-ocr page 1-
n»*f\'s»tZ YTT /êA.
.
Prijs / 1.
STUDIËN
OVER HET
VERZANDEN VAN RIVIERMONDEN.
TOEGEPAST OP, EN BESCHOUWD IN VERBAND MET
BENEVENS
een Plan tot het maken van een voldoend diepen
Waterweg door den Hoek van Holland,
DOOK
W- Brands/via Joh.Zn.
~***-<yy)(P>t?"w*-—
ItJ?
Met 3 Kaarten
DUCKOISSI GOETZJSE. — Rottebdam.
\'
\'
\\*rn0/
-ocr page 2-
UNIVERSITEITSBIBLIOTHEEK UTRECHT
A06000034831085B
3483 1085
BOKVUIANDVXAAK
^.0r,oESe"-" \'
-ocr page 3-
_zzr^2.
STUDIËN
OVER HET
VERZANDEN VAN RIVIERMONDEN,
TOEGEPAST OP, EN BESCHOUWD IN VERBAND MET
Dl WilfflWffi IR Dl HOEK VIHGLLAND.
BENEVENS
een Plan tot het maken van een voldoend diepen
Waterweg door den Hoek van Holland,
DOOR
W. Brands/via Joh.Zn.
—~»*m.J|P3XE4?"ww
Met 3 Kaarten.
Zuiderzee verzameling
Dekhuyzen
-ocr page 4-
-ocr page 5-
VOORWOORD.
Sedert het jaar 1865, dus nu bijna 13 jaar geleden, wordt onafge-
broken met ijver gewerkt, aan de uitvoering van den nieuwen Rotter-
damschen waterweg, waarvan, wel is waar kan gezegd worden, dat
sedert Maart 1872 reeds zeestoombooten gebruik maken, doch die nog
niet die diepte aan den mond heeft, die met het oog op de wet van
24 Januari 1863, eene voor de scheepvaart voldoende diepte mag heeten.
De peilingen, die in dien nieuwen waterweg, door de beambten van
den Waterstaat en het Loodsweven worden gedaan, en die in de Nieuwe
Rotterdamsche Courant
nu en dan worden gepubliceerd, zijn meest aan
de zwartetonnen zijde 27, op de lijn der geleidelichten 37, en 50 M.
bezuiden die lijn 36 Dm. beneden gewoon laag water. De Raad van
Waterstaat bij besluit van 5 November 1857 door den Minister van
Binnenlandsche Zaken bijeengeroepen, om verschillende plannen te onder-
zoeken, van eenen waterweg van Rotterdam naar zee, zeide in dien
tgd: „dat het nieuwe zeegat, wanneer het eens werkelijk zij gevormd en
„beperkt, met eene geheele rivier als spuiboezem achter zich, vrij wat grootere
„diepten zal opleveren, dan
7 M." Voor een voldoende diepte evenwel
van eenen waterweg, van Rotterdam naar zee, zal toch zeker 5\'/2 M.
beneden laag water mogen worden aangenomen. Na al het daaraan nu,
met stalen ijver beproefde, en het telkens verlengen der dammen, reeds
tot eene lengte van 2000 M., heeft men die diepte in den mond niet
kunnen verkrijgen. Dit vraagstuk, waarbij onze nationale eer en
welvaart zoo na gemoeid zijn, heeft zeer zeker de gedachten van ieder
Nederlandsen, waterbouwkundige wel eens met ernst beziggehouden, en
zal het daarom wel niet te verwonderen zijn, dat menigeen, uit ware
belangstelling in deze zaak, daarover nauwgezette studiën heeft gemaakt
-ocr page 6-
II
zoodat het vertrouwen dat elke studie die daarover gemaakt is, door
de Regeering, die de uitvoering is opgedragen van de wet tot het maken
van dezen waterweg, door de ambtenaren, die belast zijn met het op-
maken van de noodige ontwerpen tot het verkrijgen van het gewenschte
zeegat tot voldoende diepte, door de stad Rotterdam en de andere
Maassteden en door allen die met het oog op het welgelukken van
dezen waterweg reeds hunne kaptitalen belegd hebben in daarop ge-
gronde ondernemingen, met belangstelling en welwillendheid zal worden
ontvangen, ons deed besluiten de volgende bladzijden in het licht te
geven, terwijl het geenszins in onze bedoeling ligt, hiermede, het reeds
door vele kundige Ingenieurs gemaakte werk te laken, doch nevens hen
op te bouwen, wat door geheel Nederland met ernst wordt verlangd.
De proeven toch door het reeds gedane werk verkregen , hebben ons in
staat gesteld de hiervolgende studiën te kunnen beschrijven, omdat naar
onze overtuiging gebleken is, dat ook hier de natuur niet wil mede-
werken , waar de kunst zich verzet tegen hare eischen. In het vast
vertrouwen dat door de mannen van het vak, ook in dier voege onze
studiën mogen worden opgenomen en beoordeeld, bieden wij hun
die aan, terwijl de ernstige overweging daarvan ons de grootste
belooning zal zijn voor den tijd en de moeiten, die wij er aan hebben
opgeofferd, maar toch gaarne veil hadden voor onze Nationale eer op
waterstaatkundig gebied.
Al hoewel wij onze denkbeelden als algemeene wenschen beschouwd
te zien, zal toch de Hoek van Holland, de waarnemingen daar gedaan,
en de uitkomsten daar verkregen, het punt van uitgang zijn, waarop
onze studiën zijn gegrond.
-ocr page 7-
INLEIDING.
De Hydrodynamica leert ons, al hoewel nog op
gebrekkige wijze, de beweging van het water kennen,
als gegeven krachten daarop werken, en dit na te gaan
bij het uitvloeien door wanden van vaten of stroomende
in buizen, rivieren of kanalen, den druk te berekenen van
stroomend water tegen daarin gedompelde lichamen, en
tevens ook de botsing te kennen van waterstralen tegen
vaste of veerkrachtige oppervlakken en dus ook de bot-
sing na te gaan van wateruitloopen tegen of in, veer-
krachtige vloeistoffen, en dit laatste is de theorie die
toegepast moet worden, op het uitstroomen van rivieren,
in voor hunne mondingen met eb en vloed langs stroo-
mende zeeën, om daardoor gewaar te worden welke de
oorzaken en gevolgen zijn, die daarbij voor ieder voor-
komend geval zich zullen voordoen.
De uitwerking, die de stoot (resultante), zal maken ,
van het water eener rivier, die met zekere snelheid
loodrecht uitstroomt op de ebstroom eener zee, zal,
(zoo zich laat vermoeden) te ontbindend zijn in twee
andere snelheden, waarvan de eene de richting aan zal
nemen van den ebstroom en de andere de zoogenaamde
neêrbeweging zal volgen. Daar de tegenstand der botsing,
hierdoor ontstaande, toeneemt in de reden van de vier-
-ocr page 8-
-<- ■
-<-<►-
-ocr page 9-
2
kanten der snelheden, zal bij veel water afvoerende rivier
en snelle ebstroom in zee, en wanneer die stroomen
loodrecht op elkander vallen, dus bij een hoek van
inval van 90°, de grootste neêrbeweging of dus ook de
grootste zandneerzetting plaats vinden.
Uit de Hydrodynamische formule:
waarin K. de kracht der botsing is bij een hoek van
inval van 90°, p. het specifiek gewicht van het water,
D. de dwarsdoorsnede van de afstroomende rivier,
v. de snelheid bij de botsing en g. de versnelling der
zwaartekracht, blijkt (indien de botsing tegen een vast
vlak werd verondersteld) boven het vroeger aangehaalde,
(dat de tegenstand toeneemt in rede van de vierkanten
der selheden), bovendien nog door substitutie: dat, als
men onderscheidene hoeken van inval neemt, de kracht
der botsing; evenredig is met de vierkanten van de sinus-
sen der invalshoeken, en dus naarmate dat de sinus
van een kleineren hoek kleiner wordt, ook bij kleineren
hoek van inval, de kracht der botsing kleiner zal worden,
en dan ook de neêrbeweging en daarom de zandneêr-
zetting minder zal zijn.
Naast de berekening naar deze formule, is door
proeven de grootte van den druk gemeten, die een
waterstraal tegen een vast vlak en onder verschillende
hoeken van inval uitoefent, en vindt men dan uit deze
formule en die proeven gemiddeld genomen, dat de
botsing bij een hoek van inval van 90° tot de botsing bij
een hoek van inval van 30°, ongeveer staat als 10 tot 3.
Voor de botsing van het rivierwater tegen het snel
voorbij stroomende zwaardere zeewater, is deze formule
evenwel, in zooverre niet geheel geldende, omdat reke-
ning moet gehouden worden, met de opzetting die door
-ocr page 10-
-ocr page 11-
3
de botsing in het water zal ontstaan, en hoe daardoor
het eene waterdeeltje het andere in zijne beweging mede-
sleept, terwijl de verplaatsing van het stootvak die
hierbij mede plaats vindt, ook in rekening behoort te
worden gebracht. Dit aangehaalde evenwel, zal het toch
zeer duidelijk maken, dat bij eene botsende uitstrooming
van eene rivier op een zeestroom, zich zeer nadeelige \'
momenten zullen voordoen, die bij de ontbonden neêr-
bewegingen, zand en slib afzettingen moeten tengevolge
hebben; welke natuurlijk grooter worden naarmate de
vergroote capaciteit van de rivier.
Verder wordt hiermede bewezen dat de uitstroomende
rivier, zullen die nadeelige momenten vermeden worden,
eene eenparige richting met den ebstroom in zee moet heb-
ben , opdat boven dit alles de snelheid van den ebstroom in
zee, gebruikt zal kunnen worden, om de slibstoffen die
de rivier afvoert, met zich in zee weg te voeren als
er maar geen botsing plaats heeft, omdat bij botsing
eene ontbinding van krachten wordt gevormd die dezen
afvoer in den weg staat door de dan ontbonden neêr-
beweging.
Bij vloed, stroomt de riviermond in, en hebben dus
in den mond geene botsingen plaats, omdat het afstroo-
mende water van de rivier door den instroomenden vloed
wordt tegen gehouden, die het in het achtergelegen
rivierbed opzet.
ALGEMEENE BESCHOUWINGEN OVER BE-
VAARBARE UITMONDINGEN VAN
RIVIEREN IN ZEE.
Als men een blik slaat op de kaart van Nederland
en ziet hoe al de riviermonden in het zuiden van ons
-ocr page 12-
Plnnt m.t
HOEK van KQLLANB.
-ocr page 13-
4
land bij hunne vereeniging met de Noordzee een W.Z.W.
richting hebben aangenomen moet dit wel als een zeer
merkwaardig en belangrijk verschijnsel worden aangemerkt.
De Westerschelde toch heeft tot dicht bij hare uitmon-
ding bij Vlissingen, nog eene W.N.W. richting, doch
buigt zich daar, tot de gezegde W.Z.W. richting om.
De Roompot of de Mond der Westerschelde, het Gat
van Brouwershaven, het Goereeschegat en de vroegere
Mond van de Maas allen buigen zich in de zuidelijke
richting om, ondanks de dadelijk achter hen gelegen
Westerschelde, het Krammer of de Hals, het Haring-
vliet en vroeger de Maas, in Noordwestelijke richting de
zee schenen te willen naderen.
Dit eenparige bij al die uitmondingen der rivie-
ren in het zuiden van ons land, heeft toch zeker zijne
natuurlijke reden, en zal die reden eerder te zoeken zijn
in het stroomen en het inwerken der zee, dan wel bij
de rivieren zelve, omdat de laatsten zoover de zee
minder invloed op hen heeft, juist allen geneigd zijn
eene andere richting, dan wel de W.Z.W. te volgen.
Zonder ons nu te verdiepen in de toe- en afname daar-
door van de kust aan deze riviermonden en de redenen
daarvan, daar dit eene eigenaardige op zich zelf staande
studie is, van groot belang om te worden gekend voor
de oeververdediging aan de Noordzee, zoo willen wij hier
alleen onze aandacht wijden, aan de uitstroomende rivier
zelve, onder belofte ook het onderwerp der oeverdedi-
ging met de redenen van de af- en toename der kust,
in een ander schrijven later te zullen behandelen.
Alle die genoemde rivieruitmondingen hebben zich door
de natuur gevormd, d. w. z., zij zijn niet door de kunst
aangelegd. Meer en meer hebben zij de beste richting
aangenomen, om zich naar de wetten dier natuur, in
de Noordzee te werpen. Bij vloed konden zij het door
-ocr page 14-
5
hen afgevoerd wordende water in de Noordzee niet loozen,
en moesten dit bewaren binnen hunne eigen boorden,
totdat de lagere eb hun gelegenheid gaf, hetzelve in zee
uit te storten. Bij die eb was altijd de stroomrichting
in de Noordzee ongeveer van het N.O. naar het Z.W.,
zoodat, in welke richting die rivieren ook in de zee uit-
monden, het door hen afgevoerd wordend water werd
door de eb, altijd in die Z.W. richting medegesleurd.
Hierdoor verlegde de richting van uitstrooming van deze
monden, (hoe die ook zij geweest), zich zooveel om de
Zuid, dat de lijn van uitstrooming in de zee, de meest
geleidelijke werd met de richting van dien ebstroom , en is
hierin de eenige natuurlijke reden te zoeken, waarom al
de rivieruitmondingen in zee, in het zuiden van ons land, nu
die W.Z.W. richting hebben, en waarom deze door de na-
tuur aangegeven richting de beste en bepaald eenige goede is.
De uitmondingen der rivieren in Schotland, daaren-
tegen, hebben ten opzichte van die in ons land, eene
gejieel omgekeerde richting, dat weder zeer natuurlijk
is\', omdat de ebstroom daar, in tegenovergestelde richting
langs de kust gaat, en heeft ook al weder naar dien ebstroom
zich daar de richting van die uitmondingen geregeld.
Tracht men door kunstmiddelen riviermonden te ver-
leggen om ze in andere richting in zee te doen uit-
stroomen, dadelijk zal de natuur daartegen opkomen,
ze tijdelijk doen verzanden en ze buiten de aangelegde
kunstwerken om, (als men die maar weder abandon-
neert), met den langen duur van tijd weder verleggen,
naar de haar passende richting, door de vorming en
vervorming van zandbanken en ze toch later weder
als diepe riviermonden opleveren.
Bij het maken van nieuwe riviermonden, is het dus
allereerst van een groot belang, een nauwkeurig onder-
zoek te doen, naar de richting van uitstrooming, welke
*
-ocr page 15-
6
daaraan gegeven moot worden. Hoe geleidelijker dat
die richting wordt gemaakt, met de richting van den
ebstroom in zee, hoe beter. Dat hierbij alleen rekening
moet gehouden worden met de richting van den ebstroom
is zeer natuurlijk, omdat alleen bij eb de rivier kan uit-
stroomen en er dan alleen sprake kan zijn van geleide-
lijke vereeniging van stroomrichtingen.
Evenwel moet ook worden nagegaan wat bij vloed
plaats kan grijpen, bij riviermonden die eene richting van
geleidelijke uitstrooming hebben met den ebstroom, om
te kunnen beoordeelen of niet dan weder de zoo even
beoogde voordeelen bij eb, door den vloed dubbel zullen
worden benadeeld, en eene richting van de uitmonding
in de richting van den vloedstroom niet verkieselijker zoude
geweest zijn , of\' dat eene gewijzigde richting tusschen de
eb- en vloedstroomrichting in, onder welken hoek van
vereeniging dan ook, geen grootere voordeelen zoude
opgeleverd hebben.
Hoe gelijkmatiger de diepte van eenen riviermond is,
hoe beter het is voor de scheepvaart, en daarom zal
eene uitstrooming, eenparig met de ebstroomrichting,
bij eb, de meeste gewenschte zijn, omdat er dan geene
botsingen plaats vinden, zooals in onze inleiding is aan-
getoond, en dan het uitstroomende rivierwater over de
geheele breedte van den riviermond tot uitschuring van
den bodem zal worden dienstbaar gemaakt, waardoor
eene zooveel mogelijk gelijkmatige diepte over die geheele
breedte zal verkregen worden.
Dit zelfde geldt ook wanneer de vloedstroom in den
riviermond zal instroomen. In welke richting de rivier-
mond ook wordt verondersteld, anders dan zoo na mogelijk
evenwijdig aan de richting van den ebstroom, zal de vloed-
stroom altijd in gekromde richting in dien mond moeten
invallen en dus alleen schuring doen ontstaan aan dat
-ocr page 16-
7
hoofd of die kust, die hij het laatste ontmoet, terwijl aan
de kust of dam waarom hij zich heen moet krullen,
ondiepten zullen worden afgezet.
Het zal niet noodig zijn om het verschil in nadeel
aan te toonen van eene richting van eenen riviermond
haaks, öf onder een anderen hoek, of evenwijdig aan den
vloedstroom aangelegen, omdat het duidelijk is dat bij
allen het vloedwater in gekrulde richting binnen moet
vallen, en dus altijd nadeeliger werken moet, dan bij
de richting die het vloedwater geheel opvangt. Eene
zoo recht mogelijke en vrije instrooming van het vloed-
water in eenen riviermond zal daarom steeds de meest ge-
wenschte zijn, zoodat bij vloed, de richting van den rivier-
mond tegen de vloedstroomrichting ingekeerd moet zijn,
dus ook evenwijdig aan de richting van den ebstroom moet
loopen.
Tegen het bezwaar, dat de vloedstroom, door deze
richtingvan den riviermond, aldaar zand uit zee in zal ja-
gen, zij hier in het midden gebracht, dat die monden zich
vormen naar het vermogen van de afstroomende rivier;
dat als de vloed zijn water met een zekere snelheid in
den riviermond heeft ingejaagd en daarbij onverhoopt
zand mocht hebben afgezet, bij eb dit zeewater, plus het
daarbij komende rivierwater weder moet afstroomen, door
de zelfde (neen door-de verlaagde eb nog kleiner gewor-
den) doorsnede, van den riviermond; dat door de hier-
door ontstane veel grootere snelheid van het water,
bij afstroomende rivier boven dat bij instuwenden vloed,
zeker het ingevoerde zand met het afkomende rivierslib
we! weder zal worden teruggeworpen in den oceaan, waar
daarvoor bergplaats te over is; teruggeworpen, op veel
betere wijze, dan bij anders ontstane botsende uitstrooming,
waarop door ons in de inleiding is gewezen, en waardoor
het ingevoerde zeezand en de afgevoerde rivierslibben te
-ocr page 17-
8
zamen, zich door de nêerstroomen als vaste banken aan
de uitmondingen zullen neerzetten.
Dit alles bewijst dus wel, dat tot diephouding van
bevaarbare riviermonden, het boven alles noodig is, dat
die uitstroomen onder eene eenparige richting, met de
richting van den ebstroom in zee.
KORTE BESCHRIJVING VAN DENTEGENWOOR-
DIGEN TOESTAND VAN DEN WATERWEG
DOOR DEN HOEK VAN HOLLAND, EN AAN-
WIJZING HOE DIE TOESTAND LANG-
ZAMERHAND IS ONTSTAAN.
De Hydrographische kaart van het Zeegat aan den
Hoek van Holland op de schaal van 1 a 7500 naar de
opname van April 1878 door A. v. D. Linden van den
Heuvel luitenant ter zee le klasse en M. O VAN Doorn
luitenant ter zee 2e klasse, dit jaar uitgegeven door
het Ministerie van Marine, geeft den tegenwoordigen
toestand van den nieuwen Mond van de Maas „de
Rotterdamsche waterweg" zeer nauwkeurig aan. De
situatie waarop hierachter een ontwerp van eene gewij-
zigde uitmonding van den havenmond aan den Hoek
van Holland is voorgesteld, is naar die Hydrographische
kaart verkleind, tot op een schaal van 1 a 20,000 en
zal ook daarop den tegenwoordigen toestand vrij wel
kunnen worden nagegaan, alhoewel er niet op voor
komen de vele diepte cijfers die gelegen zijn tusschen
de aangegeven diepte lijnen van 8.00 M. tot 2.50 M.
beneden laagwater.
Waar wij in \'t vervolg spreken over diepten in of
voor den Nieuwen waterweg van Rotterdam, worden steeds
de diepten bedoeld beneden laagwater.
-ocr page 18-
9
De toestand die ons uit die kaart duidelijk wordt is:
dat op 800 M. buiten de havendammen pas de diepte
van 8 M. wordt gepeild, en zelfs tot 600 M. buiten
die dammen, nog de dieptelijn van 4 M. is gelegen. Wel
loopt die lijn van 4 M. diepte over 500 M. langs het
Nooderhoofd over slechts eene breedte van ongeveer 100 M.
tot binnen die dammen op, doch verliest zich daar, in
een bank of hoogte waarop van 31 tot 38 d.m. diepte
wordt gepeild en welke bank op zijn minst de breedte
van 330 M. heeft. Op 600 M. binnen de koppen der
dammen wordt over de zooeven genoemde bank heen,
weder 4 M. diepte gepeild, 270 M. nog meer naar bin-
nen wordt 5 M. gepeild, 550 M. weer verder 6 M.
tot dat men eindelijk de ruimte tusschen de havendam-
men verlatende, in de gegraven geul komt waar 7 M.
en meer diepte gepeild wordt.
Tusschen de havendammen bestaat dus over eene
lengte van 1430 M. van binnen afgerekend over gemid-
deld 230 M. breedte een geul waarin meerdere diepte dan
4 M. beneden laag water wordt aangetroffen. De ondiep-
ten van 26 tot 36 d.m. diepte, komen voor, in den mond
en vóór den mond in zee, over eene grootste lengte van
1160 M. en kleinste lengte (die dan ook voor de scheep-
vaartrichting wordt gebruikt) van 330 M. zooals hier-
boven als de minste breedte van die bank werd aange-
geven. Deze toestand is dus wel ongunstig, vooral als
op het kaartje hierachter wordt nagegaan hoe de wei-
nige diepte die er nog is, geheel alleen voorkomt over
eene smalle breedte tegen den Noorderdam, dat alzoo
de breede havenmond slechts over Vs zijner breedte be-
waarbaar doet zijn.
Doch hoe is die toestand ontstaan?
Om dit kortelijk te kunnen beantwoorden schreven
wij onze inleiding en pasten de daarin vermelde theorieën
-ocr page 19-
10
toe, op de bestaande toestanden, in het onderdeel „Alge-
meene beschouwingen over bewaarbare uitmondingen van
rivieren in zee", uit welke redenen wij vermeenen dus
allereerst te mogen besluiten, dat doordien de richting
van uitstroomiug van den Nieuwen Maasniond in zee
verkeerd gekozen is, deze toestand is ontstaan. Op de
hierachter voorkomende figurateve voorstelling van de
uit- en instrooming van den Nieuwen Maasmond aan de
Noordzee, Plaat 1, hebben wij getracht dit duidelijk
aan te toonen. Het rivierwater is daarop in blauw
en het zeewater in groen aangegeven.
Bij eb, wordt de grootste volume uitstroomend rivier-
water, natuurlijk geleid door de diepste geul langs het
Nooderhoofd, en ontmoet dit bij zijne snelheid van uit-
strooming, even buiten den Noorderdam, het dwars voor
den mond langs stroomende zeewater. Door het opkrop-
pen van dat zeewater tegen dien Noorderdam wordt de
snelheid, waarmede het voorbij den havenmond moet
stroomen, nog grooter, dan die in volle zee. Het rivier-
water dat in W.N.W. richting uitstroomt komt dus
juist buiten den havenmond in botsing met het zeewater
dat in Z,Z.W. richting daar voorbij giert, en dat natuur-
lijk in die richting het rivierwater met zich medeneemt,
terwijl tevens een gedeelte van dat rivierwater, binnen
de havendammen als neêrstroom om blijft wielen, om
ddar, de zandneêrzettingen te bevorderen, zooals ook zeer
duidelijk is op te maken uit de dieptelijnen voorkomende
op het hierachter gevoegde kaartje, Plaat 3, waarop
het plan van eene gewijzigde richting der havendammen
is aangegeven. Bij vloed, stroomt ook weder langs den
Noorderdam het zeewater in den riviermond binnen, zooals
op de figuratieve voorstelling plaat I is aangetoond, omdat
het door den Zuiderdam in zijne stroomrichting gestoord
wordt, tegen dien dam opkropt, en daar langs opstroomt
-ocr page 20-
11
om daarna in versnelde vaart om den kop van dien
dam om te krullen, waardoor het onmogelijk naast dien
dam in den riviermond kan binnen vallen, doch in ge-
bogen richting langs den Noorderdam komt binnen stroo-
men, en hierdoor ook weder in den havenmond naast
den Zuiderdam stroomwielingen doet ontstaan, die daar
alweder redenen van verzanding zijn. Nuttig is het hierbij
tevens op te merken, dat dadelijk achter deze stroom-
wielingen in de haven, d. w. z. waar die wielingen zijn
opgehouden, tusschen de havendammen waar het profil van
doorstrooming zelfs veel grooter is dan in de gegraven
geul, toch diepten van 4 en 5 M. worden aangetroffen,
waarvan op pag. 9, om dit kenbaar te laten uitkomen,
de afmetingen zijn opgegeven. Hadden die stroomwielin-
gen niet bestaan , zeker zouden in den waterweg van Rot-
terdam naar zee, reeds nu minstens diepten van 5 M.
aanwezig zijn geweest.
Op plaat 2 is getracht om duidelijk aan te toonen, hoe
de verondieping in den Nieuwen Waterweg van Rotterdam
naar zee langzamerhand is ontstaan. Op den platten grond
van den rivier- of havenmond is aangegeven hoe de diepte-
lijn van 4 M. beneden laagwater zich over verschillende
daarbij vermelde jaren heeft verplaatst. De dieptelijn van
4 M. is hiervoor gekozen, omdat zich thans tusschen
die diepte vóór en in de haven, de lastige ondiepe plaat
bevind, die het duidelijkst, door deze voorstelling wordt
aangetoond. Op de doorsnede over de lengte van de
haven, op ongeveer het midden harer breedte, mede op
plaat 2 voorgesteld, is aangegeven, hoe de bodemlijn
of diepte zich over de verschillende daarbij vermelde
jaren heeft verlegd.
De jaartallen bij de havendammen geplaatst, geven
aan, de lengte welke die dammen hadden in de daarbij
vermelde jaren.
-ocr page 21-
12
Het jaar 1868 is voorgesteld door een zwarte stippellijn met een
getrokken lijn er onder.
1873 „
)>
»
„ zwart gestippelde en ge-
blokte lijn.
1874
IJ
„ zwart gestippelde lijn.
1875 „
V
»
„ zwart getrokken lijn.
1876
>>
»>
„ rood gestippelde lijn.
1878 „
ï)
))
„ rood getrokken lijn,terwijl
„ „ 1877 niet is vermeld om verwarring op de teokening
te voorkomen.
Die platte grond op plaat 2, nu raadplegende,
vindt men dat de lijn van 4 M. diepte in het jaar
1868 (stippellijn met een getrokken lijn er onder) niet
ver gelegen was, buiten de koppen der toen aanwezige
havendammen. Sedert dat jaar tot 1873 en na liet ver-
lengen van den noordelijken dam had zich die lijn, (zwart
gestippeld en geblokt), ongeveer 1000 M. verder in
zee op verlegd. Nadat in 1874 de noordelijke dam weder
was verlengd, kroop die lijn (zwart gestippeld) ook weder
ongeveer 20 M. verder zee in, en toen in 1875 de
noordelijke dam was verlengd tot de lengte die ze nu
heeft, was de lijn van 4 M. diepte (zwart getrokken)
weder ongeveer 50 M. meer in zee opgeschoven, terwijl
hierbij tevens moet worden opgemerkt dat, in datzelfde
jaar ook de zuidelijke dam werd verlengd. In 1876 werd
de zuidelijke dam weder verlengd tot de lengte die ze
nu heeft, en had dit met de verlenging van het vorige
jaar tengevolge, dat de dieptelijn van 4 M. (rood ge-
stippeld) zich in eens 300 M. meer zeewaarts verplaat-
ste, terwijl de peilingen in dit voorjaar gedaan, aan-
geven dat die ondiepte (rood getrokken lijn) zich alweder
verder in zee opschuift.
De dieptelijn van 4 M. binnen den havenmond ver-
minderde niet zoo aanmerkelijk. Van 1873 tot 1875 kroop
-ocr page 22-
13
die langzaam in ééne richting vooruit, meer zeewaarts in,
hetgeen zijn oorzaak had, in het meer tot buiten den
havenmond verplaatsten van de wielingen en neêrstroomen,
omdat de ondiepte zich ook hoe langer hoe meer in zee
opdrong. Opmerkelijk is het weder hoe, na het ver-
lengen van den zuidelijken dam, ook de richting van de
dieptegeul in de haven tusschen de dammen zich zuide-
lijker heeft verlegd, dat evenwel zijne zeer natuurlijke
reden heeft.
De lengtedoorsnede over de haven op plaat 2 geeft
nog treffender gezichtspunten, vooral voor oningewij-
den, aan.
Toen in 1868 de beide havendammen tot eene lengte
van ongeveer 1200 M. waren aangelegd, maar de nieuwe
riviermond nog niet daar tusschen doorstroomde, had
het strand de helling zooals door de zwart gestippelde
lijn met een getrokken lijn daaronder, is aangegeven.
In 1873 toen de nieuwe riviermond eenige jaren had
uitgestroomd, had zich op die hellende lijn van het strand
tusschen en voor de havendammen een zandberg ge-
plaatst die, door de zwart gestippelde en geblokte lijn,
is aangetoond. In 1874 (de zwart gestippelde lijn) was
die toestand iets verbeterd en had de zandrug regelmatiger
vorm aangenomen en in 1875 (de zwart getrokken lijn)
was nog meer van dien rug in hoogte afgestroomd, doch
had die zich vaster en met steviger talud voor den haven-
mond neergezet, terwijl in 1876 na het verlengen van
de zuidelijken dam, (de roodgestippelde lijn) weder aan-
geeft, dat daardoor in den nieuwen riviermond geheel
andere toestanden begonnen te werken, waardoor de
zandrug zich veel verder zee inschoof, en ook tusschen
de hoofden ondieper werd. De toestand van dit voorjaar,
April 1878, de roodgetrokken lijn, geeft aan, even als
vroeger in 1875, dat de rug weder in hoogte afstroomt
-ocr page 23-
14
maar zich vaster en met steviger talud vóór den haven-
mond neerzet.
Hoe van het eene jaar tot het andere zich de toe-
stand ook heeft gewijzigd, meenden wij geen beter inzicht
in deze zaak te kunnen geven, dan door die, der verschil-
lende jaren op ééne lengtedoorsnede te vereenigen, waaruit
naar ons gevoelen meer dan duidelijk te zien is, dat wat
werk ook aan den Nieuwen Maasmond door den Hoek van
Holland gedaan is, de toestand oppervlakkig beschouwd,
nog vrij wel dezelfde is, als in 1873, alhoewel wij ver-
meenen dat de inrichting der havendammen zooals die was
in 1874, maar die wij evenwel ook gaarne gewijzigd
hadden gezien, ver te verkiezen was boven de tegen-
woordige.
PLAN VAN EENE GEWIJZIGDE UITMONDING
VOOR DEN NIEUWEN MAASMOND DOOR DEN
HOEK VAN HOLLAND, OM DAARDOOR EEN
VOOR DE ZEEVAART VOLDOEND DIEP
ZEEGAT DAARVAN TE MAKEN EN
TE ONDERHOUDEN.
Na al de voren behandelde beschouwingen, zal het
niet moeielijk zijn op te maken, welke onze plannen zijn
om verbetering te brengen in den toestand van het Zeegat
door den Hoek van Holland, dewijl de gronden waarop
die berusten, voldoende en duidelijk zijn uit een gezet.
Het eenvoudige middel waarmede naar o. i., het diep-
maken en diephouden van het Zeegat door den Hoek
van Holland is te verzekeren, kan niet anders zijn, dan
de lijn van uitmonding daarvan in de Noordzee, even-
wijdig te maken aan de richting van den daarvoor langs
stroomenden ebstroom.
-ocr page 24-
15
Hiertoe zal de Noordelijke dam, in gebogen richting,
met ongeveer 1125 M. moeten verlengd worden, zooals
op het hierachter voorkomende plan, Plaat 3, is
aangetoond. De haven behoudt dan eene opening van
invaart van 500 M. welke breedte van den mond later,
wanneer de diepte door de uitstrooming te overvloedig
mocht worden, weder tot 900 M. of zooveel als blijken zal
noodig te zijn, kan worden verwijd door het inkorten van
den Zuiderdam en van de binnen de dammen aangebrachte
2 kribben.
Hierdoor blijft het oorspronkelijke stelsel van aanleg,
door den Baad van Waterstaat in 1858 gekozen, voor een
nieuw zeegat door den Hoek van Holland, geheel behouden,
en kan op het eenmaal aangenomen beginsel, waarop alles
is aangelegd, verder worden voortgebouwd, zonder, dat
het afbreken van nu daarvoor opgebouwde theorieën en
de daaruit voortgevloeide werken, noodig zal zijn; noch
dat verandering behoeft te worden gebracht, in de daarop
gebaseerde waterverdeeling op de rivieren.
De Raad van Waterstaat van 1858 ging uit van het
beginsel: Theorie en ervaring leeren dat de diephouding der
waterwegen gezocht moet worden in snelheid,
en daar het
door de rivier afgevoerd wordend water, geheel ontoe-
reikend werd bevonden om een diepe vaargeul in den
nieuwen riviermond te onderhouden, werd door Haar aan-
gegeven, om ook het vloedwater der Noordzee binnen
dien mond, binnen te halen, zoodat, door de instrooming
der zee, en de weder uitstrooming van het rivierwater
vermeerderd met het ingestroomde zeewater, bevonden
werd, dan zulk eene groote vermeerdering van vermogen
werd verkregen, dat men veilig op vrij wat grootere
diepten, dan 7 Meter in het nieuwe zeegat mocht rekenen.
Hier baseerde de Raad hare overtuiging, op de in het
Zuiden van ons land bestaande zeegaten, doch vergat
-ocr page 25-
16
daarbij op te merken, (waar wij telkens op terugkomen
en zoo wij in onze Inleiding duidelijk hebben uiteengezet)
dat dit alles wa&r zoude zijn geweest, wanneer de lijn
van uitstrooming van het nieuwe zeegat ook gemaakt
was geworden in dezelfde richting als die der bestaande
zeegaten, doch daar het zeegat door den Hoek van Hol-
land in tegenoverstelling daarvan, met eene botsende uit-
strooming is geprojecteerd, zal het geheele werk volgens
de gemaakte theorieën gelukken , en alleen de uitmonding
blijven verzanden, tot tijd en wijle, dat ook daaraan eene
richting worde gegeven, die de natuurwetten daarvoor
vorderen. Wij willen hier nu geene berekeningen stellen,
om aan te toonen in hoeverre het afstrooinend vermogen
van dat eb- en vloedwater, al of niet de diephouding van
den Nieuwen Maasmond kan verzekeren , wanneer daaraan
eene gewijzigde richting van uitstrooming wordt gegeven,
omdat de gegevens die daarvan bestaan en de opvattingen
die daarover zijn gemaakt, zoo uiteenloopend e zijn, dat
wij daarin geen partij wenschen te kiezen. Om hiervan
een voorbeeld te geven, diene het volgende: dat bij uit-
strooming bij eb, van het afgevoerd wordend rivierwater
vermeerderd met het ingestroomde zeewater, daarvoor
wordt aangenomen per seconde:
bij lage rivier door Stieltjes 997 Ms
„ „                   „ de Raad van "Waterstaat 1129 Ms
„ middelb. „         „ Stieltjes 1443 M3
„ „ „         „ de Raad van Waterstaat 1674 M8
„ hooge „ „ Stieltjes 3102 M3
„ „          „ „ de Raad van Waterstaat 3836 M3
terwijl in 1860 door den Ingenieur P. Caland die cijfers
van uit te stroomen water per seconde door het Zeegat van
den Hoek van Holland nog veel grooter werden opgegeven,
dan door den genoemden Raad van Waterstaat in 1858.
Evenwel vermeen en wij toch uit dit meegedeelde
-ocr page 26-
17
veilig te mogen besluiten, dat zelfs in de kleinst opge-
geven hoeveelheid water, zonder twijfel nog genoeg-
zame verzekering is gelegen, om te vertrouwen dat de
capiciteit der achtergelegen rivier, versterkt door het
ingestroomde zeewater, krachtig genoeg is om het diep-
houden van het nieuwe zeegat door den Hoek van
Holland tot in zee te verzekeren, wanneer die kracht
dan ook alleen daarvoor wordt aangewend, en niet
door botsing in twee deelen wordt gesplist, waarvan het
eene deel tot diephouding zal kunnen blijven werken,
doch het andere deel in tegenstelling, de verondieping
krachtig moet bevorderen en is deze algeheele aanwen-
ding van die kracht niet anders te verkrijgen, dan door
de lijn van uitstrooming evenwijdig te maken aan de
richting van den ebstroom in zee, door eene verlenging
van den Noordelijkendam, op eene wijze zooals zooeven
is aangetoond.
PLAN.
Door de verlenging dadelijk te beginnen aan den
Noordelijken dam, zoude, omdat de bestaande vaargeul
naast dat hoofd is gelegen, de scheepvaart in het nieuwe
zeegat tijdelijk worden gestremd, totdat de nieuw te
vormen mond zoude zijn diep gestroomd. Dit zoude nog
grootere nadeelen tengevolge hebben, dan de slechte
toestand waarin het zeegat nu verkeert. Aan den Noor-
delijken dam, zal dus vooreerst een gat in de verlen-
ging moeten openblijven, ter wijdte van ongeveer 300
M. zooals op het ontwerp met roode lijnen tusschen
de letters: A. en B. is aangeduid. Voor de invaart in
den daardoor nauwer geworden mond, is het noodig,
dat de lijn van invaart op de geleidelichten, wat noordelij-
-ocr page 27-
18
ker wordt verlegd, ook dit is door een roode stippellijn
aangetoond. Het bestaande binnen geleidelicht moet
daartoe worden verplaatst en misschien binnen de dam-
men aan de zijde van het noorderhoofd eenige ondiepten
worden weggebaggerd. Wanneer dat gereed is, dan kan
met de verlenging, zoo die is geprojecteerd, worden aan-
gevangen, en moet dan met den meesten spoed de daar-
voor benoodigde 825 M. gebogen dam worden gelegen.
Voor de afkeering van den zeestroom van den voet van
dien nieuwen dam is het noodig, om de beide kribben
C. en D. aan te leggen en wordt er mede prijs opge-
steld, dat de latere aansluiting aan den noorderdam niet
aan den kop, maar 120 M. oostelijk daarvan geschiede,
terwijl de kop van den nieuw te vormen mond met
eenen vasten breeden berm moet versterkt worden.
Zoodra het gedeelte C. E. van de verlenging ge-
legd is, en voldoende door de verschillende gevorderde
werken is voorzien , wenscht men dat binnen den mond
tusschen de dammen, de beide kribben F. en G. worden
gemaakt, met den kruin tot de hoogte van laagwater,
terwijl het dan misschien, door het gieren der stroomen,
ook zal blijken, dat het hoogst wenschelijk is, dat de
bodem, van de nog open gebleven invaart, tusschen A. en B.
voor ontgronding, voorzien worde. Beter ware het echter
zelfs voor den aanleg van de eerste verlenging C. E. den
bodem van dezen invaart door sterk zinkwerk te be-
veiligen, door welk werk de scheepvaart zeker tijkelijk
eenige hinder zal worden veroorzaakt, doch dat later
groote moeielijkheden kan voorkomen. Zoodra na eenig
tijdsverloop, na den aanleg van de genoemde werken, in
den nieuw gevormden havenmond, door uitstrooming vol-
doende diepte is ontstaan, dan kan het voor de invaart
opengelaten oude gat A. B. worden gesloten en de ver-
lenging C E. met den Noordelijken dam worden ver-
-ocr page 28-
19
eeuigd, terwijl, de middelerwijl opgerichte lichtopstanden
X. Y. en Z., daarna, de richtingen van invaart in het
nieuw gevormde zeegat zullen kunnen aanwijzen, zoo
als ook op het plan is voorgesteld.
Boven dit alles vinden wij het nog noodig op te
merken dat niet alleen voor de voorgestelde verlenging
hoogere havendammen moeten worden gemaakt, doch dat
ook de bestaande dammen tot de hoogte van 2.40 M. boven
laag water moeten worden verhoogd, en wel de Noordelijke
over hare volle lengte verminderd met de lengte van aan-
sluiting achter den kop dus over 1880 M., en de Zuidelijke
tot de lengte van 1600 M., omdat het vaste vertrouwen
wordt gekoesterd, dat het spoedig zal blijken, dat die
dam met 360 M. kan worden ingekort en ook dan weder
de voorgestelde krib F. kan worden opgeruimd, terwijl
de krib Gr. dan eveneens zal moeten worden ingetrokken.
Om van dit alles eene gedetailleerde begrooting te
geven, vinden wij voor alsnog onnoodig, doch wenschen
alleen mede te deelen, dat een onderzoek naar de ver-
moedelijke kosten, ons de overtuiging heeft gegeven, dat
met een uitgave van omstreeks 3 millioen guldens deze
werken zullen kunnen worden gedekt, en den Waterweg
van Rotterdam naar Zee een voldoende diepen mond aan
zee zal worden verzekerd.
-ocr page 29-
INHOUD.
Bladz.
Inleiding.................... \'
Algemeene beschouwingen over bevaarbare uitmondingen van rivie-
ï-en in zee...................3
Korte beschrijving van den tegenwoordigen toestand van den Water-
weg door den Hoek van Holland en aanwijzing hoe die toestand
langzamerhand is onstaan.............8
Plan van eene gewijzigde uitmonding voor den Nieuwen Maasmond
door den Hoek van Holland, om daardoor een voor dezeevaart
voldoend diep zeegat van hetzelve te maken en te onderhouden. 14
-ocr page 30-
Aan de Leden van het Koninklijk
Instituut van Ingenieurs-
Op do Vorgadcriug, gehouden te \'s Hage don ]2de" Februari j.1., vroeg eu
vorkreog de ondergeteekondc hot woord, ten eindo eouige opnierkingon mede te deelen,
over het rapport dor Commissie tot beoordooliug dor ontwerpen, ingokomen tor
beantwoording der prijsvraag voor eon gobouw ten dienste van liet Koninklijk
Instituut van Ingenieurs.
Hij acht zich verplicht, zijne opmerkingen oouigzins uitvoeriger dan dit tor
Vergadering mogelijk was, ter kennisse zijnor medeleden te brengen, en wel vóór
do volgonde vergadering, die eerst don !)e April a.s. zal plaats hebben.
Tegen dien tijd immers zijn de teekoningen reeds lang terug gezonden, on kan
men er niet op rekenen, dat die zelfs aan hen, die de Vergadering van den 12deu
Februari bijwoonden, nog voor den geest staan.
Hij zal kortelijk een woord zoggen over den zoogenaamden prospectus,
daarna over hot verslag der booordeelings-commissie, en ten slotte over de beido
best gekeurde ontwerpen „Minerva" en „ttoodkruis," waarvan hij een autographie,
do verdeeliug aangevende, bij dezen brief heeft govoogd.
De prospoctus (do vorvaardiger van een der iugezondeu ontwerpen, zeide het
in zijn momorie van toelichting) bemoeilijkt do taak van den beantwoorder, door
het niet bepalon van een torrein. Absoluto opgave daarvan was niet vereischt;
zeer goed cchtor had oen lengte voor den voorgovel, of een oppervlakte, kunnen
bepaald worden, die niet te overschrijden waro geweest.
Men had de booordeoling gemakkelijker gemaakt, do pbantasie dor medc-
workers aan banden gelogd, en — wat het zwaarste weegt — do uitschrijvers der
prijsvraag verplicht zich zelf rokenschap to geven van de vast te stellen bouwsom.
-ocr page 31-
I
2
Bij iedere goed geformuleerde prijsvraag moot te voren door ecu schets de goldsom
bepaald worden, waarover de concurrenten voor het gebouw kunnen beschikken.
])o eischen dienen de basis te zijn van deze som.
Bij do bespreking van liet verslag der Commissie begint de ondergetcokondo
mot do verklaring, dat hij geen anti-kritiek wenscht to schrijven. Hoewel hij zich
gaarne daarvan do moeite zou willen gotroostcn, om der wille der zaak, on uit
belangstelling in het Instituut, dat do prijsvraag uitsehroof, hij kan daartoe niet
overgaan, zonder do ontwerpen voor zich te hebben, \'t geen natuurlijk onmogelijk is.
„Wanneer hij"— (hij maakt hier, maar ook hier alleen conigzins do woorden van hot
verslag pag 2 tot de zijnen) — „wanneer hij, in hetgeen hieronder volgt, zich
gedrongen voelt do tekortkomingen daarvan aan to wijzen, — zoo moet zulks
niet worden beschouwd als oen bewijs van geringschatting van het verslag, maar
als een bewijs van de gezette aandacht, welke hij den toegezonden arbeid dor
beoordeelaars heeft waardig gekeurd."
„Hot aanwijzen dier tekortkomingen meondo hij niet to inogon achterwege
laten, omdat daaruit kan blijken van de wijze, waarop do beoordeelings-commissie
hare taak hooft opgevat."
In hot programma (neen prospectus) was de som van ƒ 50,000.- -als bouwsom
opgegeven.
De commissie van beoordeeling had allereerst moeten vragen, wolko ontwerpen
waarschijnlijk, zonder op enkele guldens te zien, voor dio som uitgevoerd konden worden.
Deze waren alsdan — met voorbijgaan van nüe anderen — aan do eischen
van het programma, aan de eischen van gooden smaak te toetsen.
Dat zijn dus bijvoorbeeld do projecten „Aan do bouwkunst gewijd;" „K I v I;"
Eischt niet te veel," „Alle waar is naar zijn geld," „Arts longa," „Nihil sine
labore," en dat met do ineengevlochten letters „K I v 1."
lünkelen onder deze ontwerpen, het behoeft hier niet to worden herhaald,
geven meer blijk van goeden wil, dan van grooto krachten.
De boidon laatsten, mot do ontworpen X on Binnenhof, staan naar dos
oiidorgeteekondon mecning, in de meesto opzichten, ver boven do beide ont-
werpon Minorva on Roodkruis uit do laatste groep van het verslag.
Alsnu had do Commissie — altijd naar zijn meening — een stap vorder
kunnoii gaan.
Uit do ontwerpen, die voor de gestelde som te bouwen zijn, blijkt gonoegzaam
dat deze niot te ruim was genomen.
-ocr page 32-
3
Zij had nu do ontworpen behooren (o nemen, die uit oen arclritcktoniseli
oogpunt moor aandacht verdienen, on ook van dezen mootou vragen, welke waar-
schijnlijk (bijv. naar de bebouwde oppervlakte, naar don kubieken inhoud of
volgens globale berokoniug der metselwerken) voor een som, naderende aan
/\' 50,000.— uitgovoord koudon worden.
Is er — om iets te noemen — een ontwerp waarvan do stichting f 55,000.—
zou voreischen, dat in billijkheid aan do cischen van hot programma (of pro-
spoctus) voldoet; dan behoort het te gaan bovon oen ontwerp dat f 50,000.— zou
kosten, ook als is dat rijker vau conceptie.
Nu wordt allo systeem in het verslag dor Commissie gemist; wat bij het
oone ontwerp afgekeurd wordt, laat men bij het andere glippen. Mon meet met
twoo, neen met drio of moor verschillende maten.
Voorbeelden daarvan zijn te vindon in hot volgende:
bij het ontwerp „Ars longa, vita brovis" wordt opgemerkt het gebrek aan een hoofd-
trap. Zeor juist; maar het ontwerp Minerva uit do laatste groep heeft er ook geen.
Vau de ontworpen „Wetenschap" on zoor in hot broodo bij „Concurrentie"
wordt gereleveerd, dat do kosten van uitvoering do bopaalde som ver zouden over-
treffen. Alsof dat iets particuliere was, aan deze ontwerpen eigen; iets dat zij niet
met „Minerva" on „Koodkruis" iu hoogen mate gemeen hebben.
Nog meer komt het totaal gemis aan systeem uit bij de beoordoeliug vau
andere ontwerpen. Mon leze slochts wat or vau „Logica" „Alle waar is naar ziju
gold," X, „Binnenhof" enz. gezegd is.
Do ondorgetoekoudo vraagt vorder in geinoode, wat hoeft men van beschou-
wiugon te denkon als de volgende zinsnede op pag. 3 vau hot verslag:
„Volgen thans oenigo beschouwingen, ovor de groep omvattende die ontwerpen
welke, hoezeer iu hot algemeen meer aau alle in billijkheid te stollon oischen
voldoende, toch wegens tekortkomingen vau ovorwegendon aard, of wel ten op-
zichte van bepaalde eischon van het prospoetus ook niet der bekrooning waardig
konden worden geacht!"
Iodoroon zou deuken dat een ontwerp, aan allo (nog wel in billijkheid te
stellen) oischen voldoende, mot gojuich tor bokrooning zouden worden voorgedragen!
Niet aldus. Hot voldoet aau allo oischen, maar hooft tekortkomingen van over-
wegonden aard. Nog storker: hot voldoet moer aan (Me oischon, maar voldoet niet
aau bepaalde eischon van hot prospectus!
Hot eerste ontwerp, onder doze derde groep goraugschikt, heeft — o ironie
van het noodlot — tot motto „Logica"!
Maar volgon wij hot verslag dor Commissie vordor.
Er komen nu volgons het verslag vijf zeer goed geslaagde pi\'oevon van oplossing.
-ocr page 33-
I
4
Hier heeft de Commissie een onderscheiding aangonomon, geheel buiten den
geost en de letter van het programma. Hot hooft namelijk do ontwerpen niot
gerangschikt naar do verdiensten of naar do kosten, maar naar het criterium of
de vergaderzaal op den beganen \'grond of op de verdieping gelegen was. Echter
de prospectus zegt uitdrukkelijk, de groote vergaderzaal mag op de verdieping worden
gemaakt.
De groote meerderheid dor ontwerpers hebben, terecht van die faculteit
gebruik gemaakt, om aan den gevel een hoofdornament bij te zetten, er als het
ware kleur aan te geven.
De Commissie had niet liet recht, ook al oordeeldo zij plaatsing op don bc-
ganen grond honderdmaal beter, van de grondwet van hot concours af te wijken.
Do beoordooling der ontworpen uit deze groop hoeft bovendien klaarblijkelijk iets
wankelcnds, lijdt aan een zekere malaise. Van hot ontwerp „Courad" wordt gezegd:
„aan de; onderdoelen schijnt een to grootscb karakter gegeven: naar het schijnt
zijn beide trappenhuizen niet onmisbaar."
Van het ontwerp „Indefessus" schijnt de zanieustelliiig van den vorm (het
gebouw bestaat namelijk uit een voorgedeelte waarin woning, bureaux en vergader-
zaal, uit een trapzaal, en daarachter uit ecu bibliotheek) niet boven bedenking
verheven wegens den to vreezon overlast van inwatoring door sneeuw enz. in de
tusschen gelogen goten.
Bij het ontwerp „Arbeid", schijnen do binnenmuren to zwak: schijnt alweer
het monumentaal karakter linnen te geringe hoogteafmetingen zamengetrokken.
Begrijpe deze zinsnede wie kan!
De ondergeteekende meent echter dat alle deze schijn bij oen „gezet" onderzoek
wel voor oplossing ware vatbaar geweest.
Is de laatste aangehaalde phrase geheel onzin, bedenkelijk in hoogen mate is
hetgeen aan het slot over dit werkelijk niot onverdienstelijk ontwerp gezegd wordt.
Er wordt namelijk beweerd, dat belendende allicht hoogere gebouwen den indruk
zouden verminderen. En wat blijkt? Dut hel ontwerp nagenoeg dezelfde hoogleaf-
metingen heeft ah het ontwerp Koodkriiis.
Wij vorderen nu tot de uitverkorenen, do laatste groep, tot de ontwerpen Miuerva
en Koodkruis. De ondergeteekende heeft gomcond niet beter te kunueu doen, om
hot onvoldoende daarvan aan to toonen, om de zonderlinge conclusie van hot rap-
port in het oog te doen springen, dan de plans dezer ontwerpen in omtrek (zonder
deur- of vensterverdeeling, die niets ter zake doen) voor zijn modeledon af te teo-
keneu. Zoodoende kunnen zij, die niet hot voorrecht hebben genoten ze zelf te
-ocr page 34-
5
zien, beoordoolen in hoeverre do ondorgoteokonde liet reoht had op de jongste ver-
gadering tegen hot rapport oou krachtig protest aan te teekouon. De tekortkomiu-
gen reeds dor plans zijn zoo groot, dat de gevels buiten aanmerking kunnen blijven.
I.    Minerva.
Do buffetkamer heeft allerzoudorlingste afmetingen; zij is 4.90 M. breed eu
17 M. lang!
De vestibule 8.50 M. lang en C.50 M. breed is niet minder dan 12 M. hoog,
de omloopende gallerij er onder bcgi-epen.
Vreemder nog is do iiirichtiug dor bibliotheek; zij bestaat uit vijf kamertjes,
niot veel grooter dan gewone woonhuis-kamers; uamelijk van 5 bij 8 M. Dozc
kamertjes hebben de hoogte van 7 M.
Waarom deze buitensporige hoogte? Drie of vier meter ware immers voldoende
geweest. Dit is geschied om er oou gallerij in te kunnen aanbrengen. Noem
voor iedere gallerij 1.50 M. breedte, welk offekt zal deze dan maken in het vertrekje
van 5 M. breedte bij 7 M. hoogte ?
Iloo is daar plaatsing dor verlangde prentenkastou mogelijk?
Over kleinere tekortkomingen van dit ontwerp, bijv. dat de hoofdtrap weggestopt
is; dat de keuken 15 M. van de buffetkamer verwijderd is, stapt do ondergeteckeudo
heen. Maar hij wenseht in gemoode te vragen of dat projekt „te beschouwen is,
als een der meest geslaagde oplossingen" dor vraag.
II.    Ontwerp „Roodkvuis".
Do ontwerper heeft een schouwburgplanuetjo geleverd. Maak van de buffetkamer
een tooneeltje mot kleedkamertjes; van do gang een corridortjo, die op de loges
uitkomt, on gij zijt er!
Een schouwburgzaal wordt bij avond gebruikt. Iedereen wcot hoe ongezellig,
hoe onaangenaam die zich bij dag voordoet.
En wol waarom ? Om het bovenlicht.
Daar gelaton zelfs de te vreezen ooerlast van in watering, gelooft do onderge-
teokende, de halfronde zaal met bovenlicht, bijna even breed en lang als hoog in
afwijking met het rapport der beoordeelaars, de allerondoelmatigste vorm te mogen
noemen, die aan eon zaal voor 200 personou te govon is.
Wil men meer ondoelmatigheden, ja bepaalde tekortkomingen. Heeft men er
wol over nagedacht, hoezeer do vergaderzaal, door vorm on afmetingen, resonueoren
zal ? AV\'at meent men van een „buffetkamer" van meer dan 23 Meter lang, bij oen
breedto van 7 Meter, slechts voor den schijn door eon paar lijnen in drieën vor-
decld? Wat doukt mon van do gansch onnoodige, zelfs voor hot gebruik onpraktische
ronde gang van ± 1.50 Meter breed, dio geen audor doel heeft, dan oou gallerij
te vormen als appendix der bibliotheek, en waardoor de ontwerper hot zich
-ocr page 35-
o
onmogelijk gemaakt heoft licht van tor zijdo in do vergaderzaal te ontvangen ?
Wat van eou kouken dio meer dan 25 Meter van do bulFetkainer verwijderd is?
De gevraagde hwSoikamer, hetzij hier tor loops gozogd, moot toch immers
dienen tot het klaarmaken der gebruikelijke broodjes; anders had het programma
gesproken van „zaal met buffet", „restauratiozaal" of iets dergelijks.
Do ondergoteekendo zoude op moor kuniion wijzen, doch hij vorgouoegt zich
hiermede.
Absoluut niet* wettigt, naar zijn meening, het oordeel der Commissie,
dat dit ontwerp zich onderscheidt „door oorspronkelijkheid van opvatting, of vor-
dienstolijke wijze, waarop do indooling on do vorm der lokalen zijn ontworpen."
Hij herhaalt hier, dat voor do vergaderzaal, liet zwaartepunt van het outworp,
do eerste plaats had moetcu worden ingeruimd. Deze zal ioder architect, die
nadenkt, nergens anders dan aan den voorgovol aaubrougou. Niet alleen krijgt
hot gebouw daardoor eou zeker karakter, een zokere waardigheid, maar ook
het gebruik er van is aangeuamor. Do ondergotoekoude vorwijst hier naar het
allerliefste gebouw des ingenieurs civils, to Parijs; naar het gebouw Felix Meritis
te Amsterdam, en naar zoo velen moor.
Getrouw aan zijn voornemen om goon antikritiek der beoordeeling to schrijven,
eindigt do oudorgeteokendo hier zijuo beschouwing over de ontworpen zelf, om nog
oen woord to wijden aan de eenigzins zonderlinge conclusie van het rapport.
Do Commissie meent geen ontwerp orustig voor bekrooniug in aanmerking te
kunnen doen komen, omdat geen onkol voor do bopaaldc bouwsom uitvoorbaar is.
Zelfs dat niet, dat meer aan allo in billijkheid to stellen oischon voldoet!
Uitmuntend! Later echter adviseert zij do als premie uitgoloofde som ad/500.—
ton vollo to bostoinmon om oen ontwerp aau to koopou.
Dus hot ontwerp is niet bekroond; toch ontvangt het de volle premie.
Mag zulk een conclusie niet bovreomden ?
Nog cene opmerking ten slotte.
Do ondergetoekondo is do vervaardigor van het outworp, geteokend met het
motto Iudefossus. Ware hij dit niet, hij zoudo in do eerstvolgende vorgadoring
zeer bepaald een motie voorgesteld bobben, om de afkeuring uit te drukken
over do lichtvaardige wijzo, waarop mot don arboid, mot do kunstvlijt van eeu
aantal bouwkundigen is omgesprongen. Nu echter zoudo hij dou schijn op zich
laden alsof hij handelde uit eigenliefde, uit vooringenomenheid met eigou arbeid.
-ocr page 36-
r
Hij is daarvan zich zolf niot bowust. Onbovangeu oa objocticf is hij omtrent
alle ontwerpen, ook omtrent het zijne.
Dut bewustzijn geeft hem do vrijmoedigheid oin to sprokon zooals hij in dit
kort geschrift doet.
Hij wonscht de groote moreelo aansprakelijkheid daardoor van zich af te
worpen, die als medelid van het Instituut van Ingonieurs ten dezen ook op hem rust.
Wanneer lecken in do bouwkunst zich — zooals helaas herhaaldolijk
gebeurt — schuldig maken aan con slechte, aan een partijdige beoordceling, door
lichtzinnigheid, door oujuisto voorlichting, door gebrek aan kennis, dan moet men
dat, hoewol schoorvoetend, verdragen. Maar wanneer mannen, die door lmu ambt, door
hun naam, door hun ervaring, den eersten rang innemen onder do technici van
Noderland, die bovendien door hot vertrouwen hunner medeleden aan het hoofd
staan van oen instelling, die terecht veelzijdige waardeering vindt, wanneer die
tot zulk een beoordeoling medewerken, dan past eon mannelijk woord van protest.
Amsterdam, Maart 1878.                                                       I. gossciialk.