-ocr page 1-
^//. s.
k PK\' 4
BESTRIJDING DER LONGZIEKTE ONDER HET RUNDVEE
DOOR AFMAKING.
Sedert de invoering der wet tot regeling van het veeartsenij-
kundig Staatstoezigt en de veeartsenijkundige politie op 1 J anuarij
1871, wordt hier te lande een krachtige poging gedaan om onzen
veestapel te bevrijden van de besmettelijke longziekte, die ge-
durende veertig jaren groote verwoestingen onder het rundvee
heeft aangerigt en millioenen schats heeft doen verloren gaan.
De maatregelen tegen die ziekte bevolen, zoowel bij de aange-
haalde wet als bij het Koninklijk besluit van 4 December 1870
( Staatsblad n0 190), bestaan hoofdzakelijk in het afmaken van de
aangetaste runderen en gestrenge afzondering van de verdachte,
dat zijn de runderen, die met aangetaste in aanraking of in
dezelfde verblijfplaats zijn geweest, of vermoed worden aan de long-
ziekte te lijden.
Over het doeltreffende dier maatregelen zijn niet allen het
eens; ook in de beide Kamers der Staten-G-eneraal bestaat daar-
over verschil van gevoelen. Eene korte uiteenzetting van de
gronden waarop die maatregelen steunen en mededeeling van de
uitkomsten die reeds verkregen zijn, schijnt daarom noch over-
OOdig noch ontijdig.
De tegenstanders van de afmaking doen het voorkomen alsof
de Regering, verleid door de gunstige uitkomsten bij de veepest
daardoor verkregen, dien maatregel blindelings op de longziekte
heeft toegepast, eene ziekte die volgens hen inheemsch is in
Nederland, en waarvan de besmettelijkheid zelfs twijfelachtig is.
Zij geven daarom de voorkeur aan inenting van het rundvee.
Van de beantwoording der ^vraag, of de longziekte zich uit-
sluitend door besmetting^voortplant, hangt af welke maatregelen
met goed gevolg tot bestrijding kunnen worden toegepast. Zoo die
vraag ontkennend^ moet beantwoord worden, zou het onzinnig zijn
de ziekte door afmaking te bestrijden.
wie zullen ons hierin beter kunnen voorlichten dan de voor-
«aamste veeartsenijkuudigenjvan Europa, die, in 1867 te Zuricb
-ocr page 2-
2                                        *^* «
in ecu congres vereenigd, bijna eenparig hebben verkiaara aatneiong-
ziekte zich in onze luchtstreek uitsluitend door besmetting voortplant.
Op die uitspraak rust het voorschrift dat runderen door long-
ziekte aangetast, afgemaakt moeten worden en dat de borst- en
buiksingewanden begraven moeten worden. Het vleesch en de
huid worden geacht de smetstof niet te verspreiden. Vernietiging
dus der smetstof, bij de veepest met gunstig gevolg toegepast,
moet dezelfde diensten bij de longziekte bewijzen.
De maatregel zou echter op zich zelf nutteloos zijn als niet
tegelijk alle verdachte runderen van het verkeer wierden buiten-
gesloten en van ander vee afgezonderd gehouden. Al het vee toch
dat in de onmiddellijke nabijheid van longziek vee is geweest,
loopt gevaar van door dezelfde ziekte te worden aangetast en
een nieuwe bron van besmetting te worden. Vervoer van die ver-
d ach te beesten was vroeger een van de voornaamste redenen van
verbreiding der smetstof. Dat gevaar van ziek worden der ver-
dachte beesten duurt vrij lang, ongeveer drie maanden. Na de
afmaking van de aangetasto runderen worden daarom alle ver-
dachte gemerkt en gedurende drie maanden afgezonderd gehouden,
terwijl nabij de plaats waar zij bewaard worden , een waarschu-
wingsbord geplaatst wordt, vermeldende dat daar vee is dat aan
eene besmettelijke ziekte lijdt. De plaats waar de zieke dieren
gestaan hebben en de voorwerpen waarmede zij in aanraking zijn
geweest, worden volgens bepaalde voorschriften ontsmet.
Men ziet uit het bovenstaande dat de Regering niet op losse
gronden den strijd tegen de longziekte heeft aanvaard en niet
roekeloos \'s Lands gelden in die onderneming gewaagd heeft. De
; irijd is nog niet volstreden, maar toch hoop ik straks door me-
dedeelin\'g van de tot hiertoe verkregen uitkomsten aan te toonen
dat, bij volharding op den ingeslagen weg, de overwinning zoo
goed als zeker is.
Vooraf een enkel woord om reden te geven, waarom niet uit-
sluitend door inenting de kwaal bestreden wordt.
Aannemende dat beesten die met stof uit de long van een aan
longziekte gestorven of daaraan lijdende geslagt rund zijn ingeënt,
voor het vervolg tegen den invloed der smetstof bestand zijn, zou
algemeene inenting van al het rundvee in Nederland ons tijdelijk
van de longziekte bevrijden. Maar daarna zou men met de inen-
ting moeten voortgaan van al het nieuw aangekochte en van het
aangefokte vee, andere zou de longziekte spoedig op nieuw van
buiten door besmette beesten worden ingevoerd.
-ocr page 3-
\'"\'/
3
Algemeene inenting is van de veehouders niet to verwachten;
daarvoor zijn te velen onder hen tegen dien maatregel ingenomen.
Zal dan de Regering voor de inenting van bijna anderhalf mil-
lioen runderen zorg dragen ? Zal zij daarvoor even zooveel guldens
aan de schatkist onttrekken (elke inenting tegen den matigen
prijs van / 1 gerekend) en met de inenting blijven voortgaan,
nadat de ziekte geweken is?
Die weg tot bestrijding der ziekte zou veel kostbaarder zijn
dan de thans gevolgde, en daar do gansene quaestie eene finan-
ciele is, schijnt hierin reeds genoegzame grond aanwezig om de
inenting als eenig wapen tegen de longziekte, door de Regering
aan te wenden, af te keuren. Daar komt nog bij, dat, bij
dusdanige gedwongen inenting, van Rijkswege alle verliezen
ten gevolge der inenting geleden, hetzij van geheele beesten,
hetzij van staarten of staartpluimen, vergoed zouden moeten
worden.
Aan inenting van Regeringswege valt dus niet te denken, maar
dit neemt niet weg dat dit middel door de Regering wordt aan-
geprezen en zooveel mogelijk bevorderd.
Gaan wij thans na welke de uitkomsten zijn door de afmaking
van longzieko runderen en de afzondering van verdachte na ver-
loop van bijna een jaar verkregen.
Bij het inwerking treden der wet op 1 Januarij 1871 ontbraken
juiste opgaven van het aantal door longziekte aaugetaste en
daaraan overleden runderen in de provinciën. Men wist alleen
dat Holland en Utrecht do voornaamste brandpunten der besmetting
waren. Daarom werd in de eerste plaats gezorgd dat wekelijks
naauwkeurige opgaven aan de Regering werden verstrekt omtrent
den loop der ziekte in elke gemeente.
Uit de eerste opgaven bleek al spoedig dat er meer runderen
waren aangetast dan men verwacht had. Van 1—28 Januarij
waren 1087 stuks vee longziek bevonden; daarvan werden 612
afgemaakt en 171 geslagfc door den eigenaar onder toezigt der
politie; 112 stierven, 94 herstelden; van 89 gevallen was de afloop
nog niet bekend. Er waren 157 gemeenten besmet; alleen in
Holland en Utrecht 153. Dat er zoovelen stierven en herstelden
was gedeeltelijk een gevolg van de onmogelijkheid waarin zich de
districtveeartsen bevonden om een zoo groot aantal runderen,
verspreid over zoovele gemeenten, tijdig te onderzoeken. Bovendien
waren vele dier runderen reeds in de laatste maanden van 1870
ziek geworden en stierven of herstelden in Januarij 1871. De
-ocr page 4-
f
4
aanzienlijke kosten door de onteigening van zooveel vee veroorzaakt
en het gemis van de noodige middelen (op de begrooting voor
1871 was slechts eene som van/ 5000 uitgetrokken) gaf aanleiding
tot een Koninklijk besluit "van 26 Januanjr1871 (Staatsblad no 2) ,
waarbij bepaald werd dat de Minister van Binnenlandsche Zaken
afmaking van longziek vee voor bepaalde streken en bepaalden
tijd kan doen staken. Daarop werd de afmaking van Begerings-
wege voorloopig tot 1 Julij gestaakt in de provinciën Zuidholland ,
Noordholland en Utrecht, behalve in nog onbesmette gedeelten,
waar zij, in een bijzonder geval, tot wering van besmetting
"noodzakelijk werd gerekend. In het Oostelijk gedeelte van Utrecht
en op de Zuidhollandsche eilanden, waar slechts sporadische ge-
vallen voorkwamen, bleef men de afmaking toepassen. Op de
afzondering van verdacht vee, dat gemerkt werd, en op kand-
having van de overige wettelijke bepalingen bleef men zoo streng
mogelijk toezien, en de inenting werd aanbevolen.
De volgende tabel wijst den loop der ziekte aan, in tijdperken
van vier weken van 1 Januarij. tot 17 Junij.
Tijdperken
van
vier weken.
Getal als long- j
ziek aangegeven
runderen.
Onteigend.
Geslagt door |
deu eigenaar.
Gestorven.
Hersteld.
Afloop
onbekend.
Niet longziek
bevonden.
Getal be- i
smette
gemeenten.
1 tot 28 Januarij
1087
612
171
112
94
89
9
157
29 Jan. tot 25 Febr. .
969
47
244
50
32
592
4
168
26Febr. tot 25 Maart .
757
46
139
50
13
509
144
26 Maart tot 22 April .
549
23
111
56
7
352
110
23 April tot 20 Mei .
439
25
76
40
7
290
1
105
21 Mei tot 17 Junij
393
32
84
30
13
234
-
94
Men ziet hieruit dat, hoezeer de afmaking spoedig gestaakt was,
toch de overige maatregelen, bepaaldelijk de afzondering van
verdacht vee, een guustigen invloed hebben gehad. Het is evenwel
waarschijnlijk dat na de staking der afmaking, hier en daar gevallen
van longziekte verzwegen zijn, en dat de cijfers der aangetasten
na 28 Januarij iets hooger moeten gesteld worden. Dit blijkt
daaruit, dat toen op 1 Julij de afmaking in de provincie Zuid-
holland weder werd toegepast, het cijfer der aangiften weder klom\',
maar dat daaronder ook waren, die beesten betroffen, welke
blijkbaar reeds in een gevorderd tijdperk der ziekte verkeerden.
De afmaking is dus een prikkel tot aangifte.
In Zuidholland was op 17 Junij de toestand zooveel verbeterd,
-ocr page 5-
5
dat daar de afmaking weder kon worden opgevat. Van 373 in vier
weken en in 70 gemeenten, was het cijfer gedaald tot 89 in 33
gemeenten. In Noordholland en Utrecht werd het besluit tot staking
der afmaking voorloopig verlengd tot 1 October, maar vóór dien
tijd, op 26 Augustus, opgeheven voor sommige streken, in Noord-
holland voor de meeste gemeenten bezuiden het IJ en in de duin-
streek ten westen van den spoorweg, en in Utrecht tusschen den
IJssel en de Lek.
De volgende tabel, tot 9 September loopende, sluit zich aan
de vorige aan. Men ziet daaruit^dat, na de hervatting der afmaking
in de genoemde deelen van Noorholland en Utrecht, het cijfer der
aangegeven runderen, om de bovenvermelde reden, weder eenig-
zins klom.
bc S
*.:
1
M
Tijdperken
van
vier weken.
Getal als Ion
ziek aangege\\
runderen.
Onteigenc
Geslagt doe
den eigenaa
Gestorven
Hersteld.
Afloop
onbekend
Niet longzie
bevonden.
Getal be-
smette
gemeenten
18 Jnnij tot 15 Julij
298
64
54
23
12
145
^_
104
16 J ulij tot 12 Aug. .
222
85
24
13
2
98
91
13 Aug. tot 9 Sept. . .
347
119
46
23
159
110
In de volgende vierweeksche periode ligt de Ie October, de
dag waarop de afmaking weder algemeen werd toegepast. De ziekte
kon toen nergens gezegd worden algemeen te heerschen, en het
totaalcijfer der wekelijks aangetasten was aanmerkelijk verminderd.
In het tijdperk van 13 Augustus tot 9 September kwamen 347
gevallen voor in 110 gemeenten, d. i. gemiddeld 3 in elke ge-
meente en, daar het tijdperk vier weken omvat, gemiddeld nog niet
een ziektegeval per week en per gemeente. Het oogenblik was
dus blijkbaar gekomen om de afmaking toe te passen, wilde men
nog vóór den staltijd de meeste zieken opruimen.
De volgende staat omvat drie volgende tijdperken tot 2 Dec.
toen het vee wegens de vroeg ingevallen vorst reeds een paar
weken was opgestald.
Tijdperken
van
vier weken.
Getal als long- |
ziek aangegevenii
runderen.
Onteigend.
Geslagt door
den eigenaar.
Gestorven.
Hersteld.
Afloop
onbekend.
Niet longziek
bevonden.
Getal be-
smette
gemeenten.
Van 10 Sept. tot 7 Oct.
Van 8 Oct. tot 4 Nov
Van 5 Nov. tot 2 Dec.
343
304
155
192
265
143
08
19
8
1
2
5
3
63
16
2
98
97
72
-ocr page 6-
o
De invloed der afmaking blijkt uit deze laatste tabel ten dui-
delijkste; in het laatste tijdperk werden slechts 155 runderen in
72 gemeenten aangetast d. i. gemiddeld ongeveer 1 in 14 dagen
in elke dier gemeenten.
Nu was het evenwel te verwachten dat de ziekte zich in den
staltijd nog eenmaal zou verheffen; eenige weken na de opstalling
zouden hier en daar, zoo meende men, enkele verdachte runderen
ziek worden en dit kon dan tot beperkte uitbarstingen der ziekte
leiden, die echter gemakkelijk te overwinnen zouden zijn. Dit
schijnt thans inderdaad het geval te zijn. Terwijl in de week van
3 tot 9 December slechts 29 ziektegevallen werden waargenomen,
klom dit cijfer in de volgende week (van 10 tot 16 December)
tot 65. De gemakkelijke afzondering gedurende den staltijd, de
weinige veebeweging gedurende den winter, geven echter grond
om te verwachten dat weinige weken voldoende zullen zijn om, zoo al
niet de ziekte geheel meester te worden, haar dan toch zoozeer
te doen afnemen, dat de verdere bestrijding niet moeijelijk zal
vallen.
Mogt het gelukken het doel te bereiken eenige weken vóór
den weidetijd , (een laat voorjaar zou daartoe medewerken) , zoodat
geen enkel verdacht beest naar de weide gebragt wierd, dan zou
de strijd zijn volstreden , en zou men later alleen te doen hebben met
uit andere landen overgebragte longzieke runderen. Het hier
verkregen resultaat zou dan welligt elders navolging vinden , en
Nederland het voorbeeld hebben gegeven van eene rationele be-
strijding der longziekte.
\'s Gravenhage,
25 December 1871.
                                  De. H. tan Cappellb.