. in twee gedeelten. Constantinus had zeer zeker
daarvan nooit meer gezien en gelezen dan hoogstens eenige
fragmenten. Nu had hij dien grooten schat geheel in zijn
bezit.
Dit voorval werd het keerpunt in zijn leven. Met den
meesten ijver wijdde hij zich geruimen tijd aan de lezing
en het onderzoek van deze gewaardeerde schriften Dit
had voor hem belangryke gevolgen. Dat hij, bij overleve-
ring reeds een vereerder van den apostel der heidenwereld,
zich bovenal aangetrokken voelde tot de leer van Paulus,
ligt voor de hand. Aandachtige studie en overweging van
de Paulinische brieven bracht hem al spoedig tot het in-
zicht van vele afdwalingen in het geloof zijner landslieden.
Ook leerde hij de groote gebreken van de heerschende kerk
nu juister opmerken. Onder deze oefeningen rijpte allengs
in zijn gemoed het plan om een gemeente te verzamelen, ont-
heven van deze noodlottige gebreken en dwalingen en inge-
richt volgens de bedoelingen van Christus en Paulus, zijn
waardigsten gezant, tot voortzetting van wiens arbeid hij
de roeping in zich ontwaarde. Dat hij evenwel bij zijn
gezuiverde beschouwingen het dualistisch beginsel niet op-
gaf, laat zich verklaren. Door \'t geen hij bij Paulus en
ook in het door hem hooggewaardeerde Johannes-evangelie
las over de tegenstelling t sschen God en de wereld,
licht en duisternis, geest en vleesch, kon hij zelfs nog meer
bevestigd worden in zijn overtuiging omtrent de waarheid
dezer leer.
Toen hij zich voor zijn gevaarlijke taak genoegzaam
voorbereid mocht achten , verliet hij Mananalis — waarom ,
is onbekend — en begaf zich omstreeks 657 naar z\\jn geloofs-
-ocr page 29-
25
genooten in Klein-Armenië. Daar begon hij zijn arbeid als
apostolisch leeraar in het stedeken Cibossa in het dal van den
Lycus, een bijstroom van den Iris, die zich een weinig ten
oosten van de monding van den Halys in den Pontus Euxinus
(Zwarte Zee) ontlast. Cibossa lag niet ver van Colonia,
een toen reeds oude vesting, die vry zeker door Pompejus
gesticht was. De Turken noemen deze laatste plaats Kuleh-
Hissar, terwijl de Lycus bij hen den naam Kelhit Tschai
draagt, in het vilayet Kara-Hissar. Toen heette dat gewest
Thema Armeniacum, het vroegere Hellenopontus.
Van Constantinus werkzaamheid is niet veel bekend.
Als volgeling van Paulus kenmerkte hij zich, door zijn
naam met dien van Silvanus (= Silas, een vriend en
reisgenoot van den grooten heiden-apostel) te verwisselen,
terwijl hij Cibossa Macedonia of de gemeente der Ma-
cedoniërs noemde. Deze hulde aan zijn vereerden voor-
ganger bleef bij Constantinus-Silvanus vaste regel en duidt
aan, in welken geest hij leerde. Zoowel zijn leerlingen als
de gemeenten, die tijdens zijn leven ontstonden, kregen
Paulinische namen, een „onschuldige allegorie, die het voor-
beeld en de herinnering van de eerste eeuwen in leven
hield." Dit vroom gebruik werd later door de Paulicianen,
althans de besten, trouw nagevolgd. Misschien was het
ook een veiligheidsmaatregel, waarmede alsdan het gebruik
van de geheime namen der gemeenten onder \'t kruis tijdens
de Hervorming eenige overeenkomst heeft.
\'t Schijnt, dat Constantinus te Cibossa, waar hij al
spoedig een gemeente kon bijeenbrengen, gevestigd bleef.
Zijn leeringen maakten evenwel in den ganschen omtrek
grooten opgang , zoodat hij niet alleen een aantal leerlin-
gen en medehelpers kreeg , maar ook verscheidene bloeiende
gemeenten zag ontstaan. Gedurende dit deel van zijn leven
-ocr page 30-
26
woedde in de Grieksche kerk de laatste vlaag der christo-
logische twisten , die daarmede eindigde , dat Constantinus
Pogonatus alle Monotheleten in zijn rijk het zwijgen op-
legde (680). Te midden van die woelingen deden de
Saracenen onophoudelijke invallen in deze streken van
Klein-Azië. Nog kort te voren waren Moawyah\'s fana-
tieke scharen zelfs tot de hoofdstad doorgedrongen (676);
doch voor den hellen gloed van \'t Grieksche vuur week nog
de halve maan. Echter is het in deze dagen ook geschied,
dat onder de belijders van den Koran de godsdienstige par-
tijen der Schiiten en Sun uiten tegen elkander opstonden.
Zoo keerde de rust in de steeds bestookte grenslanden
voor een korten tijd terug, omdat na den dood van Moa-
wyah, den Ommayade, bloedige burgeroorlogen het kalifaat
teisterden en verzwakten.
Onder zulke omstandigheden kon het hoofd der nieuwe
secte zevenentwintig jaren lang ongemoeid aan de ver-
wezenlijking van zijn plannen arbeiden. Doch nu was de
eerste storm in aantocht van de vele, die over de stichting
van Constantinus zijn heengevaren. Op de een of andere
wijze werd het vrome Byzantium op deze jeugdige, zoo
snel opkomende secte opmerkzaam. De keizer, die er van
hoorde, besloot het kwaad nog in de geboorte te smoren
en zond een zijner hovelingen , Symeon , derwaarts met vol-
macht om den aartsketter te steenigen, — een in die
dagen zeer ongewone doodstraf voor ketters — en zyn
leerlingen zoo mogelijk te bekeeren, maar ze anders uit te
roeien. Trypho, de gezagvoerder in die streek, verleende
aan \'s keizers gelastigdc zooveel steun, als hij maar verlangen
kon. Hun nasporingen werden met het gewenschte gevolg
bekroond. Constantinus-Silvanus viel in hun handen. De
verfijnde wreedheid der Grieken dacht een voltrekking
-ocr page 31-
•27
van het voorgeschreven vonnis uit, ■ die den grijzen leeraar
diep moest grieven. Symeon gebood de leerlingen, onder
belofte van lijfsbehoud, hun meester ter dood te brengen.
Maar zij trotseerden zijn bedreigingen en wierpen de stee-
nen weg. Onder hen was echter een lafhartige. Justus,
de onwaardige pleegzoon en kweekeling van Constantinus,
gehoorzaamde laaghartig het wreede bevel en slingerde den
eersten steenklomp op den martelaar — een daad, waarom
Petrus Siculus hem bij David vergelekt, dewijl hij dezen
ketterschen Goliath sloeg en doodde.
Dit is op het forum te Cibossa geschied, waarschijnlijk
in het jaar 684, dus één jaar voor den dood des keizers,
die deze dingen alzoo verordend had. Nog vele jaren later
lag daar op het plein de onheilspellende steenhoop en
slaarden volgende geslachten van Paulicianën met eerbied
naar de plek, waar het bloed van hun eersten martelaar
het begonnen werk bezegeld had. De plaats, waar hun
Silvanus gedood was, werd in gedachtenis gehouden onder
de benaming van de Soros, d. i. de steenhoop.
Hij, wiens verbrijzeld gebeente daaronder vermolmde,
werd door de verslaggevers van zijn arbeid voor een
monster van goddeloosheid gehouden. Zij hebben het der
moeite niet waard gerekend, nauwkeuriger nasporingen naar
zyn werk en leven te doen Wij mogen het echter bejam-
meren, dat aangaande den stichter van de Pauliciaansche
gemeente geen nadere inlichtingen te verkrijgen zijn dan het
weinige, dat hier is medegedeeld.
Toen Constantinus-Silvanus zijn. vonnis had ondergaan,
„ gaf Symeon volgens het bevel des keizers zijn leerlingen
over aan de kerken, d. i. aan de bisschoppen van den
omtrek, om ze tot bekeering te bewegen. Maar zij bleven
halstarrig en wilden liever in hun boosheid sterven." Ver-
-ocr page 32-
28
scheidenen hunner zuüen toen hun meester in den dood zijn
gevolgd.
De gemeente bleef onder dezen druk standvastig, maar
de vervolging noodzaakte haar, zich meer verborgen te hou-
den. Velen namen de wijk uit de bedreigde gewesten en
plantten elders in stilte hun leeringen voort. Vooral in
het landschap Phanaroea, aan de overzijde van den Iris, is
in dezen tijd hun getal zeer toegenomen.
Ook kreeg de gemeente een aanwinst, die haar onder
de verdrukking zeer bemoedigen moest en het geledene
verlies eenigermate vergoedde, omdat het een vrucht van
de geloofsvervolging was. Want in dezen tijd hebben de
Paulicianen het beleefd, dat .hun vervolger, evenals Paulus
weleer, een vurig aanhanger, ja zelfs de leidsman hunner secte
geworden is. De geloofsmoed der martelaren en het onder-
zoek naar de leer der verdrukten boezemde Syineon eerbied
voor hun beginselen in. Hij reisde naar Konstantinopel
terug, en welke diepe wortelen het vroeger verachte geloof
toen reeds in zijn hart geschoten had, bleek hieruit, dat
hij de hofkringen vaarwel zeide, ontslag uit zijn aanzienlijke
waardigheden vroeg en ingetogen te Konstantinopel ging
leven. Drie jaren lang duurde deze stille afzondering, waarin
zijn neiging om de leer der Paulicianen te omhelzen tot
beslissing kwam. Misschien maakte deze veranderde levens-
wijze een onheilspellende achterdocht wakker. Doch, hoe
dit ook zij, Symeon nam op eens de vlucht uit de zeer
christelijke hofstad, sloot zich heimelijk bij zijn nieuwe
geloofsgenooten aan, yereenigde te Cibossa de leerlingen
en aanhangers van Constantinus, en toen hij hun vertrou-
wen gewonnen had, werd hij als hoofd der geloovigen
erkend onder den naam Titus.
Drie jaren slechts mocht Symeon-Titus zyn jjver aan-
-ocr page 33-
29
wenden tot herstelling van de bedreigde gemeente, die
haar bestaan veiligheidshalve zoo bedekt mogelijk trachtte
te houden. Doch alle voorzorgen baatten weinig; de her-
leving van het kwaad bleef niet lang verborgen. De ver-
rader Justus. met wien de nieuwe voorganger onvermijdelijk
in vijandige botsing moest komen, zette zijn valsche rol
nu ook voort. Hoewel het verslag van Petrus Siculus
hier geheel door zijn orthodox vooroordeel beheerscht is,
schijnt het toch, dat Justus zich tot den bisschop van Co-
lonia vervoegd heeft om dezen te ontdekken, dat de ket-
terij alles behalve verdwenen was en onder Symeon zelfs
weer hoogere vlucht genomen had. De bisschop stelde keizer
Justinianus II hiermede in kennis. Omstreeks het jaar 690
kwamen er bevelen uit Konstantinopel, en de vervolging
woedde op nieuw tegen de Paulicianen van Cibossa. Symeon-
Titus werd gegrepen, veroordeeld en met velen van zijn
medehelpers en leerlingen op één grooten brandstapel door-
de vlammen verteerd. Hoe treffend moet het in de laatste
oogenblikken voor hem geweest zijn, dat hij den marteldood
onderging met dezelfde plek voor oogen , waar hij zes jaren
geleden gemeend had Gode een dienst te doen door zijn
voorganger ter dood te laten brengen! De geschiedenis
leidt soms met een plotselinge wending tot een ontknooping,
tragisch en ongedacht.
Zoo hadden de Paulicianen reeds met twee vervolgin-
gen — het voorspel van nog grimmiger onweders — den
bloeddoop van hun geloof ondergaan. Omdat er geen sprake
is van verzet van hun zijde, kan als zeker aangenomen
worden, dat zij hun verdrukking lijdzaam hebben gedragen.
De moed en standvastigheid, waarmede de beide eerste
hoofden en vele geloofsgenooten met hen hun bitter lot on-
dergingen, verdient nog te meer waardeering, omdat wij
3
-ocr page 34-
30
weten, dat de Paulicianen alles behalve fanatieken waren ,
die zich roekeloos of onnoodig aan het martelaarschap
zouden blootstellen.
Deze tweede vervolging bepaalde zich hoofdzakelijk,
evenals de vorige, tot hun Macedonië, hoewel de nieuwe
leer zich toen reeds vrij wat uitgebreid moet hebben onder
de bevolking van het Thema Armeniacum, alsmede in
Phanaroea. Al wederom namen velen voor het dreigend
gevaar de wijk uit een streek, door de vervolgingswoede
van een Trypho en van den ijverigen prelaat van Colonia
zoo onveilig gemaakt. Een zekere Paulus wist met zijn
beide zonen Gegnaesius en Theodorus naar het kustland tus-
schen de monden van den Iris en Halys te ontkomen. Hy
vestigde zich te Episparis in Phanaroea, nu vooreerst de
hoofdplaats der secte, en hield vandaar door zijn ijver
en prediking de verslagene gemeente bijeen. Zoo diende de
verdrukking tot verspreiding van het Pauliciaansche geloof.
In de dagen van Paulus begon de grensoorlog weer met
meer kracht. Kali f\' Walid veroverde Armenië en een deel
van Klein-Azië. Dien ten gevolge heeft de derde profeet der
secte geen bijzondere wederwaardigheden ondervonden en
verliet hij, ten jare 715 ongeveer, het woelig tooneel dezer
wereld, zonder dat van hem verder iets bekend is. Het
vermoeden is echter niet ongegrond, dat reeds in zijn
levensdagen de kiemen zijn opgekomen van een zich later
openbarende verbastering der secte.
Na den dood zijns vaders trad de oudste zoon Gegnae-
sius, die den naam Timotheus voerde, terstond als hoofd
der geloovigen op. \'t Is mogelijk, dat Paulus hem in \'t
laatste zijner dagen als opvolger heeft aangewezen. Hoe dit
ook zij, Gegnaesius-Timotheus nam den voorrang bij de
secte in beslag, op grond van de stelling, dat de geestes-
-ocr page 35-
gaven zich ook traditioneel voortplantten. Nogtans was
deze opvolging de oorzaak van een scheuring onder de
geloovigen, die langer dan een eeuw voortduurde. Want
Theodorus, de jongere broeder, betwistte de aanspraken
van Gegnaesius en beweerde, dat het recht om als hoofd
op te treden alleen afhing van een genadige bedeeling met
den heiligen geest. Omdat hij die innerlijke roeping had
verkregen, moesten de geloovigen hem als apostel en pro-
feet erkennen en niet zijn broeder, die zich slechts beroepen
kon op een uiterlijk van vader en zoon overgeërfde en
dus volstrekt door niets ongemeens gekenmerkte geestesgave.
Dit zeer betwijfelbare vraagpunt ontstak een hevig twist-
vuur onder de Paulusmannen. Theodorus kreeg terstond
zijn aanhang; doch de partij , die zijn\' broeder erkende, had
voortdurend verreweg de overhand op de zijne. Evenwel
bleef de verdeeldheid bestaan, zoolang Theodorus leefde,
\'t Is mogelijk, dat terwijl Gegnaesius te Episparis het veld
behield, Theodorus zich elders en misschien wel te Cibossa
als hoofd heeft neergezet. Doch na zijn dood verflauwde
de twist, om later met grooter heftigheid op nieuw te ont-
vlammen.
Terwijl Gegnaesius-Timotheus aan het hoofd stond, ge-
noten de Paulicianen eenige verademing. Eén enkele maal
slechts dreigde er een onweder van den kant der Grieken, die
nadat hun imperator, de geweldige Isauriër Leo, in 718 zege-
vierend een aanval der Saracenen op Konstantinopel had af-
geslagen, dien vijand weer buiten de palen des rijks drongen.
De aandacht des keizers viel op deze talrijke heterodoxen in
de grensgewesten. Hij liet hun voorganger naar de hoofd-
stad voeren, waar de patriarch hem in zijn bijzijn aan een
verhoor omtrent zijn geloof onderwierp. Het verslag, dat
daarvan in onze bronnen staat, kan niet voetstoots voor
-ocr page 36-
32
waarheid aangenomen worden. Het blijft derhalve geheel
onzeker, hoe het kwam, dat dit verhoor zoo goed afliep.
Moet dit aan de geslepenheid van Gegnaesius toegeschreven
worden, of heeft hy werkelyk alle kerkelijk rechtzinnige
formulen, zooals Petrus Siculus dit voorstelt, met een be-
driegelijke reservatio mentalis in een anderen zin uitge-
legd? Een dergelijke beschuldiging tegen ketters schijnt
niet in alle gevallen ongegrond te zijn. Doch hoe dit ook
geweest zy, zeker is het, dat Gegnaesius van den pa-
triarch een goed attest verkreeg, en dat hij onder \'t zegel
van des keizers goedkeuring ongedeerd naar zijn gemeente
Episparis kon terugkeeren. Waarschijnlijk was hij in weer-
wil van den gunstigen afloop van dit voorval toch niet
gerust of koesterde hij eenige zorg voor zijn veiligheid,
zoodat hij het niet raadzaam oordeelde langer binnen de
grenzen des rijks te blijven. Althans hij nam al spoedig
met zijn leerlingen en andere geloofsgenooten de wijk naar
Mananalis, dat in het gebied der Saracenen lag. Doch de
in het Grieksche rijk achtergeblevene Paulicianen werden
vooreerst ongemoeid gelaten, omdat juist omstreeks deze
dagen de beeldenstrijd met dolzinnige woede onder hun
vervolgers losbarstte.
Men meene evenwel niet, dat de beeldstormers gun-
stig jegens deze ketters gestemd waren. Het vervolg van
deze geschiedenis zal dit wel anders leeren. De eenige kei-
zer, die hun een zweem van gunst betoonde, was geen
Iconoclast. Terecht zegt Gibbon : „The Iconoclast princes
were exposed to the calomnies of the monks and they
chose to be the tyrants, lest they should be accused as
the accomplices of the Manichaeans." En Neander merkt
op: „Und wir wissen ja, dass die Bilderfeinde, je mehr
man geneigt war sie zu verkatzern, desto eifriger ihre
-ocr page 37-
33
rechtglaubig kirchliche Richtung in jeder andern Hinsicht
zu zeigen und jeden Verdacht dieser Art abzuwehren such-
ten." Dit neemt niet weg, dat het Paulicianisme van dezen
twist voordeel getrokken heeft, niet alleen omdat onder
de heftigste inwendige woelingen de aandacht van hun
kettery aan de grenzen werd afgeleid, maar ook omdat
menig Iconoclast, door de kerk uitgestooten, een toevlucht
vinden kon bij hen, met wie zij althans in dit opzicht
overeenkomst hadden: afkeer van bijgeloovige praktieken.
Er is menig beeldstormer als Pauliciaansch ketter veroor-
deeld en gestraft.
In dezen tijd werden de Paulicianen ook nog met
andere wapenen bestreden. De Katholikos der Armenische
kerk, Johannes van Oznun, die op zijn gebied zulk een
menigte dezer afvalligen telde, bestreed hen in zijn Oratio
contra Paulicianos. Hij beschuldigde hen van allerlei din-
gen, bijv. dat zij, onwetende en eenvoudige personen ont-
moetende, allereerst met een aanval op de beeldenvereering
begonnen, dat zij alle door de kerk verstootene beelden-
tegenstanders tot zich trokken, en zelfs dat zij er een zekere
aanbidding van de zon op nahielden. Deze Johannes Os-
niensis was een tijdgenoot van Gegnaesius, doch \'t is niet
bekend, dat deze tegen dit strijdschrift opgekomen is. Want
hij leefde rustig te midden van de zijnen te Mananalis,
totdat daar de pest uitbrak, die hem in 745 na dertig-
jarige werkzaamheid uit het land der levenden wegrukte.
De verplaatsing van den hoofdzetel der secte diende
tot verbreiding van haar geloof in Zuid-Armenië en het
noorden van Syrië. Maar deze voordeelen konden niet
opwegen tegen de nadeelen van onderlinge oneenigheid.
Na den dood van Gegnaesius ontbrandde weer de oude
twist over het bezit van de goddelijke bedeeling des geestes
-ocr page 38-
84
Tegenover zijn zoon Zacharias wierp zich een zekere Josef
op, die zich als hoofd den naam van Epaphroditus gaf.
Beide partijen en hun hoofden werden zelfs handgemeen.
Na eenige schermutselingen besloten zij later bij onderlinge
overeenkomst zich van elkander te scheiden. Ook waren
er redenen, die het raadzaam maakten, dat de twee hoofden,
ieder met zijn leerlingen en een aantal aanhangers, deze
streken heimelijk verlieten. Doch de Saraceensche inwo-
ners kwamen achter dit opzet en meenende, dat zij tot de
Grieken wilden overloopen, joegen zij de beide afdeelingen
op haar uittocht na. Zacharias gedroeg zich onwaardig;
hij ging terstond op de vlucht en liet de zynen in den steek,
die door de vervolgers om hals gebracht werden. Van
toen af was het met zijn invloed gedaan, en werd hij niet
langer als „herder" erkend.
Josef-Epaphroditus redde het leven van zijn volgelingen
door een list en keerde naar Mananalis terug. Eenigen tijd
later nam hij zijn kans beter waar en wist met velen van
zijn aanhangers ongedeerd Episparis te bereiken. De
overkomst van den voorganger veroorzaakte daar zulk een
blijdschap, dat zij hem met groote eer in optocht met fak-
kellicht inhaalden. Doch deze vreugde was van korten
duur, en het genot van terugkeer op vaderlandschen bodem
verkeerde in bange zorg. Want hier stonden de vijanden
van o.uds gereed de gemeente uit te roeien. Een der
keizerlijke ambtenaren in dit gewest., Cricoraches genaamd,
„ een godvreezend man", liet kort daarna heimelijk het
bedehuis te Episparis omsingelen en nam alle daar verga-
derde Paulicianen gevangen. Josef echter had het geluk te
ontsnappen en vlood naar Antiochië in Pisidië, zoodat
de ketterij zich nu uit de grensgewesten in het hart van
Klein-Aziö overplantte.
-ocr page 39-
35
Deze dingen geschiedden tijdens de regeering van Con-
stantinus IV, des Isauriërs zoon, even krachtig regent en
krijgsman als zijn vader, maar nog doortastender en onge-
nadiger in den strijd tegen de beeldenvergoding. De razende
monniken gaven hem de leelijke bijnamen Copronymos en
Caballinos. Naar alle gedachten is de vervolging in Phana-
roea onder leiding van Cricoraches op zijn bevel geschied,
maar Cedrenos weet in zijn historie ook nog te verhalen,
dat de keizer een aantal van Josefs volgelingen naar Thracië
liet overbrengen. Daardoor — zegt hij — werd de ketterij
der Paulicianen al weer verder verspreid, omdat de Thra-
cische broeders steeds gemeenschap met de Armeniërs bleven
onderhouden. Deed de keizer dit „ om een einde te maaken
aan d\' oproeren en onlusten, door hun in \'t oosten ver-
wekt?" Wie zal het zeggen! Dit bericht van Cedrenos
verdient vooralsnog geen vertrouwen en heeft misschien zyn
ontstaan te danken aan een verwarring met de kolonisatie
van later tijd. \')
Josef-Epaphroditus stierf omstreeks 775 te Chortocopium.
Een zekere Baanes, die den niet veel goeds openbarenden
bijnaam Ryparos, d. i. de vuilik bezat, volgde hem als
profeet op. Hij was een der leerlingen van Jos.ef. Onder
zijn leiding werd de inwendige toestand der secte niet beter.
De gedurige verdeeldheid had den band onder de geloofs-
genooten verzwakt. De strijdende partijen hadden reeds met
de wapenen in de hand tegenover elkander gestaan. Zoo
moesten deze twisten wel nadeelig werken op het een-
voudige leven en de ingetogenheid der zeden. Door ruwheid
en twistgierigheid verbastert het geloof. Baanes had het
weinig eervol toevoegsel aan zijn naam stellig ontvangen
\') Dit is het meest waarschijnlijk, want Petrus en Photius ver-
melden er niets van.
-ocr page 40-
S6
van de betergezinde Paulicianen. Het is daarom te meer
te bejammeren, dat de eigenlijke reden van de scheuring,
door zijn optreden teweeggebracht, geheel verzwegen is,
omdat de geringste aanwijzing hier een licht kon doen op-
gaan over het interieur van hun godsdienstigen toestand
en zekerheid geven, of wij hier te doen hebben met de
.verdeeldheid tusschen een Gnostieke en een Paulinische
richting onder de Paulicianen. Nu mag het slechts als een
vermoeden geopperd worden, dat Baanes door zekere anti-
nomistische vryheden de weigezinden van zich afkeerig heeft
gemaakt.
De politieke omstandigheden waren hen anders in dit
tijdvak zeer gunstig. Over het algemeen kan men aannemen,
dat de voortdurende spanning tusschen de Saracenen en
de christenheid grooten invloed gehad heeft op het beloop
van de geschiedenis dezer secte. De macht der belijders
van den Koran onder de beste kalifen van het nu heer-
schende Abbassiden-geslacht, Mohammed, Moesa en Haroen
al Raschid, was in Klein-Azië en Armenië wel opgewassen
tegen de onder den beeldenstrijd zoo geweldig verdeelde
heerschappij der Grieken.
In \'t laatst van de achtste eeuw, toen de Paulicianen
niet onder geloofsvervolging leden , dreigde alzoo het gevaar
van door innerlijk bederf te ontaarden en weg te kwijnen Dit
werd evenwel nog te goeder ure afgewend door den her-
vormer, die nu uit hun midden optrad, in korten tijd zeer
grooten aanhang verkreeg en de heilzaamste reactie te-
weeg bracht.
In het dorpje Annia, nabij de stad Tavium aan den
Halys in Galatië, woonde toenmaals Sergius, Dryïnoszoon,
van kindsbeen af in het Pauliciaansche geloof opgevoed.
Zoo verhaalt Photius, maar Petrus Siculus discht het na-
-ocr page 41-
37
volgende sprookje op, dat wy „voor eene satire op de
domheid der geestelijken en het bederf der kerk zouden
houden," indien hij zelf niet toonde in zijn eenvoud en
haat er geloof aan te slaan. Op zekeren dag nam de Booze
in eigen persoon de gedaante van een oude Pauliciaansche
vrouw aan en begaf zich tot Sergius, die toen nog goed
Katholiek was. Onder deze looze vermomming begon de
duivel met hem op de manier der ketters te redeneeren.
Sergius moest de evangeliën eens lezen. Toen hij antwoordde,
dat voor een leek de mysteriën der h. schriften te hoog
waren, begon de verleider er gedeelten van op te zeggen
en hem aan te toonen, dat de priesters dit met opzet den
leeken verboden, om ze niet op het spoor van hun ver-
valschingen der waarheid te brengen. Kortom, Sergius liet
zich overreden den bijbel te onderzoeken en was, dien
helschen raad volgende, al spoedig in het net der ketterij
verstrikt.
Dit vertelsel heeft slechts waarde, omdat het de wijze
leert kennen, waarop de Paulicianen hun tegenstanders
trachtten te overtuigen. Photius bericht verdient meer ver-
trouwen. Door ijverige studie van de Paulinische en eenige
andere geschriften des N. T. heeft Sergius, de Pauliciaan,
zich reeds in zijn jeugd geoefend met zulk een goed gevolg,
dat hij omstreeks 801, onder den naam Tychicus, als leeraar
tegenover Baanes en diens aanhang optrad. Hun tegenstand
veroorzaakte, dat de Paulicianen zich nu nog scherper in
twee partijen scheidden, die bijna een halve eeuw lang in
verwijdering leefden: de Baanieten en Sergioten. Maar
de invloed van Baanes kwijnde en werd alras bijna on-
schadelijk onder het toenemend gezag van Sergius-Tychicus.
Naast Constantinus was hij de beroemdste leeraar der secte
en is het hem gelukt, haar te bewaren voor de ontaarding,
-ocr page 42-
38
die de overhand dreigde te nemen. In menig opzicht stond
hij zelfs boven den stichter. Door onvermoeiden ijver, uit-
stekende vermogens en een vromen levenswandel werd hy
de hervormer van \'t. Paulicianisme, zijn geloofsgenooten
tot een voorbeeld, door de orthodoxen gelasterd, maar
nooit met recht beschuldigd. Ja zijn deugden zjjn met
weerzin door de Katholieke schrijvers erkend.
Terwijl de vorige hoofden in rustige werkzaamheid
slechts van woonplaats veranderden, als vervolging hen
daartoe noopte, was Sergius leven één voortdurende zen-
dingsreis. Daaraan is het toe te schrijven, dat het Pau-
licianisme thans oneindig veel meer opgang maakte dan
immer te voren. Hij doortrok Klein-Azië jaar in jaar uit
van het oosten tot het westen, van noord tot zuid,
altoos leerende en de gemeente uitbreidende. Zijn leer-
lingen vergezelden hem daarbij en waren zijn medehelpers.
De meest vertrouwden onder hen kregen van nu af den
naam synekdemen , een Paulinische uitdrukking, die zooveel
beteekent als medgezel op buitenlandsche tochten.
Sergius optreden werd begunstigd door de omstandig-
heden. Geen vervolging belemmerde of beperkte zyn ijver.
De krijgshaftige Nicephorus volgde in 802 keizerin Irene
op, en hoewel geen beeldstormer, was hij alles behalve ge-
zind zich door de geestelijkheid als haar werktuig te laten
gebruiken. Hij was afkeerig van de jacht op ketters en
heterodoxen — in die tijden anders een echt vorstelijk be-
drijf — en bevorderde reeds daardoor de uitbreiding der
Paulicianen. Ja \'t wordt hem door sommigen verweten,
dat hy deze vervaarlijke dwaalgeesten in Phrygië en Ly-
eaonië zelfs vrije godsdienstoefening zou hebben vergund.
Sergius werd derhalve in den eersten tijd van zijn prediking
door niets gemoeid. Hij kon vrij en zonder bezwaar overal
-ocr page 43-
39
rondreizen, waarbij hij door timmermans werk — zijn am-
bacht — in zijn levensonderhoud voorzag Hij was streng
van zeden, zachtmoedig en bezat een innemende vriende-
lijkheid, waardoor hij velen voor zich won. Van zijn wijze
van prediken en van den aard zijner werkzaamheid is zeer
weinig bekend. Misschien wees Sergius, in tegenstelling
met het formalisme der orthodoxe kerk, zijn hoorders eerst
op een meer praktisch christendom en bestreed vervolgens,
hun vertrouwen gewonnen hebbende, de leerstellingen en
gebruiken der ontaarde kerk met uitspraken van Paulus en
Jezus. Door zulk een bekwaam en waardig apostel kwam
het nieuwe geloof tot ongemeenen bloei. Zelfs klooster-
Jingen van beider geslacht, priesters en andere geestelijken,
zoo wordt verhaald, lieten zich voor de dwaalleer van Ser-
gius winnen. Door zooveel voorspoed aangemoedigd ging
hij onverdroten voort het land in alle richtingen te door-
kruisen., tot voortplanting van zyn geloof en tot zuivering
van de gemeenten.
Zulk een ijveraar ken natuurlijk niet aan den laster ont-
vlieden, en toch — het ergste, wat de scherpe tong der
booze tegenpartij hem te laste heeft gelegd, was behalve
de afgezaagde aanmerking van huichelarij, dat hij zichzelf
heilige geest liet noemen en zich voor den parakleet uit-
gaf. Dit is klaarblijkelijk een vijandig misverstand, waar-
voor waarschijnlijk aanleiding te vinden is in sommige
uitdrukkingen, dat hij zichzelf hield Voor een „ orgaan des
heiligen geestes en de beloofde parakleet tot herstelling van
het ware christendom." Het vereischte van de goddelijke
genadegift des h. geestes kon overigens de hoofden dezer
secte zonder erg verleiden om zich met eenig gezag en
zelfverheffing uit te drukken.
Het is boven twijfel verheven, dat Sergius het meeste
-ocr page 44-
40
aandeel heeft gehad aan de ontwikkeling van het Paulici-
aansch leerstuk. Wij kunnen echter vaststellen, dat het
stelsel reeds in zijn grondtrekken van Constantinus afkom-
stig is. \'t Wordt nu tijd, een overzicht van hun leer en
godsdienst te geven. Althans , voor zoover mogelijk, omdat
de bronnen hier vooral door oppervlakkigheid en vooroor-
deel het veld ruim laten voor een menigte gissingen en
conjecturen naar de oningevulde leemten in hun mededee-
lingen. \'t Spreekt van zelf, dat deze schrijvers zulk een leer
doorloopend voorstellen als een samenraapsel van bedrog
en goddeloosheid, terwijl zij „ zich vergenoegen met zes
gedrochtelijke dwalingen te vermelden, die, huns oordeels,
de Paulicianen onwaardig maakten om de voordeelen dezer
wereld en de gelukzaligheid der toekomende te genieten."
In tegenstelling met der Katholieken geloofshaat, die
alles door het slijk haalde, verdraaide en af knaagde,
mogen de Paulicianen ook evenmin worden voorgesteld als
verdrukte heiligen. Voorzeker, zij hadden ook hun grove
dwalingen! Het wordt te vaak vergeten, dat hier sprake
is van een secte buiten het kerkelijk verband, \'t Is eigen-
aardig aan het kettersch sectewezen verbonden, dat daarbij
elke waarborg ontbreekt tegen onbeteugelde willekeur met
opzicht tot de ontwikkeling des geloofs. Vooral in deze
donkere eeuwen, toen de hartstocht woedde en de bezadigde
geest der critiek nog in de windselen lag, was het chris-
tendom buiten de kerk uit zijn aard een scherpe reactie
tegen alle geloof in banden (het christendom in de kerk).
Hoeveel verkwikkelijks de leer en eerdienst dezer secte in
beginsel ook mogen aanbieden, hoewel zij in menig opzicht
een gunstigen indruk zullen maken te midden van dien
bijgeloovigen, onchristelijken tijd — vele waren hun dwa-
lingen , niet in geringe mate is hun leer vreemd aan
-ocr page 45-
41
het oorspronkelijk evangelie van den zoon des menschen.
Hun dualisme trekt het eerst de aandacht. Dit beginsel
doordringt hun godsdienstig stelsel tot in hart en nieren.
Dat zij het in hun leer behielden, laat zich gereedelijk
verklaren. In die landen was dit heidensch, aan oostersche
bespiegeling over het raadsel der zonde ontleend idee te
diep in de harten geworteld en werd bij gevolg te vaak
van nieuws aangewakkerd om op staanden voet voor het
christelijk begrip plaats te maken. De natuur doet geen
sprongen, en zoo verdwijnt bij elke schrede tot harmonischer
ontwikkeling het oude slechts langzaam en ongemerkt. Doch
hoe verklaarbaar ook, het dualisme is en blijft een der
hoofdfouten in de leer dezer vrienden van Paulns.
De Paulicianen maakten nauwkeurig onderscheid tus-
schen de twee beginselen geest en stof (de zetel van alle
kwaad), die als licht en duisternis scherp tegen elkander
over stonden en twee afzonderlijke rijken vormden, welke
niets met elkaar gemeen hadden, noch mochten hebben.
Zij erkenden twee eeuwige goddelijke wezens: de Hemelsche
Vader en de Demiurg. De goede God woonde in den
hemel, en zijn macht en werkzaamheid strekten zich slechts
uit tot de geestelijke wereld, die hy geschapen had. „ Hemel"
is hier, onzichtbare lichthemel-, het rijk Gods, niet het
uitspansel of de zichtbare en stoffelijke hemel, welke tot het
rijk van den Demiurg behoorde, die de schepper en be-
heerscher van de zinnelijke en zichtbare wereld was. De
grenzen van beider gebied waren scherp afgebakend.
Evenmin als de Hemelsche Vader eenigen invloed uitoefent
op de zinnelijke wereld, heeft de Demiurg eenige macht in
het geestesrijk. Op welke wijze zij dit stelsel verdedigden,
is moeielijk na te gaan bij gebrek aan geschriften van hun
kant. Enkele uitspraken bij Paulus en Johannes moeten
-ocr page 46-
42
hen daarin hebben versterkt. Bovendien, de woorden des
bijbels laten zich tot alles gebruiken, „ en der bijbelver-
klaring is wel eens meer de rol van duizendkunstenaar op-
gedrongen."
De vereering van een goeden geest en een boozen God
is de grondslag van hun godsdienstige beschouwingen. Alle
monotheïsten zonder onderscheid zijn vereerders van den
booze, nl. den Deraiurg. Uit verblinding en zinnelijkheid
waren de menschen niet in staat, den God, wiens gedaante
niemand had aanschouwd en wiens stem zij niet konden
hooren, te gelooven. Vooral aan het jodendom was die
zinnelijke toestand der godsvereering sterk eigen. Ook later
had de dienst van den Demiurg vaak den voorrang behaald
boven de leer van Christus, die den Hemelschen Vader
aankondigde. Ook de Katholieke kerk was geheel afgedwaald
en ijverde slechts voor den Demiurg. Maar zij waren de
ware christenen, die met de reine leer van Christus ook
de dienst van den waren God in geest en waarheid wilden
herstellen.
Echt Aziatisch hielden zij de stof voor de bron van alle
kwaad. De Demiurg was als beheerscher van de stof ook
de maker van het lichamelijk deel des menschen. Maar
terstond na de schepping van het vleesch legde de goede
God daarin de kiem van zijn geestelijk leven, de ziel. Meer
is aangaande de tweeledige schepping van den mensch met
zekerheid niet op te geven.
Voor den Demiurg was de verbinding van het lichaam
met de ziel het middel om de menschen tot allerlei zonde
te verlokken en hen in zyn dienst te houden, terwijl de
goede God het geestelijke en het goede steunde. Om den
mensch geheel in zijn macht te brengen ging van den
Demiurg het gebod uit, dat hij niet mocht eten van den
-ocr page 47-
43
boom der kennis van goed. en kwaad: hij kon anders
eens tot het inzicht komen, dat hij onder de heerschappij
van den verkeerde stond. De overtreding van dit verbod
bracht het eerste menschenpaar derhalve tot bewustzijn
van een heiliger wezen dan de Demiurg. De ongehoor-
zaamheid van Adam en Eva was alzoo niet zondig,
maar zelfs den Hemelschen Vader welgevallig als ver-
zet tegen zijn vijand van den beginne. De Paulicianen
noemden die zonde de eerste Porneia (hoererij). Dit is een
wegens gemis aan de noodige bescheiden moeielijk te
verklaren term. Want het kan zijn, dat zij het paradijs-
verhaal hebben beschouwd als de eerste bevrediging van
geslachtsdrift; maar het valt ook niet te miskennen, dat
Porneia hier een overdrachtelijken zin kan hebben. Hoe
dit ook zij, zij spraken van dien zondenval in goedkeurenden
zin als overtreding van het arglistige gebod van den Demiurg,
in tegenstelling met hetgeen zij „de tweede Porneia" noem-
den, en waaronder zij een wezenlijke zondenval, nl. afval
van den goeden God verstonden. Tot dit groote kwaad
rekenden zij in \'t algemeen den terugkeer tot het dienen
van den booze, dus ook toegeven aan vleeschelyke en
slechte lusten, en in \'t bijzonder verloochening van het
reine geloof in Christus, dus ook terugkeer tot de Katho-
lieke kerk.
De hoogste God deelde zijn licht bij de geboorte aan
den mensch mede. Maar als vrij wezen liet deze zich mee-
sleepen door de verlokselen, die de Demiurg in zijn stoffelyk
omhulsel had gelegd. Zoo verbasterde hij spoedig, en de
kiem van het goddelijke in zyn binnenste verflauwde, hoe-
wel zy als van geestelijke afkomst nooit geheel kon ver-
dwijnen. Om de menschen weer tot de ware vrijheid te
brengen was dit kwijnende, zwakke beginsel ontoerei-
-ocr page 48-
44
kend, en had de Hemelvader krachtiger openbaring noodig.
Daarom zond God Jezus. Zou deze de menschheid
kunnen verlossen, dan mocht hij met den Deraiurg niets
gemeen hebben: zelfs zijn lichaam bracht hij uit den hemel
mede. Maria was slechts het kanaal, de buis, „waardoor
hij tot het aardsche leven inkwam": zijn ware moeder was
het hemelrijk. Deze voorstelling van Jezus geboorte diende
tot bewijs en verklaring van zijn zondeloosheid. Zijn lichaam
was een werkelijke substantie, evenwel bestaande uit een
fijnere stof van hemelschen oorsprong, en dus niet maar een
lichaam in schijn, gelijkende op het aardsche, zooals de Do-
ceten het zich voorstelden.
Boven vele andere was deze leering der Paulicianen
een gruwel in de oogen van eiken Katholiek. Want een
uitvloeisel hiervan was, dat zij de onbevlekte en allerhei-
ligste hemelkoningin niet zeer hoogachtten, afkeerig waren
van haar vereering en haar zelfs niet eens onder de goede
nienschen rekenden.
Het doel van Christus komst op aarde, d. i. in het rijk
van den Demiurg, was de mensehen tot het hemelrijk terug
te brengen. Vrij zeker stelden zij de verlossende kracht
van zijn verschijning alleen in zijn leer en prediking en
wilden van geen theorieën over de verlossende kracht van
zijn kruisdood weten, omdat het in verband met hun voor-
stelling van zijn hemelsch lichaam, toch geen werkelijk
lijden kon zijn. Dat zij het kruisteeken dus niet vereerden,
lag in den aard der zaak. De Katholieken vonden in dezen
afkeer van het krusifiks een bewijs te meer voor hun ver-
wantschap met den booze. Natuurlijk hadden de O. Testa-
mentisehe beloften geen de minste waarde, maar hoe zij te
werk gingen met opzicht tot uitspraken, waarin Jezus zich
op de Messiaansche voorspellingen beroept, is duister.
-ocr page 49-
45
Verder is hun christologie niet bekend. In welke ver-
houding zij Christus den Zoon tot God den Vader stelden,
kan niet nader worden opgehelderd, hoewel het schijnt, dat
zij in hun beschouwingen over het wezen van den Epouranios
een soort van drieëenheid hebben erkend. Zeer waarschijn-
lijk hielden zij den Geest voor de steeds in het menschdom
werkende en heiligende levenskracht, en misschien was het
denkbeeld van een voorbede des h. Geestes bij hen zeer
geliefkoosd.
Dit is het weinige, wat van hun dogmatiek met eenigen
grond van zekerheid kan worden medegedeeld. De vele
leemten in dit verslag kunnen niet meer aangevuld worden.
Het dualistisch beginsel beheerschte behalve hun gods-
dienstleer ook hun beoordeeling van de heilige schriften.
Welke boeken hun canon bevatte, is moeielijk op te geven
wegens de tegenstrijdigheid der schrale berichten, maar
als zeker mag men aannemen, dat zij in hun afkeer van
den Demiurg die boeken des N. T., waarvan de joodsche
beschouwingswijzen het meest in \'t oog vielen, natuurlijk
minder hoogachtten. Terwijl het van zelf spreekt, dat zij
het O. T., geschreven onder den invloed van den boozen
God, dien alle Joden vereerden, geheel ter zijde legden.
Even onvoorwaardelijk werden de apocryphen van beide
Testamenten en de heilige prachtwerken van Mani ver-
worpen.
Evenwel stonden zij op een vrij zuiver Nieuw-Testa-
montisch standpunt. Dit geschrift was voor de Paulicianen
de ware regel des geloofs, waarin de aloude, eerwaardige
voorgangers de leer des heils hadden uitgedrukt. IJverig
onderzoek werd allen aanbevolen, omdat kennis de dwa-
lingen van het zinnenrijk verdrijft.
Eenigermate kan de moeielijkheid om te oordeelen over
4
-ocr page 50-
46
den Pauliciaanschen codex worden opgeheven door de
onderstelling, dat zij van de door hen erkende geschriften
een tweeledig gebruik hebben gemaakt. Zoo diende hun
wellicht één gedeelte „ zum Gebrauche beim Gottesdienste
und zur Erbauung, das andere zur historisch-dogmatischen
Belehrung und zur Polemik " In dit geval is \'t waarschijn-
lijk, dat het gebruik van het polemisch gedeelte bij de
tegenpartij het best bekend was. \'t Is ook mogelijk, dat
zij onderscheid maakten tusschen zuivere en min of meer
vervalschte boeken. Maar zeker is dit niet.
Naast Christus, den zoon des levenden Gods, den her-
steller van zijn vereering in geest en in waarheid, had-
den zij ook reeds bij overlevering den meesten eerbied voor
Paulus, dien zij als bewaarder van het zuiver evangelie
\'t hoogst waardeerden. Het is zeer waarschijnlijk, dat zy
den thans verdwenen brief van Paulus aan de gemeente
te Laodicea in bezit en gebruik gehad hebben.
Nagenoeg even hoog als de Paulinische geschriften ver-
eerden zij het Johannes-evangelie. Volgens hun meening
bevatte dit de eigen woorden en reden van Christus.
Voor hun dualisme en hun geestelijke opvatting van het
christendom konden zij uit dit evangelie ook de meeste
bewijsplaatsen ontleenen.
Ook bezaten zij het Lucas-evangelie en hielden het in
eere als geschreven door een reisgenoot van hun grooten
meester. Of zy de beide eerste evangeliën erkenden, is
moeielijk te beslissen. De Handelingen, de brieven van
Johannes, Jacobus en Judas kwamen in hun bundel voor.
Buiten eenigen twijfel verwierpen zij de Openbaring.
De beide Petrinische brieven deelden evenmin in hun gunst,
omdat zy Petrus wegens zy\'n oneenigheid met Paulus
haatten en het hem bovenal weten, dat het christendom
-ocr page 51-
47
met joodsche begrippen vermengd en dien ten gevolge al
spoedig verbasterd was.
Hieruit blijkt, dat hun bijbel veel grooter omvang had
dan het kleine bundeltje, waartoe vader Marcion zijn
keuze bepaalde. Of zij ook zijn voorbeeld in het besnoeien
en willekeurig veranderen van de evangeliën en andere ge-
schriften hebben nagevolgd, wordt hun nergens met be-
paalde woorden te laste gelegd. Petrus Siculuszegt: „zij
hebben de bijbelboeken, zooals ze bij ons zijn." Toch is het
niet ondenkbaar, dat een tekst, die door zoovele onkerke-
lijke handen gegaan is, wel iets van zijn oorspronkelijke
zuiverheid moet hebben verloren.
Vooral is het te bejammeren, dat hun methode van
schriftverklaring nagenoeg geheel onbekend is. \'t Schijnt,
dat zij veel gebruik van de allegorische uitlegging maakten.
Gibbon merkt terecht op: „ Their utmost diligence must
have been employed to dissolve the connexion between the
Old and New-Testament, since they adored the latter as
the oracles of God and abhorred the fbrmer as the fabulous
and absurd invention of men or daemons." Doch de beschul-
diging, dat zij willekeurig uitlegden en den zin der bijbel-
woorden met satanisch opzet verdraaiden, wordt niet met
genoegzame bewijzen gestaafd.
Ook hebben de Paulicianen stellig enkele geschriften
van hun meest geachte leeraars bewaard. Met name wor-
den twee brieven van Sergius genoemd, waarvan de een
geschreven was aan de gemeente te Colonia in Armenië.
Deze nagelatene geschriften stonden in hooge achting,
zooal niet als bron , dan toch als getuigenis der waarheid.
Want hun hoofden werden voor de ware leerlingen van
Paulus gehouden en stonden in den reuk van ongewone
verlichting door de gave des geestes.
-ocr page 52-
48
Hoewel hun maatstaf om de waarde van eenig bijbel-
boek te beoordeelen niet van willekeur vrij te pleiten
is, gingen zij daarbij toch veel bezadigder te werk dan
Marcion of eenig ander. Hun streven was, zich op een
heilige schrift te kunnen beroepen, even zuiver als die
der Katholieken. Naast Paulus vereerden zij Johannes.
De verwerping van het O. T., de heilige boeken der Jo-
den, schaadt al zeer weinig, wanneer de beste geschriften
uit den N. T. bundel zooveel waardeering genieten. Zij
hadden sympathie voor zulke geschriften, waarin zij de
meest geestelyke opvatting vonden van het eenvoudig
christelijk evangelie. En hierin muntten zij bepaald boven
de Katholieken van hun en later tijd uit, dat zij vrijheid
des onderzoeks voor allen eischten. „ Zy preezen, en wel
zeer ernstig, het Volk zonder onderscheid van Persoonen,
het naarstig en bestendige lezen der Heilige Bladeren aan,
en verklaarden zich met de hoogste verontwaardiging tegen
de Grieken, die den Priesteren alleen vergunden tot deeze
Heilige Bronnen van Godsdienstige waarheid te gaan."
Op dit standpunt waren zij in volkomene tegenstelling
met de officieele kerk en haar gansche samenstel, haar
overlevering, luisterrijk ceremonieel en machtig priester-
schap. Want het was bij al deze dingen hun beginsel: het
christendom in zijn oorspronkelijke» eenvoud te herstellen
en in te richten volgens de reine leer van Christus en zyn
niet verbasterde evangelieboden. Christus had de leer van
den Hemelschen Vader verkondigd, doch reeds na zijn
apostelen was de kerk weer gekomen onder de zinnelijke
macht van den Uemiurg en tot nu toe daaronder ge-
bleven. Als ware christenen achtten zij het hun roeping
de gemeente van Christus geheel van de vermenging met
joodsche gebruiken en uiterlijkheden te reinigen, om alzoo
-ocr page 53-
49
de kerk „ uit den poel des vleesches" tot een zuiver geeste-
lijk standpunt te verheffen. Hun eeredienst werd derhalve
tot den meest mogelijken eenvoud van vorm herleid. Al wat
het Katholieke geloof vroeger en later tot voorwerp van
zijn devotie had gemaakt, werd door de Paulicianen in
massa verworpen. Om de plechtigheden van doop en
avondmaal, die zoowel wegens het daaraan toegeschreven
mysterie als \'door weidsche plechtigheid bij de Katho-
lieken zoo hoog aangeschreven stonden, bekommerden zij
zich weinig. In allen gevalle hechtten zij geen waarde
aan de uiterlijke teekenen. De doop, zooals Jezus be-
doeide, was slechts een doordringen met den h. Geest,
zoodat zij er geen water bij gebruikten. Het avondmaal
was voor hen gemeenschap met Jezus door zyn heilige
leer, en daartoe hadden zij niet noodig brood en wyn te
genieten. Zij vierden deze plechtigheden, die voor hen
louter zinnebeelden waren, niet of zeer zelden en bepaalden
zich dan alleen tot het uitspreken der woorden.
Dat zy van de vereering van Maria niets wilden
weten, is reeds gezegd. Even standvastig verwierpen
zij de dienst der heiligen, wier zoogenaamde wonde-
ren niets dan werken van den Demiurg waren. Heilige
plaatsen, reliekenvereering, bedevaarten en beeldenver-
goding waren hun een gruwel. „ Alle voorwerpen ,
die door het bijgeloof een e magische kracht gekregen
hadden, verschenen den Paulicianen weer in hun ware,
naakte vormen." Op denzelfden grond waren zij ook
tegenstanders van een menigte toenmaals bij de kerk ge-
bruikelijke, vrome praktieken. In hun beginsel was geen
plaats voor eenige ascetische onthouding of kastijding des
vleesches. Met de kerkelijke vasten verwierpen zij even-
eens het door de apostelen om der Joden wil bewaarde
-ocr page 54-
50
verbod van het eten van in hun bloed gestorvene dieren.
Omdat zij geen onderscheid tusschen leeken en geestelijken
erkenden \'), sprak het van zelf, dat hun godsdienstige voor-
gangers zich niet van het huwelijk behoefden te onthouden.
Van Paulus en Gegnaesius is het met zekerheid bekend,
dat zij getrouwd zijn geweest.
Hun afkeer van den weidschen praal der Katholieke
kerk strekte zich niet slechts tot de vormen\', maar ook tot
namen uit. De plaatsen hunner godsdienstige samenkomsten
heetten bij hen niet hiëron of naos, welke benamingen van
joodsche of heidensche afkomst waren, maar proseuche,
d. i. bedehuis. Hieruit is af te leiden, dat bij hun godsdienst-
oefeningen in deze eenvoudig ingerichte gebouwen het gebed
een voorname plaats besloeg. Zonder twijfel waren de bij-
eenkomsten hoofdzakelijk gewijd aan geregelde lezing en
verklaring hunner heilige-schriften. Of zij ook het gods-
dienstig gezang toelieten , en of zij ook zekere zegels van
kerkelijke tucht aangenomen hadden, is geheel en al onzeker.
Zelfs voor hun geestelijke voorgangers verwierpen zij
met weerzin de namen priesters en ouderlingen. Dewijl alle
hiërarchie, die aan de joodsche en heidensche oudheid
herinnerde, bij hen zeer gehaat was als een der middelen ,
door den Demiurg gebezigd om het zuivere christendom
te vervalschen, zoo was hun kerkbestuur op den eenvoudigsten
\') Volgens do denkwijze der Paulicianen waren alle christenen
gelijk en behoorde er niet \'t minste onderscheid in rang te zijn.
Marcion verdeelde zijn volgelingen in twee klassen: clecti en auditores.
En bij de meeste kettersecten van vroeger en later tijd treft men
een onderscheid van zoodanige geaardheid aan Hierin steken de
Paulicianen gunstig bij allen af\', dat zij van geen uitverkorenen of
ingewijden, die bijzondere voorrechten hadden of hooger in eer
waren, wilden weten.
-ocr page 55-
51
voet ingericht. Een eigenlijk gezegde geestelijkheid hadden
zij niet. Er waren ook bij hen zekere godsdienstige aan-
gelegenheden te verzorgen. Doch de personen, die zich
daaraan wijdden, de zoogenaamde hoofden met hun mede-
helpers, hadden als zoodanig geen ander gezag dan hun
zedelyken invloed. „The Paulician teachers — zegt Gibbon —
were only distinguished by their scriptural names, by the
modest title of fellow-pilgrims, by the austerity of their
lives, their zeal or knowledge and the credit of some extra-
ordinary gifts of the holy Spirit." Al het priesterlijke was
aan hun betrekking of liever roeping vreemd. De hoofden
der secte werden zelfs niet benoemd; de aandrang van den
h. Geest en het bezit van de noodige bekwaamheid besliste
over hun optreden. In de rij van zoodanige achtereenvolgens
optredende leiders was Sergius-Tychicus de laatste, die in
deze hoedanigheid alleen aan \'t hoofd heeft gestaan. De
eerenaam van apostel, profeet kenmerkte den aard hunner
betrekking; zij waren eenvoudig predikers en voorgangers,
voorts raadslieden en in geen enkel opzicht, zelfs niet
in kleeding, levenswijze noch voorrechten van de andere ge-
loovigen onderscheiden. Sergius noemt in den brief aan
Leo Montanus vier profeten op, die zijn voorgangers waren,
nl. Constantinus, Symeon, Gegnaesius en Josef. Waarom
hij Paulus weglaat, is niet te gissen. Uit het voorbeeld
van Sergius blijkt, dat de profeet-apostel door eigene middelen
of eenig handwerk in zijn levensonderhoud moest voorzien.
Van de bekwaamheid en den ijver, die zij op hun post
ten toon spreidden, hing het af, of zij levenslang hetzelfde
aanzien bleven behouden. Het bezit van de gave des
h. Geeste3 was evenwel — dit valt niet te ontkennen —
een tamelijk willekeurige maatstaf om iemands aanspraak
op den voorrang te beoordeelen. Dat hierover verschil van
-ocr page 56-
52
zienswijze en zelfs verdeeldheid moest ontstaan, was te
voorzien. Vooral toen de proef genomen werd met een
overerving van deze vereischten van vader op zoon.
De hoofden waren omgeven door een aantal leerlingen,
die als hun meest vertrouwde medehelpcrs ook veel aan-
zien genoten. Deze leerlingen treden later op onder den
Paulinischen titel van synekdemen, een bewijs te meer,
dat de Paulicianen by de inrichting hunner gemeente
zooveel mogelijk hebben getracht de verhouding na te vol-
gen , waarin Paulus zich tot de door hem gestichte en
aan zjjn invloed gehoor gevende gemeenten had gesteld.
Zonder twijfel is de oprichting van het gezelschap der
synekdemen van Sergius afkomstig, terwijl de mede-
standers van den leidsman vroeger eenvoudig leerlingen
heetten. Hun aantal wordt nergens bepaald opgegeven. Zij
vormden zich in den omgang met Sergius, vergezelden
hem op zijn tochten en werden waarschijnlijk ook gebruikt
om gemeenten te bezoeken en de leer te verbreiden. Na
den dood van Sergius traden zijn synekdemen gezamen-
lijk in zijn plaats op als geestelijke hoofden der secte.
Over de titels van de voorgangers der Paulicianen be-
staat eenige onzekerheid. Soms wordt het hoofd ook
leeraar en herder genoemd, maar ook worden Leeraars
en Herders wel eens onderscheiden aangeduid, zonder
dat de aard hunner waardigheid of werkzaamheid nader
blijkt. Misschien werden de voorgangers van de afzon-
derlijke gemeenten aldus betiteld.
Een geheel eigenaardige betrekking werd vervuld door
de zoogenaamde Notarii. Zonder twijfel waren dit de
mannen, die de heilige boeken der Paulicianen door af-
schrijven vermenigvuldigden en verbreidden , daaruit in de
bijeenkomsten de gemeente voorlazen en ze den minder ge-
-ocr page 57-
53
oefenden uitlegden, ongeveer zooals de schriftgeleerden by
de joodsche synagoge. Zij waren de eenigen, die voor hun
betrekking verkozen moesten worden, omdat daarbij eenige
kennis en geleerdheid vereischt werd, die niet iedereen
bezat. Aanvankelijk stonden zij lager in rang clan de andere
geestelijke verzorgers van de godsdienstige belangen der
secte. Zoolang de secte één hoofd had, stonden zij na-
tuurlijk beneden dezen, omdat het onmiddellijke testimo-
nium spiritus sancti in de hoogste achting stond. Ook
de synekdenien werden in \'t eerst boven de notarii ge-
steld. Maar toen de synekdemen van Sergius uitgestorven
waren, rezen boven de navolgenden de notarii, als meer
ontwikkeld en ervaren in de h. Schrift, in aanzien, \'t Is
zelfs niet onwaarschijnlijk, dat zij in later tyd de synek-
demen aan een soort van onderzoek nopens de beproefd-
heid van hun geest moesten onderwerpen.
De leer en het gemeenteleven der Paulicianen onder-
scheidden hen derhalve gunstig van menige andere secte.
Zulk een geloof is wel in staat deugd, ernst en zedelijk-
heid bij zijn belijders aan te kweeken. Ongetwijfeld zijn
er innig vrome, verlichte en achtenswaardige Paulicianen
geweest. Evenwel werden de vuilste lasteringen door den
doodelijken haat der orthodoxen aangaande hun gods-
dienstig leven en zeden uitgestrooid. Voorzeker, zij had-
den in hun leer één gevaarlijk punt, de afkeer van den
Demiurg, die zoovelen vóór hen tot een hoogst bedenkelijk
antinomisme had doen afdalen. Er zijn ook sporen van
zoodanige ontaarding onder de Paulicianen. Een tyd lang,
kort vóór het optreden van Sergius-Tychicus, stond de
zedelijkheid der secte, waarschijnlijk door het toenemen
van antinomistische dweperijen en het voorbeeld van
-ocr page 58-
54
zedelooze voorgangers, met name Baanes, op losse schroeven.
Maar aan den anderen kant bezaten zy met hun kennis
van en gehechtheid aan de leer des N. T. in hun eigen
kring ook al weer een krachtig tegenwicht tegen zooda-
nige overdrijving van dit dogma, — een der vele hypo-
thesen, die moesten dienen ter verklaring van den oorsprong
des kwaads. De christenheid zelf heeft zich feitelijk niet
van dualisme zuiver gehouden, al werd de naam ver-
meden en de vorm zooveel mogelijk gewijzigd. Nog in
dezen tijd leven er genoeg, bij wie het geloof aan een
Diabolos met al den aankleve van dien bijzonder veel
gewicht in de schaal legt. Zij hebben deze denkbeelden
uit hetzelfde kanaal gekregen, waaraan de Paulicianen
hun Demiurg-theorie ontleenden. Bayle zegt dan ook,
a propos van de Paulicianen: „ Il faudra marquer en
quel sens les orthodoxes semblent admettre les deux pre-
miers principes... On a tant de peine a répondre aux
objections sur 1\'origine du mal, qu\'il ne faut pas s\'étonner
que 1\'hypothèse des deux principes, 1\'un bon et 1\'autre
mauvais, ait éblouï plusieurs anciens Philosophes, et trouvé
tant de sectateurs dans Ie Christianisme. Elle auroit fait
aparemment plus de progrès, si 1\'on en avoit donné Ie
détail moins grossierement, et si on ne 1\'avoit pas accom-
pagnée de plusieurs pratiques odieuses."
De Paulicianen geloofden alzoo op heterodoxe wijze
aan een macht van het booze. En omdat zij bovendien
om vele andere redenen in kwaden reuk stonden, zoo
zweeg de laster niet. De Katholieken beschuldigden hen,
dat zij in hun N. B.! geheime bijeenkomsten allerlei gru-
welen en ongeoorloofde dingen bedreven, en dat zij zich
zonder wroeging aan bloedschande en onnatuurlijken wellust
bezondigden. Trouwens dit werd van alle ketters gezegd.
-ocr page 59-
55
Dronkenschap en zweigerij zouden bij de Paulicianen maar
gewone misdaden zijn. Op den len Januari hadden zij
een feest, waarbij de lichten werden uitgeblazen en de
vergadering zich aan allerlei schande des vleesches overgaf.
Zij slachtten jonge kinderen, verbrandden hun navel en
mengden die als een reinigingsmiddel onder hun eten-. Zij
bedreven allerlei tooverkunsten. Men kan deze gansche
reeks van ongerechtigheden bij Petrus Siculus opgeteld vin-
den. Voor de aantijging van bloedschande bestond misschien
een geringe aanleiding in de omstandigheid, dat zij wegens
hun demiurgophobie een weinig toegeeflijker waren met
opzicht tot de O. T. graden van bloedverwantschap. Het
overige is louter beuzelpraat.
Men beschuldigde de Paulicianen voorts, dat zij leugen ,
huichelarij en verloochening van hun geloof zeer vergeeflijk
achtten. Zij zouden zich soms den schijn van goed Katholiek
hebben gegeven door het krusiflks te kussen of bij ziekten
op zich te laten leggen, zouden door priesters aan hun kin-
deren den doop hebben laten toedienen eu aan het avond-
maal hebben deelgenomen. Verder werden zij verdacht van
een zekere reservatio mentalis, onder de benaming van
huichelarij. Als de nood dwong, mochten zij instemming
betuigen met alle leerstukken der orthodoxe kerk, wanneer
zij in hun hart daaraan maar de heterodoxe beteekenis
gaven. Bij het verhoor van Gegnaesius voor den patriarch
te Konstantinopel, geeft Petrus Siculus daarvan een voor-
stelling, die evenwel geheel voor zijn rekening blijft. Geg-
naesius zou met alle punten van de kerkleer, die hem
voorgelegd werden, terstond zijn volkomene instemming
hebben betuigd, doch hij dacht dan telkens daarbij niet aan
de bedoelde beteekenis , maar nan den allegorischen zin , bij
de Paulicianen gebruikelijk. Gibbon tracht dit verschijnsel
-ocr page 60-
56
aldus op te helderen: „They indulged a convenient lati-
tude for the interpretation of scripture: and as often as
they were pressed by the litteral sense, they could escape
to the intricate mazes of figure and allegory . . . It should
seem, that the Paulicians allowed themselves some lati-
tude of equivocation, till the Catholics discovered the
pressing questions, which reduced theun to the pressing
alternative of apostacy or martyrdom." Deze opmerking
verklaart zoodanig verschijnsel vrij juist, doch het is de
vraag, of de moeite van een opheldering wel genomen be-
hoeft te worden. In deze en dergelijke gevallen is het niet
uitgemaakt, of dit ondeugden waren , waaraan enkelen
zich wel eens in den nood hebben schuldig gemaakt, dan
of dit te wijten is aan een zwakheid in hun zedeleer.
\'t Laatste kan althans niet bewezen worden en is by eenig
nadenken volstrekt onaannemelijk; een geloof toch, dat
zoozeer van ernstig streven naar zuiver christendom ge-
tüigt, verbiedt zulk een dubbelhartige moraal. Hier blykt
dus veeleer, dat geloofshaat tegen eiken regel van billijk-
heid de partij in haar geheel aansprakelijk heeft gesteld
voor de zonden van enkele zwakke of slechte individus.
Ook al is het mogelijk, dat de Paulicianen, zelfs voorgan-
gers en leeraars, bij de geloofsverhooren voorzichtig menige
navraag trachtten te ontduiken en de hoofdpunten hunner
leer aan de aandacht onttrokken. Er is groot onderscheid
tusschen voorzichtigheid en huichelarij.
Voorts lagen zij onder verdenking, dat zij zich niet
veel om een leugen bekommerden, ten minste waar het
gold de uitbreiding van hun geloof ter eere Gods en ter
bevordering van \'t geen zij in het belang hunner secte
rekenden. Zij zouden zich daarbij gespiegeld hebben aan
Christus, die om de Joden (ovenzeer als de Katholieken
-ocr page 61-
57
slechts dienaren van den Demiurg) te winnen, als Messias
van zichzelf gesproken en, hoewel hij zelf ze niet erkende,
O. T. voorspellingen gebruikt zou hebben.
Doch kwade geruchten zijn geen geschiedenis. Verdere
opheldering is eigenlijk overbodig, waar vele feiten zoo
schitterend pleiten ten gunste van deze verstootelingen.
Het bloed van duizende martelaren roept om erkentenis
en waardeering van het trouwe geloof en den vromen
moed hunner overtuiging.
Keeren wij tot het verhaal van der Paulicianen ge-
schiedenis terug, waarmede wij thans tot de schoonste
en meest belangwekkende bladzijden genaderd zijn.
De invloed van hun grooten hervormer, hun Tychicus,
deed zich door ganseh Klein-Azië gevoelen. Nooit te voren,
had hun leer zich zoo snel verspreid, zoovele aanhangers
gewonnen. Doch toen Sergius omtrent tien of vijftien jaren
gearbeid had, brak er voor de secte een vreeselijke tijd aan
na de vele goede dagen, en „ werd deze zonneschijn van
voorspoed welhaast door veel donkerder wolken van ramp
dan eertijds beneveld" Want keizer Nicephorus, die hen
zoo al niet beschermd , dan toch geheel met rust gelaten
had, sneuvelde ten jare 811 gedurende een woesten ver-
nielingstocht tegen de Bulgaren. Onder zijn opvolger
Michaël I, met den bijnaam Curopalates Rhangabe, die
geheel onder den invloed van zijn gemalin Procopia en de
geestelijkheid stond, verscheen weer het dreigend spook
der geloofsvervolging. Inmiddels was na den dood van
Haroen-al-Raschid de bloei van het Abbassidengeslacht in
\'t weelderige Bagdad ook ras getaand. Michaëls veldheer,
de dappere Armeniër Leo, bestreed met veel geluk de
verdeelde Saracenen, en nadat hy de grenzen gezuiverd had,
-ocr page 62-
58
wierp hij, door zijn zegevierend leger tot keizer uitgeroe-
pen, zijn zwakken gebieder van den troon. Nadat deze in
813 verminkt in een klooster opgesloten was, nam Leo
het vrome werk der uitroeiing van de ketterij met de meeste
strengheid ter hand. De patriarch Nicephorus, wiens over-
moed het leger van den triumphator, die anders met de
beelden gematigd te werk had willen gaan, tot een woe-
denden beeldstorm geprikkeld had, was wel is waar afgezet,
maar nadat hij vooral den keizer had weten te bewegen tot
vervolging der Paulusmannen, dat vrome werk, waarbij im-
mers zooveel gelegenheid was tevens de goddelooze Icono-
clasten te verdrukken. De enkele stemmen , die het vervolgen
en bloedvergieten afkeurden als onchristelijk en strijdig met
het heilig priesterambt, vonden geen gehoor. Bisschop Theo-
philus van Ephese verklaarde in een brief, dat hij het
dooden der Manicheërs een godverheerlijkende taak achtte.
Hem schreef de edele Theodorus, abt van het klooster
Studion te Konstantinopel, zelf een vurig ijveraar voor
beeldenvereering, het navolgende: „Wat zegt gij? De Heer
heeft in de evangeliën bepaald verboden, Matth. 13: 39,
dat men , het onkruid te zamen lezende, niet tevens de
goede tarwe mede zou uitroeien. Laat ze beide samen
opwassen tot den dag des oogstes. En gij noemt het een
boven alles heerlijke taak, dat men het onkruid zou verdelgen?
Lees liever eens, wat Chrysostomus in zijn homiliën over
\'t evangelie van Matthaeus daarvan zegt. Ik zeg u, gij
behoort ook zelfs niet tegen de dwaalleeraars te bidden,
maar gij zijt veeleer verplicht voor hen te bidden, zooals
de Heer aan \'t kruis voor allen gebeden heeft, die niet
wisten, wat zij deden. . . Men behoort dwalenden en on-
wetenden beter te onderrichten, niet aanstonds te straffen.
De overheid voert het zwaard wel niet te vergeefs, maar
-ocr page 63-
59
dan toch ook niet om het tegen hen te gebruiken, tegen wie
het volgens \'t verbod des Heeren niet geoorloofd is. Zij
hebben de macht over het lichaam (de uiterlijke omstan-
digheden der menschen) en het is hun geoorloofd al de-
zulken, die van een misdrijf tegen den lichamelijken mensch
overtuigd worden, te straffen. Maar hun macht om te
straffen strekt zich niet uit over de ziel. Dit gaat slechts
hen aan, die over de geesten gesteld zyn, en deze kunnen
slechts geestelijke straffen opleggen."
Zoo sprak de waardige Theodorus , doch het heeft hem
niet mogen baten, hoe algemeen geacht hij overigens ook
was. Want reeds werd op bevel van Leo den keizer
overal in Klein-Azië het scherpste onderzoek naar de Pau-
licianen ingesteld, opdat de gansche secte mocht worden
verdelgd uit het gebied van het christelijke rijk der Grie-
ken. Nu hij zoo krachtig de dienst der beelden aantastte,
wenschte de keizer des te meer zijn ongekreukten ijver voor
de reine kerkleer door vervolging der ketterij te staven.
In het Thema Armeniacum, waar de Paulicianen nog
altoos het talrijkst waren, werd de leiding van dit heilig
werk ter hand genomen door de beide voornaamste pre-
laten van dit gewest, nl. Thomas, bisschop van Neocaesarea,
en Paracondaces, exarch d i. pater provincialis van de
kloosters in Cappadocië. Zij lieten de Paulicianen vlijtig
allerwege opsporen, namen de gevangenen in \'t verhoor en
lieten scharen van deze ongelukkigen ter dood brengen.
De berouwhebbenden werden echter in genade aangenomen ,
maar moesten zich eerst eenigen tijd door geestelyken laten
onderwyzen.
De wreedheid der vervolging en het dagelijks toenemend
aantal slachtoffers „ dreef de Paulicianen tot het neemen
der wanhoopigste maatregelen." Voor de eerste maal na
-ocr page 64-
60
tle stichting hunner secte begonnen zij weerstand te bieden,
en „veranderde de verslaagenheid in wraakzucht." Door
verraad en list viel de abt Paracondaces in handen van
eenige rondzwervende Sergioten. \') Dat zijn leven niet
gespaard werd, sprak van zelf. De «Paulicianen doodden
zonder eenig ontzag of gewetensbezwaar dezen volijverigen
dienaar van den Demiurg.
Omstreeks denzelfden tijd had de andere ketterjager,
bisschop Thomas, de gemeente in het stadje Cynoschora,
die door de Paulicianen in hun geloofstaal Laodicea ge-
noemd werd, ergens in Armenië, niet zonder geweld en
bloedvergieten uiteengejaagd. De verdrevenen zwoeren wraak,
vereenigden zich tegen hun vervolger en sloegen hem dood.
De bedrijvers van deze gerechte strafoefeningen oor-
deelden het nu veiligheidshalve raadzamer om met een
menigte geloofsgenooten de wijk over de grenzen te nemen.
Sergius, wiens kostbaar leven het meest bedreigd werd,
begaf zich ook mede naar het gebied van de Saracenen.
Monocherares , emir van Melitene aan den Eufraat ,
thans Malatyah geheeten, ontving hen met open armen
en wees hun het stedeken Argaum of Arcas, dat op de
grenzen aan den voet van het Anti-Taurusgebergte lag,
tot woonplaats aan. Daarheen vloden nu van heinde en
\') „Leerlingen van Sergius, die Astatoi genoemd werden" Pe. Sic.
\'t Schijnt dus een troep Paulicianen geweest te zijn, waarbij zich
ook eenige synekdomen bevonden. Maar wie waren astatoi? Woor-
delijk beteekent het: zij, die zonder standplaats zijn. \'t Kunnen dus
van oord tot oord rondreizende zendelingen geweest zijn; doch
zeker is dit niet, terwijl ergdenkende geloofshaat dit bloedig feit op
rekening van voorgangers gezet kan hebben, die er misschien geheel
onschuldig aan waren. Men kan ook al moeielijk een onderscheid
tusscheu astatoi en synekdemen aannemen, omdat het laatste woord
ook reeds op rondreizend prediken doelt.
-ocr page 65-
61
ver de in hun vaderland als wilde dieren gejaagde Pau-
licianen, zoodat de aanvankelijk kleine kolonie met den dag
in omvang wies. Sergius gaf aan de gemeente in Arcas
den naam Colosse en vond hier een nieuw arbeidsveld, dat
echter op verre na zoo aangenaam niet was als zijn vorige.
Rustig leefden zij daar niet, hoewel in veiligheid. "Want
de zucht tot weerwraak, steeds aangewakkerd door zulke
wreede ervaringen, kookte in de harten. De hoop op buit
deed er ook het hare toe, en omdat hun beschermer Mo-
nocherares de laatste zou zijn om hen daarin te hinderen,
„ begonnen zij nu het Bomeinsche land te kastijden" door
een reeks van gewapende invallen en strooptochten in de
grenslanden. Soms brachten zij zelfs rijken buit naar huis
en ze sleepten alle Katholieken, geestelijken en leeken,
die ze in handen konden krijgen, getrouwelijk mede naar
hun Colosse met het doel om ze tot hun geloof te be-
keeren, \'t welk met velen gelukte.
Sergius keurde deze plunderingen en soms geheel on-
noodige vechtpartijen ten sterkste af. Vooral verzette hij
zich tegen dat opvangen van Katholieken, omdat hij voor
zichzelf eiken geloofsdwang verfoeide en dezen avontuur-
I ij ken bekeeringsijver onheilig achtte. Doch het nieuwe
leven viel al te zeer in den smaak, en zoo bleven zijn
dringende en herhaalde vertogen vruchteloos. „Ik ben
onschuldig aan al dat kwaad " — zuchtte hy — „en ik heb
hen vele malen vermaand op te houden met het gevangen
maken van Romeinen, doch zij wilden niet naar mij hooren."
Na eenigen tijd verflauwde deze vervolging der Pauli-
cianen. \'t Schijnt, dat er een tusschenpoos van rust aan-
brak, en dat de gemeenten in de Grieksche landschappen
zich een weinig konden herstellen. Want hoeveel schrik
en verwoesting er in die bange dagen ook aangericht was,
5
-ocr page 66-
62
het was er verre van daan, dat de secte in Klein-Azië
verdelgd zou zyn, zoodat slechts hun overschot zich over
de grenzen had kunnen redden. Sergius had door zijn wel-
sprekendheid en vromen yver te veel ingang gevonden,
gelijk al spoedig feitelijk aan het licht zou komen.
De toestand van zaken was door de laatste gebeurte-
nissen zeer veranderd. Er was voor de Paulicianen in
deze bange lijdensdagen geen andere uitweg dan zich in
de armen van de Saracenen te werpen, omdat zij daar
alleen veilig waren en zelfs op een zekere bescherming
konden rekenen. Een streek gronds aan de grenzen van
het vijandige vaderland was hun nu in vrij gebruik afge-
staan en een versterkte stad was hun bolwerk. De nood
drong hen tegenover het Grieksche rijk in het strijdperk
te treden. Zij hadden reeds getoond, dat de aanhangers
van een lang vervolgde godsdienst, tot vertwijfeling gebracht,
geduchte vijanden en lastige buren konden zijn. Hun macht
wies voortdurend, waartoe de voorspoed hunner wapenen
en de ellendige, maar moorddadige kerkelijke twisten, die
het christenrijk beroerden, niet weinig het hunne hebben
bygedragen. De tijd van hun hoogsten bloei en gevaarlijkste
macht was in aantocht, maar — vreeselyk zouden de
tooneelen zijn, die voorafgingen.
Sergius-Tychicus heeft dit echter niet beleefd. In de
laatste jaren was Arcas zijn woonplaats, waar hij in zijn
geringe levensbehoeften door zijn handwerk voorzag, ter-
wijl hij voorts zijn krachten bleef wijden aan de trouwe
vervulling zijner geestelijke roeping. Wat hij als leeraar
in het laatste gedeelte van zyn leven verricht heeft, staat
nergens vermeld, \'t Is mogelijk, dat hij zich nu en dan
nog aan een zendingsreis in Klein-Azië gewaagd heeft.
Het grootste gevaar was geweken, hoewel de stemming
-ocr page 67-
63
ongunstig jegens de Paulicianen bleef, \'t Kan ook zijn,
dat hij de synekdemen uitzond om de verstrooide ge-
meenten op te zoeken en te bemoedigen.
Hoe dit zij, de dagen des levens van dezen waar-
digen en bekwamen profeet waren geteld. Op zekeren dag
was hij uitgegaan om hout voor zijn bedrijf te kappen
in het woud op het gebergte. Tzanio, een dweepziek
Katholiek uit de stad Nicopolis, ontmoette daar den aarts-
ketter. In vrome drift ontstoken, viel hij op den bezigen
grijsaard aan, wrong hem de bijl uit de handen en ver-
moordde hem. Dit geschiedde in het jaar onzes Hecren
835, of zooals Fhotius opgeeft, 6343 na de schepping
der wereld, tijdens de regeering van Theophilus, den laat-
sten keizer, die zich de uitroeiing van de beeldenvergo-
ding ten doel stelde l).
De Paulicianen verloren in hun Tychicus den waar-
digsten en wjjsten hunner voorgangers en het roer huns
geloofs.
Sergius is ook het laatste hoofd zijner secte geweest,
want na zijn dood belastte zich niet weer, gelijk voormaals,
één geroepen apostel des h. Geestes als geestelijk voor-
ganger met de leiding der godsdienstige belangen. Toen
geen zijner kweekelingen de anderen in aanzien of geestes-
gaven vooruitstreefde of den vereerden afgestorvene kon
evenaren, traden de synekdemen gezamenlijk in zijn plaats.
Misschien namen zij dit besluit in overleg met de gemeente ,
om geen aanleiding tot nieuwe tweedracht te geven. Want
treurige herinneringen aan voormalige inwendige verdeeld-
*) Behalve dit doodsjaar wordt in geen van beide bronnen een
zeker jaartal opgegeven. Dit punt is door Gieseler p. 98—101 met
groote scherpzinnigheid onderzocht, en ik heb met kleine wijzigingen
die tijdsbepalingen overgenomen.
-ocr page 68-
64
heid, die nog altoos voortduurde, zullen de weigezinden
hebben bewogen om van hun kant geen nieuw voedsel te
geven aan een partijschap, die nu weer dreigde aan te
wakkeren. De Sergioten mochten wel zorgen door een-
dracht sterk te blijven. Zoo werd de taak van de ver-
zorging der godsdienstige aangelegenheden nu aan het
gezelschap van Sergius meest vertrouwde leerlingen en
medestanders opgedragen. De meest geachten onder hen
waren Michaël, Canacaris, Johannes Aoratos\') , Theodotus,
Basilius en Zosimus. De notarii, hoewel nu nog lager
in aanzien, stonden hen in de vervulling hunner plichten
ter zijde. Deze congregatie, hoewel al spoedig eenigszins
gewijzigd, bleef in de eerstvolgende tijden bestaan.
In de eerste helft van zijn openbare prediking had
Sergius den aanhang van Baanes door zijn stijgenden in-
vloed behoorlijk in toom kunnen houden. Misschien bleef
de tegenpartij binnen Phanaroea, den vermoedelijken hoofd-
zetel van Baanes, beperkt, \'t Schijnt, dat zij na de verhui-
zing der Sergioten naar Arcas het hoofd weder meer be-
gon op te steken. Wie toen hun profeet was, is onbekend,
maar na den moord van Sergius ontbrandde de partijschap
tusschen Sergioten en Baanieten feller dan ooit. De quaestie
over de opvolging van Sergius en over de roeping des
h. Geestes, alsmede het verschil in geloofsopvatting heb-
ben er ongetwyfeld aanleiding toe gegeven. Was hun ver-
houding gedurende Sergius leven steeds vijandig gebleven,
nu wakkerde, al krakeelende, de haat zoo sterk aan, dat
1) Een vreemde bijnaam! Aoratos, d. i. die niet gezien wordt,
de onzichtbare. Zou hij dezen bijnaam ook te danken hebben aan
de behendigheid en list, waarmede hij op zijn tochten aan de
vervolgers ontsnapte en zich voor hen als \'t ware onzichtbaar wist
te maken?
-ocr page 69-
65
beide partijen meermalen tegenover elkander in de wapenen
stonden.
In verband met deze oneenigheden staat misschien de her-
leving der Zonnekinderen. Doch ook wanneer dit niet een
onmiddellijk gevolg van deze twisten is, kan het toch
ten bewijze strekken, hoe groot gevaar het Paulicianisme
liep van te verbasteren en de oorspronkelijke zuiverheid
van zijn beginsel te verliezen. Dit gevaar was des te
grooter, omdat de Faulicianen niet de eenige secte waren,
die in dit tijdperk en in deze gewesten de hiërarchie bo-
streden. Ongetwijfeld maakten zij verreweg den meesten
opgang, maar er was in de oostelijke landen van het
Grieksche rijk een menigte secten en heterodoxe vereeni-
gingen van allerlei gehalte: verdrevene beeldbrekers, de
Maronieten (het overblijfsel der Monotheleten) in het Sy-
risch gebergte, afstammelingen van de Manicheërs en de
Gnostieken, de Judaïstische Athenianers in Phrygië, die
wel eens, doch ten onrechte, met de Paulicianen in ver-
band gebracht zijn, zelfs enkele Jacobieten en Nestorianen.
Neander merkt dienaangaande op: „ In Asien, besonders
Armenien und den angrünzenden Gegenden, blieb immer
der frische Heerd dieser Sekten, wo sie nie untergingen
und durch neue Vermischungen christlicher Elemente mit
den altorientalischen Religionen immer neue Anregungen
erhielten."
Er bestond nl. van oudsher in Armenië o. a een secte,
bekend onder den naam van Arevurdis, waarschijnlijk een
soort van Manicheërs, die de Ormuzddienst van Zarathustra
met eenige elementen van het christendom vermengd had-
den. Hun naam was afgeleid van hun aanbidding der
zon, want Arevurdi beteekent kinderen der zon. Nu ge-
beurde het omstreeks dezen tijd , na 833 en vóór 854, dat
-ocr page 70-
66
een zekere Sembat, Pauliciaan van afkomst, zich onder deze
zonaanbiddende christenen nederzette, hun leer eeniger-
mate wijzigde en in de secte nieuw leven wist op te
wekken, krachtiger dan voorheen. Hij trad in de provincie
Ararat op en had tot medehelper den Perzischen genees-
heer en sterrewichelaar Medschusik. Het laat zich vermoeden,
welk mengelmoes van geloofsbeginselen uit zulk een com-
binatie moest geboren worden. Naar het vlek Thondrak,
waar deze Sembat zijn hoofdzetel vestigde, kreeg de secte
vervolgens den naam Thondraceners. Zij verbreidde zich
nog al sterk over noordelijk Armenië. Van hun stelsel
is weinig bekend, want de Thondraceners hielden hun
leeringen zeer geheim, en hun vijanden hebben daarover
niet zeer betrouwbare mededeelingen gedaan. Het is echter
waarschijnlijk, dat onder den invloed van Sembat de zonne-
dienst met Pauliciaansche leerstellingen vereenigd is. Dit
is een voorbeeld, hoe elke vereeniging buiten het officiëele
kerkverband door aanraking en vermenging met andere
secten steeds verder van de oorspronkelijke beginselen zal
afdwalen, De kronkelwegen van heterodoxie en katharisme
kruisen elkander gedurig; steeds komen zij in aanraking
met elkander; het menschelijk streven naar vereeniging
neemt enkele scheidsmuren weg; zoo lossen ze zich in
elkander op, vervloeien en verdeelen zich tot in het on-
eindige, of totdat zy wegsterven in het duister. De ver-
bintenis van Sembat en andere verbasterde Paulicianen
met de Zonnekinderen, die de secte van Thondrak in
\'t leven riep, is een voorspel van het lot, dat achter da
wolken der toekomst ook over de nu nog zoo krachtige
en bloeiende christensecte was beschoren.
Terwyl de inwendige twist met de Baanieten nog de
gemoederen verdeelde en allerlei onlusten veroorzaakte,
-ocr page 71-
67
ondergingen de Paulicianen een schok, die hun weder-
geboorte als politieke macht haastig voltooide. Want
inmiddels kwam uit Konstantinopel een geducht onwe-
der opzetten. Na den dood van haar gemaal Theophilus,
in het begin van het jaar 842 , had keizerin Theodora,
een krachtige, maar dweepziek orthodoxe vrouw, als regentes
over haar onmondigen zoon de teugels van het rijksbewind
aanvaard. „Vermoeid door \'t lastig aanhouden der Monnikken,
misleid door valsche wonderwerken en niet weinig aangedaan
door hunne schrikkelijke bedreigingen ", gaf zij bevel tot het
houden van een synode, die den 19 Febr. tot de plechtige
invoering van de beeldendienst besloot. Dit was de eerste
regeeringsdaad dezer keizerin, en het gelukte haar door de
strengsta maatregelen, die zonder de minste verschooning
werden toegepast, den lust tot beeldenstorm voor goed te
doen verstommen. Het gansche rijk onderwierp zich, uit-
gezonderd de Armeniërs. Theodora verwierf zich de eer,
aan dezen bloedigen, onophoudelijken burgerkrijg een einde
gemaakt te hebben.
Na de viering van het feest der zegepralende orthodoxie
nam de regentes het heilige werk van de uitroeiing der
ketterij ter hand. Omdat het vuur der vroeger ingestelde
vervolgingen telkens weer om allerlei redenen was ver-
flauwd, werd het nu dringend noodzakelijk geacht, deze
taak thans op de grootste schaal en met de meeste streng-
heid te ondernemen. In alle deelen van Klein-Azië waren
tal van ketters en heterodoxen, onder wie de Paulicianen
voor de verfoeielijksten golden en het menigvuldigst waren.
En omdat de macht van het kalifaat vooreerst geen be-
lemmering in den weg zou kunnen leggen, was de tijd
thans rijp tot een algemeene ketterjacht binnen de palen
van het Byzantijnsche gebied, opdat dit steeds voort-
-ocr page 72-
68
woekerende euvel eindelijk eens met wortel en tak mocht
worden uitgeroeid.
Het sein werd gegeven tot eene nieuwe en algeheele
zuivering des ryks, vooral tot uitroeiing der Paulicianen ,
Aan Tbeodoras bloeddorstige rechtzinnigheid moet zonder
eenig voorbehoud de eereprys van onbarmhartige en wreede
vervolgingszucht worden toegekend. Vreeselijk woedden de
ketterjagers of haeresimachen op bevel der vrome keizerin-
moeder tegen de rampzalige Klein-Aziaten. Afzwering van
het valsche geloof of anders de dood onder zijn ijselijkste
gedaante was de eenige keus, die den ongelukkigen gelaten
werd. De vervolging strekte zich uit tot de verste grenzen
des rijks en drong tot diep in Armenië door. Niet alleen
alle Paulicianen , maar ook andere vijanden van de leer
der kerk en dus ook de vele geheime of erkende tegen-
standers van de beeldenafgoderij, waren de aangewezene kin-
deren des doods. Menigeen, die bloot voor Iconoclast te
boek stond, werd op deze algemeene ketterjacht als Pau-
liciaan neergehouwen, als offer aan de meedoogenloozo
en blinde wraakzucht eener verbolgene orthodoxie. Nog
nooit had vervolgingswoede onder de Paulicianen zoovele
martelaren gemaakt. De vleiers der vorstin meenden Gode
een weiriekenden rook toe te zwaaien en tevens haar roem
te verhoogen door te verkondigen, dat onder haar kort-
stondig bestuur honderdduizend ketters van allerlei slag
met het zwaard gedood, verdronken, gehangen, verbrand
of op eenige andere, niet minder gewelddadige wyze om-
gebracht waren.
Maar de ellendige gevolgen van een onbarmhartige woede,
die de verdrukten tot wanhoop en wraak tergde, bleven
niet uit. Een hoofdofficier van de troepen ter bescherming
van de oostelyke grenzen werd van Pauliciaansche kettery
-ocr page 73-
69
verdacht. De haeresimachen veroordeelden hem tot een
even wreede als onteerende doodstraf: hij werd op hun be-
vel, het leger tot een afschrikkend voorbeeld, geëmpaleerd.
Dit is een door verfijnde wreedheid uitgedachte marteling,
waarbij den lijder een scherpe paal van dun en hard hout
in het kruis tusschen de beenen wordt gedreven, totdat
zy bij den nek uitkomt, zooveel mogelijk zonder edele
deelen aan te raken om den doodstuip te verlengen; dan
wordt de paal met het daaraan geregene lichaam opge-
richt. De protomaudator Carbeas, zoon van dezen martelaar,
een dapper en bekwaam krijgsman, eveneens heimelijk Pau-
liciaan, zwoer deze euveldaad geducht te zullen wreken.
Tevens niet zonder reden bezorgd voor zijn eigen veilig-
heid, nam hij met vijfduizend rondzwervende geloofsge-
nooten de wijk naar Arcas en trad nu openlijk tot de secte
over als aanvoerder van haar krijgsbenden.
Van dit oogenblik af traden de Paulicianen als strijd-
voerende macht tegen hun verbitterde vijanden op, en kreeg
hun tegenstand steeds geweldiger omvang. Naast hun gees-
telijke hoofden hadden zij nu een wereldlijk hoofd van hun
staat en een aanvoerder in den krijg. Zij hadden onder
begunstiging van een vreemde mogendheid een veilig uit-
gangspunt voor hun aanvallen en krijgsbewegingen. In alle
deelen van Klein-Azië wachtten Paulicianen op het eerste
teeken om tot hun geloofsbroeders over de grenzen te
vluchten of zich op hun invallen bij hen aan te sluiten en
de reeds dreigende macht te vergrooten. Ook dreef de
ketterhaat een menigte voormalige beeldbrekers en andere
verstootelingen in de gelederen van den Pauliciaanschen
staat, die zich in korten tijd ongeloofelijk snel ontwikkelde
en op den bijstand rekenen mocht van alle meer of minder
aanverwante secten uit de grenslanden.
-ocr page 74-
70
Te goeder ure was er tevens een einde gekomen aan
de inwendige verdeeldheid der Faulicianen. Tot nog toe
hadden de Sergioten, die verreweg de overhand hadden,
meestal de zege over de Baanieten behaald. Arcas was
trouwens ook het middelpunt hunner macht. Eens scheelde
het weinig, of zij zouden de Baanieten bijna geheel ver-
nietigd hebben. Geen wonder, want de strijdvaardige aan-
voerder van het Pauliciaansche\'leger Carbeas behoorde tot
de partij van Sergius. Doch nadat er in dezen broeder-
twist zooveel bloed vergoten was, gelukte het Theodotus,
den synekdeem , niet slechts de overwinnaars te bewegen
het met den ondergang bedreigde overschot der Baanieten
te sparen, maar door zijn bezadigdheid zelfs een verzoening
te weeg te brengen, zoodat de noodlottige twist nu ein-
delijk voor goed werd bijgelegd.
Al spoedig nadat Carbeas het bevel op zich genomen
had, werd de toevloed van vluchtende Anatoliërs zoo groot,
dat zij belangrijke uitbreidingen van grondgebied verzochten
en verkregen. Daarop werd een nieuwe stad Amara ge-
sticht, en kort daarna werd hun een derde, Tephrice, afge-
staan. Zoo ontstond er aan de grenzen des rijks een
Fauliciaansch staatje met drie sterke vestingen, waarvan
Arcas, het tegenwoordige Arga, niet ver van Malatyah
(Melitene), de zuidelijkste en Tephrice waarschijnlijk de
noordelijkste was. Deze plaats, op de oude kaarten als
Taphrace aangeteekend, heet nu bij de Turken Diwriki.
Zij werd niet slechts de sterkste en grootste van de drie
steden der Faulicianen, maar ook al spoedig de hoofd-
plaats, waarheen Carbeas en de voornaamste hoofden hun
zetel verlegden. De jeugdige staat wies dagelijks in bevol-
king, want daar vond elk een veilig toevluchtsoord. „ De
heuvels in de nabijheid waren overdekt met (de verblyven
-ocr page 75-
van) de uitgewekenen , die zich nu volkomen met het ver-
eenigd gebruik van bijbel en zwaard hadden verzoend."
Zoo is het geschied, dat de zwermen van Theodoras
booze ketterjagers al ras vervangen moesten worden
door de bloem harer dapperste legioenen. De ketter-
jacht veranderde in een wilden godsdienstoorlog, „ welken
zij met dolle woede voerden." Want nu deden de Pau-
licianen niet langer met ongeregelde troepen , maar als goed
georganiseerde legerbenden onder bevel van Carbeas hun
invallen op Grieksch grondgebied. Voor het verdeelde
en verzwakte Abbassidenrijk moesten zulk een sterke voor-
post en dit weerbaar leger op de grenzen wel zeer welkom
zijn, zoodat de Saracenen niet alleen Carbeas volkomen
vrij spel gaven, maar zelfs zooveel hulp verleenden, als
hij kon wenschen.
De krijgskans was al dadelijk gunstig voor de aanval-
lende partij, die de Grieken rusteloos bestookte. De troepen
der keizerin, die haar eigen broeder Domesticus Petronas
met het opperbevel had belast, streden niet gelukkig tegen de
Paulicianen en hun bondgenooten. De laatste dagen van
Theodoras regentschap werden door allerlei rampen bitter
vergald, en onder zulke omstandigheden beklom in 850
haar zoon Michaël III, een dronkaard en zinneloos ver-
kwister, den troon, terwijl de krijg op de grenzen woedde
en al dieper in het binnenland doordrong. „ De slagting
was verschriklyk, en aan wederzyden viel een onge-
looflyke menigte volks: versch\'eide Grieksche landschappen
gevoelden in \'t byzonder de rampzalige uitwerksels van
deezen wreeden kryg, en leverden de aandoenlykste too-
neelen van verwoesting en elenden op." Petronas werd terug-
geroepen , maar zijn opvolgers slaagden niet beter. Car-
beas verwoestte het Byzantynsche gebied met zyn geoefend
-ocr page 76-
72
en naar wraak dorstend leger wijd en zijd en sloeg de eene
keizerlijke bende na de andere.
Eindelijk was de schande der Grieksche legers zoo groot
geworden, dat men in Konstantinopel besloot daaraan een
einde te maken. Bardas, Theodoras broeder, die feitelijk
de regeering voerde , rustte een machtig leger uit, nam
zelf met den keizer het opperbevel, en \'t gelukte hun
zelfs langs de zuidelijke grenzen van den Pauliciaanschen
staat tot Samosate aan den Eufraat door te dringen.
Doch terwijl het Grieksche leger deze stad belegerde,
bracht Carbeas, als gewoonlijk door de emirs van Melitene
en Tarsus ondersteund, al zijn beschikbare strijdkrachten
te velde en deed de keizerlijken een volkomene nederlaag
ondergaan. In het volgend jaar zou een tweede legér de
ondergane schande uitwisschen, maar nogmaals werd den
Grieken een zoo gevoelige slag toegebracht, dat de zoon
der vrome Theodora ternauwernood zijn leven met de vlucht
kon redden. De gevangene generaals en tribunen werden
of voor losgeld vrijgelaten of ter dood gemarteld.
Deze rampspoeden bewogen den keizer het opperbevel
weer aan zijn anderen oom Petronas toe te vertrouwen.
Deze behaalde nu eenige voordeden. De emir van Melitene
had een strooptocht ondernomen in het Thema Armeniacum.
Daar bracht de Grieksche veldheer den trouwen bondge-
nooten der Paulicianen een duchtige kastijding toe., dewijl
hij het geluk had hun leger geheel in te sluiten en te ver-
nietigen. Na dit ongeval werd er gedurende eenige jaren
van weerskanten met afwisselend geluk gestreden. Staat-
kundige woelingen en omwentelingen veroorzaakten even-
wel , dat de krijg van de zijde der Grieken niet met den
vereischten nadruk kon worden gevoerd. Basilius Macedo
weid door den zwakken keizer tot caesar of mederegent
-ocr page 77-
73
benoemd. Toen hij kort daarna bespeurde, dat zijn leven
bedreigd werd, liet hij Michaël III om het leven brengen
en besteeg zelf den troon in 867. Hij was de stichter der
dynastie, die met eenige tusschenpoozen tot 1056 aan de
regeering was en door de Comneners vervangen werd. De
inwendige onlusten in verband met deze verandering van
regeerend vorstengeslacht bevorderden den voorspoed der
Paulicianen.
Van de laatste krijgsverrichtingen van Carbeas, hun
veldoverste, zijn geen bijzonderheden bekend. Na een hoogst
avontuurlijk leven kwam hij rustig te sterven in het jaar
onzes Heeren 866.
Gedurende twee tientallen van jaren was hij de held der
Paulicianen geweest, die hen gedurende dit tijdperk van
hun uiterlijke bloei en macht met beleid en dapperheid
aanvoerde.
Hij werd vervangen door zijn schoonzoon Chrysocheres,
een niet minder stout en ondernemend krijgsman. Kort nadat
deze het bevel aanvaard had, beraamde hij het stoute
plan tot verovering van geheel Klein-Azië in vereeniging
met de macht der bevriende Arabieren en andere bond-
genooten. In het jaar der troonsbestijging van Basilius
begon deze aanval geweldiger dan ooit. Chrysocheres drong
onweerstaanbaar vooruit, versloeg herhaaldelijk de keizer-
lyke krygsbenden, onderwierp het eene gewest na het
andere en bereikte op dezen verwoestenden tocht de boor-
den van de Aegeïsche zee. Ook daar zetten de over-
winnende scharen het vernielingswerk voort. Nicaea en
Nicomedia, Ancyra en Ephese werden geplunderd en ten
deele in de asch gelegd. Paulicianen en Muzelmannen
wedyverden in betooning van hun afkeer van beelden en
heilige overblijfselen. Zij vernielden en offerden aan de
-ocr page 78-
74
vlammen kerken en altaren, beelden, relieken en sieraden,
terwijl ze alles wat waarde had roofden. De kathedraal
te Ephese, bij de Katholieken in eere als de stad en be-
graafplaats van den h. Johannes, gebruikten zij tot een
stal, waar zij hun paarden en muildieren onder dak
brachten.
Het despotisme, vroeger meedoogenloos vervolger, werd
nu de smeekeling der zegevierende Paulicianen. Basilius
toch had in den eersten tijd al zijn beschikbare troepen-
macht noodig om zich in het veilig bezit van de kroon
te handhaven. Hij wenschte dus op zeer voordeelige en
voor Chrysocheres eervolle voorwaarden vrede te maken
en liet den overwinnaar een rijk geschenk van allerlei
kostbaarheden, goud, zilver en zijden stoffen aanbieden
met eerbiedig verzoek, dat hij zijn medechristenen sparen
en zijn invallen staken mocht. Doch Chrysocheres wees
trotsch en overmoedig alle aanbiedingen van de hand, wilde
van geen overeenkomst of verdrag hooren en liet den
keizer weten: „ Zoo Basilius vrede wenscht, laat hem
dan afstand doen van het oosten en zonder hinder het
westen beheerschen. Zoo hij weigert, zullen des Heeren
dienaren hem van den troon stooten."
Toen deze onderhandeling aldus afgebroken was, vaar-
digde de keizer in 868 een gezantschap af naar de hoofd-
stad der Pauliciaansche kolonie om met opzicht tot den
losprijs van de gevangene officieren der verslagene legers
een overeenkomst te sluiten. Een dezer gezanten was Petrus,
de Siciliër. Hij had allen tijd om onderzoek naar de leer
en de geschiedenis dezer secte te doen, en vond er nog
de beide laatste synekdemen van Sergius in leven, Basilius
en Zosimus. Negen volle maanden brachten de Byzantijnen
te Tephrice door. De lange duur van hun verblijf doet
-ocr page 79-
75
vermoeden, dat de keizer hun in last gegeven had al weder
nieuwe vredespogingen aan te wenden. Doch zonder ge*
wenscht gevolg trok het gezantschap in 869 heen.
Driejaren lang hadden de Faulicianen onder Chrysocheres
vrij spel in Klein-Azië. In al dien tijd was de keizer niet
bij machte iets van belang tegen de indringers van het
oosten te ondernemen. Maar hoe hooghartig Chrysocheres
elk verdrag met de Grieken ook had afgewezen, Basilius
kon een geduchte tegenstander worden, die niet licht te
achten viel. Want hy was een wijs, rechtvaardig en zeer
krachtig regent en behoorde tot de besten van de By-
zantijnsche vorsten. Nauwelijks had hij de onlusten in
het inwendige van zijn rijk gedempt, of hij was terstond
gereed een einde te maken aan de plaag, die Klein-Azië
bezocht. Hij stelde zichzelf in 870 aan \'t hoofd van
zijn leger, herstelde in korten tijd zijn macht in de meeste
gewesten en deed een inval op het grondgebied van den
ketterstaat, dien hij te vuur en te zwaard verschrikkelijk
teisterde. Doch voor Tephrice stiet hij het hoofd. De
sterkte dezer vesting, de talrijkheid harer van alles ruim
voorziene bezetting en denkelijk ook het ongunstig jaar-
getijde dwongen hem met een zucht tot den terugtocht,
vurig wenschende, dat hem nog eens het geluk te beurt
mocht vallen, het hoofd van den aanvoerder der ketters
met drie pijlen te doorboren. Deze wensch werd spoediger
vervuld, dan hij had durven denken.
Chrysocheres was in den veldtocht van \'t volgende jaar de
aanvaller. Plunderend en vernielend drong hy diep in het
Grieksche rijk door en ontmoette weinig tegenstand, om-
dat Basilius hoofdmacht misschien nog niet gereed was
om zich met hem te meten. Voldaan over dezen gelukkig
geslaagden inval, keerde hij met buit en roem beladen
-ocr page 80-
76
naar Tephrice terug. Doch op den aftocht naar hun land
werd het leger in een bergpas onverhoeds door twee legi-
oenen van de keizerlijke heirmacht omsingeld, overvallen
en na een moorddadig gevecht geheel vernietigd. Chryso-
cheres verweerde zich als een wanhopige, maar sneuvelde,
en zijn afgehouwen hoofd werd voor Basilius voeten neder-
gelegd, die nu in vreugde des harten aan zyn begeerte
kon voldoen.
Terstond trok de keizer in snelle marsehen met zijn
gansche leger oostwaarts en drong het land der Paulici-
anen binnen, vast besloten de vesting Tephrice nu stor-
menderhand in te nemen. De schrik ging hem vooruit.
De ketters waren na den dood van hun beroemden krijgs-
held en den ondergang van de bloem hunner strijdvaardige
manschap zoo verslagen en ontmoedigd, dat zij zelfs aan
geen weerstand dachten. De nadering van het G-rieksche
leger gaf het sein tot een algemeene vlucht. De Paulici-
anen wachtten de belegering van Tephrice zelfs niet af,
maar ontruimden de stad, die derhalve zonder slag of stoot
in \'s vijands handen viel. Het spreekt van zelf, dat het
oordeel zoodra mogelijk voltrokken werd : Tephrice\'s muren
werden tot op den laatsten steen geslecht en de stad zelf
na de gewone plundering en moordtooneelen aan de vier
hoeken in brand gestoken. Basilius zuiverde thans met de
meeste strengheid de grenzen van zijn gebied, ontmantelde
de vestingen en maakte in korten tijd voor goed een einde
aan hun staat. De overwonnelingen smeekten om genade
of verstrooiden zich wgd en zyd. Een groot gedeelte nam
de wjjk naar het gebergte, waar de overwinnaar hen niet
volgde.
Met den val van Chrysocheres en de verwoesting van
Tephrice „verwelkte
de roem der Paulicianen voor altoos."
-ocr page 81-
77
Deze geduchte ramp was het keerpunt in hun geschiedenis.
Na een kortstondig tijdperk van ongemeenen voorspoed en
wapenroem was hun politieke macht voor altoos gebroken.
Evenwel wisten zij zich staande te houden. Nadat
Basilius aan hun staat een einde gemaakt en hen achter
hun bergen teruggedreven had, breidden hun gemeenten
zich vooral naar den kant van Syrië uit. Langzamerhand
herstelden zij zich van de geduchte nederlaag in 871 en
verdedigden niet alleen in de bergstreken hun vrijheid en
geloof, maar als onverzoenlijke vijanden begonnen zij ook
van lieverlede als vroeger de grenslanden te verontrusten.
Later vertoonden zij zich ook weer hier en daar in Klein-
Azië. Maar de glorierijke dagen vanCarbeas en Chryso-
cheres keerden nooit weer terug. Hun geschiedenis zinkt
nu van lieverlede in het duister. Honderd jaren verliepen,
zonder dat men van hun wederwaardigheden en daden iets
bijzonders verneemt.
Eerst in den jare 969 wordt weer van de Paulicianen
gewag gemaakt. Theodorus, bisschop van Antiochië, schreef
toen uit naam van de gansche Syrische geestelijkheid een
smeekbrief aan keizer Johannes Tzimisces om hem te
bewegen het loffelijk werk van Basilius, zijn doorluchtigen
voorzaat, te voltooien, omdat de ketterij weder machtiger
dan ooit het hoofd dreigde op te steken, zoodat daaraan
bij tijds paal en perk moest worden gesteld. De keizer,
die bovendien wegens hun verbond met de Saracenen en
hun voortdurende aanvallen zeer wenschte van deze lastige
naburen bevrijd te worden, gaf gehoor aan deze bede en
trok met een leger te velde. Doch de ontmoeting der
vijandige machten eindigde met een verdrag, waarbij de
keizer hen onder belofte van vrijheid van geloof een land-
streek in Thracië met de stad Philippopolis tot woonplaats
6
-ocr page 82-
78
aanwees, terwijl de Paulicianen van hun kant de grenzen
des rijks tegen de invallen der Bulgaren moesten verdedigen.
Een talrijke kolonie vestigde zich aldaar, en zoo werd
Philippopolis hun tweede Tephrice. Daar leefden zij rustig
en ongemoeid en vervulden hun plicht als grenswachters
van het Byzantijnsche rijk naar behooren.
\'t Spreekt van zelf, dat een menigte Paulicianen en
aanverwanten in Azië achterbleven zoowel op Grieksch
grondgebied als in Armenië en de landen van de Halve
Maan, zelfs ook al moet het zeer waarschijnlijk geacht
worden, dat nog menig gezelschap geloovigen na de eerste
kolonie van 970 den weg naar Thracië heeft ingeslagen.
De overblijfselen der secte in het geboorteland verdwijnen
nu echter geheel onder den stroom der geschiedenis.
De eenigen, die in het schemeruur nog een kortstondige
aandacht vragen, zijn de Thondraceners. Sembats stichting
had in de tiende eeuw harde slagen te verduren. De
Armenische bisschoppen, die de toename van deze ver-
basterde Paulicianen met leede oogen aanschouwden, wisten
een vervolging in het leven te roepen, waaronder de arme
Zonnekinderen gruwzaam werden geteisterd. Men weet te
verhalen, dat zij, die het zachtst behandeld werden, tot
afschrikkend voorbeeld voor de anderen op hun voorhoofd
een brandmerk kregen in de gedaante van een vos. Het
beeld van dit listig gedierte moest dienen als symbool van den
met sluwheid in \'sHeeren wijnberg insluipenden en gemelden
wijnberg verstoorenden ketter. Nogtans zou het aanzijn
der arme Thondraceners misschien geheel aan de aandacht
ontsnapt zijn, indien niet in den jare 1002 Jakob, de
metropolitaan van Harkh, zich bij hen had aangesloten.
Zijn optreden gaf nieuw leven aan de volgelingen van
Sembat. Hij begon hun leer en godsvereering in christelijken
-ocr page 83-
79
geest te hervormen, doortrok boetepredikend en echt Pau-
linisch tegen werkheiligheid ijverend het land van Armenië
en vond zoowel onder priesters als onder leeken veel bijval.
Nadat hij een tijdlang gewerkt had, viel hij door list in
handen van den katholikos der Armenische kerk, die hem
met het teeken der ketterij brandmerken en in hechtenis
zetten liet. Jakob ontsnapte, doch viel kort daarna in de
macht van persoonlijke vijanden, die hem doodsloegen.
Zijn in Pauliciaanschen geest hervormde gemeenten bleven
stellig na zijn dood nog eenigen tijd in wezen, doch elk
spoor van hun bestaan is na dit tijdstip verloren geraakt.
Ten gevolge van het verdrag van 970 werd met de
Paulicianen hun ketterij op Europa\'s bodem geplant. De
bescherming, die zij daar genoten, bracht te weeg, dat
het Thracische land voortaan de vruchtbare kweekplaats
werd voor de tallooze secten en ketteryen, die zich in de
middeleeuwen verder over Europa verbreidden. Hun stel-
lingen hadden reeds in de dagen van Basilius Macedo bij
de Bulgaren, die toen ongeveer het christendom aannamen,
ingang gevonden. Er bestaat een bericht, dat in dien
tijd onder anderen ook Armeniërs aan deze jeugdige en
nog ongeoefende bekeerlingen allerlei dingen kwamen ver-
kondigen. Al zijn deze „ Armeni", wat evenwel nog niet
bewezen is, geen zuivere Paulicianen geweest, dan brachten
zij toch allicht Pauliciaansche denkbeelden mede.
Van de Thracische Paulicianen zal de kern nog wel
een tijdlang de zuivere leer van Sergius bewaard hebben,
doch hun geloof gaf aanleiding genoeg tot het ontstaan van
allerlei andere stellingen, die in meer of mindere mate van de
hoofdbeginselen der oorspronkelijke leer afweken. Uit hen
zijn voortgekomen of althans met hen stonden in verband
de Bidders of Euchieten, een afzonderlijke dualistische secte,
-ocr page 84-
80
die in het begin der elfde eeuw in Thracië wijd en zijd
verspreid was en toen reeds eenigen tijd in \'t geheim be-
staan had. Zij droegen ook den naam van Enthusiasten,
omdat zij veel waarde hechtten aan geestverrukkingen, waarin
hun bijzondere openbaringen ten deele vielen. Het schijnt,
dat zij geloofden aan een volmaakt eeuwig wezen, uit
wien twee zonen waren voortgekomen , Satanaël en Christus.
Satanaël, de booze macht, werd de schepper en beheerscher
van de zichtbare, zinnelijke wereld. De goede geest, Christus,
was den hoogen God trouw gebleven en trad op om het
rijk des boozen te vernietigen en de menschheid tot de
ware Godsvereering terug te brengen. Deze voorstelling
is wezenlijk van die der Paulicianen onderscheiden. De
inrichting hunner gemeente was eenvoudig, en hun voor-
gangers droegen den naam van apostel. De Euchieten waren
voorts in een paar meer of minder van elkander in de
leer afwijkende partijen gesplitst. In deze eeuw werd een
Byzantijnsch gezant naar Thracië gezonden om hen te
onderdrukken, met name Michaël Psellus, waarschijnlijk
dezelfde als de eenige schrijver van dien naam, die be-
richten over hen heeft opgeteekend.
Na dezen tijd is er van de Euchieten geen sprake
meer. Toch schijnt het, dat zij voortleefden of zich op-
gelost hebben in een andere secte, die in de volgende
eeuw vooral onder de Bulgaren veel ingang heeft gevonden.
Dit waren de Bogomilen, d. i. vrienden Gods. De ver-
plaatsing van \'t Paulicianisme naar Thracië moet wel de
kiem van hun opkomst geweest zijn, hoewel in hun systeem
al weer een nieuwe afwijking te ontdekken is. Het dualisme
der Bogomilen had behoudens de noodige wijzigingen de
meeste overeenkomst met de leer der oudere Euchieten. Aan
dit dualisme paarden zij een sterken afkeer van het Ka-
-ocr page 85-
81
tholiek kerkwezen, van alle hiërarchie, het kruisteeken
en andere kerkgebruiken, van Mariadienst en beelden-
vergoding. Christus, de logos, bracht by zijn komst in
\'t rijk van Satanaël een aetherisch lichaam mede. De
kruisiging deerde hem slechts in schijn. Maria diende voor
den logos slechts als „ Durchgangspunkt" om uit den he-
mel op aarde te komen. Het is vrij zeker, dat zij het
O. T., althans de historische boeken verwierpen. Wat zij
van het nieuwe in hun gewijden bundel behielden is moeielijk
te beslissen, maar het Johannes-evangelie stond by hen
van al die boeken het hoogst in aanzien. Zij noemden
zich de ware christenen tegenover de dienaren van Sata-
naël. Zij verwierpen den uiterlijken doop en de avond-
maalsteekenen. Beide hadden voor hen slechts een sym-
bolische waarde. Deze en een menigte dergelijke stellingen
vertoonen in \'t oog vallend de eigenaardige familietrekken
van het Paulicianisme. Behalve in Bulgarije verbreidden
de Bogomilen, die zich door een streng, monnikachtig leven
achting verwierven, hun leer onder leeken en geestelijken ,
in en buiten de hoofdstad, te platten lande en in steden.
Zelfs onder de aanzienlijke familiën der hofstad telden zij
hun aanhangers. Hoewel zij zich onder \'t zegel van het
diepste en zelfs eenigermate huichelachtig geheim voort-
plantten, bleef hun bestaan toch niet voor keizer Alexius
Comnenus verborgen.
Het geschiedde omstreeks het jaar 1115, dat deze keizer
op een krijgstocht in \'t land der Paulicianen kwam. Zy
hadden in Thracië tot nog toe ongestoord geleefd. Dewijl
hun ijver om proselieten te maken reeds van oudsher boven
elke bedenking was verheven, zoo beleefden zij hier goede
dagen en vermenigvuldigden zich sterk in dit gewest en
daarbuiten. De vervolging, die hun verwanten de Euchieten
-ocr page 86-
82
trof, ging hen voorbij. Omdat zij dapper waren, werden
zy onder de hulptroepen van het keizerlijk leger opge-
nomen en kregen langs dien weg nieuwe gelegenheid tot
het verspreiden van hun geloof. Hun land was in deze
tyden een versamelplaats van alle secten, die zich vijandig
tegenover de kerk stelden. Doch met de komst van keizer
Alexius dreigde hun een groot gevaar, dewijl deze ge-
slepene en tevens doortastende vorst zich met ernst hun
bekeering ten doel stelde. Hij liet te Philippopolis de
hoofden der Paulicianen voor zich komen, en nadat ver-
scheidene dagen met vruchtelooze disputen zoek geraakt
waren, waarbij de hoofden hun leeringen met bijbelplaatsen
verdedigden, ging de keizer tot bedreigingen over, waar
hij belooningen tegenover stelde. Velen verklaarden zich
toen overtuigd en lieten zich doopen. Maar die zich niet
wilden laten bekeeren, werden naar Konstantinopel opont-
boden, waar de keizer hun woningen in de nabijheid van
zijn paleis aanwees en zich verder met hen onderhield.
Velen hebben toen strenge straffen ondergaan. Voorts gaf
de keizer bevel tot het stichten van een nieuwe kolonie,
die naar hem Alexiopolis genoemd werd, waar de bekeerde
Paulicianen en andere ketters zich zouden vestigen. Het
schijnt des keizers doel geweest te zijn, in Thracië en
aangrenzende gewesten een algemeene zuivering te houden.
Zijn onderzoek naar de ketters te Philippopolis leidde
hem ook op het spoor van de Bogomilen. Na den aanval
op de Paulicianen werden eenige leden van deze secte
gegrepen en op de pijnbank zoolang gefolterd, totdat zy
den naam van hun hoofd bekend maakten. Dit was een
oud man, Basilius geheeten. Omdat hij zich als een
monnik voordeed, had niemand hem tot nog toe verdacht.
Alexius ontbood hem tot een heimelijk onderhoud bij zich,
-ocr page 87-
83
maar toen hij door geveinsde vriendelijkheid zijn wantrouwen
weggenomen en alles gehoord had, wat hij wenschte te
weten, rukte hij het masker af en liet Basilius in den
kerker werpen. Een menigte Bogomilen werd gevangen
genomen, en nadat de keizer en de patriarch alle moeite
hadden aangewend om ze tot de orthodoxe kerk terug te
brengen, volgde een theatrale vertooning in den smaak van
dezen vorst. Alle aanhangers van Basilius werden vormelyk
ter dood veroordeeld. Toen hun dit vonnis aangekondigd
was, werden zij naar een plein gevoerd, waar twee brand-
stapels opgericht stonden. Op een van beide had men
een groot kruis geplaatst. De keizer vermaande hen om
ten minste als goed christen te sterven en noodigde allen,
die deze gezindheid hadden, zich ten teeken daarvan op
den brandstapel met het kruis te begeven. Aan allen , die dit
deden, werd na een strafrede van hun vorstelijken rechter
de vrijheid gegeven, maar die het weigerden, werden tot
levenslange kerkerstraf veroordeeld. Dit lot trof Basilius
ook; doch een weinig tijds later, in 1119, onderging h\\j
toch den marteldood in de vlammen.
Deze vervolging was evenwel niet bij machte de secte
der Bogomilen uit te roeien. De moeielijkheden met de
kruisvaarders verhinderden andere meer doortastende maat-
regelen. Zoo verscholen zij zich nog meer in het duister.
Hun leer leefde nog lang voort, en menig Bulgaarsch klooster-
ling bleef haar heimelijk toegedaan.
De bekeeringsijver des keizers had ook onder de Pau-
licianen velen afvallig gemaakt. Nogtans was deze onder-
drukking slechts tijdelijk en schijnbaar. De Paulicianen waren
wel zwaardere stormen te boven gekomen. Na het vertrek
en den dood van hun vorsteiyken kastijder keerden zij tot
de vroegere orde van zaken terug. Het is wel te onder-
-ocr page 88-
84
stellen, dat zich al vroeger Paulicianen bij de Euchieten
aangesloten hebben. Eveneens knnnen ook velen hunner
tot de Bogomilen overgegaan zijn. Toch bleven er nog
altoos zuivere Paulicianen in Thracië over. Naar luid van
de berichten leefde hun laatste overschot daar tot in de
zeventiende eeuw, ja zelfs meende de oekonomos van Philip-
popolis er in 1819 hun nakomelingen te kunnen aan-
wijzen.
Het is gebleken, dat de tijd der kruistochten bij uit-
nemendheid dienstig is geweest om oostersche ketterijen naar
het westen over te brengen. Dezen breeden weg met zijn
eindelooze zijpaden is het Paulicianisme ook opgegaan.
De secte zelf gaf daarbij waarschijnlijk al spoedig haar
eigen zelfstandig bestaan prijs, maar aan tal van ketterijen,
die gedurende dezen tijd in verscheidene westersche landen
nagenoeg opeens met welige kracht opschoten, kan haar
systeem en beginsel worden herkend. De meeste van deze
doorgaans in \'t geheim en soms vrij krachtig voort woeke-
rende secten zijn door denzelfden draad aan elkander ver-
bonden. Niet alleen kenmerken zij zich eenparig door afkeer
van de hiërarchie, van de leer, gebruiken en dwalingen
der kerk, door hun ijveren voor het vrije onderzoek des
bijbels, maar bij alle onderscheid in leerstellingen onder-
hielden de middeleeuwsche christenen buiten de kerk ook
onderling een levendige verstandhouding, waarover het der
moeite waard zou zijn meer licht te kunnen verspreiden.
Dit verschijnsel , gepaard aan de omstandigheid, dat zich
tijdens de kruistochten bij al die secten op eens zulk
een nieuw en krachtig leven openbaarde, geeft den meesten
grond aan het vermoeden, dat zij alle spruiten waren van
een gemeenschappelijken oorsprong.
Zoo zakte de bonte stroom van \'t christendom buiten
-ocr page 89-
85
de kerk van lieverlede uit het oosten (Klein-Azië en
Armenië) over den Bosporus naar Thracië en Bulgarije
af, waar hij nieuwe krachten opdeed, om van daar den
kronkelenden loop naar \'t westen te volbrengen. Als
Paulieianen of hun aanverwanten zich langs allerlei wegen
in Italië, Frankrijk enz. neerzetten, vonden zij overal
gelijkgezinden, bij wie zij zich aansloten, of die met
weinig woorden te winnen waren voor hun afkeer van
de kerk en ijver tot onderzoek des N. T. Zoo ontstond
in de elfde en twaalfde eeuw een menigte anti-kerkelijke
vereenigingen met een dualistisch en bijbelsch grondbeginsel,
die zich in \'t verborgen voortplantten, gelijk hun gansche
bestaan doorgaans met nevelen omhuld is. De naam Katharen
duidt reeds aan, dat zij uit Grieksche landen opkwamen.
Nog nadere aanwijzing bevatten de ketternamen Bulgari
(Bougres), alsmede Publicani, \'t welk zonder twijfel een
verbastering is van den naam Paulieianen, verdraaid in
den mond van Fransche kruisvaarders. De Pnblicani kwamen
in het zuiden van Frankrijk voor.
In \'t stelsel van de Katharen vinden wij de meeste
stellingen van \'t Paulicianisme in onderscheidene vormen
terug. Men moet, om dit te beoordeelen, vooral op het dua-
lisme der verschillende Katharen-vereenigingen acht geven.
Er is onder hen een hoofdgroep, waarbij het booze beginsel
slechts beschouwd wordt als een van God afgevallene geest,
die van \'t heelal voor zich een rijk afgescheurd had, dat
hij onder zijn heerschappij deed zuchten. Daartegenover
geloofde een andere klasse van Katharen aan twee volstrekt
onderscheidene beginselen, die elk een eigene schepping en
heerschappij in \'t aanzijn geroepen hadden. Dit laatste
doet een andere afkomst onderstellen dan van Euchieten
of Bogomilen. Daarbij moet veeleer aan de Paulieianen of
-ocr page 90-
86
een dergelijke met de Gnostieken verwante moedersecte
gedacht worden.
Zoo leefde, toen zij zelf uitstierven, hun beginsel voort
in allerlei vormen en soorten van vereenigingen, die op-
kwamen en verdwenen , zich samenvoegden of onnaspeurlijk
zich in elkander oplosten, doch om telkens weer op nieuw
onder een anderen naam te verschijnen.
De waardigste spruit van hun stam waren de Waldenzen,
die de grootste dwaling in het stelsel hunner voorzaten
vermeden en hun ,edelst beginsel tot hoofdzaak van hun
streven gemaakt hebben.
Den bittersten strijd heeft hun nakroost gestreden in
de dagen van den oorlog der Albigenzcn, die met een bijna
volslagen uitroeiing der Katharen in Zuid-Frankryk eindigde
en aanleiding gaf tot de geboorte van het bloeddorstig mon-
ster der inquisitie. Toen werd het Christendom buiten de
kerk in een rustelooze drijfjacht vervolgd, uit elkaar ge-
dreven , verstrooid, onophoudelijk gedecimeerd , geheel in
zijn laatste sluipholen en schuilhoeken gedreven. Daar
kwijnde het weg en verzwond. Of kommerlyk en machteloos
wachtte het en zag van de toppen zijner ontoegankelijke
bergen, uit zijn afgelegene valleien, in zijn vergetene cel of
hut uit naar den tijd, die eenmaal komen moest, dat de
christenheid in de kerk zelve eindelijk beginselen huldigen
zou, die voor goed aan de verdwaalde christenheid in de
ballingschap elke reden van bestaan benamen, althans
benemen konden.
De hervorming maakte een einde aan de ketterij, het
Katharenwezen. Toen keerde Paulus eindelijk terug in
do kerk van zijn eenigen meester. De hervorming heeft
den geest en de beginselen van den tijd na Christus eenig
recht doen wedervaren. Mocht eenmaal geen Paulus, geen
-ocr page 91-
87
Johannes, geen Jacobus, noch eenig ander uitlegger met
hoog of laag gezag meer de middenpersoon zijn tusschen
de christenheid en het evangelie der reinste vroomheid!
Nog enkele woorden over het Paulicianisme, de meest
belangwekkende schakel in de doorloopende reeks van deze
geschiedenissen uit de Paulinisch-Gnostieke wijk. Deze
secte vertoont het op \'t gebied der christelijke ketterijen
zeldzame verschijnsel, dat zij gedurende vier of vijf eeuwen
(van G\'onstantinus-Silvanus tot de kruistochten) zelfstandig
en vrij zuiver haar karakter en bestaan heeft bewaard. Zij
vermocht dit in weerwil van de ongunstigste omstandig-
heden, in weerwil van onderlinge verdeeldheden en allerlei
oorzaken tot inwendig bederf of oplossing. Dit alleen is
genoeg om waardeering te wekken voor de zedelijke en
deugdelijke kracht, die daarin heeft geleefd.
De Paulicianen verdienen lof voor zeer veel, waarin
zij zich waarlijk gunstig boven menig christen-tijdgenoot
hebben onderscheiden. Laat de dualistische dwaling met
al den aankleve van dien ter zijde, dan moet als zoodanig
in hun godsvereering opgemerkt worden: hun streven naar
herstelling der reine leer van Christus volgens de beste
schriften van het N. T ; hun gelijkstelling van alle geloovigen
door deelgenootschap aan Christus; hun verwerping van
alle ijdelheid en vormelijkheid in de godsdienst en daardoor
terugkeer tot het eenvoudig-christelijk geloofsleven; hun
verheffing boven alle mystiekerij en fanatisme, dat zoo
menige secte kort na haar geboorte reeds tot een oordeel
was; hun protest tegen de hiërarchie; hun verzet tegen
al het ingeslopen bijgeloof en de ergerlijke dweepzucht in
de orthodoxe kerk; en wat dies meer zij.
Deze trekken konden, helaas! slechts fragmentsgewijze
opgespoord worden En al is er geen reden om hun
-ocr page 92-
88
stelsel te gaan idealiseeren, al zien wij zelfs het chris-
telijk type misvormd door menig gebrek en vele dwalingen,
al achten wij het onvermijdelijk, dat hun optreden slechts
tijdelijk en voorbijgaand kon zijn — nogtans is er reden
om in de verschijning van het Paulicianisme te erkennen en
te waardeeren: het eerste, zwakke begin eener reactie
tegen de oppervlakkigheid van de Katholieke kerk; de eerste
hand, die dreigend en waarschuwend werd opgeheven tegen
de priesteroverheersching en haar noodlottigen nasleep;
een onverhoorde kreet om „natuur en waarheid", alras in
bloed versmoord en wegstervende in de donkere mijngangen
van den doolhof der ketterijen, maar na jaar en dag
weer aangeheven als een recht, als een door lijden en
ontbering gelouterden eisch van het christelijk deel der
menschheid.
Kooien, Juni \'77.