-ocr page 1-
Dr<OOTH0VEN. VAN GOOI.
•iDÈN.
-ocr page 2-
m^ 1*9/
*J
-ocr page 3-
1 JO^bk
<y. Cl\' i
0C& \'„ 1
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
V, . f \\
BUs.64.
\\u Kunit er t»eji vlammetje buven n;m <}r pijp
-ocr page 7-
Huiim- en Binnenshuis.
VERTELLINGEN
ÏÏIT BE PERPONCHER\'S ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
HF.R/.IKN DOOI»
Mr. J. VAN IENNEP.
Met Platen.
LUIDEN,
D. NOOTHOVEN VAN GOOR.
RIJKSUNIVERSITEIT TE UTRECHT
A06000021198571B
2119 8571
.
-ocr page 8-
DRI\'K VAX- l>. NOOTHOVEN VAN GOOR, TE LEIDEN .
-ocr page 9-
EERSTE APDEELING.
I.
Op oen mooien lente-avond zat de Heer P. met zijn zoon
Willem aan den voet van een heuvel, dicht bv den weg,
en zag de zon ondergaan. Terwijl zy bezig waren naar het
fraaie landschap te kijken en naar de prachtige kleuren, die
de laatste zonnestralen in de lucht en op de wolken deden
ontstaan, kwam er een herder voorby, die zijn schapen naar
stal dreef. Aan weerskanten van den weg stonden eenige
doornestruiken, waar de schapen, in \'t voorbygaan, dan het
een, dan het ander, een weinigje wol aan lieten zitten, dat
in de doornen hangen bleef.
De kleine Willem vond dit maar gansch niet goed, en zoo
ontstond tusschen hem en zijn vader het volgende gesprek :
Willem. Kijk, Papa, hoe die kwade doornstruiken die
arme schaapjes van hun wol berooven. De struiken zijn
heelemaal wit van de wol, die er aan is blijven hangen.
Waarom roeien de menschen die niet uit? dan zouden die
arme schaapjes hun wol niet verliezen. — Maar ik weet,
wat ik doen zal. Morgen breng ik mijn snoeimes meê; dan
zal ik die leelijke struiken afhakken, dat er niets van over-
blijft. Wanneer de schaapjes dan morgen avond hier weer
voorby komen, zullen zy hun wol niet verliezen. O dat
zal goed zijn. En, lieve Papa! breng jy dan morgen ook
je groote snoeimes meê, daar zal \'t nog veel beter meê
gaan. Wilje, Papa?
Vader. Wy zullen zien: — maar hebje wel genoegzame
reden om zoo boos op die doornestruiken te zijn? Herinner
-ocr page 10-
(1
ONDERWIJS VOOU KINDEREN.
je je dan niet wat wy zelve in \'t begin van den zomer doen ?
W. Wat dan Papa?
V. Wel, dan laten wy onze schapen scheren, en nemen
hun dus niet, als de doornen doen, een weinigje van hun
wol, maar al hun wol af.
W. Ja Papa; maar dat is heel wat anders. Wy hebben
die wol dan noodig om er kleêren van te laten maken; maar
wat kunnen de doornestruiken met wol doen? Immers niets.
V. Zoo schielijk niet. jongelief! Benje daar wel zeker
van? — En al was dat eens zoo, is het dan genoeg, dat
wy iets noodig hebben, om \'t een ander te mogen afnemen ?
W. Neen Papa, dat juist niet; maar ik heb wel gehoord,
dat de schapen, in den zomer, toch langzamerhand veel van
hun wol verliezen, en dat die hun dan meer hinderlijk is
dan tot nut. Is het dan niet beter voor hen, dat wy hun
de wol, tegen dien tijd, afscheren en er ons gebruik van
hebben ?
V. Nu, dat laat zich beter hooren.
W. Maar de doornestruiken doen niets voor de schapen,
en hebben ook geen kleêren noodig: en \'t is nu nog sora-
tijds zoo koud. — Dus Papa! zy moeten er aan! Morgen
zitten wy er met onze snoeimessen achter her, en dan zullen
wy zien, of zy die lieve schaapjes nog meer van hun wol
zullen berooven.
V. Goed dan! wy zullen morgen vroeg opstaan en in
tijds hier komen, en dan zien wat wy doen.
Willem, die zich reeds verbeeldde een kleine held te zijn,
nu hy dat roofnest zoü gaan verstooren en de schaapjes hun
wol doen behouden, kon naauwlijks slapen, zoo vol was
hy van de vernieling, die hy onder die kwade doomestrui-
ken zoü gaan aanrichten. Hy stond op met den dageraad,
kleedde zich schielijk aan, stak zijn snoeimes by zich en
ging zijn vader wekken, vol ongeduld om zijn heldenstuk
te beginnen. — De Heer P. lachte een weinig om zijn
drift, doch stond op, maakte ook haast, en beiden traden,
terwijl de zon opging, welgewapend hun woning uit.
-ocr page 11-
7
ONDERWIJS VOOR KINDKREN.
Bjr de doornestruiken gekomen, had Willem zijn mes
reeds getrokken, toen onze twee wandelaars een menigte
vogeltjes zagen, die langs de struiken heen en weer vlogen
en tusschen beiden eens op de takjes gingen zitten. —
„Wacht!" zeï de Heer P: „laat ons de vernietiging van de
„struiken nog een oogenblikje uitstellen en die lieve vogel-
„tjes niet stooren; zy zingen zoo vrolijk: ondertusschen
„kunnen wy nog een poosje tegen dat heuveltje gaan zitten
„en eens toezien , wat die vogeltjes daar toch by die strui-
„ken zoo druk te verrichten hebben."
Willem sloot, ofschoon met tegenzin, zijn reeds dreigend
snoeimes wéér toe, en ging met zijn Vader meê. Toen zy
gezeten waren . merkten zy op , dat de vogeltjes bezig waren,
met hun bekjes, de wol, die aan de struiken was blijven
hangen, er af te plukken: en, wanneer zy dan genoeg had-
den, vlogen zy er meê weg naar de naastby gelegen bos-
schaadjes toe. Nu eens kwam er een nachtegaal, en dan
een seisje, of een vink, of een grasmusch, om het zijne
van den voorraad af te halen. Elk pikte zoo veel pluisjes
wol op als hy maar kon, vloog er vrolijk meê weg en kwam
dan gaauw terug om meer te halen.
— „Dat is toch aardig," zeï Willem: „wat of die vogel-
„tjes wel met al die wol zouden gaan doen ?"
V. Dat zal ik je zeggen ; maar ik heb eerst gewild, dat
je \'t zelf zoudt zien en opmerken. Je hebt wel eens een
nestje van \'t een of ander vogeltje gezien ? En hebje dan
ook wel opgemerkt, hoe \'t van binnen belegd was met wol
of andere zachte zelfstandigheid, op dat er de eitjes zacht
en warmpjes in zouden liggen ?
W. Ja Papa, dat is waar, dat hebje my wel eens gewezen.
V. Wel, nu komen die vogeltjes hier, om de wol, die
zy voor hun nestjes even zoo noodig hebben als wy voor
onze kleêren, op deze struiken te halen. En \'t is heel ge-
makkelijk voor hen, dat die wol juist aan die struiken zit:
want anders zouden zy die van \'t lijf van de schapen moeten
pikken, wat misschien niet zoo licht gelukken zoü. Je ziet
dus wel, dat het geenszins voor niemendal was, zoo die
doornestruiken gisteren de schapen van een weinigje wol
-ocr page 12-
8                                      ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
beroofden. Want dat geschiedde om aan die vogeltjes zoo
veel wol te bezorgen , als die voor hun nestjes noodig hebben.
W. Heden, dat is aardig, Papa, dat had ik niet gedacht!
V. En wat zegje nu, Willem? Voelje im nog trek om
die struiken weg te hakken? Al wat je daar meê winnen
zult, zal zijn, dat die arme vogeltjes, wanneer zy weer hier
komen om wol voor hun nestjes te zoeken, zicli bedrogen
zullen vinden, en hun nestjes niet zoo zacht en warm zullen
kunnen maken als zy wenschen. Ja misschien zullen zy,
by gebrek aan de noodige warmte, hun jongen niet kunnen
uitbroeien. En zal dat dan beter zijn?
W. Neen Papa, dat zal \'t zeker niet. Beter laten wy
de doorne^truiken maar staan. Ik zie toch nu, dat het niet
voor niets, maar voor de vogeltjes is, dat zy de schapen
van een weinigje wol berooven.
V. Wel, ik ben blij, dat ik je met die arme doorne-
struiken weer verzoend heb. — Maar leer hier nu uit, dat
alles in de waereld zeer wijs is ingericht, ook zelfs dan,
wanneer \'t ons, by den eersten opslag, anders voorkomt.—
De schapen krijgen meer wol, dan zy volstrekt noodig heb-
ben. En daarom mogen wy hun die afnemen om er ons
een goede, warme kleeding van te laten maken; want dewijl
onze lichamen niet, zoo als die van andere dieren, met hair,
wol, veeren, of een dikke huid, bedekt zijn, hebben wy
kleêren noodig. Maar nog voor dat wy de schapen kaal
scheren, moeten de vogeltjes ook een beetje van de wol
hebben, om er hun nestjes meê te voorzien: en dat bezorgen
hun de doornestruiken, waar de schapen, in \'t voorbygaan,
wat van hun wol aan laten hangen; en wel zoo weinig,
dat het noch hen zelve, noch ons ontrieft, en toch voor
de vogeltjes genoeg is. — Zoo zieje nu, Willem, dat alles
in de waereld met wijsheid is ingericht.
W. Ja Papa: nu zou \'t my inderdaad gespeten hebben,
zoo ik die doornestruiken had weggehakt.
V. Daaraan zieje, dat je er tweemaal over moet denken,
eer je iets vernielen gaat; want er kunnen goede en wijze
redenen zijn, waarom een zaak bestaat, al kun jy ze niet
terstond opmerken of begrijpen. Daarom, indien je weer
-ocr page 13-
9
ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
zoo iets voorkomt, waarvan je \'t oogmerk niet terstond
vat, wees dan niet zoo haastig om het te veroordeelen. Denk
dan om de doornestruiken, en zeg by je zelf: „ik had niet
„gedacht, dat hut rooven van die wol ergens goed toe was;
„maar daarna vond ik toch, dat het zijn nut had: en wie
„weet nu, waar dit toe dient: ik zal mijn oordeel opschorten
„en de zaak onderzoeken." — Ja, al kwam je dan na je
onderzoek nog niet veel verder, bedenk dan nog altijd, dat
je een kleine jongen bent en dat, indien je grooter en wijzer
waart, je misschien beter achter de zaak zoudt komen. Wy,
groote menschen, zijn dikwijls niet in staat om het voordeel
of nut van een zaak wel te doorgronden, dan na een lang-
durige ondervinding: en hoe veel te meer dan een jongen,
die pas komt kijken.
_,, r                          o
II.
Vader. Jacob, loop daar niet zoo aan den kant van de
beek. \'t Is daar allemaal nat op het pad.
Jacob. Ja Papa, dat zie ik ook! Hoe komt dat, Papa?
heeft het dan van morgen zoo geregend ?
V, Neen Jacob, van morgen niet: en het is ook eigent-
lijk geen regenwater, dat op het pad staat.
J. Niet ? Wat is het dan , Papa.
V. \'t Is water uit de beek, Jacob. De beek is, ten ge-
volge van regens, die er gevallen zijn op de plaats waar zy
van daan komt, of van andere oorzaken, sterk gezwollen en
nu vloeit het water er uit over het pad , dat er langs gaat.
•J. O, nu begrijp ik het.
V. Zoo! begrijpje dat zoo goed? — Wel! dat moet ik
toch eens zien, of je dat begrijpt. Hoe komt het dan,
naar jou meening, dat, als de beek zoo gezwollen is, het
water over de kanten heenstroomt?
J. Wel Papa. dat is, dunkt ray, natuurlijk. Als de
beek vol is, dan loopt zy over, net als b. v. een waschkom,
1**
-ocr page 14-
10                               ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
of een glas, die boordevol zijn, ook overloopen, als men er
nog meer in schenkt.
V. Ja maar, Jacob, stel nu eens, dat die beek, of die
waschkom , in plaats van met water, met zand was gevuld,
ook boordevol, en je deed er dan nog meer zand by, zou
zy dan ook overloopen\'!
J. (zic/i bedenkende.) Dat weet ik waarlijk niet. Papa.
V. Wel, wy kunnen er terstond de proef van nemen:
daar ligt juist een leêge bloempot. Vul die nu maar eens
aan den rand toe met zand. Zoo! is zy nu vol?
ƒ. Ja Papa.
V. Goed! Nu zal ik er nog meer zand op doen. Wat
gebeurt er nu?
J. Wel Papa! het maakt een hoopje boven op de pot.
V. Juist: er vallen wel eenige korrels bezijden af; maar
het meeste zand blijft toch op een hoopje liggen. Maar
stel eens, ik had de pot met water gevuld, en ik goot er
dan nog meer by, zou dat dan ook op een hoopje blijven
liggen?
J. WTel neen Papa! dat zou, over den rand heen, af-
stroomen.
V. Wy leeren dus hieruit, dat het water, en over het al-
gemeen alle vloeistoffen, een eigenschap bezitten, die het zand,
en andere vaste lichamen niet bezitten. Een vloeistof heeft,
behalve de eigenschap van zwaar te zijn en te vallen, ook
die van zich zijwaarts te bewegen, wat men vloeien of stroo-
men
noemt. Het water b. v. drukt niet alleen tegen den
bodem van den emmer of van het vat, waar het zich in
bevindt, maar ook tegen de zijden. Dat kan men terstond
zien, als er een gat is in den zijwand van het vat; want
dan spuit het water er uit. En hebje ook wel eens opgelet,
als wy ginter by de sluis stonden, hoe het water dan door
de reten van de sluisdeur heenzypelt? En weetje hoe dat
komt, dat het water zich zoo zijdelings beweegt?
J. Neen Papa.
V. Dat komt, om dat de vochtdeeltjes niet aan elkander
vastzitten. Want als water b. v. in een tobbe bevriest, zoo
dat de deeltjes aan elkander zitten, dan kunje de tobbe stuk
-ocr page 15-
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.                                  11
slaan, en de ijsklomp zal vast blijven liggen. Maar ontdooit
het ijs weer, dan vloeit terstond het water naar alle zijden
weg.
J. Maar Papa, zijn het dan de vloeistoffen alleen, die
zich zijdelings bewegen ?
V. In die mate, ja; maar anders oefenen alle lichamen,
die niet vast aan elkander zitten, een zijdelingsche drukking
uit. Als ik b. v. deze pot stuk sla, dan zal het zand niet
blijven staan, zoo als een ijsklomp doen zoü, maar zijdelings
uitwijken. Alleen zal het zand toch altijd min of meer een
hoopje blijven vormen, met schuins af hellende vlakken; ter-
wijl noch het water, noch eenige andere vloeistof, ooit een
hoopje vormt. Het water breidt zich, ik heb je dat, geloof
ik, al meer gezeid, altijd zoodanig uit, dat de oppervlakte
overal gelijk, of, als men het daarom noemt, waterpas is.
J. Maar heeft Papa my niet verteld, dat het water ook
naar boven drukte?
V. Ja, dat is weer een andere eigenschap, die de vloei-
stoffen bezitten en de vaste lichamen niet. Als wy een
lichaam, dat lichter is dan een hoeveelheid water van dezelfde
uitgebreidheid, b. v. een stuk hout, of turf, in \'t water
gooien, dan zal het tot op een zekere diepte daarin zakken
en dan weer naar boven rijzen: dat komt, om dat het door
de opwaartsche beweging van \'t water naar boven geperst
wordt; maar is het zwaarder dan de hoeveelheid water, die
\'t verplaatst, dan blijft het vallen; want dan is die opwaart-
sche beweging niet krachtig genoeg. — Maar toch kan men
de werking van die opwaarts bewegende kracht van \'t water
altijd bespeuren , ook zelfs by lichamen , die zwaarder
zijn dan \'t water. Als men b. v. een steen van 800 ku-
bieke duim, die 2 pond weegt, onder aan een balans hangt
en er een bak onder plaatst, zoo dat de steen in \'t water
hangt, dan zal die steen maar 12 ons wegen, dus 8 ons
minder. En wat nu het aardige is, is dat 800 kubieke duim
water juist 8 ons wegen: de steen weegt dus in \'t water
net zoo veel minder als \'t gewicht bedraagt van het water,
dat door den steen is verplaatst. Daaruit, dat de lichamen in
\'t water minder wegen dan buiten \'t water, kan men be-
-ocr page 16-
12
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
grijpen, hoe \'t mogelijk is, dat een mensch, die in \'t water
gevallen is, gemakkelijk door een kleinen jongen of door
een hond kan worden drijvende gehouden ; wayt een mensch
weegt niet heel veel racer dan de hoeveelheid water die_ hy
verplaatst, en dus heeft de jongen, of de hond, die hem
vasthoudt als hy in \'t water ligt, alleen die weinige ponden
meer te dragen , die de drenkeling meer weegt dan \'t water:
terwijl de rest door de opwaarts werkende kracht van \'t
water wordt opgehouden.
J. Dat is wel gelukkig, Papa: want zoo kan deze of
gene nog by tijds gered worden, die anders zou verdrinken.
/". Dat is het ook. Maar ik sprak daar van drijvende
honden,
llebje wel eens opgelet, dat lichte voorwerpen,
die op het water heeten te drijven, b. v. hout, kurk, een
turf of iets dergelijks, nooit eigentlijk heelendal op de opper-
vlakte van \'t water drijven, maar altijd gedeeltelijk er in
zinken.
J. Neen Papa, daar heb ik nooit op gelet.
/". Dan zal ik het je eens wijzen: hier ligt een stuk
hout, dat zullen wy eens oprapen en meenemen en er dan
mee hier op dit bruggetje gaan staan. Nu gooi ik het in
de beek. Kijk, wat er nu gebeurt.
J. Wel, nu drijft het weg.
V. Ja, maar zie je wel, dat de onderste helft er van
toch onder water blijft. Zinkt het nu juist voor de helft
in , wat ik natuurlijk hier niet kan nameten, dan is het
een bewijs, dat het juist de helft van het verplaatste water
weegt. Je kunt daar zelf eens de proef van nemen, als
je t\'huis komt. Kurk weegt maar een vierde gedeelte van
water: als je nu een stuk kurk in een glas water doet,
zulje zien dat juist een vierde van de kurk er in zinkt, en
drie vierden er boven blijven: en even zoo zinken de voor-
werpen in andere vochten, al naar evenredigheid van hun
zwaarte, vergeleken met die van \'t vocht, waarin zy gedom-
peld worden.
-ocr page 17-
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.                                        13
III.
Pauline. Mama, je zei laatst, dat deinenschen redelijke
dieren waren, om dat zy verstandig samen konnen spreken,
en dat de beesten dat niet kunnen doen; — maar kunnen
nu de beesten in \'t geheel niet samen spreken ?
Moeder. Ten minsten niet zoo als wy het doen; maar
hoe vraagje dat zoo?
P. Wel Mama, zy moeten toch op hun manier wel met
rnekaêr kunnen praten; want daar hebje b. v. onzen grooten
haan, in \'t kippenhok., als die een stukje brood of een
wurmpje vindt, dan maakt hy zoo\'n byzonder gduid, heel
anders dan gewoonlijk: en dan komen al de kippetjes ter-
stond aanloopen.
M. Dat hebje heel goed opgemerkt; dan roept hy de
kippetjes; en dan weten zy ook, wat dat zeggen wil. — En
even zoo, als er eens een vreemde kat,, of een ander beest,
by \'t hok komt: dan maakt hy weer een ander geluid; en
dat doet hy zeker om de kat bang te maken en weg te ja-
gen, en om de kippen te waarschuwen.
P. Ja Mama. dat heb ik ook wel gezien.
M. Nu, zulke geluiden, waar zy elkander meê roepen of
\'t een of ander meê te kennen geven, hebben de meeste
viervoetige dieren en vogels. — Hebje wel eens van die
marmotjes gezien. waar de jongens meê rond loopen over
straat , of die zy in een kooitje vertoonen ?
P. Ja wel Mama, dat zijn zulke lieve beestjes.
M. Wel, die beestjes leven meest op de bergen, onder
den grond, waar zy zich holen weten te graven, en er samen
in wonen. Als zy er nu eens buiten komen om lucht te
scheppen, of om wat gras te plukken, waar zy altijd een
goeden voorraad van meenemen in hun hol, dan gaat een
van haar op een hoogte zitten en kijkt rond of er ook iemand
komt, die ze zou willen storen of vangen, of wel een roof-
vogel, die ze op zou willen eten. En zoo ras degene, die
dus op schildwacht staat, een mensch of een vogel ontdekt,
dan begint het diertje terstond heel hard te fluiten, en dan
-ocr page 18-
H
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
vluchten al de marmotten schielijk binnen haar hol; terwijl
degene, die op de wacht stond, er \'t laatst in kruipt.
P. Heden Mama, dat is aardig.
M. Uit dit een en ander zieje nu, dat de beesten, waar
\'t noodig is, overleg gebruiken en mekaêr by sommige gele-
genheden genoeg verstaan kunnen. Wil ik je nog een voor-
beeld of wat vertellen van hun vernuft, en van de kunst,
die zy aanwenden om in hun behoeften te voorzien ?
P. Als \'t je belieft, Mama! daar ben ik wel nieuwsgie-
rig naar.
M. Luister dan. Je weet, hoe kunstig de spinnekoppen
zich een web of net weten te maken om er de vliegen in
te vangen; die zy anders nooit zouden kunnen krijgen, om
dat zy geen vleugels hebben om ze na te zetten: je hebt
ook wel gezien, hoe netjes de byen zeshoekige holletjes van
was weten te maken en die met honig te voorzien om zich
een voorraad van spijzen tegen den winter te verzamelen.
Even zoo verstaat elk dier een byzondere kunst om aan de
kost te komen, zich zelf te redden of te verdedigen tegen
degenen, die het willen aanvallen, of ook wel om anderen te
vangen. — De miereleeuw b. v., een klein beestje, dat zich
meest met mieren voedt, maakt, in \'t losse zand, een kleinen
kuil in den vorm van een trechter, en gaat zich, onderaan,
in de punt van dien trechter, in het zand verschuilen, zoo
dat zijn kopje er maar even uitkomt. Wanneer er dan een
mier op den rand van dien kuil komt loopen, rolt zy van
de steilte af, naar \'t holletje toe, waar de miereleeuw op de
loer zit, en die krijgt haar dan gevangen. Of zoo zy weer
naar boven zoekt te klimmen, neemt hy, op een paar horen-
tjes, die hy op \'t hoofd heeft, wat zand, en smijt dat de
mier op \'t lijf, zoodat zy weer naar beneden rolt en hem
dus toch niet ontkomen kan. Indien nu dat beestje deze
kunstgreep niet had, zou het geen mieren kunnen vangen;
want zy loopen harder dan hy.
Aan den zeekant zijn vele vogels, als meeuwen en andere,
die om de vischjes, waar zy meest van leven, te vangen,
gedurig boven het water heen en weer vliegen, en er op
loeren, of zich hier of daar een vischje vertoont. En als zy
-ocr page 19-
15
ONDEUWIJS VOOR KINDEREN.
er een zien, dan weten zy, op hun wiekjes, op eene en
dezelfde plaats te blijven hangen, en te wachten, tot het
vischje boven komt. En zoo als zy zien, dat zy kans heb-
ben om het te grijpen, laten zy zich, eensklaps, als een
steen er op neervallen, steken den kop even in \'t water,
pakken het vischje beet en vliegen er terstond meê heen.
Maar nu is er op sommige plaatsen nog een ander, grooter
vogel, een soort van arend, die ook veel van visch houdt,
maar zich niet, als de meeuwen, op \'t water durft laten
neervallen. Deze blijft dus maar van verre toekijken of
hier of daar ook een meeuw een vischje gegrepen heeft, en,
als zoo hy dat ziet, gaat hy dien meeuw achterna en maakt
het hem zoo benaauwd, dat de meeuw, het vischje laat val-
len. Dan schiet de arend dadelijk toe en weet het vischje,
eer \'t nog in \'t water komt, op te vangen. En als hy \'t
zoo gegrepen heeft, dan bijt hy het den kop aan stuk, om
het te dooden en gooit het in de lucht, op zulk een wijs,
dut het hem, met den kop naar beneden, in den bek valt.
P. En waarom doet hy dat, Mama?
M. Dat doet hy, op dat hem het vischje gemakkelijker
door de keel zoü glijden. Deed hy dat niet, en wilde hy het
vischje met den staart \'t eerst inslikken, dan zouen hem
de scherpe vinnen onder \'t neêrglijen in de keel steken.
Het eerst dat wy visch in de keuken hebben, zal ik je wij-
zen, hoe de vinnen op gaan zitten, als men ze verkeerd
strijkt, en vlak gaan liggen, als men ze recht strijkt. Onder-
tusschen kan ik het je wel uitleggen met de veer van deze
schrijfpen. Kijk maar eens: als ik de pen, met de schacht,
waar zy versneden is, \'t eerst door de vingers haal, dan
blijven al de veertjes gestreken, en de pen glijdt gemakkelijk\'
door. Maar als ik ze anders om door de vingers wil laten
gaan dan stuiten de veertjes en gaan recht op zitten. Zie
maar eens.
P. Dat is waar, Mama.
M. Zoo gaat het met de vinnen der vischjes eveneens.
Ook zijn er meer andere vogels, die een dergelijke voorzorg
gebruiken. De ojevaar b. v. doet even eens. Ik heb het
zelve dikwijls van een tammen ojevaar zien doen, op een
-ocr page 20-
16
ONDERWIJS VOOR KINDEEEN.
buitenplaats, waar hy gekortwiekt rondliep om slakken en
ander ongedierte op te eten. Wanneer men aan dien ojevaar
een levend vischje toesmeet, dan gaf hy \'t eerst een pik,
met zijn bek, in den middengraat, om hem hel spartelen te
beletten, en dan gooide hy \'t in de lucht, vong het weer
met den kop naar beneden en slikte het zoo in eens door.
1\'. O! dat zou ik wel eens willen zien.
M. Nu, als wy eens ergens komen, waar zoo\'n tamme
ojevaar is , zal ik het je laten zien. — Maar nu zal ik je
nog eenige andere kunstgrepen van dieren vertellen.
P. Als \'t je belieft, Mama.
\'M. De reebok wordt gevangen met behulp van honden .
die op den grond ruiken kunnen waar hy geloopen heefr, en
die hem dus, al is hy ver uit het gezicht, op den voetstap
weten te volgen, zoo lang, tot zy hem eindelijk inhalen en
grijpen. Als nu zulk een reebok begint te merken, dat de
honden al nader en nader komen en hem spoedig zouden
inhalen , dan zoekt hy hen te foppen, en , in plaats van recht
uit te blijven loopen, draaft hy een poos heen en weer in
alle richtingen, en, als hy dat genoeg gedaan heeft, neemt
hy op eens een grootén sprong zijwaarts, naar een kant,
waar hy nog niet geweest is,\' en verbergt zich daar ergens.
Als dan de honden komen op de plaats waar hy zoo heen
en weer gedraafd heeft, zijn zy in de war en loopen al snuf-
felende heen en weer, om te zoeken wat weg hy toch is
opgegaan, en zoo raken zy het spoor bijster, gelijk men \'t
noemt. Of ook springt de reebok, zoodra hy een beek of
ander water ziet, daar wel in en zwemt er door heen; maar
zorgt eerst een eind verder aan de overzijde aan den wal te
komen. Als dan de honden aan de plek komen, waar hy te
water is gegaan, en hem nazwemmen, kunnen zy niet zoo
gemakkelijk de plaats vinden, waar hy er uit is gegaan;
want in het water kunnen zy geen spoor ruiken , zoo als op
den grond, en zoo weet hy hun dan doorgaans te ontkomen.
Maar de verstandigste van al de dieren zijn de olifanten.
Ofschoon die de grootste en sterkste van al de beesten zijn,
kan men ze zoo tam maken, dat een kind ze besturen kan,
en dan kan men hun allerlei kunstjes leeren. Zoo kunnen
-ocr page 21-
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.                                     17
zy b. v., met hun langen snuit, daar vooraan een soort van
vingertje zit, de kleinste dingen, als een stuivertje of een
speld, oprapen: ja zy trekken heel handig de kurk van een
flesch en gieten den wijn, die er in is, in hun mond leeg.
P. O Mama, dat wilde ik wel eens zien.
M. Nu, als wy eens te Amsterdam zijn, of in een andere
stad, waar men onderscheidene vreemde beesten, en ook
olifanten, in een grooten tuin bewaart, dien men „diergaarde"
noemt, zullen wy er eens heengaan, en dan zal de olifant
misschien zijn kunstjes wel eens voor ons vertoonen.
P. O ja Mama, als \'t je belieft: dat zal plezierig zijn.
M. Nu begrijpje, Pauline, hoe veel dienst men, in die
landen waar de olifanten t\' huis belmoren, van zulke sterke
en leerzame beesten hebben kan. Zy kunnen niet alleen
groote lasten en vrachten dragen of voortslepen; maar zy
weten ook tonnen en pakken van den wal in een schuit te
brengen, en te schikken zoo als men ze hebben wil. En
wanneer zy ze daar geplaatst hebben, dan voelen zy met
hun snuit, of ze ook waggelen kunnen , zoo ja, clan verzetten
zy ze zoo lang, tot zy vast staan, of, zoo \'t b. v. een ton
is, die zoü kunnen voortrollen, dan gaan zy een steen halen ,
dien zy er onder tegen aan zetten, zoo dat de ton niet meer
rollen kan. Ook weten zy met den snuit deuren open en
toe te doen, door de grendels af en aan te schuiven, of de
sleutels om te draaien. — Verder zijn zy heel zachtzinnig
zoo lang men hun geen kwaad doet. Als zy kleine kinderen
of kleine dieren, als b. v. schapen, voor zich hebben, waar
zy by ongeluk op zouden kunnen trappen, dan zetten zy
die, met den snuit, uit den weg, om ze niet te bezeeren.
Maar wanneer men ze tergt, of kwaad doet, of bedriegt, dan
mag men oppassen; want dan kunnen zy zich ongemakkelijk
boos maken , en wie dan een slag van hun snuit krijgt of
een trap van *hun zware pooten, die heeft geen plezier. Maar
somtijds weten zy het onrecht, dat men hun aandoet, op een
minder gestrenge, en zelfs op een kluchtige wijze, betaald
te zetten , en daar zal ik je een grappig staaltje van vertellen.
Er was een schilder, die een olifant wilde uitteekenen met
den mond open en den snuit naar boven. Om hem nu tel-
-ocr page 22-
18
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
kens in die houding te krijgen, liet hy den olifant, door zijn
knecht, nu en dan een vrucht, of een andere lekkerny, in
den mond smijten ; maar meestal deed de knecht maar, als of hy
er wat in smeet en smeet er niets in. Uit begon den olifant
eindelijk te verveelen, en nu, even als of hy geraden had,
dat men hem dus fopte alleen om hem uit te teekenen, en dat
hy dus meer reden had om boos te zijn op den schilder,
dan op zijn knecht, nam hy zijn snuit vol water en stortte
dat over de schildery heen, zoo dat deze geheel bedorven,
en de olifant van \'t geplaag af was.
P. Heden! dat was wel aardig en slim van dien olifant.
M. Ja, dat was het ook. — Maar Pauline, wil ik je nu
eens zeggen, in welke opzichten de dieren, ook zelfs de
slimste, nog altijd oneindig minder zijn dan de menschen?
P. Als \'t je belieft, Mama.
M. Vooreerst daarin, dat zy nooit geregeld met elkander
kunnen praten zoo als de menschen, en geen ander middel
hebben om elkander hun gedachten mede te deelen, dan
eenige geluiden, die zy alleen onder byzondere omstandig-
heden laten hooren. Maar ten anderen, dat zy nooit iets
nieuws verzinnen. De menschen bedenken, altijd door, wat
anders, hoe zy zich b. v. kleeden zullen, hoe zy hun huizen
zullen bouwen, wegen of vaarten inrichten, eten of drinken
klaar maken, vuur of licht zullen aanbrengen, en duizen-
derlei dingen meer. Maar een vogel, een vinkje b. v., bouwt
zijn nestje net precies zoo als alle vinkjes dat gedaan heb-
ben zoo lang er vinkjes in de waereld zijn: een aap b. v.
zal zich by \'t vuur zitten warmen tot dat het uitgaat; maar
hy zal niet verzinnen om hout of steenkolen te krijgen en
er die op te gooien, ten einde het aan den gang te houden:
en zoo is \'t met de andere beesten ook.
P. Maar Mama, die olifanten, waar je my straks van
vertelde, bedachten toch om een steen te halen en tegen een
ton aan te zetten om het rollen te beletten.
M. Dat hebje goed onthouden; maar waarschijnlijk zoü
de olifant zoo iets toch niet doen, zoo hy het niet eerst
door menschen had zien doen. En nu bewijst juist het
voorbeeld van den olifant, hoe veel meer de mensch is dan
-ocr page 23-
ONDKRWIJS VOOR KINDEREN.                                 19
de dieren. Want als de olifant, die zoo veel sterker en
grooter dan een mensch en daarby zoo vlug van begrip is,
even veel vernuft had als de mensch, en even goed redeneereu
kon, dan zou hy zich niet door de menschen laten regeeren,
maar zelf de baas zijn over den mensch. En nu gehoorzaamt
hy aan een kleinen jongen, en dat doet een paard ook, en
een stier, en een varken, en heel veel andere dieren, die ster-
ker zijn dan de mensch. Ja men ziet zelfs, hoe leeuwen .
tijgers en andere verscheurende wilde dieren, als zy gevangen
zijn, bang en gedwee zijn voor hun oppasser, als die met
een eenvoudig zweepje of stokje by hen in\'t hok gaat, en hoe
zij alles doen wat hy hun zeit, terwijl zy hem toch met een
enkelen slag van hun poot zouden kunnen omver gooien. —
Blijkt daar uit niet, hoe veel de mensch boven de andere
dieren verheven, en hoe zy allen , zelfs de sterkste en wildste,
zijn meerderheid erkennen ?
P. Ja Mama, dat doet het toch.
IV.
Vader. Wat is het, Jacob? Waarom kijkje zoo bedrukt?
Jacob. Och Papa! de wind!
V. Ja, de wind waait je in je gezicht en my ook. Maar
my dunkt, je wordt nu al groot genoeg om van een beetje
wind niet te weten. Wat zal het dan van den winter zijn,
als het vriest en het begint dan eens scherp uit den Noord-
westen te waaien ? — Doch wees maar getroost; wy zijn
zoo aanstonds in het bosch en daar zal het minder waaien
dan in \'t open veld.
J. O ja Papa, dat zal goed zijn; want ik vind dien wind
heel onaangenaam.
V. (na dat zy in \'t bosch gekomen zijn). Voelje wel, hier
is \'t luw en wy hebben geen hinder van den wind.
J. Ja Papa, hier is \'t veel beter.
V. Maar Jacob, weetje nu, wat die wind eigentlijk is?
-ocr page 24-
)
20                              ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
J. Ja Papa, dat hebje my wel meer gezeid, dat de wind
lucht is, die in bewoging is.
V. Juist, en ik heb je nog eens met een blaasbalg ge-
wezen hoe veel kracht men aan de lucht kan geven. Maar
weetje, wat je nu uit dat voelen van den wind, datje doet,
kunt leeren?
J. Dat de lucht koud is, Papa.
V. Niet altijd: men heeftstreken, waar de wind somtijds
heel warm is: en als je uit de kou in een warme kamer
of in een broeikas komt , zuljc voelen, dat je een warme
luchtstroom tegenkomt. Maar iets anders kunje er uit lee-
ren: wy hebben laatst gezien, dat alle vaste lichamen zwaar
zijn en drukking uitoefenen, en dat dit met water ook het
geval is; maar nu kunje, door den wind voelen, dat lucht
ook zwaarte heeft en drukking uitoefent.
J. Ja Papa , dat is waar.
V. En misschien zofije denken. dat dit alleen het geval
was als het woei, of als de lucht sterk bewogen werd; maar
dit is altijd en overal het geval, zelfs als het volkomen stil
is, en al kan men er niets van merken.
J. Maar hoe weet men het dan , Papa?
V. Al weer, zoo als men meer dingen te weten krijgt,
waar men zonder dat niet achter zou komen, door proefne-
mingen. — Men heeft b. v. een glazen bol aan een weeg-
schaal gehangen, en gezien hoe veel die woog; vervolgens
heeft men, met behulp van een werktuig, dat men een
lucldpomp noemt, de lucht uit dien bol gepompt, en toen
heeft iflen gemerkt, dat hy een weinig minder woog dan
te voren. Natuurlijk net zoo veel minder, als de lucht zwaar
was, die er uit was gegaan. — En kijk, Jacob, misschien
kunnen wy wel terstond een proef nemen, waaruit je zien
zult, hoe dat de lucht drukt. Loop maar even daar in het
huisje van den boschwachter, en vraag hem of hy ook een
lange pijp voor my te leen heeft.
J. {na in het huis van den boschwachter gegaan te zijn,
komt met een pijp terug).
Hier is er eene, Papa ! De man
zei , \'t was zeer tot Papa\'s dienst.
V. Best. Sla nu je hand hier eens tegen den pijpekop,
-ocr page 25-
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.                                     21
liet vlakke van de hand: — zoo! en zuig nu eens met den
mond aan het dunne eind, als of je rookte. — "Wat gebeurt
er nu?
J. Heilen Papa! dat is aardig: mijn hand kleeft aan de pijp.
V. Ja, zoo lang als je zuigt. En dat komt, om dat je
de lucht, die in de pijp is, er uit zuigt, en nu drukt van
den anderen kant de buitenlucht tegen je hand. Neem nu
den mond weer van de pijp, en , dewijl de lucht dan van
den eenen en van den anderen kant weer gelijk op je hand
drukt, raakt je hand weer los. — En nu zal ik je nog
wat aardigs wijzen. Nu zijn wy by de beek. Steek daar
den pijpekop eens in en zuig nu weer eens aan de pijp.
J. [na het gedaan te hebben). Ai, ai, Papa! ik krijg mijn
mond vol water.
V. Nu , malle jongen , dat beetje water zal je geen kwaad
doen. Maar weetje, waarom dat nu in je mond komt?
J. Neen Papa.
V. Om dat je, door te zuigen, de lucht, die in je mond
was, naar binnen haalt, en de lucht, die in de pijp zat, in
je mond haalt: en dan perst de buitenlucht, of de damp-
kringslucht
, als men \'t noemt, het water in de pijp naar
boven. Neem je nu de pijp uit je mond, dan wordt de pijp
terstond weer van boven met lucht gevuld, die het water
dan ook weer naar beneden dringt. — Maar nu zal ik je,
met een ander voorbeeld, wijzen, hoe de lucht van beneden
drukt, zoo goed als van boven. Kijk, ik zal den kop van
de pijp afbreken, en nu de pijp in de beek houden, zoo dat
ze vol water loopt. Nu hou ik mijn vinger tegen de eene
opening en neem de pijp voorzichtig uit het water met het
andere end naar boven. — Nu is zy vol water, niet waar?
ƒ. Ja Papa.
V. Wy zullen eens zien: wat zoüje er nu van zeggen?
(Hy keert de pijp met het vrije eind naar beneden).
J. Neen Papa, er zit toch geen water in.
V. Hoe weetje dat?
J. Wel, om dat er van onderen niets uitloopt.
V. Je zoudt je toch kunnen bedriegen. (Hy neemt den
vinger van de opening weg.)
Wat gebeurt er nu?
-ocr page 26-
22
ONDERWIJS VOOR EIKDEREN.
/. Heden ja, nu loopt er allemaal water uit.
V. Ja, en weetje, hoe dat nu komt, dat er zoo even
geen water uitliep, en nu wel?
J. Neen Papa.
V. Straks, toen ik mijn vinger hier tegen de opening
hield, kon er van boven geen lucht in de pijp komen;
en daarom drukte de lucht er alleen van onderen tegen en
hield het water tegen, dat er uit wou loopen. Maar toen
ik mijn vinger wegnam, drukte ook dadelijk de lucht van
hoven in de pijp, even sterk als beneden, en viel het wa-
ter, volgens zijn natuurlijke eigenschap om te vallen, uit
de pijp.
J. Dat is toch aardig, Papa! ik had niet gedacht, dat
lucht water kon tegenhouden.
V. Ja, als wy t\'huis zijn, zal ik je, by gelegenheid, een
kunstje wijzen, dat nog aardiger is, en dat je een nog ster-
ker voorbeeld geven zal, hoe de lucht drukt. Ik zal een
glas vol water schenken en er een stuk papier opleggen dat
wat uitsteekt boven de randen; dan zal ik de vlakke hand
op het papier leggen en het glas met de andere hand heel
gaauw omkeeren, en daarna de hand zachtjes van \'t papier
afnemen : wat deukje dat er dan gebeuren zal ?
J. Dan zal \'t papier vallen en \'t glas leeg raken.
V. Mis ! er zal net gebeuren wat je zoo even met den
pijpesteel gezien hebt. Het water zal in \'t glas blijven en
het papier er tegen aan blijven zitten als of het tegen de
randen was vastgekleefd. En dat komt alleen om dat de
lucht van onderen tegen het papier een drukking uitoefent,
die grooter is dan die van \'t water.
J. Nu, dat ben ik verlangend eens te zien..
V. Maar Jacob, weet je nu, waarom wy, behalve als \'t
waait of als de lucht op andere wijze in beweging wordt
gebracht, die drukking van de lucht niet voelen?
J. Neen Papa.
V. Wel, dat is juist om dat de lucht van alle kanten
gelijk drukt en de eene drukking dus juist even veel
kracht uitoefent als de andere. Tk kan je dat door een
voorbeeld duidelijk maken. Als je de vlakke hand op het
-ocr page 27-
23
ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
water legt, dan voelje de drukking van \'t Mater tegen je
hand; maar als je met je heele lijf in de volle badkuip ligt,
dan zulje nergens drukking van \'t water voelen, nietwaar?
J. Neen Papa.
V. En toch drukt het tegen je lijf aan. Maar juist om
dat het van alle kanten drukt, zulje \'t van geen eene kant
merken. En zoo is \'t met de lucht ook.
V.
Moeder. Pauline, weetje wel, wat liet woord wezen he-
teekent, wanneer je b. v. zeit: „ik woü nu wel by Groot-
mama, buiten icezen?"
Pauline. Wel ja Mama, dat is te zeggen, dat ik er graag
zijn wou.
M. Ja: wezen en zijn is, in dit geval, \'t zelfde: en de
beteekenis van \'t laatste woord is je genoeg, door\'! gebruik,
bekend. Maar als men nu zeit: „een wezen\', verstaje dat
dan ook?
P. Neen Mama: dat weet ik niet recht, wat dat zeg-
gen wil.
M. Dan zal ik zien, of ik je daar een begrip van kan
geven. Al wat ergens is, of ergens tegemooordig is, wordt
gezegd, daar aanwezig te zijn, b. v. jy en ik, wy zijn nu
hier tegenwoordig, en dat drukt men ook uit door te zeggen,
dat wy hier in de kamer aanwezig zijn. Maar hier staat
e een boom. niet waar?
P. Neen Mama.
M. Dus is hier ook geen boom aanwezig. Maar buiten
staat wel een boom, ja staan verscheiden bootr.en: of, dat
hetzelfde is. buiten zijn verscheiden boomen aanwezig.
En in de stad zijn verscheiden huizen aanwezig: en in de
wei zijn verscheiden koeien aanicezig; en in het bufet zijn
verscheiden vorken en lepels aanwezig. En zoo zoft ik je
duizend andere voorwerpen kunnen opnoemen, die op ver-
schillende plaatsen aanwezig zijn. — Alles nu, wat maar
-ocr page 28-
24
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
ergens aanwezig is, noemt men een wezen. Zoo b. v. , jy
bent een wezen, en ik ben een wezen, om dat \\vy beiden,
hier in de kamers, of anders op een andere plaats, aanwezig
zijn. En de koeien in de wei zijn wezen*, en de kat is
een wezen: en de boomen zijn wezens, en al de dingen die
maar ergens in de waereld aanwezig zijn, zijn ook wezens.
P. Wel Mama, dan is alles wezens.
M. Ja, dat is het ook ; maar toch is men meestal gewoon,
alleen die dingen wezens te noemen, die in de natuur ont-
staan, zonder dat de kunst ze voortbrengt. B. v. Zoo worden
de menschen, en de boomen, en de planten, en de wolken,
en de zon en maan, wezens genoemd; maar de zaken, die
door de kunst zijn voortgebracht, b. v. een huis, een stoel,
een lepel, een schaar, in een woord al wat de menschen
van iets anders gemaakt hebben, is men niet gewoon wezens
te noemen , en men noemt ze liever dingen, of zaken, of
voorwerpen. Maar nu maakt men tusschen de wezens ook
een onderscheid: men noemt namelijk sommigen bezielde
wezens
en anderen onbezielde wezens. En weet je wat daar
het onderscheid tusschen is?
P. Neen Mama.
M. My dunkt, als je wat nadenkt, kunje \'t wel raden:
Wat denkje, dat een bezield wezen wil zeggen ?
P. Wel Mama, ik geloof, een wezen, dat een ziel heeft.
M. Zieje wel, dat je \'t wist. \'t Ts altijd beter eerst eens
na te denken, alvorens men zoo maar zeit; „ik weet het
niet." — Nu, bezielde wezens, of wezens die een ziel heb-
ben, als menschen en dieren, zijn natuurlijk onderscheiden
van degene, die geen ziel hebben, of onbezield zijn, als
wolken, steenen enz. — Maar weetje nu wat of geen wezens
zijn , noch kunnen zijn?
P. Neen Mama, dat weet ik toch waarlijk niet.
M. Neen. dat wil ik wel gelooven. Kijk, hier in dit
printeboek, hier is een arend met twee koppen, en hier
een leeuw met vleugels. Zoüje wel gelooven, dat er zulke
arenden of zulke leeuwen zijn?
P. Neen Mama, dat geloof ik niet.
M. En hier, op deze plaat, zieje een vrouw zwemmen
-ocr page 29-
25
ONDERWIJS VOOIS KINDEBEN.
roet een staart als een visch. Zoo\'n vrouw hiet men een
meirmin. Maar zofije wel denken , dat er zoo\'n vrouw bestaat?
P. Wel neen Mama! dat zotï een rare vrouw zijn.
M. En hier hebje een paard, met het bovenlijf en het hoofd
van een mensch. Zulk een paardme?i(seh of centaur, als men
die noemt, is ook nergens te vinden en nooit ergens aan-
wezig
geweest. — Daarom nu zijn die ttveekoppige arend,
en die gevleugelde leeuw, en die meirmin, en die centaur,
geen wezens, maar alleen verzinsels.
P. Maar Mama, waarom heeft men ze dan geteekend?
M. Ja, dat is om verschillende redenen geweest. B. v.
wat de centauren of paardmensc/ien betreft, zoo moet je je
voorstellen, dat in oude tijden er vele volkeren waren, die
of nooit paarden gezien hadden , of ze alleen wisten te ge-
bruiken om hun vrachten te doen trekken, maar die niet
wisten, dat men ze ook gebruiken kon om er op te rijden.
Toen nu die volkeren voor \'t eerst, b. v. in den oorlog
met een ander volk, ruiters zagen , toen dachten zy misschien,
dat die ruiters met hun paarden een geheel uitmaakten,
half mensch half paard, en dat hebben zy toen zoo willen
afbeelden. — Wat de meirmin betreft, het kan geweest zijn,
dat lieden, die niet zwemmen konnen, een zwemmende
vrouw gezien hebben, en zich toen zijn gaan verbeelden,
dat die vrouw een lijf als een visch hebben moest om dat
te kunnen doen. — Maar wat daarvan ook wezen moge,
zeker is het, dat de schilders en teekenaars heel dikwijls, uit
bloote grilligheid, allerlei dergelijke wonderlijke figuren heb-
ben voorgesteld, die niet bestaan, als b. v. beesten met
den kop van den haan en den staart van een slang, of met
den kop van een arend en de klaauwen van een leeuw.
enz. — Nu kan men zich dergelijke dieren of monsters
heel goed in zijn verbeelding voorstellen, niet waar ? al
zijn zy er inderdaad niet. Kun jy je niet b. v. heel goed,
een kind verbeelden, met vleugeltjes, kijk, net zoo als het-
geen hier is afgebeeld?
P. Wel ja Mama, dat kan ik toch.
M. Ja, en ofschoon er zulk een wezen, als zoo\'n gevleu-
geld kind, in de degelijke waeveld niet bestaat, bestaat het
III.
                                                                       2
-ocr page 30-
                                      ONDERWIJS VOOR KINDliRKN.
nu toch in je verbeelding. En daarom noemt men al zulke
wezen», die alleen in verbeelding wezens zijn, denkbeeldige
wezens.
Je ziet dus, dat er drie soorten van wezens zijn,
bezielde, onbezielde, en denkbeeldige wezens.
P. Maar Mama, als ik vragen mag, is God ook • I
Wezen ?
                                                                                  I
M. Wel zeker, kindlief! en wel het grootste en volmaak
Wezen van allen; want God is overal aanwezig en heeft ala
andere wezens voortgebracht. En daarom zijn wy ook ge-
woon , Hem het opperwezen te noemen.
Maar nu heeft wezen, behalve de beteekenis, die ik je
gezeid heb, er nog drie andere. Men gebruikt het 2". ook wel
eens voor het uiterlijke voorkomen van een mensch of dier,
vooral voor zijn gezicht, om dat het gezicht het voornaamste
is, waardoor iemand gekend wordt. Zoo zal men b. v. zeg-
gen : „kinderen houden doorgaans veel van honden, zelfs al
„kennen zy ze niet: om dat een hond in zijn gandsche
„wezen iets heeft, dat vertrouwen inboezemt," en dan ver-
staat men door het wezen van den hond, zijn voorkomen en
manieren. Of men zegt: „zijn wezen werd bleek," voor:
„zijn gezicht werd bleek." — Kunje dat onthouen ?
P. Ik hoop ja, Mama."
M. 3°. noemt men wezen datgene, wat by een zaak het
voornaamste is, waar het meest op aan komt. B. v. als ik
zeg: „Pauline heeft twee katoenen jurkjes, \'t eene blaauw
„en \'t andere wit met roode moesjes: maar dat maakt in \'t
„wezen van de zaak geen onderscheid," da:\', wil ik daarmee
te kennen geven, dat, alhoewel die jur: i j verschillend zijn
van kleur, het echter geen onderschei, naakt in datgene,
waar \'t eigenlijk op aankomt, en dat eide jurkjes voor \'t
overige niet verschillen en even goed d\'ünen voor \'t gebruik
waar zy toe bestemd zijn.
En eindelijk 4°. noemt men ook wezen al die dingen te
samen genomen , die dienen tot een byzondere zaak of een
byzonder vak of een byzonder doel. Als ik b. v. zeg: „het
krijgswezen,\'\' dan bedoel ik daarmede al wat tot een krijg
of oorlog dienen moet of betrekking heeft: alle soldaten met
hun Generaals en Officieren, al de kanonnen, geweeren.
-ocr page 31-
27
ONUKRWIJS VOOH KINDEKKN.
eü andere wapenen, al de monteeringen, al de vestingen
of versterkte plaatsen, met hun batteryen en wat er verder
toe behoort: in een woord, al wat maar eenigsins-kan te
nas komen by het krijg- of oorlogvoeren. Zeg ik. het rechts-
\'•ezen, dan meen ik al de personen, die men rechters noemt
>\' die aangesteld zijn, om recht te spreken, dat is , om He
\'.\'schillen uit te maken, die tusschen de menschen onder-
ling ontstaan zijn, of om zoodanige lieden te straffen, die
siechte dingen gedaan hebben: en niet alleen meen ik die
rechters; maar ik meen ook al wat betrekking heeft tot de
wijze , waarop zy hun ambt of bediening uitoefenen, en al
degenen, die , behalve ben, daarby te pas komen. — /.onje
nu al die verschillende beteekenissen van \'t woord wezen
kunnen opnoemen, of wil ik ze je nog eens voorzeggen ?
P.
Als \'t je belieft, Mama.
M. In de eerste plaats is wezen een persoon of voorwerp,
dat bestaat: 2". het voorkomen of de uiterlijke gedaante:
8". datgene waar het by een zaak voornamelijk op aankomt,
en 4°. ook hetgene, dat, vereenigd, tot eene en dezelfde zaak
betrekking heeft.
VI.
lader. Wel Jacob, hebben je kameraadjes je verlaten:
Jacob. Ja Papa: zy moesten weer naar huis. \'t Speet
my wel; want wy hadden een dolle pret.
V. Wat hebje al zoo gespeeld?
J. Wel! wy hebben krijgertje gespeeld en den tuin braaf
op en neer gedraafd en mekaèr met sneeuwballen gegooid
en een sneeuwman gemaakt. Kijk maar eens uit het raam
Paoa! daar staat hy nog, niet een eud pijp in zijn moiui.
P. Nu\' daar mag je ook wel Inschrijven: „dit verbeeldt
een man." — Maar Jacob, hebje \'t nu niet koud gekregen,
daar in dien tuin V want het vriest hard.
J. Wel neen Papa, ik heb het in tegendeel heel warm.
Voel mijn handen maar, hoe ik gloei.
-ocr page 32-
28
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
V. Ja, dat is waar, je hebt het nog warmer dan ik. —
Maar Jacob, is dat niet zonderling, dat jy warm geworden
bent daar buiten, in dien kouden tuin; en ik hier in mijn
kamer by den heeten kachel ? Hoe kan dat toch komen ?
J. Wel dat is heel natuurlijk, Papa: ik heb hard geloopen.
V. Ja, dat vindje natuurlijk: dat wil zeggen, je weet
by ondervinding, dat het volgens de wet der natuur zoo ge-
beurt, dat, als men hard loopt, men warm wordt. Maar
waarom heeft het loopen nu diezelfde uitwerking als het
zitten by een heet vuur: namelijk van warm te maken?
/. Ja Papa, dat weet ik niet: daar heb ik nooit zoo
over gedacht.
V. Wat is eigentlijk warmte? Zoflje denken, dat het een
lichaam was, net zoo als b. v. de lucht een lichaam is?
J. Neen Papa.
V. Maar warmte is toch iets dat door \'t eene lichaam
aan \'t andere wordt gegeven of meegedeeld. Hoe komt het,
b. v., dat het hier in de kamer warm is ?
•ƒ. Wel Papa, om dat de kachel brandt.
V. Juist.\' om dat het vuur. dat in den kachel brandt, zijn
warmte heeft meegedeeld aan de lucht, die hier in de kamer
is. — En voel nu eens die cent die daar ligt: hoe voelt die?
•ƒ. Koud, Papa.
V. Goed! knijp hem nu een poosje in je hand. — Zoo!
neem nu dien anderen cent van de tafel en voel de twee
centen tegen raekaêr. Zijn die beiden even koud?
J. Neen Papa, die cent, die ik in mijn hand had, is
warm geworden.
V. Dat is hy ook: om dat je hand hem van haar warmte
heeft meegedeeld. — Nu zal ik dezen cent eens met den
tang in \'t vuur houden, tot hy heet wordt. — Zoo! —
Zoüje hem nu graag in je hand nemen?
ƒ. Neen zeker niet. Papa, ik bedank je wel hartelijk.
V. Daar hebje gelijk aan: je zoudt je ook deerlijk bran-
den. Maar, ik zal hem op dezen kouden cent leggen, en
dezen derden cent er boven op. Zoo, nu ligt de hwte
tusschen de twee koude. Wacht nu een poosje en lef .
wat er dan gebeurd is.
-ocr page 33-
29
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
J. O! ik wed, dat ik het weet: nu worden zy alledrie
warm.
V. Je meent, de twee buitensten, die koud waren,
worden warm, en de middelste bekoelt. Voel ze nu maar:
je kunt ze nu gerust alle drie aanraken.
J. Ja Papa: \'t is waar: zy zijn nu omtrent even warm.
V. Dus heeft die heete cent van zijn warmte meegedeeld
aan de twee koude centen , en zelf van zijn warmte verloren.
Maar om iets te kunnen geven aan een ander, zoo dat die
ander zoo veel meer en ik zoo veel minder krijg, moet er
dan niet iets zijn, dat gegeven wordt, en moet dat iets dan
niet een lichaam zijn? — Als ik b. v. tien centen heb, en
jy geen enkelen cent, en ik wil je vijf centen meêdeelen,
dan dien ik je die centen te geven, anders helpt het je niet,
niet waar?
J. Natuurlijk, Papa.
V. Juist! om my dus vijf centen armer en jou vijf centen
rijker te maken, is \'t noodig dat ik je die centen, d. i.,
die stoffelijke lichamen , ter hand stel. Maar hoe nu met de
warmte? Als deze cent, die straks heet was, zoo veel van
zijn warmte kwijt raakt als die andere ontfangen hebben,
schijnt het dan ook niet noodzakelijk, dat die warmte, die
hy verloren en hun heeft meegedeeld, iets stoffelijks, en
dus een lichaam is.
J. Ja, dan zoxi ik toch zeggen, dat de warmte wel een
lichaam is.
V. Die gevolgtrekking schijnt volkomen juist: en evenwel
kunnen wy de warmte niet volstrekt als een lichaam be-
schouwen. En weetje waarom niet?
J. ^tVaarom dan niet, Papa.
V. Om dat de warmte geene van de eigenschappen heeft,
die wy geleerd hebben, dat alle lichamen bezitten. De warmte
heeft geen zwaarte, zoo als elk lichaam heeft: al maak ik
dezen cent nog zoo heet in \'t vuur, hy zal er niet meer
om wegen: ja zelfs verscheiden dingen worden lichter als
men ze gewarmd heeft. Ook kan men warmte niet inslui-
ten in een bepaalde ruimte, zoo als men b. v. met water
of met lucht kan doen; want warmte dringt overal door:
-ocr page 34-
30
ONDERWIJS VOOlt KINDEREN.
en eindelijk, geen lichaam kan, als wy geleerd hebben, te
gelijk dezelfde ruimte beslaan als een ander lichaam, en dat
kan warmte wel: je hand, warm of\' koud, neemt dezelfde
ruimte in en zoo is \'t met dezen cent ook. Hieruit moeten
wy dus tot het besluit komen, dat de warmte geen lichaam is.
J. Maar wat is zy dan , Papa ?
V. Ja, dat is nu wat wy menschen niet weten. Wy
kennen wel het gevoel van warmte, en wy zien de veran-
deringen. die de warmte in een lichaam te weeg brengt;
maar de warmte zelve weten wy niet te beschrijven. (ïema;-
kelijker kunnen wv zeegen wat kon is.
j. Wat dan Papa?"
V. Kot\' is eigenlijk niets: want het is het gebrek aan
wari,<Ie:
I. is er net meê, als met de duisternis, die ook
niets is, maar alleen gebrek aan lic/d.
J. Maar Papa: men zeit toch: „wat komt er een kou
„door die deur:" en „die arme kinderen beven van de koü."
V. O ja: doch dat is alleen by manier van spreken Als
men spreekt van kon, die komt, bedoelt men eigeutlijk, dat
er gebrek aan warmte ontstaat: en als die arme kinderen
beven, dan doen zy het , om dat zy gebrek hebben aan
warmte. Als je je hand daar tegen het marmer van den
schoorsteen houdt, dan zulje zeggen: „dat marmer is koud;"
maar wat je dan voelt is eigeutlijk een gevolg daarvan, daf
je hand, by die aanraking van dat marmer, warmte afgeeft
of verliest. Als ik mijn vinger eerst in heet water hou en
hem dan in een glas met laauw water steek, dan zal ik zeg-
gen: „wat is dat water koud!" want dan zal mijn vinger
van zijn warmte aan dat water afgeven: maar als jy dan ,
ondertusschen je vinger in ijskoud water gehouen hebt en je
steekt hem dan in \'t laauwe water, dan zal jy dat/.elfde laauwe
water, dat my koud voorkwam. heel warm vinden, om dat
het meer warmte heeft dan je vinger, en zijn warmte aan
dezen mededeelt.
J. Dat is aardig. Papa! dat moeten wy eens probeeren.
V. Wat nu van de warmte ook opmerking verdient, is,
dat zy niet alleen wordt voortgebracht door de zon, of door
liet vuur. dat men stookt, of door hulp van eenig ander
-ocr page 35-
81
ONDERWIJS VOOR KINDEEEN.
lichaam, maar ook, door beweging of wrijving. — Je hebt
straks zelf gemerkt, dat je, in dien kouden tuin, door \'t
loopen warm werdt, en zoo kunje ook, door je handen, als ze
koud zijn, tegen mekaêr te wrijven , ze allebei warm maken.—
En hebje wel eens gehoord hoe de wilden doen, als ze vuur
willen maken?
•ƒ. O ja Papa, dat heb ik in Robinson gelezen: dan
nemen zy twee stukken hout en wrijven die heel hard tegen
mekaêr: en dan beginnen die eindelijk te branden.
V. Juist, en op dezelfde manier slaat men, met een stuk
yzer, vuur uit een keisteen, die toch koud scheen. Als je
een end touw sterk heen en weer over den rand van een
stoel of over iefs anders heen haalt, wordt het eindelijk, op
de plaats waar \'t gewreven wordt, zoo heet, dat het stuk
gaat: en zoo is \'t met alle dingen, die sterk gewreven
worden.
•ƒ. O ja, Papa! dat heb ik nog laatst gezien, toen wv
met Oom naar buiten reden, en aan die herberg water aan
de paarden gaven. Toen voelde Oom aan de as van \'t rij-
tuig en liet er my ook aan voelen: en die as was heel heet.
En Oom zet, zy moest terstond afgekoeld en gesmeerd
worden anders zou zy in brand raken als wy er meê voort
reden.
V. Ja, daar kan men niet te voorzichtig meê zijn. En
nu , nog een andere manier van warmte voort te brengen
is door verbranding. Als ik hout en turf of steenkolen op
een hoop leg, en ik die met een lucifer of een stuk papier
aansteek, dan deelt dat kleine vlammetje van den lucifer
juist zoo veel warmte niet aan dat hout of aan die andere
brandstoffen meê; maar het ontwikkelt warmte uit die brand-
stoffen, en hoe meer er verbranden, hoe meer warmte er
ontstaat. Zoo lang dat hout, of die turven, of die steen-
kolen, nog niet ontvlamd waren, gaven zy geen warmte:
zy geven alleen warmte door de verbranding.
Maar men kan zelfs warmte doen ontstaan, alleen door
twee lichamen, die niet, warm waren, te vermengen. Als
men op gebranden kalk water giet, dan wordt het heet, ja
het raakt aan \'t koken.
-ocr page 36-
3i
ONDERWIJS VOOR KIHDEBEN.
J. En hoe komt dat, Papa?
V. Ziedaar weer een van die verschijnselen, die men heeft
opgemerkt, maar waarvan men de reden nog niet weet te
geven. Wy zien het, maar kunnen liet nog niet verklaren,
om dat wy, als ik gezeid heb, nog niet bepaald weten wat
warmte eigentlijk is. Even zoo weinig kunnen wy verklaren .
op welke manier de zon koude lichamen warm maakt. Onthou
nu maar de verschillende wijzen waarop ik je verteld heb,
dat warmte ontstaat. te weten 1\'. door de zon, 2\'. door
wrijving of beweging, 3°. door verbranding, 4". door vermenging.
J. Maar Papa! ik zoü, geloof ik, nog wel een ander
middel weten om iets warm te maken.
V. Wel! laat hooren! wie weet, wat of je voor nieuws
bedacht hebt!
J. Wel ja Papa, door iets toe te dekken. Als ik my \'s
avonds heb uitgekleed, en ik kruip dan in bed, en Hanna
stopt de dekens en lakens goed onder en over my dicht,
dan word ik weer zoo lekkertjes warm.
V. Wel, ik moet zeggen, dat je dat heel goed te pas
brengt. Tn zekeren zin kan men dus zeggen dat je 5" warm
wordt door bedekking. Maar, wil ik je zeggen, wat er dan
eigentlijk met je gebeurt?
J. Als \'t je belieft, Papa.
V. Voor dat je in je bed stapt staje half naakt in de
kamer, die koud is: en dan verliest je lichaam zijn warmte,
zoo dat je \'t gevoel van koü hebt; maar als je nu in je
bed ligt, dan houden die dekens en wat je verder bedekt
de werking van de buitenlucht tegen en zoo behoeft je
lichaam geen warmte meer af te geven en het raakt weer
in zijn gewonen warmen toestand. Maar eigentlijk kan men
niet zeggen , dat de dekens of lakens op zich zelve warmte
geven: in tegendeel, als men b. v. stukjes ijs wil bewaren,
of ze met cen schip hier of daar naar toe zenden — wat
men vooral doet naar landen waar \'t heel heet is, en nooit
vriest, en waar men toch ijs verlangt te hebben om den
wijn of de vruchten te bekoelen, of om dat zoogenaamde
ijs te helpen maken dat men wel op \'t dessert eet — dan
wikkelt men die stukken ijs juist in wollen dekens, en dan
-ocr page 37-
33
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
loopt het minder gevaar van smelten. Hieruit kan men
dus zien, dat wol en dergelijke omkleedsels op zich zelve
geen warmte geven, maar alleen dienen om de buitenlucht
af te sluiten.
VII.
Moeder. Pauline, weetje, wat de woorden oorzaak en
uitwerking beteekenen ?
Pauline Neen Mama.
M. Wanneer je een menigte kaarten ruitertjes op een
rij zet, en je wilt ze allemaal doen omvallen, hoe doeje dan ?
P. Wel Mama, dan stoot ik \'t voorste ruitertje, dat \'t
dichtst by my staat, met mijn vinger om, en dan rollen
zy aanstonds allemaal omver.
M. Heel goed. En dat vallen begint met het voorste
ruitertje, dat je omstoot; want dan valt het eerst omver,
niet waar?
P. Ja Mama.
M. Maar hoe komt het nu, dat het eerste ruitertje
omvalt ?
P. Wel Mama, om dat ik het mijn vinger omstoot.
M. Dat is zoo: je stoot er met je vinger tegen aan, en
dat stooten doet het eerste ruitertje omvallen. En nu druk-
ken wy datzelfde, met andere woorden, uit, als wy zeggen:
het stooten met je vinger is de oorzaak, dat het eerste rui-
tertje omvalt.
Dat vallen van \'t eerste ruitertje wordt dan ook voortge-
gebracht door het stooten met je vinger, niet waar?
P. Ja Mama.
M. Nu, dit drukt men ook, in andere woorden, uit,
door te zeggen, dat het vallen van \'t voorste ruitertje de
uitwerking is van het stooten met je vinger. — Oorzaak is
dus datgene, dat iets te weeg brengt, en uitwerking datgene,
\'t welk er door te weeg gebracht wordt: dat kunje wel be-
grijpen, niet waar?
2*»
-ocr page 38-
34                                      ONPEKWJJS VOOK KINDERI\'.N.
P. Ja wel Mama.
M. Maar nu verder. Waarom valt het tweede ruitertje om ?
P. Wel Mama, om dat het eerste ruitertje er tegen aan
valt.
M. Ja dat is zoo: want wanneer het eens gebeurt, dat
het eerste ruitertje bezijden valt, zonder het tweede ruitertje
te raken . dan blijft liet tweede ruitertje staan.
I\'. Dat is waar. Mama.
M. Het omvallen van het eerste ruitertje is dus weer
de oorzaak van het omvallen van het tweede. En dit om-
vallen van het tweede ruitertje is de uitwerking van het
omvallen van het eerste. — Maar hoc komt het nu, dat
het derde ruitertje valt?
P. Wel Mama, om dat het tweede er tegen aan valt.
M. Heel goed: dus wordt het omvallen van het tweede
ruitertje dus weer de oorzaak. en liet omvallen van het
derde ruitertje de uitwerking, en zoo gaat het tot den einde
toe voort. Het omvallen van elk ruitertje is altoos de uif-
werking
van \'t omvallen van het vorige, en wordt zelf weer
de oorzaak\' van \'t omvallen van \'t volgende.
Maar weetje nu, Pauline, hoe men dat noemt, als er zoo
verscheiden oorzaken en uitwerkingen zijn, die op mekaêr
volgen en de eene de andere te weeg brengen, zoo als hier?
dat noemt men een aaneenschakeling van oorzaken en uitwer-
kingen.
P. He Mama; wat een moeilijk woord!
M. Je hebt toch, in de keuken, wel eens een ketting
gezien — of kijk hier. dit gouden kettingje van Mama,
hoe zit dat aan mekaêr?
P. Wel Mama, dat zijn allemaal langwerpige gouden
ringetjes, die aan mekaêr. gehaakt zijn.
M. Nu, zulke langwerpige gouden ringetjes aan dit
kettingje, even als die groote yzeren ringen aan de ketting
in de keuken, hiet men de schakels van den ketting, en
als die aan mekaêr gehaakt of gesloten zijn, zeit men, dat
zy aaneengeschakeld zijn. Een ketting bestaat dus altijd uit
een aaneenschakeling van ringen of schakels, en nu gebruikt
men dat zelfde woord, als men van oorzaken en uitwerkingen
-ocr page 39-
85
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
spreekt, die op elkander volgen en van elkander afhangen
als de schakels van een ketting. Maar men kan ook wel
zeggen een reeks of rij van oorzaken en uilwerkingen, als je
dat makkelijker vindt.
P. O ja zeker Mama, dat woord is veel korter.
M. Nu, by zulk een aaneenschakeling of reeks noemt
men datgene, waarmee die aaneenschakeling begint, de eerste
oorzaak.
Zoüje nu wel weten te zeggen, wat de eerste
oorzaak
is, by het vallen van die kaarten ruitertjes?
P. Wel ja Mama, \'t vallen van \'t eerste ruitertje, ge-
loof ik.
M. Ei? valt dat eerste ruitertje dan van zelf? En gaat
er niets vooraf?
P. O ja, dat \'s waar: ik moet het eerst met den vinger
omstooten.
M. Net zoo. Het stooten met je vinger, of, om het
nog naauwkeuriger te zeggen, jy zelve, door het stooten
met je vinger, bent derhalve de eerste oorzaak van het val-
len van al die ruitertjes. Het omvallen van \'t eerste rui-
tertje is de tweede oorzaak: het omvallen van het tweede de
derde oorzaak, en zoo vervolgens, tot aan het einde van
de geheele reeks of aaneenschakeling.
VIII.
Vader. Wat scheelt er aan, Jacob? hoe kijkje zoo be-
druktV — O ik zie het al. Hebje dat glas gebroken?
Jaeoh. Neen Papa; ik kan \'t niet helpen: \'t is van zelf
stuk gegaan.
V. Zoo! dat is vreemd. Is er dan zoo van zelf een
stuk uit dat glas gesprongen? of was er een barst in?
J. Ik denk ja, Papa: anders begrijp ik het niet.
V. Maar vertel my dan, wat er eigentlijk gebeurd is.
f. Papa, ik had dit glas gebruikt om raeê te verwen,
en toen wilde ik het weer schoonmaken.
V. Nu! en verder?
-ocr page 40-
36                                 ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
•ƒ. Ik had er het vuile water uitgegooid en toen moest
ik schoon water hebben om het om te spoelen.
V. Natuurlijk: en wil ik je nu eens zeggen, wat je
toen gedaan hebt?
•ƒ. {Verwonderd). Weet Papa dat dan?
V. Dat weet ik, zoo goed als of ik het gezien had. Toen
hebje dat waterketeltje genomen, dat daar op \'t konfoor
staat en je hebt van dat kokende water in \'t glas geschon-
ken, en toen heeft het glas „knap!" gezeid en er is een
stuk uitgesprongen.
•ƒ. Ja Papa, zoo is \'t ook gebeurd.
V. Ik wil er nu voor dezen keer niet over knorren, om
dat je met een goed oogmerk gehandeld hebt, namelijk om
dat glas, dat je gebruikt hadt, schoon te maken, en dat
ik graag zie, dat kinderen netjes zijn en geen dingen vuil
of verwaarloosd achter laten; maar ik moet je toch tegen
twee zaken waarschuwen: vooreerst, hebje verkeerd gedaan,
dien ketel van \'t vuur te nemen ; want je bent nog te klein
om hem goed te hanteeren en je zoudt je licht aan dat
kokend water hebben kunnen branden: en, ten anderen,
hadje my niet moeten vertellen, dat je \'t niet helpen kost,
en dat het glas van zelf gebroken was.
/. Maar Papa, ik heb er toch niet aan geraakt, aan
het glas.
V. Neen, met je handen niet, dat weet ik; maar hebje
er geen heet water ingegoten, en ben jy daardoor geen
oorzaak geweest, dat het glas gebroken is?
ƒ. Maar Papa, is \'t dan van dat heete water , dat het
glas gebarsten is? dat begrijp ik niet.
V. En toch is het zoo: en dat kunje nu uit het ge-
beurde leeren. — Je weet wel, dat wy onlangs over de
warmte spraken?
J. Ja Papa.
V. Wel, zoo als ik je toen zei, wat warmte is kunnen
wy niet precies weten; maar des te beter kennen wy haar
uitwerkselen, door de ondervinding. Zoo weten wy, dat
warmte sommige lichamen grooter doet worden of uitzet-
ten, en andere dingen krimpen, of kleiner worden. Ga
-ocr page 41-
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.                                 37
maar eens daar ginds in den hoek en bekijk de planken ,
daar de deur van die kleêrkas uit is samengesteld. Sluiten
die goed in mekaêr?
J. Neen Papa: tusschen deze twee planken is een reet,
waar ik mijn vinger wel in kan steken.
V. Zoüje nu denken, dat de timmerman die planken,
met opzet, zoo ver van elkander had gesteld ?
ƒ. Neen Papa, dat geloof ik niet.
V. Ik ook niet, of \'t had al een heel lompe timmerman
moeten zijn en die zijn werk slecht verstond. Die planken
sloten, toen de kast pas gemaakt was, in mekaêr; maar \'t
hout daarvan is door de warmte gekrompen ; want hout, en
vooral als \'t versch is en nog niet heeft uitgewerkt, als men
\'t noemt, krimpt met de warmte. En hebje wel opgemerkt,
toen wy laatst buiten by je Oom wandelden, hoe de harde
grond overal met groote scheuren en spleten was? Je hebt
het my zelf nog gewezen.
J. O ja Papa, dat heugt my zeer goed.
F. Wel, dat kwam, om dat het daar kleigrond is, en
dat wy een paar dagen warm weer gehad hadden en klei
krimpt, even als hout, met de warmte, en zoo ontstaan er
evenzeer scheuren in.
J. En krimpt glas nu ook. Papa?
V. Neen, daar is \'t juist anders om meê: glas zet zich
uit, of wordt grooter met de warmte: en daarom moet de
glazemaker, als hy een ruit inzet, altijd zorgen , dat die iets
kleiner is dan \'t raam waar zy in moet, of wat speling heeft,
als men \'t hiet. — Wanneer men nu kokend water in een
glas schenkt, dan wordt dat gedeelte van het glas, waar
het water tegen aankomt, heet, en zet zich uit: daardoor
raakt het, om zoo te zeggen, vastgeklemd tusschen het ge-
deelte, dat nog koud gebleven is, en dan moet het wel
bersten of in stuk springen. En daarom springt in zoodanig
geval een fijn, dun glas niet zoo licht als een dik glas, om
dat, hoe dunner het glas is, hoe spoediger zich de hitte
aan al de deelen van \'t glas meedeelt.
J. En zijn er nog meer dingen, Papa, die zich uitzetten,
als zy warm worden?
-ocr page 42-
38                                 ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
V. O ja, verscheiden; vooral vochten: als men een
tteschje, lot aan den rand, met water, olie of een ander
vocht vult, en men verwarmt het dan, dan loopt het over. —
En ook de lucht zet zich uit door warmte, gelijk dit door
verschillende proeven bewezen is. Maar wal vooral zich zeer
sterk uitzet is het kwik.
J. Wat is kwik, Papa?
V. Kwik of kwikzileer is een delfstof, die men uit den
grond haalt, en tot verscheiden oogmerken gebruikt, waar
\'t nu te lang zou zijn om over te spreeken. Het hiet zoo,
om dat het byna nooit stil kan liggen, maar, by de minste
oneffenheid op de plaats waar het ligt, of by de minste
aanraking, in snelle beweging raakt: en kwik beteekent net
hetzelfde als „snel,\'\' „gaauw." Je weet toch wat een kwik
staart is, niet waar?
J. O ja Papa, dat zijn zulke aardige vogeltjes.
V. Juist, en die bieten zoo, om dat zy altijd met hun
staart in beweging of kwik met hun staart zijn. — Maar
om nu op het kwik terug te komen, als je dat zien wilt,
ga dan maar even daar aan \'t raam, waar de thermometer
hangt. Zicje niet iets wits daar in dat glazen buisje.
J. Ja Papa, is dat kwik?
V. Ja: en uit de beweging van dat kwik kan ik nu net
weten, hoe veel warmer of kouder het is op dit oogenblik
dan het gisteren, of dan het van morgen vroeg was.
J. En hoe weet Papa dat dan ?
V. Dat zal ik je zeggen. Naarmate het warmer wordt,
zet het kwik zich meer uit en rijst derhalve hooger in dat
buisje: terwijl het weer daalt, naarmate de warmte vermin-
dert. Nu zet degene, die een thermometer maakt, daar op
dat plaatje, langs het buisje, van afstand tot afstand, lijntjes
en cijfers, die mekaêr van 5 tot 5 volgen, die zoo vele
graden warmte beteekenen. Wanneer ik nu zie, dat op dit
oogenblik het kwik by dit lijntje staat, waar 45 by geschre-
ven staat, dan weet ik, dat wy 45 graad warmte hebben ,
en als ik er nu by onthouen of opgeteekend heb, dat het
kwik van morgen op 42 graden stond, en gisteren om dezen
tijd op 46, dan weet ik, dat het nu drie graden warmer
-ocr page 43-
ONDERWIJS VOOIt KINDEREN.                                  39
dan van morgen en een graad kouder dan gisteren om dezen
tijd is.
J. Maar Papa, wat is dat, een graad\'
V. Dat is een naam , dien men aan de vierkanten tusschen
die lijntjes gegeven heeft, en waarmee men het verschil van
warmte aanduidt.
Vader. Ik heb je gezeid, dat warmte veranderingen in
de lichamen te weeg brengt, door ze te doen krimpen of
uitzetten ; maar dat is het alleen niet. Je zult je zelf nog
wel andere uitwerkselen herinneren, die de warmte heeft?
Jacob. Welke dan Papa?
V. Heugt je niet meer van die tobbe met water, die
wy in de zon gezet hebben en wat daar meê gebeurd is? \')
J. O ja Papa; nu weet ik het: daar is al het water uit
weggedampt.
/\'". Nu, zoo weetje, dat warmte het water verdampen
doet, en weetje wel, dat dit nu de reden is, waarom som-
mige lichamen, als hout, klei, linnen, en andere, krimpen
en lichter worden by verwarming?
J. Hoe komt dat dan, Papa?
V. Om dat er in die lichamen doorgaans vochtdeelen
zitten, die ze hebben doen zwellen en zwaarder worden. En
wanneer nu die vochtdeelen door de warmte verdampen, dan
worden natuurlijk die lichamen lichter en trekken samen.
Maar nu is er nog een andere uitwerking, die de warmte
heeft: zy brengt namelijk sommige lichamen in beweging,
en dat wel vooral, en in de eerste plaats, de lucht.
J. En hoe weet men dat, Papa?
V. Dat weet men, om dat men het zien en voelen kan.
ƒ. Zien ook, Papa? Dat dacht ik niet.
V. Kijk dan maar hier eens langs de kachelpijp, wat
je daar ziet?
J. He Papa! dat is aardig: \'t is net of daar allemaal
golfjes langs gaan: daar heb ik nooit op gelet.
i). Zie Deel I blz. 190.
-ocr page 44-
40
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
V. Niet waar? nu, dat je daar ziet is de lucht, die , als
zy door de hitte uit den kachel verwarmd wordt, in zoo\'n
trillende beweging raakt. Wanneer de lucht nu verwarmd
wordt, dan beweegt zy zich naar boven, en, naarmate zy in
een kamer opstijgt, stroomt er zoo veel koude lucht beneden
binnen. Daarvan komt het, dat men in een vertrek, al is
het nog zoo warm, dikwijls koude voeten hebben kan.
J. O! dan is het vast daarom, dat de vrouwen warme
slooven gebruiken
V. Dat hebje net geraden. — Een andere uitwerking
van de warmte is, dat, als zy zeer hevig is, zy de lichamen
versmelt.
J. O ja Papa, dat heb ik gezien met de sneeuw in onzen
tuin en het ijs in de gracht. Toen het warm weer was ge-
worden, en het zonnetje scheen weer zoo lekker, weg was
toen in een wip al de sneeuw, en het ijs raakte ook weg.
V. Juist, en zoo zijn er nog een menigte andere lich-
amen, die door warmte smelten, gelijk wy dat wel meer
besproken hebben \'). Warmte veroorzaakt dus ook ver-
smeliing.
— Intusschen verliezen de lichamen by versmelting
niets van hun gewicht, en als een pond ijs versmelt, komt
er ook een pond water van. Ook wordt een gesmolten
lichaam, als het weer stolt, weer net wat het te voren ge-
weest is. Maar er is een andere uitwerking van de warmte,
waarby lichamen niet weer kunnen worden wat zy geweest
zijn , en hun gewicht ten deele, of zelfs geheel, verliezen:
en dat is verbranding. — Zie maar even hier in den asch-
bak, hoe weinig asch er gekomen is van zulk een menigte
turven en steenkolen als in den kachel geweest zijn. — En
als ik een kaars aansteek, dan brandt die heelemaal weg,
zonder asch of iets anders na te laten, ja zonder dat men
kan zien, waar het vet, of de was, daar de kaars van ge-
maakt was, gebleven is.
•ƒ. Ja Papa, dat is waar. Maar Papa, dat vet of die
was is dan immers verteerd.
V. Ja, dat noemen wy zoo; maar het moet toch ergens
\'). Zie Deel II. blz 124 en 125.
-ocr page 45-
u
ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
heen zijn: want een lichaam kan wel van gedaante of van
natuur veranderen, maar raakt nooit heelemaal weg. Weetje ,
waar dat vet, of, in \'t geheel, al hetgeen men verteerd zegt
te zijn. dan in verandert?
J. Neen Papa.
V. Dat wordt meest alles lucht, of liever het vermengt
zich met de lucht, en als die dus vermengde lucht in een
kamer of andere beslotene plaats blijft, en er geen versche
lucht bykomt, dan raakt die lucht heel bedorven en hiet men
die stiMuckl, om dat men er gemakkelijk in stikken zoü. Als
ik nu den schoorsteen dicht plakte of sloot, zoo dat er geen
lucht in of uit kon, en ik hield deur en venster toe en ik
lei hier dan heete kolen op de plaat, of ik stak een heele
menigte smeerkaarsen aan, die veel walm geven , of er waren
heel veel menschen by mekaêr, die ook de warmtestof, die
zy by zich hebben, aan de lucht meêdeelen, dan zofi lang-
zamerhand de lucht hier in de kamer in stil-lucht verande-
ren, en wy zouden het er zoo benaauwd in krijgen, dat
wy geen aassein zouden kunnen halen en eindelijk zouden
stikken.
J. O foei Papa! dat zou akelig zijn.
V. Dat zou het zeker. En nu kunnen niet alleen , in
zoodanige stiklucht, geen menschen het uithouden; maar als
er b. v. kaarsen in stonden te branden, dan zouden die
uitgaan; want er kan geen vuur of vlam wezen zonder ver-
sche lucht. Als ik b. v. den sleutel van de kachelpijp dicht-
draai, dan sluit ik de pijp, en dan wil het vuur niet meer
branden, om dat de verwarmde lucht dan niet meer naar
buiten kan gaan en er dus allemaal stiklucht in den kachel
vergaderd wordt. Even zoo zou het vuur niet branden, als
er onder in den kachel niet een rooster was, door de ope-
ningen van welken rooster er versche lucht by \'t vuur
komt: en aan de lamp b. v. zijn allemaal gaatjes gemaakt
in den ring, die om de pit zit, om er lucht aan te geven,
en stopte iemand die gaatjes dicht, dan zoü de vlam ter-
stond uitgaan.
J. Maar Papa, verbranden alle lichamen in \'t vuur?
V. Neen Jacob, er zijn er enkele, die niet verbranden,
-ocr page 46-
42                                    ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
zoo als b. v. het zilver en het goud, die men, ook al
daarom, edele metalen noemt. En dan zijn er nog andere
stoffen, sommige ook, daar men kleêren van maken kan,
die nimmer verbranden. — Maar dan zijn er weer andere
lichamen, die in \'t vuur wel van natuur veranderen, maar
eigentlijk niet gezeid kunnen worden te verbranden. Daar
hebje b. v. de schelpen, die men by ons aan \'t strand van
de zee vindt, die hebje wel eens gezien.
J. O ja Papa, daar ze poppetjes en huisjes en allerlei
dingen van maken.
/. Juist! nu, die schelpen brengt men, met wagens
vol, naar groote ovens, waar men er een sterk vuur onder
stookt, en dan worden al die schelpen, door de hitte, tot
kalk, maar die kalk weegt dan omtrent de helft minder dan
de schelpen, daar zy uit ontstaan i3.
•/. Maar waar blijft dan de andere helft, Papa?
V. Die heeft zich weer in lucht opgelost: en die lucht
noemt men koolzure lucht; om dat zy dezelfde eigenschap-
pen heeft als de lucht, die men krijgt door het branden
van houtskool.
IX.
Moeder, \'t Heugt je wel, Pauline, hoe ik je heb doen
zien, dat de vogeltjes, en ook de andere dieren iets moeten
hebben, dat men ziel noemt, en dat in hun lichaam blijft,
zoo lang zy leven, en ook maakt, dat zy leven?
Pauline. O ja wel, Mama.
M. En \'t heugt je verder, dat ik je gezeid heb, dat
wy ook zielen hebben.
P. Ja Mama, dat herinner ik my ook.
M. Wel nu, dat er inderdaad zoo iets in ons zijn moet
als \'t gene ik onze ziel noem, en dat het eigentlijk die ziel
is, die in ons voelt, denkt en leeft, en, eindelijk, dat die
ziel van \'t lichaam onderscheiden is, dat kan ik je, geloof
ik, met de volgende redenen bewijzen.
-ocr page 47-
t3
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
Wanneer je pijn hebt in je pink , is het dan je duim,
die dat voelt ?
P. Wel neen Mama, mijn duim niet.
M. En als je pijn in je voet hebt, is het dan je hand
die dat voelt? of, als je pijn in je voorhoofd hebt, voel je
dat dan in je neus.\'
P. Wel neen Mama.
M. Maar merkje niet wel, dat er iets anders in dat alles
zijn moet, dat die onderscheiden pijnen voelt, \'t zelfde waar
ze zijn? Je zeit ook eigentlijk niet: „mijn pink heeft
„pijn." of: „mijn voet heeft pijn,\' of: „mijn hoofd heeft
„pijn," maar: „ik heb pijn in mijn pink," of „ik heb pijn
aan mijn voet," of: „ik heb pijn in \'t hoofd." Jy bent het
altijd, die al die pijnen voelt, niet waar?
P. Ja Mama, ik voel ze allemaal heel duidelijk.
M. Maar is \'t ook je heele lichaam, dat ze allemaal
voelt ?
P. Wel Mama, dat weet ik niet.
M. Laat ons dan eens zien. Wanneer je pijn in je voet
hebt, voelt dan je arm die pijn ? of je rug ? of je borst ?
of eenig ander deel van je lichaam, buiten je voet?
P. Neen Mama.
M. Het is dus niet je geheele lichaam, dat die pijn
voelt. Maar wie of wat voelt die pijn dan?
P. Wel. ik voel ze, Mama.
M. Heel wel! Maar wat is dan dat ik, dat die pijn
voelt? Het is niet eenig deel van je lichaam; want daar
is geen van die deelen, dat de pijn van de overige deelen
voelt: en om de zelfde reden is \'t ook niet je heele lichaam;
want dan zouden al de deelen er van die pijn moeten
voelen, en dat heeft toch geen plaats. — Het moet dus
iets anders zijn, iets, van je lichaam onderscheiden. dat die
pijn voelt, niet waar?
P. Ja Mama.
M. Welnu, dat zelfde, dat is juist wat ik je ziel noem.
Je ziel derhalve is dat ik, waar je van spreekt, als je zeit:
„ik voel pijn in mijn voet, in mijn pink enz. — En dat
kunje vooral gewaar worden, als je twee verschillende pijnen
-ocr page 48-
41
ONDKRWIJS VOOR KINDEREN
te gelijk hebt. B. v. indien eens de theeketel tegen je om-
viel, en \'t heete water brandde je hand, en de ketel viel
op je voet en kneusde je voet, dan zouje twee verschillende
pijnen voelen: de kneuzing, aan je voet, en het branden,
aan je hand, niet waar?
P. Ja Mama.
M. Je hand ondertusschen zou de kneuzing niet voelen
van je voet, en je voet zou het branden van je hand niet
voelen: en het overige van je lichaam zou geen van beiden
voelen. — En evenwel, jy zoudt ze allebei te gelijk voelen,
is \'t niet zoo?
P. Ja, dat zou ik zeker, Mama.
M. Wel, dan moet jy ook iets anders zijn dan je lichaam
of de deelen van je lichaam, dewijl er geen een daarvan is,
\'t welk het gevoel van die twee pijnen te gelijk heeft, ter-
wijl jy ze toch hebt.
P. Dat is waar, Mama. Maar wat ben ik dan?
M. Gelijk ik je zoo even zeï, jy bent eigentlijk je ziel.
En \'t is je ziel, die al die pijnen voelt, die je ergens,
in de verschillende deelen van je lichaam hebben kunt, en
die ze ook alleen alle te gelijk kan voelen, wanneer je er
meer dan eene te gelijk hebt. — En dewijl dit, gelijk
wy gezien hebben, noch je geheele lichaam, noch eenig
deel van je lichaam doen kan, moet ook de ziel iets zeer
onderscheidens van je lichaam zijn.
P. Dat is waar, Mama.
M. Nu kunnen wy ditzelfde ook nog op een andere
wijze aantoonen. — Wordt je voet er wel iets van gewaar,
wanneer je oor iets hoort? of merkt je hand, dat je oog
iets ziet, of je elleboog, dat je neus iets ruikt?
P. Neen Mama, zeker niet.
M. Maar jy wordt dat alles zeer duidelijk, en te gelijk
gewaar. Jy kunt te. gelijk iets zien, iets hooren, iets ruiken,
en zelfs te gelijk iets voelen , b. v. die twee verschillende
pijnen, waar ik zoo even van sprak. Is \'t zoo niet?
P. Ja zeker, Mama.
M. Wel, dat eene dan, dat die twee pijnen te gelijk
voelt, is ook hetzelfde, dat, tevens, door je oogen ziet, door
-ocr page 49-
45
ONDKKWIJS VOOR KINDEREN.
je ooren hoort, door je neus ruikt, enz. — En datzelfde is
je ziel, dat ben jy. Want jy bent het, die te gelijk voelt
en ziet en hoort, enz. Jy en je ziel bent dus een en \'t
zelfde. Het oog is maar \'t werktuig, waar jy, of, met een
ander woord, je ziel, meê ziet. Het oor is maar het werk-
taig, waar jy. of, met een ander woord, je ziel, door
hoort, enz. En deze werktuigen kun jy of, wat hetzelfde
is, kan je ziel allen te gelijk, of elk afzonderlijk, gebruiken,
net zoo als je wilt.
Maar dan nog iets, Pauline. Toen je je vinger aan den
koperen knop van den theeketel gebrand hebt en c\'e pijn was
over, kon je vinger zich toen wel herinneren, dat hy pijn
gehad had ? kon je vinger toen wel by zich zelf overleggen,
wat hy doen moest, om geen pijn meer te hebben? kon
hy wel, by zich zelven, denken: „ik moet niet weer dien
„koperen knop aanraken; want ik zou my branden, en dat
„doet zeer?" — Waar is die vinger van je, waar dat laatst
meê gebeurd is? vraag hem eens, hoe hy er over denkt?
P. Maar Mama, nu fopje my wat. Hoe kan ik dat
aan mijn vinger vragen? Mijn vinger kan immers niet
denken of spreken.
M. Dat is zoo, en \'k zei \'t natuurlijk ook om te lachen;
want je begrijpt zoo goed als ik, dat het niet je vinger is,
die denkt. Maar jy, dat zelfde namelijk, \'t welk de pijn
in den vinger voelt, bent het ook, die,\' na het voelen van
de pijn, gedacht hebt: „ik moet met mijn vinger niet dien
„knop van den ketel aanraken : want ik zoü my dan weer
„aan den vinger branden, en dat zoü my zeer doen: en dat
„wil ik liever niet." Ts \'t niet zoo ?
P. Ja zeker Mama, zoo is het.
M. En even zoo als \'t met je vinger is, zoü \'t met je
oor ook zijn, en met je neus, en je voet en ieder deel van
je lichaam, niet waar?
P. Ja Mama, net hetzelfde.
M. Het blijkt dan ook hier weer uit, dat jy het bent,
die denkt, even als jy het bent, die voelt en ziet: — en
dat dit jy je ziel moet zijn. Je ziel is dan ook daarom je
voornaamste deel. Je lichaam is eigentlijk meer \'t huis,
-ocr page 50-
4(i                                 ONDERWIJS VOOU KINDKBKN.
daar jy, of, wat hetzelfde is, daar je ziel, in woont: het
werktuig, dat jij of je ziel gebruikt, om er alles meê te
doen, wat je wilt. — Maar zeg eens, herinnerje je nog,
wat Papa laatst deed, toen wy door die gang liepen, waar \'t
zoo donker was?
P. Toen ging Papa vooruit, en voelde met zijn stok voor
zich uit, of er ook trappen waren, of iets, daar wy ons aan
hadden kunnen stooten, of over hadden kunnen vallen.
M. Wel, net zoo als Papa toen met den stok voelde,
zoo voelt de ziel, met de hand. De hand is \'t werktuig,
dat de ziel uitsteekt, als zy iets voelen wil, even zoo als
de stok \'t werktuig is, dat Papa uitstak om er meê te vou-
len. De stok had er geen weet van, of hy den grond of
den muur aanraakte, maar Papa had er wel weet van, als
hy, door middel van den stok, voor zich uit voelde. En even
zoo is \'t met de hand ook. De hand raakt de tafel, den
stoel, of wat je wilt, aan; maar de hand voelt ze eigentlijk
zelve niet: zy heeft er eigentlijk geen weet van: maar het
is de ziel, die, door haar middel, voelt, en er weet van heeft.
P. Maar Mama. mijn hand voelt liet toch wel, als zy
de tafel aanraakt.
M. Je zult zelve niet zeggen: „mijn hand voelt de tafel"
maar: ik voel de tafel. En jy of je ziel is het dan ook ,
die de tafel voelt, door middel van je hand. Want je kunt
alleen zoolang iets\', met je hand. voelen, als je een ziel in
je lichaam hebt, die, door middel van je hand, voelt. Het
is met jou net zoo gelegen als met het vogeltje, dat wy
eens op den weg vonden. Wanneer je een levend vogeltje
in zijn pootje prikt, met een speld, dan voelt het dat wel,
en trekt zijn pootje terstond terug, om niet weer geprikt
te worden. Maar toen ik dat dooie vogeltje met een speld
prikte, toen voelde het er niets van: het trok zijn pootje
niet terug en bleef even onbeweeglijk als te voren. Heugt
het je nog wel?
P. Ja wel Mama, heel goed.
M. Het zijn dus niet de pootjes van de vogeltjes, die
de prikken voelen en er weet van hebben: maar \'t zijn de
zielen van de vogeltjes, die in hun lichaampjes zijn zoo
-ocr page 51-
17
ONUEUWI.rS VOOR KINDEREN.
lang zy leven , die het prikken eigentlijk voelen en er weet
van hebben, iJe lichamen van de menschen en van de
beesten kunnen op zich zelve net zoo min iets voelen of
ergens weet van hebbeu. als een stok, of een steen, of een
boom. Het zijn de zielen, die er in zijn, die de dingen
voelen en er weet van hebben: net zoo als \'t Papa is, die
met den stok langs den grond voelt en er weet van heeft.
Maar Pauline, wanneer je spreekt, wat is het dan eigent-
lijk, dat spreekt?
P. Wel mijn mond. Mama.
M. Goed: maar spreekt die mond uit zicli zelf? of ben
jij het, die je mond beweegt om te spreken?
P. Wel ja Mama, ik beweeg mijn mond, om te spreken.
M. Dus is \'t eigentlijk weer niet je mond die spreekt;
maar jy bent het, of \'t is je ziel, die, door middel van je
mond, spreekt, en zeit wat zy wil. Weetje, waar je dat
best meê zoudt kunnen vergelijken?
P. Waar dan meê, Mama?
M. Kan de piano, die daar staat. van zelf spelen ?
P. Wel neen Mama: Mama, of iemand anders, moet er
op spelen.
M. Zoo is \'t ook. Mama, of iemand anders, moet,
met de vingers, de klavieren neerdrukken, en dan worden,
door dat stooten, stokjes met pin netjes opgelicht, die tegen
de snaren stooten, en door dat stooten, de snaren geluid
doen geven. Maar uit zich zelve kunnen die snaren geen
geluid geven, en uit zich zelve kunnen die klavieren niet
op en neer gaan. en dus kan de piano uit zich zelf geen
muziek maken. — Daartoe moet ik, of iemand anders, er
op spelen. De piano is dus maar \'t werktuig: maar ik ben
degene, die dat werktuig bespeel, en zonder my, of een
ander, kan \'t niets doen. — Even zoo is \'t nu met den
mond en met ons lichaam gelegen. Dat lichaam uit zich
zelf kan eigentlijk niets doen, gelijk je dat, by het dooie
vogeltje, gezien hebt; maar de /.iel is \'t, die, om zoo te
spreken, op dat werktuig speelt, die \'t beweegt en gebruikt,
en er meê doet wat zy wil. Zy is het, die door den mond
spreekt, met de handen voelt, door de oogen ziet, enz., en,
-ocr page 52-
48
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
zonder haar, kan het lichaam niets doen, althans geen
willekeurige beweging maken.
P. Wat is dat, Mama een willekeurige beweging?
M. Dat is een beweging, die van wil, of willekeur af-
hangt. Als jy over dien stoof springt, die daar staat, dan
doe je dat om dat je \'t wilt doen , niet waar?
P. Zeker Mama, anders zou ik het laten.
M. Juist, dan doe jy een willekeurigen sprong, of een
willekeurige beweging, over die stoof. Maar als ik nu hier
dat dooie vogeltje had, en ik gooide dat over die stoof, dan
zou dat dooie vogeltje zich ook over dien stoof bewegen.
Maar zou dat vogeltje het dan met zijn eigen wil doen?
P. Neen Mama; want het heeft geen wil meer, als het
dood is.
M. Juist, dat zoü dus een onwillekeurige beweging van
dat vogeltje zijn. Maar als ik jou nu opnam en ik gooide
je er over, dan zoü dat ook niet met je wil zijn: en"je
zoudt dus ook een onwillekeurige beweging maken; want
het zoü een beweging zijn tegen je wil, of tegen den wil
van je ziel.
P. Ja, dat zou \'t zeker zijn, Mama.
M. Even zoo, als hier in de kamer een heele leelijke
stank was, dan zoü ik dien liever niet willen ruiken en jy
ook niet, niet waar?
P. Neen Mama, dan zoü ik gaauw uit de kamer loopen.
M. Goed. maar zoo lang wy er in bleven, zouden wy
dien wel tegen onzen wil, of onwillekeurig, moeten ruiken. —
En daarom zei ik zoo even, dat wanneer wy ons willekeurig
bewegen of iets voelen, of zien, het de ziel is, die dat doet.
P. Ja Mama.
M. En dan is er nog altijd dit onderscheid tusschen ons
en \'t dooie vogeltje, dat het dooie vogeltje er niets van
merken zoü, al werd het over de stoof gesmeten , of al stonk
het hier nog zoo erg; terwijl jy, of je ziel, het wel zoü
merken.
P. Maar Mama. waar zit de ziel dan eigentlijk ? Als
Mama op de piano speelt, dan zie ik haar er voor zitten;
maar de ziel zie ik niet.
-ocr page 53-
49
ONDEKWJJS VOOR KINDEKEN.
M. Ja, in dit opzicht heeft er ook een groot onderscheid
plaats. Ik zit voor mijn piano en kan er van daan gaan
en er weer bykomen, zoo als ik wil. Maar de ziel zit bin-
nen in haar werktuig, en kan er niet uit- en ingaan, zoo
als zy verkiest. — En daarby. de ziel wordt niet gezien,
om dat zy niet gezien kan worden ; juist om dat zy geen
lichaam is. Een lichaam, heb ik je geleerd, heeft allijd
een vorm , uitgebreidheid, zwaarte, en andere eigenschappen,
waardoor het altijd gezien, of gevoeld kan worden. Maar de
ziel is geen lichaam, en kan dus ook niet gezien of gevoeld
worden: en dat is juist tussclien die beiden het verschil.
P. Maar Mama. waar ergens in \'t lichaam zit dan ei-
gentlijk de ziel? dat wou ik wel eens weten.
M. En dat is juist, wat ik je niet kan zeggen. Ik wil
je echter wel vertellen wat wijze en verstandige lieden er al
zoo over gedacht hebben. — Als je in een donkere kamer
zit, of \'s nachts in bed wakker ligt, en je denkt om onder-
scheidene dingen, die je te voren gezien hebt, is \'t dan
niet, als of je die in je hoofd ziet?
P. Ja Mama.
31. En als iemand heel lang en zwaar gedacht heeft,
wat hy natuurlijk met zijn ziel doet, krijgt hy er wel pijn
in \'t hoofd van. En als iemand zijn hoofd verliest, kan
hy geen oogenblik meer blijven leven, terwijl hy nog lang
kan leven, ja zelfs zeer oud kan worden, al is hy een arm
of been kwijt. Daarom hebben sommige geleerde lieden ge-
dacht, dat de ziel in \'t hoofd zat.
P. My dunkt, dat moet ook wel zoo wezen.
M. Ja, maar anderen hebben weer gedacht, of de ziel
ook in \'t hart zat: om dat men, wel is waar, met het hoofd
meer denkt, maar eigentlijk met het hart gevoelt. Nietwaar,
als je blij bent, dan voelje zoo iets plezierigs in je hart:
dat zeije nog, weet je wel, toen je je tuintje zoo netjes
hadt opgeknapt. \')
P. Ja Mama: en als ik stout ben geweest, dan voel ik
ray om \'t hart zoo beklemd.
\') Zie Deel II. blz. 72.
III.                                                                                     .\'!
-ocr page 54-
50                                 ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
M. Juist! — En dan is het hart in zoo verre de voor-
naamste plaats van \'t lichaam, om dat er alle aderen, waar
\'t bloed door loopt, op uit komen: — terwijl, als het hart
ophoudt te tikken, dit ook een teeken of bewijs is, dat de
ziel uit het lichaam is. — Daarom, zeg ik, beweerden som-
migen, dat de ziel in \'t hart zat.
F. Ja, dat kon ook wel wezen. — Maar wat gelooft
Mama nu?
J/. Mama gelooft, dat. aangezien de ziel geen lichaam
is, zy ook de eigenschap niet heeft van een lichaam, name-
lijk, van een vaste plaats te hebben. Dat je te gelijk met
je hoofd kunt denken, en met de oogen zien, en met de
ooren hooren, en aan handen en voeten pijn hebben, enz.
en dat je ziel dat alles doet, bewijst, dunkt my, dat
zy zich te gelijk overal in je lichaam bevinden moet. Maar
hoe en op wat wijze zy zich daar bevindt, geloof ik niet,
dat iemand ooit zal kunnen zeggen; om dat wy wel kunnen
oordeelen over lichamen, dat is, over stoffelijke wezens, maar
niet over de ziel, die een onstoffelijk wezen is, d. i. een
wezen, dat geheel andere eigenschappen bezit, dan die, waar
stoffen, of lichamen, zich door onderscheiden.
» •—
-ocr page 55-
AFDEELING.
TWEEDE
—ts* *
\\.
Vader. Wel Jacob, hebje je Oom en je neefjes naar den
spoorweg gebracht?
Jacob. Ja Papa, en je moet nog wel de komplimenten
hebben.
V. En benje gebleven tot zy weggingen? My dunkt,
je hadt al weerom kunnen zijn.
•ƒ. O ja Papa, ik heb ze in den trein zien gaan en ik
heb er den lokomotief zien voorkomen, en ik heb ze zien
wegrijden ook. Dat ging zoo hard, zoo hard!
V. Zoo hard, dat Jacob het niet zou kunnen byhouden,
niet waar?
J. Neen zeker niet, Papa. — Maar Papa! weetje wat
ik niet begrijp?
V. Wel, wat dan niet?
•ƒ. Hoe zoo\'n ding toch eigentlijk voortgaat.
V. Wel, my dunkt, dat hebje kunnen zien: zoo\'n ding,
als je daar den trein meê meent, rolt op wielen voort.
J. Ja Papa, maar de lokomotief dan?
V. O! meenje den lokomotief? Wel, die rolt ook op
wielen, en die trekt de wagens voort, die er achter gespan-
in:n zijn.
J. Ja, maar dat meen ik niet, Papa. Als er een koets
of een vigilante voortgaat, dan komt dat, om dat er paarden
voor zijn, die ze trekken, en als Broertje met zijn wagentje
3*
-ocr page 56-
52
0NDKBWIJ8 VOOK KINUEKKN.
rijdt, dan is \'t, om dat Hanna, of ik, het voorttrek; maar
voor een spoortrein zijn er geen paarden of menschen, om
hem voort te trekken.
f. O! je meent dus, welke kracht het is, die den
spoortrein in beweging brengt, even als de kracht van men-
schen of dieren andere rijtuigen in beweging brengt?
J. Ja Papa. Ik vroeg \'t in het naar huis gaan, aan
Dirk, en die zei f het was de doom.
V. Nu, daar had Dirk gelijk aan: het is ook de sloom.
J. Ja Papa: tnaar toen vroeg ik aan Dirk, wat dan de
stoom was: en toen zeï hy, het was de damp, die uit de
machine kwam: maar, als hy uit de machine kwam, hoe
kon hy dan al die wagens voort trekken?
V. Dat is heel wel van je geredeneerd. Die damp, die
wegvliegt, kan den spoortrein niet in beweging brengen.
.Maar Dirk heeft zich niet goed, of niet duidelijk genoeg,
uitgedrukt. Het is wel degelijk waar, dat atoom damp is;
maar damp, die besloten is, en er uit wil. en daarom kracht
uitoefent. Ik heb je laatst verteld, hoe warmte beweging
veroorzaakt, niet waar?
ƒ. Ja- Papa.
V. Nu, Betje heeft juist zoo even den waterketel binnen
gebracht. Ga daar nu eens by zitten en luister dan, en zie,
wat er gebeurt.
J. Papa, wat sist daar zoo in den ketel?
V. Dat zal ik je zeggen. Als er vuur onder den ketel
is, wordt natuurlijk het water, dat onder in den ketel is,
het eerste warm, en het zou als damp om hoog stijgen, als
er geen ander water boven was, dat nog niet warm, of nog
niet zoo sterk verwarmd is. Echter vormt dat onderste
water dampblaasjes of belletjes, die omhoog rijzen, net zoo
als de belletjes, die wy wel uit warm water met zeepsop
blazen. Als die belletjes opstijgen, komen zy in de water-
laag, die nog niet genoeg verwarmd is, en daar koelen zy
weer af en verdwijnen of bersten. Dat gedurig bersten van
die dampbelletjes maakt nu dat geluid, dat men sitsen of
zingen noemt: en zoo lang men dat hoort, is het een tee-
Jven, dat het water nóg niet Jcookt.
-ocr page 57-
58
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
J. O! dan kan Mama daaraan weten of het water goed
is om thee meê te zetten.
V. Juist; want daar gebruikt men by voorkeur kokend
water voor. — Maar luister nu verder. Wat gebeurt er nu?
J. O Papa, nu begint het water een ander geluid te
maken.
V. Ja, nu begint het te razen, en dat is een bewijs,
dat het kookt. Kijk, ik zal even het deksel van den ketel
af lichten. Wat zieje nu ?
J. O Papa! nu is het net of er golven op het water zijn.
V. Dat is het ook. en daarom, als men zeggen wil:
„het water kookt goed," zeit men ook wel: „het water
„kookt als een zee\'\' — Wacht, ik zal er het deksel weer
op zetten. — Maar weetje nu, waar uit die golvende bc-
weging ontstaat?
J. Neen Papa.
V. Die ontstaat altijd door diezelfde dampbellen, maar
die, langzamerhand grooter en sterker geworden, de opper-
vlakte van het water bereiken, dat nu ook warm geworden
is: en als dat water nu geheel warm, en<,aan \'t koken is,
dan begint het overal te dampen en wordt niet warmer meer.
ƒ. O Papa, kijk eens, daar wipt het deksel van den
ketel op en neer.
                             •**
V. Ja, dat zie ik. Waar zou dat toch van daan komen?
J. VVel Papa, ik denk, om datóhet niet goed sluit.
V. Goed: maar als ik het hier op dit kopje lef, zoii \'t
ook niet sluiten, en toch geloof ik niet, dat het dan op
en neer zou gaan. Er moet toch iets wezen dat het in
beweging brengt.
J. Ja Papa, .zeker het water dat in den ketel is.
V. Dat staat" zoo hoog niet in den ketel, om by het
deksel te komen. Maar eer ik je zeg, wat dat deksel op
en neer doet dansen, moet ik je een historietje vertellen.
Er was, nu honderd en meer jaar geleden, een kleine jongen
zoo als jy, die ook Jacob heette, en die ook heel veel hield
van te onderzoeken , hoe de dingen in mekaêr zaten en wat
de oorzaak was van werkingen, die hy niet begreep. Dat
jongetje was zwak en teer van gestel, en zijn ouders stuur-
-ocr page 58-
54                                 ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
de» hem daarom niet naar school, maar lieten hem veelal
zijn eigen gang gaan. Vreemde lieden, ja zelfs menschen
van de familie, dachten, dat de kleine Jacob niets uitvoerde
en een domoor was, om dat zy hem zelden zagen lezen en
hem weinig hoorden praten; maar, als men dacht dat hy
niets deed, was hy bezig met op te letten en dingen waar
te nemen, waar anderen geen acht op gaven. Zoo zat hy
eens op een avond by zijn tante, en keek, net zoo als jy
daar even deed, naar een theeketel die kookte. Dat maakte
zijn tante ongeduldig: „Wel jou luie jongen," zeï ze ein-
delijk tegen hem: „daar hebje nu een heel uur lang geen
„woord gesproken en niets uitgevoerd. Al dien tijd hebje
„naar den ketel zitten kijken en er het deksel van afgelicht
„en er weer opgezet, en den damp uit den ketel in kopjes
„en lepeltjes opgevangen. Een mooie manier van den kos-
„telijken tijd door te brengen. Je moest je liever schamen."
J. Nu, ik vind, dat zijn tante wel gelijk had. My
dunkt, hy had ook wel wat beter kunnen doen dan damp
op te vangen in kopjes en lepeltjes.
V. Ja, zoo zou ik ook denken, waar \'t de meeste jon-
gens gold. Maar weetje wat die jongen nu eigentlijk gemerkt,
en waar hy over gedacht had ?
J. Neen Papa.
. V. Hy had gemerkt, dat het de damp van het water
was, die het deksel van den ketel oplichtte.
SJ- Heden Papa! heeft die damp zoo\'n kracht?
V. Ja, dat heeft hy; — maar dat Jacob^dat gemerkt
had, was nu nog alles niet want dat hadden anaere, oudere
lieden, lang voor hem, ook gedaan; maar wat, zy niet zoo
gedaan hadden als hy nu by deze gelegenheid *had gedaan,
dat was, na te denken of, en op wat wijze die kracht, die
de waterdamp, of de stoom, gelijk men die noemt, bezit,
best zou kunnen worden aangewend om werktuigen mee
in beweging te brengen.
J. Ja — en bracht hy er waarlijk werktuigen meê in
beweging?
V. Ja: diezelfde jongen, die jacob (of, op zijn Engelsch
James) watt heette, was degeen , die later het stoomwerktuig,
-ocr page 59-
HMi.j;.
Heden Pajia! lu**»fl clio dautj> zoo\'n kracht?
-ocr page 60-
ONDEKWIJS VOOR KINDEREN.                                      55
dat men tot zijn tijd toe wel al kende, maar nog niet wist
te gebruiken, verbeterde, en daardoor een geheele verande-
ring bracht in de wijze, waarop de arbeid in de fabrieken
tot dien tijd geschiedde. En dat zelfde werktuig, al beter
en beter gemaakt, werd weldra niet alleen meer toegepast
op het fabriekwezen, maar diende ook om schepen te doen
voortgaan, die men daarom doomschepen of stoomboolen
noemde, en om, in een zoogenaamden locomotief, of stoom-
deeper
, geplaatst, zware treinen met menschen en goede-
ren voort te trekken.
J. Wel Papa! dat had die tante niet gedacht, toen zy
op dien armen Jacob zoo knorde!
V. Neen, dat had zy ook niet. Maar zy kon niet we-
ten, wat hv eigentlijk uitvoerde. Er zijn zoo veel jongens,
die hun tijd doorbrengen met ergens naar te kijken of met
te raken aan dingen, waarmee zy niets noodig hebben,
zonder dat zy er, zoo als Jacob Watt, by nadenken, of zich
over de zaak bekommeren: en nu kon Tante meenen, dat
Jacob ook een van die nietsdoeners was. — Maar nu, Jacob,
nu moet jy ook eens nadenken. Je hebt nu gezien, dat
die damp van \'t kokende water, dat in dien ketel zit, of die
stoom, gelijk ik je gezeid heb, dat men \'t noemde, kracht
genoeg heeft om dat deksel, als het losstaat, op te lichten;
knnje nu begrijpen, dat, als er heel veel stoornis, daar nog
veel meer kracht meê gedaan kan worden?
J. Ja Papa, vooral, dunkt my, als men het water nog
heeter maakt.
V. Dat kan niet, Jacob: als het water eens kookt, kan
het niet heeter worden, even min als het kouder worden
kan wanneer het eens bevroren is. Maar natuurlijk, hoe
meer water men heeft, hoe meer stoom.
•ƒ. Ja, dat begrijp ik, Papa.
V. En dan is er nog een middel, om te maken, dat
de stoom meer kracht kan uitoefenen. Ik zal je dat eens
door een voorbeeld duidelijk maken: misschien raje dan zelf
wel, wat dat middel is. — Heugt het je, hoe, verleden
week, die kruik bier aan stukken sprong?
J. Ja Papa, toen we allen zoo schrokken.
-ocr page 61-
56
ONDEKWIJS VOOR KINDEKEN.
V. Juist, en ik heb je toen verteld , hoe dat kwam.
J. Ja Papa, je zet, dat kwam, om dat het bier aan \'t
gisten geraakt was, en daardoor zulk een kracht gekregen
had, dat het de heele kruik uit een sloeg.
V. Ja, en wat zei ik er by ?
•7. Dat je my wel later eens vertellen zoudt, wat dat
gisten eigentlijk was.
V. Juist, maar ik zeï er je ook by, dat die kruik sprong,
ora dat hy dicht was, en het bier dus geen uitweg vond.
•ƒ. O ja! en toen trok Dirk een andere kruik open, en
daar liep en schuimde liet bier toen zoo uit, langs de kruik.
V. En toen zagje, dat het bier nog altijd wel kracht
had; maar niet genoeg ora de kruik stuk te doen spatten.
En later, toen de kruik een poosje open gestaan had, toen
bleef het bier rustig en had zijn kracht verloren. — Nu,
wat denkje? zou het met den stoom anders gesteld zijn, als
met het bier in de kruik?
•ƒ. O! nu begrijp ik het al, Papa, als men den stoom
in een dichte plaats sluit, zal hy meer kracht hebben.
V. Goed geraden. Zie, wat is het geval met dezen
ketel? al druk ik er het deksel stijf op, dat het goed sluit.
dan is de stoom er nooit geheel in besloten; want hy weet
altijd een uitweg te vinden door de tuit. Maar als ik nu
de tuit eens, met een prop, ook dichtstopte, zoo dat de stoom
nergens weg kon , en ik hield intusschen het water steeds aan
de kook, wat zoüje denken, dat er dan gebeuren zou?
/. Wel Papa, ik geloof, dat de ketel dan stuk zou
springen, net als laitst die kruik.
V. Dat zoü hy ook. — Maar nu begrijpje ook tevens,
dat, hoe naauwer de tuit is, of elke andere opening waar-
door de stoom ontsnappen kan, met andere woorden, hoe
meer ik den stoom in een besloten ruimte vergaêren kan,
hoe meer kracht die ook krijgen moet: en dat is nu juist
de kunst geweest om uit te vinden, hoe men veel stoom
byeen kon krijgen, en daardoor een groote kracht in \'t werk
stellen, zonder te maken, dat het werktuig, waar men den
stoom in besloot, uit elkander sprong.
J. En hoe heeft men dat nu "kunnen doen?
-ocr page 62-
57
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
V. Tk weet niet, of ik je dat makkelijk zal kunnen
uitleggen: maar je hebt wel eens een pomp van binnen ge-
zien , niet waar?
J. Ja wel Papa: en ik heb zelf nog een \'klein pompje
van blik, dat ik op mijn verjaardag gekregen heb.
V. Best! in dat pompje nu zulje wel gezien hebben,
dat zich een ronde schijf bevindt, waar een stang of hef-
boom in \'t midden aan vast zit, en die in de buis van de
pomp op en neer gaat. Die schijf noemt men een zuiger.
By een stoomwerktuig nu plaatst men ook zulk een zuiger
met zijn steel of stang in een grooten ronden koker, of
cylinder, als men dien noemt. Dan laat men den stoom
uit den ketel, waar die in gevormd wordt, naar den cylin-
der toestroornen door een buis, die in twee armen of buizen
eindigt: de eene buis komt in den cylinder onder den zuiger
en de andere boven den zuiger uit, en ieder van die buizen
kan door een klepje gesloten worden. Nu is b. v. eerst
het klepje boven den zuiger dicht: dan stroomt al de stoom
in den cylinder onder den zuiger en duwt dien naar boven:
maar zoo gaauw als die genoeg naar boven is, dan gaat het
klepje onder den zuiger dicht en te gelijk gaat het klepje
open van een andere buis, die ook onderden zuiger is, aan
de andere zijde, en daar ontsnapt de stoom door. Ook op
\'t zelfde oogenblik gaat het klepje van den arm boven den
zuiger open en laat den stoom door, die dus den cylinder
boven den zuiger vult en dezen weer naar beneden drukt.
Pas is hy naar beneden, of het klepje, waar de stoom door
binnen kwam , gaat weer dicht, en een klepje aan de overzij
open, om den stoom weer uit te laten. Dan gaat de buis,
waar de stoom beneden doorkomt, weer open en het klepje
daarover weer dicht en de zuiger wordt weer naar boven
geduwd , en zoo komt beurtelings de stoom nu door de eene,
dan door de andere aanvoerbuis in den cylinder, en de zuiger
wordt beurtelings op en neer gedrukt. — Ik zal je by gele-
genheid eens een teekening laten zien van zulk een werktuig,
dan zulje dat nog beter verstaan.
J. Maar Papa . al gaat die zuiger op en neer, hoe brengt
dat een lokomotief in beweging?
-ocr page 63-
58                                    ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
V. Ik heb je gezeid, dat aan dien zuiger een stang of
steel vastzit — en die steel brengt weer een rad in bewe-
ging, en dit rad weer andere werktuigen, wat ik je nu alles
niet kan uitleggen. Maar je hebt immers wel eens een
scharesliep zien werken?
ƒ. Ja wel Papa.
V. Hebje dan niet gezien, »hoe hy op een plankje trapte,
dat op en neer ging, en hoe aan dat plankje een houten
lat vast was, die zijn wiel deed draaien?
ƒ. O ja Papa: en dat wiel deed weer den slijpsteen
draaien.
V. Wel, net op dezelfde wijze doet de stang van den
zuiger het wiel of rad draaien, dat den geheelen lokomotief,
of welk ander werktuig men bezigt, in beweging brengt.
Op een andertti tijd zal ik je eens in een fabriek brengen,
en je dan wijzen, hoe dat gaat: en dan zullen wy zien, of
je er iets van begrijpt.
ƒ. Als \'t je belieft, Papa: daar ben ik heel verlangend
na, dat alles eens te zien.
XI.
Pauline. Mama, ik heb daar in een boek, dat je my
gaaft, gelezen van de behoeften der menschen. Dat begreep
ik niet recht. Wat verstaat men daar meê?
Moeder. Iets te behoeven, ergens behoefte aan te hebben,
of iets noodig te hebben, dat is allemaal \'t zelfde: en zoo
zijn ook behoeften en noodwendig heden woorden van eenerlei
beteekenis. Men verstaat dus door de behoeften der menschen
al die dingen , die de menschen noodig hebben. Die behoeften
zijn van tweeërlei soort: 1° algemeene behoeften, waaronder
men verstaat, de dingen, die ieder mensch noodig heeft: en
buiten welke niemand \'t stellen kan: en 2° byzondere behoef-
len:
dat is „de dingen, die sommige menschen noodig heb-
ben en andere niet." — Wat zoüje nu wel denken, dat
alle menschen noodig hebben?
-ocr page 64-
59
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
P. Wel Mama, ik zoft denken: eten en drinken.
M. Juist: zonder eten en drinken kan niemand leven:
en dus zijn spijs en drank algemeene behoeften. Maar, wat
heeft nu een naaister noodig, om haar werk te doen?
P. Wel Mama, naalden, en spelden, een draad, en een
schaar, en een vingerhoed.
M. Zeer goed: naalden en spelden, en wat je daar ver-
der opnoemt, zijn dus behoeften voor een naaister. Maar
heeft een timmerman die ook noodig?
P. Neen Mama, zeker niet: die moet hout hebben, en
een zaag en hamers, en spijkers, en een beitel en een schaaf.
M. Best: dat zijn dus de behoeften van een timmerman.
En een metselaar?
P. Die moet steen, kalk, en een truffel hebben.
M. Heel wel: en heeft een naaister, of een timmerman,
of Papa, of een ander mensch, die geen metselaar is, die
dingen ook noodig?
M. Wel neen Mama: wat zoft iemand, die geen metse-
laar is, er meê doen?
M. Dit zijn dus bijzondere behoeften voor een metselaar,
even als naalden, spelden enz., voor een naaister, en hout,
spijkers, hamers enz. , voor een timmerman byzondere be-
hoeften zijn. Deze byzondere behoeften zijn dus zeer ver-
schillend naar de byzondere bezigheden, die de menschen
hebben, en den byzonderen aart van hun beroep, ambacht
of studie. Want schoenmakers, landbouwers, bakkers, schil-
ders, fabrikanten, schippers, boekdrukkers enz. enz. hebben
allen weer byzondere en dikwijls geheel andere behoeften,
die de aart van hun bezigheid voor hen onontbeerlijk maakt,
terwijl anderen wederom er zeer goed buiten kunnen. —
Ook hangen sommige van iemands byzondere behoeften af
van omstandigheden van gezondheid of anderzins, waarin
hy verkeert. B. v. iemand, die niet goed zien kan, heeft
behoefte aan een bril, waar jy en ik geen behoefte aan heb-
ben, om dat wy nog goed zien kunnen: een ander, die
lam is, heeft behoefte aan krukken: een derde weer aan
een pruik, of aan een kiespijndoek, of aan wat anders. Je
begrijpt dus, dat het getal van die byzondere behoeften zoo
-ocr page 65-
60                               ONDKUWIJS VOOR KINDEKEN.
groot is, dat het niet mogelijk zoü wezen, die allen op te
noemen , of zelfs ze allen te bedenken.
P. Ja Mama, dat begrijp ik.
M. Maar de algemeene behoeften, waar niemand buiten
kan, zijn vrij wat eenvoudiger en veel minder in getal: zoo
zelfs, dat men al de eerste, oorspronkelijke en noodzakelijke
algemeene behoeften der menschen tot drie hoofdsoorten zofl
kunnen brengen; te weten: 1" spijs en drank, om zich te
voeden: 2" Mééren, om zich te dekken; 8° een woning, om
er verblijf in te houden. — Dat niemand lang zonder voed-
sel
kan zijn, dat voelje zelve dagelijks , niet waar?
P. Ja Mama: ik zou niet graag een dag zonder eten
en drinken wezen.
M. Maar zoüje \'t nu wel zonder kleêren kunnen stellen V
Zoüje wel altijd heelemaal naakt kunnen loopen?
P. O foei Mama! — wat zoü dat leelijk staan; en wat
zou ik het dan koud hebben?
M. Ja, \'s winters: maar in den zomer zou de zon je
vel verbranden: — en dan verder, als \'t regende of hagelde
op je bloote lijf, zou \'t ook niet prettig wezen. — Zonder
kleeding kunnen wy \'t dus ook niet stellen.
P. Maar Mama, ik heb toch wel eens prenten gezien
van menschen, die heeiemaal naakt liepen.
M. Ja, dat hehje ook; maar vooreerst leven de menschen,
die je op die prenten zaagt afgebeeld*, in een land, waarde
lucht heel zacht en aangenaam is: ten anderen hebben die
menschen een huid, die er beter tegen kan dan de onze: en
ten derde zijn het dan ook doorgaans alleen wilde, of althands
zeer onbeschaafde menschen, die zoo zonder kleêren loopen:
en wy houden ons nu meer byzonder bezig met de men-
schen, zoo als men ze gewoonlijk ziet — en die dragen
allemaal kleêren , de een wat meer en de ander wat min-
der. — Maar daarover nader: — Nu nog eens over een alge-
meene behoefte gesproken, die ik in de derde plaats noem-
de. — \'Als je nu eens geen huis hadt, en je moest \'s nachts
op straat, of in \'t veld slapen, zoü dat je wel aanstaan?
P. Neen Mama, dat zoü ik niet gaarne doen.
M. Het zoü je ook heel slecht bekomen , en je zoudt
-ocr page 66-
0MDRKWIJ8 VOOH KINDKKEN.                                    6]
vergaan van koü en ongemak. Wy hebben derhalve ook
woningen noodig: en, ten minsten in den winter, als \'t
koud is en de nachten lang zijn, dienen wy er wel vuur
en licht in te hebben. Alzoo voedsel, kleeding en een wo-
ning
(met vuur en licht, wanneer \'t jaargetij het vordert),
zijn drie dingen, die geen ruensch ontbeeren kan. —Maar,
als hy die drie dingen heeft, dan kan hy ook, mits hy
verder gezond en wel zij, zonder ongemak, leven.
P. Ja Mama, dat is waar.
M. Maar Pauline, al zijn nu die drie voorname behoeften
voor alle menschen dezelfde, bebje er wel eens aan gedacht
of op gelet, hoe ongelijk en verschillend de wijze is, waarop
de menschen daaraan voldoen ?
P. Hoe meent Mama dat?
M. Wel ik meen, dat de een tot zijn voeding, of klee-
ding
, of woning, veel meer, of heele andere dingen noodig
schijnt te hebben , dan de andere — Je hebt b. v. wel ge-
zien, hoe de werklui buiten gekleed gaan, wat zy eten, en
hoe hun huizen zijn gemankt.
P. Ja zeker Mama.
M. Nu, vergelijk dat nu \'reis met hetgeen wy gebruiken
om te eten en te drinken en onze goede vrienden lekker-
tjes te onthalen, en met al de kleêren en den opschik, die
wy hebben om aan te trekken, en met liet huis, daar wy
in wonen. Kn toch komt het een en ander in den grond
op het zelfde neer — De arbeider buiten is gekleed, gevoed
en gehuisvest, en wy ook: en dat is al wat wy, zoo wel
als hy, behoeven.
P. Ja maar Mama, wy eten toch beter dan de arbeiders
en wy zijn ook beter gekleed.
M. I)at is te zeggen: wy maken er meer omslag meê:
wy eten lekkerder en wy zijn mooier gekleed: maar beter,
dat zoü dikwijls nog de vraag zijn.
P. Maar Mama, is \'t dan niet plezierig, zoo te eten
en zoo gekleed te zijn, als wy?
M. \'t Heeft zeker zijn aangename zijde; maar noodig is
het daarom nog niet: en men zoü al dien omslag ontbeeren
-ocr page 67-
62                               ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
kunnen, en het met den kost, de kleeding en de huisvesting
van de boeren of arbeiders kunnen stellen. Want men eet
en drinkt zijn bekomst even goed aan aardappelen met spek,
en een glas bier of zelfs een teug water, als aan fijn ge-
braad en lekkere wijnen : en een jak van katoen of cits met
een paar wollen rokken en een schouermantel kleeden net
even warm als een zijden japon en een echten sjaal. En
indien wy al, door lekkerder te eten, en mooier gekleed,
en ruimer en fraaier gehuisvest te zijn, dan die lieden ,
eenige genoegens hebben, die zy missen, wy hebben daai-
en-tegen ook, juist wegens den grooteren omslag, meer zorg
en moeite dan zy. En, dat nog erger is, wy worden
eerder ziek van onze pasteien en gebraad en van onze
lekkere wijnen, dan zy van hun eenvoudigen kost, en in
dat opzicht zijn zy er beter aan toe dan wy.
P. Kost het ons ook niet meer geld, Mama?
M. Ja, dat doet het zeker; maar wy hebben dan ook
meer geld, en dus komt dat per slot weer op \'t zelfde uit.
Maar een zwarigheid is er nog by. Een arbeider heeft weinig
noodig, en is gewoon, zich met weinig te vergenoegen , en als
hy eens het weinigje, dat.hy opgespaard had, verliest, hy kan
toch doorgaans zoo veel met zijn arbeid winnen, als hy noodig
heeft om aan zijn eerste levensbehoeften te voldoen. — Maar
wanneer wy ons geld verliezen, en arm worden, dan kunnen
wy niet wel, door onzen arbeid, zoo veel geld winnen, als
wy noodig hebben om ons op de wijze, die wy gewoon zijn,
te voeden, te kleeden en te huisvesten. Én dus zouden
wy er, in zoodanig geval, veel erger aan toe zijn dan een
arme daglooner: vooral, indien wy ons te veel hadden gewend
aan onze gemakken en lekkernyen, en er te veel werks van
maakten. Want dan zou \'t ons heel lastig en hard vallen
ons te moeten behelpen; terwijl een boer, of een arbeider,
die \'t nooit zoo byzonder gewend was geweest, weinig of
geen verandering in zijn manier van leven bespeuren zoü
en dus weinig of geen ongemak zoü ondergaan.
P. Maar Mama, ik zoü toch niet graag zoo leven moeten
als een boerekind.
-ocr page 68-
63
ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
M. Ja, als Papa en Mama geen geld meer hadden en
je wildet anderen niet tot last zijn, dan zouje toch voor je
kost moeten werken, en dan nog misschien blij zijn, als je
\'t niet slechter hadt dan vele boerekinderen. — Maar behalve
nu het geval van geld te verliezen, dat aan een ieder ge-
beuren kan, zoo zijn er nog honderden omstandigheden in
\'t leven, waarin men zich, ook al heeft men geld, wel eens
sober behelpen moet. En dat valt dan heel lastig en ver-
drietig, wanneer men zich zoodanig aan zijn gemakken en
lekkernyen gewend heeft, dat men die niet missen kan. —
Om eens een voorbeeld te noemen: je waart op een schip,
en je kwaamt, door een storm of ander ongeluk, eens op
een onbewoond eiland, waar je niet vooreerst van daan kost,
en waar je je moest behelpen met de schrale kost, die het
eiland opleverde. Al hadje dan nog zoo veel geld by je,
het zoft je weinig baten; want er zouden toch geen slagers
zijn, om je goed vleesch, of bakkers, om je lekker brood, en
veel minder wijnkoopers, om je lekkeren wijn te verkoopen,
en ook geen timmerlieden, om een goed huis voor je te
bouwen , en je zoudt misschien onder een tent moeten slapen
en je allerlei ontberingen getroosten. En dan zou een
scheepsjongen b. v., die \'t nooit heel breed gewend is ge-
weest, er weer vrij wat beter aan toe zijn, dan jy, die zoo
verlekkerd waart. Daarom is \'t goed, zich van jongs af,
hoe eenvoudiger hoe beter, te wennen. Dan is men nooit
verlegen, en wordt nooit verdrietig of gemelijk, wanneer
men zijn gewone gemakjes niet heeft. Leer derhalve by
tijds, net even vrolijk te zijn, wanneer je je eens behelpen
moet, als wanneer je alles vol op hebt; dat is toch de wijste
party. Zich te moeten behelpen, en daarby knorrig en
verdrietig te zijn, is een dubbele last; maar wanneer men
altijd wel te vreden en vrolijk is, dan voelt men \'t gemis
niet van \'t geen men niet hebben kan. En om daartoe te
komen, is er niets beters, dan zich vroeg aan allerlei kleine
ongemakjes te gewennen; zich zelven altoos te helpen, waar
men maar kan, en aan zijn behoeften met den minsten om-
slag te voldoen. Men ziet dan ook spoedig in, dat al die
omslag veel minder tot de zaak doet, dat men wel denkt,
-ocr page 69-
64                                    ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
en dat men door gewoonte, en door er zich naar te schik-
ken, in allerlei omstandigheden, vrolijk, wel te vreden en
gelukkig wezen kan.
XII.
Jacob. Zie eens, Papa: daar zijn de stratemakers aan de
overzij bezig. Wat doen zy daar?
Vader. Zy breken de straat op, om gaspijpen te leggen.
•ƒ. O! moet daar dat gas uit komen, dat by ons in de
gang brandt?
V. Ja daar loopt het gas door, dat hier in huis, en in
verscheiden andere huizen licht moet komen geven, en waar
ook de lantarens meè worden opgestoken, die de straat ver-
lichten.
J. Maar Papa, wat is dat eigentlijk , dat gas?
V. Dat is verwarrade lucht, Jacob. die op een byzondere
manier wordt verkregen. Wil Papa eens gas voor je maken?
•ƒ. O ja Papa, als \'t je belieft. Kan Papa dat ook doen?
V. O ja, heel gemakkelijk: kijk! met deze Goudsche pijp.
•/. Nu, daar ben ik nieuwsgierig naar.
V. Wy zullen beginnen met den kop van de pijp vol
te stoppen met gruis van steenkolen , hier uit den bak. —
Zoo! nu is hy goed volgepropt. Nu leg ik dien kop in
den kachel, midden in \'t vuur, zoo dat de steel naar buiten
uitsteekt. Let nu eens wat er gebeuren zal.
•ƒ. {Na een poos toegekeken Ie hebben). O Papa, daar
komt damp boven uit de pijp.
V. Juist, en nu zal ik dien damp eens doen branden.
(Hy neemt een zwavelstok en steekt den damp aan.)
•f. Hu, dat is aardig! Nu komt er een vlammetje boven
aan de pijp.
V. Precies. Dat vlammetje nu is een yas-vlainmetje, en
die damp is niet anders als gas, dat ik uit die kolen ge-
trokken heb.
J. Maar Papa, als men nu den damp, of den rook, die
-ocr page 70-
65
ONDERWIJS VOOR KINDKRKN.
boven uit den schoorsteen komt, aanstak, zou die dan ook
branden ?
V. Neen, Jacob, dat zou hy niet.
•J. Maar die rook, die uit den schoorsteen gaat, komt
toch ook van de steenkolen, die op den kachel branden.
V. Dat is zoo: maar die steenkolen verbranden, en ik
heb die stukjes steenkool, die ik in den pijpkop deed, niet
verbrand.
•ƒ. Niet? — Wat heelt Papa dan gedaan?
V. Heugt \'t je nog, toen \\vy laatst spraken over de uit-
werkselen van de warmte, hoe ik je toen zei\', dat een lich-
aam niet branden wil, wanneer er geen lucht bykomt ? en
dat men daarom een rooster onder den kachel en gaatjes in
den ring van de lamp maakte?
•ƒ. O ja Papa, dat weet ik nog heel goed.
V. Welnu! ik heb dien pijpekop vol gepropt met kolen-
gruis en toen in \'t vuur gestoken: er kon dus geen lucht
bykoraen , en het gruis kon dus niet verbranden.
J. Maar wat is er dan meê gebeurd, Papa?
V. üat zal ik je zeggen: Onder de eigenschappen van
de warmte is er eene, daar wy nog niet over gesproken
hebben, namelijk, dat zy de lichamen verkoolt. Als wy een
stuk hout op zoodanige wijze aan een heet vuur blootstel-
len, dat er geen lucht bykomt. — b. v. als wy het in een
ijzeren koffer of gesloten pot doen — dan verbrandt dat
stuk hout niet; maar het verkoolt, d. i., het verandert in
houtskool, en dat houtskool heeft dan nog dezelfde gedaante
van het stuk hout, maar het is veel lichter. Het vocht,
dat dan door de hette van \'t vuur uit het hout is getrok-
ken, is weggedarapt, terwijl zich eindelijk uit het hout die
brandbare luchtsoort ontwikkeld heeft, die wy gas noemen.
•ƒ. Kan men dan uit hout ook gas krijgen, Papa ?
V. O ja; maar in de fabrieken, waar het gas gemaakt
wordt, dat dienen moet om licht te geven, gebruikt men
steenkolen, om dat die niet zoo duur zijn als hout, en ook
veel geschikter voor het gebruik.
/. En hoe krijgt men dan daar het gas, Papa? Daar
in die fabrieken zal men het toch wel niet met pijpen doen.
-ocr page 71-
66
ONDERWIJS VOOR KINDEKEN*.
V. O ja, even zoo als waar ik het rneê gedaan heb:
behalve alleen met dit onderscheid, dat men er geen aarden ,
of Goudsche pijpen — als men die noemt — gebruikt,
maar groote pijpen of buizen van ijzer. Die vult men dan
ook met steenkolen, en legt ze boven een groot vuur: en
dan stroomt het gas, dat zich uit de kolen ontwikkelt, naar
een grooten toestel, dien men gashouder hiet, en van daar
weer in een menigte andere groote en kleine pijpen of bui-
zen, die overal onder den grond en langs de bruggen ge-
legd worden, en zoo komt het by de lantarens, of in de
buizen, waar het licht moet geven.
J. En Papa, wat blijft er dan over van de steenkolen,
die men gebrand heeft?
V. Daar komt een kool van, die men coke hiet, en die
heel nuttig is om vuur meê aan te leggen, of aan den gang
te houden, waarom die dan ook veel op de stoomwagens
gebruikt wordt.
/. En kan men nu ook gas trekken uit andere lichamen
als uit hout en steenkolen, Papa ?
V. Ja, uit al de stoffen, die tot het dieren- en het
planlenrijk behooren. Je weet nog wel, wat die woorden
willen zeggen, niet waar?
J. Ja wel Papa.
/\'. Maar steen, zand, glas, of metalen leveren by ver-
branding geen gas, en schijnen die brandende luchtsoort
niet te bevatten.
XIII.
Moeder. Pauline, heugt je nog wel, wat al zoo de alge-
meene behoeften van de menschen zijn ?
Pauline. Ja Mama: zoo als je my gezeid hebt: voedsel,
kleeding en huisvesting.
M. Dat hebje wel onthouden. En daar heb ik je tevens
by doen opmerken, dat men op velerlei verschillende wijzen
in die behoeften kan voorzien: het zij met veel omslag, zoo
-ocr page 72-
67
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
als de rijken doen, het zij eenvoudig, en met minder om-
slag, zoo als de minvermogenden doen.
P. Ja Mama, dat weet ik nog wel.
M. Intusschen, al wil men \'t nog zoo eenvoudig aan-
leggen, er wordt toch altijd veel toe vereischt en er moet
veel werks verricht worden, om b. v. aan een gewonen
boer datgene te bezorgen, wat hv voor voedsel, kleeding en
huisvesting noodig heeft en gewoon is te gebruiken.
P. Hé Mama! dat had ik niet gedacht. Wat aardappelen
met een stuk brood zijn toch gaauw klaar.
M. Zoo gaauw niet als je wel denkt. Herinner je maar
eens al wat ik je van \'t koren, van de aardappelen, van
\'t broodbakken, enz. heb gezeid.
P. Dat is waar, Mama: daar dacht ik zoo gaauw niet aan.
M. En daarby zijn brood en aardappelen wel het voor-
naamste, maar niet het eenige voedsel, dat men gebruikt.
Wie het maar een beetje stellen kan, verlangt ook groenten,
en vruchten, en boter. en melk. En om dat alles te krij-
gen, moet de grond bebouwd, en het koren gezaaid, en
moeten de aardappelen gepoot, en de groenten en vrucht-
boomen onderhouden worden, en de koeien en schapen g<:-
weid en verzorgd, en het koren, zoo wel als de vruchten, in-
gezameld worden. En daarna moet van het koren brood
gebakken, en van de melk moet boter en kaas gemaakt
worden en eindelijk moet er, tot drank, bier worden ge-
brouwen; om nu niet eens te spreken van de thee, en de
kofly, en den suiker, en het zout, die, zoo als je weet,
in andere landen groeien , of gemaakt worden, en van daar
met schepen moeten worden overgebracht.
P. Wel Mama, dat \'s waar, je hebt daar al heel wat
dingen opgenoemd.
M. Ja, en nu is er alleen maar voor hun voedsel gezorgd.
P. Dat \'s waar, nu moeten zy ook nog kleêren en hui-
zen hebben.
M. Dat moeten zy toch. En, om hun die kleêren te
bezorgen, moet er vlas worden gezaaid, en ingezameld, en
bereid, en er moet wol van de schapen geschoren worden,
en er moet katoen, met schepen, worden aangebracht uit de
-ocr page 73-
88
0NUEUWMS VOOR KINDEEEN.
landen, waar het groeit. En daarna moeten dat vlas en
dat katoen tot draden gesponnen en tot stoffen geweven
worden. Ook moet er van \'t vel van de schapen en koeien
en paarden leer worden bereid En dan, om al dien arbeid
te verrichten, moeten er fabrieken zijn, die gebouwd, en
allerlei werktuigen, die gemaakt moeten worden: en, om die
werktuigen aan den gang te houden , moeten er vuren ge-
stookt worden, en daar zijn steenkolen toe noodig, die men
uit de mijnen moet halen en op wagens, of met schepen,
vervoeren moet. En als men dan, van die linnen, of katoenen,
of wollen stoffen, kleêren zalmaken, zijn er naalden en spel-
den en breipennen en vingerhoeden noodig, die ook gemaakt
moeten worden, en waarvoor ook al yzer en koper en staal
moeten opgedolven en gesmeed worden: en baleinen, die men
van de walvisschen of andere groote visschen halen moet, en
nog een menigte andere dingen. Hadje. wel gedacht, dat
er zoo veel vereischt werd, om een kleedingstuk, \'t zelfde
welk, klaar te krijgen ?
P. Neen Mama, dat had ik toch niet!
M. Ja, en zouje wel willen gelooven, dat, om zulk een
eenvoudige muts te maken, als ik nu op heb, er wel dui-
zend menschen noodig zijn geweest?
P. Hé Mama! dat is toch wat heel veel.
M. Dat zulje toch spoedig kunnen begrijpen. Reken
maar eens na, dat het linnen van de muts van vlas ge-
maakt is. Om dat vlas te bekomen heeft men een akker
moeten omploegen, bezaaien, en wieden, en verder alles
doen, wat met het vlas geschiedt eer het afgeleverd kan
worden; daar zijn misschien 20 menschen aan bezig geweest.
Toen is het vlas vervoerd, uitgepakt en in een bergplaats
opgeslagen: alles weer door andere menschen: toen is het,
weer door anderen, in de fabriek bewerkt; maar je moet
niet vergeten, dat de wagens of schepen, waar het vlas meê
vervoerd is geworden, net zoo als de fabrieken , ook door
menschen gemaakt zijn geworden — en dat getal moet er
by gerekend worden.
P. O Mama, uu wil ik het wel gelooven.
AI. En even zoo als met het linnen, is het met het
-ocr page 74-
(i!l
ONDERWIJS VOOR K1NDKUI.N.
kantje, dat aan de muts zit, en met het lint gegaan. Die
zijn beiden weer uit afzonderlijke zelfstandigheden en op ver-
schillende wijzen bereid; maar die bereiding heeft, op gelijke
manier als het linnen, weer een ontzachlijk getal handen
noodig gehad: — zoo dat je ziet, dat het getal van 1000,
dat ik zoo even noemde, wel misschien nog geen tiende
bedraagt van wat het in wezenlijkheid is.
P. Wel Mama! meer nog dan duizend! daar schrik ik
toch van. Maar \'t zal toch wel zoo wezen.
M. Ja, en nu hebben wy nog maar alleen gesproken
van \'t geen de boer voor voeding en kleeding noodig heeft.
Maar nu moet hy ook een woning hebben. Om hem die
te bezorgen dienen er boomen gehakt te worden, om planken
en balken van te maken. Ook moeten er steenen, en pan-
nen worden gebakken en kalk gebrand. Voorts yzer gesmeed,
en glas gemaakt, en verf bereid. En als dat alles klaar is,
moet er nog getimmerd, gemetseld, gedekt, geschilderd en
glazen gemaakt worden: en dan eerst heeft de boer een
huis, daar hy in wonen kan.
P. Ja Mama, nu zie ik, dat daar ook weer heel wat
menschen aan te pas komen.
M. Niet waar? — Maar wy zijn er nog lang niet. Onze
boer kan toch niet op den vloer slapen en eten, noch
zijn spijs raauw eten. Hy moet een bed, al is \'t maar een
stroozak, hebben, en een paar dekens en een kussen: en
een tafel en stoelen , en eenig huisraad en keukengereedschap,
is \'t niet waar?
P. Ja, dat moet hy zeker. — Maar als hy dat een en
ander heeft, dan is hy ook geholpen.
M. Nog niet geheel. Want om zich dat alles wat ik
je daar opgenoemd heb te bezorgen, moet hy geld hebben:
en om geld te krijgen, moet hy, zoo hy b. v. een graan-
boer is, eerst zijn koren verkocht hebben; maar om dat te
kunnen verkoopen, moet hy het eerst gewonnen hebben: en
hy kan, gelijk je weet, geen koren winnen, zonder eerst
zijn land te bebouwen en te bereiden zoo als \'t noodig is.
Dit is zijn werk, zijn byzondere bezigheid. Maar om dat
werk nu te kunnen verrichten, heeft hy allerlei werktuigen
-ocr page 75-
70
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
noodig, als ploegen, eggen, zeissen, paardetuig, schoppen,
spaden, sikkels, melkgereedschap enz. en daarin bestaan
zijn byzondere behoeften. En er hoort, als je wel begrijpen
kunt, heel veel toe, om hem dat alles te bezorgen.
P. Dat geloof ik wel, Mama. Maar ook, als hy dit alles
heeft, dan is hy klaar.
M. Ja, maar niet voor lang.
P. Hoe dat, Mama?
M. Wel, omdat alles onder \'t gebruiken verslijt, breekt
en uit elkander valt en dus gedurig weer moet versteld en
vernieuwd worden.
P. Dat is ook waar, Mama; daar dacht ik niet om.
Mijn kleêren verslijten ook.
M. Ja, dat kan ik merken tegen den tijd als de reke-
ningen komen. — Maar nu, om tot onzen boer terug te
keeren , tot dit vernieuwen en herstellen van zijn goed wordt
al wederom veel werk vereischt: en nu begrijpje wel, dat,
om al die dingen te kunnen maken of herstellen, men eerst
moet geleerd hebben dat te doen. Je weet zelve hoe langen
tijd het geduurd heeft, eer je een paar kousen goed hebt
kunnen breien , of een jurk naaien voor de pop.
P. Dat is waar, Mama.
M. Maar indien nu een mensch al wat ik je daar heb
opgenoemd, voor zich zelven zou willen maken, zonder van
anderen eenige hulp by zijn werk te willen hebben, zou
dat wel gaan?
P. Neen, Mama, dat geloof ik niet; zoo\'n mensch zou
al te veel te doen hebben; hy kwam er nooit door.
M. En bovendien, hy zou toch ten minsten altijd eerst
moeten beginnen met het van anderen te leeren en daartoe
zou hy ten minsten de hulp van anderen noodig hebben.
En wanneer hy \'t dan al eens geleerd had, en \'t al eens
alles kon (wat toch moeilijk gaan zou), dan zou hy nog
wel haast in \'t werk verward en verlegen raken. Want
indien hy altoos zelf en alleen zijn land moest bouwen, en
tevens ook zelf en alleen zijn koren, zijn groenten of zijn
vlas zaaien en inzamelen, en zijn koeien en schapen weiden,
en zijn brood bakken, en zijn kleêren maken, en zich een
-ocr page 76-
71
ONDERWIJS VOOIS KINDEKEN.
huis bouwen, en zich huisraad en werktuigen en gereed-
schappen vervaardigen, dan zou hy niet weten waarmee te
beginnen, en niets zou klaar zijn op zijn tijd.
P. Dat geloof ik ook. Mama.
M. En al had hy nu alles eens klaar, toch zou hy ver-
legen wezen hoe de zaken gaande te houden. Want hoe
licht zou \'t kunnen gebeuren, dat hy, b. v. midden onder
\'t ploegen van zijn land, of onder \'t inoogslen van zijn
koren, ontwaar werd, dat zijn kleêren versleten of zijn werk-
tuigen gebroken waren, of wel, dat een storm zijn dak had
ingeslagen. En dan zoil hy, of zijn oogst moeten laten
liggen en bederven, of hy zou zonder kleêren moeten loopen ,
in een huis moeten slapen daar \'t inregende, of met gebro-
ken gereedschappen werken, wat onmogelijk is.
P. Neen, Mama, zoo kon \'t niet gaan; zoo zou hy
alles bederven, door alles alleen te willen doen.
M. Dat zoft hy ook. Dus zieje, dat een mensch alleen,
zonder de hulp van anderen arbeidende, en zich alles, wat
hy noodig heeft, willende bezorgen, zeer bezwaarlijk, of He-
ver in \'t geheel niet, te recht zou komen.
P. Neen , dat zou hy zeker niet, Mama.
M. Maar indien hy nu met de andere lieden uit zijn
buurt is overeengekomen, dat zy hem zullen helpen en hy
hen van zijn kant ook, dan gaat alles een beteren gang. Dan
bepaalt hy zich tot éene soort van werk alleen en hy denkt
b. v.: „ik zal het land bebouwen en koren winnen voor de
„andere lieden; dan zal, voor my, de een brood bakken, de
„ander bier brouwen, een derde kleêren, een vierde werktui-
„gen maken, een vijfde huizen bouwen. En elk, die dat
„voor my doet, kan \'t ook tevens voor anderen doen: dan
„heeft ieder van ons maar éene soort van werk te verrichten,
„waar hy dan , zonder er van afgetrokken te worden. aan
„blijven kan, en dan zal \'t veel beter gaan." — En als nu
de anderen er ook zoo over denken, en ieder zich aan zijn
byzonder werk houdt, dan gaat alles veel beter en gemak-
kelijker; en behoeft niemand ooit verlegen te zijn. — Want,
gebeurt het dan , dat b. v. de rok van den boer in \'t drukste
van den oogsttijd versleten of gescheurd is, dan stuurt hy
-ocr page 77-
72                                ONDERWIJS VOOR KINDEKEN.
naar den kleermaker, en die bezorgt hem spoedig een nieu-
wen rok of verstelt den ouden, en de boer kan, ondei tus-
schen, met zijn oogst voortgaan. Of komt er een storm ,
die een gat slaat in zijn dak, dan laat hy den dekker komen
en die stopt het gat, en de boer is ook weer geholpen, zon-
der van zijn werk te gaan. Desgelijke behoeven de kleêre-
inaker en de dekker ook niet van hun werk te gaan om
koren voor zich en hun huishouding te bouwen; want zy
weten, dat de boer dat voor hen doet, terwijl zy aan zijn
kleêren of aan zijn dak bezig zijn.
P. Ja, Mama, zoo gaat het veel gemakkelijker, als ieder
aan zijn eigen werk blijft.
M. Ja, en het gaat veel beter bovendien; want als ieder
maar tsen soort van werk heeft te leeren, legt hy zich ook
daar alleen op toe en krijgt er volkomen kennis en den
rechten slach van, dewijl hy nooit iets anders doet. En
daar wint dan iedereen by, dewijl de een op die wijze ge-
makkelijker werkt, en de ander beter werk krijgt; terwijl
in tegendeel iets, dat men maar weinig doet, vrij onhandig
afgaat en gewoonlijk slecht uitvalt.
P. Ja, dat is waar, Mama. Net zoo als Henriëtte, die
kan nu al mooi kaartenhuisjes bouwen, nu zy \'t veel ge-
daan heeft; maar in \'t begin haspelde zy er bedroefd meé,
en \'t was ieder keer in de war.
M. Ja, even als met de kaartenhuizen, zoo is \'t met
de groote huizen ook gegaan, en met al wat de menschen
gemaakt hebben. In \'t begin gaat het doorgaans langzaam
en slecht en komt er niet veel meer dan knoeiwerk voor
den dag; maar naderhand gaat het als van zelf en valt dan
ook beter uit.
P. Maar, Mama, als nu de boer op een plaats woonde,
daar hy alleen was en niemand anders woonde, dan zou hy
toch zelf alles moeten doen , wat nu die anderen voor hem
doen.
M. Ja, maar dat zou niet licht het geval zijn.
P. Waarom niet, Mama? dat kon toch wel gebeuren.
M. Wat dunkt je, zou jy graag altijd alleen en op je
zelve blijven leven, zonder ooit naar iemand om te zien en
-ocr page 78-
BUi.80.
0(\'H li ij op str;iai ivt-nl a^noesprolcen foor een urine vrouw.
-ocr page 79-
73
ONUKRWIJS VOOU KINDKRKN.
zonder iemand by je te krijgen, of zouje liever ergens
wonen, daar je gezelschap hadt en met anderen om kost gaan ?
P. Wel Mama, ik zoii je hartelijk bedanken om alleen
te zitten, en niemand te hebben om mee te praten, of meê
te spelen, of te werken.
M. Dat geloof ik ook, en zoo denken de meeste men-
schen er ook over. Maar bovendien hebben zy elkander,
als wy gezien hebben, gedurig noodig. En zou dan zoo\'n
boer, als daar wy van spraken, niet mal wezen, als hy
ergens ging wonen, waar hy niet. alleen niemand had om
meê te praten, maar ook niemand, die zijn koren van hem
kocht, en by wien hy op zijne beurt brood kon knopen
of kleêren laten maken, of op andere wijze bekomen kon
wat hy noodig had?
P. Ja Mama: maar als hy nu geboren was op zoo\'n ee:i-
zame plaats?
M. Het kan gebeuren, dat iemand, door een ongeluk,
net zoo als Robinson op zijn eiland, zich bevindt in een
eenzame plaats, waar geen menscheu wonen, en dan is hy
natuurlijk wel gedwongen zich alleen te behelpen. Maar al
was onze boer nu, gelijk jy \'t onderstelt, op zoo\'n eenzame,
plaats geboren , dan zou hy wel maken dat hy, zoo spoedig
mogelijk, er van daan kwam en ergens anders ging, waar
menschen woonden. — Waar denkje, dat meer gelegenheid
is om gemakkelijk en ruim te wonen? in een stad of op
het land?
P. Wel Mama, natuurlijk op het land: want daar is vrij
wat meer ruimte.
M. Dat is ook zoo: en toch ziet men dagelijks men-
schen, die uit verkiezing in de steden gaan wonen, en nog
wel \'t liefst in de grootste, waar \'t minste plaats is.
P. Dat vind ik toch dom van die menschen, Mama.
M. Dat lijkt zoo, en toch is er meer dan eene reden
voor. Vooreerst kan iemand, die vele byzondere behoeften
heeft, in de groote steden meer gelegenheid vinden, die
te voldoen. Buiten b. v., is er maar één kleêremaker, die
hem helpen kan, of woont er maar één bakker: en als nu
die kleermaker niet heel goed werkt of de bakker geen lek-
IIT.
                                                                    4
-ocr page 80-
74
ONDKKWIJS VOOR KINDEKEN.
ker brood levert, dan moet men het er toch ineê doen:
terwijl men in een groote stad de keus heeft tusschen vijf-
tig of honderd kleêremakers en bakkers. Of heeft iemand
kinderen, die hy talen wil laten leeren, en wil hy ze niet
op een kostschool zenden, dan kan hy in de stad een aan-
tal goede meesters vinden, in \'t Fransch, in \'t Engelsch ,
in \'t Italiaansch, en in andere talen, die buiten niemand
verstaat. — Dan, in de tweede plaats, als \'t iemand is, die
de kost verdienen moet, en de eene of andere kunst, of beroep,
of handwerk. in den grond verstaat, dan kan hy daar door-
gaans in een stad vrij wat meer meê verdienen dan buiten,
omdat daar veel meer menschen zijn, die van zijn bekwaam-
heid gebruik kunnen maken. — Maar dan is misschien nog
de voornaamste reden die neiging of trek, die de menschen
hebben, om ergens te zijn, waar zy met vele andere men-
sclien kunnen verkeeren. Die neiging nu, tot onderling
verkeer, die aan de meeste menschen eigen is, noemt men
gezelligheid: — en het geheele lichaam of gezelschap der
menschen, die dus samen leven, noemt men de maatschappij.
Nu kunje, uit hetgeen ik je, tot dus verre, reeds gezeid
heb, genoeg opmaken, hoe goed die trek tot een gezellig
leven
is, en hoe veel nut de menschen uit de maatschappij
moeten trekken. Zy worden toch daardoor niet alleen in
staat gesteld om, door wederzijdsche hulp en samenwerking,
zich, op de beste en gemakkelijkste wijze, de noodige midde-
len te bezorgen om in hun verscheiden behoeften te voor-
zien , maar ook om, onder den arbeid, of in de uren tus-
schen den arbeid, hun tijd op vrolijke en genoegelijke wijze
door te brengen en allerlei genoegens te hebben, die, zoo
als je zelve by ondervinding weet, een mensch alleen niet
genieten kan. Wanneer iedereen op zich zelve» en alleen
voor zich zelven leefde, dan zon zich iedereen verveelen en
de menschen zouden een treurig leven leiden: want niet
alleen zou men al de genoegens der gezelligheid missen;
maar niemand zou, anders dan zeer gebrekkig, in zijn be-
hoeften kunnen voorzien. — Afzonderlijk werkende zou hy
zich Jiaauwlijks een enge slechte hut kunnen oprichten:
samen werkende, bouwen de menschen zich dorpen en ste-
-ocr page 81-
75
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
den waar zy in gemak, overvloed en vrolijkheid kunnen
leven. — Afzonderlijk werkende, moet zich de mensch met
wildbraad, visch, wilde vruchten of wortels tot zijn spijs
vergenoegen; samen werkende, bezorgen zich de menschen
een menigte van voedzame en smakelijke spijzen. — Afzon-
derlijk levende, zou de mensch dom en onkundig blijven;
samen levende, leeren en onderrichten zy elkander, met
woord en voorbeeld , en heeft ieder gelegenheid, wijzer, knap-
per en beter te worden. Daarom is het ook, dat onze lieve
Heer aan de menschen by hun geboorte die neiging tot gt-
.elligheid
heeft ingeboezemd, en dat zy zich tot maatschappyen
hebben vereenigd.
XIV.
Mevrouw L. had twee kinderen, een jongen, Gerard, en
een meisje, Louise genaamd. Beiden zagen ei lief uit en
waren in alle opzichten vlug en bevattelijk, zoo dat hun
moeder veel genoegen aan hen zou hebben kunnen beleven.
Dit deed zy dan ook inderdaad, wat Gerard betrof. Deze
was niet alleen zeer leerzaam, maar ook zoet en gezeggelijk,
en bovenal onderscheidde hy zich door in alles keurig net
te zijn. Als hy schreef, morste hy niet met de inkt, veegde
zijn pen altijd schoon af als hy gedaan had, en deed hy zijn
schrijfboek niet dicht voor dat de inkt goed gedroogd was:
als hy in een boek gelezen had, maakte hy er geen ooren
in om Ie weten waar hy gebleven was, maar leï een pa-
piertje, of een draadje, tusschen de bladzijden en bergde zijn
boek altijd zorgvuldig weer in de kast of op de plaats waar
het behoorde. Nooit liet hy zijn speelgoed slingeren,, en aan
tafel at hy altijd even zindelijk, veegde behoorlijk zijn mond
af als hy drinken ging, of gedronken had, gebruikte een
korstje brood om zijn spijs naar zijn vork te schuiven en
droeg zorg , niets op zijn kleêren of op het tafellaken te stor-
ten. Speelde hy met anderen, dan deed hy dapper meê:
want hy was niet zoo overdreven netjes, dat hy, uit vrees
4*
-ocr page 82-
76
ONUKKWiJS VOOIl KINDEKKN.
voor een kreukel in zijn kiel of een spat in zijn gezicht,
zich van \'t spel onthouden zou hebben: maar, als \'t spel
uit, en zijn goed wat verfonfaaid was, dan schikte hy \'t
zoo goed hy kon weer in orde, dan ging hy, als er gele-
genheid toe was, zijn gezicht en zijn handen wasschen,
kamde zich de bestoven hairen uit, maakte zijn das los,
schudde die uit en deed ze netjes weer aan en zag er dan
doorgaans weer zoo knap uit, dat niemand haast zien kon
dat hy zoo aan \'t ravotten was geweest. Daarom prees
iedereen hem dan ook, en andere ouders spoorden hun kin-
deren aan, om toch zoo veel mogelijk het voorbeeld te vol-
gen van den netten, zindelijken Gerard.
Ongelukkig was het juist het tegenovergestelde geval met
zijn zusje Louise. Waar het van kwam, weet ik niet, want
haar ouders waren altijd op netheid gesteld geweest en had-
den altijd haar genoeg daartoe aangespoord j doch \'t scheen ,
dat zy tot een morsebel geboren was en maar niet kon
leeren zindelijk te wezen. Als men een schrijfboek ergens
op den grond, of in een hoek, vond liggen met een vuil
kapitorie, en van binnen vol inktvlakken en met hier en
daar een scheur, dan behoefde niemand te vragen, of \'t ook
dat van juffrouw Louise was. Haar boeken waren altijd
vol ooren en vetvlakken, de bladen hingen doorgaans uit
mekaêr, en als het een werk was in onderscheiden deelen,
kon men byna zeker zijn, dat er een zoek was, \'t welk zy
dan hier of daar had laten slingeren. Kwam zy aan tafel
om te eten, dan werd zy van de tien keer negen keer weer
naar boven gestuurd om eerst haar handen te wasschen, en,
als zy dat dan gedaan had, was \'t of \'t niets geholpen had;
want zy had er dadelijk weer wat boter, of sjeu, of iets
anders, over heen gemorst. Haar glas had altijd een smerigen
rand, om dat zy vergat haar mond af te veegen als zy dronk:
en, eer men halverweg was met het eten, zag haar servet er
uit als een landkaart, zoo vol was \'t met vlakken en streepen
van allerlei kleuren. Stoeien en ravotten met andere kinderen
hoefde zy niet te doen om haar kleêren in de war te krij-
gen: al had zy niet anders gedaan dan stil op haar kamer
te zitten, zag zy er toch even haveloos en vuil uit. \'t Was
-ocr page 83-
ONDERWIJS VOOIS KINDEREN.                                     77
of er nooit een kam door Louises hairen was geweest, maar
of er in tegendeel een vleermuis in huis gehouen had, zoo
verwilderd zaten die altijd. Haar kraagje, al was het \'s mor-
gens schoon geweest, was \'s middags gevlakt en geknoeid
en zat bovendien scheef: haar jurk zag er uit, als of zy er
de straat meê geveegd had, haar kousen hingen haar op de
hakken, en haar laarsjes waren scheef geregen. In \'t kort,
men zon haar, zoo als men wel zeit, met geen tang hebben
aangeraakt. — Hoe zulks haar moeder speet, zal men licht
begrijpen; want staat onzindelijkheid altijd leelijk, in een
vrouw vooral is die niet te verdragen. Een werkman, die
dikwijls allerlei soort van grof werk moet doen. waar men
zich licht vuil meê maakt, als b. v. spitten, schilderen,
kolen dragen , met pek en teer omgaan , enz. enz., heeft niet
altijd gelegenheid om zich zoo schoon te wasschen als hy
wel wenschen zou; maar zelfs de armste vrouw heeft de pomp
of de waschtobbe by de hand om zich te reinigen: en hoe
veel te meer had een fatsoenlijk meisje, als Louise, de gele-
genheid gehad om helder en netjes voor den dag te komen. —
Maar wat haar moeder ook praten mocht, het kon niets
baten: Louise bleef een vuilik en een sloddervons; ja het
werd met haar, naar mate zy ouder werd, al erger in plaats
van beter.
Toen nu Gerard groot genoeg was om al eenig werk te
doen, waar wat aan verdiend kon worden , kostte het geen
moeite, hem op een kantoor geplaatst te krijgen. In tegen-
deel was een rijke koopman, die Gerards moeder kende,
haar zelf komen zeggen, dat hy een plaats op zijn kantoor
open had, en die zeer gaarne aan Gerard geven zou, om dat
hy gehoord had, dat die zoo knap en zoo netjes was. — Nu
moetje weten , kinderen, dat, op een koopmanskantoor, waar
brieven gekopieerd en boeken bygeschreven worden, netheid
een hoofdvereischte is. Gerard kwam dan ook op het kantoor
en deed er het gewone schrijfwerk, dat men aan eerstbegin-
nenden geeft. Maar hy deed dit zoo keurig mooi, dat zelfs
de oudste bedienden betuigden, het nooit van een nieuwe-
ling zoo voortreflijk te hebben gezien: en dewijl Gerard boven-
dien heel goed zijn verstand had en spoedig in de kantoor-
-ocr page 84-
78
ONDERWIJS VOOR KINDKREK.
zaken t\'huis was, duurde het niet lang, of zijn patroon —
zoo heeten zy, die voor een kantoor werken, den heer, die
hen betaalt —• gaf hem een beter betrekking en hnoger
loon: — en zoo ging het Gerard al meer en meer voordee-
lig, tot dat hy eindelijk met de dochter van den koopman
trouwde en deelgenoot in diens zaken werd, dat wil zeggen.
dut zy voortaan samen baas waren, evenveel te zeggen had-
den , en het geld, dat er verdiend werd, samen deelden.
De vader van Gerard en Louise was reeds voor jaren
overleden en nu kwam ook hun moeder te sterven. Louise
was intusschen opgegroeid tot een heel mooi meisje, en, de-
wijl zy veel geest had en aardig praten kon, zou iedereen
haar lief en aangenaam gevonden hebben, als zy er maar niet
zoo slordig en vuil had uitgezien, \'t Is waar, op groote
partijen merkte men dat minder, om dat zy dan meestal
nieuwe kleêren aan had en de kapper haar dan gekapt had,
terwijl dan haar witte handschoenen beletteden, dat men haar
vuile vingers en nagels met rouwranden zag. Maar toch de-
gene , die haar kenden of die wat naauwer toekeken, konnen
al spoedig merken, dat er hier of daar wat haperde aan haar
uiterlijken tooi. Die zagen \'t wel, hoe er b. v. op haar
japon op sommige plaatsen een smeerige smet zat, om dat
zy die met vuile vingers had aangevat; of hoe het kapsel
hier of daar in de war geraakt was, doordien zy met de
handen in \'t hair had gezeten; of hoe er een lint aan haar
schoen verkeerd gestrikt was of een leelijke scheur in haar
eenen handschoen was. — Nu gebeurde \'t echter, dat er
een Heer op die partyen kwam, die van buiten de stad
was, en dus niet wist dat Louise als zulk een smeerpoes
bekend stond: en dewijl hy alleen maar keek naar haar lieve
gezichtje en mooie, bruine oogjes, en haar alleen naar haar
geestig gesnap beoordeelde, zoo kreeg hy heel veel zin in
haar, en vroeg haar tot zijn vrouw: en dewijl zy wel ge-
merkt had, dat andere jonge heeren geen werk van haar
maakten — want die kenden haar beter — was zy zeer in
haar schik, dat die vreerade heer haar ten huwelijk vroeg
en antwoordde hem dus, dat zy hem ook wel tot haar man
woü hebben. Zoo trouwden zy samen, en dewijl Louises
-ocr page 85-
78
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
man een kantoor in Duitschland had, zoo gingen zy daar
samen wonen.
Reeds kort na dat zy getrouwd waren, merkte de Heer
P — zoo als ik Louises man maar noemen zal — dat hy
wel een verstandiger keus had kunnen doen. Waar een
vrouw, die niet zindelijk is, aan \'t hoofd van \'t huishouen
staat, daar ziet het er al spoedig heel treurig uit. Past
Mevrouw er toch niet op, dat op zijn tijd de kamers ge-
daan worden, en de gang goed geschroot, en de bedden
gelucht, en de wasch weg gezonden en nagezien, en het
gescheurde of versleten linnengoed hersteld of hernieuwd, en
het keukengerei in orde en rein gehouden, en de kachels
schoon gemaakt worden, dan dragen de dienstboden uit hun
zelven doorgaans weinig zorg voor dat alles en voeren ten
leste niets of niets naar behooren uit. Dit was het geval
althans ten huize van den Heer P. Daar liep spoedig alles
in \'t honderd, en het gevolg daarvan was, dat er nog maar
weinige maanden verloopen waren, of zijn huis zag er overal
zoo vuil en stoffig en onooglijk uit als een varkenshok. De
behangsels en gordijnen waren vol vlakken en scheuren: in
de tapijten waren gaten gebrand: langs de wanden zag men
overal spinrag: het weer was in de glazen: op den trap en
in de gang de sporen van beslikte voeten enz: — het eten
dat op tafel kwam was onsmakelijk, om dat het klaar ge-
maakt was in potten en pannen, die niet gereinigd waren:
de drinkglazen zaten vol stof, en de helft er van was ge-
broken, en van \'t tafelzilver werd gedurig iets vermist: ein-
delijk de kinderen, die Louise kreeg, zagen er even vuil
uit als zy zelve.
Hiervan was het gevolg, dat de heer P. het in zijn huis
zeer onaangenaam begon te vinden. Hy was viesch van \'t
eten, viesch van de kamers, viesch van zijn bed, viesch van
zijn kinderen, en vooral van zijn vrouw. Dat maakte, dat
hy ook meestal buiten s\'huis at en zijn tijd doorbracht: en
daarvan weer was het gevolg, dat hy zijn zaken begon te
verwaarlozen, en er niet meer op te passen zoo als hy vroeger
deed. Een koopman, die niet goed op zijn zaken past, zal
spoedig, in plaats van geld te winnen, geld verliezen: en
-ocr page 86-
80
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
dit was het geval met den Heer P. In een paar jaren tijds
was hy niet meer een welgesteld man, als te voren, maar
had byna al wat hy bezat, verloren. En nog had hy, door
beter orde op zijn zaken te stellen, het verlorene terug
kunnen winnen, toen hem een nieuw ongeluk overkwam,
dat hem dood arm maakte en dat hy te wijten had aan
Louises slordigheid.
Een knappe, zindelijke vrouw zorgt namelijk, als ik reeds
gezeid heb, dat. van tijd tot tijd, de schoorsteenen geveegd
en de kachelpijpen uitgehaald worden. Dit had Louise nu
weken achtereen verzuimd te laten doen, en zoo zaten
schoorsteen en kachel vol roet. Het gevolg daarvan was,
dat op een dag er brand in den kachel kwam, die heelemaai
gloeiend werd. Louise was juist in de kamer eu had het
misschien kunnen uitdooven met water; maar ziet! de pomp
was sedert een dag of wat onklaar, of stuk, en zy had ver-
zuimd die te laten maken. — De gloeiende kachel stak de
naby zijnde meubels aan: de heele kamer stond weldra in
lichte laaie vlam: het heele huis brandde af en met veel
moeite redde Louise haar leven.
Nu moet je weten, dat Gerard juist omtrent dezen tijd
een groote reis was gaan doen en wel naar Oostindiën, waar
hy zaken meê deed, en daarom geen bericht had gekregen
van het ongeluk dat aan Louise en haar man gebeurd was.
Buitendien hield hy toch geen heel drukke briefwisseling
met hen; want de Heer P. schreef hem nooit, en Louise
maar zeer zelden, omdat zy zich zich schaamde, haar gevlakte
brieven aan haar netten broeder te zenden. Gerard was dan,
als ik zeï, in de Oostindiën geweest, en zoo wat een jaar
na dat het voorval met dien brand gebeurd was, reisde hy van
daar, gedeeltelijk over land. Zoo kwam hy ook door üuitsch-
land en zag zich verplicht, daar een dag te blijven in een
stadje, waar hy nooit geweest was. Niets beters te doen
hebbende, was hy daar tegen \'t vallen van den avond een
wandeling gaan doen , toen hy op straat werd aangesproken
door een arme vrouw, die hem om een aalmoes vroeg. Hy
schrikte; want de stem kwam hem zoo bekend voor; maar
nog meer schrikte hy, toen hy de vrouw in \'t aangezicht
-ocr page 87-
*
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.                                  81
zag, en bespeurde, dat die havelooze, magere, ziekelijke
bedelares niemand anders was dan zijn zuster Louise. Zy
van haar kant schrikte ook niet weinig; en ik weet niet,
wat of zy op dat oogenblik meer was, blijde van haar broeder
te zien, die haar helpen kon, of beschaamd over den treuri-
gen toestand, waarin hy haar ontmoette.
Hy ging natuurlijk terstond met haar meê en nu bracht
zy hem naar een akelig zolderkamertje, waar haar man op
een half versleten bed ziek lag, en haar kindertjes, vuil en
haveloos op den grond zaten , en schreiden van den honger.
Zy vertelde aan Gerard, hoe zy alles door dien brand ver-
loren hadden, hoe zy toen do stad, waarin zy woonden.
verlaten hadden. om dat haar man hoopte elders geplaatst te
zullen worden , maar hoe hy, onderweg, ziek geworden was
en had moeten blijven in de stad waar zy zich nu bevonden .
en waar zy, na alles verteerd te hebben, nu de bitterste
armoe leden. Louise had aan Gerard geschreven; doch haar
brieven waren, ten gevolge van zijn reis, niet te recht ge-
komen.
Gerard kou nu wel zorgen, dat zijn zuster met haar man
en kinderen in een beter vertrek gebracht en van \'t noodige
voorzien werden; doch zijn hulp kwam te laat voor den
Heer P., die aan zijn ziekte stierf, wat ook gedeeltelijk de
schuld was van de weinige knapheid van Louise, die, al
meende zy \'t niet kwaad, geen slach had, een zieke behoor-
lijk op te passen; want daartoe is \'t vooral noodzakelijk, dat
men den zieke zindelijk houde. Na den dood van den Heer
V. besteedde Gerard Louise, die er zelve schande van had
om terug te keeren in de plaats waar zy geboren was, ergens
op \'t land, en zond haar kinderen naar een kostschool, in
de hoop, dat zy daar zouden leeren, wat hun moeder hun
niet kon leeren, namelijk zindelijk en netjes te wezen. Dat
gelukte dan ook tamelijk wel; maar Louise bleef haar leven
lang een vuil schepsel, en toen zy stierf, werd zy door
niemand betreurd, en waren de lieden, waar zy inwoonde.\'
zelfs niet ontevreden dat zy van zulk een raorsebel ontsla-
gen waren.
En zouden nu de kinderen, die dit lezen, verlangen, dat
-ocr page 88-
82
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
het met hen eens ging als met Louise? — Ik denk neen,
en ik hoop dan ook, dat van hen nimmer zal kunnen
gezeid worden, wat men van Louise zei; en men in tegen-
deel steeds reden zal hebben, hen wegens hun netheid, rein-
heid en zucht tot orde te prijzen.
XV.
Jacob. Papa, zie eens, hoe leelijk mijn snoeimes is ge-
worden, \'t Placht zoo mooi te blinken, en nu is het heele-
maal bruin.
rader. Ja, dat zie ik, dat mes is verroest. Het lemmet
van dat mes is van staal, en staal is, gelijk de meeste me-
talen, aan roesten onderhevig. Kijk maar naar den kachel,
daar zulje evenzeer verscheidene roestvlakken op vinden.
J. En hoe komt dat, Papa?
V. Ja, wat zofljc daar zelf wel van denken ?
/. O! ik weet het al. Papa heeft my laatst verteld, hoe
de lichamen veranderden door de warmte. Het is zeker de
warmte, die oorzaak is van dat roesten.
V. Daar kunje gelijk aan hebben, wat het roesten van
den kachel betreft: daar heeft zeker het heet worden toe
mee .gewerkt, maar wat je mes betreft, daar is een andere
leden voor.
J. Ei Papa! kunnen dan de lichamen ook door een andere
oorzaak veranderen dan door heet te worden?
V. Ja, en wel op vier verschillende wijzen, die ik je
achtereenvolgens zal opnoemen. Wy zullen maar beginnen
van het roesten te spreken, dat in \'t byzonder eigen is aan
de metalen. Die roesten, wanneer zy zijn blootgesteld aan
lucht en vochtigheid; het metaal verliest dan allenkskens
zijn glans en er vormt zich daar een nieuwe stof op, ja
somtijds een geheele korst, die afschilfert als men er tegen
klopt. Pij ijzer is die stof, of dat roest, als men \'t iioemt,
bruin van kleur; by koper, dat echter niet spoedig verroest,
is het groen. Op lood kan men het zoo licht niet merken;
-ocr page 89-
83
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
maar somtijds lost het lood zich in het water gedeeltelijk
op, en als er dan van die looddeeltjes in het water gekomen
zijn, is dit water zeer slecht voor het gebruik, en kan hen,
die het drinken, heel licht ziek , ja somtijds lam maken.
J. Maar Papa, wat is er nu tegen dat roesten te doen?
V. Daar zijn verscheidene middelen tegen. Men kan de
metalen in sommige gevallen overdekken met een verf of
een vernis, waardoor men dan te weeg brengt, dat de lucht
of het water niet met het metaal zelf in aanraking komt,
en de schadelijke stoffen, die in de lucht of in \'t water
aanwezig zijn, het metaal niet kunnen deeren. Men voor-
komt het roesten ook, althans gedeeltelijk en een tijd lang,
door de metalen dikwijls te schuren, en er alzoo de roest-
deeltjes, zoodra zy zich vormen, af te wrijven. Hebje niet
gemerkt, hoe Betje, als zy de gang doet, of Hanna, als zy
de potten en pannen schoon maakt, altijd de koperen knop-
pen aan de deuren, het koperwerk enz. met een leêren
lap wrijft en schuurt? Nu, dat is om ze blinkende te
houden en te beletten dat zy roesten.
•ƒ. Ja Papa, dat heb ik wel gezien. Moet ik dan mijn
mes maar aan Betje of Hanna geven om het ook te
schuren ?
V. Je moet het maar aan een scharesliep geven, als er
een voorby komt; die zal er het roest wel afslijpen en het
weer goed scherp maken meteen. Maar dan moetje in \'t
vervolg zelf zorg dragen, dat het niet weer gebeurt.
J. Ja, hoe zal ik dat. Papa?
V. Bedenk eens wel, heeft het altemet op een plaats
gelegen waar \'t vochtig was?
ƒ. O ja Papa, nu herinner ik het my. Ik heb het ver-
leden woensdag op de plaats gebruikt, om stokjes méê te
snijden, daar ik de bloemplanten in mijn tuintje meê gestut
heb, en toen heb ik \'t vergeten op de bank, en het eerst
den volgenden ochtend terug gevonden.
V. Zieje, daar hebje de oorzaak al gevonden. Het heeft
dien ochtend in de vroegte sterk gedauwd, en de vochtig-
heid heeft het mes doen roesten.
•ƒ. Ja, dat zal \'t geweest zijn, Papa. Dan zal ik in \'t
-ocr page 90-
84
ONDERWIJS VOOR KINDEEEN.
vervolg zorgen, het niet weer op een vochtige plaats te
laten liggen.
V. En zouje niet nog meer kunnen doen? Denk er
eens goed over na.
•ƒ. Ja, nog wat: ik zal doen, net zoo als lietje en Hanna
doen met het koper, en het van tijd tot met een lap af-
wrijven.
F. Heel goed: en dan moetje ook vooral niet verzuimen,
liet altijd weer droog te wrijven als je \'t gebruikt hebt, om
takken of andere voorwerpen, daar eenig vocht in zitten
kan , meè te snijden. — Kn eindelijk , hoe meer je \'t gebruikt,
hoe minder het roesten zal: want je kunt het niet gebrui-
ke,n zonder liet ergens tegen aan te wrijven en die wrijving
voorkomt het roesten. — Als Mama niet alle dagen op haar
piano speelde, zouden de snaren ook mettertijd beginnen te
roesten: en wil ik er je nu nog wat by zeggen? even als
met de metalen gaat het met iemands verstand ook wel.
ƒ. Hoe Papa \'! kan dat ook roesten ?
F. In den eigentlijken zin niet: maar als iemand zijn
verstandelijke vermogens niet gebruikt, en er niet voortdu-
rend werk aan verschaft, b. v. als iemand nooit nadenkt,
niet leert, niet luistert naar hetgeen verstandige lieden zeg-
gen, dan wordt hy langzamerhand al dommer en dommer ,
en even ongeschikt om iets goeds te doen, als een mes, dat
verroest is, om te snijden.
J. O ja, dat begrijp ik, Papa! en dan zeit men zeker,
zoo by manier van spreken , dat zijn verstand verroest is.
F. Juist: en, even als men een mes, dat verroest is en
niet meer snijden wil, een bot mes hiet, zoo noemt men
zoo iemand dan een bot mensch, of een botterik. — Zorg
jy dan nu maar, nooit een botterik te worden.
J. Neen Papa, daar hoop ik toch op te passen.
F. Nu, tot nog toe heb ik ook geen reden tot klagen;
want je luistert gaarne, als ik je iets vertel, daar je wat
door leert. — Maar nu moet ik je verder zeggen, welke
andere veranderingen een lichaam nog, zonder dat de warmte
er aanleiding toe geeft, al kan ondergaan. — En dan is er
nu weer een verandering, die ontstaat door het gisten. Het
-ocr page 91-
85
ONDERWIJL VOOR KINDEREN.
heugt je nog wel wat ik, toen ik je vertelde hoe men
bier brouwt \'), van het gisten heb gezeid?
J. Ja wel Papa; dat is, als een vocht van zelf begint te
zwellen en overloopt.
V. Juist. Ik zeï je toen, dat dit van zelf geschiedde;
maar ik drukte my toen eigentlijk niet goed uit; want je
wset, dat alleen lichamen , die levend zijn , zoo als menschen
en dieren, zich van zelve kunnen bewegen.
J. Ja Papa! ik wou ook al zeggen, hoe kan bier, of een
ander vocht, dat toch niet leeft, van zelf in beweging raken?
V. Wel! wy hebben toch gezien, dat er beweging in
een lichaam ontstaan kan door warmte; maar van zelf be-
weegt een levenloos voorwerp niet Tk bezigde dat woord
om dat je my niet zoudt begrepen hebben, als ik je een
uitlegging had willen geven van die beweging, die men
gisten hiet. Maar ik zal beproeven of ik dat nu kan doen. —
Je hebt. uit onze vorige gesprekken wel zoo veel geleerd,
dat je nu weet, hoe over \'t algemeen een lichaam uit ver-
scheiden bestanddeelen bestaat: b. v. hout, of steenkool, bestaat
uit water, dat by verbranding-wegdampt, uit verschillende
luchtsoorten , die dan verbranden, en uit koolstof, die dan
overblijft. — Nu leert men die verschillende bestanddeelen
wel eenigzins kennen door de ondervinding; maar ook vooral
door proefnemingen, en de wetenschap, hoe men die proef-
nemingen naar behooren doen kan, noemt men de scheikunde,
om dat zy ons leert de stoffen, waaruit een lichaam bestaat,
van elkander te scheiden. Door dat scheiden van de stoffen,
en ook door het vermengen of verbinden van stoffen met
elkander, krijgt men weer nieuwe stoffen, zoo als je dat
zoo aanstonds duidelijk zal worden. Nu zijn er echter stof-
fen, die maar uit één bestanddeel bestaan en dus niet vat-
baar zijn voor scheiding of ontbinding, en die daarom enkel-
voudige stoffen
bieten. Zulk een enkelvoudige stof is onder
anderen de koolstof, d. i. de stof, waar b. v. houtskool uit
bestaat, en de diamant.
J. Heden Papa! de diamant! Dat is immers zoo\'n
\') Zie Deel II. blz 67.
-ocr page 92-
86
0NDKKWIJ8 VOOR KINDEREN.
steentje, net als glas, dat zoo mooie kleuren heeft, net als
een regenboog.
V. Ja, dat is die steen, die zoo duur is en zoo schit-
tert, en die de dames dragen in een kam of in een collier,
of in een doekspeld of in een ring, als zy zich opschikken.
Nu, de diamant wordt wel een edelgesteente genoemd, maar
\'t is toch geen steen, maar een kool.
J. Wel Papa, hoe kan dat wezen ? een diamant is toch
zoo mooi en helder en een kool is zwart en vuil.
V. Ja, dat is allebei waar; maar men is toch door de
scheikunde te weten gekomen, dat een diamant, als men
hem verbrandt, niets anders oplevert dan een kool, en dus
uit koolstof bestaat.
J. Nu kijk, dat had ik toch nooit gedacht, Papa.
V. Verder behooren tot de enkelvoudige stoffen goud,
zilver, ijzer, en andere metalen, die, als ik je verteld heb,
wel van vorm kunnen veranderen en sommigen ook smelten,
maar altijd in wezen dezelfde blijven: — en dan eindelijk
telt men wel voornamelijk onder de enkelvoudige stoffen
drie luchtsoorten, die men zuurstof, waterstof en stikstof
noemt. — Zuurstof is een luchtsoort, die niet veel van de
gewone lucht verschilt, doch waar b. v. een licht veel hel-
derder in brandt: Waterslof is een lucht, die zich, ten
gevolge van zekere byzondere wijze van verwarming, uit het
water ontwikkelt en die heel veel lichter is dan zuurstof.
Stikstof
is die lucht, daar wy reeds van gesproken hebben,
waar niets in branden wil en op den duur niemand in leven
kan. — Als nu die luchten, of van elkander gescheiden
raken, of te samen of ook met andere stoffen, vooral met
gewone lucht, in verbinding raken , dan kan dit meer of min
belangrijke uitwerkselen te weeg brengen. Zoo ontstaat er
uit verbinding van kool met zuurstof een luchtsoort, die
men koolzuur hict, en die de zelfde eigenschappen heeft als
de stikstof, namelijk, dat een vlam er in uitgaat en dat
een dier er in stikt: — het voorname onderscheid tusschen
hen beiden is, dat het koolzuur een samengestelde en de stik-
stof een enkelvoudige stof is. — En nu is de scheiding of
verbinding van luchtsoorten de oorzaak van die beweging,
-ocr page 93-
87
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
die wy gisten noemen. — Planten, en dus ook druiven en
granen, bestaan voornamelijk uit koolstof, waterstof en zuur-
stqf.
Als de druiven nu geperst zijn tot sap, of het graan
tot een aftreksel van mout is gemaakt, dan scheidt zich
een gedeelte van het koolstof en van het zuurstof daarvan
af en wordt koolzuur, dat weg trekt: en het is die werking,
die wy gisting noemen. Door die gisting nu verliest het
druivensnp, en even zoo het moutaftreksel , zijn scherpste
deelen, en wordt het eene wijn, het andere bier.
Op nagenoeg gelijke wijze als de vochten door het gisten
veranderen, veranderen zy door het zuurworden, wat dikwijls
met wijn, bier en vooral met melk gebeurt. Daar heeft een
verbinding by plaats van de luchtsoorten, die in die vochten
aanwezig zijn, met zuurstof, die in de lucht aanwezig is.
Ik hebje vroeger al eens verteld, hoe men, door wijn of bier
aan de lucht bloot te stellen , azijn verkrijgt. — Diezelfde
zuurstof\', die in de lucht is, heeft nog een andere uitwerking,
en wel, dat zy planten, vruchten, en voornamelijk dieren,
bederven en verrotten doet. — Daarom, als men voorkomen
wil, dat wijn, melk, of andere drank zuur wordt, en dat
vleescli of groenten bederven, moet men vooral zorgen dat
er geen lucht by komen kan. Zoo blijft de wijn goed , als
de flesschen behoorlijk zijn dichtgekurkt, en zoo kan men
vleesch of groenten, in blikjes geslagen — dat zijn blikken
dozen. waar de lucht is uitgepompt — heen en weer naar de
Oost zenden, zonder dat zy eenigzins bederven. — En laai
ik je nu nog eens herhalen op hoe vele wijzen een lichaam
verandert, zonder dat er verhitting by noodig is; — door
te roesten, door te gisten, door zuur te worden, en door te
verrotten.
J. Maar Papa! nu is er nog een ding, dat ik niet begrijp.
V. En wat is dat dan ? Als ik het je uitleggen kan,
zal ik het doen.
J. Papa, je zeï wel, dat die gisting, of die beweging die
zoo biet, gebeurt, om dat die luchtsoorten, die in het druive-
sap enz. zijn, zich er van af scheiden; maar om dat te doen,
moeten zy zich bewegen. En hoe raken zy nu in beweging?
V. Dat is een zeer goeie vraag, die je doet, en een
-ocr page 94-
SS
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
vraag, die toont, dat je oplettend geweest bent en over de
zaak hebt nagedacht. Er moet natuurlijk een oorzaak zijn
voor die beweging, en die oorzaak geloof ik ook, dat ik je
zeggen kan. Ik heb in \'t begin van ons gesprek wel aan-
gemerkt, dat er juist geen byzondere helle toe noodig was,
om een lichaam te doen veranderen; maar een zekere warmte
schijnt er toch te moeten zijn om de beweging te doen ont-
staan. — Als het vriest, dan kan men b. v. vleesch bewaren
zonder dat het bederft, en daar-en-tegen bederft het in den
zomer heel spoedig; waarom men het dan ook in den kelder
bewaart. En zoo is er ook altijd meer of min warmte noodig
om een vocht te doen gisten. — Maar waarom nu de warmte
de lichamen in beweging brengt, zie daar iets, dat wy nog
niet recht weten.
XVI.
Moeder. Pauline, laatst hebben wy gezien , dat een mensch
al de dingen niet kan maken, die hy voor zich zelf noodig
heeft: en dat daarom de eene mensch het eene, en de andere
weer het andere maken moet, en zy zoo elkander, op de
beste en gemakkelijkste wijze, al die dingen kunnen bezor-
gen, die zy voor hun behoeften noodig hebben. Heugt je
dat alles nog ?
Pauline. Ja wel Mama.
M. Maar nu komt de vraag, op welke wijze kan nu
ieder precies datgene bekomen, wat hy noodig heeft, en
waardoor is de andere altijd genegen om hem dat af te staan?
P. Wel Mama, dat weet ik juist niet.
M. Ik zal je mijn vraag duidelijker voorstellen. Als nu
de boer brood of schoenen noodig heeft, is het dan uit lou-
tere vriendelijkheid, dat de bakker hem dat brood en de
schoenmaker die schoenen bezorgt?
P. Wel neen Mama.
M. En als zy koren van hem moeten hebben, stuurt hy
hun dat ook uit beleefdheid t\'huis?
P. Ook al niet, Mama.
-ocr page 95-
ONDERWIJS VOOR KINDF.RKN.
M. Maar als nu deze brood, en die schoenen, en de
anderen koren noodig hebben, hoe doen zy dan, om elkander
over en weer te vrede te stellen?
P. Wel Mama, dan moeten zy maar ruilen.
M. Juist, en dat deden in heele oude tijden de menschen
ook, ora over en weer geholpen te zijn. Die b. v. meer
schapen bezat dan hy voor zijn eigen gebruik behoefde, maar
daar-en-tegen weer gebrek had aan koren, ging naar iemand.
die te veel koren had, en vroeg dezen dan of hy hem een
zak koren , voor een of twee schapen of voor een pak wol
van schapen, geven wou. Zei de ander ja, dan was het
wel: zy ruilden hun waar met elkander en beiden waren
geholpen. Maar kounen zy \'t niet eens worden, om dat de
ander misschien zelf schapen genoeg had, of de schapen
die men hem aanbood, niet goed vond, dan moest de eerste
weer met zijn schapen naar een ander toe, tot dat hy er
eindelijk een vond, die koren te veel had, en dat juist voor
schapen verruilen woü.
P. Wel Mama, dat moet een lastig loopen geweest zijn.
M. Dat denk ik ook. Al dat ruilen kostte veel omslag
en tijd , en daarom waren de menschen er ook al spoedig op
bedacht, om iets anders uit te vinden , dat dezen geheelen
handel bekorten en gemakkelijk maken kon.
P. En vonden zy zoo iets. Mama?
M. Wel, denk maar eens na, dan kunje zelve het ant-
woord wel geven. Toen je laatst in den boekwinkel gingt
om prentjes, die je aan Henriëtte op haar verjaardag geven
woudt, gafje toen aen den boekverkooper, in ruil voor zijn
prentjes, een andere waar, die hy verlangde? een potje
konfituren b. v., of een zakje lekkers?
P. {Lachende.) Wel neen Mama, ik gaf hem een
kwartje. — O! nu weet ik het al, zy vonden het geld uit.
M. Juist zoo. Zy dachten: wy moeten iets nemen , dat
wy gemakkelijk kunnen by ons dragen , of wegbergen, zonder
dat het te veel plaats neemt, en daar wy dan malkanderen
alles, over en weer, voor kunnen overdoen: en zoo kwamen
zy op de gedachte, om daar kleine stukjes voor te nemen
van goud, zilver of koper. In \'t begin maakten zy die
-ocr page 96-
90
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
van allerlei fatsoen : maar naderhand maakten zy die rond,
en weetje waarom?
P. Ik denk, om er makkelijker meê te tellen, Mama.
M. Ja; maar voornamelijk om dat, toen men metalen
dingen nam, die vierkant of op andere wijze hoekig waren,
de zakken, waar men ze in deed, spoedig door die hoeken
sleten of scheurden. — En vervolgens zetteden zy op die
platte schijven of muntstukken, als men ze noemt, letters,
of wapentjes, of andere teekens, om terstond daaruit te
kunnen zien, hoe veel ieder stuk waard was.
P. Wat wil dat zeggen, Mama, waard was?
DO         "
M. Als ik een groot stuk zilver heb, en jy hebt twee
kleine stukken zilver, die ieder half zoo groot zijn als \'t
mijne, dan is mijn eene stuk net zoo veel waard, als jou
twee stukken; om dat ik altijd voor mijn eene stuk twee
zulke kleine stukken krijgen en er \'t zelfde voor koopen
kan. Een heel brood is immers net even veel waard als
twee halve brooden van \'t zelfde soort? Want ik kan het
heele, zoo dra ik wil, in twee halve snijden.
P. Ja Mama, dat is waar.
M. En om die reden is een gulden net zoo veel waard
als twee halve guldens, of als vier kwartjes, of als tien dub-
beltjes of als twintig stuivertjes: om dat er in een gulden
juist zilver genoeg is om twee halve, vier kwartjes, enz.
van te maken.
P. Ja Mama, dat begrijp ik. Maar waarom kan men
honderd centen voor een gulden krijgen ? Van een gulden
kan men toch geen centen maken.
M. Neen, dat kan men ook niet; maar \'t zilver is
meer waard dan het koper, even als het goud weer meer
waard is dan het zilver.
P. En waarom is dat, Mama?
M. De voornaamste reden daarvan is, dat er, over \'t al-
gemeen, veel meer koper dan zilver, en weer meer zilver
dan goud in den grond gevonden wordt, en dewijl alzoo
het zilver moeilijker te verkrijgen is dan het koper, geeft
men er ook zoo veel meer koper voor, als het koper gemeener
en gemakkelijker te verkrijgen is, en zoo is het met het
-ocr page 97-
01
ONDERWIJS VOOR IUNDERF.N.
zilver en het goud even eens gesteld, ja in zekeren opzicht
met alle dingen.
P. Hoe Mama, met andere dingen ook?
M. Wel ja, bedenk maar eens, of een koe b. v. niet
meer waard is dan een schaap?
P. Ja Mama, dat denk ik wel: een koe is grooter.
M. Juist: er zit aan een koe veel meer vleesch en zy
geeft veel meer melk. Daarom is \'t met de koe en \'t schaap
net zoo gesteld als met het zilver en \'t koper. Als er b.
v. aan een koe 800 pond vleesch zat en aan een schaap 30
pond, en \'t vleesch van \'t eene beest stond voor \'t overige
gelijk aan dat van \'t andere, dan zou een koe te dien op-
zichte net tien maal zoo veel waard zijn als een schaap.
Begrijpje dat?
P. Ja Mama; — maar Mama, ik heb je laatst hooren
zeggen , toen Hanna vroeg of je dien kalkoen woudt koopen ,
daar die man mee aan de deur was, dat je dien te duur
vondt, en dat je dan maar liever een schapenbout zoudt ne-
men. Hoe kan nu een kalkoen duurder wezen dan een scha-
penbout; een schaap is toch veel grooter dan een kalkoen.
M. Dat is het ook; maar men vindt liet vleesch van
een kalkoen lekkerder, en dan zijn er meer schapen dan
kalkoenen te krijgen. Wat denkje b. v. dat nuttiger en
beter voor \'t gebruik is, een leeuw of een schaap?
P. Wel ik zou denken een schaap, Mama.
M. Ik ook: en ondertusschen, als men een leeuw wil
koopen, b. v. voor een menagerie of dierentuin, dan geeft
men er wel vijftig of zestig maal zoo veel voor als voor een
schaap, om dat men hier zoo geen leeuwen vindt, en men
hem dus met heel veel moeite en kosten uit verre landen
moet laten komen; terwijl men schapen kan krijgen zoo
veel men wil. Je ziet dus, dat de dingen ook meer waarde
hebben, naarmate zy zeldzamer zijn, en zoo is een leeuw,
of een olifant, of een tijger, hier in \'t land meer waard dan
een paard, een koe of een schaap, om dat hy hier veel
zeldzamer is: \'t is er net meê als met het goud, dat meer
waard is dan \'t zilver , om dat het zeldzamer is, zoo als ik
je daareven zei.
-ocr page 98-
92
OKDEKWIJS VOOR KINDEKEN.
Maar wil ik je nu eens toonen, hoe veel gemak die uit-
vinding van \'t geld aan de menschen gegeven heeft?
P. Als \'t je belieft, Mama.
M. Wanneer iemand nu b. v. een mud aardappelen heb-
ben wil, dan behoeft hy niet te gaan kijken, of hy ook
schapen , of kleêren , of iets andeis te veel heeft, om er voor
te geven: en hy behoeft ook niet rond te loopen om te
zoeken of hy iemand vindt, die aardappelen tegen schapen
of kleêren ruilen wil; maar hy steekt eenvoudig vijf of zes
guldens in den zak, en gaat by een man, die aardappelen-te
koop heeft, en geeft hem zoo veel guldens, als die man voor
zijn mud aardappelen hebben moet: — en dan kan die man ,
voor de vijf of zes gulden, die hy voor zijn mud aardappelen
ontvangt, weer iets anders krijgen, dat vijf of zes gulden
waard is; want het geld is het algemeene leeken van waarde
van allerlei soort van dingen.
P. Wat wil dat zeggen, Mama; het algemeene leeken
van waarde?
M. Ik hebje straks een voorbeeld gegeven van een koe,
die, naar de berekening, die wy toen maakten, tien maal
zoo veel waard zou wezen als een schaap. Indien men dus
b. v. voor een schaap 15 gulden gaf, zou men voor een
koe tien maal zoo veel, dus 150 gulden moeten geven. En
dan zeit men, dat, als het schaap f 15 waard is, de koe
f 150 waard zal zijn. Even zoo zeit men, dat een mud
aardappelen f $> waard is, indien men die voor f 4< krijgen
kan, en dat een japon ƒ 30 waard is, indien men die voor
f 30 hebben kan; en zoo rekent men de waarde van alle
dingen, die men noodig heeft, naar het geld, dat men er
voor moet geven. En dat geld noemt men den prijs der
dingen.
Indien ik nu eens een mud aardappelen, een nieuwe
japon, en een theeservies noodig had, en er was geen geld,
dan zoü ik, zoo als wy straks zeiden, moeten zien, of ik
zaken had, die ik missen kon en tegen dat alles in kon
ruilen: en al vond ik dan, dat ik b. v. een schaap over had,
en een paar koeien, en een party jvol, die ik er voor geven
kon , dan zou ik nog overal moeten rondloopen, om te zoeken
-ocr page 99-
93
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
of er ook mcnschen waren, die dat alles wilden hebben, en
er my juist datgene voor konnen en wilden geven of maken ,
wat ik behoefde: — en dat zou dikwijls heel moeilijk zijn. —
Maar nu er geld is, heb ik al die moeite niet te nemen.
Nu neem ik maar b. v. honderd of honderdvijftig gulden
mee: en daar voor kan ik dan die dingen krijgen. De een
geeft my een mud aardappelen b. v. voor vijf gulden; want
hy weet, dat hy voor die vijf gulden iets kan koopen, dat
hy noodig heeft. En even zoo geeft de Juffrouw uit den
modewinkel my stof voor een japon, om dat zy weet, dat zy
voor de dertig of veertig gulden, die ik er voor betaal, even
zoo altijd wat koopen kan, dat zy verlangt te hebben: en
even zoo is \'t in den porceleinwinkel. En zoo zieje, dat
men voor geld zich op de gemakkelijkste wijze voorzien kan
van wat men noodig heeft.
P. Maar Mama, ik heb toch gezien, dat je laatst in
den winkel, waar je dien vingerhoed kocht, aan den man
geen geld gaaft, maar een papiertje. Wat kon de man van
den winkel nu met dat papiertje doen?
M. Dat zal ik je zeggen. Als men heel veel geld te
betalen heeft, dan is dat natuurlijk heel zwaar en zou lastig
worden om by zich te dragen: daarom heeft men er wat op
uitgevonden, al weer om de zaak gemakkelijk te maken.
Er worden namelijk papiertjes gedrukt, en op sommige ge-
zet b. v. „tien gulden" en op andere „vijf-en-twintig" of
„zestig" of „honderd," of „vijfhonderd" of „duizend" gulden :
en dan kan men op zekere plaatsen, die daartoe bepaald
zijn ingericht, en waar men geld bewaart, altijd precies de
som krijgen, die er op staat. Zoo heb ik aan dien man,
daar ik dien vingerhoed van kocht, een papiertje gegeven,
daar f 25 op stond, en dat heeft hy net even graag, als dat
ik hem vijf-en-twintig enkele guldens gegeven had; want
hy kan het vooreerst veel gemakkelijker bergen, en, ten
anderen, als hy er geld voor in de plaats wil hebben, kan
hy er dat altijd voor krijgen.
P. Maar Mama, dan kan iedereen altijd zoo veel geld
hebben als hy maar wil; want dan laat hy maar altijd van
de papiertjes drukken.
-ocr page 100-
!»4
ONDERWIJS VOOK KINDEKEN.
M. Neen, dat zoü niet gaan, Pauline; want iedereen
die maar wil, kan zulke briefjes niet laten drukken: die
worden gedrukt op last van die heeren, die \'t geld bewaren,
dat er voor gegeven wordt, en er worden ook niet meer
sommen gelds op genoemd, dan die heeren onder hun bewaring
hebben. Als nu b. v. die heeren vijf maal honderd duizend
gulden onder hun bewaring hebben, dan laten zy b. v. een
zeker getal briefjes drukken, waar/" 1000, en een zeker ge-
tal, waar,/\' 300, of ƒ 100, of een kleiner som, op genoemd
is; zoo dat al die sommen samen juist vijf maal honderd
duizend gulden uitmaken, en zy dus altijd kunnen blijven
betalen.
P. En geven die Heeren dan die briefjes aan wie zy
maar willen?
M. Neen zeker niet: dat zouden zy niet mogen doen:
want het is hun geld niet, het is maar geld dat zy bewaren :
zy moeten dus beginnen met die briefjes te geven aan hen,
van wie het geld, dat zy in bewaring hebben, toebehoort,
en die betalen er dan meê wat zy van iemand koopen, en
zoo gaan die briefjes van den een op den ander, en raken in
de wandeling , als meiï \'t -noemt.
P. Maar Mama, hoe doen nu degene. die geen geld en
ijeen briefjes hebben?
M. Ja, die moeten zien, dat zy geld verdienen, anders
zijn zy er slecht aan toe.
P. O ja, dan moeten die maar werken: dat heeft Mama
my al meer uitgeleid.
M. Ja: en dan ook wordt er voornamelijk geld verdiend
door het drijven van koophandel of het doen van een nering.
P. Wat is dat eigentlijk, Mama, drijven van koophandel?
M. Toen het geld was uitgevonden, begon men \'t nog
lastig te vinden, zoo te moeten rondloopen, om aan den
een te vragen, of hy koren, aan een ander, of hy wol, aan
een derde, of hy planken over had, die hy verkoopen woü.
Daarom deden zich welhaast menschen op, die groote huizen
lieten bouwen, die men pakhuizen of magazijnen hiet, en
waarin zy een groote hoeveelheid, of van koren, of van wol,
of van planken, of van iets anders, in voorraad hielden,
-ocr page 101-
96
ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
waarvan zy dan kennis gaven aan de overige menschen en
tegen hen zeiden: „als je koren, of wol, of planken noodig
„hebt, kom dan maar by my: ik zal maken, dat ik er altijd
„genoeg van voorzien ben, en dan kunje er, voor je geld.
„zoo veel van krijgen als \'t je maar belieft." — Dat koopen
nu van koren, of wol, of andere zaken, die men niet zelf
gebruikt, maar aan anderen weer verkoopt, noemt men koop-
liandel drijven
, en de lieden, die zoo doen, noemt men Aan-
delaars
of kooplieden.
P. Maar Mama zeï nog een ander woord: nering geloof
ik, wat is dat?
M. Dat zal ik je zeggen. De handelaars of kooplieden
verknopen hetgeen zy gekocht hebben alleen by heele groote
partyen: b. v. een schip vol koren, of een zolderschuit
vol wol, of een wagen vol planken. Maar als ik b. v. nu
een paar strengen wol noodig had om een paar kousen te
breien, dan zou ik hartelijk bedanken om daartoe een heele
zolderschuit vol te moeten koopen; want ik zou mooi ver-
legen zitten wat ik met de rest moest doen. Daarom zijn
er dan weer menschen, die van de kooplieden of handelaars
een gedeelte van hun voorraad koopen , en dien dan by nog
kleiner gedeelten verkoopen , of wel, die het eerst koopen als
het in de fabrieken bewerkt is. Zoo b. v. verkoopt de grut-
ter gort, en rijst, en meel, zoo veel en zoo weinig als
iemand voor zijn gebruik noodig heeft: en zoo kan men, by
een ander, strengen gesponnen wol, of sajet, of iets anders,
krijgen enz. Nu, dat verkoopen in \'t klein van dingen, die
men noodig heeft, hiet men: een nering of een winkel doen.
P. 0\\ dat wist ik niet, dat dat hetzelfde was. Een
winkel weet ik wel, wat dat is. — Maar Mama, als nu
zoo\'n koopman, of zon\'n winkelier, van den een iets koopt
en \'t aan een ander weer verkoopt, hoe kan hy er dan iets
meê winnen? De dingen, of hy ze koopt of verkoopt, heb-
ben immers dezelfde waarde?
M. Neen , dat is \'t juist: die waarde verschilt heel vee!;
anders zouden zy, gelijk je zeer wel aanmerkt, niets eraan
kunnen verdienen. Maar als een koopman iets verkoopt,
Jan laat hy er iets meer voor betalen dan wat het hem ge-
-ocr page 102-
96
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
kost heeft: en degeen, die \'t van hem koopt, betaalt dat
ook gaarne, om dat hy anders zelf de moeite zou moeten
doen, die nu de koopman gehad heeft, om het te bestellen
en te laten komen en te bewaren. En even zoo verkoopt
de winkelier aan zijn klanten — dat zijn zy, die by hem
koopen — zijn waren ook weer duurder dan ze hem kosten :
en dat betaalt men hem gaarne voor de moeite, die hy heeft
gehad om het zich aan te schaffen en in voorraad te hebben.
En datgene wat zy meer krijgen dan zy uitgegeven hebben ,
maakt hun winst uit, waar zy van moeten leven.
P. Maar Mama, kunnen zy dan zoo veel meer voor iets
vragen als zy willen ?
M. Dat zullen zy niet doen; want dat zou hun niets hei-
pen. Indien er maar een enkele koopman was, die b. v. koren
verkocht, dan zofi hy zeker zijn koren net zoo duur kunnen
verkoopen en er net zoo veel op winnen als hy maar wou:
want dan zou iedereen, die koren noodig had, by hem moeten
komen om het te krijgen. Maar er zijn altijd verscheiden
lieden, die in koren, en verscheiden , die in wol, of in plan-
ken, enz. handel drijven, even als men ook verscheiden
winkels heeft, die dezelfde soort van goed verkoopen. In-
dien nu de een meer winst wou hebben voor \'t gene hy
verkoopt, dan hem billijk voor zijn moeite toekwam, dan
•/.oh men hem met zijn goed laten zitten, en by een ander
gaan, die \'t voor een redelijker prijs verkocht. En dit maakt,
dat een koopman of winkelier nooit veel meer winst durft
vragen dan zijn buren, uit vrees, dat hy zijn klanten ver-
liezen, en hy dus in \'t geheel geen winst hebben zoü. Op
deze wijs houdt de een den ander in bedwang en is ieder,
naar rede en billijkheid, geholpen.
-ocr page 103-
AFDEELING.
DERDE
XVII.
Jacob. Wel Papa, hoorje wel, hoe \'t dondert?
Vader. Ja, dat hoor ik, en ik hoor het met genoegen.
/. Met genoegen? — En waarom dat, Papa?
V. Je weet, hoe de warmte, die wy sedert eenige dagen
hadden, je begon te verveelen.
T. Ja Papa, ik verlangde zeer dat het koeler werd.
V. Wel, dat zal \'t nu ook worden. Heugt je niet, toen
wy, een week of drie geleden, na \'t laatste onweer, gingen
wandelen, hoe opgeloken er alles uitzag, en hoe frisch en
aangenaam de lucht was om in te ademen? Je kost er je
niet van verzadigen, en je zei, je waart nu weer een heel
ander mensch.
J. Ja Papa, dat is waar: die koelte, na de hitte, die
wy eenigen tijd te voren gehad hadden, deed my groot
plezier.
V. En zy deed ons allen ook een groot goed, en dat zal
zy nu weer doen.
J. Hoe dat Papa?
V. Hebje gisteren niet nog hooren zeggen, dat, als die
hitte nog lang duurde, er vele zieken zouden komen; en
dat er al hier en daar kwade koortsen begonnen te regeeren?
•/. Ja Papa, dat heb ik wel gehoord.
V. Wel, dat komt daar van daan, dat een groote hitte,
als zy al te lang duurt, vele schadelijke dampen in de lucht
optrekt, en de lucht, die wy in ademen, ongezond maakt.
Maar nu is dit onweer nog, gelukkig, by tijds gekomen,
om de lucht niet alleen te verkoelen, maar ook van die
III.
                                                                    5
-ocr page 104-
98
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
kwade dampen te zuiveren en weer gezond te maken. Daarom
is de lucht, na een onweer, zoo aangenaam en verkwik-
lijk om in te ademen. En daarom vindt men zich dan als
een ander mensch, om dat die koelte ons weer verfrischt
en versterkt, terwijl de hitte ons op den duur benaauwd
maakt en verslapt: nu verdwijnen uit die gezuiverde lucht
al de stikstof en andere schadelijke luchtsoorten, die wy
te voren ingeademd hadden , en strekt zy ons in der daad
als tot medicijn. — En clan daarby, wat levert zulk een
onweer, met die loodkleurige, grijze en zwarte wolken,
die over elkander zijn heengepakt of tegen mekaêr in trek-
ken, en met dat telkens herhaalde flikkeren van \'t weêrlicht,
met die bliksemstralen, die nu en dan, als het avond is,
alle voorwerpen zoo helder verlichten als of het heldere mid-
dag ware, een statig en treffend schouwspel.
J. Ja Papa, het is mooi te zien. Maar is de donder
toch niet gevaarlijk?
V. De donder eigentlijk niet. Weetje, wat de donder is?
J. Papa heeft er my eens iets van verteld; maar recht
weet ik het toch niet.
V. De donder is alleen een geluid, net als de slag van
een snaphaan, dien men afschiet. Nu weetje wel, dat het
enkel geluid van een snaphaan geen kwaad doet.
J. Dat is waar, Papa. Maar de donder is toch heel iets
anders. Een snaphaan geeft maar één slag.
V. Hebje buiten, by Grootraama, wel eens gelet op de
echo, die men achter in den tuin hoort?
J. Wel zeker Papa!
V. Nu, je weet, dat die daardoor wordt voortgebracht,
dat het geluid van de stem , tusschen de boomen van de
achterlaan door gaande, stuit tegen het zomerhuisje, dat aan
\'t end staat, en van daar wordt teruggekaatst naar je oor,
even als een bal, die tegen een muur gegooid wordt; zoo
dat je dat geluid dan nog \'reis hoort.
J. Ja Papa, dat hebje my dikwijls verteld.
V. Nu, op sommige plaatsen vindt men verscheiden
zulke echoos dicht by mekaêr, zoo dat het geluid van de
stem dan van twee, drie, of meer plaatsen, kort achtereen,
-ocr page 105-
i)\'J
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
wordt teruggekaatst en je dat geluid dus twee, drie of meer-
malen , kort achtereen, hoort. En dit heeft vooral plaats
als er geschoten wordt, om dat het geluid van het schieten
zoo veel sterker is dan de stem, en dus van meer plaatsen
sterk genoeg kan worden terug gekaatst, om gehoord te
worden. Zoo heb ik zelf eens een schip heel ver van my af
zien liggen, uit hetwelk een kanonschot gedaan werd. Nu
waren er, langs de omliggende stranden . zoo vele echoos,
dat is, het geluid van dat kanonschot werd van zoo vele
plaatsen naar my terug gekaatst, dat ik, in plaats van één
slag, een geheele achtereenvolging van slagen hoorde, die
veel naar den donder geleken . wanneer men hem van verre
hoort: ofschoon ik toch zeer duidelijk gezien had, dat
er maar eens vuur was gegeven. — En even zoo is de
langste donderslag niets anders dan \'t voortrollend en weêr-
gekaatst geluid van zulk een enkelen slag, die eigentlijk
door den bliksemstraal veroorzaakt wordt.
ƒ. Hoe dat Papa?
V. Wanneer het bliksemt, dan schiet er een vonk uit
een wolk, en deze vonk maakt door haar voortschietende
beweging den bliksemstraal. Die vonk nu , als zy uit de
wolk schiet, geeft een harden slag, omtrent zoo als die
van een kanon , dat men afschiet: en dan wordt deze slag
door de andere wolken, die er om heen hangen, van alle
kanten uit een menigte echoos teruggekaatst, wat wy dan
\'t voortrollen van den donder noemen, en dat zoo veel te
langer duurt, als er meer wolken zijn, die het geluid naar
ons terugkaatsen. Het is dus de donder eigentlijk niet.,
die het kwaad doet.
J. Wie doet dan het kwaad, Papa ?
V. Wanneer er eenig kwaad van komt, dat toch zelden
gebeurt, dan is het de vonk, die uit de wolk schiet.
J. En wat doet die dan voor kwaad, Papa ?
V. Als de bliksem in een boom slaat, dan worden er
takken van afgescheurd, de schors splijt, er worden hout-
vezels uit den stam gerukt, en het hout zelf hier en daar
geschroeid, ja verkoold. Slaat hy in een huis, dan kan hy
gaten door de muren en deuren boren, balken doen splij-
-ocr page 106-
200
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
ten, metaaldraad doen smelten, spiegels doen bersten, deuren
en vensters openslaan en somtijds ook brand veroorzaken.
Treft hy menschen of dieren, dan krijgen zy wel eens brand-
wonden, en worden enkele reizen ook dood geslagen: nu
en dan gebeurde het ook, dat iemand zelf ongedeerd er af
kwam, maar dat zijn kleêren verschroeid en vol gaten raak-
ten, of het geld, dat hy in zijn zak had, of de stalen
knoopen van zijn rok, geheel of ten deele versmolten.
•ƒ. Nu Papa, dan is toch zulk een bliksemstraal wel ge-
vaarlijk.
V. Ja: maar het gebeurt heel zelden, dat hy een mensch
treft of een huis aansteekt, en ik herinner my niet, dat er
in deze heele stad, waar toch zooveel huizen staan en zoo-
vele duizenden menschen wonen, zoo lang ik er zelf in ge-
woond heb, ooit eenig huis door den bliksem in brand ge-
raakt of eenig mensch getroffen is: ja aan niemand van mijn
bekenden is het ooit gebeurd. — Als men bang is voor
\'t onweer, hoe meer moet men dan bang wezen om in een
spoorwagen te gaan zitten, of met een schip of schuit te
varen, of te paard of met een wagen te rijden: want by al
die gelegenheden is men aan oneindig meer gevaren blootge-
steld, dan by \'t hevigste onweer. Duizendmaal meerhuizen
zijn er, die door \'t vallen van een kooltje, of door onvoor-
zichtigheid met een lucifer, in brand raken, dan door de vonk
van den bliksem. — Ja, wat meer is, jy zelf en wy allen
zouden meer gevaar geloopen hebben, door de hitte, zoo die
nog lang geduurd had, een ziekte te krijgen en te sterven,
dan wy nu gevaar loopen letsel te krijgen van \'t onweer.
J. Maar Papa, is het toch niet goed voor \'t onweer te
gaan schuilen?
V. Men kan gaan schuilen voor den regen, die by
\'t onweer valt; maar voor den bliksemstraal loopt men niet
meer gevaar in de lucht dan in huis. Is men echter in
\'t open veld, dan zal men voorzichtig doen, metalen, die
men by zich heeft, af te leggen, zich liever te laten nat
regenen dan een parapluie op te steken, vooral zoo die een
metalen punt heeft, en des noods plat op den grond te gaan
liggen. Men heeft opgemerkt, dat de vonk van \'t onweer
-ocr page 107-
101
ONDEBWIJS VOOK KINDEKEN.
meest valt op die dingen, die alleen staan of boven andere
uitsteken, zoo als molens, torens en hooge boomen. Daarom
moet men zich wachten, ooit gedurende een onweer onder
een op \'t veld staanden boom te gaan schuilen; want dat
is de gevaarlijkste plaats, die men kan uitzoeken.
J. Maar het is toch zonderling, Papa, dat de bliksem
zoo byzonder het metaal treft.
T\\ Ja, en juist doordien men dat had opgemerkt, heeft
men een middel gevonden om te beletten , dat hooge voor-
werpen door den bliksem getroffen worden.
ƒ. Hoe! wat heeft men dan gedaan, Papap
F. Even gelijk de bliksem, zoo als ik je zoo straks zeï,
als hy metalen voorwerpen treft, die iemand by zich heeft,
somtijds hem, die ze draagt, geen letsel doet, zoo springt hy
ook\'doorgaans, als hy in een huis slaat, van\'t eene metalen
voorwerp op het ander en loopt b. v. langs een metalen stang
heen , terwijl hy al wat daar om heen is onbeschadigd laat.
Van deze byzonderheid heeft men gebruik gemaakt en een
inrichting uitgedacht, om hooge gebouwen vrij te waren
voor den bliksem. Men plaatst dan namelijk op het ge-
bouw een metalen stang, die er een weinig boven uitsteekt:
onder aan die stang schroeft men er een ander van yzer of
koper vast, of wel een looden reep, en laat die dan langs den
buitenmuur afdalen en uitloopen over eenige ijzeren stan-
gen, die in den grond indringen. Als nu de bliksem op
een toren, een molen, of een ander gebouw neer komt, dat
met zulk een toestel voorzien is, dan treft hy de uitstekende
punt, loopt langs de stang, die hem als "t ware van \'t huis
afleidt, naar beneden, en slaat in den grond, waar hy geen
schade doen kan. Daarom noemt men zulk een toestel ook
een bliksem-afleider.
J. Dat is aardig uitgedacht, Papa. — Maar Papa, als
\'t onweert loopen de meiden altijd dadelijk \'t huis op en
neer of zy mal zijn, en sluiten al de vensters, en zelfs de
luiken. Helpt dat tegen den bliksem ?
V. Zy zullen hem daar ten minsten niet buiten \'s huis door
houden. De meiden, en vele andere menschen, doen dat,
omdat zy zich verbeelden, dat, als er tocht bestaat in een huis,
-ocr page 108-
102
ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
zulks den bliksem aantrekt; doch er bestaat geen de minste
reden om dat te gelooven, en ik voor my heb liever, dat
men in huis, waar \'t doorgaans juist voor dat het onweer
begint heel benaauwd en heet is, de versche lucht, die dan
heerscht, binnen laat, dan dat men die belet ons te komen
verkwikken. Maar kom, \'t onweer is nu over. Laat ons
nu eens in den tuin gaan: dan zulje zien, hoe alles ver-
frischt en opgeloken is, en hoe aangenaam de verkoelde en
gezuiverde lucht is, die wy zullen inademen: in een woord,
hoe dit onweer aan alles een nieuw leven geschonken heeft.
XVIII.
Jacob. Papa, ik heb daar in een boek gelezen van de
vierschaar spannen.
Wat beteekent dat?
Vader. Dat is eigentlijk een ouderwetsche uitdrukking ,
die zooveel wil zeggen als recht spreken; want vierschaar en
rechtbank zijn woorden van ongeveer dezelfde beteekenis.
J. Maar Papa, waarom spreekt men altijd van een recht-
bank!\' hoe
komt daar een bank by te pas?
V. . Die komt er nu niet meer by te pas; want de rech-
ters zitten tegenwoordig op stoelen; maar vroeger, toen men
zoo niet op zijn gemak gesteld was, zaten zy, op \'t recht-
huis, ja eenigen zelfs in \'t open veld, op een en dezelfde
bank by mekaêr.
J. Maar Papa, de Koning, doet die niet eigentlijk recht?
In \'t Bybelsch prenteboek zit immers Salomo op zijn troon
om recht te doen tusschen die twee vrouwen, die ruzie
hebben om een kind?
V. Dat is zeer waar, en ook zijn er nog wel landen,
waar de Koning, of het hoofd van den Staat, in sommige
gevallen , in persoon recht spreekt: maar anders geschiedt dit
byna overal door personen, die daartoe byzonder zijn aange-
steld: hoewel zy dat doorgaans enkel uit naam doen van de
hoogere macht, die hen heeft aangesteld, Zoo b. v. spreekt
hier de Koning wel zelf geen recht, maar de rechters doen
-ocr page 109-
103
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
het in zijn naam, en dus wordt er altijd ondersteld, dat hy
eigentlijk degene is, die als rechter zit; en zoo als \'t met
het rechtspreken gaat, gaat het met de meeste andere regee-
ringszaken, die namens den Koning, door ambtenaren, die
daartoe door hem zijn aangesteld, worden behandeld.
J. Maar Papa, hoe komt de Koning dan aan die macht,
dat hy al die lieden zoo kan aanstellen, en dat iedereen
daar zoo meê te vrede is? Is dat altijd zoo geweest?
V. Dat zal ik je zeggen. Je weet, dat Papa hier in
huis de baas is, en aan de kinderen en de dienstboden
zeit, wat zy doen of laten moeten, en tusschen hen oordeelt
en recht doet als zy \'t oneens zijn, en hen straft als zy
\'t verdiend hebben: — nu , zoo ging het in de vroegste
tijden, toen er nog maar weinig huisgezinnen of famieljes
op de waereld waren, en de menschen veel ouder werden dan
tegenwoordig, overal. Toen waren degene , die de oudsten
waren van hun gezin, en die men daarom aartsvaders, dat
is „eerste vaders" noemde, ieder in zijn gezin de baas. Zoo
was Abraham b. v., daar je wel van gelezen hebt, of Loth,
of Isaak, of Jacob, de baas over al zijn kinderen, klein-
kinderen en achterkleinkinderen , en over al zijne en hunne
dienstboden: hy schreef hun voor, wat zy doen of laten
moesten, hy beloonde degene, die goed handelden en strafte
degene , die kwaad deden: hy sprak recht onder hen uit, en
hy deed, in een woord al wat ik in mijn huis doe, ja met
nog meer gezach, zoo dat hy zelfs zijn kinderen of dienst-
knechten kon laten slaan of gevangen zetten, ja om hals
brengen, wat ik niet mag doen.
J. Nu, Papa, dat zoüje ook niet willen doen, geloof ik.
V. Neen, dat geloof ik ook; maar er zijn misschien
menschen, die \'t wel zouden willen doen, maar wien de
macht daartoe ontnomen is, als je zoo aanstonds zult hoo-
ren. — Toen de menschen talrijker werden begonnen zy
langzamerhand niet meer zoo by famieljes op zich zelve te
leven, maar gingen meer door mekaêr wonen, en, om dat
zy mekaêr noodig hadden, en er veel handel en verkeer onder
hen ontstond, vormden zy zich, zoo als ik je dat vroeger
wel eens heb verteld, tot maatschappi/eti. Maar in die maat-
-ocr page 110-
104
ONDEKWIJS VOOR KINDliltKN.
schappyen ontstond er dikwijls geschil en twist, en ook wer-
den zy wel eens aangevallen door hun buren, die tot een
andere maatschappy, of, als men \'t ook uitdrukt, tot een
ander volk behoorden. Nu moest er wel iemand wezen, die
dan recht sprak tusschen hen die twist hadden, of die als
opperbevelhebber het krijgsvolk aanvoerde, dat de maat-
schappy tegen haar vyanden verdedigen moest: en zoo stelde
men daarom iemand aan \'t hoofd der maatschappy, dien men
koning noemde. Daartoe nam men dan een van de oudsten
en machtigsten onder de aartsvaders, of wel iemand, die
blijken had gegeven van buitengewone bekwaamheid, schran-
derheid of moed. Somtijds benoemde men zoo\'n koning of
algemeen opperhoofd maar voor een tijd lang, maar meestal
voor zijn geheele leven. — Natuurlijk was het een groote
eer en voorrecht, koning te wezen, en als er een stierf,
waren er doorgaans verscheidene lieden, die \'t begeerden te
worden: en als ieder dan zijn aanhangers had, dat is, men-
schen, die hem genegen waren en hem daarom steunden of
hielpen, dan gaf dit meestal aanleiding tot twisten en ge-
vechten. Ten einde dit te voorkomen kwam men al spoedig
op het denkbeeld, om.te bepalen, dat, als een koning stierf,
zijn zoon, of zijn broeder, of zijn naaste bloedverwant, on-
middelijk van zelfs koning in zijn plaats zou worden, of
hem opvolgen als men \'t hiet: en zulk een koningschap
noemde men dan een „erfelijk koningschap," om dat het
by erfenis verkregen werd.
J. Wat is dat eigentlijk, Papa, een erfenis?
V. Iets by erfenis te verkrijgen, of te erven, wordt ge-
zeid, als men datgene bekomt, wat een overledene in eigen-
dom had, en daaromtrent zijn vaste regelen gesteld. Naar
de gewoonte, die van ouds bestaat, gaat al hetgeen iemand
bezit, als hy sterft, aan zijn kinderen, of, heeft hy die niet,
aan zijn ouders, en aan zijn broers en zusters, of, heeft hy
die ook niet, aan zijn neven en nichten: en zoo erfde ook
de zoon of naastbestaande van een koning, by den dood van
dezen, het koningschap, op dezelfde manier als hy zijn
huis, zijn land of zijn geld erfde.
J. Maar Papa: als nu die nieuwe koning eens een slecht
-ocr page 111-
105
ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
mensch was, of een stommeling? dan waren zy er toch meê
gefopt.
F. Dat waren zy in dat geval zeker; maar zy hoopten
altijd, dat zoo iemand, die van kinds af geweten had, dat
hy zijn vader of broeder zoü opvolgen, zich ook zou hebben
toegeleid om bekwaam voor zijn post te worden : en in allen
gevalle waagde men \'t nog liever, de kans te loopen, dat
een koning minder knap was, dan, de zaak iedere keer weer,
zoo als men \'t noemt, op losse schoenen te zetten en aan-
leiding te geven tot twisten en gevechten om \'t koning-
schap. — En daarby kwam, dat, toen men eens koningen
by erfopvolging had, men meestal niet beter wist of \'t
hoorde zoo.
J. En Papa, was dan verder zoo\'n koning de baas in
alle dingen?
V. Ja, dat was hy: hy stelde de generaals aan, om
onder hem aan \'t hoofd der soldaten te staan, en de rech-
ters, om onder hem recht te spreken, en allerlei ambtenaren,
om onder hem de verschillende algemeene zaken te regelen:
en zoo had hy een zeer uitgebreide en byna volstrekte
macht. Maar nu gebeurde wel eens juist wat je zoo even
zei, dat zoo\'n koning zijn macht kwalijk gebruikte en zijn
onderdanen, zoo als men de inwoners van een land noemde,
die aan een koning ondergeschikt waren, mishandelde: en
dan kwamen deze wel eens in opstand tegen hem, dat wil
zeggen, zy, of sommigen onder hen, verzetteden zich met
geweld tegen zijn bevelen. In zulk een geval eindigde de
twist niet zelden, dat de koning gedood of weggejaagd werd
en men er een ander verkoos: of ook wel, dat men van
geen koning meer wilde weten.
J. Maar Papa, is zoo iets by ons ook niet gebeurd?
V. Juist: zoo iets is b. v. gebeurd meer dan 3000 jaren
geleden by de Romeinen, en nu wel haast 300 jaren geleden
by ons in \'t land: en toen hebben naderhand de Romeinen
en wy ook \'t een geruimen tijd zonder koning gedaan.
J. Maar Papa. hoe kon het toen gaan ? Was er toen
niemand de baas?
V. Ja wel, er is altijd iemand, die de baas is, of die,
5**
-ocr page 112-
106
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
als men \'t beter uitdrukt, de macht bezit of regeert. Maar
toen was het by de Romeinen , zoo als vroeger en later by
verschillende andere volken. en ook by ons, niet één man
alleen, het waren er verscheidenen, die te samen regeerden
en diezelfde macht bezaten, die anders een honing, of keizer,
of vorst, alleen bezit. Want die macht moet altijd by
iemand zijn; anders zou alles in \'t honderd loopen.
ƒ. Maar hoe komt het, Papa, dat wy nu weer een
koning hebben?
V. Dat zulje alles begrijpen, wanneer je de geschiedenis
van ons land heter leert kennen dan nu, dat je er maar zoo
enkele byzonderheden van geleerd hebt. Ik zalje er nu dit
alleen maar van zeggen. In 1813 — reken nu zelf maar
uit hoe lang dat geleden is — vroegen wy den Prins van
Oranje, wiens voorouders hier gedurende meer dan 250 jaar
zeer groote, ja de voornaamste staatsambten bekleed hadden,
hier koning te zijn. Maar omdat hy zelf wist, welk een
misbruik vele koningen en keizers, die alieenheerschers waren,
d. i.. die al het gezach alleen bezaten, van hun macht ge-
maakt hadden of nog maakten, zoo wilde hy niet, dat hy
zelf, of zijn opvolgers., zoodanig misbruik van hun macht
zouden kunnen maken, en daarom wilde hy er niet in toe-
stemmen om koning te zijn, of er moest een wet gemaakt
worden, waarby bepaald werd, hoe ver zijn macht gaan zou,
en waardoor tevens belet werd, dat hy, of zijn opvolgers,
ooit willekeur zouden kunnen plegen.
J. Wat wil dat zeggen, willekeur plegen, Papa ?
V. Dat kan ik je heel gemakkelijk uitleggen. Jy bent
baas in je tuintje, niet waar?
J. Ja Papa, dat ben ik toch.
V. Jy kunt in je tuintje bloemen planten, of vrucht-
boomen, of wat je wilt: je kunt, als er b. v. rozen in zijn,
of frambozen, of bessen, die al dan niet plukken, al naar
dat je dat verkiest: je kunt de boompjes en planten, die er
\' in groeien , snoeien, afhakken, uittrekken , enz., net zoo
als je wilt: je kunt er kuilen in graven: in een woord, je
kunt er naar je wil in hazelieren, of met andere woorden,
er willekeur in plegen. Begrijpje dat nu ?
-ocr page 113-
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.                                    107
J. Ja Papa.
V. Nu. Er zijn nog landen, en er waren er vroeger
vele, waar de alleenheerscher, hy moge dan koning of keizer,
of met een anderen tytel genoemd worden, ook met zijn
land kan omspringen, net wat jy moogt doen met je tuintje:
en met zijn onderdanen, net als jy met je boompjes en plan-
tjes, zonder dat iemand het beletten mag. Vraagt hy hun
al hun geld af, dan moeten zy het geven: als hy maar een
woord spreekt, dan wordt diegene van hen, van wie hy
\'t gelast, in de gevangenis gezet, ja zelfs ter dood gebracht:
en in alle zaken heeft hy alleen recht en macht om te be-
«lissen en dus om, als ik zei, willekeur te plegen.
J. Ik zou niet graag leven in een land, Papa, waar
zoon willekeurige koning regeerde.
V. Nu, diezelfde koning; daar ik zoo even van sprak,
en die koning Willem I hiette, begreep ook, dat de Neder-
landers
, zoo als de inwoners van ons land genoemd worden,
ook op den duur niet zouden verlangen onder een wille-
keurige regeering te leven, en daarom begeerde hy, zoo
als ik straks zei, dat er een wet zou gemaakt worden, die
bepaalde, hoe ver zijn macht zou gaan.
J. Maar Papa, wat is eigentlijk een wet?
V. Dat is een regel, die ingesteld wordt, en waaraan
men zich houden moet. Als ik b. v. bepaal: wy zullen in
\'t vervolg alle dagen te acht ure ontbijten, en te half een
koffy drinken, en te vijf ure eten, dan is dat een wet, die
ik instel omtrent den tijd van het eten en drinken, en dan
zijn de kinderen verplicht te zorgen, op dien tijd in de
ontbijt- of in de achterkamer te zijn, en de dienstboden om
de tafel en hetgeen er gebruikt wordt tegen dien tijd klaar
te hebben. En als Mama bepaalt: eens om de 14 dagen
zal \'s Maandags de slaapkamer gedaan worden, en \'s Dings-
dags de kinderkamer en Woensdags de eetkamer, enz. en
alle Saturdagen de benedengang en de trap, dan is dat een
wet, die Mama omtrent het schoonmaken instelt, en daar
moeten de dienstboden dan in \'t vervolg aan gehoorzamen.
Nu behoeven Papa en Mama zulke regelen voor \'t huishou-
den maar eens of tweemaal te zeggen, en \'t is niet noodig,
-ocr page 114-
108
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
dat zy ze opschrijven, om dat de kinderen en dienstboden
die gemakkelijk onthouden kunnen; maar als er een wet
voor een land gemaakt wordt, dan kan men die niet aan
iedereen, die in dat land woont, gaan voorzeggen: en al
kon men dat doen, zoo\'n wet is doorgaans veel te lang,
en er zijn er veel te veel, dan dat iedereen die zou kunnen
onthouden; daarom worden die dan ook gedrukt, zoo dat
ieder, die maar wil, ze kan lezen.
J. En wat staat er dan in die wetten, Papa ?
V. Dat zoü ik je by geen mogelijkheid kunnen vertel-
len, en je zoudt er ook geen honderdste part van begrijpen.
Ik zal je echter by een nadere gelegenheid wel vertellen,
waar de voornaamste van die wetten alzoo over handelen.
Doch in de eerste plaats moet ik je nu nog iets zeggen
aangaande die eene wet, waar ik zoo even over sprak, en
die koning Willem I wilde dat gemaakt zou worden , eer
hy koning werd.
ƒ. O ja, die wet, waarin gezeid moest worden, hoeveel
macht hy zoü hebben.
V. Juist: en om dat men die wet beschouwt, als de
wet, waar alles om zoo te zeggen op aan komt. en die als
\'t ware den grond leit. waar de geheele regeering, ja de
geheele Staat op rust, noemt men die de grondwet. By
die grondwet is nu bepaald, dat de koning sommigedingen
zelf mag doen of bevelen, zonder iemands toestemming daartoe
noodig te hebben; maar omtrent andere kan hy niets doen
of bevelen, zonder dat het volk het er vooraf in toegestemd
heeft.
J. Maar Papa, moet de koning dan, als hy zoo iets wil
doen, aan alle menschen in \'t land vragen, of zy \'t goed
vinden ?
V. Dat zon moeilijk gaan, want daartoe wonen er te
veel menschen in \'t land, en de meesten zouden ook niet
veel verstand hebben van de zaken, die men hun vroeg.
Maar daar heeft men wat op gevonden, waardoor het even
goed gaat als of \'t aan iedereen gevraagd werd. In alle
oorden van het land worden namelijk sommige lieden ge-
kozen , die men voor eerlijk houdt, en in wie men vertrou-
-ocr page 115-
0NDKRWIJS VOOR KINDEBKN.                                 109
wen stelt. Die lieden komen van tijd tot tijd in den Haag by
elkander, en als dan de koning een wet omtrent het een of
ander maken wil, dan geeft by bun het opstel van zulk een
wet te lezen, en dan zeggen zy, of zy zulk een wet goed en
nuttig vinden of niet. Keuren zy die goed, dan is alles in
orde, en iedereen is voortaan gehouden, aan die wet te ge-
hoorzamen. Maar keuren zy die af, dan komt de wet ook
niet tot stand. En als die lieden, die men Slaten-Generaal
hiet, iets goed- of afkeuren, dan rekent men dat precies
hetzelfde, als of het gebeele volk zulks goed- of afge-
keurd had.
J. En gebeurt dat dikwijls, Papa, dat zy zulk een wet
moeten goed- of afkeuren ?
V. O ja, want, zoo als ik je straks zei, er zijn altijd
veel wetten over allerlei dingen te maken. Maar dat zal ik
je een andere keer eens uitleggen: onthou nu maar goed
hetgeen ik je verteld heb aangaande de wijze, hoe er konin-
gen zijn gekomen, en hoe, in de hoofdzaak, het koning-
schap in ons land geregeld is.
Vader. Jacob, ik hebje laatst beloofd, dat ik je zoü
uitleggen, waarom er zoo vele wetten in een land gemaakt
moesten worden. Om dat te begrijpen, dienje eenvoudig
maar na te gaan, voor hoe vele zaken elke Regeering van
een land, dat is, degene die de hoogste macht bezit of be-
zitten, en dus hier te lande de Koning, al te zorgen heeft.
"Wil ik er je eens eenige van opnoemen?
Jacob. Als \'t je belieft, Papa.
V. Je weet, dat, om van de eene plaats naar de andere
te komen, en goederen over te brengen, men spoorwegen,
en andere wegen, en vaarten, en bruggen enz. enz. noodig
heeft, niet waar?
/. Ja Papa.
V. Nu, die wegen en vaarten worden gedeeltelijk ge-
maakt op kosten van byzondere personen, die daar belang
by hebben, maar ook grootendeels op algemeene kosten,
zoo dat ieder ingezeten van het land, die geld heeft, er
-ocr page 116-
110
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
naar evenredigheid aan betaalt. Even zoo moeten er ook
dijken worden gemaakt of hersteld; want ons land, als ik
je wel verteld heb, is op vele plaatsen lager dan de zee, en
zelfs dan de rivieren, die er door heen loopen, en zoo zoü
het zee- of rivierwater er over heen stroomen, indien men
zulks niet door dijken en sluizen belette.
J. Wat zijn eigentlijk dijken en sluizen, Papa?
V. Dijken zijn wallen van aarde, die men langs de zee
of langs den oever van een rivier aanlegt, en die men zoo
hoog en stevig tracht te maken. dat het water er niet over
of door heen kan , en dus de lage landen, die achter den
dijk liggen, niet overstroomen kan. Een sluk bestaat uit
een stevig metselwerk met twee paar groote houten dubbele
deuren, die men, op zekeren afstand van mekaêr, in de
vaarten, grachten of andere binnenwateren stelt, doorgaans
ter plaatse, waar die in de zee, in een rivier, of in een
ander water uitloopen. Als nu het water van de zee of
van het andere groote buitenwater, waar de sluis tegen die-
nen moet, hooger is dan dat van het binnenwater, zoo dat
het er in zou stroomen en van daar over het land daarachter
loopen, dan belet meir zulks, door de deuren dicht te hou-
den: is daar-en-tegen het binnenwater hooger, dat zet men
de deuren open en laat het in het buitenwater wegloopen. —
Nu moet voor het aanleggen en onderhouden van die dijken
en sluizen gezorgd worden, en die zorg komt, even als die
voor de wegen, vaarten enz., op de Regeering neer, en
geschiedt op last van den Koning.
J. Dat moet hem al een heele drukte geven, Papa, om
zoo voor dat alles te zorgen.
V. O! dat is nog maar een klein gedeelte van de taak,
die op een koning rust. Ik hebje laatst gezeid, hoe hy
rechters aanstelt, die in zijn naam recht spreken; maar dan
moet hy tevens zorgen, dal er ook aan die uitspraken van
de rechters gevolg kan worden gegeven. Als b. v. de rech-
ters bepalen, dat deze of gene. die gestolen, of een ander
mishandeld, of eenig ander groot kwaad gepleegd heeft,
een tijd lang in de gevangenis zal zitten. dan moet er na-
tuurlijk een gevangenis wezen, ja verscheidene, om dat men
-ocr page 117-
ni
ONDERWIJS VOOK KINUKKEN.
niet al de kwaaddoeners in een enkele zou kunnen bewaren:
en die gevangenissen en bewaarplaatsen moeten dus gebouwd
en onderhouden worden.
J. En moet de Koning dat betalen, Papa?
V. Neen; dat gaat er meê even als met de wegen en
vaarten: iedereen moet er het zijne voor betalen, om dat
iedereen er belang heeft, dat dieven en andere slechte men-
schen op een plaats zitten, waar zy geen kwaad kunnen doen.
Verder, Jacob, moet de Koning zorgen, dat er overal
onderwijs gegeven wordt; want niet alle ouders zijn rijk ge-
noeg om hun kinders op goede scholen te sturen . noch knap
genoeg om ze zelve te onderwijzen. Daarom dienen er overal
scholen te zijn, waar zy, of voor weinig geld, of voor niets,
onderwijs in de noodigste zaken kunnen ontfangen: en dat
wordt dan weer door het algemeen bekostigd.
J. Nu, dat vind ik wel heel goed. Papa, dat die kin-
deren ook in de gelegenheid zijn om wat te leeren.
V. Daar hebje gelijk aan. — En dan, Jacob, als ons
volks eens twist kreeg met een ander volk, en er ontstond
oorlog, dan zou het natuurlijk op vechten aankomen, en wie
dan de sterkste van de twee volkeren is, die wint het en
dwingt het ander zijn zin te doen Daarom moet een volk,
zoo veel dat in zijn vermogen is, klaar zijn, om, in ge-
val er eens oorlog komt, genoeg soldaten te hebben om
met den vyand te vechten en liem zoo veel schade te doen
als maar mogelijk is. En daar meê alleen is \'t niet te doen:
men moet oppassen, dat de vyand niet by ons in \'t land
kan komen en ons kwaad doet of schade toebrengt: endaar
toe moeten er verdedigingx-werken gebouwd worden: dat zijn
namelijk, in de eerste plaats, batterijen, of wallen, die men
rondom sommige steden aanlegt, of naast de groote wegen,
waar de vyand langs zou kunnen komen; en welke batte-
rijen voorzien moeten zijn van kanonnen, waaruit men,
met zware kogels, op den vyand schiet. Maar in de tweede
plaats, dewijl ons land aan zee gelegen is, moet er ook ge-
zorgd worden, dat de vyand niet met schepen op onze kus-
ten of binnen onze havens of rivieren zou kunnen komen,
en dat hy onze koopvaardyschepen , die met goederen beladen
-ocr page 118-
112
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
zijn, niet neme: en daartoe moeten wy oorlogsvaartuigen
hebben, die goed gewapend zijn met geschut, en die aan de
schepen van den vyand beletten kunnen ons schade te doen. —
Dat alles moet men klaar maken al is er geen oorlog; want
men kan vooraf nooit weten of er ook oorlog komen zal:
en als men er dan nog voor moest zorgen. zou \'t te laat
zijn. — En nu is \'t weer de Koning, die hiervoor de noo-
dige zorg moet dragen.
/. Maar Papa, hoe heeft de Koning den tijd voor al die
dingen ?
V. Natuurlijk, als de Koning al die dingen alleen moest
doen, zoü hy er onmogelijk den tijd toe hebben; maar ik
hebje laatst gezeid, dat de Koning lieden aanstelt, die hem
daarin helpen en de zaken op zijn naam besturen: die lie-
den , die men minisiers noemt, krijgen dan ieder zijn by-
zonder vak, waar hy voor te zorgen heeft. Zoo moet b. v.
de een maken, dat er overal rechters genoeg zijn, om goed
recht te spreken, en tevens goede wetten, die zy daarby
hebben in acht te nemen, en gevangenissen en huizen van
bewaring: een andere minister weer moet zorgen, dat er
dijken, wegen, vaarten, enz. gemaakt worden: een derde,
dat er soldaten zijn, dat de verdedigingswerken in goeden
staat gehouden worden, dat er altijd een genoegzame voorraad
kanonnen en andere wapenen voorhanden zij, enz,: een
vierde, dat er schepen gebouwd en onderhouden worden:
een vijfde, dat er geld zij om dat alles te betalen, en zoo
met andere dingen meer. Maar dewijl, gelijk je wel be-
grijpen kunt, geen van die ministers, al was hy nog zoo
knap, de zaken, die tot zijn vak behooren, in al haar by-
zonderheden zoü kunnen onderzoeken of besturen, zoo ver-
deelen zy hun werk weer onder andere ambtenaren , en die
hebben op hunne beurt weer hulp van mindere ambtenaren. —
Tk zal je gemakkelijk kunnen duidelijk maken, hoe dat toe-
gaat. Toen je oom Karel verleden zomer die buitenplaats
gekocht had en er een nieuw huis woü hebben, ging hy
dat toen zelf bouwen of wat deed hy?
J. Wel Papa, hy sprak er over met dien Heer, die bv
hem gelogeerd heeft, en die... hoe noemde men dien ook weer?.".
-ocr page 119-
118
ONDKRWIJS VOOK KINDEKEN.
V. Dien noemde men den architect of bouwmeester, en die
had het plan gemaakt, hoe men dat huis zou bouwen. En
weetje, wat die toen op zijne beurt deed?
J. Neen Papa.
V. Die liet een metselaar, en een timmerman, en
een leidekker, en een schilder, en een loodgieter komen .
en hy zei tegen den een: „jy zorgt dat dit huis goed
„gemetseld worde:" en tegen den ander: „jy maakt, dat
„er balken, en vloeren, en deuren, en kozijnen in ko-
„men:" en tegen den derde: „jy legt, als \'t zoo ver klaar
„is, de pannen op het dak:" en tegen den vierde: jy
„schildert het huis:" en tegen den vijfde: „jy zorgt voor
„de goten en pijpen" enz. — Maar metselde die metselaar
toen zelf de muren? En zaagde toen de timmerman zelf
de balken en de planken? en deden de schildersbaas en die
andere bazen zelve al het werk?
ƒ. Wel neen Papa, dat lieten zy door hun volk doen.
•ƒ. Juist: zy gaven weer hun bevelen aan de meester-
knechts en opperlui, en die weer aan de knechts en jongens:
en zoo ging het werk geregeld zijn gang. Maar de bazen
kwamen ieder oogenblik toch kijken of alles gedaan werd,
zoo als zy \'t gelast hadden, en de architect kwam ook nu
en dan kijken, en als er iets niet zoo gedaan werd, als hy
beschikt had, dat het wezen moest, dan stelde hy er orde
op, dat het niet weer gebeurde: en je oom kwam ook kijken,
en als hy \'t een of \'t ander vond, dat naar zijn meening
niet overeenkwam met het plan of bestek, dat de architect
gemaakt had, dan onderhield hy er dezen over. En als een
van de bazen, of van de knechts, in eenige zaak van belang
zijn plicht niet betracht had, dan zou zoodanige baas of
knecht hebben gedaan gekregen. Nu gaat het omtrent op
gelijke wijze toe by het regeeren van een land. De Koning
stelt een minister aan, die een plan maakt van hetgeen ge-
beuren moet, even als de architect dat deed voor je oom.
De minister verdeelt den arbeid onder zijn ambtenaren,
naarmate het vak, waar ieder hunner meer byzonder ver-
stand van heeft, en van ieder van deze krijgen dan weer
de ambtenaren, die onder hem gesteld zijn, hun werk op:
-ocr page 120-
114
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
wat alles ongeveer zoo toegaat als by de bazen en knechts.
Eu op gelijke wijze ziet ook weer de Koning toe, of de mi-
nister goed handelt in \'t algemeen belang, en de minister
ziet toe, of de ambtenaren hun plicht doen, en deze laatsten
houden weer \'t oog op de mindere ambtenaren.
J. Dat begrijp ik. Papa; dat is alles precies hetzelfde.
V. Ja, maar er is toch een groot verschil tusschen het-
geen plaats vindt by liet bouwen van dat huis en hetgeen
plaats vindt by het werk, dat van staatswege geschiedt. Al
dat werk, dat aan dat huis gedaan is, en de bouwstoffen
die er by gebruikt zijn, heeft je oom zelf moeten betalen ;
terwijl de Koning niets te betalen heeft van hetgeen dus
van zijnentwege geschiedt.
/. Maar waarom niet, Papa? dat vind ik toch niet billijk.
V. Dat is in tegendeel zeer billijk; want je oom heeft
dat huis voor zich laten bouwen: dat huis is zijn eigendom:
daar heeft hy alleen over te zeggen en hy kan het weer
verkoopen of laten afbreken, net zoo als hy wil. Maar de
Koning laat al die dingen , die van staatswege geschieden
moeten, en waarvan ik er je straks eenige heb opgenoemd,
niet voor zijn eigen .voordeel of genoegen doen, maar, als
ik je straks al gezeid heb , in \'t voordeel en \'t belang van
\'t algemeen, dat is, van alle menschen, die hier in \'t land
leven; want die hebben er allen belang by, dat er goede
rechters zijn, en goede wegen en vaarten, en dat er goed
onderwijs gegeven wordt, en dat het land goed verdedigd
wordt enz., en dus is \'t heel billijk, dat ieder van \'t zijne
daartoe betale: en daarom moet dan ook de Koning een mi-
nister hebben, die zorg draagt, dat iedereen zijn aandeel
naar evenredigheid in de kosten drage.
J. Zeit die minister dan, hoe veel ieder betalen moet,
Papa?
V. Neen, niet volkomen; maar de minister maakt een
wet, waarby dat alles geregeld wordt, en als dan deStaten-
Generaal, waar ik u laatst van verteld heb, die wet goed
vinden , dan moeten de ingezetenen zich daaraan onder-
werpen.
J. Maar Papa, als die ministers dan heel veel zulke wet-
-ocr page 121-
115
ONDERWIJS VOOK KINDF.KKN.
ten laten maken, dan moet er ook heel veel betaald worden.
V. Dat is zeker waar; maar de ministers kunnen geen
werk laten maken, of niets laten doen, dat geld kost, zon-
den een wet, en dus, wanneer de Staten-Generaal begrijpen,
dat het werk, \'t welk de minister wil laten maken, te veel
zou kosten. of maar eenigzins van oordeel zijn , dat de wet
niet in \'t algemeen belang is, dan keuren zy die af, en
dan mag het werk niet gemaakt worden, of hetgeen de mi
lijster had voorgenomen te doen niet geschieden.
J. Maar Papa, als \'t nu toch werkelijk goed was?
V. Ja, dan zou \'t zeker jammer wezen als \'t niet ge-
sehieden kon; maar daar is niet veel aan te doen. In zulke
gevallen , als \'t nu een zaak van groot belang is, dan zeit
de minister tegen den Koning, dat, dewijl hy het den Staten-
Generaal toch niet naar den zin kan maken, hy maar liever
niet langer minister zijn wil, en verzoekt den Koning, hem
te ontslaan . en een anderen minister te kiezen.
J. Kn doet de Koning dat dan, Papa ?
V. Ja, byna altijd : want als er een minister aan de
regeering bleef, die op den duur met de Staten-Generaal
niet overweg kon, dan zou \'er niets goeds en degelijks tot
stand kunnen komen en de boel zou geheel in de war loo-
pen. Maar nu zou \'t kunnen gebeuren , dat de Koning niet
alleen zelf meende, dat de Staten-Generaal ongelijk hadden,
maar ook daarby reden had om te gelooven, dat de verstan-
digste lieden in het land er ook zoo over dachten; en dan
heeft hy, volgens de grondwet, een middel om zich te over-
tuigen wat daarvan is. Hy kan namelijk de Staten-Generaal
ontbinden: dat wil zeggen, hy maakt aan het volk bekend,
dat al degene, die leden van de Staten-Generaal zijn, op-
houden het te zijn en dat men nieuwe leden van de Staten-
Generaal verkiezen moet. Worden dan dezelfde personen
weer ingekozen, dan blijkt het, dat de menschen, die dat
gedaan hebben, hun handelingen hebben goedgekeurd; maar
worden er anderen gekozen, dan volgt daaruit. dat zy, in
tegendeel, die handelingen afkeuren: en op die wijze is er
kans, dat een wet, die door de vorige Staten-Generaal was
verworpen, door deze nieuwe wordt aangenomen. — Maar
-ocr page 122-
116                             ONDEKWIJS VOOR KINDEKEN.
dat middel om de Staten-Generaal te ontbinden is een zeer
buitengewoon middel en wordt maar heel zelden gebruikt
en alleen in hoogst gewichtige omstandigheden.
XIX.
Moeder. Wel Antje, hebje braaf plezier, buiten, by je
Tante gehad?
Antje. Ja wel Mama: en ik moet je iets vertellen, dat
er gebeurd is, en dat je zeker ook met plezier zult hooren.
M. Wel, wat dan \'i
A. Wy zaten in de voorkamer thee te drinken, en daar
zagen wy een reizenden kramer, met twee zwaargeladen ezels,
die voor \'t hek stilstond en aanbelde. De knecht ging
hooren wat hy te zeggen had, en kwam terug met de bood-
schap, dat hy Mevrouw wenschte te spreken. Tante dacht,
dat hy maar alleen kwam om zijn goed te koop te bieden
en dewijl zy geen lust had om iets te koopen, wilde zy
hem wegsturen, en,liet hem zeggen, dat hy maar voorby
moest gaan en dat zy niets noodig had. Maar de knecht
kwam weer terug en zei, dat de kramer toch verzocht, Me-
vrouw te zien, om dat hy haar noodzakelijk iets te zeggen
had. „Wel l" zei Tante: „laat hem dan maar komen: ik
„begrijp niet, wat die man my kan te vertellen hebben." —
Daarop kwam de kramer binnen en by ons in de kamer.
Hy zag er heelemaal ontdaan en verlegen uit, en of hy
naauwlijks zijn woord zoü kunnen doen. Hy haalde een
groote brievetasch uit zijn zak, maakte die open en haalde
er eenige papiertjes uit, die hy op tafel neerlei. „Mevrouw!"
zei hy toen tegen Tante: „hier is iets, wat ik Mevrouw
„al lang had mneten brengen. Hier zijn vijfduizend gulden
„aan bankjes, goed afgepast."
„Vijfduizend gulden!" riep Tante: „voor my? En waarom
„wilje my al dat geld brengen.
I)e Kramer. Het komt je toe, Mevrouw. Het komt je
wel deugdelijk toe.
-ocr page 123-
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.                                 117
Tante. My? dat is onmogelijk. Uit welken hoofde zou
my dat toekomen?
De K. Ja Mevrouw, het komt je toch met volkomen
recht toe. \'t Is waarlijk mijn schuld niet, zoo ik \'t niet
vroeger heb afgedaan. Het speet my genoeg, dat ik niet
eer hier te lande komen kon.
T. Maar, mijn goede vriend! je bedriegt je. Ik heb
niets verloren, en niemand heeft my iets ontvreemd.
De K. Neen, neen Mevrouw, ik bedrieg my niet: je
hebt my geleend... je zult het immers niet vergeten hebben.
T. Ik kan my waarlijk niets te binnen brengen. Je hebt
zeker de verkeerde voor.
De K. Hoe Mevrouw! zou ik een andere voor Mevrouw
A. kunnen nemen? — Neen, daartoe ben ik haar te veel
verschuldigd. Ik bid je, Mevrouw, belet my toch niet mijn
schuld te betalen.
T. Inderdaad, mijn goede vriend, ik kan dat geld niet
aannemen. Ik weet te wel, dat je my niets schuldig bent.
De K. Och Mevrouw, ik zie het wel. Je hebt my ver-
geten. Je kent den kleinen Jaco niet meer: dat arme wees-
kind, dat met een bakje rond liep, en spelden en naalden
aan je verkocht.
T. Is \'t mogelijk! ben jy dat arme weeskind ?
De K. Ja wel Mevrouw: die vijftien gulden: die je my,
nu twaalf jaar geleden, gegeven hebt, die hebben mijn for-
tuin gemaakt, \'t Is waar, ik heb er braaf om gewerkt,
ik heb veel moeite genomen; maar ik heb ook veel geld
gewonnen met die vijftien gulden, die mijn eerst en mijn
eenigst kapitaaltje waren.
T. En hoeveel hebje er wel meê gewonnen?
De K. Tien duizend gulden, Mevrouw. Ik kan je ver-
zekeren, dat ik altijd heel naauwkeurig geweest ben, en
nu ook trouw en eerlijk met je deel. Hier zijn vijfduizend
gulden, en [terwijl ky een cm der boekje uit zijn zak haalde)
hier is mijn rekenboek; daar zal Mevrouw alles, tot een
halve cent toe, in opgeteekend vinden, en dus kunnen zien,
dat ik van hare winst niets heb afgetrokken.
T. Van mijne winst? Wat wilje daarmee zeggen?
-ocr page 124-
118
0NDKBWIJ8 VOOK KXNDBBBN.
De K. Wel Mevrouw, je herinnert je toch onze af-
spraak wel.
T. Welke afspraak?
Be K. Heugt \'t je dan niet meer Mevrouw, dat je, na
mijn bakje naauwkeurig te hebben nagezien...
T. Ja, je bakje herinner ik my wel. Er was voor geeu
rijksdaalder aan waren in; maar \'t was alles zoo netjes en
zoo aardig geschikt, dat het een heele winkel scheen.
Be K. Welnu Mevrouw, toen vroegje my, hoe ik het
stellen zou, om, met zoo weinig koopmanschappen, mijn
brood te verdienen.
T. Ja, dat is waar: en toen schoten je de tranen in de
oogen; want je vreesde zelf wel, dat je het er niet ver meê
zoudt kunnen brengen.
De K. Ja Mevrouw, ik zei tegen je, dat ik, by gebrek
aan geld, misschien niets zou kunnen uitrichten; maar
dat, als ik maar een kleinigheid meer had___
T. Dat is waar: eu toen begonje my zoo\'n klein plan-
netje voor te dragen, hoe je \'t zoudt aanleggen: en ik
vond dat plannetje zoo wel bedacht, dat het my gespeten
zou hebben, het om een kleinigheid te zien mislukken.
Be K. En daarop vroeg Mevrouw, hoeveel ik wel noodig
zou hebben, om aan mijn oogmerk te voldoen?
T. En je antwoordde my, dat je \'t met twaalf gulden
al heel ver zoudt brengen: en zoo dacht ik, om zoo\'n
bagatel van twaalf gulden een geheel plan van koophandel
te laten steken, dat zou jammer zijn!
Be K. Wel Mevrouw, \'t was toen geen bagatel voor
my, maar een heele schat. En toen vroegje my, hoe oud
ik was: ik zei: „vijftien jaar," en toen gafje my, in plaats
van twaalf, vijftien gulden; — maar je maakte er de voor-
waarde by, dat de helft van de winst voor u zou zijn.
Want je vondt mijn plan zoo mooi, dat het, zoo als Me-
vrouw zei, een heele goudmijn worden moest.
T. Maar mijn goeje man, hebje dan waarlijk gedacht,
dat het ernst was?
Be K. Wel zeker Mevrouw! Ik heb het je beloofd,
en zoü ik niet een slechte, ondankbare vent zijn geweest,
i
-ocr page 125-
119
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
ndien ik niet al mijn winsten naauwkeurig berekend had,
un die, naar belofte, met u te deelen? Zie Mevrouw
hier sloeg hy zijn boekje op), bier kunje alles zelve nagaan:
k heb geen cent verzwegen. Het spijt my maar, dat ik
e het aandeel in de winst zoolang onthouèn heb. Maar
ooreerst, Mevrouw had gezeid, ik hoefde haar aandeel eerst
e brengen, als het wat te beduiên had, en ik het goed
uissen kon: en ten anderen, de gelegenheid in \'t land,
vaar ik nu woon, was zoo gunstig, dat ik niet besluiten
;on, er van daan te gaan, eer ik iemand had, die er mijn
deinen handel kon voortzetten.
T. En wie hebje er dan nu?
De K. Mijn vrouw.
T. Zoo, benje getrouwd? — En hebje al kinderen? —
en kleinen Jaco misschien.
Be K. Ja wel, Mevrouw, ik heb er twee, en ik hoop,
lat ze je ook nog eens zullen kunnen komen bedanken
oor al het goed, dat je hun vader gedaan hebt. — Want,
:onder Mevrouw, had ik nooit aan trouwen kunnen den-
een. Als ze wat ouder zijn, hoop ik ze van tijd tot tijd
mar dit land te sturen met krameryen: en dan zullen zy
t huis van Mevrouw A zeker niet voorbygaan. Zy kennen
Mevrouw al; want mijn vrouw en ik, wy spreken dagelijks
\'an u. Mevrouw is het toch, die van my gemaakt heeft
vat ik ben. — Nu Mevrouw, wilje eens natellen, of \'t ak-
coord is?
T. {de tranen in de oogen krijgende) Wel neen, mijn
;oeje vriend. Hou jy dat geld, je hebt er al te goed
echt op.
Be K. Ik Mevrouw? Geen recht hoegenaamd. Het
comt my niet toe: het is het geld van Mevrouw. Dat was
Ie afspraak immers?
Wy waren allen, even als Tante, sterk aangedaan. De
;oede man wist niet, wat hy zou aanvangeD. Hy schreide:
vy beefde: hy kon niet spreken; maar hy gaf met teekens
soo veel te kennen, als dat het geld aan Tante toekwam,
n zy het toch moest aannemen. „Ik vreesde" zei hy ein-
lelijk, met moeite, „dat je den armen Jaco van oneerlijk"
-ocr page 126-
120
ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
„heid zoudt verdacht hebben, om dat hy zoo lang wej
„bleef, en kijk, dat zou my in mijn hart gegriefd hebben.\'
T. Neen nooit, brave Jaco : geen oogenblik.
De K. Ik ben gisteren in de stad gekomen en terstoni
naar je huis gegaan; en zoo kwam ik hier.
T. Wel mijn goede Jaco, ik ben in mijn hart verblijd
dat ik je zoo gelukkig en daarby zoo eerlijk weerzie. God
heeft je gezegend, mijn vriend, en je gedrag toont, dat jt
\'t waard bent. Ik dank Hem, dat ik, in Zijne hand, hei
werktuig ben geweest tot je fortuin. Ga op die wijze voort
De K. Dankje wel Mevrouw! Maar dat geld ?...
T. Dat geld moetje terugnemen.
De K. Ik MevrouwP En onze afspraak dan?
T. Met die afspraak is het my nooit ernst geweest.
Mijn eenige doel was, aan je werkzaamheid een nieuwen
prikkel te geven, door het denkbeeld, dat je, gedeeltelijk,
voor my werkte; maar \'t was nooit mijn voornemen, een
cent er aan te verdienen en je te berooven van \'t geen je
met zooveel moeite door je vlijt gewonnen hebt. Steek die
briefjes dus maar gerust weer by je.
De K. Wilje my die dan prezent doen, Mevrouw?
T. Maar \'t is geen prezent: je hebt er immers voor
gewerkt: je hebt het immers eerlijk verdiend.
De K. Ja Mevrouw; maar voor u, met uw geld. Dus
Mevrouw, \'t is het uwe, en ik kan het niet anders dan
als een prezent terugnemen.
T. Nu, brave Jaco. Beschouw het dan als een pre-
zent, zoo je wilt.
De K. Ach Mevrouw! je bent al te goed: en ik neem
het met de grootste dankbaarheid aan. Wat zal mijn vrouw
wel zeggen! Nu kunnen wy onzen handel eerst uitbreiden. —
Maar Mevrouw, ik had my tot een genoegen gemaakt, van
het je te brengen. En ik hoop ten minste, dat je wel,
en je dochters ook, uit mijn koopmanschappen zult willen
kiezen wat je best aanstaat.
Meteen was hy de kamer uit, liep hy naar zijn ezels,
en kwam spoedig daarop weer terug met eenige pakken,
die hy los maakte. Toen haalde hy het beste, dat er in
-ocr page 127-
WW* 171.
Zoo koos zij celve reu ntooipn il ook voor KirJi uil
-ocr page 128-
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.                                    121
was, uit, en bood het Tante en de Nichtjes aan, en ver-
zocht haar, nu maar zelve te nemen, wat haar \'t meest
aanstond. Wel zeiden de Nichtjes in den beginne, zy
wilden geen misbruik van zijn goedheid maken; — maar dat
scheen hem zeer bedroefd te maken en Tante begreep, zoo
als zy naderhand zelve tot ons zet, dat het onvriendelijk
zou geweest zijn, hem te weigeren iets van hem aan te
nemen. Zoo koos zy zelve een mooien doek voor zich uit,
en de Nichtjes ook ieder iets daar zy zin in hadden: en
men kon zien, dat het den goeden man nog meer plezier
deed dan het geld. Hy rustte niet, voor dat ieder wat
gekozen had, en ik ook: ik kreeg dit stuk lint met bloemen
van hem: ik was er waarlijk verlegen mee; want ik had
cigentlijk met de zaak niet te maken. Maar hy wou geen
geld van my aannemen, en bedankte my in tegendeel nog
wel zeer voor de goedheid, die ik had, zoo als hy zeï, om
die kleinigheid niet te weigeren. Toen hy nu eindelijk
heenging, was het niet dan na honderd maal nog zijn dank
betuigd en ons zege^i gewenscht te hebben, en onder be-
lofte, dat hy, eer hy naar zijn land ging, nog eens by
Tante zou aankomen. — Tante zei ons, toen hy wegwas,
dat zy daarop had aangedrongen, om dat zy hem dan cenige
geschenken voor zijn vrouw en kinderen wenschte meê te
geven, in vergelding van \'t gene zy ons, voor niet, van
hem had doen aannemen. Tante zei, dat het niet zeer
kiesch zou geweest zijn, hem nu daarvan te spreken; dewijl
zulks hem \'t genoegen zou hebben bedorven, zijn dank-
baarheid te kunnen betoonen. Ook zou hy \'t misschien nu
niet hebbeu aangenomen; terwijl hem, naderhand, eenige
kleinigheden voor zijn vrouw en kinderen niet onwelkom
zullen zijn.
Moeder. Je Tante had groot gelijk. Het zou dien goeden
man bedroefd en vernederd hebbeu, indien men zijn ge-
schenken geweigerd had: en nu kan zy het kleine verlies,
dat hy er by lijdt, op een andere wijze weer goed maken. —
Ik ben ondertusschen blij, den indruk te zien, dien dit
voorval op je gemaakt heeft. Je hebt het zoo net en om-
standig verhaald, dat het klaar blijkt\', hoe jr er door gp-
Ilf.
                                                                  C
-ocr page 129-
122
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
troffen bent. — Nu, dat verdiende de zaak ook wel. Wat
toch kan er aangenamer zijn, dan zoo veel braafheid, zoo
veel trouw, en zoo veel gevoel, by zoo veel geluk, in een
raensch vereenigd te zien.
XX.
Vader. Wy hebben er laatst over gesproken, Jacob, voor
hoe vele dingen de Regeering al zoo te zorgen heeft. Kunje
je die nog herinneren?
Jacob. Ja Papa, de Regeering moet zorgen, dat er rech-
ters zijn, om recht te spreken, en wetten, daar de lieden
aan moeten gehoorzamen, en gevangenissen, niet waar?
V. Ja, en rechthuizen, en andere gebouwen, die daarby
te pas komen, en wat al meer?
/. Verder, dat er spoorwegen, en andere wegen, en
vaarten, en bruggen, en dijken en sluizen zijn.
V. Heel goed onthouden: voorts ook havens, daar de
schepen veilig in kunnen liggen, om de goederen, die zy
moeten vervoeren, in te laden, of die zy aanbrengen, te
lossen; en groote magazijnen of pakhuizen, waar goederen,
die niet terstond in den handel gebracht worden, in kun-
nen geborgen worden, of opgeslagen, als men \'t noemt. —
En verder?
J. Verder, dat er goede scholen zijn, en meesters, die
er les geven.
V. Ja, en dat niet alleen scholen voor de eerste be-
ginselen, of voor de meer algemeene kundigheden, maar
ook voor byzondere vakken, als b. v. om aanstaande domi-
nees, ofadvokaten, of geneesheeren, of ingenieurs, of werk-
tuigkundigen, of geleerden euz. te vormeu. En wat dan nog?
J. Dan nog, dat er altijd soldaten en oorlogschepen
zijn, om, als het noodigis, ons tegen den vijand te bescher-
men: en verdedigingswerken, en kanonnen, en kogels, en
kruit, en allerlei geweeren.
V. Ja, en zeilen en kabels en ankers en allerlei tui-
-ocr page 130-
123
ONDERWIJS VOOR KINDKRKN.
gaadje voor de schepen: en kleedingstukken voor het krijgs-
volk te water en te lande, en dan wederom groote maga-
zijnen, om dat alles in te plaatsen. En dan eindelijk nog
moeten er een menigte ambtenaren zijn, d. i., zoodanige
lieden als aangesteld worden om te zorgen, dat al wat wy
nu hebben opgenoemd, en een menigte andere dingen, die
wy niet opgenoemd hebben, behoorlijk geschieden, om toe-
zicht te houden over al die gebouwen, of om op andere
wijze de bevelen van de Regeering uit te voeren.
J. Heden Papa! zijn er dan nog meer dingen, daar de
Regeering voor te zorgen heeft.
V. O! nog oneindig vele. De Regeering moet b. v. nog
zorgen, dat de brieven behoorlijk op hun tijd met de Post
weg gaan en op hun tijd bezorgd worden by degene, die
ze hebben moeten: en daarom ook al die brievebestellers
en de ambtenaren, die de brieven uitzoeken en verzenden,
bekostigen: en even zoo is \'t met de lieden, die aan den
telegraaf zitten, en met andere ambtenaren meer, die weer
een andere taak hebben. — Nu kunje nagaan, wat dat
alles een eisselijke geld kosten moet.
J. Ja Papa, dan moet er al heel wat wezen.
V. En dan is dit nog maar een gedeelte van hetgeen
de Regeering te besteden heeft, gelijk ik je dat wel eens
nader zal uitleggen. En al dat geld moet door de inge-
zetenen, dat is, door de inwoners van het Land, worden
opgebracht.
J. En moet iedereen daar nu evenveel van betalen, Papa ?
V. Neen, de een meer dan de andere, dat heb ik je
laatst al gezeid.
J. Maar Papa, dat is toch niet billijk, dunkt my.
V. Ik begrijp wel, dat je dat, zoo oppervlakkig be-
schouwd, niet billijk vindt; maar je moet daarby twee din-
gen in aanmerking nemen, namelijk, dat de een meer geven
kan dan de ander, en dat de een meer genot heeft van liet-
geen de Staat voor \'t algemeen belang te koste legt dan
de ander. Ik zal je dat met een voorbeeld duidelijk maken.
Als wy \'s zomers wandelden, hebben wy wel eens gerust
in die herberg aan \'t. eind van \'t bosch, niet waar ?
6*
-ocr page 131-
12-i
UNDERWIJS VOOR KINDEREN.
/. Ja Papa, daar wy eens zulk een lekker glaasje rin-
schen wijn dronken met water en suiker.
V. Juist, daar wilde ik net op komen: daar bestelde
ik toen een half fleschje wijn, met wat water en suiker.
Maar wie betaalde dien wijn?
J. Wel Papa natuurlijk.
/". Dat was toch niet billijk; jy hadt er, dunkt my,
ook aan moeten betalen: want jy hadt er ook van gedronken.
J. Ja Papa; maar ik had geen geld en Papa trakteerde my.
V. Nu, even zoo is \'t in den Staat ook: de arme lieden
kunnen niet betalen en dus moeten de rijke hen wel trak-
teeren en voor hen betalen. — Maar nu verder: gesteld jy
hadt genoeg geld by je gehad om die helft in die halve flesch
te betalen, zou het dan nog wel billijk geweest zijn als ik
het van je gevorderd had ? Hoeveel had jy er van gedronken ?
ƒ. Wel Papa, één glaasje geloof ik.
V. Nu, zou \'t dan billijk geweest zijn, datjy, die maar
één glaasje gedronken hadt, even veel betaald hadt als ik,
die er drie of vier gedronken had?
J. Neen, dat zou het zeker niet.
V. Wel, even zoo is \'t niet billijk, dat, in den Staat,
de arme lieden even veel betalen als de rijke, voor dingen,
waar deze laatsten hoofdzakelijk genot van hebben. Wat
kan het b. v. een armen man veel scheelen of er spoorwegen
zijn, als hy toch geen geld heeft om te reizen ? of scholen
van hooge geleerdheid, waar hy toch zijn kinderen niet
heen kan sturen? En dan is er nog iets. Stel eens, twee
reizigers moeten door een bosch gaan, waar zy weten, dat
struikroovers zijn, die aan de lieden hun geld ontnemen.
Nu heeft de eene reiziger duizend goudstukken by zich en
de ander niets dan eenige centen. Wie van de twee heeft
nu het meest van de struikroovers te vreezen?
/. Wel natuurlijk degeen, die al die goudstukken by
zich heeft.
V. Dat denk ik ook. Maar als zy nu, voor dat zy in
dat bosch komen, eenige goed gewapende boereknapen kun-
neii meekrijgen, die hen door het bosch vergezellen en in
wier gezelschap zy van de struikroovers niets te vreezeu
-ocr page 132-
125
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
hebben, wie van de twee reizigers moet dan die boereknapen
voor hun moeite beloonen?
J. Wel, al weer, die de goudstukken heeft; want de
andere is arm.
V. Ja, en daarom alleen niet; maar ook, om dat alleen
de rijke er belang by had, dat de boereknapen meegingen
De arme reiziger had gerust zonder geleide door het bosch
kunnen gaan; want die had niets te verliezen; maar de
reiziger met de goudstukken wel, en had dus bescherming
noodig. Omtrent even zoo is het in den Staat gesteld. De
rijken hebben er veel meer belang by, dat hun geld en
goed niet door de dieven gestolen, hun huizen en schuren
niet door brand vernield, hun 1 anderyen niet door \'t water
overstroomd worden en dat er geen vyand in \'t land kome,
die hun \'t geen zy hebben ontneemt, dan de armen, die
weinig of niets te verliezen hebben: en \'t is dus billijk, dat
de rijken meer betalen om de kosten goed te maken, die
vereischt worden om hun eigendommen en bezittingen te
beschermen. Daarom moet men het dan ook zoo zien te
schikken, dat iedereen betale naar mate dat hy rijk is, en
dus naar mate van \'t belang, dat hy heeft by \'t behoud
van het land en van wat er in is.
J. Weet men dan net, Papa, hoe rijk iedereen is ?
V. Neen, ten minste niet in alle opzichten, en dat is
ook wat de zaak moeilijk maakt. Men kan b. v. wel weten,
hoe veel land of hoeveel huizen iemand heeft; maar men kan
niet weten, hoe veel geld hy in zijn kist heeft, en hoe
vele goederen van een andere soort, waar ik je wel eens op
een anderen tijd van spreken zal. — Men moest zich dus,
om te beoordeelen, hoe veel iemand betalen moet, regelen
naar hetgeen men wist. En dan liet men, al voor langen tijd,
in de eerste plaats, iemand, jaarlijks, voor elk stuk land,
dat hy bezat, een zekere som betalen, overeenkomstig de
grootte niet alleen, maar ook de waarde en de vruchtbaar-
heid van dat stuk. Even zoo liet men ieder betalen voor
elk huis, dat hy bezat, ook al naar mate het huis grooter
en meer waard was. — Dit een en ander was nu gemak-
kelijk uit te voeren; want men kon elk huis, en elk stuk
-ocr page 133-
120
ONDERWIJS VOOtt KINDEEEN.
lands, gaan zien en er de waarde van begrooten. En ieder
begreep ook, dat het billijk was, zoo hy in evenredigheid
van die waarde betaalde. Maar wat het geld en de andere
goederen betreft, die waren zoo gemakkelijk niet na te gaan.
J. Wat deed men dan daarmee. Papa?
V. Men zei: de menschen zijn meestal gewoon, naar
mate zy meer geld hebben, ook meer te verteeren. Zoo b.
v. zal men zien, dat een rijk man zes, zeven, tien of meer
dienstboden houdt, en dan nog wel twee, vier, zes of meer
paarden om voor zijn rijtuig te gebruiken, of op te rijden. —
Een man daar-en - tegen, die wat minder rijk is, zal maar
vier of vijf dienstboden en geen of maar een of twee paar-
den hebben. — En wie nog minder geld heeft, doet het
met twee of drie dienstboden, en houdt er geen eigen paar-
den op na. — En eindelijk, wie arm is, weet van paarden
noch dienstboden; maar bedient zich zelven. — Om nu
ook weer hier een ieder, naar billijke evenredigheid, te
laten betalen, moet elk, voor ieder dienstbode, dien hy in
zijn dienst heeft, en voor ieder paard, dat hy houdt, jaarlijks
een zekere som betalen. En even als met de paarden en
dienstboden, zoo gaat liet ook met andere voorwerpen, die
men tot zijn gemak noodig heeft, of uit weelde gebruikt.
Ik zet straks, dat iedereen betaalt voor de huizen die hy
bezit, dat is, voor de huizen, die hem toebehooren ; maar
nu laat men bovendien iedereen ook nog een jaarlijksche
som betalen voor het huis, dat hy bewoont, en voor de
meubelen, die daar in zijn: en ook nog wat, naarmate er
meer deuren en vensters en stookplaatsen in zoo\'n huis
zijn: en zoo betaalt ieder weer meer aan \'t land, naar mate
zijn woning grooter en prachtiger en zijn meubels rijker en
kostbaarder zijn.
J. Maar Papa, dan betaalt hy tweemaal van zijn huis.
V. Ja, dat doet hy, wanneer hy woont in zijn eigen
huis, d. i., in het huis, dat hem toekomt. Maar de meeste
lieden wonen in huizen, die zy van anderen huren, en als
zy nu groote, mooie huizen huren, dan kan men daaruit
afleiden, dat zy veel geld bezitten, en dus ook veel aan \'t
land betalen moeten.
-ocr page 134-
127
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
En dan, Jacob, moet bovendien ieder, die handel of
nering drijft, of een beroep of bedrijf uitoefent, naarmate
de uitgebreidheid van de zaak, of hetgeen men bere-
kent, dat hy er aan verdient, jaarlijks een zekere som
betalen.
•ƒ. Maar Papa, dat vind ik toch hard, dat iemand, die
wat uitvoert, betalen moet, en als hy lui is en niets uit-
voert, niets.
V. Dat is zoo; maar als hy niets uitvoert, zal hy ook
niets verdienen: en als men meer verdient, kan men ook
meer missen.
•ƒ. Maar Papa, als nu een rijk man niets uitvoert, en
ook geen dienstboden of paarden houdt, en in een klein,
leelijk huisje wonen wil, wat dan?
V. Ja, dan betaalt hy zoo veel minder, al is \'t, dat
hy rijk is. Maar dan moet men maar denkeu: als zulk
een man zoo gierig is, dat hy zich \'t genot van zijn geld
niet gunt en \'t liever in zijn kist laat beschimmelen, dan
het tot zijn genot te gebruiken, laat hy het dan maar be-
houden: dat zullen toch de minste menschen doen. Ook
is er niets anders op, dewijl men hem tocli daarin niet wel
kan nagaan. Ondertusschen, als hy huizen of landen heeft,
moet hy daar in allen gevalle voor betalen. En dan is er
nog iets, waar hy mee voor betalen moet.
J. En wat is dat, Papa?
V. In \'t geen ik je tot nog toe gezeid heb, betalen de
armen, die noch huis, noch land, in eigendom hebben en geen
dienstboden of paarden houden, geen beroep uitoefenen, zoo-
veel als niets, en men achtte het tocli billyk dat zy, die, zoo
wel als de andere ingezetenen, door de rechters tegen de die-
ven, door het krijgsvolk tegen den vyand, beschermd wer-
den, daarvoor toch ook een kleinigheid opbrachten. Daarom
heeft men gezeid, dat \'t zij voor koren, dat er gemalen
wordt, \'t zij voor \'t zout en voor den suiker, die verkocht
worden, \'t zij voor \'t bier en de azijn, de jenever en bran-
dewijn, die er gebrouwen worden, \'t zij voor \'t vleesch, dat
geslacht wordt, \'t zij voor de turf, die er gestookt wordt,
voor de zeep, die er gemaakt wordt, en voor andere voor-
-ocr page 135-
128
ONDERWIJS VOOR KINDEKEN.
werpen meer, al naar dat dit door de wet bepaald wordt,
iets aan \'t land betaald zal worden. En zoo betaalt dan
ieder wat; want eten en drinken, en wasschen, en vuur aan-
leggen doet iedereen, en niemand kan zich daarvan ontslaan,
al wil hy \'t nog zoo zuinig aanleggen.
J. Dat geloof ik wel, Papa.
V. Ik moet er u echter by zeggen, dat men hoe langer
hoe meer tot de meening is geraakt, dat men zoo veel
mogelijk aan de arme lieden te gemoct moet komen en het-
fjeeii zy noodig hebben om te leven niet belasten moet, dat
is, er hen niet voor moet laten betalen. Zoo betaalt men
nu b. v. geen belasting meer aan het land voor \'t meel, en
daardoor kunnen zy het brood, dat zy volstrekt noodig heb-
ben, goedkooper krijgen dan vroeger; ook voor schape- en
varkensvleesch betaalt men geen belasting meer; en mis-
schien zal men dat spoedig voor zout en turf ook niet meer
doen; want dat zijn allemaal dingen, die men volstrekt noo-
dig heeft, of „levensbehoeften." — Maar jenever b. v. en
suiker, zijn geen levensbehoeften, en dus schijnt liet billijk ,
dat daar ook voor betaald wordt. — Intusschen, dit zijn
allemaal punten, waar men het nog lang niet over eens is:
en in elk geval, betalen de rijken aan deze soort van be-
lastingen toch altijd meer dan de armen.
J. Eet en drinkt een rijk mensch dan meer dan een
arm mensch, Papa?
V. Dat juist niet, ofschoon hy wel meer eten en ook
van raeerderlei soort voor zich laat klaar maken, en dus
veel meer zout, suiker, en andere belaste dingen daarby
noodig heeft; terwijl hy ook wijn drinkt, die zwaar belast
is, en dien een armer mensch niet drinkt. En dan moet-
je er by in aanmerking nemen, dat ieder betalen moet, niet
alleen voor \'t geen hy zelf eet, maar ook voor \'t geen er,
in zijn huis, door zijn vrouw en kinderen en dienstboden
gegeten en gedronken wordt. En nu begrijpje wel, dat,
hoe grooter zijn huisgezin en het getal van zijn dienstboden
is, hoe meer er ook gebruikt, en, voor dat gebruik, aan
\'t land betaald wordt.
J. Ja, dat is klaar, Papa.
-ocr page 136-
129
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
V. Al dat geld nu, \'t welk een ieder aan de Begeering
opbrengt voor zijn huizen, zijn landeryen, zijn dienstboden,
zijn paarden en al wat ik je daar verder genoemd heb, biet
men, zoo als ik daareven al met een woord zei, belastingen.
J. Eu wordt daarmee nu alles betaald, wat het land
noodig heeft, Papa?
V. Neen, dat zou nog niet toereikend zijn, en er zijn
ook nog andere inkomsten, die het land heeft en die veel
geld opbrengen. — Ik heb je by een vorige gelegenheid
reeds gezeid, dat de kooplieden goederen uit andere lauden
laten komen en ook weer naar andere landen verzenden.
Dewijl zy nu veel op deze goederen winnen, en de Staat
ook veel kosten moet doen, om, voor hen, havens, wegen,
vaarten, enz. te onderhouden, en om, in tijd van oorlog,
hun schepen te beschermen, zoo heeft men het billijk ge-
oordceld, dat zy ook voor die goederen, althans voor som-
migen, iets betalen. Daarom heeft men vastgesteld, dat
zy, by \'t binnen-komen van die goederen, \'t zij uit zee,
\'t zij langs de rivieren of spoorwegen of andere wegen,
zekere bepaalde sommen betalen: even zoo zijn er goederen,
die men niet gaarne uit het land wil laten gaan, om dat
men ze hier te veel noodig heeft, en daarvan wordt dan
ook betaald als zy naar buiten \'s lands worden uitgevoerd:
en deze belastingen op de koopmansgoederen noemt men
in- en uitgaande rechten.
J. Daar zal wel een hoop geld van komen, Papa, niet
waar ?
V. Ja, maar er is ook veel noodig. — Dan verder heeft
de Staat nog een ander middel van inkomsten, dat ook
heel veel opbrengt. Men heeft het namelijk noodig geücht,
om van alle schrifturen die van veel belang gerekend wor-
den, als b. v. die voor de rechtbank moeten dienen om te
bewijzen wie gelijk heeft, alle vonnissen en andere stukken,
die van de rechtbank komen, alle geschreven overeenkomsten
tusschen de lieden onderling, wanneer b. v. de een aan
den ander een huis of land verkoopt, of met hem handel
wil gaan drijven, of andere belangrijke schikkingen maken,
in \'t kort alle schrifturen, waaruit later \'t een of \'t ander
6*»
-ocr page 137-
130                              OSDERWUB VOOR KINDEREN.
in \'t belang van deze of gene kan bewezen worden, in
openbare regisiers te laten opteekenen, of te registreeren
als men \'t hiet, en daarvoor wordt dan een zeker recht
betaald, d. i. een zekere som, die in evenredigheid staat
tot de waarde die zoodanig stuk wordt geacht te hebben;
en bepaaldelijk naar gelang van de sommen, die er in ge-
nocmd worden: — en die registratie brengt ook heel
veel geld op. — Voorts moet, volgens de wet, op som-
mige papieren, die met name genoemd worden, een stem-
pel of zegel gedrukt worden, en daarvoor ook al betaald
worden, \'t zij een vooraf vast bepaald recht, \'t zij een recht,
dat in voorhouding staat met de grootte van het papier,
of met de sommen, die er in genoemd worden: en dat heet
men het recht op het zegel. — En eindelijk, want ik kan
je nu al de middelen niet opnoemen, die er al zijn aange-
wend om geld aan \'t land te bezorgen, moet er, als iemand
komt te sterven, van liet vermogen, dat hy nalaat, voor zoo
verre dat niet aan zijn ouders of kinderen komt, een zeker
gedeelte aan het land worden betaald, en dat heet men
liet recht van successie of opvolging.
.ƒ. Wel Papa! als de menschen zoo veel moeten betalen,
dan kunnen zy,du!ikt ray, op \'t laatst niets meer overhouden.
V. Daarom moeten de Regcering en de Staten-Generaal
dan ook zorg dragen, dat er geen gelden worden uitgegeven
en geen kosten gemaakt, dan waar het belang van het land
dit bepaald vordert, en tevens, dat er niet meer belastingen
blijven bestaan dan die volstrekt onmisbaar zijn, en vooral,
dat een belasting, die al te veel drukt, of de eene soort
van ingezetenen meer drukt dan de andere, worde afge-
schaft, en, zoo \'t noodig is, door een billijker belasting
vervangen. Maar wil ik je nu de belastingen nog eens op-
noemen, waar wy over gesproken hebben, dan zullen wy
zien, of je ze onthouden kunt.
J. Als \'t je belieft, Papa.
V. Vooreerst, die op de huizen en landeryen, die men
in eigendom heeft: die hiet men de Grondlasten, om dat zy
betrekking heeft tot den grond en \'t geen er op staat.
Ten tweede, de belasting op de woningen, de deuren
-ocr page 138-
ONDERWIJS VOOR KINDEREN                                    131
en vensters, haardsteden en meubelen, die er in gevonden
worden, op de dienstboden en paarden. Dat noemt men
de Personele belading, om dat zy datgene betreft, wat iemand
voor zijn persoon gebruikt of in dienst heeft.
Ten derde, de belasting, die door iemand moet opgebracht
worden, als hy een bedrijf of beroep uitoefent Die hiet
men de belasting op \'t Patent, om dat hy, die ze betaalt,
er een patent of „open brief" voor krijgt, waarby hem ver-
gund wordt, dat bedrijf of beroep uit te oefenen. Die twee
belastingen, Personeel en Patent, worden Directe belastingen
genoemd, om dat zy de persoon, die \'t geldt, direct d. i.,
dadelijk treffen, of, met andere woorden, door hem zelven
aan \'t land betaald worden.
Ten vierde, de belastingen op \'t gemaal, \'t geslacht, het
zout, de zeep, de brandstoffen, den wijn, het bier, de azijn,
de sterke dranken, den suiker, enz. Die noemt men de
Accijnzen, of ook wel de Indirecte Belastingen, om dat de-
gene, die brood, vleesch, of een der boven genoemde voor-
werpen gebruikt, het geld daarvoor niet zelf direct aan \'t
land betaalt. Dat geld is al te voren door den molenaar,
toen hy \'t koren maalde, of door den slager, toen hy het
stuk vee slachtte, of door den brouwer, toen hy zijn bier
brouwde, aan \'t land betaald, en nu betaalt degene,
die \'t brood, \'t vleesch, \'t bier enz. koopt, behalve den
prijs van hetgeen hy koopt, nog aan den bakker, slager,
brouwer enz. eenig geld, waarmede hy de belasting, door
dezen betaald, hem naar evenredigheid van het gekochte
vergoedt.
Ten vijfde, de In- en Uitgaande Rechten.
Ten zesde, de Registratie.
Ten zevende, het Zegel.
Ten achtste, het recht van Successie.
J. Maar Papa, mag ik nog iets vragen? Die Minister,
en die Staten-Generaal, die de wetten maken, betalen die
ook meê in de belastingen, of zijn die vrij?
V. Neen zeker zijn die niet vrij; zy moeten van alles
betalen, even als de overige ingezetenen, en zy zijn aan de-
zelfde wetten onderworpen. En dat is ook zeer goed; want
-ocr page 139-
132                               0NDKRW1JS VOOR K1NDERKN.
anders zou men al licht zeggen, dat zy gemakkelijk belas-
tingen konnen invoeren en anderen laten betalen, terwijl
zy zelve buiten schot blijven. Maar nu begrijpt ieder, die
zijn verstand gebruikt, dat, als zy eens een strenge belas-
tingwet maken, zy dan niet uit bloote liefhebbery, maar uit
noodzaak en plichtbesef handelen: immers zy lijden er net
even zeer by als de overige ingezetenen.
XXT.
Pauline. Mama, ik weet wel, dat ik gehoorzaam wezen
moet en, zelfs als je niet by my bent, niets doen, dan \'t
geen je wel wilt hebben dat ik doe. Maar Mama, hoe kan
ik altijd weten wat je wilt hebben, dat ik, by elke gele-
genheid, doen of laten mag?
Moeder. Wel Pauline, zoo ras je daaromtrent in twijfel
bent, hebje \'t my immers maar te vragen; dan zal ik het
je dadelijk zeggen.
P. Ja Mama; maar je bent niet altijd by my, en als ik
het je dus niet vragen kan, wat dan?
M. Dan, mijn lieve kind, is het veiligste, niets te
doen dan \'t geen je zeker weet dat ik goed zal vinden, en
al datgene te laten, waaromtrent je in twijfel bent of eenig
vermoeden hebt, dat ik het misschien niet goed zou vinden.
P. Maar Mama, ik wou toch wel, dat je my zoo iets
zeggen kost, waar ik altoos aan weten kon, wat je goed
zoudt vinden, en wat niet B. v. Mama, gisteren wou
Henriëtte met mijn pop spelen; maar ik wou haar die niet
geven. Vindje dat nu goed of kwaad, Mama?
M. Dat vind ik geheel niet goed: vooral, als zy er je
niet op een onvriendelijke wijze om verzocht had.
P. Maar Mama, ik was bang, dat zy iets aan mijn pop
bederven zou.
M. Henriëtte is anders nog al netjes en voorzichtig, en
je hadt ook kunnen toezien op wat wijze zy er meê omging.
P. Ja Mama; maar ik kon toch niet weten, wat ik doen
-ocr page 140-
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.                               133
moest; want je hadt my niet gezeid, dat ik haar de pop
moest geven.
M. Dat is zeer waar, Pauline; maar bedenk eens zelve;
als je lust hebt om de verfdoos van je broer te gebruiken,
zieje dan wel graag, dat hy je die weigert?
P. Neen Mama.
M. En benje er niet integendeel blij om, wanneer hy
je terstond geeft wat je vraagt?
P. Ja zeker Mama.
M. En geloof je niet, dat het je zusje Henriëtte even
zoo gaat, en dat het haar ook spijt, als je haar iets weigert,
en dat zy er in tegendeel blij om is, wanneer je haar ter-
stond geeft wat zy verzoekt.
P. Ja Mama, dat geloof ik wel.
M. Welnu Pauline, dan hadje gisteren, toen Henriëtte om
je pop vroeg, maar terstond, in je gedachten, je zelve in haar
plaats moeten hebben gesteld, en je zelve hebben afgevraagd:
„hoe zou \'t my bevallen, indien ik nu Henriëtte was, en
„Henriëtte was Pauline, en ik verzocht haar om haar pop,
„en zy wou my die niet geven?" Dan zoü je immers spoedig
by jezelve gevoeld hebben, dat je dat zou spijten? en daar-
uit zoiïje dan licht hebben kunnen opmaken, dat het dus
ook niet goed was, haar te weigeren wat zy je vroeg, dewijl
ju \'t niet goed zoudt gevonden hebben, indien ze jou \'t
zelfde had geweigerd, wanneer jy \'t aan haar hadt gevraagd.
P. Ja, dat is ook waar, Mama.
M. En zoo moetje maar altijd doen. — Zoo ras er dus
weer iets is, waar je over in twijfel bent, stel je dan altijd
in de plaats van een ander, en doe aan je zelve deze vraag:
hoe zoü 7 my aanstaan, indien men my dit of dat deed, of
my op deze of die wijze beliandelde?
En dan zulje altijd
wel aanstonds weten, hoe je dat zoö aanstaan.
P. Ja Mama, dat zoü ik ook.
M. Wel, denk dan verder: zoo als 7 my zoü aanstaan,
als ik de in plaats van een ander was, zoo zal \'t
dien andere
ook aanstaan, en derhalve zoo als ik gaarne had, dal men
my in zoo\'n geval behandelde moet ik hem of haar nu ook
behandelen.
Hoü dezen regel of deze wet maar wel in \'t
-ocr page 141-
134                           ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
oog, volg die bestendig op, dan kunje verzekerd zijn, dat
je altoos handelen zult zoo als \'t goed is, en zoo als ik
het gaarne had. Ook zulje daar je op den duur het beste
by bevinden. Want wanneer wy aan andere lieden altijd
zoo veel vermaak en genoegen zoeken te bezorgen, als wy
gaarne wenschten dat zy \'t ons deden, dan zullen zy ons
van hun kant ook gaarne zoeken plezier te doen, zoo als
zy gaarne hebben, dat wy hun plezier doen. Maar wanneer
wy zelve niet goedwillig en dienstvaardig zijn, dan kunnen
wy ook niet verwachten, dat anderen \'t jegens ons zijn.
En je weet reeds overvloedig, hoe zeer wy elkander alle
oogenblikken, en in allerlei opzichten, zoo tot ons nut als
tot ons vermaak, noodig hebben.
F. Dat is waar, Mama.
M. Het zou dus even zoo onvoorzichtig als verkeerd ge-
handeld zijn, om de goede gezindheid van anderen jegens
ons in onverschilligheid, ja in erger nog, te veranderen,
door zelve een onvriendelijk gedrag jegens hen aan te ne-
men. — Maar ook zelfs al behandelden anderen ons minder
vriendelijk of voorkomend, dat zou nog geen reden zijn om
dezelfde wijze van handelen jegens hen aan te nemen. Men
moet geen kwaad met kwaad, maar zoo veel mogelijk met
goed, vergelden: dan heeft men zich zelve niets te verwijten ,
en men zal zich op den duur \'t gelukkigst daarby gevoelen.
-ocr page 142-
VIERDE AFDEELING.
XXII.
Jacob. Papa, toen je my laatst verteldet van de belastin-
gen, sprakje er over, dat de een zoo veel meer daaraan
betalen moet dan de ander, om dat hy zoo veel rijker is.
Maar waarom zijn niet alle menschen even rijk? My dunkt,
dat zoü veel billijker zijn.
Vader. Ei! dunkt je dat? — Nu, dat zullen wy eens
onderzoeken. Maar eer ik je op je vraag antwoord, moet
ik je een historietje vertellen. Er waren eens vier jongens,
Hendrik, Piet, Jan en Evert, die moesten naar een stad
reizen, waar zy wat hoopten te vinden en die een uur of
vier van hun woning verwijderd was. Zy hadden ieder by
zich al wat zy bezaten, en wel ieder ƒ 1,50: zy waren dus
allen even rijk, niet waar?
•ƒ. Ja, dat waren zy zeker, Papa.
V. Toen zy nu zoo wat een half uur geloopen hadden,
gebeurde het, dat Hendrik by ongeluk over een steen strui-
kelde, dien hy niet gezien had, en op den grond viel, waarby
hy zich zoodanig aan zijn voet bezeerde, dat hy niet dan
met moeite voort kon, en blij was, dat zy niet verre van
een spoorwegstation waren, van waar hy met den trein verder
kon gaan. Maar dat kostte hem 50 cents, en dus had hy,
toen hy in de stad kwam waar hy wezen moest, niet meer
over, dan, hoe veel?
J. Wel natuurlijk net een gulden, Papa.
V. Juist. — Terwijl waren de drie andere jongens een
poosje blijven rusten in het dorp, waar Hendrik afscheid
-ocr page 143-
136
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
van hen genomen had. Hier trof het. dat Piet een kennis
van hem ontmoette, die juist plan had om, met kool, die
hy verkoopen wou, naar diezelfde stad te gaan waar de
jongens ook heen moesten, en aan Piet vroeg, of hy met
hem, op zijn wagen, wilde meêrijdeu. Piet liet zich dat
natuurlijk geen twee maal zeggen, maar was aanstonds klaar
en reed met zijn kennis naar de stad, waar hy dus opzijn
gemak aankwam, met zijn ƒ 1,50 in den zak.
•ƒ. Dat was gelukkig, Papa.
V. Wat Jan betrof, die had het ongeluk, dat hy heel
dorstig was, en dus geen herberg of kroeg voorby kon gaan
zonder een glas bier of een glaasje jenever te drinken, en
dat moest hy dan natuurlijk betalen. Nu was hy in dat-
zelfde dorp ook weer in de herberg gaan zitten om een
slokje te nemen, toen hy daar een man vond, die hem
vroeg, of hy ook een spelletje kaart met hem spelen woü:
Die \'t dan verloor, zou het slokje van den anderen betalen.
Jan nam dit aan, in de hoop, dat hy het van den anderen
winnen zoü; want hy verbeeldde zich, dat hy het spel, dat
zy spelen zouden, heel goed verstond; maar \'t bleek, dat
de andere speler het nog beter verstond j want heel spoedig
was Jan al verscheiden spellen, en dus ook het geld voor
verscheiden slokjes, kwijt. In plaats van er uit te scheiden,
bleef hy al door spelen, hopende het verlorene terug te
winnen, en dronk daarby al gedurig meer glaasjes jenever.
Dat duurde zoo lang, tot dat hy niet alleen zijn ƒ 1,50
aan den anderen man kwijt was, maar zelfs nog 60 cents
daar en boven schuldig was aan den kastelein voor het-
geen hy verteerd had. En dewijl de kastelein hem niet
borgen, dat is, hem het geld niet te goed houen woü,
moest hy hem zijn pet tot pand laten, en nu blootshoofds
en zonder geld verder kuieren. En dewijl hy te veel ge-
dronken had, kon hy niet best op zijn beenen staan en
wist zelf niet, hoe hy liep, als dat met dronken lieden meer
het geval is, en eindigde met in een sloot te rollen, die
gelukkig droog was, en waar hy in slaap raakte, zoo dat
hy eerst den volgenden dag, mooi beslikt en met gescheurd
goed, in de stad aankwam waar hy wezen moest.
-ocr page 144-
137
ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
ƒ. Nu, die zal ook wel berouw gehad hebben, dat hy
het zoo slecht gemaakt had.
V. Ja, maar ongelukkig komt het berouw doorgaans
als liet te laat is. — Tk moet je nu nog vertellen, hoe \'t
met Evert afliep. Deze hoorde in datzelfde dorp, waar ik
van gesproken heb, toevallig een timmerman, die hem voorbv
kwam, tegen een ander man zeggen, dat zijn knecht op
eens ziek was geworden, en hv wel graag een gulden geven
zou, als hy een knappen jongen vond, die het werk, dat zijn
knecht onder handen had en dat nog dien zelfden middag
af moest, op zich kon nemen. Nu was Evert juist by een
timmerman in de leer geweest, en zoo dacht hy by zicli
zelven: „of ik var. avond wat vroeger of later in de stad
„kom, doet er minder toe: ik kan hier misschien nog wal
„verdienen. — Wel Baas!" vroeg hy daarop aan den tim-
merman: „wat zoüje zeggen, als ik je eens uit de verlegen-
„heid hielp! — „Wel!" antwoordde de timmerman: „ik
„zon mijn woord houen en je betalen wat ik gezeid heb" —
Zoo ging Evert met hem meê en deed het werk, dat gedaan
moest worden, en dat wel zoo netjes en goed, dat de Baas
hem, behalve den gulden, dien hy hem beloofd had, nog een
kwartje extra gaf en een boterham met een kop koffy toe.
En zoo ging Evert \'s avonds heen, en kwam wel wat laat
in de stad aan, maar rijker, dan toen hy \'s morgens van
huis was gegaan.
J. Nu, die had het ook goed getroffen.
V Ja maar Jacob, weetje nu, waarom ik je dat his-
torietje verteld heb?
J. Neen Papa.
V. Dat historietje is eigentlijk een antwoord op de
vraag, die je my straks gedaan hebt. Hier hadje nu vier
jongens, die alle vier precies even rijk waren. Maar de
een kreeg een ongeluk, en kon daardoor maar een gedeelte
van zijn vermogen bewaren. Den ander liep het meê, zoo
dat hy de reis van de eene stad naar de andere deed zonder
een cent te verteeren: de derde raakte door zijn eigen
schuld alles kwijt wat hy bezat; en de vierde eindelijk wist,
,joor arbeid en vlijt, hetgeen hy had te vermeerderen. —
-ocr page 145-
138
OKDF.RWI.TS VOOR KINDEREN.
En, zoo als het met deze vier jongens ging, zoo gaal lier
inet de menschen in \'t algemeen. Den eenen loopt het meê,
den anderen loopt het tegen: de een weet door goed op te
passen zijn fortuin te verbeteren: de ander verkwist en ver-
teert wat hy heeft. Zoo kan het niet anders gebeuren of
de een moet rijker en voorspoediger zijn dan de andere:
en even min als er gelijkheid in vermogen tusschen de vier
jongens bleef bestaan, kan die ook tusschen de menschen
blijven.
J. Maar Papa, zijn dan de arme lieden allemaal arm,
om dat zy zoo gedronken en gespeeld hebben.
V. Wel neen zeker niet. Zulk een liederlijk gedrag
als dat van Jan brengt wel tot armoede; maar zeer velen
zijn ook arm geheel buiten hun schuld. Daar gaat het
meê als met Hendrik, die ook door een ongeluk belet werd
te voet te gaan, en dus meer verteeren moest dan hy dacht
te zullen doen. En even zoo zijn er ook vele lieden, die
volstrekt niet gewerkt hebben, en toch rijk zijn, om dat
het hun meêgeloopen is, zoo als het Piet meeliep.
J. Maar Papa, kunnen de menschen dan aan geld ko-
men, zonder er voor. te werken?
V. O ja, op verscheidene wijzen, gelijk ik je dat zal
uitleggen. — Ik moet beginnen, je nog eens te herinneren,
hoe men in \'t algemeen, in de eerste plaats, geld verdienen
kan, en dat is namelijk door er voor te arbeiden. Zoo
bouwt de boer zijn land en de warmoezier zijn tuinen, om
er de granen en de groenten en de vruchten van te ver-
koopen. En \'t zelfde doen ook de timmerlieden, en de met-
selaars, en de schoenmakers, en de andere ambachtslieden,
en de winkeliers, en de fabrikanten, en de kooplieden, en
allen in een woord, die op de eene of andere wijze, door
zelve te arbeiden of door anderen te laten arbeiden, geld
verdienen.
J. En daar leven zy dan van, niet waar Papa?
V. Ja wel Jacob: degene nu, die met hun arbeid maar
zoo veel winnen, als zy dagelijks noodig hebben om van
te leven, die blijven doorwerken, en zoo lang dat duurt,
worden zy niet rijker of armer: zy hebben den kost: dat
-ocr page 146-
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.                               139
is al. Maar degene, die naarstig, of kunstig, of gelukkig
genoeg zijn om meer te kunnen winnen, dan zy noodig
hebben, leggen, zoo zy verstandig zijn, dat geld weg, om
daar nog meer meê te winnen.
J. Maar hoe kunnen zy dat doen, Papa?
V. Op verscheidene manieren. Stel b. v. eens, dat er
een knap kleêremakertje is, die meer geld wint, dan hy
voor zijn huishouen noodig heeft: dan gaat hy heen, en
zoekt een knecht, die \'t kleêremaken verstaat, en zeit tegen
hem: „indien jy nu kleêren wilt maken, dan zal ik je zoo
veel stuivers daags geven, en \'t laken en de zijde, en al
wat je noodig hebt om ze te maken; maar dan zijn de
kleêren, die je maakt, voor my, en die verkoop ik tot mijn
voordeel. En als de knecht dat dan doet, dan verkoopt de
Baas de kleêren voor iets meer dan zy hem aan knechts-
en arbeidsloon «n aan laken, zij, enz. kosten: en dat meer-
dere is dan zijn winst En dus wint hy dan niet alleen
geld met de kleêren die hy zelf maakt, maar ook met die,
welke de knecht voor hem maakt. Zijn huishouden behoeft
hem ondertusschen niet meer te kosten, dan te voren, en
dus houdt hy nog meer geld over dan te voren.
J. Maar Papa, wat doet hy dan met dat geld?
V. Indien hy \'t niet op een andere wijze verteeren wil,
clan kan hy \'t bezigen om meer knechts aan \'t werk te
zetten en zoo doende nog meer te winnen: en, als hy vroe-
ger, om een nieuw kleedingstuk te laten maken, \'t laken
by den lakenkooper moest halen, kan hy nu zelf ook zorgen,
den noodigen voorraad lakens en stoffen in huis te hebben,
en op den verkoop daarvan ook te winnen, en zoo al rijker
en rijker worden.
•ƒ. Maar Papa, waarom werken de knechts niet liever
voor zich zelve? Dan zouden zy immers meer geld winnen
dan zy nu krijgen van hun Baas.
V. Dat zouden zy zeker; want dan was de winst, die
<le Baas nu, op hun werk, doet, voor hen. Maar zulke
lieden zijn niet in staat voor zich zelven te werken.
J. Waarom niet, Papa?
V. Om kleêren te maken, heeft men laken noodig, en
-ocr page 147-
140
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
zijden of andere stoffaadje, voor de voering, en garen, en
andere benoodigdheden, en die kan hy niet krijgen, dan
tegen betaling of op krediet.
ƒ. Wat is dat, Papa, op krediet?
V. Krediet is zoo veel als „vertrouwen"\': en wanneer
men iets koopt op krediet, dan wil dat zeggen, dat hy, die
\'t verkoopt, er niet dadelijk geld voor ontvangt, maar ver-
trouwt, dat de kooper hem eenigen tijd later wel betalen
zal. Zoo laat Mama b. v. sommige dingen, die zy voor \'t
huishouden, of voor haar zelve noodig heeft, inden winkel
halen waar zy verkocht worden, en dadelijk betalen; maar
andere weer koopt zy op krediet. De bakker b. v. ontfangt
niet alle keer dat hy brood brengt, zijn geld daarvoor,
maar levert eens in de week een Tekeningetje in en wordt
dan betaald; en dan kan men zeggen, dat hy aan Mama
krediet geeft voor een week: de slager levert eens in maand
zijn briefje in, en geeft dus krediet voor een maand: de
timmerman en de metselaar zenden hun rekening eerst na
nieuwe-jaar over het geheele verloopen jaar, en geven dus
een jaar krediet: en dat doen zy, om dat zy vertrouwen,
dat wy geld genoeg hebben om hen tegen dien tijd te be-
talen. Maar een arme kleêremakersknecht, en over \'t ge-
heel iemand, dien men weet dat arm is, heeft geen krediet,
en kan dus niets krijgen, of er moet geld by de visch
wezen, zoo als men dat noemt.
Maar om nu op ons onderwerp terug te komen, een tweede
manier om geld te winnen is de koophandel, die op verschei-
dene wijze gedreven wordt: b. v. als iemand zal beginnen
met eenige weinige goederen van eene of meer soorten te
koopen, die hy hoopt, met eenige winst, aan anderen te
zullen verkoopen. Indien dit hem nu gelukt en hy er zoo
veel geld aan verdient, dat hy \'t niet alles tot zijn daag-
lijkseh gebruik behoeft, dan gebruikt hy \'t overige om nog
meer goederen dan te voren, of van meerderlei soort te
koopen, en daar doet hy dan ook doorgaans zoo veel grooter
winst mee, als hy meer koopt en verkoopt. En zoo hy
clan die winst weer even als te voren wil gebruiken, en
gedurig al meer en meer goederen inkoopen, dan breidt
-ocr page 148-
141
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
hy zijn zaken hoe langer hoe meer uit, en doet er, indien
\'t voorspoedig gaat, hoe langer hoe grooter winsten mee. —
En even als de koopman, zoo doet ook de fabrikant. De
ni/verheid, gelijk men dat noemt, is een derde middel om
geld te winnen. Die bestaat voornamelijk daarin, dat men
fabrieken aanlegt, b. v. weveryen, spinneryen, yzerfabrie-
ken, glasblazeryen, zijdefabrieken, lakenfabrieken enz. enz.
Ook met betrekking daartoe ziet men dikwijls, dat iemand,
die als gewoon werkman, of met een kleinen toestel, be-
gon, het langzamerhand zoover brengt, dat hy een aantal
stoom- of andere werktuigen aan den gang heeft en somtijds
honderd ja nog veel meer werklieden.
Wanneer zoo iemand, het zij een kleeremaker, of een
koopman, of een fabrikant, nu zoo veel geld verdiend heeft,
dat hy of een meesterknecht, of een gevolmachtigde, d. i.
iemand wien hy volle macht geeft om in zijne plaats te han-
delen, of een opzichter, heeft, of in \'t algemeen iemand, in
wien hy vertrouwen stelt, dan kan hy, als hy verkiest,
zich wat meer tijd gunnen om zijn genoegen te nemen, en
een gedeelte van zijn werk door anderen laten doen, en
somtijds ook eens naar buiten gaan of een reis doen: en
dan gaan de zaken toch voort, en.hy blijft geld verdienen
ook gedurende dien korteren of langeren tijd dat hy niets
uitvoert. — Je ziet dus, Jacob, dat als men eens geld
heeft, men dan ook meer geld winnen kan, zonder er be-
paald iets voor te doen. — En er zijn nog andere inidde-
len ook, waarop dat geschieden kan.
ƒ. En welke zijn dat dan, Papa?
V. Iemand die geld heeft, die kan dat op verscheiden
wijze beleggen, dat wil zeggen, het zoo besteeden, dat hy
er voordeel van trekt Hy kan er b. v. huizen voor koopen,
om zelf in te wonen of aan anderen te verhuren voor een
zekere som \'s jaars, en die som dient dan alweer, om zijn
rijkdom te vermeerderen , zonder dat hy er andere moeite
voor heeft, dan de huizen in goeden staat te laten onder-
louden, en er op zijn tijd de huur van te ontfangen. —
Of, als hy geen huizen wil koopen of er al genoeg heeft,
lan kan hy er land voor koopen.
-ocr page 149-
H2
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
J. En wat doet hy er dan ineê, Papa?
V. Daar kan hy een buitenplaats van aanleggen, als
b. v. die van Grootmama. Of hy kan den \'grond, tegen
een jaarlijksche som aan een boer verhuren of verpachten.
J. En waartoe huurt die boer dat land?
V. Wel, om er koren op te bouwen, of er vee op te
weiden, of er hooi van te trekken: en daar wint hy dan
meer geld mee, dan hy voor dat land in huur geeft. On-
dertusschen vermeerdert die huur of pacht al weer het in-
komen, en dus de rijkdom van dengenc die \'t land gekocht
heeft, en die er, al verhuurt hy \'t aan den boer, toch den
eigendom van behoudt. Want het is alleen \'t jaarlijksch
gebruik van dat land, \'t welk hy aan den boer voor de
huur afstaat, en wanneer de huurjaren om zijn, kan hy er
weer meê doen wat hv wil. Hy kan \'t zelf gebruiken, of
\'t weer aan denzelfden boer, of aan een anderen, verhuren,
net zoo als hy wil. En zoo blijft hv, van dat land, altijd
zijn inkomen trekken, zoo lang ten minsten als zijn pachter
hem wel betaalt En als deze dat niet doet, dan kan hv
\'t goed van dien pachter laten verkoopen om daardoor aan
zijn geld te komen.
Doch er is nog eeu andere manier om zijn geld te be-
leggen, zoo dat men er weer meer geld meê wint, en die
ook veel voorkomt.
J. En welke is die manier, Papa.
V. Wanneer iemand een huis, of een stuk land wil
koopen, of zijn handel of zijn fabriek meer uitbreiden, en
hy daartoe zelf geen geld genoeg heeft, dan zoekt hy iemand
op, die geld over heeft, of, zoo als men zeit, geld leeg
heeft liggen. En indien hy dan vond, dat ik b. v. geld
over had, dan zou hy by my komen en tegen my zeggen:
„mijn Heer, indien je my, stel eens, duizend gulden voor
„eenige jaren leenen wilt, dan zal ik je alle jaren b. v.
„vijftig gulden geven, en, als de jaren, die vy gesteld
„hebben, om zijn, dan zal ik je toch de volle duizend gul-
„den weerom geven." En als ik daar dan genoegen meê
neem, dan geeft hy my een papier, waarop hy geschreven
heeft, dat hy erkent, my die duizend gulden schuldig te
-ocr page 150-
14»
ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
zijn, en verder aanneemt, my daar alle jaren vijftig gulden
voor te geven, tot zoo lang, dat hy, daar te boven, de
volle duizend gulden weergeeft, — en dat stuk onderteekent
hy dan, dat is, hy schrijft er zijn naam onder. Zulk een
stuk nu hiet men een schuldbrief of obligatie. De duizend
gulden, die ik hem leen, hiet men de hoofdsom of \'t kapi-
taal,
en de vijftig gulden of zoo veel meer of minder als
hy my jaarlijks betalen moet, hiet men de renten of interessen.
J. Maar Papa, daar verliest die man veel by.
V. Dat zou je zeggen, dewijl hy maar duizend gulden
ontfangt en daar-en-tegen, eerst, alle jaar, vijftig gulden,
en dan nog eens de volle duizend aan my betalen moet.
Maar in der daad hoopt hy er niet by te verliezen; want
hy kan met die ƒ 1000, zoo \'t hem voorspoedig gaat, jaar-
lijks meer winnen, dan de vijftig gulden, die hy my geeft.
Als hy er b. v. een stuk land voor koopt, dan zal hy dat
zoo verhuren, dat hy er ƒ 60 of meer jaarlijks van in zijn
zak steekt, en dan wint hy er nog ƒ 10 of meer by. En
indien hy die ƒ 1000 in zijn koophandel of fabriek ge-
bruikt, dan zal hy er, waarschijnlijk, nog grootere over-
winsten meê doen. Het is derhalve geen schade voor hem,
maar voordeel, dat hy mijn ƒ 1000 voor ƒ 50 \'sjaars heeft.
Ook zou ik hem mijn f 1000 niet anders leenen willen.
Want indien ik ze zelf wil gebruiken, dan kan ik er een
stuk land voor koopen, waarvan de huur my meer opbrengt
dan f 50. Zoo de andere derhalve wenscht, dat ik hem
mijn ƒ 1000 geve, dan moet hy my een jaarlijksch inkomen
geven, eenigzins geëvenredigd aan hetgeen ik er van trekken
kan, wanneer ik \'t zelf gebruik. Immers ik zoü wel mal
zijn, my, zonder eenige vergoeding, te berooven van dat
inkomen, en mijn geld te geven aan een ander, opdat die
er zich een inkomen van bezorgen zou. — Of ik moest
het doen om een arm mensch te helpen, die onderstand
noodig had j want dan is \'t een andere zaak; dan moet men
weten of men zoo iemand van dienst wil zijn, of hy er
wezenlijk meê geholpen is, en of men zelf het geld eenig-
zins missen kan. Maar wanneer het iemand is, die niet
in nood verkeert en \'t geld alleen vraagt om er winst meê
-ocr page 151-
144                             ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
te doen, dan is \'t niet meer dan billijk, dat hy my een
gedeelte van de winst, die hy met mijn geld doet, afsta,
om my de winst te vergoeden, die ik er meê zou kunnen
doen, indien ik \'t zelf gebruiken wilde. Want daartoe
doen zich alle dagen gelegenheden op. Er is er eene
vooral, die ik je nu moet uitleggen.
Wy hebben laatst er over gesproken, dat de Kegeering
zoo veel geld noodig heeft om te voorzien in al de uitga-
ven, die er gevorderd worden voor hetgeen zy ten dienste
van \'t land moeten bezorgen, en dat de ingezetenen te
dien einde verscheidene belastingen moeten betalen. — Maar
nu gebeurt het, vooral in tijd van oorlog, dat de Regeering
daartoe meer geld noodig heeft dan uit die belastingen kan
gevonden worden: en wel groote sommen te gelijk, en die
et terstond moeten zijn. In zulk een geval laat de Regee-
ring weten, dat al wie haar geld wil leenen of voorschieten,
om in de behoeften van \'t Land te voorzien, jaarlijks, uit
\'s lauds inkomsten zal trekken, stel/" 50 van elke ƒ 1000,
of ƒ 5 van elke ƒ 100, voor zoo vele honderden of duizenden
als hy geven wil. En daar geeft dan de Regeering aan de-
gene , die dat geld leenen, zulke schuldbrieven of obligaties
voor, als waar ik je zoo even van gesproken heb. Indien
ik derhalve by zulk een gelegenheid, op die wijze ƒ 1000
oi f 2000 of/6000 of meer, aan \'t Land leen, dan krijg
ik daarvoor een of meer schuldbrieven, waar by de Regee-
ring verklaart, dat het Land my zoo veel schuldig is, als
ik heb voorgeschoten, en dat het my daarvoor alle jaar
f 50 van ieder/1000, die ik heb voorgeschoten, betalen zal.
J. En hoe betaalt het Land dat, Papa?
V. Dat zal ik je zeggen. Als ik zulk een bewijs heb,
dat ik zoo veel \'s jaars van \'t Land moet hebben, dan ga
ik by degene, die door de Regeering zijn aangesteld om de
betalingen voor \'t Land te doen, en haal daar de renten,
die \'t Land my voor\'t verloopen jaar, of half jaar, schuldig
is. — Maar de gelden, die ik geschoten heb, het kapitaal,
kan ik niet terug krijgen, wanueer ik wil j om dat hit
Land niet altoos geld genoeg heeft om al die kapitalen,
die \'t opgenomen heeft, terug te geven. Men moet wach-
-ocr page 152-
145
ONDEKWUS VOOR KINDEBEN.
ten , tot dat de Regeeving die van zelve terug geelt, als er
namelijk geld over is in \'s Lands kas.
J. Maar Papa, dat is toch ongemakkelijk, dat men zijn
geld niet weer kan krijgen, als men \'t hebben wil.
V. Dat is waar; maar men weet dat te voren , als men
zijn geld aan \'t Land leent: en dan , men kan het toch altijd
weerom krijgen, op een andere wijze: en dat maakt het
weer goed.
J. Heden Papa, kan men het toch weerom krijgen, als
\'t Land het niet geven kan? Dat begrijp ik niet.
V. Dat zal ik je uitleggen. Als ik mijn ƒ 1000 noodig
heb, dan zeg of schrijf\' ik dat aan iemand, die zich met
zulke zaken bezig houdt, en dien men een makelaar hiet.
Die gaat dan naar de beurs, dat is, een plaats, waar de koop-
lieden en andere meiischen, die geldzaken te verhandelen
hebben , by elkander komen: en daar hoort hy spoedig, of er
iemand is, die geld over heeft, dat hy beleggen wil. Dan
vraagt hy aan dezen, of hy ook een obligatie van / 1000
op het Land wil koopen, en stemt die er dan in toe, dan
krijgt hy mijn schuldbrief en kan daar in \'t vervolg alle
jaar de rente van / 50 op ontfangen, zoolang als hy hem
niet weer aan een ander verkoopt. En op die wijze gaan
de obligaties van de eene hand in de andere.
•ƒ. Maar Papa, als er nu eens niemand was. die ze koo-
pen wou.
V. Dat zal niet licht gebeuren ; maar wel gebeurt het,
dat men er de volle waarde niet voor krijgen kan; en zich
b. v., in plaats van met/ 1000, met/900, met/ 800,
of met minder nog, te vrede moet stellen. Af aar ook som-
tijds gebeurt het daar-en-tegen, dat men er meer dan de
waarde voor krijgt. Dat hangt alles af. van de meerdere
of mindere hoeveelheid geld, die er op een tijd in omloop
is. — B, v als de menschen bang zijn voor oorlog, dan
bewaren zy hun geld , en dan willen zy zooveel niet voor
een obligatie geven als wanneer het vrede is, en de zaken
voorspoedig gaan. Maar hoe dat in mekaêr zit. zou je nu
nog niet recht kunnen begrijpen. Ik wil je liever, in
\'t voorbygaan, op iets anders opmerkzaam maken. Toen ik
III.
                                                                   7
-ocr page 153-
146
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
laatst met je sprak over al het geld, dat het Land jaarlijks
uit te geven had, heb ik je gezeid, dat al wat ik je toen
opnoemde nog maar een gedeelte was van wat het Land te
betalen had. Nu zal ik je zeggen wat ik daarmede meende.
Dat zijn namelijk de renten, die \'t Land schuldig is jaar-
lijks te voldoen aan al degene, die obligaties tot zijn laste
hebben, en dat is wat men de Schuld van \'t Land, of de
Staatsschuld noemt.
J. En is dat heel veel geld, Papa?
V. Ja, dat is ontzachlijk veel geld, en je kunt begrij-
pen, hoe groot de kapitalen geweest moeten zijn, die \'t Land
van tijd tot tijd heeft opgenomen, als ik je zeg, dat de
renten alleen vele millioenen guldens bedragen. En het
is nu om die renten te betalen, dat de belastingen gedeel-
telijk moeten strekken.
J. AVel Papa! wat een boel geld! ik dacht niet, dat er
zooveel in de waereld was. Maar dan zullen degene, die
\'t geld geleend hebben, het wel nooit weerom krijgen.
V. Daar is niets van te zeggen: althans de Regeering
doet alle jaren haar best om een gedeelte van haar schuld
af te lossen, dat wil. zeggen, een zeker getal obligaties weer
in te koopen en op die wijze zich te ontslaan van de ver-
plichting om daar verder renten van te betalen.
Maar om nu weer te komen op de zaak, waar wy in
\'t begin over spraken, je zult nu wel begrijpen, Jacob, hoe
iemand, die landeryen, en huizen, en obligaties heeft, en
van allemaal jaarlijksche inkomsten trekt, en die inkomsten
niet geheel verteert, maar \'t overschot telkens weer belegt,
dat is, er nog meer huizen, landeryen of obligaties voor
koopt, hoe langer hoe rijker worden moet, als is het, dat
hy zelf niet werkt om geld te Minnen, of geen fabrieken
aanlegt of handel drijft. Want het jaarlijksch overschot van
zijn inkomsten vermeerdert zijn rijkdom of kapitaal genoeg,
en wordt er ook zelf door vermeerderd.
Jacob. Papa, zy hebben my verteld, dat die Heer, die
in dat groote huis, hier schuins over, woonde, en die zulk
-ocr page 154-
147
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
een mooie koets met paarden heeft, hier van daan gaat,
en dat zijn huis en zijn koets en alles verkocht wordt, om-
dat hy arm is geworden.
Vader. Ja, dat heb ik ook gehoord, Jacob; maar waarom
vraagje dat?
•ƒ. Wel Papa, omdat ik niet begrijpen kan, hoe iemand
zoo op eens arm kan worden. Ik hoorde altijd spreken van
al de huizen en landeryen, en zoovele andere dingen meer,
die die Heer had; en Papa heeft my laatst zelf uitgeleid,
hoe, als iemand zooveel bezat, zijn rijkdom of kapitaal alle
jaren vermeerderde.
V. Ja, dat heb ik ook; maar je moet niet vergeten, dat
ik er een voorwaarde heb by gevoegd.
J. Welke voorwaarde dan, Papa ?
V. Deze, dat zoo iemand zijn inkomen niet geheel moest
verteeren, maar alle jaren er wat van moest overhouden, en
dat op nieuw weer beleggen.
J. En heeft die Heer dat dan niet gedaan, Papa?
V. Wat die Heer gedaan heeft, Jacob, weet ik niet, en
ik ben er ook niet nieuwsgierig naar; maar dit is zeker,
dat het voorbeeld van iemand, die zoo rijk was, en nu zijn
boel verkoopen moet, aan anderen behoort te leeren, spaar-
zaam te zijn, en, zooveel in hun vermogen is, te zor-
gen, dat zy hun fortuin, groot of klein, byeen houden.
Want dat doet ongelukkig niet iedereen. Sommige lieden
denken er niet aan om iets van hun inkomen te beleggen ,
of wel, zy zijn daartoe niet in de mogelijkheid, om dat zy
hun geheele inkomen voor hun behoeften noodig hebben:
die lieden worden dan ook niet rijker of armer, maar blijven
zoo als zy zijn. — Anderen weer verteeren meer dan zy in-
komen hebben, zonder iets te doen, om weer genoeg ander
geld in de plaats te winnen, en deze worden hoe langer hoe
armer, ja eindigen dikwijls met, in hun ouderdom, gebrek
te lijden, na dat zy, in hun jeugd, overvloed van alles heb-
ben gehad.
J. Maar Papa, dat is mal van die menschen gedaan.
V. Dat is het ook, vooral wanneer zy kinderen hebben.
J. Waarom Papa?
7*
-ocr page 155-
148
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
V. Wanneer vader en moeder sterven, dan laten zy hun
geld en goed aan hun kinderen na, die verdeelen \'t onder
mekaêr, om van te leven. Maar indien nu de ouders al
hun geld en goed verteeren, zoo dat zy zelve, in hun ouder-
\'lom, gebrek moeten lijden, dan kunnen zy natuurlijk ook
niets nalaten aan hun kinderen , en dan moeten die voor de
kost gaan werken. En dat valt hun dan gewoonlijk zeer
hard, omdat zy \'t niet gewend zijn, en ook geen werk tot
kostwinning hebben geleerd, maar in tegendeel, terwijl de
ouders nog leefden, zelve rijkelijk hebben geleefd en weel-
derig zijn opgebracht. En zulke kinderen zijn er te onge-
lukkiger aan toe, naarmate zy minder geleerd hebben, zich
te behelpen, en een werkzaam leven te lijden.
J. Dat geloof ik wel, Papa. — Maar Papa. als de ouders
rijk blijven, dan zijn toch de kinderen ook rijk?
V. Niet altoos. Indien de ouders maar één kind nalaten,
dan krijgt dat kind al hun goed , en is alleen zoo rijk als
de beide ouders samen. Indien er twee kinderen zijn, dan
deelen zy het goed , en elk is half zoo rijk als de beide
ouders samen. Maar indien er vier. vijf, acht. tien of meer
kinderen zijn, dan deelen die ook het goed, en ieder heeft
maar een vierde part, of een vijfde, of een achtste, of een
tiende part, of nog minder, van \'t geen de beide ouders
samen hadden. En op deze wijze gebeurt het dikwijls, dat
kinderen van welgestelde ouders zelve niet rijk zijn, al heb-
ben die ouders niets van hun goed opgemaakt. Want indien
de beide ouders samen tien duizend gulden inkomen hadden ,
en er zijn tien kinderen, dan heeft elk kind maar duizend
gulden inkomen, en dat scheelt heel veel.
, •/. Maar hoe maken het die kinderen dan, Papa ?
V. Wel, die nemen dan, als zy wijs willen doen, ieder
wat by de hand , daar zy verder de kost mee kunnen winnen.
De een ziet, dat hy een ambt of bediening krijgt, die hem
jaarlijks wat opbrengt: de ander wordt b. v. advocaat, of
geneesheer, of onderwijzer: de derde gaat op een kantoor,
en wordt koopman of fabriekant: een vierde kiest den krijgs-
of zeedienst: een vijfde gaat op \'t land wonen en leeft van
<Ien landbonw: een zesde gaat zijn fortuin in de Oost of
-ocr page 156-
149
ONDERWIJS VOOR KINDEKEN.
West beproeven, en zoo vervolgens, en zoo komt de een
beter, de ander minder voorspoedig, in de waereld voort, ja
sommigen worden op hun beurt weer rijk.
ƒ. Maar dan zoü het toch gemakkelijker zijn, als zy
van den beginne af rijk waren , en er geen moeite voor be-
hoefden te doen.
F. Gemakkelijker ja, maar waarschijnlijk niet voordeeliger.
Er zijn wel menschen, die, van jongs af aan, zoo rijk zijn
geweest, dat zy niets voor den kost behoefden te doen en
er ook niets voor gedaan hebben , maar enkel van hun renten,
d. i., van de jaarlijksche opbrengst van hun huizen, lande-
ryen en obligaties, hebben geleefd; en by den eersten opslag
zou men kunnen denken, dat dit de allergelukkigste menschen
van de waereld waren. Maar, als men \'t nader onderzoekt
bevindt men, dat juist onder deze rijke lieden, naar even-
redigheid, de meeste ziekelijke, misnoegde menschen worden
aangetroffen, en die zich doorgaans verveelen. En dat komt
juist daar van daan dat zy niets te doen hebben en al te
gemakkelijk leven. Zy hebben geen eigenlijk gezegden arbeid
te verrichten, en werkeloosheid maakt iemand spoedig log en
loom, indien hy althans niet zorgt., zich, met wandelen en
rijden, braaf beweging te verschaffen. l)aar-en-boven eten
die menschen gewoonlijk te lekker, en daardoor te veel, en
dikwijls ongezonde kost, en dat maakt hen ziekelijk. En
dewijl \'t hun ontbreekt aan gezette en noodwendige bezig-
heden, weten zy dikwijls met hun tijd geen weg, maar ver-
veelen zich \'t grootste gedeelte van den dag, en dit maakt
hen dan knorrig en misnoegd. — Daar-en-tegen hebben zy,
die een gezetten arbeid verrichten, geen tijd om zich te
verveelen, en, als zy dan eens een vermaak of uitspanning
hebben, genieten zy die veel meer dan iemand , voor wien
zoo iets alle dagen terugkomt, en zijn er veel vrolijker by:
terwijl ook zy, die zich wat soberder moeten behelpen, ook
minder kans hebbeu, hun maag te bederven. Maar dan
komt er dit nog vooral by, dat het veel aangenamer is, te
leven van het geld, dat men zelf door zijn arbeid verdiend
heeft, dan van het geld, dat men , by geluk, of van zijn
ouders of andere lieden by erfenis, heeft gekregen.
-ocr page 157-
150
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
•ƒ. Heden Papa, waarom dat? geld is immers geld.
V. Waarom dat zoo is, zal ik je spoedig doen begrijpen.
Laatst hebje voor Mamaas verjaardag, een werkdoos geplakt,
van karton met gekleurd papier en allerlei mooie randjes en
bloempjes er op. Maar als ik je nu eens een gulden of
drie had gegeven, dan hadje voor dat geld een doos kunnen
koopen , die nog mooier was dan jou doos. Zou dat niet
beter zijn geweest ?
ƒ.• Neen Papa; dan was het mijn doos niet geweest.
V. Ja wel, als ik jou dat geld gegeven en jy er die doos
voor gekocht hadt. was het jou doos geweest, die jy weer
recht hadt, weg te geven: — en dan hadje er zooveel tijd en
moeite niet aan hoeven te besteeden als je nu gedaan hebt.
J. Ja i\'apa, dat is wel waar; maar \'t was toch juist het
aardige , dat ik de doos zelf maakte.
V. Zeer waar. en \'t deed Mama ook veel meer plezier,
een doos te krijgen, die jy, met veel moeite, voor haar ge-
maakt hadt, dan al had ze nog zoo\'n mooie doos uit den
winkel gekregen. — En nu nog een ander voorbeeld. Er
komen tegenwoordig alle dagen aardbeien op tafel en daar
krijg jy ook je deel.van. Maar laatst kwam er een schotel
aardbeien, die jy in je eigen tuintje geplukt hadt, van \'t
bed, dat je zelf aangeleid en schoon gehouden hadt. Hadje
toen niet veel meer plezier om den schotel rond te presen-
teeren, en er zelf van te eten, dan je anders hebt, als je
de aardbeien eet, die de fruitvrouw bezorgt?
ƒ. Ja zeker had ik dat, Papa.
V. En wil ik je zeggen waarom je dat hadt? \'t is er even
zoo mee gelegen als met de doos. Dat die doos klaar is geko
men, en dat die aardbeien rijp geworden zijn, is een gevolg van
de zorg, den tijd, en de moeite, die jy er aan besteed hebt;
\'t zijn, om t zoo te noemen, vruchten van jou arbeid. En
met het geld is het even zoo gesteld. Als iemand, door braaf
op te passen en nuttig werk te verrichten, geld heeft ver-
diend, dan is dat voor hem een aangenaam gevoel; want het
is een vrucht van zijn arbeid. En hoe meer hy er voor ge-
werkt heeft, hoe meer hy de waarde er van op prijs leert
stellen. Geld, dat men gemakkelijk en zonder moeite in
-ocr page 158-
151
ONDERWIJS VOOIS KINDEREN.
handen krijgt, zal men ook te eerder en zonder nadenken
verkwisten: maar dat doet men niet zoo licht, als men weet,
hoe veel moeite \'t gekost heeft om het te krijgen, en hoe
veel moeite het dus weer kosten zou om het verkwiste terug
te winnen. — 13egrijpje dat nu?
/. Ja Papa, dat begrijp ik heel goed, en dat heb ik
zelf ook al gemerkt. Daar is neef Willem, die schrijft zoo
mooi, weetje Papa? en dan laat Oom hem dikwijls wat
schrijven voor het kantoor, en daar krijgt hy dan twee
kwartjes voor in de week van Oom: en daar kan neef Wil-
lem veel beter mee toe, dan Kareltje Q., die alle week twee
gulden van zijn Papa krijgt, zonder er iets voor te doen:
maar neef Willem is ook zuinig, en Kareltje verdoet byna
al zijn geld aan wisjewasjes en snoeperyen.
V. Nu, het doet my plezier, dat je zelf dus een spiekend
voorbeeld geeft van de waarheid van \'t geen ik je zeg.
Onthou daarom vooral, lieve jongen, dat het, om gelukkig
te zijn, er veel minder op aankomt, rijk te zijn, dan wel,
zijn tijd goed te besteeden. Die les zal je in \'t veivolgdik-
wijls te pas komen.
Maar Jacob, nu moet ik je nog iets anders doen opmer-
ken, met betrekking tot hetgene, daar wy zoo even over
spraken. Wanneer er veel kinderen zijn, dan kunnen beiden,
de ouders en de kinders, wel voorzien, dat deze laatsten
mettertijd veel minder rijk zullen zijn dan de ouders waren.
En daarom moeten de ouders, als zy wijs willen doen, hun
kinders niet opbrengen tot die gemakkelijke en rijklijke wijze
van leven, die de ouders anders voor zich zelve zouden
kunnen volgen, maar tot de meer bekrompen en werkzame
levenswijs, die de kinderen later zullen moeten leiden: en
daar moeten de kinderen zich zelve ook aan leeren gewennen.
Want je zult zelf, als je een weinig omgang in de waereld
hebben zult, by ondervinding zien, hoe een meer bekrompen
levenswijs alleen een ongeluk is voor de zoodanigen, die
aan een rijkelijke levenswijs gewend, en daartoe opgebracht
zijn. Iemand, die heel eenvoudig is opgebracht, zal vooral
zijn leven met een inkomen, stel eens, van ƒ2000, vrolijk
en gelukkig zijn; terwijl een ander, die \'t by zijn ouders
-ocr page 159-
152                              ONDERWIJS VOOK KINDEREN.
rijkelijk gewend is geweest, aan dat zelfde inkomen lang
niet genoeg zal hebben, en \'t als een groot ongeluk zal be-
schouwen, zich met ƒ 2000 \'sjaars te moeten behelpen, ja
misschien gek genoeg wezen zal, er om te gaan zitten treuren ,
zonder de handen uit te steken, om zich door werkzaamheid
mcor geld te bezorgen. Alles hangt hier van gewoonte en
opvoeding af. Daarom kunnen zoo wel de ouders als de
kinderen niet voorzichtig genoeg wezen, en niet genoeg op-
passen op de denkwijze en de gewoonten, die de laatstge-
noemden al vroeg in hun jeugd op dit stuk aannemen.
Immers daar hangt gewoonlijk hun geluk, voor hun leven,
van af. Leer derhalve vroeg, mijn lieve Jacob, werkzaam te
zijn, en je te kunnen behelpen als \'t noodig is, dan zulje
altijd gelukkig kunnen zijn , tot wat staat in de waereld de
Voorzienigheid je roepen moge. — Want het is de Voor-
zienigheid. die , door \'t bestuur, dat Zy over den loop der
zaken houdt, den staat bepaalt, waarin zich ieder in de
waereld bevinden moet. En dien staat bepaalt Zy altoos
:iaar wijze en goede oogmerken, die niet kunnen missen
ons meeste welzijn te bevorderen, indien wy ons naar Haar
besturing voegen en Hare oogmerken volgen willen. Die dat
doet, kan niet missen, gelukkig, vrolijk en vergenoegd te
zijn, in welken staat hy zich ook bevinde.
XXIIL.
Moeder. Pauline, wil ik je eens een aardige fabel ver-
tellen, die ik onlangs gelezen heb.
Pauline. O ja, gaarne Mama.
M. Er was eens een hen, die, in den bogerd van een
landhoeve, eenige kuikens had uitgebroeid. Zy droeg er
wel zorg voor, nam ze, alle nacht, onder haar vleugels en
voedde ze, en bracht ze allen op. Ook leefden die kuikens
zeer wel en vreedzaam met elkander, uitgezonderd twee
haantjes, die er onder waren, en die altijd samen overhoop
-ocr page 160-
ONDERWIJS VOOK KINDEREN.                                    153
lagen en samen vochten. Zy waren pas uit het ei gekropen ,
toen zy mekaêr reeds begonnen te pikken, en, toen zy
groot waren geworden, beten en sloegen zy mekaêr, dat
het bloed er langs liep. Vond de een een korreltje gerst,
terstond woü de ander het hebben. Lag de een, op een
goed plekje, zich lekkertjes in de zon te bakeren, dadelijk
kreeg de andere trek, om juist daar te gaan liggen, en joeg
er hem van daan. Zy plukten mekaêr de veeren van "t lijf
en beten mekaêr de kammen aan stuk. De oude hen be-
knorde hen wel, en bracht hun telkens onder \'t oog, hoe
leelijk en dwaas het is, zoo altoos te twisten en te vechten :
maar zy sloegen er geen acht op, en gingen hun gang.
Eens op een dag, dat zy weer, ouder gewoonte, aan
\'t vechten waren, havende de grootste van deze twee hanen ,
dien men, om zijn luid kraaien, Helderstem noemde, den
anderen zoo deerlijk, dat hy hem geheel uit den bogerd
joeg. Dit speet den kleinsten zeer en hy was er beschaamd
over en ging zich, onder de struiken, in \'t veld verbergen.
Terwijl hy daar nu zoo zat weg gedoken, begon hy by zich-
zelven te overleggen, op welke wijze hy zich \'t best op
zijn makker Helderstem zou wreken. Zelf zag hy er geen
kans toe; want hy had nu gevoeld , hoe de andere de sterkste
was, en hy durfde hem niet meer aantasten , ja zelfs niet
eens dicht by den bogerd komen , waar hy zijn overwinnaar ,
gedurig, in zegepraal hoorde kraaien en met de wieken
klappen. Hy moest derhalve de hulp van iemand anders in-
roepen; maar tot wien zoü hy best gaan? Eindelijk herin-
nerde hy zich, wel vernomen te hebben, dat in \'t naast
gelegen bosch in zeker hol een oude vos woonde, die
veel hield van hanen en hoenderen op te knappen. Hy
ging dan naar het bosch en vond het hol, waar de vos juist
voor zat rond te kijken. Ons haantje vertrouwde zich echter
niet te dicht by hem, maar ging in een boom zitten en zet
toen: „Vosje, mijn vriend! indien je plezier hebt om van
„avond met my te komen, dan zal ik je, hier in de buurt,
„in een bogerd, een grooten vetten haan wijzen, en dien
„kunje dan opeten, zoo je hem lust; want hy heeft my
„deerlijk toegetakeld, en ik zag hem gaarne van kant."
7**
-ocr page 161-
154
ONDKRWIJS VOOR KINDKREN.
De vos, die grooten honger had, en zeer listig van aart
was, verheugde zich zeer om het gedane voorstel, en dacht:
„hier zal ik dubbele winst doen," maar liet nergens van
blijken: „Och!" zei hy, met een vriendelijke stem tegen
den haan; „kan ik je daar genoegen meê doen, wel, dan
„wil ik van avond gaarne met je gaan, en je den dienst be-
„ wijzen, dien je vraagt: wy zijn toch op de waereld om mekaêr
„te helpen, en ik beloof je. die haan zal jou geen kwaad
„meer doen, dat zal ik hem wel aflecren."
Zoo gingen zy dan, zoodra het donker was, liet bosch
zamen uit en naar den bogerd toe, waar onze verradersche
haan den vos stilletjes en in \'t geheim naar het plekje bracht,
waar hy wist dat Helderstem , gewoonlijk, op een struik zat
te slapen: en, wip! in een oogenblik had de vos den armen
Helderstem beet gepakt en kapot gemaakt en at hem nu
op, tot er niets als de veeren van overbleven. Ondertusschen
dat hy daarmee bezig was, stond de andere haan er by en
kraaide van blijdschap: „Ziezoo maat!" zei hy tegen Hel-
derstem: „nu is \'t over met je en nu zulje my niet meer
„uit den bogerd jagen." Maar Helderstem kon zijn spot-
temy niet hooren; want hy was dood.
Deze vreugd en zegepraal was echter van korten duur:
want pas had de vos Helderstem opgepeuzeld, of hy zei
tegen den verrader: „Helderstem smaakte in der daad heel
„lekker; maar ik heb nog niet genoeg," en met-een sprong
hy hem op \'t lijf en at hem op, net zoo als hy Helderstem
gedaan had. En zoo raakten de beide lianen, door hun ge-
durig twisten , allebei van kant.
P. Maar Mama. dat was toch niet mooi van dien vos.
M. Mooi was het zeker niet; maar die kwaadaardige haan,
die zijn makker verraden had, verdiende niet veel beter.
Daar-en-boven . wilde dieren, als de vossen zijn, eten alles
op wat onder hun bereik komt, en maken daar geen kom-
plimenten meê.
P. Maar \'t was ook dom van dien kleinsten haan, dat
hy dus zelf den vos uit het bosch ging halen en er by bleef
staan, terwijl deze Helderstem opat.
M. Dat was het zeker; maar je zult mettertijd zien, dat
-ocr page 162-
155
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
er mensclien zijn, die wijzer denken te zijn dan hanen, en
toch even dwaas handelen. Nijd en wraakzucht zijn leelijke
driften, en, als zy iemand verleiden, dan verblinden zy hem
voor de gevolgen van zijn daden. En daarom, Pauline
moetje wel zorgen, nooit in \'t minste aan zulke kwade
bewegingen toe te geven.
P. Wel Mama, dat zou my spijten, indien ik dat deed.
M. Ja maar, dat gebeurt lichter, dan je zoudt kunnen
gelooven. — Daarom kunje niet te voorzichtig zijn en niet
genoeg zorgen om het minste gevoel van toorn, haat, nijd,
of wraakzucht, dat je. in je hart mocht voelen opkomen, on-
middelijk, en zoo krachtig mogelijk, tegen te gaan. Want als
men zich eens aan die kleine bewegingen overgeeft, dan ver-
valt men langzamerhand zeer licht tot grootere, en laat zich
eindelijk, eer men er op verdacht is, tot dingen vervoeren ,
waartoe men nooit zoft gedacht hebben, in staat te zijn.
XXIV.
Jacob. Papa, je hebt my laatst eens gezeid, dat iedereen
aan \'t land betalen moet voor het beroep, dat hy uitoefent.
Maar wat wil dat eigenlijk zeggen, beroep ?
Vader. Een beroep is die bezigheid, of dat werk, waar
toe iemand zich meer byzonder geroepen voelt, of zich op
toelegt: dat hy als \'t ware tot zijn taak heeft genomen, om
er den kost meê te winnen.
J. En hoe veel beroepen zijn er wel, Papa?
V. O\' die zijn er by honderden, en meer dan ik je by
mogelijkheid zou kunnen noemen: en om dat de menschen
gedurig nieuwe uitvindingen doen en daarin weer nieuwe
middelen van bestaan vinden, komen er gedurig nieuwe be-
roepen by. Maar de voornaamste soorten van beroep kan
ik je wel opsommen. Wilje eens hooren, welke die al zijn.
J. Als \'t je belieft, Papa: dan zal ik ze opschrijven om
ze goed te onthouden.
-ocr page 163-
156
ONDERWIJS VOOR KINDKREN.
V. Maar my dunkt, je zult reeds uit je zelven, als ik
je maar een beetje op den weg help, sommige van die be-
roepen wel kunnen noemen. Wat zoüje wel denken, dat
het eerste en oudste beroep was? Je weet toch wel, wat
in den Bybel verteld wordt, dat Kain en Abel waren.
J. Ja Papa: Kain was een landbouwer, en Abel was een
schaapherder.
V. Nu, en \'t ligt in de rede, dat de eerste menschen
ook begonnen, met een bedrijf bv de hand te nemen, dat
het eenvoudigste en natuurlijkste was. Zy moesten toch in
de eerste plaats zorgen, altijd wat te eten te hebben, zoo
wel vleesch als voortbrengselen van den grond, niet waar\'.\'
J. Ja Papa, dat begrijp ik; en daartoe moesten zy het
land behouwen en vee weiden.
V. Juist; en dat is sedert dien tijd nog net zoogebleven.
Voor alle andere dingen moet gezorgd worden, dat er voor-
raad zij van spijs: want als die er niet, of niet genoegzaam
is, dan maakt dit, dat de menschen zich niet. of niet dan
tegen hoogen prijs, het noodigc voedsel kunnen aanschaffen,
en dan ziet het er deerlijk uit. Daarom stellen wy als het
oudste en noodzakelijkste beroep , boven aan, als N". 1: den
Landbouw.
J. En de herder» dan, Papa! zijn die niet even oud als
de landbouwers?
V. O ja; maar wy verstnan, onderden algemeenen maan
van landbouw al wat tot het boerebedrijf behoort, of er in
betrekking mee staat, alzoo niet alleen het bouwen van
koren en granen, maar ook het kweeken van groenten en
vruchten, het planten van bosschen, het teelen van vlas,
hennep, en andere nuttige planten, en vooral ook het weiden
van allerlei soort van groot en klein vee, waaronder alzoo
het herdersbedrijf begrepen is. Hoe nuttig de landbou-
wers zijn behoef ik je niet te zeggen; want de bakker zoü
geen brood bakken, de brouwer geen bier brouwen , de wever
geen linnen weven, de timmerman geen huizen of schepen
houwen . de fabrikant geen wollen stoffen vervaardigen . indien
de landman geen granen en vlas bouwde, geen bosschen
plantte en geen schapen hield. — Daarom houdt men ook
-ocr page 164-
157
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
overal den landbouw in eere, en worden de boeren in de
meeste landen van vele belastingen vrijgesteld, die de overige
ingezetenen moeten betalen.
ƒ. Nu dat vind ik ook wel goed, Papa, dat die wat
vooruit hebben.
V. En nu komen, na de Boeren, No. II: de Jagers en
Yhschers. Die zijn er ook al van ouds geweest; want al
heel spoedig hebben de menschen ontdekt, dat er, behalve
de tamme dieren, dat zijn die. welke zich gemakkelijk wen-
nen om zich door hun meester te laten voeden, handelen en
hoeden, zoo als runderen , schapen , geiten , kippen , duiven
enz., nog andere wilde dieren en vogels, alsmede vele vis-
schen waren , die een zeer gezonde en smakelijke spijs op-
leverden , of die op andere wijze den mensch van nut kunnen
zijn. Ook waren er altijd vele verscheurende of roofdieren ,
die aan menschen en vee kwaad deden, en die men derhalve
zooveel mogelijk moest zien uit te roeien. En zoo werd der-
halve de jacht en v\'mcliery, door alle tijden heen, niet
enkel uit bloot vermaak, maar ook tot nut en voordeel van
velen, overal uitgeoefend.
/. Maar Papa, ik vang ook wel eens visschen , met den
hengel. Ben ik dus een visscher van beroep?
V. Neen, jongenlief; want je doet dat maar uit loutere
liefhebbery: even als Papa, in \'t najaar, ook wel op de
jacht gaat, om hazen of patrijzen te schieten. Maar jy
verkoopt de vischjes niet, die je vangt, en Papa verkoopt
de hazen en patrijzen niet, die hy vangt: en daarom ben
jy geen visscher van beroep en Papa is geen jager van be-
roep. Even zoo ben jy geen landbouwer van beroep, al
werk je nu en dan eens in je tuintje. Men geeft, zoo als
ik je gezeid heb, den naam van beroep alleen aan dat bedrijf,
waar men de kost geheel of gedeeltelijk meê wint. — En
wat denkje nu, Jacob, dat by ons in \'t Land meer zijn:
jagers van beroep? of visschers van beroep?
ƒ. Wel Papa, ik zofi denken, visschers.
V. Heel waar: maar waarom denkje dat?
J. Wel Papa, omdat wy hier overal aan de zee liggen
en er zoo vele groote rivieren door ons land loopen. En
-ocr page 165-
158
ONDERWIJS VOOIt KINDEREN.
dan heb ik ook wel gelezen van de haringvisschery, waar
zooveel menschen de kost meê verdienen, en van Scheve-
ningen en andere zeedorpen, daar zooveel pinkjes zijn, daar
zy meê visschen gaan, en hoe er op Marken en op Urk
niets als visschers wonen.
V. Dat hebje heel goed onthouden. Jagers zijn er hier
in \'t algemeen minder dan visschers, ook omdat er hier zoo
vele van die dieren ontbreken, waar in andere landen jacht
op gemaakt wordt, als b. v. olifanten, leeuwen, tijgers,
wilde zwijnen, wolven, enz.
/. Nu, ik ben blij, dat wy hier niet van die leelijke
beesten hebben. Maar Papa, je zei my straks, dat men die
dieren en vogels en visschen ging vangen , om dat zy ons
ook op een andere wijze tot nut konnen zijn. dan tot spijs:
wat meende Papa daarmee?
V. Wel Jacob, heugt het je niet, wat ik je verteld heb
van de olifanten, en hoe veel dienst die aan de menschen
doen?
J. Ja Papa, maar die zijn dan ook tam, en Papa sprak
van de wilde beesten.
V. Daar hebje gelijk in; daar heeft men dan ook alleen
maar nut van, als zy dood zijn, door hun vel, of veeren,
of eenig ander deel van hun lichaam te gebruiken. Zoo
b. v. verschaffen ons tijgers, panters, vossen enz. fraaie
huiden; de beeren, hermelijnen, marters, enz. bont en pel-
teryen, andere viervoetige dieren zelfs medicijnen en riekende
stoffen: zoo leveren de struis- en parad ijsvogels en andere
meer, prachtige veeren , waar de dames zich meê kappen ,
en de zwanen dons voor bedden en kussens: zoo geven de
walvisschen en andere groote visschen traan en baleinen, en
tanden die men gebruiken kan: ja, er is, geloof ik, geen
beest te noemen, waar men niet op de eene of andere wijze
partij van trekken kan.
J. Nu Papa, wat voor beroepen zijn er nog meer?
V. Je begrijpt, dat de landbouwer niet met zijn han-
den alleen zijn werk doen, noch de jager het wild vangen,
noch de visscher den visch vatten kan, en dat zy daartoe,
de een allerlei werktuigen, de ander schietgeweer, kruit
-ocr page 166-
159
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
enz. noodig heeft. Insgelijks zal men het graan niet, zoo als
het daar gegroeid is, en het vleesch van de dieren niet raauw
eten, en de boomen niet, zoo als zy daar zijn, gebruiken om
er huizen of schepen meê te bouwen: en byna al wat de
landbouwer, jager en visscher ons verschaffen , dient, eer men
het gebruikt, tot dat gebruik bereid en bekwaam gemaakt
te worden. Er zijn dan, van de vroegste tijden af, men-
schen geweest, die het beroep hadden , datgene te verschaffen
of\' te vervaardigen, wat de landbouwer, jager en visscher, of
ook, later, wat andere lieden, tot hun bedrijf behoefden . of
om hetgeen door degenen. die ik daar noemde, geleverd
werd, tot gebruik geschikt te maken. De lieden, die zich
daarmede bezig houden, en die ik als No. Til stel, noemt
men Fabrikanten,, Werkbazen., Ambachtslieden, enz. Jlaar-
onder reken ik b. v. de bakkers en brouwers, die, van
\'t koren, brood en bier maken: de metselaars en timmerlieden,
die huizen en schuren bouwen : de smids, die van ijzer en
staal allerlei werktuigen maken: de spinners en wevers, die
van vlas, wol, zijde, katoen enz., allerlei stoffen vervaar-
digen, en nog honderderlei anderen meer, wier getal niet
te noemen is, omdat er byna zoo vele ambachten zijn als
er voorwerpen zijn, die eenige bereiding noodig hebben.
ƒ. Ja, Papa, dat begrijp ik: dat moet al een heele
menigte zijn.
V. Nu is \'t niet genoeg, dat de zaken, die wy tot voedsel,
kleeding, hulsvesting enz. noodig hebben, in ruwen of be-
werkten staat aanwezig zijn, zy moeten ook onder de men-
schen, die er gebruik van maken willen, worden verdeeld.
En die zich daarmede belasten, zijn No. IV: Kooplieden en
Winkeliers. Deze koopen die dingen van den landbouwer,
van den jager en visscher, van den fabrikant of werkbaas ,
by groote partyen, en voorzien er hun magazijnen, pak-
huizen of winkels van. Wat de kooplieden betreft, die doen
dat niet alleen, om hetgeen zy gekocht hebben weer in hun
«igen land aan andere kooplieden of aan winkeliers te ver-
koopen; maar ook om er een gedeelte van naar andere landen
te verzenden; terwijl zy daar-en-tegen weer, uit andere
landen, goederen ontbieden, d. i. hier laten komen. Want
-ocr page 167-
160                              ONDERWIJS VOOK KINDEREN
niet alle landen leveren allerlei soort van goederen op: zoo
b. v, zijn er hier geen druiven van die soort daar men wijn
van maakt, en er is ook geen ijzer, of geen marmersteen,
dat iets beteekent. te vinden. Ook groeit er hier geen
graan genoeg om al het brood van te bakken, dat men hier
noodig heeft, en geen genoegzaam hout, dat goed is, om er
huizen of schepen van te timmeren. - Het is dus goed,
dat er kooplieden zijn, die zorg diagen, dat wy van al deze
dingen, en van zoo vele andere, die wy missen, altijd voor-
zien blijven.
J. Maar Papa, wat groeit er dan by ons in \'t land.
dat men in andere landen niet heeft?
/". Om je de waarheid te zeggen , ons land brengt maar
heel weinig voort, en wy zouden de tiende part niet be-
zitten van de dingen, die wy dagelijks gebruiken, indien wy
ons behelpen moesten met hetgeen ons eigen land opbrengt.
J. .Maar Papa, hoe stellen wy \'t dan ?
V. O! heel goed, en \'t is juist aan dat gebrek, dat wy
vroeger den bloei van ons land verschuldigd zijn geweest.
J. Hoe dat Papa, dat begrijp ik niet.
V. Wel, omdat liet gebrek aan zoo vele dingen onze-
kooplieden van ouds aandreef, uit onderscheiden landen goe-
deren te laten komen, waarvan zy eerst ons land overvloedig
raeê voorzagen , en het overige dan weer naar andere landen
zonden, om er winst meê te doen. En dewijl er in die
tijden byna geen land was, waar zulk een uitgestrekte koop-
handel gedreven werd, zoo was hier altijd de grootste voor-
raad van allerlei dingen, en ons land was, om zoo te zeggen,
de markt, waar men uit alle hoeken van Europa zich kwam
voorzien van \'tgeen men noodig had. Dit is in de laatste
tijden wel zoo niet meer, en de kooplieden van andere lan-
den laten nu de koopwaren liever terstond komen van de
plaats. waar zy groeien, of gemaakt worden; maar wy hebben
toch nog altijd in den handel een groote bron van voordeel,
en dat vooral, omdat wy, in de Oosten elders, bezittingen
hebben, die ons rijkelijk voorzien van voorwerpen van han-
del. Zoo b. v. komt er van daar alle jaar een ontzachlijke
hoeveelheid kolly aan, en suiker, en thee, en indigo of
-ocr page 168-
161
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
andere verfwaren, en tabak, en tin enz. en die wordt dan
hier, met groote winst, verkocht.
J. Maar Papa, brengt ons land dan volstrekt niets op,
dat wy naar andere landen zenden?
f. Ja, wel iets, en zelfs in sommige opzichten meer
dan vroeger, sedert men zich hier meer op den landbouw
toelegt. Wy zenden b. v. alle jaren een menigte vee bui-
ten \'slands, en boter, en kaas en vruchten. Ook kan men
in zekere mate, den suiker, dien wy van hier zenden, als
een voortbrengsel van ons land beschouwen; want al groeit
die hier niet, dan wordt die toch, hier vooral, geschikt ge-
maakt om gebruikt te worden, of, zoo als men \'t hiet, ge-
raffineerd.
En dan heeft men hier ook spinneryen, en weve-
ryen, en andere fabrieken, waarvan de voortbrengselen naar
elders worden verzonden.
Maar nu, Jacob, tot dat verzenden van goederen naar
elders, of tot het voeren van goederen naar dit land, wat
is er daartoe alzoo noodig?
•J. Wel Papa, ik denk, schepen, en schuiten, en wagens.
V. Juist: en zoo komen wy weer aan een ander beroep,
namelijk, No. V: ScAijipers en Voerlieden. En vooral mogen
de Zeelieden niet vergeten worden, niet alleen om dat zy een
beroep drijven, dat zooveel kunde en onverschrokkenheid vor-
dert, maar ook om dat ons land zich van ouds door de zeevaart
heeft beroemd gemaakt, en deze zoo vele knappe lieden heeft
opgeleverd, die, door de ontdekking van landen en wateren,
die te voren niet bekend waren , of door andere groote en ver-
dienstelijke daden, aanspraak op eerbied en dankbaarheid heb-
ben verworven. — Met dat al, schoon ik hier de schippers
en voerlieden noem. die dan ook werkelijk de goederen van
de eene naar de andere plaats brengen, moet ik daarby niet
vergeten de Reeders, dat zijn zy, die de schepen, stoom-
booten, of andere vaartuigen, tot vervoer van goederen ge-
schikt, hebben laten bouwen en inrichten, en van wie de
schipper zijn last ontfangt: — noch ook de personen, die de
middelen van vervoer te lande, als b. v. spoorwegen, wagens,
karren enz. bekostigen en in wier dienst de voerlieden zijn: —
en dit brengt er my toe, om een soort van beroep te noe-
-ocr page 169-
162
ONDERWIJS VOOR KINDREEN.
men, dat niet door één persoon, maar door een aantal per-
sonen te samen gedreven wordt, die elkander dikwijls niet
eens kennen, ja misschien nooit gezien hebben.
J. Heden Papa, hoe kan dat mogelijk zijn ? Hoe kan
men een beroep drijven met iemand, dien men niet kent ?
V. Dat zal ik je zoo aanstonds uitleggen, — wat ik nu
bedoel, dat zijn , No. VI: de Maatschappyen. — Je be-
grijpt wel, Jacob, dat als er b. v. een nieuwe spoorweg ge-
maakt moet worden, of een heel groote fabriek gebouwd, of
een meir of waterplas droog gemaakt, of een groote stad
van gas, of van versch water, of van iets anders, voorzien
moet worden, er niet licht iemand gevonden wordt, die geld
genoeg heeft, om alleen de kosten van zulk een onderneming
te dragen, of, indien hy daar al rijk genoeg toe is, dan
heeft hy zelden lust, om daar zulk een groote som aan te
wagen, die hy kwijt zou wezen als \'t eens tegenliep. üaar-
om, als er plan bestaat om iets dergelijks te ondernemen ,
dan berekenen zy, die het plan gemaakt hebben, of die be-
grijpen dat de zaak voordeel kan opleveren, hoe groot of de
kosten nagenoeg zullen zijn. Wy willen nu eens stellen, dat
zy die berekenen op een millioen gulden. Dan roepen zy,
door middel der nieuwspapieren en op andere wijze, iedereen
op. die maar wil, om aan de zaak deel te nemen, en dan
bepalen zy er by, dat men voor niet minder kan deel nemen
dan b. v. voor ƒ 1000, of voor ƒ 500, of voor/ 250: —
altijd voor een ronde som. Indien er nu lieden zijn, die
geld over hebben , en oordeelen dat het plan goed is, en er
geld meê te verdienen valt, dan geven zy te kennen, dat
zy wel meê willen doen, en dan zeit b. v. de een, hy heeft
er wel ƒ 20,000, een ander, hy heeft er ƒ 5000, een an-
der, hy heeft er/ 1000 voor over. En als die lieden zoo
veel geld hebben toegezeid, dat het te samen een millioen
gulden bedraagt, dan is de zaak klaar en kan men beginnen.
Als dan het minste getal, daar men voor kan deel nemen,
b. v. / 1000 is, worden er duizend bewijzen gedrukt, van
gelijke soort als de obligaties, waar ik uw laatst van sprak,
en degene, die meedoen, krijgen, voor elke ƒ 1000 die zy
betalen, zulk een bewijs, dat zy namelijk aandeel in de zaak
-ocr page 170-
103
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
hebben, en dat, als de zaak voordeel geeft, hun, naar even-
redigheid van het geld, dat zy er in belegd hebben , een ge-
deelte daarvan gegeven moet worden. En te gelijk benoemen
die menschen, die deel genomen hebben, of deelhebbers zijn
in de zaak, te samen eenigen onder hen, om de maatsc/tappg,
zoo als het dan hiet, te besturen. en al wat er gedaan moet
worden, te regelen en te beschikken. Maar dewijl nu door-
gaans die aandeelen, even als de obligaties, kunnen verkocht
worden aan een ander, en dus van de eene hand in de
andere gaan, zoo spreekt het van zelf, dat in de meeste
gevallen, en vooral wanneer er vele aandeelen zijn, geen aan-
deelhouder weten kan wie, behalve hem, er al aandeelen op
nahoudt, en zy dus, als ik straks zeï, elkander niet ken-
nen, al oefenen zy te samen, als Maalschappg, een gemeen-
schappelijk beroep uit.
ƒ. Maar Papa, voeren zy dan ook iets uit by dat beroep ?
V. Het beroep wordt, als ik je vertelde, alleen door het
Bestuur gedreven: en dus bepaalt zich hetgeen de overige
aandeelhouders uitvoeren doorgaans alleen daartoe, dat zy,
als ik je reeds verteld heb, de leden van dat bestuur kiezen,
en eens, of meer dan eens, in \'t jaar vernemen, wat er al
zoo verricht is: \'t welk zy alsdan kunnen goed- of af keu-
ren , en ook somtijds, in dit laatste geval, andere bestuur-
ders kiezen.
Maar nu begrijpje, Jacob, dat, om al die beroepen, waar
wy al van gesproken hebben, goed en naar behooren te
kunnen uitoefenen, er eenige kennis noodig is. Die kennis
krijgt men gedeeltelijk door de praktijk of oefening, d. i.
door iets dikwijls te doen: zoo leert b. v. een arbeider goed
spitten, omdat hy het van jongs af gedaan heeft, en er de
praktijk van heeft, en een schoenmaker leert schoenen maken,
door gestadig er aan bezig te zijn, en er dan de praktijk van
te krijgen. Maar iemand, die het in zijn vak wat verder
wil brengen, en niet altijd precies op dezelfde manier voort
wil gaan , maar het gebrekkige wil verbeteren, dient meer te
weten. Of nu b. v. de boereknecht al denken mag , dat,
als hy maar kan spitten, en melken, en den wagen mennen,
en ander gewoon werk doen, en daarmee de kost verdienen,
-ocr page 171-
164
ONDERWIJS VOOi: KINDEREN.
het dan genoeg is, zoo zal hy \'t ook nooit verder brengen;
maar de boer zelf dient wat meer te weten. Die dient te
kunnen lezen en schrijven en rekenen: — en dat dient
cigentlijk iedereen te kunnen doen; uaut het is voor ieder-
een nuttig om uit goede boeken wat te leeren, en om, al is
\'t maar een brief of een rekening te kunnen schrijven, en om
van de cijferkunst ten minsten zoo veel te weten, dat, als men
h. v. iets koopt of verkoopt, men niet omtrent den prijs,
liet getal, enz. bedrogen wordt. Nu kan b. v. een boer, in
werken, die over den landbouw geschreven zijn, lezen.
welke nieuwe werktuigen er al uitgevonden worden om b. v.
spoediger en met minder kosten te zaaien en te ploegen,
te dorschen, enz.: hoe hy \'t best de mest zal bewaren, die
hy noodig heeft, zoo dat er niets van verloren gaat: waar
hy op te letten heeft by \'t planten en pooten: hoe deze of
gene ziekte van \'t vee voorkomen of genezen kan worden en
duizend andere dingen meer, waar hy anders niets van ge-
lioord zou hebben; — en als hy dan hetgeen hy op die manier
leest met oordeel weet toe te passen en te gebruiken, dan
kan men van hem zeggen, dat hy niet alleen knap is door
de praktijk, maar ook door de weienschap. En zoo is \'t in
ieder vak. Een schipper b. v., die zijn schip over de zee
moet brengen naar een plaats, waar hy nooit geweest is, zal
doorgaans, door in de kaarten en boeken te studeeren. en door
te letten op de verschijnselen van lucht, water , weer en wind ,
en door andere middelen meer, zijn weg weten te vinden ,
even goed als of hy in een bekend vaarwater was: dat doet
hy dan niet door de praktijk, want hy heeft die reis nooit
gedaan; maar door de wete?u<tc/iap en kennis, die hy opgedaan
heeft, behoorlijk toe te passen. En zoo is \'t in alle vakken,
ja in alle toestanden des levens, nuttig en noodig, weten-
schap te bezitten. Als iemand je b. v. vroeg, Jacob, of je
ook plezier hadt om rnet hem te voet naar Londen te wan-
delen en daar een dag te blijven, wat zou je dan denken?
ƒ. Dan zoü ik denken, Papa, dat die iemand er niets
van wist; want men kan naar Engeland niet komen dan
over zee.
F. En hoe weetje dat ? je bent er immers nooit geweest.
-ocr page 172-
165
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
•ƒ. Wel Papa, dat heb ik op de kaart gezien , en ik weet
ook, dat Engeland een eiland is.
V. Juist: je hebt daar de wetenschap van, en zoo zijn
er duizende dingen , die iemand weten kan, zonder dat hy
het gezien of gehoord heeft of het hem uit de •praktijk be-
kend is. — Nu, om aan anderen zulke dingen te leeren,
die hun noodig of nuttig zijn kunnen te weten, dient men
die eerst zelf grondig te kennen: en degene, die zoo de
eene of andere zaak of \'t een of ander vak grondig hebben
onderzocht, noemt men Geleerden. Sommigen van die ge-
leerden schrijven boeken of geven lessen over de zaken, die
zy weten, zonder dat zy daar een kostwinning van maken ,
maar anderen bezigen wel degelijk de kennis, die zy ver-
kregen hebhen, om óf werken te schrijven, die zy met voor-
deel verkoopen kunnen, óf die kennis aan te wenden om
op allerlei andere wijze hun mederaenschen van dienst te
zijn: — en die oefenen dan uit. wat wy zullen brengenon-
der No. VII: de wetenschappelijke beroepen.
J. En wie behooren dan daartoe, Papa?
V. Daar behooren b. v. toe: ln alle leermeesters en onder-
wijzers,
niet alleen degene , die aan kinderen of jongelieden
les geven, maar ook de godsdiensileeraars en wie verder zich
er op toeleggen, om aan de menschen te leeren, hoe zy zich
jegens God en hun naasten hebben te gedragen
2°. de Advokaten, dat zijn degene, die de menschen in
moeilijke gevallen met hun raad en voorlichting helpen, en
hun belangen verdedigen en voor de Rechters bepleiten.
8°. De Genees- en Heelkundigen. wier taak het is, als
iemand ziek is, of zich gewond heeft, of ergens pijn voelt,
te onderzoeken, wat daarvan de oorzaak is. en dan zoodanige
middelen voor te schrijven of in \'t werk te stellen, als dien-
stig kunnen zijn om hem te genezen.
4". De Bouwkundigen, waaronder ik reken niet alleen de-
gene, die plannen maken , volgens welke men huizen, kerken,
enz. bouwt, maar ook degene, die men gewoonlijk Ingenieurs
hiet, en die het bestuur of opzicht hebben over het maken
van dijken en sluizen, het graven van vaarten , het droog -
maken van meiren en plassen. het aanleggen van spoor-
-ocr page 173-
166
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
wegen en andere groote en belangrijke werken. Je voelt
wel, Jacob, dat degene, die de beroepen drijven, welke ik
je daar heb opgenoemd, dat niet behoorlijk zouden kunnen
doen, of zy moeten zich eerst, door goed in hun vak ge-
studeerd te hebben, daartoe hebben bekwaam gemaakt.
J. Ja Papa, dat is duidelijk: en zijn zy dan ook alle-
maal knap daarin?
V. Natuurlijk weet er de een meer van dan de ander;
maar om dat het van zoo veel belang voor de maatschappy
is, dat zy hun vak goed verstaan , mogen zy geen van allen
hun beroep uitoefenen, of zy moeten eerst een examen heb-
ben ondergaan; dat is, zy moeten aan lieden, die er verstand
van hebben, en daartoe zijn aangesteld, bewijs hebben ge-
leverd, dat zy de noodige kundigheden bezitten om hun be-
roep te drijven.
Maar Jacob, het is nog niet genoeg, dat de menschen
in \'t algemeen kundigheden verkrijgen, er moet ook ge-
legenheid zijn om hun, als zy braaf gewerkt hebben, wat
uitspanning te verschaffen, en vooral om by hen het gevoel
en den smaak op te wekken voor hetgeen schoon en wei-
luidend en cierlijk is.
J. Dat begrijp ik niet recht, Papa, wat je daarmee
meent.
V. Als je broertje zijn trommel neemt en daarmee door
huis loopt trommelen, vindje dat dan aangenaam om te
hooren ?
J. Neen Papa, dat verveelt my al gaauw, dat geroffel,
en dan verzoek ik hem ook doorgaans, er uit te scheiden,
of in den tuin te gaan trommelen.
V. En als Mama op de piano speelt, verveelt je dat ook ?
J. O neen, dat hoor ik heel gaarne; maar dat is ook
heel wat anders.
V. Wel hoe dat? \'t is immers allebei muziek?
J. Ja, maar dat getrommel is maar wat gepof, dat ner-
gens naar lijkt, en dat van Mama is degelijke muziek.
V. Juist: en die muziek wekt een aangenaam gevoel by
je op en geeft je smaak in \'t hooren van iets, dat liefelijk
is; wat dat geroffel van Broertje niet kan doen. Zoo behoort
-ocr page 174-
]67
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
dan de Muziek tot de zaken, die genoegen geven en tevens
den smaak verbeteren: en even zoo doet de Zangkunst. dat
is, de kunst van fraai te zingen, en de Schilderkunst, of
de kunst om alle voorwerpen na \'t leven af te beelden, en
de Dichtkunst, dat is de kunst, om goede en schoone denk-
beelden in vaerzen uit te drukken, en de Bouw- en Beeld-
houwkunst,
dat is de kunst om cierlijke gebouwen te maken,
of fraaie beelden , en andere voorwerpen , uit steen, ivoor,
was, enz. te vervaardigen. — Degene, die zich daarmede
bezig houden, noemt men Kunstenaars, en daaronder treft
men, even als onder de Geleerden, er weder aan, die de
Kunst alleen uit liefhebben\' beoefenen, en anderen, die er
hun beroep van maken. Dat wordt dus N". VIII. En be-
halve degene, die zelve kunststukken maken, als de Schrij-
vers van muzykale werken,
de Schilders, Teekenaars en Plaat-
snijders ,
de Dichters, de Bouwkunslenaars en Beeldhouwers,
heeft men er ook nog, die zich er op toeleggen om de
werken van anderen uit te voeren of te vertoonen, zoo als
de Muzikanten en de Tooneelkunstenaars of Akleurs, en weer
anderen, die geen ander doel hebben, als om ons wat uit-
spanning te bezorgen en daarby wat te verdienen, als de
Paardrijders, Koorddansers, Goochelaars, en anderen meer,
die men over \'t geheel, niet zoo zeer Kunstenaars noemt
als wel Kunstemakers.
J. En is het ook noodig, dat die er zijn, Papa?
V. Noodig juist niet; maar \'t is daarmee gelegen als
met onderscheidene spellen, waarmede groote menschen zoo
wel als kinderen zich bezig houden om den tijd te verdrijven.
Als je een goed gedeelte van den dag gewerkt en geleerd
hebt, dau wilje wel eens je vermaak hebben, al is \'t met
dingen, die op zich zelve onbeduidend zijn, niet waar?
J. Ja Papa, dat wil ik zeker: dat zou my niet bevallen,
altijd te moeten werken en leeren.
V. Nu, even zoo is \'t met de groote menschen ook,
die willen ook wel eens lachen of zich vermaken: en anders
zouden zy, de meesten althans, gevaar loopen, knorrig of
droefgeestig te worden. — Maar zoo nu dat Kunstemakers-
heroep,
waar ik van spreek, niet tot de noodzakelijkste be-
-ocr page 175-
108
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
hoort, zoo is er een ander, dat ongelukkig heel noodzakelijk
is — en dat is, N". TX: het beroep van de krijgdieden.
J. Waarom is dat ongelukkig, Papa?
V. Wel, bedenk maar eens goed zou het niet beter
zijn, dat men dat geheele beroep niet noodig had, en dat
de menschen, in plaats van samen te gaan vechten als zy
\'t niet eens zijn, de dingen met elkander schikten?
ƒ. Ja, dat is waar Papa, dat zou het zeker.
V. Dat meen ik ook; maar nu zy eenmaal zoo dwaas
zijn, moet wel ieder volk zorgdragen, altijd klaar te zijn als
<:r een vyand in zijn land wou komen. En \\vy, die zoo wel
van de zee- als van de landzijde kunnen worden aangevallen,
moeten dus zoo wel een Zeemacht hebben, dat is, krijgslieden
die ter zee vechten, als een leger, ten einde van alle zijden
beschermd te worden, zoo als ik je dat al meer gezeid heb.
Zijn de krijgslieden noodig om ons te verdedigen, wan-
neer het oorlog is, en ook om te zorgen, dat de rust en
vrede, in het land zelf, niet door slechte menschen gestoord
worde, zoo zijn er in alle tijden, \'t zij vrede of oorlog ,
lieden noodig, die \'t land besturen, en lieden, die recht
spreken en zorgen, dat ieder het zijne krijge en lieden, die
hetgeen, ten dienste en tot nut van de ingezetenen, door de
rtegeering beschikt is ten uitvoer moeten brengen: en dat
zijn wat men — Xo. X — de hoogere en lagere Ambtenaren
noemt. Ik heb je laatst al over hen gesproken, en je ge-
zeid, wat die zoo al te verrichten hebben.
Eindelijk, meest al de lieden van de beroepen . die ik tot
hiertoe heb opgenoemd, hebben, de een meer de ander minder,
daghuurders, werklieden, dienstboden, sjouwerlieden en der-
gelijken noodig, om hen in hun werk te helpen of hun ten
dienste te staan. Van daar — No. XI — het beroep van de
loontrekkenden en dienstbaren, die zich, voor een zekere
som gelds, by \'t jaar. by de week, by den dag of zelfs by
\'t uur en by de keer, aan anderen verhuren. Deze lieden
genieten natuurlijk de minste voordeelen in de maatschappy;
dewijl zy niet arbeiden voor zich zelve, maar voor anderen,
en, voor zoo verre hun werk of dienst betreft, onder de
bevelen van anderen staan. Deze nadeelen moet men hun
-ocr page 176-
169
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
derhalve door een zachte en vriendelijke behandeling zoeken
te vergoeden.
Ik geloof, dat ik je nu al de voornaamste klassen of
soorten heb opgenoemd, waaronder men de verschillende be-
roepen kan rangschikken. Wil ik ze je nu nog eens herhalen?
J. Als \'t je belieft, Papa.
V. Er moeten zijn. 1. Landbouwers, die de natuur hei-
pen om datgene voort te brengen wat, tot voeding, kleeding,
en gebruik, den menschen onontbeerlijk is.
2.    Jagers en visschers, die hun evenzeer het noodige
bezorgen..
3.     Arbeids- en handwerkslieden, die hetgeen de natuur
voort brengt door de kunst tot ons gebruik geschikt maken.
4.     Kooplieden en winkeliers, om de goederen, die men
noodig heeft, onder de menschen te verdeden.
5.     Schippers en voerlieden, en anderen, die hen daarin
behulpzaam zijn.
6.     Maatschappyen, die in staat zijn, datgene tot stand te
brengen wat op zich zelve staande personen niet zouden
kunnen doen.
7.     Kundige lieden in verschillende vakken. die de ove-
rigen, waar die \'t noodig hebben, onderwijzen, te recht hei-
pen , verdedigen, genezen, of hun op andere wijze ten
dienste staan.
8.    Kunstenaars, die den menschen \'t leven veraangenamen.
9.     Krijgslieden, die hen beveiligen en beschermen.
10.     Ambtenaren, die voor \'t algemeene welzijn en voor
den geregelden gang der algemeene zaken zorg dragen.
11.     Daglooners en dienstbaren, die de lieden van de
overige beroepen helpen en hun ten dienste staan.
J. En Papa, welk beroep zal ik nu moeten uitoefenen,
als ik groot ben?
V. Dat zal, tegen dat het zoo ver is, gedeeltelijk van
je eigen keus en gedeeltelijk van de omstandigheden afhangen.
J. Hoe meent Papa dat? Mag ik dan niet kiezen wat
ik worden wil?
V. Neen, niet altijd. Al zei je b. v., „ik wil Minister
„worden — of Generaal — of Rechter — of Burgemeester" ,
III.
                                                                   S
-ocr page 177-
170
ONDERWIJS VOOB KINDEKEN.
dan zoü je dat niet veel helpen; want daar toe moet men
door den Koning gekozen of benoemd worden: en al zei je:
„ik wil soldaat worden", en je hadt een te zwakke gezond-
heid, of: „ik wil schilder worden", en je hadt te zwakke
oogen, dan zou dat toch niet gaan. Het beste is dus, dat
je er je tegenwoordige bezigheid maar van maakt om van
het onderwijs dat je ontfangt zoo veel mogelijk partij te
trekken en geen gelegenheid voorby te laten gaan om iets
te leeren: want, hoe meer kundigheden je hebt opgedaan, hoe
meer je later in staat zult zijn, om in de Maatschappy tot
nut en voordeel voor je zelven en voor anderen, \'t zij in
de eene, \'t zij in de andere betrekking, werkzaam te zijn.
XXV.
Klaartje, een lief en aardig meisje, was, tot haar zesde
jaar toe, de vreugd geweest van haar ouders; maar na dien
tijd had zy, ik weet niet hoe, de kwade gewoonte aange-
nomen van by het minste, dat haar niet aanstond, kwaad
en knorrig te worden, en zulks, op een zeer onaangename
wijze, te toonen. Berispte men haar over eenige fout, die
zy begaan had, terstond liet zy de lip hangen. Nam een
van haar speelmakkertjes iets van haar speelgoed mee, dan
vloog zy naar hem toe, even alsof zy hem krabben of bijten
wilde, en rukte \'t hem uit de hand. Beval men haar iets,
dat zy liever niet deed, of weigerde men haar iets, dat zy
vroeg, terstond begon zy te pruttelen en te pruilen, en
smeet, by \'t uitgaan, de deuren, zoo hard als zy kon, ach-
ter zich toe, als of zy verlangde, dat men door \'t geheele
huis zoü hooren hoe misnoegd zy was.
Van dien tijd afwas zy niet meer, als vroeger, de vreugd,
maar in tegendeel de smart van haar ouders, en niemand
in huis gaf meer om haar. Wel had zy doorgaans berouw
over haar slecht gedrag, ja weende er wel eens bittere tranen
om; maar telkens verviel zy er weer toe, eer zy er om dacht.
Eens op Sinter Niklaas-avond wilde zy haar moeder, die,
-ocr page 178-
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.                            171
met een toegedekte mand, naar een kabinetje ging, volgen ,
en toen haar moeder \'t haar verbood, trok zy weer een knor-
rig gezicht, en smeet de deur achter haar moeder toe, dat de
kamer er van dreunde. Op \'t zelfde oogenblik had zy er
echter weer berouw over, dat zy zich zoo lomp en oneer-
biedig, jegens haar moeder, gedragen had.
Na dat zy eenigen tijd had gewacht, kwam haar moeder
haar zelve halen, en bracht haar in \'t kabinetje, waar zy
haar moeder had willen volgen. Hoe groot was toen Klaartjes
verwondering, er een tafel vol te vinden met speelgoed, heel
netjes naast elkaêr geschikt. Zy wist niet wat zy er van
zeggen of denken zou, te minder om dat zy zeer goed be-
greep, dat zy zulke fraaie geschenken, na het gedrag, \'t
welk zy een oogenblik te voren gehouden had, geheel niet
verdiende.
„Kom hier, Klaartje!" zei haar moeder: „lees eens, wat
„er op dit briefje staat, dat hier op tafel ligt." — Klaartje
nam het briefje en las: voor een vriendelijk meisje, dat altoos
gezeggelijk en wel te vrede is, en nooit pruttelt of stuurse/t
kijkt.
— Klaartje sloeg de oogen neer en lei het briefje weer
op tafel, zonder een woord te spreken.
„Wel nu Klaartje," vroeg haar moeder: „voor wie is dat
„speelgoed nu ?" — „Ach Mama! niet voor my," ant-
woordde Klaartje, met de tranen in de oogen.
„Wel," zei haar moeder, „kom dan eens hier, aan den
„anderen kant: daar ligt nog een briefje: zie eens, of dat
„je nader raakt."
Klaartje nam het andere briefje op, en las: voor een on-
vriendelijk en knorrig kind, dat zijn f out erkent en zich, van
heden af, er van beteren wil.
„O ja mijn lieve Mama \\" riep Klaartje uit: „dat raakt
„my en dat zal ik gaarne ook, van heden af, doen." En
meteen viel zy haar moeder om den hals en begon sterk te
schreien. Haar moeder schreide ook, half uit droefheid,
over de kwade gewoonte die haar kind had aangenomen,
half van vreugde over het berouw, dat zy toonde, en over
het goede voornemen, dat zy opvatte.
„Nu," zei haar moeder, na dat zy beiden een poos ge-
-ocr page 179-
172
ONDERWIJS VOOR KINDKRKN.
zwegen hadden: „neem het speelgoed, dat volgens dat tweede
„briefje je gegeven wordt, en God sterke je in je goede
„voornemens."
„Neen lieve Mama," antwoordde Klaartje: „ik zal het
„niet nemen, voor dat ik zoo geworden ben, als het eerste
„briefje my te kennen gaf, dat ik wezen moest. Bewaar
„dat speelgoed voor my, en zeg \'t my, wanneer je zult vin-
„den dat ik \'t nemen mag."
Haar moeder was over dit antwoord zeer verblijd; zy gaf
den sleutel van \'t kabinetje aan Klaartje en zei tegen haar:
„zie daar, ik zal alles hier laten zoo als \'t staat, met de
„twee briefjes er by; daar hebje nu zelve den sleutel; ge-
„brnik dien om het speelgoed te gaan krijgen. zoo ras je
„denkt, aat je \'t, volgens den inhoud van \'t eerste briefje,
„moogt doen."
Zes weken verliepen er, zonder dat Klaartje weer in haar
vorige fout vervallen was, uitgezonderd eene enkele reis, in
\'t begin, en toen had zy zich terstond weer bedwongen.
Eindelijk viel zy haar moeder om den hals, kuste haar, en
vroeg, terwijl zy den sleutel voor den dag haalde: „mag ik
„nu, lieve Mama?" — „Ja wel, mijn allerliefste!" ant-
woordde de moeder, haar teeder omhelzende; „wel mag je
„nu. Maar zeg my eerst, hoe je gedaan hebt, om je slechte
„gewoonte te overwinnen.\'"
„Ik heb er gedurig om gedacht," antwoordde Klaartje:
„en zoo dra ik maar eenigzins merkte, dat ik knorrig of
„ontevreden werd, dacht ik maar aanstonds om\'t kabinetje,
„en om al \'t moois, dat daar was, en om de briefjes en \'t
„geen daar opstond, en om de vriendelijkheid, die je my
„daar getoond had: en dan was \'t net, als of elke andere
„gedachte, en alle bewegingen van knorrigheid of mis-
„uoegdheid, van zelve verdwenen. Ook heb ik eiken morgen
„en eiken avond God ernstig gebeden, dat Hy my toch Zijn
„bystand zou verleenen, om die kwade neiging te overwin-
„nen, en als ik dat recht van harte gedaan had, dan was
„\'t my ook, dacht ik, net als of ik niet weer knorrig zoü
„kunnen worden , al was er ook iets, dat my niet aanstond: —
„en zeer dikwijls werd ik het dan ook niet."
-ocr page 180-
173
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
„Dat is best, mijn kind," zeï haar moeder, en drukte
haar nog teederder dan te voren aan haar hart: „ga zoo
„voort, en je zult de blijdschap van mijn ouderdom worden.
„Kom, ik wil met je gaan en je helpen, al dat speelgoed
„naar je kamer te dragen. En telkens als je er meespeelt,
„denk dan, hoe je gedaan hebt om het te verdienen, en doe
„in alles zoo."
„Dat zal ik gaarne doen," zei Klaartje: „want ik heb er
„my zoo wel by bevonden, en ik ben nooit zoo blijd en zoo
„vergenoegd geweest als op dit oogenblik."
Ziet nu hier uit, lieve kinderen, dat het zeer mogelijk
is, zich van een ondeugd of kwade gewoonte te beteren,
als men \'t maar ernstig wil, en leert er tevens uit, welke
middelen je daarvoor in \'t werk moet stellen. Telkens als
je je gereed voelt, in een fout te vervallen, waarvan je voor-
genomen hadt, je te beteren, deukt dan om Klaartje, en
hoe gelukkig en vergenoegd die was, toen zy zich van haar
kwade gewoonte had gebeterd: denkt, welk een vreugd en
genoegen zy daardoor aan haar moeder gaf, en hoe je ook
die zelfde vreugd aan je ouders geven kunt: — en bidt
God dan, even als zy, dat Hy je helpe, dan zulje er ook
wel in slagen. — Want onder Klaartjes speelmakkertjes waren
er. die ook fouten hadden en er zich van beterden, toen zy
hoorden wat er met Klaartje was voorgevallen. Hebt der-
halve goeden moed, doet je best, bidt God, dat Hy je po-
gingen zegene, en je zult de vreugd van je ouders worden,
zoo als Klaartje weer die van haar moeder werd.
XXVI.
Vader. Je zult je wel herinneren, Jacob, hetgeen ik je
in onze vorige gesprekken gezeid heb, omtrent de onder-
scheidene middelen van inkomsten, die iemand hebben kan;
zoilje my die nog wel kunnen opnoemen?
8*
-ocr page 181-
174
ONDERWIJS VOOR KINDKREN.
Jacob. Neen Papa, niet te best.
V. Iemand trekt zijn inkomsten, of van zijn huizen, die
hy verhuurt, of van zijn landeryen, die hy verpacht, óf
van zijn obligaties of zijn aandeelen in raaatschappyen, daar
hy renten van trekt, óf van zijn handel of beroep, óf van
zijn ambt.
ƒ. Maar zijn er nu veel menschen, die van dat alles
hebben, Papa?
V. Neen, maar zeer weinigen. De een heeft wat van
\'t een, de ander wat van \'t ander: maar de meesten hebben
niets dan wat zy met hun handenarbeid verdienen.
•ƒ. En Papa, wat heeft die?
V. Papa heeft hier en daar wat land liggen, dat hy
verpacht, en eenige obligaties, en aandeelen in maatschap-
pyen, daar hy renten van trekt, en dan is hy in \'t bestuur
van een maatschappy, daar hy voor bezoldigd wordt. En
die bezoldiging, met de pacht van die landeryen en de ren-
ten van die obligaties, is omtrent alles. wat Papa heeft om
van te leven.
•ƒ. En waarom doet Papa er niet nog iets by, om meer
geld te winnen?
V. Dat zal Papa wel doen als hy er gelegenheid toe
vindt; ofschoon Papa het nu met hetgeen hy voor die Maat-
schappy te werken heeft, en met het opbrengen en onder-
wijzen van zijn kinderen, al druk genoeg heeft. — Voor
\'t oogenblik zit er niets anders op, dan dat Papa zich te
vrede stelt met hetgeen hy jaarlijks krijgt, en zijn verteering
daarnaar regelt. Want voor die som moet Papa al de on-
kosten betalen die hy te maken heeft: de huren van de
dienstboden, het onderhoud der landeryen, de belastingen
aan \'t Land, de huishuur, de meesters voor de kinderen,
het eten en drinken, de kleêren en al wat er dagelijks
in \'t huishouden noodig is. En daarom moet Papa het\'wel
overleggen, en maken, dat hy niet te kort komt, maar
\'t zoo inrichten, dat hy zoo veel nut en vermaak trekke
van zijn geld, als hy maar trekken kan. De kunst nu om
dat goed te dcen heet de Ekonomie of kuishoudhumt: en
weetje waar die voornamelijk in bestaat?
-ocr page 182-
175
ONDERWIJS VOOR KINDEKEN.
J. Waarin dan , Papa ?
V. Zy bestaat in een goed overleg, orn, met weinig,
veel te doen, niets nutteloos te verspillen, alles in goede
orde te houden en zich , eerst het noodwendige, en daarna,
zoo veel \'t inkomen, dat men heeft, het toelaat, het aan-
gename en vermakelijke te bezorgen.
J. En hoe kan men dat leeren doen, PapaP
V. Men moet te dien einde beginnen met uit te rekenen,
hoe veel inkomen men heeft, en dus, hoe veel men \'sjaars
kan verteeren. — Wanneer men dat weet, moet men verder
nagaan, wat men al aan eten, drinken, kleêren, huishuren ,
belastingen en verdere noodzakelijke uitgaven noodig zal
hebben , en hoe men zich dat met de minste kosten bezorgen
kan, om nog een goed gedeelte van zijn inkomen voor an-
dere uitgaven over te houden: wat men dan berekent over
te houden moet strekken; 1. om het onderwijs van de kin-
deren, die men heeft, te bekostigen: 2. voor weldadige oog-
merken : om naar vermogen te helpen en te ondersteunen,
die \'t noodig hebben, en instellingen of ondernemingen, die
\'t heil of \'t nut van onze medemenscheu ten doel hebben ,
te bevorderen; 3. voor zoodanige uitgaven, die meer tot ge-
mak en vermaak strekken dan wel volstrekt noodig zijn;
4. voor onvoorziene voorvallen, die altijd gebeuren kunnen
en ons noodzaken tot onkosten, daar wy niet op verdacht
waren. — Dit alles moet men, zoo veel doenlijk, by voor-
raad berekenen, en, voor elke dezer soorten van uitgaaf,
een bepaald gedeelte van zijn inkomen bestemmen, doch
alles zoo inrichten, dat de uitgaaf de inkomsten niet te
boven ga. Want die in een jaar meer verteert dan hy jaar-
lijks inkomen heeft, besteelt anderen of zich zelven.
J. Hoe dat Papa?
V. Stel eens, dat iemand jaarlijks f 4000 inkomen heeft.
Indien hy nu, in dit jaar, ƒ5000 verteert, dan komt hy er
ƒ 1000 te kort. Betaalt hy nu die / 1000 niet aan de
lieden, aan wie hy ze voor eten, kleêren of andere dingen
schuldig is, dan besteelt hy die lieden; betaalt hy ze wel, dan
moet hy dit doen uit zijn inkomen van \'t volgende jaar, en
dan besteelt hy zich zelven. Want dan maakt hy, dat hy,
-ocr page 183-
176
ONDERWIJS VOOR KINDEREN.
\'t volgende jaar, de renten van die te veel verteerde f 1000
mist en dus minder inkomen heeft dan \'t vorige. En is
hy nu, in \'t vorige jaar, met geen ƒ4000 toegekomen,
dan zal hy waarschijnlijk, in \'t volgende jaar, niet gemak-
kelijk toekomen met minder.
j. Wel Papa, hoe zal hy dan \'t stellen?
V. Dan moet hy een van beiden doen, n. 1. of in
\'t volgende jaar zoo veel minder verteering maken, of hy
moet een huis, een stuk land, een rentegevend papier of
eenig ander deel van zijn kapitaal verkoopen en daarmee
zijn schuld betalen. Maar daarmede is hy dan dit deel van
zijn kapitaal ook kwijt, en zoo dat hem, jaarlijks, b. v.
f 50 opbracht, dan heeft hy, in \'t vervolg, jaarlijks f 50
minder te verteeren. En indien hy dikwijls aldus een ge-
deelte van zijn kapitaal wegdeed, dan zou op \'t laatst zijn
inkomen zoodanig verminderen. dat hy er in \'t geheel niet
meer uit kon. Hy zou dus veel beter gedaan hebben . indien
hy, van \'t begin af aan, zijn zaken zoo had aangelegd, dat
hy met zyn f 4000 was toegekomen. Want dan zoü hy
even rijk zijn gebleven en had op den zelfden voet kunnen
blijven leven.
Nu kan het dikwijls gebeuren, dat, buiten ons toedoen,
de uitgaven, die wy noodzakelijk doen moeten, komen te
vermeerderen: dan is het noodig. de uitgaven tot gemak en
vermaak weer zoo veel te verminderen, dat wy met ons in-
komen kunnen blijven toekomen. — Zoo iets heeft Papa al
twee maal moeten doen.
J. En waarom dat Papa?
V. Toen Jacob er nog niet was, en zoolang hy er nog
f»»«w alleen was, hadden Papa en Mama sommige dingen voor
hun gemak en vermaak, die zy nu niet meer hebben. Toen
hadden zy een kleine buitenplaats, en een rijtuig met twee
paaiden. En die konnen zy toen ook bekostigen, omdat hun
inkomen toereikend was, om de noodzakelijke kosten voor
\'t huishouden te betalen, en om dan nog genoeg over te
houden om de onkosten van die buitenplaats en dat rijtuig
met twee paarden goed te maken. Maar daarna, toen broertje
Karel in de waereld kwam, en zusje Klaartje, en zusje Mietje,
-ocr page 184-
177
ONDERWJIS VOOR KINDEHEN.
toen zeiden Papa en Mama tegen elkander: „nu moeten wy
„kleêren voor al die kinderen koopen, en Mietje moet een
„min hebben, en wy moeten een kindermeid meer hebben,
„en voor dat alles zullen wy zoo veel meer moeten uitgeven:
„terwijl ons inkomen niet vermeerderd is. Wy zullen der-
„halve, om die meerdere uitgaven goed te maken, iets anders
„afschaffen, dat wy minder noodig hebben; want onze kin-
„dertjes kunnen toch niet zonder eten, en zonder kleêren,
„en zonder oppassing blijven." — „Maar,\'" zeiden wy toen;
„wy kunnen \'t wel zonder buitenplaats stellen, \'t Is waar,
„\'t is heel pleizierig; maar \'t noodige moet voorafgaan, en
„wy mogen geen schulden maken." — Zoo schaften Papa
en Mama hun buitenplaatsje af, en \'t geld, dat dit hun
jaarlijks gekost had, besteedden zy, om er de kleêren van
Kareltje, en van Klaartje, en van Mietje, en Mietjes min,
en nog een kinderraeid, van te betalen, en zoo bleef hun
uitgaaf weer aan hun inkomen gelijk.
Maar dat duurde niet lang; want kort daarna kwam
broertje Jan, en broertje Hendrik, en zusje Henriette, en
die moesten al weer kost en kleêren hebben: zoo zeiden
Papa en Mama: „wat nu gedaan ? Meer te verteeren dan
„wy inkomen hebben, dat gaat niet; want dan worden wy
„en onze kinderen mettertijd arm. Waar zullen wy \'t dan
„op vinden." — „Wel!" zei Mama, „ik weet er wat op;
„wy hebben tot nog toe een rijtuig gehouden, en twee
„paarden, die heel wat eten; maar ik kan ook wel te voet
„gaan, of, als \'t noodig is, een vigilante nemen; en dan
„kunnen wy \'t geld, dat die paarden, aan voer, en belas-
„ting, en oppassing kosten, voortaan besteeden om de kost
„en de kleêren van de drie jongste kinderen te betalen." —
„Best!" zei Papa: „dat zullen wy dan maar doen," en zoo
gingen nu het rijtuig en de paarden weg, even als te voren
de buitenplaats: en de uitgaven konnen weer uit de inkom-
sten gevonden worden. En zoo dient men altijd te doen,
en, als het spreekwoord zeit, zijn teering naar zijn neering
zetten; want dan blijft men in goeden staat: terwijl men
anders zijn geld opmaakt, en in \'t einde, met zijn kinderen,
armoede en gebrek moet lijden. En daarom is \'t immers
-ocr page 185-
178
ONDERWIJS VOOB KINDEREN.
veel beter, in tijds wat minder vermaak en gemak te nemen,
dan zich in \'t einde geheel bedorven te zien.
/. Dat is \'t zeker, Papa.
V. En indien nu Papa eens een gedeelte van zijn inko-
men verloor, zoo dat er zich b. v. niemand opdeed, die zijn
land woü huren, of dat hy van de een e of andere obligatie
geen rente meer trok, dan zoü Papa al weer wat moeten
afschaffen, om zijn uitgaven gelijk te houden met zijn in-
komsten.
J. En wat zoü Papa dan afschaffen?
V. Ja, dat weet ik nu zoo dadelijk niet; maar Papa
zoü dan b. v. geen wijn meer aan tafel drinken, en een
goedkooper huis zoeken, of op een plaats gaan wonen, waar
\'t leven minder duur was, en zich met een dienstbode min-
der behelpen. — En dewijl Jacob natuurlijk in \'t vervolg,
zoo lang hy niets verdient, nog minder geld zal hebben,
dan Papa nu heeft, moet hy by tijds zich ook leeren be-
helpen, en zoo veel mogelijk alles voor zich zelven doen:
dan valt het hem later niet vreemd of ongemakkelijk. Als
men alles te gemakkelijk gewend is, dan is \'t onaangenaam,
zich later ongemakken te moeten getroosten; maar wanneer
men zich heeft leeren behelpen en met weinig te vrede
te zijn, dan valt dat veel lichter. En dan is \'t ook zoo
veel te aangenamer, als men later zijn gemak weer eens
nemen kan.
-ocr page 186-
INHOUD.
VAN HET
DERDE DEEL.
EERSTE AFDEELING.
I. Alles is in de waereld wil ingericht, of de Doornstruik
en de Schapen..............    Blz. 5
II. Eigenschappen der vloeistoffen. Drukking van het water.      „ U
III.    Eigenschappen der dieren...........      ,,       13
IV.    Drukking der lucht.............           
V. Onderscheidene beteekenissen van \'t woord wezen ...            23
VI. Warmte. Middelen om haar voort te brengen ....            27
VII. Oorzaak en uitwerking..............      33 -
VIII. Uitwerkingen der warmte...........            85 \\
IX.    De ziel het voorname deel..........            42
TWEEDE AFDEELING.
X.    De stoomkracht..............            51
XI. Algemeene en byzondere behoeften der menschen ...            58
XII. Het gas................           fi4
XIII. Nut der gezelligheid en vereeniging der menschen tot
maatschappyen...............            66
-ocr page 187-
II                                                      INnOÜD.
XIV. Treurige gevolgen der onzindelijkheid. Een vertelling .      »      75
XV. Veranderingen, in sommige lichamen door warmte te weeg
gebracht................            S2
XVI. Het geld.................            88
DERDE AFDEELING.
XVII. Het onweer............... „ 97
XVIII. Oorsprong van het gezach. Verschillende vormen van
regeering. — Waar de regeering voor te zorgen heeft.
Evenwicht der staatsmachten.........„ 102
XIX. De eerlijke marskramer............„116
XX. Belastingen................„122
XXI. Men moet iedereen behandelen gelijk men zelf behandeld
wil wezen...............„ 132
VIERDE AFDEELING.
XXII.    Middelen om geld te verdienen: — om zijn vermogen te
vermeerderen. — Wat men zelf verdient stelt men \'t
meest op prijs..............„ 135
XXIII.    De twistzieke Hanen. Een fabel........„152
XXIV.    Verschillende beroepen............„155
XXV. Het driftige meisje verbeterd............170
XXVI. Men moet de teering naar de neering zetten.....„ 173.
"Hl"
-ocr page 188-