-ocr page 1-
KOLONIAAL MUSEUM.
___Botanisch Museum en
Herbarium —Utrecht,
a f i. e e*WW* Nieuwstraat 106.
VOORTBRENGSELEN VAN DE GROOTE CULTUUR IN
NEDERLANDSCH <tOSTINDIE.
111.
CACAO ex VANIELJE
K. W. VAN (iOKKOM.
Oiul-HoofiliHtpeetear der Culturen in Nederhmdscli Indië,
Eerelul der Nederlandse/te Maatsc/iaiijiij Ier bevordering van Nijverheid.
Botanisch laboratorium
Bibliotheek
Lange Nieuwstraat 106
3512 PN UTRECHT
UBU
ODA                         HAARLEM — J)E ERVEN LOOSJES.
2430-----------------------------------------------------
Jl
-ocr page 2-
-ocr page 3-
CACAO en VANIELJE.
RIJKSUNIVERSITEIT UTRECHT
A06000014613024B
1461 3024
-ocr page 4-
-ocr page 5-
OP Pr W*
NEDERLANDSCHE MAATSCHAPPIJ TER UEVORDERING VAN NIJVERHEID.
KOLONIAAL MUSEUM.              iL
AFDEELÏNG:
VOORTBRENGSELEN VAN DE GROOTE CULTUUR IN
NKDERLANDSCH OOSTINDIK.
III.
CACAO en VANIELJE
K. W. VAN GORKOM,
Oud-Hoofdinspeetenr der Cultures in Nederlundsch Indiii,
Eereliét der Nederfamdsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid.
HAARLEM — DB ERVEN LOOS.TES.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
CACAO.
Voorwerpen, afbeeldingen en monsters
in het Museum aanwezig.
VOORWERPEN.
Theobroma Cacao L. Tak met vrucht. (Suriname).
Koode Cacao-vrucht in was geboetseerd. (Verzameling Mevr.
van Hoek).
Gele
Groene onrijpe\'           
Roode             »                   *papier-maehé(Verzam.Mattes Suriname).
Gele                »                                                         i
\'                " doorsnede •                   
AFBEELDINGEN.
Tak van den Cacacoboom met vruchten (Verzameling Mevr.
Hoola van Nooten).
Cacao-vruchten, photographie (Verzameling Jules Hamburg).
MONSTERS.
Nederlandsch Oost-lndië.
1.  Java ordinair.
2.  Buitenzorg.
3.  Pamenoekan.
4.   Banjoewangi.
5.  Bali.
6.  Chocolade in koekjes en cacao-
boter. Buitenzorg.
-ocr page 8-
6
Suriname.
1.   Prima rood-paars.
2.   Goed middelsoort.
3.   Goed ordinair.
4.   Cacao 5 % X 24 uren gegist.
5.       • 5% x 24 .
6.        - 7 X 24 -          »
7.       - 3% X 24 -•
8.       - 2% X 24 "
9. Cacao 36 uren gegist.
10. " 60 ■          *
11.  Chocolade.
12.   Ruwe cacao-azijn.
13.   Verdikt cacao-sap.
14.   Spiritus uit cacao-sap.
Buiten de Koloniën.
1.   rialte cacao. Tlicobroma bicolor en daaruit bereid vet. Guatemala.
2.   Cacao van Puerto Cabello.
3.       »         » Arriba Guayaquil.
-ocr page 9-
CACAO.
Beschrijving.
De Cacao van den handel, waarvan het Museum eenige
Oost- en West-Indische monsters in stopflesschen bezit, is het
zaad van een tot de familie der Sterculiareae behoorende
boom, de Theobroma Cacao, die in Centraal-en Zuid-
Amerika, —van Guayaquil tot Bahia. in het wild voorkomt
en bovendien daar, evenals op de Antillen, — vooral op Haïti
en Trinidad, op Afrika\'s Westkust en in den O. I. Archipel
gekweekt wordt. Ook de Theobroma b i c o 1 o r, T h. angu s-
tifolium, Th. glaucum en Th. micro ca rpum leveren
cacao, die echter van mindere hoedanigheid is dan die van
Th. cacao.
In Tropisch Amerika bereikt de cacaoboom soms een hoogte
van 15 meters; in Oost-Indië wordt hij zelden hooger dan
8—40 meters. Het hout is specifiek licht en wit van kleur;
de schors dun en meer of min kaneelbruin. De bladeren, in
hun jeugd rood getint, gaan later in een levendig groen over.
Zij zijn kort-gesteeld, langwerpig eirond, meestal met bree-
den top of voet, spitspuntig, gaafrandig en van vroeg afval-
lende, borstelvormige steunblaadjes voorzien. De kleine rozen-
roode bloesem komt, buiten de bladoksels, in bundels te
voorschijn aan de stammen en takken. Deze bij onze Holland-
sche vruchtboomen vreemde bloei wij ze, wordt in Indië meer
ontmoet.
De rijpe vruchten, wier aantal lang niet correspondeert aan
de hoeveelheid bloesem \'), gelijken op korte, dikke, spits-
*) Men rekent dat niet meer dan 10 pCt. der bloemen tot vruchtzetting
komen.
-ocr page 10-
8
uitloopende komkommers; zij worden i% decimeters lang en
1% centimeters dik, dragen 10 overlangsche ribben en zijn
geel, oranjegeel of rood, zoolang zij nog in verschen staat ver-
keeren. De onrijpe vruchten zien er groen, de rijpe en gedroogde,
al naar de soort, donkergeel of bruin uit. De vruchtwand
van nature vastvleezig, droogt lederachtig hard op. In elke
vrucht treft men 5 loodrechte reeksen van liggende boon- of
amandelvormige zaden, omstreeks 60 in aantal, waarvan de
volkomen ontwikkelde, eivormig en aan beide zijden flauw
gewelfd, 2—3 centimeters lang en 1—i% id. breed zijn.
De zaadhuid, waarvan men beweert een geurige thee te kun-
nen zetten, zooals de onontwikkelde zaden de koffie heeten
te kunnen vervangen, is rood of vuilbruin \'), papierdik en
broos. Haar binnenvlies doordringt op onregelmatige wijze de
zaadlobben en verdeelt deze in talrijke, hoekige, gemakkelijk
te scheiden onderdeden. De zaadlobben zelven zijn donkerbruin
of zwartachtig, vleezig, vettig.
Slechte van rijpe vruchten is goede cacao te verwachten
en dan nog moet deze goed bereid, gedroogd en gesorteerd
worden. Goede cacao is eer broos dan taai, inwendig licht-
bruin en mag niet duf van smaak of reuk zijn.
Geschiedenis.
Toen de Spanjaarden in 1516, onder Cortez, Mexico ver-
overden, vonden zij daar den cacao-boom in zoo hoog aan-
zien, dat zijn boonen er als een gewoon betaalmiddel golden.
Onder den naam van Chocolatl (choco = cacao en latl =
water) bereidde men uit de gerooste en fijngestampte boo-
nen, door eenvoudige koking met water, een op het oog
weinig aantrekkelijken drank, waaraan de mingegoeden, maïs-
\') Wij hebben onderscheiden monsters uit den handel voor ons liggen
waarvan het moeielijk is de juiste kleur te bepalen. Kenmerkend is de oker-
of oerkleur, — men zegt rood, — van de Caracas-cacao.
-ocr page 11-
9
meel en sterke kruiden toevoegden, zoodat het mengsel er als
een schuimende massa van honig-consistentie uitzag, die koud
genuttigd werd.
Voor rekening van Montezuma werden dagelijks 50 koppen
chocolatl voor hem zelven en 2000 voor zijne hovelingen be-
reid. De grooten des lands mengden geen maïs-meel in hunnen
drank, maar daarentegen wel honig en vanielje. Aan het hof
bediende men zich bij het gebruik van chocolatl, van gouden
vaatwerk en gouden lepels.
Cortez zag het groote belang van de cacao ook voor zijn
vaderland in en zijne rapporten aan Karel V moeten daarvan
getuigen kunnen. In den vorm van koekjes werd de cacao
reeds in 1520 naar Spanje gezonden en men trachtte den oor-
sprong van het nieuw genotmiddel hier geheim te houden,
ten einde daarvan zoolang mogelijk een monopolie te verze-
keren. Evenals de koffie en de thee verkreeg de cacao eerst
na langdurigen strijd haar burgerrechten. Linnaeus was
er hoog mee ingenomen, wat blijkt uit den door hem bepaalden
naam Theobroma d. i. godenspijs, terwijl anderen, als Ben-
zoni en Clusius, de chocolatl goed voor de zwijnen vonden.
In het begin der 17e eeuw bracht Carletti cacao uit Ame-
rika naar Italië en leerde hier de kunst van chocolaad-berei-
ding; van uit Italië verspreidde het gebruik zich naar Midden-
en Noord-Europa, waartoe ook bijgedragen zal hebben, dat
het hof te Parijs, omstreeks denzelfden tijd, een zekere hoe-
veelheid cacao als een kostbaar geschenk uit Spanje ontving.
Heden nog is het verbruik van cacao als chocolade, buiten de
produceerende landen, het meest algemeen in Spanje, Portugal
en Italië, terwijl het naar \'t Noorden allengskens afneemt.
De Mexicanen zijn nog, even als voorheen, machtige con-
sumenten, maar groote invoeren cacao moeten heden aan de
ontoereikende binnenlandsche productie te gemoet komen.
In liet begin der 17e eeuw moet de cacao-plant door de
Spanjaarden naar Oost-Indie en wel allereerst naar Menado
-ocr page 12-
10
zijn overgebracht. Van hier uit had de verspreiding gaande-
weg over andere eilanden van den O. I. Archipel plaats, —
in de tweede helft der 18e eeuw, naar Amboina. De regee-
ring liet zich nog in 1853, blijkens ingrijpende maatregelen,
als \'t verleenen van voorschotten op gunstige voorwaarden,
veel gelegen liggen aan de behartiging der cacao-cultuur.
Tegenwoordig treft men deze op Java. op eenigeparticuliere
landerijen in Bantam (Tjikandi Oedik), Batavia, Krawang
(Pamenoekan- en Tjiasem-landen) en Semarang (Pangoeng)
en verder op drie erfpachtsperceelen in de Preanger en op een
dito in Banjoewangi aan. Laatstbedoelde drie perceelen pro-
duceerden in 1881 nog niet en de voortbrenging der particu-
liere landerijen heeft voor den handel geen groote beteekenis,
zoomin als die der vorstenlanden.
Blijkens het jongste koloniaal verslag (1881) leggen een paar
tabaks-ondernemingen op Deli, zich ook toe op de teelt van
cacao. Wordt verder geen melding gemaakt van cacao-aan-
plantingen op Sumatra, Borneo en omliggende eilanden, men
mag hieruit niet besluiten dat ze daar nergens zouden voor-
komen: hoogstens alleen, dat zij op de productie voor den
handel geen beteekenis kunnen hebben.
Geregelde cultuur treft men nog op Menado, doch ook hier
gaat zij niet vooruit. De Menado-cacao wordt meestal door
Arabieren en Chineezen opgekocht en vindt grootendeels haar
weg naar Manilla. In 1880 betaalden de opkoopers 40 a 80
gulden per pikol. Op Amboina blijft de cultuur ook achter-
uitgaan , naar beweerd wordt ten gevolge van de ziekte waar-
door jonge en oude plantsoenen sinds jaren geteisterd zijn.
Het is niet onwaarschijnlijk dat men die ziekte moet wijten
aan de zorgeloosheid of onkunde der planters. De Amboina-
cacao is overigens van goede qualiteit; zij munt uit door
dunne schil, volheid en hardheid van pit. De oogst van 1880
bedroeg 142 pikols, die tegen ƒ50 p. p. aan de Manilla-vaar-
ders werden verkocht.
Op de Aroë-eilanden, waar de cacao niet voorkomt, was
-ocr page 13-
11
men voornemens hare cultuur te beproeven. Op Ternate geeft
men zich meer moeite voor de cacao-teelt; de oogst van 1880
heette bevredigend en van de ziekte die liet gewas in 1878
zeer teisterde, werd sedert niet meer gehoord.
Van grooter belang is de cacao-cultuur in Suriname, van
waar in 1880 zijn uitgevoerd: naar Nederland 36.111 , Enge-
land 07.739, Noord-Amerika 365,378, Demerary 344,483,
Frankrijk 13.851, totaal 857,562 kilogrammen, ter waarde
van ƒ576,238. De eerste cacao-plant kwam tegen het einde
der 17e eeuw in Suriname; in 1706 had de eerste uitvoer
van cacao plaats; groote uitvoeren volgden ruim een kwart
eeuw later.
De cultuur der cacao.
De cacao wordt vermenigvuldigd door zaden. Soms legt
men deze dadelijk uit, — 8 a 5 in een plantkuil, —inden
vollen grond, doch meestal kweekt men jonge planten op
beddingen, waardoor men zich beter van krachtige, gezonde
plantjes verzekeren kan. De zaden moeten goed rijp, zoo
versch mogelijk en met asch gewreven zijn \'). Insecten en
ratten azen er gretig op en de kweeker heeft daaraan dus
gestadig zijn aandacht te wijden. Na 10 a 14 dagen reeds
beginnen de zaden te ontkiemen en 6 a 7 maanden daarna,
onder gunstige omstandigheden zelfs reeds na 3 maanden,
zijn de kweekplantjes (bibit) voor overplanting vatbaar. In
een paar jaren tijds kan men boompjes van 4a6 voeten win-
nen. De lieer van der Meer op Ternate mat 14—16 voeten
\') De heer Bartelink, beproefd cacao-planter in Suriname, zegt: Het is
aanbevelenswaard bij overvloedige dracht der boomen , vooral als er vrees be-
staat voor de ongestadigheid van het weder, de rijpe boonen (lees: vruchten)
van de boomen af te hakken , in hoopen op de beddingen te laten liggen en
ze eerst na 3 ik 4 dagen open te breken, De cacao-boonen nemen het grootste
deel van het vruchtsap tot zich , verbeteren daardoor in hoedanigheid , on-
dergaan een natuurlijke broeiing en vereischen daardoor minder zorg tot dro-
ging. Diezelfde boonen zijn juist daardoor het best tot poting geschikt.
-ocr page 14-
12
in aanplantingen van zesjarigen leeftijd die reeds in liet 4e a
5e jaar vruchten hadden gedragen.
Op hun "10e a 42e levensjaar worden de cacao-boomen ech-
ter eerst (link productief\'). De voortbrenging verschilt het eene
jaar bij \'t andere, zoo ook bij onderscheiden individuen, zeer.
Alleenstaande boomen en wel bepaaldelijk die op één stam
gehouden zijn, produceeren het sterkst. Zij kunnen 300 a
400 vruchten afwerpen, maar dooreen rekent men op een
aanplant, per boom niet meer dan een twintigtal \'s jaars.
Ongeveer 20 a 30 volwassen vruchten leveren een kilogram
droge boonen. De droging der versche boonen geeft een ge-
wichts-verlies van 30 a 40 pCt. De boomen bloeien, even
als de koffie, het gansche jaar door; de vruchten rijpen in
5 a 6 maanden na de ontluiking der bloemen. In den drogen
tijd is de bloesem schaarsch of geheel afwezig.
Men plant de cacao op verschillende onderlinge afstanden,
maar wenscht men flinke, breed ontwikkelde boomen te kwee-
ken, dan bepaalt men de plantwijdte op 5 meters en plaatst
schaduwboomen op 20 a 25 meters onderlingen afstand. Scha-
duw is onontbeerlijk voor een cacao-plantsoen; sommige plan-
ters beweren „weinig schaduw, weinig vruchten"; „geen
schaduw, geen vruchten"; vooial de hooge tuinen vereischen
beschutting, waarvoor bij tijds de Banaan of Pisang (Musa
paradisiaca) wordt aangeplant. Overigens heeft ook in Suri-
name de tot de Papilionaceeèn behoorende Erythrina, — in
Suriname Koffie-mama en op Java Dadap genoemd, — als
schaduwboom zijn burgerrechten verkregen. De cacao-plantages
vereischen niet minder zorgen dan de koffie-aanplantingen.
Zij staan aan velerlei ziekten en plagen bloot, die de zorgvolle
■) Onder gunstige omstandigheden, goede gronden en verzorging, blijft
die productie tot het 25e jaar voortduren, doch kan de boom tot 50 jaren
en langer leven en voortbrengen. Van zwaardragende boomen kan een handig
plukker 80—120 kilo\'s daags inzamelen. Als een voorbeeld van productiviteit
zoowel als van rentabiliteit, moge hier aangeteekend worden, dat de caeao-
tuin van den Heer Tcijsmann, te Buitenzorg , groot 25 bouws, 100 pikols
\'s jaars gemiddeld afwerpt, waarvoor ƒ 70 p.p. bedongen worden terwijl kosten
van onderhoud, oogsten en bereiding, te zamen omstreeks/2000 \'sjaars beliepen.
-ocr page 15-
43
planter zooal niet geheel voorkomen dan toch beperken kan.
Vooral slingerplanten en parasitische gewassen behooren in
een cacao-aanplant streng geweerd te worden. Stammen en
takken moeten vrij en zuiver blijven, wat zich door de eigen-
aardige bloeiwijze laat verklaren. Stelselmatige snoeiing en
zuivering der boomen, goede grondbewerking en drainage,
goede verhouding van licht en schaduw, met beschutting
tegen winden, zijn maatregelen en voorzorgen, die slechts
loonende gevolgen kunnen hebben.
Wat groei, ontwikkeling en vruchtbaarheid betreft, heeft
men op klei- en zandgronden geen verschillen \'opgemerkt,
maar op kleigronden schijnt den boomen een hoogere levens-
duur verzekerd en het ligt voor de hand, dat de planter te
waken heeft tegen de algemeen nadeelige gevolgen die èn
klei- èn zand-bodems kunnen openbaren, zoo men aan de
invloeden van afwisselende droogte en vochtigheid niet te
genioet komt. Het is wenschelijk de cacao-boomen niet te
hoog te laten opgroeien, ze op zekere hoogte, 3 a 4 meters,
te houden (door toppen) ten einde de inzameling der vruchten
niet te bemoeielijken en de gestadige bewaking en verzorging
der boomen te vergemakkelijken.
In Suriname kweekt men algemeen ééne soort van cacao,
namelijk de gele. Bij uitzondering treft men hier en daar de
roode of Caracas-soort, die spoediger groeit, weliger en krach-
tiger zich ontwikkelt, overvloediger bloeit en meer vruchten
levert dan de inlandsche. Ook heet de roode soort in den
bloeitijd beter bestand tegen de afwisselingen van de weers-
gesteldheid. Op een veld, alleen met Caracas-cacao beplant,
schrijft Bartelink , blijft deze haar landaard behouden; tusschen
de inlandsche geplant, verbastert deze soort en neemt meer
de eigenschappen van de inlandsche aan. Bij zoovele voordeden
is het ons niet recht duidelijk, waarom men niet ernstiger
streeft naar algemeene verdringing van de inlandsche, gele
cacao-soort, daar de Caracas-cacao een hoogere waarde heeft
als handelsproduct en den planter daarbij zoovele voordeden,
door minder gevoeligheid en meerder kracht, aanbiedt.
-ocr page 16-
14
Oogst en bereiding.
Uit hetgeen hiervoren aangaande den bloeitijd gezegd is,
volgt, dat men nagenoeg liet geheele jaar door oogsten kan,
al zijn de massale oogsten ook gebonden aan vaste periodes,
in verband met de seizoenen. De inzameling der vruchten ver-
eischt veel zorgen; dooi\' een ruwe behandeling beschadigt men
allicht de knoppen of bloesem, die een volgenden oogst ver-
zekeren moeten. Onrijpe zoowel als overrijpe vruchten leveren
geen edel product. De rijpheid der vruchten verraadt zich door
de kleur, —■ oranje-geel bij de gele en kastanje-bruin bij de
roode soort, — en door den dollen toon, die bij percussie
vernomen wordt; de zaden hebben zich dan van het omhulsel
losgemaakt.
De met de hand bereikbare vruchten wringt men voorzich-
tig van haar steekje; de hooger hangende snijdt men met
een aan een stok bevestigd mesje af\'.
De versche, rijpe vruchten bevatten een eenigszins wrang
maar niettemin f\'risch en aangenaam smakend sap, dat de
Surinamers gaarne drinken en dan ook bij den pluk der vruch-
ten verzamelen, door de vruchten dadelijk open te breken en
het uitvloeiend sap in flesschen op te vangen. Met water ver-
dund en eenigen tijd in rust gelaten, geraakt dit sap in
gisting en levert een geurigen azijn. Door alcoholische gis-
ting en overhaling, wint men cacao-spiritus. Van het ver-
dikte sap, den azijn en den spiritus, zijn in het museum
monsters aanwezig. In den 0.1. Archipel, waar vooral de
roode cacao soort gekweekt wordt, maakt men . voor zoover ons
bekend is, van het sap geen gebruik ; wellicht is de roode soort er
minder rijk aan. Men snijdt er de vruchten met een houten
nies open. of\' wel men klopt ze met een hamer voorzichtig stuk.
De afgezonderde boonen worden in bakken of kuilen opge-
-ocr page 17-
J5
hoopt, met bladeren bedekt, nu en dan omgeroerd en aan
een zeer matig gistingsproces blootgesteld; het slijmerig om-
kleedsel der boonen laat zich daarna gemakkelijker vervvijde-
ren. Hebben de boonen dit gistingsproces niet doorgestaan,
dan smaken zij min of meer wrang en zuur, even als het
sap. Zet men daarentegen het proces te lang voort of stuit
men het te snel, dan zal in het eerste geval de cacao zwart
worden, in plaats van mat-lichtbruin zooals men haar wenscht,
terwijl in het tweede geval, een schadelijke nagisting te
vreezen is.
De vereischte ferinentatie loopt in een paar dagen af; de
boonen worden nu door wassching gezuiverd en daarna door
zonne- of kunstwarmte gedroogd. Velen achten dat wasschen
en het in de zon drogen schadelijk voor den geur der boo-
nen en geven de voorkeur aan het wrijven der boonen
met asch, ter verwijdering van de aanklevende slijmerige
massa, en liet daarna drogen op goed geventileerde zolders \').
Te sterke droging geeft aanleiding tot bersten, waardoor de
boonen aan wurmstekigheid en schimmelen blootstaan. De
droging vereischt 2 a 3 maanden tijds. Met grond mag in-
tusschen verwacht worden, dat de door den lieer van Maanen
op Java aanbevolen inrichting ter droging van de koffie, —
welke inrichting, volgens recente berichten, een algemeene
toepassing op Java te gemoet gaat, — ook niet uitstekend
succes dienstbaar zal kunnen zijn voor het drogen der cacao
en andere producten.
De cacao wordt verpakt in zakken, — soms ook in kisten, en in
Amerika verscheept men ze zelfs wel eens zonder emballage.
De pp zolders uitgespreide cacao moet dagelijks worden
\') Wij vereenigen ons liever met Bartelink\'s verklaring „dat de Cacao niet
bederft als zij, op de drogerij uitgespreid, goed nat geregend is. Integendeel,
indien een voorbijtrekkende bui over versch uitgespreide cacao gaat, onmid-
delijk daarop door flinken zonneschijn gevolgd , verbetert dit zelfs den smaak
en de qualiteit, omdat de regen al de zuurdeelen wegspoelt die zich anders
aan de cacao zouden metiedeelen."
-ocr page 18-
4<ï
omgewerkt, ter wering van insekten. Men ziet dat er in de
geheele cultuur en behandeling van cacao en koffie, veletref-
fend overeenkomende eischen in acht te nemen zijn.
Als de cacao warm uit de drogerij komt, mag zij niet da-
delijk worden verpakt, aangezien zij dan aan beschimmeling
zou blootstaan. Cacao moet frisch en koel op het gevoel zijn.
Beschimmelde cacao herwint haar natuurlijke kleur, tot
zekere mate, door wasschen met zwak zuur water (verdund
limoensap b.v.) en daaropvolgende droging. Aan gewicht wordt
door deze restauratie echter iets verloren. Een superieur aan-
zien erlangt de cacao door wannen; zorgvuldige sorteering
verhoogt voorts haar handelswaarde. Het is met dit artikel
als met alle overige producten; de zorgen die de bereider er
aan besteedt, worden ruimschoots vergoed door hoogere schat-
ting en minder gevaar voor teleurstelling.
Gebruik, Samenstelling en Handel.
Het gebruik van cacao ter bereiding van chocolade en bon-
bons , is zeer verspreid en aanzienlijk. Onder de namen van
chocolatine, cocaine, cacoigna, cacaovero, cocaotine e. a. m.
leveren vele fabrieken gelijksoortige artikelen, maar daarom
niet ook van gelijke hoedanigheid af. In Nederland wordt
voortreffelijk cacao-poeder bereid; onder anderen hebben de
fabrikanten van Houten te Weesp en Blooker te Amsterdam,
zich op dit gebied een goeden naam tot in het verre buiten-
land verworven. Het geheim der fabricage van het wel hekend
oplosbaar cacao-poeder, dat met water of melk en een weinig
suiker toebereid, een aangenamen, gezonden en ook voedza-
men drank levert, schijnt wel gelegen in de keuze der cacao-
soort, in goede roosting, fijne vermaling en uitpersing van
het vet. Analyses van Dr. van Hamel Roos hebben in bedoeld
\\
-ocr page 19-
17
cacaopoeder, potasch en magnesia aangewezen, die bijgemengd
moeten zijn ter bevordering van zijn oplosbaarheid. \')
Het vet, ■— de cacao-boter, — kan door warme persing
verwijderd worden. De poeder-fabrikanten moeten liet afzon-
deren en daarom zijn velen van meening, dat vette cacao,
zooals de Oost-Indische, voor poeder-bereiding minder geschikt
is. Anderen daarentegen verklaren dat vette cacao juist bi-
zonder geurig en daarom te verkiezen is.
De goede fabrieken persen het vet flink uit en winnen het
dus als een nevenproduct, dat een waarde bezit van ƒ70 a ƒ80
per 50 kilogrammen. Meestal lichtgeel gekleurd, aangenaam
van reuk, tamelijk hard, smeltend bij 30° Celsius, wordt
het niet spoedig rans. Als geneesmiddel en als cosmeticum
in gebruik, dient het eveneens tot bereiding van zuiver stearine-
zuur en van een zeep, die uitmuntende eigenschappen heet
te bezitten als men met zeewater wasschen moet.
Bovenal is het cacao-vet echter dienstig ter bereiding van
de z. g. pralines. Amandelen of likeur, besloten in een om-
kleedsel van gesmolten suiker, dompelt men in het vloeibaar
mengsel van cacao-poeder en cacao-vet, dat er als een dunne
laag om kleven blijft en verhardt.
Verwarmt men cacao-poeder, dan wordt het ook wel vloei-
baar, maar niet voldoende ter bereiding van pralines. Toe-
\') Wij hebben hier de aandacht te vestigen op eene nog jeugdige industrie
die ook in Blooker\'s fabriek toepassing ondervindt. Het cacao-poeder wordt
n. 1. gemengd met vleeschpoeder (carne pura) en daardoor zeer voedzaam.
Een blik met dat „Cacao-poeder met vleesch" van Blooker, werd door ons
beproefd en wij moeten erkennen dat het noch door zijn uiterlijk, noch door
zijn smaak, de vermenging verraadt, zoodat het een uitnemend middel geacht
wordt voor kinderen b. v. , die een krachtige voeding noodig hebben, maar
moeielijk tot het gebruik van vleesch te bewegen zijn. Ook in chocolaad-
koekjes is het vleeschpoeder gemengd , maar verraadt ook hier het uiterlijk
niet; fijne tongen prefereeren toch de onvermengde zoete chocolaad.
Het komt ons intusschen voor dat , als men het cacao-poeder , als hierbo-
ven vermeld, opzettelijk vermengt, zij het ook tot verhooging van zijne
oplosbaarheid, men geen recht meer heeft het zuiver te noemen.
2
-ocr page 20-
18
voeging van cacao-vet is noodig en dit schijnt door de fabri-
kanten in Nederland in zoo ruime mate te worden gewonnen,
dat de praline-makers zich daarvan ruim voorzien kunnen.
Het hoofdbestanddeel der cacao-boonen is een vast vet, —
de cacao-boter, — van 0,9 spet-, gew., dat er van 45—53 pCt.
in voorkomt. Voorts houden zij 10—18 pCt. zetmeel, 3—5
pCt. cacao-rood. 1 % pCt. Theobromine. veel eiwitstoffen,
suiker en 3%—3*/5 pCt. anorganische bestanddeelen , waar-
onder soms een spoor van koper. De Theobromine is een zeer
stikstofrijk, aan Cafl\'eine en Theine nauw verwant alcaloïd.
Het werd in 1840 het eerst afgezonderd en geanalyseerd door
Woskressensky, nadat jaren te voren, door Schrader reeds
de aandacht gevestigd was op het voorkomen eener eigen-
aardige bitterstof.
De samenstelling der cacao plaatst deze onder de voedings-
middelen van hooge waarde. Buiten de bestanddeelen van
onze meelsoorten. houdt zij toch een belangrijke hoeveelheid
vet. Paven geeft de samenstelling van goede West-Indische
cacao-boonen. als volgt aan: 52 Cacao-vet (stearine, palmitine
en oleine, maar meerendeels stearine) 20 eiwitachtige stoffen ,
2 theobromine, 10 zetmeel, 2 vezelstof, 4 minerale stoffen,
10 water en sporen van kleurstof.
De cacao-productie van den O. I. Archipel, oefent op den
handel weinig of geen invloed uit. De Java-courant N°. 7,
anno 1881, vermeldt zelfs geen cacao, in haar overzicht van
den uitvoer der voornaamste handelsartikelen uit het vrije
verkeer van Java en Madoera, over de jaren 1878/80, en in
de oostelijker gelegen eilanden van den Archipel moge, zoo-
als wij reeds aanteekenden, de productie aanzienlijker zijn,
de uitvoeren hebben er meestal naar Manilla plaats.
Suriname produceerde in 1878, 556,187 kilogrammen cacao
en voerde in 1880, 857,562 kilogrammen uit. Hier hebben
de cultuur en handel dus meer beteekenis, maar ook hebben
-ocr page 21-
19
■wij aan het slot der paragraaf „Geschiedenis" reeds aange-
toond, hoe betrekkelijk weinig cacao uit Suriname naar Ne-
derland komt.
In de hoogst belangrijke en met zorg bewerkte jaarlijksche
handels-overzichten van de heeren Leonard Jacobson en Zonen,
wordt de cacao niet opgenomen. In W. Purckhaner en C°\'s
overzichten wordt van Snrinaamsche cacao wel melding ge-
maakt . docli noemt men geen cijfers. Fraaie. blankroode
Surinaamsche cacao, grofboonig, gold in het begin van 1882,
42 cents per % kilogram.
In 1881 was de aanvoer van Surinaamsche cacao in Ne-
derland iets belangrijker dan in 1880, maar altijd bedraagt
hij een gering deel van den oogst. Zoolang Nederland geen
directe stoomverbinding met Suriname onderhoudt, zullen
de Surinaamsche producten ook wel de markten blijven bezoe-
ken waarvoor de Engelsche booten ze komen laden. De in
Nederland bedongen prijzen waren, in verhouding met die
der vreemde markten, volstrekt niet ongunstig en het natio-
naal gevoel wordt stellig smartelijk aangegrepen, als men
opmerkt dat in Nederland groote cacao-poeder-fabrieken van
naam werken , maar de grondstof, die Nederlandsche over-
zeesche gewesten voldoende produceeren, niettemin van bui-
tenlandsche markten moet worden ontboden.
Groote prijsveranderingen hadden in 1881 niet plaats en
het aanzienlijkst deel van den aanvoer werd weder voor ex-
port bestemd. In 1881 zijn omstreeks 2070 balen, tegen 070
in het jaar te voren, aangevoerd. Eerstellandsvoorraad was ,
einde 1881, hier opgeruimd. Alle andere, niet-Surinaamsche
soorten , werden geregeld van de bij havens aangevoerd, voor
consumtie of fabrikaten. De goede Gnayaqnil-cacao speelde
een hoofdrol; directe aanvoeren daarvan zouden in Nederland
geregeld, tot concurreerende prijken met de hoofdmarkten
afnemers vinden en zulks in groote quantiteiten zelfs.
2*
-ocr page 22-
20
Buiten de produceerende landen of afscheepsplaatsen, zijn de
voornaamste caeao-markten in Europa, te
L on d o n.
H a v r e. Hamburg
Li verpool.
Guayaquil.
Trinidad.
Domingo. Guayaqnil.
Para. Caracas.
Guayaquil.
Bahia.
Grenada.
Carupauo.
Caracas. Carupauo.
Puerto Cabcllo.
Domingo.
Suriname.
Domingo.
Caracas.
Bahia.
Bordeaux
. Lissabon. Santander. Amsterdam.
Antwerpen.
Guayaquil.
Caracas.
Afrikaansche Guayaquil. Suriname
St. ïhomé. Caracas. Java.
?
Carupaiio.
Domingo.
=
Onder den naam Guayaquil (afselieepspUuitfA komen onder-
scheiden soorten in den handel. als Arriba per % kilo ge-
middeld -40 a 42 cents: Balao 37 a 39; Macliala 34 a 36en,
zeldzaam. Narangel. Voorts worden als normale prijzen ge-
noteerd: Trinidad 38 a 60; Domingo (Samana-Jeremie en
Haïti-soort) 25 a 29: Bahia 36 a 39; Suriname 35 a 47;
Caracas 42 a 60; Carupano 45 a 60; Puerto Cabello 70 a 95;
Afrikaansche 25 a 29: St. Thomé 27 a 29; Grenada 30 a
44: Para 36 a 40: St. Lucia ? cents per % kilo.
Het verbruik van cacao neemt gestadig toe, zoodat eene
uitbreiding van de cultuur wellicht aanbeveling kan ver-
dienen. De invoeren in Engeland bedroegen in de jaren
1877/79. 16,976,467, 18.012.839 en 26,344.761 «6, ter
waarde van 554,247 , 693,632 en 1,099037 £. Te Hamburg
werden in de jaren 1878/80 aangevoerd, 37158, 45741 en
66549 zakken; de prijzen liepen in 1879/80, van 42—78 en
van 27—90 gulden, per 100 kilo\'s, uiteen. De hoogste prij-
zen werden bedongen voor Caracas en Angostura (hoofdplaats
der Venezuelaansche provincie Guayana); de laagste voor
Domingo. Te Bordeaux waren de voorraden in entrepots, in
1875/80,1,231,055,1,331,990.2,047,718,1,351,374,931,116en
1,603,081 kilo\'s. Deze cijfers mogen bevestigen, hoe bedroevend
gering het aandeel is, dat Nederland in een eigen cacao-handel
neemt,terwijl hier toch aanzienlijke hoeveelheden voor binnen- en
-ocr page 23-
21
buitenlandsche consumtie verwerkt worden, die men meeren-
deels door tussehenkomst van agenten of commissionnairs ,
ofwel direct van de markten te Londen, Hamburg, Havre
en Bordeaux trekt.
De Caracas-cacao ziet er roest-, oer- of oker-kleurig uit,
(„rood" noemt de handel \'t) en wel in zoo eigenaardige, sterke
nuance, dat liet vermoeden als zou deze kleur minder behoo-
ren tot het karakter der soort dan wel haar oorsprong ont-
leenen aan den rooden kleigrond waarop de boonen gedroogd
plegen te worden, wel eenige betrachting verdient.
Baarn, Mei 1882.
-ocr page 24-
VAN IEL JE.
Aanwezig zijn in het Koloniaal Museum:
i. Vanielje-rank met vruchten, op spiritus. Buiienzorg Java.
2.  Vanielj e uit den handel. Buitenzorg Java.
3.             •                   "            »           Pamenoekan en Tjiasem. Java.
4.  Vanielj e-plant op taffia. Suriname.
Beschrijving.
De vanielje (afgeleid van liet spaansch vainilla, verklein-
woord van vaina. scheede, hauw) is de vrucht van een
overblijvende Orchidee, de Van il la planifolia, die inde
oorspronkelijke wouden van Mexico te huis behoort en tegen-
woordig zoowel in genoemd land als in andere tropische
streken gekweekt wordt. Als pseudoparasitische klimplant,
met vleezige stengels en bladeren, groene, reuklooze bloemen,
heclit zij zicli waar zij maar kan en voedt zich door luchtwortels.
In den O. I. Archipel komen ook vanielje-soorten voor,
maar van deze zijn geen bruikbare vruchten te winnen. Op
Borneo vond Teijsmanii vruchtdragende planten, welk feit
opmerking verdient in verband met hetgeen wij hierna over
de vruchtzetting moeten aanteekenen.
Versche vanielje heeft de dikte van een pink, is nagenoeg
driekant, aan de uiteinden versmald, vleezig, glad en reuk-
loos. Bij doorsnijding druipt er een reukloos slijm uit, dat
naaldkristallen van zuringzure kalk bevat en dientengevolge
roodheid, zwelling en pijn verwekt, zoo de huid er mede
wordt ingewreven. Inwendig vindt men de vrucht voorzien
van drie pariëtale zaadlijsten, die eigenlijk dubbel zijn en
waarvan elke helft zich op nieuw, in twee naar buiten om-
gekrulde platen verdeelt. (C. A. J. A. Oudemans).
In de vanielj e-bloem komen de beide geslachtsorganen
-ocr page 25-
23
voor, maar zoodanig dooi\' een vlies gescheiden, dat het stuif-
meel moeilijk of niet, met het stampertje in aanraking komen
kan. Bovendien is het stuifmeel met een wasachtig huidje
omkleed en tot een klonterige massa saamgepakt. Een ge-
reede hestuiving wordt reeds hierdoor schier onmogelijk. In
Mexico komt een insect de natuur te hulp waai- deze de
vanielje-bloesein in zulk eenen voor de bevruchting abnormalen
toestand bracht. Azende op den honig die in de bloempjes
voorradig is, strijkt het insect over de helmknopjes en legt
daardoor de stuifmeelkorrels bloot, die nu het diertje op zijnen
weg naai\' den stamper volgen en zich aan dezen hechten. Zoo
is het op voedsel azend insect, onbewust, tot middelijk bevrachter
der vanieljebloesem aangewezen. Intusschen verricht het zijn
arbeid niet stelselmatig, laat het de meeste bloemen vrij en
is daarvan het gevolg, dat slechts weinige bloemen aan een
rank tot vruchtdraging komen.
Uit Mexico is de vanielje-plant naar andere tropische landen,
o. a. naai\' Java en Réunion (Bourbon) overgebracht. In 1840
kwamen de eerste vanielje-planten, die men in Nederland
gekweekt had, op Java. In den tuin te Buitenzorg groeiden
en vermenigvuldigden zij, onder de zorgen van Teijsmann,
uitnemend; intusschen, al bloeiden ze, de vruchtzetting bleef
achterwege. Eerst in 1850 mocht het genoemden hortulanus
en zijnen adsistent Binnendijk gelukken, met succes de kunst-
matige bevrachting te volbrengen. Van enkele in 1850/51
bevrachte bloemen werden, omstreeks 9 maanden na de hierna
te beschrijven manipulatie, \'n paai\' ponden vrachten gewon-
nen. Het volgend jaar produceerde men iets meer en de derde
oogst klom tot eenige honderde ponden. Be makelaars in
Nederland getuigden gunstig omtrent de qualiteit der eerste
bezendingen.
Cultuur en bereiding.
Teijsmann was de eerste die op Java, te Buitenzorg, een
vanielje-tuin van beteekenis aanlegde ^ruim dertig jaren ge-
-ocr page 26-
24
leden). Hij mocht zich, ook finantieel, in een schitterend
succes verheugen; de vanielje werd tot hooge prijzen (n. 1.
tot ƒ80 per kilo soms) verkocht en geen wonder dat zijn
voorbeeld spoedig navolging vond en, vooral in de afdeelingen
Batavia en Buitenzorg, verschillende personen zich aan de
cultuur waagden en eenige bouws aanlegden. Naarmate de
productie toenam, daalden de prijzen dei- vanielje naareven-
redigheid en bleek het al spoedig dat, mocht vanielje-cultuur
als nevenzaak nog loonend blijven, het niet geraden was daar-
van een hoofdbedrijf te blijven maken. Soms was het product
zelfs onverkoopbaar en ondernemers die moeielijk op een
williger markt konden wachten, moesten de cultuur weder
prijsgeven. Zoo maakten eenige vanielje-plantages weldra plaats
voor een aanplant van cacao. Tegenwoordig treft men nog
maar enkele vanielj e-tuinen op Java aan, voornamelijk in de
residenties Batavia, — meer bizonder in de afdeeling Buiten-
zorg, — Krawang en de Preanger.
De plant tiert het best op warme, vochtige, belommerde
plaatsen en eischt, ter ruime voortbrenging, een zware be-
mesting.
Op geregelde afstanden worden Dadap- (Erythrina) boomen
in rijen geplant en daarlangs latten of bamboezen gespannen
ten einde aan de vanielje-ranken steun te verleenen. Ter voor-
koming van overmatigen lommer, houdt men de Dadap-boomen,
door scheren, zooveel mogelijk plat. De voortkweeking geschiedt
door stekken van 1 a 3 voet lengte; men neemt ze liefst van
ranken die onbelemmerd en wild groeiden, alzoo door geen
ruime bloesem en vruchtzetting verzwakt werden. Men plant
die stekken tegen de voornoemde boomen aan en wel in den
regentijd. Tegen uitdrogen dient met zorg gewaakt te worden
en evenzoo tegen de heerschappij van parasietische gewassen.
Men mest, op niet vette gronden, een paar malen \'s jaars
en wel liefst met stalmest. De ranken worden, met de voort-
gaande ontwikkeling, zoo regelmatig mogelijk langs de boom-
stammen en de daaraan gehechte latten geleid en van tijd
-ocr page 27-
\'25
tot tijd gesnoeid, ter voorkoming van een wilden groei, waar-
door lucht en licht zouden uitgesloten worden.
Twee a drie jaren na de uitplanting der stekken , kan men
bloemen aan de ranken verwachten en daar het vanielje-insect
de plant niet is gevolgd, moet men nu tot kunstmatige be-
vruchting zijn toevlucht nemen. Met deze schijnen de Mexi-
caaen ook al vroeg bekend te zijn geweest; een voormalige
slaaf, zekere Edmund Albius, \'moet haar zelfs tamelijk heb-
ben volmaakt. In Duitschland had, in de vorige eeuw, Sprengel
reeds de aandacht gevestigd op het aandeel dat insecten bij
vele planten in de bevruchting nemen en in het jaar 1830
paste Neumann de kunstmatige bevruchting toe in den Jardin
des Plantes te Parijs. Zes jaren later verkreeg zij een meer
praktische beteekenis door de werkzaamheid van Dr. Morren
te Luik en toen men op Java aanvankelijk teleurgesteld werd
wegens het onvruchtbaar blijven van de eerste vanielje-bloemen,
bood Morren zijn geheim der Nederlandsche regeering aan,
maar op Java wenschte men zich door eigen waarnemingen
en ervaringen te laten leiden en zooals reeds vermeld, slaagden
Teijsmann en Binnendijk er in, de vanielje met succes te be-
vruchten. De manipulatie is hoogst eenvoudig en nergens een
geheim meer; zij wordt op Java meestal aan vrouwenhanden
troevertrouwd. Den besten tijd voor de kunstmatige bevruch-
ting acht men des morgens van 8—1 uur; zoowel regen
als felle droogte werken ongunstig op de operatie, die bij voor-
keur den dag na een regenbui verricht moet worden. De
bloemen, ten getale van 15 a 20 tot één tros vereenigd,
prijken, in volle frischheid, slechts één etmaal. Men doet wel
aan eiken tros slechts enkele, de meest ontwikkelde bloemen
te bevruchten en men bedient zich daartoe van een dun,
rondgesneden, puntig stukje bamboe, vrij van scherpe kanten.
Met de linkerhand vat men de bloem aan, licht met genoemd
stokje het vlies op, dat het mannelijk en vrouwelijk vrucht-
beginsel gescheiden houdt en drukt dan met de vingers, beide
geslachtsorganen zacht samen. Een geoefende hand bevrucht
-ocr page 28-
\'20
in één morgen, een duizendtal bloemen. \') Weinige uren na
de operatie verslappen de bloembladeren, en verwelkt spoedig
de gansche bloem, dan kan de bewerking als geslaagd worden
beschouwd. Een maand later is de nauw of peul ontwikkeld,
doch eerst 6 a 7 maanden daarna oogstbaar. In dien tusschentijd
is zonlicht voordeelig en daarom tracht men de vruchten, door
verwijdering van takken en bladeren, zooveel mogelijk bloot
te stellen. Het criterium van rijpheid der vrucht is moeielijk
aan te wijzen; het wordt niet uitsluitend door de kleursver-
anderingen beheerscht. Rijpe bauwen moeten, bij een zachten
druk tusschen de vingers, meer of\' min kraken. Oogst men
de bauwen, — altijd één voor één, — onrijp, dan zullen aan
de vanielje de goede kleur en een krachtig aroma ontbreken.
Oogst men overrijp, dan splijten de vruchten tijdens hare be-
reiding.
De vanielje van den handel is platachtig, aan het steeleinde
eenigszins omgebogen, licht of donkerbruin, zeer fijn overlangs
gerimpeld, glanzig en als met vet bestreken, dikwijls met
fijne, kleurlooze naaldkristallen bezet, 1 % a 2 decimeters lang,
5 a 10 millimeters dik en inwendig met een donkerbruin
moes gevuld, waarin een groote hoeveelheid uiterst kleine, zwarte
zaden verstrooid ligt. Zij riekt aangenaam en draagt aan spijzen
en dranken den geliefkoosden geur over. Aan de opengesprongen
vruchten ontdekt men niet meer dan twee, van boven naar
beneden loopende spleten, die, daar het derde vruchtblad on-
geschonden bleef, zoo dicht bij elkander staan, dat zij twee
in breedte zeer ongelijke kleppen begrenzen.
Men beschouwt de cellen als de zaaddragers en de haar-
vormige cellen, waarmede de vruchtwand aan de binnenzijde
\') De eisch der kunstmatige bevruchting verklaart de cultuurwijze, waar-
door de ranken onder gemakkelijk bereik blijven. In Mexico, waar insecten
den dienst verrichten , laat men de ranken aan de hoornen opklimmen en langs
de takken van deze voortgroeien , zoodat zij ook menigvuldig van deze weder
afhangen.
-ocr page 29-
27
bezet is, als de weefsel-elementen waarin liet aromatiek be-
ginsel bereid wordt.
Het aroma ontwikkelt zich in de vrucht eerst tijdens hare
behandeling, — bereiding voor den handel. Dat aroma schijnt
eigen aan de vanilline. — het vanielje-zuur van Stokebye,—
die bij onvervalschte vanielje, in kristallen aan de oppervlakte
soms treedt, maar als zoodanig ook inwendig wordt aangetroffen,
zoo ze niet werden opgelost in het olieachtig omhulsel dei-
zaden. In vroeger tijd schreef men den geur der vanielje aan
de tegenwoordigheid van benzoë — of kaneelzuur, ook wel van
Coumarine toe. Tiemann en Haarmann zonderden de vanilline
uit het voorjaarshout van pijnboomen af; zij vonden in Mexi-
caansche vanielje 1,69, in Bourbonsche, 1,91—2,48 en in Ja-
vaansche 2,75 pCt. vanilline. en dat nu in weerwil van liet
geringer gehalte, de eerste soort tocli de voorkeur blijft behouden,
is toe te schrijven aan de omstandigheid, dat de anderen een
harsachtig riekende olie bevatten, die aan de zuiverheid van
den smaak schaadt. Mogelijk zou deze ongewenschte eigenschap
voorkomen of onderdrukt kunnen worden. door eene ge-
wijzigde bereiding, zooals men die in Peru pleegt toe te passen.
De vanilline vormt kleine, kleurloozeprismen, met krachtigen
vanieljegeur en smaak, en zure reactie. Zij is zeer oplosbaar
in aether en alcohol, minder in heet water. Men schat
haar aromatische kracht vijftig maal hooger dan die van
vanielje. Het ligt voor de hand dat de bereiding der vanil-
line uit pijnboomen, niet zonder invloed konde blijven op de
waarde en het verbruik van vanielje.
De vanielje wordt in de verschillende landen van voort-
brenging, Mexico, Peru, Guyana, op onderscheiden wijzen
bereid. Op Java volgt men algemeen de Mexicaansche, op
Réunion meer de Peruaansche methode. Deze komt in hoofd-
zaak hierop neder, dat men de geplukte vanielje-bauwen even
in kokend water doopt, ze daarna aan een draad geregen in
de vrije lucht hangt, om ze vervolgens na droging met Ricinus-
-ocr page 30-
\'28
olie te bestrijken en eenige dagen later in bundeltjes te ver-
eenigen. Door dat dompelen in kokend water en het vervolgens
vrij ophangen in de lucht, schijnen nadeelige sappen vernie-
tigd en verwijderd te worden. Op Réunion stelt men de
vruchten, na hare dompeling in heet water, gewikkeld in wol-
len doeken aan de zonnewarmte bloot, totdat zij de verlangde
koffiebruine kleur gewonnen hebben. Dit proces vereischt 6
a 8 dagen en wordt gevolgd dooi\' uitspreiding der vruchten
op zolders, ter droging, waarvoor omstreeks een maand gevor-
derd wordt, terwijl liet een vereischte blijft, de vruchten in
dien tijd gedurig te keeren. Zijn de vruchten zoover gedroogd
dat zij zicli zeer lenig en buigzaam toonen. dan trekt men
ze een voor een voorzichtig tusschen de vingers, ten einde
ze een lichte drukking te doen ondergaan, die de tijdens de
droging uitzweetende olie, gelijkmatig over de geheele lengte
verdeelt en aan de vanielje den glans en de lenigheid verschaft
die men als goede kenmerken gaarne daaraan waarneemt.
In Guyana legt men de geoogste vruchten in asch, totdat
zij rimpelig zijn geworden. Dan wrijft men ze schoon en
daarna met olijfolie in. Aan de onderste uiteinden tot bundels
saamgebonden, droogt men ze vervolgens in de vrije lucht.
In Mexico onderwerpt men de versche vruchten eerst aan
een z. g. zweetproces. Is het weer warm en helder, dan legt
men, \'s morgens vroeg, de hauwen op een wollen doek en stelt
ze aan de directe inwerking der zonnestralen bloot. Van af
12 of 1 uur blijven de hauwen, gewikkeld in het doek, aan
de zon blootgesteld, maar tegen den avond sluit men ze in
kisten, opdat het zweet-proces kunne voortduren. Den volgen-
den dag worden de hauwen nogmaals aan de zon blootgesteld ,
totdat zij eene koffiebruine kleur verkregen hebben.
Is liet bedekt weer, dan vereenigt men de groote en kleine
vruchten, afzonderlijk tot bundeltjes gebonden, in een wollen
doek. Daaromheen sluit men pisangbladeren en eindelijk een
ruwe mat, die stevig om \'t geheel gebonden wordt. In een tot
60° C. verwarmden oven worden eerst de balen met de groote
-ocr page 31-
29
vruchten gelegd en zoodra de temperatuur tot 45° is gedaald,
ook de bundels kleine bauwen toegevoegd. De oven wordt nu
gesloten; na \'24 uren verwijdert men de kleine en 12 uren
later, de groote vruchten. Tijdens deze zweetings-kuur nemen
de hauwen een glanzend kastanje-bruine kleur aan. Het drogen
eischt thans nauwlettende zorgen. Gedurende bijna twee maan-
den stelt men de vanielje, op matten gespreid, dagelijks aan
de zonnewarmte bloot. Is de droging bijna volbracht, dan
legt men het product op een droge plaats in de schaduw.
Tot kleine bundels saamgebonden, wordt de vrucht in den
handel gebracht.
Op Java pleegt men een vijftigtal bauwen saam te binden,
niet bladtin te omwikkelen en in goed gesloten kisten of
blikken bussen te verzenden. Daar men over de qualiteitder
Java-vanielje dikwijls klaagt, ze houterig, lichtbruin en van
weinig gehalte genoemd wordt, zou het zeker aanbeveling
verdienen, met de verschillende bereidingswijzen vergelijkende
proeven te nemen, ter constateering of de inferieure qualiteit
aan de bereiding of wel aan de natuur geweten moet worden.
De beste vanielje komt van Réunion en Mexico; ook Guade-
loupe produceert belangrijk, de Braziliaansche wordt weinig
geacht.
De vanielje moet in goed sluitende llesschen of blikken
bewaard worden. Puike vanielje moet zijn, dik, lang, van
fijn parfum, zich zacht laten aanvoelen en donkerbruin tot
zwart gekleurd zijn.
Niet zelden tracht men reeds gebruikte vanielje weder te
restaureeren door inwrijving met Perubalsem, of bestrooiing
met benzoëzuur-kristalletjes. Ook schijnt het voor te komen
dat men de goede vanielje van haar merg berooft en na aan-
vulling met een andere, gelijk aanzien hebbende zelfstandig-
heid, weder sluit. Kenners en geoefende oogen zullen zich
dooi\' soortgelijke bedriegerijen moeielijk kunnen laten ver-
schalken.
-ocr page 32-
li O 6 S 2.
30
De officieele verslagen ramen de vanielje-productie op Java,
gedurende de jaren 1875/80 op 1555, 165, 804, 489, 373
en 197 kilo\'s. Uitgevoerd zouden zijn in de jaren 1874/78,
2435, 14, 2297, ? en 443% kilogrammen, ter waarde van
179,449. 5G0. 45940, ? en 7096 guldens.
De vanieljehandel heeft, over het geheel en zoo ook in Ne-
derland. weinig te beteekenen. De productie kan de behoeften
allicht overschrijden en sinds men de vanielje buiten Amerika
hier en daar geregeld in cultuur bracht, werd het product
meer verspreid, maar kon het toenemend verbruik toch geen
aanzienlijke prijsdaling voorkomen. In 1880 bracht de Ned.
Indische Handelsbank 360 kilo\'s vanielje ter markt, — ver-
moedelijk afkomstig uit Krawang, —■ en ontving die bank
bovendien nog 4 kisten, 175 kilo\'s inhoudende, die in 1881
tot voor de markt goede, maar overigens zeer matige prijzen
verkocht werden. Van Bourbonsche soorten werd ook weinig
ingevoerd; de prijzen gingen in het begin van 1881, bij eenige
verkoopen in de tweede hand, tamelijk vooruit, doch daalden
langzamerhand weder, zoodat, hoewel de voorraad klein was,
het jaar toch in een gedrukte stemming sloot. In het begin
van 1882 was ,.lange Java" voor ƒ10 a ƒ12 per % kilo ver-
krijgbaar; latere aanvoeren, ordinair-goede qualiteit, werden
in April , op 4 a 6 gulden getaxeerd.
Baarn, Mei 1882.
-ocr page 33-
ALGEM KKNK BES( ]] I RIJ VKNDK (!ATA1 ,OGUS
VAN DE
VERZAMELINGEN IX HET KOLONIAAL MUSEUM.
I)i\' volgende onderwerpen zij11 i\'< behandeling:\'
AFÜEELING 1. Voortbrengselen van de groote cultuur.
Koffie, Thee, Cacao en Vanielje, Kina, Rijst, Suiker, Tabak.
Specerijen , door den Heer K. VV. van GoRKOM.
Al\'lti:i:i.l.\\(; 2. Vruchten, Zaden. Knollen, Drogerijen en
Verfstoffen . door Luit.-Kol. F. Hekmeveb.
AFDEELING 3. Oliën. Vetten, Harsen. Was, Gutta-percha
en Caoutchouk, iloor den Heer Dr. D. de Loos.
AFÜEELING 4. Houtsoorten, dooi\' den Heer F. W. van
Eed-en.
AFÜEELING 5. Vezelstoffen, door den Heer Mr. S. C. J.
VV. van Ml\'ssciienurokk.
AFDEELING 6. Rottan en Bamboe, door den Heer van
MUSSCHENBROEK,
AFDEELING 7. Dierlijke stollen. iloor den Heer van Mus-
schenbboek.
AFDEELING 8. Mineralen , door Dr. W. D. Gratama.
AFDEELING «. Voortbrengselen van Neder!. West-Indië.
door Dr, D. de Loos.
Deze Afdeelingen /uilen afzonderlijk en ook als gedeelten
van eene Al genieene Beschrijving het licht zien.
-ocr page 34-
Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid.
KOLONIAAL MUSEUM
op het PAVILJOEN te HAARLEM.
Het Museum is dage] ij ks geopend van 1(1—\\ ure.
Donaten i\'s der Nederlandsche Maatschappij hebben vrijen
toegang met bijhebbend gezelschap.
Leden der Maatschappij met eene Dame.
Vrije toegang wordt verleend aan Leerlingen der
scholen, mits in niet te groot aantal en onder behoorlijk
geleide, en aan personen, die voor langoren tijd liet Museum
wenschen te bestuderen met liet voornemen zich in Ned. Indië
te vestigen.
Nieuwe en belangrijke koloniale voortbreng-
selen worden door de Maatschappij wetenschappelijk onder-
zocht en beschreven in haar Tijdschrift, dat ieder lid gratis
ontvangt.
De Koloniale hoek verzameling is steeds ten dienste
van belanghebbenden.
Hij dra gen voor het Museum, zoowel in geld als in
voorwerpen. monsters en stalen van voortbrengselen uit de
Nederlandsche Overzeesche llezittingen en Koloniën, worden
met erkentelijkheid ontvangen.
Allen die in het behoud en de uitbreiding van het Museum
belang stellen, worden dringend verzocht. zich aan te mei-
den als Donatrices, Donateurs of Lede n der
Nederlandsche Maatschappij ter bcvorderhvj van Nijverheid.
F. VV. VAN EEDEN,
llAAUl.KM.                                 .llyeiiieeii Secretara der Maatschappij,
Directeur van het Koloniaal Miismnn.