-ocr page 1-
-ocr page 2-
:>ö
ry\\\\rrs \\z.&\\C
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-ocr page 6-
-ocr page 7-
HAND- EN STANDAABDBOEK
VOOR DEN
HOENDERLIEFHEBBER.
;
\'
-ocr page 8-
BIBLIOTHEEK UNIVERSITEIT UTRECHT
A06000030888667B
3088 866 7
-ocr page 9-
HAND- EN STANDAABDBOEK
VOOR DEN
HOENDEKLIEFÏÏEBBEK
BEVATTENDE
HET VERZORGEN VERPLEGEN EN KWEEKEN
DER
HOENDERS
ALSMEDE
KORTE BESCHRIJVING VAN ALLE BEKENDE HOENDERRASSEN
DOOR
R. T. MAITLAND
Oud\'Directeur tan den Dierentuin tan het Koninfcl. Zoölog. Botan. Genootschap
te \'s Gratenhage
Versierd met 32 gekleurde Platen
NAAR DE NATUUR GETEEKEND EN OP STEEN GEBRACHT DOOR
B. W. WIEBINE
•-K-o-
AMSTERDAM
Tj. VAN H O L K E M A
1882
BIBLIOTHEEK
DIERGENEESKUNDE
UTRECHT
-ocr page 10-
-ocr page 11-
UIT WARE HOOGACHTING EN ERKENTELIJKHEID
OPGEDRAGEN
DR. G. F. WESTERMAN,
Directeur van het Koninklijk Zoölogisch Genootschap „Natura Artis
Magistra" te Amsterdam,
Ridder der Orde van den Nederlandschen Leeuw enz. enz.
dm §chii\\un.
-ocr page 12-
-ocr page 13-
VOORBERICHT.
De avicultuur of teelt van het pluimgedierte in \'t algemeen heeft
bij ons te lande die publieke belangstelling nog niet verkregen als
welbij onze naburen het geval is, bij wie tijdschriften geregeld ver-
schijnen, welke uitsluitend aan dit gedeelte der landhuishoudkunde
zijn gewijd. Jaarlijks worden in Londen, Parijs en Berlijn enz., groote
te ntoonstellingen van pluimgedierte gehouden, die duizenden belang-
stellende bezoekers uitlokken en zulk eenen algemeenen bijval vin-
den, dat zelfs geïllustreerde tijdschriften door afbeeldingen der
bekroonde voorwerpen in hunne algemeen verspreide bladen, als
om strijd, het publiek met de meest belangrijke en nieuwste vogel-
rassen trachten bekend te maken. Te betreuren is het dat bij ons
het houden van fijne vogelrassen in \'t algemeen nog steeds als eene
onnutte en geldverspillende liefhebberij wordt beschouwd; zelfs zou-
den wij tevergeefs bij onze naburen naar namen zoeken als die,
waarmede de liefhebbers van het houden van hoenders of duiven
door velen onzer landgenooten, doorgaans op hatelijke wijze, be-
stempeld worden. Bij onze voorouders echter stond deze nuttige
liefhebberij hooger aangeschreven; ieder bemiddeld eigenaar eener
buitenplaatshad toen ter tijd zijn eigen bijzonderen hoenderhof, waar
-ocr page 14-
VIII                                                                              -----
hij niet minder trotsch op was, dan du tegenwoordige liefhebber
zulks is op zijn stal met schoone raspaarden of met vee uit edel
bloed gesproten. Gelukkig echter is het tegenwoordig een verblij-
dend verschijnsel dat die sedert lang ingeslapen, zoogenaamde lief-
hebberij, weder sporen van herleving vertoont,dankzij voornamelijk
het krachtdadig voorbeeld door onzen zoölogischen tuinen gegeven en
den prikkel van den naijver, opgewekt door geregeld jaarlijks terug-
keerende tentoonstellingen op dit gebied, vanwege het Koninklijk
Zoölogisch Genootschap te \'sGravenhage en door onze Maatschap-
pijen van Landbouw gegeven, die ontwijfelbaar veel bijdragen om
onzen goeden naam, zuivere rassen te kweeken, bij onze naburen
staande te houden, welke naam wij op het punt stonden geheel
te verliezen. Terwijl daarenboven hij ons tegenwoordig een orgaan
verschenen is, dat onder den titel van „Onze gjvederde Vrienden"
uitsluitend aan den vogeüiefhebber gewijd is en de Landbouw
Courant op welwillende wijze een gedeelte van haar blad steeds
ter beschikking van de Aricultuur stelt.
Sedert jaren, voornamelijk uit den aard van mijnen vroegeren werk-
kring als Directeur van het Kon. Zoölog. Botan. Genootshap te \'sGra-
venhage, mij bijzonder onledig houdende met de kennis der verschil-
lende hoenderrassen, gaf ik in 1872 een Synoptisch overzicht
betrekkelijk de voornaamste kenmerken der in-
heemsche en uitlandsche Hoenderrassen uit, met de
inleidende woorden: „Bij gelegenheid van verschillende tentoonstel-
„lingen van pluimvee hier te lande, is het zoo dikwerf gebleken,
„welke verwarring er heerscht bij verschillende liefhebbers van
„hoenders, ten opzichte der namen, eischen en kenmerken van een
„of ander ras; dit gedeelte toch der avic.ltuur is tot haden bij ons
-ocr page 15-
—                                                                 IX
„te lande, door gemis van een vasten standaard grootendeels zeer
„verwaarloosd; een en ander berust hoofdzakelijk slechts op mon-
„delinge overleveringen van den éénen liefhebber op den anderen.
„Ten einde voorloopig zooveel mogelijk hierin te gemoet te komen,
„heb ik met het oog op de jaarlijks belangrijker wordende tentoonstel-
dingen van pluimvee in den Kon. Zool. Botan. Tuin te \'s Gravenhage,
„zoo kort doenlijk de verschillende hoofdeigenschappen der mij be-
„kende rassen in enkele regelen trachten samen te vatten, als basis
„nemende:
„Ch. Jacque, Ie Poulailler;
„The Standard of excellence in Exhibition Birds bij the „Poul-
„try-Club" of London;
„Hühner-Nomenclatur festgestellt den 16den October 1869
auf den „l"en deutschen Geflügelzüchtertag in Dresden;
„drie autoriteiten, die men voorzeker het recht niet zal betwisten
„ten deze opzichte uitspraak te doen."
Deze regelen zijn thans nog zeer van pas, waarom zij dan ook
hierboven worden herhaald, alleen wensch ik er nog aan toe te
voegen, dat sedert dien tijd door mij de meeste nieuwere werken
over hoenderfokkerij en kennis der hoenderrassen zijn geraadpleegd
en daarvan zoo ik hoop, met goed gevolg is gebruik gemaakt.
Sedert geruimen tijd is de gansche oplage van bovengenoemd
Synoptisch overzicht geheel uitgeput, ten gevolge waarvan
ik van vele zijden aangezocht werd eene nieuwe uitgave in het licht
te doen verschijnen. Om aan deze, zich meer en meer herhalenden
wensch te voldoen, heb ik in dit werkje hieraan gevolg gegeven.
Oorspronkelijk bestond bij mij slechts het voornemen om eene
alphabetisch-gerangschikte polyglottische naamlijst der verschillende
-ocr page 16-
X                                                                           —
bekende hoederrassen te geven, met bijvoeging der eigenaardige
kenmerken waardoor zij zich onderling van elkander onderscheiden;
doch aan het dringend en aanhoudend geuit verlangen van vele en
geachte zijden tot mij gericht, om dit werk te doen vergezeld gaan
van eenige wenken enz. betrekking hebbende op de behandeling
der hoenders in \'t algemeen, heeft dit handboek zijn ontstaan te
danken.
Niemand is beter bekend dan ik met de ondankbare taak eene
handboek saam te stellen ten gebruike van de hoenderliefhebbers;
velen van dezen toch hebben, zooals men zulks noemt, de wijsheid
in pacht: zij vermeenen onfeilbare geneesmiddelen te bezitten tegen
elke hoederziekte, alsmede aan het ei te kunnen zien of daaruit een
haan dan wel een kip zal geboren worden en het geheim te ken-
nen de eierproductie te vermeerderen, of wel 500 percent voordeel
uit de hoenderteelt te kunnen trekken, enz. enz. Ondanks eene veel-
jarige ondervinding is het mij nog niet mogen gelukken tot derge-
lijke kennis te geraken. Zij die de hoop mochten koesteren in de
volgende bladzijden ten dezen opzichte nadere inlichtingen, ter be-
vestiging hunner wetenschap te bekomen, zullen zich voorzeker
teleurgesteld vinden, terwijl anderen hunnen panaceeën en voorspel-
lingen als niet steekhoudende zullen zien behandeld, waardoor beiden
met mijn werk minder zullen ingenomen wezen. Een en ander is
dan ook de reden geweest dat ik steeds huiverig was aan den al-
gemeenen wensch gevolg te geven, doch eindelijk heb ik voor den
steeds meer van verschillende zijden toenemenden aandrang gezwicht
en hoop dat de wenken in de volgenden bladzijden vervat, aan velen
nuttig mogen zijn en het hare bijdragen de hoenderteelt in ons
vaderland bevordelijk te wezen.
-ocr page 17-
                                                               XI
Vóór dit voorbericht te eindigen rust op mij de aangename ver-
plichting mijne warmste erkentelijkheid te betuigen en wel in de
eerste plaats aan den Heer Dr. G. F. Westerman, Directeur van het
Koninklijk Zoölogisch Genootschap „Natura Artis Magistra" te Am-
sterdam, die met zijn algemeen bekende zucht nuttig te willen
zijn, waar zich daartoe de gelegenheid aanbiedt, mij in de gelegen-
heid gesteld heeft vele afbeeldingen naar de natuur te kunnen laten
vervaardigen en wel naar de bestaande voorwerpen in de diergaarde
van N. A. M. aanwezig, terwijl enkele rassen, op dit oogenblik al-
daar ontbrekende, zijn afgebeeld naar voorwerpen tijdelijk tot dat
doel welwillend afgestaan door den Heer W. H. Vos te \'s Graveland,
wiens belangrijke hoenderfokkerij wij aan elk hoenderhefhebber,
die zich van één of ander gezocht ras wenscht te voorzien, kunnen
aanbevelen, alsmede aan den Heer Eüg. J. W. Geelen, die ons toe-
gestaan heeft in zijn zeer uitgebreid hoenderpark op Villa Berken-
heuvel, bij Doorn, afbeeldingen te laten maken naar zijne Plymouth-
rock\'s die ons tot nu toe aan ons werk ontbraken. Uit eigen aan-
schouwing kunnen wy het hoenderpark op Berkenheuvel (in den
waren zin des woords) een modelpark noemen dat, wat netheid,
doelmatigheid en practische inrichting betreft, bijzonder door lief-
hebbers verdient bezocht te worden; de bekende welwillendheid van
den eigenaar zal elk beleefd aanzoek te dien opzichte voorzeker vol-
gaarne toestaan en niemand zal teleurgesteld Berkenheuvel verlaten.
Daar de Heer Geelen zich uitsluitend op het kweeken van zui-
vere rassen toelegt en niet schroomt stammen van het zuiverste
ras uit hun vaderland, zonder bemiddeling van derden, van de be-
kendste kweekers te ontbieden, kunnen zij, die zich goed bevruchte
eieren van hoenders van zuiver bloed willen aanschaffen, deze
-ocr page 18-
XII                                                             
bij den Pluimgraaf J. M. van Lier, op Berkenheuvel, ontbieden en
wel met de meeste zekerheid, tegen billijken prijs, iets goeds en
van zuiver ras te bekomen.\'
Hier zij ten slotte mede een woord van dank en hulde gebracht
aan den Heer B. W. Wierink, den teekenaar der fraaie afbeeldin-
gen, welke dit werk versieren, en die met eene bijzondere voor-
liefde zich van deze zijne taak zoo uitnemend gekweten heeft en
met de meeste welwillendheid steeds bereid was, van de door mij ge-
maakte opmerkingen gebruik te maken of gewenschte wijzigingen
aan te brengen, waardoor, naar ik mij vlei, die afbeeldingen, wat
het eigenaardig kenmerkende der rassen betreft, zeer in waarde
zullen gewonnen hebben. Het is een teekenaar niet euvel te duiden
(zoo hij geene bijzondere studie van de natuurlijke geschiedenis
gemaakt heeft) dat hij kleine doch veelal belangrijke kenmerken over
het hoofd ziet, die elke diersoort in \'t bijzonder eigen zijn en waar-
door zij zich van aanverwanten onderscheiden, terwijl zij voor des-
kundigen doorgaans onmisbaar zijn om soort of ras te kunnen her-
kennen. Aan de grootte der platen, die niet grooter zijn konden
zonder den prijs van dit werk belangrijk te doen stijgen, is het alleen
te wijten dat vele dezer eigenaardige kenmerken niet duidelijker
konden teruggegeven worden.
De Schrijver.
-ocr page 19-
EERSTE GEDEELTE.
BEHANDELING DER HOENDERS.
-ocr page 20-
-ocr page 21-
TERMINOLOGIE.
12.  Kleine schouder-dekveê-
ren (schouder).
13.  Groote schouder-dekveê-
ren (spiegel).
14.  Kleine slagpennen.
15.  Groote         ,/
16.  Zoogenaamd dijbeen (ei-
genlijk scheenbeen).
17.  Zoogenaamde schenkel of
poot (eigenlijk voorvoet).
18.  Voet en teenen.
19.  Sporen.
1.  Kam.
2.  Wangen.
3.  Oorlellen.
4.  Kin- of keellellen.
5.  Halssierveêren.
6.  Borst.
7.  Buik (eigenlijk borstbeen;.
8.  Rug.
9.  Zadelveêren.
10.  Sikkelveêren en staart-
dekveêren.
11.   Staartpennen.
-ocr page 22-
HOOFDSTUK I.
DE HOENDERFOKKERIJ IN \'T ALGEMEEN.
De hoenderfokkerij maakte eeuwen geleden reeds een
belangrijk onderdeel van het bedrijf van den landbouwer
uit; bij de oude Egyptenaren werden de hoenders reeds
in grooten getale kunstmatig uitgebroed, zooals door Aeis-
totelbs ongeveer 350 jaren vóór onze jaartelling verhaald
wordt. Bij de oudste opgravingen in streken vroeger reeds
door menschen bewoond geweest, vindt men sporen en
overblijfselen van het hoen; het behoort mede totdeoud-
stë huisdieren en heeft de groote volksverhuizingen uit
Azië naar het westen steeds gevolgd. Ten tijde van Darius,
500 jaren vóór Christus\' geboorte, waren de hoenders
reeds in Griekenland bekend onder den naam van Perzi-
sche vogels, waaruit men besluiten mag dat zij uit Perzië
naar Europa zijn overgebracht.
Lang is men in het onzekere geweest, welke van de vijf
thans bekende, uitsluitend in Oost-Indie te huis behoorende
wilde hoendersoorten als: Gallus ferrigineus, G. fur-
catus, G. Sonneratii, G. Lafaijettii en G. strami-
2
-ocr page 23-
BAN KI VA
-ocr page 24-
o
n e i c o 11 i s de ware stamouders van de verschillende
rassen onzer tamme hoenders zouden geweest zijn. Wij
hebben alle reden de eerstgenoemde daarvoor te houden;
deze vindt men van de zuidelijke grenzen van Kaschmir,
tot het zuidwestelijk China, verder op Malakka en de
Soenda eilanden alwaar zij onder den naam van Bankiva
bekend zijn.
Het is een algemeen en verkeerd gebruik van tamme
hoenders sprekende het woord soort in plaats van ras
te bezigen. Onder soort verstaat men alleen dieren die in
vrijen natuurstaat voorkomen en onderling in hoofdken-
merken, grootte, kleur en teekening aan elkaar gelijk zijn;
daarentegen worden onder ras begrepen die dieren, die
van ééne of andere diersoort herkomstig zijn en door men-
schelijken invloed, klimaat-verschil en verdere cultuur zich
van hunne oorspronkelijke stamouders onderscheiden en
jongen voortbrengen aan vader en moeder gelijk. Zoo zijn
b.v. behalve ons Paard zelf, de Ezel, de Zebra enz. paar-
densoorten; onder de rundersoorten telt met het gewone
Rund, den Buffel, den Bison, den Yack en vele andere. Onder
paardenrassen daarentegen verstaat men b.v. het Friesche-,
Engelsche-, Arabische- en Perzische paard, terwijl onder
de runderrassen onder andere het Hollandsche, het Dur-
ham en het ongehoornde ras moeten gerangschikt worden;
zulks is eveneens het geval met alle onze overige huis-
dieren; als: Schapen, Honden, Hoenders, Eenden enz.; deze
behooren allen tot rassen, waarvan de oorspronkelijke stam-
soort, behalve van die der vogels in \'t algemeen, sedert
eeuwen geheel is uitgestorven.
Onder onderrassen verstaat men geringe doch constante
-ocr page 25-
7
afwijkingen, die bij de meeste rassen voorkomen en door-
gaans slechts in verschil van grootte en van kleur be-
staan, zoo zijn b.v. de gele, zwarte, witte en Koekoeks-
veêre Chochin-China\'s slechts onderrassen van het ras der
Cochin-china\'s, terwijl van verschillende hoenderrassen ook
dwergachtige vormen, zoogenaamde krielen, bestaan.
Doorgaans verkrijgt men door kruising van twee ver-
schillende rassen of onderrassen jongen, die in eenige
opzichten van hunne ouders verschillen; zoo kan men
door een zwarten haan met witte kippen te paren onder
de daaruit ontstane kuikens enkele zoogenaamde blauwe
aantreffen. Deze echter zijn slechts bastaarden, daar zij
niet uit zuiver bloed herkomstig zijn; eerst na eenelang-
durige en met oordeel voortgezette kruising en na ver-
scheidene geslachten kunnen de jongen, uit deze bastaar-
den geboren, een werkelijk constant- of onderras vormen;
vóór dien tijd ziet men veelal dat sommige kuikens nog
de kenmerken van één hunner voorouders vertoonen;
bij rassen van zuiver bloed echter zal zulks in \'t geheel
niet plaats vinden. Onze Engelsche overburen zijn ten
dezen opzichte zeer kieskeurig, waarom dan ook doorgaans
de door hen gekweekte rassen van zuiveren aard zijn,
doch ook tevens vrij duur betaald worden. Bij ons te
lande is men in \'t algemeen hieromtrent minder nauw-
lettend en velen stellen zich spoedig reeds tevreden, wan-
neer zij bij hunne kippen een haan kunnen bekomen, die
wel tot het ras maar niet tot hetzelfde onderras als dat
der kippen behoort. Zoo ziet men dikwerf den haan een
rozen-kam dragen terwijl de kippen een enkelen kam be-
zitten. Het is een hoofdvereischte voor elk stel hoenders,
-ocr page 26-
8
dat de vorm van kuif of kam, alsmede de intensiteit (diepte)
van kleur, bij alle onderling gelijk zijn, met inachtneming
echter der kenmerken, die den haan van zijne kippen on-
derscheiden. Hoe meer de kippen in grootte, in kleur en
in andere uiterlijke eigenschappen onderling met den haan
overeenstemmen, des te meer zal de toom in prijs stijgen.
Het getal rassen en onderrassen van het hoen is talrijk
en wordt voortdurend nog met nieuwe vermeerderd, zoo
als de Naakthals-hoenders, de Plymouth-rocks en andere.
Zij hebben hun ontstaan te danken aan klimaat, bodem,
wijze van verzorging, onderlinge kruising en vele andere
invloeden meer. Het zoude een onnut en tijdroovend werk
zijn om den oorsprong van elk ras te willen opsporen,
dat doorgaans zijn ontstaan te danken heeft aan oneindige
reeksen van kruisingen, die steeds onder eene geheimzin-
nige sluier zullen gehuld blijven en veelal aan het toeval
hun ontstaan te danken hebben.
De oorsprong onzer tamme hoenderrassen moet in de
vroegste oudheid gezocht worden; zoo vermeldt ons onder
anderen Columella. in zijn »De re rusticacc dat reeds vöör
2000 jaren bij de Romeinen Kuifhoenders, Hoenders
met vijfteenen, witte en zwarte Hoenders,
Vechthoenders alsmede Krielhoenders bekend
waren.
Elk land bezit als het ware zijne eigene rassen. Zoo zijn
aan ons land eigen de:
Pelhoenders, Kraaikoppen, Uilebaarden en
Witkuif-hoenders.
De Fransche hoenders onderscheiden zich bijzonder door
hun malsch en smakelijk vleesch, terwijl zij bovendien in
-ocr page 27-
9
betrekkelijk korten tijd volwassen zijn en spoedig kunnen
vetgemest worden. Onder deze telt men de:
Crévecoeurs, la Flêches en Houdans.
Zuid-Europa levert ons de:
Italiaansche en Spaansche hoenders.
Engeland bezit zijne:
Dorkings en Vecht- of strijdhoenders.
De Indische rassen meest uit Engeland verder over het
vasteland van Europa verspreid, onderscheiden zich door-
gaans door hunne reusachtige grootte en door het bezit
van gele pooten, alsmede door het leggen van geelachtige
in plaats van witte eieren, onder deze behooren de:
Cochin-china\'s, Brahma-Poetra\'s, Maleische
hoenders, enz.
Hebben evengemelde landen hunne eigenaardige rassen,
die zich in hun eigen vaderland bijzonder goed ontwik-
kelen en aldaar hunne eigendommelijke kenmerken en
eigenschappen standvastig blijven behouden, zij zijn ech-
ter niet geschikt die van andere landstreken voortdurend
op hunnen bodem te kweeken, zonder ze langzamerhand
te zien ontaarden.
Bij ons te lande bijvoorbeeld verliezen de reusachtige
Cochin-china\'s en Brahma-Poetra\'s spoedig, na de
tweede of de derde generatie, hunne eigenaardige sterke
ontwikkeling; het vleesch der Crévecoeurs en der
la Flêches wordt spoedig ten onzent minder malsch en
saprijk dan zulks in hun eigen vaderland het geval is;
het Italiaansche ras verliest in Nederland na eenigen tijd
zijn bijzonderen roem vele eieren te leggen, en de Dor-
kings zijn na 2 of 3 jaren bijna niet meer te vergelijken
-ocr page 28-
-10
met het oorspronkelijk stamras. Eveneens is liet met onze
zuiver inlandsche rassen in den vreemde gesteld. Onze
Pellen, Kraaikoppen, Uilebaarden, en Witkuif-
hoenders overal in het buitenland zeer gezocht enhoog-
geschat, verliezen aldaar insgelijks spoedig hunne eigen-
aardige kenmerken en moeten steeds door importatie van
nieuwe individuen uit Nederland in stand gehouden
worden, daar zij spoedig in hun nieuw vaderland ge-
heel ontaarden en verbasteren. Wij behoeven ons niet
bijzonder over dit verschijnsel te verwonderen, wanneer wij
in aanmerking nemen, hoezeer klimaat, bodemgesteldheid
en voedingswijze op de vorming der rassen invloedhebben.
Het is een bekend verschijnsel hoe sommige rassen van die-
ren, aan een beperkte landstreek eigen, zich zelfs op betrek-
keiijk korten afstand daarvan niet laten voortplanten zonder
hunne nakomelingen spoedig verbasterd te zien; wij wil-
len hier slechts wijzen op het zoozeer geroemde Tesselsche
schapenras, dat elders dan op hun eiland spoedig ontaardt,
en op onze Hollandsche en Friesche runders, die in onze
oostelijke provinciën niet gedijen kunnen. Ook is het alge-
meen bekend dat de hoenders uit de omstreken van
Amersfoort afkomstig, meestal weinige dagen na in Hol-
land te zijn overgebracht, aldaar spoedig ziek worden en
veelal sterven. Zien wij dergelijke verschijnselen binnen
onze grenzen plaats vinden dan moet het ons niet bevreem-
den dat afstammelingen van dieren op groote afstanden
van het vaderland hunner ouders geboren, onder den
invloed eener geheel vreemde omgeving en klimaat de
eigenaardige kenmerken, die het ras hunner stamouders
van die van andere rassen onderscheiden, spoedig verlie-
-ocr page 29-
11
zen. Om die reden is hel hoogst wenschelijk dat zij, die
uit liefhebberij vreemde hoenderrassen in zuiveren toestand
willen behouden, minstens om de drie a vier jaren hunne
kippen van een nieuwen, zoo mogelijk rechtstreeks uit
het oorspronkelijk vaderland van het ras afkomstigen
jongen haan voorzien. Het best is zich een haan, die in het
voorjaar geboren is, in den nazomer aan te schaffen, daardoor
kan men zich het best overtuigen dat men geen ouden
in plaats van een jongen haan bekomt. Een oorzaak die
bijzonder sterk medewerkt het zoogenaamd verloopen of
ontaarden van een ras te bevorden bestaat hierin, dat men
bij het aanschaffen van een toom hoenders gewoonlijk
vogels uit één nest, dat is: broer en zusters bekomt.
Zooveel mogelijk moet men trachten dit te verhoeden; het
best geschiedt zulks door zich haan en kippen bij ver-
schillende eigenaren aan te schaffen of wel den haan te
ruilen met éénen die niet van dezelfde ouders als die dei-
kippen afkomstig is.
De hoenders, tot verschillende rassen behoorende, onder-
scheiden zich niet alleen in uiterlijke kenmerken maar
ook in bijzondere eigenschappen; zoo zijn bijzonder twist-
ziek en strijdlustig van aard de Engelsche, Belgische
en Maleische strijdhoenders.
Goede broedsters en verzorgsters zijn de
Negerhoenders en de Krielkippen in \'t algemeen, verder
de Cochin-china\'s, de Brahma-Poetra\'s, de Dorkings en de
Yokohama\'s.
Onder de goede legkippen moeten bijzonder ver-
meld worden:
-ocr page 30-
12
de Cochin-china\'s, Brahma-Poetra\'s, Langshans, Kraai-
koppen, Pellen, Houdans en Italiaansche hoenders.
Als uitmuntend tafelhoen komen in aanmerking de
éénjarige
Cochin-china\'s, Brahma-Poetra\'s, Langshans, Dorkings,.
Pellen, en wel bij uitnemendheid de Crèveeoeurs, la Flè-
ches en Houdans, die bijzonder geschikt zijn om in betrek-
keiijk korten tijd vetgemest te worden.
De hoenderfokkerij maakt in verschillende streken,
voornamelijk in Frankrijk en Italië, een vrij belangrijk
onderdeel uit van het bedrijf van den landman, en wordt
het geschikst aan het vrouwelijk personeel toevertrouwd.
Het is echter eerst dan voordeelig, wanneer men de hoen-
ders kan voorzien van voedsel dat slechts zeer geringe
waarde heeft, of dat als afval tot niets anders meer
dienen kan en dat zij hoofdzakelijk op het erf of in de
onmiddellijke nabijheid rondloopende zelf kunnen opsporen;
daarom is het houden van hoenders in afgesloten ruimten,
als kippenhokken met loopen voorzien, niet voordeelig
tenzij men alleen uitgezochte hoenderrassen houden wil,
waarvan men het broed tegen goede prijzen wenscht van
de hand te zetten. Als stelregel evenwel mag men aan-
nemen, dat hoe meer zorg men aan het welzijn zijner
hoenders wijdt, men des te meer voordeel van hen ge-
nieten zal.
Hoezeer in Frankrijk ongeveer 50 millioen kippen jaar-
lijks meer dan 7000 millioen eieren voortbrengen, zoo
worden echter deze eieren niet verkregen uit hoenderfok-
kerijen van grooten omvang, maar uitsluitend door opkoo-
-ocr page 31-
13
pers en groothandelaren in dit artikel bezorgd, welke er
zich van voorzien door de verlangde hoeveelheid van eene
groote menigte afzonderlijke buitenlieden, die ettelijke
hoenders houden, door hunne algemeen verspreide of rond-
reizende agenten te laten opkoopen.
In Frankrijk, evenzeer als overal elders, wordt de hoen-
derfokkerij met goeden uitslag slechts op kleine schaal
gedreven, en wel uitsluitend door den kleineren landbe-
zitter met een klein honderdtal kippen te gelijk, en waar-
van het broed ieder najaar, zoo mogelijk gemest, ter
markt wordt gebracht. Hebben de nieuwsbladen eenige
jaren geleden al met veel ophef gesproken van een hoender-
kweekerij te Alfort in Frankrijk, waar dagelijks 17 paar-
den geslacht werden tot voeding van een tien-duizendtal
hoenders, bij nader onderzoek is het gebleken, dat deze
gansche geschiedenis, hoe uitvoerig ook in al zijne bij-
zonderheden voorgesteld en beschreven, door een Ameri-
kaanschen spotvogel was verzonnen.
Wil men met gunstigen uitslag de hoenderteelt op
eenigszins ruime schaal drijven, dan moet zulks op uit-
gebreide en weinig kostbare terreinen op 10 □ meter
per vogel of een D roede (Are) per 10 vogels berekend
geschieden, alwaar de hoenders vrij kunnen rondloopen
en voor een groot deel hun voedsel zelf kunnen opsporen.
De eenige daartoe geschikte rassen van welke men eenig
voordeel kan verwachten zijn de inlandsche; bij ons te
lande zijn het hoofdzakelijk de Pellen en de zoogenaamde
Kraaikoppen ofToornsche kippen. Men wachte zich zeer zulks
met. uitheemsche rassen aan te vangen, en wel hoofdzake-
lijk wegens de hier te voren door ons reeds opgegeven
-ocr page 32-
rn.
:
*\'**>,,

Q
3k
?*,a*t
•sSS
*#5^J«SBS>«^
SP?&:
""WK&S*
BANTAM.
-ocr page 33-
14
reden, namelijk dat zij zich niet naar een ander vaderland
laten overvoeren zonder aldaar spoedig te ontaarden.
Om redenen die wij hierboven reeds uiteengezet hebben,
zoude het een kostbaar, onnut en tijdverspillend werk
zijn te beproeven uitlandsche rassen op groote schaal hij
ons in te voeren, teneinde ze te acclimatiseercn; alleen wat
met eenig goeden uitslag zoude kunnen bekroond worden
en daarom grootelijks aanbeveling verdient, is het inland-
sche ras door oordeelkundig kruisen met buitenlandsche,
met bijzonder goede eigenschappen bedeelde rassen, te
veredelen en daardoor bij onze uitnemend goed eierleg-
gende hoenders hoofdzakelijk de hoedanigheden en de
massa van het vleesch zooveel mogelijk te verbeteren, of
bij hen andere goeden eigenschappen over te planten, die
hun ontbreken en bij vreemde rassen aangetroffen worden
en deze in \'t bijzonder kenmerken. Echter vergete men
niet, dat men evenmin van eene goede melkkoe tevens veel
vleesch of omgekeerd kan verwachten als men van eene
goede legkip veel vleesch kan eischen; daarom moet men
bij de hoenderteelt niet uit het oog verliezen welk hoofd-
doel men wenscht te bereiken, namelijk de markt van vele
en groote eieren dan wel van malsch en smakelijk hoen-
dervleesch te voorzien.
In vrijen, natuurlijken staat legt het wilde hoen hoog-
stens twee broedsels eieren; in tammen staat echter kan
eene gezonde jonge kip in één zomer minstens 2 a 3
malen broeden en daarenboven, bij goede verzorging, ons
nog een zeer groot aantal eieren schenken. Eene goede
gezonde kip, tusschen één en vier jaren oud, kan jaarlijks
tot 120 zelfs tot 160 en meer eieren leggen. Het vrucht-
-ocr page 34-
15
baarst zijn de hoenders op eene leeftijd van 1 tot 21/2 a 3
jaren oud; wil men hoenders met eenig voordeel houden,
dan moeten zij wanneer zij 3 jaren oud zijn in \'t najaar,
gedurende den ruitijd en kij het eindigen van den leg der
kippen, geslacht worden.
Na de eieren is het vleesch het helangrijkst product der
hoenders; echter is het in werkelijkheid slechts malsch
tot op een leeftijd van één jaar, na het 3e jaar wordt het
zelfs taai. Het hoendervleesch is, wanneer het van jonge
dieren afkomstig is, een der beste, gezondste en licht ver-
teerbaarste voedingsmiddelen voor den mensch van eiken
leeftijd. De malschheid hangt behalve van den leeftijd
ook veel van het ras af. De Fransche hoenders als: Crè-
vecoeurs, la Flèches
en Houdans spannen ten dien opzichte
de kroon. Het verschilt niet alleen slechts naar gelang van
het ras, maar tevens ook naarmate der zorgen en van het
voedsel, die de hoenders verstrekt worden. Men kan aannemen,
dat hoe spoediger de hoenders hunnen wasdom bereiken en
hoe vruchtbaarder zij zijn, men des te meer gewicht aan
vleesch bij hen zal aantreffen en des te minder aan beenderen.
Behalve de eieren en het vleesch hebben ook de veeren
der hoenders hare waarde. Men zondert ten dien einde
de lange en harde veeren af en gebruikt alleen de fijnere;
deze worden in een zak vereenigd en in een oven, waar-
uit het versch gebakken brood even verwijderd is, sterk
verhit, ten einde de wortels der veeren volkomen uit te
drogen. Ook tot het vervaardigen van verscheidene tegen-
woordig zeer gezochte mode-artikelen, als kunstbloemen
en andere sieraden, worden vele hoenderveèren aangewend.
De uitwerpselen der hoenders moeten zorgvuldig verza-
-ocr page 35-
16
meld en bewaard worden, daar zij eene groote waarde als
meststoffen vertegenwoordigen.
Een haan van 1 a 27a jaar oud en in vrijheid rondloo-
pende kan gemakkelijk van 12 tot 15 kippen tot gezelschap
hebben, maar aan oudere hanen moet slechts de helft van
dit getal gegeven worden. Jonge hanen, die niet meer dan
5 a 6 kippen ter hunner beschikking hebben, verzwakken
deze te zeer door hunne herhaalde liefkoozingen, voorna-
rnelijk wanneer de haan tot een zwaar ras behoort en voor
eene zijner kippen eene bijzondere voorliefde toont te be-
zitten; raadzaam is het dan deze dagelijks tijdelijk bij den haan
toe te laten en tot den volgenden dag van hem verwijderd
te houden; deze kippen zijn licht herkenbaar door een van
veeren ontblooten rug. Hoe meer de fokhoenders in eene
beperkte ruimte zijn afgesloten, des te minder zullen zij
vruchtbaar wezen. Zulks is eene van de hoofdredenen,
waarom uit de broedeieren van zuivere rashoenders door-
gaans minder kuikens geboren worden, dan zulks het ge-
val is uit eieren van gewone inlandsche rassen herkomstig,.
en waardoor vele menschen zich in hunne verwachting
ten dien opzichte zeer teleurgesteld zien. De aankoop van
eenen leg broedeieren van een of ander gezocht ras is
schijnbaar wel de goedkoopste wijze om daarvan in \'t
bezit te geraken, maar in werkelijkheid is zulks geenszins
het geval; dikwerf zal men ondervinden, dat het getal
aangekochte eieren slechts een betrekkelijk zeer klein ge-
tal kuikens levert, en dat nog dikwerf daarenboven de
meeste nog hanen blijken te zijn. Naar mijne overtuiging
en veeljarige ondervinding is het verkieslijker, om bij
voorkeur zich kuikens van enkele maanden oud aan te
-ocr page 36-
17
schaffen; mocht zulks kostbaarder schijnen te zijn dan de
aankoop van broedeieren, daartegenover staat het risico
een mislukt broedsel te bekomen terwijl men in het andere
geval, hoewel tegen eene billijke vermeerdering van prijs,
zich vergewissen kan één of twee jonge hanen en een
zeker gewenscht aantal jonge kippen te bekomen.
De meest geschikte wijze, om zich van hoenders te voor-
zien, is om gedurende de zomermaanden halfwassen kui-
kens aan te schaften, die echter reeds een zekeren leeftijd
moeten bereikt hebben om de hanen van de kippen
behoorlijk te kunnen onderscheiden. Op deze wijze kan
men zijn hoenderpark, zonder bijzonder groote uitgaven,
behoorlijk bevolken en, bij goede huisvesting en voeding,
gedurende den winter nog een vrij groot aantal eieren
verkrijgen; daarenboven is men op deze wijze gewaarborgd,
geen bijna afgeleefde hoenders te bekomen, terwijl de
dieren zelf zich wegens hunnen jongen leeftijd beter en
spoediger aan hunne nieuwe verblijfplaats gewennen en
zich weldra op hun gemak en als het ware te huis gevoe-
len, terwijl het op hun algemeen welzijn niet anders dan
een gunstigen invloed kan oefenen, in eene omgeving
op te groeien waar zij later hun leven zullen moeten
doorbrengen. Zoo de hanen nog wat jong zijn en hunne
kippen al te zeer het hof maken, moet men ze van deze
afzonderen totdat zij ten volle zijn uitgegroeid; bij verzuim
hiervan zoude het te vreezen zijn, dat de hanen nimmer
hunnen vollen wasdom bereiken en zwak blijven, terwijl
zulks ook op de uit hen verkregen kuikens een nadeeligen
invloed zal hebben.
Sommige hanen zijn somwijlen jegens hunne kippen
-ocr page 37-
18
vijandig gestemd; deze moeten door een anderen vervangen
worden. Indien een liaan bijzondere voorliefde jegen$ ééne kip
boven andere koestert, moet men deze verwijderen, wijl
daardoor de overige kippen door hem verwaarloosd worden.
Indien men verschillende rassen van hoenders bezit en die
van tijd tot tijd in een ruim veld wil laten rondloopen
dan moet zulks voor elk ras afzonderlijk geschieden, hetzij
op verschillende dagen of wel op een verschillend uur van
den dag; bijzonder moet men er acht op geven dat een
haan, niet tot het ras der kippen behoorende, bij deze
komen kan : hierdoor ontstaan bastaards die geen de minste
waarde als rashoenders hebben en slechts dienen om de
rassen spoediger te doen ontaarden.
Eene groote verkeerdheid is het van vele hoenderlief heb-
bers om, bij gebrek van een zuiveren ras haan, het met
een minder zuiveren voor lief te nemen, of wel zich een
aan te schaffen die niet volkomen met het kenmerk der
kippen strookt, b. v. een haan met enkelen kam bij kippen
met rozen-kam te plaatsen of wel bij zooge naamde blauwe
kippen een zwarten of witten haan, in de hoop daaruit
opnieuw een jongen haan met rozen-kam of blauw van
kleur te kweeken; voorzeker zal men onder de kuikens,
indien men keus genoeg heeft, een jongen haan vinden
die aan de verlangde eischen voldoet, doch vele der
jongen, uit het broedsel van dergelijken haan verkregen,
zullen tot het 3e en 4e geslacht blijken bastaarden te zijn,
door een onvolmaakten kam te bezitten of wel een kleur te
bekomen die men er niet aan wenscht.
-ocr page 38-
HOOFDSTUK II.
HUISVESTING, VOEDING ENZ.
i. Het Hoenderpark.
Onder hoenderpark verstaat men een grooter of kleiner
afgesloten terrein, uituititend tot verblijf van hoenders be-
stemd. Hoe grooter het terrein is dat men den hoenders
geven kan, des te beter is zulks in \'t belang van hun al-
gemeen welzijn.
De uitgestrektheid van een dergelijk park hangt af van
het aantal hoenders dat men wenscht te houden en moet
bij voorkeur niet minder dan 11/t O meter voor kleine en
2 fj meter voor grootere rassen oppervlakte bedragen,
per vogel berekend. Het moet bij voorkeur hoog en droog,
zoo mogelijk hellend gelegen zijn, daar een vochtige bodem
voor hoeoders zeer nadeelig is en tot velerlei ziekten
aanleiding geven kan.
Wil men het hoenderpark op een grasveld inrichten en
wenscht men tevens dat het steeds groen blijve, dan moeten
de hoenders per stuk ten minste 10 □ meters oppervlakte
ter bescikkking hebben; bij ongenoegzame ruimte is het
-ocr page 39-
20
te verwachten dat liet veld door de hoenders spoedig kaal
geplukt en plat getreden zal worden.
Gewoonlijk, en het meest doelmatig, bevindt zich het
nachtverblijf der hoenders in het midden van een dergelijk
park. Het moet 5, 6, 7 of meer hoekig zijn naarmate het
aantal te houden toornen hoenders grooter of kleiner is en
in even zooveel afdeelingen verdeeld zijn, waarvan elk
ongeveer een halve fj meter oppervlakte voor elk hoen
moet bevatten.
Straalsgewijze uit de hoeken van het hok ontspringende
tusschenafscheidingen verdeelen het park in even zoovele
kleinere perken, als er afdeelingen in het hok zijn aan-
gebracht. De tusschenafscheidingen, alsmede de buiten-
omheining om het geheele park, moeten eene hoogte
hebben van ongeveer 2 h 3 meters, naarmate de hoenders
tot het zware en trage, dan wel tot het ranke en vlugge
ras behooren.
De minst kotsbare en tevens zeer doelmatige wijze de
omheining der perken te vervaardigen is, om op afstanden
van 2 tot 3 meters palen van 2 meters lengte en van 10
bij 71/2 centimeters doorsnede, 75 centimeters diep in den
grond te graven ; langs den beganen grond (20 centim. diep
en 5 daarboven) worden deze palen aan elkaar verbonden
door eene goed geteerde grondplank van • ongeveer 25
centim. breedte; daarna wordt op eene hoogte van 55 centim.
een regel, 60 centim. hooger een tweeden regel, ieder van
10 centim. breedte en 21/g centim. dikte van paal tot paal
aangebracht. De open ruimte tusschen de grondplank en
den middelsten regel wordt bespannen met machinaal ver-
vaardigd en gegalvaniseerd vlechtwerk van 60 centim.
-ocr page 40-
21
(2 Eng. voet) breedte en van 21/2 centirn. (1 Eng. Dm.) maas-
wijdte, de bovenhelft, namelijk van den middelsten tot den bo-
venregel, met even breed ;vlechtwerk, doch van 71/g centim.
(3 Pmg. Dm.) maaswijdte; verder worden de palen verlengd
door er latten van 1 a 2 meters lengte en van 5 bij 4 cen-
tim. in middellijn, over eene lengte van 25 centim. aan te
spijkeren; langs deze latten worden op afstanden van!2i/g
centim. boven elkander, gegalvaniseerde ijzerdraden gespan-
nen, waardoor het ontsnappen der hoenders volkomen belet
wordt. Het hoen vliegt nimmer loodrecht op, maar zet zich
eerst op den bovenrand der heining, om dan verder te
vliegen ; door de dunheid der draden vindt het geen
rustplaats, waarom het dan ook niet tracht te ontvluchten.
Om de draden aan het oog der hoenders meer zichtbaar
te maken, is het raadzaam die met witkalk in karnemelk
opgelost van tijd tot tijd, vooral in \'t voorjaar, wit
te verwen. Vooral bij voldoende voeding heeft men
het ontvluchten der hoenders niet te duchten; fijnere
rassen verwijderen zich minder op groote afstanden,
maar blijven bij voorkeur in de nabijheid van hun nacht-
verblijf.
In elke tusschenafscheiding nabij het nachthok, alsmede
aan de buitenzijde in het midden van elke afdeeling van
het hoenderpark, moet eene deur aanwezig zijn, bestaande
uit een (evenals boven omschreven) met vlechtwerk
bespannen raam van 1.25 meter hoogte en ter breedte van
niet meer dan 50 centim., buitenwerks gemeten. Het hout-
\' werk van dit raam bestaat uit hout van 10 centim. breedte
en van 3 centim. dikte.
Zeer is aan te bevelen de buitenheining der perken,
3
-ocr page 41-
fc.r
BRAH MA-POETRA.
-ocr page 42-
22
langs de buitenzijde, met klimop of wilden wijngaard te
beplanten, of wel in elk perk een schaduwrijken boom b. v.
een wilden kastanjeboom, bij meerdere ruimte zelfs vrucht-
boomen, te planten, ten einde de hoenders des zomers bij
brandend heeten zonneschijn eene frissche schuilplaats te
kunnen verleenen. Alleen worde zorg gedragen, dat bij dei-
gelijke boomen de takken niet dienen kunnen om de hoen-
ders gelegenheid te geven op eene gemakkelijke wijze van
daaraf over de heining te vliegen. Is er geene gelegen-
heid opgaande boomen te planten, dan zijn palm- en taxis-
boompjes zeer geschikt deze te vervangen.
2. De Ren of Loop.
De ren of loop voor hoenders bestemd, moet zoo mo-
gelijk ten zuiden van het hok gelegen zijn en kan op ver-
schillende wijze, naar vermogen of verkiezing van den
eigenaar, op goedkoope wijze door latwerk, of wel op meer
kostbare doch duurzamer en tevens meer sierlijke en doel-
matige wijze, met gegalvaniseerd vlechtwerk omrasterd
worden ; twee zaken echter zijn hoofdvereischten, die nim-
mer uit het oog mogen verloren worden, namelijk: dat de
bodem van den ren zoo droog mogelijk zij en het geheel
zoodanig ingericht, dat men op gemakkelijke wijze alles
behoorlijk schoon kan houden.
Wil men een hoeder-ren, of wel eene reeks daarvan voor
meerdere rassen bestemd, net en doelmatig en tevens be-
trekkelijk min kostbaar inrichten, dan geve men bij voor-
keur aan eiken toom hoenders eene oppervlakte van 5 Va
-ocr page 43-
2;}
meter lengte bij 2l/2 meter breedte, omheind met vlecht-
werk op ramen gespannen van 1.90 meter hoogte bij 1 of
2 meters breedte; het hout dezer ramen moet bij 10 cen-
timeters breedte 3 centimeters dikte hebben enhetvlecht-
werk aan de binnenzijde worden opgespijkerd. Wanneer
men de rennen rondom, alsmede van boven, voorziet van
machinaal en gegalvaniseerd vlechtwerk van 21/2 centi-
ïneter maaswijdte, dan voorkomt men volkomen, dat ook
kleinere vogels, zooals musschen, het voedsel voor de hoen-
ders bestemd, met deze deelen; de hoogere prijs, aan het
duurdere vlechtwerk besteed, wordt op den duur ruim-
schoots vergoed, door het uitsparen van voer door de
musschen weggeroofd.
Ten einde het voortdurend onderling vechten van naast
elkaar zittende hanen te voorkomen, is het raadzaam de
tusschenscheidingen 70 centimeters hoog met een uit 2
planken bestaand paneel te voorzien.
Om het indringen van kleine roofdieren als bunzings,
wezels, ratten, muizen enz. te voorkomen, alsmede om
te gemoet te komen aan een laag gelegen en vochtigen
bodem, is het aan te bevelen de perken ongeveer 50 centi-
meters hooger dan den begauen grond aan te leggen. Ten
dien einde wordt eenige centimeters onder den beganen
grond, op eene badding als grondplaat, een halfsteensmuurtje
uit mopsteenen bestaande, tot op de verlangde hoogte ge-
metseld, en met eene rollaag van IJselsteen voorzien;
op de hoeken en onder de deurtsijlen worden hardsteenen
teerlingen aangebracht van 16 x 46 x 8 centimeters in
doorsnede, welke met dookgaten voorzien zijn.
Om het nestelen van ratten en muizen te weren, wor-
-ocr page 44-
24
den de ruimten tusschen de muren, tot aan de rollaag,
met eene laag van ongeveer 30 centimeters dikte fijne
steen- of kalkpuin of wel steenkolensititels en verder
met zand, bij voorkeur met grof rivierzand, aangevuld.
Zoo de omheining uit met vlechtwerk bespannen ramen
op metselwerk bestaat, dan kunnen de palen van
10 x 71/2 centim. in diameter volkomen vervallen, mits
men de bovenzijden dier ramen met doorloopende strooken,
van 10 centimeters breedte bij 21/2 centim. dikte voorziet,
die dan tevens dienen kunnen om het dek-vlechtwerk op
te spannen.
Ten einde de gezondheid der hoenders te bevorderen,
is het een vereischte, dat de perken dagelijks opgeharkt
en de meststoffen verwijderd worden; van tijd tot tijd
zelfs is het noodzakelijk den grond eenige centimeters
diep om te spitten en het zand bij geheerscht hebbende
besmettelijke ziekte door versch te vervangen.
Zoo men de perken met op ramen gespannen vlecht-
werk wenscht te omheinen, zoo verdient het bijzondere
aanbeveling zich aan de hierboven opgegeven houtmaten
en aan die van 1.90 hoogte bij 2 meters breedte, zoo
mogelijk, nauwkeurig te houden. Deze maten strooken
het beste met die van het hout, in den handel verkrijg-
baar, en met die van het machinaal vervaardigd Engelsen
vlechtwerk; bij eventueele amotie van een of ander perk,
kunnen de daarvan afkomstige ramen wederom dienst
doen ter vergrooting van andere perken; evenzoo kunnen
zij bij verkoop, in \'t belang van den oorspronkelijken be-
zitter, een hoogeren prijs bedingen dan anders het geval
zoude zijn, daar zij overal elders weer kunnen aange-
-ocr page 45-
25
wend worden. Ten einde den onderregel van het vlecht-
raam zooveel mogelijk tegen rotting te vrijwaren, moet
deze minstens een paar centimeters boven de rollaag
verheven zijn, zoodat de lucht er vrij onderdoor spe-
len, en na regen het hout ook aan de onderzijde be-
hoorlijk drogen kan; dit doel kan eenvoudig bereikt
worden door de dookijzers zoodanig te laten inricht en en
van die lengte te maken, dat zij als het ware pootjes
onder de ramen vormen. Voordat de ramen op hunne
plaats worden aangebracht, moeten zij minstens driema-
len aan de onderzijde goed geverwd zijn; op die wijze
voorzien, en jaarlijks goed onderhouden, kunnen deze
ramen meer dan een dertigtal jaren dienst doen. Men
vergete niet dat, wanneer men het houtwerk steeds in
goed geverwden toestand houdt, dit een groote bezuini-
gingsmaatregel heeten mag, daar het groote reparatiën
voorkomt. Ten einde het vlechtwerk, al is het ook ge-
galvaniseerd, langer dan gewoonlijk van nut te doen
zijn, verdient het aanbeveling zulks om het andere jaar
met goede zwarte teerlak te verwen ; dit is des zomers,
bij droog weder, bijna onmiddellijk droog, terwijl de
zwarte kleur daarenboven bijzonder medewerkt om de
voorwerpen, door het vlechtwerk heen, beter te kunnen
zien, dan zulks door het witte gegalvaniseerde vlechtwerk
het geval is.
-ocr page 46-
26
3. Nacht- of Kippenhok, en Hoenderstal.
Bezwaarlijk kan men algemeene regels vaststellen voor de
wijze, waarop een kippenhok moet worden ingericht, zulks
hangt geheel en al af van de daarvoor bestemde gelegenheid
en van de kosten, die men daaraan wil of kan besteden.
Het voornaamste echter van een hoederhok bestaat
hierin, dat het ruimte genoeg (ongeveer */» D meter per
vogel) aanbiede tot huisvesting van een bepaald aantal
hoenders; dat het luchtig zij zonder tochtig te wezen,
alsmede een drogen vloer en volkomen waterdicht dak
bezitte.
Als bouwmateriaal is het hout met patent-vilten dakbe-
kleeding voorzeker het minst kostbare en in \'t algemeen
wel het doelmatigste. Het spreekt vanzelf, dat metselwerk
meer beschut tegen koude en warmte als ook tegen
allerlei ongedierte dan houtwerk. In alle gevallen moeten
de wanden, zoldering en vloer zoo glad mogelijk zijn en
de voegen dichtgestopt wezen, ten einde geene schuil-
plaatsen aan \'t ongedierte te verschaffen.
Luchtverversching moet des zomers voortdurend, des
winters overdag ruimschoots kunnen aangebracht worden,
zonder evenwel tocht te veroorzaken aan de hoenders die
zich op de zitstokken bevinden. Dit doel wordt bereikt
door de luchtopeningen hoog boven de zitplaatsen aan
eene zijde aan te brengen en zoodanig in te richten, dat
zij naar behoefte door eene schuif kunnen geopend of
gesloten worden. Zoo er glasvensters aanwezig zijn, moe-
ten die door luiken tegen het indringen van te veel licht
kunnen gesloten worden en aan de binnenzijde met vlecht-
-ocr page 47-
27
werk voorzien wezen, om liet stukvliegen der ruiten
door de hoenders te verhoeden, tenzij die ruiten van klei-
nen omvang en van dubbel dik glas vervaardigd zijn.
De goed geteerde houten, liefst met eene dikke laag
cement of asphalt bekleede vloer, moet steeds met eene
3 a 4 centimeter dikke laag goed droog zand bedekt zijn,
om de hoenders tegen vochtigheid aan de \'pooten te
beschutten en mede te werken tot het spoedig droog en
hard worden der uitwerpselen; deze, zoowel als die in den
ren of loop aanwezig, moeten dagelijks met een krabber
of hark bij elkaar gegaard en in eene mand naar
buiten gebracht worden om, op eene daartoe bestemde
plaats opgezameld zijnde, later als meststof te kunnen
dienen.
De binnenwanden en de zoldering van het nachtverblijf
moeten van tijd tot tijd bestreken worden met witkalk in
water of karnemelk (tegen het afgeven) opgelost, en waarin
men tevens één gram carbolzuur per liter water mengen
kan.
De toegang tot het hok voor de hoenders, bestaat door-
gaans uit eene poortvormige opening van 35 centimeters
hoogte bij 20 centimeters breedte, die \'s avonds dooreene
valschuif kan afgesloten worden; tot dezen toegang leidt
eene zoogenaamde kippentrap, bestaande uit eene schuine
plank, voorzien met dwarslatjes die 71/a centimeter van
elkaar verwijderd staan. De tot heden meest gebruikelijke
wijze,de valschuifjes met touwtjes op te halen of te laten
zakken, verdient geen navolging, daar de touwtjes voort-
durend aan \'t stuk trekken zijn blootgesteld; verkie-
selijker is het die valschuivén, in de hoogte geschoven,
-ocr page 48-
28
bevestigd te houden door eenen haak-
vormigen, ijzeren tuimelaar B (volgens
b ij gaande teekening) van 20
centimeters lengte, waardoor de val-
schuif, waarin nabij de onderzijde een
gat ter halve dikte van het hout geboord
is, om den top van eene vinger te kunnen
toelaten, zoowel aan de binnen- als aan
de buitenzijde van het hok naar wille-
keur neergelaten of in de hoogte gehou-
den wordt.
Als toegang voor den met de ver-
zorging der hoenders belasten persoon is
eene deur aangebracht van 1.60 M. hoogte
en 0.50 M. breedte; de deuropening moet
niet grooter genomen worden, daar de
daardoor gaande persoon, die als het
ware met zijn lichaam sluiten moet, ten einde het ontsnap-
pen der hoenders zooveel mogelijk te voorkomen.
Verklaring der b o v e n st a and e af be e ld i ng op 1/4
der ware grootte.
A.    Gleuf, 50 a 55 centimeters boven het midden van het toe-
gangspoortje voor de hoenders loodrecht ingezaagd, 5 centim. lang en
1/2 centim. breed.
B.    Haakvormige tuimelaar, 20 centimeters lang en vervaardigd
uit ijzer van ongeveer I1/2 centimeter breed en 4 millimeters dik, en
om het punt a draaiende.
C.    Valschuif, van boven in \'t midden schuins bijloopende en met
eene inkeping c voorzien om den haak b van den tuimelaar B te
kunnen bergen.
-ocr page 49-
\'20
Onder hoenderstal verstaat men eene ruime liefst ge-
metselde inrichting, in welke men een groot aantal hoen-
ders vereenigt, hoofdzakelijk met het doel de door deze te
leggen eieren in grooten getale ter markt te kunnen bren-
gen of de door hen gekweekte jonge hanen of kippen, door-
gaans vetgemest, aan den poelier te kunnen afleveren. Ten
einde dit doel het best te bereiken, laat men de hoenders
in het vrije veld of bosch, in de nabijheid van den stal gele-
gen, vrij rondloopen; zulk een hok of stal moet ongeveer
6 meters lang, 3 breed of diep en aan de voorzijde 2Vs, aan
de achterzijde 2 meters hoog en minstens 25 centimeters
boven den beganen grond verheven zijn; de grond onder
het hok moet zoodanig met puin aangevuld wezen dat er
geen ratten, muizen of ander ongedierte daaronder een
verblijf vinden kunnen. In zulk een stal moet men niet
meer dan 50 kippen met 3 a 4 hanen bij elkaar voegen.
Wenscht men echter meer hoenders er op na te hou-
den, dan moet men ook over een daartoe ruim genoeg
terrein kunnen beschikken en de stallen op behoorlijken
afstand van elkaar verwijderd plaatsen, zoodat elke be-
volking van een stal zich met die van een anderen niet
vermengen kan, om het vechten der hanen onderling
te voorkomen. Wil men om eene of andere reden de stallen
meer in eikaars nabijheid hebben, dan worde het terrein op
ongeveer 15 a. 20 meters lengte bij 6 meters breedte voor eiken
stal afzonderlijk bepaald, en behoorlijk van het naast daar-
aan gelegen afgescheiden door eene omheining van machi-
naai gegalvaniseerd vlechtwerk van 1.20 meter hoogte en
waarvan de mazen 7% centimeter middellijn hebben, ter-
wijl daarboven op afstanden van 12 72 centimeter 5 a 6
-ocr page 50-
BRONSHOEN.
-ocr page 51-
30
ijzerdraden gespannen worden, evenals zulks door ons
reeds op bladz. 21 nader is omschreven.
In de nabijheid van den hoenderstal moet, zoo er geene
schaduwrijke hoornen aanwezig zijn, een eenvoudig planken
dubbel afdak aangebracht worden, waaronder de hoenders bij
regen of sterken zonneschijn eene behoorlijk droge schuil-
plaats vinden kunnen; ten dien einde wordt de bodem onder
het dak eenige centimeters hooger dan den beganen grond
verheven en met droog zand, turfmolm, asch en kalk voor-
zien. Dit afdak moet eene oppervlakte beslaan van minstens 4
meters lengte bij 3 meters breedte en in \'t midden 4.75,
langs de zijden 1 meter hoog zijn; verder moet hetzooda-
nig geplaatst wezen, dat het zoover mogelijk van de omhei-
ning verwijderd zij, om te voorkomen dat de hoenders over
de omheining vliegen, na vooraf op het afdak gevlogen te zijn.
Wil men een of meer stellen of toornen rashoenders hou-
den, elk uit één haan met 6 of meer kippen bestaande, met
het doel daaruit broedeieren of kuikens van zuiver ras te
bekomen, dan moeten deze voortdurend nauwkeurig van
andere hoenders gescheiden blijven. De nachthokken voor
deze bestemd moeten van binnen niet hooger dan 1.50
meter zijn, daar bij meerdere hoogte het kleine aantal
hoenders bij guur weder te veel van koude te lijden zoude
hebben, hetgeen op de eierproductie eene zeer nadeeligen
invloed uitoefent.
Op de hierbij gevoegde uitslaande plaat ziet men de af-
beeklingen van een gedeelte eener rij nachthokken met
perken voor verschillende toornen rashoenders bestemd en
wel: in de ie figuur die van den platten grond, in de 2de
die van den opstand in doorsnede van perk en hok, in
-ocr page 52-
31
de 3de figuur die der voorzijde van een drietal dergelijke
hokken. De op deze plaat voorkomende letters stellen voor:
a.  Palen van 3.00 meter lengte .
b.       » » 2.60 »         » /
> en 71/» bij 71/» cent. in diam.
c.       » » 2.65 »         » i
d.      » » 1.00 »         »
A.     Voor- en zijwanden der rennen of loopen, elk bestaande
uit met vlechtwerk bespannen ramen van 2 meters
lengte en 1.90 hoogte.
B.     Deuren van 1.90 hoogte en 50 centimeters breedte, als
boven bespannen en dienende om toegang tot de loo-
. pen of rennen te geven.
C.     Ruimten onder het nachthok van 2.50 lengte, 1.50
diepte en 0.75 hoogte, met een laag van 10 centimeters
fijn droog zand, dito turfmolm en houtasch of poeder-
kalk voorzien, waarin zich de hoenders wentelen kun-
nen, terwijl diezelfde ruimten aan de hoenders gelegen-
heid aanbieden zich over dag tegen regen of sterken
zonneschijn te beschutten.
D.     Nachthok, lang 2.50, diep 1.50, hoog aan de voorzijde
1.50, aan de achterzijde 1.10 meter.
E.     Leghokken, elk met 3 afdeelingen van 40 X 33 centi-
meters in \'t vierkant voor elk leghok.
F.    Klepplank van 1 meter lengte bij 25 centimeters breedte,
om gemakkelijk de gelegde eieren uit de leghokken
te kunnen verwijderen.
G.     Zit- of springstok van 2.50 meter lang.
H. Twee luchtopeningen in ieder hok, elk 60 centimeters
lang bij 12 centimeters hoogte; deze luchtopeningen
kunnen van buiten door beweegbare schuiven geheel of
-ocr page 53-
t.s:>
-ocr page 54-
32
gedeeltelijk, naar behoefte, geopend of gesloten worden.
I. Als deur dienend venster van 0.75 meter hoogte bij
0.50 breedte.
K. Klepdeur van 0.50 bij 0.50 meter; deze klep dient,
geopend en ondersteund zijnde, als ingang en tevens
als kippentrap voor de hoenders.
L. Tussclienwanden tusschen elk hok.
M. Plint- of grondplank om bet droge zand, enz. onder
de ruimte C tegen te houden.
4. Zit-, Roest- of Springstokken.
Gewoonlijk worden de zitstokken voor hoenders te dun
genomen om ze met hunne pooten behoorlijk en vast te
kunnen omklemmen; minstens moeten zij uit latten bestaan
van 4 bij 5 centimeters in doorsnede; voor zware rassen
als Cochin-China\'s en Brahma-Poetra\'s, uit zoogenaamde
plakschrooten van 10 centim. breedte bij 21/2 centim.
dikte. Deze zitstokken moeten een weinig, doch niet al te
glad, afgeschaafd en de bovenkanten afgerond zijn. Gemid-
deld kan men aannemen, dat vijf hoenders op een meter
lengte van den zitstok behoorlijk rusten kunnen. De zitstok-
ken mogen niet aan de wanden van het hok vastgespijkerd
zijn, maar zoodanig ingericht wezen, dat zij gemakkelijk
kunnen weggenomen worden, om van tijd tot tijd te wor-
den afgekrabd en gereinigd.
Zoo men een betrekkelijk groot aantal hoenders, bij voor-
beeld 50 stuks, in één hoenderstal bij elkaar wenscht te
houden, zijn meerdere zitstokken daartoe noodig; hiertoe
-ocr page 55-
33
gebruikt men beweeglijke rekken van 1.50 meter breedte
en 3 meters hoogte of lengte, voorzien van 4 zitlatten, 60
centimeters van elkaar verwijderd. Dit rek wordt in het
hok schuins tegen den muur geplaatst, doch zoo, dat het
boveneinde van het rek niet hooger reikt dan 2 meters
boven den bodem van het hok. De daardoor aan het rek
gegeven helling maakt, dat de boven elkaar zittende hoen-
ders elkaar door hunne uitwerpselen niet kunnen bezoe-
delen. Twee zulke rekken of zitplaatsen zijn voldoende oin
aan 50 hoenders eene behoorlijke rustplaats te verschaffen
Voor kuikens, die nog niet behoorlijk op de zitstokken
springen kunnen, is het verkieselijker deze niet op latten
te laten rusten, maar ze in een hoek van hun verblijf een
bed te spreiden, uit droog stroo bestaande, waarop zij
behoorlijk plaats kunnen vinden; hooi moet tot dit einde
vermeden worden, daar zulks lichtleijk, zoodra het slechts
eenigszins vochtig wordt, verlamming der pooten ver-
oorzaakt.
De zitstokken moeten van tijd tot tijd behoorlijk afge-
krabd, gereinigd en met muurkalk gewit worden, terwijl
het stroo, zoodra zulks door de hoenders is bevuild, door
versch stroo moet worden vervangen.
5. Leghokj es. x)
De leghokjes moeten zoodanig geplaatst zijn, dat zij van
af den zitstok voor de hoenders gemakkelijk toegankelijk
\') Zie de plaat tegenover bl. 31 flg. 2, E.
-ocr page 56-
34
zijn. Voor 10 a 12 kippen zijn minstens 3 leghokjes noo-
ilig. Tot het vervaardigen van 3 dezer hokjes gebruikt
men 3 geschaalde planken eik van i meter lengte en 40
centimeters breedte; eene dient tot bodem, eene tot zolde-
ring, de 3<ie tot voorwand. In de laatste worden in \'tmid-
ilen, op 33 centimeters onderlingen alstand en 10 centi-
meters van den bodem, 3 poortvormige gaten gezaagd
van 25 centim. hoogte en 15 centim. breedte. Twee tus-
schenschotten, 40 centimeters breed, van achter 60, van
voren 40 centim. hoog, verdeelen het geheel in 3 afzonder-
lijke kastjes. Deze inrichting die aan de hoogste zijde,
waar zij 60 centim. meet, geheel open is om de eieren door
een valkiep (F bl. 31) gemakkelijk te kunnen wegnemen,
moet in het nachthok op een paar consoles 65 centim. bo-
ven den bodem van het hok los geplaatst zijn, zoodat
men ze gemakkelijk kan wegnemen, ten einde ze van tijd
tot tijd te kunnen reinigen en te witten met kalkwater
waarin 1 gram carbolzuur op 1 liter kalkwater is opge-
lost. Deze legkastjes worden op den bodem voorzien van
zacht hooi waaronder men een weinig asch, bloem van
zwavel of insectenpoeder strooit. Dagelijks moet men de
gelegde eieren wegnemen, zoodat zij niet kunnen bebroed
worden. In elk nest legt men een kunstei (liefst van por-
seleinaarde) *) daar de kippen bij voorkeur daar haar ei
leggen, waar reeds één aanwezig is.
Indien eene kip haar ei niet in het nest maar elders
legt, moet zij eènige dagen achtereen, telkens tegen den
legtijd, in het nest worden opgesloten totdat zij gelegd
\') u ƒ 1.50 per dozijn of 15 cents per stuk te bekomen bij E.
van den Bosch e Goes.
-ocr page 57-
35
heeft; doorgaans is zij op deze wijze spoedig gewend in
het voor haar bestemde nest te leggen.
Zoo eene vrij rondloopende kip haar ei op eene onbe-
kende plaats verbergt, bezigt men het volgend middel om
zulks te ontdekken. De kip wordt ten dien einde in het
hok of den loop teruggehouden totdat zij lust tot leggen
toont, waarna men haar een paar korrels zout in den
endeldarm doet en ze daarop weder in vrijheid stelt.
Door de prikkeling van het zout gedreven, spoedt zij zich
ijlings • naar haar oude legplaats en verraadt daardoor de
verborgen eieren.
6. Zandbad.
Het is iedereen bekend, hoe gaarne de hoenders, voorna-
meiijk des zomers, zich in het droge en warme zand
rondwentelen en uitschudden; dit doen zij hoofdzakelijk
om zich van het ongedierte te ontdoen, dat zich tusschen
hunne veeren ophoudt en door zijn beweging, vooral
op de huid, de dieren voortdurend een lastig gekriebel
veroorzaakt.
Waar het terrein, waarop men hoenders wenscht te
houden, door zijne eigenaardige zandachtige en droge
bodem niet als vanzelf daartoe de gelegenheid aanbiedt,
zooals veelal in onze lager gelegen streken het geval is,
moet men daarin trachten te voorzien door daartoe een
geschikte gelegenheid in te richten die men den naam
van zandbad geven kan. Zulks geschiedt op de volgende
wijze: vooraf wordt daartoe de grond, indien deze moeielijk
-ocr page 58-
3G
water doorlaat, eenigszins gedraineerd, door op de daar-
voor bestemde plaats een vierkant gat te graven en dit met
puin op te vullen; boven deze plek wordt met vier op den
kant geplaatste planken eene soort van bak gevormd; deze
wordt met zand, doch liefst met fijn turfmolm, waarin
eenig fijn gestampte bikkalk, van plafonds of muren afkom-
stig, gemengd is, aangevuld zoodat de massa ongeveer 20
centim. boven den begunen grond verheven is. Van tijd tot
tijd strooie men over een en ander een weing bloem van
zwavel; het geheel wordt met een laag afdak van 1 a 0.75
meter hoogte gedekt, waartoe men bij voorkeur en zeer
geschikt des zomers tijdelijk in onbruik zijnde broeiramen
(des winters tot dekking van jonge groenten in gebruik)
kan aanwenden, zoodat het zand, zelfs bij regenachtig
weder, voortdurend en aan alle kanten droog blijft, het-
geen een hoofdvereischte is, daar zonder dit het zandbad
geheel onnut zoude wezen.
Zie verder bladz. 31 G.
7. Voerbakken en drinktoestellen.
Alle voerbakken en troggen moeten vermeden worden,
hoofdzakelijk omdat het gebruik er van aanleiding geeft tot
onnoodig verbruik van voer, daar andere dieren, als ratten
en musschen er voortdurend hun deel van nemen ten koste
der beurs van den eigenaar der hoenders ; wel is waar heeft
men getracht daarin te voorzien door het vervaardigen
van voerbakken met een klep gesloten, die door een daar-
vóór bevestigde trede, waarop het hoen zich plaatst om
-ocr page 59-
37
te kunnen eten door diens zwaarte geopend wordt en
die zich bij het verlaten der trede vanzelf weder sluit,
en waarvan men eene afbeelding vindt op plaat XIV het
Italiaansche hoen voorstellende. Hoe ingenieus ook mocht dit
bedacht zijn, in de practijk echter is gebleken, dat daaraan
velerlei bezwaren zijn verbonden, waardoor dergelijke
voerbakken doorgaans spoedig buiten gebruik gesteld wor-
den. Bij het voeren echter des winters met gekookt voer,
als aardappelen enz., en voornamelijk bij het vetmesten,
zijn trogvormige voerbakken onvermijdelijk, doch in zulk
geval drage men bijzonder zorg, dat zij dagelijks nauwkeu-
rig gereinigd en uitgespoeld worden, zoodat er geen eten
van den vorigen dag daarin achterblijft.
Wil men echter om de eene of andere reden de hoen-
ders uit een bak laten eten, dan moet deze onder een
afdak buiten den regen staan, langwerpig vierkant van
vorm wezen en van boven gedekt zijn door een roos-
ter, uit metalen of houten dwarsstaafjes bestaande, die
5 centim. van elkaar verwijderd zijn, om te voorkomen
dat de hoenders bij het eten elkaar hinderlijk zijn, en
de sterke geene dubbele portie bekomen ten nadeele der
zwakkere.
Van groot belang is het vaatwerk, waarin het water
voor de hoenders bestemd dezen worden toegereikt. Is
het te klein of boven te vlak en te open, als schotels enz.
dan verdampt het water te schielijk of wel het wordt
door de hoenders zelve spoedig verontreinigd. Om hierin
te voorzien zijn tegenwoordig in den handel verkrijgbaar
zoogenaamde vogelfonteinen, uit kruikaarde vervaardigd,
die grootendeels in evengemelde bezwaren voorzien. Met
4
-ocr page 60-
VI
CEYLONSCH BOSCHHOEN.
-ocr page 61-
38
groot succes heb ik mij geruimen tijd bediend van glazen
klokken van 12 of meer centim. middellijn, zooals door
de bloemkweekers gebruikt worden onder den naam van
trekglazen. Deze klokken worden op een zinken onderstel
geplaatst, dat met een tuit voorzien en zoodanig ingericht
is dat, naarmate het water in de tuit vermindert evenals
bij een vogelfontein, dit door versch water uit de klok
of stolp onmiddellijk wordt aangevuld. Daar het zinken
onderstel van onder hol is, kan zulks op één in den grond
geslagen paaltje gezet worden, waardoor het omvallen ver-
hinderd wordt, en daar het op die wijze eenigszins boven
den grond verheven is, kan er noch zand noch vuil in de
tuit geraken. Eene teekening van deze drinkfontein ziet men
op Plaat XXVI, waarop het Serail-hoen is afgebeeld. Deze
glazen drinkfonteinen *) hebben dit vóór boven de Engelsche
uit aardewerk vervaardigde, dat zij goedkooper zijn en
men steeds kan zien of er watergebrek is, terwijl zij ge-
makkelijker schoon te maken en te vullen zijn dan
deze, door eenvoudig de klok onderstboven in een emmer
water te dompelen en het onderstel als deksel er op te
zetten, waarna het geheel eensklaps wordt omgekeerd en
op het paaltje gezet. Het behoeft niet gezegd te worden,
dat bij vriezend weder, evenals elk vaatwerk met water
gevuld, de drinkfonteinen moeten geledigd worden, daar
zij anders onvermijdelijk zouden stuk vriezen. Gedu-
rende den vorst wordt den hoenders het water gegeven
in aarden schotels, waarvan de binnenranden met een
\') Tegen billijke prijs te bekomen bij C. Schakel, Muidergracht
25, Plantage, te Amsterdam.
-ocr page 62-
39
weinig vet zijn ingesmeerd, terwijl in het drinkwater zelf
een weinig ijzervitriool (zwavelzuurijzer), en wel een paar
eierlepeltjes vol op eene halve kan water, en drie drop-
pels vitriool (zwavelzuur) zijn opgelost, teneinde het be-
vriezen zooveel mogelijk te voorkomen. Indien men aan
vele kippen te gelijk slechts ééne drinkfontein wil geven,
moet deze van voldoende grootte zijn en van drie
tuiten voorzien wezen.
8. Voeding.
Hoenders gedijen het best, wanneer zij des daags in het
vrije veld of over een erf kunnen rondloopen, teneinde
voor een groot deel hun eigen voedsel te zoeken, om
daarna des avonds weer naar hun hok terug te keeren.
Zoo mogelijk onder een afgedekte ruimte, geve men ze
grof rivierzand of fijne grind, waaraan zij groote behoefte
hebben ter bevordering hunner spijsvertering, verder bij
voorkeur zoogenaamde bikkalk afkomstig van gepleisterde
muren of plafonds; zulks dient tot het bevorderen van de
vorming der eireschalen ; bij het gebruik maken der bik-
kalk overtuige men zich dat de muren der woning, uit
welke zij afkomstig is, nimmer gewit geweest zijn met
witkalk, waarin, tegen het wandongedierte, rattenkruid ge-
voegd geweest is, hetgeen tegenwoordig in sommige steden
nog al in gebruik schijnt te wezen. Een paar gevallen zijn
mij bekend, dat in weinige dagen tijds een geheele toom
gezonde kippen op die wijze aan rattenkruid-vergiftiging
gestorven is.
-ocr page 63-
40
Vrij rondloopende hoenders zoeken met graagte in het
vrije veld wormen en insecten, ja tasten zelfs bij gele-
genheid levende muizen aan, die zij elkander onderling
betwisten om ze daarna te verslinden. De hoenders zijn
alles etende dieren; daarom moeten zij ook vleeschspijzen
hebben, voornamelijk wanneer zij.in afgesloten ruimten of
perken gehouden worden. Bekomen zij geen vleesch, zoo
voldoen zij aan de behoefte daartoe door elkaar de vede-
ren, voornamelijk de nog niet geheel ontwikkelde of zoo-
genaamde bloedpennen uit te pikken. Om daarin Ie gemoet
te komen geeft men ze keukenafval en dat uit slachterijen.
Vleesch van gestorven dieren moet vooraf gekookt zijn,
ten einde ziekte te voorkomen. In \'t algemeen moet het
vleesch gekookt of minstens zeer fijn gesneden of gehakt
zijn en goed onder het andere voedsel gemengd wezen,
opdat zij niet al te zeer op vleesch zouden belust raken
en daardoor tot het vreder pikken verleid worden.
Het voeren moet \'s morgens en des namiddags op een be-
paalden tijd en steeds op dezelfde plaats nabij het nachtverblijf
der hoenders geschieden, vooral bij vrij rondloopende hoen-
ders. Het geregeld voeren biedt het bijzonder groot voor-
deel aan alle hoenders te gelijk te kunnen voorzien en niet
één te vergeten; zij kennen het uur van hun maaltijd zoo
goed, dat zij zich geen minuut in den tijd zullen vergis -
sen. In afgesloten hoenderperken is het beter de hoenders
meermalen daags, b.v. om de 3 uren, te voeden. Men houde
steeds in \'t oog, dat voldoende hoeveelheid van voedsel
van goede kwaliteit de beste en goedkoopste
wijze van voeding is, doch gewoonlijk is overvoeding
de grootste fout onder de hoenderhouders. Op de vraag,
-ocr page 64-
41
hoeveel voedsel men een hoen geven moet, kan men ant-
woorden: men voere zoolang uitgestrooid voed-
sel als het hoen met grooten eetlust tot
zich neemt. Zaadbakken en voertroggen moeten afgekeurd
worden; daarentegen moeten de hoenders gevoerd worden
door het voer zoover mogelijk uiteen te strooien en zich
daarbij door de hoenders te laten naloopen; zoodra zij niet
meer met grooten eetlust het uitgestrooide voer oppikken,
houdt men op met strooien.
De hoeveelheid voedsel dat een hoen noodig heeft is
zeer ongelijk en regelt zich naar grootte en leeftijd, naar
het ras, het individu en de jaargetijden.
Jonge kuikens moeten dikwijls bijna om het uur gevoed
worden, terwijl men ze bij elk maal de voldoende hoe-
veelheid geeft, doch nimmer moet men ze voer van den
vorigen dag achterlaten. Terwijl de veeren groeien ver-
eischen zij meermalen daags een weinig doch goed voer;
langzamerhand kunnen de verschillende voertijden traps-
gewijze en tot vier of vijf malen daags verminderd
worden.
Gedurende den groeitijd van het gevogelte kan de voe-
iling zelden te overvloedig zijn, tot zoolang er goede eet-
lust bij hen bestaat, doch men vermijde vermorsen
van voedsel alsmede het onnoodig volproppen van den
krop.
Wanneer de kippen rijkelijk aan \'t leggen zijn, moeten
zij twee a drie malen daags goed gevoerd worden, voor-
namelijk met rijkelijk eiwit, niet te veel zetmeel houdend
voedsel.
Gedurende den ruitijd is overvloedig voedsel nuttig en
-ocr page 65-
42
noodzakelijk, daar de hoenders alsdan het meeste voedsel
noodig hebben; doch zoodra de kippen, des winters b.v.
niet meer leggen of niet ruien en minder beweging heb-
ben dan des zomers, is overvloedig voer nadeelig, daar
zulks tot vetvorming aanleiding geeft, ten gevolge waar-
van meer hoenders sterven, voornamelijk in \'t begin van
het voorjaar, wanneer de eierstok zich begint te ontwik-
kelen, dan aan alle andere ziekteoorzaken.
Tijdens het broeden eten de kippen niet meer dan hoog-
stens zooveel als voor hun bestaan noodzakelijk is.
9. Voedsel en drank.
De hoenders verlangen niet alleen veel, maar ook af-
wisseling van voer. Een en hetzelfde voedsel, al is het
ook het kostbaarste, wordt, wanneer het eiken dag wordt
toegediend, spoedig door de hoenders versmaad, of
er ontstaan ziekteverschijnselen uit, als verstopping,
diarrhee, het leggen van windeieren of eieren zonder
schaal enz.
Daar de hoenders bepaald behoefte hebben aan groen
voer, mag men niet verzuimen, zoo zij zijn opgesloten en
niet vrij in het veld kunnen rondweiden, om onder hun
gewoon voer des zomers, dagelijks, wat kortgesneden
gras, klaver, kool of afval van allerlei groenten toe te
dienen; gedurende den winter geve men ze van tijd tot
tijd een paar halfgaar gekookte bieten, ;pastinaken, wat
pulpe uit de beetwortelsuikerfabrieken afkomstig, en
-ocr page 66-
43
dergelijke meer. Geeft men ze echter te veel groen voeder,
voornamelijk wanneer het wat oud of zuurachtig gewor-
den is, dan ontstaat daardoor lichtelijk diarrhee.
Graansoorten zijn het meest natuurlijk voedsel voor
hoenders. Gerst komt hierhij het eerst in aanmerking;
haver is af te keuren wegens hare stekelige en borstel-
achtige punten : meermalen hebben zich bij met haver over-
vulden krop zeer nadeelige gevolgen voorgedaan, door
deze punten veroorzaakt; ondanks de hevige samentrek -
king der spierachtige maagwanden kan de krop zich niet
ontledigen en de dood volgt daar spoedig op. Boekweit
daarentegen is als voer voor hoenders zeer aan te bevo-
len. Hoezeer het brood een uitnemend voedsel is, kan
het echter niet op groote schaal toegediend worden, daar
het te hoog in prijs is.
Gekookte aardappelen van minder kwaliteit en grootte
zijn een uitmuntend voedsel, vooral wanneer zij gemengd
zijn met zemelen en karnemelk en vooral voor broeikip-
pen zeer aan te bevelen.
Des winters zijn de aardappelen een bijzonder goed
bijvoer, hoewel het graan onmisbaar is.
Ofschoon het hoen eerder graan- dan vleeschetend is, is
het echter raadzaam dat het voedsel, vooral bij opgesloten
hoenders en hoofdzakelijk des winters en gedurende den
ruitijd, eenige dierlijke bestanddeelen bevat; gekookt en
fijn gehakt paardenvleesch is daartoe zeer aan te bevelen,
doch hiervan moet dagelijks slechts eene zeer kleine
hoeveelheid gegeven werden. Het zoogenaamde vleesch-
brood, geweekt zijnde, is zeer geschikt, vleesch te vervan-
gen. Uitharpsel der tarwe, ook achtertarwe geheeten,
-ocr page 67-
44
is, voornamelijk met het oog op deszelfs prijs in evenre-
digheid tot zijn voedingswaarde, zeer aan te bevelen,
doch het mag niet te veel zaden van onkruiden bevatten,
die dikwerf voor de hoenders zeer nadeelig zijn. Zoo
men het gansche jaar door de hoenders uitsluitend moet
voeden met granen die eenige handelswaarde bezitten,
zal men spoedig gewaar worden, dat men in plaats van
met voordeel, slechts met verlies hoenders heeft gehouden.
Uit bovenstaande regelen moet men echter niet besluiten
dat het onvoordeelig zoude zijn aan de hoenders granen
van eenige waarde te verstrekken, hetgeen voor de hoen-
ders van fijne hoenderrassen onvermijdelijk is, doch in
den regel moeten zij slechts als bijvoer gegeven worden
aan hoenders, van welke men door verkoop der eieren
voordeel wenscht te trekken, terwijl het hoofdvoedsel
door die hoenders zelf in het vrije veld moet worden
opgespoord of hoofdzakelijk uit afval uit keuken of stal
moet bestaan.
Het is geenszins onverschillig welk voedsel men den
hoenders hoofdzakelijk toedient, en zulks hangt geheel af
van hetgeen men van hen eischt. Zoo moet men bijv. zich
afvragen of men van de kippen veel eieren wenscht te
ontvangen, dan wel of men ze voor de slachtbank wil
vetmesten, of bijzonder vruchtbare eieren ter voort-
kweeking van een op prijs gesteld ras van hen ver-
langt; één en ander eischt zijne eigenaardige voedings
wijze.
Eiwit is onontbeerlijk om eiwit te leveren, het hoofdbe-
standdeel der eieren en van het vleesch; het zetmeel be-
vordert hoofdzakelijk de vetvorming en strekt ook verder
-ocr page 68-
45
tot voeding van het lichaam; de vetten, hetzij dierlijke of
wel die in den vorm van vette plantaardige oliën, versterken
de ademhaling en verhoogen de dierlijke warmte en zijn
alzoo bij koud weder zeer aan te bevelen; in de asch komt
hoofdzakelijk kalk en phosphorus voor, uit welke be-
standdeelen voor een groot deel het skelet of beenderen
stelsel bestaat, terwijl deze tevens dienen tot vorming der
eierschaal.
Hiernevens geven wij een tabellarisch overzicht van
het gehalte aan droog eiwit (Proteine) vetten (Koolhydraten),
stikstofvrije bestanddeelen (Melksuiker, Chitin, Zetmeel,
vezelstof (Cellulose), asch (waaronder mineralen als : Kalk,
Phosphorus enz.) en water, procentsgewijze berekend en
voorkomende in verschillende voedingsmiddelen, die men
voor hoenders gewoonlijk pleegt te gebruiken.
Cm
O
i
4
-H
o
3
s
<5
>
Dierlijk voedsel.
10.
1.5
17.7
4.3
5
1
6.2
7.8
2.2
4
1
2
0.9
0.8
1
0.6
0.75
0.6
Ei...............
Vleeschmeel......
Paardenvleesch ...
Meikevers (droog).
// (versch)
Wormen.........
Melk (afgeroomd)..
Karnemelk.......
Wei...........
75.5
10
75
17
70
76.5
90
90
93
13
68
19
55
19
16
3.1
3
0.65
14
4.8
4.5
5.2
5.4
5
-ocr page 69-
VII
COCHIN-CHINA .
-ocr page 70-
40
Gemengd Dierlijk
en plantaardig
voedsel.
Eiwit.
Zetmeel. |
1
Vetten
Vezelstof.
Asch.
1
Water.
21.4
55.7
2
0.5
12.2
8.2
Droog plantaardig
voedsel.
Boon. en erwt.(gemidd.)
22.4
51.8
3
6.4
2.4
14
16.3
34
21.4
12.1
4.2
12
Tarwe................
13.2
66.5
1.6
3.
1,7
14
Kogge................
14
67.5
2
3.7
1.8
14
|10
10
64.4
61.3
2.3
6.8
7.1
7.6
2.2
1.3
14
13
42
56.3
6
9
2.7
14
; 7.8
58.3
1.5
17.6
1.8
13
7.5
75.8
0.5
0.9
0.3
15
11.7
68.5
2.
1.2
1,6
15
13
67.8
2.2
2.
15
Maïs ;/ ..........
15.2
17.7
2.6
70.1
63.7
82.7
3.8
6.
1.1
0.9
0.6
0.6
10
Haver ;/ ..........
12
Boekweit (Gort).......
13
13.7
49.9
3.1
15
5.3
13
14.
44.4
3.8
18.3
5.5
14
8.5
48.8
1,3
3.
1.4
37
7
53.7
0.5
0.8
1
37
Versch plantaardig
voedsel.
2
20.7
0.3
1
1
75
Gras.................
3
4.25
12
9.5
0,8
0.25
10.2
2
2
1
72
86
1.1
9
0.1
1
0.8
8S
2.5
7
0.7
2.5
1.3
86
-ocr page 71-
47
Uit deze lijst blijkt, dat, wil men b. v. veel eieren van
zijn kippen bekomen, men die behalve eenig dierlijk voedsel
hoofdzakelijk meelhoudende spijzen als: Boonen, Haver,
Gerst enz. geven moet; zoo men de hoenders sterk in
vleesch wil doen toenemen en vetmesten dan voere men
met Boekweitgort, Maïsmeel, Roggemeel enz.; Zemelen
zijn voor de ontwikkeling der beenderen zeer bevorderlijk,
terwijl het Hennipzaad om deszelfs bijzonder vermogen,
de dierlijke warmte te vermeerderen, uitsluitend bij guur
en koud weder moet gegeven worden.
Men heelt nauwkeurig nagegaan, hoeveel eiwit een ge-
zonde eierleggende kip dagelijks noodig heeft en bevonden,
dat eene kip bij het leven 1 l/t kilo wegende en dagelijks
één ei of vijf eieren per week leggende, daartoe eiken
dag 12 gram en tot eigen voeding 8 gram eiwit behoeft, alzoo
te zamen ongeveer 20 gram per dag. Gewoonlijk bekomt het
deze hoeveelheid niet en verliest dientengevolge gedurende
den legtijd eene zekere hoeveelheid eiwit ten koste van
haar eigen lichaam, waardoor de vogel in dien tijd veel
in gewicht verliest. Daarentegen neemt zij voor het begin
van den legtijd veel in gewicht toe en verzamelt alzoo eene
zekere hoeveelheid stoffen voor de later te leggen eieren,
noodig; hieruit ontspruit de noodzakelijkheid het hoen
vóór den legtijd behoorlijk te voeden.
Om eene kip van ll/g kilo de dagelijks tot haar bestaan
benoodigde hoeveelheid droog eiwit te verschaffen is b. v.
ongeveer 100 gram (1 ons) gerst of maïs noodig. Bij deze
hoeveelheid neemt de kip in gewicht noch toe noch af,
doch geeft alsdan ook geen voordeel. Legt zij echter ge-
durende dezen tijd nog eenige kleine eieren, dan neemt
-ocr page 72-
48
haar lichaam in evenredigheid even zooveel in gewicht
af als de gelegde eieren te zamen droog eiwit bevatten.
Wil men echter groote en vele eieren van zijne kippen
bekomen en verlangt men tevens, dat zij sterk en gezond
blijven, dan moet men ze tweemaal zooveel voedsel geven,
dat is 2 ons gerst of maïs. Daar echter de ingewanden van
bet hoen slechts eene bepaalde hoeveelheid voedingsstof-
fen kunnen verwerken en opnemen, zoo gaat bij het voeden
van 2 ons gerst of maïs, eene groote hoeveelheid zetmeel
uit het graan afkomstig, onnut met de meststoffen ver-
loren; daarom moet men de aan eiwit armere stoffenaan-
vullen met die er rijker aan zijn, als: vleesch, insecten
enz., waarin het eiwitgehalte tweemaal zoo groot is als bij
de evengenoemde graansoorten. Voornamelijk is zulks
noodig, wanneer men uitsluitend met aan eiwit arme stof-
fen voedt, als: aardappelen, rijst, enz. Men zij echter voor-
zichtig, zooals wij reeds gezegd hebben, niet te veel vleesch
te voeden, daar zulks lichtelijk diarrhee verwekt; de voor-
keur verdient het echter in plaats van vleesch het zoo-
genaamde vleeschbrood te geven, dat dagelijks versch in
karnemelk of water moet geweekt worden. Onder vleesch-
brood *) verstaat men kunstvoer, bestaande hoofdzakelijk
uit meel van granen afkomstig en uit gedroogd en ge-
malen vleeschafval te zamen tot een deeg vermengd en
daarna in een oven in den vorm van beschuit of brood
gebakken.
Meikevers wórden door hoenders, zoowel oude als jonge
\') a ƒ 6 de 25 kilogram te bekomen bij Lensvelt—Nicola te
s Gravenhage.
-ocr page 73-
49
zeer gaarne gegeten en evenzeer in gedroogden als in
verschen toestand. Om de meikevers te bewaren, worden
zij met kokend water gedood en in een bakkersoven, na-
dat het brood er uit verwijderd is, sterk gedroogd en op
droge plaatsen bewaard. Tot poeder gemalen, kan men
ze, vooral des winters, wanneer de hoenders geen insec-
ten kunnen machtig worden, tusschen het ander voer
mengen, na ze vooraf met water of karnemelk bevochtigd
te hebben.
Het is zeer doelmatig, vooral des winters, eenmaal daags,
bij voorkeur des morgens, de hoenders te voeden met
gekookte en fijngemaakte aardappelen of rijst, daarbij toe
te voegen wat havergort, een weinig vleesch, en verder
zemelen met heet water tot een deeg vervaardigd; dit
alles wordt te zamen goed gemengd en tot een stijfdeeg,
evenals \'brooddeeg, gekneed en in stukjes verdeeld de
kippen voorgeworpen.
Aardappelen en rijst moeten gekookt gegeven worden,
de laatste niet al te nat, maar zoo dat de korrels afzon -
derlijk uit elkaar vallen; zulks geschiedt het gemakkelijkst
door de rijst te koken in daartoe vervaardigde bolvor-
mige, vertinde ijzeren bussen met talrijke gaatjes doorboord.
Bij het voeren van hoenders drage men bijzonder zorg,
dat zij geen min of meer verzuurd voer en vooral geen
beschimmelde granen of brood bekomen, daar zulks veelal
koliek, diarrhee en ingewandsontsteking veroorzaakt.
Zuiver drinkwater, steeds in rijkelijke hoeveelheid voor-
handen, is een hoofdvereischte voor het welzijn der hoen-
ders; het drinken van stilstaand bedorven water, voorna-
meiijk uit poelen of vuile slooten, is hoogst nadeelig. Daarom
-ocr page 74-
50
moet men steeds zorg dragen, dat de hoenders in daartoe
geschikte drinktoestellen voortdurend schoon water ter
hunner beschikking hebben; het best daartoe geschikt is
zuiver rivier-, wel- of regenwater, doch gracht- en voor-
namelijk vuil slootwater moet nimmer gegeven worden,
daar zulks aanleiding tot verschillende en besmettelijke
ziekten geven kan.
10. Wormputten,
Onder wormputten verstaat men inrichtingen, waarin
men op betrekkelijk groote schaal vliegenlarven of zooge-
naamde maden kweekt om de hoenders op min kostbare
wijze eenig dierlijk voedsel te kunnen verschaffen. Te dien
einde wordt op eene afgelegen plaats zoo noodig op een
verhoogd terrein, zoodat de bodem steeds boven het ge-
wone waterpeil verheven is, eene kuil gegraven van on-
geveer vier meters lengte en 2 meters breedte en 1 meter
diepte; deze kuil wordt achtereenvolgens en laagsgewijze
gevuld met een mengsel, bestaande uit stroohaksel, half-
vergane bladeren en paardenmest, één en ander gedrenkt
met bloed uit eene slachterij en met zemelen of
afval uit bierbrouwerijen of jeneverstokerijen afkomstig.
Op deze onderlaag, ongeveer 15 a 20 centim. dik,
worden klein gesneden ingewanden en ander dierlijk
afval uitgespreid, hierop weder eene laag zooals de eerst
beschrevene en zoo vervolgens totdat de kuil geheel ge-
vuld is, één en ander wordt tegen regen en te feilen zon-
neschijn door een houten afdak beschut. Op deze massa
leggen weldra des zomers de vleeschvliegen hare eijeren
-ocr page 75-
51
waaruit de bekende maden geboren worden. Eene derge-
lijke wormput moet in den beginne minstens 5 h 6 weken
onaangeroerd blijven, om de vliegen gelegenheid te ver-
schaften zich in menigte daarin te kunnen ontwikkelen.
Dagelijks wordt uit eene aldus ingerichte wormput met
behulp eener mestvork de verlangde hoeveelheid der rot-
tende stoffen met de zich daarin bevindende maden uit-
genomen en aan de hoenders gegeven, door een en ander
vóór deze ver en ruim uit te spreiden. Wij van onze
zijde kunnen eene dergelijke inrichting, in den vreemde
nog al in gebruik, niet bijzonder aanbevelen, tenzij men
over een zeer uitgestrekt terrein te beschikken heeft; de
ondragelijke stank, die de in rotting zijnde stoffen voort-
durend ontwikkelen, is een bijzonder hoofdbezwaar, worm-
putten in de nabijheid van bewoonde streken aan te leggen.
Wij behoeven niet te zeggen, dat deze wijze van voeding
niet van toepassing zijn kan op plaatsen waar hoenders
in afzonderlijke perken gehouden worden; het walgelijke
er van verbiedt zulks als vanzelve.
Eene andere en minder walgelijke inrichting om de
hoenders levend dierlijk voedsel te verschaffen, bestaat
hierin, eene inrichting te maken, waar men naar ver-,
langen en behoefte op gemakkelijke wijze spoedig een
zeker hoeveelheid aardwormen bekomen kan. Om dit
doel te bereiken, wordt in een vochtigen en wormrijken
bodem eene vierkante kuil van ongeveer een halven me-
ter diepte gegraven en weder aangevuld met gesneden
haverstroo van ongeveer 30 centimeter lengte, dat niet te
dicht op elkander overeind staande daarin geplaatst wordt;
de tusschenruimte tusschen het stroo wordt met blad- of
-ocr page 76-
52
tuinaarde aangevuld en met water daartusschen inge-
spoeld, terwijl alles weder met eene laag aarde bedekt
wordt; eenige oude planken over de kuil gelegd be-
schutten deze tegen het uitdrogen; bij langdurig ge-
brek aan regen is het van tijd tot tijd noodig de kuil
met eenig water te begieten. Na alles omstreeks eene
maand lang te hebben met rust gelaten word de kuil
weder naar behoeven uitgegraven en den inhoud er van
met de zich daarin bevindende regen- of aardwormen
ten gebruike der hoenders uit elkander gestrooid.
Gedurende den winter kan eene dergelijke put, door die
met eene laag stalmest te bedekken, tegen het bevriezen
gemakkelijk beschut worden.
Zoo men de hoenders met maden of wormen voeden
wil, moet men van deze niet meer dan uiterlijk een vierde
gedeelte van het gewone voer te gelijk geven, wijl zij an-
ders lichtelijk aan buikloop zullen omkomen.
Volledigheidshavle hebben wij hierboven van de worm-
putten melding gemaakt, hoewel wij van onze zijde er
geenszins mee dwepen, daar bij behoorlijke voeding der-
gelijke kunstmiddelen zeer goed kunnen gemist worden,
voornamelijk wanneer men, vooral des winters en gedu-
rende den ruitijd, een weinig goed gekookt en fijngesneden
vleesch, (het minder kostbare paardenvleesch is daartoe
uitmuntend geschikt,) dagelijks aan de hoenders tusschen
hun ander voedsel toedeelt.
-ocr page 77-
53
11. Verzending van hoenders.
Bij het verzenden van levende hoenders geschiedt zulks
doorgaans in daartoe uitsluitend vervaardigde manden,
uit wilgen teenen samengesteld en van ronden of vierkan-
ten vorm, zooals wij die op de Plaatjes III en VIII, de
Bantams en Crêvecoeurs voorstellende, zien afgebeeld.
De ronde manden worden langs de buitenzijden en ook
van boven met een kleed van grof linnen bespannen ten
einde de hoenders voor tocht en voordurend schrikken
op reis te behoeden ; de vierkante manden, die aan alle
zijden behalve aan de voorzijde uit dicht mandewerk be-
staan, worden bij verre reizen aan de binnenzijden voor-
namelijk tegen de deksels aan, doch niet langs de tralies
met linnen gevoerd; vóór de tralies wordt buitenwaarts
een zeil gehangen dat als een hangend gordijn kan opge-
licht worden. De transportmanden moeten in den regel
niet hooger zijn dan dat de hoenders zich er behoorlijk
recht opstaande in bewegen kunnen; hoogere manden zijn
af te keuren, daar de hoenders bij het toevallig schrik -
ken steeds trachten op te vliegen en zich daardoor veelal
den kop zeer beleedigen en verwonden. De ruimte in
de mand moet bepaald worden naar de grootte en het ge-
tal hoenders dat men verzenden wil, doch er moet
steeds ruimte genoeg wezen dat de dieren zich behoorlijk
bewegen kunnen om hun voer te vinden. Bij het ver-
zenden\' van groote toornen is het aan te bevelen zulks
in langwerpig vierkante manden te doen plaats hebben
en die met tusschenschotten van gespannen linnen in
twee of drie afdeelingen te verdeelen; voornamelijk is
5
-ocr page 78-
VTTT
CRÊVE-COEUR .
-ocr page 79-
54
zulks aan te bevelen bij het verzenden van gekuifde rassen,
bij welke men in den regel den haan afzonderlijk moet
plaatsen, daar de kippen voornamelijk gedurende de reis
de gewoonte hebben hem de veeren uit de kuif te pluk
ken en dikwijls tot bloedens toe te verwonden.
De bodem der transportmand moet op reis van goed
droog stroo (geen hooi) voorzien zijn.
Bij het opvangen van Rashoenders, ter verzending be-
stemd, zij men voorzichtig die niet te kwetsen en zoo te
vatten, dat zij een gedeelte der staartveeren verliezen,
waardoor zij zeer ontsierd worden; ten einde zulks te
voorkomen, moet men dergelijke hoenders nimmer met
de handen, maar met behulp van een netje aan een ge-
bogen spaansch-rieten hoepel, met korten steel, bevestigd,
trachten machtig te worden.
Op reis, zoo deze niet te lang duurt, voere men zoo min
mogelijk granen of zaden, ten einde den dorst niet onnoo-
dig op te wekken; daar het zeer bezwaarlijk is, de vogels
bij verzending per spoorgelegenheid van water te voorzien,
geve men hun in water goed geweekt brood, wat salade-
bladen, peen en stukgesneden beetwortels. Is de reis van
langeren duur, dan wordt in de mand een aarden pot be-
vestigd en daarin eene spons geplaatst en verder met
water aangevuld; op deze wijze heeft men het verlies van
water minder te duchten, terwijl de hoenders, door het
in hun bek uitpersen der natte spons, zich van tijd tot
tijd laven kunnen.
Zoo de hoenders door de lange reis eenig gebrek geleden
hebben, moet men ze bij aankomst niet onmiddellijk te drinken
geven, maar ze met water goed doorweekt wittebrood en wat
-ocr page 80-
55
groen voer, als salade, alsmede een weinig rauw, klein gehakt
vleesch toedienen. Na een paar uren rustens geve men ze
eenig water te drinken, doch niet te veel te gelijk, daar zij
daarvan lichtelijk door den dorst gedreven te onmatig ge-
bruik kunnen maken ten nadeele hunner gezondheid.
Zijn de hoenders bij aankomst wat wild van aard, dan
late men ze niet eensklaps uit de mand uitvliegen, maar
zette deze vooraf van het dekkleed ontdaan, in het voor de
hoenders bestemd verblijf, alwaar zij zich langzamerhand
kunnen oriënteeren; nadat zij behoorlijk gelaafd zijn, moet
men eerst behoedzaam de mand openen en de dieren ge-
legenheid geven zich daaruit bedaard te verwijderen,
zonder ze er zelf uit te halen.
-ocr page 81-
HOOFDSTUK III.
GEBREKEN.
1. Ouderdom.
Onder gebreken verstaan wij aangeboren kwalen en
slechte gewoonten of eigenschappen, die een haan of kip
zeer in waarde doen verminderen, en waaromtrent men
zich bij het aanschaffen van een stel hoenders, zooveel
mogelijk vooraf dient te vergewissen vóór en aleer een
koop of ruil te sluiten. Daaronder rangschikken wij in de
eerste plaats den ouderdom. Hoezeer geoefende hoender-
kweekers, door practische ondervinding daaromtrent ge-
leerd, spoedig bespeuren of bij eene kip haar beste legtijd
reeds verstreken is en of een haan beter geschikt is om
er soep van te koken, dan wel als sultan in zijn serail
te kunnen heersenen, is het voor den leek minder gemak-
kelijk zulks te zien.
Een algemeen kenmerk van gevorderden leeftijd is wel
meestal aan de pooten waar te nemen; indien de schub-
ben van deze zich sterk ontwikkeld en eenigszins verdord
vertoonen, mag men onderstellen, dat de dieren niet jong
-ocr page 82-
57
meer zijn, en moet men ze dientengevolge niet als zoo-
danig accepteeren. Zoo de haan sterk ontwikkelde sporen,
een grooten kam en lange sikkelveeren bezit kan men ge-
rustelijk besluiten, dat hij niet jong meer is. Somwijlen
bekomen de kippen eenige veeren aan die van den haan
gelijk; dit is steeds een bewijs van hoogen ouderdom, en
daar aldus gekenmerkte kippen nimmer meer eieren leg-
gen, zijn zij voor niets anders dan voor de keuken geschikt.
2. Kromme pooten.
Ken zeer groot gebrek der hoenders is het, indien zij
kromme pooten of teenen hebben; zulks is gewoonlijk in
hunne eerste jeugd ontstaan, doordien zij als kuiken op
een te harden bodem, meestal dien van een houten ren,
niet behoorlijk met zand gedekt, hebben rondgeloopen;
aan dit gebrek is niet te gemoet te komen, daar een en
ander te zeer verouderd en vergroeid is. Voornamelijk
hanen met kromme teenen moeten onvoorwaardelijk afge-
keurd worden, daar zij voor de voortteling ongeschikt
zijn, doordien zij bij het treden, de kippen niet behoorlijk
kunnen vasthouden.
3. Verkromming van borst- en staartbeen.
Dit gebrek, hoewel van minder nadeelige gevolgen dan
het voorgaande, ontsiert de hoenders, voornamelijk wanneer
het stuit- of staartbeen verkromd is, waardoor de staart
-ocr page 83-
58
voortdurend zijwaarts of scheef gedragen wordt. Hierin is
niet te voorzien, daar het uit den tijd, dat die hoenders
kuikens waren dagteekent, terwijl men als oorzaak er van
ongeschikte zitstokken voor de kuikens mag aannemen
en wel voornamelijk doordien zij te dun waren, waardoor
de jonge dieren door allerlei lichaamskromrningen zich
moeten trachten in evenwicht te houden, om niet van
hunnen zitstok te vallen.
4. Onvruchtbaarheid.
In den regel is ouderdom de gewone oorzaak der on-
vruchtbaarheid; dit is natuurlijk onherstelbaar. Somwijlen
echter is het toe te schrijven aan onvoldoende voeding; in dit
geval moet men hierin trachten te voorzien door de hoenders
meer eiwithoudend voedsel te verstrekken, zooals wij reeds
vroeger in het artikel over voeding op bladzijde 41 hebben
aangetoond. Zoo, niettegenstaande verbeterde voedingswijze,
de kippen onvruchtbaar of te weinig eierleggend blijken
te zijn, doet men het verstandigst die ten spoedigste
op te ruimen en door andere te vervangen. Veelal is ook de
oorzaak der onvruchtbaarheid daarin te zoeken, dat men te
lang achtereen uit één stel stamouders afkomstige broers
en zusters steeds met elkaar gepaard heeft; zoodra men
bespeurt, dat een ras, dat men reeds eenigen tijd bezeten
heeft en waarover men voortdurend tevreden was, in zijne
goede eigenschappen begint af te nemen, moet men aan-
stonds daarin trachten te voorzien, door zich een nieuwen
haan van hetzelfde ras, doch uit eene andere familie her-
komstig, aan te schaffen.
-ocr page 84-
59
5. Onnatuurlijke broeilust.
Sommige kippen hebben eene onnatuurlijke aandrift tot
broeden; zij zijn lui en traag en blijven steeds in het
leghok liggen, waar zij veelal de zich daarin bevindende
eieren door hunne broed warmte eenigszins aanzetten, ter-
wijl zij zelf gedurende dien tijd geene eieren leggen. Om
deze kippen zoo mogelijk den lust tot broeden te benemen,
moet men ze met licht en weinig verhittend voedsel, als
gekookte aardappelen, wortelen, bladgroenten en een wei-
nig vleesch voeden; alle graansoorten worden zorgvuldig
gedurende dien tijd vermeden, en tegelijkertijd wordt een
dergelijke broedlustige kip in de open lucht te midden der
overige rondloopende hoenders in een bodemloos, langs alle
kanten uit latjes bestaand hokje of kastje, van ongeveer
0.50 meter kubiek, geplaatst, waar zij door de nieuwsgie-
righeid der overige kippen voortdurend geplaagd, haar
lust tot broeden binnen weinige dagen vergeet. Bij regen-
achtig weder moet dit kastje onder een afdak gebracht
worden, tenzij het van boven tegen het indringen der re-
gen volkomen beveiligd is; zoo de grond onder het hekje
al te vochtig mocht wezen, dan geve men de kip een paar
stukken hout of steen om zich er op te kunnen plaatsen.
Aan versch drinkwater mag het haar gedurende dien tijd
niet ontbreken.
6. HetEierpikken.
Het eierpikken of het opeten der eieren door de hoen-
ders zelf, is veelal te wijten aan eene onvoldoende voe-
-ocr page 85-
60
ding, voornamelijk aan eene die te arm is aan dierlijk
voedsel of kalk. Om hieraan te gemoet te komen, geve
men de hoenders een weinig behoorlijk gehakt en gekookt
vleesch, alsmede een weinig kalk, ten einde zij daaraan
geene behoefte meer gevoelen; en ten slotte, om hen deze
eenmaal aangenomen gewoonte geheel af te leeren, geve men
ze kunsteieren, bij voorkeur holle porcelein-eieren (zie bladz.
34), om zich daarmede onledig te houden. Voortdurende
teleurstelling om hun doel te bereiken en het daarmede
gepaard gaande bezeeren van den bek, die hoe langer hoe
gevoeliger wordt ten gevolge van het onophoudelijk pikken,
werken samen om hen deze slechte gewoonte spoedig af
te leeren. Deze middelen zijn beter afdoende dan vele
andere, die gewoonlijk worden aanbevolen als: het geven
van een bedorven ei, of wel van eene uitgeblazen eier-
schaal met mosterd gevuld en dergelijke meer.
7. Het Veeren plukken.
Deze hatelijke gewoonte heeft haar ontstaan aan de-
zelfde oorzaak te danken, als het in het vorig artikel be-
handeld eierpikken; bij vrij rondloopende hoenders neemt
men dit verschijnsel niet waar, tenzij zij deze hebbelijk-
heid zich reeds vroeger, in een kleine ruimte opgesloten
zijnde, hebben eigen gemaakt. Voornamelijk zijn het
de kuifkippen die aan dit euvel mank gaan, en door-
gaans moet het kapsel van hun heer gemaal zulks ont-
-ocr page 86-
61
gelden. Wanneer een vogel aan \'t ruien is, worden voor
een groot deel de oude veeren, voornamelijk de siervee-
ren van kop, rug of staart door nieuwe vervangen; de
spoelen of schachten der nieuwe veeren, nog jong zijnde,
zijn zeer bloedrijk en worden bloedpennen geheeten;
deze zijn het, die door de aan dierlijk voedsel gebrek lij—
dende kippen worden aangepikt en beginnen te bloeden,
ten gevolge waarvan de onnatuurlijke lust meer en meer
wordt aangewakkerd. Als het doelmatigst middel tegen
deze gewoonte, waardoor dikwerf de fraaiste vogels ont-
sierd worden, is het aan te raden de hoenders eenigen
tijd vrij te laten rondloopen en bij hen, die éénmaal reeds
aangepikt zijn, de beschadigde bloedpennen uit te trekken
en ze vervolgens eenige dagen afzonderlijk te zetten, tot-
dat zij eenigszins met ruien gevorderd zijn, en voordat
men ze weer bij de overige hoenders plaatst, de
veeren met een weinig petroleum te besprenkelen.
Sommige kippen zijn echter zoo bijzonder belust op de
bloedpennen van andere, dat zij deze zelden met rust
laten; daarom is het raadzaam deze onverbeterlijke
voorgoed van de overige hoenders te verwijderen.
8. Strijdlust der kippen.
Somwijlen treft men onder eenen toom kippen enkele
aan, die twistziek van aard, voortdurend met andere in
oorlog zijn; daar dergelijke kippen uit den aard der zaak,
-ocr page 87-
IX.
v2
^
\\Y
tv
#t
■i*l£*yii»
&^
fa
*
■ ftïW
■\' > ■ *-
„HB*
■•.","!*ïJS(RBK*S4„.
DO M I N I 9 U E .
-ocr page 88-
G2
wegens hunne voortdurende bewegelijkheid en onrust
tevens slechte legsters zijn, kunnen zij gerustelijk worden
opgeruimd, te meer daar zij onder de overige hoenders
steeds angst en vrees gaande houden.
Meermalen ondervindt men dat eene nieuw aangeschafte
kip, door de overige met weerzin in haar midden geduld
en door alle steeds aangevallen wordt: in zulk geval
worden alle te zamen, zoowel haan als kippen, in een
hun gemeenschappelijk vreemd verblijf voor een paar da-
gen opgesloten en daarna weder in hun eigen hok terug-
gebracht; de onderlinge kennismaking heeft alsdan op
vreemd terrein plaats gehad en de vrede zal voor immer
gesloten zijn.
9. Het weg- of overvliegen.
Sommige rassen, en wel voornamelijk de kleinere en
slanke, zijn goede vliegers en maken daarvan bij voorko-
niende gelegenheid gaarne gebruik, om over de omheining
van hun perk, zoo die niet hoog genoeg is, over te vlie-
gen, om bij de naburen een bezoek te brengen; zulks
geeft aanleiding tot verbastering van rassen, of wanneer
een haan in een vreemd perk aanlandt, heeft men te vree-
zen, dat daaruit eene bloedige strijd ontstaat, die veelal
met den dood van den eenen en verminking van den
anderen eindigt.
Zijn de perken waarin de hoenders zich bewegen niet
te groot, dan is het raadzaamst die van boven met vlecht-
-ocr page 89-
63
werk te overdekken of met draden te bespannen, reeds
op bladz. 21 besproken; bij uitgebreide terreinen echter is
zulks te kostbaar om te kunnen worden in practijk
gebracht.
Vele middelen, waaronder sommige zelfs van barbaar-
schen aard, worden aangeraden om de vogels het over-
vliegen te beletten. Zij zij n:
1°. Het kortwieken der vleugels: dit bestaat hierin, om
aan een der beide vleugels, met uitzondering der 3 ü 4
eerste en langste slagpennen, die men spaart om de vo-
gel niet te zeer te ontsieren, eenige der daarop volgende
groote pennen tot even boven het holle ondergedeelte of
spoel weg te knippen; deze bewerking is geheel pijnloos,
doch moet na eiken ruitijd weder herhaald worden, wat
in sommige gevallen zeer lastig zijn kan.
2°. Het afknippen der vleugelslagpennen tot nabij het
begin van de holle schacht of spoel, en deze met een
gloeiend ijzer uit te branden; deze handelwijze is tijdroo-
vend, omslachtig, voor het dier zeer pijnlijk en daaren-
boven niet meer afdoende dan het gewone kortwieken.
3°. Het uittrekken der slagpennen aan één vleugel; dit
gaat steeds met een hoogst pijnlijk gevoel gepaard en is
daarenboven slechts van tijdelijken aard, daar kort daarna
zich weder nieuwe slagpennen ontwikkelen die opnieuw
moeten worden uitgetrokken; om dit te voorkomen, wordt
het wondje door het uittrekken der pen ontstaan, door
sommigen met een gloeiend ijzerdraad dichtgeschroeid;
deze wijze van handelen is voor het dier hoogst pijnlijk
en veroorzaakt zulk eene ontsteking aan den vleugel, dat
zij ten zeerste moet afgekeurd worden.
-ocr page 90-
64
4°. Het aan elkaar vastbinden of vastnaaien der slagpen-
nen
aan eene vleugelzijde; deze methode is te ontraden,
daar zij hinderlijk is aan de vogels om zich behoorlijk te
kunnen uitschudden, ten einde zich van ongedierte te
ontdoen.
Door een Franschen vogelkweeker is sedert een paar
jaren, om het wegvliegen van vogels te voorkomen, een
eigenaardige soort van toom of breidel in den handel ge-
bracht, die men zoodanig aan den vleugel bevestigt, dat
het dier dezen niet meer volkomen kan uitspreiden,
waardoor het wegvliegen voorkomen wordt; nadere
ondervinding zal moeten bewijzen of zulks in alle deelen
voldoet.
5°. Het afbinden van liet laatste vleugellid. Sommigen,
die wat huiverig zijn voor eene kleine bloedige ope-
ratie, geven (uit een verkeerd geplaatst gevoel van
medelijden) den raad het laatste vleugellid met een
koord of elastieken band af te binden; hierop ontstaat
eene hoogst pijnlijke zwelling van dat deel, dat na afge-
storven te zijn eindelijk afvalt en eene wond nalaat, die
zich later weder heelen moet en het dier alzoo eenen ge-
ruimen tijd een onnoodige smart doet lijden.
6°. Het leeivieken. Dit bestaat uit eene operatie met het mes,
en wel om daarmede die geledingen, aan welke de groote
slagpennen bevestigd zijn, in het schoudergewricht te ver-
wijderen; deze operatie vereischt eenige oefening en ver-
oorzaakt gewoonlijk eene vrij belangrijke nabloeding en
eene wond, die eenige dagen eischt om weder geheel te
genezen.
Gedurende zestien jaren is door mij in mijne vorige
-ocr page 91-
65
betrekking met den besten uitslag de volgende wijze van
leewieken in practijk gebracht. Zoodra de kuikens, zoowel
van hoenders als van alle andere hoenderachtige of wa-
tervogels, 2 ii 3 dagen het ei verlaten hadden, werden hun
met een bot nagelschaartje (met opzet niet met een scherp,
daar zulks meerdere verbloeding veroorzaakt)de twee laatste
geledingen van eene der beide vleugels in hetschouderge-
wricht weggeknipt; het bloedverlies bepaalde zich daarbij
tot een druppel bloeds van nauwelijks een speldekop groote.
Daar alle deelen, zoowel bloedvaten als beenderstelsel en
gevoelzenuwen, op dezen leeftijd betrekkelijk nog zeer
weinig ontwikkeld zijn is de reactie bijna niet te bespeu-
ren. Zoodra het op de boven omschreven wijze behandeld
diertje weder de vrijheid gegeven wordt, spoedt het zich
onmiddellijk tot zijne moeder, broers en zusjes en gedraagt
zich in dezelfde oogenblikken, alsof er volstrekt niets on-
aangenaams met hem geschied is; den volgenden dag
is van de wond bijna niets meer te zien.
Op deze wijze zijn door mij, of onder mijn toezicht,
honderden jonge hoenders, fazanten, zwanen, ganzen en
eenden behandeld, zonder dat er één enkele aan de gevol-
gen van het leewieken op dezen jeugdigen leeftijd verloren
is, terwijl daarenboven de wond spoedig zoodanig heelt,
dat op lateren leeftijd aan het dier daarvan niets meer
te bespeuren is.
Hierbij moet ik bijzonder waarschuwen, om niet uit
verkeerd begrepen medelijden met de jonge diertjes, deze
operatie tot meer gevorderden leeftijd uit te stellen. Mij
is een geval bekend, dat ruim een tiental jaren geleden
een mijner bekenden, in \'t bezit zijnde van drie jong ge-
-ocr page 92-
cc
boren zwarte zwanen, huiverig was deze jonge diertjes
op zoo\'n jeugdigen leeftijd aan eene naar zijne meening
pijnlijke kunstbewerking te onderwerpen; daarmede werd
gewacht totdat de dieren half volwassen en dientenge-
volge alle in ontwikkeling zijnde deelen, onder welke
in de eerste plaats de vleugelen behooren, als het ware
met bloed overvuld waren, De gevolgen daarvan lieten
zich spoedig zien; één uur na de operatie waren reeds
twee der jonge zwanen aan bloedverlies in \'t water om-
gekomen terwijl de derde gelukkig nog, dank zij de
daaraan bestede zorgen, behouden is gebleven.
-ocr page 93-
HOOFDSTUK IV.
ZIEKTEN.
1. Behandeling in \'t algemeen.
In een Engelsch werk over de hoenderteelt wordt met
reden gezegd : „Een gezond hoe nderpark is gemak-
„keiijker te houden, dan de moeite die men zich
„geven moet om één enkel hoen te genezen,
„terwijl een herstelde vogel nimmer weer zoo
„goed wordt als vVoeger, noch om daaruit voort
„te telen, noch als eierlegster, noch om vet-
„gemest te worden. Wij hebben niets tegen de
„genezing van zieke hoenders als wetenschap,
„maar uit \'t oogpunt van voordeel in \'t belang
„van den eigenaar, stellen wij er weinig ver-
„trouwen in." Met deze regelen stemmen wij in alle
deelen volkomen in, waarom zij alhier door ons herhaald
worden.
Zoodra een hoen, haan of kip, door gebrek aan eetlust
of lusteloosheid zich ongesteld toont, moet men het van
de overige onmiddellijk afzonderen en enee rustige plaats
-ocr page 94-
08
geven; het geschiktst geschiedt zulks door de zieken in
hokjes of kooien op te sluiten van 0,60 bij 0,45 opper-
vlakte en 0,50 meter hoogte, die gemakkelijk na ge-
maakt gebruik met carbol zuur te ontsmetten zijn,
hetgeen nimmer moet nagelaten worden. Door een droog,
warm en luchtig verblijf en naar omstandigheden gere-
geld dieet tracht men het zieke dier te herstellen, gelukt
zulks niet binnen een paar dagen tijds, dan worde het
geslacht.
Het inwendig toedienen van samengestelde geneesmid-
delen moeten wij ten zeerste ontraden, daar men met de
uitwerking daarvan op de hoenders, meestal ook met den
aard der ziekte zelf, onbekend is, en wijl door het toe-
dienen van verkeerde geneesmiddelen meer kwaad dan
goed gedaan wordt. Onze beroemde geneeskundige
Boevhave, zeide terecht: si nesce, abstine, d. i. zoo-
lang men eene ziekte niet kent, moet men niets daartegen
doen; een stelregel, dien wij steeds met goed gevolg tot
den onzen gemaakt hebben.
Alleen bij kostbare vogels kan men tot hun behoud
zich eenige zorgen en moeite getroosten; bij gewone
hoenders daarentegen wordt zulks weinig beloond we-
gens de betrekkelijk geringe waarde van het dier; ge-
woonlijk is het \'t voordeeligst het onmiddellijk te slachten
daar het dan nog eenige waarde heeft, terwijl bij lan-
ger aanhoudende ziekte het dier te zeer uitgeput en
vermagerd raakt, om in de keuken nog van dienst te
kunnen zijn.
-ocr page 95-
69
2. Ruien.
Hoewel het ruien een natuurlijk verschijnsel hij de
vogels in \'t algemeen is, kan het echter eenigszins onder
de ziekteverschijnselen gerangschikt worden, en wel
hoofdzakelijk omdat het veelal met eenige daarvan ge-
paard gaat.
In den aanvang van den ruitijd verliezen de vogels
doorgaans gemakkelijk hunne veeren, maar de hernieu-
wing er van geschiedt niet altijd zoo spoedig; de nieuwe
of jonge veeren komen wel te voorschijn, maar blijven
dikwerf in hunne verlengde spoel of koker als opgeslo-
ten zitten, waardoor de dieren alsdan een stekelachtig
voorkomen, evenals een stekelvarken, bekomen; voorna-
melijk is zulks op den kop en aan den staart het geval.
Gedurende den ruitijd zijn de hoenders zeer gevoelig
voor koude, waarom zij met zorg tegen tocht moeten be-
hoed worden; daarenboven is de stofwisseling bij die die-
ren alsdan tot eene zeer hoogen graad gestegen, zoodat
zij met een aan eiwit rijk voedsel moeten versterkt
worden. Voornamelijk voere men tijdens het ruien meer
dierlijk voedsel, als: vleesch enz, dan gewoonlijk het ge-
val is; daarenboven geve men dagelijks, vooral tegen den
avond, een weinig hennepzaad tusschen het gewoon voed-
sel gemengd.
"Wanneer de ontwikkeling der nieuwe veeren niet regel-
matig afloopt, begint het hoen lusteloos te worden, den
eetlust te verliezen en zich in een hoek ineengedoken
terug te trekken en zich van de overige af te zonderen. In
dezen toestand noemt men het dier ruiziek; en zoo er niet
6
-ocr page 96-
■-■                                 -                            V>*-
DORKING (DONKERE)
-ocr page 97-
70
spoedig, ten gevolge van goede voeding enz. eene gunstige
verandering in dien toestand komt, ziet men het weldra
aan uitputting als het ware te gronde gaan.
Eene warme stal, een goed en versterkend dieet, 1 gram
ijzer-vitriool (Sulphas ferri) op 1/2 hter van net drinkwa-
ter, bij zonnig weder het tweemaal daags besprenkelen
of bevochtigen der in ontwikkeling ten achter blijvende
veeren met eenig lauw water, zijn de eenige middelen,
die men met hoop op goeden uitslag in dergelijk geval
kan aanwenden.
3. Spatten.
Hieronder verstaat men de eigenaardige schuddende
beweging, die de hoenders met den kop maken om zich
als door niezen van het opgehoopte slijm, dat de neusga-
ten verstopt en hun bij het ademhalen hinderlijk is, te
bevrijden; één en ander zijn de gevolgen van gevatte
koude en daardoor ontstane overprikkeling der slijmvlie-
zen van mond en neusholte. Een warm lokaal, ijzer-v itri-
ool in \'t drinkwater en toevoeging van een weinig hen-
nepzaad bij week en lichtverteerbaar voedsel, zullen spoe-
dig deze ongesteldheid doen wijken, tenzij dit verschijn-
sel de voorbode is van de
4. Snot.
Eene bij alle hoenderkweekers zeer bekende en uiterst
-ocr page 98-
71
gevreesde ziekte, die dikwerf een geheelen hoenderstal
doet uitsterven en met recht den naam van hoenderpest
verdient.
Deze ziekte heeft veel overeenkomst met den zooge-
naamden droes van het paard en kan evenals deze in
goed- en in kwaadaardigen onderscheiden worden; en
evenals hij de paarden is de eerste herstelbaar, de tweede
meestal doodelijk.
De goedaardige snot, bestaande in het zwellen van het
hoofd en de oogleden, waardoor de oogen dikwijls niet
kunnen geopend worden, wordt doorgaans genezen door
de zieke dieren te voeden, zooals in het vorige artikel is
aangegeven, en door zoo noodig, indien zij hun voedsel en
drank zelf niet kunnen vinden ten gevolge der oogont-
steking, ze daarin behulpzaam te zijn door ze met de
hand eenig voer, en dat liefst gekookt, voor te houden.
De mondholte en de oogen worden 2 \'j. 3 malen daags,
door middel van een penseeltje, bestreken met i gram
Nitras argenti crystall. in 50 grammen water, in een zwart
of geel fleschje opgelost. Alles moet zoo rein mogelijk
gehouden en de zieke onmiddellijk van de gezonde dieren
afgezonderd worden. (De gewone volksmiddelen als: fene-
griek, roetpillen, roestige spijkers in \'t water enz. kunnen
als volstrekt doelloos geheel ter zijde gelaten worden). Zoo-
dra de ziekteverschijnselen een meer kwaadaardig karakter
(zoogenoemden kanker) mochten vertoonen, moet men niet
dralen het dier te dooden en vrij diep in den grond te
begraven, daar deze ziekte, hoogst besmettelijk zijnde,
ongetwijfeld de gezonde dieren zoude aantasten; beter is
het één dier bijtijds op te offeren, dan al de overige in
-ocr page 99-
72
de waagschaal te stellen. Zoo echter het zieke dier tot
een kostbaar ras behoort en men het niet gaarne wil
opofferen, dan moet het gezwel in mond- of oogholte met
een scherp mesje geopend en de zich daarin bevindende
stinkende kaasachtige stof met een spatelvormig houtje
of een oorlepeltje behoorlijk verwijderd worden, zQnder
iets achter te laten, terwijl men de wond met één deel
Salicylzuur in 50 deelen water opgelost uitwasschen moet.
De instrumenten bij de zieke dieren gebruikt, moeten met
de nauwkeurigste zorg gereinigd worden, ten einde geen
aanleiding tot verspreiding der smetstof te geven. Daar-
enboven moet alles, waarmede het dier in aanraking
geweest is, als manden, zitstokken, de vloer en wanden
van het hok enz. afgewasschen worden met eene op-
lossing van i deel Carbolzitur in 30 deelen water;
en indien het in de laatste dagen zijner ziekte in een
perk heeft rondgeloopen, moet de grond of liever de
bovenlaag daarvan, ongeveer 5 centimeters diep, behoor-
lijk omgespit en op een afstand, voor de hoenders onbe-
reikbaar, weggevoerd worden; daarop moet men den al-
dus gereinigden bodem met verdund Carbolzuur ruim-
schoots besproeien en verder weder met nieuw rivier-
zand aanvullen.
5. Gaapziekte.
Dit is eene ongesteldheid, die haren naam ontleent aan
het veelvuldig gapen der kuikens, ten gevolge van wor-
men, die zich in de luchtpijp der jonge dieren bevinden;
-ocr page 100-
73
deze doen door hunne .aanwezigheid de half verstikte
diertjes naar lucht snakken, hetgeen met het wijd openen
van den bek gepaard gaat. De oorzaak dezer ziekte zijn
kleine witte of lichtroode draadvormige wormpjes van
11/2 centimeter lengte, die zich in de luchtpijp neste-
len; deze wormpjes zijn bij de natuurkundigen bekend
onder den naam van Sclerostoma syngamus en zijn
niet alleen bij de kuikens maar ook bij jonge fazanten,
kalkoenen, eenden en velerlei andere vogels waargeno-
inen, die zich met op of in den grond levende insecten of
wormen voeden. Zoo er meerdere dezer wormen zich te
gelijk in de luchtpijp van het kuiken bevinden, begint
dit sterk te vermageren en sterft eindelijk den verstik-
kingsdood. Zoodra men bespeurt, dat de zieke dieren bijna
geen lucht meer kunnen inademen, worden zij dooreen hei-
per vast- en de bek, bij vooruitgestrekten kop, opengehou-
den; wanneer het diertje alsnu lucht tracht in te ademen,
ziet men de luchtpijp-opening wijd gapen. Dit oogenblik
neemt men te baat door eensklaps de pen eener veer,
waaraan alleen aan het topeinde de zachte dwarsveertjes
gelaten zijn, in te voeren en kurkentrekkersgewijs draai-
ende terug te halen, waardoor men veelal de lastige
wormen met de veer naar buiten brengt. Wij behoeven
niet te zeggen, dat deze gansche bewerking zeer behendig
«en als \'t ware in één seconde moet geschieden, om den
patiënt niet te doen stikken ; door de ingebrachte veer wor-
den de wormpjes eehigszins van de wanden der luchtpijp
losgemaakt en door de verwekte hevige prikkeling in dit
orgaan ontstaat een zeer sterke hoestbui, waardoor de
wormen naar buiten worden gedreven. Door sommigen
-ocr page 101-
74
wordt aanbevolen de veer, waarmede men de keel reinigt,
vooraf met terpentijnolie te bevochtigen; dit echter moeten
wij ontraden, daar het slechts een onnoodigen en langer
blijvenden prikkel in de luchtbuis veroorzaakt, dan ver-
eischt wordt om de wormpjes te verwijderen. Op goed
en zindelijk gehouden hoenderkweekerijen, voornamelijk
wanneer men steeds zuiver (geen sloot-) water te drinken
geeft, heeft men deze ziekte weinig te duchten; daarom
komt zij bij ons weinig voor, terwijl men in Engeland,
Frankrijk en Duitschland daarentegen de kuikens soms
bij honderden aan deze ziekte heeft zien verloren gaan.
6. P i p.
Onder pip verstaan wij eene ziekte der vogels, voor-
nainelijk bestaande in zwelling en ontsteking der boven
den staart gelegen vetklier, die ten gevolge van verstopping
in verzwering overgaat. De ontsteking der vetklier is te
herkennen aan de beweging, die de kip steeds maakt om
zich boven den staart te pikken; ook vertoont het dier zich
lusteloos en hangerig. Het gezwel wordt geopend, de etter-
achtige stollen door uitdrukken verwijderd en het wondje
met Salicylzuur-ivater (1 op 50) afgewasschen, waarna de
vogel een paar dagen op dieet gesteld wordt.
Bij deze kleine operatie zij men voorzichtig de gezonde
vetklier, die bij eiken vogel als een geelachtig zacht uit-
wasje boven het begin van den staart aanwezig is, niet voor
een ontstoken aan te zien en onnoodig te wonden; de
ontstoken vetklier vertoont zich daarentegen als een zweer,
is sterk opgezwollen en met etter gevuld.
-ocr page 102-
75
7. Rlieumatisme en Kramp.
Het onvermijdbaar gevolg van een vochtigen bodem en
stal is rlieumatisme en kramp. Bij dergelijk lijden zijn de
peoten gezwollen en zeer heet op het gevoel. De gang
wordt onzeker, de teenen krommen zich samen, en ten
slotte kunnen de dieren niet meer loopen; somtijds wordt
de hals door de kramp aangetast en de kop daardoor met
een bevende beweging achter- of zijwaarts getrokken.
Tegen deze ziekteverschijnselen is niets anders te doen,
dan zorg te dragen, dat de dieren een volkomen drogen
bodem hebben; kunnen de zieke dieren niet meer staan,
dan legge men ze op eene warme plaats of in de zon
in een mand, van onder met een warme en droge wollen
lap bekleed; warmte en droogte zijn de eenigste afdoende
geneesmiddelen tegen deze kwaal. Wanneer men steeds
zorg draagt, dat de hoenders op behoorlijk drogen bodem,
vooral in het hok, zich bewegen kunnen, is deze ziekte
weinig te duchten.
8. Draaiziekte of Beroerte.
De draaiziekte is een voorlooper van beroerte; men ziet
de door deze ziekte aangetaste vogels als dronken in de
rondte tuimelen en neervallen. De oorzaak er van is op-
hooping van bloed in de hersenen, dikwerf een gevolg
van het stooten van den schedel bij het opvliegen tegen
de zoldering van het hok, of wel ontstaan door te rijke
voeding bij te weinig beweging. In den regel moet l:et
-ocr page 103-
76
hoofd bij dergelijke aanvallen rijkelijk met koud water
bevochtigd en de lijder in de schaduw buiten de felle zon
in rust gelaten worden en eenige dagen op een weinig
voedend, verfrisschend dieet als: salade, bladgroenten, rijst,
een weinig gekookt vleesch enz. gesteld worden. Is de
ophooping van bloed in de hersenen van eenige buiten -
gewone beteekenis, dan volgt daaruit, dat een der bloed-
vaten in de hersenholte scheurt, waardoor het uitgestorte
bloed op de hersenmassa drukt en een onvermijdelijken
plotselingen dood veroorzaakt.
9. U i 11 e r i n g.
Eene algemeene en ongeneeselijke ziekte bij de hoenders
is de tering, waarbij voornamelijk de spieren van het
borstbeen verdwijnen. Ondanks de beste voeding ziet men
de zieke dagelijks in gewicht afnemen, waarop eindelijk
de dood volgt. De oorzaak van deze ziekte moet hoofd-
zakelijk in de borst- of buik-ingewanden gezocht worden
en is doorgaans van scrofuleusen aard. Deze ziekte is bij
de hoenders ongeneeslijk waarom de aan uittering lijdende
hoenders bijtijds moeten geslacht worden; elke dag, dat
men ze langer in \'t leven houdt, vergroot het verlies aan
voedsel, dat ze zonder nut voor zichzelve en ten na-
deele van de beurs van hun eigenaar verbruiken.
10. Buikloop en Cholera.
Ten gevolge van langdurig guur weder en gevatte koude,
-ocr page 104-
77
of wel door het voeren met bedorven voedsel, lijden de
hoenders dikwerf aan buikvliesontsteking, koliek en
diarrhee. In dergelijke gevallen moeten zij op eene warme
plaats gebracht en met gekookte rijst, waarin een weinig
fijn krijt gemengd is, gevoed worden; zeer raadzaam is
het ook ze met den buik op een bak met warm zand ge-
vuld te laten rusten.
Somwijlen treedt eensklaps een hevige buikloop op,
bestaande uit een dunne geelachtig-groene stof, die kip-
pen-cholera genoemd wordt, daar zulks van besmetlelijken
aard is. In dit geval verzuime men geen tijd en geve
eene inspuiting door den endeldarm, bestaande uit een
weinig lauwe melk, waarbij 4 a 5 droppels Laudanum zijn
gevoegd; na 2 u 3 uren wordt deze inspuiting weder her -
haald, doch met niet meer dan 2 droppels Laudanum;
daarna wordt het dier op een rijst-dieet gezet en het
voeren met versche groenten in de eerste dagen vermeden.
Bij bloeddiarrhee zijnr evenals bij een cholera-aanval,
inspuitingen met Laudanum de eenige afdoende middelen.
11. Har dl ij v igheid.
Verstopping van het darmkanaal of hardlijvigheid ont-
staat doorgaans door eene langdurige en niet behoorlijk
afgewisselde voedingswijze. In de eerste plaats door eene
weken lang voortgezette voeding, vooral bij warm weder
met droog voer, als gerst, maïs enz., zonder daarbij van
tijd tot tijd eenig groen voer toe te voegen. Deze onge-
steldheid is daaraan te herkennen, dat het gewone voedsel,
-ocr page 105-
ENGELSCH-VECHTHOEN
-ocr page 106-
78
al is het ook van de beste kwaliteit, door het dier met
tegenzin tot zich wordt genomen; het loopt met korte
tusschenpoozingen rond en tracht ieder oogenblik, doch
tevergeefs, door persingen aan zijne natuurlijke be-
hoefte te voldoen. Zoo men daarin niet spoedig voorziet,
ontstaat darmontsteking en volgt dientengevolge spoedig de
dood. In de eerste plaats moet de wijze van voeding
veranderd worden, door meer ontlasting bevorderende en
licht verteerbare spijzen als : groen voer, gekookte rijst en
rauw vleesch, met toevoeging van een weinig bloem van
zwavel, tijdelijk als hoofdvoedsel, en ruimschoots zuiver
water te drinken te geven; daarenboven wordt den
zieke een eierlepel vol zoogenaamde Amerikaansche of
Ricinusolie ingegeven en eene inspuiting in den endeldarm
{lavement) met zuivere lamp- of slaolie toegediend, waarop
doorgaans weldra ontlasting volgen zal.
Het aanwenden van een lavement geschiedt het gemak-
kelijkst door middel van de tegenwoordig algemeen ver-
krijgbare kleine bolvormige elastieke injectie-spuitjes, van
welke ieder hoenderkweeker ten minste steeds een paar
in voorraad moet hebben.
42. Lever ziekt e.
Indien de kam, de oogen en wangen eenigszins eene
geelachtige tint beginnen aan te nemen en de buikstreek
daarbij zich sterk opgezet vertoont, kan men daaruit de
gevolgtrekking maken, dat er ontaarding van de lever
plaats heeft. Zoodra deze ziekte die hoogte bereikt heeft,
-ocr page 107-
79
dat de kip minder eieren begint te leggen, moet men
haar slachten, daar deze ziekte bij de hoenders onher-
stelbaar is.
Bij het openen van het lijk vindt men in de lever
(somwijlen ook in de longen) eene menigte ronde, geel-
en grauwachtige knobbeltjes van de grootte eener gierst-
korrel tot die eener erwt. Deze zoogenaamde klierachtige
ontaarding heeft haren oorsprong, volgens de Fransche
school, aan de tegenwoordigheid van eenige eigenaardige
uiterst kleine en beweeglijke wezens (Ba c ter iën) te dan-
ken, tegenwoordig onder de groep der schimmelplanten
gerangschikt, die op de slijmvliezen der hoenders in over-
groote menigte worden aangetroffen en eerst onder een
zeer sterk vergrootenden microscoop kunnen waargenomen
worden. Uit nadere en met de meeste zorg te maken
waarnemingen zal het later moeten blijken, wat van deze
hypothese als waarheid kan aangenomen worden.
13. Ontsteking en Kanker van den eierstok.
Ontsteking van den eierstok komt bij de kippen niet
zeldzaam voor. Zij ontstaat gewoonlijk in \'t voorjaar door
te sterke vetontwikkeling, voornamelijk ten gevolge van
overvoeding gedurende den winter, en heeft doorgaans
kanker als gevolg, doordien de onrijpe eitjes in hunne
ontwikkeling gestoord en voortdurend saamgedrukt wor-
den, waardoor zij afsterven en in zoogenaamd koudvuur
of kanker ontaarden.
Bij lijkschouwing blijken de onrijpe eitjes van den
-ocr page 108-
80
eierstok een vuilgrauwe in plaats van eene heldere geel-
roode kleur te hebben; zij zijn flets, bersten bij de minste
aanraking en zijn met een vuile etterachtige stof gevuld.
De dood is een gevolg daarvan, dat de rottende stoffen,
door de opslorpende vaten, uit de in ontbinding zijnde
eitjes in het bloed overgebracht worden, waardoor het
dier spoedig aan bloedvergiftiging sterft.
Deze ziekte, die aan uiterlijke kenteekenen niet te her-
kennen is, komt bij de kippen niet zeldzaam voor; eerst
na ingestelde lijkschouwing blijkt, wat de reden van den
dood geweest is.
Zoodra betrekkelijk nog jonge kippen bij voldoende
voeding kleine en daarna nog kleinere eieren begin-
nen te leggen en spoedig daarop met het eierleggen
geheel ophouden, mag men besluiten, dat de eierstok
ziekelijk is aangedaan; en dewijl dergelijke kippen geen
voordeel meer afwerpen, daarenboven onder de hoenders
slechts overtollige mede-eetsters zijn, en daar voor baar
op geen herstel meer te hopen is, moeten zij bijtijds
gedood worden, daar haar langer leven niet anders dan
voordurend verlies oplevert.
i4. Wind- en Haneneieren.
Somwijlen is de werkzaamheid van den legdarm, in
welke het ei zijne harde-schaal verkrijgt, eenigszins ge-
stoord, waardoor de kalkachtige korst om het ei niet
wordt afgezet; dergelijke eieren zonder schaal heeten in
in den regel wind-eieren. Indien de kippen gebrek heb-
-ocr page 109-
81
ben aan behoorlijk kalkhoudend voedsel, is zulks tevens
een bepaalde reden voor het leggen van wind-eieren; doch
hierin kan voorzien worden, door ze fijngestampte pleister-
kalk ter beschikking te geven. Zoodra, ondanks dit, een
kip voortdurend schaallooze eieren blijft leggen, kan men
aannemen, dat er een organisch gebrek bestaat en moeten
dergelijke kippen, na gemest te zijn, geslacht worden. Dit
moet insgelijks geschieden, zoo een kip kleine of kromme
eieren met dikke schaal en zonder dooier, zoogenaamde
hanen-eieren legt, daar zulks een bewijs is, dat er een
gebrek in den eierstok aanwezig is.
Enkele malen ontmoet men in den eierleider een groot
en hard gezwel van den omvang van een ganzenei; bij het
openen daarvan bespeurt men, dat het bestaat uit ver-
scheidene als het ware in en om elkaar gewikkelde vliezen
van eieren, terwijl het geheel omhuld is dooreene roodach-
tige korrelige massa, als uit gekookte dooier van eieren
bestaande, die tusschen de vingers gemakkelijk kan klein
gewreven worden.
Indien men deze ontdekking doet, is de kip gewoonlijk
reeds aan eierleidingsontsteking bezweken, en dientenge-
volge is deze kwaal als ongeneesbaar te beschouwen,
tenzij men het bijtijds ontdekt en door eene stoute, zeer
gevaarlijke buikoperatie, het vreemde lichaam weet te
verwijderen.
                        «-
Gewoonlijk is deze ineenschuiving van vliezen van
eieren daaraan toe te schrijven, dat de kip door gebrek
van kalkafscheiding in het gedeelte van den eierleider, leg-
darm of cloaca geheeten, en waar zulks in den regel om
het volkomen gevormde ei plaats heeft, zich van een ei
-ocr page 110-
82
zonder schaal om de eene of andere reden, als vernauwing
of kramp enz., niet heeft kunnen ontlasten, en dat spoedig
daarop door de hevige samentrekking der wanden van
den legdarm stuk geknepen werd; met een volgend ei,
door het voorgaande teruggehouden, geschiedt hetzelfde,
en zoo vervolgens met meerdere eieren, totdat eindelijk
het hierboven omschreven gezwel ontstaat, dat door mij
zelfs enkele malen vrij in de huikholte tusschen de
darmen is aangetroffen, ten gevolge eener scheuring der
wanden van den legdarm of cloaca.
15. Legnood.
Onder legnood verstaat men de moeielijkheid, die som-
tijds eene kip heeft, vooral bij haar eersten leg, om zich
van haar ei te ontdoen. Men bespeurt zulks weldra door-
dien de kip er treurig uitziet, de vleugels laat hangen, bij
herhaling de plaats opzoekt, waar zij haar ei gewoonlijk
legt, en vergeefsche pogingen aanwendt om zich van het
ei te verlossen, dat men gemakkelijk onder in de buik-
streek voelen kan. Dikwijls is de oorzaak van dit euvel
te zoeken in de werkeloosheid van den legdarm, dien het
aan samentrekkend vermogen ontbreekt om het ei uit te
te drijven. Dit kan men weder opwekken door een Aveinig
keukenzout door den endeldarm naar binnen te brengen, en
zoo daarop het ei na een korte poos niet volgt, den endel-
darm van binnen met een in olie gedoopte veer te be-
smeren. Zoo het ei van te grooten omvang mocht blijken
te zijn, zooals men zulks doorgaans bij eieren met dubbelen
-ocr page 111-
8:}
dooier aantreft, moet men trachten het ei door uitwendig
drukken en knijpen te verbreken, waarna het onmiddellijk
wordt uitgestooten. Zoo men in de eierschaal vooraf op
voorzichtige wijze, liefst met een troiscart zooals die in
de heelkunde in gebruik is, een gat boort en den inhoud
uit het ei laat wegvloeien, hebben, bij het verbreken der
eierschaal, de wanden van den endeldarm minder te lijden
dan zulks bij het gevulde ei het geval is. Hierop wordt
de kip meer groen voer dan veel eiwit houdende granen
gegeven.
16. Uitzakken van den legdarm.
Ten gevolge van hevige persingen bij het eierleggen
ziet men somwijlen een gedeelte van den legdarm naar
buiten treden. Dit wordt onmiddellijk met in olie gedoopte
vingers weder naar binnen geduwd en daarna met eenig fijn
zout met behulp van een bevochtigden vinger ingesmeerd,
en het dier daarop hoofdzakelijk met bladgroenten en rijst
gevoed. Zoo de uitgezakte legdarm door andere kippen
aangepikt en gewond mocht zijn, moet hij, voordat men
hem terugduwt met Salicylzuw (één op 100 deelen water
verdund) worden uitgewasschen.
17. Zak- en Waterkrop.
Meermalen geschiedt het, dat ten gevolge van verzwak-
king der wanden van den krop het zich daarin bevindend
-ocr page 112-
84
voedsel niet tot in de maag wordt voortgestuwd of wel
dat door het overmatig veel eten van eenigszins droog gras
en andere moeielijk te verteren stoffen, deze steeds in
den krop blijven zitten. Door een ingeboren natuurdrift
daartoe gedreven, tracht het hoen hierin te voorzien, door
het eten van zand en kleine kiezelsteentjes, waarmede de
krop als het ware overladen wordt; in dit geval kan de
natuur zich zelve niet meer helpen en moet de kunst
haar te gemoet komen. De sterk gezwollen en harde
krop wordt met een scherp mesje geopend en de hoogst
onaangenaam riekende inhoud er van door behoedzaam
uitdrukken of uitscheppen met een klein lepeltje ver-
wijderd. Nadat men den krop op deze wijze geledigd heeft,
wordt met een door de wond ingebrachten vinger onder-
zocht of de mond der maag niet op de eene of andere
wijze kan verstopt wezen; is zulks niet het geval, dan
worden de doorgesneden hals- en krophuid, ieder op zich-
zelve door een paar steken met naald en zijden draad dicht
genaaid en met een laagje Collodhim overdekt. Bij deze
operatie drage men echter zorg, dat de huid van krop en
hals niet saamgenaaid worden, hetgeen eene onge-
neeslijke kwaal zou veroorzaken. Het is onnoodig later de
hechtdraden te verwijderen; zulks geschiedt vanzelf.
Somwijlen ziet men, dat gedurende groote zomerhitte
de dieren overmatig veel drinken en de krop met water
en vloeibare spijzen als overvuld wordt, waardoor de maag-
wanden haar samentrekkend vermogen verliezen en de
krop als een slappe zak naar omlaag hangt. Het aan deze
kwaal (waterkrop) lijdend hoen wordt, zonder eten of
drinken, afzonderlijk opgesloten, totdat de krop zich in de
-ocr page 113-
85
maag weder geledigd heeft; hierop wordt het een weinig
water, met ijzervitriool er in opgelost, te drinken gegeven;
het voedsel moet hestaan, zoowel in het eerste als in het
tweede geval, in geweekt brood, eenige weinige peperkor-
rels en wat gesneden en kortgehakte uien of knoflook,
totdat het dier na 3 a 4 dagen geheel hersteld weer
onder zijne makkers kan vrijgelaten worden.
18. Bevriezen van kam en pooten.
Bij langdurige en strenge winters ziet men vaak, dat
kam, lellen of pooten der hoenders bevroren geraken. In
zulke gevallen moet men de dieren nimmer in een ver-
warmd vertrek brengen om ze te ontdooien, maar de be-
vroren deelen met koud water of sneeuw duchtig inwrij-
ven, om ze daarna op eene plaats, waar de temperatuur
iets hooger dan het vriespunt is, verder te laten ont-
dooien; eerst daarna worden ze op een plaats, met een
hoogeren warmtegraad bedeeld, overgebracht. Zoo men deze
eenvoudige voorzorgsmaatregelen niet behoorlijk in acht
neemt, zullen de bevroren lichaamsdeelen weldra afster-
ven en afvallen, waardoor de vogels voor hun gansche
leven verminkt en ontsierd worden.
19, Witte- of Poeierkam.
Onder witte- of poeierkam verstaat men eene ziekte,
bij welke kam, wangen en lellen als het ware met een
7
-ocr page 114-
**^5f5fre,\'.•            \' jyggjg
ÉSsr V
I^MlUSW-\'
HAMBURGER PEL.
-ocr page 115-
86
wit meel bepoederd er uitzien hetgeen toegeschreven moet
worden aan eene tot de epiphyten behoorende schimmel-
plant. Zoo men daartegen geene maatregelen neemt wor-
den ook de halsveeren aangetast, die spoedig daarop uit-
vallen, waardoor vooral op de hoogte van den krop kale
plekken ontstaan. De oorzaak van dit gebrek is hoofdza-
kelijk toe te schrijven aan gemis aan zindelijkheid en
aan versche lucht, zoodat de hoenders niet van tijd tot
tijd met een zachten regen in aanraking komen kunnen.
Het eenvoudigste en beste middel tegen deze kwaal is
in de eerste plaats er de oorzaak van weg te nemen,
door het verblijf behoorlijk te laten reinigen en te witten
met witkalk, waarin op 30 deelen water 1 deel Carbol-
zuur
gemengd is; vervolgens worden de kam en de ove-
rige aangetaste deelen afgewasschen met 1 deel Carbol-
zuur
in 100 deelen water verdund, en dit wordt een
paar dagen achtereenvolgens herhaald, totdat het meel-
achtig poeder zich niet meer vertoont.
20. Kalk- ofSchurftpooten.
Onder dezen naam is eene ziekte algemeen bekend, die
de pooten der hoenders aantast. Zij wordt veroorzaakt
door een voor het ongewapend oog onwaarneembare
soort van schurftmijt, bij de natuurkundigen bekend onder
den naam van Sarcoptes mutans, en die bij voorkeur de
pooten, doch zeldzamer den kam en de naakte deelen aan
den kop der hoenders aantast. Deze mijt leeft in onnoe-
melijk groot aantal tusschen de korsten der pooten van
-ocr page 116-
87
het hoen, met deze kwaal behept, terwijl daaronder de
beweginglooze wijfjes als ingegraven verborgen zitten.
Zoodra zich kalkachtige korsten aan de pooten van
hoenders vertoonen, moeten zij onmiddellijk met olie, pe-
troleum of groene zeep ingesmeerd worden; na ongeveer
een half uur wachtens kunnen de korsten, voornamelijk
na indompeling in een bad lauw water, gemakkelijk met
de nagels losgekrabd worden; echter drage men daarbij
zorg de korsten niet zoo diep weg te nemen, dat er
eenige bloeding op volgt. Gedurende 3 a 4 dagen wordt
deze behandeling, bij voorkeur met petroleum en wel
tegen het vallen van den avond, voortgezet totdat de
pooten zich weer glansrijk en met nieuwe schubben be-
kleed vertoonen. Ten einde elke hernieuwde besmetting te
voorkomen, moet het stroo of hooi uit de leghokken verwij-
derd en door nieuw vervangen worden, nadat vooraf al
het houtwerk waarmede de pooten van het hoen in
aanraking is geweest, afgekrabd en behoorlijk gerei-
nigd en met in water verdund Carbolzuur en kalk is ge-
wit geworden; terwijl het zand in het hok aanwezig met
het overgebleven Carbolzuur-water moet besprenkeld
worden. Als voorbehoedsmaatregel is het nog aan te
raden de pooten der herstelde, zoowel als die der nog
onaangetast geweest zijnde vogels, in de eerste paar we-
ken om de 3 a 4 dagen met Carbolzuur-water te wasschen.
De hierboven genoemde mijt is uitsluitend de eenige
oorzaak dezer ziekte. Zij verspreidt zich van het besmette
dier op het gezonde door eenvoudige aanraking; daarom
is deze ziekte besmettelijk, niet alleen voor hoenders,
maar tevens voor alle andere soorten van hofgevogelte,
-ocr page 117-
88
als: Fazanten, Kalkoenen, Paarlhoenders enz., met uitzon -
dering echter der zwemvogels, die wegens hunne bijzon-
dere levenswijze daarvoor onvatbaar blijken te zijn.
21. Zwakte en verlamming in de pooten.
Dit is een algemeen bekende kwaal en wel hoofdzake-
lijk bij kuikens van 3 a 4 maanden oud tot de zwaardere
rassen, als: Cochin-China\'s, Brahma-Poetra\'s, Dorking\'s enz.
behoorende; zij bestaat uit eene] algemeene zwakte dei-
spieren en banden der pooten. Zij verraadt zich weldra
door onwil in het loopen; de diertjes liggen bij voorkeur
gehurkt te rusten, waardoor veelal verkromming van bet
borstbeen ontslaat. Om dit gebrek te herstellen, moet
men zoo spoedig men zulks ontdekt zorg dragen, dat de
kuikens veel en zeer droog, zooveel mogelijk door de zon
verwarmd, zand hebben om zich daarin te koesteren. Des
nachts en bij guur weder laat men ze op een droog fla-
nellen of wollen stuk kleed rusten; nimmer op hooi, dat
zeer is af te keuren. Tegen alle vocht en koude aan de
pooten moet nauwlettend gewaakt en een aan eiwit en
kalkachtige bestanddeelen rijk voedsel toegediend worden
waarbij men nog een gram phosphorzure kalk mengen kan.
22. Wonde n.
Alle soorten van wonden heelen bij de hoenders zeer
spoedig; alleen heeft men zorg te dragen, dat die steeds
-ocr page 118-
89
zuiver blijven en dat gedurende den zomer de vliegen
hunne eieren er niet in leggen kunnen. Om dit te belet-
ten worden de wonden met eene oplossing van i gram
Salicylzuur op 50 grammen water uitgewasschen en
met Collodiitm, door middel van een penseel, bestreken.
Gapende wonden, zooals b. v. het afstroopen der huid
over het achterhoofd, dat ten gevolge van al te groote
drift van den haan en onwil van de zijde dor kip niet,
zeldzaam is, moeten door bloedige hechtingen geheeld
worden. Daarbij ga men als volgt te werk : nadat, zoo
noodig, eenige veeren, om de wond goed bloot te leggen,
met een schaar weggeknipt zijn, wordt de wond, zooals
hierboven gezegd is, van alle onreinheden en geronnen
bloed gezuiverd en met verdund Salicylzuur gewasschen;
hierop worden met eene of meer spelden, naarmate de
wond groot is, de randen der wond, door welke men de
spelden dwars doorhenen gestoken heeft, tot elkaar ge-
bracht en met een weinig naaigaren er omheen geslingerd
vastgeknoopt, waardoor de rauwe randen tegen elkaar
bevestigd gehouden worden. Nadat de te ver uitstekende
uiteinden der speld, zoowel aan de punt als aan den knop,
en het overtollige garen zijn weggeknipt, wordt de al-
dus verbonden wond met een laag Collodium bedekten
het dier daarop op eene rustige en koele plek afgezon-
derd. Na enkele dagen kunnen de spelden uitgetrokken
worden, waarop het garen vanzelf losraakt en het
hoen als hersteld weder bij de overige kan gebracht
worden.
-ocr page 119-
90
23. Beenbreuken
Hoewel beenbreuken, (zoo de beendereinden niet buiten
door het vel heen uitsteken, en door middel van een
verband of spalkjes op hunne plaats gehouden kunnen
worden) onder verplichte rust als vanzelf genezen, moe-
ten de gekwetste dieren echter bij voorkeur onmiddellijk
geslacht worden, daar zij toch, ook na hunne genezing,
kreupele of verminkte dieren zullen blijven, die weinig
of geene waarde hebben.
-ocr page 120-
HOOFDSTUK V.
VIJANDEN.
1. Viervoetige dieren.
Onder de viervoetige dieren, die de hoenders vijandig
zijn of kunnen benadeelen, rangschikken wij : Honden,
Katten, Vossen, Bunzings, Marters, Wezels, Hermelijnen,
Ratten en Muizen. Wat de beide eerste betreft, als tot
onze huisdieren behoorende, zijn de hoenders tegen deze
voldoende beschermd door het hekwerk, dat den loop om-
geeft en voornamelijk door ze des nachts in hun hok op
te sluiten. Daar ook de overige hierboven genoemde dieren
evenals alle roofdieren, liefst des nachts of wel bij het
vallen van den avond en bij het krieken van den dag op
roof uitgaan, moet gedurende dien tijd elke voor die
dieren toegankelijke opening van het nachtverblijf geslo-
ten of met fijn vlechtwerk bespannen wezen. De brutaalste
en lastigste onder deze zijn voorzeker de ratten en wel
de bruine kelder-, riool- of waterratten, die voornamelijk
in de nabijheid der steden en dorpen, waar grachten en
slooten aanwezig zijn, dikwerf in menigte voorkomen;
-ocr page 121-
92
zelden worden zij in \'t open veld aangetroffen. Zij zijn
hoofdzakelijk daarom zoo te vreezen, wijl zij zich bijna
overal toegang weten te verschaffen, hetzij door onder-
graven, overklimmen of doorknagen van allerlei houtwerk.
De doelmatigste en minst kostbare wijze om het ondergraven
te voorkomen is de grond, die men daartegen wenscht te
behoeden, uit te graven en weder aan te vullen met fijn
puin of kolcnsintels, zoo mogelijk gemengd met gaskalk
of zoogenaamde bries, als afval aan de gasfabrieken te
bekomen, en waarin noch rat noch muis zich nestelen kan.
Daar de ratten niet schromen kuikens en des winters,
wanneer zij uitgehongerd zijn, zelfs volwassen hoenders
aan te tasten, moet men tegen deze dieren zeer op zijn
hoede zijn, en ze op allerlei wijzen trachten te verdelgen,
door het zetten van vallen en klemmen of het plaatsen
van vergift; doch vooraf moet men alle maatregelen ge-
nomen hebben, dat de hoenders niet de slachtoffers dezer
verdelgingsmiddelen worden kunnen.
Aan de wijze, hoe de vogels gedood zijn, kan men zien
of zulks door een Bunzing, Marter of Wezel, dan wel door
Ratten geschied is. In de eerste plaats, wanneer hals,
achterhoofd en somwijlen ook de buik gewond zijn, kan
men een der eerstgenoemde als moordenaar betichten;
indien daarentegen hoofdzakelijk de krop verscheurd en
de inhoud er van gedeeltelijk of geheel is aangevreten,
dan zijn de ratten de schuldigen. Meestal echter geschiedt
zulks door deze laatste op een kort te voren aan een of ander
toeval gestorven hoen. Ook dit is te ontdekken; wanneer
de wondranden en het verscheurde vleesch zich zeer bloe-
dig vertoonen, heeft de aanval op een levend dier plaats
-ocr page 122-
93
gehad; zoo echter weinige sporen van bloed te ontdekken
zijn en het vleesch bleek van kleur is, mag men aanne-
inen, dat de verwonding door ratten na den dood van den
vogel plaats gehad heeft. Muizen zijn te duchten, door-
dien zij de hoenders in hunne slaap verontrusten en
het voer, voor deze bestemd, opvreten.
2. V o g e 1 s.
Onder de vogels, die de hoenders of hunne kuikens ge-
vaarlijk zijn, tellen wij de Kuikendieven, Buizerden, Ha-
vikken, Valken, Sperwers, Uilen, Kraaien, Eksters en
Musschen. De zes eerstgenoemde, hoe gevaarlijk en roof-
zuchtig ook, zijn gelukkig zoo talrijk niet, dat zij onder
onze hoenders veel nadeel kunnen aanrichten; zij zijn
gelijk te stellen met de Vossen, Bunzings, Marters en
Wezels, terwijl de Kraaien met de Ratten, de Musschen
met de Muizen kunnen vergeleken worden. Behalve dat
de Kraaien veel voer voor de hoenders bestemd, aan deze
ontrooven, stelen zij hunne eieren en verstouten zich daar-
enboven dikwerf vrij rondloopende kuikens weg te voeren.
Tegen deze brutale roovers is het schietgeweer het beste
wapen; zoo men een geschoten kraai op den rug legt in de
nabijheid van het voer voor hoenders bestemd, dan blijven
de overige op een eerbiedigen afstand van hunnen dooden
makker verwijderd. De Eksters zijn zeer belust op eieren
en stelen die, zoo zij er gelegenheid toe hebben.
De Musschen zijn evenals de Muizen eerst door hun
groot aantal te vreezen, en ontstelen aan de kippen een
-ocr page 123-
XITI.
HOUDAN.
-ocr page 124-
94
vrij groot gedeelte voer, tenzij een perk geheel en al
omringd met fijn gevlochten draadwerk hun zulks belet;
wijders is er niets van afdoenden aard tegen deze kleine
rooverbende te doen.
3. M ij t e n.
De gewone hoender-mijt (Dermanysus gallinaè), in
de wandeling gewoonlijk ook kippen-luis geheeten,
is een diertje van ongeveer Va millimeter lengte, geel-
achtig wit (of bloedrood van kleur, wanneer het zich
volgezogen heeft) en met een hoefijzervormige zwarte vlek
op den rug geteekend. Het lichaam is eirond, naar ach-
teren toe iets breeder en bezit 8 pooten, van welke de
beide voorste en de twee achterste langer dan de mid-
delste zijn; de jongen dezer dieren hebben slechts 6 poo-
ten, doch gelijken overigens veel op hunne ouders.
Deze mijt houdt haar verblijf over dag tusschen de
naden van het hout, in de bersten van gedroogden hoen-
dermest en in alle mogelijke kieren en spleten van het
kippenhok. Des nachts verlaten zij hare schuilhoeken en
verspreiden zich over de vogels om deze hun bloed uit
te zuigen en zijn zelfs dikwerf den mensch lastig, als-
ook aan paarden en andere dieren, vooral wanneer het
hoenderverblijf zich in de onmiddellijke nabijheid van deze
bevindt. Zoo zij in groote hoeveelheid aanwezig zijn, kun-
nen zij door onophoudelijk steken en plagen oorzaak zijn,
dat de hoenders en vooral jonge kuikens aan uitputting
wegens gebrek aan rust en aan bloedarmoede bezwijken.
-ocr page 125-
95
Zoodra de hoenders zich veel in het droge zand baden,
kan men besluiten, dat zij door mijt zijn aangetast.
Groote zindelijkheid is de beste waarborg tegen de mijt;
om haar echter te verdrijven, moeten alle,kieren en naden
uitgewasschen worden met 1 deel Carbolzuur op 30 deelen
kokend water en moet dit hoofdzakelijk uit een ketel over de
met mijt het dichtst bevolkte plaatsen geschonken worden
verder moet het geheele hok van binnen gewit worden met
verdund Carbolzuur-kalkivater,\\ielgeen van tijd tot tijd, voor-
namelijk bij groote hitte, zorgvuldig moet herhaald worden.
Een andere, nog weinig bekende, mijtsoort is de
Sarcoptes cysticola, van \'/* milimeter lengte en Vio
breedte. Het lichaam is langwerpig ovaal met eene in-
snoering achter de beide eerste paren pooten; deze zijn
zeer kort, dik en hebben elk 3 tengels; de twee paar
achterpooten eindigen in een gesteeld zuignapje, terwijl
het achterlijf met twee lange borstelharen voorzien is.
Deze mijt leeft in het onderhuidsche celweefsel der hoen-
ders en wel bij voorkeur tusschen het vel en de spieren
van de borstkas, der dijen en van den hals der hoender-
achtige vogels. Hoezeer deze soort alleen op de oppervlakte
der spieren en niet eenig edel gedeelte van het boen
bewoont en aldaar na haren dood als het ware in een
verkalkt omhulsel wordt ingesloten (e n c y s t e e r i n g),
kan zij echter bij overvloedig voorkomen hetzij ziekte of
wel den dood veroorzaken. Tot deze onderstelling geeft
een voorbeeld grond, namelijk: bij een zekere soort fazant
(P nasi anus Reevesii) werd zij in zulk een groote me-
nigte aangetroffen, dat men daaraan den dood van dezen
kostbaren vogel heeft moeten toeschrijven, daar er geen
-ocr page 126-
06
andere doodsoorzaak van dit dier kon opgespoord
worden.
Tusschen de veeren der hoenders en van andere hoen-
derachtige vogels leven eenige mijtsoorten, die zich hoofd-
zakelijk voeden met de uitgezweete stoffen op de huid
der vogels aanwezig. Tot deze behooren :
Dermoglyphus elongatus {Meng.)
Dermaleichus cubitalis (Megn.)
Pteroglyphm obtusus (Ch. Robin)
terwijl
Syringophilus bipectinatus (Hellen) in de spoel der
vederen van het hoen huisvest. Om de vogels van deze
mijten te bevrijden, moet men ze met bloem van zwavel
bestrooien of wel met Carbolzuur-water besprenkelen.
In de luchtzakken der hoenders en andere vogels, en
zelfs tot in de holle beenderen, waarmede deze luchtzakken
in verbinding staan, ontmoet men somtijds bolvormige
aan de onderzijde platgedrukte mijtachtige diertjes
(Cytoleichus sarcoptoïdes), met 4 paar kegelvormige
pooten, elk in een zuignap eindigende; zij bezitten
geene lange borstelharen, zijn doorschijnend wit en ter
lengte van 1j3 Mm. en ter breedte van \'/s Min. Zoo zij
in grooten getale voorkomen, wat meermalen geschiedt,
kunnen zij verstikkingsverschijnselen veroorzaken door
de luchtpijpsvertakkingen te versperren. Tot heden kent
men nog geen middel om deze woekerdieren te dooden of te
verdrijven; daarenboven zijn, hij het leven, nog geene ver-
schijnselen bekend, waaraan men hunne aanwezigheid kan
herkennen. Nadere waarnemingen ten dezen opzichte zul-
len ons hieromtrent later moeten inlichten.
De mijt (Sarcoptes mutans), die de aanleidende oor-
-ocr page 127-
97
zaak der schurftpooten is, hebben wij reeds vroeger
besproken. (Zie Hoofdst. IV art. 20, bladz. 86.)
4. Luizen en Vlooien.
De luizen onderscheiden zich hoofdzakelijk van de mijten,
doordien zij zes pooten bezitten, terwijl de laatstgenoemde
gewoonlijk met acht voorzien zijn; alleen de pas uit het
ei gekropen mijt heeft mede slechts zes pooten.
Hoezeer de luizen zich niet met het bloed der hoenders
voeden, maar hoofdzakelijk leven van de huidafscheidingen,
aan den wortel der veeren rijkelijk voorhanden, ofwel van
het dons der veeren zelf, zoo zijn zij echter, door hunne be-
weging over de huid der vogels aan deze zeer lastig,
terwijl hunne rust er doorgaans zeer door wordt gestoord,
hetgeen aanleiding tot verzwakking en zelfs tot den dood
geven kan. Voornamelijk is zulks bij kuikens het geval.
De meest gewone bij ons hoen voorkomende soorten zijn:
Menoyon pallidum en
Lipeurns variabilis.
Verder leven op de hoenders:
Lipeurus heterogmphus
Goniocotes biseriatum
n
         abdominalis
ii         hologaster en
Goniodes dissimilis.
Zindelijkheid is het beste middel de hoenders tegen
luisziekten te vrijwaren. Zoo men echter onder zijne vogels
er te veel last van heeft en ze daarvan wenscht te be-
-ocr page 128-
98
vrijden, dan moet men met een paar in olie vetgemaakte
vingers de wortels der veeren insmeren en daarop zoo dicht
mogelijk, op de huid een weinig hloem van zwavel strooien.
Vlooien (Pulex gallinae) komen bij de hoenders minder
voor dan luizen; somwijlen echter treft men ze betrekkelijk
in groot aantal in een legnest van eieren of wel bij eene
kloek met kuikens aan. In dergelijk geval wordt alles
met Carbolzuur verdund in water afgewasschen, het nest
vernieuwd en daarin een weinig bloem van zwavel
gestrooid en met Carbolzuur-toater besprenkeld.
5. Ingewand s-w o r m e n.
Bij de hoenders komen verschillende soorten van inge-
wands-wormen voor, die met uitzondering van Ücleros-
toma syngamus,
door ons reeds besproken als oorzaak
der gaapziekte, weinig schijnen te schaden. Als algemeen
tegengift tegen de wormen kan men op een liter drink-
water der hoenders twee grammen ijzer-vitriool (Sulphas
ferri)
toevoegen. Wormen komen in verschillende deelen
van het lichaam voor; zoo vinden wij:
in de luchtpijp, Sclerostoma syngamus
den slokdarm, Dispharagus spiralis
„ „ maag, Filaria nasuta
„ „ maagwand, Spiroptera spiralis
„ „ dunne darmen Ascaris gibbosa
„ „ H          „ Taenia infundibuliforrnis
n n n          ii          ii malleus
ii n „          „ Bothriocephalus longicollis.
-ocr page 129-
99
in den dikdarm, Trichosoma longicolle
„ .          „ Heterakis vesiciüaris (die in jeugdigen
toestand in de gedaante vanAnguil-
lula Lumbrici bij den Aardworm
voorkomt.)
If          „ Heterakis inflexa
„ ii          „ Notocotyle triseriale
u „          „ Distomum lineare
,i „ endeldarm „ dilatatum
„ „ eierleider „ omturn
if net ei                  /,            //
„ ,, i,             Taenia infundibuliformis.
Somwijlen treft men in het ei kleine langwerpig-ovale
wormen, zelfs wel eens eene soort van lintworm aan;
deze dringen daarin, terwijl het ei zich in den eierleider
ontwikkelt, en voordat het in den legdarm (Cloaca) met
eene kalkachtige korst, de schaal, voorzien wordt. Daar
van deze beide soorten van wormen de eerste hoofdzake-
lijk, de tweede bij toeval in den eierleider huisvesten, is
het niet zoo heel vreemd, dat zij enkele malen in het ei
worden aangetroffen.
Daar de nasporingen van verschillende natuuronder-
zoekers ons geleerd hebben, dat de meeste ingewands-
wormen der hoogere diersoorten, in jeugdigen toestand,
onder andere vormen gewoonlijk bij lagere dieren (die de
eerste tot voedsel verstrekken) worden aangetroffen, zoo
is het niet gewaagd te beweren, dat hoe minder de hoen-
ders insecten en slakken, in slooten tusschen kroos levende,
bekomen, zij des te minder aan ingewands-wormen lijden
zullen.
-ocr page 130-
HOOFDSTUK VI.
EIEREN.
1. E ier-pr od uc t i e.
De eieren worden gevormd in den eierstok. Deze bestaat
uit C00—800 kleine cellen, die bij volkomen ontwikkeling een
even groot aantal eieren kunnen leveren, docb nimmer meer,
daar z<j niet meer aangroeien of vermeerderen. Zoo de
kip bij hare voeding het voor de eieren benoodigde eiwit
niet bekomt, kan zij onmogelijk eieren, of hoogstens slechts
weinige en zeer kleine, leggen. Door proeven is het
ontegenzeggelijk bewezen, dat door rijkelijke voeding en
goede verzorging slechts het grootste aantal eieren kan
verkregen worden. Indien eene kip bij slechte voeding
jaarlijks niet meer dan 80—100 eieren legt, bekomt men
bij rijkelijke voeding 130—1G0 eieren van een en dezelfde
kip per jaar. In \'t eerste geval heeft men 6—7 jaren
noodig om al de eieren uit den eierstok te bekomen; in
het tweede geval slechts 3—4 jaren, waardoor eene voe-
ding en verzorging over 2 jaren wordt uitgespaard.
Eene kip leeft ongeveer een tiental jaren, doch eene
-ocr page 131-
101
goede eierlegster legt niet meer dan 600 eieren gedurende
haar leven, en wel gemiddeld : het Ie jaar 80, het 2e en
het 3e telkens 120, het 4e jaar 80 eieren, om steeds meer
en meer daarmede te verminderen. Voor eiken keer dat
eene kip broeit, moet men Va van dit cijfer aftrekken.
Om de vorming der eierschaal bevorderlijk te zijn geeft
men bij het voer wat beenderen-meel en fijngestampte
pleisterkalk en eierschalen.
Het gewicht der eieren verschilt van 50—80 Gram; zoo
kan men bij twee kippen, bij gelijke behandeling en de-
zelfde voeding, van de eene kip slechts 3 a 4 kilogr.
eieren bekomen, terwijl een andere ons driemaal zooveel
leveren kan.
Men heeft voorbeelden dat eene kip 260 eieren per jaar
legde. Enkele kippen leggen bij uitzondering soms 2 eieren
per dag, doch dit is zeldzaam; andere \'s zomers eiken dag
één, weer andere om de twee of drie dagen slechts één ei.
De grootte en het getal eieren door één en dezelfde
kip te leggen hangt af van het ras en de voeding.
Zoo leggen gemiddeld per jaar :
Italiaansche kippen 160 eieren a 18 stuks per Kilog.
Pellen
140
ii
18
ii
ii
, //
Lichte Brahma\'s 1
Spaansche kippen j
130
ii
10
ii
ii
//
Kuifkippen
125
ii
16
ii
ii
ii
Cochin-china\'s
125
ii
16
ii
ii
ii
Donkere Brahma\'s
120
ii
16
ii
ii
ii
Plymouth-rock\'s
115
ii
16
ii
ii
ii
Krielkippen
00
ii
32
ii
ii
*
-ocr page 132-
XIV.
***"*• löïfl
ITALI AANSCH-H OEN .
-ocr page 133-
102
Van een ei van 55 Gram weegt:
de schaal gemiddeld 7, de dooier 18 en het wit
30 Gram.
Bij een gunstig voorjaar beginnen do kippen in Februari
en Maart te leggen, het meest in April, Mei en Juni; met
Juli begint het eierleggen te verminderen om bij intre-
dende vorst voor goed te eindigen. In \'t algemeen kan
men het eier leggen ook gedurende de wintermaanden
eenigszins doen voortduren door de kippen een verhittend
en ruimschoots een eiwit-rijk voedsel te verstrekken,
doch in dergelijke gevallen moet men zich wachten de
kip niet al te zeer vet te mesten, waardoor de eierpro-
ductie zoude gestoord worden. Het beste middel om
bovengenoemd doel te bereiken is om eenige jonge sterke
kippen uit te zoeken, deze in een helder en verwarmd lokaal
te plaatsen en ze te voeden met gebroken maïs, boekweit,
gerst, alsmede een weinig hennepzaad en gekookt vleesch.
Gewoonlijk legt eene kip 20 eieren en gevoelt dan de
behoefte om te broeden. Het eenigst middel om dit tegen
te gaan en langer van haar dagelijkse!» product voordeel
te trekken is, de eieren telkens uit het hok te verwijderen
zoodra zij gelegd zijn, en ze door een paar kunsteieren,
bij voorkeur holle porseleinen (bladz. 34), te vervangen,
om daardoor de kip de plaats aan te wijzen, alwaar zij
het laatst gelegd heeft, daar het bekend is, dat, wanneer
eene kip éénmaal één plek als legplaats uitverkoren heeft,,
zij nimmer meer op eene andere plaats legt.
Eene goede kip heeft steeds matwitte oorlellen, een hei-
der. rooden, stijven en gezwollen kam, hoog roode keel- of
kinlellen, een sterk ontwikkelde en hangende onderbuik
-ocr page 134-
103
en veelal een rooden ring om de oogen. Zoodra deze ken-
merken zich in het voorjaar beginnen te vertoonen, moet
men deze kijipen met granen, groen en met gekookt vleesch-
afval rijkelijk voeden.
Het verzamelen der eieren moet eiken dag en wel op
bepaalde uren plaats hebben; lt uur des morgens en 3
uur des namiddags is daartoe de meest geschikte tijd, en
wel hoofdzakelijk om reden, dat een ei dat 24 uren in het
leghok gelegen heeft, lichtelijk door een paar kippen die
leggen moesten achtereenvolgens konde verwarmd ge-
woest zijn, waardoor een begin van broeden kan ontstaan,
dat nadeelig op de geschiktheid inwerkt het later lang
te kunnen bewaren.
Bij ons te lande schijnt aan statistieke opgaven be-
trekkelijk onze inlandsche eierhandel, nog weinig gedaan
te zijn; in den vreemde daarentegen vindt men reeds sedert
lang alle mogelijke gegevens ten dezen opzichte.
Men schat b. v. in Frankrijk de eieren, vereischt
tot binnen- en buitenlandseh verbruik, jaarlijks op
ongeveer 7500 millioen stuks, eene waarde van meer dan
250 millioen Gulden vertegenwoordigende.
De uitvoer van eieren uit Frankrijk naar Engeland be-
draagt jaarlijks gemiddeld meer dan 500 millioen, of voor
17 millioen Gulden.
In de Halles centrales, te Parijs w orden alleen jaarlijks
ongeveer 240 millioen eieren en 51/» millioen hoenders
verkocht, alzoo bijna 5 millioen eieren en 100,000 stuks
geslachte hoenders per week. Men schat de waarde der
eieren jaarlijks door de stad Parijs verorberd op meer dan
8 millioen Gulden. Frankrijk verbruikt jaarlijks meer dan
-ocr page 135-
404
3000 millioen eieren, een waarde van meer dan 100 mil-
lioen Gulden vertegenwoordigende.
Worden in den handel de eieren tegenwoordig steeds
bij den tel verkocht, in \'t billijk belang van kooper en
verkooper is het te wenschen, dat zulks in \'t vervolg,
ten minste in den groothandel, per kilogram geschiede,
daar het verschil der eieren in grootte onderling te groot
is om met elkander op eene lijn te kunnen gesteld worden.
2. Broedeieren.
Om eieren tot bebroeden aan te wenden moeten deze niet
meer dan 3 weken oud zijn en bevrucht wezen door een
krachtvollen haan, den leeftijd van 4 jaren niet te boven
gaande, terwijl hem niet meer dan 6 ü 8 kippen tot gezellin-
nen moeten gegeven zijn. De ondervinding heeft geleerd dat,
indien de haan te oud is of te veel kippen ter beschikking
heeft, de eieren veelal onbevrucht of de kuikens zwak zijn
en het ras te spoedig ontaardt. Het treden van den haan kan
8 a, 10 dagen lang een bevruchtend vermogen op de eieren
uitoefenen, zoodat een kip gedurende dien tijd vaneen
haan gescheiden, nog vruchtbare eieren leggen kan.
De eieren welke moeten bebroed worden, dienen vooraf
behoorlijk geschouwd te zijn en geene barsten bevatten;
het is mij echter meermalen gelukt kostbare eieren, die
gekneusd waren, te behouden en met goed gevolg te laten
bebroeden, door de gekwetste plaats, zoo spoedig mogelijk,
met rauw eiwit en een stukje vel, van een gekookt ei af-
komstig, te beplakken en daarover weder een weinig ei-
-ocr page 136-
105
wit te smeren, zoolat de lucht niet in het ei kan drin-
gen, hetgeen de oorzaak van het bederf van het ei is.
De eieren tot het broeden bestemd, moeten afkomstig
zijn van kippen van minstens 2 en hoogstens 5 jaren oud
en betrekkelijk groot wezen, waardoor de kuikens sterk
en krachtig zullen zijn.
De kunst om te kunnen voorspellen of een ei een jon-
gen haan dan wel een kip bevat, berust geheel en al op
eene dwaling. Sommigen beweren zulks te kunnen zien
aan den vorm der schaal van het ei; zoo zouden korte
en stompe eieren hanen, de meer langwerpige en puntige
kippen bevatten. Andere daarentegen zeggen het te kunnen
zien aan de luchtruimte, die zich binnen in het ei aan
het stompe einde bevindt; wanneer de lucht zich geheel
aan het topeinde bevindt, zoude het een haan zijn; be-
vindt daarentegen zich de luchtruimte eenigszins ter zijde,
dan zoude het eene kip bevatten. Een en ander heeft
echter met het geslacht van het toekomstig kuiken niets
gemeen.
Of een ei al of niet bevrucht is, kan niet anders dan door het
broeden zelf bewezen worden, zelfs niet door het te ope-
nen. De zoogenaamde hanetree is volstrekt geen bewijs,
•laar het in elk, zelfs onbevrucht ei wordt aangetroffen;
zij is de kiem, die eerst ten gevolge der bevruchting
door den haan, en door verdere bebroeding tot ontwikke-
ling komt. Somwijlen ook wordt de naam van hane-
tree gegeven aan een der snoeren, waarmede de dooier,,
als in een schommel, aan de beide topeinden van het ei
bevestigd is en dat, doordien het ei te lang in eene rich-
ting gestaan heeft, ten gevolge van de zwaarte van den
-ocr page 137-
106
dooier gebroken is; en als eene weeke vliezige massa
daarop wordt aangetroffen.
Door de warmte onder eene broeikip of in een broeimachine
komen de bevruchte kiemen eerst tot verdere ontwikkeling.
Reeds den 2den broeidag, wanneer men het ei door de holle
hand of wel door middel van eene zoogenaainden eierspiegel
tegen het doorvallend licht, hetzij van den dag of \'s avonds
van eene lamp, beziet, kan men bespeuren of het ei be-
vrucht is. Onbevruchte eieren zijn doorschijnend en hei-
der; bevruchte daarentegen vertoonen op de oppervlakte
van den dooier eenige fijne donker gekleurde streepjes,
die een paar dagen later blijken bloedadertjes te zijn. Na
ongeveer 8 dagen ziet men dwars over het midden van
het ei als het ware een donkeren band. Deze kenmer-
ken zijn eerst de bewijzen dat een ei bevrucht is en
kunnen dienen om de onbevruchte eieren te verwijderen, en
daardoor aan de overige meer ruimte te verschaffen, waardoor
zij beter gelijkmatig door de kip kunnen gedekt worden.
De helder gebleven of schulpeieren kunnen nog in de
keuken aangewend worden of, gekookt zijnde, als voor-
treffelijk voer voor jonge kuikens dienen.
Eieren die voor het broeden bestemd zijn moeten be-
hoorlijk bewaard worden; niet zooals men doorgaans
pleegt te doen, door ze in zemelen enz. o verend te zet-
ten, maar beter is het ze er liggende in te plaatsen, en
wel hoofdzakelijk als maatregel tegen het gevaar van het
afbreken der dooiersnoeren hierboven door ons besproken.
De eieren worden in bakken, met boekweit doppen of
fijn stroohaksel gevuld, bewaard en moeten onmid-
dellijk bij het opzamelen nauwkeurig geteekend worden
-ocr page 138-
107
met den naam van het ras en met vermelding van maand
en dag waarop zij gelegd zijn. Deze aldus bewaarde eieren
moeten dagelijks omgekeerd worden; om zulks gemakke-
lijk te controleeren kan zeer geschikt het bovenbedoelde
teekenen dienen, door zorg te dragen, dat den eenen dag
al de zich op de eieren bevindende aanteekeningen naar
boven, den anderen dag naar onderen gekeerd zijn.
Voor eieren van goede hoenderrassen moet men na-
tuurlijk meer betalen dan voor gewone eieren; de prijs
van broeieiren is nevenzaak, wijl goede waar nimmer te
duur is, terwijl omgekeerd slechte waar, zelfs tegen de-
laagste prijzen verkregen, altijd te duur gekocht is.
3. Schouwen der eieren.
Een versch ei, tegen de zon of het lamplicht gezien,
vertoont zich altijd helder, een bebroed ei daarentegen
troebel. Wanneer een ei nabij het vuur gehouden eenigs-
zins vochtig wordt, zoo is zulks een bewijs dat het versch
gelegd is.
Versch gelegde eieren komen in den regel eerder uit dan
andere. Om zich te overtuigen of de eieren versch dan
wel lang geleden gelegd zijn, dompele men ze in
water, waarin een weinig keukenzout, -125 gram opl liter
water is, opgelost; zakken zij hierin tot op den bodem,
zoo zijn zij denzelfden dag gelegd, de eieren van den
vorigen dag bereiken den bodem niet; zijn zij drie dagen
-ocr page 139-
108
oud, dan drijven zij in de oplossing; eieren ouder dan vijf
dagen, drijven op de oppervlakte, en hoe hooger de eieren
drijven, des te langer is het geleden, dat zij gelegd zijn.
Eieren, die in water zonder zout bovendrijven, zijn on-
geschikt om bebroed te worden. Door verdamping verliest
het ei een gedeelte van zijn watergehalte ; hierop berust
evengemelde waterproef. Naarmate de luchtkamer, aan
het stompe einde van het ei gelegen, grooter is, drijft het
ei hooger en hooger; is het eenige weken oud, zoo is het
waterverlies ook belangrijker en het bewijst dat het ei
voor broeden ongeschik t is. Een ei van 8 maanden verliest
zelfs tot 3/4 van zijn gewicht aan water.
4. Bewaren van eieren.
Onbevruchte eieren, namelijk die van eene kip bij welke
sedert langen tijd geen haan geloopen heeft, laten zich
in den regel langer bewaren dan bevruchte eieren.
De versch gelegde eieren zijn daartoe het meest ge-
schikt Tot eigen gebruik bewaart men ze gewoonlijk iu
aarden, zoogenaamde Keulsche potten, doch niet meer dan
50 a 60 te gelijk in eene pot, en wel in lagen, door fijn
stroohaksel of boekweitdoppen van elkander afgezonderd
en bedekt, of met kalk water gevuld, waarin de eieren
steeds moeten ondergedompeld blijven.
De eieren, die men eenigen tijd bewaren wil, moeten
tegen warmte en vorst beschut blijven, waarom zij het
best op koele plaatsen, b. v. in kelders bewaard worden.
-ocr page 140-
-109
De op deze wijze behandelde, vooral onder kalkwater
gedompelde eieren kunnen van af de maand Juli tot
het laatst van den daarop volgenden winter bewaard wor-
den; alleen drage men zorg, dat de potten geteekend zijn,
met opgave der maand waarin de eieren daarin gelegd zijn,
en dat men de oudste eieren het eerst gebruikt, zoodat
niet de September-eieren als het ware versch gegeten wor-
den en die der maand Juni het laatst aan de beurt komen.
Volgens Dar eet en Péliget zoude de beste wijze om
eieren gedurende een langen tijd b. v. voor zeereizen te
conserveeren, hierin bestaan ze in potten te bewaren, in
welke zij steeds ondergedompeld moeten zijn in eene vloei -
stof, bestaande uit 15 liters kalken 1 kilogram Cremortart,
in eene voldoende hoeveelheid water opgelost; volgens
hunne getuigenis zouden aldus behandelde eieren zich
jaren lang zonder bederf goed gehouden hebben. Anderen
hebben tot ditzelfde doel aanbevolen 1 kilogram Chloorkalk
in tien liters water op te lossen en daarmede de eieren
te bedekken.
Wil men verhoeden, dat de dooiers der eieren na eene
zijde doorzakken, zoogenaamd doorliggen, dan moeten zij da-
gelijks omgekeerd worden; bij groote hoeveelheden te gelijk
gesehiedt zulks het gemakkelijkst de eieren ten getale van
ongeveer 150 stuks in een kistje, van 0.50 lengte bij 0.30
breedte en 0.30 hoogte, behoorlijk tusschen boekweit-
doppen in te pakken, dit kistje verder daarmede geheel
aan te vullen en met een deksel behoorlijk te sluiten;
door een dergelijk kistje dagelijks om te keeren, worden
natuurlijk al de zich daarin bevindende eieren gelijktijdig
gekeerd, hetgeen groot tijdverlies bespaart.
-ocr page 141-
JAPANSCHE KRIEL.
-ocr page 142-
HO
Door velen wordt aanbevolen de, droog tusschen boek-
weitdoppen, te bewaren eieren, vooraf met eene vernislaag
te bekleeden, die voor vocht en lucht ondoordringbaar is,
als: met eene dunne laag was, olie of andere vette
stoffen, of wel arabische gom, om ze daarna in fijn
houtskool poeder te rollen en in te pakken. Tot het-
zelfde doel kan ten zeerste aanbevolen worden de eieren,
kort nadat zij gelegd zijn, met een oplossing van i Gram
Salicylzuur op iOO Gram (1 ons) water te bestrijken en
ze daarna in het kistje met de doppen te verzamelen,
tot het kistje geheel gevuld is en gesloten kan worden.
Jacque zegt, eieren meer dan eenjaar lang met bijzon-
der gunstig gevolg geconserveerd te hebben, door ze laags-
gewijze in een kist met keukenzout gevuld te bewaren.
In de jongste tijden is aanbevolen geworden, ten einde
de eieren een jaar lang als versch te bewaren, ze in een
oplossing van Silicaat van Potassium (waterglas), van 25
a 30 graden sterkte (volgens den vochtmeter voor zware
vochten) te dompelen en ze daarna 24 uren te laten drogen,
zorg dragende dat zij nergens aan vastkleven, hetgeen
voorkomen kan worden door ze op een stukje dun papier
te laten rusten.
5. Verzenden der eieren.
Het verzenden en inpakken van eieren, voornamelijk van
die, welke voor broeieieren bestemd zijn, moet met de nauw-
lettendste zorgen plaats hebben. Deze mogen niet hard ge-
schud worden: daarom moet men met het dichtspijkeren der
-ocr page 143-
111
transportkistjes, die dergelijke eieren bevatten, zeer voor-
zichtig te werk gaan en er zoo min mogelijk stootende
of schokkende bewegingen aan geven. Doordien de eieren
zooals ieder weet eene zeer broze schaal hebben, moet er
bij hunne inpakking bijzonder op gelet worden, dat geen
ei de andere raken kan en dat alle tusschenruimten
tusschen de eieren onderling en de wanden van het ver-
zendingskistje volkomen aangevuld zijn, zoodat geen ei
zich van zijne plaats bewegen kan ondanks een vrij sterken
stoot of val. Bij het breken van een ei ontstaat er ruimte,
waardoor verplaatsing der overige mogelijk wordt en het
breken van alle het gevolg zijn zal. Is het breken van
één ei voor de consumptie bestemd een verlies, erger is
het met eieren tot voortkweeking van een of ander ras
bestemd; de minste breuk in de schaal, veroorzaakt dat
het ei tot dat doel onbruikbaar wordt. Tot het verzenden
van eieren in kleine hoeveelheden, voornamelijk tot broe-
dea bestemd, zijn ledige sigarenkisljes zeer geschikt.
Bij het verzenden van groote hoeveelheden eieren
te gelijk, verdient het de voorkeur deze tusschen stroo
laagsgewijze in te pakken, daar fijn pakmateriaal als:hak-
sel, doppen, zemelen enz. door het onophoudelijk schud-
den gedurende het transport, voornamelijk per as, zich
eenigszins in elkaar schuiven, waardoor meerdere ruimte
ontstaat en de eieren langzamerhand naar boven komen,
ten gevolge waarvan men bij het openen van de kist de
kans beloopt geene eieren, maar wel eene eierstruif te
vinden. Mocht bij strenge vorst een transport eieren, tot
consumptie bestemd, bevroren aan zijn adres worden be-
zorgd, dan laat men dit ontdooien in een lokaal waar de
-ocr page 144-
112
temperatuur slechts even boven het vriespunt verheven is;
nog beter is het de eieren in koud water gedurende enkele
uren te laten liggen, tot zij alle behoorlijk ontdooid zijn.
Te snelle ontdooiing zoude de schaal van alle eieren
doen barsten. Dergelijke bevroren geweest zijnde eieren
moeten zoo spoedig mogelijk verbruikt worden, daar zij
aan een spoedig bederf zijn blootgesteld.
-ocr page 145-
HOOFDSTUK VIL
VOORTTELING.
1. Natuurlijk broeden.
Voor het broeden van eieren moet men aan oude kip.
pen de voorkeur geven, daar zij drie ü 4 broedsels \'s jaars
kunnen leveren en gedurende het broeden bedaard, ge-
duldig en lijdzaam zijn; jonge kippen daarentegen zijn
beter om van haar de tot broeden bestemde eieren te
bekomen, daar deze vruchtbaarder zijn dan die door oude
kippen gelegd.
Zoodra eene kip neiging tot broeden vertoont, bespeurt
men zulks doordien zij langer in het lcghok blijft zitten
dan gewoonlijk het geval is, en zich er moeilijk uit laat
verjagen, terwijl zij een eigenaardig zacht klokkend geluid
laat hooren.
Cochin-China\'s, Brahma-Poetra\'s en Kalkoenen zijn de
beste broedsters, terwijl Negerhoenders bijzonder geschikt
■zijn om kleine eieren, alsmede die van Fazanten en Pa-
i rij zen, te bebroeden.
Kippen, die voor de eerste maal broedsch worden, blijven
-ocr page 146-
H4
doorgaans in den aanvang niet goed zitten. Men kan ze
er aan gewennen door ze in eene mand met droog hooi
te plaatsen, waarin eenige, liefst vooraf een weinig in het
water verwarmde, kunst-eieren gelegd worden, en ze door
een teenen deksel of eene andere daar boven omgekeerde
mand te verhinderen zich te verwijderen. Na verloop van een
paar dagen zijn zij er aan gewend en verlaten hare eieren
niet meer; alsnu eerst kan men haar de goede eieren
toevertrouwen.
De beste tijd van broeden ten onzent is van af de laatste
helft der maand April tot en hoogstens met de maand
Juni, zoodat de kuikens 4 a 5 maanden geschikt weder
na hunne geboorte hebben, om zich behoorlijk te kunnen
ontwikkelen.
De tijd van broeden heeft ten opzichte eener gunstige
teelt een grooten invloed. Een vroegtijdig broeden, vooral
als daarmede een bijzonder doel beoogd wordt, als: het
kweeken van groote en zware rassen of wel van kuikens
van welke men verlangt, dat zij nog in het jaar hunner
geboorte eieren zullen leggen, heeft zijne goede zijde,
voornamelijk als men eene gunstige gelegenheid heeft de
kuikens in warme overdekte ruimten tegen guur weder
te beschutten. Doch in \'t algemeen is het vroege broeden
bij ons te lande te ontraden, daar de eerste weken dier
jonge kuikens, alsdan doorgaans in een ongunstig jaargetij
vallen, waardoor vele door vochtigheid en gure nachten
verloren gaan. Daarentegen zijn late broedsels even
zoo nadeelig, zoo niet nog erger; bij deze treedt
het regenachtig saizoen reeds in gedurende den eersten
rui, hetgeen voor de jonge dieren hoogst noodlottig is.
-ocr page 147-
H5
Het groeien der jongen lijdt uit gebrek aan warmte en
door nattigheid, en zoo zij ook al niet geheel en al ver-
loren gaan, blijven zij toch klein, bereiken hunne volkomen
ontwikkeling niet en bij vroeg intredend winterweder
zijn, ondanks de zorgvuldigste verzorging, vele verliezen
te duchten. Alleen krielhoenders en voornamelijk Bantams,
die men zoo klein mogelijk wenscht te houden, moeten
laat gebroed worden.
Door vroegtijdig broeden verkrijgt men wel is waar
kuikens, die dikwerf reeds in de maanden September en
October van hun geboortejaar eieren beginnen te leggen
en bij behoorlijke voeding en verpleging den gansenen
winter door daarmede voortgaan; doch hoenders verlangen
nevens doelmatige voeding eene zekere warmte, droogte,
en beweging in de vrije lucht; en dientengevolge heeft
men bij vroegtijdig broeden groote verliezen te verwachten.
Sommige rassen zijn voor ongunstig weder hoogst ge-
voelig en lijden daardoor aan velerlei kwalen; als: ont-
steking der slijrnhuid van oogen, neusgaten, luchtpijp,
longen en darmkanaal, hetgeen doorgaans doodelijk is.
De broedende kip eet gewoonlijk des voormiddags en
slechts eenmaal daags en dan nog wel weinig. Men geelt
ze goede graansoorten tot voedsel en ter afwisseling eenig
week voer, als: gekookte rijst enz., doch zelden groen en
dan nog wel in zeer kleine hoeveelheden. Loslijvigheid
en diarrhee zijn bij broedkippen steeds een bewijs van
ongesteldheid. Aan het drinkwater voegt men een weinig
ijzervitriool of smids bluschwater toe; ten alle tijde is
ijzerhoudend water zeer aan te bevelen.
Het lokaal, voor broeiplaats bestemd, moet voor alle
-ocr page 148-
H6
andere kippen ontoegankelijk zijn, verder luchtig, stil en
niet te licht wezen. Een goede schuur is daartoe zeer
geschikt; zolders zijn zeer af te keuren, daar bij warm
weder de hitte aldaar bijna ondragelijk wordt, ten gevolge
waarvan de eieren bedorven raken en niet, zooals men
gewoonlijk meent, ten gevolge van onweder, dat door-
gaans bij zulke warme zomerdagen geen zeldzaamheid is.
Alle vreemde geluiden storen de kip in haar taak, terwijl
de eieren door hare onrustige bewegingen gebroken on-
gelijk verwarmd worden.
Ten einde de sterke ontwikkeling van ongedierte zoo-
veel mogelijk te voorkomen, laat men de kippen liefst niet
in eene mand broeden, maar geve liever daartoe de
voorkeur aan een zoogenaamd houten broedkastje van 40
centimeters lang en breed en 70 centimeters hoogte, van
voren door eene schuif en van boven met een houten deksel
gesloten. Aan elk der vier zijden van het kastje worden
tot luchtverversching drie a vier gaten in de hoogte aan-
gebracht, elk ongeveer van 5 a 7 centimeters in middel -
lijn. De bodem der broedkast wordt met een laag vochtig
zand of aarde bedekt en daarop eerst het nest vervaar-
digd, bestaande uit stroo of biezen, liefst geen hooi, en
met bloem van zwavel of insectenpoeder bestrooid.
Het nest moet niet te klein noch te groot, te vlak noch
al te diep zijn. In \'t eerste geval zouden de eieren van
onder de kip wegrollen; in \'t tweede geval zouden ze te zeer
tegen elkaar aandrukken en daardoor aanleiding tot breken
geven. Het bevochtigen van den grond onder het nest is
noodig om te voorkomen dat de eieren door verdamping
niet te veel aan watergehalte verliezen. Daarom wordt
-ocr page 149-
117
aanbevolen tegen het einde van den broeitijd, ongeveer den
17den dag een halven liter warm water over het zand
rondom het nest te gieten, waardoor ten gevolge van de-
vochtige warmte, het verdikken van het eiwit voorkomen,
de beweging van het kuiken bevorderd en het uitkruipen
uit het ei vergemakkelijkt wordt. Door sommigen wordt
ook aanbevolen, bij zeer warm weder de eieren met een
weinig lauw water te besprenkelen om ze daardoor de
vereischte vochtigheid te hergeven die het kuiken voor
zijne ontwikkeling noodig heeft. Hoezeer zulks bij het
kunstmatig broeden hoogst noodzakelijk is, moet het bij
het broeden onder de hen ontraden worden, wijl nieuwere
waarnemingen aangetoond hebben, dat daardoor dikwerf
de ontwikkeling van zeer kleine diertjes (Infitsoriën) en
van schimmelplantjes op de eierschalen wordt bevorderd,
die het kuiken in het ei doen sterven.
Nadat de broedkast of korf voor goed door de kip met
hare kuikens verlaten is, moet zij onmiddellijk behoorlijk
gereinigd, en met Carbolzuur in kalkwater gewit worden.
Het getal eieren onder eene broedhen te leggen hangt af
van de verhouding in grootte, die er bestaat tusschen de
broedster en de eieren; natuurlijk kunnen er meer kleine
"eieren onder een groote kip, dan groote eieren onder een
kleine kip geplaatst worden. Gewoonlijk zijn het gemiddeld
11 a. 15 eieren, die door eene kip, en 15 al9 eieren, die
door eene kalkoensche hen kunnen uitgebroed worden. Men
geeft meestal aan een oneffen getal de voorkeur, om reden
dat men een ei in \'t midden plaatsen kan en de overige
in twee reien daaromheen, zoodat de eieren gezamenlijk
eene ronde schijf vormen, zonder dat er een daarbuiten
9
-ocr page 150-
XVI
$ > ; : ;■•■
y
ü^ ■ 4»i
m
#1
1 i r|
1 * i
■\'/\'
i j
•^.
■\'\' ïi/ . *&
.,■\'■>*"*•>. I
:• /"SP?
KRAAIKOP. (TOORNSCHE.)
-ocr page 151-
H8
gelegen is, dat toch bij de bebroeding niet behoorlijk ver-
warmd wordende, zoude verloren zijn ; voornamelijk drage
men zorg de schijf eieren niet grooter te maken, dan dat
ze alle behoorlijk door de broedster gelijkmatig kunnen
bedekt worden.
Ten einde kippen en voornamelijk kalkoenen, die niet
broedsch zijn, tot broeden te dwingen worden haar, (liefst bij
hennen van een paar jaren oud,) de buikveeren met eene
schaar weggeknipt, en nadat men ze de inwerking der koude
lucht heeft doen ondervinden worden zij op eenige verwarm-
de kunsteieren gezet, en wel op een donkere plaats in eene
overdekte mand of broeikast, waar haar het opstaan verhin-
derd wordt. Na een vasten van 24 uren wordt de kip van het
nest genomen om gevoerd te worden; na een half uur wordt
zij weer op het nest met opnieuw verwarmde eieren gebracht
en dit herhaald totdat zich de broeilust ontwikkeld heeft, het-
geen gewoonlijk na drie dagen plaats vindt. Wilde en schuwe
kalkoenen worden verdoofd op het nest gezet; zulks ge-
schiedt door het dier, met den kop tusschen de vleugels
gestoken, sterk heen en weer te slingeren en ze in den
daardoor ontstanen bedwelmden toestand op het nest te
plaatsen. Eerst dan, wanneer de broedster bij eenige aanra-
king de veeren opzet, bijt en blaast, haar nest zelf behoor-
lijk in orde brengt en zich steeds vrijwillig naar haar nest
begeeft, kan men haar de eigenlijke broedeieren geven.
Vele menschen meenen, doch ten onrechte, dat de eieren
te zeer afkoelen wanneer de kloek die, om te eten, tijdelijk
verlaat; in den vrije natuurstaat verlaat de kip gedurende
15 a 20 minuten haar nest uit eigen beweging, ten einde
voedsel te zoeken. Indien men haar in de gelegenheid
-ocr page 152-
119
stelt haar voedsel en verscli drinkwater te bekomen, dan
eet en drinkt zij met overhaasting, ontlast zich van hare
meststoffen, en na een zandbad genomen te hebben, haast zij
zicli om haren plicht als broedster weer opnieuw te gaan
vervullen. Dit tijdelijk verlaten der eieren is noodzakelijk
eh van groot belang, daar door het afkoelen der eieren
versche lucht door de poriën binnen in het ei indringt,
dat tot ontwikkeling van het kuiken onontbeerlijk is; ten
dien opzichte gedane proefnemingen hebben bewezen,
dat bij gebrek aan toetreding van versche lucht geheele
broedsels zijn te loor gegaan. Dientengevolge begaan
vele kweekers eene fout door, bij de broedster, het voer
en drinken in hare onmiddellijke nabijheid te plaatsen,
zoodat zij niet het nest behoeft te verlaten om aan de
eisenen van honger of dorst te voldoen; meermalen zelfs
is het voorgekomen, dat zij liever verhongeren dan haar
nest te verlaten.- In zulke gevallen moeten zij voorzichtig
van het nest genomen en tot eten gedwongen worden,
totdat zij zich er aan gewend hebben. Het zuiver rein-
houden van het nest van alle meststoffen is hoogst nood-
zakelijk; spoedig went de kloek zich er aan, om aan alle
natuurlijke behoeften te voldoen, tijdens zij het nest ver-
laat om zich te voeden.
Gedurende de eerste dagen der broeding mogen de
broedsters het nest niet langer dan een half uur verlaten;
in frissche en koele lokalen en gedurende koude voor-
jaarsdagen is 15 a 20 minuten voldoende. Volkomen
afkoeling der eieren gedurende de eerste dagen doodt
het kuiken; in de laatste week der broeding daarentegen
schaadt zulks minder.
-ocr page 153-
120
Indien de broedster te lang van het nest blijft, moeten
de eieren met een (liefst wollen) lap bedekt en de kip
weer opgevangen worden, om haar weer op het nest te
kunnen plaatsen; om zulks in het vervolg te voorkomen,
wordt de broedster dagelijks op een bepaalden tijd voor-
zichtig van het nest genomen en in eene afgesloten
ruimte of hekje opgesloten, gevoed en gedrenkt.
Kalkoenen kunnen onder voorwaarden, dat zij sterk
gevoederd worden 10 a 12 weken achter elkander tot
broeden gebezigd worden; door één kalkoen kan men op
deze wijze 200 eieren achter elkaar laten uitbroeden.
Dagelijks, tijdens de broedsiers gevoed worden, moeten
de nesten en eieren behoorlijk van alle meststoffen ge-
reinigd worden, terwijl men de gebroken eieren verwijdert
en de door deze bezoedelde met lauw water afwasclit.
Na 3 a 4 dagen van bebroeding, en wel gedurende dat
de broedster van het nest is, kan men de eieren schouwen
en onderzoeken of er onbevruchte, zoogenaamde schulp-
eieren onder de broed-eieren gevonden worden. Onbe-
vruchte eieren zijn helder en doorschijnend, bevruchte
daar en tegen vertoonen hier of daar een donker plekje
binnen in het ei. Is het getal onbevruchte eieren eenigszins
groot, dan kan men die alsdan door nieuwe broedeieren
vervangen ; in dit geval echter drage men later zorg de eerst
uitgekomen kuikens van de broedster af te nemen en die
goed tusschen wollen dekens, desnoods met behulp eener
kruik heet water of beter onder eene kunstmatige moeder,
waarover in het volgend artikel, warm te houden; in de
twee eerste dagen behoeven de jongen nog geen voedsel,
wel warmte, daar nog voedsel genoeg van den dooier af-
-ocr page 154-
m
komstig bij hen aanwezig is. In geval men meerdere
broedsters te gelijk heeft, hetgeen ook bijzonder is aan
te raden, kunnen de later uitkomende eieren onder eene
van deze of in eene broedmachine gelegd worden, om
het kuiken na zijne geboorte weg te nemen en het zijne
oorspronkelijke broedster terug te geven. Het is ook zeer
voordeelig meerdere broedkippen te gelijk te zetten, daar
men dan, wanneer na de schouwing meerdere eieren
blijken onvruchtbaar te wezen, de overige onder andere
broedsters kan verdeelen en aan die eerste broedkip
weer een nieuw stel eieren geven.
Wil men echter vreemde jonge kuikens aan de een of
andere kloek toevertrouwen, dan moet zulks des avonds
geschieden, wanneer de kloek zich met hare kuikens reeds
ter rust heeft begeven, als wanneer de jeugdige vreem-
delingen behoedzaam bij hunne nieuwe moeder worden
ondergeschoven; bij het ontwaken, den volgenden morgen,
vermeent de kloek dat alle van onder haar uitkruipende
kuikens hare eigen voedsterlingen zijn, en zal ze alle
zonder onderscheid met dezelfde liefde en zorgvuldigheid
bewaken.
Is de tijd van drie weken, gedurende welken de kip
moet broeden, bijna verstreken, dan gaat men er toe over
de eieren te onderzoeken. Eieren zonder of met vroeg af-
gestorven kuikens, zoogenaamde vuile eieren, herkent men
door ze tegen het licht te bezichtigen, als wanneer zij van
binnen een grauwzwarte schommelende en vloeibare massa
blijken te bezitten, terwijl het ei zelf reeds een zeer onaan-
gename lucht van zich geeft; deze moeten onmiddellijk
weggeworpen worden. Eieren met kuikens daarentegen
-ocr page 155-
122
zijn herkenbaar door hunnen donkeren inhoud, terwijl
aan het stompe einde de luchtkamer zich aanmerkelijk
vergroot vertoont.
Om te onderzoeken welke eieren levende jongen be-
vatten, legt men het ei één a twee dagen voor het uit-
komen gedurende een paar minuten in een bad van warm
water van 32° Réaumur; spoedig bespeurt men alsdan in
de eieren, die een levend kuiken bevatten, eene eigen-
aardige onafgebroken beweging. Zonder bet uitkomen der
kuikens te schaden kan men ze ongeveer 10 minuten in
het water laten om ze daarna weder in het nest te leggen.
Beter echter is het de eieren onaangeroerd te laten liggen
en liever geduldig af te wachten wat de uitslag zijn zal.
Somtijds is het noodig enkele eieren met harde schalen
in het breken behulpzaam te zijn; dit geschiedt door het
ei in het midden rondom met den nagel voorzichtig te
kraken en er eene scheur of barst dwars over het midden
aan te brengen en het daarna weder onder de kip te
leggen; het kuiken zal daarop zich zelf spoedig uit zijne
gevangenis verlossen. Bij het openen van een ei, om
zoo noodig een kuiken te helpen, zij men bijzonder voor-
zichtig de wecke buikdeelen van het diertje niet te
kwetsen en alles liever zelf aan de natuur over te laten;
alleen wordt het jonge diertje een weinig gelaafd, door het
bekje met een paar droppels water te bevochtigen.
2. Kunstmatig broeden.
Het is den mensch onmogelijk de natuur in hare han-
delingen te verbeteren; alleen wat het menschelijk ver-
-ocr page 156-
123
nuft vermag, is de natuur ten onzen behoeve te leiden,
te gemoet te komen en te helpen. Het broeien op de
natuurlijke wijze d. i. onder een broedenden vogel geeft
ons den meesten waarborg tot welslagen. Wil men
echter vele eieren laten uitbroeden, dan ontbreekt het
gewoonlijk aan de daartoe benoodigde broeikippen, waar-
om men in dergelijk geval zijn toevlucht tot eene broed-
machine (Incubateur) neemt. De inrichting komt in
hoofdzaak bij alle deze werktuigen op hetzelfde neer;
de eieren worden op een zachte, meestal uit koperen spi-
raal-veeren bestaande, onderlaag evenals in eene lade in
een kastje geschoven, waarvan de beide zijwanden als-
mede bodem en bovengedeelte uit dubbele dunne koperen of
zinken wanden bestaan, waar tusschen zich kokend water
bevindt waardoor de eieren de vereischte broedwarmte van
31 a 32°Réaum, 40Centig. of 104° Fahr. bekomen. Van deze
broedmachines bestaan vele soorten, naar de wijzigingen
door verschillende fabrikanten aangebracht; men heeft ze
van verschillende grootte naar gelang van het aantal eieren,
dat men wenscht uit te broeden, en wel van af 25 tot 1000
eieren toe. Sommige, en deze zijn de kleinere, worden
op den vereischten warmtegraad gehouden door dagelijks
eene zekere hoeveelheid van het afgekoelde warm water
af te tappen en dit door nieuw kokend water te vervangen.
Bij andere heeft dit niet plaats, maar daarentegen wordt
hier het verlies van warmte gecompenseerd door mid-
del van één of meer petroleum lampjes, of door eene
gasvlam of wel door eene dagelijks te vullen buis met
gloeiende houtskolen voorzien. Welk van deze systemen
de voorkeur verdient, zal nadere ondervinding moeten
-ocr page 157-
124
leeren, daar men het ten dezen opzichte nog niet eens is.
Wil men kunstmatig eieren uitbroeien, dan verdient het
eene bijzondere aanbeveling met een kleine broeimachine
te beginnen, ten einde zich vooraf daarmede te oefenen;
de in den aanvang te ondervinden teleurstellingen zullen
alsdan van minder ingrijpenden aard zijn, dan wanneer
men met een groot aantal eieren te gelijk wilde beginnen.
Kvenals mot alle dergelijke zaken is veel oefening en
ondervinding noodig, om naar behooren met eene broed-
machine te kunnen omgaan en om er goede resultaten
mede te verkrijgen. Wij van onze zijde hebben er steeds
de voorkeur aan gegeven om onder kippen of kalkoenen te
broeden alleen hebben wij groot nut ondervonden; door
eene kleinere broedmachine voortdurend op de vereischte
warmte in gereedheid te hebben, om bij voorkomende
gelegenheid eene broedster te kunnen vervangen, die om
de eene of andere reden, hetzij vrijwillig of onvrijwillig,
hare taak in den steek liet. Hoe men met eene broed-
machine moet omgaan, zullen wij hier niet in bijzonder -
heden vermelden, daar zulks geheel afhangt van het sys-
teem, dat men zich aangeschaft heeft; daarenboven wordt
bij de aflevering van elke machine eene gebruiksaanwij-
zing toegevoegd, in welke alle vereischte inlichtingen
gegeven worden.
Bij elke broedmachine is het een vereischte tevens
eene kunstmatige kloek of, door het water verwarmde
kuikenren, te bezitten; deze bestaat uit eene inrichting
met verwarmingsbuizen voorzien, onder welke bij on-
gunstig weer of gedurenden den nacht de kuikens de
vereischte warmte kunnen vinden. Ook een dergelijk
-ocr page 158-
125
toestel is voor groote hoenderfokkerijen onmisbaar, daar
het in vele gevallen groote diensten kan bewijzen. Het is
eene verkeerde onderstelling aan te nemen, dat kuikens,
die in eene broedmachine geboren zijn, van zwakkere con-
stitutie zouden wezen dan die, welke onder een kip zijn uit-
gebroeid; de ondervinding heeft bewezen, dat ten dien op-
zichte niet het minste verschil bestaat: kunstmatig ge-
kweekte kuikens worden later even sterk en zijn voor
de voortteling even zoo goed geschikt, als die welke langs
den natuurlijken weg uitgebroeid en grootgebracht zijn.
3. Het K u i ke n.
Den 21sten dag van het broeden, begint het kuiken zich
in \'t ei sterker te bewegen, somtijds zelfs hoort men het
er in piepen; door deze beweging wordt de eierschaal
verbroken en door het kuiken verlaten. Naarmate de
kuikens geboren worden, moeten zij minstens nog één dag
lang onder de kloek blijven; eerst den 2den dag behoeft
men er aan te denken de kuikens te voeden. Ten dien
einde wordt de kloek met hare kuikens voorzichtig opge-
nomen en in een kuikenren geplaatst, wijl men de jonge
diertjes niet te midden der overige hoenders kan laten
loopen, daar zij door deze lichtelijk worden bezeerd.
De kuikenren bestaat uit twee deelen, namelijk een voor
kloek en kuikens samen bestemd en een grooter tot welk de
kuikens alleen toegang hebben; beide deelen zijn van
elkaar gescheiden door eenige staande latjes, 71/» milli-
meter onderling van elkaar verwijderd. Het eene gedeelte
-ocr page 159-
XVI1
<"■•--- ""•***■>?•■->
KRIEL. (SABELPOOT).
-ocr page 160-
126
voor de kloek bestemd is 75 centim. lang en breed, van
voren 75, van achteren 50 centim. hoog; dit is aan beide
zijden en van achteren geheel gesloten en met eene schuif*
deur aan de achterzijde van 30 centim. hoogte en 20
centim. breedte voorzien, om de kloek desverkiezende
te kunnen in en uit laten. Het dak van dit gedeelte is
waterdicht gedekt; aan eene der beide zijden is 1 5 centim.
boven den bodem eene valkiep van GO centimeters lengte
en 10 centim. breedte aangebracht, om daardoor de mest -
stoffen te kunnen verwijderen en zoo noodig de kuikens
gelegenheid te geven zich buiten den ren in het vrije veld
te kunnen bewegen. Het andere gedeelte van den ren is
1.25 meter lang en 75 centim. breed, terwijl de drie houten
wanden 50 centim. hoog zijn; deze ruimte is van boven
gedekt met een raam van 4.25 lang en 0.75 breed, be-
spannen met machinaal vlechtwerk, waarvan de mazen
ongeveer 19 millimeters (drie kwart Eng. duim) wijd zijn.
Onder in de zijwanden zijn kleppen aangebracht evenals
in de afdeeling voor de kloek beschreven is, en die tot
hetzelfde doel moeten strekken; een los aan weerszijden in
de lengte loopend afdak van 1.30 meter lengte bij 0.80 meter
breedte behoedt, bij regenachtig weder of des nachts, den
loop voor elk indringend vocht, tenzij men den ren onder-
een geschikt afdak plaatsen kan. De bodem der voor- en
achter afdeeling wordt met goed droog zand, 5 centimeters
hoog, voorzien en dagelijks schoongehouden en zoo
noodig met ander versch en droog zand aangevuld, daar
de kuikens een zoo droog mogelijken zandbodem hebben
moeten; vocht is hun hoogst nadeelig. Aan licht en
warmte hebben zij groote behoefte; daarom moet hunne
-ocr page 161-
127
verblijfplaats zich bij voorkeur op het zuiden of oosten
bevinden en wel zoo, dat de zonnestralen er vrij in kunnen
doordringen, voornamelijk in het voorjaar; alleen tegen
de al te sterke middagzon, die het zand te zeer zoude
verhitten, moet eenige bescherming zijn, bij voorkeur de
schaduw van een boom. Voor vocht zijn de kuikens
hoogst gevoelig en moeten daartegen bijzonder beschermd
worden.
Hoe grooter ruimte men eene kloek met hare kuikens
geven kan, des te beter, voornamelijk wanneer deze laat-
ste een paar weken oud zijn; vooral weiland met hei-
en boschgrond zijn daartoe zeer geschikt, doch een
en ander mag niet door dauw of regen nat wezen, maar
moet door de zon opgedroogd zijn; nattigheid aan den
buik der kuikens is hun hoogst nadeelig, daar het buik-
ontsteking en diarrhee verwekt.
Na 4 of 5 weken zijn de kuikens meest zoover ge-
vorderd, dat de moederwarmte niet meer ontontbeerlijk
is, doch desniettegenstaande vergaart de moeder haar
kroost nog eiken nacht onder hare vleugels. Later op een
leeftijd van 5 of 6 weken worden de kuikens uit den ren
en van de moeder genomen om gezamenlijk in een ander,
warm verblijf opgevoed te worden. Nadeelig is het de
kuikens al te vroeg op zit- of ruststokken te laten rusten;
het op dezen leeftijd nog weeke borstbeen lijdt door zit-
ten veelal aan drukking wegens de zwaarte van het
lichaam, voornamelijk bij zware rassen, waardoor, zooals
wij vroeger reeds zeiden, verkromming van het borstbeen
ontstaat; daarom is het raadzamer ze des nachts op
stroo te laten rusten.
-ocr page 162-
128
Volmaakte zindelijkheid is eene hoofdvoorwaarde bij de
hoenderteelt. De bodems van de verblijven der kuikens
moeten ter dikte van minstens 5 centimeters met droog
zand bedekt zijn, en verder alle wanden met witkalk, in
water of karnemelk opgelost, bestreken worden.
Tiet beste voer voor jonge kuikens bestaat uit zeer
klein gehakte hard gekookte eieren, gemengd met beschuit
of gekruimd oudbakken brood, waarbij gevoegd wordt
lijn gesneden sla, brandnetels, kool, muur en in \'t alge-
ineen alle zachte bladgroenten (desnoods ook gekookte
bieten) en boekweit-gort; dit laatste is als het ware de
inleiding tot het gewennen aan de latere voeding met
gerst, maïs enz. Bij toenemenden wasdom kan men lang-
zamerhand overgaan tot het voeden met het zoogenaamde
uitharpsel of achtertarwe, d. i. uitschot van de tarwe voor
het broodbakken bestemd, gekneusde boekweit en daarna
met gerst, maïs enz.; doch daarmede dient men te wachten
tot het kuiken volkomen in de veeren en eenige maanden
oud is. Rijst wordt door kuikens en oude hoenders gaarne
gegeten en is met karnemelk, tot een zeer dikke brij ge-
kookt, voor beide zeer gezond. Fijngehakt vleesch,
vleeschbrood, maden, meikevers, regenwormen en ander
dierlijk voedsel is, in afwisseling met plantaardig voedsel,
voor de ontwikkeling der kuikens hoogst noodzakelijk.
Te veel vleesch echter veroorzaakt lichtelijk doorloop;
geronnen melk of kaas-wrongel is eveneens een gezond
voedsel; doch voordat de kuikens geheel en al in de
veeren zijn is zulks minder aan te bevelen.
Aan de kuikens moet helder en zuiver water te drinken
gegeven worden en wel op eene wijze, dat zij de buikveeren,
-ocr page 163-
129
door er in te loopen, niet nat kunnen maken, hetgeen
lichtelijk buikvliesontsteking kan veroorzaken; daarom ver-
dienen de drinkfonteinen de voorkeur boven platte schotels.
Heelt men reden te vreezen, dat grootere, in de nabijheid
rondloopende hoenders, het kostbaarder voer voor de kui-
kens bestemd aan deze zullen ontnemen, dan brenge
men het kuikenvoer in een soort van voederkast, bestaande
uit eene ruimte, afgesloten dooi- 4 aan elkaar verbonden
houten hekjes, elk van ongeveer 4 meters lengte en 50
centim. hoogte, en van welke de latten 71/» centimeter
wijd uit elkaar staan om aan de kuikens vrijen toegang
te verleenen. In dergelijke voederkasten, die van boven
tegen regen beschut zijn, kunnen de kuikens naar believen
voedsel bekomen; zij worden alsdan niet te gulzig en over-
eten zich niet, dat anders lichtelijk tot ziekte aanleiding
geven kan.
Veeltijds ziet men, dat te gelijk geboren kuikens na een
leeftijd van drie maanden, bij gelijke voeding, twee adrie
malen zwaarder zijn dan hunne broeders en zusters;
dezulke kieze men bij voorkeur uit, om latei; vetgemest
te worden. Echter houde men steeds in \'t oog, dat niet
tegelijkertijd van één en dezeltde kip veel eieren en eene
groote vleeschontwikkeling kan geeischt worden; slechts
één van beide, of vleesch öf eieren : het ras speelt hierbij
een groote rol. Goede eierlegsters zijn de Italiaansche,
Houdans, Pellen en Padua-hoenders, terwijl de Cochin-
Cliina\'s,Brahma-Poetra\'s, Dorkings, la Flèches en C<rèvecoeurs
meer bijzonder tot vetmesten geschikt zijn.
-ocr page 164-
HOOFDSTUK VIII.
VETMESTING.
\\. Natuurlijk vetmesten.
De hoofdregelen van het vetmesten zijn:
lo. volstrekte rust,
2o. duisternis,
3o. eene bijzondere en rijkelijke voeding.
De hoenders, zoowel hanen, kapoenen als kippen moeten,
zoo men ze wil vetmesten, van elkaar afgescheiden gehouden
worden, door ze afzonderlijk op te sluiten; zulks geschiedt
in zoogenaamde mesthokken. Deze bestaan in eene rij klei-
nere hokken 75 centimeters boven den grond verheven en
elk van 50 centimeters lengte, 25 a 30 centimeters breedte
en 40 centimeters hoogte. De bodem bestaat uit latten, zoodat
de mest er door naar buiten vallen kan; de voorzijde bestaat
mede uit latten, die zoover van elkaar verwijderd zijn
dat het dier gemakkelijk den kop daardoor naar buiten kan
steken, om zijn voedsel in een trog van 10 centim. lengte
en 5 centim. diepte te kunnen bereiken welke trog aan
-ocr page 165-
131
het hok op zoodanige wijze bevestigd is, dat men ze
om te reinigen makkelijk kan wegnemen.
De mesthokken moeten op een rustige, donkere en
droge plaats staan en door van boven aangebrachte luik-
jes behoorlijk kunnen gelucht worden, terwijl de hoenders
elkaar niet mogen kunnen zien.
Van natuur magere hoenders moeten niet in \'t mesthok
opgesloten worden, daar men met deze bezwaarlijk zijn
doel zal bereiken.
Men begint de hoenders gedurende de eerste paar dagen
drie malen daags gerst, mais en boekweit te geven; zoodra
het dier uitscheidt met eten, wordt de trog weggenomen
en het mesthok gesloten.
Na eenige dagen kan men het te mesten gevogelte
deegachtig voedsel geven; dit deeg, waarmede men voedt,
wordt gewoonlijk van boekweit-gort vervaardigd, door
deze met karnemelk te vermengen en te kneden. Rogge-
meel en havergort zijn minder geschikt. Gekookte aard-
appelen en hennipzaad kunnen tevens als verandering
van spijs gegeven worden. Het is raadzaam tusschen het
deeg eenige graankorrels te mengen wijl het den eetlust
opwekt.
Na eiken maaltijd wordt het dier een weinig water of
liever melk te drinken aangeboden.
Het voeden moet op geregelde tijden plaats hebben,
niet te vroeg, ten einde de dieren in hunne rust niet te
storen, noch te laat, om ze niet onnoodig ongeduldig te
maken.
Zoo bij de vet te mesten hoenders het voedsel en de
spijzen in de maag verzuren en slecht verteren, moet
-ocr page 166-
132
men ze een weinig lalen vasten, en wanneer zich zulks
mocht herhalen, moet men het mesten opgeven en het
dier slachten.
Na twee ü drie weken kunnen de opgesloten dieren
vetgemest zijn; vleezige kuikens kunnen in 14 dagen
iu \'t mesthok vetgemest worden, magere daarentegen
hebhen ongeveer drie weken daartoe noodig.
Ten einde van fijn en vet gevogelte ten allen tijde
voorzien te zijn, moet men, in \'t voorjaar, het late na-
jaarsbroed Aan het vorige jaar niesten; des zomers mest
men de kuikens, die het eerst in het vroege voorjaar ge-
boren zijn; gedurende den winter, die van Mei en Juni.
De vetgemeste kuikens, geboren in September en Octo-
ber en die van Januari en Februari zijn uitzonderingen,
•en beloonen, door hun hoogen prijs, rijkelijk de zorgen,
die men er aan besteed heeft.
2. Kunstmatig vetmesten.
Een hoen van goed ras kan op de hiervoren be-
schreven wijze gemest en zelfs zeer vet worden, doch zoo
men ze nog zwaarder hebben wil, moeten zij zoogenaamd
gestopt of gepild worden.
Dit bestaat hierin, dat men de te mesten dieren met
meelpillen als het ware volpropt; deze pillen bestaan uit
boekweitmeel in melk gekneed, later uit een mengsel,
bestaande uit 3 deelen boekweit- en 1 deel havermeel,
samen goed gemengd en met melk tot een vast deeg ge-
kneed, waaruit langwerpige pillen ter lengte en dikte
-ocr page 167-
133
van eenen vinger vervaardigd worden. De te mesten hoen-
ders worden tweemalen daags gestopt; daartoe worden
zij op den schoot van een persoon genomen, die ze den
bek opent, terwijl een ander de met meikof water bevoch-
tigde pil in de keel duwt en die met de vingers zoo-
ver mogelijk naar binnen voert, zonder de keel te kwet-
sen; daarna wordt die pil tusschen duim en vinger
tot m de maag voortgestuwd, door ze zachtjes aan,
langs de buitenzijde der keel strijkende naar beneden te
duwen.
Men begint het dier eerst 2 pillen, een paar dagen later
3, daarna 4, eindelijk tot 12 pillen te geven, eiken keer dat
men het stopt. Voor men begint te voeren, onderzoeke men
eerst door betasting of de maag ledig is, en regele daar-
naar het getal te geven pillen. Indien het dier geene ge-
makkelijke spijsverteering heeft, geeft men het wat water
te drinken.
Om een haan of eene kip volkomen vet te mesten heeft
men ongeveer 10 liters meel noodig; 20 a 25 dagen
worden er vereischt om tot dit doel te geraken.
De op evengemelde wijze te Le Mans en La Flèche
gemeste en op de markt te Parijs met 8 tot 12 francs betaalde
en onder den naam van poulardes bekende hoenders, zijn
jonge halfjarige kippen, die nog niet gelegd hebben. Het
is eene dwaling, die algemeen geloofd wordt, te meenen,
dat de te mesten kippen evenals de hanen moeten ge-
sneden worden; te La Flèche en LeMans,diehoofdza-
kelijk de markt te Parijs van poulardes voorzien, wordt
deze kunstbcwerking nimmer aangewend.
Ten einde bovengemelde voedingswijze, die aan twee
10
-ocr page 168-
XVIII
LA FLECH E
-ocr page 169-
\\M
personen betrekkelijk veel tijd vordert, te bespoedigen,
heeft men tegenwoordig in Frankrijk een toestel in ge-
bruik gebracht, met hetwelk één persoon een groot aantal
hoenders in zeer korten tijd langs den mechanischen weg
voeden kan; een ingenieus uitgedacht toestel toont op eene
wijzerplaat elk oogenblik de door een trechter in de keel
ingevoerde hoeveelheid deeg aan. Daar het invoeren van
het deeg door het trappen mot den voet op een pedaal
plaats heeft, heeft men de handen gedurende de bewerking
grootendeels vrij, zoodat één persoon voldoende is om
alles alleen te verrichten, waartoe anders twee personen
vereischt worden.
3. Het Kapoenen.
Onder kapoenen verstaat men de kunstbewerking om
aan hanen de eigenschap te ontnemen, hun geslacht te
kunnen voortplanten, met het doel ze grooter, malscher en
vetter te doen worden.
Op den leeftijd van 4 maanden worden de jonge hanen
aan deze operatie onderworpen; indien men zulks jonger
deed, zoude het de dieren in hunnen groei belemmeren, op
verder gevorderden leeftijd zouden zij in grooten getale be-
zwijken; verder kieze men daartoe een eenigszins frisschen
dag uit, liever een weinig vochtig dan droog weer, en
vermijde te groote warmte.
De jonge hanen, die uitgezocht zijn om te worden ge-
kapoend, worden in een groote kippenmand geplaatst.
-ocr page 170-
135
De operatie heeft altijd \'s morgens plaats. Een helper legt
het dier met de rugzijde op den schoot van den operateur;
de kop van het dier moet door den helper naar beneden ge-
houden worden en de buik naar voren gekeerd zijn; de rech-
terdij wordt langs het lichaam uitgestrekt, de linker naar
achteren gekeerd ten einde de linker lendestreek bloot te leg-
gen, alwaar de insnijding moet geschieden. Na de buikveeren
van af het borstbeen tot nabij den staart te hebben uitge-
plukt, maakt men in de huid in tle lendestreek een overlang-
sche insnijding van 4 centimeters lengte. Onder de doorge-
sneden huid ziet men de buikspier liggen, die door middel
van een kromgebogen haakje opgelicht en met een scherpe
schaar of dito mesje geopend wordt; alsnu ziet men het
darmnet, zijnde een slap, dun en doorschijnend vlies,
waarin eveneens eene insnijding gemaakt wordt, groot ge -
noeg om den wijsvinger tot in de buikholte te kunnen
toelaten. Zoodra een gedeelte der darmen door de wond
tracht naar buiten te dringen, wordt zulks voorzichtig
teruggeduwd en de wijsvinger der linker hand (vooraf met
olie besmeerd) in den buik, onder de darmen door, ingestoken
en wel in de richting der lendenen. Aldaar een weinig
boven de stuit, voelt men een rond, glad lichaampje ter
grootte van een boontje dat, hoewel beweegbaar, toch
vastzit; men maakt het met den nagel los en brengt het
door de gemaakte insnijding naar buiten; een en ander ver-
eischt echter eenige behendigheid en oefening. Somtijds
ontsnapt dat lichaampje, vóór het naar buiten kan gebracht
worden en is alsdan moeielijk terug te vinden ; het kan
zonder nadeelige gevolgen in de buikholte verblijven,
hoewel het verkieslijker is het te verwijderen. Op de-
-ocr page 171-
136
zelfde wijze wordt met het tweede dergelijk orgaan, dat
naast het voorgaande gelegen is, gehandeld.
Na de wondranden wat afgewasschen te hebben, wor-
den zij te zamen gehecht, lietzij met draad en naald of
wel met behulp van een paar spelden, waarom men wat
garen bindt; bij het hechten dei- wond zij men echter
zeer voorzichtig, niet een gedeelte der- darmen te kwet-
sen ol\' te gelijk met de wond daaraan vast te naaien,
hetgeen doodelijke gevolgen zoude hebben.
De verzorging na de operatie te verleenen is zeer een-
voudig : de pas geopereerde kuikens worden op eene
rustige plaats in eene kleine ruimte als b. v.: eene kip-
penmand, ot\' nog beter in een mesthokje opgesloten, waarin
men ze gedurende 24 uren laat, zonder ander voedsel
dan een weinig geweekt brood.
De jonge kapoenen moeten in de eerste dagen niet op een
stok maar op een weinig stroo slapen; door op te vliegen, om
op den zitstok plaats te verkrijgen, zouden zij telken male
de wond weder openscheuren. Gedurende 3 a 4 dagen wor-
den zij met gekookte spijzen gevoed, waarna men ze genezen
zijnde weder de vrijheid hergeeft; men moet ze niet langer
van de overige jonge hanen verwijderd houden, dan hoogst
noodzakelijk is, ten einde ze van deze niet te zeer te ver-
vreeniden en om latere vechtpartijen te voorkomen.
Zoo men een kapoen den dag na de operatie ziet kwij-
nen, onderzoeke men de wond; is die ontstoken, dan
wordt ze met lauw water gereinigd en twee malen daags
met kamfer-zalf bestreken. Zoo de ingewanden sterk zijn
gekwetst geworden, is geene genezing meer te verwach-
ten en de dood onvermijdelijk.
-ocr page 172-
137
Indien de operatie naar behooren en goed verricht is,
slaagt zij gewoonlijk altijd.
Veelal heeft men het gebruik de gekapoende hanen
den kam af te snijden om ze te gemakkelijker van de
overige hanen te kunnen onderscheiden; deze afgesneden
kammen worden door de poeliers, ten dienste der Fran-
sche keukens, vrij duur verkocht, om in vleeschpasteitjes
en schildpadsoep te worden opgedischt.
Wij beschouwen deze operatie, wat ons betreft, betrek-
keiijk als eene vrij barbaarsche, en geven verreweg de
voorkeur aan de natuurlijke vetmesting, door onsopbladz.
130—132 beschreven. Mogen daarbij de arme dieren eenige
onsen minder zwaar worden, dan wanneer zij gekapoend
zijn, het is voorzeker een vooroordeel te beweren, dat zij
ten gevolge dezer kunstbewerking een malscher vleesch
zouden bekomen.
-ocr page 173-
-ocr page 174-
TWEEDE GEDEELTE.
STANDAARDBOEK VOOR ALLE BEKENDE
HOENDERRASSEN.
-ocr page 175-
-ocr page 176-
A.
Aegyptisches Huhn = Bolstaart-hoen.
Afrikaansch-hoen = Zwart Negerhoen.
Aka-Chabo = Bonte kriel van Japan.
Akoho = Madagaskar-hoen van BnfTon, thans onbekend.
Alberts-hoen (Prins) =r Koekoeksveeren Cochin-China-
Albino-Huhn (Brabanter) = Witte Brabanter.
Albion-Huhn = Albino-Huhn.
Aleppo-hoen =: Zwarte witkuif.
Alford (Brahma d\') = Donkere Brahma-Poetra.
Alltagsleger (Deutscher) = Hamburger pel.
Idem (Hollandischer) = Gewone pel.
Américaine (Poule) = Maleisch hoen.
Amerikaansch hoen =s Amerik. Brahma-Poetra.
Amerikanisches Zwerghuhn =. Sabel -poot kriel.
Ancona-hoen = Koekoeksveeren Spaansch hoen met
roode wangen.
Andalusisch hoen = Blauw Spaansch hoen met roode
wangen.
Angers (Race d\') = Bastaard van Crèvecoeurs met
Houdans of La Flèches.
-ocr page 177-
XIX.
LANGS HA N
-ocr page 178-
142
ANTWERPSCHE KRIEL
Gallus domesticus var namis cuculoides..
Coucou d\' Anvert; Cuckoo Bantam; Kuckuks-
llühnchen.
Koekoeksveeren kriel met rozenkam, met of zonder
uilebaard en zeer korte .sikkelveeren in den staart;
de lichtgrijze veeren zijn met vier donkergrauwe
banden geteekend. Bek en Pooten geel.
Anvers (Goucou d\') = Antwerpsche kriel.
Ar den nes (Poule des) = Sterke Fransche veldhoenders.
Ardoisé = Licht grijs, zoogenaamd blauw.
Ar gentan (Poule d\') = Fransen gekruist ras.
Astrakaner = Sultans-hoen.
Arthêge (Race d\') = Fransch gekruisd ras.
Aijam-Alas = Vorkstaarthoen.
Baroegi — Bronshoen.
„ Dj u 1 a k = Maleisch vechthoen.
„ Ejoe ~           id.               id. met groenachtigen
glans op de veeren.
,, Oetan Alle wilde- of Boschlioenders op Java.
B.
Bahia-Huhn = Padua.
Baker (White legs) = Ras van Amerik. vechthoen. .
B aki es = Engelsch dwerghoen.
-ocr page 179-
143
BANKIVA-HOEN.
Gallus ferrugineus, Gmel.; Gal lus Bankiva,
Temm
:
Brooga, Bankohra, Kasengtoe, Aijam-Oetan. Coq
sauvage de Sumatra. Wild common Fowl; Ben-
gale Jimgle-Fowl. Bwniesisches Wildhuhn.
HAAN.
Gestalte: Rank en fier. Lengte 0,66 meter.
Gewicht: 1,15 kilogram.
Kop: Klein met vurige wilde oogen.
Kam: Dun, rechtopstaand en onregelmatig tands-
gewijs diep ingesneden.
Wangen en Keel: Naakt en rood.
Kiniellen: Middelmatig lang, dun en afgerond.
Oorlellen: Afgerond, zeer kort, rood (Ind. aichi-
pel), of wit (ling. Indië).
Hals en Stuit: Met lange, smalle, helder goud-
gele sierveeren.
Rug: Goudachtig roodbruin.
Borst en Buik: Zwartachtig.
Vleugel-dek veer en : Zwart met groenen me-
taalglans en helder kastanje-bruinen spiegel.
Vleugel-slagpennen: Als boven, doch met
breeden bruinen buitenrand, waardoor zij kas-
tanje-bruin schijnen te zijn.
Staart: Hangende, met zeer sterk ontwikkelde sik-
kelveeren, zwart met groenen metaalglans.
Pooten: Hoornachtig groen.
-ocr page 180-
•144
H E X.
Gestalte: Iets kleiner dan de Haan.
K o p : Van boven donker geelachtig bruin.
Hals: Met bruine geelgerande veeren.
Kaïn- en Kin Ie 11 en: Zeer klein, slechts te her-
kennen aan een klein naakt geelachtig plekje.
Oorlellen: Met geelachtig witte dekveeren be-
kleed.
Keel: Met eene heldere roodbruine streep ge-
teekend, die van onderen in eene punt uitloopt
en zich naar boven, achter de ooren heen, tot
in de wenkbrauwen uitstrekt.
Rug en Borst: Geelachtig bruin met donker
bruine streepjes over de lengte, van elke veer.
Staart: Donkerbruin, de middelste pennen met
donker gevlekte randen.
Vaderland: Sunda eilanden ; Oost-Indië.
N.B. De Bankiva-hoenders van het vaste land van
Indië zijn lichter van kleur dan die van den Indi-
schen Archipel; de oorlellen zijn wit in plaats van
rood, terwijl de pooten grauwachtig loodkleurig
zijn.
Bankohra = Bankiva-hoen.
Bantam - Algemeene naam der krielhoenders i n Engeland.
idem (black) = Zwarte kriel.
idem (booted) = Sabelpoot kriel.
idem citronné = Lichtgele Bantam.
idem (cuckoo) = Koekoeksveer kriel.
idem (gesaumte) = Goud- of zilverlakensche Bantam.
-ocr page 181-
145
Bantam (goldlaced) — Goudlakensche Bantam,
idem Hahnchen — Antwerpsche kriel,
idem (nankin) ----\' Lichtgele Bantam,
idem (scotch grey) — Koekoeksveer kriel in Schotland,
idem (Sebright) = Goud- of Zilverlakensche Bantam,
idem (silverlaced) = Zilverlakensche Bantam,
idem (white) —■ AVitte kriel.
BANTAM.
Gallus dom e sticu s var. bant ie u s.
Gesaumte Bantam. Laced Bantam. Sebright Bantam.
Gestalte: Zoo klein mogelijk, gedrongen en
trotsch met achterover gebogen hals en kop.
Gewicht: Van den Haan 0,80, van de Hen 0,00.
kilogram.
Kam: Bij voorkeur een dubbele of zoogenaamde
rozenkam.
Wan gen: Purperrood.
Oorlellen: Middelmatig, wit met rooden tint of
geheel purperrood.
Kin lellen: Middelmatig lang, afgerond en pur-
perrood.
Hals: Sterk achterovergebogen, bijzonder bij den
haan; lancetvormige sierveeren ontbreken,
daarentegen zijn zij gelijk aan die der hennen
van dit ras.
Borst: Rond en zeer sterk naar voren gebogen.
Bug: Kort en ingevallen.
-ocr page 182-
■HG
Zadel: De Lancetvormige sierveeren ontbreken
bij den Haan, daarentegen zijn zij gelijk aan
die der Hennen.
Tleugels: Laag neerhangende, in \'t bijzonder bij
den Haan, en bijna langs den grond slepende.
Staart: Tamelijk groot en breed; bij den Haan
zonder sikkelvormige sierveeren; gelijk aan die
der Hennen, doch een weinig grooter, en wordt
zeer sterk naar voren gedragen.
Pooten: Vrij kort, kaal en leikleurig.
Veeren: Ieder met een zwarten rand geteekend,
zoodat zij te zamen, voornamelijk op de vleugels
en den staart, als het ware dwarsbanden vormen.
Hoofdkleuren:
a.     Goudlakensch (Goldlaced Bantam). Goudgeel met
zwarte randen om de veeren.
b.      Zilverlakensch (Silverlaced Bantam). Zuiver wit met
zwarte randen om de veeren.
c.     Nankingkleurig (Bantam citronné). Lichtgeel met
zwarte randen om de veeren.
Barbarijsch-hoen = Spaansch hoen met sabel pooten
in N. Afrika.
Barbezieux (Race de) = Fransch uitgestorven ras
gekruist met La Flèches.
Barndoor-fowl = Engelsche veldhoenders.
Barthuhn = Uilebaard.
Bauerhuhn = Duitsche veldhoenders.
Bausbachchen = Uilebaard.
-ocr page 183-
147
Bavarian fowl =: Gebaarde zwarte witkuif-hoenders in
N. Amerika.
Bed o ui nes = N. Afrikaansche veldhoenders.
Begum Pilly Gaguzes = Maleisch hoen in Deccan.
Begiesar = Brons-hoen, \\\' kruising van \'t vorkstaart-
hoen met tamme hoenders.
Be kiek o Brons-hoen, 2C kruising van \'t vorkstaart -
hoen met tamme hoenders.
Behöster Hollander = Kraaikop.
Belgian Game = Belgisch vechthoen.
BELGISCH VECHTHOEN.
Gallus domesticus var. bellicosus belgicus.
Combattant du Nord; Poule de Combat du Nord;
Poule de Brucjes. Bunter Franzosen;
Stelzhuhn. Belgian Game.
HAAN.
Gestalte: Groot en sterk gebouwd, in houding
.
             tusschen het Maleische en Engelsche vechthoen.
Hoogte: Tot boven den kop 0.55—0.60. meter.
Gewicht: 4 a 5 kilogrammen.
Bek: Sterk; donkergrauw van kleur.
Kam: (Gewoonlijk weggesneden) is klein, tus-
schenvorm van rozenkam en enkelen kam;
hij hangt een weinig zijdelings over en is bij
jonge voorwerpen zwartachtig van kleur; op
verderen leeftijd wordt hij rooder, doch blijft
altijd met eenig zwart doormengd.
Wangen: Zwartachtig rood.
-ocr page 184-
148
Oor- en Kin Ie Hen: In de jeugd niet afgesne-
den zijnde, zijn zij vrij lang en van dezelfde
kleur als de wangen.
H a 1 s : Lang, niet glad aanliggende sierveeren.
Stuit- of Zadelveeren: Als die aan den hals.
Staart: Met tamelijk ontwikkelde sikkelveeren.
Pouten: Lang, sterk ontwikkeld en leikleurig.
Veeren: Glad aan liet lichaam aanklevende.
H E X : Gelijk aan de Hanen met uitzondering dei-
ken merken, die dezen eigen zijn.
Hoofdkleuren:
a.     Donkerbruin.
b.     Leikleurig of blauw (ardoisë)
c.      Zwart.
d.       Wit.
e.     Koekoeksveer met zeven donkere dwarshanden op
elke veer. Verder komen er nog roode, gele, grijze
enz. voor, doch deze zijn minder gezocht.
Bengaalsche Kriel — Porcelein-krielhoen.
Ben ga Ie (Poule de) = Bankiva- hoen.
id. Jungle Fowl = id.
Bengkikoe = Bekieko.
B e n t a in i
Bentham > Verkeerde schrijfwijzen voor Bantam.
Bent hei in )
Berherhuhn — Spaansch hoen met sabelpooten.
Berg (K ra her über den) = Bergsche kraaier.
Bergisch e Kraher
            = id            id.
idem Schlotlerkamine = Schlotterkamme.
-ocr page 185-
149
BERGSCHE KRAAIER.
Gallus domesticusvar. vociferans.
Jiergiscke Kraker; Kraker iiber\'n Berg. Poule
d\' Elberfeld.
H A A N.
Gestalte: Gedrongen, naar achteren afdalende;
houding trotsch; rechtopgaande, evenals het
Spaansche hoen.
Hoogte: Tot hoven den kop 0,45 a 0,50 meter.
Gewicht: 2 a 3 kilogrammen.
Kop: Sterk ontwikkeld; gelaatsuitdrukking als
die van onzen gewonen haan.
Bek: Sterk gebouwd, middelmatig van lengte,
licht hoornkleurig met witte punt.
Kam: Enkel, hoog en rechtopstaande, diep uitge-
tand, zich uitstrekkende van de neusgaten tot
op het achterhoofd.
Wangen: Rood, met kleine veertjes bekleed, en
kaal tot aan het oor toe.
Oorlellen: Rood, in het midden wit.
K i n 1 e 11 e n: Lang afhangende.
Hals: Dik en gedrongen met lancetvormige sier-
veeren bekleed.
Borst: Breed.
Rug: Breed met lancetvormige zadelveeren.
Vleugels: Lang.
Staart: Goed gevuld en met lange breede sik-
. keiveeren voorzien.
Pooten: Sterk gespierd, leikleurig.
H
-ocr page 186-
XX.
MALEI SCH -HO EN
-ocr page 187-
150
HEN.
Gestalte: Gedrongen en afgerond.
Hoogte: Tot boven de kruin van het hoofd 0,45 meter.
Gewicht: \'2 h 21/2 kilogram.
Kam: Als bij den Haan, docli minder ontwikkeld.
Oorlellen: Klein en wit.
Kinlellen: Middelmatig lang, afgerond.
Hals: Kort en dik.
Borst: Breed met vooruitspringend borstbeen.
Bug: Breed.
Vleugels: Lang.
Staart: Lang.
P o o t e n : Middelmatig lang en dik; leikleurig.
Hoofdkleuren:
a. Goudlakensch. De Haan heeft de hals-sierveeren
oranjerood met gouden weerschijn; rug, schou-
ders en kleine vleugeldekveeren fluweelachtig
helder kastanjebruin; groote vleugeldekveeren
juchtleerachtig bruin, aan de einden met eene
zwarte glimmende vlek geteekend, die te zamen
over de vleugels eenen dubbelen zwarten dwars-
band vormen. De groote slagpennen zijn helder
zeemleerkleurig, de randen met zwart afgezet, de
zadelsierveeren helder kastanjebruin; de staart-
sikkelveeren en staartpennen zwart met groenen
metaalglans; de borst-, buik- en schenkelveeren
helder zeemleerkleurig met breeden zwarten rand
omzoomd.
De Hen heeft den kop en bovenste halsveeren
-ocr page 188-
151
zwart, in \'t midden met eene langwerpige zeem-
leerkleurige vlek; de lagere halsveeren en vleu-
gelslagpennen zeemleerkleurig met breede zwarte
randen. Het overige lichaam is helder zeemleer-
kleurig, elke veer met eene halvemaanvormige
zwarte vlek geteekend; de onderbuik en staart -
veeren benevens de staartpennen zijn zwart met
zeemloerkleurige vlekjes en streepjes voorzien.
b.     Zilverlakensch. Evenals het goudlakensch, doch met
witte grondkleur in plaats van de bruine en
geelachtige tinten van deze.
c.     Zwart. Geheel zuiver en bijzonder glansrijk zwart
van kleur.
N. B. Bijzondere eigenschap. Een eigenaardig lang
aanhoudend en helder kraaien van den haan on-
derscheidt dit ras van alle overige hoenderrassen.
B i g — Amerikaansche veldhoenders van gemengd ras.
Billy Bear ds = Amerikaansche vechtboenders.
Birchen Yellow Duckwing = Engelsch vechthoen
met donkergele vleugelvlek.
Birma Bantam = Javaansche kriel.
Bismarck-Huhn = Padua (gele).
Black reds = Bruin Eng. vechthoen met zwarte borst.
Blaufuss = Eishuhn.
Blauhuhn (Breda) = Blauwe kraaikop.
id.          (Türkisches) = Blauwe witkuif.
Blue mottled Cuckoo i
Blue Shell
                     I Koekoeksveeren Dorking.
Bob Mace Shufflers = Amerikaansch vechthoen.
-ocr page 189-
152
Boeren hoenders = Veldhoenders.
Böhmisches Landhuhn = Een veldhoen met enkelen
kam, en over het geheele lijf, behalve aan den hals, fijn
grauw gespikkeld. Pooten loodkleurig. Sikkelveeren in
den staart sterk ontwikkeld.
BOLSTAART-HOEN.
Gallus d o m e s t i c u s var. ecau d at us.
Kluuthoen, Klomphoen, Staarteloos hoen. Poide de Ceylon;
Poule des Haies. Choku-kukullo, Wallikiki, Walli-
kikilli. Persian Cork, Rumpless fowl, Rumpkin.
Schwanzloses Huhn, Kaulhuhn, Klamper,
Klüthuhn, Kugelhuhn, Kulühuhn, Ae-
gyptisches Muhn, Persisches Halm,
Virginisches Huhn.
Niet alleen de staartveereii, maar zelfs de staartwer-
velen ontbreken, zoodat dit ras van achteren vol-
komen rond en de plaats van den staart door de lange,
rondom afhangende zadelsierveeren ingenomen is.
Dit ras komt in allerlei grootte, kleuren en vormen
voor: men heeft ze met enkelen en met rozenkam of
wel zonder kam; met of zonder kuif, met naakte of ge-
veerde pooten, met gekrulde en met zijdeachtige vee-
ren, met zwarte huid (Negerhoen) enz. enz.
Gondook, heet een zwart, ongestaart, doch gekuifd en
gebaard Kriel met geveerde korte zwarte pooten met
vijf teenen; eigenaardig is de Pinguinachtige stand van
dit ras.
-ocr page 190-
153
Karnies-JIuhn, Kaulkarnies, Canies, Zwerg-Kaulhuhn,
Zwergtaitber, worden de staartlooze krielhoenders in
Duitschland geheeten.
Bolton buff - Goudlakensche pel.
» grey = Zilverlakensche pel.
» Huhn (deutsches) = Hamburger pel.
»
             » (hollandisches) . Gewone pel.
Booted Bantam = Sabelpoot kriel.
B0RNE00SCH B0SCHH0EN.
Gallus stram in ei co II is, Burbidge.
Coq sauvage de Borneo. Borneo Jungle fowl.
Lengte: Van de punt van den bek tot het einde
van den staart 0.90 meter.
Kop en achterhoofd: Zwart.
K a m: Kort en afgerond.
Wangen en keel: Naakt.
Halssier veeren: Stroogeel, naar den rug toe hoo-
ger van kleur wordende; de smalle sierveeren elk
afzonderlijk met eene zwarte (groen glimmende)
middenstreep geteekeud.
Rug: Zwart met groenen en purperen weerschijn.
Zadel veer en: Evenals die van den hals.
Borst en Buik: Zwart met groenen weerschijn.
Vleugeldekveeren: Als de rug; de schouders
met koperrooden weerschijn.
Vleugels en staart: Glimmend groenachtig zwart.
Vaderland: Labuan (Borneo).
-ocr page 191-
154
Bosch haan = Bronshoen.
Bosniër Huhn = Hoen met korten, doch hoogen ro-
zenkam, waarachter eene groote kuif; kinlellen lang,
staart klein.
Bousse (Race de) -= Fransen gekruist ras.
Brahanter = Goud- of zilverlakcnsch Padua, doch met
eene rechtopstaande, zijdelings platgedrukte en voor-
overgebogen, in plaats van eene bolvormige, kuif; de
kleine roode kam is van den bek af aan gespleten en
hertshoornachtig getakt.
Idem Albino\'s = Als boven, doch met witte veeren.
BRAHMA-POETRA.
Gallus domesticus var. Br ah ma-Poot ra.
Amerikaansch Hoen. Brahma-Pootra. Chittagong.
HAAN.
Gestalte: Sterk ontwikkeld, gedrongen, met hoog
opgeheven kop, waardoor hij een trotsch voorko-
men bekomt, terwijl de dij en onderbuiksveeren
kussenachtige massa\'s vormen.
Hoogte: Tot boven den kop 0.70 meter.
Gewicht: Van 5 tot 7 Kilogrammen.
Kop: Klein, kort en intelligent.
Bek: Geel, kort, gebogen en sterk aan den wortel.
Kam: Laag, breed, in drie rijen verdeeld, die aan
het vóór- en achtereinde samengegroeid zijn; de
middelste rij tandjes is iets liooger dan de beide
zijdelingsclie.
-ocr page 192-
455
Wangen: Onder de oogen rood.
Oorlellen: Lang, bijna voorbij de kinlellen af-
hangende.
Kinlellen: Dun, middelmatig lang en afgerond.
Hals: Sierlijk gebogen en dicht bezet met over
schouder en rug afhangende sierveeren.
Rug: Breed, vlak en kort.
Zadel: Breed en groot, naar den staart toe hooger
wordende, zoodat zadel en rug zonder een hoek te
vormen, in elkaar overgaan; sierveeren als die
aan den hals, doch langer en zeer dik bezet.
Borst: Breed en naar voren gebogen.
Vleugels: Vrij klein en sierlijk, met de slagpennen
tusschen de zachte veeren van den romp verborgen.
Staart: Vrij klein, met de beide middelstestaart-
pennen naar builen gekeerd; de groote sikkelvee-
ren zeer kort en weinig gebogen, zoodat zij niet
laag neerhangen, doch eerder schijnen overeind te
staan; de kleinere vereenigen zich met de zadel-
sierveeren, die als het ware te zamen in elkaar
overgaan en als zoodanig voor een gedeelte tot
den staart schijnen te behooren.
D ij e n : Onder de buikveeren verborgen, dicht en
rijkelijk met zachte veeren bezet, doch vrij van
met stijve schachten voorziene pennen.
Pooten: Geel, vrij kort, sterk gebouwd en ver
van elkaar staande; langs de buitenzijden rijkelijk
met stijve groote veeren bekleed; deze beginnen
boven aan het gewricht en eindigen langs de bui-
tenste en middelste teenen.
-ocr page 193-
156
HEN.
Gestalte: Zwaar en gedrongen, zonder er lomp
uit te zien, daar kop en staart in de hoogte ge-
dragen worden.
Gewicht: Van 4 tot 6 kilogrammen.
Bek: Geel en iets korter dan hij den Haan.
Kam: Zoo klein mogelijk. Slap neerhangende kam-
meii zijn bijzonder af te keuren.
Oorlellen: Sterk ontwikkeld.
Keel lellen: Kort, dun, afgerond, zonder plooien.
Hals: Kort, sierlijk gebogen en rijkelijk met vee-
ren bekleed.
Rug en Zadel: Als bij den Haan, doch zonder
sierveeren.
Borst: Zeer gebogen en zich ver omlaag uit-
strekkende.
Vleugels: Als bij den Haan.
Staart: Vrij kort en klein, in de hoogte gedragen
en ternauwernood buiten de stuit- of zadelvee-
ren uitstekende.
Pooten: Als bij den Haan, doch zoo kort mogelijk.
Hoofdkleuren:
a.     Lichte. (Brahma herminé.) Wit; de kraag- en zadel-
veeren met eene zwarte streepvormige vlek over
de lengte van elke veer; de vleugelslagpennen
zwart; sikkelveeren zwart, de staartpennen met
witte topeinden. Bek en pooten hoog geel.
b.     Donkere: (Checked Brahma; DarkpencilledBrahma;
Brahma invers; Brahma d\'Alfort.)
-ocr page 194-
157
de Haan: Zwart, met witte hals en zadelveeren,
elk over de lengte-as met eene zwarte streep
voorzien.
de Hen: Halsveeren als bij den Haan, doch niet zoo
langwerpig maar meer afgerond; overigens zijn alle
veeren van een lichtgrijze, grauwachtige kleur.
c. Blauwe: (Brahma ardoiaé.) Alles als in a doch licht-
grijs (blauw) in plaats van wit.
A\'. B. Ken dwergvorm der Brahma-Poetra\'s komt
voor onder den naam van Kauada-kriel; hij is
geheel gelijk aan de donkere Brahma-Poetra\'s,
met uitzondering der grootte.
Brahma-Poutra d\'Alfort — Donkere Brahma-Poetra.
id.
             id. a r d o i s é, — Blauwe id.          id.
id.             id. herminé, = Lichte         id.          id.
id.             id. invers, = Donkere id.          id.
Brassy winged game — Eng. vechthoen met brons-
kleurige vleugels.
Braziliaansch hoen — Maleisch hoen in Zuid-Amerika.
Brazilianer = Poule de Brésil.
Breda (Coq de) — Kraaikop.
Bressane (Poule) ~ Bresse (Hoen van La)
Bresse (Poule de La) = Franscli (uitgestorven; ras, ver-
kregen door kruising van \'t Minorca-hoen met Fransche
hoenders.
Bretagne (Poule de) = Fransche veldhoenders met
korte pooten.
Brilneus= Kraaikop.
-ocr page 195-
XXI.
NAAKTHALS .
-ocr page 196-
158
B R O N S H O E N.
Gallus aeneus, Tem.; G. Temminckii, Graij
Ayam Baroego. Boschhaan, Glanshoen. Coq Bronzé.
Bronzen-Huhn. Bronzed Cock.
Het Bronshoen ontstaat door kruising van wilde hanen
met tamme hennen op Java, enz.; afstammelingen
van eene eerste kruising worden Begiesar, die
van eene tweede Bekieko genoemd.
HAAN.
Kop: Klein en eenigszins platgedrukt.
Kam: Op het voorste gedeelte van den kop inge-
plant, dik, vleezig, een weinig naar achter gebo-
gen, zonder insnijdingen of tanden langs den rand.
Bek: Grauwachtig.
K i n 1 e 11 e n: Zeer klein.
Gezicht en keel: Naakt en rood.
Hals en rug: Roodachtig koperbronskleurig.
Zadelveeren: Lang en smal, goudachtig rood-
bruin met goudgele randen.
Staart: Met lange, goudgroenachtig-zwarte sik-
kelveeren.
Buik en borst: Zwartachtig.
P o o t e n: Als de bek gekleurd.
HEN.
Kam: Klein, dun en diep ingesneden.
Oor- en kinlellen: Ontbreken.
Gezicht en keel: Rood en kaal.
-ocr page 197-
159
Hals: Lichtbruin met gele randen om de veeren.
Rug: Patrijsveerig met roodkoperen weerschijn.
Buik: Rosachtig bruin.
Staart: Zwartachtig bruin met purperen glans.
V a d e r la n d : Sumatra.
Bronzed Cock = Bronshoen.
Brooga =r Bankiva.
Bronze n-H u h n = Bronshoen.
Brown breasted Red Gamei _ Rood Engelsen vecht-
BrownReds
                           i hoen met bruine borst.
Bruges (Race de) = Belgisch vechthoen.
Buenos-Ayres-hoen Krulveerhoen met gele bek
en pooten.
Buff = Isabel- of lederkleurig.
Bunter Franzose — Belgisch vechthoen.
Burraesisches W i 1 d h u h n — Bankiva-hoen.
Butchi-chabo = Zwartbonte kriel in Japan.
C.
Caillouté = Zwarte en witte veeren dooreengemengd
evenals bij de Houdans.
Calcuttaer schwarzhüutiges Huhn = Negerhoen.
Cambodge (Coq de) = Dwerghoen.
Campine (Poule de 1 a) = Pelhoenders met enkelen kam.
Canada = Kanada-hoen.
C
larnies-Huh n j
!anies-Hu h n I
_ Bolstaart-kriel.
C
Caphuhn = Kap-Huhn.
Caprikukullo = Krulveerhoen op Ceylon.
-ocr page 198-
160
Cathcarts (John) co 1 e ur _^ Dorking.
Cauchoise (Race) — Poule de Caux.
Caumout (Poule de) ..: Afstammeling der Crèvecoeura,
van welke zij slechts verschilt door eene minder ont-
wikkelde kuif en gemis van baard, terwijl de keellellen
integendeel langer zijn.
Caussade (Poule de la) = Caux (Poule de).
Caux (Poule de) == Fransch ras, getrokken uit La
Fièche en Crèvecoeur: glimmend groen-zwart van kleur;
kop klein, kam vrij groot, enkel, fijngetand en helder rood
evenals de keellellen, die afgerond zijn; de oorlellen zijn
wit met blauwachtigen rand. Pooten leikleurig en naakt.
Cauxner Hulin = Caux (Poule de).
CEYLONSCH B0SCHH0EN.
Gallus Kikerivulli Tem.: G: Lafayettii
Lafr., G. Stanleyi, Gr.; G. Lafresnayi
B o n ap.; G. linea tus Blyth.
Kadoakoly; Welle kukulli; Ceylon Jungle Foivl; Coq
de La fayette.
HAAN.
Gestalte: Houding trotsch en sierlijk, meer ge-
lijkende op die der fazanten dan der hoenders.
Bek: Hoornachtig, groen.
Kam: Kort, van voren laag, naar achteren toe hooger
wordende, met 7 a 8 kleine uitsteeksels getand;
in \'t midden geel met vermiljoen-rooden rand.
Wangen: Kaal en rood, met de kinlellen ineen-
smeltende.
-ocr page 199-
-161
K i n 1 e 11 e n : Vermiljoen rood en in eene punt
uitloopende.
Hals: Met goud of oranjegele sierveeren, waar-
van de schachten zwart gekleurd zijn.
Borst: Donker geelachtig rood, met een zwarte
middenstreep over de lengte van elke veer.
Buik: Bruinrood.
Poot en: Vleeschkleurig.
Zadelveeren: Blauwachtig purper, niet lancetvor-
mig maar breed en afgerond en bijzonder glansrijk.
Vleugeldek veeren: Zwart met blauwachtigen
weerschijn; de slagpennen met bruine buitenvlag.
Staart: Zwart met blauwachtig violetten weer-
schijn en zeer lange bijna rechte sierveeren als
bij de fazanten.
HEN.
Kam: Ternauwernood zichtbaar en geel.
K e e 11 e 11 e n : Geel.
Kleur: Patrijsveerig.
Vaderland: Ceylon.
Ceylonisches Kluthuhn z= Negerhoen zonder staart.
Idem Schwarzes Huhn = Negerhoen.
Ceylon Jungle Fowl = Ceylonsch boschhoen.
Chabo = Krielhoenders in Japan.
C hal ons = Fransch dwerghoen.
Chamoix = Licht zeemleerkleurig of Isabel.
Changaï = Shangaï.
Checked Brahma-Pootra = Donkere Brahma-Poetra.
Cheshire Pile = Wit Engelsch vechthoen met donker
kastanjebruine rug en vleugels.
-ocr page 200-
162
Chinesisches Wollhuhn |
Idem.             Huhn | = Zijdeveerhoen.
Chineescjhe kriel = Java-kriel.
Chittagong = Brahma-Poetra in N. Amerika.
idem = Koekoeksveer Maleisen hoen.
Chitteprat = Zilverlakensche pel.
Chokn-kuk ullo .— Bolstaarthoen.
Cinnamom Cochin = Donkergele Cochin-China.
Claiborns |
_,.                  = Kas van Amerik. vechtlioen.
Clippers )
Coch in-Bantam = Cochin-Chinakriel.
COCHIN-CHINA.
Gallus domesticus var. Ch in en sis.
Poule de Nankin. Strauszen-Huhn.
HAAN.
Gestalte: Hoogte van den grond tot aan den
schedel 0,60 ii 0,70 meter; zwaar en gedrongen;
het achtergedeelte van den rug (zadel) een weinig
hooger dan in het midden; de veeren van den romp,
zijn aan de onderzijde als in afzonderlijke groe-
pen geplaatst, zoodat het dier als uit verschil-
lende kussenvormige deelen schijnt te bestaan.
Gewicht: Van 5 tot 6 kilogrammen.
Kop: Klein en goed gevormd.
Bek: Kort, nabij de punt sterk gebogen, geel.
Kam: Enkel, scherp en diep uitgetand, dun, helder
rood en recht overend staande.
Wangen: Naakt en rood.
-ocr page 201-
163
Oorlellen: Dun, rood, bijna even lang als de
keellellen.
Keellellen: Lang, dun aan de ondereinden zuiver
afgerond.
Hals: Kort, fraai gebogen en rijkelijk met lange
smalle sierveeren voorzien.
Rug: Breed, kort en ingevallen.
Zadel: Lang, sterk ontwikkeld, naar den staart toe
hooger wordende, en met dezen eene lijn (zonder
hoek) vormende en rijkelijk voorzien van lange
smalle sierveeren.
Borst: Breed, en sterk gebouwd.
Buik: Met eene groote menigte groote, zachte
donsachtige veeren bekleed.
Vleugels: Klein, bijna onder de veeren van den
romp verborgen.
Staart: Klein, zonder stijve schachten in de
veeren en met de zadel veeren als het ware een
geheel vormende; bij de gele Cochin-China\'s ont-
breken de groote sikkelveeren bijna geheel; bij de
overige zijn zij eenigszins meer ontwikkeld.
Dij: Sterk gebouwd en met een menigte donsach-
tige veeren bekleed, die als het ware aan weers-
zijden van het lichaam een kussen vormen; zij
mogen niet recht en stijf zijn en naar achteren
uitsteken, hetgeen algemeen wordt afgekeurd
onder den naam van gierenhak (Vulture Hoek.
Manchettes.)
Pooten: Geel, kort, sterk gebouwd en dik, wijd-
beens staande en langs de buitenzijde van af het
-ocr page 202-
1G4
gewricht tot de buitenste en middenste teenen met
vrij lange veeren hekleed.
Teenen: Geel, lang, dik, recht en ver uit elkaar
staande.
H E N.
Gestalte: Zwaar, gedrongen en vierkant; 0,50 a
0,00 meter hoog; overigens met uitzondering van
kop, staart en sierveeren hoofdzakelijk als de
Haan gebouwd.
Gewicht: Van 4 tot 5 kilogrammen.
Kop: Klein en schrander.
Kam: Enkel, recht, lijn getand en zoo klein mo-
gelijk.
Hals: Zoo kort mogelijk, sierlijk gebogen, en naar
voren gestrekt en rijkelijk met smalle puntige
veeren bekleed.
Zadel: Als bij den Haan, doch zonder sierveeren;
daarentegen ruimschoots bekleed met weeke en
zachte veeren.
Vleugels: Nog kleiner dan bij den Haan, doch met
de schouders meer zichtbaar vooruitspringende.
Staart: Klein en uit zachte veeren bestaande,
die bijna door de zadelveeren Avorden bedekt.
Hoofdkleuren en onderrassen:
a. Donkergeel. (Buff. Cinnamom).
Donker lederkleurig geel, zonder zwarte vlekken;
kop, kraag, rug en zadelveeren van hoogere en
warmere kleur dan de overige veeren; de staart
gewoonlijk nog iets donkerder dan kop, kraag en
-ocr page 203-
165
zadelveeren; deze zijn met enkele korte zwarte
sierveeren voorzien.
Lichtgeel. (Silver buff; Lemon; Chamoix; Victoria).
In alles als boven doch veel lichter van kleur
evenals licht zeemleder; de staart zonder zwarte
sierveeren.
Patrijsveer. (Partridge-, Grouse Cochin).
Haan: Kop, rug en schouders helder oranjerood;
kraag- en zadelveeren goudgeel met eene zwarte
streep over de lengte-as van elke veer; horst en
huik zwart met groenen weerschijn ; staart en
vleugeldekveeren glimmend groenachtig zwart, de
laatste over eiken vleugel een dwarsband vormende;
veeren der pooten dof zwart.
Hen: Hals helder oranjegeel met breede zwarte
overlangsche streep over elke veder; alle overige
vederen zijn van een helder bruine grondkleur
met donker- of zwartachtig bruin geschakeerd.
Koekoeksveer. {Prins Alberishoen).
Geheel en al koekoeksveer. Bij sommige Hanen zijn
de kraag- en zadelsierveeren stroogeel met lang-
werpige grauwe vlekjes als besprenkeld; deze
worden echter niet minder geacht dan de een-
kleurige.
Shangaï-hoen. (Oray Shangae).
Wit, doch elke lange smalle kraag- en zadelveer
mei een overlangsche zwarte streep geteekend ; de
staart van den Haan glimmend groenzwart met
witte randen, van de Hen zwart met dito randen.
NB. Hier te lande gewoonlijk met Brahma-Poetra\'s
12
-ocr page 204-
xxu.
NEOERHOEN .
-ocr page 205-
166
verward, met welke dit ras groote overeenkomst
heeft, wat kleur en teekening der veeren betreft;
doch de enkele, diep uitgetande kam onderscheidt
het onmiddellijk van de ware Brahma\'s.
/. Wit. Helder roode kam, wangen en lellen; zuiver
witte veeren; citroengele hek en pooten.
;/. Zwart. Als hoven, doch zwart in plaats van wit.
h. Haarveer of Zij veer. (Emu fowl; Silky Cochin;
Seiden Sltangaé).
Onderscheidt zich doordien de veeren haarachtig
schijnen te zijn; overigens blijft de vorm dezelfde,
doch in gewicht wordt zelden meer dan 3 kilogr.
bereikt.
i. Kriel. (Pekin Bantam, Cochin-Bantam).
Behalve de grootte geheel gelijk aan de donker-
gele Cochin-Chiua\'s, hoewel de pooten naar even-
redigheid korter zijn dan bij de ware Cochin-
China\'s; dit ras werd uit Peking in 1860 naar En -
geland overgevoerd.
Coloured Dorkin
r>
= donkere Dorking.
Columbian towl j „
[ - Bastaard van Spaansch en Ma-
Columbisches Huhnl
leisch hoen; zwart met roode wangen en uilebaard.
Combattant du Nord = Belgisch vechthoen.
Gompène (Huhn von) = Verkeerde schrijfwijze voor
Campine = Pel.
Gonkeys =: Ras van Amerikaansche vechthoenders.
Constantiner = Bédouines.
C o q zie Poule.
„ b r o n z é = Bronshoen.
-ocr page 206-
167
CoqsauvagedeBengale = Sonnerat\'s hoen.
//             v             „ Borneo = Borneoosch boschhoen.
//             //             // C e y 1 o n = Ceylonsch Idem.
,/                          // .f a va = Vorkstaartlioen.
v             //             „ Sumatra- Bankiva-hoen.
„ vierge ^: Jonge gemeste haan.
G o r a 1 s = Goudlakensche pellen.
Cornette (Poule) = Locale naam van \'t La Flèche-hoen.
Cosaques
__: Uilebaardhoenders.
Cossacks )
Coucou d\'Anvers = Antwerpsche kriel.
de France - Koekoeksveer (Fransche)
" de Rennest Koekoeksveer van Rennes.
Gounterfeits — Ras van Amerik. vechthoen.
Countyfowl — „ „                        
Courcelles (Race de) — Fransch gekruist ras.
Courtes pattes = Franscli dwerghoen.
Grayonné — Gestreept goud- ofzilverlakensch evenals
de gewone pelhoenders.
C ree Is = Pelhoenders in Engeland.
Greeper = Japansch kriel in N.-Amerika.
Creolen = Goudlakensche pelhoenders.
CREVECOEUR.
Gallus do m e sticus var. Cameracensis.
Poule de Caumont, de Caux, de Gournay, de Mer-
lereaux en de Pavilly zijn slechts geringe
afwijkingen der Crèvecoeurs.
HAAN.
Gestalte: Kort, breed en vierkant, doch trotsch
in houding en gang.
-ocr page 207-
168
Hoogte: Tot boven de kruin van den kop
0,30—0,55 meter.
Gewicht: 3£—4 kilogrammen.
Kop: Groot en lang, met de glimmende kuif goed
ontwikkeld en rond als bij de Padua\'s.
Bek: Middelmatig, donker hoornkleurig.
Kam: Uit twee hooge, aan de grondvlakte saam-
gegroeide naar boven toe zich van elkaar verwijde-
rende, helder roode, vleezige aan de binnenzijde
eenigszins vertakte horens bestaande; te groote ver-
takkingen aan de horens worden afgekeurd.
Oorlellen: Klein en wit en gedeeltelijk onder
de bakkebaarden verborgen.
K i n 1 e 11 e n : Vrij lang, zuiver afgerond en prach-
tig rood.
Baard: Goed gevuld; onder de ooren beginnende
(Bakkebaarden), en onder de kin tot voorbij het
eind der kinlellen zich uitstrekkende.
Hals: Middelmatig lang, recht en met smalle,
glimmende sierveeren bekleed.
Rug: Breed, en naar achteren zacht af hellende.
Zadel: Rijkelijk met smalle glansrijke sierveeren
voorzien.
Borst: Sterk ontwikkeld en breed.
Buik: Met eene menigte zachte veeren bekleed.
Vleugels: Goed onder de dekveeren verborgen.
Staart: Groot, met lange glansrijke sikkel -
veeren.
Poot en: Kort en sterk, zwart of donker lei-
kleurig.
-ocr page 208-
169
HEN.
In alles aan den Haan gelijk, doch de dubbel
gepunte kam en de kinlellen minder ontwikkeld;
de sierveeren aan hals en zadel, alsmede de sik-
kelveeren in den staart ontbreken.
Hoogte: Tot boven den kop 0,45, tot aan den
rug 0,35 meter.
Gewicht: 3,50 tot 4 kilogrammen.
Hoofdkleuren:
a.  Zwart. \\                              .                    .
I Zonder vermenging van eemge andere
b.  Blauw, i , ,
i kleur.
c.   Wit.
N.B. Indien de baard ontbreekt, wordt deze afwijking
Poule de Caux en Poule de Merlereaux genoemd.
Cucfcoo Bantam = Antwerpsche kriel.
Cu lotte de Velours = Hamburger pel.
Dachshuhn = Dwerghoen met kromme pooten.
ld. (Japanesisches) = Japansche kriel.
ld. (id. seiden) = Zijveer kriel.
D a n d i e s (Game) = Zwarte vechtkriel.
d\' Anvers (Coucou) -: Antwerpsche kriel.
Dan vers white = Bastaard van gele Cochin-China\'s
met witte Dorkings.
D a r i ë n (Hoen van de Landengte van) — Door Buffon
beschreven als eene soort van kriel met sabelpooten en
een zwaren, recht uitstekenden (fazantachtigen) staart
en zwarte punten aan de slagpennen.
D a r k p e n c i 11 e d Brahma= Donkere Brahma-Poetra.
-ocr page 209-
170
Dashoen = Onderras (c) van het dwerghoen.
Daszlehuhn = Sabelpoot.
Djangegar = Bankiva-hoen.
Djungelfowl = Jungle-fowl.
DOMINIQUE.
Gallus domesticus var. dominicensis.
Poule Coucou américaine.
Gestalte: Stevig en vierkant als die der Dorkings.
Voorkomen: Levendig en stoutmoedig.
Hoogte: Tot boven den kop 0,50 meter.
Gewicht: 4 kilogram; bij de Hen 3Va kilogram.
Kop: Plat, fijn niet dik.
Bek: Middelmatig groot, geel.
Kam: Goedgevormde rozenkam, van achteren in
een opgewipte punt (staart) uitloopende; bij de
Hen is de kam eenigszins minder ontwikkeld.
Wangen: Kaal en rood.
Kin lellen: Middelmatig, bijna schijfrond; bij de
Hen kleiner dan bij den Haan.
Oorlellen: Rood, middelmatig en rond.
Hals: Middelmatig lang, rond, bij den Haan rijke-
lijk met sierveeren bekleed, die ver over de
schouders neerhangen.
Rug: Breed en plat; bij de Hen naar den staart
toe een weinig hooger dan nabij den nek.
Zadelveeren: B\\] den Haan als de sierveeren
aan den hals.
-ocr page 210-
171
Korst: Vrij sterk voorwaarts gebogen.
Staart: Bij den Haan met lange, fladderende sik-
kelveeren bezet, doch niet boven over den rug
gebogen; door de Hen wordt de staart vrij recht
overeind gedragen.
Pooten: Slank, naakt en geel.
Kleur: Koekoeksveer.
DOR K ING.
Gallus d om e stic us var. d o rei n en s i s.
Edelhuhn. Riesenhuhn.
H A A N.
Gestalte: sterk saamgedrongen (vierkant), zwaar,
met afgeronde lijnen en dik met veeren bekleed.
Houding trolsch met vooruitgebogen borst en
sierlijk gebogen hals.
Hoogte: Tot aan de kruin van den kop 0,50 a 0,00;
tot op liet midden van den rug 0,35 a 0.40 meter.
Gewicht: 4 a 5 kilogrammen.
Kop: Vrij groot en fraai gevormd.
Bek: Sterk, middelmatig lang, een weinig haakvor-
mig gebogen en geelachtig of licht hoornkleurig.
Kam: Als enkele kam is hij groot, recht, over-
eindstaande, breed en diep uitgetand; als ro-
zenkam bestaat hij uit regelmatig geplaatste
kleine puntvormige uitsteeksels, tlie aan de boven-
zijde eene platte oppervlakte hebben, zonder eene
komvormige verdieping in het midden; de vorm
-ocr page 211-
172
van den rozenkam is breed, van voren vierkant,
van achteren gepunt, met de punt eenigszins
naar boven gekeerd.
Wangen: Rood met kleine korte witte veertjes
begroeid.
Oorlellen: Middelmatig, tot op een derde der
lengte van de kinlellen afhangende.
K i n 1 e 11 e n : Zeer lang, breed en hangende.
Hals: Vrij kort, sierlijk gebogen, rijkelijk met lange,
smalle, zijdeachtige veeren hekleed, die aan den
hals nabij de borst een dik voorkomen geven,
terwijl hij nabij den kop vrij dun is.
Rug: Breed en vrij lang.
Zadel: Rreed, naar achteren afdalende en met
lange sierveeren voorzien.
Borst: Bijzonder breed en sterk naar voren ge-
bogen.
Vleugels: Lang en breed.
Staart: Groot, bijna rechthoekig uit denrugont-
springende doch onmiddellijk daarna naar achte-
ren omvallende en met breede fladderende sikkel-
veeren voorzien.
D ij e u : Sterk ontwikkeld en tusschen de veeren
van den romp verborgen.
P o o t e n : Vleeschkleurig, kort, sterk en naakt, met
de sporen een weinig binnenwaarts gekeerd.
Teen en: Lang en ver uit elkaar staande; vijf
aan eiken poot, de achterteenen dubbel en nabij
de inplanting volkomen van elkaar\'gescheiden ;
de extra teen een weinig naar boven gekeerd.
-ocr page 212-
173
H E N.
Gestalte: Als bij den Haan, doch iets langer; het
borstbeen lang en zeer sterk ontwikkeld.
.Hoogte: Tot boven op het hoofd 0,45, tot op den
rug 0,35 meter.
Gewicht: 3 a 4 kilogrammen.
.Kop: Klein en levendig, met de vleezige aan-
hangsels minder ontwikkeld dan bij den Haan.
Rug: Plat, recht en lang.
Hals: Kort, met spits gepunte veeren bekleed.
Staart: Goed ontwikkeld, in de hoogte gedragen
en met breede pennen voorzien.
Pooten: Met uitzondering der sporen evenals
bij den Haan.
Hoofdkleuren:
a. Donkere Dorking. (Grey-, Speckled-, Spangled Dorking;
Lord Hill\'s colour.)
De Haan heeft de hals- en
zadelsierveeren stroo- of lichtgeel, min of meer
in de lengte zwart gestreept; rug stroogeel of
licht roodachtig geel of wel kastanjekleurig, de
schouders stroogeel of d°. met zwart gemengd;
de vleugeldekveeren zwart met groenen me-
taalglans; de binnenvlag der kleine slagpen -
nen wit; de groote slagpennen zwart, of zwart
met witten zoom langs de buitenvlag; de romp
glimmend zwart; de staartpennen matzwart met
uitzondering der kleine en groote sikkelveeren
die een donkergroenen metaalachtige weerschijn
bezitten.
De Hen heeft witgerande donkergrijze of zwarte
-ocr page 213-
xxnx.
PA DU A
-ocr page 214-
174
halsveeren; de borst is zalmkleurig, aan de punt
van elke veer met eene zwarte of donkergrauwe
vlek geteekend, die den vorm eenerhalvemaan heeft;
de vleugel-slagpennen zijn grauwachtig bruin ge-
vlekt met zwarte randen; de schacht van alle
veeren, behalve die van de borst is roomkleurig
wit en teekent zich scherp af op de donkere grond-
kleur. De staartpennen zijn zwartachtig grauw
inet donkere smalle streepjes en vlekjes getee-
kend.
N.B. De donkere Dorkings verschillen dikwerf in
teekening en in grondkleur, om welke reden men
niet te veel waarde aan de kleurverdeeling der
veeren hechten moet, te meer, daar deze niet
altijd dezelfde zijn en dikwerf bij de afstammelin-
gen onderling verschillen en zeer uitéénloopend
zijn; zelfs vindt men onder de Hanen die met
eene witte spiegehiek op de vleugels geteekend
zijn en onder de Hennen, hoewel zeldzaam, eenige
die een zwarte borst hebben.
Japan ned: heeten in Engeland de donkere Dor-
kings, wanneer de hals- en zadelsierveeren glim-
mend stroogeel zonder zwart en de borst, buik
en staart effen zwart gekleurd zijn.
P e n c i 11 e d : wanneer de grondkleur zwart en wit
is, en de borst eene roode tint heeft.
Redspeckled; John Gathcarts colour:
wanneer bij den Haan de borst zwart en wit is en
de buik zwart, de sierveeren en het lichaam rood,
met wit gemengd of gespikkeld zijn en bij de Hen
-ocr page 215-
175
de grondkleur uit chocoladebruin met witte spik-
kels bestaat.
Golden Dorkings: indien bij den Haan hals
en zadelsierveeren goudachtig rood, rug en schou-
ders kastanjebruin zijn en het overige lichaam
zwart is; de Hen is patrijskleurig ; noch Haan noch
Hen mogen één enkel wit veertje bezitten.
Lichte Dorking (Silver Grey Dorking; Dorking
urgente).
Haan: Huls- en zadelsierveeren zilverwit zonder
geel of zwart; rug en schouders zijdeachtig wit;
vleugel- dekveeren zwart met groenen en violetten
weerschijn; de buitenvlagder kleine vleugelslag-
pennen wit met zwarte binnenvlag; de groote
slagpennen zwart, en niet wit zooals door eenige
Fransche liefhebbers beweerd wordt; borst glim-
mend zwart: staartpennen en het overige
lichaam dof zwart, behalve de sikkelveeren van
den staart, die eene metaalglans hebben.
Hen: De randveeren langs de oorlellen en de wan-
gen zijn wit en vormen als het ware een kraagje,
dat zich tot onder de kiulellen uitstrekt; de hals-
veeren zijn wit met aschgrauwe randen ; de borst
is zalmkleurig, naar de buik toe in het aschgrauwe
overgaande; de vleugels en het overige lichaam
helder aschgrauw en donker grijs gevlekt; de staart -
pennen zijn grijs met kleine zwarte streepjes en
vlekjes geteekend; alle schachten der veeren zijn
helder wit.
Koekoeksveer. (Blue mottled Citckoo; Blue Shell;
-ocr page 216-
176
Cuckoo Dorking). Geheel zuiver koekoeksveerig zon-
der eenige gele of bruine tint in de sierveeren.
De Scotch Greys onderscheiden zich door slechts
vier in plaats van vijf teenen te hebben.
d.      Wit. Soins mot enkelen, docli meestal met rozenkam;
deze benevens de wangen, oor- en kinlellen helder
koraalrood; bek en poot en geel of licht vleesch-
kleurig; alle veeren helder wit zonder gelen tint.
e.     Kent hoen. (Surrey fovol; Sussex fenol. Eng. Kuckuks
Iluhn). Engelsch gekruist ras. In alles deDorkings
gelijk, doch iets langer van lichaam; vele hebben
slechts vier in plaats van vijf teenen.
Dorking ar gen té =: Lichte Dorking.
id.          (Fransche) =-- Fransch veldhoen met vijf teenen
id.                (little) — Dorking kriel.
D u c kwing game (s i 1 v e r) = Eng. vechthoen met
witte spiegelvlek.
Duckwing game (yellow) = id.
           id.         met
gele spiegelvlek.
Duivels hoen = Krulveer.
Duke of Leeds F o w 1 = Shake bag.
D u m p i e s = Eng. dwerghoen.
Duns Blauwe witkuif.
Dutchfowl = Pelhoenders.
DWERGHOEN.
Gallus domesticus var. bre uipes.
Kortpootig hoen. Hüpf\'er, Kriecher. Coq de Cambodge.
a. Fransch Dwerghoen. (Courte pattes, Chdlons.)
-ocr page 217-
177
Gewicht: 1,50—2,00 kilogram.
Kam: Dubbel, d. i. in twee punten uitloopende, als
bij Crèvecoeurs en met een klein kuifje er achter.
Kleur: Zwart en wit gemengd, als bij de Houdans
met uitzondering van den staart, die bronsachtig
zwart is met zeer lange sikkelveeren. Bij de Hen
is de staart mede bijzonder sterk ontwikkeld.
b.    Schotsch Dwerghoen. (Dumpies Bakies, Go-laighs;
Scltottisclten Krieghnhn.
Gewicht: 3 kilogrammen.
Pooten: 0.04—0.05 meter lang.
Kam: Enkel, rechtopstaand en diep getand.
Kleur: Wit, zwart of bruin, doch bij voorkeur
koekoeksveer.
c.    Dashoen. (Var. curvipes. Dachshuhn).
Krom- on kortpootig hoen, roodbruin en grauw van
kleur, met enkelen kam en sterk ontwikkelden
staart met lange sikkelveeren.
E.
Edelhuhn = Dorking.
E e nde n v 1 eugel = Eng. vechthoen met spiegelvlek
op de vleugels.
Egyptisch hoen = Klomphoen.
Eishuhn — Lichte zilvergrijze veldhoenders met licht -
blauwe pooten, vandaar ook Blaufuss genoemd.
Elberfelder hoen = Bergsche kraaier.
Elephante n-h uhn - Blauwe kraaikop.
id.               id. = Spaansch hoen.
Emu-fowl = Zijveerige Cochin-China.
-ocr page 218-
178
ENGELSCH VECHTHOEN.
Gallus domesticus(va r.) b ellicos us dn g l i cus
Coq de Combat. Kampfer. Game fowl.
H A A N.
Gestalte: Slank, krachtig, strijdlustig en recht-
opstaande; van achteren stomp kegelvormig toe-
loopende.
Hoogte: Tot boven den kop 0.45 a 0.50 meter.
G e w i g t: 2 a 3 kilogrammen.
Kop: Lang en dun, naar achteren breed, naar voren
spits toeloopende.
Bek: Sterk gebouwd en zacht gebogen.
Kam: Gewoonlijk afgesneden; zooniet, enkel,dun,
voor op het hoofd geplaatst, lijn getand en rechtop
staande; zoo de kam afgesneden is moet zulks
net en glad geschied zijn, zonder achterlating van
wratjes aan de hoeken.
Kin- en oorlellen: Klein, rood, dun en glad.
Hals: Vrij lang, zacht gebogen, met korte tot aan de
schouders reikende en glad aanliggende sierveeren.
Rug: Plat naar achteren toe af hellende en dunner
wordende.
Zadel: Smal, met weinige en korte sierveeren
bekleed.
Borst: Sterk gewelfd bij het borstbeen, en van
daar naar den buik toe zacht wegvloeiende.
Vleugels: Sterk, met het einde der slagpennen
onder de sierveeren van den zadel verborgen.
Staart: Middelmatig ontwikkeld en opwaarts
gedragen; elke sierveer de daaropvolgende bijna
-ocr page 219-
170
bereikende; alle veeren stevig, hard en sterk
glimmende.
D ij: Vrij lang en sterk ontwikkeld.
Poot: Glad, gespierd, doch niet dik; sterk ge-
#
spoord, de sporen zoo laag mogelijk zittende.
HEN.
Kam: Dun stijf, zaagsgewijze uitgetand en recht
overeind staande.
Staart: Bijna horizontaal gedragen.
Overigens aan den Haan gelijk, doch kleiner; ten
hoogste 21/2 kilogr. wegende.
Enkele malen ziet men hij oude Hennen vanvecht-
hoenders zich sporen ontwikkelen.
Hoofdkleuren en onder r a s s e n.
a.     Rood met zwarte borst. (Black-reds).
Goudaclitig donkerrood, zonder zwart in kraag- en
zadelveeren; borst, buik, staart en vleugel-slag-
pennen zwart; pooten olijfkleurig, geel, wit of
blauw; de Hen helt meer naar het bruine over
dan de Haan.
b.     Rood met bruine borst. (Brown-reds).
Goudaclitig donkerrood, met zwarte schachten der
kraag- en zadelveeren; staart- en slagpennen zwart;
borst roodachtig bruin met zwarte streepen; de
schacht der veeren zwart; pooten donker olijf\'kleu-
rig brons; de Hen in alles bruiner.
c.      Geelachtig rood (Ginger-reds).
Slagpennen bruinrood; staart zwart; borst geel-
achtig rood.
-ocr page 220-
180
d.     Met stroogele vleugelvlek. (Yellow Duck-wing).
Aangezicht rood; kop, kraag- en zadelveeren stroo-
geel zonder zwart; rugveeren rood-kastanjebruin;
borst en buik zwart.
Vleugeldekveeren staalblauw of zwartgroen, een
breeden dwarsband over de vleugels vormende;
slagpennen aan de binnenvlag zwart en grauw, aan
de buitenvlag stroogeel en wit. Pooten geel of
groenachtig geel.
De Hen meer grauwachtig grijs dan de haan,
met zwart gestreepte kraagveeren.
e.     Met zilverwitte vleugel dek (Silver Duck-wing).
Aangezicht rood; bovenzijde zilverwit zonder eenig
zwart; onderzijde en staart zwart; schouders met
eene witte vlek; slagpennen aan de binnenvlag
zwart, aan de buitenvlag wit.
De Hen meer grauwachtig; kraagveeren zwart ge-
streept.
ƒ\'. Donker geel (Birchen Yelloio Game).
Donker stroogeel met purperrood aangezicht; kraag-
en zadelveeren roodbruin gestreept; borst roodbruin,
met de schacht en den rand der veeren roomkleu-
rig; staart zwart; vleugeldekveeren roomkleurig met
roodbruine spikkels en chocoladebruine punten;
slagpennen chocoladekleurig; pooten donker olijf-
kleurig of geel.
Do Hen donker grijsachtig bruin.
g. Rood bont {Red Pile-game; Cheshire-, Staffordshire-
game. Rotli Schecke).)
Hals- en zadelveeren licht kastanjebruin, de buiten-
-ocr page 221-
181
vlag der veeren bruin, het midden van elke veer
tot aan den top wit. Borst van boven rood en wit
gemarmerd, van onder wit; rug glimmend rood;
vleugeldekveeren wit met roode punten; slngpen-
nen, staart en buik wit; pooten wit of hoorn-
achtig geel.
h. Wit bont (White Pile Game; Worcestershire Game;
Weisz schecké).
Geheel wit, de hals een weinig niet helderrood
geteekend; de vleugeldekveeren glimmend rood
of oranje met bruinrood gemengd.
De Hen is geheel wit, alleen de borst licht ka-
stanjebruin.
i. Rromvleugelig (Brassy tvinged Oame).
k. Goud- of Zilcerlakensch (Spangled Game).
I. Koekoeksveer (Cuckoo Game).
m. Zwart (Lancashire Game).
n. Wit (White Game.)
met gele bek en pooten.
o. Zwarte Hanen met goudgele sierveeren, en d°.
Hennen met goudgele halsveeren heeten in En-
geland Furness Game, PolecaU.
p. Jlenny Game; Jlennies.
Hanen zonder sierveeren
aan hals, zadel en staart.
KNGELSGH VECHTKRIEL
(Game Bantam; Zwerg-Engldnder; Zwerg-Kampfev).
Thjna in alle kleuren als hierboven, doch het
meest bij ons te lande voorkomende ras is
het „Patrijsveerig Engehch Vechtkriel". (N.B. Voor
13
-ocr page 222-
xxiv.
PEL.
-ocr page 223-
182
nadere beschrijving van teekening vergelijke uien
die der Patrijsveere Cochin-China\'s.)
De Zwarte Eng. Veehtkrielen heeten io Engeland Game
Dandies.
De Dia uwe f/            ii               ii ii ii Flyfishers.
Engelsche Kriel = Engelsen vecht hoen.
Englisches Ga r t e n h u h n = Kriel met geveerde pooten.
Englisches Kukukshuhn = Kenthoen.
Englisches Seiden-Haarhuhn = Zijvoerhoen.
Entenflügel = Eendenvleugelig.
E p a u 1 e 11 e n h u h n = Eenkleurige, zwarte of witte vold-
hoenders, met goud- of roodgele schoudervlek.
E r d h u h n = Sabelpoot-kriel.
Eulenhühnchen = Java-kriel.
Everlastings = Pellen.
E v e r y d a y L a ye r s (D u t c h) = Pellen.
F.
Fasanenhuhn = Hamburger pel.
F a s a n-M a 1 a yen = Fazanthoen.
FAZANTHOEN,
Gallus do mes ticus var. phasianoïdes.
Poule faisane russe; Russian pheasant
fowl; Fasan Malayen.
Voorkomen: Gelijk aan de Hamhurger pellen.
Hoogte: Tot boven den kop 0.45 in eter.
Gewicht: 21/2—3 kilogrammen.
-ocr page 224-
183
Bek: Geel.
Kam: Dubbel of rozenkam, doch klein.
Oorlellen: Wit.
Staart: Groot, goed gevuld en met fraaie sikkel-
veeren voorzien; vele Hanen dragen den staart
horizontaal, evenals de fazanten, vanwaar hunnen
naam; bij de Hennen van dit ras zijn de twee
middelste staartveeren langer dan de overige en
eenigszins naar beneden gebogen, waardoor ook
bij deze eenige overeenkomst met den fazanten -
staart ontstaat.
P o o t e n: Geel.
Kleur: Purperachtig rood-bruin, zelfs ook bij de
Hen, gelijk aan die van den gewonen boschfazant,
met den rand der veeren zwart gerand met groenen
weerschijn en met kleine roode puntjes doormengd.
Fazanthoen (Eng.) = Uilebaard.
Flyfishers = Eng. vechtkriel, (Blauw).
F 1 è c h e (L a) = La Flèche.
F 1 è c h o i s e (Poule) = La Flèche.
F 1 o r e n c e-h o e n = Italiaansch hoen.
Franzose (Bun ter) = Belgisch vechthoen.
i d.          (W e i s z e r) = Maleisch hoen (wit).
Franzosisches Zwerghuhn = Bonte gewone
kriel met enkelen kam.
F r i e s e n.
                         \\
Frisisches Huhn          f
F r i e s 1 a n d-H u h n        > Krulveer.
Frisirtes Huhn         I
Frizzledfowl              /
-ocr page 225-
184
F u r n e s s game = Zwart Eng. vechtlioen met goudgele
sierveeren aan hals en /.adel.
O.
Gallus aeneus Tem. = Bronshoen.
„ Bankiva Tem. = Bankiva-hoen.
„ domesticus Albo-cristatus = Witkuif-hoen.
w
\'/
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ir
Americanus = Plijmouth Bock.
Andegavensis = La Flèclie.
Banticus = Bantam.
Belgicus = Pel.
Barbatus = Uilebaard.
Bellicosus anglicanus = En-
(gelsch vechtlioen.
id. b e 1 g i c u s = Belgisch vechtlioen.
Brabanticus = Brabanter.
Brahma-Putra = Brahma-Poetra.
Brevipes = Dwerghoen.
C a nier ace n sis = Crèvecoeur.
Cenomanensis = Le Mans.
Chinensis = Cochin-China.
Coracinus = Kraaikop.
Crispus, G m. = Krulveer.
Cuculoïdes = Koekoeksveer.
Curvipes,= Dashoen.
Dominicensis = Doininique.
Dorcinensis = Dorking.
Ecaudatus, Gm. = Bolstaart.
ii
n
ii
»
ii
ii
n
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
ii
i.
-ocr page 226-
185
us G i g a n t e u s, Tem. = Maleisch
(hoen.
Ham burgen sis = Hamburger pel.
H ieroso! y mens is = Jeruzaleinsch
(hoen.
Hispanicus = Spaanscb hoen.
Houdanensis = Houdan.
11 a 1 i c u s = Italiaansch hoen.
L a n at u s, B r i s. = Wolhoen.
Liburnensis = Italiaansch boen.
L u s i t a n i c u s = Spaansch hoen.
M a 1 a c c e n s i s = Maleisch hoen.
Mala y a n u s = Maleisch boen.
M o r i o, B ris. = Negerhoen.
N a dus = Krielhoen.
Nanus Cuculoïdes = Antw. kriel.
Nanus Japonicus = Japansche
(kriel.
Niger = Bolstaart Negerhoen.
Nudicollis = Naakthals.
Patavinus Br is. = Padua-hoen.
Persicus, Bris. = Bolstaart.
Pentadactylus Gallicanus =
(Houdan.
A n g 1 i ca n u s = Dorking.
Pliasianoïdes = Fazant-hoen.
Pi u m i p e s, Bris. = Sabelpoot.
P u m i 1 i o, U in. = Krielhoen.
P u s i 11 u s Gm. = Sabelpoot-kriel.
R h e n a n u s = Lakenvelder.
-ocr page 227-
186
Gallus  domesticus Setaceus = Zijveer-hoen.
,/
                        Sibiricus = Langshan.
              //          Syriacus = Jeruzaleinsch hoen.
//                        Turcicus, Bris. = Sultans-hoen.
//              ,/          Vocilerans = Bergsche kraaier.
»              ;/          Yocohamensis = Yokohama-hoen.
       Ferrugineus, Gmel. = Bankiva-hoen.
       F
turcatus, lem. 1
T           .          rT „ j = Vorkstaart-hoen.
Javanicus, Horst. I
Indicus, Leach. = Sonnerat\'s-hoen.
w K i k e r i v u 11 i, T e m. = Ceylonseh boschhoen.
ii L a fa y e 11 i i, L e s s. i
w Lafresnayi, Bonap. > = Ceylonseh boschhoen.
Lineatus, Blyth. )
,z S o n n er a t i i, Tem. = Sonnerat\'s-hoen.
„ Stanleyi, Gray. = Ceylonseh boschhoen.
Stra mineï colli s, Burbid ge. = Borneoosch
(Boschhoen.
Temminckii, Gray = Bronshoen.
V a r i u s, H o r sf. = Vorkstaarthoen.
Game Bantam = Engelsch vechtkriel.
„ D a n d i e s = Zwart Eng. vechtkriel.
„ Fowl = Engelsch vechthoen.
Gangegar = Vorkstaarthoen.
G a n g e s h o e n = Maleisch hoen (wit).
Gartenhuhn = Krielhoen met sterk geveerde pooten.
G as co g n e r-hoen = Gekruiste Fransche veldhoenders.
Gee Dominiques = Ras van Amerik. vechthoenders.
Geestbühner = Veldhoenders in N. Duitschland.
Gehörntes Huhn = La Flèche.
-ocr page 228-
187
Gelderlander = Koekoeksveer kraaikop.
Gesaumte Bantam = Goud- of Zilverl. Bantam.
Gesprerakeltes Huhn = Gewone pel.
Gestiefeltes Huhn= Kriel met sabelpoot.
Getupfte Hamburger = Hamburger pel.
Ghoondook = Gondook.
Ginger-reds Geelachtig rood Eng. vechthoen.
Glanshoen = Bronshoen.
Go-laighs = Dwerghoen (Eng.)
G old-Hu h n = Veldhoenders, bij welke de Haan goud-
gele sierveeren bezit.
G o 1 d-H u h n = Goudlakensche pel.
Go 1 d-gesplittertes Hamburger = Goudl. pel.
Go 1 d-Schleierhuhn = Geele witkuif.
Gold-getupft = Goudlakensch.
G o 1 d-1 a c e d = Goudlakensch.
Goldsprenkel = Goudlak, pel.
Golden mooneys = Goudlak. Hamburger.
r/ P e n c i 11 e d =                       
Pheasant =                        
Spangled =                       pel.
Gondook = Zwart of wit Bolstaartkriel met kuif,
baard en sabelpooten.
Gournaye (Poule de) = Aanverwant ras der Crèvecoeurs.
Gray Jungle f o w 1 = Sonnerats-hoen.
Gray Shangae = Shangaï-hoen.
G r e y D o r k i n g = Donkere Dorking.
Gros morne (Poule d e) = Maleisch hoen.
Grouse Cochin = Patrijsveer Cochin-China.
Grünhahn = Maleisch vechthoen.
-ocr page 229-
188
Gueldres = Koekoeksveer kraaikop.
Haarveerhoen = Zijveerhoen.
Haar veer Negerkriel = Negerkriel niet zijveeren.
Halbhuhn = Sabelpoot.
Idem (indianisches) = Maleiscbe vechtliaan.
Hambourg erayonné = Gewone pel.
Idem p a i 11 e t é ofpapilloté = Hamburger pel..
HAMBURGER PEL.
Gallus domesticus var hamburgen si 8.
Deutsche Alltagleger, Getupfte Hamburger, Fasanen-
Huhn, Mooshuhn. Spangled Hamburghs, Moon-eyes,
Pheasant Fowl. Hambourg papillote ou pailletê.
H A A N.
Houding: Levendig, sierlijk en kloek.
Hoogte: Tot boven op den kop 0,40 ;ï 0,45 meter.
Gewicht: 2,50 kilogrammen.
Kop: Vrij kort, platgedrukt.
Bek: Vrij lang, smal en boornkleurig.
Kam: Helder rood, groot, dubbel (zoogenaamde
rozenkam) van boven plat, van voren afgerond en
van achteren in een naar boven gebogen punt
(staart) uitloopende; de kam bestaat uit eene menigte
kleine puntige uitwassen van \'2 millimeter hoogte.
Kinlellen: Vrij lang, dun en afgerond van
onderen.
Oorlellen: Wit, platgedrukt en bijna cirkelrond.
-ocr page 230-
189
Hals: Vrij luug, ucliterovergobogen en vol lange
smalle fladderende sierveeren.
Rug: Plat, gedeeltelijk door de halssierveeren be-
dekt en naar achteren al\'lielleude.
Zadel: Breed, en rijkelijk met lange sierveeren
bekleed.
Borst: Breed en voorwaarts gebogen.
Vleugels: Sterk ontwikkeld.
Pooten: Vrij kort, tijn, leikleurig.
Staart: Zeer groot, overend gedragen en met breede
en lange sterk gebogen sikkelvceren voorzien.
HEN.
Met uitzondering van den kleineren kam en van
de sierveeren is alles aan den Haan gelijk, doch
iels kleiner en lichter.
Hoofdrassen:
Goudlakeasch. (Ifambourg dorè; Gulden Mooncy;
Golden Vheasant; Korallenhuhn).
Romp: Boodachtig goudbruin met eene ronde
groenzwarte vlek aan \'t end van elke veer.
Sierveeren : Boodachtig goudbruin met eene helder-
zwarte overlangsche streep in het midden.
Vleugeldekveeren en Slagpennen: Met eene groote
groen-zwarte ronde vlek op het einde van elke
veer, die te zamen als het ware zuiver geteekende
zwarte dwarsbanden over de vleugels vormen.
Staart: Zwart met goudgroenen weerschijn.
Zilverlakensch. {Gesprenkeltes Silberliuhn, Silber-
fasan; Lankashlre Mooney
; Yorkshive Pheasanf).
-ocr page 231-
XXV.
...,..-.-^H5*Ui{
PLYMOUTH-ROCK.
-ocr page 232-
190
Grondkleur zilverwit; overigens in alles gelijk aan
de goudlakensche met uitzondering der staart-
veeren, die wit zijn met groenzwart gevlekt
topeinde.
c.     Roodkapje. (Redcap; Rothmützé).
Gedaante en kleur van den goudlakenschen Ham-
burger, doch iets donkerder; de helder roode rozen-
kam is zoo sterk ontwikkeld dat hij door eigen
zwaarte altijd aan eene zijde hangt. De Hanen be-
zitten niet zeldzaam een kam van 7\'/2 centimeter
hoogte en meer dan van 10 centimeter lengte.
d.     Z w art: {Poule faisane; Black pheasant Fowl;
Black Hamburgh; Mazarine).
In
alles de goud- en zilverl. Hamburgers gelijk, met
uitzondering der kleur; alle veeren zijn zuiver
zwart met bijzonder sterken goudgroenen weer-
schijn; is de metaalglans meer naar \'t blauw
overhellende, dan wordt dit ras in Lancashire
(Mazarine) genoemd.
Hamburger (getupfte)= Hamburger pel.
ld.           (gesprenkelte) — Gewone pel.
I (1.           Pracht huhn = Bastaard van Padua
en pelhoen.
Hangka m-h oen = Schlótterkamme.
Haubenhuhn iz Kuifhoenders in \'t algemeen.
Haubenschleierhuhn r= Houdan.
Helmhuhn = Brabanter.
Hen ny-game = Engelsche vechthaan zonder sikkel-
veeren in den staart.
-ocr page 233-
191
H e r m e 1 i n-B r e d a = Koekoeksveeren kraaikop.
»          Schleierhulin = Zwart gekuifd hoen
met wit gepunte veeren.
H e r m e 1 ij n-P adua = Padua.
Her mine (Bralima) = Lichte Brahma-Poetra.
H o h e n z o 11 e r n \'s Huhn = Padua (gele).
H o 11 a n d i s e h e s H u h n = Wit gekuifd hoen.
Hollandse li e Kriel = Krielhoen.
Hollen-H uhn = Kuifhoen
Holthauser = Spaansch gekruist ras in Westfalen;
vrij groot, zwart met witte streepen.
Hoogstraatshoe n = Pelhoen.
HOUDAN.
Gallus domesticus var. houdanensis.
Wanzenauer; Normanner; Normannisches Huhn; Engl.
Haubenschleier Huhn. Normandy fowl.
HAAN.
Gestalte: Sterk gebouwd, houding trotsch en deftig.
Lengte: Tot hoven op den kop 0,55—0,60 meter.
Gewicht: 3 ü 3% kilogram.
Kop: Groot, met kuif die uit lange, smalle, naar ach-
teren gebogen veeren bestaat.
Bek: Middelmatig, aan den wortel donker, aan de
punt licht hoornkleurig.
Kam: Helder rood, groot, driedubbel, bestaande uit
twee overeindstaande, eenigszins zijdelings omval-
lende, sterk getande lappen, tusschen welke zich een
vleezige kussenvormige verhevenheid bevindt;
vóór deze, tusschen de neusgaten, ziet men nog een
-ocr page 234-
10\'2
klein, rond wratachtig uitwas ter grootte eener erwt.
Wangen: Rood,\' kaal, met dikke bakkebaarden uit
gekrulde veertjes bestaande.
Oorlellen: Klein, onder de bakkebaarden ver-
scholen.
Kin: Met sterk ontwikkelden baard, die de kinlellen
van elkaar scheidt.
Kinlellen: Helder rood, vrij lang, van onderen
afgerond.
Hals: Kort, dik, gebogen en rijkelijk met lange,,
zijdoaclitige sierveereu bekleed.
Rug: Rreed en plat.
Zadelsierveeren: Als die van den hals.
Borst: Breed met vooruitspringend borstbeen.
Sta a r t: Rijkelijk met lange en breede sikkelvee-
ren voorzien.
Poot en: Vrij kort en sterk gebouwd; bij jonge
dieren vleeschkleurig, bij oudere leikleurig;
voorzien van vijf teenen, waarvan de beide ach-
terste boven elkaar geplaatst zijn.
HEN.
Hoogte: 0.40 meter.
Gewicht: 2 a 3 kilogrammen.
Kam en Kinlellen: Weinig ontwikkeld.
Kuif: Vrij groot en bolrond, eenigszins naar ach-
teren gewend en uit meer rondachtige veeren
bestaande dan die van den Haan.
Bakkebaarden: Kleiner dan bij den Haan.
Kinbaard: Goed gevuld en kort.
Kleur: Uit zwarte en witte, door elkaar gemengde
-ocr page 235-
193
veeren bestaande, zonder dat eene der beide
kleuren de overhand heeft.
II ü p f e r = Dwerghoen.
Hurrican fowl =: Krulveerlioen op Mauritius.
I.
I n dia n Game= Maleisen hoen.
1 n d i s c h o s Halbhuhn = Maleisch vechthoen.
Indisch es Steppenhuhn — Sabelpoot-kriel.
I r i s c h e s Hu h n = Blauwe kraaikop.
I r I a n d i s c h e s H u h n. = Koekoeksveer kraaikop.
;/
                Kragenhuhn = Kragenhuhn.
ITALIAANSCH HOEN.
Gallus domesticus var. 11 a l i c u s.
Livorno-hoen; Florence-hoen. Poule de
Livourne. Italienisches Huhn.
Leghorn fowl.
Houding: Vlug en slank als het Spaansche hoen.
Hoogte: Tot boven de kruin van den kop 0.50.
Gewicht: 3 h 3Yi kilogram.
Kop: Als die van het Spaansche hoen.
Rek: Vrij lang, sterk en geel.
Kam: Bij den Haan zeer groot, enkel, diep uitge-
tand en rechtopstaande; bij de Hen aan eene
zijde omvallende en het gezicht bedekkende.
Wangen: Naakt en vuurrood.
Oorlellen:Middelmatig, hangende, dun, glad, zonder
plooien plat tegen den kop gedrukt en zuiver wit.
K i n 1 e 11 e n : Lang, dun, bij de Hen korter dan
bij den Haan.
-ocr page 236-
194
Hals: Lang, rechtop gedragen eu bij den Haan
rijkelijk met sierveeren bekleed.
Borst: Rond en voorwaarts gebogen.
Rug: Vrij rond, naar den staart toe afbellend.
Zadelveeren: Lang en talrijk.
Vleugels: Groot en goed tegen het lichaam
aansluitend.
Staart: Groot, met lange fladderende sikkelveeren
bij den Haan.
P o o t e n: Vrij lang, naakt en geel.
Hoofdkleuren:
a. Bruin of Patrysveer.
H A A N.
Kop- en halsveeren: licht kastanjebruin, somwijlen
aan de basis met eene verlengde zwarte mid-
den-streep.
Rug- en schouderveeren : donker kastanjebruin ; de
zadelveeren somtijds zwart gestreept.
Vleugeldekveeren : zwart met sterke metaalachtigen
weerschijn, een dwarsband over de vleugels
vormende.
Groote slagpennen niet de buitenvlag: (het gedeelte
dat bij gesloten vleugels alleen zichtbaar is)
kastanjebruin; binnenvlag zwart. De punt van elke
veer is zwart.
Borst en Buik: fraai dof zwart.
Staart: Zwart met groenen of purperen metaalach-
-ocr page 237-
195
tigen weerschijn; de eerste kleine sikkelveeren
met bruine randen.
II E N.
Halsveeren: goudgeel in \'t midden met zwarte of
donkerbruine streepen, waardoor de veeren goud-
geel gezoomd schijnen te zijn.
Borst: van boven zalmkleurig, naar den buik toe
in het grauwe overgaande.
Rug en vleugels : patrijsveerig.
Staart: zwart.
b.     Wit.
Alle veeren zuiver wit zonder gele tint.
c.    Zwart.
Gebeel effen zwart, de Hanen met groenen metaal-
glans in de sierveeren.
d.    Koekoeksveer.
Een blauw-grauwe grondkleur met donkere dwars-
banden op elke veer, zonder vermenging van wit,
zwart of andere kleur.
J.
JAGO-HOEN (St-.)
Gallus d omesticus var. albus nigr o-c rist at u s
Ut. Jago-f\'owl.
Een sedert eenige jaren verdwenen ras, vrij groot van
gestalte, zuiver wit met groote, bolvormige zwarte
kuif, zonder baard en met naakte, blauwe pooten.
-ocr page 238-
196
Ja go (Spangled S t.) = Witkuif (gele).
Japan es e Ruf fiers = Witte Japansche kriel met
gekrulde veeren.
Japanese u-H u h n = Wit Negerhoen.
Japanesisches Dachshuhn = Japansche kriel.
Japanesisches Seidenhuhn = Wit zijveeren
Negerkriel.
JAPANSCHE KRIEL.
Gallus do m e st ie u s v a r. IV a n u s japon icus.
Coq de Cambodge, Poule de Nangasaki. Birma
Bantam, Japanese Bantam, Oreeper, Jumper,
Nangasaki foiol. Japanesen, Japanesi-
sches Dachshuhn; Chabo.
IJ AAN.
Gestalte: Kort, gedrongen en sterk gebogen.
Hoogte: Tot boven den kop bij den Maan 0,24,
bij de Hen 0.18 meter.
Kop: Acliterovergedragen.
Rek: Geel.
Kam: Hoog rood, zeer groot, goed getand en recht
staande.
W a n g e n : Kaal en rood.
K i n 1 e 11 e n : Rood, lang en rond.
Oorlellen: Rood, middelmatig lang.
Hals: Kort, sterk gebogen en met smalle sierveeren
voorzien.
R o r s t: Rreed, zeer sterk naar voren gebogen.
Rug: Zeer kort, ingevallen.
-ocr page 239-
197
Zadel veeren: Als de halssierveeren.
Vleugels: Hangende, zoo zelfs dat zij langs den
grond slepen.
Staart: Met zeer groote, weinig gebogen sikkel-
veeren, die recht op en naar voren gewend ge-
dragen worden, zoodat zij den kop raken.
Pooten: Hoog geel en bijzonder kort, zoodat de
vogel bij liet gaan over den grond schijnt te krui-
pen, daar de pooten bijna tusschen de veeren
verborgen zijn.
HEN.
In alles gelijk aan den Haan, met uitzondering der
kenmerken aan het mannelijk dier eigen.
Hoofdkleuren en onderrassen.
■a. Wit met zwarten staart. Siro Ghabo in Japan.
Geheel wit, de staart is zwart, met goudgroenen
weerschijn terwijl de sikkelveeren wit gerand,
de slagpennen zwart zijn; bij de Hen is de staart
zwart zonder groenen weerschijn, en alle veeren
met een zuiver witten rand voorzien.
b. Witgerande zivarte. Butchi Chabo in Japan.
De veeren zijn zwart met witte randen, de sikkel-
veeren, hals en zadelveeren zijn ongerand groen-
zwart (bij de Hennen effen zwart,) de slagpen-
nen der vleugels zuiver wit.
■c. Patrijsveerig. Aka Chabo in Japan.
De kleur van deze is gelijk aan die der patrijs-
kleurige Engelsche vechtkrielen.
■d, Krulveer. Japanese Ruft\'Ier.
14
-ocr page 240-
XXVI.
SERAIL-HOEN
-ocr page 241-
198
In alles met de witte gelijk, doch met gekrulde
veeren en de Hennen met een naar voren gewende
en staande kuif op den kop.
JAVAANSCHE KRIEL.
Gallus domesticus var. nanus javanicus.
Poule naine de Java. Java Bantam. Eulenhühnchen.
Gestalte: Kort en godrongen.
Hoogte: 0.25 nieter.
Gewicht: 0.75—1.00 kilogram.
Hek: Licht hoornachtig, vleeschkleurig wit.
Ka ni: Dubbel bij voorkeur, rozen kam en vrij groot,
bij de Hen weinig ontwikkeld.
Wangen: Hood met gekrulde veeren, op de wijze
van bakkebaarden voorzien.
Oorlellen: Wit.
K i n 1 e 11 e n : Meer breed dan lang.
Halssierveeren: Vrij lang.
Vleugels: Een weinig hangende.
Staart: Bij den Haan met weinige .sikkelveeren
voorzien, die slechts een weinig langer dan de
ware staartpennen zijn.
P o o t e n : Vrij kort, naakt, licht hoornachtig van
kleur evenals de bek.
Hoofdkleuren:
a.     Wit.
b.    Zwart.
c.    Geelachtig bruin of patrmveerig.
-ocr page 242-
199
Java fowl = Zwarte bastaard hoenders in N.-Amerika.
Java Jungle fowl = Vorkstaarthoen.
Jeddo-hoen = Reusachtig wit Japansch hoen.
Jersey blue = Blauw Spaansch hoen met roode wangen.
Jersey Nub-combs = Amerik. hoen met langen achter-
over vallenden kam.
Jerusalem (Poule de) = Lakenfelder.\'
John Cathcartscolour = Dorking (donkere.)
J u m per = .lapansche kriel.
Jungle-t\'owl = Oorspronkelijk wilde hoenders in O.
lndië.
J u n g Ie M u r g h = Sonnerat\'s-hoen.
K.
K a d o a K o 1 y = Ceylonsch boschhoen.
Kafferliuhu = Zwarte krulveer.
K a i s e r-W i 1 h e 1 m-H u li n = Padua (gele.)
Kalkutta-Huhn = Indisch tam veldhoen in alle
kleurspelingen.
Kambodj a-K r i e 1 = .lapansche kriel.
Kamp f-Bantam = Vechtkriel.
Kamp f-H uhn = Vechthaan.
Kampfer = Idem.
Kana da-kriel = donkere Brahma-Poetrakriel.
K a p-H uhn = Donkerbruine kriel, met licht gele sier-
veeren aan hals en zadel; kam enkel, pooten naakt.
Karnies-H uhn = Bolstaarthoen.
Kaulürsche = Bolstaarthoen.
K a u 1-H uhn = Bolstaartlioen.
Kaul-Karnies = Bolstaartkriel.
-ocr page 243-
\'200
Kasengtoe = Bankiva-hoen.
K a t u k o 1 i = Sonnerat\'s-hoen.
Kendermiigos = Naakthalzig hoen.
Kentfowl = Onderras (e) van Duiking.
Kikerivulli = Ceylonsch boschhoen.
Klomphoen j
KI uni per /
> = Uolstaarthoen.
Kluthuh n i
Kluutlioen ]
K o c h i n G h i n a = Cochin-China.
Koekoeksveer —Hoenders met lichtgrijze grondkleur,
terwijl elke veer afzonderlijk inet donkere dwarsbanden
geteekend is.
Roekoeksveer (F r a n s c h e) (Goucou de Frame om-
bré). Sterk gebouwd Fransen veldhoen, koekoeksveer
van kleur, met bijzonder sterk ontwikkelden rozenkam,
zich ver over den bek uitstrekkende, van voren breed,
van achteren in een punt uitloopende; oorlellen wit
met rood bespikkeld.
Koekoeksveer van Rennes (Coucou de Rennes om-
bré.) Gelijkt in alles op het Fransen koekoeksveer -
hoen doch onderscheidt er zich van door:
Den Kam; deze is enkel, groot en stevig, recht-
opstaande, diep en puntig uitgetand.
DeSierveeren, aan hals en zadel zijn stroo-
geel, doorzaaid met bruin-roode vlekjes, die er
eene goudachtige tint aan geven.
K o p p e n-H u h n = Kuif hoen.
K o r a 11 e n-H u h n = Goudlakensche Hamburger.
Kortpootig Hoen = Dwerghoen.
-ocr page 244-
\'201
KRAAI KOP.
Gallus do m e st ie us var. c o ra ei nu s.
Po}de de Breda, Poide a tête de Corneille. Krahen-
huhn, Krahenschnabel, Krdhenkopf, Riesen-
huhn. Bredas, Breda foivl.
Gestalte: Krachtig, slank, rechtopstaand en trotsch.
Hoogte: 0,50 a 0,55 meter.
Gewicht: 3 a 4 kilogrammen.
Kop: Klein, op de kruin met kleine stijve huarachtige
veeren voorzien, die een begin van kuif vormen.
Bek: Sterk gebouwd, donkerder of lichter naar
gelang van de grondkleur der veeren.
Kam: Ontbreekt bij den Haan; daarentegen eene
zadelvormige hoornachtige verhevenbeid over het
voorhoofd, die even boven de neusgaten een aan-
vang neemt.
W a n g e n : Rood met eenige zwarte korte en harde
veertjes onder het oor (bakkebaarden).
Oorlellen: Wit of rood, afhangende.
Kin lellen: Helder rood, zeer lang.
Hals: Kort doch recht, rijkelijk met lange, zijde-
achtige sierveeren bekleed.
11 u g : Breed.
Z a d e 1 s i e r v e e r e n : Als die van den hals.
Borst: Breed en rond.
Staart: Goed ontwikkeld en met groote sikkel- en
sierveeren voorzien.
Poolen: Vrij lang, aan de binnen- en buitenzijden
met lange, rechte, naar achteren en buitenwaarts
gekeerde veeren bezet; de kleur der pooten is don-
-ocr page 245-
202
ker- of lichtgrauw naar gelang van de grondkleur
der veeren.
Onderrassen:
u. Schulpneus (Muschelhuhn)
met platten rand om de lioornachtige verhevenheid
boven de neusgaten.
b.     Brilneus.
met sterk omgekruklen rand om den zadel boven
de neusgaten.
c.     Doornsche of Toornsche.
achter den neuszadel een kleine roode kam, die
uit twee vleezige punten bestaat.
Kleuren:
a.     Zwart: met weinig inetaalglans op de veeren met
uitzondering van die aan hals en staart bij den Haan.
b.      Wit: Geheel zuiver wit.
c.     Blauw: (lrisches Huhn; Breda-Blauhuhn, Eleplian-
te)i-Huhn)Lic\\\\lloodkleurig blauw, met alle siervee-
ren en vleugeldekveeren donker leikleurig grauw.
d.     Koekoeksveer: (Poule de Gueldre, Hermelin-Bréda. Gel-
derlattder, Englisches Kukukshuhn.) Geheel Koe-
koeksveerig met gele bek en pooten.
K rage n h u h n = Een in 1842 uit Engeland in Hannover
ingevoerd sterk gebouwd veldhoen met kraagvormige
halsveeren achter den gladden kop; kam bij den Haan
zeer klein, bij de Hen afwezig. Dit ras schijnt uitgestor-
ven te zijn.
K r 5henhu h n                \\
Kranen kop f            = > Kraaikop.
K rfthenschnabel \'                                   .
-ocr page 246-
203
Krüher über \'11 Berg = Bergsche kraaier.
Kraushuhn = Krulveer.
Kreolen = Pel hoenders.
Kriecher               i
„ . . . .            [ = Dwerglioen.
Kriechhuhn         )
KRIELHOEN (éénkleurig).
Gallus domesticus var. nanus
unicolo r.
Zwerghuhn. Poule Naine. Bantam, in Engeland.
De echte éénkleurige Krielhoenders worden in twee
groepen verdeeld :
1. Met naakte pooten (Hollandsche kriel).
■a. Zwart (Black Bantam). Geheel zwart met glimmenden
groenen metaalglans. Bek en pooten donker lei-
kleurig; kop met rozenkamzonder bakkebaarden;
wangen en kinlellen vuurrood, oorlellen schitte-
rend wit; sierveeren bij den Haan sterk ontwikkeld.
b. Wit. (White Bantam. Krupplmhn.)
In alles aan de voorgaande gelijk met uitzonde-
ring tier kleur, die zuiver wit in plaats van
zwart is. In Engeland en in Amerika geeft men
aan die met roode oorlellen de voorkeur.
<;. Geel. (Nankin Bantam.)
De haan, met enkelen of rozenkam, is van boven
kastanjebruin of liever donker goudachtig geel;
de staart met sikkelveeren voorzien, is glimmend
zwart of donker bruinachtig zwart; de groote
.slagpennen zijn zwart en slepen eenigszins langs
-ocr page 247-
\'204
den grond. De kip is Isabelkleurig, de halsvee-
ren zijn donkerder somtijds in de lengte zwart
gevlekt, de staartpennen in den regel met zwarte
stippels gesprenkeld.
2. Met gevederde p o o t e n.
Sabelpoot kriel; Engetsche kriel. Voute naine pat-
tue. Fetherlegged Bantam; Booted Bantam. Lat-
chen Zwerghuhn; Indische» Steppenhuhn; En-
glisches Gartenhuhn.
Verschillend van kleur, doch bij voorkeur zuiver
wit, met enkelen of met rozenkani; bek en pooten
vleeschkleurig; de veeren aan de pooten bijzon-
der sterk ontwikkeld. Hoe langer deze zijn, des
te meer wordt zulks gewaardeerd: in Engeland
vindt men er met veeren aan de pooten van min-
stens 0.15 lengte.
N.B. Behalve deze hierboven vermelde bestaan er nog
vele krielhoenders in verschillende kleuren en gedaanten.
Deze moeten beschouwd worden als een in wasdom
ten achter gebleven en overerfelijken vorm der overige
hoenderrassen, aan welke zij in alle deelen volkomen
gelijk zijn, met uitzondering wat de grootte betreft.
Hiertoe behooren:
a.     Cochi n-Ch i na kriel. Cochin Bantam; Peking
Bantam.
b.     Brah ma-Poetrakr iel; Kanada-kriel.
c.      Dor ki ng-kriel; Little Dorking.
d.     Eng. vechtkriel. Game Bantam. Ziverg Eng-
Idnder; Zwerg Kdmpfer.
e.      Bolstaartkriel; Canis, Karnieshuhn, Kaulkarnies,
-ocr page 248-
205
Ziverg Kaulhuhn, Zwerg Kluthuhn, Zwergtauber ;
Ghondook.
Krulveerkriel; Zwergstrupphuhn.
\'.!■
h.
Neger kriel;         Zwergmohrenhuhn.
Z ij v eerkriel; Zwergseidenhuhn.
Krohnenhuhn = Haan met rozenkam.
K R U L V E E R.
Gallus dorne st icus o a r. e r is p u s.
Caprikukullo; Hurrican fovol; Frizled f\'owl
; Fries-
land fowl. Frie&en, Friesisches Huhn, Friesland-
Huhn, Frisirtcs Huhn, Kafferhuhn, Kraus-
huhn, Lockenhuhn, Perser, Persisches
Huhn, Schattenhuhn, Struppenhuhn.
Met enkelen en dubbelen of rozenkam, met kuif en
zonder kuif, geveerde en ongeveerde pooten; wit,
zwart of bruin van kleur; bij alle echter hebben
de veeren het voorkomen alsof zij, nat geweest
zijnde, van de staart naar den kop toe waren
opgestreken en alzoo gedroogd.
a. Buenos-Ayreshoen. Onder dezen naam werden voor
eenigen tijd krulveerhoenders, uit Jtelgië afkom-
slig, hier te lande te koop aangeboden, /ij waren
bruin van kleur en van middelmatige grootte. Bek
geel, pooten dito en geveerd, kop gekuifd, de
kuif bestaande uit naar voren gekeerde over den
bek hangende krulveeren; kam klein, van achte-
ren in twee kleine boorntjes eindigende.
-ocr page 249-
xxvn
■Wif:
SONNERAT \'S HOEN .
-ocr page 250-
\'206
Krulveerkriel. (Zwergstrupphuhn) is een dwergachtige
vorm dezer hoenders.
Krupphuhn = Witte kriel met naakte pooten.
Kugelhuh n i
¥r . ,, ,        J = Bolstaart.
Kuhlhuhn I
Kuif hoen = Padua\'s, Houdan\'s, enz.
id. (Hollandsche) = Witkuifhoen.
Kukucksfarbig = Koekoeksveer.
Kukuckhuhn (Engl.) = Kenthoen.
Kukuckhünchen = Antwerpsche kriel.
K u k u c k s p e r b e r = Koekoeksveer.
Kulmfowl              i
„ ,               ,            [ = Maleisch hoen van Deccan.
Kulmhaushuhn \\
Kuppenhuhn = Kuifhoen.
La Bresse (Poule de) = Bresse (la)
La eed Bantam = Goud- of Zilverlakensche Bantam.
Lady Fowl = Padua.
Lafayettii (Gallus) = Ceylonsch boschhoeu.
Lafresnayi (Gallus) Idem.        Idem.
LA FLÈCHE.
Gallus domesticus var. andagavensis.
Poule Cornette, Flèchoise, Poule duMaine. Gehomtes
Huhn.
Gestalte: Trotsch en krachtig
Hoogte: Tot boven den kop 0,60 meter.
Gewicht: 4a5 kilogrammen.
-ocr page 251-
207
Kop: Met kleine, dunne stugge veertjes achter
den gehoornden kam.
liek: T„ang, sterk, zwart of donker hoornkleurig.
Kam: Deze bestaat uit twee vuurroode, van boven
van elkaar wijkende, 5 centimeters lange lioorn-
vormige punten; vóór deze bevindt zich nog een
klein rood vleezig wratje even boven de neusga-
ten. Somwijlen zijn de horens aan de binnen-
zijde eenigszins vertakt als bij de Crèvecoeurs.
Wangen: Kaal en rood, de gehoorgang door
kleine zwarte veertjes bedekt.
Oorlellen: Groot, zuiver wit.
K i n 1 e 11 e n : Vuurrood, 8 centimeters lang.
Hals: Middelmatig lang, recht, rijkelijk met smalle
lange glansrijke sier veeren bekleed.
Borst: Gewelfd.
R u g : Breed, vrij lang naar achteren toe afdalende.
Zadelveeren: Als de sierveeren van den hals.
Vleugels: Sterk ontwikkeld, plat tegen het
lichaam aansluitende.
Staart: Niet groot, doch met lange sikkelveeren.
P o o t e n : I->ang, gespierd naakt en donker leikleurig.
Kleur:
a.     Zwart met groenen en violetten weerschijn; de
buikveeren vaal zwart.
b.      Wit.
Onderrassen.
a.     Poule de Barbezieux; met diep uitgetanden kam.
b.     Poule du Mans; met rozenkain.
-ocr page 252-
208
LAKENFELDER.
Gallus do mest ie u s var.
r h enanus.
Huhn. Rhenish
Poule de Jérusalem. Rheinldnder
Hamburgh.
Gestalte: Die der pelhoenders
Gewicht: 21/2 kilogram.
B e k : Loodgrauw.
Kam: Schijnbaar enkel, doch eigenlijk uit drie
overlangsche strooken bestaande.
W a ii g e n : Naakt.
K i n 1 e 11 e n : Vrij lang en afgerond.
Oorlellen: Klein en wit.
Halssierveeren: Langwerpig; puntig, over-
langs zwart gestreept.
Rug: Middelmatig lang en plat.
Borst: Vrij sterk naar voren gebogen.
Vleugels: Min of meer hangende.
Staart: Met groote sikkelveeren.
P o o t e n : Leikleurig.
Kleur: Melkwit, de halssierveeren met eene over-
langsche zwarte middenstreep, als bij de Brahma-
Poetra\'s. De sikkelveeren bij den Haan groen
glimmend zwart. De uiteinden der slag- en der
staartpennen bij Haan en Hen zwart gepunt.
La M o 11 e-H o e n = Italiaansche hoenders met blauwe
pooten.
Lancashire Game= Blauwachtig zwart Engelsen
vechthoen.
Lancashire Moon-eyes = Zilverlak. Hamburger.
-ocr page 253-
209
Landes (Poule des) = Groote Fransche veldhoen-
ders.
Landhuhn = Veldhoen.
Langs ha m = Verkeerde schrijfwijze voor Langshan.
LANGSHAN.
Gallus d o m e s t i c u s var. Sibir icus.
Siberisch hoen.
Gestalte: Als die der Cochin-China\'s, doch slan -
ker en hooger op de pooten en van onderen met
minder donsachtige veeren bekleed.
Hoogte: 0,55—0,60 nieter.
Gewicht: Van 4\'/2 tot 5 kilogrammen.
Kop: Klein, langwerpig, net van vorm.
Bek: Donker hoornkleurig.
Kam: Vrij groot, fijn getand, helder rood en fijn
van weefsel.
W a n g e n : Naakt en rood.
Oorlellen: Rood.
K i n 1 e 11 e n: Vrij lang, helder rood, zuiver afgerond.
Hals: Zacht gebogen, vrij lang, rijkelijk met lange
zijdeachtige sierveeren bekleed.
Borst: Rond en sterk ontwikkeld.
Rug: Breed en kort, naar den staart toe rijzend.
Buik en Schenkels: Met donsachtige veeren
bekleed, doch niet zulke groote kussenvormige
massa\'s vormende als bij de Cochin-China\'s.
Vleugels: Klein.
-ocr page 254-
\'210
Staart: Grooter en met langere sikkelveeren dan bij
de Cochin-China\'s.
Poot en: Leikleurig zwart, met eenige doch niet zeer
lange veeren bezet.
Kleur: Fluweelachtig zwart, met groenen en purperen
metaalglans op alle veeren, behalve die aan buik
en flanken, die mat zwart zijn.
De Hen is in alles aan den Haan gelijk doch iets
kleiner, zonder sier- en sikkelveeren en met
kleineren kam en lellen.
NB. Door kruising heeft men tegenwoordig ook
zoogenaamde b 1 a u we Langsbans verkregen.
L a t c h e n Z w e r g h u h n = Sabelpoot-kriel.
Leghorn -- Engelsche naam voor de stad Livorno,
waarom de italiaansclie hoenders bij de Engelschen en
N.-Amerikanen Leghorns heeten.
Le Mans = La Flèche met grooten rozenkam, met vele
wrattige uitwassen voorzien en van achteren in eene
punt uitloopende evenals bij de Hamburger pellen.
Leinon R u ff = Helder lichtgeel als zeemleder.
L e r c h e n K a in h uhn = Veldhoen met kleinen kam en
kuif die vrij ver achter op het hoofd staan.
L i 111 e D o r k i n g == Dorking-kriel.
Livomo-hoen = Italiaansch hoen.
Lockenhuhn = Krulveer.
Lombardisches Huhn = Padua.
Lord H i U\'s coloui = Dorking (donkere).
-ocr page 255-
211
Madagascar (Poule de) = Een krielhoen, door Buf-
fon Akoho genoemd, zonder nadere omschrijving.
Maillé = Goud- ot\' Zilverlakensch.
Maine (Poule du) = La Flèche met enkelen kam.
Malacca de = Maleisch hoen.
Malayische .s F a s a n e n h u h n = Fasanthoen.
ld.           )\'o t li es Kam p f h u 11 n = Maleisch lioen.
MALEISCH HOEN,
G all il s d o niest i c u s v a e. g i g ante u s.
Aijani djalak, Ayam Ejoe. Beguni Pilly Gaguzes en
Kulmfowl (in Decaan), Indian Game, Malay\'s Rangoon
fotol, Oslrichfowl. Indianisehes Halbhuhn, Indi-
scherGoldkdinpfei\',Grünhahn,Kulm-Haushuhn,
Strau8zhuhn; Poule américaine, -malaise, -de
Brésil, -de Gros Marne, -de Malacca, -de
la Réunion, -de Russie, -de Tranquébar.
V oorko m e n : Slank, uittartend, bijzonder recht-
opstaand.
Hoogte: Tot boven den kop 0.60—0.70 nieter.
G ewicht: 3—4 kilogrammen.
Kop.- Lang en breed met sterk vooruitspringende!}
bovenrand dei\' oogkassen, waardoor een roofvogel-
achtig voorkomen ontstaat.
Bek: Kort, sterk, haakvormig gebogen en geel.
Kam: Breed, dik en laag, uit een kussenachtige
-ocr page 256-
212
oiigelijkvoriïiige roode vleeschmassa bestaande, die
zich ver over den bek uitstrekt.
Wn ii ge n : Rood en naakt.
Oor- en k i n 1 e 11 e n : Rood en weinig ontwikkeld.
Hals: Zeer lang en uitgerekt, inet korte, harde sier-
veeren.
Borst: Breed, weinig gebogen.
Rug: Bij de schouders breed, bij den staart smul,
sterk naar achteren afdalende.
Vleugels: Sterk gebouwd, met het opperarmbeen
vrij van het lichaam afstaande.
Staart: Klein en hangende, met middelmatig lange
sikkelveeren voorzien.
Pooteii: Lang, sterk gebouwd, naakt en hooggeel.
Veeren: In \'t algemeen kort, hard, plat tegen
het lichaam aansluitende en bijzonder glimmend.
Kleuren:
a.    Bruin. (Black reds, Brown reds.)
Kop- hals- en zadelveeren helder glimmend donker-
roodbruin; rug en schouders glimmend roodachtig
kastanjebruin; borst en buik mat zwart of bruinach-
tig; staart- en vleugeldekveeren zwart met groenen
metaalglans; de Hen patrijsveerig van kleur.
b.    Bont. (Pile).
Alle veeren van nek, rug en schouders helder
roodbruin ; van hals, borst, buik en staart, wit.
c.     Wit. (Poule Napoléon, Poule de Paris, Poule du
Gange. Franzoseu-Hulm, Weisze Pariser).
d.    Zwart. Geheel zwart; alleen de Haan heeft een weinig
rosachtig bruin op de schouderveeren.
-ocr page 257-
213
e. Koekoeksveer. Door sommigen verkeerdelijk Chitagong
genoemd.
Mans (Poule du) = La Flèche met rozenkam als bij de
staarlpellen.
Marocco-hoen = Negerhoen.
Mazarine = Zwarte Hamburger met blauw-
achtigen (in plaats van groenen) metaalglans, in Lan-
cashire.
Merlereaux (Poule de) = Crèvecoeur zonder uile-
baard.
Mexikanisches Huhn = Spaansch hoen.
Millefleurs = Porseleinhoen.
Minorca-hoen = Spaansch hoen met roode wan-
gen.
Mohnsperber = Boheemsch veldhoen met vrij
groote kuif; alle veeren zijn wit met grauw en zwart
gesprenkeld, alleen de kuif is wit.
M o h r e n h u h n = Zwart Negerhoen.
M o n g r e 1 s = Veldhoenders van gemengd ras in
Engeland.
Mooneyesl _ ,
} = Hamburger pel.
Mooshuhn)
Moskauer huhn = Brabanter zonder uilebaard.
Mozambic-fowl = Negerhoen.
M u f f = Eng. benaming voor gebaarde hoenders zon-
der kuif.
15
-ocr page 258-
XXVIII
SPAANSCH-HOEN.
-ocr page 259-
214
nr.
NAAKTHALZIG HOEN.
Gallus domesticus var. nudi co II is.
Kendermagos. Nackthdlse, Türkenhuhn, Siebenbür-
ger Nackthdlse, Siebenbürger Sperberhuhn,
Szeremley-Huhn. Poule d cou nu.
Voorkomen: Als het Italiaansch hoen,doch iets
sterker gebouwd.
Hoogte: 0,45—0,50 meter.
Gewicht: 3 a 4 kilogrammen.
Kop: Langwerpig, met enkele veeren tot op het
achterhoofd.
Kam: Bij eenige bekervormig uitgehold en getakt,.
bij andere enkel en zaagvormig getand.
Bek: Kort, dik en geel.
Wangen: Kaal en vuurrood.
Oorlellen: Bood of wit.
K e e 11 e 11 e n : Bood, vrij lang.
Hals: Lang, dik, tot aan den rug en den krop
naakt en bloedrood.
Staart: Kort en niet hoog gedragen.
P o o t e n: Geel of leikleurig.
Kleur:
a.     Patrijskleurig.
b.     Geelbruin.
c.      Bont.
d.     Koekoeksveer.
e.      Zwart.
f.       Wit.
-ocr page 260-
215
Nackthülse = Naakthalzig hoen.
Nangasaki (Poule de) = Japansche kriel.
N a n k i n Bantam = Kriel (gele).
Nankin (Poule de) «■ Cochin-China.
Napoléon (Poule de) = Maleisch hoen (wit).
NEGERHOEN.
Gallus domesticus var. mor io.
Poule nègre. Negro fovol. Neger-Huhn.
Het Xegerhoen onderscheidt zich van alle overige
rassen door de eigenaardige kleur van huid,
kam en kinlellen, die in plaats van rood, paars-
achtig donkerblauw, bijna zwart gekleurd zijn ;
zelfs het vleesch en het beenvlies is die kleur eigen;
de kleine platte oorlellen zijn fraai blauw, met
kleine witte oorveertjes bekleed.
Men vindt ze in verschillende grootte van af den
ktielvorm tot even onder het middelmatige, doch
zelden boven 1 kilogram zwaar.
De. kleine kuif is bij den Haan achteroverliggende
en in een naar boven gekeerde punt eindigende,
bij de Hen bolrond ; de kam moet een rozenkam
zijn; de kin- en oorlellen zijn doorgaans weinig
ontwikkeld; de blauw-zwarte korte pooten, met
eenige wolachtige veertjes voorzien, moeten vijf
teenen hebben evenals bij de Dorkings en Hou-
dans.
Men kan ze gevoegelijk in twee hoofdgroepen ver-
deelen.
-ocr page 261-
216
1.     Met gewone veeren:
a. Ceylonsch Negerhoen. Calcutta\'s Negerhuhn, lndi-
sches Negerhuhn.
Kleur der veeren: zwart.
2.     Met zijde- of haarachtige veeren:
a.  Siamesen, Japanisches Seiden-Huhn, Sictmesi-
sches behoostes Heiden-Ruim.
Kleur der haarachtige veeren zuiver wit.
b.  Moovenhoen. Afrikaansch hoen, Marocco-hoen.
Mozambic fowl.
Kleur der haarachtige veeren: zwart.
c.  Bolstaart-Negerhoen. Ceylonisches Klutthuhn.
Staart ontbreekt; het achtergedeelte van het li-
chaain is als afgesneden en afgerond.
Kleur geelachtig bruin of zwart met bruin-gele
hals- en zadelsierveeren.
N o r in a n n i s c h e s Huhn = Houdan.
Normanner Huhn = Houdan.
Normandy fowl = Houdan.
Nub Combs = Jersey Nub Combs.
O.
O ld Nicks = Ras van Amerik. vechthoeu.
Om b ré e (Goucou franeaise) Koekoeksveer (Fransche.)
i d.
         i d. deRennes         id. van Rennes.
Orientalisches Schattenhuhn = Krulveer.
Ostrich fowl = Maleisch hoen.
P.
Padoue zzr Padua.
Padoue hollandaise = "Witkuifhoenders.
-ocr page 262-
217
PADUA.
Gallus do mest icus var. pat at> in us.
Poule de Padoue, Poule de Pologne. Polands, Polish
fowl, Lady foiol. Bahia-Huhn, Paduaner, Hau-
benhuhn, Schleierhuhn, Hollenhuhn, Kop-
penhuhn, Kuppenhuhn.
Voorkomen: Eenigszins gedrongen, doch met
trotsche houding.
Hoogte: 0.35 W 0.40 meter tot boven den kop.
Gewicht: 21/2—3 kilogrammen.
Kop: Levendig en met groote kuif; die van den
Haan bestaat uit smalle lange spitse veeren, welke
aan alle zijden van den kop naar beneden han-
gen, die van de Hen bestaat uit talrijke overeind-
staande ronde veeren, welke te zamen een groote
bolvormige kuif vormen.
NB. Is de kuif staande, zijdelings platgedrukt en
voorover gebogen, dan geeft men in Duitschland
aan dit ras den naam van Brabanter.
Bek: Middelmatig, vleeschkleurig.
Kam: Weinig, bijna niet zichtbaar.
Wangen: Sterk beveerd en gebaard.
Kinlellen: Ontbreken; daarvoor in de plaats een
vrij lange baard onder de kin, die met de veeren
aan de wangen te zamen een ringbaard vormen.
Oorlellen: Klein.
Hals: Matig lang, zacht gebogen en rijk beveerd.
Bug: Plat, breed nabij den hals, en smaller nabij
den staart.
-ocr page 263-
218
Zadel: Rijkelijk met sierveeren behangen.
Borst: Hond en sterk naar voren gebogen.
Vleugels: Goed geëvenredigd.
Staart: Sterk ontwikkeld, niet groote sikkelveeren
bij den Haan; groot en breed bij de Hen.
P o o t e n : Vrij kort, slank, naakt, leikleurig.
Hoofdkleuren.
a. Zilverlakensch. {Silver spangled. SUbertupfen. Pa-
don e argentée.)
HAAN.
Kuit\': Wit, met liet eind der veeren in eene zwarte
punt uitloopende.
Hals- en zadel veeren: Als boven, doch met
meer zwart aan de veeren.
Horst en rug: Met groote halvemaanvormige
grauw-zwarte randen aan de witte veeren.
Vleugel-dekveeren: Wit, met zwarte groen-
glimmende randen om elke veer, die aan de punt
breeder worden en twee zwarte dwarsbanden over
de vleugels vormen.
Slagpennen: Wit met zwarte randen.
Staartpennen en sikkel vee ren: Wit of
grauwachtig met zwarte topeinden.
Dekveeren van den staart: Min of meer
grauw met breede zwarte groen-glimmende randen
omzoomd.
HEN.
Kuif: Het eerste jaar zwart niet smalle witte
randjes om elke veer, later wit met breedere
zwarte randen.
-ocr page 264-
219
Alle uverige veeren zijn wit met zwarten rand,
die aan het eind der veeren een weinig bree-
der wordt.
*. Goudlakensch. (Gold spanqled. Gold-Twpfen. Padoue
dorée.)
In alles aan de zilverlakensche gelijk, doch
met heldere, donker geel-bruine grondkleur.
c Geel. (Victoria. Chamoix uni, Chamoix maillé.)
Geel of zeemleer van grondkleur, hetzij éónkleurig,
hetzij met witte randen om de veeren.
d.     wit ,
e.     zwart > Eenkleurig wit, zwart of blauw.
f.     blauw \'
g.     Koekoeksveer (Padoue périnéé). Alleen de achterhelft
der kuif heeft eenige witte veeren.
h. Hermelijn (Padoue herminée). Witte Padua,metde
punten der halsveeren zwart gestreept als bij de
lichte Brahma-Poetra\'s; de staart is zwart met
eenig wit doormengd.
Padua mit Krohnhaube = Padua.
do. do. S t e h h a u b e = Brabanter.
P a p i 11 o t é = Goud- of Zilverlakensch.
P a r i s e r (w e i s z e s) H u h n = Wit Maleisch hoen.
Partridge = Patrijsveerig.
Patavinisches Huhn = Padua.
Pausbackchen = Uilebaard.
Pavilly (Poule de) = Crèvecoeur.
Pegu (Kleines Huhn von) Javaansche kriel.
Peguanisches Huhn = Padua.
Peking Bantam = Cochin-Chinakriel.
P a i 11 e t é = Goud- of Zilverlakensch.
-ocr page 265-
220
PEL (GOUD- EN ZILVERLAKENSCHE).
Gallus domesticus var. belgicus.
Staart pel, Pel van Hoor/straten,
(in Friesland) Weiten.
Poule de la Campine, Hambourg crayonnée. Hoog-
straeter Huhn, Gematte Hollander, Alltagnleger,
Todtleger, Gexplilterte Hamburg, Gesprenkelte
Hamburg, Kreolen, Compénes-Huhn, Bol-
ton-Huhn, Vierldnder Huhn. Dutch foivl,
Dutch every-day Layer, Everlasting,
Chitteprat, Penci\'led Hamburg, Bol-
tons, Greels, Corah.
Voorkomen: Trotsch en statig.
Hoogte: Tot boven den kop 0,45—0,50 meter.
Gewicht: 2—21/» kilogram.
Kop: Klein, eenigszins platgedrukt.
Bek: Kort, hoornachtig blauw met witte punt.
Kam:
(a)    Enkel, helder rood, recht, hoog, van het mid-
den van den bek tot het achterhoofd reikende
e.i met groote, diep ingesneden tanden voor-
zien, die van achteren in eene opgewipte punt
uitloopen (Boerenpel, Staartpel).
(b)    Rozenkam, groot, van boven plat met vele
even gróote puntige wratjes voorzien, van voren
vierkant, van achteren in eene opgewipte punt
uitloopende {Pel met rozenkam).
Wangen: Naakt, rood, met kleine oorveertjes
voorzien.
Oorlellen: Rond, plat tegen de wangen aange-
drukt, zuiver wit.
-ocr page 266-
221
K i n I e 11 e n : Breed, middelmatig lang, goed afge-
rond, helder rood.
Hals: Vrij lang, sierlijk gebogen en bij den Haan
rijkelijk voorzien met glimmende goudgele (bij de
Goudlak.) of zilverwitte (bij de Zilverlak.) siervee-
ren, zonder zwarte punten aan de uiteinden dier
veeren.
Rug: Breed en plat.
Zadelsiervceren: Als die aan den hals.
Borst: Goed ontwikkeld en naar voren gebogen.
Vleugels: Vrij groot.
Pooten; Middelmatig lang, leiblauw van kleur.
Staart: Lang en recbtopstaand, zwart met groe-
nen metaalglans en met smalle witte randen om
de sterk gebogen sikkelveeren.
Veeren: De teekening der veeren, met uitzonde-
ring der sierveeren bij den Haan en de halsveeren
bij de Hen, bestaat uit kleine donkergrauwe streep-
jes, die als bet ware rondom den vogel schijnen
getrokken te zijn.
Hoofdkleuren:
a.     Goudlakensch: (in Friesland) Rood Weiten. Ooldspren-
kel, Goldhuhn.. Bolton Buff.
b.     Zilverlakensch: (in Friesland) Wit Weiten. Süber-
sprenkel, Silberhuhn, Süber-Fasanenhuhn, Silber-
Möve. Bolton Gray.
N.B. De pellen met enkelen karn (Boerenpellen) zijn
gewoonlijk minder zuiver geteekend dan die met
rozenkam, omdat er minder werk van gemaakt
wordt bij de liefhebbers.
-ocr page 267-
f#»v«»«fe>*1,.
bi? \'-. \'\\..ik*-\'Vil.-J
/■•"?,
UILEBAAPin.
-ocr page 268-
222
Pencilled Hamburg = Pelhoen (Hollandsch of
gewoon.)
Périnéc (Padoue) = Koekoeksvoer Padua.
Perser = Krulveer.
Persian Cock = Bolstaart.
P e r s i s c h e s Huhn = Bolstaart.
do.
          do. = Krulveer.
do.          do. = Padua.
Pheasant fowl = Hamburger pel.
do.          do. (D u t c h) = Uilebaard.
do.          do. (Russian) = Fazanthoe n.
Phoenix-hoen = Veelkleurig Yokohama-hoen met
sikkelveeren van ongeveer 2 M. lengte.
P i 1 e = Eng. benaming voor witte hoenders niet rood of
geel op rug en schouders.
P i 1 e game = Eng. Vechthoen als boven.
Pitte Wonno = Vorkstaarthoen.
RYMOUTH-ROCK,
Gallus domesticus var. Plymouth-rockii.
Gestalte: Slank eij deftig, in vorm tusschen de
Italiaansche en Spaansche hoenders.
Hoogte: Tot boven op den kop 0,50—0,60 meter.
Gewicht: 4—5 kilogrammen.
Kop: Klein en opgeheven.
Bek: Sterk bij het begin, aan de punthaakvormig
gebogen; helder geel.
Kam: Enkel, vuurrood, recht, regelmatig getand.
Wangen: Vuurrood, met weinige korte veeren
voorzien.
-ocr page 269-
223
Oorlellen: Vuurrood, hangende doch vrij kort.
K i n 1 e 11 e n : Idem. vrij lang, breed, van on-
deren goed afgerond.
Hals: Vrij lang, sierlijk gekromd; dik tengevolge
der menigte sierveeren, die lang en fijn zijn en
tot op de schouders neerhangen; de kleur der
halsveeren is zilverachtig wit met kleine donkere
dwarsbandjes geteekend.
K u g: Plat, breed en vrij lang, naar den staart toe
een weinig afdalende.
Borst: Breed, goed ontwikkeld en vooruit-
springende.
Vleugels: Middelmatig, in de rug-, borst- en
buikveeren gedeeltelijk verborgen.
Staart: Bij den Haan met vrij lange sikkelveeren
voorzien; bij vele Hennen wordt de staart horizon-
taal gedragen.
P o o t e n : Middelmatig, naakt, helder geel; de dijen
zijn bijzonder sterk ontwikkeld en dik beveerd,
doch niet donsachtig.
Kleur: Leikleurig koekoeksveer, met donkere naar
het zwart overhellende dwarsbanden ; de Hanen
zijn altijd veel lichter van kleur met smallere en
lichtere dwarsbanden dan de Hennen.
Polands = Kuif hoenders in \'t algemeen in Engeland.
P o 1 e c a t = Vechthocn (Zwart Engelsch).
Polish fowl = Kuit\'hoenders in \'t algemeen in En-
geland.
P o 11 h u h n = Kuif hoenders in \'t algemeen in Duitschland.
Polnishes Pracht h u h n = Hooggele witkuif.
-ocr page 270-
224
Po 1 nishes Schleierhuhn = Houdan.
,,          Silberhuhn
Blauwe witkuif.
,,          Silberschleierh uhn
Poolsch lioen = Witkuifhoen.
PORSELEIN-KRIEL
Gallus domesticus var. nanus albo-niaculatus.
Bengaalsche Kriel. Millefleurs. Porzellan-Bantam;
Porzellan-Ilühnchen.
Voorkomen: Krielachtig, met opgeheven kop
en staart en als niet groote sneeuwvlokken
bezaaid.
Gewicht: Van den haan 0,90, van de Hen 0,80
kilogram.
Kam: Enkel, rechtopstaand en getand.
Oor- en kin lellen: Rood, niet bijzonder ont-
wikkeld.
Hals: Aan het einde van elke veer bevindt zich
een ronde witte vlek, door een zwarten, groen-
glimmenden rand omzoomd.
Borst en Buik. Zwart met groenen metaalglans
of geheel donkerbruin.
Rug- en Zadel veeren. Elke veer met een ronde
witte vlek voorzien.
Vleugels: Bijzonder lang, bijna langs den grond
slepende.
Staart: Met middelmatig ontwikkelde, meest witte
sikkelveeren voorzien; elke staartpen is zwart,
-ocr page 271-
225
niet groenen met aal glans en aan het einde
voorzien van eene ronde witle vlek.
Pooten: Sabelpoot; geel, voorzien met lange aan
de punt wit gevlekte veeren; die aan de teenen
zijn geheel wit.
Kleur der veeren: Zwart of donker bont met
een witte ronde vlek op elke veer van rug en
borst, waardoor zij het voorkomen verkrijgen van
met sneeuwvlokken bezaaid te zijn.
rzellan-Bantam j _
J = Porselein knel.
ïd.
            Hünnchen |
u 1 e américaine = Maleisen hoen.
„ andalouse = Spaansch hoen (blauw).
„ d\'Ancona - Spaansch hoen (koekoeksveer).
„ d\'Angers = Gekruist ras van Crèvecoeur en
Houdan of La Flèche.
des Ardennes
„ d\'Argentan \\ = Fransche veldhoenders.
d\'Arthège
//
       de Barbezieux = La Flèche met enkelen kam.
pBengale— Maleisch hoen.
„ „ B o u s s e }
_ , , } = Gekruist Fransch ras.
         „ B r a k e 1 |
         ;/ B r é d a = Kraaikop.
Bressane
de La Bresse
_ Fransch gekruist ras, uit
Minorca-hoenders geteeld.
ii
// duBrésil= Maleisch hoen.
/>/ deBretagne = Veldhoenders met korte pooten.
0 bronzée = Bronshaan.
u deBruges = Belgisch vechthoen.
-ocr page 272-
226
Poule de Buenos-Ayres = Krulveer.
,/         //Ga m bodge = Japansche kriel.
;/        „ la Carapine = Pelhoen.
//         ;/ C a u c h o i s e l
         f Canmont         f Franscli gekruist ras, uit
//         laCaussade l Crèvecoeurs geteeld.
         ,, C a u x                 I
         „ C o y 1 o n = Bolstaart.
;/       a cinq doigts = Fransch veldhoen met vijf
teenen, aan de Zuid-Belgische grenzen gemeen.
w       de Combat anglaisezr Engelsch veohthoen.
                            du N o v d — Belgisch vechthoen.
       G o r n e 11 e = La Flèche.
       Cosaquc = Uilebaard.
       a cou nu = Naakthalzig hoen.
       a c o u r t e s p a 11 e s = Dwerghoen.
       G o u c o u ■=. Koekoeksveer.
              i,        a m ér ie ai ne = Dominique.
       a culotte de velours = Hamburger pel.
n       ii du vet = Zij- of Haarveer-hoen.
       d\'E 1 b e r f e 1 d = Bergsche kraaier.
       Fa i sa n e = Hamburger pel (zwarte).
                          a n g 1 a i s e = Uilebaard.
                          r u ss e = Fazant -hoen.
       f r i s é e = Krulveer.
. Maleisch hoen (wit).
ii du „ \'
,, de Gascogne = Fransch veldhoen.
f, „ Gournay = Crèvecoeur.
„ du Gros M o r n e = Maleisch hoen.
-ocr page 273-
227
Poule de G u e l d r e = Kruaikop (koekoeksveer).
„ des Hayes = Bolstaart.
de Hambourg pa pi llotée = Hamburger pel
u
                       c r a y o n n é e = Pel (gewone).
huppée d e De n d ér a = Een thans onbekend
gekuifd ras met lange sterke pooten en uile-
baard. door Buffon vermeld.
,z de ](irusalem~Lakenfelder.
// des LandesnFransch veldhoen.
Leghorn
{ = Italiaansch hoen.
// de Livourne
,, d e Malacca
I =
Maleisen hoen.
       malaise
t       d u M a i n e = La Flèche met enkelen kam.
,z       du Mans —La Flèche met rozenkam.
,z       d e M e r 1 e r e a u x = Crèvecoeur.
       N a i n e = Krielhoen.
n            p a t t\'u e = Krielhoen met geveerde
pooten.
       deNangasaki = Japansche kriel.
       de Nankin = Cochin-China.
       de Napoléo n = Maleisen hoen (wit).
//       normande = Houdan.
       ombrée coucou = Koekoeksveer.
       Padoue hollandaise = Witkuif-hoen.
//       de Padoue = Padua.
       de Paris = Maleisch hoen (wit).
       pa 11 u e = Sa bel poot.
ff       d e P a v i 11 y = Crèvecoeur.
u        i, P o 1 o g il e = Padua.
-ocr page 274-
228
Poule de Provence = Fransch veldhoen.
// „ la Réunion = Maleisch lioen.
// /, R u s s i e = Maleisch hoen (bruin).
,z „ S a n s e v a r r e = Perisch hoen, door Buffon
vernield doch niet nader beschreven.
„ sauvage = Coq sauvage.
d u S ê v a i 1 = Sultanshoen.
„ de Solügonte=:Fransch veldhoen.
„ S n 11 a n e =r Sultanshoen.
a tête de corneille = Kraaikop.
„ d e T r a n q u e h a" r = Maleisch hoen.
Ie Turquie = Sultanshoen.
//
Prachthuhn (II a m huig e r) = Bastaard van Padua
en pellioen.
Prins Albert = Cochin-China (Koekoeksveer).
Ptarmigan = Bastaard-sultanshoen niet langere poo-
ten en kleinere kuif.
R.
Race = Poule.
B a h n K o m r a h = Sonnerat\'s-hoen.
Rammelsloher = Groote witte Hannoversche veld-
hoenders niet hoogen enkelen kam, uit de omstreken
van Harburg.
Ra n go on t\'owl = Maleisch hoen in Engelsch Indië.
Rauchfuss = Sahelpoot.
Rebhuhnfarbig = Patrijsveer.
Red c a p = Boodkapje.
Red game = Bood engelsch vechthoen.
Bod s p e c k 1 e d = Dorking.
-ocr page 275-
z
Ld
O
X
I
<
<
(-
w
a:
te
o
>
-ocr page 276-
229
Hennes (Coucou de) = Koekoeksveer van Rennes.
Réunion (Poule de la) = Maleisch hoen.
R h a n K o m r a h = Sonnerat\'s hoen.
RheinlfinderHuhn = Lakenfelder.
R hodisches H n h n = Padua.
Riesen-Huhn = Kraaikop.
//             » = (En g.) — Dorking.
Roodkapje! IT
, ,               I Hamburger pel met zeer grooten ro-
Rothkappe } =
i zenkam.
R o t h m ü t z e J
Rufflers (Japanese) = Japansche kriel met krul-
veeren.
R u in p k i n            ) _ ,
v                    \\ =Rolstaart.
R u m pi es f o wl\\
R u s s i a n f o w 1 rr= Uilebaard.
R
: Bruin Maleisch hoen.
Russisches H u h n
Russisches Landhuhn = Uilebaard.
Sabelpoot = Hoen met sterk beveerde pooten.
Sabelpoot-Kriel = Kriel met sterk beveerde pooten.
Sammethose __ Hamburger pel.
S a n s e v a r r e = Poule de Sansevarre.
Schattenhuhn. (Orientalisches) = Krulveer.
Se hek ken-Kamp fhuhn = Pile Game.
Scheunthor-Huhn = Veldhoen van gemengd ras.
-Schleier-Huhn = Kuifhoen in \'t algemeen.
Schlotterkamm-Huhn = Veldhoen in Westfalen
16
-ocr page 277-
230
van Spaansch gemengd ras in verschillende kleuren
als: wit, zwart, bruin enz. en met zijdelings omvallende
grooten enkelen kam.
Schotthünchen = Sabelpoot kriel.
Schottisch-Graue = Koekoeksveer Dorking.
Schotsche Kriel = Dwerghoen (Schotsch).
Schulp neus = Kraaikop.
Schwanzloses Huhn = Bolstaart.
Schwarzhautiges Huhn von Calcutta:= Ne-
gerhoen (Ceylonsch).
Schweizer Huhn = Witkuif (blauwe).
Scottish Gray = Dorking (koekoeksveer) met4teenen.
Sebright Bantam = Bantam (goud- of zilverlak.)
Seidenhaar-Huhn i
e, . , IT ,                | = Zijdeveerhoen.
Seiden-Huhn            S
            ,. (Japanesisches) i
[= Negerhoen (Siameesch.)
          Shangaï = Gochin-China (zijdeveer.)
Sensevarisches Huhn = Poule de Sansevarre.
SERAILHOE N.
Gallus domesticus var. turcicus.
Sultanshoen. Poule du Sérail. Sultan foiol. Serail-
Huhn, Astrakaner Huhn, Weiszes türkisches
Huhn. Seraï Taook.
Voorkomen: Padua-achtig, doch iets kleiner»
sierlijk en trotsch van houding.
Hoogte: Tot boven den kop 0.25—0.30 meter.
Gewicht: 2—21/2 kilogram.
Kop: Dik, kort, van eigenaardigen vorm, met bij-
zonder groote kuif, bij den Haan bestaande uit
-ocr page 278-
231
lange, smalle, rondom afhangende veeren, bij de
Hen uit eene groote bolvormige massa goed afge-
ronde recht overeind staande veeren.
Bek: Kort, gebogen, licht vleeschkleurig.
Kam: Met twee kleine roode hoornvormige punten,
somtijds met eene kleine roode wratachtige ver-
hevenheid tusschen beide in, als bij de Houdans.
Wangen: Met naar boven gewende, baardvor-
mende veertjes bekleed.
Oorlellen: Rond, klein, door de wangveeren bedekt.
K i n 1 e 11 e n : Klein, vuurrood.
Baard: Uit fijne, gekrulde veertjes bestaande.
Hals: Middelmatig lang, rijkelijk voorzien van
lange, smalle, zilverwitte sierveeren.
Rug: Plat, breed, bij den Haan met de zadel veeren
gelijk aan die van den hals.
Borst: Voornamelijk bij de Hen sterk naar voren
gebogen.
Vleugels: Aan de punt eenigszins hangende.
Staart: Sterk ontwikkeld; bij den Haan met lange
goed gebogen sikkelveeren; bij de Hen bijzonder
groot, met eene menigte ronde dekveeren voorzien.
P o o t e n: Vrij kort, met lange stijve veeren aan
de dijen; de beenen lichtvleeschkleurig met zeer
lange, de voeten bedekkende veeren bekleed;
de sporen sterk ontwikkeld; teenen vijf in getal.
Kleur der veeren: Zuiver helder wit, zonder
den minsten gelen tint.
N.B. Ptarmigan heet het Serailhoen met kleine
kuif en langere pooten.
-ocr page 279-
\'232
S e r a ï Ta o o k = Serailhoen.
Shake bag = Gekruist Maleisch hoen in Engeland.
Shanghai = Cochin-China, onderras (e).
SiamesichesbehoostesSeidenhuhnJ — Negerlioen
Siamese
                                              \' (wit)metzijdeveer
Siberisch hoen = Langshan.
Siebenbürger Huhn = Naakthalzig hoen.
                S p e r b e r - H u h n = Gekruist uit
Cochin-China en veldhoen.
Silberfasan-Huhn \\
11 a 11 11                   |
. „ Move               l = Pel (zilverlakensch).
gesplittert 1
sprenkel !
„ schleyer-Huhn = Witkuif (blauwe).
Silky fowl = Zijdeveerhoen.
Si 1 v er b u f f = Zeemleerkleurig.
„ duckwing = Engelsch vechthoen met witte
spiegelvlek.
,, gray = Dorkiug (lichte).
„ la eed = Zilverlakensch.
Siro Ghabo = Japanschkriel (wit).
S o 1 o g o n t e (Poule cl e) = Fransch gekruist veld-hoen.
SONNERAT\'S-HOEN.
Gallus Sohneratii, Tem:
Rahn-Komrah, Katukoli. Jungle Murgh, Grey
Jungle fowl.
Voorkomen: Trotsch.
Hoogte: Tot boven den kop 0.60\'meter.
-ocr page 280-
233
Gewicht: 1.25 kilogram.
Kop: Schedel- en nek veeren grauwachtig zwart
met gele vlekken.
Bek: Geel.
Kam: Rood, van voren weinig, van achteren meer
getand.
Wangen: Naakt met lichte oorveertjes.
K i n 1 e 11 e n : Rood, middelmatig, rond.
Hals: Elke sierveer grauwachtig zwart met witte
schachten, eindigende in twee bijzonder sterk
glimmende hoornachtige plaatjes; die aan het
eind zijn bijna vierkant en gelijken op een drop-
pel goudgeel zegellak, de andere zijn witachtig;
deze beide vlekjes gaan naar de vleugels toe in
langwerpige ronde kastanjebruine vlekken over.
Rug, Borst en Buik: Grauwachtig zwart met
witte pen-schachten en met breede kastanjebruine
vlekken langs de flanken,
Vleugel-slagpennen: Zwart met witte schach-
ten en bleeke randen.
Staart: Zeer sterk ontwikkeld; de bovenste sik-
kelvormige dek veeren zwart met bijzonder sterke
rood-purperen, de middelste met groenen metaal-
glans, de onderste glimmend zwart met witte
schachten.
Hen: Van boven bruin gemarmerd met lichtere
schachten der vleugelpennen; van onderen licht
grauw met breede heldere witte middenstreep
of schacht, die aan de zijden en onderste staart -
dekveeren in donkerbruin overgaat; bovengedeelte
-ocr page 281-
234
van kop en nek roodachtig bruin. Kam en kinlel-
len ontbreken.
Vader land: Bengalen.
SPAANSCH HOEN.
Gallus domesticus var. hi spanic us.
Poule espagnole. Spanish fowl. Berberhuhn, Colum-
bisches Huhn, Meocikanisches Huhn, Portorico-Huhn.
Voorkomen: Slank, recht en sierlijk.
Hoogte: Tot boven den kop 0,55—0,60 meter.
Gewicht: 21/2 — 3 kilogrammen.
Kop: Breed en lang.
Bek: Lang, sterk, donker hoornachtig leigrauvv.
Kam: Enkel, vuurrood, bijzonder lang en hoog,
recht, stijf, tusschen de neusgaten beginnende en
tot het achterhoofd reikende; van onderen dik,
aan de randen dun, van \'t begin tot aan \'t einde
diep uitgetand.
Wangen: Wit, naakt, geplooid, met de oorlellen
samengegroeid, (of rood bij de Minorca\'s) over
de oogen tot aan den kam zich uitstrekkende, en
met eenige kleine donkere veertjes nabij de ge-
hoorgangen voorzien.
Oorlellen: Wit, zeer lang, hangende, van onderen
breed en afgerond, zonder groeven of plooien.
K i n 1 e 11 e n : Lang, dun, vuurrood behalve het
gedeelte onder de kin, dat wit is.
Hals: Sierlijk gebogen en rijkelijk met lange zij-
achtige sierveeren voorzien.
-ocr page 282-
235
Rug: Vrij rond, breed nabij de schouders, naar
achteren toe smaller en af hellende; zadelveeren
als die aan den hals.
Borst: Rond en sterk vooruitspringende.
Vleugels: Lang, goed ontwikkeld en plat tegen
het lichaam gedrukt.
Staart: Groot, overend staande, met groote sterk
gebogen sikkelveeren.
Poot en: Dijen lang met kleine veertjes bekleed;
pooten fijn, naakt, leikleurig zwart bij de zwarte,
vleesch kleurig bij de witte.
De Hen is volkomen gelijk aan den Haan, doch de
kam is fijn getand en zijdelings overhellende;
kin- en oorlellen zijn minder ontwikkeld; de
sierveeren ontbreken.
Hoofdkleuren en Onderrassen:
A.   Met witte toang en.
Zwart: Zuiver zwart, de sierveeren met groenen
en purperen metaalglans.
Wit: Zuiver wit, de sierveeren aan hals en rug
zeer glansrijk.
B.   Met vuurroode wangen:
Zwart
: {Zwarte Minorca.)
Wit: (Witte Minorca.)
Blauiv : (Andalusier, Poule andalouse; Jersey blues.)
Helder loodblauw van kleur met donkere randen
om de veeren; hals, rug, vleugels en staart bij
den Haan donker leiblauw en zeer glansrijk met
purperen metaalglans.
-ocr page 283-
\'236
f.        Koekoeksveer: (Ancona-hoen.) Veeren blauwachtig
grauw met donkere dwarsbanden, zonder eenig
rood, geel of wit.
Spangled = Goud- of zilverlakensch niet ronde zwarte
vlekken.
Spanische Hollander = Klein bastaard Spaansch
hoen.
Sperber-Huhn = Koekoeksveer.
Sperber-Poland= „
          Witkuif.
Staarteloos hoen — Bolstaart.
Staart pel = Pelhoen bij welke de kam van acli-
teren in eene opgewipte punt eindigt.
Staffordshire Gamenz Tweekleurig (Pile) Engelsch
vechthoen.
Stanley-hoen — Ceylonseh. boschhoen.
Steierisches Huhn = Een zeer groot reldhoen in
Stiermarken, voornamelijk wegens zijn smakelijk vleesch
op de markt te Weenen geroemd.
Stelzhuhn = Belgisch vechthoen.
Steppenhuhn = Sabelpoot-kriel.
StraszburgerHuhnzrr Veldhoen, in de omstreken van
Straatsburg gekweekt en aldaar op de markt zeer gezocht.
Strausz-Huhn = Brasilianer.
Strauszen-Huhn = Cochin-China.
Strupp-Huhn = Krulveerhoen.
Strijdhoen = Vechthoen.
Sultan shoen = Serailhoen.
Surrey fowl ■=. Dorkinghoen (e) met vier teenen.
Susquehama reds = Amerik. vechthoen.
Sussex fowl = Dorkinghoen (e) met vier teenen.
-ocr page 284-
237
Syrisches Huhn = Groot sterk gebouwd goudla-
kensch hoen met dubbelen kaïn en sabelpooten.
Szeremley-Huhn = Naakthalzig hoen.
T.
ï a s s e 1 = Een hoen in Engeland, met eene puntkuif
als bij den kievit.
Taubenhuhn = Wit Amerik. kriel zonder karn.
Teraminck\'s W i 1 d h u h n = Bronshoen.
Téte de corneille r= Kraaikop.
Thüringer Bausbackchen = Uilebaard.
T j a n g e g a r = Bankivahoen.
Todtleger == Pelhoen.
Tollenhuhn = Kuif hoen.
T o o r n k i p = Kraaikop (koekoeksveer).
Tranquebar (Poule de) = Maleisch hoen.
Tscherkessen-Huhn = Spaansch hoen met roode
wangen.
Turken = Naakthalzige hoenders.
Turkisches Huhn = Serailhoen.
U.
UILEBAARD.
Gallus domesticus var. b a r b a t u s.
Cosaque. Barthuhn, Bausbackchen, Eulenhuhn. Jtus-
sian fowl, Varna-fowl, Cossacks, Pheasant fowl.
Voorkomen: Eenigszins gelijk aan dat der
Crèvecoeurs doch zonder kuif.
-ocr page 285-
XXXI.
\'mm
§!wW,
^
v—V
nsab&të
BB QglfBI
WITK U I F.
-ocr page 286-
238
Hoogte: Tot boven den kop 0,35 — 0,40 meter.
Gewicht: 2 — 2,25 kilogrammen.
Kop: Met korte, eenigszins overeind staande veeren,
met grooten zwarten ringbaard over de wangen
en onder de kin doorloopende.
Bek: Middelmatig, hoornachtig van kleur.
Kam: Enkel of uit twee kleine puntige hoorntjes
bestaande.
Wangen: Sterk beveerd (bakkebaard).
Oorlellen: Plat, roodachtig, door de wangveeren
bedekt.
K i n 1 e 11 e n : Lang en rond.
Hals: Vrij lang en rijkelijk beveerd, de sier-
veeren bij den Haan in een zwarte punt eindi-
gende.
Rug: Slank, lang en plat, met lange hangende
zwartgepunte sierveeren bij den Haan.
Vleugels: Vrij lang.
Staart: Met goed ontwikkelde sikkelveeren bij
den Haan.
P o o t e n: Vrij lang, dun en hoornkleurig.
Onderrassen en Hoofdkleuren:
.Kam: Groot, diep uitgetand en rechtopstaande:
Duitse h e Uilebaard. (Thüringer Bausback-
chen).
a.     Zwart: met groenen metaalglans. (Amerik. Russian
fowï).
b.     Goudlakensch I . .             , __                   
} In teekening als Hamburger pellen.
c.     Zilverlakensch \\
-ocr page 287-
239
B. Kam: Klein met twee hoornvormige puntjes.
Hollandsche Uilebaard. (Dutch Pheasanl
fowl).
a. Goudlakensch I              \' .
„ , ,           | In teekening als Hamburger pellen.
o. Zilverlakensch j
c. Wit.
Ungariscbes Huhn = Wit veldhoen met rechtop-
staanden sterk getanden kam.
V.
V a 11 i k i k i = Wallikikilli.
Varna-fowl = Uilebaard.
Vechthoen (Belgisc h.) = Belgisch vechtlioen.
            (E n g e 1 s c h.) = Engelsch u
»            (M a 1 e i s c h.) = Maleisch       
Vechtkriel = Engelsch vechtkriel.
Veldhoen = Boeren hoenders, tot geen ras behoo-
rende.
Victoria = Lichtgele Cochin-China.
         =         Padua.
Vierlander Huhn Pel.
Virginisches Huhn = Amerik. Bolstaart.
-ocr page 288-
240
VORKSTAARTHOEN.
Gallus f urcat us, Tem : Gallus va rius,
Horsf, Gallus javanicus, Horsf.,
Ayam Alas, Kasingtoe, Pitte Wonno. Coq sauvage
de Java. Java Jungle fowl, Forktailed Cocq,
Kop: Vrij lang met vooruitspringende oogen.
Bek: Geel,
W a n g e n: Kaal en rood met gele randjes.
Kam: Middelmatig, dun met gaven (ongetande)
randen, van onderen groenachtig, in \'t midden
geel en aan den rand in\'t violette ot purperachtig
overgaande.
K i n 1 e 11 e n : Bestaan slechts uit eene enkele ver
groote afhangende lap, dicht bij den bek groen-
achtig, verder helder citroengeel van kleur met
donkere karmijnroode voorranden.
Hals vee ren: Kort en afgerond, van schitterende
metaalgroene kleur en met zwarte randen.
Zadel veeren: Langwerpig en rond, grondkleur
als die der halsveeren doch met goudgele in plaats
van zwarte randen.
Borst en Buik: Zwart met violet-bruinen on-
dergrond.
Vleugeldekveeren: Gelijk aan de zadelveeren,
doch met helder roodbruine randen in plaats van
goudgele,
Staart: Horizontaal, glimmend zwart, de sikkel-
veeren met groenachtigen metaalglans, de beide
langste aan de punt naar buiten gebogen.
-ocr page 289-
241
P o o t e n : Geelachtig groen bij den Haan, grauw-
achtig bij de Hen.
De Hen is een weinig kleiner dan de Haan; kam
en" kinlellen zeer klein; de keel is met witach-
tige veeren bekleed. Rug en borst zijn patrijs-
veerig van kleur met lichtere pen-schachten op
den rug, waardoor deze eenigszins gestreept schijnt
te zijn; de staart bestaat uit zwarte veeren met
smalle grauwachtig bruine randen.
Vaderland. Java:
Voshoen (B 1 a u w) = Blauwe Crèvecoeur met geve-
derde pooten, in den handel gebracht door den Heer
W. H. Vos te *s Graveland.
Wallikikilli = Bolstaarthoen.
Wanzenauer H u h n = Hpudan.
Weiszhaube (H o 11 a n d i s c h e) = Witkuifhoen.
W e i t e n K i p p e n = Goud- of\' Zilverl. pellen in Fries-
land.
Wellekukulli = Ceylonsch boschhoen.
Wellsches Riesenhuhn == Padua.
W e 1 f e n-H uhn = Padua (gele).
Wetterauer Huhn = Duitsch ras van.veldhoen.
W h e a t e n-b reasted Game = Eng. veehthoen met
stroogele borst.
-ocr page 290-
242
WITKUIFHOEN,
Gallus do mest ie us var. albo-c r i status.
Patloue hollandaise. Hollander, Holldndisches Huhn,
Holldndische Weiszhaube, Pol-Huhn, Schleier-
Huhn, Tollen-Huhn. Dutch Polands,
Polish fowl.
Voorkomen: Kort, sierlijk en trotsch.
Hoogte: Tot boven den kop 0.35—0.40 meter.
Gewicht: 3 Kilogrammen.
Kop: Met zuiver witte kuif, waarin behalve bij de
zuiver witte witkuifhoenders, enkele zwarte of
blauwgrijze veeren nabij het voorhoofd voorkomen;
bij den Haan bestaat de kuif uit smalle en lange
veeren, die aan alle zijden langs den kop neer-
hangen; bij de Hen uit recht, overend staande
ronde veertjes, te zamen eene groote bolronde
kuif vormende.
Bek: Leikleurig zwart, bij de blauwe en witte
lichter van kleur.
Kam: Nauwelijks zichtbaar.
Wangen: Rood.
Oorlellen: Klein, rond en wit.
K i n 1 e 11 e n : Lang, dun, hangende.
Hals: Recht en trotsch gedragen, en rijkelijk
beveerd.
Rug: Breed aan de schouders, smal nabij den staart.
R o r s t: Rond en sterk naar voren gebogen.
Staart: Rijzonder sterk ontwikkeld en bijna
loodrecht gedragen.
-ocr page 291-
243
Vleugels: Goed geëvenredigd.
Poot en: Vrij kort, dun, naakt, kleur als die van
den bek.
Kleuren:
a.     Zwart. (Aleppohoen.)
b.     Blauw. (Schweiszer Huhn, Polnisches Silberhuhn,.
Turkisches-Blauhuhn; Duns.)
c.      Wit.
d.     Koehoeksveer. (Mohnsperber, Sperber-Poland.)
e.     GeeL (Chamois ; Goldscldeier-Huhn, Polnisches Pracht-
huhn. Spangled St. Jago.) Grondkleur evenals
bij de goudlakensche Padua, doch met eene witte
vlek op elke veer en in plaats van eene zwarte
eene witte kuif.
AVittwe = Kuif hoen, met witte ronde vlekjes als parels
op bruinen of zwarten grond.
\\V o 11 - H u h n = Zijdehoen, bij welke de veeren meer
wolachtig dan zijde- of haarachtig zijn.
Worcestershire Game = Wit Eng. vechthoen (h)
met rood op rug en vleugels.
X.
Xolo = Maleisen hoen.
T.
Yersey fowl = Jersey fowl.
Yorkshire game = Engelsch vechthoen.
Vorkshire Pheasant fowl = Hamburger pel.
-ocr page 292-
244
YOKOHAMA.
Gallus domesticu8 var. Yokohamensis.
Jafxinisches Ru-hn.
Gestalte: Slank, met vooruitgestrekten kop, en
slependen staart bij den Haan.
Hoogte: Tot boven den kop 0.55 — 0.60 meter.
Gewicht: 1.50 — 2 kilogrammen.
Kop: Klein en langwerpig.
Bek: Sterk aan \'t begin, aan de punt haakvormig.
Kam-. Klein, helder rood, uit een dikke, ronde,
kussenachtige vleeschmassa bestaande; bij de Hen
is de kam zeer klein, enkel en fijn getand.
Wangen: Rood met kleine witte veertjes begroeid.
Oorlellen: Helder rood, weinig ontwikkeld en
hangende.
K i n 1 e 11 e n .- Als boven doch zeer kort.
Hals: Lang, vooruitgestrekt en rijkelijk met bijzon -
der lange, smalle, fladderende sierveeren voorzien
Borst: Smal en recht, door de halssierveeren bijna
bedekt.
Rug: Plat, lang, nabij den hals breed, naar ach-
teren toe smal en sterk af hellende; zadel veeren
als die aan den hals.
Vleugels: Lang en hoog op gedragen.
Staart: Horizontaal; staartpennen lang, een weinig
naar beneden gebogen ; sikkelveeren bij den Haan
bijzonder lang, smal, fladderende en langs den
grond slepende; de staart bij de Hen horizontaal
met de middelste pennen vrij lang en puntig.
-ocr page 293-
245
P o o t e n : Bijzonder lang, kaal, gespierd en hei-
der geel.
Kleuren:
a.    Zuiver wit.                    "•
b.    Wit met helder bruinachtig-geel op kop, rug, schou-
ders en dijen. (Zadelhoen. Pile Yokohama).
c.    Koekoeksveer.
d.    Roodachtig-bruin (goudlakensch): Phoenix hoen.
Evenals de Hanen van onze boerenhoe nders, met
bijzonder (soms 2 meters) lange zwarte sikkelvee-
ren; de Hen patrijsveerig met witte penschachten;
halsveeren witachtig met smalle zwarte overlang-
sche streepen over het midden.
IJ shoen = Eis-Huhn
Z.
Zadelhoen = Yokohama, wit met geel-bruinen rug.
Z w e r g-E nglander = Engelsch vechtkriel.
                 (weisze) = Witte kriel met sabelpoot.
Huhn = Krielhoen.
//
//
(ameri k.) = Sabelpoot-kriel.
Kampfer = Engelsch vechtkriel.
"                  "             f = Bolstaart-kriel.
Klut-Huhn
S e i d e n-H aarhuhn = Zijdeveer-kriel.
S t r u pp-Huhn = Krulveer-kriel.
Tauber = Bolstaart-kriel.
Zijdehoen = Zijdeveer-kriel.
17
-ocr page 294-
-<
o
l
o
I
X
>
>
-ocr page 295-
246
ZIJ DEV EER KRIEL.
Gallus domesticus var. setaceus.
Haar veer-kriel Poule soyeuse. Silkij fowl. Seiden-
Hahrhuhn.
De Zijdeveerhoenders worden verdeeld in :
a.    Zijdeveerhoenders met zwart gezicht. (Negerhoen.)
b.    Zijdeveerhoenders met rood gezicht.
Voorkomen: Mollig en gedrongen met trotsche
houding.
Hoogte: Tot boven den kop 0.25—0.30 meter.
Gewicht: 0.70—0.80 kilogram.
Kop: Klein en langwerpig met kleine achterwaarts
gebogen kuif.
Bek: Sterk, lang en gekromd, vleeschkleurig wit.
Kam: Rozenkam, helder vuurrood, van boven plat,
van voren vierkant, van achteren in een opge-
wipte punt eindigende.
Wangen: Vuurrood met enkele witte donzige
veertjes bezet; oorveertjes sterk ontwikkeld, bijna
bakkebaarden vormende.
Oorlellen: Klein en wit.
K i n 1 e 11 e n: Vuurrood, middelmatig lang en goed
afgerond.
Hals: Middelmatig lang, goed gebogen en met
lange haar- dons- of zijdeachtige veeren bekleed.
Borst: Goed ontwikkeld en naar voren gebogen.
Rug. Breed, met zadelveeren gelijk aan de hals-
sierveeren.
-ocr page 296-
247
Vleugels: Vrij lang, met slecht ontwikkelden
baard der veeren.
Staart: Opwaarts gedragen, groot met lange zij-
deachtige sikkelveeren.
Poot en: Kort, naakt.
Veeren: Met onsamenhangende baarden der vee-
ren waardoor deze dons-, zijde- of haarachtig
schijnen te zijn.
Kleuren:
a.    Zuiver wit; Pooten vleeschkleurig.
b.    Geheel zwart; Pooten lei kleurig.
NB. Wanneer de veeren in plaats van haar- ofzij-
deachtig meer naar wol gelijken, zoo worden zij
Wouwen; Pouled Duvet, Wollhuhn, Gallus lanatus
genoemd. Eene krielvorm van Cochin-China met
zijdeveeren heet in \'t ICngelsch Emu fowl, Silky
Cochin,
in \'t Duitsch Seiden Shangaë.
-ocr page 297-
HOENDERS IN VERSCHILLENDE TALEN.
Oorspronkelijk
vaderland.
NAMEN VAN DE HOOFDRASSEN DER
Gallus (dom. var.) nanus cuculoïdes
    ferrugineus, Gmel
    (dom. var.) nanus banticus
           nu bellicosus belgicus
,           „ „ vociferans
           „ „ ecaudatus
    stramineïcollis, Burbidge
    (domest. var.) brabantinus
          „ „ Brahma-Putra
   (ferus hybr.) aeneus, Tem.
    Kikerivulli Tem
,       (dom. var.) cochin-chinensis
,           » » cameracensis
,          nu dominicensis
           nu dorcinensis
.          „ » brevipes
,           » » bellicosus anglicanus
           „ „ phasianoïdes
,           . n hamburgensis
           » » houdanensis
           „ „ liburnensis
           „ „ albus nigro-cristatus
          n n nanus japonicus
,           » » barbatus javanicus
           , n coracinus
           , „ nanus unicolor
Antwerpsche kriel
Bankiva-hoen
Bantam
Belgisch vechthoen
Bergsche kraaier
Bolstaart
Borneoosch hoen.
Brabanter
Brahma-Poetra
Bronshoen
Ceylonsch boschh.
Cochin-China
Crèvecoeur
Dominique
Dorking
Dwerghoen
Eng vechthoen
Fazant-hóen
Hamburger
Houdan
Italiaansch hoen
Jago hoen (St.)
Japansehe kriel
Javaansche kriel.
Kraaikop
Kriel (éénkleurige)
Kukuks-Hühnchen
Bankiva-Huhn
Gesiiumte Dantam
Stelz-Huhn
Kriiher ttber\'n Berg
Klut-Huhn
Wildhuhn von Borneo
Brabanter
Brahma-Putra
Bronzen-lluhn
Wildhuhn von Ceylon
Cochin-Cliina
Crèvecoeur
Dominique
Riesen-Huhn
Hfipfer
Kiimpfer
Fasan-Malayen
Hamburger (getupfte)
Wanzenauer
Halianisohes huhn
Schwarze Weiszhaube
Japanisches Dachshuhn
Eulen-Hühnchen
Krahenkopf
Zwerp-Huhn
Cuckoo Bantam
Bengale Jungle fowl
Laced Bantam
Belgian Game fowl
German Crawer
Rumpless fowl
Borneo Jungle fowl
Braband Polish fowl
Brahma-Pootra
Bronzed Cock
Ceylon Jungle fowl
Cochin-Chine
Crèvecoeur
Dominique
Dorking
Bakies
Game fowl
Hussian pheasant fowl
Spangled Hamburgh
Xormandy fowl
Leghorn
St. Jago fowl
Xangasaki fowl
Java Bantam
Breda fowl
Black- or Withe-Bantam
België
Sumatra, Bengalen
Engeland
België
Westfalen
Perzië
Labuan.
X.-Brabant
Achter-Indië
Java
Ceylon
Cochin-China
Xormandië
Xoord-Amerika
Engeland
Frankrijk
Engeland
Moskou
Engeland
Xormandië
Italië, N. Amer.
Kanarische Eiland.
Japan
Java
X.-Brabant, Gelderl.
China
Coucou d\'Anvers
Coq de Sumatra
Bantam papilloté
Combattant du Nord
Bace d\'Elberfeld
„ des Hayes
Coq de Bornéo
Padoue de Braband
Brahma-Poutra
Coq bronzé
Coq de Ceylon
Cochin-Chine
Crèvecoeur
Dominique
Dorking
a courtes pattes
Coq de combat
Poule faisane russe
Hambourg
Houdan
Livourne
Poule de S Jago
Xangasaki
Bace naine de Java
Breda
Bace naine unicolore
-ocr page 298-
HOENDERS IN VERSCHILLENDE TALEN.
Oorspronkelijk
vaderland.
NAMEN VAN DE HOOFDRASSEN DER
Gallus (dom. var.) nanus cuculoïdes
    ferrugineus, Gmel
    (dom. var.) nanus banticus
           nu bellicosus belgicus
,           „ „ vociferans
           „ „ ecaudatus
    stramineïcollis, Burbidge
    (domest. var.) brabantinus
          „ „ Brahma-Putra
   (ferus hybr.) aeneus, Tem.
    Kikerivulli Tem
,       (dom. var.) cochin-chinensis
,           » » cameracensis
,          nu dominicensis
           nu dorcinensis
.          „ » brevipes
,           » » bellicosus anglicanus
           „ „ phasianoïdes
,           . n hamburgensis
           » » houdanensis
           „ „ liburnensis
           „ „ albus nigro-cristatus
          n n nanus japonicus
,           » » barbatus javanicus
           , n coracinus
           , „ nanus unicolor
Antwerpsche kriel
Bankiva-hoen
Bantam
Belgisch vechthoen
Bergsche kraaier
Bolstaart
Borneoosch hoen.
Brabanter
Brahma-Poetra
Bronshoen
Ceylonsch boschh.
Cochin-China
Crèvecoeur
Dominique
Dorking
Dwerghoen
Eng vechthoen
Fazant-hóen
Hamburger
Houdan
Italiaansch hoen
Jago hoen (St.)
Japansehe kriel
Javaansche kriel.
Kraaikop
Kriel (éénkleurige)
Kukuks-Hühnchen
Bankiva-Huhn
Gesiiumte Dantam
Stelz-Huhn
Kriiher ttber\'n Berg
Klut-Huhn
Wildhuhn von Borneo
Brabanter
Brahma-Putra
Bronzen-lluhn
Wildhuhn von Ceylon
Cochin-Cliina
Crèvecoeur
Dominique
Riesen-Huhn
Hfipfer
Kiimpfer
Fasan-Malayen
Hamburger (getupfte)
Wanzenauer
Halianisohes huhn
Schwarze Weiszhaube
Japanisches Dachshuhn
Eulen-Hühnchen
Krahenkopf
Zwerp-Huhn
Cuckoo Bantam
Bengale Jungle fowl
Laced Bantam
Belgian Game fowl
German Crawer
Rumpless fowl
Borneo Jungle fowl
Braband Polish fowl
Brahma-Pootra
Bronzed Cock
Ceylon Jungle fowl
Cochin-Chine
Crèvecoeur
Dominique
Dorking
Bakies
Game fowl
Hussian pheasant fowl
Spangled Hamburgh
Xormandy fowl
Leghorn
St. Jago fowl
Xangasaki fowl
Java Bantam
Breda fowl
Black- or Withe-Bantam
België
Sumatra, Bengalen
Engeland
België
Westfalen
Perzië
Labuan.
X.-Brabant
Achter-Indië
Java
Ceylon
Cochin-China
Xormandië
Xoord-Amerika
Engeland
Frankrijk
Engeland
Moskou
Engeland
Xormandië
Italië, N. Amer.
Kanarische Eiland.
Japan
Java
X.-Brabant, Gelderl.
China
Coucou d\'Anvers
Coq de Sumatra
Bantam papilloté
Combattant du Nord
Bace d\'Elberfeld
„ des Hayes
Coq de Bornéo
Padoue de Braband
Brahma-Poutra
Coq bronzé
Coq de Ceylon
Cochin-Chine
Crèvecoeur
Dominique
Dorking
a courtes pattes
Coq de combat
Poule faisane russe
Hambourg
Houdan
Livourne
Poule de S Jago
Xangasaki
Bace naine de Java
Breda
Bace naine unicolore
-ocr page 299-
250
251
Oorsproukelijk
vaderland.
Perzië
Frankrijk
Westfalen
Noord-China
Oost-Indii1.
Hongarije
Siam
Italië
Brabant, Gelderl.
N.-Amerika
China
Turkije
Bengalen
Spanje
Holland
Java
Holland
Japan
Oost-Indië
Krulveer
La Flèche
Lakenfeldei
Langshan
Maleisch         
Naakthals
Negerboen
Patlua
Pel
Plymoutli Rock
Porselein kriel
Serail hoen
Sonnerat\'s hoen
Spaansch „
Uilebaard
Vorkstaarthoen
Witkuifhoen
Yokohama hoen
Zijdeveer kriel
Gallus (dom. var.) erispus
„ „ andagavensis
„ „ rhenanus
„ „ sibiricus
„ „ giganteus, Tem.
„ „ nudicollis
„ „ morio
„ „ patavinus
„ „ belgicus
„ „ plymouth rockii
„ „ nanus albo-macwlatus
„ „ turcicus
Sonneratii, Tem.
(domest. var.) hispanicus
„ „ barbalus
furcatus, Tem.
(domest. var.) allio-cristatus
„ „ yocohamensis
„ „ nanus Setaceus
Piace fiisée
La Flèche
Jérusalem
Langshan
Malais
a cou nu
Négre
Padoue
Campine
Coucou américainc
Mille fleurs
du Sérail
Coq de Sonnerat
Espagnole
Cosaque
Coq de Java
Padoue hollandaise
Yocohama
Race soyeuse
Frizled fowl
La Flèche
•Rhenish Hainburghs
Langshan
Indian Game
Szeremley fowl
Negro fowl
Polish fowl
Dutch fowl
Plymouth rock
Porzellan Bantam
Sultan fowl
Sonnerat\'s Jungle fowl
Spanish fowl
Varna fowl
Java Jungle fowl
P/utch Polands
Yokohama
Silky owl
Krisirtes Huhn
Gehörntes Huhn
Rheinlander Huhn
Langshan
Strausz-Huhn
Xackthiilse
Neger-Huhn
Paduaner
Amer. Kukuks-Huhn
Alltagleger
Porzellan Hünchen
Serail-Huhn
Sonnerat\'s Huhn
Spanisches Huhn
liausbiickchen
Wildhuhn von Java
Hollündische Weiszhaube
Yokohama
Seiclen-Haar-Huhn
-ocr page 300-
250
251
Oorsproukelijk
vaderland.
Perzië
Frankrijk
Westfalen
Noord-China
Oost-Indii1.
Hongarije
Siam
Italië
Brabant, Gelderl.
N.-Amerika
China
Turkije
Bengalen
Spanje
Holland
Java
Holland
Japan
Oost-Indië
Krulveer
La Flèche
Lakenfeldei
Langshan
Maleisch         
Naakthals
Negerboen
Patlua
Pel
Plymoutli Rock
Porselein kriel
Serail hoen
Sonnerat\'s hoen
Spaansch „
Uilebaard
Vorkstaarthoen
Witkuifhoen
Yokohama hoen
Zijdeveer kriel
Gallus (dom. var.) erispus
„ „ andagavensis
„ „ rhenanus
„ „ sibiricus
„ „ giganteus, Tem.
„ „ nudicollis
„ „ morio
„ „ patavinus
„ „ belgicus
„ „ plymouth rockii
„ „ nanus albo-macwlatus
„ „ turcicus
Sonneratii, Tem.
(domest. var.) hispanicus
„ „ barbalus
furcatus, Tem.
(domest. var.) allio-cristatus
„ „ yocohamensis
„ „ nanus Setaceus
Piace fiisée
La Flèche
Jérusalem
Langshan
Malais
a cou nu
Négre
Padoue
Campine
Coucou américainc
Mille fleurs
du Sérail
Coq de Sonnerat
Espagnole
Cosaque
Coq de Java
Padoue hollandaise
Yocohama
Race soyeuse
Frizled fowl
La Flèche
•Rhenish Hainburghs
Langshan
Indian Game
Szeremley fowl
Negro fowl
Polish fowl
Dutch fowl
Plymouth rock
Porzellan Bantam
Sultan fowl
Sonnerat\'s Jungle fowl
Spanish fowl
Varna fowl
Java Jungle fowl
P/utch Polands
Yokohama
Silky owl
Krisirtes Huhn
Gehörntes Huhn
Rheinlander Huhn
Langshan
Strausz-Huhn
Xackthiilse
Neger-Huhn
Paduaner
Amer. Kukuks-Huhn
Alltagleger
Porzellan Hünchen
Serail-Huhn
Sonnerat\'s Huhn
Spanisches Huhn
liausbiickchen
Wildhuhn von Java
Hollündische Weiszhaube
Yokohama
Seiclen-Haar-Huhn
-ocr page 301-
GEBRUIK VAN NEVENSGAAND
VERGELIJKEND OVERZICHT VAN DE HOOFDKENMERKEN
DER
VERSCHILLENDE HOENDEREASSEN.
Het doel dezer tabel is hoofdzakelijk den naam van een
of ander ras te kunnen opsporen; daarbij gaat men als
volgt te werk.
Door een bijzonder toeval b. v. komt men in \'t bezit
van een of ander vreemd ras, dat men niet kent; wil men
er den naam van weten, zoo let men in de eerste plaats
op enkele bijzonder in \'t oog loopende kenmerken. Stellen
wij hier een kussenvormigen kam, gele pooten en lange
sikkelveeren in den staart; weldra zien wij (bij gebruik-
making der tabel) dat de Brahma Poetra\'s en Yokohama\'s
de beide eerste kenmerken bezitten; letten wij verder op
de kleur der veeren wit met geel, op de lengte der poo-
ten en der sikkelveeren in den staart, dan vinden wij
dat deze kenmerken toepasselijk zijn op den vogel die wij
vóór ons hebben en komen wij tot het besluit, dat hij
tot het ras der Yokohama\'s behoort; de meer uitvoerige
beschrijving in het standaardboek zal ons nader overtui-
gen of wij ons al dan niet vergist hebben.
-ocr page 302-
\'
INHOUD.
Voorbericht...................................... Bladz.  VII
EERSTE GEDEELTE.
BEHANDELING DER HOENDERS.
HOOFDSTUK
I. DE HOENDERFOKKERIJ IN \'T ALGEMEEN......... Bladz. 5
II.    HUISVESTING, VOEDING enz.
1.   H o e n d e r p a r k.............................            lï>
2.   Ren of Loop..............................           22
3.  Nacht- of Kippenhok en Hoenderstal..           26
4.   Zit-, Roest- ofSpringstokken........           32
5.   L e g h o k j e s................................           33
6.   Z a n d b a d...................................           35
7.   Voerbakken enDrinktoestellen___           30
8.   Voeding...................................           39
9.   Voedsel e n D r a n k.......................           42
10.   Worm putten.............................           50
11.    Verzending van hoenders............           53
III.    GEBREKEN.
1.   Ouderdom................................           56
2.   K r o m m e-p o o t e n..........................            57
-ocr page 303-
VEEGELIJKEND OVEEZICHT VAN DE HOOFDKENIEEKEN DEE
VERSCHILLENDE HOENDEBBASSEN.
KAM.
H
BAARD.
DIJEN.
P O O T E N.
STAART
i
60
"5.
I
i
a
s
i
1
é
03
3
a
&
o
Kussenvormi
\'3
S
o
1
i
H
Zwartachtig
Driedubbel.
Witte OORL
Ringbaard.
Bakkebaard
Met lange ba
veeren.
Met korte zac
veeren.
Met donsveer
Leikleurig
Vleeschkleuri
13
O)
Beveerd.
60
p
03
Middelmatig
i
Vijfteenig.
Groote sikkelvee
Kleine sikkelvee
Zonder sikkelvee
!
I
X
X
X
X
X
X
X
X
..-:*
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
*
X
X
X
X
!
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
*
X
X
X
X
X
X
X
\'
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X X X
X
X
X X X X
XXX
X
X
X1
X
X
X
)
X
x
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X X X X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X >< X
X
X
XXX
X X X X
X
X
X
X
X
KLEUR DER VEEREN.
KUIP.
GESTALTE.
NAAM
O                 <M
s
I
9
1
sa
60
\'|
o
I
n
1
r
U J
i
sa
sa
ag
*
sa
J1
SOOET of RAS.
e
o
o
a
C5
Sa
%
Is
Antwerpsche Kriel.....
Bankiva-Hoen..........
Bantam-Hoen .........
Belgisch Vechthoen-----
Bergsche Kraaier......
Bolstaart..............
Bomeoosch Boschhoen .
Brabanter.............
Brahma-Poetra.........
Bronshoen.............
Ceylonsch Boschhoen ..
Cochin-China..........
Crèvecoeur.......•••••
Dominique............
Dorking..............
Dwerghoen — v.......
Engelsch Vechthoen —
Fazant-Hoen...........
Hamburger Pel........
Houdan...............
Italiaansch Hoen.......
St. Jago-Hoen.........
Japansche Kriel........
Javaansche Kriel.......
Kraaikop..............
Kriel (èénkleurige)......
Krulveer.............
La Flèche............
Lakenfelder...........
Langshan..............
Maleisen Hoen.........
Naakthals..............
Neger-hoen...........
Pailua...............
Pel...................
Plymouth Rock.......
Porcelein-Hoen.......
Serail-Hoen...........
Sonnerat\'s Hoen......
Spaansch Hoen.......
Uilebaard.............
Vorkstaart-Hoen.......
Witkuif-Hoen..........
Yokohama............
Zyveer-Hoen..........
0.25
0.40
0.25
X
0.60
X
X
X
0.50
X
0.25
0.40
0.40
0.45
0.45
X
X
X
X
0.70
0.30
X
0.40
0.55
0.50
X
X
X
0.30
0.70
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
0.60
0.30
0.40
0.50
0.45
0.45
0.50
X
X
X
X
X
X
X
X
X
0.30
X
X
0.50
0.40
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
0 30
0.25
X
X
0.55
0.25
0.35
X
X
X
X
X
X
X
0.40
0.C0
0.70
0 45
X
0.75
X
X
X
X
X
X
X
X
0.50
0.45 I 0.30
0.45
0.45
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
X
0.60
X
X
X
X
0.25
0.30
X
X
X
X
0.40
X
X
0.60
X
0.45
0.40
0.40
X
X
X
X
X
X
0.60
X
X
0.30
X
X
X
^r
-ocr page 304-
■254                                                  inhoud
3.   Verkrommingvan borst- en staart-
b e e n........................................ Bladz. 57
4.   Onvruchtbaarheid......................           58
5.   Onnatuurlijke broeilust..............           5!\'
0.   E i e r-p i k k e n...............................           59
7.   Veere n-p lukken.........................           60
8.   Strijdlust der kippen.................           01
9.   Weg- en Overvliegen (L e e wieken)..           02
IV. ZIEKTEN.
1.   Behandeling in \'t algemeen..........           67
2.   Ruien......................................           W
3.   Spatten....................................           70
4.   Snot........................................           71
5.   G a a p z i e k t e...............................           72
0. Pip..........................................           74
7.   Rheumatisme en Kramp...............           75
8.   Draaiziekte en Beroerte..............           75
il. Uitteering................................           76
-10. Buikloop en K i pp e n-cho Ie ra.........           70
11.   Ha rdlij vighe id...........................           77
12.    Le verziekte..............................           78
•13. Ontsteking en Kanker van deneier-
stok........................................
           79
14.   Wind- enHaneneieren................           80
15.   L e g n oo d...................................           82
10. U i t z a k k i n g van d e n 1 e g d a r m........           83
17.   Zak- e n W a t e r k r o p.....................           83
18.   Bevriezen van kam en p o o t e n......           85
19.   Witte- ofPoeierkam...................           85
20.   Kalk- of Schurftpooten...............           86
-ocr page 305-
INHOUD.                                                       255
21.   Zwakte en Verlamming in de pooten  Bladz. 88
22.   Wonden..................................      „ 88
23.   Beenbreuken...........................      „ 90
V.    VIJANDEN.\'
1.   Viervoetige dieren.....................      „ 91
2.   Vogels....................................      „ 93
3.   Mijten.....................................      , 94
4.   Luizen en Vlooien....................      „ 97
5.   Ingewand s-w o r m e n....................      „ 98
VI.    EIEREN.
1.   E i e r-pr o d u c tie.........................      „ 100
2.   Broed-eieren...........................      „ lOi
3.   Schouwen van eieren...............      „ 108
4.   Bewaren „ „ ...............      „ 109
5.   Verzenden „ „ ...............      „ 111
Vil. VOORTTEELING.
1.   N a t u u r 1 ij k broeden..................      „ 113
2.   Kunstmatig broeden.................      „ 122
3.   Verzorging van het kuiken........      „ 125
VIII. VETMESTING.
1. Natuurlijk vetmesten...............      „ 130
2.   Kunstmatig „ ...............      „ 132
3.   Het kapoenen..........................      „ 134
TWEEDE GEDEEITE.
STANDAARDBOEK VOOR ALLE BEKENDE
HOENDERRASSEN..............................
139
-ocr page 306-
-ocr page 307-
PLAATSING DER GEKLEURDE PLATEN.
Plaat.
Tcgeaorer
pagina
1
Gallus fei
5
»
dom.
13
n
n
Brahma-Ptitra
•21
*
n
(Uybrid.) aeneus ...
2<>
VI. Ceylonsch Boschhoen
ff
n
Stanleyi, Gray....
37
VII. Cochin-china........
ff
(■
\'iai\\) cochin-chinensis.
45
II
ir
, cameracensis...
53
donilnicensis...
(VI
tl
ff
penladact. a nglic.
69
XI. Engelsch Vechthoen.
ff
ff
„ bellicosus anglicus
77
II
ff
„ hambuvgensis...
85
XIII. Houdan.............
ff
«
„ penladact. gallic.
93
XIV. Italiaansch hoen-----
ff
ff
101
II
ff
„ nanus japonicus.
10<>
XVI. Kraaikop............
ff
w
117
XVII. Kriel (Sabelpoot).....
ff
ff
„ namis plumipes.
125
XVIII. La Flêche...........
„ andagavensis...
133
ff
ff
lil
ff
ff
14\'.t
ff
ff
157
ff
ff
105
XXIII. Padua..............
ff
ff
173
181
-ocr page 308-
258
Plaat.
Tegenover
pagina
XXV. Plymouth-rock...... Gallus dom. (var.) Plijmouth rodii. 189
XXVI.  Serail-hoen......
XXVII.   Sonnerat\'s-hoen.
XXVIII.  Spaansch-hoen..
XXIX. Uilebaard........
XXX. Vorkstaart-hoen ,
XXXI. Witkuif-hoen...
XXXII. Yo-ko-hama....
„ „ titrcicun........   197
Sonneratii, Tem..........  205
domesl. (var.)kispanicus....  213
„ „ barbatus.....  221
furcalus, Tem............  229
domest. (var.) albo-crislatus.  237
Yo-ko-hamensis 245
Hattegrond en Doorsnede van een gedeelte eener rij
Hoenderhokken........................................ 31
Vergelijkend overzicht van de Hoofdkenmerken der ver-
schillende Hoenderrassen.............................. 252
-ocr page 309-
MUKFOUTEN.
Blad:
VIII
regel
13
van boven
rooi*
: hij ons, i
\'ecs
: bij ons.
12
H
onder
\'/
Aricultuur
ff
Avicultuur.
\\\'
T
8
n
boven
/\'
eene
;/
een
ff
9
ii
m
«
saam te stellen
ff
samen te stellen
19
II
6
ii
ii
>\'
Crèveoeurs
Crèvecoeurs
15
II
i
ii
ii
n
Kij
n
bij-
19
II
5
n
n
ii
uituititend
il
uitsluitend
II
0
n
ii
hoeoders
II
hoenders
ir
1
n
onder
ii
bescikking
il
beschikking
•23
n
I
ii
»
ii
deurtsijlen
ii
deurstijlen
33
ir
16
n
boven
lichtlijk
il
lichtelijk
34
ff
I
n
onder
ff
e
il
te
37
\'/
\\
n
boven
ook mocht dit
II
dit ook mocht
39
9
ii
onder
/\'
eireschalen
II
eierschalen
(57
*
1
n
ii
enec
II
eene
109
ff
U
ii
ii
ii
na
II
naar
116
n
0
n
boven
9
gebroken
II
gebroken of
124
n
13
n
n
II
broeden
n
broeden;
n
_
n
ii
II
ondervonden;
II
ondervonden door
130
n
2
n
onder
il
lengte
II
breedte