-ocr page 1-
-ocr page 2-
mvm V2.q
l
w cP
-ocr page 3-
*■;
-ocr page 4-
WM
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-
BIBLIOTHEEK
NED. HERV. KERK
GESCHENK
JONGE LIDMATEN DER GEMEENTE VAN CHRISTUS.
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000029513672B
2951 367 2
-ocr page 8-
Stoomdruk van J. van Boekhovkn, te Utrecht
-ocr page 9-
GESCHENK
AAN
JONGE LIDMATEN DER GEMEENTE W CHRISTUS.
NICOLAAS BEETS.
DERDE DRUK.
UTRECHT,
J. H. VAN PEURSEM.
-ocr page 10-
-ocr page 11-
7       s / x        7 s
.^^/^   ^^/^C^^^^\'Ag^J^
-ocr page 12-
-ocr page 13-
I.
OP DEN DAG DER BEVESTIGING.
-ocr page 14-
-ocr page 15-
In het laatste gedeelte van het Elfde Hoofd-
stuk van het Boek der Handelingen der Apos-
telen lezen wij van eene verblijdende uitbreiding
van Christus\' Gemeente in eene buitenlandsche
stad en onder de Heidenen. Te Antiochie,
machtige hoofdstad van Syrië, was het
Evangelie, was de Heer Jezus door „eenige
Cyprische en Cyreneïsche mannen," die hem
beleden, den Grieken verkondigd geworden,
en „de hand des Heeren," dus vermeldt het
de heilige schrijver, „de hand des Heeren was
met hen geweest en een groot getal had
geloofd en zich tot den Heere bekeerd."
Het blijde gerucht van dit gezegend werk
was tot de ooren der gemeente te Jeruzalem
gekomen, en zij had Barnabas uitgezonden
om zich van de waarheid en de uitgestrekt-
heid er van te overtuigen. Wij kennen den
man, die ons ook te dezer gelegenheid, als
„een goed man en vol des geloofs en des
-ocr page 16-
4
Heiligen Geestes" wordt v.oorgesteld. De
toenaam Barnabas, hem door de Apos-
te 1 e n gegeven , duidde hem aan als eenen,
bij uitnemendheid geschikt om, onder alle om-
standigheden, naar de behoefte des harten, en
dat zoo wel tot vermaning als tot vertroosting,
te spreken. En dit betoonde hij zich ook nu
in de gemeente te Antiochie. In haar midden
gekomen en de genade Gods, die zoovelen
tot de kennis en belijdenis van het Evangelie
zijns Zoons, die zoovelen tot den Heere
Jezus had doen komen , erkennende, verheelde
hij dezen de innige blijdschap zijns harten
niet, maar hield ook de ernstige, de bid-
dende, de liefderijke vermaning niet terug
„dat zij met een voornemen des harten bij
den Heere zouden blijven."
„Dewelke," lezen wij, „dewelke, daar
gekomen zijnde en de genade Gods
ziende, werd verblijd, en vermaande
hen allen dat zij met een voornemen
des harten bij den Heer zouden blij-
ven." (Hand. XI: 23.)
-ocr page 17-
5
Jonge Belijder van den naam des Heeren,
die heden tot zijne Gemeente, o zij het ook
tot Hem, tot Hemzelven komt; jeugdig
lidmaat zijner Kerk, Hem toegevoerd, uit de
Heidenen niet, maar door doop, opvoeding
en onderwijs, uit de Christenen, deze ver-
maning geldt ook u!
I.
Let op den omvang dezer vermaning: „B ij
den Heer blijven!" De apostolische man
verlangt van de Antiocheensche belijders dit
alleen, maar ook niets minder dan dit;
en dit, met een voornemen des harten.
i. Dit alleen. Want dit is genoeg. Dit
is blijven bij de bron van alle licht, van alle
kracht, van alle vertroosting, en van allen
godsdienst des harten. Dit is blijven „bij
de genade Gods;" dit is blijven „bij het
geloof." Dit is „opwassen" in de genade;
dit is „toenemen" in geloof, in ootmoed, in
kennis, in liefde, in hope, in lijdzaamheid;
-ocr page 18-
6
dit is de „heiligmaking voleindigen in de vreeze
Gods" (2 Kor. VII : 1). Die bij Christus
blijft, blijft een christen, en wordt het meer
en meer.
2. Maar ook niets minder dan dit
wordt hiertoe vereischt. Het komt in het
Christendom op eene persoonlijke be-
trekking tot Jezus Christus aan. Slechts deze
behoudt; slechts deze heiligt. Men wordt
geen christen door te komen tot zijne leer,
door te komen tot zijne gemeente, maar door
te komen tot Hem, tot Hemzelven, tot Hem
als den liefderijken, algenoegzamen, eenigen
Redder. Men blijft geen christen dan door
het onderhouden der persoonlijke gemeen-
schap met Hem, als met den onmisbaren
Leidsman en Voleinder. — En gelijk men
wel tot de overneming zijner leer, wel tot
zijne gemeente, maar geenszins tot Hemzel-
ven komt dan door eene behoefte des harten,
zoo kan men ook wel bij zijne leer, wel
bij zijne gemeente, maar geenszins bij Hem
blijven dan door een voornemen des harten.
-ocr page 19-
7
3. Met een voornemen des harten
bij den Heere te blijven; het zegt niets
andeis dan allen verstaan kunnen; niets
meer dan waartoe ook de eenvoudigste ,r de
onkundigste, de minst ontwikkelde kan wor-
den in staat gesteld, maar tegelijkertijd zoo
oneindig meer dan door de helderste kennis
en het hardnekkigst aankleven der evangelie-
leer, of door een nauwgezet, maar koud-
hartig naleven der evangelische geboden
kon worden afgedaan. Met een voor-
nemen des harten bij den Heer te
blijven: het onderstelt zelfstandige, per-
soonlijke liefde voor den persoonlijken Heiland,
in wien het hart z ij n e n Heiland erkend
heeft, en het is de trouw dezer liefde,
die zich in het dankbaarst aankleven en in
de blijmoedigste gehoorzaamheid openbaart
en openbaren blijft. Met een voorne-
men des harten bij den Heere te
blijven: het is in de christelijke belijdenis
en den christelijken wandel te volharden,
dewijl Christus waarlijk en voor
-ocr page 20-
8
goed de Heer, de Heer des harten ge-
worden is.
II.
„Barnabas, te Antiochië gekomen zijnde en
de genade Gods ziende, werd verblijd, en
vermaande ze allen, dat zij met een voor-
nemen des harten bij den Heer zou-
den blijven."
Overweeg het gewicht dezer vermaning.
Tot den Heere gebracht te zijn, welk
een voorrecht! Tot Hem gekomen te zijn,
groote zaak! Maar de standvastigheid is de
proef der oprechtheid, en wat baat het, als
men niet bij Hem blijft? Slechts „die
volhard zal hebben tot den einde, die zal
zalig worden." Die afvallig wordt — het ware
hem beter dat hij den Heere nooit hadde
gekend, dat hij nooit tot Hem gekomen ware!
Bij den Heere te blijven: welk een
zegen heeft het in; welk een vrede des
gemoeds verzekert het; welk eene gerust-
-ocr page 21-
9
heid in alle wegen des levens; welk eene
toenemende ondervinding van zijne liefde en
trouw! „Hij is de goede Herder. U zal
niets ontbreken. Hij doet nederliggen in gra-
zige weiden. Hij voert zachtkens aan zeer
stille wateren. Hij verkwikt de ziel. Hij leidt
in het spoor der gerechtigheid om zijns naams
wil. Al gaat gij ook door een dal der scha-
duwe des doods, gij zult geen kwaad vree-
zen; want Hij is met u; zijn stok en zijn
staf, die vertroosten u." Niet bij dien Heer
blijven; dien Heer verlaten; van dien Her-
der afwijken, afdwalen, hem vergeten op
wegen, die hem een gruwel zijn en u ten
verderve leiden; nadat gij Hem hebt leeren
kennen, moeten beminnen, liefde getoond,
trouw beloofd hebt. .. . welk een misdaad!
Grooter kan er niet zijn. Vraag niet met
welke straffen een rechtvaardig God haar
vergelden zal: zij is haar eigen straf,
van het oogenblik aan, dat men aanvangt
haar te bedrijven.
-ocr page 22-
IO
III.
En nochtans deze misdaad is niet te groot
om m o g e 1 ij k te zijn! Zij kan begaan worden
en zij is begaan door velen, en daaronder door
dezulken, die eenmaal misschien niet minder
dan gij op de enkele gedachte sidderden. De
vermaning om „m et een voornemen
des harten bij den Heer te blijven,"
is voor geen tot den Heer gekomene over-
bodig. Barnabas spaarde haar geenen enkelen
belijder te Antiochie, en zoo zij geenen enkelen
christen behoeft gespaard te worden, wie
hij zij! allermeest komt zij voor u te pas,
die heden (immers met een vol gemoed!)
u openlijk bij des Heeren gemeente zijt
komen voegen.
„Barnabas te An tiochie gekomen
zijnde en de genade Gods ziende,
werd verblijd, en vermaande ze allen
dat zij met een voornemen des har-
ten bij den Heere zouden blijven."
Hij was een goed man en mistrouwde
-ocr page 23-
II
niemands oprechtheid. Maar hij kende de
zwakheid van het menschelijk hart, de kracht
der zelfmisleiding, en de vijanden van eens
menschen behoudenis. Hij wist hoeveel meer
het, te midden van de hen omringende hei-
denwereld , dezen christenen zou moeten
kosten bij den Heer te blijven , dan het hun
gekost had tot den Heer te komen.
Ook uwe oprechtheid, jonge Belijder!
mag niet worden mistrouwd. Bij uw toe-
stemmend antwoord op die eerste vraag,
u door de Kerk gedaan: „Belijdt gij te
gelooven in God den Vader, den Almach-
tigen Schepper des hemels en der aarde,
en in Jezus Christus zijnen eeniggeboren
Zoon, onzen Heer, en in den Heiligen
Geest?" en op die tweede: „Zijt gij des
zins en willens bij deze belijdenis door Gods
genade te volharden, de zonde te verzaken ,
te streven naar heiligmaking, en uwen
Heiland in voorspoed en tegenspoed, in leven
en sterven getrouw te volgen, gelijk aan zijne
ware belijders betaamt?"\' kunnen wij onze-
-ocr page 24-
12
ker zijn, of gij den omvang en de betee-
kenis dezer vragen diep genoeg opvat; maar
wij mogen niet twijfelen of gij het met
hare beantwoording eerlijk meent. Wij ver-
trouwen van u, dat gij het gewicht dezer
beantwoording beseft, en gevoelt dat van
hare waarheid en oprechtheid, dat van hare
ondubbelzinnige bezegeling door geheel uw
leven , uw waarachtig tijdelijk en eeuwig
geluk afhangt.....Maar o, mistrouw gij zelf
de begoochelingen van een licht ont-
vlamd, van een levendig gevoel! Besef het
hachlijk standpunt eener onervarene jeugd!
Sla een blik op de gevaren, die u van
alle kanten omringen! En erken de tijdig-
h e i d der vermaning , die van Gods wege,
die uit een liefderijk hart tot u komt, en
op de innige overtuiging van ons aller zwak-
heid en van de kracht en veelvuldigheid uwer
verzoekingen gegrond is!
IV.
Dit is een eerst vereischte om de veel-
-ocr page 25-
!3
omvattende, de zoo gewichtige vermaning na
te komen; niet slechts een denkbeeld te heb-
ben van haren omvang, niet maar door-
drongen te zijn van haar gewicht, maar
ootmoedig te erkennen dat men haar be-
hoeft, en dit nooit te vergeten. Zelfvertrou-
wen is de kanker van de beste „voorne-
mens des harten;" en ook dat lijdelijk
godsbetrouwen (hetwelk eigenlijk geen gods-
betrouwen is, maar een bloot voorgeven der
traagheid) , dat 1 ij d e 1 ij k zoogenaamd godsbe-
trouwen , waardoor het nooit tot een voorn-
men des harten komt, heeft velen den
weg tot afval gebaand. Gij niet alzoo ! Mistrouw
u zelven. Heb geen groote verwachting van uwe
standvastigheid, en terwijl gij, door deze,
nog altijd het bewijs zult moeten leveren
een „heilige" te zijn, wieg u niet in slaap
met een leerstuk van de „volharding der
heiligen" of met bijbelplaatsen, welke ook
de Satan weet aan te halen, om u deze ééne
te doen vergeten: „Den Heerè uwen God
zult gij niet verzoeken."
-ocr page 26-
14
Voorts, om de heilige voornemens, die thans
in uw hart zijn, na te komen, om aan uwe
christelijke belijdenis getrouw te wezen, om
„met een voornemen des harten bij
den Heer te blij ven," zal het noodig wezen
u dagelijks meer en op nieuw te doordringen
van uwe blijvende behoefte aan den
Heer; van uwe oneindige verplichting
aan hem. Dit geschiedt door bij uzelven
te blijven, bij uw hart te leven; dit, door
op uzelven te letten, uzelven te oordeelen.
Dit geschiedt door steeds uzelven te be-
schouwen in het licht van Gods heiligheid,
en u w e n H e i 1 a n d in het licht zijner liefde;
door op den duur uwe gedragingen, woorden
en gedachten te toetsen aan den eisch van
uws Heilands woord, aan de volmaaktheid
van zijn voorbeeld, en daardoor telkens met
nieuwen ootmoed te beseffen, hoe onmisbaar
zijn Zoenbloed, zijn Voorspraak, en de
invloeden zijns Geestesu blijven, en tevens
met nieuwe dankbaarheid te gevoelen, hoe
oneindig de trouw, hoe onuitputtelijk het
-ocr page 27-
is
geduld zijner liefde is. Dan verbindt gij u
telkens op nieuw aan den Heer, dan blijft
gij steeds dichter en dichter bij hem, als gij
hem altijd op nieuw iets te vragen, altijd
op nieuw voor iets te danken hebt, en het
doet.
Ten derde.
Om „met een voornemen des harten
bij den Heere te blijven," moet gij over
uw hart waken en niet toelaten dat het van
iets of van iemand vervuld worde, die u
van hem zoude aftrekken. Dit heeft de
liefde voor een mensch, dit de vreeze der
menschen, dit een plotseling ontwaakte eer-
zucht , hebzucht, genotzucht menigeen ge-
daan, die de kracht dezer hartstochten nog
niet kende, toen hij belijdenis van den naam
des Heilands deed en zich aan zijn dienst
verbond. Gij, „waak en bid, opdat gij niet
in verzoeking komt." Sta de beginselen tegen;
doe aan de geheele wapenrusting Gods;
strijd in de kracht der liefde tot hem, die u
eerst heeft liefgehad; en rust niet voor gij
-ocr page 28-
i6
in zulk strijden de overwinning behaald hebt!
Houd in gedachtenis dat de overwinningen
hier den strijd waard zijn, en dat niets haalt
bij het gevoel van vrede, waarmede zij het
hart vervullen.
Ten vierde.
Om op den weg der standvastigheid en
der trouw versterkt, gesteund en aange-
moedigd te worden, moet gij geen ge-
Ie gen heid en geen middel verzuimen,
hetwelk daartoe geschikt is en van des Heeren
wegen aangewezen wordt. Al wat uw geloof
versterken, uwe liefde aanvuren, uwe hoop
verlevendigen, uw zelfkennis bevorderen,
uw wandel ter toetse brengen kan, moet dank-
baar aangegrepen en biddend gebruikt worden.
De gezette omgang met het Woord van
God, het getrouw deelnemen aan de ge-
meenschappelijke aanbidding, het hooren der
openlijke evangelieprediking, het verkondigen
van den dood des Heeren aan het H. Avond-
maal , het voor oogen houden van het opwek-
kend en beschamend voorbeeld van uit-
-ocr page 29-
17
nemende christenen, het zoeken van hun
goeden raad, het prijsstellen op hun be-
zielend verkeer ... dit alles is het b 1 ij v e n
b ij Jezus niet, maar het dient, het helpt,
en, om meer te zeggen, het behoort er
toe. Koelheid voor deze dingen was bij
menigen belijder niet anders dan een be-
treurenswaardig blijk van de te vergeefs
verbloemde waarheid, dat het hem aan „het
voornemen des harten om bij den
Heer te blijven" ontbrak; verkoeling er
voor is bij menig aanvankelijk tot den Heer
gekomenen een voorteeken van teruggang en
afval geweest.
V.
Teruggang en afval. O! hoe zouden een
ongeloovige eeuw, een lichtzinnige wereld
zich verblijden, indien zij ook u, mijn jonge
Belijder! den weg zagen volgen, vóór u door
zoo velen betreden; indien zij ook bij u de
vrucht eener christelijke opvoeding, eener
2
-ocr page 30-
i8
liefderijke onderwijzing al meer en meer
zagen te loor gaan; indien zij ook bij u al
spoedig zagen uitgewischt de diepere of
ondiepere indrukken van den plechtigen dag
der belijdenis, en ook de heiligste voornemens
en oprechtste gebeden meer en meer en
eindelijk geheel vergeten; indien zij ook u,
al werd juist niet alle christendom door u
uitgeschud en verloochend, nochtans weldra
of eenmaal dat christendom, hetwelk bestaat
in het blijven bij den Heer, voor een
christendom zagen prijsgeven, hetwelk be-
staanbaar is met het blijven bij de wereld.
Niet alzoo, mijn jonge Belijder! niet al-
zoo. Ook niet, ofschoon menig ouder belijder
door zijn noodlottig voorbeeld u den over-
gang gemakkelijk schijnt te willen maken;
ook niet, schoon het niet ontbreekt aan
dezulken, die door een koud, een slechts uit-
wendig christendom, een christendom, waar-
aan ziel en leven, immers de liefde tot
Christus, ontbreekt, met een aanzienlijken,
geachten, immers onbesproken naam te dek-
-ocr page 31-
19
ken, u van lieverlede zouden willen doen
afdingen op de hoogere eischen, die gij u
zelven gesteld hebt. O dat niets, dat niemand
er u toe brenge of verleide, met de groote meer-
derheid , een onkenbaar, twijfelachtig, flauw-
hartig christen te zijn! Sta veeleer naar
de hooge eere, anderen het voorbeeld te
geven van liefde voor den Heer, trouw aan
den Heer, gehoorzaamheid aan den Heer;
naar den rijken zegen van, door „goed en
vol des Heiligen Geestes" te zijn en,
in doorgaande blijmoedigheid, ongemaakten
ernst, liefde en beminlijkheid, bij onkreuk-
bare nauwgezetheid, een bijna onwederstaan-
bare aanbeveling te wezen voor den gods-
dienst des harten, het ernstig christendom,
het „blijven bij den Heer." Daartoe helpe u
God door zijne genade, opdat de blijdschap
van allen, die zich over u verblijden, vol-
komen zij.
-ocr page 32-
-ocr page 33-
II.
VOORBEREIDING TOT HET AVONDMAAL.
-ocr page 34-
-ocr page 35-
„De mensch beproeve zichzelven,
en ete alzoo van het brood endrinke
van den drinkbeker." (I Kor. XI : 28.)
Tot het nederschrijven van dezen goeden,
ernstigen raad had de Apostel bij de ge-
meente te Korinthe bijzondere aanleiding. Het
ging in die gemeente met de viering van
het heilige Avondmaal gansch niet goed.
Ja, deze uitdrukking is voor hetgeen daar
geschiedde veel te zacht. Want er moeten
in die gemeente aan den disch des Heeren
tooneelen hebben plaats gegrepen, waarvan
in onze dagen de wedergade niet licht zal
worden gezien. De Apostel vermeldt ze kort
te voren, in het 2oste en 2isle vers. — Doch
welke de bijzondere aanleiding ook moge
geweest zijn om hem der Korinthische ge-
meente voor te houden: de hier gestelde
regel is algemeen en, indien zijne over-
weging in geen tijd of gemeente overbodig
-ocr page 36-
24
mag worden genoemd: voor hem, die zich
voor de eerste maal opmaakt tot den heiligen
disch des Heeren op te gaan, is zij gewisse-
lijk van het hoogste gewicht.
I.
„De mensch beproeve zichzelven,
en ete alzoo van hetbroodendrinke
van den drinkbeker." Waarom? De
Apostel laat volgen: „want die onwaar-
diglijk eet en drinkt, die eet en
drinkt zichzelven een oordeel, niet
onderscheidende het lichaam des
Heeren." Een avondmaalsviering zonder voor-
afgaande zelfbeproeving is een werk der
uiterste lichtzinnigheid, een hoon het lichaam
des Heeren aangedaan, een heiligschen-
nende daad, die door den heiligen God
niet ongestraft gelaten worden kan. Integen-
deel.... Doch laat ons, in plaats van hier
dieper in te treden en stil te staan bij het
gevaar, waaraan de roekelooze avondmaal-
-ocr page 37-
25
vierder zich tegenover den alwetenden Heer
blootstelt, de noodzakelijkheid der
voorafgaande zelfbeproeving uithet
gewicht der heilige handeling zelve
betoogen, en ons den drievoudigen grond
herinneren, waarop zij door ons als zoodanig
moet worden beschouwd.
Ziehier dien drievoudigen grond. Het Avond-
maal des Heeren is heilig: i°. door zijn h e i-
ligen oorsprong, 2". door zijn heilige
beteekenis, 3". door zijn heilige strek-
king.
1. Heilige oorsprong. Van waar komt
ons deze plechtigheid ? Van onze vrome vade-
ren? van de vroegste gemeente? van de
heilige apostelen? van een Paulus of Johannes?
Neen! maar van Jezus Christus; van den
aanbiddelijken Heiland zelven. Hij heeft ze
ingesteld; opzettelijk; nadrukkelijk; in het
heiligst oogenblik. Immers in den nacht, in
welken „hij verraden werd" en — den zijnen
zijne hoogste trouw betoonde. Zijn leven
was een leven van liefde geweest; zijn dood
-ocr page 38-
26
zou het blinkendst bewijs zijner liefde zijn.
En die dood was nabij; nabij, met al zijn
smarten, met al zijne vernederingen. Zijne
ziel was „ontroerd," maar zijne ziel was be-
reid; bereid om eene „droefheid te smaken"
„tot den dood toe;" bereid om den dood,
zoo als die door niemand gesmaakt was, te
smaken, „voor allen." Nog waren zij met
hem, die met hem geweest waren „in alle zijne
verzoekingen." Grootelijks had hij „begeerd
met hen het pascha," dien maaltijd des Ouden
Verbonds. „te eten, eer hij leed." Straks
zouden zij voor de laatste verzoeking bezwij-
ken, en „hem allen verlaten." Thans zijn
zij nog met hem. Het is de laatste ure. ..
Eer het vierentwintig uren verder is, zullen
deze handen doornageld zijn op het kruis,
verstijfd door den dood, uitgestrekt in het
graf. .. Maar nu neemt hij met deze handen
het brood, en als hij gedankt heeft, breekt
hij dat, zeggende; Neemt, e e t; d i t i s m ij n
lichaam, dat voor u gebroken wordt;
doet dat tot mijne gedachtenis. Straks,
-ocr page 39-
27
na het eten des avondmaals, neemt hij ook
den drinkbeker. Deze drinkbeker, zegt
hij, is het nieuwe testament in mijn
bloed. Doet dat, zoo dikwijls gij
dien zult drinken, tot mijne gedach-
tenis. De discipelen gehoorzamen; „wat zij
doen, verstaan zij nu nog niet; maar zij zullen
het nadezen verstaan." En zij hebben
het verstaan; en wij, die hen hierin navolgen.
verstaan het door hen. Maar, al verstonden
wij het ook niet of weinig: behoort niet reeds
eene handeling, die zulk eenen oorsprong
heeft, die eene instelling is van den afscheid-
nemenden, den voor eene zondige wereld
ten doode gaanden Heiland, als zoodanig en
opzichzelven, ons zoo heilig te zijn, dat wij
ons tot hare uitoefening wel niet anders dan
met stillen ernst en heiligen eerbied zouden
kunnen of durven begeven?
2. Maar wat reeds zoo heilig is door zijnen
oorsprong, is het vooral niet minder door
zijne beteekenis. Wat doen wij, als wij
het Heilige Nachtmaal vieren? — Door op
-ocr page 40-
28
onze beurt te herhalen wat, naar zijn vriende-
lijk bevel, door zijne discipelen gedaan is
„in den nacht, in welken hij verraden werd,"
verplaatsen wij ons met onze eerbiedige ver-
beelding in die paaschzaal en denken wij
ons in de tegenwoordigheid van hem, die,
op deze wijze afscheidnemende, een middel
bestelt om zich zijner te herinneren, om
zijne nagedachtenis van tijd tot tijd met liefde
en dankbaarheid te vernieuwen.. . Gewis.
Maar is hiermede aan de bedoeling zijner
liefde voldaan? Neen voorzeker! Dieper
en rijker waren de gedachten dezer liefde;
minder op eigene vereering, meer op onze
vertroosting uit. Niet maar het aandoenlijk
herdenken aan den gestorvenen, maar
het verkondigen van zijn dood als
een sterven tot verzoening der zonde, als
een plengen van zijn bloed, het bloed des
nieuwen testaments, dat „voor velen ver-
goten is" en „van alle zonde reinigt,"
maakt de avondmaalsviering tot hetgeen de
Zaligmaker met hare instelling bedoeld
-ocr page 41-
29
heeft. „De drinkbeker der dankzegging, dien
wij dankzeggende zegenen, is die niet een
gemeenschap des bloeds van Christus? Het
brood, dat wij breken, is dat niet een ge-
meenschap des lichaams van Christus?" Gewis!
Als het brood voor onze oogen gebroken
wordt, als het ons, als daarna de beker ons,
in den naam des Heeren, wordt toegereikt,
roept dit brood, roept deze beker ons toe:
„Jezus Christus is voor u gekruisigd. Zijn
heilig bloed is voor u vergoten. Daar is
vergeving, daar is verzoening aangebracht,
ook voor u. Door „zijn vleesch te geven
voor het leven der wereld," is het „Vleesch-
geworden Woord," ook voor u, „het Brood
„des levens geworden." En wanneer iemand
onzer zijne hand uitstrekt en neemt en
eet van het brood en drinkt van den
drinkbeker, dan betuigt hij door deze een-
voudige, maar zinrijke en hoogheilige hande-
ling: „ook ik behoef dit zoenoffer, ook ik
behoef een gekruisigden Middelaar tot de
vertroosting, den vrede, de reiniging mijner
-ocr page 42-
ziel. Ik geloof dat deze Heiland ook m ij n
Heiland, dat zijn dood op het kruis ook
mijn behoudenis geweest is; dat hij
zich ook voor mij gegeven heeft en aan
mij geeft, gelijkerwijs hij mij van zijnent
wege dit welsprekend brood, dezen veel
beteekenenden wijn geven laat." — Welnu,
indien dit de beteekenis der avondmaals-
viering is; indien zij van den kant des Heilands
is de zinrijke afbeelding, de goddelijke be-
zegeling, en van onze zijde de geloovige
verkondiging der verzoening onzer zonden en,
door deze, van onze verzoening met God —
hoe zou men zich een verhevener, een ont-
zaglijker handeling kunnen voorstellen ? . ...
Onze verzoening met God! Voor
ons zelven kennen wij niets heilrijkers, in
God niets goddelijkers. Het is het grootste
werk zijner liefde, dat, meer nog dan het
werk der schepping, die liefde verheerlijkt.
Het is de grootste weldaad, waardoor het
leven ons een weldaad geworden is, en die
aan den dood zijn prikkel ontneemt; de
-ocr page 43-
3i
bewondering der heilige engelen; de neder-
laag van de macht der duisternis; het ont-
zaglijk, het eenig doel van de menschwording
des Eengeboren Zoons; het geheim van zijn
lijden, en de prijs van zijn lijden; de eenige,
maar onwankelbare grond en grondslag van
ons eeuwig behoud. Voorwaar! wien zelfs
de enkele gedachte aan, de geringste toe-
speling op deze oneindig groote en heilige
zaak niet met heiligen ernst zou kunnen
vervullen, die moet óf tot de ongeloovigste
óf tot de ongevoeligste der menschenkinderen
behooren. Met welk een hart, met welk
een heilige huivering behoort men zich dan
tot eene plechtigheid te schikken, die van
goddelijke instelling zijnde, geheel daarop is
ingericht om de ziel van het gewicht van zoo
groot eene zaak te vervullen!
3. En met wat oogmerk? Welke is de
blijkbare bedoeling, die den Heiland der
wereld bewoog, „in den nacht in welken
Hij verraden werd," eene handeling te
verordenen, welke zijne gemeente, zoo dik-
-ocr page 44-
32
wijls zij ze herhaalde, bij de heilrijkste en
heiligste van alle goddelijke dingen, des zon-
daars verzoening met God door den
dood zijns Zoons, bepalen moet? Immers
geene andere dan deze, om, door v e r-
sterking van het geloof in deze ver-
zoening, dat heilig leven van dank-
bare liefde te verlevendigen, hetwelk
uit het geloof is? Ja, daarom wordt ons
de drinkbeker met het vriendelijk: „drinkt
allen daaruit!" toegereikt, opdat wij, opnieuw
bepaald bij dat lichaam, dat voor ons gegeven,
dat bloed, dat voor ons vergoten is, opnieuw
overtuigd van de liefde van Christus en van
eene liefde Gods in hem, van welke niets
den geloovige scheiden zal, ons opnieuw aan
dien Heiland, en daardoor aan God, zouden
verbinden en toewijden, opnieuw gevoelende
dat Hij het leven van ons leven is, en wij
derhalve, wat wij leven, moeten leven voor Hem,
liefhebbende wat Hij liefheeft, hatende wat
Hij haat, van harte doende wat Hij gebiedt.
Eene versterking op den weg der heiligmaking,
-ocr page 45-
33
eene wapening opnieuw in den eindeloozen
strijd tegen de zonde, ziedaar wat ons de
nachtmaalsviering wezen moet; een verkwik-
king op den lijdensweg, een aanvuring onzes
ijvers voor den Heer, eene opwekking tot
grootere liefde voor de broederen, voor alle
menschen. Maar hoe zal dit heilig oogmerk,
hoe iets daarvan kunnen worden bereikt, waar
een .onbedachtzaam hart den tijd niet neemt
om daarbij stil te staan en zichzelven af
te vragen of men, ten Avondmaal gaande, bij
het Avondmaal ook zoekt, wat de Heer en
Heiland door het Avondmaal wil?
II.
Na deze beschouwing van het heilig
gewicht der nachtmaalsviering, behoort het
niet noodig te zijn de verlevendigde over-
tuiging van de noodzakelijkheid van
zelfbeproeving voor hen , die zich daartoe
begeven, ook nog aan te dringen door de
ernstige voorstelling van het gevaar, waaraan
3
-ocr page 46-
34
zij zich blootstellen, die dit verzuimen, of
bij de apostolische bedreiging stil te staan:
„die onwaardiglijk eet en drinkt, eet en drinkt
zichzelven een oordeel." In de Korinthische
gemeente waren door een Paulus de be-
zoekingen als met den vinger aan te wijzen,
welke, bij het licht hem gegeven , door hem
als de treurige gevolgen van een oneerbiedig,
onheilig, roekeloos avondmaalvieren werden
erkend. „Daarom" — zeide hij — „zijn onder
u vele zwakken en kranken, en vele slapen."
En Hij, die in de eerste eeuw onzer christe-
lijke jaartelling de ontheiliging van zijnen
heiligen disch te Korinthe wist te straffen,
vermag het ook gewis ten allen tijde, en
in het midden van iedere gemeente, waar
ook geplaatst. Och, dat er niemand ge-
vonden werd, die ooit of ooit deze oordeelen
tartte! Dat het den jongen belijder met zijnen
eersten avondmaalgang reeds om den vollen
zegen des Avondmaals te doen ware, en om
dezen te kunnen wegdragen, de ware zelf-
beproeving door hem betracht werde!
-ocr page 47-
35
Waarin bestaat zij? Eer wij tot de
beantwoording dezer vraag overgaan, is het
van belang eene dwaling te bestrijden, welke
bij velen bestaat en in eene verkeerde opvat-
ting van hetgeen in de apostolische Schrift
door „onwaardiglijk eten" bedoeld wordt
haar grond heeft. Zij is deze, dat om het
schromelijk gevaar van dit „onwaardiglijk
eten" te vermijden, de zondige mensch zich
de vraag zou moeten voorleggen, of hij in
zichzelven bevindt het voorrecht der avond-
maalsviering al of niet waardig te zijn?
Voorzeker, op deze vraag moet het antwoord,
ook van den uitnemendsten heiligen, altijd
„neen!", altijd ontkennend zijn. Ook wordt
dit toegestemd; doch verder niet zelden zoo
gedacht en gesproken, dat de geschiktheid om
aan den disch des Heilands deel te nemen
toch ten slotte altijd weder in eene zekere
mate van christelijke voortre f f e 1 ij k-
heid gezocht wordt. Ongelukkig die, na
een zelfonderzoek naar dit beginsel inge-
steld, zich van de avondmaalsviering
-ocr page 48-
36
terughoudt; hij speent zich, tot zijne schade,
van hetgeen eens Heilands liefde hem niet
zou hebben geweigerd. Maar veel ongeluk-
kiger nog hij, die, op grond van den uitslag
van zulk eene zelf beproeving, zich tot het
eten van het brood en het drinken van den
wijn gerechtigd achten zou, en alzoo in het
Avondmaal-zelf voedsel voor zijn jammer-
ljjken hoogmoed vindt.
Dit heeft geen apostel, dit geen Paulus
bedoeld. „Onwaardiglijk eten" is zulk een
eten, waarbij aan de hooge waarde der
nachtmaalspijze, als het teeken en onder-
pand van des Heeren zoendood, niet naar
waarde gedacht, „het lichaam des Heeren
niet onderscheiden wordt"; „waardiglijk eten,"
is een eten, waarbij men van deze hooge
waarde diep doordrongen is. En de eerste
vraag eener zelf beproeving, welke een onwaar-
diglijk eten voorkomen wil, moet deze zijn:
„of men metterdaad de hooge beteekenis van
het heilig Nachtmaal diep gevoelt; of dit hei-
lige ons heilig is? Heilig, omdat het van Jezus
-ocr page 49-
37
Christus komt; heilig, omdat het ons zijn zoen-
dood verzegelt; heilig, omdat het onze heili-
ging wil ?" Doch zal dit het geval zijn, dan
moet i°. deze Jezus ons dierbaar zijn;
dat Hij niet is, zoo wij niet in Hem als onzen
Heiland gelooven; dan moet 20. zijn „v e r z o e-
nend sterven het rustpunt wezen van
ons hart;" dat het niet is, indien wij
op onze deugd of godsdienstigheid steunen;
dan moet 3". onze heiliging niet slechts
als de wil van dezen Jezus, maar ook als onze
eigene wil erkend worden; dat zij niet
wordt, zoolang zij ons leven en streven niet
is, zoolang nog door ons op twee gedachten
gehinkt en bij de poging volhard wordt
tegelijkertijd God en de wereld te dienen. Op
deze wijze lost de vraag of het Heilig Nacht-
maal ons heilig is zich op in een onderzoek
naar het geloof, naar den ootmoed, naar
de keuze van ous hart, waarbij ons ook
de plechtige vragen, welke onze Kerk gewoon
is in de ure van gemeenschappelijke voorbe-
reiding aan hare leden voor te leggen, bepalen.
-ocr page 50-
i. Het geloof van ons hart. Het is,
om vrijmoedigheid te vinden om aan het
Avondmaal deel te nemen, de vraag niet,
hoe groot of hoe klein, hoe sterk of
hoe zwak dat geloof is, en wat of hoe-
vee 1 wij door de aanwezigheid en de kracht
van dat geloof reeds vermochten of nog niet
vermochten; maar of metterdaad het hart in
onzen boezem gelooft, en weet in Wien ?
Of het „in Jezus gelooft, gelijk het in God
gelooft;" of zijn „geloof en hoop, door Jezus,
op God zijn;" of het met overtuiging tot Jezus
zegt: „Ja, Amen; Gij zijt mij van Gode tot
wijsheid, tot rechtvaardigheid, tot heilig-
making, tot verlossing geworden, en zulks
dewijl Uw lichaam ook voor mij verbroken,
Uw bloed ook voor mij vergoten is tot ver-
geving der zonde."
2. Ootmoed. Neen, zonder dezen is
er geen geloof in een gekruisigden Verlosser,
in een bloed dat „van alle zonden reinigt."
Om aan dezen Verlosser, aan dit bloed be-
hoefte te gevoelen, moet de overtuiging onzer
-ocr page 51-
39
verwerpelijkheid als zondaars ons zoo duide-
lijk wezen als die van ons aanzijn zelf; zoo
vernederend, dat zij allen hoogmoed in ons
verbreekt; en ons zoozeer bedroeven, dat de
„droefheid naar God" gevoeld wordt, die
krachten heeft „tot bekeering." Dan doen
ootmoed en berouw ons tot Hem komen. Dan
is elke nieuwe bevestiging dat er vergiffenis,
verzoening, behoudenis is voor zondaren,
hoogst welkom en dierbaar. Voorzeker,
waar ootmoedig schuldbesef ontbreekt, daar
wordt het Nachtmaal door hoogmoed ont-
heiligd; maar waar het de borst vervult,
waar het tot het kruis des Heeren, waar
het tot zijn troostrijken disch uitdrijft, daar
zal niet „onwaardiglijk", daar zal niet onge-
zegend van het brood gegeten en van den
drinkbeker gedronken worden.
3. Zoo maar dit ootmoedig schuldbesef
met eene oprechte keuze gepaard gaat.
Deze is de toetsteen van alles. Men moet
gekozen hebben „voor Hem te leven, die voor
ons gestorven is;" d. w. z. te leven naar
-ocr page 52-
4o
zijn voorschift, naar zijn voorbeeld,
tot zijn eer. Hiervan moet men zeker zijn
in zijn gemoed. Hieraan moet men bij aan-
vang gevolg hebben gegeven. Waar deze
keuze niet gedaan is; waar zij uitgesteld
wordt; waar men zonder deze keuze Nacht-
maal houdt, daar moge men den heiligen
oorsprong en de heilige beteekenis
des Nachtmaals heiligen in zijn gemoed,
maar men spot, of althans men speelt tot
nog toe met het heilig oogmerk . . .. „Dwaalt
niet! God laat zich niet bespotten." Ook dit
is „onwaardiglijk eten en drinken." Nie-
mand denke toch dat het christelijk leven
iets minder vergt dan deze keuze. Daar
is genade, daar is vergeving voor duizend
struikelingen, duizend tekortkomingen op den
weg waarop deze keuze ons brengt; maar
het vermijden van dien weg, maar het ont-
breken dezer keuze wordt niet verschoond.
Slechts deze keuze bewijst den ootmoed,
bezegelt het geloof, maakt den christen,
toont den reiziger naar een heiligen hemel.
-ocr page 53-
41
Op die reize is het Avondmaal een hartsterking
en een verkwikking — „Sta op, eet en drink;
want de weg zou u te veel zijn" — maar
die niet medereist, onthoude zich.
Hierop komt dus alles neder. Is deze
keuze in uw hart? Hebt gij het geloof,
dat tot deze keuze brengt, den ootmoed,
die tot dit geloof geleid heeft? Is de aan-
biddelijke Jezus Christus u dierbaar als uw
Verlosser, uw Leidsman, uw Voorbeeld ?
Is het Avondmaal u heilig, omdat het komt
van Hem, u bij zijnen zoendood bepaalt,
het heilige leven in u opwekt, voedt, sterkt,
aanvuurt? ... Ja dit, dit zijn de vragen, die
gij u ter rechte zelfbeproeving hebt voor te
leggen, \'die gij beantwoorden moet in waar-
heid en oprechtheid voor het oog van God.
Moet uw antwoord ontkennend uitvallen,
dan behoort gij u van het Avondmaal te
onthouden, of — van stonden aan met diepe
^ droefheid en innig gebed bij uwen God te
zoeken, wat bij hem gevonden worden zal,
indien uw hart waarlijk tot hem uitroept . . .
-ocr page 54-
42
Maar bevindt gij, te midden van, zij het ook
nog zoo vele zonden en zwakheden, nochtans
in uzelven het getuigenis van het boetvaar-
dige, het geloovige, het Christus liefhebbende,
het oprechte hart, dat het eerlijk meent met
de belijdenis zijner zonden, de belijdenis van
zijnen Heiland, en het „najagen van vrede en
heiligmaking in de vreeze Gods" — dan be-
hoeft het u aan geene vrijmoedigheid te
ontbreken. Alzoo etende van het brood
en drinkende van den drinkbeker,
zal de volle zegen van het heilig Nachtmaal
u ten deel vallen. Uw hart zal u zeggen dat
gij welkom zijt.
-ocr page 55-
III.
EENS VADERS RAAD.
-ocr page 56-
-ocr page 57-
„Behoed uw hart boven al dat te bewaren
is; want daaruit zijn de uitgangen des levens.
Doe de verkeerdheid des monds van u
weg, en de verdraaidheid der lippen doe
verre van u.
Laat uwe oogen rechtuitzien, en uwe oog-
leden zich recht voor u heen houden.
Weeg den gang uws voets, en laat alle
uwe wegen wèl gevestigd zijn.
Wijk niet ter rechter- of ter linkerhand;
wend uwen voet af van het kwade."
In deze woorden, welke wij aan het IVde
hoofdstuk van het boek der Spreuken van
Salomo ontleenen \') , verneemt gij eenen voor-
treffelijken raad. Het beeld van een schoon
karakter rijst uit deze woorden voor u
op. Maar het is eene zorgelijke taak, welke
in deze woorden wordt voorgeschreven.
i. Zij behelzen eenen voortreffelijken raad.
<) Spr. IV : 23—27.
-ocr page 58-
46
Een vaderlijken raad; den raad eens wijzen
vaders die, ook bij ervaring, weet dat zijn
raad goed is. Een raad voor het leven, bij
den opgang des levens medegegeven, om
bij te blijven en tot zegen te zijn. Een
raad, welks opvolging voor ziel en lichaam
goed, voor tijd en eeuwigheid vruchtbaar
wezen zal — en welken de wijze vader met
volle recht mag ter baan brengen met eene
inleiding als deze: „Mijn zoon! merk op mijne
woorden; neig uw oor tot mijne redenen;
laat ze niet wijken van uwe oogen; behoud
ze in het midden uws harten; want zij zijn
het leven voor hen die ze vinden (betrachten)
en eene medicijn (een heilzame artsenij) voor
geheel hun vleesch." \') Wil de zoon „een
gezonde ziel in een gezond lichaam", dan
moet hij zich aan dezen raad houden. Het
is een raad tot zelfstandige waakzaamheid;
volkomene oprechtheid; bedachtzame beraden-
heid; vastheid in het goede.
\') Spr. IV : 20, 21, 22.
-ocr page 59-
47
Zelfstandige waakzaamheid.
De zoon, tot wien deze vader in Israël
spreekt, is stellig van kindsbeen aan opge-
voed in het goede; in de vreeze des
Heeren," welke naar de overtuiging van
dezen vader, „het beginsel der wijsheid" is.
Wij mogen onderstellen dat hij ook zelf voor
dit goede een hart heeft; en hij is tot hier-
toe door de tucht, de leiding, het voorbeeld
van zijnen vader aan dat goede gehouden.
De beginselen van godsvrucht en deugd zijn
hem vroeg ingescherpt, leven aanvankelijk
in zijn hart en, in den beperkten kring
van het kinderlijk leven, is hij onder het
wakend oog des vaders aan de toepassing
dezer beginselen gewend.
Maar deze kring gaat zich uitbreiden. Hij
is geen kind meer. Hij treedt het veelzijdige
leven, hij treedt in wat men „de wereld"
noemt; hij gaat waar het vaderoog hem
niet altijd volgen kan; en hij moet toe-
zien voor zichzelven. Daar staat hij; het
kind der teederste, der verstandigste, der
-ocr page 60-
48
godvruchtigste vaderzorg, het hart nog kin-
derlijk, alle gevoel nog frisch, de wil goed,
tot hiertoe voor misdaad bewaard, zedelijk
onbedorven ... en de wegen des levens zijn
vóór hem. In dit gewichtig oogenblik grijpt
de vader zijn hand en, hem diep in de
oogen ziende, roept hij hem met den hoogsten
vaderlijken ernst en een bemoedigend ver-
trouwen toe: „Houd wacht over uw hart,
als over den zorgelijksten post; want daar
ontspringen des levens wellen". Dit is
metterdaad, in het oorspronkelijke, de kracht
der woorden, die in onze vertaling aldus
zijn overgezet: „Behoed uw hart boven al
dat te bezwaren is, want daaruit zijn de uit-
gangen des levens." Wat men, ook zonder
de wetten van den omloop des bloeds met
Hervey te hebben nagespoord of zijne ver-
richtingen met juistheid te kennen, in de
oudste tijden geweten heeft, dat het lichame-
1 ij k hart voor het lichamelijk samenstel was:
het beslissend middelpunt, de groote levens-
ader , die stilstaat, en alles staat stil, krank
-ocr page 61-
49
is, en alles kwijnt — dat heeft aanleiding
gegeven om ook het geheimzinnig middelpunt
des zedelij ken levens „het hart" te noemen;
en aan de bewaring, de bescherming van
dit hart tegen alle aanranding, verderf of
besmetting is zeker nog oneindig meer dan
aan die van het lichamelijk hart, wat zeg
ik? is alles gelegen.
Die in het Oosten, zooveel armer aan
water dan onze koude, lage landen, een
bron noemt, noemt een schat, welks
bezit, bewaking, verdediging goed en bloed,
ja alles waardig is. Het zedelijk hart zich
voorstellende als de bron waar, voor het
leven. alles uit welt, ziet deze vader, vol-
gens de door hem gekozen uitdrukkingen,
het als de bron, de eenige, de bedreigde
bron in een omsingeld legerkamp! Gelukt
het den vijand zich van die bron meester
te maken, vergiftigt haar een verrader: alles
is verloren! Met welk een zorg, met welk
een trouw, moet derhalve de wacht over dezen
post gehouden worden! Hoe geheel door-
4
-ocr page 62-
drongen behoort men te zijn van haar onver-
gelijkelijk gewicht!
„Houdt wacht over uw hart als over den
zorgelijksten post; want daar ontspringen des
levens wellen." Wat wil het zeggen? Jonge
mensch! wat heeft het in? Dit: Waak
over de kieschheid van uw zedelijk gevoel;
over de teederheid van uw geweten; over
de heilige indrukken uwer kindsheid; over
de onverhinderd vrije werking der heilige
beginselen van godsvrucht en deugd, in het
ouderlijk huis u ingeprent, en die uw hart
toejuicht. Beschouw deze als uwen koste-
lijksten schat, van welks bewaring en onge-
schondenheid voor u alles afhangt, en beschouw
als uwen ergsten vijand hem, die u dezen
schat zoekt te ontvreemden, poogt te ver-
minderen, ja die daar aan raken durft.
Elke aanslag tegen deze heiligste goederen
is een aanslag tegen uw waar geluk, uw
hooger, uw eigenlijk leven!... Dit was het
eerste, dit het voornaamste in deze vaderlijke
raadgeving. Er volgt:
-ocr page 63-
5i
„Doe weg van u de verkeerclheid des monds,
en doe de verdraaidheid der lippen verre
van u. Laat uwe oogen rechtuitzien, en
uwe oogleden zich recht voor u heen houden."
Het is eene vermaning tot volkomen oprecht-
heid. De voortreffelijke vader wil niet dat
de aangeprezene waakzaamheid over den
dierbaarsten schat met die zekere soort van
voorzichtigheid gepaard ga, welke berispelijk,
welke lafhartig is. Neen! nimmer zoeke
zijn zoon de veiligheid zijner gevoelens en
beginselen bij hunne ontveinzing, of trachte
hij hunne getrouwe toepassing te bedekken
of te verbloemen. Hij trede in het leven
op als een man, die den moed heeft zijner
overtuigingen; eerlijk in alles. Wat het hart
gevoelt, en niets anders, zegge de mond;
wat het hart bedoelt, zij in het open oog
te lezen. Die onder het spreken den mond
verwringen, op de lippen bijten, binnens-
monds met halve woorden prevelen; die hun-
nen man niet aanzien, de oogen onder
het spreken nederslaan of terzijde loeren,
-ocr page 64-
52
zijn de mannen niet, op welke hij uitwendig
of inwendig gelijken moet.
Het leven is niet slechts beginselen en
karakter: het leven is doen. Er moet
gehandeld worden. En dit (met verwerping
van al zulke voorzichtigheid, welke begin-
selen ontveinst en daardoor het karakter
bezwalkt) vereischt bedachtzame beradenheid.
„Weeg," zoo luidt de derde raadgeving, „weeg
den gang uw voets, en laat [dientengevolge]
al uw wegen wèl gevestigd zijn." Handel
nooit anders dan na verstandig en rijp beraad.
Doe geen eersten stap, zonder te weten wat
gij doet, en dat gij ook den tweeden zult
willen zetten. Doe niets onbedacht, en het
wèl doordachte zonder verdere aarzeling.
Standvastigheid is de kroon der deugd,
en de vaderlijke vermaning tot volharding in
\'t goede zet ook aan de vorige raadgevingen
de kroon op. „Wijk niet ter rechter- of ter
linkerhand; wend uwen voet af van het
kwade." Het boven al wat te bewaren is
bewaarde harte blijve aan zichzelven ge-
-ocr page 65-
53
trouw; het geheel oprechte karakter ver-
loochene zich om lief noch leed; de welbe-
radene wandel late zich geen oogenblik van
den koninklijken weg afleiden; het richtsnoer
des levens zij: „geen gemeenschap met het
kwade!" ... Gelukkig de zoon, die een vader
gehad heeft, -wiens opvoeding in overeen-
stemming was met lessen als deze, hem ten
slotte, daar de wereld en het leven zich voor
hem openen, nog medegegeven!
Men kan er op aan, dat die opvoeding niet
in het voorhouden van groote godgeleerde
woorden, maar in vorming van het hart
bestaan heeft; dat ook tot hiertoe voor alle
dingen op oprechtheid, eenvoudigheid, waar-
heidszin prijsgesteld is, en niets zoo zeer
geducht als, door het inboezemen van vrees
of wantrouwen, deze eigenschappen uit het
kinderlijk gemoed te verjagen. Men mag
onderstellen, dat die vader, met een oog op
het leven en wat het medebrengt, zich niet
heeft tevredengesteld met de gedweeheid
van een gehoorzaam kind, maar op de
-ocr page 66-
54
ontwikkeling der zelfstandigheid van den
toekomstigen mensch het oog gehad heeft.
Gezegend de jongeling, gezegend de man,
die vaderlijke raadgevingen als deze, hem
op den levensweg medegegeven , met kin-
derlijke dankbaarheid in het midden zijns
harten behouden, steeds voor oogen gehouden,
getrouw betracht heeft! Gewisselijk, hij heeft
daarin gevonden „het leven en een levens-
artsenij." Maar gezegend ook de ouders, die
hunnen kinderen zulke lessen wisten voor te
houden, en bij goeden raad ook het goede
voorbeeld voegden!
2. „Behoed uw hart boven al dat te bewaren
is, want daaruit zijn de uitgangen des levens.
Doe de verkeerdheid des monds van u weg,
en doe de verdraaidheid der lippen verre van
u. Laat uwe oogen rechtuitzien , en uwe
oogleden zich recht voor u heen houden.
Weeg den gang uws voets, en laat uwe
wegen wèl gevestigd zijn. Wijk niet ter
rechter- of ter linkerhand, wend uwen voet
af van het kwade."
-ocr page 67-
55
Uit deze woorden rijst het beeld van een
schoon karakter op voor onzen geest.
Behoeft het aanwijzing? Stelt u den zoon,
den jongeling voor, met dezen vaderlijken
raad gewapend, aan deze vaderlijken raad
getrouw, en dien uitdrukkende in zijn leven.
Den voor zijnen God en zijne ouders nog
kinderlijken, die, door over zijn hart te
waken, voor de reinheid zijner zeden zorg
draagt, den blos op zijne wangen bewaart,
de teerheid van zijn gevoel handhaaft en
alzoo voor alle zachte, voor alle edele, voor alle
hoogere aandoeningen vatbaar blijft; — den
ongeveinsde n, die niets te verbergen heeft
of zou willen hebben, wiens woord u een
volkomen vertrouwen inboezemt, wiens oog
de klare spiegel is eener oprechte en eerlijke
ziel; — den kloekzinnigen, die zich niet
laat meêsleepen of vervoeren, maar steeds
wenscht te weten wat hij doet, en te doen
wat hem nooit berouwen kan; — den jong-
man van beginselen, aan die beginselen
getrouw, onverzettelijk in het goede en niet
-ocr page 68-
56
in staat met het kwade te onderhandelen .. .
Jongman! boezemt u dit karakter geen achting
in ? Jonge dochter! acht gij znlk een jong-
man niet uwer waardig ? Gewis , recht-
schapen ouders zijn grootsch op zulk een
zoon! De maatschappij voorziet in hem
een steun, en hij zal het sieraad zijn van
eiken kring, waar lot en roeping hem plaat -
sen.... Wat mij betreft : ik verheug mij
te kunnen aantoonen dat de Bijbel zulke
karakters wil, dat de ware godsvrucht ze
vormt. Hier is gevoel zonder weekheid,
ernst zonder gemaaktheid, plichtsbetrachting
zonder bedenkelijkheid; hier, bij maagdelijke
reinheid, manlijke moed, vrijmoedigheid,
wijsheid, kracht. Voorwaar, een edeler
moed dan die baldadige overmoed, die
jammerlijke heldhaftigheid in het verkeerde,
die zich toejuicht van al het kwaad te durven
doen dat de anderen doen, maar het hart
niet heeft om iets daarvan te laten. Hier
is een beminnelijker vrijmoedigheid dan
die onbeschaamdheid, die hare eer stelt
-ocr page 69-
57
in hare schande en de gelegenheid zoekt om
het aan ieders oor te hangen, dat men zich
boven hetgeen, waarop men nu als op zijne
„kinderlijke vooroordeelen" nederziet, verheven
heeft. Hier is een degelijker wijsheid dan
de wijsheid van een geslacht, dat het voor
het toppunt der wijsheid rekent, de vaderlijke
wijsheid te bespotten, de wijsheid van het
hart te verloochenen, de klove tusschen
goed en kwaad te dempen, en hare uit-
spraken met de verlangens der zinnelijkheid
overeen te brengen; een betere kracht dan
waarop gij u den titel van sterken geest
laat voorstaan, gij die de lafhartigheid, die
de zwakheid hebt gehad u stuk voor stuk van
de dierbaarste goederen der menschheid te
laten berooven en de bron des levens en
des vredes in uw binnenste te laten vergif-
tigen! O moed der oprechten , vrijmoedigheid
der onbezoedelden, „wijsheid der kloekzin-
nigen," kracht der standvastigen in het
goede, waarom zijt gij zoo zeldzaam? waarom
wordt gij zoo weinig begeerd?
-ocr page 70-
5S
3. „Behoed uw hart boven al dat te be-
waren is, want daaruit zijn de uitgangen
des levens.
Doe de verkeerdheid des monds van u
weg, en doe verdraaidheid der lippen verre
van u.
Laat uwe oogen rechtuitzien, en uwe oog-
leden zich recht voor u heen houden.
Weeg den gang uws voets, en laat al uwe
wegen wèl gevestigd zijn.
Wijk niet ter rechter- of ter linkerhand:
wend uwen voet af van het kwade."
Een zorgelijke taak wordt in deze woor-
den voorgeschreven. Wie gevoelt, wie onder-
vond het niet? Veelvuldig zijn de aanvallen;
sterk de verzoekingen; onervaren is de jonk-
heid; zwak het menschelijk hart.
„Behoed uw hart boven al wat te bewaren
is. Houd over die bron des zedelijken levens
als over den zorgelijksten post de wacht!"
Maar de geheele wereld schijnt samen te
spannen om dat hart te berooven, om dien
post te veroveren, die bron te vergiftigen
-ocr page 71-
59
tot eiken prijs! Slechte gezelschappen; valsche
vrienden; heillooze boeken; de geest des
tijds; de drogredenen en spotternijen des
ongeloofs; de laatdunkende uitspraken der
wetenschap; de lichtzinnige toon der be-
schaafde wereld; de prikkel der nieuwsgierig-
heid; de streeling der zinnen; de verontreini-
ging der verbeelding: het zijn alle zoovele
wapenen, die van alle kanten den armen
jongman belagen, die zijn hart te bewaren
heeft „boven al dat te bewaren is", en die
het er op toeleggen het te verderven „boven
al dat te verderven is."
„Doe weg van u de verkeerdheid des monds,
en doe de verdraaidheid der lippen verre van
U. Laat uwe oogen rechtuitzien, en uwe
oogleden zich recht voor u heen houden."
Voortreffelijke raad, tegen welker opvol-
ging een waarlijk jong gemoed niet opziet;
waarvan de herinnering nauwelijks noodig
geacht wordt door het kind eens vaders, die
door zijn gansene wijze van opvoeden altijd
de oprechtheid heeft aangemoedigd en be-
-ocr page 72-
6o
loond. Maar deze opvoeding wordt buiten
het vaderlijk huis niet voortgezet. De drang
eener bedorvene maatschappij is tot
geveinsdheid. Zij weet iemand zijne
openhartigheid te doen bezuren. Zij verleidt,
zij noopt, bijna dwingt zij het eerlijkst hart,
haar de kunsten en de treken eener ontee-
rende voorzichtigheid af te zien.
„Weeg den gang uws voets, en laat al
uwe wegen wèl gevestigd zijn." Het is goed,
het is wijs, het is noodzakelijk. Maar is
het wel van de jonkheid te wachten dat zij
het doen zal? Kan zij het? Bedachtzame be-
radenheid is meestal slechts een vrucht van
ervaring. De jeugd heeft er geen. Haar
bloed stroomt snel. Hare verbeelding is
levendig. Zij is voorbarig, voortvarend, roe-
keloos. O schoone, maar veelomvattende
eisch: een mannelijke wijsheid in den jonge-
ling!
„Wijk niet ter rechter- of ter linkerhand;
wend uwen voet van het kwade." Welaan,
dat woord sta in het hart geschreven! Stellig
-ocr page 73-
6i
zij de keus van het goede; onbepaald de af-
keer van alle kwaad; ondubbelzinnig de be-
geerte om te wandelen en te blijven wande -
len „in het midden van de paden des rechts!"
Maar het menschelijk hart is zoo zwak, een
zijstap zoo ras gedaan, een zijpad zoo ge-
makkelijk ingeslagen, zoo moeielijk weder
verlaten! De afleidingen, de verlokkingen,
de bekoringen zijn zoo talrijk, de valstrik-
ken zoo listig verborgen..... Het is zoo.
En zonder hooger kracht dan die van een
bepaalde keuze en vasten manlijken wil,
zonder nog edeler zucht dan de edele eer-
zucht om dit schoon karakter op te houden,
zonder nog krachtiger steun dan den trouwen
raad eens eerbiedwaardigen vaders, zal het
geenszins gaan. Maar, zoon van zulk een vader,
kind des godvruchtigen! hebt gij niet geleerd
te bidden tot den „Vader , die in de hemelen
is?" En kent gij niet de kracht van het gods-
betrouwen, waardoor de kracht Gods met
u is? Beschermt u niet boven al wat be-
schermen kan de vrees om God te mishagen ?
-ocr page 74-
62
Bemoedigt u niet boven al wat bemoedigen
kan de gedachte aan zijn welgevallen? O
Leef, waak, strijd, handel, wandel biddende!
Kweek dit godsbetrouwen; houd deze vrees
wakker, deze gedachte levendig; door den
omgang met zijn Woord, door het letten op
zijne wegen en werken; door het diep in
uw hart erkennen van zijne heiligheid, zijne
rechtvaardigheid, zijne alwetendheid; door het
dankbaar aanbidden van zijne goedertieren-
heid, zijne barmhartigheid, en zijne genade!
Dat was de weg in Salomo\'s tijd. En, in dezen
uwen tijd, daar de „meerdere dan Salomo"
tot u gesproken heeft, valt op dezen weg
het helderste en het vroolijkste licht.
-ocr page 75-
IV.
GEEN ANDERE NAAM.
-ocr page 76-
-ocr page 77-
Petrus en Johannes hadden hun eerste
wonderwerk verricht; een werk van liefde ,
gelijk ook al de wonderwerken van hunnen
Heer. Tezamen naar den tempel opgegaan,
omtrent de ure des gebeds, had een kreupel-
geborene, hulpeloos aan een der voorhof-
poorten nedergezeten, van hunne barmhartig-
heid een aalmoes begeerd. „Zilver of goud
hadden zij niet;" maar wat zij hadden, hadden
zij hem gegeven: gezondheid en kracht,
in den naam van Jezus Christus. Groote
dankbaarheid deswege bij den herstelden;
verbaasdheid en ontzetting bij het volk; voor
de dienaren van Jezus Christus, de schoonste
gelegenheid om van hem voor het volk te
getuigen! Met warmte wordt zij aangegrepen,
en in den „voorhof van Salomo" wedergalmt
de lof van den „Meerderen dan Salomo" van
de lippen des Galileschen visschers. Hem
wordt de eere toegewezen van het liefderijk
wonder in zijnen naam, voor zoo veler oog
5
-ocr page 78-
66
verricht; Hem, „Gods heilig kind Jezus," door
zijn volk Israël overgeleverd, verloochend,
gedood; maar door de opstanding uit de
dooden in eere hersteld en door God ver-
heerlijkt; Hem, den „Vorst des levens," den
toekomstigen „Richter der wereld," maar die
nu, als „Behouder der wereld," ook zelfs
naar zijne moordenaren de reddende armen
nog uitstrekt.
Doch wat op het Pinksterfeest straffe-
loos had kunnen verkondigd worden, wordt
het nu niet meer. Terwijl Petrus en Johannes
op deze wijze tot het volk spraken , „kwamen
daarover tot hen de Priesters en de Hoofdman
des Tempels en de Sadduceën." Zij toonden
hun de hoogste ontevredenheid daarover dat
zij zich onderwonden „het volk te leeren,"
en vooral dat zij, in Jezus, de opstanding uit
de dooden verkondigden. Hierbij bleef het niet;
zij sloegen ook de handen aan de Apostelen,
en zetteden hen, daar het nu avond was,
in bewaring tot den volgenden dag. Op dien
volgenden dag, had een zeer plechtige, zeer
-ocr page 79-
6 7
voltallige zitting van het Sanhedrin plaats.
Als de gevangen Apostelen van Jezus Christus,
in het midden van den ontzaglijken kring
gesteld, hunne oogen opsloegen, ontmoetten
zij die van Cajafas, van Annas, van alle
de leden van dat „hoogepriesterlijke ge-
slacht," dat zich nog altijd toejuichte over
den moord des Nazareners. Doch het ver-
schrikte hen niet. Zij gevoelden dat hun
Heer met hen was, dat de Heilige Geest
hen vervulde. Op de vraag, door wat kracht,
of door wat naam, de genezing van den
kreupelgeborene door hen verricht was, was
het fier, het manlijk antwoord van Simon
Petrus geen ander dan dit: „Gij oversten
des volks, en gij ouderlingen Israels! Alzoo
wij heden rechtelijk onderzocht worden over
de weldaad aan eenen kranken mensch ge-
schied, waardoor hij gezond geworden is,
zoo zij u allen kennelijk, en den gansenen
volke Israels, dat door den naam van Jezus
Christus, den Nazarener, dien gij gekruist
hebt, welken God van de dooden heeft
-ocr page 80-
68
opgewekt, door Hem, zegge ik, staat deze
hier voor u gezond. Deze is de steen, die
van u, de bouwlieden, veracht is, welke tot
een hoofd des hoeks is geworden. En de
zaligheid is\'in geenen anderen. Want daar is
ook onder den hemel geen andere naam, die
onder de menschen gegeven is, door welken
wij moeten zalig worden." (Hand. IV : 8—12.)
„De zaligheid is in geenen anderen; want
daar is ook onder den hemel geen andere
naam, die onder de menschen gegeven is,
door welken wij moeten zalig worden." Met
dit woord, hetwelk een Petrus zich haast
te dezer gelegenheid aan de verwerpers en
moordenaars van zijnen Heer en Meester
toe te roepen, werd hun in éénen adem zeer
veel gezegd en betuigd. Het zeide hun, dat
van den door hen verworpen, door God
verheerlijkten Nazarener niet alleen krachten
uitgingen ter genezing van kreupelen en
kranken, maar dat bij Hem de zaligheid,
d. w. z. de behoudenis, behoudenis in den
hoogsten en in een volstrekten zin, de be-
-ocr page 81-
69
houdenis der ziel, de eeuwige behoudenis
was. Bij Hem alleen. Bij Hem, naar het
welbehagen Gods. Bij Hem, voor allen.
Bij Hem, ook nog voor hen, zijne ver-
werpers en moordenaars, zoowel als voor
volgers en dienaren , die Hem eerden en aan-
baden en in zijnen naam krachten deden.
Wij hooren er in: in. Een getuigenis,
waarin de Apostelen van Jezus Christus een-
stemmig zijn;
2°. Eene overtuiging, welke de
grondslag, de eenheid, de levens-
voorwaarde is der ware christelijke kerk;
3°. De onoverkomelijke ergernis
eener hoogmoedige wereld;
4n. Voor de om hare behoudenis bekom-
merde ziel, de aanwijzing van het gezegend
rustpunt.
i. „De zaligheid is in geen anderen. Want
daar is ook onder den hemel geen andere
naam, die onder de menschen gegeven is,
door welken wij moeten zalig worden."
-ocr page 82-
7"
Het zal wel niet zeer noodig zijn met
vele woorden aan te toonen, dat deze woor-
den van Simon Petrus een getuigenis be-
helzen, waarin de Apostelen van Jezus Christus
eenstemmig zijn. Jezus Christus de Naza-
rener, dien de Joden gekruisigd hebben, dien
God van de dooden heeft opgewekt, wordt door
niemand hunner slechts voorgesteld als een
wijze onder de wijzen, een rechtvaardige
onder de rechtvaardigen, een profeet onder
de profeten, en ook niet maar als een wijze
boven alle wijzen, een rechtvaardige boven
alle rechtvaardigen, een profeet boven alle
profeten; maar, daarenboven , als de Zalig-
vnaker en de e enig e Zaligmaker. Deze,
deze naam drukt uit het doel zijner komst
en den aard van zijn werk, en Hij deelt
dien met niemand. Om hun dit te zijn, is
Hij „den menschen gegeven," Hij alleen;
dóór hun dit te zijn, betoont hij zich den
van God beloofden Christus; om hun dit
te zijn, is Hij door de Joden gekruisigd en
door God van de dooden opgewekt. Hoor de
-ocr page 83-
7>
redenen, lees de brieven der Apostelen ,
doorblader de evangeliën, die door hen ge-
schreven zijn: gij ontvangt geen anderen indruk.
Israël moet het weten, de volkeren moeten
het vernemen, allen creaturen moet het ver--
kondigd worden dat Jezus de Nazarener,
Jezus de Gekruisigde, Jezus de Verrezene,
Jezus de Christus — de zaligmaker is, de
eenige Zaligmaker; dat bij hem te vinden is:
niet slechts de heldere voorlichting der hoogste
wijsheid, niet slechts het bezielend voorbeeld
der volkomenste deugd, maar de behoudenis
der ziel, hare onttrekking aan het oordeel,
hare redding van het verderf, hare herleving
uit den dood, den dood, die daar is door de
zonde; bij hem; bij hem voor allen;
maar bij hem alleen. Dit is de verkon-
diging van Petrus; dit, van Johannes; dit, van
Paulus: „Jezus Christus de Z a 1 i g m a-
ker van zondaren, de algenoegzame,
maar de eenige." Elke voorstelling van
Jezus Christus, die dezen indruk niet maakt,
die den gezegenden persoon des Verlossers
-ocr page 84-
7-\'
in een ander licht voor u plaatst, is geen
voortzetting, maar bestrijding der Apostolische
prediking; zij kan hare waarheid, en derhalve
ook hare betrekkelijke waarde hebben; maar,
door haar deel der waarheid in de plaats
van het geheel te stellen, zondigt zij en
verbeurt zij ook haar betrekkelijk recht.
2. „De zaligheid is in geenen anderen;
want daar is ook onder den hemel geen
andere naam, die onder de menschen gegeven
is, door welken wij moeten zalig worden."
In deze woorden van den Apostel Petrus
hoort de Heilige Algemeene Christelijke Kerk
de overtuiging uitgesproken, welke is
haar grondslag, hare eenheid, en de
voorwaarde van haar bestaan.
„Een Zaligmaker: d. i. een Behouder, een
Heiland, een Verlosser van de schuld, de
straf, het verderf, de dienstbaarheid der
zonde, een Redder van den dood, den dood
der ziele" — dat is het geklank geweest,
hetwelk zondaren, hetwelk stervelingen, het-
welk „door al hun leven met vreeze des doods
-ocr page 85-
73
der dienstbaarheid onderworpenen," uit alle
volkeren, die onder den hemel zijn, de ooren
heeft doen opsteken en de harten doen
openen om te hooren wat de Galilesche
mond verder te zeggen had.
„Één Zaligmaker, één, en geen ander,
dezelfde voor allen, voor allen genoegzaam,
voor allen onmisbaar," — ziedaar wat de
middelmuren des afscheidsels tusschen jood
en heiden, griek en barbaar, dienstbaar en
vrij, edel en onedel, geleerd en ongeleerd,
heeft doen vallen, en alle volkeren, alle stan-
den, alle kringen in den grooten broederkring
der Gemeente van Christus vereenigd heeft.
Ziedaar ook, wat te midden van de veel-
vuldigste verscheidenheid, de schromelijkste
afwijking en de betreurenswaardigste ver-
deeldheden altijd de onscheidbare eenheid
der Christelijke Kerk zal uitmaken.
Bij velen, wijsheid;\'bij velen, wetenschap;
bij velen, voortreffelijkheid; bij velen, nieuwe
inzichten, schoone ontdekkingen, groote wei-
daden voor het genot des dagelijkschen levens
-ocr page 86-
74
en het nut der aardsche maatschappij; maar
slechts bij Eénen , de zaligheid; door Eénen,
het behoud der zielen ; van Eénen, „de eenige
troost beiden in leven en in sterven."
Vele namen onder de menschen uit eer-
en partijzucht opgeworpen, met verdiend
ontzag genoemd, met verplichten dank ver-
meld , met billijke eer gekroond; maar slechts
„één naam" van God „gegeven;" slechts
één naam, „door welken wij moeten zalig wor-
den;" één, en geen ander: „Jezus Christus,
de Nazarener; Jezus Christus, de gekruiste
en Verrezene; Jezus Christus, de steen
door de bouwlieden verworpen,
maar door God ten hoofd des hoeks
gelegd." Door deze overtuiging is de
Christelijke Kerk Christelijke Kerk; be-
staat zij, leeft zij, en heeft zij haar eigen-
aardig bestaan gehandhaafd en haar eigen-
aardig leven geleefd en voortgezet, te midden
van het leven en sterven, het verschijnen en
verdwijnen van zoo vele elkander opvolgende
maatschappelijke bedeelingen en stelsels van
-ocr page 87-
«3 75
menschelijke wijsheid, levens- en wereklbe-
schouwing; door deze overtuiging, kan zij aan
de haar meest vijandige dezer stelsels en be-
deelingen het hoofd bieden. — Niemand
kan de Christelijke Kerk verdringen, niemand,
die de menschelijke behoefte aan „zalig-
heid" en zekerheid van zaligheid niet be-
vredigen, niemand, die zich niet in de plaats
van den eenigen Zaligmaker dringen kan.
Maar dan, ja dan voorzeker zou de Christe-
lijke Kerk zich oplossen, wanneer zij zelve
deze behoefte ging verloochenen, en in Jezus
Christus veel, maar geen „Zaligmaker" meer
leerde belijden, of althans geen Zaligmaker
in een zin, waarin er slechts één, en „geen
ander," geen dan de „van God gegevene"
wezen kan.
3. Hiertoe echter bestaat verzoeking. Want
in datzelfde woord van Petrus, waarin wij de
overtuiging hooren uitgedrukt, die de levens-
voorwaarde der gemeente is, hooren wij
tegelijkertijd de waarheid, welke de eigen-
lijke „steen des aanstoots," de onoverkome-
-ocr page 88-
1<>
lijke ergernis der wereld, (d. i. van het zon-
dige hart) uitmaakt. — „Jezus, de Zaligmaker,
de eenige, noodzakelijke, voor allen onmis-
bare Zaligmaker!" alle ongeloof, alle bestrij-
ding. der christelijke belijdenis heeft zijnen
openbaren of verborgen grond in deze, in
zijne oogen, „aanmatiging" van het Evangelie.
— Den „W ij z e van Nazaret," den „voor-
treffelijken Leeraar," den „onvergelijkelij-
ken Lijder" wil men wel; gaarne vereert
men in Jezus Christus „den mensch bij uit-
nemendheid," het „schoon ideaal der mensch-
heid," „de liefde en de heiligheid in persoon,"
den „godmensen," zoo het wezen moet; ja
zelfs, met den „Zone Gods," met „God geopen-
baard in het vleesch" zou men vrede kunnen
hebben, indien men maar vrede hebben
kon met den „Zaligmaker," den „eenigen"
Zaligmaker, den „voor allen onontbeerlijken."
Is, zoo spreekt daartegen het hoogmoedige
hart, dat zichzelf niet kent en , ook bij dit
licht, zichzelf niet wil leeren kennen; is de
mensch, is de menschheid, ben ook ik clan
-ocr page 89-
77
verloren, en a 1 z o o verloren, dat ik (onmach-
tig mijzelven te redden met de middelen
die ik heb, en naar eigen inzicht) de toe-
vlucht behoor te nemen tot eene redding,
die van buiten, die van boven komt, om
mij te verheffen boven de macht, om mij
te zuiveren van de schuld, om mij vrij te
waren voor de straf der zonde? Ik, zoowel
als de onkundigste; ik, zoowel als de ver-
dorvenste; ik, in deze negentiende eeuw, die
in hare verlichte denkbeelden en beschaafde
zeden de fijnste en laatste vrucht aller christe-
lijke eeuwen inoogst; ik, zoowel als de fari-
zeesche jood en de verdierlijkte heiden der
eerste eeuw? Dit stuit; dit pijnigt; om aan
deze vernedering te ontkomen, neemt het door
hoogmoed verblinde hart alle vormen des
ongeloofs aan, bestrijdt het Evangelie met
alle wapenen, alle voorwendselen, of neemt uit
het Evangelie den Zaligmaker, d. i. het Evan-
gelie weg. Neen! neen! schoon men het voor-
geve , het zijn „de weldaden niet, aan kranke
menschen geschied, waardoor zij gezond zijn
-ocr page 90-
78
geworden;" het zijn niet de wonderwerken,
de verborgenheden, de ongerijmdheden, de
bezwaren door een z. g. „gezonde oordeel-
kunde" of „nieuwste wetenschap" te berde
gebracht, welke dat Evangelie zoo onaanne-
melijk maken in het oog eener eigenwijze,
zoo verwerpelijk in dat eener lichtzinnige
wereld; maar het is, op den bodem des harten,
de door alle gezond verstand, waarheidsliefde,
en ervaring gewraakte wederzin om intestem-
men in de ootmoedige belijdenis van algemeene
verdorvenheid, strafwaardigheid voor God,
verlorenheid in zichzelven, zooals die met de
verkondiging van eenen , eenigen, voor allen
onontbeerlijken Zaligmaker noodwendig moet
gepaard gaan. Waar men geen behoefte
gevoelt om verlost te worden van het ver-
derf, is het vreemd dat daar de wensch
opkomt om verlost te worden van den Ver-
losser ?
Doch de lankmoedigheid Gods zij geprezen !
van dezen verlost den ongeloovige niets dan de
dag zijns doods. Van dezen zal eerst de
-ocr page 91-
79
jongste dag eene weerspannige wereld ver-
lossen. Tot zoolang klinkt het getuigenis
voort en in hare ooren: „De zaligheid is
in geenen anderen; want daar is ook onder den
hemel geen andere naam, die onder de
menschen gegeven is, door welken wij moeten
zalig worden." En dit getuigenis, altijd door
de Gemeente herhaald, zal eerst nog menige
ziel aan de verleiding der zonde ontrukken.
4. „De zaligheid is in geenen anderen.
Want daar is ook onder den hemel geen
andere naam, die onder de menschen ge-
geven is, door welken wij moeten zalig
worden." Welk een rust voor die ziel, die
zich zelve en hare nooden en behoeften
heeft leeren kennen, en voor de vervulling
er van zich heeft toevertrouwd aan Jezus
Christus. Zij behoeft niet meer te zoeken:
zij heeft gevonden; niet meer om te dolen:
zij is te huis; zij wil zich niet meer laten
slingeren; zij heeft zekerheid en vastigheid;
zij weet wat zij heeft. De tijden en de
menschen veranderen, de meeningen wisselen,
-ocr page 92-
So
de stelsels volgen elkander haastig op, de
afgoden van den dag verdringen elkaar,
en de namen, waar vandaag bij gezworen
wordt, worden morgen vertreden in het slijk;
heden is de wijsheid bij de oudsten, morgen bij
de jongsten; nu waait de wind van leering
uit het oosten, straks uit het zuiden; zooge-
naamd nieuw licht gaat beurtelings aan alle
hemelstreken op; maar de zaligheid, maar
hare behoudenis, haar heil, haar hoop, haar
leven blijft in denzelfden, en „geen anderen."
En Dienzeifde, zij zou hem voor geenen an-
deren willen verruilen; want van dag tot dag,
en onder alle omstandigheden des levens,
ervaart zij meer en meer, dat de Eene , Eenige
ONONTBEERLIJKE, OOK DE GENOEGZAME, JA DE
IN ALLES EN TOT ALLES GENOEGZAME IS.