-ocr page 1-
-c
«e«y.
K^K,
DE SYNODE TE EMDEN IN 1571,
DOOK
H. Q. JANSSEN. 1)
Er is geene landstreek geweest, waar de Reformatie vroeger en met
opener armen ontvangen is geworden dan Oost-Friesland. Naauwelijks
had Luther te Wittenberg zijn\'krachtige stem doen klinken, of die stem,
in Oost-Friesland doorgedrongen , vond er alom ontslotene ooren en lui-
den weerklank. Vooral heeft de Hervorming in dat gewest een\' zoo
welkome ontvangst en een\' zoo voorspoedigen voortgang gevonden, omdat
zij begunstigd werd door den man, die er toen den schepter zwaaide,
den wijzen en vromen graaf Edzard.
Graaf Edzard I volgde in 1491 zijn\' broeder Enno I in het landsbestuur
op. In de vele oorlogen, die hij voerde, legde hij eene ongewone held-
haftigheid aan den dag, en wegens zijne dappere daden verwierf hij zich
den bijnaam van »de groote." Maar indien hij groot was op het slagveld,
te midden van het krijgsgevaar, veel grooter was hij door dien zielenadel,
die hem blaken deed voor waarheid en godsvrucht. Toen het woord van
den Saksischen Hervormer zich had doen hooren, vond het in niemand
een\' belangstellender opmerker dan in Oost-Fricslands \'gebieder. Niet
zoodra had Luther eenig geschrift in \'t licht gezonden, of \'t kwam in
\'s graven handen, en gretig werd het door hem gelezen en herlezen. En
niet alleen las hij aandachtig al wat de Wittenberger godgeleerde in druk
liet gaan, maar ook van de tegenschriften der Roomschgezinden nam hij
ijverig kennis. Al wat met de groote beweging dier dagen in betrekking
stond, zoowel wat in het Duitsch als wat in \'t Latijn vóór en tegen
geschreven werd, \'t werd door graaf Edzard begeerig ter hand genomen,
bestudeerd en bepeinsd.
Zoo openbaarde zich de zucht naar waarheid hoe langer hoe sterker
in zijn binnenste, en \'t was geen wonder, dat hij een van Luthers vurigste
bewonderaars en opregtste aanhangers werd. Hij maakte echter van zijn
1) Verg. E. Meiners, Oost- Vrieschlandls kerkel. geschied.; C. Hooijer, Oude kerk-
ordeningen,
bl. 54—82; en Studiën en bijdragen op \'t gebied der histor. theol., ver-
zameld door
\\V. Moll en J. G. de Hoop Scheffer, d. I, bl 425—429.
3
4/-2) 4*
-ocr page 2-
38
geloof geen ophef en was niet onverdraagzaam en vervolgziek tegen
hen, die van hem in gevoelen verschilden. Hij liet de Roomschgezinden
hun pad bewandelen, zonder hun eenig beletsel in den weg te leggen.
Maar aan den anderen kant verhinderde hij ook niet de pogingen van
hen, die toegang zochten te banen voor het Hervormingslicht, en hij
duldde niet dat anderen het deden. Ja hij vergunde en bevorderde het,
dat de schriften van Luther alom in zijn gebied verkocht en gelezen
werden. Den -.opgang van het licht begunstigde hij , maar zonder iemand
te dwingen. Hij verlangde, dat ieder slechts gehoor zou geven aan de
stem zijner eigene overtuiging en dat de waarheid door zichzelve
triomferen zou.
En de waarheid hééft door zichzelve getriomfeerd. Weldra stond Geor-
gius Aportanus (Jurjen bij, of van de De ure) aan de spits der Her-
vormingsgezinden in Oost-Friesland. In 1518 vertrouwde graaf Edzard
hem de gewigtige taak toe om de leermeester te zijn zijner drie zonen ,
Ulrich, Enno en Johan. En de graaf wist wel, aan wien hij die taak
opdroeg. Aportanus, waarschijnlijk te Zwol geboren, had zijne opleiding
genoten in het Zwolsche couvent van de broederen des gemeeuen levens,
waar zoo menig licht geschitterd had en nog schitterde. De roem zijner
geleerdheid vestigde des graven oog op hem, en \'t bleek, dat beide
mannen geestverwanten waren. Te Emden met zijn eervol werk belast,
liet hij zich tot priester wijden, om alzoo de bevoegdheid te erlangen
tot het beklimmen van den kansel en van daar zijne opgeklaarde begrip-
pen meer algemeen onder \'t volk te verspreiden. En toen de geestelijk-
heid zich vijandig tegen zijne prediking aankantte, toen liet hij, met
toestemming van den graaf, zijn krachtig woord in \'t open veld nabij
de stadspoort weergalmen. En het duurde niet lang, of de duizenden,
die aan zijn\' lippen hingen, geleidden hem in zegepraal naar de kerk
terug en zagen hun verlangen voldaan, dat hij ook voortaan hun leeraar
en voorganger wezen zou.
\'t Geschiedde ten jare 1524, en de priester Herman Hendriks werkte
met Aportanus ijverig mede. Reeds vroeger, in de lente van 1519, was
de pastoor Hendrik Brunius, of Bruins, te Aurich in Evangelischen zin
begonnen te prediken, en later werd hij er tot eersten Hervormden
predikant aangesteld. In 1520 werden Johannes Stephani, of Stevens,
te Norden, iets later Lubbertus Canzius te Leer, Johannes Scholtens,
of Schulto, te Weener, en Henricus Arnoldi (Hendrik Arnouds) te 01-
dersum , alwaar hij kapellaan was van jonker Ulrich van Dornum, die
er krachtig de Reformatie bevorderde, Hervormde predikanten. Aporta-
nus, die de eerste Hervormde predikant te Emden was, heeft er met
mond en pen, met zijn gansche leven, de Reformatie voorgestaan en op
vaste grondslagen gevestigd, en overleed er in 1530.
In 1528 stierf graaf Edzard. Onder zijne regering was de Hervorming
-ocr page 3-
30
in geheel Oost-Friesland doorgedrongen, terwijl de priesters er, door de
magt des woords alleen, hunne gemeenten moesten prijs geven en
in de kloosters een\' laatste toevlugt zoeken, zonder dat hun van iemand
eenig leed wedervoer. Enno H, die zijn\' vader Edzard in de regering
opvolgde, houwde ijverig voort op de gelegde grondslagen. Zoo ook
zijne weduwe Anna van Oldenburg, toen zij hem in 1540 door den dood
verloor. Zij stierf in 1575, en bij haren dood, nadat haar zoon Edzard II
de grafelijke kroon verworven had, verkeerde Oost-Frieslands Hervormde
kerk in een\' staat van bloei en luister, waarvan haar geen tegenstand
ooit had kunnen berooven. De voortreffelijke Johannes a Lasco, die
door Anna tot superintendent over de Oost-Friesche kerken was aange-
steld, had er een\' geest van orde, verdraagzaamheid en ijver aange-
kweekt, die de kerk van Oost-Friesland voor al andere kerken tot
model deed zijn. Liefde, vrede en veiligheid hadden in dat gelukkig
gewest haren zetel opgeslagen.
In zulke omstandigheden verwondert het ons niet, dat eene ontelbare
schare van Hervormde vlugtelingen een\'welkome schuilplaats zochten
in Oost-Frieslands rustigen schoot. Emden, Norden en Leer boden een
toevlugtsoord voor ontelbaren. I) Maar vooral had de stad Emden den
room eene herberg te zijn voor de vervolgden. Zij opende bare poor-
ten en had op de mildste en onbekrompenste wijze hare gastvrijheid
over voor duizenden, die uit Engeland, uit Noord- en Zuid-Nederland,
uit de Waalsche kwartieren hun Vaderland ontvloden. Nog in de vorige
eeuw woonden er te Einden vele familiën, en ook heden zullen er nog
wel gevestigd zijn, wier namen aanduidden, dat zij afstammelingen waren
van de uitgewekenen. Boven de ooster deur der groote_kerk 2) zag men,
en zal men vermoedelijk ook thans nog wel zien, een scbip in steen
gebouwen met dit bovenschrift:
Schepken Christi.
Rondom dit schip wordt het volgende gelezen :
Gods Kerke vervolgt, verdreven
Heeft Godt hyr troost gegeven.
In de Gasthuiskerk was een glazen venster, en \'t zal er welligt ook nu
nog zijn, dat weleer door de Friezen geschonken was tot een blijk hun-
ner erkentenis voor de te Emden ondervondene herbergzaamheid. Daarin
las men:
1)  Memera, a. w., d I, bl. 363.
2)  Aldus Meiners, a. w. , d. I, bl. 411, 412. Hooijer, a. w. , bl 58, zegt,
vermoedelijk minder juist, dat het opschrift boveu de „Oostcrjwort" gebeiteld is.
3*
-ocr page 4-
40
De West-frcsche.
Litmaten der Kerken und Borgers in Embdeu
geven dit glas vor een dankbarhz. harder licr-
berge. mide wcnschen de Broeders in Cliristo
genade unde vrede van Godt den Vader , und
bestendighz. iu den waren geloven an Jesum
Christum unzen Heren, Amen 1583.
In 105ü werd dit glas, dat door ouderdom vervallen was, vernieuwd
en voorzien met een Latijnsch opschrift, waaruit bleek, hoe zeer de
Kindenaars op dit bewijs van dankbaarheid hunner westelijke stamge-
noolen prijs stelden. 1)
Ken ander opschrift werd, en wordt mogelijk nog, gelezen boven de
Boltenpoort:
lieer, bewaere de Herbarg Diner Gemeene. 2)
Reeds in 1553 en 1554 waren de ongelukkige vlugtelingen uit de
bloeijende Nederduitsche gemeente te Londen, toen zij dooi\' koningin
Maria verdreven waren, welwillend in Emdens muren opgenomen, \'t Was
eene talrijke schare, met den uitstekenden Johannes a Lasco en zijne
vrienden Utcnhove en Maarten Micron, op twee schepen naar Deneraar-
ken uitgeweken , maar aldaar verstooten en na zoo grootc wederwaar-
digheden, na gevaren en stormen in de veilige haven der Oost-Friescbe
hoofdstad aangeland. Wij zagen reeds, met. wat voortreffelijke diensten
a Lasco de hom betoonde herbergzaamheid betaalde, ofschoon het thans
niet voor \'t eerst was dat hij in Oost-Friesland kwam en aan den bloei
d»r kerk aldaar arbeidde.
\'t Was in dienzelfden tijd dat te Einden, onder de regering van gravin
Anna , eene Fransche en Engelsche gemeente ontstond , die alleen uit Waal-
sche en Engelsche vlugtelingen geboren werd. Gravin Anna had de vlug-
telingen onder die voorwaaide onder hare bescherming genomen, dat
door hun onderhoud de ingezetene armen niet benadeeld zouden wor-
den. Buitengewone inzamelingen van aalmoezen werden daarom voor de
uitheemsche geloofsgenooten gehouden, waarbij rijkelijk gegeven werd.
Over die penningen werden opzieners en uitdeelers aangesteld, en alzoo
bragt de weldadigheid de «diaconie der vrcemdelingen-armcn" tot stand ,
die in de vorige eeuw te Einden nog voortleefde. 3) De liefde was in die
1)   Dit batijnsch opschrift was van dezen inhoud:
Vilriiin hoe n conferrnneis nostris, Religionis causa scdibus snit extorribus, iu gratam
hornin uiemoriain , Deo et huie Urbi cousecratiim, vetngtate collnpsiuu, pari animo
reuovaverc. J. van Aistna, T. v. Sixma, R. van Olius, Helias Duill\'. Anno 1050.
2)   Mciners, a. w., d. I , bl. 363.
3)   Meiuers, a. w., I, 328 329.
-ocr page 5-
A\\
dagen te Emden zóó groot, lezen wij, 1) dat goedhartige burgers zich
dagelijks bij de poorten en bruggen lieten vinden , de aankomende vreeni-
delingen vlijtig onderzochten en vervolgens in hunne huizen op- en aan-
namen.
Vooral in de noodlottige dagen van Alba\'s schrikbewind waren er dui-
zenden uit Groningerland en van andere, veel verdere streken, die in
Kmdens veste de veiligheid zochten,\' waarvoor zij in hun vaderland de
hoop hadden verloren. In 1567 nam Tjerk Walles, burgemeester van
Leeuwarden , bevreesd voor de woede van den graaf van Areinberg, de
wijk naar Einden, en reeds »te voren waren de andere burgemeesters,
zijne stoel broederen, met velen van den adel , rijkdom en achtbaarsten
uit de steden, die óf \'t verbond der edelen hadden geteekond, óf hand-
dadig geweest waren aan \'t invoeren van de Hervomde godsdienst, aldaar
aangekomen." 2) ȕoen zag men den schrik op de aangezigten dor Frie-
zon, en onder deze der Leeuwarders, alsof zij te gemoet zagen het onweer,
dat hen sedert vele jaren achtereen dan herwaarts, dan derwaarts had
geslingerd. Al waarom het velen huisgezinnen \'t raadzaamst scheen ,
door een\' veilige vlugt de naderende onheilen te ontwijken en veel liever
zich te betrouwen op de genade der golven dan op \'t woord van een\'
dubbelliartigen en verbitterden landsheer. Van daar, dat de Eems en
Wezerstrooni krielde van schepen, gestuwd vol ballingen en vlugtelin-
gen, die zich wendden naar Emden en Bremen, waar do gezuiverde
godsdienst bloeide en zij in rust mogten leven." 3) \'t Was almede in
hetzelfde jaar 1567 dat zich een drom van Brabanders en Walen, rijken
en armen, met vrouwen en kinderen , langs Delfzijl naar Emden bega-
ven. Toen zich eene menigte uit Antwerpen en van elders uit alle ge-
westen voor de poort van Amsterdam verdrong, waar zij niet inkomen
rnogt, jammerde het Roomschen en onroomschen, en de barmhartige
burgerij ontving die ellendige lieden, met vrouw en kinderen verjaagd,
in de huizen en tuinen der voorstad. Zij verbad de wethouders hun
zooveel tijds te gunnen, dat zij met nooddruft van spijze, kleeding, teer-
geld en afgehuurde schepen naar Emden geholpen werden. 4) Ook de
heer van Brederode scheepte zich derwaarts in van Amsterdam met zijne
gemalin en een\' stoet van edellieden. Desgelijks spoedde Laurens Reael
zich er heen met vele togtgenooten. De drie Amsterdamsche predikanten
Jan Arentszoon, Peter Gabriël en Nicolaas Scheltius vloden mede naar
Emden. 5) De regering en de burgerij deden al het mogelijke om de on-
gelukkigcn wèl te ontvangen en te verzorgen , en alleen bij een\' bakker
1)   A. p., bl. 328.
2)  A. i>., bl. 413.
3)  T. n. p., bl. 414.
4)   Hooft, Ned. /list., boek IV, bl. 135; uit Ilooijer, a. w., bl. 57.
5)  Brandt, Bist. der Reform., I, 459.
-ocr page 6-
42
werden wel dertig hunner gehuisvest. 1) Het getal der vlugtelingen, in
dezen tijd te Eraden aangekomen, wordt begroot op zes duizend. Dit
is zeker, dat in 1567 dit getal zóó groot was, dat men de handen
vol werk had om de behoeftigen onder hen van ligchaamsonderhoud te
voorzien. Den 1 Mei van genoemd jaar verschenen sommige broeders
van Antwerpen, Gend, Amsterdam en andere omliggende landen in den
Einder kerkeraad om daartoe middelen te beramen. Zij stelden deze drie
punten voor: vooreerst, dat men van ieder landschap, als Vlaanderen,
Brabant, Holland en West-Friesland, twee personen aanstellen mogt,
die den toestand der vlugtelingen naauwkeurig zouden onderzoeken , opdat
onder een\' heiligen schijn geene ondeugenden mogten insluipen en de
regte behoeftigen onderhouden worden; ten tweede, dat men de namen
der vermogenden onder hen wilde opgeven, ten einde de diakenen der
vreemdelingen wekelijks de aalmoezen aan hunne huizen verzamelen mog-
ten; en ten derde, dat de predikanten met de voornoemde acht mannen
in \'t bijzijn van twee ouderlingen ééns ter week mogten bijeenkomen
om met elkander over den toestand der vlugtelingen te raadplegen. De
beide eerste punten werden ingewilligd. 2)
Later ook nam de toevloed der vlugtelingen steeds toe. In den winter
van 1508 vloden alleen uit Enkhuizen ten minste driehonderdvijftig
ongelukkigen over het ijs der Zuiderzee naar Emden. 3) En Philips van
Marnix van St. Aldegonde rigtte den 11 Junij 1569 uit Keulen een\'brief
tot de Emder gemeente, waaruit blijkt, dat hij mede in de gastvrije stad
zich in dat jaar of het vorige met opene armen was ontvangen, en
waarin hij zijn dankbaar hart uitstort voor al het goede, aldaar genoten. 4)
Inderdaad, Emden mogt met vollen nadruk eene herberg genoemd
worden voor de vervolgden om des geloofs wille. Van heinde en verre
stroomden zij derwaarts toe. Men kwam er hun te gemoet met de vreugde
op \'t gelaat en den welkomstgroet op de lippen en opende er hun huis
en hart om hun de ballingschap te doen vergeten en vrede te doen vin-
den in den schoot der rust en der liefde.
Doch niet alleen was Emden een\' begeerde schuilplaats voor tallooze
slagtoffers der vervolging, het was ook eene weldadige moeder voor
andere, soms veraf gelegen e gemeen ten. 5) Gebeurde het, dat
er ergens behoefte bestond aan leeraren, men wendde zich, en doorgaans
niet te vergeefs, tot den Emder kerkeraad. Zoo deden de gemeenten te
1)   Ilooijer, t. a. p.
2)   Mciucrs, t. a. p , bl. 414, 415.
8) Brandt, Hut. der Reform., I, bl. 474.
4) Meincrs. t. a. p., bl. 420—424.
6) Meiuers , n. w., cl. 1, bl. 303.
-ocr page 7-
43
Londen in 1559 en 156\'i, Dokkuin in 1562, de Langstraat in Waterland
in 1565, Antwerpen in 1573 en 1576, Enkhuizen in 1576, Gendinl578,
Utrecht in 1578, Leeuwarden in 1578 en 1579, Brugge in 1579, Gro-
ningen in 1579, Zwolle in 1581 en Elburg in 1582. 1) Meermalen kwam
de Ernder kerkeraad tusschen beide in het geven van goeden raad en
het bijleggen van opgerezene twisten. Zoo te Londen in 1565, te Delft
in 1569, te Zwol in 1572 en te Utrecht in 1578. 2) Soms werd de
weldadigheid der Emdensche Hervormden voor behoeftige zustergemeen-
ten ingeroepen, en dan volgde steeds een\' milde ondersteuning. Zoo bad
de gemeenten te Antwerpen in 1576 om bijstand en gaf in haar schrij-
ven van de Emdensche kerk dit schitterend getuigenis: »De weldadigheid
en liefde uwer kerk is luidbaar en bekend in schier alle gem een-
ten van Europa." De bede bleef niet onverhoord: er werd te Emden
voor de arme Antwerpsche gemeente eene collecte gedaan, die de in dien
tijd aanzienlijke som van 165 gulden opbragt. Ook de zeer noodlijdende
gemeente te Brussel rigtte in 1582 een\' smeekbrief tot den Ernder kerke-
raad, en ontving door diens tusschenkomst »een\' milde gifte." 8) Ein-
delijk zorgde de moedergemeente te Emden vooral voor de geestelijke
behoeften harer geloofsgenooten door het overzetten en vertalen der hei-
lige schriften. In de jaren 1556, 1560 en 1563 ontving men van Emden
de Nederlandsche bijbels van Stephanus Myerdman, Johannes Gailjard,
Biestkens en Leonard der Kinderen. En de vertaling van het N. T. uit
den Giiekschen grondtekst, waaraan in 1556 de predikanten te Norden
werkzaam waren, werd in 1556 gedrukt en in 1559 en 1564 herdrukt
te Emden bij Gilles van der Erven. 4)
Voorwaar, het is niet te veelgezegd, wanneer Emden geprezen wordt als
voor de Nederlandsche Hervormde kerk geweest te zijn wat Genève voor
de Fransche Hervormden was. De Roomschgezinden noemden Oost-Fries-
lands hoofdstad, van hun standpunt te regt, »het asyl en als \'t ware
het seminarie der ketteren." 5)
Na al het gezegde kan \'t ons niet verwonderen, dat in 1571 op Emden
het oog geslagen werd als de plaats, uitnemend geschikt tot het houden
eener synode voor de Nederlandsche Hervormde kerk. Geene plaats
toch was in Nederland toen meer bekend en beroemd. Zij was het brand-
punt der beweging, die toenmaals ons vaderland in vlam zette. Op haar
1)  A. w., II, bl. 28, 30; 36; I, bl. 411; II, bl. 39, 42; 44; 47; 48; 51, 54;
55, 58; 71; 73.
2)  A. w., 11, bl. 33; I, 424, 425; II, 51.
3)  A. w., II. bl. 42, 43; 75, 80.
4)   Meiners, 8. w., d. I, bl. 363—365.
5)  Hooijer, a. w., bl. 58.
-ocr page 8-
44
was aller blik gevestigd, en in haar\' veiligen schoot bloeide een\' talrijke
gemeente van Nederlanders. Terwijl AIba in onze landpalen tegen de
ketters alom zijn\' reuzenzwaard ophief en de Hervormden tot den laatsten
man poogde uit te roeijen, werden de oogen gerigt op het vredig oord
in Oost-Friesland, waar de Hervorming haar\' vrijen zetel had gevestigd
en waar men rustig zamenkomen mogt om de kerkelijke belangen in het
zuchtend vaderland ter harte te nemen en te regelen. Drie jaar waren
voorbijgegaan, sedert de Nederlandsche kerkvergadering te Wezel gehou-
den was. Men gevoelde op nieuw behoefte aan versterking van den ge-
legden band, en de vereeniging te Emden om in den nood der kerk te
voorzien werd voorbereid en in \'t leven geroepen.
Behalve dat reeds van zelf, om \'t geen Emden was voor de Hervor-
mingszaak, aller oog naar die stad werd getrokken, kan er misschien wel
aanleiding geweest zijn tot het houden eener synodale zamenkomst aldaar,
doordien reeds in 1565 de Emder kerkeraad daartoe geraden had. Toen
in dat jaar die van Antwerpen aan gemeldcn kerkeraad schreven , dat
zij voornemens waren eene vergadering van predikanten uit Vlaanderen,
Zeeland en van het in Engeland gelegene Sandwich zaan) te roepen om
over sommige zwarigheden te raadplegen, antwoordde deze kerkeraad
daarop, dat hij vooraf de redenen voor zulk eene gevaarlijke zamenkomst
diende te weten eer hij ze kon inwilligen of prijzen: men achtte het
raadzamer, indien de nood het vorderde, dat die van Antwerpen twee.
of drie broeders naar Emden zonden, ten einde hier zonder gevaar en
met een grootor getal van broederen de zaken te behandelen. 1)
Hoe \'t zij, de synode kwam in 1571 te Emden te zamen. Vreemd is
\'t, dat er in de Emdensche kerkeraadsarchiven slechts eenmaal ter
loops van wordt melding gemaakt; te vreemder, omdat toch ook de kerk
te Emden er vertegenwoordigd was. 1) Zouden we dit niet aan een
onopzettelijk verzuim hebben te wijten 9 Kwam bovendien een\' breed-
voerige melding er van in de kerkeraadshandelingen wel te pas? En zijn
misschien de bescheiden, op deze synode betrekkelijk, te Emden verloren
gegaan ?
Het opschrift boven de handelingen der Emdensche synode vermeldt deze
1)   Meiners, a. w., I, 410, 411.
2)  Meiners, I, 426, verklaart dit door \'t vermoedeu, „dat deze vergadcriiige in
alle stilte, en, als \'t ware, bcdektclyk hier gehouden zy, om de Spaausche Kegeringe
niet te zeer iu \'t oog te lonen." Maar zou die vergadering dan der Spaauselie re-
gering meer in \'t oog geloopen zijn, wanneer er iu \'t Emdensche archief een min
of meer breedvoerig verslag van gegaan was? En waarom moest men te Emden meer
bevreesd zijn voor de Spaanschc Regering wegens het houden eener synode dan wc-
gens liet bestaan eener bloeijendc Hervormde gemeente, die daarenboven alle vlugte-
lingeu eu ballingen ontving en ouderhield iu hareu herbcrgzanicn schoot:-
-ocr page 9-
45
uc.tcii als «Handelingen dor verzameling dor Nederlandscli e kerken, die
onder \'t kruis zitten en in Duitschland on Oost-Friesland verstrooid
zijn, gehouden te Emden den 5 Ootober, anno 1571." Do 5 October
zal de dag geweest zijn, waarop de synode een\' aanvang nam: ook
oj) volgende dagen zullen wel de synodale vergaderingen gehouden zijn.
Aan \'t einde der acten, boven do onderteekening, leest men: »Te Einden
den 13 October, anno onzes lleeren 1571." Tot zoolang moet dus do
synode stellig geduurd hebben, derhalve acht dagen. Misschien echter is
er nog meer tijd aan besteed en werden de «particuliere vragen" later
behandeld.
Laat ons op die merkwaardige vergadering wat naauwkeuriger het oog
vestigen.
Slaan wij eerst een\' blik op de leden der synode.
De eerste, die de handelingen onderteekende, was Caspar van der
lleyden of Casparus Heydanus. Hij was voorzitter der ver-
gadering en onderteekende haar als zoodanig het eerst, met vermolding
van zijn\' titel achter zijne naamteokening. Hij behoort tot de beroemd-
ste en verdienstelijkste mannen onzer Hervormde Kerk. Geboren te
Mcchelen in 1530 uit een aanzienlijk geslacht, bestemde zijn vader Lierard
hein voor den geestelijken stand. Doch al vroeg bekend geworden met
de Hervormde leer , sloot hij zich weldra aan de verborgene gemeente
te Antwerpen, wier leeraar hij werd in 1550. Hij begaf zich naar
Einden om in de dienst behoorlijk bevestigd te worden en schijnt daar
eenigen tijd gebleven te zijn, waarna hij naar Antwerpen wederkeerde.
Nadat hij zich in de Palts had opgehouden, in dienst der gemeente te
Frankenthal, en tijdens den beeldstorm op vele plaatsen in Vlaanderen
gepredikt had, werd hij 1574 uit Frankenthal tot predikant te Middel-
burg beroepen en was in dat jaar voorzitter der provinciale synode te
Dordrecht. In 1579 verwisselde hij de Middelbuigsche gemeente met
die te Antwerpen. Toen deze stad den 17 Augustus 1585 in Parma\'s
handen was gevallen, moest Van der Heyden haar weer verlaten. Zijn
dood was aanstaande. Hij werd nog beroepen te Vlissingen, maar ver-
koos liever terug te keeren naar zijne geliefde gemeente te Frankenthal,
waar hij ten derden male beroepen werd. Hij stond gereed zijne betrek-
king aldaar te aanvaarden, toen hij krank werd en den 7 Mei 1586 te
Bacharach overleed. Ook door enkele schriften heeft hij zijn\' naam
beroemd gemaakt, en zijne nagedachtenis verdient in bestendige eer te
worden gehouden. 1)
Jean Taffin is de tweede onderteekenaar van de handelingen der
Emdensche vergadering. Hij was assessor der synode. 2) Hij was uit
1)  Zie Kerkhero. in Vlaanderen, A. 1, bl. 73—76.
2)  Uit is mij gcblekeu uit de „Articles Syuodaux 1563—1654," of het Livre
-ocr page 10-
46
gooden huizo geboren te Doornik, broeder van don heer Van Pré, die
agent was van de staten der Veroenigde Nederlanden bij den koning van
Frankrijk. Nadat hij te Genève, bijzonder onder Beza, gestudeerd had,
werd hij eerst Fransch predikant te Antwerpen in 1558, daarna te
Mets, van 1559 tot 1564, en vervolgens te Heidelberg. In 1579 was
hij hofprediker van den prins van Oranje, doch in 1581, en waarschiju-
lijk reeds vroeger, was hij nogmaals als predikant te Antwerpen gevos-
tigd. Hij verscheen in dat jaar als afgevaardigde der Antwerpsche ge-
meente op de synode te Middelburg. Na de verovering van Antwerpen
door Parma ontmoeten wij hem als predikant te Haarlem, waar hij in \'t
Fransch een godgeleerd geschrift uitgaf, dat in \'t Nederlandsch is ver-
taald geworden In Februari) 1590 werd hij te Amsterdam beroepen,
volgde die roepstem op en overleed aldaar in 1602. Hij muntte uit
door groote geleerdheid, door verdraagzaamheid, zelfs jegens Roomsch-
gezinden, door ervaring in kerkelijke zaken en door zuivere godsvrucht, 1)
De derde onderteekenaar der Emdensche handelingen is Johannes
Po lyander, die scriba der synode was. Hij was toen predikant bij
de VVaalsche gemeente te Emden en was in 1568 te Mets geweest, waar
hem toen zijn zoon Johannes Polyander a, of van de Kerkhoven geboren
werd, die van 1593 tot 1611 Waalsch predikant te Dordrecht was en
Franciscus Gomarus als hoogleeraar te Leiden opvolgde. Polyander
behoorde tot eene aanzienlijke Vlaamsche familie. 2)
Thans volgt de bekende Hermanus Modet of De Strijcker, die
niet, zooals de anderen, achter zijn\' naam vermeldt, waar hij predikant
was, zoodat het schijnt, dat hij thans niet bij eenige gemeente in vaste
dienst was. Modet had een zeer bewogen leven. Hij was eerst monnik
geweest, werd vervolgens predikant bij de gemeenten in \'t geheim en
trad gedurende den beeldstorm op vele plaatsen in Vlaanderen op. Voorts
werd hij predikant te Gend, Antwerpen, Norwich en in 1572 te Zie-
rikzee; daarop in 1578 weder te Gend en in 1580 te Utrecht. In 1603
treffen wij hem aan in Zeeland; doch niet zeer lang daarna zal hij ge-
storven zijn, waar en wanneer is onzeker. Hij was een man van een
onrustig, driftig en onverzettelijk karakter; doch de lof van geleerdheid,
welsprekendheid en warmen ijver kan hem niet ontzegd worden. 3)
synoria 1 der Waalsche gcuieeute te Middelburg, door mij vermeld Kerkh. Ie Brugge,
d. II, M. 192. In dezen foliant komt mede voor eeue Fransche vertaling van de
aetcu der Emdensche synode, en deze acten worden aldus onderteekeud :
„M. GASPARD, president.
„M. JEAN TAFKIN, assesseur.
„M. JEAN 1\'OLYANDKE, escrivain."
1) Zie Keikliere. ia Vlaand., 1, bl. 80.
i) Schotel, heikel. Dordrecht, 1, bl. 213, noot 1 j Meiners, a. w., II, bl. 3, verv.
3) Zie ziju levensberigt bij Te Water, UM. der Rero. kerke te 0\'ent, bl. 222—249.
-ocr page 11-
«
Carolus Niëllius, predikant der Waalsche gemeente te Wezel, volgt
ten vijfde. Hij komt ook voor onder den niet gelatiniseerden naam van
Charles de Nielles, of Charles Niel. Hij was van Doornik af-
komstig en lieeft de Hervormde kerken bij en binnen Doornik niet den
predikant Ambrosius Wille zeer gesticht. Niet alleen te Doornik was hij
Waalscli predikant, maar reeds in 1500 predikte hij te Antwerpen en
werd te Gend tot tweeden predikant bij de VVaalsche gemeente begeerd.
Toen hij, te gelijk met Franciscus Junius te Antwerpen aan \'t hoofd dor
gemeente stond, predikte hij aldaar terzelfder ure dat men op de markt
bezig was met anderen ter zake van de Hervormde leer om te brengen,
staande op eeno plaats , van waar men door de glazen vensteren de vu-
ren zag nikkeien, waarmede men de geloofsgenooten verbrandde, 1)
Thans volgt Si bert as Los van Keulen, van wien niets kan meêge-
cleeld worden.
Johannes Heucolura, of Van Heukelum, de zevende ondertee-
kenaar, was predikant te Aken. Voorheen was hij eerste predikant te
Maastricht en Limburg in 1570. Later was hij het te Nieuw land onder
Sneek in 1602 en te Middelharnis in 1604, waar hij in 1606 overleed. 2)
Johannus Lippius, die ten achtste onderteekende, was in\'t begin
der Nederlandsche beroerten predikant in Holland, van waar hij heime-
lijk naar Utrecht kwam om de verdrukte gemeente te vertroosten en te
versterken. In 1568 was hij lid geweest der synode te Wezel en thans
was hij aldaar predikant. De Emdensche synode koos hem tot een\' der
mannen, aan wie de Nederduitsche kerken, die geen dienaar hadden,
schrijven zouden en die den kerken eenige dienaars zouden aangeven. 3)
Van Wezel vertrok hij als predikant naar Dordrecht in 1572, doch kwam
later weer te Wezel. In 1574 werd hij uitgesloten van het algemeen
pardon, dat toen van wege den koning van Spanje werd uitgeroepen. In
1578 schijnt hij predikant te Hulst te zijn geweest; doch zijne verdere
lotgevallen zijn onbekend.
Van den daaropvolgenden Henricus Holt en us, predikant te Eru-
nierik, weten wij niets meê te deelen.
De tiende onderteekenaar is Johannes Woudanus, predikant te
Antwerpen. Hij was ook tegenwoordig geweest op de synode te Wezel.
Toen de Antwerpsche kerkeraad in 1573 een\' brief schreef aan dien
van Einden om een\' predikant te verzoeken, was Johannes Woudanus,
1)  Kerkherv. in Maand., I, 177, 178, 208; Brandt, Hisl. der Ref., I, 291.
2)  \'sGravezandc, Twee honderd jarige ijed. der syn. te Wesel, bl. 196.
3)  Art. 39. Uooijer, alsmede het Kerkelijk handboekje (uitg 1794) schrijven zijn\'
naam Lipsius; Meiners echter, in den tekst der handelingen van de Emdensche
syonde, 1, 440, leregt Lippius. Zie van hem Kerkherv. in VI., I, 249, 250.
-ocr page 12-
48
van wiens toenmalige!) reeds gevorderden ouderdom wordt melding ge-
maakt, in Februarij van dat jaar naar Engeland vertrokken, 1)
Valerius Pauli Tophusanus, die na Woudanus onderteekende,
duidt zich aan als predikant te Gend. We zijn buiten staat om iets
méér van hem op te geven.
Franciscus Pauli, die ten twaalfde wordt opgegeven, noemt zich
dienaar in Vlaanderen : hij zal thans geen vaste standplaats gehad heb-
ben. In 1578 woonde hij te Aken en werd hij als predikant voor Brugge
aanbevolen. Hij /was assessor der provinciale synode, aldaar gehouden
den 4 November 1579 en was toen predikant te Dendermonde. In De-
cember 1580 had hij echter deze stad reeds verlaten en werd toen
voor de predikdienst aangeraden aan de regering te Oudenaarde, zijnde
te Amsterdam of Antwerpen woonachtig. In \'t Latijn en Fransch was
hij vrij wel geoefend. 2)
Johannes Arnoldi, predikant te Amsterdam, was vermoedelijk de
wèl bekende Jan Arents of Ar e n tszo on, van wien wij hierboven reeds
gesproken hebben als gevlugt naar Emden. Hij was een mandenmaker
van Alkmaar, van waar hij met zijne vrouw en kinderen de wijk natu
naar Kampen. Reeds in 1565 in \'t geheim, en vooral in 1506 in \'t
openbaar, trad hij op als prediker buiten Amsterdam, Hoorn en Alkmaar,
te Overveen en te Buiksloot en buiten Utrecht, doch verbond zich toen
meer vast aan de gemeente te Amsterdam, aan welke hij gewigtige
diensten bewees. Nadat hij in 1567 naar Emden gevlugt was, koerde
hij later, naar \'t schijnt in 1573, naar Alkmaar terug, alwaar hij tijdens
de belegering der stad door de Spanjaards, ten gemelden jare overleed.
Hij verstond slechts zijne moedertaal, maar was een man met een kloek
verstand en gezond oordeel, welsprekend en scherpzinnig. Daarbij wordt
hij als gematigd en verdraagzaam geprezen. 3)
Petrus Gabriël, de veertiende onderteekenaar, komt mede voor als
predikant te Amsterdam. Hij was eertijds monnik geweest en was, even-
als zijn ambtgenoot, een moedig kruisprediker. Reeds in 1564 diende
hij de verborgene gemeente te Brugge, totdat hij in 1565, wegens de
uitgebrokene vervolging, daarvan moest afzien: hij was naar Antwerpen
geweken. In 1566 ontmoeten wij hem te Amsterdam, alwaar hij met
zijne huisvrouw Elisabeth in kinderloozen echt in de Engelsche steeg woon-
achtig was. Hij was er bekend als Peter de Vlaming en onderwees
er iederen Zondag den Heidelbergschen catechismus. Gelijk Jan Arentszoon
trad hij meermalen voor ontelbare scharen op in de opene lucht buiten
Haarlem te Overveen, buiten Alkmaar en elders, doch verbond zich
1)  Kerkherv. in VI., 1, 62.
2)  A. w., I, 148, 173.
3)  Brandt, a. w., I, op de bladzijden, aangeduid in \'t alnhabetiseh register.
-ocr page 13-
49
mede meer bijzonder aan de Amsterdamsche gemeente. Met zijn\' ambt-
genooten moest hij, zooals gezegd is, in 1507 naar Einden vlugten.
Hier werden zij door de Amsterdamsche vlugtolingen onderhouden, mits
verbonden blijvende aan de gemeente te Amsterdam om die ter gelegener
tijd weder te dienen. In 1572 kwam hij bij leening in de kerkedienst
te Delft, alwaar hij in 1573 overleed. Van hem wordt getuigd, dat hij
in de Latijnsche en Grieksche talen tamelijk ervaren was, de brieven
van Paulus bijna van buiten kende, de schrijvers van zijn\' tijd vlijtig
gelezen had en met onvermoeide volharding en groote overredingskracht
predikte. 1)
De volgende onderteekenaars: Gisbertus Zithopaeus, predikant
te Schagen, Andreas Cornelii, te Brielle, Clemens Martini, te
Hoorn, Andreas Theodoricus, te Castricum 2) en Cornelius
Johannis, te Twisk, gaan wij stilzwijgend voorbij.
Thans ontmoeten wij drie toekomstige predikanten, waardoor wij,
naar \'t ons toeschijnt, hebben te verstaan, dat zij thans aan geene vaste
standplaatsen verbonden waren. Hunne namen zijn: Cornelius Chris-
tiani, Henricus Michaëlis en Jasparus Bigardus. In den
laatsten herkennen wij «Gaspar van Bygaerde, Bruxellensis," die als
zoodanig ook de acten der Wezelsche synode onderteekende. Hij zal dus
een Brusselaar geweest zijn. Er wordt gegist, dat hij herkomstig was
van de vrouwe van Bygaerden, die, met hare zonen, in 1547 op \'t slot
te Vilvoorden van \'t leven beroofd is. In 1580 en 1582 woonde hij te
Antwerpen: hij kwam toen in aanmerking om beroepen te worden te
Weele Saaftinge en te St. Nicolaas. In laatstgenoemd jaar is hij pre-
dikant te Brouwershaven geworden. Naderhand werd hij predikant in
Zuid-Holland, schreef boeken, die geene waarde hadden, geraakte buiten
dienst en wendde omstreeks 1587 vergeefsche pogingen aan om weder
predikant te worden. Hij schijnt iemand geweest te zijn met zwakke
geestvermogens. 3)
Eindelijk woonden ook nog twee voormalige predikanten, die cven-
eens thans buiten vaste bediening zullen geweest zijn, de Emdensche
synode bij, namelijk Johannes Cocus, eertijds in Vlaanderen, en
Joh an nes Ilstanus, vroeger in Friesland werkzaam.
Behalve deze vier-en-twintig predikanten waren ook nog vijf ouderlingen
ter synodale vergadering tegenwoordig. Zij waren Carolus de Noude
enChristophorus Becanus, ouderlingen der Waalsche kerk te Em-
den, Johannes Ie Roy, Hermannus Meranus en Gabrièl,
1)  T. a. p. Zie van hem ook Kerkherv. te Brugge, d. I, bl. 12, veiv.; II, 125,
135. Hij komt ook voor onder den naam van Petrus Gabricl Schagius.
2)   Zie van hen \'s Gravczande, De unie v. Ulr. herd., bl. 237.
3)  Kerkherv. in VI., 1, 326, 327.
-ocr page 14-
50
ouderlingen to Keulen, Wezel en Antwerpen. Twee dezer ouderlingen,
Clirist. Becanus te Kinden, die ook op de Wezelsche synode geweest was,
en Johnnnes lc Roy te Keulen, in wien wij Johannes Regius meenen te
herkennen, werden door de Eindensche vergadering benoemd onder de
mannen, verkozen om Marnix van St. Aldegonde behulpzaam te zijn in
\'t zamenstellen zijner historie van wat op het bewogen gebied der Her-
vorming in Nederland was voorgevallen. 1) Hermannus Meranus, oudcr-
ling van Wezel, zal wel zijn Hermannus van der Meere, die ook
de synode te Wezel had bijgewoond. Hij was een aanzienlijk vlugteling
uit Antwerpen, die in 1569 is ingedaagd. 2)
Ziedaar een negen-en-twintigtal mannen, vereenigd om de belangen
van Neêrlands verdrukte Hervormde kerk met alle krachten opwaarts te
hellen. Wij verbeelden ze ons, die moedige strijders onder \'t kruis, die
hunne zielen hadden overgegeven voor den naam van Jezus Christus,
allen gehard in het vuur der vervolging. Wij overzien die achtbare
vergadering, en van den eerbiedwaardigen voorzitter, dien we daar aan
\'t hoofd zien, gezeten tusschen den voortreffelijken Taffin als assessor
en den edelen Polyander als scriba, tot den laatsten ouderling toe, tref-
fen ons die mannen, bezield met heldenmoed en met brandenden ijver
voor \'t welzijn van Christus\' verstooide schapen in en buiten het arme
vaderland. Laat ons luisteren naar hunne bepalingen.
Ons bestek echter gedoogt niet, dat wij aan al de bepalingen der
Eindensche synode bijzondere aandacht leenen, evenmin als dat wij ze
beschouwen in verband tot die van Wezel en latere synoden, ten einde
daaruit gevolgtrekkingen te maken, waardoor wij diepere blikken loeren
slaan in den aard onzer Hervormde kerk, gelijk die zich openbaart in
haar\' wording en wasdom. Hoe aantrekkelijk en nuttig dit ook zijn moge,
we moeten ons daarvan onthouden. Wij hebben slechts ruimte voor een\'
blik op het gewigtigste en voornaamste.
De Emdensche synode stelde een beginsel op den voorgrond, dat in
de Nederlandsche Hervormde kerk altijd krachtig gegolden heeft. Het
1e. art. stelt vast, dat geene kerk over eene andere, geen predikant,
ouderling of diaken over zijn\'ambtgenoot heerschap pij mag voeren.
\'t Was een protest tegen de Roomsche kerk, waarin de paus aan \'t
hoofd staat en de hiërarchie een\' zoo groote rol vervult, \'t Was mede
een protest tegen de Hervormde kerk in Engeland en Duitschland, waarin,
schoon niet zoo klemmend als in de Roomsche, het episcopale stelsel
is overgenomen, \'t Was een protest zelfs tegen den Protestanschen kerk-
vorni bij de Nederlanders te Londen en in Oost-Friesland, waar superin-
1)  Zie art. 50.
2)  \'s Gravezande, Syn, Ie Wesel, bl. 220.
-ocr page 15-
51
tendenten in \'t leven waren geroepen, \'t Was reeds met allen nadruk
uitgesproken in de Nederlandsche geloofsbelijdenis , art. 31 , en in de
bepalingen der synode te Wezel, hoofdstuk IV, art. 7, 9, hoofdst. V,
art. 19, en hoofdst VflT, art. 14 en 20. Op vroegere Fransche synoden
was het mede reeds in \'t licht geplaatst, \'t Was een nagalm van wat
de apostelen betuigd hadden, dat zij geen heerschappij wilden voeren,
en van het schoone woord van Christus: »Eén is uw Meester, en gij
Bijt allen broeders."
In art. 2 tot 5 wordt gehandeld van de Neder landscli e geloofs-
belijdenis en den catechismus. Men wenschte, dat één band de
Protestantsche kerken in Nederland en Frankrijk verbinden zou. Daartoe
achtte men \'t goed, dat de geloofsbelijdenis onderteekend werd, niet alleen
de Nederlandsche, maar ook de Fransche, terwijl men vast vertrouwde,
dat ook de Fransche kerken de onze onderschrijven zouden, \'t Werd aan
Petrus Dathenus en Jean Taffin opgedragen dit bij de eerstvolgende zamen-
komst der kerken in Frankrijk aan te zeggen en van het antwoord verslag
te doen. Wat den catechismus betrof, de Geneefsche zou in de Waal-
sche, de Heidelbergsche in de Nederduitsche gemeenten gebruikt worden,
zonder dat men daarom eenige gemeente, waar een andere, met Gods
woord overeenkomstige in gevolgd werd , tot verandering dwingen zou.
Van art. 6 tot 12 volgen bepalingen omtrent de con s is tor ién ,
klassen en synoden. Minstens éénmaal \'s weeks m >esten de ouder-
lingen en diakenen met de predikanten zamenkomen. Alle drie of zes
maanden moest eene klassikale vergadering van nabij gelegen kerken ge-
houden worden, en alle jaren eene bijeenkomst der verstrooide kerken
in Duitschland en Oost-Friesland, in Engeland en der kerken onder \'t
kruis. Alle twee jaren zou eene synode bijeenkomen van al de Neder-
landsche kerken. Eéne klasse zou gevormd worden door de beide Frank-
fortsche gemeenten, die van Schonau, de Fransche te Ileidelberg , de
Frankendaalsche en die van St Lambert. Eene andere klasse zou bestaan
uit de beide kerken te Keulen, beide kerken te Aken, die van Maas-
tricht, Limburg, Nuys en in\'t land van Gulik. Die van Wezel, Emmerik,
Goch, Rees, Gennep en andere in \'t land van Kleef zouden mede ééne
klasse uitmaken. Eindelijk zouden de kerken van Einden met de vreemde
dienaars des woords en ouderlingen van Brabant, Holland en West-
Friesland ééne klasse zijn. Wat de klassen onder \'t kruis betreft, er
zou ééne klasse gevormd worden door de beide gemeenten te Antwerpen,
die te \'sHertogenbosch, Breda, Brussel en andere in Brabant; eene
andere door die ta Gend, Ronse, Oudenaarde, Comene en andere in
Oost- en West-Vlaanderen; 1) weder eene andere door de kerken te
1) In het Brusselachc handschrift van Cupna, waarin mede de haudelingeu der
-ocr page 16-
52
Doornik, Rijsel, Atrecht, Arraentiers, Valencijn en de andere Waalsche
kerken; 1) eindelijk nog eene andere door de gemeenten te Arasterdam,
Delft en andere Hollandsche, Overijselsche en West-Friesche kerken. Nog
zouden die van Engeland vermaand worden hunne kerken in klassen af
te deelen.
Art. 13 tot 17 behelzen verordeningen aangaande de verkiezing der
predikanten, ouderlingen en diakenen. De predikanten moesten
verkozen worden door de consistoricn met het oordeel en goeddunken dei-
klassen of van drie naburige predikanten, waarna zij der gemeente
moesten worden voorgesteld. Waar het echter gebruikelijk was, dat de
gemeente koos, zou het geduld worden totdat het door eene synode
anders zou verordend zijn. Op gelijke wijze zouden ouderlingen en
diakenen benoemd worden, zonder dat daarbij echter het gevoelen der
klassen en van naburige predikanten zou worden ingeroepen. De ver-
kiezing van ouderlingen en diakenen zou zijn voor twee jaar, behoudens
meer vrijheid voor kerken onder \'t kruis. De predikanten moesten geèxa-
mineerd worden door hen, die ze kozen, en met oplegging der handen
worden bevestigd. Geen leeraar zou in eene andere gemeente mogen
prediken zonder toestemming van den leeraar dier gemeente en het con-
sistorie, of van het consistorie alleen bij afwezigheid des leeraars.
Van de geboorte onzer Hervormde kerk af is er altijd met grootc zorg
gewaakt tegen het indringen van on we ttige p red ikan ten. Schier
in alle synodale bepalingen vindt men daartegen maatregelen genomen.
Ook art. 18 der Emdensche acten is daaromtrent buitengewoon streng.
Thans volgen van art. 19 tot 21 verordeningen omtrent umiddel-
matige dingen" in de doops- en avond maals bedieni nge n.
Zoo wordt het vrijgelaten bij den doop ééns of driemaal te besprengen
en getuigen te nemen al of niet. Bij \'t avondmaal achtte men gewoon
brood verkieslijk; doch staande of zittende nachtmaal te vieren oordeelde
men middelmatig. Zoo ook psalmgezang of bijbellezing gedurende de uit-
deeling en het bezigen der woorden van Christus of Paulus, mits daarbij
alle schijn van consecratie vermeden werd.
Bepalingen betreffende het huwelijk en der ondertrouw zijn opgeno-
men in art. 22 tot 24.
Bijzonder uitvoerig wordt over de kerkelijke tucht gehandeld:
\'t geschiedt van art. 25 tot 31. De regel, die in Matth. 18 wordt voor-
gesteld , wordt ten deze aanbevolen, zoowel met betrekking tot verborgen
£mdensche synode opgegeven worden en waarvan verslag gegeven wordt Kerlherv.
in Vlaand.,
d. I, bl. 5 , van ouder, wordt na Gend genoemd „Mortiers" (?) en na
Oudenaarde „Wervicq."
1) In het ovengenoemde handschrift leest men in plaats van ltijsel „Yperen" en
na Atrecht „Douay."
-ocr page 17-
53
als tot openbare zonden, met ontzegging van \'t gebruik des heiligen
avondmaals en, bij hardnekkig verzet, met geheelen ban of uitsluiting,
altijd na vooraf alle middelen tot verootmoediging van den zondaar aan-
gewend en alle trappen der kerktucht cloorloopen te hebben. De ouder-
lingen en diakenen staan onder het opzigt der consistorièn, de predi-
kanten onder de regtsmagt der klassen , met vrijheid van beroep op de
provinciale of algemeene synoden.
In art. 35 en 30 vindt men voorschriften nopens de beroeping van
N e d e r 1 a n d s c h e predikanten, die buiten \'s 1 a n d s arbeiden,
en het onderhoud der leeraars.
Art. 37 behelst de verpligting tot het onderhoud van studenten.
Art. 38 schrijft voor, dat er een register moest aangelegd worden
van predikanten, die tijdelijk niet in dienst zijn, en van degenen,
die tot de kerkdienst bekwaam zijn. Uit elke klasse werd een leeraar
verkozen, die de predikanten zijner klasse namens deze synode verma-
nen zou naarstiglijk te vernemen naar vacante gemeenten in hunne classis
en deze gemeenten tot beroeping aan te sporen, waartoe sommigen uit
genoemd register zouden worden voorgesteld. Te Emden (art. 30) wer-
den daartoe verkozen Dominicus Julius, Cornelius Rhetius en Johannes
Arnoldi, of de ons reeds bekende Aiusterdamsche predikant Jan Arents.
Te Wezel Johannes Lippius, Petrus de Rijcke i) en Michaël Jordaens.
Aan hen zouden de vacante Nederlandsche gemeenten schrijven.
Art. 40 tot 42 bevatten maatregelen om overal te voorzien
in de predik dienst, zelfs door lezers daar, waar geene predikan-
ten konden gevestigd worden, en om gemeenten op te rigten.
Onderlinge briefwisseling der gemeenten wordt in art. 43
aanbevolen.
Uitvoerige voorschriften worden in art. 44 tot 47 gegeven betrekkelijk
het verleenen van kerkelijke attestatie\' n.
Een zeer belangrijk besluit is vermeld in de artikelen 48, 49 en 50.
Marnix van St. Aldegonde zou namens de synode verzocht worden
eene historie te schrijven van wat op \'t gebied der Neder-
landsche Hervormde kerk sedert eenige jaren was voor-
gevallen, inzonderheid van die dingen, die betroffen de stichting der
kerken, hare vervolging, de afwerping en wederoprigting der beelden,
de volstandigheid der martelaars, Gods oordeelen tegen de vervolgers,
de veranderingen der politién, enz. Alle predikanten en anderen, die
dit werk ondersteunen en bevorderen konden, zouden naarstig uitvor-
schen en onderzoeken alles wat tot zoodanige historie diende en dit
schriftelijk toezenden aan hen, die hiertoe verkozen waren, die het ver-
1) Hij was ook lid geweest van de Wezelschc synode: zie \'s Gravezande, Si/n. te
Wesel,
bl. 220. Ook Rhetius was er lid van geweest: a. w., bl. 224.
-ocr page 18-
54
volgens aan Marnix zouden doen toekomen. Daartoe nu werden verkozen
Christophorus Becaniis en Cornelius Rhetius te Einden , Pieter de Rijeke
en Carolus Niéllius te Wezel, Adriaan van Konincksloo en .Tohannes Re-
gins te Keulen, Johannes Christiani en Joliannes Heukelom te Aken, de
lieer Bailleul en Sebastiaan Matte te Frankfort, Petrus Dathenns en
.lean Taffin te Heidelberg, Caspar van der Heyden en Petnis Anthony
te Frankentlial, Franciscus Junius te Schonau en Nicolaas Schoubroek
te St. Lambert. Wij kunnen hier slechts herhalen wat reeds zoo menig-
malen gezegd is, dat de niet-verwezenlijking van dit plan, aan zoo
bekwame handen als die van den grooten Marnix toevertrouwd, als een
onherstelbaar verlies voor de Nederlandsche kerkgeschiedenis ten hoogste
betreurd moet worden.
Art. 51 legt de verpligting op tot kerkelijke goedkeuring van
theologische boeken.
Volgens art. 52 zouden in groote gemeenten proponenten geoe-
fend worden.
Eindelijk, art. 53 verklaart, dat deze verordeningen, alzoo met
gemeene overeenstemming gesteld, wanneer het belang der kerk dit
vereischt, veranderd, vermeerderd of verminderd mogen en moeten
worden. Nogtans zal dit aan geene bijzondere kerk vrijstaan, maar allo
kerken zullen medewerken om ze te onderhouden, totdat in eene syno-
dale vergadering anders besloten wordt.
Hierop volgen in vier hoofdstukken, bij wijze van aanhangsel, nog
andere bepalingen. Het eerste hoofdstuk behelst een tal van zooge-
naainde «particuliere quaestién." Daaronder komen bijzondere vragen
voor van gemeenten omtrent sommige zwarigheden , die aan \'t oordeel
der synode onderworpen en door haar beslist werden. Wij vinden alzoo
vraagpunten voorgesteld door die van Keulen. Zij wenschten te weten,
of alle dingen met de uitspraken der heilige schrift moeten bevestigd
worden ; waarop geantwoord werd , dat dit een vereischte was in zaken, die
de conscièntie aangaan, doch niet met zulke, die de kerkordening betreffen
of middelmatig zijn. Hun\' tweede vraag had betrekking op de vertaling van
den bijbel in de Nederlandsche taal, welk punt werd uitgesteld tot de alge-
meene synode. Hun\' vijfde vraag betrof de handelingen van de laatste synode
te Rochelle in Frankrijk , die bij de vergadering, naar \'t schijnt, gemist wer-
den, in welk gemis aan de broederen Dathenus en Taffin werd opgelegd te
voorzien. Hoogst waarschijnlijk waren de acten der andere Fransche syno-
den bij de vergadering ter tafel: zelfs zijn in hare verordeningen blijken,
dat daarvan , alsook van die der Waalsche synoden in Zuid-Nederland,
gebruik is gemaakt. Ook werden vragen in \'t midden gebragt door die
van Aken, Antwerpen, Gend en de Waalsche kerk te Antwerpen. Wij
vermelden nog in \'t bijzonder de eerste vraag, namelijk die van Emden,
-ocr page 19-
55
omdat daaruit nog te meer blijken kan, hoe zeer deze stad destijds een
toevlugtsoord voor vervolgden was en wat stroom van vlugteiingen der-
waarts vloeide. Beide kerken van Emden beklaagden er zich over, dat
zich een\' zoo groote menigte, en daaronder soms onwaardige personen,
bij haar om ondersteuning aandiende. Op haar verzoek zouden de leden
der synode, bij hunne tehuiskomst, aan hunne klassen aandienen, dat
de Emdensche diakenen diegenen, die een\' behoorlijke attestatie vertoonen
zouden , als geloofsgenooten zouden bijstaan. Hen echter, die dagen en
soms maanden op gunstigen wind lagen te wachten om naar Engeland
te varen, zouden zij voortaan niet ondersteunen, opdat niemand, op eene
ijdele hoop vertrouwende, ligtvaardig van de eene plaats naar de andere
vertrekke.
Voorts werd nog bepaald, dat de aanstaande algemeene synode in
de volgende lente zou zaamgeroepen worden, indien namelijk de kerken
in Engeland verklaarden, dat zij derwaarts gevolmagtigden zenden wil-
den. Verklaarden zij dit niet, dan zou de synode vergaderen in de lente
van 1573. De classis van de Palts zou de synode bijeenroepen, en deze
roepstem zou in alle klassen gerigt worden tot de kerk van Emden,
Wezel, Keulen, Heidelberg, Antwerpen, Gend, Doornik en Alkmaar.
In het tweede hoofdstuk komen voorschriften voor, hoe de vergaderin-
gen der klassen behooren ingerigt, wat daarop zal behandeld, wat ter
provinciale synode zal gebragt en wie derwaarts zullen afgevaardigd wor-
den. In het derde worden dergelijke bepalingen vastgesteld voor de
provinciale en in het vierde voor de algemeene synoden.
En daarmede nemen de handelingen der Emdensche synode, voor zoo-
ver zij tot onze kennis gekomen zijn, een einde. We zeiden straks ,
dat in deze vergadering bijzonder acht geslagen werd op de acten der
Fransche synoden en der Waalsche in Zuid-Nederland. Er ligt dan ook
wel een\' zekere Calvinistische tint over, en misschien is dit eenigermate
af te leiden uit de tegenwoordigheid der Waalsche predikanten en ouder-
lingen; misschien daaruit mede, dat een Waalsch predikant assessor
en nogmaals een Waalsch predikant scriba der vergadering was. 1) Ver-
geleken met de Wezelsche verordeningen, zijn zij meer gebiedend en streng.
1) Op een en ander zon ik echter niet zoo zwaar drukken als de heer Hooijer in
zijne voortreffelijke inleiding tot de handelingen der synode te Emdeu, bl. 54—66
van zijn meermalen aangehaald, veel en veel schoons bevattend werk. Hij zegt, bl.
66, dat men, bij \'t nalezen der lijst van de leden der Emdensche synode, vindt, dat
„veel Walen" daaronder waren. Er waren echter onder de negen-en-twiiitig slechts
vijf Waalsche leden, drie predikanten en twee ouderlingen. De Walen maakten dus
slechts een zesde deel der aanwezigen uit, en dit mag, bij de vijfzesde deelen Neder-
duiUehe leden, naar \'t ons voorkomt, niet „veel" genoemd worden.
-ocr page 20-