-ocr page 1-
-ocr page 2-
u
mm^mm
-ocr page 3-
-ocr page 4-
.
-ocr page 5-
:-
VOLLEDIGE CURSUS
TOT HKT UOÏN VAN
ei x .a. im: ei jst
111.1 HKT VAK t>ÏK
DTRECTE BELASTINGEN.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Vak
VOLLEDIGE CURSUS\'
TOT HET ni)FN VAN
EIX^JVEEIINr
SURNUMERAIR, KOMMIES-VERIFICATEUR en
ADSPIRANT-VERIFICATEUR,
BIJ HRT VAK DER
DIRECTE BELASTINGEN,
IN- EN UITGAANDE RECHTEN EN ACCIJNZEN;
toor zooveel betreft de vereischten, opgenomen in de ver-
zameling van 1869, no. 211 bij art. S lett. t, f en g,
en no. 212 bij art. 10 lett. /, g en h.
M. P. TROELSTRA,
—. , y—j |           /JBnupo^xn^tf «Directe Belastingen te Holwerd.
LKfcl V \\:*JÉN. — A/AiCKERINGA.
1872.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
VOORBERICHT.
Ia de laatste jaren is het meer en meer gebleken, welken prijs de Hoofd-
administratie er op stelt dat hare ambteuaren de noodige theoretische kennis
bezitten en practisch ervaren zijn. Om de lust tot studie bij de\'ambtenarea
van lageren rang op te wekken en aan te moedigen, heeft zij hen den weg
tot vooruitgang gebaand o. a. door de instelling der betrekkingen van koui-
inies- en adspirant-verificateur. Zij, die voor deze betrekkingeu in aanmerking
wenscheu te komen moeten zich onderwerpen aan een examen; derhalve zijn
voorbereidende studiën noodzakelijk. Velen ontbreekt het daartoe echter aan
moed, en geen wonder! want om iu dien Chaos van wetten, besluiten en
resolutiën , dien men receuil noemt, den weg te vinden is voor allen niet even
gemakkelijk. Bovendien vordert de aankoop van een receuil en van nood-
zakclijke leerboekjes voor het technisch en wiskundig gedeelte uitgaven, die
een kommies zich van zijn gering tractement niet kan veroorloven. Br bestaat
dus behoefte aan een goedkoop boekwerk, dat niet te veel en niet te min
bevat , een boek , waarin de bepalingen der wetten zoo kort en duidelijk mo-
gelijk zijn opgenomen en dat omtrent de hoofdbepalingen ophelderingen en
inlichtingen bevat; terwijl daarin tevens moet opgenomen zijn de wijze van
werken in de fabrieken , de roei- en pcilkunde en verder alles wat men voor de
actieve dienst moet weten. Op uitnoodiging van den uitgever heb ik getracht
zoodanig werk samen te stellen. Dat die taak niet gemakkelijk was , zal
ieder deskundige begrijpen. Met vele moeielijkheden heb ik te worstelen gehad,
vooral omdat mij dikwerf de noodige gegevens ontbraken tot een grondige
beoordeeling. Meermalen heb ik bij mijnen arbeid de hulp mijner vrienden
uoodig gehad, welke mij dan ook welwillend verleend werd en waarvoor ik
door dezen hen openbjk mijnen dank betuig.
Nu iets over de inrichting van het werk.
Zooals den lezer bij een vluchtige inzage reeds zal blijken, zijn de bepa-
lingen niet altijd in de bewoordingen der wet teruggegeven, maar daar waar
noodig tot bekorting en verduidelijking, in andere vervat. De bedoeling des
wetgevers is evenwel m. i. juist vermeld.
Voorts heb ik de wetten bijgewerkt; d. i. zij bevatten in dezen Cursus de
-ocr page 10-
bepalingen, zooals die bij iedere aflevering kracht van wet hadden, b. v.
art. 111 § 3 der wet op het gedistilleerd, van 1862 (verz. 1863 n9. 60)
is bij latere wetten herhaaldelijk gewijzigd. Nu zijn die gewijzigde bepalin-
gen (zooals die thans moeten worden toegepast) in den tekst opgenomen. Men
kan dus maar in den regel gerust doorlezen zonder te twijfelen of dit of dat
ook gewijzigd zou zijn. Verder bevat dit werk een menigte aanteekeningen
die óf administratieve bepalingen omtrent de toepassing van eenig wetsartikel
bevatten, óf opmerkingen zijn van mijne hand, m. i. te belangrijk om ach-
terwege te laten. Tevens vindt men hier en daar vragen, waarvan de op-
lassing den lezer niet moeielijk kan zijn, wanneer hij een- of tweemalen den
Cursus heeft doorloopen, terwijl de voornaamste Koninklijke Besluiten niet ach-
terwege werden gelaten.
Overigens wijst de inhoud zeer duidelijk de samenstelling van dezen Cursus
aan, zoodat ik mij van verdere specificeering kan onthouden.
Evenmin behoef ik op te merken dat ik geen receuil heb geleverd maar
een leerboek, waarin wel de bepalingen der wetten, maar niet alle ml mini -
«tratieve voorschriften zijn opgenomen , iets wat trouwens voor een leerboek
zeer ondoelmatig zou zijn.
Omdat de kundigheden, die van een kommies- en adspirant-verificateur wor-
den gevorderd, ook een deel uitmaken van het programme voor het Surnumerairs-
examen , zal het boek ook met vrucht door adspirant-surnumerairs gebruikt
worden.
In hoeverre ik geslaagd ben in het voornemen om een practisch leerboek
te leveren, laat ik aan het oordeel van deskundigen over. Het debiet, dat
sedert de uitgave tot ruim drie honderd exemplaren is gestegen, doet mij
met grond vermoeden, dat mijn werk voldoet.
Volmaakt is het natuurlijk niet en hier en daar zal wel wat op te merken
vallen; doch hiervan houd ik mij overtuigd, dat het bij een doelmatig ge-
bruik van veel nut kan zijn. Blijkt dat ook werkelijk zoo te wezen, en il
deze Cursus voor hen, waarvoor ik hem samenstelde, een\' goeden gids,
dan zal ik mij de moeite aan den arbeid besteed niet beklagen.
Holwerd, December 1871.
M. P. TROELSTRA.
-ocr page 11-
INHOUD.
EERSTE AFDEELING ^IN- EN UITGAANDE RECHTEN).
Algemeene wet.
BLADZ.
I. Afschaffing van vroegere wetten en verschul-
digdheid der rechten .
II. Vervallen.
         ....
III.     Invoer uit zee ....
IV.     Bijleggers         ....
V. Strandgoederen
VI. Invoer langs de rivieren en te lande
VII. Uitvoer ter zee
        ... .
VIII. Uitvoer langs de rivieren en te lande
IX. Uitvoer van accijnsgoederen , onder genot van
afschrijving of restitutie
X. Doorvoer.......
XI. Entrepóts.......
XII. Verboden , onbekende , onbeheerde goederen
XIII.     Reglement op het aangeven
XIV.     Reglement op het laden en lossen .
XV. Bewaking en verzegeling.
XVI. Vervoer binnen \'slands ....
XVII.     Vervoer over vreemd grondgebied en kustvaart
XVIII.     Verboden nederlagen ....
XIX. Visitatiën en peilingen ....
XX. Boeten en straflen.           ....
XXI. Processenverbaal, bekeuringen, aanhalingen en
vervolgingen
XXII. Benaderingen
             .
XXIII.     Borgtochten, credieten, betalingen
XXIV.    Parate executie en privilegie .
XXV. Fervallen
XXVI. Algemeene voorzieningen, plichten en rechten
der ambtenaren ......
91.
-ocr page 12-
II.                                                             INHOUD.
BLADZ.
Tarie/wet.........          95.
Waarborg en belasting der gouden en zilverwerken
(hoofdstuk VII).......        107.
Zeebrieven ........        113.
Vuur- ton- en bakengeld. ....        120.
TWEEDE AFDEELING (ACCIJNZEN).
Zout.
I.
Bedrag en verschuldigdheid van den accijns
126.
II.
Van de zoutzieders en handelaars in \'t groot
127.
III.
Van de zoutzieders in \'t bijzonder
135.
IV.
Van de grossiers .....
138.
V.
Van den uitslag met betaling van den accijns
139.
VI.
Algemeene en bijzondere bepalingen
140.
Geslacht.
I.
Van het bedrag van den accijns.
147.
11
Van de schatting ......
147.
III.
Van de betaling van den accijns en algemeene
verplichtingen .......
147.
IV.
Van het slachten en de plichten dei\' vleeschhou-
wers en slachters . . ....
153.
V.
Van de visitatiën. ......
155.
VI.
Van vervoer .......
158.
VII.
Van restitutiën .......
159.
VIII.
Van bijzondere bepalingen .....
159.
Wijn.
I.
II.
III.
IV.
V.
VI.
VII.
VIII.
IX
Bedrag van den accijns. . •              . .                 161
Bijzondere bepalingen omtrent den buitenland-
schen wijn.......        162.
Opslag in entrepot ......        163.
Verlengbaar crediet . . . . .                 167.
Afloopend crediet. ......        174.
Bijzondere bepalingen omtrent den inlandschen wijn        175.
Algemeene bepalingen. .....        176.
Boeten en strafen ......        179.
Overgang. • en slotbepalingen . . . .        179.
Suiker (buitenlandsche).
I. Bedrag van den accijns .....        180.
II. Inlandsche suikerfabrieken (Deze bepalingen zijn
in een afzonderlijke wet opgenomen).
-ocr page 13-
INHOUD.
III.     Invoer, tarra
IV.     Crediet, debiteering en crediteering
V.
    Uitvoer met afschrijving
VI.    Opslag in entrepot en doorvoer .
VII.    Algemeene bepalingen.
VIII.    Boeten en straffen
in.
BLADZ.
182.
183.
186.
189.
191.
199.
Suiker (binnenlandsche).
I. Stelsel van aanslag ......
II. Op- en inrichting van suikerfabrieken; opneming
en verzegeling der werktuigen
III.     Werkzaamheden in de suikerfabrieken.
IV.     Aanslag en crediet ....
V. Algemeene bepalingen.
VI. Boeten en straffen ....
Gedistilleerd.
I. Bedrag van den accijns, gehalte van \'t gedistilleerd.
II. Branderijen, distilleerderijen , en bergplaatsen van
van gedistilleerd ......
III.     Inslag en verantwoording van meel in branderijen.
IV.     Inrichting, gebruik, opneming en verzegeling
van werktuigen in branderijen en distilleer-
derijen ........
V. Werkzaamheden , aangifte en aanslag der branders:
A.     Brand er ij en der eerste soort
B.     Brander ij en der tweede soort.
C.     Br ander ij en der derde soort
201
201.
210.
217.
229.
235.
238.
241.
248.
255.
267.
278.
284.
VI.
Debiteering en crediteering:
A.     Rekening, crediet, aanspra-
kelijkheid, vrijdom, teruggave-
B.     Aangiften bij in- en uitslag
C.     Uitslag met betaling van accijns.
D.     Uitslag metoverschrijvingvan
crediet.
297.
303.
305.
307.
308.
309.
E.     Uitslag met bestemming tot
uitvoer naar buiten \'s land s.
F.     Uitslag met bestemming tot
opslag inentrepót .
G.     Uitslag met de bestemming om
onder genot van vrijdom te
worden ingeslagen .
H. Afschr ij vingen
I. Kortingen.
309.
309.
310.
-ocr page 14-
INHOUD.
BLADZ.
K. Ondermaat......        311.
L. Afsluiting der rekening; over-
brengingvan het saldo.                 312.
Entrepot........        312.
Vervoer, verificatie bij uitslag, gedurende het ver-
voer en bij inslag.....
                 314.
Peilingen:
A.     In brander ij en, distilleerde-
rijen der eerste klasse en
bergplaatsen .                 . .        322.
B.     In distilleerder ij en tweedeklas-
se, grossierderijen, s I ij t e r ij-
en , tapperijen, enz.
              .                 325.
Algemeene bepalingen ......        327.
Boeten en straffen ......        330.
B ij 1 a g e n :
Aangifte tot stoken ......        338.
Afstokingen .......        339.
Peilingen....... .        341.
Bieren en Azijnen :
Bieren.........        347.
Azijnen.........        358.
Algemeene bepalingen......        363.
Zeep.
Buitenlandsche zeep......        369.
Binnenlandsche zeep . .                 ...        370.
Bepalingen voor de zeepmakers en zeepzieders .        370.
Van het entrepot......        386.
Bepalingen voor de winkeliers in zachte zeep .        386.
Algemeene bepalingen. .....        388.
Vrijdommen.
Zout.........        391.
Gedistilleerd.......        406.
Houtgeest en gemethijleerd gedistilleerd . .        415.
Azijn.........        426.
Zeep.........        430.
DERDE AFDEELING (DIRECTE BELASTINGEN).
Personeele belasting.
A. Algemeene bepaling          ....        431
-ocr page 15-
INHOUD                                                                     V.
BLAliZ.
B.    Omschrijving der grondslagen; hoegroot
heid der belasting wegens \'.ederen grond
slag ; bijzondere bepalingen.
Huurwaarde.
Deuren en vensters.
Haard-steden
Mobilair
Dienst- en werkboden
Paarden.
C.     Beschrijving en aanslag
D.    Invordering
E.    Reclamatiën.
F.     Verzekering der belasting
Patentbelasting
I.
II.
I.
II.
III.
IV.
V.
VI
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
Tabel
III.
IV.
V.
VI.
VII.
VIII.
IX.
X.
XI.
XII.
XIII.
XIV.
XV.
XVI.
Invordering der Directe belastingen
VIERDE AFDEELING (TECHNOLOGISCH GEDEELTE).
Zout........
Bereiding van alcoholische vloeistoffen.
Inleiding
De Alcoholen
Gedistilleerde dranken
Gcmethijleerd gedistilleen
W ij n.
I
IIIII
IV
V
VI.
VII.
Bier.
A z ij n.
Suiker
Zeep.
-ocr page 16-
INHOüD.
VI.
BLAJ1Z .
VIJFDE AFDEFXJNG (WIS- EN NATUURKUN-
DIG GEDEELTE , ENZ.)
I. Vergel ij kingen en evenredigheden.        587.
II. M a c h t s v e r h e f fi ng en wor teltrekking
A.     Machtsverheffing. .        ,        .        .        .        593.
B.     Worteltrekking in het algemeen                .        595.
C.     Kwadraatwortel-trekking ....        596.
D.     Kubiekwortel-trekking ....        603.
E.     Worteltrekking uit hoogere machten.                606.
III.    Logarithmen               .                 . . . 608.
IV.    Maten, gewichten en weeg werktuigen 618.
V. Meet- roei- en peilkunde:
A. Eenige beginselen der meetkunde.
Over de vlakken in het algemeen .        623.
Over den inhoud der vlakken. .        625.
Overdencirkel.....        62t.
O.ver de inhoudsberekening van
r egelmatige lichamen . . .        628.
B. Roeikunde.
Inhoudsberekening van werktu i-
geninhetalgemeen.         . . .        634
Inhoudsberekening van liggende
rondefusten. . . . . .        635.
Inhoudsberekening van staande
rondefusten .        . . . .        639.
Overdenroeistok. . .                 .        640.
Inhoudsberekening van ovale fusten        641.
C. Peilkunde
Over het peilen van werktuigenin
hetalgemeen . . . . . 642.
Over het peilen van liggende r o n-
defusten . . . . . . 642.
Over de segment-tafel . . . 645.
Over de wantafels voor liggende
fusten.......650.
Over het peilen van staande ron-
defusten......655.
Over de wantafels voor staande
fusten.......657.
Over het peilen van ovale fusten. 660.
-ocr page 17-
INHOUD.                                                       VII.
BLADZ.
VI. W a t e r ij k i n g......661.
VII. Scheepsmetingen
A.    Inleiding.......664.
B.     Van den scheepsmeter van zeeschepen;
zijne rechten en verplichtingen . . 666.
C.     Van den scheepsmeter van vaartuigen , aan
het recht van patent onderworpen (b i n-
nenvaar tuigen); zijne rechten en
verplichtingen ...... 668.
D.     Het meten van Zeeschepen . . 670.
E.     Reglement voor de meting der b i n n e n-
vaar tuigen. . . . . . 675.
F.     Constructie der vaartuigen . . . 682.
VIII. De samenstelling en het gebruik
van vochtwegers en thermometers:
A.     Natuurkundige gronden waarop de samen-
stelling van den vochtweger berust . . 683.
B.     Samenstelling van den vochtweger . . 686.
C.    Samenstelling van den thermometer. . 689.
D.     Opneming van het gehalte van vloeistoffen:
Hetzoutgehaltevanpekel .
                 691.
Het suikergehalte van b e e t w o r-
telsappen . . . . . .        691.
De dichtheid van bieraftrcksels.        693.
Het alcohol gehalte van o n v e r-
mengd gedistilleerd . . .        693.
Het alcohol gehalte van vermengd
gedistilleerd.....        697.
-ocr page 18-
ERRATA.
Bladz. 1 staat regten lees rechten.
» 9, art. 40, alinea 2, staat: accijnsvrije goederen. Voor.
Moet zijn : accijnsvrije goederen, voor.
i>
22, noot 73, laatste regel, staat: n«. 1 54; moet zijn n°. 134.
» 35, noot 119, staat 1839; moet zijn 1829.
» 52, hoofdstuk XVII, staat: den vervoer; moet zijn: vhet
vervoer."
» 57,noot 149, staat: 1854 n°. 72; moet zijn: 1859 n°. 42.
» 72, art. 233, tweede regel, achter het woord mogelijk,
te lezen: »worden opgemaakt."
» 372, § 9, Ie alinea, achter het laatste woord te lezen:
t>met den naam van den fabrikant."
Voorts staat hier en daar het woord neering; men leze daar-
voor wering."
-ocr page 19-
KERSTE AFDEELING.
IN- EN UITGAANDE REGTEN.
ALGEMEENE WET
van 26 Augustus 1822 (Staatsblad ÏÏ°. 38.)
HOOFDSTUK I.
Van afschaffing van vroegere wetten en van de verschid-
digdheid der rechten.
Art. 1. Afschaffing van vroegere wetten.
Art. 2. De afgeschafte wetten zijn vervangen door de tegen-
woordige Alg. Wet, de wet op liet tarief en de bijzondere wetten
op de accijnzen.
Art. 3. Het tarief wordt toegepast op alle goederen, die uit
het buitenland ingevoerd, of naar\'t buitenland uitgevoerd worden
of uit de enrrepóts tot binnen \'s lands verbruik worden aan-
gegeven.
Door goederen worden verstaan alle waren en koopmanschap-
pen , mitsgaders paarden en allerhande vee. Wanneer de wet
spreekt van goederen, dan worden zoowel accijnsvrije- als accijns-
goederen
bedoeld. Zijn de bepalingen bijzonder toepasselijk op
accijns goederen, dan worden deze óf speciaal genoemd, of in
het algemeen aangeduid door de benaming «ccy>is-goederen.
Door rechten verstaat men die op den in- en uitvoer.
Art. 4. De inkomende en uitgaande rechten zijn van alle
(niet vrijgestelde) goederen verschuldigd, zoo menigmalen dezelve
het Rijk worden in- en uitgevoerd.
HOOFDSTUK II.
De bepalingen van dit hoofdstuk zijn vervangen door de
t.iriefwet, Verz. 1862 n°. 100, welke wet afzonderlijk zal
worden behandeld.
I
-ocr page 20-
SU
te?\':/.
&
r
&
<st
tr.-
\'jbf.s
/
^^
St?/
@ y
\\o/ -
»/
* /,
3*-
/
^^—-
•—\\
---------------^
\'t
JU.
<-?-
.d
\\
-ocr page 21-
a
HOOFDSTUK 111.
Van den invoer uit zee.
Art. C. De invoer ter zee moet plaats hebben langs de eerste
wachten, daarvoor door den Koning aangewezen. De lossing
moet plaats hebben volgens op bepaalde losplaatsen verkregen
documenten (1).
Art. 7. De schippers kunnen aan de eerste wacht de noodige
inlichtingen bekomen. Uittreksels uit deze wet zijn daar ver-
krijgbaar. De loodsen verkrijgen ze gratis.
Art. 8. Binnen 24 uren na aankomst ter eerste wacht moeten
schipper en stuurman hunne generale verklarii.g doen, al voren s
te mogen opzeilen, onder vertooning der scheeps- en ladings-
papieren (2).
Op Zondagen wordt gewoonlijk de gen. verkl. niet gedaan.
De ambtenaren kunnen vorderen, dat de gen. verkl. dadelijk
na aankomst worde overgelegd. Indien schipper en stuurman
daaraan niet voldoen, stelt men een wacht aan boord: óók
wanneer het schip zich tusschen den mond van het zeegat en
de eerste wacht langer ophoudt, dan getij, weer of wind noodig
maken (3).
Terstond na aankomst op het gebied van den Staat, zijn de
bepalingen van deze wet van toepassing (3a).
Art. 9. De gen. verkl. moet o. a. inhouden de lijst van alle
ingeladen goederen; t. w. de soort, het getal en de merken
der collis en de plaats der bestemming waar de nadere aan-
gifte tot lossing moet geschieden (4). Van gestorte goederen
wordt de hoeveelheid opgegeven.
Geen andere bestemmingsplaats mag worden opgegeven dan
een bepaald aangewezen losplaats, die aan het vaarwater der
binnenkomst gelegen is.
Art. 10 De gen. verkl. wordt in triplo geschreven (5) en
onderteekend door schipper, stuurman en de ambtenaren, \'t Ge-
(1). Waarom mag de invoer en lossing niet overal plaats hebben ?
(2). Deze zijn: het Scheepsjournaal, de akte van koop of eigendom of
ook van opdracht, de Zccbricf, Monsterrol, akte v. inventaris, Manifesten.
Cognossementen en Chartcpartijen en Meetbrief.
(3). "Waarom is dit noodig P
(3,l)- 1\'us , wanneer de gen. verkl. niet gedaan wordt is art 205 — of
wanneer het vrije goederen betreft — art. 143 vau toepassing.
(4). Voorts de surplus- provisie, en wat het gedistilleerd, de wijn
suiker, zeep en \'t zout betreft, ook het vrijgestelde gedeelte der provisie,
(verz. 1870 ï.o. 132).
(5). Waartoe dient ieder exemplaar? (zie art. 11).
-ocr page 22-
t^a-7.
cJ^<^
LJ^.c^
Si <^&
-ocr page 23-
3
tal zegels en plombeerlooden wordt door de ambtenaren vernield
en de plaats, waar ze gelegd zijn.
Van ledige of in ballast geladen scbepen moet ook gen. verkl.
gedaan worden. Deze omstandigheid wordt vermeld daar, waar
anders de goederen omschreven worden.
Art. 11. Het duplicaat der gen. verkl. wordt door de amb-
tenaren opgezonden naar de plaats der eindelijke bestemming.
Het tiiplicaat krijgt de schipper tot dekking der lading, nadat
de te volgen route er in aangewezen is.
Art. 12. Schipper en stuurman kunnen de gen. verkl. ook
doen door overgifte van een dubbel der manifesten of andere pu-
blieke akten van hunne lading. Deze worden dan door de amb-
tenaren met liet Rijks-cachet gehecht aan het duplicaat der akte
van inklaring. In dit duplicaat worden liet getal en de korte
omschrijving der stukken uitgedrukt en er naar verwezen.
Nadat liet duplicaat door schipper, .stuurman en ambtenaren
is onderteekend, heeft het hetzelfde effect als een gewone in-
klaring.
Art. 13. Men mag meer dan één losplaats opgeven. De
goederen voor elke losplaats bestemd, worden dan afzonderlijk
in de akte van inklaring vermeld. Het duplicaat wordt opge-
zonden naar de laatste losplaats, waar ook de akte van afreke-
ning wordt afgegeven, wanneer blijkt uit de aanteekening op
liet triplicaat, dat de goederen, voor de overige plaatsen bestemd ,
zijn verantwoord. Op deze wijze mogen aan bederf onderhevige
accijnsvrije goederen aan de eerste wacht gelost worden.
Art. 14. Geene losplaatsen kunnen worden opgegeven dan
die behooren tot het vaarwater der binnenkomst (0). De prov.
Inspecteur kan afwijking van dezen regel toestaan (G:<). Ook
kan er van worden afgeweken als er overlading plaats heeft
en de verdere vervoer geschiedt op volgbrief, overeenkomstig
hoofdstuk VI. Accijns-goederen zullen in deze gevallen bewaakt
en desnoods tevens verzegeld worden \'7).
Art. 15. Alle stukgoederen als onbekend opgegeven of onder
de algemeene benaming «Koopmanschappen," zullen worden ge-
lood, verzegeld of bewaakt tot bij de lossing. Vóór het doen
der specifieke aangifte (zie art. 120) kunnen die goederen be-
zichtigd worden, weshalve de voorloopige lossing geschiedt op
een consent (n°. 5 In- uit- en doorvoer). Die goederen kunnen
(6). Waarom niet ?
(6a). Voor sommige goederen kan de eerste ambtenaar in loco er verlof
toe geven.
(7). Men verzegelt niet de collis, maar de toegangen tot de ladings-
plaats: tenzij dit onvoldoende mocht worden geacht.
1V
-ocr page 24-
i
ook opgeslagen worden in een Rijkspakhuis op den voet van
hoofdst. XII.
Art. 16. Bewaking of verzegeling kan ook geschieden om-
trent gestorte goederen, waarvan de hoeveelheid is uitgedrukt
in vreemde maat of gewicht. Vóór de afgifte van documenten
op de losplaats moeten schipper en stuurman de herleiding in
Nederlandsche maat of gewicht hebben gedaan. Zij stellen hier-
van nadere verklaring op het triplicaat en duplicaat der gen.
verklaring.
Bij merkbare onnauwkeurigheid in de opgegevene verhouding
tusschen de vreemde en de Nederlandsche maat of gewicht, zal
de al of niet juistheid er van, op de vordering der ambtenaren,
bij attest van twee of des noods drie deskundigen worden beslist.
De eerste ambtenaar in loco en de schipper benoemen ieder
een deskundige; terwijl, zoo noodig, de derde door \'t hoofd van
\'t gemeentebestuur wordt benoemd.
Aan hunne beslissing moeten de partijen zich onderwerpen, zon-
der verder beroep. De herleide hoeveelheid wordt nu, als bij
inklaring opgegeven, beschouwd.
Art. 17. Wanneer een schipper door storm enz. verhinderd
is de eerste wacht aan te doen, moet hij hiervan voldoende
doen blijken (7").
Art. 18. In dat geval moet hij de naast bereikbare haven
aandoen en daar met den stuurman al datgene verrichten, wat
omtrent de gen. verkl. is voorgeschreven.
Art. 19. Lichting van een uit zee inkomend schip mag niet
plaats hebben dan op een bepaalde lichtingsplaats en na beko-
men lichterbrief van den eersten ambtenaar aan \'t naaste kan-
toor van betaling of inklaring.
Art. 20. Op den lichterbrief wordt aangeteekend: van ge-
pakte
goederen de soort derzelve en het getal en de merken
der collis. Van losse goederen de globale hoeveelheid; een en
ander bevestigd door onderteekening van schipper, stuurman
en lichterschipper. De zeeschipper en stuurman blijven verant-
woordelijk voor de overgezette goederen.
Art. 21. De lichterschepen zijn aan gelijke voorzorgen tegen
ongeoorloofde lossing, als de zeeschepen, en de lichtingen aan
gelijk toezicht als de lossingen onderworpen; behoudens het
geval in art. 22 vermeld.
Art. 22. Ingeval storm, enz. het vragen van een lichterbrief
onmogelijk maken, mag de schipper zonder dat stuk, goederen
in lichters overdoen: mits blijke van voldoende redenen en
tedere lichterschipper van een door zeeschipper en stuurman
(7a). Aan den eersten ambtenaar in loco.
-ocr page 25-
5
gcteekende verklaring worde voorzien , bevattende opgaven der
overgeladene goederen (81.
Bij nalatigheid in de afgifte van zoodanige verklaring verbeurt
de zeeschipper ƒ \'100.—, de stuurman ƒ 50.— en de lichter-
terschipper, die zonder dezelve vertrekt ƒ 50.— al* boete.
Art. 23. Bij aankomst ter losplaats van zee- of lichterschip
moet de schipper binnen 14 uren (zondagen niet medegerekend)
daarvan kennis geven aan den ontvanger, op een boete van
f 50.—. Vervolgens moet vóór alle lossing, aangifte gedaan en
gehandeld worden overeenkomstig hoofdst. XIII.
Bij die kennisgeving mag worden verzocht herstel van bij de
inklaring begane abuizen. De ontvanger deelt het verzoek, met
bijvoeging der akte van inklaring en zijn bericht en advies ,
mede aan den Prov. Inspecteur.
Deze vermeldt zijn beslissing op de akte. Ingeval van weige-
ring worden, zoo noodig, de straffen der wet toegepast. In
geval van twijfel vraagt de Inspecteur de beslissing van \'t Hoofd-
bestuur. In steden, waar een Inspecteur is , kan hét verzoek
rechtstreeks aan dezen gedaan worden.
Art. 24. Van inklaring zijn vrijgesteld de bevelhebbers der
schepen van de groote visscherij of haringvangst, de ventjagers,
en die van de zoute- en versche visch dezer landen, komende
van de nering (9). Zij moeten echter, op een boete van ƒ 50.—,
ter herkenning vóór het passeeren der eerste wacht en tot aan
de losplaats van den top der mast een overeengekomen sein-
teeken vertoonen; opdat de ambtenaren aan boord kunnen ko-
men tot het doen der visitatie, zonder dat het schip wordt op-
gehouden (10).
(8). Iudien de omstandigheden zóó ernstig «aveu dat men ook tot het
geven dezer verklaring niet in staat ware , dan zou men geen straf mogen
toepassen, aangezien niemand tol hel onmogelijke verplicht is. (Zie Adan,
Loi générale).
(9). De «alvischvaarders zijn dus niet vrij.
(10). Het 8e hoofdstuk handelt alléén over den invoer ter zee tol de
losplaats. De verdere bepalingen ziju gelijk aan die bij invoer te lande.
(Zie Adan, Loi générale.
In welke gevallen komt er verzegeliug, bewaking of plombeering tepas?
Waartoe strekken de bepalingen van dit hoofdstuk V
Vertel den loop der inklaring vsn af de aankomst ter eerste wacht eu
tot na aankomst ter losplaats, met opgave van de verschillende gevallen,
die zich daarbij kunnen voordoen.
-ocr page 26-
f;
HOOFDSTUK IV.
Van de Bijleggers.
Art. 25. Bijleggers zijn schepen, naar elders bestemd , welke
een Nederlandsche haven aandoen uit nood of om te overwinte-
ren; of wel schepen zonder bepaalde bestemming, die binnen-
komen om orders.
Zij zijn ook aan inklaring onderworpen (41).
Art. 20. Zij blijven onder bijzonder toezicht op een door de
ambtenaren aan te wijzen ligplaats. Indien er geen geschikte
ligplaats of geen gelegenheid tot herstel van zeeschade is aan
de inklaringspost, dan vergunt men ze op te zeilen naar een
nabij gelegen haven, waar een kantoor is. Hier blijven ze even-
zeer onder toezicht.
Zij mogen zonder betaling van recht of accijns weder vertrek-
ken; doch zijn dan aan uitklaring onderworpen (12).
Art. 27. Bijleggers worden verzegeld of bewaakt (13); tenzij
de schipper mocht verkiezen de goederen tot de wederuitvaart
op te slaan in een bergplaats onder wederzijdsche sluiting.
De kosten komen ten laste van den schipper.
Art. 28. Wanneer deze schepen lastbreken , of — behalve ter
gewone cor.sumtie — goederen bijladen, moet het recht en den
accijns van de geloste of bijgeladen goederen worden betaald en
de voorschriften der wet daarop worden toegepast.
Lastbreken is: lossing van de geheele of een gedeelte der lading
bestemd tot verblijf binnen \'s lands.
Art. 29. Door lastbreken moet men echter niet verstaan:
het tijdelijk overboord zetten van goederen, ten einde het schip
kan worden gerepareerd of om andere redenen. Dit kan worden
toegestaan op permissie van den eersten ambtenaar in loco.
De lossing, havening en weder inlading moet plaats hebben
onder gedurig toezicht van ambtenaren (14).
HOOFDSTUK V.
Van gestrande en geborgene goederen.
Art. 30. Als strandgoederen worden erkend de geederen aan
(11). Waarom is die inklaring noodig, als de lading tocli niet voor ons
Land is bestemd?
(12). Zie verz. 18C0 no. 138.
(13). Waartoe dient deze voorzorg?
(14). Wanneer een bijlegger vergunning heel\'t gekregen naar een andere
haven op te zeilen tot herstel van schade, dan wordt , bij vertrek uit die
haven, het duplicaat der gen. verkl. naar de eerste wacht teruggezonden
ter kennisgeving.
-ocr page 27-
7
de kusten van \'t Rijk geborgen of opgevischt, herkomstig uit
gestrande of verongelukte schepen of uit nood in zee geworpen
en die zonder medeweten der beambten niet verder worden ge-
bracht dan op de kruin der dijken of op zoodanige plaatsen op
het strand, waar ze tegen verdere beschadiging van het water
bevrijd zijn. Zij, die strandgoederen vinden of aanbrengen , moe-
ten er, zoodra mogelijk, kennis van geven aan de naast bijzijnde
beambten, ten einde zich met deze te verstaan omtrent de voor-
loopige verzekering van \'s Rijks belangen.
Art. 5 verz. 1852 n°. 204. De burgemeester heeft het toe-
zicht over strandgoederen. Zoodra zoodanige goederen onder zijn
beheer komen, geeft hij terstond bericht aan den ambtenaar tot
wiens kantoor zijn gemeente behoort.
Art. 6 verz. 1852 n°. 204. Binnen 12 uren nadat het be-
richt bij dien ambtenaar is ontvangen, mag geen vervoer dei-
goederen plaats hebben dan voor zoover zulks tegen wegspoeling
noodig is. Is deze ambtenaar binnen dien tijd aanwezig, dan
geschiedt de vervoer naar de bergplaats onmiddellijk in zijne
tegenwoordigheid.
Art. 7 id. Van het voorschrift, in het le lid van art. 6 ver-
vat, kan worden afgeweken, wanneer er vrees voor berooving of
vermindering bestaat.
In dit geval vervoert de burgemeester de goederen met voor-
kennis van den oudsten wethouder en maakt inet deze een akte
van bevinding op van de hoeveelheid en hoedanigheid. Van deze
akte, waarin tevens de redenen van afwijking van het bepaalde
hij art. G vermeld worden, zendt hij binnen 24 uren afschrift
aan den ontvanger.
Op dezelfde wijze handelt hij in geval er binnen 12 uren geen
a mbtenaar aanwezig is.
Art. 8 id. De kennisgeving, bedoeld in art. 5, is niet noodig
voor vrije goederen of accijnsvrije van geen hoogere waarde dan ƒ 20.
Art. 9 id. De in het vorig art bedoelde goederen worden
echter niet beschikbaar gesteld dan met voorkennis der amb-
tenaren.
Art. 31. Alg. Wet. Wanneer strandgoederen in lichters
overgenomen zijn, moeten ze aangebracht worden in de naaste
genaakbare haven. De lichterschippers moeten met de equipage
van het zeeschip , voor zooveel dezelve mede aan wal is geko-
men, hunne gen. verkl. doen (15).
Art. 32 A. W. in verband met art. 10 verz. 1852 n°. 204.
Van den aard en de hoeveelheid der goederen wordt, zoodra
(15*. Deze verklaring kan natuurlijk slechts zeer globaal zijn ; daarom
moet er ten spnedigsten inventaris worden opgemaakt.
-ocr page 28-
8
mogelijk door den burgemeester en den ontvanger inventaris
opgemaakt in duplo. Eén exemplaar krijgt de ontvanger.
Art. il verz. 1852 n". 204. Het pakhuis, waarin de goederen
worden geborgen, wordt van twee verschillende sloten voorzien en
een der sleutels wordt onder bewaring van den ontvanger gesteld.
Het pakhuis wordt niet geopend dan onder toezicht van één
of meer kommiezen door den ontvanger of hoogeren ambtenaar
aangewezen.
Art. 33 A. W. Zoolang de goederen onder toezicht der admi-
nistratie zijn, mogen de belanghebbenden ze weder uitvoeren,
vrij van alle recht en accijns, mits onder borgstelling. Die uit -
voer geschiedt dan op transitopaspoort.
Art. 34 A. W. in verband met art. 12 verz. 1852 n°. 204.
De strandgoederen , die niet weder worden uitgevoerd, worden
gelijk gesteld met inkomende goederen en daaromtrent mitsdien de
gewone voorschriften ter verzekering van recht en accijns toegepast.
Zijn de goederen beschadigd, dan kan er volgens art. 126
moderatie van recht (16) worden verleend. Ten invoer verboden
goederen worden niet afgegeven dan onder voorwaarde van weder
uitvoer ; tenzij ze uit dit Rijk herkomstig zijn.
Art. 35 A. W. Vrijdom van in- en teruggave van betaald
uitvoerrecht wordt verleend voor goederen geladen geweest in
schepen uit de havens van het Rijk vertrokken en op derzelver
uitreis verongelukt. Met betrekking tot den accijns worden
deze goederen beschouwd als niet uitgevoerd geweest.
Art. 3C A. W. Vrij van alle rechten zijn : 1°. Wrakken
masten, zeilen, ankers, touwen en andere gereedschappen van
op de kusten gebleven schepen (17). 2°. Ankers en touwen,
voor de kust in zee opgevischt. 3°. Tuigage en gereedschap-
pen van Nedcrlandsche schepen, op vreemde kusten gestrand
en binnen 6 maanden na het ongeluk , naar dit Rijk afgezon-
den. Een en ander moet voldoende gebleken zijn.
Art. 14 verz. 1852 n°. 204. De burgemeester geeft aan de
ambtenaren alle inlichtingen, welke voor hen dienstig kunnen
zijn of door hen, in \'t belang der dienst, worden verlangd (18).
HOOFDSTUK VI.
Van den invoer langs de rivieren en te lande.
Art. 37. Hij, die goederen invoert langs de rivieren en te
(16). .Moderatie vau accijm wordt in geen geval toegestaan
(17)- Zoowel vreemde als Vederlandtche schepen.
(18). Zie omtrent het in rekening brengen van waakloonen, reis- en
verblijfkosten verz. 1869 n°. 160.
-ocr page 29-
g
lande, moet ze aanbrengen en aangeven oj) de eerste wachten
of expeditie-kantoren aan de rivieren en aan de grenzen gevestigd.
Die kantoren worden bij K. B. aangewezen en de attributen
er van omschreven; bijzonder wanneer ze voor den invoer van
accijns-goederen worden opengesteld.
Art. 38. Invoei\' te lande is verboden. anders dan langs de
routes of\' heerbanen die bij K. B. zijn aangewezen. Deze wegen
moeten worden gevolgd van af het oogenblik, dat men met de
goederen het vreemd grondgebied verlaat.
Ook worden bij K. B. aangewezen de wegen ter invoer van
goederen bestemd voor de dagelijksche behoeften der grensbe-
woners en de kantoren, waar ze die goederen moeten aangeven.
Die kantoren zijn geheel ten behoeve der grensbewoners inge-
richt, zoowel voor accijns- als accijns-vrije goederen (19).
Art. 39. Tusschen het vreemd grondgebied en de expeditie-
kantoren zijn geplaatst palen, met de woorden: » Rijksrechten ;"
ten einde de invoerders te waarschuwen dat zij nabij de plaats
zijn waar het kantoor is gevestigd, tot hetwelk zij niet de goe-
deren mogen naderen tusschen zonsop- en ondergang (20) en
langs de heerbanen.
Art. 40. De aangifte wordt gedaan op den voet van hoofd-
stuk XIII (21). Na gedane aangifte wordt borg gesteld voor
de rechten en accijnzen, er worden volgbrieven afgegeven en
de goederen worden gevisiteerd of geverifieerd (22).
Afzonderlijke volgbrieven worden afgegeven: voor accijns* en
accijns-vrije goederen. Voor de verschillende plaatsen van los-
sing en voor de verschillende bestemming der goederen (23)
Een extract van eiken volgbrief wordt zoodra mogelijk ver-
zonden naar de plaatsen van lossing (23aj.
De volgbrieven dienen tot dekking van den verderen vervoer.
Voor goederen vrij van invoerrecht en accijns wordt wèl aan-
gifte gedaan (24), doch geen documenten afgegeven, tenzij de
visitatie volgens art. 41 verschoven wordt tot op de losplaats.
(Zie art. 3 der wet van 4 April 1870 Staatsblad n<>. 61 verz.
n". 01).
(19). Men noemt ze daarom «gcrijfkaiitoren".
(20). Invoer bij nacht is verboden Al zijn de goedelen voorzien van
document, dan wordt vervoer bij nacht op de eerste linie toch als fraude
beschouwd (zie art. 135).
(21). Waarin verschilt deze aangifte niet de gen. verkl. bij invoer ter zee?
(22). Wat is visitatie? Wat is verificatie? (Zie verz. 1823 n<>. 68).
(23). b. v tot opslag in Entie]>ót of op Crediet of tot vrij verbruik of
onder vrijdom.
(2311). Waartoe dient dit extract ?
(24>. Voor de Statistiek
-ocr page 30-
10
De visitatie van accijnsvrij en de verificatie van accijnsgoed
moet aan het eerste kantoor plaats hebben. (Vergelijk art. 41).
De opneming, volgens art. 122, moet ook aan het eerste
kantoor plaats hebben, zoo dit tevens is kantoor van betaling
en anders aan het eerste betalings-kantoor in de route (25).
Art. 41. Bij invoer langs de rivieren kan de visitatie en veri-
licatie verschoven worden tot op de losplaats, wanneer die niet
zonder lossing aan het eerste kantoor kan geschieden. In dat
geval wordt het schip bewaakt, verzegeld of geplombeerd. On-
danks deze bepaling behouden de beambten toch altijd het recht
om, bij vermoeden van fraude, de visitatie en verificatie te
doen aan :t eerste kantoor, al ware het ook dat een gedeelte
of de geheele lading moest worden gelost. Deze lossing geschiedt
dan op kosten van ongelijk.
Art. 42. Tot lossing moeten worden opgegeven de plaatsen
waar bij K. B. aangewezen kantoren van betaling zijn gevestigd.
Voor goederen vrij van recht en accijns kunnen alle plaatsen,
worden opgegeven (26).
Art. 43. Üp daartoe bestemde eerste wachten of kantoren,
zullen, wanneer zulks wordt verlangd, in stede van volgbrieven,
voor goederen tot vrij verkeer bestemd, inkomende — en voor
doorvoer-goederen transito — paspoorten worden afgegeven.
Deze documenten luiden evenzeer op een losplaats en moeten
tot na lossing en visitatie bij de goederen verblijven. Ter los-
plaats worden deze documenten bij den Chef van de actiev
dienst bezorgd om, na visitatie, afgeteekend en teruggezonden
te worden naar het kantoor van afgifte (27).
Art. 44. Van accijnsvrij goed moet het recht betaald worden
aan het expeditie-kantoor, wanneer dat goed bestemd is naai\'
de plaats, waar dit kantoor is gevestigd of naar een plaats ge-
legen tusschen dit en het eerste betalingskantoor. De hoeveel-
heid mag echter niet zoo groot zijn dat zij , gevonden wordende
op de le linie (art. 177) geacht kan worden een verboden neder-
laag uit te maken (28). De visitatie en afteekening van het
betalings-paspoort geschiedt dan op het expeditie-kantoor. Het
paspoort wordt ingetrokken en het dubbel er van dient tot
(25). Art. 41 zift niet op deze opneming, zoodat deze altijd aan\'t eerste
kantoor moet plaats hebben. Bij invoer langs de rivieren kan van de
bepalingen van art. 40 worden afgeweken. Zie verz 1825 no. 158 en 172,
1834 n°. 49 en 98 en 1869 n». 133. Zie omtrent invoer ie lande met
postwagens verz. 1807 n6. 83, invoer met spoortreinen jj 11 , 15 en 16
der instructie van 8 Maart 185C no. 87 (opgenomen bij verz. 1857 n°. 22).
(2G). Zie pag. 3 verz. 1S70 no. 62.
(27). Vergelijk verz. 1S61 no. 39 « 10.
(28). Waarnaar moet dit beoordeeld worden \'J (vergelijk art 177—179)
-ocr page 31-
11
dekking van den verderen vervoer, (29) nadat de tijd van vervoer
en de route er in vermeld is.
Invoer van accijnsgoed, voor genoemde plaatsen bestemd, en
betaling van accijns kan aan die kantoren plaats hebben hoog-
stens in hoeveelheden als volgt: ruw zout ben. 100 kilo, ruwe
suiker ben. 100 kilo, wijn ben. 50 liter, gedistilleerd ben. 50
liter, 30 kilo zeep, (30) tegen contante betaling van accijns. De
accijns-kwitantie wordt niet ingetrokken , maar dient tot dekking.
Voorts is toegestaan dat het recht van accijnsvrij goed, door
reizigers tot hun bijzonder gebruik medegebracht, op de eerste
kantoren mag worden ontvangen: mits tot geen hooger bedrag
dan ƒ 25.— en dat van alle accijnsvrije goederen aldaar de
rechten mogen worden aangenomen tot een bedrag van niet
hooger dan / 2.00 (31).
Art. 45 Op dezelfde kantoren als in art. 43 bedoeld, kun-
nen — des verkiezende — voor doorvoer-goederen transito-
paspoorten woiden verkregen, op den voet van hoofdstuk X:
mits de grondige verificatie (voor zooveel de goederen hieraan
zijn onderworpen) (32) de afgifte van het paspoort vooraf ga.
Art. 46. Voor elke opgegeven losplaats wordt een afzonder-
lijke volgbrief, of in het geval van art. 43, een afzonderlijk
paspoort afgegeven (33)
Art. 47. Op de volgbrieven kan gelijke aanhaling en benade-
ring gedaan worden als op de betalingspaspoorten. Voor accijns-
goed
echter alléén voor zooveel verschil in s/jeciegevonden wordt (34).
De volgbrieven kunnen niet dienen tot lossing, anders dan in
het geval en op den voet als in art. 48 omschreven.
Art. 48. De lossing moet op de losplaatsen in tegen woord ig-
heid of met medeweten der beambten plaats hebben. De in-
voerder moet de volgbrieven ten kantore bezorgen. Dienover-
komstig betaalt hij het recht van de accijnsvrije goederen, be-
stemd tot vrij verkeer en verkrijgt hij voor doorvoer-goederen
de vereischte transito-paspoorten. De lossing geschiedt voor
eerstbedoelde goederen op den volgbrief; voor de laatstbedoelde
(29). Zie verz. 1861 n». :!<J.
t30). Vergelijk verz. 1803 n°. 70. art. 4. f 1.
Waarom zijn Jezc hoeveelheden zoo beperkt?
(31). Verz. 1841 n». 121 en 184b n". 203.
(32). Welke goederen zijn daaraan onderworpen?
(33). Reeds vernield bij art. 40.
Tot vervoer op vrij terrein wordt geen document vereischt. Hieruit
volgt dat een enkel document voldoende is ingeval, de goederen niet op vcr-
jchillcnde plaatsen behoeven gedirigeerd te worden, vóór zij op het vrije
terrein zijn aangekomen.
(34). Waarom niet bij verschil in hoeveelheid\'f
-ocr page 32-
12
op het transito-paspoort. Voor accijnsgoed vervangt de volgbrief
het consent tot lossing, nadat hij door den ontvanger is gevi-
seerd (35). Voor goederen op entrepot dient hij tot den vervoer
en de opslag in het entrepot.
Art. 49. Na de betaling der rechten en accijnzen of debitee-
ring voor de accijnzen worden de volgbrieven gezuiverd, d. i.
voorzien van een aanteekening, dat de goederen verantwoord
zijn (36).
De volgbrieven voor goederen op entrepot bestemd , worden
gezuiverd door een verklaring in dorso gesteld door de ambte-
naren ter opgegeven plaatse, dat de daarin vermelde goederen
in het entrepot zijn opgenomen en — in geval van fictief en-
trepót — (zie art. 92) dat de borgtocht is gesteld.
De gezuiverde volgbrieven blijven ten kantore van betaling of
entrepot berusten en de extracten — na mede gezuiverd te
zijn — teruggezonden naar het kantoor van afgifte (37), waarop
de daargestelde borgtocht wordt opgeheven.
Art. 50. Nimmer zal de accijns betaald of voor deszelfs be-
drag gedebiteerd, noch de volgbrief gezuiverd worden, tenzij
de goederen in het document vermeld, inderdaad worden gelost
en geverifieerd; of voor de rechten gevisiteerd ter plaatse, op
welke de volgbrief luidt
(38).
Art. 51. Voor eiken volgbrief of inkomend paspoort, niet ter
losplaats bezorgd, wordt door den invoerder verbeurd eene
boete van ƒ 25.— (39).
Bij ontdekking van dit verzuim zullen noch inkomende, noch
uitgaande expeditién ten name van den nalatige weer worden
afgegeven, vóór die boete is betaald of verzekerd.
Het verzuim blijkt, wanneer het document niet binnen ü
weken na den vervoertijd gezuiverd aan \'t kantoor van afgifte
terug komt (40).
(35). Zie verz. 1S5U no. 57.
(36). De betaling e» debitceriug heeft altijd plaats uaar de wcrkelijkbe-
vondeu hoeveelheid. Is er meer aangegeven dau wordt van dit meerdere
het recht en den accijns afgehoudeu van den borgtocht aan het eerste kan-
toor gesteld.
(37). Op welke wijze heeft die terugzending plaats P (zie verz. 18G3 no. 166).
(38). Vergelijk verz. 1831 n». 150, 1862 no. 111 eu 1363 no. 25.
(39). \'t Recht en den accijns wordt dan op den borgtocht verhaald.
(40). Waarom zijn de bepalingen bij invoer te lande eu langs de rivieren
zooveel strenger, dan die bij invoer te zee V
\'t Is aardig te lezen, wat Adau er van vertelt.
-ocr page 33-
13
HOOFDSTUK VN.
Van den uitvoer ter zee.
Art. 52. De aangifte van ter zee uitgevoerde goederen ge-
schiedt:
Voor vrije goederen en lompen op een der bij K. B. aange-
wezen laadplaatsen (41).
Voor accijnsgoed, uitgaande onder genot van afschrijving,
ter plaatse waar de rekening gehouden wordt.
Voor vleesch, onder genot van restitutie: op een der aange-
wezen laadplaatsen.
Voor likeuren, bitters en dergelijke gedistilleerde dranken en
reukwaters: ter plaatse waar de accijns is betaald (42).
Art. 53. De goederen worden niet uitgevoerd dan met de
schepen, in de documenten vermeld, op eene boete van f 300.—
ten laste van den schipper, tenzij in bijzondere gevallen op
schriftelijke permissie van den eersten ambtenaar ter plaatse.
Art. 54. De uitklaring van naar zee gaande schepen moet
worden geweigerd, wanneer ze niet aan boord hebben: de akte
van afrekening, bedoeld bij art. 138, \'t bewijs van betaalde
loodsgelden en de kwitantien van vuur-ton en bakengeld (43).
Voor schepen , die voor het eerst een zeereis zullen doen , wordt
een negatieve akte van afrekening afgegeven, die de gewone
akte ter uiterste wacht vervangt.
Art. 55. De schippers moeten zich ter uiterste wacht doen
uitklaren op een boete van ƒ300 (44). Zij moeten daartoe in
tijds het anker laten vallen of — ter voorkoming van vertra-
ging — tijdig en kennelijk sein geven, waarop de ambtenaren
zoodra mogelijk aan boord moeten komen om de visitatie te doen.
Art. 56. Van uitklaring zijn vrijgesteld de schepen van de
N\'ederlandsche groote visscherij of haringvangst en die tot de
zoute en versche visch dezer landen, voor zooverre zij enkel ter
vischvangst uitgaan en geene andere, dan daartoe behoorende
en vereischte voorwerpen, aanboord hebben. Zij moeten echter
op f 50 boete tijdig vóór en tot na het passeeren der niterste
wacht een zelfde sein als bij art. 24 toonen om de ambtenaren
in de gelegenheid te stellen aanboord te komen ter visitatie.
Die visitatie mag geen oponthoud veroorzaken.
(41). Daarvoor zijn aangewezen de losplaatsen bij invoer.
(42). Zie verz. 1363 no. 81.
(43). Zie verz. 1849 n°. 99 art. 17 en 1859 no. 85 art. 6.
(44). Waarin bestaat de uitklaring en waartoe dient ze ? Vergelijk
art. 57 en 59.
-ocr page 34-
14
Art. 57. Nadat de visitatie gedaan en alles in orde bevonden
is. worden de documenten, die gediend hebben tot dekking der
lading gezuiverd, ingetrokken en teruggezonden naar het kan-
toor van afgifte. Ook de akte van afrekening wordt ingetrokken,
doch dit stuk wordt gehecht aan den stok van de akte van
uitklaring.
Wanneer om bijzondere redenen (45) duplicaat-paspoorten zijn
verleend, blijven de origineelen onder den schipper.
Art. 58. Schepen, die van de eene Nederlandsche haven naar
de andere zeilen, moeten op de gewone wijze in- en uitkla-
ren. Alléén wanneer ze in ballast uitgaan, wordt een afschrift
van de akte van afrekening afgegeven (46).
Art. 59. Schipper en stuurman moeten verklaren, dat zij de
goederen, in de overgegevene documenten vermeld, geladen en
aanboord hebben, en geene andere: waarna aan den schipper
wordt afgegeven een akte van visitatie of uitklaring
Art. 60. Ingeval deschippers, na visitatie en uitklaring, nog
eenige goederen zullen innemen, moeten ze op nieuw seinen.
De nadere visitatie en klaring zal dan op dezelfde wijze geschie-
den als boven omschreven is.
Art. 61. Na vertooning van de documenten op de uiterste
wacht, mogen kagen of andere vaartuigen het zeeschip goederen
nabrengen. De zeeschipper overtuigt zich, dat de documenten
vertoond zijn, uit de afteekening in dorso door de ambtenaren
gesteld, vóór hij de goederen overneemt. Bij overtreding van deze
bepalingen verbeuren zee- en kaagschipper ieder ƒ 100 boete.
Art. 62. Nadat de goederen zijn overgeladen brengen de kaag-
of andere schippers de documenten ter uiterste wacht terug om
ingetrokken en teruggezonden te worden naar het kantoor van
afgifte, op een boete van ƒ25 voor elk teruggehouden document.
HOOFDSTUK VIII.
Van den uitvoer langs de rivieren en te lande.
Art. 63. De aangifte geschiedt voor:
Vrije goederen en lompen ter plaatse van eerste in- of opla-
ding, wanneer daar een kantoor is en anders aan het naaste
of eerste kantoor in de route, des, dat in geen geval het onvrij
(45). Zie omtrent deze bijzondere redenen Aiian, Loi générale.
Behalve de door Adan opgegeven redenen is die afgifte noodig, ingeval
er aanleiding bestaat tot liet vermoeden dat er bij de terugreis gebruik moet
worden gemaakt van de vrijdom art. 3 verz. 1862 n". 100.
(40). Zie verz. 1860 d°. 83
-ocr page 35-
15
territoir, bij art. 162 omschreven , mag worden genaderd, tenzij
voorzien van de vereischte documenten , afgeteekend voor visi-
tatie (47).
Voor vleesch met genot van restitutie op een der daarvoor
aangewezen plaatsen.
Overigens als bij art. 52.
Art 64. De bepaling van art. 53 is ook van toepassing op
het uitgaan langs de rivieren. De uitvoer te lande moet plaats
hebben langs dezell\'de heerbanen, als in art. 38 bedoeld. De
gerijfkantoren zijn, voor den uitvoer, alleen bestemd tot ont-
vangst der rechten van lompen, (48; uit plaatsen binnen of in
den omtrek van die kantoren.
Art. 65. De uitvoerders moeten de documenten ter laatste
wacht, alvorens dezelve te passeeren, overgeven om, na visi-
tatie der goederen, door de beambten ingetrokken te worden.
Ter verder geleide van de wacht tot aan de uiterste grenzen,
dient het dubbel van \'t paspoort n°. 9 in- uit- en doorvoer (49).
Art. 66. Voor den uitvoer langs de rivieren en te lande, zijn
de uiterste wachten dezelfde kantoren of posten,, welke voor de
eerste aangifte bij het inkomen, volgens art. 37, zijn aange-
wezen (50).
HOOFDSTUK IX.
Bijzondere bepalingen omtrent den uitvoer van accijnsgoederen
onder genot van afschrijving of restitutie
(50a).
Art. 7, wet van 1870, verz. n°. 61, Bij uitvoer van gedis-
lilleerd , wijn, zout, suiker en zeep, met afschrijving van ac-
cijns, moeten deze goederen geladen worden in de gewone
laadruimen; tenzij blijke uit de aanteekening van ambtenaren ,
dat de inlading in een ander met name uitgedrukt gedeelte van
het schip heeft plaats gehad.
Bij overtreding van deze bepaling worden de goederen ver-
l>eurd verklaard en de schippers gestraft met een boete van
10 X accijns.
Art. 67. De grondige verificatie geschiedt, in den regel, bij
(47). Voor vrije goederen wordt geen document vereischt. De afgetee-
kende aangifte is geen document.
(48). Er zijn geen andere uitvoerrechten meer dan op lompen.
(49). Zie verz. 1861 n\'. 97 j 10.
(50) Vergelijk verz. 1863 n0. 60 art. 97 § 1 en 1870 no. 127 art. 35.
(50a). Dit hoofdstuk ziet zoowel op uitvoer ter zee als te lande en lang»
de rivieren.
-ocr page 36-
16
uitvoer ter zee, bij de inlading in het zeeschip en bij uitvoer
langs de rivieren en te lande, ter uiterste wacht, zoo die tevens
is kantoor van betaling en anders op het naast daarbij zijnde
kantoor van betaling
Art. ö8. Indien de afzender zulks verkiest, zal de verificatie
geschieden bij de eerste in-of oplading in lichters of anderszins,
ondei\' toepassing der voorzorg van bewaking, plombeering of ver-
zegeling. In dit geval zal geen verdere verificatie plaats heb-
ben , tenzij bij bijzonder vermoeden van fraude en dan ten koste
van ongelijk (51).
Art. 69. Xa de grondige verificatie en in- of oplading, zul-
len de schippers of voerlieden eene verklaring teekenen, dat zij
de goederen ontvangen hebben en zich verantwoordelijk stellen
voor den vervoer of uitvoer, waartoe zij zijn aangenomen. Bij
elke overlading zal hetzelfde plaats hebben (52).
Art. 70. De consenten tot uitvoer houden tevens plaats voor
uitgaande paspoorten.
Art. 71 en 72. De afschrijving of restitutie wordt verleend
ten kantore, waar het consent tot uitvoer is afgegeven , zoodra
dit consent behoorlijk afgeteekentl terug ontvangen wordt.
De afteekening geschiedt door twee ambtenaren van de laatste
wacht en houdt in, dat de goederen conform zijn bevonden, dat
de plornbs en zegels gaaf en ongeschonden zijn gebleven en de
uitvoer wezenlijk, overeenkomstig de ivet, heeft plaats gehad (53).
Wanneer het consent niet binnen 6 weken na den tijd voor
den vervoer toegestaan, is terug ontvangen, wordt geen af-
schrijving of restitutie verleend, maar de accijns ingevorderd.
Dit heeft ook plaats wanneer het niet voldoende gezuiverd is-
(Zie art. 281).
Art. 73. Na gedane aangifte kan van den uitvoer worden
(51). Tot uitvoer bestemd gedistilleerd en suiker wordt steeds bij uitslag
uit de bergplaats geverifieerd. (Verz. 1803 no. 60 art\' 114 en 1807
uo. 119 § 50).
(52). De ambtenaren teekenen geen document af vóór de verklaring in
hunne handen is. Zij zenden de verklaring met spoed naar het kantoor,
waar het document is afgegeven (Verz. 1807 n«. 117).
Deze verklaring strekt tot waarborg voor de. boeten van art. 216 § \'i.
(Verz. 1830 n». 62).
Wanneer de vervoerders weigeren de verklaring te teekenen, dan heeft de
uitvoer niet overeenkomstig de wet plaats gehad en wordt dus geen afschrij-
ving verleend.
(53). Behoudens verantwoordelijkheid van den afzender heeft de credi-
teering voor gedistilleerd dadelijk na den uitslag plaats. Voor wijn en suiker
dadelijk na de outvangst der verklaring van art. 69. (Zie de bijzondere
wetten).
-ocr page 37-
17
afgezien; mits de uitslag uit de bergplaats nog niet heeft plaats
gehad. De aangever bezorgt dan het consent tot uitvoer terug
aan den ontvanger, nadat hij het heeft voorzien van een ver-
klaring , dat hij van den uitvoer afziet. De aangifte wordt dan
beschouwd als niet gedaan.
Art. 74. Wanneer de goederen reeds zijn uitgeslagen kan
men ze niet weder tot zich nemen dan tegen dadelijke betaling
van den accijns: tenzij de administratie mocht toestaan, dat de
zaak in denzelfden staat als vóór de aangifte werd teruggebracht (54).
Ingeval van ontlossing, zal daarvan aan den schipper of voer-
man een bewijs worden afgegeven ter zijner verantwoording.
HOOFDSTUK X (55).*
Van den doorvoer.
Art. 75. Voor zooveel de in- of doorvoer niet is verboden,
mag men vrij, van en naar alle landen en plaatsen, allerlei
goederen het Rijk doorvoeren. Aan de lumhijde echter alleen
langs de daarvoor bij K. B. aangewezen kantoren (5G).
Art. 76. De goederen worden niet ten doorvoer toegelaten,
wanneer deze bestemming niet bij de aangifte is opgegeven;
tenzij ze aangegeven zijn op entrepot, volgons hoofdstuk XI (57).
Art. 77. Omtrent alle doorvoergoederen zal in het algemeen
moeten worden in acht genomen , hetgeen aangaande de inkla-
ring, aangifte, lossing, weder in- of oplading als anderszins,
bij den in- en uitvoer is vastgesteld (58>
Art. 78. Borg moet gesteld worden voor zoodanig bedrag
als verschuldigd zou zijn, wanneer de goederen ten invoer
(54). Lloor Administratie wordt bedoeld het Hoofdbestuur. Hangende
de deliberatien van \'t Hoofdbestuur, over een gedaan verzoek , tot toepassing
van deze gunst, blijven de goederen onder toezicht. (Verz. 182U n°. üO).
(55). Waarom kunnen de bepalingen van dit hoofdstuk niet vervallen
nu het iloorvoarec/d is afgeschaft P (Zie verz. 1850 no. 73).
(36). De doorvoer van ;oul is beperkt tot hoeveelheden van minstens
5000 kilo , en aan de zeezijde tot de kantoren Brieüe, llellevoetsliiii en
den Helt/er; aan de landzijde tot het kantoor loliit/i. (Verz. 1802 no. 108
en 113, en 1804 no. 35).
(57). De Inspecteur kan het kantoor van uitvoer veranderen. (Verz.
1824 il». 5, 1844 no. 5 en 194).
i58(. Ter vereenvoudiging in de formaliteiten tot het verkrijgen van
tran>itopaspoorten voor goederen, aan grondige verificatie onderworp™» \'Ü11
voorschriften gegeven bij verz 1841 n°. 177. Het 3« lid van die res. is
ook onder zekere voorwaarden van toepassing op gedistilleerd. Res. 6 Sept.
1807 n". 18 Recht,
2
-ocr page 38-
18
waren aangegeven. Voor de accijnsvrije goederen bovendien
f 25.— voor elk paspoort (59). Die ƒ 25.— is verbeurd wan-
neer het paspoort, bij afstand van den doorvoer, volgens art.
87, niet intijds ten kantore der uitgifte wordt terug bezorgd.
Art. 7, wet van 1870 n°. 61. Gedistilleerd, wijn, zout.
suiker en zeep moeten, wanneer ze doorgevoerd worden, in de
uitgaande schepen steeds worden geladen in de gewone laad-
ruimen, tenzij blijke, uit eene op de betrekkelijke documenten
te stellen verklaring van de ambtenaren met het toezicht bij de
inlading belast, dat ze met hun voorweten in een ander met
name aangewezen gedeelte van het schip geladen zijn.
Bij overtreding worden de goederen verbeurd verklaard en de
schipper gestraft met eene boete van 10 X den accijns.
Art. 79. De doorvoeVgoederen en de bijbehoorende paspoorten
moeten worden vertoond, ook op de posten onderweg, die
daartoe in de paspoorten zijn aangewezen. Bij verzuim gaat de
gunst van doorvoer verloren, tenzij gegronde verontschuldigin*
gen bestaan, ten genoege van den eersten ambtenaar der laatste
wacht, die de redenen op het document, naar vereischte. zal
vermelden (GO).
Art. 80. De transito-goederen zullen dadelijk na lossing en
verificatie of visitatie worden verzegeld of geplombeerd (61) .
voor zoover derzelver aard zulks toelaat of vereischt. AVijn kan
worden bewaakt, of daaromtrent kunnen andere voorzorgen ge-
nomen worden, ter verzekering der identiteit bij den uitvoer.
Art. 81 verbiedt ten opzichte van doorvoergoederen:
1°. den opslag; 2". verandering van fusten en merken en
eenigerlei behandeling hoegenaamd, welke eenige verwerking
zoude medebrengen (02); maar de doorvoer moet rechtstreeks
(59). De vraag rijst : "Waarom moet er van accijnsvrije goederen
f 25.— verhooging gesteld worden en voor accijnsgoed niet P Antw..
Accijnsvrije goederen worden niet grondig geverifieerd , maar slechts globaal
gevisiteerd. De borgstelling wordt berekend naar de aangifte en deze kan
lichtelijk te laag zijn , zoodat, wanneer van den doorvoer wordt afgezien ,
het Rijk te kort zou komen. Accijnsgoed daarentegen wordt grondig
geverifieerd. Voor doorvoeryoed waarvan de invoer (verblijf binnen \'s lands)
verboden is, wordt borg gesteld ten beloope van de dubbele Kaarde.
(Verz. 1844 n«. 58).
(60). In den regel worden voor accijnsvrije goederen geen kantoren in de
route aangewezen, tenzij dit in buitengewone omstandigheden of om bijzon-
<;ere redenen mocht gevorderd worden. (Verz. 1860 n". 57)
(61). Hiervoor is aan de kantoren een algemeene lijst. In het algemeen
worden uccijnsgoed en accijnsvrijgoed, waarvan het recht meer dan 3 ten
honderd van de waarde bedraagt , verzegeld.
(68). Zie omtrent de opvatting van deze bepaling, verz. 1862 n". 78.
-ocr page 39-
m
.:n onmiddellijk geschieden, op verbeurte van het voorrecht
van doorvoer.
Art. 82. Indien echter doorvoergoederen voor een korten tijd
mochten worden opgehouden, wegens gebrek aan scheepsgelegen-
heid of om ijsgang, enz. of wel wanneer herstel van emballage
of anderszins noodig is. zullen ze tijdelijk mogen worden opge-
slagen (63). Deze opslag geschiedt in een publiek entrepot,
en -- zoo er ter plaatse geen zoodanig entrepot is — in een
wel verzekerde bergplaats onder wederzijdsche sluiting. Die
bergplaats wordt beschouwd als \'s Lands pakhuis en moet door
den belanghebbende aangewezen of ten zijnen koste verschaft
worden.
Art. 83. Deze opslag mag niet langer duren dan zes maan-
den. Voor den duur der opslag wordt de tijd op het transito-
paspoort verlengd (64).
Art. 84. Bij den uitvoer wordt de identiteit der goederen
behoorlijk nagegaan en het transito-paspoort op het laatste
kantoor afgeteekend en ingetrokken, en — na boeking in het
register van zuivering — teruggezonden naar het kantoor van
afgifte, ten einde de borgtocht worde vernietigd (65).
De afteekening moet geschieden door twee ambtenaren en be-
vatten, dat de goederen conform zijn bevonden, en dat de plombs
of zegels gaaf en ongeschonden zijn gebleven (66).
Art. 85. Indien bij het uitgaan minder hoeveelheid goederen
«•ordt bevonden dan in het document zijn vermeld. wordt ver-
beurd eene boete van 10 X het recht en den accijns van het
ontbrekende, onverminderd de enkele betaling van recht en accijns.
De aangevers zijn aansprakelijk voor gemelde boete Ter
verzekering dier boete worden de nog aanwezige goederen aan-
gehouden (67).
Zoo het tekort slechts is \'/*> op de hoeveelheid , of daar be-
neden, wordt ontslag enkel tegen betaling der kosten verleend.
(63). Zie omtrent de gevallen, waarin deze opslag noodig kan zijn,
verz. 1828 n<>. HO, in verband met 1859 n°. 20. Zie ook 1831
n°. 58 en 82.
(64). Wanneer het geval van art. 82 en 83 zich voordoet, wordt daar-
van kennis gegeven aan het kantoor, waar het paspoort is afgegeven
Waarom is dit noodig ?
Art. 82 en 83 zijn ook van toepassing op uitvoer van suiker. (Verz.
1865 n°. 48 art. 27).
(65). Zie omtrent de terugzending verz. 1863 u°. 166.
(66). Zie omtrent de afteekening en visitatie, verz. 1838 u0. 102,
1844 n°. 243 en 1864 n°. 75.
(67). Is de waarde er van niet voldoende, clan kunnen ook de vervoer-
middelen worden aangehouden. (Zie art. 226).
-ocr page 40-
20
Art. 86. Indien het transito-paspoort binnen den bepaalden
lijd (69) behoorlijk gezuiverd terugkomt wordt de gestelde borg-
tocht teruggegeven en anders daarvan ingevorderd, het recht
en den accijns en het overige als boete verantwoord.
Art. 87. De belanghebbende kan van den doorvoer afzien.
Wanneer hij dit doet vóór dat de tijd van doorvoer verloopen
is en tijdig genoeg dat het paspoort binnen den gestelden ter-
mijn ten kantore van afgifte terug kan zijn, dan wordt van
den gestelden borgtocht het recht en den accijns verantwoord
en het overschot teruggegeven, mits het paspoort voorzien zij
van een verklaring van twee ambtenaren , dat de goederen binnen
\'s lands zijn opgeslagen en verbleven (70).
Koninklijk beduil van 4 October 1860 (Staatsblad n°. 60)
verz. n°. 133.
Art. 1. Wanneer de aangever dit verlangt, mag hij, met
afwijking van de voorschriften der Alg. Wet, de goederen door-
voeren op den voet van dit besluit.
De bepalingen van dit besluit zijn echter niet van toepassing
op goederen, welke gelijksoortig zijn met de zoodanige, waarvan
binnen \'s lands accijns geheven wordt (71).
Deze doorvoer moet rechtstreeks en met spoed plaats hebben.
Art. 2. De doorvoer moet geschieden :
o. Rij invoer langs een spoorweg om zonder overlading langs
een spoorweg te worden uitgevoerd.
b.    Bij invoer langs een spoorweg of langs een rivier aan de
landzijde , tot op een los- tevens laadplaats, cm na over-
lading van daar ter zee te worden uitgevoerd.
c.    Bij invoer ter zee naar een losplaats, om na overlading,
van daar ter zee, langs een spoorweg of langs een rivier
aan de landzijde te worden uitgevoerd.
Art. 3. De goederen moeten langs de spoorwegen worden
vervoerd in afzonderlijk daartoe bestemde en geschikte wagens,
en langs de rivieren aan de landzijde met stoombootcn of ijzeren
(69). Welke termijn is daarvoor bepaald? (Zie art. 281).
(70). Het recht en de accijns wordt in dit geval verantwoord aan
\'t kantoor, waar liet transitopaspoort is afgegeven, en voor de aldaar bevonden
hoeveelheid. Voor acoijnsgoed kan de ontvanger ter plaatse van opslag.
tegen intrekking van \'t paspoort. geldbiljetten afgeven. (Zie verz. 1867
no. 121).
Wanneer niet overeenkomstig dit art. is gehandeld, wordt art. 86 toe-
gepast.
(71). Op accijnsgoederen, op geraff. zont, hier en azijn moeten «lus
de gewone bepalingen der Alg. Wet worden toegepast.
-ocr page 41-
21
sleepkanen of sleepbakken, voorzien van afzonderlijke voor die
goederen bestemde en geschikte laadruimen.
De geschiktheid der wagens en laadruimen wordt beoordeeld
door de Administratie.
De wagens en laadruimen worden bij don vervoer, ten koste
van de belanghebbenden, gesloten en verzegeld en — zoo noodig —
ook bewaakt.
Art. 4. De wagens met doorvoer-goedoren moeten, in het
geval bec\'ueld bij art. 2a, zooveel mogelijk zonder oponthoud
rechtstreeks van het kantoor van invoer naar dat van uitvoer
doorloopen.
In de gsvallen bedoeld bij art. 1b en c, moeten de goederen
zonder oponthoud, onmiddellijk na lossing uit de zeeschepen ,
spoorwagens en stoombooten overgeladen worden om rechtstreeks
te worden uitgevoerd.
Indien die overlading evenwel niet onmiddellijk geschieden
kan, wordt de opslag der goederen gedurende 8 dagen toege-
staan, afgezonderd van alle andere goederen, in daarvoor aan-
gewezen en door de Administratie geschikt bevonden bergplaat-
sen, onder voortdurend toezicht der ambtenaren.
Na verloop van dien tijd kan de doorvoer niet meer op den
voet van dit besluit plaats hebben , maar moeten de goederen
volgens de Alg. Wet behandeld worden.
Art. 5. De overladingen geschieden onder voortdurend toe-
zicht en op zoodanige wijze, als naar de gesteldheid van elke
plaats door den Minister w\'ordt voorgeschreven.
Art. 6. In het geval, bedoeld bij art. 2a, wordt bij den
invoer aan \'t eerste kantoor, en in de gevallen van art. 26 en c,
aan het kantoor van betaling of losplaats een schriftelijke aan-
gifte induplo gedaan.
Art. 7. Die aangifte moet inhouden: 1°. Getal, merken en
nonuners der collis of goederen, 2°. de soort van de pakking
der collis. 3°. De soort van goederen, welke zich in de collis
bevinden. 4°. Het gewicht der collis of der goederen. 5°. De
plaats of het land, vanwaar de goederen of collis aangebracht en
waarheen ze bestemd zijn. 0°. De namen der spoorweg-iuaat-
schappijen, dei zeeschepen, der stoombooten en der gezagvoei-
ders of schippers , die de goederen of collis in- en uitvoeren.
7;. Het laatste kantoor of de uiterste wacht, waar langs de
uitvoer zal plaats hebben.
Art. 8. Op die aangifte worden zonder borgstelling bijzondere
transito-paspoorten afgegeven (72;, waarop door de ambtenaren
melding moet worden gemaakt van de overlading, van het ge-
(7^). Zie de modellen bij verz 1860 n". 134.
-ocr page 42-
22
tal en de nommers der spoorwagens of sleepbakken, waarmede
de uitvoer plaats heeft, en de bevinding aan het laatste kan-
toor van uitvoer, waar het paspoort wordt ingetrokken om
teruggezonden te worden naar het kantoor van afgifte.
Art. 0. De ambtenaren overtuigen zich bij overlading en uit-
voer, dat de goederen of collis uiterlijk met de aangifte over-
eenstemmen en onthouden zich van de visitatie van hetgeen
de collis bevatten, behoudens hunne bevoegdheid om daartoe
steeds overtegaan bij gegrond vermoeden van misbruik.
Art. 10. Op den in dit besluit beschreven doorvoer is art.
87 der Alg. Wet niet van toepassing. De Minister is evenwel
bevoegd in buitengewone omstandigheden vergunning te ver-
leenen dat, behoudens zekerheid voor \'s Rijks rechten, worde
afgezien van den doorvoer, die op den voet van dit besluit is
aangevangen.
Art. 11. Zij, die doortevoeren goederen of collis kennelijk
aan het toezicht der ambtenaren onttrekken of de soort dei-
goederen opzettelijk verkeerd aangeven, worden niet meer toe-
gelaten tot het doen van aangifte tot doorvoer op den voet
van dit besluit (73).
HOOFDSTUK XI.
Van de Entrepóts.
Art. 88 A. W. en art. 1 tot 9 verz. 1837 n°. 160, Entrepóts
zijn oplagen van goederen in daartoe aangewezen bergplaatsen.
Zij zijn geschikt tot het ontvangen van zoodanige goederen. van
welke de invoerrechten niet dadelijk worden betaald, of welke
men niet onmiddellijk ter consumtie declareert, hetzij zulks ge-
sehiecle met oogmerk om dezelve, des verkiezende ten doorvoer
of uitvoer te kunnen verklaren of, ter verlenging dei\' termijnen-
van crediet, aan sommige speciën bij den inslag verleend, of
eindelijk, tot zekerheid van de verschuldigde rechten, en zulks
alles op de wijze bij de Alg. Wet en bijzondere wetten bepaald.
Men onderscheidt ze in publieke, particuliere en fictieve entre-
póts; of, naar gelang van het beheer, in drie klassen, n. I.
t°) geheel afzonderlijk beheer; 2°) afzonderlijke entreposeur,
(73). \'t Verschil tuescheu Jeu doorroer op den voet van dit besluit en
de bepalingen der Alg. Wet, bestaat hoofdzakelijk hierin, dat er bij dezen
doorvoer geen borg gesteld en geen visitatie van de goederen plaats heeft.
Dit kon worden toegestaan , omdat de doorvoer met spoed en onder voort-
durend toezicht plaats heeft. Zie verder omtrent de strekking en toennssing
van dit besluit, verz lfifiO n». 154.
-ocr page 43-
23
doch overigens gewone ambtenaren van de actieve dienst; 3°) de
overige entrepóts.
De entrejióts worden gevestigd in alle plaatsen , waar het be-
lang van den handel zulks vordert.
De entrepóts der 1« en 2e klasse worden aangewezen bij K. B.,
die der 3e kl. door den Minister.
De geentreposeerde goederen mogen niet langer dan 2 jaren
in entrepot verblijven (74). Die termijn kan verlengd worden
door den Koning, met behoud van het recht tot doorvoer en door
den Minister met verlies van het recht tot doorvoer
Accijnsgocderen kunnen niet in entrepot worden toegelaten.
dan wanneer ze daarvoor bij de bijzondere wet vatbaar zijn ver-
klaard.
Art. 89. A. W. en 10 tot 14 van het reglement.
Het publiek entrepot is een gebouw der administratie, dat
dient tot ahjemeene bewaarplaats onder wederzijdsche sluiting
van den kant der Administratie en den handel.
Particulier entrepot is een door de handelaars aangewezen en
door den eersten ambtenaar in loco geschikt gekeurde bergplaats,
mede onder wederzijdsche sluiting.
Fictief entrepot is een oplage van goederen in des handelaars
bijzonder pakhuis, onder zijn eigen opzicht en zonder sluiting
van wege de Administratie.
De gunst van publiek entrepot is plaatselijk.
Wanneer die gunst door den Minister aan oen plaats is toe-
gestaan, dan kunnen alle handelaars er van gebruik maken.
De gunst van particulier en fictief entrepot is plaatselijk en
personeel. Is die gunst door den Minister aan een plaats ver-
leend, dan wijst de Prov. Inspecteur de personen aan, die er
gebruik van kunnen maken.
Art. 90 A. W. De publieke en particuliere entrepóts zijn,
onder toezicht van ambtenaren voor de belanghebbenden toe-
gankelijk alle dagen, waarop kantoor gehouden wordt (75).
Art. 91 A. \\V. en art 15 van het reglement.
(74). Voor gedistilleerd is deze beperking opgeheven. (Zie verz. 1863
nu. üO art. i07 j 8.
Ook voor granen. (Zie verz. 18-17 0°. \'J5 art. 3, 4 en 5).
Deze beperking is ook niet van toepassing op goederen tot borgtocht
geént.eposeerd. (Verz. 1837 n". 160 art. 78).
Te Rotterdam en Amsterdam heeft men nog algemeens handelt-entrepot».
Zij dienen ter bewaring en verwerking van goederen, die uil :ee zijn ingevoerd
en weder uuur zee worden uitgevoerd. (Zie daaromtrent verz. 1828 n°. 6!D
(75). Over de fictieve entrepóts heeft de handelaar vrije \\w
onder zekere voorwaarden
-ocr page 44-
24
De entrepóts moeten zoodanig zijn ingericht, dat de goederen
naar behooren beveiligd zijn, op een gepaste manier kunnen
worden geborgen, en door of van wege de eigenaars kunnen
worden gesurveilleerd, behandeld en verwerkt.
De particuliere entrepóts mogen geene gemeenschap hebben
met andere panden en moeten voor een behoorlijke afsluiting
vatbaar zijn : terwijl de in particulier entrepot opgeslagen goe-
deren, in geen geval, in dezelfde bergplaats met niet geéntre-
poseerde vereenigd worden.
Art. 92 A. W. Voor accijnsvrije goederen, omtrent welker
identiteit geen twijfel kan ontstaan (76), kan fictief entrepot
verleend worden, onder de navolgende bepalingen:
a) Vertooning der goederen, onvermengd met niet geèntrepo-
seerde, in de opgegeven bergplaatsen, op de eerste aanvrage der
beambten;
h). Betaling van het inkomend recht, en daarboven nog één-
maal het recht als boete, voor die goederen, welke niet of niet
onvermengd kunnen worden vertoond.
c). Borgstelling ten bedrage van 2 X het inkomend recht,
vóór den opslag der goederen . ten gennege van den ontvanger (77).
d). Des verkiezende, het stellen van een herkenningsteeken,
waarnevens een vernietigingsteeken zal worden gevoegd, zoodra
de goederen het entrepot verlaten (77").
Art. 93 A. W. Geene inkomende goederen worden in entrepot
opgenomen , dan die daarvoor bepaald zijn aangegeven. De aan-
gifte geschiedt op den voet van hoofdstuk XIII. Voor goederen
naar de waarde belast, moet wél de waarde bij die aangifte
worden aangegeven, doch men is daaraan niet gebonden bij den
uitslag uit entrepot (78).
Art. 94. De expeditie tot weder uitvoer naar buiten \'s lands,
ook van accijnsgoed van vreemde herkomst, moet plaats hebben
op den voet van hoofdstuk X, waarmede zoodanige weder uit-
voer gelijk staat (79).
(76). b. v. tabaksstelcu , granen , petroleum , enz.
(77). Waarom zijn er drie soorten van entrepóts f Was één soort niet
voldoende V
(77u). Waarom vordert men voor iictief entrepot borgstelling en voor
particulier en publiek niet ?
(78). De aangifte tot entreposüuring\' geschiedt op dezelfde wijs als aan-
giftc tot vrij verbruik. De waarde wordt dus ook aangegeven, voor zooveel
dit uoodig is. Is die waarde te laag opgugeven, dan kan men evenzeer de
goederen benaderen. Bij den uitslag beeft er een nieuwe aangifte plaats
Men kan dan een andere waarde opgeven , omdat de prijzen intusscbeii
"erezen of gedaald zijn. Ook dan kan er benadering plaats hebben.
Wor.lt dan als door ener beschouwd.
-ocr page 45-
25
Met gewone uitvoer wordt gelijk gesteld de uitslag uit entrepot
naar buiten \'s lands van accijnsgoed van binnenlandsch fabri-
kaat, dat volgens de bijzondere wetten geëntreposeerd kan worden.
In beide gevallen moet borg gesteld worden voor den accijns ,
tot zekerheid van den uitvoer: terwijl schippers en voerlieden
steeds verantwoordelijk zijn voor de geverifieerde accijnsgoede-
ren, als bij uitvoer onder afschrijving of restitutie (80).
Art. 95. De ter zee ingekomen goederen. bestemd voor een
entrepot, verder dan de losplaats, zullen naar dat entrepot ver-
voerd worden op volgbrieven overeenkomstig hoofdstuk VI (81).
en onder gelijke zekerheid als bij vervoer van het eene entrepot
naar het andere (82).
Art. 96. Goederen in publiek of particulier entrepot (83)
mogen geene verandering van fust, merken of eenigei lei behan-
handeling ondergaan , welke eenige verwerking zoude medebren-
gen; tenzij de bijzondere wetten dit toelaten of dit. bij bescha-
diging, bepaald noodig mocht zijn en alsdan met bijzondere ver-
gunning van den entreposeur en onder toezicht.
Art. 97. De Administratie is niet verantwoordelijk voor de
geéntreposeerde goederen, tenzij ze in publiek entrepot door
slordigheid der ambtenaren in waarde verminderd mochten zijn.
Vermis, anders dan door brand, overstrooming of dergelijke
buitengewone gebeurtenissen, geeft geen recht tot vermindering
van rechten op de ingeslagen hoeveelheid, blijvende het aanwezige
des noods, aansprakelijk voor de rechten van het vermiste (84).
Voor accijnsgoed in particulier entrepot moet steeds de bij in-
dag
bevonden hoeveelheid in haar geheel worden verantwoord.
Voor zooveel de bijzondere wetten dit toelaten, wordt echte?
korting voor verlies verleend (85). Overigens wordt geen korting
toegestaan, tenzij op speciale vergunning.
In publiek entrepot wordt de accijns berekend naai\' de uit-
geslagen
hoeveelheden f86).
(80). Zie art. 69 en 210.
(SI). Art. 51 is dus ook op deze volgbrieven van toepassing.
(82,). d. i. borgstelling , verzegeling , enz.
(83). Die in üetieve dun wel? (Zie art. 92).
(84). Deze bepaling is streng, maar toch niet onbillijk, omdat de eutre-
j.óts wederzijds gesloten worden en dus de totgang steeds zoowel voor den
handelaar als voor de ambtenaren open gesteld kan worden. Ofschoon
vermis in buitengewone omstandigheden nog geen recht geeft o|> ontheffing ,
kan dit toch toegestaan worden op aanvrage (Vergelijk art. 2S2 lid 2 en
o a. verz. 1801 n". 109).
(86). Voor gedistilleerd, azijn en wijn -y percent per maand.
(86). Hiervoor komt dus geen korting te pas, noch betaling van ondermaat.
-ocr page 46-
\'2\'i
Voor accijnsvrij goed moet altijd de volle ingeslagen hoeveel-
heid verantwoord worden (87).
Art. 98. De entrepót-rekening kan worden aangezuiverd.
voor accijnsvrij goed :
a. Door overschrijving op naam van een ander in \'t zelfde entrepot.
ft. Door uitslag met bestemming op een ander entrepot.
e. Door uitslag met bestemming tot weder uitvoer naai
buiten \'s lands.
d.    Door uitslag met betaling.
Voor accijnsgoed:
Als bij n, 6, c en cl; voorts
e.    Door uitslag met bestemming op crediet.
f.         i             >)           o                 »                \') vrijdom.
g »           »         >>               .) om elders te worden veraccijnsd
h. » kortingen (87»).
Bij verwisseling van entrepot naar een andere gemeente wordt,
na borgstelling, een volgbrief afgegeven.
Verwisseling van entrepot in dezelfde gemeente geschiedt op
eenvoudig bewijs van den entreposeur, dat de verklaring is ge-
daan en de borgtocht, zoover die te pas kwam, is gesteld.
Uitslag met bestemming op crediet geschiedt ook op volgbrief;
uitgezonderd voor gedistilleerd op vorvoerbiljet n°. 9ft ace.
Verwisseling van fictief entrepot op een ander handelaar mag
niet plaats hebben, dan wanneer de ontbieder mede genot heelt
van entrepot fictief voor dezelfde objecten (88).
Art 99. Den handelaar wordt in rekening gebracht, voor
publiek entrepot, pakhuishuur en sluit- en ontsluitgelden (89).
Voor particulier entrepot: alleen sluit- en ontsluitgelden (89).
Art. 17 en 18 van het reglement. De crediteering der entre-
pótrekening heeft plaats in de gevallen a, ft, c en e van art. 98
A.W.: zoodra uit de terugontvangen gezuiverde documenten
blijkt, dat de nieuwe verkrijger er voor is gedebiteerd. Die vol-
gens letter <l, na de betaling en den uitslag dor goederen, die
in geval van letter /\' en ;/, wanneer uit de gezuiverde docu-
menten den wettigen inslag onder vrijdom of de betaling van
den accijns blijkt. De kortingen letter h worden toegepast. voor
zoover ze bij peiling blijken noodig te zijn.
(87). Op granen wordt 1 percent korting in één» verleend voor het
trekken van monsters, enz., mits ze minstens een maand in entrepot ver-
blijven. (Vent. 1847 n". 95 art. 4).
(87°). De kortingen alléén voor part. entrepot. (Zie art. 97).
(88). Vervoer uit fictief naar Rijks- of particulier entrepot kan door den
eenten ambtenaar in loco toegestaan worden. (Zie verz. 1863 n». 144).
(89). Bij den eersten opslag en bij den definitieven uitslag der goederen
worden geen slnit- en ontsluitgelden sreheven
-ocr page 47-
11
Art. 19 van het reglement. Bij iedere mutatie van goederen
in liet entrepot, voor zoover de quantiteit of qualiteit daardoor
mocht veranderen, zal, ten einde omtrent de quantiteit van zoo-
danige goederen geen twijfel over te laten, de post der goederen
op het register worden afgesloten, dezelve op nieuw geregis-
treerd, het bewijs van entrepóseering ingetrokken en eennieuw
bewijs worden afgegeven.
Art. 20 regl. Bij aldien gedurende den tijd, dat goederen
zich in de entrepóts bevinden, de invoer van zoodanige goede-
ren mocht worden verboden, zullen dezelve, staande zoodanig
verbod, niet in consumtie mogen worden gebracht, maar weder
moeten worden uitgevoerd. In dat geval kan echter de termijn
tot entrepóseering door den Prov. Inspecteur worden verdubbeld (90).
Wordt de uitvoer verboden, dan is dit verbod niet van toe-
passing op de van buiten \'slanda ingebrachte goederen, welke
zich, op het oogenblik van het emaneeren van het verbod, inde
entrepóts bevinden.
Art. 21, 22 en 23 regl. \'t Verzoek om de gunst van part.
en fictief entrepot wordt aan den entreposeur gedaan; hij on-
derzoekt de panden en zendt het verzoekschrift met zijn advies
aan den Prov. Inspecteur. Deze beslist indien er reeds entre-
póts op dezelfde plaats bestaan, anders de Minister.
In zeldzame gevallen kan de entreposeur tijdelijk entrepot
verleenen, behoudens kennisgeving en approbatie.
Art. 24 regl. Opening en sluiting der entrepóts geschiedt op
schriftelijke aanvrage aan den entreposeur, waarop de ambte-
naren de volvoering van hun last tot toezicht aanteekenen. Die
aanvragen worden in een register geboekt.
Art. 25 regl. Bij opening en sluiting houden steeds twee
ambtenaren toezicht. In zeer bijzondere gevallen kan men meer
ambtenaren committeeren.
Art. 20 regl. In geval het openen en sluiten enkel tot het
nemen van proeven , of een kortstondig toezicht gevraagd wordt,
is één ambtenaar voldoende. De kosten worden dan met de
helft verminderd.
Art. 27 regl. Wanneer een particulier entrepot is toegestaan,
zorgt i!e entreposeur dat hetzelve, vóór er goederen in worden
gelegd, geene gemeenscha]) met andere panden heeft en van
een voldoende sluiting voorzien is.
Ait. 28 regl De entreposeur bewaart zelf de sleutels van do
entrepóts: zij moeten steeds aan hem in persoon worden afgegeven.
Art. 30 regl. De tweede sleutel van het publiek entrepot
(90). Kn ilus on 4 jaren gesteld.
-ocr page 48-
28
berust bij den magazijnincester van wege den handel aange-
steld (91).
Bijzondere bepalingen omtrent accijnsvrije goederen.
Art. 100. Wanneer door iemand misbruik is gemaakt van
de gunst van fictief entrepot, kan de administratie die gunst
intrekken. De redenen worden in het deswege te nemen besluit
vermeld Een maand na de dagteekening van dit besluit wordt
de termijn van entreposeering geacht verstreken te zijn.
Art. 101. Dadelijk na verloop van den tijd, hiervoren voor
het verblijf der goederen in entrepot bepaald , zullen dezelve het
entrepot moeten verlaten en de betaling der inkomende rechten
daarvan moeten geschieden.
Art. 102. De entrepositaris moet hiertoe aangifte doen. Laat
hij dit na, dan wordt voor fictief geüntreposeerde goederen het
recht en — zoo noodig — ook de boete (92) van den borgtocht
ingehouden of ingevorderd. De goederen in publiek of particulier
entrepot worden in dit geval overgebracht naar \'s Rijks pak-
liuis, om behandeld te worden overeenkomstig hoofdstuk XII (94).
met deze bepaling nog, dat er geen aangifte van mag worden
aangenomen dan tot verblijf binnen \'s lands
Bijzondere beplatingen omtrent de accijnsgoederen.
Art 103. Wanneer iemand misbruik maakt van de gunst
•van particulier entrepot (95), kan de Administratie die gunst
geheel of gedeeltelijk intrekken, met vermelding der redenen in
het deswege te nemen besluit.
Behoudens de uitzonderingen waartoe de Administratie termen
mocht vinden, zullen in dit geval de geüntreposeerde goederen
binnen een maand moeten worden ingeslagen onder eigen hv-
lieer
(90). Wordt dit niet in tijds gedaan , dan zijn dr rechten
en accijnzen verhaalbaar op den voet van hoofdstuk XXIV.
Art. 104. Vervoer van wijn en buitenlandsch gedistilleerd
•van de losplaats naar een entrepot, uit het eene entrepot naar
(91). Zie verder het reglement verz. 1837 n°. 1C0, betreffende de ver-
plichtingeu vau den entreposeur, de sluit- en ontsluitgeldeu, enz.
Het tarief der pakhuishuren is opgenomen bij verz. 1860 n°. 15.
(92). Wanneer de goederen in hun geiieel, onvermengd met niet geentic-
poneerde , voorhanden zijn, is er geen boete verbeurd. (Zie art. 98).
(94). Zij worden dus als unbe/ieerclc goederen beschouwd.
(95). Uit misbruik is o. a aanwezig , ingeval vau schcuding van zegels
op putten en pompen in entrepot) voor wijn gelegd. (Ven. 1870 n°. 127
art. 0).
(90). d, i, dus op erudiet of tot vrijverbrii.it..
-ocr page 49-
29
het andere of van een entrepot naar een kantoor van uitvoer
onder afschrijving, moet vergezeld gaan van plombeering, verze-
geling of bewaking.
Art. 105. In Januari van elk jaar wordt de aanwezige voor-
raad opgenomen. Zoodanige opneming kan ook tusschentijds
geschieden. Ingeval van tekort in de particuliere of fictieve (97)
entrepóts moet de rekening worden aangezuiverd door betaling
van het veischuldigde wegens het te kort bevonden, behoudens
de kortingen voor vermis, bij de bijzondere wetten toegestaan.
Art. 10G. De aanwezige voorraad wordt op nieuwe rekening
overgebracht. Binnen tien dagen na de opneming moet de
eigenaar of zijn gemachtigde zich ten kantore van den entrepo-
seur vervoegen, ten einde de rekening te vereffenen en de be-
wijzen van vroegere entreposeering tegen nieuwe te verwisselen (98).
Art. 107. Wil de entrepositaris de rekening niet in tijds
mede vereffenen en teekenen, daij wordt voor fictie/\' geëntre-
poseerde goederen de borgtocht ingevorderd; terwijl de goederen
in publiek en particulier entrepot worden overgebracht in een
Rijks-pakhuis om behandeld te worden overeenkomstig hoofd-
stuk XII (99).
HOOFDSTUK XII.
Van verbodene, onbekende en onbeheerde goederen.
Art. 108. Goederen ten invoer verboden, doch onder hunne
ware benaming aangegeven (100), kunnen dadelijk weder wor-
den teruggevoerd of onder verzegeling of bewaking overgebracht
naar \'s Rijks pakhuizen in de hoofdplaats der Inspectie (100"),
even als volgens art. 15 de goederen als onbekend of onder de
algemeene benaming van koopmanschappen opgegeven en waarvan
vóór de lossing geene behoorlijke aangifte kan worden gedaan (101).
Art. 109. De goederen zullen, bij aankomst in de hoofdplaats
der Inspectie, worden gesteld onder beheer van den ontvanger ,
en zoodra mogelijk, immers binnen 2 X 24 uren daarna (zon-
i.\'J7). Uit art. ziet dus ook op accijnsvrij goed.
(98). De entrepöt-rckeningen kunuen niet eenzijdig afgesloten worden.
(99). Het verbod aan \'t slot van art. 102 is hier niet herhaald, zoodat
in dit geval de goederen ook ten uitvoer mogen worden aangegeven.
Men raadplege omtrent het afsluiten der entrepót-rekeningen verz. 1S45
u», 251 , 184G qO, 86 en 1802 n". 44.
(100). Zijn ze onder een vaUc/ic benaming aangegeven, dan worden ze
op grond van art. 213 verbeurd verklaard.
(100"). Vergelijk art. 110.
(1011 Zie omtrent de toepassing van dit art. o. a. verz. 1839 n°. 132.
-ocr page 50-
30
dagen niet medegerekend) ten overstaan van den Inspecteur of
iemand zijnentwege en van den belanghebbende, zoo hij zich
daartoe aanmeldt, worden geïnventariseerd.
Art. HO Zij blijven aldaar gedurende een jaar onder be-
waring van de ambtenaren.
Binnen dien tijd kunnen de niet verboden goederen nader
worden aangegeven, terwijl de ten invoer verboden goederen
kunnen worden teruggevoerd langs denzelfden weg, als zij zijn
ingekomen, vrij van rechten. In beide gevallen moeten de kos-
ten van beheer en bewaring door den belanghebbende worden
voldaan.
Art. 111. Na verloop van dien tijd zal de Inspecteur de on-
opgeéischte goederen doen verkoopen , na vooraf autorisatie van
den President der Rechtbank te hebben gevraagd. Die autori-
satie wordt op simpel rekwest en summier onderzoek verleend.
De verkoop zal echter niet geschieden dan na drie opvolgende
oproepingen van vier tot tot vier weken in de daartoe door
den Koning te bepalen nieuwspapieren. Die oproepingen wor-
den tevens aangeplakt vóór het kantoor ter plaatse van den
verkoop.
De verkoop moet geschieden in het openbaar en aan den
meestbiedende (102).
Art. 112. Ten invoer verboden goederen worden verkocht
onder voorwaarde van verzekerden terugvoer langs hetzelfde
kantoor, als ze zijn ingekomen, doch vrij van rechten.
Art. llü. Aan hem , die binnen twee jaren na den verkoop,
bewijzen kan daarop recht te hebben wordt de opbrengst uit-
gekeerd na aftrek der kosten en, van de niet verboden goede-
ren, tevens van de verschuldigde rechten en accijnzen.
Art. 114. Is de zuivere opbrengst niet binnen twee jaren
opgeëischt, dan wordt ze, ten behoeve van \'s Rijks kas. in
ontvang geboekt.
Art. 115. Goederen aan spoedig bederf onderhevig kunnen
onmiddellijk verkocht worden; mits na verkregen autorisatie
volgens art. 111. In dat geval wordt de opbrengst eerst na
verloop van drie jaren ten behoeve van \'s Rijks kas verkregen,
wanneer ze niet is opgcéeischt.
Art. 116. De vervoer naar de hoofdplaats der inspectie kan
worden nagelaten, indien er zich een Rijks pakhuis bevindt
(102). Onbeheerde accijnsgoedeleu mogen in geen geval worden verkocht
beneden het bedrag van den daarvoor verschuldigde» accijns en, zoo dit
bedrag niet kan worden verkregen, moeten ze worden vernietigd of on-
bruikbaar gemaakt. (Verz. 1357 n°. 4.3). Zie omtrent de emolumenten
erz. 1827 n". ü\'J).
-ocr page 51-
31
ter plaatse, waar de poederen zijn aangebracht. De opslag,
inventarisatie en verkoop geschieden dan, niet inachtneming
der vorige bepalingen, door tusschenkomst van den eersten
ambtenaar in loco, als vervangende den Inspecteur.
Art. 117. Indien de geconsigneerde niet verkiest inkomende
goederen op den voet dezer Alg. en van de bijzondere Wetten
in- of opteslaan , kunnen ze dadelijk weder worden teruggevoerd
naar buiten \'s lands. Heeft die terugvoer niet plaats dan wor-
den ze beschouwd als aan de Administratie in eigendom te
•zijn afgestaan voor de rechten en accijnzen. In geval van
publieke verkoop zal echter de meerdere (103) opbrengst kun-
nen worden gereclameerd op den voet en binnen den tijd in
art. 113 gemeld (104).
HOOFDSTUK XIII.
Reglement op liet aamjeven.
                    >
Art. 118. De aangifte ten kantore wordt gedaan bij schrif-
lelijk biljet, geteekend door den beheerder der goederen en als
zoodanig in \'t vermogen om ze ter visitatie aan te bieden. Hij
kan echter het doen der aangifte opdragen aan zijn bijzonderen
zaakgelastigde (105).
Ook kan hij de aangifte laten doen door bij de Administratie
geadmitteerde konvooiloopers , expediteurs , scheepsmakelaars of
(cargadoors (10G).
Een konvooilooper, expediteur , scheepsmakelaar of kargadoor,
wiens admissie om bijzondere redenen is ingetrokken, mag
niet weder worden toegelaten om eenigerlei aangifte voor ande
ren te doen, zelfs niet bij speciale procuratie (107).
(103). Dan recht, accijns cu kosten.
(104). Deze goederen zijn het eigendom der Administratie. Dus be/ioefl
zij ze niet publiek te verkoopeti. ünderhandsche verkoon kan ook. (Zie
verz. 1830 u». 115).
(105). Deze moet van een speciale volmacht voorzien zijn.
(106). Deze personen hehoeven geen speciale volmacht te vertooueu,
omdat ze bij de Administratie geadmitleerd zijn. Die admissie wordt door
den Inspecteur verleend.
(107). Het verlcenen van admissie om voor den eigenaar der goederen
op te treden is een maatregel èn iu \'t belang van den handel èn in \'t belang
van de Administratie. In \'t belang van den handel, omdat deze personen
bekend zijn met de voorschriften der wet en alles regelen wat noodig is om
daaraan te voldoen. In \'t belang der Administratie, omdat de bedreiging,
dat hnn admissie kan worden ingetrokken, een waarborg geeft voor het doen
van deugdelijke aangiften. De intrekking is opgedragen aan den Minister.
-ocr page 52-
32
Deze aangifte moet, bij invoer uit zee, voor accijnsgoed ge-
daan worden binnen acht dagen na aankomst ter losplaats (108).
Geschiedt zulks niet, dan worden de goederen gesteld onder
bewaking, ten koste van den belanghebbende; tenzij prolon-
gatie verleend ware.
Art. 119. Aan de geadmitteerde konvooiloopers, expediteurs,
scheepsrnakelaars of kargadoors wordt privilegie verleend,
voor den tijd van zes maanden na de gedane betaling, op alle
roerende goederen van hunne debiteuren, wegens alle voorschot-
ten , die door hen aan het Rijk zijn voldaan geworden. Dit
privilegie neemt onmiddellijk rang na de privilegiën bij art.
1185 en 1195 van het Burg. Wetboek en bij art. 313 van het
Wetboek van Koophandel vermeld; mits gaders na die van het
Rijk, wegens verschuldigde rechten en accijnzen.
Art. 120. Het biljet van aangifte moet inhouden,
in \'t algemeen:
De, namen der schippers, voerlieden, enz. en die der
schepen.
Een juiste specificatie der goederen onder derzelver ware
of eigene benaming (109).
Het getal stukken of collis, met onderscheiding dei-
halven , kwarten of andere gedeelten en uitdrukking van
merken en nummers. Bij invoer uit zee wordt geen opgave
van nummers vereischt (110).
De hoeveelheid in gewicht of maat naar ieders soort (111);
van \'t gedistilleerd tevens de sterkte en van naar de waarde
belaste goederen tevens de waarde. De waarde wordt berekend
naar den loopenden prijs hier te lande ten tijde der aan-
gifte, of wel volgens de prijs-courant in art. 123 omschreven,
in \'t bijzonder:
Van inkomende goederen, de plaats of hst land, vanwaar
ze zijn aangebracht (112). Zijn ze bestemd tot opslag in
entrepot of — wat accijnsgoed betreft — op crediet of met
vrijdom , dan moet hiervan uitdrukkelijk melding worden ge-
maakt.
(108). Waarom is er voor accijnsvrijgoed geen termijn bepaald ? Waarom
moet er .bij invoer uit zee eerst een generale verklaring en na aankomt ter
losplaats een specifieke aangifte plaats hebben P
(10\'J). Door benaming wordt verstaan die. welke algemeen bekend en
gebruikelijk is.
(110). Waarom niet V
(111). Hoeveelheid naar ieders soort" wil zeggen de hoeveelheid vau
elke soort, welke een verschillende benaming heeft. De hoeveelheid van
gepakte goederen moet zoowel aangegeven worden als van gestorte.
(112). Deze opgaven dieuen voor\'de otatistiek.
-ocr page 53-
33
Van uitgaande goederen, de plaats of het land der bestem-
ming (112) en van accnnsgoed tevens het uiteiste kantoor,
waarlangs de uitvoer zal plaats hebben.
Van doorvoer-goederen, de plaats of het land vanwaar ze
zijn aangebracht en waarheen ze bestemd zijn Cl 12): met
aanwijzing van het kantoor van weder uitvoer, tenzij die
mocht gesrhieuen aan de zee-zijde, in welk geval die opgave
kan geschieden op een der losplaatsen bij invoer uit zee.
Van binnenlands vervoerd wordende goederen, de plaats
van bestemming of lossing (113).
Art. 121. De aangifte en verdere behandeling van uitgaande
accijnsgoederen, waarvoor geen afschrijving of restitutie gegeven
wordt, zal geschieden even als van accijnsvrije goederen.
Art. 1\'22. Omtrent accijnsvrije goederen, inkomende of los
of gestort uitgaande (114), kan de aangever, ten zijnen koste,
opneming van de hoeveelheid in maat, gewicht of stuks vragen.
In dat geval wordt een consent tot lossing of lading afgegeven,
nadat, des noods, zekerheid voor de rechten is pesteld. Op
den rug van het consent wordt door de beambten de bevonden
hoeveelheid vermeld, waarnaar de rechten worden betaald tegen
afgifte van inkomend paspoort voor goederen ingevoerd tot vrij
verbruik, transito-paspoort voor doorvoer- en uitgaand paspoort
voor uitvoer-goederen.
Is er een groot getal collis van een zelfde soort van goede-
ren voorhanden, uiterlijk genoegzaam van dezelfde grootte of
iwaarte, dan kan de opneming bij overslag plaats hebben: d. i.
de ambtenaren Kunnen 5 tot 10 stuks per 100 uitkiezen: daar-
van gewicht of maat opnemen en zoo \'t gemiddeld gewicht per
colli bepalen. Gestorte goederen, bij het gewicht belast, kun-
nen worden geverifieerd volgens de maat, bij overslag der
zwaarte van een zeker getal maten te nemen in proportie als
voren (dus 5 a 10 ten honderd).
Naar den uitslag dezer verificatie geschiedt de betaling der rechten.
Accijnsgoederen moeten steeds grondig worden geverifieerd (115).
(Ilü). Deze opgaven dienen voor de statistiek.
(118). Deze bepaling is niet toepasselijk op ilcu vervoer oj> vrij territoir.
Alleen bij vervoer op onvrij terrein (zie art. l(iï) wordt een document gevorderd.
Zie voorts omtrent de aangifte, 18ti^ n». 100 pag. 5.
(114). Deze opneming ziet dus alleen op accijnsvrije goederen. Bij invoer
zoowel oji gepakte als op losse goederen , doch bij uitvoer alleen op losse oi\'
gestorte goederen.
Wordt van deze vergunning gebruik gemaakt, dan behoeft de aaugever
dus /vli\' geen hoeveelheid aantegeven. Voor de toepassing van art. 211
wordt de opgenomen hoeveelheid als aangegeven beschouwd.
(115). De verificatie van icetjnsgoed mag niet bij overslag plaats hebben,
i
-ocr page 54-
i4
Art. 123. Er wordt om de drie maanden een prijscourant
uitgegeven van die goederen, welke uithoofde van liet min af\\vis-
selende der waarde of\' anderszins, daarvoor vatbaar zijn.
De prijs-courant wordt opgemaakt door gecommitteerde make-
laars te Amsterdam, naar de middelbare marktprijs dezer goe-
deren op den 15en der vorige maand (zoo die niet invalt op een
Zondag, dan den 16e») in de steden Amsterdam en Rotterdam.
Bij liet opmaken er van worden de conditién bij verkoop van
goederen gebruikelijk in het oog gehouden.
Voor die goederen nu, welke in de prijs-courant zijn opee-
nomen, behoeft men geen waarde aan te geven, mnar knii men
zich refereeren aan de prijs-courant (110\').
Art. 124. Nadat de accijnsvrije goederen behoorlijk aange-
gegeven zijn, wordt de berekening der rechten overgelaten aan
den ontvanger. Men kan volstaan met de betaling van hetgeen
hij vordert. Voor misrekening zijn de ontvangers aan den
Lande verantwoordelijk.
Hebben de ontvangers te veel berekend, dan kunnen de aan-
gevers het te veel betaalde terugvorderen binnen een jaar na de
aangifte. Na verloop van dien tijd blijft het ten voordeele van
de schatkist (117).
Art. 125. De aangifte van accijnsvrij goed mag worden ver-
anderd (118) in hoeveelheid, soort en waarde, zoolang op het
noch het gewicht er van bepaald worden bij de maat. Vroeger was dit laatste
toegestaan voor zout, doch het Ie lid van art. 148 is vervallen. (Zie verz.
1852 n°. 70 j 8). Zie omtrent de verificatie van dranken art. 148 ,
2* eu 8« lid.
(116). Goederen, naar prijs-courant aangegeven, kunnen natuurlijk niet
worden benaderd. Tegenwoordig komen slechts enkele posten in de prijs-
courant voor. Exemplaren er van worden door den Inspecteur te 4:nsterdam
aan de overige Inspecteurs gezonden , die ze dan aan de betrokken ambte-
nareu toezenden.
Voor inkomende accijnsvrije goederen kan men zich dus vrijwaren tegen
bekeuring door opneming te vragen van hoeveelheid volgens art. 122 en
tegen benadering , door zich te houden aan de prijs-courant; dit laatste
voorzoover de ingevoerde goederen er in zijn opgenomen.
(117). Indien er verschil bestaat, omtrent de toepassing van het tarief,
wordt door de Administratie beslist. De goederen kunnen iutusscheu worden
ingeslagen , mits aangenomen worde zich aan de beslissing te onderwerpen
en borg te stellen.
Terugvordering van te veel betaalde rechten en accijnzen geschiedt bij
reclame op zegel.
Terugvordering van te veel betaalde accijns kan geschieden binnen Mei
maanden na afloop van het jaar, waarin de betaling is gedaan. (Verz.
1840 n». 211).
(118). Zie verz. 1835 n». 29).
-ocr page 55-
35
verkregen document. de visitatie nog niet aangevangen, noch eenige
aanhaling of\' bekeuring geschied is (119).
Art. 126. Op verzoek kan moderatie van rechten (120) ver-
leend worden wegens inkomende (121) goederen, die op de
rcize (122) bedorven of beschadigd zijn, ofschoon door onkunde
niet als zoodanig aangegeven, \'t Verzoek daartoe moet gedaan
worden vóór de goederen door den aangever tot en onder zich
zijn genomen.
                                                          «•
De moderatie wordt bepaald op een der volgende wijzen:
1°. Naar de mindere opbrengst bij openbaren verkoop dan
van gezonde goederen van dezelfde soort. Die verkoop moet
dan plaats hebben met voorkennis van den eersten ambtenaar
in loco. In de akte van verkoop moet de loopende prijs van ge-
zonde soortgelijke goederen vernield worden.
2°. Volgens den graad van beschadiging, bepaald door twee,
of des noods, drie beëedigde makelaars, waarvan één door de
Administratie, één door den aangever en de derde, zoo hij
noodig is, door het gemeentebestuur wordt benoemd. In plaat-
sen, waar geen makelaars zijn, worden beëedigde deskundigen
(experts) benoemd. Zij maken van hunne beslissing een ver-
klaring op zegel en leveren die in bij den eersten ambtenaar
in loco, om daarop te beschikken. De kosten komen ten laste
van den aangever.
Zijn de beschadigde goederen naar de waarde belast, dan
wordt een nieuwe aangifte toegelaten, waarop de visitatie dan
op nieuw geschiedt, \'t Spreekt van zelf, dat het recht van
benadering dan ook kan worden toegepast.
HOOFDSTUK XIV.
Reglement op het laden en lossen.
Art. 127. Na gedane aangifte worden aan de aangevers de
vereischte documenten afgegeven ; \'t zij volgbrieven , paspoorten ,
(119), Er wordt een nieuw document afgegeven en \'t vorige ingetrokken
tegen teruggave der reeds betaalde rechten. (Verz. 1839 n». 26).
(120). Van rechten ; dus niet vau accijns. Waarom wordt geen inode-
ratie verleend van beschadigde aocijnsgoedereu ?
(121). Zoowel bij invoer te lande en langs de rivieren , als bij iuvoer
ter zee Bij invoer te lande kan het geval zich echter niet gemakkelijk
voordoen.
(122). üp de reize. De ambtenaren moeten dus vooraf den staat vau
schip en lading onderzoeken , als die reden oplevert om de schade aan de
rei.i toeteschrijven.
3*
-ocr page 56-
36
enz. naarmate het yeval is (123). Alle getallen, zoo van de
goederen, maten en gewichten als van de waarde, worden in
de documenten duidelijk en leesbaar uitgedrukt in woorden en
niet met cijfers.
De plaats, waar de lading of lossing moet verricht worden,
kan, naar gelegenheid der zaak, worden aangewezen. (124).
In de documenten wordt de rubriek van het tarief vermeld,
waaronder de goederen ter berekening der rechten zijn gerang*
schikt geworden (125).
Art. 128. Wanneer het biljet van aangifte voor irjvoer ter zee
niet voor het geheel of het aangegeven gedeelte overeenstemt
met de gen. verkl, wat betreft de soort der goederen, \'t getal
collis of van losse goederen de hoeveelheid, dan rnag men
daarop geen paspoort ot consent tot lossing afgeven.
De eerste ambtenaar kan echter machtiging verleenen tot de
afgifte, ingeval de aangever hem voldoende redenen voor het
verschil kan opgeven (120).
In het algemeen worden geen documenten afgegeven op aan-
giften , oogenschijnlijk strekkende om \'s Rijks rechten te verkorten ,
(12.\'1). b. v. voor goedereu aan verificatie onderhevig, of die eerst bezich-
tigd moeten worden. (Consent tot lossing no. 5 IIJ. e. JJv).
Tot opslag in entrepot op de losplaats wordt voor die goederen gebruikt
eeu Consent n*. 5a.
Voor accijnsvrije goederen , waarvan geen opneming gevraagd wordt, heet
datzelfde document: Volgbrief.
Voor accijnsvrije goederen op vrij verkeer aangegeven en waarvan geen
opneming is gevraagd : betalings-paspoort n°. 7.
Bij invoer te lande en langs de rivieren , bij bestemming op crediet ol
entrepot verder dan de losplaats, en bij overschrijving van termijnen van
crediet : Volgbrieven n°. 8.
Bij uitvoer van accijusgoed onder afschrijving of restitutie , bij kustvaart
of vervoer over vreemd grondgebied : Consent tot uitvoer n<>. 9.
Bij uitvoer van lompen : betalingspaspoorl n°. 9!>.
Bij binnenl. vervoer : paspoort n.°. 14.
Bij doorvoer: transi/opaspoorl no. 1G. enz.
(124). b. v. aan \'t Hoofd". In de Noorderhaven"\'.
i\' 125). Niet toepasselijk op binnenl. paspoorten, noch op de gen. verkl.
bij invoer langs de rivieren.
(126). In de volgende gevallen zou in. i. daartoe machtiging gegeven
kunnen worden : wanneer in de gen. verkl. een verkeerde specie was ver-
meld of het getal collis, of wel de hoeveelheid gestorte goedereu verkeerd
ware opgegeven, en de aangever daarvan overtuigd , wilde niet tot de poging
tot fraude medewerken, weshalve hij een zuivere aangifte doet. Schipper
en stuurman zouden c. q. op grond van art. 209 en 210 worden bekeurd;
doch het komt me voor dat men de documenten volgens de aangifte moest
afgeven.
-ocr page 57-
37
b. v. van goederen . merkbaar met dat oogmerk samengesteld
uit afgescheidene deelen van eenig geheel, gelijk onparige schoe-
nen enz. In geval van weigering zijn de ambtenaren echter
verantwoordelijk.
Art. 129. Ook mogen geen documenten worden verstrekt tot
in- of uitvoer aan of van de zeekusten of stranden des Rijks (127);
tenzij bij blijkbare stranding of verongelukking. bij bezetting
der zeeboezems door het ijs of andere zeer bijzondere omstan-
digheden. In beide laatste gevallen wordt vergunning van de
Administratie vereischt (128). Bij stranding niet, omdat dan
wordt gehandeld overeenkomstig hoofdstuk ,V.
Eindelijk is de afgifte van documenten tot in- of uitvoer met
post-couriers verboden, tenzij op expres consent van den eersten
ambtenaar in loco.
Art. 130. Geraffineerd zout en vleesch worden bij invoer tot
na de lossing als accijnsvrij goed beschouwd en behandeld, om-
dat er alléén recht en geen accijns van is verschuldigd. Het
binnenlandsch vervoer van de goederen moet echter gedekt zijn
volgens de bijzondere wetten. Tot die dekking wordt derhalve
gebezigd het dubbel-paspoort (120). Zijn die goederen gelost,
dan vallen ze dus onder de bepalingen der wet op zout en ge-
slacht, en vervangt het dubbelpaspoort de accijnskwitantie.
Art. 131. In alle documenten wordt de tijd uitgedrukt, waar-
voor ze geldig zijn. Die tijd wordt in redelijkheid gesteld, naar-
mate van het gebruik, waarvoor ze moeten dienen.
Na verloop van dien tijd verliezen de documenten alle kracht,
tenzij de tijd is verlengd op den voet van art. 132 (130).
Ook verliezen de documenten hun kracht bij verandering van
transportmiddelen, indien de overlading is geschied buiten
(127). Deze bepaling staat in verbant! met art. 6 en 55 , waarbij is
voorgeschreven , dat de invoer en uitroer ter zee moet plaats hebben langs
de wachten, die aan de monden der zeegaten zijn gevestigd. Nu wordt hier
de afgifte van document geweigerd voor iu- en uitvoer van de zeekusten of
stranden , omdat men in verband met art. 6 en 55 moet aannemen, dat de invoer
frauduleus heeft plaats gehad , of bij den uitvoer een pogiug tot fraude ge-
daan wordt.
(128). De Prov. Inspecteur verleent deze vergunning onder verplichting,
daarvan kennis te scveu aan het Hoofdbestuur. (Verz. 1S24 n». 5. art. 66,
in verband met verz. 1S44 n°. 5 art. 1).
(129). Vergelijk verz. 1861 o*. 89.
(130). De tijd van vervoer kan gesplitst worden voor verschillende af-
•itanden. De biljetten verliezen dan hun kracht met het verstrijken van deu
tijd , welke voor cenigen bepaaldeu afstand i- aangewezen. De tijd voor
vervoer van acciitisgoed zoovee! mogelijk te beperken.
-ocr page 58-
38
voorweten van ambtenaren en zonder dat zij deswege aanteeke-
ning op de documenten hebben gesteld.
Art. 132. Ingeval de belanghebbende onmogelijk in staat is
om den tijd, in de documenten voorgeschreven, in acht te ne-
men, kan die tijd ->vorden verlengd door den eersten ambtenaar
in loco, waar de belanghebbende zich ten tijde van het opont-
houd bevindt (131).
Is op die plaats geen ambtenaar aanwezig, dan geschiedt de
verlenging door het plaatselijk bestuur.
De veilenging geschiedt gratis en ter verantwoording va.i
dengene, die haar lieeft verleend.
De oorzaak van het oponthoud wordt op de documenten vermeld.
Indien de termijn voor ter zee uitgaande goederen verstrijkt
tusschen den tijd van vertrek uit de ladingsplaats en de aan-
komst ter laatste wacht, blijven de documenten nog 14 dagen
van kracht (132), zoodat dit de afteekening en uitklaring niet
belet.
De uitgaande zeesehippers moeten de uiterste wacht aandoen,
die in de documenten is aangewezen. Indien echter de schip-
per bewijst, dat hij om bijzondere redenen verplicht was van
koers te veranderen en mitsdien een andere uiterste wacht aan
te doen dan mag ook daar de afteekening en uitklaring niet
worden geweigerd, wanneer overigens de lading in orde bevonden is.
Art. 133. De documenten tot lading of lossing; moeten in
handen gesteld worden van de met de verificatie belaste
ambtenaren.
Deze doen de verificatie of visitatie vóór of staande het laden
of lossen. Gedurende de lading of lossing mogen ze de docu-
menten niet medenemen. Wanneer de lading of lossing niet
op één dag afloopt en de aard der lading zulks vordert, wor-
den de biljetten gedurende den nacht door den ontvanger be-
waard (133).
Dit laatste moet met accijmyoed steeds plaats hebben. De
ontvanger geeft er een bewijs van af.
Na volbrachte lading of lossing en gedane visitatie of veri-
(131). IJe verlenging wordt geboekt in een verlengboek a*. 18 ace., tenvijl
er kennis van Hordt gegeven aan het kantoor van afgifte. De verleuging
moet niet lichtvaardig verleend worden. .Men moet zich vooral\' overtuigen:
1») of de in de documenten aangewezen vervoerder zelf de verlenging vraagt j
2») of de goederen werkelijk voorhanden zijn ;
3») of de omstandigheden werkelijk de verlenging hebben noodig gemaakt.
.;Verz. 1S53 n». 99).
(132]. Waarom is deze uitzondering noodig \'-
(138). Waarom is dit noodig \'-
-ocr page 59-
ficatie teekenen de ambtenaren ile documenten af, met uit-
drukking van dag- en jaartal (134).
Bij lading of lossing van accijnsgoed moeten de ambtenaren
onafgebroken tegenwoordig zijn.
Voor accijnsvrij goed behoeft dit niet, mits ze op de docu-
rnenten een verklaring stellen, dat de lading of lossing met
hun voorkennis is aangevangen en buiten hunne gestadige tegen-
woordigheid kan worden voortgezet. Zij zijn echter verant\\voor-
delijk (135).
Art. 134. Geene goederen mogen, tot transport van de eene
binnenlandsche plaats naar de andere, worden ingenomen in
uitgaande schepen, noch in inkomende schepen of lichters, die
nog te lossen hebben: tenzij met permissie van den eersten
ambtenaar in loco (136).
Art. 135. Documenten tot laden of lossen hebben geen kracl)t
vóór zonsop- en na zonsondergang, noch op Zondagen (136a).
De eerste ambtenaar in loco kan daartoe echter vergunning
verleenen en daarvan aanteekening stellen op de documenten.
Documenten tot in- of uitvoer of binnenlandschen vervoor zijn
evenmin geldig tot transport tusschen zonsonder- en opgang
op de lc linie aan de landzijde (137).
De Administratie kan echter in \'t belang van den handel
wijzigingen op deze bepaling voorschrijven, zoowel in het alge-
meen, als in \'t bijzonder omtrent postwagens, beurtsomepen, enz.
De hai\'ing, door ventjagers of eerste buizen aangebracht, de
versche visch, oesters en kreeften, de fruiten en andere aan
spoedig bederf onderworpene accijnsvrije goederen mogen zonder
permissie ten allen tijde worden gelost, afgezonden en ver-
voerd (138).
Alt. 136. Uit zee inkomende ladingen accijnsvrije goederen
in lichters op de losplaats aangebraent kunnen , óf in haar ge-
heel óf elke lichtervracht in \'t bijzonder worden aangegeven ,
naar verkiezing van den aangever. Wordt de geheele partij
(134). Vergelijk art. 14\'J.
(135). Waarom moeten ze bij aceijnsgoed steeds tegenwoordig zijn en
behoeft dit voor accijnsvrij niet V
< 130). Bij overtreding is art. 217 van toepassing.
(13«a). Vergelijk art. 131.
(137;. Aan de zeezijde zijn ze dus ook bij iiachl geldig. Waarom is de
vervoer bij nacht aan de zeezijde ook niet verboden ?
(138). \'t Verbod van laden en lossen geldt èn voor de zee- èn voor de
landzijde. Dat van vervoer alleen voor de landzijde. De uitzondering
omtrent aan bederf onderhevige goederen ziet zoowel op laden en lossen, als
op vervoer.
-ocr page 60-
40
in eens aangegeven dan wordt met de lossing gewacht, totdat
alles is aangebracht en in eens ter visitatie kan worden aan-
geboden (139). Mocht echter de aangever verlangen dat de
successievelijk aangebrachte gedeelten der lading worde gelost
en de visitatie geschiede in zijn pakhuis, dan zal zulks niet
worden geweigerd, mits het pakhuis afgescheiden zij en met
een slot van wege de Administratie worde voorzien.
Art. 137. Geene aangifte van goederen van dezelfde soort,
bij de waarde belast, wordt aangenomen, indien de waarde wordt
aangegeven op meer dan/" 4000.—; tenzij de aangifte geschiedt
naarde prijs-courant (zie art. 123) (140).
Indien dus de partij meer dan f 4000.— waarde heeft, moet
de aangifte gesplitst worden.
Mocht die splitsing ondoenlijk zijn, dan kan de aangifte ineens
worden toegelaten op machtiging van den naastbijzijnden amb-
tenaar , hooger in rang dan de ontvanger.
Art. 138. Nadat alle ter zee aangebrachte goederen, verge-
leken met de gen. verkl. overeenkomstig de Wet gelost zijn ,
wordt aan den schipper een akte van afrekening afgegeven.
Die akte moet bij de weder uitvaart ter laatste wacht wor-
den vertoond en overgegeven.
Het triplicaat der gen. verkl. wordt ingetrokken. Daarop
moeten de visiteurs hebben vermeld:
«Het in deze genoemd schip is geheel uitgelost en de lading
is conform de verklaring ten onzen overstaan bevonden."
De akte van afrekening wordt niet verleend dan op vertooning
der bewijzen van betaling der inkomende vuur-, ton-, baken-
en loodsgelden (141).
Art. 139. De uitgaande documenten en transit o-paspoorten
worden, na gedane visitatie en accoord bevinding aan den be-
(139). Dit uit. spreekt alleen van accijnsvrije goederen.
Uit de redactie van dit wetsartikel moet men onniakeu, dat als regel
wordt beschouwd : aangifte van elke liohtervracht in \'t bijzonder, en als
uitzondentig : aangifte in massa.
Omdat uu van accijitsyoed gezwegen wordt , zal men zich daarvoor aan den
regel moeten houden , n.1. aangifte van elke lichtervracht in \'t bijzonder.
\'t Komt mij echter voor dat men, behoudens de uoodige voorzorgen tegen
misbruik , aangifte in Massa voor aecijnsgoed kan toelaten , mits die aangifte
geschiede binnen 8 dagen na aankomst ter losplaats van den eersten lichter.
(140). Wat is het doel van dit verbod en waarom geldt het niet voor
aangiften op prijs-courant V
(141). In dorso van de akte van afrekening worden vermeld de surplus-
provisien op de gen. verkl. aangetcekend en onder verzegeling gebracht.
Indien er geen surplus provisicn aanwezig zijn , wordt daarvan mede aan-
teckeniug gedaan. (Verz. 1845 n». 115 en 1847 o». 106).
-ocr page 61-
41
langhebbende teruggegeven; uitgezonderd ter uiterste wacht,
waar ze worden ingetrokken.
Art. 140. Ook de inkomende paspoorten en de consenten tot los-
sing worden op de losplaats na visitatie en verificatie ingetrokken.
Des verkiezende kan de belanghebbende een extract of ander
bewijs van de intrekking der documenten verkrijgen, ook van
volgbrieven, paspoorten en geleibiljetten voor de kustvaart en
vervoer over vreemd grondgebied (142).
Art. 141. Inkomende rivierschippers , die tusschen de eerste
wacht en losplaats, — en uitgaande zee- en riviersclrippers,
die tusschen de laadplaats en laatste wacht genoodzaakt zijn
tot lichten, moeten daartoe consent vragen aan den eersten
ambtenaar van \'t naaste kantoor. Dit consent wordt verleend
door aanteekening op de documenten.
Ingeval van bewijsbaren hoogen nood mag de schipper, zonder
consent,
tot lichting overgaan; mits hij van het gelichte nauw-
keurig aanteekening houde op de documenten; en in elk geval
de lichters tot de weder inlading der goederen bij de schepen
verblijven (143).
Art. 142. Betaalde uitgaande rechten voor goederen, die niet
zijn uitgegaan, worden gerestitueerd, op voorwaarde, dat de
koopman daarvan verklaring doe vóór de in- of oplading; of
wel dat de weder ontlossing of aflading door de ambtenaren
zij geattesteerd, binnen den tijd waarvoor het paspoort is ver-
leend. Op bewijs van een en ander doet de ontvanger, bij
wien de betaling is gedaan, de teruggave (144).
Op behoorlijk bewijs geschiedt ook teruggave van betaalde
rechten wegens goederen verongelukt op het uitgaan binnen de
zeegaten of vóór het passeeren der laatste wacht (145), of op
het inkomen, alvorens ter losplaats gekomen te zijn.
Art. 143. Tot invoer, lossing, lading, vervoer en uitvoer
van goederen, vrij van recht en accijns, worden geene documen-
ten vereischt; t. w. voor die op het inkomen vrijgesteld , voor
zoover het transport in een binnenwaartsche, en die op het
uitgaan vrijgesteld, in een buitenwaartsche richting plaats hebbe.
De vrijstelling van document geschiedt op voorwaarde: 1°. dat
Wanneer het triplicaat der geu. verkl. voorzien is van de verklaring des
visiteurs dat het schip geheel uitgelost is, dan heeft de schipper aan zijne
verplichtingen voldaan en mag hem de akte vau afrekening niet geweigerd
wordeu ; tenzij hij nog geen vuur-ton-baken- en loodsgeld mocht hebben vol-
daan. (Ven. 1853 no.\' 87i.
(142). Voor inkomende paspoorteu bestaat dit bewijs in een dubbel ar vau.
(Verz. 1801 n« 39).
(143). Waarin verschillen deze bepalingen vau die bij art. 19—22. \'f
(144). Hoogere tusseheukomst is dus niet noodig. Vergel. art. 73 en 74.
(145). Als "bij aant. 144.
-ocr page 62-
ïl
het vervoer aan de landgrenzen iil.mts hebbe bij <ltty en langs
de aangewezen heerbanen; 2". dat er niet gelost of geladen
worde uit- of in inkomende of uitgaande zeeschepen, buiten
tegenwoordigheid of zonder voorkennis der ambtenaren; 3°. dat
bij invoer ten eersten kantore en bij uitvoer ter laatste wacht,
schriftelijke aangifte van hoeveelheid, soort, herkomst en be-
sternming gedaan worde op een boete van / 25.— ten Jaste van
den vervoerder. Bij zichtbaar verkeerde opgave wordt de hoe-
veelheid ten zijnen koste opgenomen. (147).
Bij invoer uit zee wordt de opgave op de akte van inklaring
gesteld, behoudens nadere aangifte op de losplaats.
Vrij van de formaliteiten , bij dit art. voorgeschreven , zijn de van
de nering komende Nederlandsche visschers, bij art. 24 gemeld.
Ondanks de vrijstelling van document voor vrije goederen.
hebben de ambtenaren toch altijd recht tot visitatie.
Art. 3 en i verz. 1870 n°. 61. Bij invoer van vrije goederen,
langs de rivieren ofte lande, waarvan de visitatie volgens art.
41 A. W. wordt verschoven, wordt de aangifte gedaan op den
voet van art. 40 A. W.
Op die aangifte wordt kosteloos een volgbrief afgegeven, die
vóór de lossing aan de ambtenaren ter bestemmingsplaats wordt
vertoond.
Bij verzuim verbeurt de schipper of vervoerder ƒ50.— tot
/ 300.— boete.
Indien in dit geval verzegeling, plombeering of bewaking wordt
toegepast, dan geschiedt deze ten koste van het Rijk. Het.
schenden der looden of zegels, uitgezonderd ingeval van over-
macht, wordt gestraft met een boete van / 100.— tot / 500 — (148).
Bijzondere bepalingen omtrent de lossing en ladiny , in- en
uitslag en ivijze van verificatie van accijnsgoederen.
Art. 7 verz. 1870 n°. 61. Gedistilleerd, wijn, zout, suiker
of zeep moeten, wanneer ze doorgevoerd of met afschrijving
van accijns uitgevoerd worden, in de uitgaande schepen wor-
den geladen in de gewone laadruimen: tenzij blijke uit eene
door de ambtenaren op de documenten gestelde verklaring, dat
ze met hun voorweten in een ander met name aangewezen
gedeelte van het schip geladen zijn.
(147). Zie omtrent aangifte van kleinigheden verz. 1863 n<>. 14u. i>r
instructie omtrent vrije aangiften verz. 1S45 11». 104.
In sommige gevallen is mondelinge aangifte toegestaan. (Verz. 1803 nu. 140).
(148). Zie voorts verz. 1870 n». 02 en 117 omtrent de toepassing van
deze artikelen.
Waarom zijn de voorzorgen van verzi geling enz. noodig, ofschoon et
geen recht verschuldigd is ?
-ocr page 63-
13
Bij bevinding van goederen, in strijd met dit voorschrift
elders in het schip geborgen, worden die goederen verbeurd
verklaard en de schipper gestraft rnet een boete van 10 X het
bedrag van den accijns (149).
Art. 144. Regel is dat, bij invoer Ier zee, de lossing plaats
heeft binnen 8 dagen na aankomst ter losplaats (150). Wordt
de lossing langer uitgesteld, dan worden wakers aan boord ge-
plaatst. Dit geschiedt ook, wanneer de lossing eenmaal begon-
nen zijnde, niet van elke partij, waarvoor consent is afgegeven,
onafgebroken wordt voortgezet.
De Administratie diaagt zorg dat er van hare zijde geen
oponthoud plaats heeft.
Art. 145. Vóór de afgifte van consent tot lossing (151) moet
borg gesteld zijn voor recht en accijns. Wanneer gedurende
de lossing de borgtocht onvoldoende wordt bevonden, kan men
de lossing staken tot er suppletie is gesteld.
Art. 146. Voor in voer-goederen (152), waarvan de debiteering
elders geschiedt of waarvan de accijns ter plaatse van bestem-
ming moet worden betaald, (153) wordt, op bewijs dat deswege
de vereischte zekerheid is gesteld, de ter losplaats gestelde
borgtocht vernietigd.
Indien echter, bij invoer langs de rivieren of\' te lande, de
conditie van den invoerder niet toelaat zoodanig bewijs af te
wachten, kan hij de geverifieerde goederen, ten koste van den
belanghebbende, bij den ontvanger in bewaring geven, ter ver-
(149). Bij de berekening van deze boete worden dus niet «Ie rechten in
aanmerking genomen. Wanneer dus bij doorvoer van gedistilleerd b. v.
100 liter ad 50% op een verboden plaats wordt gevonden ; is de boete
10 X ƒ53 = /530.- en niet 10 X (53.------\\- 3.—) \'sa ƒ560.—
(150). Vergelijk het 2« lid van art. 118.
(151). Van goedereu ter zee ingevoerd. Bij invoer te lande en langs
de rivieren wordt altijd borg gesteld ; tenzij het kleinigheden betreft, waar-
van de rechten en den accijns aan \'t Expeditie-kantoor dadelijk worden
betaald.
Bij invoer ter zee wordt aan Je eerste wacht geen borgstelling gevorderd,
maar in sommige gevallen wel op de losplaats ; b. v, bij invoer van accijns-
goed en accijnsvrijgoed, waarvan opneming volgens art.
122 gevraagd wordt.
Dus wordt in \'t algemeen borgtocht gevorderd, wanneer de visitatie of
verificatie niet plaats heeft op een betalingspaspoort of aecijnsktvitaniie.
(152,\'. Zoowel ter zee als te lande of langs de rivieren ingevoerd.
(153). De accijns van gedistilleerd moet betaald worden ter üeslemmings-
plaate, uitgezonderd \'loeveelheden van 15 liter. (Verz. 1803 n». 70).
Bij invoer van ruwe suiker onder dadelijke betaling , wordt de accijns ter
losplaats betaald Ook voor wijn. Voor andere accijnsgoederen ter losplaats
of bestemming.
-ocr page 64-
Ai
zekering van het verschuldigde. De rechten en de accijns zijn
daarop des noods verhaalbaar op den voet van hoofdstuk XII.
Art. 147. Grondige verificatie moet altijd plaats hebben:
1°. bij invoer, 2°. bij uitvoer onder afschrijving of restitutie ,
3°. voor zoover de tegenwoordige wet of de bijzondere wetten
die voorschrijven (154), 4°. in \'t algemeen, wanneer zulks noo-
dig wordt geacht (155).
Door grondige verificatie wordt verstaan: weging, meting,
roeiing, proeving of keuring door twee ambtenaren, waarvan
ten minste één in \'t bijzonder is aangesteld als weger, metei .
roeier, proever of keurder (156).
Art. 148. (157). Opneming van de hoeveelheid dranken 0)>
fust
geschiedt door roeiing.
Indien de belanghebbende zich deswege vóór de lossing ver-
klaart, kan hij de fusten aanvullen, mits de ledige fusten aan
de ambtenaren worden vertoond. In dit geval is het voldoende,
dat 5 si IC fusten worden geroeid en naar deze roeiing de ge-
heele partij worde berekend.
Van onregelmatig vaatwerk of andere voorwerpen moet de
inhoud bepaald worden onderzocht (158).
De hoedanigheid der dranken wordt bepaald door proeving
en opneming der sterkte.
Art. 149. Na gedane verificatie stellen de ambtenaren van
hunne bevinding een verklaring op den rug van het document.
Die verklaring strekt tot grondslag voor de betaling van den
(154). B. V. bij uitslag uit entrepot , bij uitslag van gedistilleerd met
overschrijving van credict, enz.
(155). Men kan het dus altijd doen, zelfs dan wanneer de wet het niet
bepaald voorschrijft.
(156). Deze bepaling ziet niet op de weging, meting, enz., bedoeld bij
art. 240. Die opneming is cigentlijk geen verificatie, maar dient slechts
om te constateeren de juiste hoeveelheid aangehaalde goederen die onder
\'t beheer van den ontvanger wordt gesteld. De art. 147 en 151 zijn dan
ook niet toepasselijk ingeval van bekeuring en aanhaling. (Zie verz. 1848
«o. 100 en 101).
(157). Het ie lid van art. 148 is vervallen. (Zie verz. 1852 n0 70 § 8).
(158). Hij uitslag en vervoer van gedistilleerd op flesschen of kruiken in
kelders , worden in de eerste plaats Jff of hoogstens J . va:i de geheele
partij kelders uitgekozen, en bij bevinding dat die een gelijk getal tlesscheu
uf kruiken van gelijke grootte bevatten , wordt de inhoud van twee of drie
flesschen of kruiken uit elk der uitgekozen kelders gewogen eu gemeteu en
daarnaar de geheele partij berekend. Destaan er echter uaar de uitkomst
dier opneming termen tot bekeuring, dan wordt de verificatie uitgestrekt tot
al de fless-hen of kruiken, die zich in de uitgekozen kelders beviuden. Art.
114 i 1 e. verz. 18G3 n°. 80, in verband met de res. van 6 Juni 130;* no. 88).
-ocr page 65-
ib
accijns, het debiteeren van de entrepót- of credietrekening, de
borgstelling, afschrijving, restitutie of anderszins, naarmate het
geval is, toegepast op de bijzondere wetten en behoudens de
wijzigingen in de tegenwoordige wet vervat (159).
Art. 150. Er kan herverificatie plaats hebben:
a.     op vordering van den belanghebbende.
b.       •)         »             o een der met het toezicht belaste anib-
tenaren.
c.     op vordering van een ambtenaar van hoogeren rang.
Zoodanige herverificatie geschiedt ten koste van ongelijk.
Bij herverificatie moet de r/eheele partij worden opgenomen (160).
Zij wordt verricht door een ander Rijks-ambtenaar, daartoe
gemachtigd. Diens uitspraak is beslissend; tenzij het verschil
bestaat in de sterkte van het gedistilleerd.
Art. 151. AW. art. 32 Wijnwet, en art. 37 Suikerwet van
1865. Er kan een derde verificatie plaats hebben op verzoek
van een der partijen, voor zooveel betreft: a de sterkte van ge-
distilleerd: 6 de soort en hoedanigheid van wijn; c de soort en
klasse van suiker (161).
Van de nader te onderzoeken goederen worden proeven of
monsters genomen. Deze worden opgezonden aan den Prov.
Inspecteur, nadat ze door den belanghebbende en de ambtenaren
verzegeld zijn.
Betreft het gedistilleerd dan wordt de proeve door twee des-
kundigen onderzocht, waarvan de belanghebbende en delnspeo
teur ieder een benoemen. Zijn deze het niet eens, dan benoe-
men ze te zamen een derden keurder om tnsschen hen te be-
slissen. Bestaat er verschil omtrent de keuze van dien derden
keurder, dan wordt hij door het Gemeente-bestuur benoemd.
(159). b. v. Ingeval bij invoer te lande en langs de rivieren de verificatie
niet plaats heeft aan ile eerste wacht en er minder bevonden wordt dan
aangegeven is , dan wordt de accijns van het minder bevondene op de borg-
tocht verhaald , tenzij de belanghebbende die ter losplaats mocht betalen.
Volgens verz. 1807 n°. 117 moeten de ambtenaren de bevonden hoeveel-
heid steeds iu schrijfletters uitdrukken , zelfs dan , wanneer er geen verschil
bestaat. Bij de wet op het gedistilleerd (verz. 186:5 n°. 00 art. 111 § 3),
is echter bepaald, dat bij inslag van gedistilleerd het document voor conform
wordt afgeteekend , wanneer geen grooter verschil bestaat dan van één ten
honderd op de herleide hoeveelheid tot 50 %.
Voor gedistilleerd moet bij uitslag ook vermeld worden het wan dei-
fusten\', de warintegraad en de inzinking van den vochtweger.
(160). Voor zout kunnen de ambtenaren ook herverificatie vorderen van
een gedeelte der partij. (§ 9. Verz. 1852 n°. 70).
Voor wijn hebben beide partijen die bevoegdheid (art. 32 verz. 1870 n*. 127)..
Ook voor suiker Tart. 37 verz. 1865 u». 48).
(1C1\\ De tweede opneming is dus beslissend, wat de hoeveelheid betref\'.
-ocr page 66-
46
Wijn en suiker wordt onderzocht door de daartoe aangestelde
commissièn.
Art. 152. Volgens art. 150 geschieden de herverificatien ten
koste van ongelijk. Bedraagt echter het verschil tusschen het
eerste en tweede onderzoek of dat tusschen het tweede en derde ,
minder dan \'/«, dan komen de kosten van het nader onderzoek
ten laste van hem, die het heeft gevraagd (161").
HOOFDSTUK XV.
Van de bewaking en verzegel in g.
Art. 153. De Administratie is bevoegd te doen bewaken, ver-
zegelen of plombeeren alle beladene schepen, vaar- of voertuigen ,
bij invoer tot na aankomst ter losplaats, bij uitvoer tot bij het
verlaten van \'s Rijks grondgebied (162).
Behalve in het geval van art. 154 komen de kosten ten laste
van \'t Rijk.
De schippers (163) zullen echter, op eigen kosten, de wakers,
zoo lang zij aan boord zijn, van spijs en drank voorzien,
\'t Getal wakers is gewoonlijk twee, nooit meer dan drie (164).
Art. 154. De kosten komen ten laste van den handel, wanneer
genoemde voorzorgsmaatregelen bij de tegenwoordige wet zijn
bevolen of speciaal geautoriseerd (165).
De wakers krijgen in dit geval, behalve spijs en drank ƒ 1.50
(16xa). Vergelijk Art. 38 $ 1 der Suikcrwet van 1865 N°. 48.
(162). J)ezc voorzorgsmaatregelen worden o. a. steeds toegepast :
a)   bij invoer van accijus-, of hoog belaste accijnsvrije goederen;
b)  op goedere» ingeklaard als onbekend, of onder de algemeene benaming
van koopmanschappen ;
e) bij inklaring van collis in dispuut;
d)  op bijleggers;
e)  bij inklaring van gestorte goederen in vreemde maat of gewicht;
f)  bij invoer langs de rivieren, wanneer de visitatie of verificatie wordt
verschoven tot op de losplaats ;
g)  bij uitvoer van accijnsgoed onder afschrijving of restitutie ;
h) bij invoer van gouden en zilveren werken.
(163). De sc/iippers ; dus hebben de wakers daarop geen recht bij bege-
leiding van voertuigen.
(164). Men verzegelt of plombeert de toegangen tot de lading. Is dit
niet voldoende, dan de collis of de goederen zelve.
Bij onvoldoende of ondoelmatige verzegeling wordt de betrokken ambte-
naar gestraft.
(165). Dit is niet onbillijk, want deze gevallen zijn bijna alle de zoo-
dauige, welke de belaughebbenden zelven voorkomen kunnen i b. v. die
volgeus b—f, aant. 162.
-ocr page 67-
47
jjer \'24 uren, ook voor de terugreis. Voor de terugreis mag
men echter niet meer dan 4 dagen rekenen.
Volgens art. 3. vet van 1S70, komen de kosten ten laste van
het Rijk, in geval van invoer van vrije goederen, waarvan de
visitatie tot op de losplaats wordt verschoven.
Volgens art. 38 § lc verz 1865 n°. 48 komen de kosten van verze-
geling en plombeering van suiker, in elk geval ten laste van \'t Rijk.
Art. 155. Schending van plombs of zegels wordt gestraft met
eene boete van 10 X \'t recht en den accijns van de goederen,
waarop de plombeering of verzegeling is toegepast.
Omdat voor vrije goederen deze boete = 0 zou zijn. is bij
art 4 wet van 1870 bepaald, dat de boete zal bedragen f 100
tot f 500, in geval van schending der plombeering of verzege-
ling van vrije goederen, bij invoer lanqs de rivieren of te
lande
(160).
De boete komt ten laste van schipper of vervoerder.
Is de schending, bedoeld bij art. 155, A\\V een gevolg van
toevallige omstandigheden , die geene verdenking van fraude aan
de hand geven, of in geval van art. 4 wet van 1870 een gevolg
van overmacht, dan wordt de boete niet toegepast.
Art. 156. Het ongeschondene der plombs of zegels, of de
tegenwoordigheid van wakers, beveiligt niet tegen bekeuring,
indien bij latere visitatie verschil in specie of hoeveelheid be-
vonden wordt. In dit geval rekent men. dat ei\' verwisseling,
onttrekking of bijvoeging heeft plaats gehad.
HOOFDSTUK XVI.
Van het volvoer hintten \'s land» (167).
1°. Aangaande accijnsvrije goederen.
Art. 157. Tot dekking der inlading, van het vervoer en de
lossing op onvrij territoir (168) worden afgegeven binnenlandsche
(166). Dit art. ziet dus niet op vrije goedereu ter zee ingevoerd.
Wanneer nu bij generale verklaring, vrije goederen (b. v, steenkolen worden
«orden aangegeven, en men vermoedt , dat er onder d« lading belastbare
goedereu verborgen zijn , dient men bewaking toe te passen ; want, ingeval
men het schip had verzegeld, zou de schipper onderweg de zegels verbreken,
de beluste goederen overboord zetten en gerust zijn, dat men hem ter los-
plaats niet k; n straffen, omdat men duur slechts steenkolen (vrije goederen)
bevindt ; want het recht 0. de boete 10 X 0 r= o
(167). Alleen in- en uitvoer U belast, dus niet het biuuenlmidsc/i tiert/oer;
waartoe dienen dan de bepalingen van dit hoofdstuk ?
(168). Op vrij terreiu is geen dekking noodig. Zie de omschrijving van
dit terreiu bij art. 162 en 16«.
-ocr page 68-
48
paspoorten (169). De paspoorten worden verkregen op aangif-
ten, overeenkomstig hoofdstuk XIII, ten kantore van inlading of
het naastbij gelegene.
Zij wijzen o. a. aan, de te houden route en des noodig de
posten onderweg, waar ze ter afteekening moeten worden ver-
toond.
Voor lompen wordt borg gesteld ten bedrage van het uitgaand
recht; voor ten uitvoer verboden goederen, ten bedrage van <le
dubbele waarde (170).
Alt. 158. Het bedrag van den borgtocht vervalt aan het
Rijk, indien het paspoort niet binnen zes weken (171) ten kan-
tore van afgifte is terugontvangen (172), voorzien van een ver-
klaring van een ambtenaar , dat de goederen binnen den vnor
het vervoer bepaalden tijd zijn aangekomen en gelost.
Dag en jaartal wordt daarbij uitgedrukt (173).
Bij ontstentenis van ambtenaren ter bestemmingsplaats wordt
die verklaring gesteld dooreen persoon, daarvoor door het plaat-
selijk bestuur aangesteld. De houder betaalt in dit geval 10
cent voor elk paspoort.
Art. 159. Wanneer verzuimd wordt de paspoorten op de daar-
voor aangewezen posten te doen afteekenen, houden ze op liet
vervoer te dekken (174).
Art. 160. Voor goederen, waarvan het invoerrecht meer dan
4% van de waarde bedraagt, b. v. manufacturen, en ook voor
ten invoer verboden goederen. mogen geene binnenlandsche pas-
poorten worden afgegeven tot vervoer in binnenwaartsche rich-
ting op de 1° linie (terrein omschreven bij art. 177) (175).
Dit verbod geldt echter niet : 1° wanneer de in- of oplading
geschiedt in besloten steden of forten (176); 2° wanneer blijkt
(169). I, ü, Dv. b» 14.
(170). Waartoe dient deze borgstelling f Zie omtrent de aangifte en
strekking der pa\'spoorten o. a. verz. 1827 n". 104 en 1852 n"- 20.
f171). Zie art. 281.
(172). Zie over de wijze van terugzending verz. 1863 n». 166.
(173). De Prov. Inspecteurs kunnen teruggave van den borgtocht auto-
riseereu , ingeval het paspoort is verloren gegaan ol\' door verzuim van den
schipper niet afgeteckend is . mits blijke van het verblijf der goederen
binnen\'s lands.
(174). In dit geval wordt dus art. 219 in verband met a. i. 205 toegepast.
(175). Was dit verbod niet in de wet opgenomen, dan zou de smokkel-
handel zeer gemakkelijk zijn. Immers men zou de goedereu bij een goede
gelegenheid over de grens voeren en dan onmiddellijk bij den ontvanger een
paspoort vragen om voor het verder vervoer gedekt te zijn.
(176;. Waarom kan deze uitzondering worden toegestaau ?
-ocr page 69-
49
van den inlandschen oorsprong (177), en 3° wanneer blijkt van
den wettigen invoer door overlegging van het dubbelpaspoort
van betaalde rechten (n° 7 IU en Dv). Dit dubbelpaspoort
wordt dan afgeschreven of ingetrokken.
Art. 161. Zonder binnenlandsche paspoorten kunnen worden
vervoerd:
a.   Kleine partijen levensmiddelen en andere waren voor hui-
selijk gebruik en dagelijksclie behoeften.
b.   Voortbrengselen vanden grond en versche vruchten, die van
de akkers of boomgaarden naar de schuren of uit de schu-
ren naar den molen of de markt gebracht of van daar
teruggevoerd worden.
c.   Verhuisboedels.
rf. Vijf kilogrammen lompen (vz. 1862 nü 100 art. 24).
e.   Goederen in een binnenwaartsche of zijdelingsche richting
vervoerd wordende in zoodanige hoeveelheid, dat het in-
voerrecht niet meer dan /\' 1.00 zou bedragen.
Omtrent de vervoer aan de zce-zijde van goederen , genoemd
bij letter d en e, zal de vrijdom zich uitstrekken tot de
drievoudige hoeveelheid, dus voor lompen tot 15 kilogram.
f.    Materialen voor dijk-, polder- en zeeweringswerken en
voor \'s rijks fortificatiën, mits daarvan blijke bij attest,
afgegeven door of van wege het departement of de autori-
teit aan of door welke de levering of verzending geschiedt.
Voorts kan de administratie, op aanvrage, de vrijstelling voor
andere goederen toestaan, naarmate van omstandigheden, in
\'t belang van fabrieken, trafieken of andere bedrijven.
Hij, die misbruik maakt van de vrijstelling door uit- of in-
voer der van paspoort vrijgestelde objecten, wordt gestraft als
fraudateur, volgens art. 205 (178).
Art. 102. Paspoorten worden niet vereischt tot vervoer op
vrij terrein, d. i. buiten den bij K. B. van punt tot punt aan-
gewezen afstand van de grenzen. Het terrein tusschen die aan-
gewezen punten en de grenzen, noemt men de Linie. De afstand
(177). De oorsprong behoeft juist niet door schriftelijke bewijzen gestaafd
te worden. Als de ambtenaren er zedelijk van overtuigd zijn is het voldoende.
Aan de soort der goederen kan men het veelal weten.
(178). Op grond van deze bepaling is toegestaan dat door de Prov.
Inspecteurs admissiën tot vrijstelling van paspoorten worden verleend aan
marskramers. Die admissiën zijn één jaar van kracht. De paspoorten
worden dan vervangen door geleibiljetten. Zij zijn voor niet geplombeerde
goederen hoogstens 5 dagen op de Ie linie en 10 dagen op de 2e linie
geldig. Voor geplombeerde hoogstens 15 dagen, \'t Arerbod van art. 100
ziet ook op de afgifte van deze geleibiljetten. Zie verz. 1823 nj. 53).
Voorts is de vervoer van yranen vrijgesteld op de 2" linie, zoodat deze alleen
op de Ie linie gedekt behoeven te zijn. (Verz. 1848 n». 78 en 107.
-ocr page 70-
50
tusschen deze punten en die bedoeld bij art. 177, noemt men de
2° linie, en het terrein bij art. 177 omschreven, de le linie.
De 1° en 2° linie is onvrij territoir voor accijnsvrije goederen. Alleen
de le linie voor accijnsgoederen (179).
In het algemeen is de afstand tusschen de grenzen en de aan-
gewezen punten (plaatselijke omstandigheden uitgezonderd) 22000
meter of bijna 4 uren gaans aan de landzijde en aan de zee-
zijde 2600 meter of een klein half uur gaans van de zeestran-
den;
d. i; van daar, waar, bij gewonen vloed, de dijken, dui-
nen en dammen door de zee worden bespoeld. Onder het onvrij
terrein zijn begrepen de zoomen van de monden der zeegaten,
tot daar waar het kantoor van in- en van uitklaring is geves-
tigd en aan de kusten van Friesland en Groningen, tot aan den
binnenwaartschen voet der dijken (180). In dit opzicht wordt
echter dat gedeelte van de provincie Groningen, hetwelk stuit
aan de Eems of Dollart, beschouwd als zeestrand (181).
Art. 163. Onder het onvrij terrein behooren niet de binnen-
wateren , door dammen of sluizen van de onmiddelijke gemeen-
schap afgescheiden met de rivieren, die op vreemd grondgebied
ontspringen of in zee uitloopen.
Dat gedeelte van een rivier, \'t welk valt binnen den afstand
in art. 162 genoemd, is onvrij, In dien afstand zijn bij dit art.
echter enkele wijzigingen gebracht.
Art. 164. Vaste veer- en marktschippers, over wiens veer
een commissaris is aangesteld, dekken hunne goederen niet door
binnenlandsche paspoorten, maar door vrachtlijsten, houdende
specifieke opgave van de ingeladen goederen. Zij zijn vrij van
borgstelling. De administratie bepaalt het model van de vracht-
lijsten. Zij worden door schipper en commissaris geteekend en,
even als de paspoorten, bij de lading en lossing door de ambte-
naren geviseerd en afgeschreven (182).
(179). Oppervlakkig beschouwd is het vreemd, dat het onvrij terrein
voor accijnsgoed beperkter is dau voor accijnsvrij goed, ofschoon de accijns
in den regel veel hooger is dan het recht en dus des te meer zekerheids-
maatregelen noodig zijn. Bij eeuig nadenken is dit echter duidelijk.
Immers, is men met accijnsgoed het onvrij terrein gepasseerd, dan valt
men toch onder de bepalingen der bijzondere wet en deze schrijft ook dek-
king van het vervoer voor. (Suiker en wiju maken echter weer uitzondering).
Met accijnsvrij goed is dit anders. Buiten het onvrij terrein kan men er
niets meer aan doen. Zij zijn daar aan geen enkele bepaling meer gebonden ;
:t Was dus noodig voor dat terrein grooter uitgebreidheid te nemen.
(180). Ook de Kudden zijn dus onvrij.
(181). Derhalve van den biatenwuarttchen voet der dijkeu tot 2600
meters naar binnen is hier onvrij territoir.
(182) Voor schepen, die meer dan ééne va9te beurt uitoefenen, worden
voor elke losplaats afzonderlijke lijsten opzomaakt. of in de principale lijst
-ocr page 71-
5!
Het recht om op vrachtlijst te varen wordt verkregen door
een vrijbrief van den Prov. Inspecteur. Die vrijbrief wordt om
de twee jaren vernieuwd.
De vrijbrief wordt niet verleend dan op vertoon der akte van
aanstelling als veerschipper, van debetrokken gemeentebesturen.
Wanneer er bijzondere redenen voor bestaan kan de vrijbrief
worden geweigerd.
De schipper, die op een verjaarden vrijbrief vaart, verbeurt een
boete van ƒ 100 (183).
Misbruik van den vrijbrief heeft intrekking ten gevolge, on-
verminderd de actie of bekeuring, waartoe dat misbruik aanlei-
ding zou kunnen geven.
2°. Aangaande accijnsgocderen.
Art. 1G5. Voor de meeste accijnsgoederen is bij de bijzondere
wetten dekking van het vervoer voorgeschreven. De bepalingen
daaromtrent van de bijzondere wet gelden dan niet voor de 1° linie
aan de Jandzijde (terrein art. 177) (184). Op de 1° linie aan
de landzljde worden, omtrent den vervoer, de bepalingen van
art. 1G5—1G9 der Alg. Wet toegepast
Art. 100. De volgende hoeveelheden moeten gedekt zijn :
Zout meer dan édn kilogr. (1° linie landzijde).
de goederen voor elke plaats afzonderlijk vermeld. Voor inlading iu ver-
schillende plaatsen is het plicht afzonderlijke lijsten optemaken. (Zie verder
verz. 1841 no. 132 en 1842 u<>. 135).
(183). Als de vrijbrief verjaard is , maar hij kan zijn goederen dekken
door paspoorten, dan is er natuurlijk geen sprake van bekeuring.
Goedereu, voorzien van document, behoeven dan ook niet op de vracht-
lijst vermeld te worden.
(184). Uit de uitdrukking aan de landzijde volgt, dat bij vervoer aan
de zeezijde de bijzondere wet wordt toegepast.
Deze bepalingen zijn echter bij latere bijzondere wetteu aanmerkelijk ge-
wijzigd; t. w. voor gedistilleerd moet een hoeveelheid, die na herleiding
tot 50 O/o meer dan V» liter bedraagt, gedekt zijn, voor zooveel betreft de
de Ie en 2« linie (art. 162) in de provincie Groningen. Hoor personen
beu. 16 jaar mag daar niets zonder document vervoerd worden. Bij zoo-
danigeu vervoer zouder document, wordt het met de flesscheu of audere
voorwerpen, waarin het zich bevindt vernietigd, als het volumen minder dan
vijf liter bedraagt. Is het vijf liter of meer dan wordt het opgebracht.
Voor de overige provinciën staat de linie gelijk met vrij terrein, zoodat
één liter van ben. 50 % sterkte, of voor gedistilleerd van hoogere sterkte ,
eene hoeveelheid, die na herleiding tot 50 ° o, één liter of minder bedraagt,
vrij vervoerd kan worden. (Verz. 1870 n». 61 art. 9 en verz. 1865 n". 59).
Voor wijn gelden art. 166, 167 en 169 ook voor vervoer aan de zee-
zijde.
(Verz. 1870 n». 61 art. 40).
Ook voor suiker. (Verz. 1865 n«. 48 uit. 39).
-ocr page 72-
53
Zeep, meer dan één kilogr. (1° linie lamlzijde).
Gedistilleerd, (zie aant. 184).
Wijn, meer clan drie liter (1° linie zee- en landzijde).
Azijn, meer dan drie liter (1° linie landzijde).
Bier, » >> veertig liter (1° linie landzijde.
Suiker, >>         >) drie kilogr. (1° linie zee- en landzijde).
De dekking geschiedt door geleibiljet, afgegeven ter plaatse
van uitslag, \'t Wijst de te houden route aan en des noods, de
posten, waar het ter afteekening moet worden aangeboden.
Art. 167. Behalve voor azijn en bier worden geen geleibil-
jetten afgegeven dan op vertoon van accijns-kwitantien, niet
ouder dan zes maanden, tenzij die termijn verlengd is door
den ontvanger. (Voor zachte zeep 3 maanden).
Ingeval van verhuizing wordt geen vertooning van kwitantie
gevorderd.
Art. 168. Voor vervoer van een plaats op de 1° linie aan
de landzijde, (voor suiker ook aan de zeezijde) in binnenivaartsche
richting, mogen geene geleibiljetten worden afgegeven (185);
tenzij in de volgende gevallen:
a.   van verhuizing;
b.  van vervoer uit besloten steden of forten;
c.   van vervoer door fabrikanten of kooplieden, die crediet
voor den accijns genieten.
Art. 169. Geleibiljetten, die niet op de aangewezen posten
zijn afgeteekend, zijn krachteloos.
HOOFDSTUK XVII.
Van den vervoer van de eene binnenlandsche plaats naar de
andere over vreemd grondgebied en van de kustvaart.
Art. 170. Deze vervoer heeft voor accijnsvrije goederen plaats
op binnenlandsche paspoorten. (1U. en Dv. no. 15).
Borgstelling voor de uitgaande rechten (186), even als bij
gewoon binnenlandsch vervoer.
Deze paspoorten moeten echter altijd luiden op een plaats,
waar een kantoor is (187).
Na lossing en visitatie wordt het paspoort ingetrokken, afge-
teekend en teruggezonden. Bij de terugontvangst wordt de ge-
stelde borgtocht vernietigd.
Art. 171. Deschippers en voerlieden moeten, aan de laatste
(185). Waarom niet? Vergelijk aant. 175.
(186). Uus alleen voor lompen.
(187). Dit behoeft bij gewoon vervoer niet, waarom bij dit wel?
-ocr page 73-
53
wacht op het uitgaan en aan de eerste wacht op het inkomen ,
de goederen ter visitatie aanbieden en de documenten doen af-
teekenen. Bij verzuim verliezen de documenten hun kracht.
Art. 172. Ten aanzien van dit vervoer worden accijnsgoe-
deren, waarvan de accijns is betaald, met accijnsvrije gelijk ge-
steld en dus overeenkomstig art. 170 behandeld.
Wanneer de accijns niet is betaald en er dus af- en over-
schrijving moet plaats hebben, mag dit vervoer niet worden
toegelaten in mindere hoeveelheden dan bij de bijzondere wetten
daarvoor, of voor uitvoer onder afschrijving, is bepaald.
Art. 173. In het laatste geval geschiedt het vervoer op consent
tot uitvoer (IU en Dv n°. 9). Dit wordt verkregen na aangifte
en op den voet als bij uitvoer onder afschrijving, des dat de
laatste afteekening moet geschieden ter plaatse van bestemming.
Deze consenten worden onderweg met geene andere documenten
verwisseld. Overigens gelden daaromtrent de strafbepalingen en
voorschriften dezer wet omtrent verificatién, lading, lossing,
uit- en invoer.
Art. 174. De consenten worden niet teruggezonden , maar
blijven ten kantore van bestemming. Na verificatie, accoordbe-
vinding en debiteering geeft de ontvanger daarvan kennis aan
het kantoor van afgifte, opdat de afschrijving op de rekening
van den afleveraar kan plaats hebben.
Art. 175. Voor zout, wijn en gedistilleerd zullen in geen
geval eenige documenten tot voorschreven vervoer mogen ver-
leend worden (188).
Art. 176. Schepen, die ter kustvaart uitgaan, moeten voor-
zien zijn van een positieve of negatieve akte van afrekening.
Vertrekken ze in ballast, dan krijgen ze er afschrift van om bij
latere uitvaart te kunnen dienen.
Zij moeten voorts op de gewone wijze uit- en inklaren. (Zie
vz. 1860 n°. 83).
HOOFSTUK XVIII.
Van verboden nederlagen.
Art. 177. Het hebben of aanleggen van magazijnen en ne-
derlagen van goederen op de le linie is verboden.
Die linie is van punt tot punt bij K. B. aangewezen. De
(188). Teu aanzien vau vnjn kan men zich van deze bepaling rekenschap
geven, omdat hij gemakkelijk versneden kan worden en het alcoholgehalte
niet in de documenten wordt uitgedrukt. De identiteit kan dus ter plaatse
van bestemming mocielijk worden nagegaan.
Voor soul zie ik geen kaus een gegronde reden voor dit verbod op te geven.
Nu het onderscheid tusschen buiten- en biimciilandsch gedistilleerd nage-
noeg opgeheven is , zie ik daarvoor ook geen grond voor dit verbod.
-ocr page 74-
54
uitgestrektheid er van is in \'t algemeen aan de landzijde 5500\'
meters (bijna een uur gaans) van de grenzen en aan de zee-
zijde 2600 meter (een klein half uur gaans), even als bij art.
162 is omschreven.
Voor gedistilleerd strekt dit verbod zich ook uit tot de 2e linie,
(vz. 1865, n». 59, art. 10).
Overtreding van dit verbod wordt gestraft: met verbeurte der
goederen en een boete van 10 X \'t recht en den accijns. Die
boete moet worden betaald door hem of haar in wiens pand of
andere voor afsluiting vatbare plaats, de goederen zijn neder-
gelegd. De boete wordt echter niet toegepast, wanneer als ge-
geloofbaar kan worden aangenomen, dat de nederlagen buiten
zijne of hare voorkennis is geschied of van het aanwezen der
gowleren vóór het begin van het onderzoek aangifte is gedaan.
Voor accijnsgoed wordt bovendien, hij die ze koopt of wel
toelaat of opneemt in een aan hem toebehoorend pand, met de
wetenschap , dat het in strijd met de wet is ingevoerd of ver-
voerd, gestraft, alsof hij zelfden onwettigen invoer of vervoer
had bedreven (189).
Art. 178. Het voorschreven verbod is niet van toepassing in
besloten steden of forten. Ook niet aan de landzijde in plaat-
sen verder dan 1000 meter van het vreemd grondgebied gele-
gen en waarvan de kom bestaat uit een bevolking van 200O
zielen of daarboven (190).
Art. 179. Evenmin ziet het verbod op: versche vruchten en pro-
ducten van den grond; accijnsvrije goederen, waarmede een gepaten-
teerd koopman of winkelier zijn kleinhandel drijft, mits de hoeveel"
heid niet meer bedrage dan redelijkerwijze te veronderstellen is voor
zijn debiet noodig te zijn; (191) consumabele waren bij par-
ticulieren tot huiselijk verbruik • voorhanden; grondstoffen of
voortbrengselen der op de le linie bestaande fabrieken, die zich
in derzelver etablissementen bevinden.
Wat aangaat stukken katoen, wollen of andere manufacturen
of lijnwaden, (uitgezonderd die van hennep, vlas of werk) deze
zullen, zoodra hunne bewerking op het weefgetouw is begonnen,
van wege de Administratie worden gelood of van een ander
herkenningsteeken voorzien.
(189). Deze bepaling van art. 8 verz. 1870 n». 61 , ziet ook op vrij
terrein.
(190). Waarom ia de nedcrlagc van goedereu op de le linie verboden ,
en waarom kunnen deze uitzonderingen worden toegestaan ?
(191). Dit hangt dns van \'t oordeel der ambtenaren af. Het aangegeveu
debiet voor patent geeft ecnigszins een maatstaf aan de hand. Zie voor
accijrisgoetf art. 184
-ocr page 75-
55
Art. ISO. Op del4 linie mag, zonder Koninklijke toestemming,
geen oprichting plaats hebben van eene nieuwe zoutziedei ij,
suikerraffinaderij, brouwerij, branderij, distilleerderij of azijn-
makerij, spijker-, papier-, wollen-, stoffen- of andere groote
fabriek, noch van molens.
Art. 181. Overal, waar gecne magazijnen of nederlagen zijn
mogen
(192), zijn de ambtenaren bevoegd onderzoek te doen in
alle huizen en panden, waar zij het aanwezen van verboden
magazijnen of nederlagen vermoeden (193).
In geval van zeer bijzondere vermoedens, dat eenig pand is
dienstbaar gemaakt tot berging van gesloken goederen, zal de
bevoegdheid tot visitatie zich ook uitstrekken tot zoodanig pand
in open plaatsen van meer dan 2000 zielen. Ten aanzien van
accijnsvrije goederen zelfs tot open plaatsen op de 2e linie.
Een en ander met dit effect, dat de gevonden wordende goede-
ren, die vreemd zijn aan het bedrijf en de gewone behoefte
van den gebruiker van het pand, beschouwd zullen worden als
een verboden nederlage, waarop art. 177 van toepassing is.
De visitatie geschiedt bij dag en met adsistentie van een ge-
meente-ambtenaar. De adsistentie wordt schriftelijk aange-
vraagd. De ambtenaren zijn verantwoordelijk voor alle klach-
ten, die het gevolg van het onderzoek kunnen zijn.
De mindere ambtenaren moeten vergezeld of geautoriseerd
zijn door den Ontvanger of een anderen superieuren ambtenaar
van denzelfden of hoogeren rang. Deze ambtenaar zorgt, dat
de visitatiën niet noodeloos worden vermenigvuldigd en de in-
gezetenen niet aan vexatie worden blootgesteld. Voor schaden
en nadeelen zijn de ambtenaren verantwoordelijk.
Art. 182. Wanneer goederen aan het onderzoek der ambte-
naren worden onttrokken, tijdens deze dezelve vervolgen, en
ingebracht in eenig pand of andere voor afsluiting vatbare
plaats, zal de visitatie van zoodanig pand of plaats op heeter
daad kunnen plaats hebben, zonder adsistentie en autorisatie,
mits die panden zijn gelegen op de le linie, zoowel aan zee- als
landzijde (194).
(192). Deze bevoegdheid strekt zich dus niet uit tot steden en forten en
plaatsen, bij art. 178 genoemd. Deze staan dus ten aanzien der visitatie
gelijk met vrij terrein. Let echter op hetgeen volgt.
Ten aanzien van gedistilleerd is deze bepaling dus ook van toepassing
op de 2e linie.
(193). De hoofdbewoners vau aan visitatie onderworpen panden zijn ge-
houden , elke daarin aanwezige afgesloten ruimte (kasten, kisten, enz.) voor
het onderzoek te openen , en zijn bij weigering strafbaar, volgens art. 324.
(verz. 1870 no. 113).
(194). Voor gedistilleerd uitgebreid tot de 2e linie. (Verz 1865 n». 59
art. ldi
-ocr page 76-
56
Ook kan bij vervolging de visitatie dadelijk geschieden in
panden op de 2e linie.
De goederen in bedoelde panden gevonden, worden als dan
geacht een verboden nederlage uit te maken en mitsdien art.
177 er op toegepast. Is ook de frauduleuze ver- of invoer vol-
doende te constateeren , dan worden bovendien art. 219 en 205
toegepast.
Art. 183. Van elke huis-visitatie wordt een proces-verbaal
opgemaakt, onverschillig of zij van een bekeuring is achter-
volgd of niet (195). Daarin wordt o. a. vermeld:
De redenen, die aanleiding tot de visitatie hebben gegeven.
Dag, uur en plaats.
Naam van den gebruiker van het pand.
Uitslag der visitatie , enz.
Ingeval van art. 182 bovendien dag, uur en plaats, wanneer
en waar de ambtenaren de goederen, schepen of vervoermidde-
len het eerst in het oog hebben gekregen , de wegen en wate-
ren, die ze gevolgd zijn en het tijdstip der binnen brenging in
genoemde panden.
De gebruiker van het J onderzochte pand krijgt afschrift van
het proces-verbaal.
Art. 184. De bepalingen van art. 177—183 zijn in \'t alge-
ineen èn op accijns- èn op accijnsvrije goederen van toepassing.
. Ten aanzien der accijnzen in \'t bijzonder worden voorts de
bepalingen van art. 185—189 toegepast.
Art. 185. Het verbod van nederlage strekt zich niet uit:
1°. Tot die goederen, welke zonder document vervoerd kun-
nen worden (196)
2°. Tot de goederen, welke gepatenteerde kooplieden, win-
keliers en debitanten voor hunnen handel noodig hebben, mits
de inslag met kwitantien van betaalden accijns of vervoerbil-
jetten van geen ouder datum dan zes maanden zij gejustiflceerd.
3°. Tot goederen door fabrikanten of kooplieden onder cred iet
opgeslagen.
4°. Tot goederen bij particulieren voor huiselijk gebruik voor-
(195). Ingeval de visitatie niet door bekeuring is achtervolgd, is het
proces-verbaal niet aan bepaalde formaliteiten onderworpen.
Het doel van dit proces-verbaal is om de hoofdambteuaren in de gelegeu-
heid te stellen na te gaan of de ambtenaren de voorschriften der Wet be-
hoorlijk hebben opgevolgd, eu of ze zich ook aan vexatie enz. hebben
schuldig gemaakt.
(196). Aan de lam/zijde moeten alle accijnsgoedereu gedekt zijn ; doch
aan de zeezijde is het vervoer vau bier en azijn vrij; ergo , is daar ook de
nederlage van die goederen vrij.
-ocr page 77-
57
handen ; mits door document, niet ouder dan zes maanden, (196a)
gedekt, wanneer de hoeveelheid grooter is dan 1 kilogr. zout
197); 1 kilogr. zeep; 1 liter gedistilleerd van 50 "/o of mindere
sterkte. Bij hoogere sterkte een hoeveelheid, die na herleiding
1 liter ad 50 •/• bedraagt. In elk geval wordt als verboden
nederlage aangemerkt alle gedistilleerd van hoogere sterkte dan
70 7»! niet gedekt door wettig bewijs van inslag, met uitzonde-
ring van die soort gedistilleerd, welke volgens art. 111 §4 der
verz. 1863 n°. 60 vrij binnen dezelfde gemeente vervoerd
mag worden (197a); azijn 6 liter en bier 80 liter; suiker 3
kilogram.
Alles berekend per ziel of lid des huizes, waaronder niet
begrepen worden:
Voor zout, kinderen beneden 12 jaar.
Voor zeep, bier en azijn, kinderen ben. 5 jaar.
Voor gedistilleerd, kinderen ben. 18 jaar en niet meer dan
twee dienstboden medegerekend.
Voor suiker worden alle leden des gezins medegerekend.
De hoeveelheid wijn, die ongedekt voorhanden mag zijn, wordt
berekend per huisgezin op 116 liter, wanneer er geen dienst-
boden zijn; 231 liter wanneer er één is. De laatste hoeveel•
heid wordt voor elke dienstbode daarboven, vermeerderd met
78 liter (198).
De tijd van geldigheid der documenten kan, op verzoek dei-
houders , worden verlengd.
Art. 186. Hij, die op de le linie een winkel of nering in
accijnsgoed wil oprichten , moet daarvan aan den ontvanger schrif-
telijke aangifte op zegel doen (199), minstens 40 dagen vóór
de oprichting. De ontvanger geeft recu af en zendt de aan-
gifte dadelijk aan den Prov. Inspecteur, die zoodra mogelijk zal
beslissen of de oprichting al dan niet kan worden toegestaan.
Is vóór het einde der termijn van 40 dagen geen beschikking
aan den aangever beteekend, dan kan de oprichting doorgaan.
Bij weigering kan de belanghebbende zich beroepen op het
Hoofdbestuur.
Art. 187. De kooplieden, winkeliers en debitanten op de
le linie (voor gedistilleerd ook die op de 2e linie) (200;, buiten
besloten steden of forten wonende, zullen zich gedragen naar
de volgende bepalingen :
(196*).  Z. Zeep, drie maaudeu.
(197).    Iu Overijssel, Drenthe en eeu deel van Groningen, overigens 5 kilogr.
(197").   Zie art. 7 tot 9 verz. 1865 n<>. 59.
(198).    Is het aantal dienstboden een goede maatstaf?
(199).    Zie verz. 1854 n». 72.
<200).    Verz. 18G5 n<>. 59 art. 10.
-ocr page 78-
58
1°. Zij moeten hun insla» bewijzen door accijns-kwitantien
oi\' gelei biljetten niet ouder dan zes maanden.
2°. Elke uitslag moet gedekt zijn door een geleibiljet, op
boete van ƒ25.— tenzij de hoeveelheid niet meer bedraagt dan:
Zout, 1 kilogr. Suiker, 3 kilogr. Wijn 3 liter, (201).
3°. De ontvanger geeft geen geleibiljet af dan op aanvrage
van den afleveraar en op vertoon van bewijs van inslag. Op den
rug daarvan wordt de uitgeslagen hoeveelheid afgeschreven.
4°. Bij peiling of visitatie zal het zout, de wijn, de suiker
of het gedistilleerd in de lokalen der neringdoenden voorhanden,
en waarvan de wettige inslag niet door documenten bewezen
kan worden, worden geconfisqueerd; en de eigenaar zal daaren-
boven een boete van den tiendubbelen accijns van de overmaat
betalen (202).
Art. 188. Ten einde den uitslag gemakkelijk te maken , zal
de ontvanger aan de neringdoenden, die zulks verzoeken, registers
kunnen afgeven, bevattende aangiften van uitslagen, ter ver-
vanging van de aanvragen om geleibiljet.
De afleveraar vult de aangifte in; o. a. hoeveelheid en soort
van goederen en uur en datum van afgifte. Na onderteekening
stelt hij ze aan den vervoerder ter hand.
Deze aangifte vervangt het geleibiljet tot aan het kantoor van-
den ontvanger.
De ontvanger trekt de aangifte in en geeft
voor het verder vervoer en inslag een behoorlijk geleibiljet
af. Hij verzamelt de aangiften. Na verloop van minstens 8
dagen schrijft de ontvanger de uitgeslagen hoeveelheden, met vei -
melding van het getal aangiften, op den rug der documenten van
inslag af. Daartoe moet de neringdoende zich, op door den om-
vanger bepaalde tijdstippen, ten kantore vervoegen. Na liquidatie
worden de aangiften van uitslag doorgehaald en blijven ze bij
den ontvanger berusten.
Art. 189. De bedoelde registers van aangiften zijn met stroo-
ken. Zij worden door den ontvanger gequoteerd en geparafeerd.
Als ze volgeschreven zijn , trekt hij ze in en verzamelt ze met
de doorgehaalde aangiften , die er uit zijn afgegeven.
Hij.^die een register bekomen heeft, moet rekening doen van
het gebruik der aangiften, die er in vervat waren.
De Prov. Inspecteur kan tijdelijk of op den duur de gunst
van het houden van dergelijke registers ontzeggen aan hem,
die reden geeft om te gelooven , dat hij er misbruik van heeft
gemaakt, behoudens beklag bij het Hoofdbestuur.
(201). Op uitslag, inslag en vervoer van gedistilleerd is de bijzonden
wet van toepassing. (Art. 111 § 5 verz. 1863 n». 60).
(202). De bepalingen van n°. 4 art. 187 zijn nog van toepassing op gedis-
tilleevd en wel op de 1" en 2e linie. (Verz. 1865 n° 59 art. 101.
-ocr page 79-
59
HOOFDSTUK XIX.
Van de visitatiën en peiling.
Art. 190. Overal en ten allen lijde mogen de ambtenaren,
mits voorzien van hunne commissiën, alle middelen van vervoer
en gedragen wordende goederen visiteeren en onderzoeken of er
ook in-, uit-, door- of vervoer plaats heeft, strijdig met de wet.
Op de 1° linie aan de landzijde en op het onvrij terrein aan
de zeezijde mogen ze ook personen visiteeren (203).
Stil liggende gesloten vaartuigen zijn aan de visitatie bij nacht
niet onderworpen.
Kan van zeilende schepen de visitatie niet varende geschieden,
dan geschiedt het onderzoek ter bestemmingsplaats of, bij ver-
moeden van fraude, op de eerste losplaats op kosten van onge-
lijk en onder behoorlijke verantwoording.
Art. 191. Ook rijtuigen van post-couriers zijn aan visitatie
onderworpen, doch door de post-administratie verzegelde brie-
venmalen of pakketten worden niet onderzocht.
Art. 192, Bij elke visitatie mogen de daartoe gecommitteerde
ambtenaren de collis openen en den inhoud nagaan. Zij zijn
echter gehouden , des gevorderd . de geopende collis dadelijk weder
toe te maken. In elk geval zorgen zo. dat de goederen geene
schade ondergaan , op poene van vergoeding door den Prov. In-
specteur te bepalen of des noods door de administratie en be-
houdens wederzijdsch beroep op een rechterlijke beslissing.
Ingeval de opening van verzegelde of geplombeerde collis onder
weg noodig geacht wordt, moeten de ambtenaren, na afloop van
het onderzoek, ze weder kosteloos van zegels of plombs voorzien.
Art. 193. De visitatiën, ook die in art. 181 en 182 om-
schreven , kunnen op alle dagen van \'t jaar plaats hebben en
mitsdien ook op Zondag, ingeval het belang der Administratie
geen uitstel gedoogt (204).
Art. 194. Met de ambtenaren der rechten en accijnzen kun-
nen alle personen, die van een rijks-provinciale- of gemeentelijke
aanstelling zijn voorzien, tot de visitatie medewerken en tot de
bekeuring en aanhalingen, die er het gevolg van zijn en zulks
met hetzelfde effect, alsof ze in bijzondere dienst der Adminis-
tratie waren.
Dij alle visitatiën, verificatiën, opnemingen en peilingen zal
\'203). .Natuurlijk met alle bescheidenheid (zie art. 317).
(204). Wanneer dus de verificatie van een stuk vee op zaterdag aauge-
geven, niet meer op dienzelfden dag kan geschieden, dan kan men zulks
des zondags doen.
-ocr page 80-
60
men de belanghebbende uitnoodigen om er bij tegenwoordig
te zijn.
Art. 195. De ambtenaren zijn bevoegd: 1°. aan de zeezijde
tusschen de zee en los- of laadplaats de schepen te doen zeil-
minderen of bijdraaien; 2°. langs de rivieren tusschen de
grens en tot binnen het bereik van het eerste kantoor van be-
taling en op de Bovenmaas, tusschen Mook en Berg, de schip-
pers te doen aan wal leggen; 3°. te lande op de le linie de
voerlieden en goederen dragende personen te doen staande
blijven (205).
De schippers, voerlieden enz. die zich aan deze verplichting
onttrekken, kunnen er toe worden gedwongen door alle dwang-
middelen, welke dienstig zijn om de visitatie te bewerkstelligen
en de fraude te weren.
Men mag echter geen ongepast en ontijdig gebruik van die
dwangmiddelen maken , noch van zijn wapenen gebruik maken
elders dan op voorschreven terrein en zonder volstrekte nood-
zakelijkheid en terwijl er andere middelen zijn om de uitvoering
der wet te handhaven. De ambtenaar, die hiermede in strijd
handelt, zal volgens het wetboek van strafvordering worden gestraft.
Bijzondere bepalingen betreffende de accijnzen (206).
Art. 196. Aan de visitatie zijn bij dag onderworpen : tra-
fieken, fabrieken, erven, winkels, pakhuizen en alle andere
panden, tot welker bezit of gebruik de Administratie der accijn-
zen admissie moet verleenen of van welker bestaan zij moet
kennis dragen; of in welke accijnsgoederen worden vervaardigd
of bewerkt, die, krachtens de wet, aan eenige verificatie onder-
hevig zijn (207).
Art. 197. De visitatie kan in gemelde panden ook geschieden
bij nacht, wanneer er gewerkt wordt.
Door werktijd in fabrieken wordt verstaan den geheelen tijd,
waarover de aangifte tot werken loopt, al ware het dan ook
dat de werkzaamheden stil stonden.
Art. 198. Als er niet gewerkt wordt kan de visitatie bij nacht
slechts plaats hebben met adsistentie van een gemeente-ambte-
naar, daarvoor door het hoofd des bestuurs gecommitteerd.
(205). Personen die door de ambtenaren zijn aangemaand om staande te
blijven, en daaraan niet voldoen , zijn strafbaar volgens art. 324 wegens
verhindering van visitatie. (Verz. 1850 n«. 123 en 1859 n°. 41).
(206). De vorige bepalingen zijn dus van toepassing èu op accijns- èn
op accijnsvrije goederen.
(207). Uit art. is algemieii en ziet dus zoowel op vrij als onvrij terrein.
De bijzondere wetten schrijven het doen van aangifte van die panden voor.
Verzuim van het doen der aangifte neemt het recht van visitatie niet weg.
-ocr page 81-
61
Art. 199. Gedurende den tijd dat er gewerkt wordt moet de
toegang tot fabrieken en werkplaatsen voor de ambtenaren on-
belemmerd blijven en er iemand van wege den belanghebbende
aanwezig zijn, in staat om de noodige aanwijzing te doen.
Art. \'200. Met uitzondering van de le linie en de gevallen ,
voorzien bij art. 182, mag er geen visitatie in panden van
particulieren plaats hebben, dan alleen bij dag en op autorisatie
van den kantonrechter, die zelf zal medegaan of een van zijn
inferieuren er voor aanwijzen (208).
De aanvraag om adsistentie geschiedt altijd schriftelijk, met opgave
vantijd, plaats en persoon bij wien de visitatie zal plaats hebben.
Ingeval de adsistentie door het plaatselijk bestuur moet wor-
den verleend, wordt ze gegeven ten pericule der ambtenaren.
Ingeval de autorisatie van den kantonrechter vereischt wordt,
(208). Van deze machtiging wordt in het proces-verbaal melding gemaakt.
Zij behoeft noch vertoond, noch aan \'t relaas van bekeuring gehecht te
worden. (Arrest 19 Januari 1847, v. d. Honert, deel III, blz. 110).
Het recht tot visitatie, waarover iu verschillende art. is gesproken , zal
ik hier kort in hoofdtrekken samenvatten.
In \'t algemeen:
In alle accijnsfabrieken, wiukels iu zachte zeep en bergplaatsen vau
crediet , bij dag.
Fabrieken, ook bij nacht; als er gewerkt wordt, zonder — anders mit
adsistentie van het plaatselijk bestuur.
Slachlplaalsen van vleeschhouwers, zonder adsistentie bij dag en ook bij
nacht,
als er gewerkt wordt. Als er niet gewerkt wordt bij nacht met ad-
sisteutie van \'t bestuur.
Panden van particulieren bij dag , en met autorisatie en adsistentie van
kantonrechter.
Voor geslacht bij dag zonder, doch bij ?iacht met adsistentie van kanton-
rechter of burgemeester.
In \'tb ij zonder:
f en aanzien van gedistilleerd binnen den aangewezen kring om braude-
rijeu , in panden, waarin verwerking van - of nering in gedistilleerd wordt
gedreven, als bij fabrieken in \'t algemeen , en bij particulieren niet anders
dan bij dag en met adsistentie van het gemeentebestuur.
Op de 1» en 2e linie idem.
Voor alle goederen aan invoerrecht onderhevig, in panden van particu-
lieren op de le linie : bij dag en adsistentie als voren.
Bij vervolging van goederen is de adsistentie niet verplichtend en kan de
visitatie zich ook uitstrekken tot panden op de 2" linie. Ook bij bijzonder
vermoeden
vau fraude strekt zich het recht tot visitatie (wat accijnsvrij goed
betreft) uit tot panden op de 2e linie.
Steden en forten op de linie staan met vrij terrein gelijk.
Voorts mag men op de 1» linie personen visiteeren, doch elders niet.
Gedragen wordende goederen, vaar- en voertuigen mag men overal en altijd
ouderzoeken.
-ocr page 82-
82
•wordt de aanvraag gedaan door den Prov. Inspecteur; doch de
rechter mag ze niet weigeren. tenzij op gegrond vermoeden, dat
ze zonder genoegzame redenen mocht worden gevorderd.
Art. 202. De belanghebbende wordt bij elke huisvisitatie uit-
genoodigd tot het vertoonen van zoodanige registers, bewijzen
van aangifte en andere documenten, die kunnen strekken om de
visitatie een doelmatig gevolg te doen hebben.
Art. 203. Bij visitatie van fabrieken enz. (art. 190 en vol-
gende) moeten worden vertoond alle kuipen, ketels, vaten, koel-
bakken en gereedschappen , mitsgaders de bergplaatsen tot het
bedrijf benoodigd. Bij waterijking moeten de bedienden der
fabriek of trafiek de ambtenaren behulpzaam zijn , op verbeurte
eener boete van f 100.— tot / 300.— (209).
Art. 204. Alle kosten van weging, meting, roeiing, proe-
ving en telling, ter bepaling van hoeveelheid, aard en natuur
van accijns-goederen, mits gaders de kosten van verificatie der
ruimte van nieuwe of veranderde werktuigen in fabrieken,
trafieken en werkplaatsen, komen voor rekening van den be-
lastingschuldige of anderen belanghebbende, wanneer een en
ander op zijn verzoek of in zijn belang plaats heeft (210.)
Die kosten zijn bij tarieven geregeld.
HOOFDSTUK XX.
Fan boeten en straffen in het algemeen.
Art. 205. Zij, die pogen (211) of bestaan hunne ladingen
of vrachten zonder eenige verklaring of aangifte (en dus frau-
(209). Bij opneming van werktuigen door middel van waterijk, worden
ook de onderscheidene dimensiën opgenomen en in het proces-verbaal vermeld.
(Verz. 1856 n». 17).
(210). Van de kosten van weging, opneming of keuring van suiker
(uitgezonderd ingeval vau art. 152 A\\V.) is ontheffing verleeud. (Verz. 1865
n°. 48 art. 38 § 1). Echter is de belanghebbende verplicht werktuigen en
hulp te verschaffen. (Art. 38 § 2 verz. 1865 n°. 48).
l)c gevallen, waarin de kosten voor rekening van den belanghebbende ko-
meu, zijn opgenoemd bij verz. 1823 n°. 149).
Bij weigering tot betaling van kosten wegens verificatie enz van accijns-
goed
, worden ze door den ontvanger bij parate executie ingevorderd.
Betreft het accijnsvrij goed , dan bij gewone actie. (Verz. 1830 no, 127)
(211). Dit pogen ziet op frauduleuze uitvoer; men moest ie poging er toe
straffen; want was het feit gepleegd, dan kwam de straf te laat.
Wordt de frauduleuze in- of uitvoer met schepen gedaan , dan wordt
zoowel de stuurman als de schipper bekeurd; niet alleen ter zee, maar ook
langs de rivieren. (Zie Adan, aant. 37)).
-ocr page 83-
63
duleus) het Rijk in- uit- of door te voeren, worden gestraft
met gevangenis van minstens een maand en ten langste een jaar.
Bij herhaling wordt de schuldige gestraft met gevangenis
van 1 tot 5 jaar.
In elk der beide gevallen worden de ladingen of vrachten
met de vervoermiddelen (212) aangehaald en verbeurd verklaard.
Door ladingen of vrachten, in dit art. bedoeld, worden ver-
staan . alle transporten van goederen ten in- of uitvoer verbo -
den. of aan rechten of accijnzen onderhevig (213), die, zonder
i-enig document
(214), worden gevonden op het onvrij terri-
toir: d. i. voor accijnsgoed de le linie, en voor accijnsvrij goed
de le en 2e linie.
De goederen, die aanwezig zijn op onvrij terrein zonder docu-
ment, worden steeds geacht ter sluik te zijn ingevoerd. Ingeval
de frauduleuze invoer in rechten kan bewezen wórden, kunnen
de goederen overal worden aangehaald.
In de gevallen bij de bijzondere wetten op de accijnzen voor-
zien en die geene betrekking hebben op frauduleuzen in- of
uitvoer, worden de daar bepaalde straffen toegepast.
Art. 20G. Ingeval de fraude wordt gepleegd niet schepen van
in- en uitklaring vrijgesteld, wordt de gevangenisstraf verdubbeld.
Art. 207. Indien bij de instructie eener zaak van fraudu-
ieuze in- of uitvoer mocht blijken, dat de bedrijvers daartoe zijn
overgehaald op belofte van buitengewone belooning of anderszins,
door personen binnen het Rijk te vinden, zullen deze, daarvan
in rechten overtuigd wordende, mede aan de straffen van art.
205 en 20G zijn onderworpen. In dit geval kan de rechter
de straf van den bedrijver van \'t feit verzachten, wanneer deze
tot de ontdekking en overtuiging van de medeplichtigen heeft
medegewerkt. De gevangenisstraf mag echter nooit minder
zijn dan één maand (215).
(212). Zelfs dan, wanneer die vervoermiddelen een derde in eigendom
bchooren.
(213). De straf van dit art. kan dus niet worden toegepast op verzuim
van aangifte van vrije goederen. Bij art. 143 is voor dit verzuim een boete
van f 25.— bepaald. Die boete van art 143 zal ook moeten worden toege-
past bij invoer ter zee vau vrije goederen, zonder gen. vcrkl te hebben gedaan
(214). "Zonder cenig document\'\', \'t Is dus duidelijk dat art. 205 niet
moet worden toegepast , wanneer er voor een gedeelte der vracht eenig
document bestaat
De invoer langs een ongeoorloofde heerbaan is strafbaar, naar art. 205.
(Arrest 20 April 1841); omdat dan het document uiet geldig is.
(215). Voorts is bij art. 8 verz. 1870 n». 61 o. a. bepaald, dat hij,
die accijusffoed koopt of in zijn panden toelaat , wetende dat het in strijd
met de wet is ingevoerd of vervoerd, wordt gestraft, alsof hij zelf den
ouwcttigen in- of vervoer had bedreven.
-ocr page 84-
64
Art. 208. De gevangenisstraf, volgens het le Jid van art.
205, (216) wordt niet toegepast:
a \'indien de bekeuring is geschied bij dag op de aangewezen
heerbanen of, bij invoer te lande, ter plaatse waar het eerste
kantoor is gevestigd;
b wanneer, uithoofde van verzachtende omstandigheden, de
zaak naar art. 229 voor boete en verbeurd verklaring, bij wege
van transactie, is afgedaan.
Art. 10 verz. 1870 n°- 61. De bepalingen van art. 208 blij—
ven buiten toepassing bij invoer of vervoer van gedistilleerd,
strafbaar volgens art. 205 of 219, wanneer die in- of vervoer
geschiedt in blazen, darmen of in andere voorwerpen , waarin
naar gewoon handelsgebruik geen gedistilleerd ingevoerd of ver-
voerd wordt en die gebezigd worden met het kennelijk doel
om het gedistilleerd aan het toezicht te onttrekken.
Deze bepaling is ook van toepassing op gedistilleerd, verbor-
gen in geheime bergplaatsen of tusschen dubbele bodems of
beschotten van schepen, rij- en andere voertuigen of heimelijk
gepakt of geladen tusschen hooi, stroo, mest, enz.
Art. 209. "Wanneer bij invoer uit zee ontdekt wordt (217),
dat van gepakte goederen niet hetzelfde getal collis aan boord
is als bij de inklaring is opgegeven, worden de volgende straf-
fen toegepast:
a.     Voor elk ontbrekend colli /\' 100.— boete.
b.     De verzwegen collis worden aangehaald en verbeurd ver-
klaard. Wanneer ze echter bevatten accijnsvrije goede-
ren (218), waarvan het recht niet meer dan f 10.— be-
draagt, is er noch verbeurdverklaring, noch boete van
toepassing (218"). Ingeval er aangifte van is gedaan vóór
de bekeuring, wordt de verbeurdverklaring vervangen door
een boete van / 50.— voor elk colli (219).
(216). Volgens het le lid van art. 205". Dus wordt de gevangenisstraf
steeds toegepast, wanneer de betrokken persoon reeds vroeger is bekeurd ter
zake van frauduleuze in- of uitvoer , en ook wanneer het feit is gepleegd
met schepen van de nationale visscherij , bedoeld bij art. 206.
(217). Die ontdekking heeft in den regel plaats bij de visitatie gedurende
de lossing.
(218). Bier en azijn moet in dit opzicht beschouwd worden als
accijnsvrij goed.
(21 Sa). In zoodanig geval wordt een relaas van bevinding opgemaakt dat,
na door den Controleur geviseerd te zijn, wordt gehecht aan de gen. verkl.
en geacht wordt daarvan een deel uittemaken ; een en ander ter verzekering
der rechten.
(219). Dit laatste is m. i. niet door art. 5 verz. 1870 n*. 61 gewijzigd.
Deze boete, strekt tot afkoop der verbeurdverklaring. Is de waarde dus ben.
/ 50.— dun bepaalt men zich tot de verbeurdverklaring.
-ocr page 85-
BS
Bestaan de verzwegen goederen in gedistilleerd, wijn, zout,
suiker of zeep, dan worden deze verbeurd verklaard en de
SCHIPPER (220) gestraft niet eene boete van 10 X den accijns,
óók wanneer recht en accijns te zamen Cf afzonderlijk niet meer
dan /\' 10 bedraagt (221).
Voor elke colli, welke bij de aangifte ten kantore of vroeger,
blijkt een andere soort van goederen te bevatten dan bij de
inklaring is opgegeven, is ook / 50 boete verbeurd.
Indien echter de gen. verkl. is gedaan overeenkomstig de eog-
nossementen of manifesten, (zie art. 12) komt deze boete niet
ten laste van schipper en stuurman, maar wordt zij verhaald op het
goed zelf,
zoodat dit zal worden aangehaald en coniiscabel zijn,
tenzij de aanhaling door den belanghebbende worde afgekocht,
door binnen 14 dagen betaling\' te doen van recht, accijns, boete
en kosten. De boete wegens verschil in specie is niet verbeurd,
indien de bijzondere gedeelten der partij, saamgenomen, met
de massale aangifte overeenstemmen.
Art. 210. Bij ontdekking als voren van verschil in hoeveel-
heid van losse of gestorte goederen, worden schipper en stuur-
man gestraft met een boete van G X \'t recht en den accijns
van het meerder of minder bevondene, dan op de gen. verkl.
is uitgedrukt. Bedraagt het verschil slechts \'/»• of minder van
de geheele partij , dan is deze straf niet van toepassing. De
boeten, volgens art. 20!) en 210, komen voor 5/3 ten laste van
den schipper en voor s/e ten laste van den stuurman (222).
Art. 211. Bij invoer langs de rivieren en te lande zijn de
schippers, voerlieden of invoerders verantwoordelijk voor hunne
aangifte omtrent de accijnsgoederen en de accijnsvrije goederen ,
waarvan opneming volgens art.
122 gevraagd, wordt (224).
(220). De overige boeten komen voor £ ten laste vau ilen schipper en voor £
ten laste van den stuurman; doch deze schijnt alleen ten laste van den
schipper te mouten worden gebracht.
(221). \'Art. 5 verz. 1870 n». 01. Bij de berekening der boete wordt
het recht niet in aanmerking genomen. Wanneer dus bevonden wordt
9 liter gedistilleerd ad 50 »0, dan is de boete 10 X 9 X 53 et. = /"47.70
en niet 10 X 9 (53 3 et.) = /\' 50.40.
(222). Vergelijk aant. 220.
(224). Voor accijnsvrije goederen Kaar eigen wetenschap aangegeven zijn
ze óok verantwoordelijk; doch daarin voorzien art. 214 en 215.
Tot nadere opheldering van dit art. het volgende.
A c c ij n s g o e d :
De hoeveelheid moet fteeds worden aangegeven.
Wordt er nu meer bevonden dau is e. q. de boete van toepassing,
oneerschill\'uj waar tic verificatie plaats heeft. .Natuurlijk moet de accijns
van het meerder bevondene worden bijbetaald.
5
-ocr page 86-
liigcv.ii 1.1 us bij opvolgende grondige verilicatie een meerdere
Hoeveelheid of een hoogere sterkte van het gedistilleerd gevonden
wordt dan is aangegeven en het verschil in kwantiteit of in sterkte
meer dan \'/*> bedraagt, verbeuren zij eene boete van 3 X \'t recht
en den accijns van het verzwegene.
Art. \'212. Dit art. is van algemeene toepassing; dus zoowel
op accijns- als accijnsvrij goed. bij in- als uitvoer, ter zee als
langs de rivieren en te lande. Het bepaalt, dat bij lossin-j; of
lading, zonder document, de geloste of geladen goederen \\vor-
len aangehaald en geconfisqueerd en bovendien door don schip-
per of voerman wordt verbeurd, eene boete van 10 x recht en
accijns (\'225).
Art. 21D Alle op daartoe verkregen documenten ter visitatie
of verificatie aangeboden goederen, die blijken onder een ver-
keerde benaming, d. i de eene specie voor de andere, aange-
geven te zijn. worden aangehaald en verbeurd verklaard.
Betreft het gedistilleerd, wijn, zout, suiker of zeep. dan is
er fiovendien een boete van 1<> X den accijns verbeurd. (Vz.
•1870. ii". VA , art. 6) (220).
Art. 214 en 215. Blijkt bij visitatie van accijnsvrije goede-
ren, naar eigen wetenschap aangegeven, dat er \'/i« of minder van
de hoeveelheid is verzwegen, dan wordt hetvenvoegeneverbeurd
verklaard. Is er meer dan /u verzwegen, dan wordt de gehcde
jtartij
aangehaald.
Die aanhalingen kunnen worden afgekocht: de eerste voor
Wordt er minder bevonden, Jan betaalt men slechts naar het Kerkelijk
bevondene
, indien do verilicatie geschiedt ter eerste wacht.
Geschiedt de verilicatie o» de losplaats, dan wordt ook de accijns van liet
minder bevondene ingevorderd.
Accijnsvrije goederen, waarvan opneming gevraagd wordt:
Deze opneming moet steeds aan liet eerste kantoor , wanneer dit tevens is
kantoor van betaling , en anders aan het eerste kantoor van betaling in de
route plaats hebben. Daar kan de boete dus nooit van toepassing zijn ,
omdat de hoeveelheid niet behoeft te worden aangegeven.
De boete wordt dan ook slechts toegepast, wanneer bij opvolgende, d. i.
bij latere visitatie (b. V. op de losplaats) meer bevonden wordt.
De eerst opgenomen hoeveelheid wordt dan als aangegeven beschouwd.
Wordt er bij die tweede verilicatie minder bevonden, dan wordt toch liet
recht naar de eerste bevinding betaald.
AVorilt er meer bevonden, dan wordt ook hiervan \'t recht ingevorderd.
(225). Wanneer bij invoer ter zee een der partijen goedereu ijeheel ver-
zwegen ij, kan art. 205 natuurlijk niet worden toegepast, omdat er voor
• overige partijen aangifte is gedaan. Men zou dan of alt. 21S óf, ingeval
v in lossing , dit art. kunnen toepassen. (Zie annt. 230ï.
\\iiV>). I\'e aangifte moet worden gedaan volgens de klassiucatie van het
tarief. (Verz. 1S29 no. 12S), en niet opgave v.in de algemeen bekende be-
na:niiiï der goederen.
-ocr page 87-
,7
: ene boete van 2 x \'t recht en de tweede voor cene boete van
10 X \'t recht van liet verzwcgene. De aangever, of iemand zij-
nentwege, moet zich daartoe echter binnen 14 dagen schrifte-
lijk aanmelden bij den I\'rov. Inspecteur. Behalve de boete,
voldoet bij natuurlijk ook het te min betaalde recht en de kos-
t.;n (226").
Art. 21(:. Voor zooveel de bijzondere wetten dit toelaten,
I.linnen accijnsgoederen, ouder genot van afschrijving of resti-
1\'iti\'e van accijns, worden uitgevoerd.
Na gedane aangifte woidt daarvoor een consent tot uitvoer
il\' Dv, n" O) afgegeven. Op dit document geschiedt de
grondige verificatie.
Wordt er minder bevonden dan aangegeven is, dan verbeurt
cl;\' aangever een boete van 10 y den accijns van het tekort,
tenzij dit tekort slechts is \'/*» of daar beneden.
Wordt een te kort bij latere verificatie, na in- of oplading
ontdekt, dan is de boete verbeurd door schipper of voerman,
die. ingevolge zijne verklaring, volgens art. 00, erkend zal
hebben de goederen, zoo als die in bet consent tot uitvoer zijn
omschreven, in zijn vaar- of voertuig te hebben opgenomen.
Deze bepaling is ook van toepassing, ingeval do goederen in
\'l geheel niet aanwezig zijn. Bij deze verificatie wordt dezelfde
boetvrije speling van \'/ toegepast. Is het tekort \'/ao of minder,
dan komen alléén do kosten der verificatie voor zijne rekening (227).
(226»), Vergeujk aant. 230.
(227). Voor gedistilleerd h art. 2IC vervangen door art. 114, 115 en 116
ven. 1863 n<>. 60. (Zie art. 98 verz. 1868 n°. 60).
Verificatie bij uitslag:
Zoowel bij verschil in ccer- als in andermaal van meer dan 2 ten houden!
van gedistilleerd op fust en van 4 ten honderd voor gedistilleerd op flettihen
of kruiken , na herleiding tot 50 <>/„ , hestnat er overtreding. (Art. 114 j 5
verz. 1863 n». 60).
Verificatie bij vervoer.
Bij grooter verschil dan Vw> op de sterkte wordt de geheele partij als niet
gedekt beschouwd.
Bij geringer verschil in sterkte, maar bij verschil op de herleide hoeveelheid,
van meer dan 5 ten honderd, de geheele partij als niet gedekt beschouwd.
Bij verschil op de herleide hoeveelheid in ondermaat van boven 2 tot 5
ten honderd voor gedistilleerd op fust en van boven 4 tot 5 ten honderd
\\oor gedistilleerd op jlessehen of kruiken , een boete van 5 x des accijns
van de ondermaat. (Art 116 verz. 1863 no. 60;.
De 4c alinea van dit art niet van toepassing op suiker.
De 5e alinea wel: doch de straf wordt verzwaard mei ƒ100.— boete voor
tik ontbrekend colli. (Art 41 n 5 en (1 verz. 1865 a". 48;.
Ingeval van de 5c alinea (dus bij bekeuring tegen den vervoerder; is de
speling voor zont slechts 2 ten honderd. (Verz. 1852 ii°. 70 j 47).
-ocr page 88-
68
Art. 217. Bij overtreding van art. 134 worden de goederen
aangehaald en verbeurd verklaard, terwijl de schipper boven-
dien verbeurt een boete van f 100.—, als de goederen zijn los
of gestort en wanneer ze zijn gepakt, een boete van ƒ25.— voor
elk colli.
Art. 218. Bij allen invoer tot na aankomst en visitatie ter
definitieve losplaats of opslag in entrepot (228), ook bij uit-
en doorvoer, moeten de vereischte documenten bij de goederen
voorhanden blijven, cm, desgevorderd, steeds aan de an)btena-
ren te kunnen worden vertoond.
Indien echter, bij bekeuring om gemis van document, en ge-
volgelijk op grond van art. 205 (229), uiterlijk binnen 14 da-
gen daarna, aan den Prov. Inspecteur wordt bewezen, dat vóór
de aanhaling de goederen inderdaad zijn ingeklaard of aange-
geven geweest en daarop document is verkregen, zal ontslag
worden verleend voor de kosten en de schipper of vervoerder
enkel worden gestraft met /\' 25.— boete voor elk vermist do-
cument.
Wanneer zoodanig bewijs alleen ten opzichte van sommige
artikelen of afzonderlijke coüis of stukken eener vracht, niet is
te produceeren (229"), vervalt de schipper of vervoerder in een
boete van 10 x recht en accijns van de niet aangegeven goede-
ren en wordt dit gedeelte der vracht aangehaald en verbeurd
verklaard.
Ingeval van inklaring uit zee blijven art. 209 en 210 echter
van bijzondere toepassing (230).
(228), Dus zoolang als de goederen gedekt behooren te zijn.
(229). n. 1. wanneer noch voor de geheele, noch voor de gedeeltelijke
lading eenig document kan worden vertoond.
(22\'.)\'\'). Dus bij gedeeltelijke verzwijging eener lading ot\' vracht.
(230). Art. 218, en vooral de slotbepaling, heeft aanleiding tot veel
strijd gegeven.
Ik zal trachten mijne opvatting zoo kort mogelijk mede te deelcn.
liet art. ziet kennelijk op gedeeltelijke verzwijging eener lading. ^\\ anncer
meer collis worden bevonden dan in de documenten vermeld zijn, is het
ongetwijfeld van toepassing : doch betreft het invoer ter zee en geschiedt de
ontdekking van verzwegen collis bij de lossing of vroeger , dan is art. 209
van toepassing.
"t Art. spreekt echter ook over het ontbreken van document voor sommige
artikelen
; weshalve het ook van toepassing kan worden geacht, wanneer een
gedeelte der lading geheel is verzwegen, en dit gedeelte uit een andere
specie als de aangegeven goederen bestaat.
Wanneer derhalve b. v. op gen. verkl., ter zee is aangebracht een baal
inh. koopmanschappen, dan heeft de schipper aan zijn verplichting voldaan,
zoodra die baal op consent n». 5 is gelost. Nu treedt echter de aangever
op, en op deze zijn c. q. de algemene bepalingen van art. 213, 214. 215 en 218
-ocr page 89-
69
Art. 219. Binnenlandsche Tervoer, zonder paspoort of gelei-
biljet, in de gevallen, waarin zoodanig document volgens liet
16e hoofdstuk wordt vereischt (231), wordt geacht te zijn frau-
duleuse uit- of invoer en als zoodanig gestraft.
Indien echter, binnen 14 dagen, aan den Prov. Inspecteur
wordt bewezen het wettig aanzijn der goederen binnen \'s lands,
en dat het vervoer niet is geweest een poging tot fraude, kan
ontslag worden verleend tegen betaling der kosten en 2 X het
uitvoerrecht als boete. Van de ten uitvoer verboden goederen
wordt dit recht berekend tegen 20°/i van de waarde. Deze waarde
en ook die van goederen, naar de waarde belast (232) , zal
worden aangenomen naar de eigen aangifte dei\' belastingschul-
digen, behoudens het recht van benadering.
Art. 220. Wanneer inkomende of uitgaande goederen, of-
schoon wel voorzien van document, gevonden worden buiten de
daarin aangewezen heerbanen, zal de vervoerder verbeuren een
boete van f 50.— Deze boete is ook van algemeene toepassing
bij afwijking van de routes in documenten aangewezen.
Art. 221. De uitvoerders, die verzuimen de documenten ter
laatste wacht te vertoonen en over te geven (233) ter visitatie
van toepassing. Hij doet aangifte van een baal, inh. 2050 meter manu-
facturen. Hij visitatie bevindt men 2377 meter manufacturen en 4 pakken
papier. Is dit aangifte onder verkeerde benaming ? Neen; want de aan-
gegeven manufacturen zijn er. Kr is zelfs meer. \'t Artikel papier is echter
geheel verzwegen. Voor dat artikel bestaat geen document. Ergo valt de
overtreding onder de bepalingen van art. 213. Maar wie is volgens dat art.
strafbaar P Ue schipper of vervoerder. Toch beeft deze aan zijn verplichting
voldaan, want hij heeft de bij inklaring opgegeven baal koopmanschappen
werkelijk gelost.
De overtreding is dus niet gepleegd door hem , maar door den aangever.
Hieruit volgt, dat er een leemte bestaat in de wet , die oji dergelijke
gevallen niet kan worden toegepast.
(231). Vergelijk dus Hoofdstuk XVI
Bij vervoer op onvrij terrein aan de zeezijde van zout en zeep wordt dus
de bijzondere wet toegepast. Ook voor gedistilleerd.
(232;. De uitgaande rechten ziju afgeschaft, behalve voor lompen , en
deze ziju naar \'t gewicht belast.
(233). Zie art. 57 en 65. De straf, volgens dit art., kan alléén dan
worden opgelegd, wanneer de documenten wel aanwezig, maar verzuimd wordt
ze te vertoonen en over te geven. Verzekering der boete kan worden ge-
eischt, des noods met toepassing van art. 235. De ambtenaren moeten
echter trachten alle onwillig verzuim te voorkomen, door aan de uitvoer-
ders bij het ontvangen der documenten, die zij overgeven, art. 221 te
herinneren, met uitnoodiging tot de niedeovergifte der documenten, die
mochten ontbreken en zulks, alvorens het verzuim worde geconstateerd.
(Verz. 1829, n". 2G).
De intrekking en terugzending dient niet alleen als bewijs van wettigen
-ocr page 90-
70
en intrekking, verbeuren een boete van / 25.— voor elk terug-
gehouden document.
Art. 222. Wanneer een aanhaling is geschied alleen op de-
fect ol\' verschil in merken, nummers en cijfers (234) en blijkt
Jat de aangehaalde goederen dezelfde zijn ;ils zijn aangegeven
en daarin geene fraude wordt bevonden, zullen ze, tegen betu-
ling der kosten, worden vrijgelaten.
Art. 223. Bij ontdekking van overtreding met publieke ge-
admitteerde postwagens of door post-couriers, kan e. q. dado-
lijku aanhaling der poederen plaats hebhen, doch de rijtuigen
en paarden, — \'t zij deze in de verbeurdverklaring zijn begre-
pen; \'t zij ze slechts executabel zijn voor de boet-3 (art. 226~ —
niet dan na volbrachte reize of omtrent de postwagens, op de
naastbijzijnde wisselplaats op het grondgebied des Rijks (235).
Art. 224. Bij overtreding van art. 205, kunnen de bedrijvers
door de ambtenaren worden genomen in verzekerde bewaring,
ten einde terstond aan den rechter te worden overgeleverd:
mits ze niet vallen in de termen van art. 208 (230) en geen
bekend domicilie binnen het Rijk hebben.
Art. 225. Indien bijzondere omstandigheden zulks noodzake-
lijk maken kan men ook vreemde of onbekende personen ter
verzekering van geldboete aanhouden en opbrengen: echter al-
leen op het terrein en de eilanden, waar, volgens art. 177,
geene magazijnen of nederlagen zijn mogen. Zij worden vrijge»
laten, zoodra de boete is geconsigneerd of verzekerd en door de
vreemden binnen \'t Rijk domicilie is gekozen.
Zij, die in een geldboete zijn verwezen en niet in staat zijn
tot betaling, worden gecorrigeerd tot gevangenisstraf van 6 da-
gen tot 2 jaren. Opvolgende betaling van boete en rechtskosten
ontslaat van alle verdere gevangenis.
uitvoer ter opheffing van den ten kantore van afgifte gestelden borgtocht of
ter crediteering der rekening, maar ook als maatregel van controle tegen
oncerlijkheden van de ontvangers, omdat dan de inhoud der dociiuienteu
met den stok van het register kan worden vergeleken.
(234). \'t Verschil in cijfers, hier bedoeld, ziet kennelijk niet on het
cijfer der hoeveelheid; maar slechts op die cijfers, welke, behalve de mer-
ken en uos. 0p de emballage zijn gesteld, b. v. een jaartal.
<Vz. 1859, n". 186).
(235). Deze bepalingen strekken natuurlijk om oponthoud voor de iei-
zigers en in het transport der brieven te voorkomen. Daarom kan men de\'
postwagens niet aanhouden op plaatsen waar men alleen van paarden, maar"
wel waar men van rijtuigen wisselt.
(23ö). Omdat er dan geen gevangenisstraf moet worden toegepast.
Art. :J9 en 53 van het wetboek van strafvordering zijn op deze aanhoud
ding van toepassing. De opbrenging kan geschieden bij den burgemeester
in kwaliteit van hulpofficier van justitie.
-ocr page 91-
71
Ait. 22\'.:. Ijc schepen, schuiten, voertuigen, paaiden en an-
dere lastdieren, welke niet in confiscatie vallen, doch met ot\' op
welke eenige overtreding is gepleegd, worden speciaal verbonden.
en executabel verklaard voor de door den schipper, voerman of
geleifier verbeurde boete ("237).
De voorspaunen , tot den overtocht over de bergen, zijn uit-
gezonderd.
(Vergelijk art. 241).
Art. 227. Ingeval de oprichting, vergrooting ot verkleining
van een fabriek of trafiek, volgens de bijzondere wetten, aai;
een voorafgaande kennisgeving of toestemming is onderworpen
en die kennisgeving wordt «verzuimd. wordt de fabrikant of
tralikant gestraft met f 400 — boete en wordt bovendien , in-
geval van oprichting, de fabriek of trafiek geainoveerd. In de
andere gevallen wordt alles in zijn vorigen staat hersteld (238).
Art. 228. Schending of verbreking van zegels op kuipen.
bakken enz., onder beheer van fabrikanten, tralikanten of an-
dere personen, wordt gestraft met eene boete, gelijk staande
aan die bij de bijzondere wet bedreigd, op liet frauduleus ge-
bruik maken van het werktuig, waarop de zegels waren gesteld.
Ingeval het verzegelde werktuig echter niet heeft gediend of
kunnen dienen tot verkorting van accijns, zal slechts f 25.—
boete worden toegepast.
Art. 229. Wegens alle overtredingen van de Alg. en bijzon-
dere wetten kan worden getransigeerd. wanneer er verzach-
tende omstandigheden bestaan en als aangenomen kan worden
dat de overtreding meer aan verzuim of abuis, dan aan een
oogmerk tot opzettelijke fraude moet worden toegeschreven (239).
Art. 230. Transactie is verboden, wanneer de bekeuring in
rechten kan worden bewezen en aan opzettelijke fraude niet kan
wolden getwijfeld.
Art. 231. Zij, die wegens hunnen handel of bedrijf, en par-
(237). Uit riït. is vau algemeene toepassing, zoowel op vrij als onvrij
terrein.
Hij aanhalingen moet in den inventaris de waarde afzonderlijk worden
vermeld van de verbeurd verklaarde goederen en van de transportmiddelen,
die ter verzekering der boete zijn aangehaald.
(238*. Dit art. ziet niet op branderijen, distilleerderijen ol\' bergplaatsen
van gedistilleerd.
(Zie vz. 1868, u». CO, art. 133 jj 1 en 2,.
\'"239). liet sluiten van traus-actiëu is opgedragen aan den Prov. Inspecteur.
Is het maximum der boete en de waarde der aangehaalde goederen buveu
/ 500.— dan is de approbatie van "t hoofdbestuur noodig.
(Vz. 1823, no. 134 e. a.)
Ongegronde bekeuringen worden b\'i\'teu gevost! gesteld
-ocr page 92-
tikulieren, die wegens hunne bijzondere zaken in eenige betrek-
king staan met de Administratie , zijn te dezen aanzien verant-
woordelijk voor de daden van hunne ondergeschikten, voor zoo-
ver die daden tot het door hen uitgeoefend bedrijf betrekking
hebben: zelfs dan, wanneer die daden buiten hun voorkennis zijn
gepleegd.
Ondanks hunne onbewustheid, komen dus de boetenten hun-
nen laste (240).
Art. 232. Op de boete of de opbrengst der verbeurd verklaarde
goederen worden allereerst het recht, de accijns en de kosten
verhaald, ingeval ze niet anders verkrijgbaar zijn of niet uit-
drukkelijk is bepaald, dat recht en accijns boven de boete moet
worden betaald.
De zuivere opbrengst wordt verdeeld als volgt: 3°/o ten be-
hoeve van den ontvanger der geconsigneerde gelden , 25»/o voor
de ambtenaren-bekeurders en 72°/o voor de schatkist.
HOOFDSTUK XXI.
»
Van processenverbaal, bekeuringen, aanhalingen en vervolgingen.
Art. 233. De processenverbaal wegens overtreding moeten op
heeter daad, immers zoodra mogelijk, (241) door minstens twee
240). 15ij overtreding op liet vervoer door bedienden, is het noodig eerst
de bekeuring te richten tegen den persoon des vervoerders en wijders tegen
hem, die voor diens daden verantwoordelijk is, door de navolgende bijvoeging:
• En aangezien, volgens art. 23] der Alg. ^Yet van 20 August. 1822
(Stbl. n°. 38;, de kooplieden, traftkanten en alle verdere neringdoende lie-
den, welke wegens hunnen handel en bedrijf in eenige betrekking staan tot
de Administratie, te dezen aanzien verantwoordelijk zijn voor de tot hun
bedrijf betrekkelijke daden hunner bedienden, zoo hebben zij mits dezen
bekeurd (in te vullen den naam van den koopman of trafikmt).
Ten opzichte van laatstgenoemden zal c. q. eveneens als ten aanzien
van den bekeurden bediende, het voorschrift van art. 231 in aeht genomen
worden.
(Vz. 1S1J, no. 149 en 1843, u<>. 11).
IJe vennootschappen en rcederijen zijn verantwoordelijk voor de daden
hunner boekhouders, bestuurders enz. op den voet van art. 231.
De bovenstaande omschrijving wordt dan dienovereenkomstig gewijzigd.
(Art. 13, vz. 1870, n». 61 en 62).
(241). Er zijn bezigheden, die vooral\' moeten gaan,b. v. de aanhouding,
verificatie enz. Het bepalen van ecu termijn voor de opmaking van \'t pro-
ces-verbaal was dus moeielijk. Van daar dat de wet bepaalt: \'Zoo spoedig
mogelijk", \'t Is, volgens Adan, dus altijd nog tijd een proces-verbaal van
bekeuring op te maken; want, ter vervulling van den wil des weigevers, is
*
-ocr page 93-
73
daartoe bevoegde personen, waarvan althans één moet aange-
steld en van commissie voorzien zijn bij het vak der rechten en
accijnzen (242).
Art. 234. \'t Procesverbaal moet c. q. inhouden :
o) \'t hoofd- (zie sant. 242);
b)   de namen, voornamen, kwaliteit en standplaats der amb-
tenaren ;
c)  dat zij, tijdens het doen der bekeuring, voorzien waren van
hunne aanstellingen en dat zij de verklaring doen, op den eed
bij de aanvaarding hunner bediening aan den lande gedaan :
d)  een beknopt en nauwkeurig verhaal der bevinding en van
de oorzaak der bekeuring, met aanduiding van personen, kwa-
liteit, jaar, dag, uur en plaats en met in achtneming cq. van
het voorgeschrevene bij art. 183;
e)    de wetsbepalingen, die overtreden zijn, de straffen op die
overtreding bedreigd en de aanzegging daarvan aan den bekeurde.
/\') dat zij den bekeurde hebben uitgenoodigd bij de inventari-
satie tegenwoordig te zijn, en ook bij de opmaking\'van het
procesverbaal , ten einde hetzelve desverkiezende mede te onder
teekenen en er dadelijk afschrift van te ontvangen;
g) of .de bekeurde al dan niet aan die uitnoodigingen heeft
voldaan, zoo niet, of wanneer hij de registratie wil laten voor-
afgaan, de verklaring dat binnen 24 uren, na den dag der regts-
stratie, een afschrift zal worden gedeponeerd ten raadhuize van
de gemeente, waarin de overtreding heeft plaats gehad, ter zij-
ner beschikking ;
li) dat zij de aangehaalde goederen ten kantore hebben opge-
braclit en in wiens tegenwoordigheid ze zijn geïnventariseerd;
0 ingeval de inventaris in \'t procesverbaal wordt opgenomen ,
het voldoende zulks zoo spoedig Mogelijk, na de ontdekking der overtreding,
de aanhaling en verificatie te doen; b. v. de ambtenaren hebben proces-
verbaal
opgemaakt tegen 1\'., door hen als ile eenige schuldige beschouwd ;
maar uu blijkt uit de rechterlijke instructie dat K. en niet P. de overtreder
is. Nu kan, na de vrijspraak van P., nog proces-verbaal worden opgemaakt
tegen K. en dat stuk is geldig, omdat het opgemaakt is zoo spoedig moge-
lijk,
d. i. zoo spoedig als de schuld van K. is bekend geworden.
(242; \'t Hoofd van een proces-verbaal moet luideu als volgt: «Ter vor-
deiiug van Z. K. den Minister v. Financien en ter vervolging van den heer
Prov. Inspecteur te....., welke tot dat einde woonplaats kiest ten zijnen
kantore te......verklaren wij enz." (verz. 1844, u°. 7)
De proecssen-verb. worden behandeld door den Inspecteur van de inspectie,
waarin de overtreding is begaan. Zij belmoren dus ter vervolgiug van dieu
Inspecteur te worden opgemaakt (vz. 1844, n°. 178). Zij behoeven uict
op zege!, maar ziju onderworpen aan registratierecht, (vz. 1S45, n°. 7 en 8).
Ook de afschriften kunnen op ongezegeld papier, (vz. 1845. no. 52).
-ocr page 94-
V.
wat bij voorkeur moet geschieden, de hoeveelheid, soort, merken,
enz der aangehaalde goederen en de waarde er van, zooals die
door den ontvanger en den bekeurde, zoo hij tegenwoordig is,
is overeengekomen.
De goederen op grond van art. 22U aangehouden, ier verzeke-
ring van de boete, afzonderlijk te vermelden en ook de waardi
er van afzonderlijk te bepalen.
j) dat de goederen onder het beheer.van den ontvanger zijn
gelaten, die ten blijke daarvan het procesverbaal mede zal on-
derteekenen ;
k) wanneer de goederen onder borgtocht zijn ontslagen, de
vermelding van den persoon die borg heeft gesteld, het bedrag
waarvoor en de bewijzen deswege gevorderd:
/) dag en uur, wanneer en plaats, waar het procesverbaal i-
gesloten.
m) alles wat verder, met betrekking tot den aard der be-
keuring, te pas kan komen; b. v. bij visitatie in fabrieken, dei!
inhoud der ketels enz. waarmede de fraude is bedreven.
Art \'235. Processenverbaal kunnen worden opgemaakt en be-
keuringen kunnen worden gedaan op alle dagen des jaars, dus
ook op Zondagen (243).
Art. 23G (vervangen door vz. 1870, n». 01 art. IJ). De pro-
cessenverbaal worden door de ambtenaren opgemaakt op den
eed bij de aanvaarding hunner betrekking gedaan.
Ar^t. 237. \'t Proces-verbaal moet binnen den vierden dag, waarop
het is gesloten, worden geregistreerd; zondagen worden niet
mee gerekend.
Van bekeuringen gedaan op eilanden, waar geen kantoor van
registratie is gevestigd, of die met recherche vaartuigen zijn
geschied, is het voldoende, dat het proces-verbaal worde gere-
gistreerd vóór er in rechten gebruik van wordt gemaakt (244).
Art. 23S. Ingeval de bekeurde bij de bekeuring tegenwoordig
is, zal hij ook worden uitgenoodigd bij de opmaking van\'tpro-
(243). Bij het proces-verbaal wordt overgelegd een nota van gefraudeerd*
rechten en een Memorie aan toelichting, zoodanig ingericht dat daarop dooi
den controleur advies kan worden uitgebracht
Behalve de namen, vermelden de ambtenaren daarin of de bekeurde reeds
vroeger overtredingen heeft begaan en de verzwarende of verzachtende om-
.standigheden. In margiue van \'t procesverbaal wordt ook vermeld: namen
van ambtenaren en bekeurde, aard der overtreding, art. die overtreden zijn ,
bedrag di r boete en gefraudeerde rechten, kosten.
(244). Zoo uoodig, kunnen de processen-verbaal onder kruisband, door
tusschenkomst van den ontvanger der belastingen, ter registratie worden
opgezonden.
(Zie vz. IS5!, n". 100 en 152 in wrbaud met 185.1 n". 147).
-ocr page 95-
cesverbaal tegenwoordig te zijn on, desverkiezende, hetzelve
teekenen en er dadelijk een afschrift van ontvangen. AVan-
neer hij afwezig is of de registratie wil laten voorafgaan zal
het afschrift binnen \'24 uren, na den dag der registratie, ten
raadhuize of bij den voorzitter der gemeente, waarin ile beken-
ring is gedaan, moeten worden bezorgd ter beschikking van
den bekeurde (245).
Art. 239. De verbalen of relazen der ambtenaren wegens hunne
handelingen en ambtsverrichtingen, verdienen volle geloof in
rechten totdat de valschheid er van bewezen wordt.
Do onnauwkeurigheden, die geen betrekking hebben tot de
daadzaken, maar alleen tot de toepassing der .wet, zullen aan
het verbaal deszelfs kracht niet ontnemen, doch bij het exploit
van dagvaarding moeten worden hersteld.
Slechts dan, wanneer de registratie niet binnen den (bij trt.
237) bepaalden tijd is geschied, of wanneer het door één ambtenaar
is opgemaakt, zal het op zich zelve (246) geen bewijs opleveren.
Art. 240. De aangehaalde goederen moeten ten naasten kan-
tore worden opgebracht om aldaar, ten overstaan van den ont-
vanger en den belanghebbende, indien hij tegenwoordig is en
blijft, grondig opgenomen en geïnventariseerd te worden (247).
(245) Verzuim om ecu proces-verbaal tijdig te beteekeneu ot\' ten raad-
huize neder te leggen, ontneemt aan dat stuk zijn bewijskracht niet.
(Vz. IS53, n°. 147).
Bij bekeuringen wegens gemis van bakenkwitautiéu moeten, volgens art.
1(>, vz. 1S49, n°. 99, de voorschriften der Alg. Wet in acht genomen
worden. Vermits echter de slotbepaling van art. 238. uit den aard der zaak
niet kan worden opgevolgd, wanneer door ambtenaren der recherche bekeu-
ring wordt ingesteld tegen een zeilendeu schipper, op een plaats, welke niet
tot den kring eener bepaalde gemeente behoort, zal, wanneer de bekeurde
niet bij de opmaking van het proces-verbaal is tegenwoordig geweest, het
afschrift worden gevoegd bij de dagvaarding, welke hem zal worden toegezonden.
(Vz. 1850, il". 20).
(246). \'Op zicli zelve." Dus, al heeft het dau geen oolle geloof in rech-
ten, toch kan het als bewijsmiddel dienen en dus, in verband met andere
feiten of •getuigen, de overtreding staven. (Zie arrest vz. 1858, n°. lï).
(247) De opbrenging ten naasten kantore moet steeds plaats heb.b*it*
Daarvan kan enkel worden afgewekenv bij aanhaling van Geqfaakl, op
verzoek van den bekeurde, mits hij dadelijk borg stelle voor cefl*\\v(hirdi\', die >•
ten genoege van den ontvanger is
          \'                             > \\ ,r-"                **\\/
De inventaris bij voorkeur in \'t verbaal opnemen. Katf""dit niet, dan Jb$j^
afzonderlijke akte, die, even als \'t verbaal, geregistreerd mSct worden. (Vv
1840, n°. !58, 1S4G, n°. 29 en 1846, n°. llj^. De opbrenging>an
niet geschieden bij sub-ontvangers, tenzij daarvoor,>-4f/>«fl/r/ geagreéerd. \' (Vz.
184Ü, u°. 2,. De bekeurde kan geen herveritfriitic van aangehaalde goede-
ren vorderen. (Vz. 1848, n». 100).             
0
K                       /
-ocr page 96-
76
De belanghebbende wordt uitgenoodigd daarbij tegenwoordig te
zijn en van die uitnoodiging en het gevolg er van melding ge-
ïnaakt in het verbaal.
De administratie is bevoegd de aangehouden goederen ver-
volgens naar de hoofdplaats der inspectie te doen overbrengen
en, in geval van verkoop, denzelven te doen geschieden ter
plaatse, waar zij zulks het meest voordeelig oordeelt.
Art. 241. Alleen die goederen , vaar- of voertuigen, gespannen,
werktuigen, gereedschappen of andere voorwerpen, waarmede is
misdreven en waarop, naar aanleiding van art. \'226, eenige
straf of recht van verhaal kleeft, zullen worden aangehouden.
Art. 242. Indien de bekeurde zulks begeert, zullen de aange-
haalde goederen, benevens de \\ervoermiddelen, tegen voldoende
borgtocht worden ontslagen. Het bedrag van dien borgtocht
wordt bepaald door de tusschen den ontvanger en den belangheb-
bende overeengekomen waarde, of door het beloop der verbeurde
boete, rechten en kosten (248).
Ontslag onder borgtocht moet geweigerd worden, wanneer de
bekeuring is geschied op grond van eenig verbod van invoer.
Het kan geweigerd worden, wanneer de bekeuring is geschied
ter zake van verkeerde aangifte in de soort der goedelen en
men, door middel van monsters of stalen, de zaak tot de be-
slissing niet behoorlijk in haar geheel kan houden. Ook wanneer
de goederen zijn aangehouden op onbekende personen , waardoor
in het algemeen worden verstaan zij, die zich buiten het geval
stellen om in de processen-verbaal aangeduid te worden.
Is geen ontslag verleend, dan blijven de goederen onder be-
heer van de Administratie, totdat er voorloopig of definitief vol-
gens de wet over kan worden be" l.lkt.
Van goederen naar de waarde belast, wordt ter berekening
der boete, als waarde aangenomen:
a)  de tusschen ontvanger en belanghebbende overeengekomen
waarde.
Is die waarde buiten tegenwoordigheid van den bekeurde
bepaald:
b)   naar de gedane aangifte.                                              .
Indien geen aangifte geschied is ;
c)   naar de opbrengst van den verkoop of, des noods, naarde
taxatie van twee of, zoo noodig, drie beéedigde deskundigen,
te benoemen door het hoofd van \'t gemeentebestuur.
Art. 243. Aangehaalde goederen worden niet verkocht vóór
het vonnis tot confiscatie gewezen is.
In de volgende gevallen kan men vóór de rechterlijke beslis-
sing de goederen verkoopen, n. 1.:
(248) Model voor diuu borgtocht te vinden bij vers. 1SÖ1, n°. 57 eu 104.
-ocr page 97-
77
a.     Goederen, aan spoedig beilerf of\' vermindering onderhevig,
kunnen worden verkocht op last van den Prov. Inspecteur en
na bekomen autorisatie van den President der rechtbank , welke
op eenvoudig verzoek zal verleend worden (249).
b.     Paarden en allerlei vee kunnen dadelijk, op autorisatie
van den ontvanger, verkocht worden, wanneer ze zijn aange-
haald op onbekenden, of ook wanneer de bekeurde weigert borg
te stellen voor de kosten van onderhoud, tot de bekeuring finaal
zal zijn afgedaan. Die weigering moet bij proces-verbaal wor-
den geconstateerd.
De ontvanger, die strijdig met deze bepalingen tot den ver-
koop overgaat, is personeel aansprakelijk voor de gevolgen.
Wanneer in de gevallen sub a en b, de bekeuring in rechten
wordt vernietigd en de verkoop is geschied met in achtneming
der daar vermelde voorschriften, zal de bekeurde de opbrengst
van den verkoop moeten beschouwen als vertegenwoordigende
de volle waarde, welke de goederen op het tijdstip der verkoo-
ping hadden.
Alle verkoop van aangehaalde goederen moet in het openbaar
en aan den meestbiedende geschieden (250).
Art. 244. Bij verkeerde aanhalingen heeft de eigenaar of
belanghebbende aanspraak op schadevergoeding, door de rech-
ters te bepalen: echter tot geen hooger bedrag dan van 1 o/o van
(249). Ten aanzien van versch vlccsch en andere aan spoedig bederf
onderhevige goederen, behoeft deze autorisatie niet te worden afgewacht. (Verx.
1824, n«. 111 en 1854, no. 132 en 147).
• (250). Van elke verkooping wordt een akte ot\' proces-verbaal opgemaakt.
Geringe objecten kunnen in zeldzame gevallen, op bijzondere autorisatie
van de Administratie, onder de /tand verkocht worden. Er behoeft dan geen
proces-verbaal van verkoop te worden opgemaakt. Ook bij overgif\'tc van
goederen aan \'t gemeente-bestuur, ingevolge art. 258, behoeft geen akte te
worden opgemaakt, mits de ontvanger van de opbrengst op legale wijze
doe blijken. (Vz. 1824, n°. 104).
Het is een aangenomen beginsel dat bij aanhaling van accij.:sgoederen,
dezelve niet in consmntie mogen worden gebracht, zonder de zekerheid
,
dat de accijns er van betaald is, zoodat, ingeval de accijns niet van den
bekeurde gevorderd kan worden , de betaling er van aan de koojiers moet worden
opgelegd. (Vz. 1838, n°. 142).
Wanneer de opbrengst niet voldoende is om er de accijns op te verhalen,
worden de goederen ingehouden en vernietigd. Deze bepaling ziet ook op
die bnitenlaudsche goederen, welke bij invoer met een recht zijn belast,
dat in verband staat met den accijns van gelijksoortige binnenlandtehe goe-
dereu; \'o. v. geraffineerd zout, vleesch, bier en azijn.
(Vz. 1858, n". 57).
De processen-verbaal van verkoop worden tegen dadelijke betaling van het
recht geregistreerd. (Vz. 1848, n». 13).
-ocr page 98-
78
de waaide der aangehaalde goederen, \'s maands, te betekenen
van don dag der aanhaling tot op dien van teruggave (251).
Art. 245—250. Ten aanzien van de behandeling dor proces-
sen-verbaal zijn de volgende aanteekeningen, voor liet doei van
dit werkje, voldoende.
Zoodra een bekeuring is ingesteld, wordt daarvan schriftelijk
kennis gegeven aan den Prov. Inspecteur.
Het proces-verbaal wordt niet de noodige bijlagen opgezonden
aan den controleur. Deze schrijft zijne beschouwingen in do
memorie van toelichting, voegt er een nota van overgelegde
stukken en gefraudeerde rechten bij en zendt een en ander aan
den Inspecteur.
De Inspecteur roept de bekeurde al of niet op tot transactie
door tusschenkomst van den ontvanger.
Is de overtreding niet voldoende geconstateerd, dan doet hij
een voorstel aan den Minister om het buiten gevolg te laten,
en anders wordt de zaak, door tusschenkomst van don Itijks-
advocaat, voor de Arr. rechtbank gebracht.
Art. 251. Dagvaardingen en verdere exploiton, voortsprui-
lende uit aanhalingen of bekeuringen tegen onbekenden (252),
worden beteekend ten raadhuize of bij den burgemeester der
gemeente, waarin de bekeuring is geschied. Op denzelfden dag
der beteekening wordt een afschrift der dagvaarding, door aan-
plakking in do gemeente, bekend gemaakt. Ook de beteekening
van het vonnis wordt in dit geval door aanplakking vervan-
gen (253).
Art. 252. Wanneer meer dan ééne aanhaling geschied is op
onbekenden, onder het ressort van dezelfde rechtbank, en de
waarde van elke aanhaling afzonderlijk de som van f 25.— niet
te boven gaat, zullen de dagvaardingen in één exploit begrepen
kunnen worden en de actie gezamenlijk voor de rechtbank aan-
gebracht, te dien efl\'ecte, dat daarop bij een en hetzelfde von-
nis zal recht gesproken worden.
Art/253. Aangehaalde kleinigheden worden, op last van den
Prov. Inspecteur, aangeboden aan het gemeentebestuur der plaats
van aanhaling, ten einde aan de armen te worden uitgereikt,
tegen dadelijke hotaling van de helft der waarde. De burge-
meester benoemt twee onzijdige lieden om de waarde te be-
palen.
(251). Zie arrest verz. 1858, n°. 127, in zake gevorderde schade-
vergoeding, wegen» aanhaling van ceu tilbury.
(252). Zie bij art. 242 wie door onbekenden worden verstaan.
(253). Volgens art. ;j20 kunnen in alle zaken, tot het vak der rechten
en accijnzen behoorende, de ambtenaren alle eiploiten en justitieële verrich-
tingeu doen, welke anders gewoonlijk door deurwaarders geschieden.
-ocr page 99-
79
[ngeval het gemeentebestuur de aanneming weigert , worden
Ie goederen onmiddellijk verkocht (254).
Reclameert en bewijst de eigenaar der goederen, binnen drie
maanden na de aanhaling, dat deze ten onrechte beeft plaats
üehad, dan z;il hem de getaxeerde waarde of de opbrengst
vin den verkoop van \'s Rijks wege worden uitgekeerd. Wordt
iijn reclame afgewezen , dan kan bij daartegen op de gewone
wijze procedeeren ; doch hij moet in elk geval met de getaxeerde
waarde of de opbrengst van den verkoop tevreden zijn.
Als kleinigheden, bij dit art. bedoeld, worden aangemerkt
•ene hoeveelheid van minder dan 200 kilogr. brood, 150 kilogr.
meel, 50 kilogr. vleesch of spek. 30 kilogr. zeep, 50 kilogr.
zout, 20 kilogr. suiker. 80 liter olie van roml en platzaad,
::(i liter wijn, 150 liter bier, 150 liter azijn, 40 liter gedistilleerd.
HOOFDSTUK XXII.
Van <ir hentidet\'higet) (255).
Ait. 254. Goederen, naar de waarde belast, kunnen worden
benaderd, indien de ambtenaren bij summiere visitatie (256,,
vermeenen, dat de waarde te laag is aangegeven.
De benadering, d. i. het zich toeëigenen, geschiedt tegen be-
taling en op de wijze in de volgende art. van dit hoofdstuk
omschreven.
Benadering kan nimmer te pas komen met betrekking tot
goederen, welker waarde van wege het gouvernement is be-
(254). Deze verkoop kim onder \'s hands geschieden.
\'t Zij het gemeentebestuur de goederen aanneemt of dat ze verkocht wor-
deu, in geen geval worden ze toegewezen, wanneer uit de opbrengst de
iccijns niet kan worden gedekt, (o. a. vz. 1861, n°. 78).
(255). tteeds in het 20e hoofdstuk zijn straffen bepaald op verkeerde
aangifte van soort en hoeveelheid\', waarom komt er nu nog een hoofdstuk
• >ver benaderingen te pas?
(250). d. i. bij de globale visitatie, volgende op de aangifte, \'t Geval
beeft zich voorgedaan, dat de visiteurs een baal manufacturen aanhaalden ,
omdat bij de aangifte meer dan T\'r was verzwegen. Die baal werd dus ten
kantore opgebracht en geïnventariseerd. Bij de inventarisatie bleek dat ook
de naarde te laag was aangegeven, weshalve de visiteurs zich tevens voor
de benadering verklaarden, met toepassing van bet 2C lid van art. 265.
Kon de Inspecteur die benadering toewijzen ?
Bij de beoordeeling der waarde moeten de ambteuuren steeds niet zaak-
kennia en oordeel te werk gaan en elke vexatoiie handeling vermijden.
(Zie hierover vz. 18:!U. n". 12).
-ocr page 100-
80
paald, wanneer de aangifte overeenkomstig de volgens art 123
uitgcgevene prijscourant is gedaan (257).
Art. 255. De benaderende ambtenaar (258) moet zich dade-
lijk na summiere visitatie, verklaren voor de benadering der
goederen in massa Van dezelfde soort, welke in eens bij elkander
zijn aangegeven; dat wil zeggen, die bij liet tarief onder een
en hetzelfde onderdeel van een hoofd post \'zijn begrepen, en zich
in een of meer collis bevinden (250). Behalve in de gevallen,
hierna omschreven, kan de benaderaar niet weder van de be-
nadering afzien.
Art. 250. De benaderde goederen worden dadelijk opgebracht
naar het kantoor en aldaar ten overstaan van den ontvanger
en den aangever, of iemand van zijnentwege, indien hij verkiest
er bij tegenwoordig te zijn, geopend en behoorlijk geinventari-
seerd, met uitdrukking van juiste maat en gewicht.
Art. 257. Indien de ontvanger bij de benadering is geinte-
resseerd, moet de opening en inventarisatie geschieden ten
overstaan van een anderen ambtenaar, die er r/een belang
bij heeft.
Art. 258. Van de benadering wordt een proces-verbaal op-
gemaakt (2G0). Het wordt aan den vervoerder of aangever,
zoo hij tegenwoordig is, medegedeeld. Het wordt met den in-
ventaris (die bij voorkeur in het procesverbaal wordt opgeno-
inen), het paspoort, den volgbrief of ander document, zoodra
mogelijk opgezonden aan den Prov. Inspecteur van de inspectie,
waarin de benadering is geschiedt. Deze onderzoekt de stukken
(257). Waarom niet?
Is ilit hoofdstuk ook van toepassing op goederen ton doorvoer aangegc-
ven? (Zie art. 77).
(258). Een bekeuring moet door minstens lv:ec ambtenaren ingesteld,
doch de benadeling kan dus door één gedaan worden.
(25\'J). Dit zóó on te vatten, b. v. : liet bctalingspaspoort of de volg-
brief houdt in: Manufacturen, .. twee balen, inhoudende achthonderd ze-
vencnvijftig nieters stoffen van laken, waard* tweeduizend vierhonderd gulden;
EF
„ een baal, inhoudende driehonderd vijftig meters stoffen van zijde, waard
éénduizend vijfhonderd gulden.
Dan behoeven ze niet èn het laken èn de zijde te benaderen, maar ze
kunnen de eene post nemen en de andere laten gaan. Zij moeten dan erhter
van dien post alles nemen en niet slechts een gedeelte. (£*tvl\\«^ —
(260). Dit proces-verbaal moet binnen eter dagen na de dagteekening
der toewijzing worden geregistreerd ten koste van de benaderaars.
De toe- of afwijzende beschikking van den Prov. Inspecteur wordt in den
regel op het proces-verbaal zelve geschreven.
(Vz. 1S57, no. 50).
-ocr page 101-
81
onverwijld en wijst, indien daartegen geene bezwaren bestaan,
de benadering toe (261).
Art. 259—262. De Inspecteur ontzegt de benadering:
a)   indien bij inventarisatie blijkt, dat de goederen onder een
verkeerde benaming zijn aangegeven, in welk geval er confisca-
tie naar art. 213 moet plaats hebben;
b)   indien hij door den aangever of zijn gemachtigde overtuigd
wordt, dat de aangifte op de rechte waarde is gedaan. Door de
juiste waarde wordt verstaan: den loopenden prijs hier te lande
op den dag der aangifte. De Inspecteur is echter verantwoor-
delijk. Om zeer bijzondere redenen kan hij zelfs een vergoeding
van kosten, schade en interessen ten laste des benaderaars toe-
leggen. Reclamatien tegen de benadering worden niet aangekomen,
wanneer zij worden ingebracht, nadat de benadering is toege-
wezen (Art. 260).
c)   Wanneer, vóór de toewijzing, aan den Inspecteur wordt be-
wezen dat, tusschen het tijdstip der aangifte en dat der bena-
dering, de prijs een plotselinge rij/ing heeft ondergaan, zal
zulks een grond opleveren om de benadering te ontzeggen, mits
de aangifte, tijdens zij gedaan werd , naar behooren zij geschied
(Art. 261).
d)  Ook kan de benadering worden ontzegd op verzoek van de
benaderaars, wanneer blijkt, dat de goederen uit afgescheiden
deelon van ecnig geheel bestaan, zooals onparige handschoenen
enz., zoodat die samenstelling geacht moet worden opzettelijk
geschied te zijn om \'s Rijks rechten op de waarde van het ge-
heel te verkorten. In dit geval wordt geacht, dat de documenten,
naar het 2e. lid van art. 128, sub- en opreptief zijn verkregen,
te dien eflecte, dat ze zullen worden ingetrokken en de goederen
moeten worden teruggevoerd naar buiten \'s lands. In dit geval
heeft er geen teiuggave van betaalde rechten plaats, (art. 202).
Ait. 203. Na de kennisgeving van de toewijzing — en vóór het
aanvaarden der goederen — (die intusschen bij den ontvanger
zijn gedeponeerd), het nemen van stalen of het maken van eenig
gebruik er van, hoe nok genaamd, moeten de benaderaars aan
den benaderde betalen: de aangegeven waarde der goederen,
waaronder de emballage is Tjegrepen, en bovendien 10°/,,, indien
de betaling binnen 24 uren na ontvangst der toewijzing ge»
schiedt, Ho/o als zij tusschen de eerste en tweede maal 2i uren
en l2o.o als zij eerst tusschen de tweede- en derdemaal 2\'t uren
plaats heeft.
De betaling binnen 3x24 uren niet zijnde geschied, zal de
benadering, indien de benaderde dit begeert, van onwaarde zijn,
(SJfi 1| Waartoe dient <!e tussehen komst van den Inspecteur?
6
-ocr page 102-
82
en de benaderaars gehouden zijn aan den benaderde te betalen
3o/o der aangegeven vaarde, ter vergoeding van schade, door
het oponthoud veroorzaakt: dit bedrag is, des noods, verhaal-
baar bij preferentie op hun traktement.
Indien de benaderde, of zijn vertegenwoordiger, woont ter
plaatse waar de benadering is geschied, of wanneer hij zich
aanmeldt, zal de betaling rechtstreeks aan hem worden gedaan.
Is dit niet het geval of weigert hij de penningen aan te nemen,
dan wordt het geld bij den ontvanger gedeponeerd, voor reke-
ning en risico van den benaderde.
Art. 264. Ook de betaalde rechten worden door den betiade
raar.
teruggegeven. Deze doet vóór de aanvaarding der goederen
een verhoogde aangifte en betaalt daarvan het recht. Met op-
zicht tot de expeditie treedt hij geheel in de plaats van den
benaderde, zoodat de goederen worden onderworpen aan de
nadere visitatie van andere rmbtenaren, die o;> hunne beurt
weder benadering mogen doen.
Van goederen ten uitvoer bestemd . kan geen benadering meer
te pas komen, want er wordt alleen uitvoerrecht geheven van
lompen en deze zijn naar het gewiekt belast.
Art. 265. De benadering blijft in st.ind, ingeval minder hoe-
veelheid bevonden wordt dan aangegeven is. De betaling geschiedt
dan echter in evenredigheid der bevonden hoeveelheid.
Op het daartoe tijdig aan den Prov. Inspecteur door den be-
naderaar te kennen te geven verlangen , kan de benadering ook
in stand blijven, indien meerder wordt bevonden dan aangegeven
is (262). Ook dan geschiedt de betaling in evenredigheid van de
bevonden hoeveelheid; terwijl de benaderaar op zich moet nemen,
vóór de aanvaarding der goederen, ten kantore te fourneeren : de
boete en suppletie, volgens art. 215, naar gelang méér of min-
der dan l/u is verzwegen (263). Het bedrag er van houdt hij
natuurlijk af van de uittekeeren benaderingssom.
(202) In dit geval afzonderlijk proces-verbaal van bekeuring opmaken.
\'t Behoeft niet geregistreerd te worden.
C26:i) Deze boete is 2 ot\' 10 X het recht van \'t vcracegne. Dat
recht wordt naar de verhoogde waarde berekend over de verzwegen hoeveelheid.
(Vz. 1828, n". 108).
Voorbeeld:
Aangegeven 1000 kilo bereide huiden, waard ƒ 150.— Zij «orden be-
i aderd door den visiteur, die /x schat op f 400.— waarde Bij iaventa-
rlsatie bevindt men 1500, iuplaats van 1000 kilo. (Dus | meer). De door
i mi visiteur geschatte waarde moet nu met { vermeerderden! worden en is
dus / 600.—
Nu \'.s de vraag: Moet de boete berekend worden over \'t verschil tus-
schen de verhoogde geschatte en Me aangegeven waarde (dus over /\' fiOO.—
-ocr page 103-
83
Art. 266 Nadat aan de voorschreven bepalingen is voldaan
en de benadering toegewezen, kunnen de benaderaars, naar
welgevallen, over de goederen beschikken en zich zelfs met den
benaderde over de teruggave verstaan (264).
HOOFDSTUK XXIII.
Van de borgtochten. credielen en betalingen.
Art. 267. Alle borgtochten, welke volgens de wetten Mui-den
gevorderd, zullen worden gesteld ten genoegen van den ont-
vangei . die voor het bedrag van den borgtocht verantwoordelijk
blijft (264=).
Art. 268. De borgtocht kan op vierderlei wijzen gesteld
worden :
1°. in geld; 2°. in vaste goederen of inschrijvingen op \'t groot-
boek ; 3°. door een onderpand van waren en koopmanschappen;
4U. door het stellen van personeelen borgtocht.
Art. 269. Wanneer de borgtocht wordt gevorderd tot pres-
tatie van emi bepaalde daad komen slechts de lc en 4e soort in
aanmerking: b. v. bij invoer aan de landzijde voor de uitlevering
der goederen ter losplaats of in entrepot; bij doorvoer voorden
wederuitvoer enz.
Deze borgtochten blijven mede invorderbaar omtrent dat ge-
deelte der goederen, \'t welk minder mocht worden uitgeleverd,
weder uitgevoerd of aangebracht dan op de documenten is uit-
gedmkt.
Alle 4 soorten kunnen in aanmerking komen bij een borg-
tocht op termijnen van crediet, verlengbaar en doorloopend cre-
diet. of eindelijk voor een gecontinueerd bedrijf of beroep.
Art. 270. Wanneer, in het geval van het le lid van art. 269,
min f 150.—), of moet de boete alleen berekend van de geschatte waarde
van liet meerder bcvoiideneV (dus van f 200.—). De laatste berekening is juist.
Waarom V
Het recht is 2% van de waarde. Van die / 200.— dus ƒ4.00; xooda\'t
de boete bedraagt: 10 X 4 = ƒ 40.—. \'
(Vz. 1823, il». 211).
(264). De uitventing vau benaderde goederen, stukswijze en in\'t klein,
als nadcelig zijnde voor de winkeliers, strookt niet met de betrekking van
ambtenaren, en is verboden. (Vz. 1832, no. 95).
De ambtenaren behoeven geen patent voor den verkoop, maar deze mag
niet geschieden bij wijze van mnkchlebiet of op de wijze der kramers
(Vz. 1827, uo. 148). \'
(204"). Evenwel zijn de hoofdambtenaren verplicht op het stuk der borg-
tochten toezicht te houden. (Vl. 1861, n«. 48).
Zie omtrent de inrichting der akten vz. 1864, n". 50.
6*
-ocr page 104-
84
de borgtocht in geld wordt gesteld, dan wordt het geconsig-
neerd bij den ontvanger, die het voorloopig stort door middel
van aftrek van het saldo in kas op zijn maandstaat, en, bij te-
rugontvangst van het gezuiverd document, het geld teruggeeft.
De personeele borgtocht wordt in dat geval geheel en uitsluitend
aan de beslissing van den ontvanger overgelaten.
Art. 271—275. Omtrent de doorgaande borgtochten worden
de navolgende bepalingen in acht genomen:
i°. Borgtocht in geld. Indien de belanghebbende zulks ver-
kiest wordt het in \'s Rijks schatkist gestort en hem 5°/o rente
uitgekeerd.
2". Borgtocht in on roerende goederen : a) zij moeten binnen het
Rijk zijn gelegen; b) de waarde moet behoorlijk bewezen zijn (265)
en het bedrag derzeive, de gevorderde zekerheid met lO/o te
boven gaan: c) zij moeten zijn vrij en onbezwaard (206), tenzij in
bijzondere gevallen hiervan door de Administratie afwijking worde
toegestaan; d) de gebouwde eigendommen moeten voor brandschade
worden verzekerd (267); e) bij vermindering van de waaide
moet worden gesuppleerd.
3°. Borgtocht in inschrijvingen op \'t Grootboek van den staat :
«) de inschrijvingen geschieden op den voet bij de directie van
\'t Grootboek voorgeschreven; b) zij worden aangenomen naar de
waarde bij wekelijksche prijscourant, voor het recht van successie,
bekend gemaakt; c) die waarde moet het bedrag van de gevorderde
zekerheid met 20»/o te boven gaan; d) er moet gesuppleerd wor-
den, zoodra dit surplus van 20*/o tot op de helft mocht zijn ge-
daald. In geval deze suppletie niet binnen 8 dagen na vordering
is gesteld, zal de Administratie bevoegd zijn om de inschrijvingen
te doen verkoopen (26S).
4o. Borgtocht in waren en koopmanschappen: a) zij worden
in entrepot gelegd; b) de waarde wordt opgemaakt naar de
prijs-courant, waar dezelve aanwezig is, of bij gebreke van een
prijs-courant, door beëedigde makelaars in de goederen, welke tot
onderpand gegeven worden: c) de waarde der goederen moet 20«/o
boven de gevorderde zekerheid bedragen; d) in geval van prijsver-
mindering van 20% of meer, moet suppletie gesteld worden. In
geval de suppletie niet binnen 8 dagen na vordering is gesteld,
kan de Administratie de goederen doen verkoopen (268).
(265)   Door taxatie van deskundigen.
(266)   Dit kan blijken uit een bewijs van den hypotheek-bewaarder.
(267). L)ns een bewijs van de assurantie-maatschappij over te leggen.
(268). Het spreekt van zelf dat de gelden, uit dien verkoop voortsprui-
tende, wat de rente betreft, vallen onder de toepassing der bepalingen van
art. 271.
(Discussie Staten-Generaal).
-ocr page 105-
85
5°. Personeele borgtocht boven f 300.—: (269).
a) Zij worden notarieel gepasseerd; b) de borg moet gedomi-
cilieerd zijn in de provincie, waar de borgtocht moet worden
gesteld; c) de borg mag geen ambt bekleeden of bedrijf uit-
oefenen, waarvoor hij zelf rekenplichtig aan het Rijk is, of een
openstaande rekening met het Rijk heeft (270); d) de borg
wordt solvabel verklaard bij akte van \'t plaatselijk bestuur. Deze
akte moet om de 3 jaren, maar kan, op vordering van den
ontvanger, elk jaar worden vernieuwd; e) de borgtocht kan niet
dan schriftelijk worden opgezegd en de opzegging heeft geen
kracht dan ééne maand na beteekening der hiertoe strekkende
akte; /) in cas van overlijden van den borg, blijft de borgtocht
voortloopen tot het einde der 30 dagen, volgende op den dag,
waarop de erfgenamen van den borg van het overlijden hebben
kennis gegeven aan den ontvanger.
Art. 276. Bij personeele cautién van ƒ 300 en daarbeneden
kan de ontvanger genoegen nemen met een onderhandschen ge-
legaliseerden borgtocht, die echter behoorlijk moet worden ge-
registreerd en waarbij de bepalingen van art. 275 (zie sub. 5°.
hiervoren) letter b, c, e en / moeten worden in acht genomen.
Art. 277. Op een borgtocht voor doorloopend crediet van
boven f 5000.— kan de volgende korting worden verleend :
boven ƒ 5000.— tot en met f 10.000.— •/,
» » 10,000.— » » » » 20.000.— \' .
» » 20^000 — » » » » 40,000.— »/>
» » 40,000.— » » » » 80,000.— •/.
Bedraagt de accijns, waarvoor zekerheid gegeven moet wor-
den, meer dan f 80,000.—, zal het excedent als een afzonder-
lijke borgtocht beschouwd worden en onderworpen zijn aan de
bovengemelde opklimming in evenredigheid van dit excedent.
Deze kortingen worden niet verleend op borgtochten voor
doorloopend crediet van accijns op zout (271).
Art. 278. Behoudens de opklimming, aangewezen bij art.
277. zal tot maatstaf van het bedrag dei- borgtochten worden
(269). Zie omtrent die van f 300.— en daar beneden, art. 276.
(270). Letter e is niet van toepassing op borgen voor crediet van sui-
ker- en wijn-accijns, mits dezelfde personen niet wederkeerig voor elkander
borg zijn. Ook niet voor fictief entrepot van graven. De laatste borgtoch-
ten kunnen bij onderhandsebe akte «orden opgemaakt.
(271). Omdat bij doorloopend crediet geen uitslag mag geschieden zouder
document, vindt men in de goederen zelf ook een waarborg Bij afloopend
crediet is dit niet het geval en daarom moet daarvoor voor den vollen ac-
cijns bor^; worden gesteld. Zout maakt een uitzondering, omdat de waarde
er van zoo gering is, dat men daarin geen waarborg vindt.
-ocr page 106-
86
genome» het volle beloop der som, voor welke de zekerheid
wordt gesteld en niet enkel het principaal (272).
Art. 279. De borgtochten worden gratis geregistreerd.
Art. 280. Ingeval er tusschen ontvanger en contribuabele
verschil bestaat over de genoegzaamheid, of bij personeelen borg-
tocht, over den aard der justificatie, wordt de zaak ter beslis-
sing der Administratie gebracht. Beslist deze ten voordeele van
den borgschuhlige, dan is de ontvanger voor alle verdere ver-
antwoording gedekt, voor zoover hij voor het overige gezorgd
heeft, dat de vervolgingen tegen den contribuabele en deszelfs
borgen naar behooren zijn aangevangen en voortgezet.
Art. 281. Komt een, onder borgtocht afgegeven document,
of, ingeval van art. 49, het extract er van, binnen G weken na
den tijd voor het vervoer verleend, terug ten kantore van af-
gifte, voorzien van de vereischte afteekeningen, dat aan den
inhoud is voldaan, dan wordt de borgtocht opgeheven. Komt
het niet binnen dien tijd terug of onvoldoende gezuiverd, dan
worden de niet betaalde rechten en accijnzen er van ingevorderd.
Dit tijdsverloop van 6 weken wordt niet in aanmerking genomen ,
indien bij de bijzondere wetten een korteren termijn is bepaald.
Art. 282. Particuliere credieten, ongeautoriseerd aan belas-
tingschuldigen verleend, of betalingen buiten de kantoren of aan
ongekwalificeerde ambtenaren gedaan, zullen niet in aanmerking
komen, evenmin als de voorgewende vernietiging of het in het
ongereede raken der bewijzen van betaling.
Het vermissen, verongelukken, verbranden, ontvreemden of
op eenige andere wijze te loor gaan van goederen, voor welke
de accijns wel verschuldigd doch niet betaald is, zal van de
betaling niet bevrijden; tenzij zulks door de wet speciaal mocht
zijn bepaald of door het hoofdbestuur, in zeer bijzondere ge-
vallen mocht worden toegestaan (273).
(272). Vroeger werden op Je hoofdsom opcenten geheven, thans echter
niet meer.
(273). Wanneer er b. v. eeu buitengewone lekkage ontstaat in particulier
entrepot van wijn of gedistilleerd, dan kan, op grond van deze bepaling,
machtiging worden verleend tot afschrijving van de te loor gegane hoeveelheid.
Wanneer dergelijk geval zich voordoet, is het mitsdien noodig, dat de
ambtenareii zich overtuigen, dat het verlies werkelijk heeft plaats gehad en
dadelijk tot een peiliny overgaan om de hoegrootheiJ van \'t verlies te con-
statccren.
Ook knn deze bepaling worden toegepast op het geval dat accijnsgoed,
gedurende het vervoer eeu buitengewoon verlies ondergaat en waarvan de ac-
cijns eerst ter bestemmingsplaats moet worden betaald. In dergeliik geval is
het dus evenzeer noodig het verlies op te nemen door de overgebleveu hoe-
veelheid te constateeren.
-ocr page 107-
--.
Art. Ü83. Met hen, die crediet voor accijns genieten, wordt
door den ontvanger een rekening gehouden wegens in-en uitslag.
De borgstelling moet echter vooraf gaan.
Er zijn drieërlei wijzen van crediet, n. 1.:
1°. doorloopend, 2°. afloopend, 3°. verlengbaar crediet.
Voor doorloopend crediet wordt een doorloopende rekening ge-
houden. De inslagen en het product der fabricatie worden in
debet gebracht en de uitslagen in credit.
De accijns wordt bij elke uitslag betaald van de hoeveel\'ieid,
die uitgeslagen wordt tenzij de bijzondere wet andere wijzen
van aanzuiveringen toelaat. Het binnenlandsch vervoer van die
goederen moet door document gedekt zijn. Dit crediet wordt
verleend voor zout, zeep, gedistilleerd en binnenlandse/ie suiker,
voor zoover de fabrikant naar liet \'werkelijk product wordt
aangeslagen. Het binnenlandsch vervoer van suiker, buiten het
terrein van toezicht, behoeft echter niet gedekt te zijn.
\'t Afloopend crediet is een crediet op termijnen.
De ilebiteering geschiedt voor elke ingeslagen of gefabriceerde
partij, waarvoor dan bepaalde termijnen voor de betaling van
den accijns worden opengesteld. Dit crediet wordt verleend
voor wijn, bier, azijn, buitenlandsche suiker en inlandsche sui-
ker, voor zoover de fabrikant wordt aangeslagen naar de hoe-
veelheid en dichtheid der sappen.
Verlengbaar crediet wordt alleen toegestaan voor wijn. \'t Is
eenvoudig een verlenging van den crediettermijn voor den wijn .
die bij het einde van een kwartaal nog voorhanden is (274).
>274). In "t algemeen zij aangemerkt, dat voor binnenlandsche accijns-
goederen doorloopend erediet wordt verleend, omdat dekking van den vervoer
rioodig is, ter voorkoming van geheime fabricatie. Bier en azijn maken
hierop uitzondering, omdat het recht zóó laag is dat heimelijke fabricatie
alléén dan eeuig voordeel zou opleveren, wanneer die in \'t groot geschieden
kon en dit zou spoedig in \'t oog vallen. Ou., suiker is uitgezonderd, voor
zoo ver de aanslag naar de sappen geschiedt, omdat de aanslag perhec-
toliter sap en per graad dichtheid geschiedt, zoodat het toezicht zich kan
bepalen tot de sappen.
Voor buitenlandsche accijnsgoederen is afloopend crediet toegestaan, om-
dat deze goederen van buiten inkomen en er dus geen vrees voor heimelijke
fabricatie behoeft te bestaan.
Evenwel bestaat ook hierop weer een uitzondering. Zout n. 1. komt van
buiten \'s lands en toch wordt daarvoor slechts doorloopend crediet gegeven.
Ue reden is deze: Ofschoon de zoutzieders worden gedebiteerd voor het
ingeslagen ruwe zout en voor het zout aanwezig in \'t zeewater, dat ze ge-
bruiken, heeft toch de ervaring geleerd dat ze nog belangrijke hoeveelheden
overwerken. Om nu te voorkomen, dat ze dezn overmaat in consumtie bren-
gen , zonder dat de accijns er van is betaald, wa-< het noodig dekking van
het vervoer en den uitslag voor te schrijven en dit kan niet anders dan met
doorloopend erediet.
-ocr page 108-
SS
Art. 284. Dij uitslag uit bergplaatsen van afloopend crediet
van goederen , bestemd om door den ontbieder ook op afloopend
crediet te worden ingeslagen, moet de ontbieder aangifte tot
overschrijving doen bij den ontvanger van de plaats, waar zijn re-
kening geopend is. Indien de gestelde borgtocht voldoende is,
geeft deze een bewijs af. (ace. n». 17). Dit bewijs wordt, nu
door den afleveraar geteekend te zijn, door deze aan het kan-
toor, waaronder de uitslag geschiedt, vertoond.
Nadat het dubbel van dit bewijs aan den ontvanger ten kan-
tore van aflevering door zijnen controleur zal zijn toegezonden,
wordt de afleveraar gecrediteerd voor het bedrag van den accijns
van de afgeleverde partij.
Dij overschrijving van crediet op termijnen heeft echter de
ontbieder geen recht om opnieuw de volle termijnen te genie-
ten; maar treedt hij ten dien aanzien in de rechten van den
afleveraar, b. v.: Wanneer de volle termijn 3 maanden is en
er tijdens de aflevering reeds één maand ware verstreken, dan
heeft de ontbieder nog slechts twee maanden crediet
Art. 285. Voor zooveel de bijzondere wetten geen andere
bepalingen bevatten, zal de overschrijving van afloopend crediet
zoo dikwerf kunnen plaats hebben als de debiteur verkiest.
Art. 286. Zij, die een openstaande rekening met de Admi-
nistratie hebben en \'t Rijk met der woon willen verlaten, zijn
verplicht, vóór hun vertrek, te liquideren en alle onaangezui-
verde credieten te voldoen. Dij gebreke van dien worden ze in
persoon aangehouden en hunne goederen in beslag genomen,
totdat ze aan hunne verplichting hebben voldaan.
Art. 287. Zij, die zonder het Rijk te verlaten, van woon-
plaats veranderen of het bedrijf waarvoor ze crediet genieten
naar elders overbrengen, zijn mede verplicht hun rekening te
liquideren met den ontvanger op de plaats, waar die rekening
gehouden wordt.
Die rekening kan echter ook overgeschreven worden op de
plaats, waar ze hun bedrijf hebben overgebracht, mits de be-
langhebbende zich gedrage naar hetgeen bij de bijzondere wet-
ten is bepaald, ten aanzien van de overschrijving van den
accijns of van het doorloopend crediet.
Bijaldien zij verzuimen hun rekening op de voorgeschreven
wijzen te liquideren, zullen ze ter plaatse, waar ze zich hebben
gevestigd, bij parate executie worden vervolgd, terwijl de schuld
alsdan in zijn geheel vorderbaar is
Om crediet te erlangen behoeft men geen aanvrage aan \'t hoofdbestuur
te doen. \'t Is slechts noodig: borg te stellen en patent te nemen en voor
doorloopend crediet
de bergplaatsen van wege de Administratie te doen goed-
keuren en men kan gebruik maken van crediet vonr den accijns.
-ocr page 109-
89
Art. 288. Zij, die genot hebben van crediet op termijnen,
en verzuimen een termijn op den vervaltijd te voldoen, krijgen
van den ontvanger een waarschuwing (275). Volgt daarop geen
betaling, dan wordt hun het genot van crediet ontnomen en
worden ze bij parate executie vervolgd, niet alleen voor den
vervallen termijn, maar ook voor de niet verschenen termijnen.
Art. 289. Ingeval een belastingschuldige in staat van faillisse-
ment verkeert of zijne betalingen moet schorsen, is de geheele
schuld mede in eens vorderbaar.
HOOFDSTUK XXIV.
Van parate executie en privilegie.
Art. 290. De ontvangers hebben, namens de Administratie,
het recht van parate executie en privilegie (276) op de roe-
rende goederen van hen, die accijns schuldig zijn en zulks niet
alleen voor den accijns, maar ook voor de kosten wegens op-
slag en bewaring der met accijns belaste goederen, het consta-
teeren der hoeveelheid en de invordering van den accijns.
Het privilegie neemt onmiddellijk rang na de privilegiën bij
art. 1185 en 1195 van \'t Burgerlijk Wetboek en art. 313 van
het Wetboek van Koophandel vermeld.
Het recht van privilegie is alléén van toepassing, ingeval de
debiteuren een personeelen borgtocht hebben gesteld. Bestaat er
een andere borgstelling, dan kan de debiteur, des verkiezende,
een bewijs worden gegeven dat het recht van privilegie niet
toepasselijk is.
Ook op de goederen, welke ten name van den debiteur in
entrepot zijn (277), is de Administratie boven alle andere credi-
teuren preferent.
Onder het privilegie op de roerende goederen zijn begrepen
alle (278) werktuigen en gereedschappen, welke in de fabrieken
(275). Comptabiliteit n°. 7. Die waarschuwing wordt door een kommies
beteekend. De kosten zijn 25 cent, waarvan 10 cent voor den ontvanger
Voor suiker-accijns geschiedt de waarschuwing kosteloos (vz. 1865, uo. 48
art. 38d).
(276). Recht van Parate executie, wil zeggen: het recht om de goederen,
zonder vonnis van den burgerlijken rechter, aan te tasten. Het dwangbevel
vervangt het vonnis in burgerlijke zaken.
Privilegie beteekent: recht va» voorrang.
\'t Legaal verband wordt niet meer toegepast, weshalve de deswege be-
staaude voorschriften hier niet zijn opgeuomen.
(277). "hi entrepot zijn." Onverschillig dus waar, in welk soort van
entrepot en welke soort van goederen.
(278). Dus ook de vaste werktuigen.
(Vï. 1867, uo 126).
Dit privilegie gaat boven hypotheek.
-ocr page 110-
90
en trafieken van de belastingschuldigen gevonden worden , zonder
onderscheid aan wien ze in eigendom toebehooren.
Op deze
werktuigen kan, even als op roerende goederen, worden geëxe-
cuteerd.
Het privilegie gaat in niet den dag, waarop de schuld is aan-
gegaan, en eindigt één jaar, nadat dezelve invorderbaar is geweest.
Ook het recht van parate executie houdt één jaar, nadat de
schuld invorderbaar is geweest, stand. Het. strekt zich ook uit
tot de borgen.
Xa de verjaring kan de ontvanger echter, namens de Admi-
nistratie, een gewone personeile actie tegen den debiteur in-
stellen, (279) behalve in die gevallen, waarin een korter termijn
van prescriptie is bepaald.
De ontvangers zijn bevoegd bij lijfsdwang intevorderen het
verschuldigde door kooplieden of fabrikanten. die crediet of
entrepot fictief hebben. De lijfsdwang kan slechts op den prin-
cipaien schuldenaar worden toegepast en verjaart, nadat de schuld
één jaar vorderbaar is geweest.
Art. 291. De parate executie geschiedt door middel van dwang-
bevelen, die door de ontvangers worden uitgevaardigd.
Zij worden kosteloos geviseerd en executoirverklaard door den
rechter van het kanton, waarin de debiteur of zijn borg woon-
achtig is (280). Zij worden door de gewone bedienden üer Ad-
ministratie beteekend.
Is het dwangbevel eenmaal uitgevaardigd, dan zal de executie
niet door den geëxecuteerde kunnen worden geschorst, tenzij
door een gemotiveerde en behoorlijk aan den ontvanger betee-
kende oppositie, houdende tegelijk een dagvaarding tegen een
bekwamen rechtsdag, invallende binnen den tienden dag na de
beteekening der oppositie.
De dagvaardingen moeten worden gedaan voor de burgerlijke
rechtbank van het arrondissement, waarin het kantoor van be-
taling is gelegen.
De oppositie afgewezen zijnde, zal geen appèl of hooger be-
roep kunnen plaats hebben, anders dan met consignatie van de
toegewezen sommen.
(279). In dit geval moet dus een vonnis van den rechter de wettigheid
der schuld staven.
Die actie kan niet tegen den èory worden ingesteld, tenzij hij zich als
hoofdschuldenaar hebbc verbonden, in welk geval men op hem dezelfde be-
palingen a\'« op den debiteur kan toepassen, ook den lijfsdwang. (Vz. 1850,
no. 124).
(280). Uit is dus anders dan bij invordering van directe belastingen.
Die dwangbevelen worden steeds executoir verklaard door den rechter van
\'t kanton, waarin het kantoor is gelegen.
-ocr page 111-
01
Ter verdere executie van de uitgevaardigde dwangbevelen zal
worden geprocedeerd op den voet en de wijze als bij de wetten
in burgerlijke rechtszaken, voor de executie van vonnissen, is be-
paald of nader bepaald zal worden.
Voor de toepassing der lijfsdwang is een afzonderlijk vonnis
noodig, dat kan worden gevraagd óf gedurende de executie der
goederen, óf na afloop er van, óf wel na het proces-verbaal van
onvermogen.
Tot de gevangenzetting wordt alsdan voort geprocedeerd,
overeenkomstig de formaliteiten, bij de wet bepaald.
HOOFDSTUK XXV.
(Vervallen.)
HOOFDSTUK XXVI.
Algemeene voorzieningen en van de plichten en rechten der
ambtenaren en hunne bescherming.
Art 311. Waar, in deze wet, sprake is van Administratie en
van Ambtenaren (behalve de daaraan vreemde, in art. 194 ge-
noemd), van kantoren en eerste of laatste wachten, worden
daardoor verstaan: de algemeene Administratie der rechten en
accijnzen of het Ministerie, door hetwelk dat vak wordt be-
heerd, en de ambtenaren, kantoren en wachten voor de rech-
ten en accijnzen.
Overal, waar het bedrag der rechten en accijnzen als boete
is bepaald, worden daaronder noch de opcenten, noch de leges,
noch het zegel begrepen, maar alléén recht en accijns (281).
Art. 312. Niemand mag een schuit of boot hebben of hou-
den op een rivier, die het Nederlandsch grondgebied onmiddelijk
van vreemd grondgebied afscheidt, noch op een naar buiten
loopende rivier, binnen de lc linie, zonder schriftelijke auto-
risatie van den Prov. Inspecteur der inspectie, waaronder de
bezitter of gebruiker behoort. Bij overtreding wordt het vaar-
tuig verbeurd verklaard en een boete van ( 100.— toegepast.
Van dit verbod zijn uitgezonderd alle transportmiddelen, die
(281). Opcenten worden niet meer geheven.
(1859, «o. 54 en 112).
Omdat ik hier toch spreek van leges, zij opgemerkt dat de proportioneele
expeditie* en visitatieleges berekend moeten worden naar de hoofdsom van
den accijns, zooals die was vóór 1800, en dus niet naar het bedrag van
den tegenwoordigen accijns.
-ocr page 112-
92
erkend zijn noodig te zijn voor de publieke dienst en die van
een behoorlijk herkenningsteeken als zoodanig zijn voorzien.
Art. 313. Wijziging in de kantoren of wachten of hunne
attributen geschiedt bij K. B.
Ten aanzien der wachten wordt die wijziging, minstens 14 da-
gen vóór zij ingaat, in het Staatsblad geplaatst en bovendien
het besluit in vier nabijgelegen gemeenten afgekondigd. Van
elke wijziging, zonder onderscheid, wordt een bekendmaking
aangeplakt bij den ingang der plaats, in welke een kantoor of
wacht is opgericht of afgeschaft.
Art. 314. Het wapenbord der in- en uitgaande rechten en
accijnzen zal op een zichtbare plaats, boven de deur van het
huis, waar het kantoor gehouden wordt, gesteld moeten zijn.
Aat. 315. De wetten op de in- en uitgaande rechten en
accijnzen zullen ten allen tijde op de kantoren voorhanden zijn;
ook ten gerieve van particulieren, die inlichtingen daaromtrent
verlangen.
Art. 31G. Alle kantoren moeten geopend zijn:
Van 16 Nov. tot 15 Febr. (\'s voorin. 8 tot \'s nam. 5 uur.
» 16 Febr. » 15 Mei j „               . . ,             n
AC. .                . c XT ! (\'s voorin. 7 tot s nam. 7 uur
» 10 Aug. » 15 Nov. ) v
» 16 Mei » 15 Aug. (\'s voorni. 6 tot \'s nam. 8 uur.
Evenwel kunnen de ontvangers steeds het kantoor sluiten van
\'s namiddag 12 tot 2 uur.
In deze tijdsbepalingen kunnen door de Prov. Inspecteurs zoo-
danige wijzigingen worden gebracht als het gerief van den han-
del en der ingezetenen, naar gelang van plaatselijke omstan-
digheden, mochten vorderen (282).
Art. 317. De ambtenaren zullen een iegelijk met wien zij in
hunne functié\'n te doen hebben, en vooral reizigers en van
buiten \'t Rijk komende personen, met alle bescheidenheid en
spoed expedieëren en hun de informatiën geven , die ze behoeven.
Zij mogen echter geen inzage aan derden geven omtrent zaken,
van den eenen particulier tot den anderen (283).
Art. 318. De ambtenaren moeten zich vergenoegen met de
(282). Uit artikel ziet alleen op ontvangkantoren en niet op de kantoren
der visiteurs of andere ambtenaren van den actieven dienst.
(Vz. 1859, uo. 62).
(283). De ambtenaren mogen geeu illegale opgaven doeu aan derden of
onbekende personen.
(Vz. 1846, u°. 203).
Zij mogen ook geen rekwesten of reclamatiëu in zake directe belastingen,
voor andeivn vervaardigen
(Vz. 1854, no. 7).
-ocr page 113-
93
inkomsten, die hun van wege den Staat zijn toegekend. Zij mo-
gen volstrekt riiets meer ontvangen dan hun wettig toekomt,
onder welk voorwendsel ook: zelfs dan niet als het hun vrij-
willig wordt aangeboden. Bij overtreding worden ze gestraft zoo-
als bij de wetten is bepaald, onverminderd de administratieve
maatregel van cassatie, suspensie als anderszins, naar gelang
van omstandigheden (284).
Art. 319. De onkosten, voor zooverre ze niet geheel kunnen
worden afgeschaft, zullen zoo gering gesteld worden als het
belang der schatkist, in verband met dat der belastingschuldigen,
zal toelaten (285).
Art. 320. In alle zaken, tot het vak der in- en uitgaande
rechten en accijnzen behoorende, kunnen de ambtenaren alle
exploiten en justitiéele verrichtingen doen, die anders gewoon-
lijk door deurwaarders geschieden (286).
Art. 321. Ingeval een ambtenaar in zijn standplaats geene,
of geene behoorlijke, woning tegen betaling eener redelijke huur
kan krijgen, kan hij de tusschenkomst en medewerking van
den Burgemeester inroepen. De Commissarissen des Konings
zorgen, dat aan die verzoeken gerecdelijk worde voldaan.
Art. 322. Alle burgerlijke autoriteiten, in \'t bijzonder de ge-
wapende macht, de officieren van Justitie en Politie, zullen de
ambtenaren der rechten en accijnzen in alle zaken, hunne
functiën en de executie der Wetten op dat stuk betreffende,
op daartoe gedane aanvrage, de behulpzame hand bieden,
beschermen en doen beschermen.
Zij zullen aansprakelijk zijn wegens de schade, welke zij door
hun verzuim of ongegronde weigering van adsistentie, hebben
veroorzaakt (287).
Art. 323. Hij, die een ambtenaar in de uitoefening zijner
functiën aanrandt, hem gewelddadigheden of feitelijkheden aan-
doet, weerstand biedt, beleedigt of bedreigt door woorden of
(284). Het is Jeu ambtenaar streng verboden om, zonder betaling van
vracht, zich van openbare vervoermiddelen te bedienen. (Vz. 1845, n°. 62).
Zie ook vz. 1847, n". 161.
Bij vz. 1850, n». 2, zijn voorschriften gegeven ten aanzien van ambte-
uaren, die gelden verduisterd of zich aan ontrouwe handelingen hebben
schuldig gemaakt.
(285;. Het tarief van verilicatic-loonen enz. is opgenomen in verz. 1866,
n0. 123. Vergelijk daarbij n°. 124 en 171.
(286). In zake directe belastingen mogen ze niet als deurwaarders agee-
ren, tenzij ze daarvoor een bijzondere aanstelling hebbeu. Zie omtrent de
exploit- en reiskosten van ambtenaren, die in zake rechten en accijnzen als
deurwaarders dienst doen, vz. 1846, a°. 207 en 208. Vz. 1856, n». 77.
\' (287). Zie omtrent de hier toegezegde bescherming, vz. 1823, n". 128.
-ocr page 114-
\'14
gebaren, of wel hem ter zake dier uitoefening , molest of schade
aan zijn eigendommen toebrengt, zal streng vervolgd en gestraft
worden, overeenkomstig de wetten op het strafrecht.
Art. 324. Weigering van visie, toegang, visitatie, exhibitie
van documenten of liet anderszins verhinderen van werkzaamhe-
den, welke de ambtenaren krachtens de wet verrichten, zal,
onverminderd de voorziening tegen feitelijkheden of beleedigin-
gen, gestraft worden met een boete van / 50.— tot f 300.— (288).
Art. 325. De straffen van art. 323 en 324 worden opgelegd
boven en behalve de boeten en verbeurdverklaringen wegens
andere overtredingen, waarmede deze delicten gaan vergezeld.
Art. 1. Wet van 4 April 1870 (vz. n°. 61).
Bij K. B. kunnen, onder de vereischte voorwaarden of bepa-
lingen tegen misbruik, afwijkingen worden toegestaan van de
voorschriften der belastingwetten omtrent de formaliteiten in
acht te nemen bij den invoer, uitvoer, doorvoer of vervoer van
goederen, wanneer dit in \'t belang van handel, nijverheid of
scheepvaart wenschelijk blijkt. Deze afwijkingen strekken zich
echter niet uit tot het bedrag en den grondslag van het recht
of den accijns.
De voorwaarden of bepalingen tegen misbruik, hiervoren be-
doeld, zijn alleen van toepassing op hen, die, blijkens een bij
den ontvanger inteleveren schriftelijke verklaring, hebben ver-
langd gebruik te maken van de afwijkingen , waartoe die voor-
waarden of bepalingen betrekking hebben.
Art. 2. idem. Overtreding van hetgeen krachtens art. 1 wordt
voorgeschreven, wordt gestraft met ƒ50.— tot f 400.— boete.
(288). Een ambtenaar op surveillance, wordt geacht in functie te wezen.
Arrest H. R, 27 April 1852
Een bloot mondelinge weigering van visitatie is alleen dan strafbaar, wan-
neer de medewerking van den bekeurde noodig is tot het doen der visitatie;
terwijl die weigering geen overtreding daarstelt, als zij de wettige ambtsver-
richting niet verhindert. (Vz. 1849, n» 115).
Wanneer bij vervoer de ambtenaren den vervoerder hebben aangezegd, dat
ze de goedereu willen visiteeren, doch deze ze vernietigt, in \'t water stort
enz., dan bestaat er verhindering van visitatie. Zie o. a. ook vz. 1850,
n». 123, 1859, n°. 41, 1870, n°. 113.
-ocr page 115-
WET
VAN
15 Augustus 1862 (Staatsblad I«. 170.)
HOUDENDE VASTSTELLING VAX HET TARIEF VAN RECHTEN
OP PEN
IN- UIT- EN DOORVOER (1)
{Ven. 1802 w. 100).
Art. 1. Onder don naam van invoerrecht wordt van de goe-
deren, in de bij deze wet gevoegde tabel omschreven, eene belas-
ting geheven.
Die tabel is verdeeld in drie kolommen. De ic kolom wijst
de goederen in alphabethische orde aan; de 2e. bepaalt de maat-
staf van berekening en de 3e. het bedrag der rechten; terwijl
aan den voet der tabel bijzondere bepalingen en inlichtingen
zijn opgenomen.
Art. 2. Geen invoerrecht wordt geheven van goederen in de
(1). Volgens verz. 1862, nü. 105, regelt deze wet:
1. n. \'t bedrag der rechten (art. 1 en 2);
h. de vrijdommen (art. (3—7);
c.     de wijze, waarop \'t invoerrecht moet worden berekend (art. 8—16).
d.     de bevoegdheid om in buitengewone omstandigheden de invoer-
rechten te verminderen en op te heffen (art. 17); en
e.     het verbod van sommige goederen in te voeren (art. 19).
(I. a. \'t bedrag der uitvoerrechten op lompen (art. 20);
b. de vrijstelling van binnenlondsche paspoorteu voor het vervoer
van lompen (art. 24); cu
r. de bevoegdheid tot het verbieden van uit- en doorvoer van am-
miinitie en buskruit (art. 21).
III.     De bevoegdheid om de doorvoerformaliteiten te wijzigen (art. 22).
IV.     Het registratie-recht voor vreemde schepen, onder Nederlandsche vlag
gebracht, is vervallen. (Verz 1869, n°. 87).
V. Afschaffing van vroegere wetten ("art. 25}.
-ocr page 116-
96
tabel niet genoemd; tenzij die naar hun aard of bestemming
onder eene der aldaar vermelde goederensoorten kunnen worden
gerangschikt (2).
Art. 3. Geen invoerrecht wordt geheven van:
a.  goederen, welke binnen twee jaren, na uitgevoerd te zijn
uit het vrij verkeer (3) uit Nederland, uit de overzeesche be:it-
tingen
van den Staat terugkomen :
b.   goederen van erkenden Nederlandschen oorsprong, w^lke
binnen twee jaren na den uitvoer uit Nederland, van vreemde
markten
onverkocht terugkomen;
c.   goederen, welke, na uit het vrije verkeer uit Nederland te
zijn uitgevoerd, weder worden ingevoerd van plaatsen, waar een
verbod van invoer of een verhooging van invoerrecht wordt toe-
gepast, welke tijdens den uitvoer hier te lande, niet hekend
kon zijn (4).
Is voor de goederen in Art. 3 bedoeld hij den uitvoer afschrij-
ving of teruggave van accijns verleend, dan wordt de vrijdom
van invoerrecht niet genoten, alvorens de bij den uitvoer afge-
schreven of teruggegeven som weder is betaald (5).
Art. 5. Geen invoerrecht wordt geheven van victualie,provisie
en selieepsbehorften, tot verbruik aan boord van binnenkomende
(2). Bij twijfel of eenig niet genoemd artikel vrijgesteld is of geraug-
schikt moet worden onder een der belaste goederensoorten, kan men nog
met vrucht het oude tarief van 1845 raadplegen. De goederen, die bij
dat tarief uitdrukkelijk vrijgesteld waren, zijn ook in het nieuwe tarief niet
belast. Overigens kan tot leiddraad dienen, dat bij het vaststellen der
rechten als beginsel heeft gegolden: in den regel alle volledige fabrikateu
te belasten met 5% der waarde, gefabriceerde voorwerpen , die als grondstof
worden gebruikt, zoogenaamde half-fabrikaten, met 2 a 8% en alle eigentlijke
grondstoffen vrij te stellen. (Vz. 1802, n". 105).
(3). - Uit het vrij verkeer." Dus wordt deze vrijdom niet verleend, wan-
neer ze uit entrepot zijn uitgevoerd Waarom niet?
(4). Lett. a en c zijn pok toepasselijk op l/iüleidandsche goederen, mits
ze uit het vrije verteer zijn uitgevoerd. De vrijdommen van art. 3 worden
verleend door den Prov. Inspecteur, op vertooning van : a. afschrift van de
documenten, waarop de uitvoer heeft plaats gehad; h verklaringen, hetzij
van den Nederlandschen consul of agent of van de Administratie der rechten
ter plaatse, vanwaar die goederen terug komen, waaruit dit feit blijkt; e. be-
schcideu, waaruit de eenzelvigheid der goederen blijkt en tevens dat de goe-
dereu b en c terug komen om een der redenen daarbij bedoeld; cl. het be-
wijs, dat de goederen onder b, van erkenden Nederltiiutscheii oorsprong zijn.
(Vz. 1862, no. 104, art. 1 en 2).
(5) Door deze bepaling is gezorgd dat de vrijdom niet aan accijnsgoed
worde toegekend, voor welke bij den uitvoer afschrijving of teruggave van
accijns is verleend. tenzij de som weder is betaald welke afgeschreven of
teruggeven is. Ilie som moet als accijns worden verantwoord, (vz. 1862 0°. 105).
-ocr page 117-
97
schepen dienende, mits die goederen als zoodanig bij de bin-
nenkomst zijn aangegeven en de bij K. B. bepaalde hoeveelheid
niet overtreffen (C).
Voor hetgeen van die goederen meer dan de bepaalde hoe-
veelheid aan boord is, kan ook vrijdom genoten worden, mits
de wederuitvoer met hetzelfde schip plaats hebbe en die goe-
deren zoo lang onder toezicht der ambtenaren verblijven (7).
De in dit art. bedoelde goederen worden vrijgesteld van ac-
cijns (7).
(6). Zie aant. 4 op de Alg. Wet.
(7). Art. 1 vz. 1862 u». 103, in verbaud met vz. 18G6 n«. 6.
De vrijgestelde hoeveelheid is:
a)   voor zeilschepen, ter zee of laugs de rivieren inkomende, en voor
houtvlotten, per hoofd der bemanuiug (de leden van het huisgezin des
schippers of gezagvoerders boven de vijf jaren, die zich aan boord bevin-
den, daaronder begrepen):
% kilogr. zout, 1 liter wijn, % liter gedistilleerd, 8 liter bier of mee-
drunk, % kilo zeep, % liter azijn, V^ kilo suiker, 8 kilo vleesch, met
bepaling van een maximum voor elk houtvlot van 36 liter wiju;
b)   voor stoombooteu, in ééns op: 5 kilo zout, 10 liter wijn, 10 liter
gedistilleerd voor zeestoombooten en 5 liter voor rivicr-stoombooten , 20 liter
bier, 5 kilo zeep, 3 liter azijn, 5 kilo suiker, 20 kilo vleesch;
c)   Voor andere soorten van victualie, tot zoodanige hoeveelheid, dat het
invoerrecht voor elke soort niet meer dan f 1.00 zou bedragen. Voor hout-
vlotten is dit bedrag ƒ2.00.
Art. 2. (vz. 1862 n°. 103). Ter eerste wacht, of aan het eerste of expe-
ditiekautoor, doet de schipper aangifte en aanwijzing van de hoeveelheid en
soort der aan boord aanwezige victualie, provisie enz., met opgave van de
vaten, kisten of andere pakking.
Art. 3 (vz. 1862, no. 103, in verband met vz. 1870, u°. 132.) Dein
art. 1 vermelde hoeveelheid wordt ter vrije beschikking van den schipper
gelaten. liet gedistilleerd, de wijn, het zout, de suiker en de zeep, moeten
echter op de gen. verkl. vermeld worden.
Art. 4 (vz. 1862 n». 103). Hetgeen van de aanwezige victualie enz. de
bepaalde hoeveelheden te boven gaat, wordt door de ambtenaren op degen
verkl. afzonderlijk vermeld en daaromtrent kan men bewaking of verzegeling
toepassen, ten einde de aankomst er van op de losplaats te verzekeren.
Geschiedt de aangifte, bij invoer langs de rivieren, niet bij wijze van gen.
verkl., dan is de schipper verplicht om aan het eerste kantoor, voor het niet
vrijgestelde gedeelte, de gewone formaliteiten van invoer na te leven; terwijl
in dat geval op de aftegeven documenten vermeld wordt, dat die goederen
behooren tot de victualie enz.
Art. 5. (vz. 1862, n°. 103). Op de losplaats is de schipper verplicht de vic-
tualie euz., die niet ter zijner vrije beschikking is gelaten, door de ambtena-
ren, hetzij aan boord der schepen zelv. , hetzij in afzonderlijke bergplaatsen
onder sluiting of verzegeling te doen brengen, totdat zij weder worden uit-
gevoerd; zoo niet, is de schipper verplicht die goederen te onderwerpen aan
de gewone formaliteiten op in-, uit- en doorvoer.
7
-ocr page 118-
98
Art. 6. Geen invoerrecht wordt geheven van:
a) vlotgereedschappen, touwwerk daaronder begrepen, welke
als gebruikte voorwerpen worden in- en teruggevoerd, mits bij
den invoer, door overlegging van een inventaris op de kantoren
van lossing, dit gebruik behoorlijk worde bewezen (8);
h) goederen, behoorende aan gezanten van vreemde Staten in
Nederland, zoover in die Staten onze aldaar gevestigde gezanten
gelijken vrijdom genieten (9).
(8). Voor dezen vrijdom is geen bijzondere vergunning noodig.
Hij wordt verleend op voorwaarde:
a)  dat bij invoer aan het eerste kantoor borg worde gesteld voor het in-
voorrecht, welk recht aan het Rijk wordt verantwoord, wanneer die vlotge-
recdschappcn niet weder binnen een jaar worden teruggevoerd;
b)  dat de wcdcruitvoer plaats hcbbe langs hetzelfde kantoor, waar langs ze
zijn ingevoerd.
(Art. 3 vz. 1862, n». 104).
(9). Deze goederen worden onderscheiden in drie cathegoriën t. w.
(a) die aan het adres van een gezant gezonden worden door zijn gouver-
nement, in paketten met een officieel cachet verzegeld;
b. die, waarvoor een vrijpaspoort aan het grenskautoor ontvangen is vóór.
of aldaar vertoond wordt, bij den invoer;
e) die waarvoor geen vrijpaspoort aan het grenskantoor ontvangen is of
vertoond wordt.
Voor de toepassing van dit besluit vervangt het kantoor ter losplaats, het
grenskantoor, voor zoover de goederen met schepen of langs spoorwegen in-
gevoerd worden en het grenskantoor zonder verificatie voorbijgaan op gen.
verkl. of globale aangifte, of wel, wanneer de goederen uit een entrepot
komen.
(Vz. 1864, n». 63 art. 1).
Ait. 2 vz. 1864, n°. 63. De vrijpaspoorten, bij b en c van art. 1 bedoeld,
worden afgegeven door den controleur te \'s Gravenhage. De aanvraag on:
vrijpaspoort wordt door den secretaris-generaal van \'t Dep. Buitcul. Zaken
geviseerd.
Art. 3 id. Voor alle in art. 1 bedoelde goederen, worden op het grens-
kantoor kosteloos (vrij van leges) volgbrieven afgegeven tot verzending naai
\'s Hage. In den volgbrief wordt voor de onder art. la bedoelde paketten.
alleen vermeld het getal paketten en hun adres, en voor de goederen onder
art. V>, voor de omschrijving der collis en der goederen, verwezen naar het
vrijpaspoort, \'t welk aan den volgbrief wordt gehecht. Op beide deze volg-
brieven is art. 51 Alg. Wet van toepassing. Om, voor de onder art. lc be-
doelde goederen, volgbrieven op \'s Hage te kunnen bekomen, moet de invoer-
der aan \'t grenskantoor, door vertooning van den vrachtbrief of van een
ander geluofwaardig stuk, van de bestemming voor een gezant doen blijken.
Hoofdstuk VI der Alg. Wet is in allen dcele toepasselijk op de goederen
onder art. lc bedoeld. Kan echter de specifieke aangifte niet gedaan worden,
omdat de hoeveelheid of waarde niet bekend is, dan is opgave van soort en
brutogewicht der collis voldoende, mits de invoerder, in overeenstemming met
den ontvanger, op de aangifte vermelde of de vermoedelijke hoeveelheid, öf
-ocr page 119-
09
Deze goederen zijn vrij van accijns.
c) reis-rijtuigen, met welke ingezetenen des Rijks, na liet doen
eener buitenlandschc reis, of vreemdelingen, tot het doen eener
reis hier te lande, het Rijk inkomen (10);
rf) goederen, welke reizende personen tot hun lijfsgebruik met
zich voeren (H);
e) verhuisboedels (12);
de vermoedelijke waarde der goederen, naar gelang van den maatstaf, waar-
naar gelijksoortige artikelen zijn belast, ten einde deze opgave als grondslag
dienc tot bepaling van het bedrag der borgstelling.
Art. 4 id. De paketten onder art. 1», worden slechts uiterlijk met de
volgbrieven vergeleken.
De goederen art. I\'1 en ]c, worden, onder toezicht vanden le ambtenaar
voor de visitatie, gevisiteerd.
Kan dit niet wel geschieden zonder oponthoud, ontpakking of bcschadi-
ging, of is de aangifte geschied volgens het slot van art. 3, dan worden de
collis verzegeld, geplombeerd of bewaakt, ten koste van de Administratie.
Art. 5 id. De volgbrieven worden dadelijk na aankomst te \'s Hage bij
den controleur bezorgd, die de visitatie doet verrichten en den volgbrief zuive-
ren. De visitatie geschiedt zeer globaal.
(Zie verder vz. 1S64, n". 63 en 64).
(10). Dij twijfel of reisrijtuigen belmoren tot die, waarvoor vrijdom is ver-
leend, kan de ontvanger van het kantoor, waar langs die rijtuigen inkomen,
borg doen stellen voor \'t invoerrecht. Tot opheffing van die borgstelling ver-
leent de Prov. Inspecteur machtiging, nadat hem voldoende aanwijzing is
gedaan dat de vrijdom van toepassing is.
De ontvanger van het kantoor van invoer kan evenzeer de borgstelling
opheffen, wanneer de rijtuigen weder langs zijn kantoor worden uitgevoerd.
De invoerrechten worden aan \'t Rijk verantwoord , wanneer de borgstelling
niet binnen één jaar is opgeheven.
(Vz. 1862, n°. 104 art. 5).
(11). Voor dezen vrijdom is geen bijzondere vergunning uoodig, dan
alleen ingeval de goederen niet tegelijk met de reizigers aankomen of in
hunne tegenwoordigheid worden gelost. In dat geval is de vergunning van
den lc ambtenaar ter plaatse van visitatie noodig, behoudens beroep van
den belanghebbende op den Prov. Inspecteur.
(Vz. 1862, n<>. 104 art. 6).
(12). Deze vrijdom wordt verleend op machtiging van den Prov. Inspecteur.
De belanghebbende wendt zich tot dezen, met opgave van bedrijf of beroep,
van het kantoor, waar langs en van het vervoermiddel, waarmede de invoer
zal plaats hebben. Hij legt daarbij over:
a)  een bewijs dat het bekend is dat hij zijn woonplaats van elders naar
Nederland overbrengt, door een verklaring, \'t zij van het bestuur der ge-
meente, waar hij zich zal vestigen of van de gemeente die hij verlaat, hetzij
van een andere autoriteit;
b)  een lijst der intevoeren goederen;
c)  een afzonderlijke lijst in duplo der gouden en zilveren werken, welke
bij den invoer afzonderlijk moeten zijn gepakt.
T
-ocr page 120-
100
f)  boom- en veldvruchten en gewassen, gewonnen op gronden
op vreemd grondgebied, binnen den afstand van 5500 meter van
de grenslijn des Rijks gelegen en bij Nederl. ingezetenen in ge-
bruik (13); mits de invoer gescbiede tusscben zons- op en on-
dergang en in den gewonen oogsttijd, en het bezit of gebruik
der landen jaarlijks behoorlijk worde bewezen (14);
g)  ledige zakken, fusten, manden , kaasstellingen en dergelijke
voorwerpen, voor het vervoer van goederen opzettelijk vervaar-
digd en ingericht, welke, tot den uitvoer van goederen gebezigd,
later weder worden ingevoerd (15);
De gelieelc verhuisboedel wordt in ééns ingevoerd, tenzij de Prov. Inspec-
teur een uitzondering heeft toegelaten. De goederen worden bij invoer gevi-
siteerd en alleen vrij toegelaten voor zooverre zij kennelijk tot een huisboe-
del behooreu, geen geheel nieuwe voorwerpen zijn eu met bovenbedoelde lijst
overeenkomen.
(Art. 7 vz. 1862, u«. 104).
(13). Nederl. ingezetene en Nederlander is niet hetzelfde. Iemand kan
ingezetene wezen zonder Nederlander te zijn. (Vergelijk hoofdstuk 1 van de
Grondwet).
(14). De bescheiden, tot aanwijzing van het bezit of gebruik dezer landen,
worden jaarlijks vertoond aan den ontvanger van het digst bijgelegen grens-
kantoor, waar de invoer zal plaats hebben. Hij twijfel nopens de herkomst
der vruchten en gewassen, kan de ontvanger nader bewijs dier herkomst vor-
deren en borg doen stellen voor het invoerrecht. De borgstelling wordt op-
geheven zoodra aan den controleur de herkomst is bewezen.
\'t Recht wordt aan het Kijk verantwoord, wanneer de borgstelling niet bin-
nen twee maanden is opgeheven.
(Vz. 1862, n». 104 art. 8).
(15). Hij den uilvuer wordt van de emballage een lijst overgelegd aan de
ambtenaren met de visitatie belast.
Nadat zij de lijst met de voorwerpen vergeleken en afgeteekend hebben,
geven zij die aan den belanghebbende terug, om te dienen bij den weder-
invoer. De voorwerpen worden bij den uitvoer voorzien van brandteekens.
Zakken, of andere voor brandteekens onvatbare voorwerpen, ontvangen een
afdruk van \'t Kijks-cachet. Kan ook dit niet, dan moeten de voorwerpen
andere op de lijst omschreven herkenningstcekens bezitten, zonder welke
de vrijdom buiten toepassing blijft.
De brand- of andere herkenningsteekens worden op de lijst vermeld, De
kosten van het stellen der brandteekens en cachet-afdrukkci komen ten
laste van den belanghebbende.
De voorwerpen moeten, binnen zes maanden na den uitvoer, weder worden
ingevoerd langs hetzelfde kantoor, waar langs de uitvoer heeft plaats
gehad.
Aan de zeezijde wordt door dit kantoor verstaan de laad- en losplaats,
waar ook de genoemde maatregelen worden uitgevoerd.
De vrijdom wordt niet toegestaan, wanneer de gestelde teekens zich niet
meer op de voorwerpen bevinden of van de ecnzelvigheid, volgens de om-
schrijving op de lijst, niet blijkt
-ocr page 121-
401
h) accijnsvrije goederen, ingevoerd om hier te lande eenige
bewerking te ondergaan en weder te worden uitgevoerd (16):
i) accijnsvrije goederen, welke binnen zes maanden na uitge-
voerd te zijn, om buiten \'s lands eenige herstelling te ondergaan,
weder worden ingevoerd (17).
(Vz. 1862, n<>. 104 art. 9. Vz. 1863, n». 153).
Zie ook vz. 1869, n°. 94.
(16). Voor zooverre ileze goederen geheel of gedeeltelijk bewerkte grond-
stoffen zijn, bestemd om hier te lande verder te worden bewerkt, worden
de noodige voorschriften door den Minister vastgesteld voor elke goederen-
soort afzonderlijk.
Voor goederen echter die hier te lande alleen eenige herstelling moeten
ondergaan, beschikt de Prov. Inspecteur van de provincie waar de in- en
uitvoer geschiedt, ten aanzien van het verleenen van den vrijdom en het
stellen van herkenningsteckenen, op denzelfden voet als voor gelijksoortige
voorwerpen, die van hier naar buiten \'s lands worden uitgevoerd, is om-
schreven bij aant. 17.
Bij invoer of bij uitslag uit entrepot, van goederen in deze aant. bedoeld,
wordt aangifte gedaan en een volgbrief afgegeven, volgens de bepalingen der
Alg. Wet.
De volgbrief wordt gezuiverd en de borgstelling opgeheven, zoodra bewijs
is geleverd dat de bewerkte of herstelde goederen, waarvan de eenzelvighcid
moet blijken, overeenkomstig de vastgestelde voorschriften het Rijk weder
uitgevoerd of in entrepot opgeslagen zijn.
\'t Invoerrecht wordt aan het Kijk verantwoord, wanneer de borgstelling
niet binnen zes maanden na afgifte van den volgbrief is opgeheven.
Wordt het bewijs van uitvoer of opslag in entrepot slechts voor een ge-
dcclte der goedereu geleverd, dan wordt van het overig gedeelte het recht
verantwoord.
De kosten voor het stellen van herkenningsteekeuen komen ten laste van
den belanghebbende.
(Vz. 1862. no. 104 art. 10. vergelijk vz. 1864, u». 67).
(17). Bij lit. i. is alléén sprake van herstelling; in tegenstelling inet het
bepaalde bij lit. /(. Aan deze bepaling moet dus geen te ruime uitlegging
worden gegeven; zoo kan b. v. het verwen van manufacturen of het uit-
sluitend doen schilderen van rijtuigen niet onder ktnteUing worden bogwpen.
(Res. 12 Nov. 1862, no. 40).
Deze vrijdom wordt toegepast op machtiging van den Prov. Inspecteur.
De belanghebbende legt hem een lijst over, inet opgave van het kantoor van
in- en uitvoer.
De Prov. Inspecteur doet onderzoek of de voorwerpen van hcrkenniiigs-
teekenen kunnen worden voorzieu, die gedurende de herstelling geen be-
schadiging kunnen ondergaan of wel, of door opneming der afmetingen,
gewicht of anderszins, voldoende zekerheid voor de herkenning der ecnzel-
vigheid bij den wederinvoer kan worden verkregen, waarvan hij de tocpas-
sing alsdan bij de machtiging voorschrijft. Vóór de inlading stellen de door
den Inspecteur aangewezen ambtenaren eene verklaring op de lijst, waarin de
bedoelde juiste aanwijzingen en de overige herkenuingstcekens worden vcr-
-ocr page 122-
102
Art. 7. De bepalingen, noodig ter voorkoming van misbruik
van de vrijdommen, worden bij K. B. vastgesteld (18).
Art. 8. Bij het berekenen van \'t invoerrecht, worden de on-
derdeelen van den kilogram, den liter, den teerling-meter of
den gulden voor vol in rekening gebracht. Breuken van centen
worden tot heele centen gebracht.
Art. 9. Het invoerrecht bedraagt voor elke aangifte (19) ten
minste vijf cent, hoe gering de ten invoer aangegeven hoeveel-
heid of waarde ook zij.
Art. 10. De aangifte tot invoer geschiedt naar het bruto ge-
wicht. Zijn de goederen naar het gewicht belast, dan wordt, ter
berekening van het invoerrecht, van dat gewicht afgetrokken
als tarra (20):
a)  voor goederen, gepakt in fusten of kisten van hout, 15»\'o;
b)  voor goederen, gepakt in leder, matten, manden, kanas-
sers, linnen of dergelijke voorwerpen, 8<>/o (21).
Art. 11. Ingeval de aangever niet tevreden is met de toege-
kende tarra, kan hij het invoerrecht betalen naar het netto
gewicht, door de ambtenaren ten zijnen koste opgenomen (22).
Art. 12. Bij opneming der tarra behoeven niet alle fusten,
meld. Die lijst wordt bij dea uitvoer met de voorwerpen vergeleken en afge-
teekend, waarna zij aan dun belanghebbende wordt teruggegeven om te
dienen bij den wederinvoer.
De kosten ten laste van den belanghebbende.
De herstelde voorwerpen moeten binnen zes maanden weder worden iuge-
voerd langs hetzelfde kantoor, waar langs de uitvoer heeft plaats gehad. Zij
worden echter niet met vrijdom toegelaten, wanneer de herkenuiugsteekens
verdwenen zijn of van de ecnzelvigheid niet blijkt.
(Vz. 1802, u°. 10-1 art. 11. Zie wijders omtrent den weder-iuvoer vz.
1869, n». 180).
(18). Ze zijn hierboven grootendeels in hun geheel opgenomen.
(19). "Voor elke aangifte." üus, wanneer b.v. in dezelfde aangifte is be-
grepen:
Aardewerk: Een smeltkroes waard twee gulden, en Granen: Drie kilogr.
beschuit. Dan is het recht niet 2x5 = 10 cent; maar 2X2 = 4, ben. \'tmi-
nimum, dus 5 cent.
Werden bedoelde goederensoorten in afzonderlijke aangiften vermeld, dan
moest er 10 ceut recht van worden betaald.
(20). Alléén voor het invoerrecht wordt tarra toegekend; bij uitvoer van
lompen dus niet.
(Vz. 1863, no. 42 .
(21). Met afwijking van dit art. is bij de tariefpost thee bepaald dat de
tarra is 18°°, voor thee in gewone theekisten van 55 kilo en meer, en
25°/°, voor die in gewone theekisten van minder dan 55 kilo.
(22). Zie omtrent de wik- en weegloonen, verz. 1845 n°. 221.
-ocr page 123-
103
enz. te worden opgenomen; maar is het voldoende enkele voor-
werpen van dezelfde grootte en soort te ledigen en den inhoud
te wegen. Naar de uitkomst dier weging wordt de tarra over
de geheele partij berekend.
Art. 13. Bij gemengde pakking van goederen, naar het ge-
wicht,
met goederen naar de waarde belast, kan het netto ge-
wicht der eerstgenoemde, ten koste van den aangever, door de
ambtenaren worden opgenomen (23).
Art. 14. Bij invoer van accijnsvrije natte waren, bij de maat
belast, wordt de volle inhoudsruimte der fusten aangegeven.
Daarvan wordt afgetrokken voor lekkage, bij invoer ter zee (24):
o) uit de havens aan de Noord- en Oostzee, van Frankrijk,
Portugal en van Spanje aan deze zijde van de straat van Gi-
braltar, 6°/o;
b) van elders, 12°/o.
Art. 15. Ingeval de aangever niet met de korting van art. 14
tevreden is, kan hij opneming van de netto hoeveelheid vragen
en naar den uitslag daarvan het recht betalen.
Art. 16. Ook bij invoer te lande en langs de rivieren kan
naar de netto hoeveelheid worden betaald. (Zie verder aant. 24).
Art. 17. In buitengewone omstandigheden of wanneer het
belang van handel en nijverheid dit eischt, kunnen de bij het
tarief bepaalde invoerrechten bij K. B. worden verlaagd of op-
geheven. Dat besluit wordt binnen 30 dagen na de opening hun-
ner eerstvolgende zitting aan de Staten-Generaal medegedeeld,
ter bekrachtiging.
Wordt het K. B. genomen terwijl de Staten-Generaal verga-
gaderd zijn, dan geschiedt die mededeeling en voordracht van
wet binnen 30 dagen na de dagteekening van het besluit.
Wordt het besluit door de Staten-Generaal niet aangenomen,
dan blijft het van kracht tot en met den 20e dag na dien,
waarop het ontwerp is afgestemd.
Art. 18. Op de bij het tarief bepaalde invoerrechten worden
geen opcenten geheven (25).
(23) Bij verz. 1845 n°. 210, zijn voorschriften gegeven nopens het con-
stateeren van het netto gewicht bij gemengde pakking. Er kan nl. ook aan-
gifte van dat gewicht gedaan worden, terwijl de opneming kan worden nage-
laten, wanneer Vio of minder van \'t gewicht der colli bestaat uit naar het
gewicht belaste goederen, uitgezonderd lakens euz. enz. Zie verder de aau-
gehaalde resolutie.
(24). Bij invoer te lande en langs de rivieren wordt deze korting niet
toegekend. Bij dien invoer moet dus naar de volle iuhoudsruimte worden
betaald, tenzij opneming wordt gevraagd volgeus art. 16 ten koste des aangevers.
(25). Voor elk paspoort van betaling boven f 20.— wordt echter 21 cent
zegelrecht gevorderd.
-ocr page 124-
104
Art. 1 9. De invoer is verboden van:
o) boeken, nadruk zijnde van wetenschappelijke, letter- of
kunstwerken, waarvan in het Rijk of in Staten, met welke
daaromtrent overeenkomsten zijn gesloten. het kopierecht wordt
bezeten (26);
b)  koperen munt en plaatjes van koperen munt.
Invoer van koperen muntplaatjes kan echter bij K. B. worden
toegestaan tegen betaling van het invoerrecht, vastgesteld voor
geplette koperen bladen of platen ;
c)  meer dan 25 kilogr. buskruit te lande of langs de kleine
rivieren. (Zie verder de tariefpost).
Art. 20. Slechts op den uitvoer van lompen wordt uitvoer-
recht geheven ; en wel:
a)  voor vermengde wollen lompen f 5.00 per 100 kilogr;
b)  voor onvermengde wollen lompen /"2.50 per 100 kilogr.
Op dit recht worden geone opcenten geheven (26a).
Door vermengde wollen lompen zijn te verstaan: linnen en
katoenen lompen, daaronder begrepen oud en onbruikbaar pa-
pier, gescheurd of ongescheurd, gebruikt oud linnen en katoen,
gedragen linnen en katoenen kleederen, bij het gewicht ver-
kocht wordende, alsmede geheel of gedeeltelijk bereide papier-
stof, een en ander met wollen lompen vermengd (27).
Art. 21. De uit- of doorvoer van ammunitie en buskruit kan
geheel of gedeeltelijk bij K. B. worden verboden.
Art. 22. De bestaande wetsbepalingen, (28) betreflende de
Ook de expeditie* en visitatic-leges zijn door deze bepaling niet vervallen.
(26). Voorschriften hieromtreut zijn gegeven bij verz. 1844 n-. 57.
(26a). Als bij aant. 25.
(27). De gonje-, jute en henneplompen zijn bij uitvoer aan f 5.00 recht
per 100 kilogr. onderworpen. (1863 no. 20).
Wanneer de inslag uit wol en de ketting uit linnen of katoen of eenige
andere stof bestaat, kunnen de lompen beschouwd worden als onvermengd.
Lompen, enkel of hoofdzakelijk uit hoekaar bestaande, zijn vrij van uit-
voerrecht.
(Vz. 1865, n". 54).
Oud en onbruikbaar en aan stukken gekapt of gepluisd touwwerk en ver-
sleten vischwant is vrij
(Vz. 1867 n«. 168).
Bij uitvoer van lompen wordt geen tarra toegekend.
(Vz. 1863, n-. 42).
Het v.oord onvermengd is in art. 20 meer gebezigd ter bevordering van
een duidelijke redactie, dan wel als een bepaalde omschryving der soort van
goederen; zoodat bij aangifte tot uitvoer van Kollen lompen de bijvoeging
van het woord onvermengd niet kan worden gevorderd.
(Res. 4 Juni 1863, n". 76).
(28). Zie hoofdstuk X van de Alg. Wet.
-ocr page 125-
105
formaliteiten omtrent doorvoergoederen in acht te nemen, kun-
nen bij K. B. worden gewijzigd, waar zulks tot meerder gerief
van den handel kan strekken, behoudens de vereischte maatre-
gelen van zekerheid voor de invoerrechten (29).
Art. 23. Het registratie-recht van buiten \'s lands gebouwde
schepen is afgeschaft bij de wet van 28 Mei 1869 (Stbl. n°. 94)
vz. 1869 n°. 87.
Art. 24 wijzigt de vrijstelling van binnenlandsche paspoorten,
bedoeld bij art. 161 lett. f der Alg. Wet. (Zie aldaar).
Art. 25 verklaart vroegere wetten geheel of ~edeeltelijk voor
vervallen, met uitzondering van de volgende bepalingen:
a) art. 3, 4 en 5 vz. 1847 n°. 95. Reeds in dit werk opge-
nomen onder de aanteekeningen op de Alg. Wet;
V) art. 1, in verband met art 6 vz. "1850, n°. 66. De vlaggen
van zoodanige Staten, die voldoen aan de navolgende voor-
waarden :
dat zij de Nederlandsche vlag bij de vaart op en van hunne
eigen havens gelijk stellen met hun eigen vlag (de kustvaart en
visscherij uitgezonderd); dat zij de Nederlandsche vlag met hun
eigen vlag gelijk stellen, bij de vaart op en van hunne kolo-
niën, zoo zij koloniën bezitten; en dat zij gecne differentieële
rechten heffen, ten nadeele van de voortbrengselen der Neder-
landsche koloniën, of ten nadeele van den aanvoer van voort-
brengselen van andere werelddeelen uit Nederlandsche havens,
andere dan die, welke ter begunstiging der voortbrengselen
van eigen koloniën en van hunnen rechtstreekschen aanvoer
dienen;
worden door Ons in de Koloniën en bezittingen van \'t Rijk in
andere werelddeelen, met de Nederlandsche vlag gelijk gesteld.
Deze gelijkstelling strekt zich niet uit tot de kustvaart in Ne-
derlandsch-Oost-Indië.
Alleen de Nederlandsche schepen , de schepen in Nederlandsen
Oostindië te huis behoorende, en de inlandsche vaartuigen aan
deze schepen gelijk gesteld, zijn gerechtigd tot de kustvaart in
Nederlandsch-Oostindië, zooals die, volgens de bestaande veror-
deningen mag worden uitgeoefend (30).
(29). Het recht van doorvoer is afgeschaft.
(Vz. 1850, n». 67).
Bij K. B. vz. 1860 n°. 133, zijn wijzigingen gebracht in de formaliteiten
van doorvoer.
Bij K. B. 1802 n«. 108, zijn bepalingen vastgesteld nopens doorvoer
van zout.
Bij res. vz. 1864, n°. 75, zijn bepalingen vastgesteld nopens de afgifte
van losse transito-paspoorten voor accijnsvrij goed.
(30). By de toepassing van het tarief van invoerrecht behoeve-i geenerlei
-ocr page 126-
106
Bij de tariefpost stroop is vastgesteld dat onder de noodige
bepalingen, ter voorkoming van misbruik, vrijdom van invoerrecht
wordt verleend voor melasse en andere suikersappen, welke ge-
bezigd worden orn daarvan hier te lande gedistilleerd te ver-
vaardigen.
Die bepalingen komen in de verzameling van 1862 n°. 102
voor, doch zullen in dit werk worden opgenomen in de wet op
het gedistilleerd en wel bij de behandeling van de branderijen
der derde soort.
traktaten te worden geraadpleegd , omdat bij de samenstelling er van op de
bestaande traktaten is gerekend.
(Vz. 1862, no. 115).
-ocr page 127-
WET
van 18 Sept. 1852 (Stbl. n°. 178),
WAARBORG EN BELASTING DER GOUDEN EN ZILVEREN
WERKEN.
(ven. 1852, n". 161).
ZEVENDE HOOFDSTUK.
Van in-, uil- en doorvoer.
Art. 04. Gouden en zilveren werken, van buiten \'s land inge-
voerd, zijn aan geene vaste gehaltebepalingen gebonden, noch
behoeven van buitenlandsche stempelteekenen voorzien te zijn.
Art. 65. Van buitenlandsche gouden en zilveren werken en
van die, welke uit de overzeesche bezittingen van den Staat
worden aangebracht, is, onverminderd het recht op den invoer,
dezelfde belasting verschuldigd, welke bij art. 6 dezer wet voor
de inb.ndsche werken is bepaald.
Die belasting wordt, onverminderd de verschuldigdheid van
het recht op den invoer, verdubbeld (1) voor goudenen zilveren
werken, omtrent welke de formaliteiten, bij de volgende arti-
kelen omschreven, niet zijn in acht genomen; behoudens de
daarbij bepaalde uitzonderingen.
Art. 66. Vrij van keuring, belasting en stempeling zijn:
1°. de gouden en zilveren werken, ingevoerd door of ten be-
hoeve van vreemde gezanten bij ons Hof, voor zoover gelijke
vrijdom, te dezen opzichte, aan Onze gezanten bij die Mogend-
beden wordt toegestaan (2).
2?. de gouden en zilveren werken, welke reizende personen
met zich voeren tot hun persoonlijk gebruik , in onderscheiding
van voorwerpen van handel (3).
3o. de gebruikte werken, tot den inboedel behoorende van
(1). Alléén de belasting wordt c. q. verdubbeld, niet het invoerrecht.
(2). Ook vrij van invoerrecht.
(Art. 8» der tariefwet).
(3). Ook vrij van invoerrecht.
(Art. C<1 der tariefwet).
Vergelijk verz. 1853, n». 70.
-ocr page 128-
108
Nederlanders, die van buiten \'s lands binnen dit Rijk terug-
keeren, of van vreemdelingen, die zich alhier komen vestigen (4).
de werken, sub 3° vermeld, moeten echter, met inachtne-
ming der gewone formaliteiten en voorzorgsmaatregelen, aan het
onderzoek der ambtenaren van den waarborg onderworpen
worden (5).
Art. 67. De met vrijdom ingevoerde werken, die later in den
handel worden gebracht, vallen hierdoor onder de algemeene
bepalingen dezer wet ten aanzien der keuring, belasting en
stempeling.
Art. 08. De wettelijke verordeningen op den in-, uit- en
doorvoer in \'t algemeen, zijn mede van toepassing op den in-,
uit- en doorvoer der gouden en zilveren werken, behoudens de
bijzondere bepalingen van dit hoofdstuk.
Art. 69. De ingevoerde gouden en zilveren werken worden,
ten koste van den belanghebbende, onder verzegeling of plonv
beering gehouden tot na aankomst ten kantore van waarborg,
tenzij bij" invoer ter zee of langs de rivieren , de schepen, waarin
die voorwerpen geladen zijn, zelve bewaakt of verzegeld wor-
den, in welk geval de afzonderlijke verzegeling of plombeering
der gouden en zilveren werken tot na aankomst ter losplaats
kan worden uitgesteld.
Art. 70. De aangifte dezer werken geschiedt door overlegging
van een inventaris, in duplo, behelzende, behalve hetgeen bij
elke andere aangifte vereischt wordt (6):
1°. afzonderlijke opgave van het netto gewicht der voorwerpen,
voor zooverre zij geheel uit goud of zilver of uit beide metalen
te zanten
zijn vervaardigd; en zulks van de gouden, zilveren of
uit beide metalen te zamen gestelde voorwerpen van iedere
partij afzonderlijk (7);
2°. de opgave van \'t kantoor van waarborg, waar de belas-
ting, bij art. 65 bedoeld, zal worden voldaan.
Een exemplaar van dien inventaris wordt rechtstreeks naar
het aangewezen kantoor van waarborg opgezonden (8); het an-
(4). Ook vrij van invoerrecht.
(Art. Ce der tariefwet).
(5). Vergelijk o. a. aant. 12 op art. 6« der tariefwet.
(6). Zie art. 120 Alg. Wet.
(7). Zijn de voorwerpen behalve uit edele, uit onedele metalen of andere
bestanddeelen te zamcngesteld, dan behoeft het netto gewicht niet te worden
opgegeven.
(Vz. 1850, n°. 30).
(8). Bij aangifte op entrepot blijft dit exemplaar ten kantore van aangifte
berusten.
(Vz. 1858, n». 119).
-ocr page 129-
109
dere wordt gehecht aan de documenten, waarop het vervoer plaats
heeft.
Art. 71. Bij de aangifte moet worden borg gesteld voor \'/*
van de ivuarde der voorwerpen, ten genoegen van den ontvanger.
Art. 72. De aangifte geschiedt:
1°. bij aanvoer op generale verklaring, ter losplaats op die
verklaring aangewezen (9);
2°. bij invoer op andere wijs, aan het eerste kantoor der
rechten , (9) in welk geval het vervoer naar \'t kantoor van be-
lasting op een afzonderlijken volgbrief geschiedt.
Art. 73. Ingeval het kantoor van waarborg terzelfder plaatse
als het kantoor van betaling der redden is gevestigd, worden
de voorwerpen op den volgbrief naar het waarborgkanto.jr ge-
voerd, waar alsdan tevens de visitatie, door de ambtenaren der
rechten, verricht wordt.
Na afloop der visitatie en betaling der invoerrechten , worden
de voorwerpen overgelaten aan de ambtenaren van den waarborg.
Art. 74. Is het waarborgkantoor elders dan ter losplaats ge-
vestigd, zoo worden de werken, na visitatie eu afteekening van
\'t betalingspaspoort, op nieuw verzegeld en geplombeerd en
daarna aan den belanghebbende ter hand gesteld, om door
dezen naar het waarborgkantoor te worden vervoerd, onder ge-
leide van een bijzonderen volgbrief, welke gelijktijdig met het
betalingspaspoort wordt afgegeven, onder intrekking van den
vorigen volgbrief, voor zooverre de voorwerpen daarmede ter los-
plaats zijn aangebracht.
Wanneer in den inventaris meer dan één waarborgkantoor is
opgegeven, geschiedt het vervoer naar ieder kantoor op een
afzonderlijken volgbrief (10).
Art. 75. Ingeval van bekeuring ter zake van overtreding der
wetten op den in- uit- en doorvoer, heeft, wanneer er geen ontslag
onder borgtocht ü verleend
(11), de opzending naar het waar-
(9). Uus terzelfder plaatse als bij invoer in \'t algemeen.
(10). De inventaris moet, volgens art. 70 in verband met art. 74, regel-
matigheidshalve ook inhouden: de plaats alwaar, en de dagteekening icaarop
die wordt overgelegd, alsmede de hanitteckeiiing van den aangever.
(Vz. 1857 uo. 103).
Op de afzonderlijke volgbrieven te vermelden dat de invoerrechten zijn
betaald (vz. 1858, n°. 43).
Verbroken voorwerpen wordeu als metaal beschouwd en alzoo niet naar
een waarborgkantoor opgezonden.
(Vz. 1853, no. 29).
(11). Zijn de voorwerpen onder borgtocht ontslagen, dan worden ze da-
delijk naar het kantoor van waarborg opgezonden eu op den volgbrief ver-
meld: «ontslagen onder borgstelling."
-ocr page 130-
110
borgkantoor geen plaats, of worden de aan dat kantoor reeds
aangebrachte voorwerpen niet ter beschikking gelaten der amb-
tenaren van den waarborg, dan nadat de bekeuring geheel is
afgedaan.
De aangehouden voorwerpen blijven inmiddels onder
bewaring van den ontvanger der rechten.
Ingeval van benadering worden de voorwerpen dadelijk en vóór
de toewijzing, naar het waarborgkantoor opgezonden, ten einde
aldaar te worden onderzocht, belast en gestempeld. Op verlan-
gen van de benaderaars kan de benadering worden vernietigd,
indien blijkt dat de voorwerpen in metaalsoort of gewicht niet
overeenkomen met den inventaris, bij de aangifte overgelegd. (12)
Art. 7G. De goederen worden aan den belanghebbende terug-
gegeven en de volgbrief naar het kantoor van afgifte terugge-
zonden, nadat de stempeling en de betaling der belasting heeft
plaats gehad en hiervan in dorso van den volgbrief aanteekening
is gesteld, onder bijvoeging der verklaring dat de looden of zegels
ongeschonden en de goederen overeenkomstig den inventaris zijn
bevonden.
Art. 77. Indien de volgbrief niet binnen twee maanden.
voorzien van bovenbedoelde verklaring, ten kantore der rechten
is terugontvangen, wordt de gestelde borgtocht ingevorderd.
Art. 78. Bij uitvoer naar buiten \'s lands van ongebruikte
gouden en zilveren werken, van de stempelteekenen voorzien,
bij deze wet voor de Ncdcrlandsche werken vastgesteld, wordt
teruggave verleend van betaalde belasting.
Ten blijke der teruggave worden die werken van een afslag
voorzien van den stempel bij art. 10 sub n° 10 dezer wet bedoeld.
Art. 79. Om deze teruggave te erlangen, is de belangheb-
bende verplicht, de voorwerpen , ter verzending bestemd, naar
het kantoor van waarborg, in welks ring hij gevestigd is, over
te brengen.
Zij worden aldaar, zoo zij daarvoor vatbaar gebleken zijn, ten
Is dit niet het geval dan geschiedt de opzending eerst nadat de bekeuring
geheel is afgedaan; na op den volgbrief te bebbcu vermeld: »na afdoening
van bekeuring ontslagen."
(Vz. 1861, n°. 105 en 1859 n». 65)
(12\'. Zijn de voorwerpen ten doorvoer of op entrepot aangegeven, dan
wordt aan het waarborgkantoor alleen de Metaalsoort en het geicic/it onder-
zocht en geschiedt de belasting en stempeling eerst na ile toewijzing.
Na gedaan onderzoek worden ze den ambtenaren teruggegeven en met de
werken overeenkomstig hoofdstuk XXII der Alg. Wel gehandeld.
(Res. 31 Juli 1856 no. 201 en 12 Juli 1858 no. 22).
De inventarisatie moet de opzending naar het waarborgkantoor voorafgaan.
Op den volgbrief wordt van de benadering melding gemaakt.
(Vz. 1863, no. 72).
-ocr page 131-
m
uitvoer gestempeld, onder verzegeling gebracht en aan den aan-
bieder teruggegeven, voorzien van een document, een nauwkeurige
omschrijving inhoudende, zoo van de soort, het gewicht, het
getal en de stempelmerken der voorwerpen zelve, als van de wijs
der inpakking en verzegeling.
Dit document wordt ter uiterste wacht ingetrokken en afge-
teekend, met uitdrukkelijke verklaring dat de zegels on geschon-
den bevonden zijn. Dit laatste neemt echter niet weg dat de
ambtenaren recht hebben zich de voorwerpen zelve te doen ver-
toonen.
Na intrekking wordt het document naar het waarborgkantoor,
«aar het afgegeven is, teruggezonden. Eerst na de terugkomst
van het behoorlijk afgeteekend document heeft de teruggave der
rechten plaats (13).
Art. 80. Gouden en zilveren werken, onder genot der terug-
gave van de belasting uitgevoerd, zullen, ingeval van weder-
invoer, aan een vernieuwde betaling van het teruggegeven be-
drag worden onderworpen. Daarop worden al de voorschriften,
voor den invoer van vreemde werken gegeven, toegepast. Zij
ontvangen alsdan een tweeden afslag van het teeken van uitvoer.
Wij behouden ons voor, in bijzondere gevallen, wanneer de
uitvoer der daartoe reeds gestempelde werken niet heeft kunnen
plaats hebben , die werken kosteloos van den tweeden afslag van
dat teeken te doen voorzien.
Art. 81. Ten uitvoer gestempelde werken, in het vrije be-
heer eens schatplichtigen aangetroffen, worden als ongestem-
pelde werken beschouwd en geven tot de toepassing der straffen,
bij art. 34 bepaald, aanleiding. (14)
(13). De hier bedoelde rechten zijn die op den Kaarborg.
Den ambtenaren is een zooveel mogelijk nauwgezet toezicht aanbevolen op
de formaliteiten, welke tot het erlangen der teruggave vervuld moeten worden.
Zoo behooren zij zich steeds, overeenkomstig de 3e alinea van art. 79, de
voorwerpen zelve te laten vertooneu, indien bij hen slechts het geringste
vciinoeden van misbruik bestaat. (Vz. 1S52, n°. 205).
Door de ambtenaren ter uiterste wacht moet, met betrekking tot het
document, bedoeld bij art. 79, worden gehandeld overeenkomstig hetgeen is
voorgeschreven aan het slot der memorie, vastgesteld bij vz 1854 n°. 186,
waar bevolen is, dat de ambtenaren , geroepen tot het afgeven of viseeren van
documenten, gehouden zullen zijn, daarbij steeds uitdrukkelijk melding te
maken van hunne kwaliteit, en om veorts nevens hunne handteekening, een
afdruk van bet Rijks-cachet van een\' hunner te stellen. (Vz. 1855, n°. 17).
(14). Die straf is, behalve verbeurdverklaring, een boete van ƒ50.—
voor de eerste, ƒ100.— voor de tweede en ƒ200.— voor de derde en
volgende malen.
Deze straf bepaliug is noodig, omdat de uitgevoerde werken weder ter
sluik konden zijn ingevoerd, en dus de restitutie gewonnen zou zijn.
-ocr page 132-
H2
Art. 82. Ingeval de ten uitvoer aangegeven voorwerpen ter
uiterste wacht niet overeenkomen met den inhoud van net do-
cument of geheel of ten deele ontbreken, worden ze verbeurd
verklaard en verbeurt de uitvoerder een boete van tienmalen het
bedrag der restitutie, die bij wettige uitvoer verkregen zou zijn.
Art. 83. De werken ten doorvoer aangegeven worden niet
naai\' een waarborgkantoor opgebracht.
Het exemplaar van den inventaris, dat niet aan het transito-
paspoort gehecht wordt, blijft aan het kantoor van aangifte
berusten.
Zijn de werken op entrepot aangegeven, dan worden ze eerst
bij uitslag uit entrepot ten invoer, naar een waarborgkantoor
overgebracht.
Art 84. Ingeval van den doorvoer wordt afgezien, wordt
overeenkomstig art 87 der Alg. Wet. gehandeld , doch het tran-
sito-paspoort niet eerder gezuiverd, dan nadat uit een aanteeke-
ning van een ambtenaar van den waarborg blijkt, dat de daarin
bedoelde werken aan belasting en stempeling zijn onderworpen
geworden.
Art. 85. Alle bepalingen van dit hoofdstuk gelden zoowel
voor gedeelten als voor volledige werken , wanneer die gedeelten
afzonderlijk worden ingevoerd, met dit onderscheid evenwel,
dat zoodanige gedeelten van werken, aan het waarborgkantoor,
zonder betaling van belasting, enkel van een herkenningsmerk
worden voorzien.
Het werk, tot welks samenstelling de aldus gewaarmerkte
gedeelten gebezigd worden, later in voltooiden staat aan het-
zelfde kantoor aangeboden, wordt alsdan, tegen betaling dei-
gewone belasting, met den stempel der vreemde werken gemerkt.
enz. (15).
(15). De ambtenaren der dir. bel., rechten en accijnzen, zijn verplicht
den waarborgambteuaren dienstbijstand te verleenen; mits die dienstbijstand
tijdig en schriftelijk door den waarborg-controleur worde aangevraagd aan het
hoofd der dienst, ter plaatse voor de visitaticn bestemd. L)e ontvangers en
hoogere ambtenaren behoeven niet persoonlijk aan bedoelde dienstverrichtingen
deel te nemen.
(K. B. 4 Üecb. 1852, Stbl. n». 204).
De ambtenaren van onze Administratie zullen zich gedurende dien bijstand
naar de leiding van de waarborg-ambtenaren gedragen.
(Vz. 1858, n\'. 205).
-ocr page 133-
WET
OP
ÜE ZEEBRIEVEN.
van 28 Mei 1869, StM. n°. 96.
{per:. i8«), »". 170).
Afgifte van zeebrieven en vergunningen tot liet vieren der
Seilerlnn dsche vlag.
Art. 1. Elk zeeschip dat de Nederlandsche vlag voert, moet
voorzien zijn van een zeebrief, afgegeven overeenkomstig de
voorschriften dezer wet.
Onder zeeschepen worden in deze wet verstaan alle schepen,
varende buiten de tonnen in zee, met uitzondering van:
a.  oorlogschepen;
b.  vaartuigen van zeilverenigingen of jachtclubs, als zoodanig
door den Minister erkend;
e. vaartuigen in dienst bij \'s Rijks loodswezen, betonning en
bebakening, en in het algemeen alle vaartuigen in dienst van
het Rijk;
d.   reddingsvaartuigen:
e.   visschersvaartuigen, uitsluitend tot vischvangst of schelp-
visscherij of tot het vervoeren van visch of schelpen gebezigd
wordende;
f.   binnenschepen die bij uitzondering buiten de tonnen varen.
Art. \'2. Zeebrieven worden alleen afgegeven voor zeeschepen .
voor meer dan de helft toebehoorende aan :
a.   ingezetenen van Nederland;
b.   vennootschappen onder eene firma of bij wijze van geld-
schieting, gevestigd in Nederland, mits minstens de helft der
vennooten onder de firma of minstens de helft der hoofdelijk
voor het geheel aansprakelijke vennooten der commanditaire
vennootschap ingezeten van Nederland zij;
c.   naamlooze vennootschappen van koophandel of vereen igin-
gen die regtspersoonlijkluid bezitten, beiden gevestigd in Ne-
derland en opgericht volgens de aldaar geldende wettelijke voor-
schriften, mits minstens de helft der bestuurders ingezeten van
Nederland zij.
8
-ocr page 134-
114
liet bestuur, bedoeld bij art. 330 van het Wetboek van
Koophandel, moet altijd in Nederland gevoerd worden.
Ingezetenen van Nederland zijn in den zin dezer wet :
1°. Nederlandei\'s in Nederland woonachtig:
1°. Alle andere personen, die in Nederland gewoond hebben
gedurende het jaar, geëindigd met den dag waarop de zeebrief
wordt aangevraagd.
Ge ;ne. zeebrieven worden afgegeven voor schepen . op den voet
van oorlog uitgerust, noch voor schepen, van welke Wij ver-
moeden , dat zij, in strijd met de onzijdigheid van den Staat,
op voet van oorlog uitgerust zullen worden.
Art. 3. De zeebrief vermeldt:
«. den naam van het schip;
b.  den inhoud waarop het volgens de bestaande wettelijke be-
palingen is genieten:
c.     de soort en andere voornaamste kenmerken van het
schip;
tl. den naam van den schipper;
«.. in de gevallen, bedoeld bij de artt. 1(1 en 11, de volgen^
die artikelen vereischte bijzonderheden.
Art. 4. Zeebrieven worden in naam des Konings uitgereikt dooi
den Minister van Finantiën, onverminderd het bepaalde bij
de artt. 10 en 11, op de schriftelijke met eed (belofte) beves-
tigde verklaring, dat het schip voldoet aan de voorwaarden,
gesteld bij art. 2.
Daze verklaring wordt afgelegd door den eigenaar, door den
boekhouder der reederij, door één der vennooten onder de firma,
door één der hoofdelijk voor het geheel aansprakelijke vennooten
van de commanditaire vennootschap of door één der bestuurders
van de naamlooze vennootschap of vereeniging, naarmate het
schip aan één of meer personen, of wel aan eene vennootschap
van koophandel of vereeniging toebehoort.
Het formulier der verklaring wordt bij K. B. vastgesteld.
Art. 5. Tot het aileggen van den eed (belofte), volgens art. 4
gevorderd, wendt de belanghebbende ricfa bij verzoekschrift tot
den kantonrechter zijner woonplaats . onder overlegging van :
a.  de te bevestigen verklaring;
b.   een meetbrief, afgegeven volgens de bestaande wettelijke
voorschriften :
c.  het bewijs, ilat het schip hier te lande is in- of overge-
schreven in de daartoe bestemde openbare registers:
d.   den koop- of bijlbrief.
Wanneer een of meer dezer bescheiden ontbreken of niet in
overeenstemming zijn met de aangeboden verklaring, of wel,
wanneer daaruit blijkt dat het schip in een of ander opzicht aan
-ocr page 135-
115
de vcreischten ter verkrijging van een zeebrief niet voldoet,
wordt de bevestiging der verklaring ^geweigerd.
Ten blijke hiervan wordt eene met reden omkleede beschik\'
king op het verzoekschrift gesteld.
De bevestigde verklaring en de meetbrief worden bij de aan-
vrage om den zeebrief overgelegd.
Art. 6. De zeebrieven vervallen :
«. door het verloop van vier jaren na den dag van afgifte;
b.   wanneer de eigendom van het schip ophoudt te voldoen
aan de voorwaarden, gesteld in art. 2:
c.  door naamsverandering van het schip;
tl. door gebruik van het schip tot kaapvaart, zeeroof of sla-
venhandel;
<?. wanneer het schip wordt gesloopt, door schipbreuk of
stranding vergaat. verbrandt of wel door zeeroovers of vijanden
is genomen.
Wanneer echter de termijn, onder a bepaald, vervalt of het
geyal, onder b bedoelt, zich voordoet, terwijl liet schip zich
buiten \'s lands bevindt, blijft de zecbrief tot de terugkomst van
het schip in Nederland van kracht.
Art. 7. De zeebrieven vervallen altijd door geheelen overgang
van het schip in vreemden eigendom.
Art. 8. Vervallen zeebrieven worden door den schipper met
de eerste gelegenheid ingezonden aan de autoriteit, die ze heeft
afgegeven, behoudens de gevallen, voorzien bij de art. 10 en 14,
laatste zinsneden en art. -16, tweede zinsnede.
Wanneer het schip buiten \'s lands verongelukt, wordt gesloopt
•f verkocht, geschiedt die inzending door tusschenkomst van den
naastbijzijnden Nederlandschen gezant, consul, vice-consul, con-
sulairen agent of kolonialen Nederlandschen ambtenaar.
De oorzaak van liet vervallen van den zecbrief wordt bij de
inzending opgegeven.
Voor den ingezonden zecbrief wordt den schipper een bewijs
van ontvangst uitgereikt.
Art. 0. In de gevallen, bedoeld bij art. 6. litt.«enc, wordt
op aanvraag «\'er belanghebbenden een nieuwe zeebrief uitgereikt.
Deze aanvraag, met den vervallen zeebrief in te zenden, gaat
vergezeld van eene nieuwe, overeenkomstig art. 4 en 5, bevestigde
verklaring en van den meetbrief.
Nieuwe zeebrieven kunnen op bovenstaanden voet mede worden
uitgereikt, wanneer voldoende blijkt dat de vroegere buiten schuld
der belanghebbenden is verloren gegaan of niet kon worden
overgelegd.
Art. 10. Bij aankoop of aanbouw van schepen buiten \'s lands
voor rekening van personen . vennootschappen of vereenigingen,
8\'
-ocr page 136-
1l«j
vallende in de termen van art. 2, wordt door den Minister
voor het bedoelde schip een voorloopige zeebrief verleend.
Deze zeebrief vermeldt den inhoud naar de buitenlandschc
meting en is geldig voor den termijn, daarin met overleg dei-
belanghebbenden uit te drukken , doch die nimmer den tijd bij
art. 6, litt. a, bepaald, mag overschrijden.
Hij wordt niet andera afgegeven dan op vertoon der geregis-
treerde bewijzen van eigendom.
Bij de aankomst in Nederland wordt de voorloopige zeebriet
bij de inklaring, door de daarmede belaste ambtenaren, inge-
trokken en worden de wettelijke formaliteiten tot verkrijging van
een\' gewonen zeebrief vervuld.
Art. 11. De Minister kan, zoo noodig een\' buitengewonen
zeebrief verleenen voor schepen, hier te lande voor buiten land\'
sche rekening gebouwd, gekocht of uitgerust, ten einde die
schepen onder Nederlandsche ving rechtstreeks, binnen een\' be-
paalden termijn, naar het land hunner bestemming kunnen wor-
den oveigevoerd.
Bij aankomst ter bestemmingsplaats wordt met deze zeebrieven
gehandeld volgens de drie laatste volzinnen van art. 8.
Wanneer van een op den voet van dit artikel verleenden
buitengewonen zeebrief misbruik is gemaakt, cf gegrond ver-
moeden bestaat dat zoodanig misbruik zal worden gemaakt,
wordt die zeebrief terstond buiten werking gesteld.
Art. I\'~\'. Voor schepen, alléén voor de rivier» of kustvaart
geschikt, daartoe buiten Europa gebruikt wordende door Ne-
derlanders aldaar gevestigd of door personen, vennootschappen
of vereenigingen, vallende in de termen van art. 2, kunnen
de dooi\' Ons aangewezen consuls of andere autoriteiten tijdelijk
vergunning verleenen tot het voeren der Nederlandsche vlag.
Deze vergunning is geldig voor één jaar , na verloop van welken
tijd zij voor denzelfden termijn vernieuwd kan worden. Zij wordt
aan den schipper of de eigenaren uitgereikt op vertoon der be-
wijzen van overdracht en na aflegging, voor den consul of andere
hevoegde autoriteit, eener met eed (belofte) bevestigde verklaring,
dat bet schip aan de bovengestelde voorwaarden voldoet. Van
de uitreiking wordt door den consul of de betrokken autoriteit
met de eerste gelegenheid kennis gegeven aan Onzen Minister
van Buiienlandsche Zaken, met overlegging van gewaarmerkte
afschriften der bewijzen van eigendom.
Bij de vernieuwing kan andermaal de allegging gevorderd
worden eener met eed (belof e) bevestigde verklaring als boven
bedoeld. De vervallen vergunning wordt daarbij ingetrokken,
tenzij voldoende blijkt, dat deze buiten schuld der belangheb-
benden is verloren gegaan of niet kan worden overgelegd.
-ocr page 137-
117
Uet bepaalde bij lilt. b tot e van art. 6 en bij de eerste zin-
snede van art. 8 is ook van toepassing op de vergunningen,
waarvan in dit artikel sprake is.
Hij ontdekking van misbruik worden zij onverwijld ingetrokken,
door den consul, vice-consul, consulairen agent of autoriteit,
binnen wiens ressort liet sebip zich bevindt.
Art. 13. Alvorens van eenigen zeebrief gebruik wordt ge-
maakt, .moet de schipper daarop zijn gewone onderteekening
:4ellen in tegenwoordigheid van, ei: die doen bekrachtigen dooi
den eerslaan wezenden ambtenaar der in- en uitgaande rechten
ter ligplaats van het schip, ofwel, wanneer dit laatste zich
buiten \'s lands bevindt, door den naastbijzijnden consul, vice-
ronsul of consulairen agent.
Gelijke onderteekening moet worden gesteld op de vergunnin-
gen , uit te reiken volgens art. 12 en wel in tegenwoordigheid
en met bekrachtiging van den consul, door wien zij worden
afgegeven.
De onderteekening van den schipper op den zeebrief of de
vergunning kan door de ambtenaren ter eerste wacht, consuls,
vice-consuls en consulaire agenten, bedoeld in de art. 14 en 15,
worden geverifieerd, wanneer zij dit noodig achten.
Het bovenstaande is mede van toepassing bij de tijdelijke of
definitieve vervanging van den schipper, waarvan door zijn\' op-
volger of door een der personen, aangewezen bij art. 4, tweede
zinsnede, mededeeling moet worden gedaan aan den betrokken
ambtenaar, consul, vice-consul of consulairen agent.
In buitengewone gevallen, waarin dit mocht noodig zijn, kun-
nen uitzonderingen op de bepalingen van dit artikel worden toe-
gestaan door den Minister var. Finantién of bij vergunningen
bedoeld in art. 12,, door den consul of autoriteit die ze
uitreikt.
Art. 14. Alle schippers van zeeschepen, zoo Nederlandsche
als vreemde ( zijn gehouden bij het in- of uitvaren van havens
of zeegaten van het Koningrijk een zeebrief of ander geldig be-
wijs der nationaliteit van hun schip te vertoonen aan d<\' amb-
tenaren , belast met de in- of uitklaring. Bij gemis van der-
gelijken zeebrief of bewijs, wordt door die ambtenaren geen
expeditie verleend, en kunnen zij het schip desnoods aanhouden,
tot dat het vereischte document vverdt overgelegd. Bij het bin-
nenkomen kan echter de Minister van Finantién onder de
noodige voorwaarden vergunning verleenen, om zoodanig schip
naar de bestemmingsplaats over te brengen en om daar of el-
ders de lading op te slaan.
Op dezelfde wijs wordt gehandeld, wanneer de schipper een
Nederlandschen zeebrief aanbiedt, die niet beantwoordt aan de
-ocr page 138-
H8
voorschriften dezer wet, onverminderd de toepassing der straf-
bcpalingen van deze. wet, zoo daartoe termen bestaan.
Ongeldige of vervallen zeebrieven worden door de ambtenaren
bij de in- of uitklaring ingetrokken.
Art. 15. De schippers van Nederlandsche zeeschepen , die eenr
vreemde haven binnenvallen, waar een Nederlandsen consul,
vice-consul of consulair agent gevestigd is, zijn verplicht om,
wanneer zij aldaar langer dan vier en twintig uren verblijven .
uiterlijk op den tweeden dag na dien hunner aankomst, zich in
persoon bij dien ambtenaar te vervoegen , ten einde hun zerbrief
of vergunning te doen ai\'teekenen.
Zeebrieven, vallende in de termen der laatste zinsnede van
art. li, worden door den consul, vice-consul of consulairen agent
ingetrokken.
De schippers van stoombooten, varende in geregelde dienst
op vreemde havens, moeten hunne zeebrieven eenmaal in\'t jaar.
en wel bij de eerste binnenkomst in die havens, op de bedoelde
wijs doen afteekenen.
Art. 16. De naam van het schip en die der plaats, waar
het te huis behoort, moeten door de zorg van den schipper met
duidelijke goed zichtbare letters op het achterschip worden
vermeld.
Art. 17. De schipper, die de Nederlandsche vlag voert zonder
zeebrief of vergunning, beantwoordende aan de voorschriften
dezer wet, of in strijd met art. 13, wordt gestraft met eene
boete van /200 tot ƒ3000, met of zonder gevangenzetting van
ééne maand tot twee jaren,
Gelijke straf is op den schipper van toepassing wegens het
voeren van genoemde vlag rnet een zeebrief of vergunning, die,
volgens art. 6 dezer wet, vervallen is, of wel die voor eenander
schip is afgegeven.
Art. 18. Het bevestigen met eede (belofte) eener geheel of
gedeeltelijk onware verklaring, ter verkrijging van een zeebrief
of vergunning overeenkomstig deze wet, wordt gestraft met ge-
vangenisstraf van één tot drie jaren en geldboete van /\'200 tot
f 1500, te zamen of afzonderlijk.
Art. 19. Het niet inzenden van vervallen zeebrieven of ver-
gunningen tot het voeren der Nederlandsche vlag, zoo als dit
bij deze wet is voorgeschreven, wordt gestraft met eene boete
van nOO tot f 1000.
Art. 20. Overtreding van deze wet, voor zooveel die niet
reeds bij de voorgaande bepalingen is strafbaar gesteld, wordt
gestraft rnet eene boete van ƒ50 tot / 1000.
Art. 21. In de gevallen, bedoeld bij de art. 17, 18, 19 en
20 dezer wet, is art. 463 van het Wetboek van Strafrecht, in
-ocr page 139-
119
verband met art. 20 der wet van den 295tc" Juni 1854 (Staal»-
blad n".
102), van toepassing.
Art. 22. Waar in deze wet wordt gesproken van den schipper,
wordt daardoor ook hij verstaan, die den schipper vervangt.
Art. 23. Door de ambtenaren der in- en uitgaande rechten en
de consuls, vice-consuls of consulaire, agenten wordt proces-ver-
haal opgemaakt, wegens alle overtredingen dezer wet, die te
hunner kennis komen. De aldus opgemaakte processen-verbaal
gelden als wettig bewijsmiddel der daarin geconstateerde over-
tredingen, mits zij voldoen aan de voorschriften van art. 437
van het Wetboek van Strafvordering, of, ingeval zij zijn onge-
maakt door een consulair ambtenaar, bevestigd worden door
zijn daarin opgenomen schriftelijke!! eed (belofte).
De Rechtbank van het arrondissement, waarin het bestuur,
bedoeld bij art. 330 van het Wetboek van Koophandel, gevoerd
wordt, of waarin de betrokken vennootschap of vereeniging ge-
vestigd ;», neemt kennis van alle overtredingen dezer wet,
voor zoover bij andere wetten niet anders is bepaald.
-ocr page 140-
VUÜR- TON- EN BAKENGELD.
Wet van 13 Augustus 1849, (Stbl. n°. 40).
(ven. 1849 »u. 99).
Au. 1. Van alle, zoo Nederlandsche als vreemde schepen en
vaartuigen wordt, behoudens de hij deze wet uitdrukkelijk ver-
melde uitzonderingen, een vuur- ton- en bakwngeld geheven.
Die gelden strekken ter vergelding der diensten door verlich-
ting. betonning en afbakening van \'s Rijkswege aan de scheep*
vaart bewezen.
Art. 2. De tonnemaat, gelijk die voor de zeeschepen, ter be-
rekening van het tonnegeld, was en voor de rivierschepen, ter
bepaling van \'t patentrecht, f* vastgesteld. strekt hij deze hef-
ling tot maatstaf (1).
Bij de stoombooten geschiedt zulks onder aftrekking van den
inhoud der werktuigkamer, mits daarin geene goederen geladen
worden.
Bij houtvlotten strekt de lengte tot maatstaf.
Art. \'d. A\'iij van de betaling van vuur- t.- en bakengeld zijn:
a. oorlogsschepen, zoo Nederlandsche als vreemde, mits deze
de vereischte onderscheidingsteekenen voeren (2):
6. L,\'ederlandsc/ie loodsvaartuigen , mits als zoodanig wettig
toegelaten en genommerd :
(1). Ofschoon liet tonnegeld dei\' zeeschepen is afgeschaft, moet toch de
meting voor \'t vuur-, ton- en bakengeld plaats hebben. De ton wordt voor
zeeschepen gerekend tegen IJ knb. meter er voor rivierschepen tegen 1
kub. nieter.
(Vz. 1855, n". 83 en vz. 1836, n». 137, vr. lil.
Schepen, waarvan geen tonnemaat bekend is, moeten öt\' gemeten worden
öf de tonnemaat moet dooi\' den schipper opgegeven worden, behoudens het
recht van meting hij contestatie (vz. 183(i, n». 92 en 137).
Voor rivierschepen moeten de ontvangers geene baken-kwitantie afgeven ,
dan op vertooiiing van de patent-akte en overeenkomstig de grootte des
vaartuigs daarin vermeld.
(2.). Deze vrijdom blijft bestaan, ook dan, wanneer mét de oorlogsschepen
doorvoer ra» wijn uit entrepot plaats Heeft, op den voet dev re*, v. 1802,
no. 127. (Vz. IS07, n». (12).
-ocr page 141-
c.  de vaartuigen in dienst van \'s Rijks loodswezen:
d.  vreemde loodsvaartuigen, mits wettig toegelaten en genom-
merd, en behoorende tot Rijken . waai\' de Xederlandsche loods-
vaartuigen dezelfde gunst genieten;
e.   de jachten, werk- en andere vaartuigen van \'s Rijks marine;
f.  de recherchevaartuigen der am\'julante dienst van de rechten
en accijnzen :
y. de vaartuigen door de Redwlundsche kustvissehers, tot de
uitoefening van hun gewoon bedrijf, gebezigd ;
h. alle Nederlandse/i e vischschuiten . bij uitsluiting tot ver-
voer van aal, paling en allen anderen verschen visch (zoo schelp-
als vinvisch) gebezigd.
Deze vrijdom evenwel bepaalt zich tot het huilen vuur- ton-
en bakengeld, bedoeld bij art. 4.
j) Vaartuigen, beneden de vier ton;
k) stoombooten, zoodra zij uitsluitend tot het slepen van een
oi\' meer andere vaartuigen gebezigd worden, zonder onmiddel-
lijk tot eenig vervoer van goederen of personen te dienen.
Bij K. B. kan daarenboven, in het geval eener overvaart tusschen
twee op zeer geringen afstand tegen elkander overliggende oevers,
kwijtschelding van verschuldigd v.- t.- en bakeng. verleend worden.
Art. 4. Het vuur- ton- en bakengeld wordt onderscheiden in
buiten en binnen vuur- ton- en bakengeld.
Het eerste is verschuldigd voor het in- en uitvaren der zee-
gaten en zeehavens.
Het tweede voor het bevaren der hier nader omschreven bin-
nenwateren.
Art. 5. Het bedrag van \'t buiten vuur- ton- en bakengeld
verschilt naar gelang der havens en plaatsen, vanwaar de sche-
pen binnenkomen of werwaarts zij uitvaren. De schepen worden
geacht van dier binnen te komen, waar ze hunne lading heb-
ben ingenomen of vanwaar zij in ballast zijn uitgevaren. Zij
worden geacht daarheen uittevaren, werwaarts hunne lading
bestemd is. of waar zij, bij uitvaart in ballast, zich ter ver-
krijging eerier lading heen begeven, onverschillig of zij op hunne
vaart al dan niet andere havens en stranden aangedaan hebben
of zullen aandoen.
Art 6. Elk schip betaalt alzoo, bij het in- of uitvaren dei\'
Nederlandsche zeehavens of zeegaten , telken rcize, voor elke ton
de bij het onderstaande tarief bepaalde som (3).
(3). Wanneer een scliip op avontuur uitgaat, moet de schipper opgeven
of de plaats, die hij het eerst denkt aantedoen , öf de richting die hij nemen
zal, en moet dienovereenkomstig het bakenseld bankend worden.
(Vz. 1836, no. 187).
Wij achten voor ons doel niet noodig het tarief opteuemen. Daaromtrent
-ocr page 142-
122
Art. 7. De betaling is slechts voor de kelft verschuldigd voor:
a.   bijleggers, in zooverre zij door de Alg. Wet als zoodanig
erkend worden (4);
b.   ledige of in ballast geladene schepen (5).
Art. 8. Nederlandsche haring- en vischschepen, ter vangst
uitvarende, betalen \'.iet kiften vuur- ton- en bakengeld alléén
bij de eerste uitvaart en binnenkomst in elk jaar. Zij worden
bij die betaling beschouwd als naar Nederlandsche havens nit-
varende en van daar binnenkomende (ü).
Art. \'J. Het dubbel van het bij tarief bepaalde bedrag is ver-
schuldigd door vreemde schepen, tot Staten behoorende, waar
soortgelijke betalingen tot een hooger bedrag aan Nederlandsche
schepen worden in ekening gebracht, dan aan de natio-
nale (7).
Art. 10. \'t\'Bedrag van \'t binnen vuur- ton- en bakengeld
verschilt:
1". naar gelang van den aard der vaartuigen , welke te dien
einde onderscheiden worden in:
a.    zeeschepen, waaronder ook de zeestoonibooten begrepen
worden ;
b.   houtv\'otten:
e. binnen-stoonibooten:
</. binnen-vaartuigen van elke andere soort;
2°. naar gelang van den omvang der binnen-verlichting, be-
/.ij alleen opgemerkt, dat voor het uitgaan aanmerkelijk minder wordt be-
taald, \'an voor het binnenkomen.
(4). Ken schip als bijlegger ingeklaard, doch nader op losplaats gedecla-
reerd, moet alleen het builen vnur-, ton- en bakengeld bijbetalen tot het
volle bedrag.
(Res. 14 Januari 1870, u». 65).
(5). Als schepen in ballast worden ook beschouwd :
o), inkomende schepen niet meer dan één last goederen aan boord heb-
bende, behalve de ballast;
4). uitgaande schepen, behalve de ballast, inhebbende kleinigheden, waar-
van I inkomend recht minder zou bedragen dan het bakengeld; doch
waaronder niet te rekenen meer dan 2000 klgr. hooi, 1000 bos hoepelen,
1000 stuks gebakken steen, 1000 stuks dakpannen en van andere waren
e\'én last of 2000 klgr. (Vz. 1840, n». 222);
e). Schepen die, behalve ballast, slechts aan boord hebben: scheepspro-
visie. Echter niet wanne r ze voor handel nittevoeren accijnsgoed aan boord
hebben. (Vz. 1807, u°.e62).
(6). De betaling geschiedt ter plaatse, waar ze. uitgerust worden. Zie
art. 13 $ 1.
(Vz. 1852, n». 177).
(7). Opgave der Kijken, waarvan de schepen met Nederlandsche worden
gelijkgesteld, bij vz. 1852, n». 85 en vz. 1807, n". H7.
-ocr page 143-
i i>:i
tonning en afbakening, welke op verschillende vaarwateren
vereiseht wordt.
Art. 11. Ter regeling v:.u dezen laatsteri grondslag, worden
de verschillende stroomen en wateren, op welke ten\'gerieve der
scheepvaart van Rijkswege lichten, tonnen en bakens geplaatst,
en onderhouden worden, in 13 bakenkwartieren verdeeld.
In elk dier kwartieren wordt het binnen vuur- ton- en ba-
kengeld betaald volgens het tarief (8) , met dien verstande dat
door de zeeschepen en houtvlotten deze betaling geschiedt bij
elke doorvaart, en dat zij door de binnen-stoombooten en overige
binnen-vaartitiyen slechts bij de eerste doorvaart in elk jaar
verschuldigd is (9).
Art. 12. Van de bepaling, volgens welke binnen-stoombooten
slechts éénmaal in \'t jaar behoeven te betalen, kan door den
belanghebbende worden afgezien. In dat geval kan hij volstaan
met bij elke doorvaart \'/|0 van \'t jaarlijksch bedrag te storten.
Zoodanige betaling stelt, zoodra zij 12 malen in een jaar
(8). Wij lichten het voor ons Joel niet noodig, dit tarief optenemen.
(9). Voor elk schip moet het bakengeld betaald worden bij de eerste
vaart in \'t bakenkwartier. Overschrijving der kwitantie kan dus niet plaats
hebhen van een gesloopt vaartuig op een nieuw. Evenmin wordt er terug-
gaaf verleend bij slooping van een vaartuig. (,Vz. 1841, n°. 168 en 164).
Het bakengeld is verschuldigd voor \'t schip, \'t Is dus onverschillig of het
schip van eigenaar of bevelvoerder verandert.
|Vz. 1851, uo. 55).
Schepen, ter zee inkomende ol\' uitgaande langs uiterste wachten, gelegen
aan de buitengrenzen der kwartieren, behoeven geen binnen v.- t.- en hg. te
betalen, wanneer er niet verder mede gevaren wordt en dus hoogstens de zoom
van "t knartier wordt aangedaan. (Vz. 1868, n°. 186).
Bijleggers, die onder ecu klaringspost ankeren en dan alleen den zoom van
eenig kwartier aandoen, zijn vrij van binnen r.-1.- en bg. (vz. 1843, n*. 188).
Zeeschepen, aan de landzijcle inkomende, en zich begevende naar een
binnenlands gelegen bestemmingsplaats, moeten het v -1.-en bg. voldoen aan
\'t eerste kantoor van inv?r. (Kes. 25 Febr. 1868, n». 81).
Zeeschepcu, als bijleggers ingeklaard, behoeven geen binnen v.- t.- en bg.
bij Ie betalen als later op losplaats wordt gedeclareerd, indien zij hunne vaart
in eenig kwartier voortzetten. Blijven ze overwinteren of zich lang ophouden
dan zou echter dit geld weder moeten voldaan worden. (Res. 14 Januari
1870, il». 65).
Voor elke doorvaart is voor zeeschepen \'t binnen v.- t.- en bg. verschuldigd,
onverschillig of bij die doorvaart ook soms nog andere havens worden aan-
gedaan. (Res. 8 Mei 1850, a». 66). In dit geval wordt door doorvaart
verstaan het op alle mogelijke wijzen doorkruissen van \'t kwartier, tot men
de eindbestemming heeft bereikt; b. v. bij inklaring aan den Helder op
Amsterdam en Harlingen, — is de vaart van den Helder over Amsterdam.
naar Harlingen slechts een doorvaart van \'t :i* kwartier.
(Kes. 6 April 1870, u°. 48. Vz. 1870, n«. 58).
-ocr page 144-
124
geschied is, van alle verdere betaling in den looji van dat jaar
vrij. (10).
Art. 13. Het vuur ton- en bakengeld wordt betaald:
•1° Voor uitgaande zeeschepen op de laadplaats en voor inko-
mende zeeschepen op de losplaats, behoudens de volgende uit-
zonderingen : (11)
a.   voor bijleggers uf bloot doorvarende schepen wordt het
inkomend buiten- vuur- ton- en bakengeld betaald ter eerste
wacht langs welke zij inkomen, en het uitgaand buiten- vuur-
ton- en bakengeld ter uiterste wacht langs welke zij uitvaren;
het binnen- vuur- ton- en bakengeld naar willekeur aan een
dezer beide kantoren: (12).
b.  voor Nederlandsche haring- en vischschepen ter plaatse waar
ze uitgerust worden.
ü° Voor binnen-stooinschepeii, andere binnen\'Vaartuigen en
houtvlotten, in elk kwartier bij daartoe aangewezen ontvangers
of hunne gemachtigden, in dier voege, dat het bakengeld steeds
moet voldaan zijn , alvorens het kwartier, waarvoor het ver-
schuldigd is, inag worden bevaren: met voorbehoud evenwel van
het recht, om naar het kantoor door te varen, wanneer dit
zich niet juist aan den ingang van :t kwartier bevindt.
Daarenboven is de ontvanger van elk kwartier bevoegd, ook
voor de overige kwartieren betaling te ontvangen en kwitantie
te verleenen.
Art. 14. Voor elke betaling wordt een kwitantie afgegeven,
welke ten alle tijde en overal op de eerste aanvrage van amb-
tenaren moet vertoond worden. (13).
Art. 15. Hij, die eenig bakenkwartier bevaart of bevaren
heeft, onvoorzien van de bewijzen der betalingen, die op dat
oogenblik, volgens art. 13, behoorden geschied te zijn, wordt
(10). He! bakengeld voor de biunen-stoonibooten is boog, veel hoogt-r
dan dat voor andere binncn-vaartuigen. Waaneer nu zoodanige stoomboot
slechts nu en dan eenig kwartier bevaart, zou h£ een betrekkelijk zeer hoog
bakengeld betalen: doch nu maakt de schipper gebruik van het recht, hem
bij art. 12 toegekend, en betaalt bij elke doorvaart slechts \' 10. Wanneer hij
nu in een jaar minder dan 1(1 doorvaarten doet, wint hij er bij.
(11). Schepen, waarvan de lading voor twee of meer losplaatsen is be-
stenid, betalen op de laatste losplaats, waar ook de akte van afrekening
wordt afgegeven.
(Vz. 1870, no. 58..
(12). bijleggers onder ecu klariugspost ankerende, om den tijd van weder-
uitzcilen aftewachten, behoeven geen binnen v.- t.- en hg. te voldoen.
(Vz. 1843, qo. 1631.
(13;. Model nos. 48 en 49 1. U. Dv. (Vz. 1830, it°. 91).
De uitzonderingen voor bijleggers^, geballaste schepen en visuhichepeu
volgens art. 9, moet™ op de kwitantie worden aangewezen (vz. I 854 , n*>. 186).
-ocr page 145-
*25
gestraft met eene boete van minstens drie- en hoogstens zes-
maal \'t bedrag van \'t verschuldigde vunr- ton- en bakengeld,
onverminderd zijne verplichting tot gewone betaling er van.
Bij onvermogen wordt, de boete vervangen door gevangenisstraf
van een tot veertien dagen. (14).
Art. 16. Rechtsvervolging heeft geheel op dezelfde wijs plaats
als ten aanzien der in- en uitgaande rechten is bepaald.
Art. 17. Daarenboven wordt aan binnenkomende schepen de
afrekening en aan uitgaande de uitklaring geweigerd, zoo niet
voldoende blijkt van de betaling der verschuldigde vuur- ton-
en bakengelden. (15).
Art. 18. Behalve vuur- ton- en bakengeld , waarvan \'t bedrag
bij deze wet is geregeld, mag geenerlei betaling hoegenaamd ter
zake van buiten* en binnen-verlichting, betonning of afbake-
ning. op welken grond en onder welke benaming ook, geeischt
worden , met uitzondering van :
a.   v-Hurgelden, in bijzondere plaatsen geheven voor haven-
lichten, niet in \'t belang der algemeene stroom bevaring, maar
alleen in dat van de vaart naar die plaatsen daargesteld ;
b.   bakengelden voor de afbakening:
1» van kreken en kleine vaarwaters, uit groote vaarwaters
naar bijzondere plaatsen leidende en enkel in \'t belang der vaart
naar die plaatsen daargesteld ;
2° van bij deze wet niet vermelde rivieren.
Ook de lengte der houtvlotten, liet dienstjaar, de betaling naai\' art. 12,
enz. (\'Vz. 1854, n<>. 180).
De gelden voor meer dan een kwartier kunnen op één kwitantie outvan-
geo worden. iVz. 1813, n". 140).
(14). De ambtenaren :>un den vasten wal zullen de bakenkwitantiën zoo
veil mogelijk opnemen, daar liet altijd bezwaren iu heeft, zeilende schippers
te bekeuren, door het moeilijke ontdekken van hun later verblijf. (Verz.
1849, n«. 100, blz. 4).
Kan de slotbepaling van art. 238 Alg. wet, niet worden opgevolgd bij
bekeuring van een zeileuden schipper, dan moet, wanneer hij niet bij de
opmaking van \'t procesverbaal is tegenwoordig geweest, het afschrift worden
gevoegd bij de dagvaarding, die hem zal worden toegezonden.
(Vz. 1850, n°. 20).
De ambtenaren houden een register, ter aanteekeuing van aan hen vertoonde
bakenkwitantiën.
(Vz. 1854, u». 102 en 1867, n<>. 105).
Zie omtrent vervolgiug \'m rechten vz. 1858, n°. 77.
(15). Voor de zeeschepen wordt het bakengeld betaald ter losplaats.
Wanneer dus een zeeschip door een recherchevaartuig wordt gepraaid om bij
te draaien ter visitatie, tusschen de eerste wacht en de losplaats, dan bestaat
er geen overtreding wegens gemis van baken kwitantie. Maar wanneer de
schipper ter losplaats geeu bakengeld betaald, wordt hem niet alleen de
afTekenirs geweigerd, maar hij wordt ook bekeurd.
-ocr page 146-
\'
TWEEDE AFDEEL1NG.
ACCIJNZEN.
WK TT EN OP \'T ZOUT
van 21 Aug. 1822, (Stbl. n°. .%) on 26 April 1Sf>2,
(Stbl. n°. 93).
(verz. 18.V2, n». 70).
i.
Van \'t bedrag en de verschuldigdheid van den aciijns.
5> i. De accijns op \'t/out zal bedragen /\'t).00 per "I00 kilogr.,
meerdere of mindere hoeveelheid naar evenredigheid (1).
Alle zout water, waaronder wordt verstaan zoowel gewone
pekel, als zee- en gradeerwater , wordt bij de wet als pekel be-
schouwd en voor den accijns aangeslagen naar de daarin aan-
wezige boeveelheid zout.
Deze boeveelheid zout wordt, behoudens de uitzondering in
deze wet vermeld, berekend door middel van den voebtweger B,
bij de Administratie van \'s Rijks belastingen in gebruik en zulks
overeenkomstig een tafel die aanwijst, hoeveel kilogr. zout uit
een vat pekel kan worden getrokken , bij een gegeven graad van
inzinking des vochtwegers. Deze tafel is berekend naar een teni-
peratuur van 15° H. O. (2).
(1). Zie verz. 1S59, n». 54.
(2). Voor het zeewater is een afzonderlijke vochtweger en een afzonderlijke,
tafel vastgesteld bij de instructie verz 1852, no. 71.
Die vochtwegcr loopt slechts tot. 4» (een gehalte, dat nimmer door zec-
water wordt bereikt): terwijl de tafel ook is berekend naar onderdeden van
kilogrammen zout per hectoliter water: omdat de grootc massa\'s water, die
worden aangevoerd, een zeer nauwkeurige opneming noodig maken. Ken
klein abuis toch kan over de massa een betrekkelijk groot verschil opleveren.
Wijders wordt omtrent de opneming en waterijkin^ verwezen naar de V
afd. van dit werk.
-ocr page 147-
127
§ 3. iJo accijns is verschuldigd bij den invoer van buiten
\'a lands van \'t ruwe zout (3).
11.
Van de zoutzieders en handelaars in \'I groot, betrekkelijk liet
ruwe zont
, mitsgaders van verdere bepalingen.
§ 4. Aan zoutzieders en handelaars in \'t groot wordt door-
loopend crediet verleend voor den accijns van het inges\'agen
ruwe zout: onder behoorlijken borgtocht.
Door handelaars in \'t groot worden verstaan: zeehandelaars
en koopliedjn. welke in geen mindere hoeveelheden van buiten
\'s lands inslaan dan van 5000 kilogr. en van of aan elkander
en de zoutzieders in- of uitslaan dan van 2500 kilogr., niet
uitzondering nogtans, in het laatste geval, van restantpartijen.
De zoutzieders en handelaars in \'t groot moeten zich ais zoo-
danig schriftelijk aan den ontvanger opgeven (4).
§ 5. Inslag van ruw zout van buiten \'s lands door alle andere
personen, mag niet geschieden dan met dadelijke betaling van
accijns ter plaatse van invoer, lossing of bestemming (5).
§ 6. De debiteering of betaling van den accijns op \'t zout ge-
schiedt naar het juiste gewicht, zooals dat vooraf door daartoe
gestelde wegers is bevonden.
§ 7. Hij aanvoer van zout van buiten \'s lands, mag de lossing
niet geschieden dan door overlading in andere vaartuigen, waarin
geenerlei goederen geladen zijn , of wel in geheel ledige localen,
die ten genoege der Administratie kunnen worden afgesloten (6).
(3). Geraffineerd zout is bij invoer niet aan accijns, maar aan invoerrecht
onderworpen.
Chloorsodima, afvallende bij de verwerking van ebilisalpeter, wordt bij
invoer als ruw ;out beschouwd.
(4). Om als zoodanig erkend te worden, moeten ze patent hebben.
(5). Wanneer zoutzieders en handelaars beneden \'t minimum inslaan , dan
moet de accijns dadelijk betaald en mag de opslag niet in de bergplaatsen
van crediet geschieden.
(6). J)e opslag kan niet worden toegelaten in eenige bergplaats, gelegen
in ecne in werking zijnde zoutz.iederij ; ten ware zoodanige bergplaats voor
behoorlijke afsluiting vatbaar zij en de ingang er van zich bevinde aan de
publieke straat, of, desnoods, in de ziederij; doch alsdan onmiddtlijk aan
den ingang der fabriek zelve, zoodanig, dat de opslag van \'t zout in de
bergplaats kan geschieden , zonder de fabriek door of eenig daarin opgeslagen
zout voorbij te gaan; alles in dier voege, dat de beambten de zekerheid kun-
nen bekomen, dat het zout nergens elders dan in Tip aangegeven bergplaats
worde opgeslagen.
(Va. 1852, n". lfi-8).
-ocr page 148-
ïax
tj ö. Het ingevoerde zout wordt, door daartoe gestelde Rijks-
wegers, bovendeks van het van buiten \'s lands komend schip of aan
den wal gewogen. Ingeval het zout als gekleurd ruw Fransch zout
is aangegeven wordt het bovendien door Rijks keurders ge-
keurd (7).
Het is verboden het gewicht te constateren naai\' de maat (8).
Bij invoer van pekel van buiten \'s lands wordt de hoeveelheid
opgenomen door roei ing of door meting.
§ 9. Volgens art. 150 der Alg. Wet kan de belanghebbende
zoowel als de ambtenaren herweging, herroeiing of herraeting
vorderen. doch die herweging enz. moet zich dan uitstrekken
tot de geheelc partij. Ten aanzien van het zout en den pekel
kunnen \'s Rijks ambtenaren gedurende de lossing herweging,
herroeiing of\' hermeting vorderen van een gedeelte der partij;
onverminderd hun recht on herweging enz. van de geheele partij,
na voleindigde lossing (9).
Bij elke herweging wordt de belanghebbende nitgenoodigd
tegenwoordig te zijn.
Wanneer, in geval van opslag in geheel ledige toedien, volgens
§ 7, de herweging, herroeiing of hermeting niet binnen drie
dagen na geëindigde lossing, aangevangen en voortgezet wordt,
staat het den belanghebbende vrij, over zijne loralen en het
daarin opgeslagen zout of pekel te beschikken (10).
Waartoe dient de bepaling vim deze j P
(Zie vz. 1852 , n». 71).
(7). D* keuring van gekleurd ruw Fransen zont is noodig, omdat daarop
c. c[. 7 °o korting op de hoeveelheid wordt verleend. (Zie j 28).
(8). Door deze bepaling vervalt het 1« lid van art. 148 der Alg. wet.
(9). üen Controleurs is aanbevolen om van tijd tot tijd, bij wijze van
proef, eene herweging, ouder hun onmiddelijk toezicht, doch door andere dan
met de eerste weging belaste ambtenaren , te doen bewerkstelligen , ten einde
zich op die wijs van de juistheid der eerste weging te verzekeren.
(Vz. 1852, no. 71).
In hoee gevallen moet tot een herweging worden overgegaan; n.1. : 1».
Bij wijze van proef, om zich van de nauwkeurige plichtsbetrachting der
ambtenaren te overtuigen: in dat geval moet men van tijd tot. tijd en op
het onverwachts een partiëele heiweging vorderen, op het oogenblik dat de
reeds geverifieerde hoeveelheid nog niet zóó groot is, dat men het zout niet
in hetzelfde schip of pand zou kunnen verplaatsen ; 20. In geval van bepaald
vermoeden van ontrouw; \'tzij van \'t reeds geverifieerde gedeelte der lading,
staande de lossing, \'tzij van de geheele partij na volbrachte lossing.
(Vz. 1852, il». 108).
Er kan ook heropneming van het zoutgehalte van pekel gevraagd worden.
(Zie i 23).
(10). Volgens j 7 mag de opslag van zout slechts op Iwee wijzen plcats
hebben; n.1. öf in ledige caartuigeu öf in ledige locale».
-ocr page 149-
1-29
Van den aanvang dei\' Jossing, tot na verloop der evenvermelde
drie dagen, wordt geen in- of uitslag uit de bedoelde lokalen
toegestaan en blijven ze onder toezicht der ambtenaren.
ij 10—13. De zoutzieders worden ook gedebiteerd vuor de hoe-
veelheid zout, aanwezig in het zee- of gradeerwater door hen
gebezigd.
Die hoeveelheid zout wordt op een der navolgende wijzen be-
paald; t. w.
1°. Wanneer het water wordt aangebracht met daarvoor inge-
ï ichte en door waterijk opgemeten vaartuigen: naar de inge-
slagen hoeveelheid water, in verband met den inzinkingsgraad
des vochtwegers.
2". Wanneer het water niet met geijkte vaartuigen wordt
ingeslagen, maar de zoutziederijen gelegen zijn aan plaatsen,
waar het water altijd of ook alleen bij vloed zout is, wordt het
debet der rekening verhoogd met 4 kilogr. voor elke lOOkilogr.
ruw zout, sedert de laatste peiling geraffineerd; doch wanneer
het gemiddelde gehalte van het zeewater is opgenomen, dan
wordt de hoeveelheid zout bepaald naar een verbruik van 3%
hectoliter zeewater voor elke 100 kilogr. zout door den zieder
jreraffineerd, in verband met het gemiddeld gehalte.
30. De zieders, die zeewater in geijkte vaartuigen aanvoeren,
doch wier ziederijen gelegen zijn in plaatsen. als bij sub 2° be-
doeld, worden als bij sub 1° aangeslagen; docli wanneer blijkt
dat ze op die wijze geen 3^/2 hectoliter water van 2.1° of daar
beneden hebben ingeslagen voor elke 100 kilogr. ruw zout,
»edert de vorige peiling, door hen geraffineerd, dan wordt hun
debet verhoogd met 4 kilogr. van elke 100 kilogr. zout, waar-
voor geen 31/. hectol. zeewater als boven is ingeslagen; behou-
dens bevoegdheid van beide partijen om voor dat gedeelte den
aanslag te doen regelen op den voet van sub 2°. (11).
Heeft de opslag in lokalen plaats, dan duurt, volgens de onderhavige be-
paling, het recht tot herverilicatie van de geheele partij drie dagen, na ge-
eindigde lossing.
Wordt het zout in andere vaartuigen overgeladen, dan zal men zich dade-
1 ijk na de lossing moeten verklaren.
De reden van dit verschil zal den lezer duidelijk zijn. Evenzeer het doel
der volgende bepaling
(11). Men berekent de juiste hoeveelheid ruw zout, sedert de vorige peiling
geraffineerd, a\'dus:
Totale debet ruw zout — (voorraad ruw zout -f- uitgeslagen ruw zout).
De voorraad ruw zout wordt opgenomen door kubiekmeting. Den zieder
wordt gevraagd of hij met de uitkomst genoegen neemt en, ten blijkcdaar-
vau ,-de rekening contradictoir met den ontvanger wil afsluiten. Bij weigering
wordt tot een pertinente weging overgegaan.
9
-ocr page 150-
130
§ 10. De vaartuigen, sub 1° bedoeld, moeten bij de waterijking
of meting worden voorzien van drie duidelijk zichtbare schalen.
afbedeeld in decimeters en centimeters , ter aanwijzing van de hoe-
veelheid zee- of gradeerwater, waarmede het vaartuig beladen is ,
alsmede van een gelijk getal kokers. ter doorsteking van den
peilstok, alle op zoodanige plaatsen aangebracht, als daartoe
door den betrokken ambtenaar aangewezen worden. (12).
Van de waterijking of meting wordt prores-verbaal opgemaakt.
Daarin worden de aanwending en plaatsing der schalen en ko-
kers vernield. Het wordt door de ambtenaren en den bevel-
voerder van \'t vaartuig onderteekend.
Vóór elke vergrooting of verandering van het laadruim, ver-
andering of verplaatsing van de schalen of kokers, moet de
schriftelijke toestemming van den ontvanger verkregen zijn. Wordt
de verandering aangebracht zonder die toestemming, dan ver-
beurt de bevelvoerder een boete van ƒ 100. tot /\'500.
Deze boete is niet verschuldigd, ingeval de verandering of ver-
plaatsing van de schalen of kokers blijkbaar is veroorzaakt door
van den wil des bevelvoerders onafhankelijke omstandigheden.
§ 11. Bij aankomst van het vaartuig met zee- of gradeer-
water wordt er schriftelijk kennis van gegeven aan denontvan-
ger of aan dengene. die daartoe door dezen is aangewezen.
De ontvanger of zijn gemachtigde maakt er ten spoedigsten
een bewijs van op. Op dit bewijs wordt vervolgens aangeteekend
de opgenomen hoeveelheiü en de graden van sterkte van het
zee- of gradeerwater, alsmede van de daarin , volgens de aanwij-
zing van den vochtweger , voorhanden kilogrammen zout.
Na den inslag van het water wordt het bewijs ten kantore
ingetrokken om te dienen voor de debiteering der rekening. Een
dubbel er van wordt aan den zoutzieder uitgereikt.
§ 12. In het geval, sub 2° hiervoren vermeld, kan opneming
van het gehalte van \'t zeewater plaats hebben op vordering van
beide partijen. (Zoutzieder en Administratie^.
De zoutzieder richt zijn verzoek aan den eersten ambtenaar
in loco van de accijnzen, binnen 12 maanden nadat de fabriek
in werking is gebracht (12a).
§ 14. Alle inslag van zee- of gradeerwater in een zoutziederij
of daartoe behoorende bergplaats, anders dan op den voet dezer
De rerliooging der rekening volgens sub. 2 geschiedt bij elke afsluiting.
(Vz. 1853, n°. 24). Achter dit hoofdstuk zijn voorbee\'len opgenomen
ter berekening van den aanslag wegens ingeslagen zeewater.
(12). Zie verder omtrent bedoelde waterijking afd. V.
(12"). Zie omtrent de behaudeling van een verzoek om opneming, van
\'t gehalte, verz. 1852, n">. 71.
-ocr page 151-
wet, wvrdt gestraft met een boete, ten laste van den zoutzie-
der. van 10 X accijns van liet zout, \'t welk geacht wordt aan-
wezig te zijn in een hoeveelheid, welke de volle ruimte van het
vaartuig, waarmede de aanvoer heeft plaats gehad , kan bevatten.
Wanneer het vaartuig niet volgens § 10 is geijkt of gemeten
wordt de hoeveelheid water berekend naar zijn inhoud in tonnen
van één kub. meter en tegen tien hectoliter zeewater per ton.
\'t Gehalte wordt voor de toepassing van deze bepaling voor
zeewater bepaald op 2.1° en voor gradeerwater op 8°. Ingeval
echter van het werkelijk gehalte van het ingeslagen water kan
blijken, ten genoege van de Administratie, wordt de rekening
slechts met het zout naar \'t werkelijk gehalte van \'t water aan-
gesiagen en de boete dienovereenkomstig berekend.
§ 15. De zoutzieders en handelaars zijn gehouden om vóór
liet in gebruikstellen, schriftelijke aangifte aan den ontvanger te
doen van nieuw aangebrachte, vergrootte of verkleinde putten,
bakken of kuipen, dienende tot berging van pekel en tot smelting
van zout, alsmede van de dennen en andere bergplaatsen tot
opslag van zout.
Verzuim van aangifte wordt gestraft met ƒ300.— boete, voor
elke niet aangegeven of veranderde put, bak, kuip of den.
De putten, bakken, kuipen en dennen moeten worden voor-
zien van een nommer. dat, hetzij ingebrand, hetzij in geolie-
verwde letters, duidelijk zichtbaar moet wezen.
De ruimte der aangegeven putten , enz. wordt door daartoe be-
voegde ambtenaren opgemeten. Van die opmeting wordt een
proces-verbaal opgemaakt, waarin o. a. wordt omschreven de ge-
steldheid der putten, enz. en van de leiders der eerstgenoemden.(13).
Een afschrift van \'t proces-verbaal wordt aan den zoutzieder
of handelaar gegeven.
§ 16. Ruw zout, onder doorloopend crediet opgeslagen , kan
weder, met afschrijving van accijns, worden uitgevoerd , op voor-
waarde: a) dat de opslag plaats hebbe in daartoe bij K. B. aan-
gewezen bijzondere losplaatsen bij invoer ter zee; b) dat vergun-
ning tot dien uitvoer verleend zij door een Prov. Inspecteur; e)
dat de uitvoer plaats hebbe in geen mindere hoeveelheid dan
van 5000 kilogramm.
Geen afschrijving wordt verleend voor ten uitvoer aangegeven
zout, \'t welk bevonden wordt te zijn vermengd met meer dan
één ten honderd zand of andere vreemde bestanddeelen. (14).
(13). Dat proces-verbaal wordt ten kautore vau den ontvanger gedeponeerd.
De aanslag geschiedt volgens gedane inslagen en aangegeven overmaat.
AVaartoe dient dan de opmeting der werktuigen?
(14). Men kan zich, in twijfelachtige gevallen, gemakkelijk van de meerdere
9*
-ocr page 152-
132
Wegens uitvoer van pekel wordt geen afschrijving verleend.
§ 17. Het ingevoerde ruwe zout kan in entrepot worden op-
geslagen in daartoe bij K. B. aangewezen bijzondere losplaatsen.
De opslag wordt echter alleen vergund in publiek entrepot;
mitsgaders in zoodanige particuliere entrepóts, welke verwelfd
of geplafonneerd zijn en wier uitgangen alleen aan den publieken
weg en geenszins aan het water uitkomen.
§ 48. Geen inslag van ruw zout, in- of uitslag uit entrepot
noch overschrijving van de eene rekening op de andere, kan ge-
schieden in mindere hoeveelheid dan van 5000 kilogr.
§ 19. Bij wederuitvoer ter zee (15) wordt alleen afschrijving
van accijns toegekend, wanneer het ruwe zout zich los of ge-
stort aan boord der schepen bevindt.
§ 20. Zoutzieders en handelaars in \'t groot kunnen aan el-
kander ruw zout overdoen, met overschrijving van crediet, bij
hoeveelheden van minstens 2500 kilogr. Bij uitslag in mindere
hoeveelheden of aan andere personen, moet de accijns vóór den
uitslag worden betaald, tenzij het zout bestemd is om onder
vrijdom te worden opgeslagen.
§ 21. Voor het zout, met overschrijving van crediet uitgeslagen,
wordt de afleveraar gecrediteerd, nadat het vervoerbiljet bin-
nen den daarin aangewezen tijd behoorlijk gezuiverd bij den
ontvanger is teruggekomen. Bij uitslag met betaling van accijns
geschiedt de crediteering dadelijk.
§ 22. Geen uit- of inslag van ruw zout of pekel mag geschieden
dan met een behoorlijk accijns- of consentbiljet, door den ontvanger
afgegeven , en nadat het zout en de pekel door daartoe gestelde
wegers en meters is gewogen of gemeten , op verbeurte van het
/out en bovendien een boete van 10 X accijns, te betalen door
ieder, die tegen deze bepaling handelt, (lli).
§ 23. Wanneer door de Administratie, den zoutzieder of den
handelaar, geen genoegen wordt genomen met de gedane op-
neming van de hoeveelheid zout in de pekel aanwezig, \'t zij bij
in- of uitslag, \'t zij bij peiling, kan een scheikundig onderzoek
van de pekel gevorderd worden. Hij, die dit onderzoek verlangt,
moet zich daaromtrent schriftelijk verklaren bij »n- of uitslag,
dadelijk nadat de uitkomst der opneming bekend is, en bij pei-
ot\' mindere deugdelijkheid van bet ten uitvoer aangegeven zout verzekeren
door middel van afwassching van een zekere hoeveelheid in water, als wanneer
men eerst de hoeveelheid, waarop de proef genomen wordt, moet wegen en
vervolgens ook het verkregen vuil, na drooging, om alzoo uittemaken, \'of
dit laatste de één pCt. te boven gaat. (Verz. 1852, n". 71).
(15). Uit het entrepot.
(16). Bij ongeoorloofde!! uitsla} is het minimum der boete bcuaald oj>
ƒ100.— (zie $ \' 56).
-ocr page 153-
133
ling, binnen 12 uren nadat de uitslag der peiling bekend is ge-
worden.
Dit onderzoek geschiedt op den voet van art 151 Alg. AVet.
en ten koste van dengene die het vordert. (17).
Bij hetzelve wordt de hoeveelheid zuiver en watervrij chloor-
sodium, in de pekel aanwezig, bepaald, en naar den uitslag daar-
van, de hoeveelheid zout, in de pekel voorhanden, berekend, in
verhouding van 100 kilogr. zout voor ieder 92 kilogr. chloor*
Bodium.
§ 24. De pakhuizen en bergplaatsen van ruw zout en pekel
der handelaars in \'t groot zijn aan visitatie en peiling onder-
worpen. (18).
De verplichting, den zoutzieders bij § 27 opgelegd, is, met de
daarbijgestelde boete, op de handelaars in \'t groot toepasselijk.
§ 25 Wanneer bij visitatie en peiling der bergplaatsen van
handelaars in \'t groot, een meerdere of mindere hoeveelheid ruw
•zout of pekel wordt bevonden, dan waarvoor ze zijn gedebiteerd
zullen ze worden gestraft met eene boete van 10 X den accijns van
\'t verschil. Bovendien moet van het onderwicht den enkelen
accijns worden betaald en het overwicht in debet der rekening
worden gebracht.
Een verschil van Vt5 in onderwicht zal wel bijbetaling van
den enkelen accijns, doch geen straften gevolge bebben. (19).
§ 26 Overschrijving van crediet, voor ruw zout door zoutzie-
ders en handelaars aan elkander, geschiedt op de volgende wijze:
De ontbieder doet aan den ontvanger, ter plaatse van inslag,
schriftelijk opgave van naam on woonplaats van den afleveraar
en van de kwaliteit van het zout. De ontvanger debiteert den
ontbieder voorloopig en maakt daarvan een bewijs op , op welk
*(17). Een proef van de pekel wordt voorzien van het cachet van den
belanghebbende en van de ambtenaren. Die proef wordt door de ambtenaren
opgezonden aan den Prov. Inspecteur. Zij wordt onderzocht en beoordeeld
door twee deskundigen, waarvan de een door den Inspecteur en de andere
door den belanghebbende wordt benoemd. Wanneer ze van gevoelen verschillen
zullen ze gezamenlijk een derden keurder beuoemen om tusschen hen te
beslissen, en, bijaldien zij zich omtrent de keuze van dezen niet kunnen
verstaan, zal de derde keurder worden benoemd door het gemeentebestuur
der plaats, waar de Inspectie is gevestigd.
(18). Ook de panden der zoutzieders voor ruw en geraffineerd zout. (§ 36).
Die van grossiers voor geraffineerd zout. (§ 43).
(19). Er is derhalve geen boetvrije speling voor overwicht toegekend.
\'t Zelfde is het geval bij peiling van de bergplaatsen van grossier», die
\'mo speling in onderwicht genieten.
De zoutzieders echter hebben 5°/0 speling èn in over- èn in onderwicht.
Voor de laatsten is ook speling in overwicht uoodig omdat zij overwerken,
en die overmaat niet zoo juist kan worden bepaald
-ocr page 154-
134
bewijs de ontvanger, ter plaatse van uitslag, de noodige vervoer-
biljetten aan den afleveraar afgeeft en, nadat die biljetten ge-
zuiverd zijn teruggekomen, den accijns afschrijft.
In geval het zout niet ter bestemder plaatse is aangekomen , zal
de accijns worden ingevorderd ; doch slechts eenmaal, hetzij van
den afzender, hetzij van den ontbieder, ter keuze der Administra-
tie; behoudens het verhaal van den afzender of ontbieder op
dengene voor wiens rekening de verzending is geschied.
De wet onderscheidt 3 wijzen van inslag van zeewater.
1°. alleen met geijkte vaartuigen, 2°. zonder geijkte vaartui-
gen. 3°. ten deele met geijkte vaartuigen.
Voorbeelden van berekening van de hoeveelheid zout, waarmede
het debet der rekening in de gevallen sub 2C en 3e (§ 10—13)
moet worden verhoogd:
Sub. 2°. A. Het debet der rekening is wegens
ruw zout........
         .....230500 kilogr.
Bij kubiekmeting of weging bevonden voorraad
ruw zout.........55606 kilogr.
Uitgeslagen ruw zout.... 1737 >>
58403 .»
Dus sedert de laatste peiling geraffm. 172097 v
4% verhooging van 172097 = 6884 kilogram.
B. Het gemiddeld gehalte van \'t zeewater is opgenomen en
vastgesteld op 1.5°.
Sedert de laatste peiling geraffineerd 172097 kilogr.
Voor elke 100 kilogr. wordt geacht 31/» hectoliter zeewater
verbruikt te zijn; d. i. dus voor 172097 kilogr. ruw zoig :
602372 hectol. water a 1.5°.
Het tarief wijst bij 1.5°, 2.14 kilogr. zout aan per hectol.
water; zoodat de verhooging van het debet bedraagt 6023\'/* X
2.14 = 12S901/» kilogr.
Sub 3o A. Sedert laatste peiling geraffineerd 172097 kilogr.
Met geijkte vaartuigen ingeslagen 3020 hectoliter zeewater ad
1.5° en 3020 ad 1.6».
Totale inslag met vaartuigen 6040 hectol. water.
100 kilogr. zout : 172097 kilogr. zout .= 3\'/i hl. water : x
100 x = 602339,5
100) -------------------------—
\' x =s 6023\'/. hl. water.
Er behoeft dus geen bijzondere verhooging plaats te hebben.
-ocr page 155-
B. Met geijkte vaartuigen ingeslagen 3020 hl. water ad. 1.5°.
Met 3% hl. wordt geacht verwerkt te zijn 100 kl. zout, d i.
302000 Maorli ,, ,
dus met 3020 hl. water: — — = 8G28o% kl. zout.
Sedert laatste peiling geraffineerd.....172097 kl.
Af: de hoeveelheid zout verwerkt met water door
vaartuigen aangebracht..........86285% "
Hoeveelheid, waarop de verhooging toegepast wordt . 85811 % kl
4°/o van 85811% — 3432% kilogr. zout.
O. De hoeveelheid, waarop de verhooging toegepast moet wor-
den, is 85811% kl.
\'t Gemiddeld gehalte van \'t zeewater is 1.4° , d. i. 2 kilo zout
•per hl. water.
100 kilo zout: 85811% kl. zout = 3% hl. water : x •
100 x = 3% x 85811%
100) -----------------------------------
\'          x = 3% x 85811%
---------Tqq— — 3003% hl. water
per hectoliter 2 kilo zout: dus verhooging 0007 kilogr. zout.
lil
fan de zoutzieders in \'t bijzonder.
§ 27. De zoutzieders moeten, ten kantore waar hunne zout-
ziederijen gelegen zijn, schriftelijk opgave doen van de gebouwen,
pakhuizen en bergplaatsen, die zij tot uitoefening van hun be-
drijf in gebruik hebben. Bij elke verandering van localen zijn ze
aan dezelfde verplichting onderworpen.
Boven den ingang aan de publieke straat of weg, moeten ze
stellen een bord niet de geolieverwde letters: zoutziederij , zout-
pakhuis of bergplaats, met hunne namen.
Bij verzuim verbeuren ze f 10. boete, tenzij ze het verzuim her-
stellen binnen acht dagen, na een deswege gedane schriftelijke
waarschuwing van den ontvanger.
§ 28. Geene kortingen worden verleend dan:
o.) van 7 °/0 op de hoeveelheid gekleurd ruw Fransch zout,
niet met andere zoutsoorten vermengd, als zoodanig bij inslag
door Rijkskeiuders erkend en dooi- de zoutzieders van buiten
-ocr page 156-
136
\'s lands of van handelaars in \'t groot of van elkander ingesla-
gen en geraffineerd. (20):
h). van 20 (7„ op de hoeveelheid zout, volgens den vocht-
weger aangeduid in het ingeslagen gradeer- en zeewater. (21).
Deze kortingen worden slechts verleend voor zoover ze bij
peiling blijken noodig te zijn. Wanneer er dus overwicht be-
staat wordt niet alleen geen korting verleent, maar van dat over-
wicht ook de accijns ingevorderd bij den uitslag. Het debet wordt
er dus mede verhoogd.
§ 29. Uitslag van pekel van de eene zoutziederij naar de an-
dere is verboden, tenzij in geval van opruiming eener ziedei ij en
alsdan onder bijzondere vergunning van den Prov. Inspecteur of
van dengene die hem vervangt.
§ 30—34. Het debet der rekening van zoutzieders ontstaat door :
a.     saldo van de vorige rekening;
b.     inslag van ruw zout of pekel van buiten \'s land cf uit en-
trepót (minimum 5000 kilogr.), op volgbrief no. 8. IUDv.;
c.     inslag van ruw zout, met overschrijving van crediet van
een anderen zoutzieder of van een handelaar (minium 2500 kilogr.),
op vervoerb. no. 9. ace.;
d.    inslag van zeewater:
e.    aangiften van overmaat (zie § 39.);
f.    bevinding van overmaat bij peiling;
Het credit ontstaat door :
a. uitslag van ruw zout met bestemming naar buiten \'s lands ,
op den voet van § 16. (minimum 5000 kilogr.) op consent no. 9,
IUDv.;
6. uitslag van ruw zout, met overschrijving van crediet, aan
een anderen zoutzieder of aan een handelaar, (minim. 2500 kilogr.)
op vervoerb. no. 9. ace.;
c.     uitslag van ruw zout met bestemming om onder vrijdom
te worden ingeslagen, op vervoerb. no. 22. ace. (22);
d.     uitslag van c/eraffineerd zout naar buiten \'slands en de
koloniën op consent no. 9. IUDv. minim. 2500 kilogr. naar bui-
ten\'slands en 1000 kilogr. naar de koloniën. Wanneer het zout
strekt ter verpakking van boter in dubbel fust is het minim. 600
(20). Van de keuring wordt door den keurder een schriftelijke verklaring
aan den ontvanger afgegeven.
(V. 1852 n°. 71).
Deze korting wordt verleend omdat dit zout, in tegenstelling van andere
zoutsoorten , bij de raffinadc verlies ondergaat.
(211. Voor verlies bij den inslagen bij de oppompiug in de smcltbakken
door overstorting.
(22). Bij elke uitslag van ruw zout is verificatie verplichtend (§ 22).
-ocr page 157-
137
kilogr. (§ 31, in verband met verz. 1852 no. 100 en 110. (23);
e. uitslag van geraffineerd zout met overschrijving van crediet
aan een anderen zoutzieder (minim. 2500 kilogr.), op vervoerb.
n°. 9. ace. (24);
/. idem aan grossiers (minim. 2000 kilogr.) (24);
g. uitslag met betaling van accijns, van ruw en geraffineerd
zout, op kwitantie n°. 7. ace, minim. 100 kilogr. Heeft de zout-
zieder slecht één pan in gebruik dan is \'t minim. 50 kilogr.;
h. bevinding van ondermaat bij peiling:
i. kortingen voor gekleurd ruw Fransch zout en zeewater,
volgens § 28;
k. voorraad bij peiling bevonden en op nieuwe rekening over
te brengen.
Bij K. B. kunnen de opgegeven minimums van in- en uitslag
verminderd worden.
De crediteeringen, volgens letter a. tot /. worden verleend na
terugontvangst van de gezuiverde documenten. Komen ze niet
binnen zes weken voldoende gezuiverd terug dan vordert men
den accijns in.
§ 35. Uitslag van geraffineerd zout aan neringdoenden en
particulieren mag niet geschieden dan met kwitantie van be-
taalden accijns, op verbeurte van \'t zout en den tiendubbelen
accijns. Minimum der boete ƒ100. (§ 56;.
§ 36. De zoutziederijen, pakhuizen en bergplaatsen der zout-
zieders zijn aan peiling en visitatie onderworpen. Peiling bij
zoutzieders geschiedt niet dan op autorisatie van den Prov. In-
specteur. (25).
§ 37 en 38. Wordt bij peiling van een zoutziederij ondermaat
bevonden, dan moet daarvan de accijns betaald worden en
wordt bovendien een boete verbeurd van den tiendubbelen
accijns.
Dezelfde boete wordt verbeurd voor ovennaat, terwijl alsdan
het debet met die overmaat verhoogd wordt.
Een verschil van^Yneer dan vijf pet. in over- of ondermaat
wordt niet gestraft.
§ 39. De zoutzieders mogen door schriftelijke opgave aan den
ontvanger hun debet doen vermeerderen. (26).
(23). Bij uitslag, volgens lett. d, is verificatie verplichtend, (j 33).
(24). Verificatie verplichtend (§ 34).
25). Omdat c. q. voor het staken der werkzaamheden schadeloosstelling
moet worden verleend. (Zie § 66).
(26). Omdat de ondervinding heeft geleerd dat bij raffinade van ruw
zout wordt ,overgewerkt, en dit ondanks de zoutzieders reeds voor \'t ruwe
zout en het zeewater zijn aangeslagen.
-ocr page 158-
138
Wanneer de schriftelijke opgaaf geschiedt vóór dat de peiliuj:
begonnen is, zal die vermeerdering van het debet als wettigt1
inslag worden aangemerkt.
IV.
Van de grossiers.
§ 40. Als grossiers in geraffineerd zout worden beschouwd
zij, die zich als zoodanig schriftelijk hebben aangegeven en noch
handelaars in \'t groot, noch zoutzieders zijn. Zij genieten door-
loopend crediet voor het door hen ingeslagen geraffineerd zout,
op de navolgende voorwaarden :
a.     dat ze als zoodanig zijn gepatenteerd;
b.     dat ze een behoorlijke borgtocht hebben gesteld:
c.    dat ze in hunne pakhuizen geen ander zout inslaan dan
geraffineerd, waarvoor ze crediet hebben;
d.     dat ze geen geraffineerd zout inslaan dan van de ~outzie-
ders,
(27) en met geen mindere hoeveelheid dan van 2000 kilogr.:
e.     dat ze geen uitslag doen in mindere hoeveelheid dan van
50 kilogr. en met accijnskwitantie, op verbeurte van \'t zout en
den tiendubbelen accijns. Minimum van boete ƒ100. (§ 56) (28):
/. dat ze opgave doen van hunne huizen, pakhuizen ofberg-
plaatsen en een bord stellen, even als de zoutzieders volgen^
§ 27 en op de daarbij bepaalde boete van ƒ10.
§ 41 en 42. De grossiers zijn voor den gedebiteerden accijns
in zijn geheel aansprakelijk.
Het debet hunner rekening ontstaat:
a. saldo van de vorige rekening;
6. door inslag van geraffineerd zout van zoutzieders (miniun.
2000 kilogr.) op ver voer b. ace. n° 9;
c. door bevonden overmaat bij peiling.
Het credit ontstaat door:
a. uitslag met bestemming tot uitvoer, op consent tot uitvoer
n° 9 IUDv. (minimum 2500 kilogr.) (naar dé koloniën 1000
kilogr.) (29):
(27). Hieruit volgt dat geen overschrijving van crediet van een grossier
aan een grossier kan plaats hebben.
(28). Vergelijk de aanzuivering der rekening bij $$ 41 en 42.
(29). Ongedekte uitslag wordt gestraft met verbeurte van \'t zout en bo-
vendien een boete van 10 X den accijns, echter niet minder dan / 100.
Op den uitslag volgen* lett. « zijn voorts dezelfde bepalingen van toepassing
als bij dergelijken uitslag door zoutzieders. 41!.
-ocr page 159-
139
b.     uitslag met dadelijke betaling van accijns op kwitantie
nu 7 ace. (minimum 50 kilogr.) (29);
c.    ondermaat bij peiling geconstateerd;
cl. bij peiling bevonden voorraad op nieuwe rekening over te
brengen,
§ 43. Hunne huizen, pakhuizen en bergplaatsen zijn aan
peiling en visitatie onderworpen.
§ 44. Wanneer bij peiling over- ot\' ondermaat wordt geoon-
stateerd verbeuren ze een boete van I 0 X het bedrag van den
accijns, berekend over het bevonden verschil. Ingeval van onder-
maat
wordt echter een verschil van V40 tusschen het gedebi-
teerde en het minder bevondene,- niet gestraft. (30).
De overmaat wordt in debet der rekening gebracht en deon-
dermaat in credit, behoudens nadere betaling van den accijns
der ondermaat.
V.
Van den uitslag met betaling van den accijns.
§ 45. Bij elke uitslag van zout met betaling van accijns (zoo-
wel van ruw als geraffineerd) moeten de navolgende bepalingen
worden opgevolgd :
1°. Dat door den afleveraar ten kantore van uitslag worde
opgegeven:
a. naam en woonplaats van den ontbieder;
6. naam, woonplaats, zoutziederij, pakhuis of bergplaats van
den afleveraar;
c.     de kwantitiet en kwaliteit van \'t zout;
d.     bij vervoer van de eene gemeente naar de andere, de
naam van den vervoerder en de benaming en soort van het
voer- of vaartuig;
e.     \'t getal zakken of andere emballagiën, waarin \'t zout zal
worden vervoerd. (§ 44).
2° Dat daarop de accijns ten kantore van uitslag zal worden
betaald.
3°. Dat door den ontvanger zal worden afgegeven een kwi-
tantie (n°. 7 ace) en een duplicaat er van, bevattende de op-
gaven sub 1°. vermeld en de tijdsbepaling, binnen welke de
kwitantie van kracht zal zijn tot uitslag, vervoer en i islagvan
het daarin vermelde zout.
4°. Dat daarop \'t zout, gedekt door de. kwitantie, zal worden
uitgeslagen, vervoerd en ingeslagen; en
(30). Bij overmaat dus geen boetvrije «speling
-ocr page 160-
140
5°. Dat het duplicaat door den aileveraar zal worden bewaard
om bij peiling en visitatie te kunnen dienen.
§ 40. (31).
VI.
AUjemeene en bijzondere bepalingen.
§ 47. Met wijziging van de laatste zinsnede van art. 210 der
Alg. Wet, wordt de boete, in het geval van de 2e zinsnede van
van dat artikel, verbeurd, wanneer het te kort 2«/° van de uit-
geslagen hoeveelheid zout te boven gaat (32).
§ 48. Wij behouden ons voor, omtrent den doorvoer van zout
zoodanige voorschriften uittevaardigen. als noodig zullen blijken
om de ontduiking van den accijns te beletten (33).
(31). Opgenomen ouder § 45, sub lp.
(32). Art. 210 Alg. wet, bepaalt de straf op bevinding van oudenuaat
op accijusgoederen, bestemd tot uitvoer naar buiteu \'s lands, onder genot van
afschrijving of restitutie van accijns.
Wanneer het te kort bij de eerste verificatie ontdekt wordt, komt de straf
ten laste van deu aangever; doch wordt later, nadat de vervoerder erkent
heeft de goederen te hebben ingeladen en zich voor den verderen uitvoer ver-
antwoordelijk te stellen, een tekort ontdekt, dan wordt de vervoerder gestratt.
De straf wordt iu geen geval toegepast, wanneer het tekort slechts is 5%>
of minder op de hoeveelheid. Deze speling nu van 5°/0 wordt bij § 47
der zoutwet gewijzigd op 2°/0, alléén iu het geval dat de ondermaat bij latere
verificatie ontdekt en dus de straf teu laste van den vervoerder komt. Bij
de eerste verificatie blijft de speling dus 5<V0
(33). Die voorschriften zijn gegeveu bij vz. 1862 n°. 108, iu verband met
1864 n«. 35. Art. 1. Doorvoer van zout kan alleen te Snelle, IIellevoet-
tliiis
en den Helder en langs \'t kantoor Lobith plaats hebben. Het zout
moet daarbij geladen zijn in vaartuigen, voor verzegeling geschikt, cu de
hoeveelheid minstens 5000 ld. bedragen.
Art. 2. Het is evenwel geoorloofd elke hoeveelheid ruw en geraffineerd
zout langs de spoorwegcu door te voeren, mits dit zout langs den spoorweg
wordt ingevoerd om, zonder overlading, weder langs den spoorweg te worden
uitgevoerd en mits het zout bij invoer zich bevindt in voor sluiting of ver-
zegeling geschikte wagens met schuifdeuren (wagons a coulisses).
Art. 3. De gewone formaliteiten van doorvoer worden bij den doorvoer
van zout nageleefd.
De transito-paspoorten voor dien doorvoer afgegeven, worden echter niet
beschouwd te ziju gezuiverd, vóór dat van de werkelijke aankomst van het
uitgevoerde zout ter bestemmings-plaats en van de betaling of aanslag der
aldaar verschuldigde rechten gebleken zij.
Is het bewijs van aankomst en van de betaling of aanslag niet binnen de
twee maanden, na afgifte van het transito-paspoort geleverd, dan worden de
invoerrechten of de accijns, waarvoor bij de afgifte van het transito-paspoort
is borg gesteld, ingevorderd.
-ocr page 161-
til
§ 49. Het is aan de crediet genietenden (zoutzieders, hande-
laars en grossiers) verboden om in hunne gebouwen, zoutzie-
derijen, pakhuizen of bergplaatsen eenig ander zout te hebben,
dan waarvoor zij zijn gedebiteerd.
Wanneer een woning in peil subjecte panden is gevestigd
wordt echter 25 klgr. veraccijnsd zout voor huisselijk gebruik
gevalideerd.
§ 50 Vervoer van meer dan 5 klgr. zout moet gedekt zijn
door een biljet, op verbeurte van \'t zout en den tiendubbelen
accijns (34).
Deze bepaling is ook toepasselijk op vervoer van pekel, boven
2.1° op den vochtweger teekenende, en naar de aanwijzing van
dat werktuig, eene hoeveelheid van meer dan 5 kl. zout bevat-
tende. (35)
§ 51. De ontvangers mogen geene geleibiljetten tot vervoer
afgeven, dan op vertooning van een accijnskwitantie of geleibiljet,
als bewijs van wettigen inslag. Het bewijs van inslag mag niet
ouder zijn dan zes maanden, welke tijd echter kan worden ver-
lengd. De te vervoeren hoeveelheid wordt op den rug van \'t be-
v.ijs van inslag afgeschreven Vertooning van een bewijs van
inslag wordt niet gevorderd, ingeval het vervoer geschiedt uit-
hoofde van sterfgeval, verhuizing of opbreking van een huisgezin,
Doch ook, ingeval een ingezetene het zout van eene van zijne
woningen in eene andere wil overbrengen.
§ 52. Biljetten, tot vervoer van zout of pekel afgegeven, onder
voorwaarde of met bepaling van visitatie der goederen bij den
uit- of inslag, moeten voorzien zijn van een verklaring der
ambtenaren, dat die visitatie werkelijk heeft plaats gehad. Zon-
der zoodanige verklaring hebben ze geen kracht om het vervoer
te dekken, den inslag te wettigen, daarop geleibiljetten tot
vervoer te verkrijgen of bij peilingen in aanmerking te worden
genomen.
£ 53. De ontvangers moeten in de biljetten tot vervoer den
tijd vermelden die voor het vervoer wordt toegestaan. Die tijd
kan gesplitst worden, derwijze dat afzonderlijk de tijd vermeld
worde tot vervoer op zekere afstanden.
De biljetten, in diervoege afgegeven, verliezen hunne kracht,
wanneer de tijd, welke voor eenigen bepaalden afstand afzon-
(34). Op onvrij terrein, le. linie landzijde, moet meer dan één kl. gc-
dekt zijn.
l35). Vrij is dus de vervoer van pekel van 2.1° of lager gehalte, in
elke hoeveelheid; en zoodanige hoeveelheid pekel van boven 2 1° gehalte,
dat geacht moet worden daarin geen 5 kl. zout bevat is. Gewoon zeewater
bereikt het gehalte van 2.1° nooit.
-ocr page 162-
142
\'k\'i\'lijk in het biljet is aangewezen, niet is in acht genomen (36).
§ 54. Biljetten tot vervoer, welke op de daarin aangewezen
posten of kantoren op de route niet zijn afgeteekend, hebben
gi\'enc kracht om het vervoer te dekken.
§ 55. Zout , los of gestort en meer dan ééne partij uitma-
kende, mag. niet in hetzelfde voer- of vaartuig worden vervoerd
tenzij de partijen behoorlijk van elkander afgescheiden worden
gehouden.
Bij overtreding dezer bepaling wordt de over- of ondermaat
pondspondsgewijze over de verschillende partijen verdeeld.
§ 50. \'t Minimum der boete wegens ongedekten uitslag van
zout of pekel is /\'100.- (31).
§ 57. De Administratie heeft de bevoegdheid om voor ieder
gebouw of lokaal, dienende tot bergplaats van zout, een afzon-
derlijke peilrol of rekening te houden,
§ 58. Woningen of andere gebouwen, lokalen en erven, welke
door deuren, vensters, trappen of eenigerlei wijze met eene
zoutziederij of bergplaats van zout gemeenschap hebben, zijn
mede aan de visitatie en peiling der beambten onderworpen.
met dat gevolg, dat het daarin bevonden wordende zout of pekel
wordt gerekend te behooren tot en deel uittemaken van den in
die zoutziederij of bergplaats aanwezigen voorraad. behoudens
\'25 klgr. veraccijnsd zout voor huisselijk gebruik, volgens § 49.
§ 59. De zoutzieders, handelaars en grossiers zijn gehouden
om den ambtenaren bij alle visitatiën, verificatiën of peilingen
in hunne zoutziederijen of bergplaatsen, de vereischte schalen
en gewichten en alle andere benoodigde voorwerpen, zooalszak-
ken, manden, gereedschap enz. ten gebruike te geven.
Zij, die hieraan niet voldoen, verbeuren / 100.— boete; ter-
wijl alsdan het benoodigde ten hunnen koste wordt aangeschaft.
(36). De bepalingen van deze § zijn van zeer veel belang; b. v. Een
zoutziedcr te Ilurlingen vraagt een biljet tot vervoer van 50 kl. zout naar
Leeuwarden, Wanneer nu de tijd van vervoer niet gesplitst kon worden zon
hij voor het geheele vervoer per as (b. v.) 7 uren tijd geven.
Op dat biljet slaat de zoutzieder 50 kl. zout uit en vervoert dit niet
het wettig biljet, naar een winkelier te H.
Hiermede verloopt Va uur. \'t Biljet is dus nog 6% uur geldig. Hij
herhaalt derhalve den uitslag nog 13 malen en levert zoo aan verschillende
winkeliers 700 kl. zout op een biljet vau 50 kl.
\'t Spreekt van zelf dat het zout niet te Leeuwarden aankomt, doch dit
hindert niets. Maar nu splitst de ontvanger den tijd zoodanig, dat V» uur
wordt toegestaan tot het vervoer tot buiten de gemeeute en 7 uur tot de
bestemming.
Het misbruik v»n \'t biljet wordt daardoor grootendeels voorkomen.
(37). Reeds bij de betrekkelijke bepalingen opgenomen.
-ocr page 163-
u;i
§ (jO. De crediet genietenden zijn verplicht, jaarlijks in januari,
liunne rekening over het afgeloopen jaar te vereffenen met den
ontvanger.
Op hun debet zal ten afslag strekken al het zout dat zij, vol-
gens behoorlijke kwitantie van betaalden accijns of vervoerbiljetten
hebben uitgeslagen.
Zij worden voor het overblijvend saldo op nieuwe rekening ge-
debiteerd.
Alle bewijzen van in en uitslag (3S) zullen worden ingetrok-
ken en daartegen door den ontvanger wordon afgegeven een be-
wijsbiljet van afrekening.
Het zout in hunne lokalen voorhanden, zal, tot wettiging
van het saldo . kunnen worden aangepeild, en het bepaalde bij
§ § 25, 36, 37 en 44 daarop worden toegepast (39).
De rekening, vereffening en aanpeiling van het saldo kan ook
tusschentijds plaats hebben.
§ 61. In geval de crediet genietenden in gebreke blijven om
te \\oldoen aan hunne verplichting tot vereffening der rekening,
wordt die rekening eenzijdig door den ontvanger opgemaakt en
afgesloten , volgens de bij hem berustende registers en bescheiden,
zonder dat de belanghebbenden daartegen in verzet kunnen komen.
Het wordt hun echter vrijgelaten om zich binnen drie maan-
den , na ontvangst der kennisgeving van d& vereffening, onder
overlegging der bewijzen , tot den Minister te wenden ter ver-
betering van vermeende misstellingen en abuizen.
§ 02. De p "iling wordt geacht begonnen te zijn op het oogen-
blik dat de hoogste in rang onder de ambtenaren , met de peiling
belast , van het voornemen daartoe aan den belanghebbende of
een van diens in \'t locaal aanwezige bedienden , schriftelijk heeft
kennis gegeven.
§ 03. Geen inslag van zout of pekel mag, gedurende een pei-
ling, in een zoutziederij of bergplaats van crediet worden gedaan,
tenzij in afzonderlijke voor afsluiting of behoorlijke bewaking
vatbare ledige lokalen.
(38). N.l. de duplicaat-kwitanticn en duplicaat-vervocrbiljetten.
(39). Op een vraag van een der heeren Prov-Inspecteurs, heeft de Mi-
nister te kennen gegeven: dat de voorraad kan worden opgenomen door
kubïekmeiin^ ;
dat voor zoodanige opname de machtiging des Inspecteurs uoodig is; en
dat die opname als een peiling moet worden beschouwd.
Wij twijfelen echter als op een kubiekmeting een bekeuring wegens over-
of ondennaat kan worden ingesteld, omdat zoodanige opmeting onmogelijk
een juist resultaat kan opleveren.
W anueer dus, volgens de kubiekmeting, een beboethaar verschil wordt be-
vonden, zou hij een pertinent/* weging noodig achten.
-ocr page 164-
144
§ 64. De zoutzteders zijn, op het daartoe door de ambtenaren
te kennen gegeven verlangen , gehouden om het vocht van hunne
vaten, kuipen, bakken of putten, dienende tot het smelten van
zout, te laten afloopen en het zout van zich in die werktuigen
bevindende vuil en slijk af te scheiden.
§ 65. Die afscheiding wordt echter niet vereischt, wanneer
na het afloopen van \'t vocht, de in de vaten, kuipen, bakken
of putten aanwezige hoeveelheid zout, met gemeenschappelijk
overleg tusschen zoutzieder en ambtenaren, bij kubiekmeting of
raming mocht kunnen worden bepaald. In dat geval behoort de
zoutzieder, door een schriftelijke verklaring, te doen blijken dat
hij genoegen neemt, zoowel met de overeengekomen hoeveelheid
zout, als met de regeling zijner rekening dienovereenkomstig.
§ 66. De ambtenaren hebben de bevoegdheid om, gedurende
een peiling, in de zoutziederijen en bergplaatsen van crediet ook
\'s nachts , en onverschillig of daarin al dan niet gewerkt wordt,
te blijven waken.
Bovendien kunnen ze de zoutziederijen, waarin gedurende de
peiling gewerkt wordt, tijdelijk of tot aan den afloop der peiling
doen stilstaan.
De in de pannen in bewerking zijnde pekel zal echter kunnen wor-
den afgestookt, mits de afstooking onafgebroken worde voortgezet.
De zoutzieder, wiens werkzaamheden als voren worden afge-
broken, heeft voor eiken dag dat de zoutziederij niet werkt, aanspraak
op een schadeloosstelling van f 2.00 voor elke 50000 kl. geraf-
fineerd zout, gedurende het vorige jaar door hem uitgeslagen.
Een gedeelte van den dag wordt bij deze berekening voor een
geheelen dag genomen. (40).
§ 67. Wanneer, bij een peiling, zout bevonden wordt uitwen-
dig te zijn vermengd met meer dan een pet. zand of andere
bestandddeelen, zijn de ambtenaren bevoegd dat zout bij de pei-
ling niet in aanmerking te nemen, tenzij de vreemde bestand-
deelen, van wege den aangepeilde, van \'t zout worden afgescheiden.
§ 68 Wanneer de belanghebbende niet in de peiling berusten
mitsdien een herpeiling verlangt, moet hij daarvan bij den ont-
vanger schriftelijk kennis geven, binnen 12 uren, nadat hem
de uitslag der peiling is bekend gemaakt.
Gedurende den tijd van beraad tot herpeiling en gedurende
de herpeiling zelve, zijn de § § 62 en 66 mede van toepas ,ing. (40").
(40). H, v. Gcratf. zout, in \'t vorig jaar uitgeslagen, 950.000 kl.; ingeslagen
100.000; blijft 850.000 = 17 X 50,000; dus per dag 17 X / 2.00 =
f 34. De werkzaamheden hebben S\'ij dag stil gestaan; d. i. 4 X ƒ 34
= ƒ 136.
(40»). t\' Is natuurlijk noodig dat de bergplaatsen gedurende dien tijd
•worden bewaakt.
-ocr page 165-
I 45
De schadevergoeding bedoeld in de 4e zinsnede van § 66,
wordt alsdan echter slechts verleend , wanneer een verschil van
meer dan twee pet. wordt bevonden.
Wanneer de kennisgeving niet binnen den bepaalden tijd in-
komt, acht men nat in de peiling wordt berust.
§ 69. Wanneer, ter gelegenheid eener peiling, een scheikundig
onderzoek van pekel op den voet van § 23 wordt gevorderd , behoort
niettemin de zoutzieder ot\' handelaar zich, binnen den termijn
van § 68, ten aanzien van de uitkomst der overige opneming te
verklaren (41).
§ 70. De kosten van peiling komen voor rekening van den
aangepeilde, wanneer een boetschuhtig over- of onderwicht be-
vonden wordt.
§ 71 en 72 (42).
§ 73. Geen bestaand gradeei huis mag in werking blijven of we-
der in werking gebracht worden, en geen nieuw gradeerhuis
mag worden opgericht, zonder Koninklijke toestemming, noch
bestaan binnen den afstand van 2500 meters van een zoutziederij.
§ 74. Oprichting van een gradeerhuis, zonder toestemming, of
het doen van heimelijke of ongeoorloofde uitdampingen van zee-
water, zal worden gestraft met / 100 boete.
<j 75. In gradeerliuizen mag het gewone zeewater vrij worden
ingeslagen.
Uitslag en vervoer van pekel uit een gradeerhuis mag niet
geschieden dan met bestemming naar een zoutziederij, en alleen
in geijkte vaartuigen, bedoeld bij § 10, en in geen mindere hoe-
veelheid dan 300 hectol. pekel in ieder vaartuig, op verbeurte
van ƒ500 boete ten laste van den gradeerder. De drie laatste
zinsneden van § 10 zijn op deze vaartuigen van toepassing (43).
§ 76. Na inlading der pekel, en alvorens met den vervoer te
beginnen , wordt door den gradeerder bij den ontvanger schrif-
telijke aangifte gedaan , vermeldende de hoeveelheid en den
sterktegraad, naam van schipper en vaartuig en van de zout-
ziederij, voor welke de pekel bestemd is.
(41). Wanneer hij dus niet binnen 12 uren een herpeiling verlangt,
wordt hij geacht te berusten in de opgenomen hoeveelheid zout en pekel.
Voor \'t scheikundig onderzoek der pekel worden drie verzegelde monster*
genomen van minstens één liter, waarvan de belanghebbende één houdt
De anderen worden aan den Inspecteur opgezonden. Bij "t nemen der proe-
veu is \'t noodig dat de pekel eerst goed worde omgeroerd omdat de zout-
deelen bezinken.
(42). De algemeene bepalingeu omtrent de vrijdommen, zijn afzonderlijk
aau het slot dezer afdeeliug opgenomen.
(43). N. 1. de inrichting, verandering e.i de boeten.
10
-ocr page 166-
146
Het vervoer geschiedt op vervoerbiljet, na borgstelling door
<!en ontvanger afgegeven.
De hoeveelheid en sterktegraad wordt door ambtenaren opge-
nomen, die den uitslag er van aanteekenen op \'t vervoerbiljet.
§ 77. Bij vervoer van pekel, van het gradeerhuis, ongedekt
door een afgeteekend vervoerbiljet, verbeurt de gradeerder een
boete van ƒ500.
Bij bevinding van meerdere zoutdeelen, dan volgens de aan-
gifte der hoeveelheid en het gehalte aanwezig zouden zijn, ver-
beurt de gradeerder een boete van den tiendubbelen accijns
van het meerder bevondene.
Een verschil van minder dan 5 pet, in hoeveelheid zoutdeelen,
is niet beboetbaar.
§ 78. Het vervoerbiljet wordt, ter plaatse van inslag, door de
ambtenaren afgeteekend en door den ontvanger aldaar, na voor-
zien te zijn van het bewijs van debiteering, door tusschenkomst
van den controleur (44), naar het kantoor van afgifte terug •
gezonden.
Is het biljet niet binnen den daartoe bepaalden tijd terug-
ontvangen , dan wordt de accijns ingevorderd.
De ontbieder wordt naar de bij inslag bevonden hoeveelheid
zoutdeelen gedebiteerd, zoodat bij bevonden te kort de accijns
er van door de» afleveraar moet worden betaald (45).
§ 79. Vervoer van zout, op de 1 linie van het onvrij terri-
toir aan de landzijde, mag boven de hoeveelheid van één kilogr.
niet geschieden , dan gedekt door een behoorlijk document.
Op hetzelfde terrein mag bij particulieren niet meer voor hui-
selijk gebruik voorhanden zijn dan één kilogr. per ziel of lid
des huizes (kinderen beneden de 12 jaar hieronder niet begrepen),
tenzij gedekt door de gevorderde documenten.
De Koning behoudt zich echter voor, om daar, waar zulks
zonder gevaar voor \'s Rijks schatkist kan geschieden , de art.
185 en 187 der Alg. Wet, ook wat de daarin vermelde hoe-
veelheden betreft, van kracht te laten (46).
(44). Zie vz. 1863 n°. 160.
(45,. Er bestaan thans in Nederland geen gradeerhuizen.
(46). Zie verz. 1852 n<>. 130.
-ocr page 167-
GESLACHT.
Wetten van 2 Aug. 1822, (Stbl. n°. 31), 2 Januari 1832
(Stbl. n°. 5), 14 Dec. 1844, (Stbl. n°. 66). 15 Mei 1859,
(Stbl. n°. 37) en 9 April 1866, (Stbl. n°. 24).
(verz. 1860, n°. 163 en 1866, n». 96).
I.
Van liet bedrag van den accijns.
§ 1. Van alle geslacht wordende stieren, ossen, koeien, vaar-
zen, pinken en kalveren (1) zal een accijns worden geheven
naar de waarde, en zulks van iederen gulden waarde Hen cent.
II.
                                    Van de schatting (2).
III.
Van de betaling van den accijns en algemeene verplichtingen.
§ 2. De accijns moet worden betaald door elk en een iegelijk
die eenig aan den accijns onderworpen vee wil slachten of doen
slachten, aan den ontvanger van dezen accijns over de gemeente,
waar de slachting zal geschieden (3).
(I). Dus ook van nuchteren kalveren.
Kalf          is een rund ben. \'t jaar.
HokkeUng. » « » van 1—2 »
Pink
           • /. » « 2—3 »
Ossen, stieren, koeien zijn runderen boveu 3 jaar.
(2). Ofschoon de schatting door Rijksveeschatters is afgeschaft, toch zijn
enkele bepalingen van deze afdeeling nog van toepassing; doch deze zijn
ingelascht op de plaatsen waar zij eigenaardig belmoren.
(3). Omtrent vee, \'t welk wordt onteigend, afgemaakt eu begraven,
behoeven geen formaliteiten, met betrekking tot den accijns op \'t geslacht,
te worden in acht genomen.
10*
-ocr page 168-
148
Het aanvangen der slachting of het slachten van eenig aan
den accijns onderworpen vee, zonder voorafgegane betaling van
accijns, zal, behoudens de uitzondering in § 12 vermeld , gestraft
worden met verbeurte van het geslachte vee en een boete van
f 10.— tot f 150.— voor ieder stuk vee, te betalen zoo wel
door hem, die het vee ter slachting heeft aangebracht, als door
den slachter (4).
§ 3. De waarde van het vee wordt door den accijnsplichtige
zelven aangegeven: behoudens het recht van benadering door de
beambten, voor de aangegeven waarde verhoogd met 7«/o; een
en ander op den voet van § 4.
Ingeval van benadering wordt de aangegeven waarde, met de
verhooging, dadelijk door de beambten tegen kwitantie aan den
aangever uitbetaald, hetzij op de plaats, waar de benadering
geschiedt, hetzij ten kantore van den ontvanger.
§ 4 a. De accijnsplichtige moet ten kantore van den ontvan-
ger schriftelijk aangifte doen van de waarde van \'t vee, met
opgave tevens van deszelfs soort en haar, voorts c. q. van de
plaats waar het vee te vinden is. Ingeval de aangever niet
kan schrijven, wordt de deugdelijkheid zijner opgave bevestigd
door het stellen, op de verklaring, van een kruis of ander ken-
merk, in tegenwoordigheid van een onzijdig persoon, die zulks
door zijn schriftelijk getuigenis zal moeten bevestigen (5).
(Vz. 1867 n». 14).
Wordt het onteigend stuk vee niet in zijn geheel begraven, maar nog
gedeeltelijk voor gebruik dienstbaar gemaakt (zij het ook als voedsel voor
honden) dan moet het aangegeven worden.
Wordt het vleesch begraven, doch bewaart men slechts de huid; dan
wordt er van die huid geen accijns gevorderd.
(4). Wanneer van een frauduleus geslacht stuk vee, het vleesch niet
meer in zijn geheel aanwezig is, wordt ter bepaling van den accijns, de
waarde van het stuk vee bij approximatie, naargelang van de soort, boc-
veclhcid en hoedanigheid van het aanwezige vleesch bepaald.
(Vz. 1823 n°. 25).
Den kommiezen is verdubbelde waakzaamheid tegen frauduleuze slachtingen
gedurende den slachttijd aanbevolen, met opmerking dat zij, des noods ,
ook niet medewerking van een der bij art. 194 Alg. Wet daartoe bevoegd
verklaarde personen, hunne dienst kunnen verrichten, en dit ook vooral be-
hooren te doen, wanneer door ziekte of afwezen van één kommies, een ander
voor het toezicht alléén zou overblijven en alzoo niet met hetzelfde effect
aanhalingen en bekeuringen zon kunnen doen als twee bevoegde personen.
Deze personen hebben c q. ook deel in de boeten en verbeurdverklaringen.
(Vz. 1832 n° 158).
(5). Voor elk stuk vee wordt afzonderbjk aangifte gedaan en een afzon-
derlijke kwitantie afgegeven. (Vz. 1824 n<>. 194).
Bij res. van 16 Maart 1809 no. 45 zijn echter de toenmalige Directeurs
-ocr page 169-
119
b. ingeval het vee, bij het doen der aangifte, ten kantore
is gebracht, moet de ontvanger zich dadelijk omtrent de bena-
dering verklaren. Wordt het vee niet bij de aangifte vertoond,
dan moet de aangever tevens opgeven de plaats, waar liet, af-
gczonderd van elk ander vee, kan worden onderzocht en alsdan
24 uien tijd toegestaan voor de bevoegdheid tot benadering (6).
In beide gevallen moet in de accijnskwitantie worden vermeld
den tijd binnen welken, na verloop van 24 uren voor het recht
tot benadering , het vee moet worden geslacht. De kwitantie
verliest zijn kracht, wanneer de slachting niet binnen dien tijd
heeft plaats (>:ehad (7).
Bij K. B. vz. 1860 n°. 97 zijn, op grond van art. 1 der wet
gemachtigd om, zoo noodig, autorisatie te verlccncii tot het aannemen van
aangiften waarop meerdere — mits niet meer dau 25 —nuchteren kalveren
voorkomen, en waarop dan ook ééne kwitantie kan worden afgegeven.
De aaugiftc inoet door den belastingschuldige of zijn zaakgelastigde on-
dertcekend worden. Die onderteekeuing geschiedt op het register, indien de
aangifte mondeling gedaan wordt, of op een afzonderlijk papier, wanneer ze
schriftelijk geschiedt; in \'t laatste geval wordt de aangifte gehecht aan
\'t register, waarin zij is overgeschreven. (Vz. 1823 n°. 87).
De onderteekeuing mag niet gedaan worden doo r personen die daartoe niet
bepaaldelijk gemachtigd zijn. (Vz. 1855 u°. 79).
Wordt de aangifte schriftelijk gedaan dan moet wel de stok van\'t register
ingevuld, en wordt de schriftelijke aangifte aan dien stok gehecht. (Vz.
1S50 no. 64,,.
Personen, voorzien van een behoorlijke volmacht kunnen tot hel doeu
van aangifte worden toegelaten. (Vz. 1852 n°. 178).
De aangegeven waarde mag worden verhoogd, zoolang het extract der
aangifte niet aan de ambtenaren is afgegeven.
Wanneer het vee ten kantore van den ontvanger ter verificatie wordt aan-
geboden, kan geen verhooging worden toegelaten. (Vz. 1852 n». 170).
(6). De ambtenaren moeten zich dien tijd ten nutte maken, ten einde,
X)0 mogelijk, al het aangegeven vee te verifieëren. (Vz. 1852 n°. 170).
Wanneer het vee op een van ander vee afgezonderde plaats in of buiten
deu stal is gebracht, is aau de bedoeling van deze bepaling voldaan. (Vz.
1855 no. 28).
De verificatie kan ook des condags geschieden. (Vz. 1852 u" 170 en 182).
(7). In geval binnen 24 uren na aangifte büjkt dat het vee uit nood
moet worden afgemaakt, kan men tot de slachting overgaan; doch is men
verplicht er dadelijk kennis van te geven aan den ontvanger of een anderen
meer nabij zijnden ambtenaar. Zulk vee moet gedurende 24 uren ouafgehakt
blijven. De ambtenaren moeten onderzoeken of de slachting werkelijk door
deu nood is geboden. Bij bevinding van het tegendeel stellen ze bekeuring
in opgrond van J 12. Zij behouden het recht tot benadering van dat vee.
(Vz. 1852 n<>. 178.
De tijd tot slachten wordt door de ontvangers naar omstandigheden bepaald
Die tijd wordt echter zoo beperkt mogelijk gesteld. (Vz. 1852 n». 170.)
-ocr page 170-
150
vz. 1866 nü. 96, eenige gemeenten aangewezen, waar de verili-
catie van aangegeven vee op daartoe door den Minister bepaalde
plaatsen moet geschieden.
In de accijnskwitantie wordt alsdan een tijdsruimte van één
uur bepaald gedurende welke het vee op de bedoelde plaats aan-
wezig moet zijn. Deze tijdsruimte moet vallen tussehen zonsop-
en ondergang en binnen 2-i uren na de aangifte.
Indien het vee bij de komst der ambtenaren, binnen het be-
paalde uur, niet op de daartoe gestelde plaats aanwezig is of
aldaar hun niet door den aangever of een zijner bedienden wordt
aangewezen, verbeurt de aangever eene boete van ƒ50. tot f 300.
In bijzondere gevallen kan de ontvanger, op verzoek van den
aangever, toelaten , dat het onderzoek van \'t vee geschiedt op een
andere plaats dan volgens art. 1 van het K. B. is aangewezen ;
(Zie vz. 1866 n°. 96. en 97.)
c. wanneer de aangegeven waarde door den beambte, die de
verificatie verricht, onvoldoende wordt geoordeeld, kan hij het
vee benaderen , tegen dadelijke betaling, op kwitantie van de
aangegeven waarde en van een verhooging van 7 pet.
Van de benadering wordt melding gemaakt op den rug dei-
kwitantie. Tegen intrekking dezer kwitantie wordt door den
ontvanger de betaalde accijns teruggegeven (8).
(S). Ingeval Je aangever weigert de kwitantie te vertoonen, ten eimle
daarop de benadering worde vermeld, stelt men bekeuring in op grond van
art. 324 Alg. AVet.
De benadering kan dan, des noods, op de extract-aangifte geschieden.
(Verz. 1863, n°. 51 ia verband met 1866, n°. 43).
Op deze benadering zijn niet toepasselijk de bepalingen omtrent benade-
ringen der Alg. Wet.
Omtrent hetgeen bij benaderingen van \'t geslacht is in acht te nemen ,
zijn geene wettelijke voorschriften vastgesteld; doch volgens de admini:>tru-
tieve verordeningen:
a. moet dadelijk bij de benadering, ten huize van den aangever, een
proces-verbaal worden opgemaakt, vermeldende den uitslag van \'t onderzoek
van \'t bevonden vee, de beweegredenen en de aanzegging der benadering,
en voorts, voor zooveel mogelijk, de betaling of het aanbod der waarde
met de verhooging, aan den benaderde gedaan;
6. moet, indien de betaling niet dadelijk plaats heeft en dus niet in \'t
proces-verbaal kan worden vermeld, worden gezorgd dat daarvan later bij
een akte of kwitantie behoorlijk blijke;
c. moet van \'t proces-verbaal (hetwelk aan geen bepaalden vorm is onder
worpen) een afschrift aan den benaderde worden aangeboden;
rf. moet worden gewaakt «lat de bevoegdheid tot benadering geen aanlei-
ding geve tot vexatie;
e. behoeven de processen-verbaal niet op gezegeld papier geschreven , noch
aan registratie on \'erworpeu te worden ;
-ocr page 171-
151
d. De aangegeven waarde voldoende bevonden zijnde, zal, tot
bewijs daarvan, het vee dadelijk van het vereischte waardeermerk
worden voorzien (9).
J. moeten Je ambtenaren, bij npzending van elk proces-verbaal, te gelij-
kertijd aan hunnen controleur opgeven wat met het benaderde stuk vee is
gedaan, en ingeval het aan den aangever is verkocht, voor welken prijs die
verkool) \'s geschied;
g. moeten de processen-verbaal onmiddellijk worden opgemaakt mi teii
allvrspoedïgsle
aan den controleur ingezonden.
Zij moeten inhouden:
I". de dagteekening; 2°. naam, voornaam, beroep en woonplaats des aan -
gevers; 3o. de soort van vee; 4°. de aangegeven waarde; een en ander
onverminderd hetgeen bij lett. a en b is voorgeschreven.
De ambtenaren mogen alleen dan van hun recht tot benadering gebruik
maken, wanneer \'s Rijks belangen zijn gekrenkt en dus niet met het ocg
op eigen voordeel.
vVz. 1852, n«. 150, 1854, n«. 157, 1859, n». 116).
i)e benaderde is niet verplicht het benaderde vee ten kantore te brengen.
Indien hij weigert het benaderde vee, nadat hij uitgenoodigd is om de
waarde en verhooging ten kantore te ontvangen , aftegeven, kan hij op grond
van art. 324 Alg. Wet worden bekeurd. Een Uoot Mondelinge weigering is
echter voor de toepassing van dat art. niet voldoende.
(Vz. 1852, uo. 202).
Voor een doelmatige surveillance is het noodig dat de ambtenaren trachten
zich zooveel mogelijk te doen onderrichten, waar en op weikeu tijd men
voornemens is te slachten; dat zij zooveel mogelijk ée\'nniaal daags de eitract-
aaugiften ten kantore vragen, teneinde de verificatie binnen 24 uren tekui;-
ne.n doen en te waken dat niet tweemaal op dezelfde kwitantie worde geslacht;
dat zij met den stand der marktprijzen bekend zijn en kennis van vee
hebben. (Vz. 1852, n». 150).
Bij elke verificatie wordt het extract door de beambten afgeteekend. (Vz.
1852, n». 202).
(9) Het waardeermerk is een waarborg tegen tweeledige fraude; nl. 1°.
tegen dubbele slachting op een aangifte, 2°. tegen het slachten van een
beter stuk vee dan aangegeven is.
De waardeermerken worden verstrekt door \'t Hoofdbestuur. De inrichting
er van is omschreven bij vz. 18G7, n°. 30.
\'t Waardeermerk wordt gehecht aan den staart van "t stuk vee. Een ge-
deelte van "thaar, boven de pluim van van den staart, wordt tusschen het
loodje om den stift gelegd. Daarna plaatst men de capsule er op en knijpt
een en ander zoo vast met de priscertang dat het Rijksicapen op de stift
en het n«. van de tang op de andere zijde van het lood duidelijk zichtbaar
zijn. Het lood wordt in dier voege geplaatst dat het bij \'t afschillen van
den staart, bij de slachting , daaraan vast kan worden gelaten.
De ambtenaren moeten nauwkeurig zorg dragen voor de bewaring der
looden, omdat er anders misbruik van kon worden gemaakt. Zij moeten aan
den controleur verantwoording de looden doen. Ook de priscertang moet
goed worden geborgen Zij mag niet aan particulieren worden afgegeven.
-ocr page 172-
152
§ 5. In geval de benaderaar niet aanstonds de aangegeven
•waarde, met 7 pet. verliooging. aan den belanghebbende kan uit-
betalen , zal de betalinï er van uit. \'s Rijks kas door den ontvanger
worden voorgeschoten, behoudens verhaal deswege van de Admi-
nistratie on den benaderaar.
§ 6 Een boete var. ƒ50. tot ƒ300. wordt verbeurd : 1". wan-
neer de slachting is aangevangen binnen den termijn van 24 uien
\\or>v de verificatie gesteld; 2°. wanneer het vee niet ter aange-
wezen plaats aanwezig i* (10).
§ 7. De ontvanger kan den tijd der slachting verlengen (11).
De belanghebbende kan. na betaling van accijns. vrij van de
slachting afzien Cl 2).
§ 8. Na betaling van den accijns wordt door den ontvanger
een kwitantie afgegeven , houdende dag, datum en uur van aan-
gifte: de soort, kleur en waarde van \'t vee; den naam vanden
persoon die \'t veraccijnst; het huis de stal of slachtplaats, waar
en de tijd wanneer de slachting zal plaats hebben (13).
De accijnskwitantie moet gedurende de slachting en tot na
de afhakking van \'t vee, bij hetzelve verblijven, ten einde aan
de beambten , op hunne vordering te worden vertoond (14).
Tot na de afhakking moet het waardeermerk ongeschonden
aan het vee blijven en mag het er niet worden afgenomen of
(Vz 1852, n°. 150).
Van de aanhechting van \'t waardeermerk wordt melding gemaakt op de
kwitantie, vermits daardoor, bij het doen eener visitatie door andere amb-
tenaren, eventueel kan blijken, dat het geslachte stuk vee vau waardeer-
merk moest zijn voorzien. (Vz. 1852, n». 170).
(10). Wanneer de beambten zich binnen 24 uren, na aangifte, ter aauge-
wezen plaatje vervoegen om de verificatie te doeu , en zij bevinden het vee
reeds geslacht, dan is niet art 324 Alg. Wet, maar deze bepaling van
toepassing
(Vz. 1859, n°. 116).
(11). N. 1. den tijd, binnen welken het vee moest zijn geslacht en die op
de kwitantie is bepaald fZie § 4*).
(12). Hij krijgt geen restitutie.
(13). Heeft men het stuk vee niet ten kantore gebracht, dan wordt een
extract aangifte aan de ambtenaren afgegeven.
Dit extract wordt door hen, na gedane verificatie, in dorso afgeteekeud en
daarna ten kantore terug bezorgd, ter inplakkiug in het register waaruit het
is afgegeven
De aangifte wordt ingeschreven in \'t register il». 5 ace. en uit dat register
worden ook het extract en de kwitantie afgegeven
(14) De bedoeling dezer bepaling is dat de kwitantie in de onmiddellijke
nabijheid
vau het geslachte, en derhalve in het lokaal of op de plaats zelve
der verrichte slachting, moet verblijven. (Vz 1851 , n". 140).
-ocr page 173-
153
onzichtbaar gemaakt; een en ander op een boete van ƒ10. tot
ƒ "150. en verbeurte van liet geslachte vee. (15)
Voor zooveel echter kan blijken dat de accijns van het geslachte
vee is betaald, zal het enkel gebrek der vertooning van de
kwitantie, of het waardeermerk slechts door de verbeurte eener
boete van f 5. worden gestraft.
§ 9. De bepalingen van § § 8 en 19 , omtrent het bij \'t geslachte
vee doen verblijven en vertoonen van de accijnskwitantie, zijn
mede toepasselijk op het waardeermerk.
IV.
Van het slachten en de plichten der vlcescliiioudcrs en slachters.
§ 10. In de stedun mag niemand eenig aan accijns onderwor-
pen vee slachten, dan de daartoe gepatenteerde vleeschhouv jrs
of geadmitteerde slachters, op een boete van ƒ25. (1G).
"§ 11. Geen vee mag, behalve ingeval van nood, worden ge-
slacht zonder te zijn voorzien van waardeermerk, en nergens
elders, dan ter plaatse uitgedrukt inde kwitantie, die mede bij
hetzelve moet verblijven; een en ander op verbeurte der boeten
\\olgens §§ 14 en 16 (17).
§ 12. Ingeval eenig stuk vee uit nood, veroorzaakt door on-
gemak of ongeluk, aan hetzelve overkomen, moet worden ge-
slacht, en de tijd niet mocht toelaten, de voorschriften dezer
wet omtrent de voorafgaande aangifte en betaling van accijns ,
te vervullen, zal het in zoodanig geval geoorloofd zijn om tot
de slachting over te gaan, mits dadelijk bij de slachting worde
kennis gegeven aan den ontvanger, of ander meer nabij zijnde
ambtenaar, die, des gevorderd, daarvan een bewijs zal afgeven.
De aangifte, welke bewezen wordt valsch te zijn geschied,
zal gestraft worden met een boete van den tiendubbelen accijns
van het aldus geslachte vee (18).
(15). Bij uitslag van een onafgehakt gedeelte van eeu geslacht stuk vee,
moet het schatmerk verblijven aan liet in de slachtplaats blijvende gederite,
on wordt door den ontvanger op \'t geleibiljet aangeteckend dat het schat-
merk zich bevindt\' aan het in de slachtplaats verbleven onafgehakte gedeelte
(lfi). Wanneer dus een particulier, in een stad, een onveraccijnsd stuk vee
slacht, dan verbeurt hij zoowel de boete van S 10 als die van § 2. Is het
vee veraccijusd dan alleen de boete van i 10.
(17). D. i. voor slachting zonder waardeerwerk f 10.— tot ƒ 150.— (f 14)
slachting op een andere plaats ƒ25.— (§ 16). Vraag: Kan zich het geval
voordoen dat een gezond stuk vee wordt geslacht, zender voorzien te zijn
vin waardeermcik en er dan toch geen overtreding bestaat?
(18) Een slachting uit nood neemt het, recht tol benadering uiet weg.
(Vz. 1852, u». 178).
-ocr page 174-
154
§ 13. Bij slachting uit nood mag niet tot <le afhakking
worden overgegaan, voor dat de aangegeven waarde van liet stuk
vee door de ambtenaren is onderzocht (19).
De bepalingen, ten aanzien van slachting uit nood, zijn mede
toepasselijk bij het sterven van vee door eenig toeval.
Overtreding van deze bepaling is strafbaar met eene boete
van ƒ 10 tot ƒ 150; onverminderd de verbeurte van \'t stuk vee.
§ 14. De vleeschhouwers en slachters mogen, behalve i:i
geval van nood, geen aan den accijns onderworpen vee slachten.
dan na alvorens zich te hebben verzekerd, dat het vee voorzien
is van \'t schatmerk en dat de accijns, volgens de daarbij behoo
Ingeval de nood outstaat na gedane aangifte, kan ook tot slachting
binnen den termijn van 24 uren worden overgegaan, ofschoon de verificatie
nog niet geschied zij. Ook dan moet er echter dadelijk kennis van worden
gegeven, terwijl het vee gedurende de 24 uren onafgehakt moet blijven.
üe ambtenaren moeten steeds onderzoeken of de slachting werkelijk door
den nood is geboden en, bij bevinding van het tegendeel, bekeuring instellen
op grond van § 12.
(Vz. 1852, n°. 178).
Wanneer bij het sterven van een stuk vee aan ziekte, hetzelve niet met
huid en al in den grond wordt bedolven of op eenige andere wijze voor alle
consumtie onbruikbaar gemaakt, maar eene voorloopige behandeling van villen
en zuivering ondergaat, moet een kennisgeving aan den ontvanger of meer
nabijzijnd ambtenaar geschieden, zooals § 18 voorschrijft. Die kennisgeving
en voorloopige behandeling brengen echter niet per se mede, dat later aan-
gifte der waarde moet worden gedaan, wanneer blijkt dat het vleesch voor
alle consumtie ongeschikt is en dus geen waarde hoegenaamd (ook niet als
voedsel voor honden) heeft, in welk geval de ambtenaren zich daarvan
moeten verzekeren, waartoe zij door de bedoelde kennisgeving in staat zijn
gesteld; terwijl alsdan er in kan worden berust, wanneer geen aangifte der
waarde van de huid alleen gedaan wordt.
(Vz. 1800, n°. 115).
Restitutie van eenmaal betaalden accijns ter zake van inwendig bederf als
anderszins, kan nimmer worden verleend (Vz. 1861, n°. 47).
Met het oog op de toen heerschende veeziekte is echter bij res. 30 Jan-
uari 1860, n". 41, bepaald dat niet te streng moet worden vastgehouden
aan de bepaling der res. z. 1861, n°. 47. Er kan worden voorgesteld resti-
tutie van accijns, mits aangifte van het vee is gedaan en overgelegd worde
eene verklaring van \'t gemeentebestuur dat het stuk vee werkelijk is afge-
keurd en in den grond bedolven.
Onteigend vcc dat door de daartoe aangewezen autoriteiten, bij het heer-
sehen van veeziekten, wordt, afgemaakt en begraven, behoeft niet te worden
aangegeven.
(Vz. 1847, n°. 14).
(19). Men kan natuurlijk met de afhakking aanvangen, wanneer de ter-
mijn van 21 uren is verloopeu , zonder dut de ambtenaren zijn versebenen.
-ocr page 175-
153
rende en hierna in dit artikel vermelde ongestreepte kwitan-
tie, is voldaan, op een boete van ƒ10 tot ƒ150. ("20).
Zij zullen de kwitantie, dadelijk na den aanvang der slachting,
moeten merken met een duidelijk zichtbare streep van rood
krijt, over de geheele lengte der kwitantie, op eene boete van
ƒ5. (21).
§ 15. De vleeschhouwers en slachters, die het gedachte vleesch
ocrkoopen,
moeten ten kantore schriftelijk opgeven de bij hen
in gebruik zijnde woningen, stallen, schuren, slacht- en berg-
plaatsen, alwaar zij hun vee stallen of slachten (22).
Voorts moet, boven den voornamen ingang derzelve, aan de
publieke straat of weg, een bord gesteld worden met de geolie-
verwde letters vleeschhouwcr of slachter, m<>t derzelver namen.
Zij, die dit een en ander verzuimen, zullen , wanneer zij dit
verzuim niet, binnen acht dagen na een deswege gedane schrifte-
lijke waarschuwing van den ontvanger, herstellen , verbeuren
een boete van ƒ10.
Bij iedere verandering van woningen of lokalen zijn aan de-
zelfde verplichting, onder dezelfde poenaliteit onderworpen.
§ 16. Zij mogen hun vee in geen andere dan de volgens § 15
aangegeven lokalen opstallen noch slachten , op eene boete van f 25.
Zij mogen op dezelfde boete, geen vee voor anderen slachten
dan ter plaatse, welke in de accijnskwitantie is uitgedrukt.
V.
Van de visitatién.
§ 17. De woningen , stidlen , schuren , slacht-en bergplaatsen
dpr vleeschhouwers en slachters zijn r.an de visitatie der be-
ambten onderworpen.
(20). Ingeval den slachter uit de accijnskwitantie Wijkt, dat de termijn
vin 24 uren is verstreken, mag hij natuurlijk tot de slachting overgaan,
ondanks het gemis van schatmerk. Op grond van deze §, in verband met
« 2, wordt ingeval van franduleuze slachting, dus c. q. een dubbele be-
keuring gedaan; n. 1 tegen hem die het vee doet slachten, verbeurte van
\'t vee en boete van ƒ 10 tot ƒ 150; tegen den slachter, boete van /\' 10
tot ƒ 150.
(21). Een boer, ten platten lande, kan men niet verplichten de kwitantie
Ie «treepen, omdat dit alken aan slachters en vleeschhouwers is opgedragen.
Wanneer een kwitantie overigens aan de voorschriften der wet voldoet,
doch niet gestreept is, dan is ze wèl geldig om het vleesch te dekken, doch
dan wordt .\'.oor den slachter ƒ 5 boete verbeurd. (Vz. 1849 n0. 108).
(22). Die opgave wordt ini.""^"hreven in \'t register n°. 1 ace.
-ocr page 176-
150
Desgelijks zijn, gedurende de slachting tot het eindigen der
afhakking, al de plaatsen alwaar het geslachte vee zich bevindt,
aan de visitatie der beambten onderworpen (23).
§ 18. Gedurende de slachting en gedurende de afhakking
zullen al de plaatsen der vleeschhouwers en slachters, alwaar
het vee wordt geslacht of afgehakt, aan de beambten der Admini-
stratie toegankelijk moeten blijven , op verbeurte van f 20.
§ 19. De vleeschhouwers en slachters zullen bij de visitatién
en een ieder bij de slachting tot aan de afhakking van het aan
den accijns onderworpen vee, verplicht zijn, aan de beambten te
vertoonen de accijnskwitantie en het waardeermerk van het ge-
slacht wordende of geslachte vee , waarvan het vleesch nog on-
afgehakt is, op boete van /\'10. tot / 150. en verbeurte van het
ongedekte, onafgehakte vleesch. (24).
Voor zooveel echter kan blijken . dat de accijns van het geslachte
vee is betaald, zal de uitzondering van het laatste lid van §8,
ook in deze toepasselijk zijn.
Het vleesch wordt voor onafr/e/iakt gehouden zoolang hetzelve,
nog versch zijnde, in geen kleiner dan vierendeelen van het ge-
slachte vee is afgescheiden (25).
Onafgehakt versch vleesch kan uit- of ingeslagen worden op
een geleibiljet, af te geven door den ontvanger, op bewijs van
betaalden accijns (20).
§ 20. Alle huizen, erven en panden, binnen welke \'s Rijks
ambtenaren, op grond van in \'t proces-verbaal te vermelden re-
denen, vermoeden, dat eenige slachting ter sluik geschiedt, of
eenig ter sluik geslacht vee zich bevindt, zijn aan de visitatie
(23). Op de visitatiën bij slachters is art. 198 Alg. Wet vau toepassing.
Derhalve moet de visitatie bij nacht, wanneer er niet gewerkt wordt, ge-
sehicdeu met adsistentie van \'t plaatselijk bestuur. Op groud vau de 2"
alinea van deze § duurt de werktijd echter tot ïia de afhakkiug. Bij par-
iicuüeren
kan men, op vermoeden van frauduleuze slachting, bij dag vi-
sitatie doeu zonder adsistentie; doch bij nacht alleen met adsistentie van
wege den kantonrechter of burgermeester (j 20).
(Vergebjk vz. 1S41 n°. 11).
1,24). Vergelijk § 9.
(25). Wanneer van één der vierendeelen een klein hoekje is afgehakt,
kan het vleesch daarom uog niet als afgehakt worden beschouwd.
(Vz. 1844 u°. 110).
(it). Op het geleibiljet moeten, eveu als op de accijuskwitautie de ge-
deelten of stukken zooveel mogelijk worden omschreven. (Vz. 1838 n°. 19;.
Zie omtrent de afgifte vau geleibiljetten voorts, verz. 1845 n°. 35 en
1852 n». 170 I.°. 0.
Het schatmerk moet blijven aau het in de slachtplaits verbleven\' onaf-
gehakte gedeelte.
(Vz. 1839 n«. 46).
-ocr page 177-
157
onderworpen, op gelijke wijze als de panden dergenen, die \'t be-
roep van vleeschhouwer of slachter uitoefenen.
Deze visitatie, bij particulieren, mag echter bij nacht niet ge-
schieden, dan op last van den kantonrechter of burgemeester , of
van hein die deszclfs plaats vervult, die onverwijld zelf mede
gaat of een anderen beambte in zijne plaats belast om \'s Rijks-
arnbtenaren bij de visnatie te vergezellen (27).
De last tot visitatie wordt aangevraagd door den controleur of
ontvanger over de gemeente, waarin het te doorzoeken huis, erf
of pand gelegen is, en zulks bij een door hem onderteekend biljet,
vermeldende den persoon bij wien, de plaats alwaar en de reden
waarom men de visitatie verlangt te doen (28).
Genoemde last tot visitatie mag niet worden geweigerd, dan
om zeer gewichtige redenen, welke onverwijld door hem, die
de weigering heeft gedaan, worden vermeld op het biljet van
aanvrage, hetwelk den ambtenaren wordt teruggegeven.
Van elke visitatie, hetzij dezelve al of niet van eenige bekeu-
ring is achtervolgd, wordt proces-verbaal opgemaakt, bevattende
mede omstandig de redenen, waarop het vermoeden der ambtenaren
is gegrond geweest; afschrift van hetzelve wordt aan den gebrui-
ker van het onderzochte pand afgegeven (29).
(27). Vergelijk aant. "23. JJe visitatie bij nacht mag niet geschieden, bloot op
vermoeden dat er meer dan 50 tl. versch vleesch voorhanden zou zijn; maar
er moeten bepaald redenen bestaan van vermoeden dat er een fraduleuze
slachting
geschiedt, of dat er zich ecnig ter sluik geslacht vee, al dan niet
afgehakt, bevindt. (Vz. 1844 n°. 270).
(28;. De ambtenaren, met het toezicht belast, maar voornamelijk de
controleurs en ontvangers, door wie de aanvraag om last tot visitatie
gedaan moet worden, zullen de strekking der wet (zooals die in aant. 27 is
uitgedrukt) niet uit het oog verliezen, en zorg dragen dat het middel tot
ontdekking van verkorting van \'s Rijks rechten niet door te ver gedreven
ijver der ambtenaren worde misbruikt. Zij zullen tevens in het oog honden,
dat, ter bereiking van het doel eer.er nachtelijk visitatie, deze met den meest
mogelijken spoed moet worden tot stand gebracht, en mitsdien den daartoe
vereischten last, hetzij bij den kantonrechter, hetzij bij den burgemeester
aanvragen, naar gelang de woonplaats van den eenen of anderen dezer
ambtenaren het meest nabij de plaats gelegen is, alwaar de visitatie moet
verricht worden, mits deze plaats tot hunnen ambtskring behoort.
(Vz. 1844 n». 270).
(29). Deze processen-verbaal moeten in den gewouen vorm van een relaas
worden ingericht. Zij worden niet op gezegeld papier geschreven en zijn
ook aan geen bepaalde formaliteiten onderworpen.
(Vz. 1832 n». 21, in verband met Vz. 1823 n«. 143).
Feitelijke weigering van zoodanige visitatie is strafbaar volgens art. 324
Alg. Wet, zonder dat alsdan een proces-verbaal van visitatie of opgave der
-ocr page 178-
158
§ 21. Accijnskwitantién en geleibiljctten , ouder dan 5 dagen na
dagteekening der afgifte, of na de verlenging door den ontvanger
verleend, zullen bij de visitatie van geen waarde zijn (30).
§ 22. Onafgehakt verse!) vleesch moet overal, ten allen tijde
en in elke hoeveelheid gedekt zijn.
Afgehakt versch vleesch in hoeveelheden van meer dan 50 kl.
behoeft alleen gedekt te zijn, wanneer het aanwezig is buitenden
kom der steden.
Die dekking geschiedt door eene kwitantie ten name van den
gebruiker van \'t pand of erf, of door een geleibiljet, waaruit
blijkt dat hij het ingeslagen heeft (31).
De kwitantie of \'t geleibiljet is slechts geldig gedurende vijf
dagen na den dag der afgifte (32) of na de daarop door den
ontvanger aangeteekende veilenging.
Bij gemis van bovengemelde dekking, vervalt de bewoner of
gebruiker van \'t pand in een boete van ƒ10 tot /150 en wordt
het vleesch verbeurd verklaard.
VI.
Van vervoer.
§ 23. Tot bewaring der peilrekening (bedoeld bij § 28) zullen
redenen, waarop het vermoeden van fraude is gegrond geweest, gevorderd
wordt
(Vz. 1846 n°. 185). Zie o. a. vz. 1847 n«. 69.
(30). De macht des ontvangers tot verlenging der biljetten is nader
ontwikkeld bij vz. 1838 no. 114.
(31). Een onafgehakt vierendeel van een nuchtcren kalf, ofschoon minder
dan 50 kl. wegende, moet dus gedekt zijn.
Afgehakt versch vleesch, beneden 50 kl., is overal vry. Binnen de kom
der steden is alle afgehakt vleesch vrij, ongeacht de hoeveelheid.
Versch vleesch is dat, hetwelk kan geacht worden afkomstig te zijn van
kort te voren geslacht vee, kennelijk, hetzij aan de niet geheele bestorven-
heid van \'t vleesch, hetzij aan de aanwezigheid van versche huiden , bloed,
ingewanden of andere dergelijke bewijzen van sinds kort plaats gehad heb-
bende slachting, zonder dat het bestrooien van \'t vleesch met eenig zout, op
zich zelf daaraan het kenmerk van versch kan ontnemeu.
Door de woorden: tibmten de kom der sleden" te verstaan het grond-
gebied, dat gelegen is buiten de te zamen getrokken huizen, of het geag-
glomereerde gedeelte der steden.
(Vz. 1844, qo. 270).
Bij aanhaling van meer dan 50 kilo vleesch is, wanneer de hoedanigheid
van verschheid wordt betwist, het definitief oordeel daarover aan den rech-
ter verbleven, terwijl het voor der beambten bevoegdheid tot aanhaling en
opbrenging van ongedekt vleesch, voldoende is dat zij bij de aanhaling oor-
deelen, dat het is versch , boven de 50 kilo en ongedekt.
(Vz. 1847, no. 69).
(32). Dus wordt üe dag van afgifte niet medegeteld (vz. 1844, n». 270).
-ocr page 179-
lo<)
de vleeschhoiiwers en slachters aan elkander geen onafgehakt
vleesch mogen overdoen, of van anderen inslaan, zonder gelei-
biljet van den ontvanger (33).
§ 24. Het vervoer van versch vleesch , boven de hoeveelheid
van 50 kl., buiten de kom der steden, ronder een geleibiljet,
is verboden op straffe eener boete van f 20 en verbeurdverkla-
ring van \'t vleesch. (34).
Zoodanige vervoer kan echter door de Administratie, tot we-
deropzeggens toe, worden toegestaan aan bij haar bekende
vleesehhouwers, slachters en derzelver knechten.
§ 25. Geen geleibiljet tot vervoer van vleesch zal, uit krachte
van § § 23 en 24, mogen worden uitgereikt, dan nadat door
den belanghebbende aan den ontvanger is vertoond een accijns-
kwitantie, niet ouder zijnde dan vijf dagen na de dagteekening
der afgifte of na de verleende verlenging. De te vervoeren
hoeveelheid wordt afgeschreven op den rug der vertoonde kwi-
tantie en daarna het vereischte biljet tot uitslag afgegeven.
VII.
Van restitiitièn.
§ 26. Voor het (jezouten of gerookt vleesch, dat met hoeveel-
heden van 500 klgr. en daarboven, naar buiten \'s lands of de
koloniën van den Staat voor negotie wordt uitgevoerd, zal res-
titutie gegeven worden van den betaalden accijns (35).
(33). De wet stelt dekking vau het vervoer van onafgeliakt vleesch niet
verplichtend. Wanneer men dus zoodanigen vervoer waarneemt is het noo-
dig dat vleesch te volgen om bij inslag dadelijk visitatie te doen , met toe-
passing vau §§ 19 eu 20. Bedraagt de hoeveelheid echter meer dan 50 kl.
kan men op het vervoer bekeuring instellen, op gror.\'. van $ 24.
(34) De transportmiddelen aan te houden als executabel voor de boete
(artt. 226 en 241 Alg. Wet. en vz 1833, n". 187).
De ontvangers moeten zooveel mogehjk zorgen geen geldbiljetten afte-
geveu voor meerdere klgr. versch vleesch, dan het stuk vee, geslacht
zijnde, gerekend kan worden schoon te hebben opgeleverd. (Vz. 1838 n°.
19 en 1852 n°. 170).
(35). Omtrent de wijze dezer teruggave zijn algemeene voorschriften ge-
geven bij vz. 1824, n». 41, 1825 u». 77, 1845 n<>. 166 en 1860 n°. 30.
Zie ook vz. 1832, n°. 155 en 166.
Voorts is te kennen gegeven dat de teruggave zich niet mag uitstrekken
tot de pekel, \'t bloed of ander vocht, in de ton vervat; maar dat de terug-
gave zich behoort te bepalen tot het gezouten vleesch zelf, naar gelang van
zijn gewicht; dat alzoo het aangegeveu gewicht moet overeenkomen met het
gewicht, hetwelk het gezouten vleesch zelf jnocht worden bevonden te hou-
-ocr page 180-
1Ö0
Nog zal restitutie van accijns gegeven worden voor gezouten
of gerookt vleesch, dat ten bedrage van 50 klgr. en daarboven,
in alles te zamen, ter consumtie op de reis naar buiten aan
boord wordt medegenomen door de schepen, varende ter Groenland-
sche, Straat-Davische, IJsiandsche en groote visscherijen, waar-
onder mede zullen begrepen zijn de groote schuiten, van zee-
plaatsen en zeestranden varende , die een gaflelzeil, brain- en
topzeil gebruiken, en ten minste met vijf koppen bemand , eenmaal
per jaar in diep water ter haringvangst varen; alsmede zoodanige
vaartuigen, welke, inet vijf koppen en meer bemand, alleen ter
visscherij en geenszins tot andere einden tevens worden uitgerust.
§ 27. De voorschreven restitutie zal zoodanig worden bere-
kend, dat voor iedere 50 klgr. vleesch, ƒ100 worde teruggege-
ven; hetzij de accijns er van tengevolge slachting binnen\'t Rijk ,
of wel het inkomend recht bij den invoer van buiten \'s lands
is voldaan.
* VIII.
Van bijzondere bepalingen.
§ 28. Wij zullen in zoodanige steden en plaatsen, alwaar
zulks door ons noodig wordt geacht:
•1°. een peilrekening doen houden op den inslag van levend
vee, bij de slachters, onder de vereischte voorzieningen en poe-
naliteiten, welke die van f 50 voor elke overtreding niet zullen
te boven gaan;
2°. de vereischte bepalingen maken, dat het voorschreven
vee niet dan langs en door zekere poorten, boomen, sluizen,
straten of wegen, in de steden zal mogen worden ingevoerd en
gedreven; onder geene hoogere poenaliteit dan van /50.
§ 29. Wij behouden ons voor, om in de steden en plaatsen, op
welke sub 2 van § \'28 wordt toegepast , den belanghebbende te
verplichten om dadelijk bij \'t inkomen van \'t vee, deswege den
accijns te betalen of er borg voor te stellen , behoudens terug-
gave in het eerste en afschrijving in het laatste geval, voor zoo-
danig vee , \'t welk ongeslacht wordt uitgevoerd, en behoudens
de noodige wijzigingen ten aanzien van \'t vee dat op de publieke
markten wordt aangebracht.
ilcu zonder dat het gewicht van hekel, bloed of ander vocht mag worden in aan-
merking genomen, en uut, ingeval er een meerder te kort aan vleesch dan
van 5°/o op de aangegeven hoeveelheid mocht worden ontdekt, deswege op
grond van art. 210 Alg. Wet moet worden geverbaliseerd.
(Vz. 1852, n<>. luO).
-ocr page 181-
WIJN. (1)
Wet van 20 Jnli 1870, (Stbl. n<\\ 127).
(verz. n". 127).
I.
Bedrag van den accijns.
Art. I. De accijns bedraagt ƒ20. per hectol.; grootere of klei-
nere hoeveelheden naar evenredigheid.
Bovendien is voor wijn, die méér dan 18 pet. alcohol bevat,
bij een warmte van 15°. C, voor dien meerderen alcohol de ac-
cijns op \'t gedistilleerd verschuldigd. (2).
Art. 2. Onder wijn worden begrepen:
a. gegiste dranken, al of niet met moeren of droeven bezet,
die geheel of gedeeltelijk bereid zijn uit het sap of de aftreksels
van druiven, rozijnen, krenten en alle andere versche of gedroog-
de boom vruchten;
(1). De proportioueele leges worden berekend over eeu hoofdsom van
f 11,25 per hectoliter.
(Verz. 1860 u<>. 19 en 46 eu vz. 1870 u<>. 150).
(2). Die verhooging wordt echter als wijn-accijns verantwoord.
Voorbeeld van berekening:
Stel dat ingevoerd wordt ecu partij wijn van 12 hectol., die bij 15° C.
20 pet. gehalte heeft.
Dan is de gevjone accijns 12X20=.......ƒ 240.—
.. •< « verhooging, voor twee liter alcohol per hectol. wijn ,
= 2 X 12 = 24 liter alcohol = 48 ltter gedistilleerd ad 50<>/o;
dus 48 X 53................./ 25.44
Totaal / 265.44
(Verz. 1870 n". 128 $ 3).
De invoerder behoeft het gehalte van den wijn niet op te geven. B\\j
invoer en uitslag uit entrepot moeten de ambtenaren \'t gehalte onderzoeken
en, wanneer ze twijfelen dat het gehalte meer dan 18°/ó zon bedragen,
gaan ze, op grond van art. 36, tot afsioking over. Van den uitslag van hnn
onderzoek doen ze blijken op den volgbrief.
(Vz. 1870 n». 128 § 4).
De ver/tooging wordt tegelijk met den accijns betaald; behalve bij inslag
onder verlengbaar crediet, in welk geval de verhooging terstond moet worden
betaald. (Vz. 1870 no. 128 § 5).
H
-ocr page 182-
162
b.     vloeibare moeren en droeven:
c.     ongegiste aftreksels of sappen van bovenbedoelde vruchten,
geschikt om wijn te vervaardigen, te versnijden of aan te lengen.
Alléén worden van accijns vrijgesteld de binnen \'s lands ver-
vaardigde, onvermengde aalbessenwijn en liet gewone aalbessen-
en frambozensap. (3).
II.
Bijzondere bepalingen omtrent den buitenlandscheti wijn.
Art. 3. De accijns is verschuldigd bij invoer, doch de betaling
er van kan uitgesteld worden door opslag in publiek ofparticu-
lier entrepot of door inslag onder genot van crediet.
Bij inslag onder verlengbaar crediet moet echter de verhooging
volgens art. 1, alinea 2, terstond worden betaald (4).
Art. 4. Oj> Wijn, die rechtstreeks van buiten\'slands wordt
ingeslagen in particulier entrepot of onder genot van verlengbaar
crediet, wordt voor moeren en droeven een korting van 2 pet.
op de hoeveelheid verleend, mits de invoer plaats heeft in lus-
ten. van minstens 2 hectol. inhoudsruimte. Voor Rijn-enMoe-
zelwijnen is dit minimum der inhoudsruimte echter 140 liters
on voor Spaansche, Portugeesche en Italiaansche wijnen één
hectol. (5).
Dezelfde korting wordt toegekend voor wijn , die in de bedoelde
fusten uit publiek entrepot wordt uitgeslagen met bestemming
om in particulier entrepot of onder verlengbaar crediet te worden
ingeslagen. (6).
(3). L)u beoordeeling of aftreksels of sappen onder wijn zijn te begrijpen,
is opgedragen aan de bij Art. 31 ingestelde Commissie.
(4). Vergelijk hieromtrent aant. 2.
?t Afloopend crediet wordt dus ook genoten voor de verhooging. De
betaling der verhooging bij inslag onder verlengbaar crediet geschiedt ter
plaatse van inslag De ontvanger vermeldt op den extract-volgbrief di\'
datum en n°. der kwitantie en het betaald bedrag (Vas. 1870 no. 128 § 7).
(5). De beoordeeliiig van de soort van wijn is opgedragen aan de Com-
inissie (art 31).
Een onderzoek of de ingevoerde wijnen werkelijk nog moeren en droeven
bevatten, behoeft dus niet plaats te hebbeu. (Vz. 1870 n°. 128 § 8).
De korting wordt verleend bij afsluiting der rekening (art. 8 en 22 en
vz. 1870 no. 128 § 13).
Voor wijn, ingevoerd met dadelijke betaling van accijns of op afloopend
crediet wordt geen korting voor moeren en droeven verleend, (vz. 1870
uo. 128 S 8).
(6). De korting wordt dus dubbel genoten wauneerlflju, bestemd tot
-ocr page 183-
163
De wijn, waarvoor aanspraak op de korting bestaat, wordt,
ter onderscheiding, in de documenten en rekeningen aangewezen
onder de benaming van wijn op de moer.
De korting wordt niet genoten voor den wijn, die in fusten
als bovenbedoeld uit particulier entrepot of uit verlengbaar cre-
diet met afschrijving van accijns naar buiten \'s lands wordt uit-
gevoerd (7)
111.
Opslag in entrepot.
Art. 5. Opslag van wijn in intrepót geschiedt bij hoeveelheden
van minstens 4 hectol. (8).
De entrepositaris kan de in particulier entrepot nedergelegde
wijnen naar goedvinden oversteken, zuiveren, versnijden en aan-
vullen, doch het is verboden om in zoodanig entrepot wijn op
flesschen of kruiken te bottelen. (9).
Bedraagt evenwel de voorraad wijn, die een handelaar in de-
zelfde gemeente in entrepot heeft, (10) 500 hectol. of meer,
dan wordt van dit verbod ontheffing verleend voor één der lo-
kalen, bij hem als partictdicr entrepot in gebruik. Die onthef-
flng kan zich tot twee lokalen uitstrekken wanneer de voorraad
1000 hectol. of meer bedraagt.
Van dit verbod wordt ook ontheffing verleend voor den wijn,
tlie na het oversteken of aanvullen van fusten overblijvende, ge-
botteld moet bewaard worden, om in hetzelfde entrepot tot aan-
vulling te dienen.
Art. G. In de particuliere entrepóts van wijn mogen geene
andere vloeistoffen worden ingeslagen dan wijn en gedistilleerd
iuslag onder verlengbaar crediet, vooraf, volgens art. 8, naar een publiek
entrepot wordt overgebracht.
Dit is een leemte in de wet, doch zij levert geen beswaar op.
(Res. 3 Decb. 1670 no. 12).
(7). Om alzoo korting voor moeren en droeven te genieten, moet de
wijn gezuiverd zijn en zich niet meer bevinden in de fusten waarmede bij is
ingevoerd.
(8). Van het eeue naar het andere entrepot kan echter twee hectol.
worden overgebracht (art. 8» en 9.)
(9). Overtreding van dit verbod is strafbaar met ecu boete van / 50.—
tot f 300— (art. 42 c.)
(10). »i» entrepot.," Dus zoowel in publiek als particulier entrepot.
De handelaar moet de lokalen, (één of twee) waarin hij verlangt te bottelen,
bij den ontvanger aangeven. • "
(Vz. 1870 no. 128 § 9.)
w
-ocr page 184-
IÖ4
voor zoover de opslag van dit laatste in hetzelfde entrepot is
toegestaan. (11).
Op machtiging van den entreposeur kan evenwel water worden
ingeslagen tot het reinigen van fusten, mits dit geschiede onder
toezicht en het water terstond na afloop der reiniging weder
uit het entrepot worde gevoerd, (f2).
Het is mede verboden om in die entrepóts waterputten of
waterpompen te hebben. De putten en pompen, die zich bij de
invoering dezer wet in de entrepóts bevinden, kunnen echter
blijven bestaan, mits zij door de ambtenaren worden verzegeld (13).
Op de overtreding van laatst gemeld verbod of schending der
evenbedoelde verzegeling wordt art. 103 der Alg. Wet van toe-
passing verklaard.
Art. 7. Moeren en droeven kunnen op aangiften, door den
entreposeur voor gezien geteekend, zonder betaling van accijns
uit de entrepóts worden uitgeslagen, mits de drinkbare wijn
daarvan vooraf zooveel mogelijk zij afgescheiden.
Uit publiek entrepot kan de moer in elke hoeveelheid worden
uitgeslagen; doch uit particulier entrepot mag de hoeveelheid
niet overschrijden het bedrag der bij aiit. 4 toegekende korting
van de wijnen , in de entrepóts van den handelaar in dezelfde
gemeente opgeslagen. (14).
De drinkbare wijn wordt geacht zooveel mogelijk van de moe-
ren en droeven te zijn afgescheiden, indien in een te nemen
proef, na bezinking, gedurende een tijdsverloop van 24 tot 48
uren, zich minder wijn afscheidt, die volgens handelsgebruik
als drinkbaar is te beschouwen, dan in verhouding van 10 pet.
van de hoeveelheid. (15).
Art. 8. Wegens den in elk particulier entrepot nedergeleg-
(11). Overtreding vau deze bepaling is strafbaar met ecu boete van
/\' 50.— tot f 300.— (art. 42 c.)
(12). Waarom is dit uoodig? I)c bedoelde machtiging wordt kosteloos
verleend. Voor het toezicht worden de gewone slnit- en ontsluitgclden ge-
vorderd, zonder meer. (1870 n». 128 § 11).
Overtreding is strafbaar als bij aant. 11.
(13) Van deze verzegeling moet een proces-verbaal opgemaakt en bij den
ontvanger gedeponeerd worden, na den handelaar te hebben uitgenoodigd
hetzelve mede te teekenen
(Vz. 1870, n«. 128 $ 11).
(14). Om dat de particulier-publieke entrepóts, bedoeld bij art. 12, voor
zooveel betreft de verantwoording van de uitgeslagen hoeveelheid en de toe-
passing der korting, met publiek entrepot worden gehjk gesteld, komt het
ons voor dat de moer uit die entrepóts ook in elke hoeveelheid kan worden
uitgeslagen.
(15). De beoordeeling van moeren en droeven is opgedragen aan deCom-
missie (art 31). Bij verschil tussehen handelaar en ambtenaren omtrent het
-ocr page 185-
165
ien wijn wordt een rekening met den belanghebbende gehouden.
(15a). Die rekening wordt aangezuiverd door:
a.    uitslag met bestemming naar een ander entrepot. (IC). Mi-
nimurn 200 liter (17);
b.     uitslag met bestemming tot inslag onder verlengbaar cre-
diet. Minim. 400 liter (18);
c.     uitslag met bestemming tot inslag onder afloopend cre-
diet. Minimum 400 liter (18);
d.     uitslag met bestemming naar buiten \'slands. Minim. 35
liter (19);
e.  uitslag met dadelijke betaling van accijns. Minim. 200 liter (20);
f.    kortingen volgens art. 4 en 11;
,7. overbrenging op nieuwe rekening van den bij aanpeil be-
vonden voorraad;
h. bij aanpeil bevonden ondermaat, nadat de accijns er van
betaald is. (21).
Zijn bij aanpeil de kortingen volgens litt. ƒ. in het ééne en-
trepót niet ten volle benoodigd, dan kan \'t overschietende op
een ander entrepot van den betrokken handelaar, in dezelfde ge-
meente, in rekening worden gebracht.
Art. 9. Uitslag volgens litt. a en e van \'t vorig artikel ge-
schiedt bij hoeveelheden van minsten 200 liter; uitslag volgens
litt. b en c bij hoeveelheden van minstens 400 liter, en uitslag
volgens litt. d bij hoeveelheden van minstens 35 liter; een en
ander behoudens het geval dat een geringere hoeveelheid als
al dan niet belastbare, worden drie proeven genomen en daarmede volgens
art. 32 eu 33 gehandeld.
(Vz. 1870, uo. 128 $ 12).
Uitslag van moeren en droeven, waarin zich uog wijn bevindt, boven 10*/<„
is strafbaar naar art. 213 Alg. Wet met verbeurdverklaring. (Vz. 1854, u°. 10).
(15»). Zie vz. 1870, n°. 128 § 14.
(16) «Naar een ander entrepot" d. i., zoowel naar een publiek alsparlicu-
lier
entrepot.
(Res. 3 Uec. 1870, n». 12).
(17). In dezelfde gemeente, op cntrepöt-biljet u°. 4 In een andere ge-
meente, op volgbrief n°. 8 IUDv.
(18). Op volgbrief u«. 8 IUDv.
(19). Op transito-paspoort no. 16 IUDv. Afschrijving wordt ook verleend
bij uitvoer met oorlogschepcn. (1862, n<>. 127 en 1870 u». 178).
(20)  In dezelfde gemeente, op consent n°. 5 IUDv. en kwitantie n°. 7 ace.
In een andere gemeente, op volgbrief n°. 8 IUDv.
(21)  Op bevonden ondermaat is geen straf gesteld. Alléén de accijns wordt
er van betaald en is, des noods, verhaalbaar bij parate executie. (Vz. 1831,
no. 181).
Overmaat heeft alléén vermeerdering van debet teugevolge.
(Vz. 1831, n». 182 en 183).
-ocr page 186-
160
restant in entrepot is overgebleven, mits dat restant alsdan in
eens worde uitgeslagen. (22).
Deze bepalingen gelden ook voor de uitslagen uit publiek en-
trepót.
Art. 10. Bij aanpeil van particulier entrepot wijst de entre-
positaris den ambtenaren aan welke wijn nog onverwerkt voorhan-
den is in de fusten, waarin hij als wijn op de moer is ingesla-
gen. Voor dezen wijn wordt de korting voor moeren en droeven
bij de afsluiting der rekening niet in aanmerking genomen en
blijft het recht op die korting bij een volgende afsluiting voor-
behouden. (23).
Op dezelfde wijs kan bij uitslag met bestemming naar een ander
entrepot, op verlangen van den entrepositaris, wijn op de moer
met overdracht van het recht op de korting worden overgeschreven
op de rekening van den ontbieder. (24).
Art. 11. Voor verlies door lekkage en inteering in particulier
entrepot wordt een korting toegekend van Vs pet. per maand,
voor zooveel dit bij aanpeil noodig blijkt. (25)
Deze korting wordt berekend over de hoeveelheid wijn, die
bij \'t einde van elke maand volgens de rekening in \'t entrepot
voorhanden moet zijn.
Art. 12. De particuliere entrepóts, uitsluitend dienende voor
den opslag van wijn, rechtstreeks van buiten \'s lands, (26) worden.
(22) Als restnntpartij moet worden beschouwd: het restant van ieng«iee-
len voorraad
die in entrepot voorhanden is geweest en dus niet het restant
van cenige soort of ingeslagen partij in \'t bijzonder.
(Vz. 1870, no. 128 § 15).
(23). Een peiling kan ten allen tijde plaats hebben; doch is in Januari
verplichtend.
(Art. 105 Alg. Wet).
Heeft geene aanwijzing van den onverwerkten voorraad plaats, dan wordt
de geheele voorraad als verwerkt beschouwd. (Res. 3 Dec. 1870 n°. 12).
De wijn, met recht op korting in entrepot verbbjveude, afzonderlijk op
\'t peilbewijs te vermelden en het bedrag dier korting in ééne som aan te tee-
kenen in kolom 16 der rekening. (Vz. 1870, n°. 128 § 16).
(24). De wijn moet zich dan echter nog bevinden in de fusten aangege-
ven bij art. 4. (Vz. 1870, no. 128 § 16).
(25) Is die korting voor eenig entrepot niet benoodigd, dan kan het over-
schietende in rekening gebracht worden op een ander entrepot van denzelfden
handelaar in dezelfde gemeente, (art. 8 al. 2). De korting voor lekkage
wordt berekend over de hoeveelheid, na aftrek der korting voor moeren en
droeven.
(Vz. 1870, n». 128 § 17).
Bidtengeicone korting kan worden verleend naar aanleiding van art. 97
en 282 Alg. Wet (Mem. v. toelichting).
(26). .Rechtstreeks van haten \'slands." Echter kan worden vergund om
-ocr page 187-
167
bij het toepassen van art. 97 Alg. vVet en van art. 4 der tegen-
woordige Wet, met het publiek entrepot gelijkgesteld, onderde
volgende voorwaarden (27):
a.     in elk der bedoelde entrepóts moet een doorgaande voor-
raad van minstens 500 hectol. wijn aanwezig zijn:
b.     Je ingang moet zijn onmiddellijk aan den openbaren weg.
en, bij \'t bestaan van meer ingangen tot hetzelfde entrepot, mag
tegelijkertijd slechts één er van geopend zijn;
c.    de zoldering van de kelders of andere bergplaatsen, die
niet overwelfd zijn, alsmede de beschotten, de binnen- en ach-
terdeuren, en alle luchtgaten of andere openingen, moeten ten
genoegen van de Administratie, van binnen door pleisterwerk of
door andere bekleeJing zoodanig zijn ingericht, dat voldoende
waarborg tegen geheimen toegang of heimelijke afleiding van
wijn verkregen worde. (28).
De panden, waarvoor het genot van deze bepaling wordt ver-
langd, moeten daartoe, in \'t bijzonder, door den Prov. Inspec-
teur zijn goedgekeurd. Wordt na die goedkeuring in eenig op-
zicht niet aan de gestelde voorwaarden voldaan, dan kan de
Prov. Inspecteur de goedkeuring intrekken , indien, binnen een
door hem te stellen termijn , de voorwaarden niet worden na-
gekomen.
IV.
Verlengbaar crediet
Art. 13. Aan de handelaars in wijn wordt, behoudens borg-
stelling, crediet voor den accijns verleend:
wijn van buiten \'s lands aangevoerd op llijks-enlrepót en aldaar, — /onder
overschrijving, — op naam oan den wijnhandelaar ongeslagen, in te slaan
in diens particulier entrepot met behoud van de gunst van art. 12.
(Res. 8 Üec. 1870, n<>. 37).
(27). Zoolang de wijn in deze entrepóts blijft, komt geeu korting voor
moeren en droeven te pas. Bij opslag in gewoon partic. entrepot of op ver-
lengbaar crediet heeft de ontbieder het recht op die korting evenwel behou-
den. (art. 4. Zie ook vz. 1870, »•. 128 § 18).
Aan handelaars is vergund om wijn, opgeslagen in particulier-publiek en-
trepót (art. 12) over te brcugen naar panden, waarvoor gelijk recht is ver-
leend; mits die panden aan dezelfde firma toebehoorcn.
Uitslag aan andere handelaren op zoodanig entrepot kan niet worden to>
gestaan. (Res. 2 Dec. 1870 n°. 60).
(28). Omdat, in tegenstelling van gewoon partic. entrepot, voor deze
entrepóts niet het in- maar het mtgeslagene verantwoord moet worden, is
het noodig des te meer zekerheidsmaatregeleu tegen heimelijke uitslagen
te nemen.
-ocr page 188-
168
a. telkens voor één kwartaal (29), voor den wijn, bij den
aanvang van het kwartaal bij hen in voorraad, en
6. tot het einde van elk kwartaal, en verlengbaar volgens
litt. a, voor den wijn, dien zij gedurende den loop van het
kwartaal op den voet van dit hoofdstuk inslaan.
Inslag van wijn, met genot van verlengbaar crediet, kan ge-
sehieden: rechtstreeks van buiten \'s lands en uit entrepot, of
niet overschrijving van zoodanig crediet uit andere bergplaatsen,
mits in geen geringere hoeveelheid dan van vier hectoliter. (30).
Art. 14. De bergplaatsen van wijn, onder verlengbaar cre-
diet, worden met aanwijzing van straat, wijk, sectie en nomnier,
schriftelijk aangegeven bij den ontvanger der gemeente, waarin
ze gelegen zijn. (31).
Art. 15. Bij verzending van wijn naar elders met overschrijving
van \'t verlengbaar crediet of tot opslag onder afloopend crediet,
geeft de ontvanger den afleveraar, op diens schriftelijke aan-
vraag, een overschrijvingsbiljet af (32), aanwijzende: hoeveelheid
wijn, naam en woonplaats van don ontbieder en datum van
verzending.
Bij ontvangst stelt de ontbieder op \'t biljet de verklaring,
dat hij verlangt de daarin vermelde partij wijn op zijne rekening
te doen overschrijven. Hij levert daarna \'t biljet in bij den
ontvanger, onder wiens kantoor zijn bergplaats behoort, ter
debiteering van de ontvangen partij wijn op zijne rekening en
ter terugzending van \'t biljet.
De vorige alinea is mede van toepassing op de volgbrieven,
waarop wijn rechtstreeks van buiten\'s lands of uit entrepot wordt
ingeslagen.
De debiteering geschiedt steeds op de rekening over het kwar-
taal, waarin het overschrijvings-biljet of de volgbrief is afgege-
ven,
behoudens het bepaalde bij \'t volgend artikel.
Art. 16. Wanneer wijn, bestemd om onder verlengbaar cre-
(29). Zie art. 17.
(30). Dus kan geen inlandsc/ie wijn op verlengbaar crediet genomen
worden.
Ook het vruchtenuat, bedoeld bij art. 2, ofschoon overigens met wijn
gelijkgesteld, kan niet op verlengbaar crediet genomen worden omdat het
geen drinkbare wijn is en dus niet in de aangifte volgens art. 17 opge-
nomen mag worden, (art. 24).
(31). De aangifte geschiedt in \'t register ace. n°. 1.
De bergplaatsen zijn dus onderworpen aan visitatie volgens art. 196 Alg. wet.
(Vz. 1870 iio. 128 § 20.)
(32). Ace. n». 28 (vz. 1870 n<>. 128 § 21).
Deze biljetten worden, na zuivering, teruggezonden op gewone staten
n«. 34 ace.
(Zie vz. 1863 n<>. 166).
-ocr page 189-
169
diet te worden opgeslagen, verzonden wordt in de laatste dagen
van een kwartaal, zoodanig dat de inslag ter bestemmingsplaats
niet in hetzelfde kwartaal kan plaats hebben, geschieden de in-
lading ter plaatse van verzending \'en de lossing ter plaatse van
bestemming in tegenwoordigheid van ambtenaren, die daarvan
eene verklaring stellen op \'t document. (33).
Wordt in \'t voormeld geval de wijn niet vervoerd langs eer»
spoorweg, of met eenig ander erkend openbaar vervoermiddel,
waarmede een geregelde dienst wordt waargenomen, dan is de
vervoerder bovendien gehouden om \'t document op den eersten
dag van \'t volgend kwartaal te vertoonen aan een ambtenaar der
rechten en accijnzen, ter plaatse waar de wijn zich alsdan bevindt.
Die ambtenaar overtuigt zich dat de wijn aanwezig is; en
stelt daarvan een verklaring op \'t document.
Indien aan de voorschriften van dit artikel is voldaan , wordt
de ontbieder gedebiteerd over \'t kwartaal waarin de inslag plaats
heeft.
(34).
Art. 17. Op den laatsten werkdag van elk kwartaal, in-
gaande 1 Januari, 1 April, 1 Juli en 1 Oetober, levert de han-
delaai\', vóór acht ure \'s avonds, bij den ontvanger, tegen be-
wijs, een onderteekende aangifte in (35) van den wijn , in de
bergplaatsen voorhanden.
De aangifte wijst voor elke bergplaats afzonderlijk aan :\'t getal
gevulde fusten van elke soort, met den gezamentlijken inhoud dei-
soort; alsmede, voor den gebottelden wijn , \'t getal gevulde llesschen
en haar inhoud , afzonderlijk voor elke partij llesschen. die bij elkan-
der in hetzelfde hok of op denzelfden hoop zijn gepakt of gestapeld ,
of op andere wijs van andere partijen zijn afgescheiden. (36).
(33). Omdat wijn, buiten de liuie, vrij vervoerd kaa worden en de
Administratie in den regel geen toezicht houdt op iu- en uitslagen onder
verlengbaar crediet, zijn de bepalingen van dit art. uoodig, om te voor-
komen dat aangiften voor fictieve verzendingen worden gedaan ter verkrijging
van verlenging van crediet.
Tegen het niet nakomen van deze bepalingen is overigens geeu straf be-
dreigd. Het gevolg er van is alleen de toepassing vau art. 15 , d. i. debiteering
van den ontbieder op rekening van \'t kwartaal waarin \'t biljet is afgegeven,
(Vz. 1870 n<>. 128 § 23).
(34). En anders over \'t kwartaal waarin \'t biljet is afgegeven, ^zie aaut. 33.)
(35). Ace. no. 29.
Deu 25 of 26 der laatste maand van \'t kwartaal zendt de Onvanger den
handelaar twee formulieren. Het niet ontvangen vau die formulieren be-
ueemt echter de verplichting tot het. doen der aangifte niet.
(Vz. 1870 no. 128 § 24).
(36). Aangifte als wijn, van een vloeistof uiet beantwoordende aan de
eischen van art. 24, wordt gestraft met een boete vau 10 X ace. vau de
aangegeven hoeveelheid, (art. 42h).
-ocr page 190-
170
Door fusten van ééne soort worden verstaan die, welke in
den handel onder dezelfde benaming bekend zijn en nagenoeg
denzelfden inhoud hebben.
Art. 18. Er kan geen aangifte worden gedaan wanneer de
voorraad wijn, bij alloop van een kwartaal, onder verlengbaar
crediet in de bergplaatsen van den handelaar in dezelfde ge-
meente voorhanden, te zamen met den voorraad dien hij op
gezegd tijdstip in die gemeente in entrepot heeft, niet meer
bedraagt dan 50 hectoliter. De hoeveelheid in entrepot voor-
handen kan blijken uit de entrepót-rekening.
In dat geval, even als bij het niet inleveren der aangifte vóór
het tijdstip bij art. 17 voorgeschreven, wordt de handelaar,
voor de toepassing van art. 13 litt a en van de 2° alinea van
art. \'22, geacht geen wijn in zijne bergplaatsen voorhanden te
hebben. (37).
Ook mogen niet in de aangifte begrepen worden partijen ge-
bottelden wijn, elk minder dan 100 liter inhoudende (38).
Art. 19. De ontvanger kan, op den dag der aangifte of op
den eersten daarop volgenden werkdag, de opneming gelasten
van den voorraad wijn in een of meer bergplaatsen, waarvoor
aangifte is gedaan volgens art. 17.
Met die opneming wordt alsdan aangevangen vóór zes ure
des avonds van laatstgenoemden dag. (39).
Zoolang de opneming niet is afgeloopen kunnen de bergplaatsen
onder onafgebroken bewaking van ambtenaren gehouden worden.
Wanneer bij de opneming (40) een tekort wordt bevonden,
wordt, voor de toepassing van art. 18 en van art. 22 al. 2,
slechts de werkelijk aanwezige hoeveelheid als voorraad beschouwd.
De handelaar is verplicht de aangegeven fusten van elke soort
en de verschillende partijen gebottelden wijn afzonderlijk aan te
wijzen, bij gebreke waarvan de betrokken fusten of partijen niet
in de opneming begrepen worden. (41)
Er bestaat overtreding, wanneer het te kort 5 pet. of daar-
(37). Voor dezen wijn komt dus geen debiteering op nieuwe rekening te
pas, maar is toepasselijk het bepaalde bij art. 26 en 27.
(Vz. 1870, n». 128 § 25).
(38). De flesscheu moeten zooveel doenlijk bij elkander gehouden worden,
(art. 39). Bij elkander geplaatste manden, elk een bepaald aangewezen ge-
tal flessohen inhoudende, kunnen echter als ée\'ne partij aangemerkt wordeu.
(Vz. J870, no. 128 § 26).
(39). Grondige opneming van den voorraad is niet verplichtend. In den
regel is globale opneming voldoende, maar deze moet dan ook niet wor-
den nagelaten. (Vz. 1870, n». 128, $ 27).
(40). Op aangifte van art. 17.
(41). Gebottelden wijn, minder dan 100 liter, buiten rekening laten (art. 18).
-ocr page 191-
171
boven bedraagt, berekend over den geheelen voorraad, die volgens
aangifte in dezelfde bergplaats aanwezig moet zijn. (42).
Art. 20. Er mag in- en uitslag plaats hebben tusschen de
inlevering der aangifte, volgens art. 17, en het tijdstip waarop
de opneming volgens art. 19 uiterlijk kan worden aangevangen,
of wel terwijl deze opneming plaats heeft. In dat geval geeft,
de handelaar er van kennis aan den ontvanger.
Ueze kennisgeving doet hij met aanbieding of bij \'t aanvra-
gen van \'t betrokken document. Geschiedt dergelijke in- of
uitslag zonder document, dan wordt zij vervangen door een
schriftelijke aangifte.
De ontvanger teekent het document of de aangifte voor gezien,
met vermelding van het tijdstip, waarop de in- of uitslag zal
plaats hebben. Aan dat visum kan de voorwaarde verbonden
worden dat het alleen kracht zal hebben, wanneer de wijn
onder toezicht van ambtenaren wordt in- of uitgeslagen.
Bij het opmaken van de uitkomst der opneming wordt de be-
vonden voorraad vermeerderd met de hoeveelheid op den voet
van dit artikel vóór of gedurende de opneming uitgeslagen en
niet in de opneming begrepen; terwijl daarentegen van den be-
vonden voorraad wordt afgetrokken de hoeveelheid, vóór of ge-
durende de opneming op dien voet ingeslagen en in de opne-
ming begrepen.
Het is verboden om, gedurende het tijdsverloop in de 1° alinea
vermeld, zonder inachtneming van de voorschriften van dit ar-
tikel, wijn in te slaan in eenbergplaats, begrepen in de bij
art. 17 voorgeschreven aangifte.
Wijn, in strijd hiermede ingeslagen, blijft bij de opneming
buiten aanmerking, onverminderd de straf op de overtreding
van dit verbod. (43).
Art. 21. Op de hoeveelheid wijn, onder verlenr/baar crediet
ingeslagen, wordt voor verlies, door lekkage en inteering, een
korting toegekend van één pet. voor elk kwartaal. (44).
(42). Vloeistoffen, niet beantwoordende aan de eischen van art. 24, worden
niet in aanmerking genomen en deswege boete van 10 X ace. verbeurd,
(art. 24 al. 3 en art. 42b).
Bij overtreding van art. 19 al. 5 wordt de aangever beboet voor één-
maal den accijns van de hoeveelheid, welke boven de speling te kort is be-
vondeu. (art. 421).
De accijns van het tekort wordt op de gewone wijze ingevorderd. Alleen
de aanwezig bevonden hoeveelheid wordt als voorraad beschouwd.
(43). Boete van ƒ 50.— tot ƒ 300.— (art. 42«).
(44). Ueze korting te verkenen na aftrek c. <\\. van die voor moeren en
droeven. (Vz. 1870, n». 128 § 17 en art. 4).
Wanneer in verlengbaar erediet wijn verloren gaat, door brand of andere
oorzaak van hoogere macht, kan volgens art. 282, 2e lid, Alg. Wet, kwijt-
-ocr page 192-
172
Die korting wordt berekend over den voorraad bij \'t einde
van \'t kwartaal voorhanden, verminderd met de hoeveelheid,
waarvoor, gedurende de laatste maand van \'t kwartaal, debiteering
heeft plaats gehad wegens inslag uit entrepot. (45).
Art. 22. Met iederen handelaar wordt over elk kwartaal een
rekening gehouden door den ontvanger, onder wiens kantoor de
in art. 14 bedoelde bergplaatsen gelegen zijn. (46).
Op die rekening worden als debet gebracht:
a.    de bij den aanvang van het kwartaal voorhanden voorraad (47).
b.     de hoeveelheden, in den loop van het kwartaal op volg-
brief, overscbrijvings-biljet of vervoer-biljet ingeslagen (48).
Op de rekening worden als credit gebracht de wijn :
a.     afgeleverd met overschrijving van verlengbaar crediet of
verzonden naar een andere. niet in dezelfde rekening begrepen
bergplaats (49);
b.     afgeleverd aan andere handelaars op a/loopend crediet (50):
c.     naar buiten \'s lands verzonden (51);
d.     de voorraad op nieuwe rekening over te brengen (52);
e.    de kortingen volgens art. 4 en 21;
ƒ. de wijn, waarvoor de accijns betaald of volgens art. 27° op
afloopend crediet overgebracht is.
Art. 23. Uitvoer naar buiten \'s lands met afschrijving geschiedt
in geene geringere hoeveelheden dan van 35 liter. (53).
De crediteering voor den uit te voeren wijn kan voorloopig ge-
schieden, zoodra de verklaring van art. 69. Alg. Wet is ingeko-
men. De handelaar blijft in dit geval aansprakelijk en de door
hem gestelde borgtocht blijft verbonden voor den accijns, tot dat
schelding gegeven wordeu als vau het verlies voldoende kan blijken
(Res 16 Sept. 1870 n°. 17).
(45). Onverschillig of dit is publiek of particulier entrepot. (Vz. 1870,
no. 128 § 28).
(46). Voor deze rekening wordt gebezigd het model ace. n<>. 27.
(Vz. 1870 no. 128 § 29).
(47). Mits deze voorraad, te zamen met die in entrepot voorhanden ,
minstens 5000 liter bedraagt. (Art. 18).
(48). \'tZij vau buiten \'s lands, uit entrepot of met overschrijving van
verlengbaar crediet, in hoeveelheden vau minstens 400 liter. (Art. 13).
(49). Minimum 400 liter (Art. 13).
(50).            idem                  (Art. 27).
(51). Minimum 35 liter (Art. 23). Ook met oorlogschepen. (Zie aaut.
op prt. 8).
(52). Zie art. 18.
(53). Reeds onder aaut. 51 opgeuoineu.
Aangifte tsa uitvoer eener vloeistof, niet voldoende aan de eisenen vau art.
24, is strafbaar naar art 424; terwijl alsdan het consent niet wordt afge-
teekend. (art. 24, 3" lil).
-ocr page 193-
173
de uitvoer heeft plaats gehad en het betrekkelijk consent afge-
teekend is teruggekomen.
Art. 24. In een aangifte volgens art. 17, of wel tot uitvoer
met afschrijving, mag geen andere wijn begrepen worden dan die
volgens handelsgebruik als drinkbaar is te beschouwen, niet is
vervaardigd uit of vermengd met sap of aftreksels van andere
vruchten dan druiven en rozijnen, en die minstens tien liter
alcohol per hectoliter bevat, bij een warmte van \'15» C. (54).
Voor f/ebottehlen wijn wordt dit minimum bepaald op 6 liter
per hectoliter voor de Rijn- en Moezelwijnen en op 8 liter per
hectoliter voor alle andere soorten.
üe wijnen, die niet aan deze vereischten voldoen, worden,
bij de opneming volgens art. 19 of bij de afteekening van \'t
consent tot uitvoer, als niet aanwezig beschouwd, onverminderd
de straf op de overtreding van voormeld verbod.
Art. 25. De handelaar is gehouden om vóór het einde der
eerste maand, volgende op elk kwartaal, zijn rekening met den
ontvanger ai te sluiten en die afsluiting mede te tcekenen.
Bij gebreke van hieraan te voldoen , wordt de rekening een-
zijdig door den ontvanger gesloten , zonder dat de handelaar te-
(54). L)e beoordeeling of een vloeistof al dan niet is „drinkbare wijn,\'\'
is opgedragen aan de Commissie (art. 31). Wijn, die niet aan de vereischten
voldoet, wordt als niet aanwezig beschouwd (art. 243). Bovendien wordt
verbeurd een boete van 10 X ace. (art. 424.)
Het onderzoek moet minder loopen over het gehalte van den wijn, dan
wel als hij werkelijk als drinkbaar is aan te merken en niet als een vloeistof
die alleen is samengesteld om te speculecren op de afschrijving of op uitstel van
betaling. Wordt zoodanig opzettelijk onderschuiven vermoed en bij afstoking
het mindere gehalte mede geconstateerd, dan moet gehandeld worden volgens
art. 243 en art. 424 (Vz. 1S70 n». 128 § 30 en 31).
Dat meer op het drinkbare als handelswijn dan op het gehalte moet
worden gelet, is nader opgemerkt, daar o. a. eenige soorten Bordeaux-ieijn
een lager gehalte hebben dan 10 pet. (soms 8 a 9 pet.), zoodat groote om-
zichtigheid gevorderd wordt in de toepassing dezer bepaling, wanneer het
geldt wijnen die in redelijken zin als drinkbaar zijn aan te merken. Alleen
bij vermoeden van misbruik moet alzoo worden geageerd.
(Re». 17 Sept. 1870 no. 72).
Worden vloeistoffen aangebodeu als voorraad onder verluigbaar crediet of
ten uitvoer met afschrijving, waarvan de smaak, kleur of wel eenige andere
hoedanigheid een verboden vermenging met vruchtensap doet vermoeden, dan
moeten van die vloeistoffen proeven genomen worden van minstens ée\'n liter;
overigens op den voet van art. 3.3. Eén dier proeven wordt, door tusschen-
komst van den Inspecteur, aan \'t Hoofdbestuur opgezonden tot onderzoek.
Bij voldoende zekerheid van fraude kan echter dadelijk bekeuring worden
ingesteld. Moet het aangeboden vocht spoedig verzonden worden, dan kan,
des uoods, gehandeld worden in den geest van art. 32, 8« lid.
(Res. fi Octb. 1870 n». 54). (Zie voorts vz. 1870 no. 128 § 30—32).
-ocr page 194-
\\l\'v
gen de uitkomsten der afsluiting in verzet kan kennen De ont-
vanger geeft hem alsdan schriftelijk kennis van die uitkomst.
Misstellingen in een afgesloten rekening kunnen binnen zes
maanden
na de afsluiting, op machtiging van den Minister,
hersteld worden.
                    >
Art. 2G. De accijns van den wijn , die in den loop van een
kwartaal tot binnenlandsch verbruik is uitgeslagen, is invorder-
baar ééne maand na afloop van dat kwartaal, tenzij hij vroe-
ger is betaald of overgebracht wordt op de rekening wegens
afloopend crediet volgens art. 27\\
Het debet. verminderd met de crediteeringen volgens art. 22
litt. a tot e, wijst de hoeveelheid aan. die geacht wordt tot bin-
nenlandsch verbruik te zijn uitgeslagen.
V.
Afloopend crediet.
Art. 27. Onverminderd het verletvjbuar crediet, wordt aan
den handelaar, behoudens borgstelling, afloopend crediet toege-
f-taan voor den accijns van den wijn, die :
o. volgens art. 26, bij het einde van een kwartaal, geacht
wordt uit zijne bergplaatsen onder verlengbaar crediet tot ver-
bruik te zijn uitgeslagen:
b. \'m een kwartaal, met aangifte voor afloopend crediet bij
hoeveelheden van minstens vier hectoliter, door hem is ingesla-
gen , rechtstreeks van buiten\'s lands , uit publiek of particulier
entrepot of uit bergplaatsen onder verlengbaar crediet van een
anderen handelaar (55).
De aanspraak op afloopend crediet vervalt echter voor den ac-
cyns van den wijn , gedurende een afgeloopen kwartaal volgens
litt. a en b in verbruik gebracht of ingeslagen, wanneer de hoe-
veelheden te zamen minder dan 10 hectoliter bedragen (56).
De accijns van den wijn, waarvoor de handelaar over \'t bedoelde
kwartaal volgens litt. h reeds is gedebiteerd, is alsdan mede in-
vorderbaar op !\'et tfldstip in de i°. alinea van art. 26 genoemd.
Art. 28. \'t Afloopend crediet vervalt in drie termijnen, na vei-
loop van drie. zes en nec/en maanden, telkens voor \'/, gedeelte
van :t bedrag.
f55,i Dus kan geen overschrijving van afloopend crediet plaats hebben.
Voor inlawhchen wijn is noch verlengbaar , noch afloopend crediet toege-
staan.
(Zie ook aant. 30 op art. 18).
(56) Credieten beneden f 200.— loopen dus slechts een maand na het
kwartaal, (art. 26, 1* lid).
-ocr page 195-
\\r.5
De termijnen van \'t afloopend crediet vangen aan op den 15(-1\'
dag der laatste maand van \'t kwartaal, waarin de wijn, waarvoor
de debiteering heeft plaats gehad, wordt geacht in verbruik te
zijn gebracht (57). De wijn bedoeld bij art. 27b wordt geacht in
verbruik te zijn gebracht in het kwartaal, waarin de documenten
zijn afgegeven. (58).
De rekening wegens afloopend crediet moet aangezuiverd wor-
den door betaling van \'t verschuldigde vóór of op den vervaldag
van eiken termijn (59).
VI.
Bijzondere bepalingen omtrent den inlandschen wijn.
Art. 29. Als fabrikanten van belastbaren inlandschen wijn
worden aangemerkt zij, die, elders dan in een azijnmakerij, sappen
1 rekken uit of aftreksels maken van druiven, rozijnen, krenten
en alle andere versche of gedroogde boomvruchten, behalve aal-
bessen of frambozen, onverschillig of zij die sappen of aftreksels
al dan niet in gisting brengen.
Hiervan is uitgezonderd het vervaardigen van vruchtensappen
voor eigen huiselijk gebruik, in hoeveelheden van hoogsten 50 liter.
Art. 30. De hoeveelheid wijn, die volgens de aangifte des fa-
brikants en de opneming der ambtenaren vervaardigd wordt,
strekt tot grondslag voor de heffing van den accijns.
De verordeningen omtrent de heffing en verzekering van dezen
accijns worden bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur
vastgesteld. (CO), /jtfj e-V &Ö ~, (f<-\'s
Vijf jaren na hare uitvaardiging houden die verordeningen op
van kracht te zijn.
Zij moeten binnen dien tijd door wettelijke bepalingen vervan-
gen worden.
\'t Is verboden om een fabriek of inrichting tot het ver-
vaardigen van belastbaren wijn in werking te hebben of te bren-
(57). De accijns, waarvoor de handelaar volgens alt. 27a is gedebiteerd
op den 1\'u Juli, moet dus worden aangezuiverd op den lö\'n Septb. voor i,
15 Dec. i rn 15 Maart ^; omdat de termijnen aanvangen op den 15e" Juni,
(58). De hoeveelheid wijn, ingeslagen op document afgegeven tusscheu 1
Juli en 1 Oct, moet dus worden veraccijnsd op 15 Dec voor ^, 15 Maart
, en 15 Juni £; omdat de termijnen aanvangen op 15 Septb
(59)   Er kan dus geen oversc/irijriug van afloopend crediet plaats hebben.
(Vz. 1870, n". 128 « 34).
(60)  Overtreding van die verordeningen, voor zooveel daarop bij art. 42
of bij de Alg. Wet geen straf is bedreigd, wordt beboet met ƒ50.— tot/500.—
(art. 43).
-ocr page 196-
I 7G
gen, zonder daarvan vooraf de aangiften te hebben gedaan, bij
de voormelde verordeningen voorgeschreven (61).
Het in gisting brengen van andere dan de in \'t vorig artikel
vermelde zelfstandigheden, waaruit een alcohol houdende vloei-
stof kan worden verkregen, in panden niet vallende onder de
bepalingen der wetten omtrent den accijns op ?t gedistilleerd
of de bieren en azijnen, wordt met het ongeoorloofd vervaardi-
gen van wijn gelijk gesteld.
VII.
Algemeenc bepalingen.
Art. 31. Er worden twee Commissièn van deskundigen inge-
steld, eene te Amsterdam en eene te Rotterdam , waaraan opge-
dragen wordt om te beslissen in geschillen, die bij de toepassing
dezer wet ontstaan omtrent de volgende vragen:
a. of aftreksels of sappen al of niet behooren tot die, om-
schreven bij art. 2 alinea. 3 ;
• 6. tot welke soort de wijnen behooren voor de toepassing van
art. 4 en 24;
c. of een vloeistof voor de toepassing van art. 7 en 24 , al
of niet als drinkbare wijn is te beschouwen.
Iedere Commissie bestaat uit drie leden, waarvan een voorzit -
tend lid door den Minister, één lid door de kamer van Koop-
handel en één door de Arr. Rechtbank benoemd en zoo noodig,
ontslagen worden. De leden worden voor den tijd van twee jaren
aangesteld, doch zijn op nieuw benoembaar.
Er worden op denzelfden voet voor elk der leden, en op hunne
aanbeveling, een of twee plaatsvervangers benoemd, ten einde
hen bij verhindering te vervangen.
De leden en hunne plaatsvervangers leggen in handen van den
President der Rechtbank den eed of de belofte af, dat zij de hun
opgedragen werkzaamheden, in overeenstemmig met de bepalingen
dezer wet, ter goeder trouw zullen vervullen.
De Commissiën vergaderen op uitnoodiging van \'t voorzittend
lid, zoo dikwijls dit noodig is. Mocht een der leden ontbreken
en voor dit lid ook geen plaatsvervanger beschikbaar zijn, dan
i treedt daarvoor in de plaats een door den voorzitter aan te wij-
zen controleur.
Aan elk der leden door de kamer van Koophandel en de Recht-
bank benoemd wordt een vergoeding toegekend.
(61) Op straffe var. ƒ 500.— boete en verbeurte der werktuigen (art. 42d).
-ocr page 197-
177
Art. 32. De bevoegdheid tot het verlangen eener herveriflca-
tie van wijn of van moeren en droeven blijft wederzijds voorbe-
houden bij alle opnemingen , in overeenstemming met de bepalingen
dezjr Wet en der Alg. Wet. (63). Die bevoegdheid is zoowel
voor een gedeelte als voor de geheele partij verleend.
Wordt, bij geschil omtrent de punten bij art. 31 genoemd, met
de tweede opneming volgens art. 150 Alg. Wet door een der par-
tijen geen genoegen genomen , dan worden onverwijld proeven
bij den Prov. Inspecteur bezorgd , ten einde tot onderzoek te worden
voorgelegd aan de hiertoe aangewezen Commissie, wier uitspraak
beslissend is.
In afwachting van die uitspraak kan de wijn ingeslagen, uit-
geslagen en verzonden worden; mits, behalve de opgezondene,
ook nog andere proeven bij den ontvanger of entreposeur worden
nedergelegd en zoo noodig borg worde gesteld voor den accijns.
Wordt ten nadeele van den aangever of ander belanghebbende
beslist, dan betaald hij ƒ10. als vergoeding van kosten. (63).
Art. 33. De ambtenaren zijn bevoegd, om, bij opneming of
verificatie, proeven te nemen van vloeistoffen en andere zelfstan-
digheden.
Zij geven van de proeven, die ze verlangen mede te nemen ,
een bewijs af.
De belanghebbende kan ook vorderen dat proeven worden ge-
nomen, mits hij flesschen of andere voorwerpen levere, geschikt
tot berging van de hoeveelheid, welke de ambtenaren voor de
proeven noodig achten. In geval van bekeuring worden de proe-
ven in dubbel genomen.
De proeven, genomen volgens dit en \'t vorig artikel, worden
dadelijk verzegeld. De belanghebbende wordt uitgenoodigd om
zijn cachet naast dat der ambtenaren op de proeven te plaatsen,
of het papier, waarop \'t cachet gesteld wordt, dooi\' zijne hand-
teekening te waarmerken.
Art. 34. De uitsluiting, omschreven bij art. 275 litt. c Alg.
Wet, wordt ten aanzien der borgstellingen voor wijn-accijns,
opgeheven , mits dezelfde personen niet wederkeerig voor elkander
borg zijn.
Art. 35. Bij uitvoer met afschrijving of bij doorvoer van wijn,
creschiedt de uitvoer langs de rivieren en te lande alléén langs
de kantoren daartoe bij KB. in \'t bijzonder aangewezen. (64)
62). Zie art. 150 Alg. Wet.
(,63). Deze vergoeding wordt ah buitengewone ontvangjt verantwoord.
(Vz. 1870, n°. 128 § 37).
(64). Deze kantoren zijn aangewezen bij verz. 1870 n°. 147.
12
-ocr page 198-
178
In bijzondere gevallen kan de Minister, onder de noodige voor-
zienir.gen , den uitvoer langs andere kantoren toelaten.
Art. 30. Het alcohol-gehalte van wijnen wordt bepaald op
dezelfde wijs waarop, volgens de voorschriften, krachtens art. 3
§ 1, Wet van 20 Juni 1802 Stbl. n°. 02 (vz. 1803 n«. 60.), de
sterkte wordt opgenomen van gedistilleerd, dat vermengd of be-
reid is met zelfstandigheden, die de juiste opneming der sterkte
met den vochtweger verhinderen.
Art. 37. De bepalingen dezer wet, ten aanzien van de hande-
laars of entrepositarissen . zijn ook van toepassing op vennootschap-
pen van koophandel.
Art. 38. Moet een belanghebbende uitgenoodigd worden om
bij eenige verrichting der ambtenaren tegenwoordig te zijn, of
moet hein eenige aanzegging , uitnoodiging of uitreiking gedaan
worden, dan kan dit bij zijne afwezigheid geschieden aan zijn
gemachtigde, zijn meesterknecht of, in\'t algemeen, aan dengene
die namens of van wege hem tegenwoordig is.
Art. 39. De handelaar, die verlengbaar crediet geniet, of de
entrepositaris is gehouden om, bij het opnemen of peilen van
den voorraad wijn, de fusten zoodanig te doen plaatsen dat die
opneming of peiling gevoegelijk kan geschieden , en, voor zoover
de ambtenaren zulks vorderen, hokken, kisten of manden gebottelde
wijn te doen ontpakken.
In geval van nalatigheid ten deze, worden, bij opneming volgens
art. 19, de fusten of flesschen, ten aanzien waarvan aan voor-
meld voorschrift niet wordt voldaan, buiten de opneming gela-
ten: terwijl bij andere opnemingen de werkliedenen werktuigen,
noodig om de bedoelde werkzaamheden te verrichten, door de
ambtenaren in dienst genomen of aangeschaft worden. ten koste
van den betrokken handelaar.
Bij opneming van gebottelden wijn kunnen (65) de ambtenaren,
op verzoek van den belanghebbende, de hoeveelheid berekenen
naar den inhoud van eenige ledige flesschen van gelijken vorm
en grootte.
Art. 40. De art. 100. 1G7 en 109 der Alg. Wet gelden óók
voor vervoer van wijn aan de zeezijde op het terrein van toezicht,
omschreven bij art. 177 dier Wet.
Art. 41. In verband niet art. 2 dezer Wet, worden, met \\vij-
ziging van het tarief van invoerrechten, appel- en peerendrank
vrijgesteld van invoerrecht. \'00).
(65). <1. i. dus geen verplichting (Memorie van toelichting:.
(66). Die dranken zijn nu a\'.s wijn belast en worden du» als aceijnsgocd
beschouwd en behandeld.
-ocr page 199-
179
VIII
Boelen en straffen.
Art. 42. De hierna vermelde overtredingen worden gestraft
als volgt:
er. de overtreding bedoeld bij de laatste alinea van art. 19,
met een boete ten bedrage van den accijns der boeveelheid,
welke boven de toegelaten speling te kort is bevonden:
b.  overtreding van \'t verbod van art. 24, met een boete van
•10 x den accijns van den wijn die niet aan de vereisebten voldoet;
c.  Het verrichten van hetgeen bij art. 5, de eerste twee ali-
nea\'s van art. 6 of de laatste alinea van art. 20 verboden is,
met een boete van / 50. tot /"300 ;
d.   het in werking hebben of brengen van een fabriek of in-
richting, waarin, in strijd met art. 30, wijn wordt vervaardigd,
met een boete ten laste van den bezitter der fabriek of inrich-
ting, van ƒ500. en verbeurte der in gebruik bevonden werk-
tuigen.
Art. 43. Overtreding van de voorschriften der verordeningen ,
bedoeld bij art. 30, voor zoover daartegen bij art. 42 of bij de
Alg. Wet, geen straf is bedreigd, wordt gestraft met een boete
van ƒ50 tot ƒ500.
IX.
Overgangs- en slotbepalingen.
Art. 44. Bij verandering van een particulier entrepot in een
bergplaats onder verlengbaar crediet, met overschrijving van den
voorraad op de credietrekening. kan, voor den wijn op fust
voorbanden, dezelfde korting voor moeren en droeven worden toe-
gekend als volgens art. 4: mits tot geen hooger bedrag dan
waarvoor nog korting kan worden genoten volgens de entrepót-
rekening.
                                                                                                                              _«.
12*
-ocr page 200-
SUIKER.
I&65
Wet van 2 Juni W4S, Stbl. n°. 63, (verz. 1865 no. 48) enz.
i.
Bedrag van den accijns.
Art. I. Er wordt een accijns geheven op de suiker, ten be-
clrage van /\'27 per 100 kilogr. drooge witte broodsuiker, en
voor grootere of kleinere hoeveelheden naar evenredigheid.
Art. 2 § \'1. Andere dan drooge witte broodsuiker wordt naar
hare soort en hoedanigheid in de percentsgewijze verhouding,
welke hierachter in kolom 3 is aangewezen, tot het voormeld
bedrag belast • (1).
(1) Zie Je instructie omtrent ilc klassificatiën en verificatiën van suiker,
bij vz. 1807, no. 120.
-ocr page 201-
181
SOORT EX KLASSE
W
tx \'
Bedrag van den accijns per 100
klgr., in verband met art. 1 berekend
DER
il
m
naar de verhoudingen der voor-
gaande kolom. (Bij wijziging der
SUIKER.
5|-J
i.«
verhoudingen krachtens art. 8 en 6,
ï %--
1f>sl
woidt het accijns-bedrag daarmede
\'jl1
> Hi
in verband gebracht).
•3.SÜ
•= S Sl
1
2
3
4
s Je . • i Melis en lompen;
(2)
• jBJ g i eu alle gebrokeu, ge-
"^ ünï i stampte, gemalen,
g i ? poeder- en gcturbi
.^1^ , lieerde suikers bo-
\'S j~ ~ 1 ven het Java-noin-
\'Z 1"? 1 nier 20......
1,00
1,07
0,94
/ 27.00
. 28.89
« 25.38 i
••3 » « Kaudij.....
ï Eerste klasse ....
18—15
o £ ] Tweede » ....
14—10
0,88
• 23.76 1
£ i| < Derde - ....
9—7
0,80
. 21.60 [ w
OS \'S 1 Vierde » ....
ben. 7
0,67
, 18.09\'
1 Buitengewone klasse.
20eul9
gelijk gesteld met de eersteklasse.
Basterden, — in klassen verdeeld
gelijk de ruwe suikers (4).
Melado, — waaronder mede begre-
peu worden alle suikersappeu, on-
afgewerkte stroop en melasse (5)
welke meer dan tien pel. vaste,
voornamelijk uit greiuaclitige sui-
ker samengestelde bestauddceleu
bevatten, of iu vloeibaren staat een
suikergehalte hebben van meer dan
0,67
ƒ 18.09 1
\\ (3)
Druivensuiker, — vaste, korrel-
achtige en poedersuiker uit zet-
meel (6).............
0,67
» 18.091
(2). Bij herleiding van ruwe suiker of basterden tot drooge witte brood-
suiker, moet de breuk van % klgr. verwaarloosd en daarboven voor een
geheel geaomeu worden. Is meer dau een suikersoort in hetzelfde document
be grepen, dau moet het forcement genomen worden op het totaal der ver-
schillende herleidingen. (Rea. 15 Mei 1868, n°. 18).
(3). Ingevolge art. 5 der wet zijn deze rendementen vastgesteld ua afge-
loopen proefstokingeu te Keulen, ten overstaan vau gevolmachtigdeu voor
Nederland, België, Frankrijk en Groot-Brittannii. (Vz. 1867, n°. 48).
(4). De accijns voor ruwe suikers en basterden mag alleen geheven wor-
den op de hiertoe aangewezen kantoren, (art. 12 wet, en vz. 1865 n». 64 § 2).
(5) Voor afgewerkte stroop of melasse, ingevoerd over kantoren voor
invoer van ruwe imker aangewezen, wordt slechts / 6.— betaald.
(Art. 40 $ lb).
(6). Bij vz. 1866, n". 117, is voorgeschreven hoe men druivensuiker
(glucose) van aardappelmeel kan onderscheiden.
-ocr page 202-
182
§ 2. De ruwe suiker en de basterden, tusschen twee opvoi-
gende klassen inliggende, worden beschouwd te behooren tot de
laagste dier klassen. (7).
Art. 3. (8).
Art. 4. (9).
Art. 5. (10).
II.
Inlandnehe suikerfabrieken (11).
III.
Invoer, tarra.
Art. 10 § 1. De accijns is verschuldigd bij den invoer en
wordt berekend naar het door ambtenaren opgenomen gewicht der
suiker en naar de soort en klasse bij de verificatie bepaald (12).
§ 2. Voor ingevoerde suiker, die niet bestemd is ten doorvoer,
noch tot opslag in entrepot of onder genot van crediet, moet
de accijns betaald worden op gewone kwitantie, aan het kantoor
van invoer of het betalings-kantoor of wel op de losplaats.
Art. 11 § 1. Bij invoer van ruwe rietsuiker en van melado
wordt slechts het bruto gewicht opgenomen (13). Daarop wordt
de volgende tarra verleend:
voor alle houten kisten en vaten 13 ten honderd:
voor kanassers en kranjangs 8 ten honderd;
voor dubbele zakken en alle andere dubbele emballage 4 en
voor enkele 2 ten honderd (14).
(7). Wanneer ze dus invallen tusschen de le en de 2e klasse, worden
ze geacht te behooren tot de 2e klasse.
(8) Omdat reeds aan art. 3 van \'t verdrag van 8 Nov. 1864 uitvoering
is gegeven, (vz. 1867, n°. 48), is deze bepaling vervallen.
(9). Ingetrokken.
(10). De wijzigingen waarvan hier sprake is, hebben reeds plaats gehad.
(Zie vz. 1867, n<>. 48).
(11). De bepalingen omtrent de binnenlandsche suiker zijn in een afzon-
derlijke wet opgenomen, bij verz. 1867, n°. 118.
(12). De instructie omtrent de klassificatie en verificatie is opgenomen in
vz. 1867, n°. 120 en komt in dit werk voor bij art. 35 van deze wet.
(13). Alleen voor ruwe rietsuiker en melado kan alzoo tarra toegekend
worden; voor alle andere suikers moet het netto gewicht opgenomen worden.
(Vz. 1865, n». 64, § 4).
(14). De tarra is \'oepaald overeenkomstig art. 15 van het verdrag verz.
1865 n°- 65. Bij \'t berekenen der tarra wordt de breuk van % klgr.
-ocr page 203-
183
§ 9. Geschiedt echter de invoer in andere Jan in gewone eni-
ballage voor de ruwe suiker, welke van buiten Europa wordt
aangevoerd, dan wordt, het netto gewicht opgenomen, welke
opneming steeds moet plaats hebben bij invoer van ruwe beetv:or-
telsuiker
en van alle andere dan ruwe suikers.
§ 3. Ook kan de belanghebhende, niet tevreden met de bo-
doelde tarra, bij de aangifte tot invoer of tot uitslag uit pu-
bliek entrepot, vorderen dat het netto gewicht worde opgenomen.
Art. I -. Bij invoer van ruwe suiker of basterden, anders
dan op de losplaatsen of langs de kantoren, hiertoe in \'t bij-
zonder aangewezen (15), wordt de accijns daarvoor berekend
als voor drooge tuitte broodsuiker.
Art. 13. De ingevoerde suiker, in een colli te zamen gepakt,
moet van eene en dezelfde soort en hoedanigheid zijn.
Is dit niet het geval, dan wordt de accijns van de in het colli
bevonden hoeveelheid, berekend naar de daarin bevonden hoogstbe-
laste suikersoort, onverminderd de straf wegens overtreding der
vorige alinea, indien Ie hooger belaste suiker blijkbaar op bedrie-
gelijke wijze tusschen andere gepakt of verborgen is (16).
IV.
Crediet, debiteering en crediteer ing der rekening.
Art. 14. Aan de raffinadeurs en aan de handelaars wordt
tegen het stellen van voldoende zekerheid (17), crediet verleend
voor den accijns van de ruwe suiker, welke zij in hunne raffina-
derijen of bergplaatsen, onder eigen beheer, met hoeveelheden van
minstens 500 klgr. inslaan.
Art. 15. § 1. De raffinadeur of handelaar, die ruwe suiker
met genot van crediet wil inslaan, moet schriftelijk verklaren dat
hij voor den accijns verlangt te worden gedebiteerd, en zulks
terstond bij de aangifte tot invoer, tot uitslag uit een entrepot of sui-
kerfabriek. In geval die aangifte niet wordt gedaan ten kantore
verwaarloosd, en die boven % klgr. voor een vol klgr. genomen. (Res. 22
Januaii 1868 n°. 47)
(15). Bij verz. 1S65 n°. 57.
(16). Die straf is: verbeurte der suiker en boete van 10 X accijns
voor de volle hoeveelheid in \'t colli bevat. (Art. 41 j 2).
(17). Zie omtrent de borgstellingen art. 275 der Alg. wet, in verband
met art. 19 vnn deze wet.
-ocr page 204-
184
waar zijn rekening gehonden wordt, levert hij, vóór den inslag,
aan dat kantoor een afzonderlijke aangifte in (18j.
§ 2. De inslag wordt gerekend plaats te hebben op den dag
der aangifte tot invoer of uitslag, indien die aangifte geschiedt
ter plaatse van inslag, en anders op den laatsten dag van den
termijn voor het vervoer naar de bestemmingsplaats. De termijn
tot het vervoer wordt ten kantore van afgifte in \'t document
vermeld.
§ 3. Wordt de afzonderlijke aangifte, in § 1 bedoeld, niet in
tijds ingeleverd, dan wordt de debiteering geweigerd en het be-
trekkelijk document niet gezuiverd.
Art. 16 § 4. Er wordt één termijn van crediet geopend we-
gens de ruwe suiker, welke in den loop van elke week door iede-
ren raffinadeur of handelaar is ingeslagen; met dien verstande,
dat iedere termijn aanvangt te loopen op den laatsten dag der
week.
§ 2. Alle termijnen van crediet wegens ingeslagen ruwe suiker
door raffinadeurs en handelaars, vervallen na verloop van twee
maanden
(49).
§ 3. Aan raffinadeurs, die kandij voor exportatie vervaardigen,
wordt een verlenging van crediet van drie maanden toegestaan
boven den termijn van \'t gewone crediet; doch \'t maximum van
\'t bedrag, dat, wegens deze verlenging, mag blijven openstaan op
de debiteering en waarvan de gewone termijn vervallen is, wordt
bepaald op driemaal \'t maandelijksche bedrag der afschrijvingen
wegens uitvoer of opslag in entrepot van kandij.
Als maatstaf, ter berekening van dit maandelijksche bedrag, strek-
ken de afschrijvingen op de rekening gedaan, óf in den loop des
jaars, öf over twee vorige jaren, naarmate dit voor den fabrikant
het voordeeligst is. (20).
Art. 47 § 4. De rekening wordt gehouden ten kantore, waar-
onder de betrekkelijke raffinaderijen of bergplaatsen gelegen zijn (21).
(18). Bij inslag van ruwe suiker op crediet, elders dau ter losplaats,
komt geen verificatie te pas. De debitccring geschiedt uaar de hoeveelheid
en klasse bij de lossing geconstateerd, zooals die in den volgbrief zijn ver-
meld. In \'t certificaat van zuivering wordt dus noch hoeveelheid noch
klasse opgenomen (Kes. 22 Januari 1866 n°. 47).
(19). Wet van 15 Sept. 1866 vz. no. 135 art. 1.
(20). Wet van 28 Juni 186S Stbl. n°. 94 (verz. u°. 81) art. %.
(21). De rekening wordt, zoowel in debet als credit, gehouden uaar de
netto hoeveelheden, herleid tot drooge witte broodsuiker, volgens de verhou-
dingen van art. 2 kolom 3. Deze herleide hoeveelheden en de geldsommen,
berekend ad ƒ 27.— per 100 klgr., worden opgeteld en moeten nagenoeg
dezelfde uitkomst geven (vz. 1865 u°. 64 § 6).
-ocr page 205-
185
§ 2. Up de rekening wordt als debet gebracht de accijns we-
gens gedane inslagen van ruive suiker.
§ 3. De rekening met den raffinadeur, wegens ingeslagen
ruwe suiker van de eerste tot en met de vierde klasse, kan wor-
den aangezuiverd:
a.     bij uitvoer naar buiten \'slands van geraffineerde suiker
en lasterden, overeenkomstig de bepalingen van dit en die van
het volgend hoofdstuk (22) :
b.  bij opslag in entrepot van dergelijke suikers, overeenkomstig
de verdere bepalingen van dit en van hoofdstuk VI (23).
§ 4. Overigens wordt de rekening van den raffinadeur aange-
zuiverd door betaling van \'t verschuldigde vóór of op den ver-
valdag van eiken termijn. De rekening van den handelaar kan
alléén door zoodanige betaling worden aangezuiverd. Overschrij-
ving van crediet is verboden.
Art. 18 § 1. De crediteering, volgens art. 17 § 3", mag voor-
loopig geschieden zoodra de verklaring, voorgeschreven bij art. 69
der Alg. Wet, bij den ontvanger is ingekomen. De raffinadeur
blijft in dit geval aansprakelijk voor \'t bedrag der afschrijving,
totdat de uitvoer heeft plaats gehad en het consent behoorlijk
afgeteekend is terug ontvangen (24).
§ 2. De crediteering volgens § 31\' wordt niet verleend dan
nadat het consent tot opslag in entrepot, behoorlijk afgeteekend,
bij den ontvanger is terug bezorgd.
§ 3. De voormelde crediteeringen geschieden steeds op den
eerst geopend en nog geheel of gedeeltelijk onaangezuiverden ter-
mijn van crediet; doch kunnen slechts verleend worden gedurende
de eerste vijf weken van eiken credieUterinijn.
Van deze beperking zijn uitgezonderd de termijnen, aanvangende
in de maanden Januari, Februari, November en December (25).
In geen geval mag crediteering worden verleend op een ter-
mijn, die, op het tijdstip der verificatie van de uitgevoerde of in
entrepot opgeslagen suiker, reeds vervallen was.
Art. 19. De uitsluiting van borgen, die zelve een openstaande
rekening met het Rijk hebben, wordt opgeheven; mits dezelfde
personen niet wederkeerig voor elkander borgen zijn.
Art. 275c der Alg. Wet is dus, ten aanzien van den suiker-
accijns , opgeheven.
(22). Uitvoer van ruwe suiker door raffinadeurs en handelaars, met
afschrijving, kan niet plaats hebben. Evenmin overschrijving van crediet.
(Vz. 1865 n». 64 $ 7. Zie ook art. 17 § 4 dezer wet).
(23). «Dergelijke stakers" d. i. geraffineerde suiker en basterdeu.
(24) Wat men door "behoorlijk afgeteekend" moet verstaan, volgt
uit art. 26.
(25). Wet van 15 Sept. 1866 vz. uo. 135.
-ocr page 206-
186
V.
Uitvoer met afschrijving, van geraffineerde suikers en basterden.
Art. 20 § 1. Aan den raffinadeur, die geraffineerde suiker
of basterden naar buiten \'s lands verzendt, rnits in hoeveelhe-
den van minstens 100 klgr. kandij of 200 klgr. andere suiker,
wordt afschrijving van accijns verleend tot een gelijk bedrag
als dat, hetwelk bij invoer voor dezelfde suiker verschuldigd
zou zijn, t. w. (26):
a.  voor kandij, geheel geraffineerd en bewerkt, droog en door-
schijnend ;
b.  voor melis en lompen, zuiver uitgedekt, goed droog . en
van boven tot onder ook van binnen blank;
e. voor witte geturbineerde suiker, zoo volkomen gezuiverd
en gedroogd als de onder b bedoelde melis, en overigens over-
eenkornende met het hiervoor vast te stellen standmonster;
d. voor basterden van de eerste , tweede, derde of vierde klasse.
§ 2. Voor de toepassing van dit artikel worden met basterden
van de eerste klasse gelijk gesteld: kandij, witte geraffineerde
en witte geturbineerde suiker, niet vallende onderde categoriën,
wr.arvoor een hoogere afschrijving is toegekend.
Art. 21 § \'1. De melis en lompen, bedoeld bij § 1 b van \'t
vorig artikel, moeten in brooden ter verificatie worden vertoond
en kannen bij twijfel of zij aan de vereischten voldoen , door de
ambtenaren worden door midden geslagen.
§ 2. Na accoord bevinding bij verificatie, kunnen de brooden
gebroken, gestampt of gemalen worden, met behoud van \'t
recht op afschrijving; mits het breken, stampen of malen,
zoowel als het inpakken der suiker, geschiede onder onafge-
broken toezicht van ambtenaren, die de collis terstond van loo-
den of zegels voorzien.
§ 3. De witte geturbineerde suiker, bedoeld bij § lc van \'t
vorig artikel, moet den ambtenaren vóór het inpakken vertoond
en vervolgens onder hun toezicht ingepakt worden, waarna zij
de collis terstond van looden of zegels voorzien.
Art. 22 § 1. De raffinadeur kan een partij uit te voeren
suiker in haar geheel of in gedeelten doen inladen op voorloopige
aangiften. Die aangiften worden afgegeven uit een door den
ontvanger gewaarmerkt register (27).
(26). Voor uitvoer van ruwe suiker is geen afschrijving toegestaan.
(Art 17 § 3 en 4 der Wet. § 7 vz. 1805 n". 64).
Evenmin voor uitvoer van siroop of melasse, (vz. 1805 n". 05 art. 11).
(27). Zie vz. 1865 n°. 04 § 7.
-ocr page 207-
187
§ 2. In dit geval geschiedt de verificatie op elke aangifte en
is, bij bevinding van een beboetbaar verschil, dezelfde straf van
toepassing als bij verificatie op een consent tot uitvoer.
§ 3. De voorloopige aangiften worden na afteekening aan den
belanghebbende teruggegeven. Hij vermeldt die in zijne nadere
aangifte tot het bekomen van een consent, hetwelk, tegen in-
trekking der voorloopige aangiften, door de betrokken ambte-
naren wordt afgeteekend, tenzij eene herverificatie van de ge-
heele partij mocht verlangd worden.
Art. 23 § 1. De raffinadeur moet de soort der uit te voeren
suiker in dier voege aangeven, dat duidelijk blijke tot welke
categorie van art. 20 zij behoort (28).
§ 2. De suiker, aangegeven als tot dezelfde categorie te be-
hooren, mag niet vermengd zijn met, noch voor een gedeelte
bestaan uit suiker van andere soort of hoedanigheid, waarvoor
een geringere afschrijving is toegekend. Bij overtreding van
dit verbod wordt, onverminderd de beloopen boete (20), de af-
schrijving voor de geheele alzoo aangegeven partij slechts naar
de bevonden geringste soort van suiker berekend.
Art. 24 § 1. In de aangiften en voorloopige aangiften tot uit-
voer moet zoowel het bruto als het netto gewicht van elke scort
van suiker worden opgegeven. (30).
§ 2. Diezelfde opgave moet bovendien in een onderteekende en
bij de aangifte of voorloopige aangifte te voegen lijst voor elk
colli afzonderlijk geschieden, behalve voor kandij gepakt in collis
elk van hoogstens 50 klgr.
j 3. Elk colli moet van een opschrift voorzien zijn , waarin
het bruto en netto gewicht is vermeld.
Art. 25 § 1. Onder het op te geven netto gewicht mag geen
papier of touw, waarmede de brooden omwonden zijn, of eenig
ander gedeelte der emballage begrepen worden.
(2$). Door \'categorie" te verstaan de hoofdonderscheidingen bedoeld bij
art. 20. (Vz. 1867 n<>. 120 § 16»).
De klasse der basterdsuikers behoeft dus niet te worden aangegeven. Deze
wordt bepaald door de ambtenaren of, bij geschil, door de commissie, (vz.
1867 n°. 120 § 16b.)
(29) Boete, tienmaal \'t verschil tusschen de afschrijving volgens aangifte
eu die volgens verificatie. Ingeval de suiker echter op bedriegelijke wijze
onder andere gepakt of verborgen is, is ze verbeurd en bedrnagt de boete
tienmaal \'t bedrag der afschrijving volgens aangifte. (Art. 41 § 3).
(30). De aangevers blijven aansprakelijk voor het opgegeven bruto en
netto gewicht, ook al is een ambtenaar bij het inpakken of afwegen (art. 21)
tegenwoordig geweest. (Vz. TS65 n<>. 64 j 8).
-ocr page 208-
188
5 2. Het is verboden het netto gewicht liooger op te geven dan
het werkelijk is (31). Er wordt evenwel een boetvrije speling
van een ten honderd daarop toegelaten , doch het document wordt
slechts afgeteekend in verhouding tot het minder bevondnne.
evenredig berekend over de volle aangegeven hoeveelheid, indien
bij verificatie van eenige collis mocht blijken, dat de raffinadeur
het ware gewicht met die speling of met een gedeelte er van
verhoogd heeft.
§ 3. Wordt op \'t netto gewicht van één of enkele collis een
grooter verschil bevonden dan van een ten honderd, dan kan de
raffinadeur, wegens dat verschil, bekeurd worden, indien de amb-
tenaren niet tot de grondige opneming van de geheele partij
verlangen over te gaan. De raffinadeur kan echter de opneming
van de geheele partij vorderen, mits terstond bij de bekeuring
of althans vóór dat de collis buiten toezicht zijn geweest. In
dit geval is hij alleen boetschuldig, indien het gezamenlijk ge-
wicht van de geheele partij meer dan een ten honderd te hoog
is aangegeven.
Art. 26 § 1. De consenten tot uitvoer van suiker worden
niet als behoorlijk afgeteekend beschouwd tenzij, onverminderd
de gewone verklaring der ambtenaren, dat de uitvoer heeft plaats
gehad, in de hierna vermelde gevallen, nader en uiterlijk
binnen den in \'t consent bepaalden tijd, (32) bij den ontvanger,
die het heeft afgegeven, het bewijs worde overgelegd dat de
suiker in \'t land van bestemming met het opgegeven vervoer-
middel is ingevoerd ; te weten:
a. bij uitvoer van alle soorten van suiker (33) langs de ri-
(31). Op te laffe aangifte is geeu boete gesteld.
Waarom niet?
Bij onderwicht op één of enkele collis eener partij :
van 1 tot 5"/o, 5 X \'t bedrag der afschrijving naar de aangifte;
van 5% eu hooger, 10 X dat bedrag.
Bovendien verbeurdverklaring der suiker, als het oudenvicht boven t0u/o
klimt of indien \'t gewicht is vergroot door bijvoeging vau zand of andere
vreemde bestanddeelcu. (Art. 41 § 4).
Bij onderwicht op een geheele partij, boete, als boven; doch alleen te
berekenen over \'t bevonden onderwicht, tenzij bij bedriegelijke vergrooting
der partij door vreemde bestanddeeleu. (Art. 41 § 5).
Het ontbreken van één of meer collis, f 100.— boete voor elk ontbre-
kend colli, ongeacht het al of niet bestaan vau een beboetbaar ouderwicht
op de geheele partij. (Art. 41 § 6).
(32). Deze rijdbepaling in \'t document mag niet worden nagelaten omdat
anders deze wetsbepaling geheel illusoir zou worden gemaakt (vz. 1866 n«. 109).
(33). Natuurlijk behalve ruwe suiker, melasse en stroop. (Zie art. 20
§ 1).
-ocr page 209-
vieren en te lande, alsmede ter zee, met kleinere schepen dan
van 50 last;
b. bij uitvoer ter zee , ook met grootere schepen van melis en
lompen en van gebroken of geturbineerde suiker, anders dan
in fust van minstens 80 klgr. geschikt om te worden verzegeld
of geplombeerd (34). De eerste ambtenaar ter plaatse van in-
lading kan, vóór de verzending, vrijstelling van deze verplichting
verleenen , wanneer hem op voldoende wijze is aangetoond dat
de verzending werkelijk naar het opgegeven land geschiedt.
           »
§ 2. Het bewijs moet bestaan in een verklaring van ambte-
naren der belastingen of andere openbare beambten in \'t land
van bestemming, en moet, daar, waar een Nederlandsch consul
of agent aanwezig is, door dezen zijn gelegaliseerd. Het kan
des noods worden vervangen door andere stukken, waaruit
ten genoegen van den ontvanger duidelijk blijkt, dat de suiker
ter bestemmings-plaats is aangekomen, of dat dit door om-
standigheden, onafhankelijk van den wil des vervoerders, is belet
geworden.
Art. 27. Bij een kortstondig oponthoud binnen \'slands van
op consenten tot uitvoer verzonden suiker, kan deze tijdelijk worden
opgeslagen, op denzelfden voet als bij art. 82 en 83 der Alg.
\\Vet voor doorvoergoederen is toegelaten.
VI.
Opdag in entrepot en doorvoer (35).
Art. 28. Opslag van suiker in entrepot wordt alleen toege-
laten :
a. voor ruwe suiker, in de plaatsen, krachtens art. 19, voor
den invoer opengesteld, alsmede in zoodanige andere plaatsen,
waar ééne of meer suikerfabrieken of raffinaderijen zijn of wor-
den gevestigd :
(34). Heeft deze uitvoer dus plaats in fusten van 80 klgr. of meerdere
zwaarte, geschikt om verzegeld of geplombeerd te worden, dan wordt het
bedoelde bewijs niet vereischt, tenzij zij ze geladen zijn in schepen vim minder
<lau 50 last.
(36). Wanneer ruwe suiker uit een zeeschip is gelost en elders wordt
opgeslagen, wordt geen accijns gevorderd van een onderwicht van ben. l»/0,
doch het document voor de werkelijk bevonden hoeveelheid afgeteekend.
Bevindt men een grooter onderwicht, dan. wordt de accijns er van inge-
vorderd en wel naar de klasse van de suiker, waarop de ondermaat bevonden
is, of, bij twijfel, naar de hoogste klasse bij verificatie geconstateerd.
(Vi. 3866 n<>. 66).
-ocr page 210-
190
b. voor geraffineerde suiker en Lasterden, in voor den invoer
ter zee aangewezen losplaatsen, alsmede in zoodanige andere
plaatsen, als hiertoe, m het belang van den handel, zoo noodig
zullen worden aangewezen;
een en ander voor zoover in de onder a of L bedoelde plaat •
sen een publiek entrepot bestaat, of het genot van particulier
entrepot voor suiker is of nader wordt toegekend.
Art. 29. Het particulier entrepot voor geraffineerde suiker,
alsmede voor ruwe suiker rechtstreeks uit zeeschepen opgeslagen,
wordt voor de toepassing van deze en van de Alg. Wet met
publiek entrepot gelijk gesteld, mits de betrekkelijke panden
zoodanig gelegen en ingericht zijn dat, buiten voorweten dei\'
Administratie, alleen door het plegen van geweld toegang tot de
bergplaatsen kan verkregen worden, en deze in \'t bijzonder
zijn goedgekeurd om onder het genot der voordeelen, welke uit
de bepalingen van dit artikel voortvloeien, tot opslag van sui-
ker gebezigd te worden (36).
Art. 30. \'t Minimum der hoeveelheid binnenlandsche of vreemde
suiker, welke in entrepot kan worden opgeslagen, wordt, zoo-
wel voor de ruwe (37) als voor de geraffineerde en de Lasterden.
bepaald op 500 klgr. Dit minimum is ook van toepassing bij
overschrijving in \'t entrepot en bij vervoer van \'t eene entrepot
naar \'t andere (38).
Art. 31. Uitslag uit entrepot mag niet plaats hebben in ge-
ringere hoeveelheden dan de hierna vermelde :
«. voor suiker, bestemd ten doorvoer of tot uitvoer met af-
schrijving, 200 klgr. ruwe suiker, 100 klgr. kandij, 200 klgr.
andere geraffineerde suiker of 200 klgr. basterden;
b.   voor ruwe suiker, bestemd tot inslag onder genot van cre-
diet, 500 klgr.;
c.   voor alle soorten van suiker, bestemd tot uitslag met be-
taling van accijns, 200 klgr.; tenzij voor een restant-partij.
Art. 32 § i. Aan den raffinadeur, die geraffineerde suiker of
basterden verzendt of aflevert met bestemming tot opslag in
entrepot, hetzij op eigen naam, \'t zij op naam van een hande-
(36). Voor geraffineerde suiker eu voor ruioeamker, rechtstreeks ml zee
aangecuerd
en opgeslagen in zoodanig particulier entrepot, is dus de en-
treposltaris niet verantwoordelijk voor vermis in entrepot, maar betaalt hij
alleen voor de hoeveelheden die worden uitgeslagen. (Art. 97 Alg. wet).
(37). \'Ruwe," d. i. de ingevoerde of van inlandsen suikerfabrieken af-
komstige ruwe suiker. Noch een raffinadeur, noch een handelaar kan ruwe suiker
in entrepot overbrengen. (Zie art. 17 § 3», in verband met art, 32 § 2).
(38). Overschrijving in \'t entrepot is toegestaan bij art. 98 Alg Wet.
-ocr page 211-
laar of makelaar, wordt dezelfde afschrijving toegekend als bij
uitvoer dier suikers naar buiten \'s lands (39).
§ 2. Op de aangiften en op de consenten tot dien opslag
worden de bepalingen van art. 22 tot en niet 25 van toepas-
sing verklaard (40).
Art. 33 § 1. De geraffineerde suiker:; en basterden, door rafli-
nadeurs in entrepot opgeslagen, kunnen door hen, op wier
naam zij op de entrepót-rekening zijn ingeschreven, worden uit-
peslagen:
a.   met betaling van den accijns:
b.  met bestemming naar buiten \'s lands, mits onder borgstel-
ling voor den accijns (41),
f 2. Ingeval van litt. b is de aangever onderworpen aan de
bepalingen, nopens de aangiften en consenten tot uitvoer van
art. 22 tot en niet 27 van deze wet en van hoofdstuk IN der
Alg. Wet (42).
Art. 34. Bij doorvoer van suiker zijn op de transito-paspoor-
ten dezelfde bepalingen omtrent het leveren van een bewijs van
aankomst in \'t land van bestemming van toepassing, als bij art.
20 met opzicht tot de consenten tot uitvoer, zijn vastgesteld.
VII.
Algemeene bepalinyen.
Art. 35. § 1. De standmonsters tot het bepalen der klassen
van de ruwe suikers en basterden en tot het onderscheiden der
geraffineerde suikers , even als de voorschriften bij deze verrich-
tingen in acht te nemen , zijn door den Minister vastgesteld bij
instructie, verz. 1807 n°. 120. Die instructie houdt in:
§ 1. De klassificatiën, welke te Amsterdam en Rotterdam
moeten verricht worden . geschieden in den regel door een visi-
teur-suikerkeurder met een kommies-suikerkeurder, of door twee
visiteurs-suikerkeurders. Alleen bij ontstentenis of verhindering
(3\'Ji. Deze opslag in entrepot blijft dus niet beperkt tot den rattinadeur,
noch tot de plaats van rattinadc, maar kan ook geschieden ten name van
derden; altijd evenwel in hoevelheden vau milisten 500 kkr. (art. 30).
Vz. 1865 no. 64 § 9.
(40). De boeten bij overtreding van art. 23 en 25 zijn ook ten deze
van toepassing. (Art. 41 § 3 al. 2, § 4 al. 3).
(41). Die suikers kunnen dus niet weer op crediet genomen worden.
Oit zou trouwens ook aanleiding kunnen treven tot een eeuwig durend
crediet.
(42). De boeten bij overtreding van art. 23 en 25 zijn ook ten deze van
toepassing. (Art. 41 $ 3 al. 2 en $ 4 al. 8).
-ocr page 212-
192
van een dei gelijken visiteur kunnen kommiezen-suikerkeurders
daarmede worden belast. Bij verschil van gevoelen tusschen de
twee aangewezen keurders beslist de betrokken controleur.
§ 2 De Massificatie der suiker, ingevoerd en in entrepot opgesla-
gen op den voet van art. lb. K. B. van 19 Juli 1865 (verz. n°. 57)
of van de K.B. van 21 Febr. 1866 (Stbl. n°. 13) en van 27 Maart
1867 (Stbl. n°. 17) (43), geschiedt:
voor Harlingen ï te Amsterdam.
en Groningen J
voor Dordrecht, ..
> Schiedam C te Rotterdam,
en Middelburg)
§ 3. In alle andere gevallen, waarin klassificatiën van suiker
buiten Amsterdam of Rotterdam moeten plaats hebben, geschie-
den die door twee kommiezen-suikerkeurders. Bij verschil van ge-
voelen tusschen de aangewezen keurders beslist de betrokken
controleur.
S 4. De klassificatiën geschieden overeenkomstig de standmon-
sters en bijzondere voorschriften , krachtens art. 35 der Wet van
1865 (vz. n». 48) vastgesteld.
De ambtenaren vragen den belanghebbende, die bij de klassi-
ficatie tegenwoordig is, terstond of hij daarmede al dan nietge-
noegen neemt, en geven hem anders, steeds zoo spoedig mogelijk,
schriftelijk kennis van de uitkomst, met uitnoodiging om, uiterlijk
binnen den in § ö bepaalden termijn, te verklaren of hij daarmede
al dan niet genoegen neemt. (44).
S 5. De belanghebbende die eene herverificatie Ctweede opne-
min?) verlangt, wegens eene te Amsterdam en Rotterdam verrichte
Massificatie, geeft dit schriftelijk te kennen aan den controleur
voor de actieve dienst ter plaatse waar de Massificatie is verricht,
die alsdan een suikerkeurder aanwijst om, met een der con-
(43). Bij die besluiten is bepaald dat ruwe suikers en basterdc.i aan do
hier genoemde kantoren kunnen worden ingevoerd om, minstens gedurende
Hen dagen, in entrepot te verblijven.
W raseer die invoer plaats heeft uit zee , moet hij geschieden langs de
gewone vaarwaters. De invoc \' langs de rivieren , moet geschieden langs
de Schelde, den Rijn of net Kanaal van Terneuzen. (Vz. 1865
u°. 57 enz.)
(44). Bij kennisgeving; model C. (j 17).
-ocr page 213-
193
troleurs, volgens art. 150 Alg. Wet, een tweede opneming te
verlichten. Bedoelde kennisgeving moet onverwijld worden gedaan,
indien de belanghebbende de suiker terstond tot zich wil nomen
of verzenden, en anders uiterlijk binnen drie dagen nadat hem
de uitkomst der klassificatie is medegedeeld.
De uitkomst dezer herverificatie wordt aan den belanghebbende
medegedeeld.
Neemt hij ook daarmede, blijkens een nadere binnen een
gelijken termijn van drie dagen in te leveren kennisgeving
aan de controleurs, geen genoegen, dan wordt overeenkomstig
art. 37 §§ 2 en 3 der Wet van 1865 (vz. no. 48) gehandeld (45).
Na afloop van de boven bepaalde termijnen wordt geen herve-
rilicatie meer toegestaan.
De bij deze en de vorige § bedoelde kennisgevingen door of
aan belanghebbenden, elders gevestigd dan op de plaats waar de
klassificatie of herverificatie is verricht, geschieden door tusschen-
komst van de betrokken ontvangers.
§ 6. De belanghebbende, die een herverificatie verlangt, wegens een
buiten Amsterdam of Rotterdam verrichte klassificatie, geeft ditt
binnen den in § 5 vermelden termijn, schriftelijk te kennen aan
den ontvanger, die het betrekkelijk document heeft afgegeven.
De herverificatie (tweede opneming) geschiedt alsdan te Rotterdam.
Tot dit einde worden twee verzegelde monsters, met het document
of extract er van , door den ontvanger aan zijn controleur ge-
zonden en door deze aan zijne ambtgenooten te Rotterdam, door
wien onverwijld een visiteur-suikerkeurder wordt aangewezen om
de tweede opneming te verrichten. Een der monsters wordt door
den visiteur verzegeld bewaard, om te dienen wanneer nader de
uitspraak der Commissie mocht worden ingeroepen, het andere
wordt met het document of extract, door tusschenkomst van de
controleurs, teruggezonden.
Üp deze herverificatiën zijn de vier laatste zinsneden van de
vorige § van toepassing.
§ 7. Wordt de ingevoerde suiker , welke niet bestemd is om te
(45). Dan worden monsters genomen en opgezonden aan de Commissie,
ter beslissing. (Zie art. 37 hierna).
13
-ocr page 214-
r.i\',
worden opgeslagen ter losplaats, terstond na de eerste lossing,
onder toezicht der ambtenaren overgeladen en onder verzegeling
of bewaking naar Amsterdam of Rotterdam verzonden , dan kan,
op verzoek van den belanghebbende, de klassificatie worden ver-
schoven tot op de bestemmingsplaats, mits de aangever borg stelle
voor den accijns ad ƒ27. per 100 kilogr. en zich verbinde om dien
accijns desgevorderd te voldoen voor de hoeveelheid suiker , waar-
voor de volgbrief niet of niet behoorlijk gezuiverd wordt terug bezorgd.
§ 8. Ook kan den belanghebbende worden toegestaan om een
partij ingevoerde suiker terstond na lossing tot zich te nemen
of te verzenden, na dat de monstertrekking, doch vóór dat de
eerste klassificatie heeft plaats gehad, onder voorwaarde van borg-
stelling en c. q. van accijnsbetaling als bij § 7. Hij moet daarbij
tevens uitdrukkelijk verklaren, dat hij de monsters, zooals die
door de ambtenaren zijn genomen en bijeen gevoegd zijn of zullen
worden, ook voor de herverificatie en voor de uitspraak der Com-
missie — zoo die worden gevraagd — voor geldig zal erkennen.
§ 9. Verlangt eindelijk de belanghebbende, nadat ten aanzien
van de klassebepaling herverificatie is gevraagd, een partij suiker
af te leveren of te verzenden, nadat de eerste klassificatie, doch
vóór dat de tweede opneming, krachtens art. 150 Alg. Wet, heeft
plaats gehad, dan kan hem dit insgelijks worden toegelaten,
onder gelijke voorwaarden als zulks bij art. 37 § 3 der Wet van
1805 na de evenbedoolde tweede opneming, doch vóór de uit-
gpraak der Commissie, is toegestaan.
§ 10. In de gevallen bij §5j 7, 8 en 9 voorzien, wordt deswege
op de documenten een aanteekening gesteld (46), terwijl irf de
gevallen, bedoeld bij §§ 8 en 9, afzonderlijke verklaringen no-
pens den afloop der klassificatie of herverificatie worden afgegeven
door den ontvanger, die de documenten heeft uitgereikt, welke
verklaringen aan den betrokken ontvanger of entreposeur ter be-
stemmingsplaats worden gezonden, om aan de bedoelde docu-
menten vastgehecht te worden.
(46). Door den ambtenaar bij wicn de aanvrage totherveriiicatie iuge-
leverd wordt. (Zie § 0). In spoed vercischende gevallen kan de aanteekening
geschieden door de ambtenaren die de verilicatie verricht hebben; mits hen
dan ook de aanvrage worde ter hand gesteld, ter inlevering aan den be-
frokken controleur ot\' ontvanger. (Vz. 1868 un. 47).
-ocr page 215-
1 95
§ H. Voorts worden in de volgende gevallen niet de extract-
volgbrieven naar de besteramings-plaats verzonden:
o. indien de suiker bij de lossing alleen gewogen is, maar
volgens § 7 ter bestemmings-plaats nog moet worden gesorteerd,
liet losboekje lit. A (47):
h. indien de suiker, na bij de lossing te zijn gewogen en ge-
sorteerd, tot opslag in entrepot naar elders verzonden wordt: het
losboekje lit. A en de ontledingsstaten lit. R (48);
r. indien de suiker uit entrepot verzonden wordt , met be-
stemming om elders op nieuw te worden geentreposeerd . de vc-
rificalicstatcn
lit. D (49):
§ 12. Is, bij het verzenden van ruwe suiker, met bestemming
om elders in entrepot of op crediet te worden opgeslagen, de
klasse niet in \'t document of extract ervan vermeld, dan wordt
de uitkomst der klassificatie in \'t certificaat van zuivering uit
de betrekkelijke verklaringen overgenomen.
§ 13. De vreemde ruwe suikers, welke in entrepot worden op-
geslagen . worden bij of zoo spoedig mogelijk na den opslag ge-
klasseerd.
Op de eenmaal vastgestelde klassificatie of herklassificatie wordt
niet teruggekomen, wanneer de merken en nos. der collis duide-
lijk te onderscheiden zijn , geene verpakking of verandering van
collis heeft plaats gehad buiten voorkennis van den entreposeur,
en de monsters, welke bij den uitslag proefsgewijze uit enkele
collis moeten genomen worden, niet merkbaar van \'t vroeger
bepaalde standnommer afwijken (50).
§ \'44. De klassificatie der ten doorvoer bestemde suikers kan
op machtiging des controleurs worden nagelaten, mits de aange-
ver, met opzicht tot de borgstelling en c. q. van de accijnsbe-
taling, zich verbinde op denzelfden voet als volgens § 7.
§ 15. De verificatie van \'t gewicht behoeft in de volgende
(47). Dient ter aanteekening vau soort, merk, n°., gewicht en handels-
sorteering der eollis. (§ 17a).
(48/. Dienen tot het verzamelen der collis per sorteering. (J 17\'\'.)
(49). Dienen voor de uitslagen uit entrepot. ($ 17dj.
(50). Wanneer de gestelde voorwaarden te zamengaan , geschiedt dus de
erediteering der entrepót-rekening en de betaling of debiteering c. q. naar de
bij inslag in \'t entrepot gedane klassificatie.
13*
-ocr page 216-
196
gevallen insgelijks slechts proefsgewijs van eenige collis te geschie-
den , voor zoover alle collis een gelijk gewicht hebben, of\'t gewicht
per colli bij de Administratie bekend is en de merken en nos.
duidelijk te onderscheiden zijn; te weten:
o. bij opslag in en bij uitslag uit entrepot, van inlandsche
ruwe of van binnen \'s lands geraffineerde suiker ;
b.    bij uitslag van vreemde ruwe suiker, uit publiek of daar-
mede gelijk gesteld entrepot, met bestemming naar buiten \'s lands;
c.     bij uitslag uit een particulier entrepot, waarop art. 29 dei-
Wet van 1805, niet van toepassing is, met bestemming tot inslag
op crediet bij den entrepositaris als raffinadeur, suikerfabrikant of
handelaar.
De Inspecteurs te Amsterdam en Rotterdam worden voorts ge-
machtigd, om bij opslag in publiek entrepot van vreemde ruwe
suiker — in bijzondere gevallen en onder de vereischte voorwaar-
den nopens de opgave van het gewicht door den invoerder — de
grondige weging niet te doen plaats hebben (51).
Art. 35. § 2 Monsters, met de standmonsters, bedoeld bij
§ 1 van dit artikel, overeenstemmende , zijn door do Administra-
tie, ter inzage van belanghebbenden, nedergelegd bij de entre-
poseurs te Amsterdam . en te Rotterdam.
Art. 36. § 1. Er worden twee commissieén van deskundigen
ingesteld, ééne te Amsterdam en ééne te Rotterdam, waaraan
opgedragen wordt om in geschillen omtrent de soort, klasse of
categorie van suiker te beslissen.
§ 2. Iedere commissie bestaat uit drie leden, waarvan een voor-
zittend lid door den Minister, een lid door de kamer van Koop-
handel en een door de Arr. Rechtbank benoemd en zoo noodig
ontslagen wordt. De leden worden voor den tijd van twee jaren
aangesteld, doch zijn op nieuw benoembaar.
5 3. Er worden op denzelfden voet voor elk der leden, en op
hunne aanbeveling, een of twee plaatsvervangers benoemd, ten
einde hen bij verhindering te vervangen.
§ 4. Zij worden beeëdigd door den President der Rechtbank.
§ 5. Zij vergaderen op uitnoodiging van den voorzitter. In-
dien een lid afwezig en ook geen plaatsvervanger beschikbaar is,
dan wijst de voorzitter daarvoor een controleur aan.
§ C. Den leden, door de kamers van Koophandel en door de
Rechtbanken benoemd, wordt een vergoeding toegekend.
(51). De overige bepalingen van deze instructie zijn, zooveel noodig, onder
het bovenstaande opgenomen.
-ocr page 217-
197
Art. 37. § 1. Bij alle opnemingen van suiker blijlt de bevoegd-
heid tot het verlangen van herverificatie van de hoeveelheid of
van de soort of klasse, wederzijdsch voorbehouden, zoowel voor
een gedeelte als voor de geheele partij (52).
§ 2. De tweede opneming is, wat d»j hoeveelheid betreft, be-
slissend. Omtrent de Massificatie kan door beide partijen een
derde opneming gevorderd worden. In dit geval worden onver-
wijld wederzijds verzegelde monsters bij den Prov. Inspecteur
bezorgd, ten einde tot onderzoek te worden voorgelegd aan de
hiertoe aangewezen Commissie , wier uitspraak beslissend is.
§ 3. In afwachting van die uitspraak kan de suiker ingesla-
gen , uitgeslagen of verzonden worden, mits, behalve de opge-
zondene, ook nog andere wederzijds verzegelde monsters bij den
entieposeur of ontvanger worden nedergelegd, en borg worde
gesteld voor den accijns, berekend naar de uitslag der hoogste
opneming.
§ 4. Beslist de Commissie in overeenstemming met de opne-
ïning, dan betaalt de belanghebbende f 10. vergoeding voor kosten.
Art. 38. § 1. Er wordt ontheffing verleend van \'t betalen :
o. van expeditie- en visitatie-leges en van de leges wegens aantee-
keningen op alle documenten den accijns op de suiker betreffende;
li. van de kosten van weging, opneming of keuring van suiker,
met uitzondering van die bedoeld bij art. 152 Alg. Wet (53);
c.  van de kosten van verzegeling of plombeering van collis
met suiker, alsmede van de kosten van verzegeling of plombee-
ring van vaar- of voertuigen , voor zoover die verrichtingen we-
gens het laden van suiker plaats hebben;
d.   van de kosten der waarschuwing, voorgeschreven bij art.
288 Alg. Wet.
§ 2. De invoerder, raffinadeur of andere belanghebbende is
echter verplicht om bij de onder lit. b bedoelde weging , opne-
ming of keuring, het vereischte werkvolk te verschaffen, als-
mede, zoo noodig. voorwerpen geschikt om de suiker tijdelijk
uit te storten of over te pakken. Bij het niet voldoen aan deze
verplichting wordt hierin voorzien door de ambtenaren, ten zijnen
koste.
\\ 3. De ambtenaren zijn bevoegd om, bij opneming of keu-
ring van suiker, monsters te trekken , welke zij , na gemaakt
gebruik, tegen bewijs teruggeven.
Art. 39. De bijzondere bepalingen nopens het vervoer en de
(52). Zie de instructe, opgenomen bij art. 35 § 1.
(53). D. i., bij verschil vau bcnedcu Vj, geconstateerd tusscheu de lc
en 2» verificatie; in welk geval de kosten van herkeuring komen ten laste
van hem die haar heeft gevraagd.
-ocr page 218-
108
nederlagen van aeoynsgoederen, vastgesteld bij art. 160 toten
Vnet 109, 177. 178, 185 tot en niet 189, 205 tot en met 208
en 219 Alg. Wet, worden op de le linie, zoowel aan de zee
als aan de lanclzijde, mede van toepassing verklaard voor de
suiker : met dien verstande, dat elke hoeveelheid boven drie klgr.,
volgens art. 166 en 187, 2° lid, door document gedekt moet
zijn, en dat die, welke volgens art. 185, 4°, per ziel of lid
des huizes ongedekt mag voorhanden zijn, ook op drie klgr. be-
paald wordt (54).
Art. 40. In het tarief van rechten worden de volgende \\vij-
zigingen gebracht:
(t. de posten : ^stroop" en «suiker" vervallen ; (55).
b. in het tarief wordt de volgende nieuwe post opgenomen:
ARTIKELEN.                                Maatstal\'. \' Rechten.
I
Stroop i*,i Bewerkte keuken- en alle andere
stroop, melasse of andere suikersappen, mits
niet meer dan tien pet. vaste voornamelijk
uit greinachtige suiker samengestelde bestand\'
deelen bevattende, noch in vloeibaren staat een
suikergehalte hebbende van boven 50 pet (f).
100 klgr.\'
f 0.00
(*) Onder de bepalingen, noodig ter voorkoming van misbruiken, wordt
vrijdom van invoerrecht verleend voor melasse en andere suikersappen, welke
gebezigd worden om daarvan hier te lande gedistilleerd te vervaardigen.
(t) Stroop, melasse en andere suikersappen moeten, om tegen het hier
bepaalde recht te worden toegelaten, ingeklaard worden op een der los-
plaatsen of kantoren in \'t bijzonder voor invoer van ruwe suiker aangewezen.
Op andere wijze ingevoerd, worden zij gerangschikt onder melado en dus als
suiker belast (art. 2 $ 1). Bij verschil over \'t suikergehalte wordt op dezelfde
wijze gehandeld als bij verschil over de klassebepaling van ruwe suikers (5C).
(54). Ongedekt vereoer op de le linie is dus strafbaar naar art. 219,
in verband met art. 205 Alg. Wet; n. 1. met gevangenis, verbeurdverklaring
van suiker, emballage en vervoermiddelen.
Ongedekte nederlüge is strafbaar met verbeurdverklaring en e. q. van
boete, op grond van art. 177 Alg. Wet.
Overmaat bij peiling bij winkeliers op de le linie is strafbaar met ver-
beurdverklaring en 10 x accijns, volgens art. 187 Alg. Wet.
(55). Er wordt dus geen invoerrecht boven den accijns van suiker ge-
heven. (Vz. 1865 no. 57 art. 3).
(56). \'t Suiker-gehalte wordt bepaald op den voet der instructie voor dt
klassificeering, bij art. 35 opgenomen.
De stroop kan intusschen wórden ingeslagen tegen borgstelling als voor
melado (vz. 1870 n<\\ 148).
-ocr page 219-
l!)(ï
ü 2. Op vreemde geraffineerde suiker wordt geen invoerrecht
geheven (vz. 1865 n° 57 art. 3).
VIII.
Boelen en straffen
Art. 41. De hierna vermelde overtredingen worden gestraft
als volgt:
§ 1. (Vervallen)
j! 2. Het invoeren van suiker, op bedriegelijke wijze gepakt
of verborgen tusschen lager belaste suiker, in strijd met art.
13, met een boete, ten laste des invoerders, van 10 X accijns
van de volle in de colli bevatte hoeveelheid suiker , en met verbeurte
van deze suiker.
^ 3. Het aangeven van suiker tot uitvoer onder een soort of
categorie, waarvoor een hooger afschrijving is toegekend dan
voor die, waartoe de geheele of een gedeelte der aangegeven
partij behoort, in strijd met art. 23, met een boete, ten laste
des aangevers, van 10 X \'t verschil tusschen de afschrijving
volgens de aangifte berekend en die volgens de bevonden soort
van suiker; doch, indien de lager belaste suiker blijkbaar op
bedriegelijke wijze tusschen de andere gepakt of verborgen is ,
met 10 X het volgens de aangifte berekend bedrag van de af-
schrijving en met verbeurte der geheele partij suiker.
Dezelfde straf geldt bij aangifte tot opslag in, of tot uitvoer
uit entrepot, in de gevallen, waarin, krachtens art. 32 § 2 of
art. 33 § 2, de bepalingen van art. 23 van toepassing zijn.
VulJoct de stroop aan de omschrijving volgens den tariefpost, dan wordt
er alleen f 6.— invoerrecht van betaald en is ze dus accijnsvrij goed.
Voldoet ze echter niet aan die omschrijving, dan wordt er accijns (en geen
recht) van betaald en is ze dus accijnsgoed.
Deze bepaling is van toepassiug op alle soorten van stroop, dus ook op
gewone appel* en pcerenstroop en stroop van gcele veldwortelen.
(Vz. 1805 no. 87 en 1800 n<>. 22).
Stroop, met meer dan 10 °/0 vaste greinachtige suiker, moet bij vervoer
op de linie als suiker (accijnsi/ocd) beschouwd worden. Bij een lager gehalte
als accijnsvrij goed. (Vz. 1805 n°. 87).
Het suikergehalte van stroop of melasse wordt, zoo noodig, met den sui-
kermeter (systéme Soleil) opgenomen. (Vz. 1865 n". 64 § 13).
Vit een en ander volgt nog dat, wauneer de stroop een hooger suikergehalte
dan van 50°/0 , of van 10°/0 vaste bestanddeelen heeft, en zij dus niet meer
geacht wordt te zijn stroop, maar mclado, ook de tarra, volgens art. 11 der
suikerwct, moet worden toegepast; doch in het tegenovergestelde geval de
tarra volgens de tariefwet.
\'t Zelfde is het geval, wanneer ze niet langs de aangewezen kantoren wordt
ingevoerd en daarom als melado wordt beschouwd.
-ocr page 220-
200
§ 4. Het te hoog aangeven van \'t gewicht van een of enkele
collis, tot een partij uit te voeren suiker behoorende, in strijd
met art. 25, met een boete, ten laste van den aangever, voor
iedere collis afzonderlijk, van 5 X \'t bedrag der afschrijving,
berekend volgens de aangegeven hoeveelheid, indien het onder-
wicht boven 1 tot 5°/o van die hoeveelheid bedraagt, en van 10 x
dat bedrag, indien het onderwicht meer dan 5°/o bedraagt.
Dien onverminderd is de suiker verbeurd, indien\'t onderwicht
boven 10»/° klimt, of indien \'t gewicht op bedriegelijke wijze is
vergroot door zand of andere met de suiker vermengde of er bij
gepakte vreemde bestanddeelen.
Dezelfde straffen gelden bij aangiften tot opslag in , of tot
uitvoer uit entrepot, in de gevallen, waarin krachtens art. 32
§ 2 of art. 33 § 2, de bepalingen van art. 25 van toepassing zijn.
§ 5. Met afwijking van de eerste alinea van art. 21G der
Alg. Wet, het te hoog aangeven van het gewicht van een ge-
heele
tot uitvoer of opslag in entrepot aangegeven partij suiker ,
in strijd met art. 25, met dezelfde straffen als volgens de vorige
§; doch met dien verstande, dat de boete slechts wordt bere-
kend over \'t bevonden onderwicht, tenzij voor het geval dat
het gewicht op de boven aangehaalde bedriegelijke wijze mocht
zijn vergroot.
§ C. Het niet aanwezig zijn van een of enkele collis bij eene
tot uitvoer of opslag in entrepot aangegeven partij, met een
boete, ten laste des aangevers van ƒ100. voor elk ontbrekend
colli, ongeacht het al of niet bestaan van een beboetbaar on-
derwicht op de geheele partij.
Deze § is in \'t geval, voorzien bij de tweede alinea van art.
216 Alg. Wet, ook van toepassing op den vervoerder (57>.
Art. 42 § 1. De emballage, waarin de suiker zich bevindt,
die wegens onwettigen uitslag of vervoer of wegens valsche aan-
gifte wordt verbeurd, is in de verbeurdverklaring begrepen.
§ 2. De bij vonnis verbeurd verklaarde werktuigen moeten,
binnen 8 dagen nadat het vonnis in kracht van gewijsde is
overgegaan, door den bekeurde af- of uitgebroken worden en
worden door of van wege de Administratie weggevoerd. Wan-
neer de bekeurde aan deze verplichting niet voldoet, kan de
Administratie op zijne kosten en gevaar tot het af- of uitbreken
doen overgaan.
Art. 43. (58).
(57). Indien dus een te kort wordt ontdekt, nadat de vervoerder de
verklaring van art. 69 Alg. Wet heeft geteekend, is Art. 216, 2e lid, op
hem van toepassing, doch verbeurt hij c. q. bovendien f 100.— boete voor
elk ontbrekend colli.
(58). Vervallen.
-ocr page 221-
BINNENLANDSCHE SUIKER.
Wet van 7 Juli 1867, Stbl. n°. 69.
(verz. 1867 n\'. 118).
I.
Stelsel van aansla;/.
Art. 1. De aanslag deisuiker-fabrikanten geschiedt ter hunner
l.euze, naar een der twee volgende grondslagen:
a. voor de hoeveelheid suiker, welke in hunne fabrieken (1)
werkelijk wordt voortgebracht: of
h. voor een vaste hoeveelheid suiker, in verhouding tot de
hoeveelheid en de dichtheid der verwerkte sappen.
Door suikerfabrieken worden — voor zoover hierop geene uit-
drukkelijke uitzondering wordt gemaakt — verstaan de fabrieken
of inrichtingen, bestemd om uit beetwortels of andere plantaar-
dige zelfstandigheden suiker te vervaardigen, die gelijksoortig is
met rietsuiker.
Art. 2. Het door den fabrikant gekozen stelsel blijft gedurende
\'t geheele werkjaar van toepassing.
Het werkjaar wordt geacht in te gaan voor elke fabriek op den
dag. waarop daarin, jaarlijks na 30 Juni, met het raspen der wor-
tels wordt aangevangen.
II.
Oprichting en inrichting van suikerfabrieken: opneming en ver-
zegeling der iverktuigen.
A. Bepalingen . voor alle fabrieken van toepassing (2).
(1). Vóór den aanvang van elk werkjaar, moet de fabrikant zich verklareu
naar welk stelsel hij wcuscht te worden aangeslagen (art. 22S). Wordt een
ander stelsel gekozen dan \'t vorig jaar, dan worden de bepalingen van art.
63—68 opgevolgd. (Vz. 1867 n». 119 § 11).
(2). Met uitzondering op de le linie (art. 177 en 180 Alg. Wet), kan een
-ocr page 222-
\'202
Art. 3. Hij, die een suikerfabriek wil oprichten , geeft daarvan
vooraf schriftelijk kennis aan den ontvanger, onder wiens kantoor
de oprichting zal plaats hebben (3).
Vóór dat in een bestaande suikerfabriek of die in aanbouw is
wordt overgegaan tot het plaatsen van gróndbakken of tot het
leggen onder den grond van buizen, pijpen\', goten of andere
werktuigen, geeft de fabrikant daarvan op denzelfden voet kennis (4).
Art. 4. Hij, die een nieuwe suikerfabriek heeft opgericht of
een bestaande overneemt, levert, vóór zijne eerste aangifte tot
werken (art. 22), ten kantore, tegen bewijs, eene onderteekende
aangifte in, (5) aanwijzende:
«. plaats en dagteekening;
h. naam en woonplaats des fabrikants of c. q. van die der
vennooten der firma of van de bestuurders der vennootschap, in
welke beide gevallen tevens die van den beheerder der fabriek
wordt opgegeven;
c. benaming der fabriek , gemeente en straat of andere aan-
wijzing van de ligging, benevens de kadastrale omschrijving;
cl. panden en erven, welke de fabriek uitmaken, met verrnel-
ding van de bestemming van alle werkplaatsen en vertrekken;
f.     het getal der verzamelbakken voor de ongezuiverde sappen;
/. \'t getal der ketels, dienende voor de eerste zuivering dei-
sappen , alsmede de wijze , waarop die zal geschieden ;
g.     \'t getal der vaste kristalliseerbakken (0);
suikerfabriek worden opgericht /onder voorafgaande toestemming, onder ver-
plichting evenwel tot het doen der aangiften volgens art. 3 eu 78.
fVz. 1S07 n°. 119 § 12)
(3). Voor deze kennisgeving wordt gebezigd \'t register n°. 1 ace.
(Vz. 1807 o». 119 { 12).
(4). Vóór het doen dezer kennisgeving mag niet worden gewerkt. C. q.
de werktuigen te verzegelen, (art. 13 en 14). Boveudien wordt bij verzuim
een boete verbeurd van ƒ 50.— tot / 500.— (art. 88).
(5). .Model fabr. n". 22. De ontvanger zendt er drie ai\'schriften van in,
n. 1. aau den controleur, den Inspecteur en den Minister.
(Vz. 18C7 n<>. 119 <> 18).
Alle lokalen, besloten erven en gebouwen, tot de fabriek behoorende, vallen
onder de bepaling vau art. 190 Alg. Wet, en zijn dus aan de visitatie onderworpen.
De ambtenaren moeten dus de fabrieken, ook die in aanbouw zijn, bezoekeu,
ten einde te zorgen dat geene geheime werktuigen, openingen of toegangen
worden gemaakt. (Vz 1807 n». 119 § 14).
Bij verzuim van hetgeen bij art. 4 is bciaald, wordt/10 — tot ƒ 100.—
boete verbeurd, (art. 89).
(0). De werktuigen ey moeten binnen \'t gebouw der fabriek geplaatst zijn
(art. 7). De bestemming en inhoudsruimte moet er op vermeld zijn (art. 9.)
De inhoudsruimte wordt door ambtenaren opgenomen (art 12).
-ocr page 223-
•203
h. de soorten van losse of draagbare kristalliseerbakken of vor-
nien, welke zullen gebezigd worden;
i. \'t getal werktuigen (turbinen) voor het uitdrijven der stroop
uit de gekristalliseerde suiker;
k. \'t getal der grondvaten , bakken, enz. tot berging der af-
gewerkte melasse (7);
/. soort of benaming, bestemming en getal der ketels, kuipen
of bakken, dienende voor alle overige bewerkingen en tot berging
van sappen, stroop of suiker (8).
Bij verandering van hetgeen bij litt. o tot en met l is aangege-
ven, moet vooraf een aanvullings-aangifte worden gedaan.
Art. 5. De hoofdingang eener suikerfabriek moet aan den
openbaren weg zijn, of minstens aan een weg, waarover de toe-
gang tot de fabriek steeds onbelemmerd blijft (9).
Tussehen de fabriek en andere niet daartoe behoorende gebou-
wen mag geene gemeenschap bestaan, hetzij rechtstreeks, hetzij
over het besloten erf, waarop de fabriek gelegen is.
Van dat verbod zijn uitgezonderd de panden, waarin andere
met de fabriek verwante takken van nijverheid worden uitgeoe-
fend, alsmede de woningen, kantoren en stallen, in gebruik bij
den fabrikant of zijne bedienden , welke panden en lokalen alsdan
worden geschouwd tot de fabriek te behooren.
Art. 6. De fabrikant is verplicht om op zijne kosten, op een
geschikte plaats in de fabriek, in overleg met den controleur,
in te richten en in behoorlijken staat te onderhouden, een vertrek,
een oppervlakte beslaande van minstens 12 ^] meters.
Dit vertrek blijft ter uitsluitende beschikking van de ambte-
naren (10).
Deze werktuigen kannen c. q, worden verzegeld (art. 13/14). Zij mogen
niet veranderd worden dan na aangifte (art. 16).
Wanneer gebruik wordt gemaakt van niet aangegeven werktuigen, wordt
ƒ 1000.— boete verbeurd (art. 82).
(7)     Op deze werktuigen de bestemming en de inhoudsruimte aan te wijzen,
(art. 9).
(8)     Als bij aant. 7. Voorts moeten deze werktuigen binnen \'t gebouw
der fabriek geplaatst zijn. (Art. 7 en 9).
(9). Is niet aau deze voorschriften voldaan, dan kunnen de werktuigen
verzegeld worden. (Art. 13/14).
(10). Zij bewaren hier hunne registers en werktuigen en verrichten er
hunne schrifturen. Zij mogen niets van den fabrikant aannemen dan hetgeen
bij art. 711 is genoemd. De chef regelt de dienst. Hij moet minstens 8
uren per dag in de fabriek tegenwoordig zijn om een algemeen toezicht uit
te oefenen en de dichtheid der sappen mede op te nemen of suiker te wegen.
Hij houdt, behalve een gewoon dienst- en orderboek, een zakboek van zijn
-ocr page 224-
\'204
Art. 7. Alle werktuigen, bedoeld bij litt. c, f, g en l van art.
4, moeten binnen het gebouw der fabriek (11), en de hierna on-
der dezelfde letter vermelde, bij elkander in hetzelfde vertrek ge-
plaatst worden . als:
«. de persen of andere werktuigen tot het uitpersen of uit-
drijven der sappen, met de verzainelbakken en den sapopvoerder
voor de ongezuiverde sappen (12):
b. de ketels, dienende voor de eerste zuivering der sappen (13).
Art. 8. De pijpen, buizen, goten en pompen, bestemd of
geschikt tot het geleiden van sappen of stroop, mogen geen e
geheime openingen hebben , noch kunnen dienen tot het afleiden
van sap of stroop naar elders dan naar de werktuigen , bakken
of grondvaten voor de bewerking of berging aangegeven, (14).
Art. 0. Boven of op elk der werktuigen, bedoeld bij litt. e,
f
, g, /) en l van art. 4 , wordt hunne bestemming, n°. en inhouds-
ruimte duidelijk zichtbaar in olieverw aangewezen.
werkzaamheden, en voor elk werkjaar een doorloopendc recapitulatie vau de
verrichte diensten eu verificaticn in een bijzonder dieustboek. Hij onderzoekt
minstens éénmaal per week, 1°. of de werktuigen, kranen , pijpen, enz. voort -
durend voldoen aan de voorschriften; 2° of de afmetingen der ketels, enz.
onveranderd zijn gebleven; 3» of er geen afwijking van de voehtwegers en
thermometers plaats heeft; 4° of de peilstokken zich in behoorlijken staat be-
vinden; 5" of de voorraad suiker, blijkens globale schatting voorhanden,
nagenoeg even groot is als volgens de rekening; voorts dagelijks: 0° of de
stand der kristalliseerbakkeu overeenkomt met de inschrijvingen in \'t re-
register n° 28 fabr., houdende aauteekeniugen betreffende de gekristalliseerde
stroop, alsmede omtrent de grondstoffen en de producten; 7° of de weeg-
toestellen tot het wegen van suiker nauwkeurig zijn, alsmede of de tegen-
wichten of wel de tarra met juistheid zijn geregeld, enz. enz.
])e diensturen worden tusschen de overige ambtenaren verdeeld. Zij mogen
de dienst niet verlaten voordat ze afgelost zijn. Zie voorts vz 18C7 n».
119 «§ 25—30.
Voldoet de fabrikant niet aan \'t voorschrift van art. G, dan kunnen c. q.
de werktuigen worden verzegeld. (Art. 13/14).
(11). Vergelijk art. 17.
(12). In fabrieken, waarin de eerste zuivering en verzadiging der sappen
(défécatie en carbonalatie) in dezelfde ketels wordt verricht, doch de sappen
niet met kalk worden vermengd vóórdat ze in den sap-opvoerder vloeien,
kunnen de verzamclbakken bij de ketels geplaatst worden. (Zie art. 11).
(Vz. 1867 no. 148).
(13). Vergelijk art 18.
De bepalingen vau art. 7, 17 en 18 strekken om de werktuigen en de
lokalen, waartoe zich het toezicht meer bijzonder bepaalt, bij elkander te
houden ten einde die gemakkelijk kunnen worden overzien.
(Vz. 1867 uo 119 5 16).
(14). Bij overtreding ƒ 50.— tot / 500.— boete (art. 88.)
-ocr page 225-
205
De werktuigen van dezelfde soort en besteraming verkrijgen
oen doorloopend n°. (15,).
Art. 10. De ketels, dienende voor de eerste zuivering der
sappen, waarin deze onvermengd met kalk of andere zelfstan-
digheden worden overgebracht, worden waterpas geplaatst, vast
aan den vloer of den muur bevestigd en aan de binnenzijde
voorzien elk van twee metalen plaatjes, welker bovenrand de
hoogte aanwijst, tot welke de fabrikant het werktuig met sap
verlangt te vullen, en die, naar de aanwijzingen van den contro-
leur, door den fabrikant geleverd en tegen de zijden des ketels
worden bevestigd in een waterpas liggende lijn, recht tegenover
elkander, in dier voege dat de verkleinde inhoudsruimte van
iederen ketel even groot zij.
Art. 11. Worden de sappen met kalk of andere zelfstandig-
lieden vermengd vóór dat zij in de zuiveringsketels worden over-
gebracht, (10) dan moeten verzamelbakken worden geplaatst,
waarin het onvermengd sap kan worden afgemeten vóór dat het
in den sapopvoerder vloeit. (17).
Op deze verzamelbakken zijn de bepalingen van art. 10 van
toepassing. Zij worden zoodanig ingericht, dat in iederen bak
óf de volle, óf de helft van de hoeveelheid sap voor één zuive-
ringsketel kan afgemeten worden.
In het eerste geval worden minstens twee, in het andere
minstens drie verzamelbakken naast elkander geplaatst.
Art. 12. De inhoudsruimte der werktuigen, bedoeld bij litt.
e, /, g, h, k en l van art. 4, en de verkleinde inhoudsruimte
van die, vermeld in art. 10 en 11, wordt, buiten kosten van
den fabrikant, door de ambtenaren opgenomen. (18).
(15). Bij verzuim van hetgeen is voorgeschreven by art. 7, 9 en 10
kunnen de werktuigen c. q. worden verzegeld (Art. 13/14).
(16). D. i. dus in het geval de troebele carbonatatie aangewend wordt.
(17). Deze verzamelbakken behooren te worden geplaatst tusschen de
persen en den sapopvoerder. (Vz. 1867 n°. 119 § 19).
Onder bepaalde voorwaarden omtrent plaatsing en inrichting der verza-
melbakken, kan aan fabrikanten die dezelfde ketels gebruiken voor de eerste
zuivering en de verzadiging der sappen, doch die sappen niet met kalk ver-
mengen vóór zij in den sapopvoerder vloeien, worden vergund om het on-
vermengde sap uit den sapopvoerder in de verzamelbakken, ter afmeting,
over te brengen en die bakken bij de ketels te plaatsen. (Vz. 1S67 n». 148).
(18). Hiervan wordt proces- verba al opgemaakt (art. 15).
De opneming door water-ijking telken jare, vóór den aanvang der werk-
zaamheden, te doen (art. 21). \'t Proces-verbaal van roeiing is opgenomen
in "t formulier n<>. 20 fabr. (Vz. 1867 n<>. 119 § 21).
De inhoudsruimte der gewone défccatie-ketels en verzamelbakken wordt,
voor de eerste maal, door water-ijkiug bepaald, in tegenwoordigheid des
controleurs. (Vz. 1867 n<>. 119 § 22).
-ocr page 226-
20C
De fabrikant is steeds bevoegd om een nieuwe meting te
vragen of te verrichten van werktuigen, waarvan de inb.oud.s-
ruimte vroeger is opgenomen. De ambtenaren hebben dezelfde
bevoegdheid, mits ze daartoe door hunnen controleur of een
hoogeren ambtenaar schriftelijk gemachtigd zijn.
Van geene nieuwe, bijgeplaatste of veranderde werktuigen
mag gebruik worden gemaakt, vóór dat hunne inhoudsruimte
is opgenomen (19).
Art. 13. De ambtenaren zijn bevoegd om , buiten kosten van
den fabrikant, te verzegelen of af te sluiten (20):
a.  de werktuigen en gereedschappen, zich bevindende in een
suikerfabriek , welke niet voldoet aan, of opgericht is in strijd
met de bepaling van art. 3, 5, G, 7, 17. 18 tweede alinea.
19 of 20;
b.   dezelfde werktuigen, indien niet wordt voldaan aan \'t
voorschrift van art. 48 alinea 3;
e, de werktuigen en gereedschappen, geplaatst, veranderd of
opgericht in strijd met. of niet voldoende aan art. 4,9, 10,
11, 12, of 18, eerste alinea;
d. de werktuigen en gereedschappen , die buiten gebruik zijn
of tijdelijk worden buiten gebruik gesteld.
Art. 14. De verzegeling of afsluiting geschiedt alleen op
schriftelijken last van den controleur of van een hoogeren amb-
tenaar.
De ontzegeling of ontsluiting geschiedt op last van ,hem , die
de verzegeling of afsluiting heeft bevolen, of van een hoogeren
ambtenaar (21).
Art. 15. Van ieder dier verrichtingen, in art. 12—14 ver-
meld, (22) wordt een proces-verbaal opgemaakt, waarin bij me-
ting — behalve de inhoudsruimte — vermeld worden de ver-
(19). Zoolang van zoodanige weiktuigen de ruimte nog niet U opgenomen
kunnen ze verzegeld worden (art. 13/14).
(20). Van een en ander wordt een proces-verbaal ongemaakt (art. 15).
Voor de afsluiting worden hangsloten gebruikt. (Vz. 1867 n°. 119 f 54).
Hervatting of aanvang der werkzaamheden, vergezeld met schending van
zegels of afsluiting, word gestraft met / 1000.— boete (art. 82).
(21). Van de sluiting en ontsluiting der werktuigen wordt aanteckening
gedaan in \'t register n<>. 24 fabr.
De controleurs geven jaarlijks doorlooneude machtiging tot het sluiten en
ontsluiten van de werktuigen, kranen en aftapniugs-toestellen, overeenkomstig
art. 18*, met bepaalde aanwijzing der werktuigen en der gevallen, waarin
ze moeten worden gesloten of ontsloten. (Vz. 1S07 n". 119 § 21).
(22). Dus ook van de ontzegeling of ontsluitiug.
-ocr page 227-
207
schillende afmetingen der werktuigen en, bij verzegeling, liet
getal der daarop gelegde zegels (23).
De belanghebbende wordt uitgenoodigd om bij deze verrichtin-
gen tegenwoordig te zijn en \'t proces-verbaal mede te teekenen,
hetwelk ten kantore des ontvangers nedergelegd wordt en waar-
van een afschrift aan den belanghebbende wordt uitgereikt.
Hij, die een fabriek van een ander overneemt en geene nieuwe
opneming der werktuigen vraagt, wordt geacht met do laat st
verrichte meting genoegen te nemen.
Art. 16. Geen der werktuigen, pijpen, enz., bedoeld bij art.
4 en 8, mag worden af- of uitgebroken, veranderd of hersteld,
dan nadat daarvan vooraf, tegen bewijs, een onderteekende aan-
gifte is ingeleverd (24). waarbij in \'t bijzonder moet worden
vermeld of de werktuigen verzegeld of afgesloten zijn. (25)
Het is den fabrikant nogtans veroorloofd om onverwijld een
herstelling te beginnen , wanneer gedurende de werkzaamheden
een ontstaan ongeval dit noodzakelijk maakt. mits dat geschiede
met voorweten der ambtenaren, belast met het toezicht in de
fabriek, en onverminderd de verplichting om bovenbedoelde
aangifte zoo spoedig\' mogelijk in te leveren.
B. Bepalingen , van toepassing wanneer de aandaggeschiedt
naar de vierkelijkc productie\'(art.
1a.)-
Art. 17. De droogzolders of stoven tot het droogen van sui-
ker, de vertrekken, waarin de gedroogde suiker wordt gemalen ,
gezift of op andere wijze bewerkt, en de bergplaatsen voor sui-
ker moeten zich bevinden binnen \'t gebouw der fabriek. (26).
(23). \'t Proces-verbaal van roeiing is opgenomen in \'t formulier der aau-
gifte n». 22 1\'abr. (vz. 1807, no. 110 § 21).
Vv\'ater-ijkiug is verplichtend voor ketels cu verzamelbakkeu (zie art. 12
eu 21 en het daarop aaugetaekcudc). Er zal evenwel ook rotting plaats
hebben Van een en ander wordt, behalve proces-verbaal, een staat opge-
inaakt, waarin de verschillende afmetingen worden vermeld. (Vz. 1867,
u°. 119 § 24).
(24). Model n«. 4 fabr. (Vz. 1867, no. 119 § 21).
(25). Bij afwijking vau art. 16, ƒ10.— tot f 100,— boete (.art. 89).
(26). Hij afwijking van deze bepaling kunnen de werktuigeu verzegeld
worden (art. 13/14).
Deze lokalen kunnen na zonsondergang, wanneer er niet gewerkt wordt,
door middel van hangsloten, gesloten worden (art. 74).
De ambtenaren moeten echter de werkzaamheden zoo min mogelijk be-
lemmeren. Het doel van deze bepalingen is alleen om het wegvoeren van
kleine hoeveelheden suiker te voorkomen, ten einde de fabrikant geen hoo-
gere korting (art. 49) erlange dan hem toekomt.
(
-ocr page 228-
208
In de thans (27) bestaande fabrieken, wier inrichting dit
vordert, kunnen daartoe ook gebezigd worden de gebouwen tot
de fabriek behoorende, mits zij met deze op hetzelfde besloten
erf gelegen en alleen over dat erf toegankelijk zijn.
De voormelde droogzolders, stoven, vertrekken en bergplaatsen
worden van een opschrift, de bestemming aanwijzende , en van
een doorloopend n°. of van een letter voorzien.
Zij moeten voorts zoodanig zijn ingericht, dat zij alleen toe-
gankelijk zijn door deuren , die door middel van hangsloten door
de ambtenaren kunnen worden afgesloten, terwijl de vensters,
luchtgaten of andere openingen van binnen sluitbaar en van
metalen vlechtwerk moeten voorzien zijn.
Art. 18. De losse of draagbare kristalliseerbakken of vormen
worden duidelijk zichtbaar met olieverw gemerkt met een letter,
die dezelfde is voor alle bakken of vormen van gelijke gedaante
en inhoudsruimte (28).
De werktuigen, dienende tot het uitdrijven der stroop uit de
gekristalliseerde suiker (29), moeten binnen \'t gebouw der fa-
briek en bij elkander in hetzelfde vertrek geplaatst worden.
In de thans (30) bestaande fabrieken, wier inrichting dit
vordert, wordt hierop dezelfde uitzondering toegelaten als bij art.
17 alinea 2.
C. Bepalingen, van toepassing ivanneer de aanslag geschiedt
in verhouding tot de hoeveelheid en dichtheid der ver-
werkte sappen (art.
ls.)
Art. 19. De verzamelbakken voor ongezuiverde sappen— be-
halve de steenen bakken welke uit één stuk vervaardigd zijn — de
sapopvoerder voor die sappen en de ketels, dienende voor hare eerste
zuivering, worden zóó geplaatst dat zij rondom en van de zijde
des bodems door de ambtenaren kunnen onderzocht worden (31).
De sluiting heeft geen ander doel. Men moet daaruit dus niet opmaken
dat deze lokalen als entrepot beschouwd moeten worden. Ze zijn slechts een-
voudige bergplaatsen voor doorloopend crediet.
(Vz. 1867, n». 119 § 42).
(27). N. 1. bij de afkondiging dezer wet.
(28). Bij verzuim worden ze verzegeld (art. 13/14).
(29). Dit zijn de turbinen,
(30). N. 1. bij de afkondiging der wet.
(31). Bij \'t besluit van 1858 was bepaald dat de bodems der verzamel-
bakken en sapopvoerders minstens 3 decimeter boven den vloer moesten
verheven zijn en dat rondom die werktuigen eene vrije ruimte moest worden
gelaten van 6% decimeter. In dien t/eest moet ook art. 19 worden opgevat,
zoodat steeds het middel moet bestaan om die werktuigen van alle zijden
goed te kunnen onderzoeken. Zuiveringsketels kunnen aan ééne zijde dicht
bij den muur of tegen een anderen ketel geplaatst worden.
-ocr page 229-
. 209
Wanneer die werktuigen in openingen onder den beneden-
vloer der fabriek worden geplaatst , mag geen andere toegang
tot die openingen bestaan dan door het vertrek, waarin zij zich
bevinden.
De pijpen, buizen, goten en pompen, welke gelegd worden
onder vloeren of door muren, om te dienen tot het geleiden
van ongezuiverde sappen , worden mede zóó gelegd of geplaatst ,
dat de ambtenaren die steeds over hare geheele lengte en haren
omtrek kunnen onderzoeken.
Art. 20. De pijpen of buizen, waardoor de ongezuiverde sap-
pen worden overgebracht naar de ketels in art. 10 of naar de
verzamelbakken in art. 11 bedoeld (32), moeten voorzien worden
van sluitbare kranen, en die ketels en verzamelbakken van
sluitbare aftappingstoestellen, beide vervaardigd naar door den
Minister voorgeschreven modellen. (33;.
Tusschen de uiteinden dier kranen of aftappingstoestellen en
het bovenvlak der daaronder geplaatste werktuigen of goten moet
eene vrije ruimte worden gelaten ter hoogte van minstens vijf
centimeter
(34).
Art. 21. De inhoudsrnimte der evengenoemde ketels en ver-
zamelbakken wordt steeds door middel van waterijking opgeno-
raen en jaarlijks vóór den aanvang der werkzaamheden van\'een
nieuw werkjaar geverifieerd (3*>).
De openingen in den benedeucloer kunnen met losse luiken worden ge-
sloten.
(Vz. 1867, n<>. 119 § 17).
(32). Dus naar die werktuigen, waarin de hoeveelheid sap wordt af-
gemeten.
(33). De aftappingstoestellen zijl voorzien van steunijzers Op elk steun-
ijzer is een slot, dat alleen geopend en afgenomen wordt wanneer dit noodig
is voor \'t schoonmaken of herstellen der werktuigen, hetgeen zooveel mogelijk
geschiedt onder toezicht van ambtenaren, die daarna bet aftappingstoestel
weder aan den ketel bevestigen. (Vz. 1.S07 n°. 119 § 53).
Bij verzuim van hetgeen is voorgeschreven bij art. 19 en 20, kunnende
werktuigen verzegeld worden. Art. 1./14).
(34). Bij res. van 9 Nov 18(>8, n°. 29 is toegestaan het aanbrengen
van linnen geleidingsbuizen om \'t uiteinde der kranen, mits ze worden om-
geslagen als ze niet gebruikt worden. Bij misbruik wordt de vergunning
echter dadelijk ingetrokken.
(35). Ook de verkleinde inhou Utruimto (art. 10) wordt door waterijking
bepaald. (Vz. 1807, u». 119 j 22
De wijze waarop deze waterijking [laats heeft zal in de vijfde afdeelin/
van dit werk beschreven worden.
14
-ocr page 230-
210
III.
Werkzaamheden in de suikerfabrieken.
Bepalingen voor alle fabrieken van toepassing.
Art. 22. De suikerfabrikant levert jaarlijks, minstens 8 dagen
vóór den aanvang der werkzaamheden van een nieuw werkjaar,
eene onderteekende aangifte ten kantore in, (3C) aanwijzende:
a. de plaats en dagteekening;
6. den naam en de woonplaats des fabrikants;
c.    de benaming der fabriek, de gemeente en de straat of an-
dere aanwijzing van de ligging;
d.     de dagteekening. waarop met het raspen der beetwortels
en het koken van sappen en stroop een aanvang zal worden ge-
maakt (37);
e.     de uren, gedurende welke die werkzaamheden over dagen
\'s nachts zullen worden voortgezet;
/. het tijdperk, gedurende hetwelk het raspen van wortels,
en dat, gedurende hetwelk de overige werkzaamheden, de laatste
kokjng van stroop inbegrepen, zullen worden voortgezet (38);
g. naar welken der in art 1. vermelde grondslagen de fabri-
kant verlangt te worden aanslagen.
De opgaven volgens litt. e en / kunnen bij aanvullingsaangifte
gewijzigd worden.
Art. 23. De ontvanger reikt een bewijs uit van de ingele-
verde aangifte. Dit bewijs strekt den fabrikant tot machtiging
om de aangegeven werkzaamheden gedurende het opgegeven tijd-
perk te verrichten (39).
De uitreiking van \'t bewijs wordt geweigerd, indien geene be-
hoorlijke zekerheid voor den accijns is gesteld of do bij art. 4.
(36). Aanvang ilcr werkzaamheden, zonder daarvan aangifte te hebben
gedaan, wordt gestraft met f 1000.— boete (art. 81). Voor deze aangifte
wordt gebezigd rt register n°. 23 fabr. De ontvanger berieht onmiddellijk
aan \'t Dep. van Finanticii dat er aangifte is gedaan. Bovendien zendt hij
een afschrift van de aangifte aan den Minister, aan den Prov. Inspecteur
en aan den controleur. (Va. 1867, n°. 119 ; Hl).
(37). Vangt de aangever zijne werkzaamheden meer dan 10 dagen later
aan dan in de aangifte is vernield, dan betaalt hij een schadevergoeding
van f 5.— voor eiken dag vertraging (art. 75). Deze opgave kan dus
niet bij aanvulttafftaangi/ït gewijzigd worden.
(38). Deze opgave dient alleen om de behoefte aan personeel te kunnen
beoordeelen en voor de toepassing van art. 197 Alg. wet.
(39). Vóór den aanvang der werkzaamheden moet echter zekerheid voor
den accijns worden gesteld (art. 39).
-ocr page 231-
211
voorgeschreven aangifte niet is gedaan. Het verliest zijn kracht,
zoolang de werktuigen, volgens litt. a of b van art. 13. verzegeld zijn.
Art. 24. Aan iederen suikerfabrikant wordt door den ontvan-
ger, tegen bewijs, een gewaarmerkt register uitgereikt. Door of
van wege den fabrikant moet hierin worden aangeteekend het
tijdstip, waarop het vullen en aftappen aanvangt van eiken der
bij art. 10 bedoelde ketels en, in het geval voorzien bij art. 11,
van eiken verzamelbak, met aanwijzing, in dit laatste geval, van
den zuiveringsketel, waarin liet af te tappen sap zal worden
overgebracht (40).
De inschrijvingen moeten met deugdelijk zwarten inkt en
voor elke vulling en elke aftapping terstond geschieden , zoo dra
met die werkzaamheden wordt aangevangen.
Art. 25. De evengenoemde ketels en verzamelbakken moeten
met sap worden gevuld tot aan den bovenrand der bij art. 10
bedoelde plaatjes (41).
Wordt het sap in verzamelbakken gemeten , dan mag het daaruit
niet worden afgetapt of in den daartoe bestemden zuiveiingsketel
overgebracht, vóór dat het sap, bestemd om in den voorgaanden
zuiveringsketel te worden bewerkt, hierin geheel is overgebracht.
Art. 26. Alle ketels, dienende voor de eerste zuivering der
sappen, en de bij art. 11 bedoelde verzamelbakken, worden steeds
naar de volgorde hunner nummers gebezigd (42).
Kan een ketel wegens het ontstaan van een ongeval niet naar
volgorde gebruikt worden, dan wordt de oorzaak daarvan in het
eerstvolgend vak van \'t register (n°. 24 fabr.) vermeld.
Dergelijke vermelding geschiedt telkens, wanneer de w-erkzaam-
heden, hetzij onbepaald of tijdelijk, worden afgebroken of gestaakt.
(40). Voor dit register wordt gebezigd \'t model n°. 24 fabr. Het dient
tot inschrijving van elke zuivering (déféeatie) van sappen.
Op het titelblad van \'t register vindt men de instructie omtrent de wijze
van invulling.
De inschrijvingen strekken voor de fabrikanten, die werken volgens art.
I\'1, tot grondslag voor \'t berekenen van den aanslag.
De ambtenareu brengen dagelijks de totalen over in ecu register tot ver-
zamelir.g van de hoeveelheden verwerkte sappen en gewogen suiker, serie
n°. 26 fabr. De ontvanger ontvangt daaruit dagehjks een extract, serie
fabr. n°. 27. Bovendien wordt vóór den 511»» van elke maand een extract
uit het register n°. 26, nadat dit vooraf door den ontvanger is geviseerd,
aan den controleur gezonden. (Vz. 1867, n°. 119 $$ 33—35).
(41). Vergelijk art. 28 en 34.
(42). Overtreding der voorschriften van art. 24, 25 en 26 wordt gestraft
met ƒ 50.— tot /\' 500.— boete, wauneer de aanslag naar de verwerkte
sappen
(art. V\') geschiedt (art. 88). Geschiedt de aanslag naar zuiver ren-
demenl
(art. 1") dan is die boete f 10.— tot /\' 100.— (art. 8\'J).
14\'
-ocr page 232-
212
B. Bepalingen. van toepassing wanneer de aanslag geschiedt
naar de werkelijke productie {art.
1a).
Art. 27. Indien, bij de in art. 25 bedoelde vulling van een
ketel of verzamelbak, een of meer ambtenaren tegenwoordig zijn
en blijven, wordt op denzelfden voet gehandeld als volgens de
1°, 3°, en 4°. alinea van art. 34 (43).
Zijn gedurende de vulling geene ambtenaren daarbij tegenwoor-
dig, dan mag het sap, waarmede een ketel of verzamelbak mag
worden gevuld, niet met kalk of andere zelfstandigheden ver-
mengd worden, dan nadat de vulling tot op de bepaalde hoogte
is verricht (44).
Art. 28. Het voorschrift der eerste alinea van art. 25 wordt
geacht te zijn overtreden, indien de hoeveelheid sap, welke bij
visitatie in een, buiten tegenwoordigheid van ambtenaren, ge-
vulden ketel of verzamelbak wordt aanwezig bevonden — opge-
nomen vóór dat het boven 40° C. is — niet overeenkomt met
de hoeveelheid, welke daarin behoort aanwezig te zijn (45).
Hierbij wordt echter een boetvrije speling toegelaten van twee
ten honderd
voor de ketels in art. 10 en de verzamelbakken in
art. 11 gemeld, en van vijf ten honderd voor de zuiveringske-
tels, waarin het sap uit de verzamelbakken, na met kalk te
zijn vermengd, wordt overgebracht (46).
(43). Derhalve zorgen ze ilau dat de ketel of verzamelbak tot op de
juiste hoogte worde gevuld eu nemen ze een proef om de dichtheid van \'t
sap op te nemen , terwijl ze er op letten, dat vóór het nemen van de proef,
het sap op geen hooger warmte is gebracht dan van 40° C. en er noch
kalk noch andere zelfstamlighedeu zijn bijgevoegd.
Ofschoon di\'ze maatregelen geen directeu invloed op den aanslag hebbeu,
omdat deze naar het tuner rendement wordt berekend, is toch de opneming
van de hoeveelheid en dichtheid van \'t sap een goede maatregel van controle,
vermits uien daaruit kan afleiden de hoeveelheid suiker die nagenoeg moet
worden voortgebracht, liestaat er nu een groot verschil tusschen het rcn-
dement en deze berekening, dan is dit ecu reden om te vermoeden dat er
verkeerde praktijken zijn aangewend en incu kan dus maatregelen beramen
om die op \'t spoor te komen
(44). De vermenging mag dus niet gedurende de vulliug geschieden.
Overtreding van art. L\'7 is strafbaar met f 10.— tot/100.— boete (art. 89).
(45). Opneming van de dichtheid der sappen is in de fabrieken, die naar
art. I\'1 worden aangeslagen, verplichtend, doch in.de WiKrhcAocMc facultatief.
Evenwel moet die opneming ook in deze fabrieken zooveel mogelijk geschie-
den. Alen behoeft daarmede dan echter niet te wachten tot de werktuigen
geheel gevuld zijn. De wijze van opneming zal beschreven worden in de
vijfde af deeling. (Zie 1807, n°. 11» § 37).
Overtreding van art 28 is strafbaar met f 10.— tot ƒ 100.— boete (art. 89).
(46). In deze fabrieken behoeft het toezicht op het vullen en ledigen
der dcfe\'caticketels of verzamelbakken en op \'t bewerken der sappen in de
-ocr page 233-
213
Is het kalkmengsel bij \'t doen der visitatie reeds bij \'t sap
gevoegd, dan wordt het voorde toepassing der vorige alinea
van de bevonden hoeveelheid vloeistof afgetrokken. Tot dit einde
vermeldt de fabrikant, bij den aanvang van \'t werkjaar en zoo
dikwerf hij hierin verandering wil brengen, op \'teerste blad
van het register n°. 24 fabr.: hoeveel liters kalkmengsel hij —
vóór de verwarming van \'t sap tot boven 40° C — per ketel
zal bezigen.
Deze opgave wordt geacht niet behoorlijk te zijn gedaan, in-
dien blijkt dat de hoeveelheid kalkmengsel, welke werkelijk
wordt verbruikt, meer dan 10°/° van de opgegevene verschilt.
Art. 29. De gevulde losse of draagbare kristalliseerbakken of
vormen mogen alleen aanwezig zijn in de vertrekken, daartoe
volgens art. 4<i opgegeven.
De gekristalliseerde stroop in de genoemde bakken, of die,
welke — om te worden geturbineerd — uit de vaste kristalli-
seerbakken in emmers of andere vaten wordt overgeschept, mag
nergens anders overgebracht worden dan naar \'t vertrek, waar
de lurbincn geplaatst zijn (47).
carbonatatieketels, slechts afiaisselend gehouden te worden. De ambtenaren
moeten zich door herhaalde en onverwachte opnemingen overtuigen of de
fabrikant de verplichtingen, hem bij art. 24—26 opgelegd, geregeld na-
komt. Geschiedt dit, dan behoeven zij art. 28 niet in den strengsten zin
toe te passen; doch mocht hun blijken dat een fabrikant de voormelde
bepalingen niet behoorlijk naleeft, dan moeten zij door het toepassen van
art. 28, in verbaud niet art. 89, de wet doen naleven.
Hierbij dient te worden opgemerkt dat, wanneer het sap in verzamelbak-
keu wordt gemeten, een afwisselend toezicht op \'t vullen en ledigen dier
bakken, onvoldoende zou zijn om het behoorlijk nakomen van \'t bepaalde
bij de eerste alinea van art. 25, te verzekeren. Hiertoe is het noodig dat
de hoeveelheid sap nog in de défécatie- en carbonatatieketels kan worden
geverifieerd. Daarom is bij art. 24 voorgeschreven dat de zuiveringsketel
moet worden opgegeven, waarin \'t sap uit eiken gevulden verzanielbak zal
worden overbracht; terwijl de tweede alinea van art. 25 strekt om te be-
letten dat de sappen, aangegeven voor den ééuen ketel, worden vermengd
met die, bestemd voor een anderen. Het is waar dat de werkzaamheden
in die ketels verhinderen om de sappen daarin met volkomen nauwkeurigheid
te meten, doch met een peilstok laat zich dit met genoegzame nauwkeurig-
heid doen om te kunnen beoordeclen of de bij art. 28 toegelaten speling
van 5°/0 al of niet is overschreden.
De ambtenaren behooren tevens toe te zien dat in de carbonatatieketels
geene andere dau reeds gezuiverde sappen bewerkt worden, omdat anders de
hier bedoelde controle, door middel van opneming van hoeveelheid en dicht-
heid van \'t sap, een verkeerd resultaat zou geven. Vergelijk de aant. op
art. 33. (Vz 1867, n». 119 § 41).
(47). Overtreding van art. 29 is strafbaar met / 10.— tot ƒ 100.—
boete. (art. 89).
-ocr page 234-
214
Art. 30. Vóór dat tot het turbineeren van gekristalliseerde
stroop of tot het versmelten van suiker wordt overgegaan,
moet daarvan . door of van wege den fabrikant, kennis worden
gegeven aan de ambtenaren (48).
Met het turbineeren of met het versmelten mag niet worden
aangevangen, evenmin als met het hervatten dier werkzaamher
den nadat zij zijn afgebroken, dan in tegenwoordigheid van
minstens één ambtenaar (49;.
Art. 31. De geturbineerde suiker moet tot na de weging bij
elkander worden gehouden op een met den controleur overeen
te komen plaats, in het lokaal waar de turbinen geplaatst zijn;
de brooden in dat, waar zij uit de vormen worden genomen;
en de suiker, die de fabrikant verlangt te versmelten, in dat,
waar deze bewerking zal plaats hebben (50).
De suiker wordt, zoo dikwerf de fabrikant dit verlangt, en
in elk geval telkens wanneer het turbineeren of \'t ledigen van
vormen wordt afgebroken , in tegenwoordigheid der ambtenaren
gewogen, en elke gewogen partij woidt onmiddellijk daarna
naar de in art. 17 vermelde droogzolders, stoven of bergplaat-
sen overgebracht, tenzij ze bestemd is om terstond te worden
versmolten.
Het versmelten van elke daartoe afgebogen partij of gedeelte
eener partij suiker moet onafgebroken worden voortgezet.
In de panden of op \'t erf eener suikerfabriek mag alleen sui-
ker voorhanden zijn in de lokalen, in dit artikel vermeld, en
mag geen ander vervoer van suiker plaats hebben dan dat van
gewogen suikers naar de droogzolders, stoven of bergplaatsen ,
behalve voor \'t geval dat suiker, bestemd om in- of uitgeslagen
of versmolten te worden, met voorweten der ambtenaren tijde-
lijk verplaatst wordt (51).
Art. 32. Aan iederen fabrikant wordt door den ontvanger,
tegen bewijs, een gewaarmerkt register uitgereikt, bestemd tot
het inschrijven van de uitkomsten der voornoemde wegingen (52).
(48). De ambtenaren houden een rekening van de gekristalliseerde stroop
in \'t register n". 28 fabr. (Vz. 1867, n». 119 $ 36).
(49). Overtreding van art. 30 al. 2 is strafbaar met 50.— tot/500.—
boete. (art. 88).
(50). Er moet een weegtoestel voor het wegen der suiker bij de turbinen
geplaatst zijn (art. 71*). De ambtenaren moeten de weging mét de meeste
zorg verrichten en de tarra bij herhaling verifièeren. De gewogen suiker
wordt onmiddellijk overgebracht naar de droogzolders. (Vz. 1867, n°.
119 $ 40).
(51) Overtreding van art. 31 is strafbaar met f 50.— tot f 500.—
boete (art. 88).
(52). Hiervoor wordt gebezigd het register n». 25 fabr. Ofschoon het
-ocr page 235-
215
Na elke weging vermelden de ambtenaren in oane verklaring
op de strook van dit register, in schrijfletters, het bevonden
gewicht der naar de zolders, stoven of bergplaatsen over te
brengen of der te versmelten suiker.
In die verklaring wordt mede vermeld of de brooden uitgedekt
zijn en of de geturbineerde suiker al of niet wit is gemaakt
door, bij het turbineeren, klaarsel , water of stoom in de werktui-
gen te brengen.
De ambtenaren noodigen den fabrikant uit om hunne verkla-
ringen , waarin bij \'t versmelten van suiker tevens wordt vermeld
dat dit in hunne tegenwoordigheid heeft plaats gehad, met hen
te onderteekenen. Zij leveren die verklaringen , na van de uit-
komst der weging en opneming aanteekening, op den stok van
\'t register, te hebben gesteld , dagelijks ten kantore des ont-
vangers in.
C. Bepalingen, van toepassing wanneer de aanslag geschiedt in
verhouding tot de hoeveelheid en de dichtheid der verwerkte
sappen (art. lb.).
Art. 33. De ketels, dienende voor de eerste zuivering der
sappen, en de in art. 11 vermelde verzamelbakken mogen niet
worden gevuld dan in tegenwoordigheid van minstens één amb-
tenaar (53).
aan den fabrikaut wordt uitgereikt, moeten toch de inschrijvingen door de
ambtenaren gedaan worden. Op het titelblad vindt men de instructie om-
treut de wijze van invulling.
üe inschrijvingen strekken tot grondslag voor het berekenen van den
aanslag.
De totalen worden dagelijks overgebracht in \'t register n°. 26 1\'abr. Een
extract (u°. 27 fabr.) uit het register der wegingen, wordt dagelijks aan
den ontvanger gezonden. Bovendien wordt vóór den 5U"> van elke maand
een eitract uit het register n". 20, na door den ontvanger te zijn geviseerd,
aan den contruleur gezonden.
Behalve \'t register n°. 25 voor de wegingen van suiker, houden deze
fabrikanten toch ook het register n°. 24, betreffende de verwerkte sappen.
(Zie art. 24 en aant. 40. Vz. 1867, n°. 119 § 33 en 34).
(53). Overtreding van art. 33 en van art. 34 alinea 2 is strafbaar met
een boete van f 50.— tot f 500.— (art. 88).
Iu de hier bedoelde fabrieken moet een onafgebroken toezicht worden ge-
houden op het vullen en ledigen der défécatie-ketels of verzamelbakken en
op het bewerken der sappen in de car\';onatatie-ketels.
In fabrieken, die naar de werkelijke productie worden aangeslagen, is een
afu-isselend toezicht hierop voldoeude. (Vergelijk aanteekening 46).
Ook wanneer de aanslag geschiedt naar de verwerkte Mgpan zal het toe-
zicht zich niet bepaler, tot het vullen en ledigen der verzamelbakken, maar y
-ocr page 236-
\'216
Art. 34. Nadat een ketel of verzamel bak met onvermengd
sap is gevuld, overtuigen zich de ambtenaren of dit overeenkom-
stig art. 25 tot op de juiste hoogte is geschiedt: bij gebreke
waarvan zij de ondennaat doen aanvullen of de overmaat in een
volgenden ketel doen overstorten.
Zoodra de vulling van een ketel of verzamelbak is afgeloopen
moet de kraan, waardoor het sap in \'t werktuig vloeit, gesloten
of de goot, waardoor het daarin wordt geleid, weggenomen wor-
den. Het is verboden om, tot bij den aanvang der volgende
vulling, de kraan weder te openen of de goot weder boven \'t
werktuig te brengen.
De ambtenaren trekken van \'t sap, waarmede het werktuig
is gevuld — nadat dit goed is omgeroerd — een proef, waarvan
zij de dichtheid opnemen overeenkomstig het volgend artikel (54).
Vóór die proef is genomen , is het verboden om het sap op
een hoogere warmte te brengen dan van 40°. C., of om er kalk
of eenige andere zelfstandigheid bij te voegen (55)-
Art. 35. Tot het bepalen der dichtheid van sap wordt gebruik
gemaakt van een vochtweger, welke tot het aanvangspunt der
schaal (\'t nulpunt) zinkt in eene vloeistof, een warmte hebbende
van 15°. C. en, bij die warmte een dichtheid gelijk aan
die van zuiver water van 4° C. Die vochtweger is voorts ver-
deeld in graden en tienden van graden, in dier voege dat bij min-
dere inzinking iedere graad overeenkomt met l/m grootere dicht-
heid dan die der voormelde vloeistof.
Heeft het op te nemen sap een andere warmte dan 15°. C., dan
wordt de dichtheid volgens een tarief herleid, tenzij de fabrikant
mocht verlangen dat het proefsap op de warmte van 15°. C.
worde gebracht, in welk geval hij het hiertoe vereischte koud
of warm water moet verschaffen.
Gedeelten van \'/,„ graad, bij 15°. C, worden bij de opneming
verwaarloosd.
in denzelfdeu ziu als bij aant. 46 is omschreven, tevens een wakend oog
moeten worden gehouden op de ketels, waarin de déteeatie en carbonatatie
te gelijk wordt verricht, en de hoeveelheid sap, waarmede deze zijn gevuld,
met den peilstok voortdurend worden geveriliëerd. Dit toezicht op de car-
bonatatie-ketels strekt ook voornamelijk om te voorkomen dat ongezuiverde
sappen rechtstreeks in de carbonatatieketels wordeu geleid, zonder vooraf
in de afzonderlijke défécatieketels of verzamelbakken te zijn gemeten. Daarom
moet met de meeste zorg worden gelet op alle pijpen, buizen, kranen, enz.
welke zich boven of bij de carbonatatieketels bevinden. (Vz. 1867 , n«. 119 § 41).
(B4). De wijze dier opneming en de daartoe te bezigen werktuigen zul-
len wordeu beschreveu in de vijfde afdeeling.
(55). Overtreding van deze alinea is strafbaar met een boete van f 10.—
tot f 100.— (art. 89).
-ocr page 237-
217
De fabrikant, die geen genoegen neemt met een opneming,
is gehouden dit terstond aan de ambtenaren te verklaren, in
•welk geval het proefsap zoo spoedig mogelijk door een anderen
ambtenaar opgenomen wordt, wiens uitspraak beslissend is.
Art. 36. In het bij art. 24 voorgeschreven register (56) moe-
ten de getallen in schrijfletters on zonder doorhaling, overschrij-
ving of schriftdelging worden uitgedrukt (57).
Een begaan abuis bij de inschrijving mag alleen hersteld wor-
den bij eene verwijzing, door of vanwege den fabrikant onderteekend
en terstond door een der ambtenaren gewaarmerkt.
Na de opneming, volgens het vorig artikel , vermelden de
ambtenaren, mede in schrijfletters, naast of achter de betrekke-
lijke inschrijving des fabrikants, de bevonden dichtheid van\'t
sap bij 15°. C.
IV.
Aanslag en credit der suiker fabrikanten.
A. Bepalingen, voor alle fabrieken van toepassing.
Art. 37. Tusschen de Administratie en den suikerfabrikant
wordt voor iedere fabriek een rekening (58) gehouden door
den ontvanger, onder wiens kantoor de fabriek is gelegen.
De fabrikant is aansprakelijk voor den accijns van de suiker,
waarvoor hij, overeenkomstig de volgende bepalingen, op die
rekening wordt aangeslagen.
Art. 38. De rekening wordt afgesloten op de tijdstippen bij
de Wet bepaald (59), en bovendien wanneer dit door den fabii-
kant of door den ontvanger wordt verlangd.
De fabrikant is steeds bevoegd, en wordt in het laatstbedoeld
geval uitgenoodigd, om tot die afsluiting mede te werken en
haar met den ontvanger te onderteekenen.
Bij gebreke hiervan geschiedt de afsluiting eenzijdig door den
ontvanger en geeft deze van de uitkomst schriftelijk kennis aan
den fabrikant, die alsdan daartegen niet in verzet kan komen (60).
(56). No. 24 fabrikage.
(57). Omdat de inschrijvingen in dit register van groot gewicht zijn,
vermits daarop de aanslag gegrond wordt. Overtreding van art. 36, eerste
alinea, wordt gestraft met f 50.— tot f 500.— boete (art. 88).
(58). Ace. n°. 2\'\\
(59). Zie de laatste alinea van art. 42 en art. 58.
(60). Deze kennisgeving wordt uitgereikt door twee ambtenaren, die by
den ontvanger een verklaring inleveren dat ze de uitreiking hebbeu gedaan.
(Vz. 1867, n«. 119, $ 43).
-ocr page 238-
\'218
Vermeent hij echter dat een misstelling heeft plaats gehad , dan
kan hij zich nog gedurende drie dagen na het ontvangen der
kennisgeving bij den ontvanger vervoegen, ten einde gezamenlijk
tot een herziening der rekening over te gaan en deze, zoo noo-
dig, te verbeteren. Na afloop van dezen termijn wordt geene
wijziging in de afsluiting meer toegelaten, dan op machtiging
van den Minister.
Art. 39. Door iederen suikerfabrikant wordt, vóór den aanvang
der werkzaamheden (G\'l), zekerheid gesteld voor den accijns der
suiker, waarvoor hij in rekening zal worden aangeslagen, tot
een bedrag van minstens ƒ10,000 — (62).
B. Bepalingen, van toepassing wanneer de aanslag geschiedt naar
de werkelijke productie (art.
1R.).
Art. 40. Aan den fabrikant wordt doorloopend crediet verleend.
Art. 41. Hij wordt in rekening aangeslagen voor:
a.    de hoeveelheden suiker, bij het openen eener nieuwe
rekening in de fabriek voorhanden :
b.    de suiker, blijkens de in art. 32 vermelde verklaringen ,
in de fabriek vervaardigd ;
c.     de ruwe suiker of de melasse (63), op bij inslag afgetec-
kende vervoer biljetten of volgbrieven , uit andere suikerfabrieken,
van buiten \'s lands of uit entrepot, mits in geen minder hoeveel-
heid dan van 500 klgr. te gelijk, ingeslagen om in zijn fabriek
te worden geraffineerd.
Art. 42. De rekening wordt aangezuiverd door:
a uitslag met betaling van den accijns (64);
(Gl). Kn nadat de aangifte is gedaan naar art. 23.
(62). Zie omtrent de borgstellingen hoofdstuk XXIII der Alg. Wet.
Volgens art. 19, wet van 18C5, verz. n". 48, kunnen, met afwijking
van art. 275c Alg. Wet, ook a\'s personeelc borgen worden toegelaten, zij,
die zelven een openstaande rekening met het Rijk hebben, mits dezelfde
personen niet wederkeerig borgen voor elkander zijn.
(63). .Melasse is ecu soort afgewerkte stroop. Van inslag van melasse,
om te worden geraffineerd, kan dus geen sprake zijn. Buitenlandsche melasse
is trouwens niet anu accijns onderworpen, evenmin als die, herkomstig uit
fabrieken die naar art. V>. worden aangeslagen, zoodat deze melasse niet
op crediet kan worden genomen. Bij uitslag van melasse uit een fabriek,
die naar art. la wordt aangeslagen, naar een dergelijke fabriek, zou van
dit crediet gebruik kunnen worden gemaakt; doch ook dit vervalt omdat
als voorwaarde is gesteld dat de inslag van melasse moet plaats hebben om
in de fabriek te worden geraffineerd; terwijl, zooals boven is gezegd, me-
lasse is afgewerkte stroop, zoodat er geen suiker meer uitgetrokken wordt
en er dus ook geen raffineering kan plaats hebben. (Vz. 1867, n°. 119, §45).
(64). De Massificatie moet de veruccijiizing vooraf gaan, weshalve eerst
een vervoerbiljet wordt afgegeveu.
-ocr page 239-
\'210
6. uitslag van geraffineerde of daarmede gelijkgestelde sui-
ker (65), onder genot van afloopend crediet op eigen naam; mi-
niiiiuin 500 kilgr. (66);
c.     uitslag van ruwe suiker, aan raffinadeurs, handelaars en
andere fabrikanten, en ook aan zich zelven als raffinadeur, of
als handelaar: minimum 500 klgr. (67).
Om als raffinadeur te worden aangemerkt, moet men werke-
lijk een raffinaderij hebben. (Res. 4 Novb. 1867 n°. 32).
d.     uitslag in hoeveelheden als onder lit. b, met bestemming
tot opslag in entrepot (67);
e.     uitslag in hoeveelheden als onder lit. b, met bestemming
tot uitvoer naar buiten \'slands (68);
f.     versmelting van suiker, blijkens de in art. 32 vermelde
verklaringen;
g.     kortingen volgens art. 49;
h. betaling van den accijns wegens bevonden onderwicht,
krachtens art. 50.
De rekening wordt op den eersten werkdag na elke der in
art. 48 vermelde opnemingen afgesloten (69).
Art. 43. De uitslagen , volgens litt ad van art. 42, geschie-
den op vervoerbiljet; die, volgens litt. e., op consent tot uitvoer.
Die documenten worden afgegeven op schriftelijke aangiften,
aanwijzende de soort, het getal en de merken der collis, de
soort der suiker (70), het bruto en netto gewicht, het middelvan
vervoer en de bestemming.
De ontvanger vermeldt in de documenten tevens den termijn
voor het vervoer en dien, binnen welken zij gezuiverd moeten
zijn terugontvangen.
De tot uitslag aangegeven partijen suiker zijn aan verificatie
onderworpen (7J). Na den uitslag, die moet plaats hebben in
(65): Geraffineerde en daarmede gelijkgestelde suikers zijn: melis en
lompen; en alle gebroken, gestampte, gemalen, poeder- en getnrbineerde
suikers boven het Java-nommer 20, en kandij. (Art. 2, wet v. 1865, ne 48).
(66). Op vervoerbiljet.
(67). Op vervoerbiljet.
(68). Op consent tot uitvoer.
De naar buiten \'s lands uit te voeren of in entrepot over te brengen
suikers moeten worden geplombeerd, verzegeld of bewaakt, op zoodanige
wijze als de Administratie noodig oordeelt. Wordt een geheele partij ter
verificatie aangeboden, dan kan genoegen worden genomen met verzegeling
van de laadplaats des vaartuigs.
(Vz. 1867, n». 119 § 50, in verband met de res. van 28 Octb. 1864).
(69). Uitslag zonder wettig document, wordt gestraft met een boete
van 10 X accijns (mininum f 100.—) en verbeurte van het onwettig uit-
geslagene. (Art. 83).
(70). N. 1. of ze voldoet aan de eischen van art. 49\'.
(71). De klassificatiën geschieden op den voet van de instructie, verz.
-ocr page 240-
220
tegenwoordigheid van ambtenaren, wordt door deze een afschrift
van hunne verklaring nopens de uitkomst der verificatie aan
den ontvanger bezorgd en een ander aan den fabrikant uitgereikt.
Op de aangiften en consenten zijn de bepalingen van art. 27,
alsmede — voor zooveel de geraffineerde of daarmede gelijk ge-
stelde suikers betreft — die van art 22 en 26 der Wet van
1865 vz. n°. 48, van toepassing (72).
Art. 44. De suiker moet uit de fabrieken worden uitgeslagen
in zakken, in houten fusten of kisten, of wel in brooden.
In \'t eerste geval moet elke zak van dezelfde partij een gelijk
gewicht hebben ; in het tweede elk fust of elke kist van een
opschrift zijn voorzien, waarin het bruto en netto gewicht is
vermeld (73).
Op \'t gewicht van elke colli wordt een boetvrije speling toe-
gelaten van 1 ,!/o niet dien verstande dat het document wordt af-
geteekend in verhouding tot hetgeen bij verificatie van eenige
collis meer of minder mocht worden bevonden, evenredig bere-
kend over de volle tot uitslag aangegeven hoeveelheid (74).
1867, il». 120, in dit werk opgenomen bij art. 35 der wet van 1865,
vz. n°. 48. Voor de toepassing van § 16d dier instructie moet, met het
oog op art. 45—47 der wet, de klasseering steeds plaats hebben, als ware
de suiker tot verblijf binnen \'s lauds bestemd. De ambtenaren nemen een
klein monster van elke uitgeslagen partij, waarvoor geen herverificatie wordt
gevraagd, en vermelden daarop de dagteekeuing van den uitslag, de bestem-
ming, het gewicht en de klasse der suiker. Deze monsters worden maan-
delijks, door tusschenkomst van den controleur, aan den Inspecteur te
Rotterdam opgezonden. (Vz. 1867, n°. 119 § 50).
De fabrikant, die de klasse niet moet aangeven, is dus ook niet aan-
sprakelijk voor verschil in klasse, ter laatste wacht bij uitvoer, geconsta-
teerd. Bestaat er vermoeden van verwisseling tijdens het vervoer, dan moet
de zaak, met overlegging van monsters, aan \'t Hoofdbestuur onderworpen
worden. (Res. 23 Novb. 1865).
(72). Bij vergelijking met de wet, zoo als die in de verzameling is op-
genomen, zal men zieu dat de aangehaalde artikelen hier zijn omgezet. Dit
is geschied naar aanleiding der res. van 27 üecb. 1867, n°. 4, waarbij is
te kennen gegeven dat in den tekst der wet een schrijffout is ingeslopen.
Bij diezelfde resolutie is bepaald dat de ontvangers een ruim gebruik
kunnen maken van de bevoegdheid, hun bij art. 26 $ 2, wet van 1865,
verleend, en genoegen kunnen nemen met een bewijs van in- of doorvoer
in \'t aangrenzend Rijk, — des noods met vertooning van brieven of andere
stukken.
(73). Worden de bepalingen van art. 44 niet opgevolgd, dan is er een
boete verbeurd vau f 10.— tot f 100.— (art. 89).
(74). Bij grootcr verschil dan van 1% op het gewicht van eene tot
uitslag aangegeven partij suiker, wordt beloopen een boete van 5 X accijns
van \'t verschil, indien dit boven 1 tot 5%, en vau 10 X accijns van
\'t verschil, indien dit boven 5% bedraagt (art. 86).
-ocr page 241-
2 21
Art. 45. De accijns wegens de uitgeslagen suiker is verschuldigd
naar het netto gewicht en naar de soort en klasse bij de verificatie
bij uitslag bevonden (75).
De suiker van dezelfde partij, in ééne aangifte tot uitslag
begrepen, moet van eene en dezelfde soort en hoedanigheid zijn (76).
Is dit niet het geval, dan is de accijns voor de geheele partij
naar den maatstaf voor de daaronder bevonden hoogst belaste
suiker verschuldigd (77).
Art. 46. De afschrijvingen, volgens litt. a—e van art. 42,
worden verleend na verrichten uitslag.
De fabrikant blijft echter aansprakelijk voor den accijns der
uitgeslagen suiker, totdat de vervoerbiljetten of consenten tot
uitvoer, behoorlijk afgeteekend, ten kantore van den ontvanger
zijn terug bezorgd.
Art. 47. De accijns van de uitgeslagen suiker wordt ingevor-
derd , bij uitslag volgens art. 42 lit. «, na afloop der verificatie, en
bij uitslag, volgens litt. b—e van dat artikel, van de hoeveel-
heid , voor welke een document niet behoorlijk gezuiverd wordt
terug bezorgd, na afloop van den termijn, in \'t document voor
de terugbezorging bepaald.
Art. 48. De ambtenaren zijn steeds bevoegd, mits hiertoe
door den ontvanger of een hoogeren ambtenaar gemachtigd, om
de in een fabriek voorhanden hoeveelheid suiker optenemen (78).
Die opneming moet altoos geschieden op den laatsten of voor-
laatsten dag vóór den aanvang van een nieuw werkjaar (79).
Alsdan mogen in de fabriek, behalve de afgewerkte melasse,
geen stroop of suikersappen voorhanden zijn, dan die de laatste
koking hebben ondergaan en zich in vaste kristalliseerbakken
bevinden (80).
(75). Zie aant. 71.
(76). Is er suiker op bedriegelijkc wijze gepakt of verborgen tusschen
suiker van andere soort of hoedanigheid, dan wordt verbeurd een boete
van 10 X accijns, berekend over de geheele hoeveelheid suiker in de aan-
gifte begrepen, en bovendien deze suiker verbeurd verklaard (art. 85).
(77). Behalve de boete van art. 85 moet dus de accijns ook nog be-
taald worden. Heeft de samenpakking niet op bedriegelijke wijs plaats, dan
kan alleen art. 45 derde alinea toegepast worden.
(78) Wordt, na aftrek van \'t maximum der kortingen, een grooter ou-
derwieht uevondeu dan van 3% der debiteeringeu sedert de vorige opneming,
dan is verbeurd een boete van 5 X accijns van dat onderwicht. (art. 87).
In elk geval wordt van \'t ouderwicht de accijns betaald, (art. 50). De
rekening wordt na elke opneming afgesloten (art. 42).
(79). Er behoeft geen peiling plaats te hebben gedurende den loop der
werkzaamheden, tenzij bij vermoeden van misbruik. (Vz. 1867, n». 119} 42).
(80). Dit voorschrift is uoodig voor het geval dat een fabriek, na afloop
der werkzaamhedeu, tevens als raffinaderij mocht gebezigd worden.
-ocr page 242-
222
Van elke opneming wordt een bij den ontvanger in te leveren
proces "Verbaal opgemaakt, hetwelk den fabrikant ter mede tee-
kening aangeboden en waarvan hem een afschrift uitgereikt
wordt (81).
Art. 49. Bij \'t vereffenen der rekening worden de volgende
kortingen verleend, voorzooveel die blijkens de uitkomst eener
opneming noodig zijn:
a.     G°/0 op de hoeveelheid geraffineerde of daarmede gelijk-
gestelde suiker, welke, sedert de vorige opneming, op de droog-
zolders of in de stoven overgebracht en zoodanig gedroogd is,
dat zij in dit opzicht voldoet aan de eisenen van art. 20 § 1,
litt. 6 of c, der wet van 1865 verz. n». 48 (82);
b.   30/o op de overige suiker, sedert de vorige opneming in de
fabriek vervaardigd.
Voor de toepassing van dit artikel wordt in de verklaringen
en in \'t proces-verbaal, bedoeld bij art. 43 en 48, alsmede —
voor zooveel de versmolten suiker betreft — in de verklaringen,
bedoeld bij art. 32, waar dit te pas komt, tevens vermeld of
de suiker al of niet voldoet aan do eischen, onder lit. a aan-
gehaald.
Art. 50. Wordt bij een opneming een geringere hoeveelheid
suiker bevonden dan volgens de rekening aanwezig moet zijn ,
dan wordt van het onderwicht, voor zooveel dit niet door de
kortingen kan worden gedekt, de accijns binnen 8 dagen inge-
vorderd.
Die accijns wordt • berekend: voor de uitgedekte brooden en
de witte suiker, bedoeld bij de derde alinea van art. 32, als
voor drooge witte broodsuiker (83); voor de overige in de fa-
briek vervaardigde suiker als voor ruwe suiker van de tweede
klasse;
(84) en voor de van elders ingeslagen ruwe suiker naar
hare klasse, volgens de documenten tot inslag.
Art. 51. Voor den accijns op de geraffineerde en daarmede
gelijkgestelde suiker, (85) welke de fabrikant volgens art. 426,
Is er uiet aan dit voorschrift voldaan, dan kunnen de werktuigen worden
verzegeld, (art. 13 en 14).
(81). In dit proces-verbaal wordt ook de soort der suiker vermeld,
(art. 49 laatste alinea).
(82). Die eischen zijn: Melis en lompen, zuiver uitgedekt, goed droog,
hard en van boven tot onder, ook van binnen, blank, (art. 20 § 1>>).
Witte gelurbinecrde suiker, zóó volkomen gezuiverd en gedroogd als de
onder b bedoelde melis, en overigens overeenkomende met het hiervoor vast
te stellen standmonstcr.
(83). Dus tegen f 27.— "er 100 klgr.
(84). Dus tegen f 23.70 per 100 klgr.
(85). Zie art. 2 wet van 1805.
-ocr page 243-
223
uit zijne fabriek uitslaat, wordt hem een afloopend creciiet ver-
leend van eene maand korteren duur dan dat, hetwelk de ge-
wone raffinadeurs wegens de ingeslagen ruwe suiker genieten (86).
Daarop zijn art. 14, art. 15, art. IC § 1 , art. 17 §§ 1 , 2 en
4, en art. 19 der wet van 1865 van toepassing (87).
Art. 52. De afgewerkte stroop of melasse, uit de bewerkingen
in een suikerfabriek verkregen, kan in eene met de fabriek ver-
eenigde branderij verwerkt, of wel, vrij van accijns, uit de
fabriek uitgeslagen worden, op vervoerbiljetten tot inslag in
branderijen of op consent tot uitvoer naar buiten \'s lands (88).
Die documenten worden afgegeven op schriftelijke aangifte en
wijzen aan de soort, het getal en de merken der collis , \'t bruto
en netto gewicht, \'t middel van vervoer en de bestemming. Zij
worden, na afteekening door de betrokken ambtenaren, ten be-
wijze dat de inslag of uitvoer heeft plaats gehad, ten kantore
terug bezorgd.
De Minister is gemachtigd om den uitslag van afgewerkte
stroop of melasse ten behoeve van andere fabrieken op denzelfden
voet als ten behoeve van branderijen toetelaten.
Art. 53. Wegens de stroop of melasse, waarvoor de voor-
melde documenten niet behoorlijk gezuiverd worden terugbezorgd,
of die op andere wijze wordt uitgeslagen, is de accijns ver-
schuldigd tot een gelijk bedrag als het recht, bij art. 40 der
wet van 1865, voor vreemde stroop of melasse bepaald (89).
De uitslag en invordering geschieden dan op gelijken voet als
(86). De gewone raffinadeurs hebben twee maanden crediet voor de in-
slagen van elke week. Dit crediet loopt dus slechts één maand en kau
alléén worden aangezuiverd door betaling, omdat art. 17 § 3, wet van
1865, er niet op van toepassing is.
Voor deze rekening wordt gebezigd model n°. 3\'\' ace. (Vz. 1867, n°.
119 § 44).
(87). N. 1. afloopend crediet voor inslagen v.n minstens 500 klgr., slechts
één termijn vau crediet voor de inslagen van iedere week, aanvangende op
den laatstcu dag der week. Voorts wat in debet en wat in credit kan
worden gebracht en welke borgen kunnen worden aangenomen.
(88). Art. 52 en 53 zijn noodig omdat de afgewerkte stroop moeiehjk
is te onderkennen en er wellicht van die stroop nog suiker zou kunnen
worden afgescheiden. Deze melasse wordt nu verbruikt door branderijen of
uitgevoerd. Mochten ook kunstkoffie-branders er gebruik van willen maken,
dan kan dit, op grond der laatste alinea van art. 52, geschieden. Bij den
uitslag moet in de aangifte en in de documenten vermeld worden dat de
stroop is afgewerkt; terwijl bij uitslag van andere dan afgewerkte stroop
art. 83 van toepassing is. (Kes. S Augst. 1868, u". 48).
(89). n. 1. per 100 klgr. f 6.—
De ambtenaren moeten toezien dat gecne onafgewerkte stroop ouder den
naam vau melasse worde uitgeslagen. (Vz. 1867, n». 119 $ 52).
-ocr page 244-
224
bij art. 43 en 47, ten aanzien der uitslagen van suiker, is
bepaald.
Art. 54. Bedraagt de accijns wegens de in de fabriek voor-
handen suiker, na aftrek van de korting volgens art. 277 Alg.
Wet (90), gevoegd bij den accijns wegens uitgeslagen suiker,
waarvoor de documenten noch niet gezuiverd zijn terug gekomen,
te zaïnen ineer dan waarvoor zekerheid is gesteld, dan wordt de
afgifte van nieuwe documenten geweigerd, anders dan tegen
afzonderlijke borgstelling, hetzij door den fabrikant, hetzij door
of namens den ontbieder (91).
De accijns wegens de voorhanden suiker wordt, voor de toe-
passing van dit artikel, berekend overeenkomstig de tweede
alinea van art. 50, na aftrek van \'t maximum der kortingen
volgens art. 49.
C. Bepalingen, van toepassing wanneer de aanslag geschiedt
in verhouding tot de hoeveelheid en dichtheid der verwerkte
sappen {art. \\b),
Art. 55. Aan den suikerfabrikant wordt afloopend crediet
verleend voor den accijns der suiker, waarvoor hij in rekening
wordt aangeslagen, tot den vijftienden der maand, volgende op
die waarover de aanslag loopt.
Dit crediet wordt verlengd met zes maanden voor den accijns
der suiker van \'t derde product (92).
Het accijnsbedrag voor de suiker van \'t 3e product wordt
gerekend 5% te bedragen van de aanslagen over \'t gcheele
werkjaar.
De verlenging wordt verleend voor de laatste aanslagen van
\'t werkjaar (93).
Art. 56. De fabrikant wordt aangeslagen voor iederen graad
dichtheid van \'t verwerkte ongezuiverde sap bij 15° C, van den
aanvang van \'t werkjaar tot ultimo Dec, tegen 1.45 klgr. en
(90). Art. 277 Alg. Wet verleent korting op borgtochten voor doorloo-
pend
crediet boven de f 5000.
(91). Wanneer de suiker wordt verzonden naar een raffinadeur of han-
delaar, met rechtstreeksche overschrijving van crediet, behoeft de ontbieder
slechts de verklaring volgens art. 15 j 1 inteleveren , omdat deze personen
reeds een vasten borgtocht hebben gesteld. Bij verzending tot opslag in
elders gelegen entrepot wordt een bijzondere borgstelling vereischt.
(Vz. 1807 n». 119 § 48).
(92). Omdat de kristallisatie van deze suiker zeer lang (5 a 0 maanden)
duurt, zou het onredelijk zijn, indien daarvan reeds de accijns met 15 dagen,
na de maand waarin het sap de eerste zuivering heeft ondergaan, moest
worden betaald.
(93j. De 3 laatste alinea\'s zijn vastgesteld bij de wet van 1808 vi.
a°. 81 art. 4.
-ocr page 245-
225
van primo Januari tot aan \'t einde van \'t werkjaar, tegen
1,4 klgr. ilrooge witte broodsuiker per hectoliter sap (94).
Deze aanslag geschiedt dagelijks, volgens de extracten uit het
overeenkomstig art. 36 ingevulde register, welke door de met
het toezicht in de fahriek belaste ambtenaren aan den ontvanger
worden verstrekt.
De hoeveelheid der verwerkte sappen wordt, voor iedere
vulling van een ketel of verzamel bak , berekend naar de gevulde
inhoudsruimte tot aan den bovenrand der bij art. 10 bedoelde
plaatjes.
Gedeelten van een hectoliter sap en tienden van graden worden in
evenredigheid berekend tot den voormelden aanslag per hectoliter
sap en per graad dichtheid. In den aansla?:, voor iedere vulling van
een ketel of verzamelbak, wordt de breuk van % hectogram of
daarbeneden verwaarloosd en daarboven voor een r/eheelen hec-
togram genomen.
Er geschiedt geen aanslag wegens het sap, dat vóór ofgedu-
rende de eerste zuivering mocht bedorven zijn, mits de fabrikant
dit, vóór de aftapping des ketels, aan de ambtenaren te kennen
geve en de vloeistof in hunne tegenwoordigheid buiten de
fabriek late vloeien. De ambtenaren stellen dan een ondertee-
kende verklaring deswege in \'t register n° 1\\ fabrikage.
Art. 57. De rekening wordt aangezuiverd door (95):
a.  aflevering van ruwe suiker, op vervoerbiljet, in hoeveelheden
van minstens 500 klgr. te gelijk, aan rafflnadeurs en hande-
laren , hebbende genot van afloopend crediet;
b.  uitslag, in hoeveelheden als onder lit. «, met bestemming
tot uitvoer naar buiten \'s lands (90), op consent tot uitvoer;
e. uitslag, in hoeveelheden als onder lit u, met bestemming
tot opslag in entrepot, op vervoerbiljet (96);
cl. overschrijving, van hoeveelheden als onder lit a, op afloopend
crediet op eigen naain, op vervoerbiljet (96); en
e. betaling van den verschuldigden termijn, voor zoover de reke-
ning op den vervaldag nog niet volgens «—d is aangezuiverd (97).
(94). Deze aanslag moet, vóór 31 Juli 1871, worden herzien fait. 92).
Waarom is de aanslag na Januari lager?
(95). Beloopt het onaangezuiverd bedrag van de rekening meer dan de
borgtocht, dan mag men geen uitslag meer toelaten, anders dan tegen\'
afzonderlijke borgstelling, (art. 62).
(96). Zoowel van yem\'ffineerde als van ruwe suiker.
(97). Bestaat er kwestie omtrent de klassiiieatie der suikeri, die uitge-
voerd of in entrepot nedergelegd zijn, en is dit verschil niet uitgemaakt VOOï
den vervaldag van den termijn, dan wordt voorlüopitj de uitspraak deramb-
tenaren, die de eerste verificatie hebben gedaan, tot groudslag genomen;
behoudens nadere verrekening. Kes. 8 Novb. 1865 ii». 89.
15
-ocr page 246-
226
Art. 58. De rekening wegens de aanslagen over elke maand
wordt afgesloten: voor zooveel betreft de debiteeringen, op den
eersten werkdag der volgende maand, en voor zooveel .betreft
de crediteer ingen, op den eersten werkdag na den vijftienden
dier maand (98).
Art. 59. Voor de afleveringen, volgens art. 57*, worden
vervoerbiljetten afgegeven, overeenkomstig de aangifte des fa-
brikants, aanwijzende de hoeveelheid en de klasse der suiker
en de bestemming (99).
De ontvanger vermeldt in die documenten tevens den termijn
voor het vervoer en dien, binnen welken ze gezuiverd moeten
worden terugbezorgd.
Op deze afleveringen zijn van toepassing de bepalingen, bij
de art. 46 en 47, ten aanzien van de uitslagen volgens art.
42c vastgesteld (100).
Art. 60. Op de uitslagen, volgens art. 57 litt. b en c, zijn
van toepassing de bepalingen, bij art. 43 tot en met 47, ten
aanzien van de uitslagen volgens art. 42. litt. d en e, vastge-
steld (101).
De afschrijvingen voor geraffineerde of daarmede gelijkgestelde
suikers worden verleend overeenkomstig art. 20 der wet van
1865, en voor de ruwe suikers naar de verhoudingen en het
bedrag, zooals die in kolom 3 en 4 der tabel van art. 2 dier
wet zijn aangewezen.
Ingeval de suiker van dezelfde partij, in ééne aangifte tot
Indieu nug suiker cu melasse ia de fabriek aanwezig is, na afloop van
\'t wcrksaizoen, kan men op de lc linie geldbiljetten en paspoorten afgeven,
zonder vertooning van kwitantie. (Rcs. 28 febr. 1866 n». 155).
(98). Op den Ie van elke maand begint men dus telkens een nieuwe
rekening, waarvan de creditceriugen aanvangen op den 16c dier maand. Met
andere woorden: over elke maand wordt afzonderlijk rekening gehouden.
(99). Deze uitslagen worden niet geverifieerd. Er heeft een eenvoudige
overschrijving vuu accijns plaats. Afleveraar en ontbieder moeten ouderling
omtrent de klasse overeenkomen.
Er heeft alléén verificatie plaats bij uitslag volgens litt. b en c van art.
57. (Zie art. 43).
(100\'. N. 1. dat de afschrijving plaats heeft na gedane uitslag, behoudens
aansprakelijkheid van den fabrikant (art. 46) voor den accijns der hoe-
veelheid, waarvoor liet biljet niet in tijds gezuiverd is terugbezorgd, (art. 47).
(101). N. 1. aangifte van collis, soort der suiker, bruto en netto gewicht,
enz. Voorts: vermelding van den termijn voor het vervoer en de terug-
bezorging van \'t document; het doen van verificatie; dat de uitslag moet
plaats hebben in zakken, fusten, kisten of wel in broodeu; opschriften op
de collis; tijdelijke opsiag bij oponthoud; overtreding bij verschil in gewicht
of bij zamenpakki"g van verschillende soorten en verder als bij aant. 100.
-ocr page 247-
227
uitslag begrepen, niet van een en dezelfde soort en hoedanig-
heid is, wordt de afschrijving voor de geheele partij slechts
naar de bevonden geringste suikersoort berekend.
Art. 61. De accijns der suiker, welke de fabrikant volgens
art. 57d tot zich neemt, wordt berekend naar de hoeveelheid.
soort en klasse, in zijn aangifte vermeld (102).
Dien onverminderd wordt hem vrijgelaten om , als rafflnadeur .
ruwe suiker van buiten \'s lands, uit entrepot, of uit andere
fabrieken, op afloopend crediet in zijne fabriek in te slaan. .
Op het crediet, de debiteeringen en crediteeringen wegens
accijns van suiker, door de fabrikanten, overeenkomstig dit
artikel, tot zich genomen of ingeslagen, zijn dezelfde bepalingen
van toepassing als op \'t crediet, de debiteeringen en de cre-
diteeringen van de gewone raffinadeurs (103).
Art. 62. Beloopt het onaangezuiverd bedrag van den accijns,
volgens de maandelijksche rekening, gevoegd bij die wegens
uitgeslagen suiker, waarvan het document nog niet gezuiverd
is terugbezorgd, te zamen meer dan waarvoor zekerheid is ge-
steld, dan mag geen suiker uit de fabriek worden uitgeslagen,
onverschillig met welke bestemming, anders dan tegen afzon-
derlijke borgstelling voor den accijns, hetzij door den fabri-
kant, hetzij door den ontbieder (104).
Wanneer dit geval zich voordoet geeft de ontvanger daarvan
aan den fabrikant en aan de met het toezicht belaste ambte-
naren schriftelijk kennis.
Mocht de fabrikant, na de uitreiking dezer kennisgeving,
het verbod tot uitslag overtreden, dan kunnen de ambtenaren,
onverminderd de straf op die overtreding (105), de uitgeslagen
suiker aanhalen en in verzekerde bewaring brengen, totdat de
accijns daarvoor verzekerd is en de kosten der bewaring be-
taald zijn.
D. Overgang van het ééne stelsel tot het andere.
Art. 63. De suikerfabrikant, in wiens fabriek noch suiker,
gekristalliseerde stroop of melasse voorhanden is, en die ver-
(102). Bij zoodanige uitslag behoeft geen verificatie plaats te hebben.
(]03). Zie hoofdstuk IV der wet van 1865. Er kan dus ook afschrij-
ving verleend worden voor uitvoer van geraffineerde suiker en basterdeii.
Mocht er ruwe beehvortelsuiker worden aangeboden op een consent tot uit-
voer voor baslerden, dan moet niet alleen de afteekening van \'t consent
geweigerd, maar ooi: bekeuring worden ingesteld, op grond van art 213
Alg. Wet. (Res. 4 Octb. 1865, n». 36).
(104). Aant. 91, op art. 54, is ook hier van toepassing.
(105). N. 1. een boete van ƒ 50 — tot f 500.— (art. 88).
15*
-ocr page 248-
22S
langt te worden aangeslagen naar art. 1a, doch over \'t voorgaand
werkjaar naar art. ih is aangeslagen , levert, minstens drie dagen
vóór den aanvang der werkzaamheden van \'t nieuwe werkjaar,
tegenbewijs, een schriftelijke opgave in van de suiker, stroop en
melasse, welke alsdan nog in de fabriek voorhanden zijn, met
vermelding van de soort en hoeveelheid, en met aanwijzing van
de bakken, grondvaten of andere voorwerpen, waarin de stroop
en melasse zich bevinden.
Art. 64. Na het inleveren der genoemde opgave nemen de
ambtenaren, zoodra mogelijk en in elk geval vóór den aanvang
van \'t nieuwe werkjaar, de voorhanden suiker, onafgewerkte
stroop en melasse op.
De suiker, die overeenkomstig art. 44 moet worden gepakt,
brengen zij, terstond na de weging, onder verzegeling of sluiting.
Zij maken eene bij den ontvanger in te leveren verklaring op
van hunne bevinding, waarvan den fabrikant een afschrift wordt
uitgereikt.
De voorhanden gekristalliseerde stroop kan, uiterlijk binnen
14 dagen na de opneming, met in achtneming van de bepalin-
gen der art. 29 tot en met 32, geturbineerd worden.
Op de suiker, welke daaruit wordt verkregen, is de tweede
alinea van toepassing.
Art. 65. De suiker, volgens art. 64 onder verzegeling of sluiting
gebracht, kan uiterlijk gedurende twee maanden na de opneming,
op geleibiljet, vrij van accijns, worden uitgeslagen.
Verlangt echter de fabrikant deze suiker te versmelten, dan
wordt hem dit, nadat de klasse i« bepaald waartoe zij behoort,
met in achtneming van de bepalingen der art. 30—32, gedurende
hetzelfde tijdperk veroorloofd.
Hij kan alsdan, uiterlijk binnen één maand na de versmelting,
op geleibiljet, vrij van accijns, uitslaan eene zoodanige hoeveelheid
andere suiker als, na herleiding volgens de verhoudingen bij of
krachtens de wet vastgesteld, voor de accijns-heffing met de
versmolten hoeveelheid overeenkomt (106).
Art. 66. De afgewerkte melasse, bij de in art 64 bedoelde
opneming bevonden en uit het daarbij vermeld turbineeren ver-
kregen, kan, uiterlijk gedurende 14 dagen na de opneming, op
geleibiljet, vrij van accijns, worden uitgeslagen.
Na afloop van dezen termijn zijn op de stroop en melasse,
in de fabriek voorhanden, de bepalingen dezer wet, zonder uit-
zondering, van toepassing.
Art. 67. De suikerfabrikant, die verlangt te worden aange-
slagen naar art. V\', doch die het vorige werkjaar is aangeslagen
naar art. la, moet, minstens 3 dagen vóór den aanvang
(106). Zie art. 2 der wet van J8C5.
-ocr page 249-
229
der werkzaamheden van \'t nieuwe werkjaar, alle in zijne fabriek
voorhanden gekristalliseerde stroop turbineeren, en zijne in art. 41
vermelde rekening aanzuiveren, terstond na de opneming bij de
tweede alinea van art. 48 voorgeschreven.
Tijdens die opneming mogen — behalve de afgewerkte melas-
se — geen stroop of suikersappen meer in de fabriek voorhan-
den zijn.
Wordt aan de bepalingen van dit artikel niet voldaan, dan
blijft de aanslag volgens art. 1», gedurende het nieuwe werkjaar
van toepassing.
Art. 68. De afgewerkte melasse, in art. 67 bedoeld, moet
worden opgegeven en opgenomen op gelijke wijze als bij art. 63
en 64 is voorgeschreven.
Zij kan, uiterlijk binnen 14 dagen na de opneming, in eene
met de fabriek vereenigde branderij ter verwerking overgebracht
of, op den voet der art. 52 en 53, uitgeslagen worden.
Na afloop van dezen termijn wordt de accijns wegens de niet
uitgeslagen hoeveelheid ingevorderd tot een bedrag, gelijk aan
het recht voor vreemde stroop of melasse, bij art. 40 der Wet
van 1865 bepaald (107).
V.
Algemeene bepalingen.
Art. 09. De bepalingen dezer wet, ten aanzien van de suiker-
fabrikanten, zijn van toepassing op de vennootschappen, verte-
genwoordigd door de volgens art. 41\' opgegeven beheerders.
Art. 70. Moet een fabrikant of beheerder uitgenoodigd worden
om bij eenige verrichting der ambtenaren tegenwoordig te zijn,
of moet hem eenige aanzegging, uitnoodiging of uitreiking \\vor-
den gedaan, dan kan dat, bij zijne afwezigheid, geschieden aan
zijn gemachtigde, zijn meesterknecht, of in het algemeen aan
dengene. die hem vertegenwoordigt.
Art. 71. De fabrikant is gehouden om, ten behoeve of gebruike
der ambtenaren, te verschaffen:
«. in het bij art. 6 bedoelde vertrok: licht, verwarming, een
tafel, stoelen en een kast , voorzien van een behoorlijk slot (108):
6. in de vertrekken of gedeelten der fabriek, waar bewerkin-
gen worden verricht die aan toezicht onderworpen zijn : behoor-
lijke verlichting;
(107). X. 1. per 100 klgr. f G.—, tenzij de melasse volgens de noo
b ij gemeld art. 40, als melado moet worden beschouw:!.
(10S). Zie art. 0 en aant. 10.
-ocr page 250-
230
c.     een inhoudsmaat van 20 liter, een van één liter en on-
\'lerdeelen;
d.    de benoodigde weegtoestellen en gewichten ;
e.    bij \'t waterijken van werktuigen , de vereischte arbeiders en
gereedschappen.
Bij gebreke hiervan wordt daarin ten zijnen koste voorzien.
Art. 72. De ambtenaren zijn bevoegd om, bij hunne visitatiën,
de afmetingen der werktuigen op te nemen, de vloeistoffen en
andere zelfstandigheden , aanwezig in de verschillende werktuigen
der suiker- en stroopfabrieken , te onderzoeken en daarvan proeven
te nemen.
Wanneer het nemen van proeven in verband staat met een
bekeuring, worden zij in dubbel genomen en dadelijk verzegeld.
De belanghebbende wordt alsdan uitgenoodigd om zijn cachet
naast dat der ambtenaren op de proeven te plaatsen, of het pa-
pier, waarop het cachet wordt gesteld, door zijne handteekening
te waarmerken.
Art. 73. Wanneer dit door de ambtenaren wordt verlangd ,
moet de toevoer van water op de rasp afgebroken en met het
raspen voort gegaan worden, totdat een voldoende proef kan
worden genomen van de geraspte wortels, waarbij geen water
is gevoegd (109).
Er worden in de 24 uren hoogstens twee dezer proeven en
voor elke proef hoogstens 20 klgr. geraspte wortels genomen (110).
De ambtenaren zijn bevoegd om die proeven boven op de ge-
raspte wortels voor de gewone bewerkingen in één der persen
te brengen , ten einde te gelijk daarmede geperst te worden. Zij
behouden voor hun onderzoek alleen een proefglas sap.
Art. 74. De ambtenaren zijn mede bevoegd om de in art 17
vermelde droogzolders of stoven, vertrekken en bergplaatsen,
gedurende den tijd dat daarin niet wordt gewerkt, doch alleen
bij nacht, door middel van hangsloten te sluiten.
Zij moeten echter, wanneer dit door of van wege den fabrikant
wordt verlangd, de sloten terstond afnemen en, zoo lang dit
noodig is, den toegang onbelemmerd laten (111).
De ruwe suiker, van elders ingeslagen, wordt onder verzegeling
gebracht of, afgescheiden van andere suiker, in een afzonderlijke
bergplaats nedergelegd, totdat ze wordt versmolten (112).
(109). Wanneer niet aan deze bepaling wordt voldaan is een boete
\\an f 10.— tot f 100.— verbeurd, (art. 89).
(110). Omtrent deze proeven zullen nadere bijzondere voorschriften wor-
den gegeven. (Vz. 1867, n°. 119, $ 3fi).
(111). Zie omtrent de strekking van dit art. de aant. 26, op art. 17.
(112). Deze suiker moet afzonderlijk worden gehouden voor de toepas-
si\'ig van de 2e alinea van art. 50.
-ocr page 251-
231
De fabrikant is wegens het schenden der afsluiting of verze-
geling aansprakelijk (113).
Art. 75. De suikerfabrikant, die met zijne werkzaamheden
meer dan tien dagen later dan volgens zijne in art. 22 vermelde
aangifte aanvangt, is een schadevergoeding verschuldigd, ter
zake van \'t bewaken zijner fabriek door de ambtenaren, van
f 5.- voor iederen dag vertraging (114).
Deze vergoeding wordt door den ontvanger ingevorderd en als
buitengewone ontvangst verantwoord. De Minister wordt nog-
tans gemachtigd om die invordering niet te doen plaats heb-
ben, indien blijkt dat de vertraging buiten de schuld des (abri-
kants heeft plaats gehad.
Art. 76. De registers no. 24 en 25 fabricage, vermeld in art. 24
en 32, moeten steeds voorhanden zijn in de fabriek en den amb-
tenaren op hunne eerste aanvraag worden ter hand gesteld,
hetzij ter inzage, hetzij tot het verrichten van inschrijvingen (115).
Zij worden door hen, na afloop van de werkzaamheden, tegen
bewijs, alsmede, wanneer ze tusschentijds zijn volgeschreven,
tegen uitreiking van andere ingetrokken.
Art. 77. Wanneer dit in \'t belang der nijverheid mocht noo-
dig blijken, kan, bij K.B., met behoud van "t beginsel waarop
de aanslag rust, onder de noodige voorzieningen, aan de suiker-
fabrikanten worden toegestaan om andere soorten van werk-
tuigen te bezigen of een andere wijze van werken in te voeren
dan die, waarop de bepalingen van de tegenwoordige wet van
toepassing zijn.
Op grond van art. 77 is, bij K.B. van den 2ien Julij 18G9 (vz.
n°. 118), besloten :
Art. 1. Aan de beetwortelsuikerfabrikanten wordt vergund
om in hunne fabrieken toe te passen het zoogenaamde diffusie-
stelsel,
waarbij de beetwortels in snippers gesnelen en in ge-
sloten ketels met water of vroeger genomen aftreksels uitgetrok-
ken worden (116).
(113). Zoodanige schending wordt gestraft met f 50.— tot f 500.—
boete. (art. 88).
(114). Is dit billijk?
(115). Overtreding van deze bepaling wordt gestraft niet f 50.— tot
f 500.— boete. (art. 88).
(116). Het verschil tusschen het diffusie-stelsel eu de gewone werkwijze
in de suikerfabrieken bestaat hoofdzakelijk hierin, dat de wortels niet worden
geraspt, maar in lijm\' snippers gesneden, en dat het sap, in plaats van uit
de papachtige massa te worden geperst, in gesloten ketels (diffusie-ketels ^
uit de snippers getrokken wordt. I)it uittrekken geschiedt eerst met warm
water of met verwarmde slappe aftreksels uit vorige ketels, en wordt, ua de
aftapping vau "t eerste aftreksel, nog eenige malen met water herhaald.
-ocr page 252-
232
Art. 2. De diffusie-ketels mogen door middel van pijpen of an-
derszins alléén gemeenschap hebben :
a.     met elkander;
b.    met een daarboven geplaatsten water bak;
c.    met de ketels (zoogenaamde voorwarmers) tot het verwar-
men van de tweede en latere aftreksels , bestemd om de versche
snippers uit te trekken;
d- met den monle-jus of rechtstreeks met de zuiveringsketels
of verzamelbakken, vermeld in art. 10 en H der wet;
e. met de goot of buis tot afvoer van \'t water uit de afge-
werkte ketels.
Art. 3. De voorwarmers moeten geplaatst zijn op een afstand
van minstens vijf meier van de onder art. 2d bedoelde vcrzamel-
bakken en van de defécatie- en carbonatatie-ketels, of wel,
onder goedkeuring van den controleur, op een andere verdieping
of in een ander vertrek.
Art 4. De uiteinden der pijpen, waaruit het water in de
onder art. 2e vermelde goot of buis vloeit, moeten zoodanig
worden geplaatst, dat steeds een proef van die vloeistof kan
worden genomen, doch moeten altijd dalen tot beneden den boven-
rand van de goot of der trechters, welke op de afleidingsbuis
bevestigd zijn.
De goot moet van steen of metselwerk en over hare geheele
lengte van binnen zichtbaar zijn.
Het af te voeren water moet uitsluitend geleid worden, hetzij
naar water-vergaderbakken, hetzij naar een sloot of zichtbare
plaats buiten de fabriek.
Het water, uit de diffusie-ketels afgetapt, en dat, hetwelk uit
De zuivering en verdere bewerking der sappen geschieden op de gewone wijs.
Art. 2, o, 4 en 6 van \'t besluit strekken voornamelijk ter voorkoming
van heimelijke afleiding van sappen, ten einde die, zonder aanslag voor den
accijns, aan de zuivering te onderwerpen. Art. 7, 8 en 9 zijn uoodig om-
dat liet laatste aftreksel uit de diffusie-ketels ecu veel hoogere temperatuur
heeft dan de gewone uitgeperste sappen.
Voorts wordt opgemerkt dat door dit besluit geene verandering wordt
gebracht in de bepalingen van art. 11, 1° alinea, der wet van 1867, zoodat
de sappen noch in de diffusie-ketels, noch in de zoogenaamde voorwarmers
met kalk of andere zelfstandigheden mogen vermengd worden, (vz. 1869,
no. 119).
-ocr page 253-
233
de uitgetrokken beetwortelsnippers wordt geperst. mag , zoo het
•wordt opgevangen, alleen gebezigd worden voor de bewerkingen
in de diffusie-ketels.
Art. 5. De verzamelbakken, bedoeld bij art. 11 der wet,
kunnen, met afwijking van de derde alinea van dHt artikel,
zoodanig worden ingericht, dat twee dier bakken, van ongelijke
grootte, tezamen de hoeveelheid sap kunnen bevatten , bestemd
voor één zuiveringsketel.
Ook kan in één der verzamelbakken , onverminderd de aanwij-
zing der hoogte, tot welke de fabrikant dien bak op den voet
van art. 10 der wet verlangt te vullen, op dezelfde wijs, door
plaatjes, de helft der aldus aangewezen inhoudsruimte worden
aangeduid. Het sap, in dien bak gemeten , kan alsdan in twee
gelijke deelen worden overgebracht in opvolgende zuiveringsketels,
te vermelden bij de inschrijving in het bij art. 24 der wet be-
doelde register n°. 24 fabr.
Voor het gebruik maken van deze uitzondering moeten zooveel
verzamelbakken geplaatst worden , dat steeds één hak ledig is.
alvorens met het vullen van een anderen worde aangevangen.
Art. 6. Onverminderd de voorschriften der wet van 1867, zijn
de hierna genoemde bepalingen dier wet mede van toepassing op
de volgende bijzondere werktuigen en werkzaamheden , te weten :
a.    het bepaalde bij art. 7% op de diffusie-ketels, welke, voor de
toepassing\' dezer bepaling, worden geacht in de plaats te treden
van de persen of andere werktuigen tot het uitdrijven der sappen ;
b.     art 13°, op de diffusie-ketels en voorwarmers, welke of
waarvan de buizen niet aan de art. 2, 3 en 4 van dit besluit voldoen;
c.     art. 19, op de diffusie-ketels, de voorwarmers en de in art. 4
vermelde watervergaderbakken , alsmede op alle met die werktui-
gen verbonden of in gemeenschap gebrachte pijpen en buizen;
d.     het bepaalde bij art. 22, litt. rf, e en f, omtrent het ras-
pen of het snijden der beetwortels.
Art. 7. Het sap (aftreksel) dat, hetzij uit den monte-jus,
hetzij rechtstreeks uit de diffusie-ketels, in de ketels voor de
eerste zuivering of in de verzamelbakken, bedoeld bij art 11 der
wet, wordt overgebracht, mag geen hoogeren warmte-graad heb-
ben dan van 60° C.
-ocr page 254-
234
Art. 8. Het minimum der temperatuur van \'t sap, voor de
toepassing van art. 28 en 34 der wet, wordt, in plaats van op
40» C, op 60" C. bepaald.
Art. 9. De fabrikant moet, op den voet van art. 71 der wet,
voor \'t afkoelen van het bij art. 35 der wet bedoelde proefsap,
een verkoelingskuip leveren, ten genoegen van den controleur
ingericht.
Art. 10. Wegens \'t verrichten van hetgeen bij de voorgaande
artikelen van dit besluit is verboden, of wegens het niet nako-
men van of het niet voldoen aan hetgeen daarbij voorgeschreven is,
wordt bekeuring ingesteld tot toepassing van art. 88 der wet (117).
Art. 78. Hij, die een fabriek van druivensuiker uit zetmeel
of andere zelfstandigheden verlangt in werking te brengen, of in
een stroopfabriek dergelijke suiker verlangt te vervaardigen , is
verplicht om, minstens drie maanden te voren, tegen bewijs,
aangifte daarvan te doen ten kantore, onder hetwelk de fabriek
gelegen is (118).
Bij K.B. zullen alsdan de vereischte verordeningen nopens de
hefling en verzekering van den accijns op die suiker worden
vastgesteld (119).
Art. 79. Hij, die een of meer raspen, persen, ketels, filtreer-
kuipen of andere werktuigen, niet in een suikerfabriek geplaatst,
doch te zamen geschikt tot het vervaardigen van gewone of van
druivensuiker, in bezit heeft of verkrijgt, is gehouden om daar-
van, tegen bewijs, aangifte te doen (120).
De fabrikanten van de bedoelde werktuigen en de handelaren
daarin zijn hiervan uitgezonderd, voor zooveel hunne werk- en
bergplaatsen betreft.
Art. 80. Hij , die een fabriek of werktuigen in bezit verkrijgt,
waarin melasse of stroop gekookt, of wel stroop vervaardigd wordt
uit gekookte beetwortels of andere suikerhoudende wortels of uit
zetmeel, is verplicht om daarvan, indien dit nog niet is geschied,
op denzelfden voet als volgens \'t vorig artikel aangifte te doen (121).
(117). N. 1. een boete van f 50.— tot f 500.—
(118). Wanneer de fabriek in werking wordt gebracht, zonder dat daar-
van aangifte is gedaan, dan wordt de fabrikant gestraft met f 1000.—
boete. (art. 81).
(119). Overtreding van die verordeniugen zal worden gestraft inet een
boete van /\' 50.— tot / 500.— (art. 88).
(120). Bij verzuim wordt hij gestraft met een boete van ƒ 50.— tot
/ 500,— (art. 88).
(121). Wanneer er redenen bestaan om te denken dat een stroopfabri-
kant, ait onkunde, het doen van aangifte verzuimt, dan moeten de amb-
-ocr page 255-
•235
VI.
Boelen en straffen.
Art. 81. Het in werking hebben of brengen van een fabriek
of inrichting tot het vervaardigen van suiker uit beetwortels
of andere plantaardige zelfstandigheden of tot het vervaardigen
van druivensuiker, anders dan krachtens een geldig bewijs van
aangifte volgens art. 22 of 78, wordt gestraft met een boete,
ten laste van den bezitter der fabriek of inrichting, van fiOOO.-,
met verbeurte der onwettig in gebruik bevonden werktuigen en
der voorhanden suiker , stroop en melasse.
Art. 82. De suikerfabrikant, die in zijn fabriek de werkzaamhe-
den voortzet, hervat of aanvangt met werktuigen, van welke hij de
verzegeling of afsluiting verhinderd of geschonden heeft, of van ge-
heime of verborgen werktuigen gebruik maakt, wordt op den voet
van \'t vorig artikel gestraft; met dien verstande evenwel, dat de
suiker, stroop en melasse, die overeenkomstig de bepalingen dezer
wet voorhanden zijn, buiten de verbeurdverklaring blijven.
Art. 83. Het is verboden om uit een suikerfabriek, waarvoor
de aanslag naar art. la geschiedt, of uit de panden of van het
besloten erf, welke tot zoodanige fabriek behooren, suiker, stroop,
melasse of andere suikerhoudende sappen te voeren of uit te slaan,
anders dan overeenkomstig een wettig document tot uitslag (122).
Overtreding van dit verbod wordt gestraft met een boete, ten
laste des fabrikants, van 10 X den accijns van de onwettig uitge-
slagen suiker, stroop enz., doch in geen geval minder dan fi00.-,
en met verbeurte van \'t onwettig «itgeslagene.
Bij het herhalen van de overtreding, binnen een jaar, wordt
de boete verdubbeld.
Het verbod van de le alinea vervalt echter, tot bij den aan-
tenarea hem waarschuwen om alsnog aan dit voorschrift te voldoen, alvo-
rens bekeuring in te stellen.
Uoor de voorschriften van art. 78—80, vallen de betrekkelijke panden
onder de bepalingen van art. 190 en volgende der Alg. Wet. De ambtenaren
behooren echter van \'t recht van visitatie in die panden geen ander gebruik
te maken dan om zich van tijd tot tijd te overtuigen dat in de worteU
stroopmakerijen de art. 7\'J en 81 niet worden overtreden, en dat in de
zetmeelstroopfabrieken uit de stroop geen drooge of gekorrelde druivensuiker
wordt getrokken, iu strijd met art. 78. (Vz. 1867, a". 119 § 15).
(122). Hij art. 42 is vermeld welke documenten bij uitslag worden afge-
geven. Uitslag uit een fabriek, waarvoor de aanslag naar art. I\'1 geschiedt,
kau zonder document plaats hebben.
Wanneer de suiker bestemd is naar buiten \'s lands of op entrepot wordt
er echter een document afgegeven; doch daarop is toch art. 83 niet van toepassing.
\'t Gevolg van zoodanige uitslag zonder document zou eenvoudig dit zijn:
dat er geen afschrijving werd verleend.
-ocr page 256-
23G
vang der werkzaamheden van een nieuw werkjaar, zoodra de
rekening overeenkomstig de wet is aangezuiverd (123) en geen
onafgewerkte stroop meer in de fabriek aanwezig is.
Art. 84. Het is verboden om in een suikerfabriek , waarvoor
de aanslag naar art. 1\'> geschiedt, of in de panden of op het
besloten erf, welke tot de fabriek behooren, stroop, melasse, of
andere suikerhoudende sappen van elders over te brengen of in
te slaan; alsmede om aldaar, buiten de hiertoe aangegeven ver-
zamelbakken, sapopvoerders en zuiveringsketels, ongezuiverd sap,
hetzij onvermengd of vermengd, voorhanden te hebben (124).
Overtreding van dit verbod wordt gestraft met een boete, ten
laste des fabrikants, van f 500.- en met verbeurte van de on-
wettig ingeslagen stroop, melasse of sappen.
Bij herhaling van de overtreding, binnen een jaar, wordt de
boete verdubbeld.
Het verbod van de 1° alinea vervalt echter, tot bij den aan-
vang der werkzaamheden van een nieuw werkjaar, te rekenen
van den dag, waarop de laatste zuivering van sappen over \'t loo
pend
werkjaar, volgens art. 24, is ingeschreven.
Art. 85. Het uitslaan of aanbieden ter verificatie, met be-
bestemming tot uitslag uit een suikerfabriek, van suiker op be-
driegelijke wijze gepakt of verborgen tusschen suiker van andere
soort of hoedanigheid, wordt — onverminderd de toepassing van
art. 45 of 60 — gestraft met eene boete, ten laste des fabri-
kants, van 10 X den accijns, berekend over de geheele hoeveel-
heid suiker in de aangifte begrepen, en met verbeurte van deze
suiker (125).
Art. 86. Bij \'t bevinden van een grooter verschil dan van 1%
op het gewicht van een tot uitslag uit een suikerfabriek aange-
geven en aan de verificatie onderworpen partij suiker, wordt de
fabrikant gestraft met eene boete van 5 X den accijns van het
bevonden verschil, indien dit verschil boven 1 tot 5°/oi en van
10 X den accijns, indien het verschil boven 5% bedraagt (126).
Art. 87. Indien, bij de opnemingen volgens art. 48, op de hoe-
veelheden suiker, welke, na aftrek van \'t maximum der kortin-
gen (127), moet voorhanden zijn, een grooter onderwicht wordt
(123). Zie de wijze van aanzuivering bij art. 42.
(124). :t Zou anders moeielijk vallen om na te gaan of het sap, uit de
bewerking verkregen, reeds is opgenomen.
(125). Dit art. wordt e. q. toegepast op elke uitslag uit een fabriek, waar-
voor de aanslag naar art. ln geschiedt; doch, bij uitslag uit een fabriek volgens
art. I\'1, alleen bij uitslag met bestemming naar builen \'t landt of op entrepot:
omdat voor zoodanige fabriek alleen in die gevallen verificatie te pas komt.
(126). Aant. 125 is ook hier van toepassing.
(127). Zie art. 40. Art. 87 is alléén van toepassing op fabrieken vol-
-ocr page 257-
237
bevonden dan van 3% v**n de debiteeringen , sedert de vorige pei-
ling, vervalt de fabrikant in een boete van 5 X den accijns ,
volgens art. 50 wegens dat onderwicht verschuldigd.
Art. 88. Het overtreden van of het niet voldoen aan de voor-
schriften van art. 3, 8, 30 tweede alinea, art. 31, 33, 34 twee-
de alinea, art. 30 eerste alinea, art. 62 eerste alinea, art. 74
laatste alinea, art. 70, 79 of 80, of van de verordeningen,
vastgesteld krachtens art. 77 of 78, wordt gestraft met een boete,,
ten laste van den fabrikant, of, in \'t geval van art. 79 of 80,
ten laste van den bezitter der werktuigen, van f50.- tot/500.-
De fabrikant, wiens aanslag naar art. V\' geschiedt, vervalt
in een gelijke boete bij het overtreden van of het niet voldoen
aan de voorschriften van art. 24, 25 of 26.
Art. 89. Het overtreden van of het niet voldoen aan de voor-
schriften van art. 4, 10, 27, 28, 29, 34 laatste alinea, art.
44 of art. 73 eerste alinea, wordt gestraft met een boete, ten
laste van den fabrikant, van /10.- tot /100.-
De fabrikant, wiens aanslag naai\' art. 1" geschiedt, verbeurt
een gelijke boete bij het overtreden van of het niet voldoen aan
de voorschriften van art. 24, 25 of 26 (128).
Art. 90. De vennootschappen zijn voor de daden van hare
beheerders en bedienden, ten aanzien dezer wet, mede aansprake-
lijk op den voet van art. 231 Alg. wet.
Slotbepaling.
Art. 91 De volgende bepalingen der wet van 1865 zijn ver-
vallen, t, w. art. 7, 8 en 9, art. 41 § 1 en art. 43.
Art. 92. De aanslag, bepaald bij de le alinea van art. 56,
wordt vóór 31 Juli 1871 aan een herziening onderworpen.
gens art. ]a, omdat in die, bedoeld bij art. V\', geen peiling plaats heeft.
Omdat in dit art. slechts van onderwicht sprake is, is bevinding van over-
tcic/it
niet strafbaar.
(128) Waarom is de straf, wegens overtreding vau art. 24, 25 of 26,
grooter voor fabrikanten, die werken volgens art. 1*, dan voor die, welke
naar art. la aangeslagen worden?
-ocr page 258-
GEDISTILLEERD.
Wetten van 20 Juni 1862, Stbl. n°, 62, (vz. 1863 n«. 60)
van 1 Mei 1863, Stbl. n°. 47, (vz. 1863 n°. 76); van
31 Decb. 1863, Stbl. 221, (vz. n°. 11); van 7 Juli
1865, Stbl. n°. 80, (vz. 1865 n°. 59); en van
April 1869. Stbl. n°. 62. (vz. n°. 53).
i.
Bedrag van den accijns, gehalte van \'t gedistilleerd.
Art. 1 § i. Voor de toepassing dezer wetten wordt als grond-
slag aangenomen : één hectoliter gedistilleerd, dat, bij een warmte
van 15° C, 50 liter zuiveren alcohol bevat.
§ 2. De accijns van de als grondslag aangenomen hoeveelheid
en sterkte bedraagt f53.-; bij meerdere of mindere hoeveelheid
en sterkte naar evenredigheid (1).
§ 3. Elke opgenomen of aangegeven hoeveelheid gedistilleerd
wordt, voor de toepassing dezer wet, tot de sterkte van 50 pet.
herleid , overeenkomstig de bepalingen van art. 3 (2).
Art. 2. Onder gedistilleerd worden begrepen, behalve de on-
vermengde door overhaling verkregen alcoholhoudende vloeistoffen:
a.   likeuren, bitters en andere dergelijke gedistilleerde dranken:
b.   reukwaters, vernissen en alle andere met alcohol bereide vloei-
stoffen, geen dranken zijnde, vpqr zgpver die vloeistoffen meer
dan 5 pet. sterkte hebben (3). \' \'
Art. 3 § 1. Tot het bepalen van de sterkte en \'t verrichten
(1)     Van buiteiilandsch gedistilleerd wordt, boven de accijns, een invoerrecht
geheven van f 3,50 per hectoliter ad 50 pet, (vz. 1863 n°. 76 art. 9\'\')
(2)     Die herleiding geschiedt volgens deze formule:
hoeveelheid x sterkte x 2.
ÏOÖ
(3)   De uitdrukkingen : "5, 45, 75, 90 pet. sterkte" geveu te kennen dat
één hectoliter gedistilleerd, bij een warmte van 15o C\'., 5, 45, 75, 90 liter
zuiveren alcohol bevat.
Wanneer dus de vloeistoffen, bij art. SJ\'1 bedoeld, een zóó gering gehalte be-
zitten dat in een hoeveelheid van één hectoliter, bij een warmte van 15» C,
slechts 5 liter of minder alcohol aanwezig is, dan worden ze niet als ge-
distilleerd beschouwd.
-ocr page 259-
239
van de herleiding, voorgeschreven bij art. 1 § 3, zijn bij K.B.
vastgesteld:
a. de inrichting van den vochtweger, tot het opnemen van
gedistilleerd, dat, na de overhaling, niet is vermengd met andere
zelf stand igheden dan alcohol en water;
b- de tafels, welke, voor de verschillende inzinkingen van den
vochtweger en de verschillende warmte-graden, de sterkte van
\'t onderzochte gedistilleerd aanwijzen;
c. voorschriften nopens het onderzoeken van de sterkte van
gedistilleerd, dat vermengd of bereid is met zelfstandigheden.
die de juiste opneming der sterkte met den vochtweger verhin-
deren (4).
Bij de wet van 1 Mei 1863 Stbl. n°. 47 (vz. 1863 n°. 76) is bepaald :
Art. 2 § 1. Met afwijking van de voorschriften, bedoeld bij
art. 3 § 1c der wet van 1862 , worden:
a.     de buitenlandsche zoele likeuren beschouwd een sterkte te
hebben van 75 pet. (5):
b.     met buitenlandsche zoete likeuren gelijk gesteld , alle gedis-
tilleerde of uit gedistilleerd bereide geestrijke dranken, ingevoerd
op flesschen of kruiken , kleiner dan van twee liter (6); en
e. de buitenlandsche reukwaters, vernissen en andere bij art.
2* der wet van 1862 bedoelde vloeistoffen, beschouwd een sterkte
te hebben van 90 pet.
§ 2. Wordt evenwel bij opneming, waartoe do ambtenaren
steeds bevoegd zijn, een hoogere dan de onder a of c vermelde
sterkte bevonden, dan geschiedt de herleiding naar de bevonden
sterkte (7).
(4). \'Een eu ander is geregeld bij vz. 1863 u°. 78 en zal worden op-
genomen in de Afdeeling roci- en pcilkunde.
(5). Berekend naar l\'/j X de ace. van gewoon gedistilleerd, zoodat de
accijns van de suiker er iu begrepen is. (vz. 1863 n°. 85).
(6)     De bepaling, volgens welke aan gebotteld buitenl. gedistilleerd een sterkte
van 75 o/0 moet worden toegekend, geldt alleen het gedistilleerd dat men
reeds buiten \'s lauds gebotteld en eerst daarna ingevoerd heeft; dus niet het
gedistilleerd, dat die bewerking eerst in \'t entrepot heeft ondergaan. (Res.
4 April 1864 n». 85 R. en A.)
Op gedistilleerd , aangehaald op grond van art. 205 of 219 Alg. Wet en
bevat in flesschen of kruiken, kleiner dan 2 liter, is art. 2 $ V> van toepas-
sing. (vz. 1867 n°. 71).
(7)     De ambtenaren zijn dus bevoegd zoowel de ware sterkte op te nemen
van likeuren en daarmede gelijkgestelde dranken, als van reukwaters, ver-
nissen, enz.
Bevinden ze een lager gehalte, dan wordt toch de accijns en \'t invoerrech
-ocr page 260-
240
§ 3. De invoerder kan bij zijn aangifte slechts opneming
vorderen der juiste sterkte van de vloeistoffen onder § lc ver-
meld, met uitzondering van de reukwaters. Ook in dit geval ge-
schiedt de herleiding en de betaling naar de bevonden sterkte. Dit
recht wordt hem echter alléén dan verleend, wanneer de invoer
geschiedt in geen geringere hoeveelheid dan van twee hectoliter
en op fust of in flesschen van minstens 25 liter, en op de losplaatsen
of betalingskantoren, in \'t bijzonder bij K.B. aangewezen (8).
Art. 5. Wordt, in \'t geval van opneming volgens art. 2 § 2
of 3, de sterkte niet terstond opgenomen en moet zulks later
of elders geschieden, dan kan niettemin het gedistilleerd, nadat
daarvan proeven zijn genomen, dadelijk met volgbrief vervoerd
en ingeslagen worden. De borgstelling geschiedt dan naar de
sterkte van 90 pet.
Art. 3 § 2. De sterkte wordt in de aangiften, documenten-
en andere stukken, in overeenstemming met de sterkte-tafels ,
steeds in percenten en tienden van percenten vermeld.
§ 3. Bij het opnemen van ruw- of enkelnat in een branderij
wordt, op de tot 50 pet. herleide hoeveelheid, de navolgende kor-
ting verleend voor \'t verlies bij de verdere overhalingen, t. w.
twee ten honderd, wanneer het ruwnat een sterkte aanwijst van
beneden 15 pet., en één ten honderd, wanneer het ruw-of enkel-
nat een sterkte aanwijst van 15 tot beneden 40 pet. Bij een
sterkte van 40 pet en hooger, wordt geen korting verleend (9).
§ 4. Bij herleiding eener hoeveelheid gedistilleerd wordt, wan-
neer de hoeveelheid één hectoliter ad 50% of meer bedraagt, de breuk
berekend naar de vaste sterkte van 75 en 90 pet., doch wordt een hoogei
gehalte bevonden, dan geschiedt die berekening naar de ware sterkte.
De invoerder kan alléén opneming vorderen van alcoholische vloeistoffen,
(jee>i drnuken zijnde, uitgezonderd van reukwaters; en dit nog wel slechts op
de voorwaarden bij § 3 genoemd.
Voorta zij opgemerkt dat de bij avt. 2 § 1 genoemde vloeistoffen als accl/ns-
yoed
beschouwd moeten worden en dns aan grondige verificatie onderworpen
zijn. De ambtenaren kunnen echter volstaan met slechts één of enkele (lesschen te
meten en den inhoud der overige, wanneer die blijkbaar van deuzelfden vorm
en grootte zijn, daarnaar te bepalen, (vz. 1863 n°. 85.
(8) Uit K.B. is opgenomen onder vz. 1863 n°. 77.
i9) Men bedenke dat de trek wordt aangegeven naar gedistilleerd ad 50 pet.
.Men zou dus, oin deze aangifte juist te veiiliëeren, het ruwnat tot op die
sterkte moeten overhalen; maar nu wordt het opgevangen ruwnat herleid tot
50 pet. en in rekening gebracht het mogelijk verlies van 2 a l°/0.
Deze korting wordt echter niet alleen toegepast bij afstokiug, maar ook bij
peiling en alle andere opuemiugen in een branderij.
-ocr page 261-
241
van \' ; liter of minder verwaarloosd en daarboven voor een ge-
heelen liter genomen. Bedraagt de hoeveelheid minder dan één
hectoliter adSly^dan worden ook deciliters in rekening genomen, doch
de breuk van */a deciliter of\' minder verwaarloosd en daarboven
voor een geheelen deciliter gerekend (10). De forceering der breu-
ken wordt niet toegepast in het geval, dat zij invloed mocht uit-
oefenen op het al of niet bestaan van overtreding wegens over-
of ondermaat, als wanneer de juiste uitkomst der herleiding tot
grondslag, voorde berekening van accijns en boete, wordt genomen.
II.
Branderijen, diHlilleerderijen en bergplaatsen van gedistilleerd.
Art. 4 § 1. De stokerijen, waarin gedistilleerd vervaardigd
of bewerkt wordt, worden onderscheiden in branderijen en dis-
tilleerderijen.
§ 2. Branderijen zijn die stokerijen, waarin gedistilleerd ver-
vaardigd wordt uit gegiste grondstoffen. In de panden dezer
branderijen kan tevens moutwijn of ander gedistilleerd, door
•jverhaling gezuiverd of tot drank gestookt worden. De tot die
o verhaling, gebezigde lokalen en werktuigen worden beschouwd
als tot de branderij te behooren. In branderijen en daartoe be-
hoorende panden mag men echter geen gedistilleerd laten trekken
op houtskolen of andere zuiveringsmiddelen, of met suiker of
andere zelfstandigheden vermengen, waardoor het opnemen van
de juiste hoeveelheid en sterkte wordt verhinderd. De Minister
kan hierop uitzonderingen toelaten.
§3. Distilleerderijen zijn die stokeryen, waarin alleen moutwijn
of ander gedistilleerd, door overhaling, gezuiverd of tot drank
gestookt wordt.
Art. 5§1. De branderijen worden gerangschikt in drie hoofdsoor-
ten
, naar gelang van de grondstoffen , welke er in bewerkt worden.
$5 2. Zij behooren:
ii. tot de eerste soort, wanneer uitsluitend meel van granen
als grondstof wordt verbruikt (11);
h. tot de tweede soort, wanneer aardappelen, vermengd met
meel van granen of met gekneusd ongedroogd mout, verbruikt
worden (12); en
(10). Als, op hetzelfde document, partijen van verschillende sterkten voor-
komen, dan moeten de gebroken getallen, bij herleiding van elke partij ver-
kregen . in hun geheel te zamen geteld en art. 3 § 4 op het totaal toegepast
worden, (res. 20 Jan. 1805 n». 39).
Op onderdeden van liters en deciliters van gedistilleerd, dat juist de normale
sterkte heeft van 50 ° 0, wordt art. 3 § 4 ook toegepast, ofschoon daarbij geen
tigenlijke herleiding te pas komt, (res. 25 Augustus 1864 n«. 39).
(11). Dna tjraanbranderijen.
{\\\'l) Dus aardappelbrandtrijen.
16
-ocr page 262-
242
c. tot de derde soort, wanneer andere dan de voormelde grond-
stoffen verbruikt worden.
Art. 6 § 1. De branderijen, 1C soort, worden verdeeld in vierklassen.
§ 2. Zij behoorcn tot de eerste fdasse, wanneer met licht be-
slag
(zie art. 57) gewerkt wordt.
§ 3. Wanneer met swaar beslag gewerkt wordt, behooren ze:
a.    tot de tweede klasse, indien de ruwketels te zamen een
grootere inhoudsruimle hebben dan van tien hectoliter;
b.    tot de derde klasse, indien de ruwketels te zamen een
inhoudsruimte hebben van tien hectoliter of daarbeneden, en
stoom voor \'t ruwstoken aangewend wordt;
c.     tot de vierde klasse, indien de ruwketels te zamen een
inhoudsruimte hebben van tien hectoliter of daarbeneden, en
geen stoom voor \'t ruwstoken aangewend wordt;
d.     tot de vijfde klasse, indien het meel niet op de gewone wijs,
maar in afzonderlijke mengbakken (macerateurs) beslagen en \'t be-
slag in daartoe bestemde bijzondere werktuigen afgekoeld wordt(13).
§ 4. De branderijen der tweede soort worden niet in klassen
verdeeld.
§ 5. Die der derde soort worden verdeeld in klassen , naar
gelang van de grondstoffen, die er verwerkt worden. Zij behooren:
a.    tot de eerste klasse, indien er gedistilleerd wordt gestookt
uit suiker- of zoogenaamd vormbakswater (14);
b.    tot de tweede ktasse , indien er gedistilleerd wordt gestookt
uit melasse (15).
Art. 7. De distilleerderijen worden gerangschikt in twee klas-
sen.
Zij behooren:
a.    tot de eerste klasse, wanneer het te bewerken gedistilleerd
onder crediet wordt ingeslagen ; en
b.    tot de tweede klasse, wanneer veraccijnsd gedistilleerd be-
werkt wordt.
Art. 8 § 1. Een branderij mag gelijktijdig slechts tot éëïie
soort en klasse, en een distilleerderij gelijktijdig slechts tot ééne
klasse behooren.
§ 2. In de panden of op de erven, welke met een bran-
derij gemeenschap hebben , mag geene branderij, tot een andeie
soort of klasse behoorende, noch een distilleerderij, bestaan of
opgericht worden, behoudens het bepaalde bij art. 4 § 2 (16).
(13) Op <lc branderijen 5c kl. is art. 81 van toepassing; zoodat daar-
omtrent bijzondere voorschriften zullen worden gegevcu, ten aanzien der
werktuigen en de werkzaamheden, de aangifte, den trek en het toezicht.
(14).~Vz. lSfiü, n°. 79, opgenomen in hoofdstuk V.
(15). Yz. 1800, n°. 10, opgenomen in hoofdstuk V.
(10). Bij art. 4 j 2 is bepaald dat door branders tevens mout wijn of
ander gedistilleerd, door overhuling, mag worden gezuiverd of tot drank gestookt.
-ocr page 263-
243
§ 3. In de panden of op de erven, welke niet een distil-
leerderij gemeenschap hebben , mag geene branderij , noch een dis-
tilleerderij , tot een andere klasse behoorende, bestaan of opgericht
worden.
Art. 9 § 1. De hoofdingang eener branderij of distilleerden)
moet aan een openbaren weg zijn, waarover met gewone rij-
of voertuigen kan gereden worden (17).
§ 2. Het is verboden om in de woonhuizen of in andere
panden, welke tot eene branderij behooren of daarmede ge-
meenschap hebben, een meel- of moutmolen of eenige andere
fabriek of trafiek te hebben of op te richten, waarin grond-
stoffen bewerkt of vervaardigd worden, geschikt om, met of
zonder nadere bewerking, de wijngisting te ondergaan of door
distillatie een geestrijk vocht op te leveren (18).
§ 3. Van het verbod van § 2 zijn uitgezonderd:
«). enz. (zie aant. 17);
b). de mouterijen, wanneer in de aangrenzende branderij geen
ongedroogd mout verwerkt wordt, volgens art. 17 § 2 en art.
33 § 2 (19);
c). de panden, gemeenschap hebbende met een branderij der
derde soort, voor zooveel betreft de grondstoffen, welke bij de
bijzondere bepalingen, volgens art. 81, voor \'t genot dezer uit-
zondering worden aangewezen (20).
§ 4. Het is mede verboden om in de woonhuizen of andere
panden , welke met een branderij of met een distilleerderij der
ie klasse gemeenschap hebben of daartoe behooren, een gros-
sierderij, slijterij , of andere neering in vei accijnsd gedistilleerd
uit te oefenen.
§ 5. (Zie aant. 17).
Art. 10 § 1. De panden en erven, welke tot een branderij of
distilleerderij behooren of daarmede gemeenschap hebben, zijn
aan visitatie onderworpen, op denzelfden voet als de branderij of
distilleerderij.
§ 2. In de gedeelten dier panden, welke tot woniny dienen,
geschiedt de visitatie echter niet, dan op schriftelijke machtiging
(17). De uitzonderingen ten opzichte van, bij het in werking treden der
wet, bestaande fabrieken, werktuigen enz. achten we niet uoodig op te nemen,
omdat die zeker, sedert 1863, reeds meerendeels vervallen zijn.
(18). Vergelijk art. 33.
(19). Bij die artt. is nl. bepaald dat, in branderijen 2e soort, het gebruik
van ongedroogd mout kan worden toegestaan.
(20). Voor het genot dier uitzondering zijn aangewezen de grondstoffen,
bij art. 69 $ 2\'> cu art. 70 vernield, voor de branderijen der S* soort
klasse; en die bij verz. 1866, n". 10. art. 16, voor branderijen S* soort
klasse.
16*
-ocr page 264-
244
van Jen ontvanger of van een hoogeren ambtenaar, tenzij voor
het geval dat eenig voorwerp aan het on ierzoek der ambtenaren
mocht worden onttrokken en zij dit in die gedeelten zien over-
brengen, in welk geval \'t onderzoek onmiddellijk kan geschie-
ien. Van deze huis-visitatié\'n wordt steeds een schriftelijk ver-
slag opgemaakt, waarvan een afschrift aan den brander of
distillateur wordt uitgereikt (21).
Art. 11 f i. De gemeenschap, in de drie vorige artikelen
bedoeld, wordt geacht aanwezig te zijn:
a. met alle woonhuizen of andere panden, welke door mid-
del van deuren, trappen, vensters of andere openingen, met de
branderij of distilleerderij in gemeenschap staan;
6. met de onbebouwde erven, die, door gebouwen, muren,
slooten enz., van den openbaren weg zijn afgescheiden en, op
een der onder a vermelde wijzen, met de branderij of distil-
leerderij in gemeenschap staan ;
c. met woonhuizen of andere panden, die, op een der onder
a vermelde wijzen, met de evengenoemde onbebouwde erven in
gemeenschap staan.
§ 2. De bepalingen onder b en c zijn echter alléén van toe-
passing, wanneer de daarbij bedoelde onbebouwde erven, woon-
hnizen of panden, in bezit of gebruik zijn bij den brander of
distillateur, of bij zijne huisgenooten, bedienden of werklieden (22).
Art. 12 § 1. De pijpen of buizen, gelegd wordende onder de
vloeren of door de muren eener branderij of distilleerderij, en
dienende, of kunnende dienen, tot het geleiden van stoom of ge-
distilleerd, uit de slangen naar de grondvaten , uit het eene
grondvat naar het andere, of naar andere werktuigen of lokalen,
moeten in goten of openingen in dier voege worden gelegd of
geplaatst, dat de ambtenaren de pijpen of buizen steeds over hare
geheele lengte en haren omtrek kunnen onderzoeken (23).
(21). Niet alleen van deze, maar ook van alle anilerc huis-visitatiën moet
een relaas opgemaakt worden, onverschillig met welk doel die visitatiën wor-
<ien ondernomen.
i22). Kr bestaat dus i/eeu gemeenschap met een onbebouwd erf (ofsc/ioou
overigens onmiddellijk aan de branderij
grenzende), dat niet in bezit of ge-
brnik is van personen, als bij j 2 bedoeld. Zoodanige erven zijn dus niet
aan visitatie onderworpen.
Indien het erf echter in gebruik ware van den brander of een zijner
ondergeschikten, en onmiddellijk toegang verleende tot een wonig of ander
pand door een deur, dan nas wèl het erf, doch de woning niet aan visitatie
onderworpen, ientij ook die woning aan den brander of een zijner onder-
geschikteu behoorde.
(23). Bij bevinding van geheime pijpen of buizen, wordt bekeuring inge-
steld op grond van art. 1SS j 1.
-ocr page 265-
245
§ 2. Duiten de stoompijpen mag geene der genoemde pijpen
of buizen in panden of lokalen worden geleid, welke niet tot de
branderij of distilleerderij behooren.
§ 3. Bestaande pijpen of buizen, niet voldoende aan het voor-
schrift van § 1, moeten, bij de eerste vernieuwing, verandering
of herstelling, dienovereenkomstig ingericht worden.
Art. 13, § § 1 en 4. Hij, die een branderij in bezit of ge-
bruik neemt, of die een nieuwe verlangt in werking te brengen,
levert, vóór het in werking brengen, tegen bewijs, ten kantore
van den ontvanger, een onderteekende aangifte in, houdende
duidelijke opgave of aanwijzing van (24):
a. plaats en dagteekening der aangifte;
6. naam en woonplaats des branders, of de firma, met den
naam en de woonplaats des beheerders;
c.   soort en klasse der branderij;
d.  naam en woonplaats van den eigenaar of bezitter;
e.  benaming der branderij, de gemeente en straat, of andere
aanwijzing van de ligging, benevens de kadastrale sectie en n°.:
f.    de soorten van meel of der andere grondstoffen, welke
zullen gebruikt worden:
y. de panden en erven, welke de branderij uitmaken, hunne
ingangen en de bestaande gemeenschap met andere panden;
h. de bergplaatsen voor meel, volgens art. \'18, en, waar dit
te pas komt, het lokaal, dienende tot het tijdelijk nederleggen
van meel, volgens art. 78 § 4 (25);
i. de gedeelten der branderij, of de daartoe behoorende pan-
den, welke gebezigd zullen worden tot het nederleggen van ge-
distilleerd op fust, of anders dan in de bakken en vaten, bedoeld
bij onderdeel v.; zijnde hiervan uitgezonderd de lokalen, waarin
de evengenoemde bakken en vaten, alsmede die, waarin de ruw-
of distilleerketels geplaatst zijn, welke lokalen steeds worden ge-
acht tot het nederleggen van gedistilleerd gebezigd te worden:
k. de stoompijpen en de pijpen of buizen , vallende onder de
bepalingen van art. 12;
I. de ketels, uitsluitend dienende tot het koken van water;
m. de ketels, dienende tot het voortbrengen van stoom;
n. de vaten, bakken, kuipen of ketels, waarin de grondstof-
fen eenige bewerking ondergaan, vóór zij worden overgestort in
(24). Voor die aangifte wordt gebruikt het model n°. la faèr., (vz. 1863,
u°. 84 § 0).
(25). Hit komt allecu te pas voor aardappelstokerijen, waarin het meel
gedureude de walsing of maling onder de aardappelen vermengd wordt; ver-
mits in dit geval het meel voor de eerste gaarstooming van iedereu dag in
het vertrek, waar de walsing geschiedt, of in een ander door den controleur
goed gekeurd lokaal, nedergelegd moet worden. (Art. 78 § 4).
-ocr page 266-
246
de beslagbakken of kuipen, waarin zij in gisting worden
gebracht;
o, de bakken of kuipen, waarin de grondstoffen de wijngis-
ting ondergaan, zooals : de beslagbakken en alle andere gistings-
kuipen ; alsmede de bakken, grondvaten of putten, tot het bergen
van suiker- of vormbakswater ;
p. de gistbakken;
q. de verzamelingskuipen;
r. de versnellingskuipen;
s. de ruwketels , niet opgave of zij al dan niet tevens voor
het overhalen van ruwnat, enkelnat of moutwijn zullen worden
gebezigd;
t. de distilleerketels, uitsluitend voor dat overhalen te bezigen ;
u. de samengestelde werktuigen voor het ruwstoken;
v. de grondvaten en vaste bakken of leggers, bestemd tot
het bergen van ruwnat, enkelnat, moutwijn of ander gedistilleerd;
w. de verkoelingskuipen, waarin de slangen der ruw- en
distilleerketels bevat zijn;
x. de zoogenaamde bovenbakken, bestemd tot het opkoelen
van dunne spoeling;
ij. de grondbakken of putten, bestemd tot het bergen van
spoeling of tot eenig ander einde , niet omschreven bij de vorige
onderdeelen (26).
§ 2. Van de werktuigen, bedoeld bij litt. I tot en met ij, wordt
opgave gedaan van de soort en benaming, het getal en de nom-
mers.
Van de werktuigen bedoeld bij de onderdeelen n tot en
met v , wordt tevens de inhoudsruimte (27), voor zoover die reeds
door ambtenaren opgenomen is, opgegeven, of wel vermeld dat
een hermeting verlangd wordt. Bovendien moet, zoo deze stuk-
ken vroeger niet reeds zijn ingediend , bij de opgave der samen-
gestelde werktuigen
(lit. m), gevoegd worden een teekening of
schets der toestellen, benevens een omschrijving nopens hunne
inrichting, gebruik, en verschillende afmetingen, beide stuk-
ken door de onderteekening des branders gewaarmerkt.
§ 3. De distillateur levert op denzelfden voet een aangifte in,
houdende de aanwijzingen omtrent zijne distilleerderij, welke, ten
(26). Het uiet inleveren der aangifte, of het valsch of onvolledig invullen
er van, ten aanzien van branderijen, distilleerderijen en bergplaatsen, waar-
van het bestaan uit vroegere aangiften bekend is, is strafbaar naar art.
133 § 1.
Het bevinden van geheime branderijen, naar art. 133 J 2.
(27). De inhoudsruimte wordt dus niet opgegeven van de waterketels,
ttoomketels, verkoelingskuipen, bovenbakken, en grondbakken tot het bergen,
van spoeling.
-ocr page 267-
247
aanzien der branderijen, bij de onderdeelen a tot en mete,<7, i
tot en met m, t, v. w en ij, zijn voorgeschreven.
§ 4. (28).
§ 5 De brander of distillateur, dieeenige verandering verlangt te
brengen in hetgeen hij, volgens de onderdeelen b, c, e, f, g, h, i, heel\'t
aangegeven , levert deswege vooraf eene aanvulling-aangifte in (29).
Art. 14 § 1. Hij, die een buiten werking zijnde branderij of dis-
tilleerderij, of werktuigen, geschikt om een branderij of distilleer-
derij uitte maken, in bezit neemt, levert, vooraf of bij het in bezit
nemen, een gelijke aangifte in, als bij art. 13 is omschreven (30).
§ 2. Van de voormelde verplichting zijn uitgezonderd : fabiï-
kanten , koperslagers, kuipers, timmerlieden en houders van open-
bare verkoophuizen, die de bedoelde werktuigen vervaardigen,
herstellen of verkoopen en ze, uitsluitend tot dat einde, in hunne
werkplaatsen, winkels of magazijnen hebben.
Ook zijn van de verplichting tot aangifte uitgezonderd : apothe-
kers en scheikundigen, die een of meer distilleerketeltjes in hunne
werkplaatsen hebben van een geringere inhoudsruimte dan van
vijf liter (31).
§ 3. Onverminderd het doen der aangifte, volgens art. 13,
moet, bij de oprichting van een nieuwe branderij of distilleer-
derij, daarvan kennis worden gegeven aan den ontvanger, vóór
men tot het plaatsen van grondbakken of andere werktuigen
overgaat (32).
Art. 15. § 1. Hij, die een bergplaats van doorloopend crediet
in gebruik wenscht te nemen , moet, minstens acht dagen vooraf,
een onderteekende aangifte inleveren, houdende de aanwijzingen
bij art. 13 litt. a, b, d, e, g en i omschreven (33).
§ 2. Op deze bergplaatsen en op de handelaars, die ze in ge-
bruik hebben, zijn van toepassing de art. 9 § § 1, 4 en 5,
art. 10, art. 11, art. 13 § 5 (34).
(28). Opgenomen onder § 1.
(29). Ook bij verandering enz. van werktuigen, pijpen of buizen, moet
vooraf aangifte gedaan worden, (zie art. 54 en art. 49 $ 4).
Bij verzuim van aangifte is art. 133 j 1 van toepassing.
(30). Bij verzuim is art. 133 § 2 van toepassing.
(31). Zij moeten dus ketels van 5 liter of meer inhoudsruimte aangeven.
Ook de glazen kolven van grootere inhoudsruimte, (res. 4 Sept. 1863,
n». 4).
(32). Waartoe dient die kennisgeving?
Bij verzuim is art. 133 § 2 van toepassing.
(33). Voor deze aangifte wordt gebruikt model n°. 1 ace. (vu. 1863, no. S4 $ 7).
(34). Dit zijn bepalingen omtrent den ingang aan den publiekeu weg,
de verboden gemeenschap met andere panden en het doen van nadere aan-
gifte, bij verandering in de benaming, enz.
-ocr page 268-
248
§ 3. Binnen acht dagen, na de inlevering dier aangifte, geeft
de ontvanger daarvan een bewijs af. hetwelk tot toelating dei-
bergplaats strekt. Hij weigert dit echter, wanneer de bergplaats
niet aan de voormelde bepalingen van art. 9 voldoet.
§ 4. De belanghebbende kan zicli over die weigering beklagen
bij den Prov. Inspecteur en, zoo hij in diens beslissing niet be-
rutst, bij den Minister, aan wiens uitspraak hij zich moet on-
derwerpen.
Art. 16. § 1. Boven iederen, aan den openbaren weg uitko-
raenden, ingang eener branderij , distilleerderij of bergplaats, moet
een opschrift geplaatst worden, in duidelijke zichtbare letters in
olieverw, houdende de woorden: Branderij, Distilleerderij of Berg-
plaats van gedistilleerd,
met bijvoeging, in het opschrift boven
den hoofd-ingang, van de benaming der branderij, distilleerderij
of bergplaats, van den naam des branders, distillateurs , hande-
laars of der firma, en van de Sectie en n°.
§ 2. Bij verzuim van het in dit art. voorgeschrevene, doet
de ontvanger een schriftelijke waarschuwing, houdende uitnoodi*
ging om, binnen drie dagen, daar aan te voldoen (35).
III.
Inslag en verantwoording van meel in branderijen.
Art. 17. § 1. Het is geoorloofd om, in een branderij der eerste
of tweede soort, meel van alle graansoorten te verbruiken, mits
het ingeslagen en verantwoord worde, overeenkomstig de bepa-
lingen van dit en \'t vijfde hoofdstuk (3C).
§ 2. De Minister kan , onder de noodige voorzieningen, vergun-
nen dat, in de branderijen der tweede soort, ongedroogd mout, in
plaats van meel, ingeslagen en verbruikt worde , in welk geval
op dat mout van toepassing zijn de bepalingen , welke bij deze
wet, ten aanzien van \'t meel, zijn vastgesteld, voor zoover daai-
op, bij de vergunning, geene uitzonderingen zijn gemaakt (37).
(35). Wordt aau die waarschuwing geen gevolg gegeven, dan is de stiat\'
van art. 133 j 3 van toepassing.
(36). Ofschoon, in de branderijen der Iweeclc soort, aardappelen als hoofd-
grondstof worden gebezigd, gebruikt men er toch ook meel, ter vennen-
ging onder de gewalste aardappelen, omdat daardoor de versuikering van
\'t zetmeel der aardappelen spoediger en vollediger plaats heeft.
(37). Deze vergunningen worden, althans aanvankelijk, alleen op aan-
vraag van belanghebbenden en bij bijzondere besehikkingen verleend, (vz. 1803,
u». 84 § 8).
Afwijking van de gestelde voorwaarden heeft intrekking van de vergu i-
ning ten gevolge, (Art. 135 j 4).
-ocr page 269-
249
Art. 18 § 1. Het meel, ten dienste eener branderij ingeslagen,
moet uitsluitend nedergelegd of geborgen worden in bijzondere,
daartoe opgegeven, bergplaatsen. Die bergplaatsen moeten zich be-
vinden in de panden, die tot de branderij behooren en met haai\'
rechtstreeks in gemeenschap staan, doch afgescheiden van \'t ver-
trek of lokaal, waarin de beslagbakken staan of het beslag be-
reid wordt.
§ 2. Op of boven iederen ingang dier bergplaatsen moet een
opschrift worden geplaatst, houdende , in duidelijke zichtbare let-
ters , in olieverw, de woorden: Bergplaats voor meel (38).
§ 3. Bij verzuim van hetgeen in de vorige zinsnede is voor-
geschreven, wordt de nalatige door den ontvanger, bij schriftelijke
waarschuwing, uitgenoodigd oin binnen drie dagen daaraan te
voldoen (38).
Art. 19 § 1. (39) Geen meel mag, in een in werking zijnde
branderij, noch in de panden of op de erven, welke daartoe be-
hooren of er mede gemeenschap hebben, aanwezig zijn. elders
dan in de bij art. 18 bedoelde bergplaatsen. (40).
§ 2. Hiervan is uitgezonderd :
a.     enz. (41);
b.     het meel, dat, overeenkomstig art. 61 § 2 of art. 78 § 3,
tijdelijk op de stelling geplaatst, of, volgens art. 78 § 4, in een
ander vertrek nedergelegd is tot het maken of bereiden van \'t
beslag:
c.     een hoeveelheid van hoogstens 5 kilogr. meel tot huiselijk
gebruik, in een woning , welke met de branderij gemeenschap heeft.
Art. 20 § 1. De brander, die meel verlangt in te slaan, levert
ten kantore een onderteekende aangifte in, houdende opgave van:
a. de dagteekening der aangifte;
6. den naam des branders en de sectie en n°. der branderij:
c.   het middel van vervoer en den naam van den persoon,
door wien de aanvoer zal geschieden;
d.   de soort van meel; met dien verstande, dat meel van rogge
of gerst en van mout van dezt graansoorten , te zamen en on-
gesplitst, onder de benaming\' van brandersgraan kan opgegeven
worden (42);
(38). Bij verzuim wordt de straf van art. 133 $ 3 toegepast.
(39). De bepalingen van art. 19 tot en met 30 zijn alléén van toepas-
sing op branderijen der eerste soort, le en 2» klasse, en op die der tv:eede
soort,
wauneer de gebezigde ruwketels te zamen een grootere mhoudsruimtc
bobben dan van 12% hectoliter, (Zie art. 31 f 1).
(40). Bij overtreding is de straf van art. 133 j 4 van toepassing.
(41). Zie aant. 17.
(42). Het niet behoorlijk aangeven vau de onderdeelen a tot en met tt,
is strafbaar volgens art. 133 $ 6.
-ocr page 270-
250
e. de juiste hoeveelheid in gewicht (in schrijfletters);
/. het getal en de merken der zakken (\'t getal in schrijfletters);
g. het tijdstip van inslag (43).
§ 2. Deze aangifte moet minstens twee uren vóór het tijdstip-
van inslag zijn ingeleverd. Ingeval er echter in de gemeente,
waar de branderij is gevestigd, geen ontvanger en kommiezen
geplaatst zijn, moet die aangifte minstens zes uren voor dat tijd-
stip zijn ingekomen.
Art. 21 § 1. De ontvanger geeft, op de voormelde aangifte,
een biljet tot inslag af, houdende hetgeen, bij art. 20 § 1 litt.
a tot en met f is vermeld (44).
§ 2. Hij bepaalt in \'t biljet tevens den tijd, gedurende welken
het geldig is tot het doen van den inslag. Deze tijd mag dien
van twee uren niet te boven gaan en moet invallen tusschen
zons op- en ondergang, doch mag in geen geval vóór zes uren
\'s morgens aanvangen. Buiten den bepaalden tijd is \'t biljet niet
geldig.
§ 3. In bijzondere omstandigheden kan de inslag ook op an-
dere uren dan tusschen het voormeld tijdsverloop door den con-
troleur, of, indien deze niet ter plaatse gevestigd is, door den
ontvanger, worden toegestaan.
Art. 22. Uitslag van meel geschiedt op gelijken voet en volgens
gelijke voorschriften als de inslag, (zie art. 20 en 21).
Art. 23 § 1. Inslag van meel, in een in werking zijnde bran-
derij, of in daartoe behoorende of er mede gemeenschap heb-
bende panden, anders dan overeenkomstig art. 20 en 21, is
verboden (45).
Hiervan is uitgezonderd de inslag van \'t meel, onder art. 19
§ 2, a en e bedoeld, mits die rechtstreeks in de bierbrouwerij
of woningen, tusschen zons op- en ondergang, geschiede.
§ 2. Uitslag van meel uit zoodanige branderij, panden of erven,
anders dan overeenkomstig art. 22 en art. 24 § 2, is verboden.
Art. 24 § 1. Wanneer de ambtenaren een partij meel bij den
inslag opnemen (46), stellen zij een verklaring op \'t biljet nopens
hunne bevinding. Bij bevinding van een verschil, geven zij daar-
(43). Voor deze aangifte wordt gebezigd \'t model n°. 19 /air., (vz. 1863,
n«. 84 § 9).
Ongedekte inslag is strafbaar volgens art. 133 § 5, in verband met art. 184.
(44). Model n°. 20 fair. (vz. 1863, n<>. 84 $ 9).
(45). De uitdrukking «een in werking zijnde iranderij," moet niet zóó
opgevat worden dat daarmede niet zou worden bedoeld een branderij, waar-
voor, op het tijdstip van inslag, toevallig geen aangifte tot werken loopende
is. De uitdrukking dient alléén ter onderscheiding van die stilstaande bran-
derijen, als bedoeld zijn bij art. 14 j§ 1 en 2.
(46). Opneming bij inslag is dns niet bepaald verplichtend.
-ocr page 271-
•251
van schriftelijk kennis aan den ontvanger, ten einde hij de de-
biteering dien overeenkomstig wijzige.
§ 2. Uitslag van meel mag niet geschieden dan onder toezicht
van en met opneming door ambtenaren (47). Het biljet wordt,
na afteekening, door de ambtenaren ten kantore bezorgd, ten
einde de crediteering daarop worde verricht. De ambtenaren ge-
ven den brander een bewijs af van het ingetrokken biljet.
§ 3. Er bestaat overtreding, indien, bij den inslag of bij den
uitslag, een grooter verschil op de aangegeven hoeveelheid meel
dan van i % °/0 in meer of minder, bevonden wordt (48).
Art. 25 § 1. Bij den inslag en bij den uitslag moeten de in
hetzelfde biljet vermelde zakken ieder een gelijke hoeveelheid meel
bevatten (49).
§ 2. Een verschil van één Mgr. of minder op eenigen zak,.
of ook een grooter verschil op een enkelen van de in hetzelfde
biljet vermelde zakken, wordt niet in aanmerking genomen. Voor
\'t geval echter de geheele partij meel niet met liet biljet over-
eenstemt. wordt het vorig artikel toegepast (50).
Art. 26. § 1. Op \'t middel van vervoer, waarmede de aan-
voer van meel voor een branderij geschiedt, mag zich geen
ander meel bevinden dan dat, hetwelk voor branders bestemd is
en waarvoor biljetten tot inslag zijn gelicht (51).
§ 2. Wanneer de in- of opgeladen partijen meel voor meer
dan één branderij bestemd zijn, moeten de zakken, voor iedere
branderij bestemd, of den naam des branders, óf andere onder-
scheidende kenmerken dragen, zoodanig, dat de ééne partij van
de andere kunne worden onderkend (52).
(47). Bij uitslag is dus de opneming verplichtend.
Waarom moet er bij uitslag steeds verificatie plaats hebben en is dit bij
inslag niet altijd noodig?
Stel, dat het doen der opneming bij uitslag nu niet verplichtend ware. Is nu het
tijdstip voor den uitslag aangebroken en zijn er geen ambtenaren tegen-
woordig, dan slaat de brander meer of minder meel uit dan aangegeven is,
zonder dat hij gevaar loopt bekeurd te worden.
Bij inslag is het echter anders.
Immers, \'t meel wordt van elders aangevoerd. Hij kan dus niet vooraf
weten of de ambtenaren, op het oogenblik van den inslag, al dan niet te-
genwoordig zullen zijn, zoodat hij, bij overtreding, steeds aan bekeuring is
blootgesteld.
(48). Op die overtreding is art. 188 § 7 van toepassing.
(49). Bij overtreding is art. 133 j 8 van toepassing.
(50). Het doel der bepalingen van art. 25 zal zijn om de opnemingen,
op de wijze van art. 32 , te kunnen doen plaats hebben.
(51). Bij overtreding is art. 133 § 9 vantoepassing, in verband met art. 134.
(52). De aanvoer van meel moet steeds in zakken en mag niet in ƒ«*/*» ,
manden of andere voorwerpen plaats hebben, (zie art. 133 § 9).
-ocr page 272-
252
§ 3. De vervoerder is gehouden om, bij liet afladen van meel
aan een branderij , den ambtenaren , op hunne eerste aanvrage,
het biljet tot inslag van iedere partij meel, welke op zijn vaar-
of voertuig aanwezig is, te vertoonen (53).
Art. 27. § 1. Tusschen den brander en de Administratie wordt
een rekening geopend (54).
§ 2. Op deze rekening wordt als debet gebracht:
a.     het saldo der vorige rekening:
b.    de ingeslagen hoeveelheden meel, volgens de biljetten;
c.     het bij peiling bevonden overwicht.
§ 3. Op de rekening worden als cnedit gebracht:
a.    de hoeveelheden meel, welke, volgens de aangiften tot
stoken, zijn verbruikt;
b.    de uitgeslagen hoeveelheden volgens de biljetten;
c.    het meel, volgens de in art. 69 § 3 bedoelde vergunning
tot het vervaardigen van kunstgist;
d.     het bij peiling bevonden onderwicht;
e.     het op nieuwe rekening over te brengen saldo (55).
§ 4. Er wordt een afzonderlijke rekening gehouden voor iedere
branderij. Een zoogenaamde dubele branderij, en branderijen,
die vereenigd zijn in \'t zelfde pand of in panden tusschen welke
gemeenschap bestaat, worden echter, voor de toepassing van deze
bepaling, alsmede, van art. 20. § lb en art. 26 § 2, als slechts
één branderij beschouwd.
Art. 28. § 1. De rekening wordt na iedere opneming van den
voorraad meel afgesloten (56).
§ 2. De brander kan de afsluiting met den ontvanger verrich-
ten , mits hij zich daartoe, binnen livee dagen na de opneming,
ten kantore vervoege. Bij gebreke hiervan geschiedt de afslui-
ting eenzijdig door den ontvanger, zonder dat de brander tegen
de uitkomst in verzet kan komen. Bij eenzijdige afsluiting geeft
de ontvanger den brander schriftelijk kennis van de uitkomst
der afsluiting (57).
§ 3. Ofschoon de brander niet tegen de eenzijdige afsluiting
in verzet kan komen, kan hij toch, binnen één maand na de af-
sluiting, aan den Minister om redres verzoeken van vermeende
abuizen (58).
(53).  Wat zoudt ge doen wanneer die vertooning werd geweigerd?
(54).  No. 21 fair.
(55).  Zie omtrent de afsluiting der meelrekeuiug, vcrz. 1864, u». 22.
(56).  Bij \'t einde van een jaar worden de totalen eenvoudig iu een nieuw
register   overgebracht, doch er heeft dan geen afsluiting plaats, tenzij er
opneming mocht geschied zijn, (vz. 1864, n<>. 22).
(57).  Bij model n». 18 ace.
(58).  Wat is het verschil tusschen verzet eu verzoek om redres?
-ocr page 273-
-2ÖS
Art. 25. f 1. De ambtenaren zijn bevoegd, mits door den
ontvanger of een hoogeren ambtenaar schriftelijk daartoe gemach-
tigd, om den voorraad meel in een branderij op te nemen.
§ 2. Bij elke opneming wordt een relaas van bevinding opge-
maakt. Dit relaas wordt ten kantore bezorgd , nadat de brander tot
de medeteekening nitgenoodigd en hem een afschrift uitgereikt is.
§ 3. Er bestaat overtreding, indien een grooter over- of on-
derwicht
bevonden wordt dan van 11/, <>/„, berekend over het
debet der rekening sedert de vorige opneming (59).
Art. 30. § 1. Het is verboden om \'t voorhanden meel met
zand, aarde of andere zelfstandigheden te vermengen (60).
j 2. Meel, waaronder meer vreemde bestanddeelen dan 5%
van zijn gewicht bevonden worden, wordt voor vermengd gehou-
den (60«).
§ 3. Het alzoo vermengde meel wordt bij de opnemingen,
volgens art. 29, niet in aanmerking genomen (01).
Art. 31. § i. De art. 19 tot en met 30 zijn niet van toepas-
sing op branderijen der 3e en 4e klasse van de lesoort: noch op die
iler 2e soort, indien de daarin gebezigde ruwketels te zamen
geen grootere inhoudsruimte hebben dan van 12\'/2 hectoliter (62).
(59). Deze overtreding is strafbaar volgens art. 188 j 10.
(60). Overtreding van dit verbod is strafbaar volgens art. 133 j 11, in
verband met art. 184.
(00"). Wanneer in de branderij gebroken ijraan gebezigd wordt, zal men
de vreemde bestanddeelen missebien kunnen afscheiden door zifting. Wordt
er echter fijn meel gebruikt, dan kan men op de volgende wijze nagaan hoeveel
zand, gips of zwaar-spaath er in\'t meel aanwezig is. Men weegt van\'t voorhan-
den meel een zekere hoeveelheid af en brengt die, in een schotel, tot gloeihitte.
Men zal dan zien dat de werkelijke meeldeelen een scheikundige omzetting on-
dergaau; ten decle vervliegen ze in den vorm van gassen, ten deele blijven
ze in den schotel achter in een verkoolden toestand l)c vreemde bestand-
deelen, ui. zand, gips of zwaarspaath , hebben door de gloeiing geen de
minste verandering ondergaan.
Men scheidt er nu de verkoolde meeldeelen van af door middel van water.
I)c meeldeelen nl. zullen drijven, terwijl het zand, enz. zinken. >radat men
het zand, enz., heeft gedroogd, neemt men er het gewicht van op en berc-
kent daarna de verhouding tusschen dit gewicht en dat van de afgewogen
hoeveelheid vermengd meel.
Deze proef berust op de navolgende natuurkundige waarheid: Organische
(bewrrMuigde) stoffen worden , door verhitting, in hare bijzondere bestanddee-
len (hoofdzakelijk koolstof, waterstof, zuurstof en stikstof) ontleed, terwijl an-or-
^anische {onbewerkt uigcle) stoffen, bij verhitting, gecne ontleding ondergaan.
(01). Wat is het gevolg hiervan?
(62). Zie aant. 39 op art. 19.
Voor de branderijen, bij art. 31 § 1 bedoeld, wordt dus geen meelreke-
ning gehouden, geen aangifte bij in- en uitslag van meel gedaan en geen
peiling van den voorhanden voorraad meel.
-ocr page 274-
•254
5 2. Het voorhanden zijn van meel, voor huiselijk gebruik of
•veevoeder, in de woningen of stallen, welke met de in § 1 ver-
melde branderijen gemeenschap hebben, wordt vrij gelaten.
De nederlage, de inslag en de uitslag van meel in die bran-
derijen zijn aan de volgende bepalingen onderworpen:
a. geen meel mag, buiten de in § 2 vermelde woningen e.i
stallen, in een in werking zijnde branderij of in de daartoe be-
hoorende panden, aanwezig zijn, dan in de bij art. 18 bedoelde
bergplaatsen voor meel (63). Van dit verbod is natuurlijk uit-
gezonderd het meel dat, overeenkomstig art. 61 § 2, of art. 78
§ 3, tijdelijk op de stelling geplaatst of, volgens art. 78 § 4,
in een ander vertrek nedergelegd is tot het maken van beslag;
. b. in- en uitslag van meel kan zonder biljet plaats hebben,
bij dag. Elke in- of uitslag is echter verboden , gedurende het
tijdsverloop van l/2 uur vóór tot 3 uren na het tijdstip, dat
voor \'t beslaan is opgegeven (04).
Art. 32. § 1. Bij alle opnemingen van meel in, een branderij,
worden één of meer ledige zakken van dezelfde soort en grootte
als die, waarin zich het meel bevindt, ter keuze der ambtena-
ren, gewogen, en, naar de uitkomst daarvan, de tarra van al de
gelijksoortige zakken berekend (65).
§ 2. De brander is gehouden om, bij opneming, op\'t verlan-
gen der ambtenaren, het uitgestorte meel te doen opzakken, de
zakken door zijne arbeiders op en van de schaal te doen bren-
gen, ze te doen ledigen of overstorten en, des noodig, de ver-
eischte ledige zakken te verschaffen (66).
Art. 33. § i. Het malen of breken van granen of het hebben
van een handmolen (67) of ander werktuig, bekwaam, of in \'t
kort bekwaain kunnende gemaakt worden, om granen te malen
of te breken , in een branderij of daartoe behoorende of daarme-
de gemeenschap hebbende panden, is verboden (68).
Dit verbod is niet van toepassing op de werktuigen, dienende
tot het kneuzen van ongedroogd mout, in \'t geval voorzien bij
art. 17 § 2. (69).
(63). Overtreding is straf baar volgens art. 133 § 4, in verband met art. 134.
(64) Overtreding van dit verbod is strafbaar volgens art. 133 § 5, in
verband niet art. 134.
(65). Art. 32 eu 33 zijn op alle branderijen van toepassing.
(66). Bij verzuim is art. 133 j 32 van toepassing.
(67). Onder handmolens geen koffiemolens te begrijpen, (vz. 1855 n°. 119).
(68). Bij overtreding is art. 133 § 12 vau toepassing, in verband me;
art. 134 § 3.
Vergelijk voorts art. 9 § 2.
(69). Wanneer er ui. vergunning is verleend om in een branderij der
tweede soort
ongedroogd mout, iu plaats vau meel, in te slaan.
-ocr page 275-
255
IV.
Inrichting, gebruik, opneming en verzegeling van werktuigen in
branderijen en distilleerderijen.
Art. 34 § 1. De werktuigen, vermeld bij art. 13 § 1 litt. n
tot en met w, moeten binnen de muren der branderij of distil-
leerderij geplaatst zijn, uitgezonderd: a. hetstoomvat, dienende
tot het gaarstoomen van aardappelen ; b. de verkoelingskuipen ,
mits de slang zoodanig geleid worde, dat het overgehaalde vocht
alleen binnen de voormelde muren kan opgevangen worden.
Art. 35 § 1. Op elk werktuig, dat zich in eene in werking
zijnde branderij of distilleerderij bevindt, moet een duidelijk op-
schrift geplaatst worden, hetzij in olieverw of wel ingebrand of
ingesneden, houdende aanwijziging van het nommer.
§ 2. De werktuigen van dezelfde soort verkrijgen een door-
loopend nommer.
§ 3. In zoogenaamde dubbele branderijen , kunnen de werk-
tuigen, tot iedere enkele branderij belioorende, met een nieuw
volgn0. beginnen. In dit geval wordt iedere branderij door een
bijzondere letter aangewezen, welke in het opschrift, naast he
n°. geplaatst wordt.
§ 4. Bij verzuim van hetgeen bij dit artikel is voorgeschre-
ven, wordt de nalatige door den ontvanger schriftelijk uitgenoo-
digd, om binnen drie dagen daaraan te voldoen (70).
Bepalingen, ten aanzien van ieder werktuig in \'t bijzonder.
Waterketels, (art. 13 § il) \'t opschrift moet ook de bestem-
ming
aanwijzen , ^art. 35 § 1).
Stoomketels, (art. 13 § ïm) idem.
Stoomvaten, tot het gaarstoomen van aardappelen, (art 13 § lü).
\'t Opschrift moet ook aanwijzen de bestemming en de inhouds-
ruimte,
(art 35 § 1).
Zij mogen buiten de muren der fabriek geplaatst zijn , (art 34 § 1).
De inhoudsruimte moet in zoodanige verhouding staan tot die
der beslagbakken, dat de aardappelen, welke gelijktijdig in een
vat worden gaar gestoomd, niet worden gebruikt voor meer dan
één beslagbak.
De genoemde verhouding mag echter wel zoodanig zijn, dat.
de in twee of meer stoomvaten gaar gestoomde aardappelen te
zamen voor één beslagbak gebruikt worden, (art. 36 § i).
(70). Voldoet hij niet aan die waarschuwing, dan is art. 133 $ 3 vau
toepassing.
-ocr page 276-
250
De duigen ot\' boorden moeten in den geheelen omtrek even
hoog geplaatst en gelijk afgesneden zijn, (art. 50 § 1).
De bodems (ook de roosters) moeten vast zijn , (art. 50 § 2).
Er mogen zieli geene aardappelen in \'t stoomvat bevinden,
buiten liet tijdsverloop tusschen den opgegeven aanvang van \'t
vullen en den afloop van het walsen of malen der gaar gestoom-
de aardappelen, (art. 36 § 2). (71).
/ij mogen echter op den voorgaande!] werkdag worden gevuld
met de aardappelen, die voor de eerste gaarstooming vanden
volgenden werkdag bestemd zijn , mits dit bij de aangifte tot
stoken worde opgegeven. In dit geval moeten de vaten, na dep
tijd voor de vulling opgegeven, tot aan het uur van aanvang
der eerste gaarstooming op den volgenden werkdag, geheel met
ongestoomde aardappelen gevuld zijn, (71) (art. .16 § 3).
Het is verboden om de hoeveelheid gaar te stoomen aardappe-
len in \'t stoomvat te vermeerderen, hetzij door gebroken, geraspte
of tot meel gebrachte aardappelen daarin te gebruiken, hetzij
door aardappelen bij te vullen, nadat de gaarstooming is begon-
nen (72), (art. 36 § 4).
Beslag bakken, (art. 13 § \'1°). Hierdoor worden verstaan die
werktuigen , waarin de grondstoffen in gisting worden gebracht,
(art. 37 § 1).
\'t Opschrift moet ook de inhoudsruimte en de bestemming
aanwijzen, (art. 35 § 1).
De duigen of boorden moeten in den geheelen omtrek even
hoog geplaatst en gelijk afgesneden zijn , (art. 50 § 1).
De bakken moeten van vaste bodems zijn voorzien (art. 50 § 2).
De inhoudsriiimte moet in zoodanige verhouding staan tot die
der ruwketels, dat het beslag uit één bak telkens, in eens, ter
afstoking op een ketel kan worden geladen, (art. 37 § 1).
Hiervan zijn uitgezonderd: de bij art. ii bedoelde samengestelde
werktuigen en de werktuigen in branderijen der derde soort, behou-
dens de bepalingen, die daaromtrent, volgens art. 81, mochten wor-
den gemaakt, (art. 37 5 2). De ruimte mag niet worden vergroot,
hetzij door losse kransen , hetzij door blokjes of andere voorwerpen,
naast elkander, op de boorden te plaatsen, (art. 50 § 5) (72a).
Gisthakkcn, (art. 13 § V% Hierdoor worden verstaan die werk-
tuigen, waarin het gistnat uit de beslagbakken voorloopig ver-
zameld en die, waarin het vervolgens opgepompt wordt, (art. 38 § I).
\'t Opschrift moet. ook de inhoudsruimte aanwijzen, (art. 35 §1
(71). Bij overtreding wordt de straf van art. 133 § 17 toegepast.
(72). Overtreding is strafbaar volgens art. 133 $ 14.
Het gewone meel, dat voor het maken van beslag tioodig is, raag eeliter
gedurende de walsing onder de aardappelen gemengd worden, (zie art. 78 j 4).
(72"). Bij overtreding wordt art. 133 j 14 toegepast.
-ocr page 277-
257
Zij mogen alleen gistnat en gist, maar geen meelbeslag be-
vatten, (art. 38 § 1) (73).
De hoeveelheid gistnat, die in de gistbakken voorhanden is en
na \'t bezinken der gist kan worden afgetapt, mag niet grooter
zijn dan die, welke kan bevat worden in de ledige ruimte, die
door de aftapping in de beslagbakken is te weeg gebracht (74).
Wanneer de ambtenaren verineenen dat een grootere hoeveelheid
gistnat voorhanden is, moeten zij dit opnemen bij het terug
brengen van het gistnat in de beslagbakken, (art. 38 § 2).
Het gistnat moet, na het bezinken der gist, in de beslag-
bakken, waaruit het is afgetapt, worden terug gebracht, binnen
36 uren na het opgegeven tijdstip voor het beslaan, (75) (art. 38 § 3).
Verzamelingskui]:, (art. 13 § li). In deze kuip wordt de ge-
giste grondstof overgebracht op de werktuigen voor\'t ruwstoken,
(art. 39). \'t Opschrift moet ook de inhoudsruimte aanwijzen,
(art. 35 § 1).
Zij wordt alléén toegelaten in branderijen , waarin samenge-
stelde werktuigen, volgens art. 44, worden gebruikt en onder de
volgende voorwaarden:
a.     dat zij niet gebezigd worde om grondstoffen in gisting te
brengen of om de gisting er in voort te zetten, (76);
b.    dat zij ledig zij na de laatste oplading der werktuigen
voor \'t ruwstoken van iederen dag, tot 30 minuten vóór den
aanvang van \'t ruwstoken op den volgenden dag, (77);
c.    dat de gegiste grondstof uit al de beslagbakken of andere
kuipen er in overgebracht, en nimmer geheel of gedeeltelijk
rechtstreeks op de werktuigen voor \'t ruwstoken geladen wor-
de, (art. 39) (78).
Fersnellingskuip, (art. 13 § 1 >•). Dit werktuig dient om de
gegiste grondstof een voorloopige verwarming te doen onder-
gaan, (art. 40 § 1). \'t Opschrift moet ook de inhoudsruimte
aanwijzen, (art. 35 § 1).
Zij wordt toegelaten in alle branderijen, onder de volgende
voorwaarden, (art. 40 § 1):
a.     dat zij niet grooter zij dan de ruwketel, waarbij ze behoort;
b.     dat zij een plat deksel hebbe, zonder helm, en overigens
zoodanig zij ingericht, dat de dampen der in de kuip ver-
warmde grondstof niet kunnen worden afgeleid of opgevangen: (79).
(73). Overtreding is strafbaar volgens art. 133 § 20.
(74). Overtreding is strafbaar volgens art. 133 § 18.
(75). Wanneer deze tijd wordt overschreden is art. 133 $ 16 van toepassing.
(76). Overtreding wordt gestraft volgens art. 133 $ 20.
(77). Bij afwijking is art. 133 § 16 van toepassing.
(78). Bij overtreding wordt art 133 § 17 toegepast.
(79). Vergelijk art. 133 § 13.
17
-ocr page 278-
208
c.    dut zij niet worde gebezigd om grondstoffen in gisting te
brengen of om de gisting er in voort te zetten, (80);
d.    dat zij ledig of slechts niet water gevuld zij, gedurende
het tijdsverloop tusschen de laatste oplading van den ruwketel
op iederen dag en den aanvang van \'t ruwstoken op den vol-
genden dag, (81):
e.     dat de gegiste grondstof nimmer rechtstreeks uit de be-
slagbakken of verzamelingskuipen, maar steeds uit de versnel"
lingskuip op den ruwketel geladen worde (82). Behalve bij ge-
bruik van samengestelde werktuigen, is de grondstof voor \'t
eerste stooksel van iederen dag hiervan uitgezonderd.
f.     dat de gegiste grondstof, bestemd voor het tweede en de
volgende stooksels van iederen dag, voor iei\'.er stooksel afzonder-
lijk, uit de beslagbakken of andere kuipen in de versnellingskuip
overgebracht worde (82).
fj. dat de gegiste grondstof op geen andere wijze in de ver-
snellingskuip worde verwarmd, dan door een door de kuip loo-
pende pijp of buis, waardoor de dampen uit den ruwketel naar
de slang geleid worden (82). Deze pijp of buis kan echter ver-
bonden worden met een in de kuip geplaatst werktuig (83),
dienende tot gedeeltelijke opkoeling der uit den ruwketel opstij-
gende dampen.
De onder a, b, f en y gestelde voorwaarden zijn niet toepas-
selijk op de versnellingskuipen, behoorende tot de bij art. 44
bedoelde samengestelde werktuigen, (art. 40 § 2).
Iiuwkctels, (art. 13 § l8). Dit zijn de werktuigen waarin de
gegiste grondstof wordt afgestookt, (art. 41 § 1).
Zij moeten ingemetseld of aan den vloer of den muur bevestigd
zijn, (art. 34 § 2).
\'t Opschrift moet ook aanwijzen de inhoudsruimte en de be-
stemming, (art. 35 § 1).
Zij moeten van vaste bodems zijn voorzien, (art. 50 § 2).
De duigen of boorden mceten in den geheelen omtrek even hoog
geplaatst en gelijk afgesneden zijn, (art. 50 § 1).
ledere ruwketel moet een inhoudsruimte hebben van niet
minder dan vijf hectoliter, (art. 41 § 1); uitgezonderd de ketels,
behoorende tot de bij art. 44 bedoelde samengestelde werktuigen
en die in branderijen der derde soort, behoudens het geen daar-
omtrent, naar aanleiding van art. 81, mocht worden voorge-
schreven, (art. 41 4 2).
(80).  Bij overtreding is art. 138   § 20 van toepassing.
(81).  Hij afwijking is art. 133 $   16 van toepassing.
(82).  Bij overtreding is art. 133   § 17 van toepassing
(83).  Meizwurmer genaamd.
-ocr page 279-
259
De ruwketel moet zoodanig ingericht zijn, (art. 41 § 3):
a.     dat zich daarin geen andere opening bevinde, waardoor
hij kan op geladen worden, dan die, waarop de helm wordt
geplaatst (84);
b.   dat het voortbrengsel der ruwstoking alleen door de slang,
die tot den ketel behoort, kan worden afgeleid (84):
De tijd, binnen welken de ruwstooksels moeten afluopen,
met een ketel, niet behoorende tot de in art. 44 bedoelde sa-
mengestelde werktuigen , is bij art. 42 § 1 vastgesteld volgens
een tarief. In dat tarief is aangewezen het maximum van den
tijd voor ieder ruwstooksel toegestaan. Die tijd verschilt naar
gelang:
a.   van de inhoudsruimte des ruwketels;
b.     van de verwarming door vuur of door stoom ;
c.     er gewerkt wordt met of zonder versnellingskuip;
d.     van het eerste of de volgende stooksels van iederen dag (85).
De Minister is gemachtigd om in bijzondere omstandigheden
een doorloopende verlenging van den bij het tarief bepaalden
tijd toe te staan, (art. 42 § 2) (86).
De gegiste grondstof moet voor ieder stooksel in eens op den
ruwketel geladen worden (87).
Deze bepaling is echter niet van toepassing op samengestelde
werktuigen, (art. 43 § 1).
De oplading mag niet vroeger geschieden dan 15 minuten
vóór, en niet later dan 45 minuten na het tijdstip, opgegeven
voor den aanvang van \'t stooksel (87), (art. 43 § 2).
De verschillende op denzelfden dag te verrichten stooksels
moeten dadelijk na elkander plaats hebben. Hierop wordt echter
een uitzondering toegelaten in branderijen der tvjecde soort,
waarin het gaarstoomen van aardappelen en \'t ruwstoken af-
wisselend geschieden, door middel van denzelfden stoomketel,
(art. 43 § 3).
In den tijd voor ieder stooksel toegestaan is begrepen die,
benoodigd voor het aftappen, schoonmaken en opladen der ketels,
(art. 43 § 4).
De afgestookte grondstof, of de zoogenaamde spoeling, moi\'t
afgetapt zijn binnen 45 minuten, en die van \'t laatste stooksel
(84). Bij bevinding van geheime of verborgen openingen, wordt art. 133
$ 13 toegepast.
(85). Bij de aangifte tot stoken moet het tijdstip van aanvang en van
afloop van elk stooksel worden opgegeven. Het tijdsverloop, tusschen den
aanvang en den afloop van elk stooksel, mag niet overschrijden het man-
mum,
bij het hier bedoelde tarief aangewezen.
(86). Indien die bijzondere omstandigheden ophouden te bestaan, kan de
Minister de vergunning intrekken, (art. 135 § 4).
(87). Bij overtreding is art. 133 § 10 van toepassing.
17*
-ocr page 280-
260
binnen twee uren, na het voor den afloop der stooksels opgegeven
tijdstip, behoudens het bepaalde bij art. 45, (art. 43 § 5) (88).
Bij een oogenblikkelijk gebrek aan ruimte tot. berging kan de
controleur of, indien deze niet ter plaatse gevestigd is, de ont-
vanger, toestaan dat het ledigen van den ruwketel later ge-
sehiede. (art. 43 § 5).
Samengestelde werktuigen, (art. 13 § In).
Hierdoor worden verstaan de toestellen, welke zoodanig zijn
ingericht, dat de gegiste grondstof voor een stooksel niet in
eens op een ketel wordt geladen en geheel afzonderlijk afgestookt,
maar waarwede \'t ruwstoken op een doorloopende wijze wordt
voortgezet, zoodanig, dat het voortbrengsel der grondstof, welke
opvolgenderwijze opgeladen wordt, in den toestel zich vermengt
met het voortbrengsel van grondstoffen, welke in andere ketels
of deelen van denzelfden toestel aanwezig zijn, (art. 44 § 2).
Zij mogen niet worden opgericht of veranderd dan met voor-
afgaande toestemming van den Minister en onder de daarbij
vasttestellen voorwaarden (89). Zij moeten zoodanig zijn inge-
richt dat het voortbrengsel der ruwstoking alleen door de slang,
die tot den toestel behoort, kan worden afgeleid (90), (art.
44 § 1).
Zij moeten ingemetseld of aan den vloer of den muur be-
vestigd zijn, (art. 34 § 2).
\'t Opschrift moet de inhoudsruimte der tot den toestel behoo-
rende ketels aanwijzen, (art. 35 § 1).
De tijd, binnen welken \'t ruwstoken met samengestelde werk-
tuigen moet afloopen, wordt door den Minister, voor iederen
toestel geregeld, in verband met de uitkomst van gedane proef-
stokingen of met die van verrichte opnemingen door de amb-
tenaren, gedurende den loop der werkzaamheden, (art. 44 \\ 3).
Voor werktuigen, waarvan de inrichting niet toelaat om den
tijd van afstoking van de gegiste grondstof uit iederen beslagbak
afzonderlijk vast te stellen, wordt, in de plaats daarvan, de
hoeveelheid gegiste grondstof bepaald, welke met iederen toestel
per uur minstens moet worden afgestookt, (art. 44 § 4).
De zooeven bedoelde werktuigen kunnen dagelijks, na afloop
(88). Bij overtreding is art 133 $ 16 van toepassing.
Voor de aftappiug der spoeling van \'t laatste stooksel is meer tijd toege-
i taan, omdat de zuivering van den ketel dan volledig plaats heeft ; terwijl
het tussehen de eerste stooksels niet zooveel kwaad doet als er iets in den
ketel achterblijft.
(89). Indien de voorwaarden niet worden nagekomen wordt de toestem-
ming ingetrokken.
(90). Bij het bevinden van geheime openingen, enz., is art. 133 $ 13
van toepassing.
-ocr page 281-
261
van den bepaalden tijd voor het stoken, niet de afgestookte of
gedeeltelijk algestookte grondstof gevuld blijven, tot bij den
aanvang van \'t stoken op den volgenden dag, mits dit bij de
aangifte tot stoken worde opgegeven (9-J), (art. 45 § i).
De brander is nogtans gehouden, (art. 45 § 2):
a.     om, wanneer dit bij een tusschentijdsche peiling door de
ambtenaren verlangd wordt, de grondstof, welke op de werk-
tuigen geladen is, geheel en zonder bijlading van nieuwe grond-
stof, af te stoken (92), tenzij de hoeveelheid gedistilleerd , welke
daaruit kan getrokken worden , tusschen den brander en de
ambtenaren met onderling goedvinden bepaald worde;
b.     om, wanneer dit door de ambtenaren . met het \\errich-
ten eener afstoking belast, verlangd wordt, vooraf de grondstof,
welke op de werktuigen geladen is, geheel af te stoken, en
voorts om de afzonderlijke afstoking te verrichten van de grond-
stof, welken in een of meer beslagbakken of kuipen voorhanden
is en op denzelfden dag moet afgestookt worden (02).
Aanvang en afloop tier ruwstoking in \'t algemeen. De eerste
ruwstoking van iederen dag wordt geacht aan te vangen bij
\'t aanleggen, en de laatste af te loopen bij het wegnemen van
\'t vuur onder den ketel, waarin grondstof aanwezig is (93),
(art. 46 j i,.
Wordt er stoom gebezigd dan wordt als aanvang beschouwd:
het openen, en als afloop: het sluiten van de kraan der stooni-
pijp (93). Het stoken wordt echter als begonnen of als nog
niet afgeloopen beschouwd, wanneer er ruwnat uit de slang
vloeit, onverschillig, in dit geval, of de kraan der stoompijp al
dan niet open is, (art. 46 § 2).
De helm wordt, dadelijk na afloop van \'t laatste stooksel van
den dag, van den ruwketel genomen (94). Deze bepaling is niet
toepasselijk op samengestelde werktuigen, (art. 46 §3).
Het voortzetten der ruwstoking na liet tijdstip, voor den
afloop bepaald, wordt niet als overtreding beschouwd, indien
dat tijdstip niet niet meer dan \'/, uur is overschreden , en het
alsdan uit de slang vloeiende vocht geen meerdere sterkte
aanwijst dan van 5 % voor gewone ruwketels en van 20 %
voor de samengestelde werktuigen, (art. 46 § 4) (95).
Distilleerketel of distilleertoestel. Deze ketel of toestel
wordt gebezigd tot het overhalen (dist Meeren) van ruwnat,
(91). Verzuim van die opgave is strafbaar naar art. 133 § 16.
(92). Bij weigering is art. 133 j 32 van toepassing.
(93). Bij afwijking van de uren voor den aanvang en den afloop aange-
geven, is art. 133 § 16 van toepassing.
(94). Bij verzuim wordt au. 133 § 17 toegepast.
(95). Bij overschrijding van deze speling is art 133 $ 16 vau toepassing.
-ocr page 282-
262
enkelnat, moutwijn of ander gedistilleerd. Hij moet zoodanig
ingericht zijn, dat het voortbrengsel van de overhaling (distil-
latié)
alleen door de slang, die tot den ketel of den toestel
behoort, kan worden afgeleid (96), (art. 47 § i).
Deze ketels moeten ingemetseld of aan den vloer of den muur
bevestigd zijn, (art. 34 § 2).
\'t Opschrift moet ook de inhoudsruimte en de bestemming
aanwijzen, (art. 35 § 1).
De brander of distillateur is gehouden om, wanneer dit door
de ambtenaren verlangd wordt, uiterlijk binnen 20 minuten,
nadat zij hem dit hebben te kennen gegeven, een gedeelte dei-
opgeladen vloeistof af te tappen, ten einde zij die kunnen
onderzoeken (97), (art. 47 § 2).
Verkuelingskuip, (art. 13 § i w). Deze kuip bevat de slang
van een ruwketel of van samengestelde werktuigen, om de
daar door stroomende dampen te verkoelen, (art. 48 § -1).
Zij mag buiten de muren der branderij of distilleerderij ge-
plaatst zijn, mits de slang zoodanig geleid worde dat het
overgehaalde vocht niet anders dan binnen die muren kan
worden opgevangen, (art. 34 § 1).
Zij moet voorzien zijn van een deksel, zoodanig ingericht,
dat de ambtenaren de kuip kunnen sluiten, hetzij door middel
van een hangslot hetzij door verzegeling. Het deksel mag, voor
\'t bij- en aftappen van water, geen grootere opening hebben
dan van 20 bij 35 centimeter. Deze bepalingen zijn echter niet
toepasselijk, indien de kuip zóó is geplaatst, dat zij steeds
rondom en van de zijde des bodems kan worden onderzocht,
(art. 48 § 1).
Het uiteinde der slang moet zop geplaatst zijn, dat het uit-
vloeiende vocht kan worden onderzocht en afzonderlijk op-
gevangen. De slang mag geene andere openingen hebben tot
afleiding van de geestrijke vloeistof (art. 48 § 2), (98).
Na een vernieuwing, verandering, herstelling, verplaatsing of
reiniging van de kuip of van de slang, mag de kuip niet
met water gevuld worden, dan na door de ambtenaren te zijn
onderzocht (art. 48 § 3), (99).
Na afloop der stokingen van den dag moet het water uit de
verkoelingskuip worden afgetapt, wanneer dit door de ambte-
naren, op schriftelijken last van hunnen controleur, wordt
verlangd (art. 48 § 4), (100).
(96). Bij bevinding vau geheime openingen wordt art. 133 f 13 toegepast.
(97). Bij nalatigheid wordt art. 133 $ 32 toegepast.
(98). Bevinding van geheime openingen is strafbaar volgens art. 133 § 13.
(99). Bij overtreding is art. 133 $ 32 vr.n toepassing.
(100). Bij nalatigheid is art. 133 { 32 van toepassing.
-ocr page 283-
203
In de gevallen, bij §§ 3 en 4 voorzien, is de brander of dis-
tillateur mede gehouden, den ambtenaren de middelen te ver-
schaffen om de kuip van binnen en de slang over hare geheele
lengte te kunnen onderzoeken, (art. 48 § 5) (101).
Grondvatcn , vaste bakken of vaste leggen, lot het bergen van
ruvvnat, enkelnat, moutwijn of ander gedistilleerd of wel van
grondstoffen, (art. 13 § 1 litt o en e.), (art 51 § i),
\'t Opschrift moet de inhoudsruimte aanwijzen en van de
grondbakken en putten tevens de bestemming, (art. 35 § 1).
Vóór dat van deze werktuigen wordt gebruik gemaakt moet
de brander of distillateur een door de Administratie gewaar-
merkten peilstok voorhanden hebben, ten gebruike der ambte-
naren bij het doen van visitatiën of peilingen, (art. 51 §1), (101).
Deze stok moet van onderen voorzien zijn van een metalen
plaatje en aan \'t boveneinde hetzelfde n° dragen als het grond-
vat, den bak of den legger, waartoe hij behoort, en moet voorts,
voor de verschillende hoogten van \'t vocht, met duidelijke mer-
ken, den juisten inhoud aanwijzen in hectoliters en, zoo ver
mogelijk . in onderdeden van een hectoliter, (art. 51 § 2).
Het is verboden om een peilstok te vervalsenen , te verminken ,
of de daarop geplaatste rnerkteekenen onleesbaar te maken (102).
Het heimelijk plaatsen van kokers of andere voorwerpen in een
vat. bak of legger, wordt met liet vervalsenen van den peilstok
gelijk gesteld, (art. 51 § 3).
De brander of distillateur is verplicht om een peilstok , waarvan
de rnerkteekenen onduidelijk zijn geworden of waaraan eenig
ander gebrek is ontstaan, te doen herstellen, uiterlijk binnen
nekt dagen, nadat hij daartoe door den ontvanger schriftelijk uit-
genoodigd is, (art. 51 § 4), (103).
Art 49 § 1. De inhoudsruimte der werktuigen, bedoeld bij
art. 13 § 1, litt. n tot en met v, wordt door middel van meting
of waterijking door de ambtenaren opgenomen.
*i 2. De ruimte der werktuigen, waarnaar de hoeveelheid te
verbruiken grondstof of de te leveren trek moet worden berekend
(104), alsmede die der grond vaten, vaste bakken en leggers tot
het bergen van ruwnat of ander gedistilleerd, wordt, indien
(101). Overtreding is strafbaar volgens art. 133 $ 32
(102). Bij overtreding wordt art. 133 $ 14 toegepast.
(103). Voldoet hij niet aan die uitnoodiging dan is art. 133 § 3 van
toepassing.
(104). Deze werktuigen zijn: stoomvat tot het gaarstoomen van aard-
appelen, beslagbak, ruwketel.
-ocr page 284-
264
een der partijen dit verlangt, steeds door waterijking, en die
der stoomvaten door vulling met aardappelen opgenomen.
§ 3. Ingeval de belanghebbende of een der ambtenaren geen
genoegen neemt met de uitkomst eener verrichte meting of
waterijking, geschiedt een hermeting of tweede waterijking, door
andere ambtenaren, die alsdan beslissend is.
§ 4. Van nieuwe. bijgeplaatste of veranderde werktuigen,
vallende onder \'t bepaalde bij § 1, mag geen gebruik worden ge-
maakt vóór dat hunne inhoudsruimte is opgenomen, (104a).
§ 5. De belanghebbende en de ambtenaren , mits deze daartoe
door den controleur of een hoogeren ambtenaar schriftelijk zijn
gemachtigd, zijn steeds bevoegd om een nieuwe meting of wa-
terijking te vragen of te verrichten van werktuigen, waarvan de
inhoudsruimte vroeger is opgenomen. De belanghebbende is
alsdan gehouden om de te hermeten werktuigen , binnen 24
uren na de hem daartoe gedane aanzegging, af te tappen of
ledig te maken (105), tenzij die, ingevolge een gedane aangifte
tot stoken, langer moeten gevuld blijven.
Art. 50 § 3. De belanghebbende is gehouden om de werk-
tuigen , welke niet in metselwerk, noch geheel in den grond
bevestigd zijn. bij \'t waterijken waterpas te plaatsen en daartoe,
zoowel als tot het bijbrengen en aftappen van \'t water of van
aardappelen, .indien de meting daarmede moet verricht worden
(106). de vereischte arbeiders en gereedschappen , alsmede het
water of de aardappelen te verschaffen (107).
§ 4. Het is verboden, bij het waterijken der werktuigen, op
een heimelijke wijze water of eenige andere vloeistof bij te
storten of af te tappen of andere middelen van misleiding aan
te wenden, waardoor onjuiste opneming ontstaan kan, (108).
Art. 52 g 1. De ambtenaren zijn bevoegd om te verzegelen
de werktuigen en gereedschappen :
a.  die zich bevinden in een branderij of distilleerderij, welke
niet voldoet aan of opgericht is in strijd met de art. 8, 9 of 12;
b.   die niet voldoen aan, of opgericht , bijgeplaatst, veranderd
(104»). Wanneer zoodanig werktuig iu een aangifte tot stoken is begrj-
pen, dan is die aangifte niet geldig, (zie art 00 § 6"1).
(105). Ingeval hij hicraau niet voldoet is art. 133 § 32 van toepassing.
(106). Dit komt alleen te pas voor het stoomvat en indien een der par-
tijen verlangt dat de ruimte daarvan door vulling met aardappelen worde
opgenomen, (art. 49 $ 2).
(107). Hij, die niet aan deze bepalingen voldoet, wordt gestraft volgens
art. 133 § 32.
(10S). Overtreding van dit verbod is strafbaar volgens art. 133 $ 14.
Zie voorts het arrest, opgenomen in de verz. 1866 n". 46.
-ocr page 285-
\'265
of ingericht zijn in strijd niet de art. 34, 36, 37, 39, 40, 41,
44, 48, 50 of 54;
c.  die zich bevinden in een buiten werking zijnde branderij
of distilleerder^, alsmede die, waarvan aangifte is gedaan in-
gevolge art. 14 § 1 : in beide givallen met uitzondering van
houten kuipen of vaten ;
d.   die vallen in de termen van verbeurdverklaring, ingevolge
art. 133 § 2 of $ 12;
§ 2. De verzegeling geschiedt op schriftelijken last van den
controleur of van een hoogeren ambtenaar. In de gevallen,
voorzien bij litt. c en d, kan die ook op gelijken last van den
ontvanger, en in \'t geval, bedoeld bij lit. e, dadelijk bij \'t in-
stellen van de bekeuring plaats hebben.
§ 3. De ontzegeling geschiedt op last van hem, die de ver-
zegeling heeft voorgeschreven of van een hoogeren ambtenaar,
en, in het onder e bedoelde geval, op last van den Prov.
Inspecteur.
§ 4. De belanghebbende, die zich met de onder a en b
bedoelde verzegeling bezwaard acht, kan zich deswege beklagen
bij den Prov. Inspecteur en, zoo hij in diens beslissing niet
berust, bij den Minister, aan wiens uitspraak hij zich moet
onderwerpen.
§ 5. De verzegelde werktuigen moeten den ambtenaren steeds
op hunne aanvraag vertoond worden. Het niet aanwezig zijn
of het niet vertoonen daarvan wordt met het schenden der
zegels gelijk gesteld (109).
Art. 53 § 1. Van iedere meting, waterijking, ver- en ont-
zegeling wordt een procesverbaal opgemaakt. Bij meting of
waterijking moeten in dit procesverbaal, behalve de inhouds-
ruimte, tevens vermeld worden de verschillende afmetingen
der werktuigen, en, bij verzegeling, het getal der daarop gelegde
zegels (110).
§ 2. De belanghebbende wordt bij iedere meting, water-
(109). Voorts is bij art. 228 Alg. Wet bepaald dat schending van zegels
gestraft wordt met een boete, gelijk aan die bij de bijzondere wet op ceu
frauduleus gebruik van \'t werktuig vastgesteld. Op zoodanig frauduleus ge-
bruik is bij art. 133 $ la dezer wet ƒ400.— boete gesteld; zoodat het
niet vertoonen van verzegelde werktuigen gestraft wordt met ƒ 400.— boete
op grond van art. 228 Alg. Wet, in verband met art. 133 $ 1 der wet
op \'t gedistilleerd.
(110). Indien, bij het waterijken van oude grondvaten, het meten der
demensiën te gevaarlijk wordt geacht, kan zulks wordeu nr gelaten en men
volstaan met de afmetingen van vroegere opnemingen, indien die bekend
zijn, waarvan alsdan in \'t procesverbaal moet blijken.
(Rcs. 27 Octb. 1861 n». 67)
-ocr page 286-
266
ijking, ver- of ontzegeling, uitgenoodigd tegenwoordig te zijn
en \'t procesverbaal mede te teekenen, hetwelk ten kantore
van den ontvanger nedergelegd wordt en waarvan een afschrift
aan den belanghebbende wordt uitgereikt.
Hij, die een branderij of distilleerderij van een ander over-
neernt, en geene nieuwe verificatie der gemeten werktuigen
vraagt, wordt geacht met de laatst verrichte meting of water-
ijking genoegen te nernen.
Art. 54 § 1. Geen der werktuigen, pijpen of buizen, waarvan
\'t bestaan overeenkomstig art. 13 en 14 moet worden aange-
geven, rnogen worden bijgeplaatst, af- of uitgebroken, \\vegge-
voerd, veranderd of hersteld, dan nadat daarvan vooraf een
onderteekende aangifte is ingeleverd (111). Voor samengestelde
werktuigen is bovendien de toestemming van den Minister
noodig. Ingeval van verandering of herstelling wordt bij de
aangifte opgegeven of de inhoudsruimte van gemeten werktuigen
al clan niet zal veranderd worden. Bij plaatsing of verandering
van samengestelde werktuigen moet een teekening en volledige
omschrijving worden overgelegd. Indien de werktuigen verze-
geld zijn, wordt dit in \'t bijzonder in de aangifte vermeld.
§ 2. De ontvanger geeft een bewijs af van het inleveren der
aangifte. Het bewijs strekt tot machtiging om de plaatsing,
verwijdering of verandering te verrichten, na voorafgaande
ontzegeling, waar dit te pas komt, volgens § 3 van art. 52.
§ 3. Het staat den belanghebbende nogtans vrij om onverwijld
met een herstelling te beginnen, wanneer een gedurende de
werkzaamheden ontstaan ongemak dat noodzakelijk maakt, mits
alsdan daarvan dadelijk kennis worde gegeven aan een der
naastbij gevestigde kommiezen. Hij is evenwel verplicht om
boven bedoelde aangifte op denzelfden dag, of, indien\'t kantoor
des ontvangers bij het ontstaan van \'t ongemak voor dien dag
gesloten is, op den eerstvolgenden werkdag in te leveren (112j.
§ 4. De werktuigen moeten den ambtenaren steeds op hunne
aanvraag vertoond worden. Het niet aanwezig zijn of het niet
vertoonen van werktuigen, pijpen of buizen, waarvan het be-
Men ueemt de inhoudsruimte èn door waterijking èu door meting op,
omdat men dan zeker is dat er geen abuis plaats heeft wanneer beide uit-
komsten gelijk zijn.
(111). ±ïij bevinding van geheime pijpen ot\' buizen is art. 133 j 13 van
toepassing. Het daarstellen, bijplaatsen, af- of uitbreken, wegvoeren, veran-
dcreu of herstellen van werktuigen, pijpen of buizen, zonder aangifte, is
strafbaar naar art 133 § 15.
(112). Tuilien hij dit niet doet dan is c. q. art. 133 $ 13 of 16 van
toepassing.
-ocr page 287-
267
staan is aangegeven , wordt rnet het ongeoorloofd af- of uitbreken
en wegvoeren gelijk gesteld (113).
V.
Werkzaamheden, aangifte en aanslag der branders.
A. Branderijen der eerste soort.
Art. 55 § i. Voor het vaststellen van de hoeveelheid te
verbruiken meel, en van \'t minimum van den te leveren trek
in gedistilleerd, wordt het jaar verdeeld in twee tijdperken (114).
§ 2. Het eerste of wintertijdperk vangt aan met 1 üctober
en eindigt met 31 Mei.
§ 3. Het tweede of zomertijd-perk vangt aan rnet 1 Juni en
eindigt met 30 Septb.
§ 4. Het te verbruiken meel en \'t minimum van den te
leveren trek worden berekend naar dat tijdperk, waarin het
gegiste beslag wordt afgestookt (115).
Art. 56 § 1. Voor de berekening van de hoeveelheid beslag,
welke door den brander wordt verwerkt, wordt genomen :
a.      indien gistnat geschept wordt: de volle inhoudsruimte der
gebezigde beslagbakken, of de inhoudsruimte der gebezigde
ruwketels, verminderd met een tiende, indien deze alzoo ver-
minderde ruimte grooter is dan de volle ruimte der beslagbakken;
b.      indien geen gtstnat geschept wordt: de inhoudsruimte der
gebezigde beslagbakken, verminderd met •/>•> °f die der gebe-
zigde ruwketels, verminderd met \'/», indien de laatste ruimte
grooter is (116).
§ 2. De ruimte der voormelde werktuigen wordt zoo veel
(113). Zoodat daarop art. 133 § 15 van toepassing is.
(114). Voor het verbruik van meel is noch maximum noch minimum
bepaald. Evenwel vloeit uit art. 58 voort dat de brander toch aan een
minimum is gebonden; want, om b.v. in \'t eerste tijdperk een trek van
4.84 liter per hectoliter beslag te verkrijgen, moet hij bepaald 8% klgr.
meel per hectoliter beslag bezigen, (vz. 1863 n°. 84 § 14).
Door den ilrei" wordt verstaan: de hoeveelheid gedistilleerd uitderuw-
stokhur verkregen. Men bepaalt den te leveren trek steeds in gedistilleerd
ad 5 O" pCt.
(115). Vergelijk art. 60 §§ 2 en 3.
(116). Waarom wordt van de ruimte der ruwketels steeds ^afgetrokken?
Wa-rom wordt de volle ruimte der beslagbakken gerekend, wanneer er
gistnat geschept wordt en die ruimte met T*T verminderd, wanneer er r/een
gistnat geschept wordt?
De beantwoording dezer vragen laten we aan den lezer over. Wanneer
hij naleest wat in de 4e afdeeling over gisting en gist maken en over \'t
ruwstoken is gezegd, dan zal die beantwoording hem niet moeielijk vallen.
-ocr page 288-
268
maal genomen, als deze volgens de aangifte tot stoken zullen
gebezigd worden (117).
§ 3. De berekening van de hoeveelheid beslag, naar de ruimte
der ruwketels, wordt niet toegepast indien samengestelde werk-
tuigen worden gebezigd.
Art. 57 § 1. Het is den brander vrijgelaten om met zooge-
naamd zwaar beslag of wel met licht beslag te werken.
§ 2. Onder zwaar beslag wordt gerekend het verbruik , per hec-
toliter beslag, van 14 klgr. meel of daarboven, gedurende het eerste,
en van 12 klgr. of daarboven, gedurende het tweede tijdperk.
\\ 3. Door licht beslag wordt verstaan het verbruik van een
geringere hoeveelheid meel per hectol. beslag dan in § 2 vermeld.
Art. 58 § 1. De trek, die door den brander bij zijne aan-
gifte tot stoken moet aangegeven worden, mag niet dalen bene-
den de verhoudingen, in de volgende tafel aangewezen (118).
\\ Minimum van den te lercren trek,
Aanwyzing in gedistilleerd ad vijftig percent.
van de klasse -----------------------------___________
der branderyen,]          in liet
waarvoor ieder j eerste tydperk.
in het
tweede tydperk.
per    I per
kilogr.  ! hectol.
meel.  I beslag.
4.              S.
minimum
bepaald is.
per
kilogr.
meel.
per
hectol.
beslag.
3.
liters.
liters.
liters.
liters.
0,57
4,84
0,55
4,56
0,56
7,84
0,54
6,48
0,51
7,14
0,49
5,88
0,49
6,86
0,47
5,64
(119)
(119). Voor de berekening van
liet minimum van den trek, die
volgens een aangifte tot stoken
geleverd moet worden, gaat men
te werk als volgt:
Men vermenigvuldigt de hoeveel\'
lieid beslag (zie aant. 117) met de
cijfers in kolom 3 of 5 aangewezen.
Vervolgens vermenigvuldigt men
de hoeveelheid beslag met het ge-
tal klgr. meel dat per hectol. beslag
gebezigd zal worden, en dit pro-
duct weer met de cijfers in kolom
lc klasse
4e
2 of 4 aangewezen.
Die uitkomst, welke van beide berekeningen het hoogst is, wijst het minimum van
den trek aan.
(117). Om dus de hoeveelheid beslag, die volgens een aangifte tot stoken
verwerkt wordt, te berekenen gaat men op de volgende wijze te werk.
Men vermenigvuldigt de ruimte der beslagbakken (als er geen gist gemaaLt
wordt, die ruimte minus jiy met het getal, dat aanwijst hoeveel malen ze worden
gebezigd, en men vermenigvuldigt de ruimte der ruwketels — TV» met het
getal, dat aanwijst hoeveel malen ze worden gebruikt.
Dat product, hetwelk van die beide berekeningen het hoogste is, wijst de
hoeveelheid beslag aan, die, volgens de aangifte, zal worden verwerkt.
(118). Wanneer de trek beneden \'t minimum wordt aangegeven, is de aau-
gifte niet geldig, (art 60 $ Gd).
Waarom is \'t minimum in het eerste tijdperk hooger gesteld dan in het
tweede ?
-ocr page 289-
260
§ 2. Bij het maken van gist kan de trek hoogstens 3 % De~
neden het voormeld minimum worden aangegeven.
§ 3. Voor de berekeningen, volgens kolom 2 tot en met 5 , worden
de breuken van % litnr beslag en % hectogram meel of daar-
beneden niet gerekend en daarboven voor geheelen genomen.
§ 4. Bij verbruik van andere soorten van meel dan van tarwe,
spelt, rogge, gerst, haver of maïs, kan bij K.B. een wijziging
in het bepaalde minimum van den trek worden gebracht.
Art. 59 § 1, De brander levert, vóór den aanvang zijner werk-
zaaraheden, een ondertcekende aangifte tot stoken in (120), aan-
wijzende:
a. de plaats en dagteekening der aangifte;
6. den naam en de woonplaats des branders of de firma;
c.    de benaming der branderij, de gemeente en de straat of
andere aanwijzing van de ligging, de soort en klasse, benevens
de sectie en nommer;
d.     de. soorten en nommers der water- of stoomketels, welke
tot het koken van water of \'t voortbrengen van stoom zullen
gebezigd worden ;
e.    de hoeveelheid ]meel, welke tot"" bereiding van \'t beslag
zal gebruikt worden, hetzij per beslagbak of per hectoliter beslag ;
f.     het uur, waarop lederen dag de meelspeciën zullen be-
slagen worden;
g.    het nommer en de inhoudsruimte van iederen beslagbak,
welke zal gebezigd worden , de dagen, waarop het beslaan daarin
zal geschieden en het n° van den ruwketel, waarop \'t beslag uit
iederen bak ter afstoking zal geladen worden. (Dit n° behoeft
natuurlijk niet te worden opgegeven bij \'t gebruik van samen-
gestelde werktuigen);
h. of al dan niet gist zal vervaardigd worden, en de n08 der
gistbakken, welke daartoe zullen gebezigd worden;
i. of er verzamelingsbakken zullen gebezigd worden, en, zoo
ja, hunne nommers (121);
k. het n° en de inhoudsruimte van iederen ruwketel, die
tot afstoking van \'t beslag gebezigd zal worden , de dagen, waarop
het stoken daarin zal geschieden en het uur van aanvang en
van afloop van elk stooksel; voorts c. q. het n° der versnellings-
kuip, die bij iederen ketel zal gebezigd worden; terwijl bij \'t be-
zigen van samengestelde werktuigen, vallende onder de bepalingen
van art. 44 § 4, de n°» der bakken, waaruit het beslag op iederen
dag zal worden afgestookt, wel moeten worden opgegeven, doch
slechts het uur van aanvang van het eerste en van afloop van
\'t laatste ruwstooksel van iederen dag;
(120). Model n«. 7 fabr. (vz. 1863, n<>. 84 § 15).
(121). Alléén toegelaten bij gebruik van samengestelde werktuigen.
-ocr page 290-
270
l. in \'t geval, voorzien bij art. 45 § 1 . of en in welke werk-
tuigen \'s nachts beslag zal overblijven;
m. de n08 der distilleerketels, welke zullen gebezigd worden
tot het overhalen ; de dagen, waarop dit zal geschieden, en \'t uur
van aanvang en van afloop op eiken dag, te rekenen van den
dag, waarop, volgens onderdeel k, de aanvang der ruwstooksels
is aangegeven:
Ti. den trek in gedistilleerd ad vijftig pet,, per beslagbak of
per hectoliter beslag (122).
§ 2. De ontvanger geeft een dubbel van deze aangifte af.
Dit dubbel moet van den aanvang tot den afloop van al de
werkzaamheden, welke in de aangifte zijn begrepen, in de
branderij aanwezig zijn en den ambtenaren op hunne eerste
aanvraag worden vertoond (123).
Art. 60 § 1. De aangifte tot stoken moet minstens over 14
dagen en hoogstens over één maand loopen.
§ 2. De aangifte mag, voor zoo veel de daarin begrepen
ruwstooksels betreft, slechts over één tijdperk loopen, tenzij de
brander, voor al de ruwstooksels. de hoeveelheid te verbruiken
meel en den te leveren trek aangeve, tot of boven het minimum,
dat voor het eerste tijdperk is bepaald (124).
§ 3. Ingeval het loopende tijdperk vroeger eindigt, kan de
aangifte voor korteren tijd, dan bij § 1 is vastgesteld, geschieden.
§ 4. De aangifte wordt niet later gedaan dan op den laatsten
werkdag, welke voorafgaat aan den dag, waarop de eerste
werkzaamheden moeten verricht worden ; doch in gemeenten, waar
25 of meer branderijen zijn gevestigd, nog één dag vroeger.
£§ 5. In bijzondere omstandigheden kan de controleur, of,in-
(122). Bij afwijkingen van deze aangifte wordt art. 133 § 16 of 17 toe-
gepast.
Te lage aangifte van den trek wordt echter gestraft volgens art. 133 $ 19.
Achter deze wet is een verkorte aangifte tot stoken opgenomen.
(123). Niet vertooning is strafbaar volgens art. 133 § 32.
(124). Wanneer dus op 25 Mei aangifte wordt gedaan van ruwstokin-
gen op den 29en Mei tot den 12en Juni, dan moet het minimum berekend
worden voor alle stokingen naar V eerste tijdperk, en dus niet, zooals bij
srt 55 $ 4 is gezegd, naar het tijdperk waarin het gegiste beslag wordt
a/gestookt; want dan zou meu het minimum afzonderlijk moeten berekenen
voor de stooksels vóór 1 Juni en voor die op en na 1 Juni.
De bepaling van art. 55 $ 4 is evenwel hierom niet overtollig, want men
kan de aangifte b. v. doen op 29 Mei, voor werkzaamheden die op 1 Juni
aanvangen.
Ook kan op den 28en Mei aangifte worden gedaan om op den 30eD Mei
met het beslaan te beginnen en op den 1«» Juni met het ruvistoken. Men
zal dan, volgens art. 55 § 4, het minimum naar het tweede tijdperkmoeten
berekenen, omdat de ruwstokingen in dat tijdperk plaats hebben.
-ocr page 291-
271
dien deze niet ter plaatse gevestigd is, de ontvanger, uitzonde-
ringen op de §§ 1 en 4 toestaan.
§ 6. De aangifte is niet geldig, wanneer (125):
o. geen behoorlijke borgtocht voor den accijns is gesteld (126);
6. er werktuigen in zijn begrepen, die verzegeld zijn, tenzij,
volgens art. 52 § 3, last tot ontzegeling gegeven zij;
c.    de opgegeven inhoudsruimte van werktuigen niet overeen-
sterat met het procesverbaal van de laatste meting of waterijking;
d.     zij gedaan is in strijd niet eenige bepaling dezer wet.
Art. 61 § 1. De beslagbakken moeten opvolgenderwijze naar
hun voignommer aangegeven worden (127).
§ 2. Minstens % uur vóór het tot beslaan opgegeven tijdstip,
doch niet vroeger dan 12 uren na \'t beslaan op den voorgaanden
werkdag, moet het meel, voor het beslag bestemd, behoorlijk
afgewogen en opgezakt, op of tegen den bak, waarin het moet
worden gestort, op de stelling geplaatst worden. Bij opneming
van het op de stelling geplaatste meel wordt, voor iederen bak
afzonderlijk, een verschil in gewicht van niet meer dan 1% niet
in aanmerking genomen (1*8).
§ 3. Met het beslaan mag niet vroeger begonnen worden dan
op het daartoe opgegeven tijdstip. De vermenging van \'t drooge
meel met water moet binnen één uur na dat tijdstip zijn afge-
loopen, waarna geen meel, naast, op, of droog iu de beslag-
bakken mag aanwezig zijn (129).
§ 4. Het beslag mag niet anders worden opgekoeld dan door,
op de gebruikelijke wijze, water of dunne spoeling in de beslag-
bakken bij te storten (130). De Minister is echter gemachtigd
om, onder de noodige voorzieningen (131), in de branderijen
der eerste klasse uitzonderingen op deze bepaling toe te laten.
(125). Deze § is ook van toepassing op branderijen der 2e soort (art. 79)
en op die der 3e soort, Ie en 2<= klasse, (vz. 1863, n". 79 art. 8 en vz..
1866, n°. 10 art. 6).
(126). Zie, omtrent de borgtochten, hoofdstuk XXIII der Alg. Wet.
(127). Ook van toepassing op de stoomvaten en beslagbakken in brande-
rijen 2e soort (art. 78 $ 2) en op de beslagbakken in de branderijen der
3« soort 2e klasse, (vz. 1866, n°. 10 art. 6).
Wat is het gevolg er van, wanneer niet aan deze bepaling is voldaan?
(128). Bij grooter verschil is art. 133 § 17 van toepassing.
Zie verder over die opneming art. 32 $ 1,
Omtrent het meel in de branderijen der 2e soort zijn nagenoeg gelijke
bepalingen vastgesteld bij § 3 van art. 78, doch daarvan kan volgens f 4
van dat art. worden afgeweken.
(129). Bij overtreding is art. 133 $ 16 van toepassing.
(130). Overtreding is strafbaar volgens art. 133 $ 17.
(131). Overtreding van de gestelde voorschriften, heeft intrekking der
vergunning tengevolge, (art. 135 $ 4).
-ocr page 292-
\'272
Art. 62 § 1. Er kan geen aangifte gedaan worden:
a. om op andere tijdstippen te beslaan dan tnsschen vier
ure
\'s morgens en zes ure \'s namiddags;
b- om op andere tijdstippen te ruwstoken dan tusschen vier
ure \'s
morgens en tien ure \'s namiddags, in branderijen waar
ruwketels gebezigd worden van 15 hectoliter en grooter, en van
zes ure \'s morgens tot negen ure \'s namiddags in andere
branderijen ;
c. om op Zondagen te beslaan, te ruwstoken of over te balen.
§ 2. Het is verboden om op Zondagen vuur onder de ruw-
of distilleerketels te hebben (132).
§ 3. De Minister kan doorloopende uitzonderingen op dit ar-
tikel toelaten (133).
§ 4. Wanneer een brander, in een in werking zijnde branderij,
een niet belastbaar gebruik van een werktuig verlangt te maken
buiten zijne aangifte tot stoken, of, in een buiten werking zijnde
branderij, een werktuig tot een niet belastbaar einde verlangt te
gebruiken, kan daartoe, zoo noodig met afwijking van § 2, door
den controleur , of, zoo deze niet ter plaatse gevestigd is, door
den ontvanger, machtiging verleend worden (134).
Art. 63 § 1. De aangegeven trek kan, gedurende den loop
der werkzaamheden, worden verhoogd. Die verhooging geschiedt
door een om.erteekende verklaring (135), met juiste opgave van
den dag, waarop de brander verlangt dat de berekening der
verhooging zal ingaan. Van dien opgegeven dag af geldt de ver-
hooging voor al de ruwstooksels, welke volgens de loopende
aangifte verricht zijn of nog moeten verricht worden (136).
§ 2. Een aangifte tot verhooging wordt niet in aanmerking
genomen, wanneer die is gedaan op den zelfden dag, waaropeen
afstoking of peiling verricht wordt, ten ware het bewijs ervan
reeds aanwezig zij en vertoond worde, op \'t oogenblik dat de
ambtenaren den brander te kennen geven dat zij een afstoking
of peiling wenschen te doen.
Art. 64 § 1. Bij vermeerdering van werkzaamheden of ver-
andering van de opgegeven uren kan de brander, ter vervanging
(132). Overtreding of afwijking van $$ 2—4 is strafbaar volgeus art.
133 $ 17.
(133). Bij misbruik wordt, ongeacht de straf daarop gesteld, de vergun-
ning ingetrokken, (art 135 § 4).
(134). Art. 02 tot en met art. 67 zijn ook van toepassing op brande-
rijen 2e soort en 3e soort le en 2« klasse.
(Art. 79 dezer wet, vz. 1863 n°. 79 art. 8, en vz. 1866 n». 10 art. 6).
(135). Model no. 8 fair.
(136). De verhoogiag kan dus ook ingaan op een datum, vroeger dan
die, waarop de verklaring wordt gedaan.
-ocr page 293-
\'273
der loopende aangifte, een aanvullingsaangifte inleveren, hou-
dende, van den dag af dat de vermeerdering of verandering
zal aanvangen, een nieuwe omschrijving van al de werkzaam-
heden, die nog te verrichten zijn.
§ 2. Op de aanvullingsaangifte zijn dezelfde bepalingen als
op de loopende aangifte van toepassing. Zij mag niet verder
loopen dan tot den laatsten dag, in de oorspronkelijke aangifte
tot stoken begrepen.
Art. 65 § 1. Bij het ontstaan van een ongemak aandebran-
derij of aan de werktuigen, waardoor de brander verhinderd
wordt zijne werkzaamheden, overeenkomstig de aangifte, aan te
vangen of voort te zetten, geeft hij daarvan onverwijld schrif-
telijk kennis aan den controleur, of, indien deze niet ter plaatse
gevestigd is, aan den ontvanger (137).
§ 2. Ingeval de brander om andere, doch van zijnen wil on-
afhankelijke, redenen verhinderd wordt om de in de aangifte
begrepen werkzaamheden aan te vangen, of wanneer hij ge-
noodzaakt is om begonnen werkzaamheden af te breken, dan
geeft hij daarvan, uiterlijk op den voorgaanden werkdag, op
gelijke wijze kennis als bij § I is voorgeschreven. Wanneer echter
de bedoelde redenen zoo plotseling zijn opgekomen, dat de ken-
nisgeving op den voorgaanden werkdag niet heeft kunnen ge-
schieden, kan zij nog binnen twee uren, nadat met de werk-
zaamheden had moeten aangevangen worden of nadat die afge-
broken zijn , gedaan geworden.
§ 3. Na het ontvangen eener kennisgeving, volgens de §§ 1
of 2, doet de controleur of ontvanger zoodra mogelijk den toe-
stand der branderij opnemen en door de ambtenaren een relaas
opmaken van hunne bevinding. Dit relaas wordt ten kantore
ingeleverd, nadat het den brander ter medeteekening is aange-
boden en hem een afschrift uitgereikt is. De ambtenaren stellen
tevens aanteekening van hunne bevinding op het dubbel der
aangifte tot stoken (138).
§ 4. Wanneer, in \'t geval voorzien bij § 1 (139), de con-
troleur of ontvanger afwezig, of de branderij buiten zijne stand-
plaats gevestigd is, geschiedt de kennisgeving onverwijld aan de
(137). \'De kennisgeviugeu volgens $§ 1 en 2 worden geboekt in \'t regis-
ter no. 10 fabr., (vu. 1863, u". 84 $ 17).
(138). Het relaas wordt, door den controleur, ter inspectie opgezonden,
met een nota van den ontvanger, houdende berekening der te verleenen
afschrijving en het dubbel der aangifte of een extract er van.
De afschrijving geschiedt op machtiging van den Prov. Inspecteur volgens
art. 103, (vz. 1863, n». 84 $j 17, 18 en 27).
(139). In het geval van § 2 moet de kennisgeving dus steeds bij den
controleur of ontvanger worden ingeleverd.
18
-ocr page 294-
274
naastbijzijnde kommiezen , die verplicht zijn dadelijk tot de opne-
ming over te gaan en een relaas daarvan op te maken, op ge-
lijken voet als bij § 3 is voorgeschreven.
§ 5. De werkzaamheden mogen in de voormelde gevallen niet
worden hervat dan op een nieuwe aangifte tot stoken, waarop
art. 60 § 4 niet van toepassing is. Wanneer echter door een
verlenging van den tijd voor de werkzaamheden, welke op den
dag der staking moesten verricht worden , en zonder dat in de
volgende werkzaamheden eenige verandering wordt gebracht.
in het ondervonden oponthoud kan worden voorzien, kan die
verlenging door den controleur of ontvanger, bij eene aanteeke-
ning op het dubbel der loopende aangifte, toegestaan worden (140).
Art. 66 § 1. De ambtenaren zijn bevoegd, op schriftelijke
machtiging van den controleur of een hoogeren ambtenaar, in
een branderij der eerste klasse (141), het gegist beslag uit één
of meer der aangegeven bakken, of dat hetwelk volgens de
aangifte op den ruwketel geladen is, af te stoken of in hun
bijzijn te doen afstoken, en het daaruit verkregen ruwnat af-
zonderlijk te verzamelen en op te nemen, ten einde de uitkomst
met den trek, die door den brander aangegeven of ten gevolge
eener vroegere, gedurende den loop der aangifte verrichte af-
stoking verhoogd is, te vergelijken (142).
De opneming van de sterkte van\'t verzamelde ruwnat geschiedt
eerst na het staken der afstoking, hetgeen echter niet belet
dat de ambtenaren de sterkte van het uit de slang vloeiende,
nog niet verzamelde, vocht steeds kunnen opnemen.
§ 2. De afstoking wordt gestaakt, wanneer het uit de slang
vloeiende vocht een sterkte aanwijst van beneden twee tot uiter-
(140). Overtreding of afwijking van de gewijzigde aangifte is strafbaar
volgens art. 133 § 10 of 17.
(141). Dus niet in die der overigi klassen van de eerste soort.
(142). Van de controle door af\'stoking behoort, ook onder de werking
der nieuwe wet, geen overdreven gebruik te worden gemaakt. Iutusscheu
behoort zij nu en dan, en steeds zonder dat de branders vooraf kennis
daarvan hebben, te worden toegepast, niet slechts bij zoodanige branders
die min of meer verdacht ziju, maar ook bij de overige; zoo wel om de
gunstige bcoordeeling van de laatste te bevestigen, als om het stootende weg
te nemen, dat er in gelegen is, wanneer een dergelijk middel van controle
slechts op enkelen wordt toegepast.
Daar volgens de nieuwe wet bepaald moet worden aangegeven, op welken
ruwketel het beslag uit iederen bcslagbak zal worden geladen, en het beslag
uit eeuen of meer bakken, onvermengd met dat uit andere, moet worden
afgestookt (zie artt 37, 43, 59 $ 1 lett g), wordt het den ambtenaar
aanbevolen, om zooveel mogelijk zich eerst dun voor de afstoking te verkla-
ren, wanneer de helm reeds op den ruwketel geplaatst en behoorlijk dicht
gesmeerd is, (vz. 1863, n<>. 84 jj 19 eu 20).
-ocr page 295-
275
lijk één pet. Het vocht dat nog uit de slang vloeit, nadat de
afstoking overeenkomstig dit voorschrift is gestaakt, wordt niet
meer bij \'t verzamelde ruwnat gevoegd.
§ 3. Van iedere afstoking wordt een relaas van bevinding
opgemaakt (143). De brander wordt uitgenoodigd om bij de
afstoking tegenwoordig te zijn en het relaas mede te teekenen ,
hetwelk bij den ontvanger wordt ingeleverd en waarvan een
afschrift aan den brander wordt uitgereikt.
Art. 67 § 1. In de branderijen, bedoeld bij \'t vorig artikel,
moet steeds een behoorlijk fust voorhanden zijn, goed dicht
en groot genoeg om \'t voortbrengsel van een ruwstooksel te
kunnen bevatten. Het fust wordt, vóór dat er bij afstoking
gebruik van wordt gemaakt, omgespoeld met ruwnat of ander
gedistilleerd, van geen mindere sterkte dan van 10% (144).
§ 2. De brander is gehouden om, wanneer de ambtenaren
in zijne branderij een afstoking verlangen te verrichten, het
voormelde fust dadelijk en op de eerste aanvraag ter hunner
beschikking te stellen, het ruwnat of ander gedistilleerd ter
omspoeling te leveren, daartoe, alsmede voor de afstoking en
het bijpompen van water in de verkoelingskuip, zijn werkvolk
of de noodige hulp en medewerking te verschaffen en voorts
brandstof, gereedschappen, benevens bakken, kitten en trechters
te leveren, geschikt om het uit de slang vloeiende vocht op te
vangen en over te storten (145).
§ 3. De voormelde hulp of medewerking moet overeenkomstig
het verlangen der ambtenaren en hunne aanwijzing verleend
worden (145).
§ 4. Nadat de ambtenaren hun voornemen tot het verrichten
eener afstoking hebben te kennen gegeven, of terwijl zij er mede
bezig zijn, is het verboden om van het daartoe bestemde gegiste
beslag een gedeelte af te nemen of er iets bij te voegen; dat
beslag bij de overschepping geheel of gedeeltelijk te verspillen
of naar elders af te leiden of over te brengen dan in den ketel,
waarop het moet geladen worden; den helm van den ruwketel,
na het dichtsmeeren, los te stooten; het uit de slang vloeiende
ruwnat elders te geleiden dan waar het door de ambtenaren op
gevangen of verzameld wordt; in het fust, de bakken, kitten
of trechters, waarin of waarmede het ruwnat wordt verzameld,
zout, suiker, of eenige andere zelfstandigheden te brengen,
(143). Model n°. 19 ace.
(144). Vooral wanneer het fust nieuw is, is dit noodig, omdat er ander»
een betrekkelijk groot deel van \'t verzamelde vocht in \'t hout zou trekken.
Wanneer geen fust voorhanden is, wordt art. 133 § 32 toegepast.
(145). De brander, die niet voldoet aan het hier bepaalde, is strafbaar
volgeus art. 133 § 32.
18»
-ocr page 296-
276
•waardoor de opneming van de sterkte, door middel van den
vochtweger, wordt verhinderd; of wel de afstoking door middel
van eenige handeling of verzuim te benadeelen of hare uitkomst
onjuist te maken (146).
Art. 68 § 1. Een verschil tusschen de uitkomst (147) eener
afstoking, en den trek die aangegeven of reeds ten gevolge
eener vroegere afstoking verhoogd is, wordt niet in aanmerking
genomen, indien die uitkomst beneden den bedoelden trek blijft (148).
§ 2. Wanneer de uitkomst (147) den bedoelden trek met
niet meer dan vijf ten honderd overtreft, wordt het debet dei-
rekening alléén verhoogd met de overmaat, die uit de afstoking
verkregen is.
§ 3. Bij grooter verschil wordt het debet verhoogd:
a. met vijf ten honderd van den aangegeven trek van \'t af-
gestookte beslag, als bij § 2; en
6. met het verschil boven vijf ten honderd, berekend over den
geheelen aanslag, zoodat dit meerdere verschil een gemiddelde
overmaat daarstelt over alle ruwstooksels in de aangifte begre-
pen (149).
§ 4. Er bestaat overtreding wegens te lage aangifte, indien
de uitkomst den bedoelden trek met meer dan 71ten honderd
overtreft (150).
Art. 69 § 1. Het is verboden om in een branderij, of in de
panden, welke ertoe behooren of er mede gemeenschap hebben,
elders dan in de hiertoe aangegeven werktuigen, hetzij onder
voorwendsel van gist te maken , of onder eenig ander, meelbe-
slag of een andere voor de wijngisting geschikte grondstof te
bereiden ; of beslagen, bereide, gistende of uitgegiste grondstoffen
(146). Overtreding van deze voorschriften is straf baar volgens art. 133 § 32.
(147). "De uitkomst,\'" d. i. de hoeveelheid, na herleiding tot de sterkte
van 50% en uil aftrek van de korting bedoeld bij art. 3 j 3. Vergelijk
aant. 9, (vz. 1803, no. 84 § 22).
Op de berekening eener afstoking wordt art. 3 $ 4 toegepast, doch alleen
ten aanzien van \'t eindcijfer der berekening, (res. 20 Januari 1865 n°. 39).
(148). Obk van toepassing op branderijen der 2e soort (art. 80 § 1) en
op die der 3<= soort klasse, (vz. 1863, n°. 79 art. 9).
(149). Zie de voorbeelden ter berekening eener afstoking, achter deze wet.
De verhooging van \'t debet geschiedt onmiddellijk na de ontvangst van
\'t relaas.
(2e lid der res. van 7 Juli 1863 n°. 36).
(150). Die overtreding wordt gestraft volgens art. 133 f 19.
Ten aanzien van branderijen 2« soort, zijn deze spelingen 8 en 12°\'0;
doch de straf is niet van toepassing, wanneer de trek 10% of meer boven
\'t bij art. 75 bepaalde minimum is aangegeven (Art. 80).
Voor branderijen 3° soort le klasse zijn de spelingen 10 en 15%, (vz.
18C3, n°. 79 art. 9).
-ocr page 297-
277
of gistnat, geschikt om door distillatie een geestrijk vocht op te
leveren, voorhanden te hebhen of af te stoken, (151).
§ 2. Hiervan is echter uitgezonderd :
o. (Zie aant. 47);
b. wijn, behalve moeren, en voorts bessenwijn, bier, appel-
peeren" en mee-drank , op fust, kruiken of flesschen, voor het
uitoefenen eener neering of huiselijk gebruik, voorhanden in
woningen of panden, welke niet tot de branderij behooren ,
maar daarmede gemeenschap hebben (152).
§ 3. De Minister kan, onder de noodige voorzorgen, vergun-
ning verleenen tot het vervaardigen van zoogenaamde kunst-
gist. (453).
Art. 70 § 4. Het is mede verboden om grondstoffen, geschikt
om de wijngisting te ondergaan, andere dan die, waarvan \'t
verbruik volgens de aangifte van art. 43, is aangegeven, ineen
in werking zijnde branderij, of in de panden welke er toebe-
hooren of er mede gemeenschap hebben, in te slaan ofvoorhan-
dcn te hebben (454).
§ 2. Hiervan zijn echter, onverminderd de bepalingen van
art. 9 § 3, art. 49 § 2, en art. 31 § 2, uitgezonderd:
a.     aardappelen, mits niet geraspt, tot meel of, na gaarko-
king of stooming, tot pap gebracht, beetwortels en andere sui-
kerhoudende vruchten, mits niet geraspt, uitgeperst of afge-
trokken wordende;
b.      5 kilogr. suiker, 5 kilogr. stroop en 5 kilogr. aardappe-
(151). Het vervaardigen van zoogenaamd zetgeil kan voortaan zonder bij-
zondere vergunning worden toegelaten, voor zoover dit op zoodanige wijze
geschiedt, dat geen gistnat bewerkt wordt in andere dan daartoe bestemde
werktuigen, vallende in de omschrijving van art. 38. Alsdan zullen de ke-
tels, waarin het hopwater wordt getrokken, en de zetgeilbakken, volgens
art. 13 § 1 lett. / en p, moeten aangegeven worden. De branders echter,
die tot het vervaardigen van zetgeil het gistnat zelf in den bedoelden ketel
verlangen te brengen, moeten daartoe een aanvraag inleveren, waarop alsdan
eene bijzondere beschikking zal worden genomen.
(Vz. 1863, no. 84 § 23).
De bepalingen van art. 69 § 1 en 2 zijn ook van toepassing op braude-
rijen 2e soort en op die der \'Ae soort le en 2e klasse.
(152). Overtreding van dit art. 69 is strafbaar volgens art. 133 § 20.
(153). Zie aant. 151.
Bij overtreding der deswege vastgestelde voorschriften wordt de vergun-
niug ingetrokken, (art. 135 § 4).
(154). Overtreding is strafbaar volgens art. 133 § 21, in verband met
art. 134 $ 1.
Art. 70 is ook van toepassing op branderijen 2e soort en op die der
3° soort, le en 2« klasse.
Vergel., ten aanzien van melasse-stokerijen, echter vz. 1866, n». 10, art.
16 (in dit hoofdstuk opgenomen onder C).
-ocr page 298-
278
lenmeel of daaruit vervaardigde surrogaten, voor huiselijk ge-
bruik, in iedere woning, die met de branderij gemeenschap
heeft.
B. Brand er ij en der tweede soort.
Art. 71 § 1. Voor het vaststellen van \'t minimum van den
trek, in verband met de verbruikt wordende hoeveelheden aard-
appelen en meel (155), wordt het jaar verdeeld in drie tijdper-
ken
(156).
§ 2. Ieder tijdperk vangt aan op den eersten dag der week ,
beginnende met of naastvolgende op de dagen, vermeld in de
2e kolom der in art. 75 opgenomen tafel. Het eindigt met den
laatsten dag der week, waarin de dagen vallen, vermeld in de
3e kolom (157).
§ 3. Het minimum van den te leveren trek wordt berekend
naar dat tijdperk, waarin het gegiste beslag wordt afge-
stookt (158).
Art. 72 § 1. De hoeveelheid verbruikt wordende aardappelen
wordt geacht gelijk te staan aan de volle inhoudsruimte der
stoomvaten, vermenigvuldigt met het getal der daarmede ver-
richt wordende gaarstoomingen.
§ 2. De aardappelen voor \'t vullen van den éénen beslagbak
bestemd, mogen in de bakken of andere werktuigen, waarin de
walsing, maling, versuikering en opkoeling plaats hebben, niet
vermengd worden met die, welke voor een anderen beslagbak
bestemd zijn (159).
Art. 73 §§1 en 2. Voor de berekening van de hoeveelheid
beslag, welke door den brander wordt verwerkt, wordt genomen:
a.    de inhoudsruimte der gebezigde beslagbakken, verminderd
met 7io> vermenigvuldigd met het getal dat aanwijst hoeveel
malen ze worden gebruikt; o f
b.    de inhoudsruimte der gebezigde ruwketels, verminderd
met 1/i, vermenigvuldigd met het getal dat aanwijst hoeveel
malen ze worden gebruikt; indien de uitkomst van deze bere-
kening hooger is dan die volgens lit. a.
I        (156). Zie iiant. 36.
(156). Hoe is die verdceling voor branderijen der eerste soort?
(157). De le April 1871 valt in op een Zaterdag. Het eerstvolgende
2« tijdperk vangt dus aan op 3 April; terwijl het eindigt op 20 Mei omdat
de 15e Mei op een Maandag invalt.
(158). Vergelijk art. 77 § 2, in verband met aant. 124.
(169). De aardappelen, voor iederen beslagbak bestemd, moeten dus af-
zonderlijk bewerkt worden.
Overtreding van deze bepaling is strafbaar volgens art. 133 § 17.
-ocr page 299-
279
§ 3. De berekening volgens lit. 6. wordt niet toegepast,
wanneer samengestelde werktuigen worden gebezigd.
§ 4. (zie aant. Al).
Art. 74 § 1. Het wordt den brander vrijgelaten om, bij
een gering verschil tusschen de inhoudsruimte der verschillende
beslagbakken, wanneer n. 1. dit verschil bij geen hunner meer
dan 5 °/0 van de gemiddelde ruimte bedraagt, het beslag, dat
door hem bereid wordt, gelijk te verdeelen, zoodanig dat alsdan
voor iederen beslagbak dezelfde hoeveelheid grondstof gebruikt
worde.
§ 2. In \'t voorschreven geval geschiedt de berekening van de
bereide hoeveelheid beslag en van \'t minimum van den trek voor
iederen beslagbak in verhouding tot de gemiddelde inhoudsruimte
van al de gebezigde bakken.
Art. 75 § i. De trek, die door den brander aangegeven moet
worden, mag niet dalen beneden de verhoudingen, in de volgende
tafel aangewezen (160).
Dagteekeningen, waarnaar de
tijdperken volgens art. 71 wor-
den berekend.
Minimum van de
beslag in ge
n te leveren trek per hectoliter
distilleerd ad vijftig percent.
I
1
Wanneer per
hectoliterbeslag
wordt
rerbruikt 67 liter
aanlappelen
en 2,8 kilogram
vieel of
daarbeneden.
Wanneer per hectoliter beslag
meer aardappelen of meer
meel verbruikt worden, wordt
de in kolom 4 bepaalde trek
verhoogd:
f
Voor
den
aanvang.
Voor
den
afloop.
voor
liederen liter
aardappelen
boven de 67
luer, met:
voor iederen
hectogram
meel
boven de
2,8 kilogr., met:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
liter.
liter.
liter.
ie.
16 Septb.
31 Maart.
S,48
0,06
0,06
2e,
1 April.
) 16 Aug.
15 Mei.
15 Septb.
! 7,36
1
0,05
0,06
3*.
16 Mei.
15 Aug.
6,80
0,04
0,06
(160). Wanneer de trek beneden \'t minimum is aangegeven, is de aange-
gifte niet geldig, (art. 79, in verband met art. 60 § 6d).
(161). De verdeeling in tijdperken is voornamelijk noodig wegens het
verschil in kwaliteit der aardappelen gedurende de verschillende tijden des
jaars.
-ocr page 300-
280
§ 2. Voor de berekeningen volgens kolom 4—6 worden de
breuken van % liter beslag, % liter aardappelen en % hectogr.
meel of daar beneden niet gerekend en daarboven voor geheelen
genomen.
§ 3. Indien de ondervinding zulks noodzakelijk mocht maken,
kan, bij K.B., een verhooging worden gebracht in \'t minimum
van den trek (162).
Art. 76 § 1. Vóór den aanvang der werkzaamheden levert
de brander een aangifte tot stoken in (163), aanwijzende:
a.     de plaats en dagteekening;
b.    den naam en de woonplaats des brandeis, of de firma;
c.    de benaming der branderij, de gemeente en de straat of
andere aanwijzing van de ligging, benevens de sectie en nommer;
Van de kwaliteit der aardappelen toch hangt de trek evenzeer af als
van de hoeveelheid.
Gedurende het le tijdperk is de trek het hoogst, omdat dan de beste
winter-aardappeleu gebezigd kunnen worden, die veel zetmeel bevatten. Na
Maart wordt echter de kwaliteit der aardappelen minder, zoodat de trek
dan lager is. Nog lager is die trek tusschen half Mei en half Aug. , wan-
neer men slechts de eerste nieuwe aardappelen kau bekomen, die weinig
zetmeel bevatten, en ook omdat door de warmte de verkoeling der overge-
haalde dampen dan niet zoo snel gaat.
Na half Aug. zijn de aardappelen weder van beter kwaliteit, zoodat men
weder een hooger trek kan krijgen.
Vergelijk verder vz. 1856 n°. 112 sub. 10».
De verhooging volgens kolom 6 wordt ook toegepast voor \'t meel of
groenmout gebezigd tot het vervaardigen van kunstgist.
Het minimum van den trek volgens de aangifte tot stoken wordt op de
volgende wijze berekend:
Stel de inhoudsruimte der bcslagbakken = 66 hectol.
die der ruwketels = 75
die der stoomvaten — 45 »
Stel het getal dat aanwijst, hoeveel malen die werktuigen worden gebruikt = 8.
en de hoeveelheid meel per hectol. beslag = 2.9 klgr.
Dan verkrijgt men voor de hoeveelheid beslag (66—T\'T) X 8 475,20,
of (75—i) 8 = 450; dus 475,20 hectol. beslag.
,                       45 X 8                  _
Hoeveelheid aardappelen per hectol. beslag: --------- — 0,757 — 76 liter
11 r                       b 475,20
aardappelen per hectol. beslag.
Minimum van den trek (le tijdperk) 8,48 (76—67) X 0,06 0,06 =
8,48 10 X 6 = 9,08 liter gedist. per hectol. beslag en dus, volgens de ge-
heeleaangifte, 475,2X9,08=4314,816 = 4315 liter of 43,15 hectoliter
gedistilleerd ad 50%
(162). Verlaging van dat minimum kan dus uiet anders plaats hebben
dan bij de wet.
(163). Model n<>. 7» fabr.
-ocr page 301-
281
d.     de soorten en nommers der water- of stoomketels, tot
het koken van water of \'t voortbrengen van stoom;
e.     het n° en de inhoudsruimte van ieder stoomvat, tot het
gaarstoomen van aardappelen;
f.     het getal en de aanwijzing der stoomvaten , welke op de
dagen dat beslag wordt bereid, voor iederen beslagbak, zullen
gebezigd worden;
g.    het uur, waarop de stoomvaten met aardappelen zullen ge-
vuld worden, met in achtneming van \'t bepaalde bij art. 36 §3;
h. het uur, waarop iederen dag elke gaarstooming zal be-
ginnen; den tijd hoe lang iedere gaarstooming zal duren; bene-
vens den tijd binnen welken iedere walsing of maling der in
elk stoomvat gaar gestoomde aardappelen zal afloopen;
i. de hoeveelheid meel, welke tot bereiding van \'t beslag
zal gebruikt worden, hetzij per beslagbak of per hectoliter beslag;
tevens met vermelding, of van de bij art. 74 verleende bevoegd-
heid al dan niet gebruik zal worden gemaakt;
k. het n° en de inhoudsruimte van iederen beslagbak; de
dagen, waarop het beslaan daarin zal geschieden, en, wanneer
geene samengestelde werktuigen worden gebezigd, het n° van
den ruwketel, waarop \'t beslag uit iederen bak ter afstoking zal
geladen worden ;
l. of er verzamelingsbakken zullen gebezigd worden, en, zoo
ja, hunne n08;
m. het n° en de inhoudsruimte van iederen ruwketel, welke
gebezigd zal worden tot afstoking van \'t beslag; de dagen waarop
het stoken daarin zal geschieden, en \'t uur van aanvang en van
afloop van elk stooksel; alsmede c. q. het n°. der versnellings-
kuip, die bij iederen ketel gebezigd zal worden ; terwijl bij \'t be-
zigen van samengestelde werktuigen, vallende onder art. 44 § 4,
de nos. der bakken , waaruit het beslag op iederen dag zal worden
afgestookt, wel moeten worden opgegeven, doch slechts het uur
van aanvang van \'t eerste en van afloop van \'t laatste stooksel
van iederen dag;
n. in \'t geval, voorzien bij art. 45 § 1 , of en in welke werk-
tuigen \'s nachts beslag zal overblijven ;
o. de n0B. der distilleerketels, welke zullen gebezigd worden
tot het overhalen, de dagen waarop dit zal geschieden en \'t uur
van aanvang en van afloop op eiken dag, te rekenen van den
dag, waarop, volgens onderdeel m, de aanvang der ruwstooksels
is aangegeven;
p. den trek in gedistilleerd ad 50 °/0, hetzij per beslagbak,
\'t zij per hectoliter beslag (164).
(164). Bij afwijking van de aangifte wordt de straf van art. 133 $ 16
of 17 toegepast.
-ocr page 302-
282
§ 2. De ontvanger geeft een dubbel van de aangifte af. Dit
dubbel moet, van den aanvang tot na den afloop van de daarin
vermelde werkzaamheden, in de branderij aanwezig zijn en den
ambtenaren op hunne eerste aanvraag worden vertoond.
Art. 77 § 1. De aangifte tot stoken moet minstens over
één en hoogstens over vier weken loopen (165).
§ 2. De aangifte mag, voor zoo veel de daarin begrepen ruw-
stooksels
betreft, slechts over één tijdperk loopen; tenzij de bran-
der, voor al de ruwstooksels, den trek aangeve tot of boven \'t
minimum voor dat tijdperk, in hetwelk dit het hoogste is (166).
§ 3. De aangifte moet zóó worden ingericht, dat de laatste
afstoking van \'t beslag, welke daarbij aangegeven wordt, op den
laatsten werkdag eener week afloope. Hiervan is echter uitge-
zonderd het geval, dat de werkzaamheden, bij het einde van den
stooktijd, in den loop eener week worden gestaakt, als wan-
neer § 1 mede niet toepassselijk is.
§ 4. De aangifte wordt niet later gedaan dan op den laatsten
werkdag, welke vooraf gaat aan den dag, waarop de eerste
werkzaamheden moeten verricht worden (167).
Art. 78 § 1. De tijd benoodigd voor de werkzaamheden, ver-
meld in de onderdeelen g en h der aangifte, wordt door den
brander opgegeven, behoudens goedkeuring van den controleur.
§ 2. De stoomvaten en beslagbakken moeten opvolgender
wijze naar hun volgnommer aangegeven worden.
§ 3. Het meel, dat met de gewalste aardappelen beslagen zal
worden, moet, behoorlijk afgewogen en opgezakt, op of tegen
den bak, waarin het moet worden gestort, op de stelling wor-
den geplaatst, minstens % uur vóór het tot beslaan opgegeven
tijpstip, doch niet dan na afloop der laatste beslagbereiding van
den vorigen werkdag (168). Bij opneming van het op de stelling
geplaatste meel wordt voor iederen bak afzonderlijk een verschil
in gewicht van niet meer dan l°/0, niet in aanmerking geno-
men (169).
§ 4. De bepalingen van § 3 zijn niet toepasselijk, wanneer
het meel niet in de beslagbakken, maar gedurende de walsing
of maling onder de aardappelen gemengd wordt; in welk geval
(165). Over hoeveel tijd moet die aangifte voor branderijen Ie soort
loopen?
(166). Vergelijk art. 71 § 3, in verband met aant. 124.
(167). Hetzelfde is bepaald voor branderijen 3e soort le klasse (vz. 1863
n°. 79 art. 7) en die der 3° soort 2C klasse (vz. 1866 n°. 10 art. 6).
Wat is hieromtrent bepaald voor branderijen le soort ?
(168). Wat is hieromtrent bepaald voor branderijen le soort?
Wat is het doel van deze bepaling?
(169). Bij grooter verschil wordt art. 133 i 17 toegepast.
-ocr page 303-
283
Je brander zich moet gedragen naar de volgende voorschriften :
a.     het meel, bestemd voor de behoefte van iederen dag, moet
dagelijks, minstens % uur vóór den aanvang der eerste gaar-
stooming, doch niet dan na afloop der laatste beslagbereiding
van den vorigen werkdag, behoorlijk afgewogen en opgezakt, ne-
dergelegd worden in \'t vertrek, waarin de walsing of maling
der aardappelen verricht wordt, of, wanneer dit vertrek daartoe
niet geschikt mocht zijn , op een andere bepaald aan te wijzen
plaats in de onmiddelijke nabijheid van het evenbedoelde vertrek,
mits daartoe door den controleur, in wiens controle de branderij
is gelegen , goedgekeurd ;
b.    tot het bereiden van de grondstof, welke voor iederen be-
slagbak bestemd is , mag bij de gewalste aardappelen niet meer
of minder meel gebruikt worden dan voor den beslagbak is aan-
gegeven. Het meel moet derwijze afgewogen en opgezakt worden,
dat de voor iederen beslagbak bestemde hoeveelheid zich in één
of meerdere afzonderlijke zakken bevinde;
c.    het meel mag niet vroeger uit de zakken gestort worden
dan bij den aanvang der walsing of maling van de aardappelen,
waarbij het moet worden verbruikt, indien het droog er onder
wordt vermengd, en 15 minuten vóór den aanvang der walsing
of maling , indien het vooraf wordt nat gemaakt;
d.    het meel, dat, in verband met het bepaalde bij litt. a tot
en met c, onuitgestort moet voorhanden zijn, moet den ambte-
naren bij eventueële opneming, voor iederen te bezigen beslagbak,
waarvoor de aardappelen nog niet zijn gemalen en vermengd ,
afzonderlijk worden aangewezen. Bij opneming wordt een ver-
schil in gewicht van niet meer dan 1%, r.iet in aanmerking ge-
nornen (170).
Art. 79. De bepalingen van art. 60 § 6, en der art. 62 tot
en met 67, 69 en 70 zijn mede van toepassing op of ten aan-
zien van de branderijen der tweede soort (171).
Art. 80 § 1. Bij een afstoking bevonden ondermaat wordt
niet in aanmerking genomen.
§ 2. Bij overmaat van acht ten honderd of daar beneden,
wordt het debet der rekening enkel met die overmaat verhoogd.
§ 3. Bedraagt de overmaat meer dan acht ten honderd, dan
wordt het debet verhoogd:
le met acht ten honderd van den aangegeven trek van \'t af-
gestookte beslag, als bij § 2;
(170). Overtreding of afwijking van deze bepalingen is strafbaar volgens
art. 183 $ 17.
(171). Ook de betrekkelijke aanteekeningen zijn dus op deze branderijen
van toepassing.
-ocr page 304-
284
en 2° met het verschil boven acht ten honderd, berekend
over den geheelen aanslag; zoodat dit meerdere verschil een
gemiddelde overmaat daarstelt over alle ruwstooksels in de
aangifte begrepen (172).
§ 4. Er bestaat overtreding wegens te lage aangifte, bij be-
vinding van een overmaat van meer dan twaalf ten honderd,
met uitzondering echter voor het geval dat de trek tien ten
honderd
of meer boven het minimum is aangegeven (172).
C- Branderijen der derde soort.
Art. 81 § 1. Bij K.B. kunnen bijzondere bepalingen worden
vastgesteld ten aanzien van de werktuigen en de werkzaamheden
in de branderijen der derde soort (173), de deswege in te
leveren aangiften, den te leveren trek en het daarop uit te
oefenen toezicht, een en ander naar gelang van den aard en
de wijze van bewerking der grondstoffen en van de hoeveelheid
gedistilleerd, welke de ondervinding zal hebben doen zien, dat
zij kunnen opleveren.
§ 2. De Minister kan in zoodanige branderijen der derde
soort en der eerste soort, vijfde klasse, niet behoorende onder
die, ten aanzien van welke reeds algemeene bepalingen zijn
vastgesteld , proefstokingen toelaten , behoudens de noodige voor-
zorgen en onder \'t bijzonder toezicht van ambtenaren, ten einde,
naar gelang der uitkomsten daarvan, aan den koning het vast-
stellen van de voormelde bepalingen te kunnen voordragen.
Besluit van 20 April 1863 stbl. na. 20 (verz.
1863 n°. 79) (174)
Bepalingen omtrent het stoken van gedistilleei\'d uit suiker*
of zoogenaamd vormbakswater.
Art. 1. De stokerijen van gedistilleerd uit suiker- of zooge-
naamd vormbakswater
worden aangewezen onder de benaming
van branderijen van de eerste klasse der derde soort.
Door suiker- of vormbakswater wordt verstaan het vocht, uit
suikerraffinaderijen afkomstig, waarin de werktuigen of gereed-
schappen dier fabrieken zijn schoon gemaakt en \' zich alzoo
suikerdeelen bevinden.
(172). Zie aant. 149. Hoe hoog zijn deze spelingen voor branderijen
eerste soort, eerste klasse ?
(173). En in die der eerste soort, vijfde klasse (vz. 1869 u». 204).
(174). Zie bij overtreding van deze bepalingen art. 135 der wet.
-ocr page 305-
285
Art. 2. Iedere ruwketel, waarin de gegiste grondstof wordt
gestookt, moet een inhoudsruimte hebben van minstens vijftien
hectoliter
(175).
In deze branderijen wordt het gebruik van samengestelde
werktuigen en van versnellingskuipen niet toegelaten (175).
Art. 3. Tot het berekenen van de hoeveelheid grondstof,
welke door den brander wordt verwerkt, wordt de inhouds-
ruimte der gebezigde ruwketels, verminderd met een tiende,
zooveel maal genomen als die ketels, volgens de aangifte tot
stoken, zullen gebezigd worden (176).
Art. 4. De trek, die door den brander bij zijne aangifte tot
stoken of, volgens art. 6, moet worden aangegeven, mag niet
dalen beneden \'t minimum van vier liter gedistilleerd ad 50%
per hectoliter te verwerken grondstof (177).
Art. 5. Vóór den aanvang der werkzaamheden levert de
brander een onderteekende aangifte tot stoken in (178), aanwijzende :
a.   de plaats en dagteekening;
b.  de naam en de woonplaats des branders of de firma;
c.    de benaming der branderij, de gemeente en de straat of
andere aanwijzing van de ligging;
d.   het n°. en de inhoudsruimte van iederen ruwketel, welke
tot afstoking van grondstof zal gebezigd worden; de dagen,
waarop het stoken daarin zal geschieden; het uur van aanvang
en afloop van elk stooksel; en het n°. van den bak, grondvat
of den put, waaruit de grondstof voor elk stooksel op de ketels
zal worden geladen ;
e.   de nos. der distilleerketels, welke gebezigd zullen worden
tot het overhalen; de dagen, waarop dit zal geschieden; en het
uur van aanvang en van afloop op eiken dag, te rekenen van
(175). Bij afwijking wordt art. 52 der wet toegepast en mitsdien het
werktuig verzegeld.
Welk minimum van inhoudsruimte is voor de overige branderijen bepaald?
(176). Hoe wordt de hoeveelheid grondstof voor branderijen le en 2e soort
berekend?
(177). Uit minimum is dus in alle tijden des jaars hetzelfde.
Wanneer de trek beneden \'t minimum wordt aangegeven is de aangifte
niet geldig, (art. 8 van dit besluit in verband met art. 60 § 6 der wet).
(178). Model no. ^ fabr. Op deze aangifte is van toepassing art. 60 § 6
der wet.
-ocr page 306-
286
den dag, waarop de aanvang der ruwstoking is aangegeven;
f. den trek in gedistilleerd ad 50 °/<>, per hectoliter te ver-
werken grondstof. Volgens art. 6 kan hij deze opgave uit stellen
tot na afloop van het eerste ruwstooksel in de aangifte begrepen.
De ontvanger geeft een dubbel van deze aangifte af. Dit
dubbel moet, van den aanvang tot den afloop van al de werk-
zaaraheden, welke in de aangifte zijn begrepen, in de branderij
aanwezig zijn, en den ambtenaren op hunne eerste aanvraag
worden vertoond (179).
Wordt van de bij art. 6 verleende bevoegdheid gebruik gemaakt,
dan moet het dubbel bovendien steeds op een, in overeenstem-
ming met den ontvanger, schriftelijk aangewezen vaste plaats
in de branderij bewaard worden (180).
Art. 6. Het wordt don brander, die den aan te geven trek
vooraf niet met voldoende juistheid kan opgeven , vrijgelaten om de
opgave volgens onderdeel f te doen, zoodra het eerste in de
aangifte begrepen ruwstooksel is afgeloopen.
In dat geval is hij verplicht om, binnen % uur na het op-
gegeven tijdstip van afloop van dat eerste stooksel, op het dub-
bel der aangifte een verklaring te stellen en te onderteekenen ,
of dit door zijn gemachtigde te laten doen, waarin met deugde-
lijk zwarten inkt, en zonder eenige doorhaling, overschrijving
of schriftdelging, de voormelde opgave gedaan wordt, en zulks
naar \'t volgende formulier:
»De ondergeteekende verklaart, per hectoliter grondstof, vol-
»gens deze aangifte te verwerken, een trek aan te geven van...
«liter.... centiliter gedistilleerd ad vijftig pel."
In den loop van denzelfden dag, en vóór dat het kantoor des
ontvangers gesloten is, moet de brander aldaar, tegen bewijs,
een gelijke verklaring inleveren als de evengenoemde, met bij-
voeging van datum en n° van het daartoe betrekkelijk dubbel
der aangifte (181).
(179). Niet vertooning wordt gestraft volgens art. 133 § 32 der wet,
(art. 135 § 1 in verband met art. 59 § 2 der wet).
(180). Overtreding is strafbaar volgens art. 135 $ 2 der wet.
(181). Overtreding van het bepaalde bij art. 0 is strafbaar volgens art. 135
§ 2 der wet.
Waarom is deze gunst ook niet toegestaan voor de overige branderijen P
-ocr page 307-
287
Art. 7. De aangifte tot stoken loopt hoogstens over acht
dagen;
en minstens over twee dagen, wanneer op eiken dag twee
of meer, en over vier dagen, wanneer minder ruwstooksels
worden aangegeven (182;.
Zij wordt niet later gedaan dan op den laatsten werkdag.
welke voorafgaat aan den dag, waarop de eerste werkzaamheden
moeten verricht worden (183).
Art. 8. De volgende bepalingen der wet worden mede op deze
branderijen van toepassing verklaard, te weten: art. 60 § 6,
(zullende onder lit. d mede vallen de aangiften, in strijd met
dit besluit), art. 62 tot en met art. 67, art. 69 §§ 1 en 2b,
en art. 70 (184).
Art. 9. Ook art. 68 der wet wordt op deze branderijen van
toepassing verklaard, doch met deze uitzonderingen, dat de
speling van 5 °/0 °P 10 %. en die van 7% % °P ^ % wordt
gesteld (185).
Art. 10. Het suiker- of vormbaksivater moet, dadelijk bijden
inslag, worden overgestort in de daartoe, volgens art. 13 § 1°
der wet aangegeven bakken, grondvaten of putten en mag in
de branderij, en in de woonhuizen of andere panden, welke er
toe behooren of er gemeenschap mede hebben, nergens anders
aanwezig zijn (186).
Wanneer de ambtenaren een afstoking verlangen te doen,
moet de brander, op hunne uitnoodiging, den ruwketel uit den
bak, het grondvat of den put, in de aangifte tot stoken ver-
(182). Wat is hieromtrent bepaald ten aanzien der branderijen lf en
2e soort?
(183). Bij afwijking van dit art. is de aangifte niet geldig, (art 8 van
dit besluit, in verband met art. 60 § 6 der wet).
(184). Ook het aangeteckende op die artikelen is op deze branderijen van
toepassing.
(185). Zie ook de aanteekeningen op art. 68.
De spelingen bij afstoking zijn voor deze branderijen zooveel hooger, om-
dat de aard der van elders, reeds in min of meer gistenden toestand inge-
slagen grondstof het onmogelijk maakt, om den trek in de ondenvcrpelijkc
stokerijen zoo nauwkeurig op te geven als in branderijen waarin het af te
stoken beslag bereid wordt (vz. 1863 u">. 87).
(186). Bij overtreding wordt art. 133 § 20 der wet toegepast, (Zie
art. 135 j 1 der wet).
-ocr page 308-
288
meld, tot op 9/l0 van zijne ruimte met de af te stoken grondstof
vullen of bijvullen (187).
Is echter de ruwketel reeds gevuld, vóór dat de ambtenaren
hun verlangen tot afstoking te kennen geven, dan kunnen zij ,
des verkiezende, de opgeladen grondstof afstoken, zonder de hoe-
veelheid op te nemen, die als dan wordt geacht met 9/)0 van de
ruimte des ruwketels overeen te komen.
Art. 11. Wegens het verrichten van het geen bij dit besluit
is verboden, of wegens het niet nakomen van, of het niet vol-
doen aan hetgeen daarbij voorgeschreven is, wordt de brander,
krachtens art. 135 § 1 of 2 der wet, bekeurd.
Besluit van 6 Januari 1866 stbl. n°. 1 (verz.n0, 10), in verband
met dat van
17 Maart 1869 stbl. n°. 32 (verz. n°. 37).
Bepalingen, omtrent het stoken van gedistilleerd uit melasse(l88.)
(187). Bij verzuim is art. 133 § 32 der wet van toepassing.
(zie art. 135 § 1 der wet).
(188). Volgens de aanteekening op art. 40 j 1 der suikerwet van 1805
no. 48, wordt vrijdom van invoerrecht verleend voor buiteulandsche melasse
en andere suikersappen, welke gebezigd worden om daarvan hier te lande ge-
distilleerd te vervaardigen. Wij achten het noodig de bepalingen omtrent
dien vrijdom hier op te nemen. Zij zijn in de verzameling van 1802 te vinden on-
der no. 102.
Art. 1. Melasse en andere suikersappeu kunnen alleen met vrijdom van
invoerrecht worden ingeslagen door branders, die, overeenkomstig de wettelijke
bepalingen omtrent den accijns op het binuenlandsch gedistilleerd, voormelde
grondstoffen in hunne branderijen mogen verwerkeu.
Art. 2. De brander, die melasse of andere suikersappeu met vrijdom van
invoerrecht wenscht in te slaan, wijst een of meer afsluitbare bergplaatsen
in of naast zijne branderij aan tot het nederleggen daarvan. Deze bergplaatsen
worden beschouwd en behandeld als particuliere entrepflts.
Art. 3. Bij invoer van melasse of andere suikersappen, of bij uitslag uit
entrepot, wordt de bestemming, om op den voormelden voet met vrijdom te
worden ingeslagen, in de aangifte opgegeven en daarvan op den volgbrief
melding gemaakt.
Het bruto gewicht wordt, ten koste van den aangever, vooraf opgenomen en
op den volgbrief of op een daaraan te hechten lijst voor ieder fust afzon-
derlij k vermeld.
De verzending naar de bergplaats der branderij geschiedt daarop onder
verzegeling of bewaking.
Art. 4. De melasse of andere suikersappen worden uit de in art 2 van
-ocr page 309-
289
Art. 1. De stokerijen van gedistilleerd uit melasse worden
aangewezen onder de benaming van branderijen van de tweede
klasse
der derde soort. Voor de toepassing van dit besluit worden
onder melasse begrepen alle soorten van stroop en andere verdichte
suikersappen.
Art. 2. De werktuigen, waarin het beslag in gisting gebracht
en die, waarin de ruwstoking verricht wordt, moeten aan de
volgende vereischten voldoen:
a.    iedere beslagbak moet een inhoudsruimte hebben van
minstens 15 hectoliter;
b.    wanneer geen samengestelde werktuigen worden gebezigd,
moet de inhoudsruimte van de ruwketels in zoodanige verhouding
staan tot die der beslagbakken, dat het beslag uit één bak
telkens in ééns op een ketel kan worden geladen;
dit besluit aangewezen bergplaats, na aangifte door den brander en in tegen-
woordigheid van ambtenaren, met volle fusten uitgeslagen en terstond gestort,
hetzij rechtstreeks in de beslagbakken, hetzij in de groudbakken der branderij,
waarvan op de aangifte een verklaring wordt gesteld door de ambteuaren.
De aangifte vermeldt de merken en nommers en het bruto gewicht der fusten.
In de groudbakken wordt niet meer melasse of andere suikersappcii gestort
dan voor de behoefte der branderij gedurende tweemaal vier en twintig uren
noodig is.
Art. B. Door de ambtenaren wordt een doorloopende aanteekeuing ge-
houden van de melasse of andere suikersappen op den in het vorig artikel
omschreven voet in de branderij ingeslagen.
De door hen afgeteekende aaugifteu nopens die inslagen worden door den
brander bij den eutreposeur ingeleverd en dienen tot aanzuivering der reke-
ning van het in art. 2 van dit besluit bedoelde particulier entrepot.
Art. 0. In de branderij moeten aanwezig zijn een weegtoestel en een stel
gewichten, geschikt om de fusten melasse en andere suikersappcu te wegen.
Bij het wegen moeten de branders door hunne werklieden de fusten op en
van den weegtoestel doen brengen.
Art. 7. Het is verboden om melasse of andere suikersappen uit de voor-
melde ^branderijen uit te slaan. Evenzeer is het verboden om in de branderij
fusten met melasse of andere suikersappen te vulleu of aldaar met die grond-
stoffen gevulde fusten voorhanden te hebben. Bij overtreding van deze vcrbods-
bepalingeu of bij het niet vo\'doen aan art. 6, wordt, onverminderd de strat-
bepaling van de wet van den Oden Maart 1818 (Staatsblad n°. 12), de
aanspraak op den vrijdom van invoerrecht door den brauder verloren en wordt
het invoerrecht voor de melasse of andere suikersappen in de bergplaatsen,
bedoeld bij art. 2 van dit besluit, terstond ingevorderd.
Wanneer in de branderij inlandsche melasse wordt gebezigd, dan wordt ook
hiervoor vrijdom verleend, (art. 52 en 53 suikerwet 1867).
19
-ocr page 310-
290
c. bij \'t bezigen van samengestelde werktuigen moet de in-
richting er van zoodanig zijn, dat minstens 5 hectoliter beslag
per uur er in kan worden Jafgestookt (189).
Art. 3. Tot het berekenen van de hoeveelheid beslag, welke
door den brander wordt verwerkt, wordt genomen:
a.     de inhoudsruimte der gebezigde beslagbakken, vermin-
derd met 5o/0; of
b.     de inhoudsruimte der gebezigde ruwketels, verminderd
met 15%, indien deze verminderde ruimte grooter is dan die
volgens lit. a. (190).
De ruimte der voormelde werktuigen wordt zooveel maal ge-
nomen, als deze, volgens de aangifte tot stoken, zullen gebe-
zigd worden.
De berekening volgens lit. b wordt niet toegepast, indien
samengestelde werktuigen worden gebezigd. De Minister kan op
de ruimte der beslagbakken een hoogere korting toestaan, voor
zooveel dit uit proefstokingen, in tegenwoordigheid van ambte-
naren te verrichten, noodig blijkt door de bijzondere werkwijze
bij het in gisting brengen der beslagen speciën.
Gedurende die proefstokingen wordt de trek, volgens art. 4,
berekend over de werkelijk bereide hoeveelheid beslag.
Art. 4. De trek, die aangegeven moet worden, mag niet
dalen beneden een minimum:
a.     van elf liter gedistilleerd ad 50o/0 per hectoliter beslag,
indien de toepassing van art 10—14 verlangd en aan art. 10
voldaan wordt; en
b.     van twaalf en een halve liter gedistilleerd ad 50% per
hectoliter beslag, indien die toepassing niet verlangd of aan ai t.
10 niet voldaan wordt, alsmede in \'t geval, voorzien bij de
laatste alinea van art. 17 (191).
(189). Wat is ten aanzien van de bij dit art. bedoelde werktuigen in de
overige branderijen bepaald?
Bij afwijking van het bepaalde bij art. 2 worden de werktuigen verzegeld,
(art. 18 van dit besluit, in verband met art. 135 $ 1 en art. 52 der wet).
(190). Hoc wordt de hoeveelheid verwerkte grondstof berekend voor de
overige branderijen P
(191). Een bepaling van het besluit, waarop de aandacht der ambtenaren
in het bijzonder gevestigd wordt, is art. 4, waarbij het minimum van den
-ocr page 311-
291
Art. 5. De brander levert, vóór den aanvang zijner werk-
zaamheden , ten kantore van den ontvanger een onderteekende
aangifte tot stoken in (192), aanwijzende dezelfde bijzonderhe-
den, als voor de werkzaamheden in de branderijen der tweede
soort
bij litt. a, b, c, d, k, l, m, n, o en p van art. 76 § 1
der wet zijn voorgeschreven (193).
Elke aangifte moet over één week loopen, en zóó worden
ingericht, dat de laatste afstoking van \'t beslag op den laatsten
werkdag eener week afloope, indien n. 1. de werkzaamheden in
den loop der week niet vroeger worden gestaakt (194).
Art. 6. De volgende bepalingen der wet worden mede van
toepassing verklaard op de branderijen der derde soort, tweede
klasse,
t. w. die van art. 60, § 6 (zullende onder lit. d mede
vallen de aangiften, in strijd met dit besluit.) art. 61 § 1; art.
62 tot en met 67; art. 69 §§ 1 en 2; art. 70 (behoudens \'t
bepaalde bij art. 16 van dit besluit); art. 76 § 2 en art. 77
§ 4 (195).
Art. 7. Gedurende de werkzaamheden , in dezelfde aangifte
begrepen
, moet in alle beslagbakken dezelfde soort en, per hec-
toliter beslag, nagenoeg evenveel melasse worden verwerkt; in
dier voege dat de trek, voor iederen beslagbak afzonderlijk, in
aan te geven trek voor de onderwerpclijke branderijen tweeledig is vastgesteld;
en wel volgens lett. a op eene hoeveelheid, die, zooals de ondervinding heeft
geleerd, ook onder min gunstige omstandigheden gemakkelijk te leveren is,
doch welke alleen kan worden aangegeven indien de brander zich onderwerpt
aan de bijzondere voorzorgen tegen misbruik, bedoeld bij art. 10—14 van
het besluit, en volgens lett. b. op een hooger bedrag, voor het geval dat de
brander de toepassing der bedoelde voorzorgen niet mocht verlangen of, wegens
het niet nakomen van de betrekkelijke voorschriften, van de bevoegdheid tot
liet aangeven van \'t lager minimum wordt verstoken, (vz. 1866 n°. 11 § 1).
In drie gevallen is het minimum dus 12% liter; n. 1.
o. indien de toepassing van art. 10—14 niet verlangd wordt;
4. indien niet aan art. 10 is voldaan ;
c. in \'t geval, voorzien bij de laatste alinea van art. 17. Wat is om-
trent het minimum voor de overige branderijen bepaald ?
(192). Model n". 7» fabr.
(193). Volgens art. 135 § 1 zijn op afwijkingen van deze aangifte dezelfde
strafbepalingen van toepasing als op afwijking van de betrekkehjke bepalingen
van art. 76 § 1 der wet.
(194). Wat is hieromtrent bepaald ten aanzien van de overige branderijen?
(195). Vergelijk ook de aantcekeningen op de genoemde artikelen.
49*
-ocr page 312-
292
geen geval 15%, en voor de op dcnzelfden dag af te stoken bak-
ken, tezamen genomen, in geen geval 10°/0 kan klimmen
boven den aangegeven trek.
De brander wordt geacht aan dit voorschrift niet te hebben
voldaan, indien bij afstoking door ambtenaren een grooter ver-
schil bevonden wordt (196).
Art. 8. Voor zoover de ambtenaren deze opnemingen niet
zelven verrichten (hetgeen zooveel mogelijk zal geschieden , indien
zij n. 1. in dat gedeelte der branderij, waar de betrekkelijke
werkzaamheden worden "verricht, tegenwoordig zijn), is de
brander gehouden om den warmtegraad en de dichtheid van
\'t beslag nauwkeurig op te nemen en aan te teekenen (197):
u. terstond na \'t beslaan en opkoelen of aanvullen van eiken
beslag bak, vóór dat de gisting is aangevangen of de opvolgende
beslagbak opgekoeld of aangevuld wordt;
6. na den afloop der gisting, of in elk geval minstens vijf-
(196). Door art. 7, in verband met ile bij art. 6 van toepassing verklaarde
art. 06 eu 67 der wet, kan in de onderwerpclijke branderijen des noodig
ook van \'t middel van controle door afstoking gebruik worden gemaakt,
waartoe o. a. zou kunnen worden overgegaan, wanneer vermoeden mocht be-
staan dat bij de ruwstokingen gedistilleerd heimelijk elders dan in de verga-
derbak wordt geleid. Ten aanzien van deze controle kunnen overigens gevolgd
worden de algemeene voorschriften daaromtrent voor de gewone graanbrande
rijen gegeven. Zie aant 142 op art. 66 , (vz. 18C6 n°. 11 § 3).
Bevinding van overmaat boven de spelingen bij afstoking is strafbaar vol-
gens art. 135 § 2 der wet, (vz. 1866 n<>. 11 } 8).
Bevinding van overmaat bij afstoking heeft hier dns c, q, een andere straf
tengevolge dan voor de andere branderijen.
Voorts zij opgemerkt dat wij noch in dit besluit, noch in de wet, eenige
bepaling hebben gevonden , waarbij is voorgeschreven dat met bedoelde over-
maat het debet der rekening moet worden verhoogd. Trouwens, ten aanzien
der branders die een vergaderbak, volgens art. 10—14, houden was dit niet
noodig, omdat bij art. 14 is gezorgd dat de branders voor het voortbrengsel
der ruwstokingen in zijn geheel worden gedebiteerd. Bit is echter anders met
de branders die geen vergaderbak houden. Zij mogen hun trek aangeven op
12\'/a liter. Stel nu, dat men bij afstoking 15 liter bevindt; moet dan het
debet niet niet met die overmaat worden verhoogd ? \'t Komt ons voor dat dez.;
vraag bevestigend moet worden beantwoord, ofschoon wij geen bepalingen kun-
nen vinden die het voorschrijven, \'t Ligt echter in den aard der zaak. Is
de brander er niet mede tevreden, dan kan hij in verzet komen of rcclamcercn.
(197). Bij verzuim is de brander strafbaar volgens art. 135 § 2 der wet,
(vz. 1866 n». 11 | 8).
-ocr page 313-
293
tien minuten voor dat het gegiste beslag uit den bak getapt
of geschept wordt.
De honderddeelige thermometer en vochtweger tot het opne-
men der dichtheid worden door de Administratie, voor eens, kos-
teloos aan den brander verschaft.
De brander wordt geacht aan het voorschrift van de eerste
zinsnede van dit artikel niet te hebben voldaan, indien de dicht-
heid van het beslag, vóór of bij den aanvang der gisting, door de
ambtenaren meer dan a/io graad hooger, of wel, na of bij den
afloop der gisting, meer dan 2/,0 graad lager wordt bevonden
dan de volgens lit. a of b door den brander aangeteekende
dichtheid, alsmede indien een grooter verschil dan van vier
warmtegraden bevonden wordt (198).
Art. 9. De in het vorig artikel voorgeschreven aanteekeningen
geschieden in een door den ontvanger geparapheerd register,
overeenkomstig de daarin voorkomende aanwijzingen.
Dat register blijft, op een tusschen den brander en den ont-
vanger overeen te komen vaste plaats, in de branderij berusten,
zoolang deze in werking is, en wordt, bij het staken der werk-
zaamheden , ten kantore des ontvangers overgebracht.
De brander zorgt voor het behoorlijk bewaren van het register,
hetwelk den ambtenaren steeds op hunne, eerste aanvraag moet
worden overhandigd (199).
(198). Daar een vrij juiste verhouding bestaat tusschen de vermindering
der dichtheid van het beslag, door de gisting, en den trek, wordt door de
voorschriften van de art 8 en 9 het toezicht zeer versterkt. Bij de proef-
stokingen, die in de melassestokerijen hebhen plaats gehad, is voor ieder 1/10
graad verlies in dichtheid, bij een temperatuur van 15° C, verkregen
25 a 27 centilitcr gedistilleerd ad 50% per hectoliter beslag. Voorhands
kan deze verhouding bij de beoordeeling van den aangegeven of geconstateer-
den trek tot leiddraad genomen worden. De tafels tot het bepalen der dicht-
heid van het beslag bij 15° C, wanneer de opneming bij een anderen warm-
tegraad heeft plaats gehad, zullen aan de ambtenaren verstrekt worden, (vz.
1806 no. 11 § 4).
(199). Voor het register tot het inschrijven van den warmtegraad en de
dichtheid van het beslag is vastgesteld het model n<> 29 (fabr.)
Indien de ambtenaren bevinden dat de brander den warmtegraad of de
dichtheid van het beslag niet juist in het register heeft ingeschreven, ver-
melden zij de uitkomst hunner opneming, onder de door den brander gestelde
cijfers en nemen die uitkomst als grondslag bij de berekeningen voor de
invulling der kolommen 9—19 van het register, onverminderd het instellen
van bekeuring in het geval bedoeld bij de laatste zinsnede van art. 8.
-ocr page 314-
394
Art 10. De brander, die het minimum van den trek volgens
lit. a van art. 4 verlangt aan te geven, is gehouden om in zijne
branderij een vergaderbak te plaatsen, groot genoeg om minstens
het voortbrengsel van de ruwstooksels van één dag te kunnen
bevatten.
Het uiteinde der slang, tot den ruwketel of het samengesteld
werktuig voor het ruwstoken behoorende, moet door een metalen
buis met dien vergaderbak zijn verbonden.
In deze buis kan bevestigd worden een glazen vochtweger- en
thermeterkastje, tot aanwijzing van het gehalte en den warmte-
graad van het uit de slang vloeiende vocht.
De vergaderbak, de buis en het evenbedoeld kastje moeten,
ten genoegen van den betrokken controleur der accijnzen, zóó
worden ingericht, dat de geheele toestel kan worden afgesloten,
in dier voege dat het voortbrengsel der ruwstoking alleen kan
afgeleid worden in den vergaderbak.
Art. 11. De in het vorig artikel vermelde vergaderbak en
toestel worden door de ambtenaren afgesloten, hetzij met door
de Administratie te leveren hangsloten, hetzij door middel van
zegels of looden (200).
Art. 12. De vergaderbak wordt ontsloten en het uit de ruw-
stooksels verkregen gedistilleerd uit dien bak afgetapt, zoo dik-
wijls het door den brander, mits niet meer dan éénmaal daags ,
of door de ambtenaren, verlangd wordt. In elk geval geschiedt
dit na afloop van de laatste in een aangifte begrepen ruwsto-
king, alsmede vóór den aanvang eener peiling, welke gedurende
den loop eener aangifte mocht verricht worden.
De volgeschreven registers worden ten kantore des ontvangers overgebracht
en bewaard, (vz. 1866 n<>. 11 § 5).
Afwijking van art. 9 is strafbaar naar art. 135 § 2 der wet.
(200). Een inrichting van den vergaderbak, de buis en het werktuigen-
kastje als bij art. 10 bedoeld, bestaat onder anderen reeds in de eenigeme-
lasse-stokerij , welke thans hier te lande in werking is.
De Provinciale Inspecteurs worden gemachtigd om de sloten, benoodigd
voor de afsluiting van den bedoelden toestel, voor rekening der Administratie
te doen vervaardigen, voor zoover die voorwerpen niet in het magazijn der
Inspectie aanwezig zijn.
De declaratièn, wegens de kosten van aanschaffing, worden op de gewone
wTJs ter verevening ingezonden, (vz. 1866 n«. 11 § 6.)
-ocr page 315-
295
Vóór dat tot het aftappen wordt overgegaan, worden de hoe-
veelheid en het gehalte van het in den bak voorhanden gedis-
tilleerd door de ambtenaren opgenomen, waarbij de brander uit-
genoodigd wordt tegenwoordig te zijn.
Het aftappen moet terstond na de opneming geschieden en
zonder tusschenpoozen worden voortgezet, tot dat de verga-
derbak geheel ledig is (201).
Dadelijk na het aftappen, of in elk geval vóór dat met een
volgend ruwstooksel mag worden aangevangen, moet de verga-
derbak weder worden afgesloten.
Art. 13. Van elke sluiting en ontsluiting wordt een schrif-
telijke verklaring opgemaakt, inhoudende de dagteekening en
het uur, waarop het sluiten of ontsluiten heeft plaats gehad,
alsmede de aanwijzing van de gelegde of afgenomen sloten,
zegels of looden, en van dé werktuigen of deelen daarvan, welke
gesloten of ontsloten zijn.
Deze verklaringen worden onmiddellijk achter elkander en
zonder eenige overschrijving, schriftdelging, doorhaling, tus-
schenschrijving of verwijzing, in een register ingeschreven,
waarin tevens de hoeveelheid en de sterkte vermeld worden
van het uit den vergaderbak afgetapte gedistilleerd (202).
De voorschriften van art. 9 zijn ook op dit register van
toepassing (203).
Art. 14. Na afloop van de laatste in een aangifte begrepen
ruwstoking, alsmede wanneer tusschentijds een peiling verricht
wordt, leveren de ambtenaren een opgaaf bij den ontvanger
in, aanwijzende de hoeveelheden en de sterkte van het gedistil-
leerd, dat, blijkens de opnemingen volgens het vorig artikel,
gedurende den loop der betrekkelijke aangifte werkelijk voort-
gebracht is.
(201). Afwijking is strafbaar naar art. 135 $ 2 der wet.
(202). De modellen voor het register tot het inschrijven der verklaringen
betreffende de sluiting en ontsluiting van den vergaderbak, alsmede voor de
opgaven van de uitkomst der opnemingen bij den ontvanger in te leveren, zijn
opgenomen in de serie fabricage, onder n«". 30 en 31.
Bij den aanvang van elk jaar wordt een nieuw register n°. 30 {fabricage)
aangelegd (vz. 1866 n°. 11 $ 7).
(203). Dus ook de straf wegens afwijking van die voorschriften.
-ocr page 316-
296
De debiteering des branders wordt alsdan verhoogd met de
hoeveelheid gedistilleerd, welke de in een aangifte begrepen
ruwstooksels of die, welke op het tijdstip der peiling waren
afgeloopen, tezamen meer hebben opgeleverd dan waarvoor hij.
volgens zijne aangifte, krachtens art. 82 der wet in rekening
is aangeslagen.
Art. 15. Wegens het verlies, voortvloeiende uit het zuiveren
en overhalen van het gedistilleerd, uit de eerste ruwstoking
verkregen, mits het in de stokerij tot een hooger gehalte worde
gebracht dan van 85°/0, wordt op den aanslag des branders
een korting verleend van vier ten honderd, voor zoo veel die
blijkens de uitkomst der peiling blijkt noodig te zijn (204).
Art. 16. De uitzondering, bedoeld bij art. 9, § 3c, in verband
met art. 70, § 2, der wet, wordt hierbij toegestaan voor de
geraspte beetwortels, het beetwortelsap , de stroop of melasse
en de suikers, in bewerking in de daartoe bestemde werktuigen
eener beetwortelsuikerfabriek, welke met eene melassestokerij
in gemeenschap staat, alsmede voor de suikers en de stroop
of melasse, in een dergelijke fabriek voortgebracht en in de
daarvoor bestemde bergplaatsen voorhanden; voorts voor \'t meel,
benoodigd voor de bereiding van kunstgist, onder de voorzie»
ningen, volgens art. 69 § 3 der wet, vast te stellen.
Art. 17. Het is den brander verboden om eenige bedekte
of heimelijke opening te maken in den vergaderbak, de buis of
het kastje, vermeld in art. 10; om de in art. 11 bedoelde sloten
te verminken of heimelijk te openen of de looden of zegels te
schenden; om in de bij artt. 9 en 13 voorgeschreven registers
iets bij te schrijven, door te halen, uit te delgen of anderszins
te vervalschen, of wel een of meer bladen geheel of gedeeltelijk
er uit te nemen (205).
Bij bewezen overtreding van de voorschriften der vorige alinea ,
of bij herhaalde overtreding van art. 9, kan de Minister den
brander, gedurende een jaar, de bevoegdheid ontzeggen om den
trek volgens lett. a van art. 4 aan te geven, onverminderd de
toepassing van het volgend artikel.
(204). Vergelijk art. 104c der wet en het daarop aangeteekende.
(205). Overtreding i» strafbaar volgens art. 135 $ 2.
-ocr page 317-
297
Art. 18. Wegens het verrichten van hetgeen bij de voor-
gaande artikelen verboden , of wegens het niet nakomen van ,
of het niet voldoen aan hetgeen daarbij voorgeschreven is,
wordt de brander krachtens art. 135, § 1 of § 2, der wet
bekeurd.
VI.
Debiteering en crediteering.
A. Rekening, crediet, aansprakelijkheid,
vr ij dom, teruggave.                         \'
Art. 82 § 1. Tusschen de Administratie en den brander,
den distillateur der 1" klasse, of den handelaar, wordt een
rekening geopend (206).
§ 2. Op de rekening worden, in overeenstemming met de
bepalingen van de hoofdstukken "V tot en met IX, als debet
gebracht:
a.   het saldo der vorige rekening;
b.  de hoeveelheden gedistilleerd, door den brander, ingevolge
zijne aangiften, uit de ruwstokingen te leveren;
c.  de verhoogingen van de voormelde hoeveelheden gedistilleerd,
voortspruitende uit afstokingen, ingevolge art. 68 § § 2 en 3,
of art. 80 § § 2 en 3 ;
d.  de inslagen van buiten \'s lands (207) en die met over-
schrijving van crediet (208) ;
e.  De inslagen uit entrepot (209);
f.  de bevonden overmaten bij peilingen.
§ 3. Op de rekening worden, in overeenstemming met de
(206). Model n<> 2» ace.
Zie omtrent het afsluiten der rekening, verz. 1864 n°. 22 en 1870 n°. 79.
(207). Uitgezonderd die van likeuren, reukwaters enz.
De inslag geschiedt op volghrief. Minimum 500 liter ad 60%. (vz. 1863
n». 76 art. 3).
(208). Op vervoerbiljet n«. 9b ace. Minimum 500 liter ad 50% (art. 93 $ 1).
(209). Op vervoerbiljet u°. 9b ace. Minimum 20 hectoliter ad 50%; doch
voor bmtenlandtch gedistilleerd, waarvan \'t invoerrecht nog niet is betaald,
2 hectoliter ad 50o/0. (art. 109 § 1 der wet vau 1862 in verband met
art. 4 der wet vau 1865 vz. n«. 59).
-ocr page 318-
298
bepalingen van hoofdstuk V tot en met IX, als credit ge-
bracht (210):
a.  de uitslagen met betaling van den accijns, of om elders
te worden veraccijnsd (211);
b.  de uitslagen met overschrijving van crediet aan anderen
of aan zich zelven, naar een andere branderij, distilleerderij
of bergplaats (212);
c.  de uitslagen met bestemming tot uitvoer voor handel (213)
naar buiten \'s lands (214);
d.  de uitslagen met bestemming tot opslag in entrepot (215);
e.  de uitslagen met bestemming om onder genot van accijns-
vrijdom te worden ingeslagen; en die met bestemming tot ver-
menging met houtgeest, op den voet van \'t KB. verz. 1866
n°. 148 (216);
/". de afschrijvingen volgens art. 103;
g. de kortingen volgens art. 104;
h. de bij peiling bevonden ondermaten, nadat de accijns
daarvan betaald is;
i. het op nieuwe rekening over te brengen saldo.
§ 4. Voor iedere branderij, distilleerderij le klasse of berg-
plaats wordt een afzonderlijke rekening gehouden. Een zooge-
naamde dubbele branderij, en branderijen, distilleerderijen of
bergplaatsen, die vereenigd zijn in hetzelfde pand of in panden
tusschen welke gemeenschap bestaat, worden echter voor de
toepassing van deze bepaling als slechts één branderij, enz.
beschouwd.
Art. 83 § 1. Aan den brander, distillateur of handelaar
wordt doorloopend crediet voor den accijns verleend.
§ 2. Niemand wordt als handelaar in \'t groot erkend dan
die als zoodanig is gepatenteerd en een doorgaanden (217)
1,210). Uc creditecring geschiedt dadelijk na den uitslag, behoudens de aan-
sprakelijkheid des afleveraars voor het gezuiverd terugkomen der biljetteu, (vz.
1863 n<>. 84 pag. 7).
(211). Op accijuskwitantie n°. 7 ace., of op vervoerbiljet n°. 9a ace. Mi-
nimum voor branders of distillatcnrs 150 liter en voor handelaars 15 liter
ad 50 <>/„ (art. 89).
(212). Op vervoerbiljet n°. 9b ace. Minimum 500 liter ad 50 o/0 (art. 93 { 1).
(213). Als uitvoer voor handel wordt ook beschouwd, de uitvoer met
vreemde oorlogschepen (zie res. 25 Mei 1864 n°. 200).
(214). Op consent tot uitvoer n». 9 IUDv. Minimum 200 liter ad 60 "/,,
(vz. 1863 no. 76 art. 7).
(215). Op vervoerbiljet n». gb acc. Minimum 20 hectoliter ad 50 %, (art. 99).
(216). Op vervoerbiljet n». 9\'> acc. Minimum 500 liter ad 50 % (art. 81
der wet, in verband met art. 6 vz. 1863 no. 80 en art. 15 vz. 1866 n°. 148).
(217). «doorgaanden\' «Dat wil zeggen : »in den regel."
Wanneer hij, in bijzondere omstandigheden, een enkele maal beneden 15
-ocr page 319-
299
voorraad houdt van minstens 15 hectoliter gedistilleerd ad 50°/,,
of van meerdere of mindere sterkte naar evenredigheid (218).
Art. 84 § 1. De crediet-genietenden zijn aansprakelijk voor
den accijns van \'t gedistilleerd, waarvoor ze zijn gedebiteerd.
§ 2. Zij zijn verder aansprakelijk en hun borgtocht blijft ver-
bonden voor \'t bedrag van den accijns wegens op vervoerbiljet
of consent tot uitvoer uitgeslagen gedistilleerd, totdat het biljet
of consent, voorzien van de vereischte afteekeningen, ten kan-
tore van afgifte is teruggekomen.
§ 3. Behoudens de aansprakelijkheid volgens de § § 1 en 2,
is de accijns vorderbaar bij den uitslag van \'t gedistilleerd tot
binnetdandsch verbruik, doch hij wordt betaald ter plaatse van
bestemming, voor zoo ver daarop bij de volgende bepalingen van
dit hoofdstuk geen uitzonderingen gemaakt zijn. Ook bij uitslag
uit entrepot en bij invoer wordt de accijns betaald ter bestern-
mingsplaats, in \'t laatste geval een hoeveelheid van 15 liter
ad 50 % uitgezonderd (219).
Art. 85 § 1. Op aanvraag wordt vrijdom verleend van accijns
op gedistilleerd, bestemd om met houtgeest vermengd te worden
mits dit gedistilleerd een sterkte hebbe van minstens 85 °/o (220),
en op dat, bestemd voor azijnmakerijen en openbare rijks-provin-
ciale of gemeentelijke instellingen van onderwijs in de natuur-
kundige wetenschappen.
§ 2. De vereischte bepalingen, ter regeling van die vrij-
dommen zijn bij K. B. vastgesteld (221).
Art. 86. Onder de vereischte voorzieningen, bij K. B. vast-
gesteld, wordt:
a. den distillateur der 2e klasse, alsmede den grossier, bij
den uitvoer naar buiten \'s lands van zoele likeuren, bitters of
andere dergelijke geestrijke dranken, die zij vervaardigen met
veraccijnsd gedistilleerd, een tegemoetkoming verleend ter ver-
hectoliter voorhanden heeft, dan vervalt daardoor \'t karakter van groothan-
delaar niet, mits die toestand niet langer dan 14 dagen dure. Ingeval het
lager herhaaldelijk beneden dit minimum is, dan geeft de ontvanger geen
biljetten tot inslag meer af, (res 26 Decb. 1868 no. 174).
(218). De eenige voorwaarden van als handelaar in \'t groot erkend te wor-
den zijn dus: patentcering, het stellen van zekerheid en het hebben van een
lager van 15 hectoliter, behoudens evenwel de goedkeuring der bergplaats.
(219). Zie art. 4 vz. 1863, n». 76.
Waar hier en elders de uitdrukking: » .... liter ad 50%" wordt gebe-
zigd, bedoelen we daardoor: eeu hoeveelheid, die, na herleiding tot 50%,
. . . liter bedraagt.
(220). Zie vz. 1866, no. 148 art. 15, in verband met art. 2b vz. 1865,
n<>. 59.
(221). Die bepalingen zijn in dit werk afzonderlijk opgenomen onder «vrij-
domme»."
-ocr page 320-
300
goeding van den accijns op \'t gedistilleerd, tot de vervaardiging
dier dranken gebezigd, mits de uitvoer geschiede in een hoe-
veelheid van minstens 50 liter (222);
b.    den fabrikant van reukwaters teruggave verleend van den
accijns op \'t gedistilleerd, tot de vervaardiging van uitgevoerde
reukwaters gebezigd, mits de uitvoer geschiede in een hoeveel-
heid van minstens 50 liter ad 50%.
c.    (223).
K. B. van den 20«« April 1863 stbl. n°. 22 (vz. n°. 81).
Art. i. De tegemoetkoming wegens uitvoer van zoete fijne
likeuren
wordt verleend tot het bedrag van den accijns van ge-
distilleerd ad 46%, voor een hoeveelheid gelijk aan die der uitge-
voerde likeuren.
Als zoete fijne likeuren worden beschouwd, en als zoodanig
mogen alleen aangegeven worden, die, welke een alcohol-gehalte
hebben van minstens 30%, met zuivere suiker gezoet, door-
schijnend, op de gewone wijze in flesschen of kruiken (224) met
opschriften gebotteld zijn, en in kisten (225) verzonden wor-
den (226).
(222). Ongeacht de sterkte.
(223). Teruggave van accijns bij uitvoer van vernisten wordt uiet meer
verleend, (art. 39 vz. 1S66 u°. 148).
De reden er van is deze: voor de vervaardiging van vernissen wordt o. a. gebe-
zigd gedistilleerd, waarvoor, bij vermenging met houtgeest, vrijdom wordt toege-
kend. Er kan dus geen sprake zijn van teruggave omdat er niets voor is betaald.
(224). Kes. 15 Juni 1863, no. 74.
(225). Dus niet in manden ; (rcs. 15 Juni 1863, n°. 74).
(226). Het alcohol-gehalte van de fijne llollandsche likeuren kan geacht
worden te gaan tot 46 percent, en, in den regel, niet te dalen tot beuedeu
30 percent. Volgens art. 1 van het besluit zal de tegemoetkoming, ter
vergoeding van den accijns, voor die likeuren voortdurend, ongeacht de ware
sterkte,
naar een vast cijfer worden uitgekeerd, berekend als voor gedis-
tilleerd van 46 percent, en alzoo, by een accijns van / 53 per hectol. ge-
distilleerd ad 50 percent, tot een bedrag van f 48,76 per hectoliter likeur.
Er wordt dus een hoogere te gemoctkoming dan naar het gemiddeld alcohol-
gehalte der likeuren verleend, ten einde de fabrikant daarin tevens een ver-
goeding vindc voor den accijns op de suiker, tot het vervaardigen derlikeu-
ren gebezigd.
Is het behouden van een vast cijfer voor de genoemde tegemoetkoming
noodzakelijk, wegens de bezwaren die tegen het opnemen van de ware sterkte
van gebottelde fijne likeuren bestaan, bij het tweede lid van art. 1 zijn
echter de vereischtcn, waaraan de uit te voeren dranken moeten beantwoor-
den om als fijne likeuren beschouwd te worden, stelliger dan by de vroeger
bestaande wettelijke bepalingen omschreven, ten einde de misbruiken te kuu-
-ocr page 321-
301
Art. 2. Wegens andere likeuren, bitters en dergelijke ge-
distilleerde dranken, door distillateurs of grossiers uitgevoerd,
wordt de tegemoetkoming berekend naar de ware sterkte dier
dranken (227).
Art. 3. Wegens reukwaters, door reukwater-fabrikanten
uitgevoerd, wordt de ^teruggave berekend naar het ware alcohol-
gehalte.
De uittevoeren reukwaters mogen in geen grootere verhouding
dan van twee ten honderd van hun volumen met andere vluch-
tige zelfstandigheden dan alcohol en water vermengd zijn (228).
nen tegen gaan, welke beproefd zouden kunnen worden door andere soort-
gelijke, doch minder sterke, dranken als fijne likeuren aan te geven. Hierop
zullen de ambtenaren, met de verificatie belast, in verband met het bepaalde
bij het laatste lid van art. 4, met zorg behoorcn toe te zien; zonder nog-
tans het onderzoek van de ware sterkte te vorderen, bij verzendingen door
bekende likeurstokers, die niet van kwade praktijken verdacht worden, en
wanneer de dranken overigens de kenmerkende eigenschappen van fijne likeur
bezitten (vz. 1863, n«. 89).
(227). Vergelijk de res. 29 Juni 1863 no. 30.
Van de in art. 2 bedoelde andere dan gewone fijne likeuren, bitters en
andere dergelijke gedistilleerde dranken, moet de ware sterkte worden opgc-
nomen, volgens de voorschriften van de artt. 6—8 van het koninklijk be-
sluit van den 20 April 1863, (Stil. n°. 19, vz. 78) opgenomen in afdee-
ling V.
De belanghebbenden zullen óp de bepaling van art. 114 § 5 en van art.
116 der wet van den 20 Juni 1862 behooren opmerkzaam gemaakt te
worden, tengevolge waarvan zij verplicht zijn zelve de sterkte nauwkeurig
bij hunne aangiften op te geven, ten einde bij verschil boven de toegelaten
spelingen niet in overtreding te vallen. Op hun verzoek kunnen de ambte-
naren echter vooraf de sterkte opnemen, hetgeen niet belet dat, na bekomen
consent, de verificatie van het ter verzending aangeboden gedistilleerd op nieuw
moet geschieden; tenzij dat gedistilleerd, na het nemen der eerste proef,
reeds dadelijk door hen mocht verzegeld zijn (vz. 1863, n°. 89).
De teruggaven volgens art. 6 worden op den gewonen voet van de loo-
pende outvangsten wegens accijns op het gedistilleerd afgetrokken.
(228). Wegens de bijzondere wijze, waarop de reukv;aters in den regel
gebotteld en ingepakt worden, zal de verificatie daarvan het gevoegelijkst
in de fabrieken kunnen geschieden, waar de ambtenaren de gemiddelde
grootte van iedere soort van flesschen gemakkelijker en met minder be-
zwaar voor den fabrikant kunnen opnemen dan elders. Zij kunnen dan
van iedere soort van reukwaters, in den geest van het bepaalde bij
art. 114 § Ie der wet, eenige door hen te kiezen flesschen uitstorten en
goed onder elkander mengen, ten einde de sterkte daarvan op te nemen, op
gelijken voet als van gewoon gedistilleerd, daar de vlugtigc oliën, welke tot
het vervaardigen van reukwaters bij het gedistilleerd worden gevoegd, geen
-ocr page 322-
302
Art. 4. De uitvoer geschiedt op consent tot uitvoer n°. 9
lUDv, overeenkomstig hoofdstuk VIII der Alg. wet. Dit consent
wordt afgegeven ten kantore waar de accijns is betaald.
De aangifte moet volgens art. 87 der wet op \'t gedistilleerd
gedaan worden. Daarbij moeten worden overgelegd, accijnskwi-
tantiën ten name des aangevers, niet ouder zijnde dan zes
maanden.
Deze kwitantiën worden in \'t consent vermeld. De
ontvanger schrijft er de aangegeven hoeveelheden op af.
Voor de Jijne likeuren, bedoeld bij art. i, wordt de sterkte
steeds op 46% berekend , zonder dat die in de aangifte behoeft te
worden opgegeven, en, wordt op de hoeveelheid van zulke li-
keuren een verschil bevonden, dan kan de sterkte, voor de
toepassing van art. 114 § 5, of art. 116 der wet op \'t gedis-
tilleerd, zonder opneming, mede op 46% worden berekend.
Wordt echter, bij vermoeden van misbruik, tot de verificatie
der sterkte van dergelijke likeuren overgegaan en blijkt het dat
die sterkte beneden 30°/0 is, dan wordt de aangifte geacht in
strijd te zijn met de bepalingen van dit besluit en de aangever
krachtens art. 135 § 2 der wet bekeurd. Op gelijken voet wordt
gehandeld, indien de reukwaters, in strijd met de 2e zinsnede
van art. 3 zijn vermengd.
Art. 5. De uitvoer langs de rivieren en te lande mag alleen
geschieden langs de kantoren, in \'t bijzonder aangewezen voor
uitvoer van gedistilleerd onder afschrijving.
Dienonverminderd moet het gedistilleerd, op den voet van
dit besluit uit te voeren, in- of opgeladen, en, overeenkomstig
art. 68 der Alg. wet, geverifieerd worden op een der volgende
plaatsen, t. w. Amsterdam, enz. enz.
Op machtiging van de Inspecteurs kan de in- of oplading
en verificatie ook elders plaats hebben.
Art. 6. Nadat het consent gezuiverd is terugontvangen,
wordt de teruggave door den ontvanger uitbetaald.
nuemcnswaardigen invloed op de inzinking van den vochtweger uitoefenen.
Omdat reukwater van gemethyleerd gedistilleerd kan worden vervaardigd
en voor dit gedistilleerd vrijdom wordt verleend, is het noodig proeven te
nemen van minstens 8 deciliter, ten einde scheikundig te worden onderzocht,
(vz. 1863 n». 89, in verband met de res. 7 Maart 1867 n°. 97).
-ocr page 323-
303
Bij uitvoer langs de rivieren en te lande is art. 97 § 3 der
wet ook op deze documenten van toepassing.
B. Aangiften bij in- en uitslag.
Art. 87 § 1. De brander, distillateur of handelaar, die ge-
distilleerd verlangt uit te slaan f229), levert ten kantore een
onderteekende aangifte in , vermeldende:
a.  de plaats en dagteekening;
b.   den naam, het beroep en de woonplaats des aangevers;
c.   den naam, de ligging en, waar de ontvanger dit noodig
acht, de sectie en n°. der branderij, distilleerderij of bergplaats,
waaruit de uitslag zal geschieden;
d.     den naam, \'t beroep en de woonplaats van dengene, voor
wien het gedistilleerd bestemd is, behoudens \'t bepaalde bij §3;
e.  den naam, de ligging, de wijk en n°. van de bergplaats
of het ander pand, waarin de inslag zal geschieden, behoudens
\'t bepaalde bij §§ 2 en 3 (230);
/. de soort (231), de hoeveelheid en de sterkte van \'t gedistilleerd ;
g. het getal en de merken of n08. der fusten, kelders of
manden;
h. de namen van den vervoerder en van het vaar-of voertuig,
of wel een andere voldoende aanwijzing van het vervoermiddel,
ter beoordeeling van den ontvanger;
i. de opgave der bestemming, n. 1. om in te slaan met
dadelijke betaling van den accijns, met overschrijving van
crediet, enz.;
k. den te volgen weg, voor zoover die kan opgegeven worden ,
ter beoordeeling van den ontvanger; en
l. het tijdstip, waarop verlangd wordt dat de uitslag plaats
hebbe.
(229). Onverschillig met welke bestemming, \'t zij1 tot uitvoer, tot entre-
poseering, met overschrijving enz. enz.
(230). Bij uitslag met bestemming om in een andere gemeente met dade-
lijke betaling van accijns te worden ingeslagen, wordt deze opgave niet
vereischt (J 2).
Bij uitvoer wordt, in plaats der opgaven volgens de onderdeden d en e,
opgegeven \'t land van bestemming en de uiterste wacht, waarlangs de uitvoer
zal geschieden (§ 3).
(231). N. 1. jenever, brandewijn, moutwijn, enz. Is het gedistilleerd voor
azijnmakers bestemd, dan moet vermeld worden: ruwe of ongezuiverde monl-
wijn".
Evenwel kan door hen ook ruw of ongezuiverd gedistilleerd van an-
dere grondstof dan graan, worden ingeslagen; welk gedistilleerd als dan met
moutwijn wordt gelijk gesteld, (vz. 1864 n». 69, in verband met vz. 1866,
no. 103).
-ocr page 324-
304
§ 2 (232).
§ 3 (232).
§ 4. Wanneer de uitslag geschiedt met overschrijving van
crediet, of met bestemming tot inslag onder vrijdom (233),
en de plaats van bestemming behoort onder hetzelfde kantoor
van ontvang, wordt door den ontbieder een onderteekende ver-
klaring op de aangifte des afleveraars gesteld, of wel een
afzonderlijke verklaring van hem daaraan gehecht, ten blijke
dat hij de inslag overeenkomstig die aangifte verlangt te verrichten.
§ 5. Wanneer de plaats van bestemming niet behoort onder
hetzelfde kantoor van ontvang, worden de bepalingen van
\'t volgend artikel in acht genomen.
Art. 88 § 1. Hij, die gedistilleerd verlangt te ontbieden, met
overschrijving of met vrijdom van accijns, levert bij den ont-
vanger, onder wiens kantoor de inslag moet plaats hebben, een
onderteekende aangifte in, aanwijzende:
a.  plaats en dagteekening:
b.   naam, beroep en woonplaats des ontbieders;
c.  naam, ligging, wijk en n°. van de bergplaats of \'t ander
pand, waarin de inslag zal geschieden;
d.   soort (234) en hoeveelheid van het te ontbieden gedistil-
leerd, herleid tot öO^\'/q sterkte;
e.   naam van den afleveraar en van de gemeente, waar de
uitslag zal geschieden;
§ 2. In plaats van den naam des afleveraars kan de ontbieder
onder e, den naam van een makelaar of commissionair opgeven,
die alsdan den naam des afleveraars op het hierna vermelde
bewijs der aangifte moet inschrijven.
§ 3. De ontvanger geeft een bewijs af (235) van de ingeleverde
aangifte, ten einde aan den afleveraar , makelaar of commissionair
gezonden te worden. Bij overschrijving van crediet moet vooraf
borg zijn gesteld.
§ 4. De afleveraar levert bij zijn aangifte tot uitslag \'t voor-
(232). Opgenomen in aant. 230.
(233). Zie het besluit omtrent den vrijdom, art. 10R.
(234). Zie aaut. 231.
(235). Yoor overschrijving, model n°. 8 ace. en voor vrijdom, model
n». 21 ace.
Er worden geen duplicaten van opgezonden, \'t Bewijs n°. 8 dient om den
ontvanger ter plaatse van aflevering te machtigen tot de afgifte van ver-
voerbiljctteu, omdat de ontbieder borg heeft gefield en aan de overige voor-
waarden voor het genot van crediet heeft voldaan.
"t Bewijs n". 21 heeft dezelfde strekking omdat de ontbieder vrijdom
geniet en aan de voorwaarden voor den vrijdom heeft voldaan.
Zonder vertooning ven die bewijzen mag geen vervoerbiljet worden afge-
geven.
-ocr page 325-
305
melde bewijs in, op hetwelk de tot uitslag aangegeven hoeveelheid
gedistilleerd wordt afgeschreven, waarna het bewijs ten kantore
blijft berusten.
§ 5. Geene aangifte tot uitslag wordt aangenomen voor een
hoeveelheid gedistilleerd, waarvan de accijns meer bedraagt dan
die, waarvoor \'t bewijs is afgegeven.
§ 6. Het bewijs is slechts drie maanden, na de afgifte,
geldig. Op hetzelfde bewijs kunnen meer dan één aangifte
tot uitslag gedaan worden.
C. Uitslag met betaling van accijns.
Art. 89 § 1. Geen uitslag, met betaling van accijns, mag
geschieden in een mindere hoeveelheid dan van 150 liter ad
50% door een brander of distillateur, en van 15 liter ad 50%
door een handelaar (235a).
§ 2. De brander of distillateur kan echter mede hoeveelheden
van 15 tot 150 liter uitslaan, mits gelijktijdig zooveel uitslagen
•verricht worden, dat die tezamen minstens 150 liter; bedragen.
Art. 90 § 1. AVanneer uit- en inslag onder hetzelfde kantoor
plaats hebben, geeft de ontvanger, na gedane aangifte en
betaling van accijns, een kwitantie af (236), dienende om de
uitslag, het vervoer en den inslag te dekken, en vermeldende:
a. tot en met h; dezelfde opgaven als bij deze onderdeelen
van art. 87 zijn vermeld;
*. \'t bedrag van den betaalden accijns;
k. den te volgen weg;
l. het tijdstip van ingang;
m. den tijd voor het vervoer toegestaan, welke tijd voor
verschillende afstanden kan worden gesplitst;
n. of de afteekening der kwitantie door ambtenaren al dan
niet moet geschieden bij den uitslag, bij \'t vertrek uit de
gemeente, op de daartoe aan te wijzen posten onderweg en bij
den inslag.
§ 2. Bovendien geeft de ontvanger een dubbel van deze
kwitantie af, bevattende de onderdeelen a tot en met f, f enZ,
welk dubbel onder den afleveraar verblijft ter zijner verantwoording.
Art. 91 § 1. Wanneer uit- en inslag niet plaats hebben onder
(235°). Wet dit en de volgende miniiuums hebben de ambtenaren van de
actieve dienst uiets te maken. De ontvanger zorgt dat geen biljetten worden
afgegeven voor hoeveelheden beneden \'t minimum.
(236) Ook bij invoer van buitenlandsch gedistilleerd met dadelijke betaling,
wanneer de inslag plaats heeft onder \'t zelfde kantoor als dat waar de aan-
gitte volgens art. 120 der Alg. Wet geschiedt, (art. 4 § 2 vz. 1863 no. 76).
20
-ocr page 326-
306
hetzelfde kantoor van ontvang, geeft de ontvanger, op de
daartoe ingeleverde aangifte, een vervoerbiljet af (237), tot
dekking van den uitslag, het vervoer en den inslag, vermeldende:
a. tot en met i; dezelfde opgaven als bij deze onderdeelen
van art. 87 zijn vermeld;
k. tot en met n; dezelfde opgaven als bij deze onderdeelen
van \'t vorig artikel zijn vermeld;
o. of de inslag kan geschieden zonder voorafgaande afteekening
van \'t biljet, dan wel of daartoe, overeenkomstig § 4, vooraf,
door den ontvanger ter bestemmingsplaats , machtiging moet
verleend worden (238);
p. den tijd binnen welken \'t vervoerbiljet gezuiverd moet
zijn teruggekomen (230).
§ 2. De ontvanger geeft een dubbel van \'t vervoerbiljet af
aan den afleveraar, ter zijner verantwoording.
§ 3. De op \'t vervoerbiljet uitgeslagen hoeveelheid wordt op
de rekening afgeschreven.
§ 4. De ontvanger ter bestemmingsplaats verleent de bij
lit. o bedoelde machtiging niet, dan nadat ten zijnen kantore
door den ontbieder de accijns gestort of borg daarvoor gesteld
is (240).
Art. 92 § 1. De ontbieder bezorgt het vervoerbiljet, binnen
vier dagen na den inslag, bij den ontvanger. Wanneer echter
bij inslag een overmaat bevonden wordt, geschiedt die bezorging
dadelijk door de ambtenaren. In dit laatste geval is de ver-
voerder voor den accijns van de overmaat aansprakelijk, indien
de ontbieder aan het bepaalde bij § 2 niet voldoet (240).
§ 2. Behoudens het bepaalde bij art. 91 § 4, moet de accijns
door den ontbieder, binnen vier dagen na den inslag (241),
betaald worden van de hoeveelheid gedistilleerd, • welke op het
vervoerbiljet uitgeslagen is, en, ingeval van verificatie bij den
inslag, mede van de overmaat, die daarbij mocht bevonden worden.
(237). Model no. 9a ace.
(238). Ook van toepassing op den volgbrief voor buitenlandsch gedistil-
lecrd, waarvan de accijns elders dan ter losplaats wordt betaald, (vz. 1803
no. 76 art. 4 § 8).
(239). Die tijd wordt steeds op 42 dagen boven den vervoertijd bepaald,
(art. 281 der Alg. Wet, in verband met vz. 1867 n°. 49).
(240). Ook van toepassing op buitenlandsch gedistilleerd, (vz. 1863
n». 76 art. 4 § 3).
(241). In deze termijn is de Zondag mede begrepen , (res. 18 Decb. 1868
no. 39).
Na verloop van dezen termijn mag de accijns door den ontvanger ter be-
stemmingsplaats niet worden aangenomen, tenzij met vergunning van den
Prov. Inspecteur, ^z. 1863 n». 84 § 38).
-ocr page 327-
307
§ 3. De ontvanger geeft deswege een kwitantie af (242),
houdende dezelfde aanwijzingen als bij litt. a tot en met ƒ en t
van art. 90 zijn vermeld, benevens de omschrijvingen van
\'t vervoerbiljet, waarop zij is afgegeven.
§ 4. Hij maakt voorts melding van de veraccijnzing op
\'t vervoerbiljet en zendt dit terug naar \'t kantoor van afgifte (243).
§ 5. Wanneer \'t vervoerbiljet niet, binnen den bepaalden
tijd en voor de volle uitgeslagen hoeveelheid afgeteekend, ten
kantore van afgifte is terug ontvangen, wordt de accijns van
\'t uitgeslagen gedistilleerd van den afleveraar ingevorderd.
D. Uitslag met overschrijving van crediet.
Art. 93 § 1. Geen uitslag met overschrijving van crediet
mag geschieden in een mindere hoeveelheid dan van vijf hecto-
liter
ad 50%.
§ 2. In branderijen der tweede soort mag alleen gedistilleerd
uit branderijen van dezelfde soort worden ingeslagen.
Art. 94 § 1. Wanneer uit- en inslag onder hetzelfde kantoor
zullen plaats hebben, geeft de ontvanger, na aangifte, een ver-
voerbiljet af (244), ter dekking van den uitslag, het vervoer
en den inslag, houdende dezelfde aanwijzingen als bij litt. a
tot en met n en p van art. 91 zijn vermeld.
§ 2. Wanneer uit- en inslag niet onder hetzelfde kantoor
zullen plaats hebben, geeft de ontvanger, na gedane aangifte
door den afleveraar, een gelijk vervoerbiljet af, houdende tevens
de dagteekening en het nommer van het bij art. 88 voorge-
schreven bewijs.
§ 3. Ten aanzien) van de in dit artikel vermelde vervoerbiljetten
zijn de § § 2 en 3 van art. 91 en § 5 van art. 92 van toepassing.
Art. 95. § 1. Het vervoerbiljet wordt door de ambtenaren
dadelijk, of, wanneer, volgens art. 114 § lb, de verificatie bij
den inslag niet plaats heeft, door den ontbieder, binnen 24
uren na den inslag, bij den ontvanger bezorgd (245).
§ 2. De ontvanger debiteert den ontbieder voor de ingeslagen
hoeveelheid.
§ 3. De accijns van bij inslag bevonden ondermaat wordt
dadelijk van den ontbieder ingevorderd.
§ 4. Het vervoerbiljet wordt, na gezuiverd te zijn, naar het
kantoor van afgifte teruggezonden (24G).
(242). Model n<>. 7 ace.
(243). Zie omtrent de wijze van terugzending, vz. 1863 n<>. 166.
(244). Model n<>. 9b ace.
(245). Ook van toepassing op den volgbrief voor buitenlandsch gedistilleerd,
(vz. 1863 no. 70 art. 4 $ 4).
(246). Zie, omtrent de wijze van terugzending, vz. 1863 n<>. 166.
20*
-ocr page 328-
308
E. Uitslag met bestemming tot uitvoer
naar buiten \'s 1 a n d s.
Art. 96. Geen uitslag, met bestemming tot uitvoer, onder
afschrijving van accijns, mag geschieden in een mindere hoe-
veelheid dan van twee hectoliter ad 50% (247).
Art. 97 § 1. Langs de rivieren en te lande mag de uitvoer
alleen geschieden langs daartoe bij K. B bepaald aangewezen
kantoren (248).
§ 2. De Minister kan, in bijzondere gevallen, den uitvoer
langs andere kantoren toelaten.
§ 3. Bij uitvoer langs de rivieren en te lande (249), wordt
het consent tot uitvoer niet als behoorlijk afgeteekend beschouwd ,
tenzij het, onverminderd de verklaring der ambtenaren dat de
uitvoer langs het aangewezen kantoor binnen den bepaalden
tijd heeft plaats gehad, voorzien of vergezeld zij van een be-
wijs (250), dat de invoer en de aangifte in het nangrenzende
Rijk zijn geschied, ofwel, tenzij, ten genoegen van den ontvanger
die het consent heeft afgegeven , voldoende blijke, dat het ge-
distilleerd ter opgegeven bestemmingsplaats aangekomen is.
Art. 98. § 1. Art. 72 en art. 210 der Alg. wet worden, voor
zoo veel het gedistilleerd betreft, buiten gevolg gesteld, terwijl,
in de daarbij bedoelde gevallen (251), de § § 2 , 3 en 4 van dit
artikel en de art. 114, 115 en 116 der tegenwoordige wet worden
toegepast.
§ 2. De op een consent tot uitvoer uitgeslagen hoeveelheid
gedistilleerd wordt op de rekening des aflcveraars afgeschreven (252).
§ 3. Wanneer het consent niet binnen den bepaalden tijd en
behoorlijk afgeteekend ten kantore der afgifte is terugontvangen ,
wordt de accijns van het uitgeslagen gedistilleerd dadelijk van
den afleveraar ingevorderd.
§ 4. Wordt bij den uitvoer een ondermaat op de uitgeslagen
hoeveelheid geconstateerd, dan wordt van die ondermaat de
(247). Vz. 1863 no. 76 art. 7.
(248). Geschiedt de uitvoer langs andere kantoren, dan wordt natuurlijk
de afschrijving geweigerd.
(249). Dus niet bij uitvoer ter zee.
(250). Er kan genoegen worden genomen met elke verklaring van amhtc-
naren der belastingen in het aangrenzend Kijk, waaruit blijkt dat het gedis-
tilleerd daar is aangekomen en aangegeven, (vz. 1867 n°. 59).
(251). Die gevallen zijn, het niet of niet tijdig terugontvangen van het
gezuiverde consent tot uitvoer en het bevinden van ondermaat op ten uitvoer
aangegeven accijnsgoederen.
(252). De crediieeriug heeft dus dadelijk na verificatie bij uitslag plaats.
Komt het consent niet gezuiverd terug dan wordt § 8 toegepast.
-ocr page 329-
309
accijns ingevorderd van den afleveraar, dadelijk na het terug
ontvangen van \'t consent.
F. Uitslag met bestemming tot opslag in entrepot.
Art. 99. Geen uitslag met bestemming tot opslag in entrepot,
mag geschieden in een mindere hoeveelheid dan van twintig
hectoliter
ad 50% (253).
Art. 100 § 1. De ontvanger geeft, na aangifte, een vervoer-
biljet af (254), tot dekking van den uitslag, het vervoerenden
inslag, en houdende dezelfde aanwijzingen als bij litt a toten
met n en p van art. 91 zijn vermeld.
§ 2. Ten aanzien van dit vervoerbiljet zijn de § § 2 en 3
van art. 91 en § 5 van art. 92 van toepassing.
Art. 101 § 1. Het vervoerbiljet wordt door de ambtenaren
dadelijk na den opslag bij den entreposeur ingeleverd, die den
entrepositaris voor de ingeslagen hoeveelheid debiteert.
§ 2. De accijns van bij inslag bevonden ondermaat wordt
dadelijk van den entrepositaris ingevorderd door den ontvanger,
onder wiens kantoor het entrepot is gevestigd. Het dubbel der
kwitantie wordt bij den entreposeur ingeleverd.
§ 3. De entreposeur zuivert het vervoerbiljet en zendt het
terug naar het kantoor van afgifte (255).
G. Uitslag met bestemming om onder genot van
vrijdom van den accijns te worden ingeslagen.
Art. 102 § 1. Uitslag, vervoer en inslag van gedistilleerd,
bestemd om onder genot van vrijdom van accijns te worden
ingeslagen, geschieden op vervoerbiljet (25C), overeenkomstig
de ingevolge art. 85 vastgestelde bepalingen
§ 2. Ten aanzien van dit vervoerbiljet zijn art. 91 §§2 en
3, art. 92 § 5 en art. 95 § 3 van toepassing.
H. Afschrijvingen.
Art. 103 § 1. Op des branders rekening wordt ambtshalve
afschrijving verleend voor de hoeveelheid gedistilleerd , waarmede
(253). binnenlandsch gedistilleerd kan dus ook in entrepot worden op(?e-
alagen, even als buiienlandsch. Voor \'t laatste is echter het minimum be-
paald op licee hectoliter, (vz. 1865 n°. 59 art. 4).
(254). Model n«. 9>> ace.
(255). Zie, omtrent de wijze van terugzending, vz. 1863 n0. 166.
Art. 101 is ook van toepassing op volgbrieven tot entreposeering van bui-
tenlandsch gedistilleerd, (vz. 1863 n°. 76 art. 4 f 4).
(256). Model n». 9b ace.
-ocr page 330-
310
hij is gedebiteerd voor de ruwstooksels, welke wel aangegeven
doch, uithoofde van staking der werkzaamheden tengevolge van
een ontstaan ongemak aan de branderij of aan de werktuigen ,
niet verricht zijn, mits daarvan, overeenkomstig § 1 of § 4 van
art. 65 behoorlijk kennis zij gegeven (257).
§ 2. De afschrijving geschiedt op schriftelijke machtiging
van den Prov. Inspecteur. De brander, die zijne werkzaamheden
om andere, dan de in § 1 vermelde, redenen en na gedane aan-
gifte volgens art. 65 § 2, heeft moeten staken, moet zich tot
het bekomen van afschrijving tot den Prov. Inspecteur wenden.
I. Kortingen.
Art. 104 § 1. Bij de vereffening der rekening worden de
volgende kortingen verleend, voor zooveel die, volgens de uit-
komst der peiling, blijken noodig te zijn, als:
a.   aan den distillateur, vier ten honderd (258) op de hoeveel*
heid moutwijn, tot geen meerdere sterkte dan van 65°/0 inge-
slagen, die hij in zijne distilleerderij der 1e klasse overgehaald
en tot een sterkte van 85% of daarboven gebracht heeft;
b.  aan den distillateur, een korting van hoogstens l%°/0 op
de hoeveelheid moutwijn, die hij tot geen meerdere sterkte dan
van 65°/0 uit een branderij, hetzij rechtstreeks of over entrepot,
in zijne distilleerderij der le klasse heeft ingeslagen en waarop
hij de onder a vermelde korting niet geniet;
c.  aan den brander, die in zijn branderij tevens moutwijn
door overhaling zuivert of tot drank stookt, dezelfde kortingen
als onder a en b aan den distillateur zijn toegekend, doch
slechts op den moutwijn dien hij uit een andere branderij,
welke geen gemeenschap heeft met die, waarin de overhaling
geschiedt, hetzij rechtstreeks of over entrepot, heeft inge-
dagen
(259).
§ 2. De kortingen, volgens litt. b en c worden niet verleend
op den moutwijn, die herkomstig is uit een branderij, waarin
kortingen overeenkomstig lit. c genoten worden , of die, ofschoon
(257). Zie aant. 138.
(258). Vz. 1865, n«. 59 art. 3.
(259). De brander-distillateur geniet dus geen korting voor de overhaling
van den moutwijn, dien hij uit zijn eigen ruwstooksels heeft verkregen.
Een uitzondering op dien regel is gemaakt bij K. B. vz. 1866 n°. 10 art. 15,
ten aanzien der branderijen van de 3e soort 2e klasse (zie bladz. 296).
Het bedrag dezer kortingen wordt c. q. in het credit der rekening opgc-
nomen.
De korting, volgens art. 3 § 3, wordt echter toegekend door de ambte-
naren bij de opneming. Vergelijk, bij opnemingen, voorts art. 120.
-ocr page 331-
311
door een brander, welke geen kortingen geniet, afgeleverd, niet
uit zijne ruwstooksels verkregen, maar in zijne branderij pp
vervoerbiljet ingeslagen is.
§ 3. Bij K.B. kan den brander, die den onzuiveren moutwijn,
in een branderij der tweede soort uit de ruwstoking verkregen,
zonder dien in zijne branderij over te halen, ter verdere be-
werking naar zijne afzonderlijke distilleerderij der eerste klasse
overbrengt, daarop een zoodanige hoogere korting worden
verleend, als in verhouding tot het geleden wordende verlies
wordt noodig geacht.
§ 4. De volgens dit artikel toegekende kortingen worden
berekend over de hoeveelheid moutwijn, welke bewerkt is ge-
durende het tijdvak waarover de peiling loopt.
Over de hoeveelheid, welke tijdens de peiling nog onverwerkt
voorhanden is, worden de kortingen bij een volgende peiling
in aanmerking genomen, behoudens het bepaalde bij art. 119 § 2.
K. Ondermaat.
Art. 105 § 1. De accijns van bij peiling bevonden ondermaat
wordt dadelijk ingevorderd (260).
§ 2. Na betaling van accijns, geeft de ontvanger een kwitantie
af (261), zonder dubbel, inhoudende dezelfde aanwijzingen als
bij litt. a, b, / en i van art. 90 zijn vermeld; alsmede ver-
melding van de branderij, distilleerderij of bergplaats, waarin ,
en de dagteekening, waarop de ondermaat is bevonden geworden.
L. Afsluiting der rekening; overbrenging
van het saldo.
Art. 106 § 1. De brander, distillateur of handelaar is ge-
houden om jaarlijks, in Januari, zijne rekening met den ontvanger
te vereffenen en de afsluiting mede te teekenen.
§ 2. De vereffening der rekening kan ook tusschentijds, op
verlangen, hetzij van den ontvanger, hetzij van den belangheb-
bende, geschieden, en moet steeds plaats hebben binnen twee
dagen
na elke gedane peiling, binnen welken tijd de belang-
hebbende gehouden is zich ten kantore te vervoegen om de
afsluiting mede te teekenen (262).
§ 3. Ingeval de belanghebbende in gebreke blijft om te
voldoen aan de verplichting, hem bij § 1 of 2 opgelegd, wordt de
rekening door den ontvanger eenzijdig opgemaakt en gesloten,
(260). De overmaat wordt in \'t debet der rekening opgenomen.
(261). N». 7 ace.
(262). Bij verzuim wordt § 3 toegepast.
-ocr page 332-
312
zonder dat de belanghebbende tegen de uitkomst in verzet kan
komen. De ontvanger geeft dan schriftelijk kennis van de
uitkomst der afsluiting (263).
§ 4. De belanghebbende kan zich echter, binnen drie maan-
den
na de ontvangst der kennisgeving, onder overlegging van
de bewijzen, tot den Minister wenden met verzoek om herstel
van begane abuizen (264).
VII.
Entrepot.
Art. 107 § 1. Binnen- en buitenlandsch gedistilleerd mag in
hetzelfde particulier of in dezelfde bergplaats van publiek en-
trepót worden gelegd.
Wanneer van het buitenlandsch gedistilleerd, vóór den opslag ,
de invoerrechten zijn betaald, dan wordt al het gedistilleerd als
binnenlandsch beschouwd. Zijn die rechten niet voor den opslag
betaald, dan wordt al het gedistilleerd, als buitenlandsch be-
schouwd (265).
§ 2. De entrepositaris kan het in entrepot neder gelegd ge-
distilleerd naar goedvinden oversteken, versnijden en verlengen.
Hij mag daarbij echter geene zelfstandigheden gebruiken , die het
opnemen van de sterkte door den vochtweger kunnen verhin-
deren (266).
§ 3. Het gedistilleerd kan gedurende een onbeperkten tijd in
entrepot verblijven, behoudens het bepaalde bij art. 103 der
Alg. wet (267).
(268). Voor deze kennisgeving wordt gebezigd het model no. 18 aec.
(264). Welk verschil bestaat er tusschen deze reclame en het verzet be-
doeld bij § 3?
Zie voorts, omtrent de afsluiting, vz. 1864 n°. 22.
(265). Vz. 1863 no. 76 art. 3 $ 2, in verband met vz. 1865 n». 69 art. 6.
Uit de bepaling van alinea 3 volgt o. a. dat, in het daarbij bedoelde ge-
val, van al het in entrepot aanwezige gedistilleerd, behalve accijns, invoerrechten
moeten worden betaald.
Dit zou zeer nadeelig voor deu handelaar zijn. \'t Is dus raadzaam voor
hem om vóór den opslag het recht te betalen of wel het buitenlandsch ge-
distilleerd in een afzonderlijk particulier entrepot of in een afzonderlijke
bergplaats van publiek entrepot op te slaan.
(266). Ook van toepassing op buitenlandsch gedistilleerd, (vz. 1865 n0. 59
»rt. 5).
(267). De termijn van entreposeering, omschreven bij art 88 der Alg.
Wet, is dus niet van toepassing op gedistilleerd; zoo min op huiten- als op
binnenlandsch, (vz. 1865 no. 59 art. 5).
-ocr page 333-
313
Art. 108. De entrepótrekening wordt aangezuiverd door :
a.     overdracht in hetzelfde entrepot aan een ander;
b.     uitslag uit het eene entrepot naar het andere;
c.     uitslag met betaling van accijns, of om elders te worden
veraccijnsd;
d.    uitslag met bestemming tot inslag op doorloopend crediet ;
e.    uitslag met bestemming tot uitvoer voor handel (268) naar
buiten \'s lands;
/. uitslag met bestemming om onder genot van vrijdom van
accijns te worden opgeslagen;
g. kortingen volgens art. HO;
h. bij aanpeil bevonden ondermaten, nadat, voor zoo veel
het particulier entrepot betreft, (269) de accijns daarvan be-
taald is;
i. het op nieuwe rekening over te brengen saldo.
Art. 109 § 1. Geen overdracht of uitslag, volgens litt. a,b, c, d
of f
van art. "108, mag geschieden in een mindere hoeveelheid
dan van 20 hectoliter ad 50%, tenzij van een restantpartij. Bij
uitslag volgens lit. e is het minimum 2 hectoliter ad 50% (270).
§ 2. Bij de uitslagen, volgens litt. 6 tot en met ƒ van art.
108, worden dezelfde bepalingen in acht genomen als voor de
gelijksoortige uitslagen uit een branderij, distilleerden] der
eerste klasse of bergplaats zijn vastgesteld bij de art. 87 , 88,
90, 91, 92, 94, 95, 97, 98, 100, 101 en 102 (271).
§ 3. Geen vervoerbiljet of consent tot uitvoer wordt aan den
entrepositaris afgegeven, dan nadat door hem , ten genoegen van
den ontvanger, borg is gesteld voor het bedrag van den accijns
van het tot uitslag aangegeven gedistilleerd.
§ 4. De bepalingen van art. 84 § § 1 en 2 zijn op den en-
trepositaris toepasselijk (272).
(268). Uitvoer met vreemde oorlogschepeu kan beschouwd worden als uit-
voer voor handel, (res. 25 Mei 1864 n°. 200).
(269). Van ondermaat in publiek entrepot behoeft geen accijns te worden
betaald, (art. 97 Alg. Wet).
(270). Art. 108 en 109 zijn niet toepasselijk op gedistilleerd dat als
buitenlandsch gedistilleerd moet worden beschouwd.
Voor dat gedistilleerd geschiedt de aanzuivering overeenkomstig hoofdstuk
XI van de Alg. Wet, in verband met art 7 der wet van 1863 vz. n°. 76
en art. 4 der wet van 1865 vz. no. 59. Opslag, overdracht en uitslag van
dat gedistilleerd geschiedt dus in hoeveelheden van minsteus 2 hectoliter ad 50 °/0.
(271). Voor binnenlandsch gedistilleerd geschieden die uitslagen dus op
vervoerbiljet n°. 9h ace, doch voor buitenlandsch gedistilleerd op dezelfde
documenten als voor andere accijnsgoedcreu.
(272). Hij is dus aansprakelijk voor den accijns van het uitgeslagen ge-
distüleerd.
-ocr page 334-
314
Art. HO. Bij de vereffening der rekening Yan het particulier
entrepot wordt een korting verleend voor verlies en inteering
van hoogstens 1% in de drie maanden, voor zoo ver die volgens
de uitkomst der peiling blijkt noodig te zijn (273).
V11I.
Vervoer van gedistilleerd, verificatie bij uitslag, gedurende
het vervoer en bij inslag.
Art. Hl § 1. Behalve het voorgeschrevene bij de twee vorige
hoofdstukken, zijn op het vervoer van gedistilleerd en de veri-
ficatie bij den uitslag, gedurende het vervoer en bij den inslag ,
de volgende bepalingen van toepassing.
§ 2. Geen gedistilleerd, onverschillig in welke hoeveelheid,
mag uit een branderij, distilleerderij der eerste klasse of berg-
plaats, of uit de panden of van de erven , welke daartoe be-
hooren of daarmede gemeenschap hebben, worden uitgeslagen of
aldaar ingeslagen , tenzij gedekt door het vereischte document (274).
§ 3. Uit- of inslag uit of in een distilleerderij der tweede
klasse, grossierderij of een ander, niet in § 2 vermeld pand,
mag in hoeveelheden van boven één liter niet geschieden, tenzij
gedekt door het vereischte document (275).
Vervoer van gedistilleerd mag niet geschieden , tenzij gedekt
door het vereischte document (276), behoudens de navolgende
uitzonderingen:
(273). Deze korting kan ook toegepast worden voor Y3 0/„ per maand,
(vz. 1840 no. 35).
Voor publiek entrepot komt geen korting te pas, omdat slechts de uitge-
slogen hoeveelheden behoeven verantwoord te worden, (art. 97 Alg. AVet.)
De korting wordt ook toegepast voor gedistilleerd dat als buitenlandsc/i
moet worden beschouwd, (vz. 1865 n°. 59 art. 5).
(274). By art. 115 en 116 zijn de gevallen opgegeven, waarin het docu-
ment niet geldig is.
Uit- of inslag, zonder \'t vereischte document, is strafbaar volgens art. 133 § 22.
(275). D. i. door een vervoerbiljet n°. 9a, een accijnskwitantie n°. 7 of
een geldbiljet n°. 10a ace.
Bij uitslag is het steeds eeu geleibiljet.
Deze bepaling is ook van toepassing op de linie, (zie $ 5).
Bij art. 115 en 116 zijn de gevallen opgegeven, waarin het document
niet geldig is.
l\'it- of inslag, zonder document, is strafbaar volgeus art. 133 $ 23 of § 25.
(276). Onwettige vervoer is strafbaar volgens art. 133 § 25, doch, wan-
neer zoodanige vervoer op de le linie aau de landzijde plaats heeft, is de
straf van art. 219 en 205 Alg. Wet van toepassing , in verband met art.
10 , wet van 1870 n<\\ 61.
-ocr page 335-
315
o. zonder document kan, op de bij K.B. daarvoor aangewezen
gedeelten van de le en 2e linie, vervoerd worden een hoe-
veelheid van % liter ad 50%. Geschiedt het vervoer daar
door personen beneden 16 jaar oud, dan moet elke hoeveelheid,
hoe gering ook , gedekt zijn.
Het gedistilleerd dat door zoodanige personen, ongedekt, op de
aangewezen gedeelten der linie vervoerd wordt, kan met de
flesschen of andere emballage aangehaald en, voor zoover het
volumen minder dan 5 liter bedraagt, zonder rechtsvervolging
vernietigd worden (277).
b. Op de niet bij lit. a bedoelde gedeelten der linie en op
het vrij territoir kan, zonder document, vervoerd worden een
hoeveelheid van één liter, wanneer de sterkte 50°/0 of minder
bedraagt. Is de sterkte hooger dan 50% dan kan de vrijstelling
van document slechts worden toegepast op een hoeveelheid, die,
na herleiding tot 50%, niet meer dan één liter bedraagt (278).
§ 4. Van het bepaalde bij § 3 zijn uitgezonderd reukwaters,
vernis en andere bij art. 2b bedoelde vloeistoffen (voor zooveel
betreft den uitslag, het vervoer en den inslag binnen dezelfde
gemeente (279),) in een hoeveelheid van boven één tot beneden
vijf liter (280), onder de navolgende voorwaarden:
a.  dat op de kist, de mand of het pak, waarin de verzending
geschiedt, of op het daaraan gehecht adres, een duidelijk op-
schrift gesteld zij, houdende de woorden »Geestrijke vloeistof\';
b.  dat de namen en woonplaats des afzenders en des ontbie-
ders op het adres vermeld zijn; en
c.  dat de flesschen of kruiken van opschriften voorzien zijn,
waarin de soort der vloeistof vermeld is.
De bij deze paragraaph toegelaten uitzondering vervalt, wanneer
de opgaaf van den afzender, van den ontbieder of van de soort
der vloeistof onjuist is.
§ 5. De §§ 3 en 4 zijn, in zoover met wijziging van de
art. 166 en 187 der Alg. Wet, mede van toepassing op de le
en 2» linie (281).
(277). Wet van 1870, vz. n». 61, art. 9.
(278). Wet van 1865, vz. no. 59, art. 7.
(279). Vergelijk vz. 1865 no. 59, art. 7 alinea 2.
(280). Ongeacht de sterkte.
(281). Op uitslag en inslag zijn. dus dezelfde bepalingen van toepassing
(wat de hoeveelheden betreft, die vrij vervoerd kunnen worden) op en buiten de
linie, en wel die van deze wet.
Ook ten aanzien van het vervoer gelden op en buiten de linie dezelfde
bepalingen van hoeveelheid; met deze uitzondering alleen, dat op die ge-
deelten der le en 2e linie, welke daarvoor bepaald zijn aangewezen, de wet
van 1870 vz. n». 61 art. 9 wordt toegepast (zie § 8* hierboven).
-ocr page 336-
316
Art. -H2 § 1. Tot uitslag, vervoer en inslag van reeds ver-
accijnsd gedistilleerd, boven de vrijgestelde hoeveelheid, wordt
een geleibiljet (282) vereischt.
§ 2. Het geleibiljet moet aanwijzen:
0.  de plaats en dagteekening der afgifte;
b.   den naam, het beroep, en de woonplaats des verzenders;
c.   den naam, de ligging, de wijk of sectie en het n°. van
de distilleerderij der tweede klasse, grossierderij, slijterij of
het ander pand, waaruit de uitslag zal geschieden;
d.  den naam, het beroep en de woonplaats van dengene, voor
wien het gedistilleerd bestemd is;
e.  de soort, de hoeveelheid en de sterkte van het gedistilleerd;
f.   Het getal, de merken of nommers der fusten, kelders
of manden;
g.   den naam des vervoerders en de aanwijzing van het middel
van vervoer;
h. den te volgen weg;
f. het tijdstip van ingang:
k, den tijd voor het vervoer toegestaan; welke tijd derwijze kan
worden gesplitst, dat het vervoer tot op zekere afstanden, binnen
den daarvoor afzonderlijk aangewezen tijd, moet volbracht zijn;
1.   of de afteekening van het geleibiljet door ambtenaren al
dan niet moet geschieden bij den uitslag, bij het vertrek uit de
gemeente, op de daartoe aan te wijzen posten onder weg, en
bij den inslag.
Art. 113 § 1. Het geleibiljet wordt ten kantore des ontvan-
gers aangevraagd, met overlegging van een accijns-kwitantie,
een geleibiljet of een peil-bewijs (283), waarop de ontvanger
het tot uitslag aangegeven gedistilleerd afschrijft.
§ 2. Geen geleibiljet wordt afgegeven :
«. wanneer hij, die het aanvraagt, overeenkomstig afdeeling
B van het volgende hoofdstuk, aan de peiling onderworpen is:
op de kwitantiën, geleibiljetten of peilbewijzen, bedoeld bij § 2
van art. 124 (284);
Ten slotte zij opgemerkt, dat bij ongedekte vervoeren nederlage op de 1«
linie aan de landzijde, het gedistilleerd als lidtenlandsch beschouwd wordt en op
zoodanige vervoer en nederlage de straffen van de Alg. Wet van toepassing zijn.
(Vergelijk vz. 1803 n°. 85 pag. 3 en het opstel, van den schrijver dezes,
in \'t jaarboekje van 1*66).
                  ,
(282). Model n». 10» ace.
(283). Op een vervoerbiljet kan men dus geen geleibiljet afgeven , (vz.
1807 no. 60).
(284). Dit zijn de zoodanige die volgens art. 115 § 1 niet geldig zijn,
of die ouder zijn dan e\'én maand en die. waarop de inslag moest zijn ge-
schied, vroeger dan de laatste peiling.
-ocr page 337-
317
6. wanneer hij, die het aanvraagt, niet aan de voormelde
peiling onderworpen is: op de kwitantiën of geleibiljetten, val-
lende onder art. 115 § 1 , of die ouder zijn dan zes maanden
na de afgifte, welke tijd echter, mits vóór zijn afloop, door
den ontvanger kan worden verlengd (285).
§ 3. De controleur is bevoegd om, in geval van overlijden of
bij verhuizing of opbreking van het huisgezin van de zoodanigen ,
die niet aan peiling onderworpen zijn, de afgifte van een gelei-
biljet , bij ontstentenis van een behoorlijk bewijs van wettigen
inslag, toe te laten, mits van de herkomst van het gedistilleerd
op voldoende wijze blijke.
Art. 114 § 1. De ambtenaren zijn bevoegd om, bij eiken uit-
of inslag de visitatie of verificatie te verrichten. In het bijzon-
der wordt bepaald dat er steeds verificatie moet plaats hebben :
a.   bij uitslag van gedistilleerd, met overschrijving van crediet,
met bestemming tot uitvoer, tot opslag in entrepot of tot
inslag onder vrijdom (280);
b.  bij inslag van gedistilleerd, met overschrij\\ing van crediet,
in entrepot of ondervrijdom, tenzij, ingeval van inslag met over-
schrijving, door den ontvanger, onder wiens kantoor die moet
plaats hebben, bij aanteekening op het vervoerbiljet is toege-
staan om den inslag zonder voorafgaande verificatie te doen, in
welk geval de belanghebbende, nadat de inslag is geschied , des-
wege een onderteekende verklaring op \'t biljet stelt (287);
c.  wanneer die op het betrekkelijk document is voorgeschreven
Voorts wordt bepaald :
d.    dat, in het geval voorzien bij art. 91 § 4, het gedis-
tilleerd ter bestemmingsplaats niet mag worden gelost, of,
wanneer het vervoer met openbare vervoermiddelen geschiedt,
niet verder mag worden vervoerd dan op de gewone los- of
ligplaats, dan nadat de bij genoemde paragraaph bedoelde mach-
tiging op \'t biljet is gesteld;
e.  dat bij uitslag en vervoer van gedistilleerd op flesschen of
kruiken in kelders, minstens \'/» of hoogstens i/K gedeelte van
(285). Ofschoon de neerhigdoenden in gedistilleerd op de le en 2e linie,
volgens art. 187 sub 4« der Alg. Wet, aan peiling zijn onderworpen, zijn
toch de kwitantiën enz. daar zes maanden geldig; omdat de geldigheid dier
documenten alleen dan slechts éin maand duurt, wanneer de neeringdoende,
overeenkomstig afdeeliny B van hoofdstuk IX der wel op het gedistilleerd,
aan peiling onderworpen is.
(286). In één woord, wanneer de uitslag geschiedt op een vervoerbiljet
n">. 9h ace. of op een conseut tot uitvoer.
(287). Het toelaten van inslag, zonder verificatie, moet alzoo plaats heb-
hebben met toestemming van den ontbieder, daar deze anders de ondertee-
kende verklaring zou kunnen weigeren.
#
-ocr page 338-
318
de partij, door de ambtenaren te kiezen, aan de verificatie
wordt onderworpen, met dat gevolg, dat de hoeveelheid en
sterkte der geheele partij naar de uitkomst dier verificatie wordt
berekend (288).
§ 2. De brander, distillateur, handelaar of ander belangheb-
bende is gehouden om, wanneer de verificatie bij den uit- of
inslag moet geschieden, den ambtenaren de op te nemen partij
of partijen gedistilleerd, afgescheiden van andere, aan te wijzen.
Bij gebreke daarvan wordt de afteekening van het document
geweigerd (289).
§ 3. Na de verificatie , stellen de ambtenaren op het document
en op het dubbel een verklaring nopens hunne bevinding. Zij
vermelden daarin bij den uitslag, behalve de bevonden hoeveel-
heid en sterkte, ook het wan der fusten, de werkelijke inzin-
king des vochtwegers en den warmtegraad (290). Bij den
inslag teekenen zij het document voor conform af, wanneer
geen grooter verschil bestaat dan van één ten honderd op de her-
leide hoeveelheid tot de sterkte van 50% (291).
§ 4. Wanneer bij uitslag van gedistilleerd, op vervoerbiljet
of consent tot uitvoer, een verschil bestaat tusschen de bevon-
den hoeveelheid en die in het document vermeld, beide na
herleiding tot 50°/0, geven de ambtenaren daarvan schriftelijk
kennis (292) aan den ontvanger of entreposeur, ten einde hij
de crediteering dien overeenkomstig wijzige.
§ 5 (293).
(288). De ambtenaren kunnen volstaan met in de hier bepaalde verhou-
ding, een getal kelders uit te kiezen en, bij bevinding dat deze kelders een
gelijk getal flesschen of kruiken van gelijke grootte bevatten, den inhoud
van twee of drie üesschen of kruiken, uit elke dier kelders, door weging
en meting op te nemen; doch, indien er volgens de uitkomst dier opneming
termen bestaan tot bekeuring, moet de verificatie verder worden uitgestrekt
tot al de flesschen of kruiken, die zich in de uitgekozen kelders bevinden.
(Kes. 6 Juni 1863 no. 88).
(289). Wat is van die weigering het gevolg?
(2\'JO). Deze aanteckeningen zijn noodig, omdat bij een latere verificatie
het gedistilleerd een andere temperatuur kan hebben en er dus een over- of
ondermaat zou kunnen worden geconstateerd , die slechts een gevolg is van
de temperatuurs-verandering.
Bij zoodanige latere verificatie moet derhalve op die aanteekeningen wor-
den gelet en c. q §§ 45—47 van het voorwoord der sterktetafels worden
toegepast.
(2\'J1). De afteekening voor conform mag alleen in het hierbedoelde geval
plaats hebben. In alle andere gevallen wordt de werkelijke hoeveelheid en
sterkte vermeld.
(292). Bij model nf\'. 15» ace.
(293). Zie den staat achter dit hoofdstuk.
-ocr page 339-
319
Art. 115 § i. Documenten tot uitslag, vervoer en inslag
zijn niet geldig, wanneer de daarin of in art. 114 § 1d of§ 3,
voorgeschreven afteekeningen niet zijn geschied of wanneer de
tijd, welke voor eenigen bepaalden afstand afzonderlijk in het
document is aangewezen, niet in acht genomen is (294). j
§ 2. De documenten moeten, om geldig te zijn, steeds bij
het uitgeslagen, vervoerd of ingeslagen wordende gedistilleerd
aanwezig zijn en den ambtenaren op hunne eerste aanvraag
worden^vertoond (295).
§ 3. De vervoerder is gehouden om, bij het aanbieden van
een document ter afteekening, den ambtenaren het gedistilleerd
op hunne aanvraag ter visitatie of verificatie te vertoonen (296).
Wanneer hij gedistilleerd, bestemd tot uitvoer naar buiten-
\'s lands , in- of opgeladen en de vereischte verklaring deswege
onderteekend heeft, is hij ten alten tijde, tot na bewezen over-
lading of uitvoer, tot dat vertoonen gehouden (297).
Art. 116 § 1. (298).
§ 2. (298).
Art. 117 § 1. Op de fusten, waarin het gedistilleerd uit een
branderij , distilleerderij der eerste klasse of bergplaats , of uit
een entrepot wordt uitgeslagen , moet zijn ingesneden, ingebrand
of in olieverw gesteld : een merk of nommer en de inhoudsruimte.
Er bestaat overtreding indien, bij de verificatie bij den uitslag,
een grooter verschil dan van één ten honderd op de aldus ge-
merkte inhoudsruimte bevonden wordt (299).
§ 2. Wanneer bij uitslag, vervoer of inslag een der tegenwoordig
zijnde ambtenaren geen genoegen neemt rnet de gemerkte in-
(294). In zoodanig geval worden dus de straffen van art. 133 § 28 of
25 toegepast.
(295). Bij overtreding zijn dus de straffen van art. 133 § 22 of 25 van
toepassing.
(290). Bij verzuim is de straf van art. 133 § 27 van toepassing, c. q.
in verband met art. 11 der wet van 1865 vü. n°. 59.
(297). De hier bedoelde verklaring is die, voorgeschreven bij art. 69 der
. Alg. Wet.
(298). Zie den staat achter dit hoofdstuk.
(299). Bij verzuim is art. 133 § 28 van toepassing.
Deze bepaling is niet van toepassing op buitenlamlsch gedistilleerd, zoo
lang het onverwerkt in dezelfde fusten blijft, (vz. 1863\'n<>. 76 art. 6 $ 1).
Wanneer bij fusten van geen grootere inhoudsruimte dan van 100 liter
een verschil van enkele deciliters wordt bevonden, al mocht dit verschil dan
cjk meer dan 1 °/0 bedragen, is het niet de bedoeling dat deswege bukeu-
ring zal worden ingesteld, tenzij zoodanig verschil telkens en geregeld mocht
terugkeeren, tot nadeel van de Administratie, en dus aan opzet tot outdui-
king doen denken. (Res. 29 Juni 1863 no. 29).
-ocr page 340-
320
houdsruinrte, of wanneer de belanghebbende geen genoegen neemt
met den bij roeiing of peiling bevonden inhoud van fusten,
geschiedt het bepalen van den inhoud door opneming van het
gedistilleerd bij de maat of door waterijking van de fusten.
§ 3. Wanneer de bedoelde opneming bij de maat, bij uitslag
uit een branderij, distilleerderij, bergplaats, grossierderij, slij-
terij of uit een entrepot, of wel bij den inslag in die panden
wordt gevorderd, is de belanghebbende gehouden om het noodige
vaatwerk tot overstorting van het gedistilleerd te verschaffen (300).
(300). Bij weigering is art. 133 § 32 van toepassing.
Het bereiken van het doel van dit artikel — het verkrijgen van cerlijk-
heid in de ritsmerken — moeten de ambtenaren trachten te bevorderen, met
zoo min belemmering voor den handel als mogelijk is. Tot dit einde wordt
hun aanbevolen, om bij icderen brander en distillateur, van tijd tot tijd, bij
gelegenheid dat zij de fabrieken bezoeken, maar steeds onverwachts, wanneer
fusten moeten gevuld of geledigd worden, hetzij bij vulling of bij aftapping,
de inhoudsruimte met de maat proefsgewijze op te nemen, indien namelijk
de fabrikanten hen hiertoe in de gelegenheid willen stellen en daarbij eene
behulpzame hand doen verlecncn. Wordt bij deze opnemingen bevonden, dat
de ritsmerken der fusten, die moeten gevuld of die ingeslagen worden, in
den regel juist zijn, dan behoeven de betrokken fabrikanten, anders dan bij
merkbare verschillen tnsschen de ritsmerken en de roeiing, met de formeele
vcrificatiën bij den uitslag, bij dit artikel toegelaten. niet te worden bemoeije-
lijkt. Weigert echter een fabrikant om tot deze proefopnemingen mede te
werken, of worden bij herhaling grootere verschillen dan de toegelaten spe-
ling op zijne fusten bevonden , hetzij in zijne fabriek, hetzij elders, dan be-
lioort dit artikel te worden toegepast.
De controleurs stellen elkander onderling rechtstreeks in kennis met ver-
schillen , welke in hunne controles bevonden worden op fusten van elders
gevestigde fabrikanten , (vz. 1863 n». 84 § 48).
-ocr page 341-
321
tcu tol
rbiljetl
tiën
ijetten
il!
vermat
it tot
rbiljet
onsen
ervoe
witan
elcibi
W
O

-
t.
P
O
crvoc:
O
>
ut -
as
w
>
S 3"
£> "*•?;?
=1 & M
Ü
III t
I
Eb £=?
21
-ocr page 342-
322
IX.
Peilingen.
A. In branderijen, distilleer der ij en der eerste
klasse en bergplaatsen.
Art. 118 § 1. De ambtenaren zijn bevoegd, mits daartoe door
den ontvanger of een hoogeren ambtenaar gemachtigd, om het
gedistilleerd in een branderij , distilleerderij der eerste klasse of
bergplaats voorhanden, aan te peilen (303).
§ 2. Zij maken van hunne bevinding een relaas of peilbewijs
op, hetwelk bij den ontvanger ingeleverd wordt, nadat de be-
langhebbende tot de mede teekening uitgenoodigd en hem een
afschrift uitgereikt is.
§ 3. Er bestaat overtreding, indien op de hoeveelheid, welke
volgens de rekening behoort aanwezig te zijn, een grooter ver-
schil in over- of ondermaat bevonden wordt (304),
In een branderij der eerste klasse van de eerste soort:
a.     dan van 7%°/0 wegens het uit de ruwstooksels verkregen
gedistilleerd; en
b.     dan van 5% wegens het saldo der laatste afsluiting en
het van elders ingeslagen gedistilleerd.
wegens het geringe cijfer der geheele hoeveelheid, meer dan 1% bedragen,
dan is het niet de bedoeling dat deswege bekeuring zal worden ingesteld:
tenzij zoodanige verschillen, in het nadeel der Administratie, telkens en ge-
regeld mochten terugkecren en dus aan opzet tot ontduiking doen denken.
(Rcs. 29 Juni 1863 n°. 29).
Ue spelingen moeten berekend worden over de geheele hoeveelheid van
alle sterkten tezamen, in het document vermeld. (Res. 9 Octb. 1863
n", 31. (R en A).
In geval evenwel verschillende partijen op fust en op fiesschen in ée\'n
vervoerbiljet of consent tot uitvoer begrepen zijn, kan voor de toepassing
van art 114 § 5, in verband met art. 133 \\ 24, de hoeveelheid gedistil-
leerd niet anders beschouwd worden dan als uit twee partijen te bestaan,
u. 1. uit gedistilleerd op fust en uit gedistilleerd op fiesschen. (Rcs. 18
Novb. 1863 n<>. 13 ace.)
(302). Op de spelingen volgens art. 116 § 2 is de vorige noot in zijn
geheel van toepassing,
(303). De peiling wordt toegepast op onverwachte tijdstippen en dus niet
altijd juist in Januari. Een tusschentijdsche peiling nu en dan is zeer doel-
matig.
Waarvoor dient de peiling?
Achter deze wet zijn verschillende voorbeelden van berekening bij peilingen
opgenomen.
Zie, omtrent peiling bij neeringdoenden in veraccijnsil gedistilleerd afdeeling B
van dit hoofdstuk.
l304). Op die overtreding is de straf van art. 133 § 29 van toepassing.
-ocr page 343-
323
In de overige branderijen:
a.    dan van 10% wegens het uit de ruwstooksels verkregen
gedistilleerd; en
b.    dan van 5% wegens het saldo der laatste afsluiting en
het van elders ingeslagen gedistilleerd (305).
In een distilleerden] der eerste klasse: dan van 5°/o.
In een bergplaats: dan van 3%.
§ 4. De voormelde spelingen worden berekend over het debet
der rekening sedert de laatste peiling. Voor zoo veel de loo-
pende aangifte tot stoken van een brander betreft, wordt dit
debet niet verder genomen dan voor de ruwstooksels, welke op
het tijdstip der peiling zijn afgeloopen.
Art. 119 § 1. De credietgenietende is gehouden om den amb-
tenaren, op hunne aanvraag, al het gedistilleerd, in zijne bran-
derij, distilleerderij der eerste klasse of bergplaats en de daartoe
behoorende panden, voorhanden, aan te wijzen (306).
§ 2. De brander of distillateur, die aanspraak heeft op kor-
tingen ingevolge art. 104, is mede gehouden om den ambtenaren ,
bij den aanvang der peiling, afzonderlijke aanwijzing te doen
van den onbewerkten moutwijn, waarop de korting, overeen-
komstig § 4 van dat artikel, eerst bij een volgende peiling
behoort in aanmerking te komen. Die moutwijn wordt in \'t peil-
bewijs afzonderlijk vermeld. Bij gebreke van deze aanwijzing
wordt de aanspraak op korting voor de volle aanwezige hoeveel-
heid gedistilleerd verloren, zonder dat daarop bij een volgende
peiling kan worden teruggekomen (307).
Art. 120. § 1. Het is verboden om het gedistilleerd, in een
branderij en de daartoe behoorende panden voorhanden , in grond-
vaten. bakken, leggers of fusten te laten trekken op houtskolen
of andere zuiveringsmiddelen, of niet suiker of andere zelfstan-
digheden te vermengen, waardoor het opnemen van de juiste
hoeveelheid of het bepalen van de sterkte met den vochtweger
wordt verhinderd (308).
De Minister kan hier op uitzondering toelaten.
§ 2. Wanneer in een distilleerderij of bergplaats likeur of
ander vermengd gedistilleerd voorhanden is., waarvan de sterkte
(305). Voor het gesplitst aanteekenen van de bij peiling opgenomen hoe-
veelheid wordt het register n°. 14a ace. gebezigd, (vz. 1863 nu. 84 § 49).
1306). Hij weigering of verzuim wordt hij gestraft volgens art. 133 J 32.
Wat kan er overigens het gevolg van zijn, wanneer hij verzuimt een of
andere partij aan te wijzen?
(307). Uit is de eenige straf. Overigens geen boete.
Bij uitslag wordt op \'t vervoerbiljet n°. 9" ace. vermeld of het recht op
korting ongeschonden is gebleven en of er moutwijn is ingeslagen.
(308). Overtreding wordt gestraft volgens art. 133 § 32.
21*
-ocr page 344-
324
door den vochtweger niet kan worden opgenomen, is de belang-
hebbende gehouden om, bij de peiling, de sterkte van iedere soort
dier dranken op te geven. Bij gebreke om hieraan te voldoen,
of wanneer de ambtenaren geen genoegen met de opgave nemen,
bepalen zij alleen de hoeveelheid en nemen zij proeven om te
worden onderzocht, overeenkomstig de bij art 3, § 1c, bedoelde
voorschriften. De kosten van dit onderzoek komen ten laste des
belanghebbenden, indien hij geene opgave van de sterkte heeft
gedaan of een grooter verschil dan van V*, met die opgave be-
vonden wordt.
§ 3. De distillateur, die gedistilleerd in zijne distilleerderij
der eerste klasse en de daartoe behoorende panden op houtskolen
of zuiveringsmiddelen laat trekken, is gehouden de daartoe ge-
bruikt wordende grondvaten, bakken, leggers of fusten bij de
peiling tot boven de kolen of zuiveringsmiddelen te vullen
en het gedistilleerd vervolgens, door overpomping of overtapping,
ten genoegen der ambtenaren, zoodanig dooreen te mengen, dat
het zooveel mogelijk een gelijke sterkte verkrijge. In dit geval
wordt het gedistilleerd, in zulk een grondvat, bak, legger of
fust voorhanden, door de ambtenaren opgenomen tegen een
hoeveelheid, gelijkstaande aan de geheele gevulde inhoudsruimte,
zonder daarvan iets af te trekken voor de ruimte, die door de
kolen of andere zuiveringsmiddelen ingenomen is, en berekend
naar de sterkte van een gedeelte afgetapt gedistilleerd.
§ 4. Wanneer echter, bij de in § 3 voorgeschreven wijze
van opneming, de uitkomst der peiling een over- of ondermaat
aanwijst, wordt de hoeveelheid gedistilleerd in de voormelde
grondvaten, bakken, leggers of fusten bevonden, bij overmaat
met hoogstens 5°/0 verminderd en bij ondermaat met hoor/stens
5% vermeerderd (309).
§ 5. De distillateur, die zich niet de wijze van opneming
volgens § § 3 en 4 bezwaard acht, kan het in de houtskolen
of andere zuiveringsmiddelen getrokken gedistilleerd, ter bepa-
ling van de juiste hoeveelheid en sterkte, in tegenwoordigheid
der ambtenaren daaruit afstoken, mits dit dadelijk na de op-
neming van het overige voorhanden gedistilleerd geschiede en
zonder tusschenpoozen worde voortgezet.
De ambtenaren zijn bevoegd om, wanneer een distillateur
niet voldoet aan de voorschriften van §§ 3 of 5, het gedistiN
ieerd, in de met houtskolen of andere zuiveringsmiddelen gevulde
grondvaten, bakken, leggers of fusten voorhanden, bij de peiling
of in het geheel niet in aanmerking te nemen, óf daarin te
(309). Deze vermeerdering of vermindering wordt dus alleen toegepast ,
voor zoo veel dit, blijkens de uitkomst der peiling, uoodig is.
-ocr page 345-
325
begrijpen tegen een hoeveelheid, gelijk staande aan de volle
met kolen of andere zelfstandigheden gevulde inhoudsruimte
der grondvaten, enz., berekend naar de sterkte van een ge-
deelte afgetapt gedistilleerd, zonder dat de distillateur uit dien
hoofde tegen de uitkomst der peiling in verzet kan komen.
Art. 121 § 1. Het gedistilleerd, hetzij binnen-of buitenlandsch ,
dat voor huiselijk gebruik voorhanden is in woningen of andere
gebouwen, welke met een branderij, distilleerderij der eerste
klasse
of bergplaats en de daartoe behoorende panden gemeen-
schap hebben en waarin geene neering in veraccijnsd gedistilleerd
wordt uitgeoefend (310), moet zijn gedekt door een behoorlijke
accijns-kwitantie of een geleibiljet, beiden niet ouder dan één
maand
na de afgifte, welke tijd echter, mits vóór zijn afloop,
door den ontvanger kan worden verlengd (311).
§ 2. Bij de visitatie van voormelde woningen en gebouwen
teekenen de ambtenaren , op de hun tot dekking van den voor-
raad vertoond wordende documenten, de bevonden hoeveelheid
gedistilleerd aan. De documenten blijven alsdan slechts voor
die hoeveelheid geldig.
B. In de distilleer de rij en der tweede klasse,
grossierderijen, slijterijen, tapperijen, enz.
Art. 122 §§ 1, 2 en 3 (312).
Art. 123 § 1. Daar, waar zich één of meer branderijen
bevinden, kan bij K.B. een zekeren omtrek worden aangewezen
(313), binnen welken de distilleerderijen der tweede klasse,
de grossierderijen en andere gebouwen, waarin een neering in
veraccijnsd gedistilleerd wordt uitgeoefend, met de daartoe be-
hoorende panden, op den voet van art. 124, 125 en 126 aan
de peiling en visitatie kunnen worden onderworpen.
. § 2. (314).
§ 3. De neeringdoende, die de voormelde panden in gebruik heeft,
is gehouden om, binnen acht dagen na de hem gedane uitnoodiging,
tegen bewijs, een onderteekende opgave bij den ontvanger in te le-
veren van de bij hem in gebruik zijnde panden , met aanwijzing van
hunne ligging , benevens van de kadastrale sectie en nommer (315).
(310). Wordt er zoodanige neering uitgeoefend, dan zijn art. 122, 124
en 125 er op van toepassing.
(311). Wanneer dit gedistilleerd niet gedekt is door een bewijs van wet-
tigen inslag, is de straf van art. 133 § 31 van toepassing.
(312). Zie aant. 17.
(313). Zie het besluit verz. 1863 n°. 83.
(314). Zie aant. 17.
(315). Bij verzuim is art. 133 § 30 van toepassing.
De bepalingen van art. 123 § § 2—4 zijn ook van toepassing op de
-ocr page 346-
326
§ 4. Vóór het in gebruik nemen van andere panden dan de
reeds opgegevene, moet daarvan een gelijke opgave gedaan
worden (315).
Art. 124 § 1. Geen gedistilleerd, hetzij binnen- of buiten-
landsch, mag in de voormelde panden voorhanden zijn, dan
gedekt door behoorlijke accijns-kwitantiën, geleibiljetten of het
laatste peilbewijs (316).
§ 2. Tot het dekken van den voorraad zijn niet geldig:
a.    kwitantiën, geleibiljetten en peilbewijzen, vallende onder
§ i van art. 115 (317), of die ouder zijn dan één maand na
de afgifte, welke tijd echter, mits vóór zijn afloop, door den
ontvanger kan worden verlengd;
b.     kwitantiën en geleibiljetten, waarop de inslag is of moest
zijn geschied. vroeger dan de laatste peiling.
Art. 125 § 1. De ambtenaren zijn bevoegd om het gedistil-
leerd, in de bij art. 124 § 1 bedoelde winkels, kelders en pan-
den voorhanden , aan te peilen.
§ 2. Op aanvraag van de ambtenaren moet de belangheb-
bende al het voorhanden gedistilleerd aanwijzen en de vereischte
documenten tot dekking vertoonen (318).
§ 3. Wanneer in een distilleerderij der tweede klasse, of in
een ander der voormelde lokalen, likeur of ander vermengd
gedistilleerd voorhanden is, waarvan de sterkte door den vocht-
weger niet kan worden opgenomen, en die drank is bereid uit
ingeslagen gewoon gedistilleerd, of, wanneer een distillateur
gedistilleerd op houtskolen of andere zuiveringsmiddelen laat
trekken, zijn de bepalingen van art. 120 §§ 2—6, ook op de
hier bedoelde peilingen van toepassing.
§ 4. De ambtenaren maken van hunne bevinding een relaas
of peilbewijs op, dat aan den belanghebbende wordt uitgereikt.
panden van neeringdoenden op de Ie en 2e linie, voor zoover die panden
niet vallen onder art. 186 Alg. Wet, (vz. 1865 u°. 59 art. 10).
(316). Bij bevindiug van ongedekt gedistilleerd wordt art. 133 § 31 toe-
gepast. Een vervoerbiljet kan, zoolang de termijn van vier dagen, bedoeld
bij art. 92, nog niet verstreken is, ook tot dekking van den voorraad die-
nen. Het gedistilleerd dat door zoodanig geldig vcrvoerbiljct wordt gedekt,
wordt niet in het peilbewijs begrepen, maar afzonderlijk aan den voet van
dat bewijs vermeld, aldus:
«Behalve het gedistilleerd in dit peilbewijs vermeld, is voorhanden bevon-
den .... liter jenever ad ... . pet., gedekt door vcrvoerbiljet van het kau-
toor...............den...............n°. . . . "
\'•De ambtenaren"
(Vz. 1867 no. 60).
(317). Dit zijn de documenten die niet zijn afgeteekend in de gevallen,
waarin dit is voorgeschreven.
(318). Bij nalatigheid wordt hij gestraft volgens art. 133 § 32.
-ocr page 347-
327
De documenten , tot dekking; van den voorraad vertoond, worden
ingetrokken.
§ 5. Een overmaat van 1% of minder op de hoeveelheid ,
welke door behoorlijke bewijzen is gedekt, wordt niet in aan-
merking genomen (319).
Art. 126 § 1. Binnen den bij K. B. aangewezen omtrek van
branderijen mag, in de woningen of andere panden, niet in ge-
bruik bij neeringdoenden in gedistilleerd, geen gedistilleerd , hetzij
binnen- of buitenlandsch, voorhanden zijn in een grootere dan
de hierna vermelde hoeveelheid voor huiselijk gebruik, tenzij
gedekt door een accijns-kwitantie of een geleibiljet, op denzelfden
voet als bij art. 121 is bepaald (320).
§ 2. De hoeveelheid, die voor huiselijk gebruik ongedekt mag
voorhanden zijn , wordt voor iedere woning bepaald op 3 liter gedis-
tilleerd per ziel of lid des huizes van 18 jaar of daarboven (321).
§ 3. In de hier bedoelde woningen mag echter geene visi-
tatie geschieden dan met inachtneming van de bepalingen van
art. 181 en 183 der Alg. wet.
X.
Algemeene bepalingen.
Art. 127. In de hierna vermelde branderijen en distilleerderijen
moeten steeds voorhanden zijn en den ambtenaren, wanneer zij
dit verlangen, ten gebruike verschaft worden, de volgende werk-
tuigen, gereedschappen en andere voorwerpen (322).
o. in alle branderijen en in de distilleerderijen der eerste
klasse:
een inhoudsmaat van 20 liter en een van één liter;
b.     in dezelfde branderijen en distilleerderijen: een lichtge-
vende lantaarn;
c.     in de branderijen der eerste en tweede soort: een bruikbaar
weegtoestel, alsmede een stel gewichten, zoodanig samengesteld,
dat elk wicht, van 1 tot 100 klgr., in volle kilogrammen er mede
kan worden gewogen;
(319). Ondermaat, hoe groot ook, wordt natuurlijk nimmer in aanmerking
genomen. Bij grooter overmaat dan van 1 % wordt art. 133 § 31 toegepast.
(320). Bij bevinding van ongedekt gedistilleerd, boven de vrijgestelde hoe-
veelheid, is art. 133 § 31 van toepassing.
Men moet dit art. niet verwarren met art. 177 der Alg. Wet.
De bij art. 126 omschreven bepalingen zijn van toepassing in den omtrek
van branderijen, doch die van art. 177 Alg. Wet, op het onvrije territoir.
Zie hierover het arrest verz. 1866 n<>. 142.
(321). Het gedistilleerd bevonden zouder wettig bewijs van buiteulandsche
herkomst wordt beschouwd als te zijn binneulandsch gedistilleerd, (vz. 1863
n". 76 art. 6 $ 3).
(322). Wanneer hieraan niet voldaan wordt, is art. 133 § 32 van toepassing.
-ocr page 348-
328
(/. in de branderijen der tweede soort: een hectoliter of mud,
of een halve hectoliter of halve mud, en onderdeelen, tot het
meten van aardappelen.
Art. 128 § 1. Het is verboden om meelbeslag of een andere
voor de wijngisting geschikte grondstof te bereiden, of beslagen,
bereide, gistende of uitgegiste grondstoffen of gistnat, geschikt
om door distillaüe een geestrijk vocht op te leveren , voorhanden
te hebben of aftestoken in een distilleerderij, in gebouwen waarin
zich werktuigen bevinden, geschikt om een branderij of distil-
leerderij uit te maken of daar te stellen , en in de panden , welke
er toe behooren of er mede gemeenschap hebben.
§ 2. Hiervan zijn echter uitgezonderd: wijn, behalve moeren,
en voorts bessenwijn, bier, appel-, peeren* en meédrank, op fust,
kruiken of flesschen, voor het uitoefenen eener neering of voor
huiselijk gebruik, voorhanden in woningen of andere panden,
mits die niet tot een distilleerderij behooren , maar alleen daar-
mede gemeenschap hebben.
Art. 129 §1. De ambtenaren zijn bevoegd om, bij alle visitatiën,
de afmetingen der werktuigen, alsmede de daarin aanwezige
hoeveelheid grondstof of gedistilleerd op te nemen, en voorts om,
tot het bewerkstelligen van een onderzoek, proeven te nemen,
zoowel van voorhanden, in bewerking zijnde of afgestookt wor-
dende grondstoffen, als van zelfstandigheden die zij voor grond-
stoffen houden, of van ruwnat, enkelnat of ander gedistilleerd.
Zij geven den belanghebbende een bewijs af van de proeven, die
zij verlangen mede te nemen (323).
§ 2. Insgelijks zijn de belanghebbenden bevoegd om, bij ver-
schil over de soort der bedoelde grondstoffen of zelfstandigheden,
het nemen van proeven, alsmede om bij alle opnemingen of
verificatièn van gedistilleerd, die in hunne panden, of bij den
uitslag, gedurende het vervoer of bij den inslag geschieden,
overeenkomstig de artt. 150—152 der Alg. Wet, een herveri-
ficatie te vragen , mits zij hun verlangen daartoe, dadelijk na de
opneming of verificatie, den ambtenaren te kennen geven.
§ 3. Wanneer het nemen van proeven van gedistilleerd of
(323). Nopens de hoeveelheden voor elke proef te nemen en haar onder-
zoek, wordt verwezen naar het K.B. verz. 1863 n". 78, opgenomen in de
vijfde afdeeling.
Bij het verzegelen der flesschen behooren de cachetten niet op de kurken
te worden gezet, maar moet een stuk linnen, over de kurk om den hals der
"esch met bindgaren worden vastgebonden , terwijl de twee einden van dat
bindgaren door een stuk stevig papier geregen en daarop met het cachet
of de cachetten bevestigd moeten worden, — op dat papier wordt dan tevens het
stuk of \'t document vermeld, waartoe de proef behoort; welke vermelding
door ambtenaren en belanghebbende wordt onderteekend. (vz. 1863 n°. 84 $ 52).
-ocr page 349-
329
van andere vloeistoffen , ten gevolge der bij § 2 verleende bevoegd-
heid, moet geschieden, is de belanghebbende verplicht daartoe
flesschen te leveren, geschikt om de hoeveelheid vloeistof te kunnen
bevatten, welke de ambtenaren voor de proeven noodig achten (324).
§ 4. Wanneer het nemen van proeven in verband staat met
een bekeuring, worden zij in dubbel genomen en dadelijk ver-
zegeld, met uitnoodiging aan den belanghebbende om zijn cachet
naast dat der ambtenaren te plaatsen, of het papier, waarop het
cachet wordt gesteld, door zijne handteekening te waarmerken.
§ 5. Bij een herverificatie van de sterkte van gedistilleerd,
zijn de deskundigen niet gehouden, om uitsluitend van de bij § 1
van art. 3 bedoelde werktuigen en tafels gebruik te maken.
Art. 130. § i. De eerste meting of waterijking van nieuwe
of veranderde werktuigen, in een branderij of distilleerderij,
geschiedt buiten kosten des belanghebbenden, doch, wanneer bij
het in gebruik nemen eener bestaande branderij of\'distilleerderij
een hermeting door hem verlangd wordt, komen de kosten
voor zijne rekening.
§ 2. De kosten eener hermeting of tweede waterijking, of
eener nieuwe meting of waterijking, welke door den belangheb-
bende volgens art. 49, §§ 3 en 5, verlangd wordt, komen voor
zijne rekening, indien geen of een geringer verschil dan van
een ten honderd met de eerste of vorige opneming bevonden wordt.
§ 3. De verzegeling, volgens art. 52, geschiedt buiten kosten
van den brander of distillateur.
Art. 131. Wanneer een brander, distillateur, handelaar of
ander belanghebbende moet uitgenoodigd worden om bij eenige
verrichting der ambtenaren tegenwoordig te zijn, ofhemeenige
aanzegging, uitnoodiging of uitreiking moet worden gedaan,
kan dat, bij zijne afwezigheid, geschieden aan zijnen gemachtigde
of zijnen meesterknecht, of in het algemeen aan dengene, die
namens of van wege den belanghebbende tegenwoordig is.
Art. 132. Overal waar in de tegenwoordige wet, zonder eene
bepaalde onderscheiding, de volgende algemeene aanwijzingen
of uitdrukkingen voorkomen, worden daarmede bedoeld :
a.   door de Administratie, door den Provincialen Inspecteur,
door den controleur of door een hoogeren ambtenaar : die der
directe belastingen, in- en uitgaande rechten en accijnzen, of
de ambtenaren, die later in hunne plaats, onder anderen ambts-
titel, met gelijksoortige ambtsverrichtingen belast mochten worden;
b.   door den ontvanger: die van den accijns op het gedistil-
leerd, onder wiens kantoor de betrekkelijke branderij, distilleer-
derij, bergplaats of andere panden gelegen zijn;
•S24). Bij weigeriug of verzuim wordt art. 188 § 33 toegepast.
-ocr page 350-
330
c.  door de ambtenaren of kommiezen: die, welke volgens de
Algemeene Wet tot het verrichten van visitatiën of verificatièn
bevoegd zijn;
d.  door den handelaar: die in gedistilleerd in het groot ,
bedoeld bij § 2 van art. 83;
e.  door bergplaats: die tot opslag van gedistilleerd, onder
genot van doorloopend crediet voor den accijns , bedoeld bij art. 15 ;
f.   door gedistilleerd: binnenlandsch gedistilleerd.
g.   door percenten : de percenten alcohol, bedoeld bij art. 3, § \\b,
XI.
Boeten en straffen.
Art. 133. De hierna vermelde overtredingen worden gestraft
als volgt:
§ i. Het niet inleveren of het valsch of onvolledig invullen
van de aangifte, voorgeschreven bij art. 13 en bij de § § 1 of
2 van art. 15, wegens een branderij, distilleerderij of berg-
plaats, die bij het ih werking komen der tegenwoordige wet
bestaat of later opgericht of veranderd wordt, en waarvan het
bestaan, uit vroegere aangiften, bij de Administratie bekend
is, met een boete, ten laste van den brander, distillateur of
handelaar, van:
a.  f 400 , bij het niet inleveren van de aangifte of het ver-
zwijgen van werktuigen, waarvan uit hun aard en bestemming
gebruik kan worden gemaakt tot ontduiking van den accijns,
behoudens het bepaalde bij lett. b;
b. f 400 tot f 1000, bij het niet opgeven van het bestaan
of van het daarstellen in eene branderij, distilleerderij of berg-
plaats, van gemeenschap met andere panden, of bij het niet
opgeven van het bestaan of van het aanbrengen van pijpen of
buizen, als bedoeld bij art. 12;
c.  f 25, bij andere afwijkingen met betrekking tot de be-
donlde aangifte.
Het maximum der boete volgens lett. b wordt steeds toegepast,
indien bewezen is dat de geheime of niet opgegeven gemeenschap ,
pijp of buis heeft gediend, of klaarblijkelijk is bestemd, tot het
ongeoorloofd wegvoeren van gedistilleerd of het aanvoeren van
grondstof.
In de gevallen, voorzien bij deze en de volgende paragraaph,
worden, met afwijking in zoo ver van art. 227 der Alg. Wet,
steeds de straffen toegepast, welke bij de tegenwoordige wet
bepaald zijn.
§ 2. Het bezit van een bij de Administratie niet bekende
branderij of distilleerderij, of van werktuigen, geschikt om
een branderij of distilleerderij uit te maken of daar te stellen,
-ocr page 351-
331
zonder dat daarvan, overeenkomstig art. 13 of § 1 van art. 14,
aangifte is gedaan, met een boete, ten laste des bezitters,
van ƒ 400 tot ƒ 1000, en verbeurte der werktuigen.
Het maximum der boete wordt steeds toegepast, indien be-
wezen is dat van de werktuigen gebruik is gemaakt tot ont-
duiking van den accijns.
§ 3. Het niet plaatsen van opschriften, of het niet herstellen
van een peilstok, binnen de daarvoor bepaalde termijnen,
overeenkomstig de artt. 16, 18, 35 of § 4 van art. 51, met
een boete, ten laste van den brander, distillateur of hande-
laar , van ƒ 10.—
Deze boete wordt verbeurd voor iedere week gedurende welke
de overtreding, na de voormelde termijnen, mocht voortduren.
§ 4. Het aanwezig zijn van meel buiten de daarvoor opge-
geven bergplaatsen, in strijd met art. 19 of § 3, lett. a, van
art. 31, of het aanwezig zijn van andere soorten van meel,
dan die welke tot inslag zijn aangegeven, met een boete, ten
laste des branders, van ƒ1.— per kilogr. meel en verbeurte
van het meel (325).
§ 5. In- of uitslag van meel, niet gedekt door een behoorlijk
biljet, overeenkomstig de artt. 20 tot en met 23, of in strijd
met § 3, lett. b, van art. 31, met een boete ten laste des
branders, van / 1.— voor ieder klgr. meel, doch in geen geval
minder dan f 100.—, en verbeurte van het meel (326).
De boete wordt verdubbeld, indien de overtreding geschiedt tus-
schen zonsonder- en zonsopgang, of binnen eenjaar wordt herhaald,
met dien verstande nogtans , dat, wanneer deze beide gevallen zich
te zamen voordoen, de boete slechts éénmaal verdubbeld wordt.
§ 6. Het niet behoorlijk opgeven van de onderdeelen a tot en met
d eener aangifte tot in- of uitslag van meel, voorgeschreven bij de
artt. 20 en 22, met een boete , ten laste des branders, van/50.—
§ 7. Het bestaan van over- of onderwicht op een partij
meel, die in- of uitgeslagen wordt, bij opnemingen overeen-
komstig art. 24, met een boete, ten laste des branders, van
ƒ 1.— voor ieder klgr. verschil boven de toegelaten speling.
§ 8. Het niet behoorlijk afwegen van de zakken meel, overeenkom-
stig art. 25, met een boete, ten laste des branders, van ƒ 50.—
§ 9. Het aanwezig zijn van meel op een vaar- of voertuig,
in zakken, waarvoor, overeenkomstig art. 26, geene geldige bil-
jetten tot inslag kunnen worden vertoond, of in fusten, manden
of andere voorwerpen gepakt, met een boete, ten laste van
dengene die het meel vervoert of door zijne werklieden of
(325). En de zakken, (zie art. 134).
(326). En de zakken, (zie art. 134).
-ocr page 352-
332
bedienden doet vervoeren, van f 1.-- voor ieder klgr. meel,
docli in geen geval minder dan f 100.—, en verbeurte van
het meel (327).
§ 10. Het bestaan van over- of onderwicht, bij opnemingen
van het meel overeenkomstig art. 29, met een boete, ten
laste des branders, van f 1.— voor ieder klgr. verschil boven
de toegelaten speling.
§ 11. Het aanwezig zijn van meel, vermengd met zand, aarde
of andere zelfstandigheden, in strijd met art. 30, met een
boete, ten laste des branders, van ƒ100.—, en verbeurte van
het vermengde meel (328).
§ 12. Het aanwezig zijn van een handmolen of ander werk-
tuig, geschikt tot het malen of breken van granen, in strijd
met art. 33, met een boete, ten laste des branders, van
f 400.—, en verbeurte van den handmolen of ander werktuig.
§ 13. Het hebben van geheime of verborgen openingen, pijpen
of buizen, aan bij de Administratie bekende versnellingskuipen,
ruwketels, samengestelde werktuigen voor het ruwstoken, dis-
tilleerketels of slangen, in strijd met § 1, lett. b, van art. 10,
§ 3 van art. 41, § 1 van art. 44, § 1 van art. 47, § 2 van art.
48, of § 1 van art. 54, met een boete ten laste van den bran-
der of distillateur, van ƒ400.— tot/1000.—.
De voorlaatste zinsnede van § 1 van dit art. is op deze boete
toepasselijk.
§ 14. Het aanwenden van middelen van misleiding bij het
waterijken van werktuigen, het vervalsenen, verminken of on-
leesbaar maken van merkteekenen van een peilstok, het ver-
meerderen der hoeveelheid te verbruiken grondstof, of het ver-
grooten der inhoudsruimte van werktuigen , in strijd met § 4 van
art. 36, de §§ 4 en 5 van art. 50, of § 3 van art. 51, meteen
boete, ten laste van den brander of distillateur, van f 400.—.
§ 15. Het daarstellen, bijplaatsen, af- of uitbreken, wegvoe-
ren, veranderen of herstellen van werktuigen, pijpen of buizen
zonder dat daartoe, overeenkomstig art. 51 , aangifte gedaan en
machtiging verkregen is, behoudens in de gevallen, voorzien
bij de §§ 1 en 13 van dit artikel, met een boete, ten laste
van den brander of distillateur, van:
o. ƒ400.—, indien dat invloed heeft kunnen uitoefenen op
den aanslag of op den tijd voor het ruwstoken toegestaan , of
indien van de werktuigen, uit hun aard en bestemming, ge-
bruik kan worden gemaakt tot ontduiking van den accijns; en
6. f 25.—, indien dit niet het geval is.
(327). En de zakken, (zie art. 134).
(328). Eu de zakken, (zie art. 134).
-ocr page 353-
333
§16. Het bereiden van meelbeslag of eener andere voor de
wijngisting geschikte grondstof, het aanwezig zijn van beslagen ,
bereide, gistende of uitgegiste grondstof of gistnat, geschikt om
door distillatie een geestrijk vocht op te leveren, of het afsto-
ken daarvan, voor zoo veel dit een en ander geschiedt in de
werktuigen eener branderij, daartoe bij een loopende aangifte
tot stoken aangegeven, doch buiten de opgegeven of bepaalde
tijdstippen, of in strijd met de bepalingen van de § 3 van art.
38, lett. b van art. 39, § 1 lett. d, van art. 40, de s\'§ i, 2 en
5 van art. 43, § 1 van art. 45, de §§ i, 2 en 4 van art. 46,
§ j van art. 61, § 5 van art. 65, of art. 79, met een boete,
en laste des branders, van :
a. ƒ400.—, indien de werkzaamheden met meer dan één
uur
zijn vervroegd, of de toegestane tijd met meer dan één
uur
is overschreden; en
h. [ 10.— tot /"50.—, bij een geringere afwijking.
§ 17. Het verrichten van andere dan de bij § 16 van dit
artikel bedoelde werkzaamheden, met afwijking van een aan-
gifte tot stoken , of in strijd met de bepalingen van de S§ 2 en
3  van art. 36, lett. c van art. 39, § i, lett. <?, f of g, van art.
40, § 3 van art. 46, de §§ 2 en 4 van art. 61, §§ 2 tot en met
4  van art. 62, j 5 van art. 65, § 2 van art. 72, de §§ 3 en 4
van art. 78, of art. 79, met een boete, ten laste des branders,
van ƒ10.— tot ƒ100.—.
§ 18. Het aanwezig zijn van meer gistnat in de gistbakken,
dan daarin, overeenkomstig § 2 van art. 38, mag voorhanden
wezen, met een boete, ten laste des branders, van ƒ10. —
voor iederen hectoliter verschil.
§ 19. Het te laag aangeven van den trek, blijkens de uit-
komst eener afstoking, volgens § 4 van art 68, of § 4 van art. 80,
met een boete, ten laste des branders, van rijf maal het be-
drag van den accijns van een hoeveelheid gedistilleerd, gelijk-
staande met de verkregen gemiddelde overmaat, berekend over
de ruwstooksels van twaalf dagen , in dezelfde verhouding als de
verhooging van den trek, ingevolge § 3 van art. 08 of § 3 van
art. 80, plaats heeft; terwijl, voor deze berekening, de werk-
znamheden van iederen dag gelijk genomen worden aan die,
welke op den dag der afstoking, volgens de aangifte, moeten
verricht worden (329).
De boete wordt verdubbeld, indien de overtreding binnen een
jaar
wordt herhaald.
§ 20. Het bereiden van meelbeslag of van een andere voor
de wijngisting geschikte grondstof, het aanwezig zijn van besla-
(329). Zie de toepassing dezer boete op het voorbeeld van berekening der
uitkomst eener afstoking, achter deze wet.
-ocr page 354-
334
gen, bereide, gistende of uitgegiste grondstof of gistnat, ge-
schikt om door distillatie een geestrijk vocht op te leveren, of
het afstoken daarvan, niet vallende onder § 16 van dit artikel,
en alzoo in strijd met § i van art. 38, lett. a van art. 39, §1,
lett. c van art. 40, of de artt. 09, 79 of 128:
a.     met een boete van f 50, voor eiken hectoliter inhoudsruimte
der onwettig gebezigde werktuigen, fusten of andere vaten, waarin
de voormelde grondstof zich bevindt of bewerkt wordt, doch in
geen geval minder dan f 1000. —
b.     bovendien met een boete van vijf maal het bedrag van
den accijns van al het voorhanden gedistilleerd, of, wanneer in
de panden, waarin de overtreding is gepleegd, of die daarmede
gemeenschap hebben, doorloopend crediet wordt genoten, van al
hetgeen meer voorhanden is dan volgens de rekening mag aan-
wezig zijn, zonder dat in dit geval eenige speling, in overmaat,
daarop wordt toegestaan: en
e. verbeurte van het evenbedoelde gedistilleerd (330).
De voormelde boeten komen ten laste van den brander of dis-
tillateur, of van dengene in wiens bezit of gebruik zich de pan-
den bevinden, waarin de overtreding plaats heeft.
§ 21. Het aanwezig zijn van grondstoffen, in strijd met art. 70
of art. 79, met een boete, ten laste des branders, van/400.—
en verbeurte van de verboden grondstoffen (331).
§ 22. Uitslag van gedistilleerd, uit de panden of van deerven,
vermeld in § 2 van art. 111, of inslag aldaar, niet gedekt door
document, of waarvoor een document wordt vertoond, dat daartoe,
ingevolge de § § 1 of 2 van art. 115, of de § § 1 of 2 lett. a
van art. 110, niet geldig is, met een boete, ten laste van den
brander, distillateur of handelaar, uit wiens panden de uitslag
geschiedt, of van dengene die den inslag bewerkstelligt, vantij//"
maal het bedrag van den accijns van het onwettig uit- ofinge-
slagen gedistilleerd, doch in geen geval minder dan f 100.—, en
verbeurte van dat gedistilleerd (332).
De laatste zinsnede van § 5 van dit artikel is op deze boete
toepasselijk.
§ 23. Uitslag van gedistilleerd, in een grootere hoeveelheid
dan van één liter, uit de panden, vermeld in § 3 van art. 111,
wanneer die zijn gelegen binnen den, krachtens art. 123, aange-
wezen omtrek van branderijen, of inslag in die panden, niet
gedekt door document, of waarvoor een document wordt vertoond,
dat daartoe, ingevolge de § § i of 2 van art. 115, of de § § 1
of 2, lett. a, van art. 110, niet geldig is, — behoudens de
(330). Met de fusten of andere voorwerpen, (zie art. 134).
(331). Met de noodige fusten of andere voorwerpen, (zie art. 134).
(332). Met de fusten of andere voorwerpen, (zie art. 134).
-ocr page 355-
335
uitzondering van § 4 van art. 14 4 , — met een boete, ten laste
van dengene, uit wiens panden de uitslag geschiedt of die den
inslag bewerkstelligt, van vijfmaal het bedrag van den accijns
van het onwettig uit- of ingeslagen gedistilleerd, doch in geen
geval minder dan /25.— en verbeurte van dat gedistilleerd (333).
§ 24. Het bestaan van over- of ondermaat bij uitslag van
gedistilleerd, overeenkomstig § 5 van art. "114, meteene boete,
ten laste van dengene, uit wiens panden de uitslag geschiedt,
van vijf maal het bedrag van den accijns wegens het verschil
boven de toegelaten speling.
§ 25. Uitslag of inslag, niet vallende onder § 22 of §23 van
dit artikel, in een grootere hoeveelheid dan van één liter, en
vervoer van gedistilleerd in grootere hoeveelheden dan bij art.
444 § 3 litt. a en b zijn opgegeven, niet gedekt door document,
of waarvoor een document wordt vertoond, dat daartoe, inge-
volge de §§ 1 of 2 van art. 115, of de § j 4 of 2, lett. a,
van art. 446, niet geldig is, en mitsdien in strijd met § 3 van
art. 444, — behoudens de uitzondering van § 4 van dat artikel,—
met een boete, ten laste des vervoerders, van vijfmaal het
bedrag van den accijns van het onwettig vervoerde, uit- of in-
geslagen gedistilleerd , doch in geen geval minder dan vijf en
twintig gulden,
en verbeurte van dat gedistilleerd (334).
j 26. Vervoer of inslag van gedistilleerd , niet ten volle gedekt
door het daarbij aanwezige document, of het bestaan \'van onder-
maat, bij vervoer op consent tot uitvoer, in de gevallen, voorzien
bij art. 116, § 2, lett. b, met een boete, ten laste des vervoer-
ders, of van dengene die den inslag bewerkstelligt, van vijf maal
het bedrag van den accijns wegens de overmaat of de ondermaat.
§ 27. Het niet aanwezig zijn in of op het daartoe opgegeven
vaar- of voertuig, of het niet vertoonen van gedistilleerd, in
de gevallen, voorzien bij § 3 van art. 115, met een boete, ten
laste des vervoerders, van vijf maal het bedrag van den accijns
wegens het in de betrekkelijke documenten vermelde gedistilleerd.
Hij, die gedistilleerd vervoert, in zijn bezit of onder zijn be-
heer heeft en, nadat de ambtenaren van hun voornemen tot
visitatie hebben doen blijken, dit uitstort of de voorwerpen,
waarin de vloeistof is bevat, opzettelijk derwijze opent of be-
Bchadigt, dat het gedistilleerd geheel of gedeeltelijk wegvloeit en
hierdoor dus de juiste opneming van hoeveelheid en sterkte ver-
hindert, is strafbaar met het maximum der boete van art. 324
Alg. wet, onverminderd de straffen uit anderen hoofde van toe-
pnssing, (wet van 18C5 n° 59 art. 11).
(333). Met de fusten of andere voorwerpen, (zie art. 134).
(334). Met de fusten of andere voorwerpen, (zie art. 134).
Vergelijk voorts art. 111 § 3 en de aanteekeningeu daarop.
-ocr page 356-
336
§ 28. Het niet behoorlijk gemerkt zijn van fusten. waarin
gedistilleerd wordt uitgeslagen, overeenkomstig § 1 van art.
•117, niet een boete, ten laste van den brander, distillateur,
handelaar of entrepósitaris , van / 10.— voor ieder lust.
§ 29. Het bestaan van over- of ondermaat van gedistilleerd,
bij peilingen, overeenkomstig § § 3 en 4 van art. 118, met een
boete, ten laste van den brander, distillateur of handelaar, van:
a.     vijfmaal het bedrag van den accijns wegens de overmaat
boven de toegelaten spelingen;
b.     een maal het bedrag van den accijns wegens de onder-
maat
boven de toegelaten spelingen.
§ 30. Het niet inleveren, of het valsch of onvolledig invullen,
van de opgave wegens in gebruik zijnde panden , waarin handel
of neering in veraccijnsd gedistilleerd wordt uitgeoefend , overeen-
komstig de §§ 3 en 4 van art. 123, met een boete, ten laste
van den grossier, slijter, tapper of anderen neeringdoende,
van f 100. -
] 31. Het aanwezig zijn van gedistilleerd, niet gedekt door
een behoorlijk bewijs van wettigen inslag, bij visitatiën en pei-
lingen, overeenkomstig de artt. 121, 124, 125 en 126, met een
boete, ten laste van dengene in wiens panden de overtreding
plaats heeft, van vijf maal het bedrag van den accijns van het
ongedekte gedistilleerd boven de toegelaten speling, en verbeurte
van dat gedistilleerd (335).
§ 32. Het niet verschaffen van de benoodigde werktuigen, gereed-
schappen en andere voorwerpen, van werkvolk of medewerking,
en liet niet voldoen in andere opzichten aan, of het overtreden
van de bepalingen van § 2 van art. 32, § 2 van art. 45, § 2
van art. 47, de §§ 3—5 van art. 48, § 5 van art. 49, § 3
van art. 50, de §§ 1 en 2 van art. 51 , § 2 van art. 59, de
§«1—4 van art. 67, §2 van art. 76, art. 79, § 2 van art.
107, § 3 van art. 117, § 1 van art. 119, § 1 van art. 120,
§ 2 van art. 125, art. 127, § 3 van art. 129, of de §§ 2 en
3 van art. 134, met een boete van ƒ 50.— tot f 300.—.
Deze boete komt in de gevallen, voorzien bij § 3 van art.
48, § 2 van art. 59, de §ij 1 en 4 van art. 67, § 2 van art.
76, § 2 van art. 107, § 1 van art. 120 en art. 127, ten laste
van den gebruiker van het pand, waarin de overtreding plaats
heeft, en. in de overige gevallen, ten laste van dengene, aan
wien de verplichtingen, die niet zijn vervuld, bij de betrokken
artikelen zijn opgelegd.
Art. 134 ij 1. De fusten , manden, kruiken, flesschen, zakken
en andere voorwerpen, waarin zich het gedistilleerd of het meel
(335). Met de fusten of andere voorwerpen, (zie art. 134).
-ocr page 357-
337
bevindt, hetwelk wegens on wettigen uitslag, vervoer of inslag
wordt verbeurd, zijn in de verbeurdverklaring begrepen.
§ 2. Bij verbeurte van gedistilleerd , meel en andere grond-
stofien, wegens onwettigen of ongedekten voorraad, zijn de
bepalingen van § 1 mede van toepassing, doch niet bijaldien
het gedistilleerd, het meel of de grondstoffen geborgen zijn in
de grondvaten of andere vaste werktuigen ; zijnde de bekeurde
in dat geval gehouden om behoorlijke fusten of zakken te ver-
schaffen , waarin het vervoer kan geschieden , welke voorwerpen
alsdan in de verbeurdverklaring zijn begrepen (336).
§ 3. De bij een vonnis verbeurd verklaarde werktuigen moe-
ten, binnen acht dagen nadat het vonnis in kracht van gewijsde
is overgegaan, door den bekeurde af- of uitgebroken worden,
en worden door of van wege de Administratie weggevoerd.
Wanneer de bekeurde aan deze hem opgelegde verplichting niet
voldoet, kan de Administratie, onverminderd de toepassing van
§ 32 van art. 133, op zijne kosten en gevaar, tot het af- of
uitbreken doen overgaan.
Art. 135 § 1. Wanneer, krachtens § 1 van art. 81, ten
aanzien van de branderijen der derde soort, eenige bepalingen
van de afdeelingen A of 13 van het Vde hoofdstuk door Ons
worden van kracht verklaard, of gelijke of gelijksoortige bepalingen
door Ons worden vastgesteld, als ten aanzien van de brande-
rijen der eerste en tiveede soort in de genoemde afdeelingen van
het Vde hoofdstuk voorkomen, zijn op de overtreding daarvan
toepasselijk dezelfde boeten en straffen, welke tegen de overtre-
ding der van kracht verklaarde bepalingen, of der gelijksoortige
bepalingen van het genoemde Vde hoofdstuk, bij de artt. 133
en 134 van de tegenwoordige wet zijn bedreigd.
§ 2. Overtreding van hetgeen door Ons, krachtens § 1 van
art. 81 , § 2 van art. 85, of art. 86, wordt voorgeschreven,
niet vallende onder het bepaalde bij de vorige paragraaph,
wordt gestraft met een boete van ƒ 50.— tot / 400.—, on-
verminderd de intrekking van den vrijdom of van de verleende
vergunning, in geval van overtreding der maatregelen, vast-
gesteld volgens art. 85 § 2.
§ 3. Het maximum der boete volgens § 2 wordt steeds toegepast,
wanneer de overtreding ontduiking van den accijns tengevolge
heeft gehad of bij ongestoorden voortgang zou kunnen hebben.
§ 4. De Minister kan de toestemmingen of vergunningen,
verleend ingevolge art. 9 § 3», art. 17 § 2, art. 42 § 2, art.
44 § 1, art. 61 § 4, art. 62 § 3, art. 09 § 3 , art. 81 § 2 of
art. 120 § 1, intrekken, indien de vastgestelde voorzorgen of
(386). Bij weigering of verzuim is art. 133 § 32 van toepassing.
22
-ocr page 358-
338
voorwaarden niet worden nagekomen of de bijzondere omstan-
digheden, bij art. 42 en 62 bedoeld , ophouden te bestaan.
Aangifte tot stoken (337).
i. Te A., den 31eD Aug. 1870, wordt door den ondergetee-
kende X.N. aldaar, verklaard te willen verrichten de volgende
werkzaamheden in de branderij der eerste soort eerste klasse,
genaamd de Valk, gelegen te A., wijk 2 n<>. 88, (kadaster sectie
D n°. 19).
2.   Tot het koken van water zal, op eiken, hierna sub 5e ver-
melden , werkdag , gebruik gemaakt worden van den distilleerke-
tel n°. 3.
3.   Tot het bereiden van \'t beslag zullen per hectoliter beslag
worden gebruikt: acht klgr. en vijf hectogr. meel.
4.   Voor het beslaan, het gistmaken en het ruwstoken zullen
gebezigd worden de volgende werktuigen:
a.   14 beslagbakken , genummerd 1—14 en elk groot 22 hectol.
b.   4 gistbakken , genummerd 1—4.
c. 2 ruwket. n°.l vollen inh. 24.80, na aftrek van Vm, 22,32 hl.
» 2 » » 24,00, » » » » 21,60 » (338).
5.   De werkzaamheden van het beslaan en het ruwstoken zullen,
op de hierna vermelde dagen, geschieden als volgt:
a. beslaan; v/m 4 uur, van 1—15 Sept. 1870, 13 werkda-
gen (339), met 4 bakken dagelijks, dus eiken dag 4 x 22 = 88
hectol. beslag; d. i. in 13 dagen 1144 hectl. beslag.
6.  ruwstoken; van 4—18 Septb. 1870, 13 werkdagen (340), 2
ruwstooksels per dag in iederen ketel; dus is de inhoudsruimte ,
die, na aftrek van het \'/,„ (341), eiken dag wordt gebezigd:
2(22.32 21.60) =87.84 hectol., d. i. over 13 dagen 1141.92
hectol. beslag, volgens den inhoud der ruwketels.
c Aanvang van \'tlc ruwstooksel: eiken dag v/m 5 uur;
afloop Ie en aanvang van\'t 2e »
              » » » 11 » ;
afloop van het laatste stooksel               i> » n/m 4 uur (342).
6.   Tot het overhalen van ruwnat, enkelnat, moutwijn ofan-
der gedistilleerd, zal worden gebezigd: de distilleerketel n° 3.
7.  Dat overhalen zal geschieden tusschen 5 uur des voorm. en
8 uur des nam., op de volgende dagen , begrepen in het tijd-
perk , waarover deze aangifte, volgens de opgaven sub 5e loopt :
(337).  Zie art. 59.
(338).  Zie art. 56 § 1.
(339).  Zie art. 02 § 1 a en e
(340).  Zie art 62 § 1 c
(341).  Art. 56 $ 1.
(342).  Art. 42 § 1, art. 62 $ Ie en art. 43 $ 3.
-ocr page 359-
339
13 werkdagen, aanvangende op den 5e en eindigende op den
•19* Sept. 1870.
8. Er wordt een trek aangegeven, per hectol. beslag, van 4.62
liter gedistilleerd ad 50% (343).
De aangever
N.N.
Recapitulatie.
hectoliter.
A.     /De gezamentlijke inhoudsruimte beslagbakken is 1144.—
I »
              !>                        »              ruwketcls . . 1141,92
mini- \\De hoeveelheid te verwerken beslag, volgens
mum ] art 50, berekend tot het hoogste cijfer, is alzoo .  1144.—
trek /                                                                                  hTctöiltër".
naar jZoodat het minimum van den aan te geven trek ,  g«d. 450%
het j volgens art. 58, ad 4.56 per hectol. beslag, is  52.17
beslag f Af: 3°\'0, bij het maken van gist (art. 58 § 2) .    1.57
\\Blijft aan te geven minimum.......50.60
B.     1\' De gezamentlijke hoeveelheid te verbruiken meel
(volgens sub 3e en 5e) is 8 Va klgr. X 1144
rmM" I hectol. beslag = 9724 klgr. meel; zoodat het
mum J minimum van den aan te geven trek, berekend
trek \'
naar
het
over de geheele aangifte, volgens art. 58 ad
55 centiliter per klgr. meel, is . . , . . 53.48
\'Af: 3% bij het maken van gist (art. 58 § 2) . 1.60
meel
.Blijft aan te geven minimum.......51.88
lüe hoeveelheid gedistilleerd, uit de ruwstokingen
1 te leveren, berekend naar de sub 5» aangege-
{ ven werkzaamheden en sub 8e aangegeven trek ,
j is 1144 hectol. beslag x 4.62 liter gedistil-
la„,rl orl SO °/- IX&.V                                                . —
C.
trek
vol-
gens
leerd ad 50^ (344^........= 52.85
gifte
Voorbeelden van berekening der uitkomst van a/stokingen (345).
Een brander le soort le klasse, gistmakende, heeft een aan-
(343). Art. 58 $$ 1 en 2.
(344). De brander wordt dus voor 52.85 hectoliter gedistilleerd ad 50 %>
gedebiteerd.
Indien hij, gedurende den loop der aangegeven werkzaamheden, een aan-
vullingsaangifte (art. 64) doet, heeft de berekening op nieuw plaats en wordt
van de uitkomst daarvan afgetrokken het bedrag, waarvoor reeds, volgens de
eerste aangifte, is gedebiteerd. Met liet restant wordt dan het debet verhoogd.
(345). Zie art. 66, 67 en 68.
22*
-ocr page 360-
340
gifte loopen voor 16 dagen (346), om te beslaan en af te sto-
ken 3 beslagbakken per dag (347); terwijl de trek is aangege-
ven op 4,84 liter gedistilleerd ad 50°/0 per hectol. beslag, ver-
vaardigd uit 8,7 klgr. meel per hectol. beslag (348). De be-
slagbakken zijn groot 26 hectoliter, de ruwketel 27 hectoli-
ter (349).
De afstoking heeft plaats op 20 Maart 1871, van één beslag-
bak. Er wordt opgevangen 550 liter ruwnat, temperatuur
16,5° C. Inzinking 1,8° (350).
Volgens aangifte moet de beslagbak opleveren: 26 X 4.84 =
125,84 liter gedistt. ad 50%.
De uitkomst der afstoking geeft:
1,8» Inz., 16,5°C = 12,7%, 550 liter ad 12,7% = 139,7 liter ad 50%
Af: 2% korting volgens art. 3 § 3 . . . = 2,794 i> » »
blijft. . 136,906 ~» »
Af: aangifte.. 125,84 » » »
verschil in overmaat.. 11,066 » » »
5% van 125,84...
         6,292 » » »
De gemiddelde overmaat is dus.....         4,774 » » »
7%% van 125,84 is 9,438. De overmaat van 11,066 is dus
beboetbaar.
De rekening wordt dus verhoogd:
le. met 5% van 125,84 = 6,292 = 6,3 liter (art. 3 § 4).
2e. met de gemiddelde overmaat van 4,774 liter per beslagbak ,
d. i. met 16 X 3 X 4,774 = 229,152 = 229 liter (art. 3 § 4).
Boete (351): 3 bakken per dag, 12 werkdagen, 4,774 ge-
middelde overmaat. Dus 3 X 12 X 4,774 = 171,864 liter =
172 liter (art. 3 § 4) gedistilleerd ad 50%, waarvan de accijns
bedraagt f 91,16. Boete 5 X den accijns ad 91,16 =/455,80.
Was de uitkomst der afstoking geweest: 543, 46 liter vocht,
16,5°C, 1,8° Inzinking, dan zou men verkrijgen:
(346). Art. 60 § 1.
(347). Art. 42 § 1. en art. 62 $ 1».
(348). 87/io klgr. meel ad 57 ceutiliter — 4.959 liter gedistileerd. At\'
3°/0 voor het gistmaken is 0,149 liter, blijft 4,81 liter ad minimum.
üe aangifte was 4,84 liter, (art. 58 § § 1 en 2).
(349). De aanslag dus te doen naar de beslagbakken (art. 56 § 1).
(350). l)e afstoking is geëindigd toen het uit de slang vloeiende vocht eeu
sterkte had van IV, %, (art. 66 § 2).
(351). Zie art. 133 § 19.
-ocr page 361-
341
543,46 liter ad 127» <>/„ = 138,03884 liter ad  50» \'o
Af: 2% korting = 2,7607768 » »       »
blijft 135,2780032 > » »
Af: aangifte 125,84           » »       »
verschil in overmaat         9,4380632 » » »
Die overmaat zou beboetbaar zijn door het niet forceeren dei-
breuken (art. 3 § 4) want:
Overmaat 9,4380632
7%% van 125,84 = 9,438________
verschil boven 7%°/o = 0,0000632.
Was daarentegen de uitkomst geweest 502 liter vocht, 16,50C.,
l,8o inzinking, dan zou men verkrijgen:
502 liter ad 12\'/io°/o = 127,508 liter ad 50%
Af: 2% korting = 2,55016
blijft 124,95784
Aangifte 125,84
Verschil in ondermaat 0,88216.
Verschil in ondermaat wordt niet in aanmerking genomen,
(art. 68 § 1).
Voorbeelden van berekening der uitkomst van peilingen (352).
Peiling in een branderij der le soort le klasse, waar gist ge-
maakt wordt, op 10 Juli 1870, \'s voormiddags 10 uur 40 mi-
nuten.
De laatste peiling had plaats op 12 Mei bevorens, toen be-
vonden was:
hectoliters
gedistt. ii 50%.
Gedistilleerd ad 50 °/o...........131,28
(waaronder 42,48 hectol. moutwijn ad 453/io°/o =
38,49 hectol. ad 50 %; herkomstig uit de ruwstooksels
van een brander, die geen korting voor overhaling ge-
niet, zoodat hierop c. q. de korting volgens art. 104
§ 1 c kan worden toegepast).
Uit de aangiften tot stoken blijkt dat doorgaande in
drie beslagbakken.per dag wordt beslagen.
Elke bak is groot 26 hectoliter. De inhoudsruimte
des ruwketels is 27 hectoliter.
De te leveren trek is aangegeven:
Transportere. . . . 131,28
(352). Zie art. 118.
-ocr page 362-
342
hectoliters
,
        ,          ,                                          gedi»tt. ad 50%.
Sy-lêXtiYU.It.        Transport . . . 131,28
a.   voor 26 dagen (352), loopende tot per Jlödagen 58,66
1 Juni, 4.70 liter ad 50%;
                    jhectol f.......86,77
b.   voor de volgende 25 dagen tot 1 f beslag, V,
Juli , 4.45 liter ad 50%; )>lM-{ÏX l*W (art.58[
en c. voor de loopende aangifte, tot 31 1 § § 1 1
Juli, 4.43 liter ad 50%; t. w.
                   en 2). )
de loopende aangifte is gedaan voor 25 werkdagen.
tfXJXtf De 10e Juli was de 10e dag dier aangifte. De peiling
4,43 begon vóór de tweede ruwstoking van dien dag, dus . 32,25
^Jx/x Inslag sedert de laatste peiling 30,78 hectol. mout-
\'/.//j> wijn ad 45 «/»%............. 37,95
Totaal debet 336,91
Volgens de rekening zijn sedert de laatste peiling
uitgeslagen :
met overschrijving van accijns ...   1       ....      52.04
ter veraccijnzing elders .....   /       ....      38.267
op kwitantie . . . ,.....   \\   (353) . .        7.92
naar buiten \'s lands met afschrijving     l       ....        6.30
op vrijdom..........   \'       ....        5.60
Totaal credit 110.127
In peil bevonden:
a. 12,56 hl. moutwijn ad 454/t0%, ingeslagen met
recht op korting (art. 104 § \\c) en als zoodanig door
den brander aangewezen (art. 119 § 2) .... 11,40448
b.  ruwnat 24,45 hl., 15\'C, 1.65° Inz. = 11.6%           5,6724
c.  enkelnat 26,14 » 13.50C, 3.30» » = 27.4%         14,32472
d.  moutwijn 136,80 » 17°C, 6.35° » = 45.6°/o) 124,7616
e.      idem 64,70 » 16°C, 7. o » =49.2°/0K«) 63,6648
f.   alcohol 13,14 » 17.5°C. 23.4» » =95.7%\'         25,14996
Totaal 244,97796
(a) Hiertoe, zooveel mogelijk, al den moutwijn
gebezigd, die met recht op korting ingeslagen is;
t. w. 42,48 hectol. ad 45-3o/o en 30.78 ad 45.4%
= 66,43512 ad 50%.
(352). WaarvaD 10 dagea zijn verrekend bij de vorige peiling op 12 Mei,
zoodat er van overblijven 16 dagen.
(353). Vergelijk art. 82 § 2.
-ocr page 363-
343
hectol. gedist.
ad 50 •/•.
Debet                   336,91
Credit                   110,127
Slot der rekening 226,783
Bij peiling bevonden .... 244 97796
Af: de korting volgens art. 3 § 3 ;
t. w. voor ;5,67 hl.ruwnatvanll.6%
: 2% = 0,1134; voor 14,32 hl. en-
kelnatvan 27.4%: 1% = 0,1432
0,2566
Blijft 244,72136
De breuken oefenen geen invloed uit op het al of
niet bestaan van overtreding (art. 3 § 4), weshalve
wordt uitgetrokken voor gedistilleerd in peil . . . 244,72
dus Overmaat 17,937
Deze overmaat is niet beboelbaar (art. 118 §3),
want de speling is : 7%°/° van liet product der
ruwstokingen; dus van 177,68 hectoliter .... 13,326
5% van het saldo der laatste peiling; dus van"}
131,28 hl. en 5% van het ingeslagen gedistilleerd; \\
          7,9615
dus van 27,95 hl.                                                      J
Boetvrije speling 21.2875
De rekening wordt dus afgesloten in:
Debet: 336,91
          credit 110,127
Overmaat 17,937 voorraad 244,72
Totalen          354,847                        354,847
Saldo op nieuwe rekening over te brengen 244.72.
Stel nu dat een geringere hoeveelheid moutwijn van 45.6%
was bevonden, zoodat de aanwezige voorraad in zijn geheel
slechts was...............216.65.
Er zou dan een ondermaat bestaan, weshalve het credit ver-
hoogd zou moeten worden met de kortingen, volgens art. 104,
en wel:
a.    voor de alcohol, boven SS»/,:
uitgeslagen,...»»
bij peiling bevonden . 25.15
25.15 : 4% —          1,006
b.     voor gedistilleerd, beneden 85%:
blfpSï\'bevonden} 29.89 (A): 1%% = 0.448
korting 1,45
-ocr page 364-
344
(A). Moutwijn , van elders ingeslagen met recht op
korting: voorraad vorige peiling 38.49
sedert ingeslagen . . 27.95
66.44
Bij de peiling nog voorhanden. 11.40 (art. 119 § 2)
Dus overgehaald . . 55.04
Gebezigd voor alcohol boven 850/o 25.15
Gebezigd voor ander gedistilleerd 29.89.
Afsluiting der rekening in:
Debet 336,91
                            credit 110,13
kortingen 1,45
peiling 216,65
ondermaat 8,68
336,91
De ondermaat is beneden de speling en heeft dus geen ander
gevolg dan betaling van den accijns daarvan.
Saldo op nieuwe rekening over te brengen 216,65.__________
Peiling in een distilleerderij der eerste klasse op den 16 Junij 1870.
hectoliters
gedistt. k 500»
Bij de laatste peiling bevonden voorraad .... 37.54
(Er was 4% korting in rekening gebracht voor
2.17 hl. alcohol ad 95.7% = 4,15 hl. ad 50%; doch
er was geen moutwijn aanwezig, waarop de korting
eerst later kon worden toegepast).
Sedert ingeslagen 328,27 hl. moutwijn ad 46.1 %,
met recht op korting volgens art. 104 § 2 . . . . 302.66
totaal Debet 340.20
Sedert de laatste peiling uitgeslagen:
onvermengd gedistilleerd met veraccijnzing 233.10 hl.
227.04
4.36
3.75
235.15
ad 48.7%...............
Likeuren met veraccijnzing 4.14 hl. ad 52.7% .
Alcohol j                »          1.96 » » 95.7% .
Totaal credit
In peil bevonden :
moutwijn (met recht op korting art.  119
§2),.........• . .    62.78  ad  46.1°/. =  57.88
alcohol..........      4.30   i    95.7% =    8.23
likeur op suiker (a)......      3.82   »   52.50/0 =    4.01
gedistilleerd op houtskool (b) . .    12.73   »    78.1% =  19-88
gedistilleerd........     21.83   o   55.4% =  24.19
Totaal 114.19
-ocr page 365-
345
(a). De sterkte opgenomen door afstoking (art. 120 § 2).
(b). De inhoud van volgetapt fust, op den voet van art. 120 § 3 ,
waaropdusc.g. 5% speling moet worden verleend volgens art. 120§4.
Debet                               340.20
Credit                              235.15
Slot der rekening           105.05.
De peiling wijst dus een overmaat aan, zoodat, volgens art.
120 § 4, bij peil-opneming 5J/0 moet worden afgetrokken van
de hoeveelheid gedistilleerd op houtskool.
Bevonden . . 114.19
Af: 5% van 19.88 = . . 0-99
Blijft werkelijke voorraad . . 113.20
slot der rekening . . 105.05
overmaat . . 8.15
Afsluiting der rekening in-
Debet 340.20 credit
                     235.15
overmaat 8.15 in peil bevonden 113.20
Totaal 348.35 Totaal                     348.35.
De overmaat van 8.15 is niet beboetbaar (art. 118 § 3C) om-
dat de speling is 5% van \'t debet, dus van 340.20 = 17.01.
saldo, op nieuwe rekeningover te brengen, 113,20 hectoliter ad 50°/0.
hectoliters
gedistt ad 5(!o\'o
Stel nu dat bij peiling niet aanwezig bevonden was
het gedistilleerd ad 55.4°/0, dan is de bevonden voor-
raad in zijn geheel slechts..........90.00
Er is dus een ondermaat geconstateerd , zoodat de
hoeveelheid die volgens de uitkomst der peiling aanwe-
zig is, met 5°/0 van de hoeveelheid gedistilleerd moet
worden verhoogd; te weten: in peil bevonden . . . 90.00
bij: (art. 120 § 4) 5% van 19.88 = . . . 0.99
werkelijke voorraad . . • 90.99
Voorts moet het credit worden verhoogd met de
kortingen volgens art. 104,t.w.
Credit ................235.15
kortingen :
Moutwijn, waarop, na overhaling, de korting kan wor-
den toegepast: voorraad » »
Ingeslagen 302.66
30266
Nog in voorraad bevonden 57.88
blijft . . 244.78          Transportere 235.15
-ocr page 366-
346
,                      hectoliters
gediêt. ad 60%.
Transport 235.15
4% korting op alcohol boven 85%:
uitslag 3.75
voorraad 8.23
11.98
Af: de hoeveelheid, waar-
voor vroeger reeds korting
is verleend.......4.15
blijft 7.83 a4o/.= 0.3132
1%% van het restant, dus van 236.95 (o) 3.55425
Totaal der kortingen . . 3.86745 = 3.87
239.02
(a). Deze hoeveelheid was werkelijk overgehaald, want:
van het gedistilleerd, waarop deze korting wordt toegepast
bedragen de uitslagen . . . 231.40
de bevonden voorraad. . . 23.89
te zamen . . 255.29
Afsluiting der rekening in:
Debet 340.20                           credit 235.15
kortingen volgens
art. 104                         3.87
voorraad      90.99
ondermaat    10.19
Totaal 340.20
De speling (art. 118) bedraagt: 5% van "340.20 = 17.01.
De bevonden ondermaat is dus niet beboetbaar.
Saldo, op nieuwe rekening over te brengen, 90,99 hectoliter
ad 50%.
-ocr page 367-
/& D Ary; r./rAJr
S^/t
BIEREN EN AZIJNEN. <*>
M yau 2 Augst. 1822, (Stbl. n°. 32).
(Verz. 1840 «". 2).
I.
Bieren.
Art. 1. De accijns op. de binnenlandsche bieren (2), hetzij
ze tot consuintie of tot azWmaken bestemd zijn, wordt bepaald
op fi.00 per hectoliter ruimte der roerkuipen of andere bakken
of vaten (3), waarin men he^ gemalen mout of de meelspeciën
bewerkt. De accijns wordt telkens betaald , wanneer men be-
doelde kuipen, bakken of vatel» gebruikt tot het bereiden van
beslag (4).
                                      \\
Art. 2. Het is, op een boete v\\n /400.—, verboden om de
grondstof, die men voor elk brouwsel bestemt, anders dan op
ééns of te gelijk in de roer- of werkVuip te storten; insgelijks
wordt, op dezelfde boete, onverminderd de betaling van den
gewonen accijns voor de ruimte van de\\roerkuip, verboden om,
binnen het verloop der werkzaamheden\\ de grondstof in de
roer- of werkkuip of ketel geheel of tenMeele te vernieuwen,
d. i. dezelve door andere te doen vervangen of daarmede te
(1). De wet van 1867 en het daarop gegronde K. IJ., zullen niet in dit
werk worden opgenomen, omdat de daarin vervatte bepklingeu slechts van
kracht zijn tot lo. Januari 1872. Indien het noodig mocht zijn, kunnen
we die wet later afzonderlijk uitgeven.
(2). Bmlenlandsche bieren en azijnen zijn aan geen accijn^.onderworpen,
doch er wordt een invoerrecht van geheven van ƒ3.00 per hectoliter. Van
azijn echter van hoogere sterkte dan 2 graden is het recht Y 20.— per
hectoliter.
(3). Na aftrek van 5 decimeter diepte (art. 15). De accijns va^ f 1.00
is vastgesteld bij de wet van 1859 verz. n<>. 54.
(4). Het staat een ieder vrij zoodanige grondstoflen tot het fabriceren
van bier te bezigen als hem zal goed dunken, (vz. 1823 n<>. 27 }b).
-ocr page 368-
348
•vermeerderen, zonder voorafgaande aangifte en onderwerping
aWi den accijns.
Vit. 3. Geen gemalen mout of meelspecie, tot het brouwen die-
nentfe, mag in de brouwerijen worden ingeslagen ofgebruikt, zonder
voorzien te zijn van een consentbiljet van den ontvanger , behoudens
de justificatie van het bij hen gevonden wordende meel. Debrou-
wers zijn gehouden het gebruik dier meelspecièn te verantwoorden
door de aangifte hunner gebezigde roer- of werkkuipen en de hoe-
velheid ïnael, die in dezelve, naar evenredigheid harer netto
ruimte (5) \\ geacht wordt bewerkt bewerkt te zijn geweest.
Wanneer Kit het resultaat dezer verantwoording mocht blij—
ken dat door hen meer gemalen mout of meelspecie is ingesla-
gen dan de hoeveelheid van % der netto ruimte van de aange-
gevene roerkuipen\\. vermenigvuldigd met het getal der aangiften,
plxts het onbewerkte mout of meel, bedraagt, wordt verbeurd
/\'3.— boete per hectoliter meelspecie, die niet verantwoord is (ü).
Ingeval van gebruikte meelspecie in de ketels, zal de te ver-
antwoorden hoeveelheid^van de ingeslagene meelspecie vermeer-
derd worden in gelijke\\ evenredigheid, als wegens de vermeer-
dering van den accijns bK art. 16 is voorgeschreven.
Art. 4. De accijns is verschuldigd dadelijk na gedane aangifte,
volgens art. 13, onverminderd hetgeen omtrent den tijd en de
wijze van betaling is voorgeschreven (7).
Art. 5. Zij, die een brouwerij willen oprichten (8) en zij,
die een buiten werking zijnde brouwerij op nieuw in werking
willen brengen, moeten aangifteMoen bij den ontvanger, on-
verminderd de verdere verplichtingen, waaraan zij in die ge-
vallen zouden mogen onderworpen zgn (9).
Deze aangifte moet inhouden:         \\
o. de plaats en dagteekening;           \\
6. de namen, toenamen en firma\'s der\\ eigenaars, bezitters of
deelgenooten en derzelver woonplaatsen; \\
c.   den naam en den toenaam van den afzonderlijken beheerder
en deszelfs woonplaats of verblijf;
                  \\
d.   de gemeente waarin het pand gelegen is\\
(5). De neüo ruimte is: de volle inhoudsruimte, vermruderd met 5 centi-
meter diepte voor de losse bodems, (Zie art 15).
                \\
(6). Alleen de overmaat is dus strafbaar. Wij hebben diV^rt opgenomen
ofschoon het twijfelachtig is of het nog kan worden toegepastV sedert de af-
schaffing der Gemaai-uelustiug.
                                                    \\
(7). Zie art. 48.                                                                        \\
(8). Een kunstazijnmakerij mag met een brouwerij in hetzelfde lokaal ver-
eeuigd zijn. Er moet in zoodanig g«val, een wakend oog worden gehouden
op de bestemming en het gebruik der werktuigen, (vz. 1823 u«. 27\\$a .
9). Zooals b. v. de toestemming van het Gemeente bestuur en, indita de
oprichting op de Ie linie zal geschieden, van den Koning (art. 180 Alg. Wet).
-ocr page 369-
349
^. de ligging, straat, kade of andere publieke toegangen tot
het\\pand of deszelfs erf, en, wanneer het pand ten platten
landikgelegen is , deszelfs afstand van de kom der gemeente:
f.  h\\t n°. en de andere kenteekenen der gebouwen :
g.   heV getal en de grootte der roer- of werkkuipen;
h. hetVetal en de grootte der onderscheidene ketels ;
t. het getal, de grootte en de plaatsing der koelbakken, lek-
bakken en alle andeie bakken of vaten , dienende tot het koelen ,
het afloopen fier aftreksels uit de werk- of roerkuip, of tot het
in voorraad houden derzelve; (10).
k. het getal \\^n de aanwijzing der kelders of andere berg-
plaatsen van de bieren.
De ontvanger geeft een bewijs af van het inleveren der
aangifte.
                   \\
Gelijke aangifte zal, wanneer brouwerijen in huur bezeten
worden, door de huurders derzelve gedaan worden (il).
Art. 6. Bezitters van niet in werking zijnde brouwerijen
of van zoodanige gereedschappen, kuipen en ketels, als met
elkander geschikt zijn on« een fabriek uit te maken of de ge-
heele of gedeeltelijke fabricatie van bieren te bewerkstelligen,
zijn gehouden daarvan aangifte te doen op een boete van /100.—.
Koperslagers en kuipers, die zoodanige gereedschappen in
hunne werkplaatsen of winkels\\ hebben, zonder dat zij geves-
tigd zijn om er in te beslaan of^hieren te fabriceeren , zijn van
deze aangifte bevrijd.
                      \\
Art. 7. De buiten werking zijndèk of gesteld wordende brou-
werijen en gereedschappen, in art.VJ omschreven, zullen on-
bruikbaar worden gemaakt door verzeVeling der roer- of werk-
kuipen en ketels (12).
                              \\
De verzegeling geschiedt door twee a.mbtenaren der Admi-
nistratie (13).
                                                \\
Van de verzegeling wordt een procesverbaal opgemaakt, waarin
het pand, de verzegelde werktuigen of gereedschappen, het getal
(10). De koelbak dient tot het verkoelen der aftreksels^ terwijl de Ukbak
wordt gebezigd tot het opvangen der aftreksels uit de roerVuin en het over-
brengen er van in de voorraadbakken of in de bierketcls (v^. 1826 u°. 80).
(11). Zij, die, zonder aan de bepalingen van dit artikel te nebben voldaan,
gebruik van hunne werktuigen maken tot het vervaardigen vaiV bier, cu dus
buiten weten der Administratie, worden gestraft met een boete ytui f 400.—
en met verbeurdverklaring van de bevonden bieren en in bewerking zijnde
grondstoffen en gereedschappen, (zie art. 17).
                                  \\
Wordt bij ontdekking van een geheime brouwerij deze buiten werlang be-
vouden dan is slechts de boete van art. G verbeurd.
                          \\
(12). Het recht tot visitatie blijft evenwel bestaan, (vz. 1829 n°. 05).
(13). Buiten kosten vau den belanghebbende, (vz. 1823 u°. 149;. \\
-ocr page 370-
350
^aegels en de tijd der verzegeling behoorlijk omschreven zijn.
Hfit wordt den belanghebbende, indien hij tegenwoordig is,
te\\ teekening aangeboden, en anders gewag gemaakt van zijne
afwezigheid of c. q. van zijne weigering. Een dubbel van het
procesverbaal wordt den belanghebbende, tegen bewijs van ont-
vang, \\uitgereikt en, ingeval van weigering om het aan te ne-
men, bfihet Gemeente-bestuur gedeponeerd.
Schendrng of verandering van zegels op kuipen, ketels of
andere werktuigen, welke als buiten werking\' zijnde zijn aan-
gegeven, en\\ het niet aanwijzen derzelve, zal gestraft worden
met een boetk van f 100.— tot ƒ400.—, naar gelang der om-
standigheden, \\iie de schending of vervalsching ten gevolge zal
hebben.
              \\
Art. 8. De grootte der werk- of roerkuipen in de brouwerijen
wordt vastgesteld als volgt; te weten:
In gemeenten va\\ 5000 zielen en daarboven, een werk- of
roerkuip voor iedere qrouwerij, van niet minder dan 20 hectoli-
ter,
en in gemeentenV van beneden 5000 zielen een roer- of
werkkuip, voor iedereXbrouwerij, van niet minder dan 10
hectoliter.
                           \\
Art. 9. Vóór de opzendvng der afgifte moeten de kuipen en
ketels door beëedigde Rijks-ambtenaren geverifieerd worden (14)\'
De inhoud wordt door roeiing of waterijking bepaald (15).
Bij oppositie van den brouwer \\>f een der ambtenaren geschiedt
de tweede opneming altijd dooX waterijking. De grootte zal,
door of van wege den brouwer, op een zichtbare plaats van de
kuipen, in het houtwerk gesnedeïK of gebrand of met olieverw
gesteld, en iedere kuip insgelijks van een afzonderlijk nommer
voorzien worden.
                                    \\
Van een en ander zal, op den voetNvan art. 7 , een proces-
verbaal opgemaakt en aan den belanghebbende worden betee-
kend (16).
                                                     \\
De kuipen en ketels moeten binnen de inuren der brouwerij
opgericht en aard- en nagelvast zijn.
            \\
(14). «Voor de opzending der afgifte," staat er in Ve wet. Dit is zeker
abuis, want als men iets wil opzenden dan zal dit toch artnd wel een stoffe-
lijk
voorwerp moeten zijn. Afgifte nu is een z. n. in abstracto; het woord
duidt geen stoffelijk lichaam aan, zoodat er van geen opzenaing sprake kan
zyn. O. i. is de bedoeling van het lc lid van art 9 dezeK dat de ve-
rificatie van de inhoudsruimte moet plaats hebben vóór dat de Vouwer zijn
eerste aangifte tot brouwen kan doen.
                                      \\
(15). De eerste verificatie der kuipen en ketels geschiedt buiten Hosten van
van deu brouwer. De kosten echter der verificatie bij verandering van kui-
pen of ketels blijven ten zijnen laste (vz. 1823 n<>. 149).
               \\
(16). Deze processeu- verbaal worden gedeponeerd bij den ontvanger.
-ocr page 371-
351
\\Het gebruik van losse kransen (17) is verboden, en zal als
fraude gestraft worden met f 400.— boete.
Iïi de brouwerijen in welke de verhoogde belasting, wegens
het gebruik van meel of gebroken graan in de ketels, volgens
art. f6, betaald wordt, zal het geoorloofd zijn losse kransen
op de kMels te plaatsen, mits dezelve niet hooger zijn dan één
decimeter\\ op poene als boven.
Art. lO.XPoging tot misleiding bij waterijking, door ter sluik
water bij te\\ vullen of af te tappen, wordt als fraude beschouwd
en gestraft m\\t f 400.— boete.
Ingeval de resultaten der waterijking niet beantwoorden aan
die der voorafgegane roeiing of peiling of wel aan de zichtbare
of vermoedelijke ruimte der kuipen of ketels en de oorzaak er
van niet op heeterdaad ware te ontdekken, zoo zal de ruimte
volgens gedane of nog te verrichten peiling en roeiing geverifi-
éerd , tot maatstaf blijven strekken, tot zoo lang de waterijking
behoorlijk kan worden Volbracht.
Ingeval de kuipen of ketels niet waterpas staan of de duigen
of boorden in den geheèlen omtrek, niet even hoog geplaatst
zijn, zal de inhoud daarvan, bij peiling en roeiing gebleken,
tot maatstaf verblijven, tot\\ zoolang de brouwer ze waterpas
heeft gesteld.
                             \\
Het is niet geoorloofd op eenigeilei wijza de ruimteder werk-
tuigen te verminderen. De kuipen, of ketels, die in zoodanigen
staat worden bevonden dat de uitkomst der roeiing, peiling of
waterijking kennelijk minder zou nn dan zij, volgens de in-
richting van het werktuig, moet wezfen, mogen niet worden ge-
roeid , gepeild of geijkt, en het zal den brouwer niet vrijstaan,
dezelve te gebruiken of tot brouwen aarkte geven.
Volgens art. 1 , in verband met art. 15^ wordt de accijns be-
rekend naar de volle inhoudsruimte der roèrkuip, na aftrek van
5 centimeter diepte voor de losse bodem. De brouwers echter,
die bezwaarlijk de volle ruimte hunner roerlcuipen kunnen ge-
bruiken , kunnen, op vergunning van den Minrster, die ruimte
verkleinen, zoodanig dat toch altijd de aanslagNsan geschieden
naar de gebruikt wordende ruimte (18).
                 \\
Art. 11. Geen roer- of werkkuipen, noch ketels ,\\niogen ver-
kocht , afgestaan , geleend, uitgebroken, veranderd, \\ergroot of
verkleind worden, zonder voorkennis der Administratie.
              ,
(17). Dit zijn losse stukken, die op den rand der kuipen of ketcls^kunnen
worden geplaatst, waardoor dus de inhoudsruinite vergroot zou worden.
(18). De Minister kan b. v. toestaan dat de verkleining geschiede dooi het
leggen van een rooster of door het uitzagen van een duig, enz. (zie litt\\ a
vz. 1832 n». 164).
                                                                            \\
-ocr page 372-
352
V Deze kennisgeving wordt ingeleverd bij den ontvanger en moet
vergezeld gaan van de vereischte omschrijving van het pand en
hetCgereedschap of het werktuig.
Bijaldien eenig ongeval een onmiddellijke wegbreking vordert,
zullenXde ambtenaren in loco, en, bij afwezigheid van deze, het
plaatselyk Bestuur, een voorloopig consent afgeven en hiervan
aan denScontroleur verslag doen.
H§t vertaopen, afstaan, leenen of verkleinen van een of meer
roerkuipen «f ketels, zonder voorafgaande kennisgeving, wordt
gestraft metV •100.— boete.
Het vergroolen van roerkuipen of ketels, zonder voorafgaande
kennisgeving, Vordt gestraft met een boete van ƒ 400.— on-
verminderd de bijbetaling van den accijns, welke bewezen kan
worden, tengevolge, der vergrooting van de roerkuipen, ontdoken
te zijn.
                    \\
Art. 12. De brouwers zijn verplicht, ter hoogte van 3 tot 5
meter, boven den voornaamsten ingang der fabriek, indien de
gelegenheid van het gVbouw zulks toelaat, en anders 3 tot 5
meter boven den gronaS. doch altijd boven den voornaamsten
ingang, een bord te stellen\\waarop met olieverw geschreven staat:
Biet\'broitwerij.
                       \\
Bovendien moeten ze iederen ingang hunner fabriek kenbaar
maken door er, op de wijze\\als boven, voor te doen stellen
het wooi\'d : Bierbrouwerij.
          \\
Verzuim van een of ander, wanneer hetzelve binnen 8 dagen
pa een deswege schriftelijk gedane\\ aangifte van den ontvanger
niet hersteld is, wordt gestraft meiW" 10.— boete.
Art. 13. De brouwers moeten telkehs, wanneer zij voornemens
zijn te brouwen, hiervan aangifte doen\\usschen des voormiddags
9 en des namiddags ten 3 ure van den\\lag vóór dien, bestemd
tot het brouwen en het aanleggen van \'f/vuur onder de ketels.
In besloten steden, van meer dan 5000\\rielen, kan de aan-
gifte, in bijzondere gevallen, ook geschieden\\iterlijk 4 uren voor
het aanleggen van vuur onder de waterketelsX
De aangifte moet gedaan worden door den Vouwer of diens
procuratie-houder en behelzen :
                              \\
a. de plaats en dagteekening;                              \\
6. den naam en de firma van den aangever: \\
« c. de brouwerij, derzelver merk of andere kennelijke om-
schrijving;
                                                                         \\
d.   het uur, waarop het vuur onder den ketel tot hei koken
van water zal worden aangestoken, het n°. en de grootte van
dien ketel, en het uur, waarop het koken van water zal\\ein-
digen;
                                                                                          \\
e.  het n°. en de ruimte der roer- of werkkuip, waarin de
-ocr page 373-
353
grondstof, voor het brouwsel bestemd, zal worden bewerkt;
^y. het n°. en de ruimte van den ketel of de ketels. bestemd
tot\\ het afkoken der aftreksels van het beslag en de bieren,
en litet uur , waarop het vuur onder die ketels zal worden aan-
gestokVn:
g. het uur, waarop het bewerken en beslaan van de grond-
stof in ate roerkuip zal aanvangen ;
h. het uur, waarop de werkzaamheden in de roer- of werk-
kuip zuilenrijn afgeloopen;
i. het al «f niet bezigen van stuikmanden in\' de roer- of
werkkuip ("19)\\
k. het al of niet overstorten dier aftreksels op den bostel ia
de roerkuip, na afkoking, ten einde dezelve te klaren (19);
l. het al of nie\\bezigen van meel of gebroken granen in de
ketels;
m. de soort van hèt bier, dat men zal maken (20);
n. het uur, waarop\\ het laatste kooksel der bieren zal ein-
digen; en
                         \\
o. het uur, waarop de\\onning of vating zal eindigen.
De brouwers, die meV dan één roerkuip hebben, be-
hoeven ze niet alle tot brouwen aan te geven. De Minister
kan echter voorschriften geve», om het maken van misbruik van
de niet aangegeven kuipen te voorkomen (21).
Het vroeger aansteken van \'t *uur onder den waterketel, het
vroeger beginnen der werkzaamheden in de roer- of werk-
kuip en het later eindigen dier werkzaamheden dan op de daartoe
door de aangifte toegestane uren, wordt gestraft met een boete
van ƒ400.", indien meer dan één uur tyór of na den bepaalden tijd
is aangevangen of geëindigd (22). Wanneer het afkoken of ton-
nen meer dan één uur den tijd, tot het\\eindigen daarvan aan-
gegeven, overschrijdt, zal zulks gestraft\\ worden met /100.-
boete (23).
                                                        \\
(19). Bij het bezigen van stuikmanden om hetgeen \\le twee eerate aftrek-
sels na de eerste koking hebben opgeleverd, te klaren,^vordt het maAmum
van den tijd voor de werkzaamheden in de roerkuip verleend. Ter bekoming
van dat majimttm wordt niet alleen het gebruik van stuiknianden vereischt,
maar ook dat de aftreksels, nadat ze zijn gekookt gewecst\\ op den bostel
worden overgestort, en door dat middel geklaard, (vz. 1823 V>. 83).
(20). Ofschoon de soort van bier geen invloed op den aanslag heeft,
moet deze toch worden aangegeven, omdat de tijd voor de werkzaamheden
daarvan afhangt. 15c soorten, hier bedoeld, zijn onderscheiden in Oruin, geel
en wil bier.
Zie de beschrijving van het tarief in aant. 27.
(21). B. v. door ze te doen verzegelen.
(22). Derhalve één uur speling. Waartoe dient de aangifte van die uren
en waarom is deze boete zoo groot?
(23). Zie verder art. 17.
23
-ocr page 374-
354
y De aangifte wordt schriftelijk gedaan in het register n°. 5
fabricage.
Art. 14. Onder de bewerking in de roerkuip is wel uitdruk-
kelijk begrepen de zoogenaamde naloop (24), welke, na den
voor \\et werken bepaalden tijd, zal ten gevolge hebben een
boete van /400.-; onverminderd echter van zoodanige bepalingen,
als dooryde Administratie met de brouwers mochten worden
gemaakt, \\en einde de zekerheid van \'t Rijk en het belang der
trafikantenNop die plaatsen te vereenigen, waar locale omstan-
digheden eenNxneerder toevoorzicht mogelijk maken.
Art. 15. EM den aanslag van den accijns, zal op den geza-.
nientlijken inhoad der telkens gebezigde en gedeclareerde roer-
kuipen een kortihg verleend worden van 5 centimeter diepte,
om het verlies te \\lekken wegens de losse bodems.
Art, 46. Met betrekking tot die brouwsels, waarbij meel of
gebroken graan in d\\ ketels gedaan wordt, zullen de volgende
bepalingen in acht genomen worden:
i°. wanneer de keteKkleiner, even groot of minder dan \'/«>
grooter is dan de roerkuip., wordt de accijns, op de ruimte van
de roerkuip verschuldigd, niet */3 vermeerderd;
2°. wanneer de ruimte van. den ketel die van de roerkuip met
*/10 of meer overtreft, wordtyeea suppletoire accijns gevorderd
van f\\.- per hectoliter, berekelïd over de helft van den inhoud
des ketels;
                                     \\
3°. wanneer men meel of gebrolyen graan in twee ketels doet,
welker gezamentlijken inhoud hetydubbel der ruimte van de
roerkuip met i/i0 overtreft, zal de suppletoire accijns gerekend
worden in evenredigheid van de helftyder ruimte van de beide
ketels; terwijl, wanneer de ruimte dek beide ketels minder of
gelijk is aan het dubbel der ruimte van \\le roerkuip, of dat zij
deze met minder dan f10 overtreft, het supplement tegen \'/3 van
de ruimte der beide ketels zal worden betaald ;
4°. wanneer men slechts een der twee kewds gebruikt om er
(24). Door naloop moet men verstaan: het laatste aftreksel of het voort-
brengsel van het laatste water dat op den bostel wordt gegoten, hetzij het
zelve niet wordt gekookt, hetzij meu daarvan eeu zekere soort van klein bier
maakt, hetwelk dient om het sterker bier te versnijden tot\\yerschillende
waarden, dat op de wel- of ghijlkuip geschiedt.
                         \\
Op grond van art. 14, in verband met art. 13, moet de naloop ge-
eindigd zijn , één uur na het opgegeven uur van afloop der werkzaamheden
in de roerkuip.
                                                                                     \\
Vloeit er evenwel na dien tijd nog vocht uit de kuip, zonder dat dit
wordt opgevangen en verzameld in den lekbak, dan kan dit niet als overtre-
ding worden beschouwd (vz. 1826 n°. 80).
-ocr page 375-
355
taeel of gebroken graan in te doen, dan moet de grootste der
t\\ee altijd daartoe aangegeven worden;
3P. het n°. en de ruimte, mitsgaders de tijd van bewerking in
den \\etel of de ketels, moeten worden aangegeven , even als voor
de roerkuip, en op dezelfde boete als bij art. 17 is bepaald.
In d\\ze brouwerijen wordt het gebruik van een overslorting»-
of klarings-kuip toegestaan, welker grootte die der roerkuip
nimmer mM meer dan \'/t0 zal te boven gaan.
De Minister kan het gebruik van deze kuip ook aan andere
brouwers toestaan, wanneer hunne wijze van brouwen zulks
vereischt. Bij\\het gebruik der overstort ings- en klarings-kuip
zal de Minister\\ de noodige voorzorgen nemen, ten einde het
n°. en de grootte\\derzelve worde opgegeven, en den tijd, waarop
van deze kuip gebruik zal worden gemaakt, zoodanig worde
geregeld, dat er gem misbruik van kan worden gemaakt; zul-
lende alle gebruik, \\m een andere dan de voorschrevene wijs,
worden gestraft met /H00.- boete.
Art. 17. De brouwers, die andere roer- of werkkuipen of
ketels gebruiken dan die Vj aangegeven hebben, verbeuren des-
wege een boete van f 40&.-, onverminderd de betaling van
den gewonen accijns, die vari de meerdere ruimte der gebezigde
roer- of werkkuip dan van dè\\aangegeven kuip verschuldigd is.
Gelijke boete zal verbeurd en\\.de accijns voldaan worden door
alle zoodanige brouwers of andere personen, die mochten
brouwen zonder aangifte (25) en Vaten weten der Admistratie.
Brouwers, die hunne brouwerijen als buiten werking zijnde
hebben aangegeven , mitsgaders particulieren, die brouwen buiten
weten der Administratie (26), zullenXdeswege gestraft worden
met /400.- boete, terwijl bovendien verbeurd worden verklaard
de gevonden wordende bieren en in bewVking zijnde speciën en
gereedschappen, welke laatsten ten koste van den gecalangeerde
zullen worden uitgebroken.
                            \\
De verbeurd verklaarde, doch nog in werking zijnde, aan
accijns onderworpen, speciën moeten door den «vertreder worden
vrij gekocht met de helft der waarde naar prijscourant.
De uitbreking en het vervoer der verbeurde, bi\\ vonnis toege-
wezen of bij trans-actie aan \'t Rijk overgegeven, werktuigen en
gereedschappen, zal geschieden binnen 8 dagen na\\het vonnis
of de trans-actie, of wel na de latere voltooiing dV speciën,
welke ten tijde der trans-actie of van het vonnis in\\werking
gevonden worden.
                                                                \\
(25). De hierbedoelde aangifte is die, omschreven bij art 13.        \\
(26). D. i. zonder de aangifte, bij art. 5 voorgeschreven , te bebben gedaan.
Vergelijk voorts art. 21 en 22.
                                                      \\
23*
-ocr page 376-
35G
v Art. 18. Het maximum van den tijd voor de werkzaamheden
in\\de roer- of werkkuip en van den tijd. die toegestaan wordt
voo\\ het aansteken van het vuur onder de waterketels, ten einde
het \\vater vóór den aanvang der werkzaamheden in de roerkuip
te kotan , is geregeld bij een tarief (27).
Bij R.B. kunnen, in \'t belang der trafikanten, wijzigingen in
dat tarief gebracht worden. Met de werkzaamheden in de roer-
of werkktiip mag van i April tot 30 Septb. geen aanvang ge-
maakt worijen, dan tusschen 4 uur \'s ochtends enden middag.
en, van 1 0<;tb. tot 31 Maart, niet dan tusschen 6 uur \'\'s och-
tends en den \\niddag.
De vorige afmea is echter niet van toepassing binnen den
omtrek van plaatsen, waar ambtenaren gevestigd zijn, wanneer,
in de brouwerijen\\roerkuipen worden gebezigd, die 54 hectoliter
of meer ruimte belatten. De werkzaamheden kunnen in deze
roerkuipen en alle verdere kuipen, welke er te gelijk mede ge-
bruikt worden, ten alJen tijde worden aangevangen.
In brouwerijen, buithn de bedoelde plaatsen gelegen, en met
roerkuipen van 54 hectoliter of meer ruimte, wordt de tijd,
hierboven vermeld, met ety? uur vervroegd (28).
\\
\\
(27.). Hat tarief bepaalt deu tijd ,\\die wordt toegestaan:
1» voor het wannen van water, eer dèvwerkzaamhedcu in de roerkuip beginnen.
2° voor de werkzaamheden in de roerkuip.
De tijd, sub 1* bedoeld, verschilt alheen naar gelang van de grootte des
ketels.
                                                        \\
De tijd, sub 2° bedoeld, verschilt naar Velang van:
a. het gebruik van slechts één ketel; \\
b. het gebruik van twee ketels , wier gczanlcnthjkc inhoudsruimte die van
de roerkuip niet overtreft;
                                 \\
r. het gebruik van livee ketels, wier gezainentnjke inhoudsruimte die van
de roerkuip wel overtreft;
                                       \\
•2° a. de grootte der roerkuip;                               \\
b.   de soort van bier, n. 1. bruiu, geel of wit bicr\\
c.   het al of uiet gebruiken van stuikmanden.            \\
Voorts zij opgemerkt dat men door de onderscheidingen van bruin , geel
of wit bier, niet zoo zeer de kleur, maar meer de wer/Van bier moet ver-
staan , zoodat men door ijeel bier niet moet verstaan een Diersoort, die met
2eer weinig hop, slechts 1 a 1% uur heeft gekookt, maarVeen soort van
bier dat, even als het bruine bier, niet meerder hop wordt gekookt en van
dit laatste in soort niet verschilt , dan door een lichtere kleur ,\\die het heeft
behouden omdat het minder lang (hoogstens G ureu) heeft gekookt\\(vz. 1823
n°. 83).
                                                                                             \\
Voor de toepassing van sub 1° litt. b en c worden zoowel de kerels, tot
het koken vau water, in aanmerking genomen als die tot het kokeu van bier,
(vz. 1824 no 151).
(28;. Eu dus op 3 a 5 uur \'s ochtends gesteld.
-ocr page 377-
357
\\Bij het afbreken der werkzaamheden, ten gevolge van een
ongeval aan een of ander werktuig, moet de brouwer daarvan
aangifte doen (29). De ontvanger is bevoegd, na behoorlijk on-
derzoek, den tijd tot het alloopen der werkzaamheden in de
roerkuij» te verlengen.
Art. I\'S. Den brouwer, die een grootere hoeveelheid meel wil
gebruiken\\ dan naar evenredigheid der ruimte zijner roerkuip,
binnen den^dnj het tarief bepaalden tijd, gevoegelijk kan worden
uitgewerkt, \\an, op zijn aanvraag, een langeren tijd worden
toegestaan, mits de accijns worde betaald naar de grootte van
een kuip voor welke de verlangde tijd, volgens het tarief, kan
woiden vergund \\30).
Er zal voor de grootste roerkuip, begrepen in het tarief, geen
vermeerdering van \\ijd voor de werkzaamheden worden verleend ,
dan onder verplichting tot bijbetaling van Vf0 van den accijns op
de brouwte, volgens dte ruimte der kuip verschuldigd.
Art. 20. De afgetrokken granen of meelspeciën, bekend onder
den naam van bostel, moeten uit de roerkuipen, en, wanneer ze
ook in ketels gebruikt worden, ook uit deze weg genomen zijn,
binnen het uur, volgende oto dat, hetwelk tot het eindigen der
tonning of vating is aangegeven, en zulks op een boete van
f 25.—.
                                      \\
Bij het gebruik van een roeRkuip van 70 hectoliter of meer
ruimte kan deze bepaling. behoudens de zekerheid tegen mis-
bruik, gewijzigd worden.
              \\
Art. 21. Onder de termen van liet heimelijk brouwen, zal,
op gelijke straf als bij art 17 is bepiald (31), worden gerang-
schikt: het bestaan van beslagene meel-specie of andere grond -
stof, kennelijk geschikt om er bier van\\ te maken, gelijk mede
het vinden van kokende bieren, ergensVinders dan in de tot
brouwen aangegeven ketels , hetzij dit een >of ander in eenig aan-
gegeven gebouw als brouwerij , hetzij in eenig ander lokaal of
particulier gebouw mocht worden ontdekt. \\
Art. \'22. Evenzeer wordt als heimelijk brouwen^ volgens art. 17 ,
(29). Verzuimt de brouwer deze aangifte, dan krijgt h\\ geen verlenging
van tijd eu stelt hij zich dus aan bekeuring bloot.
             \\
(30) Stel b v. dat de kuip werkelijk groot is 25 hectoliteX
Voor zoodanige kuip is (wanneer slechts ée\'n ketel en geen\\stuikmanden
gebruikt worden) voor een brouwsel bruin bier, bij het tarief toegestaan de
tijd vau 14 uren.
                                                                    \\
Wanneer nu de brouwer 15 il 10 uren verlangt, dan moet hij aaugesla-
gen worden naar een kuip van 30 hectoliter, (zie het tarief achter iïe wet,
in verz. 1840 n° 2).
                                                                     \\
(31). N. 1. f 400.— boete en verbeurte der bevonden bieren en in beWer-
king zijnde speciën en gereedschappen.
                                                 \\
-ocr page 378-
358
gestraft, het in de koelbakken aanwezig zijn van bieren na
uur van afloop der tonning, of ook overal elders, dan in de
den brouwer aangegeven bergplaatsen en kelders, gelijk
medfc het bevinden van warme bostel in de roerkuip, ketel of
andere werk- of bergplaats van den brouwer, na het uur, tot
wegvoering aangegeven, en, eindelijk, het hebben of houden van
heet water in eenigen ketel, tot welk gebruik ook, zonder voor-
a fgaande ^aangifte.
11.
Azijnen.
Art. 23. De azijnmakers worden in drie klassen verdeeld , te
weten:
a.     in de "le klasèe worden gerangschikt de azijnmakers, die
azijn bereiden met gefeookt of ongekookt bier of eigenlijk aftrek-
sel voor bier, in de roerkuip bereid zonder gisting, hetzij zij
het bier of de aftreksels\\van een brouwer koopen, hetzelve voor
hunne rekening doen broVwen, of eindelijk het zelfs in hunne
eigene of gehuurde brouwerij laten brouwen;
b.     in de 2e klasse wordeto gerangschikt de azijnmakers, die
azijn fabriceeren uit vochten Xgetrokken door middel van wee-
king en gisting van meel-specieYbekend onder den naam van xvay;
c.     in de 3e klasse zijn begrepen alle kunst-azijnmakers , dat
zijn diegenen, die de azijn met eöJiige andere dan de bovenge-
melde speciën bereiden en zich daartoe bedienen van zoogenaamde
tweelingskuipen of andere vaten (32\\ Particulieren , die azijn
alleen van \'t sap van appelen of peereh maken, worden niet als
kunst-azijnmakers beschouwd en zijn du^ aan geenerlei verplich-
ting onderworpen.
Alle bepalingen, in art. 5, 6, 7 en 12\\Iezer wet omschreven,
betrekkelijk de aangifte tot uitoefening van\\beroep, het aanwij-
zen der brouwerijen , het oprichten en in huur houden derzelve,
het bezitten van niet in werking zijnde brouwerijen of gereed-
schappen , het buiten werking stellen derzelve dn het stellen van
borden boven den ingang der brouwerijen, zijn n\\ede toepasselijk
op het uitoefenen van het beroep der azijnmaker^ van de drie
klassen.
Bepalingen, in het bijzonder van toepassing op azijnmakers le klasse.
Art. 24. De plaatsen, waarin men het bier gewoonlyk inslaat
tot verzuren en die algemeen bekend zijn onder de benaming
(32). In deze klasse behooreu o. a. de rozijn- en snel-azijn-makers
-ocr page 379-
359
Van azijnplaatsen , moeten van de brouwerijen afgescheiden zijn ,
hstzij de brouwerij aan den azijnmaker der le klasse in eigendom
behoort, hetzij ze door hem in huur wordt bezeten. In beide geval-
len zal hij echter volstaan met de bieren of aftreksels, die hij tot
verzuring aangegeven heeft, in een afgezonderde plaats van alle
andere\\bieren afgescheiden te houden , zonder dat deze plaats
met de Wouwerij, deszelfs bergplaatsen of kelders eenige gemeen-
schap magt hebben (33).
Afwijkingen kunnen op deze bepalingen bij K.B. worden toe-
gestaan vooi\\plaatsen, welker gelegenheid of andere locale om-
standigheden a.it noodig maken.
Art. 25. De\\ azijnmakers der le klasse, hetzij ze tevens het
beroep van brou&ver uitoefenen of niet, moeten telkens, wan-
neer ze een inslag\\ van bier of aftreksels willen doen , onder ge-
not der korting b\\ art. 26 bedoeld, daarvan aangifte doen bij
den ontvanger, met\\jitdrukking der hoeveelheid en kwaliteit.
Geen geringere hoeveelheid mag worden ingeslagen dan van
78 hectoliter. De debiteering geschiedt tegen 90 cent per hec-
toliter bier (34).
             \\
De aangifte geschiedt in\\\'t register n°. 17 ace. De ontvanger-
geeft er een consent uit af\\ hetwelk tot bewijs van inslag dient,
overeenkomstig hetgeen bij oe volgende artikelen is bepaald.
Art. 26. De azijnmakers oer le klasse genieten een korting
van 10 cent per hectoliter op aten accijns der bieren, door hen,
op den voet der voorgaande artikelen, ingeslagen.
Art. 27. Zij zijn verplicht de consenten tot inslag te bewaren,
gedurende de 6 dagen, volgende \\>p den dag van inslag. Zij
moeten, gedurende dien tijd, de bieren in hun natuurlijken staat
houden en ze niet vermengen buiten tegenwoordigheid van amb-
tenaren. De ambtenaren hebben, gedurende die 6 dagen, de
bevoegdheid de soort en de hoeveelheid van het bier op te-
nemen (35).
                                                   \\
(33). Gceu de minste gemeenschap mag er tusscheu de azijnplaatseu en de
brouwerij bestaan, (vz. 1823 n° 27 litt. e).
             \\
(34). Zoodat ze een korting genieten van 10 cent per hectoliter, (zie art. 26).
Voorts zij opgemerkt dat die korting alleen dan \\vord\\ verleend, wanneer
de azijnmaker voldoet aan de bepalingen vau art. 23 tot en met art 28.
Indien hij daaraan niet voldoet of er geen gebruik van weuscht temaken,
dan verbeurt hij de korting.
                                              \\
De bepalingen , ten aanzien der azijnmakers lc klasse streknen alleen om
te zorgen dat het bier, met overschrijving van accijns en. rechk op korting
ingeslagen , werkelijk verzuurd wordt, zoodat er geen straf op ((yertreding
van die bepalingen bestaat. Het eenig gevolg er van is: verlies vaiiSile gunst
van overschrijving vau den accijus en van het genot der korting, (Vergelijk
verz. 1823 na 75).
(35). Die opneming geschiedt kosteloos, (verz. 1823 n° 149).
-ocr page 380-
360
\\ De azijnmaker is verplicht hun de bieren aan te wijzen en ze
in\\hunne tegenwoordigheid en op hunne aanvraag te vermengen
metXandere reeds verzuurde bieren, aftreksels of azijnen, ten
eindeXze ongeschikt te maken voor consumtie.
De ^ambtenaren stellen, in dit geval, een verklaring op den
rug vanVt consent dat de bieren of aftreksels hun in den staat
van bierXof aftreksel en nog onvermengd zijn vertoond en dat
de vermenging in hunne tegenwoordigheid is geschied (36).
Ingeval ue vermenging bij hunne afwezigheid, binnen de 6
dagen, is geschied, dan vernielden ze dit op den rug van \'t consent.
Indien de ambtenaren zich niet, binnen de 6 dagen, hebben
vertoond om dei\\staat der bieren op te nemen, zal,de azijnmaker
op den rug van \\ consent verklaren dat de ambtenaren de azijn -
makerij niet bezocht hebben. In dit geval wordt hem de korting
verleend.
Art. 28. De consenten moeten, na verloop van den zesden
dag na hunne dagteeÈening, aan den ontvanger, die ze heeft
afgegeven, worden teruggebracht ter regeling der rekening.
Er wordt geen korting\\yerleend voor de hoeveelheden bier of
aftreksel, waarvan de consenten niet aan de ontvangers, in
voege voorschreven, zijn teruggebracht, noch voor die, welke,
volgens verklaring der ambtenaren, vóór den afloop van den zesden
dag na den inslag, zonder hun\\voorweten of buiten hunne te-
genwoordigheid vermengd zijn.
Bepalingen, in het bijzonder van toepassing op
azijnmakers der-i? klasse.
Art. 29. Geen fabriek van azijnstof ,\\door middelvan weeking
en gisting van meelspecièn, mag wordeto opgericht, tenzij men
zich, voor wat betreft de grootte der beslagkuip of kuipen, zal
houden aan hetgeen bij art. 8, omtrent Me ruimte der roer-
kuipen van de brouwers, is bepaald.
             \\
Art. 30. De accijns op deze azijnstof bedraagt f 1.00 per
hectoliter ruimteder beslagbakken, verschuldigd^telkens, wanneer
deze worden gebruikt. De aangifte volgens art. Ni3 is van toe-
passing, met uitzondering echter van de bepalingen nopens het
koken van de aftreksels van beslag en bieren. \\
(36). Bij de aangifte tot brouwen behoeft niet te worden verklaard dat het
brouwsel tot azijnniaken is bestemd. Wanneer nu de ambtenareSi, bij visi-
tatie van een brouwerij, bevinden dat van een brouwsel het bier nik gekookt
zal worden maar tot azijn bestemd is, dan moeten ze dadelijk de hoeveelheid
opnemen, die voorhanden is in de verzuringskuip, waarin het brouwsel van
den dag zal worden gestort, ten einde nader de gezameutlijkc hoeveelheden
op te nemen en daarna eerst het consent ai\' te teekenen, (vz. 1836 n" 187).
-ocr page 381-
361
V)p de ruimte der beslagkuipen wordt Vio korting ver-
leeM (37).
Art- 31. De verantwoording der hoeveelheid van de op be-
hoorlijke consentbiljetten ingeslagen nieelspeciën zal geregeld
worden\\ gelijk in art. 3, ten aanzien der bierbrouwers, is voor-
geschreven.
Art. 32\\ De voorschriften in het eerste hoofdstuk dezer wet,
betrekkelijk\\ de roeiing, peiling en waterijking der ketels en
roerkuipen van de brouwers bepaald, mitsgaders verkooping,
leening, uitbreiding, verandering, vergrooting of verkleining dei-
zelve, zijn mede} toepasselijk op de beslagbakken, ketels en zoo-
genaamde moerswkken der azijnmakers van de 2e klasse.
Art. 33. Het Vebruik van losse kransen moet aangegeven
worden en zal aanleiding geven tot een verhooging van accijns,
in verhouding tot dèVvermeerdering der ruimte, welke het op-
zetten van deze losse ltransen aan de beslagbakken toevoegt.
Deze kransen moeteü, voor de opzending der aangifte, ge-
verifiëerd worden (38),\\en de inhoud door roeiing en peiling
worden onderzocht. De azijnmakers zijn verplicht ze te nom-
meren.
                                   Y
Het gebruik van zulke loese kransen, zonder voorafgaande
aangifte, of het gebruik van\\een andere dan de aangegeven
krans, wordt gestraft met f40(\\— boete, onverminderd de be-
taling van den accijns naar de gBootte der kransen.
Wanneer echter, in het laatste geval, de niet aangegeven
krans geen meerdere ruimte dan èe aangegevene heeft, zal de
boete slechts ƒ50.— bedragen.
           \\
Art. 34. De werkzaamheden in de\\beslagkuipen mogen niet
langer duren dan 60 uren (39). Na aien tijd moet de gisting
geëindigd zijn; terwijl de bostel binnen een uur na dien tijd uit
de kuipen moet weggenomen zijn.
              \\
Art. 35. De azijnmakers moeten zich, Wat het bepalen van
den tijd voor het aansteken van het vuur onder den ketel be-
treft, ten einde het water te koken tot het Nveeken der meel-
specie bestemd, regelen en gedragen naar heWeen des wege,
bij art. 18, voor de brouwers is voorgeschreven.\\
Art. 36. Geen azijnstof mag, binnen 10 dagenW de gisting,
worden gekookt of gewarmd (40).
                              \\
(37). Waarom is die kortiug noodig?                                  \\
Deze korting wordt verleend boven die van 5 centimeters diepte vermeld
in art. 15, (res. 27 Mei 1828 no 191).                                     \\
(38). Vergelijk aant. 15 op art. 9.                                            \\
(39). Het tarief bij art. 18 bedoeld is dus, voor zooveel de \\verkzawnhe-
den in de kuipen betreft, niet van toepassing.                                    \\
(40). Waarom niet ?                                                                       \\
-ocr page 382-
362
\\ Bij overtreding van deze bepaling wordt de fabrikant gestraft,
zWiis, bij art. 21 en 22, nopens het clandestin brouwen is
vastgesteld.
Dte zoogenaamde waij zal, na gezegde 10 dagen, niet mogen
word«n gekookt of gewarmd, zonder voorafgaande aangifte, op
een bdete van ƒ 200.—.
Art. \\$7. Met dezelfde boete als op dergelijke overtredingen
door de\\ierbrouwers, in het 1" hoofdstuk, is vastgesteld, zal
worden gestraft:
a.    het,V>nder aangifte, bewerken van meelspeciën (41);
b.    het geVuik van andere beslagkuipen of andere waterketels,
dan de aangegevene (41);
c.     het vroeger aanvangen van het bewerken der meelspe-
ciën (42);
           \\
d.    het bewerkWi en gisten der meelspeciën, gedurende een
langeren tijd dan lrü de aangifte is verleend (43);
e.     het bestaan van meelspeciën in weeking of gisting, overal
elders dan in de daarvoor bestemde, aangegeven plaatsen , vaten,
bakken, ketels of kuipeta (44);
f.    het later wegnemen van bostel uit de beslagkuip, dan op
den tijd bij art. 34 bepaald (45).
De straf van art. 17 (n.\\^. boete en verbeurdverklaring) is van
toepassing op hen, die azijn\\ maken, zonder aangifte en buiten
weten der Administratie. \\
Art. 38. In deze fabrieken\\nag geen ruw- of distilleerketel
bestaan en de bereide stof mag niet dan tot het maken van
azijn bestemd worden, op een boete van ƒ400.—.
Art. 39. Het is den azijnmakers der 2e klasse verboden om
het beroep van brander, distillateurVf bierbrouwer in een en
hetzelfde gebouw of lokaal uit te oefenen, of in zijne lokalen
door anderen te doen of te laten uitoefenen.
Bepalingen, in \'t bijzonder van toepassing op azijnmakers
der
3e klasse. \\
Art. 40. De azijnmakers der 3e klasse, di\\ hunne werkzaara-
heden voor de eerste maal willen aanvangen, zün gehouden des-
wege aangifte te doen bij den ontvanger.
          \\
Die aangifte moet behelzen:                                \\
a.     de plaats en dagteekening;                            \\
b.    den naam of de firma van den aangever; \\
(41). ƒ400.— boete en bijbetaling van accijns, (art. 17). \\
(42). ƒ400.— boete, (art. 18).
                                          \\
(43). ƒ400.— bofte, (art. 13).
                                            \\
(44). ƒ400.— boete en verbeurdverklaring, (art. 22).
              \\
(45). ƒ25.— boete, (art. 20).
-ocr page 383-
363
V de azijnmakerij, derzelver merk of andere kennelijke om-
schrüvingen;
rf.\\het tijdstip van den aanvang der werkzaamheden;
e. «te nos der kuipen , bestemd voor de aanstaande fabrikatie.
Deze Azijnmakers zijn, wat het roeien, peilen, waterijken en
veranderen hunner kuipen en ketels betreft, gehouden om zich
te gedragen naar hetgeen voor de waterijking, roeiing, peiling,
en verandering der werkkuipen en ketels der brouwers, bij art.
9, 10 en ll\\ia vastgesteld.
Art. 41. Na deze eerste aangifte zullen de azijnmakers der
3e klasse bevrijd, zijn van het herhalen hunner verklaring bij een
nieuwe fabrikatieN. maar daarentegen geacht worden de werk-
zaamheden in humae tweelings-kuipen of werken driemaal in \'t
jaar te vernieuwen ItóC).
Art. 42. Wanneer \\ij echter eenige verandering in hunne fa-
brikatie willen brengaii, door met meer of minder kuipen te
werken, of hun fabriek geheel willen doen stilstaan, zijn ze
verplicht hiervan een nadere aangifte te doen en wel vóór die
verandering zal worden bewerkstelligd.
Verzuim van zoodanige nadere aangifte zal, in geval van ver-
meerdering of verandering \\an kuipen, gestraft worden met
/"400.— boete, onverminderd tUrn accijns, en, in geval van ver-
mindering, door het ontzeggerkder afschrijving op den gecon-
tinueerden aanslag (47).
               \\
De niet in gebruik aangegevene\\ of de afgeschreven kuipen
moeten worden verzegeld, op den voet van art. 7.
Al de voorschriften, vervat in art\\17, 21 en 22, voor zoo-
veel het gebruiken van andere kuipen dun die, welke aangegeven
zijn, en het brouwen buiten weten derVAdministratie, betreft,
zijn op deze azijnmakers van toepassing. \\
Art. 43. De aangifte en opzegging of Verandering van aan-
gifte wordt, schriftelijk, ten kantore van dèn ontvanger gedaan.
Art. 44. Nopens de tweelingskuipen of zoogenaamde werken
der azijnmakerijen van de 3e klasse, kunnen Voor de Admini-
stratie zoodanige nadere beschikkingen worden\\ genomen, als,
voor de zekerheid der accijns-heffing, in verband met de een-
parigheid in het fabriekwezen, noodig worden geaaht (48).
(46). Wanneer ze dus geen gewijzigde aangifte doeu , worden ze telkens
om de 4 maanden aangeslagen.
                                              \\
Zie omtrent den aanslag, art. 45.                                        \\
(47). Wanneer dus, vóór den aanvang van een nieuw viermaaVlelijksch
tijdvak, geen gewijzigde aangifte is gedaan, wordt de azijnmaker stilzwijgend
geacht zijn werkzaamheden op den voet der primitieve aangifte voort \\e zet-
ten en daarnaar gedebiteerd, (zie vz. 1838 n<>. 143).
                        \\
(48). Op grond van deze wetsbepaling kunnen bijzondere contracten Wt
een azijnmaker worden aangegaan.
-ocr page 384-
364
Art. 45. De accijns wordt berekend tegen ƒ 1.00 per hecto-
Ifter ruimte der tweelingskuipen. Op dien accijns wordt een kor-
tink veileend van 18%.
III.
Algemeene bepalingen.
Art. 16. ÜS accijns der bieren en azijnen is vorderbaar naar
gelang van daszelfs bedrag en bestemming; een en ander op
den voet der volgende artikelen.
De aangifte van het stoken van het vuur tot het heetmaken
van water, zonde»; opvolgende brouwte, zal, in verband met
het bepaalde bij art\\13 en 30, aan geene betaling van accijns
onderhevig zijn.
         \\
Art. 47. Ten kantork van *len ontvanger wordt een rekening
gehouden.
                         \\
Op die rekening wordt\\in debet gebracht :
a.   het bedrag van den accijns wegens de werkzaamheden in
de aangiften vermeld, na ^aftrek c. q. der kortingen, bij art.
15, 26, 30 en 45 toegestaan,\'.en met toepassing c. q. der ver-
hoogingen volgens art. 16 en 10;
b.  de accijns wegens gedane iiHlagen met overschrijving van
crediet, op den voet van art. 55. \\
Aan het hoofd der rekening moet" door den brouwer of azijn-
maker, of deszelfs procuratiehouder., een verklaring worden
gesteld, waarbij hij zichzelven en al z$ne goederen verbindt voor
de voldoening van de rechten, welke, tengevolge zijner sncces-
sieve aangiften, uit het register der bierbrouwers of azijnmakers
In het algemeen achten we het voldoende hieromtrent slechts op te mer-
ken dat de snel-azijnmakers worden aangeslagen naar de hoeveelheid gedistil-
leerd, die zij inslaan, gewoonlijk tegen 10 hectoliter azrui per hectoliter ge-
dietilleerd ad 50%. Als regel is aangenomen dat een s\\el-azijumaker geen
andere grondstoffen mag bezigen dan gedistilleerd en water. Kieropzijn echter,
bij onderhandsche contracten, uitzonderingen toegelaten, onder voorwaarde
dat de aauslag, in evenredigheid van don aard dier bijzondere gnjndstoffeu, zal
worden verhoogd. De rozijnnzijumakers worden op den voet Van art. 41
aangeslagen, zoolang niet blijkt dat ze meer dan drie malen pn: jaar hun
werkzaamheden vernieuwen, in welk geval bijzondere beschikkingen\\ten hun-
neu aanzien, worden genomen. I{ozijn- en tevens snelazijnmakersNworden
aangeslagen: a. voor den rozijnazijn, op den voet van art. 41; i voor den
snelazijn tegen 10 hectoliter azijn per hectoliter gedistilleerd ad 50°/<,\\(zie
o. a. verz. 1842 n<\' 12 en vergelijk de voorschriften omtrent den vrijdom
van accijns op gedistilleerd).
-ocr page 385-
365
~der twee eerste klassen , op deze zijne rekening zullen worden
overgedragen
(49).
I)e overbrenging der posten van de kunstazijnmakers zal, in
verband met art. 41, telken vier maanden geschieden, op den
dag vvaarop de termijn der vier vroegere maanden is geèxpireerd.
Art.^A8—51. Regeling van de termijnen van crediet.
1°. Tèn aanzien van de bierbrouwers:
a.   Wanneer het debet (50), over een geheele maand (51).
niet meer tjedraagt dan f 200.— moet de betaling in ee.ns ge-
schieden biivöen de 20 dagen der volgende maand;
b.   WanneerV dat debet bedraagt boven f 200.— tot f 500.—.
moet de betaling geschieden in twee termijnen; t. w. de eerste
helft, binnen qS 20 dagen der volgende maand en de tweede
helft, binnen de 30 eerste dagen der tweede maand;
c Wanneer iat\\lebet bedraagt boven ƒ500.— tot ƒ1000.—
mede in twee termünen, doch de eerste helft, binnen de 20
eerste dagen der tweede maand, en de tweede helft, binnen de
20 eerste dagen der deV^le maand; en
d. wanneer dat debet^ bed raagt boven /"1000.—, in drie ter-
rnijnen, verschijnende op "den 20en der derde, vierde en vijfde
maand.
                                  \\
2°. Ten aanzien der azijnmakers i\' klasse, moet de ,ianzuive-
ring geschieden in drie termrjnen, aanvang nemende met den
den dag der overschrijving, en vervallende op den 20e" dertiende,
elfde en twaalfde maand, na dieXder aangifte.
3°. Ten aanzien der azijnmakisrs. 2e klasse, zijn dezelfde ter-
mijnen als voor de bierbrouwers vastgesteld: doch die termijnen
beginnen eerst te loopen met den zestigsten dag nadien, welke
voor den ingang der termijnen van de\\brouwers is bepaald.
4°. ten aanzien der azijnmakers 3e klasse, is slechts één ter-
mijn toegekend, die vervalt op den 20eu khig der zesde maand,
na die der aangifte of van den gecontinueerden aanslag: met
uitzondering evenwel van de snelazijnmakè\\s, op wie dezelfde
termijnen van toepassing zijn als aan de bierbrouwers zijn toe-
gekend (52).
(49). Deze verklaring vervangt de gewone borgtocht, (zls echter art. 52).
(50). Deze regeling van de termijnen ziet alle\'én op het gedebiteerde vol-
geus art. 47 lit. a.
Omtrent het gedebiteerde volgens art. 47 lit. b, neemt hij dX verpliehtin-
gen van den vorigen debiteur over, volgens art. 284 der Alg. «Vet, zoodat
daarvoor geen nieuwe crediet-termijn wordt verleend, maar de aaitzuivering
moet geschieden op den vervaldag van den termijn, waarop de afschrijving
op de rekeuing des afleveraars heeft plaats gehad.
(51). De rekening wordt dus maandelijks opgeteld en voor iedere maand
afzonderlijk gehouden.
(52) De rekening van een rozijn- tevens suclaz(jnmakcr, moet dus word
aangezuiverd:
-ocr page 386-
366
\\ Art. 52. Er moet, voor het te verleenen crediet, zekerheid
gesteld worden, wanneer het door bierbrouwers of azijnmakers
deiv tweede of derde klasse (53), wier kuipen minder dan 70
hectoliter ruimte hebben, over een of meer maanden verschul-
digde\\ de som van f 2000.— te boven gaat, (54).
Dit \\elfde is het geval, wanneer de ruimte der kuipen 70
hectoliter of daarboven is, en het verschuldigde de som van
ƒ4000.—\\te boven gaat, (54).
Art. 53.\\ De rekeningen kunnen worden aangezuiverd.
a.  door bepaling van de verschenen termijnen (55);
b.     door aflevering van bieren en azijnen , met overschrijving
van accijns (56\\;
c.  door uitslag\\yoor negotie naar buiten \'s lands (57);
d.  wat de a2yw\\alleen betreft, door nedeïiage in entrepot (58).,
en door uitslag aa« fabrieken, met genot van vrijdom van
accijns.
                       \\
Art. 54 Wanneer Vp den vervaldag van den termijn de ac-
cijns nog niet voldaan i\\, vaardigt de ontvanger een waarschu-
wing (n«. 7 comptb.) aal» den belanghebbende uit, om alsnog,
binnen 3 X 24 uren, aanNzijn verplichting te voldoen (59).
Art. 55. Uitslag, vervoer, en inslag van bier mag vrij plaats
hebben , doch geschiedt de uitslag met overschrijving van accijns
op een anderen bierbrouwer oXazijnmaker, of wel op een han-
delaar, dan moet men zich aan\\de volgende bepalingen onder-
werpen , te weten :
                         \\
1°. Overschrijving van accijns Ban niet worden toegestaan,
dan voor den uitslag binnen dezelfd\\ provincie.
2°. Kan die overschrijving niet plaats hebben dan voor partijen
van 300 hectoliter, vertegenwoordigende een accijns van ƒ300.—.
a.   voor den rozijnazijn op deu 20e» dag der \\esde maand na die der aan-
gifte of van den gecontinueerden aanslag;
              \\
b.  voor den snelazijn, op de vervaldagen bij sub P* voor de brouwers aan-
gewezen, (vz. 1849 n<> 92).
                                       \\
(53). Azijnmakers le. klasse behoeven dus in geen geval zekerheid te stellen.
(54). Het zou kuunen gebeuren dat de schuld meer bedroeg dan men op
den belanghebbende kon verhalen, zoodat het noodig waslij een hoog be-
drag van het debet, zekerheid te vorderen.
                           \\
(55). Hem, die nalatig blijft in de betaling, kan, behoudene het recht tot
vervolging, alle verdere crediet worden ontzegd, (vz. 1824 n°M50).
(56;. De ontbieder treedt, ten aanzien van de termijnen, in d\\ plaats van
den arleveraar, (vz. 1830 n« 105).
                                                \\
(57) Uitvoer met vreemde oorlogschepen wordt als uitvoer voor\\neffolie
beschouwd.
                                                                                            \\
(58). Binnenlandsch bier kan dus niet geëntreposeerd worden.          \\
(59). Blijft hij verder in gebreke dan wordt het recht van parate executie
toegepast.
-ocr page 387-
367
\\ Art. 56. Uitslag door brouwers en azijnmakers van bier en
azvjn. met bestemming voor! negotie naar buiten \'slands, zal,
•wanneer afschrijving van accijns verlangd wordt, plaats hebben
op dan voet der Alg. Wet (60).
Vooh, bieren en azijnen , die in een mindere partij dan van
40 hectoliter of daarmede gelijk staande hoeveelheden, in krui-
ken of flassehen worden uitgevoerd, wordt geen afschrijving van
accijns vereend.
Aan de jandzijde en langs de rivieren zal geene afschrijving
voor negotie^orden toegestaan, wat de bieren betreft (61).
De afschrijving zal 93 cent per hectoliter bedragen (62). De
belanghebbende Nkrijgt echter geen verdere afschrijving dan het
nog openstaande \\edrag zijner rekening toelaat, zoodat het reeds
aangezuiverde der \\ermijnen voor hem verloren zal zijn.
De afschrijving gWhiedt op de oudste termijnen van crediet.
Voor geen bieren eta azijnen zal afschrijving verleend worden,
welker waarde of gelmlte beneden die der gewone bieren en
azijnen is, en derhalve\\ok niet voor aangelengde of bedorvene
bieren en azijnen.
            \\
Art. 57. Binnenlandsch\\ azijn wordt niet in entrepot opge-
nomen , dan na, door roeiing: en proeving, bij den inslag in hoe-
veelheid en soort te zijn opgetaomen.
Art. 58. Met betrekking tot den inslag van binnenlandsche
azijn in \'s Rijks entrepot, zal worden in acht genomen, hetgeen
bij de Alg. wet, omtrent de eikrepóts in \'t algemeen (63),
en ten aanzien der betaling in corvkanten , of op termijnen , en
den uitslag voor negotie, bij de tegenwoordige wet is vastgesteld,
echter onder de volgende bepalingen :\\
a.  dat de inslag in het entrepot, de\\overschrijving en de uit-
slag uit het entrepot niet mag plaats nebben in mindere hoe-
veelheden dan van 40 hectoliter, tenzij , bijViitslag tot consumtie ,
voor een restantpartij ;
                                  \\
b.     dat, wanneer het geéntreposeerde onoer eigen beheer of
ter consumtie wordt ingeslagen, de accijns dadelijk in contanten
moet worden betaald (64).
                                   \\
Art. 59. Wegens azijnen , die in entrepot zijVgelegd, wordt
(00). Uitvoer, met afschrijving van accijns, kan niet geschieden door eeu
handelaar.
                                                                           \\
(61). Voor azijn wordt dus, zoowel bij uitvoer te lande of langs de ri-
vieren, als bij uitvoer ter zee, afschrijving verleend.
                  \\
Voor bier echter alleen bij uitvoer ter zee.                             \\
(02). Zijn de bieren en azijnen echter bestemd naar Frankrijk, (te" be-
draagt de afschrijving slechts OSJ\'/j cent, (zie verz. 1865 n° 74 art. >17).
(63). Zie hoofdstuk XI der Alg. Wet.
                                           \\
\'64). Geéntreposeerde azijn kan dus niet weder op crerftVtgenomen word\\n.
-ocr page 388-
368
\\pp de rekening van den azijnmaker afgeschreven, per hectoliter.
9ö cent.
jirt. 60. De azijnmaker mag zijn geëntreposeerde azijnen in
het\\ntrepót oversteken, aanvullen, bewerken en verlengen.
Hij\\mag daartoe, met voorkennis van den entreposeur. de
vereisene ingrediënten aanvoeren, doch is tevens verplicht, om,
voor zooVeel de bewerking een vermeerdering van azijnen ten-
gevolge heeft, daarvan schriftelijk kennis te geven aan den
ontvanger, ten einde deswege gedebiteerd te worden op de
entre pót-rekening.
Ingeval zich ,\\onder de ter vermenging aangevoerde dranken,
azijnen bevinden\\ zullen deze in het entrepot als onveraccijnsde
binnenlandsche azijtien worden behandeld ; terwijl, voorzoover die
dranken mochten bestaan als buitenlandsche azijnen, komende
uit eenig entrepot, daarvan de accijns, op deze buitenlandsche
speciën gesteld (65), alvorens ten volle zal moeten zijn betaald.
Binnenlandsche azijn raag niet in hetzelfde gedeelte van een
entrepot met buitenlandsche bieren en azijnen, onder bijzondei
beheer des eigenaars of consignataris, zijn.
Art. 61. Vervoer van binhenlandsche bieren en azijnen van
de eene binnenlandsche plaatsXnaar de andere, over vreemd
grondgebied, mag niet geschiechsn in een mindere hoeveelheid
dan van 40 hectoliter.
                     \\
Art. 62. De brouwers en azijnmakers, die hun bedrijf willen
laten varen of hun fabriek of trafiek willen doen stil staan ,
moeten hiervan den ontvanger schriftelijkkennis geven , 14 dagen
vóór hot\' eindigen hunner werkzaamheden*.
Hetzelfde moet geschieden door boedelredderaars en executeuren
in de boedels van overledenen, of de curators^ of syndics in die
van bankbreukigen.
Geene afrekening zal plaats hebben, noch, iiVgeval van over-
lijden of faillissement, eenige scheiding van den öuedel of afgifte
aan de erfgenamen en legatarissen, of wel, in het laatste geval.
vereffening met de crediteuren bewerkstelligd wordend tenzij al-
vorens met den lande, wegens dusdanigen boedel of Bedrijf, de
rekening volkomen is gesloten, of, in geval van contestatie, vol-
doende borgtocht is gesteld.
(65). Er is geen accijns op buitenlandsche azijn; wel invoerrecht en dit
hier worden bedoeld.
-ocr page 389-
ZEEP.
Wet van 4 Mei 1832. (Stbl. n°. 13), en van 14 Dec.
1844 (Stbl. n°. 65).
(Verz. 1845, n». 54).
Buitenland sche zeep.
I.
§ i. Bij invoer van harde en zachte zeep zal een accijns wor-
den geheven van f 10.— per 100 kilogram.
Die accijns is verschuldigd dadelijk bij den invoer, en moet,
in gereed geld, worden voldaan op hetzelfde tijdstip en ten zelf-
den kantore als het inkomend recht (1).
"Wat de toepassing der voorschriften van de Alg. Wet omtrent
den invoer, het entrepot en den doorvoer betreft, zullen voor
den accijns dezelfde bepalingen moeten worden opgevolgd als
voor het inkomend recht, en die accijns mitsdien in zooverre
als inkomend recht worden beschouwd tot het tijdstip, dat hij
tevens met het recht moet worden voldaan en beide afzonder-
lijk verantwoord (2).
Invoer van zachte zeep mag alleen plaats hebben langs zoo-
danige kantoren, als daartoe bij K. B. zijn aangewezen; zul-
lende aldaar de tonnen, waarin de zeep wordt aangebracht,
worden gebrand met \'s Rijks wapen, nevens het merk V.Z. (3).
(1). Het invoerrec/it bedraagt /4.50 per 100 kilogr; doch voor harde
geparfumeerde zeep ƒ6.00. Dat recht is verschuldigd boven en behalve de
accijns. Accijns en recht worden wel afzonderlijk verantwoord, doch daar
omtrent overigens dezelfde bepalingen in acht genomen. Zooals art. 1 zegt,
«dat de accijns dadelijk in gereed geld moet worden voldaan", kan buiten-
landsche
zeep dus niet op crediet genomen worden. Men kan ze echter iu
entrepot leggen even als alle andere uit het buitenland ingevoerde goederen.
(2). Hieruit volgt: a. dat bij eigen aangifte van hoeveelheid , de tarra vol-
gens art. 10 der tariefwet moet worden berekend; b. dat de aangever opne-
ming van de tara kan vragen ; c. dat hij zich bij te lage aangifte van hoe-
veelheid , bloot stelt aan bekeuring volgeus art 214 en 215 der Alg. Wet;
d. dat, bij nederlage in publiek entrepot, de ingeslagen hoeveelheid moet wor-
den verantwoord ; enz.
(3). Art. 1 der wet van 1832.
24
-ocr page 390-
370
Binnenlandsche. zeep.
II.
§ \'2. De accijns op de harde en zachte zeep, die binnen dit
Rijk wordt gemaakt of gezoden, bedraagt 10 cent per kilogram.
Hij is verschuldigd voor de zachte zeep, telkens en dadelijk na-
dat de aangifte tot zieden is gedaan en voor de harde zeep,
nadat de nadere aangifte van de juiste hoeveelheid , die de sto-
king of zieding heeft opgeleverd , is gedaan (4).
III.
Bepalingen voor de zeepmakers en zeepzieders. (5).
A. Van toepassing op makers van harde en van zachte zeep.
§ 3. De koopers of overnemers, de huurders of gebruikers,
de bestuurders of beheerders, en de oprichters van een zeep-
makerij zijn verplicht om, alvorens het beroep van zeepmaker
uit te oefenen, daarvan bij den ontvanger aangifte te doen.
Die aangifte moet behelzen:
a.  de plaats en dagteekening;
b.  de namen, toenamen, firma\'s en woonplaats des aangevers;
c.  den naam en den toenaam van den afzonderlijken beheer-
der en zijne woonplaats of verblijf;
d de gemeente, waarin de zeepmakerij is gelegen:
e. de ligging, straat, kade of andere publieke toegangen tot
het pand of deszelfs erf, en , wanneer het pand ten platten lande
gelegen is, deszelfs afstand van de kom der gemeente:
/. het nommer en de andere kenteekenen der gebouwen;
g. de belendingen en strekkingen;
h. de soort van zeep die men verlangt te maken;
i. het getal en de grootte der onderscheidene zeepketels; en
(4). Art. 2 der wet van 1832 , art. 2 en 4 der wet van 1844.
(5). ])e wet spreekt van ZQcp-maA-ers en van iee^-sieders, ofschoon de
zeep (zoowel de harde als de zachte) steeds door kokiug of zieding gefabri-
ceerd wordt. Men kan evenwel ook zeep maken langs den kouden weg (d. i.
zonder ziediug) en, om uu te voorkomen dat op die wijze gefabriceerde zeep
aan de accijushefting worde onttrokken, heeft de wetgever terecht ook de
uitdrukking zeejt-maiers in de wet opgenomen. In dit werk zullen we, ge-
makshalve, alleen spreken van teeyt-makers en tecipmakerijen.
-ocr page 391-
371
k. het getal en de aanwijzing der pakhuizen, kelders of an-
dere bergplaatsen, tot het gebouw der zeepmakerij behoorende.
Hij, die een stilstaande zeepmakerij op nieuw in werking wil
brengen, is verplicht een gelijke aangifte te doen.
De ontvanger geeft een bewijs van het inleveren der aan-
gifte af (6).
§ 4. Geen nieuwe zeepmakerij mag worden opgericht dan
wanneer de zeepketels ieder minstens 38 hectoliter kunnen be-
vatten.
De Administratie is echter bevoegd om, voor de vervaardi-
ging van harde geparfumeerde zeep, onder de noodige voorzie-
ningen, ketels van minderen inhoud toe te laten (7).
§ 5. Gelijke aangifte als bij § 3 moet gedaan worden door
bezitters van niet in werking zijnde zeepmakerijen, of van zoo-
danige gereedschappen, kuipen of ketels, als geschikt zijn om
een zeepmakerij uit te maken of de geheele of gedeeltelijke
fabrikatie van zeep te bewerkstelligen, op verbeurte van/\' 100—.
Van deze aangifte zijn bevrijd, koperslagers en kuipers, die
de bedoelde gereedschappen in hunne winkels of bergplaatsen
voor hun beroep hebben, zonder dat zij gevestigd zijn om er
zeep in te maken. Ingeval echter wordt ontdekt dat zij die ge-
reedschappen zelve tot het heimelijk bereiden van zeep gebrui-
ken, of aan een ander tot heimelijk gebruik overlaten of verhu-
ren, zullen zij met een boete van ƒ 400.— worden gestraft (8).
§ 6. De buiten werking zijnde fabrieken en gereedschappen,
in § 5 vermeld , zullen tot het maken van zeep onbruikbaar
worden gemaakt, door verzegeling van de ketels, kuipen en
gereedschappen.
De verzegeling wordt, op de gewone wijze, door twee ambte-
naren bewerkstelligd, zonder andere onkosten dan die van het
lak, welke op 3 cent per zegel worden bepaald.
De belanghebbende wordt uitgenoodigd om er bij tegenwoordig
te zijn.
Van de verzegeling wordt een procesverbaal opgemaakt. waarin
het pand, de verzegelde werktuigen of gereedschappen en het
getal zegels behoorlijk omschreven zijn. Het wordt den belang-
hebbende, zoo hij tegenwoordig is, ter teekening aangeboden en
(6). Art. 8—6 der wet van 1832.
l7). Art. 6 der wet van 1832 en art. I der wet van 1844.
De ambtenaren moeten toezien dat, onder voorwendsel van geparfumeerde
zeep te maken, de ketels niet gebruikt worden tot het vervaardigen van an-
dere
zeep. Bij zoodanig misbruik wordt, behalve bekeuring, onmiddellijk aan
hunnen controleur kennis gegeven, (vz. 1845 nn 1).
(8). Art. 7 der wet van 1832.
24*
-ocr page 392-
372
anders gewag gemaakt van zijne afwezigheid. Ook de weigering
tot teekening wordt c. q. in het verbaal opgenomen.
Een dubbel van het verbaal wordt den belanghebbende, tegen
bewijs van ontvangst, uitgereikt, en, in geval van weigering om
het aan te nemen , bij het plaatselijk bestuur gedeponeerd (9).
§ 7. Schending of vervalsching van zegels wordt gestraft met
een boete van ƒ 100.— tot / 400.—, naar gelang der omstan-
digheden, die de schending of vervalsching tengevolge zal hebben.
Met een gelijke boete wordt gestraft het niet, op de aanvrage
der ambtenaren, te voorschijn brengen van ketels, kuipen of
gereedschappen, waarop zegels gelegd zijn (10).
§ 8. De zeepmakers mogen tot den opslag van zeep, met
doorloopend crediet van accijns, geen gebouw, pakhuis, kelder
of andere bergplaats gebruiken, die met deuren, trappen, vensters
of op eenige andere wijze met een ander pakhuis, kelder , berg-
plaats of woonhuis gemeenschap heeft, ten ware die gemeenschap
ten genoegen der Administratie mocht worden weggenomen.
De in- en uitgang hunner ten voorschreven einde dienende
pakhuizen, kelders of andere bergplaatsen moet op de publieke
straat zijn (11).
§ 9. Zij, die tot den aanvang of tot de voortzetting van het
bedrijf van zeepmaker aangifte hebben gedaan, zullen, alvorens
dat bedrijf uit te oefenen, verplicht zijn, boven iederen in- en
uitgang van hunne fabriek of pakhuis of bergplaats van zeep te
plaatsen, een bord, in geolieverwde letters, uitdrukkende het
woord: zeepmakerij, zeepziederij, zeeppakhuin of zeepbergplaats.
Verzuim van een of ander, wanneer het niet binnen 8 dagen,
na een deswege gedane schriftelijke waarschuwing van den
ontvanger, hersteld is, wordt gestraft met f 10.— boete (12).
§ 10. In geval de zeepmakers mochten verlangen eenig ander
pakhuis of bergplaats van zeep, onder genot van doorloopend
crediet van accijns, dan die in § 3 vermeld, aan te houden,
moeten ze ook daarvan schriftelijke aangifte doen.
Bij elke verandering of vermeerdering van bergplaats zijn ze
aan dezelfde verplichting onderworpen. Verzuim van een of
ander, wanneer het niet binnen 8 dagen, na een deswege ge-
dane schriftelijke waarschuwing van den ontvanger, hersteldis,
wordt gestraft met ƒ 10.— boete (13).
§ 11. De ontvanger mag geen pakhuis, kelder of bergplaats
(9). Art. 8 der wet van 1832.
(10). Art. 8 der wet van 1832.
(11). Art. 9 der wet van 1832.
(12). Art. 10 der wet van 1832.
(13)- Art. 11 der wet van 1832.
-ocr page 393-
373
toelaten of tot den opslag daarin eenig biljet verleenen, wanneer
de plaatselijke ligging zoodanig is, dat er geen behoorlijk toezicht
van \'s lands wege op kan worden gehouden (14).
In geval de ontvanger de toelating van het pand weigert,
kan de zeepmaker zich deswege schriftelijk beklagen bij den
controleur, aan wiens uitspraak partijen zich moeten onder-
werpen , behoudens beklag bij den Prov. Inspecteur en des noods
bij het Hoofdbestuur (15).
§ 12. De zeepmakers zijn verplicht de ketels, tot het maken
van zeep, binnen de muren hunner fabriek, in metselwerk, op
te richten.
Verzuim hiervan, wanneer het niet binnen 8 dagen, na een
deswege gedane schriftelijke waarschuwing van den ontvanger,
hersteld is, wordt gestraft met / 20.— boete (lö).
§ 13. Alvorens de zeepmaker zijne eerste aangifte tot werken
kan doen , moet de ruimte van de ketels door de ambtenaren
zijn opgenomen door middel van peiling en roeiing of water-
ijking, en, in geval van tegenspraak van den zeepmaker of een
der tegenwoordig zijnde ambtenaren, altijd door waterijking
worden bewezen.
De bevonden ruimte moet door of van wege den zeepmaker op
een zichtbare plaats van den ketel of het metselwerk, met
olieverw gesteld, en iedere ketel insgelijks van een afzonderlijk
nommer worden voorzien.
Van een en ander zal, op den voet van § 6, een procesverbaal
worden opgemaakt en aan den belanghebbende beleekend (17).
§ 14. Bij de meting of waterijking moeten de ketels tot aan
den rand gevuld zijn, en de insnijding, die in de meeste ketels
van den mond tot aan den rand gevonden wordt, met een zet-
bordje zijn afgesloten.
De gemelde roeiing of waterijking geschiedt kosteloos.
De zeepmaker is echter gehouden om het water en de arbeiders,
tot de waterijking benoodigd, te verschaffen en de middelen te
bevorderen om dezelve te bewerkstelligen (18).
§ 15. Alle overtreding of weigering van de zijde van den
zeepmaker wordt gestraft met f 200.— boete.
Misleiding bij een waterijking , door het in- of uitlaten van
water, met het doel om de grootte van den ketel kleiner te doen
voorkomen dan zij is, wordt gestraft met ƒ400.— boete (19).
\'14).    De ontvanger moet dus die bergplaatsen goedkeuren.
vl5).    Art. 11 der wet van 1832.
(16).    Art 12 der wet van 1832.
(17).    Art. 13 der wet van 1882.
(18).    Art. 13 der wet van 1832.
(19).    Art. 13 der wet van 1832.
-ocr page 394-
374
§ \'16. Ingeval de uitslag der waterijking niet aan de voor-
afgegane peiling of roeiing of aan de zichtbare en vermoedelijke
ruimte des ketels beantwoord, en de oorzaak van den misslag
of de afwijking niet dadelijk ware te ontdekken, zoo zal de
ruimte, volgens gedane of nojr te verrichten peiling en roeiing
opgenomen, als maatstaf dienen, tot zoo lang de waterijking
behoorlijk kan worden volbracht. Wanneer de ketel niet waterpas
staat, zal de inhoud, volgens peiling en roeiing, mede tot maat-
staf strekken, tot zoolang de zeepmaker hem waterpas heeft
gesteld (20).
§ 17. Geen ketel van een zeepmaker mag verkocht, afgestaan,
uitgebroken, vermaakt, veranderd, vergroot of verkleind worden,
zonder dat hij deswege aangifte heeft gedaan aan, en toestem-
ming heeft bekomen van den ontvanger, op straffe van f 400—
boete.
Die aangifte moet inhouden de omschrijving van de fabriek ,
alsmede van den inhoud, en de diepte of hoogte van den ketel.
Bij verandering, vermaking, vergrooting of verkleining, zal de
Administratie tot een nieuwe opneming van den ketel overgaan.
Mocht, tengevolge van eenig ongeval, een onmiddellijke weg-
breking of het, gedurende de fabrikage onverwijld vermaken of
herstellen van eenigen ketel, noodig zijn, dan is het den zeep-
niaker geoorloofd zulks te laten aanvangen, in afwachting van
het biljet van toestemming van den ontvanger, op zijn deswege
te verrichten aangifte (21).
§ 18. De zeepmakers zijn, telkens wanneer zij voornemens
zijn zeep te maken, verplicht, en wel op den dag vóór dien
waarop het vuur onder den ketel zal worden gelegd, daarvan
aangifte te doen.
Die aangifte moet door den zeepmaker of zijn gemachtigde
geschieden en bevatten :
a.    de plaats en dagteekening;
b.     den naam of de firma des aangevers;
c.    de zeepmakerij, derzelver merk of andere aanwijzingen om
haar te onderkennen ;
cl. de n08 van de ketels, bestemd om het beslag of het zied-
sel te ontvangen;
e.     den dag en het uur, wanneer het vuur onder de ketels
zal worden aangelegd;
f.    den dag en het uur, waarop de vorming of vating der
zeep zal aanvangen;
(20). Art. 13 der wet van 1832.
Waartoe dient de verificatie van deu inhoud des ketels, daar toch de aau-
slag hiervan niet afhankelijk is?
(21). Art 14 der wet van 1832.
-ocr page 395-
375
y, de globale hoeveelheid zeep, die gemaakt zal worden; en
h. de hoeveelheid schuim en grauw of kan Heep, welke weder
zal worden ingestoken (22).
§ 19. Het valsch of het verkeerd opgeven van het n° van
eenigen ketel, wordt gestraft met f 50.— boete.
Het vervroegen van het uur, aangegeven tot aansteking van
het vuur, of het vervroegen van den dag of het uur tot vor-
ming of vating der zeep, wordt gestraft met/200.— boete (23).
f 20. De zeepmakers, die eenigen ketel of ketels tot het
bereiden of zieden van zeep bezigen, zonder daarvan aangifte,
volgens § 18, te hebben gedaan, worden gestraft met een boete
22). Art. 15 der wet van 1832.
Deze hoeveelheid schuim eu yrauw of kantzeep moet in de hoeveelheid
volgens lit. g begrepen zijn, doch er wordt tevens afzonderlijk in de aangifte
melding van gemaakt; daaromtrent is verder bepaald:
a.     dat, bij de aanteekening, volgens j 13 , van de afgewogen hoeveelheid
zaehte zeep, afzonderlijk moet worden vermeld de hoeveelheid schuim en
grauw tezamen uit het ziedsel verkregen;
b.    dat in de fabrieken , waarin de afweging van de gevate zeep te vroeg
geschiedt om de hoeveelheid grauw terstond na de afweging op te geven ,
bij de bedoelde aanteekening de hoeveelheid zeep en grauw tezamen eu alleen
de hoeveelheid schuim afzonderlijk moet worden vermeld, met opgave tevens
van het uur, waarop het grauw zal norden afgeschept. i)e fabrikant moet
in dit geval, terstond na het afscheppen van het grauw, de hoeveelheid daar-
van vermelden in een door de ambtenaren gewaarmerkten staat, die steeds
op een vaste, in overleg met hen, bepaalde plaats in de fabriek aanwezig
moet zijn. Hij moet voorts, binnen 24 uren na het afscheppen , een schrif-
telijke opgaaf bij den ontvanger inleveren van de hoeveelheid grauw,, die het
ziedsel heeft opgeleverd;
c.     dat het schuim en grauw van een ziedsel moeten worden ingestoken
uiterlijk bij het derde daarop volgende ziedsel van dezelfde soort van zeep.
d.     dat het schuim en grauw moeten bewaard worden in uitsluitend daar-
voor bestemde bakken of vaten die zich steeds op dezelfde plaats in de fa-
briek moeten bevinden;
e.  dat, bij de toepassing der vorenstaande bepalingen, behalve de geringe
hoeveelheid zeep, die onvermijdelijk met het schuim en grauw wordt afge-
scheiden, mede, voor zoover de fabrikant dit verlangt, als schuim en grauw
kan worden beschouwd de, bij de vatiug, overschietende hoeveelheid zeep, min-
der bedragende dan Vs ton;
ƒ. dat de ontvanger, in kolom 12 der rekeuing , aanteekening zal hou-
den van de hoeveelheden schuim en grauw uit elk ziedsel verkregen, met aan-
wijzing bij welk ziedsel de iusteking geschiedt;
g. dat de hoeveelheid schuim, grauw eu kantzeep, vóór de insteking,
zal worden onderzocht eu opgenomen en daarvan aanteekening worden gesteld
op den rug der aangifte.
(Zie verz. 1868 n" 80, in verband met verz. 1852 n<> 104)
(23). Art. 16 der wet van 1832.
*
-ocr page 396-
376
ten bedrage van den tien dubbelen accijns wegens de geheele
ruimte van zoodanige ketels, elke hectoliter ruimte berekend ,
voor harde zeep, tegen 27% kilogram, en voor zachte zeep,
tegen 66 kilogram , onverminderd de bijbetaling van den enkelen
accijns voor de zoodanig berekende hoeveelheid (24).
§ 21. Wanneer de aangegevene zode in de bewerking bederft
en er geen bruikbare zeep van kan worden gemaakt of, wan-
neer eenig ongemak aan den ketel of aan de fabriek de voor-
genomen zieding verhindert, zal de zeepmaker, uit dien hoofde
afschrijving van accijns verlangende, verplicht zijn deswege
aangifte te doen aan den controleur of aan den ontvanger, en
zulks onmiddellijk nadat de omstandigheid of het ongeval is
ontdekt, en wel in het eerste geval, vóór dat de zeep uit den
ketel mag worden afgetapt of geschept. De daartoe aangewezen
ambtenaren moeten zich dadelijk naar de fabriek begeven om
den toestand op te nemen en daarvan procesverbaal op te ma-
ken (25).
§ 22. Er wordt, ten kantore van den ontvanger, een reke-
ning, onder behoorlijken borgtocht, geopend.
In het debet dier rekening worden opgenomen :
a.   de hoeveelheden zeep, door den zeepmaker gefabriceerd;
b.  de hoeveelheden zeep, van een anderen zeepmaker ingeslagen.
In het credit dier rekening worden opgenomen :
a.   de hoeveelheden, met dadelijke betaling van accijns uitge-
slagen, op accijnskwitantie n°. 7 ace. Minimum 12% klgr.;
b.   de hoeveelheden, uitgeslagen op vervoerbiljet n°. 9 ace, met
bestemming aan een anderen zeepmaker, of aan zichzelven onder
een ander ontvangkantoor, of aaneen groothandelaar. Minimum
1000 klgr.;
c.   de hoeveelheden, met overschrijving aan zichzelven uitge-
slagen, onder hetzelfde kantoor van ontvangst, op den voet
van § 25. Minimum 500 klgr.;
d.   de hoeveelheden , uitgeslagen op consent tot uitvoer n°. 9
IUDv., inet bestemming tot uitvoer voor handel naar buiten
\'s lands, onder genot van afschrijving. Minimum 500 klgr.;
e.  de hoeveelheden, uitgeslagen, op volgbrief n°. 8 IUDv., met
bestemming tot nederlage in entrepot. Minimum 2000 klgr.;
f.    de hoeveelheden, waarvoor, op grond van § § 21 en 59,
afschrijving moet worden verleend.
Uitvoer met afschrijving naar buiten \'s lands kan, aan de
(24). Art. 16, deide zinsnede, der wet van 1832, in verband met art. 11
der wet van 1844.
(25). Art. 18 der wet van 1832.
-ocr page 397-
377
landzijde, slechts plaats hebben langs die kantoren, welke daar-
voor bij K.B. zijn aangewezen (26).
§ 23. De groothandelaars, die genot van crediet verlangen,
zijn, met opzicht tot hunne bergplaatsen van zeep en de aan-
zuivering hunner rekening aan dezelfde bepalingen als de zeep-
makers onderworpen, niet uitzondering der bevoegdheid tot aan-
zuivering der rekening door middel van entrepot en door middel
van afschrijving op grond van § 21.
De § § 8—11 en de § 22, behoudens de genoemde uitzonde-
ringen , zijn dus op hen van toepassing.
Zij kunnen geen zeep , met genot van crediet, inslaan dan van
een zeepmaker (27).
§ 24. Bij uitslag op accijnskwitantie moet de afleveraar aan-
gifte doen van:
a.    den naam en de woonplaats van den ontbieder;
b.     den naam en de woonplaats van den afleveraar;
c.    den naam en de ligging van het pand, waaruit de uitslag
zal geschieden;
d.     de hoeveelheid en soort der zeep;
e.     het getal en de benaming der fusten of kisten en manden
en de bijzondere merken en nommers derzelve; en
f.     den naam van den vervoerder en de opgave van het voer-
of vaartuig, ingeval van vervoer naar een andere gemeente.
Na betaling van den accijns, geeft de ontvanger een kwitantie
en duplicaat daarvan af, houdende invulling van de gedane
opgaven en van de tijdsbepaling, gedurende welke zij van kracht
zal zijn tot den uitslag, het vervoer en den inslag. Daarna
wordt op de rekening de vereischte afschrijving gedaan.
Het dubbel der kwitantie dient den afleveraar tot dekking bij
een peiling (28).
§ 25. Uit- en inslag, met overschrijving der hoeveelheid,
geschiedt op de navolgende wijze; t. w. de ontbieder doet opgave
ten kantore, waaronder de inslag zal plaats hebben, van den
naam en de woonplaats des afleveraars en van de hoeveelheid
en de soort der zeep (29);
het dubbel dezer aangifte wordt door den ontvanger gezonden
aan zijn ambtgenoot ter plaatse van den uitslag (30), die
daarop de noodige vervoerbiljetten en duplicaten aan den afie-
(26).    Art. 20 en 25 der wet van 1833.
(27).    Art. 20 der wet van 1832.
(28).    Art. 21 der wet van 1832.
(29).    Hiervoor wordt gebezigd het register n» 8 ace.
(30).    Waarvoor dient deze omslachtige wijze van behandeling?
-ocr page 398-
378
veraar afgeeft (31) en, nadat de vervoerbiljetten gezuiverd zijn
terugontvangen, de noodige afschrijving op de rekening verricht.
Deze vervoerbiljetten moeten, volgens de aangifte van den ont-
bieder of afleveraar, inhouden:
a.   den naam en de woonplaats van den afleveraar en van
den ontbieder.
b.   den naam en de ligging van het pand, waaruit de uitslag
zal geschieden;
c.   de hoeveelheid en soort der zeep;
d.   het getal, de benaming en de merken en nummers der
collis;
e.   den naam van den vervoerder en opgave van het vaar- of
voertuig;
/. den tijd, hoelang het biljet van kracht zal zijn tot dekking-
van den uitslag, het vervoer en den inslag;
rj. den dag, waarop het biljet gezuiverd moet zijn terugont-
vangen.
De ontvanger ter plaatse van bestemming vermeldt op het
vervoerbiljet den naam en de ligging van het pand, waarin de
inslag moet geschieden.
Het dubbel van \'t vervoerbiljet dient den afleveraar tot dek-
king bij een peiling.
Wanneer het vervoerbiljet niet, binnen den bepaalden tijd,
behoorlijk gezuiverd terugontvangen is, wordt de accijns dade-
lijk van den afleveraar ingevorderd (32).
j 26. Ingeval de afleveraar en de ontbieder onder dezelfde
ontvangst behooren, wordt het vervoerbiljet dadelijk, op de aan-
gifte van den ontbieder, aan den afleveraar uitgereikt en op
dat biljet tevens door den ontvanger vermeld den naam en de
ligging van het pand, waarin de inslag moet geschieden.
Dat biljet moet voorts, op den dag na dien der afgifte, door
den afleveraar ten kantore zijn teruggebracht, voorzien van een
verklaring van den ontbieder, dat hij de hoeveelheid en soort
van zeep in zijn pand heeft ingeslagen. Bij verzuim hiervan
wordt de accijns dadelijk van den afleveraar ingevorderd (33).
§ 27. Uitvoer van zeep, naar buiten \'s lands, onder genot van
afschrijving, geschiedt op een consent tot uitvoer, afgegeven
door den ontvanger ter plaatse van uitslag. Vóór den uitslag
moet er verificatie plaats nebben.
De afschrijving wordt verleend, zoodra het consent, binnen
(81).    Niet voor een grootere hoeveelheid dan in \'t bewijs van overachiij-
ving no  8 is vermeld.
(32). Art. 22 der wet van 1832.
(33). Art 23 der wet van 1832.
-ocr page 399-
379
zes weken na den vervoertijd, gezuiverd is terugontvangen. Bij
gebreke hiervan wordt de accijns dadelijk van den afleveraar
ingevorderd (34).
§ 28. Uitslag van zeep uit een zeepmakerij of bergplaats van
crediet, ongedekt door een geldig biljet, is strafbaar met een
boete van den tiendubbelen accijns en verbeurte van de zeep .
en nog bovendien een boete van f 100.—
Geen biljet tot uitslag met overschrijving of tot uitvoer is
geldig, wanneer niet uit de afteekening blijkt dat er verificatie
heeft plaats gehad.
Ook een accijnskwitantie is niet geldig, wanneer daaruit blijkt
dat de ontvanger afteekening bij uitslag heeft voorgeschreven
en die afteekening niet is geschied (35).
§ 29. Inslag van zeep in een pand van doorloopend crediet,
zonder document, of in een ander pand dan op \'t biljet is aan-
gewezen, wordt gestraft met verbeurte van de zeep en een boete
van den tiendubbelen accijns (36).
§ 30. De zeepmakerijen, pakhuizen, kelders en bergplaatsen
van zeepmakers en groothandelaars zijn aan visitatie en peiling
onderworpen.
De peiling mag niet plaats hebben dan op schriftelijken last
van den ontvanger of een hoogeren ambtenaar.
De Administratie kan voor elk pand of lokaal, dienende tot
bergplaats voor zeep, een afzonderlijke rekening houden (37).
Wanneer bij visitatie en peiling meer of minder zeep wordt
bevonden dan volgens het slot dei\' rekening aanwezig moet zijn.
dan wordt de belanghebbende gestraft met een boete van den
tiendubbelen accijns van het over- of onderwicht. De kosten der
peiling komen in dit geval tevens voor zijne rekening, terwijl
hij voor het overwicht wordt gedebiteerd en van het ondorwicht
den accijns moet bijbetalen. Boete en kosten worden echter niet
gevorderd, wanneer, voor zooveel de harde zeep betreft, het
overwicht niet meer dan 3°/0 en het onderwicht niet meer dan
(5°/0 bedraagt en , wat de zachte zeep betreft, het overwicht niet
hooger is dan 2°/„ en het onderwicht niet hooger dan 4°/,.
Bij zoodanige peiling wordt het bruto gewicht opgenomen en
daarvan het gewicht der tonnen afgetrokken, berekend naar dat
van een ledige ton van gelijke grootte (38).
§ 32. De zeepmakers en groothandelaars zijn verplicht jaar-
(34).    Art.  24 der wet van 1832.
(35).    Art.  26 der wet van 1832 en art. 19 der wet van 1344.
(36).    Art.  27 der wet van 1832.
(37).    Art.  29 der wet van 1832.
(38).    Art.  30 der wet van 1832, in verband met art. 22 der wet van 1844.
-ocr page 400-
380
lijks, in Januari, hunne rekening met den ontvanger te ver-
effenen.
Het saldo wordt op nieuwe rekening overgebracht.
De bewijzen van in- en uitslag worden door den ontvanger
ingetrokken, die daarvoor een bewijsbiljet van afrekening af-
geeft.
De zeep kan, tot wettiging van het saldo, worden aange-
peild.
De vereffening en peiling kunnen ook tusschentijds plaats
hebben (39).
B. Van toepassing op de fabrikanten van zachte zeep.
§ 33. Behalve de opgaven, in § 18 vermeld, moet in de
aangifte ook worden opgenomen de dag en het uur, waarop de
afweging der gevate zeep een aanvang zal nemen (40).
Deze afweging mag niet later beginnen dan uiterlijk 4 dagen
na den opgegeven aanvang der vating (41).
§ 34. De aangifte van de hoeveelheid, volgens § 18 lit. g,
strekt tot grondslag voor de berekening van den accijns (42).
§ 35. De zeepmaker mag, vóór den afloop der koking van
het ziedsel, de gedane aangifte omtrent de te vervaardigen hoe-
veelheid zeep vermeerderen.
In verhouding tot deze vermeerdering geschiedt alsdan mede
de aanslag voor den accijns (43).
§ 36. De zeepmakers zijn insgelijks bevoegd om, niet in acht-
neming van het bepaalde bij het le lid van § 18, den aange-
ge-ven dag en het uur, waarop het vuur onder den ketel zal
worden gelegd, ten kantore van den ontvanger te veranderen.
Gelijke bevoegdheid tot verandering wordt hun toegekend ten
aanzien van den dag en het uur, waarop de vating of de af-
weging zal aanvangen , mits, vóór den afloop der koking van
het ziedsel, de veranderde tijdsbepaling op den rug van het
dubbel der aangifte worde aangeteekend (44).
§ 37. Van elke vermeerdering der hoeveelheid, in de aangifte
vermeld, welke hoeveelheid voluit in schrijfletters met inkt moet
uitgedrukt worden, stelt de zeepmaker een door hem, met ver-
(39).    Alt. 31 der wet van 1832.
(40).    Vroeger of later aanvangen der afweging dan op den dag en het
uur, daarvoor aangegeven, wordt gestraft met ƒ 200 boete, (art. 12 wet 1844).
i41).    Art. 3 der wet van 1844.
(42).    Art. 4 der wet van 1844.
(43).    Art. 5 der wet van 1844.
(44)     Art. 5 der wet van 1844
-ocr page 401-
381
melding van dag en uur, onderteekende aanteekening op den
rug van het dubbel der aangifte.
Aanteekeningen, die niet gesteld zijn vóór de storting dei-
olie of vetdeelen, waardoor de vermeerdering wordt aangebracht,
zijn niet geldig (45).
§ 38. Wanneer de ambtenaren van oordeel zijn, dat het
ziedsel, in den ketel aanwezig, een grootere hoeveelheid zachte
zeep zal uitleveren dan op het dubbel der aangifte is vermeld,
geven zij daarvan aan den zeepmaker of diens tegenwoordig
zijnden knecht of bediende kennis, met verklaring dat de verdere
afstoking van den ketel onder hun bijzonder toezicht zal geschie-
den. Van deze verklaring stellen zij, met vermelding van dag
en uur, tevens aanteekening op den rug van \'t dubbel der
aangifte, hetwelk vervolgens, tegen ontvangbewijs, tot na de
afweging, uitsluitend onder hunne bewaring blijft.
In dit geval mag echter de zeepmaker evenzeer de hoeveelheid
in den ketel vermeerderen. Zoodanige vermeerdering is echter
niet geldig, indien zij niet door den fabrikant, in tegenwoor-
digheid der ambtenaren, en door deze gewaarmerkt, op het
dubbel der aangifte is aangeteekend; terwijl deze aanteekening
niet gesteld mag worden, dan nadat de ambtenaren gezien
hebben, dat voor elke 100 kilogr. zachte zeep, waarmede de
zeepmaker de aangifte verlangt te vermeerderen, werkelijk 42
liter olie of 42 kilogr. vetdeelen in den ketel gestort zijn; grou-
tere of kleinere hoeveelheden naar evenredigheid (46).
§ 39. Wanneer zoodanige, onder toezicht afgestookt wordende
zode, onder de verdere bewerking, bederft, wordt toch de hoe-
veelheid, na afloop der zieding, opgenomen, en is de zeepmaker
wegens die hoeveelheid verantwoordelijk: zoodat., wanneer bij de
weging een verschil in over- of onderwicht wordt geconstateerd
van meer dan 5 °/0, hij een boete verbeurd van ƒ200.—, ter-
wijl de aanslag overeenkomstig § 48 wordt geregeld.
Op zoodanige zode is § 21 niet van toepassing, behoudens
evenwel de bevoegdheid in § 59 toegekend.
(45). Art. 6 der wet van 1844.
Ten einde het effect van deze bepalingen te verzekeren, moeten de ani!>-
tenaren, zoo dikwijls zij de zeepinakenj bezoeken en de kokiug der zode vol
ciudigd vinden , van die volciudiging melding maken op het dubbel der aangifte.
om te voorkomcu dat een heimelijke vermeerdering door latere aanteekeni»-
geu worde gedekt, terwijl, wanneer zij ontdekken dat .er olie ot\'vet is gestort,
zouder dat er eenige vermeerdering op het dubbel is aangeteekend, dit WU-
leidiiig zal geven om § 38 toe te passen.
(40). Art. 7 der wet 1844.
-ocr page 402-
382
Indien evenwel geen overwicht bevonden wordt blijft ook § 21
van toepassing (47).
§ 40. Het dubbel der aangifte wordt steeds op een, in over-
eenstemming met den ontvanger, schriftelijk bepaalde vaste
plaats in de zeepmakerij, en wel in de nabijheid van den ketel,
bewaard (48), en wordt op de eerste aanvraag der ambtenaren
dadelijk aan hen overgegeven.
Wegens elke overtreding van deze § wordt de zeepmaker ge-
straft met ƒ100.— boete (49).
§ 41. De zeepmakers zijn verplicht ten allen tijde te gedoo-
gen dat de ambtenaren den stand van het ziedsel in den ketel
opnemen, dooi\' middel van het meten der ledige ruimte (50).
§ 42. De hoeveelheid zeep van elk ziedsel moet steeds tot aan
het einde der afweging, in de zeepziederij bij elkander worden
gehouden, op een boete van f 100.—
Met opzicht tot de aangifte, de opneming en den aanslag,
wordt het schuim en grauw onder die hoeveelheid begrepen;
doch deze speciën kunnen, even als ten aanzien van kwade of
bedorven zeep bij § 59 is bepaald, onder de noodige voorzienin-
gen, bij een volgend ziedsel weder worden ingestoken (51).
§ 43. De zeepmakers zijn verplicht, na afloop der vating, da-
delijk het getal heele, halve, vierde of achtste vaten, uit het
ziedsel gevuld, ieder afzonderlijk op het dubbel der aangifte aan
te teekenen, op een boete van /100.—.
Zij zijn mede verplicht, uiterlijk binnen het uur na afloop
der afweging, de juiste hoeveelheid, welke het ziedsel heeft
opgeleverd, in schrijfletters met inkt aan te teekenen op dim
rug van het dubbel der aangifte, en zulks, met uitdrukking
van dag en uur, door hunne onderteekening te doen bekrach-
tigen.
Bij nalatigheid in het een of ander verbeuren zij ƒ200.—
boete.
(47). Art. 8 der wet vau 1844.
Wordt er dus overtcicht geconstateerd, dan kan de zode niet weder onder
afschrijving van accijns worden ingestoken, tenzij met bijzondere vergunning.
Indien echter geen overwicht geconstateerd is, dan behoudt de zeepmaker
recht op instcking met genot van afschrijving,
(48). Waarom is dit noodig?
(49). Art. ü der wet van 1844.
(50). Hierdoor kunnen zij , in verband met het telkens waarnemen vau
den uitslag der vating , de noodige ondervinding opdoen om in de toepassing
van j § 38 en 39 zelden mis te tasten. Zij kunnen zich bedienen van pcil-
stokken, die, van af den hovenrand des ketels, op eiken centimeter ledige ruimte,
de hoeveelheid aanwijzen, welke de ketel bevatten kan, (vz. 1845 n° 1.)
(51). Art. 13 der wet van 1844. Vergelijk aant. 22 op $ 18.
-ocr page 403-
383
Wanneer de ambtenaren bij de afweging zijn tegenwoordig
geweest (52) en met de hoeveelheid, door den zeepmaker opge-
noraen, instemmen, plaatsen zij, ten blijke daarvan, hun visa
onder diens aanteekening.
Stemmen ze echter met de opneming niet in, dan kunnen ze
dadelijk herweging, in tegenwoordigheid van den zeepmaker
vorderen en de daarbij bevonden hoeveelheid vervolgens zelve
op liet dubbel aanteekenen, met dit gevolg, dat deze hoeveel-
heid gevolgd wordt, zoo voor den aanslag als c. q. voor de be-
rekening der boete (53).
$h^ De zeepmaker moet het dubbel der aangifte, voorzien van de
ereischte aanteekeningen, tegen regu, ten kantore bezorgen
uiterlijk op den dag, volgende op dien, waarop de afweging is
aangevangen; de Zondagen niet medegerekend.
Bij nalatigheid verbeuren ze, gedurende de 4 eer.ste dagen,
voor eiken dag verzuim, ƒ25.— boete.
Indien het document dan nog niet is bezorgd, dan verbeu-
ren ze een boete ten bedrage van den tiendubbelen accijns van
de zeep, in verhouding tot de geheele ruimte van de aangege-
ven ketels, onverminderd den enkelen accijns, naar die ruimte
berekend. Elke hectoliter ruimte wordt dan geacht op te leveren
66 kilogr. zeep (54).
§ 45. Wegens elke overschrijving, doorhaling, uitschrapping
of verkladding der aanteekeningen, door of van wege den zeep-
maker op den rug van het dubbel der aangifte gesteld, ver-
beurt hij een boete van ƒ25.— tot ƒ200.—, onverminderd de
toepassing der strafwet tegen vervalsching, zoo daarvoor gron-
den zijn (55).
§ 46. De bij § 19 bepaalde boete van ƒ200.— wordt, voorde
zachte zeep, mede toepasselijk verklaard op het later aanvangen
der vating en op het vroeger of later aanvangen der afweging,
(52). De wet stelt die tegenwoordigheid niet verplichtend.
Wanneer ze bij de vatiug en afweging tegenwoordig zijn , vermeldeu ze
dag en uur, waarop de vating en afweging zijn afgeloopen op het dubbel der
aangifte, ten einde later c. q. bekeuring te kunnen instellen wegens verzuim
van het bepaalde bij het l\' en 2e lid.
(53). Art. 14 der wet van 1844.
(54). Art. 17 der wet van 1844.
Indien de straf van de 3C alinea van toepassing is, vervalt die volgens
de 2e alinea, (vz. 1845 n« 1).
Deze bekeuring geschiedt door deu ontvanger, geadsisteerd door een rijks-
ambtenaar.
Is het laatste lid van deze § van toepassing , dan wordt er onmiddelijk een
peiling gedaan, (zie verder verz. 1845 n° 1).
(56). Art. 18 der wet van 1844.
-ocr page 404-
384
dan op den dag en het uur, daarvoor aangegeven. Een vertra-
ging van uiterlijk % uur in de vating of afweging is niet be-
boetbaar (56).
§ 47. De vating, zoowel als de afweging, moeten onafgebroken
worden voortgezet.
De geheele lediging van den ketel moet afgeloopen zijn binnen
8 uren na het aangegeven uur van aanvang; een en ander op
verbeurte van ƒ100.— boete (57).
§ 48. In verband met § 34 , wordt de zeepmaker in rekening
aangeslagen voor de hoeveelheid volgens § 18 aangegeven, ver-
lioogd met de op het dubbel aangeteekende vermeerderingen.
Wanneer echter bij vating en afweging een mindere hoeveelheid
verkregen wordt, dan geschiedt de aanslag naar de werkelijk
verkregen hoeveelheid, tenzij het onderwicht meer dan 3%
mocht bedragen. Bedraagt het onderwicht meer dan 3%, dan
wordt het verschil boven die 3% mede in aanslag genomen (58)
en moet de accijns daarvan op de eerste vordering van den ont-
vanger worden betaald.
Wanneer er bij de -afweging overwicht wordt verkregen dan
wordt dat overwicht mede in aanslag genomen.
Bij onder- of overwicht van meer dan 5% is een boete van
/ 200.— verbeurd (50).
5 49. Uitvoer van zachte zeep naar buiten \'s lands, onder
genot van afschrijving, moet geschieden in vaatwerk, bevattende,
behalve de gewone merken, ook het door een beüedigd ijker
ingebrande merk 13* (60).
§ 50. De zeepmakers mogen geen zachte zeep uitslaan dan
in vaatwerk van heele tonnen van 100 a 120 klgr. of wel van
\'Ai V< of % van die tonnen, enkel met zeep gevuld, door een
beëedigd ijker geijkt en met \'s Rijks wapen, nevens het eigen
merk hunner fabriek en, in het geval van de vorige §, tevens
met het merk B*, gebrand, op verbeurte van ƒ200.— boete
voor elke ton die niet op de beschreven wijze is geijkt of
gebrand.
(56). Art. 12 der wet van 1844.
(57). Art. 12 der wet van 1844.
(58). B. v. Aangegeven 1000 klgr.
vermeerderd 200 »
Totaal 1200 »
waarvan 3n/0 is 36 kilg.
Bij de afweging verkregen 1120 klgr.
Aanslag 1200 — 36 klgr. — 1164 klgr. Omdat het verschil meer dan
5°/ bedraagt, is het strafbaar.
(59). Art. 16 der wet van 1844.
(60). Art. 24 der wet van 1832.
-ocr page 405-
385
De ijkers kunnen van den zeepmaker vorderen één cent voor
elk merk.
Ingeval in de panden van een zeepmaker vaatwerk, met zachte
zeep gevuld, bevonden wordt, niet voorzien van de omschreven mer-
ken , dan verbeurt hij een boete van /200.— voor elk ongemerkt
fust. Deze straf is echter niet van toepassing op zoodanig vaat
werk, dat bewezen is, overeenkomstig §§25of26, te zijn inge-
slagen uit een andere fabriek en voorzien is van het eigen merk dier
fabriek. Bij weder uitslag van dat vaatwerk moet het tevens
worden gebrand met het eigen merk van den zeepmaker die
het uitslaat, op verbeurte van f 200.— boete.
Ook in de panden van een groothandelaar mag zich geen
zachte zeep bevinden dan in vaatwerk, gebrand met de merken,
in de eerste zinsnede van deze § bepaald, op verbeurte van
gelijke boete (61).
C. Van toepassing op de fabrikanten van harde zeep,
§ 51. De fabrikant mag, gedurende het stoken en vóór dat de
de zeep is gevormd, de gedane aangifte ten kantore van den
ontvanger veranderen of vermeerderen (62).
§ 52. Wanneer ontdekt wordt dat een ketel met een meer-
dere of mindere hoeveelheid is gevuld, dan volgens § 18 is
aangegeven, en het verschil meer dan \'/10 bedraagt, zal ver-
beurd zijn een boete van den tiendubbelen accijns wegens het
te kort of te veel bevondene, onverminderd de betaling van
den enkelen accijns wegens het mindere of de debiteering wegens
het meerdere (63).
§ 53. Uiterlijk op den vierden dag, volgende op dien, waarop,
volgens de aangifte in § 18 vermeld, de vorming der zeep heeft
plaats gehad, moeten de zeepmakers aan den ontvanger een
nadere aangifte doen, bevattende:
«. de plaats en dagteekening;
b.   den naam of de firma des aangevers;
c.   de zeepmakerij , haar merk of andere aanwijzing om haar
te onderkennen;
cl. de juiste hoeveelheid zeep, die de stoking of zieding heeft
uitgeleverd, en alzoo gevormd is.
Wanneer zij in het doen dier aangifte nalatig blijven zal het
geheele stooksel worden beschouwd als zonder aangifte te zijn
geschied en mitsdien de straf van § 20 toegepast worden (64).
(61).    Art. 28 der wet van 1832.
(62).    Art. 15 der wet van 1832.
(63).    Art. 16, vierde zinsnede, der wet van 1832.
(64).    Art. 17 der wet van 1832.
25
-ocr page 406-
386
Deze nadere aangifte zal tot grondslag dienen van den
aanslag (65).
IV.
Van het entrepot (66).
§ 54. De rekening van het algemeen of particulier entrepot
kan worden aangezuiverd:
o. door overschrijving in het entrepot, op entrepot -biljet n°. 4; •
b.   door uitslag, met bestemming naar een ander entrepot,
op volgbrief;
c.  door uitslag met bestemming tot uitvoer voor handel naar
buiten \'slands, op consent tot uitvoer;
d.  door uitslag met betaling van accijns ten kantore, waar
het entrepot gelegen is, op kwitantie n°. 7.
Een en ander in geen mindere hoeveelheden dan van 500 klgr.,
tenzij, in het geval bedoeld bij lit. d, voor een restantpartij (67).
§ 55. Binnenlandsche zeep mag niet in hetzelfde entrepot
met buitenlandsche zeep worden toegelaten (68).
V.
Bepalingen voor de winkeliers en neeringdoenden in zachte zeep.
§ 56. Zij, die een winkel of neering in zachte zeep willen
uitoefenen, zijn verplicht, vóór die uitoefening, aan den ont-
vanger opgave te doen van de winkels en verdere gebouwen of
bergplaatsen, met opgave van wijk en n°., op verbeurte eener
boete van ƒ25— voor elk niet aangegeven winkelgebouw of
bergplaats (69).
§ 57. De bedoelde panden zijn aan onderzoek en peiling
onderworpen.
De harde, zoowel als de zachte zeep, moet in die panden ge-
dekt zijn door behoorlijke accijnskwitantiën of geleibiljetten (70).
Bij bevinding van een overwicht van meer dan 1 °/0, wordt
de neeringdoende gestraft met een boete van 50 cent voor eiken
(65). Art. 19 der wet van 1832.
(66). Dit hoofdstuk is van toepassing op beide soorten van zeep.
(67). Art. 32 der wet van 1832.
(68). Waarom uietV
Art. 33 der wet van 1832.
(69). Art. 34 der wet van 1832.
(70). Wanneer iemand dus zachte zeep verkoopt, moet hij ook zijn harde
zeep kunnen dekken. Zij, die alléén harde zeep verkoopen zijn aan geen
peiling onderworpen.
-ocr page 407-
387
kilogram overwicht, boven en behalve de verbeurte van de te
veel bevonden zeep (71).
De biljetten worden bij de peiling ingetrokken en vervangen
door een peil bewijs (72).
§ 58. In de voor omschreven panden mag de zachte zeep
zich enkel bevinden in vaatwerk, gebrand, hetzij met de merken
in 5 1 , hetzij met die in § 50, op verbeurte der zeep, die er-
gens anders mocht worden ontdekt en bovendien van een boete
van ƒ200.—. Deze boete wordt verdubbeld indien eenig vaat-
werk gevonden wordt dat, hetzij ledig, hetzij met zeep of iets
anders gevuld, boven en behalve de merken zoo pas genoemd,
ook met het merk B* is gebrand (73).
§ 59. Bijzondere bepalingen zijn vastgesteld , ten aanzien van
vergunningen aan de zeepmakers om, niet alleen kwade of be-
dorven
zeep, waarvoor zij in rekening zijn aangeslagen, op
nieuw in te steken, maar ook om door hen tel ven uitgeslagen
zeep, die bedorven is geraakt, weder in te slaan en, na her-
zieding, zonder accijns-betaling weder uit te slaan.
Een en ander onder de noodige maatregelen tegen misbruik (74)
(71). Onderwichi is niet strafbaar.
(72). Art. 35 der wet van 1832.
(73). Omdat men daaruit moet opmaken dat zeep, waarvan afschrijving
is verleend wegens uitvoer, heimelijk weder is ingevoerd.
Art. 36 der wet van 1832.
(74). Alt. 37 der wet vau 1832.
Het verleenen van vergunning tot insteking van bedorven zeep is opgedra-
gen aan de controleurs. Zij doen zich inlichten van waar die zeep herkom-
stig is en aan welke oorzaken de bedorven toestand is toe te schrijven.
De ambtenaren zullen, ten einde die inlichtingen te kunnen geven, bij
hunne gewone bezoeken in de zeepmakerij, nagaan of, en zoo ja, welke
hoeveelheid bedorven zeep, waarvan de insteking nog niet is gevraagd, in
de fabriek voorhanden is: vermits zij zich daardoor gemakkelijker vau de
herkomst kunnen overtuigen, dan wanneer op eens en onverwacht de inste-
king van belangrijke hoeveelheden wordt aangevraagd.
Vóór de insteking wordt de hoeveelheid en de hoedanigheid der zeep op-
genomeu.
Wanneer zeep, na reeds uitgeslagen te zijn, bederft, kan ze tegen goede
zeep worden verruild.
Minstens 2 dagen vóór de terugzending geeft de ontvanger daarvan kennis
aan zijn ambtgenoot ter plaate waar de fabriek gelegen is De terugzending
geschiedt op geleibiljet, dat, vóór de verzending en bij inslag ter plaatse
van bestemming, moet worden afgeteekend. Bij die afteckeuiug vermelden
de ambtenaren tevens of ze de zeep werkelijk voor bedorven houden.
J)e fabrikant slaat daarop, mede op geleibiljet, een gelijke hoeveelheid goede
zeep uit.
25*
-ocr page 408-
388
VI.
Algemeene bepalingen.
A. Bepalingen, op beide soorten van zeep van toepassing.
§ 60. De zeepmakers en groothandelaars zijn verplicht steeds
bruikbare schalen met de noodige gewichten in hunne panden
voorhanden te hebben, en zijn gehouden, op aanvrage der amb-
tenaren, dadelijk alle zoodanige vaten met zeep of stukken harde
zeep, als hun door de ambtenaren worden aangewezen, op de
schaal te doen brengen en te doen wegen. Bij nalatigheid in
het eene of andere verbeuren zij telkens ƒ 100.— boete.
Gelijke verplichting, onder gelijke strafbepaling, rust op de
winkeliers in zeep, bij gelegenheid van onderzoek en peiling (75).
§ 61. Zij, die overtuigd worden van, op een verboden wijs en
zonder de aangifte volgens §§3 en 18 te hebben gedaan, zich
op te houden met het maken van zeep, zullen gestraft worden
met ƒ400.— boete en verbeurdverklaring van de zeep , de grond-
stoflen en de gereedschappen en werktuigen , en met de verplich-
ting om de reeds in weeking gebrachte grondstoffen over te
nemen tegen de helft der waarde naar prijs-courant.
De verbeurdverklaarde gereedschappen en werktuigen worden,
ten koste der overtreders, weggenomen binnen 8 dagen nadat
het vonnis is gewezen of de trans-actie is gesloten , waarbij ze
aan het Rijk zijn afgestaan (76).
§ 62. Geen vervoer van harde of zachte zeep, of grauw van
zeep, boven de hoeveelheid van 5 klgr., mag plaats hebben, dan
gedekt door een geldig document, op verbeurte van ƒ 25.—
boete en de zeep of liet grauw en bovendien een boete van don
tiendubbelen accijns, ten laste van den vervoerder (77).
§ 63. Biljetten tot vervoer van zeep, afgegeven onder voor-
waarde of met bepaling van visitatie der goederen bij den uitslag
of bij den inslag, zijn niet geldig tot dekking van het vervoer
en den inslag of om bij peiling in aanmerking te worden ge-
nomen , wanneer ze niet voorzien zijn van een verklaring van
Wanneer de bedorven zeep onder doorloopend crediet is opgeslagen, wordt
de rekening gecrediteerd voor de teruggezonden hoeveelheid, nadat het gelei-
biljet afgetcekend terugontvangen is; terwijl de terugontvangen hoeveelheid
goede zeep in debet wordt opgenomen.
(Zie verz. 1868 no 80 sub 2", in verband met verz. 1855 n° 56 en
1852 no 104).
(75). Art. 20 en 21 der wet van 1844.
(76). Art. 38 der wet van 1832.
(77). Art. 40 der wet van 1832.
-ocr page 409-
389
bevoegde ambtenaren, dat die visitatie werkelijk door hen ver-
richt is (78).
§ 64. De tijd, tot het vervoer toegestaan , kan gesplitst worden,
derwijze, dat een of meer gedeelten van dien tijd worden aan-
gewezen, tot het vervoer op zekere afstanden (79).
De biljetten, in dier voege afgegeven, verliezen hun kracht
met het verstrijken van den tijd, die voor eenigen bepaalden
afstand afzonderlijk in het biljet is aangewezen (80).
§ G5. Biljetten tot vervoer van zeep, die op de daarvoor aan-
gewezen posten niet zijn afgeteekend , zijn niet geldig tot dekking
van het vervoer (81).
§ 60. Tot dekking van den weder uitslag van veraccijnsde
zeep dienen de geleibiljetten.
Om zoodanig biljet te bekomen moet de belanghebbende aan
den ontvanger overleggen een accijnskwitantie, geleibiljet of peil-
bewijs, als bewijs van wettigen inslag.
De ontvanger schrijft op dat bewijs de te vervoeren hoeveel-
heid en soort af en geeft daarna het vereischte geleibiljet af.
Geen bewijs van inslag is geldig, wanneer het ouder is dan
6 maanden voor de harde en 3 maanden voor de zachte zeep.
Die tijd kan echter, in bijzondere gevallen, worden verlengd.
Zonder vertooning van bewijs van inslag zal een geleibiljet
kunnen worden afgegeven aan particulieren , ingeval het vervoer
geschiedt uithoofde van sterfgeval , verhuizing of opbreking van
een huisgezin, en ook wanneer een ingezetene de zeep van de
eene naar de andere zijner woningen wil overbrengen (82).
§ 67. Er wordt gedeeltelijke vrijdom van accijns verleend
aan de bij art. 42 der wet van 1832 genoemde fabrieken en
trafieken (83).
§ 68. De bijzondere bepalingen der Alg. Wet , betreffende den
inslag, den uitslag, het vervoer, de peiling, de visitatie en de
verantwoordelijkheid aangaande de accijnsgoederen op het terrein
van toezicht (!« linie), mitsgaders het oprichten van fabrieken,
trafieken, winkels en neeringen aldaar, zijn mede toepasselijk
op de zeep, ongeacht hare hoedanigheid of herkomst.
Het aanwezig zijn van zeep, op het terrein van toezicht, zal,
in verband met voorschreven bepalingen, en, behoudens hetgeen
(78).    Art. 24 der wet van 1844
(79).    Waarvoor kan die splitsing nuttig zijn?
(80).    Art. 25 der wet van 1844.
(81).    Art. 26 der wet van 1844.
(82).    Art. 41 der wet van 1832.
(S3).    Zie daaromtrent nader het hoofdstuk vrijdommen.
-ocr page 410-
390
in de tegenwoordige wet, met betrekking tot de peilingen bij
zeepmakers, groothandelaars en winkeliers is voorgeschreven,
alleen gewettigd kunnen worden door bewijzen van afkomst uit
het inwendige van \'t Rijk, van fabrikage op de linie zelve of
wel van wettigen invoer, alsmede door geleibiljetten op vertoon
dier bewijzen afgegeven.
Van document is evenwel bevrijd het vervoer op de linie van
een hoeveelheid zeep van één kilogr. of minder. Diezelfde hoe-
veelheid , berekend per ziel of lid des huizes, volgens art. 185
der Alg. Wet, mag ongedekt bij particulieren voor huiselijk
gebruik voorhanden zijn (84).
B. Bepalingen, alléén op de zachte zeep van toepassing.
§ 69. Bij alle wegingen van zachte zeep wordt het af te
trekken gewicht der tonnen berekend naar dat van een ledige
ton van gelijke grootte, ter keuze van de ambtenaren of, inge-
val er meerdere tonnen van gelijke grootte voorhanden zijn,
naar het gemiddeld gewicht van hoogstens 10 tonnen, mede
door de ambtenaren te kiezen (85).
§ 70. Geen vervoer van zachte zeep, in een hoeveelheid van
•12% klgr. of daarboven, mag geschieden, dan in vaatwerk, ge-
brand met \'s Rijks wapen en met een der merken in §§ 1 en 50
omschreven of daarenboven met het merk B*, ingeval het ver-
voer geschiedt op een consent tot uitvoer. De vervoerder, die
deze bepaling overtreedt, verbeurt een boete van / 200.— voor
elk ongeijkt vat of ton (86).
§ 71. Vervoer van zeep in vaatwerk, dat, behalve met de
gewone merken, gebrand is met het merk B*, mag niet plaats
hebben, tenzij gedekt door een consent tot uitvoer n°. 9 IUDv.
Overtreding van deze bepaling wordt gestraft met een gevan-
genis van 1—12 maanden , verbeurte van de zeep en een boete
ten bedrage van den tiendubbelen accijns, behalve de bijbetaling
van den enkelen accijns deswege (87).
(84).    Art.  43 der wet\' van 1832.
(85).    Art.  23 der wet van 1844.
(86).    Art.  40 der wet van 1832.
(87).    Art.  39 der wet van 1832.
-ocr page 411-
VRIJDOMMEN.
i.
Zout.
§ 1. Er wordt vollen vrijdom van accijns verleend (1):
a.  aan fabrikanten en traflkanten, die voor de werkzaamheden
in hunne fabrieken en trafieken zout noodig hebben (2);
b.  voor de zee-vischvangst (3) en voor vischzouterijen;
c.  voor het zout, bestemd tot bemesting der landen of tot
voeder van het vee.
A. Algemeene bepalingen ten aanzien van den vrijdom voor
fabrieken en trafieken
(Verz. 1825, n°. 72, enz.).
§ 2. De Minister bepaalt de hoeveelheid ruw zout, welke
jaarlijks onder vrijdom kan worden ingeslagen door fabrikanten
en traflkanten. Die hoeveelheid wordt geregeld naar gelang
van den meerderen of minderen omvang der werkzaamheden,
beoordeeld naar de jaarlijksche productie, Er wordt geen vrij-
dom verleend aan fabrieken of trafieken, die geen 500 klgr. ruw
zout in \'t jaar noodig hebben.
§ 3. Wanneer het bedrijf, waarvoor vrijdom gevraagd wordt,
uitgeoefend wordt in een pand dat gemeenschap heeft of grenst
aan een zoutziederij, wordt de vrijdom geweigerd. Ook wordt
de vrijdom niet verleend aan hen, die handel of neering drij-
(1). Zie § 71 en 72, verz. 1852, n<>. 70.
(2). b. v. glasblazerijen, glauberzoutfabrieken, huidenzouterijen, enz.
(3). Deze vrijdom wordt genoten door afschrijving vau accijns van het
zout, dat tot de zeereis en tot het zouten van visch wordt uitgevoerd aan
boord der binnen dit Rijk uitgeruste schepen, varende ter Groenlandsche
Straat-Davidsche, IJslandsche en groote visscherijen, waaronder zullen be-
grepen zij a de groote schuiten, van de zeeplaatsen en zeestranden varende,
die een gaffelzeil, bramzeil en topzeil gebruiken, en, ten minste met 5
koppen bemand, eenmaal \'s jaars in diep water ter haring varen, alsmede
alle zoodanige schepen en vaartuigen, welke, met 5 koppen bemand, alleen
ter visscherij en geenszins tot andere einden tevens worden gebruikt (vz. 1862,
o». 70, $ 71).
-ocr page 412-
392
ven in ruw of geraffineerd zout, wanneer van dat zout geene
vermenging is voorgeschreven (4).
§ 4. Ter bekoming van den vrijdom richt de belanghebbende
zich per rekwest tot den Minister. Nadat de Minister de be-
richten en adviezen van den Prov. Inspecteur en den controleur
heeft ingewonnen, verleent hij c. q een admissie van vrijdom,
waarin, behalve de gestelde voorwaarden en de wijze van ver-
menging, de hoeveelheid wordt bepaald, waarvoor de vrijdom
wordt verleend.
§ 5. De inslag van het zout kan in eens of bij gedeelten,
mits niet beneden 100 klgr. tevens, plaats hebben:
a. van een zoutzieder, op vervoerbiljet n°. 22 ace;
\'b. van een handelaar in \'t groot, op vervoerbiljet n". 22 ace. ;
c.  van een winkelier in ruw zout, welke, ingevolge het regie-
ment op den verkoop van ruw zout in \'t klein, binnen de
gemeente der fabriek of trafiek mocht zijn toegelaten; op
vervoerbiljet n°. 22 ace.;
d.   van buiten \'s lands, mits in hoeveelheden van 5000 klgr.,
op volgbrieven, te viseeren door den ontvanger ter plaatse
van inslag;
e.   uit entrepot, op volgbrieven.
§ 6. De vrijdom-genietende, die een inslag verlangt te doen ,
doet aangifte ten kantore, waaronder zijn fabriek behoort. Op
die aangifte geeft de ontvanger een vrij-consent n\\ 21 ace. af (5).
Dit vrij-consent is slechts drie maanden geldig. Als het ouder
is mogen er geen vervoerbiljetten op afgegeven worden.
Een dubbel van \'t vrij-consent wordt onmiddellijk door den
ontvanger toegezonden aan zijn ambtgenoot ten kantore, waar-
onder de aflevering zal plaats hebben.
§ 7. De afleveraar doet aangifte tot uitslag, waarop de ont-
vanger ter plaatse waar de uitslag geschiedt, nadat hij het
dubbel van \'t vrij-consent heeft ontvangen, een vervoerbiljet
n". 22 ace. afgeeft tot dekking van den uitslag, het vervoer en
den inslag. Een dubbel er van krijgt de afleveraar ter zijner
verantwoording bij peiling en visitatie.
§ 8. Bij den inslag moet de hoeveelheid zout door ambtena-
ren worden opgenomen en, op de in de admissie van vrijdom
omschreven wijze, worden vermengd. Zij stellen een verklaring
(4). V*. 1670, no. 19.
(5). Dit consent dient tot bewijs, dat de ontbieder werkelijk recht heeft
op accijnsvrijen inslag. Het strekt dus tot machtiging voor den ontvanger
van \'t kantoor, waaronder de aflevering plaats heeft, om vervoerbiljetten
n°. 22 ace. af te geven.
-ocr page 413-
393
van hunne bevinding op het vervoerbiljet en tevens van de
vermenging. Bovendien maken zij een afzonderlijk procesver-
baal van vermenging op, dat bij den controleur wordt ingele-
verd, met bijvoeging van een monster van \'t vermengde zout
en een monster van de ter vermenging gebezigde zelfstandigheden.
De belanghebbende stelt op het aan hein uitgereikte vrij-consent
een verklaring , dat hij het zout heeft ingeslagen en levert het
daarna bij den ontvanger in.
De ontvanger zendt het vervoerbiljet n°. 22, door tusschen-
komst van den controleur, naar het kantoor van afgifte terug,
nadat hij het heeft voorzien van de verklaring, dat het zout is inge-
slagen in de fabriek of bergplaats van den vrijdom-genietende (6).
§ 9. Ingeval het vervoerbiljet 11°. 22 niet, binnen den daar-
voor in dat biljet bepaalden tijd, gezuiverd is terug ontvangen
aan \'t kantoor van afgifte, wordt de accijns ingevorderd van
den afleveraar of van den ontbieder, ter keuze van de Admi-
nistratie. Wordt de accijns van den afleveraar ingevorderd, dan
kan deze hem c. q. verhalen op den ontbieder. Wordt er bij
inslag ondermaat geconstateerd, dan wordt van die ondermaat
de accijns op denzelfden voet ingevorderd.
§ 10. De ontvangers moeten zorgen, dat «e geen vrij-con-
senten n°. 21 afgeven , voor een grootere hoeveelheid dan waar-
voor vrijdom is verleend, of waarvoor de belanghebbende, vol-
gens het register n°. 31 ace, nog recht op accijnsvrijen inslag
over het loopend jarig tijdvak heeft (7).
§ 11. Onverminderd de straffen bij § 22 der wet op \'t zout
bepaald, zal ,• bij ontdekking van misbruik door den vrijdomgenie-
tende gemaakt, de admissie van vrijdom worden ingetrokken (8).
§ 12. De Koning behoudt zich voor, om den vrijdom te
verleenen bij wijze van restitutie, afschrijving, opening van
dooi loopend credifit of anderszins en daaromtrent zoodanige na-
dere verordeningen voor te schrijven als noodig geacht worden.
(6). \'t Formulier voor deze verklaring is te vinden in verz. 1841, u". 54.
(7). In het register n°. 31 ace. wordt een rekening gehouden van gedane
inslagen. Aan \'t hoofd dier rekening staat o. a. vermeld de hoeveelheid,
welke jaarlijks met genot van vrijdom kan worden ingeslagen.
Wanneer de belanghehbende nu aangifte tot inslag doet, moet de ont-
vanger, alvorens consent af te geven, nagaan hoeveel voor het loopend
jarig tijdvak reeds is ingeslagen. Die hoeveelheid, afgetrokken van het
maximum aan \'t hoofd der rekening, wijst de hoeveelheid aan, waarvoor
over het loopend jarig lijdvak nog consent kan worden verleend.
(8). Voorbeelden hiervan zijn te vinden in de verz. 1840, n"». 115, 120
en 134, en verz. 1842, n°». 49 en 138.
-ocr page 414-
394
§ 13. De admissie van vrijdom wordt ingetrokken:
a.     wanneer de fabrikant of trafikant gedurende twee achter-
eenvolgende jaren geen inslag van ruw zout heeft gedaan (9);
b.     wanneer hij in staat van faillissement verkeert of zijn be-
drijf geheel heeft laten varen (10), en dus geen patent heeft
genomen.
§ 14. Binnen 4 dagen na afloop van elk jarig tijdvak moet
de vi\'ijdorngenietende een opgave n° 30 ace. inleveren , houdende
aanwijzing van de hoeveelheden ingeslagen zout, de soort en
hoeveelheid der vervaardigde goederen in het afgeloopen jarig
tijdvak en de nog aanwezige voorraad zout. Die voorraad zout
kan door ambtenaren worden opgenomen, en wordt door den
ontvanger als eerste inslag op de nieuwe rekening geboekt.
Zoolang de opgave n°. 30 niet is ingeleverd, mag de ontvan-
ger geen vrij-consent tot inslag afgeven. De opgave wordt door
den ontvanger met bericht en advies opgezonden aan den contro-
leur, door dezen aan den Prov. Inspecteur, die haar opzendt aan
den Minister (11).
§ 15. De vrijdom wordt slechts verleend voor ruw zout.
Bepalingen omtrent den vrijdom voor Zeevisscherijen.
(verz. 1857 n° 98, 99 en 100, in verband rnet verz. 1862 n° 58).
§ 16. De reeder van schepen, bestemd tot uitoefening der
zeevisscherij , en de winkelier in ruw zout, die, ingevolge de bij
K.B., krachtens §§71 en 72 der verz. 1852 no 70 vastgestelde
bepalingen, het voor de visscherij bestemde zout onder genot van
doorloopend crediet opslaan , zijn — met betrekking tot het ruw
zout — onderworpen aan dezelfde verplichtingen en bepalingen,
die voor de groothandelaren, en — met opzicht tot het geraffi-
neerde
zout — voor de grossiers, bij de wetten van 1822 en
1852 (verz. 1852 n° 70) zijn vastgesteld (12).
§ 17. Op de hoeveelheid zout, onverbruikt uit zee terugge-
bracht en in de bijzondere bergplaats des reeders opgeslagen wor-
(9). Verz. 1844, n°. 195.
(10). Verz. 1849, no. 17.
11). Verz. 1866, no. 70.
De opgave dient ter beoordeeling of de vrijdom kan voortduren en of de
jaarlijksche hoeveelheid moet worden verminderd.
Indien door den Minister geen beschikking deswege wordt genomen,
biyft de akte ook voor het volgend jarig tijdvak van kracht.
Admissiën van vrijdom voor zout, bestemd tot veevoeder, blijven slechts
één jaar van kracht.
(12). Art. 1, verz. 1857, no. 98.
-ocr page 415-
395
dende, wordt, voor zooveel dit volgens de uitkomst der peiling
blijkt noodig te zijn, een korting voor verlies verleend van hoogs-
tens 1»/0 in de maand, berekend van den dag van opslag tot
aan den eerstvolgenden uitslag naar zijn voor de visscherij be-
stemd schip. Gelijke korting wordt, in hetzelfde geval, verleend
aan den winkelier in ruw zout, ten dienste voor vischzouterijen
of visscherijen (13).
(13). Art. 2, verz. 1857, n". 98.
De Minister van Financiën,
Gelezen de missive van een\' der Provinciale Directeurs der directe belas-
tingen, in- en uitgaande rechten en accijnzen, betreffende de toepassing der
bij art. 2 der Wet van 11 December 1 857 (Staatsblad nn. 123, Verzameling
n°. 98), bedoelde korting van hoogstens een ten honderd op het uit zee
teruggebrachte en weder opgeslagen zout; wordende meer bepaaldelijk de
volgende vragen voorgesteld:
a; of, vermits, bij den opslag van dat zout in een bergplaats, waar
ook ander voor de visscherij bestemd zout is opgeslagen, niet afzonderlijk
kan worden geconstateerd, het verlies op de onverbruikte, uit zee terugge-
brachte hoeveelheid, de ondermaat, bevonden bij peiling van den geheeleu in
de bergplaats aanwezigen voorraad tot grondslag moet strekken voor het ver-
leeuen der korting, doch, zooals van zelf spreekt, tot geen hooger bedrag
dan van 1 percent per maand van de hoeveelheid zout uit zee teruggebracht?
b.  of de bergplaatsen, waarin onverbruikt uit zee teruggebracht zout is
opgeslagen, even als alle andere bergplaatsen van groothandelaren, van tijd
tot tijd en niet enkel bij den bij art. 2 der bovengenoemde wet bedoelden
eerstvolgenden uitslag, gepeild moeten worden?
c.  of bij een tweede en volgende peiling, ua gedanen inslag van uit zee
teruggebracht zout, wanneer het blijkt, dat de 1 percent in de\'maand noodig is,
die korting telkens berekend moet worden van de geheele hoeveelheid zout,
onverbruikt uit zee teruggebracht, dan wel na van die hoeveelheid afgetrokken
te hebbeu het bedrag der bij vorige peiling reeds verleende korting?
d.   moet bij de toepassing der korting gehandeld worden , zooals voor
geëntreposeerde wijn en gedistilleerd is voorgeschreven , en alzoo zonder tot
splitsing van de maand in weken of dagen over te gaan, dan wel moet de
korting bij den dag worden berekend?
Heeft goedgevonden en verstaan, den Directeur te kennen te geven:
wat de vragen sub < en t betreft, deze bevestigend moeten worden
beantwoord;
wat de vraag sub b aangaat, dat de bedoelde bergplaatsen als gewone
bergplaatsen van doorloopeud crediet moeten beschouwd worden;
en met opzigt tot de vraag sub d, dat de bedoelde korting per maand
moet worden berekend, zonder tot splitsing in weken of dagen over te
gaan; moetende de eerste maand worden gerekend te beginnen met den dag
dat de opslag plaats heeft, terwijl, wanneer de peiling in de eerste helft
eener maand geschiedt, geene kortiug, en wanneer die in de tweede helft
plaats grijpt, de volle korting van 1 percent voor die maand moet worden
toegekend (vz, 1862, n°. 58).
-ocr page 416-
396
§ 18. De reedei is mede aan de in § 16 vermelde verplich-
tingen en bepalingen onderworpen ten aanzien van het zout,
aan boord zijner voor de visscherij bestemde schepen ingeslagen,
en wel van het tijdstip van den inslag totdat het consent tot
uitvoer van liet ingenomen zout aan de daartoe aangewezen amb-
tenaren, op de plaats der inlading, ter afteekening bij het ver-
trek is aangeboden (14).
§ 19. Op het consent tot uitvoer zijn voorts van toepassing
de artt. 71, 72, 216 en 281 der Alg. Wet. in verband met
art. 24 der wet op \'t zout van 1852, (§ 47 verz. 1852 no 70) (15).
§ 20. De schipper die, bij de terugkomst van de vischvangst,
verlangt vrijgesteld te blijven van de verplichting tol inklaring
volgens art. 24 der Alg. Wet, moet ten aanzien van het aan
boord aanwezig overgehouden zout zich gedragen naar de bij
K. B. deswege vast te stellen bepalingen (16).
§ 21. Wanneer, bij den voormeldenw derinvoer van hetover-
gebleven zout, het aanwezige getal met zout gevulde tonnen niet
overeenstemt mot de, overeenkomstig bij K. B. vast te stellen voor-
schriften, gedane verklaring, wordt door schipper en stuurman
voor elke ton meer of minder een boete verbeurd van f 50. —
Dienonverminderd wordt door schipper en stuurman, bij be-
vinding van een verschil van meer dan 10n/0 op de hoeveelheid
zout, een boete van zes maal het bedrag van den accijns ver-
bcurd wegens al hetgeen meerder of minder wordt bevonden dan
in de ovengenoemde verklaring is uitgedrukt.
Wanneer zout wordt gevonden elders dan in de, overeenkomstig
de bij B. K. vastte stellen bepalingen, gemerkte tonnen ofaan-
gegeven genommerde laadplaatsen , wordt het beschouwd als niet
in de vermelde verklaring begrepen, en vervallen schipper en
stuurman deswege in een boete van tienmaal het bedrag van
den accijns; onverminderd de verbeurdverklaring van het zout.
De boeten, in dit artikel bedreigd, worden voor 6/8 door den
schipper en voor 3/8 door den stuurman gedragen (17).
§ 22. Wanneer tonnen bevonden worden boven met visch en
onder met zout te zijn gevuld, worden zij, na afscheiding van
den visch, beschouwd als met zout gevuld te zijn, en is daarop
alsdan het bepaalde bij de vorige § toepasselijk.
Tonnen, welke van onder niet enkel met zout gevuld, maar
evenwel in buitengewone verhouding zoodanig met zout en visch
(14). Art. 3, verz.  1867, n». 98.
(15). Art. 4, verz.   1857, no. 98.
(16). Art. 5, verz.  1857, u°. 98.
(17). Art. 6, verz.  1857, n<>. 98.
-ocr page 417-
397
gepakt zijn, dat van het kennelijk doel om zout op een onge-
oorloofde wijze in te voeren blijkt, worden voorloopig aangehaald
en zoo spoedig mogelijk onderzocht door een der, volgens art. 6
der wet van den 13den Juni 1857 (Staatsblad no 80), met het
keuren van den haring belaste personen, die hiertoe, op de
aanvrage van de eersten ambtenaar van \'s Rijks belastingen ter
plaatse, door het hoofd van het gemeentebestuur ter losplaats
wordt aangewezen.
Wanneer, volgens de verklaring des keurmeesters, zich meer
zout in de tonnen bevindt dan voor de zouting van de visch
naar het algemeen gebruik benoodigd is, en het vermoeden der
ambtenaren alzoo wordt bevestigd, is het bepaalde bij de eerste
zinsnede van dit artikel toepasselijk.
De schipper, die zich met deze bevinding bezwaard acht, kan
een herkeuring verzoeken. Het hoofd van het gemeentebestuur
wijst daartoe alsdan een anderen keurmeester aan , wiens uit-
spraak beslissend is. De kosten dezer herkeuring komen ten
laste van ongelijk (18).
§ 23. De schipper, die weigert bij de visitatie of verificatie
de vereischte aanwijzingen te doen in de gevallen, dat die bij
de door Ons vast te stellen bepalingen is voorgeschreven, ver-
valt in een boete van ƒ50.— tot /"300.— (19).
§ 24. De reeder van schepen , bestemd tot uitoefening der pe-
kelharing-, IJslandsche- en kabeljauwvisscherij, alsmede der ver-
sche of steurharingvisscherij, in de Noordzee of op diep water
wordende gevangen, welke, met vijf koppen en meerder bemand,
alleen ter visscherij en geenszins tot andere einden tevens worden
gebruikt, — die verlangt vrijdom van accijns op het zout te ge-
nieten , wendt zich daartoe, door tusschenkomst van den betrok-
ken ontvanger der accijnzen, aan den Inspecteur der directe
belastingen , in- en uitgaande rechten en accijnzen in de pro-
vincie, alwaar zijne schepen te huis behooren.
Hij voegt daarbij, voor elk schip, een opgave, aanwijzende de
namen van den schipper en stuurman , de soort, den naam en het
werk van het schip, de soort van visscherij waarvoor het bestemd
is , de plaats alwaar het te huis behoort, die alwaar het gewoonlijk
laadt en lost, benevens het zeegat en de eerste of uiterste wacht,
of, wanneer een dergelijke wacht niet wordt voorbijgevaren, de
plaats waar het in. den regel zal uitgaan en binnenkomen (20).
§ 25. De voornoemde Inspecteur geeft voor ieder schip een
(18). Art. 7, verz. 1857, no. 98.
(19). Art. 8, verz. 1857, no. 98.
(20). Art. 1, verz. 1867, n0. 99.
-ocr page 418-
398
akte of verklaring af, ten blijke dat het als Nederlandsen vis-
scherschip erkent is en den vrijdom van accijns op het zout kan
genieten overeenkomstig de bepalingen van het tegenwoordig
besluit.
Leze akte of verklaring is geldig voor één jaar, en bevat, be-
halve den naam des reeders of eigenaars , tevens de opgave , in
het 2de lid van de vorige paragraaf vermeld, de hoeveelheid
zout, welke, in verband met § 27, voor elke reis kan worden
aan boord genomen, en de aanwijzing van hetseinteeken , voor-
geschreven bij art. 24 en 50 der Alg. Wet, zoo wat den vorm
als de telkens verwisselende stelling betreft.
Wanneer op de aangewezen plaats , alwaar het schip het Rijk
uitgaat en inkomt, geene wacht is gevestigd , wordt die plaats
niet te min , voor looveel de toepassing van dit besluit betreft,
als laatste wacht bij het uitgaan en als eerste wacht bij het in-
komen beschouwd, en zijn de ambtenaren van \'s Rijks belastingen
ter plaatse belast met de werkzaamheden, anders aan de amb-
tenaren ter eerste of laatste wacht opgedragen.
De akte of verklaring verliest hare kracht, zoo voor de toe-
passing der evengemelde wetsartikelen als van dit besluit (21).
wanneer het schip uitgaat of inkomt langs een anderen weg dan
daarin is aangewezen, in welk geval mitsdien de gewi.ne in-en
uilklaring verplichtend zijn, tenzij door de Administratie een
bijzondere vergunning tot het uitgaan of inkomen langs een an-
deren weg of op een andere plaats verleend wordt (22).
§ 26. De reeder, die een of meerdere schepen, vallende onder
de bepalingen van dit besluit, ter vischvangst uitrust, kan het
daarvuor benodigde zout in bijzondere pakhuizen of bergplaatsen
opslaan, onder genot van doorloopend crediet voor den accijns,
op den voet van het bepaalde bij de § § 16 en 47.
Uit. deze pakhuizen of bergplaatsen, met onderscheiding van
die, welke bij den reeder, indien hij tevens zoutzieder, groot-
handelaar of grossier in zout is, als zoodanig in gebruik zijn,
mogen geene andere uitslagen plaats hebben dan met bestem-
ming voor des reeders schepen (23).
§ 27. De hoeveelheid zout, welke jaarlijks voor de tot uitoefe-
ning der vischvangst bestemde schepen kan worden ingeslagen,
wordt bepaald als volgt:
(21). Opgenomen in verz. 1857 , n°«. 98 en 99 en vervat in $$ 16—43
van dit hoofdstuk.
(22). Art. 2, verz. 1857, ao. 99.
(23). Art 3, verz. 1857, no. 99
-ocr page 419-
399
.
Ruw zout.
III
Schepen voor de groote visscherij:
» een brik, sloep of een gaffelschip . .
Schepen voor de versche of steurharingvisscherij:
Kilogr.
27,500
24,000
21,000
14,000
5,500
Kilogr.
2,750
2,400
2,100
1,400
Wanneer, bij buitengewone vangst, voor een nadere reis de
inslag van een grootere hoeveelheid zout mocht worden verlangd
dan van de boven bepaalde hoeveelheden nog kan worden inge-
slagen , kan de provinciale Inspecteur of, buiten zijne resMentie,
de controleur der accijnzen over de gemeente, alwaar het schip
gewoonlijk laadt en lost, daartoe vergunning verleenen (24).
§ 28. Het zout, dat aan boord der schepen ingeslagen wordt,
moet geborgen zijn in tonnen, inhoudende tusschen \'110 en 140
kilogr. zout.
Op die tonnen moet worden gesteld het woord , »zout" met
duidelijke letters in olieverw, ter lengte van minstens één deci-
meter.
De verschillende van elkander afgezonderde laadplaatsen van
het schip moeten met duidelijke letters in olieverw of door in-
branding zijn genommerd; en wel op de daartoe meest geschikte
plaats, in overleg met de ambtenaren ter plaatse van uitrusting.
De met zout gevulde tonnen moeten uitsluitend geladen worden
in de genommerde laadplaatsen van het schip.
Wanneer aan boord van een schip zout is geladen, of wan-
neer bij terugkomst van de vischvangst ongebruikt zout aan
boord is, is de schipper verplicht van den top van den mast te
voeren een blauwe vlag, waarin met witte letters, ter hoogte
van minstens twee decimeters, gesteld is het woord szout", be-
nevens een brandende lantaren, wanneer hij binnengaals vaart
tusschen den onder- en opgang der zon (25).
§ 29. De reeder, die in een zijner schepen zout wil inslaan
uit zijne bergplaats, levert ten kantore van den ontvanger der
accijnzen, bij wien zijne rekening van doorloopend crediet ge-
(24). Art. 4, verz. 1857, n». 99.
(25). Art. 5, verz. 1857, n°. 99.
-ocr page 420-
400
houden wordt, een aangifte in, aanwijzende het pakhuis of de
bergplaats, waaruit de uitslag zal plaats hebben, de soort en
de hoeveelheid van het zout, het getal tonnen, de soort, den
naam en de ligplaats van het schip, waarvoor het bestemd is.
De aflevering van het zout kan ook geschieden door zoutzie-
ders, groothandelaren en grossiers uit hunne zoutziederijen,
pakhuizen of bergplaatsen , en door de winkeliers in ruw zout,
als zoodanig toegelaten ingevolge het Koninklijk besluit van
•10 Juni 1825 (Staatsblad n°. 53, Verzameling n°. 72).
Zij leveren alsdan een gelijke aangifte in ten kantore van den
ontvanger der accijnzen , bij wien hunne rekening van doorloo-
pend crediet gehouden wordt, als bij de eerste zinsnede van
deze § is voorgeschreven, welke echter moet voorzien zijn van een
afzonderlijke of daarop gestelde verklaring des reeders, ten blijke
dat de aflevering door hein wordt verlangd.
Indien de zoutziederij, het pakhuis of de bergplaats, waaruit
het zout wordt afgeleverd, niet onder hetzelfde kantoor gelegen
is als de gemeente, alwaar het schip geladen wordt, moet de
verklaring des reeders, door den ontvanger der accijnzen over
laatstgenoemde gemeente, worden voorzien van een visa, ten
blijke dat de inslag aan boord van het opgegeven schip, over-
eenkomstig de bepalingen van dit besluit, kan plaats hebben (20).
§ 30. De ontvanger der accijnzen, bij wien de in het vorig
artikel vermelde aangifte wordt ingeleverd, geeft daarop , behalve
in het geval bij § 34 voorzien, een vervoerbiljet af, dienende tot
dekking van den uitslag , het vervoer en den inslag aan boord van
het schip, en aanwijzende den naam des afleveraars, de zout-
ziederij , het pakhuis of de bergplaats, waaruit de uitslag zal
plaats hebben, de soort en hoeveelheid van het zout, het getal
tonnen , den naam en de ligplaats van het schip, waarvoor het
bestemd is, den tijd binnen welken het vervoer en de inslag
aan boord onder toezicht van ambtenaren zal plaats hebben
en de dagteekening.
Van het vervoerbiljet wordt door den ontvanger een dubbel
afgegeven, dat de afleveraar behoudt ter zijner verantwoording (27).
§ 31. Na volbrachten inslag aan boord van het schip, stel-
len de tot de verificatie aangewezen ambtenaren een verklaring
op het vervoerbiljet wegens hunne bevinding bij den inslag.
Deze verklaring wordt door den schipper of stuurman van
het schip mede onderteekend.
Het vervoerbiljet wordt daarna door de voormelde ambtenaren
(26). Art. 6, verz. 1857, n». 99.
(27). Art. 7, verz. 1867, no. 9».
-ocr page 421-
401
ingeleverd ten kantore van den ontvanger der accijnzen over
de gemeente, alwaar het schip geladen wordt, die den reeder
deswege op de in de volgende § vermelde rekening debiteert,
en daarvan door een aanteekening op het biljet doet blijken.
Op hetzelfde vervoei biljet wordt vervolgens door den betrokken
ontvanger, voor de daarop ingeslagen hoeveelheid zout, afschrij-
ving verleend op de rekening des afleveraars (28).
§ 32. De ontvanger der accijnzen over de gemeente, alwaar
de schepen laden , houdt met iederen reeder een afzonderlijke
rekening wegens de op elk zijner schepen ingeslagen hoeveeN
heid zout.
Deze rekening wordt voor elk schip vereffend en afgesloten,
zoodra het consent tot uitvoer, volgens § 30, behoorlijk afge-
teekend ten kantore des voornoemden ontvangers is ingekomen,
of, bij het niet behoorlijk terugontvangen van dat consent,
dadelijk na afloop van den termijn , welke voor de terugbezor-
ging is aangewezen.
De recder is voor het op zijne schepen ingeslagen zout aan-
sprakelijk , op den voet van het bepaalde bij § 18 (29).
§ 33. Vóór dat een schip van de laadplaats vertrekt, levert
de reeder een aangifte in ten kantore van den ontvanger der
accijnzen, bij wien zijne in de vorige § vernielde rekening wordt
gehouden, ter bekoming van een consent tot uitvoer van het
ingeladen zout, met opgave van het tijdstip van vertrek en
van het getal met zout gevulde tonnen , netwolk in iedere der
genommerde laadplaatsen van het schip geborgen is.
De ontvanger geeft daarop af een consent tot uitvoer, aanwij-
zende den naam des reeders, de namen van schipper en stuur-
man , de soort, den naam en het merk van het schip, de plaats
alwaar het te huis behoort en geladen is, de boeveelheid inge-
laden ruw on geraffineerd zout, het getal tonnen en de laad-
plaatsen waarin zij zijn geborgen, de laatste of uiterste wacht
of andere plaats waar langs de uitvoer zal geschieden en alwaar
het consent den ambtenaren van \'s Rijks belastingen ter aftee-
kening moet worden aangeboden, den tijd binnen welken de
uitvoer zal plaats hebben en de dagteekening.
Van het consent wordt door den ontvanger een dubbel afge-
geven , om te dienen volgens de §§ 30, 37, 38, 40 en 42.
Op het consent tot uitvoer is van toepassing het bepaalie
bij § 19 (30).
(28). Art. 8, verz. 1857, n«. 99.
(29), Alt. 9, verz. 1857, n". 99.
(30). Art. 10, verz. 1857, u". 9\'J.
26
-ocr page 422-
402
§ 34. Indien de in te nemen hoeveelheid zout in eens aan
boord wordt gebracht, kan dadelijk het consent tot uitvoer
worden afgegeven en kunnen alsdan daarop de uitslag uit de
zoutziederij, het pakhuis of de bergplaats des afleveraars, het
vervoer en de inslag aan boord van het schip geschieden.
I)e roeder moet zijn verlangen daartoe bij de volgens § 29
in te leveren aangifte te kennen geven, en daarbij alsdan tevens
opgeven het tijdstip van het vertrek en het getal met zout
gevulde tonnen, hetwelk in iedere der genommerde laadplaatsen
van het schip zal geborgen worden.
Voor dit geval wordt het consent van een strook voorzien,
waarop door de tot de verificatie aangewezen ambtenaren, na
volbrachten inslag aan boord, een verklaring wordt gesteld
nopens hunne bevinding; wordende die strook vervolgens afge-
knipt en daarmede gehandeld op den voet als bij de 2de, 3de
en 4de zinsneden van § 31, ten aanzien van het vervoerbiljet;
is voorgeschreven. Er wordt tevens een dubbel dezer strook
afgegeven, dat de alleveraar behoudt ter zijner verantwoor-
ding (31)
§ 35. De ambtenaren zijn bevoegd, zoowel gedurende het aan
of voor den wal liggen van het schip, als gedurende het vervoer
en bij den uitvoer van het zout, zich door visitatie van het
behoorlijk aanwezig zijn der op de documenten vermelde hoe-
veelheden zout te verzekeren.
De schipper zorgt dat de inlading zooveel mogelijk in dier
voege plaats hebbe, dat de visitatie gemakkelijk kan geschieden.
Wanneer bij visitatie eener laadplaats, daarin het juiste ge-
tal tonnen zout, hetwelk in de documenten is vermeld, niet
aanwezig wordt bevonden, of een of meerdere met het opschrift
»zout" gemerkte tonnen niet of niet geheel met zout zijn ge-
vuld, of andere vermoedens van misbruik bestaan, wordt tot
een grondige verificatie der geheele lading overgegaan, en is
de schipper verplicht, op de daartoe gedane aanzegging door de
ambtenaren, indien hij nog niet vertrokken is, te verblijven,
en anders aan de uiterste of laatste wacht te vertoeven totdat
die verificatie heeft plaats gehad.
Bij de visitatie of verificatie moeten door den schipper de
vereischte aanwijzingen gedaan worden. Bij weigering vervalt
hij in de boete, bij § 23 bepaald (32).
§ 30. Het consent tot uitvoer wordt vóór het vertrek door
de daartoe aangewezen ambtenaren ter plaatse der inlading, en
(31). Art. 11, verz. 1857, u». 99.
(32). Art. 12, verz. 1857, u". 99.
-ocr page 423-
403
door die ter laatste of uiterste wacht of post, waar langs de
uitvoer geschiedt, na visitatie of verificatie, afgeteekend.
Het wordt door de laatstgenoemde ambtenaren ingetrokken
en aan het kantoor van afgifte teruggezonden, ten einde, op
de in § 32 bedoelde rekening des reeders . de uitgevoerde hoe-
veelheid zout worde afgeschreven.
Dezelfde ambtenaren ter laatste of uiterste wacht of post
teekenen het dubbel van het consent mede af en geven dit
daarna terug aan den. schipper (33).
§ 37. Bij terugkomst van een schip van de vischvangst, moet
het overgebleven zout zich uitsluitend bevinden in de bij art. 5
voorgeschreven gemerkte tonnen, en geborgen zijn in de mede
aldaar vermelde genommerde laadplaatsen van het schip.
De schipper, die verlangt zijne terugreis, zonder het aandoen
der eerste wacht, te vervolgen, is verplicht op den rug van het
dubbel van het consent tot uitvoer, hetwelk hom volgens de
§ § 33 en 3(i is ter hand gesteld, in de daarop voorkomende
gedrukte verklaring in te vullen : het getal tonnen en de hoe-
veelheid ruw en geraffineerd zout, ieder afzonderlijk, hetwelk
overgebleven is en weder ingevoerd wordt, met vermelding van
het getal tonnen, hetwelk in ieder der genommerde laadplaat-
sen van het schip geborgen is. de plaats van lossing en de
dagteekening waarop het schip binnenvalt.
Wanneer geen zout wordt teruggebracht, wordt ingevuld:
»geen zout aan boord."
De voormelde verklaring moet met deugdelijk zwarten inkt,
zonder eenige doorhaling, overschrijving of schriftdelging en
zooveel het getal tonnen en de hoeveelheid zout betreft, in volle
schrijfletters ingevuld en door schipper en stuurman ondertee*
kend zijn, hetzij er zout aan boord is of niet, vóór dat het
schip de eerste uiterste wacht voorbijvaart, of, wanneer het niet
langs een dergelijke wacht binnenkomt, vóór dat het Nederland-
sche grondgebied aangedaan of hot strand bereikt wordt.
De schipper, die deze invulling niet zelf verlangt te verrich-
ten , moet de eerste wacht aandoen en de invulling laten bewerk-
stelligen door de aldaar geplaatste ambtenaren, mits in allen
gevalle vóór hij die wacht voorbijvaart, of, wanneer hij niet
langs een dergelijke wacht binnenkomt, door den ontvanger of
den eersten ambtenaar ter plaatse der binnenkomst, mits dit
onverwijld geschiede en uiterlijk binnen het uur na zijne aan-
komst en vóór dat eenige lossing hoegenaamd plaats hebbe.
(33). Art. 13, verz. 3 857, n°. 9\'J.
26\'
-ocr page 424-
404
De verklaring wordt echter steeds door schipper en stuurman
onderteekend (34).
§ 38. Het dubbel van het consent tot uitvoer, voorzien van
van de bij de vorige § voorgeschreven verklaring, moet op de
route naar de losplaats, alsmede op deze laatste plaats, wan-
neer de ambtenaren de visitatie van het schip verrichten, op
hunne eerste uitnoodiging worden vertoond.
De ambtenaren , die de eerste visitatie van het schip na het
binnenvallen verrichten, stellen hun visa onder de voormelde
verklaring en vullen de strook, waarvan het dubbel van het
consent voorzien is, in, die zij daarna afknippen en dadelijk
opzenden aan den ontvanger der accijnzen op de losplaats.
Wanneer de meergenoemde verklaring op het dubbel van liet
consent niet behoorlijk ingevuld is, of andere vermoedens van
misbruik bestaan, gaan de ambtenaren tot een grondige verifi-
catie over, en bewaken daartoe het schip tot op de losplaats,
bijaldien de verificatie onderweg en zeilende niet behoorlijk kan
geschieden (35).
§ 39. Het is verboden last te breken op stroom, te lichten
of te lossen elders dan op de aangegeven losplaats, tenzij in
de gevallen en onder de bepalingen, bij de hoofdstukken III en V
der Alg. wet vermeld.
Haringjagers, die door tegenwind of het aan den grond
zeilen verhinderd worden met hunne lading aan wal en binnen
de plaats der bestemming te komen, worden geacht te vallen
onder het bepaalde bij art. 22 der genoemde Algemeene wet,
doch alleen voor zooveel de overlading van den visch betreft (36).
§ 40. Van de aankomst ter losplaats wordt dadelijk aan den
ontvanger der accijnzen aldaar of anderen hiertoe aangewezen
ambtenaar kennis gegeven , en wel vóór dat eenige lossing mag
plaats hebben.
De voormelde ontvanger of andere ambtenaar wijst, bij een
aanteekening onder de bij § 37 voorgeschreven verklaring, de
ambtenaren aan, die met het toezicht over de lossing en de
verificatie van het teruggebrachte zout belast zijn.
Deze verificatie heeft plaats dadelijk na de lossing van den
visch, en in allen gevalle binnen twee dagen na de aankomst
van het schip ter losplaats. Hare uitkomst wordt vermeld bij
een verklaring der ambtenaren, te stellen onder de in de vorige
zinsnede bedoelde lastgeving (37).
(34). Art.  14, veris.  1857, uo. 99.
(85). Art.  15 , vera.  1857 , n». 99.
(36>. Art.  16 , verz.   1857 , n°. 99.
(37;. Art.  17 , vcrz.  1857 , n\'>. 99.
-ocr page 425-
405
§ 41. Bij de verificatiën, in de § § 38 en 40 vermeld, zijn
de bepalingen der laatste zinsnede van § 35, alsmede der § § 21
en 22 van toepassing (38).
§ 42. Na de verificatie van het teruggebrachte zout, wordt
het dubbel van het consent tot uitvoer, voorzien van de bij
§ 40 vooigeschreven verklaring, door de met de verificatie be-
laste ambtenaren ingeleverd ten kantore van den ontvanger
der accijnzen over de gemeente, alwaar het schip is gelost.
Op de schriftelijke aanvrage des reeders geeft de ontvanger
een vervoerbiljet af tot lossing, vervoer en wederinslag van het
teruggebrachte zout in de zoutziederij , het pakhuis of de berg-
plaats, waaruit het voor de uitreis is afgeleverd.
Wanneer het teruggebrachte zout niet gelost wordt, maar in
het schip verblijft, wordt dit bij een door den schipper onder-
teekende verklaring op het voornoemde dubbel van het consent
vermeld, en de reeder daarvoor op de in § 32 vermelde reke-
ning, als voor een gewonen inslag, gedebiteerd.
Ook indien geen zout is teruggebracht, moet het dubbel van
het consent tot uitvoer, na de lossing, door den reeder ten
kantore van den bovengenoemden ontvanger worden ingeleverd,
alvorens vervoerbiljetten of consenten tot inslag van zout voor
een volgende reis aan hem verleend worden (39).
§ 43. De Koning behoudt zich voor, om nader de noodige bepa-
lingen vast te stellen omtrent het verïeenen van vrijdom van
accijns wegens het zout, binnenlandsch gebruikt wordende tot
het zouten van visch, alsmede tot de herzouting van kabeljauw,
laberdaan, haring en visch in droog zout, welke naar buiten
het Rijk verzonden worden.
C. Bepalingen, omtrent den vrijdom voor vischzoutevijen.
§ 44. Er wordt vrijdom verleend van zoutaccijns ten behoeve
van zouters van ansjovis, kabeljauw, schelvisch, geep en sar-
dijn , enz.
§ 45. Die vrijdommen worden bepaald naar gelang van de
hoeveelheden gezouten visch en wordt meest verleend bij wijze
van restitutie (40).
(38). Art. 18, verz. 1857, n->. 09.
(39). Art. 19, verz. 1857, n». 99
(40). De bepalingen deswege zijn van iw> bijzouilereu aard en wijken zoo
van elkander af, uaar gelang van de soort der visch en vau locale omstau-
diglicden, dat we de opname er van in dit werk niet alleen ouuoodig,
maar ook ondoelmatig achten.
-ocr page 426-
406
D. Bepalingen, omtrent den vrijdom van accijns voor
zout, bestemd tot veevoeder
(41).
§ 46. Deze vrijdom wordt slechts voor één jaar verleend en
voor geen geringere hoeveelheid dan van 100 kilogram.
§ 47. Bij het verzoek om vrijdom wordt een verklaring van
het Gemeente-bestuur gevoegd, houdende, dat aan het be-
stuur bekend is, dat de soort en het getal van het vee, in het
verzoekschrift vernield, gemiddeld op de stallen van den belang-
hebbende wordt gevoed met voedingsmiddelen, waarbij een ver-
inenging met zout kan plaats hebben (42).
§ 48. Bij vermindering van den veestapel moet de belang-
hebbende daarvan aangifte doen bij den ontvanger.
Ingeval men een kleiner getal of een andere soort van vee
bevindt dan bij de aanvrage om vrijdom is opgegeven, wordt
de vrijdom ingetrokken , tenzij van de vermindering aangifte is
gedaan.
§ 40. Het zout, bestemd om onder vrijdom ten behoeve van
het vee te worden ingeslagen, moet in zakken vervoerd en bij
den uitslag uit de zoutziederij of bergplaats van crediet, door
de ambtenaren geconstateerd worden , die vervolgens eiken zak ,
door middel van een ploinbeerlood en plombeertang sluiten.
De ambtenaren kunnen daarvan het gewone plombeerloon aan
de ddministralic in rekening brengen.
§ £0. Bij bevinding, bij den inslag van zout, dat de zakken
niet zijn geplombeerd, of dat het lood niet behoorlijk is beves-
tigd, wordt de vermenging van het zout geweigerd en het
betrekkelijke document niet afgeteekend (43).
(41). Verz. 1852, n". 193.
(42). Van de soort en het getal van het vee hangt de hoeveelheid af,
die onder vrijdom kan worden ingeslagen (zie daaromtrent verz. 1867. n°. 110 ,
in verband niet verz. 1869 , n°. 60).
(43). De wijze van vermenging is opgenomen onder verz. 1855, n°. 85,
doch wordt steeds in de akten van vrijdom vermeld.
-ocr page 427-
ü.
Geditfilleerd.
K.B. van 20 April 1863 (Stbl. no. 21).
(verz. 1863 no. 80).
Art. 1. De vrijdom wordt verleend ten behoeve van azijn-
makerijen en instellingen van onderwijs (1).
De Minister bepaalt de soort en hoeveelheid gedistilleerd, welke
voor iedere azijnmakerij en instelling van onderwijs kan worden
ingeslagen (2).
Die bepaling geschiedt naar de behoefte, door deugdelijke be-
wijzen gestaafd, of, bij ontstentenis hiervan , naar de uitgebreid-
heid of den omvang van de fabriek of van de instelling, in
verband met hetgeen de ondervinding leert omtrent de behoefte
van andere fabrieken of instellingen van dezelfde soort.
De vrijdom wordt geregeld, hetzij over een geheel jaar, hetzij
in verhouding tot den omvang van bepaalde werkzaamheden.
Art. 2. De vrijdom van accijns wordt niet verleend aan azijn-
makers, die, binnen den afstand van 100 meter van hunne
azijnmakerij, een branderij. distilleerder^ of bergplaats van ge-
distilleerd hebben, of binnen dien afstand een grossierderij of
andere neering in gedistilleerd uitoefenen, noch ten behoeve
eener azijnmakerij, wanneer deze, of het erf, waarop zij is ge-
legen , gemeenschap heeft met of grenst aan een branderij of
distilleerder^ of aan het erf, waarop die is gelegen (3).
(1). Zie art. 85 der wet, vz. 1863, no. 60.
(2). Aan azijnmakers wordt alleen vrijdom veileend voor ruwen of onge-
zuiverden mouiioijn
(vz. 1864, n°. 69). Zij kunnen echter ook ruw of
ongezuiverd gedistilleerd uit andere grondstoffen dan graan inslaan, in welk
geval dat gedistilleerd, voor de toepassing van dit besluit, met mouturijn
wordt gelijk gesteld (vz. 1866, n°. 103).
(3). Het genot van den vrijdom is dus niet onvereenigbaar met het bedrijf
van brander of distillateur, of met het drijven van handel in gedistilleerd,
mits niet in de nabijheid der azijnmakerij (vz. 1863 , n«. 88 , § 1).
-ocr page 428-
408
Een verleende vrijdom vervalt, wanneer een der gevallen, be-
doeld bij de eerste zinsnede van dit artikel, zich later opdoet.
De Minister kan hierop echter uitzonderingen toelaten ; doch
slechts voor het geval dat de werkzaamheden in de azijnmakerij
van dien aard zijn , dat de vermenging van het gedistilleerd, in
de werktuigen en met de grondstof voor de azijnbereiding, kan
geschieden zonder gevaar voor later misbruik, en voorts alleen
voor zooveel de belending betreft, welke bij het in werking ko-
men van het tegenwoordig besluit bestaat, of later , onafhankelijk
van hem, die den vrijdom geniet, daargesteld mocht worden.
Art. 3. Hij, die het genot van den vrijdom verlangt, richt
zich daartoe tot den Minister, met opgave van :
•lo. den naam, het bedrijf en de woonplaats van den verzoeker;
2°. de firma, waaronder een azijnmakerij wordt uitgeoefend;
3o. de soort van de azijnmakerij of van de instelling waarvoor
de vrijdom verlangd wordt;
4°. de gemeente waar die is gelegen, do benaming of andere
aanwijzing, en, voor een azijnmakerij, de kadastrale sectie en
nommer;
5°. de grondstoffen, behalve gedistilleerd , welke voor de azijn-
bereiding zullen gebezigd worden ;
6°. voor een bestaande azijnmakerij, de hoeveelheid azijn, in
het laatste jaar vervaardigd, de soort, het getal en de grootte
der werktuigen, daartoe gebezigd , en, voor een nieuw opgerichte,
de hoeveelheid azijn, welke men zich voorstelt jaarlijks te zullen
vervaardigen, en de soort, het getal en de grootte der \\verktui-
gen, daartoe te bezigen :
7°. de soort en hoeveelheid gedistilleerd, waarvoor jaarlijks
vrijdom verlangd wordt; en
8°. het tijdstip waarop, in een nieuwe of buiten werking
zijnde azijnmakerij, de werkzaamheden zullen aanvangen.
Het voormelde verzoekschrift kan, des verkiezende, ingeleverd
worden bij den controleur der accijnzen over het district, waarin
de azijnmakerij of\' instelling is gelrgen (4).
Art. 4. De vrijdom wordt door den Minister aan den azijn-
maker of anderen belanghebbende verleend, door het uitreiken
van een akte van vrijdom.
Die akte vermeldt de soort en de hoeveelheid van het gedistil-
leerd. hetwelk gedurende een jarig tijdvak ten behoeve der azijn-
makerij of instelling kan worden ingeslagen; voorts voor de
(4). De controleur zendt het met zijn advies , na den ontvanger te heb-
beu gehoord, aan den Inspecteur, die het, met zijn rapport, opzendt aan
het Hoofdbestuur (vz 1863 , n°. 88 , $ 2).
-ocr page 429-
409
azijnmakerijen, zoo noodig, de hoeveelheid gedistilleerd, welke
voor elke bewerking hoogstens mag worden verbruikt, in verhou-
ding tot de inhoudsruimte der werktuigen of tot de hoeveelheid
te verwerken grondstoffen , alsmede de wijze , waarop hot gcdis-
volgens art. 7 moet worden vermengd.
De akte blijft voor elk volgend jarig tijdvak van kracht, be-
houdens het bepaalde bij art. 17, en behoudens zoodanige wij-
zigingen , als na hare afgifte daarin door den Minister mochten
gebracht worden.
Art. 5. Elk jarig tijdvak van vrijdom gaat in met den lsten
Januari.
Wordt een akte uitgereikt ten behoeve van een azijnmakerij
of instelling, waarin de werkzaamheden op een ander tijdstip
aanvangen, dan kan gedurende het loopend jaar, voor het tijds-
verloop van den aanvang der werkzaamheden tot den laatsten
December, een hoeveelheid gedistilleerd worden ingeslagen, in
verhouding tot de voor een geheel jaar vastgestelde hoeveelheid;
tenzij deswege bij de akte een andere bepaling mocht gemaakt zijn.
Dezelfde regel wordt toegepast op de vermeerdering of vermin-
dering der hoeveelheid, welke jaarlijks kan ingeslagen worden,
wanneer een akte in den loop van een jarig tijdvak wordt ge-
wijzigd of door een andere vervangen , te rekenen van de dag-
teekening der wijziging of der nieuwe akte.
Art. 6. Inslag van gedistilleerd, onder genot van vrijdom van
accijns, mag niet geschieden in een geringere hoeveelheid dan
van vijf hectoliter, berekend na herleiding tot de sterkte van
vijftig percent.
De Minister is echter gemachtigd , om het inslaan van geringere
hoeveelheden toe te staan, wanneer daartoe noodzakelijkheid be-
staat, wegens het gebruik van kleine werktuigen of uit gebrek aan
voldoende ruimte tot berging van het vermengde gedistilleerd.
Art. 7. liij den voormelden inslag in azijnmakerijen, wordt
het gedistilleerd vermengd met de overige te bezigen grondstoffen,
azijn en water, of andere zelfstandigheden , welke voor de azijn--
bereiding onschadelijk zijn, doch het gedistilleerd voor gewoon
gebruik ongeschikt maken, en zulks in de verhouding en op de
wijze, als door den Minister bij de akte van vrijdom zal worden
voorgeschreven (5).
(5). üc vermenging geschiedt bij: snelazijum , per lil. ged. ad 50 percent,
2 hl. water en 1 hl. deugdzame azijn (vz. 1851, nn. 92 en vz. 1863,
n°. 88); rozijnazijum., per hl. ged. ad 50 percent, 20 liter moerazijn (vz.
185-t, n«. 109 en vz 1863, qo. 88); snelazijnmakers, tevens gebruik makende
van rozijunat en suiker, moet de vermenging alleen plaats hebben met 20 liter
moerazijn, per hectol. ged. ad 50 percent, (Kes 5 Maart 1869, n°. 63).
-ocr page 430-
410
Daarbij wordt tevens bepaald, of de zelfstandiglieden voor de
vermenging door den azijnmaker moeten verschaft, of wel voor
zijne rekening door de Administratie zullen geleverd worden.
Art. 8. De vermenging geschiedt dadelijk na de verificatie
bij inslag, in tegenwoordigheid van de hiermede belaste ambte-
naren.
De azijnmaker is verplicht om het gedistilleerd , na de vermen-
ging, goed door elkander te roeren, of dit door zijne werklieden
te doen verrichten, op een wijze dat de ambtenaren de vermen-
ging voldoende achten.
Van de grondstof, den azijn of de andere door den azijnma-
ker verschafte zelfstandiglieden, waarmede wordt vermengd, en
indien de ambtenaren dit noodig achten, mede van het gedis-
tilleerd, worden door hen afzonderlijke proeven genomen, op
den voet van art*429, §4, der wet van den 20sten Juni 18G2
(St aalblad n°. 02) , in daartoe geschikte flesschen , door den azijn-
maker te leveren (6).
Wegens iedere vermenging wordt door de ambtenaren schrif-
telijk verslag opgemaakt, \'t welk niet de proeven bij hunnen
controleur wordt ingeleverd.
De flesschen worden, uiterlijk binnen twee maanden, weder
ter beschikking van den azijnmaker gesteld, met de proeven of
hetgeen daarvan na onderzoek is overgebleven.
Voldoet de azijnmaker niet aan de verplichtingen, hem bij
dit artikel opgelegd, of verschaft hij de zelfstandiglieden voor
de vermenging niet, of niet van zulke hoedanigheid als bij de
akte is voorgeschreven, dan wordt de afteekening van het ver-
voerbiljet door de ambtenaren geweigerd, onverminderd de toe-
passing van art. 15, wanneer daartoe aanleiding bestaat.
Art. 9. Aan eiken azijnmaker, in het bezit eener vrijdoms-
akte, die verlangt een grootere hoeveelheid gedistilleerd, dan
in ééns vermengd en alzoo dadelijk met vrijdom ingeslagen kan
worden, onder doorloopend crediet voor den accijns, in voorraad
op te slaan, wordt dit, krachtens art. 85, § 2ft, der voormelde
wet van 20 Juni 1802, vergund, mits hij daartoe, in of naast
zijne azijnmakerij, een bergplaats aanwijze, welke uitsluitend
tot het nederleggen van dat gedistilleerd zal gebezigd worden (7).
(C). De proeven zullen in den regel niet van het vermengd gedistilleerd ,
maar altoos van de door azijnmakers verschafte zelfstandiglieden, waarmede
vermengd wordt, genomen worden. Twijfelt men of die zelfstandiglieden
wel aan de voorschriften voldoen, dan wordt een proef aan \'t Hoofdbestuur
opgezonden (vz. 1863 , n". 88 , $ 3).
(7). In dit geval worden de gewone bepalingen hij overschrijving van
crediet toegepast (vz. 1863, n». 88, § 4).
-ocr page 431-
411
In die bergplaats mag geen gedistilleerd voorhanden zijn,
hetwelk, in meerdere of mindere mate, grondstoffen, azijn of
andere zelfstandigheden bevat, waarmede de vermenging bij
inslag in azijnmakerijen is voorgeschreven, of in hetwelk bewijs-
bare sporen van een dergelijke vermenging aanwezig zijn.
Wordt bij het aanpeilen der bergplaats dergelijk gemengd
gedistilleerd bevonden, dan wordt dit niet in de peiling begre-
pen, onverminderd de toepassing van art. 15.
Art. 10. Hij die, krachtens zijne akte, gedistilleerd onder
genot van vrijdom van accijns verlangt in te slaan, is gehouden:
a.    wanneer de aflevering van het gedistilleerd geschiedt door
een brander, distillateur of handelaar, onder heizelfde
kantoor van ontvang, waaronder de inslag moet plaats
hebben, om een gelijksoortige verklaring op de aangifte
tot uitslag des afleveraars te stellen of afzonderlijk af te
geven, als bij art. 87, § 4, der voormelde wet van \'20
Juni 18G2 is voorgeschreven;
b.     wanneer de aflevering van het gedistilleerd geschiedt door
een brander, distillateur of handelaar, onder een ander
kantoor, om vooraf bij den ontvanger, onder wiens kan-
toor de inslag moet plaats hebben , een gelijksoortige
aangifte in te leveren, als bij art. 88, § 1 , der genoemde
wet is voorgeschreven (8), waarop, met uitzondering van
die omtrent de borgstelling voor den accijns, de bepalingen
van de § § 2—6 van dat artikel worden van toepassing
verklaard;
c.     wanneer de uitslag van het gedistilleerd geschiedt uit zijne
in het vorig artikel bedoelde bergplaats, om een gelijke
aangifte tot uitslag te doen, als bij art. 87, § 1, der-
zelfde wet is voorgeschreven (9).
De onder a, b of c bedoelde aangifte mag niet overtreffen de
hoeveelheid gedistilleerd, waarvoor nog vrijdom van accijns kan
worden genoten , over het jarig tijdvak, waarin de inslag moet
geschieden.
(8). No. 21 ace. (vz. 1863, n». 88, $ B).
(9). Wanneer distillateurs of branders gedistilleerd afleveren, met bestem-
ming op vrijdom aan azijnmakers , moet zoowel in de aangiften dier fabri-
kanten als in de betrekkelijke vervoerbiljetten vermeld worden, dat het
gedist. is ruwe of ongez. moutwijn, en alzoo in de distilleerderij geene
verwerking heeft ondergaan ; zullende alsdan , over de hoeveelheid aldus inge-
slagen moutwijn, de korting volgens art. 104 der wet niet verleend worden
(vz. 1864 , n». 69). Ook ruw of ongezuiverd gedist. uit andere grondstof
dan graan kan worden ingeslagen en wordt alsdan gelijk gesteld met
moutwijn (1866, no. 103).
-ocr page 432-
412
Art. H. Tot uitslag, vervoer en inslag van gedistilleerd,
bestemd om onder genot van vrijdom van accijns te worden
ingeslagen, — onverschillig of de uitslag geschiedt uit een
branderij, distilleerderij of gewone bergplaats voor doorloopend
crediet, of uit de bij art. 9 bedoelde bergplaats, — wordt, over-
eenkoinstig art. 102 der voormelde wet van 20 Juni 1862, een
vervoerbiljet (ace. n°. 96) afgegeven, houdende dezelfde aanwij-
zingen , als bij de onderdeden a tot en met n en p van art. 91
dier wet zijn voorgeschreven , en, in het geval voorzien bij
lett. b van het vorig artikel, tevens de dagteekening en het
nomrner van het bewijs der daarbij bedoelde aangifte.
Hij den inslag wordt het gedistilleerd steeds door de ambte-
naien geverifieerd, en wordt op het vervoerbiljet, behalve de
gewone afteekening, door hen een verklaring gesteld, dat de
vermenging volgens do akte heeft plaats gehad, waarna zij het
biljet aan den belanghebbende terug geven, om dadelijk te
worden ingeleverd bij den ontvanger, onder wiens kantoor de
vrijdom wordt genoten.
De ontvanger boekt de ingeslagen hoeveelheid gedistilleerd op
de bij het volgend artikel voorgeschreven rekening, maakt
daarvan melding op het biljet, even als — waar dit te pas
komt — van de veraccijnzing wegens een bij den inslag bevon-
den ondermaat, en zendt de elders afgegeven vervuerbiljetten
terug naar het kantoor van afgifte.
Art. 12. De ontvanger, onder wiens kantoor de vrijdom van
accijns wordt genoten, houdt met iederen belanghebbende een
doorloopende rekening wegens de door hem, gedurende elk jarig
tijdvak, tot inslag aangegeven hoeveelheden en werkelijk inge-
slagcn partijen gedistilleerd (10).
De genoemde ontvanger is aansprakelijk voor den accijns
wegens inslagen, waarvoor hij vervoei biljetten afgeeft, op aan-
giften volgens art. 10, lett. o of c, of bewijzen van aangiften
volgens art. 10, lett. 6, welke niet gegrond zijn op behoorlijke
akten, of de hoeveelheid overtreffen, die volgens de laatste zin-
snede van dat artikel tot inslag kan worden aangegeven.
Art. 13. De vrijdom genietende azijnmaker of ander belang-
hebbende is verplicht, om jaarlijks, op 30 of 31 December,
ten kantore des ontvangers, waar de vrijdom genoten wordt,
in te leveren een schriftelijke en onderteekende opgaaf (11) van
de hoeveelheid met vrijdom van accijns ingeslagen gedistilleerd,
(10). N». 31 ace.
(11). N<>. 30 are. (Zie voorts omtrent de verdere behaudeliiig dezer op-
gaven, vz. 1803, n». 88 j 7 en vz. 1864, »o. 18).
-ocr page 433-
413
vermengd of onvermengd , hetwelk bij den afloop van het jaar
nog onverbruikt bij hem voorhanden is, en, voor zooveel de
azijnmakerijen betreft, mede van de soort en de hoeveelheid
azijn, in het afgeloopen jaar vervaardigd.
Het voorhanden vermengd of onvermengd gedistilleerd wordt
als eerste inslag op het nieuw jarig tijdyak beschouwd, en als
zoodanig op de in het vorig artikel bedoelde rekening gebracht.
Hij , die nalatig is in het doen der voormelde opgaaf, wordt
door den ontvanger bij een waarschuwing uitgenoodigd, daaraan
binnen twee dagen te voldoen. In geen geval wordt inslag op
een nieuw jarig tijdvak toegelaten, zoo lang deze opgaaf niet
is gedaan.
Bij het laten varen van het azijnmakersbedrijf, bij het over-
gaan daarvan aan een ander, of bij het opheffen eener instelling
van onderwijs, moet degcen, ten wiens name de vrijdom is
verleend, en ingeval van faillissement de beheerder, daarvan
dadelijk ten kantore des ontvangers aangifte doen , met gelijke
opgaaf, voor zoo veel het verloopen gedeelte van het jaar betreft,
als bij de eerste zinsnede is voorgeschreven.
In deze gevallen kan het nog voorhanden vermengde gedistil-
leerd aan den nieuwen verkrijger worden overgedragen, nadat
hij een vrijdomsakte heeft bekomen, of op geleibiljet aan een
anderen azijnmaker worden afgeleverd, en kan het onvermengde
gedistilleerd, ook dat, opgeslagen volgens art. 9, met betaling
van den accijns of tot inslag onder crediet uitgeslagen worden.
Art. 14. De ambtenaren van \'s Rijks belastingen zijn bevoegd,
mits daartoe door hunnen controleur of den betrokken ontvan-
ger gemachtigd, om binnen acht dagen na den alloop van een
jarig tijdvak, alsmede in gevallen bij de vierde zinsnede van
het vorig artikel voorzien , het onder vrijdom van accijns inge-
slagen vermengd of onvermengd gedistilleerd op te nemen,
onverschillig of de bij dat artikel voorgeschreven opgaaf of aan-
gifte reeds is ingeleverd of niet.
Zij zijn buitendien steeds bevoegd tot het opnemen in de
azijnmakerijen , waarin met vrijdom ingeslagen gedistilleerd wordt
verwerkt, van het voorhanden vermengd gedistilleerd, de overige
grondstoffen en de azijnen, in de werktuigen of in fusten,
kuipen, bakken of grondvaten voorhanden, tot het opnemen
van de inhoudsruimte dier werktuigen, en voorts om tot het
bewerkstelligen van een onderzoek proeven te nemen.
Art. 15. Het is verboden:
a. om bij inslag onder vrijdom den ambtenaren, tot verifi-
catie en vermenging, gedistilleerd aan te bieden, hetwelk in
meerdere of mindere mate grondstof, azijn of andere zelfstan-
-ocr page 434-
414
digheden bevat, waarmede de vermenging bij inslag in azijn-
niakei ijen is voorgeschreven, of in hetwelk bewijsbare sporen
van een dergelijke vermenging aanwezig zijn (12);
b.     om bij inslag onder vrijdom den ambtenaren, tot verifi-
catie en vermenging, een geringere hoeveelheid gedistilleerd aan
te bieden, dan blijkens het betrekkelijk vervoerbiljet is uitge-
slagen , met dien verstande echter, dat een verschil in ondermaat
van twee ten honderd of minder van de uitgeslagen hoeveelheid,
berekend na herleiding tot de sterkte van vijftig percent, niet
als overtreding wordt beschouwd;
c.     om gedistilleerd, vermengd of onvermengd, uit een azijn-
makerij of een instelling van onderwijs, ten behoeve waarvan
vrijdom van accijns wordt genoten, of uit een der in art. 9
bedoelde bergplaatsen , uit te slaan, anders dan op den voet van
art. 11 of 13;
d.     om in een azijnmakerij bij het vermengd gedistilleerd
zolfstaiuligheden te voegen, geschikt om de grondstoffen, den
azijn of andere zelfstandigheden, waarmede de vermenging is
geschied, van het gedistilleerd af te scheiden;
e.     om in een azijnmakerij, elders dan in de bij art. 9 be-
doelde bergplaats, ander dan behoorlijk vermengd gedistilleerd
voorhanden te hebben;
ƒ. om de ambtenaren te misleiden , of te trachten hen te
misleiden, door hun, voor de vermenging, valsche of andere
dan de voorgeschreven grondstoffen , azijnen of zelfstandigheden
aan te bieden.
Wegens het verrichten van hetgeen bij dit of de voorgaande
artikelen verboden, of wegens het niet nakomen van, of het
niet voldoen aan hetgeen daarbij voorgeschreven is, wordt degeen,
door wien de vrijdom wordt genoten, krachtens art. 135, § 2,
der voormelde wet van 20 Juni 1802, ter zake van overtreding
van dit besluit, bekeurd, en zulks onverminderd de straf, bij
de wet gesteld op onwettigen uitslag, vervoer of inslag van
gedistilleerd.
Bovendien kan de vrijdom worden ingetrokken , in de geval-
len, voorzien bij de tweede zinsnede van art. 9, en bij lett. a,
c, d, e, of/" van dit artikel.
Art. 16. De akte van verleenden vrijdom vervalt:
a. in de gevallen voorzien bij de tweede zinsnede van art. 2 ,
(12). Twijfelen de ambtenaren omtrent het al of niet bestaan eener verboden
vermenging, dan nemen ze, krachtens art. 14, verzegelde proeven van het
verdachte gedistilleerd, waarvan er één aan \'t Hoofdbestuur wordt opge-
zonden, met de daartoe betrekkelijke stukkeu.
-ocr page 435-
415
en bij het intrekken van den vrijdom, krachtens de laatste zin-
snede van het vorig artikel;
b.    bij het laten varen van een azijnmakers-bedrijf, bij het
overgaan daarvan aan een ander, of bij het opheffen eener in-
stelling van onderwijs ;
c.     wanneer , gedurende twee achtereenvolgende jarige tijdvak-
ken , geen gedistilleerd is ingeslagen.
Art. 17. Behalve het geval van staking van het azijnmakers-
bedrijf, ten gevolge van het opheffen of sloopen der azijnmakerij,
of van eenige andere oorzaak , waaruit liet laten varen van het
bedrijf voortvloeit en niet twijfelachtig is , wordt met het laten
varen daarvan gelijk gesteld:
a. de verplaatsing der azijnmakerij naar een andere gemeente;
h. het niet doen van aangifte van patent voor een nieuw
dienstjaar, indien dit tot de uitoefening van het bedrijf ver-
cischt wordt;
c.     het niet hervatten der werkzaamheden, nadat die, achter-
eenvolgend, een jaar of langer zijn gestaakt geweest; en
d.    faillissement.
Art. 18. Door den azijnmaker, ten wiens behoeve de vrijdom
is verleend, wordt aan de ambtenaren, met de verificatie bij den
inslag en het toezicht bij de verinenging belast, een toezichtloon
betaald van zestig cent.
Voor het uitreiken eener waarschuwing, volgens art. 13, wor-
den vijl en twintig cent kosten in rekening gebracht.
lil.
Vrijdom van invoerrecht op houtgeest en van accijns voor
\\.
                      gemethyleerd gedistilleerd (1).
K.B. vaXlO October 186G (Stbl. n°. 166). (Verz. 1866 n°. 148)
Art. 1. Erxwordt vrijdom toegekend :
a.     van het invoerrecht op houtgeest;
b.     van den accijns op gedistilleerd , ter sterkte van minstens
85°/0, door vermenging\\niet houtgeest ongeschikt gemaakt om
er dranken uit te vervaardigen ;
een en ander op den voet dèt navolgende bepalingen.
A. Vrijdom van invoerreciil op houtgeest.
Art. \'2. De vrijdom van invoerrecht wördj, alleen genoten we-
gens den houtgeest, die:
(1). Deze vrijdom is gegrond op art. 2 der wet van Y^Juli 1865,
Stbl. no. 80 , (vz. n". 59).
#&u** ^.. >/J7ZeSr ?//%f
-ocr page 436-
ilG
\\ a. ten behoeve van de Administratie der accijnzen wordt in-
gXyoerd om te dienen tot vermenging van gedistilleerd op den
voet van dit besluit;
b\\ bij hoeveelheden van minstens 20 hectoliter is ingevoerd
op het Rijks-entrepót te Amsterdam of te Rotterdam.
AH.N3. Hij den invoer van houtgeest, waarvoor vrijdom van
invoerrecht wordt verlangd , wordt dit in de aangifte opgegeven
en daarvau in den volgbrief melding gemaakt.
Art. 4. ^T)o verzending van den houtgeest geschiedt onder
bewaking ofxverzegeling ten koste van den belanghebbende.
Art. 5. fiij\\de aankomst van den houtgeest ter bestemmings-
plaats veritiëerVi de ambtenaren de hoeveelheid en nemen ver-
volgens proeven ,\\ op den voet van art. 129, § 4, der wet van
20 Juni 18G2 (Stèatsblad. n°. 02) (2), in daartoe geschikte fles-
schen, door de belanghebbenden te leveren (3).
Een dier proevonXwordt door tusschenkomst van den Prov.
Inspecteur opgczondei\\ aan den adviseur voor wis-, natuur- en
scheikundige zaken bij\\het ministerie van Finantié\'n, ten einde
aan een scheikundig omfWzoek te worden onderworpen.
Art. 6. Indien, bij hek scheikundig onderzoek volgens het
vorig artikel, blijkt dat deSjproef werkelijk houtgeest is, wordt
de volgbrief gezuiverd en, \\n liet geval bij art. 2, lit. b, be-
doeld, daarvan schriftelijk ke\\nis gegeven aan den belangheb-
bende, wien het alsdan vrijstaat^ den houtgeest, zonder betaling
van invoerrecht, in het vrije ver\\eer te brengen (4).
(2). Verz. n». GO van 18G3.
(3). De proeven worden genomen uit verschillende tot dezelfde partij
behoorendc fusten, kruiken of llessehen. Bevrndt men dat niet alle fusten,
enz., dezelfde vloeistof bevatten, dan nemen zij \\an elke specie afzonderlijke
proeven in dubbel.
De proeven moeten ieder minstens een liter bedragen; terwijl de ilcsschen,
waarin de vloeistof vervat is, gesloten moeten zijn met goed sluitende glazen
of kurken stoppen , welke steeds met blaas overbonden\\ moeten worden.
De ambtenaren maken een relaas op van hunne verrichtingen, leveren dit
met de proeven in bij hun controleur, ten einde aanVdeu Inspecteur te
worden opgezonden, (vz. 186G n°. 149 § 2).
                    \\
(4). De uitkomst van het scheikundig onderzoek wordtvonverwijld aan
den Inspecteur medegedeeld, die de noodige bevelen geeft voor de verdere
behandeling der zaak.
                                                                  \\
Bij bevinding dat een andere specie dan houtgeest is ingevoerd, wordt
hekeuring ingesteld volgens art. 213 der Alg. Wet, en hiervikn kennis
gegeven aan den ontvanger, die den volgbrief heeft afgegeven.
         \\
De kennisgeving aan den belanghebbende, betreffende de zuivering van
den volgbrief, geschiedt door den entreposeur.
-ocr page 437-
417
\\B. Vrijdom van accijns voor gemethxjleerd gedistilleerd.
\\
                   § i. Akten tot vermenging.
Art. 7\\ De vrijdom, bedoeld bij art. 4 , lett. b, wordt verleend
aan iederen fabrikant, die gedistilleerd tot eigen gebruik op de
aldaar aangegeven wijze wil doen vermengen.
Art. 8. Ter bekoming van dien vrijdom wendt de belangheb-
bende zich schriftelijk tot den Minister van Finantién met op-
gave van:
         \\
a.     zijn naam,\\bedrijf of beroep en woonplaats;
b.    de firma, waaronder het bedrijf of beroep wordt uitgeoefend;
c.     het doeleinde\\vaarvoor de vrijdom verlangd wordt;
d.    de gemeente v*aar de panden gelegen zijn, bestemd voor
den opslag van het n\\et houtgeest vermengd gedistilleerd, de
benaming of andere aanwijzing dier panden, alsmede de sectiën
en nommers, waaronder zij bij het kadaster bekend zijn;
e.     de hoeveelheid gedistilleerd, waarvoor jaarlijks vrijdom ver-
langd wordt;
                          \\
/. zoodanige aanwijzingen als dienen kunnen ter beoordeeling
der uitgebreidheid van het beroep of bedrijf en der behoefte aan
gedistilleerd; en
                           \\
g. voor nieuw opgerichte fabrieken, het tijdstip waarop de
werkzaamheden zullen aanvangen. \\
Art. 9. De Minister verleent den vrijdom, door het uitreiken
eener doorloopende akte.
                       \\
Deze akte vermeldt de hoeveelheid gedistilleerd, waarvoor ge-
durende elk jarig tijdvak vrijdom kan genoten worden , "berekend
naar de behoefte, door deugdelijke bewijzen gestaafd, of, bij ont-
stentenis van dergelijke bewijzen, naar de gebleken behoefte voor
andere fabrieken of instellingen van dezelfde soort.
De toegestane hoeveelheid kan ten allen tijde worden vermeer-
derd of verminderd , indien daartoe termen bestaan.
Art. 10. Elk jarig tijdvak van vrijdom gaat in\\met den 4 sten
Januari.
                                                                        \\
Wordt een akte op een ander tijdstip uitgereikte dan kan,
gedurende het loopend jaar, voor het tijdsverloop tot d\\n laatsten
December, een hoeveelheid gedistilleerd worden ingekjagen in
verhouding tot die voor een geheel jaar vastgesteld, teniij des-
wege bij de akte een andere bepaling mocht gemaakt zijr
Na die zuivering worden de niet opgezonden proeven van den houtgcest,
bedoeld bij art. 2 lit. 6, weder ter beschikking van den belanghebbende
gesteld, (vz. 1866 n°. 149 § 3).
87
-ocr page 438-
418
\\ Dezelfde^ regel wordt toegepast bij vermeerdering of \\erminde-
riW der hoeveelheid in de akte bepaald.
Art. 11. De verinenging van het gedistilleerd geschiedt in de
daartoe aan te wijzen lokalen, in de Rijks-entrepóts te Amsterdam
en te\\Sollerdam.
De Minister is evenwel gemachtigd om, onder de noodige
voorzieningen, ook op andere plaatsen de gelegenheid tot ver-
menging (»r>en te stellen , wanneer dit noodig blijkt.
Art. 12. \\De houtgeest, voor de vermenging benoodigd, wordt
door de Administratie der accijnzen geleverd, ten koste van den
belanghebbende, tegen den prijs door den Minister te bepalen en
in de Staalscoukatit bekend te maken (5).
Deze prijs woWlt niet hooger gesteld dan noodig is om den
inkoopsprijs , de kWen van verzekering en van vervoer, alsmede
de verliezen door g«wone lekkage en inteering te dekken.
Art. 13. Het gedestilleerd moet worden vermengd met één
liter houtgeest op elkk ac/U liter gedistilleerd, na herleiding tot
de sterkte van /io>ïrfent\\percent (6).
De gemengde vloeistof, wordt genaamd gemclhyleerd gedis-
tilleerd
(7).
                        \\
Art. 14. De hoeveelheidVedistilleerd, welke gelijktijdig voor
een vrijdomgenietende met iioutgeest vermengd wordt, moet
minstens Hen hectoliter bedragen van de in art. i genoemde of
van hoogere sterkte.
                  \\
Art. 15. Het gedistilleerd, beetemd om met houtgeest ver-
mengd te worden, kan met afschrijving op de ciedietrekening
worden afgeleverd door de brandersX distillateurs en handelaars,
bedoeld bij art. 82, § 1, der wet \\ran den 20sten Juni 1862
(Staatsblad n\'. G2): een en ander op. gelijken voet als bij die
wet is voorgeschreven, ten aanzien van het gedistilleerd, bij
art. 85, § 1 , dierzelfde wet bedoeld. *n de aangifte tot uit-
slag, volgens art. 87 der evengenoemdeX wet in te leveren,
moet ook worden opgegeven, dat het gedistilleerd met hout-
(5). Die prijs is bepaald op 97 cent per liter, (vz. m69 no. 80).
(6). Bij berekening van de hoeveelheid houtgeest v\\or de vermenging
eener partij gedistilleerd te bezigen, moet het gedistilleerd iWet als gewoonlijk
tot de sterkte van 50 percent, maar tot die van 100 percent herleid wor-
den. Alzoo moet b. v. een partij gedistilleerd groot 10 hect\\l. ad 85 per-
8 50                                             \\
cent, vermengd worden met \' = 1.06 hectoliter houtgeesrv (vz. 1866
8                                                   \\
n<>. 149 $ 5).                                                                                 \\
(7)- Het vermengde gedistilleerd wordt dus in alle aangiften, Jocumcn-
tcn, enz. onder die benaming aangeduid (vz. 1866 n°. 149 § 5). \\
-ocr page 439-
419
geest zal vermengd worden, met aanwijzing tevens van de plaats
waar dit zal geschieden (8).
Art. 10. Hij, die krachtens zijne akte gedistilleerd met hout-
geest \\vil doen vermengen , is gehouden :
a.     wanneer de uitslag van het gedistilleerd geschiedt onder
het kantoor van ontvang, waaronder hij gevestigd is, om een
gelijksoortige verklaring op de aangifte tot uitslag van den
afleveraar t* stellen of afzonderlijk af te geven als bij art. 87,
§ 4, der wet.van \'20 Juni 1802, is voorgeschreven; en
b.     in andere gevallen, om een gelijksoortige, aangifte in te
leveren als bij art. 88, § I , der evengenoemde wet is voorge-
schreven, waarop.de bepalingen van de §§ 2—0 van dat artikel,
met uitzondering vïfcn die omtrent de borgstelling voor den accijns,
van toepassing zijn. >.
Het bewijs dezer aangiften, door den ontvanger af te geven,
vermeldt mede den naam , de ligging, alsmede wijk en nommer
van het pand, waarin div inslag zal geschieden.
De hoeveelheid gedistilleerd , vermeld in de hierbedoelde aan-
giften, mag niet overtreffen,die, waarvoor in het loopend jarig
tijdvak nog vrijdom kan genoten worden.
Art. 17. De uitslag van het gedistilleerd en het vervoer naar
het entrepot, waar de vermengmg moet plaats hebben, geschie-
den op vervoerbiljet (9), houdende dezelfde aanwijzingen als bij
de onderdeelen a tot en met w e» p van art. 91 der wet van
20 Juni 1802 {Staatsblad n°. 02), zyn voorgeschreven , zullende
bij onderdeel t\' tevens de bijzonderheden, bedoeld aan het slot
van art. 15 van dit besluit, moeten warden vermeld.
Ten aanzien van dit vervoerbiljet zi}n de § § 2 en 3 van
art. 91 en § 5 van art. 92 der evengenoenade wet mede van toe-
passing.
                               ••                           \\
Art. 18. Bij de aankomst van het gedistilleerd in het lokaal,
waar de vermenging geschieden moet, wordt\\le hoeveelheid en
sterkte er van door ambtenaren opgenomen, eii, hetzelve daarna
zonder verwijl in hunne tegenwoordigheid, in eens of bij gedeel-
(8). Volgens art. 108 ƒ en art. 109 der wet van 1862, kan het te ver-
mengen gedistilleerd, met inachtneming van het minimum, bij laatstgenoemd
artikel bepaald, ook uit entrepot worden afgeleverd, op gelijksoorWcn voet,
als ten aanzien van de aflevering uit branderijen, distilleerderijeuV\'ii berg-
plaatsen is bepaald, (vz. 18G6 n». 149 § 6).
(9). 9b ace. Deze vervoeibiljetten dienen slechts tot de vevzendingx naar
de plaats, waar de vermenging geschiedt. Ze worden aldaar ingetrokken, en
vervangeu door een gelcibiljet voor het gemethylecrd gedistilleerd, (vz. 18X56
n°. 149 § 9).
27*
-ocr page 440-
420
\\ten, overgestort in een bijzonder daarvoor ingerichten bak, en
daarin niet den houtgeest vermengd (10).
De belanghebbende is verplicht de noodige arbeiders te ver-
schaffen om, overeenkomstig de aanwijzing der ambtenaren, het
gedistilleerd en den houtgeest in den bak over te storten, de
vloeistof om te roeren en vervolgens weder in de daarvoor be-
stemde iKusten, flesschen of kruiken af te tappen.
Art. lOv Voor de vermenging van iedere partij gedistilleerd
wordt door\\den belanghebbende, aan de daarmede belaste amb-
tenaren, een\\toezichtloon van zestig cent betaald.
Art. 20. Behalve de gewone afteekening, wordt op het ver-
voerbiljet, door\\ de ambtenaren in het entrepot, een verklaring
omtrent de vermenging gesteld, met vermelding der hoeveelheid
houtgeest, daarvoor gebezigd, waarna zij het biljet aan den
belanghebbende terWgeven om dadelijk te worden ingeleverd
bij den ontvanger oer accijnzen, onder wiens kantoor de ver-
menging heeft plaats gehad.
Art. 21. Bij de inlevering van het vervoerbiljet, volgens het
vorig artikel, wordt gelijktijdig tegen kwitantie de prijs betaald
voor de hoeveelheid houtgeest, voor de vermenging gebezigd,
alsmede, waar dit te pas komt, de accijns wegens de ondermaat,
bij de verificatie volgens art. 18 bevonden, op de hoeveelheid
gedistilleerd, blijkens het vervoerbiljet uitgeslagen.
De ontvanger maakt op het vervoerbiljet melding van deze
betalingen en zendt voorts dit doéyment, wanneer het elders is
afgegeven, naar het kantoor van afcifte terug.
Art. 22. Het gemethyleerd gedistilleerd moet het entrepot
worden uitgeslagen uiterlijk op denvdag, volgende op dien,
waarop de vermenging heeft plaats gehad, tenzij in bijzondere
gevallen, met vergunning van den entreposeur of een hoogeren
ambtenaar, een langer verblijf in het entrepot worde toegestaan.
De verzending naar de fabriek of bergplaats van den vrijdom-
genietende geschiedt op geleibiljet, af te ge\\en door den ont-
vanger ter plaatse waar het entrepot gevestigd\\is- (11).
De aanwijzing in het geleibiljet van den naiun, het beroep
en de woonplaats des ontbieders, alsmede vanhefNpand, waarin
het gemethyleerd gedistilleerd zal worden ingeslagenS. moet over-
(10). De vermenging moet met de meeste zorg geschieden. DeVoutroleurs
zullen er in \'t bijzonder oj> toezien. Er wordt een relaas van opgemaakt
en bij den entreposeur ingeleverd, die de gebezigde hoeveelheid houtgeest
afschrijft op de rekening wegens de, ten behoeve der Administratie, gedane
inslagen (vz. 1866, n». 140, § 10).
                                                      \\
(11). Uit het register no. 10 ace. (vz. 1866, n". 149, $ 12).
-ocr page 441-
421
eVnstemmen rnet die, voorkomende in het vervoerbiljet, waar-
mede het onvermengd gedistilleerd in het entrepot is aan-
gekomen.
Artv 23. De ontvanger, onder wiens kantoor de vrijdomge-
nietenae gevestigd is, houdt met hem een doorloopende reke-
ning (12) wegens de hoeveelheden (13) gedistilleerd, gedurende
elk jarig \\jjdvak, töt inslag aangegeven.
Art. 24.\\De vrijdomgenietende is verplicht om, jaarlijks op
den 30sten oX31sten December, ten kantore des ontvangers in te
leveren een schriftelijke en onderteekende opgaaf van de hoe-
veelheid, met vHijdom ingeslagen, gemethyleerd gedistilleerd, die
bij den afloop va» het jaar nog onverbruikt bij hem voorhanden
is, en, voor zooveel mogelijk, van de soort en hoeveelheid goe-
deren in het afgeloopen jaar vervaardigd.
Het voorhanden giunethyleerd gedistilleerd wordt beschouwd
als eerste inslag geduYende het nieuw jarig tijdvak en als zoo-
danig op de in het vorigNartikel bedoelde rekening gebracht (14).
Hij, die nalatig is in^het doen der voormelde opgaaf, wordt
door den ontvanger, bij waarschuwing, uitgenoodigd daaraan bin-
nen twee dagen te voldoen,\\
Voor het uitreiken dezer waarschuwing wordt vijf en twintig
cent
kosten in rekening gebracht.
In geen geval wordt inslag oh rekening van een nieuw jarig
tijdvak toegelaten, zoolang deze opgaaf niet is gedaan.
Art. 25. Vrijdom van accijns kan ook worden verleend aan
handelaren in het groot (15), die gedistilleerd met houtgeest wil-
len doen vermengen , om het alzoo texverkoopen ten behoeve van
nijverheid en wetenschap.
                       \\
De bepalingen van art. 8, de onderdeden e, / en g uitge-
zonderd, art. 9, eerste zinsnede, de arit. 11 toten met 15,
art. 16, behalve de laatste zinsnede, en de\\artt. 17 tot en met
22 van dit besluit, zijn ook op dezen vrijdoin van toepassing.
De hier bedoelde handelaren kunnen het opgeslagen gemethy-
leerd gedistilleerd op den voet van art. 28 afleveren:
aan de personen, bedoeld bij art. 26, bij hoeveelheden van
minstens tien liter; en
                                             \\
(12). No. 31 ace. (vz. 1806, n°. 149, $ 18).                     \\
(13). De sterkte wordt dus niet in aanmerking genomen (vz. 18OT , n», 23.)
(14). Zonder dat eenige aftrek plaats heeft wegens den hontgeest, die
daarin vervat is. Voor de bedoelde opgaven wordt het model n". ^0 ace.
gebezigd (vz. 1866, n». 149, § 14).                                                  \\
(15) Deze hebben vrijdom voor een onbeperkte hoeveelheid, weshalve eronet
hen geen rekening n». 31 ace. wordt gehouden (Zie §15, vz 1866 n». 140).
-ocr page 442-
422
\\ aan de personen, bedoeld bij art. 27, bij hoeveelheden van
minstens één hectoliter (16).
§ 2\\ Vergunningen tot inslag en verkoop van gemethyleerd
gedistilleerd door hen, die niet zelf doen vermengen.
Art. 28^ Fabrikanten en andere personen, niet vallende in
de termen\\yan art. 7, die gemethyleerd gedistilleerd willen in-
slaan , om het tot industriëele of wetenschappelijke doeleinden te
bezigen ,
wenden zich daartoe tot den Inspecteur in hunne pro-
vincie met eenxgelijksoortig verzoekschrift als bij art., 8 bedoeld.
Genoemde Inspecteur reikt den belanghebbende een schriftelijke
vergunning uit tot in slag van gemethyleerd gedistilleerd, waarop
van toepassing is hetgeen bij de artt. 9 en 10, ten aanzien der
daarbij bedoelde vrijdomsakten, is voorgeschreven. De artt. 23
en 24 gelden ook voor de inslagen, krachtens de hier bedoelde
vergunningen te doen M7).
Art. 27. De Prov. Iitspecteurs zijn mede bevoegd om, waar
dit in het belang van nijverheid of wetenschap noodig is,
akten
van toelating uit te reiken, tot het drijven van neering in ge-
methyleerd gedistilleerd. De hlzoo toegelaten neei ingdoenden kun-
nen bedoeld gedistilleerd inslaan (18) van de vrijdom genietende
groothandelaren, in art. 25 vermeld, en, bij hoeveelheden van
minstens tien liter, afleveren aak personen, die volgens art. 26
een vergunning hebben verkregenxtot inslag (19).
Hij, die een toelating als neeringdoende verlangt, wendt zich
daartoe tot den betrokken InspecteuV , met een verzoekschrift,
bevattende dezelfde opgaven als bij de "onderdeelen a tot en met
d van art. 8 zijn voorgeschreven.
            V
Art. 28. De personen bedoeld bij de artt. 26 en 27. gemethy-
leerd gedistilleerd willende inslaan, gedragen zich daartoe op
den voet van art. 16, 1ste en de 2de alinea\\
Op de aangifte tot inslag (20) door personen ,\\bedoeld bij art. 26,
is mede het bepaalde bij de 3de alinea van art. IC van toepassing.
(16). Volgens art. 85a is het den handelaar verboden oin gemethyleerd
gedistilleerd uit te slaan, anders dan op den voet bij het \\ndenvcrpelijk
artikel toegelaten (vz. 1866, ii«. 149, § 15).
(17). N. 1. het houden der rekening uo. 31 ace. en de jaarftjksche op-
gaven n°. 30.
                                                                          \\
(18). Bij hoeveelheden van minstens één hectol. (Zie art. 25 laatste lid).
(19). Met deze neeringdoendeu wordt geen rekening n°. 31 ace. gehou-
den (vz. 1866, no. 149, $ 17).
(20). No. 21 ace. (vz. 1866, n°. 149, $ 18).
-ocr page 443-
423
IJle uitslag, het vervoer en de inslag geschieden op geleibiljet,
af te geven door den ontvanger ter plaats van afzending (21).
\\                  § 3. Algemeene bepalimjen.
Art. 20. Inslag van gemethyieerd gedistilleerd kan in geen
geval worden toegestaan in panden, waarin het bedrijf van
brander, dtetillateur, grossier, tapper of neeringdoende in gedis-
tilleerde dranken wordt uitgeoefend, of in gebouwen daarmede
gemeenschap Miebbende.
Art 30. Gemethyieerd gedistilleerd van verschillende bestem-
ming, volgens de onderscheidingen bij de artt. 7, 25, 26 en
27 gemaakt, magXniet gelijktijdig in dezelfde bergplaats worden
opgeslagen.
              \\
Art. 31. Ieder, die, volgens de bepalingen van dit besluit, be-
voegd is om gemethjdecrd gedistilleerd in te slaan, is gehou-
den, alvorens eenigenX inslag te kunnen doen, ten kantore des
ontvangers een schriftelUke, onderteekende aangifte in te leveren
van de panden, tot den opslag bestemd, waarin de bijzonderheden,
bedoeld bij onderdeel d vai\\ art. 8, moeten vermeld worden (22).
Art. 32. De ambtenaren Van \'s Rijks belasting zijn bevoegd,
mits daartoe door den betrokken controleur of ontvanger gemach-
tigd, de hoeveelheid gemethyieerd gedistilleerd op te nemen,
voorhanden in de panden bij hetv vorig artikel bedoeld.
Zij zijn buitendien steeds bevoegd om , op den voet van art. 129
§ 4, der wet van 18G2, proeven t\\ nemen, zoowel van het ge-
methyleerd gedistilleerd als van de andere vloeistoffen, die in de
voormelde panden aanwezig zijn. X
De belanghebbende is gehouden aanXde ambtenaren flesschen
te verschaffen, geschikt cm de vloeistoffen te bevatten, die zij
voor deze proeven noodig achten.
             \\
Art. 33. De geleibiljetten voor uit gemethyieerd gedistilleerd
vervaardigde vernissen en andere dergelijkeXvloeistoifen, die uit
de fabrieken worden afgeleverd, alsmede vooX het gemethyieerd
gedistilleerd , dat verzonden wordt door de persoWn bij de artt. 25
en 27 bedoeld, worden, met afwijking in zooverXan het bepaalde
bij art. 113, § 1, der wet van den 20sten Jurii 1862 (Staat-
blad
n0. 02) afgegeven op de documenten , waaropXde inslag van
gemethyieerd gedistilleerd heeft plaats gehad (23). \\
(21). Uit het register u°. 10 ace. (vz. 1866, n<>. 149, J 19).
(22). Deze pauden zijn aan visitatie onderworpen volgens art. 196 en
volgende der Alg. Wet. Van dit recht moet echter geen verdeX gebruik
worden gemaakt dan noodig is, (vz. 1866, uo. 149, j 20).
          X
(23). De sterkte wordt niet in deze geleibiljetten vermeld (vz 1867 , oK 61).
-ocr page 444-
424
V Art. 34. Bij het laten varen van een bedrijf, ten behoeve
waarvan de inslag van gemethyleerd gedistilleerd is toegestaan,
of t>ij overgang daarvan op een ander, is de houder der akte of
vergunning tot inslag, en, in geval van faillissement, de beheerder
gehouden daarvan dadelijk ten kantore des ontvangers aangifte
te doeny met opgaaf van de voorhanden hoeveelheid der genoemde
vloeistof\\
In dezexgevallen kan de voorraad aan den nieuwen verkrijger
worden overgedragen, nadat hij een akte of vergunning tot
inslag heeft\\bekomen, of wel op geleibiljet worden afgeleverd
aan een andeX persoon, tot den inslag bevoegd.
Art. 35. Hei, is verboden:
a. om gemetlïyleerd gedistilleerd in- of uit te slaan op een
wijze, niet uitdrukkelijk bij het tegenwoordig besluit toegelaten,
of voorhanden te hebben in andere panden dan volgens art. 31
rijn aangegeven; \\
r_6. om het gemetlmeerd gedistilleerd te bezigen tot ander*
doeleinden dan waarvoor de akte of vergunning is verleend.
Art. 36. Onverminderd de instelling van bekeuring, wegens
overtreding van dit besluit, tot toepassing der straffen, daar-
tegen bedreigd bij de AlgXvVet, de bijzondere wetten nopens
den accijns op het gedistilleerd en de wet van den 6dcn Maart
1818 (Staatsblad n°. 12) (25), ïuinnen , ingeval van misbruik, de
akten en vergunnnigen, volgens ae artt. 9, 25, 26 en 27, dadelijk
worden ingetrokken.
                      \\
Art. 37. De akten en vergunningen, bij het vorig artikel
bedoeld, vervallen, behalve in het daarbij bedoeld geval :
a.     bij het laten varen van het bedrijf, ten behoeve waarvan
zij zijn afgegeven, of bij verplaatsingen dat bedrijf naar een
andere gemeente;
                                      X
b.     wanneer daarop gedurende twee achtereenvolgende jaren
geen gemethyleerd gedistilleerd is ingeslagen;
c.     wanneer de houder, in de panden, volgens art. 31 aange-
geven, een der bedrijven gaat uitoefenen, in iirt. 29 genoemd,
alsmede bij het ontstaan van gemeenschap alsXdie bij laatstge*
noemd artikel bedoeld;
                                           X
In het algemeen moet als regel worden aangenomen ,\\ dat mengsels
van gemethyleerd gedistilleerd en andere zelfstandighedeu, enKel bereid met
de bedoeling om zoodanig gedistilleerd ook verkrijgbaar te stellen voor per-
sonen, die. niet tot inslag daarvan bevoegd zijn of bij hoeveelheden beneden
het minimum, niet als fabrikaat kunnen worden beschouwd (va. 1867,
n°. 69). De wettelijke bepalingen omtrent het vervoer van gedistilleerd zijn
ook op gemethyleerd gedistilleerd van toepassing (vz. 1866, n°. 149,\\21).
(25). Verzameling no. 150 van 1826.
-ocr page 445-
425
d.    bij het niet doen van aangifte van patent voor een nieuw
dienstjaar, (indien dit tot uitoefening van het bedrijf vereischt
wordt)>^en
e.     in geval van faillissement.
Art. 38. De ontvangers zijn aansprakelijk voor den accijns
wegens het gedistilleerd, waarvoor zij vervoer- of geleibiljetten
of bewijzen van aangifteq tot inslag afgeven, in strijd met de
bepalingen van dit besluit ^($6).
Art. 39. De artt. 3 en 4-^an het K. B. van den 20sten
April 1863 (Staatsblad no. 22) (27)>^worden ingetrokken , voor
zooveel betreft de teruggaaf van betaalden accijns wegens het
gedistilleerd, bevat in de vernissen, die riaa^ buiten \'s lands
worden uitgevoerd.
(26). Voor de toepassing van dit art. wordt de sterkte geacht^te zyn
85 percent (vz. 1867, n°. 23).
                                                    ^\\^
(27). Verzameling n<>. 81.
^/w/J.j S/7Z ^rS//é
\'\'s.
-ocr page 446-
IV.
Azijn.
K.B. van 12 Juni 1847, Staatsblad n<>. 31.
(Verz. 1847, n°. 108).
Art. 1. De fabrikanten, die het genot van den bedoelden
vrijdom verlangen, doen daartoe een, aan den Minister van
Finantiën gericht, verzoekschrift toekomen aan dën Prov. In-
specteur, onder wiens ressort hunne fabriek gelegen is.
Art. 2. Het verzoekschrift moet bevatten een opgave van
de hoeveelheid azijnen, jaarlijks benoodigd in verhouding tot de
hoeveelheid goederen, welke men zich voorstelt daaruit of daar-
mede te zullen vervaardigen, en waarvan mede opgave moet
worden gedaan.
Art. 3. De vrijdom wordt niet verleend aan fabrikanten , die
tevens een azijnmakerij, of wel eenigen handel in azijnen
uitoefenen.
Er mogen geene azijnen, onder genot van vrijdom, worden
opgeslagen in een azijnmakerij of bergplaats van azijnen, waarin
handel wordt gedreven, noch in daaraan belendende panden.
Een en ander behoudens zoodanige uitzonderingen, als, in
bijzondere gevallen, voor inwilliging vatbaar worden geoordeeld.
Art. 4. De Minister van Finantiën bepaalt de hoeveelheid
azijnen, welke jaarlijks door den fabrikant, naar gelang van
de meerdere of mindere uitgebreidheid en omvang zijner fabriek,
onder genot van vrijdom van accijns mag worden ingeslagen.
Art. 5. Door den gemelden Minister worden tevens de
noodige voorschriften gegeven, ten einde de azijnen, waaraan
vrijdom van accijns is toegekend, door vermenging met andere ,
voor het fabrikaat onschadelijke, speciën, ten koste der belang-
hebbenden , ongeschikt worden gemaakt, om als azijnen te \\vor-
den verbruikt.
Daar, waar zulks noodig wordt bevonden, worden de speciën,
die ter vermenging moeten dienen, door de Administratie van
\'s Rijks accijnzen, doch ten koste van den fabrikant, geleverd.
Art. 6. De toegestane hoeveelheid kan in de fabriek van den
-ocr page 447-
427
belanghebbende worden ingeslagen in ééns of bij gedeelten, mits
nimmer minder dan bij tien hectoliter.
De inslag geschiedt van een azijnmaker, hebbende een open-
staande rekening met de Administratie, van genoegzaam bedrag,
om daarop de vereischte afschrijving van den accijns voor de
uit te slane hoeveelheid azijnen te kunnen bewerkstelligen.
Art. 7. Op schriftelijke aangifte van den fabrikant , wordt
aan hem, door den ontvanger, onder wiens kantoor de fabriek
gelegen is, afgegeven een vrij-consentbiljet (ace. n». 21), tot
het doen van den verlangden inslag.
Art. 8. Tot het doen van den uitslag, moet de afleveraar
schriftelijke aangifte doen aan den ontvanger, onder wiens kan-
toor de plaats van den uitslag gelegen is, en wordt aan hem
het vereischte vervoerbiljet (ace. n°. 22), in duplo, tot uitslag
afgegeven. Het oorspronkelijke biljet strekt, om de azijnen tot
de plaats van den inslag te begeleiden , en het dubbel verblijft
in handen van den afleveraar (1).
Art. 9. Geen inslag mag plaats hebben dan in het bijwezen
van \'s Rijks ambtenaren , die daarop een bepaald toezicht moeten
houden endoor roeiing onderzoeken, of de partij azijnen in haar
geheel is aangebracht. De kosten dier roeiing komen, bij bevin-
ding dat er tusschen de aangebrachte hoeveelheid en die, op het
biljet vermeld , een verschil van meer dan één ten honderd be-
staat, voor rekening van den ontbieder, terwijl, ingeval het te
kort meer dan drie ten honderd bedraagt, door de beambten
wordt opgemaakt proces-verbaal, tot staving van het bevonden
tekort, welk proces-verbaal, door tusschenkomst van den Prov.
Inspecteur, aan den Minister wordt toegezonden.
Art. 10. De beambten dragen zorg, dat, na volbrachte veri-
ficatie, de azijnen behoorlijk, met de voorschrevene speciën, in
hunne tegenwoordigheid, worden vermengd.
Art. 11. De fabrikanten zijn gehouden, om, zoodra de azij-
nen, na gedane vermenging, ter hunner beschikking worden
gesteld, dadelijk, in tegenwoordigheid der beambten, twee gewone
halve flesschen van de vermengde azijnen te trekken, dezelve
met hun cachet te verzegelen , en elk te voorzien van een op-
schrift, behelzende de hoeveelheid der ingeslagene partij en de
hoeveelheid en soort der speciën , waarmede dezelve, in de ver-
houding per hectoliter voorgeschreven, zijn vermengd, alsmede
de dagteekening en het nommer van liet consent tot uitslag.
(1). De afgifte van dit vervoerbiljet wordt geweigerd, wanneer het vrij-
consent n°. 21 ouder is dan drie maanden (vz. 1860, n°. 80).
-ocr page 448-
428
Bij weigering, om deze proeven ter beschikking van de amb-
tenaren te stellen , wordt geen vrijdom van accijns voor de in-
geslagene hoeveelheid verleend.
Art. 12. Deze flesschen worden door de fabrikanten aan de
beambten ter hand gesteld, ten einde aan de Administratie, in-
geval van twijfel, de gelegenheid te verschaffen, om zoowel den
aard der vermengde speciën , als de verhouding, waarin die tot
elkander staan, te onderzoeken.
Na gedaan onderzoek, immers en in allen gevalle binnen de
vier weken na de overgifte der proeven, worden deze of de
daarvan overgeblevene hoeveelheid, aan den belanghebbende te-
ruggegeven.
Art. 13. De beambten ter plaatse van den inslag doen steeds
van hun bijwezen en van hunne bevinding blijken op het con-
sentbiljet tot uitslag, en bezorgen het aldus door hen afgetee-
kend biljet aan den ontvanger ter plaatse van den inslag, die
hetzelve, nadat aan hem vooraf door den belanghebbende, be-
hoorlijk afgeteekend, is terug bezorgd het door dezen verkregen
biljet tot inslag, op de gebruikelijke wijze terug zendt naar het
kantoor van uitgifte, ten einde aldaar de afschrijving, berekend
tegen 93 cent voor eiken hectoliter azijn (2) op de rekening van
den afleveraar worde verleend.
Art. 14. Ingeval het consentbiljet tot uitslag niet binnen den
daartoe op dat biljet bepaajden tijd is teruggekomen, of het niet
blijkt, dat de partij azijnen in haar geheel, in het bijzijn der
beambten , ter behoorlijke plaats is ingeslagen, wordt in het eerste
geval geene, en, in het laatste geval, geen verdere afschrijving dan
voor het werkelijk ingeslagene, op des afleveraars rekening verleend.
De accijns van hetgeen aan de op het biljet vermelde hoeveel-
heid ontbreekt, wordt, zoodra dat tekort meer dan één ten
honderd bedraagt, dadelijk van den afleveraar ingevorderd.
Gelijke invordering heeft plaats ingeval de vrijdom van accijns
volgens art. 11 is verbeurd.
Een en ander behoudens des afleveraars recht van verhaal op
den ontbieder der azijnen.
Art. 15. De ontvangers mogen geen biljet tot eenigen inslag
op den voet van dit reglement uitreiken, zoodra de hoeveelheid
te boven gaat de zoodanige, als door den Minister, uit krachte
van art. 4, voor elk jaar is bepaald.
Art, 16. De fahrikanten zijn wijders verplicht, om binnen
één maand, na het uiteinde van elk jarig tijdvak , waarover de
vrijdom loopt, immers voor en aleer eenig vrij-consentbiljet tot
(2). Zie vz. 1861, n«. 116.
-ocr page 449-
429
inslag van azijnen over het ingetreden jarig tijdvak te kunnen
bekomen, aan den Minister in te zenden een juiste opgave (3)
van de, gedurende het afgeloopen tijdvak, door hen uit of met
azijnen vervaardigde goederen, van den voorraad dier goederen,
en van de azijnen in hunne fabriek nog aanwezig; terwijl zij
moeten gedoogen , dat deze voorraad van azijnen, des noods,
door de beambten worde opgenomen.
Gedrukte formulieren voor de bedoelde opgave zijn kosteloos
bij de ontvangers verkrijgbaar.
Art. 17. Alle uitslag van azijnen of van niet geheel en al
voltooide fabrikaten, welke, volgens proces-verbaal van de be-
ambten, blijkt te geschieden uit eenige fabriek, waarin eenige
inslag overeenkomstig de bepalingen van dit reglement is ge-
daan , wordt gestraft met intrekking van den toegekenden vrijdom.
Gelijke intrekking kan op dezelfde wijs geschieden, ingeval er,
bij eenigen als voren plaats hebbenden inslag, een tekort door
de beambten is bevonden van meer dan drie ten honderd, als-
mede wanneer, in geval de speciën door de belanghebbenden
zijn verstrekt, de vermenging met andere speciën of in mindere
hoeveelheid dan voorgeschreven is, heeft plaats gehad.
(3). No. 30 ace.
-ocr page 450-
V.
Zeep.
Art. 42 der wet van 1832, in verband met het K.B. van
4 Mei 1832 n". 16 (vz. n°. 79) enz.
§ 1. De vrijdom wordt slechts verleend voor een gedeelte van
den accijns (1) en wel voor 9/i0 of voor de helft van den accijns.
§ 2. De vrijdom wordt, op verzoek, verleend ten behoeve van
de daarvoor aangewezen fabrieken en trafieken, voor zoodanig
gedeelte als de wet daarvoor aanwijst.
§ 3. De Minister bepaalt de hoeveelheid, welke jaarlijks onder
genot van gedeeltelijken vrijdom kan worden ingeslagen. Die
hoeveelheid wordt geregeld naar gelang van den meerderen of
minderen omvang der werkzaamheden, beoordeeld naar de jaar-
lijksche productie.
§ 4. De vrijdom wordt niet verleend aan hen die handel of
neering in zeep drijven; noch, wanneer in het betrokken pand
of wel in een pand, dat daarmee gemeenschap heeft, door een
ander zoodanige handel of neering wordt uitgeoefend (2).
§ 5. liet voorgeschrevene bij § § 4, 6, 7, de 2C en 3e alinea
van § 8, §§ 9, 10, 12, 13 en 14, van hoofdstuk I, ten aanzien
van den vrijdom van zout-accijns, is ook van toepassing op den
vrijdom van accijns voor zeep.
§ 6. De inslag van de zeep kan plaats hebben in ééns of
bij gedeelten van minstens 100 klgr., hetzij van een zeepmaker
of zeepzieder of van een handelaar in \'t groot, hetzij uit entrepot.
De uitslag, het vervoer en de inslag geschieden op vervoer-
biljet n° 22 ace, behalve bij uitslag uit entrepot, in welk geval
een volgbrief wordt gebezigd.
Op den inslag moeten de ambtenaren een bepaald toezicht
houden, en des noods, door weging onderzoeken of de partij in
haar geheel is aangebracht. Ingeval er een verschil van meer
dan 2% wordt bevonden, komen de kosten der weging ten laste
van den ontbieder, terwijl er alsdan een procesverbaal (3) wordt
opgemaakt en door tusschenkomst van den Prov. Inspecteur aan
den Minister gezonden.
(1), Waarom wordt voor zout —, gedistilleerd — en azijn-accijns vollen
vrijdom en voor zeep slechts gedeeltelijken vrijdom verleend? De accijns
voor het niet vrijgestelde gedeelte wordt ter plaatse van uitslag ingevorderd.
(2). Vz. 1870, no. 19.
(3). Van bevinding niet van bekeuring.
-ocr page 451-
DERDE AFDEELING.
DIRECTE BELASTINGEN,
PERSONEELE BELASTING.
Wet van 29 Maart 1833 Stbl. 11°. 4, euz. (1).
(Verz. 1869 n<>. 55).
A. ALGEMEENE BEPALING.
Grondslagen der belasting.
Art. 1. De belasting op het personeel wordt geregeld naar
de volgende zes grondslagen, als:
1°. de huurwaarde;
2°. de deuren en vensters;
3". de haardsteden;
•4». het mobilair;
5°. de dienstboden en werkboden, en
6°." de paarden.
(1). l)e latere wetten, in den titel bedoeld, zijn die van:
1». 29 December 1835 (Staatsblad n°. 43), tot wijziging van sommige
bepalingen der voormelde wet van 1833;
2°. 24 April 1843 (Staatsblad n<>. 15), houdende wijzigingen in de
bovengenoemde wetten van 1833 en 1835;
3". 22 Mei 1845 (Staatsblad n». 22), betreffende de invordering van
\'s Rijks directe belastingen; ten gevolge waarvan art. 36, 2de lid, gewijzigd
is en de 1\'" § van art. 44 en de 2<le van art. 45 der voormelde wet
van 1833 vervallen zijn;
4°. 29 Julij 1848 (Staatsblad n°. 32), tot regeling en opheffing der
fondsen voor kwade posten; waarbij de bepaling van art. 16 der bovenge-
noemde wet van 1843 is ingetrokken;
5». 9 April 1869 (Staatsblad n°. 59), houdende wijziging van eenige
bepalingen der wetten van 1833 en 1843.
Het jaar en het artikel van die wetten zijn vermeld naast de wijzigingen,
die de bovengenoemde wet van 1833 daardoor heeft ondergaan.
-ocr page 452-
432
B. OMSCHRIJVING DER GRONDSLAGEN; HOEGROOTHEID
DER BELASTING WEGENS IEDEREN GRONDSLAG;
BIJZONDERE BEPALINGEN.
I. Huurwaarde. (la)
Omschrijving der voorwerpen van den eersten grondslag.
Art. 2. § 1. De belasting naar de huurwaarde is verschul-
digd ter zake van de bewoning of het gebruik van alle gebouwde
eigendommen, met derzelver aanhoorige erven en gronden (2).
§ 2. De aanhoorige gronden van ieder perceel zullen in geen
geval ten hoogeren bedrage bij de berekening der huurwaarde
voor de belasting in aanmerking komen (3), dan
«.. van tienmalen de oppervlakte des perceels , in betrekking
tot huizen en andere gebouwen in steden en vlekken;
b.     van vijfmalen de oppervlakte des perceels, voor zooveel de
huizen en andere gebouwen in gemeenten ten platte lande betreft;
c.     van twee bunders in betrekking tot buitenplaatsen , kastee-
len, koepels en tuinhuizen, alle voor zoo ver dezelve niet dienen
als vaste woonplaats, maar slechts als tijdelijk verblijf der elders
gevestigde eigenaars of bruikers, en voor zoo ver de bedoelde
uitgestrektheid gronds tot vermaak of ook ter onderhouding des
gezins, hetwelk het pand bewoont, dient (4).
(la). Ten gevolge van het bepaalde bij de wet van 1843 loopt dit onder-
deel van dezen titel niet meer uitsluitend over de huurwaarde; zijnde in
art. 5 § 1 nu ook sprake van den 2den en 3<len grondslag.
(2) Hiervan zijn echter uitgezonderd de eigendommen, bij art. 5 { 2
genoemd, waarvan geene aangifte behoeft, noch schatting behoort te ge-
schieden, onverminderd de belastbaarheid van de gedeelten bij art. 5 $ 3
bedoeld (vz. 1833, n». 49, art. 3 $ 1).
Schepen of vaartuigen zijn vrij, zelfs dan, wanneer ze op den duur be-
woond worden (vz. 1842, no. 27).
(3). De bij sub ff, S en c bepaalde evenredigheden en hoeveelheden zijn
maxima. Wanneer de uitgestrektheid der aanhoorige terreinen dus minder
bedraagt, moet men zich aan de werkelijke grootte houden. Bedraagt die
uitgestrektheid echter meer, dan wordt, voor de bepaling der huurwaarde,
slechts zoodanig gedeelte er van in aanmerking genomen als bij deze wets-
bepaling is vastgesteld (vz. 1833, no. 49, art. 3 § 2).
(4). Het is voor de toepassing der bepaling onder lit. c onverschillig of
de buitenplaatsen, enz. onder het grondgebied der steden of ten platten
lande gelegen zijn, wanneer ze maar alleen tot tijdelijk verblijf dienen.
Strekken ze tot vaste wounplaals, dan zijn ze, evenzeer als gewone huizen,
onderworpen aan de maxima bij litt. « of b bepaald. Als vatte woonplaats
wordt aangemerkt een verblijf van ten minste negen maanden (vz. 1833 ,
n». 49, art. 3 § § 3 en 4).
Waarom is het maximum hooger in steden en vlekken dan ten platten lande?
-ocr page 453-
433
Art. 3. Door huurwaarde wordt, in het algemeen, verstaan
de jaarlijksche onzuivere waarde in huur van de voorwerpen,
waarnaar de belasting verschuldigd is (5).
Zij zal worden berekend volgens den gemiddelden huur-
prijs, dien de voorwerpen waardig zijn, bij vergelijking met an-
dere verhuurde perceelen van dezelfde of meest nabijkomende
soort in dezelfde gemeente, of, voor zoo veel het platte land
betreft, en in dezelfde gemeente, en in de omliggendegelijksoor-
tige gemeenten gelegen; de in vergelijking genomen huren ver-
hoogd met alle lasten en belastingen, door de huurders of ge-
bruikers, als zoodanig in geld of geldswaarde, te dragen, en
die, naar de wet of plaatselijke reglementen, ten laste der
eigenaars zouden moeten komen.
Voorts zal bij de gezegde vergelijking worden gelet op plaat-
selijke en tijdelijke omstandigheden, mitsgaders op den meer of
min gunstigen stand of gelegenheid der perceelen.
De maand of wcekhuren , die tot vergelijking worden genomen,
zullen tot jaarhuren worden herleid, bij middel van vermenig-
vuldiging der eerste met 10 en der laatste met 33. Te dezen
wordt door maand- of weckliuvr verstaan alle huur, waarvan
de prijs bij de maand of bij de week moet worden betaald, en
tevens het beding met de maand of met de weck eindigt (6).
De evengemelde evenredigheid in de herleiding i
zal ook worden in acht genomen bij de toepassing f Wet van 1835
der tarieven, bij art. 5, § 1, en art. 15, lit. a,l art. 1 j 3.
bepaald.
                                                                              ]
Hoegrootheid der belasting naar de huurwaarde.
Art. 4. Wegens de huurwaarde bedraagt de belasting vijf
ten honderd \'s jaars.
(5). Huurwaarde en huurprijs zijn twee verschillende zaken. De huur-
prijs
toch ia afhankelijk van de voorwaarden van verhuring en kan dus
slechts dienen als element om tot de kennis der huurwaarde te geraken;
b. v. wanneer van verschillende gelijksoortige perceelen in dezelfde gemeente
de huurprijzen (verhoogd met de lasten, bij de wetten van den eigenaar
gevorderd, doch door hem, bij het contract van verhuring, op den huurder
overgebracht) bekend zijn, dan kan men de gemiddelde huurprijzen dier
perceelen ook als de huurwaarde er van aanmerken.
Hieruit volgt, dat het regitter van bekende verhuringen, dat menig ont-
vanger een hard woord heeft ontlokt, toch, bij een zorgvuldige bewerking,
zoo doelloos niet is als velen wel meenen,
(6). "Waarom worden maand- en weekhuren tot jaarhuur herleid door
vermenigvuldiging met 10 en 33, en niet met 12 en 52?
28
-ocr page 454-
434
Uitzonderingen cu vrijstellingen.
Art. 5. § 1. De belasting naar de huurwaarde, de deuren
en vensters en baarsteden, zal niet worden geheven ter zake
van woonhuizen, hetzij die, in derzelver geheel, bij een
gezin in gebruik zijn, of ook, in het geval bij § 5 van art. 24
voorzien , door meerdere worden bewoond ; mitsgaders ter zake
van woningen, afgezonderde gedeelten van een woonhuis
zijnde (7), waarvan de jaarlijksche huurwaarde niet hooger
is, dan:
Van ƒ18, in de gemeenten (8) welker kom (9) een bevolking
heeft van beneden 3000 zielen.
22,
25,
30,
35,
40,
45,
50,
67,
van 3000 tot ben. 5000zieien.
5000
»
))
8000
8000
D
»
12000
12000
ü
»
1:000
17000
»
))
24000
24000
»
e
JOOüO
30000
»
»
48000
48000 "en daarboven.
De belasting naar de drie eerste grondslagen, ter zake
Ivan woningen en woonhuizen in gebruik als voren, zal be-
|dragen als volgt:
a. Een derde gedeelte van het bij de wet bepaalde be-
Jdrag, wanneer de jaarlijksche huurwaarde dier woningen en
(woonhuizen beloopt als volgt:
[Van ƒ18 tot ben. ƒ21 in de gemeenten, welker kom een
bevolking heeft van ben. 3000 ziel.
85,
30,
35.
40 J
45, |
2-2
25
30
:;;>
40
4:,
50
07
\' van 3000 tot ben. 5000 »
» 5000
i) 8000
..12000
• 17000
»24000
»30000
» 8000
» 12000
,. 17000
» 24000
•> 36000
» 48000
50,|
60,
Z4M
80,!"
d 48000 en daarboven.
(7). De omschrijving van zoodanige afgezonderde gedeelten vindt men
in art. 24 $ 2.
(8). Wuuncer ceu gemeente uit meer dan één dorp bestaat, wordt elk
dorp als een afzonderlijke gemeente beschouwd (vz. 1843, u". 54).
(9). Door de torn wordt verstaan: de zamenhangeude gebouwde agglo-
mera/ie
eener gemeente, zonder daarbij te voegen de bevolking der huizen,
die in hare uitgestrektheid verspreid liggen (vz. 1843, n". 54).
-ocr page 455-
435
b. Twee derde gedeelten van dat bedrag, wanneer de.
jaarlijksche huurwaarde dier woningen en woonhuizen i
als volgt:
Van f 21 tot ben. f 24, in de gemeenten , welker kom een
bevolking beeft van ben. 3000 ziel.l
25
»
i)
28,
\\ ï
van 3000 tot ben. 5000
30
t
»
33,
)£U
» 5000 »
> 8000
»
35
»
» .
38,
f1 1
| .. 8000 »
•> 12000
»
40
»
»
44,
lll\'l
\'III
g
» 12000 »
» 17000
»
45
»
»
49,
&Mi
» -17U00 o
» 24000
i
50
o
»
55,
•8 6 11
o 24000 »
i) 3(3000
»
60
»
»
70,
£ J
S ï
.. 3G000 a
• 48000
»
80
»
>
100,-
i48000 en
daarbove
n
Indien eenig dorp met een stad tot één gemeente is ver-
een igd, zal dat dorp als een gemeente op zich zelve worden
beschouwd (10).
§ 2. Onder de begrooting der huurwaarde zal voorts nie\' be-
grepen worden die wegens gebouwen of gedeelten van gebou-
wen, erven en gronden, welker duurzame en rechts! reeksehe
bestemming is:
et. tot de openbare eeredienst;
b.    tot de openbare rijks-, provinciale, stedelijke, plaatselijke
of polder», dijk- en waterschaps-dienst;
c.     tot inrichtingen van hooger, middelbaar of lager school-
onderwijs; tot seminarie», bewaarscholen en kweekscholen
voor onderwijzers of voor de zeevaart, tot het geven van
godsdienstonderwijs door geestelijken , bedienaren der gods-
dienst of godsdienstonderwijzers ;
rf. tot instellingen van weldadigheid, vernield in het „
eerste lid van art. 1 der wet van 28 Juni 1854 (8taatt-1
blad n°. 100) ;
                                                                             \\ g
tot wees- en gasthuizen en tot gestichten van verbetering ƒ „S
of voor idioten, krankzinnigen, ziekenverzorging, blinden,
doofstommen of lijders aan andere lichaamsgebreken :
tot inrichtingen ter bevordering van kunsten en weten-
schappen of ten algemeenen nutte, die onder openbaar ge-
zag of beheer
staan of aan erkende vereenifiingen toebehooren,
mits niet gebezigd tot uitspanning of gezellig verkeer oftot
(10). Men houde iu het oog, dat de vrijdommen en remissien bij art 5
§ 1 bedoeld, slechts worden toegekend voor woonhuizen en woningen, tot
vaste woonplaats van menschen dienende, en dus niet voor buiteiinlaatseu,
tuinhuizen, euz. (vz, 1833, n». 49, art. 7 § 1 en vz. 1833, n°. lö(i).
28*
-ocr page 456-
436
het geven van muziek- of dansi\'artijen of andere
Wet van 1869,
art. 1.
vermakelijkheden ;
een en ander, voor zoover daarbij geene andere
voordeden worden beoogd of genoten, dan die
ten nutte der zaak zelve komen (11).
Ingetrokken, f
Wet van 1809, <
art. 1.        { /•
g. tot den eigenlijken gezegden landbouw, tot moestuinen,
boomgaarden, wijngaarden, bloemtuinen en kruidtuinen van eigen-
lijke warmoeziers, boom- en wijngaardeniers, boomkweekers,
bloemisten en kweekers van geneeskrachtige kruiden, ieder voor
zooveel hem aangaat, en eindelijk tot broei-en bloemkassen voor
eigenlijke warmoeziers en bloemisten (12).
h. tot stalling van runderen, schapen en allerlei vee, of ook
van paarden, wegens welke de belasting naar den zesden grond-
slag, 1ste en \'2de klasse, niet is verschuldigd (13).
i tot uitoefening van fabtieks-, trafieks-, am-
bachts- en handwerksnijverheid, tot bergplaatsen
van goederen van spoorwegmaatschappijen, en tot
Wet van 1869,J
art. 2.
vervaardiging, herstelling of bergplaats van hare
voer- en rijtuigen of materialen; tot bergplaatsen
van koopwaren of van voorwerpen tot uitrusting
van vaartuigen; tot bergplaatsen van rij- en voer-
tuigen , gebezigd tot uitoefening der bedrijven van
huurkoetsier, wagenaar, karreman, stalhouder,
(11). Deze alinea betreft klaarblijkelijk alle onder lit. d genoemde instel-
lingen en vereeuigingen.
Door instellingen van weldadigheid in de eerste alinea van lit. d genoemd,
worden verstaan die, welke armen-verzorging ten doel hebben. Instellingen,
uitsluitend bestemd tot voorkoming van armoede, zijn daaronder niet begre-
pen (vz. 1869, ii». 46).
(12). Tuinen, broei- en bloemkassen van particulieren zijn dus belast-
baar (vz. 1833, n°. 49, art. 7 § 2).
(18). Op grond van deze vrijstelling en die onder lit. i, is de stal van
een huurkoetsier alleen dan onbelastbaar, wauneer hij geen paarden stalt,
die het eigendom zijn van derden of aan derden in vaste huur of vast ge-
bruik zijn afgestaau. Stalt hij zoodanige paarden der l8te of 2de klasse,
dan is ook zijn stal belastbaar.
Ofschoon een stalhouder natuurlijk ook wel paarden der 18\'« of 2de klasse
in zijn stal opneemt, toch behoeft hij daarom voor die stal niet te worden
aangeslagen, omdat dit lokaal slechts dient tot tijdelijke berging der rijt ui-
gen en paarden van reizigers, enz. (vz. 1869, n°. 84).
-ocr page 457-
437
ondernemer van postrid-, diligence- en omnibus-
dienst of van manegehouders; alles voor zoover
in deze lokalen geen kantoor of winkel wordt ge-
Wet van 1869.
art. 2.
houden, of geene goederen of waren worden uit-
gestald (14);
k. tot de ontginning van kolen- en andere mijnen, of ook
tot vergroving van veen, met derzelver erven of gronden;
l. tot eendenkooien, visscherijen , rookerijen en droogerijen
van vleesch en visch.
§ 3. Deze vrijdom zal nimmer mogen worden toegepast vooi
de huurwaarde van die gedeelten , kamers of vertrekken van de
gebouwen, een der evengemelde bestemmingen hebbende, met
derzelver aanhoorigheden welke, geheel of ten deele, op den duur
of tijdelijk, behalve tot die einden, óók tot woning voor de eige-
naars of huurders, principalen, professoren, directeurs, leer-
meesters, onderineesters, kostleerlingen, opzieners, conciërges of
gehuwde suppoosten, of tot andere, niet uitdrukkelijk vrijgestelde
einden dienen, of voor zoo verre de tuinen of gronden geheel of
ten deele tot vermaak strekken, of de laatste tot huishoudelijk
gebruik van evengemelde personen worden gebezigd.
Verminderde belasting.
Art. o. § 1. De logementhouders en houders? art 2
van l/ij:o)idcre bestedeling-, proveniers», verbeter- of krankzin-
nigenhuizen (15) zijn wegens de gedeelten van de gebouwen
die uitsluitend, rechtstreeks en op den duur tot uitoefening van
hun beroep dienen, — zoo mede de kostschoolhouders, wegens
de gedeelten, uitsluitend door de kostleerlingen bewoond, —
voor de huurwaarde belastbaar in evenredigheid van de helft.
De huurwaarde dier gedeelten zal mitsdien op slechts 50 ten
honderd worden aangeyeven en geschat.
• In de termen van voorschrevene mindere belastbaarheid vallen
niet de gedeelten der gebouwen , dienende tot het houden van
openbare verkoopingen, tot bad-, kolhj-, sociëteit" en biljardka-
mers, ol tot kolfbanen, zoo ook niet de concertzalen, of zalen
geschikt tot andere vermaken en vertooningen.
(14). Zie verz. 1869, n°. 46, pag. 3.
(15). Bij de 8*« alinea van art. 5 $ 2, Ut. il, worden bedoeld gestieh-
ten,
welker opbrengst ten nutte der zaak zelve wordt besteed; terwijl de
wetgever hier het oog heeft op houders van proveniershuizen, enz , waarvan
de winst ten bate van den ondernemer zelven komt, zoodat hij vau ziju
onderneming een beroep maakt.
-ocr page 458-
438
Vervallen. f
Vet van 1869, § 2.
art. 2.
        !
II. Deuren on vensters.
Wegens ivelke deuren en vensters de belasting verschuldigd is.
Art. 7. | 1. De belasting naar den tweeden grondslag is
verschuldigd wegens al de onmiddellijk in de open-of buitenlucht
uitkomende deuren en vensters der gebouwen en aanhoorigheden
of gedeelten van dezelve, welke van de regeling der belasting
naar den eersten grondslag, bij § 2 van art. 5, niet zijn uitge-
sloten (16).
§ 2. Voor ieder bewoond gebouw zal ten minste wegens één
deur de belasting verschuldigd zijn, al ware het ook dat de
éénige deur, welke tot het gebouw toegang verleent, geplaatst
ware in een niet belastbaar gedeelte van hetzelve.
Hoegrootheid der belasting.
Art. 8. Wegens de deuren en vensters bedraagt
de belasting voor elk derzelve :
In de gemeenten , welker kom een bevolking heeft
van beneden 3000 zielen......44 cent.
In de gemeenten, welker kom een be-
50      »
55      »
61      »
66      >
Wet
art. 8.
s^3>(\'vo|king heeft van SOOOzielentot 8000
idem     8000      »       t 17000
idem   17000      »      « 24000
idem   24000      r       o 3«000
idem   36000      »       b 48000
72 »
idem 48000 > en daarboven 77 »
Vrijstellingen en verminderingen
Art. 9. § 1. De belasting naar den tweeden grondslag zal
niet worden geheven:
et. wegens deuren, poorten en vensters, geplaats in ringmu-
ren, schuttingen en hekken;
Vervallen. i
Wet van 1869,\' b.
art. 2.
        |
c.     wegens de zoogenaamde zolderdeuren (17);
d.      wegens deuren (18) van turf-, hout- of kolenhokken , van
(16). De deuren en vensters in gebouwen en aanhoorigheden, voor de
tuur waarde vrijgesteld, zijn dus onbelastbaar.
(17). ZoMeneiisters zijn dus niet vrij.
(18). De vensters van deze gebouwen zijn dus niet vrij.
-ocr page 459-
439
kasten, van afzonderlijk staande snuivers en bakhuizen, alsmede
van bergplaatsen voor tuingereedschappen;
e.    wegens de lichten, die in of ornniddelijk boven (19) de deu-
ren zijn geplaatst, en slechts dienen tot verlichting der gangen,
portalen of winkels, waartoe die deuren onmiddellijken toegang
verleenen;
f.     wegens de afzonderlijk staande vensters, die minder dan
30 vierkante decimeter iu den dag bevatten (20);
gr. wegens de deuren en ramen van broei- en bloemkassen,
voor zoo veel die kassen tot geene andere einden worden gebe-
zigd (21).
»; o                                                                          1 Ingetrokken.
8 \'                                                                                   } Wet va» 1835,
§ 3.                                                                         j art. 1, j 3.
III. Haardsteden.
Omschrijving der voorwerpen vu» den derden grondslag.
Art. 10. § 1. De belasting naar den derden grondslag is
verschuldigd ter zake van alle haardsteden, stookplaatsen of
vuurhaarden, hoe ook genaamd, onverschillig of daarvan de
openingen en de roukuitgangen zijn toegemetseld, of anderszins
toegemaakt, of niet, en zich bevindende in de gebouwen en
aanhoorisheden of gedeelten derzelve, welke van de regeling der
belasting naar den eersten grondslag bij § 2 van art. 5, niet
zijn uitgesloten (22).
§ 2. Twee of meer stookplaatsen, in hetzelfde vertrek aan-
wezig, door denzelfden schoorsteen haren rookuitgang hebbende,
en geen van alle kennelijk bestemd tot verwarming van een
ander vertrek, zullen tezamen als één haardstede aangemerkt
worden.
§ 3. Elke zoodanige werkelijk bestaande opening in glasra-
men, muren, beschotten en zolderingen, als blijkbaar bestemd
en geschikt is tot rook-uit- of doorgang van een haardstede,
door middel eener door die opening te leiden pijp of buis, zal
(19). AVanueer deze lichten dus naost de deuren geplaatst zijn, zijn
ze niet vrij.
(20). Zie verz. 1867, n°. 17 omtrent de toepassing van deze vrijstelling.
(21). Hier worden de broei- en bloemkassen van particulieren bedoeld,
want die van eigenlijke warmoeziers en bloemisten zijn voor alle 4 grond»
slagcn vrij. Die van particulieren zijn dus onderworpen aan de belasting
voor den eersten en den derden grondslag, doch niet aan die voor den
ttceeden en vierden grondslag.
(221. Haardsteden iu gebouwen en aanhoorighcden, voor Au huurwaarde
vrijgesteld, zijn dus onbelastbaar.
-ocr page 460-
440
mede als haardstede worden aangemerkt, al ware het, dat
de stookplaats in een ander vertrek gelegen was; wanneer echter,
door de rookbuizen van een zelfde stookplaats, meer dan twee
vertrekken mochten worden verwarmd, zal wegens dezelve de
belasting slechts voor twee haardsteden verschuldigd zijn.
Ten aanzien van gebouwen, geheel of ten deele door middel
van hittegeleiders verwarmd wordende, zal, wegens ieder ver-
trek, alzoo verwarmd, de belasting voor één haardstede moeten
worden betaald (23), met uitzondering van die vertrekken, in
welke zich een aan de belasting onderworpene stookplaats bevindt.
Hoegrootheid der belasting.
IArt. 11. De belasting wegens de haardsteden
bedraagt jaarlijks als volgt:
één haardstede.
/ 0.35.
twee haardsteden,
voor
elk
. » 0.70.
drie »
o
»
. » 1.20.
vier »
0
t>
. >, 1.80.
vijf
•;
»
» 2.50.
zes of zeven
»
»
o 3.00.
acht of negen
»
»
. » 4.00.
tien en daarboven
"
. d 5.00.
Voor de toepassing van bovenstaand tarief zullen de haard*
steden afzonderlijk worden gesteld in ieder gebouw, met inbe-
grip van deszelfs aanhoorigheden, ofwel in het gedeelte van
het gebouw inet deszelfs aanhoorigheden, bij den belastingschul-
dige van den uitwonenden eigenaar of uitwonenden eersten
huurder in gebruik genomen.
VrijntMingnn.
Art. 12. § 1. De belasting is niet verschuldigd voor ovens.
Ingetrokken. 1 § 2.
Wet van 1835 {
art. 1 § 3. I § 3.
IV. Mobilair.
Omschrijving tier voorwerpen van den vierden grondslag.
Art. 13. § 1. De belasting naar het mobilair is verschuN
(23). Wanneer er dus b. v. 5 vertrekken zijn is de belasting 5 X 35 =
f 1.75 en met 5 X ƒ 2.50 = / 12.50.
-ocr page 461-
441
digd ter zake van de meubelen of het huisraad, den gezamen-
lijken inboedel des belastingschuldigen uitmakende, en geschikt
tot huiselijk of persoonlijk gebruik.
Daaronder zullen echter niet zijn begrepen:
1°. gereedschappen voor den land- of akkerbouw, de veehou-
derij of liet tuinwerk;
2n. allerlei gedierten;
•J°. rijtuigen, sleden, tuigen, zadels, bitten, hoofdstellen,
beugels en stalgereedschappen van pikeurs, postmeesters, stal-
houders, voerlieden en slepers; voor zoo ver zij echter rijtuigen
of tuigen aan anderen in vaste huur afstaan, moet de belasting
daarvan door de gebruikers worden betaald;
4° zadels, bitten, hoofdstellen, beugels en dergelijke, die-
nende voor de paarden van geestelijken, militairen of ainbte*
naren, waarvoor geene belasting op het personeel naar den
zesden grondslag verschuldigd is;
5°. fabriek" en trafiekgereedschappen, met wagens, karren
en tuigen ;
0°. handwerk-gereedschappen;
7°. \\vinkel-, kantoor- en pakhuisgereedschappen , kasten,
doozen , kisten, toonbanken, balansen, maten en dergelijken;
8°. kleederen, lijflinnen en verder lijfstoebehooren , daaronder
begrepen: parelen, juweelen, zakhorologién, gouden en zilveren
werken, welke tot lijfsieraad of kleederdracht behooren ;
9°. boeken, zee- en landkaarten, prenten, teekeningen en
schilderijen, antiquiteiten, medailles en andere zeldzaamheden,
schelpen, vogelen, insecten en andere gedierten, in liquor of
opgezet, anatomische preparaten, muziekinstrumenten, physische,
mathematische, optische, chirurgicale en andere instrumenten,
en, in het algemeen, alles wat in een bepaalden zin tot voort-
zotting van studiën of tot beoefening van kunsten en weten-
schappen behoort.
§ 2. Aan de belasting naar den vierden grondslag is onder-
worpen al het mobilair, zich in de gebouwen en aanhoorig-
heden , op den duur of ook tijdelijk , bevindende, en onverschillig
wie daarvan eigenaar is.
Hoegrootheid der belasting.
Art. 14. De belasting naar het mobilair zal bedragen een
ten honderd der waarde van hetzelve.
Vrijstel! inijen.
Art. 15. De belasting zal niet verschuldigd zijn:
-ocr page 462-
442
ei. wegens liet mobilair inperceclen vaneen min-
I dere huurwaarde, dan:
l van f 24, in de gemeenten, welker kom een bevol-
\\
                          king heeft van beneden 3000 zielen;
] » .» 28, I                 van 3000 tot 5000 »
Wet van 1843. \' o » 33, ƒ =" = ü » 5000 o 8000 »
art. 5. (24) N , ., 38, f I 5 J o 8000 i 1200O »
i o o 44,\' f I te •> 12000 o 171)00 »
f
» o 49,, |-fa , » 17000 o 24000 »
» o 55,1.5 Ü g o 24000 » 3CO0O >
» •> 70,i.g1^ " 30000 d 48000 •
i 9 > 100, !
                    .. 48000 en daarboven;
b. wegens het mobilair in zoodanige gebouwen en gedeelten
van gebouwen, welke, volgens art. 5, § 2, niet worden begre-
pen onder de bcgrooting der huurwaarde; voor zooveel dat
mobilair niet aan de principalen, professoren, directeurs, leer-
meesters, ondermeesters, opzieners, conciërges of gehuwde sup-
poosten toebehoort, of bij dezelve in bijzonder gebruik is;
e. wegens het mobilair, hetwelk in de winkels, magazijnen
of werkplaatsen der vervaardigers, verkoopers of verhuurders
van hetzelve ter verkoop of verhuring gevonden wordt.
V. Dienst- e n w e r I; bode n.
i Verdeeling der dienst- en werkboden in vijfklas-
\\ sen ;
omschrijving van die van elke klasse.
Wet van 1843, "
art. 7.              Art. 10. § 1. Ter regeling der belasting, ver-
\'schuldigd wegens het houden van dienst- en werk-
boden, worden deze verdeeld in vijf klassen (25).
Eerste klasse.
§ 2. In de eerste klasse zijn begrepen alle dienstboden, of
lieden gebezigd tor, persoonlijke, huiselijke of staldienst (26);
(24). Wanueer men dit tarief vergelijkt niet de tarieven, bij art. 5 J 1
opgenomen, dan zal men zien, dat de belasting naar den 4\'\'en grondslag
niet is verschuldigd voor perceelen, wier huurwaarde zóó gering is, dat zij
valt in de vrijstelling of in de remissiën. De vrijstellingen en remissicn,
volgens art 5 § 1, worden echter alleen toegepast op v)oonhidzen en wonin-
gen;
terwijl de vrijstelling voor het mobilair, volgens art. 15, lit. a, wordt
verleend voor perceelen. dus e. q. ook voor loepcis, kantoren, enz.
(25). Waarom is die verdeeling in klassen noodig ?
(26). Het is geen vereisclite dat die diensten worden betnald of beloond
en de dienstdoende personen zich daartoe burgerrechtelijk hebben verbonden,
(vz 1806, u«. 154, pag. 4 en vz. 1865, n«. 5S).
-ocr page 463-
443
mitsgaders die, welke tot den staat, stoet of het gevolg van
personen of huisgezinnen behooren; onverschillig of zij al dan
niet tevens in het beroep of ambacht, de neering of het bedrijf
der belastingschuldigen worden gebezigd, of zij bij dezelve in-
wonen, dan of zij uitwonen, en in of uit het huis van levens-
middelen worden voorzien, of dat hun kostgeld afzonderlijk
wordt betaald of vergoed, en zonder dat eenige bijzondere bepa-
lingen, hoe ook genaamd, tot uitzondering in aanmerking zullen
komen , als daar zijn : hofmeesters, huishoudsters, kamerdienaars,
kameniers, koks, keuken-, kinder- en werkmeiden, portiers,
lakkeijen, koetsiers, postiljons, voorrijders, rijknechts, stal-
knechts, jagers, jockeys, en alle andere knechts en meiden of
bedienden, geene uitgezonderd: zoo mede de bedienden van
huurkoetsiers of stalhouders, die bepaalde personen of huis-
gezinnen als koetsiers bedienen, en de bedien- I
den in sociëteiten; zoo mede jagers, die uitslui- ï
tend voor de jacht gehouden worden; zullende deze»
laatsten evenwel in de opklimmende serie vanYWet van 1843,
belastbaarheid, in art. il vastgesteld, niet mede» art. 6.
worden gerekend, doch van dezelve het recht,»
voor een mannelijken dienstbode bepaald, ver-1
gehuldigd zijn (27)f
                                                   /
Tweede klasse.
§ 3. De tweede klasse bevat de tuinlieden, mitsgaders de
tuinknechls, hetzij in- of uitwonende, nimmer eenig huiselijk
werk verrichtende (28) en in gestadige dienst, immers doorgaans
in de zomermaanden, van ten minste vier dagen \'s weeks, van
de zoodanigen, wier tuinen zij bewerken, voor zoo verre in die
tuinen stookkassen of broeiramen, staande of liggende, worden
gebruikt, hetzij voor bloemen, hetzij voor vruchten of moeskruiden.
Bij het in dienst zijn van onderscheidene tuinbedienden op een
buitenplaats of tuin als voren , zal steeds een derzelve als tuin-
man worden beschouwd, gelijk ook de éénige tuinbediende als
tuinman en niet als tuinknecht zal moeten worden aangegeven.
Berde klasse.
De derde klasse bevat alle inwonende (29) mannelijke en vrou-
welijke werkboden, bedienden, gezellen en leerlingen, die uit-
(27). Voor elke» jager wordt dus een vast recht van f 15 betaald.
(28). In welke klasse valt een tuinman, die nu en dan eenig huiselijk
werk verricht?
(29). Door inwoning te verstaan: nachtverblijf. Wanneer deze werk-
bodeu niet bij huune meesters inwonen, ziju ze onbelastbaar.
-ocr page 464-
444
sluitend worden gebezigd voor de uitoefening van winkel- en
andere neeringen, en van de bedrijven van landbouwer , veeman ,
warmoezier, brood- koek- of banketbakker, slachter, grutter ,
stalhouder, logementhouder, tapper, ordinaris-tafelhouder, koffij-
huishouder, voerman, bleeker, mandemaker, boekverkooper,
artsenijmeger, wondheeler, mitsgaders alle andere bedrijven,
geene fabrieken of trafieken zijnde (30).
Vierde idassr.
§ o. De vierde klasse bevat:
o. De in- of uitwonende bedienden, gebezigd
wordende tot de staldienst voor paarden van de
artsen, officieren van gezondheid enz, , geestelij-
_. 10.„ ken en burgerlijke ambtenaren en van de land-
Wet van 1843,\',
                   . . J ,, , . ,            ,. , ..
. 7 I bouwers, niet vallende in de gunstige bepaling
\' van art. 18, § 4, voor zoo verre alle deze perso-
nen, wegens het gebruik van paarden, naar de 2de
of 3de klasse belastbaar zijn , of naar lit. a en b
van art. 22 der wet, de daarbij toegekende vrij-
stelling genieten (31). Onder staldienst, waarvan
hier de rede is, wordt ook betrokken het zade-
( len, in- of uitspannen, in- en uit den stal bren-
(30). Ofschoon men ten deze geen bepaald en algemeen geldend kenmerk
kan aanwijzen, kan men echter in het algemeen, als een vereischte, beide
der . fabrieken en trafieken , stellen , dat zij ter daarstelling of bereiding der
voorwerpen in het groot moeten werken, niet voor eigene behoefte ot voor
eigen klein debiet, maar vooral, zoo niet uitsluitend, voor andere koop»
lieden of debitanten.
(31). Een geestelijke ten platten lande, die een paard gebruikt voor
een rijtuig op riemen, heeft wel vrijdom voor het paard, maar moet de
stalknecht in de 4"e klasse aangeven.
Een landbouwer, die wèl valt in art. 18 § 1 , behoeft geen verhoogde
belasting voor de staldiensten te betalen, al houdt bij ook een paard der
derde klasse tweede\' soort. Bezigt hij echter een rijtuig op veeren (zoodat
de gunstige bepaling van art. 18 § 1 op hem niet van toepassing is), dan
valt de staldienst in de vierde klasse Ook dan behoort de staldienst tot
de vierde klasse, wanneer hij om andere redenen niet valt in art. 18 § 1.
Wanneer de paarden in de eerste klasse van den zesden grondslag vallen,
moeten steeds de stalknechten naar de eerste klasse van den vijfden grond-
slag belast worden. Slechts één uitzondering is hierop, n. 1. in het geval
van art. 1(5 $ b, lit. b. Evenwel is bij verz. 1843, no. 84, 2e vraag
door den Minister te kennen gegeven, dat de knecht van een arts, die
zich bepaalt enkel tot het verrichten van staldiensten , in de vierde klasse
kan blijven, ofschoon de arts 3 of meer paarden houdt en er dus 1 of
meer van in de 1\'-\' klasse moet aangeven.
-ocr page 465-
445
gen, en het afrijden dier paarden, gelijk mede>
het schoonmaken der rijtuigen , waarvoor dezelve
worden gebruikt;
ft. De in- of uitwonende werklieden,\'als voren
gebezigd wordende door fabrikanten, trafikanten,
werkbazen , slachters en grutters, in welker be-
roep zij dienstbaar zijn, die voor een of twee der
paarden, tot hun bedrijf hoofdzakelijk gebruikt
wordende, het recht der eerste klasse betalen.
Wanneer echter de dienstbare personen , onder a
en 6 bedoeld , liverei-teekenen dragen, achter op
het rijtuig staan of zitten, of ook voor hunne
meesters andere persoonlijke of huisdiensten ver-
richten, zullen zij, overeenkomstig het beginsel,
aangenomen bij § 1 van art. 18 , in de eerste klasse
worden gerangschikt;
c.     De tuinlieden en tuinknechts, waaronder
uitsluitend verstaan worden alle voortdurend in
Wet van 184-J
art. 7.
bloem-, vrucht- of moestuinen arbeidende perso-
nen, bij de belastingschuldigen of op derzelver
buitenplaatsen of tuinen wonende, voor zooveel
zij niet vallen in de 2dc klasse en geen huiselijke!
diensten verrichten (32).
d.     De dienstmeisjes, welke op 1\'. Mei des jaars,
waarover de belasting loopt, haar vijftiende jaar
reeds , doch den vullen ouderdom van achttien jaren
nog niet hebben bereikt (33).
Vijftle klauw.
§ 6. De vijfde klasse bevat de huisbewaarders
en huisbewaarsters, enkel bij afwezendheid der
bewoners het huis bewarende, onverschillig of zij
voor enkele keeren daarbij dienstboden-werk ver-
richten.
De tijdelijke en afwisselende aanwezigheid van
een der leden des gezins zal dezelve niet met
dienstboden van de eerste klasse doen gelijk stellen, .
indien slechts het gezin zelf duurzaun afwezig zij.
(32). Welk verschil bestaat er tusschen tuiudienst naar de vierde en
tuindieust naar de tweede klasse ?
. (33). Wanneer een dienstmeisje dus b. v. op den 2uen Mei des jaars,
waarover de belasting loopt, haar 15<le jaar bereikt, dan behoeft er voor
haar, over dat jaar, geen belasting tu worden betaald.
-ocr page 466-
446
Hoegrootheid der belasting.
Art. 17. Wegens elk der dienst-
boden, der vijf onderscheidene klassen zal een
belasting zijn verschuldigd, als volgt:
Eerste klasse.
Wet van 1843,
art. 8.
één dienstbode
twee
drie
vier
vijf
zes
zeven
acht
ne£;en
tien         »
elf
twaalf
Voor
bij dcnz. pers. of hetz. huisg. in
dienst ƒ 5.00
-     15.00
-     27.00
-     42.00
-     60.00
-     §1.00
-   105.00
-   132.00
-   162.00
-   195.00
-    231.00
-   270.00
iedcren dienstbode daarboven
eiken mannelijke dieustbode , dienonvermiuderd
f 40 meer ;
nog /\'10.00.
! Wegens vrouwelijke dienstboden , die op den
eersten Mei des jaars , waarover de belasting loopt,
ouder dan achttien en jonger dan een en twintig
jaren zijn, bedraagt de belasting f 5.00, zonder
toepassing van het opklimmend tarief (34).
Tweede klasse.
Wegens eiken tuinman..........f 15.00
»           » tuinknecht..........~ 5.00
Berde klasse.
Wegens eiken werkbode..........- 2.00
Vierde klasse.
Wegens elk dienstbaar persoon. . . f 300
Wet van 1843
art. 8.
Vijfde klasse.
Wegens élk huisbewaarder of huisbe-
I waarster........ . . - 6.00
(34). Een meisje dat op 1<> Mei den vollen ouderdom van 18 jaar heeft
bereikt, valt dus wel iu de Ie klasse, maar niet in het opklimmend tarief,
{vergelijk art. 16 5 5, Ut d).
-ocr page 467-
447
Wanneer da bewaring van een huis aan gehuwde i
lieden is toevertrouwd, zal het recht van zes gul-j c v."n .
den slechts eens verschuldigd zijn.
                           )
Voorstellen ter berekening dar belasting.
1.    Koopman A. houdt een mannelijke dienstbode , oud 19 jaar,
en twee vrouwelijke, oud 22 en 28 jaar.
2.    Rentenier 13. houdt twee vrouwelijke en écn mannelijke
dienstbode, oud 20, 25 en 30 jaar.
3.    Burgemeester C. houdt een stalknecht, oud 1G jaar, en
vier vrouwelijke dienstboden, oud 17. 19, 20 en 60 jaar.
4.    Predikant D. te Leeuwarden houdt een stalknecht, oud 20
jaar en twee vrouwelijke dienstboden, oud 19 en 20 jaar.
5.     Ontvanger E. houdt een tuin, waarin broeikassen zijn.
Het tuinwerk geschiedt door een uit wonenden arbeider, die
daarin van Juni tot September eiken dag 4 uren werkt. De
arbeider is 17 jaar oud. Verder heeft E. in zijn dienst een meid
van 16 en twee meiden van 20 en 25 jaar.
Bijzondere bepalingen ten behoeve der landbouwers ,
logementhouders , enz.
Art. 18. § 1. De belasting naar de derde klasse verschul-
digd, zal niet worden verhoogd ter zake van de huiselijke,
tuin- of staldiensten, die, ten behoeve des gezins, verricht worden
door werkboden, in dienst bij landbouwers, veehouders of war-
moeziers, mits deze tot den boerenstand behooren, geen
ander beroep of bedrijf uitoefenen, geene tuinen van vermaak,
hoven of wandelbsochjes hebben van meer dan 30 are groot, en
geene rijtuigen houden, welke zelve of waarvan de zitbanken op
ijzeren of stalen veeren rustende of hangende zijn, en mits de
werkboden geene liverei dragen.
Indien deze, als voorwaarden bepaalde omstandigheden niet te
zanten gaan, zal het tarief, voor een hoogere klasse vastgesteld,
worden toegepast (35).
§ 2. Logementhouders, herbergiers, tappers, ordinaris-tafel-
houders, koffijhuis- en sociëteit-houders zullen, wanneer zij 3
(35). Wij raden Jen lezer aan om art. 18 herhaaldelijk te bcstudceren ,
omdat daarin een hoofdbeginsel der wet is uitgedrukt, zoodat men , zonder
een grondige kennis en een juist begrip van deze bepalingen, telkens
onnauwkeurigheden zal begaan.
Wij zullen geen nadere explicatie geven , maar bij art. 23 verschillende
gevallen stellen ter berekening vau het bedrag der belasting. Dit komt
ons het meest praktisch voor.
-ocr page 468-
448
of 4 personen, voor hun bedrijf of voor den landbouw, in dienst
hebben, wegens één daarvan, wanneer zij 5, 6, 7 of 8 personen
in dienst hebben , wegens twee daarvan , en wanneer zij meer
dan acht personen in dienst hebben, wegens drie daarvan, de
belasting naar het voor de eerste klasse bepaalde tarief betalen,
doch zonder verhooginy wegens de mannelijke dienstboden (3G).
Met deze betaling en die der belasting naar de derde klasse,
wegens hunne overige bedienden verschuldigd, zullen zij vol-
staan , ook ingeval Iaatstgeinelden ten behoeve des gezins hui-
selijke, persoonlijke of staldiensten verrichten mochten.
liij het in dienst hebben van slechts één of twee personen,
onverschillig of deselven al dan niet ook tot huiselijke, persoon-
lijke of staldienst worden gebezigd, zal, in allen gevalle, door
de gezegde logementhouders enz., worden volstaan met de beta-
ling der belasting naar de derde\' klasse.
, § 3. Voor zoo verre de landbouwers , onder § 5
[van art. 10 bedoeld, zich van hunne werkboden,
lof de fabrikanten, traflkanten en werkbazen, zich
Jvan hunne in hot bedrijf gebezigde werklieden,
| bij afwisseling bedienen, tot de einden en op den
Wet van 1843, /voet, als onder a en h van voormelde paragraaph
art. 9. \\is bedoeld, zal voor die afwisseling geen bijzonder
Irecht verschuldigd zijn, en zal het recht alzoo
/slechts voor één persoon worden gevorderd.
ƒ § 4. Voor de inwonende werkboden der blee-
\' kers zal slechts de helft der belasting van de
derde klasse verschuldigd zijn.
(36). De ontvanger past deze § toe, zoodat de genoemde personen al
hunne bedienden in de .\'!" klasse kunnen aangeven.
Wanneer van twee ot\' drie bedienden de bclnsting naar de eerste klasse
betaald moet worden, dan wordt wèl daarop het opklimmend tarief tocge-
past, maar de f 10 verhooging wegens de mannelijke dienstboden wordt
niet gerekend. Tevens komt het ons voor, dat op de vrouwelijke dienst-
boden, waarvan het rceht der eerste klasse wordt gevorderd, e. q. ook
art. 3 der wet van 18C9 moet worden toegepast; zoodat , wanneer een
logementhouder. 0 bedienden houdt en er zijn daaronder 2 vrouwelijke, rcs-
pcctievelijk 19 en 25 jaar oud, meu voor die beide niet f 15, maar
slechts /\' 10 moet rekenen. Uit beginsel behoort o. i, ook toegepast te
worden, indien een van die beide vrouwelijke dienstboden 17 jaar oud was.
In zoodanig geval zou men er dus slechts f 8 voor moeten vorderen.
Wèl staat er in de onderhavige wetsbepaling, dat voor die twee het
recht der eerste klasse moet worden betaald , maar men moet dit o. i. zó<>
opvatten, dat ze gelijk gesteld moeten worden met de dienstboden van een
particulier, omdat bij zoodanig getal bedienden aangenomen moet worden,
-ocr page 469-
449
Vrijstellingen.
Art. 19. De belasting is niet verschuldigd wegens:
o. Gouverneurs en gouvernantes, belast met het bestuur en
het onderwijs van kinderen; jufvrouwen van gezelschap, secre-
tarissen, rentmeesters, ondermeesters en ondermeesteressen in
scholen; doch zullen geene personen, welke dienstboden» of
tuinwerk verrichten, hieronder mogen worden betrokken (37);
1 Ingetrokken.
4.                                                                                         >Wet van 1843,
,\' art. 10.
r. Zoogenaamde oppassers en boodschaploopers, mits geene
liverei dragende, niet inwonende bij hen, in wier dienst zij
zijn, en tevens meer dan één afzonderlijk wonende persoon of
gezin bedienende (38);
cl. Zogende minnen, onverschillig of zij tevens al dan niet
tot huiselijke dienst worden gebezigd;
e. Dienstmeisjes der eerste, mitsgaders werkboden der derde
klasse, waarvan blijkt dat dezelve op primo Mei des jaars,
waarover de belasting loopt, hun 15uc jaar nog niet — en alle
dienst- en werkboden, waarvan blijkt, dat zij op het gezegde
tijdstip hun 658te jaar alreeds hadden bereikt (39);
dat er wel twee van voor persoonlijke en huiselijke diensten noodig zijn.
Wanneer er nu echter termen voor een lagere aanslag bestaan , b. v. door
dat een der dienstmeiden beneden 18 jaar oud is, dan kan men daarop
ook een lagere dan de eerste klasse toepassen. Wanneer er echter onder
het getal dienstboden één of meer zijn , die iu de termen van vrijstelling
vallen , dan zal men deze van het geheele getal moeten aftrekken en op de
overigen art. 18 § 2 toepassen.
(37). Diensthodeuwerk is b v. het schrobben der straat, het schillen van
aardappelen, het vegen der vloer, enz., maar als zoodanig kan men iu het
hier bedoelde geval niet beschouwen, die enkele huiselijke of persoonlijke
diensten , welke ook wel wederkeerig door den heer of de vrouw des huizes
verricht worden, zoo als b. v. het in orde brengen vau een lamp, het
omwasschen van theegoed en dergelijke kleinigheden.
(38). Door "zoogenaamde oppassers" kan de wetgever o. i. niet anders
hebben bedoeld dan personen, die bij A, B en C werkelijk oppassersdiensten
verrichten en dan ook in het dagelijksch leven onder de benaming van
oppassers bekend zijn. Evenwel is bij verschillende arresten vau den II. R.
beslist, dat alle personen, die meer dan één persoon of gezin bedienen en
iiiet inwonen bij hen, in wier dienst zij zijn, als oppassers moeten worden
beschouwd, zelfs dan, wanneer die diensten niet juist het karakter van
oppassersdiensten dragen, wanneer maar de diensten bij de verschillende
gezinnen op vasten en geregelden voet plaats hebben.
(39). Wanneer een dienstmeisje iu den loop van een dienstjaar haar 15e jaar
bereikt, dan behoeft ze eerst voor het volgend dienstjaar aangegeven te worden
29
-ocr page 470-
450
ƒ. Naaisters en schoonmaaksters, mits niet inwonende en
doorgaans niet meer dan drie dagen \'s weeks bij denzelfden
persoon of hetzelfde huisgezin dienende;
I g. Dienst- en werkboden in gebouwen, instel-
llingen, gestichten \'of inrichtingen, vermeld onder
Wet vau 1869,\'litt. c en d van art. 5 § 2, voor zooveel zij geene
art. 4. jbelastbare diensten verlichten, rechtstreeks ten
I behoeve van hen, die aldaar in eenige betrekking
lof als leden werkzaam zijn:
h. Dienst- en werkboden, welke de hoofden der huisgezin-
nen, in wier dienst zij zich bevinden , bestaan tot en met den
derden graad van verwantschap (40):
i. Werkboden in fabrieken en trafieken, geen dienstboden-
werk verrichtende;
)k. De éénige vrouwelijke bediende, overigens
naar de eerste, derde of vierde klasse belastbaar,
in dienst van den belastingplichtige, welke geen
andere (41) bedienden houdt en vier of meer eigen
art. 5. \\ of aangeduwde kinderen , kindskinderen of pupillen
ff bij zich heeft inwonen, die op den eersten Mei
I des jaars, waarover de belasting loopt, jonger dan
I een en twintig jaren zijn.
VI. Paarden.
Verdeeling der paarden in zes klassen; omschrijving van die
van iedere klasse.
Art. 20. § 1. Ter regeling der belasting, verschuldigd we-
gens het gebruik van paarden, worden deze verdeeld in zes klassen:
(40). In den eersten graad vau verwantschap staan: kinderen.
• tweeden • »                             » kleinkinderen,
broeders en zusters.
In den derden graad van verwantschap staan: achterkleinkinderen en
neven en nichten, die het hoofd des gezin» oom of tante moeten noemen ,
(zie verder art. 349 vau het .Burgerlijk Wetboek).
Deze vrijstelling geldt ook wanneer de verwantschap uit aanhuwelijking
voortvloeit; terwijl, wanneer het huwelijk door den dood van een der echt-
genooten wordt ontbonden, de vrijstelling hare kracht niet verliest (vz. 1833,
no. 79 en 1834, n<>. 12),
(41). Lees: «welke geen andere belastbare bedienden houdt" (verz.
1869, n°. 61).
Ofschoon, volgeus den letter van deze bepaling, de vrijstelliug zou ver-
vallen zoodra iemand, benevens de eenige vrouwelijke, tevens een manne-
lijke
werkbode der derde klasse houdt, heeft toch de Minister te kennen
gegeven, dat in zoodanig geval de vrijstelling kan behouden blijven.
-ocr page 471-
451
Eerste klasse
§ 2. De eerste klasse bevat de paarden van gemak of weelde,
dat zijn de zoodanigen, welke dienen onder den zadel of gebe-
zigd worden voor rijtuigen, welke of waarvan de zitplaatsen
hangende of rustende zijn op veeren of riemen, of ook op andere
veerkrachtige of rekkende lichamen.
Tweede klasse.
§ 3 De tweede klasse bevat:
a.     De paarden, in voege als bij § Ü omschreven . gebezigd
door artsen, officieren van gezondheid, heel- en vroedmeesters,
als zoodanig de praktijk werkelijk uitoefenende:
b.     De paarden , welke door geestelijke personen , ten platten
lande gevestigd , tot vaste kerkelijke dienst van platteland-ge-
meenten benoemd of geroepen , en die werkelijk uitoefenende, ge-
bruikt worden voor rijtuigen , welke of waarvan de zitbanken
van ijzeren of stalen veeren zijn voorzien (42).
c.     De paarden, gebezigd voor rijtuigen, als bij § 2 bedoeld,
door zoodanige Rijks-ainbtenaren en militairen , die volgens de
dienstreglementen tot het houden van paarden verplicht zijn (43).
In deze klasse zullen echter slechts worden toegelaten twee
paarden van elk der belastingschuldigen onder « — en een
paard van elk der zoodanigen als bij b en c. zijn bedoeld.
De meerdere, in voege voormeld gebezigd, zullen in de eerste
klasse vallen.
Derde klasse.
§ 4. Tot de derde klasse behooren de paarden door landbou-
wende personen gebezigd:
a. onder den zadel of voor rijtuigen , welke of waarvan de
zitplaatsen op ijzeren of stalen veeren rustende of hangende zijn,
6. voor rijtuigen, welke of waarvan de zitbanken n iet van
ijzeren of stalen veeren zijn voorzien, doch welke of waarvan de
(42). Zijn de rijtuigen dus niet van ijzeren of stalen veereu, maar van
andere veeren of wel van riemen of audere veerkrachtige of rekkende licha-
meu voorzien, dan vallen de geestelijken niet onder deze bepaling, maar
genieten ze de vrijstelling volgeus art. 22\'\'. Omdat die vrijstelling eohter
slechts geldt voor één paard, zullen de geestelijken, wanneer ze twee naar-
den houden, er een vau moeten aangeven iu de tweede klasse , onverschillig
of het rijtuig ijzeren of stalen veeren heeft of niet (vergelijk verder art. 221\' eu
het daarop uangeteekendc).
(43). Vergelijk art. 22" eu het daarop aangeteekeude.
29*
-ocr page 472-
452
zitbanken op riemen of andere rekkende of veerkrachtige licha-
men rusten of hangen.
In deze klasse zullen niet meer worden toegelaten dan tivee
paarden van eiken landbouwenden persoon (44), ten minste tien-,
en clan één paard van ieder dusdanigen, ten minste vier bunders
bouwland in eigen gebruik bebbende, en, wanneer dezelve des
winters op een andere plaats dan des zomers woont, de paar-
den ook des winters houdende in de gemeente, alwaar dat land
gelegen is.
Twee bunders wei- of hooiland zullen, ter zake voorschreven,
voor één bunder bouwland gelden.
De meerdere paarden, in voege voormeld gebezigd , zullen in
de eerste klasse vallen als ook de paarden, hoe anders ook ge-
bezigd, welke worden gespannen voor koetsen of andere rijtui-
gen met een bok of een afzonderlijke zitplaats voor den koetsier (45).
Vierde klasse.
§ 5. De vierde klasse bevat alle paarden , voorwerpen zijnde
van in huur- of gebruikgeving aan anderen
(46), als daar zijn:
de paarden van paardenpostmeesters , verhuurders van rijtuigen,
ondernemers van postwagens , stalhouders , voerlieden , pikeurs
en andere verhuurders van paarden, tot vervoer van menschen
of tot ander persoonlijk gebruik.
Paarden, als boven in vaste huur of gebruik gegeven, behoo-
ren niet tot de vierde maar tot do eerste klasse (47).
Door vaste huur of gebruik wordt verstaan alle in huur- of
gebruikgeving bij de week of langduriger tijdvak , of ook op elke
andere wijze dan bij de reis of keer of bij den dag, of ook de
in huur- of gebruikgeving bij den dag, voor zoo ver deze door-
gaans gedurende vier- of meermalen in één week plaats heeft.
(44). Daardoor moet men niet juist alleen den eigentlijken boer ver-
staan , maar ook een heer , die onder eigen toezicht en voor eigen rekening
zijn landerijen laat bewerken door vaste arbeiders of werkboden.
(45). Is de de landbouwende persoon b. v. tevens arts, dan kan hij
natuurlijk die meerdere naarden (hoogstens ten getale van twee) in de tweede
klasse aangeven.
(46). Wordt een paard uitsluitend verhuurd onder den man, zonder
ïadel, of voor rijtuigen, zonder veeren of riemen, dan valt het in de
vijfde, maar niet in de vierde klasse (vz. 1833, n°. 79).
Uit de uitdrukking, "voorwerpen zijnde van in huur- of gebruikgeving
aan andereu" volgt, dat de bestemming tot verhuring, het paard naar de
4<*e klasse belastbaar maakt, doch die bestemming moet blijken uit de om-
standighcid, dat het werkelijk verhuurd wordt.
(47). Tenzij de gebruiker recht heeft op een vrijstelling of op een
lagere klasse.
-ocr page 473-
453
En zal de belasting naar de eerste klasse verschuldigd zijn ,
om het even of bij de in vaste huur- of gebruikgeving steeds
dezelfde paarden, dan wel afwisselend het een met het ander,
aan denzelfden persoon of hetzelfde gezin ten gebruike worden
veileend.
De belasting wegens de paarden in vaste huur of gebruik zal
door de huurders of gebruikers moeten worden betaald.
Vijfde klasse.
§ 6. De vijfde klasse bevat de paarden, bestemd en dienende
hetzij voor fabrieken , trafieken , bedrijven , neringen , molens ,
droogmakerijen of andere werkt uigelijken arbeid, hetzij tot weg-
haling van asch, vuilnis en andere speciën, hetzij tot het trek-
ken van schepen en schuiten; tot vervoer van personen en al of
niet van goederen tevens, hetzij eindelijk tot vervoer van perso-
sonen en goederen; alle voor zoo verre dezelve in het geheel
niet onder den zadel of voor rijtuigen, welke of waarvan de
zitbanken van veeren of riemen of andere veerkrachtige of rek-
kende lichamen zij voorzien , worden gebezigd, en onverschillig
overigens of er al dan niet vereeniging bestaat van onderschei-
dene der genoemde wijzen van gebruik , of de paarden al dan
niet tevens voor den landbouw worden gebruikt, en of dezelve
in eigendom of in gebruik zijn bij bijzondere personen of bij ge-
gemeenten of corporatiè\'n.
Paarden, uitsluitend dienende tot het trekken van pinken of
ook van schepen en schuiten, enkel goederen vervoerende, behooren
mede in de vijfde klasse; des echter, dat wegens dezelve slechts
de helft der belasting zal verschuldigd zijn.
Zesde klasse
§ 7. De zesde klasse bevat al de paarden van paardenkoopers,
onverschillig welk gebruik zij van die paarden maken mogen.
Ingeval zij ze echter verhuren, of wanneer zij ze spannen voor
rijtuigen, welke of waarvan de zitplaatsen op ijzeren of stalen
veeren rusten of hangen, zijn zij, in het eerste geval, voor al
hunne paarden de belasting verschuldigd naar de vierde klasse
(doch nimmer ten minderen bedrage dan zij als paardenkoopers
zouden verschuldigd zijn), en in het ander geval, voor ieder
paard, voor rijtuigen, als boven gemeld, gespannen, naar de
-ocr page 474-
454
eerste klasse, behoudens de verschuldigheid, voor de overige
gaarden, der belasting als pasrdenkoopera (48).
Hoegrootheid der belasting.
Art. 21. De belasting bedraagt jaarlijks:
Eerste klasse.
Wegens den paard, bij denzelfden persoon of hetzelfde gezin
in gebruik............f 25.00
•> tv.\'ve paarden ...          .....         - 55.00
ti        drie paarden.....              . . . . - 80.00
En voor ieder paard daarboven.......- 40.00
/ Voor zoo verre de gebruikers van paarden der
[eerste klasse hun uitsluitend verblijf houden in
Igeineenten, welker kom een bevolking van 3000
„. .         ,„,., lzielen niet te boven gaat, niet meer dan twee
Wet van 1843, /                                          . = , \' , ,               ,
art 11 (paarden van de eerste klasse houden, en hunne
j bediende of bedienden geene liverei dragen , zal
Jde belasting, voor die paarden verschuldigd, slechts
[ tot vier vijfde gedeelten van het bepaalde bedrag
i worden geheven.
Tweede klasse.
Wegens het een of elk der twee paarden, in de tweede klasse
kunnende vallen.............f 15.00
Derde klasse.
Wegens één paard, bij denzelfden persoon of het-
zelfde gezin in gebruik, en gebezigd als bij § 4 a van
artikel 20 vermeld............- 10.00
f48). Wanneer dus een paardekooper tevens paarden verhuurt, dan zon
hij, als hij slechts drie paarden houdt, niet 3 X 8 = f 24, maar f 25
betalen; maar houdt hij b. v. 4 paarden, dan betaalt hij niet /\' 25, maar
4 X 8 = f 32.
Iemand, die zich als paardekooper aangeeft, mag zijn paarden bezigen
onder den zadel en voor rijtuigen op riemen en andere rekkende of veer-
krachtige lichamen. De paarden echter, die hij tevens «il bezigen voor
rijtuigen op ijzeren of stalen veeren, moeten afzonderlijk worden aangegeven
in de eerste klasse of, indien hij land genoeg in eigen gebruik heeft, in
de derde klasse, eerste soort.
-ocr page 475-
455
Wegens twee paarden , in gebruik en gebezigd als
boven.................f 25.00
Wegens één paard, in gebruik als boven , en dienende
als bij § 4 b van artikel 20 omschreven......- 5.00
Wegens twee paarden , in gebruik en dienende als
evengemeld...............- 10.00
Vierde klasse.
Wegens elk paard der vierde klasse......- 8.00
Vijfde klasse.
Wegens elk paard der vijfde klasse......- 3.00
Zesde klasse.
Wegens elk doorgaans gehouden wordend tiental
paarden der zesde klasse; de ontoereikende of over-
schietende gedeelten van tientallen voor (jeheele gerekend - 25.00
Vrijstellingen.
Art. 22. De belasting is niet verschuldigd wegens:
a. Zoodanige paarden , welke door otlicieren der landmacht
of schutterij, mitsgaders dooi\' burgerlijke ambtenaren, overeen-
komstig en ten getale, bepaald bij de dienstreglementen, gehou-
den worden, voor zoo verre dezelve nimmer worden gebezigd
voor rijtuigen, welke of waarvan de zitbanken hangen of rusten
op veeren of riemen, of andere veerkrachtige of rekkende licha-
men (49).
6. De paarden van zoodanige geestelijke personen, welke ten plat-
ten lande gevestigd , tot vaste kerkelijke dienst van plattelandsge-
meenten benoemd of geroepen en die werkelijk uitoefenende zijn,
voor zoo ver die paarden nimmer worden gebezigd voor rijtuigen
welke of waarvan de zitbanken van ijzeren of stalen veeren zijn
voorzien \'50). Deze vrijdom bepaalt zich echter ten aanzien van
eiken geestelijke tot één paard:
(49). Wanneer een militair of een ambtenaar meer paarden houdt dan
het dienst-reglement voorschrijft, kan hij er een van in de tweede klasse
aangeven (vergelijk art. 20 j 3, lit. c).
De paarden van militairen en ambtenaren zijn alleen dan vrij, wanneer
ze onder den man of voor rijtuigen, zonder veeren of riemen of andere
rekkende en veerkrachtige lichamen , gebezigd worden.
(50). Een geestelijke ten platten lande mag dus zijn paard vrij gebrui-
ken onder den zadel en voor rijtuigen op andere dan ijzeren of stalen
veeren, of op riemen en alle andere veerkrachtige of rekkende lichamen.
Bezigt hij meer paarden dan één, dan kan hij er een van iu de tweede
klasse aangeven (Vergelijk art. 20 j 3, lit. b).
-ocr page 476-
456
e. De paarden, welke het tweede viertal hunner melktanden
nog niet geheel hebbeu verloren , en dus niet kunnen worden
geacht boven de 42 maanden oud te zijn (51).
b. De paarden, uitsluitend voor den landbouw bestemd, en
die nimmer worden gebruikt onder den zadel of voor rijtuigen,
welke of waarvan de zitbanken op veeren of ook op riemen , of
andere rekkende of veerkrachtige lichamen rusten of hangen.
i Bijzondere bepalingen omtrent de belastbaarheid
of vrijstelling.
Art. 23. a. Ten blijke van de wezenlijkheid dei-
uitoefening van de beroepen of bedrijven, vermeld bij art. 6,
15 1* e, 16 § 4, 18 § 2, 20 §§ 3a, 5, 6, en 7, en ten
einde op de toepassing der deswege bepaalde vrijstellingen en
verminderingen te kunnen aanspraak maken, zullen de belang-
hebbenden voor die uitoefening een behoorlijk patent moeten heb-
ben aangevraagd (in zoo verre de wet op die belasting hen daar
van niet bepaaldelijk heeft vrijgesteld), en de uitoefening zelve
baarblijkelijk en algemeen bekend moeten zijn (52).
De paarden met .stijgbeugels bereden wordende,
j zullen beschouwd worden als paarden onder den
1 zadel gebezigd, ten ware dezelve slechts met een
1 ongevoerd en ongevuld dekkleed bereden worden (53).
1 c. Als rijtuigen, welke zelve of waarvan de
Wet van 1843, I zitbanken hangende of rustende zijn op veeren of
art. 12. \\ riemen of ook op andere veerkrachtige of rekkende
\\lichamen,
zullen worden aangemerkt de rijtuigen,
Iopgehangen aan of rustende op ijzeren, koperen
F of andere metalen reepen, schakels of kettingen,
f of waarvan de zittingen (54) met stalen of andere
I metalen veeren zijn voorzien (55).
(51). Het criterium is hier: «verlies der melktanden". Heeft een paard het
tweede viertal der melktanden nog niet geheel verloren, dan is het vrij, zelfs al
ware het boven de 42 maanden oud. Zijn daarentegen die melktanden reeds
geheel weg, dan is het belastbaar, zelfs al ware het nog geen 42 maanden oud.
^52). Het komt ons voor, dat men die algemeene bekendheid in dien
zin moet opvatten, dat het, in de plaats waar de aangever woont, nagenoeg
bij een ieder bekend zij, dat hij het beroep werkelijk uitoefent.
(53). In dit laatste geval zijn ze belastbaar naar de vijfde klasse.
(54). l)c zittingen, niet de zitbanken.
(65) Deze bepaling vereischt eenige opheldering. De wet stelt in vele
gevallen de belastbaarheid afhankelijk van de inrichting des rijtuigs, en
maakt daaromtrent twee onderscheidingen, n. 1. 1° of het rijtuig of wel de
zitbanken hangen of rusten aan of op ijzeren of stalen veeren; en 2° of
-ocr page 477-
457
Voorstellen ter berekening der belasting (56J.
1.    A. geeft aan: een woning op ƒ57.— 6— 1— schatting
op ƒ100.— (57). Hoeveel bedraagt de belasting?
2.    B. geeft aan een perceelsgedeelte, dienende tot woning,
op /\'65.— 8— 2— Tarief en een dienstmeisje oud 16 jaar.
3.    Notaris C. geeft aan een kantoor op ƒ 52.— 7—1—Tarief.
4.    Logementhouder D. geeft aan een logement als volgt:
a. gedeelte, dienende tot woning, op ƒ 200.—16—2. b. ge-
deelte, dienende tot concertzaal, op f 325.—10—2. c. gedeelte,
dienende uitsluitend tot logies van reizigers, op f 275.-27—5.
Mobilair, schatting op ƒ1035.— en 7 werkboden.
5.    Boer E. gebruikt een boerenplaats, op ƒ86— 13— 3—
Tarief. 3 mannelijke en 2 vrouwelijke werkboden en één paard
voor rijtuig op ijzeren veeren. Hij bezigt 25 hectare bouwland,
en gebruikt één meid, wel hoofdzakelijk tot boerenwerk, maar
toch ook voor huiselijke diensten, terwijl één knecht zich belast
met de verzorging van het paard. De overige bedienden doen
uitsluitend boerenwerk.
Boer F. houdt 2 mannelijke en 2 vrouwelijke werkboden (58)
en 4 bouwpaarden, waarvan hij, bij afwisseling, 2 gebruikt voor
rijtuig op houten veeren (59).
7. De heer G. woont des zomers in een buitenplaats in \'t
het rijtuig of de zitbanken rusten of hangen op of aan veerea of riemen
of andere veerkrachtige of rekkende lichamen. In de onderhavige wctsbe-
paling nu wordt een nadere explicatie gegeven van de bij sub 2" bedoelde
rijtuigen. Door het woord veeren n. 1., in deze bepaling opgenomen, moet
men andere dan ijzeren of stalen veereu verstaan (b. v. houten), ter-
wijl deze veereu met riemen of andere rekkende en veerkrachtige lichamen
worden gelijk gesteld. Hieruit volgt: \'!. dat een landbouwer, die een rijtuig
bezigt met veereu, niet van ijzer of staal, of waarvan enkel de rittinqen
met stalen of andere metalen veeren zijn voorzien, zijn paard in de tweede
soort van de derde klasse kan aangeven; *. dat een geestelijke, die zooda-
uig rijtuig gebruikt, aanspraak kan maken op de vrijstelling volgens art. 22\'\';
c. dat een koopman in paarden, die zijn paarden voor zoodanig rijtuig
spant, daaTom voor die paarden nog niet het recht der eerste klasse behoeft
te betalen (vergelijk vz. 1843, n°. 54 en 84).
(50). Ue bevolking der koin vau de gemeente wordt geacht te zijn
38500 zielen.
(57). De verkorte uitdrukking: »ƒ 57 - 6 - 1 - schatting op f 100" geeft
te kennen: ƒ 57 huurwaarde, G deuren eu veusters, één haardstede, mobilair
schatting gevraagd eu gesteld op f 100.
(58). Bij opgaven als deze wordt steeds vau de veronderstelling uitge-
gaan, dat de werkboden óók huiselijke diensten doeu.
(59). Zie art. 27 § 4, alinea 2.
-ocr page 478-
458
Oranjewoud (de kom bevat 1665 zielen) en \'s winters in Leeuwarden
(de kom bevat 25125 zielen). Zijn dienstboden en paarden neemt
hij naar L. mede, uitgezonderd een knecht en een meid, die
het huis te O. bewaren. Het huis te L wordt des zomers door
een meid bewaard. Met inbegrip van die huisbewaarders houdt
hij 7 dienstboden, te weten 3 mannelijke (die liverei dragen) oud
19, 21 en 28 jaar, en 4 vrouwelijke, oud 17, 19, 25 en 66
jaar. Voorts 2 paarden voor rijtuig op stalen veeren. Hij heeft
te O in eigen gebruik 25 hectare bouwland en 15 hectare weiland.
De buitenplaats te O is aangegeven op ƒ675.— 39—5—Ta-
rief. Het woonhuis te L. op / 735. 28— 4— Tarief. Hij is te
O. gedomicilieerd (fiO). Hoeveel bedraagt de aanslag te Oranje-
woud en die te Leeuwarden ?
8.     De heer H. gebruikt 4 hectare bou\\v- en 6 hectare wei-
land. Hij houdt 2 paarden, die bij afwisseling worden gespannen
voor rijtuig op stalen veeren, een mannelijke (geen liverei
dragende) en een vrouwelijke dienstbode, oud 20 jaar
Zijn huis is aangegeven op ƒ265.— \'18— 3— Tarief. De kom
bevat 2578 zielen.
9.     Koopman en Landbouwer I. houdt 2 paarden voor rijtuig
op riemen. Hij bezigt 8 hectare bou\\v- en 20 hectare weiland.
Voorts houdt hij een knecht en een meid, hoofdzakelijk voor de
boerderij, doch do knecht verzorgt ook het paard en de meid,
oud 20 jaar, verricht ook eenig huiselijk werk. Zijn boerenplaats
is aangegeven op f95.— 11— 3— Tarief. De kom bevat 1499
zielen.
10.   Doctor K. gebruikt 2 paarden, 1 knecht en 2 meiden oud 18 ,
27 en 32 jaar. De knecht wordt alléén gebezigd voor do ver-
zorging van de paarden en om nu en dan met des doctors kin-
deren een toertje te maken. Voorts heeft doctor aangegeven een
heerenhuis op ƒ325.— 16— 4— Tarief en een koepel op f 17.—
3. De kom bevat 2876 zielen.
11.    Ds. L. te Bicrum (Prov. Groningen) houdt 2 paarden
voor rijtuig op riemen. Voor de verzorging dier paarden bezigt
hij een uitwononden arbeider. Voorts houdt hij 2 meiden, oud
19 en 35 jaar. De pastorie is aangegeven op f 280.— 12— 3—
Tarief. De kom bevat 1225 zielen.
12.     Dr. M. heeft een paard in vaste huur van voerman N.
Een knecht van N. bestuurt het paard.
13.     De koffljhuishouder O. houdt 5 bedienden; te weten 2
knechten, oud 14 en 21 jaar, en 3 meiden, oud 17, 20 en 32 jaar.
14.     Een grutter bezigt 2 paarden , waarvan een op riemen
(60). Zie art. 2».
-ocr page 479-
459
en het andere voor de grutterij. De paarden worden verzorgd
door zijn 2 inwonende knechten. De kom bevat 2576 zielen.
15. Een geestelijke ten platten lande bezigt, bij afwisseling,
3 paarden, waarvan één voor rijtuig op riemen. Een uitwo-
nende arbeider verricht de «taldienst. De gemeente heeft geen
kom, doch bevat in haar geheel 3552 zielen.
Door wien de belasting verschuldigd is.
Art. 24. § 1. De belasting is verschuldigd , voor zooveel de
vier eerste grondslagen betreft, door de hoofden der huisgezin-
nen of de personen, gebruikers der perceelen of dei\'afgezonderde
gedeelten van dezelve; en, wat de vijfde en zesde grondslagen
aangaat. door de hoofden der huisgezinnen of de personen,
die de dienst- of werkboden in dienst en de paarden in ge-
bruik hebben (61).
S 2 Afgezonderde gedeelten van perceelen zijn :
«. zoodanige woon- of andere kelders, pakzolders, boven- en
beneden-huizen, of andere kwartieren, welke vanden («wonenden
eigenaar of eersten huurder worden in gebruik genomen , doch
niet het door hem bewoonde gedeelte in geenc betrekking staan,
en eenen afzonderlijken ingang hebben :
b. al zulke gedeelten, welke in gebruik genomen worden van
den (omwonenden eigenaar, die zelve het gebouw niet mede be-
woont of gebruikt.
8 3.                                                                          ") Ingetrokken.
tWet van 1835,
ï 4-                                                                          ) art. 1 § 3.
§ 5. In het geval, dat een eigenaar of eerste huurder van
een gebouw, het gebouw zelf mede bewonende, kwartieren, ka-
mers, vertrekken of andere niet afgezonderde gedeelten van het-
zelve aan andere personen in huur of ten gebruike afstaat, zal
de belasting naar de vier eerste grondslagen, wegens zoodanig
gebouw in deszelfs geheel, en wegens al de meubelen, zich
daarin bevindende, steeds door hem, inwonenden eigenaar of
(61). Bij arrest, verz. 18G5 , «o. 91, is o. a. beslist, dat de eigenaar
of houder van een paard verantwoordelijk is voor het gebruik, dat ook
derden van zijn paard maken. Hieruit volgt dat, wanneer ecu landbouwer
zijn paard der 3<ü\' klasse in bruikleen afstaat aan een derde, niet tot zijn
gezin behoorende en geen landbouwer zijnde, hij verplicht is dit paard in
de 1ste klasse aan te geven, terwijl alsdan zijn stalknecht ook tot de 1\'to
klasse behoort. Ingeval zoodanige aangifte niet is gedaan, moet dus niet
de gebruiker, maar de eigenaar of houder (die iu den zin der wet de wer-
kelijke gebruiker is) bekeurd worden (zie arrest, vz. 1863, n». 46).
-ocr page 480-
460
eersten huurder, aan het Rijk verschuldigd wezen. Hij heeft
echter het recht om de belasting, in evenredigheid der gedeel-
ten, welke bij de andere personen in huur of gebruik zijn,
op dezelve te verhalen, tenzij het tegendeel van dit laatste mocht
zijn overeengekomen.
§ 6. Het bediag der huurwaarde, het aantal deuren en vens-
ters, dat der haarsteden en de waarde van het mobilair vanen
in gebouwen, door ouders en kinderen of broeders en zusters te-
zamen bewoond (62), zal, bij de berekening der belasting, niet
voor splitsing vatbaar zijn , evenmin als het aantal hunner dienst-
boden of paarden.
Desgelijks zal geene splitsing kunnen worden bewerkstelligd in
het aantal dienstboden en paarden, welke door denzelfden belas-
tingschuldige, in verschillende gemeenten, worden gehouden.
§ 7. Vreemdelingen, binnen dit Rijk, gedurende vier aehter-
eenvolgende
maanden verblijf hebbende, zijn, op gelijken voet
als de ingezetenen, der belasting onderhevig, ook ter zake hun-
ner dienstboden en paarden (63).
, Hieronder zijn niet begrepen de vreemdelingen,
khier te lande toegelaten als consuls of comerciéele
Wet van 1843, 1 agenten van vreemde mogendheden, voor zoo verre
art. 13. \\ zij noch eenig beroep uitoefenen, noch eenigen
/ koophandel drijven, waarvoor zij patentplichtig
\' zijn (64).
§ 8. De aanslagen op de kohieren zijn in hun geheel ver-
schuldigd door de aangeslagenen of derzelver erfgenamen. Zij
zullen geen recht van verhaal hebben op een derden persoon,
bij verandering van woning, verkoop van meubelen of paarden ,
of in alle andere gevallen , waarin zoodanig recht bij deze wet
(62). Wanneer een vader met zijn gehuwde zoon onder één dak woont
(ofschoon ze beide een afzonderlijk gezin hebben) en er bestaat gemeenschap
tusschen de door hen bewoonde gedeelten van liet gebouw, dan mag er geen
splitsing plaats hebben. Zijn de beide gedeelten echter zoodanig afgescheiden,
dat er van binnen geen de minste gemeenschap bestaat, en heeft elk ge-
deelte een afzonderlijken ingang, dan kunnen ook alle belastingsvoorwerpen
afzonderlijk door vader en zoon aangegeven worden.
(63). Wanneer dus door een vreemdeling geen aangifte wordt gedaan,
zal men met het doen van bevolen schatting en van bekeuring moeten
wachten, tot zoolang hij gedurende vier achtereenvolgende maanden hier te
lande verblijf lieefl gehouden. Is zijn verblijf van kortcren duur, dau kan
men geen belasting van hem vorderen.
(64). Zoolang deze personen geen beroep uitoefenen, noch koophandel
drijven, zijn ze in geen geval aan de belasting onderworpen, noch voor de
4 eerste, noch voor de 2 laatste grondslagen.
-ocr page 481-
461
niet uitdrukkelijk wordt toegekend, behoudens echter het vermo-
gen der belanghebbenden, om deswege anders overeen te komen.
Waar ter plaatse de belasting is verschuldigd.
Art. 25. Voor zoo veel de vier eerste grondslagen betreft, is
de belasting verschuldigd in de gemeente, waar de perceelen
zijn gelegen , en wat de vijfde en zesde aanbelangt daar, waar
de houders der dienstboden en de eigenaars of bruikers der paar-
den op 15 Mei des jaars hun wettig domicilium hebben (05).
Belasting voor het volle jaar.
Art. 26. § 1. De dienstjaren, ter zake van de personeele be-
lasting, worden gerekend in te gaan met den ïsten Mei van
elk jaar, en te eindigen met den 30aten April van het volgende.
De belasting wegens de zes grondslagen is voor het volle jaar
verschuldigd, ter zake van al de voorwerpen, die op den 15 Mei
des jaars in bezit, gebruik of dienst waren, onverminderd het
bepaalde, bij art. 27 , « 2 , en art. 45 , § 4.         lWet vau 1869.
I        art. 6.
§ 2. Met betrekking tot de vier eerste grondslagen wordt
verstaan , dat, indien de woningen geheel of gedeeltelijk gemeu-
beld zijn, zulks dezelve zal doen beschouwen als in werkelijk
gebruik te wezen, onverminderd het bepaalde bij art 45, § 3.
Indien echter een huis alleen door een huisbewaarder, geen
dienstbode zijnde, bewoond wordt; en geene andere meubelen
bevat, dan welke diens eigendom zijn en tot zijn personeel ge-
bruik verstrekken, zal alleen wegens dat gedeelte van het ge-
bouw , hetwelk door den huisbewaarder wordt bewoond of ge-
bruikt, de belasting naar de vier eerste grondslagen door hein
verschuldigd zijn.
Belasting naar tijdsgelang.
Art. 27. § 1. Die na den 45den Mei een perceel i
in gebruik neemt, is voor dit perceel de belasting f ^^ ]9ft0
naar de vier eerste grondslagen voor don tijd des
art. 7.
dienstjaars, die dan nog over is, verschuldigd.
§ 2. Aan den belastingplichtige, die in den
(65). Wanneer de belastingschuldige echter na 15 Mei naar een andere
gemeente vertrekt en duur belastingsvoorwerpeu van den 5uen en f,dcu grond-
slag aanschaft, dan moet de aangifte in zijn nieuwe woonplaats geschieden.
Ce bepaling van art. 25 ziet dan ook blijkbaar meer op die aangiften ,
welke bij de algemeeuc beschrijving gedaan worden. Vergelijk vz. 1868, nu. 34.
-ocr page 482-
402
loop des dienstjaars een perceel verlaat, zonder
daarin eenige roerende goederen of iemand in zijne
I dienst achter te laten, wordt ontheffing verleend
I van zijn aanslag naar de vier eerste grondslagen
Ivoor den tijd des dienstjaars, die dan nog over is,
I indien daarvan door hem , binnen den tijd van
léén maand, volgende op die waarin hij het por-
lceel verliet (0C), tegenbewijs, schriftelijk aangifte
lis gedaan ten kantore des ontvangers, op een
aldaar kosteloos verkrijgbaar biljet (67).
Wet van 1869,/ De ontheffing wordt ook verleend over het drie-
iirt 7. * maandelijksch tijdvak, waarin het perceel werd
(verlaten, indien de belastingplichtige daarna, doch
Jin den loop van datzelfde tijdvak , een ander per-
iceel, waarvoor hij belastingplichtig is, in gebruik
I neemt (68).
I Bij overlijden van den belastingplichtige treden
I zijne erfgenamen in dezelfde rechten en verplich-
I tingen (69).
De aangifte, volgens het eerste en derde lid in-
1 gediend , worden als gewone bezwaarschriften aan-
gemerkt en behandeld.
§ 3. De uitbreiding, vermeerdering, verwisseling of aanschaf-
fing van belasting-voorwerpen der vier eerste grondslagen, na
15 Mei, zal, behalve in de gevallen, bij § \'l hierboven vermeld,
Wetvanl869, I geen grond geven tot een nieuwen of verhoogden
art. 7. ( aanslag in den loop des dienstjaars.
(66). Wanneer hij dus het perceel in September heeft verlaten, dan
inoet hij daarvan vóór of op 31 October aangifte doen.
(67). N» 29 Personeele belasting.
(68;. A. te Leeuwarden heeft op 15 Mei een huis aangegeven op ƒ 325 —
26 - 4 - Tarief. Hij verlaat dit perceel op den 15den Juli en doet daarvan
aangifte. Hij betrekt dei) SSste» Juli een huis, dat aangegeven wordt op
ƒ 180. — 11-3 «Tarief. Hoeveel bedragen de eerste aanslag, de onthef-
fing en de latere aanslag? (De kom bevat 25,41)7 zielen).
(69). B. te R. heeft eeu huis aangegeven op ƒ 825. — 44 - 5 - Tarief. Ten
gevolge van zijn overlijden wordt dit perceel ontruimd op den 31»ten Decem-
ber (De kom bevat 85,799 zielen). Hoeveel bedragen de aanslag en de
ontheffing?
C. te H. heeft een woning aangegeven op den l6Aen Augustus op ƒ23. —
4 - 1- Tarief. Hij sterft den 28sten September. Zijn vrouw verlaat den
isten October de woning en vestigt zich in een huisje van f 20. — 3-1.
Van een en ander doet ze aangifte op den 30»*«» November. (De kom
bevat 3,278 zielen). Hoeveel bedragen de eerste aanslag, de ontheffing en
de latere aanslag?
-ocr page 483-
463
§ 4. Ter zake van zoodanige voorwerpen der vijfde en zesde
grondslagen, als na 15 Mei in dienst of gebruik genomen of
aangeschaft worden, zal de belasting, naar gelang van den nog
overigen tijd des dienstjaars, zijn verschuldigd, met dien ver-
stande, dat geen verwisseling van dienstboden of paarden met
andere, waarvoor geene hoogere rechten verschuldigd zijn, op
zich zelve, tot het nogmaals aanslaan van denzelfden belasting-
schuldige zal kunnen aanleiding geven (70).
De landbouwers, bij art. 18, §1 , bedoeld, zul- •
len, wegens het afwisselend gebruik hunner be-
lastingvrije en belastingschuldige paaiden, geene
Wet van 1843,
art. 14.
verhooging of vermeerdering van het recht ver-
schuldigd zijn.
§ 5. Het aanwenden tot belastbaar gebruik van zoodanige
voorwerpen van de vijfde en zesde grondslagen, als aanvankelijk
tot onbelastbare einden aangelegd of gebezigd waren, zal met
aanschaffing worden gelijk gesteld, zoo mede, wat aangaat de
paarden, derzelver geheel verlies van het tweede viertal hunner
melktanden, in den loop des jaars (71).
§ 6. Naar gelang de omstandigheden eens belastingschuldigen,
in den loop des dienstjaars, met betrekking tot deszelfs voor-
werpen van de vijfde en zesde grondslagen veranderen, zulks,
dat, volgens de tarieven van art. 17 en 21, de opklimming
der belasting te zijnen aanzien toepasselijk zoude worden , zal,
ook wegens de dienstboden en paarden, aanvankelijk gehouden,
die verhooging voor den nog overigen tijd des dienstjaars zijn
verschuldigd (72J.
(70). Verwisseling is af- en aanschaffing.
(71). De navolgende gevallen worden niet met aanschaffing gelijk gesteld ,
te weten:
Wanneer een dienstmeisje, dat op 1° Mei nog geen 15 jaar oud was,
haar 15de jaar in den loop van het dienstjaar bereikt (vz. 1835, n°. 151
en 1843, n°. 146).
Wanneer de aangever, tijdens de beschrijving, in de termen van vrijstelling
volgens art. 19, lit. k valt, doch in den loop van het dienstjaar een of
meer zijner kinderer. verliest en er maar drie over houdt. Kes. 12 Decem-
ber 1854, n°. 208 (verz. 1856, u°. 50, bladz. 95).
(72). B. v. wanneer men primitief heeft aangegeven één vrouwelijke
dienstbode der ls\'e klasse, boven 21 jaar oud, en men huurt er na 15 Mei
nog een zoodanige dienstbode bij, dan moet de suppletoirc aanslag berekend
worden, als volgt:
Voor 2 dienstboden 1\'te klasse is verschuldigd .... ƒ 15.—
De primitieve aanslag bedraagt ....                             f 5.—
Verhooging voor een vol jaar..........f 10.—
-ocr page 484-
464
Deze bepaling is mede van toepassing in betrekking tot de
paarden , bij het opkomen van de omstandigheden, aan het einde
van § 7 van art. 20 vermeld.
§ 7. Paarden, bij verschillende personen of gezinnen in ge-
bruik, zullen, ingeval die gelijktijdig voor een zelfde rijtuig
worden gespannen, hem, die zvlka doet, of wel den eigenaar
of bruiker des rijtuir/s, ter zake van het grooter aantal paar-
den, hetwelk door hem alzoo mocht zijn gebezigd, dan waren
aangegeven, mede aan de opklimming der belasting naar § 6
doen onderwerpen (73).
Op deze f 10.— wordt nu de berekening naar tijdsgelang toegepast.
X. heeft primitief aangegeven één paard der derde klasse, tweede soort.
Hij doet na 15 Mei een suppletoire aangifte vau een tweede paard der
derde klasse, tweede soort.
Voor 2 paarden derde klasse, tiveede soort...../ 1G.—
Primitief aangeslagen voor één paard op......» 5.—
Verhooging voor een vol jaar..........ƒ11 •—*
Op deze f 11.— wordt de berekening naar tijdsgelang toegepast.
(73) Als regel voorde toepassing dezer bepaling, moet worden aangenomen :
V> dat ieder die paarden vaa een derden persoon, met het zijne of de zijnen ,
voor hetzelfde rijtuig spant, de opklimining verschuldigd is, onverschillig
overigens hoevele paarden die derde persoon heeft; 2° dat door opklimrtüng
moet worden verstaan datgene, wat meer moet worden betaald voor ieder
der geleende paarden, plus het bedrag zijns eigenen aanslags; b. v.
A.   heeft aangegeven één paard der l"e klasse. Hij spant dit samen met
een paard van B., óók in de 1ste klasse aangegeven. A. moet daarvoor ƒ 5
verhooging betalen, want:
Voor het gebruiken van 2 paarden der eerste klasse is verschuldigd / 55.—
Af het vast recht van 2 X ƒ 25.......•< 50.—
Opklimining voor een vol jaar.........ƒ 5.—
Behoudens de toepassing easu quo van de verminderde belasting volgens
art. 11 der wet van 1843.
B.  houdt een paard der derde klasse, eerste soort. Hij spant dit samen
met een paard der eerste klasse van C. B. gebruikt 15 hectare bouwland:
2 paarden derde klasse, eerste soort .......f 25.—
Af: voor het paard van C. / 10 en voor zijn eigen ƒ 10 = ./ 20.—
Opklimming         . f 5.—
D. houdt een paard der eerste klasse. Hij spant dit samen met een paard
der derde klasse, tweede soort.
2 paarden een/e klasse.........         • . f 55.—
Af: voor zijn eigen paard.....f 25—
•- het paard der 3de U-i 2<le soort " 5.—
----------------     . . » 30.—
Opklimming . . ƒ 25.—
-ocr page 485-
465
§ 8. Hoogcr belastbaar gebruik van dienst- en werkboden
of paarden, aanvankelijk minder belastbaar, zal de verplichting
tot een evenredige verhooging der belasting, voor den nog overi-
gen tijd des dienstjaars , ten gevolge bebben (74).
§ 9. De tijd, waarover de belasting loopt, zal, in betrek-
king tot al de grondslagen, worden berekend bij vierendeelen
jaars, op het dienstjaar overschietende, zonder dat een vieren-
deeljaars zal kunnen worden gesplitst, en zullen als vierendee-
lenjaars worden beschouwd de tijdvakken , aanvangende met primo
Mei. primo Augustus, primo November en primo Februari.
Voorstellen ter berekening der belasting.
1.     A. heeft primitief aangegeven een dienstmeisje 4de klasse.
Op den 8sten September verwisselt hij dit meisje tegen een van
19 jaar oud. Hoeveel bedraagt de suppletoire aanslag?
2.     B. heeft primitief aangegeven twee vrouwelijke dienstbo-
den , oud 19 en 25 jaar. Die van 19 jaar wordt op den il^"
December vervangen door een van 22 jaar oud. Hoeveel be-
draagt de suppletoire aanslag?
3.      C. heeft primitief aangegeven een meid der derde klasse
en een paard der derde klasse, tweede soort. Op den 21«ten
Augustus verklaart hij het paard te zullen bezigen voor rijtuig
op stalen veeren (75). Hoeveel bedraagt de suppletoire aanslag ?
Uit dit laatste voorbeeld blijkt, dat het voor de toepassing dezer bepaling
uiet altijd onverschillig is , naar welke klasse de eigenaar het geleende paard
heeft aangegeven. Js u. 1. zoodanig paard in een laffere klasse aangegeven
dan die, welke op den tijdelijken gebruiker moet worden toegepast, dau
moet voor dat paard slechts het vast recht in betrekking tot den eigenaar
worden afgetrokken. Wanneer men dit niet aanneemt, dan zou zoodanige
samenspanning niet kunnen worden toegelaten , maar de eigenaar moeten wor-
den bekeurd ter zake hij zijn paard door een particulier tot hoogcr belastbaar
gebruik liet bezigen. Is daarentegen het bijgespnnnen paard hooger belast
dan de klasse, waarop de gebruiker recht heeft, dau wordt voor dat paard
afgetrokken het vast recht van een paard in betrekking tot den gebruiker.
Voorts zij nog opgemerkt, dat bij samenspanning van een paard der vierde
klasse geen opklimming wordt gevorderd en daarop mitsdien de onderhavige
wetsbepaling niet wordt toegepast (vz. 1836, n°. 131).
(74). B. v. wanneer er primitief een paard der vijfde klasse is aange-
geven en men wil dit paard verhuren voor rijtuig op veereu of riemen, dau
zal men verplicht zijn een suppletoire aangifte tot verhooging naar de vierde
klasse te doen.
(75). Bij dit en volgende voorstellen wordt steeds (wanneer het tegendeel
niet uitdrukkelijk is vermeld) Terondersteld dat de dienstboden ook huiselijk
werk verrichten.
30
-ocr page 486-
406
4.     D. heeft aangegeven een meid der derde klasse, oud 16
jaar, uitsluitend voor boerenwerk, en een paard der 5e klasse
1°. soort. Hij verklaart den 16cn Januari, voortaan het paard
te zullen verhuren voor rijtuig op veeren. Hoeveel bedraagt de
BUppletoire aanslag?
5.     E. geeft bij de algemeene beschiijving een paard der derde
klasse twee.Ie soort aan, met het recht om dit voor eigen gebruik
samen te spannen , voor rijtuig op riemen , met één der twee
paarden eerste klasse van F. Hij gebruikt 25 hectare bouwland.
Hoe hoog wordt zijn aanslag?
ü. Doctor G. houdt een paard der 2C klasse. Hij spant dit
samen met een paard der 3e klasse le soort van II. Hoe hoog
wordt zijn aanslag?
7.     Boei\' J. houdt een paard der 3e klasse le soort. Hij ge-
bruikt 18 hectare bouwland. Op don 28en Februari doet hij
aangifte van samenspanning met het paard van doctor G. Hoe-
veel bedraagt de suppletoire aanslag?
8.     K. houdt 2 paaiden 3\' klasse le soort. Hij spant er één
der twee paarden 1<= klasse van L bij. Hoeveel bedraagt de
opklimming?
t). Doctor M. heeft, tijdens de beschrijving, aangegeven twee
meiden, oud 19 en 22 jaar, een knecht, uitsluitend voor stal-
dienst, oud 17 jaar. en 2 paarden. Op den 28e" September
doet hij aangifte van een derde paard. Hoe hoog wordt de
suppletoire aanslag?
10. D8. R. te H. (75°) houdt 3 paarden , waarvan hij één bezigt
uitsluitend onder den zadel en de twee andere voor rijtuig op
stalen veeren Hij verklaart verder de twee laatste paarden
te zullen samenspannen met een paard der 3e klasse 2e soort
van E. Deze E. heeft 2 paarden 3B klasse 2C soort aangegeven.
Hoe hoog wordt de aanslag van D*. R. ?
C. Beschrijving en aanslag.
Algemeene bepaling.
Art. 28. § 1. De huurwaarde en het aantal deuren en
vensters en haardsteden, mitsgaders het aantal en de klasse
der dienst- en werkboden en paarden zullen tot de regeling dei-
belasting, in voege als hierna bepaald, door de belasttngschul-
digen zelven moeten worden opgegeven.
(75a;. Keu dorp ten platten laude.
-ocr page 487-
407
Ten aanzien van den eersten grondslag kunnen.
behalve de jaarlijksche onzuivere huurwaarde, ook
niaand- of weekhuren worden aangegeven. Andere
aangiften worden aangemerkt als niet gedaan.
Voor zoover de belastingplichtige de aangegeven 1 YVet van 1SC9,
maand- of weekhuur niet zelf tot jaarhuur heeft/ »rt- 9
herleid, wordt de eerste door vermenigvuldiging!
met tien en de laatste door vermenigvuldiging]
met drie en dertig tot jaarhuur herleid, en alxuo I
herleid, als de aangegeven jaarlijksche onzuivere
huurwaarde aangemerkt.
§ 2. Zoodanige belastingschuldigen echter, welke in de eigene
schatting der huurwaarde of telling der deuren en vensters of
haardsteden zwarigheid vinden, zullen de bevoegdheid hebben
te verzoeken , dat die schatting of telling te hunnen koste
geschiede door de Rijks-schatters, volgens art. 29, § 1 , te
benoemen.
§ 3. Gelijke bevoegdheid, als bij § 2 vermeld, wordt aan de
belastingschuldigen toegekend, met betrekking tot het mobilair.
Voor zoo verre zij van die bevoegdheid geen gebruik verkie-
zen te maken, zal de waarde van het mobilair, op den voet
van het onderstaande tarief, berekend worden in evenredigheid
der huurwaarde van het perceel of de perceelen, met deszelfs
of derzelver aanhoorigheden, die van de regeling der belasting
naar den eersten grondslag, volgens art. 5, § 2, niet zijn uit-
gesloten , en waarin zich het mobilair bevindt.
30*
-ocr page 488-
468
Maatstaf
1ste KLAS
BE.
2de KLASSE.
Tan
Gemeenten ,
Gemeenten ,
vermenigvul-
met een küm van
met een kom van
48,000 zielen bevolking
36,000 tot 48,000 zielen
diging.
en daarboven.
bevolking.
s:
1 1 maal
van ƒ 100 tot bened. ƒ
110
van ƒ 70 tot bened. f
80
3_
--\' 2
140 .,
2311
„ 80 ., „
120
-
1 3
220 ..
KM
120 „
180
1 *
340 ..
500
180 „
260
=
j 5
500 .,
700
260 .,
870
_
1 6
700 „
1000
370 „
(00
\'-C
1 7 ,
1000 „
1400
500 „
700
ie
1 3
1400 „
1800
700 „
1000
9 ,
1800 .,
2500
1000 „
1500
-
10
2500 „
3100
1500 „
2200
p.
11
3400 „
4500
2200 ,.
3000
_
/ 12
,, 4500 en hooger.
3000 en hooger.
a
Maatstaf
van
Gde KLAS
si:.
7de KLASSE.
<
Gemeenten ,
Gemeenten,
vermenigvul-
met een kom van
met een kom van
ex
«o
J diging.
8,1X10 tot 12,000 zielen
bevolking.
5,000 tot 8,000 zielen
bevolking.
SS tot bened.
f
il)
40 .,
Ml
50 „
70
70 „
1(1»
100 „
140
140 „
180
180 „
910
240 .,
860
350 .,
WO
500 e
700
700 ..
VOO
800 en
hooger.
1 maal
van ƒ 38 tot bened.
2
*• •
3 „
60 .
t „
80 ,
5 „
1S0 .,
,,
8 .
150 .,
7 „
210 .
8 „
320 .,
9 „
450 .
10 „
600 ..
11 „
800 „
12 „
1000 ei
hooger
van J
45
eo
n
iso
LU
2111
830
«SO
61)0
800
1000
-ocr page 489-
4G9
3de KLASSE.
4de KLASSE.
5de KLASSE.
Gemeenten,
met een kom van
17,000 tot 24,000 zielen
bevolking.
Gemeenten ,
met een kom van
12,000 tot 17,000 zielen
bevolking.
Gemeenten ,
met een kom van
21,000 tot 36,000 zielen
bevolking.
55 tot ben.
ƒ 70
ran ƒ 49 lot ben.
ƒ
co
70 „ ..
90
60 .. ,.
SO
90 „
130
80 „ ,.
110
130 ..
170
110 „ ,.
1(0
170 :, ,
250
150 „ „
210
250 „
350
210 ,. „
800
850 ,.
500
300 ,. ,.
MO
500 ..
700 „ 450 . „
800
700 ,. ,
1000 ! „ 600 .. „
800
1000 ..
1400 \' ,. 800 .. ..
1100
1400 .. ,
2000
1100 „ „
1500
van / 41 tot beu.   ƒ 55
55 .. ..        \' 70
70 ,. „             90
90 ,. „           130
130 „ „           165
165 „ „           240
240 ,. „           380
880 „ „          520
520 „ „          700
700 ,. „          900
900 „ „         1200
,. 1200 en  hooger.
Ode KLASSE,
10de KLASSE.
8ste KLASSE.
Gemeenten ,
met een kom van beneden
de 1,500 zielen
bevolking.
Gemeenten,
met een kom van
3,000 tot 5000 zielen
berolking.
Gemeenten ,
met een kom van
1,500 tot 3,000 zielen
bevolking1.
24 tot ben. ƒ
2S
28 ,.
32
32 „
10
40 ,.
60
60 ,.
SO
80 ..
120
120 ,.
,"
180
180 „
na
250 ..
330
330 „
13(1
450 ,.
6(0
650 en
hooger.
31 tot 1
en
/
27
27 ,.
30
30 ,.
85
35 „
15
45 ,.
M
60 ,.
M
80 „
110
110 „
180
180 „
27\'l
270 ,.
4011
400 „
(10
650 en
li
>ager.
28 tot
ben. f 33
33 ..
40
40 .
60
60 .
80
80 .
110
110 .
160
160 .
220
220
310
310 .
400
400 .
550
550 ..
750
750 en
hooger.
-ocr page 490-
170
§ 4. Zoodanige belastingschuldigen, die meer dan één per-
ceel in gebruik hebben, en wegens één of meer daarvan het
mobilair op den voet van voornoemd tarief willen aangeven,
en voor de overige taxatie vragen, zijn verplicht eerstgemelde
aangifte te bewerkstelligen ten aanzien van dat perceel of dio
perceelen, waarvan de huurwaarde het meeste bedraagt (70).
§ 5. In den loop des jaars 1833, en wijders zoo dikwijls
zulks noodzakelijk wordt geoordeeld, zal van regeringswege, door
de volgens art. 29, § 1, te benoemen schatters, voor rekening
des Rijks, een algemeene opneming geschieden van de voorwer-
pen der 2d,! en 3de grondslagen.
Benoeming van schatters.
Art. 29. § I. Tot het werk der schattingen, tellingen en
herzieningen zal, van \'s Rijks wege, benoemd worden een ge-
noegzaain aantal deskundige personen.
§ 2. Ieder gemeentebestuur in den zijne benoemt desgelijks
een toereikend aantal bekwame personen, om als tegenschatters
van de zijde der belastingschuldigen te dienen, ingeval van
herziening, achtervolgens het bepaalde bij art. 32, § 2, van
het aangegeven bedrag der huurwaarde of aantal deuren en
vensters of haardsteden.
§ 3. De derde schatter, die, ingeval van verschil van
gevoelen tusschen de Rijks-schatters onderling of tusschen den
Rijks-schatter en den tegenscliatter, in voege als bij art. 33
hierna vermeld, zal werkzaam zijn, wordt door den kanton-
rechter benoemd. — Die benoeming zal kosteloos geschieden.
§ 4. De Rijks-schatters, tegenschatters en derde schatters
worden jaarlijks bij hunne aanstelling, en alvorens tot de hun
opgedragen werkzaamheden over te gaan, door den kantonrech-
ter beëedigd. Die beëediging zal mede kosteloos plaats hebben.
f) 5. De tijd binnen welken, en de wijze waarop het werk
der herzieningen zal moeten worden verricht, worden door den
Koning bepaald (77).
Uitreiking der beschryoiiigs-büjeUen.
Art. 30. § 1. Voor ieder dienstjaar, te beginnen met 1833,
zullen de ontvangers der directe belastingen, ieder in zijne ge-
(76). Wat is <le strekking van deze bepaling?
(77). Zie het K. B. bij verz. 1833, n. 81.
-ocr page 491-
171
meente, en onder toezicht des controleurs dier belastingen, aan
de woningen van alle ingezetenen in persoon bezorgen, of door
een gemachtigde doen bezorgen een beschrijvingsbiljet, bevat-
tentle een beknopte opgave van de voornaamste bepalingen der
wet en der door haar aan de belastingschuldigen opgelegde ver-
jdichtingen, en geschikt tot aangifte, bij wijze van i Wet van 1885,
antwoord op de vragen, daarbij, overeenkomstig f art 3,vnnl84 8
het achter deze wet gevoegde formulier, voorge- ( art- 17, en van
^teld . bijzonilei\'lijk van het bedrag der huurwaarde, > 1SG9 , art. 18.
het aantal deuren en vensters en haardsteden, mitsgaders van
hun verlangen , om de waarde van hun mobilair bepaald te
zien op den voet des tariefs, bij art. 28, § 3, vastgesteld, of
wel tot het vragen van schatting en telling dier voorwerpen,
op den voet als hij §§ 2 en 3 van art. 28 bepaald; van het
aantal en de klasse der in dienst of i: gebruik gehoudene dienst-
en werkboden en paarden; alles voor zoo verre, wegens ieder
dier voorwerpen , de belasting op 1 Mei des jaars was verschul-
digd, en met aanwijzing van alle zoodanige verdere bijzonder-
heden, als waarvan de kennis, volgens de bepalingen dezer
wet, wordt vereischt tot regeling der verschuldigde belasting.
§ 2. De tijd der uitreiking van de beschrijvingsbiljetten zal
door het gemeentebestuur vooraf worden bekend gemaakt, en
verblijft de beschikking deswege aan iederen Commissaris des
K.onings in zijne provincie (78).
Gelijktijdig met voorschrevene bekendmaking, zal het gemeen-
tebestuur de ingezetenen verwittigen van de namen der perso-
nen, welke, ingevolge art. 20, § 2, door hetzelve als tegen-
schatters zijn benoemd.
§ 3. Een iegelijk aan wiens woning een biljet als voren is
bezorgd, zal gehouden zijn de daarbij voorgestelde vragen be-
hoorlijk, stellig
en zonder eenige voorbehouding te beuntwoorden(79).
Ingeval iemand wegens meer dan één perceel in dezelfde ge-
meente de belasting verschuldigd is, zal hij wegens ieder dier
perceelen de opgaven betrekkelijk de huurwaarde, deuren en
vensters, haardsteden en mobilair afzonderlijk doen.
{Vervallen.
Wet van 1869,
art. 11.
Het zal een ieder, voor 1834 en volgende jaren, vrijstaan,
(78). De tijd der uitreiking dient steeds gesteld te worden in de eerste
helft der maand Mei, terwijl men niet vncjr den 16dcn dier maand met de
ophaling kan beginnen, omdat\'de belastingschuldigen juist die voorwerpen moeten
aangeven, welke ze op 15 Mei in bezit of gebruik hebben. Zie art. 26 § 1.
(79). Bij bekeuring wegens het verzwijgen van een of meer belastings-
-ocr page 492-
472
zich betrekkelijk de drie eerste grondslagen te gedragen aan
den aansla;/ van liet vorige jaar, zonder dat zulks evenwel zal
kunnen verhinderen het gelasten eener herziening volgens art. 32.
Zij, die personen bij zich hebben inwonen, buiten hun
eigen huisgezin en dienst- en werkboden , zullen gehouden zijn
daarvan bij het beschrijvingsbiljet opgave te doen , op een boete
van tien gulden.
Het biljet, in voege voormeld, behoorlijk ingevuld, zal bij
de ophaling, die na verloop van acht dagen na de uitreiking
zal plaats hebben (80) aan den ontvanger of zijn\' gemachtigde,
tegen behoorlijk bewijs, worden teruggegeven.
§ 4. Zij, die, bij het bezorgen der biljetten, of ook bij
het terughalen van dezelve, mochten zijn overgeslagen, zullen
zich, in geen geval, mogen beroepen op zoodanig verzuim,
maar integendeel gehouden zijn om de vereischte en behoorlijk
ingevulde verklaringen, vóór of uiterlijk op den 31 Mei, in te
dienen ten kantore des ontvangers, alwaar de biljetten ter
invulling steeds verkrijgbaar zullen zijn.
§ 5 Een ieder is gehouden de te doene aangiften met zijne
handleekening te bekrachtigen.
§ 0. Ingeval iemand betuigt niet te kunnen schrijven, zal
de ontvanger of zijn gemachtigde, des gevraagd, de invulling
in deszelfs naam, en zonder daarvoor eenige betaling te kun-
nen eischen, verrichten, met vermelding dor redenen waarom.
Zoodanige aangifte zal door den ontvanger of deszelfs gemachtigde ,
in tegenwoordigheid van een derden persoon en met en bene-
vens dezen, worden geteekend, na voorafgaande voorlezing.
§ 7. De belastingschuldigen zullen de door hen in betrek*
king tot de belasting op het personeel te doene aangiften, in
het algemeen, belmoren in te leveren in die gemeenten , alwaar
de belasting is verschuldigd (81).
Denzulken echter, wier belastings-voorwerpen naar de vier
eerste grondslagen , alle of gedeeltelijk gelegen zijn of zich be-
vinden in een andore gemeente dan die, waarin zij hun verblijf
hebben, zal het vrijstaan de aangifte voor alle dezelve, mits
alsdan voor elke gemeente afzonderlijk, ter plaatse hunner wo-
ning of van hun verblijf te bewerkstelligen.
Zoo wanneer paarden dor vierde klat.se door een-zelfden be-
voorwerpen van Jeu 5de" of C0" grondslag, is het noodig in het proces-
verbaal ook art. 30 § 8 op te nemen.
(80). Echter niet vóór 15 Mei.
(81). Dus voor de 4 eerste grondslagen in de gemeente, waar h<!t per-
ceel gelegen is en voor den 5de» en 6^w-grondslag in de gemeente, waar
de aangever op 15 Mei domicilie heeft (Zie art. 25).
-ocr page 493-
473
lastingschuldige in verschillende gemeenten worden gehouden,
zal hij in elk van deze, het aldaar gehouden wordend aantal
behooren aan te geven.
De, in voege bij de twee vorige zinsneden vermeld, in te
dienen aangiften zullen door de ontvangers worden overgemaakt
aan hunne ambtgenooten in de gemeenten, alwaar, volgens
art. 25, de belasting moet worden betaald.
Werkzaamheden van het hoofd des gemeentebestuurs en
van den controleur, betrekkelijk dn aangifte
\' van de vier eerste grondslagen.
Art. 31. § 1. De ingevulde beschrijvingsbiljetten zullen, voor
zooveel de vier eerste grondslagen aangaat, worden opgenomen,
onderzocht en beoordeeld door het hoofd des gemeentebestuurs ,
of door een uit dat bestuur door hem aangewezen lid , met en
benevens den controleur der directe belastingen , aan wie ge-
zamenlijk de regeling der belasting naar de vier eerste grond-
slagen wordt opgedragen.
§ 2. Ter regeling der belasting wegens de vier eerste grond-
slagen , zullen de verklaringen der belastingschuldigen , desweg\'\'
in de bij § \\ bedoelde biljetten voorkomende, gevolgd, en de
rechten dienovereenkomstig op de kohieren uitgetrokken worden ,
behoudens de bepalingen, in de twee volgende artikelen vervat.
Vervol;/ van het voorgaande artikel.
Art. 32. § 1. Na afloop van het onderzoek, bij § 1 van het
vorig artikel vermeld, zal de commissie de navolgende lijsten
opmaken, als:
a.     van de belastingschuldigen, die schatting of telling der
belastings-voorwerpen hebben verlangd ;
b.     van zoodanige belastingschuldigen, wier bij de beschrij-
vingsbiljetten gedane opgaven der commissie voorkomen geheel
of gedeeltelijk niet overeenkomstig de waarheid te zijn , of te
moeten worden herzien;
c.     van de zoodanigen, die in het geheel geen beschrij-
vingsbiljotten voor de vier eerste grondslagen behoorlijk ingevuld
hebben ingeleverd, ofschoon zij werkelijk belastbaar zijn;
d.     van de zoodanigen, die, meer dan één perceel in de ge-
meente in gebruik hebbende, dezelve niet allen bij het biljet
hebben opgegeven, en dezulken, wier aangiften uit eenigen
anderen hoofde gebrekkig geoordeeld zijn (82).
(82). Dus: a. gevraagde schattingen en tellingen;
l. herzieningen van opgaven, die der commissie te laag voorkomen;
c. geheel verzuim van het doen van aangifte;
-ocr page 494-
474
§ 2. De gezegde lijsten zullen door de commissie worden
geteekend on daarna gegeven aan de schatters, ten einde door
deze de gevraagde of noodig geoordeelde schattingen, tellingen
en herzieningen der belastings-voorwerpen gi-schieden. overeen-
komstig de bepalingen dezer wet, en wel van die belasting-
schuldigen , onder «, c en d van § 1 genoemd, door zoodanigen
uit de Rijks-schatters, als de commissie daartoe zal verkiezen,
en van die. vermeld onder b, door een der Rijks-schatters en
den tegenschatter, die door de belastingschuldigen zelve zal
moeten worden aangewezen, binnen drie dagen na daartoe van
wege gezegde commissie ontvangene sommatie, en bij ontsten-
tenis hiervan, door de commissie zelve, ambtshalve zal worden
benoemd.
Art. 33. § 1. De schattingen, tellingen en herzieningen zul-
Ien steeds door twee personen gezamenlijk geschieden.
Ingeval de twee schatters in gevoelen verschillen ten aanzien
van de waarde of het getal der door hen te schatten of te
tellen voorwerpen, zal een derde schatter, gezamenlijk met hen,
de schatting of telling doen, en bijaldien deze drie schatters
alsdan nog niet bij meerderheid kunnen beslissen, zal de sehat-
ting of telling gelden, die (iedere grondslag. waaromtrent
men verschilt, afzonderlijk genomen) noch de hoogste noch de
laagste is (83).
§ 2. Een iegelijk is verplicht aan de schatters, met het doen •
der schattingen, tellingen en herzieningen belast, op iederen
werkdag, van des morgens 8 ure tot zonne-ondergang, den
vrijen toegang tot de panden , bij hem bewoond, of tot de bij
hern in gebruik zijnde gedeelten van gebouwen, vertrekken,
enz. te verleenen, ter verrichting van den hun opgedragen arbeid,
zoo mede om hun de daartoe noodige aanwijzingen te doen. De
gebrekige in dezen zal verbeuren een boete van ƒ 25, en zal
in dit geval, waarvtfn door schatters proces-verbaal zal moeten
d. gebrekkige afingiften , b. v. verzwijging van een perceel, of van een
der drie eerste grondslagen, of wel verzwijging van een gedeelte van een
perceel, waarvan de aangever inwonend eigenaar of eersten huurder is, enz.
(83). B. v. de Rijksschatter A. taxeert een huis op ƒ 1G5.— 16-3;
terwijl zijn collega 1$. het stelt op / 145.— 17-3. Zij doen hiervan
mededeeling aan de commissie ad hoc (Controleur en Burgemeester), die
den kantourechter verzoekt om een derden schatter aan te wijzeu, voor die
grondslagen, waaromtrent verschil bestaat. De derde schatter taxeert het
huis op ƒ 140.— huurwaarde en 10 deuren en vensters. De belanghcb-
bende wordt nu aangeslagen naar f 145.—10 - 3. Wanneer de derde
schatter het huis op / 150.— had getaxeerd, dan zou die som als de
werkelijke huurwaarde moeten worden beschouwd.
-ocr page 495-
475
worden opgemaakt, de opneming geschieden met behulp des
kantonrechters.
De toegang tot de huizen der belastingschuldigen, ter her-
liening
van het aangegeven bedrag der huurwaarde of het aantal
deuren en vensters of haardsteden, zal den schatters niet
langer zijn vergund dan twee maanden na het executoir ver-
klaren des kohiers, waarin de belastingschuldige, naar aanlei-
ding der gedane aangifte, is begrepen (81) en zal dezelve niet
meer dan twee malen, binnen voorschreven tijd, behoeven te
worden gedoogd, anders dan tot het voltooien eener bereids
aangevangene herziening.
~\\ Vervallen.
§ 3.                                                                                     [ Wet van 1869,
) art. 12.
De gedane schattingen en tellingen voor de vier eerste
grondslagen strekken ten grond voor de bepaling
der belasting en, zoo veel des noods, ook
der boeten.
Art. 3i- § 1. Van de uitkomsten der gedane schattingen en
tellingen , bij art. 32, § 1, lit. a. vermeld, zullen lijsten, en
van die, litt. b, c en (/ opgenoemd, processen-verbaal worden
opgemaakt
§ 2. De gezegde lijsten zullen dienen tot grondslag van de
aanslagen op de kohieren , en de processen-verbaal voor de aan-
slagen en bijbetalingen, alsmede voor de rechtsvordering, en
tot regeling, door de rechtbanken, der boeten.
§ 3. In geen geval zal de eenmaal door schatters gedane
schatting of telling, in of over het dienstjaar , waarvoor de-
zelve is geschied, aan een nader onderzoek onderworpen wezen.
Desniettemin zal men tot herstel van begane abuizen of misstel-
lingen in de schattingen of tellingen, op aanvrage der belas-
tingschuldigen gedaan, zich kunnen vervoegen tot het departe-
ment van finantién (85).
Boeten ter zake van verkorting van \'s Rijks rechten
wegens de
vier eerste grondslagen.
Art. 35. § 1. Wanneer, blijkens de processen- ") Wctvaii 18G9,
verbaal, in art. 34 bedoeld, door verzuim van ) art. 13.
(84). Ingeval de belastingplichtige de huurwaarde beneden de termen van
belastbaarheid heeft aangegeven en mitsdien niet op een kohier voorkomt,
moet deze termijn evenzeer geacht norden te zijn ingegaan op den dag
na dien der cxecutoirverklaring van het kohier, waarop hij gebracht zou
zijn, indien zijn aangifte hoogcr ware geweest.
(85). De verzoekschriften deswege worden als gewone reclames behan-
-ocr page 496-
470
aangifte, of dooi aangifte volgens welke geene
belasting verschuldigd zou zijn, wegens één of
meer der drie eerste grondslagen belasting is
ontdoken, of wanneer, blijkens die processen-
verbaal , de ontdoken belasting meer bedraagt
dan een achtste van die, welke naar de aangifte is
verschuldigd, verbeurt de belastingplichtige, on-
verminderd zijne verplichting tot voldoening der
verschuldigde belasting, een boete, gelijkstaande
Wet van 1869, I met het viervoud der ontdoken belasting naar de
art. 13. \\ vermelde grondslagen (86).
Wanneer de eerste grondslag verzwegen is
wordt, voor de berekening der boete, de aangifte
wegens den tvjeeden en derden grondslag be-
Bchouwd als niet gedaan (87).
§ 12. De boeten worden berekend over de lioofd-
som,
voor lederen grondslag afzonderlijk en over
een ge/ieel jaar (88).
i. Ue minste boete wegens een of meer der drie
eerste grondslagen bedraagt ƒ 3.00.
ileld en daarop wordt door den Prov. Inspecteur, namens den Ministor,
besehikt (vz. 1869, u°. 19G).
(86). Bij verzuim van aangifte of bij aangifte beneden de termen van
belastbaarheid, bestaat er geen boetvrijc speling. Indien de bevolen schaN
ting of herziening belastbaarheid ten gevolge heeft, is de boete steeds van
toepassing. Indien er wel een belastbare aangifte is gedaan, is er een
boetvrije speling van i toegekend: b. v. de aangifte is gedaan op een huurw.
van ƒ 90, terwijl die bij herziening is bepaald op / 100. Volgens de aau-
gifte bedraagt de belasting iu hoofdsom f 4 50 eu volgens het procesverbaal
van herziening ƒ 5. Ue ontdoken belasting bedraagt dus/ 50, zijnde minder
dan \'/s van de belasting, naar de aangifte verschuldigd; want -g van ƒ 4.50
= ƒ—.56 (vergelijk vz. 1869, n". 46).
(87). En dus ook op deu tweeden en derden grondslag c. q. de boete
toegepast.
(88). Bij de berekening van het bedrag der ontdoken belasting worden
ook de remissiën in aanmerking genomen (vz. 1869, u°. 46j; b. v. de kom
der gemeente bevat 2500 zielen. Een perceel is aangegeven op / 21, doch
wordt bij herziening gesteld op f 25. Volgens de aangifte was verschul-
digd ƒ1.05 — ^ = ƒ0,70. Volgens de schatting ƒ1.25. Verschil/\'—.55,
zijude meer dan i, want J van —.70 = f —.08%. Ue boete zou uu be-
dragcu 4 X 35 = f 2.20, doch het minimum van /" \'i moet in dit geval
worden toegepast,
De boeten worden berekend voor iederen grondslag afzonderlijk. Wanneer
dus b. v. de aangifte was f 45.— 5-1 en de schatting f 50.— 7 - 2, dan
zou de berekening der boete op de volgende wijze moeten plaats hebbeu:
-ocr page 497-
477
§ 3. In het geval, dat een belastingschuldige,\' een zelfde
perceel als in het onmiddellijk voorafgaande jaar in gebruik
hebbende, deszelfs opgave voor dat perceel, voor zooveel de
huurwaarde, deuren en vensters of haardsteden betreft, niet
heeft gedaan beneden de laatste schatting of telling, onder
het beheer dezer ivet (89) door schatters bewerkstelligd, en
het perceel, sedert die schatting of telling, door vertimme-
ring, vergrooting of anderszins, geene, tot hoogere schatting
of telling grond gevende verandering blijkt te hebben onder-
gaan, zal hij, wanneer de schatting of telling, bij herziening
in het loopende jaar, een hoogere huur of een grooter aantal
deuren en vensters of haardsteden mocht aanwijzen , alleen de
bijbetaling der belasting, en geene boete noch kosten verschul-
digd zijn.
§ 4. De waarde van het mobilair wordt op\\
den voet van het tarief, bij art. 28 , § 3 gevoegd, 1
bepaald, en de daarvoor verschuldigde belasting!
door den ontvanger in de kohieren uitgetrokken :f
indien een gebouw of belastbaar deel daarvanT Wetvan 1809,
verzwegen of slechts ten deelcaangegeven is (90);/ art. 13.
indien voor den vierden grondslag geene aan-k
gifte is gedaan (91);
                                                  1
indien den schatters geen vrije toegang of niet
de noodige aanwijzing gegeven is;
                           /
Ie grondslag: Aangifte f 45 ad 5 0,\'0/ 2.25
Schatting f 50 ad 5 °/0/ 2.50                                     Boete:
Ontdoken belasting /—.25 (minder dan) J)                 »
2e grondslag : Aangifte 5 ad 44 cent / 2.20
Schatt. 7 » 44 •< / 3.08
Ontdoken belasting \'f— ,88 (meer dan J) 4 X 88 ƒ 3.52
3C grondslag ; Aangifte 1 ad 35 cent ƒ—,35
Schatt. 2 » 70 » f 1.40
Ontdoken belasting / 1.05 (meer dan ^) 4 X 1.05/4.20
Totaal der boeten ƒ7.72
Het minimum van f 3 wordt c. q. op het totaal bedrag der boeten toegepast.
Deze boeten worden als buitengewone ontvangsten verantwoord (vz. 1869,
no. 179).
(89). N. 1. der wet van 1833.
(90). Dus in de gevallen bij aant 82, litt. c en d bedoeld.
(91). Bij verzuim van aangifte voor den vierden grondslag heeft er dus
geen opneming plaats, maar past de ontvanger eenvoudig het tarief toe,
even als in de overige gevallen bij deze paragraaf genoemd.
-ocr page 498-
478
indien bij aanvrage om schatting, de schatters
bevinden, dat het mobilair of een deel daarvan
is weggevoerd.
Wet van 1869, ) Een evenredige verhooging naar liet tarief heeft
art. 13. \\ mede plaats, indien voor het mobilair geene schat-
ting is aangevraagd en de aangegeven huurwaarde,
blijkens een proces-verbaal van schatting, bij art.
34 bedoeld, te laag bevonden is.
Vervallen. i      S   5,
WetvaiilSG»,          \'c   n
art. 13. I     §   6\'
\\      §  "• ^00 wanneei\' eenige schatting, telling of
art 13          he\'\'zieninS^ in het £eval biJ § i ^doeld, den
( persoon, met betrekking tot wiens belastings-
voorwerpen dezelve verricht is , aan do bijbetaling van rechten
of wel aan de belasting onderwerpt, zullen de kosten dier schat-
ting, telling of herziening voor zijne rekening komen en op de
kohieren worden uitgetrokken (92).
Bekendmaking van de uitkomst der gedane opnemingen
en:., aan de belastingschuldigen.
Art. 36. De lijsten der schattingen of tellingen, op aanvrage
der belastingschuldigen gedaan, en de processen-verbaal dei-
overige schattingen of tellingen, welke geen grond geven tot
het vorderen van boeten, zullen, na daarvan gemaakt gebruik.
ter secretarie der gemeente worden nedergelegd. Ieder belas-
tingschuldige zal, voor zooveel hem aangaat, daarvan inzage
mogen nemen of, tegen betaling van 10 cent, uittreksels kun-
nen bekomen.
De processen-verbaal der schatters, welke grond geven tot
Wetvau 1845, ƒ vordering vau boeten, zullen, na geregistreerd
art. 23. (.te zijn, aan de boetschuldigen worden bet eekend.
Regeling der belasting wegens de vijfde en zesde
grondslagen.
Art. 37. Ter regeling der belasting wegens de twee laatste
grondslagen, zullen de verklaringen der belastingschuldigen,
deswege in de bij art. 31 bedoelde biljetten voorkomende, ge-
volgd , en de rechten dienovereenkomstig op de kohieren uitge-
trokken worden, behoudens de bepalingen in het volgend arti-
kel vervat.
(92). Evenwel niet iu het geval bedoeld bij § 3.
-ocr page 499-
479
Vervolg va» hei voorgaande artikel.
Art. 38. § 1. Dadelijk na de uittrekking ten kohiere, in
het vorig artikel vermeld, worden de biljetten overgegeven aan
den controleur en de zetters voor de directe belastingen.
§ 2. Deze zullen de gezegde biljetten aan een gezet en nauw-
keurig onderzoek onderwerpen, wat de vij/\'de en zesde grond-
slagen aangaat, en zullen zij voorts, voor zooverre zij de ver-
klaringen wegens der belastingschuldigen dienst- en werkboden
en paarden , op grond der algemeen bekende en andere bijko-
mende omstandigheden, oordeelen niet nauwkeurig te zijn, hetzij
ter zake van de aangifte door de belastingschuldigen van een
minder getal dienst- en werkboden en paarden dan zij in het
dienstjaar werkelijk in dienst of gebruik hebben gehad of nog
hebben; hetzij door de aangifte van de dienstboden of paarden
tot een minder belastbaar gebruik, dan waartoe zij dezelve in
het dienstjaar bezigen of gebezigd hebben, het verinogen hebben
om de belastingschuldigen, voor zoodanig meerder getaldienst-
en werkboden en paarden, of voor zoodanige hoogere belasting
wegons het gebruik derzelve aan te slaan, als zij, overeen-
komstig deze wet, vermeencn te behooren, en zulks bij wijze
van aanvullingsrecht, hetwelk op de kohieren zal worden ge-
bracht; alles echter onverlet het recht van den aangever, om,
tegen deze verandering of verhooging zijner aangifte, bij de
Gedeputeerde Staten zijner provincie te reclameerén op den voet
van art. 45 (93).
§ 3. Jaarlijks, in de maand November, zullen het onderzoek
en de verdere werkzaamheden , bij § 2 vermeld, worden vernieuwd.
§ 4. De, volgens de § § 2 en 3, door zetters en controleur
gedane aanslag, zal de nalatigen geenszins vrijwaren tegen de
boeten, welke zij mochten hebben verbeurd, hetzij wegens ver-
zuim der aangifte, waartoe zij volgens deze wet verplicht waren ,
hetzij wegens het doen van valsche of onnauwkeurige aangifte.
§ 5. De controleur en zetters zullen de bevoegdheid hebben,
om voor zich te roepen de belastingschuldigen, van wie zij
eenige ophelderingen, hunne belastings-voorwerpen van den vijfden
of zesden grondslag betreffende, vermeenen noodig te hebben.
(93). Uit de redactie van deze paragraaf volgt, dat de commissie wel
het recht heeft om een gedane aanslag ambtshalve te verhoogen, maar niet
om een aanslag ambtshalve te doen, wanneer er geen voorwerpen van den
betrekkelijkcn grondslag zijn aangegeven
Waarom is de beoordeeling van de 4 eerste grondslagen slechts aan twee
en die van den 5<len en 6<lo grondslag aau meer personen opgedragen.
-ocr page 500-
480
Boden ter zake van verkorting van \'s Ryis rechten
wegens de
vijfde en zesde grondslagen.
Art. 39. De belastingschuldigen naar de vijfde en zesde grond-
slagen, die bevonden worden de door hen verschuldigde be-
lasting te hebben verkort, of daartoe onmiddellijk aanleiding
te hebben gegeven , door zich niet, of dooi\' valsche of onvolle-
dige opgaven niet behoorlijk, van hunne verplichting, ten aan-
zien van eenige der ter zake voorschreven gevorderde aangiften
te hebben gekweten , zullen niet slechts gehouden zijn de geslo-
kene belasting, berekend tot het bedrag over het volle jaar,
op te leggen, maar ook, daarenboven, te voldoen een met het
vijfdubbel dier alzoo berekende belasting, in hoofdsom en opeen-
ten , gelijkstaande boete, die echter, wegens ieder der genoemde
grondslagen, in geen geval beneden de y 20 bedragen zal (94).
De vervolging voor deze boeten zal plaats hebben voor de
rechtbanken op den voet van art. 50.
Bepaling Ier voorziening in hel geval van. verschil
van gevoelen tusschen den controleur en het
hoofd des gemeentebestuurs, en tusschen
controleur en zetters.
Art. 40. Wanneer het hoofd van het bestuur der gemeente
en de controleur, of de controleur en de zetters, ten aanzien
van eenige der aan hen respcctivelijk opgedragene werkzaam-
heden, in verschil van gevoelen geraken, zullen de partijen,
ieder van hare zijde, de bevoegdheid hebben, haar gevoelen aan
den Commissaris des Konings voor te dragen, die omtrent
het onderwerp daarvan zal beslissen.
Opmaking der kohieren.
Art. 41. § 1. Het werk, door den controleur, naar artt. 31
en 32, gezamenlijk met het hoofd des gemeentebestuurs, en
naar artt. 37 en 38, gezamenlijk met de zetters, verlicht, zal
tot onderzoek worden gezonden aan den Inspecteur der provincie.
Deze zal zijne aanmerkingen, aangaande de verbeteringen, waar-
voor hij het werk vatbaar oordeelt, ter nadere overweging,
mededeelen aan hen, die den arbeid hebben verricht.
(94). Deze straf is dus aanmerkelijk zwaarder dan die voor de vier
eerste grondslagen, want deze boete is 5 X hoofdsom eu opcenten, terwijl
die wegens verkorting van belasting voor de 4 eerste grondslagen slechts
is 4 X hoofdsom.
-ocr page 501-
481
De Inspecteur is bevoegd zoodanige schattingen, tellingen of
herzieningen te gelasten, als hem, met betrekking tot percee-
len, op den voet van art. 28, § i , aangegeven, en die over
het loopende jaar nog niet aan herziening zijn onderworpen
geweest, noodzakelijk mochten voorkomen (95).
§ 2. De kohieren zullen door den Inspecteur der provincie
worden executoir verklaard.
Aangiften , in den loop des dienstjaars te beiverkstelligen.
Art. 42. Hij, die, door eenige der omstandigheden, voor-
zien bij art. 27, in den loop des jaars, komt te vallen onder
de toepassing van het aldaar bepaalde, zal, alvorens, en naar
gelang van het ontstaan dier omstandigheden, en op de boete,
bij artt. 35 en 39 vastgesteld, verplicht zijn tot het indienen
van behoorlijke aangiften deswege, in voege als bij art. 30
voorgeschreven; waarvoor hij een biljet ter invulling bij den
ontvanger kan bekomen.
Die aangiften kunnen, in gemeenten waar geen
ontvanger gevestigd is, ook gedaan worden bij
het gemeentebestuur, ter plaatse alwaar de belas-
, Wet van 1869
art. 14.
ting verschuldigd is, op biljetten, aldaar tot dat
doel verkrijgbaar gesteld.
Werhzaamhedenfvbor de regeling der belasting
naar tijdsgelang.
Art. 43. Naarmate de bij het vorig artikel bedoelde verkla-
ringen bij den ontvanger inkomen, zal, met opzicht tot dezelve,
opvolgelijk worden gehandeld op den voet, als in betrekking
tot de regeling der belasting voor het volle jaar is vastgesteld.
D. Invordering.
Invordering der belasting.
Vervangen.
Art. 44. § 1.
Wet van 1845,
art. 2, lste lid,
8 en 14.
§ 2. Wanneer het blijkt, dat de belastingschuldige het Rijk
met der woon wil verlaten, met wegvoering der meubelen, zal
(95). Zie verz. 1869 , n»». 167 en 168.
31
-ocr page 502-
482
de betaling der nog verschuldigde belasting voor het geheele
jaar in eens van hem kunnen worden gevorderd.
E. Reclamatiën.
Reclamatiën.
Art. 45. § i. Zij , die zich met hunnen aanslag bezwaard
achten, zullen hunne reclamatiën, met inachtneming van de
voorschriften, te dien aanzien bij de wet van 4 April 1870
(Staatsblad n°. 60, verz. n°. 59), en, des verkiezende, door
tusschenkomst van den controleur, kunnen indienen, teneinde,
nadat de gronden der klachten zullen zijn onderzocht, door
Gedeputeerde Staten der provincie uitspraak worde gedaan, over-
eenkomstig de beginselen, bij deze wet vastgesteld (96).
Vervallen.
Wetvau 1845,
           § 2.
art. 10.
§ 3. Wegens de woonhuizen, voor alle of eenige der vier
eerste grondslagen in de belasting begrepen, welke, gedurende
twaalf achtereenvolgende maanden, buiten gebruik geweest zijn
of immers bepaaldelijk niet meer dan tien dagen in het geheele
jaar zijn bewoond, zal, ofschoon dezelve ook van meubelen
waren voorzien, na den afloop van dat-Jaar, de betaalde belas-
ting aan de schatplichtigen, op derzetVer reclamatiën, worden
terug gegeven.
De bewoning echter van een gedeelte des perceels enkel door
een huisbewaarder, geen dienstbode zijnde, zal zoodanig perceel,
te voormelden aanzien, niet doen beschouwen als te zijn in
gebruik geweest, behoudens aftrekking, in allen gevalle, van
de te verleenen ontheffing des bedrags van de, wegens zoodanig
gedeelte verschuldigde belasting, te regelen achtervolgens door
Rijks-schatters te doene taxatie en telling, waarvan de kosten
voor rekening der belastingschuldigen zijn zullen.
De bij deze paragraaf bedoelde reclamatiën zullen, op ver-
beurte der teruggave, niet later dan den laatsten Juni des
jaars, op het dienstjaar van den aanslag onmiddellijk volgende,
moeten zijn ingediend.
§ 4. Zoodanige belastingschuldigen, die vóór den 1 Nov.
jsich ontdoen van paarden, weswege zij zijn aangeslagen, ofwel
(96). Ofschoon een aanslag, gegrond op een eigen aangifte, in allen
deele wettig is, kau daartegen toch op de gewone wyzc worden gerecla-
meerd, wanneer zoodanige aangifte een gevolg is van misverstand of over-
4jling (Res. van 29 Januari 1845, no. 109 en van 13 Februari 1846, no. 172).
-ocr page 503-
483
het belastbaar gebruik daarvan, voor den nog overigen tijd des
dienstjaars afschaffen, zullen, te dier zake, in voege voorschre*
ven, zich, mits vóór evengemelden dag, in reclame kunnen
voorzien, en, bij bevinding der deugdelijkheid hiervan, op hun-
nen aanslag een vermindering of afschrijving bekomen, in even-
redigheid van zes maanden (97).
Voorbeelden ter berekening van liet bedrag der afschrijving.
i. De Heer A. heeft aangegeven een paard dei\' eerste klasse
en een paard der derde klasse, eerste soort. Hij schaft het
belastbaar gebruik van één dier paarden af.
2.     Een landbouwer heeft aangegeven twee paarden der derde
klasse, tweede soort. Hij schaft het belastbaar gebruik van één
dier paarden af.
3.     K., landbouwer en rijtuigverhuurder, heeft een paard der
vierde klasse aangegeven. Hij verklaart dit. paard na 31 Octo-
ber uitsluitend te zullen bezigen voor den landbouw. In Februari
geeft hij het echter weer aan , maar nu in de vijfde klasse.
4.     Een landbouwer heeft aangegeven een paard der derde
klasse, eerste soort en een der tweede soort, met het recht om
die paarden tezamen te spannen voor een rijtuig op riemen.
Hij schaft het belastbaar gebruik van het paard der tweede
•soort af.
5.     Een paardenkooper heeft 4 paarden aangegeven, waarvan
(97). Door een oud hoofdambtenaar werd steeds afwijzend geadviseerd
op verzoeken om afschrijving wegens afschaffing van belastbaar gebruik van
paarden der vierde klasse, zonder dat die paarden werden van de hand ge-
daan. Wij kunnen ons niet met deze zienswijze vereenigen. Als paarden
van de vierde klasse toch worden, bij art. 20 j 5, belast de paarden
"Voorwerpen zijnde van in huur of gebruikgeving aan anderen", of, met
andere woorden: »de paarden, bestemd tot verhuring". De bestemming
maakt dus deze paarden reeds belastbaar. Die bestemming tot verhuring
wordt echter niet erkend, wanneer ze niet duidelijk blijkt uit het werkelijk
gebruik (zie art. 23, lit. a). Wanneer nu, vóór 1" November, het gebruik
(wij bedoelen natuurlijk het belastbaar gebruik) wordt afgeschaft, dan is het
paard niet meer tot verhuring bestemd, niet meer een «voorwerp van in
himrgeving aan anderen". Het komt ons voor, dat in zoodanig geval de
afschrijving dan ook niet kan worden geweigerd. In strijd met het advies
van bedoelden hoofd-ambtenaar werd altijd door Gedeputeerde Staten op
dergelijke reclames gunstig beschikt.
Gedurende het winter-halfjaar moeten de paarden uitsluitend tot onbelast\'
bare
einden worden gebezigd. Wanneer er eenig belastbaar gebruik van
wordt gemaakt, vau welken aard en hoe gering ook, dan wordt de afschrij-
viug geweigerd.
31*
-ocr page 504-
484
2 voor rijtuig op veere». Hij verklaart na 31 October die beide-
paarden slechts voor rijtuig op riemen te zullen bezigen.
§ 5. Aan den belastingplichtige wordt door het
hoofd van bet departement van Finantiën kwijt-
schelding of afslag van personeele belasting gege-
ven voor de termijnen des dienstjaars, die tijdens
. de indiening van het daartoe strekkend verzoek-
an _ * / schrift nog niet zijn verschenen, voor zooveel
\' door brand, overstrooming of andere geheel on-
voorziene rampen, de in den aanslag voor de drie
eerste grondslagen begrepen gebouwen of de
voorwerpen van den vierden grondslag vernield of
de belastbare paaiden omgekomen zijn.
F. Verzekering der belasting.
Toezicht der ambtenaren; processen-verbaal van over-
treding enz.
(97a).
Art 46. § 1. Alle beé\'edigde lands- en plaatselijke ambte-
naren en bedienden zijn, mits voorzien van hunne aanstellingen,
bevoegd, en die voor de directe belastingen, in- en uitgaande
rechten en accijnzen zijn gehouden , om van al de begane over-
tredingen van de bepalingen dezer wet wegens de vijfde en zesde
grondslagen, onverschillig of die overtredingen te hunner kennis
komen vóór, onder ot na het onderzoek bij art. 38 vermeld,
op te maken schriftelijk verslag of proces- verbaal.
Gelijk verslag zal door hen worden opgemaakt wegens de
\\Vetvanl869, l overtredingen van art. 30, § 3, betrekkelijk de
art. 13. I aangifte van inwonende personen.
Gezegde processen-verbaal zullen binnen vier en twintig uren
na de bekeuring worden opgemaakt, en binnen de vier dagen ,
volgende op derzelver sluiting moeten worden geregistreerd ,
de zon- en wettige feestdagen in de tijdsbepaling niet mede te
lekenen.
De bekeurde , tegenwoordig zijnde bij de bekeuring, zal wor-
den uitgenoodigd, om ook bij de opmaking van het proces-ver-
baal tegenwoordig te zijn, en hetzelve te teekenen, en zal hem
afschrift daarvan worden aangeboden.
Wanneer dezelve afwezend is, zal het afschrift, binnen vier
en twintig uren na de registratie, aan den bekeurde moeten
worden beleckend, indien deze woonachtig is in de gemeente,
(97»). Vergelijk aunt. 71 op art. 34 der pateutwet.
-ocr page 505-
485
in welke de bekeuring is geschied. Ingeval hij niet in die ge-
meente woont, wordt het ten raadhuize nedergelegd, ter zijner
beschikking.
§ 2. Gedurende de twee eerste maanden des dienstjaars,
zullen de ambtenaren, bij § 1 genoemd, op iederen werkdag,
van des morgens 8 ure tot zonne-ondergang, den vrijen toegang
hebben tot de stallen en weiden , ten einde aldaar het noodig
onderzoek te bewerkstelligen. De belastingschuldigen zullen aan
hen de noodige aanwijzing doen , op verbeurte van een boete
van f 25. Bij weigering zal door de ambtenaren daarvan pro-
* ces-verbaal opgemaakt worden, en de opneming geschieden met
behulp des kantonrechters.
§ 3. De verbalen of relazen , bij § 1 bedoeld , en door ten
minste twee ambtenaren of bedienden , op den eed , door hen
in hunne hoedanigheid afgelegd , opgemaakt , zullen in rechten
ten volle worden geloofd, behoudens tegenbewijs.
Welke schrifturen, tot deze belasting betrekkelijk,
noch aan het zegel, noch aan de formaliteit
van registratie onderhevig zijn (98).
Art. 47. De navolgende akten en schrifturen zullen vrij zijn
van het zegel en van de formaliteit van registratie, als:
a.    de besehrijvings-biljetten ;
b.    de kennisgevingen of aanslagbiljetten , en als zoodanig;
c.     de akte van aanstelling en beëediging der schatters ;
d.      de sommatiën en de aanwijzingen van tegenschatters
naar art. 32, § 2 ;
e.    de lijsten der schattingen en tellingen , op aanvragen der
belastingschuldigen gedaan ;
ƒ. de overige processen-verbaal van schatting en telling, voor
zoover dezelve geen grond geven tot beboeting;
g. de akten van beteekening dezer schattingen en tellingen ;
h. de reclamatiën , volgens art. 45 in te leveren (99); en
•de aangiften n°. 29 en 29 bis (Pers. bel.);
t. de beslissing van Gedeputeerde Staten , daarop vallende , en
k. de ordonnantiën van teruggave, dien ten gevolge te ver-
leenen (100);
(98). Deze vrijstellingen zijn, wat het zegel betreft, uitgebreid bij art. 23
der wet op de invordering.
(99) Wanneer de reclamatiën gericht zijn tegen aanslagen, gegrond op
eigen aangiften of gedane schattingen, moeten ze echter op zegel geschreven zijn.
(.100). De adressen om ontheffing, op grond van art. 45, $ 5, moe-
ten op zegel geschreven zijn; terwijl ook de betrekkelijke ordonnantiën op
-ocr page 506-
486
Bestemming der boeten.
I Art. 48. De boeten, krachtens § 2 van art.
art 16 1 33 en §§ J en 2 van art- 35 verbeurd, vervallen
ar\' \' ( aan de schatkist.
De overige, ten gevolge dezer wet ingevorderde boeten zullen
worden verdeeld, in voege als nader door den Koning te be-
palen (104 J.
Berekening der kosten.
Art. 49. Voor de berekening der kosten van schatting, tel-
ling , herziening, sommatie , beteekening en alle andere werk-
zaamheden , de uitvoering dezer wet betreffende, zullen door
den Koning tarieven worden vastgesteld , en zal het beloop van
de kosten van schattingen of tellingen, op aanvrage der belas-
tingschuldigen gedaan, en die van de overige schattingen en
tellingen, voor zoover dezelve voor rekening der belastingschul-
digen komen, op de kohieren worden uitgetrokken (102).
Vervolgingen voor de rechtbanken , wegens de over-
tredingen van de bepalingen dezer wet.
Art. 50. De actiën, strekkende tot toepassing der boeten t
in deze wet vastgesteld , en tot toewijzing der gevallene kosten ,
buiten die voor de schattingen en tellingen, zullen, van wege
het departement van Finantiën, worden aangelegd en vervolgd
voor de arrondissements-rechtbanken, oordeelende in zaken van
correctioneele politie, en voorts in hooger beroep en cassatie,
overeenkomstig de wet.
De rechter zal geen recht mogen spreken, dan na gehoord
te hebben de conclusiën van het openbaar ministerie.
gezegeld papier worden gesteld, wanneer ze f 10 te boven gaan (vz. 1869,
no. 172). Hetzelfde is het geval met betrekking tot reclames, waarop door
den Prov. Inspecteur wordt beschikt. Ook de betrekkelijke beschikkingen
worden den reclamant op gezegeld papier medegedeeld, tenzij het een zeer
geringe som betreft.
(101). N. 1. ,*,*_ voor de ambtenaren-bekeurders, t*s voor den ont-
vanger der geconsigneerde gelden en T"ff*ff voor \'t Rijk.
(102). Die tarieven zijn opgenomen in de verzameling van 1870, onder
n°«. 55 en 56).
-ocr page 507-
487
Geene vervolgingen aan te vangen zonder hoogere
toestemming.
Transactiën,
Art. 51. De vervolgingen voor de rechtbanken zullen niet
mogen worden begonnen dan met toestemming der Hoofdadmi-
nistratie of, op derzelver volmacht, van den Inspecteur der
provincie.
Door of van wege de gezegde Administratie, zal met de
overtreders, op derzelver verzoek, wegens de door hen ver-
beurde boeten, in schikking kunnen worden ge- ~) Wetvanl86y,
treden.
                                                                          ) art. 17.
Verjaringen.
Art. 52. Na afloop van een dienstjaar, zal geen proces-ver-
baal, bij art. 46 bedoeld, in betrekking tot hetzelve, meer
kunnen worden opgemaakt, en dus te dier zake ook geen recht
meer worden gevorderd.
De actiën wegens de overtredingen der tegenwoordige wet,
en het recht tot invordering der boeten, bij vonnis of arrest
opgelegd, zullen verjaren, wanneer dezelve niet zijn vervolgd
of ingevorderd binnen den tijd van zes maanden na de dagtee-
kening van het proces-verbaal, wegens de overtreding opgemaakt,
of na die van het geslagen vonnis.
-ocr page 508-
Dietistjaar
PROVINCIE
Wijk          N°.
FORMULIER, vastgesteld bij art. 30, § 1 , der
wel van
29 Maart 1833 (Staatsblad n°. 4),
en gewijzigd overeenkomstig het bepaalde bij
art.
3, der vjet van 29 December 1835 (Staats-
blad n°. 43), art. 1 7 der wet van 24 April
1843 (Staatsblad n°. 15) en art. 18 der wet
van
9 April 1869 (Staatsblad n°. 59).
N". van dit beschrijvings-biljet.
N. N.
De wetten van 29 Maart 1833 {Staatsblad n°. 4), 29 Decem-
ber 1835 (Staatsblad n°. 43), 24 April 1843 (Staatsblad n°. 15)
en 9 April 1869 (Staatsblad n°. 59) behelzen in hoofdzaak de
navolgende bepalingen betrekkelijk den ophef en de regeling
der belasting op het personeel.
(Hier zal volgen eene ordelijke en beknopte, doch
zakelijke opgave dier bepalingen
, zullende daaren-
boven, bij elk der onderstaande vragen
, naar dat
gedeelte der opgave, waarmede dezelve in verband
staat
, bijzonder worden verwezen).
Ten gevolge der voorschreven verordeningen , worden aan U
voorgesteld de navolgende vragen , welke gij gehouden zijt
volledig, zonder voorbehouding en met de vereischte ophel-
deringen te beantwoorden:
1. Welke woningen en gebouwen hebt gij
in gebruik, weswege gij, krachtens de boven-
gemelde verordeningen, de belasting op het
-ocr page 509-
489
personeel naar de vier of drie eerste grondsla-
gen zijt verschuldigd?
In welke wijk of straat is ieder derzelve ge-
legen ?
a.  In deze gemeente.
b.  Elders (met aanduiding der gemeenten en
der provinciën).
2.    Hoeveel bedraagt de jaarlijksche onzui-
vere huurwaarde van ieder der aangeduide
perceelen met derzelver aanhoorige erven en
gronden, of verlangt gij, dat de schatting
daarvan, ten uwen koste, door rijks-schatters
geschiede ?
3.     Hoeveel belastbare deuren en vensters
bevat ieder der perceelen ? of verlangt gij tel-
ling daarvan, ten uwen koste, als boven?
4. Hoe groot is het aantal haardsteden in
elk der voorschreven perceelen ? of begeert gij
dat dezelve, ten uwen koste, worden geteld?
5. Verlangt gij dat uw mobilair, te uwen
koste, door rijks-schatters worde gewaardeerd?
of dat de waarde van hetzelve, in evenredig-
heid met de huurwaarde, worde gesteld op
den voet des tariefs, bepaald bij art. 28, § 3
der wet?
6. Hoeveel dienstboden houdt gij, vallende
in de eerste klasse, omschreven bij art. 16, § i ?
1°. Mannelijke ................
Ie», een en twintig jaren
2°. Vrouwelijke          I oud en daarboven.
op den lsten )b. ouder dan achttien
Mei 11.                  J en jonger dan een
I en twintig jaren .
En welke zijn hun voor- en toenamen ?
NB. Bij de beantwoording dezer vraag afzon-
derlijk op te geven de jagers, uitsluitend
voor de jacht gehouden wordende.
-ocr page 510-
490
7.     Hoe groot is het aantal uwer tuinlieden
en tuinknechts bij u in dienst, vallende in de
tweede klasse, omschreven bij art. 16, § 3 ?
En welke zijn hunne namen en toenamen?
8.     Hoe groot is het aantal der inwonende
werkboden en andere personen, bij u in dienst,
vallende in de derde klasse, omschreven bij
art. 16, § 4? En welke zijn hunne namen en
toenamen ?
NB. Bij de beantwoording dezer vraag de
inwonende werkboden dor bleekers af-
zonderlijk op te geven.
9. Indien gij zijt logementhouder, herber-
gier. tapper, ordinaris-tafelhouder, koffijhuis-
of societeithouder, hoe groot is in het geheel
het aantal personen, die gij voor uw bedrijf,
of ook voor den landbouw in dienst hebt, en
welke zijn hunne namen en toenamen ?
10. Indien gij zijt arts, officier van gezond-
heid enz., geestelijk of burgerlijk ambtenaar,
of ook wel landbouwer, niet vallende in de
termen van art. 18, § 1 der wet, en voor het
gebruik van paarden naar de 2de of 3de klasse
belastbaar zijt, of naar lit. o of b van art. il
der wet, de daarbij toegekende vrijstelling ge-
niet, hoeveel bedienden van de vierde klasse,
omschreven bij § 5 van art. 16, bezigt gij tot
de staldienst dier paarden, en welke zijn der-
zelver namen en voornamen ?
14. Indien gij zijt fabrikant, trafikant, werk-
baas, slachter of grutter, die voor een of twee
paarden, hoofdzakelijk tot uw bedrijf gebruikt
wordende, het recht der eerste klasse betaalt,
en uwe in- of uitwonende bedienden, die in
uw beroep dienstbaar zijn, tot de staldienst
dier paarden bezigt, hoeveel van die bedienden
hebt gij, vallende in de vierde klasse, als boven
omschreven, en welke zijn hunne namen en
voornamen?
-ocr page 511-
491
12. Hoeveel tuinlieden en tuinknechts hebt
gij , vallende in de vierde klasse , omschreven
als boven, en welke zijn hunne namen en
toenamen?
13. Hoeveel dienstmeisjes houdt gij , vallende
in de vierde klasse, omschreven als boven,
welke op den 1 sten Mei 11. haar vijftiende jaar
reeds, doch den vollen ouderdom van achttien
jaren nog niet hebben bereikt, en welke zijn
hare namen en voornamen?
14. Hoeveel huisbewaarders en huisbewaar-
sters hebt gij , vallende in de vijfde klasse,
omschreven bij art. 16, §6? Zijn er daaronder,
die met elkander gehuwd zijn , en welke zijn
hunne namen en voornamen ?
15.     Hoe groot is het geheele aantal paarden
van gemak of weelde, bij u in eigendom, of
ook alleen in vaste huur of vast gebruik zijnde,
en vallende in de eerste klasse, omschreven bij
art. 20, § 2?
NB. De aantallen paarden , in de antwoorden
op de drie volgende vragen te vermel-
den, moeten , in het antwoord op de
bovenstaande, mede begrepen worden.
De noodige aftrekking dienaangaande
zal geschieden door den ontvanger.
Overigens behooren de belastingschul-
digen uitdrukkelijk te vermelden , of zij
vallen in de termen der verminderde
belasting, bedoeld bij art. 21.
16.     Houdt gij als arts , officier van gezond-
heid, heel- of vroedmeester , twee , dan wel
een paard der tweede klasse , omschreven bij
§ 3 van art. 20?
17. Houdt gij als geestelijk persoon, ten
platten lande gevestigd, of wel als tot het
houden van paarden verplichte burgerlijke amb-
tenaar , officier der landmacht of der schutterij,
-ocr page 512-
492
een paard der tweede klasse, omschreven bij
§ 3 van art. 20?
18. Houdt gij als landbouwer één, of wel
twee paarden der derde klasse, eerste soort,
dan wel één of twee paarden der derde klasse,
tweede soort, beide omschreven bij § 4 van art. 20?
19. Hoe groot is het aantal der door u ,
als paardenpostmeester, verhuurder van rijtui-
gen, ondernemer van postwagens, stalhouder
of voerman, gehouden wordende paarden van
de vierde klasse, omschreven bij art. 20, § 5?
Hoeveel houdt gij er daarvan in iedere ge-
meente, in welke gij paarden doet verwisselen ?
NB. Het aantal paarden , in het antwoord
op de volgende vraag te vermelden, moet
in dat op de bovenstaande mede begrepen
worden.
De dienaangaande noodzakelijke aftrekking zal
door den ontvanger geschieden.
20. Hoeveel der, bij het antwoord op de
negentiende vraag opgegevene paarden geeft
gij aan anderen in vaste huur of gebruik,
naar de omschrijving, vervat in art. 20, § 5,
3de zinsnede?
En welke zijn de personen, aan wie gij ze
op dien voet ten gebruike verleent ?
21.     Hoe groot is het aantal der door u
gehouden paarden , vallende in de vijfde klasse,
omschreven bij art. 20, § 6?
NB. Bij de beantwoording dezer vraag afzon-
derlijk de paarden op te geven , uitslui-
tend dienende tot het trekken van pin-
ken, of ook van schepen en schuiten,
enkel goederen vervoerende.
22.    Indien gij koopman in paarden zijt en
uwe paarden niet verhuurt, hoeveel paarden
houdt gij doorgaans?
-ocr page 513-
493
23.     Welke personen wonen bij u in, bui-
ten uw huisgezin, uwe dienst- en werkboden?
24.     Welk bedrijf of beroep oefent gij uit?
De bovenstaande vragen voor-               Aldus beantwoord door
gesteld door mij ontvanger ,                          mij ondergeteekende,
Te                           den                             den
-ocr page 514-
PATENTBELASTING.
Wet van 21 Mei 1819 (Stbl. n». 34). enz. (1).
(Ven. 1861, no. 132).
Art. 1. Niemand mag eenigen handel, beroep, bedrijf, hand-
werk of nering, bij art. 3 dezer wet niet vrijgesteld, uitoefenen
of in zijn naam doen uitoefenen, tenzij daartoe voorzien van een
patent (2).
Het geven of houden van de spelen en vermakelijkheden , ver-
meld in tabel XV, wordt in deze met de uitoefening van een
beroep gelijk gesteld (3).
Vrouwen zijn, zoowel als mannen, tot het nemen van patent
verplicht. Gehuwde vrouwen behoeven echter geen afzonderlijk
patent wegens het beroep, dat zij gemeenschappelijk met hare
mannen uitoefenen.
(1). De oorspronkelijke wet is die van 1819. Deze wet is bij de latere
wetten van 6 April 1823 (Stbl. n°. 14), 16 Juni 1832 (Stbl. n°. 30),
24 April 1843, (Stbl. n<>. 16), 22 April 1852 (Stbl. n». 61) en 8 Mei
1869 (Stbl. n°. 77), gewijzigd. Waar de oorspronkelijke w-et door latere
verordeningen veranderingen heeft ondergaan, zijn deze in den tekst der
vroegere ingelascht.
(2). Niet alleen individuen, maar ook zedelijke lichamen zijn c. q. pa-
tentplichtig (verz. 1861, no. 132, pag. 1).
Ook vreemdelingen, die hun beroep op het grondgebied des Rijks uitoe-
feuen; vreemde voerlieden alleen, wanneer ze het beroep uitoefenen riet
versa
(vz. 1861, n°. 132, pag. 2).
Door handel moet worden verstaan: het Icoopen van waren om die weder
te verkoopen
(vz. 1861, n«. 132, pag. 4).
(3). Volgens n". 41 vau tabel XIV ook het houden van sodeleitszale-a
(vz. 1861, no. 132, pag. 7).
Blijkens tabel XVI , f 1, ook de eigendom , vaste huur of ander vast
gebruik vau binnen-vaarhdgen.
-ocr page 515-
495
Art. 2. Het patent geeft hem , wien het verleend is, bevoegd-
heid om, gedurende den tijd, waarover het is uitgegeven, den
daarin vermelden handel, bedrijf, beroep of nering allerwege
uit te oefenen. Het patent aan eenig persoon uitgereikt wegens
beroepen of bedrijven, waarvan de uitoefening aan hem, door
of uit krach te van \'s lands wetten of door bij K. B. goedge-
keurde verordeningen, hetzij bepaaldelijk, hetzij voorwaardelijk,
is of wordt verboden, is echter niet van kracht (4).
Een iegelijk is verplicht, zich in de uitoefening van zijn han-
del, beroep, bedrijf, handwerk of nering te gedragen naar de
verordeningen van algeineene en plaatselijke politie. Ingeval
van herhaald vergrijp kunnen de patenten der overtreders van
die verordeningen voor het overig gedeelte des dienstjaars, bij
vonnis van den rechter, worden ingetrokken.
Art. 3. De navolgende personen behoeven niet van patent
te zijn voorzien, te weten :
a.    Geestelijken, onderwijzers in de godsdienst, kosters en
andere kerkbedienden (5).
b.    De uit \'s Rijks-gemeente- of dijk- en polderkassen bezol-
digde openbare (ö) ambtenaren en bedienden, waaronder ook
de hoogleerareri, onderwijzers en bedienden aan de hoogere,
middelbare en lagere scholen (7).
Deze vrijdom strekt zich niet uit tot die personen, welke in
dienst des rijks, der gemeenten (8), of van de dijk- en polder-
besturen, voor eigen rekening, hetzij bij aanneming, in dagloon
(4). Men weigert daarom echter de afgifte niet (vz. 1861, n°. 132, pag. 8).
(5). Ofschoon alle onderwijs is vrijgesteld, toch moet een geestelijke of
een godsdienst-onderwijzer of ieder ander, die, tegen betaling, aan jonge
lieden, behalve onderwijs, tevens kost en inwoning verschaft, als kosl-
schoolhouder
naar n°. 103 van tabel XIV aangeslagen worden. Vergelijk
de laatste zinsnede van dit artikel, in verband met vz. 1823, n". 102,
lctt. RR, art. 2.
(6). Hieronder ook te begrijpen de door de provincie aangestelde en uit
de provinciale kas bezoldiging genietende openbare ambtenaren (vz. 1861,
u». 132, pag, 12).
(7). Een onderwijzer is ook dan vrij, wanneer hij door particulieren voor
zijne lessen wordt betaald.
Deze en alle andere vrijstelliugen strekken zich natuurlijk niet uit tot
zoodanige verrichtingen, die niet per se aan het vrijgestelde beroep of bedrijf
zijn verbonden; b. v. een hoogleeraar in de geneeskunde, moet c. q. voor
de uitoefening der consultative praktijk wel degelijk patent hebben (vz.
1861, no. 132, pag. 13).
(S). En der provinciën (zie aant. 6 in verband met de res. ran 23 Dei\'.
1853, n<>. 79).
-ocr page 516-
496
of bij het stuk, arbeiden (9). Ook strekt hij zich niet uit tot
de ambtenaren en bedienden. die bij deze wet uitdrukkelijk
onder de patentplichtigen gesteld worden (10),
c.    Klerken en kantoorbedienden van de hiervoren genoemde
vrijgestelde ambtenaren.
d.   Advokaten.
e.    De vaste bezoldiging genietende artsen , wondheelers, vroed-
meesters en artsenijmengers, aangesteld bij de legers, in hos-
pitalen , in plaatselijke zieken-. gast-, armen-, wees of andere
godshuizen en openbare (11) gestichten van weldadigheid, of
tot het bedienen der liuiszittende armen; en zulks alléén in
die betrekkingen.
/. Deurwaarders bij \'s Rijks middelen (12).
g. Bedienden en opzieners in de wees-, gast- en andere gods-
huizen en dergelijke openbare weldadige gestichten (13).
h. (44).
t. Beleenbanken Cl 5) voor rekening van gemeenten of openbare
weldadige gestichten (10) gehouden wordende; openbare inrich-
tingen van weldadigheid voor het onderwijs der jeugd, in eeni-
gerlei soort van handwerk, voor zooveel de winsten, daaruit
spruitende, ten voordeele van de gestichten zelve komen (17);
terwijl mede zijn vrijgesteld de openbare inrichtingen, door
welke aan armen, bedelaars en cjeconfineerden arbeid verschaft
wordt.
k. Schilders, teekenaars , graveurs van koperen kunstplaten, pen-
ningsnijders en beeldhouwers , alle als kunstenaars beschouwd (18),
(9). Zoo is b. v. de muntmeester bij het muntcollegie patentplichtig, omdat
hy geacht moet worden voor eigen rekening te werken (vz. 1861, n°. 132,
pagina 16).
(10). Zoo zijn b. v. notarissen en deurwaarders bij de rechtbanken patent-
plichtig, omdat ze bij tabel XIV uitdrukkelijk vermeld zijn.
(11). Door openbare gestichten zijn alleen te verstaan die inrichtingen,,
welke van het openbaar gezag uitgaan en door of namens dat gezag beheerd
worden (vz. 1861, n». 182, pag. 19).
(12). Zij zijn ook vrij voor de beteekening van stukken ter invordering
van gemeente-belastingen. Afzonderlijke deurwaarders voor de gemeente-
belastingen zijn ook vrij (vz. 1861, u". 132, pag. 18).
(13). Zie aant. 11.
(14). Vervallen.
(18). Deze vrijstelling ziet op de beleenbanken als inrichting niet op
het personeel, daarbij werkzaam (vz. 1858, n°. 42).
(16). Zie aant. 11.
• (17). Komen die winsten ten behoeve van derden, dan vallen de ge-
stichten in de termen van tabel I, § 4 (vz. 1861, n». 132, pag 20).
(18). Vervaardigers van afbeeldingen door middel van de daguerréolgpe,
-ocr page 517-
497
en voor zooverre zij niets dan eigen arbeid verkoopen, noch
voor fabrieken werken.
?". Landbouwers (waaronder ook de warmoeziers), voor zoo-
verre zij de vruchten van de door hen bebouwde landen of tui-
nen . of de voortbrengsels van hun vee, niet anders dan in natura
verknopen (19). Zij mogen echter de melk van hun vee en de
vruchten hunner boom- of wijngaarden zoodanige bewerking doen
ondergaan, als waarvoor dezelve vatbaar zijn, en die alzoo ver-
werkt verkoopen, zonder deswege van patent te zijn voorzien.
Het laatstgemelde wordt mede toegestaan aan de vlas- en hen-
nepbouwende landlieden, doch in geval zij van hun vlas of hen-
nep doek weven en daartoe meer dan twee weefgetouwen tevens
aan den gang houden, moeten ze patent hebben als wevers.
?b- De hengstenhouders en de daarmede gelijk gestelde stie-
renhouders.
m. Zeevarende lieden (20).
n. Loodsen en visschers (21).
o. üe eigenaars en ondernemers van steengroeven, veengra-
verijen, steenkolen- en andere mijnen en groeven, die zich
bepalen bij den verkoop in natura der door hen uitgegraven
stoffen (22).
p. Inlanders (23), die, zonder uit hunne huizen te verkoopen ,
in de straten en np de markten vruchten, moesgroenten , eieren
pholograpltie en dergelijke, kunnen niet als kunstenaars worden beschouwd
en zijn dus patcntjilichtig (vz. 1857, n". 40)
Het criterium voor het genot dezer vrijstelling is dus, dat de voortbreng-
selen beschouwd kunnen worden als kunstwerk. Echter ziju o. a. hij de wet
belastbaar gesteld kunstdraaiers, muzikanten, enz. Vergelijk de res. van
16 Maart 1861, n". 48, op pag. 22, ver/. 1861, n». 132.
(19). Zij mogen ook hun eigen vee verkoopen zonder patent, doch zij
mogen geen vee koopen om weder te verkoopen (vz. 1861 , n". 132, pag. 25).
(20). Deze vrijstelling is alleen van toepassing op de buitenlandsehc scheep*
vaart en dus niet op de schippers, die de Zuiderzee bevaren (Zie tabel XVI).
(21). I)c pacliters van visscherijen zijn , wanneer ze niet zclven visschen ,
patentplichtig. Alleen het zelf visschen geeft aanspraak op dezen vrijdom
(vz. 1861, ii«. 132, pag. 28).
(22). Ook het vervoer van die stoffen, door henzelven, is vrij. In het.
algemeen stelt vervoer van eigen goed geen patentplichtigheid daar (res. 25
Sept. 1860, n<\\ 184, op pag. 28, verz. 1861, n». 132).
(23). Wanneer met eenigen Staat een traktaat is gesloten, waarbij alle
onderscheidingen in zake belastingen tusschen de wederkeerige onderdanen
zijn opgeheven, dan is natuurlijk deze vrijstelling ook van toepassing op de
onderdanen van het betrokken vreemde Kijk. Zoodanige traktaten zijn ge-
sloten met Prtdssen en de verdere Staten van het JJiii/sc/ie Tulverbond,
met Turkije, Italië, Frankrijk, België en Oostenrijk.
32
-ocr page 518-
498
en andere geringe eetwaren, alsmede brandhout, turf, steen-
en houtskolen en zwavelstokken uitventen of met visch ter ver-
koop omloopen.
Deze vrijdom strekt zich niet verder uit dan tot de opgenoemde
personen zelve en is niet toepasselijk op hen, die anderen met
dien verkoop voor hunne rekening belasten.
q. Alle leeraren, onderwijzers en onderwijzeressen, kweeke-
lingen , beambten en bedienden bij inrichtingen van onderwijs , niet
begrepen onder die, bedoeld in lit. b, ook die aan bewaarscholen (24).
r. De alléén, of alleen met behulp van hunne huisgenooten
(de inwonende (25) dienstboden daaronder begrepen) arbeidende (26):
1.     bezem- en heiboendermakers;
2.    vischnettenbreiers;
3.     kouzenbreiers;
4.     klompen of bolblokinakers;
5.     hoepelmakers;
6.     stoelenmatters;
7.     wevers-kaardeumakers;
8.    kantwerkers;
9.     lakennoppers;
•10. touw- of werkpluizers ;
11.     zwavelstokmakers;
12.     houtskolenbranders ;
13.     hekelaars , kloppers en andere bereiders van hennepen vlas,
zonder andere dan handklopmolens;
14.     katoen- en wolpluizers en kaarders;             1
15.     zij, die de wol kammen;                               f zouder
16.     zij die de wol op het laken brengen ;            ) kunstwerktuigen
17.     droogscheerders ;                                              l arbeidende.
18.     spinners van allerlei soort;
s. De slechts twee weefgetouwen aan den gang houdende
wevers van allerlei stoffen.
t. 1. Afschrijvers ol copijïsten ten hunnent arbeidende;
2. goochelaars, muzikanten, springers en andere dergelijken,
hun bedrijf langs de straten uitoefenende ;
(24). Vergelijk aant. 5.
(25). Hiermede worden bedoeld de dienstboden, die hoofdzakelijk voor
de huiselijke dienst en slechts bijkomstig voor het bedrijf werkzaam zjjn.
De inwonend:\' werklieden, uitsluitend of hoofdzakelijk voor het bedrijf gebe-
zigd zijn dus niet onder de huisgenooten begrepen (vz. 1827, n". 150).
(26). Sommige geringe beroepen, niet in deze vrijstelling genoemd, zyn
Tjij verschillende resolutien met de genoemde geassimileerd eu mitsdien ook
in den vrijdom opgenomen. Wij achten het ondoelmatig ze in een leerboek
op te noemen en laten xe dus achterwege.
-ocr page 519-
499
3.     huiselijke dienst- en werkboden ;
4.     de alleen arbeidende of in de huizen van bijzondere per-
sonen uitwerken gaande wollen-en linnennaaisters;
5.     kleinkinder-schoolhoudsters;
6.     pensverkoopers;
7.     schoenlappers:
8.     schoenpoetsers;
9.     waterverkoopers:
•10. vroedvrouwen en bakers;
11.     zieken-oppassers;
12.     doodgravers ten platten lande (27).
«. De alleen werkende waschvrouwen en stijfsters en vrou-
wen-mutseninaaksters en plooisters, geen winke! doende.
v. Alle gezellen, knechts en werklieden, in dienst van bazen
of meesters, hetzelfde beroep als zij uitoefenende, hetzij ze in de
fabrieken, werkplaatsen of winkels hunner meesters arbeiden,
of door dezen daar buiten in hunnen naam uitwerken gezonden
worden.
Zij echter , die voor hunne eigene rekening of ten hunnent,
voor rekening van fabrikanten, bazen of meesters arbeiden, zijn
niet in de vrijstelling begrepen , maar moeten zelven als fabri-
kanten, werkbaas of meester wórden aangemerkt en als zooda-
nig gepatenteerd.
w. Daglooners, arbeiders\', sjouwers, kaai-, \\vaag- en kraan-
werkers, kruiers en deigelijken,
x. Zij, die eenigerlei waren, goederen of voorwerpen, alleen-
lijk
voor eigen huishoudelijk gebruik , (28) of ter bemesting hunner
landerijen , vervaardigen of toebereiden.
De bij dit artikel toegestane vrijstellingen zullen de vrijgestelden
niet ontslaan van de verplichting tot het nemen van patent,
wegens de door hen uitgeoefend wordende niet vrijgestelde be-
roepen.
Art. 4. Er wordt, ten behoeve van den lande, een recht ge-
heven , overeenkomstig de bepalingen, vervat in deze wet en in
de tarieven onder A en B, mitsgaders in de tabellen, onder n°. I
tot XVI, bij dezelve gevoegd, als daarmede een geheel uitmakende.
De algenieene bepalingen dezer wet, met de wijzigingen, door
latere wetten daarin gebracht, zijn op tabel n°. XVI in zoover
(27). Die in de steden zijn patentplichtig.
(28). l)e beteekenis van huishoudelijk gebruik behoeft niet te worden
opgevat in een beperkten zin, maar laat veeleer toe om alle voorwerpen,
dienende voor eigen persoonlijk gebruik des vervaardigers, daaronder te
rangschikken (vz. 1843, n°. 71).
32*
-ocr page 520-
500
toepasselijk , als hare bijzondere bepalingen daarvan niet afwij-
ken. De dienstjaren worden gerekend in te gaan met Mei
van elk jaar en te eindigen met 30 April van het volgende.
Als vierendeelen-jaars worden beschouwd de tijdvakken aan-
vangende met 1 Mei, 1 Augustus, 1 November en 1 Februari.
Art. 5. Het patentrecht wegens zoodanige beroepen, bedrijven
of handelingen, die in deze wet niet met name zijn uitgedrukt,
zal geregeld worden op den voet van dat, hetwelk bepaald is
voor de zoodanige der beroepen, bedrijven of handelingen , waar-
mede ze, zoo in derzelver aard als in betrekking tot de win-
sten , welke zij opleveren, de meeste overeenkomst hebben (29).
Art. 6. § 1. Ter regeling van het bedrag der belasting voor
de beroepen in de tabelen n°. I, II, IV, V, VI, VII, VIII, XI,
XII, XIII en XIV opgenoemd, worden bij die tabellen een of
meer klassen aangewezen , waaronder ieder dier beroepen of be-
drijven moet worden gebracht. De patentplichtigen, voor welker
beroepen verschillende klassen zijn aangewezen, zonder dat daarbij
tevens bepaalde omstandigheden ter regeling der klassificatie wor-
den vastgesteld, moeten worden gerangschikt in die klasse,
waarin zij geacht worden te behooren, naarmate van de uitge-
breidheid
en winstgevendheid van hunne zaken, handel of beroep,
in vergelijking met die van anderen, die hetzelfde beroep, in de-
zelfde gemeente of in naburige gemeenten van denzelfden rang,
uitoefenen (30).
§. 2. Het recht voor elke klasse verschuldigd, wordt vastge-
steld , te weten :
dat voor de beroepen of bedrijven, in de tabellen n°. I, II,
IV, V, VI, VIII, XI, en gedeeltelijk in tabel n°. VII voorko-
(29). De assimilatie wordt door controleur en zetters toegepast naar de
algemecuc of volgens i>laatselijke omstandigheden gewijzigde regelen, daar-
voor gesteld, behoudens de goedkeuring van den Prov. Inspecteur (vz. 1861 ,
ïio. 132, pag. 44). Ingeval niet bij de wet vermelde bedrijven door toe-
passing van het recht der beroepen, waarmede zij zijn geassimileerd, te
zwaar mochten belast worden , staat het (in zoo verre voor den aanslag
der laatsten geen vaste basis bij de wet is bepaald) den ambtenaren vrij,
zoodanige bedrijven een of twee klassen lager te plaatsen (vz. 1801 , n°. 132,
pagina 45).
(30). JJc aanslag mag niet boveu de hoogste en beneden de laagste der
voor hel beroep opengestelde klassen, gedaan worden; tenzij bij assimilatie
(zie annt. 29). Zij, die hun beroep met gewoon succes uitoefenen, worden
in de middelste klassen gebracht, terwijl in de hoogere en lagere klassen
vallen zij, wier beroep, wat het succes betreft, meer of minder vau den
gemiddelden stand afwijkt (vz. 1861, n°. 132, pag. 46).
-ocr page 521-
501
mende, bij het tarief geteekend A ; en dat voor de beroepen,
welke in de tabellen n°. XII, XIII, XIV en overigens mede in
tabel n*. VII zijn vermeld, bij het tarief geteekend B.
§ 3. Het recht verbonden aan iedere der klassen , in het tarief
A voorkomende , is in alle gemeenten gelijk.
Het recht voor iedere der klassen , bij het tarief 13 bepaald,
verschilt naar de rangen, aan de gemeenten, waar de patent-
plichtigen moeten worden aangeslagen, bij dat tarief toegekend (31).
§ 4. Het bedrag der rechten, verschuldigd voor de beroepen,
in de tabellen n°. III, IX, X, XV en XVI omschreven , wordt bij
die tabellen zelve bepaald.
Art. 7. Ieder medeteekenend deelgenoot in de beroepen, ver-
meld in tabel n°. XIV, onverschillig of zijn r.aani in de firma
des beroeps wordt uitgedrukt of niet, is voor zich zelven, tot
het nemen van een patent en het doen van aanvrage ter beko-
ming daarvan, verplicht, mitsgaders tot het nakomen van de
de verdere voorschriften dezer wet (32). Met mede teekenende
deelgenooten worden gelijk gesteld zij, die bij doorloopende vol-
macht uit naam van de patentplichtigen, in tabel XIV genoemd,
in handelszaken teekenen.
Al de deelgenooten, alsmede de vrouwen, kinderen en bedien-
den van de patentplichtigen, in tabel VII vermeld, voor zooveel
(31). De wetgever sehijnt vau het denkbeeld te zijn uitgegaan, dat som-
mige beroepen betrekkelijk meerdere voordeelcn afwerpen, wanneer ze in
eeu grootere plaats worden uitgeoefend. Daarom heeft hij voor zoodanige
beroepen het tarief B vastgesteld, waarbij de verschillende gemeenten des
Rijks in zes rangen zijn verdeeld en voor elke rang afzonderlijk het bedrag
der rechten voor iedere klasse is bepaald. Dit tarief bevat voor eiken rang
17 klassen en een buitengewone klasse. De buitengewone kla*se kan echter
alléén worden toegepast op kooplieden, die hunne goederen bij groote par-
tijen rechtstreeks van buiten \'s lands ontvangen of derwaarts verzenden
(tabel XIV, n°. 3).
De beroepen, die, volgens het idee van den wetgever, overal betrekkelijk
dezelfde winsten afwerpen, worden aangeslagen naar het tarief A , dat ook
iu 17 klassen verdeeld is , doch waarvan het recht voor elke klasse iu de
verschillende gemeenten des Rijks hetzelfde is
Wij achten het voor ons doel onnoodig die tarieven op te uemcu.
(32). De bedoeling van dit artikel komt hoofdzakelijk hierop neder, dat
ieder der deelgenooten aan een afzonderlijk recht onderhevig is, voor ieder
naar gelang zijner bijzondere omstandigheden en betrekking tot de zaken,
bepaalbaar van af de laagste tot de hoogste der voor het bedrijf opengestelde
klassen (vz. 1861; u°. 132, pag. 49). Waarom zou de wetgever hebbeu
bepaald, dat de deelgenooten in de beroepen van tabel VII en XIV ieder
afzonderlijk moeten worden aangeslagen en die in de overige beroepen niet?
-ocr page 522-
502
zij afzonderlijk en op zich zelve, ter verkoop hunner waren om-
loopen , rondreizen of de markten of kermissen bezoeken, hetzij
ze de teekening hebben of niet, zullen zich, ieder voor hun hoofd,
van een patent moeten voorzien (33).
Art. 8. Wegens ieder der beroepen, vermeld in de bij art. 7
niet opgenoemde tabellen, wordt slechts één patent vereischt (34),
ofschoon ook meerdere deelgenooten de firma, waaronder ze ge-
dreven worden, door hunne handteekening verbinden. Des niet-
temin zal elk der gezegde deelgenooten en ieder dergenen , die
bij art 7 met medeteekenende deelgenooten worden gelijk gesteld,
verplicht zijn oin zich van een afschrift van het patent te
voorzien.
Art. 9. § I. De patenten voor allen handel, beroep of bedrijf,
zullen niet alleen de firma, waaronder ze gedreven worden , ver-
melden , maar ook de namen van al de medeteekenende deelge-
nooten en die, welke daarmede bij de voorgaande artikelen worden
gelijk gesteld.
§ 2. Van alle veranderingen in de firma\'s of in de teekenende
personen, moet binnen drie dagen, nadat die veranderingen heb-
ben plaats gegrepen, aangifte worden gedaan (35).
§ 3. Ieder der in § 1 van dit artikel bedoelde personen is
tot de aangifte van de firma, van de namen der medeteekenende
deelgenooten, en van die dergenen, welke met dezelve worden
gelijk gesteld, zoo mede van de veranderingen, in een en ander
voorvallende verplicht. De nalatige verbeurt een boete van ƒ 10.—
Art. 10. De patentplichtigen zijn een afzonderlijk recht ver-
schnldigd voor ieder bedrijf, beroep of handwerk, enz, door hen
uitgeoefend wordende, tenzij die bedrijven met elkander verwant
mochten zijn, d. i. algemeen en gewoonlijk tezamen vereenigd,
uitgeoefend worden, zoo in de gemeente, waar de patentplich-
tige behoort te worden aangeslagen, als in de naburige gemeen-
ten van gelijken rang. De verwante beroepen zullen gezamenlijk
met slechts één recht belast worden , doch dat recht zal gere-
geld worden naar de voordeelen en winsten , welke deze veree-
nigde bedrijven geacht worden te zamen op te leveren , zoonogthans
dat de belasting niet zal mogen klimmen boven het hoogste,
(88). Vergelijk de laatste alinea van art. 1.
(34). Dat patent te stellen ten name van een der medeteekenende dee\'ge\'
nooteu, niet vermelding der firma en van de namen der andere medetecke-
nende deelgenooten, zóó dat uit het patent, deu legger en den aanslag blijkt,
dat de firma belast is (vz. 1861, n«. 1.32, pag. 56).
(85). Deze veranderingen worden op den rug des patents aangeteekend
door het hoofd des gerneentebestuurs (vz. 1861, u°. 132, pag. 57).
-ocr page 523-
503
noch dalen beneden het laagste recht, voor het hoor/stbelastbare
der verwante beroepen of bedrijven bepaald (36).
Art. H. § 1. De patentplichtigen, vermeld in de tabellen
n«. II, III, IV, V, VI, X, XI en XIV, zullen worden aangeslagen
in evenredigheid van de uitgebreidheid en den toestand van hun-
nen handel of beroep, zooals die in het voorgaande dienstjaar
geweest is, of geacht wordt geweest te zijn.
Degenen der voornoemde patentplichtigen echter, die eenigen
handel of beroep aanvangen, dat door hen in het voorgaande
dienstjaar niet weid uitgeoefend, zullen worden aangeslagen naar
aanleiding van de opgave door hen te doen, wegens de waar-
schijnlijke uitgebreidheid der dooi\' hen te ondernemen zaken.
§ 2. Ter regeling van de belasting voor de patentschuldigen,
bij tabel 1, VII, V1H, IX, XII, XIII, XV en XVI bedoeld, zal de
i.\'iG). B. v. de beroepen van Loyem.en.t- en Stalhouder zijn verwant. Stel
nu, dat iemand zich ala zoodanig aangeeft en zijn huis minder dan 8 kamers
bevat, dan mag de aanslag niet bove>\' de Ode en niet beneden de 12de klasse
van tarief B gesteld worden, omdat het beroep van stalhouder liet hoogst-
belastbare is en genoemde klassen voor dat beroep zijn opengesteld. Zie
n°. 1 van tabel XIII en n°. 43 van tabel XIV.
Bij de wet ziju bepaald als verwant opgegeven:
a. het beroep van logementhouder met dat van open tafelhouder en
Halhoiuter;
6. de beroepen van tabel I, zoowel onderling als met die van tabel XII ;
c. de moutmolens en mouterijen, voor zooverre ze alleen dienen voor de
fabriek , waartoe ze behooren.
Voorts kan de verwantschap alleen plaats grijpen .
a.   tusschen twee of meer beroepen, die naar dezelfde of gelijksoortige
vaste beginselen worden aangeslagen, zoo als b. v. die van bierbrouwer en
bierazijiiMaker ;
b.   tusschen twee of meer beroepen , die geen van allen naar een vaste
basis worden belast, zoo als b. v. die van koopman en commissionair.
Bij andersoortige combinatièn wordt de bij de wet aangewezen regel voor
de bepaling des aanslags
onuitvoerbaar.
De beroepen, bij de wet te zamen onder een en hetzelfde nommer of
artikel genoemd, moeten in allen gevalle gehouden worden voor deelen of
takken van een en hetzelfde beroep, ofschoon zij zulks ook inderdaad niet
allerwege waren.
Hunne vereenigde uitoefening geeft mitsdieu slechts grond tot één recht.
Deze regel moet ook gevolgd worden voor de beroepen van tabel XI,
ofschoon het arrest van den II, R. 12 Dec. 1854 daarvan is afgeweken
(res. van 16 September 1868, n<>. 13). Zie verz. 1861, n». 132, pag 59.
Controleur en zetters passen de beginselen van verwantschap toe, behou-
dens de beslissing van den Prov. Inspecteur. Zij houden zich daarbij zoo-
veel mogelijk aan de algemeene regelen door de provinciale administratie
gegeven (verz. 1861, n». 132, pag. 58).
-ocr page 524-
504
dadelijke toestand huns beroeps ter regeling van <len aanslag ge-
nomen worden (37).
Art. 12. § 1. De rechten, met uitzondering van die welke
in de tabellen IX en XV vastgesteld zijn, zijn bepaald voor een
geheel jaar, ingaande met den len .Mei, en zullen alzoo worden
betaald door al diegenen, welke op 1 Mei een aan het patent-
recht onderworpen beroep uitoefenen.
§ 2. Het recht zal mede voor een geheel jaar worden voldaan
door hen, die in den loop van het eerste kwartaal des dienst-
jaars, eenigen handel, beroep, nering of bedrijf aanvangen.
Voorts mede door de patentplichtingen, in de tabellen VII en
VIII vermeld, en door alle zoodanige personen, die het bedrijf,
door hen in het laatstvoorgaande dienstjaar uitgooefend, in den
loop van het dienstjaar op nieuw voortzetten, onverschillig in
welk gedeelte des jaars het beroep weder opgevat wordt.
Art. "13. § i Zij, die in de drie laatste kwartalen van
het dienstjaar, eenigen handel, beroep nering of\'bedrijf onder-
nemen (38) of den aard of de natuur van de ondernemingen of\'
verrichtingen, betrekkelijk den handel of het beroep, waarvoor
zij gepatenteerd zijn , veranderen, zullen het recht deswege slechts
verschuldigd zijn naar gelang van dat gedeelte des dienstjaars,
hetwelk overig blijft, berekend bij kwartalen, zonder dat een
kwartaal mag worden gesplitst.
§ 2. I)e patentplichtigen in tabel I, VII, VIII, IX, XII, XIII,
XV en XVI (wier aanslag naar de dadelijke toestand des beroeps
geregeld wordt) bedoeld , die, gedurende den loop des dienstjaars ,
hetzij door het vermeerderen van het aantal der bij hen in dienst
zijnde werklieden of anderszins, een meerdere uitgebreidheid aan
(37). De bepalingen der respectieve J <j van dit artikel zijn uit haren
aard in de toepassing aan vele wijzigingen onderhevig, en het is geenszins
de bedoeling der wet, om al de patentplichtigen van de bij § 1 genoemde
tabellen volstrekt en in allen deele uit te sluiten van het bepaalde bij j 2
en omgekeerd; maar is haar oogmerk alleen , omtrent het gros der patent-
plichtigeu algemeenc aanwijzingen te geven , te dieu effecte, dat bij huu
aanslag acht gegeven worde op hunne dadelijke omstandigheden , wauueer
deze kenbaar zijn (zoo als b. v. het aantal werklieden , waarvan zelfs eeu
register moet worden gehouden) en op die van het verleden jaar, wanneer
de dadelijke toestand niet kenbaar is ; terwijl zoodanige patentplichtigen ,
wier aanslag aan de eeue zijde op dadelijk bestaande omstandigheden (zoo
als op het getal ten aanzien der ijzer-smeltovens) berust, eu aau de andere
zijde op omstaudigheden , welke niet dadclyk bestaan of kenbaar zijn (zoo
als op de Massificatie bij vergelijking) in betrekking tot die ovens , zoowel
vallen in de bepaling van f 1 als in die van $ 2 (vz. 1861 , u°. 132 , pag. 61).
(38). Vergelijk art. 12, § 2 in fine.
-ocr page 525-
505
hun bedrijf geven, zoodanig, dat zij daardoor in een hoogere
klasse vallen of aan hoogere rechten onderhevig worden, dan
waarin of waarvoor zij zijn aangeslagen, moeten een aanvullings-
recht, naar evenredigheid van deze uitbreiding voldoen, hetwelk
berekend zal worden op den voet als bij § 1 van dit en bij § 2
van het laatstvoorgaande artikel is bepaald (39).
§ 3. De gepatenteerden, in de tabellen XII, XIII en XIV
genoemd, zullen (voor zooverre zij niet kunnen worden gerang-
schikt onder de kramers of andere patentplichtigen in tabel VII
vermeld) onderhevig wezen aan een aanvullingsrecht, wanneer
zij hun beroep, bedrijf of handel uitoefenen of doen uitoefenen
in een gemeente van hoogeren rang dan die , waarin zij aange-
slagen zijn, of wanneer zij zich aldaar met der woon gaan ves-
tigen. Dat aanvullingsrecht moet gelijk staan met het meerdere
beloop der belasting, door de aldaar wonende patentplichtigen,
voor hetzelfde beroep, verschuldigd, terwijl het wordt berekend
op den voet als voren (40).
(39). ü. v. een timmerman, die primitief heeft aangegeven beneden zes
knechten, doch er in Augustus nog een paar kneehteu bij neemt, zoodat
het geheel aantal 6 , 7 of 8 bedraagt, moet een suppletoire aangifte doen.
De aanslag bedraagt voor beneden 9 knechten over een vol jaar, naar 11 B
ƒ3.30; af de primitieve aanslag naar 12 B f 2.20. BUjft f 1.10 sup-
pletie voor een vol jaar, dus ƒ —.82% voor % jaar.
Ten aanzien der patentplichtigen , naar den toestand des beroeps in het
vorige jaar belastbaar
(t. w. die van tabel II, III, IV, V, VI, X, XI en
XIV) ligt ,• bij u\'tbrciding hunner zaken in den loop des dienstjaars , ver-
hoogiug van den aanslag niet in de bedoeling der gegeven voorschriften ,
indien de aanslag werkelijk heeft plaats gehad naar den toestand des
beroeps in het vorige jaar.
Zij kan echter wel plaats hebbeu , wanneer het
blijken mocht, dat de ambtenaren bij de Massificatie zich nopens dien toe-
stand , in het nadeel der schatkist, hadden vergist. Vergelijk art. 22 der
wet (verz. 1831 , n°. 124).
(40). Hij, die in een gemeente van hoogeren rang inkoopt om iu een
gemeente van lageren rang te verkoopen, oefent het koopmansbedrijf ook
in de gemeente van hoogeren rang uit en moet dus het aanvullingsrecht
voldoen (vz. 1836 , n». 191).
Volgens § 13 van tabel VII zijn ook de kramers c. q, aan het aanvul-
liugsrecht voor de gemeenten van hoogeren rang onderworpen.
De onderhavige bepaling heeft tot blijkbare strekking het daarstelleu van
gelijkmatigheid in de rechten , verschuldigd door den inwoner eeuer gemeente
van hoogeren rang en dien eencr gemeente van lageren, in eerstgenoemde
zijn bedrijf komende uitoefenen , of zich aldaar niet der woon vestigende ,
zoodat voor beide (bij gelijkheid overigens der voordcelen , die elk bedrijf,
in deszel/s geheel, geacht wordt op te leveren) de belasting hetzelfde zij ,
d. i. dat B., inwoner der gemeente van lager in die van hooger rang een
-ocr page 526-
506
Art. 14. § I. Aan de gepatenteerden, in de tabellen I, II,
III, IV, V en XIII begrepen (41), die in den loop des dienstjaars
hun bedrijf, met het gebruik der vaste panden , waarin het wordt
uitgeoefend, aan anderen hebben overgedragen , kan overschrij-
ving van patent worden verleend op naam van den verkrijger,
mits de belanghebbenden zich gezamenlijk daartoe schriftelijk
aanmelden bij den controleur en de zetters.
Zoowel zij, die het bedrijf hebben overgedaan of hunne erfge-
narnen , als zij , die het hebben overgenomen, zijn voor het recht,
wegens dat bedrijf verschuldigd, in soliditm aansprakelijk (42).
Ingeval een gepatenteerde meer dan één beroep uitoefent,
waarvan het eene in de bij dit artikel aangewezene tabellen en
het andere in de overige tabellen is genoemd, en die beroepen
voor verwant gehouden wordende, te zamen met slechts één recht
belast zijn, zal de overschrijving van het daarvoor afgegeven
patent niet worden toegestaan.
§ 2. De erfgenamen van gepatenteerden, die de zaken des
overledenen voortzetten, moeten, binnen drie maanden na het
aanvullingsrcht voldoe, waardoor zijne beide aanslagen in bedrag komen
gelijk te staan met den eenea, door A. in de gemeente van huoijer rang
betaald «ordende (verz. 1835, n°. 129, in verband met verz. 185\'J, u°. 48)
Stel DB, dat B. over liet geheel evenveel handel doet als A. en dat B.
woont in een gemeente van den 6*" rang, terwijl hij ook handel drijft in
de woonplaats van A., zijnde een gemeente vim den 3den rang. Nemen we
verder aan, dat de omvang van den handel van 1$. in de beide gemeenten
gelijk is aan die van A. en dat A. is aangeslagen in de 9Je klasse van
tarief B., zoodat hij, voor de 3\'le rang, moet betalen fi 17.—, dan moeten
beide aanslagen van B. te zamen ook ƒ17 — bedragen. Is hij nu voor
den 0\'len rang aangeslagen in de 8*" klasse van tarief B. op ƒ 9.—, dan
bedraagt het aanvullingsreeht :
9 B., 3de riulg . . . f ]7.-
Af: 8 B., O1\'» - .... f 9.—
Suppletie . . . / 8.—
üp die f 8.— wordt c. q. de berekening der belasting naar tijdsgelang
toegepast, echter met wanneer B. reeds in het voorgaande dienstjaar zijn
beroep in de gemeente van den \'A^" rang heeft uitgeoefend.
Voorts is bij arrest, verz. 1805, no. 42, beslist, dat het aauvullings-
recht voor een gemeente van hoogeren rang reeds dan verschuldigd is,
wanneer de pateutplichtige enkele daden, die tot zijn beroep betrekking heb-
ben, in die gemeente van hoogeren rang verricht; b. v. wanneer een vleesch-
houwer het vleeach van door hem in zijn woonplaats geslacht vee, in een
gemeente van hoogeren rang aflevert.
(41). De patenten volgens tabel XVI kunnen ook worden overgeschreven.
(42). De nienwe verkrijger is slechts aansprakelijk tooï de termijnen , die
tijdens de overschrijving nog niet verschenen zijn (vz. 1840 , n°. 121).
-ocr page 527-
507
overlijden, een verklaring indienen, ten einde het patent op
hunnen naam worde overgeschreven, en zulks op een boete van
f 3.- tenzij ze zich van een nieuw patent hebben voorzien.
De overschrijvingen worden op de patenten aangeteekend, tegen
betaling van \'25 cent door dengenen op wien het beroep is over-
gegaan (43).
Art. 15. De erfgenamen van ge patenteerden, die de zaken
des overledenen niet voortzetten (44) kunnen afschrijving op den
aanslag erlangen, mits zij zich, binnen drie maanden na het
overlijden, daartoe aanmelden bij den controleur en de zetters,
met uitdrukkelijke verklaring, dat zij de zaken des overledenen
niet voortzetten (45).
De belasting moet tot en met de maand , waarin de aanvraag
om afschrijving geschiedt, worden aangezuiverd (46).
Geene andere afschrijvingen, hetzij ter zake van het verlaten
van een beroep of uit anderen hoofde, zullen worden verleend (47).
Art. 16. De beschrijving der patentplichtigen is öf alge-
meen of bijzonder:
de eerste betreft de patentplichtigen, die
reeds op 1 Mei van het dienstjaar, waarover de beschrijving
geschiedt, hun beroep uitoefenden, de laatste is betrekkelijk
tot hen die later aan de belasting of aan een aanvullingsrecht
onderhevig worden.
Art. 17. De algemeene beschrijving zal zoo vroegtijdig moge-
lijk, in den aanvang van elk dienstjaar, plaats hebben.
(43). De overschrijving geschiedt door het hoofd van het gemeente-bestuur,
na bewerkstelligd onderzoek en accoord bevinding der aanvrage door contro-
leur en zetters (vz. 1861, n°. 132, pag. 83),
(44). Het recht op afschrijving gaat niet verloren, wanneer de erfgenamen
het beroep voortzetten tot en met de maand, waarin het verzoek om afschrij-
ving geschiedt; doch wèl als het beroep na die maaud wordt voortgezet,
al mocht het binnen den voorgeschreven termijn van drie maanden worden
gestaakt of aan anderen overgedaan (vz. 1861, u°. 33).
(45) Deze verzoekschriften om afschrijving worden als gewone reclames
behandeld, doch daarop wordt door den Prov. Inspecteur, namens deu
Minister, beschikt (vz. 1861, n«. 121, iu verband met vz. 1870, n<>. 36).
(46). Ue regeliug der afschrijving geschiedt naar het stelsel van betaling
in tien termijnen (art. 8 der wet op de invordering), zoodat, wanneer de
aanvraag om afschrijving gedaan wordt in Augustus, in plaats van \' 3_
van den aanslag betaald moeten worden (vz 1846, n«. 213).
(47). Volgens § 21 van tabel XVI kan echter ook afschrijving worden
verleend van patentrecht voor een vaartuig, dat gesloopt of verongelukt is.
(48). De patentplichtigen volgens tabel VII, VIII, XV en XVI en de
debitauten van loterijbriefjes zijn echter verplicht hun aangifte bij den uau-
vang des dienstjaars te doen bij het collegie van zetters.
-ocr page 528-
508
Te dien einde zal aan al de ingezetenen (48) ter invulling
worden aangeboden of bezorgd een gedrukte verklaring, geschikt
om aan te wijzen al de door hen op 1 Mei uitgeoefende, niet
uitdrukkelijk vrijgestelde beroepen, onverschillig of ze al of niet
verwant zijn , en ter vermelding tevens van den aaid van ieder
derzelve en van de bijzonderheden daartoe betrekkelijk, waarvan
de kennis, volgens de bepalingen dezer wet, wordt vereischt tot
het regelen der verschuldigde rechten (49).
Een ieder is gehouden die verklaringen behoorlijk in te vullen (50)
én, tegen recu, te stellen in handen van den met de beschrij-
ving belasten persoon.
De Commissaris des Konings regelt den tijd en de wijze van
inlevering der ingevulde verklaringen , welk een en ander vooraf
door het gemeente-bestuur wordt bekend gemaakt.
Art. 18. Zij, die bij de beschrijving zijn overgeslagen, kunnen
zich op dergelijk verzuim niet beroepen, maar zijn verplicht te
zorgen dat de vereischte en behoorlijk ingevulde verklaringen
door hen, in persoon of door hunne gemachtigden, worden in-
gediend. De tijd en wijze waarop en de plaats, waar deze en
alle andere bij deze wet gevorderde aangiften moeten worden
gedaan en ingeleverd, gelijk ook de plaats, waar de gedrukte
verklaringen te bekomen zijn, worden door de gemeente-bestu-
ren aangekondigd.
Art. 19. De patentplichtigen, die na 1 Mei eenig beroep aan-
vaugen , de door hen uitgeoefende beroepen met een nieuw ver-
meerderen (onverschillig of dit met de reeds vroeger aangegevene
verwant is of niet) of op wie de bepalingen van art. 12 § 2 of
art. 13 toepasselijk worden, zijn verplicht hunne verklaringen
deswege in persoon of door hunne gemachtigden te doen over-
leggen (51).
Art. 20. Ieder patentplichtige is gehouden zijn verklaring met
Voorts behoeft de ontvanger geen deelaratoir uit te reikeu aan hen, ten
wier aanzien zekerheid bestaat, dat ze niet patentplichtig zijn; n. 1. wanueer
de gemeente slechts benedeu 5000 zielen bevat (Res. 22 Juli 1819, n°. 833,
art. 2 op pag. 87, vz. 1861, n". 132)
(49). Zoo moet b. v. een winkelier zijn debiel opgeven over liet vorige
jaar, een timmerman zijn getal knechten, enz.
(60). Fabrikanten en verkoopers van buskruit, vuurwerk of scltielkatoeii
zijn verplicht dit in hunue aanvraag om patent uit te drukken op een boete
van f 500,— (vz. 1827, no. 146).
(51). Deze aangifte moet worden gedaan vóór ze tot de uitoefening of
uitbreiding van het beroep overgaan (arrest van het Hof van Zuidholland
van 24 ó\'ctober 1846, op pag. 91, vz 1861, n». 132).
I
i
\\
\\
-ocr page 529-
500
zijn handteekening te bekrachtigen (52). Ingeval hij betuigt niet
te kunnen schrijven of teekenen, zal een der met de beschrijving
belaste personen de teekening uit zijn naam, en in tegen-
woordigheid van twee andere medeteekenende personen verrichten,
met vermelding van de redenen waarom.
Art. 21. De patentplichtigen moeten zich aangeven ter plaatse
als volgt:
die, vermeid in de tabellen I, II, III, IV, V en VI in iedere
gemeente afzonderlijk, waar hunne werkplaatsen, fabrieken,
molens, winkels, enz., gelegen zijn (53);
die van de tabellen VII en X\\\'I in de plaatsen, bij die tabel-
len aangeduid (54).
die van de tabellen X, XI, XII, XIII en XIV, in de gemeente
hunner woning:
die van tabel XV, in iedere gemeente in het bijzonder, waar
het beroep wordt uitgeoefend.
De aangifte der maatschappijen, in tabel IX vermeld, moet
geschieden in de gemeenten, waar de beheerders derzelve woon-
achtig zijn.
De aan het patentrecht onderhevige vreemdelingen moeten zich,
voor hunnen eersten aanslag in ieder jaar, aangeven ter plaatse
waar zij zich het eerst ter uitoefening van hun beroep ophouden,
en voorts, voor de aanvullingsrechten, ter plaatse, waar zij die
verschuldigd worden.
Eindelijk zullen diegenen der in de tabellen XII, XIII en XIV
vermelde patentplichtigen , die aan een aanvullingsrecht, wegens
de uitoefening van hun bedrijf in een gemeente van hoogeren
rang, onderhevig worden, daarvan aangifte behooren te doen in
zoodanige gemeente van hoogeren rang (55).
(52). Ook de veranderingen, die hij daarin vervolgens nog wil brengen
(vz. 1861, no. 132, pag. 92).
(53). De fabrikanten en werkbazen van tabel I, wier bedrijf aan een
bepaald lokaal {atelier) is verbonden, moeten in iedere gemeente, waar ze
fabrieken of werkplaatsen hebben, afzonderlijk aangifte doen. Zij echter,
wier bedrijf aan geen bepaald lokaal verbonden is , kunnen niet één aangifte
volstaan , doch zij zijn onderworpen aan het recht, in evenredigheid van
het gezamenlijk aantal werklieden , door hen in de onderscheidene gemeenten
te bezigen, en verplicht om in iedere gemeente een register te houden
hunner werklieden (vz. 1827, n«. 88 en 1829, n». 37).
(54). Zie f § 11—14 van tabel VII en § § 11 en 18 van tabel XVI.
(55). In die gemeente wordt ook het aanvullingsrecht ten kohiere gebracht
en betaald
Een patcntplichtige van tabel XII , die zijn beroep , waarvoor hij in de
gemeente zijner woning is gepatenteerd , ook in een gemeente van een hoo-
-ocr page 530-
510
Art. 22. Er zijn voor elke gemeente , tot het regelen van den
omslag der directe belastingen, zetters benoemd. Deze nemen de
verklaringen der patentplichtigen op en brengen de zakelijke in-
houder van in een register, met medewerking, zooveel mogelijk
van den controleur, onder wiens toezicht zij al hunne werkzaam-
lieden zullen verlichten. De controleur en de zetters bepalen
voorts op het register, de klassen of rechten, waarvoor de pa-
tentplichtigen behooren te worden aangeslagen, naar de regelen
hij deze wet vastgesteld. Ten aanzien van de patentplichtigen.
die naar vaste beginselen of omstandigheden, door de wet tot
maatstaf gesteld, belast moeten worden (50), volgen ze, in het
algemeen, de opgaven der patentplichtigen zelve, doch zij zijn
verplicht daarvan af te wijken ingeval zij , op grond van de al-
gemeene baarblijkelijkheid, vermeenen aan de nauwkeurigheid
van die opgaven te moeten twijfelen (57).
Zij zullen verder de bepalingen van art. 5 en 10, aangaande
de overeenkomst en verwantschap, der beroepen toepassen.
Zij zijn bevoegd om voor zich te roepen de patentplichtigen.
gereu rang uitoefent, doch sleclits niet een gedeelte der werklieden , moet,
ter regeling van het aaiivullingsrecht, worden beschouwd in de plaats zijner
woning met niet incer knechten te weiken , dan door hem in de gemeente
van hoogeren rang worden gebezigd, zoodat, wanneer hij in een gemeente
van den dien rang niet 13 en in een gemeente van den 2Jcn rang niet slecht
2 knechten werkt, het suppletoir recht ten hoogste f 5,70 kan bedragen
(vz. 1840, n°. 141 en 1845, n». 89). Hij behoeft dus in de gemeente
van hoogeren rang slechts dat getal knechten aan te geven, dat luj in
die gemeente bezigt.
(56). Zie omtrent de regeling der aanslag van niet volgens vaste begiu-
selen belastbare patentplichtigen , aant. 30.
(57). De verplichting tot zoodanige afwijking en tot aanslag ambtshalve
heeft plaats:
a.   wanneer de opgaven onnauwkeurig of onvolledig zijn , zouder dat er
valschheid in verondersteld wordt;
b.   wanneer de declaranten verdacht zijn van valsche opgaven of fraudu-
leuze verzwijgingen, of ook wanneer er in het geheel geen aangifte geschied
is, maar de commissie vermeent , dat de valschheid, verzwijging of nalatig-
heid niet wel in rechten te bewijzen zou zijn.
De aanslag ambtshalve wordt niet gedaan, wanneer de opgaven handtas-
telijk valsch , of de verzwijgingen blijkbaar frauduleus zijn en de fraude in
rechten bewijsbaar wordt geacht.
Pc belanghebbende behoudt natuurlijk altijd het recht om te reclaineeren
(vz. 1861, n". 132, pag. 98).
Over een vorig dienstjaar kunnen geen aanslagen embtihahe plaats heb-
ben (vz. 1845, n°. 211); tenzij dit geschiede vóór dat de laatste kwartaals-
legger is afgesloten (vz. 1854, n°. 09).
-ocr page 531-
511
van wie ze eenige opheldering omtrent den aard of de uitge-
breidheid van hun beroep meenen noodig te hebben.
Eindelijk hebben ze het recht om hen, die zich niet of niet
behoorlijk ter bekoming van patent hebben aangemeld en echter,
volgens de algemeene baarblijkelijkheid, patentplichtig zijn , amhts-
lialvc
op de registers te plaatsen; onverminderd de boete, die
wegens verzuim van aangifte of het doen van valsche of onnauw-
keurige aangifte, mocht zijn verbeurd.
Art. 23. Nadat de werkzaamheden, in art. 22 omschreven,
zijn afgeloopen, wordt de inhoud van het register door de zet-
ters overgebracht op den legger van het kohier. Na het opmaken
der leggers nemen controleur en zetters nogmaals de Massificatie
in overweging.
Ingeval de zetters en de controleur in gevoelen verschillen,
kunnen ze ieder hunne aanmerkingen stellen in een der daartoe
oj) den legger bestemde kolommen. De Prov. Inspecteur zal tus-
schen hen beslissen; doch de belanghebbende behoudt het recht
tot reclame bij Gedeputeerde Staten.
Art. 24. De controleur zendt de leggers aan den Prov. In-
specteur. Deze onderzoekt, beoordeelt en verbetert, des noodig.
den arbeid. Nadat hij de leggers van zijn goedkeuring heeft
voorzien, zendt hij ze terug aan den controleur, waarna deze
daaruit de kohieren opmaakt en aan den Prov. Inspecteur ter
executoir-verklaring toezendt (58).
Art. 25. De patenten worden vóór de afgifte van een bijzonder
zegel van 25 cent (59) voorzien, ongeacht de grootte van het
papier. Van het zegelrecht zijn echter vrijgesteld de patenten,
waarvan het recht, buiten de opcenten , minder bedraagt dan ƒ6.—.
Al de bediijven van den patentplichtige, op het register ge-
bracht, worden in het patent vermeld.
Het patent zal voorts door het hoofd, of door een daartoe gemach-
tigd lid des bestuurs, worden geteekend, van het zegel der gemeente
voorzien en aan den belanghebbende, nadat deze ook zijn handtee*
kening op het patent heeft gesteld , worden uitgereikt. Van ieder
patent wordt 7% cent onkosten der beschrijving ingevorderd (60).
(58). Nadat de Prov. Inspecteur de kohieren heeft executoir-verklaard,
zendt hij ze terug aan den controleur, die ze het gemeentebestuur doet toeko-
inen ter afkondiging. Eindelijk bezorgt het gemeentebestuur het kohier bij
den ontvanger ter invordering (art. 28 der res. 22 Juli 1819, u°. 833,
op verz 1861, n». 132, pag. 106).
(59). 25 cent hoofdsom u. 1., gewoonlyk verhoogd met 38 opc., zoodat
het zegel werkelijk kost 34% cent.
(60). De zegelrechten en beschrijvingskosten worden bij de betaling van den
«ersten termijn door den ontvanger ingevorderd.
-ocr page 532-
512
Aan de ondernemers van spelen en vermakelijkheden, in tabel
XV vermeld, die niet in de gemeente woonachtig zijn, waar zij
zich ter bekoming van patent aangeven; aan de kramers en
andere patentplichtigen , in de tabellen VII en VIII vermeld; en
aan de debitanten van loterijbriefjes zal het patent niet worden
afgegeven, alvorens zij de door hen verschuldigde rechten ten
volle hebben voldaan.
Ook aan de patentplichtigen, onder n°». 37, 38, 39 en 40
van tabel XIV (61) aangeduid, zal het patent niet worden afge-
geven, en zullen zij het daarbij uitgedrukte bedrijf niet mogen
uitoefenen , dan na de helft van hunnen aanslag, over elk dienst-
jaar, te hebben voldaan. liet patent voor een volgend jaar zal
mede niet aan hen worden algegeven, dan nadat het verschul-
digde over het voorafgaande jaar ten volle is aangezuiverd.
Art. 26. Hij, die zijn patentblad verloren heeft of om andere
wettige redenen, een dubbel of nieuw patentblad verlangt of
behoeft, kan dit bekomen bij het hoofd des gemeentebestuurs,
waai\' hij is aangeslagen. Het gemeentebestuur zal een uittreksel
uit het patentregister, in den vorm van het gewone patent, op
een gelijk zegel c. q. als voor het oorspronkelijke patent is gebe-
zigd, aan den belanghebbende afgeven. Het zal daarbij in acht
nemen al de regelen , ten aanzien van de uitgifte der oorspron-
kelijke patentbladen voorgeschreven.
Het hoofd des bestuurs kan echler, om bijzondere redenen,
de uitgifte van een afschrift weigeren, behoudens het recht van
den patentplichtige om zich over die weigering te beklagen bij
Gedeputeerde Staten.
De afschriften hebben dezelfde kracht en waarde als de oor-
spronkelijke patenten. Voor elk afschrift kan 25 cent worden
gevorderd, boven en behalve de kosten van het zegel.
Alt. 27 (62).
Art. 28. Zij, die zich met hun aanslag bezwaard achten,
zullen hunne reclamatün, met in acht neming van de voor-
schriften , te dezen aanzien wegens de directe belastingen in het
algemeen bepaald (03), kunnen indienen bij Gedeputeerde Staten,
(61). N. 1. slijters, tappers, kroeghouders, koffijhuishouilers, vvijn- en
bierhuishouders.
(62). Ingetrokken bij verz. 1848, n°. 75).
(63). De reclame moet op gezegeld papier geschreven zijn en daarbij
moet worden overgelegd eeu duplicaat-aanslagbiljet. De ambtenaren, die tot
den aanslag hébben medegewerkt, brengen er advies op uit. Indien de
reclamant zijn verlangen daartoe in het bezwaarschrift heeft uitgedrukt,
worden de stukken met de adviezen, gedurende acht dagen ter zijner inzage
bij het gemeentebestuur nedergelegd. Zie verder verz. 1870, n°. 59 en 60.
-ocr page 533-
513
die deswege uitspraak doen, overeenkomstig de beginselen, bij
deze wet vastgesteld.
De gepatenteerden, voor wier aanslagen de wet onderschei-
dene klassen heeft opengesteld, zonder aanwijzing van bepaalde
grondslagen voor de Massificatie, kunnen hunne klachten gron-
den op een vergelijking van hunne aanslagen tegen die van
zoodanige andere gepatenteerden, met wie zij, volgens de bepa-
lingen dezer wet, in dezelfde evenredigheid behooren te zijn belast.
Het staat den reclamanten vrij om den i\'ard en de uitgebreid-
heid huns beroeps, zoo uit hunne boeken en registers als uit
andere stukken te doen kennen , zullende daarop naar vereisch
van zaken worden gelet en zal geen aanbod van eed tot beves-
tiging hunner verklaringen toegestaan worden.
Art. 29. Niemand zal gedoogen dat door eenigen kramer of
een anderen bij hem verblijfhoudenden persoon, vermeld in tabel
VII, die niet van patent is voorzien, ten zijnent eenige koopwaar
worde uitgestald of verkocht (04).
Hij, die strijdig met deze bepaling handelt, verbeurt een
boete van ƒ25.— telken reize dat hij hieraan schuldig bevonden
wordt.
Art. 30. Geen marktpachter, marktmeester of andere met het
opzicht over de markten belaste persoon , mag op de markten
een patentplichtige ter uitoefening van zijn handel of bedrijf toe-
laten, tenzij hem gebleken zij, dat deze daartoe van een patent
is voorzien. Bij elk verzuim verbeurt de pachter, enz. f25.— boete.
Art. 3d. § i. In alle gerechtelijke en buitengerechtelijke
akten, contracten, prostesten, insinuatién , dagvaardingen, be-
teekeningen en alle andere dergelijke stukken, voor zooverre
dezelve het aan patentrecht onderhevige beroep, bedrijf, nering
of handel van eenigen persoon betreffen, moet uitdrukkelijk melding
worden gemaakt van het patent desgenen, ten wiens verzoeke
de stukken zijn verleden, opgemaakt, beteekend of uitgegeven,
met aanduiding van het nummer en van de plaats der uitgifte,
van den tijd waarover, alsmede van het beroep of bedrijf, waarvoor
hetzelve is afgegeven. De notaris, procureur, deurwaarder of
andere ambtenaar, door of ten overstaan van wien het stuk
wordt opgemaakt, beteekend, uitgegeven of verleden, moet zich
(64). Hit artikel doelt op logementhouders en dergelijke, bij wie ongepa-
tenteerde kramers èn verblijf houden èn hunne waren uitstallen. Uitstalling
op dien voet hij een particulier, ter gelegenheid van een hoeldag, kan dus
niet als een bekeurbaar feit worden aangemerkt, wauueer de betrokken
kramers, na afloop der veiling, overeenkomstig de deswege bestaande ge-
wooute i\\jn vertrokken (vz. 1866. n». 55).
33
-ocr page 534-
514
te dien einde het patent doen vertoonen en ook van die vertoo-
ning in het stuk melding maken, alles op een boete van f25.—
voor ieder stuk, waarin deze bepalingen niet zijn in acht geno-
men , te verbeuren door den ambtenaar, die het heeft opgemaakt.
§ 2. Bij de stukken, die in een twistgeding, ter zake
van eenigen aan het patentrecht onderhevigen handel of beroep,
worden overgelegd, moet de aanlegger of gedaagde , of wel de
openbare ambtenaar of andere persoon, die deszelfs zaak waar-
neemt, het oorspronkelijk patentblad of een wettig afschrift van
hetzelve voegen, ten blijke, dat ten tijde der handeling, waar-
over het geschil is ontslaan,
de aanlegger of gedaagde tot de
uitoefening van zoodanigen handel of beroep is bevoegd geweest,
en zulks op een boete van f25.— telkens door den nalatige
te verbeuren.
§ 3 Ingeval de patentschuldigen, ten wier verzoeke de stuk-
ken, in de beide vorige § § vermeld, worden verleden of o verge-
legd, het patent niet aan den openbaren ambtenaar of anderen
persoon aldaar bedoeld, vertoonen of ter hand stellen, zal deze
kunnen volstaan inet zulks uitdrukkelijk in het stuk te vermelden
of deswege een verklaring, tevens bij de in rechten over te leggen
stukken, te voegen.
§ 4. De patentschuldige, die het patent niet op voorschreven
wijze heeft vertoond of ter hand gesteld, vervalt deswege in een
boete van ƒ10.—, boven en behalve die, welke hij ingevolge
art. 37 verschuldigd zou kunnen zijn.
Art. 32. § 1. Alle patentplichtigen, en ook zij die zich van
een afschrift des patents behooren te voorzien, zijn gehouden hun
patent of een wettig afschrift er van telkens, op de aanvrage
daartoe door de bij het eerste gedeelte van art. 34 en de in
art. 30 genoemde ambtenaren en bedienden gedaan, aan dezen
te vertoonen, op een boete van fi5.— telken reize (65).
(65). Een kommies van de actieve dienst kan geen vertooning van patent
vorderen, tenzij hij tevens als deurnaarder mocht zijn aangesteld (vz. 1844,
n<>. 112, en het arrest van den H. R. van 24 Juni 1845, op pag. 133,
vz. 1801, n». 132).
Wanneer het patent op aanvrage niet vertoond wordt, kan er wel wegens
het niet doen van aangifte, op grond van art. 37, bekeuring worden iuge-
steld, maar behoort er subsidiair en voor het geval, dat de bekeurde mocht
bewijzen aangifte gedaan te hebben, ook bekeuring te geschieden wegens
niet vertooning van patent naar art. 32, § 1, en, zoo noodig, ook wegens
het niet met zicli voeren daarvan naar § 2 (vz. 1858, n°. 92). Met het
oog hierop komt het ons doelmatig voor om het procesverbaal zoodanig in
te richten, dat er uit blijke: 1° dut de bekeurde het patent niet heeft ver-
tooml; 2» dat hij het niet met zich voerde; en 3° dat, wanneer bij de
-ocr page 535-
515
§ 2. De patentplichtigen, bij de tabellen VII en VIII vermeld,
de hier te lande gevestigde kooplieden, commissionairs, fabri-
kanten en traflkanten, die in het belang van hun beroep reizen,
benevens de debitanten van loterijbriefjes, zullen daar te boven
op een boete van ƒ3.— verplicht zijn het patent met zich te
voeren ten allen tijde, wanneer zij hun beroep uitoefenen (66).
Ingeval zij , ten aanzien van deze of andere bepalingen dezer wet,
in gebreke bevonden worden, zullen hunne goederen en arbeids-
gereedschappen aangehouden en ten hunnen koste en gevaar in
bewaring kunnen worden genomen, totdat zij zich van al de
hun opgelegde verplichtingen gekweten en de boete en kosten
voldaan hebben, of daarvoor borgtocht hebben gesteld ten genoe-
gen van de Administratie (67).
Voor zoo veel betreft de patentplichtigen van tabel VII en de
even vermelde kooplieden , commissionairs, fabrikanten en traflkan-
ten , kan men ook totdat zij al de eischen der wet hebben ver-
vuld en de rechten , boeten en kosten voldaan of daarvoor borg
gesteld hebben, te hunnen koste en gevaar in bewaring nemen:
de koopwaren, stalen en monsters, die zij bij zich hebben, mits-
gaders de rij- en voertuigen, tot vervoer van hunne personen
of goederen dienende, tenzij blijke dat deze rij» en voertuigen
een ander toebehooren. Wanneer de ambtenaren , bij het doen
eener aanhaling, oordeelen dat de waarde van gezegde koopwaren
en andere voorwerpen niet voldoende is ter verzekering van rechten,
instructie der zaak mocht blijken, hij geen aangifte heeft gedaan, de ten
gevolge sub 1» en 2° beloopen boeten zullen worden vervangen door die
van art. 37 der wet.
De aanvrage om vertooning van patent, bij art. 32, § 1 bedoeld, behoort
alleen aan de Koningen der patentplichtigen te geschieden.
(60). Zij , die het patent niet met zich voeren, verbeuren niet enkel de
boete volgens § 2, maar ook die van f 15.—, volgeus § 1 (vz. 18G0, n". 122).
Zij, die op een winkelierspateut venten binnen de gemeente van hun
woning en daarvoor niet afzonderlijk als kramer belast zijn, moeten hun
winkelterspalent met zich voeren en vertoonen (res. 5 Dec. 1859, n». 135,
op pag. 135, verz. 1861, n°. 132).
(67). Zoo dikwijls, krachtens de wetten op het recht van patent, goederen
of werktuigen worden in beslag genomen, geschiedt daarvan de vereischte
vermelding in het procesverbaal, met specifieke aanduiding der aangehouden
voorwerpen en van derzelver geraamde geldswaarde.
De goederen worden ia bewaring gesteld bij den ontvanger der consig-
natie-kas en, voor zoover geen zoodanige aanwezig mocht zijn, bij den
ontvanger der accijnzen. De overnemende ambtenaar zal op het proces-
verbaal, bij mede-onderteekening, van de overneming doen blijken (art. 34,
verz. 1855 , n°. 4).
33*
-ocr page 536-
516
boeten en kosten, kunnen zij, wanneer hun niet blijkt dat de
boetschuldige een inlander is (68), ook de lijfgoederen, die in
zijn koffers, enz. gevonden worden, aanhouden, uiterlijk tot
de helft der waarde, te zijner keuze.
§ 3. Tot den afloop van den tijd, ingevolge art. 17 bepaald
voor de inlevering der aangiften, kunnen de papentplichtigen
volstaan met de vertooning of overlegging van het patent des
vorigen jaars (69).
Art. 33. De patentplichtigen, in de tabellen I en XII ver-
meld, zijn verplicht aan te leggen en bij hunne aangifte te
vertoonen een register, houdende de namen en toenamen van al
de door hen in dienst gehouden werklieden, ieder der deelge-
nooten, zoo het beroep in gemeenschap gedreven wordt, voor
een werkman geteld (70). Dit register moet gestadig bijgehou-
den worden. De namen der werklieden, die hunne dienst
verlaten, zullen worden afgeschreven en die der nieuw aanko-
mende onmiddellijk na de overige ingeschreven worden, met
aanteekening van den tijd van het in dienst treden en \\an
het vertrek der werklieden. Van vorenstaande verplichtingen zijn
uitgezonderd zij , die met minder dan drie werklieden arbeiden.
Het register moet steeds in de werkplaatsen, fabrieken of
winkels berusten, en, op de eerste aanvrage daartoe door
de volgens art. 35 bevoegden gedaan, aan deze worden ver-
toond, op een boete van /\'5.—. Wegens ieder der in dienst
zijnde werklieden , wiens naam niet in het register is ingeschre-
ven, vervalt de nalatige in een boete van ƒ3.—, boven en behalve
die, welke hij verschuldigd zou zijn, in geval hij zich aan ver-
korting van recht mocht hebben schuldig gemaakt, door meer
werklieden te houden dan aangegeven zijn.
Al de werklieden, wier namen in het register worden gevonden
zonder te zijn afgeschreven, zullen worden beschouwd als nog
werkelijk in dienst des patentplichtigen te zijn, ten ware het
tegendeel daarvan werd bewezen.
Art. 34. De zorg dat niemand, die eenig aan het patentrecht
onderhevig beroep uitoefent, zich aan de verplichtingen, hem
bij deze wet opgelegd , onttrekke, wordt in het bijzonder opge-
(68). Vergelijk aant. 23.
(69). De patenten (uitgezonderd die van kramers, enz , tappers, enz.,
schippers en debitanten van loterijbriefjes) worden gewoonlijk afgegeven onmid-
dellijk nadat het patentregister is gearresteerd. Tot zoo lang is vertooning
vau het reiju der aangifte voldoende (vz. 1861 , n°. 132, pag. 137).
(70). Uitgezonderd e\'éi, die als hoofdpersoon is aan te merken (vz. 1861,
ji°. 132, pag. 138).
-ocr page 537-
517
dragen aan de hoofden der gemeentebesturen en aan de Prov.
Inspecteurs, controleurs, ontvangers en deurwaarders der directe
belastingen. Zij zijn gehouden van alle overtredingen legen de
bepalingen dezer wet begaan, welke ter hunner kennis komen,
op te maken schriftelijk verslag of proces-verbaal, en zulks op
deji eed, door hen in hunne hoedanigheid afgelegd (71).
Alle andere beëedigde lands- en plaatselijke ambtenaren zijn
bevoegd tot de aangifte van gezegde overtredingen en zijn mede
gerechtigd om op te maken een schriftelijk verslag van hunne
bevinding als boven.
Art. 35. Het staat den Ambtenaren van de Administratie dei-
directe belastingen, zoo ook den deurwaarders dier belastingen,
vrij om zich, vergezeld van een lid des gemeentebestuurs of van
(71). Ofschoon het niet vertoouen en het niet bij zich hebben van het
patent, volgens art. 32," alleen dan beboelbaar is, wanneer de aanvrage om
vertooniug geschiedt door de ambtenaren bij het kerst E gedeelte van art. 34
en bij art. 36 genoemd, zijn toch de verbalen of relazen, door alle andere
beëedigde lands- en plaatselijke ambtenaren en bedienden opgemaakt, vol-
doende om verzuim van aangifte te constateeren en de boete van art. 37
toe te passen (res. 11 Juli 1839, u°. 162, op pag. 141, vz. 1861, n». 132).
Ofschoon de kommiezen der actieve dienst (behalve van de schippers) geen
verlooning van patent kunnen vorderen, kunnen ze toch door opgave vau
bepaalde feiten de uitoefening van een beroep constateeren, en wanneer dan
blijkt, dat van het betrekkelijke beroep geen aangifte is gedaan, is hun
relaas even geldig in rechten als het procesverbaal van een deurwaarder.
Bij Min. aanschrijving, dd. 10 Maart 1866, n°. 42 DB, is bepaald,
dat in de processen verbaal steeds moet worden vernield «dat het den amb-
tenareu bij onderzoek, zoowel ten kantore des ontvangers als bij het collegie
van zetters, gebleken is, dat de bekeurde over het dienstjaar .... geene
aangifte heeft gedaan."
Ten overvloede zij hier opgemerkt, dat gelijksoortige vermelding in een
procesverbaal wegens overtreding der wet op de personeele belasting moet
voorkomen, en dat, dadelijk na het doen van een bekeuring, zoowel wegens
de rechten en accijnzen als wegens de directe belastingen, daarvan kennis
moet worden gogeven aan den Prov. Inspecteur. De processeuverbaal wegens
overtrediug der wetten op de directe belastingen moeten hetzelfde inhouden
als, ten aanzien der rechten en accijnzen, bij art 234 der Alg. Wet is
opgegeven, terwijl de aant. 242 en 243 dier Alg. Wet ook op deze proces-
senverbaal van toepassing zijn.
In zake van patent behoeven de processenverbaal slechts door één persoon
te worden opgemaakt (vz 1843, n». 23).
Schriftelijk verslag en procesverbaal zijn woorden van gelijke beteekenis
(vz. 1842, n«. 111).
Overtredingen, tegen onderscheidene wetten begaan, behooren bij even zoo
vele verschillende processenverbaal geconstateerd en bij verscliilleude akten
vervolgd te worden (vz. 1843, n°. 13).
-ocr page 538-
518
een anderen daartoe gemachtigden persoon, in de werkplaatsen
der patentplichtigen, bij de tabellen I en XII vermeld, te doen
vertoonen het register der werklieden , bij art. 33 omschreven;
aldaar op te nemen het getal werklieden en hunne namen en
werkzaamheden en voorts bij hen en bij andere patentplichtigen
onderzoek te doen naar het aantal molens, ovens, cilinders,
pannen , kuipen en persen, kamers of plaatsen, voor zooveel dat
getal tot grondslag strekt der belasting (72). Geen Deurwaar-
der (73) zal nogthans het voorschreven onderzoek doen dan op
schriftelijken last van den Prov. Inspecteur of den controleur (74).
Het bedoelde onderzoek mag voorts niet anders plaats hebben
dan bij dag en op de gewoonlijk tot arbeid bestemde uren.
Art. 36. Jaarlijks, in de maand November (75), zal het hoofd
des gemeentebestuurs, met overleg van den controleur, aan al
de huizen door daartoe behoorlijk te machtigen beèedigde perso-
nen doen opnemen welke patentplichtigen aldaar woonachtig zijn
en of ze van een behoorlijk patent zijn voorzien.
Van deze verrichtingen wordteen schriftelijk verslag opgemaakt,
waarin o. a. worden vermeld de personen, die niet van een
behoorlijk patent waren voorzien.
Art. 37. De patentplichtigen die, na afloop van den tijd, tot het
doen der aangiften bepaald, bevonden worden zich niet, — of door
valsche, onnauwkeurige of onvolledige opgaven niet behoorlijk yaxi
hunne verplichtingen, ten a\'anzien dier aangifte, te hebben ge-
kweten, zullen, telken reize, wanneer hun verzuim of overtreding
ontdekt wordt, vervallen in een boete van f 25.— tot / 400.—
In ieder geval, waarin verkorting van \'slands recht plaats
heeft, zal dat recht over een vol jaar worden gevorderd, boven
en behalve de boete (76).
(72). Bij feitelijken wederstand wordt een procesverbaal opgemaakt en
opgezonden aan den Officier van Justitie (vz. 1844, n°. 221),
(73). De overige ambtenaren der directe belastingen kunnen het dus zon-
der autorisatie doen.
Een /commies mag het nimmer doen, zelfs al is hij geautoriseerd (res. 14
Maart 1844, n°. 113, op pag. 143, vz. 1861, n«. 132).
(74). De schriftelijke lastgeving hehoort uitdrukkelijk in het procesverbaal
van opneming vermeld te worden (vz. 1838, n°. 84).
Het hier bedoelde onderzoek kan gevoegelijk plaats hebben te gelijk met
dat van art. 36. Evenwel moet het bij art. 35 bedoelde onderzoek zoo
dikwijls plaats hebben als de omstandigheden vereischen (vz 1861, n°. 132,
pag. 142).
(75). Zie vz. 1828, n°. 42 en 1845, n°. 56.
(76). Wanneer de fraude in den loop des diensrjaars ontdekt wordt, dan
mag verondersteld werden, dat zij reeds sedert het begin des diensrjaars ia
gepleegd. De mogelijkheid althans bestaat er van. Daarom bepaalt de wet,
-ocr page 539-
549
Art. 38. De boeten worden verdeeld als volgt :
w/ioo voor de schatkist;
3/ioo » » ontvanger der consignatie-kas;
\'•"/ioo » » ambtenaren-bekeurders.
Art. 39. Zij , die bevonden worden op een bedriegelijke wijze
gebruik te hebben gemaakt van eens anders patent, zullen worden
gestraft met gevangenis van drie maanden tot één jaar.
Art. 40. Alle overtredingen van de bepalingen, in deze wet
vervat, behooren tot de kennis van de rechtbanken van correctio-
neele politie.
Alle actiën, strekkende tot toepassing van boeten , zullen voor
deze rechtbanken worden aangelegd en vervolgd door of in naam
van het departement van Finantiën. De rechtbanken zullen
echter daarin geen recht spreken, dan na de conclusiën van het
openbaar ministerie te hebben gehoord.
In de rechtspleging ter zake voorschreven zullen, ook ten
aanzien van het appèl en de voorziening in cassatie, de bestaande
wetten, in betrekking tot correctioneele zaken worden gevolgd.
Art. 41. De verbalen of relazen, door de ambtenaren en de
bedienden in art. 34 vermeld, ter zake van het patentrecht op-
gemaakt , zullen in rechten worden geloofd, tot er bewijs is van
het tegendeel.
Art. 42. De gezegde voor de rechtbanken te doene vervolgin-
gen mogen niet worden begonnen, dan met toestemming van het
departement van Finantiën, hetwelk aan de ambtenaren der
Administratie de macht kan verleenen om met de overtreders,
op verzoek van dezen, in minnelijke schikking te treden, ter
zake der door hen verbeurde geldboeten (77).
Art. 43. Na verloop van vie>\' jaren, te beginnen met den
le Mei van het jaar der beschrijving, zal het beloop van dege-
sloken rechten niet meer worden gevorderd. Insgelijks zal, na
verloop van gezegden tijd van vier jaren, de vertooning of over-
legging der patenten, bij art. 31 voorgeschreven, niet meer wor-
den geëischt.
dat het gefraudeerde recht voor een vol jaar moet worden gevorderd. Wan-
neer echter de bekeurde in den loop van hetzelfde dienstjaar sterft, dan
hebben de erfgenamen c. q. recht op afschrijving volgens art. 15 (vz.
1841, n«. 195).
(77). Be Prov. Inspecteurs zijn gemachtigd tot het aangaan van trans-actiën.
Tot het instellen eener actie is geen bijzondere last van den Minister noodig,
omdat diens toestemming ligt opgesloten in de omstandigheid, dat de ver-
balen ter vordering van den Minister worden opgemaakt (arrest H, R. 11
October 1863, op pag. 154, vz. 1861, n». 132).
-ocr page 540-
520
Ten aanzien der verjaring van de invordering der boeten en
van de uitoefening der straffen, den overtreders van deze wet
bij vonnis opgelegd, mitsgaders ten aanzien van die der vervol-
gingen, door of in naam van het bestuur der belastingen, tegen
de overtreders tot toepassing der boeten en straffen bij deze
vastgesteld, zullen de bepalingen, bij het wetboek van strafvor-
dering gemaakt, worden gevolgd.
Tabel N». I.
Fabrikanten en vjerkbazen, enz. waarvoor de belasting, die naar
hel getal werklieden geregeld wordt, in alle gemeenten gelijk
is. (I)e rechten, volgens deze tabel verschuldigd, worden
berekend naar tarief A).
§ 1. Tot maatstaf der belasting, te voldoen dooi\' de patentplich-
tigen , in deze tabel begrepen, wordt genomen het aantal hunner
werklieden, hetzij deze in hunne huizen, winkels, werkplaatsen
of fabrieken arbeiden, of bij bijzondere personen in hunnen naam
te werken gezonden worden: en zulks onverschillig of deze werk-
lieden zijn, mannen of vrouwen, meesterknecht* of gewone werk-
lieden, kinderen of leerlingen, loontrekkende of niet loontrek-
kende (78). Ingeval het beroep in gemeenschap gedreven wordt,
zal ieder der deelgenooten, hetzij hij al of niet de teekening
hebbe, voor één werkman geteld worden (79).
De vrouwen en kinderen, die hunne mannen of ouders, in de
uitoefening van hun beroep, behulpzaam zijn, zullen echter niet
onder het getal hunner werklieden worden geteld.
Weduwen, die het beroep harer mannen voortzetten, mogen
van het getal harer werklieden één aftrekken.
Ingeval de patentplichtigen , in deze tabel vermeld , het aantal
hunner werklieden in den loop des dienstjaars vermeerderen,
zullen zij deswege een aanvullings-aangifte, volgens art. 13 § 2
moeten doen.
§ 2. Zij , die meer dan een van de in deze tabel vermelde beroe-
pen tevens uitoefenen, zullen worden aangeslagen naar het
(78). Bij verschillende arresten is beslist, dat de wet geen onderscheid
maakt tusschen lijdelijke en vaste dienst, terwijl noch het geslacht, noch
den leeftijd, noch de belooning der werklieden in aanmerking komt.
Ook de winkelbedienden van de in deze tabel en in tabel XII bedoelde
fabrikanten en werkbazen, moeten onder het getal werklieden worden gere-
kend (res. 13 April 1843, u». 85, op pag. 163, vz. 1801, n<>. 132).
(79). Uitgezonderd hij, die als hoofdpersoon der firma beschouwd wordt
(zie aant. 70).
-ocr page 541-
521
gezamenlijk aantal werklieden door hen gebezigd wordende, even
als waren die beroepen alle met elkander verwant (80).
Deze regel is ook toepasselijk op de patentplichtigen, die één
of meerdere der in deze tabel vermelde, en te gelijk één of meer-
dere der in tabel XII omschrevene beroepen uitoefenen (81).
§ 3. De patentplichtigen, in deze tabel genoemd, zijn voor
den verkoop van de goederen of waren, in hunne fabrieken of
werkplaatsen vervaardigd, geen afzonderlijk recht verschuldigd;
tenzij zulks geschiede op een der wijzen bij tabel VII omschreven(82).
§ 4. Ingeval zij goederen of waren verkoopen, die geheel bui-
ten of ten deele in en ten deele builen hunne fabrieken of werk-
plaatsen vervaardigd zijn, hetzij al of niet voor hunne rekening,
dan zijn ze, wegens het alzoo buiten hunne fabrieken bereide,
naar omstandigheden een afzonderlijk recht als koopman of win-
kelier verschuldigd, en mitsdien ook gehouden deswege de
vereischte aangifte te doen
§ 5. De in deze tabel genoemde fabrikanten of werkbazen zijn
insgelijks uitdrukkelijk verplicht aangifte te doen en een afzon-
derlijk recht te betalen wegens de molens (83), waarvan zij zich\'
in hunne fabrieken bedienen , met uitzondering nogthans: a. van
(80). Zie art. 10.
(81). Grof- en hoefsmeden behooren tot de lst« afdceling van tabel XII
en kachelmakers tot de l\'\'e afdeeling van tabel I. Stel nu, dat iemand, in
een gemeente van den 6^n rang, als grofsmid 5 knechten en als kachel-
maker 1 knecht bezigt, dau moet hij worden aangeslagen als kacielmaker,
grof- en hoe/smid met zes werklieden
, en wel naar de lste afdeeling van
tabel I, omdat het beroep van kachelmaker hooger belast is dau dat van
grof- en hoefsmid (zie art. 10).
(82). Wanneer ze echter die goederen uitventen of op de markt uitstallen,
in de gemeente hunner inwoning, dan behoeven ze daarvoor geen afzonderlijk
kramers-patent (§ 7, tabel VII in fine).
(83). Ook met het oog op tabel IV (waarnaar deze molens worden belast),
moeten onder molens worden verstaan alle werktuigen, die door sloom, wind,
Kater
, paarden of andere krachten in wentelende beweging worden gebracht
(res. 31 Augustus 1860, n». 128, op pag. 169, vz. 1861, n<>. 132).
In den zin der wet is overigens iedere soort van werking, te weeg ge-
bracht door de rondgaande of wentelende beweging der werktuigen, die door
stoom bewogen worden als een molen te beschouwen (res. 19 Oct. 1858).
no. 156, op pag. 170 en 189, vz. 1861, n». 132).
De patentplichtigen, die naar het getal werklieden worden aangeslagen,
moeten c. q. bovendien afzonderlijk worden belast:
a. wegens den verkoop van goederen, geheel of ten deele, buiten hunne
fabrieken vervaardigd;
h. wegens het gebruik van molens;
Welk doel heeft de wetgever hierbij gehad?
-ocr page 542-
522
zoodanige molens, als bij § 6 uitdrukkelijk zijn vrijgesteld; b. van
die, waardoor de twijnderijen gedreven worden ; c. van die waar-
door de kunstwerktuigen van spinnerijen, kaarderijen, droog-
scheerderijen en dergelijke gedreven worden. De handmolens,
bij de fabrieken gebruikt wordende, worden nimmer afzonderlijk
aangeslagen.
De bij de molens gebezigde werklieden zullen, hetzij de molens
al of niet afzonderlijk worden belast, in allen gevalle geteld wor-
den onder degenen, volgens welke de aanslag van den fabrikant,
of werkbaas moet worden berekend (84).
§ 6. De patentplichtigen , die, volgens de regelen in deze tabel
vastgesteld, moeten worden belast, worden verdeeld in twee af-
deelingen (85), waaromtrent wij opmerken:
a.     de patentplichtigen, in de eerste afdeeling gerangschikt
worden, bij hetzelfde getal werklieden, aanmerkelijk hooger belast
dan die, in de tweede afdeeling opgenomen;
b.     sommige patentplichtigen , in de tweede afdeeling genoemd,
moeten volgens het tarief der eerste belast worden, wanneer ze
kunstwerktuigen bezigen ;
c.     vele patentplichtigen van de eerste afdeeling moeten af-
zonderlijk worden belast voor de kunstwerktuigen, die ze bezigen;
d.     het is moeielijk om een algemeenen regel te stellen welke
fabrikauten tot de eerste en welke tot de tweede afdeeling be-
hooren. De regel toch dat zij , die kunstwerktuigen bezigen tot de
eerste, en zij, die geen kunstwerktuigen bezigen, tot de tweede
afdeeling behooren, gaat niet door. \'t Schijnt echter dat de
wetgever die fabrieken , welke naar evenredigheid ruimere wins-
ten opleveren, in de eerste afdeeling heeft geplaatst.
Tabel No. II.
Branders, brouwers en azijnmakers, (De rechten door hen
verschuldigd te berekenen volgens tarief
A).
Het recht, door de genoemde patentplichtigen verschuldigd,
wordt geregeld in evenredigheid öf van de productie öf van de
(84). Buiten de hier bedoelde gevallen behooren geen werklieden, voor
andere bedrijven dan die van tabel I en XII gebezigd, tot regeling des
aanslags in aanmerking te komen; terwijl tegen alle misbruiken ten deze,
door verdubbeling der surveillance ten aanzien van de daarvan verdachte
patentplichtigen, en door toepassing c. q van aanslar/ ambtshalve, behoort te
worden voorzien (res. 16 Januari 1838, n°. 52, op pag. 173, vz. 1861 , n». 132).
(85). De lijst der beroepen, bij de verschillende tabellen opgenomen, laten
we achterwege. Wij achten het voor ons doel meer weuschelijk eeni(?e
algemeene opmerkingen deswege mede te deelen.
-ocr page 543-
523
gebezigde grondstoffen in het jaar, hetwelk dat, waarin de be-
schrijving geschiedt, onmiddelijk voooraf gaat; te weten:
de branders, naar de hoeveelheid gedistilleerd door hen ver-
vaardigd in iedere branderij afzonderlijk.
Zij zijn geen afzonderlijk recht verschuldigd voor het distilleeren
van den door hen vervaardigden moutwijn of brandewijn; de
bierbrouwers en azijnmakers der tweede klasse, naar de hoeveel-
heid beslag door hen gemaakt;
de azijnmakers der derde klasse, uitgezonderd de snelazijn-
makers,
naar de inhoudsruimte der door hen gebezigde tweelings-
kuipen;
de snelazijnmakers naar de hoeveelheid gedistilleerd door hen
verbruikt(80);
de snelazijn- tevens rozijnazijnmakers: voor den snelazijn naar
de hoeveelheid gedistilleerd , door hen verbruikt, en voor den
rozijnazijn naar de ruimte der tweelingskuipen. Indien ze echter
voor den rozynazijn, behalve andere grondstoffen, tevens gedis-
tilleerd bezigen, dan wordt, ter regeling van den aanslag, van
de ingeslagen hoeveelheid gedistilleerd afgetrokken voor elke
der drie vernieuwingen, 7 liter per hectoliter ruimte der kui-
pen, waarin de rozijnazijn gemaakt wordt (87);
de azijnmakers der eerste klasse (88), worden niet naar deze
tabel, maar naar tabel XIV, als kooplieden belast.
De patentplichtigen, in deze tabel genoemd, zijn voor den
verkoop hunner voortbrengselen geen afzonderlijk recht verschul-
digd, tenzij die verkoop in \'t klein geschiedt, in welk geval zij
zich tevens als winkeliers, slijters of tappers moeten aangegeven.
Tabel N°. III.
Koren-, gort-, grut- , pel- en boekweitmolens.
§ 1. De koren-, gort-, grut- en pelmolenaars worden aangeslagen
op 3%, en de boekweitengrutten- en boekweitenmeelmolenaars
op 6°/° van dé* onzuivere huurwaarde der molens en daarbij be-
hoorende gebouwen, benevens van die der persoonlijke woning
der molenaars. De aanslag mag echter nimmer dalen bene-
den ƒ5.— (89).
(86). Verz. 186], n». 132, pagina\'s 213—215.
(87). Dus in het geheel 21 liter per hectoliter ruimte dier kuipen. Zie
verz. 1840, n»s. 66 en 70.
(88). Ook de fabrikanten van wijnasijn (vz. 1861, n°. 132, pag. 213).
(89). Indien een molen tot beide einden dient, b. v. tot korenmolen en
tot boekweiten-meelmolen, en ook wanneer een molen van tabel III met een
anderen van tabel IV verbonden is, moet er een billijke splitsing der hnur-
-ocr page 544-
524
§ 2. De ambtenaren, met de beschrijving belast, hebben het
recht om zich de bestaande huur-contracten der molens enz. te
doen vertoonen.
§ 3. De patentplichtigen , in deze tabel vermeld , zijn voor den
verkoop der op hunne molens verwerkte granen, geen afzonder-
lijk recht verschuldigd , met uitzondering alleen van zoodanige
korenmolenaars, die voor eigen rekening granen breken, die
deswege behooren te worden belast als kooplieden of winkeliers.
§ 4. Wanneer de voorschreven molens slechts met de hand
bewogen worden, zullen zij worden aangeslagen op hoogstens ƒ8.—
en minstens f\\.
Tabel N°. IV.
Molens, niet in tabel 111 genoemd.
(De rechten te berekenen volgens tarief A).
§ i. De belasting is verschuldigd wegens ieder molen afzonder-
lijk en naar de klassen, bij iedere soort van molen aangewezen.
De klassen verschillen naar gelang van de bewcegkracht, n. 1.
stoom of water, wind, paarden.
§ 2. Indien eenige molen tot meer dan een der onder een
afzonderlijk nummer vermelde werkingen of malingen gebezigd
wordt, moet daarvan uitdrukkelijk aangifte worden gedaan.
Ieder dier werkingen zal in het bijzonder worden aangeslagen , of-
schoon zoodanige werking ook met een andere ware verwant (90).
waarde plaats hebben (vz. 1861, n°. 132, pag. 219).
Het minimum van / 5 kan c. q. voor beiderlei werkingen te zamen ge-
nomen worden (vz. 1861, n°. 132, pag. 220 en vz. 1868, no. 95).
(90). Met betrekking tot de molens behoort iu het oog te worden gehouden:
a.   dat alle werktuigen, die door stoom, water, wind of paarden in wen-
telende of rondgaande bewegiug worden gebracht, als stourn-, water-, wind-
of paardemolens zijn te beschouwen;
b.    dat door molen moet worden verstaan het werktuig in zijn geheel,
voor zoo verre het tot dezelfde werking of maling dient;
c.   dat door werkinq of maling te verstaan is iedere bijzondere soort van
arbeid, zoowel met opzicht tot de wijze van werking, als in betrekking tot
de stof, die bearbeid wordt; en
d.   dat, ingeval dezelfde patentplichtige meer dan één stoomwerktuig,
waterrad, windmolen, enz, bezigt, iedere soort van werking door ieder
stoomwerktuig, waterrad of windmolen in beweging gebracht, bij het regelen
der belasting, steeds op zich zelf moet worden beschouwd en belast, en
nimmer aangemerkt kan worden als «lechts één molen uit te maken; al
-ocr page 545-
525
Ingeval echter de gezegde werkingen op denzelfden molen bij
a/wisseling
plaats hebben, of, wanneer een door water bewo-
gen molen, uithoofde van zijn ongunstige ligging, ten aanzien
van het benoodigde water, doorgaans meer dan de helft des
jaars moet stilstaan, zal de aanslag des noods kunnen geregeld
worden één of twee klassen beneden de laagste klasse, overigens
voor dien molen opengesteld.
§ 3. De patentplichtigen, in deze tabel bedoeld, zijn voor
den verkoop der voorwerpen, op hunne molens verwerkt, geen
afzonderlijk recht verschuldigd, dan alleen wegens de chocolade,
karotten, snuif en tabak bij hen bearbeid, voor zooverre zij die
waren in het klein verkoopen. Zij moeten zich deswege als
winkeliers aangeven.
§ 4 De zoodanige der in deze tabel genoemde molens, die
met de hand bewogen worden, worden aangeslagen op l/% van
de rechten voor de paardenmolens bepaald.
Tabel N°. V.
Fabrieken, waarvoor de belasting niet is gegrond op het
aantal werklieden in dezelve gebezigd. (De rechten
te berekenen volgens tarief A).
§ 1. Het patentrecht wegens ieder der in deze tabel genoemde
ware het ook, dat alle stoomwerktuigen, watcrraderen of windmolens tot
dezelfde soort van werking of maling dienden.
Uit het voorafgaande volgt:
dat een door stoom, water, wind of paarden gedreven molen, die met
2, 3 of 4 paar steenen dezelfde grondstof maalt, niet als 2, 3 of 4 molens
hehoort te worden aangemerkt, maar, even als alle andere molens, die met
een paar steeuen malen, slechts als één molen;
dat een molen, die met twee paar steenen maalt, waarvan het eene paar
tot het malen van mosterd en het andere tot het malen van lijnkoeken.
dient, als twee molens moet worden aangemerkt;
dat een molen, die tot het draaien en, te gelijker tijd of heurtelings,
tot het doorboren van ijzer dient, als twee molens moet worden belast;
dat daarentegen een oliemolen, waar het zaad geperst en gestampt of
geslagen wordt, slechts als één molen kan worden aangemerkt, vermits
deze twee- of [drieërlei wijze van bewerking slechts één doel — het voort-
brengen van olie — heeft;
dat wanneer hetzelfde paar steenen , dezelfde stamper, hetzelfde zaagraam,
uu tot deze, dan tot gene werking wordt gebezigd, ieder dier werkingen
als een afzonderlijke molen moet worden aangemerkt en belast;
dat wanneer het draaien van ijzer, hout en staal door dezelfde beweeg-
kracht geschiedt, dit als één werking of één molen moet worden beschouwd,
enz., enz. (zie verz. 1861, no. 132, pag. 223).
-ocr page 546-
526
fabrieken te voldoen, wordt geregeld in evenredigheid van de
klassen, bij dezelve vastgesteld.
Voor deze fabrieken is, in \'t algemeen, geen vaste maatstaf
bepaald voor de regeling van den aanslag, ofschoon sommige
voor iederen oven of voor ieder paar rollen of cilinders afzon-
derlijk worden belast.
De zoutziederijen zijn ook in deze tabel opgenomen. Deze
kunnen natuurlijk gevoegelijk worden belast naar de hoeveelheid
zout, in \'t vorige jaar geraffineerd. Men heeft daarvoor dan
ook als maatstaf aangenomen een recht van 12 cent per 1000
kilogr. geraffineerd zout. Omdat de wet bepaalt, dat de aanslag
voor iedere pan afzonderlijk moet geschieden, moet dit recht
zoodanig over de verschillende pannen worden verdeeld , dat de
gezamenlijke aanslag met het bedrag van 12 cent per 1000 kilogr.
zout overeenkomt (91).
Voor de zeepziederijen kan ook het fabrikaat van het vorige
jaar als maatstaf dienen (92).
§ 2. Iedere fabriek zal afzonderlijk worden aangeslagen, of-
schoon ook meerdere derzelve te zamen in één gebouw mochten
vereenigd zijn of onderling voor verwant gehouden worden. Van
elke fabriek moet dus afzonderlijk aangifte worden gedaan.
§ 3. De eigenaars van deze fabrieken zijn geen afzonderlijk
recht verschuldigd voor den verkoop der waren, in hunne fabrie-
ken
verwerkt of vervaardigd, met uitzondering alleen van zeep-
en zoutzieders en de stokers van fijne likeuren, voor zooverre
zij zeep, zout of dranken in hel klein uitslaan. Alle fabrikanten
echter, die hunne waren verkoopen op een der wijzen, in tabel
VII omschreven, worden daarvoor afzonderlijk belast. Van een
en ander moet dus de gevorderde aangifte worden gedaan.
Tabel N". VI.
Winkeliers, {De rechten te berekenen volgens tarief A).
§ 1. Tot maatstaf der belasting, door de winkeliers verschul-
digd, wordt genomen het beloop van hun debiel, gedurende het
jaar, hetwelk dat der beschrijving onmiddellijk voorafgaat; met
dien verstande nogtans, dat het wezenlijke debiet van de bij § 2
(91). Circulaire van 5 Sept. 1860, n». 46 , ia verband met de res. vau
19 Juni 1866, n°. 28.
(92). Zie verz. 1844, n», 118.
-ocr page 547-
527
vermelde eerste soort van waren zal worden verhoogd met de
helft (93).
§ 2. Onder de waren van de eerste soort zijn begrepen:
tabak en snuif en alle waren of goederen van vreemden oor-
sprong of arbeid en die, uit de koloniën herkomslig.
Tot de waren van de tweede soort worden gebracht: al de
niet onder de eerste soort behoorende vjaren of goederen
(94).
§ 3. Voor winkeliers worden gehouden zij, die hunne waren
bij het stuk, de meter, de kilogram of bij andere kleine maten,
aan bijzondere personen, uit hunne huizen of winkels (95),
verkoopen. Winkeliers, die daarenboven aan kooplieden, win-
keliers of kramers goederen verkoopen (96), waarin deze handel
drijven, moeten deswege een afzonderlijk recht als kooplieden
of zeehandelaars, naar omstandigheden, voldoen. Zij zijn mede
een afzonderlijk recht verschuldigd, wanneer ze tevens het be-
roep van tapper of eenige andere in deze wet onderscheidenlijk
met name genoemde nering of handel uitoefenen. Ook moeten ze
afzonderlijk belast worden, wanneer ze hunne goederen of waren
verkoopen op een der wijzen bij tabel VII omschreven (97).
Van deze bijzonderheden zijn ze verplicht de vereischte aangifte
te doen.
§ 4. Deze paragraaf bepaalt de klasse, die naar gelang van
het debiet moet worden toegepast, b. v.:
voor een deb. van f 125,000 en daarboven . . . l«\'e kl.
» » » » » 100,000 tot ben. / 125,000 . 2Je »
enz.
De laagste (17de) klasse wordt toegepast voor een debiet van
ben. f 1000.
(93). Deze bepaling zal wel zijn oorsprong te danken hebben aan het,
bij de invoering der wet, heerschende begrip, dat de inlandsche nijverheid
moest worden bevoorrecht. Evenwel is er eenige grond om deze bepaling
te behouden, omdat men kan aannemen, dat de verkoop van waren der
eerste soort betrekkelijk meerdere voordeden oplevert dan die der tweede soort.
(94). Dus de goederen van binnenlandsehen oorsprong.
(95). De verkoop uit winkels wordt reeds door de benaming van winkelier
aangeduid. De verkoop uit de huizen schijnt er bij vermeld, met opzicht
tot de zoogenaamde besloten winkels. In elk geval moeten de verkochte
waren winkelwaien zijn, dat ziju waren, die iu een winkel kunnen geplaatst
en ten toon gesteld worden, b. v. manufacturen, kruideuierswaren, enz.
(vz. 1861, n». 132, pag. 255).
C96). Aan welke kenmerken kan men onderscheiden als iemand is: koop-
»ia», winkelier
of kramer?
(97). Uitgezonderd wanneer zoodanige verkoop alleen plaats heeft binnen
der gemeente hunner woning. Zie $ 7 van tabel VII.
-ocr page 548-
528
Tabel N». VII.
Kramers en reizende kooplieden.
A. Kramers.
(De rechten te berekenen naar tarief B).
§ 1. De kramers worden verdeeld in de navolgende, te weten:
a.  gewone kramers en omloopers, die hunne goederen buiten
hunne huizen, winkels, fabrieken, werkplaatsen of magazijnen
te koop bieden, ze omvoerende, ten toon stellende op een der
navolgende wijzen , als :
met schepen, schuiten, rijtuigen, paarden of andere lastdie-
ren; met of zonder marsen, pakken, handwagens, enz.: met
opene of geheel of ten deele overdekte loodsen, tenten , kramen ,
enz. of ook zonder behulp dezer toestellen. Onder deze kramers
worden ook gerekend de zoogenaamde po!fertjes- en wafelkra-
mers, de kramers en rondventers van toebereide eetwaren,
dranken en dergelijke;
b.   zij, die hunne goederen in herbergen of in de bergplaatsen ,
huizen of andere gebouwen van derden uitstallen;
c.   zij, die hunne waren in openbare veilingen, buiten hunne
winkels , bij koopen van doorgaans beneden J 25.— ieder, doen
•verkoopen (98).
§ 2. Onder de kramers zijn niet begrepen: de verkoopers
van bouiv- en brandstoffen, veld- en boomvruchten, levende
dierlijke voorwerpen
en niet tfefabriceerde waren, ofschoon ook
die verkoop op een der wijzen, bij § 1 omschreven , mocht plaats
hebben. Deze personen zullen, naar tabel XIV, als kooplieden
worden belast.
§ 3. De rechten, verschuldigd door de onder § 1, lit. a be-
doelde kramers , zijn tweeërlei\':
die, verschuldigd ter zake van het bezoeken der kermissen of
markten, en die, verschuldigd ter zake der uitoefening van het
bedrijf, anders dan op kermissen of markten.
Het eerstbedoelde recht is voor iedere bezocht wordende stad,
(98). Wanneer de koopen doorgaans meer dan f 25.— bedragen, wordt
een patent als koopman vereischt (vz. 1861, n°. 132, pag. 266).
Wanneer de bij lit. c. bedoelde verkoopingen in een openbaar verkoophuia
door een ondernemer van publieke verkoopingen plaats hebben, moet de
Administratie zich met het door dezen als zoodanig betaalde patentrecht
vergenoegen (vz. 1861, u», 182, pag. 266).
-ocr page 549-
529
vlek of kerkdorp (99) in het bijzonder verschuldigd en wordt
steeds geregeld naar de 10de tot de 17de klasse van tarief B.
Het laatstbedoelde recht is voldoende voor al de gemeenten,
die bezocht worden. tezamen en wordt geregeld naar de 4de
tot de 14de klasse van tarief B.
§ 4. De patentplichtigen, onder § i , lit. 6 vermeld, zijn een
afzonderlijk recht verschuldigd voor iedere gemeente, die zij
bezoeken, berekend naar de 4de tot de 9de klasse van tarief B,
en geëvenredigd aan den tijd, dien zij in elke gemeente ver-
blijven.
§ 5. De marktkramers en venters, onder § i lit a. vermeld,
en zij, die in huizen van derden uitstallen (zie § 1 lit. b), wor-
den aangeslagen naar de vermoedelijke voordeden, die door de
belastingschuldigen als kramers genoten worden, gedurende den
tijd of de kermissen, waarover het patent loopt. De klassen
echter, waarin zij worden aangeslagen, moeten beantwoorden
aan ten minste het dubbel van de rechten , door den gezeten
winkelier, over een gelijk tijdvak, te voldoen (100).
§ 6. De personen, onder lit c van § i bedoeld, worden aan-
geslagen voor iedere verkooping, door hen gehouden wordende.
(99). Het recht is verschuldigd voor iedere stad, vlek of kerkdorp en
dus niet voor iedere kermis of markt. Hieruit volgt, dat slechts éénmaal
hehoeft te worden betaald voor de verschilleude kennissen of marktdagen
in dezelfde stad, vlek of kerkdorp. Zie verder pag. 209 en 270 van vz.
18G1, no. 132.
(100). Bij de regeling van den aanslag eens kramers moet men dus den
aanslag eens winkeliers, die evenveel debiet heeft, tot basis nemen, en
hem in zoodanige klasse brengen, dat hij minstens het dubbele van den
winkelier betaalt, liet laagste recht van een winkelier is f —.90 voor een
vol jaar. Een kramer mag dus voor een geheel jaar niet minder betalen
dan f 1.80. Een marktkramer echter, die b. v. gedurende slechts 7 dagen
in een gemeente vertoeft, moet (altijd in de veronderstelling, dat zijn debiet
gelijk staat met dat van den geringsten winkelier) dus minstens betalen
2 X -JJ cent = f —.03%, zoodat men zoodauigen kramer kan belasten
naar 17 B op f —.10. Een omloopend kramer, in gemeenten van den
Oden rang, die zijn beroep in het eerste kwartaal des jaars aanvangt, kan
niet lager worden belast dan naar 12 B op f 2.20; want een winkelier,
die met hem in hetzelfde geval verkeert, betaalt / —.90 en 2 X 90 =
f 1.80, zoodat 13 B ad f 1.00 te laag zou zijn.
Ook wanneer hij zijn zaken aanvangt in het tweede kwartaal, kan hij
niet lager dan naar 12 B worden belast, want een winkelier zou in zoo-
danig geval % van f —.90 = f —.67% betalen en 2 X 67% =f 1.85,
Vent bij echter in gemeenten van den 2dcn rang, dan kan hij zelfs naar
14 B op f 1.90 worden belast, wanneer zijn debiet met dat van den ge-
ringsten winkelier gelijk staat. Zie verder pag. 272—275, verz. 1801,
n». 132.
34
-ocr page 550-
530
Het recht wordt geregeld , naar den duur en de belangrijkheid
der verkooping, volgens de 4e tot de 9e klasse van tarief B (101).
§ 7. Alle patentplichtige personen (102), die hunne goederen
of waren tevens op de wijze der kramers verkoopen, of ze op
monsters , staalkaarten of proeven in de huizen van bijzondere
personen, andere dan die, welke onder hunne gewone kalanten
behooren (103), te koop bieden, moeten deswege afzonderlijk als
kramers worden gepatenteerd.
Van deze verplichting worden ze echter vrijgesteld, wanneer
zoodanige verkoop plaats heeft op een der wijzen, bij lit a. van
§ 1 omschreven, en ze zich daarin bepalen bij de gemeente hun-
ner woning. In dit geval zal echter bij de regeling van hun
aanslag, ook zoo veel doenlijk op hun debiet als kramers worden
gelet, terwijl zij evenzeer verplicht zijn zich als kramers aan te
geven.
§ 8. Vreemde kramers moeten worden belast tot minstens
het dubbel der rechten, door inlandsche verschuldigd (104).
§ 9. De kramers moeten, bij hunne aangifte opgeven:
de wijze, waarop zij hun beroep uitoefenen, naar de onder-
scheidingen bij § 1 gemaakt;
de gezamenlijke inkoopswaarde der door hen ter koop aangebo-
den wordende goederen.
"Van een en ander wordt op het patent melding gemaakt (105).
De patentplichtigen, bij § 1 lit b vermeld , moeten bovendien
(10J.1. De omloopende venters worden slechts eenmaal aangeslagen voor
het geheele jaar, tenzij ze hun heroep gaan uitbreiden of een gemeente van
hoogeren rang bezoeken.
De marktkramers worden voor elke stad, vlek of kerkdorp afzonderlijk
belast. Zij, die uitstallen in huizen van derden, worden afzonderlijk belast
voor elke gemeente.
Zij, die verkoopingen houden van doorgaans beneden ƒ 25.—, worden
afzonderlijk belast voor iedere verkooping.
(102). Dus ook kooplieden, winkeliers, fabrikanten en werkbazen. Omdat
deze bepaling slechts toepasselijk is op patentplic/iligen, kunnen natuurlijk
de bij art. 3 vrijgestelde personen, hunne goederen ook, zonder patent,
op alle mogelijke wijzen verkoopen. Vergelijk ook art. 3, lit. p.
(103). Voor den verkoop aan hun gewone kalanten, — dat zijn zij met
wien de leverancier in min of meer vaste betrekking staat, — behoeven ze
dus niet afzonderlijk gepatenteerd te zijn.
Aanbieding van goederen, die door inlandsche kooplieden of fabrikanten
zelve in persoon geschiedt aan degenen, die in dezelfde goederen handelen,
of ze geheel of ten dcele verwerken, vcreischt in geen geval eenig afzon-
derlijk patentrecht (pag. 277, verz. 1861, n°. 132).
(104). Zie aant 23.
(105). Waartoe dienen deze bijzonderheden?
-ocr page 551-
531
opgeven den duur van hun verblijf in de gemeente, en die,
vermeld bij lit. c van § 1 , den duur van de te houden verkooping.
Indien zij de wijze van verkoop veranderen, de waarde hunner
goederen vermeerderen of den duur des verblijfs of der verkoo-
pingen verlengen, moeten zij daarvan aangifte doen in de ge-
meente, waar ze zich bevinden en zoodanig aanvullingsrecht
betalen als van hen, bij werkelijk toegenomen belastbaarheid,
zou kunnen worden gevorderd. Bij verzuim van zoodanige aan-
gifte is de boete van art. 37 op hen van toepassing.
Controleur en zetters hebben het recht ambtshalve een aan-
vullingsrecht te vorderen, wanneer ze de overtuiging erlangen
dat ze door een kramer, ten aanzien van de aangegeven inkoops-
waarde, zijn misleid. Zoodanige vordering waarborgt den kramer
echter niet tegen bekeuring.
B. Reizende Kooplieden, enz.
§ 10. a. Alle kooplieden, commissionairs, fabrikanten en an-
dere personen, zoowel Nederlanders als vreemdelingen, niet binnen
dit Rijk gevestigd
(106), die met of zonder staalkaarten , monsters
of proeven rondreizen om bestellingen bij kooplieden, fabrikanten,
trafikanten, werkbazen of winkeliers op te nemen, of bij de af-
levering van bestelde goederen tegenwoordig te zijn, of wel an-
dere zaken, den handel betreffende, vereffenen of deswege gelden
ontvangen, zullen worden belast naar de 5e tot de 11e klasse
van tarief A.
Wanneer ze ook bij particulieren bestellingen opnemen , ge-
geschiedt de aanslag naar 5 tot 8 A.
b. Hunne reizende agenten, factoors, kantoorbedienden, enz.
zijn aan dezelfde rechten onderworpen (107).
e. Zij , die het onder lit. a vermelde bedrijf uitoefenen : voor
rekening van binnen\'slands gevestigde handelshuizen, fabrikanten
of trafikanten, worden aangeslagen naar de 12" klasse van tarief
A. Dit bedrijf wordt met geen ander als verwant beschouwd (108).
(106). Hier worden dus bedoeld zij, die hier te. lande handelszaken doen,
doch die buiten \'s lands wonen of wier fabrieken buitcu \'s lands gelegen zijn.
\'107). Dit is billijk, want men kan de handelskantoren of de fabrieken
zelve niet belasten, omdat ze buiten \'s lands gevestigd ziju en toch dient
men een recht te heffen, naar hetgeen hier te lande wordt omgezet.
(108). Zij, die ten behoeve van anderen handelszaken verrichten op eigen
naam
, zijn commissionairs naar tabel XIV. Zij, die het doen op naam
hunner lastgevers
, ziju reizend agent. Oefenen ze het beroep op beide
wijzen uit, dan worden ze en als commissionair èn als reizend agent aan-
geslagen. (Zie verz. 1861, n°. 132, pag. 294).
34*
-ocr page 552-
532
Tot staving dat de reizen voor binnenlandsche huizen, fabri-
kanten of trafikanten plaats hebben, moeten ze voorzien zijn
van afschrift van het patent der meesters, in wier dienst zij
zijn. Op dat afschrift moet door het plaatselijk bestuur de naam
van den persoon, die er gebruik van wil maken, vermeld worden.
Het afschrift wordt met het zegel der gemeente aan het patent
des reizigers vastgehecht (109).
Plaatsen, waar de belasting moet worden betaald.
§11. De marklkramers moeten de aangifte doen en de rechten
betalen in iedere gemeente, waar zij hun bedrijf uitoefenen, ten
ware zij, inlandws zijnde, verkiezen om in de gemeenten hunner
woning de rechten voor al de te bezoeken kermissen of markten
in eens te voldoen (HO).
De omloopende veniers moeten de aangifte en betaling doen in
de gemeente hunner woning.
§ 12. Zij, die in huizen van derden uitstallen en zij, die
openbare verkoopingen van doorgaans beneden ƒ25.— houden,
moeten het recht betalen in iedere gemeente, waar zij hun be-
drijf uitoefenen, en telken reize (111).
§ 13. De omloopende venters, die hun bedrijf uitoefenen in
een gemeente van hoogeren rang, dan die waarin ze wonen of
aangeslagen zijn, moeten het aanvullingsrecht in die gemeente
van hoogeren rang voldoen. Wanneer zij inlanders zijn, staat
het hun echter vrij, om in de gemeente hunner woning de
rechten in eens te voldoen naar het tarief, bepaald voor den
hoogsten rang der gemeenten, die zij bezoeken.
§ 14. De rechten en aanvullingsrechten, verbonden aan de
klassen, waarin de patentplichtigen van deze tabel worden belast,
moeten steeds ten volle, en zonder splitsing naar lijdsgelang,
worden voldaan (112).
(109). Er worden gcenc bekeuringen meer ingesteld tegen reizigers, we-
gens gemis van afschrift van \'t patent hunner patroons (Min. miss. 25 Mei
1867, n°. 76).
(110). De aanslag geschiedt dan evenzeer voor elke stad, vlek of kerk-
dorp, afzonderlijk.
(111). Waarom moeten de kramers juist in de bij §§ 11 en 12 bedoelde
plaatsen aangifte doen?
(112). Daarom kan men bij de bepaling der klasse, wel den tijd, waar-
voor het patent noodig is, in aanmerking nemen.
Het komt ons echter voor, dat, op grond van deze bepaling, geen
afschrijving van belasting, op den voet van art. 15, kan worden verleend
aan de patentplichtigen van tabel VII.
-ocr page 553-
533
Tabel N°. VIII.
De rechten te berekenen volgens tarief A.
Deze tabel bevat geen andere patentplichtigen dan rondloopende
vreemde :
schaarslijpers;
ketelboeters;
klokkengieters ; en
tin nenlepelgieters.
Tabel N°. IX.
Maatschappijen , waarvan bewijzen van aandeel worden uitgegeven.
De maatschappijen, in deze tabel bedoeld, zijn die, in het
wetboek van koophandel bekend onder de benaming van naam-
looze maatschappijen,
die de zeevaart, het drijven van handel,
fabrieken of molens, het doen van verzekeringen, de visscherij,
reederij of, in het algemeen eenige uit derzelver aard en volgens
den geest dezer wet, aan patentrecht onderhevige onderneming
of handeling ten onderwerp hebben.
De patentplichtige handelingen, bij tabel XV omschreven, zijn
hiervan echter uitgezonderd, zoodat deze steeds volgens de rege-
len dier tabel zullen worden belast.
Alle overige patentplichtige handelingen, die van een naam-
looze vennootschap
uitgaan, worden niet afzonderlijk belast, maar
kunnen geschieden op het patent aan de maatschappij uitgereikt
en waarvoor de aanslag naar de regelen van deze tabel geschiedt (113).
Deze maatschappijen worden belast tegen 2% van het geza-
menlijk beloop der uitdeelingen, de aflossingen en accressen van
het kapitaal, die mochten plaats hebben, daaronder begrepen.
De maatschappijen evenwel, die kunnen doen blijken van hunne
oorspronkelijke inlagen, mitsgaders van de aflossingen, die daarop
gedaan zijn, zoodat de werkelijke aflossingen van het opgenomen
of verstrekte kapitaal duidelijk van de uitdeelingen kunnen wor-
den onderscheiden, zijn geene belasting verschuldigd van dus-
danige aflossingen.
De directeuren der naamlooze maatschappijen zijn verplicht bij
(113). Evenwel zijn de beheerders dezer maatschappijen, als zoodanig,
afzonderlijk patcntplichtig naar tabel XI.
Ofschoon bij vz. 1852, 11°. 56 (zie pag. 481, verz. 1861, n°. 132) is
te kennen gegeven, dat, op groud van tabel XVI, § 7, de vaartuigen van
een naamlooze maatschappij, afzonderlijk moeten worden belast, is later bij
de schriftelijke resolutie van 21 September 1867, u°. 79, het tegendeel
bepaald.
-ocr page 554-
534
de algemeene beschrijving aangifte ter bekoming van patent te
doen. Op die aangifte wordt echter geen recht gevorderd, doch
zij wordt voor memorie in het register der patenten ingeschreven.
Telkens, wanneer zij voornemens zijn een uitdeeling te doen,
en alvorens daartoe over te gaan, moeten directeuren zich aan-
melden ter betaling van het recht, voor die uitdeeling verschul-
digd (114).
Tabel No. X.
Beheerders van kantoren van Administratie van inschrijvingen
op het Grootboek, van genootschappen van gemeenschappelijk
bezit van fondsen, en van die van geldleen in gen , enz.
De beheerders der kantoren van administratie van inschrij-
vingen op de grootboeken der Nationale schuld worden belast
naar het bedrag der ingeschreven kapitalen, in verband met den
rente-standaard, t. w.
voor de 2% °/o rentegevende schuld, per millioen ingeschre-
ven nominaal kapitaal f 5—; voor de 3 „/» f 6.— en voor
de 4 •/, f 8.-.
Als ingeschreven nominaal kapitaal wordt beschouwd het in-
geschreven bedrag, dat bestaat bij de tweede sluiting van de
grootboeken in het laatstvoorgaando jaar.
De gedeelten van millioenen worden voor geheelen genomen.
De onderbeheerders of rentebetalers voor gezegde kantoren zijn
als zoodanig, niet aan het patentrecht onderhevig.
De overige patentplichtigen volgens deze tabel zijn:
de beheerders van kantoren van administratie van vreemde
fondsen ;
de bestuurders van genootschappen van gemeenschappelijk bezit
van fondsen, ten laste van buitenlandsche Mogendheden, waarvan
bewijzen van aandeel zijn of worden uitgegeven;
de beheerders of commissarissen van geldleeningen op planta-
giën in \'s Rijks of vreemde koloniën, en alle andere geldleenin-
gen, van welken aard ook, alleen uitgezonderd die, welke recht-
streeks voor rekening van vreemde Mogendheden gedaan zijn.
Deze patentplichtigen moeten een recht betalen van */ao % v^n
het gezamenlijk bedrag der uitdeelingen of betaalde renten,
dividenden, enz. gedaan, gedurende het jaar, hetwelk dat der
beschrijving onmiddellijk is voorafgegaan. Onder het bedoelde
bedrag worden niet begregen de aflossingen en de premiën, bij
(114) Bij verz. 1864, n°. 115 zijn inlichtingen gegeven wat men door
uitdeelingen hebbe te verstaan.
-ocr page 555-
535
gelegenheid van die aflossingen betaald, evenmin de accressen
van het bestaande kapitaal.
De bedrijven, in deze tabel vermeld, zullen, noch onderling
noch met die van bankier, koopman, makelaar, commissionair
of eenig ander beroep, bedrijf of handel hoegenaamd als verwant
mogen beschouwd worden.
Tabel N°. XI.
Beheerders, opzichters, boekhouders, zaakwaarnemers, commic-
zen, klerken, enz. {De rechten te berekenen naar tarief A.)
Naar deze tabel worden worden belast:
de beheerders van de in tabel IX vermelde en andere maatschap-
pijen en ook hare onderbeheerders, agenten en correspondenten;
de bestuurders van verzekeringmaatschappijen;
zaakwaarnemers;
rentmeesters en opzichters van goederen ;
bestuurders en opzichters van veengraverijen, fabrieken, be-
leenbanken enz;
opzichters van werken;
boekhouders en andere kantoorbedienden ;
En alle andere soortgelijke personen (115), niet elders in deze
wet opgenoemd of als mede-deelgenooten in de beroepen of be-
drijven, waarover zij het beheer voeren, patentrecht voldoende (116).
Het recht wordt berekend naar het bedrag der belooningen,
dag-, week-, inaand-, vacatie-gelden, kortingen, opgelden,
enz., enz., genoten in het jaar, hetwelk dat der beschrijving
onmiddellijk voorafgaat.
Uit het bij deze tabel gevoegde tarief blijkt dat de verhouding,
waarnaar de aanslag geschiedt, klimt naar mate de belooning
hooger is; zoodat zij , die slechts een geringe belooning genieten,
moeten betalen % a M % van nun inkomen; zij, die een mid-
delmatige winst hebben, 1 a 1% % en zij, die een ruim inko-
men genieten, 1M a 2 o/0.
De bedrijven, in deze tabel vermeld, zullen noch met die van
bankier, koopman, makelaar, commissiehandelaar, noch met
eenig ander beroep, bedrijf of handel, als verwant mogen wor-
den beschouwd.
(115) B. v. de agenten der Nederlandsche Bank en de adviseur» bij die
agentschappen (vz. 1864, n». 108 en 1866, n°. 174).
(116). Vergelijk verz. 1861, no. 132, pag. 319 en 320.
-ocr page 556-
536
Tabel No. XII.
Ambachtslieden, werkbazen enz., wier belasting wordt geregeld in
evenredigheid van het getal hunner werklieden en den rang
der gemeente. (De rechten te berekenen volgens tarief B).
§ i. De bepalingen, bij § § 1, 2, 3, 4 en 5 van tabel I vast-
gesteld, zijn ook toepasselijk op de patentplichtigen, in deze
tabel genoemd.
§ 2. De loodgieters, loodverwerkers, loodenpompmakers, lede-
kant- en kamerbehangers, bedden- en matrassenmakers, tim-
merlieden, metselaars en kleermakers, die tevens de leverantie
doen van de grondstoffen, door hen verwerkt of bewerkt wordende,
moeten deswege afzonderlijk als kooplieden of winkeliers worden
belast. Zij zijn mitsdien verplicht daartoe de vereischte aangifte
te doen.
§ 3. De patentplichtigen van deze tabel worden verdeeld in
twee afdeelingen.
De beroepen, in de eerste afdeeling opgenomen, worden, bij
hetzelfde getal knechten, naar een hooger tarief belast dan die,
in de tweede afdeeling vermeld. Waarschijnlijk is de wetgever
van de veronderstelling uitgegaan dat deze beroepen betrekkelijk
ruimere winsten opleveren.
De tabakkervers en sigaren* en karottenmakers moeten afzon-
derlijk worden belast voor den verkoop van snuif en tabak in
het klein.
De huiselijke bedienden van bleekers worden mede onder het
getal werklieden geteld.
Tabel N». XIII.
Logement- badstoof- biljardhouders enz. (De rechten te berekenen
volgens tarief B).
De logementhouders, de houders of verhuurders van gestof-
feerde woningen (hotels garnis), de houders van bijzondere beste-
delingen", proveniers-, verbeter-, krankzinnigen" en dergelijke
huizen, worden aangeslagen naar het getal kamers of vertrek-
ken, dat hun huis bevat.
De badstoofhouders, de biljardhouders en de kolfbaanhouders ,
worden voor iedere badkuip, biljardtafel en kolfbaan afzonder-
lijk belast.
De kegelbaanhouders worden steeds aangeslagen naar de 12e
klasse.
-ocr page 557-
537
Tabel N°. XIV.
Kooplieden, reeders, makelaars, artsen, bakkers, tappers, enz.
(De rechten te berekenen volgens tarief E).
De wetgever heeft voor de beroepen, in de overige tabellen ver-
meld, vaste grondslagen opgegeven ter regeling der belasting;
hetzij het getal werklieden, het getal molens enz., enz.,
In deze tabel heeft hij die bedrijven verzameld, die naar geen
vasten maatstaf kunnen worden belast, uitgezonderd de fabrieken
die in dat geval verkeeren; deze zijn in tabel V opgenomen.
Zoo komen in deze tabel o. a. voor:
bankiers, kassiers, wisselhandelaars, kooplieden, bakkers, tap-
pers, slagers, aannemers, notarissen, deurwaarders, enz, enz.
De overige belastingswetten geven echter voor sommige van
deze beroepen eenigen maatstaf aan de hand, die kan strekken
om de winsten niet eenige zekerheid te bepalen en de aanslag
daarmede in verband te brengen. Zoo kan men gevoegelijk belasten:
de tappers naar de door hen gedane inslagen van gedistilleerd;
de vleeschhouwers, naar de door hen veraccijnsde waarde;
de verhuurders van rijtuig, de wagenaars en karrelieden , naar
het getal paarden, door hen in de personeele belasting aange-
geven;
de notarissen , naar het getal akten door hen gepasseerd, de
verkoopingen , boedelscheidingen , enz. door hen gehouden, vol-
gens opgaaf van den ontvanger der registratie;
de aannemers van werken, naar de aannemingssom; enz enz.
Tabel XV.
Ondernemers, directeurs en commissarissen van spelen, ver-
tooningen en vermakelijkheden.
§ 4. Alle spelen, vertooningen en vermakelijkheden, van
welken aard ook, die gehouden worden in zoodanige vaste ge-
bouwen, als daarvoor zijn ingericht, en onder den naam van
schouwburgen bekend zijn, worden belast als volgt:
voor ieder spel, iedere partij of vertooning T^ff van de bruto
opbrengst, berekend naar al de plaatsen, die de zaal bevat, in
verband met de prijzen der verschillende plaatsen. Wanneer
het spel of de vertooning echter voor inteekenings-prijs (abon-
tiemenl courant)
gegeven wordt, zal -J kunnen woivlen afgetrokken.
Het recht, wegens de muziek-, dans- en was&erade-partijen
verschuldigd, wordt berekend naar gelang van de helft der
-ocr page 558-
538
plaatsen, welke de zaal, bij het geven der andere spelen en
vertooningen, geacht wordt te bevatten.
Het is, voor de toepassing van het recht, onverschillig voor
wiens rekening de partijen gegeven worden en of er voordeel
van wordt genoten of niet.
Het recht voor een schouwburg mag, voor het geheele dienst-
jaar, tezamen niet meer bedragen dan hetgeen één vertooning
bruto kan opbrengen, ingeval al de plaatsen, voor de volle daar-
voor vastgestelde prijzen, waren bezet.
§ 2. Muziek-. dans- en maskerade-partijen , vanxhals, steek-
spelen, veld/eesten, lie/liebberij-komediën
, enz., die gehouden
worden in de gewone dans- of muziekzalen, in de huizen, tui-
nen, enz., van logement", koffijhuis-, kollegie-, tuin- en socie-
teithouders (de sociëteiten of tuinen, onder n°. 41 van tabel
XIV vermeld, daaronder begrepen), in die van tappers, wijn-
huishouders, dans- en muziekmeesters, worden belast op den
navolgenden voet:
a.    Wanneer de partij bij inteekening wordt gehouden, wordt
het recht voor iedere partij bepaald naar gelang van den intee-
keningsprijs voor iederen persoon, het getal inteekenaren en
den rang der gemeente. Het recht mag echter niet dalen be-
neden dat, voor dezelfde spelen of partijen verschuldigd, in de
gevallen onder b vermeld.
Door inteekening wordt verstaan: alle verbintenis tot het
betalen van een vooraf bepaalde som, of van een zeker aandeel
in de kosten, onverschillig of die verbintenis voor één of meer
partijen wordt aangegaan.
b.     Ingeval de entree, zonder voorafgaande inteekening, wordt
betaald, wordt het recht voor iedere partij geregeld naar gelang
van de prijzen der plaatsen en den rang der gemeente.
Het recht, volgens deze §, is verschuldigd, onverschillig voor
wiens rekening de partij gegeven wordt en of er eenig voordeel
van wordt genoten of niet.
Woiden de aan \'t hoofd dezer § vermelde partijen gehouden
in, schouwburgen, dan worden ze op den voet van § 1 belast.
Worden ze gehouden noch in schouwburgen, noch in lokalen,
als bij het eerste lid dezer § zijn vermeld, dan zijn ze niet aan
patentrecht onderworpen.
§ 3. De openbare en gewinshalve (117) gegeven wordende
(117). \'t Voornaamste onderscheid tusschen belastbaarheid naar § 2 en 3
is dit: dat bij $ 8 bepaalt in aanmerking komt openbaarheid en gewins-
halve
, terwijl dit bij $ 2 onverschillig is.
Ofschoon de spelen in § 2 vermeld , die gewinshalve gegeven worden, niet
van een aanslag naar die $ zijn uitgesloten, toch heeft de wetgever daarbij
meer het oog gehad op vermakelijkheden, die uit liefhebberij gegeven worden.
-ocr page 559-
539
schouw-, tooneeN, dans-, paardenrijders~, koordendansers-,
springers*, marionetten- en goochelspelen, de vertooningen van
natuur- en scheikundige vermakelijkheden, natuurlijke zeldzaam-
heden en voortbrengsels der kunst en alle andere dergelijke
vertooningen en tentoonstellingen (die van schilderijen en pano-
rama\'s niet uitgezonderd), worden belast als volgt:
a.    Wanneer er voor de aanschouwers zitplaatsen zijn bestemd,
wordt de aanslag voor eiken dag, waarop de spelen of vertoo-
ningen plaats hebben, geregeld naar gelang van de prijzen der
voornaamste zitplaatsen, in verband met het getal zitplaatsen
en den rang der gemeente. Het recht mag echter niet dalen
beneden dat, verschuldigd voor dezelfde spelen, in het geval
onder b vermeld.
b.     Wanneer de spelen of vertooningen, enz. gegeven worden
op plaatsen, waar geene zitplaatsen gevonden worden, bepaalt
men den aanslag voor eiken dag naar gelang van den prijs der
hoogste plaatsen, in verband met den rang der gemeente.
Ingeval de in deze § vermelde spelen in lokalen, als bij § 2 zijn
omschreven, plaats hebben, geschiedt de aanslag toch naar § 3.
Worden ze echter gegeven in schouwburgen, dan geschiedt de
aanslag naar § 1.
Tabel N». XVI.
Eigenaars, vaste huurders en andere vaste gebruikers
van binnenvaar tuigen.
§ 1. Wegens de vaartuigen, die zich bevinden (118) op de
binnen-zeeën, meren, rivieren, vaarten of wateren van het
rijk, of waarmede door de opene zee, langs de kusten of ook
over de wadden, de kustvaart van de eene zeehaven des rijks
naar de andere wordt uitgeoefend en wegens de vaartuigen, het
rijk aan de landzijde binnenkomende, is door de eigenaars, vaste
huurders of andere vaste gebruikers een recht verschuldigd,
berekend naar de ruimte dier vaartuigen, in verband met hunne
klassificatie naar § 3.
§ 2. De ruimte is het aantal tonnen, hetwelk het vaartuig
inhoudt, de ton gerekend ter grootte van een stère of kubieke
meter, onder aftrekking van -j voor de ruimte, ingenomen wor-
dende door de mast- en pompkokers, kabelstellingen, roeven,
dekken , roeibanken, enz.
Bovendien wordt, voor zooveel de stoombooten betreft, de
(118). Onverschillig dus of er al of niet mede gevaren wordt.
-ocr page 560-
540
ruimte, door de machine-kamer ingenomen, van de belastbare
ruimte afgetrokken.
Gedeelten van een ton worden verwaarloosd.
§ 3- De vaartuigen worden verdeeld in de volgende twee klassen :
Eerste klasse.
Vaartuigen, waarvan de ladingsplaatsen, geheel of gedeeltelijk ,
doorgaans of tijdelijk, op een regelmatige wijze overdekt of tot
zulk een bedekking zijn ingericht, met uitzondering nogtans
van de navolgende:
u. vaartuigen, waarvan de bedekking alleen uit zeildoek
bestaat, en welke niet enkel of voornamelijk tot vermaak ge-
schikt zijn ;
b.     vaartuigen, waarmede nimmer andere voorwerpen worden
vervoerd dan visch, groenten, aardappelen , brandstoffen , rijs ,
wier, kalk, pleister, cement, dijkmaterialen, puin, kleiaarde,
pijpaarde, zand, grind, mergel, water, spoeling, slijk, modder,
vuilnis, mestspeciën, riet, biezen, leien, gebakken en ongebak-
ken ruwe steen, dakpannen, metaalerts;
c.     zoogenaamde korenlichters, alsmede de vaartuigen, welke
alléén als magazijnen en bergplaatsen of enkel als kantoor of
woning worden gebezigd, onverschillig in welken toestand zij
zich bevinden, en of zij al dan niet nog tot varen kunnen wor-
den gebruikt.
Tweede klasse.
Geheel opene of onoverdekte vaartuigen, alsmede zoodanige
overdekte, welke hiervoren van de eerste klasse bepaaldelijk zijn
uitgezonderd.
§ 4. Het recht bedraagt: wegens de vaartuigen van de eerste
klasse 20 cent, en wegens die van de tweede klasse 12 cent
voor iedere ton inhoud.
De vaartuigen, geheel of voornamelijk tot vermaak aangelegd
of dienende; die, welke, hetzij al of niet op vastgestelde tijden,
van de eene bepaalde plaats tot de andere heen en weder varen
of daartoe tijdelijk worden gebruikt (119), de veerponten, de
veer-stoombooten, de overvaartuigen en de schuiten der gier-
bruggen, zijn onderworpen aan een verhooging, gelijkstaande
met de helft van het recht der klasse, waartoe zij behooren.
§ 5. Vrijstelling van recht wordt verleend, wegens :
a. de vaartuigen, in eigendom aan het Rijk toebehoorende
en uitsluitend in \'s Rijks dienst gebezigd wordende, \'s Rijks
loodsdienst daaronder begrepen;
(119). De toepassing van het verhoogde recht hangt af van het varen
op bepaalde plaatsen, maar niet van het varen op bepaalde tijden.
-ocr page 561-
54-1
6. de brandschuiten , asch- en vuilnisschuiten, werkschuiten,
boomsluiters" of wachtschuiten en dergelijke, voor zoo ver zij
uitsluitend in dienst zijn van en behooren aan gemeenten, dijk-
of polderbesturen ;
c.  de schepen, van Nederlandsche of vreemde zeebrieven voor-
zien, onbeladen (120) aan de landzijde van bet Rijk binnenko-
mende, en in het algemeen zoo lang zij niet tot bet binnen-
landsch vervoer worden gebezigd. Ten aanzien van de vreemde
schepen geldt deze vrijdom alleen, voor zoo ver in de Staten,
waar zij te huis behooren, gelijke vrijdom aan de Nederlandsche
schepen in gelijk geval wordt verleend;
d.     de schepen, die het Rijk doorvaren zonder te lossen of
te laden (121);
e.    de vaartuigen , niet dienende tot magazijn , bergplaats,
kantoor, winkel of woning , waarmede noch de Zuiderzee , noch
de Zeeuwsche stroomen , noch eenige andere rivier , op vreemd
grondgebied ontspringende of in zee uitloopende, worden beva-
ren , en wier eigenaars met hun huisgezin , bet geheele afge-
loopen jaar door, geen andere huisvesting hebben gehad dan
aan boord dier vaartuigen (122);
f.     de vaartuigen voor de Rijnvaart gebezigd , mits daarmede
geen binnenlandsch vervoer worde gedaan ;
(j. de opene vaartuigen van minder dan vier tonnen groot;
h. de vaartuigen van landbouwers, uitsluitend dienende om
van hunne erven, woningen, schuren of stallen naar hunne
landen en omgekeerd , of van het eene door hen bebouwde stuk
land naar het andere, vee, veldgewassen of mestspecién te
vervoeren ;
• i. de vletten in de turfbaggerijen, tot het verwerken van
de bagger of het veen, mitsgaders de schuiten, alleen die-
nende tot vervoer van den turf binnen den ring der veenderij;
k. de vaartuigen, behoorende bij de fabrieken, trafieken,
molens of bleekerijen en uitsluitend dienende tot het spoelen en
bewerken der in die fabrieken enz. vervaardigd, bereid of ge-
wasschen wordende voorwerpen, tot den aanvoer van grondstoffen
naar de fabriek- of werkplaats, en tot berging van vaatwerk,
water of spoeling.
I. de vaartuigen, uitsluitend gebruikt wordende tot het vis-
schen van schelpen of tot het vangen van zeevisch, daaronder
(120). Of in ballast (vz. 1861, n°. 132, pag. 470).
(121). Zeeschepen, zijn vrij, onverschillig waar ze laden of lossen, mits
ie niet tot binnenlandsch vervoer worden gebezigd (vz. 1861, n°. 132, pag. 471).
(122). Men behoort niet voorbij te zien, dat deze vrijstelling beperkt is
tot de eigenaars en betrekking heeft tot vaartuigen, waarmede gevaren wordt
en tevens dat hier sprake is van het afgeloopen jaar, niet dienstjaar.
-ocr page 562-
542
b egrepen bot, spiering, oesters, garnalen , mosselen en ansjovis
m. de moddermolens, diepmolens, zoogenaamde bokken en
kiezentrekkers , penterschouwen, kiellichters en molenschouwen ;
n. de vaartuigen van vastliggende schipbruggen;
o. de ponten of andere vaartuigen, welke dienen om tijdelijk
buiten gebruik zijnde vaste bruggen, schipbruggen of gierbrug-
gen te vervangen;
p. de vaartuigen, uitsluitend gehouden om bij doorbraken of
bij overstroomingen te worden gebruikt en de reddingsbooten.
§ C. Bij K.B. kan het uitreiken van patent aan schippers van
vaartuigen, te huis behoorende in Staten, in welke het recht
om binnenlandsch vervoer te doen aan de Nederlandsche schepen
geheel of ten deele is ontzegd , worden verboden; of ook, het
recht, voor vreemde vaartuigen verschuldigd, worden verhoogd
tot. en met het bedrag van gelijksoortig of eenig ander recht ,
dat in de Staten, waar die vaartuigen te huis behooren, van
de Nederlandsche schepen mocht worden gevorderd, en dat niet
tevens door de aldaar te huis behoorende vaartuigen verschul-
digd mocht zijn.
Onder binnenlandsch vervoer, in deze en de voorgaande
paragraaf bedoeld, wordt verstaan het vervoer van perso-
nen of goederen van de eene binnenlandsche plaats naar de
andere (122").
§ 7. De voldoening van het patentrecht wegens de vaartuigen
bevrijdt niet van zoodanige andere rechten of belastingen, als
waaraan die vaartuigen mochten onderworpen zijn.
Wederkeerig heeft de voldoening van recht van patent naar
een der overige tabellen of de vrijstellingen daarvan, geen vrij-
dom van recht, naar deze tabel verschuldigd, ten gevolge (i 23).
§ 8. Het recht is verschuldigd over een geheel jaar, ingaande
niet den lsten Mei, zoowel voor de vaartuigen, welke op dat
tijdstip in bezit of gebruik zijn, als voor die, welke later, on-
verschillig in welk gedeelte van het jaar, door dezelfde personen,
die in het voorafgaande dienstjaar daarvoor patentplichtig waren,
in bezit of gebruik worden genomen.
Deze regel geldt ook ten aanzien der vaartuigen, die van de
landzijde het Rijk binnenkomen.
§ 9. Degenen die, gedurende de drie eerste maanden van het
dienstjaar, zich vaartuigen aanschaffen of in gebruik nemen, de
ruimte dier vaartuigen vergrooten, aan de vaartuigen een hoo-
ger belastbare inrichting of bestemming geven, of met vaartui-
(122«). Zie het tractaat met het Duitsche Tolverbond op pag. 479 en
480, verz. 1861, n». 132.
(.123). Vergelijk aant. 113.
-ocr page 563-
543
gen het Rijk aan de landzijde binnenkomen, zijn deswege het
recht over een vol jaar verschuldigd
Indien de aanschaffing of ingebruikneming, de vergrooting der
ruimte of de verandering van inrichting of bestemming of het
binnenkomen der vaartuigen, later in het dienstjaar plaats heeft,
is het recht verschuldigd op den voet van § 1 van art. 13 dei-
wet van 21 Mei 1819 (Staatsblad n°. 34).
Het aanwenden tot belastbaar gebruik van vaartuigen, aan-
vankelijk tot onbelastbare einden gehouden of gebezigd , wordt
met aanschaffing gelijk gesteld.
§ 10. Het recht is verschuldigd in de gemeente der vaste
ligplaats van het vaartuig of in die der woning van den patent-
plichtige (124).
Wanneer het vaartuig geen vaste ligplaats, of de patentplich-
tige geen woning aan den vasten wal heeft, is het recht ver-
schuldigd in de gemeente, alwaar het vaartuig zich bevindt,
op het tijdstip voor de aangifte bepaald.
Wegens de vreemde vaartuigen, het Rijk aan de landzijde
binnenkomende, is het recht verschuldigd ter plaatse van de
eerste binnenkomst in het Rijk.
§ 11. De aangiften ter bekoming van patent geschieden tegen
bewijs bij het gemeentebestuur, ter plaatse waar de belasting
verschuldigd is. Zij vermelden de soort, ruimte, inrichting en
het gebruik der vaartuigen met de verdere bijzonderheden, waar-
van de kennis tot regeling der belasting gevorderd wordt.
Wegens de vaartuigen, op den l»\'e» Mei in bezit of gebruik,
of vóór of op den 15den dier maand in bezit of gebruik geno-
men, heeft de aangifte plaats in de eerste helft dier maand.
De vaartuigen, aan de landzijde het Rijk binnenkomende,
worden bij hunne eerste binnenkomst in dit Rijk aangegeven.
Zij, die later in de termen der belasting of van verhoogde
belasting vallen, doen daarvan dadelijk aangifte.
§ 12. De patentplichtigen kunnen de ruimte hunner vaar-
tuigen aangeven, overeenkomstig de meting, daarvan door een
beèedigd scheepsmeter van Rijkswege gedaan, mits die meting
niet ouder zij dan vijf jaren en bij het doen der aangifte de
meetbrief vertoond worde.
De meting geschiedt overeenkomstig de voorschriften, daar-
omtrent bij een reglement van algemeen bestuur vastgesteld (125).
§ 13. De meting der vaartuigen heeft plaats op aanvrage
der patentplichtigen.
Die aanvrage ontslaat hen niet van de verplichting, om, in
(124). De schipper, die een vaste ligplaats of woning heeft, kan in tieti
termijnen betalen.
(125). Uit reglement zal worden opgenomen in afdeeling V.
-ocr page 564-
544
afwachting der meting, inmiddels aangifte tot bekoming van
patent te doen.
§ 14. De kosten der door de patentplichtigen aangevraagde
metingen zijn voor hunne rekening.
De scheepsmeter, door de belanghebbenden tot het doen der
metingen uit zijne standplaats opontboden wordende, kan des-
wege reiskosten van hen vorderen.
Zoowel van de reis- als metingskosten wordt een tarief vast-
gesteld (126).
§ 15. De gemeten vaartuigen worden gebrand met onder-
scheidene merken, aanwijzende:
1.    het i ijkswapen ;
2.    de jaarletter;
3.     het bijzonder merk van de scheepsmeters;
4.     het getal tonnen;
5- het doorloopende jaarnommer.
De merken worden gesteld voor of achter op de schilden of
endelboorden, die op de plechtbalken of gebindten staan, of wel
op den mastbalk of op andere vaste stukken, die, bij herstel-
ling van het vaartuig, het minst kunnen of moeten worden
weggenomen.
De merken moeten bovendien zoodanig gesteld worden, dat
zij ook bij volle lading van het vaartuig zichtbaar zijn.
§ 16. Nadat het vaartuig is gebrand, wordt door den scheeps-
meter een door hen geteekende meetbrief afgegeven.
Behalve den dag der meting, behelst de meetbrief een genoeg-
zame omschrijving ter onderkenning van het vaartuig, en wij-
ders een opgave van zijne lengte, wijdte en holte, mitsgaders
van zijne tonnemaat.
De plaats, waar de merken zijn gesteld, wordt er mede in
aangeduid.
§ 17. De patentplichtige, die gebruik maakt van de bevoegd-
heid, hem bij § 12 toegekend (127), kan in geen geval op de
van Rijkswege gedane meting zich beroepen, dan voor zooverre
het vaartuig beantwoordt aan de omschrijving, in den meetbrief
voorkomende, en de brandteekens in ongeschonden staat op het
vaartuig aanwezig zijn.
§ 18. Wanneer de patentplichtigen woonplaats hebben aan
den vasten wal, of de vaartuigen een vaste ligplaats, geschiedt
de betaling van het verschuldigde recht in termijnen, op den
(126). Zie dit tarief op pag. 510, vz. 1861, no. 132.
(127). Het doen meten van een vaartuig is dus niet verplichtend. De
schipper kan de ruimte van zijn vaartuig zelve aangeven, doch hij is dan
voor die opgave verantwoordelijk.
-ocr page 565-
545
voet voor de patentplichtigen der overige tabellen in het algemeen
bepaald.
In het tegenovergestelde geval is het recht in eens vorderbaar.
Wegens de vreemde vaartuigen, het Rijk aan de landzijde bin-
nenkomende, is het recht, in allen gevalle , in eens verschuldigd.
§19. Voor elk vaartuig wordt een afzonderlijk patent afgege-
ven, de omschrijving van het vaartuig behelzende, zooals daarvan
de aangifte is gedaan.
Zij, die geen termijn van betaling hebben (428), kunnen hun
patent niet lichten, dan op vertoon der kwitantie van de gedane
betaling.
Indien de aangifte vóór of op den 15den Mei heeft plaats gehad
wordt het patent in den loop dier maand, en wanneer de aan-
gifte later is gedaan, binnen veertien dagen na de aangifte uit-
gegeven.
De patenten van de vreemde vaartuigen, het Rijk van de
landzijde binnenkomende , worden in allen gevalle dadelijk na de
aangifte en gedane betaling verkrijgbaar gesteld.
§ 20. Aan den belastingschuldige, die in den loop van het
jaar zijn vaartuig aan anderen afstaat of overdraagt, kan, na
vertoon van bewijs dat de overschrijving van het vaartuig over-
eenkomstig de voorschriften van het Wetboek van Koophandel
heeft plaats gehad, overschrijving van het patent worden verleend,
op naam van dengenen, die het vaartuig overneemt, mits de
belanghebbenden gezamenlijk tot dat einde in geschrifte zich
aanmelden bij de personen, in art. 22 der wet van den 21sten
Mei 1819 (Staatslblad n°. 34) genoemd. Zoowel zij, die het
vaartuig overdoen, of hunne erfgenamen, als zij, die het over-
nemen, zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de verschuldigde be-
lasting.
De erfgenamen van een belastingschuldige, die het vaartuig
aanhouden , zijn niet verplicht zich deswege van een nieuw patent
te voorzien, mits, binnen drie maanden na het overlijden, ver-
zoek tot overschrijving als boven worde gedaan.
De overschrijvingen worden op de patenten en de meetbrieven
aangeteekend.
§ 21. Er wordt afschrijving der belasting, onder intrekking
van het patent en den meetbrief, verleend, in geval een vaartuig
in den loop des jaars verongelukt is of gesloopt wordt.
De afschrijving bepaalt zich tot de termijnen, die, na de maand
waarin het vaartuig verongelukt is of gesloopt wordt, vervallen.
Het verzoek ter bekoming van afschrijving wordt schriftelijk
(128). N. 1. de schippers, die geen vaste ligplaats of woonplaats hebben
en de vreemde schepen het Rijk van de landzijde binnenkomende.
35
-ocr page 566-
546
gedaan; wat de verongelukte vaartuigen betreft, binnen één
maand na de ramp, en wat de andere vaartuigen aangaat, vóór
den aanvang der slooping.
§ 22. Aan de erfgenamen van belastingschuldigen, die het
vaartuig niet aanhouden, kan, mede onder intrekking van het
patent en den meetbrief, afschrijving verleend worden, mits zich
daartoe schriftelijk aanmeldende binnen drie maanden na het
overlijden.
De afschrijving kan niet verder plaats hebben dan voor de
termijnen , die na de maand , waarin het verzoek om afschrijving
wordt gedaan, nog moeten vervallen.
§ 23. Indien de termijnen, waarvan naar de twee voorgaande
paragrafen afschrijving kan worden gevraagd, reeds geheel of
gedeeltelijk voldaan zijn, heeft er teruggaaf plaats, ook in de
gevallen dat, naar § 18, het recht in eens vorderbaar is.
§ 24. Bij de verzoeken ter bekoming van afschrijving worden
de patenten en meetbrieven overgelegd.
Zij worden als gewone bezwaarschriften behandeld.
§ 25. Geene af- of overschrijvingen kunnen worden verleend
wegens vreemde vaartuigen, van de landzijde het Rijk binnen-
komende.
§ 26. Op de eerste aanvrage der ambtenaren, in art. 34 de:
wet van den 21sten Mei 1819 (Staatsblad n°. 34) genoemd (129).
zijn de patenplichtigen , hunne bedienden, of die, bij afwezend-
heid der patentplichtigen, hunne plaats vervangen, of die van
het vaartuig tijdelijk gebruik maken, gehouden, het daarvoor
gevorderde patent, of, zoo de termijnen tot uitgifte van het,
patent naar § 19 nog loopen , het bewijs der gedane aangifte te
vertoonen (13U).
Bij nalatigheid verbeuren de patentplichtigen een boete van
fi5.-
Ten aanzien van de meetbrieven der vaartuigen, wier ruimte
overeenkomstig § 12 is aangegeven, bestaat dezelfde verplichting
met gelijke boete (131).
Indien geen der bedoelde personen bij of op het vaartuig aan-
(129). Hieruit volgt, dat de kommiezen ook vertooning van deze paten-
tcn kunnen vorderen. Alléén dan, wanneer uit het patent gebleken is,
dat de aangifte volgens een niet vcijaarden meetbrief is gedaan, kan men
vertooniug van dien meetbrief eischen en bij weigering daarvan bekeuring
instellen.
(130). Wanneer de tijdelijke gebruiker van een vaartuig geen patent kan
vertoonen, wordt de eigenaar of verhuurder bekeurd.
(131). AVanneer èu \'t patent èn de meetbrief niet wordt vertoond, ver-
beurt de nalatige dus 2 X ƒ 15.—. Vergelijk echter aant. 129.
-ocr page 567-
547
wezig is, kan de aanvraag tot vertooning van patent en meet-
brief alleen aan de woning der patentschuldigen plaats hebben.
§ 27. De ambtenaren, in art. 34 der wet van den 21 sten Mei 181!>
(Staatsblad n°. 34) bedoeld, zijn bevoegd tusscben zons- op en
ondergang aan boord der vaartuigen de patenten en daarbij behoo-
rende meetbrieven op te nemen en verder onderzoek te doen.
of de patentschuldige zich behoorlijk gekweten heeft van zijne
verplichting, ten aanzien van de aangifte dier vaartuigen.
Bij weigering van toegang wordt de hulp des kantonrechters?
ingeroepen, en verbeurt de eigenaar, huurder of gebruiker,
telkens en voor ieder vaartuig, een boete van ƒ25.—
§ 28. De opneming van de ruimte der vaartuigen kan alleen
geschieden door een scheepsmeter of den controleur van de
actieve dienst.
De bevinding wordt op het patent vermeld.
Laatstgemelde ambtenaar alleen is bevoegd tot de opneming
der ruimte van de vaartnigen, wier inhoud is aangegeven over-
eenkomstig de van Rijkswege gedane meting, voor zoover deze
naar § "12 nog niet verjaard is.
Van zijne bevinding wordt door hem, beide op het patent en
den meetbrief, melding gemaakt.
De opneming der ruimte van de vaartuigen mag de reis niet
stremmen of verplichten tot het lossen, staken of vertragen dei-
lading.
§ 29. Bij overtredingen, waarop art. 37 der wet van 1819
van toepassing is, wordt de bij dat artikel bepaalde boete be-
loopen voor ieder vaartuig, waaromtrent de overtreding plaats heeft.
§ 30. Wanneer bij de opneming der ruimte van vaartuigen ,
wier inhoud overeenkomstig § 12 is aangegeven, een meerdere
ruimte wordt bevonden dan de van Rijkswege gedane meting
aanwijst, is deswege, en voor zoover op den meetbrief naar § 17
beroep kan worden gedaan, alleen een aanvulling van recht ver-
schuldigd over het jaar of het gedeelte van het jaar, waarover
het patent is afgegeven.
§ 31. Ingeval, bij de opneming van de ruimte der vaartuigen,
een mindere inhoud wordt bevonden dan die, waarnaar deaan-
slag is geschiedt, wordt aan den patentplichtige ambtshalve
evenredige ontheffing over het loopende jaar verleend.
§ 32. Bij bekeuring wegens overtredingen kunnen de vaar-
tuigen in bewaring worden genomen, tot zoolang de rechten,
boeten en kosten voldaan zijn of daarvoor, ten genoegen des
ontvangers, voldoende borgtocht gesteld is.
Ingeval de patentplichtige wordt veroordeeld of, ter zake dei-
verbeurde boete, tot minnelijke schikking wordt toegelaten, is
de bewaring ten zijnen koste en gevare.
35*
-ocr page 568-
INVORDERING, (i).
Wet van 22 Mei 1845 Stbl. n°. 22.
(Verz. 1845 no. 140).
Art. 1. De invordering der directe belastingen geschiedt krach-
tens de door den Prov. Inspecteur executoir verklaarde en door
het hoofd van het plaatselijk bestuur afgekondigde kohieren (2).
De afkondiging houdt in, dat het kohier aan den ontvanger,
ter invordering, is ter hand gesteld en dat ieder verplicht is,
zijn aanslag, op den bij de wet bepaalden voet, te voldoen.
"Van de afkondiging en overgave van het kohier wordt, door
het hoofd van het plaatselijk bestuur, aanteekening gedaan op
het kohier, met opgave van den dag, waarop een en ander is
geschied.
Art. 2. Na de overneming van het kohier, zendt de ontvanger
zoodra mogelijk en kosteloos, aan ieder belastingschuldige een
gedagteekend aanslagbiljet, hevattende den naam van den belas-
tingschuldige, de aanwijzing van het bedrag van den aanslag,
de plaats van betaling, de dagen en uren, waarop de ontvanger
zitting houdt, de aanwijzing van den ambtenaar of het collegie
bij welke de bezwaarschriften kunnen worden ingediend en den
termijn, daartoe bij de wet bepaald, en eindelijk de uitnoodiging
tot betaling vóór of op de vervaldagen, op straffen van vervolging.
Wanneer, wat de grondlelasting betreft, de belastingschuldige
niet woont onder het kantoor van ontvangst, waar hij is aange-
slagen, kan het aanslagbiljet worden toegezonden aan den huur-
der , pachter of bruikei\' of, tot meerdere perceelen betrekking
hebbende, aan den huurder, pachter of bruiker van dat gedeelte
der goederen, hetwelk, volgens de registers van het kadaster,
(1). De algemcene   instructie tot uitvoering van deze wet is opgenomen
in verz. 1858, no. 3.
(2) De ontvanger   mag dus geen vervolging instellen dan krachtens ccn
executoir verklaard en  afgekoudigd kohier. Zie vz. 1855, u°. 3, § 5.
-ocr page 569-
540
het hoogste inkomen oplevert, mits zoodanige huurders, enz.
onder het kantoor woonachtig zijn.
Art. 3. De ontvangers zijn verplicht voor iedere betaling
onmiddellijk kwitantie te stellen op het aanslagbiljet.
Indien het biljet verloren is geraakt, wordt den belanghebbende
een duplicaat uitgereikt, tegen betaling van 5 cent (3), behalve
het zegelrecht, indien de kwitantie daaraan onderworpen is.
Art. 4. De toerekening en afschrijvingen der betalingen ge-
schieden in de navolgende orde:
1". op de kosten van beschrijving, van schatting, telling of
herziening en van vervolging zoo die verschuldigd zijn (4);
2°.\' op de zegelrechten der kwitantiën en akten van patent;
3°. op de oudste der openstaande aanslagen of vervallen ter-
mijnen.
Art 5. Iedere aanslag is in zijn geheel verschuldigd door
hem, of haar, ten wiens name hij op het kohier voorkomt.
Verkeerde te naamstellingen, in den loop des dienstjaars, in
de kohieren der grondbelasting ontdekt, die een verandering of
splitsing van den aanslag noodig maken, kunnen bij eenvoudig
bevelschrift, van den Prov. Inspecteur, worden hersteld.
Dat bevelschrift heeft dezelfde kracht als het executoir ver-
klaarde kohier. Hij , die zich met zijn daarin voorkomenden
aanslag bezwaard acht, kan daartegen opkomen bij gedeputeerde
staten, op denzelfden voet als voor de gewone aanslagen op de
kohieren is bepaald. De termijn daartoe gaat in niet den dag
der kennisgeving met het bevelschrift.
Bij eigendoms-overgang van onroerende goederen, zijn de nieuwe
verkrijgers aansprakelijk voor de grondbelasting van het hopende
en van het vorige jaar wegens die goederen verschuldigd. Zij
kunnen, tot aanzuivering er van, even als de schuldenaar zelf,
rechtstreeks en in hunne eigene goederen worden aangesproken.
Art. 6. Mede-eigenaars, die niet bij name op het kohier dei-
grondbelasting zijn aangeslagen, zijn niet aansprakelijk, dan in
het onroerend goed, waarvan zij den mede-eigendom hebben.
(3). Indien de aanslag meer dan f 20.— bedraagt, wordt aan dit dupli-
caat een gewoon formaatzegel van 15 cent hoofdsom gehecht (vz. 1869,
n°. 191 , § 8).
(4). De kosten van schatting, telling en herziening zijn onder den aan-
slmj
begrepen. Zoodra de ontvangsten van een dag daartoe voldoende ziju,
worden de ontvangsten , met het totaal dier kosten, op de kohieren uitge-
trokken, verminderd en dat bedrag overgebracht in de daarvoor aangewezen
kolom vau liet Journaal n°. 1 Comptb. Die kosten worden voorts in het
kasboek overgebracht en in den maandstaat verautwoord ouder de rubriek
\'verschillende llijks-ontcangsteu"\'. Zie vz. 1S70, u°. 54.
-ocr page 570-
550
De uitwinning kan echter plaats hebben ten name van den op
het kohier bekenden mede-eigenaar (5).
Art. 7. Huurders, pachters of bruikers, ontvangers, rentmees-
ters, zaakwaarnemers, notarissen, griffiers, deurwaarders, on-
dernemers van openbare verkoopingen, curators in boedels van
gefailleerden of van in staat van kennelijk onvermogen verkee-
rende belastingschuldigen, en alle andere houders of schuldenaars
van penningen aan belastingschuldigen toekomende, zijn verplicht,
op de daartoe gedane vordering van den ontvanger, voor reke-
ning van den belastingschuldige, de directe-belastingen, door
deze verschuldigd, te betalen, zonder daartoe een verificatie en
beëedicing van schuldvordering; een rangregeling of rechterlijke
uitspraak te mogen afwachten, tenzij onder hen beslag gelegd of
verzet gedaan ware ter zake van inschulden, waaraan bij art. 12
voorrang boven \'s Rijks schatkist is toegekend. Zij zijn zelfs bevoegd,
die betaling uit eigen beweging te doen, vóór dat zij tot de afgifte
der penningen of tot voldoening van het verschuldigde overgaan (6).
De verplichting tot betaling, waarvan in dit artikel sprake is,
strekt zich natuurlijk niet verder uit dan tot de penningen, die
onder de genoemde personen berusten of door hen verschuldigd zijn.
De kwitantie!] der betaalde belasting worden hun in rekening
geleden.
Wanneer zij in gebreke blijven om aan de vordering des ont-
vangers te voldoen, dan worden ze door dezen bij executoriaal
beslag vervolgd, op de wijs bij het 2e. boek, 2e. titel, 2C. af-
deeling van het wetboek van Burgerlijke rechtsvordering bepaald.
De kosten van vervolging komen in dat geval voor hunne reke-
ning, zonder te dier zake eenig verhaal op de belastingschuldigen
zei ven te kunnen uitoefenen.
Art. 8. Voor zoo verre bij de belastingswetten de betaling bij
termijnen niet geheel of gedeeltelijk is verboden (7), en behoudens
(5). De niet teu kohierc bekende mede-eigenaar is alzoo niet in zijne
eigene bijzondere goederen aansprakelijk. Het aangeslagen goed, uitgewou-
ncu wordende teu name van dengenc, die op liet kohier bekend staat,
wordt in dien eeuen eigenaar stilzwijgend de andere inede-eigeuaar geëxecuteerd.
Ter voorkoming van moeiclijkheden zal het, bij nalatigheid in de betaling
der grondbelasting wegens dergelijke goederen, altijd zaak zijn, dadelijk
liet onroerend goed zelf aan te spreken (vz. 1855, n°. 3, § 21).
(6). De vordering wordt door een deurwaarder bij afschrift betcekend.
Hij brengt daarvoor 50 cent kosten in rekening ten laste van het Kijk
vz. 1802, n°. 130).
7). De belastingschuldigen, aangeslagen op grond van tabel VII en VIII
der pateutwet, de debitanten in loterijbricfjes , de schippers, die geen vaste
lig- of woonplaats hebbeu en de vreemde schippers moeten hun patentrecht
iu eens voldoen.
-ocr page 571-
551
de uitzonderingen, daaromtrent bij het volgend artikel gemaakt,
zijn de aanslagen in de directe belastingen op de voljaars-kohieren
invorderbaar in tien gelijke termijnen.
De eerste termijn vervalt den laatston dag der tweede maand
van het dienstjaar; de tweede termijn den laatsten dag der derde
maand, en zoo vervolgens.
De aanslagen der patentschuldigen, volgens n08. 37—40 van
tabel XIV (8), moeten de helft van hun aanslag in eens voldoen
en de overige helft in vijf gelijke termijnen, van maand tot
maand, waarvan de eerste vervalt den laatsten dag der tweede
maand van het dienstjaar en zoo vervolgens.
Indien de aanslagen naar tijdsgelang slechts over één kwartaal
loopen, moeten ze dadelijk in hun geheel betaald worden; anders
in zoo vele termijnen, als er, na de maand, waarin de afkon-
diging van het kohier plaats heeft, nog maanden in het dienst-
jaar overblijven (9).
Art. 9. De directe belastingen zijn dadelijk en in eens in-
vorderbaar :
4°. wanneer de belastingschuldige in staat van faillissement
of van kennelijk onvermogen is verklaard, en mede in geval van
in beslagneming van roerende of onroerende goederen, van wege
het Rijk, of van verkoop derzelve, tengevolge van een in be-
slagneming namens derden;
2°. voor zoo veel de personeele en patentbelasting betreft,
ingeval van een over het dienstjaar bij rechterlijk vonnis geble-
ken overtreding der wetten op die middelen, welke met ontduiking
dei" belasting gepaard gaat (10).
3°. voor zoo veel het patentrecht aangaat, wanneer de aan-
slagen zijn gedaan naar tabel IX of XV, of wanneer het blijkt
dat de patentplichtigen het Rijk met der woon willen verlaten,
met wegvoering der meubelen (11).
Art. 10. De verplichting tot betaling wordt niet geschorst
door de indiening van bezwaarschriften tegen den aanslag, noch
door verkrijging van surseance van betaling, evenmin door het
voorbehouden recht van beraad, of door de aanvaarding onder
het voorrecht van boedelbeschrijving.
(8). N. 1. de tappers, slijters, enz.
(9). Stel dat een kwartaals-kohier is afgekondigd in December; dan moe-
ten dus de aanslagen betaald worden in vier termijnen, die vervallen op
den laatsten Januari, Februari, Maart en April.
(10). Ook bij transactie wordt de belasting in eens gevorderd (vz. 1855,
n°. 3, § 28).
(11). Vergelijk aant. 7.
Ook de personeele belasting is in dit laatste geval in eens vorderbaar
(vz. 1869 , n». 55 , art. 44 , $ 2 , in verband met vz. 1855 , n°. 3 , § 29).
-ocr page 572-
552
Art. 11. De directe belastingen, die, gedurende drie jaren,
te rekenen van den dag der afkondiging van het kohier, of van
de dagteekening van het bevelschrift, in art. 5 vermeld, of sedert
de laatst beteekendo akte van vervolging, oningevorderd zijn ge-
bleven, zijn verjaard (12).
Art. 12. \'s Rijks schatkist heeft het recht van voorrang (13).
A. Wat de grondbelasting aangaat:
1°. op de aan den belastingschuldige toebehoorende veld- en
boomvruchten, turf te velde, en verdere opbrengst der goederen,
aan de belasting onderworpen , mitsgaders op de verschuldigde
en verschuldigd wordende pacht of huurpenningen;
2°. op de goederen zelve, aan de belasting onderworpen.
B- Wat de overige directe belastingen aangaat:
op al de roerende en onroerende goederen van den belasting-
schuldige.
Het recht van voorrang, bij "dit artikel toegekend, geldt boven
alle andere, zelfs boven pand en hypotheek (14), met uitzonde-
ring alleen van de bevoorrechte inschulden, in de artt. 1185 n°. 1
en 1195 no. 1 van het burgerlijk wetboek opgenoemd (15).
Het recht van voorrang houdt stand twee jaren na den dag
der afkondiging in art. 1 of, na de dagteekening van het bevel-
schrift, in art. 5 bedoeld (16). De bepalingen van dit artikel
brengen geen nadeel toe aan verbanden of privilegiën , vóór de
afkondiging dezer wet verkregen.
Art. 13. Wanneer de belastingplichtige in gebreke blijft, het
verschuldigde vóór of op den verschijndag aan te zuiveren , zendt
de ontvanger hem een waarschuwing om, binnen drie dagen,
aan zijne verplichting tot betaling te voldoen. Indien op deze
waarschuwing de betaling niet volgt, doet de ontvanger hein
een aanmaning toekomen; om, binnen een nieuwen termijn van
drie dagen, het verschuldigde te betalen, onder kennisgeving, dat
hij daartoe anders door middelen, bij de wet bepaald, zal worden
gedwongen.
Voor de waarschuwing wordt in de steden 5 cent en ten
(12). Naar aanleiding van art. 24 ziet deze bepaling ook op de kosten
van vervolging, zegel, enz.
(13). Wat wil dit zeggen ?
(14). Uitgezonderd in het geval, dat de hypotheek reeds vóór de afkon-
digiiig dezer wet is ingeschreven (vz. 1855 , n°. 3 , § 35).
(15). De gerechtkostcn n. 1.
(16). Na verloop van die twee jaren , heeft de ontvanger echter nog een
jaar liet recht op invordering. Hij kan dus ook na dien tijd de goedereu
nog in beslag nemen eu verkoopeu , maar het ttijk heeft dan geen recht,
van voorrang meer. Zie vz. 1855 , n». 3 hij § 33.
-ocr page 573-
553
platten lande 10 cent aan den belastingschuldige in rekening
gebracht; voor de aanmaning het dubbel dier sommen.
Art. 14. De invordering der directe belastingen geschiedt bij
dwangbevel, mede brengende het recht van parate executie, dat
is, het recht, om de roerende en onroerende goederen des schul-
denaars, zonder vonnis, aan te tasten.
Het dwangbevel kan onderscheidene personen betreffen en
l over verschillende dienstjaren en directe belastingen loopen (17).
Het wordt uitgevaardigd door den ontvanger, in naam des
Konings, en executoir verklaard door den rechter van het kan-
ton, waarin het kantoor gevestigd is, alwaar de belastingschul-
dige ten kohiere gebracht is. Het wordt aan de schuldenaars .
ieder voor zoo veel hem aangaat, beteekend, met bevel tot
betaling, en voorts ten uitvoer gelegd op den voet en de wijs.
bij het wetboek van burgerlijke rechtsvordering, ten aanzien
van de ten uitvoerlegging van vonnissen en authentieke akten
voorgeschreven.
Art. 15. De ten uitvoerlegging van het dwangbevel kan niet
worden geschorst, dan door een verzet, met redenen bekleed.
Dit verzet kan nimmer tegen de wettigheid of de hoegroot-
heid van den aanslag gericht, noch gegrond zijn op de bewering,
dat het aanslagbiljet, de waarschuwing of aanmaning niet ont-
vangen zouden zijn.
Het verzet wordt beteekend aan den ontvanger, die de betaling
vervolgt, of ter zijner woonplaats (18), en moet, op straffe van
(17). De dwangbevelen zijn algemeen of bijzonder.
De algcmeene bevatten verscheiden personen , de bijzondere slechts een enkel.
Er bestaat rcdeu tot liet opmaken van een bijzonder dwangbevel:
a.    wanneer onroerende goederen of schepen boven de 10 last moeten
worden uitgewonnen;
b.    wanneer de belastingschuldige woont in of vertrokken is naar een
gemeente, niet bchooreude tot den kring van het kantoor, alwaar hij ten
kohiere is gebracht;
c.     wanneer de belasting niet in termijucu, maar in eens vorderbaar is.
Zie vz. 1855 , n°. 3 , } 43.
(18). De ontvanger geeft er dadelijk kennis van aan den Prov. Inspec-
teur, die, het verzet gegrond oordeelende, en ua den Rijks-advocaat te
hebben gehoord , op dezen machtiging verstrekt om voor de belangen der
Administratie zorg te dragen.
Ingeval het verzet wordt afgewezen , moet het vonnis dadelijk beteekend
worden, met nieuwe bepaling van den dag van verkoop, wanneer het arrest
reeds vroeger mocht gedaan zijn.
Indien door de rechtbank , ten nadeele der Administratie , uitspraak wordt
gedaan, heeft de Rijks-advocaat de bevoegdheid, om daarvan in hooger
beroep of cassatie te komen, mits hij zulks, in het belang van \'s Rijk»
-ocr page 574-
554
nietigheid, bevatten, keuze van domicilie binnen het gerechtelijk
arrondissement, waarin het kantoor van ontvangst gevestigd is,
niet dagvaarding voor de rechtbank van dat arrondissement
tegen een bekwamen rechtsdag, invallende binnen den veertien-
den dag na de beteekening der dagvaarding.
Dit verzet wordt voor de rechtbank als summiere zaak behan-
deld en afgedaan, met begrooting der kosten.
Het verzet afgewezen zijnde, is geen hooger beroep of cassatie
ontvankelijk, dan na voorafgaande consignatie van de belasting
en van al de kosten, in handen van den ontvanger, door wien
de betaling wordt vervolgd.
Art. 16. Ingeval bij een in beslagneming van roerende goe-
deren, derden op de daarin begrepen voorwerpen geheel of
gedeeltelijk recht meenen te hebben, kunnen zij hunne bezwaar-
schriften te dier zake, door tusschenkomst van den ontvanger,
en tegen bewijs, indienen bij den Commissaris des Konings,
die, zoodra mogelijk en uiterlijk binnen acht dagen, een beschik-
king neemt, waarbij de tot bewijs overgelegde stukken moeten
worden vermeld (19). De verkoop mag niet plaats hebben, dan
acht dagen na de beteekening dier beslissing aan den reclamant
en aan dengene, tegen wien het beslag is gelegd, met nadere
bepaling van den dag van verkoop.
Behoudens het recht van terugvordering, toegekend bij art.
2014 van het burgerlijk wetboek en bij art. 230 en volgende
van het wetboek van koophandel, kunnen derden geene bezwa-
ren inbrengen, noch eenig verzet in rechten doen tegen de in
beslagneming ter zake van die belastingen, welker voorrang bij
lett. B van art. 12 geregeld is, wanneer de ingeoogste of nog
niet ingeoogste vruchten, of roerende goederen tot stoffeering
van een huis of landhoeve of tot bebouwing of gebruik van het
dienst, geraden oordeelt, en daarvan, door tusschenkomst van den Prov.
Inspecteur, aan den Minister verslag geeft.
Wanneer het verzet den ontvanger baarblijkelijk gegrond voorkomt, wordt
het arrest, zoo het reeds is gelegd, dadelijk door hem opgeheven , en daar-
van aan den Prov. Inspecteur kennis gegeven (vz. 1855 , n°. 3 , § 58).
(19). (Je bezwaarschriften moeten, volgens art. 23, op zegel geschreven
worden , wanneer de betrekkelijke aanslag meer dan f 20.— bedraagt.
De ontvanger stelt er de dagteekening van ontvangst op en bevestigt die
door zijne handteekening. Hij zendt het, met zijuc consideratiën eu het
procesverbaal van inbeslagneming, aan den Prov. Inspecteur, die de stukken
met zijn advies aan den C. d. K overlegt. De C. d. K. zendt de bcschik-
king rechtstreeks aan den ontvanger, die daarvan, uiterlijk den volgenden
dag, zoowel aan den reclamant als aau den beslagene, beteekening laat doen.
Zie vz. 1855, nP. 3 , $ I 59 en 60.
-ocr page 575-
555
land, zich tijdens de in beslagneming op den bodem van den
belastingschuldige bevinden (20).
Art. 17. Alvorens tot de uitvaardiging" van dwangbevelen
tegen achterlijke belastingschuldigen over te gaan, kan de ont-
vanger, op daartoe bekomen machtiging van den kantonrechter,
den nalatige, mits hem daarvan minstens 24 uren te voren
schriftelijk kennis worde gegeven, door inlegering tot betaling
dwingen, en hem te dien einde een krijgsman zenden, voorzien
van een bevel tot inlegering. Dit bevel wordt door den ont-
vanger uitgevaardigd en door het hoofd van het plaatselijk
bestuur voor gezien geteekend. In de aanvrage om machtiging
tot inlegering worden de personen vermeld, bij wie de inlege-
ring zal plaats hebben, met opgave hunner woonplaats.
De machtiging mag niet worden geweigerd dan om zeer ge-
wichtige redenen, welke door den kantonrechter worden vermeld
op de aanvraag, die aan den ontvanger wordt teruggegeven.
De belastingschuldige is verplicht, aan den ingelegerde huis-
vesting, een nachtleger, voeding en een plaats aan den gemeenen
haard te geven, benevens 50 cent daags; gedeelten van dagen
voor geheele gerekend.
De inlegering mag slechts tien volle dagen worden voortgezet.
Indien de nalatige binnen dien tijd het gevorderde, met inbegrip
der kosten, voldoet, wordt de ingelegerde door den ontvanger
dadelijk teruggeroepen.
Wanneer.de belastingschuldige weigert den ingelegerde huis-
vesting, een nachtleger, voeding of een plaats aan den gemeenen
haard te geven, wordt hij veroordeeld in een boete van hoogstens
ƒ 100 en, voor het geval van wanbetaling, in een gevangenis-
straf van ten hoogste zes maanden.
De ingelegerde vervoegt zich in dat geval bij den commissaris
van politie, of, in gemeenten, waar geen zoodanig ambtenaar
aanwezig is, bij het hoofd van het plaatselijk bestuur. Deze
ambtenaren maken, na persoonlijk onderzoek bij den belasting-
schuldige , van die weigering een procesverbaal op, hetwelk,
overeenkomstig de bepalingen van het wetboek van strafvorde-
ring, aan den bevoegden ambtenaar van het Openbaar Ministerie
ter vervolging wordt opgezonden.
Dat procesverbaal levert wettig bewijs op, overeenkomstig de
regelen, bij het wetboek van strafvordering nopens schriftelijke
bescheiden vastgesteld, en de daaruit voortvloeiende vordering
verjaart, wanneer de zaak niet is vervolgd binnen den tijd van
(20). Het enkel bezit dezer goederen geldt dus als eigendom, behoudens
het recht van terugvordering, zooals in den aanhef van deze zinsnede
bedoeld (vz. 1855 , n». 3 , $ 62).
-ocr page 576-
556
zes maanden na de dagteekening van het procesverbaal. Op-
volgende betaling van de boeten en de gemaakte gerechtskosten
ontslaat van alle verdere gevangenis (21).
Art. 18. Voor de berekening der kosten van vervolging zijn
tarieven vastgesteld (22).
Art. 19. De betaling der kosten van vervolging geschiedt in
handen van den ontvanger, tegen kwitantie.
Zij, die zich met de in rekening gebrachte kosten van ver-
volging, niet voortspruitende uit de gerechtelijke ten uitvoerleg-
ging van het dwangbevel, bezwaard achten, kunnen hunne •
bezwaarschriften deswege indienen bij Gedeputeerde Staten, mits
binnen 14 dagen na de dagteekening van de akte van de ver-
volging, waarvan die kosten gevorderd worden. Deze doen
daaromtrent, na onderzoek der gronden van beklag, uitspraak,
overeenkomstig de bepalingen van deze wet.
De indiening dezer bezwaarschriften neemt echter niet weg
de verplichting tot betaling der kosten, behoudens teruggaaf
van dezelve, indien het bezwaar gegrond bevonden wordt.
Art. 20. Alle exploiten en akten, betreffende de vervolgingen
voor de invordering der directe belastingen, of wegens boeten
in zake dier belastingen, namens het bestuur der belastingen
beteekend of uitgevaardigd, geschieden door deurwaarders, voor
een of meerdere gemeenten daartoe aangesteld en door den
rechter van het kanton, waarin zij resideeren, kosteloos beëedigd.
De deurwaarders moeten hunne akten van aanstelling, waarop
van de beëediging door den kantonrechter melding wordt gemaakt,
steeds bij zich dragen, op daartoe gedane aanvrage vertoonen
en daarvan, zoowel als van hunne beëediging, in al hunne
akten en exploiten, op straffe van nietigheid , melding maken (23).
De hoedanigheid van deurwaarder der directe belastingen is
met die van deurwaarder bij de kantongerechten of arrondisse-
ments-rechtbanken vereenigbaar.
Art. 21. Wanneer de belasting, boete en kosten, ter gele-
genheid eener in beslagneming, aan den deurwaarder worden
aangeboden, is hij verplicht de gelden aan te nemen, mits
daarvoor dadelijk kwitantie gevende en daarvan melding makende
op zijn repertorium en op den kant van het oorspronkelijke van
het exploit. In alle andere gevallen is het hem verboden, gel-
den tot betaling van belasting, boete of kosten aan te nemen,
of zich met de overbrenging er van naar het kantoor van den
ontvanger te belasten. •
(21). Het middel vau inlegering wordt met omzichtigheid toegepast.
Zie hieromtrent § § 04—73, verz. 1855, no. 3.
(22). Die tarieven zijn opgenomen in verz. 1855, n°. 1.
(23). Zie verder hunue instructie, opgenomen iu verz. 1855, n". 4.
-ocr page 577-
557
De belastingschuldige, die hem zoodanige gelden mocht toe-
vertrouwen, is, des noods, gehouden ten tweedenmale te beta-
len, behoudens zijn recht tot verhaal op den deurwaarder.
Art. 22. De verplichtingen , bij de bestaande wetten, ten aan-
zien van het houden van een repertorium van alle akten en
exploiten vastgesteld, zijn op de deurwaarders der directe belas-
tingen toepasselijk.
Het repertorium wordt gekantteekend en gewaarmerkt door
den Prov. Inspecteur.
Art. 23. De waarschuwingen, aanmaningen, dwangbevelen,
processenverbaal, exploiten en verdere gerechtelijke en buiten-
gerechtelijke akten, namens de Administratie uitgevaardigd of
beteekend; de aanslagbiljetten en de bezwaarschriften, in art.
16 vermeld, beide voor zoo ver die aanslag niet meer bedraagt
dan f 20; de afzonderlijk af te geven kwitantiën, die som niet
te boven gaande, noch ten onderwerp hebbende betalingen op
rekening of tot geheele voldoening eener hoogere som; en alle
andere stukken, zonder onderscheid (de processenverbaal van
verkoop en de vonnissen van toewijzing daaronder niet begrepen),
betredende de invordering der directe belastingen, zoo in hoofd-
som als opcenten, boete en kosten; de akten van aanstelling en
beèediging der deurwaarders, en de daarop te stellen aanteeke-
ning der eedsaflegging, mitsgaders de repertoria, door hen te
houden, — zijn vrij van zegel en van het recht van registratie.
Art. 24. De bepalingen dezer wet omtrent den voorrang en
de vervolgingen, strekken zich niet alleen uit tot de belasting
zelve , maar ook tot de opcenten en tot de kosten van beschrijving,
aanslag, zegel, schatting, telling, herziening en vervolging.
-ocr page 578-
VIERDE AFDEELING.
TECHNOLOGISCH GEDEELTE.
Zout.
1.     Het keukenzout is een verbinding van chloor en sodiuni.
Het bevat echter ook eenige andere bestanddeelen, doch in zeer
geringe hoeveelheden, n. 1. magnesium, ïodium, enz.
2.     Het ruw engelsch klip-zout, (dat men hier te lande bijna
algemeen bezigt) , zooals het in de zoutkeeten wordt aangevoerd,
bestaat uit onregelmatige stukken van verschillende grootte. Die
stukken bevatten vreemde bestanddeelen, vooral kleiaarde.
3.     De raffinade dient hoofdzakelijk om het ruwe zout van die
vreemde bestanddeelen te ontdoen. Men laat het zout smelten
in daarvoor ingerichte smeltbakken. Zout lost zich n. 1. in
water op.
4.     Men vult de smeltbak geheel met ruw zout. De ledige
ruimte tusschen de onregelmatige stukken zout, wordt met zee-
water aangevuld. Wanneer het water met zoutdeelen verzadigd
is (een verzadigde oplossing bevat 27 % zout), laat men het
afloopen in den pekelput en vult de smeltbak op nieuw niet zee-
water aan. Men gaat hiermede voort tot al het zout in pekel
veranderd is.
5.     De aarddeelen van het ruwe zout zijn soortelijk zwaarder
dan de pekel en zinken dus op den bodem der bak, die belegd
is met takkebossen of een Moskovische mat, waarin ze blijven
kleven.
6.    Men bezigt voor het smelten zeewater, dat in den regel
met geijkte vaartuigen wordt aangevoerd. Het wordt uit die
vaartuigen opgepompt en door een goot naar de zout-waterput
geleid.
7.    Nadat het ruwe zout verpekeld is, pompt men de pekel
uit den pekelput op in de zoutpan. Dit is een ondiepe pan, in
-ocr page 579-
559
den vorm van een bolvormig segment of van een parabool, ge-
plaatst op een grootenvuur-oven, waardoor zij regelmatig wordt
verwarmd.
8.    Door die verwarming verdampen de waterdeelen , terwijl
de zoutdeeltjes elkander onderling aantrekken en zich kristalliseeren.
9.    Heeft de uitdamping bij een zachte warmte plaats, dan
kristalliseert het zout in duidelijke kristallen. Stookt men echter
sterker dan verkrijgt men fijner zout, zoodat men, bij uitdam-
ping op een sterk vuur, slechts fijne korrels verkrijgt.
10.    Op den bodem der zoutpan vormt zich een harde korst,
die men zoutzicdersloog of moederloog noemt. Het is een zelfstan-
digheid die bestaat uit zwavelzure kalkaarde en zwavelzure soda.
11.     Wanneer de verdamping is afgeloopen voert men het zout
af in zoogenaamde stoepen om het te doen uitdruipen. Het vocht
loopt door een goot naar de pekelput.
12.     Nadat het uitgedroopen is, wordt het zout overgebracht
in de dennen (bergplaatsen voor geraffineerd zout). Deze dennen
hebben een hellend grondvlak, om het vocht, dat» er zich nog
altijd in het zout bevindt, door een goot in_de pekelput te doen
afloopen.
13.    Behalve op de voorschreven wijze, bereidt men ook keu-
kenzout, eenvoudig door verdamping, of door bevriezing van zout
water.
14.    Dat er, bij verdamping van zout water. kristallen worden
gevormd, hebben we boven reeds gezegd. Ook bij bevriezing
echter is dit het geval, n. 1. bij een temperatuur onder — 10° C.
15.    Bereiding van zout door middel van verdamping, zonder
kunstmatig aangebrachte warmte, noemt men gradeeren en de
toestellen, waarin die verdamping geschiedt, gradeerhuizen. Dit
zijn groote ondiepe bakken, waarin het zoute water aan de lucht
en de zonnestralen wordt blootgesteld.
-ocr page 580-
Bereiding vun alcoholische vloeistoffen.
I.
Inleiding.
A. Zetmeel.
1.     Het weefsel van den aardappel bestaat uit dunwandige
cellen. De rhhoud van die cellen wordt ingenomen door kleur-
looze korreltjes van verschillende grootte, doch van een regel-
matige ei-vormige gedaante.
2.    Deze korreltjes maken de stof uit, die men zetmeel noemt.
3.     Men verkrijgt ze door de aardappelen fijn te maken,
waardoor het celweefsel wordt verscheurd, het moes in een
doek te binden en in water uit te kneden.
4.    Het water wordt daardoor troebel, doch wanneer men
het eenigen tijd in rust laat, zinken de meeldeelen en zetten
ze zich op den bodem van de kuip af. Vandaar dat men aan
deze korreltjes den naam van zetmeel geeft.
5.    Men vindt dit zetmeel zeer verspreid in het plantenrijk.
Men vindt het opgehoopt of in de wortels en knolachtige ver-
dikkingen daarvan, öf in het merg van den stam, öf in de
vrucht of het zaad der planten. Zoo bevatten de.zaden der
graansoorten een belangrijke hoeveelheid zetmeel.
6.    Het zetmeel-gehalte van graan bedraagt 50 a 60 percent,
dat van aardappelen iO a 23 percent.
B. Eiwit-achtige stoffen.
7.     De eiwit-achtige stoffen, die de hoofd-bouwstoffen van het
dierlijk lichaam uitmaken, komen ook in het plantenrijk voor.
Hare aanwezigheid in het sap der plant is even noodzakelijk
-ocr page 581-
561
als in het bloed van het dier, want geen leven is zonder
eiwit-achtige stoffen mogelijk.
8.    Zij geven den stoot aan de velerlei scheikundige veran-
deringen, waaraan de voorwerpen van organischen oorsprong
onderhevig zijn, b. v. aan de reeks van scheikundige processen,
die de verrotting van organische stoffen ten gevolge hebben. Ook
zijn ze de middellijke oorzaak van het ontstaan van geestrijke dran-
ken uit suikerhoudende sappen door gisting, van het rijzen van
brood, va\'n het bederf, waaraan spijzen en dranken onderhevig
zijn, enz.
9.    Men noemt deze scheikundige verschijnselen: fermentatie-
verschijnselcn
, de eiwit-achtige stoffen, die er de voornaamste
oorzaak van zijn, fermenten en de stof, die de scheikundige
verandering ondergaat, fermenleerende stof.
C. De fermentatie-verschijnselen.
10.     Wanneer men zuivere suiker in water oplost en daarbij
een kleine hoeveelheid gist voegt, dan ontwikkelt er zich spoe-
dig in het vocht een gas, ten gevolge van ontwijkend kool-
zuur. De zoete smaak maakt plaats voor een geestrijken. De
gisting vangt aan en na verloop van eenigen tijd is de suiker
veranderd in alcohol (spiritus) en koolzuur en een paar andere
stoffen.
11.     Een zeer geringe hoeveelheid gist is voldoende om een
betrekkelijk groote hoeveelheid suiker te ontleden.
12.     Wanneer men druivensap en sap van andere zoete vruch-
ten eenigen tijd aan den invloed der lucht blootstelt, geraakt
het even zoo in gisting, waardoor men wijn ,\' bessen wijn, appel-
wijn, enz. verkrijgt. Deze gisting ontstaat zonder bijvoeging
van gist, omdat de sappen zelve de noodige eiwitstoffen bevatten.
13.     Zooals reeds bij § 9 is opgemerkt, geeft men aan de
stof, waarop de eiwitstoffen werken, den naam van fermentee-
rende stoffen
en aan de eiwitstoffen zelve, als de oorzaak dei1
fermentatie, die van fermenten. Nu treden echter die eiwit-
stoffen slechts dan als fermenten op, wanneer ze in een staat
van aanvankelijke ontbinding verkeeren. Zoodanige scheikun-
dige ontbinding ontstaat onder bepaalde voorwaarden, n. 1. een
behoorlijken staat van vochtigheid en blootstelling aan den in-
vloed der lucht bij een gemiddelde temperatuur.
Onder andere omstandigheden zal de omzetting der eiwit-
stoffen niet plaats hebben en houden zij dus op f&\'menten
te zijn.
14.     Bij elk fermentatie-verschijnsel heeft men dus 2 stoffen,
die in scheikundige ontbinding verkeeren, n. 1. het ferment en
36
-ocr page 582-
562
de fermenteerende stof. De omzetting van de eerste veroorzaakt
die der tweede.
15.     In de meeste gevallen weten wij niet hoe het ferment
de oorzaak is van de scheikundige verandering der fermentee-
rende stof.
16.    De fermentatie (gisting) heeft slechts dan plaats, wan-
neer de navolgende voorwaarden vervuld zijn , t. w.:
a.     aanwezigheid van een fermenteerende stof, en van een
ferment;
b.    zekere mate van vochtigheid;
c.    een temperatuur, die binnen zekere grenzen besloten is
(20° en 40° C);
d.    de toetreding der gewone dampkringslucht.
1 7. De natuur-onderzoekers leeren, dat de fermentatie-ver-
schijnselen bijna altijd vergezeld gaan van de ontwikkeling van
plantaardige en dierlijke wezens van de eenvoudigste soort
(infusoriën), zoodat er grond is om te gelooven, dat het leven
dier wezens inderdaad een noodzakelijke voorwaarde is voor het
tot stand komen der fermentatie-verschijnselen. Dat, bij de
fermentatie van suiker tot alcohol en koolzuur (wijn-gisting) en
bij het zuur worden van geestrijke dranken, levende georgani-
seerde voorwerpen als fermenten noodig zijn, onder den vorm
van gistplantjes en azijnmoer (een schimmelsoort), is reeds
lang erkend.
18.     Uit dit oogpunt beschouwd, zouden de eiwitstoffen niet
de onmiddellijke aanleiding zijn tot de scheikundige omzetting,
maar slechts dienen tot voedsel, noodig voor de ontwikkeling,
den groei en de vermenigvuldiging der infusie-diertjes, die daar-
door in staat zijn de gisting of omzetting der fermenteerende
stoffen te bewerken.
19.    Op hoedanige wijze deze organische wezens in staat
zouden zijn om scheikundige omzettingen te bewerken, is even-
zeer nog voor de wetenschap een raadsel, als de wijze, waarop
de eiwitstoffen dit zouden doen.
20.    Intusschen moet men aannemen, dat de kiemen voor
het ontstaan dezer infusie-diertjes door de lucht worden aange-
voerd en, wanneer zij ergens nedervallen, waar zij de voor-
waarden voor hunne ontwikkeling en het noodige voedsel vinden ,
worden zij de oorzaak van de scheikundige ontbindingen, die
de fermenteerende stof ondergaat.
-ocr page 583-
563
II.
De Alcoholen.
21.    Er zijn verschillende alcoholen (1) (waarschijnlijk wel 55
a 60). Zij behooren echter tot hetzelfde geslacht, want zij
worden uit elkander bereid door middel van fermentatie-processen.
22.    De spiritus, vervat in de geestrijke dranken, maakt de
moederstof van de verschillende alcoholen uit. Die geestrijke
dranken worden steeds verkregen door gisting van suikerhou-
dende vochten. De suiker is dus de eenige grondstof, waaruit
wij den alcohol kunnen verkrijgen.
23.    Wanneer men zoete plantensappen, die te gelijk suiker-
en eiwitstof bevatten, bij een temperatuur van 20° a 25° C. aan
de lucht blootstelt, zal de gisting zeer spoedig een aanvang
nemen. Er vormt zich te gelijkertijd gist, waarvan de kiemen
waarschijnlijk door de lucht worden aangevoerd.
24.    De koolzuurbelletjes, die zich in het vocht ontwikkelen,
voeren de gist gedeeltelijk naar de oppervlakte, gedeeltelijk be-
zinkt ze op den bodem van het vat. Wanneer men nu een
weinig van deze gist in een oplossing van rietsuiker doet, dan
zet zich deze in glucose om en begint daarna mede te gisten.
25.    Indien er in die oplossing tevens eiwitstoffen voorhanden
zijn, zoodat de gistplant zich kan vermenigvuldigen, dan houdt
de gisting aan tot dat alle suiker ontleed is. Zijn er daaren-
tegen geen eiwitstoffen voorhanden , dan wordt slechts een deel
(ofschoon altijd nog een groot deel) der suiker omgezet.
26.    De gisting wordt öf aanmerkelijk vertraagd of geheel
verhinderd, wanneer er bederfwerende middelen voorhanden zijn.
Daarom verbrandt men in de flesschen, waarin bessen nat bewaard
wordt, vooraf zwavel om er zwaveligzuur in te ontwikkelen.
27.    De gisting wordt ook vertraagd door eene lage temperatuur.
28.     De concentratie-graad der vloeistof oefent ook een aan-
merkelijken invloed uit op het verloop der gisting. Zij verloopt
het snelst wanneer op elk deel suiker, 4 deelen water voor-
handen zijn. Wanneer men te weinig water bezigt en dus een
zeer sterke suiker-oplossing maakt, heeft er in het geheel geen
gisting noch een andere fermentatie plaats. Ook kan de gisting
ophouden, wanneer reeds een aanzienlijke hoeveelheid alcohol
in het vocht gevormd is, omdat alcohol mede behoort tot de
stoffen, die iedere fermentatie verhinderen.
29.    De verandering, die de glucose bij de gisting ondergaat,
(1). B. v. methyl-, propyl- en amyl-ulcohol, enz.
36*
-ocr page 584-
504
bestaat in hoofdzaak daarin, dat zij wordt omgezet in alcohol
en koolzuur.
Evenwel gaat een gedeelte der suiker steeds in andere pro-
ducten over, o. a. in glycerine en barnsteenzuur.
30.     Rij de scheikundige werkingen, die in de gistende v]oei-
stof plaats hebben, ontwikkelt er zich warmte, waardoor de
temperatuur dier vloeistof tot 3;".° C kan stijgen. Bij een zoo
hooge temperatuur wordt er geen alcohol meer gevormd, maar
slijmachtige sloffen, mdktuvr, enz.
31.     De geestrijke dranken kan men gevoegelijk in twee hoofd-
soorten onderscheiden, n. 1.:
1°. die, welke bereid zijn uit gegiste dranken, door distillatie,
b. v. jenever, brandewijn, rum, arak, enz.
2°. die, welke verkregen worden eenvoudig door gisting van
sappen of aftreksels van planten, b. v. wijn, bessenwijn, appel-
wijn, bier, enz. enz.
32.     De eerste soort is bekend onder de algemeene benaming
van gedistilleerd. Zij hebben hun eigenaardige!) geur en smaak
te danken aan de neven-producten, die bij de gisting ontstaan
en bij de distillatie met den alcohol zijn overgegaan.
33.     De geestrijke dranken van de tweede soort kunnen, be-
halve alcohol, ook andere stoffen bevatten, herkomstig van de
plantendeelen, waaruit het vocht verkregen is. Die stoffen zijn
echter door de gisting min of meer veranderd.
III.
Gedistilleerde dranken.
34.     De grootste hoeveelheid gedistilleerde dranken wordt be-
reid uit graan- en aardappelenmeel.
35.     Men noemt de fabrieken, waarin die bereiding plaats
heeft, branderijen. De trafieken echter, waar die dranken alléén
worden gezuiverd of tot een hoogere sterkte gebracht, bestem-
pelt men met den naam van dist illcerderijen.
36.    Zoo als we nader bij de beschrijving van het bier, zul-
Ien zien, bezit gemouten meel de eigenschap, niet alleen om
zelf in dextrine en suiker te veranderen, maar ook om een
groote hoeveelheid ongemouten meel die verandering te doen
ondergaan.
37.    De brander gebruikt daarom meel van rogge, met mout-
meel, en maakt er, door bijvoeging van water, een pap van,
die men beslag noemt. Nadat het mengsel op de vereischte
temperatuur ia gebracht, heeft de versuikeriug van het zetmeel
spoedig plaats.
-ocr page 585-
565
38.     De vermenging (liet beslaan) geschiedt in bakken, die
naast elkander op oen stelling zijn geplaatst. Die bakken heb-
ben de gedaante van omgekeerde afgeknotte kegels. De helling
der zijden is echter niet groot, zoodat ze bijna cilindervormig
zijn. De inhoudsruimte van iederen bak is gewoonlijk \'20 a 22
hectoliter.
39.     De branders, die zwaar beslag maken, storten 11 a. 14
klgr. meel per hectoliter inhoudsruimte. Zij, die met licht beslag
werken, slechts 8% ii U% klgr.
40.     Op dit meel stort men een kleine hoeveelheid lauw water
en voegt er daarna zooveel kokend water bij, totdat de moge-
lijkheid bestaat om het beslag behoorlijk om te roeren en te
bewerken, zonder dat de bak overloopt.
41.     Men laat nu het beslag ± 1 uren onaangeroerd om te
trekken. Na verloop van dien tijd heeft al het zetmeel zich
zooveel mogelijk in suiker omgezet. Men brengt nu het beslag
op de temperatuur, die voor de gisting gevorderd wordt (21 a 22<> C),
door bijvoeging van warm of koud water of spoelingvocht (zie
§ 52). Daarna wordt de noodige hoeveelheid gist er bijgevoegd.
42.     Men laat het beslag weder onaangeroerd, totdat zich de
eerste fermentatie openbaart ü uren na de storting der gist),
doch zoodra de gisting begint door te zetten, wordt al het
aanwezige vocht afgetapt en overgebracht naar de groote gist-
bak, waar zich, uit dit gist water,.de gist afzet. Die gist wordt
verzameld, in zakken uitgeperst en onder den naam van drooge
gist in den handel gebracht.
43.    Het in de beslagbak overgebleven meel blijft intusschen
doorgisten. Ter bevordering van die gisting wordt de bak met
een deksel gesloten. Circa 24 uren laat men het meel aan die
gisting over. Het in de gistbak overgebrachte vocht heeft intus-
schen uitgegist (d. i. het zet geen gist meer af). Men brengt
het daarom weer in de beslagbak over om daarin nog J; 10 uren
te blijven. Dan is het beslag rijp, waardoor men verstaat het
ophouden der alcoholische gisting , vóór den aanvang der zure
of azijngisting. Het vocht heeft dan nog een zoetachtige smaak,
die bij langer verblijf in de beslagbak tot een zuurachtige
overgaat.
44.    Uit de vorige §§ volgt, dat het beslag ;£ 48 uren na
het beslaan , rijp is , want:
voor de versuikering van het zetmeel zijn noodig . 2 uren;
de eerste fermentatie openbaart zich 6 uren later . 0 »
het afzetten dor gist vordert........24 »
de verdere doorgisting van \'t beslag eischt . . .16 »
Sainen 48 uren;
-ocr page 586-
566
terwijl uit deze opgave volgt, dat voor den geheelen afloop der-
alcoholische gisting 46 uren noodig zijn.
45.     Zoodra het beslag rijp is, wordt de inhoud van den
beslagbak overgebracht in den ruwketel, die hiermede gevuld is.
46.     De ruwketel heeft de gedaante van een omgekeerden
afgeknotten kegel. Deksel en bodem zijn in den regel bolvor-
mige segmenten. In het deksel is een opening, waarop bij den
aanvang der ruwstoking de helm geplaatst wordt. De helm is
een bovenstuk, ongeveer in den vorm van een bijenkorf. Hij
dient om de alcoholdarapen, die uit den ketel opstijgen , op te
vangen en door een buis naar de slang in het koelvat te leiden.
47.     De ruwketel moet ± 2 hectoliter grooter zijn dan de
beslagbak, omdat het beslag zich door de verwarming uitzet.
48.     De verwarming van het beslag geschiedt óf door stoom
óf door vuur.
49.     Door de verwarming zet het vocht zich uit en gaat het
spoedig tot den dampvormigen toestand over. Omdat alcohol
een lager kookpunt heeft dan water, zal hij spoediger tot ver-
damping overgaan. Die dampen stijgen op in den helm en
verspreiden zich door een buis, die aan den helm verbonden
is. Deze buis is slangvorniig geplaatst in een kuip (koelvat)
met koud water gevuld. De door de buis stroomende dampen
verkoelen daardoor en keeren dus tot den vloeibaren staat terug.
Het uiteinde der slang is geplaatst boven een grondvat, waarin
de vloeistof wordt opgevangen.
50.     De in de vorige § omschreven bewerking noemt men
ruwstoking. Het daardoor verkregen geesthoudend vocht heet
ruivnat.
51.     Omdat er een nauwe verwantschap tusschen alcohol en
water bestaat en door de aanhoudende verwarming ook water-
deelen verdampen, is het natuurlijk, dat het ruwnat nog een
zeer groot getal waterdeelen bevat. liet ruwnat heeft dan ge-
woonlijk ook slechts een sterkte van ;£ 12 °/o-
52.     De ruwstoking wordt als geëindigd beschouwd, zoodra
het uit de slang vloeiende vocht een sterkte teekent van niet
meer dan I °\'0. Er blijft dus in den ruwketel, behalve meel-
deelen, een groote hoeveelheid vocht achter. Dit vocht noemt
men spoeling. Het wordt uit den ketel overgebracht in een
afzonderlijke koelbak, waar het bezinkt en afkoelt. Het klare
vocht, bijeenverzameld, dient als spoelingvocht ter opkoeling
van een volgend beslag. De drab dient tot beestenvoeder.
53.     Het ruwnat, uit één ruwstoking (d. i. uit één beslagbak)
verkregen, geeft men den naam van peil. Zes zoodanige peilen
moeten er verkregan zijn, alvorens een voldoende hoeveelheid
bijeen verzameld is tot het vullen van den distilleerketel.
-ocr page 587-
567
54.     Zoo als bij § 51 is gezegd, bevat het ruwnat nog slechts
een sterkte van 12°/,,. Het wordt daarom in een distilleer-
ketel overgebracht om het tot een hoogere sterkte over te halen,
of, met andere woorden, om het van de waterdeelen zoo veel
mogelijk te ontdoen. De distilleerketel is op dezelfde wijze inge-
richt als de ruwketel, terwijl de distillatie op dezelfde wijze
geschiedt en op dezelfde natuurkundige gronden berust als de
ruwstoking.
55.     Het vocht uit deze distillatie verkregen heet enkelnat en
heeft een sterkte van dr 27 »\'0.
56.     Ook bij deze distillatie gaat veel vocht verloren, of liever
er blijft veel vocht in den distilleerketel achter, waarin geen
alcohol wordt gevonden, zoodat twee stooksels van enkelnat niet
meer opleveren dan benoodigd is voor de distillatie tot moutwijn
(zie § 57).
57.     Het enkelnat wordt op nieuw overgehaald (gedistilleerd).
Het uit deze overhaling verkregen vocht heet moutwijn.
Men noemt deze derde overhaling bestloopen. Daarvoor zijn
12 peilen benoodigd, of, met andere woorden, het over te halen
vocht is het voortbrengsel van 12 beslagbakken. De moutwijn
heeft een sterkte van ± 45 °/0.
58.     Bij de gisting van het beslag zijn er, behalve alcohol
en koolzuur, nog andere vluchtige stoffen ontstaan, waaraan de
gegiste dranken gedeeltelijk hun smaak en geur te danken heb-
ben. Sommige van deze nevenproducten zijn vluchtiger dan
alcohol en gaan dus bij de overhaling met deze over. Andere
hebben een hooger kookpunt dan water en gaan dus slechts ten
deele met den alcohol over. Deze laatste producten hebben een
onaangenamen smaak en reuk. Men noemt ze foesel-oliën.
59.     Men kan deze foesel-olie afscheiden door distillatie, of
door behandeling op houtskool. De houtskool n. 1. slorpt het
vocht in; wanneer men nu een en ander distilleert, dan ver-
dampt de alcohol het eerst door zijn lager kookpunt, zoodat de
foesel-olie in de houtskool achterblijft.
60.     De moutwijn is dus nog onzuiver en ongeschikt tot
drank. Door herhaalde zuivering en distillatie wordt ze daartoe
geschikt gemaakt. De trafieken, die gedistilleerd stoken uit
gegiste vloeistoffen, noemt men distilleerderyen.
61.     In de vorige §§ hebben we slechts den eenvoudigen loop
der bewerking omschreven. Er zijn echter branderijen, waarin
de ruwstoking en de overhalingen op een doorloopende wijze,
door middel van samengestelde werktuigen, geschieden. De
bewerking met samengestelde werktuigen berust echter op de-
zelfde gronden.
62.    In sommige branderijen wordt gebruik gemaakt van ver-
-ocr page 588-
568
snellings-kuipen. Het beslag voor een volgend stooksel wordt
uit den beslagbak in de versnellings-kuip geladen en verwarmd
door de dampen van het vorige stooksel, die door de buis
naar de slang in bet koelvat stroomen. Die buis n. 1. wordt
door de versnellings-kuip geleid, terwijl daaraan veelal nog
een werktuig (Meizwermer genaamd) is verbonden, waardoor
de strooming herhaaldelijk wordt heengeleid. Naarmate het
koude beslag verwarmd wordt, onttrekt het warmte aan de
doorstroomende dampen , zoodat deze versnellings-kuip een dubbel
nut heeft: n. 1. verwarming van het beslag, waardoor tijd en
brandstof wordt bespaard en verkoeling der alcohol-dampen ,
waardoor deze spoediger in den vloeibaren staat overgaan.
03. De versnellings-kuip is geplaatst tusschen den ruwketel
en het koelvat of de verkoelingskuip.
64.    Worden aardappelen als grondstof gebezigd , dan moeten
deze vooraf gereinigd zijn. Na de reiniging worden ze in een
vat door stoom gaar gekookt, door twee cilinders (walsen) fijn
gewreven, met moutmeel vermengd, en beslagen op dezelfde
wijze als meel van granen.
IV.
Gein etliy leerd gedistilleerd.
65.     De gewone alcohol wordt verkregen door gisting van
suiker-oplossingen. De methyl-alcohol echter treft men hier en
daar in de natuur aan. De methyl-alcohol, die door de indus-
trie gebezigd wordt, verkrijgt men door drooge distillatie van hout.
66.     Het hout wordt in gesloten retorten droog gedistilleerd.
De vluchtige producten worden verzameld. Men verkrijgt, be-
halve teer, een groote hoeveelheid teerwater, dat azijnzuur bevat
en waarin vele teer-bestanddeelen opgelost zijn. Dit vocht bevat
bovendien methyl-alcohol en wordt ruwe houtazijn genoemd.
67.    In chemische fabrieken trekt men uit dezen hout-azijn
het azijnzuur en den methyl-alcohol, door vermenging en distil-
latie met kalk.
68.     Bij die distillatie blijft het azijnzuur als azijnzure kalk
terug; terwijl het overgehaalde vocht, na nog eenige malen met
versche ongebluschte kalk gedistilleerd te zijn, voornamelijk
uit methyl-alcohol bestaat.
69.     Het vocht bevat echter ook nog eenige andere stoffen
en eenige bestanddeelen van teer, doch het wordt zoo in den
handel gebracht en bestempelt met den naam van houtgeest.
70.    Door vermenging van gewoon gedistilleerd met houtgeest,
verkrijgt men het zoogenaamde gcmethyleerd gedistilleerd.
-ocr page 589-
569
Door die vermenging wordt het gedistilleerd ongeschikt ge-
maakt om als drank te dienen, omdat de smaak en de reuk
van den houtgeest terugstootend en onaangenaam zijn.
V.
W ij n.
71.     Wijn noemt men het gegiste druivensap. Na het uit-
persen der druiven gaat het sap in gisting over. De gisting
heeft plaats in groote kuipen. Er scheidt zich een groote hoe-
veelheid gist af. Men tapt daarna de vloeistof af in gesloten
vaten en laat haar een geruimen tijd aan zich zelve over. In
de vaten heeft een lang::ame nagisting plaats , waardoor de eiwit-
stoffen bijna geheel verwijderd worden en dus de gelegenheid
tot verdere fermentatie benomen wordt. Daaraan heeft de wijn
dan ook zijn duurzaamheid te danken.
72.     De wijn bevat een stof, die den eigenlijken wijnsmaak
geeft. Wanneer men deze stof afzondert, houdt men een mengsel
van alcohol en water over, dat men brandewijn (gebrande wijn)
noemt.
73.     Het alcohol-gehalte der wijnen is zeer verschillend. Port-
en Madeira zijn do sterkste. Zij bevatten 20 a 23 °/0 alcohol.
De gewone Hoideaux-wijnen 12 a 14 % , Je Rijn-wijnen 8 a 12 °/a.
74.     De druivenwijn kan scheikundig onderscheiden worden
van andere vruchtenwijn, omdat men in de druivenwijn steeds
een weinig wijnsteen vindt, terwijl in andere vruchtenwijnen
andere organische zuren dan wijnsteenzuur voorkomen.
VI.
Bier.
75.     De verschillende biersoorten worden verkregen uit zet-
meelhoudende plantendeelen , n 1. uit graansoorten, hoofdza-
kelijk uit gerst.
76.    Het zetmeel moet dus vooraf in «uiker worden veran-
derd. Men kan dan ook de fabrikatie van bier onderscheiden
in twee hoofdbewerkingen, n. 1. in het mouten van het graan
en het brouwen van het bier.
77.     Het mouten heeft ten doel om het zetmeel in suiker te
veranderen; terwijl het koken van het brouwsel dient om de
verdere fermentatie tegen te gaan.
78.   Het mouten der gerst bestaat in weeken , kiemen en droogen.
.
79. Het weeken der graankorrels geschiedt in een grooten,
-ocr page 590-
570
vierkanten bak , waarin men het graan stort en daarna met
zuiver water begiet, zoolang totdat het water ongeveer een
decimeter boven de oppervlakte van het graan staat.
80.     Men laat de korrels zoolang doorweeken, totdat men ze
gemakkelijk tusschen duim en vinger kan fijn wrijven. Daarna
wordt het graan in een ruim vertrek (de zoogenaamde moutka-
mer),
voor luchtstroomen en zonnestralen beveiligd, eerst opge-
hoopt en daarna uitgespreid, waarna het spoedig begint te
ontkiemen. Men roert nu het graan eenige malen om, zoodat
de onderste lagen boven komen , opdat de ontkieining regelmatig
zal plaats hebben. Het zetmeel verandert gedeeltelijk in dextrine
en suiker.
81.     Wanneer de ontkiemde spruitjes echter een lengte van
eiren 1 % maal die van den korrel hebben verkregen , moet de
kiem gedood worden, om te voorkomen, dat de suiker in cel-
lulose
verandert.
82.     Het dooden van de kiem, om den verderen groei te
beletten, geschiedt door het graan te droogen. Het droogen
geschiedt öf door den invloed der lucht óf door middel van
vuur. Naarmate het droogen bij een hoogere temperatuur plaat»
heeft, naar die mate verkrijgt het mout een donkerder kleur,
die het later aan het bier mededeelt.
83.     Het droogen door middel van vuur geschiedt op een
zoogenaamden eest. De eest bestaat uit een gewoon fornuis,
met een schoorsteen of buis, waarboven zich een vlakte bevindt
van ijzer of andere stof. Deze vlakte is voorzien van gaatjes.
Het daarop uitgespreide graan moet van tijd tot tijd omgeroerd
worden, opdat de drooging regelmatig geschiede.
84.     De gedroogde, ontkiemde gerst noemt men mout.
85.     Nadat het mout gekneusd is, kan het met koud water
uitgetrokken worden, waardoor de gedeeltelijk oplosbaar gewor-
den eiwitstoffen in het water overgaan. Wanneer men nu het
vocht op een temperatuur van 65 a 72° C brengt, dan ontstaat
er een termen tatie- proces, waarbij het zetmeel zich verder in
dextrine en suiker omzet (2).
80. Het ferment, waardoor dit proces (dat men suikergisting
zou kunnen noemen) ontstaat, is de opgeloste eiwitstoffen van
de gerst, die men in dit geval diastase noemt.
87.     De vermenging van het gekneusde mout met water heeft,
onder gestadig roeren, plaats in de roerkuip , een groote houten
kuip, in de gedaante van een cilinder of van een omgekeerden
afgeknotten kegel.
88.     De kuip heeft een dubbelen bodem, waarvan de bovenste
(2). liij het mouten heeft die omzetting slechts voor een gedeelte plaats gehadj
-ocr page 591-
571
•voorzien is van gaatjes en op een afstand van 5 centimeter
boven den vasten bodem geplaatst is. De vochtdeelen verzame-
len zich in de ruimte tusschen deze bodems en worden door
een tap of kraan afgetapt. In de kuip is een koker geplaatst
tot het aanvoeren van water voor het beslag.
89.    Van dezelfde hoeveelheid moutmeel maakt men 2,3,
somtijds 4 aftreksels.
90.     De aftreksels worden opgevangen door een lekbak, die
onder de tap of kraan is geplaatst.
91.     Het zetmeel moet niet geheel in suiker veranderd wor-
den; een deel er van moet dextrine blijven, omdat dit aan het
bier de lijvigheid geeft.
92.    De aftreksels worden gekookt in den bierketel, om de
verdere scheikundige werking tegen te gaan. Alle fermenten
(en dus ook de diastase) verliezen n. 1. hun omzettend vermogen
bij de kookhitte.
93.     De bierketel heeft in den regel de gedaante van een
afgeknotten kegel, met een bolvormigen bodem.
94.     Door het koken stollen de opgeloste eiwitstoffen, die
daardoor uit de vloeistof worden verwijderd.
95.     Onder het koken wordt er hop in \'t vocht gedaan,
waardoor het den eigenlijken bieismaak verkrijgt.
96.     Nadat het bier genoegzaam gekookt heeft, laat men het
in groote ondiepe bakken {koelbukken) bekoelen, filtreert het
door stroo, en brengt het in de zoogenaamde geil- of gisting-
kuip, door toevoeging van een weinig gist, in gisting.
97.     De zwaardere, duurzame bieren worden verkregen door
de gisting bij een lage temperatuur (G k 7° C) te doen plaats
hebben, waardoor zij langzaam verloopt, zoodat de nog opge-
loste ei\\vit>toffen zich, in den vorm van gist, op den bodem
der kuip afzetten. Men noemt deze gisting daarom ondergisting.
98.    De minder duurzame bieren worden verkregen door een
snellere gisting, ten gevolge van een hoogere temperatuur. De
grootere bellen koolzuur voeren de gist naar de oppervlakte,
zoodat er een bovengisting plaats heeft. De mindere duurzaam-
heid van het bier is een gevolg van de meerdere eiwitstoffen,
die in het bier achterblijven, waardoor het aan verdere fermen-
tatie onderhevig is.
99.     Wanneer de hoofdgisting is afgeloopen, wordt het bier
in vaten getapt, waarin de gisting nog eenigen tijd wordt
voortgezet.
100.    De verschillende biersoorten bevatten van 2 tct 8 °/„
alcohol. Overigens bevatten ze, behalve water, verschillende
stoffen (bier-extract), o. a. een weinig dextrine en onontlede
suiker, benevens phosphorzure zouten.
-ocr page 592-
572
VIL
A z ij n.
101.    Het zure bestanddeel van den azijn, het product der
oxydatie van den alcohol, is het azijnzuur. Het is een sterk
en scherp organisch zuur, maar het is in den azijn zoodanig
verdund, dat het aangenaam en verfrisschend werkt.
102.     De azijnen bevatten niet meer dan 2 a 5 % azijnzuur.
103.     De azijnen worden steeds bereid uit geestrijke dranken.
Het azijnzuur echter, dat men in den handel in meer gecon-
centreerden staat aantreft, wordt verkregen door drooge distil-
latie van hout (3).
104.  Een mengsel van alcohol en water (brandewijn of jenever)
wordt nimmer van zelve zuur. Wijn en bier echter worden
spoedig zuur, wanneer men het aan de lucht blootstelt. Dit
verschil bewijst, dat de eiwitstoffen, die nog in wijn en bier
aanwezig zijn, op de zuurwording invloed uitoefenen en dat
dus die zuurwording ontstaat door een fermentatie-proces.
105.     De vliesjes, die zich aan de oppervlakte van zuur bier
of zuren wijn vertoonen, zijn hier het ferment. Deze vliesjes
bestaan uit een aaneengeschakelde massa levende cellen. Men
noemt ze azijnmoer.
100. Deze cellen nemen uit de lucht zuurstof op en staan
die aan den alcohol weder af. Daardoor wordt de alcohol om-
gezet, eerst in aldehyde en daarna in azijnzuur. De alcohol
wordt dus wel door de zuurstof der lucht geoxydeerd, maar
niet dan door bemiddeling van een ferment. Een levend schim-
melplantje is het beste ferment.
107.     Er wordt op verschillende wijzen azijn gemaakt, maar
het verschil bestaat alleen in de wijze, waarop de zuurstof der
lucht niet de geestrijke vloeistof in aanraking wordt gebracht.
108.     Men verkrijgt bier- of wijn-azijn (4) door het bier of
den wijn met een kleine hoeveelheid azijn te vermengen en dan
in groote kuipen aan de lucht bloot te stellen.
109.     De zuurstof der lucht werkt dan op den alcohol, doch
slechts op de oppervlakte der vloeistof. De verzuring van de
geheele hoeveelheid bier of wijn vordert derhalve zoo veel tijd
als noodig is om alle alcoholdeeltjes aan de oppervlakte met de
lucht in aanraking te brengen, hetgeen bevorderd wordt door
(3). Zie hoofdstuk IV.
(4). Wiju-azijn wordt hier te lande niet gemaakt.
De hier omschreven wijze van werken wordt gevolgd door azijnmakers
der eerste klasse.
-ocr page 593-
573
de omstandigheid, dat de gevormde azijn grooter soortelijk ge-
wicht heeft dan de te verzuren vloeistof. Die azijn zinkt dus
en maakt plaats voor nog onveruiurde alcoholdeelen.
HO. De azijnmakers der tweede klasse vervaardigen azijn
door middel van weeking en gisting van meelspecién. Het meel
wordt beslagen en de suiker- en wijngisting verloopen op de-
zelfde wijze als bij de vervaardiging van gedistilleerd in bran-
derijen, doch in plaats dat het beslag nu wordt afgestookt, laat
men de vloeistof (way) in rust. De zure gisting of azijnvor-
ming is , na verloop van tien dagen , afgeloopen. De azijn wordt
nu gekookt en op beukenspanen afgetrokken.
Hl. Onder de azijnmakers der derde klasse zijn de voor-
naamsten zij, die rozijn-a/.ijn vervaardigen en zij, die den zoo-
genaamden snel-azijn maken.
"112. De rozijn-azijn wordt gemaakt uit rozijnnat en moutwijn.
113.     De rozijnen moeten vooraf geweekt worden door warm
water, omdat de daarin aanwezige suiker, door het droogen
der druiven, vast geworden en gekristalliseerd is. Men bezigt
daarvoor de ro-ijnkuip. De suiker-oplossing, die men verkrijgt,
heet zoeliiat.
114.     Het zoetnat wordt overgebracht naar een afzonderlijk
lokaal der azijnmakerij, zuurhuis genaamd, en, na vermenging
met gedistilleerd (moutwijn) en water, overgestort in de zooge-
naamde tweelinr/skuipen , waarin de azijnvorming plaats heeft.
115.    De tweelingskuipen hebben de gedaante van omgekeerde
afgeknotte kegels. Zij zijn opgevuld met rozijn-steelen. De eene
kuip wordt voorts geheel, de andere half met de te verzuren
vloeistof gevuld. Na verloop van 2 of 3 dagen wordt de half
gevulde kuip uit de andere aangevuld, terwijl, na verloop van
een nieuw tijdvak van 2 of 3 dagen, de eerst gevulde kuip
weder uit de andere wordt aangevuld. Men gaat hiermede voort
totdat de geheele hoeveelheid in azijn veranderd is.
116.     De verzuring volgens deze methode heeft veel spoediger
plaats dan volgens die in §§ 108 en 109 omschreven, omdat
het vocht gedurig in beweging wordt gebracht en dus meer
met de zuurstof der lucht in aanraking komt, terwijl de boven
het vocht uitstekende rozijn-steelen steeds met een laagje vIoei-
stof bedekt zijn , dat onmiddellijk aan de lucht is blootgesteld.
117.    De temperatuur van het zuurhuis moet op 25 «i 30° C
gehouden worden (5).
118.    De fabrikatie van snel-azijn is tegenwoordig het meest
in gebruik (6). Men bezigt daarvoor hooge kuipen (in de ge-
(5). De behandeling met tweclings-kuipen is door Soerhave ingevoerd.
(6). Zij is uitgevonden door Schulzenbach, in 1823.
-ocr page 594-
574
daante van omgekeerde afgeknotte kegels), die twee looze bodems
bevatten, waarvan de eene nabij den eigenlijken bodem, de
andere dicht aan den bovenrand geplaatst is. Beide bodems
zijn met fijne gaatjes doorboord even als een zeef.
119.    De ruimte tusschen die zeef bodems wordt gevuld met
krullen van beukenbout. In elke opening van den bovensten
loozen bodem hangt men een touwtje of een korenaar. Men
giet nu langzaam de te verzuren vloeistof (het azijngoed) in de
kuip. Het vocht vloeit gelijkmatig en langzaam langs de touwtjes
of korenaren, valt in droppels op de krullen neder en zoekt
langzaam en in dunne laagjes zich een weg naar beneden.
120.     Het vocht komt dus in een ruime aanraking met de
lucht, zoodat de alcohol, als ze door den ondersten zeef bodem
vloeit en in de ruimte tusschen dezen en den eigenlijken bodem
is aangekomen, reeds voor een groot deel in azijn is omgezet.
Nadat men de omschreven bewerking twee- of driemalen heeft
herhaald, is de vloeistof reeds geheel verzuurd. Met recht
geeft men aan dezen azijn dan ook den naam van snel-azijn.
121.     Vroeger hebben we gezegd, dat de alcohol slechts door
behulp van een ferment in azijnzuur kan worden veranderd.
Het ferment nu is bij de snel-azijn-bereiding, de azijn, waar-
mede het gedistilleerd, vóór de overstorting op de kuip (7),
wordt vermengd, terwijl men, om de fermentatie te bevorderen,
de beukenkrullen van sterken azijn kan laten doortrekken.
122.    Om de oxydatie des te meer te bevorderen, zijn boven
den ondersten loozen bodem, in de zijwanden der kuip gaten
geboord, waardoor frissche lucht tusschen de krullen wordt
aangevoerd, terwijl de verwarmde lucht, die door de oxydatie
tot 36° C kan stijgen, vervliegt door glazen buizen, die tot
boven de vloeistof reiken.
123.    Wanneer men door een areometer het soortelijk gewicht
der vloeistof opneemt, kan men ontdekken als zij geheel in
azijn is veranderd.
(7). Be vermenging heeft plaats bij den inslag, in tegenwoordigheid van
ambtenaren.
-ocr page 595-
575
Suiker.
1.   De suikersoorten behooren tot de koolhydraten (1).
2.   Ofschoon de saprijke wortels, vruchten en stengels, de
honigbakjes der bloemen , meestal een zoetsmakende stof bevat-
ten , toch behoort deze stof niet altijd tot de suikers.
3.     In strikten zin behooren tot de suikers, alleen die in
water en alcohol oplosbare koolhydraten, welke vatbaar zijn om,
door gisting, alcohol op te leveren, onverschillig of zij meer of
minder zoet van smaak zijn.
4.     In dien zin onderscheiden wij de suikers, in de planten
voorkomende, in twee soorten, n. 1. in rietsuiker en glucoses.
5.    Tot de eerste soort behoort de witte en bruine suiker,
uit het suikerriet en den beetwortel verkregen. Van de tweede
soort levert de honig het beste voorbeeld op (2).
6.     Rietsuiker is niet tegen de werking van zuren bestand,
maar gaat, onder den invloed daarvan, in den vloeibaren staat
over. Daar nu het sap van het meerendeel der planten, ook
van granen, zuur is, is het duidelijk, dat de suiker, die,
onder den invloed dier zuren, uit cellulose, zetmeel en gom kan
ontstaan, nimmer rietsuiker wezen kan, maar een glucose-soort
moet zijn.
7.     De suiker, die we in \'t dagelijksch leven gebruiken , is
de rietsuiker.
8.     Zij draagt den naam van rietsuiker, omdat ze vroeger
alleen en ook nu nog voornamelijk uit het suikerriet verkregen
wordt.
9.     Zij wordt echter tegenwoordig ook in aanzienlijke hoe-
veelheden getrokken uit den beetwortel.
10.     De ruwe suiker, die uit de koloniën verkregen wordt,
is bruin of geel van kleur en mist de zuiver kristallijne struktuur,
de hardheid en de sneeuwwitte kleur van onze geraffineerde suiker.
In water geeft ze steeds een troebele oplossing.
11.    In den handel onderscheidt men ze naar de kleur ( in
20 nommers. De donkerste soort noemt men suiker van n». 1
en de minst gekleurde, suiker van n° 20 (3).
12.    De ruwe suiker wordt geraffineerd, d. i. gezuiverd en in
witte broodsuiker of kandij veranderd.
13.    De raffinade bestaat uit drie hoofdbewerkingen, n. 1.
(1). Koolhydraten zijn stoffen, die waterstof, maar voor het grootste deel
koolstof bevatten.
Suiker bestaat uit koolstof, waterstof en zuurstof.
(2). Glucoses zijn vloeibare suikersoorten, die niet kristallisccrbaar zijn.
(3). Vergelijk art. 2 der suikerwet van 1865.
-ocr page 596-
576
a. afscheiding van de troebel makende stoffen;
6. ontkleuring;
c. kristallisatie.
14. De afscheiding van de troebel makende stoffen geschiedt
door bij de in water opgeloste suiker, eiwit te voegen (4). De
vlokken van het stollende eiwit, hullen de troebelmakende stof-
jes in en, na gefiltreerd te zijn, is het vocht geheel helder.
•15. De ontkleuring geschiedt daarop door filtratie over dier-
lijke kool (beenzwart).
16.     De oplossing wordt eindelijk \'overgebracht in vacuum-
pannen (gesloten, retortvormige ketels, die met een door stoom-
kracht in beweging gehouden luchtpomp in verband staan),
waarin men ze tot het kristallisatiepunt laat verdampen.
17.     De kandij wordt verkregen door kristallisatie van een
minder geconcentreerde oplossing, in houten bakken, tusschen
wier wanden men draden heeft gespannen. De kristallen, in
de gedaante van regelmatige, zeszijdige zuilen, zetten zich bij
voorkeur aan de draden af.
18 De suikerbrooden (melis (5)) worden verkregen door het
sterker ingedampt vocht te brengen in vormen, die de gedaante
van een gewoon suikerbrood hebben en omgekeerd gesteld zijn,
met den top naar beneden.
Deze top is van een opening voorzien, die voorloopig met een
stop is gesloten. In deze vormen stolt de suiker-oplossing tot
een vaste, kristallijne massa, die echter nog eenigszins geel
van kleur is, daar tusschen de kiistaldeeltjes een meer of min-
der gekleurde glucose-oplussing voorhanden is.
19.     Om die glucose-oplossing te verwijderen en het suiker-
brood tot zoodanigen graad van witheid te brengen, als gevor-
derd wordt bij art. \'20, § lb der wet van 1865, wordt de stop
verwijderd en op de basis een oplossing van zuivere suiker of
wel een laag zuivere natte klei gelegd. In beide gevallen dringt
er van boven af een zuivere suiker-oplossing door het brood
naar omlaag en drijft het gekleurde vocht voor zich heen, dat
onder uitvloeit.
20.     Uit de verkregene meer of minder gekleurde suiker-
oplossingen vervaardigt men de mindere soorten van geraffi-
neerde lompsuiker, bastaard, bruin, enz. en eindelijk, als er
uit het vocht geen suiker meer te verkrijgen is, wordt het ah
zoogenaamde keukenstroop in den handel gebracht.
21.     De beetwortelen (n. 1. de zoogenaamde witte suikerwortel,
(4). Men bezigt daarvoor meestal ossenbloed (vermengd met beenzwart) ,
omdat dit, even als h\'.\'t eiwit, bij verwarming stolt.
(5). Lompen zijn onregelmatige stukken suiker.
-ocr page 597-
577
die alleen ter verkrijging van suiker gebezigd wordt) bevatten
veel minder suiker dan het riet.
\'22. Zij bevatten gewoonlijk 8 a 10, hoogstens 12 percent
suikerdeelen; terwijl de fabrikatie minstens % van dit suiker-
gehalte oplevert.
23.     Zij hebben evenwel dit bij het riet voor, dat het sap
er gemakkelijker en in grootere hoeveelheid uitgetrokken kan
worden.
24.     De wortelen worden, zoo als ze geoogst zijn, opgeslagen
in de magazijnen der fabriek. Zij moeten dus, vóór de verdere
bewerking, worden gereinigd.
25.     Die reiniging geschiedt in een waschmolen, die uit een
waterbak, in de gedaante van een parallelopipidum, bestaat,
waarin zich een ijzeren cilinder rondwentelt. Deze cilinder
wordt gevuld met beetwortelen. Zijne oppervlakte is voorzien
van ellypsodiale gaatjes, waardoor het water uit de bak toevloeit.
In den cilinder zijn schroefdraden bevestigd om de wortelen
va n de klei te zuiveren.
De waterbak is van onderen voorzien van een klep, ten einde
het vuile water en het slijk te kunnen laten afloopen. Zuiver
water wordt door een buis uit den algemeenen waterbak aan-
gevoerd.
2G. De gereinigde wortelen worden door een in hellende
richting geplaatsten bak opgenomen en overgebracht in de rasp.
27.     De rasp bestaat uit twee deelen, n. 1. uit de zoogenaamde
wals en de eigenlijke rasp.
28.     De wals bestaat uit twee cilinders, boven elkander ge-
plaatst , voorzien van tanden om de wortels te verbrijzelen en
tegen de rasp aan te drukken. De rasp maalt ze, door haar
sneldraaiende beweging, tot vezel.
29.     De rasp is een ijzeren trommel, waarvan de oppervlakte
is voorzien van fijne zaagjes. Deze trommel wentelt, even als
de wals, om een as. De verlengde assen rusten op een ijzeren
toestel. Aan de uiteinden dezer assen zijn raderen bevestigd,
die, met behulp van riemen, door een locomobile in werking
gebracht, de rasp in een zeer snel wentelende beweging brengen.
30.     Gedurende het raspen laat men een hoeveelheid water
over de rasp vloeien, in verhouding van 20 a 30 percent van
het gewicht der wortelen.
31.     De vermenging met water dient hoofdzakelijk om het
raspen en persen te bevorderen, om het sap zuiverder te ma-
ken en om het uitwasschen der perszakken te vergemakkelijken.
32.     De beide deelen der rasp zijn omgeven door een ijzeren
kast of toestel, van onderen voorzien van een opening om er de
vezel uit te laten vallen. Deze kast dient tot steunpunt voor
37
-ocr page 598-
573
de uiteinden der assen van de rasp en om het wegslingeren der
wortels te voorkomen.
33.     De kast heeft platte, hellende vlakken. De wortels, door
de wals gehroken, worden door haar tegen de rasp gedreven,
zoodat de wortels tusschen de wals, de rasp en de zijden der kast
worden fijn gedrukt.
34.     Men berekent dat de wals 30 en de rasp 1000 malen in
één minuut ronddraait. Indien de rasp een middellijn heeft van
O decimeter en 1000 malen per minuut rondwe.itelt, worden er
40,000 a 50,000 kilogram wortelen in 20 werkuren geraspt.
35.     Onder de opening van den toestel der rasp staat een
bak, dienende om de geraspte en met water vermengde massa
op te vangen.
3G. De papmassa wordt, zoodra mogelijk, uit dezen bak op-
geschept in zakken.
De zakken worden, tot op zekere hoogte, op elkander gestapeld,
doch tusschen iederen zak wordt een vierkante ijzeren plaat gelegd.
37.     De opstapeling geschiedt op een zoogenaamde ijzeren
paktafel, die tusschen de rasp en de persen geplaatst is. Deze
tafel is voorzien van een rand om het afloopende sap niet verloten
te laten gaan, maar het door een buis naar de verzamelbak
voor ongezuiverde sappen te laten vloeien.
38.     Op de oppervlakte der tafel zijn lijsten om de opgesta-
pelde zakken gemakkelijk naar de voorpers te kunnen schuiven.
De voorpers is n. 1. ook op de paktafel geplaatst.
39.     Men onderscheidt twee soorten van persen, de voorpers
en de hydraulische persen.
40.     De tusschen de platen opgestapelde zakken worden onder
de voorpers gebracht, waaronder ze een betrekkelijk kleine druk-
king(O) ondergaan, zoodat het sap, dat anders onder de verdere
bewerkingen verloren zou gaan, uit de zakken sijpelt en op de
bij § 30 omschreven wijze verzameld wordt. Deze voorloopige
persing heeft ook nog dit nut, dat daardoor een grooter aantal
zakken regelmatig in de hydraulische persen kunnen worden ge-
plaatst.
41.     De voorpers kan op verschillende wijzen zijn ingericht.
De inrichting komt hierin meest overeen dat de noodige drukking
wordt aangebracht door stoom, en dat er pijlers op de paktafel
geplaatst zijn, waaraan platen zijn bevestigd, ten einde het uit-
wijken der zakken te voorkomen en de drukkingsplaat verticaal
naar beneden te doen gaan.
42.     Zoodra de eerste persing afgeloopen is, trekt men de zakken
uit de voorpers en legt men ze, twee aan twee tusschen de
(<*,). Somtijds echter van 100 a 500 kilogr.
-ocr page 599-
579
platen , in de hydraulische pers op elkander. Gewoonlijk moet
men twee voorpersingen doen om één hydraulische pers te kunnen
vullen.
43.    De gewichtsdrukking in de hydraulische pers is van 150,000
tot 200,000 kilogram.
44.     Voor de tweede persing worden de hydraulische persen
algemeen gebruikt omdat ze weinig arbeidsvermogen vorderen
en een sterke drukking te weeg brengen.
45.    De hydraulische pers is geplaatst op een vierkant ijzeren
voetstuk. Op dit voetstuk ligt een dikke, platte, vierkante
ijzeren plaat. Aan twee zijden van het voetstuk, langsdepla.it,
verheffen zich twee vierkante platte zuilen, die aan de boven-
einden door middel van een ijzeren hoofdstuk vereenigd zijn.
Tusschen dit hoofd- en voetstuk bevindt zich de drukkingsplaat,
waarop de zakken geplaatst zijn. De drukkings- of persplaat
rust op een piston of kolf, die zich in een in het voetstuk ge-
plaatsten cilinder, op en neer beweegt, naarmate er al of niet
geperst wordt.
4G. De drukkings-kracht ontstaat door persing van water,
aangebracht door zoogenaamde perspompen, waaraan een buisje
is verbonden, waardoor het water in den cilinder en tegen den
piston of kolf wordt aangevoerd (7). Door den aanhoudenden
aanvoer van water in den cilinder en de drukking der perspomp
verheft zich de piston met de persplaat, zoodat de zakken steeds
met meer kracht tegen het hoofdstuk worden gedrukt.
47.    Datgene wat na de persing, in de zakken overblijft,
noemt men pulpe en wordt tot veevoeder gebruikt.
48.    Het uitgeperste sap wordt in een goot, die in den vloer
rondom de persen gemetseld is, opgevangen en naar den verza-
melbak of opvoerder (monte-jus) van ongezuiverde sappen geleed.
49.     De sapopvoerders zijn cilindervormige metalen vaten, met
deksel en bodem in de gedaante van een bolvormig segment. De
opvoering van het sap geschiedt door stoom. De stoom, die door
een stoombuisje in den monte-jus wordt geleid, drukt op de
oppervlakte van \'t sap en dringt dit, door een buis die in het
werktuig is geplaatst, omhoog naar de verzamelbak of de défé-
catie-ketels, die op een boven-verdieping van de fabriek geplaatst
zijn.
50.    De uitgeperste en verzamelde sappen zijn nog onzuiver,
(7). Het is verbazend , dat een waterstraal vau nauwelijks één centimeter
in middellijn een drukking kan uitoefenen van 150.000 tot 200 000 kilogr.,
wanneer die straal door een perspomp wordt aangebracht. J)c samenstelling
der perspompcn berust op de zoogenaamde hydranstatische paradox. Het
behoort niet tot ons bestek om hierover uit te weiden. Iu alle natuurkun-
dige leerboeken kan men hiervan een beschrijving vinden.
37*
-ocr page 600-
580
daar zij, behalve suiker en water, vele vreerade bestanddeelen,
o. a. eiwitstof en keukenzout bevatten. De sappen moeten dus
door verschillende bewerkingen, gezuiverd worden.
5-1. Ter verwijdering van de eiwitstoïfen, die de suiker in
glucose omzetten en dus de kristallisatie verhinderen, wordt
kalkpap gebezigd (8). De kalk verbindt zich met het grootste
gedeelte der eiwitstof, die daardoor onoplosbaar wordt gemaakt.
De overvloedige kalk wordt daarna weder nedergeslagen door aan-
wending van koolzuur-gas (gas curbonique); zoodat de suiker in
onveranderden staat kan worden afgescheiden.
52.     De vermenging en opkoking met kalk heet: défécatie en
de behandeling met koolzuur: carbonatatie.
53.     Het chloor-sodium (keukenzout), dat de kristallisatie be-
nioeielijkt, is bezwaarlijk te verwijderen. Door de wijze van cul-
tuur moet worden getracht dat zoo min mogelijk chloor-sodium
in de wortels worde opgenomen (9).
54.     Wanneer de zoogenaamde troebele carbonatatie aange-
wend wordt, verzamelt men het door den monte-jus opgevoerde
sap in bakken, waarin het met kalk of andere zelfstandigheden
wordt vermengd vóór het in de ketels wordt overgebracht.
Wanneer de bedoelde carbonatatie niet wordt aangewend ge-
schiedt de vermenging in de défécatie-ketels.
55.     De rij der bewerkingen tot zuivering der sappen, vangt
dus aan met de eerste zuivering (défécatie). Zij moet zoodra
mogelijk na de persing plaats hebben, vermits de sappen
anders tot zure gisting overgaan en moeielijk ontkleurd kunnen
worden.
56.     De défécatie-ketels hebben den cilindervorm. Zij hebben
dubbele bodems in de gedaante van een bolvormig segment. In
dei ruimte tusschen de beide bodems, wordt de stoom, tot ver-
warming van \'t sap, aangevoerd uit de algemeene stoombuis,
door middel van een kraan. In het midden van den ketel staat
een toestel, waarvan de kraan onder aan den bodem uitkomt,
dienende tot aftapping van sap.
57.    De eerste zuivering geschiedt door vermenging van het
sap met een zekere hoeveelheid kalkpap en door het daarna, tot
op het kookpunt, te verwarmen (10).
(8). Deze kalk wordt verkregen door branding van kalksteen. De kalk,
daardoor gevormd, verwijdert de eiwitstof, terwijl de koolzuurgas, die er
van ontstaat, weder de kalk neerslaat.
(9). Gunning, scheikunde.
(10). De vermenging met kalkpap gaat geleidelijk. In het begin doet
men er gewoonlijk slechts één liter kalk per hectoliter sap bij ; terwijl men
er later, nadat het sap reeds tot op zekere hoogte verwarmd is, nog 3 a 5
-ocr page 601-
581
Men voegt er nu op nieuw kalk bij en voert nieuwe stoom
aan, totdat de eiwitstoffen of vezel, in de gedaante van gestold
eiwit, naar boven komen drijven. Hierna vermindert men ge-
leidelijk den aanvoer van stoom, totdat het sap door het schuim
heenwerkt. Op dit oogenblik sluit men de stoomkraan geheel.
Schuim en vuil drijven nu op de oppervlakte van het gezuiverde
sap. Het schuim wordt verzameld in een daarvoor bestemden
bak, terwijl het sap wordt afgetapt en door een goot of buis
naar de carbonatatie-ketels wordt overgebracht. De défécatie
duurt ongeveer één uur.
58.    In een enkele fabriek geschiedde vroeger de zuivering dei-
sappen alleen bij enkele défécatie, zonder carbonatatie (10*). Het
sap wordt dan direct uit de défécatie-ketels naar de filters ge-
voerd. Deze zuivering is de minst volmaakte, omdat men daar-
door de kalkdeelen, die voor de défécatie gebezigd zijn, niet.
geheel kan wegnemen , waardoor de kristallisatie wordt belemmerd.
Deze wijze van werken vereischt dan ook een meer uitgebreide
filtrering: zoodat er veel meer been zwart benoodigd is, dan wan-
neer de défécatie wordt opgevolgd door carbonatatie.
59.     Sedert de oprichting der eerste beetwortelsuikerfabriek
hier te lande, volgt men meer en meer die wijze van werken ,
waarbij de sappen, na de gewone défécatie te hebben onder-
gaan , aan de carbonatatie worden onderworpen. Men voegt
dan, tot het doen der eerste zuivering, een grootere hoeveelheid
kalk bij de sappen, waarmede deze op gelijke wijze worden
verwarmd, als bij § 56 is aangetoond. Er verbinden zich alsdan
meer vreemde bestanddeelen met de kalk, doch het sap, dat
na deze eerste zuivering van de vaste kalk en de daarmede
verbonden bestanddeelen wordt afgescheiden, moet aan de car-
bonatatie onderworpen worden; welke daarin bestaat, dat de
grootere hoeveelheid opgeloste kalkdeelen, die in het sap ach-
terblijven en die zich met de suikerdeelen verbonden hebben,
in de carbonatatie- of saturatie-ketels worden verzadigd. Daarna
wordt het sap in bakken afgetapt, waarin de kalkvlokken be-
zinken, die zich door de verzadiging hebben gevormd.
GO. De carbonatatie geschiedt gewoonlijk in cilindervormige
ketels, met een bodem, in het midden voorzien van een aftap-
pingstoestel, ten einde het gecarbonateerde sap af te leiden
naar de bezinkbakken. In deze carbonatatie-ketels bevinden zich
drie buizen of slangen. Één er van ligt op den bodem. Zij is
emmers kalk bijvoegt. Voegde men er terstond een groote hoeveelheid kalk
bij , dan zou de verwarming te spoedig plaats hebbeu, zoodat de sappen
minder zuiver zouden zijn.
(10a). Deze fabriek bestaat thans niet meer.
-ocr page 602-
582
voorzien van gaatjes, om het benoodigde gas-carbonique (kool-
zuur)
in de ketels te voeren. De twee anderen dienen om stoom
aan te brengen, ter verwarming der sappen.
61.     Men onderzoekt op de volgende wijze of liet sap genoeg-
zaam gecarbonateerd is (11): men neemt een klein fleschje en
doet daarin een centiliter gewoon gefiltreerd kalkwater; vervol-
gens zet men een stukje filtreer-papier, in den vorm van een
trechter, in den hals van \'t fleschje; door dit trechtertje giet
men een weinig sap in het fleschje. Indien nu het mengsel
van kalkwater en sap volkomen helder blijft, is de carbonatatie
nog niet voldoende. Zinken echter de onzuivere deelen op den
bodem van het fleschje, of wordt het mengsel troebel, of stelt
het een precipitaat (neerslag) daar, dan is dit een bewijs, dat
het sap genoegzaam gecarbonateerd is.
62.     Sommige fabrikanten onderwerpen de sappen aan de
zoogenaamde dubbele carbonatatie, d. i. zij worden tweemalen
aan de werking van het gas blootgesteld, waardoor men een
nog vollediger zuivering der sappen verkrijgt.
63.    Anderen weer wenden de zoogenaamde troebele carbo-
natatie (carbonatation trouble) aan. Zij bestaat hierin, dat de
défécatie en carbonatatie te gelijk geschiedt in dezelfde ketels.
Men voert dus onmiddellijk het gaz in de ongezuiverde niet
kalkpap vermengde sappen aan (12). Bij deze bewerking ge-
bruikt men dubbel zooveel kalk als bij de gewone défécatie.
Het schuim, zoowel als de kalkvlokken, blijven met het sap
vereenigd en worden vervolgens te gelijk in de bezinkbakken
afgetapt.
Het door filtrering en persing daaruit verkregen heldere sap
wordt daarna, op dezelfde wijze als bij de enkele carbonatatie,
nog aan een tweede zuivering onderworpen.
Door deze wijze van bewerking worden de sappen zeer helder
en bijna wit van kleur, zoodat zij een groote besparing van
beenzwart. ten gevolge heeft. Evenwel schijnen de fabrikanten
het niet eens te zijn of de troebele, dan wel de dubbele carbo-
natatie de voorkeur verdient, met betrekking tot het rende-
ment der laatste producten.
64.    Nadat de carbonatatie is afgeloopen, wordt het sap afge-
tapt in de bezinkbakken, ten einde de kalkvlokken, die zich
door de verzadiging hebben gevormd, te laten bezinken.
65.     Xa de bezinking wordt het sap door buizen naar de
filters gevoerd. Het achterblijvende schuim en vuil wordt door
(11). Dit wil zeggen: dat de kalk is neergeslagen en dus onoplosbaar is
geworden.
(12). Vergelijk $ 54.
-ocr page 603-
583
een monte-jus naar de schuimpersen gedreven om nog eens te
worden uitgeperst.
66.     De filtrering dient om de sappen, die nog altijd min of
meer met vreemde bestanddeelen en kleurstof beladen zijn,
daarvan zooveel mogelijk te ontdoen.
67.     De filtrering geschiedt door middel van beenzwart:
68.     Filters zijn hooge, cilindervormige kuipen, waarvan ge-
woonlijk 5 of meer naast elkander geplaatst zijn.
69.     Ter hoogte van ongeveer 2 decimeter van den bodem
ligt een ijzeren rooster, voorzien van kleine gaatjes. Vóór men
de fdter met beenzwart vult, bedekt men dezen rooster met
linnen of doek, om te voorkomen dat de gaatjes van den rooster
door het beenzwart worden verstopt. Daarna besmeert men
de filter met kalk, omdat anders het sap tot fermentatie (gis-
ting)
zou overgaan. Vervolgens vult men de filter tot op zekere
hoogte met beenzwart. Over dit beenzwart wordt weder een
doek gelegd. Hierna vult men de filter geheel met water om
het beenzwart goed aan elkander te doen sluiten en daardoor
de filtrering te bevorderen. Het water wordt weder afgetapt
door een kraan en nu laat men er eindelijk het sap in, dat
door de beenzwartlaag dringt en door een buis wordt opgevan-
gen, die het naar daarvoor bestemde verzamel bakken of naar
een monte-jus geleid.
70.     De monte-jus drijft het sap naar een verzamelbak, die
geplaatst is op de hoogste verdieping der fabriek. Jit deze
verzamelbak wordt het sap in den verdampingstoestel of de
zoogenaamde triple c/fets overgebracht, om het door verdamping
tot een hoogeren graad van dichtheid te brengen.
71.     De verdamping moet zoodra mogelijk plaats hebben,
omdat het sap door de filtrering beroofd is van de kalk, die
het voor fermentatie vrijwaart.
72.     De verdampingstoestel bestaat hoofdzakelijk uit drie lucht-
ledige cilinders (triple ejfets), verwarmd door stoom. In den
eersten cilinder verkrijgt het sap gewoonlijk een dichtheid van 5°,
in den tweeden van 12° en in den derden van 25° van den
areometer van Soleil.
73.     Zoodra het sap de vereischte dichtheid heeft, voert men
het naar den verwarmketel. Deze ketel dient om het, verdichte
sap of de stroop, die uit de triple-effets komt, nog eens te klaren.
74.     Die klaring geschiedt aldus: men laat de ketel half vol
loopen en voegt bij het sap 2 hectogram beenzwart; vervolgens
verwarmt men het, tot op het kookpunt; terwijl het, nadat
het schuim er afgenomen en het gezuiverd is, naar de filter
wordt geleid om op nieuw gefiltreerd te worden,
75.     De gefiltreerde stroop wordt vervolgens in een luchtle-
-ocr page 604-
584
dige pan (appareil en vide) gekookt. Zoodra ze tot grein ge-
kookt is, wordt ze door een klep, die onder aan de kookpan te
vinden is, geleid in een goot en zoo overgebracht naar de ki is-
talliseerbakken.
76.     Men noemt deze stroop: gekristalliseerde stroop van het
eerste product.
77.     Omdat de suiker, na de eerste koking, slechts gedeel-
telijk gekristalliseerd is, wordt de stroop geturbineerd; d. i. de
grein of suiker wordt afgescheiden van de stroop, waarin de
kristallen zich hebben gevormd.
Hiertoe bezigt men zoogenaamde turbinen (centrifuges).
78.     Turbinen zijn cilindervormige trommels, bekleed met
fijn metaaldoek. Die trommels, door een tweeden ijzeren cilin-
der omvat, worden met een zekere hoeveelheid gekristalliseerde
stroop gevuld en alsdan door stoomkracht in een verbazend
snel omwentelende beweging gebracht. De vloeibare stroop wordt
dan door de middelpuntvliedende kracht door het metaaldoek
gedreven; terwijl de gekristalliseerde suiker vóór het metaaldoek
wordt teruggehouden en, na afloop der bewerking, die slechts
eenige minuten duurt, in leverbaren staat wordt weggenomen.
79.     Op dezelfde wijze kan men de goede suikers van het
eerste product, zonder eigenlijke raffinade, terstond wit maken.
Men brengt tot dat einde, nadat de vloeibare stroop er uit
gedreven is, eenvoudig stoom in de omwentelende trommels.
Die stoom wordt, even als de stroop, door de centrifugaal-
kracht, tusschen de kristallen doorgedreven, waardoor deze
worden gezuiverd van de geelachtige stroopdeelen.
Men kan ook klaarsel (gesmolten, witte suiker) of water, in
plaats van stoom, gebruiken.
80.     De stroop, die bij de eerste turbinering uitgedreven is,
loopt van uit de turbinen, door een goot, in een daarbij ge-
plaatsten monte-jus, die haar opvoert naar een clarificatie-ketel
om te worden geklaard.
Deze clarificatie-ketel is op dezelfde wijze ingericht als de dé-
fécatie-ketel.
81.     De clarificatie van deze stroop geschiedt op de navolgende
wijze: men vult de ketel tot op de helft met stroop en voegt
daarbij 40 liter ossenbloed en 10 liter beenzwart per 100 hec-
toliter stroop; terwijl men vervolgens het mengsel verwarmt tot
op het kookpunt. Nadat de stroop goed geschuimd heeft laat
rnen ze afloopen naar een daarvoor bestemde filter. Het schuim
wordt weggeworpen.
Na afloop van de filtrering wordt de stroop door een monte-
jus naar een verzar.ielbak gedreven en uit dien bak weder over-
gebracht in een kookpan.
-ocr page 605-
585
82.    Nadat de stroop door het koken een zekere graad van
dichtheid heeft verkregen, laat men ze afioopen naar de kristal-
liseerhakken om te kristalliseeren.
83.    De kristallisatie van deze stroop van het tweede product
duurt gewoonlijk 2, 3 a 4 weken, somtijds nog langer.
84.     Na afloop van de kristallisatie wordt de stroop geturbi-
neerd, op dezelfde wijze als bij § 77, ten aanzien der stroop van
het eerste product, is beschreven.
85.    Met de stroop, die van de turbinering is overgebleven ,
wordt op dezelfde wijze gehandeld als met die van het tvjeede
product.
De kristallisatie duurt echter wel 4 a 6 maanden. Men
noemt dan deze stroop, van het derde product.
8G. Datgene, wat na turbinering van het derde product over-
blijft, noemt men afgewerkte melasse.
De melasse wordt in een vierkanten grondbak (citernc) ge-
borgen en later veelal ten dienste van branderijen der derde
soort tweede klasse uitgeslagen.
87. De suiker in de beetwortelsuiker-fabrieken vervaardigd,
wordt vervolgens door een raffinadeur op de wijze als bij § § 12 — 20
is omschreven, geraffineerd.
Zeep.
1.     De zeep, die wij in het dagelijksch leven gebruiken , wordt
bereid uit olie of vet, vermengd met bijtende potasch- of sodaloog.
2.     De loogen worden door den zeepzieder bereid, door een
water-oplossing van potasch of soda met kalk te behandelen,
waardoor het koolzuur zich met de kalk verbindt en de loog
bijlend wordt.
3.     Men onderscheidt weeke en harde zeepen. De eerste soort
is hier te lande vertegenwoordigd door de zoogenaamde groene
zeep, de andere soort door de witte, spaansche en gemarmerde zeep.
4.     De weeke zeep wordt gewoonlijk gemaakt van vetten, die
hier te lande vloeibaar zijn en de harde zeep van vetten, die hier
niet vloeibaar zijn. Evenwel kan men ook harde zeep maken van
vloeibaar vet.
5.     Voor de bereiding van weeke zeep bezigt men in den regel
potasch- , voor die van harde zeep sodaloog.
6.     De potasch vormt met vet steeds weeke zeepen.
7.     De zeepzieder kookt de vetten niet bijtende loogen gerui-
men tijd in groote ijzeren of koperen ketels, die de gedaante
van omgekeerde afgeknotte kegels en gewoonlijk een segment-
vormigen bodem hebben.
8.     De verzeeping grijpt nu langzamerhand plaats, terwijl men
-ocr page 606-
586
eindelijk een dikke slij machtige, half doorschijnende vloeistof ver-
krijgt , een sterke oplossing n. 1. van zeep in water.
De zeep is gaar, wanneer men ze in droppels op een glas laat
vallen en ze dan niet met een draad er van afloopt, maar kort
afbreekt en spoedig stijft. Wanneer men ze van het glas af-
neernt, moet ze niet dof en wit, maar transparent zijn. Uit
100 liter olie verkrijgt men ± 240 klgr. zeep.
10.     Wanneer voor de bereiding van zeep hennep-olie gebe-
zigd wordt, heeft ze een donkergroene kleur. Bij het gebruik
van andere oliën is dit niet het geval, waarom de zeepzieder in
de weeke zeep indigo doet, om er de groene kleur aan te geven.
11.     De weeke zeep is slechts een zeer geconcentreerde zeep-
oplossing. De harde zeep wordt echter uit de oplossing, waarin
ze zich heeft gevormd, afgescheiden.
12.     De afscheiding der zeepinassa geschiedt door in de zeep-
oplossing gewoon zout te doen. De zeep, die in zout water niet
oplosbaar is , verzamelt zich dan als klompen op de oppervlakte
der vloeistof. De glycerine en de overvloedige loog (die in de
weeke zeepen blijven) scheidt zich mede van de zeep af en blij—
ven in het zoute water achter.
13.     De gemarmerde zeepen worden verkregen door kleurmid-
delen tusschen de taaie, stollende zeepmassa te gieten.
14.     Ofschoon men voor de bereiding van harde zeep, soda-
loog bezigt, toch kan men zo ook van potaschloog maken omdat
potaschzeep, door toevoeging van chloor-natrium wordt omgezet
in chloor-potassium en sodazeep, die zich dan afscheidt.
15.     Transparente zeep wordt in warmen alcohol gemaakt.
16.     Kwade zeep noemt men de zeep, die niet wil hechten
op het linnen en de kleederen, omdat ze te veel loog bevat,
die door de koude verkleurd is of die te veel water of vetdeelen
bevat, zoodat men ze niet uit elkander kan strijken , maar ze
kort afbreekt.
17.     Nadat de weeke zeep in vaten is afgetapt, vertoonen zich
vetdeelen op de oppervlakte van de warme zeep. Men noemt ze
grauw van zeep. Deze vetdeelen zijn niet met loog verzadigd en
worden bij de afweging weggenomen. De hoeveelheid grauw gaat
gewoonlijk niet boven l°/o van de hoeveelheid der geheele partij zeep.
18.    De droesem en de vleezige deelen van de zaden der olieën, die
bij de koking op het zeepbad drijven, noemt men schuim van zeep.
19.     De afval van harde zeep bestempelt men met den naam
van kantzeep.
20.     Zoowel kwade zeep, als grauw, schuim en kantzeep kun-
nen bij volgende ziedsels worden ingestoken.
-ocr page 607-
VIJFDE AFDEELING.
WIS- EN NATUURKUNDIG GEDEELTE.
i.
BEKNOPT OVERZICHT VAN DE VERGELIJKINGEN
EN EVENREDIGHEDEN.
A. Verklaring der teekens, en eigenschappen
der vergelijkingen.
i. Het teeken der optelling is -f- . 8 16 25 beteekent de
som der getallen 8, 16 en 25.
2.    Het teeken der aftrekking is — .28 — 13 beteekent 28
verminderd met \'13.
3.     Het teeken der vermenigvuldiging is X . 45 X 5 beteekent
45 vermenigvuldigd met 5.
4.     De deeling wordt voorgesteld door den deeler onder het
deeltal te plaatsen en de beide getallen door een streep te
scheiden, b. v. _; hetwelk beteekent, dat 36 door 4 gedeeld
4
moet worden, of, met andere woorden, één-vierde gedeelte van
36. Wanneer men het als een breuk beschouwt, beteekent het
36 vierde-deelen.
De deeling wordt ook voorgesteld door deeltal en deeler achter
elkander te schrijven en, tusschen beide, twee punten te plaat-
sen, aldus 36 : 4 = ^
4.
5.    Getallen, die door verschillende teekens zijn verbonden,
-ocr page 608-
588
noemt men samengestelde uitdrukkingen of getalvormen, b. v.:
8 9 — 3x5, of 27 x 18 — 31 2 - iJ, of 38 — 15 6x2 enz.
3 -------------8----------
6.    De gelijkheid van twee uitdrukkingen stelt men door het
teeken = voor, b. v. 100 liter = 1 hectoliter, beteekent dat
100 liter dezelfde hoeveelheid aanduidt als 1 hectoliter. 8 — 3
o
6 — 7 _ = 2 X 4, beteekent, -dat beide getalvormen even
groot zijn. Het teeken = wordt daarom gelezen: gelijk of: is gelijk.
7.    Getallen of getalvormen, verbonden door het teeken =,
noemt men een vergelijking. Derhalve is 8 — 3 6 — 7 _
= 2x4 een vergelijking.
De uitdrukkingen, die door het teeken = verbonden zijn, worden
genaamd de leden der vergelijking en wel de uitdrukking links
van het teeken, liet voorste lid en die rechts van het teeken,
het achterste lid. De getallen, producten of breuken, door de
teekens of — verbonden, zijn de termen van het lid.
8.      De vergelijkingen hebben verschillende eigenschappen,
waarvan we de voornaamste zullen opgeven.
9.    Eerste eigenschap. Wanneer men ieder lid van een ver-
gelijking vermeerdert of vermindert met hetzelfde getal, ver-
krijgt men een nieuwe vergelijking; b. v.
8 9 = 7 13 — 3;
tel bij beide leden het getal 13 op, dan verkrijgt men:
13 8 9 = 13 7 13 — 3;
trek van beide leden het getal 13 af, dan verkrijgt men:
8 9 — 13 = 7 13 — 3 — 13.
10.      Tweede eigenschap. Wanneer men vergelijkingen bij
elkander optelt of van elkander aftrekt, dan maken de sommen
of verschillen een nieuwe vergelijking, b. v.
7x3— 12 8 = 2 3 — 2 28 X %
bij 5 — 2 1=3 — 2 1-^-2
7x3 — 12 8 5— 2 1 =2 3 —
2 28x% 3— 2 1 2.
of:
7x3-12 8 = 2 3— 2 -28x%
af: 5 — 2 1 = 3 — 2 1 2
7x3 — 12 8 — 5 2— 1=2 3 —
2 28 X % — 3 2 — 1 — 2.
11. Derde eigenschap. Wanneer men de verschillende ter-
men van de leden eener vergelijking vermenigvuldigt of deelt
-ocr page 609-
589
met hetzelfde getal, dan vormen de producten of quotiënten de
leden eener nieuwe vergelijking; b. v.
6—3 9=5 4 — 7 10.
----------------------------------------------------(verm. niet 3).
18 — 9 27 = 15 12 — 21 30.
of.
18 — 9 27 = 15 12 — 21 30.
(ged. door 4)------------------------------------------------—
4% —254 634=334 3 —554 7%.
12.     Vierde eigenschap. Wanneer men de overeenkomstige
leden van verschillende vergelijkingen met elkander vermenig-
vuldigt of door elkander deelt, vormen de producten of quotiè\'n-
ten de leden eener nieuwe vergelijking.
Dit volgt blijkbaar uit de vorige eigenschap, want de leden
eener vergelijking zijn niets anders dan de samengestelde uit-
drukkingen van een grootheid of getal. Wanneer men dus. een
andere vergelijking met het enkele of het samengestelde getal
vermenigvuldigt of deelt, verkrijgt men natuurlijk dezelfde uitkomst.
13.     Vijfde eigenschap. Elke term, uit eenig lid eener verge-
lijking, kan in het andere lid worden overgebracht, door het
teeken van dien term om te keeren; b. v.
wanneer 11 2— 5 = 2 3 — 1 4
dan is ook :
11 — 5 = 2 3— 1 4 — 2
\\\\ _5 — 4 = 2 3— 1—2
11 2 = 2 3 — 1 4 5, enz.
B. Eigenschappen van de getallen-evenredigheden.
14.    Een evenredigheid bestaat uit de gelijkheid van twee ver-
houdingen of redens; b. v.
4 : 8 = 20 : 40
d. i. de verhouding tusschen 4 en 8 = die tusschen 20 en
4
            20
40\' °f= "4Ö- = %-
15.    De getallen 4 , 8, 20 en 40 noemt men de termen der
evenredigheid, terwijl men nog 4 en 20 de voorgaande en 8 en
40 de volgende termen noemt. Ook zijn 4 en 40 de uiterste en
8 en 20 de middelste termen.
16.    Eerste eigenschap. Het product der uiterste termen is
gelijk aan dat der middelste.
2 : 4 = 12 : 24
2 X 24 = 4 X 12 = 48. (a)
(«) Boor de toepassing van deze eigenschap kan men weten of de even-
redigheid waar of valsch is.
-ocr page 610-
590
17.     Tweede eigenschap. Men kan de redens eener evenre-
digheid verplaatsen.
uit 2 : 4 = 12 : 24
volgt 12 : 24 = 2 : 4.
18.     Derde eigenschap. Men kan beide redens omkeeren; d. i.
in elke reden den voorgaanden term in plaats van den volgen-
den stellen en omgekeerd.
uit 2 : 4 = 12 : 24
volgt 4 : 2 = 24 : 12.
19.     Vierde eigenschap. De voorgaande termen staan tot el-
kander in dezelfde reden als de volgende.
uit 2 : 4 = 12 : 24
volgt 2 : 12 = 4 : 24.
20 Vijfde eigenschap. Wanneer men de termen van een der
beide redens, of de beide voorgaande of de beide volgende ter-
men met hetzelfde getal vermenigvuldigt of deelt, dan vormen
de producten of quotiënten, met de overblijvende termen der
evenredigheid, in dezelfde rangorde genomen, een nieuwe even-
redigheid. Zij b. v. gegeven als vermenigvuldiger of deeler het
iredigheid 2
: 4 = 12
: 24
dan volgt 8
: 16 =- 12
: 24
2
: 4 = 48
: 96
i
1
: 1 = 12
: 24
9
: 4 = 3
: 6
8
: 4 = 48 :
24
2
: 16 = 12 :
96
2
\'V
: 4 = 3
: 24
2
: 1 = 12
: 6
21. Zesde eigenschap. Wanneer men een der uiterste termen
met een zeker getal vermenigvuldigt of deelt, en omgekeerd den
anderen uitersten term met hetzelfde getal deelt of vermenigvul-
digt, dan vormen het product en quotiënt, met de middelste
termen in dezelfde rangorde genomen, een evenredigheid. Het-
zelfde is van toepassing op de middelste termen der evenredigheid.
Stel den vermenigvuldiger of deeler = 4. Zij gegeven de even-
redigheid : 2 ; 4 = 12 : 24, dan volgt dus:
8 : 4 = 12 : 6
f : 4 = 12 : 96
2 : 16 = 3 : 24
2 : 1 = 48 : 24
-ocr page 611-
591
22.    Zevende eigenschap. De som van de termen der eerste
reden is tot die van de termen der tweede reden, gelijk de
voorgaande of de volgende termen tot elkander.
uit 2 : 4 = 12 : 24
volgt dus 2 4 : 12 24 = 2 : 12
2 4 : 12 (- 24 = 4 : 24
23.     Achtste eigoischap. Het verschil van de termen der
eerste reden is tot dat van de termen der tweede reden, gelijk
de voorgaande of de volgende termen tot elkander.
uit 2 : 4 = 12 : 24
volgt dus 2 — 4 : 12 — 24 = 2 : 12
2 _ 4 : 12 — 24 = 4 : 24
of
uit 4 : 2 = 24 : 12
volgt dus 4 — 2 : 24 — 12 = 4 : 24
4 — 2 : 24 — 12 = 2 : 12
24.     Negende eigenschap. De som der termen van de eerste
reden staat tot het verschil er van, gelijk de som der termen
van de tweede reden tot derzelver verschil.
uit 4 : 2 -— 24 : 12
volgt dus 4 2 : 4 — 2 = 24 4 12 : 24 — 12
25.     Tiende eigenschap. De som der voorgaande is tot de
som der volgende termen gelijk een voorgaande term tot zijn
volgende.
uit 4 : 2 = 24 : 12
volgt dus 4 24 : 2 12 = 4 : 2
4 24 : 2 12 = 24 : 12
26.     Elfde eigenschap. Het verschil dei\' voorgaande is tot het
verschil der volgende termen gelijk een voorg.iande tot zijn
volgende term.
Uit 4 : 2 = 24 : 12
volgt dus 4 — 24 : 2 — 12 = 4 :     2
4 — 24 : 2 — 12 = 24 :   12
of 24 — 4:12— 9 = 4 :    2
24 — 4 : 12 — 2 = 24 :  12
27.     Twaalfde eigenschap. De som der voorgaande termen
is tot het verschil dier termen, gelijk de som der volgende termen
tot derzelver verschil.
Uit 4 : 2 = 24 : 12
volgt dus 4 24 : 4 — 24 = 2 -f- 12 : 2 — 12
of 24 4- 4 : 24 — 4 = 12 2:12— 2
28.     Dertiende eigenschap. Wanneer men de overeenkomstige
-ocr page 612-
592
termen van twee of meer evenredigheden met elkander verme-
nigvuldigt, vormen de producten een nieuwe evenredigheid.
-{J
: 2 = 24 : 12
: 9 = 6 : 18
volgt dus 3 X 4 : 2 X 9 = 6 X 24 : 18 X 12
of
12 : 18 = 144 : 216.
29.     Veertiende eigenschap. Wanneer men de overeenkomstige
termen van twee evenredigheden door elkander deelt, dan vormen
de quotiënten een nieuwe getallen-evenredigheid.
uit ƒ* •• 2 = 24 : 12
uu \\3 : 9 = 6 : 18
4            2                24             12
volgt dus —— : ——      = ------      : ------
°              3            9                 6              18
of
1 /3 • ,9 — 4 . /9
30.     Vijftiende eigenschap. De tweede, derde, en hoogere
machten van de termen eener getallen-evenredigheid zijn ook
evenredig.
uit 2 : 3 = 4 : 6
volgt dus: 2» : 3* = 4\' : 6\' of 4 : 9 = 16 : 36
23 : 3S — 43 : 63 of 8 : 27 = C4 : 216, enz.
31.     Zestiende eigenschap. De tweede , derde of hoogere machts-
wortelen uit de termen eener evenredigheid zijn ook evenredig
uit 8 : 27 = 64 : 216
volgt: l^- 8 : |K 27 = £/ 64 : &\' 216 of 2 : 3 = 4 : 6
uit 4 : 9 = 16 : 36
volgt: ]/ 4 : 1/ 9 = ]/ 16 : 1/ 36 of 2 : 3 = 4 : 6.
32.    Men verkrijgt een aaneengeschakelde evenredigheid, wan-
neer drie of meer redens aan elkander gelijk zijn, b. v.
4:2 = 2:1=8:4 = 16: 8.
33.  In een aaneengeschakelde evenredigheid is de som der voor-
gaande termen tot de som der volgende, gelijk een voorgaande van
één der redens tot den volgenden term van diezelfde reden.
uit 4:2 = 2:1 =8:4 = 16:8, volgt dus:
4 2 8 16:2 1 4 8 = 4: 2, enz.
~3Ö"        :           1F         =4:2.
34.     Men kan ook zoovele voorgaande en volgende termen uit
een aaneengeschakelde evenredigheid nemen als men goedvindt
en daarop de evengenoemde eigenschap toepassen, b. v.
uit 4 : 2 = 2 : I = 8 : 4 = 16 : 8, neme men
de voorgaande termen 4, 2 en 8 en de daarbij behoorende vol-
gende termen 2,1 en 4, dan volgt :
4 2 8:2 1 4 = 4:2.
-ocr page 613-
II.
MACHTSVERHEFFING EN WORTELTREKKING.
A. Machtsverheffing.
1.     Om een grootheid tot een macht te verheffen, vermenig*
vuldigt men den exponent der grootheid met den exponent der
begeerde macht (</) , b. v. om de grootheid p te verheffen tot de
vijfde macht
p = p\', nu moet de exponent i met den exponent 5 verme-
nigvuldigrl worden , men verkrijgt dan p1 x! = p5.
Om p3 te verheffen tot de vierde macht vermenigvuldigen we
dus ook de exponenten 3 en 4 en we verkrijgen dan p3x * = p".
2.     De uitdrukking p\' beteekent p X p, p3 wil zeggen p X p X p,
p* = pXpXpxp, enz. Hieruit volgt dat de exponenten
aanwijzen, van hoeveel gelijke factoren men het product neemt,
of liever, van hoeveel gelijke factoren men het product met de
eenheid heeft vermenigvuldigd.
Zoo wil p* zeggen : het product van twee gelijke factoren p.
of het product van twee gelijke factoren p, vermenigvuldigd met.
de eenheid;
p3 duidt aan het product van drie gelijke factoren p, of het
product van drie gelijke factoren p, vermenigvuldigd met de
eenheid.
3.    De grootheid p stelt hier een denkbeeldig getal voor. Wij
kunnen er dus alle mogelijke waarden voor aannemen. Stellen
we nu dat p = 5 is, dan beteekent p\', p3, p*, hetzelfde als 5*,
5\', 5*. Voorts is 5\' = 5 X 5, o5 = 5 X 5 X 5, 5* = 5 X 5 x 5 x 5.
enz. Om nu het getal 5 te verheffer, b. v. tot de twaalfde macht,
schrijven we 5" en moeten we het product van twaalf gelijke
factoren 5 nemen.
(«). De exponent is het getal, dat aanwijst tot welke macht een gegeven
grootheid moet worden verheven. Zoo wil 2\' zeggen: het getal 2 ver-
heven tot de tweede macht; 2\' het getal 2, verheven tot de derde macht, enz.
38
-ocr page 614-
594
4. Om een groot getal tot een zekere macht te verheffen kan
men het in een tweeledigen vorm ontbinden; b. v. (399)2. 399 =
400 —1. Stel nu 400 = a, en 1 = b, dan is 399 =400 — 1 = a — 6.
Om nu a — b tot 2e macht te verheffen moeten we deze groot-
heid met zich zelf vermenigvuldigen , n. 1. (a—b) x (a—b).
a — b
I)
a\' — ab
— ab
a»- 2ab b2
Nu schrijven we voor dit product a2 — 2 ab b2 de bekende
waarden in de plaats , n. 1.
a = 400, dus a2 = 400 X 400 = 160000
b = 1, dus ab of a X b = 400 en
derhalve 2 X (a X b) = 800; maar
het teeken der aftrekking staat
voor 2ab, dus af......= 800
blijft 159200
b = 1, dus b2 = 1x1 = 1 =
            1
(399)2 = 399 x 399 . . . . = 159201
Nog een voorbeeld: (401 )2
401 = 400 1 of a b . .
,         . a b
(verm.)           ,
v         \' a b
a\'- ab
ab b\'
a\' 2 ab b\' = (a b)2
a = 400 dus a2 = 400 X 400 =160000
b = 1, dus ab = 400 X 1 en 2 ab = 800
b = 1, dus b! = 1 X 1. . . = 1
(401 )* = 401 X 401 . . . . =160801.
5.     Uit de gegeven voorbeelden blijkt dat men een getal tot
de tweede macht (of tot het kwadraat) kan verheffen, door het
in een tweeledigen vorm te ontbinden, terwijl dan het kwa-
draat = is aan de som der kwadraten van het eerste en tweede
lid , vermeerderd of verminderd met 2 X het product van het
eerste en tweede lid.
6.    Men kan een tweeledigen vorm ook tot een hoogere macht
verheffen, b. v. a -\\- b tot de achtste macht, door toepassing
van het Bijnomium van Newton.
Wij zullen hierover echter niet uitweiden omdat de toepassing
er van in de praktijk niet mogelijk is.
-ocr page 615-
595
7.     Om een breuk tot een macht te verheffen , brengt men teller
•en noemer afzonderlijk tot de begeerde macht, terwijl de ver-
kregen machten alsdan den teller en noemer vormen van een
breuk, die de begeerde macht van de gegeven breuk is b. v. (\\f
5 y 5 X 5 _ 125
15 _ 8 X 8 X 8 5Ï2T
B Wortellrekking in het algemeen.
8.     Bij § 1 hebben we gezegd dat men een grootheid tot een
macht verheft door derzelver exponent te vermenigvuldigen met den
exponent der begeerde macht. Hieruit volgt dat men den wortel uit
een macht vindt door de ontbinding van de vermenigvuldigers of
wortels. Om b. v. de derde machts-wortel te vinden uit p6, deelen
we den exponent 6 door 3, zoodat de gevraagde wortel is pi1 = p\'.
9.     Men duidt de worteltrekking aan door het teeken |>\' (wor-
telleeken
genaamd). Men plaatst dit teeken vóór de grootheid,
waaruit men den wortel wil trekken, en boven hetzelve den ex-
ponent van den begeerden wortel; zoo beteekent $r pc\', dat men
den derden machts-wortel uit p6 moet trekken, en y*/ 100 wil
zeggen dat men den tweeden machts-wortel of den kwadraat-
wortel uit 100 moet trekken. Wanneer men echter den kwa-
draat-wortel bedoelt, laat men gewoonlijk den exponent 2 weg,
zoodat \\y 400, hetzelve is als JÏM00
Wanneer men den wortel uit een veelledigen vorm wil trek-
ken dan schrijft men dien vorm tusschen twee haakjes en daar vóór
het wortelteeken. Zoo beduidt \\y (16 65). dat men den
kwadraatwortel uit de som der getallen 16 en 65 begeert, n. 1. 9.
Liet men de haakjes weg, dan zou men verkrijgen 1/16 65,
d. i. de wortel uit 16 opgeteld bij het getal 65 Men zou dus
bekomen 4 -f- 65 = 69.
11.     Do wortel uit een getal is gelijk aan het product van de
wortels uit de factoren of vermenigvuldigers van dat getal. Zoo
bestaat b. v. het getal 48 uit de factoren 16 en 3; de ]/ 48
is dus = \\y 16 X 1/ 3. Nu is \\y 16 = 4, dus \\y 48 =•
4 X 1/ 3 of 4 IX 3.
12.    Om den wortel uit een gebroken getal te trekken, zoekt
men den wortel van teller en noemer afzonderlijk. De gevonden
wortels vormen een breuk , die de wortel is van het gebroken
16 t/16          4
getal; b. v. \\y ---- =-------• = —
ë                 ^81        [/ 81         9
13.     Uitdrukkingen als deze: 9» , (18)*, enz. beteekenenmet
de \\ macht van 9, de f macht van 18 (want dit zou niet stroo-
ken met het denkbeeld van een macht), maar zij duiden aan dat
38*
-ocr page 616-
596
men den derden machts-wortel uit 9\', den vijfden machts-wortei
uit (1 8)3 begeert Hieruit volgt dat 9f = i^9\' en (18)£ = \\y (18)\'is.
C. Kwadraa t wortel- trekking.
14.     Wij hebben in § 4 gezien hoe men een tweeledigen vorm
tot de tweede macht verheft, en verkregen b. v. voor het kwa-
draat van a b, (a b)* = a* 2ab -f- b2- Men ziet dat
a2 het kwadraat is van het eerste lid a des wortels. Bij den
eersten oogopslag is dus het eerste lid van den wortel bekend.
Ons blijft nu nog over om het tweede lid te vinden. Wij trek-
ken daartoe het kwadraat van het eerste lid des wortels af, en
houden dan over 2 ab -j- b*. Wij zien dat het eerste gedeelte
bestaat uit 2 x het product van het eerste en tweede lid des
wortels, wanneer we nu dit deel door 2 X het eerste lid a des
wortels deelen, verkrijgen we het tweede lid als quotiënt. Nu
2 ab
is —----- = b. Het tweede lid des wortels is dus het getal b:
want wanneer we 2 X het eerste lid a, met b vermenigvuldigen
en daarbij optellen het kwadraat van het lid b, dan krijgen we
weer 2 ab -f- b\', wat, met het kwadraat van het het eerste lid,
weer geeft a* 2 ab b*. De wortel uit a\' 2 ab b\' is
dus a b>
15.     Wanneer de grootheid, waaruit de wortel getrokken moet
worden, grooter is, zoodat de wortel uit meer dan twee leden
zou bestaan, gaat men op dezelfde wijze te werk. Men zoekt
n. I. den wortel uit het eerste lid der gegeven grootheid en trekr
dan het kwadraat van dien wortel van de grootheid af. Hef
eerste deel der rest deelt men door 2 x den gevonden wortel.
Het quotiënt is het tweede lid des wortels. Men vermenfgvul-
digt nu dit quotiënt weer met den deeler (zijnde 2 X het eerste
lid des wortels) en telt daarbij het kwadraat van het quotiënt.
De uitkomst trekt men van den gegeven veelledigen vorm af.
Men beschouwt nu de twee gevonden leden des wortels (a -f- b)
als één lid en deelt de rest van de gegeven grootheid weder
door 2 X dit lid, 2 X (a b); het quotiënt is het derde lid
des wortels. Zoo men nu weder den deeler met het quotiënt
(of derde lid des wortels) vermenigvuldigt en dan het quotiënt
nog in het kwadraat brengt: daarna een en ander van de gege-
ven grootheid aftrekt, dan zal de worteltrekking volbracht zijn
als er niets overblijft. Blijft er nog iets over van de gegeven
grootheid, dan gaat men op dezelfde wijze voort en beschouwt
nu de eerste drie leden des wortels als één lid.
Men beschouwt dus steeds de gevonden leden des wortels als
-ocr page 617-
597
één lid en deelt het restant der grootheid door 2 X dit lid, om
het volgende lid des wortels te vinden.
16.     Wij hebben gezien dat de worteltrekking uit stelkunstige
grootheden trapsgewijze geschiedt. De worteltrekking uit getallen
moet op dezelfde wijze plaats hebben. Men deelt daarom de
getallen van de rechter- naar de linkerhand af in vakken van
twee cijfers. Het doel hiervan is duidelijk.
Immers:
van de getallen 1, 4, 9, 16, 25, 36, 49, 64, 81, 100, 10000, 1000000,
zijnde wortels 1, 2,3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 100, 1000.
Wij zien hieruit dat getallen van 1 en 2 cijfers, 1 cijfer in den
wortel hebben, dat getallen van 3 en 4 cijfers een wortel van
2 cijfers hebben, dat de wortel van een getal van 5 en 6 cijfers
uit 3 cijfers bestaat, enz. zoodat iedere afdeeling van 2 cijfers.
1 cijfer in den wortel geeft. Als we dus b. v. het getal
275|96|37 45 afdeden, weten we dadelijk dat de wortel van dat
getal uit 5 cijfers bestaat.
17.     Wij hebben bij § § 14 en 15 de regels gevonden, waar-
naar de kwadraat-worteltrekking uit stelkunstige grootheden
plaats heeft. Die regels nu zijn ook op de worteltrekking uit
getallen van toepassing. Zooals de wortelgrootheid a* 2 ab -f b\'
in de deelen a\', 2 ab en b* verdeeld is, zoo verdeelt men ook
de getallen op de bij § 16 voorgeschreven wijze. Voorts vindt
men op dezelfde wijze de deelen of cijfers van den wortel, mits
men acht geve op de waarde die de cijfers ten opzichte van
elkander hebben. Om dus b. v. 1/ 5776 te trekken, verdeelt
men eerst het getal van de rechter naar de linkerhand in
vakken van 2 cijfers, aldus : 57)76. Nu zoekt men eerst den wortel
uit het eerste deel, n. 1. uit 57 honderdheden. Dit is echter geen
volkomen wortelgetal, waarom we den naastbijkomenden wortel
nemen , n. I. 7 tienheden. \'t Getal 7 is dus het eerste lid of het
eerste cijfer van den begeerden wortel. Men trekt nu het kwadraat
van dit lid = 7 X 7 = 49 honderdheden , van de honderdheden der
gegeven grootheid af en houdt dan 8 honderdheden over. Achter
deze rest voegt men de cijfers van het volgende vak, n. 1. 76. Men
heeft dan nog 876. Nu deelen we 2 X den gevonden wortel 7 = 14
tienheden in de tienheden van het getal 876, zijnde 87. Het quotiënt
is 6. Dit is het tweede cijfer des wortels; dus heeft men 0 een-
heden Dit quotiënt weder vermenigvuldigd met den deeler 2 X het
eerste cijfer 7 = 14, geeft 84 tienheden, waarbij geteld het
kwadraat van het tweede cijfer = 6 X 6 = 36 eenheden;
wordt 840 eenheden 4- 36 eenheden = 876 eenheden. Trekken
we nu dit getal af van het restant der gegeven grootheid, dan.
blijft er niets over. De cijfers van den wortel zijn dus 7 tien-
lieden en 6 eenheden, zoodat \\^ 5776 = 76 is.
-ocr page 618-
598
Proef: 7 tienheden 6 eenheden = 70 eenh. 6 eenh.
(veimenigv.)
         70 » 6 »
4900 420
______420 4- 36
(76/ <b 4900 84Ö 36
840
36
(76/            = 5776.
18. Als voorbeeld zullen we nog den wortel uit een grooter
getal trekken, b. v. \\S 16384.
1163)84
Het is duidelijk dat de cijfers van het eerste vak zijn 84 een-
heden, die van het tweede vak 63 honderdheden en het cijfer
van het derde vak 1 tienduizendheid. Denken we nu voor een
oogenblik het eerste vak rechts weg, dan zijn de cijfers van het
tweede vak eenheden en het cijfer van het eerste is een honderd-
heid. Nu zoeken we, op dezelfde wijze als bij § 17, den naasten
wortel uit 163; n. 1.
! v ^T l\'63 } x tienheid 2 eenh. = 12.
63
2x1=2 tienh. gedeeld in
6 tienheden -— 3.
3x2 tienh. =-= 60 eenh.
3\' = 3 x 3 = 9 »
69 eenh.
Maar 69 kan niet van 63
worden afgetrokken, dus
hebben we het tweede lid
van den naasten wortel uit
163 te hoog genomen. Wij
stellen het dus op 2 in
plaats van 3. We hebben
dan :
2x2 tienh. = 40 eenh.
2* = 2x2eenh.= 4 •
             44
^9"
De naaste IX 163 honderdheden is dus 12 tienheden, terwijl
er dan 19 honderdheden overblijven. Achter deze 19 honderd-
heden plaatsen we nu weer de 84 eenheden. We hebben dan :
19|84.
We handelen weer op dezelfde wijze, doch als het eerste lid
des wortels wordt nu de gevonden wortel 12 beschouwd.
-ocr page 619-
599
Dus 2 x 12 tienh. = 24 iienh., gedeeld in 198 tienheden,
is = 8. 8 x 24 tienheden = 8 X 240 eenh. = 1920 eenh.
Bij: 8* = 64 eenheden. Dan verkrijgen we 1984 eenh. Af-
getrokken van het restant der grootheid, blijft er niets over.
De begeerde*wortel is dus 1 honderdheid 2 tienheden 8
eenheden = 128.
19. Een paar voorbeelden nog zullen een en ander nader op-
helderen. We zullen echter de omschrijvingen weglaten, omdat
we de verklaringen van de vorige paragrafen voldoende achten.
\\y 40)19156 ") 634.
6x6= 36
           )
419
0
63 tienh.
3 69
2
2
5056
12 tienh.
126 tienh.
50 56
3
4
0.
36 tienh
5ÖT tienh.
9 eenh.
4>
<4 =
16 eenh.
3x3 =
369                            "5056
Dus \\y 401956 = 634.
Wij kunnen de berekening nog verkorten door het quotiënt
dadelijk achter den deeler te schrijven en dan met het quotiënt
te vermenigvuldigen; b. v.
\\^ 4019156 ") 634
6x6=
         36           j
6                          63                                          .419
2                            2                                           3 69
123
3
1264
4
369
5056
Trek nog \\^
55234624.
7 74
2 2
144 1483
4 3
576 4449
743
2
74862
2
29724
5056
5056
Ö7~
1/- 55l23l46l24-)7432
7x7= _^9
                )
623
5 76
47 46 •
4449
29734
2 97 24
Ö~
20. De regel voor de kwadraat-worteltrekking is dus: ver-
-ocr page 620-
600
deel het gegeven getal in vakken, elk van twee cijfers, van
de rechtcr- naar de linkerhand. Zoek uit de eerste cijfers den
naasten wortel. Trek het kwadraat van den vjortel van die
cijfers af en plaats achter de rest de cijfers van liet volgende
vak. Deel nu dit getal, zonder het achterste cijfer^nede te re-
kenen, door
2 X den gevonden wortel; plaats het quotiënt, dat
het tweede lid des wortels is, achter en onder den deeler , ver-
menigvuldig het daarmede en trek het product van het deeltal af.
Plaats achter de rest weder de twee volgende cijfers en deel dan
door
2 X de beide gevonden cijfers des wortels, altijd het ach-
terste cijfer des deeltals niet mede gerekend. Men gaat zoo voort
tot het einde toe.
21. Het geval kan zich voordoen: dat de deeling, volgens den
aangenomen regel, meer dan één cijfer in den wortel geeft. Dit
zou echter verkeerd zijn, omdat elk vak slechts één cijfer in
den wortel moet opleveren; bovendien kan het quotiënt dei
deeling, vermenigvuldigd met 2 maal het eerste lid des wortels
en vermeerderd met het kwadraat van het quotiënt, meer geven
dan afgetrokken kan worden. Wanneer een en ander zich voor
doet neemt men het quotiënt zoo veel lager als noodig is en
altijd van één cijfer.
Voorbeeld.                                                        \\/ 24|40j36 ) 494
4X4=          16          j
4
49
2
2
89
984
9
4
~8 40
801
39 36
39 36
801                      3936                                              0.
84
Men ziet dat de eerste deeling was — : het quotiënt hiervan
8
is natuurlijk 10, doch omdat dit te veel is, hebben we 9 ge-
nomen. Ook 9 had nog te veel kunnen zijn om de aftrekking
te doen. We hadden Man het quotiënt nog lager genomen.
22. Ook kan zich het geval voordoen dat de deeling niet mo-
gelijk is, door dat de deeler grooter is dan het deeltal.
-ocr page 621-
601
Voorbeeld.                          U" 3|84ll7.17l60i09|00/00 "> 19600300
1x1=            1                                  )
~284
261
1
2
10
2
196
2
2317
2316
29
9
"261
386
6
2316
392
117 60 09
1 17 6009
196Ö~
9
3920
19600
2
392003
3
1176009
11
Men ziet dat de deeling van —- niet kon: daarom plaatsten
we een nul in den wortel en voegden we achter het deeltal de
1176
cijfers van het volgende vak. Toen was de deeling--------. Dit
J                            °                                                          3920
kon ook niet. Weer een nul in den wortel en de volgende twee
117600
cijfers achter het deeltal. Nu was de deeling —-
          . Dit kon
Na de aftrekking bleef er echter niets over , en toch waren er
nog 2 vakken in de gegeven grootheid, ieder van twee nullen.
We plaatsten eenvoudig, voor elk vak, één nul in den wortel.
23. Tot nu toe hebben we slechts volkomen kwadraat-getal-
len behandeld. Er zijn echter een menigte getallen, die geen
kwadraten zijn. Den juisten wortel kan rnen uit die getallen
dan ook niet vinden, maar men kan hem zoo na berekenen als
men wil, door achter het gegeven getal een menigte vakken,
ieder van twee nullen, te plaatsen, daarmede op de gewone
wijze te werken en in de uitkomst of den wortel zooveel cijfers
door een komma af te snijden, als er vakken van nullen achter
het gegeven getal geplaatst zijn. De wortel is dus steeds een
tiendeelige breuk.
-ocr page 622-
602
Voorbeeld:                                   |/ 5,iO0|0OI00IOO|O0 "> 2,23606
2x2=4                          $
Too
84
2           22          223              2236          ~H300
2             2              2                   2             13 29
42         443 4466            4472              2 7100
2 _3              6          ~—;—           2 67 96
"84 1329 26796         \'223°2             "TÖToOOO
447206
2 68 3236
6                 3567 74 enz.
2683236
Zoo zou men tot in het oneindige kunnen voortwerken en dus
den juisten 1/5 wel zeer nabij kornen, maar toch nooit vinden.
24.     Uit de vorige § blijkt tevens, dat men den wortel uit een
tiendeelige breuk op dezelfde wijze zoekt, als die uit een geheel
getal. Men zorge slechts in den wortel half zooveel cijfers door
de komma af te snijden als er tiendeeligen in het opgegeven
getal zijn.
Wij moeten hieromtrent echter nog opmerken, dat men de
afdeeling der cijfers bij de komma begint en de geheelen van
de rechter- naar de linkerhand, doch de tiendeeliyen van de
linker- naar de rechterhand afdeelt. Blijft er in het laatste
vak van de tiendeeligen slechts één cijfer over, dan plaatst men
er eenvoudig een nul achter.
25.     De wortel uit een gewone breuk kan men ook zoeken
door die breuk tot een tiendeelige te herleiden en dan volgens
§ 24 te werken. Evenwel is het beter om , —wanneer de noemer
geen kwadraat is, — vooraf teller en noemer met zulk een getal
te vermenigvuldigen, dat deze laatste een kwadraat wordt. Daarna
trekt men den wortel uit den noemer en laat den teller onder
het wortelteeken staan. Voorbeeld :
_4_ _ i/4 _ 2_            1_     _ i/7_ _ |/7
"25             1/25             5 \'        16             i/16           4
1 „         12           |/ia       2[/3        2 ,„
= T^?: ^49 - 1^9=  \'T" ~T^3i
=l/5^ = £*5 = 1-1/15.
12           *^12x3          i/36            6
Men kan nu den wortel uit den teller zoo ver mogelijk bena-
deren, en dien dan door den verkregen wortel uit den noemer deelen.
-ocr page 623-
603
D. Kubiekwortel-trekking.
26.     Om een duidelijke voorstelling van deze wortel-trekking te
geven, zullen we eerst de grootheid a b tot de derde macht
of kubus verheffen en dan, uit de ontbinding dier macht, den wor-
tel a b terugzoeken.
a b
a b
a ab
ab b\'
a* -f- Üab b\'
a b
a* \'la.\' b ab\'
a\' b 2ab* b*
a* 3a\' b 3ab\' b».
Wij zien nu dat de kubus eener tweeledige grootheid uit vier
deelen bestaat, dat het eerste en laatste deel de kubussen der beide
leden van de gegeven grootheid zijn en dat van de twee middelste
deelen, het eene is : 3 X het kwadraat van het eerste lid , verme-
nigvuldigd met het tweede lid des wortels , en het andere, juist
omgekeerd, 3 x het kwadraat van het tweede lid , vermenigvul-
digd met het eerste lid.
Deze zelfde regel gaat ook door voor drie- vier- en meerledige
grootheden, mits men zoodanige grootheid als een tweeledige
beschouwt, door haar af te deelen in twee leden, waarvan het
laatste lid der gegeven grootheid als één lid en de overige leden
tezamen als één lid worden aangemerkt; b. v. aldus: van de
vierledige grootheid a b c d,is het eerste lid, a b
c , en het tweede lid, d.
27.     Wij zullen nu den derden machts-wortel uit a3 3a*
b 3 ab\' b\' terugzoeken. Met een oogopslag zien we dat
de ÏK uit het eerste deel, dus l^a3 = ais. We verheffen dezen
wortel nu weder tot de derde macht en trekken deze van de
gegeven grootheid af. Wij houden dan over 3a* b 3 ab* 4- b*.
Wij weten dat het deel 3a\' b bestaat uit 3 X het kwadraat
van het eerste lid des wortels, vermenigvuldigd met het tweede
lid van den wortel. Wanneer we dus dit deel door 3 X het
kwadraat van het eerste lid des wortels deelen, vinden we het
3a\' b
tweede lid van den wortel, n. 1. --„ ,- = b; want, wanneer we
verder het quotiënt dezer deeling met den deeler vermenigvuldigen,
bij het product de kubus van het quotiënt optellen , en die som van
het restant der gegeven grootheid aftrekken, blijft er niets over.
28.     Uit een en ander volgt dezen regel: men trekt uit het
-ocr page 624-
604
eerste lid den wortel, plaatst hel kwadraat van dien wortel en
den wortel zelven naast elkander
, vermenigvuldigt elk met 3 ,
neemt het eerste product voor deeler van het eerste deel der rest,
vermenigvuldigt dit eerste product met de uitkomst, het tweede
met het kwadraat van de uitkomst
, en telt bij de som dezer pro-
ducten nog de kubus van de uitkomst
, om gezamenlijk van de
rest te worden a/getrokken.
29.     Passen we nu het verhandelde op de kubiekwortel-trek-
king uit getallen toe. Op dezelfde wijze als de kwadraatgetallen
worden verdeeld in vakken van twee cijfers, worden de ku-
biekgetallen in vakken van drie cijfers verdeeld, en geeft ieder
vak één cijfer in den wortel. Voorts zijn de gevonden regels
voor de kubiekwortel-trekking uit stelkunstige grootheden, in
allen deele van toepassing op die worteltrekking uit getallen,
mits men steeds de betrekkelijke waarde der cijfers in acht
neme.
30.     Zoek b. v. V 438970. Verdeel het getal aldus 438|976,
Trek den naasten ^ uit het eerste vak, n. 1. uit 438duizend-
heden. Komt 7 tienheden als eerste lid van den wortel. Breng
dit lid in kubiek ; (7 tienh )\' — 343 duizendheden. Trek die van
de 438 duizend heden af. Blijft 95 duizendheden. Voeg daar achter
de cijfers van het volgende vak , zijnde 9 honderdheden, 7 tienheden
en 6 eenheden. Men heeft dus nog over 95976. Breng het ge-
vonden lid des wortels 7 in het kwadraat: komt (7 tienh.)* = 49
honderdheden. Deel de honderdheden der rest door 3 X dit kwa-
959            959
draat, dus-----— = tts. Het naaste quotiënt is 6 eenheden.
3x49          147                         *
Dit quotiënt is het tweede lid des wortels. Vermenigvuldig dit
quotiënt met den deeler, dus 6 x 147 honderdheden = 882
honderdheden en tel hierbij :
3 x het eerste lid X het kwadraat van het tweede lid de
derde macht van het tweede lid; te weten.
3 X het eerste lid is 3 X 7 tienh.
               = 21 tienheden.
het kwadraat van het tweede lid                   = 36
63
komt         756 tienheden.
Bij: de derde macht van het tweede lid
of 6* =» 6 X 0 X 6
                                         sri 846 eenheden.
7776 eenheden.
Hierbij de gevonden honderdheden 882 =
88200 eenheden
                                                = 88200 i
95976
-ocr page 625-
605
Dit getal afgetrokken van het restant der grootheid, dan blijft
er niets over, zoodat lK 438976 is = 76.
31. Op dezelfde wijze trekt men den $/ uit een grooter
getal, b. v. i^ 53|l57 [376. Ieder vorig vak is duizendmaal groo-
ter dan het volgende, want het vak 376, zijn eenheden, 157 zijn
duizendheden en 53 zijn tienhonderdduizendheden. Nu denken we
voor het oogenblik de 376 eenheden weg. We houden dan over het
getal 53|157. Hieruit trekken we den naasten •$/ volgens de-
zelfde regelen als bij de vorige \\ zijn gesteld. Na gedane aftrek-
king blijft er. iets over. Achter deze rest voegt men nu de
376 eenheden en werkt dan weder op denzelfden voet door,
mits de beide leden des wortels als één lid te beschouwen ; b. v.
IK 53|157\'376 ~) 376
3x8x3» £          j
\'26-157
of 23 653
= 9
3
"27 (b)
7
7X7:
3
9
= 49
2 504 376
of 2 504 376
189 honderdh
,
441
tienh.
343 eenh. (c)
441 tienh.
189 honderdh.
7 = 1369
3
37
3
ÏÏT
36
nderdh. 3996 ti
23653 eenh.
4107
6
24642 ho
enh. 216 eenh. (d)
3996 tienh.
24642 honderdh.
3x3
37 X 37
2504376
De 1^53157376 is dus = 376.
32. Wij zullen nu den regel voor de kubiek-worteltrekking
uit getallen zoo kort mogelijk omschrijven. Verdeel het. getal
in vakken van drie cijfers van de rechter- naar de linkerhand,
251
Q)\\, --------
kan echter 8 malen; doch we nemen 7 voor het quotiënt
omdat we met 8 te veel zouden verkrijgen.
(c) 343 = 7\'.
(d). 216 = 6».
-ocr page 626-
606
neem den naasten l$\' uit het eerste vak links, trek diens kubus
daarvan af en voeg achter de rest de drie volgende cijfers.
Plaats het kwadraat des gevonden wortels en den wortel zelven
naast elkander , vermenigvuldig heide met
3 en deel dan door
het eerste product de rest met de bijgevoegde cijfers, zonder ech-
ter de twee laatste cijfers in aanmerking te nemen. Het quotiënt
is het tweede lid des wortels. Vermenigvuldig den deeler met
het quotiënt, het daar naast staande product met het kwadraat
van het quotiënt en plaats daar achter nog den kubus van het
quotiënt. Onder het laatste getal plaatst men het tweede en
onder dit weer het eerste dezer producten, zóó dat elk cijfer één
vooruitkomt (e), lel deze. drie getallen op en trek de som, van de
rest met de bijgevoegde cijfers, af. Blijft er nu nog iets over,
voeg dan achter de rest weder de drie volgende cijfers en her-
haal de omschreven bewerking met de beide gevonden cijfers des
wortels. Zoo hervat men telkens de bewerking met al de cijfers
van den wortel, die reeds gevonden zijn, tot zoolang er niets van
hel gegeven getal over blijft. Men beschouwt de gevonden cijfers
van den wortel altijd als tienheden in betrekking tol het volgend cijfer.
34.     De gevallen bij § § 21 en 22, met betrekking tot de
kwadraatwortel-trekking opgegeven , zijn ook op de kubiekwortel-
trekking van toepassing. Omdat elk vak van cijfers slechts
één cijfer in den wortel geeft, moet voor het quotiënt der dee-
lingen ook steeds één cijfer genomen worden, zelfs dan wanneer
dat quotiënt, volgens een zuivere deeling hooger zou zijn. Wan-
. neer de deeler grooter is dan het deeltal, plaatst men een nul
in den wortel en voegt achter de rest de volgende drie cijfers.
Uit een en ander blijkt dat de deelingen slechts strekken om het
volgend lid des wortels bij benadering te zoeken, zoodat het geen
zuivere deelingen zijn.
35.    Bij § 23 hebben we gezien hoe men den kwadraatwortel
uit een wortelloos getal benadert. Op dezelfde wijze gaat men
te werk bij het zoeken van den lV uit een wortelloos getal,
natuurlijk met dit onderscheid dat men in elk vak 3 in plaats
plaats van 2 nullen brengt.
36.     Ook de kubiekwortel-trekking uit breuken geschiedt op
dezelfde wijze als de kwadraatwortel-trekking (zie § § 24 en 25):
behoudens altijd natuurlijk de verdeeling van 3 tot 3 cijfers en
de toepassing van den regel van § 33.
E. Worteltrekking uit hoogere machten.
37.     Wanneer de exponent der macht door 2 of 3 deelbaar is,
{e). Omdat de tienheden onder de tienheden en de honderdheden onder de
honderdheden geplaatst moeten worden , enz.
-ocr page 627-
607
kan men den wortel uit een hoogere macht trekken door her-
haalde kwadraat" of kubiekwortel-trekkingen. Zoo vindt men b. v.
4
de \\y 390625 door twee kwadraatwortel-trekkingen , n. 1. de
eerste uit 390625 en de tweede uit den eerst verkregen wortel:
want \\/ 390625 = ]/ 390625.
6
De ]/ uit een getal vindt men door een kwadraatwortel-trek-
1 X S
king en door één kubiekworteltrekking, want |§/ = \\/
De #/ vindt men door drie kwadraatwortel-trekkingen:
8                      3X1X1
want |/ = \\S
9
De 1/ vindt men door twee kubiekwortel-trekkingen want
9                3 y 2
Wanneer de exponent niet door 2 of 3 deelbaar is, kan men
den wortel op deze wijze niet vinden. Voor de worteltrekking
in het algemeen geeft de stelkunst echter een algemeenen regel
aan, die ook hierin voorziet. Wij achten het echter niet noodig
hierover uit te weiden, omdat voor de berekeningen, die in de
praktijk voorkomen , de kennis van de kwadraat" en kubiekwor-
teltrekking voldoende is.
-ocr page 628-
m.
LOGARITHME N.
1.     Een logarithmus is de exponent der macht, waartoe een
grondtal verheven moet worden om een zeker getal voort te
brengen. In de vergelijking (10)* = 100 is b. v. de exponent.
2, de logarithmus van 100.
2.     Het woord logarithmus bevat dus drie denkbeelden in
zich, n. 1. dat van den exponent of den aanwijzer eener macht,
dat van den wortel dier macht of het grondtal en dat der macht
zelve; b. v. 100 = (10)\' \'t Getal 2 is nu de expcnent of loga-
rithmus 10 de wortel of het grondtal , en 100 de 2e macht.
3.     Behouden we nu den wortel 10 en verhoogen we der
exponent telkens met de eenheid, dan verkrijgen we :
(10)! = 100
(10)\' = 1000
(10)* = 10000
(10)\' = 100000, enz.
De exponenten 2, 3, 4, 5, enz. Zijn dan de logarithmen van
00 , 1000, 10000 enz.
4.     Nemen we echter een ander grondtal aan , b. v 4 , dan
zijn de cijfers 2, 3, 4, enz. niet meer de logarithmen van 100,
1Ó00. 10000 enz., maar van 16, 64, 256. 1024, enz.; want:
(4)\' = 16
(4j3 = 64
(4)« = 256
(4)\' = 1024, enz.
5.    Zoolang men hetzelfde grondtal behoudt, behooren de lcga-
rithmen tot hetzelfde stelsel, van welk stelsel het grondtal de
basis is, omdat van zijne verandering, de verandering in het
stelsel afhangt.
6.     Men kan zich dus een oneindig getal verschillende loga-
rithmen-stelsels denken. Hierin komen ze echter alle overeen,
dat 0 de logarithmus van 1, en 1 de logarithmus van elke basis is.
-ocr page 629-
609
7.     Het nut der logarithmen is zeer groot, want men kan
daardoor groote berekeningen niet alleen bekorten , maar ook
cijferfouten voorkomen, die daarbij zoo lichtelijk ontstaan.
Zoo kan men door behulp van logarithmen het product of
het quotiënt van twee getallen vinden , zonder vermenigvuldiging
of deeling, terwijl men, door een kleine vermenigvuldiging
met één cijfer, een getal tot een macht kan verheffen en den
wortel uit een macht, kan vinden door een kleine deeling met
een deeler van slechts één cijfer.
8.     Bij de verdere behandeling gaan we van de veronderstel-
ling uit dat de logarithmen tot het stelsel behooren, dat het
getal 10 tot basis heeft. Dit stelsel wordt bij gewone bereke-
ningen steeds gevolgd, omdat het de meeste overeenkomst met
ons talstelsel heeft. Men noemt dit stelsel het Brujgiaansche,
naar den bewerker Bririg*. In de hoogere deelen der reken- en
meetkunst volgt men het Neperiaansche stelsel, met een basis
van 2,7182818 ; aldus genaamd naar den uitvinder der logarith-
men , Johnn Nepcr, even als Briggs, een Schotsch edelman.
9.     De logarithmen hebben de volgende eigenschappen:
1°. de logarithmus van het product van twee of meer getal-
len is gelijk aan de som der logarithmen van die getallen; .
2°. het verschil van de logarithmen van twee getallen is de
logarithmus van het quotiënt dier getallen ;
3°. Het twee-, drie-, vier-, vijf-, zes- of n-voud der logarith-
mus van een getal is de logarithmus van de tweede», derde-,
vierde-, vijfde-, zesde- of nd« macht van dat getal:
4". het t\\veede-, derde-, vierde-, vijfde-, zesde- of nie deel van de
logaritmus van eenig getal is de logarithmus van den tweeden-, der-,
den-, vierden-, vijfden-, zesden of nden machtswortel van dat getal.
10.     Uit deze eigenschappen volgt:
1°. dat men getallen kan vermenigvuldigen door optelling van
hunne logarithmen;
2°. dat men twee getallen in elkander kan deelen door af-
trekking van hunne logarithmen;
3°. dat men een getal tot een macht kan verheffen door ver-
menigvuldiging van zijn logarithmus met den exponent der be-
geerde macht;
4«. dat men den wortel uit een getal kan trekken door zijn
logarithmus te deelen door den exponent van den begeerden
•wortel.
il. Men heeft de logarithmen der getallen in tafels bijeen
gebracht. Zoodanige logarithmentafel kan worden samengesteld
door de exponenten van het grondtal in een kolom te plaatsen
en achter eiken exponent of logarithmus, in een andere kolom,
de macht waartoe dat grondtal is verheven; b. v.
39
-ocr page 630-
610
Getal, waarbij
Log.
de logarithmus
behoort.
0
1
2
:{
t
5
r>
7
1
10
100
1000
10000
100000
1000000
LOOOOOOO
enz.             enz.
12.     Uit dit tafeltje blijkt dat de logarithmen zoovele termen
zijn eener rekenkunstige reeks, waarvan de reden = 1 is; terwijl
de getallen , waarvan die termen de logarithmen zijn, een meet-
kunstige
reeks vormen, waarvan de reden gelijk is aan de basis
van het stelsel, hier dus aan 10. Deze tafel is echter slechts
toepasselijk op die getallen, welke leden van een stelsel en wel-
ker logarithmen daardoor bekend zijn. Om de logarithmen-ta-
fels voor een algemeen gebruik geschikt te maken, moest men
de logarithmen der getallen, die tusschen 1 en 10, 10 en 100.
100 en 1000, enz. vallen, door berekening vinden. Die bereke-
ning heeft aan de samenstellers een verbazende moeite gekost,
want men moest in de meetkunstige reeks een groot aantal
meetkunstige midden-evenredigen zoeken en even zoovele reken-
kunstige midden-evenredigen tusschen derzelver logarithmen.
Om b. v. de logarithmus van 3 te vinden zijn 26 verschillende
berekeningen noodig geweest. Toen men echter eenige logarith-
men gevonden had, kon men vele anderen gemakkelijker vinden,
door de toepassing der eigenschappen in § 9 vermeld.
13.     Men onderscheidt kleine en groote logarithmen-tafels.
14.     De kleine tafels bevatten slechts de logarithmen der ge-
tallen van 1 tot 10000. Wanneer het getal echter grooter is
dan 10000, moet men zijn logarithmus door een kleine bereke-
ning zoeken. Die berekening berust op het beginsel: dal de
logarithmen van twee gelallen
, die weinig van elkander verschih
len
, genoegzaam in dezelfde reden als die getallen toenemen.
Stel b. v. dat men van 49832 uit zoodanige tafel de logarith-
mus moet zoeken.
De log. van 4983 is = 3,69749.
Nu is het tienvoud van 4983 = 10 X 4983 = 49830.
Op grond van § 9 sub 1°. of § 10 sub 1°. is de logarithmus
van het product, gelijk aan de som der logarithmen van de ge-
geven getallen; derhalve:
-ocr page 631-
611
Log. van 4983 =» 3.69749
Log. van
           10 = 1.00000
Log. van 4983 X 10 = log. van 49830 = 4,ö9749~~^ \'
Voorts is de log. van 4984 = 3,09758, waaruit, op dezelfde
gronden , volgt dat die van 49840 = 4,69758 is.
Nu trekt men do gevonden logarithmen van elkander af, n. 1.
log. van 49840 = 4,69758
log. van 49830 = 4,69749
Verschil           10\' ."          9.
Van 10 eenheden is liet verschil der logarithmen 9. hoeveel
dan van 2 eenheden?
10 : 2 == 9 : J-
x = 1,8
Dit verschil geteld hij de logarithmus van 49830 , geeft die
van 49832; aldus:
log. van 49830 «= 4,69749
evenredige deelen van 2 eenheden
                                            1,8
log. van 49832~=\'4,6975Ö8
of 4,69751, omdat we voor deze berekeningen een tafel met 5 deci-
malen gebruiken, die gewoonlijk voldoende is.
15.     Wanneer het getal, waarvan de logarithmus gevonden
moet worden, uit nog meer cijfers bestaat, b. v. het getal
228755, zou men aldus te werk gaan:
log. van 2288 = 3,35946, dus log. van 228800 = 5,35946
log. van 2287 = 3,35927, dus log. van 228700 == 5,35927
100 .            19.
100 : 55 = 19 : x
x — 10,45.
Logarithmus van 228700 = 5,35927
Bij, voor de evenredige deelen van
            55 =           10,45
Log. van 228755 = 5,3593745
16.     Om omgekeerd van een grootere logarithmus het daarbij
behoorende getal te vinden, gaat men volgens denzelfden regel
te werk. Men zoekt n. I. bij den wijzer 3 de gegeven deelen
van de logarithmus op en voegt achter het daarnevens geplaatste
getal zooveel nullen, als de wijzer der gegeven logarithmus meer
eenheden bevat dan 3; b. v. de gegeven logarithmus is 5,62128;
(a). Wanneer dus de logarithmus van eenig getal bekend is, verkrijgt
men de logarithmus van het tien-, honderd", duizendvoud , enz. van dat getal,
eenvoudig door de gcheeleu van de bekende logarithmus (den wijzer) met 1 ,
2, 3, enz. te verhoogen.
39"
-ocr page 632-
612
dan zoekt men in de tafel 3.62128 en vindt daarnevens 4181.
Omdat de wijzer 2 eenheden meer dan 3 bevat, voegt men achter
dit getal 2 nullen, zoodat 5,62128 de logarithmus is van 418100.
17.    Zelden gebeurt het echter dat de gegeven logarithmen in
de tafel voorkomen. Men zoekt dan onder den hoogsten wijzer,
die in de tafel voorkomt (h), die logarithmus, welke het naast
met de gegevene overeenkomt, en neme het daarbij behoorende
getal ook als het getal van de gegeven logarithmus aan, be-
houdens deeling van dit getal door 10, 100, 1000, enz., naar-
mate de wijzer der gegeven logarithmus kleiner is dan die van
de gevondene; b. v. zij gegeven de log. 1,81932 om daarvan het
getal te zoeken. De naast bijkomende log., onder den wijzer 3.
is 3,81935 = log. van 6597. Omdat wijzer 3 — 1 = 2, en 2
de log. van 100 is , moet het gevonden getal door 100 worden
gedeeld; waarna men kan aannemen dat 1,81932 de log. is van
65,97. Wanneer men een f/roote tafel gebruikt zal de uitkomst
des te nauwkeuriger zijn.
18.     Wanneer men veel berekenen moet, neemt het gebruik der
kleine tafels, door het zoeken der evenredige deelen , te veel tijd;
waarom het dan noodig is de grootere tafelen van Cidlet te ge-
bruiken. Die tafelen bevatten de log. van .: tot. 107500 en de
evenredige deelen van de verschillen van twee op elkander vol-
gende en in de tafels voorkomende logarithmen. Men vindt dus
in die tafels onmiddellijk de logarithmen van 1 tot 107500 en,
door optelling van een klein getal uit de kolom der verschillen»
die tot 1075000; voorts door optelling van een nog kleiner getal,
die tot 10750000, enz.
19.     Een handig gebruik van de logarithmen verkrijgt men
alleen door routine. Ervaring is ook hierin de beste leermees-
teres. Evenwel is het noodig de tafel van de grondreeks (zie
§ 11) goed in het geheugen te hebben. Uit die tafel volgt:
a. dat de logarithmen van getallen , kleiner dan 10, ook kleiner
dan 1 zullen zijn en bij gevolg bestaan uit nul geheelen, gevolgd
van een tiendeelige breuk;
4. dat de logarithmen van getallen , grooter dan 10, doch klei-
ner dan 100, bestaan uiteen geheel met een tiendeelige breuk ;
c. dat de logarithmen der getallen , grooter dan 100, doch klei-
ner dan 1000, bestaan uit 2 geheelen met een tiendeelige breuk ,
enz. enz.
20.     Uit de vorige § blijkt dat het geheele getal van een loga-
rithmus, vermeerderd met één, aanwijst uit hoeveel cijfers de
de geheelen van het getal bestaan, dat bij die logarithmus be-
(£) Omdat het verschil tusschen de logarithmen des te kleiner is, naar-
mate die lugarithmen grooter zijn.
-ocr page 633-
613
hoort; b v. de log. is 2,3456789, dan bestaan de geheelen van
het getal, waarbij deze logarithmus behoort, uit 3 cijfers, omdat
dit getal, volgens § 19c, tusschen 100 en 1000 gelegen moet
zijn. Men noemt dientengevolge het geheele getal van den
logarithmus, den wijzer.
21.     Kan men uit den wijzer afleiden uit hoeveel cijfers de
geheelen van het getal bestaan , dat tot die logarithmus behoort,—
omgekeerd kan men uit het bedoelde getal cijfers dadelijk den
wijzer bepalen, door dat getal cijfers met de eenheid te vermin-
deren; b. v. de geheelen van het getal 398,123*;7 bestaan uit
3 cijfers. De wijzer van zijn logarithmus is dus 3 — 1=2.
In de meeste tafelen, b. v. in die van Callet, heeft men dan
ook den wijzer weggelaten en slechts de breuk der logarithmus
opgegeven.
22.     Zoo als we reeds bij § 10 hebben opgemerkt volgt uit de
eigenschappen der logarithmen :
1°. dat men getallen kan vermenigvuldigen door optelling van
hunne logarithmen; b v. 75 X 89.
log. van 75 = 1,87506
log. van 89 = 1,949:59
log. van 75 X 89 = 3,82445
Zoek deze logaritmus in de tafel op. Men vindt daarnevens het
getal 6675. Dit is dus het product van 75 X 89.
2°. dat men getallen in elkander kan deelen door aftrekking
8820
van hunne logarithmen: b. v. —
6                                420
log. van 8820 = 3,94547
log. van 420 = 2,62325
~! 8820 = 1,32222
log. van
420.
Nevens deze logarithmus vindt men het getal 21, zoodat 8820
gedeeld door 420 = 21 is.
3°. dat men een getal tot een macht kan verheffen door zijn
logarithmus te vermenigvuldigen met den betrokken exponent ;
b. v. het getal 6 te verheffen tot de 5de macht:
log. van 6 = 0,77815.
log. van 6\' = 5 x 0,77815 = 3,89075.
Men vindt in de tafel, die wij gebruiken (c), deze logarithmus
niet, doch wel 3,89076. Dit verschil is echter zóó gering dat
(c) Die, tot in vijf decimalen, uitgegeven onder opzicht van H. Strootman
te Breda, bij J. Hermans en Zoon.
-ocr page 634-
614
men hot getal, naast deze logarithmus ook gerust kan aannemen
als dat van de log. 3,89075. Dit getal is 7776 =^ 6\'.
4» dat men den wortel uit een getal kan trekken door zijn
logarithmus te deelen door den betrokken exponent; b. v. den 5en
mach ts wortel te trekken uit 7776.
3,89076
-L----- = 0,778152 = log. van 1^7776.
5                                                                                                  5
Men vindt nevens deze logarithmus het getal 6, zoodat j/7776 =
6 is.
23.     Uit de tweede eigenschap volgt verder dat men de loga-
rithmus van een gewone breuk kan vinden, door de log. van
den noemer, af te trekken van die des tellers, omdat een breuk
steeds een deeling voorstelt, b v. om de log. van \'/, te vinden.
log. van 4 = 0,00\'_!06
log. van 5 = 0,09897
log. van 4/s — — 0,09691
24.     De log. van 5 moest van de log. van 4 worden afgetrok>
ken, maar dit kon niet omdat de log. van 5 grooter dan die
van 4 is. Men gaat derhalve omgekeerd te werk en trekt de
log. van 4 van die van .5 af, terwijl men dan voor het verschil
het negatieve teeken (—) plaatst, om aan te duiden dat dit
verschil in een met den regel strijdige orde is gevonden en men
dus de log. van 4/4 als negatief\' moet beschouwen.
25.     De log. van \'/g = — 0,09091, is dus geheel negatief.
Men heeft echter als regel aangenomen om de breuk van een
negatieve logarithmus , steeds als positief en slechts den wijzer
als negatief te beschouwen. Men moet dus, door een kleine be-
rekening, de deelen van een geheel negatieve logarithmus tot
positieve deelen herleiden. Dit geschiedt door de negatieve breuk
van de eenheid af te trekken , den wijzer met één te verhoogen
en voor den verhoogden wijzer het negatieve toeken te plaatsen,
b. v. de log. - 0,09691 is geheel negatief. 1 — 0,09691 =
0,90309. — 1 -j- 0,90309 is nu gelijk — 0,09691.
Nog een voorbeeld. De log. — 2,86543 is geheel negatief.
1,00000
af 0,86543
Ö7Ï3457. Nu is — 3 0,13457 = — 2,86543.
26.     Men schrijft de negatieve logarithmen echter steeds zon-
der het teeken voor hare deelen, b. v. — 3 0,13457 = —
3,13457, zoodat men er op bedacht moet zijn om van zoodanig
voorgestelde logarithmus altijd de deelen als \'positief en slechts
den wijzer als negatief te beschouwen.
-ocr page 635-
615
27.     Omdat de berekeningen met zoodanige logarithmen nog
al lastig zijn heeft men gemakshalve een ander hulpmiddel be-
dacht om negatieve lojrarithmen voor te stellen
Dat hulpmiddel bestaat hierin: men verhoor/t de wijzers der
logarithmen van getallen
, die kleiner dan één zijn, (dus die van
breuken) mtt 10, terwijl men, achter dien verhoogden logarithmus,
10 schrijft, om alzoo de cerhooging aan te duiden.
Het is dan ook duidelijk dat:
—   !   = 9 — 10
—   2  = 8 — 10
—  3  = 7 — 10
_
   l = 6 — 10
—  5 = 5 — 40
—  6  = 4— 10
—   7   = 3 — 10
_
  s = 2 — 10
_
  0 = I — 10 is
28.   De wijzers der logarithmen van tiende deelen zijn 9—10, van
honderdste deelen 8—10, van dvizendüe deelen 7—10, enz., om-
dat zoowel de logarithmus van \'/„ = — 1, van \'/,„, = — 2, van
van \'/,<„, =- — 3, enz. is, als de logarithmus van 10 = 1, van 100 =
2, van 1000 = 3 is.
29.     In verband met § § 23 — 28 , zullen we nog een paar
voorbeelden geven van het gebruik der logarithmen van gemengde
en gebroken getallen.
Om de logarithmus te vinden van 49\'/,. Men herleidt dit getal
,.,,,.                      8x49 7 399
tot een ongebruikelijke breuk ; n. 1.                           = -z
o                        o
log. van 399 = 2,60097
lop van 8 = 0,90309
399
log. van —— = log. van 497/„ = 1,69788.
8
Orn de logarithmus te vinden van "/•>•
log. van 17 = 1,23045
log. van 21 == 1,32222
log. van ",\'« = — 0,09177 = — 1,90823 =9,90823 — 10.
30.     Men kan de logarithmus van een tiendeelige breuk vin-
den door die breuk tot een gewone breuk te herleiden; log. van
-ocr page 636-
616
log. van 332 2,52114
log. van 1000 = 3,00000
332
log- van ïööö = ~°\'47886
1,00000
af 0,47886
0^52114, zoodat — 0,47886 = — 1,52114
en — 1,52114 = 9,52114 — 10.
31. Er is echter een gemakkelijker middel om de logarithmus
van een tiendeelige breuk te vinden. Uit het gegeven voorbeeld
blijkt n. 1. dat de positieve deelen van de verlangde logarithmus
(—1,52114) gelijk zijn aan de deelen der logarithmus die tot den
teller behooren (2,52114). Dit is met alle logarithmen van tien-
deelige breuken het geval, waaruit volgt dat men slechts de
breuk als een geheel getal behoeft te beschouwen en de deelen
der logarithmus van dat getal op te zoeken. De wijzer bij die deelen
behoorende, hangt af van de gegeven tiendeelige breuk. Zoo is de
wijzer der logarithmus van de breuk 0,332 •=. 9 — 10
0,0332 = 8 — 10
0 00332 = 7 — 10
0,000332 = 6 — 10 enz.
Dit is duidelijk, wanneer men zich den inhoud van § § 23—30
herinnert, want:
de log. van 0,332 = — 1 0,52114 = 9,52144 — 10
» » » 0,0332 = — 2 0,52114 = 8,52114 — 10, enz.
32. Het vinden van de logarithmus van een geheel getal met een tien-
deelige breuk, berust op dezelfde gronden. Men denkt de komma weg
en beschouwt het getal als geheel. Zoeken wij b v. de log. van 29,76.
Log. van 2976 = 3,47363.
De geheelen van het gegeven getal bestaan echter slechts uit
twee cijfers, zoodat de wijzer van de gevraagde logarithmus =
2 — 1 = 1 is.
De log. van 29,76 is dus 1,47363.
33.     Om het getal te vinden, behoorende tot een negatieve
logarithmus, b. v. dat van de log. 9,87151 —10 = —1,87151,
zoekt men in de tafel de gegeven deelen op. Men vindt dan
3,87151 = log. van 7439.
Omdat de wijzer — 1 of 9 — 10, de logarithmus vanViois,
moet het gevonden getal worden herleid tot tiende deelen van
7 439
een geheel, dus tot ~~-~ — 0,7439.
10
34.     Was de wijzer van de gegeven logarithmus — 2 , dan
-ocr page 637-
617
zou die logarithmus behooren tot het getal------ :=r 0,07439.
s           100
Was de wijzer — 3, dan was het getal—\'-------— 0,007439, enz.
1000
35. Het komt ons voor dat dit kort bestek voldoende is om
een juist begrip van den aard en het gebruik der logarithmen
te verkrijgen. Om er een nuttig gebruik van te kunnen maken
moet men zich er herhaaldelijk in oefenen door van gegeven
getallen de logarithmen en van gegeven logarithmen de getallen
op te zoeken.
-ocr page 638-
IV.
STELSEL VAN MATEN, GEWICHTEN EN
WEEG WERKTUIGEN. (I)
1.    De waarde der oude maten en gewichten was onzeker, zij
waren onregelmatig verdeeld en daarom in het gebruik lastig.
Men gevoelde dan ook meer en meer behoefte aan een vasten
grondslag voor een stelsel van maten en gewichten, die, na
verloop van duizenden jaren, steeds met volkomen juistheid kon
worden weder gevonden.
2.     Der Akademie van wetenschappen te Parijs, komt de eer
toe van zoodanigen onveranderlijken grondslag te hebben gevon-
den. Zij bepaalde n. 1. in 1700 dat die grondslag zou bestaan
in l/t gedeelte van den omtrek van een der cirkels om den aard-
bol, die door de polen gaan.
Een gedeelte van dien meridiaan
moest nu worden gemeten. Men koos daarvoor het gedeelte, gele-
gen tusschen Duinkerken en Barcelona. Die meting werd in 1792
begonnen en in 1708 ten einde gebracht. Men bepaalde nu
de lengte van dat gedeelte des meridiaans op 9°40\'25"67 s: bijna
20 uren gaans of 551584.72 toises.
3." Later werd deze meting door een commissie van geleerden
onderzocht, die het vierde gedeelte van den middagcirkel der aarde
op 5130740 toises bepaalde. Als éénheid nu van alle maten en
gewichten nain men één tienmillioenste gedeelte van deze lengte
aan. Deze lengte werd op een legger van platina, bij de tempe-
ratuur van smeltend ijs (0°C), bepaald en mètre genoemd.
4. De grondslag van het gewicht is het gewicht van de hoe-
veelheid zuiver gedistilleerd water tot deszelfs grootste dichtheid
(4°C) gebracht, dat bevat kan worden in één kubieken decime-
ter; d. i. in een vierkant bakje, dat \'/,„ meter lang en even
zoo breed en diep is. Men noemt dit gewicht kilogramme (2).
(1)     De wet, betreffende Je maten, gewichten en weegwerktuigeu , is op-
genomen in vtiz. 1869 onder n°. 89.
(2)    Ofschoon de eerheid van het gewicht eigenlijk de yramme is, wordt
de kilogramme toch algemeen als grondslag aangenomen.
-ocr page 639-
619
5 De Mètre en Kilogramme, zooals die in het jaar 1799 in
de Staats-archieven van Frankrijk zijn nedergelegd, zijn bij art. 1
der wet vau 1869 (Stbl. no. 57) als de grondslagen van onze
maten en gewichten aangenomen. Bij genoemd wetsartikel is
voorts bepaald dat de eenheid van maat is de afstand tusschen
de middelpunten der eind vlakken van voornoemden Mètre, bij
de temperatuur van smeltend ijs (0<>C);(3) terwijl de eenheid van
gewicht
is het gewicht van voornoemd Kilogramme in het luchtledige.
6.     Verzegelde kopijen van de Mètre en de Kilogramme berus-
ten als standaarden der maten en gewichten onder den Minister
van Binnenlandsche Zaken. (4)
7.     Het was niet alleen noodig een onveranderlijke eenheid als
algemeene maat aan te nemen , de verdeeling van de verschil-
lende maten en gewichten moest tevens zoo eenvoudig en een-
parig ingericht zijn, dat het gebruik er van in de samenleving
het meeste gemak opleverde. Men heeft daarom een tiendeelig
stelsel van verdeeling aangenomen, zooals blijkt uit art 3 dei-
wet, luidende: ode maten en gewichten, die bij uitsluiting in het
Rijk mogen worden gebezigd , zijn :
NAMEN.
WAARDEN.
A.     Lengtematen.
.10 kilometers , 10,000 meters
10 mijlen of 10,000 el
. . .1000 nieters of 1000 el
... 100 meters of 100 el
. .
           10 meters of 10 el
. . . | grondslag der maten . .
. . . 0,1 meter of 0,1 el . .
. . . 0,01 meter of 0,01 el .
... 0,001 meter of 0,001 el.
B.      Vlaktematen.
Mvriameter
Kilometer of mijl .
Hektometer .
Dekameter of roede
Meter of el. . .
Decimeter of palm.
Centimeter of duim
Milimeter of streep
Hektare of bunder.
100 aren, 10,000 vierkante me-
ters, 100 vierkante roeden
of 10,000 vierkante el . .
Are of vierkante roede
Centiare of vierkante el ,
100 vierkante meters of 100
vierkante el......
0,01 are, vierkante meter of
0,01 vierkante roede. . . .
3)     De meter of el is dus het veertig millioeuste deel vau den omtrek
der aarde, genomen in de richting van een harer middagcirkels.
4)     Zie art. 2 der wet.
-ocr page 640-
620
NAMEN.
WAARDEN.
Ruimtematen.
10 stèren, 10 kubieke meters,
10 wissen of 10 kubieke el.
Dek astere .
Stère of wisse.
Decistere .
kubieke meter of kubieke el.
0,1 stère, 0,1 kubieke meter
of 0,1 kubieke el.
D. Inhoudsmaten.
Kiloliter........10 hektoliters, 1000 liters, 10
vat, 10 mud 1000 kan of
1000 kop .......
Hektoliter, vat of mud . . . , 100 liters, 100 kanoflOOkop.
Dekaliter of schepel . . . .110 liters, 10 kan of 10 kop.
Liter, kan of kop .... Kubieke decimeter of kubieke
palm.
Deciliter of maatje.....0,1 liter, 0,1 kop of 0,1 kan.
Centiliter of vingerhoed ... 0,01 liter 0,01 kop of 0,01 kan
E. Gewichten.
Myriagram......
10 kilogrammen, 10,000 gram-
men of 10 pond.....
grondslag der gewichten. . .
0,1 kilogram, 100 grammen of
0,1 pond.......
Kilogram of pond .
Hektogram of ons . .
Dekagram of lood .
Gram of wichtje.
Decigrarn . . . .
Centigram . . .
Milligram. . . .
0,01 kilogram, 10 grammen of
0,01 pond.......
0.001 kilogram of 0,001 pond.
0,1 gram of 0,1 wichtje. . .
0,01 gram of 0,01 wichtje . .
0,001 gram of 0,001 wichtje.
De namen en waarden der lengtematen kunnen, met bijvoe-
ging van het woord vierkante, als vlaktematen, en met bij-
voeging van het woord kubieke, als r u i m t e- of inhouds-
maten
gebezigd worden.
Het gebruik van de scheepston als inhoudsmaat van binnen-
vaartuigen en van zeeschepen, blijft geoorloofd."
8. Uit de vorige § blijkt duidelijk dat men het getal 10 als
grondtal van verdeeling heeft aangenomen. Zoo heeft men voor
de lengtematen, de meter verdeeld in 10, 100 en 1000 deelen
en, voor het meten van groote afstanden, de meter 10, 100,
1000 , en 10000 maal genomen.
-ocr page 641-
621
De Are heeft men als eenheid voor de vlaktematen aangeno-
men. Als veelvoud hiervan heeft men de hectare aangenomen,
die 10 ares lang en 10 ares breed is en dus 100 ares bevat.
De are zelf is 10 meters lang en 10 meters breed en bevat dus
100 vierkante meters, waaruit volgt dat de hectare 100 X 100 =
10000 vierkante meters bevat. Voorst volgt uit de voorlaatste
alinea van § 7 dat een vierkante meter, 100 vierkante decime-
ter,
een vierkante decimeter, 100 vierkante centimeier en een
vierkante centimeter, 100 vierkante millimeter inhoudt.
De ruimtematen dienen voor het meten van steenen , brand-
hout, enz. De stère of wisse (kub. meter) is daarvoor als eenheid
aangenomen, waarvan het tienvoud is de dekastere en het tiende
deel de decistere.
Uit de voorlaatste alinea van § 7 volgt dat een kubieke meter
duizend kubieke decimeter, een kubieke decimeter, duizend ku-
bieke centimeters en een kubieke centimeter duizend kubieke
millimeters bevat.
De eenheid voor de inhoudsmaten is de liter. Het tienvoud
er van is de dckaliter, het honderdvoud, de hektoliter en het
duizendvoud de kiloliter, terwijl het tiende deel is de deciliter
en het honderdste deel de centiliter.
Ofschoon de kilogram als grondslag der gewichten is aangeno-
men , is toch de gram eigenlijk de eenheid er van. Veelvouden
zijn: dekagram , hektogram, kilogram, myriagram; onderdeelen
zijn: decigram, eentigram en milligram.
9. Wij hebben gezien dat er verschillende maten van dezelf-
de soort zijn om grootere of kleinere uitgebreidheden te meten
en onderscheidene gewichten om grovere en fijnere waren te
wegen; doch zij staan in zulk een evenredige betrekking tot el-
kander dat men slechts de beteekenis van twaalf woorden gron-
dig behoeft te kennen, om alles, wat in het stelsel van maten
en gewichten wordt uitgedrukt, te verstaan.
Deze twaalf woorden bestaan uit vijf wortelwoorden en zeven
voorzetsels.
De wortelwoorden zijn :
1°. Meter,          de grondslag van alle maten.
2°. Are,               (een groote vlaktemaat van tien meters lang
en tien meters breed).
3°. Stère,           (de inhoud van een kubus van één meter lang,
één meter breed en één meter hoog). Men
kan , in plaats van het woord Stère, ook
kubieke meter gebruiken.
4o. Liter,          (de inhoud van een kubus, die \'/.o meter lang, V10
meter breed en \'/10 meter hoog is). De liter is
de hoofdmaat van alle drooge en natte waren
-ocr page 642-
622
5\'. G ram me, (de grond-eenheid der gewichten). Het is
het gewicht van zuiver gedistilleerd water,
tot deszelfs grootsten graad van dichtheid
gebracht, dat kan bevat worden in een
kubus, die 1/m meter lang, breed en hoog
is.
Vóór deze grondnamen worden de voorzetsels : deka , hekto ,
kilo, myria en deci, centi, milli, geplaatst en dan hebben de
samengestelde namen deze beteekenissen:
Deka, tienmaal de maat of het gewicht, uitgedrukt door
het grondwoord dat er op volgt:
Hekto, honderdmaal:
Kilo, duizendmaal;
Myria, tienduizendmaal die maat of\' dat gewicht.
Voorts :
Deci. het tiende gedeelte van de maat of het gewicht ,
uitgedrukt door het wortelwoord , dat er op volgt;
Centi, het honderdste gedeelte, en
Milli, het duizendste gedeelte van die maat of dat gewicht.
10. De laadruimte van vaartuigen wordt uitgedrukt in lon-
nen. De scheepston voor binnenschepen is gelijk één stère of
kubieke meter, die voor de zeeschepen Vjt stère of l\'/i kubieke
meter (5).
(5) Zie vz. 1861 n°. 132, tabel XVI $2; verz. 1855 n". 8.1 art. 3 en
verz. 1849 n«. 99 art. 2.
-ocr page 643-
V.
MEET- ROEI- EN PEILKUNDE.
A. Eenige beginselen der meetkunde.
Over de t 1 a k k e n in het algemeen.
1.     De ruimte, ingesloten door drie lijnen, die elkander on-
derling snijden, noemt men een driehoek.
2.     Eén der zijden van een driehoek, onverschillig welke,
noemt men de basis. De beide andere zijden zijn de beenen;
de hoek tegenover de basis is de top/wek, terwijl de beide an-
dere hoeken, de hoeken aan de basis genoemd worden.
3.     De loodlijn, die uit den tophoek op de basis valt, noemt
men de hoogte van den driehoek.
4.     De driehoeken worden onderscheiden, ten opzichte der
hoeken, in rechthoekige,\' stomphoekige,- en scherphoekige drie-
hoeken ;
ten opzichte der zijden, in : gelijkzijdige,- ongelijkzijdige-
en gelijkheenigc driehoeken.
5.    Een driehoek is rechthoekig, wanneer een der hoeken
recht is , stomphoekig wanneer een der hoeken stomp is en scherp-
hoekig,
wanneer alle hoeken scherp zijn. Een hoek is recht,
wanneer hij 90° bevat, stomp wanneer hij meer dan 90° en
scherp, wanneer hij minder dan 90° bevat.
6.    Een driehoek is gelijkzijdig, wanneer alle zijden onderling
gelijk zijn en ongelijkzijdig, wanneer alle zijden onderling in
grootte verschillen. Hij is gelijkbeenig, wanneer twee der zijden
onderling gelijk zijn.
7.     De zijden, die om den rechten hoek van een rechthoeki-
gen driehoek staan, worden de rechthoekszijden genoemd en de
zijde die tegenover den rechten hoek staat, heet hypothenvje of
tchuinsche zijde.
-ocr page 644-
624
8.    Men verstaat door den inhoud eener figuur de ruimte, die
tusschen de grenzen is ingesloten.
9.    Twee figuren zijn gelijk, wanneer ze gelijken inhoud hebben.
10.     Twee figuren zijn gelijkvormig, als zij dezelfde gedaante
hebben, d. i. als de hoeken in aantal en grootte gelijk zijn en
de gelijk geplaatste of gel ijkstand ige zijden dezelfde betrekking
tot elkander hebben of onderling evenredig zijn.
11.     Twee figuren zijn gelijk en gelijkvormig, wanneer ze én in
grootte én in vorm met elkander overeenkomen.
12 Een vierhoek is de ruimte, die ingesloten is door vier
rechte lijnen , die elkander onderling snijden.
13.     Een parallelogram is een vierhoek, waarvan de zijden
twee aan twee parallel of evenwijdig loopen.
14.     Een trapezium is een vierhoek, waarvan slechts twee
zijden onderling evenwijdig loopen
15 Een onregelmatige vierhoek is een vierhoek, waarvan geene
zijden evenwijdig loopen.
16.     Men onderscheidt de parallelogrammen in rechthoekige en
scheefhoekige. Een parallelogram is rechthoekig, wanneer al de
hoeken recht zijn. Het is scheef hoekig, wanneer dit niet het
geval is.
17.     De rechthoekige parallelogrammen worden onderscheiden
in vierkanten of kwadraten en rechthoeken
18 Een vierkant of kwadraat is een rechthoekig parallelogram
met gelijke zijden: een rechthoek is een parallelogram, waarvan
de zijden niet gelijk, maar de hoeken allen recht zijn.
19.     De scheefhoekige parallelogrammen onderscheidt men in
ruiten of rhombi en eigenlijk gezegde scheefhoekige parallelogram-
men of rhomboïdes.
20.    Een ruit of rhombus is een scheefhoekig parallelogram
met gelijke zijden. Wanneer de zijden van zoodanig parallelo-
gram niet gelijk zijn, noemt men het: scheefhoekig parallelogram
of rhomboïde.
21.     Ook de trapeziums worden onderscheiden in rechthoekige
en scheefhoekige. Zij zijn rechthoekig wanneer een der zijden
rechthoekig op de beide evenwijdige zijden staat. Zij zijn scheef-
hoekig
wanneer al de hoeken scheef zijn.
22.     Men noemt de lijn, die twee overstaande hoeken vaneen
vierhoek vereenigt, diagonaal of hoekpuntslijn.
23.     De ruimte, die door meer dan vier rechte lijnen is inge-
sloten , wordt polygoon of veelhoek genoemd.
24.     Men onderscheidt de veelhoeken, naar het aantal zijden
of hoeken , in vijfhoeken , zeshoeken, zevenhoeken, enz.
25.    Zij worden ook onderscheiden in regelmatige en onregeb
matige veelhoeken.
Zij zijn regelmatig, wanneer alle hoeken en
-ocr page 645-
625
zijden aan elkander gelijk zijn, en onregelmatig, wanneer dit niet
het geval is.
26.     Elke lijn die in een veelhoek twee, niet naast elkaar lig-
gende, hoekpunten verecnigt, heet diagonaal of hoekpuntdijn.
27.     Het centrum of middelpunt van een regelmatige figuur
is het punt, dat even ver van al de hoeken of al de zijden in
die figuur gelegen is. De lijnen, die uit dit centrum naar de
hoeken getrokken worden, heeten stralen en de lijn, die uit het
centrum loodrecht op een der zijden valt, heet apothema of
neergelatene lijn.
28.     De driehoeken, die door het trekken der stralen bij een
regelmatige figuur ontstaan, worden middelpunts-drichoeken ge-
noemd en de tophoeken dier driehoeken , die alle in het middel-
punt samenkomen, heeten middelpuntshoeken.
29.     Gewoonlijk noemt men de hoeken van een regelmatigen
veelhoek , polygoons-hoeken.
Over den inhoud der vlakken.
30.     De inhoud van een vlakke figuur is de grootte, in vier-
kante meters, enz. of wel in hektares of ares, uitgedrukt.
31.     De inhoud van een rechthoek wordt uitgedrukt door het
product van de lengte en de breedte.
Stel dat fig. 1 een rechthoek is, verdeeld in vakken, ieder
van één vierkante meter. In de lengte van die figuur telt men
11 vakken. De lijn CD is dus = 11 meters. In de breedte telt
men 5 vakken. Öe lijn AC is dus 5 meters. Het is nu \'luide-
lijk dat de D ABCD 5x11 vakken of 5 X II = 55 vierkante
meters bevat.
32.     Hieruit volgt verder :
a.     dat de inhoud van een vierkant = het kwadraat van een
der zijden is;
b.     dat de inhoud van een rechthoek of parallclogram = het
product van basis en hoogte is (a) ;
c.     dat de inhoud van een driehoek = is aan het halve pro-
duct van basis en hoogte of aan dat van de basis en de halve
hoogte (6) ;
(a). Zoowel Je inhoud van een ruit en van een scheefhoekig parallclogram
als van een rechthoek = basis X hoogte , want men kan er een rechthoek
van maken die dezelfde basis en dezelfde hoogte heeft als de niit of de p:i-
rallelogram.
(4). Omdat men eiken driehoek altijd als de helft van een parallelogram
ei\' van een rechthoek kan beschouwen.
40
-ocr page 646-
626
d.     dat de inhoud var"; een trapezium m is aan de som der
evenwijdige zijden x de halve loodlijn tusschen die zijden (c);
e.     dat de inhoud van een regelmatige veelhoek = is aan den
omtrek X de halve straal (d).
Over den cirkel.
33.     Een cirkel is een vlak, begrensd door een kromme lijn
(omtrek genaamd», die in zich zelve wederkeert en overal even-
ver van een zeker punt in den cirkel (centrum of middelpunt
genaamd) verwijderd is.
34.     ledere lijn, die van hel middelpunt naar den omtrek ge-
trokken wordt, heet radius of straal. Uit de vorige § volgt dat
de stralen van een zelfden cirkel even groot zijn.
35.     De lijn , die uit eenig punt van den omtrek, dóór het
centrum . naar het tegenover gestelde punt van den omtrek ge-
trokken wordt, heet diameter of middellijn. Uit § 34 volgt dat
de middellijnen van een zelfden cirkel even groot zijn.
36.    De lijn, die twee punten van den omtrek verbindt, zon-
/ der door het centrum te gaan, heet cliordc, pees of koord.
37.     Een gedeelte van den omtrek noemt men boog.
38.     Een deel des cirkels . tusschen een koord en een boog
gelegen, heet segment.
39.    Een deel des cirkels, begrepen tusschen twee stralen en
een boog, heet sector. Een sector wordt quadrant genoemd,
wanneer hij juist het vierde gedeelte des cirkels bevat.
40.     Men kan de cirkels beschouwen als regelmatige veelhoe-
ken, waarvan het aantal zijden oneindig groot is; want als men
in een cirkel regelmatige veelhoeken beschrijft, dan zullen deze
meer en meer in omtrek en inhoud met den cirkel overeenko-
men, naarmate zij uit een grooter aantal zijden bestaan.
41.     Cirkels zijn gelijkvormige figuren. Vermits nu de om-
trekken van gelijkvormige figuren zich tot elkander verhouden
als de overeenkomstige zijden, zoo staan ook de omtrekken dei-
cirkels tot elkander als de stralen of als de middellijnen.
42.    I)e betrekking van den omtrek tot de middellijn is du~
(c). Want , wanneer men een diagonaal trekt, is het trapezium verdeel.l
in twee driehoeken, die ieder een del\' evenwijdige zijden tot basis en dezelfde
hoogte als het trapezium hebhen. Nu is de inhoud van iederen driehoek
gelijk basis X \'L hoogte , waaruit volgl dal die van liet trapezium :rr is aan
de som der heide basis X \'/» hoogte.
[ft). Want door stralen te trekken van hel middelpunt naar al de hoeken,
verdeelt men don veelhoek in zooveel gelijke en gelijkvormige driehoeken ala
de veelhoek zijden heeft. De iuh van iederen /\\ gelijk basis .< \' .. h., dm
inh veelh. — de som del\' zijden X \'/« straal.
-ocr page 647-
027
in alle cirkels dezelfde. Die betrekking wordt gewoonlijk uitgedrukt
door de grieksche letter n (Pi).
Door de betrekking of verhouding van twee getallen, verstaat
men het getal, dat aanwijst hoeveel malen het eene op het an-
dere begrepen is.
43.     De letter n stelt een standvastig getal voor. dat de be-
trekking van den omtrek tot de middellijn uitdrukt, of aanwijst
hoeveel malen de middellijn in den omtrek begrepen is. De
omtrek is n. 1. gelijk het product van n en diameter, of van n
en twee stralen of radiussen; want stel van twee cirkels de om-
trekken — O en o, de middellonen rrMenm, en de stralen s=
R en r, dan is :
0: o = M: m of 0 : o = R : r
en door omzetting :
O : M =z o : m of___^__
M           m
O          ü
nu is-------— = n: volgens § 42 dus ook , wanneer men de
M         211
leden der vergelijking met M of met 2R vermenigvuldigt; O =.
O o oo
n M = 2 n R ; maar omdat -— — - is; is — of ----ook
M          m                m          2r
==; «, waaruit blijkt dat n voor alle cirkels hetzelfde getal voorstelt.
44.     Om nu de waarde van het getal n te vinden, heeft men
de omtrekken van twee regelmatige veelhoeken van een zeer
groot aantal zijden, in en om den cirkel, wiens middellijn = 1 is,
berekend en van do som dier omtrekken het gemiddelde als den
omtrek des cirkels genomen, omdat deze tusschen de beide veel-
hoeken gelegen is. Men verkreeg toen voor den omtrek van dien
cirkel 3.141592653589793 enz (e;.
45.     Voor gewone berekeningen is het voldoende het getal n
zn
3,14159 te stellen en \'/« n z=z 0,7854; d. i. de omtrek van
een cirkel = 3.14159 X de lengte van zijn middellijn.
46.     Men drukt de verhouding van den omtrek tot do middel-
lijn ook uit door de getallen 22 en 7, zoodat n r=. M/7 is (/"),
en door de getallen 355 en 113, zoodat n =. ""/^ is (</).
47.     Uit een en ander volgt dat men den cirkel kan beschou-
wen als een veelhoek van een zeer groot aantal zijden, zoodat
de inhoud er van, volgens § 32 lit e, gelijk is aan den omtrek,
vermenigvuldigd met de halve straal of hot vierde gedeelte van
de middellijn.
{e).    Men noemt dit het J,udolpMaatuc/te getal, naar hndolpli van Veulen,
die het  tot een hoogen trap van nauwkeurigheid heeft bepaald.
(ƒ).    Verhouding vun Archimedes.
(g).    Verhouding van Adriaan Meüns.
40*
-ocr page 648-
628
Wanneer men nu den omtrek uitdrukt door de formule: O — n
M of 0 = 2 n R, zoo zal men, den inhoud I noemende, voor
n M3
den inhoud verkrijgen: I == \'/j * M8 of I = ------ of I = n R*.
Uit deze formulen kan men, door omzetting, de middellijn en
straal vinden, wanneer de inhoud des cirkels gegeven is, b. v.
gedeeld door n) -——------
— = W
<->i --
\\Z" — = R of R = i^ —
n
                                   n.
De straal is dus gelijk aan den wortel, getrokken uit het
quotiënt der deeling van den inhoud door het £etaln, en, om-
dat de middellijn gelijk 2 stralen is, is deze gelijk 2 X den wortel
uit dat quotiënt.
48.     De grootte der sectors hangt natuurlijk af van de grootte
der cirkelbogen of van het aantal graden, die deze bevatten.
De sectors verhouden zich dus tot elkander als hunne bogen en
de inhoud eens sectors is gelijk aan de lengte der boog, verme-
nigvuldigd met den halven straal (h).
49.     Wanneer men in een cirkel twee stralen trekt en de
uiteinden dier stralen door een koord vereenigt, wordt er een
driehoek gevormd, die men middclpunts-driehoek noemt. De
inhoud van dezen driehoek, afgetrokken van den inhoud des sec-
tors, die door de stralen gevormd is, geeft den inhoud van het
segment, begrepen tusschen de koord en den boog des sectors.
Men vindt dus den inhoud van een segment door van dien eens
sectors, die op denzelfden boog staat, den inhond van zijn mid-
delpuntsdriehoek af te trekken.
Over de in houdsbe rekening van
regelmatige lichamen.
50.     Wanneer men zich een uitgebreidheid voorstelt, die tot
grond- en bovenvlak gelijke en gelijkvormige regelmatige veelhoe-
ken heeft en aan alle zijden volkomen ingesloten wordt door ge-
lijke en gelijkvormige rechthoeken, dan verkrijgt men een lichaam
(h). Omdat een sector bestaat uit gelijke en gelijkvormige driehoeken,
waarin de regelmatige veelhoek, dien men cirkel noemt, verdeeld is. De
gezamenlijke basis van die driehoeken vormen den boog. Die gezamenlijke
basis of de boog, vermenigvuldigt met de halve hoogte (die gelijk is aan
den halven straal), geeft de gezamenlijke inhouden der driehoeken cu die in-
houden tezamen zijn gelijk aan dien des sectors.
-ocr page 649-
ü-»>
dat den naam van rechthoekig prisma draagt. De lichamelijke
inhoud van zoodanig prisma is gelijk aan den inhoud van dien
veelhoek, vermenigvuldigd met den loodrechten afstand van het
grond- en bovcnvlak.
51.    Zooals we gezien hebben is de cirkel ook een regelmatige
veelhoek. Door dus verschillende cirkels rechthoekig op elkander
te stapelen, ontstaat er een recht prisma van een zeer groot
aantal zijden. Een prisma echter, dat cirkels tot grond- en bo-
venvlak heeft, noemt men cilinder. Ook van een cilinder U dus
de inhoud
=z basis of grondvlak X hoogte.
52.    Wanneer het grondvlak van een prisma een parallelogram
is, zullen alle zes zijden van het prisma uit parallelogrammen
bestaan, die twee aan twee evenwijdig loopen. Zoodanig prisma
noemt men een parallelopipedum. De gedaante er van komt over-
een niet die van een balk.
53.     Een parallelopipedum, waarvan de zijvlakken uit kwadra-
ten
bestaan, noemt men kubus: lengte, breedte en hoogte van
een kubus zijn dus gelijk
54.   Men onderscheidt de prisma\'s in drie-, vier-, vijfhoekige, enz.,
naar dat het grondvlak een drie-, vier-, of vijfhoek is. Op gelijke
wijze worden de piramiden onderscheiden.
55.    Een piramide is de uitgebreidheid besloten tusschen een
zeker aantal driehoeken, die in één toppunt samenkomen en waar-
van de basis de zijden vormen van een driehoek, vierhoek of
veelhoek, die dan het grondvlak of de basis der piramide is.
56.    Drie gelijke piramiden vormen tezamen een prisma, dat
hetzelfde grondvlak en dezelfde hoogte heeft als de piramide.
Hieruit volgt dat een piramide het derde gedeelte van zoodanig
prisma is en dus haar inhoud gevonden wordt door vermenigvul-
diging van den inhoud van het grondvlak met de hoogte en dee-
ling van het product door
3, of m. a. w. vermenigvuldiging van
het grondvlak met */3 van de hoogte
of korter: basis X h hoogte.
57.    In § 51 hebben we gezien dat een cilinder een veelhoe-
kig prisma is. Hieruit volgt dat, volgens de vorige §, het derde
gedeelte van een cilinder een veelhoekige piramide is. Zooda-
nige veelhoekige piramide noemt men echter: kegel (i). Ook de
inhoud van een kegel is dus := basis X
V hoogte.
58.    Door de hoogte van een piramide of van een kegel ver-
staat men de loodlijn , die uit den tophoek op het middelpunt
der basis valt.
59.     Wanneer men van een piramide of van een kegel het
bovenste stuk, evenwijdig met het grondvlak, afsnijdt, dan is
het onderste stuk een afgeknotte piramide of een af geknotte kegel.
(ij. Een kegel heeft nagenoeg dezelfde gedaante aU een suikerbrood.
-ocr page 650-
030
60.     Ken afgeknotte piramide is gelijk aan drie piramiden,
<lie dezelfde hoogte hebben als de afgeknotte piramide, doch die tot
grondvlakken hebben: het beneden* en bovenvlak der afgeknotte
piramide en het vlak, dat meet kunstig midden-evenredig tusschen
dit beneden- en bovenvlak is.
De inhoud van een afgeknotte piramide is dus gelijk aan de
som der inhouden van die drie vlakken, vermenigvuldigd met
\'/s
van de hoogte. Hetzelfde is natuurlijk van toepassing op een
afgeknotten kegel.
61.     Het iniddcn- evenredig vlak vindt men door den wortel
te trekken uit het product van de inhouden van het grond- en
bovenvlak: b. v. de inhoud van het benedenvlak is 24, en die
van het bovenvlak 137»i dan is die van het midden-evenredig
vlak =
i/ (24 X 13V») = 1/ 324 = 18.
62.     Wanneer men een zeer groot aantal gelijke en golijkvor-
mige kegeltjes, wier basis een zeer geringe middellijn hebben,
zoodanig tegen elkander legt, dat de tophoeken in hetzelfde punt
vallen en de kegels goed tegen elkander aansluiten, dan zullen
deze kegeltjes tezamen een bol vormen , wiens middelpunt het
punt is, waar de tophoeken zich vereenigd hebben; terwijl de
grondvlakken dier kegels tezamen het oppervlak van den bol
vormen en de hoogte er van de straal is van den bol. Omdat
nu de inhoud van een kegel = grondvlak X \'/a hoogte is, zal
natuurlijk de inhoud van den. bol z=. oppervlak X \'/a straal of,
oppervlak x Vu middcllijn zijn.
63.     De middellijn van een bol is de lijn, die uit eenig punt
van het oppervlak, dóór het middelpunt, naar het tegenover
gelegen punt van het oppervlak getrokken wordt.
64.     Wanneer men van een bol, door een plat vlak, een stuk
afsnijdt, dan heet het afgesneden stuk een bolvormig segment.
Een bolvormig segment is dus een uitgebreidheid, begrepen
tusschen een kleinen (k) cirkel en een deel van het oppervlak
eens bols.
65.     Uit de vereeniging van een bolvormig segment en een
kegel, wiens toppunt in het middelpunt des bols gelegen is,
ontstaat een bolvormigen sector.
66.     Ken gedeelte van den bol, begrepen tusschen twee even-
wijdige cirkels, heet een bolvonnige schijf. Eén dezer cirkels
beschouwt men als het grondvlak, de andere als het bovenvlak.
De hoogte der schijf is de lijn of as die de middelpunten der
beide cirkels vereen igt.
(*). Wanneer men ceu bol door een vlak snijdt, zoodanig dat liet vlak
door het middelpunt gaat, dan vormt het vlak van doorsnede een grootea
cirkel. Heeft de doorsnijding niet juist door het middelpunt plaats gehad,
dan is het vlak van doorsnede een kleinen cirkel.
-ocr page 651-
63-1
67.     De inhoud van het gebot/en oppervlak van een bolvormig
segment is gelijk aan den omtrek van een grooten cirkel des bols,
waartoe het segment behoirt, vermenigvuldigd met de hoogte
van het bolvormig segment (/).
68.     De inhoud van het gvheele oppervlak eens bols is gelijk
aan 4 X den inhoud van zijn grooten cirkel of aan den omtrek
van zijn grooten cirkel X de middellijn.
69.     De inhoud \'van een bolvormigen sector is gelijk aan den
inhoud van het deel der oppervlakte van den bol. waartoe hij
behoort, vermenigvuldigd met \'/j van den straal of de hoogte van
den sector , waaruit volgt dat de inhoud van den geheclen hol
gelijk i.i aan het oppervlak
X \' \'i win den straal. zooals reeds
bij § 02 is gezegd.
70.     Uit § 65 volgt dat de inhoud van een bolvormig segment
gelijk is aan dien des sectors, die hetzelfde gebogen oppervlak
tot basis heeft, verminderd met den inhoud eens kegels, wiens
toppunt in het middelpunt van den bol gelegen is en iviens grond-
vlak hetzelfde is als de kleine cirkel, die tot het bolvormig seg-
ment behoort.
71.     Wanneer de straal van een bol bekend is, kan men den
inhoud vinden van den geheelen bol: want zijn middellijn —
2 x de straal, de omtrek van zijn grooten cirkel ss de middel-
lijn X n, de inhoud van dien cirkel = \';\', middellijn X omtrek,
het oppervlak van den bol = 4 X dien van den grooten cirkel
en de inhoud van den bol = oppervlak X l/j straal.
De inhoud van den bol kan, behalve volgens de formule in
§ § 62 en 69 bedoeld, ook gevonden worden door het product
van */3 n en den kubus of derde macht van den straal
of door
het product van
"(i n en den kubus van de middellijn. Wanneer
we den inhoud 1 noemen, de straal r en de middellijn m, dan
worden deze formules dus voorgesteld:
I =: *3 n r* of I = % n m\'.
72.     De inhoud van een bolvormigen sector kan, behalve vol-
gens de formule van § 69, ook gevonden worden door het gedurig
product van
*/j n, het kwadraat van den straal en de hoogte van
het segment, welks gebogen oppervlak gelijk is aan dat van. den
sector.
Deze formule kan aldus worden voorgesteld: Stel den
inhoud des bolvormigen sectors — I., den straal = r, en de
hoogte van het bolvormig segment gelijk /(; dan is
I = % n \\3 h.
73.     Behalve aan de formule van § 70, is de inhoud van een
bolvormig segment gelijk aan de hel/t van een cilinder die de-
(/) Door die hoogte verstaat men dat gedeelte vau den straal, begrepen
tnsschen het oppervlak e» het middelpunt van het grondvlak van liet segment.
-ocr page 652-
632
zelfde basis en dezelfde hoogte als hel segment heeft, opgeteld bij
den inhoud van een hol, ivelks middellijn gelijk is aan de hoogte
van het segment.
Deze formule kal. aldus worden voorgesteld;
Stel de hoogte van het segment = h, den inhoud = Isegm,
den inhoud der basis z= b, dan is 1 segm = % bh */6 n h\'.
74.     De inhoud van een bolvormige schijf is gelijk aan
grondvlak bovenvlak,
---------------------------------X ll00gte of as -\\- den bol, die de as der
schijf tot middcllijn heeft. Stel de inhoud = I, het grondvlak
:= g, het bovenvlak := b, de hoogte = h; dan is
1 — *L±_b X h -|- i/a n
2
75.     Een ellipsoïde zou men nagenoeg kunnen beschouwen als
een uitgebreidheid, gevormd dooi\' twee gelijke en gelijkvormige
bolvormige segmenten, wier basis op elkander gelegd zijn. Men
zou dus den inhoud er van vinden door de som van beide seg-
menten te nemen. Er is evenwel een gemakkelijker formule om
dien inhoud te bepalen, n. 1. deze: \'/6 n, vermenigvuldigd met de
groote as en hel ktvadraat van de kleine as der ellipsoïde.
76.     Wat een ellipsoïde is zullen we trachten duidelijk te ma-
ken door de beschouwing van flg. 2.
De middellijnen C D en AB snijden elkander loodrecht. Aan
weerzijden van het middelpunt zijn op de middellijn CD gelijke
stukken genomen, zoodat JF z=. FM is. Voorts zijn vier koor-
den getrokken (>n) rechthoekig op de lijn AB, die in dezelfde
reden verdeeld zijn, zoodat ST: YT = V\\V : Y\'W = HE : QE =
KG: RG = 1F: CF enz., dan liggen de punten S, H, I, K, V,
X, N, M, L en U in een kromme lijn, die een vlakte-uitge-
breidheid begrenst, welke men ellips noemt
De lijn AB is de groote as en de lijn IM de kleine as der ellips.
Wanneer men nu de ellips om een zijner assen omwentelt,
dan beschrijft hij een uitgebreidheid, die men ellipsoïde noemt.
77.     Blijkbaar is da ellips een deel des cirkels dia de groote
as tot middellijn heeft, en staat de ellips tot den cirkel = de
kleine as tot de groote as, omdat de overeenkomstige deelen dei-
ellips ATS, STEH, HEFI, enz. staan tot de deelen des cirkels
ATY, YTEQ, QEFC, enz. = de lijnen ST : YT , HE : QE ,
1F : CF, enz.
Op dezelfde wijze staan de schijven van een ellipsoïde tot die van
den overeenkomstigen bol als de kwadraten van de overeenkom-
stige lijnen.
Hieruit volgt dat de schijf eener ellipsoïde — aan de over-
(m). Het aantal koorden kan willekeurig zijn.
-ocr page 653-
633
v
eenkomstige schijf des bols, vermenigvuldigd met het quotiënt der
deeling van het kwadraat der kleine as door dat der groote as.
Maar uit deze stelling volgt weder dat de inhoud der geheele
kleine as (*)
ellipsoïde gelijk is aan den overeenkomstigen bol X —:------iït~
Stel nu de groote as = m, de kleine as = k.
De bol is — % n m\', dus is de ellipsoide = \'/6 m* *
k\' \'/„ m\' nk\'
UJ = L-----~,------= % m n V = V. n m k*. (Zie § 75).
78. Wij hebben de ellipsoïde voorgesteld als een omwentelings-
lichaam. Ook de andere regelmatige lichamen ontstaan door omwen-
teling van een vlak ; b. v. een cilinder door de omwenteling van een
rechthoek, een kegel door de omwenteling van een rechthoekigen
driehoek, enz. Wij achten het onnoodig hierover uit te weiden ; het
vorenstaande komt ons voldoende voor, terwijl zij die er meer van
wenschen te weten geschikte wiskunstige werken kunnen raadple-
gen. Een enkel woord over de parabool achten we echter niet
ondoelmatig, omdat in de peilkunde over een parabolische krom-
ming wordt gesproken.
Stel dat de lijn AB (fig. 3) midden door gedeeld is in het
punt F. Wanneer men nu door de punten E, D, C en B (n),
loodrecht op BF, de lijnen OG, Nll, All en LK trekt en daarna,
uit het punt B met AE als straal, een boog beschrijft, die de
lijn OG in de punten O en G snijdt, vervolgens met AD als
straal een boog trekt die de lijn NH snijdt in N en H, dan met
AC als straal een boog die MI snijdt in de punten M en I en
eindelijk met AB als straal een boog die LK snijdt in de pun-
ten L en K, dan liggen de punten K, I, H, G, F, O, N, M en L
in een kromme lijn, paralwol geheeten.
FB is de as, het punt F de top en het punt B, het brand-
punt
der parabool.
De straal AE is nu = BO, AD = B N, AC = BM en AB = BL.
De stralen BO, BN en BM vormen, met de halve koorden en
een gedeelte der as, rechthoekige driehoeken.
Voorts is EO\' = BO* — BK\'; maar. omdat BO = AE is,
is ook EO\' = AE2 — BE*. Nu is AE\' — BE\' het product van
en dus gelijk aan (AE—BE) X (AE BE).
Verder is AF = FB en FB = FE EB, dus is AF ook =
FE EB, en AE = AF FE of wanneer we voor AF, FE
EB schrijven , dan is AE = FE EB -f- FE = 2 X FE EB.
Wij hebben dus AE = 2 X FE EB. Maar wanneer we ,
van beide leden der vergelijking, EB aftrekken, dan ontstaat er
(»). Deze punten kunnen willekeurig genomen worden mits altijd in de
as der parabool.
-ocr page 654-
634
©
een nieuwe vergelijking AE — EB = 2 X FE.
Wij zien ook dat AE -f EB = AB is.
Door deze waarden in de plaats te stellen van:
EO\' = (AE — BE) X (AE BE), verkrijgen
we EO\' = ^FË        X "AB~ of, omdat AB =
2 X FB is:
EO\' = 2 FE X 2 FB = i FB X FE.
Op dezelfde wijze wordt gevonden:
DN\' = 2 FD X AB = 4 FB X FD, enz.
Hieruit volgt :
EO\' : DN\' — 2 FE X AB : 2 FD X AB
of KO\' : DN3 = 2 FE : 2 FD
of EO\' : DN\' = FE : FD.
Dus zijn de vierkanten der koorden, die loodrecht op de as
der parabool staan, evenredig aan de stukken, welke door die
koorden van de as worden n/gesneden.
B. Roeikunde.
Inhoudsbe rekening van werktuigen in
het algemeen.
79.     Door roeikunde verstaat men de wetenschap, die leert
hoe men den inhoud van een fust, ketel, kuip of ander hol
lichaam uit zijne afmetingen kan berekenen.
80.    De meeste werktuigen in fabrieken van accijnsgoederen.
waarvan de inhoud moet worden opgenomen , hebben de gedaante
van een cilinder of van een omgekeerdun afgeknotten kegel,
met of zonder bolvormig segment.
Om den inhoud van die werktuigen te berekenen past men
dus slechts de opgegeven formules toe.
                             i
81.     De gegevens, die men voor de inhoudsberekening noodig
heeft, zijn :
a.     voor een cilinder : de middellijn van het onder- of boven-
vlak en de hoogte;
b.     voor een afgeknotten kegel: de middellijn van het beneden-
en bovenüak
en de hoogte;
c.     voor een bolvormig segment: de middellijn van het cirkel-
vlak , dat de basis is van het segment, en de hoogte;
d.     voor een bolvormige schijf: de middellijn van grond* en
bovenvlak en de hoogte.
Een en ander is gemakkelijk te meten. Wanneer een ketel
echter zoodanig geplaatst mocht zijn, dat men de bodems-mid-
dellijn niet kan opnemen , dan meet men den omtrek des bo-
-ocr page 655-
635
»
dems en berekent daaruit den niiddellijn ; want de middellijn is =
omtrek.
------------ Van de gevonden middellijn moet echter de dikte der
n.
zijden van den ketel afgetrokken\'worden.
82.    De hoeveelheid geraffineerd zout, in een zout-den aan-
wezig, door meting op te nemen is ook zeer gemakkelijk;
wanneer men slechts een duidelijke voorstelling heeft van zoo-
danige den en de ligging van het zout.
Stel dat lig. 4 de zijde is van een zout-den, dan is de driehoek
EBF de overeenkomstige zijde van het hellend grondvlak en de
driehoek QEF de overeenkomstige zijde van de partij zout, dat
in een hellende richting is opgeslagen , zooals de lijn FG duide-
lijk aanwijst.
BF
Nu meet men de hoogte DG en do basis BF.            X BG —
inhoud des driehoeks UBF.
Maar van dien inhoud moet de driehoek EBF worden afge-
trokken. Men meet dus ook de hoogte BE.
BF
BE X — = inhoud EBF.
Inhoud GBF — inh. EBF = inh. GEF.
De zijde van de lichamelijke uitgebreidheid, waarin het zout
is opgeslagen, is dus bekend. Wanneer men nu die zijde met
de lengte van de uitgebreidheid vermenigvuldigt, heeft men den
inhoud in maten uitgedrukt, üin nu het gewicht van de partij
zout te vinden vult men een zekere maat met zout en neemt
daarvan het gewicht op. Dit gewicht, vermenigvuldigd met het
getal van de maten, in de inhoudsruimte begrepen, geeft het
gewicht van de geheele partij zout.
Het spreekt echter van zelf dat deze opneming bij kubiekme-
ting slechts zeer globaal is, omdat het moeielijk zal zijn het zout
juist zoo vast en dicht in de maat te krijgen als het in de den
ligt. Evenwel wordt die meting als middel van opneming bij de
peiling toegepast.
Wij zouden er echter bezwaar in zien om er een bekeuring
op te gronden.
83.     Wat de overige werktuigen of bergplaatsen, die zich
mochten voordoen, betreft, we gelooven dat het ham, die het
meetkunstige gedeelte heeft bestudeerd , niet moeielijk zal vallen
er den inhoud van te berekenen.
Inh oudsher eken ing van liggende
ronde fusten.
84.     De fusten zijn geen zuivere regelmatige lichamen. Men
-ocr page 656-
636
kan dus den inhoud er van niet juist, volgens de gewone meet-
kunstige formules, berekenen, zonder een middel om den inhoud
ervan tot dien van een regelmatige meetkunstige figuur te herleiden.
Men heeft daartoe echter verschillende middelen gevonden,
die we in de volgende § zullen opgeven.
Wel is het onmogelijk den juisten inhoud door roeiing volko-
ïnen te bepalen omdat alle fusten niet gelijkvormig zijn, maar
het eene meer buikig is dan het andere en omdat ze inwendig
veelal niet zuiver bewerkt zijn, maar toch komt men, door de
toepassing der aangenomen formules, der waarheid zeer nabij.
Veel hangt er evenwel nog altijd van de geoefendheid des roeiers af.
85.     Reeds in de vorige § is gezegd dat men het fust op ver-
schillende wijzen tot een regelmatige meetkunstige figuur her-
leidt , n. 1.
1°. Door het fust te beschouwen als de schijf van een ellip-
soïde
en dan die schijf tot een cilinder te herleiden , wiens inhoud
gelijk is aan dien van het fust, door het dubbel van den inhoud
des grootsten cirkels (die de sponsdiepte tot middellijn heeft)
vermeerderd met den inhoud van den kleinsten cirkel (die van
den bodem), te deelen dooi\' 3. De uitkomst is dan de basis
eens cilinders, die aan het fust gelijk is (o).
Stel den inhoud van het fust gelijk I, de sponsdiepte =r s, de bo-
dems-middellijn b. dan is de inhoud van den grootsten cirkel */«
n S* en die van den bodem — % n bs, zoodat de basis des cilinders :=:
—-------------------Deze basis x de binnenlengtc van het fust is = I.
o
Omdat de uitkomst dezer berekening in den regel iets te hoog
is en ook ter vereenvoudiging der berekening, neemt men ge-
woonlijk 1 X de sponsdiepte -\\- bodems middellijn , gedeeld door
3, als de gemiddelde middellijn aan van de basis des cilinders.
Men verwaarloost hierdoor een klein gedeelte, n. 1.
/sponsdiepte — bodemsiniddellijn \\s               _,
I —---------------------------;------------— ) X« 2. Door deze verwaar-
V 2 X sponsd. -j- bodemsm. /
loozing komt men echter den juisten inhoud des te nader.
2». Door het fust te beschouwen als twee gelijke afgeknotte
kegels, wier grootste cirkelvlakken tegen elkander aansluiten..
3°. Door den buik van het fust als een parabolische kromming
te beschouwen.
Wij achten het echter niet noodig hierover verder uit te wei-
den omdat we in het meetkunstig gedeelte de kegels en de pa-
rabool hebben besproken.
86.     De verschillende methodes, die men gewoonlijk volgt,
(o) Deze methode is van ftregory.
-ocr page 657-
637
komen alle hierin overeen dat ze een formule aan de hand ge-
ven tot hot vinden van de gemiddelde middellijn , die als mid-
dellijn wordt beschouwd van den basis eens cilinders, die denzelfden
inhoud heeft als het fust.
87. De nauwkeurigste formule tot het vinden van de ge-
middelde middellijn is:
voor dunbuikige fusten, die van Lulofs n. 1.
6 X sponsd. 4 * bodemsm.
ïö                     ;
voor middelbaarbuikige, die van Lobatto n. 1.
5 X sponsd. 3 X bodemsm.
8
voor dikbuikige, die van Grcgorij, n. 1.
2 X sponsd. bodemsm.
3
88.     Reeds uit de vorige § blijkt dat de fusten worden onder-
scheiden in dunbuikige, middelbaarbuikige en dikbuikige fusten.
Een fust behoort tot de dunbuikige, wanneer de verhouding
van de sponsdiepte tot de bodemsmiddellijn is, als 100: 92; tot
de middelbaarbuikige, als die verhouding is 100: 88 en tot de
dikbuikige als zij is 100: 84.
89.     Door de kromming der duigen hangt de buikigheid van
het fust niet alleen af van sponsdiepte en bodemsmiddellijn, maar
ook van de lengte. Bij de onderscheidingen in de vorige § ver-
meld, is de verhouding tusschen sponsdiepte en binnenlengte
aangenomen als 100: 117,5. Maar wanneer nu de verhouding
tusschen sponsdiepte, bodemsmiddellijn en lengte 100 : 92 : 98
was, zou het fust niet tot de din-, maar tot de dikbuikige behooren.
90.     Wanneer men verschillende formules wil bezigen voor de
verschillende soorten van fustwerk, dan moet men eerst onder-
zoeken tot welke soort het gegeven fust behoort. Men doet dit
door te stellen: de werkelijke sponsdiepte staat tot 100 spons-
diepte = de bodemsmiddellijn staat tot x; b. v. de gemeten
sponsdiepte is 65 en de bodemsmiddellijn is 57 centimeter, dan
stelt men :
65 : 100 = 57 : x
65)
63Ta:~== 5700™
x trs bijna 88 \'
zoodat dit fust tot de middelbaarbuikigen zal behooren, behou-
dens afwijkingen evenwel van de gewone lengte.
91. Bij de berekening van een fust uit zijne afmetingen moet
men door middel van een maatstok, die tot in millimeters vcr-
->
-ocr page 658-
038
decld is,(p) de sponsdiepte, de bodemsmiddellijn en de binnen-
lengte opnemen. De sponsdiepte vindt men door den maatstok
loodrecht door hel sponsgat neer te laten tot op de overstaande
duig, en daarna de diepte af te lezen tot aan de binnenzijde der
duig, waarin het gponsgat is aangebracht.
De bodemsmiddellijn meet men in verschillende richtingen
en neemt, van de som het gemiddelde. Wanneer de bodems
ongelijk zijn , meet men de middellijn van beide en neemt daar-
van de gemiddelde.
De binnenlengte kan men vinden door de stceklijn te meten
(d. i. de lijn van af het midden van het sponsgat tot aan den
onderkant van een der bodems. Zie de lijn EB in fig. 5). Die
lijn is de hypothenuse van een rechthoekigen driehoek (EBG fig. 5),
die de halve binnenlengte BG tot basis heeft, terwijl de spons-
dieptc, verminderd met het halve verschil tusschen spons* en
liodemsdiepte FG , de andere rechthoekszijde EG vormt.
Nu de rechthoekszijde EG en de hypothonuse EB bekend zijn
vindt men de basis BG. door den wortel te trekken uit EB* —
EGS = BG1.
Voorts is BG •==. GC en BG GC j= de binnenlengte. dus
is de binnenlengte — 2 X BG.
Omdat deze bewerkingen nog al omslachtig zijn, heeft men
als regel aangenomen om de binnenlengte nit de buitenlengte al\'
te leiden. Men meet dus de buitenlengle door den maatstok
op het fust te leggen en , om de lengte juist te kunnen aflezen .
tegen den stok en de duig van het fust een stokje te houden.
Men vermindert nu de buitenlengte met de lengte der uiteinden
van de duigen {de kimmen) en de dikte van de beide bodems.
De uiteinden der duigen kan men meten, terwijl de dikte van
lederen bodem gelijk geacht wordt aan die der duigen, die ook
gemeten kan worden.
92. Thans zullen we den inhoud van een fust uit zijn afme-
tingen berekenen om een en ander nader op te helderen.
Stel dat van een fust (fig. 5) de sponsdiepte EF genpeten wordt
op 85. de bodemsmiddellijn AB op 75, de buitenlengte op 130
centimeter, de lengte van iedere kim op 10 en de dikte dei\' dui-
gen op 5 centimeter.
85 sp. : 100 6p. = 75 bm. : x
~Z~~ 85 x — 7500
85)----------------------------
.r = ruim 88
(j>). Me» gebruikt at ilcn rocistok voor , die» wc nader zullen bespreken.
-ocr page 659-
639
Het fust is dus middelbaarbuikig (</), weshalve men de formule
van Loóatfo toepast, n. 1.
5 X spond. 3 X bodemm.         5 X 85 3 x 75             
8~                                            8
De gemiddelde middellijn is dus 81,25 centimeter.
De inhoud van den cirkel = het kwadraat van de middellijn
X V* " = 81,25 X 81,25 X 0,7854.
Log. van 81,25 = 1.90982
Log. van 81,25 — 1,90982
Log. van 0,7854 = 9,89509 —10
Log. van het product ="L377Ï473~— 10 = 3,71473 = Log. van
5185 bijna. = inhoud van don basis des cilinders.
Buitenlengte            = 130
af 2 kimmen = 20
2 bodems = 10
30
dus binnenlengte = 100.
De inhoud van het fust is dus 100 X 5185 = 518500 kubieke
centimeter = 518,5 kubieke decimeter = 518\'/j liter.
93.     Bij § 87 hebben we verschillende formules opgegeven
voor elke soort van fusten. De ondervinding heeft echter geleerd
dat die verschillende formules slechts dan de juiste zijn, wan-
neer het vaatwerk regelmatig en zuiver bewerkt is. Vele fusten
zijn echter èn in- èn uitwendig onregelmatig bewerkt, zoodat
men vrij algemeen steeds de formule van Lulofs, .
0 X spond. -f- 4 X bodemm.,
;!Ö~
toepast, omdat door herhaalde proeven gebleken is, dat deze in
de meeste gevallen het naast den juisten inhoud aangeeft.
94.     Uit het vorenstaande zal het den lezer duidelijk zijn,\'
dat alle berekeningen en alle theoretische beschouwingen over
het roeien van fusten slechts een betrekkelijke waarde hebben,
en ei dus veel van de praktische ervaring van den roeier afhangt.
Inhoudsber>ekening van staande
ronde fusten.
95.    Het is voor de berekening natuurlijk onverschillig of het
fust ligt of zijn buik, of staat op een der bodems, want de
vorm blijft dezelfde, terwijl men de gegevens even goed kan ver-
krijgen. Alleen de sponsdiepte of buiksmiddellijn van een staand
(q). Afwijking daarop bestaat hier niet, want de binnenlengte staat tot
de sponsdiepte = 117.5: 100
-ocr page 660-
640
fust kan men niet zoo gemakkelijk nieten. Men kan dan ech-
ter den omtrek, in het midden van liet fust, door een lint of
touw meten en de lengte er van naar den maatstok bepalen. De
gevonden omtrek, gedeeld door n, is de middellijn van den cirkel
om het fust. Daarvan afgetrokken tweemaal de dikte der duig,
geeft de buiksmiddellijn of sponsdiepte.
Over den roeistok.
96.    De samenstelling en het gebruik van den roeistok berus-
ten op de meetkunstige stelling: dat de inhouden van gelijkvor-
mige lichamen zich verhouden ah de kubussen hunner gelijkstan-
dige zijden of gelijkstandige lijnen.
Men had dus evenzeer de sponsdiepte als de bodemsdiepte ot\'
lengte kunnen nemen. De voorkeur heeft men echter gegeven
aan de steeklijn omdat men haar aan twee zijden kan meten
en dan het gemiddelde als de ware mant kan aannemen.
97.    De indeeling van den roeistok is op de ervaring gegrond.
Men heeft nauwkeurig den inhoud van een fust bepaald en des-
zelfs sponsdiepte, bodemmiddellijn en binnenlengte gemeten,
waardoor de steeklijn berekend kan worden; want die steeklijn
(zie tig. 5) is gelijk l/(rX32 BG").
98.     Het fust, dat men tot grondslag aanneemt, moet zooveel
mogelijk van een regelmatige gedaante zijn, d. i. het moet in
gedaante overeenkomen met de gedaante der fusten, die men
hier te lande gebruikt en wier sponsdiepte, bodemsmiddellijn
en binnenlengte nagenoeg tot elkander staan als 100 : 87 :
117%. Als men nu de steeklijn van zoodanig fust =• 61,25 en
de inhoud = 1000 bevindt, terwijl de steeklijn van een ander
gelijkvormig fust = 30,025 is , dan verkrijgt men:
(61,25)\' : (30,625)3 = 1000 : x
zoodat men voor den inhoud van het laatste fust vindt 125.
Wanneer van een fust nu de inhoud bekend is.b. v. 125, dan
vindt men de steeklijn, door te stellen :
1000 : 125 = (01.25)3 : x*
of
]K "1000 : )K 12.5 = 61,25 : x
99.    De roeistok heeft eer. lengte van 1175 millimeter en kan
gebruikt worden voor een fust van hoogstens 1000 liter. Men
steekt hem door het midden van het sponsgat tot het punt,
waar de bodem met de overstaande duig samenkomt (zie de
richting van de lijn EB lig. 5) Men kan nu dadelijk, zonder de
berekening volgens § 92, den inhoud weten door achter het getal,
dat de roeistok aanwijst, een nul te voegen. In den regel meet
men het fust op deze wijze aan weerszijden en neemt het ge-
middelde van de beide inhouden als de juiste aan.
-ocr page 661-
641
100.     De opneming van een fust door den roeistok kan alleen
dan juist zijn, wanneer de fusten gelijkvormig zijn aan het
fust, waarop hij gebaseerd is en dit is een middelbaarbuikig
fust geweest, eenigszins overhellende tot het dikbuikige. Ook
dan nog is die opneming echter niet altijd juist, omdat de fusten
veelal niet zuiver bewerkt zijn.
I n h o u d s b e r e k e n i n g van ovale fusten.
101.    Men vindt ook fusten, die niet, zooals de gewone fusten ,
uit cirkels, maar uit ellipsen bestaan en die men daarom ovale
fusten noemt.
Wat een ellips is hebben we reeds in § 76 gezien. Ook we-
ten we dat de koorden der ellips evenredig zijn met de over-
eenkomstige koorden des cirkels, die de groote as der ellips tot
rniddellijn heeft, waaruit volgt dat ook de overeenkomstige sej,-
menten van de ellips zich verhouden tot die des cirkels en dus
de geheele ellips evenzeer staat tot den geheelen cirkel als de
overeenkomstige lijnen.
De inhoud des cirkels (fig. 2) staat dus tot den daarin be-
schreven ellips gelijk de middellijn CD: de kleine as IM, maar
omdat CD = de groote as AB is, staat de ellips ook tot den
cirkel gelijk haar kleine as tot haar groote as.
De inhoud des cirkels nu is 1------. Stel nu de inhoud der
4.
ellips = 1, dan verkrijgt men:
Ti AB\'
I : —— = IM : AB
4
/Tab1
i x ab=:——- xim
4
AB) ---------------—---------------
I =• -^-r— X IM = \'/4 ir X AB x IM
4
Be inhoud der ellips is dus het product van de groote en de
kleine as, vermenigvuldigd met , 4 »..
102.    Wordt nu het fust door gelijke ellipsen gevormd, dan
behoeft men slechts één ellips met de binnenlengte van het ovale
fust te vermenigvuldigen om den inhoud te vinden. Wanneer
echter het ovale fust buikig is, beschouwt men het als een
gewoon fust en berekent daarvan den inhoud volgens de ge-
wone formules. Die inhoud, vermenigvuldigd met de kleine- en
gedeeld door de groote as
, geeft den inhoud van het ovale fust.
Deze formule is dus geheel gelijk aan die van § 77 voor het
vinden van een ellipsoïde, en natuurlijk , want zooals de ellipsoïde
41
-ocr page 662-
642
een evenredig deel is van den overeenkomstigen bol, zoo is ook
het ovale fust een deel van het overeenkomstige cirkelvormig fust.
C. Peilkunde.
Over het peilen van we rk tuigen in
het algemeen.
103.     Door peilkunde verstaat men de wetenschap, die de
hoeveelheid vocht leert meten , welke in gedeeltelijk gevulde holle
lichamen aanwezig is.
104.     Den gedeeltelijk gevulden inhoud van een ketel of kuip
te berekenen is zeer gemakkelijk, omdat deze in den regel een
cilinder- of kegelvormige gedaante hebben. De ledige ruimte van
zoodanigen ketel of kuip is dus steeds een cilinder of een afge-
knotten kegel. Men behoeft dus slechts volgens de opgegeven
formules die ruimte te berekenen en af te trekken van de ruimte
van het geheele werktuig, \'t Verschil geeft den inhoud der ge-
vulde ruimte
Is het werktuig een bolvormig segment, dan bestaat de ledige
ruimte uit een bolvormige schijf. De schijf afgetrokken van het
segment geeft de gevulde inhoud.
Over het peilen van liggende ronde fusten.
105.    Om de hoeveelheid vocht in een gedeeltelijk gevuld fust
te meten is moeielijker.
Stel dat van een fust de sponsdiepte is 95 centimeter en de
bodemsmiddellijn 80 centimeter.
95 : 100 =• 80 : x (zie § 87).
~ 95 ü = 8ÖÖ0~
95)—
x = ruim 84.
Het is dus een dikbuikig fust, zoodat de middellijn van het
2 X 95 80
gemiddeld cirkelvlak is --------------------= 90 centimeter.
ö
Stel voorts de natshoogte = 40
Af: het halve verschil van
de sponsdiepte en gemiddelde
95—90                 _ _
diameter = ------------          = 2,0
de verbeterde natshoogte = 37,5 (r) d. i. de natshoogte,
zooals die in het tot een cilinder herleid fust zou voorkomen.
Die verbeterde natshoogte is de hoogte van het segment des cir-
(r). Zie $ 108.
-ocr page 663-
643
kels, waaruit de basis van den cilinder bestaat en dus de lijn
GH = IK in fig. 6.
Het vlak LIM is nu een segment des cirkels, wiens middellijn
de lijn 10 is, terwijl die cirkel de basis is des cilinders OPQI.
Wanneer men dus den inhoud van het segment LIM vermenig-
vuldigt met de binnenlengte van het fust, verkrijgt men den in-
houd der gevulde ruimte.
Het komt er nu echter op aan den inhoud van het cirkel-
segment te bepalen.
In § 49 hebben we gezegd dat de inhoud van een segment
wordt gevonden door van dien des sectors, die op denzelfden
boog staat, de inhoud van den middelpuntsdriehoek, die door
de koord en de stralen des sectors gevormd wordt, af te trekken.
Om dus den inhoud van het segment te bepalen moeten we
eerst dien des sectors en dien van den middelpuntsdriehoek kennen.
Teekenen we nu het grondvlak des cilinders af in den cirkel
fig. 7; dan blijkt dat het segment LIM = is aan den sector
LIMC — den driehoek LCM.
Nu weten we dat een cirkel staat tot den sector = de om-
trek des cirkels tot den boog des sectors. We weten ook dat
de inhoud des sectors = boog X halve straal is. "Voor beide
berekeningen moeten we de lengte van den boog kennen.
We zullen trachten die te vinden.
De middellijn 10 = 90 centimeter. De omtrek des cirkels is
90
dus 90 X n = 282,7431 en de inhoud — X 282,7431 =
4
22,5 X 282,7431.
Log. van 282,7431 = 2.45139
Log. van 22,5          = 1,35218
Log. van 6362           = 3,80357
De inhoud des cirkels is dus 6362 a centimeter.
De omtrek des cirkels is 282,7431. Dus staat 0362 : sector
= 282,7431: boog.
De boog LIM is echter niet bekend, zoodat we met deze ge-
gevens nog niet tot den inhoud des sectors komen.
CK
Volgens de leer der driehoeksmeting (trigonometrie) is -=-r
UM
= cos. MCK, en dus\'
log. van CK — log. van CM = log. van cos. MCK. of
log. van 7,5 — log. van 45 = log. van cos. MCK.
De log. van 7,5 = 0,87506
De log. van 45 = 1,65321
dus de log. van cos. MCK = 9,22185 — 10
41*
-ocr page 664-
644
De sinus-tafel wijst bij deze logarithmus een hoek aan van
80" 24\' 21".
/_ MCK bevat dus 80° 24\' 21". Die hoek wordt gemeten door
boog IM en boog IM = boog LI; dus is boog LIM = 160°.
48\' 42".
De omtrek of de boog van een cirkel wordt verdeeld in 360°.
Die boog bevat 282,7431 centimeter, hoelang is dan een boog
van 160° 48\' 42" of van 160 * 5°?
boog          boog         centim.           centim.
360 : 160% = 282,7431 :          x
360 x = 1604/5 x 282,7431.
804
Log. van 160V* = log. van —— = 2,90526 — 0,69897 = 2,20629
5
__________________________Log, van 282,7431 .         = 2,45139
Log. van 1604,5 X 282,7431             = 4,65768
Af: log. van 360             s 2,55630
Log. van x = log. van boog LIM = 2,10138
2,10138 is de log. van 126,3; zoodat boog LIM bevat 126,3
centimeter.
Wij kunnen nu den inhoud des sectors bepalen:
omtr. : boog = cirkel : sector
282,7431
         126,3 = 6362 : x
Log. van 126,3 = 2,10138
log. van 6362 = 3,80359
Log. van 126,3 X 6362 = 5,90497
Af: Log. van 282,7431 = 2,45139
Log. van 2842 bijna = 3,45358
of:
boog x halve straal = inhoud sector
126,3 X 22,5
              = 28413/4.
De inhoud van den middelpunts-driehoek LCM is = LK X CK
= 44,37 X 7,5 mm 332,775 Zs centimeter.
Inh. sector LIMC = 2841,75 rj centim.
Af: Inh. driehoek LCM = 332,775 Q s
Inh. segment LIM 2508,975 □ centim.
Wanneer men dit segment vermenigvuldigd met de binnen-
lengte van het fust, dan verkrijgt men de hoeveelheid vocht.
Stellen we nu die lengte = 106 centimeter, dan is dus de hoe-
veelheid vocht = 106 x 2508,975 = 265951,35 kubieke cen-
timeter = 265,95135 kub. decimeter = 266 liter vocht.
-ocr page 665-
645
Over de segment-tafel.
106. Uit de vorige § blijkt dat de berekening van den ge-
deeltelijken inhoud van een fust uit zijn afmetingen veel tijd
vordert en dus in de praktijk moeielijk kan worden toegepast.
Men heeft daarom een segment-tafel samengesteld , waarin bij
elk deel van de middellijn des cirkels, het overeenkomstige deel
van het segment is uitgedrukt. De middellijn is in duizendste
deelen en de cirkel in honderdduizendste deelen in de tafel op-
genomen.
De tafels bevatten slechts de pijl en de segmenten van een
halven cirkel, zoodat men, wanneer het fust met meer dan de
helft gevuld is, de pijl van het ledige gedeelte opneemt en den
naar dien pijl berekenden inhoud van de volle inhoudsruimte
moet aftrekken, om het gevulde gedeelte te verkrijgen.
-ocr page 666-
646
107. SEGMENT-TAFEL.
pijl
seg-
ment.
P\'jl
seg-
ment.
: P\'jl
seg-
ment.
1 "i
P\'jl
seg-
ment.
pijl
seg-
ment.
1
1
5
42
1443
83
3957
124
7131
165
10797
2
15
43
1494
84
4027
125
7215
166
10892
3
28
44
1546
85
4098
126
7299
167
10987 i
4
43
45
1599
86
4169
127
7384
168
11082
5
60
46
1652
87
4241
128
7469
169
11177
i 6
79 j
47
1705
88
4313
129
7554
170
11273
7
99 1
48
1759
89
4385
130
7639
171
11368 1
8
121 !
49
1814
90
4458
131
7725
172
11464
9
145
50
1869
91
4531
132
7811
173
11561
10
169
51
1935
92
4604
133
7897
174
11657 !
11
195 1
52
1981
93
4678
134
7984
175
11754
12
222 1
53
2038
94
4752
135
8071
176
11851
13
251
54
2095
95
4827
136
8158
177
11948
14
380
55
2153
96
4902
137
8246
178
12045
15
310
56
2212
97
4977
138
8333
179
12142
16
342 i
57
2271
98
5052
139
8421
180
12240 i
17
374 i
58
2330
99
5128
140
8509
181
12338 1
18
408 !
59
2389
100
5204
141
8598
182
12436
19
442
60
2450
101
5281
142
8687
183
12535
20
477 J
61
2510
j 102
5358
143
8776
184
12633
21
513
62
2571
103
5435
144
8865
185
12732
22
550
63
2633
104
5513
145
8955
186
12831 i
23
588
64
2695
! 105
5591
146
9044
187
12930
24
687
65
2758
106
5669
147
9134
188
13030
25
666
66
2821
107
5747
148
9225
189
13129
26
706
67
2884
, 108
5826
149
9315
190
13229
27
747 \'
68
2948
109
5905
150
9406
191
13329
28
788 i
69
3012
110
5985
151
9497:
192
13429
29
831
70
3077
111
6065
152
9588
193
13530
30
874
71
3142
112
6145
153
9680
194
13630
31
918 |
72
3208
113
6225
154
9772
195
13731
32
962 |
73
3274
114
6300
155
9864
196
13832
33
1007
74
3341
115
6387
156
9956
197
13933
34
1053
75
3408
116
6469
157
10049
198
14035
35
1100
76
3475
117
6550
158
10141
199
14136
36
1147
77
3542
118
6632
159
10234
200
14238!
| 37
1195
78
3010
119
6715
160
10328
201
14340!
38
1243
79
3679
120
6797
161
104211
202
14442
! 39
1292
80
3748
121
6880
162
10515!
203
14544
i 40
1342
81
3817
122
6963
163
10609 t
204
14647[
41
1899 ;
82
3887
123
7047
164
10703!
205
14750
-ocr page 667-
647
pijl
seg-
ment.
pijl
seg-
ment.
P\'jl
seg-
ment.
P® |mTt|| PÜ\' j
seg-
ment.
206
14852
| 253
19882
300
25232
347
30828
| 394
36605
207
14955
254
19992
301
25348
348
30949
395
36730
208
15059
255
20103
302
25465
349
31070
396
36854
209
15162
256
20214
303
25582
350
31192
397
36979
210
15266
257
20326
304
25699
351
31313
398
37104
211
15370
258
20437
305
25816
352
31435
399
37228
212
15474
259
20548
306
25934
353
31556
400
37353
213
15578
260
20660
307
26051
354 31678
401
37478
214
15682
261
20772
308
26169
355 31800
402
37603
215
15787
262
20884
309
26286
356 31922
403
37727
216
15891
263
20996
310
26404
357 3204\'.
404
37852
217
15996
264
21108
311
26522
358 32166
405
37977
218
16101
265
21220
312
26640
359 32288
; 406
38102:
219
16207
266
21333
313
26758
360
32410
407
38228
220
16312
267
21445
314
26876
361
32533
408
38353|
221
16418
268
21558
315
26994\'
362
32655
409
38478
222
16523
269
21671
316
27112
363
32777
410
38603
223
16629
270
21784
317
27231
364
32900
l 411
38728
224
16735
271
21897
318
27349;
365
33022
! 412
38854
225
16842
272
22010
319
27468i
366
33145
1 413
38979
226
16948
273
22124
320
27587!
367
33268
414
39104
227
17055
274
22237
321
27706•
368
33391
415
39230
228
17161
275
22351
322
27825 j
369
33513
416
39355
229
17268
276
22464
323
279441
370
33636
417
39481
230
17375
277
22578
324
28063!
371
33759
418
39606
231 117483
278
22692
325
28182
372
33882
419
39732!
232
17590
279 , 22807
326
28301
373
34005
420
39858
233
17697
280 22921
327
284211
374
34128
421
39983
234
17805
281 23035
328
28540
375
34252
422
40109!
235
17913
282 \'23150
329
28660!
376
34375
423
40235
236
18021
283
23264
330
28780
377
34499
424
403611
237
18129
284
23379
331
28900!
378
34622
425
404871
238
18238
285
23494
332
29919j
379
34746
426
40613
239
18346 1 286
23609
333
29139
380
34869
427
40738
240
18455 287
23724
334
29259
381
34993
428
40804
241
18564 288
23839
335
29379
382 35116
429
40990
242
18673
289
23955
336
29499
383
35240
430
41117!
243
18782
290
24070
337
29620
384
35364
431
41243i
244
18891
291
24186
338
29740
385
35488
432
41369
245
19001
292
24302
339
29861
386
35612
433
41495!
246
19110
293
24417
340
29981!
387
35736
434
41621
247
19220
294
24533
341
30102
388
35860
435
41747
248
19330
295
24650
342
30223
389
35984
436
41874
249
19440
296
24766
343
30344
390
36108
437
42000
250
19550
297
24882
344
30465
391
36232
438
42126
251
19660 j
298
24998
345
30586
392
36357
439
42253
252
197711
299
25115
346
30707
393 1
36481
440
42379
-ocr page 668-
648
*» ££.) *
seg-
ment.
| Pljl
seg-
ment.
PÜl
seg-
ment.
j PU\'
I seg-
| ment.
>
Ui
42505 : 453
44025
465
45547
477
47073
489
48600
442
42632 454
44151
466
45674
478
47200
490
\'48727
443
42758 455
44278
467
45801
479
47327
491
48854
444
42885!, 456
44405
468
45928
480
47454
492
48981
445
43011\' 457
41532
1 469
46055 :
481
47581
493
49109
446
431381: 458
44659
470
46183
482
47709
494
!49236
447 43264\'
459
44786
471
46310
483
47836
495
49363
448 i 4339-1 !
460
44912
! 472
46437
484
47963.
490
49491
449 43518,
461
45039
473
40564
485
48090
497
. 49618
450 43644
462
45166
474
46691
486
1X218
498
49745
451 43771 |l 463
45293
1 475
46818
487
48345;
499
49872
452
43898:
464
45420
1 476
46945
488
48472\'
500
!50000
108. In § 105 hebben we den gedeeltelijken inhoud van een
fust berekend en de afmetingen van dat fust gesteld op 95 centim.
sponsdiepte; 80 centim. boderasm., 106 centim. binnenlengte en
40 centim. natshoogte en voor de hoeveelheid vocht, in dat fust
aanwezig, verkregen 266 liter. Wij zullen nu zien hoe men door
het gebruik der segment-tafel dezelfde hoeveelheid zal verkrijgen.
De natshoogte of de pijl is 40 centimeter. De segment-tafel
berust echter op de veronderstelling dat het fust herleid is tot
een cilinder van gelijken inhoud. Indien nu het vocht in zoo-
danigen cilinder werd overgebracht zou het een anderen stand
innemen als in het fust, zooals duidelijk uit flg. 6 blijkt. De
natshoogte zou dan niet zijn de lijn HF, maar de lijn HG. De
lijn HG is dus de verbeterde natshoogte of de pijl van het cir-
kel-segment. Die denkbeeldige lijn HG kunnen we natuurlijk
niet meten, maar we kunnen haar door berekening vinden;
want HG = FH — FG. FH is bekend n. 1. 40 centimeter.
FG is = ER. Nu is ER FG = EF — OI = sponsdiepte —
gemiddelde middellijn, waaruit volgt dat FG js
sponsd. — gemidd. middellijn.
De gemiddelde rniddellijn nu is
2 X 95 80
= 90.
95__go
FG is dus = —----- = 2,5 centimeter; zoodat FH — FG
= HG = 40 — 2\' \'i ss 37\',\'j centimeter is. De verbeterde
natshoogte of de pijl is dus 37 \'/i centim.
Omdat nu in de tafel de gemiddelde middellijn z= 1000 gesteld
is, moeten we de pijl herleiden tot de overeenkomstige deelen
van zoodanige middellijn, door de evenredigheid te stellen :
-ocr page 669-
649
90 centiai. : 1000 centim. = 37\'/i centini. : x
~
9Q. 90 x = 37500_"
x = 4Ï6^6(T
De pijl, waarnaar we den inhoud van het segment moeten
zoeken, is dus 416,66.
Deze pijl komt niet in de tafel voor. Toch kunnen we de
overeenkomstige deelen van het segment vinden, want die deelen
zijn:
voor een pijl van 417 = 39481
416 = 39355
verschil 126
Op één geheel een verschil van 126, hoeveel dan op 0,66?
Komt 83.
Voor de pijl van 416,66 is dus het segment = 39355 83
= 39438.
De inhoud van het segment zou dus 89438 □ centini. zijn ,
wanneer die des cirkels 100000 Q centim. ware.
De cirkelinhoud is echter = (90)\' x \'/« n = 6361,74 Q centim.
Hieruit volgt:
100000 : 39438 = 6361,74 : x
lOOÖÖÖTar = 39438 >T6361,74
Log. van 39438 = 4,59592
Log. van 6361,74 = 3,80357
Log. van 39438 X 6361,74 = 8,39949 = log van 25090000 0 bijna
Dus 100000 x = 250900000
gedeeld door 100000)----------------------------------------
x = 2509 = inh. segment.
De binnenlengte is 106 centim., zoodat de gevulde inhoud =
106 X 2509 kub. centim. is, dus = 265,954 kub. decim. = na-
genoeg 266 liter.
109. Zelfs dan, wanneer de hoeveelheid vocht zóó gering is ,
dat de oppervlakte er van beneden de beide bodems gelegen is ,
kan men door berekeningen, met behulp van de segment-tafel,
die hoeveelheid bepalen.
Stel dat in flg. 8 De lijn AB de oppervlakte van het vocht
aanwijst en dat, rechthoekig op de uiteinden dier oppervlakte,
vlakken zijn aangebracht BC en AD, dan ontstaat er een denk-
beeldig fust AFBCED.
De sponsdiepte van het denkbeeldig fust is dezelfde als die van
het gegeven fust; terwijl de bodemsmiddellijn er van = spons-
diepte — 2 X FG is.
Nemen we nu aan dat het fust een parabolische kromming
heeft, dan staat.:
-ocr page 670-
650
IP..AB-- EF-KL;EF- B
2                    2
of ook
IK\' : AB\' = EF — KL : 2 x FG.
dat is: de kwadraten der lengten van beide fusten staan tot el-
kander als de helft van het verschil tusschen de spons- en bo-
demslengte; of: de kwadraten der lengte staan tot elkander als
het verschil tusschen spons- en bodemsmiddellijn tot 2 X de
natshoogte.
Door deze evenredigheid uit te werken kan men de lengte van
het denkbeeldig fust vinden.
Vervolgens gaat men op dezelfde wijze te werk als bij § 108
is vermeld. De vorenstaande berekening dient dus alleen om
de lengte van het denkbeeldig fust te vinden , omdat men deze
niet kan meten.
Over de wan-tafels voor liggende fusten.
HO. De segment-tafels worden in de praktijk bijna nooit
gebruikt, omdat ze nog altijd een betrekkelijk omslachtige bere-
kening vorderen. Men bezigt daarom voor het bepalen van de
hoeveelheid vocht, in een fust aanwezig, zoogenaamde wan-tafels,
die bij de gemeten natshoogten dadelijk den nats-inhoud aanwijzen.
111. Zoo als in de segment-tafels de verbeterde natshoogten
zijn uitgedrukt in duizendste deelen van den gemiddelden diame-
ter, zoo zijn in de wantafels de ware natshoogten in duizend •
ste deelen van de sponsdiepte aangeduid.
De inhouden zijn in de wantafels berekend naar een fust van
100 kan , zoodat men den gevonden inhoud steeds met den vollen
inhoud van het gegeven fust moet vermenigvuldigen en het pro-
duct door 100 deelen, om de ware natsinhoud te verkrijgen.
Voorts heeft men verschillende wan tafels voor staande en lig-
gende
fusten en weder afzonderlijk voor dikbuikige, middelbaar-
buikige
en dunbuikige fusten.
Over het peilen van staande fusten zullen we later spreken,
thans bepalen we ons tot de wantafels voor liggende fusten.
De wantafel voor dikbuikige fusten is gebaseerd op een ver-
houding tusschen spons- en bodemsmiddellijn als 100 : 84, die
voor middelbaarbuikige als 100 : 88 en die voor dunbuikige
als 100 : 92.
-ocr page 671-
651
112. Wantafel voor dikbuikige liggende fusten. Verhouding
van spons- en bodemsmiddellijn als 100 : 84.
kan-
Gemeten
| !
kan-
Gemeten
kan*
Gemeten
kan-
Gemeten
nen.
nats-
hoogte. I
nen.
nats-
hoogte.
nen.
nats-
hoogte.
nen.
nats-
hoogte.
1
50.833
26
318.978
51
507.301
76
697.122
2
71.889
27
326.934
52
514.695
77
705.265
3
96.397
28
334.796
53
521.996
78
713.502
i
110.344
29
342.658
54
529.390
79
721.738
5
123.073
30
350 427
55
536.785
80
730.160
6
135147
31
358.102
56
544.179
81
738.682
7
146.566
32
365.778
57
551.574
82
747.291
8
157.611
33
373453
58
558.968
83
755.991
9
168.188
34
381.034
59
566.362
84
764888
10
178.484
35
388 720
60
573.757
85
773.874
14
188.499
36
396198
61
581-245
86
782.953
12
198.140
37
403.779
62
588.733
87
792.313
13
207.087
38
411.267
63
596.221
88
801.860
14
217.047
39
418.755
64
603.802
89
811.501
15
226.126
40
426.243
65
611.280
90
821.516
16
235.112
41
433.638
66
618.966
91
831.812
17
244.004
42
441.032
67
626.547 I
92
842.389
18
252.709
43
448.426
68
634.222
93
853 434
19
261.320
44
455.821
69
641.898
94
864.853
20
269.838
45
463.215
70
649.573
95
876927
21
278.262
46
470610
71
657.342
96
889.656
22
286.498
47
478.004
72
665.204
97
903.603
23
294.735
48
485.305
73
673.066
98
928.111
24
302.878
49
492.699
74
681.022
1 99
949.167
25
310.928
50
500.000
75
689.072
100
1000.000
413. Wantafel voor middelbaarbuikige liggende fusten. Ver-
houding van spons- en bodemsmiddellijn als 100 : 88.
kan-
Gemeten
kan-
Gemeten
kan-
Gemeten
kan-
Gemeten
nen-
nats-
hoogte.
nen.
nats-
hoogte.
nen.
nats-
hoogte.
non.
nats-
hoogte.
1
47.949
9
161.807
17
239.081
25
307.292
2
72.990 |
10
172.301
18
247 953
26
315.496
3
88.635
44
182 529
19
256-730
27
323.605
4
102.850
12
192.335
20
265.411
28
331.619
5
115.824
13
202.066
21
273.997
29
339.633
6
128.131
14
211.606
22
282.393
30
347.551
7
139.770
15
220.860
23
290.788
31
355.354
8
151 027
16
230.018
24
299.088
32
363.266
-ocr page 672-
652
Gemeten
kan-
nats-
nen.
hoogte. ;
Gemeten !
nats-
hoogte.
Gemeten
nats-
hoogte.
Gemeten
nats-
hoogte. i
kan-
nen.
kan-
nen.
kan-
nen.
33
371.019
i 50
500.000
67
628.981
84
769.982
34
378.747
1 51
507.441
68
636.734
85
779.140
35
386.569
52
514.978
69
644.646
86
788.394
36
394.101
| 53
522.419
70
653.449
87
797.934
37
401.929
1 54
529.956
71
660.367
88
1 807 665
38
409.561
i 55
537.492
72
668.381
89
817471
39
417.193
56
545.029
73
676395
90
: 827.699
40
424 825
: 57
552.565
74
684.504
91
i 838193
41
432.361
1 58
560.102
75
692.708
92
! 848973
42
439.898
: 59
567.639
76
700.912
93
860-230
43
447.435
j 60
575175
77
709.212
94
871.869
44
454.971
1 61
582.807
78
717.607
95
884.176
45
462.508
! 62
590.439 j
79
726.003
96
897.150
46
470.044
! 63
598.071
80
734.589
97
911.365
47
477.581
• 64
605.899 .
81
743.270
98.
927.010
48
485.022
! 65
613.431 \'
82
752.047
99
952.051
49
492.559
1 66
621.253 1
83 j
760.919
100
1000.000
114.
Wan tal
el vooi
dunbuikige liggende fusten. Verhouding
van spons- en bodemsmiddellijn als 100 : 92.
kan-
Gemeten
kan-
Gemeten
kan-
Gemeten ;j
kan-
Gemeten
nats-
nats-
nats-
nats-
nen.
hoogte. |
nen.
hoogte. i
nen.
hoogte. I
nen.
hoogte.
1
47.280
1 18
243.890
35
384.686
52
515 313
2
66.176
19
252.805
36
392.438
53
522.871
3
82.067
20
261.623
37
400.226
54
530.527
4
92.505
21
270.344
38
408.039
55
538.182
5
109.684
22
278.871
39
415.791
56
545.837
6
122.184
23
287.398
40
423.543
57
553.492
7
134.000
24
295.841
41
431.198
58
561.147
8
145.440
25
304.162
42
438 853
59
568.802
9
156 390
26
312.495
43
446.508
60
576.457
10
167.049
27
320.732
44
454.163
61
584209
11
177.417
: 28
328.871
45
461.818
62
591961
12
187398
29
337.011
46
460.478
63
599.774
13
197.281
30
345.054
47
477.129
64
607.562
14
206.901
31
353.000
48
484.687
65
615 314
15
216:371
32
360.945
49
492.342
66
623.260
16
225,673
33
368 891
50
500.000
67
631.109
17
234.879
34
376.740
51
507.658 j!
68
639.055
-ocr page 673-
653
kan-
nen.
Gemeten
nats-
hoogte.
kan-
nen.
Gemeten
nats-
hoogte.
kan-
nen.
Gemeten
nats-
hoogte.
j kan-
I nen.
Gemeten
nats-
hoogte.
69
617.000
77
712.602
85
783.629
93
865.994
70
654.946
78
721.129
86
793.039
94
877.816
71
662.989
79
729.656
87
802.719
95
890.316
72
671.129
80
738.377
88
812.602
96
903.495
73
679.268
81
747.195
89
822.583
97 !
917.933
74
687 505
82
756.110
90
832.951
98 |
933.824
75
695.838
83
765121
91
843.610
99
952.720
76
704.159
84
774.327
92
854.500
100
1000.000
115. Om de hoeveelheid vocht in een gedeeltelijk gevuld fust
door middel van wantafels te bepalen, gaat men op de volgende
wijze te werk.
Het fust in § § 105 en 108 bedoeld (fig. 6) heeft de volgende
afmetingen:
sponsdiepte of lijn EF = 95 centimeter,
bodemsmiddellijn of lijn AB = 80
          »
natshoogte of lijn FH              = 40          »
binnenlengte of lijn IQ            =106 »
Om te weten welke wantafel men moet gebruiken is het noo-
dig na te gaan tot welke soort het fust behoort. Men vindt
dit door de vraag te stellen: als, bij een sponsdiepte van 95, de
bodemsmiddellijn 80 is, hoeveel is dan de bodemsmiddellijn bij
een sponsdiepte van 100? Dus:
sponsd. : bodemsm. = sponsd. : bodemsm.
95 : 80
         = 100 : x
Q.. 95 x = 8000
x = ruim 84
De verhouding tusschen spons- en bodemsmiddellijn is dus als
100 : 84, zoodat het gegeven fust tot de dikbuikige behoort en
men mitsdien de eerste tafel moet gebruiken.
De gemeten natshoogte F H is 40 centimeter. Omdat de nats-
hoogte in de tafel echter in duizendste deelen van de sponsdiepte
is uitgedrukt, moeten we deze gemeten natshoogte ook tot dui-
zendste deelen van de gegeven sponsdiepte herleiden, door de
vraag te stellen: als de sponsdiepte 95 is, is de natshoogte 40,
hoeveel zou nu die natshoogte zijn, wanneer de sponsdiepte
1000 ware? Dus:
-ocr page 674-
654
sponsd. \' natsh. = sponsd. : natsh.
95 : 40 = 1000 : x
QK) 95 x = 40000"
r = 421,052 duizendste deelen
van de sponsdiepte.
Nu zoeken we deze herleide natshoogte in de tafel op, doch
dit getal komt er niet in voor. Daarom moeten we de daarbij
behoorende hoeveelheid vocht door een kleine berekening vinden.
We zoeken daarom de beide naastbijkomende getallen in de
tafel op. Deze zijn :
426.243 = 40 liter
en 418.755 = 39 »
77488 = 1 »
Nu is de gemeten natshoogte 421.052, terwijl voor 39 liter
de natshoogte is
                               418.755
Verschil 2.297.
Hieruit blijkt dat voor 7,488 deelen een verschil van één liter bestaat,
hoe groot is nu het verschil in hoeveelheid voor 2.297 deelen? Dus:
7.488 : 2.297 = 1 lite.1 : x
7.488 x = 2.297
x bb 0.3067 ruim
De bevonden hoeveelheid vocht is dus, bij een natshoogte van
421.052 (of werkelijk van 40), 39 0.3067 = 39.3067 liter.
Vroeger hebben we reeds opgemerkt dat de tafel den natsin-
houd aanwijst volgens een fust van 100 liter. Hieruit volgt
weder de vraag: de bevonden hoeveelheid, berekend naar een
fust van 100 liter, is 39,3067, hoeveel is die hoeveelheid naar
het gegeven fust? Wij moeten dus den vollen inhoud van het
gegeven fust kennen. Volgens de roeikunde vinden we dien
door het gemiddeld cirkelvlak te vermenigvuldigen met de bin-
nenlengte. Dus door de formule:
106 f - X 95 80 V •/« » = 674344.44 kub. centimeter =
674.34444 kub. decimeter = 674.34 liter.
De gestelde vraag is nu :
volle inhoud : volle inhoud = natsinhoud : natsinh.
________100
          : 674.34 = 39.3067 : x_________
Log. 674.34 = 2.82888
39.3067 = 1.59446
4.42334~
af log. 100 = 2.00000
Log. van x — 2.42334 = Log. van 265\'/».
-ocr page 675-
655
Het gegeven fust bevat dus circa 265\'/j liter vocht. Deze uit-
komst stemt overeen met die van § j 105 en 108.
Over het peilen van staande ronde fusten
110. Wij meenen het peilen van liggende fusten duidelijk ge-
noeg te hebben verklaard, weshalve we thans zullen overgaan
tot de berekening van den gedeeltelijken inhoud van een staand fust.
Stel dat fi>. 9 een fust is, dat op een zijner bodems staat, en
dat de lijn ÖN het oppervlak der vloeistof aanduidt. De hoogte
van het vocht wordt dus voorgesteld door de lijn Fl. Stel ver-
der dat de lijn MP een vlak is, dat volkomen gelijk is aan het
oppervlak der vloeistof ON, zoodat LK r= IK is, dan kunnen
we ons de figuur PGONHM als een fust denken dat in het gege-
ven fust ABCD geplaatst is.
Wanneer we nu den inhoud van dit denkbeeldig fust aftrek-
ken van den inhoud van het gegeven fust, dan is de rest gelijk
aan den inhoud der ruimte PMCD OABN. Maar deze beide
ruimten zijn volkomen aan elkander gelijk, want EK = FK en
LK = IK dus is EL = FI. Deelen we dus het verkregen res-
tant door 2, dan hebben we den inhoud der gevulde ruimte OABN.
117. Uit de vorige § blijkt dat men, om de gevulde ruimte
te vinden , den geheelen inhoud van het fust moet kennen en
tevens den inhoud van het denkbeeldig fust.
Stellen we nu de buiks-middellijn (of sponsdiepte) GH = 90
centimeter, de bodems-middellijn = 80, dan behoort het fust tot
de middelbaarbuikige want:
90 : 100 = 80 : x
90) 90 x = 800°
x ss 88 ruim
5 x 90 4. 9 y 80
Dus is de gemiddelde diameter =---------------------------= 86.25
8
en de inhoud van het gemiddelde cirkelvlak (86.25)* x 54 « =
5842.64 □ centimeter. Wanneer nu de binnenlengte = 106 is
dan is de volle inhoud van \'t fust = 106 X 5842,64 =619.32
liter.
De inhoud van het gegeven fust is dus gemakkelijk te vinden
omdat men de noodige gegevens door den maatstok kan verkrij-
gen; want de buiksmiddellijn kan men meten door den maat-
stok horizontaal door het spongat tegen de overstaande duig te
steken of, wanneer men vreest haar niet zuiver horizontaal te
kunnen houden, door den buiks-omtrek te meten en van de daar-
/ orntrÉïk \\
uit berekende middellijn ( die = ------is J 2 X de dikte der
-ocr page 676-
656
duigen af te trekken. De bodemsmiddellijn meet men op dezelfde
wijze als van liggende fusten. De binnenlengte kan gemeten wor-
den door de maatstok loodrecht door het kraangat op den on-
dersten bodem te plaatsen in de richting van de lijn EF.
Moeielijker is het om de afmetingen van het denkbeeldig fust te
vinden , althans wat betreft den denkbeeldigen bodem van datfust.
De buiksmiddellijn GH is natuurlijk dezelfde als die van het
groote fust, n. 1. 90. Voorts kan men door den maatstok de
natshoogte IF bepalen, door hem op de pas omschreven wijze
door het kraangat te steken en dan te zien tot hoever hij nat is.
Stellen wij nu dat die natshoogte IF = 35 centimeter is.
IF is = EL. Wanneer we dus 2 X de natshoogte IF, van de
lengte van het groote fust aftrekken, verkrijgen we de lengte
van het kleine of denkbeeldige fust. Dus 106—(2 x 35) = 36.
Wij hebben nu twee afmetingen, n. I. buiksmiddellijn = 90
en lengte = 36 centimeter. Het komt nu nog op aan de denk-
beeldige bodemsmiddellijn ON te bepalen.
Nemen we aan dat de duigen van het denkbeeldig fust een
parabolische kromming hebben, dan is GH de as der parabool ,
en dan zijn BC en MN koorden , die loodrecht op de as der pa-
rabool staan. De meetkunde leert dat de kwadraten dier koor-
den evenredig zijn aan de stukken die door de koorden van de
as worden afgesneden.
Dus : BC* : MN\' = HS : HR.
Uit fig. 9 is duidelijk te zien dat HS = GT is en 2 X HS dus
= GH — CD en ook dat HR = GU en dus 2 x HR = GH
— PM. Wij kunnen dus de evenredigheid ook aldus stellen:
BC\' : MN\' = 2 X HS : 2 X HR
-M236 : 1296 =
            20 :            x
im6)H!236 X " \'2592°
x = 2,307 = 2 x HR
Dit getal afgetrokken van GH geeft 90 — 2.307 = 87,693
= PM = ON = de bodems-middellijn van het denkbeeldig fust.
De gemiddelde diameter is dus:
5 X 90 3 X 87.693
—----------------------------------= 89.135. Het gemiddelde cirkelvlak
8
is nu = (89.135)* x \'/<" = 0240   O centimeter en de inhoud
= 36 X 6240 = 224,64 liter.
!t Gegeven fust =  619.32 liter
\'t denkbeeldig » =  224-64 »
De overige ruimte = 394.68
gedeeld door 2 = 197,34 liter vocht.
118. Wanneer een fust meer dan half gevuld is, berekent
men op de bij § 117 voorgeschreven wijze de ruimte van het
-ocr page 677-
657
werkelijke en denkbeeldige fust, terwijl dan de hoeveelheid vocht
gelijk is aan de halve som van beide fusten. Stel b. v. dat het
fust (fig. 9) gevuld is tot L, dan is het bij een nauwkeurige be-
schouwing der figuur duidelijk dat de gevulde ruimte gelijk is
aan de helft van het groote fust, zijnde de ruimte GOABNH -f-
de helft van het denkbeeldige fust of de ruimte PGHM.
Over de wan-tafels voor staande fusten.
119.     Omdat de berekeningen volgens de vorige paragraven te
omslachtig zijn en dus in de praktijk mocielijk kunnen worden
toegepast, heeft men ook voor staande fusten wantafels vervaar-
<tigd. ter bepaling van den gedeeltelijken inhoud.
De verhouding tusschen spon- en bodem-middellijn is bij die
tafels eenigszins anders dan bij die voor liggende fusten, n. 1.
voor de dikbuikige fusten als 100 : 85, voor de middelbaar-
buikige als 100 : 90 en voor de dunbuikige als 100 : 95; ter-
wijl, evenals voor liggende fusten de sponsdieple , voor staande
fusten de lengle in 1000 deelen verdeeld is, zoodat de natshoogte
uitgedrukt wordt in duizendste deelen van de binnenlengte.
Voorts zijn ook deze tafels berekend naar een fust van 100 liter.
120.     Wantafel voor staande dikbuikige fusten. Verhouding
tusschen spons- en bodem-middellijn als 100 : 85.
Kan-
Ware
Kan-
Ware
Kan-
Ware
Kan-
Ware
Kan-
Ware
nen.
nats-
hoogte
nen.
nats-
hoogte
nen.
nats-
hoogte
nen.
nats-
hoogte
nen.
nats-
hoogte
1
12
21
230
41
421
61
597
81
790
2
23
22
240
42
430
62
600
82
801
3
35
23
250
43
439
63
015
83
811
4
46
24
200
44
448
64
024
84
822
5
58
25
270
45
457
65
034
85
832
6
70
26
280
46
466
66
043
86
843
7
81
27
290
47
475
67
053
87
853
8
92
28
300
48
484
68
062
88
864
9
103
29
309
49
492
69
672
89
875
10
114
30
219
50
500
70
681
90
886
11
125
31
328
51
508
71
691
91
897
12
136
32
338
52
516
72
700
92
908
13
147
33
347
53
525
73
710
93
919
14
157
34
357
54
534
74
720
94
930
15
168
35
306
55
543
75
730
95
942
16
178
36
376
56
552
76
740
96
954
17
189
37
385
57
561
77
750
97
965
18
199
38
394
58
570
78
760
98
977
19
210
39
403
59
579
79
770
99
988
20
220
40
412
60
588
80
780
100
1000
-ocr page 678-
658
131, Waiitafel voor staande middelbaarbuikige fusten. Ver-
houding tusschen spons- en bodemsmiddellijn als 100 : 90.
Ware I
nats- I
hoogte
Ware I
nats- !
hoogte
Ware
nats-
hoogte
Ware
nats-
hoogte
Ware
nats-
hoogte
Kan-
nen.
Kan-
Kan-
Kan-
nen.
Kan-
nen.
I
418
01
427
62
437
63
446
64
455
65
464
66
473
67
482
68
491
69
500
, 70
509
71
518
72
527
73
536
74
545
75
554
76
503
77
1 573
78
1 582
79
I 592
80
11
29
33
14
55
66
601
611
«20
630
639
649
659
668
678
688
697
707
717
727
il
i2
43
M
15
16
17
18
49
50
51
52
53
54
55
56
57
58
59
60
798
808
818
829
839
850
860
870
881
891
901
912
923
934
945
956
967
978
989
1000
•21
•22
23
24
25
21 i
223
233
243
253
203
273
283
293
303
312
322
332
341
351
361
370
380
389
399
408
XI
82
89
84
85
86
«7
88
89
90
91
92
93
94
3
i
5
ti
7
8
9
10
11
IS
13
14
15
16
17
18
lil
90
77 i 27
88 ; 28
99
100
119
130
140
150
161
171
182
192
202
213
29
30
31
32
33
34
35
36
37
38
39
10
737
95 |
747
96
757
97
767
98
777
99 |
787
100
122. Wantafel voor staande dunbuikige fusten. Verhouding
tusschen spons- en bodemsmiddellijn als 100 : 95.
Ware
nats-
hoogte
Kan-
nen.
Ware
nats-
hoogte
Kan-
nen.
Ware
nats-
hoogte
Kan-
nen.
Ware
nats-
hoogte
Kan-
nen.
Ware
nats-
hoogte
Kan-
nen.
27
276
40
404
38
286
41
414
29
296
42
424
30
306
43
434
31
; 316
44
443
39
! 326
45
453
33
330
46
402
34
l 345
47
472
35
> 355
48
481
36
1 365
49
491
37
1 375
50
500
38
| 385
51
509
39
i 395
52
519
11
14
145
21
15
155
32
16
106
42
17
176
52
18
180
63
19
190
73
20
200
83
21
210
94
22
226
404
23
236
114
24
246
125
25
250
135
26
266
53
54
55
56
57
58
59
60
(il
02
63
528
538
547
557
566
576
580
596
605
615
625
635
1
9
3
i
5
0
7
8
9
10
11
19
13
65 \' 645
-ocr page 679-
659
Kan-
Ware
Kan-
Ware
Kan-
Ware
Kan-
Ware
Kan-
Ware
nats-
nats-
nats-
nats- j
nats-
hoogte
ncn.
hoojfte
nerr
hoogte
nen.
lioogte
nen.
1
loogte
66
i >.">5
73
724
80
794
87
8G5
94
937
67
664
74
734
81
804
SS
875
95
948
68
674
75
744
82
814
89
886
96
958
69
68 i
76
754
83
824
90
896
97
968
70
694
77
764
84
834
91
906
98
979
7!
704
78
774
85
845
92
917
99
989
7-2
714
79
784
86
855
93
927
100
1000
123. Wij zullen, orn het gebruik dor tafels aan te wijzen,
dezelfde afmetingen volgen als bij ij 117 zijn gesteld, n. I. spons-
diepte z=. 90. bodems-middellijn = 80, binnenlengte — 106,
natshoogte -— 35 centimeter.
Om te weten welke tafel we moeten gebruiken , is het weder
noodig na te gaan tot welke soort het fust behoort.
sponsd. : sponsd. = bodemm. : bodemrn.
90 : 100 = 80 : x
90 x = 8000
91)
x =r 88 ruim.
Het fust behoort tot de middelbaar-buikige, omdat de uit-
komst nader aan 90 dan aan 85 is, weshalve we de tweede
wantafel moeten bezigen.
De natshoogte is 35, d. i. bij een lengte van 106 is de nats-
hoogte 35, maar in de tafel is gerekend op een lengte van 1000.
Wij moeten dus de vraag stellen: als de lengte = 106 is , dan is
de natshoogte == 35, hoeveel is dan die natshoogte bij een
lengte van 1000? Dus:
lengte : lengte z=. natsh. : natsh.
106 : 1000 = 35 : x
35000
106 x
106)
x         =330.188
Dit getal komt niet in de tafel voor; maar men vindt er voor
332 deelen — 32 liter
322 » = 31 »____
verschil 10 deelen voor 1 liter.
De bevonden natshoogte is
                                                  330,188
En men vindt 31 liter aangewezen voor                            322,000
verschil 8,188
Als nu 10 deelen een verschil geven van 1 liter, hoe groot is
dan het verschil van 8,188 deelen?
42*
-ocr page 680-
660
10 : 8,188 = 1 liter : x
10 i — 8,188
x =z 0,8188
De natsinhoud zou dus 31,8188 liter zijn, wanneer het fust
slechts 100 liter groot was, maar het heeft een inhoud van
619,32 liter. Dus: voor een fust van 100 liter zou de hoeveel-
heid vocht = 31.8188 zijn, hoeveel is er dan in het fust van
619,32 liter?
100:019,32 = 31,8188 : *
100) 100 x — 19706.019216
~ = 197,00 liter vocht.
Deze hoeveelheid komt nagenoeg overeen met die, volgens de
berekening van § 117. Het verschil is nog minder dan 3 deciliter.
Over het peilen van ovale fusten.
124. Om den gedeeltelijken inhoud van een ovaal fust te vin-
den , beschouwt men het als een gewoon cirkelvormig fust,
evenals bij § § 101 en 102 is vermeld. Men zoekt dus den
natsinhoud op dezelfde wijze als ware het een gewoon fust. Be
uitkomst moet echter met de kleins as van den bodem vermenig-
vuldigd en door de groote as van den bodem gedeeld worden.
Deze berekening berust op de evenredigheid die er bestaat, zoo-
wel tusschen het ovale en het overeenkomstige ronde fust, als
tusschen de ellipsen en de overeenkomstige cirkels of de kleine
as der ellips
en de middellijn des cirkels, zooals in de aange-
haalde § § nader is aangeduid.
-ocr page 681-
VI.
W A T E R IJ K I N G.
1.     Nauwkeuriger dan door kubiekmeting kan men den inhoud
van een hol lichaam bepalen door middel van water of eenige
andere vloeistof. Dit middel van opneming noemt men waterijking.
2.     Men kan het voorwerp meten door vulling met,- of door
a/tapping van water.
In beide gevallen bezigt men een zekere maat, b. v. een en-
kele of dubbele kit {een maat van 10 of 20 liter). Niet ondoel-
matig is het om die maat vooraf door den Rijks-ijker der maten
en gewichten te doen onderzoeken en hem de standaards-nauw-
keurigheid
te laten aanwijzen, d. i. dat de inhoud van de maat
met de meeste juistheid ën nauwkeurigheid doorhem worde bepaald.
Voorts moet de temperatuur van het water nagenoeg gelijk
zijn met die, welke in de fabriek wordt waargenomen, omdat
die temperatuur invloed heeft op de hoeveelheid, door uitzetting
en inkrimping van de vloeistof.
Nadat het werktuig is gevuld, moet men het water behoor-
lijk tot rust laten komen, zoodat er zich geen luchtbellen meer
op vertoonen, waarna men ziet of het te meten voorwerp goed
waterpas staat.
3.    Indien men den inhoud door vulling wil bepalen, dan vult
men de te bezigen maat met water en ledigt die telkens in het
te meten voorwerp, tot zoolang dit geheel vol is.
Het getal maten, vermenigvuldigd met den inhoud der maat,
geeft den inhoud van het geijkte lichaam.
Ter bespoediging van het werk der ijking kan men de maat
telkens ledigen in een fust, daarvan het getal maten aanteeke-
nen en dan dit fust vervolgens als maat bezigen.
4.    Indien men den inhoud door aftapping wil bepalen, vult
men eerst het te ijken voorwerp en laat dan het water afvloeien
in een maat of in een fust, waarvan de juiste inhoud bekend is.
5.    Bij verz. 1856 n°. 17 is bepaald dat in een proces-verbaal
van waterijking ook de verschillende afmetingen der voorwerpen
-ocr page 682-
662
moeten worden opgenomen. De kubiekmeting dient dus om te
onderzoeken of de waterijking nauwkeurig heeft plaats gehad.
6. Bij ver*. 1852 n°. 71 is omtrent de inhondsbepaling der vaar-
tuigen, waarmede zeewater voor zoutziederijen wordt aange-
voerd, tiet volgende voorgeschreven :
«. Kr moet van een zuivere maat worden gebruik gemaakt,
die verkregen kan worden door de dubbele kit (20 liter) te laten
verifiëeren bij een ijker van maten en gewichten en dezen te
verzoeken, standaards-nauwkeurigheid aan te geven, waarmede
bedoeld wordt, dat in deze kleine fotuen op de groote massa
een merkbaren invloed zouden uitoefenen.
b.     Met deze maat wordt een fust, b. v. een oxhoofd , gevuld ,
ten einde een maat te verkrijgen, waarmede de waterijking
spoediger kan worden volbracht.
c.     Bij het begin der waterijking dient de hoeveelheid water
in het vaartuig aanwezig te zijn, welke daarin gewoonlijk aan-
wezig is, ook dan wanneer het schip is leeggepompt.
d.     In het midden van het vaartuig en ook zoo veel mogelijk
aan de uiteinden, moeten de drie openingen of kokers zijn ge-
maakt, bedoeld bij de 2e zinsnede van § 10 der wet op het zout,
terwijl de peilstok, behoorlijk in decimeters en centimeters af-
gedeeld . zoodanig in de vaartuigen moet worden geplaatst, bij
de opmeting, dat het nulpunt of het begin der schaal overeen-
komt met den ledigen stand van het vaartuig.
De moeilijkheid om de in de schuit aanwezige hoeveelheid
water bij eiken centimeter opklimming aan te geven, maakt
het verkieslijk, dat op de voormelde schaal telken reize dat een
zeker aantal fusten in \'t vaartuig geledigd is, duidelijk zichtbare
merken, door middel van insnijding gezet worden; terwijl het
aantal fusten nauwkeurig moet worden opgeteekend, zooals dat
gedaan wordt in \'t klein in de ondervaten der branderijen. Uit
deze merken kan dan gereedelijk een tafeltje opgemaakt worden ,
ter bepaling der hoeveelheid water, die, bij elke duim opklim-
ming, in het vaartuig aanwezig is. Verkieslijk is het, doch niet
noodzakelijk, dat van zeewater gebruik gemaakt worde, als wan-
neer men gelegenheid vindt om tevens de doorloopende inzinking
van het vaartuig te kennen; dienende er tevens vooral ook ge-
zorgd te worden dat niet op de een of andere wijze, onder de
waterijking, heimelijk vocht in de schuit gelaten wordt.
Overigens moet worden opgemerkt dat de opneming der schaal
in de verschillende kokers wel eens door den stand van het schip,
verschil kan geven, doch dan moet het gemiddelde der drie scha-
len voor de ware hoogte worden gehouden en daarnaar de in-
houd berekend.
e.    De schuit alzoo opgemeten en daaruit een schaal verkregen
-ocr page 683-
663
zijnde, waarop de hoeveelheid water, in de schuit aanwezig, kan
bepaald worden, moet een proces-verbaal van meting of water-
ijking worden opgemaakt, waarin ook moet worden vermeld de
lengte tusschen de schutten, en of zij al dan niet rechtstandig
en zooveel mogelijk evenwijdig staan, alsmede of er beletselen
in de schuit zijn, die, weggenomen wordende, de ruimte zouden
kunnen vergrooten.
/. De geheele bewerking zal, zoo mogelijk, behooren te ge-
schieden onder het oog van den controleur, en voorts worden
verricht door een roeier, bijgestaan door de noodige ambtenaren."
-ocr page 684-
VIL
S C II E E P S H E T I N G E N.
A.
Inleiding.
1.     Door het meten van een schip verstaat men het bepalen
van den inhoud der laadruimte. Die inhoud wordt steeds in
tonnen uitgedrukt.
2.     De metingen geschieden overeenkomstig deswege gegeven
voorschriften. Voor het meten van zeeschepen moet men zich
houden aan de instructie, opgenomen in verz. 1829 n°. 151 en
voor het meten van binnenschepen aan die van verz. 1852 n°. 59.
De eerstbedoelde instructie is vervaardigd ter executie van de
wet op het last- of tonnegeld van 12 Mei 1819 (Stbl. n°. 24).
Die wet werd later vervangen door hoofdstuk XXV der Alg.
Wet, tengevolge waarvan de binnenschepen niet meer aan het
tonnegeld waren onderworpen, maar alléén voor de zeeschepen
dit recht nog moest worden betaald.
Bij de wet van 14 Juli 1855 Stbl. n°. 105 (vz. n"> 83) werd
echter het tonnegeld geheel afgeschaft. De meting der zeesche-
pen bleef echter verplichtend, omdat men tocli voor de heffing
der vuur- ton- en bakengelden de ruimte dier schepen moest
kennen. Er werd dan ook bepaald dat die meting steeds vol-
gens de vroegere voorschriften moest plaats hebben.
Zoowel ten gevolge der wet van 14 Juli 1855, als van de
afzonderlijke instructie voor de meting van binnenschepen , zijn
de voorschriften van verz. 1829 n°. 151 gedeeltelijk vervallen,
gedeeltelijk gewijzigd.
3.     De kennis der ruimte van de schepen is noodig voor de
regeling van het vuur-, ton- en bakengeld en, wat de binnen-
schepen betreft, tevens ter regeling van het patentrecht.
-ocr page 685-
665
4.     De zeeschepen moeten bepaald gemeten worden, uitgezon-
derd bijleggers, die niet lastbreken, wier ruimte door een scheeps-
meter kan worden bepaald bij taxatie, behoudens evenwel het
recht van den belanghebbende om een meting te vorderen, ten
koste van ongelijk.
De taxatie berust op hetgeen den meter uit de scheepspapieren
of uit andere omstandigheden mocht blijken (1).
5.     Het doen meten van binnenvaartuigen is niet verplichtend.
Voor de regeling van het patentrecht kan de belanghebbende
de ruimte van zijn vaartuig zelf aangeven. In dat geval is hij
echter voor die aangifte verantwoordelijk. De ruimte, die in de
akte van patent is uitgedrukt, strekt voor de binnenschepen
tevens tot maatstaf voor de heffing van het vuur-, ton-en bakengeld.
6.     Van elke meting wordt een meetbrief afgegeven. De meet-
brief voor een zeeschip is voortdurend van kracht, zoolang het
schip geene verandering van grootte ondergaat. Die voor een
binnenschip is slechts vijf jaren geldig.
7.     Reeds bij § 1 is gezegd dat de ruimte van een schip wordt
uitgedrukt in tonnen. Elke ton ruimte van een zeeschip heeft
echter een inhoud van l\'/« kubieke meter, terwijl elke ton van
een binnenvaartuig niet meer inhoudt dan één kubieke meter.
8.     Bij de meting van een zeeschip worden gedeelten van be-
neden \'/* kubieke meter niet berekend, terwijl die van\'/» kubieke
nieter en daar boven worden genomen voor \'/2 kubieke meter.
Bij de meting van een binnenschip worden gedeelten van een
ton
verwaarloosd.
9.     De belanghebbende kan hermeting vorderen van een zee-
schip,
binnen 3 X 24 uren na de afgifte van den meetbrief.
De hermeting geschiedt door twee andere ambtenaren of des-
kundige onzijdige personen, ten koste van ongelijk.
Hermeting van een binnenschip wordt niet toegestaan.
10.     Voor zooveel de metingen betreft, worden als zeeschepen
beschouwd de vaartuigen, komende uit-, of gaande naar vol
zee.
De overige vaartuigen moeten als binnenvaartuigen worden
aangemerkt.
11.     De scheepsmeter, alleen aangesteld tot het meten van
zeeschepen , mag zich niet inlaten, met het meten en branden
van binnenvaartuigen ; terwijl de meter van binnenschepen geen
zeeschepen mag meten, tenzij, in het laatste geval, met onder-
ling genoegen en voorkennis of op speciale order zijner supe-
rieuren. (2)
(1) Zie ver*. 1855 no. 118.
(2). Art. 5 vz. 1829 no. 151.
-ocr page 686-
606
B.
Van den scheepsmeter van zeeschepen. Zijne rechten en
verplichtingen.
12.     De scheepsmeter is verplicht aan zijn huis of op zijn kan-
toor bericht te laten waar hij te vinden zij , van \'s morgens 7
tot \'s middags 4 uren, ten einde de schippers of eigenaars, die
hunne vaartuigen willen doen meten , behoorlijk kunnen worden
gerijfd.
13.     Hij moet zich dadelijk vervoegen aan boord van elk sehip
dat ter meting wordt aangeboden en het eerst dien schipper ge-
rijven , die zich het eerst aanmeldt. Hij moet daarbij zoo be-
scheiden en plichtmatig mogelijk te werk gaan.
14.     De meting geschiedt ter plaatse waar de schepen zich be-
vinden op het oogenblik dat de meting vereischt wordt (3).
15.    De scheepsmeter is bevoegd om van de schippers en eige-
naars van vaartuigen, beneden de 100 ton, te vergen, hunne
schepen en vaartuigen tot de meting aan wal te halen, op zoo-
danige plaats als hij het meest geschikt oordeelt. Voorts kan
hij vorderen dat men hem, door het uitleggen van een gang of
plank of op een andere wijze, behulpzaam zij om aan boord te
komen.
Tot de meting van schepen van 100 ton en daarboven, kan
hij vorderen dat men hem met de sloep, boot of jol aan boord
en van daar weder aan wal brenge, tenzij het vaartuig in een
andere gemeente gelegen is, in welk geval hij zich moet gedra-
gen naai\' het voorschrift van § 17.
De bevelvoerder of eigenaar van het schip zal zorgen, door het
uitsteken van een vlag of ander teeken, de ligplaats van zijn
vaartuig te doen kennen.
16.    Geen scheepsmeter mag een schip meten , dat hem toe-
behoort of waarin hij eenig aandeel heeft. Wanneer hij timnier-
baas is, mag hij geen schip meten dat op zijn werf gemaakt of
vertimmerd is.
In zoodanige gevallen wijst de Prov. Inspecteur een anderen
meter aan.
17. • De scheepsmeter zal, — wanneer in andere plaatsen van
zijn ressort dan die zijner woning, schepen moeten worden ge-
meten, derwaarts reizen, zoodra zijne ambtsbezigheden zulks
veroorloven. De reiskosten worden hem boven de meetloonen
door schipper of eigenaar vergoed.
18.     Elke scheepsmeter moet zich bepalen tot het district of
(3). verz. 1854 ii°. 186.
-ocr page 687-
667
ressort, dat hem is aangewezen. Niemand mag metingen doen
in een ander district, tenzij met machtiging van den prov. In-
.specteur of den controleur.
19.     Ieder scheepsmeter mag de meting van een zeeschip , door
een ander gedaan, verifiééren, wanneer het schip ongeladen is.
Zoodanige hermeting of verificatie geschiedt buiten kosten des
schippers. Bij ontdekking van verschil wordt zulks op den meet-
brief aangeteekend. De bevoegdheid, bij de eerste alinea van
§ 9 bedoeld, strekt zich ook tot zoodanige verificatie uit.
20.     Wanneer een schip èn tot builenlandsch èn tot binnen-
landuch
vervoer gebezigd wordt en slechts voor één van beide
bestemmingen gemeten is kan men het nantal tonnen voor de
andere bestemming te rekenen, afleiden uit den meetbrief, omdat
de zeeton tot de binnenton staat als l\'/g : 1.
21.     De scheepsmeter is verplicht zoodanige registers en leg-
gers te houden als hem door het Hoofdbestuur worden voorge-
schreven.
22.     Hij moet maandelijks aan den controleur inzenden een
specifieke lijst van al de door hem gedurende de jongste maand
gedane metingen.
23.     Hij is verplicht aan zijne superieuren alle inlichtingen
en renseignementen te geven, die in zijne ambtsbetrekkingen
van hem worden gevorderd.
24.     Hij is verplicht om, hiertoe gerequireerd, zijn contro-
leur te vergezellen op de ronde in zijn ressort.
25.     De door den controleur gedane verificatièn mogen geene
verkleining van \'inhoud ten gevolge hebben, tenzij de scheeps-
rneter, die de meting verricht heeft, daarop gehoord zij.
Aan de verificatièn, die vergrooting van inhoud ten gevolge
hebben, moet de scheepsmeter zich onderwerpen, zoodra de.
belanghebbende daarin berust. Er wordt den meter echter ken-
nis van gegeven, opdat hij, voor zooveel hij deswege eenige
straf beloopen mocht hebben, zijne verdediging bij den Prov.
Inspecteur kan inleveren.
26.     De scheepsmeter is aansprakelijk voor de vergoeding van
de schade, die hij door verkeerde metingen, berekeningen ot
vrijstellingen aan het Rijk mocht veroorzaken.
De Prov. Inspecteurs, controleurs en ontvangers, mitsgaders
de ambtenaren van toezicht en recherche, zullen te allen tijde
en waêr zulks zou mogen zijn, bevoegd wezen, om een herme-
ting van de capaciteit, of herziening van de titels van vrijdom
en kwaliteit te vorderen, op kosten van ongelijk.
Wanneer, bij de hermeting, ontdekt wordt dat de scheeps-
meter zich voor minder dan V:o heeft verrekend en hij, door
het vertoonen van zijn aanteekeningen van het onschuldige van
-ocr page 688-
668
zijn misrekeningen kan doen blijken, en dat het verschil niet
door de meting zelve is ontstaan , verbeurt hij niets anders dan
de gevallen kosten, terwijl de meetbrief wordt geredresseerd.
Wanneer echter blijkt dat de meter zich in de meting heeft
vergist, een groote misrekening heeft begaan of zich aan kwade
trouw heeft schuldig gemaakt, zal hij in de beide eerste gevallen
beboet worden en in het laatste geval uit \'s lands dienst ont-
slagen en c. q. crimineel vervolgd worden.
Wanneer er voorts termen zijn, die recht geven om het te min
betaalde van den bevelvoerder of eigenaar van een te klein ge-
meten vaartuig, te vorderen, doch het van dezen niet te krij-
gen ware, zal het voor rekening van den meter worden uitge-
trokken.
27.     De meetloonen worden berekend overeenkomstig lett. C
van het KB. 6 Juni 1819 n°. 3 verz. 1824 n°. 47 (Leges). Zij
worden door den meter ingevorderd tegen kwitantie, doch door
hem, maandelijks bij den ontvanger gestort (4).
28.     De meter mag van schippers of eigenaars van vaartuigen
geene geschenken, zelfs niet van eet- of drinkwaren, aannemen,
of door een zijner huisgenooten, direct of indirect doen aannemen.
29.     De meter moet zich stipt gedragen naar de instructiën
en orders, die hem gegeven zijn.
30.     Alle registers, instructiën en aanschrijvingen, zijn post be-
treffende, moet hij zorgvuldig bewaren, naar de volgorde, waar-
naar ze inkomen.
Bij overlijden of ontslag wordt een en ander ingeleverd bij
den controleur.
C.
Van den scheepsmeler van vaartuigen, aan het recht
van patent onderworpen (binnenvaartuigen). Zijne
rechten en verplichtingen.
31.     De scheepsmeters worden door den Minister voor een be-
paald district aangesteld (art. 3 verz. 1852 no. 63. (5).
32.     Geen scheepsmeter mag vaartuigen meten buiten het
district, waarvoor hij is aangesteld, dan op bevel of met toe-
stemming van den Prov. Inspecteur (art. 4 id).
33.     Zoover hij daarin door geene andere dienstverrichtingen
(4) Ver/.. 1865 n°. 2.
(6). Opgenomen in aant. 40 op tabel XVI der patentwet. Zie pag. 500
verz. 1861 no. 132.
-ocr page 689-
669
verhinderd wordt, moet de scheepsmeter zich dadelijk vervoegen
aan boord van elk vaartuig, hetwelk op de plaats zijner inwo-
ning ter meting wordt aangeboden. Hij moet daartoe van \'s mor-
gens 8 tot \'s namiddags 4 uur gereed zijn (art. 6 id).
34.     Wanneer de scheepsmeter tot het meten van een vaar-
tuig naar een andere plaats dan die zijner inwoning ontboden
wordt, mag hij de meting niet langer uitstellen dan drie dagen
(art. 7 id).
35.     De scheepsmeter, verhinderd wordende binnen een be-
hoorlijken tijd te voldoen aan een aanvraag tot meting, brengt
zulks ter kennis van den Prov. Inspecteur, in wiens ressort
de plaats gelegen is, waar de meting moet geschieden (art. 8 id).
36.     Bij de metingen gedragen zij zich stiptelijk naar de be-
palingen van het reglement, bij K.B. van 22 april 1852, Stbl.
no. 64, vers, no. 59 (6). Bij de berekening der tonnenruimte
worden gedeelten van tonnen verwaarloosd (art. 9 id).
37.     Met uitzondering van de gevallen, hierna omschreven,
en op verbeurte zijner betrekking , mag geen scheepsmeter een
vaartuig, dat door een ander scheepsmeter gemeten en gebrand
is, en waarvan de meetbrief minder dan 5 jaar oud is, herme-
ten en branden (art. 14 id).
38.     Wanneer van een gemeten vaartuig de brandmerken door
vertimmering of andere oorzaken verloren zijn, of de meetbrief
in het ongereede is geraakt, wordt het als ongemeten beschouwd,
en is het dus niet begrepen onder het verbod van de vorige
paragraaf.
Bij hermeting van een vaartuig, waarop zich nog brandtee-
kens bevinden, moeten die teekens alvorens worden weggeno-
men (art 15 id).
39.     Voor de metingen en brandingen der vaartuigen worden
door den scheepsmeter de kosten in rekening gebracht, die bij
K.B. van 22 April 1852 Stbl. no. 65 (7), zijn toegestaan. De
meetloonen worden wel door hem ingevorderd doch maandelijks
bij den ontvanger gestort (8).
Bij verificatie!) overeenkomstig §§ 27 en 28 van tabel XVI,
worden die kosten als kosten van bekeuring beschouwd en be-
handeld (art. 16 id).
40.     Al de instructiën, orders en aanschrijvingen, welke den
scheepsmeter aangaande de vervulling zijner bediening worden
medegedeeld, moeten zorgvuldig door hem naar tijdsorde geschikt
(0). Zie pag. 490 vz. 1861 no. 132.
(7). Zie aant. 43 op pag. 510 der ven. 1861 do. \'132.
(8). Zie vz. 1865 no. 2.
-ocr page 690-
670
en bewaard worden. niet de aan hem toevertrouwde merk-ijzers,
voor wier gebruik hij geheel verantwoordelijk is (art. 20 id.).
41.     De scheepsmeter is verplicht aan alle boven hem ge-
plaatste ambtenaren der Administratie in zijn district de hulp
en inlichtingen te geven, die binnen den kring liggen zijner
ambtsbediening (art. 21 id.).
42.     Hij moet aan den controleur, alle drie maanden, inzen-
den den staat der afgegeven meetbrieven n°. 10 (patenten) over
het afgeloopen vierendeel des jaars (art. 22 id.).
43.     Indien bij een hermeting, door den Prov. Inspecteur of
den controleur gedaan, blijkt dat de scheepsmeter bij de meting
zich meer dan \'/»• en minder dan \'\'m in de maat of berekening
vergist heeft, is hij een boete verschuldigd van f 25.—. ten
ware hij voldoende redenen kon bijbrengen ter zijner veront-
si huldiging, ter beoordeeling van hem, die de meting heeft ge-
daan. Indien de vergissing J/\'° of meer bedraagt, is de scheeps-
meter in allen geval een boete verschuldigd van ƒ 50,—, en,
zoo bij onderzoek kwade trouw van den scheepsmeter blijkt,
wordt hij uit \'s lands dienst ontslagen, en naar bevind van za-
ken crimineel vervolgd (art. 23 id.).
44.    De merk-ijzers en alle stukken, die tot het archief van
den scheepsmeter behooren, moeten, ingeval van ambtsverlating
door sterfte of andere omstandigheden,worden ter hand gesteld
aan den controleur.
De onbruikbare merk-ijzers worden, na door andere te zijn
vervangen, dadelijk aan dien hoofdambtenaar teruggegeven. Aan
dezen vraagt hij ook het benoodigde materieel aan. (art. 24 id.)
45.     De scheepsmeter mag tot merken of branden geene an-
dere ijzers of stempels bezigen, dan die hem van wege de al-
gemeene Administratie zijn verstrekt. Het opzettelijk gebruik
van verkeerde ijzers heeft ontslag uit \'s Rijks dienst ten gevolge ,
onverminderd de straffen op zoodanig misdrijf, volgens de be-
staande wetten (art. 25 id.).
ü.
Hel meten van zeeschepen.
(Verz. 1829 n». 151.)
46.     De afmetingen der zeeschepen, ter bepaling der belast-
bare ruimte, geschieden met den meter of de Nederlandsche el,
berekend op stokken of onrekbare lijnen.
47.    De belastbare ruimte wordt berekend in tonnen , ter
grootte van i*/i siere of lVs kubieke meter.
-ocr page 691-
671
48.     Bij art. 20 der bovenvermelde instructie zijn de schepen ,
naar gelang van hunne constructie, in vijf soorten verdeeld. In
de eerste soort zijn de binnenvaartuigen opgenomen, doch hier-
voor bestaat thans een afzonderlijk reglement. Overigens zijn
opgenomen in de:
tweede soort, alle fregatten, brikken, brigantijns, koffen,
groenlandsche, nerva en fluitschepen , hoekers of barkentijns ,
galjassen, galjoten, schoners, snauwers, kotters, smakken, sloe-
pen, loggers, bommen, noordsche juchten , hekbooten en verdere
vaartuigen, wier bouw, wat den romp van het schip betreft,
met dien van deze schepen gelijk is;
derde soort, alle kleine platgad en van achteren scherpe sche-
pen, als drooge evers en soortgelijke, met verheven planken of
luiken, of wel met vaste dekken ;
vierde soort, blankenevers, vischevers en dergelijke; en
vijfde soort, de samoreusen en zoogenaamde weesper lichters ,
rijn-aken en verdere vaartuigen van gelijke constructie.
49.    Tot de afmeting der schepen van de tweede soort zal
worden genomen.
A.    De lengte van steven tot steven in een rechte lijn boven
over het dek (a). Indien de roerpen onder de kajuit of het dek
doorloopt, zoodat de achtersteven niet op het dek kan worden
bereikt, zal de lengte zoo lang mogelijk genomen worden bin-
nenscheeps,
van achteren naar voren tot aan het eerstkomende
luik, en van daar, vervolgens tot vóór den rand, die vóór den
voorsteven ligt; bij zulke schepen, welke boven de kajuit een
opening of lantaarn hebben, zal deze geopend en daarin lood-
recht een stok geplaatst worden tegen de achterzijde der bank,
ter hoogte alwaar de bank vóór den achtersteven komt en van
daar tot voor den rand van den voorsteven gemeten worden.
B.    De wijdte, in het ruim op drie distantién verdeeld, gere-
kend naar de lengte van het vaartuig en op ieder dier plaatsen
twee wijdten.
Ter bekoming van de eerste en tweede wijdte moet de meting
verricht worden op \'/\' der lengte van het schip, gerekend van
den voor- tot den achtersteven.
au. Onder over het zaathout dwarsscheeps, zoover de maat
waterpas in de zijde komt (b).
bb. In den buik of huid van het schip, van de eene zijde
tot de andere.
(a). Zij wordt genomen in een rechte lijn van en tot het pnut der ste-
veus, en niet tegen den band der steven, (verz. 1837 n°. 117).
(b). De wijdte wordt genomen voor het zaathout, zonder te letten op
de stukkeu houts, die zich daarop mochten bevinden, (verz. 1837 n0. 117).
-ocr page 692-
672
Voor de derde en vierde wijdte wordt gemeten op \'/• der lengte
van het schip, gerekend van den achter- naar den voorsteven.
cc. Onder over het zaathout of kolzwijn, waterpas van de
eene zijde tot de andere (b).
dd. In den buik van de eene zijde tot de andere. Voor de
vijfde en zesde wijdte wordt gemeten in het midden of op de
helft der lengte van het schip.
ee. Onder over het zaathout of kolzwijn, waterpas van de
eene zijde tot de andere, zoover de maat aan beide zijden raakt (b).
ff. In den buik van het schip van de eene zijde tot de an-
dere, tegen de bewegering aan.
C. De hoogte wordt genomen op dezelfde drie plaatsen of
distantiën als voor de wijdte-maten, aan de voorzijde, aan de
achterzijde en in het midden, of op de helft der lengte van het
schip, van den opperkant van het zaathout tegen den onderkant
der bovenste of eerste dekplanken aan.
Wanneer van den opperkant van het zaathout tegen het vaste
bovendek de hoogte niet kan genomen worden uithoofde van
tusschendekken of open luiken, geschiedt de meting tegen een
met den onderkant der dekplanken gelijk gespannen koorti, en
waar de tusschendekken verhinderen om in eens de hoogte te
nemen , wordt de dikte der planken er bijgetrokken.
50.     Tot de meting der vaartuigen van de derde soort, zullen
de lengte, wijdte en hoogte genomen worden als bij de tv:eede
soort,
zoodat, wanneer ze van geen vaste dekken zijn voorzien,
tot vinding van de hoogten op de daartoe aangewezen plaatsen,
de meting zal gedaan worden tegen een koord of lijn, te span-
nen ter wederzijde aan den onderkant van de ruimzijde der
loopwering.
51,     De lengte der schepen van de vierde soort zal genomen
worden:
•1°. Over het dek, tusschen den vóór- en achtersteven; en
2°. tusschen de voorste knieën of krommers, die zich res-
pectivelijk bevinden bij den vóór- en achtersteven.
De wijdte dezer vaartuigen wordt genomen op negen plaatsen; t. w.
a.     de eerste drie metingen vóór in het vaartuig, op de distan-
tie van \'/» der lengte;
b.     de tweede drie metingen op \'/« der lengte te rekenen van
den achter- naar den voorsteven ; en
c.     de derde drie metingen op de helft der lengte.
De hoogten zullen worden gemeten op de drie plaatsen, waar
de wijdten zijn genomen, en wel van den opperkant van het
zaathout tot tegen een lijn, welke gespannen moet worden van
de eene zijde tot de andere, uit de hoeken, welke het boord met
de loopwering maken.
-ocr page 693-
073
52.     Voor tip schepen van de vijfde soort wordt de lengte ge-
nomen in een rechte lijn over het dek, van steven totsteven ol
van punt tot punt: de ivijdle als voor de tweede soort is be-
paahl, en de hoogte op de drie plaatsen , waai\' men de wijdten
neemt, van den opperkant van het zaathout, kolzwijn of bind-
helling tegen de lijn, die gespannen wordt dwarsscheeps, beider
zijds van den onder- of ruimkant der loopwering of van den
denneboom: doch indien bij de meting der hoogte in deze vaar-
tuigen de roeven hinderlijk zijn, zoodat men de lijn niet water-
pas kun spannen, zal tegen de roefplanken aan gemeten wor-
den , en de diepte, die de roef lager hangt dan de onderkant van
den denneboom of rijswaarden, er bijgevoegd of bijgesteld worden.
53.     Nadat de scheepsmeter de afmetingen opgenomen en de
gemiddelden ei\' van heeft berekend, zal hij de drie gemiddelde
afmetingen of hoofdmetingen met elkander vermenigvuldigen en
twee derde van het product verklaren als de belastbare ruimte
van het vaartuig. Daar de ruimte van een zeeschip echter wordt
uitgedrukt in tonnen van 1\',\'ï stère zal hij de uitkomst moeten
deelen door l1/, Het quotiënt is dan het aantal tonnen.
De formule van berekening is dus:
lengte x wijdte X holte x 1
Voor de schepen nogthans van de 2de, 3de en 4de soort, hier-
boven omschreven, zal, alvorens tot de vermenigvuldiging der
hoofdmetingen worde overgegaan, 3/i0 meter van de gemiddelde
hoogte
worden afgetrokken.
Dez\'e deductie zal tot • 100 meter gebracht worden voor de
zoodanige van opgeroeide schepen en vaat tuigen , welke een door-
gaand vast tussehendek
hebben. Omtrent de breuken is bepaald dat
gedeelten van beneden \\ « kubieke meter worden verwaarloosd en die
van \' 4 en daarboven voor een halve kubieke meter worden gerekend.
54. Behalve de aftrek van het \'/i V001\' a\'le schepen toege-
kend , wordt van de ruimte der stoombooten bovendien nog at-
getrokken de inhoudsruimte der werktuigkamers. Die ruimte
moet, volgens verz. "1837 no. 106, worden opgemeten als volgt:
\'o. de lengte wordt genomen binnen in, in een rechte lijn van
de eene naar de andere zijde der werktuigkamer. Indien dit niet
kan, laat de meter het luik openen , hetwelk het achterste ge-
deelte van den ketel aanwijst en neemt van daar over het dek
naar voren de lengte op tot aan den binnenkant van het beschot
in de werktuigkamer;
b. de wijdten zullen minstens op twee plaatsen genomen wor-
den, en wel tusschen het beschot der werktuigkamer en dei-
machine:
43
-ocr page 694-
674
de eerste onder over de bindhelling van de eene naar de an-
dere zijde;
de liveede in den buik of ter halver hoogte van het dek boven
het zaathout of de bindhelling;
c.    de hoogte of holte wordt genomen van de bindhelling tegen
het dek , minstens op twee plaatsen :
de eerste tusschen het beschot der werktuigkamer en de raa-
chine; de tweede tusschen de machine en de vuurplaats;
d.     het wordt aan het oordeel der meters overgelaten om
meerdere wijdten en hoogten te nemen, als zij dit noodig oor-
deelen;
e.     de inhoud van de machinekamer wordt nu berekend volgens
de formule van § 53 en dan afgetrokken van het aantal tonnen voor
het vaartuig in zijn geheel verkregen. De rest wordt als de
belastbare ruimte der stoomboot beschouwd.
f.     Volgens verz. 1847 no. 182 wordt de grootte der machine-
kamer in den meetbrief uitgedrukt.
55.     Na gedane meting geeft de scheepsmeter een meetbrief
af, inhoudende:
1°. den naam en het district van den scheepsmeter;
2o. de soort, mitsgaders den naam van het schip;
3o. den naam des reeders , boekhouders of van den voornaam-
sten eigenaar en dien des schippers, voor zoo\\eel de meetbrief
een Nederlandsch schip betreft, en anders slechts dien van den
schipper;
4». de vlag waaronder het schip vaart;
5°. de plaats of gemeente waar het Nederlandsch schip te
huis behoort, en de plaats of gemeente waar het schip gemeten
wordt;
60. de gemiddelde lengte, wijdte en holte van het schip, vol-
gens de gedane afmetingen;
7". het getal tonnen; en
8°. de plaats en dagteekening der afgifte van den meetbrief.
De gemiddelde lengte, wijdte en holte en het aantal tonnen
moeten zoowel in schrijfletters als in cijfers worden uitgedrukt.
56.     De scheepsmeter geeft tevens een duplicaat van den meet-
brief af om te worden overgelegd bij de aanvrage om een zee-
brief. In dit duplicaat wordt echter het resultaat der meting
niet in tonnen, maar in lasten uitgedrukt. Elk last wordt ge-
rekend op \'.\',84 kubieke metrr.
57.     Ingeval de belanghebbende zich met den uitslag der me-
ting bezwaard acht, kan hij hermeting vorderen binnen 3x24
uren na afgifte van den meetbrief. Wanneer hij de gezegde
termijn van drie dagen laat voorbij gaan zonder zijn bezwaar
in te dienen, wordt hij geacht in de meting te berusten en
-ocr page 695-
675
worden de meetloonen en reiskosten van hem ingevorderd. De
kosten der hermeting komen ten laste van ongelijk.
De beklaagde seheepsmeter kan vorderen bij de hermeting
tegenwoordig te zijn. De Prov. Inspecteur bepaalt den tijd waarop
de hermeting zal plaats hebben.
E,
Reglemfnt voor de meting der binnenvaartuigen, aan het
recht van
patent onderworpen.
(Verz. 1852 n<\\ 59).
Art. I. l)e meting ter bepaling van de belastbare ruimte der
binnenvaartuigen geschiedt naar de Nederlandsche lengtematen
(de meter) met stokken of onrekbare lijnen.
Art. 2. Dn belastbare ruimte wordt berekend in tonnen, ter
grootte van één xlere of één kubieke nieter.
Voor die berekeningen worden de gemiddelde lengte, wijdte
en holte, uitgedrukt in metera of ellen, met elkander verme-
nigvuldigd, en het product daarvan voor het aantal tonnen ge-
nonien.
Art. 3. Tot het vinden der gemiddelde lengte worden genomen :
1°. Van boven, de grootste of uiterste lengte, te meten over
het midden des vaartuigs, van de buitenzijde des romps, der
huid, boorden of boegsels, en
2°. Van onderen, de grootste of uiterste lengte, te meten
van de buitenzijde der huid of boegen, op het water bij ledigen
diepgang, of ter hoogte der inzinking van het ongeladen vaartuig.
Een derde van de som dezer twee lengten wordt genomen
voor de gemiddelde lengte der belastbare ruimte (a).
Bij het nemen der lengten worden niet onder de meting be-
grepen de stevens, boeg- of berghouten, kruisborden, prikklam-
pen, scheggen of andere betimmeringen, die zich aan de buiten-
zijde van den romp bevinden.
Art. 4. Tot het vinden van de gemiddelde wijdte, worden
negen wijdten genomen, als :
(a). De scheepsmcters moeten wel in het oog houden, dat de bij het re-
glement voorgeschreven meting, door slechts twee lengten te nemen eu als
gemiddelde daarvan het derde deel te beschouwen, reeds in zich begrijpt de
bij de wet bepaalde aftrekkiug van V.i voor de ruimte, ingenomen wordende
door de mast- en pompkokers enz. Bij stoombootcn wordt de bevonden
ruimte der machinekamer dan ook slecht voor \'/, afgetrokken (art. 10 der
instructie voor de scheepsnieters. Zie pag. 503 vz. 1801 no. 132).
Zie omtrent het meten der machinekamers § 54 onder afdeeling I).
43*
-ocr page 696-
676
A.     Drie (1, 2 en 3) vóór in het vaartuig, op een vierde van
de genomen bovenste lengte, tenzij de plecht daarvoor te groot
ware, in welk geval de wijdten genomen worden in het ruim,
zoo dicht naar de plecht als mogelijk ;
B.      Drie (4, 5 en 6) in het midden of op de helft van de ge-
nomen bovenste lengte;
C.     Drie (7, 8 en 9) achter in het vaartuig, op een vierde
van de genomen bovenste lengte, van achteren af gerekend,
tenzij de grootte van de plecht zulks verhindert, in welk geval
de wijdten genomen worden in het ruim , zoo dicht naar de
plecht als mogelijk.
De drie onderste wijdten (1, 4 en 7) worden genomen rake-
lings over het zar.thout (kolzwijn) tusschen de kimmen, of, in-
dien deze ontbreken, tusschen de kromhouten. Wanneer het
zaathout ontbreekt, geschiedt de meting over de bindbelling of,
zoo ook deze niet aanwezig is, op de hoogte der leggers.
De drie bovenste wijdten (3, 6 en 9) worden genomen onder
de gangboorden (loopweringen), tusschen de bewegering, of bij
gebreke daarvan tusschen de kromhouten.
Indien er geene gangboorden zijn. worden deze wijdten geno-
men aan het bovenste gedeelte des vaartuig».
Bij volks- of pakschuiten en soortgelijke vaartuigen worden
deze wijdten genomen nabij den onderkant der venstergaten.
De drie tusschenwijdten (2, 5 en H) worden genomen ter hal-
ver hoogte van de volgende of bovenste wijdten, tusschen de
bewegering of, zoo deze ontbreekt, tusschen de kromhouten.
De genoemde negen wijdten worden bij elkander geteld, de
som wordt door negen gedeeld , en de verkregen uitkomst als de
gemiddelde wijdte genomen, met uitzondering van de gevallen,
in het volgende artikel vermeld.
\'(b) Art. 5. Dij uitzondering op de bepalingen van het voor-
(4). Nadere inlichtingen op art. 5 des regiemenis.
Indien bij open onbewegerde vaartuigen zonder plechten ter plaatse , waar
volgens art. 4 van het reglement de voor- en achterwijdten moeten worden
gemeten, geene kromhouten aanwezig zijn, terwijl deze meer inwaarts in het
vaartuig zijn geslagen, moeten de wijdten 2 en 8 genomen worden tusschen
de naastbij zijnde kurven of kromhouten , en de wijdten I , 3 , 7 en 9 tusschen
of aan beide zijden tegen het boord {buitenboord) binnenwerks van het vaar-
tuig.
Resolutie 26 April 1852, «°. 67.
Ter toelichting dier resolutie is, in verband met art 4 van het reglement op
de scheepsladingen, op de vrang: of bij de aldaar voorgeschreven meting der
wijdten in oubewcgerile vaartuigen, door de bewoordingen : «tusschen de krom-
houten
," moet verstaan worden een meting van het kromhout aan bakboords-
tot aan het tegenoverliggende kromhout aan stuurboordzijde, dan wel van
-ocr page 697-
677
gaande artikel wordt, in de volgende gevallen . de gemiddelde wijdte
afgeleid, zooals bij ieder geval hieronder wordt voorgeschreven:
1». Wanneer door betimmering in de zijden ter aangeduide
plaatse niet kunnen gemeten worden de middelste wijdten (4,
5 en G), worden daarvoor de drie voorste (1, 2 en 3) genomen,
en wordt de gemiddelde wijdte berekend, als in liet voorgaande
artikel is omschreven.
2°. Wanneer de voorste wijdten (1 , 2 en 3) niet kunnen
gemeten worden, worden daarvoor wederkeerig de middelste
wijdten genomen.
3». Wanneer of alleen de middelste, óf alleen de voorste
wijdte kan gemeten worden, wordt het gemiddelde dier drie
voor de algemeen gemiddelde wijdte genomen.
4». Wanneer geene drie voorste of middelste wijdten ter
aangeduide plaatsen kunnen genomen worden , geschiedt de me-
ting der negen wijdten van buiten , te weten:
a.     De drie onderste, bij den ledigen diepgang;
b.    De drie tusschenwijdten, ter halver hoogte van de volgende;
c.     De drie bovenste, aan de bovenzijde des vaart uigs.
Van de gemiddelde buitenwijdte wordt, ter bekoming van de
gemiddelde binnenwijdte, afgetrokken tweemaal de som der dik-
ten van het boord of boegsel, kromhout en bewegering. Indien
deze dikten niet kunnen worden gemeten, worden van de ge-
middelde buitenwijdten afgetrokken :
0,20 el, voor licht betimmerde vaartuigen ;
0,30 el, voor minder licht betimmerde vaartuigen;
0,40 el, voor zwaar betimmerde vaartuigen.
5o. Bij stoombooten worden de wijdten genomen als volgt:
a.    Drie vóór, op een vierde der bovenste lengte, te weten:
1°. De onderste, over den vioer tusschen de bewegering;
2°. De tusschenwijdte, ter halver hoogte van de bovenste
of volgende wijdte tusschen de bewegering;
3». De bovenste, bij den onderkant der venstergaten.
b.     De drie middelste, in het naast gelegen laadruim bij de
machine-kamer, dat de grootste wijdten geeft, of anders in de
machine-kamer zelve, wanneer daaraan geene laadruimen gele-
gen zijn, te weten :
1°. De onderste, over het zaal hout tusschen de bewering;
tusschen ile naast elkander liggende kromhouten aan de andere zijde, te ken-
nen gegeven i dat, bij de wijdten in gedachte bepalingen te denken is aan
die, welke tusschen de overgestclde staande kromhouten aanwezig is, en de
meting ten deze derhalve behoort te geschieden , zoo als in het eerste alter-
natief van de vraag wordt aangegeven.
Resolutie 13 Augustus 1852, «". 16 (V. n0. 138).
-ocr page 698-
678
29. De tusschenwijdte, ter halver hoogte van de bovenste of
volgende wijdte tusschen de bewegering;
3°. De bovenste, tegen liet dek aan.
c. Drie achter, op een vierde der lengte, van achteren af
gerekend, als onder a (n°. \\. 2 en 3) is voorgeschreven.
De som dezer wijdten, gedeeld door negen, wordt voor de
gemiddelde wijdte genomen.
Art. 6. Tot liet vinden van de gemiddelde holte worden drie
holten gemeten, middenscheeps , op de plaatsen , in art. 4 aange-
wezen, voor het nemen der voorste , middelste en achterste wijdten.
1°. De voorste holte wordt genomen:
a- In vaartuigen met gangboorden, en niet hieronder vermeld :
Van den bovenkant van het zaathout tot aan den onderkant
van de binnen- of ruimzijde der gangboorden (dat is: de niid-
delscheepshoogte van den onderkant der ruimzijde van de gang-
boorden boven het zaathout).
b.     In vaartuigen , van geene gangboorden voorzien . en niet
in de volgende gevallen begrepen :
Van den bovenkant van het zaathout, tot aan den bovenkant
der plattingen (schansdeksels) of, zoo ook deze ontbreken, tot
aan den bovenkant der vaste boorden.
c.     In vaartuigen, welke grootendeels een doorgaand vast Hek
hebben:
Van den bovenkant van het zaathout, tot tegen den onder-
kant van de dekbalk.
(c) rf. In volks- of pakschuiten en soortgelijke vaartuigen :
(e). De Hooge Kaad heeft verworpen het beroep in cassatie van 11.,
ondernemer van een schroefstoomboot tusschen Maastricht en ê* Ilertogenbosch,
requirant tegen een arrest van het Provinciaal Gerechtshof in Limburg, waarbij
in hooger beroep was vernietigd een vonnis der Keehtbank te Maastricht,
bij hetwelk de requirant was ontslagen van de hem ten laste gelegde beschul*
diging van het patent te hebben verkort, als bevonden geene behoorlijke aan-
git\'te te hebben gedaan betrekkelijk de ruimte vau genoemde schroefstoomboot,
65 tonnen bedragende, doch slechts tot 25 tonnen aangegeven, tengevolge
eener onwettige eigen meting, waarbij de schroefstoomboot slechts nas op-
genieteu, tot aan de beneienstc, niet tot aan de bovenste rij venstergaten ,
zoo als had belmoren te geschieden.
Arest 24 Juni 18ö« (V. no. 75).
Gelijksoortige, voor den requirant van cassatie ongunstige uitspraak il door
den Hoogeu liaad gedaan omtrent een overtreding van dcnzelfden aard,
wegens eeue andere schroefstoomboot begaan, waarvan ten gevolge eener on-
wettige en met het reglement strijdige eigen meting, de belastbare ruimte
door den ondernemer 28 tonnen te min was aangegeven, overtreding waar-
van hij ter eerster instantie was vrijgesproken, doch waaraan hij in hooger
beroep is schuldig verklaard.
Arrest 15 October 1856 (V. no. 105).
-ocr page 699-
679
Van den bovenkant van liet zaathout tot den onderkant der
venstergaten.
e. In open vaartuigen met roeigaten:
Van den bovenkant van het zaathout tot aan den onderkant
der roeigaten.
2°. De middelste holle wordt genomen:
a.     In vaartuigen met denneboum (rijswaarden) of zetboorden :
Van den bovenkant van het zaathout tot aan den bovenkant
van den dennebooni of der zetboorden.
b.      In vaartuigen met gnngboorden, maar zonder dennebooni
of zetboorden , en niet hieronder genoemd :
Als boven bij i°. onder a is aangewezen.
c.     In vaartuigen zonder gang- of zetboorden, en niet hier-
onder genoemd:
Als hierboven bij 1°. onder b is aangewezen.
d.     In vaartuigen, welke grootendeels een vast dek hebben:
Van den bovenkant van het zaathout tot tegen den onderkant
van het dek.
e.     In pak- en volkschuiten en soortgelijke vaartuigen:
Als hierboven bij 1°. onder d is aangewezen.
f.     In open vaartuigen met roeigaten :
Als bij i°. onder b is aangewezen.
3°. De achterste holte wordt in de verschillende vaartuigen
genomen als de voorste, en dus zooals boven bij 1°. onder et,
b, c, d en e van dit artikel is voorgeschreven.
Wanneer het zaathout ontbreekt, worden de holten genomen
van de bindhelling, en zoo ook deze niet aanwezig is, van den
bovenkant der leggers.
Een derde van de som der drie gemeten holten wordt voor
de gemiddelde holte genomen.
(d) Art. 7. Bij uitzondering der voorschriften van het vorig
(d). Nadere toelichting op art. 1 des reglemenis
Wijders is bepaald, dat ten aanzien der overdekte vaartuigen, voorzien
van zetboorden, welke met ijzeren boutjes of krammen op de vaste buiten-
boorden zijn bevestigd, doch niet als waterdicht kunnen wordeu beschouwd,
ook uit hoofde van de spuigaten die in het vaste boord aan weerszijde van
de gangboorden zijn aangebracht, die zetboorden of planken, als niet geacht
kunnende «orden den inbond van het vaartuig te vergrooten, bij de meting
buiten aanmerking moeten blijven;
dat de boegflanken of boeisels, zich bevindende op het boord der zooge-
naamde zompschuiten, waarmede uitsluitend de rivieren de Vecht en de llegge
worden bevaren , bij de meting der vaartuigen uiet als vaste boorden in aan-
merking behoeven te komen, doch dat van het op die wijze gemeten vaartuig
op geene andere wateren gebruik kan wordeu gemaakt, zonder verhooging
van recht ter zake der meerdere ruimte; en
-ocr page 700-
680
artikel, wordt de gemiddelde holte in de volgende gevallen af-
geleid op de wijze bij ieder bepaald.
1°. Wanneer om de betimmeringen slechts twee of ééne holte
op de bepaalde plaats gemeten kan worden, en het vaartuig
geen denneboom of zetboorden heeft, wordt de helft van de som
der twee, of anders de enkele verkregen holte voor de gemid-
delde genomen.
\'2°. Op gelijke wijze wordt te werk gegaan bij vaartuigen,
die denneboom of zetboorden hebben, en wier betimmeringen
het meten der drie holten beletten ; doch in dit geval wordt on-
der de gemeten holte niet begrepen de hoogte van den denne-
boom of der zetboorden, maar die hoogte afzonderlijk genomen,
en een derde er van gevoegd bij de verkregen holten, om de
gemiddelde te bekomen.
3°. In bun-vaartuigen worden slechts de voorste en achterste
holten genomen, en daaruit de gemiddelde afgeleid.
•i°. Wanneer in het geheel geene binnenholte kan gemeten
worden, wordt van buiten een hoogte genomen in het midden
des vaartuigs, van den onderkant des bodems tot aan het bo-
venste gedeelte, waartoe anders de binnenholte zou genieten zijn.
Van die verkregen hoogte wordt, om de gemiddelde holte te
vinden, afgetrokken de som der dikten van bodem, legger,
bindhelling en zaathout, voor zoo verre zij aanwezig zijn.
Indien ook deze dikten niet kunnen gemeten worden, wordt
van de bekomen hoogte afgetrokken:
0,10 el, voor licht,
0,15 el, voor minder licht en
0,20 el, voor zwaar betimmerde vaartuigen.
(\') 5°. Bij stoombooten worden de drie holten gemeten mid-
denscheeps op de plaatsen , waar de wijdten genomen zijn vol-
gens de voorschriften, gegeven onder n°. 5 in art. 5;
a. de voorste, van den vloer tot den onderkant der venster-
gaten ;
dat bij het meten der lichterschepen (tusscheu den Helder en Amsterdam.
varende), de losse kasten, die op den kap of den opperkant der rijswaarden
worden gezet, buiten berekening kunnen blijven.
Resolutie 26 April 1852 »«. 67.
             Op een gedane vraag omtrent de meting van waterdichte zetboorden is te
kennen gegeven, dat het reglement, in verband beschouwd met het bepaalde
bij de resolutie van 26 April 1852, no. 67, hier boven genoemd, buiten
twijfel schijnt te stellen, dat de waterdichte zetboorden onder den belastbn-
ren inhoud behooren te worden opgenomen.
Resolutie 10 Juni 1853 «o 80.
(t). Zie ook aant. lett. b op art. 6 van het reglement.
-ocr page 701-
681
b.     de middelste, van den bovenkant van het zaathout tot
tegen het dek ;
c.     de achterste, evenals de voorste.
Een derde van de som dezer drie holten wordt voor de ge-
middelde genomen.
(f) Art. 8. Ten einde voor de stoombooten de aftrekking
van de ruimte der machine-kamers te kunnen doen, worden de
lengten, wijdten en holten dier kamers afzonderlijk opgenomen,
te weten:
a.     de lengte, tusschen de schotten , zoo veel mogelijk mid-
den door en ter halver hoogte;
b.     De wijdte, op drie plaatsen tusschen de bewegering en
ter halver lengte, als een over den vloer, een tegen het dek
aan en een, in het midden tusschen beiden in; wordende van
deze drie wijdten de gemiddelde opgemaakt, en
c.     De holte, ter plaatse waar de wijdten zijn opgenomen.
Art. 12 verz. 1852 n„. 63. Ma de meting wordt het vaartuig
door den meter gebrand:
lo. met het Rijks-wapen;
2°. niet de jaarletter;
3°. met het bijzonder merk van den scheepsmeter;
4°. niet het getal tonnen in cijfers;
5°. met een voor ieder jaar doorloopend Dommer, te stellen
vóór het Rijks-wapen.
De merken moeten gesteld worden voor of achter op de schil-
den of endelboorden , die op de plechtbalken of gebindten staan,
of wel op den mastbalk of op andere vaste stukken , die bij her-
stelling het minst kunnen of moeten weggenomen worden. De
merken moeten bovendien zoodanig gesteld worden dat zij ook
bij volle lading van het vaartuig kunnen gezien en geverifieerd
worden.
Na de branding van het vaartuig wordt de gedane meting in
het register no. 9 (patenten) ingeschreven en daaruit de meet-
brief afgegeven, die noch aan zegel, noch aan registratie on-
derworpen is.
(f). Nadere toelichting op art. 8.
De bepaling van § 2 lid 2 van tabel XVI, nopens de aftrekking voor de
ruimte der machinekamers in stoombooten, behoort noodzakelijk in verband
te worden beschouwd met de wijze, waarop naar het reglement de meting
der vaartuigen plaats heeft. Vermits nu de gcheele inhoud slechts voor 2<3
gemeten wordt, moet de aftrekking van de ruimte dier kamers ook plaats
hebben, zoo als die ruimte in de opmeting van het gehevle vaartuig begrc-
pen is, en dus slechts voor 2/3, gelijk ook bij art. 10 der instructie voor
de scheepsmeters is aangewezeu.
Resolutie 25 Mei 1852, >,<>. 93.
-ocr page 702-
682
De plaats der merken, alsmede het doorloopend jaarnommer,
behooren met de overige bijzonderheden nauwkeurig in den meet-
brief aangewezen te worden (g), waarin bovendien uitdrukkelijk
wordt vermeld ot het vaartuig met of zonder zotboorden is gemeten.
Art. 13 verz. 1852 no. 63. Bij verificatie van op eigen aangifte
varende ongemeten schepen behoort niet tot ijking of branding
en afgifte van den meetbrief te worden overgegaan, ten ware
de belanghebbende zelf dit verlangde.
F.
Constructie der vaartuigen.
Hij, die examen wil doen als meter van zeeschepen, moet bekend
zijn met de constructie dier vaartuigen omdat de wijze van me-
ting afhankelijk is van de soort waartoe ze behooren. De on-
derscheidende kenmerken zijn echter niet gemakkelijk te omschrij-
ven. Alleen door ervaring kan men hiermede op de hoogte komen,
vooral ook omdat de benaming der zeeschepen dikwijls afhangt
van de tuigaadjes en deze komen bij de meting niet in aanmerking.
Ook de benamingen van de verschillende deelen der zee- en binnen-
vaartuigen moet men door ondervinding leeren kennen. Een
omschrijving van een en ander zou zeer moeielijk en in vele ge-
vallen slechts zeer onvoldoende kunnen zijn.
(y) De tonucmaat der vaartuigen, uitgedrukt in de meeibrieveu, uaar het
reglement afgegeven , stelt voor : het aautal tonnen, na aftrek van het \'/i Wj
$ 2 van tabel XVI bedoeld, (aant. f. op art 12 der instructie, vz 1861
uu. 132 pag. 505).
-ocr page 703-
vin.
DE SAMENSTELLING EN HET GEBRUIK VAN
\'VOCHTW EGERS EN THERMOMETERS.
A. Natuurkundige gronden, waarop de samenstelling van
den vocht weger berust.
i. Wanneer men de grootte en het gewicht van twee licha-
men niet. elkander vergelijkt, kunnen er zich vier gevallen voor-
doen , n. 1.
a.     Zij kunnen even groot en even zwaar zijn :
b.      liet eene kan grooter zijn dan het andere, maar even zwaar ;
c.     Het eene kan zwaarder zijn dan het andere , maar even groot:
d.     Zij kunnen èn in grootte èn in gewicht verschillen.
2.     De verhouding nu in grootte van twee lichamen, die even
zwaar
zijn, noemt men het soortelijk volume dier lichamen.
De verhouding in gevjicht van twee lichamen , die even groot
zijn, noemt men het soortelijk gewicht dier lichamen.
3.     Hieruit volgt dat, wanneer men het gewicht van een
zekere uitgebreidheid of volume als grondslag of eenheid aan-
neemt, men daarmede het gewicht en het volume van alle an-
dere lichamen kan vergelijken en derhalve het soortelijk volume
en het soortelijk gewicht van alle lichamen kan bepalen.
Als eenheid nu heeft men aangenomen: het gewicht van zui-
ver gedistilleerd water tot zijn hoogden graad van dichtheid
(i" C.) gebracht (a). Eén kubieke decimeter van dat water weegt
n. 1 één kilogram.
Men drukt echter het soortelijk volume gewoonlijk uit in
(a). De natuurkunde leert dat vloeistoffen zien verdichten door verkoeling
en zich uitzetten door verwarming. Nu is 0° C. de temperatuur van siuel-
tend ijs, zoodat water van beneden O0C eigenlijk geen water meer is, maar
\\js. Men zou dus zeggen dat het maximum der dichtheid van water bereikt
moest worden bij O" C. Toch is dit — opmerkelijk genoeg — niet het
geval. Water verkrijgt zijn hoogsten graad van dichtheid bij een temperatuur
van 4° C.
-ocr page 704-
664
honderdste deelen van de volume-eenheid. Zoodat het volumen
van één kilogram water, staat tot het gewicht van dat water
= 100 : I. Dus zou men b. v. wanneer één kilogr. pekel een
uitgebreidheid van 0,lH kubieke decimeter bevat, zeggen, dat.
het soortelijk volume van pekel is 91.
4.     Nu staat het soortelijk volume in omgekeerde evenredig-
heid tot het soortelijk gewicht, want stel dat het soortelijk vb-
lume van pekel is \'Jl of m. a w. dat men 91 volumen pekel
moet hebben om één gewichtsdeel te verkrijgen , dan stellen we:
vol. water vol. pekel gew. pekel gew. water
100
         :          91        =          x           :            1
91 x = 100
91)------------, .. , ,
\' x = bijna 1,1
100 volumen, of wat hetzelfde is, één kubieke decimeter pekel
weegt dus 1,1 kilogr, M. a. w. het soortelijk gewicht van pe-
kel is 1,1.
Als het soortelijk gewicht bekend is vindt men weder het soor-
telijk volume door de omgekeerde evenredigheid:
gew. water gew. pekel vol. pekel : vol. water.
1                       1,1         =         x         : 100
1,1 x = 100
* \'         x — bijna 91.
Eén gewichtsdeel bevat dus 91 volumen of het soortelijk vo-
lume van pekel is bijna 91.
5.     Uit deze berekeningen kan men gemakkelijk afleiden dat,
wanneei\' het soortelijk volume meer dan 100 is, het soortelijk
gewicht minder dan één zal zijn, terwijl, wanneer het soortelijk
gewicht minder dan 1 is , het soortelijk volumen meer dan 100
moet wezen.
6.    Wanneer men water met een andere vloeistof vermengt,
zal het soortelijk gewicht van de vermengde vloeistof afhankelijk zijn:
a. van de hoeveelheid water en de hoeveelheid der andere
vloeistof, en
6 van het soortelijk gewicht dier vloeistoflen zelve.
Stel b. v. dat men 50 liter water met 50 liter pekel vermengt,
dan verkrijgt men 100 liter zoutwater, dat 105 klgr. weegt,
want een liter water weegt één klgr. dus 50 liter = 50 klg.
een liter pekel weegt 1%, klgr. dus
               50 » = 55 » „
Samen 100 liter = 105 klg.
dan zal het soortelijk gewicht der vermengde vloeistof zijn 1,05.
7.     Wij hebben gezien dat ter bepaling van het soortelijk ge-
wicht en van het soortelijk volume als eenheid is aangenomen
zuiver gedistilleerd water van 4o C. Laat nu een voorwerp in
-ocr page 705-
685
zulk water drijven en teeken daarop het juiste punt aan, tot
waar het inzinkt. Laat nu hetzelfde voorwerp drijven in een
andere vloeistof, dan zal liet daarin dieper of minder diep dan
in het water in zin ken naarmate die vloeistof minder of meer
soortelijk gewicht heeft. De inzinking van het voorwerp kan
dus dienen om het soortelijk gewicht der vloeistoffen te bepalen.
Wij komen hierop nader terug. Wij zullen thans met een
enkel woord verklaren, waarom de graad van inzinking afhan-
kelijk is van het soortelijk gewicht der vloeistoffen.
8.     Wanneer een lichaam in oen vloeistof gedompeld is, oefent
de omiingende vloeistof op elk deel van zijn oppervlak een nor-
male drukking uit. Het juiste bedrag dier drukking werd het
eerst ontdekt door Archimcdcs, een beroemd wiskundige der oud-
heid. Men noemt daarom de natuurkundige wet : *Een lichaam
in een vloeistof gedompeld
, wordt door die vloeistof in vertikalv
richting naar hoven gedreven
, met een kracht gelijk aan liet
gewicht der vo\'plaatste vloeistof\'
de wet van Arcliimcdes.
Deze wet wordt ook dikwijls uitgedrukt in de woorden . i>Een
lichaam in een vloeistof gedompeld verliest evenveel aan gewicht
als de vloeistof iveegt, die het verplaatst."
9.     Uit de wet van Archimcdcs volgt dat elk ingedompeld
lichaam de werking van twee tegenovergestelde krachten onder-
gaat; t. w. lo. de kracht, die het naar beneden trekt (de aan-
trekkingskracht der aarde
of de zwaarte); en \'2°. de kracht die
het naar boven perst. De eerste kracht is gelijk aan het gewicht
van het lichaam zelf, de tweede gelijk aan het gewicht der ver-
plaatste vloeistof, waaruit volgt dat het lichaam in de vloeistof
zooveel minder zal wegen dan daar buiten, als het gewicht der
verplaatste vloeistof bedraagt.
10.     Bij het indompelen van een lichaam in een vloeistof
kunnen zich drie gevallen voordoen :
1°. dat het lirhaam zinkt. Het gewicht er van is dus groo-
ter
dan dat der verplaatste vloeistof;
2°. dat het lichaam in de vloeistof blijft zwcnen. Het gewicht
er van is dan gelijk aan dat der verplaatste vloeistof.
3°. dat het lichaam drijft. Het gewicht er van is nu geringer
dan dat der verplaatste vloeistof.
11.     In elk dier drie gevallen is het gewicht der verplaatste
vloeistoffen gelijk aan het verschil in gewicht dat het ingedom-
pelde lichaam heeft huilen en in de vloeistof. Het volume, de
uitgebreidheid of de hoeveelheid van het verplaatste vocht is
echter gelijk: in het eerste en tweede geval aan de uitgebreid-
heid of het volume van het geheele ingedompelde lichaam ; doch
in het laatste geval slechts aan het volume van het ingezonken
deel des lichaams. Het voorwerp dus, dat we reeds voorbopig
-ocr page 706-
680
in § 7 hebben besproken, kan evenzeer dienen om het soortelijk
volume als om het soortelijk gewicht te bepalen.
12.    Wij zullen een en ander door e<\'n voorbeeld duidelijk
maken. 1°. geval. Stel dat het voorwerp in § 7 bedoeld juist
één kubieke decimeter inlioud heeft en 2 kilogram weegt. Dit
voorwerp drukt dus met een kracht van 2 klgr. op het water,
maar het verplaatst even zooveel water als het groot is, n. 1.
een kub. decimeter en zoodanige hoeveelheid water weegt één
kilogram: derhalve zal de oppersing plaats hebben met een
kracht van één kilogram , zoodat het voorwerp in het water
slechts 2 — 1 — 1 kilogram weegt.
2" geval. Stel dat het voorwerp bij dezelfde grootte één kilo-
gram weegt. Het drukt nu op het water met een kracht van
één kilogram, manr de verplaatste vloeistof weegt ook één kilo-
gram , zoodat beide krachten volkomen in evenwicht zijn.
3°. geval. Stel dat het voorwerp bij dezelfde grootte slechts
1 \'t kilogram weegt. Het drukt dan op het water met een
kracht van \'/• kilogram. Het zal dus niet verder inzinken dan
tot de helft, omdat bij die inzinking reeds de verplaatste hoe-
veelheid water "2 kuhieke decimeter inhoud heeft en dus */»
kilogram weegt. Woog het voorwerp */* kilogram , dan zou het
tot op V4 van zÜn v°lume inzinken. Woog het daarentegen
slechts \'/* kilogram, dan zou de inzinking slechts \'/« van zijn
volume bedragen.
13.    Nu hebben we reeds in § 7 gezegd dat de graad van in-
zinking niet alleen bepaald wordt door het soortelijk gewicht
van het drijvende lichaam , maar ook door dat van de vloeistof,
waarin het drijft. Dit is natuurlijk, want de tegenwerkende
kracht zal sterker zijn, naarmate de vloeistof zwaarder, dus
dichter is.
Wanneer derhalve het besproken voorwerp in water juist tot
het aangeteekende punt inzinkt, dan zal het in een vloeistof,
waarvan een kuhieke decimeter meer dan een kilogram weegt,
niet zoo diep inzinken; maar het zal in een vloeistof, waarvan
een kubieke decimeter minder dan een kilogram weegt, dieper
inzinken.
14.     De vochtweger of areometer nu berust op de behandelde
eigenschappen.
B. Samenstelling van den vochtweger.
15.     Men onderscheidt twee soorten van vochtwegers of are-
ometers, n. 1. die van constant volume en die van constant ge\'
wicht.
Tot de eerste soort belmoren de areometers van Nicholson
en van Fahrenheit; tot de tweede soort die van Baume\'.
-ocr page 707-
Ü87
16.     De areometer van Nicholson is meer ingericht voor het
bepalen van het soortelijk gewicht van vaste stoffen, ofschoon
hij bijna dezelfde gedaante heeft als die van Fahrenheit, waar-
mede het soortelijk gewicht van vloeistoffen wordt bepaald.
17.     De vochtweger van F. is, even als alle andere vochtwe-
gers, van glas vervaardigd. Onder aan is een met kwik of
hagel bezwaard bolletje of peer, die met den drijver of zwem-
bol vast verbonden is. Voorts heeft deze areometer een steel ,
van boven voorzien van een bakje om er gewichtjes in te plaat-
sen. Op deze steel zijn echter geen graadverdeelingen maar is
slechts een schrap aangebracht, aanwijzende het punt, tot het-
welk men het werktuig door toevoeging van gewichtjes doet
inzinken. Stel dat het werktuig 30 wichtjes weegt en dat er
nog 5 wichtjes noodig zijn om het tot de schrap te doen inzin-
ken in zuiver gedistilleerd water tot zijn hoogsten graad van
dichtheid gebracht, dan volgt hieruit dat het gewicht van de
verplaatste hoeveelheid water 35 wichtjes is. Plaatst men nu
het werktuig in een andere vloeistof en blijkt het dat er nu
slechts 2 wichtjes noodig zijn om het tot de schrap te doen
inzinken, dan is het gewicht der verplaatste hoeveelheid vloei-
stof 32 wichtjes.
Men kan nu het soortelijk gewicht van de vloeistof bepalen , want:
wicht
            wicht            wicht            wicht
water           vloeist.           water           vloeist.
35        :        32 =         1        :          x
35 x = 32
35) ^T^Ö>14
Het soortelijk gewicht der onderzochte vloeistof zou dus zijn 0,914.
Deze vochtweger bepaalt dus het soortelijk gewicht der vloei •
stof, en omdat men hem altijd tot hetzelfde punt (loet inzinken
en hij dus steeds een zelfde hoeveelheid der onderzochte vloeistof
verplaatst, noemt men zoodanigen vochtweger: vochtweger met
een constant volume.
18.     De areometers met constant gewicht bestaan uit een
cilindervormige glazen buis, van onderen voorzien van een met
kwik of lood bezwaarde bol- of peervormige verdikking. Deze
areometers worden hoofdzakelijk gebruikt om vloeistoffen te keu-
ren. Zij moeten oogenblikkelijk den graad van sterkte van zout-
oplossingen, zure of geestrijke vloeistoffen doen kennen. Het
komt er in zoodanig geval dus niet op aan juist het soortelijk
gewicht der onderzochte vloeistof te kennen, maar het is vol-
doende dat de areometers zoodanige schaalverdeeling hebben,
dat zij, in dezelfde vloeistof gedompeld, bij denzelfden sterkte-
graad, hetzelfde cijfer aanduiden.
-ocr page 708-
688
De areometer wordt densimeter genoemd, wanneer men uit
de aanwijzing van het werktuig dadelijk het soortelijk gewicht
eener vloeistof kan opmaken.
•19. Onder de areometers met constant gewicht behooren de
verdeelde areometers van Beaumê. Men onderscheidt de vocht-
wegers van Beaurnê in vochtwegers, bestemd voor vloeistoffen
zwaarder, — en in vochtwegers, bestemd voor vloeistoffen lichter
dan water.
De eerste soort van vochtwegers worden zoodanig bezwaard ,
dat zij in zuiver gedistilleerd water van 4° C tot aan het bo-
veneinde van den steel inzinken ; de tweede soort slechts zooveel
dat zij tot juist boven den zwembol inzinken. Beide inzinkings-
punten worden aangewezen door 0". liet tot het nulpunt inge-
zonken deel des vochtwegers noemt men het element-vol urnen. De
steel wordt nu zoodanig verdeeld dat, elke hoofd afdeeling een ge-
lijkmatig deel van het element-volumen uitmaakt. Deze hoofd-
afdeelingen noemt men graden. Wanneer men nu het element-
volume
= 100 stelt, dan is elke graad 7,0° v&n \'let element-volume.
Laten we nu zoodanig verdeelden vochtweger, waarvan het
nulpunt boven aan den steel is, drijven in een vloeistof, zwaarder
dan water, en zinkt hij daarin tot 1» in , dan is natuurlijk het
soortelijk volume van die vloeistof 100 — 1 ss 99, of, met
andere woorden, 99 volumen van die vloeistof wegen evenveel
als 100 volumen water. Zinkt hij tot 2° in, dan is liet soor-
telijk volume 100 — 2 = 98. Derhalve vermindert het soor-
telijk volume naar gelang van de mindere inzinking.
Laat. men een vochtweger, waarvan het nulpunt onder aan
den steel is, drijven in een vloeistof, lichter dan water, en zinkt
hij daarin tot 1° dan is het soortelijk volume van die vloeistof
100 4* 4 — 401, of, ra. a. w. 101 volumen van die vloeistof
wegen evenveel als 100 volumen water. Zinkt de vochtweger
tot 2° in, dan is het soortelijk volumen 100 2 =102. Derhalve
vermeerdert het soortelijk volume, naar gelang van de meerdere
inzinking.
Uit een en ander blijkt dat deze vochtwegers het soortelijk
volume der vloeistoffen aanduiden en dus een standvastig ge-
wicht
hebben, n. 1. dat van het geheele werktuig.
20.     Nadat de graadverdeeling heeft plaats gehad kan men
iederen graad weer gelijkmatig afdeelen in 10de, 20ste, 109ste
deelen enz. Wanneer men de graden in tiende deelen afdeelt is
elke onder-afdeeling natuurlijk \'/i"0- maar een graad bevat \'/„o van
het element-volume dus is 1jl° = l/lM0 van het elementvolu-
me. Deelt men de graden in 20ste deelen af, dan is elke on-
der afdeeling van \'/V = \'/»» van net elementvolnme, enz. enz.
21.     Men gebruikt bij de Administratie de beide laatstbeschre-
-ocr page 709-
Ö89
ven vochtwegers met constant gewicht. De vochtwegers , die het
nulpunt boven hebben en wier graadverdeeling dus naar beneden
gaat, bezigt men voor de opneming van de dichtheid van pekel
en zeewater, van melasse, suikersappen en bieraftreksels.
De vochtwegers, waarop het nulpunt onder aan den steel is
aangewezen en wier graadverdeeling dus naar boven gaat, bezigt
men voor de opneming der sterkte van gedistilleerd.
22.     Uit het behandelde volgt dat men, bij vermenging van
water met eenige andere stof\', uit den inzinkingsgraad van den
vochtweger de bijgevoegde hoeveelheid zou kunnen berekenen, -
maar er zijn invloeden die dit beletten, zoodat men voor het
bepalen dier bijgevoegde hoeveelheden tafels noodig heeft, die op
proeven, maar niet op berekening gegrond zijn en die bij iederen
inzinkingsgraad de bedoelde hoeveelheid aanwijzen.
De bedoelde invloeden zijn dé uitzetting en inkrimping van
het glas des vochtwegers en het verschil in warmte der ver-
mengde stollen. Wat de vochtweger voor hel bepalen der sterkte
van gedistilleerd betreft, komt hier nog bij, de inkrimping ten
gevolge der vermenging : want wanneer men 50 volumen water
met 50 volumen alcohol vermengt, verkrijgt men geen 100 vo-
lumen gedistilleerd, maar slechts ruim WÜ */« volumen.
23.     Dewijl de temperatuur een grooten invloed uitoefent op
het volume van de vloeistoffen en het glas, is, voor de samen-
stelling van den vochtweger tot het opnemen der sterkte van
gedistilleerd, als normaal-temperatuur aangenomen een warmte
van 15»C. Men heeft voor het bepalen van het element-volumen
van dien vochtweger dan ook de temperatuur van 15°C aange-
nomen. Dat element-volumen is dus niet. gevonden door den
vochtweger te doen drijven in zuiver gedistilleerd water van 4"C,
maar door hem te doen dry ven in een vloeistof, die, bij 15°C,
dezelfde dichtheid heeft als water bij 4 C.
C. Samenstelling van den thermometer.
24.    Reeds vroeger hebben we gezegd dat de temperatuur een
belangrijken invloed uitoefent op liet soortelijk volume en het
soortelijk gewicht van vloeistoffen. Vóór dat men dus het ge-
halte van vloeistoffen, door middel van den vochtweger, opneemt,
moet men de temperatuur kennen. Daarvoor gebruikt men den
thermometer of warmtemeter.
De thermometer bestaat uit een luchtledige glazen buis, voor-
zien van een met kwik gevuld bolletje. Wanneer men echter
zeer lage temperaturen wil waarnemen, wordt het bolletje niet
met kwik, maai\' met alcohol gevuld, omdat kwik spoediger bevriest.
Kwik zet zich bij verwarming regelmatig en spoedig uit (<le
44
-ocr page 710-
690
uitzettings-coéfficient is 15 honderdduizendste). Bij verwarming
zet liet kwik in liet bolletje zich dus uit en klimt in de glazen
buis hooger, naarmate de temperatuur hooger is. Bij verkoe-
ling trekt het zich weder samen, de kwikkolom daalt dus we-
der, naarmate de temperatuur lager wordt.
Hieruit volgt dat het rijzen en dalen der kwikkolom een goede
maatstaf is om den warmtegraad te bepalen.
Men moest echter vooraf twee vaste punten van uitgang aanne-
men. Alen heeft daarvoor genomen de temperatuur van smeltend
ijs en die van kokend water. Men teekende deze punten op de glazen
buis of op een strook papier aan en verdeelde den afstand tusschen
beide punten in een zeker aantal gelijke deelen , graden genoemd.
25. Men onderscheidt thermometers van Celsius, van Réaumur
en van Fahrenheit. Die van Celsius is bij de Administratie al-
genieen in gebruik. Zijn schaal is verdeeld in 100 graden. Het
vriespunt is op 0° en het kookpunt op 100° gesteld.
De thermometer van Réaumur is tusschen het vries- en kook-
punt slechts in 80 graden verdeeld. Die van Fahrenheit bevat
echter tusschen vries- en kookpunt 180 graden en bovendien
nog 32 graden beneden het vriespunt; dus in het geheel 212
graden. Het vriespunt is dus op den laatsten thermometer aan-
gewezen door 32° en het kookpunt door 212°.
20. De thermometer-graden van Réaumw staan dus tot die
van Celsius — 80 : \'100 of als 4 : 5. Om dus graden Réaumur
tot graden Celsius te herleiden , b.. v. 27° R., stelt men :
80" R. : 100" C. = 27» R. : a„C
80 * = 2700
of
4 : 5 = 27 : x
, 4 x~~=\\?&~
4)--------------
\' x = 33V*.
Men behoeft dus slechts de gegeven graden Réaumur met •/<
te vermenigvuldigen om ze tot graden Celsius te herleiden.
De thermometer-graden van Fahrenheit, die tusschen het
vries- en kookpunt liggen, staan tot die van Celsius = 180 :
100 of 9 : 5. Omdat het. vriespunt van F. echter op 3l2° is ge-
stcld moet men vóór de herleiding van graden F. tot graden C, eerst
32 graden aftrekken. Om b. v. 08° F. tot graden C. te herleiden :
68» F.
af 32° F.
Blijft 36» F.
-ocr page 711-
69i "
180° F. :400" C. = 36° F.: x
180. = 3600
\' x = 20° C.
of
9 : 5 = 36 : x
9 x = 180
\' x = 20° C.
Men behoeft dus slechts de gegeven graden F. niet 32 te ver-
minderen en de rest met \'/• te vermenigvuldigen om zetotgra-
den C. te herleiden.
D. Opneming van het gehalte van vloeistoffen.
Het zoutgehalte van pekel.
\'27. Omdat zout water meer soortelijk gewicht heeft dan zuiver
gedistilleerd water , bezigt men voor deze opneming den vocht-
weger, wiens nulpunt boven aan den steel is. Men vult een
cilindervormig glas of een ander geschikt voorwerp met pekel,
laat daarin den voehtweger vrij drijven en leest, nadat hij in
rust gekomen is , het inzinkingspunt af. Men zoekt in de tafel
dien inzinkings-graad op en vindt daarbij in een andere kolom
de hoeveelheid zout in één hectoliter pekel aanwezig. Deze hoe-
veelheid, vermenigvuldigd met de hoeveelheid pekel, geeft de hoe-
veelheid zout, waarnaar de aanslag moet plaats hebben, of die
bij peiling onder den voorraad moet worden opgenomen. Of-
schoon de temperatuur op het soortelijk gewicht van pekel en
zeewater evenzeer invloed uitoefent als opdat van alle andere
vloeistoffen, toch neemt men die temperatuur niet op, omdat
het verschil in de hoeveelheid zout daardoor verkregen zóó gering
is, dat het er niet opaankomt.
V
Het suikergehalte van beetwortelsappo.il. (a)
28. Men vult een glazen cilinder of koker niet het optenemen sap
en neemt daarvan de temperatuur op door middel van den thermo-
ter. Nadat dit geschiedt en de thermometer uit het proefsap
genomen is , laat men het glas of den koker stil staan totdat
het sap buiten beweging is en geene luchtbellen meer er in op-
komen; men blaast alsdan het schuim er af en neemt vervolgens
met den voehtweger de dichtheid op. De voehtweger wordt ge-
bruikt op de volgende wijze. Men houdt het werktuig aan het
(«). Zie omtrent de inrichting van den hiervoor bestemden voehtweger
art 35 der suikern-et van 1867.
-ocr page 712-
60-2
bovenste\' gedeelte van den hals vast, dompelt liet alzoo in de
vloeistof tot nagenoeg \'/*> graad beneden de vermoedelijke dicht-
heid: trekt het weder een graad hooger open laat het dan zacht.
los. B. v. wanneer de vermoedelijke dichtheid 4° is, wordt de
vochtweger in het sap gedompeld tot 3,8°, daarna opgelicht tot.
op 5o en dan losgelaten. Men laat vervolgens het werktuig drij-
ven totdat het op zijn waar inzinkings-punt stand houdt en leest
dan den inzinkingsgraad af. Bij dit allezen valt op te merken
dat men moet zorgen dat de koker of het glas, na het indompe-
len van den vocht weger, vol sap is en men tot het aflezen het
oog plaatst ter hoogte van den bovenrand; men neemt dan voor
het ware punt van inzinking de snijlijn van het elfen bovenvlak
«Ier vloeistof, en verwaarloost dus den eenigszins hoogeren stand
van het aangetrokken vocht rondom den hals van het werktuig.
De vochtweger zoowel als de koker of het proefglas, moeten goed
zuiver gehouden en daartoe in koud water afgewasschen worden.
Het elementvolumen van dezen vochtweger is bepaald bij een
warmte van 15nC Wanneer de fabrikant verlangt dat de opne-
ming bij die temperatuur zal plaats hebben, wordt het proefsap
vooraf tot 15°C verwarmd of verkoeld, door bet glas in warm
of koud water te houden.
Verlangt, hij dit niet dan wordt de bevonden dichtheid herleid
tot de dichtheid die het sap zou hebben bij een temperatuur van
15°C, volgens het navolgende tarief, daarvoor bij verz. 18(57 no.
119 § 39 vastgesteld.
-ocr page 713-
693
Bij een
hoogere
Bij een
lagere
warmte ilan
warmte dan
van
15°C.
van 1
5»C
De aan
De aan-
AANMERKINGEN.
Warmte
gewezen
inzinking
Warmte
gewezeu
inzinking
graad
te verhoo-
t/en
met;
graad
te vermin~
derenmet:
Graden.
Graden.
Indien de ware inzinking tusschen
l(i
0.2
14
0.3
twee afdeelingen van een tiende graad
17
0.5
13
0.5
invalt, wordt zij zoo nauwkeurig mo-
18
0.7
12
0.8
?elijk met de gedeelten van een tiende
19
1.0
11
1.0
graad afgelezen. De alzoo opgenomen
20
1.2
nzinking wordt alsdan met de hier
21
1.5
naast vermelde cijfers verhoogd of Ptr-
22
1.7
minderd. Op het eijt\'er, hetwelk men
23
2.0
i
door deze herleiding verkrijzt, wordt
Ie derde alinea van art. 35 der wet
ran IS67 toegepast. Heeft het sap
L\'en hoogere of lagere warmte dan de
ïiernaast vermelde graden, dan wordt
iet door verkoeling of verwarming
;u8«ehen 11° en 23° C. gebracht.
A\'olgens art. 56 der wet van 1867 is het suikergehalte voor
iederen graad inzinking 1,45 of 1,4 kilogram per hectoliter sap.
De dichtheid van bier-aftreksels.
29.    Omtrent deze opneming zijn voorschriften gegeven hij verz.
1867 n°. 145 § 10. Deze zijn echter gelijkluidend met die, hierbo-
ven opgenomen voor het opnemen der dichtheid van suikersappen.
Het alcoholgehalte van onvermengd
gedistilleerd.
30.     Een korte omschrijving van den vochtweger voor het op-
nemen der sterkte van gedistilleerd zullen we laten voorafgaan.
De vochtweger bestaat uit drie afzonderlijke werktuigen van glas.
Het. aanvangspunt der schaal van den vochtweger (liet nulpunt)
is het punt, tot hetwelk hij zinkt in een vloeistof, die bij een
warmte van 15°C, een dichtheid heeft gelijk aan die van zuiver
water bij 40C.
De schaal is verder zoodanig verdeeld, dat elke graad gelijk
is aan Vjoo deel van het elementvolumen.
-ocr page 714-
694
De drie afzonderlijke werktuigen zijn ingericht als volgt:
1°. iedere graad van het werktuig I, bestemd tot het opne-
men van gedistilleerd van negen r/raden of daar beneden, is
onder verdeeld in 20 gelijke deelen; zoodat elk deel \'/«om van
het element-volumen bevat;
2°. iedere graad van het werktuig 11, bestemd tot het op-
nemen van gedistilleerd van boven negen graden, is onder ver-
deeld in 10 gelijke deelen, zoodat elk deel 7\'°°° van het ele-
ment-volumen bevat.
3°. iedere graad van het werktuig III, bestemd tot het op-
nemen van ruvonat van twee graden of daarbeneden, is onder
verdeeld in 100 gelijke deelen. zoodat elk deel \'Aoooo van het
element-volumen bevat.
31.     Men vat de vochtwegers bij het gebruik aan bij het uit-
einde van den steel; den ruwnatweger echter aan het andere
einde, dicht boven den drijf bol, omdat deze lichter breekbaar is.
32.     Om het gedistilleerd te onderzoeken neemt men een proef
er van in een helderen, kleurloozen, glazen e vlinder, die vooraf
tweemalen omgespoeld is met een tamelijke hoeveelheid van het
te onderzoeken vocht. Men zet het bijna geheel gevulde proef-
glas op een goed verlichte plaats, l». v. voor een venster, op
een elfen waterpas vlak , en zoo hoog, dat men zonder inspan-
ning het oog op de hoogte van het bovenvlak der vloeistof kan
brengen. Men doet, nu den thermometer in het vocht en roert
dit er gedurende 15 a 20 seconden mede om, na welk tijdsver-
loop het kwik in rle meeste gevallen den stand zal hebben aan-
genomen, overeenkomende met de temperatuur van het vocht.
Men leest nu den warmte-graad af door den thermometer lood-
recht te houden en het oog te plaatsen op de hoogte van het
hoogste punt der kwikzuil, Nadat men zich overtuigd heeft dat
alle luchtbellen in het vocht zijn opgerezen, laat men den
vochtweger rechtstandig in het midden van den cylinder neder-
dalen. Wanneer zich luchtbelletjes aan de glas-oppervlakte hech-
ten, verwijdert men die. door den vochtweger even uit het vocht
op te lichten en er daarna weder te laten inzakken.
Wanneer men den vochtweger los tusschen duim en wijsvin-
ger houdt, bespeurt men gemakkelijk wanneer hij zijn inzin-
kingspunt bereikt: men trekt hem dan circa een centimeter
omhoog en laat hem vervolgens zachtjes los. Met eenige kleine
schommelingen tracht hij nu zijn waren stand in te nemen.
Wanneer men den vochtweger te vroeg heeft losgelaten of te
diep in de vloeistof heeft gebracht, en de schommelingen meer
dan twee centimeters bedragen, wordt hij, na uit het vocht
genomen te zijn, gereinigd met een zachten linnen doek en de
proef op nieuw herhaald.
-ocr page 715-
695
Men ziet nu of de vochtweger vrij in het voclit drijft, zon-
der de wanden van den cylinder te raken en of de stand van
het vocht tegen den binnenwand dos cylinders en legen den
steel van den vochtweger regelmatig is. Indien dit niet het
geval mocht zijn dan reinigt men den cylinder en den vocht-
weger en herhaalt de proef op nieuw.
Eindelijk leest men den graad van inzinking af. Men plaatst
daartoe het oog een weinig beneden het oppervlak der vloei-
stof en verheft daarna langzaam liet hoofd, zoodat het oog valt
in de snijlijn van het effen bovenvlak van het vocht.
Men neemt nu den vochtweger uit het vocht weg en
neemt op nieuw de temperatuur waar. Indien deze laatste
temperatuur meer dan een halve graad met de eerst waargeno-
mene verschilt, moet de proef herhaald worden. Wanneer het
verschil geringer is, wordt de laatst opgenomen temperatuur
voor de ware gehouden.
33.     In de stei kte-tafels vindt men :
de warmtegraden, in de eerste en laatste vertikale kolom van
elk blad;
de inzinkingsgraden van den vochtweger, in de onderste en
bovenste horizontale rijgetallen van elk blad:
de maatpercenten alcohol van 15° C. voor eiken aangewezen
warmte* en inzinkings-graad, in de tusschenliggende rijen ge-
tallen.
34.     Nu de \\varmte- en inzinkings-graad bekend zijn, zoekt
men in de tafels eerst den inzinkings-graad op; voor een hoo-
gere temperatuur dan van 15° C. op de rechter- en voor een
lagere temperatuur op de linker-bladzijde. Daarna zoekt men,
in de kolom, waarin die inzinkings-graad is aangewezen, en in
de rij van den gevonden warmte-graad, het percentsgewijze
alcohol-gehalte op.
Het percentsgewijze alcohol-gehalte wil zeggen: de hoeveelheid
alcohol in
100 liter van het onderzochte vocht aanwezig.
Wanneer men dus de geheele hoeveelheid van het onderzochte
gedistilleerd, met het gehalte vermenigvuldigt en het product
door 100 deelt, verkrijgt men de hoeveelheid zuiveren alcohol,
in de onderzochte vloeistof aanwezig. Als maatstaf voor de
berekening van den accijns is echter niet aangenomen de zuivere
alcohol,
maar gedistilleerd van 15° C. dat per hectoliter, 50
liter zuiveren alcohol bevat; dus een mengsel dat bij \'15° C.
voor de helft uit water en voor de helft uit alcohol bestaat. De
hoeveelheid alcohol moet dus met 2 vermenigvuldigd worden om
de hoeveelheid gedistilleerd van 50 percent te verkrijgen. D. v.
zij gegeven een partij gedistilleerd van 850 liter. De tempera-
tuur is 40.5° C. De inzinking is 7.75°. De tafel wijst een
-ocr page 716-
Ü9Ö
sterkte aan van 52.4 percent; d. i. in 100 liter van dat gedis-
tilleerd is 52.4 liter alcohol. Dus:
100 liter : 850 liter ^ 52.4 liter : x
ged.
            ged.                   alc.
100 x = 44540
100)----------------------
x = 445.4 liter alcohol
vermenigvuldigd met          2
890.8" liter gedistilleerd ad 50
percent.
35. Het spreekt van zelf dat de opneming van het gehalte
op den voet van §§ 31—34 alléén dan juist kan zijn, wanneer
de partij te onderzoeken gedistilleerd, hij de roeiing of het op-
nernen der hoeveelheid, dezelfde temperatuur hoeft als de proef,
waarvan de inzinkings- en warmte-graad is opgenomen. Immers,
door de warmte zet de vloeistof zich uit en door de koude krimpt
zij in. Heeft dan de partij gedistilleerd een andere temperatuur
dan de proef, dan is de opgenomen hoeveelheid grooter of klei-
ner dan zij zou zijn, wanneer ze dezelfde warmte als de proef
had. Men dient dus de temperatuur van de proef door verwar-
uring of bekoeling op denzelfden stand te brengen als die van
de te onderzoeken partij gedistilleerd. Er zijn echter gevallen,
waarin dit niet wel mogelijk is, h. v. hij het nemen van een
proef in den zomer uit een killen grondbak. In zoodanige ge-
vallen moet de bij roeiing bevonden hoeveelheid herleid worden
tot de hoeveelheid, die er zou zijn, wanneer de partij dezelfde
temperatuur als de proef had. Men moet dus de uitzetting of
inkrimping van het volume van het gedistilleerd van den eenen
warmte-graad tot den anderen kennen. Daarvoor heeft men een
tafel gemaakt, die aanwijst het volume dat 1000 liter gedistil-
leerd van 15° C. verkrijgt, wanneer het op een andere tempe-
ratuur wordt gebracht.
Stel dat een hoeveelheid van 775 liter ad 50.7 percent is op-
genomen bij een temperatuur van 5° C.; doch de proef bij 13° C.
De hoeveelheid bij 5" C. is dan natuurlijk kleiner dan bij 13" C.
Men vindt in de tafel, bij de bevonden sterkte van 50.7 pOt.
en de gegeven warmte-graden 5° en 13° C, de getallen 992 en
998, Die getallen duiden aan: dat 1000 liter van 15" C. = is
aan 992 liter van 5° C. en aan 998 liter van 13° C.
Om nu te weten hoe groot de gegeven hoeveelheid zou zijn
bij een gelijke temperatuur als die van de proef (13°U), drukt
men de vraag, «992 liter van 5oC is = 998 liter van 13\' C,
hoe groot zou dan het volume van 775 liter zijn , wanneer de
warmte 13oC was?" uit in de volgende evenredigheid:
-ocr page 717-
697
_992 : 775 = 998 : x
992) ggg f "="773450
* = 779.6 liter.
Op deze herleide hoeveelheid past men nu de gewone bereke-
779,6 x 50.7
mngtoe, n. 1. 779.6 liter ad oO,7 pet, —--------~—-------- y 2 =
100
791 liter ad 50 pet.
Wanneer men omgekeerd de hoeveelheid van 13° tot een hoe-
veelheid van 5°C. wil herleiden, behoeft men natuurlijk slechts
de evenredigheid om te keeren , t. w.
998 : 779.6 = 992 : x
9Q8.998 x — 773363.2
•r = 775 liter
De regel voor de bedoelde herleidingen is dus deze: men zoekt
in die kolom van de tafel, waarin de sterkte van het onderzochte
gedistilleerd valt, de cijfers op bij de gegeven warmtegraden
voorkomende. Het getal, voorkomende bij den warmtegraad,
waartoe men de partij wil herleiden, wordt vermenigvuldigd met
de bevonden hoeveelheid gedistilleerd en het product door het
getal, voorkomende bij den anderen warmtegraad, gedeeld.
Het alcohol gehalte van vermengd
gedistilleerd (a).
36.     Voor de opneming van het alcohol gehalte van gedistil-
leerd, dat na de overhaling is vermengd met andere zelfstan-
digheden dan alcohol en water, bezigt men een distilleertoestel
met drie daarbij behoorende maatflesschcn. De inhoud van de
middelste maatflesch is juist de helft en die van de kleinste juist
% van den inhoud der grootste maatflesch. Men neemt een
juist afgemeten hoeveelheid gedistilleerd en wel:
1°. Wanneer het gedistilleerd geacht wordt een sterkte te
hebben van beneden \'25 percent, een hoeveelheid gelijk aan den
inhoud der grootste maatflesch, tot aan de insnijding op den hals;
2°. Wanneer het gedistilleerd geacht wordt een sterkte te
hebben] van 25—50 percent, een hoeveelheid gelijk aan den
inhoud der middelste maatflesch, tot aan de insnijding op den hals :
3". Wanneer het gedistilleerd geacht wordt een sterkte te
hebben van boven 50 percent, een hoeveelheid gelijk aan den
inhoud der kleinste maatflesch, tot aan de insnijding op den hals.
37.    In het eerste geval wordt de proef onvermengd in den
(a). Zie art 6 en volgende van ver/. 1863 u°. 78.
-.
-ocr page 718-
distilleerketel overgestort; in het tweede en derde geval wordt
de proef echter vooraf overgestort in de grootste maatfiesch en
met water aangelengd tot de vloeistof de hoogte der insnijding
op den hals dier maatfiesch heeft bereikt.
De al of niet aangelengde proeven worden daarna afgestookt.
De overgehaalde vloeistof wordt opgevangen in de groote maat-
flesch. Men zet de afstoking voort tot dat het overgehaalde
vocht de hoogte heeft bereikt van de insnijding op den buik
dier maatfiesch. Men vult daarna de flesch verder aan onder
herhaald omschudden. inet zuiver water, tot aan de insnijding
op den hals. Vervolgens giet men deze aangelengde vloeistof in
een gewoon proefglas en neemt er op de gewone wijze, met be-
hulp van vochtweger, thermometer en tafels, de sterkte van op.
De sterkte, bij deze opneming bevonden , wordt verhoogd met
0,2 percent, en wordt alsdan geacht gelijk te zijn:
1\'. aan de sterkte van het gedistilleerd , in het geval van
§ 36 sub 1°.;
2°. aan de lielft der sterkte van het gedistilleerd, in het ge-
val van § 36 sub 2°.; en
3». aan een vierde der sterkte van het gedistilleerd, in het
geval van § 36 sub 3°.
36. Men neemt zoowel de temperatuur van de afgemeten
proef op, als die van het overgehaalde vocht en zoo die tempe-
raturen meer dan twee graden verschillen, wordt de temperatuur
van de overgehaalde vloeistof door verwarming of verkoeling op
denzelfden warmte-graad gebracht als die van de onderzochte proef.
39.     Het onderzoek der sterkte van vermengd gedistilleerd
kan in den regel alleen geschieden in daarvoor bij K.B. bepaald
aangewezen plaatsen. Indien zich dus elders de noodzakelijkheid
voor doet om de sterkte van zoodanig gedistilleerd op te nemen,
dan worden verzegelde proeven in twee flesschen naar een dei-
bedoelde plaatsen gezonden. Voor elke te verzegelen proef wordt
genomen:
ruim 8 deciliters van gedistilleerd van beneden 25 pet., 4 deci-
liters van gedistilleerd van 25—50 pet. en 2 deciliters van ge-
distilleerd van boven 50 pet.
40.     Het alcohalgeholte van wijn wordt op dezelfde wijze op-
genomen als dat van vermengd gedistilleerd.
-ocr page 719-
HANDLEIDING^
EN
OMSCHRIJVING der WERKZAAMHEDEN
VOORKOMENDE IN DE
BEETWORTEL-SUIKERFABRIEKEN,
ONVERSCHILLIG OF DEZELVE WERKEN
Défécatie, Carbonatatie-Trouble of Diffusie,
PRACTISCII VOORGESTELD
voornamelijk ten dienste van hen, die het examen willen afleggen
van Aspirant-Verificateur of Commies-Verificateur en voor
Commiesen die zich bekwamen willen.
DOOR
j. :ml •w-.A.acEaKr-A-A-ii,
COMMIES BIJ \'S RIJKS BELASTINGEN TE ROTTERDAM.
Prijs f 0,50.
ROTTERDAM.
Gedrukt bij D. VAN SUN.
1870.
-ocr page 720-
Snelpersdruk van D. van Sijn te Rotterdam.
-ocr page 721-
VOORBERIGT.
Dit werkje dient uitsluitend om de Ambtenaren en zij
die belang in het vak der In- en Uitgaande Regten en
Aceijnsen stellen, als Gids te verstrekken bij de werk-
zaamheden in de Beetwortel-Suikerfabrieken.
Van zoodanigen aard is nog nimmer eene uitgave ver-
schenen. Velen zullen met den zamensteller van oordeel
zijn dat het dubbel nuttig is voor hen die zich voor
Commies Verificateur en Aspirant Verificateur willen
bekwamen.
Het boekje is tevens practisch opgesteld; de verschil-
lende bewerkingen van af\' den ruwen beetwortel tot na
de suikerfabricage volgende.
Zij die gansch onbekend zijn aan eenige wijze van
bewerking zullen zich door dit boekje een duidelijk
denkbeeld van deze manier van bewerking kunnen geven.
Dat het overigens het beoogde nut moge stichten, is
de wensch van den zamensteller,
J. M. WAGENAAR.
Rotterdam, 1870.
-ocr page 722-
-ocr page 723-
OMSCHRIJVING DER WERKZAAMHEDEN
VOORKOMENDE IN
Beetwortel-Suikerfabrieken,
ONVERSCHILLIG OF DEZELVE WERKEN
DÉFÉCATIE, CARBONATATIE TROEBELof DIFFUSIE.
DEFÉCATIE FABRIEKEN.
Nadat de beetwortelen gerooid zijn, worden dezel-
ve met schepen of andere middels van vervoer tot
de beetwortel-suikerfabrieken aangebragt.
Overal zijn voor, achter, of neven de fabrieken
loodsen tot berging der beetwortelen, de meesten
zijn gebouwd, om in een voorraad van acht dagen
te kunnen voorzien, waarna zij gedurig worden aan-
gevuld; de meerdere aanvoer, brengt men in kui-
len daarvoor aangelegd, stapelt dezelven goed op,
en dekt ze daarna met stroo en kleiaarde, om ze
zoo voor regen en vorst te bewaren; velen leggen in
die kuilen uitwasemings-buisen ten einde meer ver-
zekerd te zijn voor geene inrotting. Is de aanvoer
geschiedt, worden die kuilen van hnn kleed ont-
daan, en worden de beetwortelen, óf in de aanwe-
zige loodsen, óf regtstreeks tot den waschmolen
gebragt.
Nevens deze loodsen vindt men meestal een ge-
-ocr page 724-
6
bouw, waarin de stoomketels geplaatst zijn ten ge-
tale van 3 a 4 en één machine, om die ketels van
het noodige water te voorzien Vier a vijf gelei-
dingsbuizen voeren de benoodigde stoom aan. Daar-
bij, vindt men afzonderlijk geplaatst een kalkoven
in de vorm eener afgeknotte kegel, rondom voor-
zien van kijkgaten, om de werking van den kalk
gade te slaan , en, om de voorkomende verstoppin-
gen met ijzeren haken te verhelpen. Overigens wor-
den ze gesloten.
Binnen in den oven op den grond, is een met-
selwerk van steen geplaatst in kegelvormige ge-
daante; dit metselwerk is omkleed met ijzer. Van
boven is de oven geopend, waardoor de kalksteen
wordt geworpen; deze valt nu op genoemd metsel-
werk, zoodat de steen zich in den oven kan ver-
spreiden. Voor de vulling wordt de kalksteen zoo-
veel mogelijk klein geslagen om den gazdamp te
bevorderen, terwijl bij elke oplading van kalk, een
mand coaks wordt gevoegd. Is de vulling afgeloopen,
dan wordt de oven door een ijzeren helm gesloten.
Voor den oven is eene vierkante vuurplaats gesteld,
deze wordt gestookt met coaks en de gloed vindt
zijn uitgang in twee openingen die zich aan de
coaks en de kalk in den oven gestort mededeelt,
waardoor de branding ontstaat en gaz ontwikkeld
wordt. Deze gaz ontlast zich door eene opening aan
het boveneinde van den oven en wordt vervolgens
door eene buis in de fabriek geleid, om na zuive-
ringen in de carbonatatie-ketels effect te doen.
De kalksteen van de gaz ontdaan, wordt vervol-
gens gebruikt voor de eerste zuivering der sappen,
na hem met water tot eene pap te hebben gemaakt,
welke pap doorgaans eene digtheid heeft van 25°
Baumé.
-ocr page 725-
7
HYDRAULISCHE PERSEN.
De beetwortelen, in de nabijheid van de wasch-
machine aangevoerd, vallen van zelf door middel
eener zoogenaamde jakobsladder in gemelde machi-
ne, deze bestaat uit een ijzeren cilinder met gaten
doorboord en wentelt zich in eenen met water gevul-
den bak.
In het werktuig zijn op zekere afstanden ijzeren
standen bevestigd om de zuivering der woi"telen te
bevorderen, terwijl boven de machine het noodige
water wordt aangevoerd. Wanneer de wortelen in
wentelende beweging den geheelen cilinder hebben
gepasseerd, worden dezelve door eene goot geleidt,
naar de rasp.
Deze rasp bestaat uit een cilinder rondom met
messen bevestigd, in den vorm van fijne zaagjes,
loopt in eene omwentelendc beweging in een twee-
den ijzeren cilinder; de beetwortelen vallen tusschen
beiden, en worden daardoor tot pap gemalen.
Boven deze rasp is eene waterleiding aangebragt,
om de geraspte wortelen — die zich inmiddels aan
den voet der rasp — in twee bakken vergaderen, in
den staat van min of meer lijvige pap te doen over-
gaan, mitsgaders om de digtheid der sappen te regelen.
Daarna wordt de pap op behendige wijze in woI-
len zakjes of doeken geschept, tusschen ijzeren platen
gelegd, en in de waterpersen opgestapeld. Deze persen
hebben een stevigen ijzeren onder- en bovenbodem,
zijn van vierkanten vorm, terwijl ze beiden door
vier ijzeren staven, in de hoeken geplaatst, regt-
standijr worden gehouden. A an den bovenbodem,
ook wel rug genaamd, zijn deze staven met schroe-
ven bevestigd.
Wanneer nu de pers — of ook wel voortafel ge-
-ocr page 726-
8
noemd — gevuld is, wordt het onderste deel door
waterdruk tusschen de genoemde staven, langzaam
in de hoogte geduwd, totdat eindelijk de platen
in aanraking komen, èn met elkander, èn met den
vasten bovenbodem; de pap wordt nu zoo sterk
mogelijk aangedrukt, zoodat de uitgeperste sappen
door de wollen zakjes heen dringen, en vloeijen langs
de platen naar den ondersten bodem, die hol is,
alwaar een goot is aangebragt om het naar den
verzamelbak over te brengen. Verder worden deze
zakjes, die reeds de eerste drukking hebben onder-
gaan , onder nog andere persen — waaraan men den
naam leent van napersen — geplaatst, op denzelf-
den voet als onder de voortafel is geschied bewerkt,
zoodat de sappen zoo na mogelijk daaruit zijn ver-
kregen. Daarna, worden de wollen zakjes van onder
de platen genomen, en van het daarin aanwezige
— dat de naam van pulpe draagt — ontdaan.
De pulpe is een best middel tot mesting van
hoornvee, en wordt meestal daarvoor gebezigd, de
prijs daarvan is gemiddeld 6 a 7 gulden per 1000
kilogrammen.
DÉFÉCATIE.
De ongezuiverde sappen bevinden zich nu in den
verzamelbak, die direct in gemeenschap is met een
daarbij geplaatsten sapopvoerder (of montejus), die
de sappen opvoert naar de défécatieketels, om daar
de eerste zuivering te ondergaan.
Daartoe worden gebezigd cilindervormige ketels,
hebbende meestal eene netto inhoudsruimte van 17
k 17,50 hectoliters, voorzien van sigmentvormige
dubbele bodems, tusschen welke zich eene ruimte
bevindt van drie a vier centimeters, tot inlating
der stoom.
-ocr page 727-
H
Aan de buitenzijde van iederen ketel is in lood-
regten stand een gebogene pijp bevestigd (commu-
nicatiepijp gelieeten), welks eene eind onmiddelijk
in verbinding staat met den aanvoerder of stoompijp,
terwijl het andere eind tot in de speelruimte der
dubbele bodems loopt; verder is op het bovenge-
deelte dier communicatiepijp, iets hooger dan de
oppervlakte der ketels, een schroef met sleutel aan-
gebragt, ten einde zoo noodig, den aanvoer van
stoom tusschen de beide ketelbodems te kunnen be-
vorderen of geheel te beletten.
In het middenpunt der beide ketelbodems bevindt
zich een aftappingstoestel, bestaande uit twee in
elkander draaijende tappen. De buitenste dier tap-
peu is in het centrum des bodems en door denzel-
ven heengaande, in den ondersten bodem bevestigd;
terwijl de binenste tap door een ijzeren stang op-
waarts gaande in het midden des ketels, en loopen-
de door een breed steunijzer dwars over de ketel
en aan deze bevestigd in een draaijende beweging
kan gebragt worden, door eenen sleutel die zich
aan het boveneind der stang bevindt.
In beide tappen nu zijn twee boven elkander staan-
de langwerpige vierkante gaten aangebragt, en wel
zoodanig, dat door een halve wending der binnen-
ste tap de sappen, en door een geheele wending
het schuim, den ketel verlaat, zich ontlastende in
een kleinen vierkanten bak, onder de opening der
ketels hangende. Deze bak is over de lengte ver-
deeld in twee vakken, elk voorzien van eene pijp
of buis, die ieder in tegenovergestelde horizontale
rigting, en aan het einde gebogen in twee afzon-
derlijke lange bakken, sap- en schuimbak genaamd,
zich ontlasten.
Wanneer dus het aftappingstoestel tot lediging
-ocr page 728-
10
des ketels wordt geopend, vloeit sap en schuim ie-
der naar eene andere bestemmingsplaats, het eerste
naar de carbonatatieketels, dus voor de tweede zui-
vering, het andere naar een van ijzer vervaardig-
den, of naar een gemetselden verzamelbak, ten ein-
de door een sapopvoerder (of montejus), te kunnen
worden opgevoerd naar de schuimpers.
De défëcatieketels ontvangen het beetwortelsap
door eene ijzeren buis vereenigd aan de sapopvoer-
der (of montejus); deze buis loopt opwaarts op een
kleinen afstand van, en evenwijdig aan de eerste
zuiverings-ketel; vervolgens in horizontale rigting
langs, en eenigsints boven deze en volgende ketels,
en is boven ieder derzelve voorzien van een kraan
met sleutel.
Op het tijdstip nu dat een ketel wordt gevuld —
dat altijd in volgorde geschieden moet — opent men
de kraan boven den ketel, en laat dezen tot aan
den bovenkant der koperen plaatjes — in de bin-
nenzijde des ketels aangebragt — vol loopen. Deze
plaatjes dienen om den netto inhoud des ketels te
bepalen. Daarna wordt het sap onder toezigt der
ambtenaren ter dege omgeroerd, en door hen on-
middelijk na de roering een proefglas met sap ge-
nomen, in water afgekoeld, en overeenkomstig § 38
der Instructie van 28 Augustus 1867 n°. 31 gewogen.
De verkregen uitkomst wordt in het register fabri-
caadje X°. 24 ingeschreven.
Het in den ketel aanwezige sap wordt vervolgens
met p.m. 30 liters kalkpap vermengd, ten einde
de vreemde bestanddeelen van het sap te scheiden;
en door het openen der hiervoor omschreven stoom-
afsluiter op het kookpunt, ter warmte van 55° a
60° gebragt, dat meestal in 40 a 45 minuten ge-
schiedt, om daarna eene volgende bewerking te on-
-ocr page 729-
11
dergaan. Over dezelfde lengte, en aan genoemde
sappijp heeft men een pijp bevestigd, waardoor het
water wordt gebragt, dienende tot schoonmaking
der ketels.
DE SCHUIMPERS.
Het schuim dat telkens na de défécatie (of eer-
ste zuivering) naar den schuimbak wordt geleid, is
alsdan nog grootendeels vermengd met suikersappen,
en moet derhalve nog eene andere bewerking onder-
gaan , om die deelen daarvan te scheiden.
In meergemelden ijzeren- of gemetselden verza-
melbak wordt het door eene aangebragte stoomslang
vloeibaar gehouden, ten einde het van daar in een an-
dere verzamelbak te kunnen afvoeren, die zich in
de nabijheid eener montejus bevindt. Uit dezen laat-
sten verzamelbak wordt de schuim door eene pijp,
welke daartoe met een sleutel geopend wordt, in
den montejus gebragt, die het daarna opvoert in
de schuimpers, welke pers op de navolgende wijze
is zamengesteld.
In de nabijheid der défécatieketels heeft men in
den vloer eene langwerpige vierkante fundatieplaat
bevestigd; op de voorzijde staat op beide hoeken
een ijzeren kolom van een meter, en op de achter-
zijde een zwaar gegoten ijzeren achterstuk, waaiwan
in horizontale rigting twee ronde leistangen uitgaan,
die in de hoofden der kolommen bevestigd zijn,
en van af deze laatste voor een derde gedeelte zich
als eene breede schroefdraad vertoonen, waarop eene
groote zeskanten moer loopt.
Op het gladde gedeelte der leistangen, onmiddelijk
volgende op de moeren, heeft men insgelijks een
beweegbaar gegoten ijzeren voordeksel, in welks
middenpunt eene opening is gelaten, waarin eene
-ocr page 730-
12
kram met sleutel is bevestigd, en eindelijk twaalf\'
ijzeren persplaten, die door de aan beide zijden be-
vestigde klaauwen eveneens over de leistangen loopen
en tot, en van elkander kunnen geschoven worden.
Deze persplaten bestaan uit ijzeren ramen; aan
de binnen- en buitenzijde bevindt zich op elk raam
een zeefvormige plaat, in het midden van elk der-
zelve zijn op elkander corresponderende cirkelvor-
mige openingen van 5 centimeter middellijn geboord.
Verder heeft elk raam aan de regter onderzijde
eene kleine kraan, waaronder een smalle vergader-
bak is geplaatst, die in eiken hoek eeue uitwatering
heeft in afzonderlijke pijpen; de eene dient oin het
sap naar de carbonatatie te voeren, terwijl de an-
dere wordt gebezigd om het water, waarmede de
persen bij elke lediging gespoeld worden, buiten de
fabriek te leiden, deze pijpen kunnen door kranen
worden geopend en gesloten.
De persplaten worden ieder op zich zelf geheel
behangen met daartoe expresselijk vervaardigde
graauw linnen doeken, welke juist op het midden-
punt voorzien zijn van ronde gaten, ten einde door
eene kopere bus gemeenschap met elkander te hou-
den. Door middel van twee groote handsleutels wor-
den de moeren op den draad der leistangen loopen-
de, aangeschroefd, en zoo, het voordeksel met al
de persplaten over die stangen geleidelijk tot elkan-
der en naar het achterdeksel gedreven, waartegen
zij eindelijk stuitende, zeer vast over hunne geheele
oppervlakte aan elkander sluiten.
De opening in het midden der zaamgedrukte pla-
ten staat onmiddelijk door eene koperen buis in ver-
binding met den schuimopvoerder, welke laatste het
schuim ontvangt uit den schuimbak.
Bij genoegzamen voorraad schuim wordt hetzelve
-ocr page 731-
13
door den montejus in de ronde opening der pers-
platen gevoerd, waardoor deze laatste die eenigsints
hol en vol poriën zijn, niet sap worden gevuld, het-
welk alsdan na door de doeken te zijn getrokken
een uitweg vindt in de vroeger omschrevene nu ge-
opende kranen, aan de zijkanten der persplaten be-
vestigd, terwijl de alzoo afgescheiden en uitgeperste
vuile bestanddeelen, zich later bij het losdraaijen der
moeren als harde klei-koeken vertoonen.
Voor dat deze klei de pers verlaat, wordt dezelve
door aanbrenging van stoom geheel van zijne vocht-
deelen ontdaan, daarna uit de persen genomen om
als mestspecie te worden gebezigd.
CARBON ATATIE.
Nadat de sappen de défécatieketels hebben verla-
ten, vloeijen zij door eene ijzeren goot naarde car-
bonatatieketels. Deze ketels zijn iets minder in grootte
dan die der détecatie, men vindt ze van kubiesen
en cilindrischen vorm Op den bodem bevindt zich
eene cirkelvormige opening van 6 a 7 centimeters
middellijn, om, na de bewerking het sap te laten
afvloeijen , terwijl boven in den ketel eene koperen
buis wordt nedergelaten, die op den bodem slang-
vormig zich ineen draait. Zoodra het sap in deze
ketels is vergaderd, wordt hetzelve met eene hoe-
veelheid kalkpap, berekend tegen twee a twee 1/4
pet. per hectoliter nangemengd. De koperen slang
is met kleine gaatjes doorboord, waardoor de gaz
in het sap dringt en liet vereenigde mengsel oogen-
schijnlijk in den staat van koking doet overgaan.
Na deze bewerking, welke ongeveer dertig minuten
aanhoudt, wordt de bovengenoemde opening op den
bodem ontsloten, en het sap vloeit in meer bene-
-ocr page 732-
14
denwaarts geplaatste vierkante ijzeren bezinkings- ot\'
decanteerbakken, na zich vooraf door het nemen ee-
ner proef overtuigd te hebben, of de kalkvlakken
zich door verzadiging hebben gevormd.
De decanteerbakken zijn van vorm en inhoud als
de carbonatatieketels, en dienen om de door boven-
genoemde bewerking gevormde onzuivere cleelen van
het heldere sap te scheiden, welke bewerking on-
geveer een vierde uur tijds vereischt, waarna het
zuivere sap, dat zich boven de bezonken vloeistof
heeft verzameld, door eene slang van guttapercha,
die in eene opening op den bodem der bak is aan-
gebragt, en door eene kurkenschijf op de opper-
vlakte gehouden, in den verzamelbak wordt afgelaten.
De achtergebleven onzuivere deelen worden door
eene opening in den bodem mede afgeleid, in den
reeds boven meer behandelden verzamelbak voor
schuim, wijders naar de persen gedreven, en op
den hiervoor omschreven voet behandeld.
Het heldere sap wordt voorts afgeleid in eenen
sapopvoerder (of montejus) die hetzelve leidt naar
den verzamelbak voor gecarbonateerd sap.
Uit dezen verzamelbak vloeit het door eene ijze-
ren pijp in benedenwaartsche rigting naar de twee-
de helft der carbonatatieketels.
De ketels voor deze bewerking bestemd zijn naast
die der eerste geplaatst, en van vorm en inhoud
gelijk. In deze ketels bevind zich mede eene slang-
vormige gaz- en stoompijp, die op den bodem der
ketels zijn gelegen. Nu wordt het sap nogmaals door
koolzure gaz gezuiverd, waarna de laatste doorliet
aanvoeren van stoom en de daardoor ontstane ko-
king der sappen, verdreven wordt. Deze bewerking
duurt twintig minuten, waarna men hetzelve door
eene opening op den bodem laat afvloeijen in het
-ocr page 733-
15
tweede gedeelte der décanteerbakken, nevens de
eerstgenoemde geplaatst, alwaar dezelfde bewerking
geschiedt als bij de eerste bezinking plaats heeft.
FILTERS.
Uit bovengenoemde bakken vloeit het sap in de
daar onmiddelijk bijgeplaatste filters, zijnde lange
ciündervormige ketels met bolvormige bodenis , waar-
in zich eene dunne koperen pijp bevindt, waardoor
het sap eerst benedenwaarts en vervolgens opwaarts
terugkeert. Verder bevindt zich op den bodem de-
zer ketels een ijzeren schijf met gaatjes doorboord,
omwonden met flanellen doek, ten einde het door-
dringen der onzuivere deelen te beletten.
Iedere ketel is tot nagenoeg 5/6\' gedeelte van zijn
inhoud met beenzwart gevuld, waardoor het sap
vloeit en gezuiverd wordt. Acht en veertig uren kan
men het beenzwart in deze ketels bezigen, als: zes
en dertig uren voor het filtreren van sap, en twaalf
uren voor de geclarificeerde stroop, die tot de sui-
ker-koking wordt voorbereid.
VERDAMPING.
Nadat de sappen de vooromschreven zuiveringen
hebben ondergaan, worden ze in bukken verzameld,
van daar door eene koperen buis opgetrokken naar
de luchtledige verdampingspannen, zijnde cilinder-
vormige ketels met een bolvormig sigment van on-
der en boven. Deze pannen dragen — wanneer de
sappen tweemaal worden verdampt — den naam
van doublé effet; doch geschiedt zulks ten derde
male noemt men dezelve triple effet.
Wanneer het sap in de doublé effet wordt ver-
-ocr page 734-
16
dampt, geschiedt dit in de eerste pan op eene digt-
heid van 8 tot 12 % Bauiné, om in de tweede pan
dezelfde bewerking tot 22 a 24 °/0 voort te zetten.
Wordt de verdamping in de triple effet verrigt,
wordt minder gelet op de evenredige digtheid.
De verdampingspannen doublé en triple effet,
hebben door aangebragte koperen slangen gemeen-
schap met elkander, en kan men door de kranen
die zich aan die slangen bevii den, liet sap van de
eene in de andere pan overbrengen, deze over-
brenging geschiedt door het opendraaijen der kraan,
waardoor het sap door de luchtledigheid van de pan
onmiddelijk wordt opgetrokken.
In ieder dezer pannen bevinden zich op 2/3 der
diepte ongeveer 250 a 300 pijpjes, waarvan de dia-
meter plus minus 5 centimeters bedraagt; de pijp-
jes hebben boven eene opening; de aangevoerde
stoom kan zich niet hooger dan den bovenrand der
pijpjes verheffen, alwaar zij door middel eener plaat
aan elkander zijn gesloten. liet sap beweegt zich
nu in en boven de pijpjes, terwijl de damp, door
het koken voortgebragt, door eene luchtpomp uit
de pan wordt geruimd.
CLARIFICATIE.
Is de verdamping afgeloopen, dan wordt het sap
in een montejus door luchtledigheid opgetrokken,
en door eene pijp naar de zoogenaamde clarificatie-
ketels geleid, zijnde liet model van die der défécatie,
een a, twee van die ketels vindt men meest in elke
fabriek aanwezig, en, waarin het verdampte sap tot
op \'t kookpunt wordt verwarmd. Hierdoor, en door
bijvoeging van eenig zwavelzuur komen de onzuivere
bestanddeclen op de oppervlakte der vloeistof te drij-
ven, die daarvan zorgvuldig worden afgeschept.
-ocr page 735-
17
Is de zuivering in deze ketels afgeloopen, dan
wordt de stroop hieruit afgelaten even als bij de
défécatie geschiedt, en nogmaals aan filtrering on-
derworpen, om daarna in twee of meer vergader-
bakken opgezameld te worden.
KOOKPANNEN.
Uit deze bakken wordt de stroop, door middel
van luchtledigheid in de kookpan getrokken, waar
zij de tweede verdamping ondergaat, doch nu tot
eene digtheid van 44° wordt gebragt, zijnde de
graad van kristallisatie. Deze verdamping of koking
duurt 8 a 10, ja somtijds 16 uren, afhankelijk van
de hoedanigheid en de geregelde werking. Het ge-
oefenc\'. oog des kokers en zijne meerdere of min-
dere bekwaamheid moet hierover beslissen.
De kookpannen zijn mede cilinders, met van onder
en boven bolvormige segmenten. In het segment
onder is eene koperen slang geplaatst horizontaal,
waardoor de stoom circuleert, en eene verbazende
warmte in de pan aanbrengt. De pan wordt na elke
verdamping zoolang met verdigt sap aangevuld en
op nieuw gekookt, dat er een kristalliseerbak van
40 hectoliters mede kan worden gevuld. Verder be-
vindt zich nog aan deze kookpan een koperen buis
om proeven te nemen, alsmede vijf boven elkander
geplaatste glaasjes, om de werking in den ketel te
kunnen gadeslaan. Wanneer nu de koking is afge-
loopen, wordt aan den onderkant des ketels een
luchtdigt toestel opengedraaid, en de reeds gedeel-
telijk gekristalliseerde stroop vloeit in benedenwaart-
sche rigting naar eenen kristalliseerbak; waaraan
dan den naam wordt gegeven van eerste product.
De mesting van die stroop duurt 5 ii 6 uren, hierna
-ocr page 736-
1*
worden de kristallen, die zich in de stroop hebben
gevormd, door middel van. turbinatie daarvan af-
gescheiden.
De vloeibare stroop hiervan afkomstig, wordt door
opvoering in c.e zoogenaamde stroopbakken bijeen
verzameld. Uit deze bakken wordt het weder in de
kookpan getrokken on gekookt tot den graad van
kristallisatie, vloeit vervolgens als de voorgaande ge-
kristalliseerde stroop in een bak, doch is gewoon-
lijk de helft grooter dan die waarin zich de eerste
producten bevinden; aan deze stroop wordt de naam
van tweede product gegeven, deze heeft minstens
veertien dagen noodig om te kristalliseren, waarna
zij wordt geturbineerd.
De stroop afkomstig van het tweede product, on-
denjaat dezelfde bewerking als even is jrenoemd,
en wordt ten derde male gekookt en opgevangen
in bakken, die weer de helft grooter zijn dan de
laatstgenoemde. De tijd van mesting voor de kris-
tallisatie duurt gewoonlijk 9 a 10 maanden, en na
geturbineerd te zijn, noemt men de daaruit verkre-
gen suiker derde product.
De daarvan overschietende stroop, die nimmer 10 %
suiker inhoudt, wordt in vaten opgevangen (ordinair
in gezuiverde petroleum vaten) en verkocht. Deze
stroop draagt den naam van melasse, en wordt tot
gedistilleerd verwerkt.
De hoeveelheden stroop van de verschillende pro-
ducten , wordt door de administratie tijdens de werk-
zaamheden opgenomen en geboekt, om deze bij de
eindiging van het werksaisoen, met de opname der
sappen te vergelijken.
Wanneer beide opnemingen naauwkeurig geschie-
den, komt het verschil in winst of verlies te voor-
schijn, aan de zijde van den fabrikant, of aan die
-ocr page 737-
19
der administratie. Hier te lande geschiedt de opname
algemeen naar de digtheid der sappen.
TURBINEN.
De turbinen zijn cilindervormige trommels, van
binnen bekleed met fijn metaaldoek Deze trommels
zijn weder door een tweeden cilinder van gegoten
ijzer omvat. In het midden des trommels is een
ijzeren stang geplaatst, die aan den voet in uitge-
breidheid toeneemt in den vorm eens kegels. In de
eerste trommel wordt nu de gekristalliseerde stroop
gestort, na deze met eenc kleine hoeveelheid vloei-
bare stroop te hebben aangemengd, vervolgens door
de daarbij aangcbragte stoomkracht in eene onge-
looflijke sneldraaijende beweging gebragt; zoodat de
stroop daaruit wordt verdreven en in den tweeden
trommel vloeit, verder door eene opening zich af-
tapt in eene goot die langs deze turbines is gebragt,
alwaar zij in een verzamelbak bijeenkomt; ondergaat
verder de bewerking zooals hierveor, omtrent de
stroopen, is genoemd.
Hetgeen nu voor het metaaldoek in de eerste
trommel zich bevindt, is de suiker, die na eenige
minuten stilstand uit den trommel wordt geschept
in zakken, en daarna op den suikerzolder wordt ge-
bragt en verzameld, om later of in groote, óf in
kleine partijen te worden uitgeslagen, veelal gaat
de beetwortelsuiker naar het buitenland.
ZUIVERING VAN KETELS EN BEENZWART.
De kookketels, alsmede de verdampingspannen,
worden des Zondags of bij tijdelijke staking der
werkzaamheden, door zoutzuur ammoniak gezuiverd.
De zuivering van het gebruikte beenzwart ge-
-ocr page 738-
20
schiedt in bakken, van ijzer of steen vervaardigd,
welke vooraf met een mengsel water en zwavelzuur
worden gevuld.
Daarna wordt het beenzwart in de bakken ge-
stort , en, na 30 of 3fi uren bezonken te zijn, in
den waschmolen gezuiverd, verder op een ijzeren
rooster gelegd, om het uitdruipen der nog aankle-
vende vochtdeelen te bevorderen, om eindelijk boven
een vuuroven onder gestadig roeren te worden ge-
droogd.
CARBONATATIE TROEBEL.
In fabrieken waar men carbonatatie troebel werkt,
komen alleen onderstaande veranderingen voor, te
weten:
De uitgeperste sappen die men zoo na mogelijk
heeft verkregen vloeijen niet naar den verzamelbak,
zooals in défécatie fabrieken geschied, maar regt-
streeks naar bakken om overeenkomstig § 38 der
Instructie van 1867 n°. 31 gewogen te worden, en
na die opname verlaten deze sappen de bakken, en
vloeijen naar een verzamelbak die reeds voorzien is
van kalkmengsel, wordt aldaar vermengd, en met
die bestanddeelen opgevoerd door een montejus naar
de carbonatatiebakken, alwaar dezelfde bewerkingen
plaats grijpen, als omtrent défécatie fabrieken hier-
voren is genoemd.
DIFFUSIE.
In fabrieken waar het diffusiestelsel gebezigd
wordt, komen de hierna volgende veranderingen
voor, te weten:
SNIJMACHINE.
De beetwortelen, die na behoorlijk te zijn gewas
-ocr page 739-
21
schen, worden opgevangen en door een of meer
personen in de snijmachino geworpen.
Deze machine bestaat uit een cilindervormigen
ketel met trechter voor de inlating van beetwortelen
van boven, en eene vierkante opening tot het uit-
werpen van snippers van onderen.
In het midden des cilinders wentelt eene ijzeren
as, waaraan acht vertikaal staande ijzeren platen,
in den vorm eens regthoekigen driehoeks, zijn be-
vestigd; onder deze platen, op een centimeter af-
stand, is eene naauw in den cilinder sluitende ijzeren
schijf aangebragt, waaraan, op gelijke afstanden,
twaalf messen, in de gedaante van kleine zaagjes,
zijn geschroefd. Vóór de messen, die in een flaauw
opstaanden stand zijn geplaatst, heeft men tot door-
lating der snippers eene opening in de schijf gela-
ten, van bijna twee centimeters.
De beetwortelen rollen door den trechter en
vallen op de schijf, alwaar ze door de omwente-
lende beweging der aan de as bevestigde platen
tegen de messen worden gedrukt, door welke wer-
king ze in den vorm van lange snippers worden
gesneden.
Nog bevindt zich onder aan de as een ijzeren
arm, die op den bodem des cilinders gevallen snip-
pers uitwerpt.
Daarna worden ze op handwagens geladen en naar
de diffusieketels overgebragt.
HET DIFFUSIESTELSEL.
Het diffusiestelsel bestaat uit een drukbak, twaalf
diffusieketels en twee voorwarmketels. De diffusie-
ketels zijn van cilindrischen vorm, hebben eene
groote van 40,64 hectoliters en twee aan twee tegen-
over elkander geplaatst.
-ocr page 740-
22
De voorwarmers zijn mede cilinders, inhoudende
33,33 hectoliters. In deze ketel circuleert eene slang,
die eene ruimte inneemt van 1,88 hectoliter, waar-
door de stoom wordt gedreven, die het sap de ver-
eischte temperatuur aanbrengt.
Met de genoemde diffusieketels en den drukbak
vormen deze ketels een geheel en maken het be-
trekkelijke stelsel uit.
De onderlinge gemeenschap bestaat uit drie ijzeren
pijpen, ter onderscheiding wit, rood en blaauw ge-
verwd. De witte is de koudwaterpijp, welke van
den drukbak naar de diffusieketels loopt, de roode
dient voor den afvoer van de voorwarmers naar de
diffusieketels, terwijl de blaauwe, die zich in twee
armen verdeelt, welke met kranen kunnen worden
afgesloten, de sappen naar den voorwarmer of défé-
catieketels leidt.
De loop der werkzaamheden is aldus:
Uit gemelden drukbak, welke minstens twee me-
ters boven de voorwarmers is geplaatst en die voort-
durend door eene pomp van water wordt voorzien,
loopt het water door de witte pijp naar de diffusie-
ketels ; van daar wordt het door waterdruk dat boven
in den ketel wordt aangevoerd naar de voorwarmers
geperst en aldaar op een temperatuur van 65° C. ge-
bragt. Dit water wordt weder geleid naar de dif-
fusieketels, waarmede drie dier ketels, bijv. n°. 1,
2 en 3 worden gevuld. Thans wordt de vierde
ketel met snippers gevuld, waarop van tijd tot tijd
water uit de voorwarmers wordt gelaten, doch nu
gebragt tot 85° C.; op dezelfde wijze geschiedt de
opvolgende vulling van de ketels n°. 5 en 6.
Is deze vulling afgeloopen, dan leidt men het sap
uit den ketel n°. 4 naar den voorwarmer, om hierin
op nieuw tot op 85° C. te worden verwarmd. A1-
-ocr page 741-
2:J,
vorens n°. 7 met snippers te hebben gevuld, wordt
dit eerste treksel geleidt; zoo ledigt men ook n°. 5
en 6 en vult daarmede n°. 8 en 9, vervolgens 10,
11 en 12 met n°. 7, 8 en 9, zoodat met n°. 10,
11 en 12 het 3de treksel wordt verkregen.
Uit het bovenvermelde omtrent den druk van
\'t water zal men van zelf afleiden, dat de diffusie-
ketels onderling door pijpen met elkander gemeen-
schap hebben; deze pijpen loopen van den bodem
des ketels met eene kromming regtstandig naar
boven en ontlasten het vocht in den mond of hals
van den volgenden ketel.
Bij voortzetting der werkzaamheden is de vulling
en lediging alzoo geleidelijk, immers met de lediging
van n°. 10, 11 en 12 is n°. 1 , 2 en 3 weder gevuld.
Wordt nu uit een diffusieketel sap naar den voor-
warmer of défécatieketel gevoerd, dan ontstaat er
natuurlijk eene ledigheid, die weder door andere
ketels, welke inmiddels door den voortdurenden aan-
voer der voorwarmers en der nevenketels van sap
zijn voorzien, wordt aangevuld.
De ketels n". 1, 2 en 3, welke eerst alleen met
water waren gevuld, zijn bijgevolg niet in dien toe-
stand gebleven. Negen ketels zijn altijd gevuld en
bij iedere lediging heeft er ook weder eene vulling
plaats.
De reiniging der diffusieketels heeft plaats wan-
neer de daarin gebragte snippers geheel zijn afge-
trokken; zij worden , nadat de waterdruk van den
ketel is afgezet door ontsluiting van een ijzeren
deurtje, hetwelk zich aan den benedenkant des
ketels bevindt, uitgeworpen, opgevangen door een
transporteur en tot de daarvoor bestemde persen
geleid, om ze van de overgebleven waterdeelen te
ontdoen.
-ocr page 742-
h
24
Bij genoegzame aanvrage worden ze aan den land
bouwer verkocht als een niet te versmaden veevoeder.
Door het openen van het aftappingstoestel vloeit
het geene suikerdeelen meer bevattende water door
een steenen goot buiten de fabriek, terwijl het vocht,
dat door de persing der afgetrokken snippers ont-
staat, mede van geene waarde is.
Daarna wordt de ketel met water omgespoeld en
na reiniging gesloten.
Het op nieuw verwarmen van het sap in de voor-
warmers heeft plaats om reden het door het gedurig
overgaan naar andere ketels en door het trekken
op versche snippers, veel van zijne warmte verliest.
Het is geene volstrekte noodzakelijkheid met de
diffusieketels n°. 1, 2 en 3 een aanvang te nemen,
mits de bewerking maar opvolgend plaats hebbe.
Zooals hiervoor reeds is genoemd zijn de sappen
geleidt naar de voorvvarmers of déféeatieketels, al-
waar zij dezelfde en opvolgende bewerkingen onder-
gaan, als in de défécatiefabrieken plaats grijpt.