-ocr page 1-
Het mond- en klauwzeer in f.iool-llrHannlë
gedurende liet jaar 1§83.
In een der verslagen van het Departement van Landbouw — uit
welke in dit rapport het een en ander omtrent de joügste epidemie
van mond- en klauwzeer in Groot-Britannië is overgenomen —
komt eene merkwaardige opmerking voor, die gelijk schijnt te staan
met eene bekentenis, dat die ziekte alreeds sedert geruimen tijd in
Engeland het karakter eener inheemsche ziekte heeft aangenomen.
De ondervinding der laatste veertig jaren, zoo zegt dit verslag,
heeft geleerd , dat de hevige uitbarstingen van het mond- en klauw-
zeer periodiek plaats vinden. Iedere hevige uitbarsting wordt gevolgd
door eene periode van rust, »waarin de ziekte in slapenden toestand
verkeert, nooit geheel verdtoijnende, doch slechts in geringe mate de
aandacht tot zich trekkend." De perioden, waarin de ziekte een
hevig en epidemisch karakter aanneemt, hebben eenen gemiddelden
duur van twee jaren , terwijl het tijdperk, waarin zij slaapt, gewoou-
lijk anderhalf jaar duurt. Dit verschijnsel verklaart het Departement
voor Landbouw door de volgende theorie: » de ziekte, wanneer haar
vrije loop gelaten wordt, grijpt alles aan , wat daarvoor vatbaar is
en binnen haar bereik komt, en, na op deze wijze uitgewoed te
hebben , slaapt zij , totdat zij een nieuw geslacht dieren vindt om aan te
grijpen."
Tot heden telde men in Groot-Britannië tien dergelijke epidemieën
van mond- en klauwzeer.
lste epidemie. De ziekte vertoonde zich voor het eerst in Engeland,
of trok er althans voor het eerst de aandacht in Augustus 1839 ,
bleef heersenen gedurende de jaren 1840 en 1841 en begon af te nemen
in 1842.
2de epidemie. Deze nam haren aanvang in 1845 en duurde eveneens
twee en een half jaar.
\'3de epidemie. Begint in 1849 en duurt iets langer dan de beide vorigen.
Me epidemie. De ziekte brak uit in 1861 en begon af te nemen in 1863.
5de epidemie. Aanvang in den zomer van 1865; de ziekte was bijna
geheel verdwenen in 1867.
Gde epidemie. Nam haren aanvang in 1869 en verdwijnt in de tweede
helft van 1872.
1de epidemie. Brak uit in 1874 en begon af te nemen in den herfst
van het volgende jaar.
-ocr page 2-
2
8ste epidemie. Deze nam haren aanvang in December 1876 , begon
te verminderen in de eerste maanden van 1878 en was bijna geheel
verdwenen in de laatste helft van dat jaar.
9de epidemie. Begint in de eerste weken van 1879; gedurende de
negen eerste maanden van het volgende jaar scheen cle ziekte geheel
verdwenen te zijn.
10de epidemie. De loop, dien de jongste uitbarsting der ziekte in Groot-
Britannië nam, was geheel afwijkend van dien, welke, zooals wij zagen,
bij de vroegere epidemieën werd waargenomen. In een vorig rapport
werd alreeds vermeld, dat de Britsche veehouders de eerste oorzaak
dier uitbarsting algemeen meenen te vinden in den invoer van vee uit
het buitenland, en wel in eene lading Fransch vee, die in September
1880 te Deptford ontscheept werd en waaronder eenige gevallen van
mond- en klauwzeer werden ontdekt. Wat hiervan zij, op den lsten
October van dat jaar vertoonde zich de ziekte in een stal te Londen,
en bijna gelijktijdig daarmede kwam liet bericht, dat zij in de graaf-
schappen Kent en Bedfordshire was uitgebroken. Weldra greep de
ziekte verder om zich, en tegen het einde des jaars was zij over bijna ge-
heel Engeland verspreid. De 32,378 gevallen van mond- en klauwzeer, die
in den loop van 1880 voorkwamen , verdeelen zich bijna uitsluitend
over de drie laatste maanden van dat jaar.
Gedurende het daarop volgende (1881) werden 183,046 stuks vee
aangetast. De besmetting nam in dit jaar niet regelmatig en traps-
gewijze in omvang en hevigheid toe; in tegendeel, het ziektecijfer
klom en daalde afwisselend op cle meest onregelmatige wijze, zoodat
bijv. in de vier weken eindigende den loden Januari, 956, gedurende
hetzelfde tijdperk eindigende den 9den April, 145 en gedurende de
gelijke perioden eindigende den 27sten Augustus en den 17den December,
479 en 45 stallen door mond en klauwzeer aangegrepen werden.
Had de ziekte den loop der vorige epidemieën genomen , dan zoude
zij in het nu volgend jaar (1882), in de maanden Mei, Juni en Juli,
haar toppunt moeten hebben bereiken, om van af dat tijdstip in
hevigheid te verminderen.
Dit was echter geenszins het geval. Gelijk in het vorige jaar werd
een hoogst onregelmatig klimmen en dalen in het ziektecijfer waarge-
nomen, terwijl het totaal der gevallen aanmerkelijk geringer was dan
in 1881 en slechts 37,950 bedroeg. Doch juist gedurende de drie ge-
noemde maanden was de ziekte het minst hevig: van 6 Mei tot 3 Juni
werden 68, van 3 Juni tot 1 Juli 19, en van 1 Juli tot 29 Juli 53
stallen aangetast. Daarentegen nam zij aan het einde des jaars eerder
in hevigheid toe; het aantal stallen , dat door de ziekte werd aange-
grepen, bedroeg van den 21sten October tot den 18den November 235,
en van laatstvermelden datum tot den 16den December 433.
Steeds den loop van vroegere epidemieën volgend, had nu de ziekte
in 1883 voortdurend in hevigheid moeten verminderen om tegen het
midden des jaars geheel te verdwijnen — of liever, langzaam en
onbemerkbaar gedurende de tijdruimte van een jaar of anderhalf jaar
-ocr page 3-
s
voort te smeulen. In plaats hiervan was gedurende de eerste zeven maan-
den des jaars het vier-wekelijksch cijfer van aangetaste stallen gemid-
deld booger dan in het vorige, terwijl de ziekte zich , afwisselend in
meerdere en mindere mate, ook weder voordeed in de beide andere ge-
deelten van Groot-Britaniö, — Wales en Schotland (1) — die gedurende
de twee voorafgaande jaren daarvan bijna geheel bevrijd waren ge-
weest. En eindelijk, juist op het oogenblik dat zij geheel had moeten
verdwijnen , begon zij plotseling met verdubbelde kracht te woeden.
Het kan misschien zijn nut hebben , hier in eenige bijzonderheden
te Ireden aangaande den loop dien de epidemie in het jaar 1883 nam,
aangezien daaruit ten duidelijkste blijkt, dat — hoe moeilijk het ook
moge zijn cene in zoo hooge mate besmettelijke ziekte als hetmond-
en klauwzeer uit te roeien — door doortastende en consequent toege-
paste praeventieve maatregelen , bovenal ook door strenge afzondering
van het besmette vee , het kwaad binnen betrekkelijk enge grenzen
kan beperkt worden, terwijl, wanneer aan de ziekte vrije loop wordt
gelaten, hare verspreiding zorgwekkende afmetingen aanneemt.
In de laatste dagen van Deeember 1882 en gedurende de eerste
weken van 1883 scheen het alsof de ziekte had uitgewoed en wilde
gaan afnemen , doch alreeds in de derde week van Januari begon zij
zich wederom verder te verspreiden , en tegen het einde dier maand
heerschte zij in Engeland in acht en dertig graafschappen, alsook in
de hoofdstad Londen. Daarbij kwam, zooals wij zagen, dathetmond-
en klauwzeer zich weldra ook in Schotland vertoonde, welk gewest,
sedert het uitbarsten der ziekte onder het Engelsche vee in 1880,
daarvan bevrijd was gebleven , vooral wel ten gevolge eener verordening,
waarbij de invoer van bedoeld vee in Schotland verboden werd. Het
was in het begin van Februari, dat zich het eerste geval der ziekte
in dit onderdeel der Britsche monarchie voordeed; tegen het einde
dier maand waren alreeds 178 stallen daardoor aangetast en had de
epidemie zich over 16 der Schotsche graafschappen uitgebreid.
Onder deze omstandigheden vaardigde de Privy Council eene ver-
ordening uit — de «Markets and Fairs Temporary Order\'\' —toepasselijk
op geheel Groot-Britannië, dus ook op de niet door mond- en klauw-
zeer besmette districten, waarbij het houden van markten of andere
openbare verkoopingen van folivee verboden werd, tenzij daartoe eene
speciale vergunning van den Privy Council zelf was verkregen.
Diezelfde verordening bepaalde, dat eveneens geene markten of andere
openbare verkoopingen van slachtvee zouden mogen plaats vinden
zonder bijzondere vergunning der plaatselijke overheden, welke die
vergunning slechts zouden mogen verleenen onder de volgende voor-
waarden :
(1) In Schotland kwamen in het jaar 1881 geene gevallen vnn
mond- en klauwzeer voor; in 188.2 werden twee stallen door de ziekte
aangetast.
-ocr page 4-
4
1°. dat de dieren , alvorens op het marktterrein te worden toegelaten,
met een voorgeschreven teeken gemerkt worden;
2°. dat zij, al dan niet verkocht, binnen zes dagen worden afge-
maakt, en
3°. dat zij, na het verlaten der markt, op geene andere openbare
plaats ten verkoop worden aangeboden.
Deze bepalingen traden in werking op den 15den Februari, en de
goede gevolgen bleven niet achterwege. Gedurende de week, waarin
zij begonnen te werken, werden 3G5 stallen door de ziekte aangetast;
na verloop van zes weken daalde het aantal aangetaste stallen tot
114 in ééne week.
Intusschen was de ziekte nog langs een anderen weg Engeland
binnengedrongen. Gelijk Schotland , had ook Ierland getracht, toen het
mond- en klauwzeer in 1880 onder het Engelsche vee uitbrak , zich daar-
tegen te vrijwaren door strenge voorzorgsmaatregelen , waaronder eene
verbodsbepaling op den invoer van vee uit Engeland. Gedurende geruimen
tijd hadden deze maatregelen het gewenschte gevolg, doch in den loop
van Januari 1883 werd de ziekte naar Ierland overgebracht. Op welke
wijze dit geschiedde valt niet met zekerheid te zeggen , doch vermoe-
delijk werd de smetstof voortgeplant door de kleederen van veedrijvers
die van de Engelsche markten terugkeerden. Spoedig verspreidde zich
de epidemie over een groot gedeelte van liet eiland , en het bleek weldra
dat verscheidene uitbarstingen in Engeland aan den invoer van Iersch
vee toe te schrijven waren. Tot bestrijding van dit nieuwe gevaar,
vaardige de Privy Council op den 23sten Februari eene verordening
uit, waarbij aan de plaatselijke overheden de bevoegdheid werd ge-
geven den invoer van vee uit Ierland in hunne districten te verbieden
of wel aan maatregelen van voorzorg te onderwerpen. Van die be-
voegdheid werd evenwel door slechts weinigen der plaatselijke autori-
teiten gebruik gemaakt en Ierland bleef dan ook bij voortduring nieuwe
smetstof aanvoeren.
Zooals hierboven werd aangetoond, nam , ten gevolge der daarver-
melde tijdelijke verordening op het houden van markten enz , de ziekte
gedurende een zestal weken in hevigheid af. Zij had zich evenwel naar
alle richtingen heen verspreid en hierin was in den loop der maand
Maart geene gunstige verandering gekomen ; met uitzondering van
Hereford, Monmouth en Westmoreland kwam om dezen tijd de ziekte
in alle Engelsche graafschappen voor. Ofschoon dus het oogenblik zeker
nog niet gekomen was om de verordening op te heffen, ging de Privy
Council tegen het einde der maand Maart hiertoe over, vermoedelijk
wel tegen zijne eigene overtuiging en gedwongen door de ontevreden-
heid en verbittering, welke hare bepalingen onder de Engelsche vee-
houders hadden teweeggebracht.
De » tijdelijke verordening " trad buiten werking op den lsten April
en werd op dien dag vervangen door eene nieuwe verordening, de
» Infected Districts Markets and Fairs Order ", toepasselijk op Enge-
land, Wales en Schotland. Ingevolge deze verordening was voor het
-ocr page 5-
o
houden v.in markten enz. van slacht- of ander vee in districten , waarin
zich geen besmet erf bevond, niet langer ecne vergunning vcreischt,
terwijl zij bovendien aan de plaatselijke overheden in districten, waarin
zich een dergelijk met mond- en klauwzeer besmet erf zoude bevinden ,
de bevoegdheid toekende , vergunning te verleenen tot het houden van
markten , openbare veilingen enz. zoowel van fokvee als van slacht-
vee.
De verordening liet het verder geheel aan de genoemde autoriteiton
over, te bepalen , welke voorzorgsmaatregelen op deze markten zouden
zijn in acht te nemen.
Van de haar toegekende bevoegdheid werd door vele plaatselijke
overheden gebruikt gemaakt om wederom vergunniug te verleenen
tot het houden van markten niet alleen van slachtvee, maar ook van
fokvee, en hieraan meenen de inspecteurs van den Privy Council het
te moeten toeschrijven, dat tegen het midden der maand April het
wekelijksch ziektecijfer opnieuw begon te stijgen en de epidemie in
vele graafschappen weder verder om zich greep.
Tegen het einde der maand Mei evenwel nam de ziekte wederom
in hevigheid af, terwijl op dat tijdstip ook de toestand in Wales veel
verbeterd en de epidemie aldaar bijna geheel verdwenen was. In
Schotland , waar, zooals wij zagen , de ziekte in de maand Februari
plotseling vrij groote afmetingen had aangenomen, werd zij, ten
gevolge der doortastende maatregelen door de plaatselijke overheden
genomen , spoedig in haren loop gestuit. Het aantal stallen in den
loop der maand Maart aangetast was aanmerkelijk geringer, en aan
het einde dier maand was men er in geslaagd de ziekte in vier g-raaf-
schappen uit te roeien. Met zoo goed gevolg werd gedurende de beide
volgende maanden de ziekte door de genoemde autoriteiten bestreden,
dat in de laatste week van Mei de epidemie tot één Schotsch graaf-
schap , Forfar , beperkt was.
Op den 14den Juni werd de verordening op het houden van markten
enz. van don lsten April vervangen door eene nieuwe — de » Regu-
lation of Markets and Fairs Order" — waarbij de verplichting tot
het aanvragen van vergunning voor het houden van markten enz.
van slacht- en\'ander vee in besmette districten opgeheven werd, doch
aan de plaatselijke overheden de bevoegdheid werd toegekend, die
markten enz. te verbieden of aan maatregelen van voorzorg te onder-
werpen , indien zij gehouden werden binnen een afstand van vijf
Engelsche mijlen van een met mond- en klauwzeer besmet erf.
De verbetering van den sanitairen toestand, die in Engeland in het
laatste gedeelte der maand Mei werd waargenomen , maakte in den
loop van Juni verdere vorderingen , zoodat het ziektecijfer in de laatste
week dier maand het minimum voor 1883 bereikte. Slechts 46 stallen
werden in die week door mond- en klauwzeer aangetast. Daarentegen
vertoonde de epidemie zich weder \'in Wales en verspreidde zij zich
opnieuw in Schotland over zeven graafschappen.
Gedurende de maand Juli nam zij in eeuige noordelijke graafschappen
-ocr page 6-
o
van Engeland, zij het dan ook slechts in geringe mate, in omvang
toe, bleef echter in de overige bij voortduring afnemen. Wales werd
wederom geheel vrij van besmetting, terwijl in Schotland, dank zij
de krachtdadige houding der plaatselijke overheden, het aantal ge-
vallen onbeduidend was , en in de hoofdstal Londen sedert geruimeu
tijd geen spoor der ziekte was waargenomen.
In het begin van Augustus echter nam de epidemie plotseling en
geheel onverwacht groote afmetingen aan. Het aantal aangetaste
stallen verdubbelde van week tot week, en vooral in de weiden-
districten verspreidde de ziekte zich met buitengewone snelheid, waar-
schijnlijk ten gevolge der omstandigheid, dat op dit oogenblik de
graslanden voor het vee geopend werden. In Schotland bleef het aantal
gevallen gering; daarentegen vertoonde zich de ziekte opnieuw in
Londen.
Hier valt te bemerken, dat juist op dit kritieke tijdstip, ten gevolge
van successievelijk uitgevaardigde verordeningen, het houden van
markten en andere verkoopingen, zoowel van fokveenls van slachtvee,
alsook het verkeer van het vee in het algemeen , geheel onder de
controle der plaatselijke overheden stond. Hieraan wordt het door den
hoofd-inspecteur van het Landbouw Departement geweten, dat thans
de epidemie grootere verhoudingen aannam dan op eenig ander tijdstip
sedert het uitbreken der ziekte in 1880. Gedurende do maand Sep-
tember werden niet minder dan 47(58 stallen aangetast en heerschte
de ziekte in alle Phigelscho graafschappen op zeven na, terwijl dit in
Wales wederom in vijf het geval was. Schotland bleef zoo goed als
vrij van besmetting.
In October nam de epidemie trapsgewijze in hevigheid af, doch bleef
het ziektecijfer bij voortduring hoog. De epidemie heerschte, m et
weinige uitzonderingen, in alle Engelsche graafschappen. In Wales
werd zij binnen de vijf besmette graafschappen beperkt, terwijl zij in
Schotland geheel werd uitgeroeid.
De maanden November en December brachten in den sanitairen toe-
stand van Engeland geene verbetering. Ditzelfde kan met betrekking
tot Wales gezegd worden. In Schotland weid de besmetting in de
helft der maand November opnieuw overgebracht door eene kudde
lersch vee. De epidemie verspreidde zich aanvankelijk met groote
snelheid , doch de Schotsche overheden gingen ook thans wederom op
zoo doortastende wijze te werk , dat men in dat gewest aan het einde
des jaars de ziekte bijna geheel meester was.
Ten einde de epidemie krachtdadiger te kunnen tegengaan, vaar-
digde de Privy Council in November eene nieuwe » Markets and Fairs
Temporary Order" uit, overeenstemmend met de verordening op het
houden van markten enz., die van den loden Februari tot den lsten
April van kracht was geweest en destijds zooveel tot de beteugeling
der ziekte had bijgedragen. Deze Verordening, waardoor die van den
14den Juni werd opgeheven , trad in werking op den 26sten December,
en het is wel aan geen twijfel onderhevig, dat het afnemen der ziekte,
-ocr page 7-
7
dat kort daarna een aanvang nam , voor een groot gedeelte aan haren
invloed is toe te schrijven. (I)
Tot verduidelijking" van den loop der ziekte gedurende het laatste
jaar kan dienen de hiervolgende tabel, uit de wekelijksche opgaven
van het Landbouw Departement samengesteld, vermeldende het aantal
stallen en stuks vee, dat gedurende de daarin aangeduide vierweke-
lijksche perioden door het mond- en klauwzeer werd aangetast.
4 weken
4 weken
eindigende
Stallen.
Stuks vee.
eindigende
Stallen.
Stuks vee.
met
met
27 Januari. .
363
6,934
11 Augustus.
547
17,766
24 Februari.
1099
24,224
8 September
3852
76,933
24 Maart . .
698
31,012
6 October. .
4067
91,101
21 April. . .
435
20,099
3 November.
2524
53,924
19 Mei. . . .
459
14.545
1 December.
2542
53,664
16 Juni . . .
285
11,641
29 December.
1617
49,164
14 Juli . . .
244
10,138
Deze cijfers leveren voor het jaar 1883 een totaal op van 18,732 stallen
en 461,145 stuks vee, welke door de ziekte werden aangetast, Hiervan ;
in Engeland 430,614 dieren op 17,838 stallen;
» Wales
           9,809 » » 438 »
» Schotland 20,722 » » 456 »
In ronde cijfers, werd ongeveer l\'/j pet. van het Britsche vee door
het mond- en klauwzeer aangegrepen. Immers de veestapel van Groot,
Britannië bestond op den 5den Juni van het afgeloopen jaar uit 5,962,779
runderen, 25,068,271 schapen en 2,617,757 vakens, uitmakende te
zamen 33,648,807 stuks.
De nu volgende tabel bevat eenige nadere gegevens omtrent den
veestapel op genoemden datum en toont aan hoe de ziektegevallen
over de drie onderdeelen van Groot-Britannië en over de verschillende
veesoorten verdeeld waren.
(1) In de week vóór Kerstmis bedroeg het aantal aangetaste stallen
387; dit aantal daalde in de tweede week van Februari 1884 tot 53 , terwijl
gedurende de maand Mei jl. slechts 23 stallen door do ziekte werden
aangegrepen.
-ocr page 8-
8
Runderen.
Scha
Aantal
stallen waarin
de ziekte
uitbrak.
door mond-
en klauwzeer
aangetast.
aantal stuks
op 5 Juni.
aantal stuks
op 5 Juni.
Engeland.
Wales. . .
Schotland.
17,838
438
456
4,216,625
651,837
1,094,317
204,210
5,409
9,760
15,594,660
2,581,250
6,892,361
Aanmerking. De 32 geiten die door mond- en klauwzeer werden
Van de 461,145 dieren die door de ziekte werden aangetast, her-
stelden 429,114, 5941 stierven, 2726 werden afgemaakt en 26,857
waren aan het einde des jaars nog aan de ziekte lijdende.
Eenige nadere gegevens hieromtrent zijn vervat in de onderstaande tabel.
Veesoortkn.
Aantal dieren
door de ziekte
aangetast.
Afgemaakt.
(1)
Gestorven.
Nog ziek
aan het einde
des jaars.
Engeland.
Totaal . .
Wales.
Totaal . .
Schotland.
Totaal . .
204,120
203,624
22,839
430,583
5,409
3,395
1,005
8,809
9,760
10,473
488
20,722
1,656
86
442
2,184
6
6
272
261
2
535
1,616
1,498
1,702
4,816
52
44
86
182
147
716
78
941
26,514
11
332
(1) De als afgemaakt vermelde dieren waren hoofdzakelijk runderen
waarbij de ziekte op markten of in de slachthuizen ontdekt werd.
-ocr page 9-
9
PEN.
Varkens.
Veestapel
op 5 Juni.
Totaal
door moud-
en klauwzeer
aangetast.
aantal stuks
op 5 Juni.
door mond-
en klauwzeer
aangetast.
der
aangetaste
dieren.
203,624
3,395
10,473
2,231,195
229,964
156.598
22,839
1,005
488
22,042,480
3,403,051
8,143,270
430,583
9,809
20,721
aangetast, zijn in deze en in volgende tabellen buiten rekening gelaten.
Ter vergelijking van den toestand met dien van vorige jaren volgt
hier ten slotte eene tabel , houdende opgave van den veestapel van
Groot-Britann\'ië op den 4den of 5den Juni der vijf.laatste jaren en
van het aantal gevallen van mond- en klauwzeer in elk jaar.
Veestapel
op den eden of
5den Juni.
Aantal stallen Aantal .
waarin de ziekte di °
uitbrak.
1879.
1880.
1881.
1882.
1883.
30,104.995
34.531.938
32,540.785
32,637.061
33,684,807
137
1401
4833
1970
18,732
15,947
32,378
183,046
37,950
461,145
Uit deze tabel blijkt o a. dat de Britsche veestapel van 5 Juni 1882
tot 5 Juni 1883 met 1,047,146 stuks toenam. Ondanks de hevigheid
■waarmede het mond- en klauwzeer gedurende de vijf laatste maanden
van het afgeloopen jaar gewoed heeft, bedroeg die vermeerdering aan
het einde daarvan toch nog 1,010,355 stuks, nl. 155,000 runderen,
748,000 schapen en 107,355 varkens.
Zooals reeds vroeger werd opgemerkt, wordt in Engeland als de
eerste oorzaak van het uitbreken der epidemie in 1880 algemeen be-
schouwd de gevallen van mond- en klauwzeer, welke in de maand
September van dat jaar, onder eene lading Fransen vee te Dept ford ont-
dekt werden. Ofschoon dit zeker tot de mogelijkheden behoort, zoo
is het echter tot nog toe niet gelukt eenig verband aan te tconen
tusschen die gevallen en het eerste geval onder bet Engelsche vee ,
-ocr page 10-
10
dat zich korten tijd daarna, op den lsten October, in eene melkerij
te Londen voordeed. Bovendien , bijna gelijktijdig met de ontdekking
van dit geval. kwam gelijk wij hierboven zagen, het bericht dat de
ziekte in Kent en Bedfordshire was uitgebroken. Veel waarschijnlijker
is het, dat de ziekte. die, zooals vermeld staat in een verslag van
het Landbouw-Uepartement, in de eerste maanden van het jaar 1880
geheel verdwenen »scheen" te zijn, in werkelijkheid geenszins was
uitgeroeid, doch slechts onbemerkt voortsmeulde, tot dat de omstan-
digheden iare verdere ontwikkeling begunstigden.
Gelijk van het ontstaan, zoo draagt ook het buitenland , in de oogen
van de Engelsche veehouders, de schuld van het zonderlinge beurte-
lingsche af- en toenemen van de hevigheid der ziekte, dat de jongste
epidemie kenmerkte. Telkenmale dat de epidemie grootere afmetingen
aannam , was dit. volgens hen , te wijten aan het overbrengen van
nieuwe smetstof door buitenlandsch vee. Het is wel haast overbodig
te vermelden . dat voor die bewering nog nooit een schijn van bewijs
werd aangevoerd Het Departement voor Landbouw is op dit punt eene
geheel andere meening toegedaan en vindt de oorzaak van het beur-
telings af- en toenemen der ziekte gedurende de laatste epidemie »iu
het zeldzaam ingewikkeld systeem van maatregelen tot voorkoming
van de verspreiding der ziekte, dat gedurende die drie jaren in toepas-
sing werd gebracht, een systeem dat. wat de gestrenghei 1 daarvan
aangaat, verschillend was in verschillende perioden van het jaar, en nog in
hoogere mate , wat aangaat de energie , waarmede het in de verschillende
districten werd uitgevoerd. Wanneer gedurende een gedeelte van het jaar
markten en het verkeer van fokvee beperkt of volstrekt niet geoorloofd
waren, nam het mond- en klauwzeer af, doch slechts om verder voort te
schrijden . zoodra die beperkingen werden opgeheven. In sommige distric-
ten werd de ziekte door mid iel van doortasten ie maatregelen in haren loop
gestuit; in andere liet men haar haar vrijen koers, zonder eenige ernstige
poging te doen ooi hare verspreiding tegen te gaan. Het kwam dikwijls
voor , dat de onverschilligheid der plaatselijke overheden in een gedeelte
van liet land oorzaik was, dat de ziekte zich over eene groote uitge-
strektheid verspreidie, en in vele gevallen waren nieuwe uitbarstingen
daarvan te wijten aan het vervoer van besmet vee in strijd met de
bestaande wettelijke bepalingen , bij welk vervoergebruik werd gemaakt
van nagemaakte of vervalschte vergunningen. Op deze wijze werden
de door sommige plaatselijke overheden met de meeste zorg beraamde
voorzorgsmaatregelen verijdeld.\'\' (Rapport van wege het Departement
voor Landbouw aan den Privy Council.)
Geheel uit de lucht gegrepen is de bewering, dat de hevigheid ,
waarmede de ziekte in de laatste helft des vorigen jaars optrad, te
wijten is aan den invoer van besmet vee uit het buitenland. Die
bewering wordt door de feiten volkomen gelogenstraft. Van de 90
lalingen vee uit het buitenlaud, waaronder in 1883 gevallen van
mond- en klauwzeer ontdekt werden, kwamen 87 in de eerste helft
van het jaar in Engeland aan. Hiervan 58 ladingen in de drie eerste
-ocr page 11-
11
maanden, voornamelijk uit Frankrijk, waarom dan ook van af den
7deu April de invoer van vee uit dat land onvoorwaardelijk verboden
werd. In de maand Juni werd de ziekte in vier lading-en ontdekt.
In de tweede helft des jaars daarentegen kwamen slechts onder drie
ladingen gevallen van mond- en klauwzeer voor. Dit was het geval
met eene lading uit Nederland, die te Grimsby ontscheept werd op
den 8sten Juli, dus ongeveer vier weken vóór het tijdstip, waarop de
epidemie in hevigheid beguii toe te nemen. De beide andere ladingen,
waarvan de eene uit Duitschland, de ai dere uit Nederland afkomstig
was, werden te Grimsby en te Londen ontscheept op den *29sten October
en den Uden November, toen het ziektecijfer al reeds geringer
geworden was. De president van den Privy Council verklaarde
dan ook in de zitting van het Hoogerhuis van 14 Februari 11., dat
zelfs geen schijn van verband te vinden was tusschen deze gevallen
van mond- en klauwzeer onder buitenlandse!» vee en den loop dien de
epidemie in Engeland genomen had.
In waarheid moet het plotseling herleven en het hevige optreden
der epidemie in de laatste helft van het jaar aan een samenloop van
omstandigheden en aan oorzaken van zeer verschillenden aard toege-
schreven worden. Het reeds hierboven aangehaalde rapport van het
Departement van Landbouw bevat, met betrekking hiertoe, de vol-
gende opmerking: » Men moet in het oog houden, dat tijdens de
epidemie, van October 1880 tot het midden van 1883 , een groot aantal
dieren tegen besmetting beveiligd was geworden door middel van de
verordeningen die gedurende dien tijd van kracht waren , niettegen-
staande de onvolledige wijze, waarop daaraan uitvoering werd gegeven.
Het kleine aantal dieren, dat door de ziekte werd aangetast in ver-
gelijking met vroegere epidemieën (1), is een bewijs dat sanitaire maat-
regelen de ziekte binnen zekere grenzen beperken (an evidence of
the controlling effect of sanitary measures). Deze maatregelen echter,
men moet het bekennen, brachten in dit geval slechts eene storing
in den natuurlijken loop der ziekte te weeg en noodzaakten die dieren
die onder gewone omstandigheden onmiddellijk hun tribuut aan
de ziekte zouden hebben betaald , den dag van afrekening te verschui-
ven, om ten slotte evenwei hunne schuld in termijnen af te doen \'.
In andere woorden : de sanitaire maatregelen — isoleering van besmette
erven , beperking van de vee-beweging door het verbieden van markten
(1) Het aantal dieren dat van October 1880 tot aan het einde van
1883 door de ziekte werd aangetast, bedraagt niet voluit 800,000. Ge-
durende de epidemie, die haren aanvang nam in 1869, werden , tot
op het tijdstip waarop zij in 1872 begon af te nemen , niet veel minder
dan 3,000,000 stuks vee door het mond- en klauwzeer aangegrepen.
Hierbij moet men in het oog houden , dat sedert 1869 de veestapel
aanmerkelijk was toegenomen:
-ocr page 12-
12
enz. — hebben het aantal ziekte-gevallen verminderd , doch den duur
der epidemie verlengd en eene ophooping van gevallen op een zeker
oogenblik bewerkstelligd.
Groote schuld aan de hevigheid der ziekte in de laatste helft van
1883 droeg buiten eenigen twijfel de voortdurende invoer van besmet
vee uit Ierland. Vooral door varkens werd de smetstof uit dat gewest
naar Engeland overgebracht. De meeste verliezen ten gevolge van den
invoer van Iersch vee werden geleden door den veestapel van het
noorden van Engeland en van Scuotl.ind. Zoo als wij vroeger zagen
werl de invoer van vee uit Ierland door eenigen der Èmrelsche plaat-
sehjke overheden in hunne districten verboden. Het groote gewicht (1)
van dien invoer voor Engeland maakte echter de toepassing van eene
dergelijke verbodsbepaling op groote schaal en voor langeren tijd
onmogelijk, zoodat de voorname havens voor het lersche vee geopend
bleven.
Tot de hevigheid der epilemie werd, volgens velen, ook in hooge
mate bijgedragen door de slechte oogsten der laatste jaren, waardoor
de Engelsche » farmers" een kapitaalverlies van meer dan £ 100,000,000
zouden hebben ondergaan. Het gevolg daarvan was geweest gebrek
aan voldoende en goed voeder , zoodat het vee door karige voedering
geleden had in tijden waarin eene rijkelijke dringend vereischt werd.
Eene voorname, zoo niet de hoofdoorzaak van den grooten omvang
dien de ziekte in het meergenoemde tijdperk aannam, was evenwel
het volslagen gemis aan eenheid in de maatregelen te harer bestrij-
ding genomen en de voorbeeldelooze nalatigheid en onverschilligheid
van vele plaatselijke overheden , gepaard met de onwilligheid van het
meerendeel der veehouders zicli in het algemeen belang te onderwerpen
aan maatregelen , welke de uitoefening van hun bedrijf aan banden
legden of tijdelijk verhinderden. Zoo als blijkt uit hetgeen hier omtrent
den loop der epilemie aangestipt werd, waren juist op het tijdstip
toen de ziekte begon te herleven , op het gevaarlijke oogenblik dat in
talrijke districten het vee op de weiden gebracht werd, alle wapenen tot
hare bestrijding in handen der plaatselijke overheden. Sommigen dezer
trachtten hunne districten tegen besmetting te vrijwaren door den
invoer van vee uit alle andere te verbieden , doch met uitzondering
van deze weinige districten , werd in Engeland aan de ziekte vrije loop
gelaten, zouder dat eenige ernstige poging tot hare beteugeling werd
aangewend. Dat dit systeem van werkeloosheid en nalatigheid nog aan-
gemoedigd werd door de agitatie tegen den invoer van buitenlandsch
(1) In 1883 werden in Engeland uit Ierland ingevoerd 556,867
runderen, 460,729 schapen en 461,017 varkens, te zameu uitmakende
1,478,613 stuks vee, hetgeen bijna gelijk staat met den invo r uit het
buitenland gedurende dat jaar. In het voorafgaande werden uitlerlaud
ingevoerd 782,274 runderen, 558.404 schapen en 5^2.906 varkens.
-ocr page 13-
13
vee en de verspreiding van het denkbeeld , dat deze de bron van be-
smetting was, die steeds alle voorzorgsmaatregelen in het eigen land
doelloos zoude maken, behoeft wel geen betoog. In dien zin geno-
men was de invoer van vee uit het buitenland eene oorzaak van de
groote uitbreiding der epidemie, doch ook in dien zin alleen.
Zeer gunstig onderscheidden zich van de meerderheid der Etigelsche
autoriteiten , door hunne waakzaamheid en energie, de plaatselijke
overheden in Schotland, die telkens wanneer de ziekte zich ver-
toonde, in overleg met elkander doortastende maatregelen namen
tegen hare verdere verspreiding en die maatregelen dan ook steeds
met goeden uitslag bekroond zagen , zouals blijkt uit het hier-
boven gegeven overzicht van den loop der epidemis. Ook in Wales en
iu eenige noordelijke graafschappen van Engeland, vooral in Cumber-
land, Westmoreland en Northumberland, verder in Durbam, Glou-
cestershire , Herefordshire, Wiltshire , Sommersetshire en Dorsetshire
gingen de plaatselijke overheden in de bestrijding der epidemie met
voortvarendheid te werk en werd in vele gevallen , ten gevolge der door
hen genomen maatregelen en de verstandige medewerking hun door
de veehouders verleend, de ziekte binnen het aangetaste erf beperkt.
Met het oog op de over het algemeen door de plaatselijke overheden
aan den dag gelegde nalatigheid en onverschilligheid , moet het te
meer. verwondering baren, dat de Privy Council er niet vroeger toe
overging zelf de beteugeling der ziekte in handen te nemen , zooals
hij dit in het begin des jaars met zoo goed gevolg gedaan had , en
eerst in de laatste dagen van December de gestrenge bepalingen dei-
verordening op het houden van markten van fokvee enz. wederom
deed herleven. De groote verbittering en onwil welke die verordening
in Februari en Maart onder de veehouders veroorzaakt had, maakt
het echter verklaarbaar, dat de Privy Council voor de wederinvoering-
van den maatregel terugdeinsde.
Mond- en klauwzeer onder het uit het buitenland aangevoerde vee.
Uit het buitenland werden in 1883 ingevoerd 3,107 ladingen met
1,624,882 stuks vee, bestaande uit 472,83\'J rundoren, 1,113,317 stuks
wolvee en 38,726 varkens.
In 136 ladingen werden 2,021 gevallen van besmettelijke- ziekte
ontdekt, waaronder 1,172 gevallen van mond- en klauwzeer, verdeeld
in 90 ladingen.
Het met mond- en klauwzeer besmette vee was afkomstig uit België,
Frankrijk, Duitschland, Nederland , Portugal en de Vereenigde Staten
van Noord-Amerjka, zooals nader blijkt uit onderstaande tabel;
-ocr page 14-
14
LANDEM VAN
Aantal ladingen,
waarin mond—
en klauwzeer
ontdekt werd.
Aantal dieren door de ziekte aangetast.
HERKOMST.
Kunderen.
Schapen.
Varkens.
België (1) . . . .
Frankrijk (2) . . .
Duitschland (1) . .
Nederland ....
Portugal ....
Vereenigde Staten .
2
36
34
12
2
4
193
32
536
8
217
22
32
26
50
56
(1)    De invoer van rundvee uit Duitschland en België bleef onvoor-
waardelijk verboden.
(2)    Sedert 7 April 1883 is geen invoer van vee uit Frankrijk meer
geoorloofd.
Ter vergelijking van den invoer van vee uit het buitenland in 1883,
met dien gedurende de vier voorafgaande jaren, en van het aantal
gevallen van mond- en klauwzeer en van besmettelijke veeziekten in
het algemeen, dat in elk dier jaren onder het buitenlandsch vee ont-
dekt werd, kan de hier volgende tabel dienen :
Aantal dieren in Groot-Britanniö ingevoerd.
Aantal ziektegevallen.
Runde-
ren.
Schapen.
Varkens.
Totaal.
Mond- en
klauwzeer.
Besmettolijke
ziekten in
het algemeen.
1879
1880
1881
1882
1883
246,652
386,432
322,198
343,814
472,839
943,754
942,279
938,054
1,124,367
1,113,317
51,411
51,127
24,459
15,657
38,726
1,241,847
1,379,838
1,284,711
1,483,838
1,624,882
162
155
4977
595
1172
1006
1223
5822
859
2021
Hieruit blijkt, dat sedert de invoering der wet op de besmettelijke
veeziekten van 1878, het aantal gevallen van mond- en klauwzeer —
en van besmettelijke veeziekten in het algemeen —■ onder het geïm-
porteerde vee, na 1881 , het grootst was in het afgeloopen jaar.
Van de andere zijde toonen de cijfers der tabel aan , dat de vee-invoer in
1883 ongeveer 400,000 stuks meer bedroeg dan in 1879, terwijl het aantal
ingevoerde runderen gedurende die periode verdubbeld is. Dit laatste
moet hoofdzakelijk toegeschreven worden aan den grooteren toevoer
-ocr page 15-
15
uit Denemarken , de Vereenigde Staten , Canada en Zweden , die respec-
tievelijk van 40,785 tot 118,840, van 76,117 tot 154,031, van 25,185
tot 53,177 en van 8,880 tot 27,108 runderen gestegen is.
Tot aanvulling der opgave, voorkomende aan het slot van hst
rapport van den 23sten September 1883, volgt hier eene tabel, ver-
meldende het aantal stuks vee gedurende het afgeloopen jaar ingevoerd
uit elk der landen waarop de maatregel van slachting bij aankomst
toepasselijk was en het aantal gevallen van mond- en klauwzeer , als ook
van besmettelijke ziekten in het algemeen, onder dat vee aangetroffen :
Aantal dieren in 1883 ingevoerd.
Aantal
ziektegevallen.
Besraeüo-
Kunderen.
Schapen.
Varkens.
Totaal.
Hond- en
klauwzeer.
lijkeziekten
in het
algemeen.
Nederland. .
38,749
214,480
28,392
281,621
78
91
Sleeswij k-
Holstein (1)
28,188
49,169
77,357
Portugal. . .
21,866
62
21,928
32
32
Spanje. . . .
23,419
169
23,588
—"
Vereenigde
Staten . . .
154,631
89,083
1
243,715
568
1,379
(1) De invoer van vee uit Sloeswijk-Holstein was gedurende de vijf
eerste maanden des jaars onvoorwaardelijk verboden.
De cijfers dezer tabel geven , wat Nederland betreft, in geen opzicht
reden tot voldoening. Terwijl in het jaar 1882 onder het Nederlandscho
vee slechts een geval van besmettelijke ziekte (varkenskoorts) voorkwam,
werden daaronder in 1883 een en negentig gevallen van zoodanige
ziekten ontdekt, en wel 78 gevallen van mond- en klauwzeer, 1 geval
van besmettelijke longziekte en 12 gevallen van varkenskoorts. Het
aantal gevallen van mond- en klauwzeer onder vee uit Nederland, was
in 1883 bijna de helft grooter dan dat der drie voorafgaande jaren te
zamen genomen. Het trekt overigens de aandacht, dat, terwijl in de
eerste helft van het jaar in 10 ladingen uit Nederlaud mond- en klauwzeer
ontdekt werd , dit in de tweede helft slechts met 2 ladingen het geval was.
Gedurende de maand Mei alleen werd de ziekte in 6 Nederlandscho
veeladingen ontdekt; de besmette dieren waren uitsluitend varkens.
Unze vee-invoer , die in het jaar 1882 bedroeg 350,809 dieren , bestaande
uit 50,095 runderen , 289,900 schapen en 10,814 varkens verminderde in
-ocr page 16-
ie
188:3 met (3!),188 stuks. Minder ingevoerd werden 11,346 runderen en
75,420 schapen, terwijl liet aantal ingevoerde varkens 17,578 meer
bedroeg.
Met een enkel woord behoort hier gewag te worden gemaakt van
de wijziging die onlangs gebracht werd in de wetgeving op de besmet-
telijke veeziekten , voor zoover betreft den invoer van vee uit het
buitenland. De verwachting daaromtrent uitgesproken in het rapport
van 23 September 1883 werd in allen deele vervuld: de Regeering gaf
geene uitvoering aan de motie van den heer Chaplin , en niet dan in
de uiterste noolzakelijkheid ging zij er toe over in de bestaande
wetgeving verandering te brengen.
Ofschoon gedurende het parlementair reces de agitatie tegen den
invoer van buitenlandsch vee steeds hooger klom en de dagbladen
van bijna alle richtingen met meer of minder aandrang betoogden ,
dat het de plicht der Regeering was aan het verlangen der veehouders
tegemoet te komen . door een voorstel tot wijziging der wet in den
zin van de genoemde motie in te dienen , bevatte de Troonrede, waar-
mede het Parlement op den 5den Februari van dit jaar geopend werd,
omtrent dit punt hoegenaamd niets. Nog in de zitting vandenzelfden
dag diende dientengevolge de hertog Van Kichmond en Gordon, lid
van het Hoogerhuis, en vooral in de laatste tijden scherp tegen den
invoer van vee uit het buitenland gekant, eene » private bill" tot
wijziging der wet in. Eerst thans en om erger te verhoeden werd
door het Ministerie, en dit reeds den daaropvolgenden dag, in het
Lagerhuis de spoedige aanbieding van een Rogeeriugsontwerp aauge-
kondigd, waardoor aan de bezwaren der veehouders zoude worden
tegemoet gekomen.
Het aangekondigde ontwerp werd weinige dagen later , in de zitting
van den loden Februari, in het Hoogerhuis ingediend , doch was eene
bittere teleurstelling voor hen , die gehoopt hadden , thans aan den
veeinvoer uit liet buitenland een einde te zien maken. Het ontwerp,
hetwelk niet tegen besmettelijke veeziekten in het algemeen, doch
bijna uitsluitend tegen het mond- en klauwzeer gericht was, bestond
int zes artikelen ; de hoofdbeteekenis lag in de artikelen 1 en G.
Art. 1 bevatte eene aanvulling van § 35 der wet van 1878 , waarbij
bepaald wordt, dat de Privy Council bevoegd is, tijdelijk den invoer
van vee bij verordening te verbieden uit eenig in die verordening be-
paaldelijk aangewezen land. Het nieuwe artikel voegde daaraan toe :
»cn hij (de Privy Council) moet de landing van vee verbieden in allo
gevallen, waarin hij met betrekking tot eenig land overtuigd is, dat,
met het oog op den gezondheidstoestand van den veestapel van dat
land, of van het vee uit dat land ingevoerd, op de wetgeving van
dat land in zake den in- en uitvoer van vee, en in zake de maat-
regelen tot voorkoming van het binnendringen of vau de verdere
verspreiding van besmettelijke veeziekten, of met het oog op andere
-ocr page 17-
17
omstandigheden, geen redelijke zekerheid bestaat, dat uit dat land
geen vee, met mond- en klauwzeer besmet, zal worden ingevoerd."
Deze bepaling bad ten doel de verantwoordelijkheid van tien Privy
Council grooter te maken, door hem te verplichten den invoer uit
eenig land te verbieden , wanneer bij overtuigd is, dat er geen
redelijke waarborg tegen de overbrenging van besmetting uit dat
land bestaat. Zoowel de voorstanders als de tegenstanders van den
maatregel waren echter eenparig van meening, dat de nieuwe bepa-
ling in werkelijkheid geene verandering van eenige beteekenis in den
bestaanden toestand zoude brengen.
Art. t) van het ontwerp bepaalde bovendien, dat bet soorschrift,
waarbij het verbod van invoer van vee uit het buitenland onder de
opgegeven omstandigheden voor den Privy Council obligatoir werd
gemaakt, slechts gedurende twee jaren van kracht zoude zijn.
Het ontwerp der Regeering en de •» private bill" van den hertog
Van Richmond en Gordon — welke laatste ten doel had den bc-
staanden middenweg- tusschen vrijen invoer en absoluut verbod , namelijk
den maatregel van slachting bij aankomst, op te bellen — werden
naast elkander in bet Hoogerhuis behandeld. Bevreesd, dat zijn eigen
voorstel door liet Lagerhuis zoude worden verworpen , diende bet ge-
noemde lid twee amendementen op bet Regverings-ontwerp in, waar-
door dit aanmerkelijk verscherpt werd.
Het eerste betrof art. 1 en stelde voor den Privy Council tot het
uitvaardigen eener verbodsbepaling op den invoer van vee uit het
buitenland te verplichten » telkens wanneer bij met betrekking tot
eenig land niet overtuigd is, dat de wetten betreffende den in- en
uitvoer van vee, en betreffende het tegengaan van de verspreiding
of het binnendringen van besmettelijke ziekten , als ook de algemeene
gezondheidstoestand van het vee, zoodanig zijn , dat lij eene redelijke
zekerheid opleveren
tegen den invoer van met mond- en klauwzeer be-
smet vee uit dat land". Het is duidelijk dat de verantwoordelijkheid
van den Privy Council door dit amendement nog aanmerkelijk ver-
meerderd werd.
Het tweede amendement stelde voor art. G van het ontwerp — be-
perkine" van het obligatoire gedeelte der wet tot twee jaren — to laten
vervallen.
Beide amendementen werden door het Hoogerhuis, na cene kracht-
dadige oppositie der Regeering , aangenomen.
In het Lagerhuis , waar de zaak in het midden van Maart in be-
handeling kwam, trachtte de Regeering aan het ontwerp zijn oor-
spronkelijken vorm terug te geven, door het indienen van twee amendc-
menten op de artikelen 1 en (5, zooals die in liet Hoogerhuis gewijzigd
waren. Deze poging mislukte en de amendementen der Regeering werden
verworpen.
Eeu oogenblik scheen het alsof, ten gevolge van dit votum , het
ontwerp zoude worden ingetrokken. Dit geschiedde echter niet —
-ocr page 18-
18
zonder twijfel om te voorkomen, dat maatregelen van nog scherperen
aard door eene » private bill" zouden worden ingevoerd — en de
Regeering diende een nieuw amendement op het gewijzigde art. 1 in.
Dit nieuwe amendement bracht daarin geen verandering van eenige
heteekenis en wijzigde slechts eenigszins de redactie. Het nam eveneens
als beginsel aan dat de Privy Council verplicht is, den invoer van vee te
verbieden, wanneer hij niet overtuigd is, dat redelijke zekerheid bestaat
dat uit eeuig land geen met mond- en klauwzeer besmet vee zal worden
ingevoerd.
De oppositie en de leden der regeeringspartij die zich in dezeaange-
legenheid bij eerstgenoemde haddon aangesloten, vereenigden zich
onmiddellijk met dit amendement, dat met 357 tegen 48 stemmen werd
aangenomen.
Ook wat betreft art. G gaf de Regeering toe.
Het Hoogerhuis nam eveneens het amendement op art. 1 aan en
het ontwerp werd in den vorm waarin het het Lagerhuis had ver-
laten, op den loden Mei 11. tot wet verheven.
De invloed, dien de nieuwe bepaling op den invoer van vee op het
buitenland zal hebben , kan alsnog moeilijk berekend worden en zal
in de toekomst grootendeels afhangen van den geest die den Privy
Council met betrekking tot die qunestie op een gegeven tijdstip be-
heerscht, doch oogenblikkelijkgevaar dat in den tegenwoordigen toestand
verandering zal komen , schijnt niet te bestaan , althans zoo de Privy
Council zich, door min of meer talrijke gevallen van mond-en klauw-
zeer onder veeladingen uit eenig land , niet gedwongen ziet tot het
uitvaardigen eener verbodsbepaling, ten einde zijne verantwoordelijk-
heid tegenover het Parlement te dekken.
Meer dan ooit zal het echter thans zaak zijn te verhoeden, dat
onder het vee uit Nederland gevallen van mond- en klauwzeer ontdekt
worden , en zoodoende aan den Privy Council de overtuiging te schen-
ken dat den Engelscheu veestapel van onze zijde geen gevaar dreigt.
Londen , den Cden Juni 1884.
Van der Does de "Wii.i.ebois.