-ocr page 1-
Vak 38
?*Vv
0r«3
T.V
WW
s&?ana£
145
^
•**
-ocr page 2-
rnrn \\3\\c?H
-ocr page 3-
X
.
-ocr page 4-
r
-ocr page 5-
DE NEDERLANDSCHE NOTARIS.
HANDBOEK BTJ DE UITOEFENING DER
NOTARIEELE PRAKTIJK,
DOOR
W. F. OVEEHOFF J-.s
ïloturis te vlmstcrbam,
MET TOESTEMMING VAN DEN OORSPRONKELIJKEN SCHRIJVER
OP NIEUW UITGEGEVEN ONDER TOEZIGT VAN
Mr. J. L. A. STOLK,
W. COÖPS.
;:\':;Miot]>ec." j
iflflordeiisis]
ZUTPHEN,
W. J. THIEME& O.
1870.
-ocr page 6-
ERRATUM.
Men leze op bladz. 67, in den laatsten regel, in plaats
van »in brevet worden verleden" — «niet in brevet worden
verleden."
-ocr page 7-
INHOUD.
EERSTE HOOFDSTUK.
Bladz.
Algemeene voorschriften ten opzigte van het notaris-ambt. 1
Regeling van het notaris-ambt ..... 3
Notarissen .                 .        ...        ... 4
Algemeene verpligtingen den notaris bij de wet op het
notaris-ambt opgelegd ...... 6
Onderscheid tusschen notariële en onderhandsche akten. 8
Vereisen ten in den notaris en de getuigen . . .10
Van de akten en haren vorm, de grossen, afschriften
en uittreksels           . . . . . .        .12
Zegel der notarissen ....... 24
Legalisatie\'n van handteekeningen der notarissen . . 25
Register (repertoire) van den notaris . .
        .        .26
Bewaring en overbrenging der minuten of van het
protocol ......... 28
Akten die niet anders dan notarieel kunnen verleden
worden ......... 34
Wetten op het regt van zegel en op het regt van registratie.
Zegel.........39
Registratie           ........ 50
Tarief van het evenredig zegel voor wisselbrieven . 61
Idem voor huurcontracten ...... 63
-ocr page 8-
INHOUD.
TWEEDE HOOFDSTUK.
OVER PERSONEN EN DE BEPALINGEN VOOR AKTEN
WELKE HET GEVOLG ZIJN VAN HUNNE HANDELINGEN.
Bladz.
Over het huwelijk en de akten ter zake des huwelijks. 65
Akten van huwelijksaangifte, van toestemming en vol-
magt tot voltrekking van een huwelijk . . .67
Van de regten der echtgenooten
          . . . .71
Van de wettelijke gemeenschap van goederen en het
beheer daarvan ....... 75
Huwelijksche voorwaarden ...... 79
Ongeoorloofde bepalingen ...... 79
Geoorloofde bepalingen ...... 81
Gemeenschap van winst en verlies . . . .83
Gemeenschap van vruchten en inkomsten . . .85
Vorm der huwelijksche voorwaarden en bijzondere be-
palingen aangaande deze soort van akten . . 87
Giften bij huwelijksche voorwaaiden .
        .        .        .95
Over de ombinding der gemeenschap . . . .98
Afstand der gemeenschap ...... 107
Verdeeling der gemeenschap        .        .        .         .        .110
Korte beschouwing van de bestanddeelen eener huwelijks-
gemeenschap onder vroegere wetgevingen ontstaan. 121
Oud-Hollandsch en Friesch regt ..... 122
Wetboek Napoleon ingerigt voor het Koningrijk
Holland.........123
Wetboek Napoleon . . . . . . .124
Werkzaamheden van den notaris die na den dood van
een der echtgenooten geroepen wordt . . . 132
Wettige kinderen, natuurlijke kinderen en hunne er-
kenning en wettiging ...... 135
Van de ouderlijke magt en de gevolgen daarvan betref-
fende het beheer van de goederen der kinderen . 140
Over minderjarigheid en handligting .... 142
-ocr page 9-
I N !I O D D.
Blailz
Over voogdij en curatele ...... 146
Rekening en verantwoording door voogden en curators
af te leggen ........ 152
Over afwezigheid         . . . . . . .156
DERDE HOOFDSTUK.
OVER ZAKEN EN ZAKELIJKE REGTEN.
Begrip van zaken . . . . . . .159
Onderscheiding van zaken ...... 160
Uitlegging van eenige algeraeene uitdrukkingen . . 163
De zaken in betrekking tot derzelver bezitters .
        . 165
Regten die men op zaken hebben kan         . . .166
Erf opvolging bij versterf . . . . . .175
Over uiterste willen en de erfopvolging daaruit ontstaande. 193
Algeraeene bepalingen ten aanzien van uiterste wilsbe-
schikkingen . . . . . . . .193
Wie bekwaam zijn om bij uitersten wil te beschikken. 195
Welke personen uit sommige uiterste wilsbeschikkingen
geen of slechts een bepaald voordeel mogen genieten. 196
Legitieme portie
          ....... 200
Raadgevingen omtrent den inhoud van uiterste willen. 209
Beschikkingen die geen gevolg hebben
         . . .213
Uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen . . . 217
Bewindvoerders ........ 221
Makingen van vruchtgebruik en benoeming van be-
windvoerders daarover ...... 224
Geoorloofde erfstellingen over de hand . . . 228
Erfstellingen over de hand in hetgeen de erfgenaam of
legataris onvervreemd en onverteerd zal nalaten . 231
Vorm der uiterste wilsbeschikkingen .... 232
Vereischten in de getuigen bij eenen openbaren uiter-
sten wil, bij de akte van bewaargeving en bij de
akte van superscriptie ...... 239
-ocr page 10-
INHOUD.
Bladz.
. 242
. 244
. 245
. 253
. 254
Herroeping van uiterste wilsbeschikkingen
Oude wetgeving          ....
Tafel van het hollandsch versterfregt
Wetboek Lodewijk Napoleon
Wetboek Napoleon ....
Wet op het regt van successie en van overgang bij
overlijden, van 13 Mei 1859, gewijzigd en aangevuld
bij de wet van 28 Mei 1869 (Stbl. n». 95)
Werkzaamheden in boedels en nalatenschappen
Verzegeling
         ......
Ontzegeling. ......
Boedelbeschrijving .....
Boedelscheiding ......
Van boedelverdeeling door den vader, de moeder of
andere bloedverwanten in de opgaande linie tusschen
hunne nakomelingen gemaakt
Onbeheerde nalatenschappen
Vruchtgenot
Vruchtgebruik
Gebruik en bewoning
Erfdienstbaarheid
Regt van opstal
Regt van erfpacht
Grondrenten en tienden
Pand
           ,
Hypotheek
Hypotheken onder de vorige wetgeving
(Salarissen der bewaarders van de hypotheken van het
kadaster en de scheep.sbewijzen .... 396)
VIERDE HOOFDSTUK.
OVER VERBINDTENISSEN EN OVEREENKOMSTEN.
Begrip en onderscheiding der overeenkomsten . . 402
403
Gevolg der overeenkomsten.....
-ocr page 11-
INHOUD.
Bladz.
Onderscheiding der verbindtenissen wat haren aard betreft 403
Van het te niet gaan der verbindtenissen . . . 408
Voorwaarden welke vereischt worden tot de bestaan-
baarheid der overeenkomsten . . . . .411
Bekwaamheid van personen die voor anderen handelen 413
Koop en verkoop
         ....... 418
Vorm van het contract van koop en verkoop . . 424
Verpligtingen van den verkooper
         .... 428
Verpligtingen van den kooper ..... 434
Openbare verkoopingen van roerende goederen . . 436
Verklaring van lastgeving ...... 446
Aanwijzing van betaling van den koopprijs . . . 448
Delegatie of overzetting van schuld .... 449
Beding van hypotheek         ...... 449
Surrogatie in de regten van den verkooper         . . 450
Het regt van wederinkoop           ..... 451
Verkoop van een inschuld of ander onligchamelijk regt. 454
Verkoop van erfregt
            ...... 456
Ruiling .... ..... 457
Wet op de overschrijving             ..... 460
Huur en verhuur ....... 465
Huur van dienst en werk             ..... 472
Aanneming van werk           ...... 474
Plaatsvervanging en nummerverwisseling bij de nationale
militie.........477
Maatschap of vennootschap......478
Verpligtingen der vennooten ..... 482
Regten der vennooten. ...... 484
Winst en verlies........ 485
Het beheer der maatschap ...... 486
Verbindtenissen der vennooten ten aanzien van derden. 490
Vanhet vereffenen derzaken van eene ontbondene maatschap 492
Van de openbaarmaking der vennootschap en van hare
ontbinding........493
-ocr page 12-
\'-
INHOUD.
Bh.lz.
Handelingen voor genieene rekening .... 499
Schenking ......... 500
Bewaargeving ........ 508
Bruikleening . . . . . . . .511
Verbruikleening ........ 513
Vestiging van rente ....... 517
Lijfrente ......... 519
Lastgeving ......... 523
Borgtogt.........531
Dading ......... 541
Compromis......... 545
Kwijting ......... 550
Delegatie of overzetting ...... 555
Aanbod van betaling, gevolgd door consignatie of be-
waargeving ........ 556
Akten van bekrachtiging ...... 560
Akten van te niet doening van aangegane overeenkomsten 551
Zedelijke ligchamen ....... 563
VIJFDE HOOFDSTUK.
OVER ENKELE ONDERWERPEN UIT HET WETBOEK
VAN KOOPHANDEL.
Protesten van wisselbrieven en ander handelspapier . 506
Schepen en vaartuigen
         ...... 595
Bodemerij ......... 606
HET TARIEF VOOR NOTARISSEN . . . .616
-ocr page 13-
EERSTE HOOFDSTUK.
ALGEMEENE VOOESCHRIFTEN
TEN OPZIGTE
TAN HET
NOTARI S-A M B T.
-ocr page 14-
-ocr page 15-
Het notarisambt wordt geregeld
1). Door de wet van den 9™ Julij 1842 (S. B.
n°. 20) welke in werking is gebragt den 16™ October
volgende, ingevolge koninklijk besluit van den 20™
September 1842 (S. B. n°. 21).
De bij art. 3 dier wet voorgeschreven bepaling van
het maximum van het getal notarissen, welke voor
ieder arrondissement kunnen worden aangesteld, is pri-
mitief vastgesteld bij koninklijk besluit van den 20c"
September 1842 (S. B. n°. 23); doch toen bij het
einde der jaren 1S49 en 1859 nieuwe volkstellingen
plaats hadden, is het maximum van het getal uotaris-
sen telkens met de uitkomsten dier telling in overeen-
stemming gebragt en nader vastgesteld bij koninklijke
besluiten van den 18e" Januarij 1851 (S. B. n°. C) en
van den 3™ Februari) 1861 (S. B. n°. 8).
2). Door de wet van den 31™ Maart 1847 (S. B.
n". 12) houdende vaststelling van het tarief, tot bepa-
ling van de hoegrootheid en den vorm van taxatie van
het honorarium der notarissen, gelijk mede van ver-
schotten welke aan hen in rekening zullen worden ge-
leden.
3). Door de wet van 22 pluviose, jaar VII, voor-
-\'}^]iothoea| 1#
I &HJS1S
-ocr page 16-
— 4 —
schrijvende de formaliteiten voor verkoopingen van roe-
rende goederen.
4). Door de op hetzelve toepasselijke bepalingen van
het burgerlijk wetboek, het wetboek van burgerlijke
regtsvordering, liet wetboek van koophandel, de wet-
ten op het regt van registratie en de wet op het regt
van zegel.
NOTAKISSEX.
Volgens art. 1 der wet van den 9en Julij 1842,
zijn de notarissen openbare ambtenaren, uitsluitend
bevoegd om authenthicke actcn (1) te verlijden, we-
gens alle handelingen (2), overeenkomsten en beschik-
kingen (8), waarvan de wet gebiedt of de bclangheb-
benden verlangen dat bij authenthick geschrift blijken
zal, daarvan de dagtcekening te verzekeren, de acten
in bewaring te houden en daarvan grossen, afschriften
en uittreksels uit te geven; alles voor zoo ver het ver-
lijden dier acten, door de wet, niet ook aan andere
ambtenaren opgedragen of aan dezelve geheel voorbe-
houden is.
De vereiscJden om tot notaris benoemd ie kunnen
worden
, zijn:
a). Dat men nederlandcr zij, art. 6. grondwet art. 5.
RW.
(1)    Acten — geschriften waarmede iets bewezen kan
worden.
(2)    Handelingen — menschelijkc daden.
(3)    Beschikkingen — wilsverklaringen.
-ocr page 17-
— 5 —
l). Dat men 25 jaren oud zij, behoudens dispen-
satie.
c). Dat men voldaan heeft aan de wet op de natio-
nale militie.
d). Dat men doe blijken van een goed zedelijk ge-
drag, gedurende de laatste zes jaren , en
e). Dat men het vercischte examen, voor ecne com-
missie uit een der provinciale geregtshoven , met
goed gevolg, hebbe afgelegd. Art. 10 tot 16 W.N.
Onbestaanbaar met de betrekking van notaris, zijn,
die van lid der regterlijke magt (de plaatsvervangers
der regters en kantonregters, mitsgaders de ambtenaren
van het openbaar ministerie bij de kantongcregten daar-
onder niet begrepen), verder die van procureur, solli-
citeur , deurwaarder, commissaris van policie , ontvan-
ger of ambtenaar der registratie of van eenige andere
rijksbelasting, hypotheekbewaarder en eindelijk, bc-
houdens vergunning des koniugs, die van hoofd, se-
cretaiïs, ontvanger of thesaurier van eenig plaatselijk
bestuur. Art. 8. W. N.
Aanstelling der notarissen, door den koning, voor
hun leven, art.
2 W. N., behoudens:
a). Afstand van het notarisambt, door aanneming
eener met dat ambt onvercenigbare betrekking.
Art. 9 W. N.
b). Vervallen der benoeming, bij verzuim van den
bij de wet voorgeschreven eed, binnen twee maan-
den na de dagteekeniug der benoeming te doen ,
zonder van den koning verlenging van dien ter-
mijn te hebben bekomen. Art. 18 W. N.
-ocr page 18-
c). Afzetting, in geval van kwade trouw, art. 34,
35 en 36 W. N., bij verzuim om een dubbel van
liet repertorium der akten in het afgeloopen jaar
verleden, of eene negatieve verklaring daarvan,
voor den leu September van het loopendc jaar,
over te brengen ter griffie der arrondissements regt-
bank hunner standplaats art. 48 W. N., bij ver-
oordeeling tot eene criminele straf of tot eene cor-
rectionele gevangenisstraf art. 51 W. N. en bij
herhaalde schorsing. Art. 57 W. N.
d). Eervol ontslag, door den koning te verleeneu,
ingeval van ongeschiktheid tot uitoefening der be-
diening, door ouderdom , zwakte of aanhoudende
ziels- of ligchaamsziekten , art. 52 W. N. en op
eigen verzoek.
ALGEMEENE VERPLIGTIXGE.N , DEN NOTARIS , BIJ DE
WET OP HET NOTARISAMBT , OPGELEGD.
a). Hij moet zijne woonplaats, zijn kantoor en zijn
werkelijk en gestadig verblijf houden, alsmede
zijne acten bewaren, in de hem aangewezen stand-
plaats en verlof vragen bij verwijdering langer dan
veertien dagen. Art. 5 W. N.
b). Hij mag buiten gegronde iedeneu (1) zijne dienst
(1) Onder gegronde redenen kan men rekenen: wan-
nccr de te verlijden akte strijdig is met de openbare orde
of de goede zeden; wanneer ziekte den notaris verhin-
dert zijne bediening uit te oefenen ; wanneer partijen den
notaris, des gevorderd, de kosten der te verlijden akte
niet tor hand stellen ; wanneer hij, door het passeren der
gevorderde akte, de wet op het notarisambt zoude moe-
ten overtreden.
-ocr page 19-
niet weigeren , wanneer hij tot liet verkenen daar-
van wordt verzocht. Op last van den voorzitter
der regtbank van het arrondissement, in hetwelk
hij zijne bediening uitoefent, moet hij zijne dienst
kosteloos verkenen aan hen die, op de wijze bij
art. 858 W. v. B. E. vermeld, van hun onver-
mogen doen blijken. Art. 6 W. N.
c). Hij moet, binnen twee maanden na de dagtce-
kening zijner benoeming, voor ck arrondissements
regtbank tot welker ressort zijne aangewezen stand-
plaats behoort, den bij art. 18 W. N. voorge-
schreven eed of belofte afleggen. De koning kan
verlenging van voormelden termijn geven.
d). ITij moet, binnen 14 dagen na de eedsaflegging,
hetzij zelf, hetzij door een schriftelijk gemagtigde,
handteekening en paraaf nederleggen ter griffiën
van het provinciaal geregtshof en van al de arron-
dissements regtbanken in de provincie, tot welke
zijne standplaats behoort. Art. 20 W. N.
e). Hij moet, zooveel mogelijk, zorg dragen dat par-
tijen niet worden bedrogen omtrent den persoon
of omtrent de bekwaamheid om zich te verbinden,
van hem met wien zij overeenkomen; daarvoor is
toch zeker hoofdzakelijk de bekendheid voorgeschre-
ven , bedoeld bij artikel 25 W. N.
f). Hij moet, in geval van overlijden of afwezig-
verklaring (vermoedelijk overlijden-verklaring) van
iemand, binnen 40 dagen nadat hij daarvan ken-
nis draagt, aan de belanghebbenden verwittigen,
dat de uiterste wilsbeschikkingen, akten waarbij
uiterste wilsbeschikkingen zijn herroepen, of hu-
wclijkscontrakten , schenkingen ter zake des doods
-ocr page 20-
bevattende, van den overledene of afwezige, onder
zijne minuten berusten. Art. 39 W. N.
ff). Hij moet de waardigheid van zijn karakter bewa-
ren, de mecstmogelijke geheimhouding omtrent den
inhoud der akten, ten zijnen overstaan overleden,
in acht nemen, zich onderwerpen aan het toezigt
der regtbank van het arrondissement waarin zijne
standplaats is gevestigd , en mag zijne ambtsbczig-
heden niet verwaarloozen en zich niet aan inhreuk
op de wetten en verordeningen, of aan andere
misslagen schuldig maken. Art. 18 en 50 en vol-
gende W. N.
Onderscheid titsschen notauieele en onder-
handsciie akten.
De akte, door eenen notaris, in den wettelijken
vorm, verleden, ter plaatse waar hij tot dat verlijden
bevoegd was, art. 1905 B. W., heeft ten gevolge:
a). Dat zij een volledig bewijs oplevert, tusschen par-
tijen en hunne erfgenamen of regtverkrijgenden,
van het daarin vermelde, en een begin van schrif-
telijk bewijs van wat daarin als een bloot te kcn-
nen geven voorkomt, behalve wanneer dat te ken-
nen gegevene in een dadelijk verband staat met
het onderwerp der akte, als leverende zulks in
dat geval mede volledig bewijs op. Art. 1907 en
1908 B. W.
b). Dat hare uitvoering, alleen wanneer zij van valsch-
heid betigt wordt, kan geschorst worden. Art.
1909. B. W.
c). Dat een afschrift daarvan , als grosse uitgegeven,
dezelfde kracht heeft als een vonnis der regterlijke
-ocr page 21-
— 9
magt en als zoodanig in het geheele rijk ten uit-
voer gelegd wordt. Art. 430 en 436 , W. v. B. E.
d). Dat zij ecne vaste dagteekening heeft.
e). Dat de bewaring van ieder stuk van eenig aan-
merkelijk belang verzekerd is.
De onilerhandsche akten , dat zijn die akten , welke
zonder tusschcnkomst van een openbaar ambtenaar zijn
opgemaakt, art. 1911 B. W., hebben daarentegen ten
gevolge :
a). Dat zij, ten aanzien van hare dagteekening, tegen
derden, geen kracht hebben, dan van den dag
dat zij zijn geregistreerd, of van den dag waarop
hij of een van hen die haar onderteekend hebben
overleden is, of van dien waarop haar bestaan be-
wczen wordt bij akten door openbare ambtenaren
opgemaakt, of wel van den dag waarop de derde,
tegen wien men zich van de akte bedient, haar
bestaan schriftelijk heeft erkend. Art. 1917 W. N.
b). Dat zij in regten geen volledig bewijs opleveren,
wanneer de schrijver of onderteekenaar , tegen wien
men zich daarvan bedient, zijn schrift of hand-
teckening ontkent, of wel wanneer diens erfgeua-
men of regtverkrijgenden het schrift of de hand-
tcekening niet erkennen als van dengenen te zijn,
wien zij vertegenwoordigen. Art. 1913 en 1914 B. W.
c). Dat zij, in geval van vervolging, niet ten uit-
voer kunnen gelegd worden , zonder tusschenkomst
van den regter.
-ocr page 22-
— 10 —
VeREISCHTEX IN DEN NOTAKIS EN DE GETUIGEN.
1. In den notaris :
a). Dat hij bevoegd zij te instrumenteren op de plaats
waar de akte verleden wordt, en dat derhalve die
plaats in het arrondissement, waartoe zijne stand-
plaats behoort, gelegen zij, op straffe van verlies
van authenticiteit. Art. 7 W. N. art. 1905 B. W.
I). Dat den bij art. 18 W. N. voorgeschreven eed
door hem zij afgelegd.
c). Dat hij zelf, zijne vrouw en zijne bloedverwanten
of aangehuwden (1), in de regte linie zonder on-
derscheid van graden en in de zijdlinie tot den
derden graad ingesloten, noch in persoon, noch
door gemagtigden, noch in hoedanigheid , als partij
in de acte voorkomen.
Dit verbod is niet toepasselijk wanneer zijn vrouw,
bloedverwanten of aangehuwden , als koopers , huurders,
aannemers of borgen, verschijnen in akten waarbij pu-
(1) Bloedverwantschap bestaat in de betrekking tus-
schen personen, die van elkander afstammen (regie lijn),
of die een\' gcmcenschappclijkcn stamvader hebben (zijd-
linie), B. W. art. 345 en volgende. Zwagerschap bestaat
in de betrekking, welke door aanhuwelijking geboren
wordt, tusschen den cenen der cchtgenooten en de bloed-
verwanten van den anderen en dus niet tusschen den
cenen echtgenoot en de aangehuwden van den anderen,
b. v. tusschen den notaris en den echtgenoot van de zus-
ter zijner vrouw. Er bestaat gcenc zwagerschap tusschen
de wederzijdsche bloedverwanten der cchtgenooten. Door
de ontbinding van het huwelijk wordt de zwagerschap
niet opgeheven, B. W. art. 350 on 352.
-ocr page 23-
— 11 —
bliekc verkoopingen , verhuringen of aanbestedingen wor-
den geconstateerd, of als leden van vergaderingen waarin
van het verhandelde een notarieel procesverbaal wordt
opgemaakt. Art. 21 W. N.
d). Dat de akten geene beschikkingen of bepalingen
inhouden ten voordeele van dezelfde personen, sub
c genoemd.
e). Dat de notaris de verschijnende personen kent of,
zoo niet, dat zij hem dan worden bekend gemaakt
door twee getuigen , alle vereischten bezittende om
bij notarieele akten als zoodanig te dienen, des
echter dat bloed- of aan-verwantschap met den be-
kend gemaakten persoon, geen redun van uitslui-
ting oplevert. Art. 25 W. N.
/). Dat hij de taal versta waarin de akte verleden
wordt.
2. In de getuigen (instrumentaire) :
a). Dat zij aan den notaris bekend zijn of hun iden-
titeit en bevoegdheid aan hem, door een of meer
der verschijnende personen, verklaard wordt.
I). Dat zij van het mannelijk geslacht, meerderja-
rig (1) en ingezetenen van het koningrijk zijn (2),
(1)    De meerderjarig verklaarde staat in alles met den
meerderjarige gelijk. Art. 478 B. "NV. en kan dus ook
getuige zijn.
(2)    Do wet van 28 Julij 1850 (S. B. n°. 44) noemt
ingezetenen:
1°. alle Nederlanders die gedurende de laatste 18 maan-
den hunne woonplaats binneu het rijk hebben gehad of
ter zake van \'s lauds dienst in een vreemd land wonen.
2°. allo personen zonder onderscheid die 3 jaren , of
-ocr page 24-
— 12 —
hunnen naam kunnen teekenen, en de taal ver-
staan waarin de akte verleden wordt. Art. 23 W. N.
c). Dat zij den notaris, noch de verschijnende pcrso-
nen, door bloedverwantschap of aanhuwelijking tot
en met den derden graad bestaan; dat zij, noch
hunne vrouwen of bloedverwanten, noch nangehuw-
den in de regte lijn, zonder onderscheid van gra-
den , in de zijdlinie tot en met den derden graad,
voordeel bij de akte hebben; dat zij geenc huis-
bedienden van den notaris zijn. Art. 24 W. N.
Voor uiterste willen is de beperking uitgestrekt tot
bloedverwanten en aangehuwden in den vierden graad
van de erfgenamen, de legatarissen en den notaris,
en zijn tevens uitgesloten zij die tot een lijf- of ont-
ecrende straf zijn veroordeeld. Art. 991 B. \\V.
Uitzondering wat aangaat den graad van bloedvcr-
wantschap en aanhuwelijking van den notaris of van
de getuigen , bij openbare verkoopingen enz. Art. 24.
VAN DB AKTEN EN HUNNEN VORM , DE GROSSEN ,
AFSCHRIFTEN EN UITTREKSELS.
De akten zullen, behoudens de voorschriften der wet
omtrent den vorm van sommige, worden verleden voor
éénen notaris in tegenwoordigheid van twee getuigen (1).
Art. 23 "W. N.
De akten moeten inhouden: Art. 26 W. N.
na aan het bestuur hunner woonplaats hun voornemen
tot vestiging hebben te kennen gegeven, 18 maanden
binnen het rijk in Europa gewoond hebben.
(1) Een besloten of geheim testament moet aan den
notaris worden aangeboden en daarvan ecne akte van su-
-ocr page 25-
— 13 —
a). De voornamen, den naam en de standplaats van
den notaris, mitsgaders zijn suppletoir patent in
het hoofd der akte, indien hij deze verlijdt op
eene plaats, welke volgens de wet op de patenten
van hoogeren rang is dan zijne standplaats, art.
27 W. N., en wet op het patentregt van 21 Mei
1819, S. B. n°. 34, art. 13 § 3, en tarief B bij
gemelde wet gevoegd. Boete bij verzuim van ƒ 25
tot ƒ 400.
b). De voornamen, den naam, het beroep of de maat-
schappelijke betrekking (1), en de woonplaats (2)
perscriptic worden opgemaakt in tegenwoordigheid van
vier getuigen. Art. 987 B. V.
Gecollationeerde afschriften en uittreksels, bedoeld bij
art. 40, 3\' al., worden door een notaris zonder getuigen
opgemaakt.
(1)   Bij vonnis dor arrondissements regtbank te Arnhem
d.d. 7 December 1848 en te Groningen d.d. 25 Februarij
1851 is beslist, dat een notaris niet vcrpligt is voor par-
tijen die geen beroep of maatschappelijke betrekking heb-
ben , de negatieve verklaring daarvan in de acte te melden.
De ambtenaren der registratie mogen niet onderzoeken
of het opgegeven beroep of do aangeduide maatschappc-
lijke betrekking juist zijn. Aanschrijving 9 Octobor 1845
n°. 94.
(2)    Iemands woonplaats is , waar hij zijn hoofdverblijf
heeft; bij gebreke van zoodanige woonplaats, wordt de
plaats des wcrkelijkcn vcrblijfs er voor gehouden.
Die tot openbare bedieningen worden geroepen, bchou-
dens hunne woonplaats , indien zij het tegenovergestelde
voornomen niet aan den dag hebben gelegd , dat is , door
het werkelijk vestigen van hun hoofdverblijf in de plaats ,
waar zij die openbare bedieningen uitoefenen. Zoo ook
-ocr page 26-
— 14 —
van ieder der verschijnende personen of dergenen
die door hen vertegenwoordigd worden, voor zoo-
ver het beroep en de woonplaats van die verte-
genwoordigden kan worden opgegeven.
De verklaring dat de verschenen personen aan den
notaris bekend zijn of, door de getuigen sub d hier ua
te noemen, bekend zijn gemaakt. Art. 25 W. N.
Hier nog bij te voegen :
De adelijke "Atels of kwalificatiën der in de akte
voorkomende personen. Art. 1 van liet kon. besl. van
den 20 Januarij 1S22 S. B. n°. 1 (1).
behouden krijgslieden van alle rangen de woonplaats ,
die zij voor de indiensttreding hebben gehad, indien zij
het tegenovergestelde voornemen niet aan den dag heb-
ben gelegd; do vermelding van garnizocusplauts is dus
op zich zelve niet genoegzaam, om aan het gebod van
vermelding van woonplaats te voldoen. — Eenc getrouwde
vrouw, welke niet van tafel en bed of van goederen is
gescheiden , heeft gcenc andere woonplaats dan die van
haren man; minderjarigen hebben gecne andere woon-
plaats dan dio van hunne voogden, behoudens in het
geval van algehecle handligting, en onder curatele ge-
stelden gcenc andere dan die van hunne curators. M«i-t
derjarige dienstboden of werklieden hebben hunne woon-
plaats in hot huis van hen waarbij zij dienen of wcr-
ken , namelijk indien zij bij hen inwonen.
(1) In de staatsbladen zijn do lijsten van de in Neder-
land erkende adelijke geslachten te vinden, met de titels
en pracdikateti aan elk toekomende. Zie de besluiten van
1825 S. B. n°. 61 ; 1827 S. B. n°. 1 en n°. 28; 1828 S.
B. n°. 1 ; 1829 S. B. n" 1 ; 1830 S. B. n". 1 ; 1843 S. B.
n°. 59; 1840 S. B. n". 20; 1859 S. B. n°. 8.
-ocr page 27-
— 15 —
Vermelding van het patent van den vcrschijnenden
persoon, voor zoover de akte zijn aan patent ondcrhe-
vig beroep betreft, met aanduiding van het nummer
waaronder, de plaats waar, de tijd waarover en het
bedrijf of beroep waarvoor, het patent is uitgegeven , —
boete / 25. Aangehaalde wet van 21 Mei 1819. Art.
31 § 1.
e). De betrekkingen en hoedanigheden waarin, en
de vermelding der volmngten of beschikkingen
krachtens welke, wordt gehandeld. Hierbij op te
merken , dat, wat volmagten betreft, niet slechts
de vermelding voldoende is , maar dat de volmag-
ten , zoo de akte in minuut, en dus niet wanneer
zij in hrevet verleden wordt, aan de akte moeten
worden vastgehecht, met uitzondering alleen van
die volmagten, welke in minuut berusten onder
den notaris die over de akte staat, of volmagten,
welke reeds zijn vastgehecht aan akten voor den-
zelfden notaris verleden, en onder zijne minuten
verbleven, mits hiervan in de akte melding ge •
maakt worde, art. 32 en 33 \\V. N. Behalve de
aanhechting wordt nog gevorderd, doch alleen wat
betreft onderhandsche en buiten het rijk verleden
volmagten, dat zij vooraf door den lasthebber, in
tegenwoordigheid van den notaris en de getuigen,
worden voor echt erkend, en ten blijke daarvan
door hen alle geteekend, en hiervan in de akte
melding gemaakt worde, art. 32 W. N.; en cin-
delijk dat, indien de partijen krachtens monde-
lingc volmagt handelen, zulks in de akte moet
wordeu vermeld.
-ocr page 28-
— 16 —
d). De voornamen, den naam, het beroep of de
maatschappelijke betrekking en de woonplaats, van
ieder der instrumentaire getuigen en van hen die,
bij onbekendheid der comparanten, hunne identi-
teit bevestigen.
De getuigen moeten aan den notaris bekend zijn of
hunue identiteit en bevoegdheid aan hem, door een
of meer der verschijnende personen verklaard, en daar-
van (namelijk van de verklaring der identiteit en be-
voegdheid) in de acte melding gemaakt worden. Art.
23 W. N.
e). De plaats, het jaar, de maand en den dag op
welke de akte verleden is, bij verzuim waarvan
de akte alleen kracht van onderhandsch geschrift
zal hebben.
f). Vermelding dat de akte is voorgelezen en onmid-
delijk daarna, door de verschijnende personen,
de getuigen en den notaris, onderteekend. Art.
30 W. N.
Wanneer de verschijnende personen mogten verklaren
dat zij hunnen naam niet kunnen teekenen of daarin
verhinderd worden, zal, van die verklaring en van de
reden van verhindering, uitdrukkelijk melding worden
gemaakt.
Wanneer bij akten van boedelbeschrijving of proces-
sen-verbaal wegens handelingen of daadzaken op te ma-
ken , één of meer der verschijnende personen weigeren
te teekenen of zich voor het sluiten der akten verwijde-
ren, zonder die te hebben geteekend, is het voldoende
dat daarvan melding wordt gemaakt, met bijvoeging
-ocr page 29-
— 17 —
der redenen van weigeriug zoo die worden opgege-
ven (1).
Wanneer echter een of meer der verschijnende per-
sonen alleen bij een bijzonder gedeelte der akte belang
hebben of alleen bij zulk een gedeelte als gehandeld
hebbende voorkomen , zal het voldoende zijn , dat dit
gedeelte aan de zoodanigen voorgelezen en door hem
of hen getcekend wordt, en dat die voorlezing en on-
derteekening bij dit gedeelte der akte uitdrukkelijk worde
vermeld. Art. 30.
De gebouwde en ongebouwde eigendommen zul-
len in alle akten , bestemd om in de registers der
hypotheken te worden ingeschreven, overge?chre-
ven, vermeld of aangeteekend, worden vermeld
door opgave van gemeente, sectie en nommer (2),
(1)   In dit geval verliest de akte wel het voorregt van
parate executie, doch niet van authenticiteit, voor zoover
de daarbij geconstateerde feiten betreft. Do overeenkomst
kan echter dan niet worden geconstateerd ; de regtcr moet
oordeolen of uit de gerelateerde feiten cene verbindtenis
voortvloeit.
(2)    Art. 37 \\V. N. wordt niet overtreden, wanneer
kadastrale nommers na het verlijden der akte, voor de
overschrijving veranderd worden, lies. van 28 Junij 1862
n°. 20.
Wanneer de notarissen, bij het passeren der akte, een
kadastraal extract nemen, zijn zij geheel voor vergissin-
gen ten aanzien der kadastrale aanduiding gewaarborgd ,
daar het extract moet vermelden den toestand en den
naam des eigenaars , ten kantore van hypotheken bekend
op het oogenblik van de afgifte van het extract. Res. 15
Mei 1865 V. W. n°. 4675.
2
-ocr page 30-
— 18 —
waaronder ieder perceel bij het kadaster bekend
is. Art. 37 W. N. Uitzonderingen zie het aange-
haalde artikel.
Alle akten aan overschrijving ten hypotheek kantore
onderworpen , moeten bovendien inhouden :
de beknopte aanduiding der laatste eigendomsbe-
wijzen of der titels van aankomst, en
de dagtcekening , het deel en nommer der laatste
overschrijving in de registers der hypotheken.
Eij gebreke dier opgaven, zullen partijen verpligt
zijn in de akte te verklaren, dat geene zoodanige be-
scheiden of titels bestaan of bij hen bekend zijn, of
dat de overschrijving, voor zooverre uit die beschei-
den blijkt of hun bekend is, niet heeft plaats gehad.
Boete / 5.
< Bij verkoopingen van domeinen van den staat en
in geval van geregtelijke inbeslagneming, is men van
die opgaven vrijgesteld. Art. 8 der wet van 16 Mei 1S32.
De notariële akten moeten worden in geschrift ge-
bragt, in zoodanige taal (mits gecne uiterste wilsbe-
schikkingen zijnde en de getuigen en de notaris ze
verstaan) als partijen verlangen, met inachtneming der
volgende bepalingen :
Zij moeten leesbaar, in onafgebroken zamen-
hang, zonder verkorting (1), witte vakken, ga-
pingen of tusschenruimten, worden geschreven, ten
(1) Volgens miuisterieelc beslissingen wordt de wet
niet overtreden door de verkortingen S\'., Mr., Z. M. ,
1", 2°, N°., Comp., Z. Exc., voorn., vol., enz,, bladz ,
dl., wed., enz.; ook niet, volgens vonnis der arr. regtb.
te ltotterdam d.d. 3 April 1812 door de verkorting AI\'.
-ocr page 31-
— 19 —
ware voor sommigen, door eenige authoriteit vast-
gestelde gedrukte formulieren mogten bestaan (1).
In eene volmagt in brevet mag de naam van
den gevolrnagtigde oningevuld gelaten worden.
In volmagten in minuut is het geoorloofd de
voornamen van den gevolrnagtigde alleen met de
eerste letters in te vullen.
De noodzakelijk open gebleven onbeschreven vak-
ken , in het ligchaam der akte, moeten , voor de
onderleekening, door een of meer duidelijke inkt-
strepen, voor verdere beschrijving onbruikbaar ge-
maakt worden.
Alle getallen ter bepaling van de hoeveelheid of
hoegrootheid van zaken, mitsgaders de dagteeke-
ningen , moeien in schrijfletters worden uitgedrukt,
doch kunnen in cijfers worden herhaald of vooraf*
gesteld. Art. 28 W. N.
Alle benamingen van munten, maten en ge-
wigten volgens het ncderlandsche munt- of tien-
tallig stelsel te vermelden. Art. 37 W. N. (2).
(1)    Gedrukte formulieren mogen onder anderen wor-
deu gebruikt:
Voor de volmagten tot ontvangst van renten of over-
schrijving van kapitalen op het grootboek der nationale
schuld.
Voor volmagten tot verrigtingen bij de handelmaat-
schappij.
Voor akten van nommerverwisseling en plaatsvervan-
ging bij do nationale militie.
Voor protesten van nonacceptatie en nonbetaling van
wisselbrieven.
(2)    Wet 21 Augustus 1816 (S. B. n°. 34). Kon. besl.
2*
-ocr page 32-
— 20 —
Wanneer veranderingen, bijvoegingen of door-
halingen in eene akte noodig mogten zijn , moe-
ten zij worden daargesteld op de wijze bij de
artikelen 84, 35 en 36 W. N. in liet breede om-
scli reven.
De notarissen zijn verpligt minuut op te maken van
alle ten hunnen overstaan verledcne akten , bij gebreke
waarvan zij geen kracht van authentieke akte hebben.
Hiervan zijn uitgezonderd akten van liu\\velijkstoe-
stemming, van bekendheid, volmagten , verklaringen
van eigendom of van het in leven zijn van personen ,
kwitantiën van sommen beneden f 300 , alle k\\vitan-
tiè\'n voor huur- of pacht-penningen, loon, renten of
pensioenen , protesten , aanbiedingen van betaling, toe-
stemming tot doorhaling of vermindering van hypothe-
caire inschrijvingen en andere eenvoudige akten, waar-
van de uitgifte in origlnali, bij de wetten, is toegestaan.
Van de in originali uit te geven akten, met uitzon-
dering van de volmagten waarin de naam van den ge-
magtigde oningevuld is gelaten, mogen twee of meer
gelijkluidenden worden verleden , mits in ieder het ge-
tal wordt vermeld. Art. 38 W. N.
Grossen , afschriften ex uittreksels.
Alleen de notaris, bewaarder der minuten, of de
tijdelijk met de bewaring belaste is bevoegd , niet alleen
tot het uitgeven van grossen, afschriften en uittreksels
29 Maart 1817 (S. B. n°. 15). Kon. besl. 30 November
1817 (S. B. n". 31). Wet 26 November 1847 (S. B. n°. 09).
Wet 17 September 1849 (S. B. n°. 46).
-ocr page 33-
— 21 —
van de minuten (1), aan de onmiddelijk belangheb-
bende partijen, maar ook van afschriften en uittreksels
van alle akten, als minuten onder hem gedeponeerd of
aan eene andere akte vastgehecht.
Grossen, (de afschriften der minuten (2) in execu-
toiren vorm opgemaakt).
Hierbij op te merken :
a). Dat aan iederen belanghebbende slechts ééne grosse
mag worden uitgegeven.
b). Dat zij aan het hoofd moet voeren : //* naam des
Konings ,
en tot slot: Uitgegeven voor eerste grosse,
met vermelding van de voornamen en den naam
van hem, ten wiens verzoeke, en van den dag,
waarop de uitgifte is geschied. Boete bij verzuim
/ 10 tot/ 25.
c). Dat geene uittreksels van akten als grossen mogen
worden uitgegeven , dan alleen :
1.    Van boedelscheidingen, wat betreft iedere afzontler-
lijke tocdeeling.
2.    Tan processen-verbaal van openbare verkoopingen,
verhuringen , verpachtingen en aanbestedingen van
meer dan een perceel, wat iederen afzonderlijk of
gezamentlijk gedanen koop, huur, enz. betreft,
(1)   De kracht van een schriftelijk bewijs is in de oor-
spronkelijke akte gelegen , en zoo lang deze bestaat, ver-
dienen de afschriften en uittreksels slechts geloof voor
zoo verre die overeenstemmen met het oorspronkelijke
stuk , welks vertooning steeds gevorderd kan worden.
(2)    "Wanneer do oorspronkelijke akte niet meer aau-
wezig is , levert de grosse hetzelfde bewijs als de oorspron-
kclijke akte. Art. 1926, 1°. B. W.
-ocr page 34-
— 22 —
mits de koopers, huurders enz. het proces-verbaal
geteekend hebben, of volgens verklaring daarin
verhinderd zijn, en mits het als grosse uitgegeven
uittreksel de op iederen koop, huur enz. belrek-
kelijke voorwaaiden bevatte. Art. 43 W. N.
d). Dat het aan den notaris verboden is, eene tweede
of verdere grosse aan denzelfdeu belanghebbende
af te geven. Art. 44 "VV. N.
Straf bij overtreding, schorsing van drie tot
zes maanden.
De afgifte van eene tweede of verdere grosse
is alleen toegestaan ten gevolge van een bevelschrift
van den voorzitter der arrondissements-regtbank.
Zie art. 841 W. v. B. R.
e). Dat zoowel bij de uitgifte van eene eerste als ver-
dere grosse, op de minute eene door den notaris
gewaarmerkte vermelding moet worden gesteld van
den dag der uitgifte en van den naam van hem,
ten wiens verzoeke de uitgifte geschiedt.
Boete bij verzuim f 50 tot f 100.
Afschriften, (de kopijen der akten) (1).
(1) De eerste afschriften, dat zijn de zoodanige, welke
door den notaris, op verzoek dor partijen, worden opge-
maakt, in de wandeling eenvoudige afschriften genoemd,
leveren, bij het niet meer aanwezig zijn van de oorspron-
kelijkc akte, hetzelfde bewijs als deze op; deze regel
geldt ook omtrent die afschriften, welke op rcgterlijk
gezag, in tegenwoordigheid van partijen, of deze partijen
behoorlijk opgeroepen zijnde , zijn opgemaakt, gelijk mode
omtrent de zoodanige, welke opgemaakt zijn zonder tus-
-ocr page 35-
— 23 —
Omtrent haar vorm heeft de wet geen voorschrift
gegeven. Algemeen plaatst men aan het slot de woor-
den : voor afschrift.
Uittreksels, (afschriften van zekere gedeelten der
akten).
Hierbij op te merken :
a). dat zij aan het slot moeten hebben de woorden :
uitgegeven voor woordelijk gelijkluidend uittreksel;
V).
Dat de uittreksels gelijkluidend moeten zijn met
de overgenomen gedeelten der akten, en dat altijd
het hoofd en slot der akte met de kwitantie der
registratie, alsmede de vermelding van al de han-
delende personen, hunne betrekkingen of hoeda-
niglieden, in de uittreksels moeten voorkomen.
Art. 404 W. N.
Boete bij verzuim ƒ 10 tot f 50.
Behalve de afschriften en uittreksels uit hunne minu-
ten, mogen de notarissen ook afschriften en uittreksels
BOhenkomst van den regtcr, doch in tegenwoordigheid
van partijen en met hunne wederzijdsche goedkeuring.
De afschriften , welke zoudcr tusschenkomst van den
regter , of buiten toestemming van partijen, later , volgens
do minuut, gemaakt zijn door den notaris , bewaarder der-
zelve , kunnen , ingeval de oorspronkelijke akte verloren
is geraakt , door den regter als volledig bewijs aangeno-
men worden. Art. 1926, 1° en 2° B. W. Niet door don
wettigen bewaarder der minuten opgemaakte afschriften
kunnen slechts tot begin van bewijs verstrekken.
Dezelfde regels gelden natuurlijkerwijze ook omtrent
de uittreksels, doch alleen wat de daarin overgenomen
gedeelten betreft.
-ocr page 36-
u
(copies of extraits collationés) maken, van alle stuk-
ken welke ten dien einde aan hen zijn vertoond en
na met het afschrift of uittreksel vergeleken te zijn,
teruggegeven worden.
Hierbij op te merken :
a). Dat men, in den geest der wet, het slot inrigte
in dier voege: Uitgegeven voor afschrift (of, voor
woordelijk gelijkluidend uittreksel) van eene, tot
het maken daarvan aan mij.....notaris, ge-
vestigd te..... vertoonde akte, welke na met
het afschrift (uittreksel) vergeleken te zijn, is te-
gegeven
den.....des jaars.....
b). Dat zij even als de notariële akten zelven, aan
de formaliteit van registratie onderhevig zijn.
c). Dat van de uitgifte van zoodanig afschrift of uit-
treksel melding gemaakt worde op het repertoire.
Art. 47 W. N.
d). Dat, zoo het stuk, waarvan een afschrift of uit-
treksel verlangd wordt, niet van zegel voorzien
of niet geregistreerd is, of buiten het rijk is ver-
leden of opgemaakt, het vooraf of gelijktijdig met
het uitgegeven afschrift of uittreksel voor zegel
moet gezien en geregistreerd worden. Art. 9 der
wet van 16 Junij 1832.
Zegel der notarissen.
Ieder notaris moet een zegel hebben, bevattende
het koninklijk wapen en in het randschrift de eerste
letters der voornamen, den naam, het ambt en de
standplaats van den notaris.
-ocr page 37-
— 25 —
Alle door hem uit te geven akten (1), grossen, af-
schiiftcn en uittreksels zullen een afdruk van dat zegel
dragen en daarmede zal alle aanhechting van stukken
geschieden. Art. 45 W. N.
Leoalisatien van handteekeningen der notarissen.
Wanneer eene akte in originali uitgegeven, of ook
wanneer grossen, afschriften en uittreksels gebruikt
moeten worden buiten het regtsgebied van het provin-
ciale hof, waaronder de standplaats van den notaris
behoort, moet de handteekening van den notaris door
den voorzitter der arrondissements-regtbank worden ge-
legaliseerd. Art. 46 W. N.
Ingeval de stukken in eene der overzeesche bezittin-
gen van het rijk moeten gebezigd worden, moet de
handteekening van den notaris gelegaliseerd worden
door den voorzitter van de arrondissements-regtbank,
wiens handteekeninpr vervolsrens door den minister van
justitie en de handteekening van dezen laatste door
den minister van koloniën gelegaliseerd wordt.
Akten of grossen, afschriften en uittreksels, buiten
\'s lands moetende dienen, worden gelegaliseerd door
den consul van het rijk waarheen zij moeten worden
(1) Ingeval de notaris een brevet, of een afschrift,
of uittreksel van een aan hem vertoond stuk, ter regis-
tratie aanbiedt, voor dat hij zijn notarieel zegel daarop
gesteld heeft, is hij nog niet boetschuldig , maar wel in-
geval hij het aan partijen zonder afdruk van zijn ze-
gelstempcl afgeeft. Resolutiën van 29 Februarij en 27
Maart 1844.
-ocr page 38-
— 26 —
verzonden, namelijk wanneer de notaris, die ze ver-
leden of afgegeven heeft, zijne standplaats heeft in een
arrondissement, waar consuls dier rijken zijn , zoo als
Amsterdam, Rotterdam en andere zee- of havenplaatsen.
Sommige consuls legaliseren de handteekening van den
notaris, wairdoor de legalisatie der regtbank overbodig
wordt; anderen legaliseren slechts de handteekening van
den president der arrondissements regtbank. Heeft de
notaris zijne standplaats in een arrondissement waar
geene consuls wonen, of is er geen consul van zoodanig
rijk , zoo dient de notaris zijne akten door den president
der regtbank, door den minister van justitie en dien
van buitenlandscbe zaken, en eindelijk door den am-
bassadeur of zaakgelastigde van bet land, waar de akte
dienen moet, te doen legaliseren.
De legalisatie van stukken die dienen moeten in de
Yereenxgde Staten van Noord-Amerika geschiedt door
twee notarissen uit het arrondissement van den notaris
die ze uitgeeft.
Akten, in Engeland benoodigd tot verrigtingen bij ad-
ministratiën van fondsen, worden zonder eenige legalisatie
hoegenaamd aangenomen. Moeten zij echter in regten
of tot andere einden dienen, dan is het raadzaam ze
te doen legaliseren.
Register (répertoire) van den notaris.
Alle notariële akten, mitsgaders afschriften of uit-
treksels van vertoonde akten of stukken, moeten, op
straffe eener boete van f 5, ingeschreven worden op
een door den notaris te houden repertoire. Art. 47
W. N. en art. 49 der wet van 22 Frimaire, jaar VII.
-ocr page 39-
— 27 —
Hierbij op te merken :
a). Dat dit register door den regter van het kanton,
waarin de notaris zijne standplaats heeft, moet ge-
teekend en op ieder blad gewaarmerkt worden.
I). Dat de inschrijving dagelijks van de op dien dag
verleden akten en gemaakte vergeleken afschriften
en uittreksels (copies of extraits collalionés), onder
doorgaande nommers en zonder tusschenruiinten,
moet geschieden.
e). Dat elk artikel van het register moet inhouden:
het nommer der akte; de in originali uitgegeven
akten, waarvan twee of meer gelijkluidenden op
hetzelfde oogenblik zijn verleden, zullen evenwel
onder één nommer op het register gebragt worden ;
de dagteekeuing van de akte, het vergeleken af-
schrift of uittreksel;
den aard der akte, b. v. scheiding, schenking,
verkoop;
de namen, voornamen en woonplaats van par-
tijen ;
de aanwijzing, ligging en den prijs der goederen,
wanneer het akten zijn die den eigendom, het
vruchtgebruik of genot van vaste goederen ten
onderwerp hebben;
het relaas der registratie.
d). Dat het binnen de eerste tien dagen der maan-
den Januarij, April, Julij en October van elk
jaar, aan het kantoor van registratie, waartoe de
notaris behoort, moet worden ingeleverd, om het
te vergelijken. Bij verzuim f 5 boete, voor iedere
ingegane tien dagen na de voormelde eerste tien
dagen.
-ocr page 40-
— 28 —
e). Dat binnen de twee eerste maanden van elk jaar
een dubbel van het register van liet voiige jaar
moet overgebragt worden ter griffie van de arron-
dissements-regtbank , op verbeurte ecner boete van
f 10 voor de eerste, f 20 voor de tweede, f 30
voor de derde ingegane maand verzuim , en boven-
dien van schorsing, zoo die inlevering niet is ge-
schied vóór primo Junij; en van afzetting, ingeval
de inlevering niet vóór primo September heeft plaats
gehad.
Wanneer de laatste dag der maand Februari] op
eenen Zondag invalt, wordt de termijn gerekend
verstreken te zijn op den Zaturdag te voren.
Wanneer de notaris geene akten in den loop van
het verschenen jaar verleden heeft, moet hij, in
plaats van het register, erne verklaring daarvan
inleveren.
De inlevering van het dubbel van het register,
of van de gedachte verklaring, kan door den no-
taris zelf, of door een schriftelijk geraagtigde ge-
schieden. Art. 47, 48 en 49 W. N.
Bewaring en overbrenging deu minuten of
van het protokol.
De minuut blijft in bewaring (1) van den notaris
die haar verleden heeft, en ze, met uitzondering van
eenen aan hem in bewaring gegeven uitersten wil,
(1) Art. 61 W. N. schrijft voor , dat de notarissen hunne
minuten, registers en repertoria zorgvuldig in ecne re-
gclmatigc orde moeten bewaren en op ecne vocgzame
en veilige plaats vvegsluiten.
-ocr page 41-
— 29 —
niet mag afgeven, dan in de gevallen bij de wet
voorzien of krachtens een vonnis of bevelschrift van
den regter. Art. 41 W. N., 182—189 W. v. B. E.,
289—295 W. v. Sv. Het vonnis of bevelschrift van
den regter bepaalt de plaats, den dag en het uur,
waarop de minuut moet worden overgebragt, op straffe
van lijfsdwang; de notaris is, alvorens de overbrenging
te bewerkstelligen , vei pligt van de opgevraagde minuut
een afschrift te maken, welk afschrift met de minuut
minuut zal worden vergeleken en geteckend door den
voorzitter der regtbank van zijn arrondissement, die
daarvan een proces-verbaal zal opmaken. Dit afschrift
moet tot de terugontvangst van de oorspronkelijke akte ,
in hare plaats in het protokol gelegd worden , en de
notaris zal daarvan grossen, afschriften of uittreksels
mogen uitleveren , mits vermelding van het opgemaakte
proces-verbaal worde gemaakt.
De bewaring der minuten wordt tijdelijk door een\'
andereu daartoe aangewezen naburigen notaris waarge-
noinen :
a). Ingeval van afwezigheid van den notaris. Art.
5 V. N.
b). Ingeval van verhindering door ziekte, verstands-
verbijstering enz. Art. 53 W. N.
c). Ingeval van schorsing, art. 56 W. N.; straffe bij
weigering van toelating van zoodanigcn aangewe-
zen notaris, afzetting.
De aanwijzing geschiedt in het eerste geval op
verzoek (1) van den notaris zelven, in het tweede
(1) Dit verzoek te schrijven op een zegel van 50 eent ,
ten einde het opvolgend bevel van de regtbank op het-
-ocr page 42-
— 30 —
geval ook op verzoek zijner bloedverwanten of
aangehuwden , of anders ambtshalve door de regt-
bank van het arrondissement waarin zijn stand-
plaats gevestigd is, en in het derde geval bij het
vonnis van schorsing.
Bij verplaatsing, ontslag, afzetting of overlijden van
eenen notaris, gaat het onder hem zich bevindende
protokol (1), op aanwijzing van den officier der regt-
bank , in handen van eenen andeiea notaris over , en wel:
a). Bij verplaatsing van den notaris, wordt zijn pro-
tokol overgenomen door een\' daaitoe door deregt-
bank aangewezen naburigen notaris, die, ingeval
er een opvolger van den verplaatsten notaris be-
noemd wordt, aan dien opvolger het protokol moet
overgeven.
b). Bij het ontslag van den notaris, op dezelfde wijze,
c). Bij afzetting van den notaris , mede op dezelfde wijze.
d). Bij overlijden van den notaris, almede op dezelfde
wijze, doch in dit geval op te merken :
Dat ingeval de overledene notaris , bij eigenhan-
dig geschreven , gcdagteekend en onderteekend stuk ,
eenen in dezelfde gemeente of hetzelfde kanton
woonachtigen notaris heeft aanbevolen, en deze
door de arrondissements-regtbank wordt aaugewe-
zelfde zegel kunne wrorden gesteld; belanghebbenden
moeten zorgen, dat dit stuk binnon den tijd van 20 da-
gen op de minuut worde geregistreerd. Het registratie-
regt is f 1,60.
(1) De minnten die oudor dan 30 jaren zijn , kunnen
op verzoek van den notaris naar de algemcene bewaar-
plaats worden overgebragt.
-ocr page 43-
— 31 —
zen, de alzoo aangewezen notaris bewaarder blijft
en tot geene overhandiging aan den opvolger ver-
pligt is. Art. 63 W. N.
Pat de bewindvoerder in den boedel van den over-
leden notaris verpligt is tot kennisgeving van bet
overlijden , alsmede , ingeval dit bestaat, tot over-
lcgging van de gedachte aanbeveling, binnen vier
en twintig uren , aan den ollicier bij de arrondis-
semeuts-regtbank.
e). Na bet overlijden, ontslag, de verplaatsing of af-
zetting van een\' notaris, moeten de minuten,
registers en repertoires, die ouder dan 30 jaren
zijn , naar de algeineene bewaarplaats worden ge-
bragt: ingeval er een opvolger is, door dien op-
volger , binnen drie maanden nadat hij het pro-
tokol van den tijdelijk aangewezene zal hebben
overgenomen; ingeval er geen opvolger benoemd
wordt, door den aangewezen notaris, binnen drie
maanden nadat het besluit, waarbij het niet ver-
vullen der opengevallen plaats is beslist, te zijner
keuze zal zijn gekomen. Art. 65 W. N.
Deze bepalingen, aangaande de tijdsbepaling der
overbrenging, lijden uitzondering , indien de over-
leden notaris een\' zijner ambtgenooten tot bewaar-
der van zijn protokol heeft aangewezen, welke tot
overbrenging verpligt is binnen den tijd van drie
maanden, nadat de regtbank de aanbeveling, door
den overledene gedaan, zal hebben bekrachtigd. Art.
65 en 682 \\V. N.
De openbare bewaarplaats is gevestigd in de hoofd-
plaats van ieder arrondissement, in het gebouw waar
de arroudissements-regtbauk hare zittingen houdt. De
-ocr page 44-
— 32 —
tijdelijk jongstbenoemde notaris in de hoofdplaats van,
het arrondissement is bewaarder.
Wijzen waarop van de overhandiging of overbrenging
van een protokol moet blijken :
a). De notaris, die het protokol van een\' overleden
verplaatsten, geschorsten of afgezetten nol aris ovcr-
neemt, moet daarvan eenen sommieren staat op-
maken , en binnen den tijd van zes weken, van
af den dag dat hem de beschikking der regtbank
zal zijn bekend gemaakt, een dubbel van dien
staat ter griffie van de arrondissements-regtbank,
en een dito aan den bewindvoerder in des overle-
dcuen boedel, of aan den verplaatsten, on(slage-
nen of afgezetten notaris afgeven.
Boete/\' 10 voor iedere ingegane week verzuim,
na verzuim van drie maanden schorsing, en ver-
volgens ontzetting. Art. 61. W. N.
b). Ingeval van overhandiging door den tijdelijk aan-
gewezen notaris aan den opvolger van den over-
leden, verplaatsten of afgezetten notaris, zal deze
opvolger onder het laatste overgelegde repertoire
eene verklaring van de overneming der minuten ,
registers en repertoires stellen, met uitdrukkelijke
vermelding van het ontbrekende , onder aanduiding
van jaartal en nommer. Yan deze verrigting zal
een proces-verbaal worden opgemaakt, waarvan een
afschrift zal worden gegeven aan den notaris, die
de overhandiging zal hebben verrigt.
c). Ingeval van overbrenging van minuten, registers
en repertoria naar de algemeene bewaarplaats, zal
de notaris , die met de algemeene bewaring is be-
last, tot dezelfde verpligtingen als sub l vermeld
•!
-ocr page 45-
— 33 —
gehouden zijn, doch zal, ingeval de nieuw be-
nocmde notaris tevens de jongstbenoemde in de
hoofdplaats van bet arrondissement is, de oudst-
benoemde notaris in de hoofdplaats het proces-ver-
baal opmaken.
De in art. 64 W. N. bedoelde summiere staat,
benevens het dubbel en afschrift van dien, als ook
de processen verbaal, bedoeld in art. 64 W. N., en
de afschriften er van, zijn vrij van zegel, en kun-
nen, ingevolge koninklijk besluit van 29 Junij 1S43 ,
N°. 69, des vereischt, gratis worden geregistreerd;
bij welk besluit ook is bepaald , dat aan de akte ,
op te maken wegens het nedcrleggen van het dub-
bel van dien staat ter griffie van de arrondisse-
mentsregtbank, de formaliteit van registratie gra-
tis zal worden verleend ; en eindelijk , dat de ge-
dachte procrssen-verbaal, benevens de afschriften
er van, insgelijks vrij zullen zijn van liet regt
van registratie.
cl). Omtrent den overgang van de algemeene bewaar-
plaats , van den algemeenen bewaarder, aan den
vervolgens jongstbenoemden notaris , schrijft de wet
geene vormen voor.
De notaris, in voege als voren bewaarder van het
protokol van een ander, is bevoegd en verpligt tot
alles, waartoe die notaris zelf bevoegd en verpligt is.
:1
-ocr page 46-
— 34 —
AKTEN , WELKE NIET ANDERS DAN NOTARIEEL
KUNNEN VERLEDEN WORDEN (1).
Prokuratic tot erkenning door den vader van een na-
tuurlijk kind, bij de geboorte-aangifte. Art. .32 B. W.
Akten van erkenning van een natuurlijk kind (2).
Art. 336 13. W.
Huwelij ks-konsent der ouders, grootouders of voog-
den, indien deze bij de voltrekking zelve niet tegen-
woordig zijn.
                           Art. 92, 126" B. W. (3)
Vol mag t om een huwelijk te voltrekken voor een dei-
aanstaande echtgenooten , die afwezend is.
Art. 184 B. W.
Huwelijksche voorwaarden , on de veranderingen die
daarin later gemaakt worden. Art. 202 , 203 13. W.
Scheiding der gemeenschap, na uitgesprokene schei-
ding van goederen.
                                Art. 246 13. W.
Herstel der gemeenschap, welke door scheiding van
goederen ontbonden was.
                       Art. 251 B. W.
(1)    Het spreekt wel van zelf, dat het ondoenlijk is
alle akten te noemen, welke notarieel moeten gepasseerd
worden , aangezien toch onder andere de Xedcrlandsche
Bank en Haudel-Maatschappij, en meer andere adminis-
tratievc maatschappijen, naamlooze vennootschappen en
authoriteitcn, voor sommige verrigtingen authentieke ak-
ten vereischten.
(2)    Deze erkenning kan ook bij de geboorte-aangifte
voor den ambtenaar van den burgerlijken stand geschieden.
(3)    De toestemming kan ook bij de huwelijks-acte
worden gegeven.
-ocr page 47-
— 35 —
De voorwaarden ter regeling der scheiding van tafel
en bed.
                                                   Art. 292 B. "VV.
De benoeming van een raadsman, door den man
aan zijne weduwe als voogdes der kinderen.
Art. 402 B. W.
Benoeming van een voogd, door den langstleven-
den vader of de langstlevende moeder. Art. 410B. W.
De bocdelbesclirijving door de vermoedelijke erfge-
nainoi) van de goederen eens vermoedelijk overledenen
(afwezigen) opgemaakt (1).
                    Art. 533 B. W.
De beschrijving door een vruchtgebruiker van de
goederen in het vruchtgebruik begrepen, ingeval de
eigenaar zelf niet tegenwoordig is. Art. 830 B. W.
De beschrijving door hem die het regt van gebruik
of bewoning heeft, van de goederen waarop hij dat regt
heeft, ingeval de eigenaar zelf niet tegenwoordig is.
Art. 866 B. W.
De aanstelling van bewindvoerders door een erflater,
over de door hem na te laten goederen.
Art. 1066 B. W.
De verdeeling en scheiding hunner goederen, door de
bloedverwanten in de opgaande linie, tusschen hunne
kinderen en afkomelingen.
                   Art. 1167 B. W.
(1) Ofschoon niet woordelijk in de wet uitgedrukt,
leert de analogie dcrzelvc zulks duidelijk, omdat de wet,
als zij het opmaken van boedelbeschrijving in onderhand-
schen vorm gedoogt, zulks telken rcize uitdrukkelijk bc-
paalt, zie art. 444 en 8303 B. W. en nog omdat de wet-
gevcr telken male, als er ecne beschrijving in het belang
van een afwezige gemaakt moet worden, de opmaking
in autheutieken vorm voorschrijft.
3*
-ocr page 48-
— 36 —
Testamenten en akten van depot of superscriptie.
Art. 978, 979"Jc, 985, 9S7, 9S8 W. B.
Akte van herroeping of terugname van een uiter-
sfen wil (1).
                               Art, 1039, 9S1 B. W.
Beschrijving eener erfstelling over de hand, indien
de bewindvoerders of alle belanghebbenden niet tegen-
woordig zijn.
                            Art. 1027, 1028 B. W.
Idem, bij erfstelling over de hand, in hetgeen de
erfgenaam of legataris onvervreemd en onverteerd zal
nalaten.
                                                 Art. 1037 B. W.
Boedelscheidingen, waarbij weigerachtigen , nalati-
gen, minderjarigen , onder kuratele gestelden of af\\ve-
zigen belang hebben.
                Art. 1117, 1120 B. W.
Boedelbeschrijving, door den kurator eener onbe-
heeide nalatenschap op te maken. Art. 1174 B. W.
Akten, waarbij hypotheek verleend wordt (2).
Art. 1217\' B. W.
Volmagten tot het verleenen van hypotheek.
Art. 1217\' B. W.
Doorhaling van of ontslag (gedeeltelijke opheffing)
uit een hypothekair verband.
               Art. 1240 B. W.
(1)    De benoemingen van uitvoerders van uiterste wil-
len en de beschikkingen over kleederen, lijt\'stoebchooren,
bepaalde liji\'sicraden en bijzondere meubelen , alsmede de
bestellingen aangaande begrafenis, kunnen onderhands
(zonder tusschenkomst van cencn notaris) gemaakt en
herroepen worden. Art. 982 15. W.
(2)    Het verleenen van hypotheek tot zekerheid van
hun beheer door een voogd of\' curator , kan ook geschie-
den ten overstaan van den kantonregter, bij de akte van
benneming of\' eedsaflegging van den voogd of curator.
Art. 39G , ;\'<0G 15. W.
-ocr page 49-
— 37 —
Verping van de weigering of vertraging van den
hypotheek-bewaarder, om akten waarbij den eigendom
wordt overgedragen, over te schrijven, hypothekairc
regtcn in te schrijven, inzage van hunne registers te
geven of verzochte getuigschriften af te geven (1).
Art. 1268 B. W.
Aanbod van gereede betaling (1). Art. 14417. B. W.
{Consignatie of\' bewaarneming (1). Art. H423 B. W.
De akte van geldopneming en kwijting, ingeval de
schuldenaar geld opneemt, ten einde zijne schuld te
voldoen en den geldschieter in de regten van den schuld-
eischer te doen treden.
                       Art. 14372 B. W.
Akten van schenking.            Art. 231, 1719 B. W.
Aanneming eener schenking, wanneer deze niet bij
de schenking zelve plaats heeft gehad. Art. 1720 B. W.
Volinagten tot het aannemen eener sehenking.
Art. 1720 B. W.
De akten waarbij begiftigden van de verpligting tot
inbreng worden ontheven.
                   Art. 1132\' B. W.
Volinagten tot het afleggen van een geregtelijken
eed, indien de regter zulks veroorlooft.
Art. 19S2 B. W.
Oprigting eener naamlooze vennootschap.
Art. 381 W. v. K.
Protesten van non-acceptatie en nou-betaling (2).
Art. 182 AV. v. K.
(1)    Het opmaken van deze proccssen- verbaal, kan ook
door een deurwaarder geschieden.
(2)  Het doen vau protesten is ook aan griffiers bij de
kontongeregten en aan deurwaarders opgedragen.
-ocr page 50-
— 38 —
Boedelbeschrijving van eenc failliete massa, die niet
verzegeld is (1).                                Alt. 800 W. v. K.
Akte van afstand door een eigenaar of mede-eig,e-
naar van een scliip.                          Art. 321 W. v. K.
Volmagt tot onderteekening eener akte van wraking
van regters, leden van het openbaar ministerie, giif-
fiers en substituut"griffiers. Art. 32, 33 W. v. B. R.
Volmagt tot onderteekening eener akte, waarbij be-
weerd wordt dat een stuk valsch of vervalscht is.
Art. 178 W. v. B. R.
Volmagt tot het aanleggen eener regtsvordering uit
hoofde van regtsweigering.          Art. 817 W. v. B. R.
Compromis, ingeval eene der partijen niet schrijven
kan.                                              Art. G23 \\V. v. B. R.
Volmagten tot verrigtingen bij het grootboek.
Art. 23, 24 Besl. 22 Dec. 1S14 N°. 25, S.B.
N*. 113. Art. 11 Besl. 18 Mei 1818, S.B.
N°. 21.
Kontrakten van plaatsvervanging en nommerverwis-
seling voor de nationale militie.
Art. 72 der Wet op de Nat. Mil. van 19 Aug.
1861 S. B. N°. 72.
Openbare verkooping van onroerende goederen, bchoo-
rende aan minderjarigen, onder kuratelc gestelden, afwe-
zigen, of erfgenamen onder het voorregt van boedelbe-
scbrijving (2). Art. 690, 857 W. v. B. R. Art. 453. B. W.
(1)  In bijzondere omstandigheden kan dezebcselirijving,
op verlof van den regtcr-kommissaris, onder \'s hands
plaats hebben.
(2)   De openbare verkooping van roerende goederen is,
bij uitzondering, door de wet, behalve aan notarissen,
-ocr page 51-
— 39 —
"Willige openbare verkooping van onroerende goede-
ren met hypotheek bezwaard, ingeval men gebruik wil
maken van het voorregt van zuivering.
Art. 1255 B. W.
WETTEN OP HET REGT VAN ZEGEL EN OP
HET REGT VAN REGISTRATIE.
Zegel.
Het regt van zegel is een belasting, geheven wor-
dende op het papier of perkament dat gebruikt wordt
voor alle geregtelijke en burgerlijke, hetzij administra-
tievc, openbare of\'onderhandsche akten , mitsgaders voor
alle geschriften die in regten als bewijs kunnen over-
gelegd worden en voor alle andere stukken , verder bij
de wet opgenoemd. Art. 1 der Wet van 3 Octobcr
1843 (S. B. N°. 47) op het regt van Zegel.
Deze belasting bestaat in :
1. Het zegelregt berekend naar de oppervlakte van
het papier (fotmaatzegel) zijnde :
ook aan deurwaarders eu griffiers opgedragen, en hot is
aan partikulieren verboden , openbare verkoopi ngen van
roerende goederen te houden. Ten aanzien van onroe-
rondc goederen bestaat dit verbod niet, maar ook geene
toelating van deurwaarders en griffiers tot het houden
van openbare verkoopingen van onroerende goederen;
dus kan, in de gevallen waarin do wet den verkoop in
het openbaar beveelt, de notaris alleen als bevoegd amb-
tenaar daarover staan.
-ocr page 52-
— 40 —
a- groot rcg papier, onderworp, aan een zegel v/l —
b register-papier
                          „ „ „—,75
e. gewoon papier                         „ „ „ „—,50
cl. half vel gewoon papier ,t           t „ „ „—,25
e. klein papier                            „ „ „ „—,15
2. Het zegelregt voor de patenten, buitenlandsche
paspoorten en de advertentiën in de nieuwspapieren
3      Het zegelregt geëvcnredigd aan de som men en
geldswaarden
4      Het zegelregt voor gedrukte stukken Art 2
en 11 W. Z.
De afdruk vnn den zegelstempel, mag zoo min
op de voor- als keerzijde, door letters bedekt of
op eenige wijze onkenbaar gemaakt of beschadigd
worden Boete / 5 of/ 10. Art 4 W- Z. (1).
Alle akten zonder onderscheid, moeten ter
hoogte van of onder den afdruk van den zegel-
stempel aangevangen en vervolgd worden Boete
ƒ 10 Art 4 W. Z. (2)
(1) De keerzijde van den zegolstempel, voorkomende
op een acceptatie, was, door buitenlandsch woonachtige
endossantcii, met letters bedekt geworden, ten gevolge
waarvan boete werd geheven. — Die heffing is afgekeurd
en de boete teruggegeven.
2) Deze bepaling stiekt alleen om voor te komen dat
een gezegeld papier, door latere afsnijding van het be-
schreven gedeelte, niet andermaal gebruikt wordt. Over-
eenkomstig die strekking, moeten de ambtenaren de stuk-
ken aanhouden, welke zo\'ó laag zijn aangevangen, dat
nog een ander geschrift op het onbeschreven gedeelte kan
worden geplaatst; bij de bcoordeeling daarvan moeten de
ambtenaren echter met onderscheiding te werk gaan, op-
-ocr page 53-
— 41 —
Deze bepalingen zijn niet toepasselijk op ge-
drukte stukken Art. 4. W. Z.
Men mag het gezegelde papier afsnijden, af-
schcuren en verkleinen , tot gemakkelijker verzen-
ding of ander gerief
De notarissen zijn verpligt voor al hunne akten,
grossen, afschriften en uittreksels, en voor hunne re-
gisters en repertoires, zich te bedienen van liet gezegeld
papier van rijkswege uitgegeven, behoudens hunne be-
voegdheid om daartoe van perkament gebruik te ina-
ken, mits hetzelve bevorens doende stempelen. Art
13, 14 W. Z.
De minuten , registers en repertoires , grossen ,
afschriften en uittreksels mogen, op straffe eener
boete van ƒ 25 , op geen kleiner gezegeld papier
dat de ingezetenen niet noodeloos worden bemocijclijkt,
wanneer de toeleg tot ontduiking niet kan •worden ver-
moed of niet mogelijk is, bij voorbeeld :
o). Wanneer \'I-, gedeelte van het papier onbeschreven
is gelaten en het geschrift is aangevangen nagenoeg
ter hoogte van den onderkant van den zegelstempel.
b). Wanneer het geschrift lager is aangevangen, doch
daarentegen aan de keerzijde van het blad zoo hoog
is vervolgd, dat daardoor de afsnijding onmogelijk
wordt,
c). Wanneer het betreft minuten van notaiïeele of an-
dere acten, welke in protokollen bewaard worden,
of stukken die, gelijk borderellen van inschrijving,
mcmoriön van aangifte enz., bij de ambtenaren der
registratie blijven berusten en dergelijken. P. W.
1845,1 bladz. 108, 109.
-ocr page 54-
— 42 —
dan van 50 cent geschreven worden. Art. 13
slot W. Z.
T)e akten, die in brevet of als oorspronkelijk
stuk uitgegeven worden, mogen op gezegeld papier
van 25 cent geschreven worden. Art. 13\' W. Z.
De verklaringen van geregtigdheid ten behoeve
van schuldeischen van den Staat, kunnen op zegel
van 15 cent worden geschreven Art. 132 \\V. Z
De grossen, afschriften en uittreksels mogen,
op eene boete van f 10 , niet meer bevatten, de
bladzijden door elkander gerekend, dan 39 regels
van 17 lettergrepen op elke bladzijde van het
groot register-papier.
33 regels van 15 lettergrepen op elke bladzijde
van het register-papier.
27 regels van 12 lettergrepen op elke bladzijde van
het gewoon papier. Boete f 10. Art. 15 W. Z- (1).
Alle onder de hand geteekende wederzijds ver-
bindende akten en geschriften, met uitzondering
van die, welke op een proportioneel zegel moeten
worden gesteld, mogen op geen kleiner zegel dan
van 25 cent geschreven worden. Art. 13\' W- Z.
Eenzijdige onderhandsche akten en geschriften
mogen op een zegel van 15 cent geschreven wor-
den, zooals onder anderen: schuldbekentenissen
mits niet aan toonder luidende, borderellen van
(1) De bepalingen van dit artikel, ten aanzien van
het getal regels en lettergrepen welke de grossen enz.
mogen bevatten , zijn niet toepasselijk op de vergeleken
afschriften en uittreksels bedoeld bij artikel 403 "W. N.
P. W. 1844/2 bladz. 41.
-ocr page 55-
— 43 —
inschrijving van het regt van hypotheek, verzoek-
schriften en memoriën van aangifte voor het regt
van successie en van overgang.
Het proportioneel zegel te gebruiken voor:
Alle onderhaudsche akten van verhuring ,
onderverhuring, huurvemieuwing, overdragt of
weder-afstand van huur van onroerende goederen ,
zoo mede al de dubbelen van dien, wanneer de
huurprijs en lasten over den geheelen huurprijs
de som van f 50 te boven gaan; het zegelregt
is 25 cent van iedere f 100 huurprijs, de bore-
kening daarvan, zie art. 21\' W. Z. (1).
Alle prima, secunda, tertia en verdere \\vis-
selbrieven , orderbriefjes of promessen aan order ,
assignatiën en ander handelspapier aan toonder.
Het zegelregt is 5 cent van de f 100, wanneer
de stukken binnen, en 8\',\'» cen^ vau de f 100 ,
wanneer de stukken buiten het Rijk betaalbaar zijn.
Wijze van berekening van het regt over de in
het stuk uitgedrukte som, zie art 212 W. Z (2).
Alle onderhaudsche akten van beleening of
in pandgeving, of akten van verkoop met regt
van weder-inkoop van wisselbrieven of ander han-
delspapier, van etlekten, obligatiën en koopmans-
goederen , zoo mede de hernieuwingen dcrzelve en
eindelijk al de dubbelen dier akten. Hoegrootheid
en berekening van het regt, zie art. 214 W. Z.
(1)    Onder bijlage A, achter het eerste hoofdstuk. —
Tarief vau huurzegels.
(2)    Onder bijlage B, als voren. — Tarief van wissel-
zcgels.
-ocr page 56-
— 44 —
Het is den notarissen, op straffe eener boete van
f 50 ,. verboden , om krachtens of ten gevolge van
eenig stuk, hetzij binnen of buiten \'s lands, of in de
overzcesche bezittingen van het rijk opgemaakt, liet-
welk niet van behoorlijk zegel, volgens de wet, is
voorzien, of waarvoor het zegelregt niet is voldaan ,
ten ware hetzelve uitdrukkelijk van het regt zij vrijge-
steld, of wel van het bewijs van registratie zij voorzien,
eenige akte op Ie maken , hetzelve aan hunne minuten
vast te hechten, daarvan grossen, afschriften en uit-
treksels te geven en hetzelve, ten belioeve van den
houder, in hunne akten te vermelden, tenzij zoodanig
stuk, nevens de notariële akte zelve, of nevens het
daarvan opgemaakte afschrift of uittreksel, gelijktijdig
ter registratie wordt aangeboden. Art 8 W- Z-
Uitzonderingen:
Akten van protest, welke kunnen worden opge-
maakt van wisselbrieven of ander handclspapier,
voor welke het verschuldigde zegelregt nog niet
is voldaan, mits de verschuldigde zegelregten en
boeten daarvan verschuldigd, bij de registratie van
het protest voldaan worden.
Scheidingen, voor zooveel betreft de daarin, onder
de baten van den te verdeeleu inboedel, voorko-
mende onderhandsche en andere akten en stukken »
voorts boedelbeschrijvingen, waarin kunnen wor-
den beschreven de in den boedel gevonden onge-
zegelde of niet behoorlijk gezegelde stukken.
De ologi aphsche en geheime testamenten en stuk.
ken, bedoeld bij de art. 979, 982 en 9S7 van
het Burgerlijk Wetboek , welke , met derzelver om-
slagen voorzien , in bewaring genomen , waarop de
-ocr page 57-
— 45 —
vercischtc aanteekeningen en akten van superscrip-
tie geschreven, en ilic voorts in akten van terug-
gave vermeld en eindelijk beschreven mogen wor-
den, al mogten ook deze stukken niet van zegel
zijn voorzien
T5ij de eventuele registratie zullen de verschul-
digde zcgelregten worden betaald.
Ieder notaris is, behoudens verhaal tegen wien
het behoort, gehouden, tot betaling der regten
en boeten verschuldigd wegens niet behoorlijk ge-
zegelde of ongezegelde stukken. Art. 8 en 10. W. Z.
Een gezegeld papier, dat reeds tot eenige akte of
geschrift gebruikt is, al ware die akte of dat geschrift
ook doorgehaald of op eenige andere wijze vernietigd,
mag niet tot eenige andere akte of geschrift gebezigd
worden , op straffe dat die andere akte of dat geschrift
beschouwd zal worden, als op ongezegeld papier ge-
steld te zijn.
Echter kunnen achter elkander op hetzelfde gezegeld
papier/ geschreven worden :
Alle akten en geschriften , welke overeenkomstig
de. bepalingen der bestaande wetten, in registers
of achter of naast elkander geschreven worden.
Boedelbeschrijvingen (1), processen-verbaal en ver-
dere akten, welke niet in eene zitting kunnen
worden voltooid.
(1) Pc wet op het zegel wordt niet overtreden door
het stellen, onder een notarieelcn inventaris, van een
nadere notaricele akte, houdende aanvulling van de lijst
der schulden , verbetering van gebrekkige opgaven in de
grootte van in de eerste akte omschreven vaste goederen
-ocr page 58-
— 46 —
Voorts kunnen worden gesteld :
De legalisatiën van handteekeningen en de bekrach-
tigingen van akten, op de akten en stukken welke
daartoe betrekking hebben , en , in het algemeen ,
de vermelding van de verrigting van formaliteiten,
op de stukken welke die formaliteiten hebben on-
dergaan.
De kwitantiën , endossementen , acceptatii:n , avals
en verlengingen van den termijn der betaling, op
bodemerij en wisselbrieven , en op ordcrbrici\'jcs of
promessen aan order, assiguatiën en ander papier
aan toonder; voorts de kwitantiën op processen-
verbaal en kontrakten van koop- en verkoop , en
op akten van schuldbekentenis. (1)
De akten van insinuatie of beteekening, met of
zonder bevel, op het vonnis of stuk waarvan kopij
gelaten wordt, zoo mede de vermelding van de
beteekening van protesten, op de akten van protest.
De processen-verbaal van veiling, verkooping,
verpachting, verhuring, toewijzing of aanbesteding,
op de memoriën van voorwaarden of lasten.
of vermelding van vaste goederen, die nader bevonden
zijn nog tot den boedel te behooren.
De latere akte maakt met de vroegere een geheel uit ,
to zamen vormen zij de boedelbeschrijving. P. \\V. 1847/2
bladz. 319.
(1) De laatstgenoemde kwitantiën mogen niet op de
afschriften dier actcn gesteld worden; — maar op een
onderhandschc akte van koop of schuldbekentenis, mag
een notarieelo kwitantie gesteld worden, al ware ook de
onderhandschc akte op een zegel van minder dan
50 cents geschreven. Circ 25 Maart 1844 N°. 710 § 7.
-ocr page 59-
— 47 —
Die van opbicding of prijsverhoogiiig, en die van
herveiling ten schade eens nalatigen koopers, op
de processen-verbaal van veiling, van voorloopige
toewijzing of van verkoop
De verklaringen van lastgeving (ac/es de command.)
op de akten van verkoop, waarop zij betrekking
hebben.
De verklaringen van geregtigheid, ten behoeve van
schuldeischers van den staat, op alle mandaten,
ordonnantien van betaling of betaalsrollen.
De akten van verandering van onderpand op de
akten van beleening, mits de laatsten geregistreerd
zijn.
De akten van herroeping van vohnagt of van uiter-
ste wilsbeschikking , op de akten die worden her-
roepen. Art. 7 W. Z. (1)
Een der borderellen van hypothekairc inschrijving,
die achter de grosse kan gesteld worden Art*
1231 B. W.
De acte van bewaargeving van oen olographisch
testament aan deii voet van bet testament, indien
hetzelve open aan den notaris is ter hand gesteld.
Art 979 B. W.
De akte van superscriptie van een geheim testa-
ment op het papier waarop de erflater zijn tcsta-
ment schreef of, zoo hij een afzonderlijken omslag
gebruikte, op dat omslag. Art 987 B. W.
(1) Do akten van teruggave van ologvaphische tcsta-
menten mogen niet op de akten van dépöt gesteld worden.
Circ. 25 Maart 1844 % 9.
-ocr page 60-
— 48 —
VAN\' HET ZEGELKEGT ZIJN VRIJCESTELD :
De akten, welke, krachtens artikel 6 der wet van
9 .Tulij 1842 S. B , n°. 20, door notarissen voer
onvermogenden worden opgemaakt, benevens de
grossen, afschriften en uittreksels van dien. Art.
27° W. Z. (1)
De volmagten om in zake van voogdij of curatele
de opgeroepen bloedverwanten te vertegenwoordigen,
ingeval het onvermogen van de betrokken perso-
neii (2) blijkt uit een getuigschrift van het bestuur
hunner woonplaats, mits van dat getuigschrift
wordt melding gemaakt. Art. 2 7"\'. W. Z.
De verklaringen van geregtigdheid ten behoeve van
schuldeischers van den staat afgegeven, wanneer
de schuldvordering f 25.— niet te boven gaat,
mits zulks uit de verklaring blijkt. Art. 2736 W. Z.
De summiere staat en de processen-verbaal, bedoeld
in de art. 54 en 67 der wet op het notarisambt
2756. W. Z.
(1)    Deze vrijstelling betreft alléén die akten, welke
zij np last van den voorzitter der regtbank verpligl zijn
kosteloos op te maken , en niet die waarvoor zij, uit
eigen beweging, enkel op vertoon van een certificaat van
onvermogen, geen belooning in rekening brengen. — Deo.
25 Maart 1845 N°. 105. — 1*. W. 1846/2 N". 375. —
Dec. 22 Mei 1863 X». 14. — P. W. 1863/1 N°. 4282.
(2)    Onder betrokken personen worden verstaan: Voor
de actcn en stukken voor het aangaan van huwelijken
vereischt, de aanstaande echtgenooten. Voor de benoeming
van voogden en curators, de onder voogdij of curatele
gestelde personen. Voor de volmagten, de lastgevers. Circ.
25 Maart 1844 N°. 710 § 33.
-ocr page 61-
— 49 —
De wisselbrieven, briefjes aan order of toonder
en ander handelspapier, in de overzeesche bezit-
tingrn van het rijk opgemaakt en aldaar van zegel
voorzien. Art. 27w W. Z.
De ontwerpen der statuten van naamlooze maat-
scliappijcn, over te leggen bij de kennisgeving tot
oprigting dcrzelve aan het Departement, waartoe
zulks behoort. Art, M W. v. K. Art. 2765 \\V. Z.
De memoriën van aangifte in zake van successie,
wanneer de aangevers onvermogend zijn , mits van
liet onvermogen dier personen door eene verkla-
ring van het bestuur hunner woonplaats blijke;
gelijk mede de, negatieve memoriën van aangifte
(1), mitsgaders alle minuten en expediticn van
eedsaflegging, ter voldoening aan de wetten op
het regt van successie. Art. 2766 VV. Z.
De summiere rekening die door den voogd, om
de twee jaren aan den toezienden voogd moet
worden overgelegd. Art. 4-29 B. W.
De summiere rekening en verantwoording door den
bewindvoerder in den boedel van een afwezige,
jaarlijks aan het openbaar ministerie bij de regt-
bank die hem benoemd heeft, te doen. Art. 521
B. W.
Het proces verbaal van den notaris en de ontwor-
pen boedelscheiding, ingeval de kantonregter zijn
goedkeuring aan die scheiding weigert en de ge-
(I) Voor negatieve memoriën worden gehouden, die
welke geen aanleiding geven tot het heften van eenige
belasting, hetzij van successie, hetzij van overgang, ltes.
26 Julij 1860. P. W. 1860/2 N°. 3737.
4
-ocr page 62-
— 50 —
zamenlijke deelgenooten inogten vermeenen dat die
weigering niet gegrond is. Art. 1121 B. W.
Registratie.
De registratie, oorspronkelijk een belasting op de
overdragt van onroerende en roerende goederen, werd
al spoedig uitgebreid tot verbindtenissen die met die
goederen in verband stonden en tot akten die andere
gewiglige aangelegenheden regelden; vele plakaten en
ordonnautien de registratie betreffende, volgden elkan-
der op en werden afgeschaft, tot het keizerlijk decreet
van den 21en October 1311, de wet van 22 frimaire
jaar VII (12 December 1798), in de toenmalige 7 Hol-
landsche Departementen invoerde; die wet werd, na
de herstelling van Nederland, in stand gehouden, doch
bij verschillende wetten en besluiten, voornamelijk bij
de wetten van 31 Mei 1821 (S.B. n°. 36) en van 16
Junij 1832 (S. B. n°. 29), gewijzigd.
Bij de uitoefening van de notarieele praktijk is liet
onontbeerlijk, niet alleen de wetten op de registratie,
maar ook de vele resolutien en decisien die daarop be-
trekking hebben te kennen , welke resolutien en decisien
te menigvuldig zijn om hier te vermelden, terwijl men
voor de wetten op de registratie en de daarop betrek-
king hebbende decisien met vrucht kan opslaan het
werk van wijlen den heer E. II. Ramaer in 1S53 bij
de Geb*. Latifrenhuizen te \'s Ilasre en dat van den heer
Hoijtema in 1857 bij Tjeenk Willink te Zwolle uitgegeven.
De registratie regten zijn vast of evenredig, naar-
mate van den aard der akten en overgangen daaraan
onderworpen.
-ocr page 63-
— 51 —
Het vast regt is toepasselijk op alle, hetzij burger-
lijke, hetzij gercgtelijkc of buitengeregtelijke akten,
die geen schuldvcrbindtenis, ontheffing, veroordeeling,
rangregeling of vereffening van gelden of geldswaarden,
noch overgang in eigendom, vruchtgebruik of genot
van roerende of onroerende goederen bevatten.
Het vast regt wordt gelieven volgens tarief, vastge-
steld bij art. 6S der wet van 22 Fiim. jaar VII.
Het evenredig regt is ingesteld voor schuldverbind-
tenissen , ontheffingen , veroordeelingen , rangregelin-
gen of vereffeningen van gelden en geldswaaiden en
voor allen overgang onder de levenden, in eigendom ,
vruchtgebruik of genot van roerende en onroerende
goederen.
Het evenredig regt wordt geheven ingevolge tarief vast-
gesteld bij art. 69 der wet van 22 Trim. jaar Til. (I)
Bovendien zijn sommige akten van alle regt van rc-
gistratie vrijgesteld en moeten dus gratis geregistreerd
worden, zooals :
(1) Akten waarbij eigendom of vruchtgebruik overgo-
dragen wordt van onroerende goederen, gelegen buiten
\'s lands of in de koloniën, zijn aan geen evenredig regt
onderworpen. Advies van den staatsraad van 10 Bru-
maire jaar XIV\' en 12 December 1806.
Akten in authenthicken vorm buiten \'s lands of in do
koloniën opgemaakt, schuldbekentenis of overgang van
roerende voorwerpen bevattende, zijn mede aan geen
evenredig regt onderworpen, wanneer de geldlceningcn
en plaatsingen gedaan en de leveringen beloofd of bc-
werkstelligd zullen zijn in voortbrengselen van- en be-
taalbaar in- diezelfde lauden en in aldaar gangbare
muutspecien. Advies van den staatsraad van 12 Deccm-
ber 1806.
4*
-ocr page 64-
— 52 —
Akten houdende aankoopingen en ruilingen door den
staat gedaan of verdeelingen van goederen tusschen den
staat en particulieren en alle andere akten te dier zake
opgemaakt. Art. 70, § 2, n° 1 der wet van 22 Mm. ,
jaar VII.
Borgtogten ten behoeve der administratie van de
in- en uitgaande regten en accijnsen. Art. 279 der
wet van 26 Aug 1822 (S. B. N° 38).
Borgtogten van rekenpligtigen ten behoeve van den
staat. Art. 10 van het vorst. besl. van 15 April 1814
(S. B. N\' 47.)
De akten waarbij voogden en curators hijpotheek
stellen tot zekerheid van hun beheer en die waarbij
wordt toegestemd in de doorhaling van de inschrij-
vingen uit kracht dier akten genomen. Art. 399 e n
506 B. W.
De akten van belecning bij de Nedeilandsche bank
en de roijeraenten daarvan. Art. 20 van het Kon. Besl.
van 21 Aug. 1833 (S. B. N°. 20) Art 2 van liet be-
sluit van den souv. vorst van 11 Junij 1814 (S. B.
N°. 61.)
De akten tot verrigtingen bij het Grootboek der Na-
tionale schuld, wanneer zij zijn ingerigt naar de vast-
gestclde formulieren. Wet van 22 Dec. 1814 (S. B.
N°. 113) Wet van 14 Mei 1814 (S. B. N°. 2.)
De verklaringen van erfregt benoodigd tot liet ont-
vangen , uit \'s landa kas, van gelden aan overledenen
verschuldigd, wanneer de som geen f 25 te boven gaat.
Kon. Besl. van 9 Julij 1825 (S. B. N°. 133)
Alle akten benoodigd tot het aangaan van huwclij-
ken tusschen onvermogenden, mits van het onvermo-
gen blijkt. Art. 2 der wet van 9 Maart 1815 (S. B.
-ocr page 65-
— 5-3 —
N°. 24.) Art. 8 van het Kon. Bcsl van 26 Mei 1824
(S. B. N°. 35)
De summiere staat, de akte van nederlegging daar-
van en de processen verbaal, bedoeld in artikelen 64
en 07 der wet van 9 Julij 1842 op het Notarisambt.
Kon Besl. van 28 Januarij 184:3 (S. B. N°. 69)
De begrootinging door den regter van salaris en hono-
rariura van notarissen. Art. 14 der wet van 31 Maart
1847 (S- B N°. 12.)
Het proees-verbanl van den notaris en de ontworpen
boedelscheiding, ingeval de kantonregter zijn goedkeu-
ring aan die scheiding weigert en de gezamenlijke deel-
genooten mogten vermeenen dat die weigering niet ge-
grond is. Art 1121 B- W-
In het algemeen zijn alle acten door notarissen ver-
leden , alsmede de afschriften en uittreksels van aan
hen vertoonde stukken, binnen een bepaalden termijn,
aan de formaliteit der registratie onderworpen.
Van de formaliteit der registratie zijn vrijgesteld,
uiterste wilsbeschikkingen en akten van bewaarneming
welke door terugname of door andere omstandigheden
buiten werking gesteld zijn (1).
De termijnen, binnen welke de notarieele akten
moeten worden geregistreerd, zijn :
(1) Een testament dat vervallen is door vdóroverlij-
den van ingestelde erfgenamen, maar een uitdrukkelijke
herroeping inhoudt van vroegere testamenten, moet dan
alléén geregistreerd worden wanneer die herroeping wer-
kelijk effect heeft. ltes. van den 22 Junij 1863. P. W.
1863/2 N°. 4415.
-ocr page 66-
— 54 —
Van tien dagen, wanneer de notaris, die haar
verleden heeft, in de gemeente (1) resideert waar het
kantoor der registratie is gevestigd;
Van vijftien dagen, ingeval de notaris niet in die
gemeente resideert;
Van vijftien dagen , voor de verpachtingen der goe-
deren van godshuizen en andere openbare inrigtingen
van weldadigheid of openbaar onderwijs.
De bovenstaande termijnen worden verlengd met tien
dagen , ten aanzien van de notarissen wier standplaats
door de zee is afgescheiden van de gemeente alwaar
het kantoor der registratie van hun ressort is gevestigd.
Art. 5 der wet van 1G Junij 1832.
Van drie maanden, voor testamenten, de akten van
bewaarneming van ologiaphisclie testamenten, de akten
van superscriptie van geheime testamenten, debenoemin-
gen van raadslieden , voogden, en uitvoerders van ui-
terste wilsbeschikkingen, de akten waarbij uiterste
wilsbeschikkingen worden herroepen en ologiaphisclie
testamenten teruggenomen.
De dag waarop de akte gepasseerd of de erflater
overleden is , wordt niet meegerekend en kan , inge-
val de laatste dag van den termijn een zondag is, de
akte den daaraanvolgende!) dag geregistreerd worden (2).
Voor akten die verschillende dagteekeningen heb-
(1)    In de gemeente, dat wil zeggen: burgerlijke gc-
mcentc. Hes. van den 4 Februarij 1860. P. W. 1860/1
N°. 3587.
(2)    Bij arrest van den Hoogcn Kaad van 24 Maart
1840 is beslist, dat de zondag voor den cenigen wettigen
feestdag moet worden gehouden ; cn Trocger was reeds
bij min. rcsol. bepaald, dat aangezien bij de ncd. wetgc-
-ocr page 67-
— 55 —
ben, loopt de termijn van de eerste dagteekening af;
voor inventarissen en processen-verbaal van verkoop
van roerende goederen loopt de termijn van de daK-
teekening van iedere gesloten vakatie; niettemin kan
men gelijktijdig de registratie van verscheidene vaka-
tiën, die alle binnen denzelfden termijn gesloten zijn,
verzoeken, en is het niet noodzakelijk voor iedere va-
katie eene bijzondere registratie te vragen.
Ten aanzien der akten aan hoogere goedkeuring on-
derworpeu, begint de termijn eerst te loopen nadat
de goedkeuring is ingekomen; doch is liet noodig dat
men van de goedkeuring op de akte melding maakt.
De notarissen, die hunne akten niet binnen den bepaal-
den tijd hebben doen registreren, zullen in persoon
en voor iedere overtreding, als boete, betalen eene som
van f 25 , indien het eene akte betreft aan vast regt
onderworpen; of eene met het bedrag van het regt ge-
lijkstaande som, indien het eene akte betreft aan het
evenredig regt onderworpen, zonder dat in het laatste
geval de straf minder dan /\' 25 zal kunnen bedragen.
Voor testamenten en alle andere akten van mildda-
ving de wettige stilstand van alle wettelijke formaliteiten
is beperkt tot de zondagen, hieruit volgde, dat, wanneer
de laatste dag van den termijn voor de registratie eener
akte de eerste kerstlag is, de akte nog op dien dag, mits
geen zondag zijnde, ter registratie aangeboden en de
registratie bewerkstelligd moet worden.
Daar het uur der sluiting van een registratie-kantoor
niet bij de wet geregeld is, kan een akte die in den
avond van den laatsten dag des termijns ten registratie-
kantore bezorgd is, niet gezegd worden te laat bezorgd
te zijn. lies. van 9 Octobor 1847 N°. 58. P. W. 1819/2 N°. 985.
-ocr page 68-
— 56 —
digheid ter zake des doods , en de veidere akten die
eerst binnen drie maanden na doode geregistreerd be-
hoeven te worden, bestaat de boete in liet dubbel regt
door de belanghebbenden te betalen.
T)e notarissen moeten liunne akten doen registre-
ren door den ontvanger van het ressort binnen bet-
welk zij hunne standplaats hebben (art. 20 der wet van
22 Primaire jaar MI), met uitzondering van de pro-
cessen-verbaal van verkoop van roerende guederen , die
geregistreerd moeten worden aan het kantoor van bet
ressort in hetwelk de verkooping gehouden is. (art. 2
en 6 der wet van 22 Pluviöse jaar Vil.)
De registratie-regten moeten aan den ontvanger vóór
de registratie betaald worden. Art. 28 der wet van
22 Primaire jaar VII.
De registratie-regten moeten door den notaris voldaan
worden , behoudens zijn verhaal tegen partijen-
De notarissen, verantwoordelijk voor de registratie-
regten der akten die zij verlijden, zijn echter niet
geregtigd om op eigen naam de teruggave te eischen
van regten die onwettig geheven zijn; die teruggave
moet door partijen zelf geëischt worden. Zie arrest
van den Hoogen Baad van 5 November 1841. Het
regt van terugvordering verjaart na verloop van 2 ja-
ren, te rekenen van den dag der registratie af.
De eisch tot teruggave kan op tweederlei wijze ge-
schicden, namelijk: door middel van een verzoekschrift
aan den minister van finantiën, of door liet instellen
eener regtsv ordering voor de arrondisseinents-regtbank-
In geen geval kan men, indien de teruggave van
betaalde regten bevolen wordt, interessen van de on-
verschuldigd betaalde sommen vorderen.
-ocr page 69-
— 57 —
Geene grossen , afschriften, uittreksels of originelen
mogen worden uitgereikt, alvorens de minuut of het
origineel geregistreerd zij , al ware ook de termijn
binnen welke de registratie moest plaats hebben, nog
niet verstreken. Boete bij overtreding f 25. Hiervan
zijn uitzonderd de akten die eerst na doode geregis-
treerd worden, alsmede de akten die bij wijze van ex-
ploit aan partijen beteekend worden , waarvan , ook voor
dat de akte geregistreerd is, grossen, afschriften en
uittreksels mogen worden uitgereikt.
Bij de uitgifte van grossen, afschriften of uittrek-
sels van stukken, die geregistreerd zijn, moet men
het relaas der registratie woordelijk op die grossen enz
afschrijven, op verbeurte eener boete van ƒ5; art. 44
der wet van 22 Frimaire jaar VII, doch wat uittreksels
betreft, op verbeurte eener boete van / 10 tot f 50.
Art. 40 W. N.
De notarissen mogen geene akte opmaken ten ge~
volgt van
eene andere authenthieke akte, voordat de
laatste geregistreerd zij, zelfs al ware de termijn voor
de registratie nog niet verstreken, op straffe eener boete
van f 25. Art. 41 der wet van 22 Frimaire jaar VII (1).
(1) Dit artikel wordt niet overtreden wanneer men mei-
ding maakt van oen niet geregistreerd proces-verbaal van
een kantonregtcr, 1\'. W. 1855/1 N°. 2454; of wanneer
de akte van liooging en definitieve toewijzing wordt op-
geniaakt voor dat de akte van voorloopige toewijzing is
geregistreerd, res. 31 Maart 1853 N». 6. P. "W. 1852/2
N°. 1763; of ook wanneer de akte de command wordt
opgemaakt voor dat do akte van definitieve toewijzing
is geregistreerd, res. 19 Maart 1860 H*. 39. P.W. 1860/1
N°. 3485.
-ocr page 70-
_ 58 —
Het is aan de notarissen geoorloofd akten op te ina-
ken uit kracht of ten gevolge van ongeregistreerde on-
derhaudsche akten, mitsgaders van akten buiten \'s lands
opgemaakt, van die akten, ten behoeve van den houder,
melding te maken en daarvan gecollationeerde afschriften
te vervaardigen, mits iedere zoodanige akte ter regis*
tratic aanbiedende ten zelfden tijde en kantore als de
openbare akte waarin zij is vermeld of als het gecol-
lationeerde afschrift (1) op boete van f 25. Art. 9
der wet van IC Junij 1832.
Indien de onderhandsche of buiten \'s lands verleden
akte, uit kracht of tengevolge waarvan gehandeld wordt,
vroeger geregistreerd is, moet het relaas der registratie
letterlijk en geheel worden vermeld, boete f 5. Art.
41 der wet wet 22 Frimaire jaar VII.
Het is, op straffe eener boete van f 25 , aan nota-
rissen verboden, eene akte in bewaring te nemen,
zonder van die bewaarneming akte op te maken. Alt.
43 der wet van 22 Frim. jaar VII (2).
(1)    In akten van boedelbeschrijving en scheiding kun-
nen ongeregistreerde schuldbewijzen ten bate des boedels,
worden vernield en omschreven, mits daarbij niet tegen-
woordig zijn de schuldenaren die het bestaan en de regts-
geldigheid der omschreven titels, ten hunnen laste , er-
kennen en mits die titels niet afkomstig zijn van een\'
erfgenaam die tot de scheiding medewerkt, de in dio
titels uitgedrukte sommen of waarden in de te verdeden
massa laat opnemen en toestemt dat die aan hem of aan
een zijner medcdeelgenootcn worden toegedeeld.
Dec. van 25 Junij 1855 n°. 4 P. W. 1855/1 n". 2152
(2)    Hiervan zijn volgens het slot van art. 43 der wet
van 22 Frim. jaar VII uitgezonderd, de testamenten door
-ocr page 71-
— 59 —
Ten einde de ambtenaren der registratie in de ge-
legenheid te stellen zich te overtuigen van de nako-
ming der wetsbepaligen betreffende het zegel en de re-
gistratie, zijn de notarissen verpligt aan die ambtenaren
telkens wanneer dat door hen gevorderd wordt, zonder
verplaatsing, inzage van hun gelieele protokol te geven ,
hun toelatende kosteloos zoodanige inlichtingen, uit-
treksels en afschriften te nemen , als zij , voor de be-
langen Tan den staat, noodig hebben , op straffe eener
boete van f 25 , ingeval van weigering. Art. 52 en
54 der wet van 22 Primaire jaar VII.
De testamenten en andere akten van milddadigheid
de trslalrurs bij de notarissen in bewaring gelogd, name*
lijk de olographische on geheime uiterste willen ; volgens
art. 979 en 987 B. W moeten de notarissen echter, bij
het in bewaring stellen van een olographisch testament,
eene akte van bewaargeving en bij het aanbieden van
een geheim testament cene akte van superscriptie opma-
ken , zoodat de uitz indeling vervalt.
Hoewel niet bepaald voorgeschreven, wordt echter aan-
genomen , dat de notarissen geen akten van depot behoe-
vcn op te maken, van de onderhandsche stukken waarbij
een erflater beschikkingen na doode maakt tot aanstelling
van executeuren, tot bestelling van begrafenis, tot het
maken van legaten van klecdercn, lijfstoebehooren , be-
paalde lijfssieraden en bijzondere meubelen , welke stukkcu
ingevolge art. 983 B. W., na het overlijden van den erf-
later, moeten worden aangeboden aan den regter van het
kanton waar de erfenis is opengevallen , die een proces-
verbaal van de aanbieding opmaakt en de stukken aan
een notaris ter hand stelt om onder zijne minuten te
bewaren.
-ocr page 72-
— 60 —
ter zake des doods, zijn van die inzage, gedurende
het leven des testateurs, uitgezonderd.
De inzage zal niet gevorderd worden op zondagen
en de zittingen, op iederen dag, zullen van de zijde
der ambtenaren, in de bewaarplaatsen waar zij hunne
nasporingon doen, niet langer dan vier uren kunnen
voortgezet worden.
Yoor onderhandsche akten of voor die welke buiten
\'s lands of in Nederlandsche koloniën waar de regi-
stratie nog niet ingevoerd is, worden opgemaakt, is
in het algemeen geen termijn van registratie bepaald.
Alle onderhandsche akten van verkoop van onroerende
goederen en van schepen van drie last en daarboven ,
mitsgaders alle andere onderhandsche eigendoms-over-
gangen van die goederen , in vruchtgebruik of eigen-
dom , alle ruilingen , scheidingen en weder-inkoopen ,
moeten worden geregistreerd binnen drie maanden, te
rekenen van de dagteckening der akte, of van den
dng waarop de overgang heeft plaats gehad. Bij gebreke
van registratie binnen dien termijn, zal het dubbel regt
verschuldigd zijn.
Onderhandsche pacht- of huurkontrakten van onroe-
rende goederen, voor ecnen bepaalden tijd aangegnan,
afstand, subrogatie, vernieuwing , terugneming, of
wederafstand vau zoodanige huren of pachten, zullen ,
mits binnen drie maanden, te rekenen vau de dagtee-
kening der akte, daartoe aangeboden wordende en van
behoorlijk zegel voorzien , gratis worden geregistreerd;
na verloop van dien termijn, zal de registratie niet
geschieden dan tegen betaling van het enkel regt, het-
welk voor de akte, indien zij voor eenen notaris ware
verleden, zoude verschuldigd zijn. Art. % der wet van
]6 Junij 1832.
-ocr page 73-
— 61 —
B IJ L A G E A.
TA.ÏMEJF" van het evenredig zegelrcgt voor alle prima- ,
secmi<la-, tcrtia- en verdere wisselbrieven, orderbriefjes, of promes-
sen aan order, assignatiën , bauk- eu ander napier aan toonder , en
ander handelspapier, alsmede de dnplikaten of kopijen van al de-
ze stukken.
VOOR
BETAALBAAR b
nncn
BETAALBAAR
buiten
BEDRAG
VAN HET
SOMMKN.
II KI
RIJK.
II KL
RIJK.
KEOELKEGT
van
ƒ300 of minder
ƒ000 0f
niud
ƒ0,15
boven de
300 tot
en mei
/ 500
600 tot en met/\'1000
0,25
500
_
1000
1000
2000
0,50
1000
1500
20P0
ii
3000
0,75
1500
M
2000
3000
ii
4^00
1,00
2000
2500
4000
ii
500\';
1,25
2500
3000
5000
6<;00
1,50
3000
3500
6000
ii
700
1,75
3500
»
4000
7000
ii
8000
2,00
4000
4500
8000
v
9000
2,25
4500
5000
9000
1001.0
2,50
5000
5500
10000
11
11000
2,75
5500
m
6000
11000
12000
3,00
6000
6500
12000
13 00
3,25
6500
»>
7000
13000
14000
3,50
7000
m
7500
14000
11
150 0
3,75
7500
8000
15000
16000
4,00
8000
8500
16000
17000
4,25
8500
"
yooo
17000
18000
4,50
yooo
\'J500
18000
11
19001
4,75
9500
10000
19000
11
2 000
5,00
10000
11000
20000
11
22000
5,50
11C00
12000
22000
11
2 t000
6,00
12000
13000
24000
11
26090
6,50
13000
11000
20000
11
28!0O
7,00
14000
15000
28000
11
300.0
7,50
15000
16000
30000
11
3200.)
8,00
16000
n
17000
32000
11
S40 0
8,50
17000
n
18000
34000
11
36000
9,00
18000
ii
19000
36000
11
38ü0u
9,50
10000
li
20000
38000
11
40i\'O)
10,00
20000
ii
21000
40000
11
42000
10,50
21000
ii
22000
42000
11
4400
11,00
22000
ii
23000
44000
11
46000
11,50
23000
ii
24000
4600\')
11
48000
12,00
)
24000
:i
25000
4S<00
n
50000
12,50
-ocr page 74-
— 62 —
VOOB
BETAALBAAR 1)
innen
BETAALBAAR
i
1
1!
BKDRAG :
TAN HET
SOMMIN
HET
BUK
HET
BUK.
ZEGELREGT
»»
25000
n
20000
5\' O00
n
5200)
13,00
2(1000
il
27000
32000
54000
13,50
27000
H
28000
54000
11
5000\'
14,00
28000
i*
29000
56000
ti
58000
14,50
29000
11
30000 58U00
i*
fioooo
15,00
30000
11
31000 0\' (*»»
0200(1
15,50
.
31000
32000 02O 0
ii
6400
10,00
320CO
33000
0400 1
n
00000
\'0,50 f.
33000
84000
6600 •
ii
68OO0
17,00
:
34000
35000
08i\'d0
70000
17,50
i
35000
11
30000
7<"O00
72000
18,00 i
! „
30000
11
37000 72\' 0\'
7 1000
18,50
M
37000
r
38000
7400 >
li
76000
19,00
88000
i*
39000
70O00
n
78000
19,50
H
39000
11
40000
78(00
ii
80000
20,00
Wanneer het zegelregt meer bedraagt dan ƒ 20, tot welk be-
drag er zegels verkrijgbaar zijn, zullen de outvangers , van de
betaling van dat meerder regt doen blijken duor kwitantie of bij-
stempel nevens den gewonen stempel te stellen , namelijk :
voor de stukkeu betaalbaar tinnen het Rijk, berekend tegen 50
cent over ronde sommen van f 1000, en
voor de stukken betaalbaar buiten het Rijk. berekend tegen 50
cent over ronde sommen van f 2000.
-ocr page 75-
— 63 —
B IJ L A G E B.
TARIEF van het evenredig zegelregt voor alle
sehe akten van verhuring, onderverhuring, overdragt of w
van huur van onroerende p
goederen , zoo mede al de
onderhend-
eder-afatend
dubbelen dier akten.
Wanneer het zcgclregt
VOOR HUURPRIJZEN
51 ET DE LASTEN.
meer bedraagt dan ƒ20.—
tot welke bedrag er zc-
gels verkrijgbaar zijn , zul-
len de ontvangers van de
betaling van dat meerder
ƒ50 en minder .... I
50 tot en niet ƒ 100 |
van
boven de
100
n
20!)
2\'H)
3"0
300
i\'
40(1
400
y
500
SIK)
n
600
600
70\')
700
800
800
\'jno
\'J00
kv;h>
ïooo
.,
1100
11D0
n
1210
1200
1300
1800
n
1400
110 i
1500
1500
160(1
1600
ii
1700
1700
1800
1S110
1900
19\' 0
2000
2\'CO
m
2200
22 \'KI
2(00
2400
2000
2600
2800
2S00
3000
3000
3200
32CO
3400
3400
3600
3U00
3800
1(800
4000
4000
4200
4200
440!)
4400
4600
46\'Kt
4800
4800
ii
5000
5000
5200
5200
5400
5400
ii
5000
5600
580\')
5800
6 100
6UUU
M
6200
regt, berekend tegen 50
cent over ronde sommen
van ƒ 200 , doen blijken
door kwitantie of bijstem* !
pel, nevens den gewonen II
stompe] te stellen. Zie art.
20 on 21, ouder u". I. W.Z. !
Wanneer het zegel het ;
kontrakt niet bevatten kan , \'
mag men ongezegeld papier II
daaraan hechten Art 20 II
slot, W. Z.
liet bedrag waarover het
ragt verschuldigd is, beslaat: ,:
In den huurprijs , over :|
den geheelen huurtijd be-
rakend , wanneer deze op ,.
twee jaar of minder is bc- I
paald ; doch voor verhu |l
ringen voor een bepaalden
tijd van meer dan twee j
jaren , in den huurprijs i
over de eerste twee jaren, Ij
met bijvoeging van de helft ||
van den huurprijs over den !.
geheelen overigen huurtijd. il
Bijaldien voor een of:
meer jaren een andere prijs
mogt zijn bedongen, dan i;
voor de overige, zal de j
jaarlijksche huurprijs ge- Il
inid leid worden berekent1 I!
over den geheelen huurtijd.
I)c jaren ter keuze of op-Il
zegging van huurders of |
verhuurders staand e . wor- :
den onder den huurtijd :
begrepen . voor zooverre
niet mogt bedongen zijn
dot, bij het intreden van
-ocr page 76-
.
— 64 —
die jaren, ccne nieuwe akte I
Tan verhuring zal worden
gemaakt.
Wanneer de verhuring 3
voor het leven is , in tien-
maal den jaarlijksehcn huur-
prijs , en wanneer de hunr-
tijd onbepaald is, ia twin-!
tigmaal den jaarlijksehen
huurprijs.
Onder den huurprijs
wordt verstaan de som door
den huurder aan den ver-
huurder te betalen , bene-
vens al de lasten die de \',
huurder voor zijne reke-
ning neemt, ter ontlasting I
van den verhuurder. Art.
21> W. Z.
1IOKOROOT-
HE1U VAN
BET
ZEGELKEGT\'
VOOR HUURPRIJZEN
MET DE I-ASTEN.
6400
16,00
660 .
16,50
6800
17,00
7l\'00
17,50
7200
18,00
740,1
18,50
760(1
19,00
7800
19.50
8000
20,00
6200
6*1 X)
6600
6800
7IKH)
7200
7400
7600
7800
-ocr page 77-
ZIN STORE NI) E DRUKFOUTEN.
jmg. 12 reg. 19 v. 1). staat: „hunnen"           Iers: „haren."
14 9          „ailelijke zetels" „adclijke tilels."
„ 14 „ 23 „ „ „Minderjarige" „ „Meerderjarige."
-ocr page 78-
TWEEDE
HOOFDSTUK.
OVER PERSONEN EN I>E BEPALINGEN YOOR AKTEN
WELKE HET GEVOLG ZIJN VAN HUNNE
HANDELINGEN.
OvEK HET HtlWKLUK EN DE AKTES TEB ZAKE
DES HUWELIJKS.
Omtrent liet huwelijk zelf wordt het, volgende aan-
geteekend :
1). Dat, behoudens dispensatie des Konings, een
jongman die den vollen ouderdom van IS jaren , en
ecne jonge dochter die den vollen ouderdom van Ifi
jaren niet bereikt hebben , geen huwelijk mogen aan-
gaan. B. W. art. 86.
2). Dat het huwelijk verboden is :
a). Tusschen alle personen , die elkander in de regte
lijn , hetzij door wettige, hetzij door onwettige
geboorte, ot\' ook door aanhuwelijking bestaan;
//). Tusschen broeder en zuster, wettige of onwettige;
e). Tusschen schoonbroeder en schoonzuster, wettige
of onwettige, behoudens dispensatie des Konings ;
d). Tusschen oudoom en achternicht, tusschen oud-
moei en achterneef, tusschen oom en nicht, en
tusschen moei en neef, behoudens dispensatie des
Konings;
e). Tusschen personen die bij regterlijk vonnis van
overspel overtuigd zijn;
5
-ocr page 79-
— 66 —
f. Tusschen echtgenooteu wier huwelijk door echt-
scheidiiig is ontbonden.
3). Dat het aan eene vrouw verboden is, een nieuw
huwelijk aan te gaan binnen de 300 dagen na de ont-
binding van het vorige,
B. W. art, 87 , 88 , 89 , 90 en 91.
4). Een officier der landmagt, die in werkelijke
dienst of op non-activireit is, heeft o. a. te letten op
het volgende :
Dat hij de toestemming van den Koning voor
zijn huwelijk noodig heeft, welke niet verleend
wordt dan nadat zijne aanstaande vrouw bij nota-
riiiele akte , die in brevet kan worden verleden,
zich verbonden heeft haren man nimmer te zullen
volgen op marschen, noch immer in kampemen-
ten , kantonnemenlen of bij het leger te velde te
zullen verschijnen.
Wat de lr en 2\' luitenants en hen die aan die
rangen zijn gelijk gesteld, aangaat, wordt die toe-
stemming bovendien niet verleend, wanneer zij niet
hebben doen blijken dat een der aanstaande echt-
genooten of beide te zamen een inkomen bezitten
van f 400 \'s jaars boven en behalve het tracte*
ment. Dat inkomen moet voortkomen uit vaste
goederen of uit hypotheken op vaste goederen, of
uit inschrijvingen op het Grootboek der 21/: perc.
Nat. Werk. Schuld, onverschillig ten wiens name,
doch bijzonder verbonden voor de renten ten bc-
hoeve van een der echtgenooten. Andere inschrij-
vingen dan op het Grootboek der 21/. perc. Nat.
Werk. Schuld worden niet toegelaten.
Ten behoeve van het departement vau oorlog
-ocr page 80-
_ G7 —
moeten de vaste goederen of inschrijvingen op het
Grootboek, door de zorg van belanghebbenden wor-
den verbonden. Zonder toestemming van dat de-
partement kan dit verband niet worden opgeheven.
Komt het inkomen uit hypotheken voort, dan
moeten de belanghebbenden zich verbinden om,
bij geheele of gedeeltelijke aflossing, andere zeker-
beid voor het vereischte inkomen te geven.
Zie verder Kon. Besl. van 2 Maart 1853 , n".
65, (niet in het Staatsbl. geplaatst).
Over de akte van aflektatie zal bij de beschou-
wing der vcirigtiugen op het Grootboek en over
de genoemde hypotheken bij de behandeling der
hypotheken nader gesproken worden.
Akte van huwelijksaangifte, vak toestemming en
volmagt tot voltrekking van een huwkmjk.
1). Alle personen die met elkander een huwelijk
willen aangaan , moeten daarvan aangifte doen bij den
ambtenaar van den burgerlijken stand der woonplaats
van eene der partijen. R. \\V. art. 105.
Indien de partijen dit verlangen , behoeven zij deze
aangifte niet in persoon te doen, maar kunnen die
ook bij geschrifte bewerkstelligen. U. W. art. 100.
De wet bepaalt den vorm van zoodanig geschrift
niet; het is dus aan den ambtenaar van den burger-
lijken stand overgelaten , de kracht en waarde van het
aangeboden wordende geschrift te beoordeelen. Wil
men de aangifte bij notariële akte doen , dan kan die
in brevet worden verleden.
5*
-ocr page 81-
_ 68 —
2.) Minderjarigen mogen geen huwelijk aangaan,
dan met toestemming van de volgende personen, te
weten :
o). Minderjarige echte kinderen mogen geen huwelijk
aangaan , zonder de toestemming van hunne ouders
te hebben verkregen , hetzij van beide, hetzij van
den vader alleen , indien de moeder zich niet ver-
klaart of met den vader in gevoelen verschilt; in
het laatste geval is de vader gehouden , hetzij bij
de akte van toeslemming, hetzij ten overstaan van
den ambtenaar van den burgerlijken stand, te
verklaren , dat de toestemming van de moeder is
gevraagd geweest. Wanneer de vader overleden
is, of zich in de onmogelijkheid bevindt zijnen
wil te verklaren , b. v. ingeval van krankzinnig*
heid of afwezigheid, wordt de toestemming van de
moeder vereischt. B. W. art. 9:2. (1)
b). Iudien de vader en moeder beide overleden zijn,
of zich in de onmogelijkheid bevinden hunnen wil
te verklaren, vervult de grootvader van vaders
zijde hunne plaats. Bij gebreke, dat is zoowel
bij overlijden als bij onmogelijkheid van wilsver-
klaring van den grootvader van vaders zijde, wordt
de toestemming van den grootvader van moeders
zijde vereischt. B. W. art. 93.
c). Wanneer zoowel de grootvader van vaders zijde
als die van moeders zijde ontbreken, wordt de
(1) Over de vraag of de vader, die tot eene ont-
eerende straf veroordeeld is, daardoor in de omnogelijk-
heid verkeert om toestemming tot liet huwelijk te geven,
wordt verschillend geoordeeld. Zie Mr. Léon op art. 92 B. W.
-ocr page 82-
— 69 —
toestemming vereiscbt van de grootmoeder van
vaders zijde, en bij gebreke van deze van de groot-
moeder van moeders zijde. B. W. art. 91.
(I). Wanneer de vader en de moeder, mitsgaders de
grootvaders en grootmoeders ontbreken, of wan-
neer zij zicb allen in de onmogelijkheid bevinden
hunnen wil te verklaren , kunnen echte kinderen ,
/oo lang zij minderjarig zijn , geen huwelijk aan-
gaan , zonder de toestemming van hunnen voogd
en van hunnen torzienden voogd. 15. W. art.
95\'. (1)
e). Natuurlijke kinderen, wettiglijk door den vader
erkend, kunnen , zoo lang zij minderjarig zijn ,
geen huwelijk aangaan zonder de toestemming van
hunnen vader.
Bij gebreke van den vader, dat is zoowel in
het geval , dat zij niet door den vader erkend
zijn, als dat hij zich in de onmogelijkheid be-
vindt zijnen wil te verklaren , wordt de toestem-
ining van de moeder vereiscbt. B. \\V. art. 97. (2)
/\'). Natuurlijke, doch niet erkende kiudeien, of de-
genen , die na de erkenning hunnen vader en hunne
(1)    Ingeval van weigering van de opgenoemde bloed*
verwauten, is er voor de minderjarigen geen middel over
eu moeten zij hun voorgenomen huwelijk tot na de be-
reiking hunner meerderjarigheid uitstellen. Ingeval van
weigering van den voogd en toeziendcu voogd of van
een\' van beide, kan de kantonregter, op verzoek van
den minderjarige, verlof tot het huwelijk verleenen. B. W.
art. 95 5, \' , * en 96.
(2)    Ingeval van weigering , moeten dus ook zij hun
hu weiijk tot hunne meerderjarigheid uitstellen.
-ocr page 83-
— 70 —
moeder hebben verloren, of\' wier ouder» in de
onmogelijkheid zijn hunnen wil te verklaren, kun-
ncn , zoo lang zij minderjarig zijn, geen huwelijk
aangaan, zonder toestemming van hunnen voogd
of, ingeval van weigering, van den kantonregter.
B. W. art. 9$. verg. art. 96.
<\'3.) Ook meerderjarigen moeten zoo lang zij geene
dertig jaien hebben bereikt toestemming vragen, te
weten :
u). Echte kinderen van hunnen vader en hunne moe-
der , ol\' bij ontstentenis van een hunner, van den
langstlevende van beide. B. W. art. 99.
b). Natuurlijke kinderen, die door hunnen vader en
hunne moeder beide erkend zijn, van hunnen va-
der en bij gebreke van dezen, van hunne moeder.
15. W. art. 104. verg. art. 97.
c). Natuurlijke doch niet erkende kinderen hebben ,
zoodia zij meerderjarig zijn, gecne toestemming
noodig. Vonnis anondissements-regtbank te Go-
rinchem,
10 Julij 1841. (W. v. h. II. n°. 219);
idem te Amsterdam,, 25 Junij 1S49 (W. v. h. R.
n°. 1062.)
t.) Iemand die wegens verkwisting onder curatele
is gesteld, mag geen huwelijk aangaan dan met toe-
stemming van zijn\' vader of zijne moeder, of groot-
vader of grootmoeder, of deze alle ontbrekende, van
zijnen curator en toezienden curator, en bij weigering
van beiden of van één hunner, van den kantonregter.
B. AV. art. 506=; verg. art. 95.
5.) De vereischte toestemming tot het aangaan van
een huwelijk kan niet anders worden veilcend, dan bij
de huwelijksakte voor den ambtenaar van den burger-
-ocr page 84-
~_ 71 —
lijken stand, of bij notariële akte welke in brevet kan
worden verleden en aan een vast registratie-regt van
80 cent onderworpen is.
6.) De aanstaande echtgenooten zijn verpligt in per-
soon voor den ambtenaar van den burgerlijken stand,
bij de voltrekking des huwelijks te verschijnen. B. W.
art. 133; behoudens dat aan den Koning tle magt
verleend is, om uithoofde van gewigtige redenen toe
te stemmen, dat het huwelijk door eenen bijzonderen
bij notariële akte gevohnngtigde worde voltrokken.
Indien de lastgever, voor dat het huwelijk voltrok -
ken is, wettiglijk met een anderen persoon mogt zijn
in den echt getreden , zal het huwelijk bij eenen ge-
volmagtigde voltrokken als niet geschied beschouwd
worden. B. W. art. 134.
Van de kegten der echtgenooten.
1.) De man verleent in het algemeen als hoofd der
echtvereeniging aan zijne vrouw bijstand in regten, of
verschijnt aldaar voor haar. Hij bestuurt de goederen
aan de vrouw persoonlijk toebehoorendc, tenzij het te-
gendeel zij bedongen. Hij moet die goederen als een
goed huisvader beheeren en is voor alle verzuim in dut
beheer verantwoordelijk. Zonder medewerking der vrouw
mag hij hare onroerende goederen niet vervreemden of
bezwaren.
Bij huwelijksche voorwaarden kan de vrouw voor zich
bedingen het beheer over hare roerende en onroerende
goederen, benevens het vrije genot barer inkomsten.
Aangaande dat beheer kan zij dus zonder bijstand van
den man, overeenkomsten, b. v. huurcontracten, sluiten.
-ocr page 85-
n
2). De vrouw , al is zij zelfs buiten gemeenschap
van goedeien gehuwd of vau goederen gescheiden,
heeft geene magt en bevoegdheid om zonder bijstand
van haren man in de akte, of zonder zijne schriftelijke
toestemming (1), iets te geven, te vervreemden, te
verpanden, te verkrijgen, hetzij voor niet, hetzij onder
eenen bezwarenden titel, noch om in regten te ver-
schijnen. Indien de man zijne vrouw heeft gernagtigd
om zekere akte of verbindtenis aan te gaan , is de vrouw
daardoor niet geregtigd, om zonder zijne uitdrukkelijke
toestemming, eenige betaling te ontvangen of daarvoor
kwijting te geven. Art. IG3 en 101 B. W.
A\\ anueer de man weigert zijne vrouw bij te staan
en te magtigen om eene akte aan te gaan of in regten
te verschijnen, kan zij vau de arrondissements-regtbank
van hunne gemeene woonplaats, daartoe gernagtigd wor-
den (2); deze kan haar ook de bevoegdheid verleenen
om in regten te verschijnen, verbindtenissen aan te gaan,
beheer te voeren eu alle andere akten te verrigten,
wanneer de man door afwezigheid of andere redenen
verhinderd is zijne vrouw bij te staan of te magtigen
of een tegenstrijdig belang heeft.
(1)    Deze toestemming moet bijzonder [speciaal) zijn,
daar toch eene algeheele magtiging, zelfs die bij huwe-
Lijksche voorwaarden bedongen , zich niet verder uitstrekt
dan tot het beheer der goederen van de vrouw. B. W.
art. 170.
(2)    Deze magtiging bij weigering kan echter alleen
tot eigene goederen van do vrouw betrekkelijk zijn , de
man toch is niet gehouden voor zijne weigering reden te
geven, en hem alleen komt hot beheer der geineen-
schap toe.
-ocr page 86-
— 73 —
8). Eene gehuwde vrouw heeft den bijstand van
haren mau niet uoodig :
a). Wanneer zij in strafzaken vervolgd wordt. 13. W.
art. 166\'.
b). In tene regtsvordering tot echtscheiding, schei-
diug van tafel en bed of van goederen. B, W.
art. ICO2,
c). Hij het niiikea van eeneu uitersten wil. B. W",
art, 17:5.
(I). Ten opziyte van hare handelingen of verbiiuitenis-
sen wegens alles wat de gewone en dagelij kte!i«
uitgaven der huishouding betreft; de wet vcron-
derstelt dat zij de bewilliging van haren man daar-
toe heelt verkregen. Art. 161 B. W.
e). Wanneer zij met bewilliging van haren man open-
bare koopvrouw is, omtrent alles wat die koop-
mauschap betreft. 13. W. art. 16S.
ƒ). Om hypothecaire inschrijvingen te bewerkstelligen
en de daartoe vereischte regtsvorderingeu aan te
leggen , wanneer zij bij huwelijksche voorwaarden
hypotheek heeft bedongen. Art. 1217 13. W.
Eu eindelijk :
g). Heeft eeue moeder, die hertrouwd is, den bij-
stand vau haren man niet noodig bij het veihe.-
nen vau toestemming tut het huwelijk vau een
kind uit vroegeren echt. Vonnis Arr. llegtb. Aine;s-
foort 10 Juuij 1S50. (W. v. h. 11. n°. 1137.)
1). De regten van de vrouwen, gedurende het in
werking zijn vau het Wetb. Napoleon getrouwd , ver-
schillen naarmate zij gehuwd zijn :
«). In gemeenschap van guederea ; in dit geval wordtn
hare regteu beperkt, eveu als hiervoor is mede-
-ocr page 87-
— 74 —
gedeeld, Cou\'e cicil, art. 14-1, 1 A.iO, 1128, enz.
L). Onder het régime dotal, C\'o</<? cicil, art. 1510 ,
1541, 1571 en 1576; in dit geval mogen /.ij
alleen overeenkomsten sluiten, betreffende of voort*
vloerende uit het beheer harer prupheinale goe-
deren, zijnde de zoodanige «elke de vrouw aan
ziek uitsluitend heeft behouden, en waarvan het
beheer aan haar alleen verblijft. Code ei vil, art.
1570. De dotale goederen, zijnde de zoodanige
welke de vrouw tot onderstand van hef huwelijk
heeft aaugebrag*, worden gedurende het huwelijk
door den man beheerd. Code civU, art. 1519.
c). Buiten alle gemeenschap, Code cicil, art. 15\'50 :
in dit geval is de vrouw zelfs tot geene daden
van beheer over hare eigene goederen bekwaam.
d). Met scheiding van goederen, {séparation de Hem
contractveile) Code civil
, art. 1536 ; in dit geval
heeft de vrouw het regt van beheer over har.-
eigene roerende en onroerende goederen, en du
viije beschikking over hare inkomsten.
5). Vrouwen gehuwd onder het wetboek van Lode-
wijk Kapoleon, hebben niet het minste beheer, onvcr-
schillig, of zij in of buiten gemeenschap van goederen
gehuwd zijn, ten ware zij zich het beheer bij huwe-
lijksche voorwaarden inogten hebben voorbehouden.
Wbk. L. N. art. 73 l" boek, 5Je titel, 16de hoofdst.
•i*\' afdeeling.
6). Vrouwen gehuwd onder de oude hollaudsclie
wetgeving, hebben geen beheer hoegenaamd, al zijn
zij met huwelijksche voorwaarden gehuwd , als staande
onder voogdij van den man 8. v. leef wen, Hoomsch
TJollandsch regt,
boek I, dl. VI, 7. — Zij konden
-ocr page 88-
75
zich echter bij huwelijksohe voorwaarden het beheer
harer goederen bedingen. A. lubeechts , Redenerend
verloot/ over hel notaris-ambt,
7\'1\' hoofdstuk , 8 , F ;
welk gevoelen door S. v. Leeuwen betwijfeld wordt,
t. a. p. boek IV, dl. XXIV, 1. Zie de Groot,
Inleiding, boek I, dl. V en a!d. 89.
7). Ingeval door den regter .scheiding vaii goede-
ren tusschen echtelieden is uitgesproken , verkrijgt de
vrouw liet vrije beheer over hare goederen terug, en
i« zij zelfs in geval van bekoinene magtiging der rcgt-
bank bekwaam, over hare roerende goedelen te bc-
schikken. B. W. art. 249 en 250.
S). In geval van uitgesproken vonnis van tafel en
bed, bekomt de vrouw mede het vrije beheer over hare
goederen terug, en is zij ook na magtiging van de
regtbank, die algemeen kan zijn, bekwaam om over
hare roerende goederen te beschikken. 1?. W. art. 299.
Van de wettelijke gemeenschap van goederen
en het beheer daarvan.
Ingevolge de wet, bestaat van regtswege algeheele
gemeenschap van goederen, van het oogenblik der hu-
welijksvoltrekkiiig, zoowel bij eerste als tiveede en ver-
der huwelijk, om het even of er kinderen uit het vo-
rige huwelijk zijn of niet, welke gemeenschap staande
huwelijk door geene onderlinge overeenkomst hoegenaamd
kan worden opgeheven of gewijzigd. Art. 174, 2-35,
B. W.j vergelijk art. 211 en 252 B. W.
a). De baten van de wettelijke gemeenschap zijn :
Al de roerende en onroerende goederen der echt-
.
-ocr page 89-
- 76 —
gcuooten, zoowel tegenwoordige als toekomende ;
ook die, welke ieder van hen bij erfenis , legaat
of schenking verkrijgt, tenzij de erflater of de
schenker uitdrukkelijk hot tegendeel mogt hebben
bepaald, (1) 15. \\V. ait. 175.
b). Hare lasten zijn :
Al de schulden door ieder der eebtgenooten,
hetzij voor, hetzij staande huwelijk gemaakt, als-
mede de schulden eener aam aarde erfenis, niet
uitzondering van de doodschulden, na het over*
lijden vallende, die door des overledenen erfge-
riaam alleen worden gedragen. B. W. arl. 17(i
en 17S.
Ook komen ten bate en schade der gemeenschap
alle vruchten en inkomsten , benevens winst en
verlies, staande huwelijk verkregen of geleden.
15. W. art. 177.
c). Het beheer der gemeenschap is aan den man op-
gedragen , die eigenlijk meer dan een regt van
beheer heeft, en zelfs het eigendomsregt over de
goederen der gemeenschap uitoefent. Zoo lang de
(1) In dit geval alleen kan dus de vrouw, onder de
werking der nederlaudsehe wetgeving gehuwd , eigene
goederen hebben, over welke eigene goederen echter even
als over die der gemeenschap, de man liet beheer uit-
nefent; tot daden van eigendom is hij echter zonder me-
dewerking der vrouw niet bevoegd. 13. W. art. 100.
Kunnen erflaters ook ten aanzien van die goederen.
welke het wettig aandeel van een getrouwd persoon in
huune nalatensehap uitmaken, de bepaling maken, dat
die goederen buiten de gemeenschap zullen blijven ? Zie
Tijdschrift ruor hel notaris-ambt , V. 1 , bladz. 77 en volg.
-ocr page 90-
— 77 —
gemeenschap duurt , wordt de man als eigenaar
van de goederen die daartoe beliooren beschouwd,
en oefent hij al de regten uit, welke aan den
eigendom in het algemeen verbonden zijn. Hij
kan dus de gemeenschappelijke goederen verkoo-
pen, vervreemden en bez.varen , zonder tusschen-
komst van de viouw ; de eenige beperking in zijn
eigendoms-regt is, dat hij bij wege van schen-
king, behalve in het geval van het bezorgen van
eenen stand aan kinderen uit het huwelijk gespro-
ten , noch over de roerende, noch over de onroe-
reude goederen beschikken mag, dan alleen over
een bepaald stuk roerend goed, mits hij zich dan
het vruchtgebruik er niet van voorbehoude. B. W.
art. 179 (1). Wanneer de man afwezig is, of
zich in de onmogelijkheid bevindt zijnen wil te
(1) De vrouw heeft slechts een toekomstig regt op de
goederen der gemeenschap, daarin bestaande , dat zij ot\'
hare erfgenamen mede-eigenaren worden van hetgeen er
bij ontbinding der gemeenschap tot dezelve behoort, in
zoo ver zij alsdan de gemeenschap aannemen. Pliksteb ,
Aantee keningen op de ned. burg. wetg., bl. 8. — De ge-
woonto die bij velen bestaat, om vrouwen, sedert de
invoering der nedorlandsche Avctgcving zonder huwelijk»
sche voorwaarden gehuwd, te laten verschijnen bij de
vervreemding of verhypothekering van cenig door haar
aangeérfd goed , of ook bij de scheiding van eene nala-
schap, waarin zij mede-erfgenuam is, is strijdig met de
beginselen van het tegenwoordige regt; meer juist is het,
den man te laten verschijnen, b. v. verscheen de. lieer
A. . . . als onder de nederlandsefie weigering in algeheele
gemeenschap van goederen gehuwd met vrouwe D. .
. .
-ocr page 91-
— 78 —
verklaren, en er onverwijlde noodzakelijkheid be-
staat, kan de vrouw de goederen der gemeenschap
bezwaren of vervreemden, na daartoe door de
arrondissements-regtbank der geineene woonplaats
te zijn gemagtigd. B. W. art. ISO. Deze reg-
terlijke magtiging mag niet algemeen zijn en kan
alleen gevraagd worden bij ecne gewone afwezig-
beid, zoo lang de man niet vermoedelijk overleden
is verklaard, of bij onnoozelheid, krankzinnigheid
of\' razernij van den man, zoo lang hij niet onder
euratele gesteld is. Volgens de nederlandselie wet-
geving toch mag de regter slechts in buitenge-
wone omstandigheden en voor bepaalde zaken aan
de vrouw daden van beheer of eigendom opzigtens
de gemeenschappelijke of eigene goederen toestaan,
eu bij aanhouden dier omstandigheden, (afwezig-
heid, krankzinnigheid of onwil), moeten andere
maatregelen genomen worden, die wij hierna zul-
len beschouwen.
tl). Uit de gemeenschap bij tweede of verder huwelijk,
kan in geval er kinderen uit het vroeger huw olijk
aanwezig zijn, bij hare ontbinding aan den nicu-
wen echtgenoot, door de vermenging van goederen
en schulden bij cenige gemeenschap, geen grooter
voordeel opkomen, dan ten beloope van het min-
ste gedeelte hetwelk een der voorkinderen geniet,
eu zonder dat dit voordeel immer een vierde des
boedels van den hertrouwden echtgenoot mag te
boven gaan. De voorkinderen of derzelver af kome-
liugen hebben, ten tijde van het openvallen der
nalatenschap van den hertrouwden echtgenoot, cenu
regtsvordering tot inkorting of vermindering; hct-
-ocr page 92-
— 79 —
geen het geoorloofd gedeelte te boven gaat, valt ten
voonleele van die nalatenschap. B. W. art. 230.
Ook in geval er kinderen zijn uit een vroeger huwe-
lijk, worden winst en verlies gelijkelijk tusschen de
echtgenooten verdeeld, tenzij de gemeenschap daarvan
bij huwelijksclie voorwaarden zij uilgesloten of gewij-
zigil. 13. W. art. 240.
11UWELJJKSCHE VOOltW AARDEN.
Indien de aanstaande echigenooten zich niet kunnen
vereenigen met de regek-n der wettelijke gemeenseha[>,
tlan moeten zij van de zoodanige die den grondslag van
hunne eehtverbintenis zullen uitmaken, doen blijken bij
rene akte van huwelijkselie voorwaarden. Bij die akte
kunnen zij geheel of gedeeltelijk afwijken van de rege-
len der wettelijke gemeenschap en mogen zij alle zoo-
danige bedingen maken als zij zullen goedvinden, mot
uitzondering van de volgende
OxfiEOORI.OOl\'nE BEPAUNOKX ,
te weten :
a). Zij mogen niets bedingen dat met de goede zeden
of met de openbare orde in strijd is, b. v. dat
de vrouw niet verplu/t zal zijn, bij den man in
ie wonen.
b). Zij mogen niet afwijken van de regten, welke uit
de uiagt van den man, als zoodanig en uit de
vaderlijke magt voortspruiten, noch van de reg-
ten , welke de wet aau de betrekking van langst-
levenden echtgenoot heeft verbonden, b. v. het
regl van voogd ij schap over de kinderen.
-ocr page 93-
— 80 —
e). Zij kunnen insgelijks niet afwijken van de regten,
welke aan den man als het hoofd der echtver-
bindtenis toekomen, b. v. dat de vrouw de goe-
deren der gemeenschap zoude beieeren.
d). Zij mogen geen afstand doen van hetgeeu hun de wet,
in de nalatenschap hunner af komelinjjen , toekent,
noch de nalatenschap dier afkomelingen regelen.
e). Zij mogen niet bedingen , dat de een tot grooter
aandeel in de schulden zal gehouden zijn , dan
zijn aandeel in de baten der gemeenschap beloopt.
b. v. dat de vrouw voor twee derde in de tehvlden
en voor de helft in, de laten zon dragen.
f). Zij kunnen niet in algemeene bewoordingen be-
dingen , dat hun huwelijk zal geregeld worden
door buitenlandsche wetten of door eenige gewoon-
ten, wetten, wetboeken of plaatselijke keuren,
welke te voren in de onderscheidene gedeelten de*
koningrijks zijn van kracht geweest.
g). In geval van tweede en verder huwelijk mag,
wanneer er voorkinderen uit het vroeger huwelijk
aanwezig zijn, de hertrouwende echtgenoot aan den
nieuwen gecne meerdere voordeden bespreken , dan
die, welke aan dezen laafsten, uit kracht der
wet opkomen. B. W. art. 237. Zie hierboven ,
bladz. 78. d.
h). Zij mogen niet bepalen, dat de huwelijksche voor-
waarden op een ander tijdstip dan dat der huwe-
lijksvoltrekking zullen beginnen te werken. B. W.
art. 202,
(\'). Zij mogen niet bedingen, dat de vrouw het ver-
mogen niet hebben zal, van de gemeenschap af-
stand te doen. B. W. art, 1 87. Zie hierna.
-ocr page 94-
H] —
Aangezien partijen, zoo als wij boven gezegd heb-
ben, alle bedingen kunnen maken, die niet bij de wet
verboden, of met haren geest in strijd zijn, zoo volgt
hieruit, dat het eene onmogelijkheid is, al die geoor-
loofde bepalingen zich voor den geest te stellen en te
vermelden; gemakshalve doen wij echter eenige hier
volgen . die volgens stellig regt als
Geoorloofde bepalingen
t(! beschouwen zijn , en tot de meest in zwang zijnde
bedingen behooren, te weten :
a). Dat er uitsluiting van alle gemeenschap zal zijn.
h.) Dat er eene gemeenschap van winst en verlies zal
bestaan. B. VV. art. 210 en volgende.
o). Dat er eene gemeenschap van vruchten en inkom-
sten zal zijn. B. W. art. 219 en volgende.
(I). Dat er uitsluiting van alle gemeenschap zal zijn ,
doch de vrouw bij de ontbinding des huwelijks de
kens zal hebben , om in de winsten en verliezen
te deelen.
e). Dat er uitsluiting van alle gemeenschap zal zijn ,
doch dat, indien de vrouw de eerststervende is,
er geacht zal worden gemeenschap van winst en
verlies tusschen de echtelieden bestaan te hebben.
f). Dat er uitsluiting van alle gemeenschap zal zijn,
doch dat, indien de man de eerststervende is, er
geacht zal worden gemeenschap van winst en ver-
lies tusschen de echtelieden bestaan te hebben.
g). Bij uitsluiting of beperking der gemeenschap kan
er bepaald worden, dat de vrouw het beheer over
hare eigene goederen zal hebben. B. W. 1603 en 196*.
//). De vrouw kan zich het vrije genot van het geheel
G
-ocr page 95-
— 82 —
of een gedeelte harer inkomsten bedingen, bij ge-
breke van welk beding al de. inkomsten van hare
goederen ter beschikking van den man zijn. B. \\\\ .
art. 200 en 201.
i). De aanstaande echtgenooten kunnen bedingen dat ,
niettegenstaande er wettelijke algeheele gemeenschap
tusschen hen zal bestaan, de onroerende goederen,
de inschrijvingen op het Grootboek der Nationale
Schuld en de andere effekten en inschulden , ten
name der vrouw staande en door haar aangebragt,
of die staande huwelijk van hare zijde in de ge-
meenschap mogen vallen, buiten hare medewerking
door den man niet zullen worden vervreemd of
bezwaard. 15. W. art. 195\\
k). Zij kunnen de algeheele gemeenschap van goederen
invoeren , doch daarbij vaststellen , dat eenig be-
paald goed of kapitaal buiten die gemeenschap en
de eigendom van hem of haar zal blijven.
/). Zij kunnen bedingen dat zij voor ongelijke aan-
deelen in de bedongen gemeenschap zullen deelen,
b. v. de man voor een derde, de vrouw voor twee
derden.
Vergelijk B. W. art. 197.
m). Zij kunnen in de huwelijksche voorwaarden in het
bijzonder,
en met duidelijke omschrijving van elke
bepaling, opnemen de voorschriften van buiten-
landsche, of van vroegere wetten en keuren, voor
zooverre die bij deze wetgeving niet verboden
zijn; doch alsdan wordt bij geschil de bedoeling
der aanstaande echtgenooten opgemaakt uit de
woorden die zij hebben gebezigd , en niet uit den
geest of de bewoordingen der buitenlandsche of
vroegere wet. Zie de Pinto, § 117.
-ocr page 96-
— 83 —
»). Zij kunnen bedingen dat de langstlevende het ver-
mogen zal hebben den gemeenschappelijke!) inboe-
del, of wel in geval van uitsluiting der gemeen*
schap, den inboedel door den eerststervende nage-
lalen wordende, over te nemen, voor de waarde
waarop die door onzijdige deskundigen zal worden
gewaardeerd.
o). Zij kunnen bedingen dat de kleederen, lijfsieraden
en toebehooren die ieder , bij ontbinding des hu-
wclijks of der gemeenschap , heeft, geacht zullen
worden te zijn gekomen in de plaats van die welke
ieder ten huwelijk heeft aangebragl, zondereenige
verrekening wegens meerdere of mindere waarde.
/;). Zij kunnen, niettegenstaande de uitsluiting der ge-
meenschap , bepalen , dat de geschenken , die aan
hen beide of aan den een of ander hunner ter
gelegenheid van het huwelijk zullen gegeven \\vor-
den, aan hun beide zullen toebehooren.
q). De aanstaande vrouw mag hypotheek bedingen op
de onroerende goederen van den man , die hij bij
het aangaan des huwelijks heeft, of die hij staande
huwelijk zal veikrijgen. E. W. art. 12174.
Gemeenschap van. loinst en verliet.
Deze sluit de wettige algeheele geraceuschap van goe-
deren uit; al de goederen, hetzij roerende of onroe-
rende, die ieder der cchtgenooten ten huwelijk aan-
brengt, of die hij of zij staande huwelijk bij erfenis,
legaat of schenking verkrijgt, blijven aan ieder per-
soonlijk toebehooren; de schulden, welke door ieder
hunner vóór het huwelijk gemaakt zijn , blijven voor
rekening van dengene wie ze aangaan. Hetgeen een
ü*
-ocr page 97-
— 84 —
der echtgenooten door misdrijf verbeurt, blijft voor
zijne rekening.
De gemeenschap van winst en verlies bepaalt zicli
dus alleen wat hare laten betreft:
]). Tot de vermeerdering van beider bezittingen,
staande huwelijk opgekomen uit de vruchten en op-
brengstcn van elks goederen, arbeid en vlijt en uit den
opleg van onverteerde inkomsten. B. W. art. 212.
Rijzing van de waarde der goederen of ook ver-
betering van onroerende goederen , door aanwas ,
aanspoeling, vertimmering of op eenige andere
wijze ontstaan , wordt niet als winst beschouwd ,
maar bevoordeelt den eigenaar dier goederen. B.
W. art. 215 en 21G.
2). Tot de onroerende goederen en effekten, staande
huwelijk aangekocht op wiens naam dit ook geschied
zij , tenzij het blijke dat het goed uit de eigen midde-
len van dengene op wiens naam het staat aangekocht
is, B. W. art. 214; en tot alle jaarlijksche , maande-
lijksche , wekelijksche en andere dergelijke makingen ,
schenkingen of uitkeeringen , als ook lijfrenten. B. W.
ort 9 99
Wat hare latten betreft bepaalt deze gemeenschap zich:
1). Tot de vermindering van beider bezittingen
door uitgaven boven de inkomsten veroorzaakt. B. W.
art. 212.
Daling van de waarde der goederen of vermin-
dering, door brand, watersnood, afspoeling of an-
derzins veroorzaakt, komt ten laste van dengene
aan wien zij toebehooren. B. W. art. 215 en 217.
2). Tot alle schulden, de echtgenooten te zamen
betielfende en stamde huwelijk gemaakt; dus niet de
-ocr page 98-
— S3 —
schalden , waarmede tle erfenis die aan een der echt-
genooten opkomt bezwaard is (1). B. W. art. 218.
Indien er geene bijzondere bedingen gemaakt zijn ,
beheert de man zoowel de gemeenschappelijke goede-
ren, als die welke den persoonlijken eigendom van de
vrouw uitmaken, en heeft hij <!e vrije beschikking over
hare inkomsten; hij kan echter de goederen der vrouw
zonder hare medewerking niet vervreemden.
Gemeenschap van vruchten en inkomsten.
Deze houdt eene stilzwijgende uitsluiting in , zoowel
van de wettelijke algeheele gemeenschap van goederen,
als van die van winst en verlies. Indien men de wet-
telijke gemeenschap en die van winst en verlies beide
uitsluit, bestaat er niet, zoo als sommigen echter be-
weren, van regtswege gemeenschap van vruchten en
inkomsten. De wetgever toch zegt, dat, indien men
de wettelijke gemeenschap uitsluit, er van regtswege
gemeenschap van winst en verlies bestaat; dus, zoo dit-
zelfde regtsbeginsel bij gemeenschap van vruchten eu
inkomsten moest gelden, dan had de wet dit uitdruk-
kelijk voorgeschreven. Door deze gemeenschap in te
stellen, bepalen de echtgenooten, dat de goederen, die
(1) Het is hier dus hot tegenovergestelde geval van
de algeheele gemeenschap; bij deze laatste komen toch
wel degelijk de schulden , waarmede eene erfenis is be-
zwaard, al is die ook aan één der echtgenooten gemaakt,
ten laste der gemeenschap: de man kan, door zijne vrouw
niet te niagtigen tot aanvaarding van zoodanige erfenis,
de schado, waarmede de gemeeuschap bedreigd wordt,
afwenden.
-ocr page 99-
— 86 —
ieder ten huwelijk aanbrengt, aan ictler zullen blijven
toebehooren; en dat, zoo er bij de ontbinding des
huwelijks blijkt iets overgebleven te zijn van de iii-
komsten die hunne goederen opgeleverd hebben en van
de vrachten uit den arbeid van een hunner of van
beide gesproten, of van de penningen die zij bespaard
hebbon, of ook eindelijk van de jaarlijksche, maande-
lijksche en andere dergelijke makingen , schenkingen of
uitkeeringen en lijfrenten, aan beide of een hunner
gemaakt , dit door beide gelijkelijk moet worden ver-
deeld , maar dat in liet tegenovergestelde geval, nanie-
lijk dat de uitgaven meer dan de vruchten en inkom-
sten hebben bedragen , de vrouw in die meerdere uit-
gaven niet behoeft te dragen. De gemeenschap van
vruchten en inkomsten bestaat dus alleen uit baten ;
/ij heeft geene lasten. 15. W". art. 219, 220 en 222.
De baten dezer gemeenschap zijn echter niet zoo
ruim te nemen als die der gemeenschap van winst en
verlies. Aangezien toch winst meer in zich sluit dan
vruchten en inkomsten , zoo valt dan ook bij getnccn-
Bcbap van vruchten en inkomsten het vermoeden weg,
dat de onroerende goederen en op naam staande effek-
len en inschulden, op wiens naam ook aangekocht,
tot de gemeenschap bchooren. Nicolai, bij Voorduyn ,
Geschied, en begins. der ned. welhoeken, II, 389 en
390. Asser , Het nederl. burg. v;etb. verg. met liet
iretb. Nap.
§ 152. Mr. G. J. uk Martini, Ncd.ioetg.
Aantekening op B. W.
b. I. t. VIII. afd. 2 , bladz.
237 en volg.
-ocr page 100-
— 87 —
Vorm der huwelijksche voorwaardes ex bijzoxdeke
bepalingen aangaande deze soort van akten.
1). De huwelijksche voorwaarden moeten, op straffe
van nietigheid , vóór het. aangaan des huwelijks bij no-
tariële akte worden verleden. B. W. art. 202\'.
Zij beginnen te werken van het oogenblik der vol-
trekking van het huwelijk; geen ander tijdstip mag
daarvoor worden bepaald. B. W. art. 202\'. Het spreekt
van zelf dat tegen dit verbod niet gezondigd wordt ,
indien men eene opschortende voorwaarde daaraan hecht,
b. v. het beding dat de echtgenoolen huwen in gemeen-
schap van goederen
, doch dat, indien de ouders der
vrome staande huwelijk komen te overlijden , er geacht
zal worden slechts gemeenschap van winst en verlies lus-
schen hen te heiben bestaan.
De veranderingen die in de huwelijksche voorwaar-
den , vóór het voltrekken des huwelijks , moeten wor-
den gemaakt, kunnen op geene andere wijze worden
tot stand gebragt dan door eene akte in denzelfden
vorm verleden als de hnweiijksche voorwaarden.
Geene veranderingen zijn bovendien van waarde, zon-
der de tegenwoordigheid en de gelijktijdige toestemming
van al de personen, die bij de huwelijksche voorwaar-
den partijen zijn geweest (1). B. W. art. 203.
(1) Tot de partijen bij de huwelijksche voorwaarden
behooren niet alleen de aanstaande cehtgenooten zelven ,
maar ook zij, die de echtgenooten volgens de wet bij het
verlijden der huwelijksche voorwaarden bijgestaan heb-
ben , en degenen, die als schenkers bij de akte zijn ver-
sohenen,
-ocr page 101-
— 8S —
2). Bij uitsluiting der gemeenschap van goederen ,
kan de aanbrengst van de roerende goederen, met uit-
zondering van inschrijvingen op liet Grootboek der Na-
tionale Schuld en andere op naam staande eft\'ekten en
inschulden, op geene andere wijze worden bewezen dan
door bare vermelding in de akte zelve, of door eene
beschrijving, door de partijen en den notaris ondertee-
kend, en vastgehecht aan de minuut der acte van hu-
welijksche voorwaarden, in welke daarvan melding moet
worden gemaakt. B. W. art. 205. Het spreekt van
zelf dat in het onderhavige geval van uitsluiting van
gemeenschap eene beschrijving van de aanbrengst der
vrouw genoegzaam is, omdat zij bij ontbinding slechts
haren aanbreng terug te vorderen heeft.
Zoowel bij de bedongene gemeenschap van winst en
verlies als bij die van vruchten en inkomsten alleen,
moeten de roerende goederen, aan ieder der echtgenoo-
ten bij het aangaan des huwelijks toebehooronde, om
het even of zij op naam staan of niet, op eene der
wijzen hierboven gemeld, uitdrukkelijk worden opgege-
ven, aangezien zonder dit bewijs de roerende goederen,
althans bij de eerstgemelde gemeenschap, voor winst ge-
houden worden en dus in de gemeenschap vallen.
Ofschoon de wet het niet voorschrijft is het echter
allezins raadzaam en aanbevelenswaardig, niet alleen
de roerende maar ook de onroerende goederen , die de
bezitting van ieder der echtgenooten uitmaken, te be-
schrijven; men heeft dan bij de ontbinding der gemeen-
schap terstond een volledig overzigt en de verrekening
wordt gemakkelijk gemaakt.
3). Minderjarigen die de vereischten bezitten een
huwelijk aan te gaan , zijn ook bekwaam om toe te
-ocr page 102-
— 89 —
stemmen in alle overeenkomsten welke de huwelijksche
voorwaarden bevatten mogen, mits de minderjarigen bij
het maken daarvan den bijstand hebben gehad van hen,
wier toestemming tot het aangaan van het huwelijk
vercischt wordt.
Degene , die wegens verkwisting onder curatele gesteld
is, is evenzeer als een minderjarige bevoegd tot het
toestemmen in de bedingen , die de huwelijksche voor-
waarde bevat, mits hij even als de minderjarige bijge-
staan worde door hen, wier toestemming tot zijn huwe-
lijk noodig is. Vergelijk bl. 70, 4).
Ingeval de minderjarige, of de uit hoofde van ver-
kwisting onder curatele gestelde, de toestemming van
voogden en curatois niet hebbende kunnen verkrijgen ,
een huwelijk zullen aangaan op verlof van den kantou-
regter, moet het ontwerp der akte van huwelijksche
voorwaarde door den kantonregter zijn goedgekeurd.
Om hiervan te doen blijken, dient er in de huwelijk-
sche voorwaarde melding van die goedkeuring gemaakt
te worden. B. v.
Verscheen enz.
De heer .... minderjarige zoon van xoijlen de echte-
lieden den heer A
. . . en mejufcrouio B . , ., ten deze
bevoegd te handelen, uit kracht van het verlof tot zijn
voorgenomen huwelijk, verleend door den regter in hel
kanton
.... blijkens diens proces-verbaal van den . . . .,
uit welk proees-verbaal levens blijkt, dat aan voornoem-
den kantonregier het ontwerp dezer acte van huwelijk-
sche voorwaarde is aangeboden en door hem goedgekeurd.
Raadzaam is het, het goedgekeurde ontwerp aan de
minuut te hechten, waardoor het bewijs blijft bestaan,
dat het ontwerp en de akte overeenstemmen.
-ocr page 103-
— 90 —
i). Geene bepalingen in de huwelijksche voor\\vaar-
den voorkomende, waarbij van de wettelijke gemeen-
Behap geheel of gedeeltelijk wordt afgeweken, zullen
ten aanzien van derden vroeger kunnen werken , dan
van den dag der overschrijving dier bepalingen in een
openbaar register, hetwelk daarvan wordt gehouden ter
griffie van de regtbank van het arrondissement, waarin
het huwelijk is voltrokken of de huwelijksakte is over-
geschreven, bijaldien het huwelijk buiten \'s lands is
aangegaan. B. W. art. 207. — Deze openbaarmaking
kan dus bij uittreksel geschieden, hetwelk alleen be-
hoeft te bevatten die bepalingen, waarvan het noodig
is dat derden kennis kunnen dragen , b. v. de algeheele
•uitsluiting der gemeenschap
, of hare beperking lot die
van 2vinst en verlies of van vruchten en inkomsten, ah
ook de bepaling, dat de man de onroerende goederen
der vromo en de ten haren name staande effeklen en.
schuldvorderingen, zonder hare medewerking, niet zal
mogen vervreemden of bezwaren.
Bedingen welke men
als ware het huishoudelijke bepalingen tusschen de aan-
staande echtgenooten kan noemen , behoeven in dat uit-
treksel niet te worden opgenomen ; van dien aard zijn
b. v. de bedingen, sub n, o en p, van de geoorloofde
bepalingen , zie bl. 83, gemeld.
Praklikale bemerkingen.
Partijen, die een huwelijk willen aangaan en de
voorwaarden daarvan bij huwelijkskontrakt wenschen te
regelen , verlangen doorgaans van den notaris , dat hij
hen raadt, welke regelen zij als grondslag van hunne
huwelijksvereeniging zullen vaststellen.
Behoudens de bijzondere wijzigingen , die door oui*
-ocr page 104-
— 91 —
standigheden noodzakelijk kunnen worden gemaakt,
zoude men in het belang van partijen het volgende
kunnen aanraden , te weten :
1). Indien een jongman, die geen\'koophandel drijft,
doch van wien men weet dat hij eenigzins verkwistend
van aard is, een huwelijk wil aangaan met ecne jonge
dochter , die een vrij aanzienlijk , doch met het zijne
gelijk staand vermogen heeft, zal in dat geval zooda-
nige huwelijksche voorwaarde de beste zijn, waarbij
men alle gemeenschap, zelfs die van vruchten en in-
komsten uitsluit, en waarbij de vrouw zich het beheer
harer goederen en het vrije genot harer inkomsten voor-
behoudt.
2). Ingeval de bruidegom handelszaken drijft en de
bruid aanzienlijke bezittingen heeft, is het naar mijne
gedachte het meest doelmatig te bedingen, dat de
aanstaande echtgeuooten zullen huwen buiten alle ge-
meenschap van goederen ; doch dat de vrouw, bij ont-
binding der gemeenschap, de keus zal hebben , om in
winst en verlies, staande huwelijk gevallen, te deelen.
Overtreffen de winsten de verliezen, dan heeft zij slechts
te verklaren dat zij het geacht wil hebben, alsof er
eene gemeenschap van winst en verlies tusschen haar
en haren man heeft bestaan; en in het tegenoverge-
stelde geval, heeft zij slechts afstand te doen van de
voormelde keus, haar bij huwelijksche voorwaarde ge-
geven , en zij is bevrijd van het afstand doen van de
gemeenschap.
3). Ingeval de bruidegom bemiddeld en bejaard is,
en bloedverwanten heeft die hem van nabij bestaan, en
zijne bruid weinig bezit, is het meest geschikt ecne
huwelijksche voorwaarde te maken , waarbij de gemeen*
-ocr page 105-
— 0:> _
schap van goederen wordt uitgesloten, ducli waai Lij
tevens wordt bepaald, dat, ingeval de vrouw de langst-
levende is, alsdan alleen geacht zal worden, geineen-
schap van winst en verlies tusschen de echtelieden te
hebben beslaan. Hierdoor toch voorkomt rnen, eerstens:
dat de man aan de erven zijner vrouw, ingeval zij niet
bij testament te zijnen behoeve beschikt heeft, uitkee-
ring van de helft van zijn vermogen behoeft te doen ;
ten tweede : dat de man, indien de vrouw te zijnen
behoeve beschikt heeft, successieregteu als ware het
van zijn eigen vermogen betaalt, welke beide gevallen
bij de wettige gemeenschap niet te voorkomen waren.
Door d\'jze gemeenschap van winst en verlies in te stel-
len, onder voorwaarde dat de vrouw de langstlevende
zal zijn, maakt men haar, hetgeen allezins billijk is,
deelgenoot in de voordeden des huwelijks; doch zij
eerder stervende, ontheft men daardoor den man van
de verpligting, aan de erven der vrouw rekening en
verantwoording van de gemeenschap van winst en ver-
lies , en uitkeering van het voordeelig slot daarvan
te doen.
De beweegredenen bij de bovenstaande drie voorbeel-
den uitgedrukt, zal men ligtelijk bij andere voorko-
mende omstandigheden van toepassing maken en daar-
uit cenige ophelderingen kunnen trekken.
Voorts neme men bij het stellen der akte van huwe-
lijksche voorwaarde in acht:
«). Dat het zeer nuttig is in het huwelijkskontrakt,
waarbij gemeenschap van winst en verlies of van
vruchten en inkomsten bedongen wordt, te bepa-
len, dat de man verpligt zal zijn, van alle roe-
rende goederen, die aan hem of zijne vrouw staande
-ocr page 106-
— 98 —
huwelijk, bij erfenis, making of schenking zullen
opkomen, voor zoo verre de aankomst daarvan
niet bij authentieke bescheiden blijkt, eene be-
schrijving op te maken ; bij gebreke waarvan de
roerende goederen aan den man opgekomen , ge-
acht zullen worden in de gemeenschap gevallen te
zijn, doch die aan de vrouw opgekomen, door
haar als eigen gord zullen kunnen worden terug-
gevorderd , en zij de aankomst zal kunnen bewij-
zen door getuigen niet alleen, maar zelfs door de
algemeene bekendheid. Deze bepaling is wel door
de wet zelve daargesteld , B. W. art. 221 , doch
door die in het huwelijkskontrakt op te nemen ,
blijft zij meer in de gedachte van den man, die
toch in den regel meer bekendheid zal hebben met
de bepalingen van zijn huwelijkskontrakt dan met
de voorschriften van het burgerlijk regt.
V). Dat, indien men het beding , door ons sub o der
geoorloofde bepalingen vermeld, in de huwelijksche
voorwaarde opneemt, het niet noodig is de klee-
deren en lijf\'stoebehooren en sieraden in de akte
zelve of in de aan te hechten staten te beschrij-
ven, omdat de langstlevende echtgenoot zijne klee-
deren onverschillig welke tot zich neemt.
c). Dat, ingeval de aanstaande vrouw hypotheek op
de onroerende goederen van den man bedingt, liet
noodig is te bepalen, dat die hypotheek zalgeves-
tigd worden zoowel op de vaste goederen die hij
nu reeds heeft, als die welke hij in het vervolg
zal verkrijgen, en zulks zoo voor hare ten huwe-
lijk aangebragte goederen als voor die welke zij
in het vervolg zal verkrijgen , voor eene som ge-
-ocr page 107-
— 94 —
lijkstaande aan de waarde daarvan bij de akte te
bepalen of te begrooten.
d). Dat, ingeval van tweede of verder huwelijk, de
echtgenooten, waarvan een of beide voorkinderen
hebben , huwen willen onder de bepalingen bij de
art. 23Ö, 2:56 en 210 van het 13. W. voorge-
schreven, het zeer doelmatig is dat zij bij een
verklaring vaststellen , wat zij wederzijds teu hu-
welijk aanbrengen, f lierdoor heeft men eeuiger-
inate een grondslag voor de verrekening bij de
ontbinding der gemeenschap. Wanneer de her-
trouwende echtgenoot minderjarige kinderen uit het
vroeger huwelijk heeft kaïi hij , wat zijne bezitting
betreft, verwijzen naar den inventaris na doode
van den eersten echtgenoot opgemaakt, indien zijne
bezittingen namelijk nog dezelfde zijn gebleven.
Regislralie-regten.
De huwelijksche voorwaarden, welke geeue andere
beschikkingen inhouden dan de verklaringen van de
zijde der aanstaande echtgenoolen , van hetgene zij zel-
ve ten huwelijk aanbrengen en als huwelij lesgoed danr-
slellen , zonder eenig beding van onderlinge bevoordec-
ling, zijn onderworpen aan een vast regt van registra-
tie van/ 2,10. Wet van 22 Frim. jaar "VII. art. 68
§ 3, n°. 1. Verg. wet van 31 Mei 1824, Staatsbl.
n°. 36, art. 11.
Ingeval de beschrijvingen of staten van de bezittin-
gen der aanstaande echtgenooten afzonderlijk worden
opgemaakt, zijn dezelve ieder afzonderlijk onderworpen
aan een vast regt van registratie van 80 cent. — In
deze beschrijvingen mogen onderhandsche stukken en
-ocr page 108-
— 95 —
schuldvorderingen worden vermeld, ofschoon dezelve
niet bevorens zijn geregistreerd of tegelijk met den
staat ter registratie worden aangeboden. Zie arrest van
den Hoogen Raad van 31 October 1839, (v. d. Honert,
Verz. van Arresten , zegel-, regisira/ie- en successieregten,
1" deel, bl. 184) en van S November 1844, (v. o.
Honert\', idem 2\' deel, bl. 255). Verg. de wet van 22
Frim. jaar VII. art. 23, 12, 68, § 3, n°. 1, en de
wet van 16 Junij 1332 (Staatsbl. n°. 29), art. 9.
Ingeval de vrouw zich bij huwelijksche voorwaarde
de keus heeft bedongen , bij ontbinding des huwelijks
te deelen in winst en verlies, behoeft er geen propor-
tioneel regt van kwitantie te worden betaald van de
akte, waarbij aan de vrouw, ten gevolge van de door
haar gedane keus, haar aandeel in de winsten wordt
uitgekeerd. Zie arrest van den Hoogen Raad van 1
April 1841, (v, d. Honert, id. 2" deel, bl. 54 vlg.)
Vergelijk de wet van 22 IVim. jaar VII, art. 81,
69, § 2, n°. 11, en de wet van 31 Mei 1S24, (Staatsbl.
n°. 36, art, 2.
Gitten bij huwelijksche voorwaarden.
1). Aanstaande echtgenooten mogen elkander bij hu-
welijksche voorwaarden schenkingen doen , hetzij weder-
keerig, hetzij de een aan den ander. B. W. art. 223.
Ten aanzien dezer schenkingen valt op te meiken :
a). Dat zij zoowel tot tegenwoordige en bepaaldelijk
omschreven goederen, b. v. eene som geld, eene
luitenplaats, enz. kunnen betrekkelijk zijn, als tot
de geheele of gedeeltelijke nalatenschap des schen-
kers. B. W. art. 224.
-ocr page 109-
96 —
l). Dat zij niet uitdrukkelijk behoeven te worden aan-
genoiuen. B. W. art. 225.
c). Dat zij kunnen plaats hebben onder voorwaarden ,
welker uitvoering van den wil des schenkers af-
hangt. B. W. art. 226.
(I). Dat zij onherroepelijk zijn , behalve in het geval
van niet voldoening aan de voorwaarden onder
welke zij gemaakt zijn. B. W. art. 227.
e). Dat de gift van een tegenwoordig en bepaald om-
schreven goed van kracht is, al komt de begiftigde
vóór den schenker te overlijden. B. W. art. 229.
f). Dat de gift van de geheele of gedeeltelijke nala-
tenschap alleen van kracht is, als de begiftigde
den schenker overleeft. B. W. art. 230.
Over het algemeen, indien partijen gecne drin-
gende redeuen daartoe hebben, is het ongeraden
giften van de geheele of gedeeltelijke nalatenschap
bij huwelijksche voorwaarde te doen , uit hoofde
van de onherroepelijkheid dier giften en omdat men
zich buiten mngt stelt, naderhand over de goede-
ren in die gift begrepen om niet te beschikken ,
behalve over geringe sommen tot belooning voor
bewezene diensten of andere redenen. Verg. B. W.
art. 228.
2). Ook derden kunnen bij huwelijksche voor waar-
den giften aan de aanstaande echtgenooten doen , (en
aanzien van welke giften op te merken valt:
a). Dat op deze ook toepasselijk is, hetgeen ten aan-
zien van de giften , door de aanstaande echtgenoo-
ten zelven gedaan, sub a, b, c, d, zooeven ver-
meld is gezegd en hetgeen bij art. 22 8 B. \\V. is
bepaald. Zie B. W. art. ?.34.
-ocr page 110-
b). Dat deze giften, hetzij die de tegenwoordige en
bepaaldelijk omschreven goederen, hetzij de geheele
of gedeeltelijke nalatenschap des schenkers betref-
ion , nimmer onderworpen zijn aan de voorwaarde
van overleving, daar zelfs de giften van eene
geheele of gedeeltelijke nalatenschap , ingeval de
schenker den bagiftigde overleeft, geacht worden
ten behoeve van de kinderen uit het huwelijk ge-
boren en de afkomelingen gemaakt te zijn. Alleen
ingeval de schenker den begiftigde en de kinderen
en afkomelingen overleeft, worden deze giften als
vervallen beschouwd, alle3 in zoo ver door den
schenker niet uitdrukkelijk het tegendeel is be-
paald. B. W. ait. 233.
c). Dat deze giften ook bij afzonderlijke notariële akte
kunnen worden gedaan , mits die akte even als de
huwelijksche voorwaarde vóór het huwelijk verle-
den en de gift uitdrukkelijk aangenomen worde.
Men lette vooral op dat men in deze akte ver-
meldt dat de gift gedaan wordt ter zake van het
huwelijk, dat A en B voornemens zijn aan te
gaan, omdat, indien het niet blijkt dat de gift
ter zake van het huwelijk gedaan wordt, op
haar van toepassing zouden zijn de regelen aan-
gaaude de schenkingen in het algemeen , bij den
elfden titel van het derde boek van het B. W.
voorgeschreven, en de gift dus ook niet verval-
len zoude, indien het huwelijk niet voltrokken
werd.
3). Even als de huwelijksche voorwaarden, vervallen
de giften ter zake des huwelijks, hetzij door de aan-
staande echtgenooten zelven, hetzij door derden gedaan,
7
-ocr page 111-
— 98 —
ingeval zij niet door het voorgenomen huwelijk worden
opgevolgd. B. VV. art 200.
4). De voorschreven giften zijn, alleen ter zake
van inbreuk op het wettelijk erfdeel, op de vordering
van legitimarissen aan inkorting onderworpen. B. W.
art. 223 en 231.
Registra üe-reglen.
De giften, ter zake des doods, eventuele d/sposiliën,
bij de huwelijksche voorwaarde, of bij afzonderlijke
akte gemaakt, zijn onderworpen aan esn vast regt van
registratie ad f 2,40. De giften van tegenwoordige
en bepaaldelijk omsehrevcne goederen ziju onderworpen
aan de volgende regten, te weten :
Schenkingen van roerende goederen, in eigendom
of vruchtgebruik door personen in de regte lijn,
aan een proportioneel regt van 02\'\'2 cent van de
ƒ 100 , en door alle andere personen aan een dito
van f 1,25 van de f 100.
Schenkingen van onroerende goederen, in eigen-
dom of vruchtgebruik door personen in de regte
lijn, aan een dito regt van ƒ 1,25 van de/ 100,
en door alle andere personen van f 2,50 van de
ƒ100.
Wet van 22 Trim, jaar VII, art. 68, § 3,
n°. 5; art. 69, § 4, 6, 8 , in verband met art.
11, wet van 31 Mei 1821, Staatsbl. n°. 36.
Over de ontbinding der gemeenschap.
De gemeenschap, hetzij wettelijke hetzij bedongene,
wordt van regtswege ontbonden :
-ocr page 112-
— 99 —
a). Door den dood.
b). Door liet aangaan van een huwelijk, op verlof
van den regter na afwezigheid van den echtgenoot.
c). Door echtscheiding.
d). Door scheiding van tafel en bed.
e). Door scheiding van goederen. R. W. art. 181 (1).
Hieruit ziet men dat de gemeenschap ontbonden kan
worden, zonder dat het huwelijk ontbonden wordt,
want in de gevallen sub cl en e gemeld, houden slechts
enkele verpligtingen uit de huwelijksvereeniging voort-
spruilende op te bestaan.
1) Be ontbinding van de gemeenschap door den dood,
heeft plaats door het overlijden van een der echtgenoo-
len. Er zijn echter gevallen dat na het overlijden van
een der echtgenooten de gemeenschap kan blijven voort-
duren of aangehouden worden. Ten eerste bij gebreke
van het doen opmaken eencr boedelbeschrijving door den
langstlevende echtgenoot, over welke verpligting wij
nader zullen spreken, blijft de gemeenschap ten voor-
dcele , doch nimmer ten nadeele der minderjarige kin-
deren voortduren, B.. W. art. 182. Ten hoeede, kan
de langstlevende echtgenoot, in algeheele of beperkte
gemeenschap getrouwd zijnde geweest, na magtiging
van de arrondisseraeuts-regtbank, tot voortzetting van
de nering, het bedrijf, den handel, de fabriek of der-
(1) De ontbinding van het huwelijk bij regtorlijk von-
nis, na voortgezette scheiding van tafel en bed, kan
hierbij niet worden genoemd , omdat, ingeval het lmwe-
lijk op deze wijze ontbonden wordt, do gemeenschap
reeds vroeger door de uitgesproken scheiding van tafel
en bed had opgehouden te bestaan.
7 *
-ocr page 113-
— 100 —
gelijke , tl ie gemeenschap , gedurende eenen bepaalden
tijd en zelfs tot de meerderjarigheid met de mindcrja-
rigen aanhouden, B. W. art. 406, in welk laatste
geval die voortzetting dus ook ten nadeele der minder-
jarigen strekken kan. Ten derde, kan de overgebleven
echtgenoot, wanneer de ander vermoedelijk overleden
is verklaard, de gemeenschap van goederen, van winst
of verlies, of van vruchten en inkomsten, mits vol-
doende aan de bepalingen der wet, doen voortduren
en het beheer der goederen voor alle anderen op zich
nemen, gedurende tien volle jaren, te rekenen van
den dag van het vermoedelijk overlijden in het vonnis
uitgedrukt. B. W. art. 539.
2) De ontbinding van de gemeenschap door het aan-
gaan van een huwelijk op verlof van den regier, na
afwezigheid van den echtgenoot, heeft plaats op de
volgende wijze:
Wanneer buiten het geval van kwaadwillige verlating,
een der echtgenooten gedurende tien volle jaren van
zijne woonplaats afwezig is, zonder dat er eenige tijding
van zijn leven of dood is ingekomen, is de achterge-
bleven echtgenoot bevoegd een nieuw huwelijk aan te
gaan, op daartoe bekomen verlof van de arrondissements-
regtbank der gemeene woonplaats, nadat de afwezige
bij drie openbare dagvaardingen, ieder loopende op
eenen termijn van drie maanden, te vergeefs is opge-
roepen. B. W. art. 549 (1).
(1) Bij de wet van den 9 Julij 1855 (Stsbl. n\'. 67) is
het tijdsverloop van vijf of tien jaren , in de artikelen
523 , 526 en 549 van het B. W. gevorderd , beperkt tot
drie jaren, wanneer de afwezige tot de bemanning of
-ocr page 114-
— 101 —
3) De ontbinding van de gemeenschap door ecld-
tcheiding.
De gronden die eene echtscheiding tenge-
volge kunne» hebben , zijn :
a). Overspel;
b). Kwaadwillige verlating;
c). Veroordeeling tot eene onteerende straf na het hu-
wel ijk;
d). Zware verwondingen of mishandelingen waardoor
het leven van een der echtgenooten wordt in ge-
vaar gebragt of hein gevaarlijke verwondingen
zijn toegebragt. B. W. art. 264.
Omtrent deze wijze van ontbinding der genieenschap
merken wij het volgende op : I)e wet bepaalt ten aan-
zien van de voordeden, door een van beide of door
beide echtgenooten wcderkeerig bij huwelijksclie voor-
waarden bedongen , dat de echtgenoot ten wiens ver-
zoeke de echtscheiding is uitgesproken, al de voordee-
len behoudt hem door den anderen ter zake des hu-
welijks toegezegd, al waren die dan ook wederkeerig,
passagiers blijkt behoord te hebben van een schip, waar-
van gedurende dien tijd geone bcrigten zijn ingekomen.
De termijn van drie jaren vangt aan met de laatste
tijding van het schip, en, zoo er van gcene tijding blijkt,
met den dag van het laatst in zee steken van het schip.
Hetzelfde tijdsverloop van vijf of tien jaren wordt tot
één jaar ingekort, wanneer de afwezige vermist is ter
gelegenheid eener noodlottige gebeurtenis op \'s lands
kusten , binnen land scho zeeën of wateren, aan eonig
vaartuig , aan een deel zijner bemanning of zijner passa-
giers overkomen. De termijn van één jaar vaugt aan
met het tijdstip waarop de gebeurtenis geacht moet wor-
den te hebben plaats gegrepen.
-ocr page 115-
— 102 —
T5. W. art. 277; dat de voordeden, welke eerst na
den dood van den echtgenoot tegen wien de echtschei-
diug is uitgesproken, gevolg moesten hebben, niet
voor diens dood opvorderbaar zijn, B. W. art. 279;
en dat de uitkeeringen, welke door derden bij een hu-
welijks-kontrakt zijn besproken, bij voortduring ver-
schuldigd blijven aan dengene der gescheiden echtge-
nooten, ten wiens behoeve ze beloofd waren. B. W.
art. 2S3.
4) De ontbinding der gemeenscïiap door scheiding
van tafel en led.
De scheiding van tafel en bed, geene ontbinding des
huwelijks zijnde, doet slechts de verpligting tot zamen-
wouing en de tusschen de echtgeuooten bestaande ge-
meenschap , hetzij die wettig of bedongen is, ophou-
den en geeft aan de vrouw het beheer over al hare
goederen terug. B. W. art. 297—299 (1).
De gronden waarop scheiding van tafel en bed ge-
vraagd kan worden, zijn, behalve die op welke men
echtscheiding kan vorderen (2), ook nog buitensporig-
(1)   Bij vonnis der Arr. llcgtb. van Gorinchcm dd. 29
Januarij 1867 (Weekbl. v. h. Regt n . 2882) is beslist,
dat het vonnis waarbij de scheiding van tafel on bed
is uitgesproken ten aanzien der scheiding van goederen ,
de achteruitwerkende kracht heeft, bedoeld bij art. 244
al. 2 B. W.
(2)  Bij de gronden tot echtscheiding bestaat or cene
keus wat men vragen wil, echtscheiding of scheiding
van tafel en bed, doch hij die cene regtsvordering tot
de laatste heeft aangevangen, is niet ontvankelijk om
uit hoofde van dezelfde oorzaak de eerste te vragen.
B. W. art. 290.
-ocr page 116-
— 10:) —
heden, mishandelingen en grove beleedigingen, door
den eenen echtgenoot jegens den anderen begaan. B. W.
art. 288.
De scheiding van tafel en bed kan ook op verzoek
van de beide echtgenooten uitgesproken worden.
De voorwaarden, waarop deze scheiding bij ininne-
lijke schikking kan gevraagd worden, zijn:
1). Dat de echtgenooten gedurende twee volle jaren
met elkander getrouwd zijn geweest. B.W. art. 291.
2). Dat zij, alvorens de scheiding te vragen, bij
eene authentieke akte de voorwaarden dier schei-
ding regelen, zoowel ten hunnen opzigte, als met
betrekking tot hunne kinderen. B. W. art. 292\'.
De schikkingen tusschen hen beraamd, om gedu-
rende het regterlijk onderzoek plaats te grijpen,
moeten aan de bekrachtiging van de regtbank
worden onderworpen, om des noods door haar
geregeld te worden. B. W. art. 292*.
Het is dus de bedoeling des wetgevers, dat alleen
die schikkingen, welke plaats moeten vinden gedurende
het regterlijk onderzoek, maar niet die welke eerst
naderhand van kracht worden, aan de regteilijke be-
krachtiging onderworpen worden.
Ten aanzien van de regeling der voormelde voor-
waarden en schikkingen dient men op te merken:
Dat de echtgenooten, hier vrijwillig handelende,
zelve de voorwaarden van deze hunne handeling kun-
nen bepalen, mits zij de grenzen niet te buiten gaan
door de wet hun afgebakend. Zij mogen dus ook hier
niets bepalen, dat strijdig is met de goede zeden en de
openbare orde; noch bedingen, dat de vrouw na ont-
binding der gemeenschap, welke uit de scheiding van
-ocr page 117-
— 104 —
tnfel en bed van regtswege voortspruit, geen regt zou-
de hebben van de gemeenschap afstand te doen ; noch
inbreuk maken op den regtsregel, dat huwelijksche
voorwaarden staande huwelijk op geenerlei wijze zullen
mogen worden veranderd. Indien dus bij huwelijksche
voorwaaide door den eenen echtgenoot aan den ande-
ron, of door beide over en weder voordeelen, hetzij
bij het leven, hetzij na doode besproken waren, kun-
nen die voordeelen bij de onderwerpelijkc akte gewij-
zigd , noch vernietigd worden.
De voorwaarden, die zij kunnen regelen, bepalen
zich onder anderen tot de volgende, als :
a). Waar de vrouw hare woning zal vestigen.
Ij). Bij wieu der echtgenooten de kinderen zullen blij-
ven, en wie met hunne opvoeding zal belast worden.
o). Welke goederen der gemeenschap, bij de scheiding
daarvan in het aandeel van den een of ander hun-
ner zullen vallen (1).
d). Welke uitkeering tot onderhoud door een der echt-
genooten aan den anderen zal gedaan worden.
Deze akte is onderworpen aan een vast regt vau re-
gistratie van 80 cent.
De scheiding van tafel en bed vervalt van regtswege
door de verzoening der echtgenooten , welke al de gevol-
gen van het huwelijk en dus ook de wettelijke of be-
dongene gemeenschap doet herleven, behoudens nogtans
jegens derden de voortdurende kracht der handelingen,
welke gedurende het tijdsverloop tusschen de schei-
(1) De schuldeischers van den man kunnen tegen de
scheiding opkomen, ingeval van bedriegclijkc verkorting
hunner regtcii.
-ocr page 118-
— 105 —
ding en de verzoening mogfen hebben plaats gehad.
Alle hiermede strijdende bedingen tu=schen de echt-
genooten zijn nietig. B. W. art. 303.
Oratient de verpligting tot openbaarmaking van de
verzoening der echtgenooten, ten einde de gevolgen
daarvan tegen derden te kunnen doen werken , ingeval
het vonnis waarbij scheiding van tafel en bed uitge-
sproken is, bekend is gemaakt, zie art. 304 B. W.
5). De ontbinding der gemeenschap door scheiding
van goederen.
De scheiding van goederen is een middel door de
wet aan de vrouw gegeven , om zich te vrijwaren voor
den nadeeligen invloed der magt van den man over de
gemeenschappelijke goederen en die welke haar in het
bijzonder toebehooren. Deze scheiding, die volstrekt
geene gevolgen van het huwelijk opheft, maar alleen
de gemeenschap ontbindt en aan de vrouw het beheer
over hare goederen teruggeeft, mag clan ook niet door
den regter uitgesproken worden, dan in de twee vol-
gende omstandigheden, die de vrouw in regten door
getuigen als anderzins moet bewijzen :
1). Wanneer de man door kennelijk wangedrag de
goederen der gemeenschap verspilt en het huisge-
zin aan ondergang blootstelt. B. W. art. 241\'.
2). Wanneer door de wanorde en het slecht beheer
zijner zaken , de waarborg voor het huwelijksgoed
der vrouw en voor hetgeen haar naar regten toe-
komt, zoude verloren gaan, of ook door grof ver-
zuitn in het beheer van het huwelijksgoed, dit
zou worden in gevaar gebragt. B. W. art. 241".
Scheiding van goederen bij onderlinge toestemming
is nietig. B. W. art. 24\\\\
-ocr page 119-
— 106 —
IIcl vonnis, waarbij scheiding van goederen is uit-
gesproken, heeft, wat zijne gevolgen betreft, eene te-
rugwerkende kracht tot den dag dat de regtsvordering
ingesteld is. B. W. art. 244s.
Daar het allezins te verwachten is, dat de man,
wiens vrouw scheiding van goederen verzocht heeft,
gedurende den loop der procedure in zijne verkwistende
uitgaven zal voortgaan , heeft de wet haar het vermo-
gen toegekend, gedurende het geding behoedmiddelen
te nemen, ten einde het wegmaken en verspillen der
goederen te voorkomen, B. W. art. 245. Deze be-
hocdmiddelen bestaan in verzegeling, boedelbeschrijving
en waardering der goederen. W. v. B. R. art. 808.
liet vonnis, waarbij de scheiding van goederen is
toegestaan, vervalt van regtswege, indien hetzelve niet
blijkens eene daarvan op te maken authentieke akte
vrijwillig is ten uitvoer gelegd door de werkelijke ver-
deeling der goederen, of wanneer binnen den tijd van
eene maand, nadat het vonnis kracht van gewijsde
heeft bekomen, geene geregtelijke vervolgingen daartoe
door de vrouw zijn begonnen en regelmatig voortgezet.
B. W. art. 240.
De gemeenschap die door scheiding van goederen
ontbonden is, kan , zonder eenige regterlijke tusschen-
komst, door de echtgenooten worden hersteld, doch
niet anders dan bij notariële akte, B. W. art. 251.
Het gevolg van dit herstel is, dat de zaken in den-
zelfden staat worden teruggebragt als of er geene
scheiding heeft plaats gehad, onverminderd de nako-
ming der handelingen, welke, gedurende het tusschen-
vak sedert de scheiding tot op het herstel der gemeen-
schap, door de vrouw verrigt zijn. B, W. art. 252\',
-ocr page 120-
— 107 —
Alle overeenkomsten waardoor de echtgenooteu de
gemeenschap zouden herstellen, op andere voorwaarden
dan waarop zij bevorens, hetzij door de wet of door
huwelijksche voorwaarden, geregeld was, zijn nietig
en van onwaarde. B. W. art. 2522.
De echtgenooten zijn verpligt het herstel der ge-
meenschap openlijk bekend te maken; zoo lang dit
niet heeft plaats gehad, kunnen de echtgenooten de
gevolgen der herstelde gemeenschap niet aan derden
tegenwerpen. B. W. art. 253.
De akte waarbij de gemeenschap hersteld wordt is
onderworpen aan een vast registratie-regt van f 2,10.
Afstand der gemeenschap.
Na de ontbinding der gemeenschap, op welke wijzo
die ook heeft plaats gehad , heeft de vrouw de bevoegd-
luid daarvan afstand te doen , en zulks zoowel in het
geval dat die gemeenschap de wettige, als in het geval
dat zij eene bij huwelijksche voorwaarden bedongene of
gewijzigde gemeenschap is geweest; alle overeenkomsten
daartegen strijdende zijn nietig. B. W. art. 187\'.
verg. 20 S2.
Deze afstand ontheft de vrouw van de verpligtiug
om bij te dragen tot de schulden der gemeenschap,
ten ware zij zich als openbare koopvrouw mogt hebben
verbonden; want zoowel voor de schulden door haar
als openbare koopvrouw aangegaan, als voor die welke
zij vóór haar huwelijk gemaakt heeft, blijft zij niette-
genstaande den gedanen afstand aansprakelijk, behou-
dens in het een of ander geval haar verhaal voor het
-ocr page 121-
— 108 -
geheel op haren man of diens erfgenamen. B. W. art.
187a, ".
Door aan de vrouw het voorregt van afstand toe te
kennen , heeft de wetgever haar dus een middel aan de
hand gegeven om zich te vrijwaren voor de nadeelige
gevolgen, welke een slecht of ongelukkig beheer van
den man voor haar zou kunnen hebben, daar zij toch
van regtswege ook na de ontbinding der gemeenschap
voor de helft der schulden kan worden aangesproken.
Het is voor haar dien ten gevolge van het grootste
belang van dit voorregt gebruik te maken , zoodra het
blijkt dat de gemeenschappelijke schulden de baten
overtreffen, dewijl zij anders ten allen tijde verbonden
blijft en zelfs bij het sluiten van een volgend huwelijk
de nieuwe gemeenschap, die zij alsdan aangaat, voor
hare vroegere hu wel ijksschulden aansprakelijk stelt.
Indien de vrouw die afstand gedaan heeft, door den
man tot erfgenaam of mede-erfgenaam benoemd is,
behoudt zij natuurlijkerwijze evenwel de bevoegdheid,
de nalatenschap van haren man , hetzij zuiver, hetzij
onder het voorregt van boedelbeschrijving, te aanvaar-
den. Indien de boedel van dien aard is, dat de af-
stand noodig was, zal het ook ongetwijfeld noodzake-
lijk zijn de nalatenschap op de laatstgeraelde wijze te
aanvaarden.
De vrouw die van het voorregt van afstand gebruik
wil maken, is verpligt, binnen den tijd van eene maand
na de ontbinding der gemeenschap, ter griffie van de
arrondissements-regtbank der laatste gemeene woon—
plaats eene akte van afstand uit te brengen, en zulks
op verbeurte van dit voorregt. B. W. art. 188\'.
Indien de gemeenschap door den dood van den man
-ocr page 122-
— 109 —
ontbonden wordt, begint de termijn van eene maand
te loopen van dea dag , waarop de vrouw van dat over-
lijden kennis bekomen heeft. B. W. art. 1882.
Indien de vrouw binnen den voorschreven termijn is
overleden, zonder eene akt<3 van afstand te hebben uit-
gebragt, zijn bare erfgenamen bevoegd binnen den tijd
van eene maand na haar overlijden , of nadat zij van
dat overlijden hebben kennis gedragen, en op de wijze
bij liet vorige artikel omschreven, van de gemeenschap
afstand te doen. B. \\Y. art. 189\'.
Ingeval de gemeenschap door den dood van de vrouw
ontbonden wordt, kunnen hare erfgenamen afstand doen
binnen den tijd en in den vorm ten aanzien der vrouw
zelve voorgeschreven. B. W. art. 193.
Ingeval de vrouw zelve afstand doet, kan zij uit de
gemeenschap niets terugvorderen, dan alleen het liu-
nengoed en de kleederen tot haar lijf behoorende. B. W.
art. 1S7\'. De erfgenamen der vrouw afstand doende ,
mogtn het voormelde linnengoed en de kleederen niet
terugvorderen. B. W. 189*.
Indien de erfgenamen van de vrouw niet eenparig
hebben gehandeld, zoodat de eene de gemeenschap aan-
vaatd, de andere daarvan afstand heeft, kan degene
die haar aanvaard heeft niet meer genieten dan het
erfdeel , hetwelk hein voor zijn hoofd toekomt, in de
goederen die bij scheiding aan de vrouw zouden zijn
te beurt gevallen.
Het overschot blijft aan den man of zijne erfgena-
men, die daarentegen jegens den erfgenaam die afstand
gedaan heeft belast zijn met de voldoening van al liet-
geen de vrouw, in geval van gedanen afstand, zoude
hebben kunnen vorderen, doch alleen ten beloope van
-ocr page 123-
— 110 —
het erfdeel, hetwelk dengene die afstand gedaan heeft
voor zijn hoofd toekomt. B. W. art. 190. Het schijnt
dat de bepaling van dit artikel doelt op de terugbeta-
ling der schulden die de viouw als openbare koopvrouw
heeft aangegaan of vóór haar huwelijk heeft gemaakt.
De vrouw die zich de goederen der gemeenschap
heeft aangetrokken, en ook hare erfgenamen, indien
deze door haar overlijden binnen den bepaalden termijn
daartoe bevoegd waren, kunnen van de gemeenschap
geen afstand doen; daden van eenvoudig beheer of het
behoud der goederen betreffende, brengen dat gevolg
niet mede. B. W. art. 191.
De vrouw die eenige goederen van de gemeenschap
heeft weggemaakt of verduisterd, blijft in gemeenschap,
niettegenstaande haren gedanen afstand; hetzelfde geldt
ten aanzien van hare erfgenamen. B. W. art. 19:2.
Vkrdeeling der gemeenschap.
Na de ontbinding der gemeenschap, wordt de gc-
mecne boedel bij lielfte verdeeld tusschen den man en
de vrouw, of hunne erfgenamen, zonder aanzien der
zijde waarvan die goederen zijn voortgekomen.
De regelen aangaande de boedelscheiding, die wij
nader zullen behandelen, zijn toepasselijk op de ver-
deeling der gemeenschap. B. \\Y. art. 183.
De kleedingstukkcn, de kleinoodiën en gereedschap-
pen , behoorende tot het beroep van een der echtgenoo-
ten, mitsgaders de boekerijen en verzamelingen van
voorwerpen van kunst en wetenschap, en eindelijk de
-ocr page 124-
— 111 —
papieren of gedenkstukken , bijzonder tot liet geslacht
van een der echtgenooten betrekkelijk , kunnen aan de
zijde waarvan zij oorspronkelijk afkomstig waren , wor-
deu teruggevorderd, tegen den prijs waarop ze in der
minne of door deskundigen geschat worden. B. W.
art. 184.
De gemeenschap blijft na de ontbinding doch vóór
hare scheiding jegens de schuldeischers verbonden; de
vrouw kan na de ontbinding der gemeenschap alleen
voor de helft der schulden worden aangesproken , doch
de man altijd voor het geheel, behoudens zijn verhaal
tegen de vrouw of hare erfgenamen voor de helft. B.
VV. art. 185.
J)e eene echtgenoot kan, na de scheiding en deeling
der gemeenschap, niet door scbulicischera worden ver-
volgd voor schulden, welke de andere echtgenoot vóór
het huwelijk mogt hebben gemaakt, blijvende die schul-
den ten laste van dengene der echtgenooten die ze
heeft aangegaan , of van zijne erfgenamen ; behoudens
het verhaal voor de wederhelft tegen den anderen echt-
genoot of diens erfgenamen. B. W. art. 186.
Be verdeeling der wettelijke gemeenschap lij een eerst
of bij een volgend huwelijk, wanneer geen der echlge-
nooten kinderen uit een\' vroegeren echt heeft,
is aan
weinig moeijelijkheden onderworpen. Men verdeelt de
gemeenschap zoo als die op het oogenblik van hare
ontbinding uit de baten en lasten is zamengesteld.
Hierbij is op te merken :                                                  v
a.     Dat ambtsbezoldigingen , lijfrenten en pensioenen
bij den echtgenoot blijven, ten wiens behoeve die zijn
vastgesteld.
b.     Dat ieder vóór alle verdeeling terugneemt hct-
-ocr page 125-
— 112 —
geen aan de echtgenooten in voege als hier boven op
bladz. 76 is gemeld, afzonderlijk toebehoort.
Be verdeeling der wettelijke gemeenschap lij tweede
of verder huwelijk
, wanneer een der echtgenooten , of
heide, kinderen uil eenen vroegeren echt hellen
, levert,
uit hoofde van het door ons op bladz. 78 gezegde,
meer moeijelijkheden op.
Alvorens tot de wijze van verdeeling over te gaan ,
merken wij op, dat ingevolge de wet, de voorkinderen
eerst dan eene regtsvoidering tot inkorting hebben,
wanneer hun hertrouwde valer of hunne hertrouwde
moeder overlijdt, en dat dus in de gavallen, dat de
gemeenschap door echtscheiding, scheiding van tafel en
bed of scheiding van goederen ontbonden wordt, de
nieuwe echtgenoot in het genot van dat gedeelte der
gemeenschap blijft, waartoe hij, ingeval de andere voor-
kinderen had , zoude geregtigd zijn ; en zulks uit hoofde
dat het onzeker is, of op het overlijden van den her-
trouwde zijne voorkinderen in leven zullen zijn, daar
toch aan hen alleen de voormelde regtsvordering wordt
toegekend (1).
Men maakt, om den grondslag der verdeeling te vin-
den , eerst een staat van de gemeenschap op, zoo als
die tijdens de ontbinding was zamengesteld • vervolgens
gaat men na, wat door ieder der echtgenooten ten hu-
welijk is aangebragt. Staat die aanbreng en hetgeen
ieder naderhand bij erfenis, legaat of schenking ver-
kregen heeft, gelijk , dan is de verdeeling eenvoudig
en men verdeelt de gemeenschap in de helft; doch staat
(1) Verg. Arrest van den H. E. d.d. 23 Maart 1849
(Weekbl. v. h. It. n°. 1010).
-ocr page 126-
— 113 —
de aanbreng niet gelijk , namelijk, zoo de echtgenoot
die voorkinderen heeft meer dan de nieuwe echtgenoot
aangebragt, of staande huwelijk op een der genoemde
wijzen verkregen heeft, dan moet men vooraf berekenen
of de nieuwe echtgenoot door de gemeenschap ook meer
bevoordeeld is dan een kindsgedeelte, welk kindsge-
deelte, zoo als op bladz. 78 is gezegd, nimmer een
vierde gedeelte van den inboedel van den hertrouwden
echtgenoot mag te boven gaan. Wat de winsten be-
treft, is de verdeeling gemakkelijk, aangezien toch
winst en verlies ook in tweede of verder huwelijk ge-
lijkelijk verdeeld wordt. B. W. art. 240 (1).
(1) In dezen zin ook besliste de Hooge Eaad bij arrest
van 10 Junij 1864 (Weekbl. v. h. 11. n°. 2595).
Op grond:
Dat do wetgever in den 9en titel van het B. W., na bij
art. 235 ook in tweede of verder huwelijk het bestaan
van regtswege van algeheole gemeenschap van goederen,
tusschen de echtgenooten te hebben vastgesteld , voor zoo-
verre bij huwclijksche voorwaarden geeuc andere bcpa-
lingen zijn gemaakt, bij art. 236, voor het geval dat bij
zoodanig huwelijk kinderen of afkomelingcn uit het vroe-
ger huwelijk aanwezig zijn, het voordeel aan de nieuwe
echtgenoot bij ecnige gemeenschap door vermenging van
goedereu en schulden mag opkomen, heeft beperkt tot
uiterlijk een vierde gedeelte des boedels van deu her-
trouwden echtgenoot, en mitsdien ecne afwijking voor
dit geval heeft daargestcld van den in art. 183 aangeuo-
men regel, dat, na de ontbinding der gemeenschap , de
gemecne boedel bij helfte wordt verdeeld , tusschen man
en vrouw of hunne erfgenamen, zonder aanzien der zijde
van waar de goederen zijn voortgekomen ;
Dat echter bij art, 240 in dienzelfden titel is bepaald,
8
-ocr page 127-
— 114 —
VOOHBEEI/DEN VAN VERDEELINO.
EÏ88TI VOORBBE1 I».
I. A, weduwenaar niet twee kinderen, was hertrouwd metB, in
algeheele gemeenschap van goederen.
De aanbreng van A is...........f 12,000.—
Hetgeen hij bij erfenis, legaat, of schenking staande
huwelijk verkregen heeft, bedraagt.......„ 4,000.—•
ƒ lfi,000.—
dat ook ingeval waarin kinderen zijn uit een vroeger
huwelijk, winst en verlies gelijkelijk worden gedeeld,
tenzij de gemeenschap daarvan bij huwelijksche voorwaar-
den zij uitgesloten of gewijzigd, en dat mitsdien met
betrekking tot de winst, welke in zoodanig geval, bij
de ontbinding der gemeenschap, in den gemeenen boedel
wordt gevonden, de regel van art. 183, deeling bij de
helft weder intreedt, en dat mitsdien de wetgever het
voordcel dat aan de tweede echtgenoot daaruit kan aan-
komen , al moge daardoor het tweede huwelijk de voor-
kinderen benadeelcn , niet gelijk die, welke uit de ver-
menging der overige kan ontstaan, heeft willen verbieden;
Dat hieruit noodzakelijk volgt , dat de bepaling van
art. 236 moet worden beperkt tot die goederen, welke
aan zijde van den hertrouwden echtgenoot zijn aange-
bragt of niet tot de winsten bohooren, en dat het de
bedoeling van den wetgever is geweest, om do bevoordee-
ling welke door de vermenging daarvan bij do deeling
aan de tweede echtgenoot of hare erven zoude opkomen ,
tot uiterlijk een vierde dezer goederen te beperken , en
daarvan aan de voorkinderen minstens drie vierden toe
te kennen; dat de wetgever dan ook in gemold artikel
door het een vierde van den boedel van den hertrouw-
den echtgenoot, niet anders heeft bedoeld dan het een
vierde van dien bondel, waarvan de vermenging met
-ocr page 128-
— 115 —
De aanbreng van B is............,    1,000,—
Hetgeen zij staande huwelijk , bij erfenis , legaat of
schenking, verkregen heeft, bedraagt......    2,000 —
ƒ    3,000.—
Brj de ontbinding der gemeenschap door den dood
van A , bestaat zij uit een voordeelig saldo van ... ƒ  28,000.—
Aangczhn A en 15 te zamen bij en gedurende het
huwelijk hebben aangebragt..........„  19,000.—
Bedraagt derhalve de winst.........f    9,000.—
No mag aan B worden toegedeeld : I. haar aanbreng
en het staande huwelijk verkregeuc ad......f    3,000.—
II. De helft in de voormelde ƒ 9,000 winst.....    4,500.—
UT. Een vierde in het door A ten huwelijk aange-
bragtc en staande hetzelve verkregeue , ad / 10,000 . „     4/ 00 —
ƒ  11,500.—
De dria kinderen en erfgenamen van A ontvangen de
overige.................ƒ 16.500.-
den boedel van de tweede echtgenoot, hare bevoordceling
ten nadeele der voorkinderen zou ten gevolge hebben,
en welke bij uitsluiting der gemeenschap niet had kun-
ncn plaats hebben ;
Dat derhalve, wanneer gelijk in casu de gemeenc boe-
del bestaat uit aanbreng ten tweede huwelijk en uit
staande dat huwelijk gemaakte overwinst, de verdeeling
van de goederen tot de laatstgcmclde bchoorende, krach-
tens art. 240 bij hclfte moet geschieden, doch die van
de goederen tot eerstgcmelde bchoorende, met in acht
neming der daarvoor bij art. 236 bepaalde beperking;
doch dat het niet opgaat, om gelijk de eischor wil,
het aandeel van den hertrouwde in de winst ton tweede
male in decling te brengen, door die bij de door hem
aaugebragte goederen te voegen, en ook daaruit nog een
vierde aan de tweede echtgenoot of hare erven toe te
kennen, en alzoo mot der daad ecno ongelijke decling
van die winst, in strijd met art. 240 B. "W., ten nadeele
van den hertrouwden echtgenoot of zijne kinderen daar
te stellen.
8*
-ocr page 129-
— 116 —
TWEEDE VOORBEELD.
C, weduwe met vier kinderen , hertrouwt met D, in algcheelc
gemeenschap van goederen.
De aanbreng van C is...........f 4,000.—
D heeft cene sehuld vau..........f 5,000.—
Bij de ontbinding der gemeenschap , door den dood
van C, die behalve hare vier voorkinderen nog drie
kinderen uit dit haar tweede huwelijk nalaat, sluit de
gemeenschap met een voordeelig saldo vau.....f 30,000.—
Nu mag aan D slechts worden toebedeeld :
I.    De helft in de winst welke bedraagt J 31000
en dus.................f 15,500.—
Doch waarvan moet worden afgetrokken zijne door
de gemeenschap betaalde schuld van.......„ 6,000.—
blijft dus................f 10,500.—
II.    Een achtste in de door C ten huwelijk aange-
bragtc ƒ 4,000..............„ 500 —
ƒ 11,000.—
De zeven kinderen cu erfgenamen van C ontvangen
de overige................ƒ 19,000.-
Bij de bovenstaande voorbeelden zijn wij van de voor-
onderstelling uitgegaan , dat de overledene echtgenoot
geen\' uitersten wil heeft gemaakt; bij de behandeling
der testamenten zullen wij nader terugkomen op het
gedeelte waarover ten behoeve van den nieuwen echt-
genoot beschikt kan worden.
Wat de voordeden betreft , bij huwelijksche voor-
waarden door den hertrouwende aan den tweeden echt-
genoot te bespreken, bepaalt de wet het volgende, te
weten :
De man of de vrouw, kinderen of afkomelingen
hebbende uit het vroeger bed, een tweede of volgend
-ocr page 130-
— 117 —
huvelijk aangaande , mag aan den tweeden of verderen
echtgenoot-, ook bij huwelijksche voorwaarden geene
meerdere voordeden bespreken, dan hetgeen deze van
regtswege uit de gemeenschap geniet. B. W. art. 237.
De eehtgenooten mogen elkander door zijdelingsche
wegen niet meer geven, dan hun volgens het voor-
gaande is toegestaan.
Alle giften, onder eenen verdichten titel, of aan
tusschenbeide komende personen gedaan zijn nietig.
B. W. art. 23S.
Wie voor tusschenbeide komende personen worden
gehouden, bepaalt art. 239. B. W.
Gemeenschap van winst en verlies.
Zie bl. 83 , 84 en 85. Na hetgeen wij aldaar ge-
zegd hebben, is het genoegzaam hier enkel een voor-
beeld van verdecling te geven :
A en B zijn , volgens hunne huwelijksche voorwaarden , gehuwd
in gemeenschap van winst en verlies.
Volgens beschrijvingen, aan de akte van huwelijksche voorwaarden
gehecht , bestond :
De aanbrengst van A, in :
I. Tien schuldbekentenissen ten laste het keizerrijk Rusland , enz.
II. Een huis en erf te Amsterdam.
III. Een dito te \'s Gravcland.
IV. Inboedel.
V. Kontanten ƒ 250.
Staande huwelijk verkrijgt hij hij erfenis twee perceclcn weiland.
En
De aanbrengst van B, in :
I. Een certitikaat nat. werk. schuld , groot f 1000.
II. Inboedel.
III.    Gouden en zilveren sieraden.
IV.    Aan gereed geld eene som van f 600.
Staaudc huwelijk verkrijgt B, een legaat van f 1000.
-ocr page 131-
— 118 —
Bij de ontbinding der gemeenschap wordt er
aanwezig bevonden :
1.    Acht certifikaten ten laste Rusland,
II.    Het huis en erf te Amsterdam.
III.    Het huis en erf te \'s Gravcland.
IV.    Een huis en erf, staande huwelijk aangekocht.
V.
    De gouden en zilveren sieraden der vronw.
VI. De inboedel.
VII. Aan gereed geld ecne som van......./\' 5,800.
Om uu tot scheiding der gemeenschap van winst en
verlies te geraken, dient men na te gaan of er gewonnen
dan wel verloren is. Tot dat einde onderzoekt men of
ieders aanbreug nog bestaat, welk onderzoek doet zien dat
aan den aanbreng van A twee schuldbekentenissen ten laste
Kusland, en aan dien vau B het ccrtiükaat nat. werkelijke
schuld ontbreken.
Ieders regten worden uu geregeld als volgt :
A. of zijne erven hebben te vorderen :
I.    De 8 nog aanwezige schuldbekentenissen ten laste
Rusland , en de opbrengst van de twee verkochte, welke
opbrengst volgens notitie bedragen heeft . . f 3,300.—
II.    Het huis en erf te Amsterdam.
III.    Het huis en erf te \'s Gravcland.
IV.    De inboedel door bom aaugebragt.
V.    Kontanten..........„ 250.—
VI. De 2 pcrccclen weiland staande hu---------------------
wclijk door hem bij erfenis vorkregen                f 2,550.—
B. of hare erven hebben te vorderen:
I. Den verkoopprijs van het verkochte cer-
tifikaat, bedragen hebbende.......„ 990.—
II.    De inboedel door haar ten huwelijk
aangebragt.
III.    De gouden en zilveren sieraden.
IV.    Het legaat haar opgekomen ad . . . „ 1,000.—
V. Aan gereed geld.......600.—
-------------------ƒ5,140 —
De nu uog overig zijudc kontanten, ten bedrage vau f 660.—
-ocr page 132-
— 110 —
maken met het staande huwelijk aangekocht perceel het voordeolig
slot van de gemeenschap van wiust en verlies nit , waartoe echter
nog behooren de nog onversehencu huren en onbetaahle lasten en
zoo voorts,
zoowel vun het gemeenschappelijk als van het ieder bij-
zonder bohoorend vast goed.
Opmerkingen.
a.  Wij zijn bij bovenstaande verdeeling uitgegaan van
het vermoeden, dat het beding, ten aanzien der
kleederen en lijfstoebehooren, gemaakt is, waarvan
wij op bladz. 83, sub o, gesproken hebben.
b.  Wij hebben voorondersteld, dat de door ieder aan-
gebragte inboedel nog in denzelfden staat aanwezig
was, hetgeen meestal het geval niet is; het ge-
bruik vermindert die goederen toch in waarde,
en veel daarvan wordt door andere vervangen.
Dit maakt dan ook de terugname van goederen
uit den inboedel en de verrekening deswege zeer
ongemakkelijk , waarom het veelal verkieslijker zal
• zijn , den inboedel bij ds beschrijving te schatten
of\' te bedingen dat er bij de ontbinding van het
huwelijk geacht zal worden gemeenschap van in-
boedel
te hebben bestaan.
Gemeenschap van vruchten en inkomsten.
Daar op bladz. 85 en 86 verklaard is , welke de be-
standdeelen van deze gemeenschap zijn, zullen wij hier
alleen voorbeelden van verdeeling doen volgen :
Eerste voorbeeld:
A en B zijn gehuwd in gemeenschap van vruchten en inkomsten :
De aanbrengst van A bestaat in :
1. 1 uboedel.
II. Aan gereed geld een bedrag vau ..,,.ƒ 30,UUU.—
-ocr page 133-
— 120 —
De aanbrengst van B bestaat in :
I. Inboedel.
II. Aan gereed geld een bedrag van . .... f 40,000.—
ƒ 70,000 —
Bij de ontbinding der gemeenschap wordt er bevonden :
I. Een perceel land , staande huwelijk aangekocht uit overgelegde
vruchten en inkomsten.
II. 30 schuldbekentenissen ten laste der stad Amsterdam 4 pCt.,
ieder groot ƒ 1000.
III.    20 certif. nat. werk. 4 pCt. schuld, ieder groot f 1000.
IV.    Aan gereed geld een bedrag van • .... ƒ 35,000 —
Zij hebben nu regt om vóór alle verdeeling te
vorderen , te weten :
A.     De door hem aangebragtc inboedel.
Aan gereed geld ecu bedrag van f 30,000 , of wel uit de effektcu
eene gelijke waarde,
B.    De door haar aaugebragte inboedel.
Aan gereed geld een bedrag van f 40,000, of wel uit de effjkten
eene gelijke waarde.
Al het overige wordt daarna als het overschot der vruchten en
inkomsten tusschen hen gelijkelijk verdeeld.
Tweede voorbeeld:
A en B zijn gehuwd in gemeenschap van vruchten en inkomsten.
A (de man) brengt aan :
Inboedel bij beschrijving gewaardeerd op.....f 500.—
5 certifikaten nat werk. schuld 4"/,,, ieder groot /1000.
Gereed geld...............„ 600 —
B (de vrouw) brengt aan :
10 obligatiën ten laste Oostenrijk Metallieken rente 5"/
betaalbaar te Amsterdam, ieder groot 1000 fl
Gereed geld...............„ S00.-
Bij de ontbinding der gemeenschap is voorhanden :
Inboedel ter waarde van...........„ 500.__
5 certifikaten nat. werk. schuld 4°/, , ieder groot ƒ 1000.
Gereed geld . ,.............„ 900.—
9 obligatiën ten laste Oostenrijk Metallieken rente 5"/0
betaalbaar te Amsterdam , ieder groot 1000 fl.
-ocr page 134-
— 121 —
B heeft nu regt op:
I De 9 Oostenrijkschc Mctallieken rente 5»/0 , betaal-
baar te Amsterdam.
II. Het door haar aangebragt gereed geld ad . . . ƒ 800.—
III De waarde van één Oostenrijksche Metalliek rente
5"/« betaalbaar te Amsterdam , volgens de prijscourant
der effecten op het oogenblik der scheiding, die door den
man uit zijn aanbrengst aan haar moet vergoed worden.
A behoudt het overige.
Korte beschouwing van de bestanddeelen eener
huwelijks gemeenschap onder vroegere wetge-
vingen ontstaan.
Daar, ingevolge art. 38 der wet op den overgang
van de vroegere tot de nieuwe wetgeving, de regten
van echtelieden vóór de invoering van het nieuwe
Burgerlijk Wetboek (1) getrouwd, ten opzigte van hun-
ne goederen (2) geregeld worden volgens de wetten ,
welke op het oogenblik van het huwelijk in werking
waren, of volgens hunne niet bij die wetten verboden
huwelij ks-voorwaarden , om het even op welk tijdstip
het huwelijk is ontbonden, zoo spreekt het van zelf,
dat bij de ontbinding eener gemeenschap, welke ont-
staan is ten gevolge van een huwelijk onder eene der
vroegere wetgevingen gesloten, men, om tot verdee-
ling der gemeenschappelijke goederen over te gaan, de
bepalingen van zoodanige vroegere wetgeving tot grond-
(1)    Ten opzigte van den staat hunner personen, en
van hunne zuiver persoonlijke bevoegdheden, geldt de
thans heerschende wet.
(2)    De invoering heeft plaats gehad op 1, October
1838, behalve in de provincie Limburg, waar zij op 1
Januarij 1842 plaats vond,
-ocr page 135-
\\ÏZ
slag moet ueuicn, waarom wij ouk hier ecu kort ver-
slag zullen geven van de bepalingen der vroegere wet-
ten, en wel voor zoo verre de regten der echtgenoo-
ten niet bij huwelij ksche voorwaarden , onder de vroe-
gere wetgevingen verleden, gewijzigd of veranderd zijn;
wij zouden toch de grenzen van dit werk overschrij-
den, zoo wij den aard der verschillende wijzigingen
der gemeenschap, die men door huwelijksclie voor-
waarden daarstellen mogt, hier zouden omschrijven.
Men rnerke dus op :
OUD HOLLANDSCH EN FItlESCH EEGT.
Dat tusschen echtgenoolen , die vóór 1 Mei 1S09
gehuwd zijn, volgens de grondstellingen van het oud-
hollandsch regt, eene algeheele gemeenschap van goe-
deren en schulden bestaat, om het even of die goede-
ren ten huwelijk aangebragt, of staande huwelijk , op
welke wijze dan ook, verkregen, of dat die schulden
voor of tijdens het huwelijk aangegaan zijn (*) ; leen-
goederen of fidei-commissaire en andere verbanden, vie-
len alleen voor zooveel de vruchten aangaat, in de ge-
ïneeuschap; bij de ontbinding van zoodanige gemeen-
schap worden dus de baten en lasten gelijkelijk ge-
deeld.
Zie mr. j. van leeuwen, Oud-Hollands \'Regt, (Am-
sterdam 1732), bl. 406; welke schrijver op bl. 407
beweert, dat de gezegde gemeenschap zoowel in het
tweede en verder als in het eerste huwelijk plaats heeft,
al ware het dat er kinderen van het eerste huwelijk
waren, ook zooverre dat diegene, welke met een
weduwenaar of eene weduwe, voorkinderen hebbende,
trouwt, buiten de helft, welke hem uit kracht van
-ocr page 136-
— 123 —
die gemeenschap toekomt, nog een kindsgedeelte bij
testament zou mogen genieten.
De vorenstaande bepalingen waren geldende in al de
verschillende gedeelten van ons land, behalve in Fries-
land ,
de Ommelanden en Drenthe, waar de gemeen-
schap van winst en verlies gewoonte en laudregt was.
Wetboek napoleon, ingekigt vooa het koningrijk
HOLLAND
Dat tusschen cchtgenooten, die na 1 Mei 1809 (*),
doch vóór de invoering van het Fransche Wetboek ge-
huwd zijn, ingevolge de bepalingen van het Wetboek
Napoleon, ingerigt voor het koningrijk Holland, mede
eene algeheele gemeenschap van goederen bestaat, wel-
ke vastgesteld was door de volgende bepalingen :
Van het oogenblik der voltrekking van het huwelijk
af zijn al de goederen der echtgenooten, zoo tegen-
woordige als toekomende, geene uitgezonderd, mitsga-
ders winst en verlies staande huwelijk te vallen, tus-
schen de echtgenooten gemeen, in zooverre de gerneen-
schap bij huwelijksche voorwaarden niet geheel of ge-
deeltelijk is uitgesloten. Deze gemeenschap heeft plaats
niet alleen in het eerste, maar ook in een tweede eu
in alle verder volgende huwelijken.
De kleederen en lijfsieraden der echtgenooten, zelfs
die door den een aan den ander bij gelegenheid van
(*) In de provincie Limburg eu in het 4e en 5C dis-
trict der provincie Zeeland, is het 3e boek 5e titel van
den C. X. op 20 Februarij 1804; en in de stad Vlissin-
gen, die met een omtrek van 1800 ellen den 7 Februarij
1808 in het Fransche keizerrijk is ingelijfd, de gclieelc
C. N. op 7 Februarij 1808 executoir verklaard.
-ocr page 137-
— 124 —
het huwelijk zijn gegeven, zijn mede gemeen; zoodanig
echter, dat bij scheiding van het huwelijk elk kan
eischen, dat hem de zijnen op taxatie worden overgelaten.
Erfenissen, legaten en douatiëu, staande huwelijk
aui een der echtgenooten te beurt gevallen, zijn ge-
meen , voor zoo verre de erflater, maker of schenker
niet uitdrukkelijk anders had geboden.
Goederen met fideicommis bezwaard, of in vrucht-
gebruik bezeten, zijn van de gemeenschap uitgesloten,
behalve voor zooveel het genot der vruchten betreft.
Al de schulden, welke ieder der echtgenooten bij
het aangaan des huwelijks heeft, of staande huwelijk
maakt, zijn gemeen.
De doodschulden , na het overlijden vallende, wor-
den niet uit den gemeenen boedel, maar door des over-
ledenen erfgenamen alleen gedragen. Art. 172 tot en
met art. 178 van het voormelde Wetboek Napoleon,
ingerigt voor het koningrijk Holland.
WETBOEK NAPOLEON.
Dat tusschen echtgenooten, die gehuwd zijn sedert
de invoering van dit Wetboek (1) tot primo Octobcr
(1) Art. 1 C. N\\ zegt dat de wetten hare werking
hebben over het gchcelc grondgebied van Frankrijk, uit
kracht dor afkondiging door den keizer gedaan.
Die afkondiging had plaats:
a.    In de provincie Limburg en het 4e en ó« district
van de provincie Zeeland in 1803 en 1804 . tegelijk met
de invoering in Frankrijk, waartoe die gedeelten van
ons land toen reeds behoorden.
b.    In de stad Vlissingen den 7 Februarij 1808.
c.    In de provincie >\'oord-Brabaud, het overige ge-
-ocr page 138-
— 125 —
183 8 , eene gemeenschap van goederen , ingevolge de
grondstellingen van het Fransche Wetboek (Code Napo-
Uon)
bestaat, en dat volgens die grondstellingen die
gemeenschap, niet bij huwelijkskontrakt gewijzigd of
uitgebreid zijnde, zamengesteld is uit de volgende
BATEN.
1. De roerende goederen, die de echtgenooten bij de
voltrekking des huwelijks aanbrengen , en die zij
staande huwelijk, hetzij door aankoop , erfenis of
zelfs schenking verkrijgen, zoo de schenker het
tegendeel niet bepaald heeft.
Van deze roerende guedereu zijn echter uitgezonderd de steunen
en delfstoffen , getrokken uit groeven en mijnen , die bij htt aangaan
des huwelijks nog niet geopend naren. — Waren zij bij het aangaan
des huwelijks geopend , dan komen de voormelde delfstoffen , even
als de gewone hak der booinen , in de gemeenschap.
C. C. 1103. Vergelijk kogkon , Les ciuq codes expliqués , in zijne
aanteekeningen op dit artikel.
deelte der provincie Zeeland en het vroegere district
Nijmegen den 1. Januarij 1811.
\'/. In de provinciën Groningen , Friesland , Drenthe ,
Overijssel, Utrecht, Noord- en Zuid-Holland en het ove-
rige gedeelte van Gelderland den 1. Maart 1811.
In de stad en ambt Huissen, het ambt Malburgen,
de stad Zevenaar, liet ambt Lijmers en de heerlijkheid
Wehl, allen in Gelderland, werkte het C. X. tot 31
December 1814, de Pruissische wet van 1 Januarij 1815
tot 31 Mei 1816 en het C. X. weder van 1 Junij 1816,
terwijl in het Lobith, het Spijk, \'s Gravcnwaard , do
liijlandsche waard , de Kijfwaard, Loeth , Kekerdom on
Hulhuizen , allen in Gelderland , de Pruissische wet werkte
tot den 1. Maart 1817, toen de Fransche wet ook daar
weder werd ingevoerd.
-ocr page 139-
— 12fi —
2. De vruchten , inkomsten en winsten , van welken
aard of welke natuur ook.
Deze bepaling is toepasselijk op Ju vrachten van alle goederen ,
om het even of die goederen al dan niet tot de gemeenschap be-
hnoren.
8. De onroerende goederen , staande huwelijk aauge-
kocht, maar niet die ten huwelijk aangebragt, of
bij erfenis of gift verkregen. C. C. art. 1401
en 1402.
Onroerende goederen, die de echtgenooten bij het aangaan des
huwelijks bezitten , komen niet in de gemeensehap.
Een onroerend goed, gegeven aan een der beide echtgenooten valt
niet in de gemeenschap, tenzij de schenker uitdrukkelijk het tegen-
deel heeft bepaald. C. C. 1405.
Een onroerend goed , aan een der echtgenooten door cenen bloed-
vcrwaut in de regtu opgaande lijn overgedragen , tot voldoening eencr
schuld , of onder den last om de schalden van den schenker of tes-
t.lteur aan derden te voldoen , komt niet in ile gemeenschap , be-
houdens schadeloosstelling aan deze C. C. 1406.
Ecu onroerend goed , dat bij ruiling , voor een ander aan een der
echtgenooten behoorond onroerend goed, verkregen wordt, komt niet
in de gemeenschap, behoudens vergoeding aan dezelve , indien er
bijbetaling heeft plaats gehad. C. C. 1407.
De verkrijging door een der echtgenooten staande huwelijk, op
welke wijze ook , van een onroerend goed , waarvan hij reeds voor
een gedeelte eigenaar was, maakt gecne gemeenschappelijke aanwinst
uit, behoudens schadeloosstelling aan de gemeenschap voor die ver.
krijging C. C. 1408.
LASTEN.
a. 1. De roerende schulden, waarmede ieder der echt-
genooten bij het aangaan van het huwelijk bezwaard
is, en die waarmede de erfenissen of schenkingen,
staande huwelijk opgekomen , belast zijn, behou-
dens echter de vergoeding voor die schulden, welke
belmoren tot het eigen onroerend goed van den een
of ander der echtgenooten. C. C. 14091. Vgl. 1410.
-ocr page 140-
— 127 —
Botsende schulden zijn de zoodanige , die roerende goederen ten on.
derwerp hebben ; onroerende de zoodanige , die onroerende goederen
ten onderwerp hebben ; b. v. de vcrpligting door een der e\';htgenoo-
tcn aangegaan , om een hem toebehoorend onroerend goed te lcve-
ren. — Eene schuld is dan zelfs roerend wanneer zij door hypotheek
gewaarborgd is; want de hypotheek verzekert de voldoening der
schuld wel, maar zij verandert haar aard niet.
2.  De schulden, zoowel in hoofdsom als renten, door
den man staande huwelijk, of door de vrouw
met zijne toestemming aangegaan. C. C. 1409\\
Vgl. art. 1420.
In de Nouveau .aan/tel des notairet, par J. P P. el S, B. T. A.
(Ie M. . . Rtrü 1&18, i 522 leest men :
De schalden , door de vrouw zonder toestemming van den man ,
of bij zijne weigering , op rcgtcrlijke magtiging aangegaan , blijven
ten haren bijzonderen laste , doch de schulden die zij als openbare
koopvronw heeft aangegaan, en die zij op rcgtcrlijke magtiging ge-
maakt heeft tot bezorging van cenen stand aan de kinderen , en ook
die welke gestrekt hebben or.i haren man uit de gevangenis te bc-
vrijden , blijven ten laste der gemeenschap.
3.   De interessen van de persoonlijke schulden van
den een of ander der echt go noot en. C. C. 14093.
4.  De gewone herstellingen der onroerende goederen ,
die niet in de gemeenschap vallen. C. C. 1409\'.
Deze zijn de herstellingen, waartoe vrnchtgcbiuikers in den regel
gehouden zijn Verg< l C. C. G03.
5.   Het onderhoud der echtgenoofen, en het onder-
houd en de opvoeding der kinderen, en alle au-
tlcre huwelijkslasten. C. C. 1409\'.
b. 1. De schulden eener nalatenschap die geheel uit roe-
rend goed bestaat en gedurende het huwelijk aan
de echtgenooten is opgekomen, worden geheel door
de gemeenschap gedragen. Art. 1411 C. C.
De schulden eeuer nalatenschap die geheel uit onroerend goed bc-
staat en aan een der echtgeuooten is opgekomen , komen niet ten
laste der gemeenschap. Art. 1412 C, C.
-ocr page 141-
— 12S —
2. Wanneer eene nalatenschap aan een der echtge-
nooten opgekomen gedeeltelijk uit roerend en ge-
deeltelijk uit onroerend goed bestaat, komen de
schulden waarmede zij bezwaard is , alleen ten laste
der gemeenschap ten beloope van het aandeel dat
het roerend goed in de schulden dragen moet,
naarmate van de waarde van het roerend in ver-
gelijking van de waarde van het onroerend goed.
Art. 1414 C. C.
c. Tot de lasten der gemeenschap kan men ook bren-
gen het regt, dat de weduwe heeft, om het even
of zij de gemeenschap aanvaardt of verwerpt, om
gedurende drie maanden en veertig dagen zich en
hare dienstboden ten koste van de gemeenschap
te onderhouden. C. C. 1405.
Voorbeeld eener verdeëling.
A. en B. zijn in het jaar 1817 gehuwd, zonder
eenrg huwel\'jkt-kontrakt.
De man (A.) heeft, behalve de roerende goederen, teu huwelijk
aangebragt:
1). Een huis te LeicUn , belast met een hypotheek ad ƒ 2,000.
1). Drie achtste onverdeeld aandeel in een perceel weiland te
Ztvammerdam.
Staande huwelijk heeft hij geërfd :
De nalatenschap zijns vaders, eenig en alleen uit onroerende goc-
deren bestaande , doch welke met een passief van ƒ 3,000 belast was.
De vrouw (15 ) heeft, behalve de roerende goederen, ten huwelijk
aangebragt:
1). Drie achtste onverdeeld aandeel in een perceel land onder
Voorhout.
2) Een perceel land te Voorschoten.
Staande huwelijk heeft zij geërfd :
Haar aandeel in de nalatenschap harer ra.eder, gedeeltelijk uit
roerend goed bestaande, met zeer weinig schulden belast.
-ocr page 142-
— 129 —
Bij de ontbinding der gemeenschap, is al het voor-
schrevene, zoo ten huwelijk aangebragt, als staande
hetzelve verkregen, en buiten de gemeenschap verble-
ven, nog aanwezig; behalve het perceel land te Voor-
schoten,
door de vrouw ten huwelijk aangebragt, als
zijnde dit staande huwelijk verkocht voor f 1,500.
Voorts vindt inen, in plaats van drie achtste onver-
deeld aandeel in het perceel weiland te Zwammerdam ,
nu het gcheele perceel, en in stede van drie acbtste
onverdeeld aandeel in het land onder Voorhout, almede
het geheele perceel, als zijnde de overige vijf achtste
gedeelten door den man sedert aangekocht; eindelijk
nog een huis en erf te Woerden , door den man ten
name der vrouw aangekocht.
Alvorens nu tot de eigenlijke verdeel ing van de ge-
meenschap over te gaan, moet eerst worden afgere*
keud, omtrent hetgeen aas ieder der echtgenooteu in
het bijzonder toebehoort, en door hen aan de gemeen-
scliap moet worden vergoed, zijnde :
wat betreft den man A.
Deze houdt aan zich :
Het hui» te Leiden, sub. 1 gemeld.
Het geheele perceel weiland te Zwammerdam , sub 2 gemeld.
Al de onroerende goederen , sub 3. , die hij van zijnen vader
heeft geërfd.
Doch hij moet aan de gemeenschap vergoeden:
1.   Den koopprijs door hem besteed tot aankoop der vijf achtste
gedeelten iu het land te Zwammerdam.
2.   De ƒ 3000 , door hem betaalde schulden , op de nalatenschap
zijns vadera rustende.
9
-ocr page 143-
— 130 —
wat betreft de veouw B.
Deze houdt aan zich :
Haar aandeel in hel onroerend goed van de nalatenschap harer
moeder , behoudens betaling van het aandeel in de schuld door haar
volgens art 1414 C. C. te dragen.
Het geheele perceel weiland onder Voorhout, behoudens schade-
\'oosstelling aan de gemeenschap, voor den koopprijs der aange-
kochte vijf achtste gedeelten.
(De vrouw beeft, in het geval dat de man op zijn eigen naam ,
voor het geheel, of voor een gedeelte kooper is geworden van een
onroerend goed, dat haar in onverdeeldheid toebehoort ook het regt
het geheele perceel aan di gemeenschap te laten , behoudens schade•
loosstclling aan haar, voor haar aandeel. Zie art 11 J-S 2\' al. C. C.)
De gemeenschap moet aan haar vergoeden:
De verkoopprijs van het land te Voorschoten ad / 1500, door
B. ten huwelijk aangebragt.
Tot de gemeenschap KEHOoabN.
Als laten.
1.    Hetgeen de man daarin te vergoeden heeft 200 even gemeld.
2.   De koopprijs van de vijf achtste gedeelten onr. goed onder
Voorhout.
3.   Het huis en erf te Voerden, door den man ten name der
vrouw aangekocht.
(Bij de wettige gemeenschap is het om het even , op wiens naam
het aangekochte staat, het behoort in allen gevalle tot de geineen-
schap , behoudens in de twee volgende omstandigheden : ten eerite
dat de man bij de koopakte verklaard heeft dat de aankoop strekte
tot belegging of herbolegging van gelden Mn de vrouw beboorende,
in welk geval die verklaring door de vrouw moet bevestigd zijn ;
en ten tweede uat de man bij d: koopakte verklaard heeft, dat
de aankoop strekte tot belegging of herlogging van zijne eigene goe-
dcren , in welk geval zijne verklaring alleen genoegzaam is. C. C.
1402, verg 1434 en 1435.)
-ocr page 144-
— 181 —
Ah lasten.
1.   De ƒ 1500, verkoopprijs van het land te Voorschoten, door de
vrouw ten huwelijk aansrebragt.
2.   De / 2000, als hypotheek gevestigd geweest op hel huis te
Leiden, door den man ten huwelijk aangebragt.
3.   De schulden , waarmede de moederlijke erfenis van de vrouw is
belast geweest, alleen ten beloopc van het aandeel dat het roe-
rcnd goed in de schulden dragen moet volgens art 1414. C. C.
Bij tweede of verder huwelijk bestaat er tusschen
echtelieden, die getrouwd zijn iu den tijd dat de
fransche wetgeving hier te lande van kracht was, in-
geval er kind of kinderen uit het vroeger huwelijk
aanwezig zijn, eene gemeenschap, die in alles door
de vorenstaande bepalingen geregeld wordt, behou-
dens dat de voorkinderen eene regtsvordering tot in-
korting hebben , indien, door de vermenging der goe-
deren en schulden, aan don nieuwen echtgenoot een
grooter voordeel opkomt dan het minste gedeelte,
hetwelk een der wettige kinderen geniet, en welk
gedeelte nimmer een vierde van den boedel van den
hertrouwden echtgenoot mag te boven gaan. C. C.
1496, verg. 1098.
Alvorens de beschouwing van de gemeenschap zoo
als die bij den code civil geregeld is te eindigen ,
merken \\,\'j nog op, dat ingevolge de regelen van dat
wetbork hetgeen de vrouw uit de gemeenschap kan
terugvorderen het eerste uit den boeuel gaat, en daarna
de man zijn regt van terugvordering kat uitoefenen
Zoo de goederen, die door de vrouw terug gevoiderd
worden niet meer in natura bestaan , worden zij eerst
op de gereede gelden verhaald; indien deze niet ge-
noegzaam zijn, op de roerende, en ingeval ook deze
9*
-ocr page 145-
— 132 —
ontoereikend zijn, op de onroerende goederen van de
gemeenschap, en zijn al de goederen der gemeenschap
niet voldoende, alsdan op de eigene goederen van den
man. De man daarentegen kan zijn regt van terug-
vordering alleen op de gemeenschappelijke goederen
doen gelden. C. C. 1471 en 1472. De interest van
hetgeen door de gemeenschap aan de echtgenooten vcr-
schuldigd is, en van hetgeen door de echtgenooten
aan de gemeenschap moet worden te goed gedaan,
loopt van regtswege van het oogenblik der ontbinding
van de gemeenschap. — C. C. 1473.
Werkzaamheden van den notaris, die na den dood
van een der echtgenooten geroepen wordt !
Na het overlijden van den, eerst stervende.
Wij zullen ons hier alleen bepalen tot het geval ,
dat er minderjarige kinderen van den eerst stervende
achtergebleven zijn; want als de kinderen allen meer-
detjarig zijn, zijn de werkzaamheden van minderen om-
vang en bepalen zich alleen tot die, welke straks on-
der 1 en 6 zullen worden opgegeven.
Men lette dan op het volgende :
1). Vraagt men of de overledene eene uiterste wils-
beschikking of andere akten gemaakt heeft , die bin-
nen 3 maanden na het overlijden moeten geregistreerd
worden. Zoo ja, dan moet men, om niet in de boe-
te van het dubbele regt van registratie te vervallen
die akten binnen drie maanden na het overlijden doen
registreren. Zie bl. 56.
2). Zorgt men dat er zoo spoedig mogelijk een toe-
ziende voogd over de minderjarige kinderen wordt be-
-ocr page 146-
— 133 —
nociiid en (lat de moeder, indien zij de voogdij niet
wil waarnemen , eenen anderen voogd doet benoemen,
want zoo lang er geen andere voogd is, of zoo lang
die andere de voogdij niet heeft aanvaard , is de moe-
der voor de voogdij aansprakelijk. 13. W. art. 404.
3). Onderzoekt men ook , indien de man de eerst-
overledene is, of hij aan zijne weduwe eenen raads-
mau heeft toegevoegd (1). Zoo \'a , dan moet men,
zoo als hierboven gezegd is, de registratie van de akte
van benoeming doe:i bewerkstelligen, en is de weduwe,
ten gevolge van de toevoeging van dien raadsman,
zonder zijne toestemming onbevoegd tot eenige daad de
voogdij betreffende, behoudens haar beklag aan de ar-
rondissements-regtbank , wanneer zij vermeent, dat de
weigering van deu raadsman de belangen der miiidcrja-
rigen benadeelt. B. W. art. 101\'. Inden de vader
bijzonderlijk de handelingen heeft vernield, waartoe de
raadsman benoemd is , zal de moeder als wettelijke
voogdes het vermogen hebben , de verdere handelingen
zonder zijnen bijstand te verrigten. B. W. art. 4013.
4). Moet men, indien de man de eerststervende is
en de weduwe verklaart zwanger te zijn , door den kan-
tonregter een\' curator over de ongeboren vrucht doen
benoemen, welke curator, wanneer het kind levend ter
wereld komt, van regtswege zijn toeziende voogd wordt,
behalve in het geval dat er reeds een toeziende voogd
over de andere kindereu mogt bestaan, onder wiens
(1) De benoeming van zoodanigen raadsman geschiedt
hetzij bij uiterste wilsbeschikking , hetzij bij alle andere
authentieke en bijzonderlijk daartoe ingerigte akten. 13. W.
art. 402.
-ocr page 147-
— 134 —
toeziende voogdij dan ook het sedert geboren kind be-
hoort. Zoodanige curator is verpligt al\'e noodige en
dringende maatregelen in het werk te stellen , welke
tot het behoud en beheer der goederen vereischt wor-
den , en zulks zoowel ten bate van het kind, indien
het levend ter wereld komt, als van alle andere be-
langhebbenden. B. W. art. 403.
5). Is het noodig, om binnen drie maanden eene
boedelbeschrijving op te maken.
6). Moet men partijen indachtig maken om binnen
zes maanden na het overlijden, aan liet kantoor der
successie-regten de bij de wet op het regt van succes-
sie gevorderde aangifte te doen , waarover wij later bij
de behandeling dier wet zullen spreken.
Na het overlijden van den langstlevende :
Ook hier zullen wij ons evenzeer als bij het over-
lijden van den eerststervende tot het geval bepalen,
dat er minderjarige kinderen zijn achter gebleven , want
zijn al de kinderen meerderjarig dan bepalen zich de
werkzaamheden mede alleen tot die, welke hiervoor
onder 1 en 6 zijn opgegeven.
Men lette dan op het volgende :
1). Vraagt men hetgeen op bladzijde 132 onder
mo. 1 is vermeld.
2). Onderzoekt men of de overledene een voogd
over zijne of hare minderjarige kinderen benoemd heeft;
zoo dit geschied is, zorgt men voor de registratie der
akte van benoeming binnen drie maanden na het over-
lijden. Is er geen voogd benoemd, dan dient men
terstond zorg te dragen dat die benoeming door den
kantonregter geschiedt. B. W. art. 413 en volgende.
-ocr page 148-
— 135 —
Zoo lang de voogd niet benoemd is, verrigt de toe-
ziende voogd zoodanige daden van voogdij , die geen
uitstel kunnen lijden. B. W. art. 431.
3). Neemt men maatregelen, om, binnen 10 dagen
nadat de voogd benoemd is , de boedelbeschrijving tot
stand te brengen. B. W. art. 444.
4). Wat de memorie van aangifte voor het regt
van sucessie betreft, zie n°. 6 hiervoren.
Wettige kinderen ; natuurlijke kinderen en hunne
erkenning en wettiging.
1.) Het is een wettelijk vermoeden dat alle kinde-
ren, staande huwelijk geboren of verwekt, wettig zijn;
Tegen het vermoeden , dat alle kindden staande
huwelijk geboren of verwekt, wettig zijn, staat de
Wet aan den man en zijne erfgenamen eene regtsvor-
dering tot ontkenning toe, in de volgende gevallen:
*). bij geboorte vóór den 180sten dag sedert de vol-
trekking des huwelijks, behoudens de drie uitzon-
deringen in art. 306. B. W.
è). bij geboorte na den 180stcu dag ingeval bewezen
wordt, dat de gemeenschap sedert den 3003ten tot
den 180\'ti;n dag vóór de geboorte onmogelijk ge-
weest is. — B. W. art. 307.
c). bij overspel van de vrouw wanneer de geboorte is
verborgen gehouden. B. W. art. 308.
d). wanneer de geboorte plaats vindt 300 dagen na
dien waarop een vonnis tot scheiding van tafel en
bed kracht van gewijsde heeft verkregen , behoudens
tegenbewijs door de vrouw te leveren. B. W. art. 309.
Het kind, hetwelk driehonderd dagen na de ont-
-ocr page 149-
— 136 —
binding des huwelijks is geboren, is van regtswege
onwettig; B. W. art. 310.
De Notaris de persoon zijnde, aan wien men zijne
teederste belangen toevertrouwt, en welken uien daar-
over raadpleegt, dient dengene, die hem te kennen
geeft, dat hij gewigtige gronden heeft, om te twijfelen,
of het kind, waarvan zijne vrouw bevallen is, wel het
zijne is, den raad te geven, binnen den tijd voor de
verschillende in art. \'311 B. W". aangeduide gevallen,
eene regtsvordering tot betwisten der wettigheid in te
stellen, of bij eene akte te verklaren dat hij de wettig-
heid van het kind, waarvan zijne vrouw bevallen is,
ontkent; bij gebreke toch van zoodanige akte, hebben
bij zijn overlijden zijne erfgenamen geene bevoegdheid,
om de onwettigheid van het kind in te roepen, dan
alleen in het geval zoo even onder 6. vermeld.
De akte van ontkenning is aan een vast regt van
registratie van 80 ets. onderworpen.
2.) Met uitzondering van die kinderen welke vóór
den 180,ton dag sedert de huwelijks-voltrekking gebo-
ren zijn en van welke de man na opvolgend huwelijk
de wettigheid niet ontkent, zijn alle kinderen buiten
huwelijk verwekt, onwettig, en worden door de wet
natuurlijke kinderen genoemd.
Met uitzondering van die, welke in overspel of in
bloedschande verwekt zijn , kunnen alle natuurlijke kin-
deren worden erkend.
Deze erkenning is de verklaring van iemand, dat
een kind het zijne is en kan geschieden bij alle
authentieke akten, indien zulks niet reeds geschied
is bij de akte van geboorte, bij de huwelijk-akte der
ouders, of bij eene afzonderlijke akte, bij den ambte-
-ocr page 150-
— 137 —
naar van den burgerlijken stand opgemaakt en in de
registers ingeschreven. B. W. art. 3:36.
De erkenning van eeu natuurlijk kind kan door den
vader of de moeder ten allen tijde plaats hebben, en
minderjarigheid is geene oorzaak tot onbevoegdheid
hierloe, mits , wat den vader betreft, deze den ouder*
dom van negentien jaren bereikt hebbe. B. W. art. 337.
De akte van erkenning van een natuurlijk kind is
aan een vast regt van registratie van SO cents onder-
worpen.
Het is nuttig dat de notaris, aan wien de een of
ander openbaart, dat hij kinderen buiten echt verwekt
heeft, zoodanigen persoon het pligtmatige der erken-
ning onder het oog houdt en hem tot het verlijden
eener akte tot dat einde aanspoort, te meer daar de
meeste der moeders van zoodanige buiten huwelijk ge-
boreij kinderen in den waan verkeeren, dat eene uit-
drukkeüjke erkenning onnoodig is, daar toch bij de ak-
te het kind is opgegeven als uit haar geboren te zijn;
maar deze verklaring bij de aangifte van geboorte
brengt volstrekt geene erkenning te weeg.
De gevolgen van de erkenning zijn : dat er burger-
lijke betrekkingen geboren worden tussehen het kind
en zijnen vader of zijne moeder, B. W. art. 335 ;
dat het kind onder de voogdij van den hem erkend
hebbende vader of moeder staat, B. W. art. 408; dat
het tot het aangaan van een huwelijk, gedurende zij-
ne minderjarigheid, de toestemming van zijnen vader
of van zijne moeder noodig heeft, B. W. art. 97; dat
er wederzij ds che verpligting, ingeval van behoefte, tot
het verschatren van het uoodige levensonderhoud bestaat,
B. W*. art. 383 ; dat het erkend kind niet alloen bij
-ocr page 151-
— 133 —
versterf medeërft van den vader of de moeder, die het
erkend heeft, B. W. art. 910, maar zelfs een wettelijk
aandeel in de nalatenschap heeft, B. W. art. 963, en
ook, in een bepaald geval, erfregt in den boedel van
de bloedverwanten van den vader en de moeder die
het erkend heeft. B. W. art. 919 en 920.
De zoo even vermelde gevolgen der erkenning zijn
van algemeene toepassing, met deze uitzondering nog-
tans, dat de erkenning, staande huwelijk gedaan doo r
een\' der echtgenooten ten voordeele vau een natuurlijk
kind , dat hij vóór zijn huwelijk bij een ander dan rijn
echtgenoot verwekt heeft, noch aan dien echtgenoot,
noch ook aan de kinderen, uit da\' huwelijk geboren,
schade kan toebrengen, dan alleen aan dien echtgenoot
in het geval dat na de ontbinding van het huwelijk
geene afkomelingen daaruit overblijven, B. W. art. 340.
Dat wil zeggen: heeft de man b. v. aan de vrouw bij
huwelijksvoorwaarden eene schenking gedaan, dan kan
die schenking niet verminderd worden uit hoofde van
benadeeling der legitieme portie, toekomende aan het
kind dat staande huwelijk door den man erkend is,
dan alleen indien er geene kinderen uit het huwelijk
overblijven.
De erkenning van een natuurlijk kind, kan zijne
wettiging ten gevolge hebben. Die wettiging is het
middel, waardoor aan een natuurlijk erkeud kind de
hoedanigheid en al de regten van een wetttig kind wor-
den toegekend.
De wettiging geschiedt:
a.    door het opvolgend huwelijk der ouders, die het
kind vooraf wettelijk hebben erkeud, B.W. art. 327.
b.    door de erkenning bij de huwelijks-akte der
-ocr page 152-
— 139 —
ouders, welke wijze van wettiging dan ook de
eetiige is voor kinderen uit ouders geboren, tus-
schen welke, zonder dispensatie van den Koning,
geen huwelijk mogt bestaan. B. W. art. 88
en 32S.
e. door brieven van wettiging, bij den Koning, na
ingewonnen advies van den Hoogen Baad ver-
leend, in bet geval dat de ouders, vóór of bij
het aangaan des huwelijks, verzuimd hebben,
hunne natuurlijke kinderen te erkennen, en in
het geval, dat de ouders van natuurlijke kin-
deren , die erkend waren, uit hoofde van het
overlijden van een hunner, !mn voorgenomen
huwelijk niet hebben kunnen tot stand brengen.
B. W. art 329—331. In het laatste geval heeft
de wettiging slechts kracht, te rekenen van den
dag waarop de brieven door den Koning verleend
zijn; zoodat onder anderen het gewettigde kind
in de nalatenschap van zijn overleden vader of
moeder slechts een erfregt als natuurlijk erkend
kind heeft, doch na den dag der wettiging, als
wettig kind, zijnen vader of zijne moeder in de
nalatenschappen van bloedverwanten bij plaatsver-
vulling kan vertegenwoordigen , mits die bloedver-
wanten het verkenen der brieven van wettiging
hebben toegestaan. B. W. art. 333.
Ten slotte merken wij nog aan, dat erkenning en
wettiging beide kunnen plaats hebben ten aanzien van
overledene kinderen , welke nakomelingen hebben na-
gelaten. B. W. art. 334.
-ocr page 153-
— 140 —
Van de ouderlijke magt en de gevolgen daarvan
betreffende het beheer van de goederen der
kinderen.
De vader heeft gedurende het huwelijk , het bewind
over de goederen, aan zijne minderjarige kinderen toe-
behoorende , behalve vau die goederen, welke aan de
kinderen zijn gesehonken of gemaakt, onder bepaling
dat het bewind daarover aan een of meer bewiudvoer-
ders, buiten den vader zal worden opgedragen; B. W.
art. 362 (1).
Wanneer de vader buiten de mogelijkheid is dit
bewind uit te oefenen, wordt hij door de moeder ver-
vangen. Verg. B. W. art. 552 en 355.
Wanneer de vader een tegenstrijdig belang mogt
hebben met dat zijnen minderjarige kinderen, zullen
deze vertegenwoordigd worden door een bijzondereu
curator daartoe door de Regtbank te benoemen. De
vader , en bij ontstentenis van dezen de moeder, heeft
het vruchtgenot van de goederen hunner kinderen,
tot dat deze den vollen ouderdom van twintig jaren
hebben bereikt of eerder gehuwd ïnogten zijn. B. W.
art. 366. Zoo lang dit vruchtgenot duurt, is de vader,
of bij ontstentenis de moeder, alleen verantwoordelijk
voor den eigendom der goederen, die aan hetzelve
(1) Zie omtrent de vraag of liet wettelijk erfdeel, aan
een minderjarig kind toekomende, aan het bewind van
den vader kan worden onttrokken: Regtgcl. Bijbl. deel 2
blz. 177- 184, Regtflgfll. Adv. II pag. 60 en Tijdschrift
voor \'t Notarisambt V 1 pag. 77—91.
-ocr page 154-
— 141 —
onderworpen en onder zijn of haar beheer zijn. B. W.
art. 363\'. (1)
Daar wij thans over het vruchtgenot der ouders
spreken , willen wij hier tevens de wetsbepalingen ver-
melden, die daarop toepasselijk ziju.
De lasten aan dit vruchtgenot verbonden (B. W.
art. 367) zijn :
a.  De zoodanige, waartoe vruchtgebruikers verpligt
zijn. B. W. art. S03 , S04 , 806 , 829—853.
b.  Het onderhoud en de opvoeding der kinderen.
c.  De betaling van renten en interessen van hoofd-
sommen.
tl. De begrafeniskosten van het kind.
Het vruchtgenot heeft geen plaats, B. W. art. 368:
a.  Ten opzigte van die goederen, welke de kinderen
door afzonderlijken arbeid en vlijt mogten hebben
verkregen.
b.  Ten opzigte van de goedereu , welke aan hen ziju
geschonken of gemaakt, onder uitdrukkelijke voor-
waarde dat de ouders d arvan het vruchtgenot
niet zouden bekomen.
Hetzelve eindigt:
a. Door den dood van het kind, door zijn bereikten twin-
(1) De ouderlijke magt en het vruchtgenot, waarmc-
de zij bevoorregt is, ontstaat uit den wettigen band des
huwelijks; van daar, dat een wettig erkend kind niet
onder die magt, maar onder de voogdij van den vader
of moeder die het erkend heeft staat. B. W. art. 408\' ,
en dat de vader of moeder van een erkend natuurlijk
kind nooit liet vruchtgenot van zijne goederen heeft.
B. W. art. 374.
-ocr page 155-
- 112 —
tigjarigen ouderdom of door zijn eerder huwelijk.
è. Ten aanzien van den langstlevende der ouders, bij
verzuim vau boedelbeschrijving, binnen den tijd
van drie maanden, na het overlijden van den
eerststervende. B. W. art. 370 , verg. 182.
c.  Bij echtscheiding tuaschen de ouders, ten aan-
zien van dengene hunner, tegen wien zij wordt
uitgesproken; indien het de vader is, bekomt de
moeder echter het vruchtgenot niet voor dat de
vader overleden is. B. W. art. .372.
d.   Bij het hertrouwen der moeder van de goederen
harer voorkinderen. B. W. art. 371.
In de gevallen , dat het vruchtgenot der ouders vóór
de voltooijing van de opvoeding der kindren ophoudt,
kan de arrondissements-regtbank aan de ouders, uit
de inkomsten der goederen van hunne kinderen , eene
jaarlijksche som toeleggen, ten einde gedurende hunne
minderjarigheid voor de opvoeding te worden besteed.
B. W. art. 373.
OvEK MINDERJARIGHEID EX flAXDLIGTING.
Minderjarigen zijn de zoodanigen die den vollen
ouderdom van dl ieentwintig jaren niet hebben bereikt
en niet vroepjer in den echt zijn getreden.
Wanneer het huwelijk vóór hunnen vollen ouderdom
van drieentwintig jaren is ontbonden, keeren zij niet
tot den staat van minderjarigheid terug. B. W.
art. 385.
Door handligt ig kan de minderjarige meerderjarig
worden verklaard of kunnen bepaalde regten van meer-
derjarigheid aan aen worden toegekend.
-ocr page 156-
— 148 —
Door handligting bij brieven van meerderjarig-ver-
klaring (venia aetatis) veikregen, staan minderjarigen
in alles gelijk met meerderjarigen. B. W. art. 474 en
478 (1). Deze meerderjarig-verklaring wordt op verzoek
van den minderjarige die zijn twintigste jaar bereikt
heeft, verkregen bij den Hoogen haad, behoudens goed-
keuring door den Koning. Vóór dat de H. R. op het
verzoek beslist, moet de vader of bij gebreke van
dezen de moeder van den minderjarige, of wanneer
beide overleden zijn of zich in de onmogelijkheid mogten
bevinden , om hunnen wil te kennen te geven, moeten
de voogd, de toeziende voogd, mitsgaders de bloed •
verwanten of aangebuwden van den minderjarige , woi-
den gehoord of behoorlijk opgeroepen.
ÜEMERKI.NCEN.
a.) Deze meciderja;ig-verklaring is onherroepelijk; ds
Hooge Baad kan in de brieven van meerdeijarig-
verkhring de bepaling voegen, dat de meerder-
jarig-verklaarde tot dat hij den \\ollen oudtrdoEi
van £3 jaren leeft bereikt, zijne onroerende goe-
deren niet za. mogen vervreemdea of bezwaren,
dan met toestemming van de arrondissecients-
(1) Tot hun drieentwintigste jaar blijven zij echte.\'
ovon als de minderjarigen in de verpligtiug, om toe-
stemming tot het aangaan van een huwelijk hunner ou-
wers of grootouders te verkrijgen. B. VV. art. 478, al. 2.
Er bestaat verschil van gevoelen of zij tot uitvoerders
van een\' uitersten wil kunnen worden benoemd; de
jneeste regtsgeleerden zijn echter van oordeel dat hunne
benoeming geldig is. Vergelijk Vernède op art. 105.3.
B. W.
-ocr page 157-
._ 144 _
regtbank zijner woonplaats, na verhoor of behoor-
lijke oproeping van den rader of, d;?ze 07itbie-
kende van de bloedverwanten of aangehuwden.
B. W. art. 479.
b.) Bij het verzoekschrift aan den II. R. moet de
gebooite-acte of een ander deugdelijk bewijs van
den vercischtcn ouderdom worden overgelegd. B.
W. art. 475.
c.) De verleende handligting moet openlijk worden
bekend gemaakt door plaatsing in het Officieel
dagblad en in het blad van de woonplaats van
den minderjarige of bij gebreke daarvan in dat
van eene nabij gelegen plaats. B. W. art. 186.
d.) Iedere meerderjaiig-verklaring is onderworpen aan
een vast regt van registratie van f 4. Wet van
22 Frim, jaar VII, art. 68, § 4<, n°. 2; wet
van 31 Mei 1824, Staatsbl. n". 86, art. 11.
Minderjarigen die beperkte handligting hebben be-
komen , zijn slechts bekwaam tot die handelingen tot
welker uitoefening hun de handligting is verleend.
Deze handligting kan wanneer de minderjarige ziju
achttiende jaar heeft bereikt, verleend worden door
den vader en bij gebreke van dezen door de moeder ,
bij eene verklaring afgelegd voor den regter van het
Kanton, tot welke de woonplaats van den vader of
de moeder behoort. Na het overlijden van den vader
en de moeder of wanneer deze hunnen wil niet kunnen
te kennen geven, wordt de handligting verleend op
verzoek van den minderjarige door den kantonreg-
ter, na verhoor of oproeping van zijnen voogd en
toezienden voogd, benevens van zijne bloedverwanten
of aangehuwden. B. "VY. art. 480 en 481.
-ocr page 158-
— 145 —
Bemerkingen.
a). Deze handligting welke, indien de minderjarige
daarvan misbruik maakt, door de arrondissements-
regtbank kan worden ingetrokken , mag zicli niet
verder uitstrekken dan tot zijne bevoegdheid voor
de gehecle of gedeeltelijke ontvangst, de uitgave
van en de beschikking over zijne inkomsten , het
sluiten van verhuringen, het bebouwen zijner lan-
derijen , en het uitoefenen van zoodanige bedrij-
ven , als daartoe noodzakelijk zijn , het uitoefenen
van een handwerk, het oprigten van of deelnemen
in eene fabriek en eindelijk tot het drijven van
nering en handel; in welke beide laatste gevallen
de minderjarige bevoegd is even als een meerder-
jarige, alle verbindtenissen te sluiten , tot die fa-
briek , nering en handel betrekkelijk, met uitzon-
dering alleen van de vervreemding en bezwaring
zijner onroerende goederen. De minderjarige blijft
overigens in volstrekten staat van minderjarigheid.
B. W. art. 483, 484 en 485.
I). Het verlecnen van de beperkte handligting even
als de intrekking daarvan , moet op dezelfde wijze
als de meerderjarigverklaring worden openbaar ge-
maakt. B. W. art. 486.
c). Iedere verleening van handligting is onderworpen
aan een vast regt van registratie van f 4.
Minderjarigen die den ouderdom van achttien
jaren hebben bereikt, mogen bij uitersten wil
over hunne geheele nalatenschap beschikken. B. W.
art. 944.
10
-ocr page 159-
— 140 —
Over voogdij ex cuuatele.
Onder voogdij staan minderjarigen, wier ouders beide
of een van beide overleden zijn.
De Wet onderscheidt:
De wettelijke voogdij, d. i. die welke door den langst-
levenden vader of moeder wordt uitgeoefend. Zie B. W.
art. 400—408;
de voogdij welke wordt opgedragen door den langst-
levenden vader of moeder. Zie B. W. art. 409—412;
de voogdij welke door den kantonregter wordt opge-
dragen , in de gevallen bij de wet bepaald. Zie B. W.
art. 413—420.
Nog noemt de wet de voogdij uitgeoefend door re-
genten van eenig gesticht van weldadigheid, over min-
derjarigen in dat gesticht opgenomen. B. W. art. 421.
Zoodra een minderjarige dus tot de gealimenteerden
van eenig gesticht behoort, om het even of hij al dan
niet ouderloos is, zijn de regenten alleen bevoegd, tot
vertegenwoordiging van dezen minderjarige.
Meerderjarige personen die in een gedurigen staat
van onnoozelheid, krankzinnigheid of razernij verkee-
ren, moeten ondor curatele worden gesteld, al hebben
zij ook bij tusschenpozing het gebruik hunner verstan-
delijke vermogens. B. W. art. 487 , 488 en 489.
Wegens verkwisting kan een meerderjarige ook onder
curatele gesteld worden. B. W. art. 487.
De meerderjarige die gevoelt wegens zwakheid van
vermogens niet in staat te zijn zijne eigene belangen
behoorlijk waar te nemen, kan zelf zijne onder cura-
tele—stelling vragen.
De onder curatele gestelde staat gelijk met den min-
-ocr page 160-
— 117 —
derjarige en de wetsbepalingen aangaande de voogdij
zijn, voor zoo ver bij art. 500 al. 3 B. W. opgege»
ven, op de curatele toepasselijk (1).
Ingeval eene getrouwde vrouw onder curatele wordt
gesteld, is de man van regtsicege haren curator. B.W.
art. 504.
In alle andere gevallen wordt de curator door den
kantonregter benoemd.
In elke voogdij, behalve in die over minderjarigen
in eenig gesticht opgenomen, en in elke curatele,
moet een toeziende voogd en een toeziende curator be-
noemd worden.
Zoodra de benoeming van een\' voogd of toezienden
voogd of van era\' curator of toezienden curator, noo-
dig is, geschiedt die door den kantonregter na verhoor
van nabestaanden, die ten getale van vier, zooveel
mogelijk uit de naaste bloedverwanten of aaugehuwden
van vaders» en moederszijde, bij die benoeming gehoord
of althans daartoe opgeroepen moeten zijn. Die bloed»
verwanten en aangehuwden moeten zijn manspersonen ,
meerderjarig en binnen het Koningrijk woonachtig. Wan-
neer zich geen genoegzaam getal bloedverwanten of
aangehuwden binnen het Koningrijk bevindt, is de be-
noeming wettig indien de zich binnen het Koningrijk
bevindende gehoord of opgeroepen zijn. B. W. art.
388 en 506. De bloedverwant of aangehuwde, wiens
(1) Meerderjarigen, die zonder onder curatele te zijn
gesteld , in een gesticht voor krankzinnigen zijn opgeslo»
ten, worden, wat de waarneming hunner belangen be-
treft, als afwezigen beschouwd. Wet van 29 Mei 1841
(Stol. n°. 20).
10*
-ocr page 161-
— 148 —
verhoor gevorderd wordt, kan zich door een\' bijzonde-
rcn gevohnagtigde laten vertegenwoordigen. Men merke
hierbij op, dat twee of meer bloedverwanten of aauge-
huwden niet éénen persoon volmagtigen kunnen, maar
ieder hunner zich door een\' afzonderlijken gevolmag-
tigde, bij het verhoor van nabestaanden voor den kan-
tonregter moet laten vertegenwoordigen. B. W. art.
389 en 506 al. 3. Eene onderhandsche volmagt is
hiertoe voldoende. Indien de onder curatele gestelde
persoon minderjarige kinderen heeft, en de andere echt-
genoot overleden is of zich buiten de mogelijkheid be-
vindt, om de voogdij te kunnen waarnemen, zal de cu-
rator van den onder curatele gestelde insgelijks voogd
van de minderjarigen zijn. R. W. art. 507. In de
voogdij is dus door de wet zelve in dit geval voorzien,
maar de toeziende curator is niet van regtswege toe-
ziende voogd (1); indien er dus nog geene benoeming
van dezen laatsten heeft plaats gehad, moet daarin afzon-
derlijk voorzien worden.
De voogd vertegenwoordigt den minderjarige en de
curator den curandus in alle burgerlijke handelingen,
en zij moeten respectievelijk de bezittingen als een
goed huisvader behecren.
Als beheerder heeft, zoowel de wettelijke als de be-
noemde voogd en de curator, van regtswege de magt,
om alle inkomsten van den minderjarige en curandus
in te vorderen, te ontvangen en daarvoor kwijting te
verleenen, en alle beleggingen en herbeleggingen te
doen. De voogd is zelfs verpligt, om hetgeen van de
(1) Van cen tegenovergesteld gevoelen echter is G.
Pu ester in zijn Leerboek der Notariële Wetenschap. Zie
2\' druk T deel pag. G8.
-ocr page 162-
— U9 —
inkomsten, na aftrek van de vertering, overschiet, te
beleggen, zoodra het batig slot liet vierde gedeelte der
gewone inkomsten van den minderjarige te boven gaat,
B. W. art. 449; ten aanzien van deze verpligting is
de curator minder verbonden , omdat hij de inkomsten
van den curandus meer tot verzachting en verbetering
van diens lot, dan tot vermeerdering van diens bezit-
tingen aanwenden moet. B. W. art. 508.
Voogden en curators hebben de toestemming van de
arrondissements-regfbank noodig :
d). Bij onderhandschen verkoop van meubelen , inboe-
del of roerende goedeien die geene vruchten ople-
veren , en zoowel bij openbaren nis onderhandschen
verkoop van roerende goederen , die met bewilli-
ging van den kantonregter in natura zijn bewaard
gebleven. B. W. art. 447.
4). Zoowel bij openbaren als onderhandschen verkoop
van de onroerende goederen , effekten, schuldvor-
deringen en actiën. B. W. art. 451—454, 456
j°. 506 al. 3 (1).
c). Tot het opnemen van gelden, ten behoeve van
den minderjarige of curandus en tot het verpan-
(1) Deze authovisatie wordt vereiseht zoowel in het
geval, dat dio goederen aan minderjarigen alleen, of aan
minder- en meerderjarigen te zamen toebehooren. Zie
arrest van den H. R. d.d. 7 November 1839 Weekb. v. h.
E. n°. 56. Alleen maakt art. 455 van het 15. "VV. daarop
eene uitzondering, daar volgens dat artikel geene magti-
ging noodig is, wanneer reeds bij een vonnis, op verzoek
van een\' der medecigenaars van een onverdeeld stuk
goed, de verkoop bevolen mogt zijn; welk een en ander
ook bij curatele vau toepassing is.
-ocr page 163-
— 150 —
den hunner onroerende goederen. 13. W. art. 451
j«. 500 al. 3.
(T). Ingeval de voogd of curator zelf kooper wordt van
eenig onroerend goed van den minderjarige of cu-
randus , in welk geval de verkoop altijd bij open-
bare veiling moet hebben plaats gehad. B. W.
art. 457 j°. 454 en 506 al. 3.
e). Bij verwerping eener erfenis aan den minderjarige
of curandus opgekomen. B. W. art. 459 j°. 506
al. 3.
f). Tot aanneming eener gift aan den minderjarige of
curandus gedaan. B. W. art. 460 j°. 506 al. 3.
g). Bij eene dading voor den minderjarige of curan-
dus aan te gaan. B. W. art. 485. j°. 506. al. 3.
//). Bij liet opdragen van eene zaak den minderjarige
of curandus betreffende, aan de beslissing van
scheidslieden. B. W. art. 465 j°. 506 al. 3.
Voogden en curators hebben de toestemming van
den kantonregter noodig :
a). Tot bewaring in natura van die roerende goederen
welke geene vruchten opleveren, B. W. art. 447 ;
deze bepaling is niet toepasselijk op den vader of
de moeder die het vruchtgenot hebben van de
goederen der minderjarigen. B. W. art. 448.
b). tot onderhandschen verkoop van roerende goederen
die geene vruchten opleveren, aan minderjarigen
of onder curatele gestelden te zamen met meer-
derjarigen toebehoorende. W. van B. R. art. 685.
c). Voor het aannemen der opdragt van regten of schuld-
vorderingen jegens den onder voogdij of curatele
staaaden persoon. B. W. art 458 2" al. j°. 506 al. 3.
d). Tot berusting in de regtsvorderingen tegen den
-ocr page 164-
— 151 —
minderjarige of curandus ingesteld. B. W. art.
462. j°. 506 al. 3.
e). Tot het vorderen eener scheiding of verdeeling.
B. W. art. 463. j". 506 al. 3.
Het is van belang voor voogden en curators, dat zij
alvorens eene regtsvordering in te stellen , of zich op
eene ingestelde regtsvordering te verdedigen ter hunner
verantwoording zich doen magtigen door den kanton*
regter. B. W. art. 461. j°. 506 al. 3.
Ook mag de voogd of curator geene goederen van
den minderjarige of onder curatele gestelde voor zich
zelven te huren of in pacht te nemen, zonder dat de
voorwaarden door den kantomegter zijn goedgekeurd.
De daden van eigendom , die voogden mogen doen ,
zonder eenige magtiging zijn :
1). Het publiek verkoopeu van roerende goederen, die
geene vruchten opleveren en het verkoopen onder
de hand van koopmanschappen door middel van
makelaars, tegen den koers, en vruchten van
landgoederen, ter markt of anderzins, tegen den
marktprijs. Art. 447 B. W.
2). Het aanvaarden van erfenissen, mits niets anders
dan onder het voorregt van boedelbeschrijving.
B. W. art. 459 (1).
Het sub 2° genoemde mogen de curators ook doen
zonder eenige magtiging. Cf. B. W. art. 506 j°.
459.
(1) Tot deze aanvaarding onder het voorregt van boe-
delbeschrijving wordt de uitbrenging van eene verklaring
ter griffie van de arrondissements-regtbauk vereischt. B.
W. art. 1075 j°. 1070.
-ocr page 165-
— 152 —
Rekening en verantwoording door voogden
en curators af te leggen.
Voogden en curators zijn tot het doen van rekening
en verantwoording verpligt.
A.     Zij zelven:
a.) Wanneer hun helieer als voogd of curator eindigt,
door dat zij ten gevolge van hun ontslag of hunne
afzetting, door een\' ander\' opgevolgd worden;
en hunne erven of regtverkrijgende:
b.) Wanneer ten gevolge van overlijden, vermoedelijk
overlijden-verklaring of afwezigheid, er een ander
tot voogd of curator benoemd is.
B.     En zij zelven , of hunne erfgenamen of regtver-
krijgendeu, aan den meerderjarig geworden minderja-
rige en den buiten curatele gestelden curandus, of aan
hunne erfgenamen , indien hij vóór de meerderjarigheid
of opheffing der curatele, of ook vóór het doen der
rekening overleden is.
Die rekening en verantwoording geschiedt ten koste
van den minderjarige of curandus, of zijne erfgenamen.
De voogd en curator moet de kosten daartoe voor-
schieten. B. W. art. 467, 468 j°. 506 3e al. (1).
De wet heeft aangaande deze rekening en verant-
(1) Behalve de hier bedoelde slotrekeningen , zijn de
voogden en curators ook nog verpligt, om de twee jaren
eene summiere rekening en verantwoording, die op onge-
zegeld papier kan worden opgemaakt, aan de toeziende
voogden of toeziende curators te doen. Van deze verplig-
ting zijn echter de vader, hetzij voogd of curator en de
moeder, als voogdes vrijgesteld. B..W. art. 429. Verg. 506.
-ocr page 166-
— ]5S —
vroording geen vorm voorgeschreven ; meestal woidt de
rekening en verantwoording onder \'s hands opgemaakt.
Ten aanzien evenwel van de slotrekening, die de
voogd of curator aan den meerderjarig geworden of
buiten curatele gestelde doet, bepaalt de wet, dat zij
met overlegging der noodige bewijsstukken, tien dagen
moet voorafgaan aan elke overeenkomst, rakende de
voogdij, de curatele of de rekening; verklarende de
wet elke handeling met deze bepaling strijdig, voor
nietig en van onwaarde. B. W. art. 470 j\\ 506 al. 3.
De voogd of curator kan dus geene kwijting of dé-
charge, betrekkelijk de voogdij of curatele ontvangen,
dan nadat de rekening en verantwoording 10 dagen
te voren met de bewijsstukken in handen is geweest
van den persoon, aan wien de rekening moet gedaan
worden (1).
Om te doen blijken dat dit tijdvak werkelijk ver-
streken is, laat men den gewezen minderjarige of on-
(1) Bij een arrest van den H. R. d.d. 7 Januarij 1853
Weekbl. van het R. n". 1399 is beslist dat:
eene kwitantie en décharge die cen gewezen pupil na
zijne meerderjarigheid aan zijnen voormaligen voogd heeft
afgegeven, gelijktijdig en in dezelfde acle, met de erkcu-
tenis van vroeger ontvangen rekening en verantwoording,
in den zin van art. 470 B. W. geacht moet worden te
zijn eene overeenkomst rakende de voogdij of voogdij-rekc-
niii\'j
, en wel eene zoodanige waaraan de nietigheid moet
kleven, zoolang niet blijkt van eene voorafgaande en
ton minste 10 dagen bevorens afgegevene schriftelijke
erkentenis van overgifte en ontvangst der voogdij-reke-
ning met de bijbehoorende bewijsstukken.
-ocr page 167-
— 151 —
der curatele gestelde op een zegel van 15 cents, de vol-
gende verklaring teekenen :
De ondergeteehende.........op den........
laatstleden meerderjarig geworden {of buiten curatele
verklaard) verklaart van zijnen nu gewezen voogd (cu-
rator) den heer......., ter inzage en onderzoek te
hebhen ontvangen d« rekening en verantwoording wegens
de over hem gevoerde voogdij (curatele)
, met de bewijs-
stukken, daartoe behoorende
, voornamelijk beslaande
in
........
Men doet dit stuk, om het eene vaste dagteekening
te bezorgen, registreren, en tien dagen na de daglee-
kening der registratie kan de acte van kwijting verle-
den worden,
Gemakshalve laten wij hier een voorbeeld volgen van
eene rekening en verantwoording, door een voogd aan
zijnen meerderjarig geworden pupil, of door een cura-
tor aan zijnen buiten curatele gestelden curandus ge-
daan wordende :
Rekening en verantwoording gedaan door........
als voogd (of curator) over den minderjarige (of curan-
dus)
........, die op den........zijne meerder-
jarigheid bereikt heeft
, of builen curatele gesteld is.
Leze rekening vangt aan met den........zijnde
het tijdstip van den aanvang der voogdj of curatele,
en loopt tot voormelden.......
Be bezittingen van den minderjarige of curandus
zijn voortgesproten uil:
A.   De erfenis, hem opgekomen van zijnen vader ...,
bestaande in :
B.   De erfenis, hem opgekomen van zijne moeder ....
bestaande in :
-ocr page 168-
— 155 —
C. Een legaat, groot f .... , hem vermaakt door
zijne zuster.....
Volgt nu de rekening en verantwoording zelve, te
weten :
Ontvangsten.
1. De verkoopprijs van, enz.
N.B. De gewezen minderjarige of curandus kan vor-
deren , dat de voogd of curator onder de ontvangsten
brengt de interessen , welke laatstgenoemde had kunnen
verkrijgen, door belegging van hetgeen jaarlijks van de
iukomsten , na aftrek der vertering, overschoot, zoodra
het batig slot het vierde gedeelte der gewone inkom-
sten van den minderjarige of curandus te boven ging,
en hij dit gedurende den tijd van een jaar onbelegd
heeft gelaten. B. W. art. 449 j°. 506.
Uitgaven.
1. De inkoopprijs van, enz.
N.B. Bij tegenspraak van den gewezen minderjarige
of curandus, kan de voogd of curator geen meerdere
gelden voor diens jaarlijksche vertering en voor loon
van bezoldigde bewindvoerders in rekeniug brengen dan
die, tot welker uitgaaf hij door den kautonregter, na
verhoor van den toezienden voogd of toezienden curator
en na oproeping der bloedverwanten, gemagtigd is.
B. W. art. 446 j°. 506. De voogd of curator mag
ten zijnen eigen bate geen som als loon in uitgaaf
brengen. Echter mag de voogd het loon berekenen
dat hem als zoodanig door den langstlevenden vader
of moeder, bij de uiterste wilsbeschikking of akte,
waarbij hij benoemd is, mogt zijn toegelegd. B. W.
art. 460.
-ocr page 169-
— 156 —
Recapitulatie.
Ontvangst........ƒ
Uitgaaf.........ƒ
Voordeelig saldo......f
Te.....den.....des jaars 1800.
(geteekend).
De ondergeteekende ....... verklaart de boven-
staande rekening en verantwoording, door zijnen nu
gewezen voogd of curator, den lieer.....aan hem
gedaan, nagezien, met de bewijsstukken vergeleken,
en deugdelijk en in volkomen orde bevonden te heb-
ben , en dien ten gevolge die rekening goed te keuren,
en zijnen gewezen voogd of curator ter zake van de
door hem gevoerde voogdij of curatele zonder voorbe-
houd te kwiteren en te déchargen.
Te......den......des jaar3 1800......
(geteekend).
Over afwezigheid.
Afwezigheid bestaat, wanneer iemand zijne woon-
plaats heeft verlaten, zonder volmagt achter te laten
of orde op het beheer zijner zaken gesteld te hebben ,
of indien de door hein gegeven volmagt vervallen is.
Wanneer er nu noodzakelijkheid bestaat om in het
beheer zijner goederen te voorzien , wordt er door de
regtbank van de laatste woonplaats des afwezigen een
bewindvoerder benoemd om de goederen en belangen
van den afwezige te behoeren en waar te nemen. B. W.
art. 519.
Ju de afwezigheid zijn drie tijdperken op te merken;
het eerste, waarin de afwezigheid als het ware meer
-ocr page 170-
— 157 —
ecne niet—tegenwoordigheid is, in welk tijdperk alleen
voorloopige voorzieningen kunnen worden vastgesteld.
Het tweede dat vijf of tien jaren na de afwezigheid
aanvangt, als wanneer door den regter kan worden ver-
klaard dat er regtsvermoeden van overlijden bestaat.
Het derde, aanvangende dertig jaren na den dag van
het vermoedelijk overlijden in het vonnis uitgedrukt ,
of ook honderd jaren na den dag der geboorte van den
afwezige, wordende hij in beide gevallen geacht wer-
kelijk overleden te zijn.
In de praktijk kan het voorkomen dat een notaris
geroepen wordt tot beredding van een boedel, waarbij
een afwezige belang heeft; om nu tot spoedige veref-
fening te geraken kan men de belanghebbenden aan-
raden , aan de regtbank te verzoeken de benoeming
van eenen bewindvoerder, die den afwezige bij de ont-
zegeling, inventarisatie en boedelbescheiding vertegen-
woordigt; en indien aan een afwezige wiens bestaan
onzeker is, eene nalatenschap of een legaat opkomt
waartoe indien hij niet in leven was, andereu zouden
geregtigd zijn , kunnen deze vergunning van de regt-
bank vragen om zoodanige nalatenschap of legaat in
bezit te nemen. Indien dus b. v. een vader afwezig is,
die tot eene erfenis of legaat is geroepen, met bepa-
ling dat bij zijn overlijden zijne kinderen in zijne plaats
zullen optreden , dan kunnen die kinderen na de voor-
melde vergunning, de erfenis of het legaat in bezit
nemen, niettegenstaande de man bij testament zijne
achtergeblevene vrouw tot mede-erfgenaam in zijne na-
latenschap benoemd heeft. Deze toch zoude, om tot
die erfenis of dat legaat mede-geregtigd te zijn, moe-
ten bewijzen, dat haar man nog in leven was, op liet
-ocr page 171-
— 158 —
oogenblik dat de erfenis of het legaat open viel. B. W.
art. 545.
Buiten het beheercu der goederen van den afwezige
komen de bewindvoerders voor zijne regten op, en
vertegenwoordigen hem.
Omtrent de overige verpligtingen en de regten van
de bewindvoerders, zie men B. W. art. 520, 521
en 522.
-ocr page 172-
DERDE HOOFDSTUK.
OYER ZAKEN EN ZAKELIJKE REGTEN.
BEGRIP VAN ZAK EX.
De wet verstaat door zaken alle goederen en regten ,
welke het voorwerp van eigendom kunnen zijn. B.
W. art. 555.
Al hetgeen door regt van natrekking tot eene zaak
behoort, daaronder begrepen de vruchten die de zaak
oplevert maakt een gedeelte van de zaak uit. B. W.
art. 556.
De vruchten worden onderscheiden in burgerlijke
vruchten, als huur- en pachtpenningen, mitsgaders
interessen van hoofdsommen en verschuldigde renten ;
in natuurlijke vruchten, lijnde al hetgeen de aarde
uit haar zelve voortbrengt, b. v. gras en al hetgeen
de beesten opleveren en uit de beesten geboren wordt;
en in vruchten van nijverheid, welke door bebouwing
uit den grond getrokken worden, b. v. koorn. Al de
voormelde vruchten behooren van regtswege aan den
eigenaar van de zaak, zoo lang namelijk die vruchten
daarvan niet afgescheiden, of opeischbaar zijn (i). Zoo
(1) Uitzondering bij vruchtgebruik op dezen regel. B,
"W. art. 810.
-ocr page 173-
— 160 —
is b. v. de kooper van een\' boomgaard eigenaar van
de vruchten die aan den boom in groei zijn; de koo-
per van een stuk bouwland eigenaar van de aardap-
pelen , die er op geteeld worden ; indien de verkooper
zich dit een en ander wil voorbehouden of eenige
schadeloosstelling daarvoor vraagt, moet zulks uitdruk-
kelijk bedongen worden.
De regten welke het voorwerp van eigendom kunnen
zijn, zijn of een zakelijk regt, d. i. een regt op de
zaak waardoor deze aan iemand verbonden is, of een
regt tot de zaak, waardoor niet de zaak zelve, maar
de persoon met wien men gehandeld heeft verbonden
is; zoo heeft b. v. de kooper, zoolang de zaak hem
nog niet geleverd is, een regt tot de zaak, door de
levering eerst verkrijgt hij een regt op haar.
ONDERSCHEIDING VAN ZAKEN.
Zaken zijn ligehamolijk: (goedereu), of onh\'gekante\'-
l\'ijk: (regten). B. W. art. 559.
Zaken zijn roerend of onroerend. B. W. art. 560.
Onroerende zaken zijn zulks door haren aard, be~
stemming
en wet&duiding.
Door haren aard zijn onroerend:
1.  Gronderven en hetgeen daarop gebouwd is.
2.  Molens met uitzondering van die, welke op vlot-
ten of op vaartuigen zijn geplaatst.
3.  Boomen en veldgewassen, die met hunne wortels
in den grond vast zijn, onafgeplukte boomvruch-
teu, mitsgaders delfstoffen , zoo lang die nog niet
van den grond gescheiden zijn.
-ocr page 174-
— 161 —
4). Schaarhout van kapbosschen en hout van hoogstam-
mige booraen , zoolang hetzelve nog niet gekapt is.
5). Buizen of goten, die tot waterleiding in een huis
of op een erf dienen.
En in het algemeen alles wat aan een erf of
aan een gebouw aard- of nagelvast is. B. W. art. 562.
Door bestemming zijn onroerende zaken:
1). Bij fnbrieken, trafieken, molens, smederijen en
dergelijken : de persen, distilleerketels, ovens,
kuipen, vaten en verdere gereedschappen, be-
paaldelijk tot derzelver wezen behoorende, al wa-
ren die voorwerpen niet aard- of nagelvast.
2). Bij woonhuizen : de spiegels, schilderijen en an-
dere sieraden, wanneer het hout- of muurwerk,
waarop dezelve zijn vastgemaakt, een gedeelte is
van het beschot, de muur of het pleisterwerk
van het vertrek j al waren die voorwerpen overi-
rigens niet nagelvast.
3). Bij landelijke eigendommen: de mesthoop ofmest-
vaalt, tot bemesting der landen bestemd, de dui-
ven tot eene duivenvlugt behoorende, de konijnen
in de konijnenwarande en de visschen die zich in
vijvers bevinden.
4). De bouwstoffen, welke van de afbraak van een
gebouw voortkomen, indien zij moeten dienen om
het gebouw weder op te trekken. En in het al-
gemeen al de voorwerpen, welke de eigenaar tot
een blijvend gebruik aan zijne onroerende zaak
verbonden heeft. B. W. art. 563.
Door wetsduiding zijn onroerend :
1). Het vruchtgebruik, gebruik (en de bewoning) van
onroerende zaken.
U
-ocr page 175-
— 162 —
2). De erfdienstbaarheden.
8). Het regt van opstal.
4). Het erfpachtsregt.
5). G rondrenten , hetzij in geid, of in goederen ver-
schuldigd.
6). Het tiendregt.
7). Het regt van beklemming.
8). De regtsvorderingen dienende om onroerende zaken
terug te eiseben of te doen leveren. B. W. art. 564.
Roerende zaken zijn zulks door haren aard en door
v>etsduiding.
Door haren aard zijn roerend:
Al die zaken, die zich zelve kunnen verplaatsen
of die verplaatst kunnen worden, en dus ook sche-
pen, schuiten, ponten , op vaartuigen geplaatste of
andere losse molens en baden en dergelijke voorwer-
pen. B. W. art. 565 en 566.
Door wetsduiding zijn roerend :
1). Het vruchtgebruik en gebruik van roerende zaken.
2). Gevestigde renten, hetzij altijddurende, of lijfrenten.
3). Verbindtenissen en vorderingen die opeischbare geld-
sommen of roerende goederen tot onderwerp hebben.
4). Aktiën of aandeelen in maatschappijen van geld-
handel , koophandel of nijverheid; zelfs wanneer
onroerende goederen, tot die ondernemingen be-
trekkelijk, aan die maatschappijen toebehooren.
Deze aktiën of aandeelen worden geacht roerende
zaken te zijn, doch ten opzigte van ieder der deel-
genooten alleenlijk zoo lang de gemeenschap duurt.
5). Aandeelen in \'s rijks schuld, hetzij deze bestaan
in inschrijvingen op het grootboek, hetzij in cer-
tifleaten, schuldbekenteuissn, obligatiën of andere
-ocr page 176-
— 163 —
cffekten, met de daartoe behoorende conpons of
rente-bewijzen.
6). Aktiën in of coupons van obligatié\'n van alle an-
dere geldleeningen, daaronder begrepen die welke
door vreemde mogendheden zijn aangegaan. B.
W. art. 567.
Roerende ligchamelijke zaken worden ook nog on-
derscheiden in Herbruikbare of onverbruikbare zaken ,
naar mate zij al of niet voor verbruiking vatbaar zijn;
deze onderscheiding komt alleen in aanmerking: ten
eerste,
bij vruchtgebruik, dewijl, zoo dat op verbruik-
bare zaken betrekking heeft, een oneigenlijk vruchtge-
bruik daarstelt, als kunnende de regel dat een vruchtge-
bruiker moet zorgen dat de zaak in stand blijft, daarop
niet worden toegepast. B. W. art. 801; ten tioeede bij
verbruikleen, B. W. art. 1791 eu volgende; en eindelijk
bij compensatie of schuldvergelijking, B. W. art. 1463.
Uitlegging vak eenige algemeene uitdrukkingen.
ludien bij de wet of in eenige burgerlijke handeling
eene der uitdrukkingen die hier volgen wordt gebezigd,
verstaat men daardoor de voorwerpen welke bij ieder
hunner zullen worden aangeduid.
De uitdrukking onroerend goed bevat alles wat on-
roerend is, zoowel door aard en bestemming als door
wetsduiding.
De uitdrukking roerend goed bevat zoowel de ligcha-
melijke, als onligchamelijke roerende zaken.
De uitdrukking inboedel bevat alle roerende zaken,
met uitzondering van die, welke door wetsduiding roe-
rend zijn (in ait. 507 B. W. opgenoemd), van gereed
11 *
-ocr page 177-
— 164 —
geld, van koopmanschappen en grondstoffen , van werk-
iuigen tot fabrieken, trafieken of den landbouw behoo-
rende , ; mitsgaders van bouwstoffen tot het opbouwen
bestemd of van afbraak afkomstig. B. W. art. 570.
De uitdrukking meubelen of huisraad bevat den ge-
heelen inboedel, behalve paarden en levende have ,
rijtuigen met hun toebehooren , edelgesteenten, boeken
en handschriften, teekeningen, prenten, schilderijen,
beelden, gedenkpenningen; natuurkundige en weten-
schappelijke werktuigen en andere kostbaarheden en
zeldzaamheden , lijflinnen , wapens , granen , wijnen en
andere levensmiddelen. B. W. art. 571.
Ten gemakke plaatsen wij hier de volgende tabel :
Gereed geld........
Zeeschepen.........
Koopmanschappen......
Deze zaken behooren tot
roerend goed, maar niet tot
inboedel, veel minder tot
meubelen of huisraad.
Grondstoffen          ........
Werktuigen tot fabrieken , trafieken ,
of tot den landbouw bchoorendc . .
BouwstofTen.........
Paarden ...........
Levende have .........
Rijtuigen en toebehooren.....
Edelgesteenten........
Boeken en handschriften.....
Teekeningen.....         ...
Prenten...........
Schilderijen..........
Beelden...........
Gedenkpenningen........
Natuurkundige en wetensch. werktuigen
Goud en zilverwerk.......
Zeldzaamheden........
Lijflinnen..........
Wapens...........
Granen...........
Wijnen...........
Levensmiddelen........
Bed- en tafellinnen .         .....
Bedden , stoelen , tafels, pendules enz.
Deze zaken behooren tot
J. inboedel, maar geenszins
tot meubelen.
Bchoorcu tot meubelen.
-ocr page 178-
— 165 —
Men ziet hieruit, dat liet meerdere altijd bet min-
dere bevat, dat de uitdrukking roerend goed ook den
inboedel en de meubelen of het huisraad in zich sluit;
en dat de uitdrukking inboedel ook de meubelen of
het huisraad in zich bevat.
De uitdrukking een huis met al hetgeen zich daarin
bevindt
, bevat al de ligchamelijke roerende zaken, die
in het huis gevonden worden, met uitzondering van
het gereede geld en van de inschulden en andere reg-
ten , waarvan de bescheiden zich in het huis mogten
bevinden. B. W. art. 572.
De uitdrukking stoffering bevat alleen die meubelen,
welke tot gebruik en versiering der vertrekken dienen,
als: behangsels en tapijten, bedden, stoelen, spiegels,
pendules, tafels, porseleinen en andere voorwerpen van
dien aard.
Schilderijen en beelden, welke een gedeelte van de
meubelen eens vertreks uitmaken , zijn daaronder ins-
gelijks begrepen, doch geenszins de verzamelingen van
schilderijen, prenten en beelden, die op galerijen en
in bijzondere vetrekken geplaatst zijn.
Hetzelfde geldt omtrent porseleinen: al de zoodanige
die een gedeelte uitmaken van de sieraden eens vertreks,
zijn onder de uitdrukking stoffering begrepen. B. W.
art. 673.
De uitdrukking een gemeubeleerd huis, of een huis
met zijne meubelen
, bevat (buiten het huis) alleen de
stoffering. B. "W. art. 574.
De zaken in betrekking tot derzelver bezitters.
1). Er zijn zaken die aan niemand toebehooren; de
overige zijn het eigendom of van deu staat, of van
-ocr page 179-
— 166 —
gemeenschappen, of van bijzondere personen. 13. W.
art. 575.
2). Zaken die aan niemand toebehooren zijn zoo-
danige roerende zaken waarvan niemand den eigendom
ieeft, ofschoon dien daarvan verkregen kan worden,
b. v. een verborgen schat.
3). Aan den staat behooren gronderven en andere
onroerende zaken, die onbeheerd zijn en geen eigenaar
hebben , gelijk mede de zaken van dengene, die zon-
der erfgenaam overleden of wiens nalatenschap verlaten
is, B. W. art. 576. Zie voorts art. 577 tot en met 581.
4). Zaken aan eene gemeenschap toebehoorende,
zijn de zoodanige, die het eigendom zijn van eeu zede-
lijk ligchaam. B. W. art. 582.
5). Zaken aan bijzondere personen toebehoorende,
zijn de zoodanige, die het afzonderlijk eigendom zijn
van een of meer enkele personen. B. W. art. 583.
Bij deze onderscheidingen kan men nog voegen:
6. Zaken kunnen zijn in de levende hand, wanneer
zij in het bezit zijn van personen of zedelijke ligcha-
men, die daarover de vrije beschikking hebbeu; en in
de doode hand, wanneer zij in bezit ziju van personen
of zedelijke ligchainen, die daarover niet of slechts
ten deele onder bepaalde voorwaarden, en tot zekere
einden kunnen beschikken ; b. v. goederen aan fidei-
commis onderworpen, en die welke aan de kloosters
toebehooren.
Regten die men op zaken hebben kan.
Men kan op zakeu hebben : B. W. art. 584.
Een regt van bezit.
-ocr page 180-
— 167 -
Een regt van eigendom.
Een regt van erfgenaamschap.
Een regt van vruchtgenot.
Een regt van erfdienstbaarheid, en
Een regt van pand of hypotheek.
Bezit.
Bezit is het houden of genieten eener zaak , welke
iemand of in persoon of door een ander in zijne magt
heeft, als of zij hem toebehoorde, B. W. art. 585
(l); het wordt verkregen door de enkele daad van eene
zaak onder zijne magt te brengen met het kennelijk
oogmerk om die voor zich te behouden.
Iemand kan b. v. eene zaak in zijne magt hebben
die hij zich verbeeldt zijn eigendom te zijn, doch welke
het echter niet is ; b. v. Jan koopt een huis van B.,
die hetzelve echter reeds aan een ander verkocht had ;
of anders, Willem koopt van D, een stuk land dat aan
den overleden vader van D. heeft toebehoord, welke
volgens de verklaring van D. geen andere kinderen dan
hem heeft nagelaten : er is echter nog een kind, welke
omstandigheid door D. verzwegen wordt; of nog anders :
Pieler aanvaardt de nalatenschap van F., als bij testa-
ment tot deszelfs eenigen erfgenaam benoemd, terwijl
het daarna blijkt dat bij een later testament een ander
tot erfgenaam benoemd is. In al deze gevallen zijn
Jan, Willem en Pieler geene eigenaars , maar bezit-
ters, want zij bezitten de zaken als of zij hun toebe-
(1) Zaken die buiten den handel zijn, en niet voort-
durende en onzigtbare erfdienstbaarheden, kunnen geen
voorwerp van bezit ziju, behoudens de bepaling van art.
609. B. W. — B. "W. art. 593.
-ocr page 181-
— 168 —
hooien. Zij hebben een wettelijk bezit, dat men zeer
dient te onderscheiden van het bezit hetwelk de eigenaar
zelf heeft (eigendommelijk bezit), en dat hetwelk huur-
ders , bewindhebbers, uitvoerders enz., als houders van
de goederen van anderen hebben. (1).
Het bezit is te goeder trouw; wanneer de bezitter
de zaak bezit uit kracht eener wijze van eigendoms-
verkrijging , waarvan de gebreken hem onbekend zijn.
B. W. art. 587.
Het bezit is te kwader trouw, wanneer de bezitter
kennis draagt dat de zaak welke hij bezit aan hein niet
in eigendom toebehoort. B. W. art. 588\'.
De bezitter wordt geacht te kwader trouw te zijn ,
van het oogenblik dat eene regtsvordering tegen hem
te dier zake is ingesteld, indien het geding ten zijnen
nadeele beslist wordt. B. W. art. 588s.
De goede trouw van den bezitter wordt steeds voor-
ondersteld , de kwade trouw moet bewezen worden. B.
W. art. 589.
Het bezit te goeder trouw wordt dermate door de
wet beschermd, dat daaraan de volgende regten ver-
bonden zijn, B. W. art. 604, te weten:
a.   Dat de bezitter bij voorraad en tot het tijdstip der
geregtelijke terugvordering!, a^s eigenaar wordt aan-
gemerkt.
b.   Dat hij den eigendom der zaak door middel van
verjaring verkrijgt.
c.   Dat hij tot op de geregtelijke terugvordering de
vruchten geniet, welke de zaak oplevert.
(1) Die als huurder enz. eene zaak onder zich heeft ,
kan nooit door middel van verjaring eigenaar daarvan
worden. B. W. art. 1996.
-ocr page 182-
— 169 —
d. Dat hij in het bezit inoet worden gehandhaafd,
wanneer hij daarin gestoord wordt, en in het be-
zit moet worden heisteld wanneer hij hetzelve
verloren heeft.
Aan het bezit te kwader trouw zijn dezelfde
regten verbonden, behalve dat de bezitter te
kwader trouw nimmer den eigendom door verja-
ring verkrijgen kan, en hij gehouden is aan
den eigenaar de vruchten terug te geven die hij
genoten heeft, en zelfs die te vergoeden welke hij
had kunen genieten, doch door zijne schuld niet
genoten heeft. B. W. art. 605. Cf. 634.
De regtsvordering die ter zake van het bezit wordt
ingesteld, wordt de possessoire, die ter zake van den
eigendom de pelitoire actie, genoemd.
Het onderscheid dat in deze beide regtsvorderingen
gelegen is, zullen wij trachten op te helderen.
Bij de regtsvordering over het bezit heeft de in-
steller niet anders te bewijzen, dat dan hij het bezit
heeft; b. v. ik ben eigenaar of bezitter (dit is om het
even) van een stuk land, doch een ander stoort mij,
dan behoef ik om in het bezit gehandhaafd te worden,
mits de regtsvordering binnen het jaar na de stoornis
instellende, niet anders te bewijzen dan dat ik bezitter
ben; het eigendoinsregt komt alsdan niet ter sprake. —
Zoo kan zelfs de bezitter die door den eigenaar ge-
stoord wordt, die vordering ter handhaving in het
bezit instellen, behoudens het regt van den eigenaar
om over den eigendom te procederen. Eveneens is het
met de regtsvordering tot herstelling in het bezit, na
eene stoornis die het verlies van hetzelve ten gevolge
gehad heeft, in welk geval men echter zoowel zijn
-ocr page 183-
— 170 —
bezit als het verlies van hetzelve moet bewijzen. De
regtsvordering over den eigendom (ten petitoire) wordt
ingesteld door den eigenaar der zaak, die dezelve van
eiken bezitter terugvordert; — de regtsvordering kan
niet anders dan ten petitoire zijn, wanneer de bezitter
reeds gedurende een jaar het rustig bezit gehad heeft.
Het bezit van roerende goederen geldt voor titel.
Degene die het bezit van eene roerende zaak heeft, is
eigenaar daarvan. Het bezit en de eigendom van roe-
rende zaken verliest men dus gelijktijdig, zoodra een
ander zich in het bezit daarvan gesteld heeft,\'en zulks
om het even of dit met of tegen den wil van den
bezitter is, of zoodra meu dezelve verloren of verlaten
heeft. De bezitter heeft eene regtsvordering tot her-
stelling in thet bezit, ingeval er eene gewelddadige
ontzetting heeft plaats gehad, in welk geval hij, als
aanlegger der regtsvoidering, slechts de daad der ont-
zetting behoeft te bewijzen. B. W. art. 619.
Eigendom.
Eigendom is het regt om van eene zaak het vrije
genot te hebben en daarover op de volstrekste wijze te
beschikken, mits men er geen gebruik van make strij-
dende met de wetten of de openbare verordeningen,
daargesteld door zoodanige magt, die daartoe, volgens
de grondwet de bevoegdheid heeft, en mits men aan
de regten van anderen geen hinder toebrenge; alles be-
houdens de onteigening ten algemeenen nutte tegen be-
hoorlijke schadeloosstelling ingevolge de grondwet. B. W.
art. 625.
De eigendom van den grond bevat in zich den eigen-
dom van hetgeen op en in den groud is. B. W. art. 626.
-ocr page 184-
— 171 —
Ieder eigendom wordt vermoed vrij te zijn. Hij die
beweert eenig regt op eens anders zaak te hebben,
moet dat regt bewijzen. B. \\V. art. 627.
De verdeeling van eene zaak welke aan meer dan
een\' persoon toebehoort, geschiedt overeenkomstig de
regelen ten opzigte van de scheiding en verdeeling der
nalatenschappen voorgeschreven. B. W. art. 628.
De eigenaar heeft bet regt om de aan hem (oebehoo-
rende zaak v.au eiken bezitter terug te vorderen, in
den staat waarin zij zicb bevindt. B. W. art. 629.
Eigendom wordt verkregen : B. W. art. 639 ,
a.    Door toeëigening.
Ligchamelijke roerende zaken die aan niemand
toebehooreu, worden het eigendom van dengene
die ze zich het eerst toeeigent, b. v. het wild
en de visschen door middel van de jagt en vis-
scherij.
B. W. art. 640 en 641. Onroerende
zaken die onbeheerd zijn, en erfenissen van dege-
nen die zonder erfgenaam overleden zijn kan men
zich niet toeëigenen, daar zij het eigendom van
den staat zijn. Zie, wat een\' gevonden schat be-
treft, B. W. art. 642.
b.    Door natrekking.
Deze is de natuurlijke of kunstmatige vereeni-
ging of vereenzelviging van eene zaak met eene
andere zaak ; zoo behoort b. v. de aanslib aan den
eigenaar van het erf, de vrucht aan den eigenaar
van den boom, het gezaaide aan dien van den
akker, enz. Zie B. VV. art. 643. tot en met 664.
c.    Door verjaring.
Hij die te goeder trouw en uit kracht van eenen
wettigen titel een onroerend goed, eene rente of
-ocr page 185-
— 172 -
eenige andere aan toonder niet betaalbare inschuld
verkrijgt, bekomt daarvan den eigendom, bij wege
van verjaring, door eeu bezit van twintig jaren.
Die te goeder trouw hel bezit heeft gedurende
dertig jaren, verkrijgt den eigendom, zonder dat
hij kan worden genoodzaakt zijnen titel te toonen.
B. W. art. 2000.
Een regtstitel die nietig is , uit hoofde van een
gebrek in den vorm, kan niet tot grondslag eener
twintigjarige verjaring strekken. B. W. art. 2001.
Om door middel van verjaring den eigendom
eener zaak te verkrijgen, wordt vereischt een be-
zit als eigenaar, dat te goeder trouw , voortdurend
nn onafgebroken, ongestoord, openbaar en niet
dubbelzinnig is. B. \\V. art. 1992 en volg.
Daden van geweld, vau zuivere willekeur of van
eenvoudig gedoogen kunnen geen bezit te weeg
brengen , dat de kracht heeft om eene verjaring te
doen geboren worden. B. W. art. 1993.
d. Door wettelijke of testamentaire erfopvolging.
Deze, waarover hierna in het breede zal worden
gehandeld, is de overgang van regten die er door
den dood plaats heeft, hetzij volgens de regelen
der wet, hetzij volgens de bepalingen vervat in
den uitersten wil van den overledene, en door
welke de eigendom bij aanvaarding der erfenis ver-
kregen wordt. Zoolang de nalatenschap niet aau-
vaard is, heeft men wel een regt van erfgenaam-
schap, maar geen regt van eigendom of mede-
eigendom , naar mate er al of niet mede-erfgenamen
zijn; in welk laatste geval de eigendom eerst ver-
kregen wordt door de levering, die ten gevolge der
-ocr page 186-
— 173 —
overschrijving van de acte van boedelscheiding,
volgens art. 671 B. W. plaats heeft, aangezien
toch eene scheiding zelve den eigendom van het
goed niet overdraagt, maar meer bepaaldelijk aan
den erfgenaam zijn gedeelte in dejgemeenschappe-
lijke goederen aanwijst. Zie vonn. van de arr.-
regib. te Winschoten, 19 Oct. 1842 Weekb. v.
h. 11. Js°. 417, waarbij dit beginsel gehuldigd
wordt. Cf. ook Arr. H. It. 31 Aug. 1849 Weekb.
v. h. R. N°. 1050.
e. Door oprlragt of levering, ten gevolge van eenen
regtstitel van eigendomsovergang, afkomstig van
dengene, die geregtigd was over den eigendom
te beschikken (1).
Van ligchainelijke roerende goederen, effekten
en schuldvorderingen aan toonder, geschiedt de
levering door de enkele overgave, of in de magt-
stelling door of namens den eigenaar. B. W.
art. 607.
Van onligchamelijke zaken en schuldvorderingen
die niet aan toonder luiden, geschiedt zij door
middel van eene authentieke of onderhandsche akte,
waarbij de regten op die voorwerpen aan een an-
der worden overgedragen.
Die overdragt heeft ten aanzien van den schul-
denaar geen gevolg, dan van het oogenblik, dat
zij aan hem is beteekend geworden, of dat hij
de overdragt schriftelijk heeft aangenomen of er-
kend. B. W. art. 668.
(1) In het tegenovergestelde geval toch zoude men
wel het bezit, doch niet den eigendom verkrijgen.
-ocr page 187-
— 174 —
De levering van inschrijvingen op het Groot-
boek der Nationale Schuld geschiedt ingevolge de
voorschriften en verordeningen, op dat stuk be-
staande.
De levering van op naam staande aandeelen in
maatschappijen geschiedt overeenkomstig derzelver
statuten, en bij gebreke van bepalingen daarom-
trent, op de wijze als bij het Wetboek van Koop-
handel op dat stuk is voorgeschreven. B. W.
art. 669.
De vorenstaande bepalingen maken geene inbreuk
op de wetten en gebruiken in zake van koophan-
del. B. W. art. 670.
De levering of opdragt van onroerende goederen
geschiedt door de overschrijving van de akte in
de daartoe bestemde registers.
Een en ander zal later door ons bij de ver-
schillende overeenkomsten van koop en verkoop ,
ruiling en schenking, mitsgaders bij de behande-
ling der verrigtingen bij het Grootboek, en bij
de beschouwing van het wisselregt breeder worden
uiteengezet.
Men merke op, dat niet de overeenkomst van
koop en verkoop, van ruiling enz. den eigendom
doet overgaan, neen, door de overeenkomst wordt
slechts de regtsvordering tot levering, het regt
tot de zaak, maar door de levering het regt op
de zaak, geboren.
De overige zakelijke regten, erfgenaamschap, vrucht-
genot , erfdienstbaarheid en pand of hypotheek, zullen
wij thans achtereenvolgens behandelen.
-ocr page 188-
— 175 —
Erfopvolging bij versterf.
Alvorens tot de behandeling der testamenten over
te gaan, zullen wij, eenige bladzijden aan de erfop-
volging bij versterf wijden, en tevens in het kort op-
geven , hoe die bij vroegere wetten bier te lande ge-
regeld was.
IJet regt van eifgenaamschap of van erfopvolging,
door ons op bladzijde 16G onder de zakelijke regten
opgegeven, is het regt, dat alleen door den dood of
de verklaring van vermoedelijk overlijden ontstaat, om
te treden in al de goederen, regten en regtsvorderin-
gen, die de overledene tijdens zijn overlijden, of veron-
dersteld overlijden, had, onder gehoudenis om zijne
schulden en andere verbindtenissen te voldoen. B. W.
art. 877. 880. 1146.
Dit gevolg is hetzelfde zoowel voor hen die door de
wet, als voor hen die uit kracht van eenen uitersten wil
tot de nalatenschap geroepen worden. B. W. art. 1002.
De erfopvolging bij versterf is het middel, waardoor
de wet veronderstelt den wil van den erflater te voldoen ,
als die zich niet bepaaldelijk daaromtrent heeft uitgedrukt.
Om tot dit doel te geraken kan de Wetgever geen
beter middel bij de band nemen dan de bloedver-
wantschap, door namelijk die nabestaanden het eerst
tot de nalatenschap te roepen, welke den erflater het
naast in den bloede en in betrekking bestaan; zijn
naaste bloed kan men toch met reden veronderstellen.
dat hij boven alle anderen heeft willen bevoordeelen,
uit welken hoofde de wet dan ook geen acht slaat,
noch op den aard, noch op den oorsprong der goe-
deren, om de erfopvolging in dezelve te regelen. B. W.
-ocr page 189-
— 176 —
art. 896. — Om de verschillende regten in eene nala-
tenschap goed te kunnen regelen, moet men in de
eerste plaats
hierop letten :
a.     Dat de wet eerst de wettige en natuurlijke bloed-
verwanten roept;
b.     Dat de langstlevende echtgenoot alleen bij ge-
breke van wettige en natuurlijke bloedverwanten
optreedt; en
c.     Dat bij gebreke en van bloedverwanten en van
langstlevenden echtgenoot, de Staat tot de erfenis
geroepen wordt. B. W. art. 879.
in de tweede plaats op het volgende :
1. Omtrent bloedverwantschap en de verdeeling der
lini\'èn: (1) waaromtrent wij aanmerken :
a. dat bloedverwantschap bestaat in de betrekking
tusschen personen, welke de een van den anderen
afstammen of eenen gemeenen stamvader heb-
ben. — Dat die betrekking van bloedverwantschap
berekend wordt door het getal der geboorten; dat
elke geboorte een graad genoemd wordt; en dat
elke opvolging van graden eene Unie maakt. —
De linie wordt onderscheiden in regte linie,
dat is de opvolging van graden tusschen personen
die van elkander afstammen , b. v. ouders, kin-
deren , kindskinderen; en in zijdlinie, dat is de
opvolging van graden tusschen personen die niet
van elkander afstammen, maar een\' gemeenen
stamvader hebben , b. v., broeders, zusters,
neven, nichten, enz. De regte linie wordt we-
der verdeeld in de regte opgaande (dat is van
(1) Vergelijk de noot op bladz. 10.
-ocr page 190-
— 177 —
kinderen op ouders) en regte nedercïalende linie ,
(dat is van ouders op kinderen, enz.).
In de regte lijn rekent men iedere geboorte voor
één graad , zoo staat, b. v., de zoon tot zijn\' vader
in den eersten, en de kleinzoon tot zijn\' grootvader
in den tweeden graad, enz.
In de zijdlinie worden de graden berekend door
het getal geboorten , eerst tusschen den eenen bloed-
verwant en den naasten gemeenen stamvader, en ver-
volgens van dezen laatsten tot den anderen bloedver-
want, b. v. :
Stamvader.
i Kleinzoon.                                 Kleinzoon. 4
2. Dat zwagerschap bij erfopvolging in geene aau-
merking komt.
8. Omtrent de plaatsvervulling; deze geeft iemand
het regt, om te treden in de plaats, in den graad en
in de regten van eenen vóór den erflater overleden
persoon. B. W. art. 888.
Ten aanzien van deze plaatsvervulling bepaalt de wet:
dat niemand voor eenen levenden persoon bij plaats-
vervulling kan optreden. B. W. art. 894;
12
-ocr page 191-
178
dat een kind niet van zijne ouders, maar uit de
wet zelve, het regt ontleent, om in hunne plaats
op te treden; en dat men zelfs diengene bij plaats-
vervulling kan vertegenwoordigen, wiens boedel men
niet heeft willen aanvaarden. B. W. art. 895.
4.     Dat plaatsvervulling wel wordt toegelaten:
a.     in de regte nederdalende wettige linie in het
oneindige;
b.     in de zijdlinie, ten behoeve van des overle-
denen broeders en zusters kinderen en af-
stammelingen.
Doch niet wordt gedoogd :
a.     in de regte opgaande linie;
b.     in de opgaande zijdlinie (erfopvolging van zijd-
magen), dan alleen in het geval, dat nevens
dengene, die den erflater het naast in den
bloede bestaat er nog kinderen of afkomelin-
gen aanwezig zijn van vóóroverleden broeders of
zusters van dien naast in den bloede bestaande;
in welk geval die kinderen of afkomeliugeu
bij plaatsvervulling met hunne ooms of inoeijen,
oudooms of oudmoeijen, tot de erfenis gereg-
tigd zijn. B. W. art. 892.
5.     Dat in al de gevallen, waarin plaatsvervulling
wordt toegelaten, de verdeeling bij staken plaats
heeft; dat indien dezelfde staak verscheidene takken
heeft voortgebragt, de onderverdeeling in iederen tak
wederom bij staken geschiedt; onder personen in
denzelfden tak geschiedt de verdeeling bij hoofden.
B. W. art. 893, b. v. :
-ocr page 192-
— 170 —
O stamvader, X erflater, 1. 2. 3 broeders en zus-
ters van dezen, a. b. A. B. broeders en zusters kin-
deren , c. d. broeders en zusters kleinkinderen, C.
f broeders en zusters achter-kleinkinderen.
Nu zijn er drie oorspronkelijke staken (1. 2. en 3);
staak n°. 2 wordt verdeeld in twee lakken, en tak
a van die staak weder in twee takken, cd, van
welke de tak c weder in twee staken C en f gesplitst
wordt; de oorspronkelijke staak n°. 3 wordt slechts in
twee takken A en B verdeeld.
6. Dat men, ten einde als erfgenaam te kunnen
optreden , bestaan moet op het oogenblik, dat de er-
fenis is opengevallen, en dat het kind, van hetwelk
(1) De blokjes met lijntjes zijn, zoo hier als in de
volgende voorbeelden, overledenen.
12 *
-ocr page 193-
— 180 —
cene vrouw zwanger is, als deszelfs belang zulks vor-
dert, als reeds geboren wordt aangemerkt, doch dat
het, dood ter wereld komende, geacht wordt nooit
te hebben bestaan. B. W. art. 883 , verg. B. W.
art. 3.
7. Dat onwaardige personen van de erfenis zijn
uitgesloten, B. W. art. 885 en 886, en dat de kin-
deren van zoodanigen onwaardig verklaarde hem niet
bij plaatsvervulling kunnen vertegenwoordigen, om
de eenvoudige reden, dat niemand voor eenen leven-
den persoon bij plaatsvervulling kan optreden, maar
dat zij uit eigen hoofde tot de nalatenschap komende,
niet uitgesloten zijn door de schuld hunner ouders (1),
b. v.: A sterft met nalating van eene moeder en van
één zoon, pieter , die onwaardig is verklaard, en
twee kinderen heeft; nu beuren die twee kleinkinde-
ren uit eigen hoofde de nalatenschap van hunnen
grootvader, als naaste bloedverwanten in de regte
nederdalende linie , dewijl bij het bestaan van be-
trekkingen in laatstgenoemde linie, die in de opgaande
linie nimmer tot de erfenis geroepen worden; tot regt
verstand diene ook nog het volgende voorbeeld :
A laat na een kind, met name paulus, uit hoofde
van onwaardigheid uitgesloten en twee kindeten heb-
bende , benevens drie kinderen van een\' vóóroverle-
den zoon, met name WILLEM; in dit geval beuren
de drie kinderen van willem bij plaatsvervulling van
hunnen vader, de geheele nalatenschap van hunnen
grootvader; om reden, dat zij, ofschoon hunnen
grootvader in den tweeden graad bestaande, door
(1) Vergcl. bladz. 177 sub. 3.
-ocr page 194-
— 181 —
plaatsvervulling in den graad van hunnen vader treden,
en dus de kinderen van den onwaardig verklaarden
paulus , die, uit hoofde van het verbod van plaatsver-
vulling , in den tweeden graad blijven, uitsluiten.
8. Dat alle erfenissen, welke hetzij geheel, hetzij
voor een gedeelte, aan bloedverwanten in de regte
opgaande of zijdlinie te beurt vallen, in twee gelijke
deelen worden gesplitst, waarvan het eene aan de
nabestaanden in de vaderlijke linie, en het andere
aan die in de moederlijke linie van den erflater te
beurt valt, behoudens in de gevallen, dat de ouders
of een hunner met een of meer broeders of zusters
van den erflater erven.
De erfenis kan nimmer uit de eene linie tot de
andere overgaan, dan wanneer er in eene der beide
liniën noch bloedverwant in de regte, noch in de
zijdlinie gevonden wordt.
De eerste verdeeling tusschen de vaderlijke en de
moederlijke liniën daargesteld zijnde, heeft er geene
verdere splitsing tusschen de onderscheidene takken
plaats; maar de helft, aan iedere linie te beurt ge-
vallen , behoort aan den erfgenaam of de erfgenamen ,
welke den overledene het nsast in den bloede bestaan ,
behoudens liet geval van plaatsvervulling in de zijd-
linie [erfopvolging van zijdmagen), zie bladz. 178, 4,
1* b. B. W. art. 898.
Voorbeeld tot opheldering:
A laat na een grootvader en een oom van vaders-
zijde, en een grootvader van moeders zijde.
-ocr page 195-
— 182 —
Moederlijke linie.
A erflater, B ouders, C grootvaders en D oom.
Nu erven de beide grootvaders ieder de halve na-
latenschap.
Nog een voorbeeld, waarbij de plaatsvervulling toe-
gelaten en de erfvolging van zijdmagen in toGpassing
wordt gebragt:
A sterft; zijne in leven zijnde naaste bloedverwanten
zijn : 1 G, 1 G, 2 H en 2 F.
Moederlijke linie.
Vaderlijko linie.
= J
H
-ocr page 196-
— 18* —
A erflater, B ouders, C grootouders van moeders
zijde, D grootouders van vaders zijde, E zuster dei-
grootmoeder van vaders zijde, F hare kinderen, G
broeders van den grootvader van vaders zijde, II kin-
deren van den overledene dezer broeders, J stamvaders
in de vaderlijke linie.
Nu erven de in leven zijnde grootvader C van moe-
ders zijde de eene helft der nalatenschap, en de in
leven zijnde broeder van den grootvader van vaders
zijde G de eene helft, en de twee kinderen H van
den overledenen broeder van dien grootvader ieder een
vierde in de andere helft van de wederhelft; de kin-
deren F van de overledene zuster E van de grootmoe-
der van vaders zijde verkrijgen niets, ofschoon zij den
erflater in denzelfden graad als de kinderen H van
den broeder G van den grootvader van vaders zijde D
bestaan, uit hoofde de plaatsvervulling alleen ten be-
hoeve van afkomelingen van den overledenen broeder
of zuster van den naasten bloedverwant wordt toe£te-
laten. — Ofschoon hierdoor eene onbillijke regeling
van regteu bestaat, kan men echter geene andere uit-
legging aan de wetsbepaling op dit punt geven.
Na deze algemeene bepalingen, gaan wij de wijze
van erfopvolging in de verschillende liniën na (1).
(1) Ik heb do erfopvolging van natuurlijke kinderen
in de gewone erfopvolging opgenomen, omdat de natuur-
lijke kinderen bij ons Wetboek als erfgenamen worden
beschouwd, en aan hen niet, zoo als bij den Franschen
Code, een bepaald regt op de nalatenschap wordt toege-
kend; men verlieze evenwel niet uit het oog, dat zij
echter eene bijzondere soort van erfgenamen zijn, en dat,
-ocr page 197-
— 184 —
Regte nederdalende ij.nie.
De wettige kinderen erven van hunnen vader en hunne
moeder, van hunne grootouders of verdere bloedverwan-
ten in de opgaande linie voor gelijke deelen, zonder
onderscheid van kunne of eerstgeboorte , en zelfs wan-
neer zij uit verschillende huwelijken verwekt zijn.
Zij erven voor gelijke deelen bij hoofden, wanneer
zij allen in den eersten graad zijn, en uit eigen hoofde
geroepen worden; zij erven bij staken, wanneer zij
allen , of een gedeelte hunner, bij plaatsvervulling op-
komen. B. W. art. S99.
De wettelijke erkende natuurlijke kinderen erven van
den vader of moeder, die_.hen erkend heeft, in het
geval dat deze wettige afstammelingen nalaat, één derde
van het aandeel, hetwelk zij zouden gehad hebben,
ingeval zij wettig waren geweest; b. v. iemand drie
wettige kinderen en een natuurlijk erkend kind nala-
tende, erft dat kind een twaalfde, omdat het, wettig
geweest zijnde, een vierde zoude geërfd hebben.
Iugeval de overledene geene afstammelingen, maar wel
bloedverwanten in de regte opgaande linie, of broeder,
of zusters of derzelver afstammelingen, heeft nagelaten,
erven zij de helft der nalatenschap; en drie vierden
indien er slechts nabestaanden in eenen verderen graad
zijn overgebleven. — Indien de wettige erfgenamen
den overledene in ongelijke graden bestaan, bepaalt de
naaste in de eene linie, zelfs ten aanzien dergeuen die
zich in de andere linie bevinden, de hoegrootheid van
wanneer zij hun aandeel hebben verkregen, het overige
der nalatenschap naar de~gewono wijze van erfopvolging
wordt verkregen.
-ocr page 198-
— 185 —
het aandeel, aan het natuurlijk kind verschuldigd, B.
W. art. 910; b. v. iemand laat na een natuurlijk kind,
één grootvader van moeders zijde en één neef van va-
ders zijde, dan is door het bestaan van dien grootvader
vau moeders zijde het aandeel van het kind op de
helft van de nalatenschap bepaald.
De natuurlijk erkende kinderen erven de geheele
nalatenschap, wanneer hun overledene vader of moeder
geen\' bloedverwant in den graad, waarin men erven
mag, heeft nagelaten, en sluiten zij den langstlevenden
echtgenoot uit. B. W. art. 912.
|;; Ingeval een natuurlijk kind vóóroverleden is, zijn zijne
wettige kinderen en afstammelingen bevoegd, voor het-
zelve bij plaatsvervulling op te treden. B. W. art. 913.
Al hetgeen wij ten aanzien van natuurlijke erkende
kinderen gezegd hebben, is niet op in overspel of in
bloedschande verwekte kinderen toepasselijk. De wet
verleent hun alleen het noodige levensonderhoud. B.
W. art. 914.
Zie over de wijze waarop dat onderhoud geregeld
wordt, B. W. art. 915 en 916.
Erfopvolging alleen in de opgaande linie.
Deze kan alleen dan plaats hebben ingeval de erf-
later geene afstammelingen, en geene broeders of zus-
ters of afkomelingen van dien heeft nagelaten; verg.
echter hiervoren blz. 184.
In de regte opgaande linie geschiedt de erfopvolging
als volgt:
a. indien de overledene zijn\' vader en moeder beide
nalaat, erven zij ieder de. helft zijner nalatenschap;
-ocr page 199-
— 186 —
b.   ingeval één der ouders van den erflater overle-
den is, verkrijgt de langstlevende vader of moe-
der de geheele nalatenschap;
c.   de ouders overleden zijnde, beuren de groot-
ouders in de beide liniën de nalatenschap, en
deze overleden zijnde, de overgrootouders, enz.
De naaste in iedere linie sluit in deze altijd
uit dengene, die in eenen verderen graad is;
die in gelijken graad staan deelen bij hoofden;
verg. het hiervoren, op bladz. 181, onder n*. 8
gezegde;
d.  de nalatenschap van een natuurlijk kind (zonder
nakomelingschap overleden) vervalt aan den va-
der of aan de moeder, die hetzelve erkend heeft,
of aan ieder hunner voor de helft, indien het
door beide is erkend geweest. B. W. art. 917.
In de zijdlinie wordt de erfopvolging op de volgende
wijze geregeld :
a. indien de erflater geene ouders, grootouders,
overgrootouders, enz. in eene der beide liniën
heeft nagelaten, wordt de helft der nalatenschap
aan de linie, waarin die grootouders, enz. ont-
breken, verkregen door de zijdmagen in die linie;
men lette hier vooral op, dat eenmaal eene klo-
viug tusschen de vaderlijke en moederlijke linie
hebbende plaats gehad, er geene verdere kloving
geschieden mag, en de zijdmagen van denzelfden
graad alleen bij hoofde erven; b. v. A laat na,
in de moederlijke linie, twee oudooms van groot-
moeders zijde; en vier oudooms van grootvaders
zijde; uu erven niet de twee oudooms van groot-
moeders zijde de eene helft, en de vier oudooms
-ocr page 200-
— 187 —
van grootvaders zijde de wederhelft, maar de zes
oudooms erven ieder een zesde.
Vaderlijke linie.
Moederlijke linie.
A erflater, B moeder, C grootouders in de moeder-
lijke linie, D vader, E grootmoeder van vaders zijde,
F grootmoeders broeders, G grootvader van vaders-
zijde , II broeders van den grootvader , J stamvaders
in de moederlijke linie.
b. Ingeval er bij deze opvolging van zijdmagen nog
kinderen of af koiaelingen bestaan van een\' vóór-
overleden broeder of zuster van den naasten
bloedverwant des erflaters, heeft er ten hunnen
behoeve plaatsvervulling plaats; zie bladz. 178
en 179 en het aldaar opgegeven voorbeeld.
Zoowel in de regte als in de zijdlinie kan de
volgende bepaling in aanmerking komen:
Indien een natuurlijk kind sterft zonder af-
stammelingen, noch ouders, noch natuurlijke
broeders of zusters of afkoinelingen van deze,
-ocr page 201-
— 188 —
noch langstlevenden echtgenoot achter te laten,
behoort deszelfs nalatenschap aan de naaste bloed-
verwanten van zijnen vader of van zijne moeder,
welke hem erkend heeft, en indien hij door
beide erkend is, behoort de eene helft zijner
nalatenschap aan de naaste bloedverwanten van
vaders- en de wederhelft aan die van moeders
zijde. B. W. art. 9205.
Erfopvolging in de opgaande en tevens in de
zijdlinie.
Deze erfopvolging, welke dan alleen kan plaats grij-
pen, wanneer de erflater geene afkomelingen, maar
vader en moeder (1) beide, of ook een zijner ouders, en
broeders en zusters of af komelingen van hen nalaat,
wordt op de volgende wijze geregeld :
Beide ouders in leven zijnde, bekomt ieder hunner:
a. één derde der nalatenschap, wanneer er slechts
een broeder of eene zuster is;
l). één vierde, als er meer broeders of zusters zijn,
welke laatste te zamen tot de overige twee vier-
den geregtigd zijn.
Een der ouders vóóroverleden zijnde, bekomt de
langstlevende :
a.  de helft, indien er slechts één broeder of
ééne zuster is;
b.  één derde, zoo er twee zijn;
(1) Grootouders komen hier niet in aanmerking , want
als do ouders overleden zijn, verkrijgen de broeders en
zusters de gcheele nalatenschap.
-ocr page 202-
— 189 —
c. één vierde , zoo er meer dan twee zijn;
Erfopvolging in de zijdlinie.
a.  Deze erfopvolging heeft alleen plaats wanneer
iemand geene af komelingen, geene ouders , maar
wel broeders of zusters of derzelver afkomelingen
heeft nagelaten; alsdan beuren de broeders of
zusters, of hunne afkomelingen, de geheele nala-
tenschap. B. W. art. 903. Zie aangaande de
plaatsvervulling ten behoeve van broeders- en
zusters-kinderen en verdere afkomelingen, het
hiervoor op bladz. 17S en volg. gezegde.
b.   In geval van vóóroverlijden der ouders van een
natuurlijk kind, hetwelk geene nakomelingen
nalaat, erven de natuurlijke broeders en zusters
alleen die goederen , welke niet uitde nalatenschap
der ouders afkomstig zijn daar deze tot de wettige
afstammelingen van zijnen vader of zijne moeder
terug keeren, althans zoo ze nog in natura in
den boedel aanwezig zijn. Zie verder B. W.
art. 918.
Eenige bijzonderheden.
I Bepaling die gemeen is aan de erfopvolging in
de zijdlinie.
De verdeeling van al hetgeen aan de broeders
en zusters toekomt geschiedt onder hen in ge-
lij ke deelen indien zij allen van hetzelfde bed
zijn; doch indie zijn uit verschillende hu\\ve-
lijken zijn voortgesproten , wordt hetgeen zij
erven, in twee gelijke deelen tusschen de va-
derlijke en moederlijke liniën des overledenen,
-ocr page 203-
— 190 —
verdeeld; de volle broeders en zusters bekomen
hun deel in beide liniën en die van hal-
ven bedde slechts in die linie tot welke zij
behooren. Indien er niet dan halve broeders of
zusters van eenen kant zijn achtergebleven be-
komen zij de geheele nalatenschap , met uitsluiting
van alle andere bloedverwanten in de andere linie,
B. W. art. 904 ; b. v. iemand laat na twee broe-
ders van heelen- en vier van halven bedde, dan er-
ven de twee broeders van heelen bedde ieder */Ul en
de vier broeders van halven bedde ieder 1/l2 gedeelte
der nalatenschap. Hierbij merke men voorts
op dat de wet, bij de bepaling van het erfdeel
der ouders, geen acht slaat op de enkele of
dubbele verwantschap der broeders of zusters,
niettegenstaande deze in ongelijke deelen erven,
en dat dus wanneer er volle en halve broeders
of zusters met ouders, tot de nalatenschap geroe-
pen worden, eene tweeledige verdeeling moet
plaats hebben; bij de eene komt alleen het ge-
tal broeders en zusters in aanmerking, om het
even of zij van heelen of halven bedde zijn, ter-
wijl bij de laatste verdeeling datgene wat aan
de broeders of zusters is toegekend, naar de be-
trekking waarin zij tot den erflater hebben ge-
staan , tusschen hen wordt verdeeld; b.. v.
iemand laat na een vader, twee volle- en twee
halve broeders, dan is de vader voor één vierde
in zijne nalatenschap geregtigd, het overige komt
aan de broeders (1).
(1) Het aandeel van een\' broeder of eene zuster die
verwerpt, komt aan de overige broeders of zusters , niet
-ocr page 204-
— 191 —
Bepaling die gemeen is aan de erfopvolging in alle liniè\'n :
Een natuurlijk kind heeft geen regt op de nalaten-
schap van de bloedverwanten zijner ouders, ten zij één
dier bloedverwanten komt te overlijden zonder na-
bestaanden in den erfelijken graad , noch langstlevenden
echtgenoot achter te laten. Eu indien het natuurlijk
kind sterft zonder afstammelingen , noch ouders, noch
natuurlijke broeders of zusters of afkomelingen van
deze, noch langstlevenden echtgenoot natelaten behoort
zijne nalatenschap, met uitsluiting van den Staat, aan
de naaste bloedverwanten van zijnen vader of zijne moe-
der welke hem erkend heeft; en indien hij door beide
erkend is, behoort de eene helft zijner nalatenschap
aan de naaste bloedverwanten van vaders- en voor
de wederhelft aan die van moederszijde, volgens de ge-
wone regelen van versterf. B. W. art. 919 en 920.
Erfopvolging ten behoeve van den
langstlevenden echtgenoot.
De langstlevende echtgenoot bekomt de geheele nala-
tenschap, wanneer de eerstgestorvene echtgenoot geene
wettige bloedverwanten in den erfelijken graad heeft
nagelaten, met uitzondering in het geval dat van dien
eerstgestorvenen echtgenoot een natuurlijk kind was
achtergebleven, zie hiervoor bladz. 187; de langstle-
vende echtgenoot van een natuurlijk kind, dat zonder
afstammelingen, zonder ouders , en zonder natuurlijke
aan de ouders, — Zie Mr. J. J. Loke. Handb. voor No-
leirissen 2\'
druk bladz. 127.
-ocr page 205-
— 192 —
broeders of zusters sterft, bekomt zijne geheele nala-
tenschap, met uitsluiting van de bloedverwanten van
den vader of van de moeder die bem erkend hebben.
Erfopvolging ten behoeve van den "staat.
Wanneer iemand komt te overlijden, zonder bloed-
verwanten in den erfelijken graad, zonder langstle-
venden echtgenoot, en zonder natuurlijke kinderen van
bloedverwanten in den erfelijken graad na te laten,
of zonder dat zij bekend zijn, of ook wanneer al de
bekende erfgenamen de nalatenschap verwerpen, behoort
de nalatenschap aan den Staat, of eigenlijk wordt zij
dan als onbeheerd beschouwd. B. W. 576 en 1172.
De arrondissements-regtbank, onder welker ressort
de nalatenschap is opengevallen, moet alsdan op ver-
zoek der belanghebbende personen, b. v. van de schuld\'
eischers,
of op de voordragt van het openbaar minis-
terie, eenen curator benoemen. Verg. B. W. art. 1173.
Zie voorts aangaande de verpligtingen van dezen cura-
tor, en omtrent de in bezitneming door den Staat, de
regelen bij de artikelen 1174 tot en met 1176 van
het B. W. voorgeschreven.
-ocr page 206-
— 193 —
Over uiterste willen , en de erfopvolging
daaruit ontstaande.
De regelen der erfopvolging bij versterf zijn alleen
dan van toepassing, wanneer de erflater zelf geene erf-
genamen bij uitersten wil tot zijne nalatenschap geroe-
pen heeft. B. "W. art. 921.
Een testament of uiterste wil is eene akte, hou-
dende de verklaring van hetgeen iemand wil dat na
zijn dood zal geschieden , en welke akte door hem kan
worden herroepen. B. W. art. 922.
Algemeene bepalingen ten aanzien der uiterste
wilsbescJnMingen.
Uiterste wilsbeschikkingen ten aanzien van goederen
zijn of algemeen , wanneer zij de geheele nalatenschap
bevatten, of onder eenen algemeenen titel, b. v. de
helft, een derde van de nalatenschap behelzende; of
onder eenen bij zonderen titel, dat is een legaat, B. W.
art. 923.
Eene uiterste wilsbeschikking ten voordeele van
de naaste bloedverwanten of het naaste bloed van
den erflater
, zonder eenige verdere aanduiding ,
wordt geacht te zijn gemaakt ten voordeele van des
erflaters door de wet geroepen erfgenamen. B. W. art.
924.
De uiterste wilsbeschikking ten voordeele van de
armen, zonder andere aanduiding, wordt geacht ge-
maakt te zijn, ten behoeve van al de noodlijdenden ,
zonder onderscheid van godsdienst, welke in de plaats>
13
-ocr page 207-
— 194 —
alwaar de erfenis is opengevallen , door armeninrigtin-
gen bedeeld worden. B. W. art. 925 (1).
De uiterste wilsbeschikkingen worden onderscheiden
in erfstellingen en legaten :
Eene erfstelling is eene uiterste wilsbeschikking waar-
bij de erflater aan een of meer personen de goederen
geeft welke hij bij zijn overlijden nalaat, het zij in
het geheel, het zij voor een gedeelte, zoo als de helft,
een derde enz. B. W. art. 1001.
Een legaat is eene bijzondere beschikking waarbij de
erflater aan een\' of meer personen zekere bepaalde goe-
deren geeft of wel al zijne goederen van een zekere
soort; b. v. al zijne roerende of onroerende goederen,
of het vruchtgebruik van alle of van een "gedeelte zij-
ner goederen. B. W. art. 1004.
Het verschil in de, gevolgen van erfstellingen en
legaten bestaat voornamelijk daarin :
1.     Dat de bij erfstelling geroepenen bij het overlij-
den van den erflater van regtswege in het bezit der
nagelaten goederen treden, B. W. art. 1002, doch
dat de legatarissen slechts eene vordering tol afgifte
van het hun gelegateerde verkrijgen en zij eerst door
de levering in den eigendom gesteld worden.
2.     Dat de erfgenaam mede van regtswege terstond
de vruchten en interessen der nalatenschap geniet,
doch dat de legataris om die sedert den dag van het
overlijden te kunnen genieten, den eisch tot afgifte
binnen het jaar moet instellen, aangezien wanneer die
eisch later geschiedt, hij slechts regt heeft op de
vruchten en interessen, sedert den dag, dat de eisch
(1) Zie Arr. Prov. Hof van N.-Holland dd. 26 April
1865 (Weekbl. v. h. E. n\\ 2731).
-ocr page 208-
— 195 —
gedaan is, met uitzondering, wanneer de erflater zijne
begeerte daaromtrent in den uitersten wil verklaard
heeft en wanneer eene lijfrente of een jaar-, maand-
of weekgeld, onder den titel van levensonderhoud is
gelegateerd; in deze laatste gevallen zijn de vruchten
en interessen , op welk tijdstip de eisch tot afgifte ook
gedaan zij, sedert het overlijden voor den legataris.
3. Dat de erfgenamen, ieder in evenredigheid van
hun aandeel in de nalatenschap, tot betaling der
schulden gehouden zijn, doch dat de legataris niets
te voldoen heeft van de schuld waarmede het aan hem
gelegateerde bezwaard is, B. W. art. 11-16, 1012;
men merke hierbij echter op, dat aan de legatarissen
dan eerst hunne legaten afgegeven worden, wanneer
de schuldeischers des boedels voldaan zijn en de legiti-
marissen in hun wettelijk erfdeel niet zijn verkort.
Wie bekwaam zijn om bij uitersten wil te beschikken.
Alle personen kunnen bij uitersten wil beschikken,
behalve :
a). Minderjarigen die den vollen ouderdom van acht-
tien jaren niet hebben bereikt.
b). Die het gebruik hunner verstandelijke vermogens
missen, om het even, of zij al dan niet onder
curatele zijn gesteld. B. W. art. 5002. 502 (1).
De bekwaamheid van den testateur wordt beoordeeld
naar den staat waarin hij zich bevond op het oogenblik
dat de uiterste wil gemaakt is, B. W. art. 945; dus
niet naar zijnen staat op het oogenblik van het overlij-
(1) Die wegens verkwisting onder curatele zijn gesteld,
mogen testament maken. B. W. 500*.
13 *
-ocr page 209-
— 19G —
den; b. v. iemand maakt op zijn zeventiende jaar een
testament en hij sterft op zijn veertigste jaar, zonder
nader testament te maken, dan is zijn uiterste wil nietig.
Men merke op dat bij het Fransche wetboek aan
een\' minderjarige zoodra hij den ouderdom van zestien
jaren bereikt had de bevoegdheid gegeven was, om
over de helft zijner nalatenschap te beschikken, dus dat
men niet als van onwaarde moet beschouwen een testa-
ment vóór primo October 1888 door iemand vóór zijn
achttiende jaar gemaakt, noch hetzelve voor de geheele
nalatenschap geldig houde als het na bereikten achttien-
jarigen ouderdom verleden is.
Welke personen uit sommige uiterste wilsbeschikkin-
gen geen of slechts een lepaald voordeel
mogen genieten.
a). Makiugeu bij uiterste wilsbeschikking ten behoeve
van openbare instellingen, godsdienstige gestich-
ten, kerken of armeninrigtingeu hebben geeu ge-
volg dan voor zoo ver de Koning aan de bewind-
voerders dier Gestichten de magt zal hebben ver-
leend, die aan te nemen. B. W. art. 947 (1).
b). De man of vrouw die gehuwd is met iemand, die
kinderen heeft uit eenen vorigen echt, zal uit
den uitersten wil van zijnen of haren echtgenoot
niet meer mogen genieten dan het minste gedeelte,
dat een der wettige kinderen geniet, en zouder
(1) De Koning kan, na eenmaal de magtiging tot
aanvaarding eener erfenis aan eene kerk te hebben ge-
weigerd, op die beslissing later terug komen. Zie Arr.
H. R. van 11 Maart 1864. (Weekbl. v. h. It. n°. 2571).
-ocr page 210-
— 197 —
dat hij of zij in eenig geval meer dan een vierde
gedeelte van den boedel van zijnen of haren echt-
genoot zal mogen genieten. C. W. art. 919. Men-
vergelijke hierbij het gen e wij, bladz. 112 en vol-
gende, gezegd hebben , ten aanzien der verdeeling
der wettelijke gemeenschap bij tweede of verder
huwelijk, wanveer een der echtgenooten of beide
kinderen uit een vroegeren echt hebhen..
Hierbij
valt op te merken dat, indien het voordeel, dat
den nieuwen echtgenoot bij het huwelijk is opge-
komen, door de vermenging van goederen en
schulden bij eenige gemeenschap reeds het geoor-
loofde aandeel bedraagt, de hertrouwende man of
vrouw, aan die nieuwe of dien nieuwen echtgenoot
bij uitersten wil niets meer kan geven. (1)
c.) Leermeesters, gouverneurs of gouvernantes kun-
nen geen voordeel genieten uit den uitersten wil
van minderjarigen die met hen te zamen wonen,
noch even zoo onderwijzers of onderwijzeressen
uit den uitersten wil van minderjarigen die bij
hen in de kost besteed zijn ; hiervan zijn uitge-
zonderd de beschikkingen tot vergelding van ge-
dane diensten bij wijze van legaat gemaakt. B.
W. art. 952.
d.) De geneesheeren, heelmeesters, apothekers en
(1) Wanneer de erflater tot eenigen erfgenaam heeft
nagelaten zijn eenig kind uit een le huwelijk, onder den
last van vruchtgebruik van het beschikbaar gedeelte zij-
ner nalatenschap, ton behoeve zijner tweede eehtgenoote,
is niet het vierde deel, maar wel de helft der nalaten-
schap met dat vruchtgebruik belast. (Cf. de Gelder adv.
3e Jaarg. afl. 7 en 8.)]
-ocr page 211-
— 198 —
andere personen de geneeskunde uitoefenende,
welke iemand gedurende de ziekte waaraan hij
is overleden, bediend hebben, alsmede de bedie-
naars van de godsdienst, welke hem gedurende
die ziekte hebben bijgestaan, kunnen geen voor-
deel trekken uit de uiterste wilsbeschikkingen welke
zoodanig persoon gedurende den loop dier ziekte
ten hunnen behoeve mogt hebben gemaakt. (1).
Hiervan zijn uitgezonderd:
1°. De beschikkingen tot vergelding van gedane dien-
sten bij wijze van legaat gemaakt, waarom de notaris
bij het maken van het testament van een zieke,
wel mag opletten achter het woord „legaat" te zet-
ten: ,/strekkende dit legaat tot vergelding der door
den legataris aan den testateur gedane diensten."
2°. De beschikkingen zoowel bijzondere als algemeene,
ten voordeele van den echtgenoot van den erflater.
3°. De erfstellingen en legaten gemaakt, ten behoeve
van bloedverwanten tot den vierden graad inge-
sloten, indien de overledene geene erfgenamen
in de regte linie mogt hebben nagelaten, ten
ware degene ten wiens voordeele de beschikking
gemaakt is zelf onder het getal dier erfgenamen
mogt behooren. B. VV. art. 953.
e.) De notaris, die eenen uitersten wil bij openbare
akte heeft verleden, en de getuigen die daar bij
tegenwoordig zijn geweest, kunnen niets genieten
van hetgeen aan hun bij dien uitersten wil is ge-
maakt\', B. W. art. 954; deze bepaling is dus niet
(1) Zie een Arrest van \'t Hof van Gelderland van 14
Sept. 1864 (Wcckb. v. h. E. n°. 2699).
-ocr page 212-
— 199 —
toepasselijk wanneer in eenen, aan den notaris
in bewaring gegeven, besloten olographischen of
geheimen uitersten wil, eeue beschikking, ten
behoeve van den notaris of de getuigen, die over
de akte van bewaargeving of superscriptie gestaan
hebben, gevonden wordt.
ƒ.) Indien ouders wettige en erkende natuurlijke kin-
deren nalaten, zullen deze laatste uit de uiterste
wilsbeschikkingen hunner ouders niets meer mo-
gen genieten, dan hetgeen aan hun bij versterf
door de wet is toegekend. B. W. art. 955. De
notaris zoude soms eenen erflater, die zijn natuur-
lijk kind meer dan met hetgeen het bij versterf
zou genieten, bevoordeelen wilde, kunnen aau-
raden, om dat kind niet te erkennen, en hierdoor
deze wetsbepaling te ontduiken; dit zoude echter
hoogst gevaarlijk wezen, aangezien men misschien
in regten zouden kunnen bewijzen, dat de door
den vader bevoordeelde persoon werkelijk het na-
tuurlijk kind van den erflater is (1).
g.) Een echtgenoot kan geen voordeel genieten door
de uiterste wilsbeschikkingen van zijnen mede-
echtgenoot, indien het huwelijk zonder de ver-
cischte toestemming mogt zijn aangegaan, en de
erflater gestorven is op een tijdstip waarop de wet-
tigheid van dit huwelijk uit dien hoofde nog kon
worden betwist. Zie B. W. art. 948.
h.) Overspelers of overspeelsters en hunne medeplig-
(1) Hoe, indien de overledene ouders geene wettige,
maar wel erkende natuurlijke kinderen nalaten, kunnen
dan do laatste bij testament alles bekomen? Ja, Itegtsg.
Bijbl. II, 246-252, JSecn, Rogtsg. Bijblad II 253-254. j
-ocr page 213-
— 200 —
tigen kunnen uit elkanders uitersten wil geen
voordeel genieten, mits van het overspel vóór het
overlijden van den erflater, door een regterlijk
gewijsde gebleken zij.< B. W. art. 950.
Men merke eindelijk op, dat de uiterste \\vilsbe-
schikking gemaakt ten voordeele van iemand, die
onbekwaam is om te erven, nietig is, zelfs wan-
neer de beschikking mogt gemaakt zijn op den naam
van een\' tusschen beide komende persoon.
Voor tusschenbeide komende personen worden
gehouden de vader en de moeder, de kinderen en
afstammelingen, en de echtgenoot van dengene die
onbekwaam is om te erven. B. W. art. 958. (1)
Wie onwaardig zijn om uit eenen uitersten wil
te genieten, zie B. W. art. 959.
Legitime portie.
Behalve de bovengemelde beperkingen in het regt
van erfstelling en vermaking, heeft de wetgever hem
die bloedverwanten in de regte lijn heeft, in het be-
lang van die bloedverwanten beperkt in het naar wille-
keur beschikken over zijne goederen, door de bepalin-
gen ten aanzien van de legitime portie of het wettelijk
erfdeel.
Deze legitime portie is een gedeelte der goederen,
hetwelk aan de bij de wet geroepen erfgenamen in de
regte lijn wordt toegekend, en waarover de overledene
(1) Zie omtrent het begrip van tusschen beide ko-
mende persoon
, een arr. van \'t Hof van Utrecht van 6
Febr. 1865 (Weekbl. v. h. E. n°. 2721).
-ocr page 214-
— 201 —
noch bij gifte onder de levenden, noch bij uitersten
wil heeft mogen beschikken. B. W. art. 960. (1)
De wet verzekert dus aan ieder der bloedverwanten
in de regte lijn een gedeelte van de nalatenschap des
erflaters, doch alleen in het geval dat zij bij versterf
zouden medegeërfd hebben. Zoo hebben kinderen of
hunne afkomelingen altijd eene legitime, ouders alleen
in het geval dat er geene wettige kindereu of afkome-
lingen van dien bestaan, en grootouders alleen in het
geval dat de erflater geene broeders of zusters heeft
nagelaten, omdat wanneer iemand broeders of zusters nalaat
de grootouders uitgesloten zijn; waaruit dan ook volgt,
dat iemand die grootouders en broeders en zusters nalaat
over zijne geheele nalatenschap beschikken mag.
Daar, zoo als wij hierboven zeiden, de wet bepaalt
tot welk gedeelte ieder legitimaris in de nalatenschap
geregtigd is, zoo volgt daaruit dat de legitime van
(1) Bij arr. v. \'t Hof van Gelderland dd. 17 Junij
1863 ("Weekbl. v. h. R. n° 2517) is het volgende beslist:
De bepaling van art. 960 B. W. ziet niet alleen op de
hoegrootheid van het wettelijk erfdeel, maar bij dat art.
is alle beschikking daarover aan de ouders ontzegd.
Ouders derhalve, bij testament beschikkendo over
hunne nalatenschap, kunnen niet bepalen, dat het erf-
deel van hun kind (daaronder begrepen het wettelijk
erfdeel) niet zal vallen in de huwelijksgemeenschap,
tusschen dat kind on zijnen echtgenoot bestaande , maar
het bijzonder eigendom van dat kind zal blijven, en door
een derde worden beheerd, onder deu last van verant-
woording en uitkeering der opkomsten aan dat kind,
met uitsluiting van dien echtgenoot van het vruchtge-
bruik dier goederen,
-ocr page 215-
— 202 —
een of meer legitimarissen door het niet genieten van
een\' of meer anderen dezelfde hoegrootheid be-
houdt; b. v. iemand sterft, zijne nalatenschap bedraagt
ƒ60000: — hij laat na twee kinderen, die dus ieder
ten beloope van ƒ 20000 als legitimarissen in zijne
nalatenschap geregtigd zijn; nu kan een der twee
legitimarissen b. v. uithoofde van onwaardigheid zijn
regt niet doen gelden, dit vermeerdert de legitime van
den anderen niet, die ook daardoor niet meer dan
/20000 ah legitimaris, vorderen kan. Bij de Fransche
wet was men van een ander beginsel uitgegaan, en had
men, in plaats van het aandeel van iederen legiti-
maris te bepalen, het beschikbaar gedeelte vastgesteld
naar evenredigheid van het getal legitimarissen; Zie
art. 913, 915, 920 en 736 Code Civil.
De wet regelt de legitime portie op de volgende
wijze: (B. W. art. 961, 962 en 963).
a. In de nedcrdalende linie, indien de erflater
slechts één wettig kind nalaat, bestaat het wet-
telijk erfdeel in de helft van de goederen welke
het kind bij verstref zoude hebben geërfd. In-
dien er twee kinderen overblijven is het wettelijk
erfdeel voor ieder kind twee derde gedeelten van
hetgeen hetzelve bij versterf zoude erven.
Ingeval de overledene drie of meer kinderen
nalaat, zal het wettelijk erfdeel voor ieder kind
drie vierde gedeelte bedragen van hetgeen het bij
versterf zoude gehad hebben.
Het spreekt van zelf, dat de wettige afkome-
lingen van eenen vooroverleden\' legitimaris, staaks»
gewijze, in zijne plaats optreden.
-ocr page 216-
— 203 —
Uit eeu eu ander blijkt dat voor ieder ouder
uit zijne nalatenschap beschikbaar blijft:
De heljt indien er slechts één kind als legi-
timaris optreedt.
Een derde indien er twee
eu
Een vierde indien er drie of meer kinderen
als legitimarissen optreden.
Het wettelijk erfdeel van een natuurlijk doch
wettiglijk erkend kind, bestaat uit de helft van
hetgeen hetzelve bij versterf zoude genoten hebben.
b. In de opgaande linie bedraagt de legitime portie
altijd de helft van hetgeen volgeus de wet aan
eiken bloedverwant in die linie bij versterf toe-
komt ; b. v. iemand laat na, zijn5 vader en drie
broeders; den vader zoude bij versterf eeu vierde
toekomen, zijn wettelijk aandeel bedraagt dus
één achtste.
Met hetgeen, dat niet als legitime buiten be-
schikking van den erflater blijft, mag hij hande-
leu naar welgevallen, en het derhalve vermaken
aan wien hij wil, eu dus aan eenen vreemde of
aan sommigen der legitimarissen naar verkiezing.
Over de legitime heeft de erflater volstrekt geene
beschikking, hij mag haar door niets beperken,
b. v. door er een fideicommis van te maken,
door het met vruchtgebruik te bezwaren, door
het onder bewindvoerders te stellen enz., vergelijk
voorts bladzijde 76 , in de noot.
Na deze beschouwingen , dienen wij , alvorens van
de legitime portie te scheiden, ons vooraf nog met
-ocr page 217-
— 204 —
r
de twee volgende punten bezig te houden, te weten :
a.   De wijze waarop het wettelijk erfdeel berekend
wordt;
b.   De wijze, waarop ingeval van verkorting der legi-
time, de beschikking wordt verminderd, of het
reeds gesehonkene wordt teruggegeven.
A. Om de hoegrootheid van het wettelijk erfdeel te
berekenen, maakt men eene opsomming van al de
goederen die op het tijdstip van het overlijden van
den gever of erflater aanwezig waren; men voegt
daarbij het beloop der goederen waarover bij gif-
ten onder de levenden beschikt is, berekend naar
den staat, waarin zij zich op het tijdstip der gift
bevonden hebben, en hunne waarde op het oogen-
blik van het overlijden van den gever; men be-
rekent over al die goederen, na de schulden daar-
van te hebben afgetrokken, hoeveel, naarmate
van de betrekking der legitimarissen, het erfdeel
is, hetwelk zij kunnen vorderen, en men trekt
daarvan af, hetgeen deze, \'zelfs met vrijstelling
van inbreng, van den overledene hebben ontvan-
gen, B. W. art. 968; de slotsom dezer wetsba-
paling is dus , dat men om te weten hoeveel het
wettelijk erfdeel van eenen legitimaris bedraagt,
nagaat, hoeveel hij, indieu de overledene geene
beschikkingen gemaakt had, bij versterf zoude ge-
ërfd hebben, daar toch, zoo als wij straks gezegd
hebben, de legitime bepaald wordt, naar mate
van ieders versterfregt; — hetgeen de legitimaris
zelf van den erflater genoten heeft, al ware hij
ook van inbreng uitdrukkelijk vrijgesteld geworden,
wordt hem natuurlijker wijze in mindering der
-ocr page 218-
— 205 —
legitime toegerekend; daartoe strekke het volgende
voorbeeld ter opheldering :
A. heeft 2 kinderen, hij laat na aan kon-
tanten.........../ 6000.
aan effecten..........// 12000.
meubelen en inboedel......u 3000..
Bij gifte onder de levenden heeft hij
geschonken aan een\' vreemde een huis
en erf ter waarde van......// 5000.
en een zijner kinderen heeft voor hu-
weUjhsgift,
met vrijstelling van in-
breng , van hem genoten.....u 4000.
dus als hij geene gift gedaan, of die
huwel\'ijhsgift aan zijn kind niet ge-
maakt had, zou zijne nalatenschap be-
dragen hebben.........ƒ 30000.
ieder kind krijgt nu bij versterf. . . f 15000.
dan bedraagt de legitime van ieder kind ^ of
f 10000.
Veronderstel nu , dat A aan zijne echtgenoot
had gemaakt alles wat hij haar vermaken mogt,
dan ontvangt zij uit zijne nalatenschap, welke
/ 21000 bedraagt, f 5000 , want ƒ 20000 blijft
ten behoeve van de beide legitimarissen buiten be-
schikking, doch daar een der legitimarissen van
de hem komende f 10000 reeds f 4000 genoten
heeft, krijgt deze dan ook slechts ƒ 6000.
B. Wanneer het blijkt dat aan de legitime portie is
te kort gedaan , worden :
1°. De legaten of beschikkingen bij uitersten wil ge-
-ocr page 219-
— 206 —
daan, in het geheel niet of slechts gedeeltelijk
ten uitvoer gelegd ,
en
De giften door den overledene onder de levenden
gedaan, geheel of gedeeltelijk in zijne nalatenschap
teruggebragt. B. "W. art. 967. (1).
en zulks onder de navolgende bepalingen :
Wanneer de legitimarissen kunnen voldaan wor-
den uit hetgeen de overledene werkelijk nalaat,
doch alleen zijne beschikkingen ter zake des doods
aan de legitime te kort doen, dan heeft er geene
terugkeering van de giften onder de levenden
plaats, alleen de eerstgemelde blijven buiten
werking; b. v. de werkelijke nalatenschap van A
bedraagt ƒ 10000; het wettelijk aandeel der le-
gitimarissen, bedraagt uit hoofde van door den
erflater bij zijn leven gedane giften, eene gelijke
som van_ƒ 10000. Veronderstel nu, dat A aan ver-
schillende legatarissen te zamen ƒ1000 gemaakt
heeft, dan hebben de legaten geen gevolg; en
hierbij blijft het dan ook, want daar de legitime
uit de werkelijke nalatenschap kan voldaan wor-
den, behoeft er geene inkorting der giften plaats
te hebben; evenzeer zoude het zijn, indien het, in
plaats van legaten, eene door den overledene ge-
maakte erfstelling betrof. Indien de legaten of
erfstellingen slechts gedeeltelijk kunnen stand grij-
(1) Bij vonnis der Arr. Kegtb. van Amsterdam dd, 6
Deo. 1865 (weekb. v. h. E. n°. 2774) is beslist, dat de
testamentaire beschikkingen omtrent hetgeen de execu-
teurs als zoodanig zullen genieten, legalen zijn en alzoo
ten behoeve der legitime kunnen worden verminderd.
-ocr page 220-
— 207 —
yen, geschiedt de vermindering zonder onder-
scheid te maken tusschen erfstellingen en legaten,
en zonder te letten op de vroegere of latere dag-
teekening van den uitersten wil, met uitzonde-
ring, wanneer uit de betrekking blijkt, dat dit
de wil van den erflater niet geweest is, b. v.,
indien een erflater, die wettelijke erfgenamen
heeft, na eenige legaten gemaakt te hebben een
derde in het beschikbaar gedeelte zijner nalaten-
schap tot erfgenaam stelt, dan is de erfstelling bij
voorkeur aau inkorting onderworpen, en de le-
gaten of sommige daarvan eerst dan, wanneer de
erflater uitdrukkelijk mogt hebben bevolen, dat
deze of gene erfstelling of legaat bij voorkeur
moest worden voldaan, in welk geval zoodanige
erfstelling of legaat niet zal worden verminderd,
dan alleen wanneer de waarde van de andere makin-
gen niet mogt toereikende zijn, om het wettelijk
erfdeel op te leveren; b. v., A laat na f 30000;
het wettelijk erfdeel in zijne nalatenschap bedraagt
f 15000, hij stelt B (die geen legimitaris is) tot zij-
nen erfgenaam, en legateert aan C ƒ8000, en aan
D mede ƒ8000, met bepaling, dat het legaat aan
D niet verminderd zal mogen worden, als aan de
legitime zonder de vermindering van dit legaat
kan worden voldaan.
Het gevolg van een en ander is nu:
de legitime bedraagt......f 15000.
het ouverminderbaar legaat aan D. . ,/ 8000.
C kan dan niet ten volle genieten zijn
legaat van ƒ 8000 , omdat er nog slechts
beschikbaar is........7000.
-ocr page 221-
— 208 —
Zoo verkrijgt C ƒ 7000, en de erfgenaam niets;
omdat de erflater door deze beschikking heeft
doen blijken, dat hij aan de legitime dacht en
de erfgenaam alleen dan voordeel wilde doen ge-
nieten, wanneer de legitimarissen en de legata-
rissen voldaan waren. Verg. B. W. art. 971
en 973.
In geval geschonken goederen in de nalaten-
schap eens erflaters moeten terugkeeren merke
men op:
1°. Dat de laatst gedane gift het eerst wordt inge-
kort, en zoo bij opklimming, iudien dit noodig
is, tot de eerst gedane gift toe. B. W. art. 971
in fine.
2°. Dat alle vervreemding van eenig goed, hetzij on-
der den last eener lijfrente, hetzij met voorbe-
houd van vruchtgebruik aan een\' der erfgenamen
in de regte lijn, beschouwd wordt als eene gift.
B. W. art. 969. (1).
3°. Dat de teruggave van onroerende goederen in na-
tura
moet geschieden. B. \\V. art. 972.
4°. Dat van hetgeen terug gegeven moet worden, de
begiftigde renten verschuldigd is, sedert den dag
van het overlijden des gevers, indien de eisch tot
vermindering is gedaan binnen het jaar, en an-
(1) Bij inbreng van het verkochte goed, moet die
inbreng geschieden voor het geheel, en niet voor zoover
het beschikbaar gedeelte is overtroffen. Cf. Arr. v. \'t Hof
van Limburg dd. 15 Junij 1863 (Wcekbl. v. h. R. n°.
2535) en Arr. H. R. dd. 24 Maart 1864 (Wcekbl. v. h.
R. no. 2574).
-ocr page 222-
— 209 —
ders van den dag dat die eisch gedaan is. B.
W. art. 974.
5°. Dat de onroerende goederen door de terugkeering
vrij worden van alle lasten, daarop door den be-
giftigde gelegd. B. W. art. 975.
6°. Dat de regtsvordering tot vermindering of terug-
gave door de erfgenamen zelfs tegen een\' derden
verkrijger kan worden ingesteld, behoudens in de
gevallen bij de wet bepaald. B. W. art. 976.
Ten slotte maken wij opmerkzaam, dat art. 965 van
het B. W. bepaalt, dat wanneer de beschikking, bij
akte onder de levenden of bij uitersten wil gedaan ,
bestaat in een vruchtgebruik of in eene lijfrente, waar-
van het beloop het wettelijk erfdeel benadeelt, de
erfgenamen, aan welke dat erfdeel is toegekend, de
keus hebben óf om deze beschikking uit te voeren
óf wel om aan de begiftigden of legitimarissen den
eigendom van het beschikbaar gedeelte af te staan.
Raadgevingen omtrent den inhoud van uiterste willen.
Moeijelijk voorwaar is in sommige gevallen de in-
geschriftbrenging der uiterste wilbeschikking te noe-
men, en nu en dan zelfs kan het onmogelijk zijn
om de begeerte van den testateur met de bepalingen
der wet in overeenstemming te brengen; men moet
dit echter trachten te doen , door den testateur andere
beschikkingen voor te stellen waardoor hij, zoo niet
geheel dan toch misschien eenigzina zijnen wensch
kan vervuld zien. — Oen eenigzins aan de moeijelijk-
heid in het opstellen vau testamenten te gemoet te
komen, stellen wij het volgende ter neder:
14
-ocr page 223-
— 210 —
1.     Men zorge vooral dat de wil des erflaters in
duidelijke bewoordingen vervat worde, zie B. W.
art. 932, 933 en 934; tot bevordering van duidelijk\'
heid
zij men niet te omslagtig met de bewoordingen ;
men zij in het bijzonder omzigtig met het vermelden
van de beweegreden waardoor een legaat of erfstelling
gemaakt wordt, in het algemeen is het raadzaam die
niet te vermelden, dan bij groote noodzakelijkheid,
B. W". 937 en 938; ook het hechten van voorwaarden
aan de beschikkingen dient met rijp overleg te geschie-
den, aangezien toch de voorwaarden die onverstaan-
baar of onmogelijk zijn of die met de wetten en
goede zeden strijden voor niet geschreven gehouden
worden; B. W. art. 935.
2.     Zij men uiterst omzigtig in de keus der woor-
den, aangezien de uitlating van een enkel woord,
soms de uiterste wil geheel andere gevolgen kan doen
hebben dan de erflater zich voorgesteld heeft; zoo
zoude b. v. de uitdrukking van een\' testateur: ik le-
galeer aan A. mijn gouden horologie
het gevolg heb-
ben , dat wanneer de testateur geen gouden horologie
naliet, de legataris niets konde vorderen; stond er
echter in het testament ik legateer aan A. een gouden
horologie,
dan zoude de legataris een gouden horologie
kunnen vorderen, om het even of de erflater er een
naliet of niet, zie B. W. art. 1015; in dat laatste
geval, — als zijnde hier eeu onbepaalde zaak gelega-
teerd, — zijn de erfgenamen niet verpligt de beste
soort te geven, maar zij kunnen ook niet volstaan met
de slechtste af te geven. B. W. art. 1010.
3.     Men boude bij het beschrijven van erfstellin-
gen of van legaten, waarbij verscheidene personen of
-ocr page 224-
— 211 —
legatarissen tot de erfenis of het legaat geroepen wor-
dtn in het oog, hetgeen de wet bepaalt ten aanzien
van het regt van aanwas. Volgens art. 1049 en 1050
van het B. W. zal aanwas plaats hebben ten voor-
deele van de gestelde erfgenamen of legatarissen , inge-
val de erfstelling of het legaat aan verscheidene per-
sonen gezamenlijk gemaakt is en de beschikking, ten
opzigte van eenige der gestelde mede-erfgenamen of mede-
legatarissen geen gevolg kan hebben; b. v. pieter
benoemt tot zijne erfgenamen zijne drie vrienden A,
B en C, en een dier vrienden is overleden of ver-
werpt de nalatenschap of is uit hoofde van onwaar-
digheid uitgesloten, dan wordt zijn aandeel in de
nalatenschap, uit kracht van het regt van aauwas, door
de twee anderen gebeurd.
De erfstelling of het legaat wordt geacht geza-
menlijk
gemaakt te zijn, wanneer het gemaakt is bij
eene en dezelfde beschikking en de erflater niet aan
elk der mede-erfgenamen of mede-legatarissen zijn
bepaald aandeel in het goed heeft aangewezen, zoo
als de helft, een derde, enz.; b. v. pilter heeft tot
erfgenamen gesteld, ieder voor één derde deel, zijne
drie vrienden A, B en C, en A ontbreekt, dan wordt
het aandeel van A door B en C niet verkregen, maar
hetzelve vervalt aan de door de wet geroepen erf-
genamen.
De uitdrukking voor gelijke aandeelen of gedeel-
ten
wordt niet geacht eene aanwijzing te zijn van een
zoodanig bepaald aandeel; b. v. zoo pieter zijne
drie vrienden A , B en C, voor gelijke aandeelen tot
erven stelt, dan heeft er bij ontbreken van een of
14*
-ocr page 225-
— 212 —
twee van hen aanwas plaats. De meeste notarissen
hebben tot verduidelijking de gewoonte, de verschil-
lendc erfdeelen aan te duiden; zulks is niet af te keu-
ren , maar men moet dan vooral denken om het ge-
voelen van dcu erflater omtrent het regt van aanwas
te onderzoeken. Voorts zal de erflater mede geacht
worden gezamenlijk, en dus met het regt van aanwas
gelegateerd te hebben, wanneer eene zaak, die zon-
der schade te lijden niet voor verdeeling vatbaar is,
bij dezelfde akte aan onderscheidene personen, al ware
het ook afzonderlijk, is gemaakt geworden. B. W.
art. 1050.
4.     Men zij indachtig, dat zoo de bij testament
geroepene erfgenamen of legatarissen ontbreken, er
van regtswege geene plaatsvervulling ten behoeve van
hunne kinderen plaats heeft, m*ar dat zoo het de
begeerte des erflaters is, dat deze in de plaats van
den geroepene optreden, zulks uitdrukkelijk moet
vermeld worden.
5.     Men gebruike, zoo er legitimarissen van den
erflater bestaan, en hij een\' derde bevoordeelen wil,
zooveel hij vermag, niet de woorden: ik maak en
bespreek aan A. het beschikbaar gedeelte mijner nala-
tenscliap
, want dan zoude bij geheel of gedeeltelijk
ontbreken van die legimitarissen de quaestie kunnen
ontstaan, of de erflater bedoeld had het beschikbaar
gedeelte op het oogenblik van zijn overlijden.
6.     Men ga na de uitlegging die de wet aan som-
mige algeraeene uitdrukkingen geeft, onder anderen:
Zie wat onder de verschillende uitdrukkingen van
roerende zaken, inboedel, meubelen of huisraad, een
-ocr page 226-
— 213 —
huis met hetgeen zich daarin bevindt, enz., verstaan
wordt, hetgeen wij dienaangaande op bladz. 163 ea
* volg. gezegd hebben.
Indien blootelijk de vruchten of inkomsten zijn ge-
legateerd, zonder dat de erflater het woord vrucht-
gebruik
of gebruik gebezigd heeft, blijft het goed on-
der het beheer van den erfgenaam, die verpligt is
de vruchten en inkomsten aan den legitaris uit te
keeren. B. W. art. 1017.
Beschikkingen die geen gevolg hebben.
Behalve de beschikkingen aan personen die onbe-
kwaam zijn, om uit sommige uiterste willen voordeel
te trekken, door ons op bladzijde 196 eii volg. opge-
noemd, hebben ook de volgende beschikkingen geen
gevolg, te weten:
1.     De bepaling waarbij de nalatenschap of het le-
gaat of wel een gedeelte van dezelve onvervreemdbaar
is verklaard, wordt voor niet geschreven gehouden.
B. W. art. 931. (1)
2.     Het legateren van eenig bepaald goed van een\'
ander is nietig, behoudens dat aan een\' erfgenaam of
legataris als voorwaarde de verpligting kan worden
opgelegd, om aan derden zekere uitkeeringen uit zijne
(1) Bij vonnis der Regtbank van Amsterdam, dd. 21
Julij 1863 (te vinden bij de Gelder adv. jaarg. 1864
n*. 2) is beslist, dat wanneer bij testament bepaald is,
dat het erfdeel van een der erfgenamen, tot zijn 25 jari-
gen leeftijd, onder beheer zal wordon gesteld, hij gecuo
afgifte kan vragen dadelijk na zijne mccrdorjarig-wordiiig.
-ocr page 227-
— 214 —
eigene goederen te doen of schulden kwijt te schelden.
B. W. art. 1013, 1014.
3.     Indien echtgenooten in gemeenschap van goede-
ren gehuwd zijn, heeft het legaat door een hunner
van een bepaald goed uit de gemeenschap gemaakt,
als het goed bij verdeeling daarvan niet aan de erf-
genamen van den erflater is toebedeeld, geen ander
gevolg, dan dat de legataris in plaats van het goed,
schadeloosstelling van de erven van den overledene vor-
deren kan. B. W. art. 950, vergelijk bladz. 216c. (1)
4.     Elke bepaling, waarbij de erflater bevolen heeft,
dat de uitvoerder van zijn\' uitersten wil van het opma-
ken eener boedelbeschrijving of van het afleggen van
rekening en verantwoording zal zijn ontheven, is van
regtswege nietig. B. W. art. 1065.
5.     Ëene bepaling, waarbij de erflater zou hebben
verboden, om van het regt van beraad en van het
voorregt van boedelbeschrijving gebruik te maken i3
nietig en van onwaarde. B. W. art. 1089.
6.     De bepaling waarbij de erflater zoude hebben
geboden, dat zijne nalatenschap gedurende eenigen
tijd niet verdeeld mag worden, is voor de erfgenamen
niet verbindende. Verg. B. W. art. 1112.
Eenige piaMikale raadgevingen,
a.
In het geval dat kinderen, wier vader of moeder
(1) Men zie omtrent de vraag, of een echtgenoot bevoegd
is over zijn onverdeeld aandeel in de huwelijksgemeenschap
te beschikken , en zoodanig aandeel onder zijne erfgena-
men te verdeden, een arr. v. \'t Hof van Gelderland, dd,
1 Febr. 1865 (Begtsg. Bijbl. 1865 V en 8e afl.).
-ocr page 228-
— 215 —
overleden is, en die broeders of zusters in leven
hebben, aan hunnen langstleveuden vader of moe-
der bij uitersten wil hunne nalatenschap zouden
willen vermaken, om daardoor b. v. de betaling
van successieregt voor te komen, zoo zijn deze
beschikkingen niet dan met de meeste voorzigtig-
heid aan te raden, vooral dan, wanneer delangst-
levende der ouders hertrouwd is.
b. Wanneer echtgenooten reeds bejaard zijn, geene
kinderen of afkomelingen hebben en hunne weder-
zijdsche familiën tot erfgenamen willen stellen,
worde hun aangeraden de bepaling te maken,
waarbij ieder, ingeval van overlijden vóór zijn
medeechtgenoot, den ander tot erfgenaam stelt;
en, bij vooroverlijden van den eersten, voor de
helft des erflaters eigene bloedverwanten en voor
de wederhelft zijner nalatenschap die bloedverwanten
van den vroeger overleden echtgenoot, die op des
erflaters overlijden, de erfgenamen bij versterf van
den vroeger overleden echtgenoot zouden geweest
zijn , ingeval de laatste op des erflaters sterfdag
gestorven was. Deze beschikkingen nu steunen
geheel en al op de goede trouw van den overblij-
venden echtgenoot, en ofschoon er weinig voor-
beelden kunnen aangehaald worden, dat ze ten
deze verbroken worden\', zoo moet men bedenken,
dat de overblijvende echtgenoot eenen hoogen ouder-
dom bereikt hebbende, zich ligtelijk door zijne of
hare betrekkingen zoude kunnen laten overreden,
om den uitersten wil te herroepen of te veranderen;
men kan dus de tostateuren nooit verzekeren, dat
hun wil gevolg zal hebbeu; het gevaar hiervan is
-ocr page 229-
— 216 —
weg te nemen, door ieder zijne bloedverwanten
tot erfgenamen te doen stellen, met den last van
vruchtgebruik , ten behoeve van den overblijvenden
echtgenoot levenslang.
e. Wanneer echtgenooten te zamen gezind zijn , om
dezen of genen met een legaat van eene bepaalde
zaak uit hunnen gemeenschappelijken boedel te
bevoordeelen , moet in zoodanig geval ieder echt-
genoot de geheele zaak legateren, met bepaling
dat indien het gelegateerde aan de nalatenschap
des er/later* wordt toebedeeld, de legataris, zoodra
hij in het genot van de geheele zaak komt, aan de
nalatenschap des erflaters in geld te goed zal
doen de helft van de waarde der gelegateerde
zaak, en dat in tegendeel wanneer de gelegateerde
zaak niet aan de nalatenschap des erflaters mogt
worden toebedeeld in plaats daarvan door den
legataris zal worden genoten de helft van de
waarde in geld.
In geval de echtgenooten geene
kinderen hebben en elkander over en weder tot
erfgenaam stellen , kan men eenvoudiger te werk
gaan, door ieder aan den legataris de zaak, hetzij
voor het gheel, hetzij voor zoodanig gedeelte als
aan den testateurs nalatenschap zal worden toebe-
deeld
te legateren, en dan den mede echtgenoot
tot eenigen er/genaam
te stellen onder voorwaarde,
dat de langstlevende, zoo het gelegateerde bij
scheiding van den gemeenen boedel voor het geheel
of voor een gedeelte aan zijne helft mogt worden
toebedeeld, het gelegateerde of dat gedeelte daarin
aan den legataris zal uitkeeren.
d. Ingeval een erflater aan een\' gehuwd\' persoon eene
-ocr page 230-
— 217 —
erfstelling of legaat wil maken, doch tevens ver-
langt dat de medeechtgenoot van dien persoon
zoo min mogelijk voordeel geniete, moet men
bepalen dat de erfenis of het legaat buiten ge-
meenschap van goederen en liet bijzonder eigen-
dom van hem of haar blijven zal; zoo het de
vrouw is die men bevoordeelen wil, moet men
eenen administrateur benoemen; vergelijkt voorts
de noot op bladz. 76.
Bij het benoemen van uitvoerders van uiterste
wilsbeschikkingen, moet men den erflater in beden-
king steven, of het hem niet beter voorkomt den
uitvoerder een legaat voor zijne moeite als zoo-
danig toe te kennen, dan dat hem de vrijheid
gelaten wordt het loon te berekenen dat de wet
hem toekent. Zie bladz. 219, 6.
Bij het herroepen of veranderen van de eene of
andere bepaling in testamenten van weinig om-
vang, is het beter het geheele testament te her-
roepen en een nieuw verlijden, dan er een te
passeren waarin alleen de veranderde bepaling
opgenomen wordt, omdat er dan bij het overlij-
den twee testamenten gevonden worden, die beide
moeten worden geregistreerd.
Uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen.
De benoeming van uitvoerders geschiedt bij uiter-
sten wil, bij bijzondere notariële akte, of bij een
onderhandsch stuk door den erflater eigenhandig ge-
schreven , gedagteekend en ouderteekend. B. W. art.
982, 1052. — Alle personen kunnen tot uitvoerders
-ocr page 231-
— 218 —
benoemd worden, behalve vrouwen die op het over-
lijden vau den erflater gehuwd zijn, minderjarigen,
zelfs al hebben zij handligting (1) bekomen , en onder
curatele gestelden. B. W. art. 1053. De magt van
uitvoerders gaat niet op hunne erfgenamen over, en nie-
mand is verpligt de betrekking van uitvoerder te aan-
vaarden, doch de betrekking aanvaard hebbende, moet
men die blijven waarnemen tot het einde toe.
1.  Een erflater kan onderscheidene uitvoerders bcnoe-
men, en tevens bij overlijden of ontstentenis in plaats
van de ontbrekenden, anderen op doen treden; ingeval
er verscheidene zijn benoemd, zijn zij hoofdelijk aan-
sprakelijk, ten ware de erflater hunne werkzaamheden
verdeeld hebbe. B. W. art. 1063. Aan deze uitvoer-
ders kan door den erflater de bezitneming van al de
goederen of van een gedeelte zijner nalatenschap ge-
geven worden , welke bezitneming echter, zoo de erfla-
ter daaromtrent niet anders heeft bepaald, van regts-
wege niet langer duurt dan één jaar, art. "J054; en
door den wil der erfgenamen zelfs voor dien tijd kan
ophouden, zoodra zij den uitvoerder in staat stellen
de zuivere en onvoorwaardelijke legaten te voldoen
of hem doen blijken dat zij de legaten reeds betaald
hebben. B. W. art. 1055.
2.     De uitvoerders mogen tot betaling van schulden
geene goederen verkoopen, maar wel tot uitkeering
der legaten de roerende goederen; in geen geval echter
(1) Zie over de vraag of hieronder ook begrepen is
de handligting bij brieven van meerderjarig verklaring
verkregen: Mr. Schiillcr ad art.; ltegtsgcl. liijbl. II blz.
264-266; idem 111 blz. 413—416; de 1\'iuto ad art.
-ocr page 232-
— 219 —
kannen zij daarvoor tot verkoop der onroerende goederen
overgaan dan met toestemming der erfgenamen of verlof
van de arrondissements-Regtbank. B. W. art. 1059.
3. De uitvoerders kunnen in regten optreden om in
geval van verschil de geldigheid van den uitersten wil
staande te houden en zij kunnen de schulden invorde-
ren, welke gedurende hun bezit vervallen en opeisch-
baar zijn. B. W. art. 1058, 1060.
•4. Hunne verpligtingen, bij den aanvang hunner
betrekking, bestaan hierin :
a.    Dat zij den boedel doen verzegelen indien er min-
derjarige of onder curatele gestelde erfgenamen
zijn, in wier voogdij of curatele niet behoorlijk is
voorzien, of zoodanige erfgenamen welke noch in
persoon, noch bij gemagtigden vertegenwoordigd
zijn. B. W. art. 1056.
b.    Dat zij den boedel doen beschrijven, in tegenwoor-
digheid of na bij exploit gedane oproeping van de
erfgenamen, die zich binnen het Koningrijk be-
vinden. B. W. art. 1057.
5.     Bij het einde van hun beheer:
a.  Dat zij de erfgenamen, indien deze dit verlan-
gen, behulpzaam zijn in het maken der scheiding,
doch zij mogen de goedereu tot dat einde niet
verkoopen.
b.  Dat zij rekening en verantwoording van hun be-
heer doen met uitkeering van al hetgeen zij voor
de erfgenamen bezeten hebben. B. W. art. 1061.
6.     Het loon dat de uitvoerders aan de erfgenamen in
rekening mogen brengen (wanneer de erflater hun geene
bepaalde belooning toegekend , of geen bijzonder legaat
gemaakt heeft), bedraagt twee en een half percent van
-ocr page 233-
— 220 —
de ontvangsten en een en een half percent van de
uitgaven. B. W. art. 1068 2e ged.; er bestaat groot
verschil van gevoelen wat ten deze als ontvangst en
uitgaaf beschouwd moet worden, doch o. i. kan de
Wetgever hier niet anders hebben bedoeld, dan de
ontvangsten en uitgaven die zij werkelijk ten bate en
ten laste van de erfgenamen doen, en waartoe zij uit
kracht van hunnen last de bevoegdheid hebben; hier
moeten dus als uitgaven aangemerkt worden de legaten
die zij uitkeeren en de schulden, die zij betalen, hetzij
uit kracht van den uitgedrukten wil des erflaters, dat
zij de nalatenschap tot effenheid moeten brengen, hetzij
met bewilliging der erfgenamen, en als ontvangsten al
wat zij ten behoeve van den boedel gedurende den tijd
van hun bewind ontvangen. (1)
Opmerking.
Men moet de tegenwoordige uitvoerder van den ui-
tersten wil wel onderscheiden van den bewindvoerder
of boedel redderaar, zoodanig als die onder de oude
wetten van dit land bekend was, en daarom moet men
liever geene uitvoerders van uitersten wil benoemen,
wanneer er geene of slechts geringe legaten besproken
worden.
(1) Bij vonnis der Arr. Regtb. van Amsterdam, dd. 8
Oct. 1850 (te vinden in \'t Regtsgl. Bijbl. dl. 13 blz.
12—21) is beslist, dat het geld in kas, hetwelk de
executeur bij het aanvaarden zijner betrekking in den
boedel vindt en onder zich houdt niet is eene ontvangen
som van dien aard, dat hij bevoegd is daarover percents-
gewijzo het ontvangloon to berekenen.
-ocr page 234-
— 221 —
Bewindvoer den.
1.     Behalve de zoo evengenoemde uitvoerders mag
een erflater ook bij uitersten wil, of bij eene bijzon-
dere notariële akte (1) een of meer bewindvoerders
aanstellen, ten einde de goederen aan zijne erfgenamen
of legatarissen nagelaten, gedurende derzelver leven
of gedurende een\' bepaalden tijd te beheeren, mits
hierdoor geen gebruik wordt gemaakt op de vrije uit-
keering van het wettelijk erfdeel. B. W. art 1066\'
vergel. 1063. De aanvaarding en voortzetting van
deze betrekking en de solidariteit van meer benoem-
den , wordt geregeld even als bij die van uitvoerders
van eenen uitersten wil.
2.     De Wet bepaalt niet wie tot bewindvoerders
kunnen benoemd worden; dus kan ieder, die bekwaam
is om verbindtenissen aan te gaan , als zoodanig op-
treden.
3.     De uitgestrektheid van hun beheer wordt aan
de beschikking van den erflater overgelaten. Wat hun-
ne belooning betreft, is, wanneer daaromtrent niets
door den erflater is bepaald, toepasselijk hetgeen door
ons hiervoren blz. 219, 6, is gezegd; verg. B. W.
art. 1025\'.
Opmerking.
1. De erflater benoemt deze bewindvoerders om te
voorkomen de verspilling zijner goederen door de ge-
stelde erfgenamen of legatarissen , welke hij genegen
(1) Dus niet bij de onderhandsche akte bedoeld ia
art. 982 B. W.
-ocr page 235-
— 222 —
is, doch wier achteloosheid hij vermoedt. Opmerke*
lijk is de invoering dezer instelling van bewindvoer-
ders geheel vreemd aan hot Rom. regt, doch wel in
ons voorvaderlijk regt bekend en van groot belang in
hare toepassing, omdat zij den erflater in staat stelt
om personen te bevoordeelen, welke hij zijn vermogen
niet toevertrouwt, maar voor wie hij weet, dat de
vruchten daarvan op bepaalde termijnen uitgekeerd,
nuttig kunnen zijn en hen voor ondergang kunnen be-
waren; bestond deze bevoegdheid niet, dan zou de
erflater soms genoodzaakt zijn om zijne fortuin, die hij
met zuinigheid en vlijt verworven heeft, niet achteloos
verteerd te zien, zijne nalatenschap aan personen te
maken, waarop hij volstrekt geene betrekking gevoel-
de. A. b. v. is weduwenaar, hij heeft geene bloed-
verwanten, maar een zwager B. die verscheidene kinde-
ren heeft, doch die weinig acht op zijne zaken slaat
en tot verkwisting geneigd is; wat zoude hij nu doen
zoo de wet hem niet in staat stelde, om B. tot zij-
nen erfgenaam te stellen, onder de bepaling dat zijne
nalatenschap, gedurende het leven van B., zal blijven
onder het beheer van bewindvoerders, die hem daarvan
op gezette tijden de vruchten zullen uitkeeren; hier-
door heeft B. genot van de inkomsten der nalatenschap
en deze wordt voor zijne kinderen bewaard. Op geene
andere wijze konde A. het zoodanig naar zijnen zin
bepalen, want hij mag zijnen zwager niet tot erfge-
naam stellen met de magt van ndeï-commis op zijne
kinderen, en hij kan ook niet aan zijnen zwager het
vruchtgebruik maken en aan diens kinderen den bloo-
ten eigendom , omdat zoo die zwager na des erflaters
overlijden nog meer kinderen verwekte, die later ge-
-ocr page 236-
— 223 —
oorenen niets zouden genieten. — Om het gevolg van
deze benoeming van bewindvoerders volledig op te mer-
ken , geven wij het onderscheid op der gevolgen van
de making van vruchtgebruik , van de erfstelling over
de hand en de aanstelling van bewindvoerders, te
weten:
a.    Bij making van vruchtgebruik heeft de bevoor-
deelde alleen regt op het genot, niet op den eigen-
dom der zaak, welke aan den erfgenaam blijft.
b.    Bij erfstelling over de hand wordt de bezwaarde
erfgenaam of legataris eigenaar der goederen, on-
der de ontbindende voorwaarde — in het geval
van art. 1020 dat hem de gesubstitueerde ver-
wachters overleven — en in het geval van art.
1036 dat er bovendien iets van de erfenis of van
het legaat onvervreemd of onverteerd overblijft.
Door de vervulling dier voorwaarde, wordt de
Berste instelling, voor zooveel den eigendom be-
treft, ontbonden; die eigendom wordt alzoo door
den verwachter definitief verkregen uit de nalaten-
schap des instellers.
c.    Bij aanstelling van bewindvoerders, berust het
eigendomsregt definitief bij den erfgenaam , doch
het vruchtgebruik is onvervreemdbaar, zoo lang
het beheer duurt. De erfgenaam kan alzoo wel
den blooten eigendom vervreemden of bezwaren,
doch geenszins de inkomsten, dan naar mate ze
zijn vervallen. — De daarstelling van bewind-
voerders kan niet verhinderen het regt om boe-
delscheiding te vorderen, volgens art. 1112 B. W.
De boedelscheiding kan, om invloed op de in-
komsten voort te brengen, niet zonder medewer*
-ocr page 237-
— 224 —
king der bewindvoerders worden daargesteld en
hetgeen met hunne medewerking aan den erfge-
naam wordt toebedeeld, treedt onder hun beheer
in plaats van het vroeger onverdeelde regt (1).
2. Men geve aan den bewindvoerder, of zoo er
meer benoemd zijn , aan den laatstoverblijvende hunner
de magt van assumtie en surrogatie tot het einde van
het ingestelde bewind, zie B. W. art. 1067.
8. Men lette op, dat het bewind niet langer kan
duren, dan zoo lang de gestelde erfgenaam leeft, of
gedurende eenen bepaalden tijd, b. v. 10 jaren, 15
jaren, enz.; de duur van hetzelve kan dus niet aan
de beoordeeling van bewindvoerders of van anderen
worden overgelaten, b. v. door te bepalen dat het
bewind zal duren lol dat de erfgenaam een beroep
,
hetwelk hem volgens het oordeel van bewinduoet ders een
fatsoenlijk bestaan kan verschaffen, verkregen heeft.
Making van vruchtgebruik en benoeming
van bewindvoerders daar over.
1. Vruchtgebruik is een zakelijk regt (2) om van
eens anders goed de vruchten te trekken als of men
zelf daarvan eigenaar ware, mits zorgende dat de zaak
in stand blijve. B. W. art. 803, verg. 808 en 828.
Indien echter ouder het vruchtgebruik verbruikbare
zaken zijn begrepen, kan de vruchtgebruiker volstaan.
(1)    Zie G. Pliester , Aanteek. op de Ned. Wetgeving
Arnhem 1840, op art. 1066.
(2)    Zie bladz. 167 hiervoor.
-ocr page 238-
— 225 —
met bij het eindigen van het vruchtgebruik , eene ge-
lijke hoeveelheid , hoedanigheid en waarde terug te ge-
ven of den prijs te betalen , op welke de zaken bij
den aanvang des vruchtgebmiks mogten geschat zijn
of volgens de waarde van dat tijdstip mogten geschat
worden. B. W. art. SOL
2. Vruchtgebruik wordt verkregen door de wet (1)
en door den wil des eigenaars , dat is bij uitersten wil
en bij overeenkomst. B. W. art. 806. Wij hebben te
dezer plaatse alleen op het oog de veikrijging van
vruchtgebruik bij uitersten wil, daar de vestiging bij
overeenkomst nader door ons behandeld zal worden, en
beschouwen dus hier alleen datgene waarop de erflater
aandachtig dient te zijn, te weten :
\'6. Dat vruchtgenot kan gevestigd worden ten be-
hoeve van een\' of meer bepaalde personen, ten einde
daarvan het genot te hebben, hetzij gezamenlijk, hetzij
bij opvolging. In geval van genot bij opvolging zal
het vruchtgebruik alleen genoten worden door de per-
sonen die in leven zijn op het oogenblik dat het ge-
not van den eersten vruchtgebruiker een aanvang neemt.
B. W. art. 805.
Dat vruchtgebruik aan verscheidene personen geza-
menlijk gegeven, eerst ophoudt door den dood van den
laatsten. B. W. art. 855\'.
Dat vruchtgebruik, aan een zedelijk ligchaam ge-
maakt , ophoudt, zoodra dat ligchaam het vruchtge-
bruik dertig jaren genoten heeft of ook vroeger, indien
(1) Door de wet wordt het toegekend aan ouders , B.
AV. art. 366 en volg. on aan vermoedelijke erfgenamen
B. W. art. 530.
15
-ocr page 239-
— 226 —
het ligchaam binnen de dertig jaren ontbonden wordt.
B. W. art. 8552 en 857.
Dat het vruchtgebruik hetwelk gegeven is tot dat
een derde persoon een\' zekeren ouderdom zal bereikt
hebben, tot op dat tijdstip blijft voortduren, alware
het dat deze persoon vóór den vastgestelden ouderdom
mogt overleden zijn. B. W. art. 856.
Dat het vruchtgebruik van eeue rente, inschuld of
verbindtenis niet ophoudt door de aflossing der hoofd-
som , maar de vruchtgebruiker het regt heeft om de
wederbelegging daarvan ten zijnen voordeele te vorde-
ren. B. W. art. 861; zie voorts B. W. art. 858,
859 en 860.
De vruchtgebruiker moet ten zij tien koste en in
tegenwoordigheid van den eigenaar, of deze ten minste
behoorlijk opgeroepen zijnde, eene beschrijving der roe-
rende en een\' staat der onroerende goederen, welke
aan het vruchtgebruik onderworpen zijn , doen optna-
ken. B. W. art. 830\'. Zoo als op bladz. 35 is ver-
meld, moet deze boedelbeschrijving notarieel zijn. De
erflater kan den legataris niet ontslaan van de ver-
pligting om inventaris te maken. B. W. art. 880*.
4.     Indien de erflater den met vruchtgebruik begif-
tigden legataris genoegzaam vertrouwen schenkt, kan
hij hem bij de beschikking ontslaan van de verpligting
om zekerheid te stellen, den vruchtgebruiker bij art.
831 opgelegd, mits dit ontslag uitdrukkelijk geschiede.
Zie B. W. art. 832\'.
5.     De erflater kan, tot verzekering van de nako-
ming zijner wilsbepaliugen, bewindvoerders over de
met vruchtgebruik bezwaarde goederen benoemen, op
dezelfde wijze als de benoeming geschiedt van de be-
-ocr page 240-
— 227 —
windvoerders, in art. 1066 bedoeld; daar deze be-
windvoerders over vruchtgebruik door de wet tot het
stellen van zekerheid verpligt zijn , zie B. W. art. 836,
zoo moet hen de erflater, indien dit zijne bedoeling
niet is, van die verpligting uitdrukkelijk ontslaan.
6.     Hetgeen wij ten aanzien van bewindvoerders op
bladz. 221 onder 2 en S, en op bladz. 224 onder
n". 2 gezegd hebben is ook ten aanzien van de be-
windvoerders over vruchtgebruik toepasselijk.
7.     Zie over de verpligtingen van bewindvoerders
over vruchtgebruik. B. W. art. 837 en 8502.
8.     Zie over het onderscheid tusschen de making
van vruchtgebruik en van vruchten en inkomsten,
hiervoren bladz. 212, 6.
9.     Men merke op dat de wet het legaat van vrucht-
gebruik onderscheidt in algemeen vruchtgebruik, dat is
het vruchtgebruik van de geheele nalatenschap, vrucht-
gebruik onder eenen algemeeuen titel,
dat is van de
helft, één derde, één vierde der nalatenschap, of on-
der eenen bijzonderen titel,
dat is van een bspaald
goed, b. v. van al de onroerende goederen, van een
huis, van een schip, van al de roerende goederen, enz.;
deze onderscheiding heeft hare gevolgen ten aanzien
van het dragen door den vruchtgebruiker in de schul-
den en lasten, waarmede de nalatenschap of de be-
paalde goederen enz. bezwaard zijn; zoo moet de al-
gemeene vruchtgebruiker of die onder eenen algemeeuen
titel met en benevens den erfgenaam in den blooten
eigendom, de schulden der nalatenschap dragen op de
wijze in art. 845 van het B. W. opgegeven (1). Dat
(1) Eene lijfrente of jaarwedde tot onderhoud, door den
15*
-ocr page 241-
— 228 —
dragen in de schulden der nalatenschap door den vrucht-
gebruiker , geschiedt doorgaans op deze hoogst eenvou-
dige wijze, dat men de nalatenschap eerst door de be-
taliug der schulden tot effenheid brengt; en den
vruchtgebruiker de vruchten van het zuiver overschot
doet genieten. De vruchtgebruiker onder een en bijzon-
deren titel heeft niets te maken met de schulden waar-
mede het goed bezwaard is, zie B. W. art. 846; is
het b. v. dus de wil van den erflater dat de vrucht-
gebruiker van een huis draagt in de hypothecaire
schuld, die op het perceel rust, dan moet zulks uit-
drukkelijk vernield worden.
10. Zie ten aanzien van het vermaken van een regt
van gebruik en bewoning. B. W. art. 865 — 876.
GEOORLOOFDE ERFSTELLINGEN OVER DE HAND.
1. De erfstellingen over de hand of fidei-commis-
saire substitutiën, zijn de zoodanige waarbij iemand
tot erfgenaam wordt gesteld, onder den last om de
erfenis na zijn overlijden uit te keeren aan zijne kin-
deren die op des erflaters overlijden reeds geboren zijn
of later geboren zullen worden;
Erfstelling over de hand mag niet anders gedaan
worden, dan :
a. Door ouders , aan een of meer hunner kinderen,
erflater besproken, moet door den algemeenen vruchtge-
bruiker, geheel, en door den vruchtgebruiker onder al-
gemeenen titel voor een evenredig gedeelte gedragen wor-
den, zie B. W. art. 847 ; dus dient de erflater zulks
anders begeerende , nadrukkelijk te bepalen.
-ocr page 242-
— 229 —
met last van uitkeering, ten voordeele der reeds gebo-
ren kleinkinderen of die nog geboren zullen worden*
b.   Door grootouders, aan het kind van hun\' voor-
overleden zoon of dochter met last van uitkeering,
ten voordeele der achterkleinkinderen reeds gebo-
ren of nog geboren zullende wordeu.
c.    Door broeders en zusters, met last aan broeder of
zuster, om hetgeen hun nagelaten wordt te be-
waren, en uit te keeren aan hunne kinderen ,
reeds geboren of nog geboren zullende worden.
d.    Door ooms en moeijen, met last aan hunne neven
en nichten, wier ouders reeeds overleden zijn, om
hetgeen hun wordt nagelaten te bewaren en uit
te keeren aan hunne kinderen, achterneven en
achternichten van den erflater of de erfiaatster.
B. W. art. 1021.
2.     De erfstelling over de h?nd kan alleen geschie-
den ten aanzien van die goederen , waarover de erfla-
ter de vrije beschikking heeft. B. W. art. 92S2, 966,
1020; zij mag niet verder gaan dan eenen graad,
b. v. een erflater mag niet bepalen, dat zijne nala-
tenschap fidei-commis zal zijn op zijne kinderen en
kleinkinderen, om onbezwaard door zijne achterklein"
kinderen gebeurd te worden; zij mag ook niet gc-
schieden ten voordeele van sommige der kinderen des
bezwaarden bij uitsluiting, zoo kan b. v. de erflater
zijnen zoon niet tot erfgenaam stellen onder den last
om de goederen bij zijn overlijden aan zijne zonen uit
te keeren.
3.     De erflater heeft de keus, om of den bezwaarden
erfgenaam in het beheer der goederen te laten, in
wolk geval deze, indien hij hem daarvan niet uitdruk"
-ocr page 243-
— 230 —
kclijk ontheft, verpligt is zekerheid te stellen voor de
bewaring , het gebruik en de wederoplevering der goe-
deren, of één\' of meer bewindvoerders aan te stellen,
B. W. art. 1025 en 1026. Hetgeen wij op bladz. 227
onder 6 en 7 gezegd hebben, is ook teu deze toepassc-
lijk. Zij moeten rekening en verantwoording aan den
bezwaarden erfgenaam doen, en het slot van rekening
uitkeeren, en bij het eindigen van hun beheer moe-
ten zij, zoowel aan de erven van den bezwaarde als
aan de verwachters rekening en verantwoording doen.
4. Bij de erfstelling over de hand ten deze door
ons behandeld, komen in aanmerking:
a.   De bezwaarde (fidoi-commissaire) erfgenaam , wiens
regt bestaat in het genieten der vruchten van de
bezwaarde goederen, even als een vruchtgebrui-
ker, zonder eenig regt van beschikking ten aan-
zien van de bezwaarde goederen te hebben, zie
B. W. art. 1032; en zonder dat hij, ingeval van
afstand van zijn genot aan den verwachter, door
dien afstand inbreuk mag maken op de vroeger
verkregene regten van zijne schuldeischers, noch
op de regten van zijne kinderen, die na den af-
stand geboren worden. B. W. art. 1024 (1).
b.  De verwaclUer, wiens regt een aanvang neemt op
het oogenblik, dat het genot van den bezwaarde
ophoudt, welk tijdstip geen ander mag zijn , dan
dat van het overlijden van den bezwaarden erf-
genaam. B. W. art. 1024 en 1038.
(1) Hij kan echter het eigendomsregt, dat hij onder
eene ontbindende voorwaarde heeft, om niet of onder
bozwarenden titel overdragen, zie bladz. 258b.
-ocr page 244-
— 231 —
Erfstellingen over de hand in hetgeen de
erfgenaam of legataris onvervreesjd
en onverteerd zal nalaten.
1.     Deze erfstelling kan geschieden door iederen erf-
later, mits hij door zoodanige erfstelling of legaat zijne
erfgenamen, aan welke een wettelijk erfdeel toekomt,
niet benadeelt. B. W. art. 928.
2.     Zij kan plaats hebben ten voordeele van een\'
derde (1), of bij diens vóóroverlijden, ten voordeele
van deszelfs wettige kinderen, die op het overlijden
van den erflater reeds geboren zijn en nog geboren
zullen worden. B. W. art. 928.
3.     Bij deze erfstelling zoude de benoeming van
bewindvoerders nutteloos zijn.
4.     Bij de erfstelling over de hand ten deze door
ons behandeld, komen in aanmetking:
a. De bezwaarde (fidei-commissaire) erfgenaam, die
de vrije beschikking door vervreemding en ver-
teering van goederen heeft, en die zelfs mag weg
schenken; dit laatste echter kan hem door den
erflater voor het geheel of ten deele ontzegd \\vor-
den. B. W. art. 1036.
(1) T)e wet wil, dat alleen een bepaald, dat is een
met name aangewezen persoon of bij vóóroverlijden al
zijne kinderen, aan den erfgenaam worden gesubstitu-
eerd, met inachtneming van den regel van art. 946. De
erflater kan alzoo niet, even als onder het oude regt,
in algemeene bewoordingen substitueren, degenen die op
het overlijden van den ingestelden bezwaarden erfgenaam
zullen bevonden worden, des erflaters naaste erfgenamen
to zijn. Zie Asser. Het Ned. B. W., verg. met het
Wetb. Nap, § 464.
-ocr page 245-
— 232 —
b. De verioachter, wiens regt een aanvang neemt bij
den dood van den bezwaarde, op welk tijdstip
hij afgifte kan vragen van hetgeen uit de making,
hetzij in natura, hetzij in geld of opbrengsten
overgebleven is. B. W. art. 103S.
Praktikale Opmerking.
Bij deze erfstelling, welke het meest te pas komt
voor een\' kinderloozen echtgenoot, die zijn\' mede-
echtgenoot zoo veel hij kan bevoordeelen wil, doch
daarbij zijne bloedverwanten boven die van den ande-
ren echtgenoot wil begunstigen, mag de erflater be-
palen : dat, ingeval de goederen vervreemd zijn en de
bezwaarde erfgenaam goederen nalaat, waarvan men
kan bewijzen dat zij in de plaats van de vervreemde
lidei-commissaire zijn aangekocht, alsdan die goederen
zullen worden beschouwd, tei beloope van de waarde
der vervreemde goederen, te zijn verkregen uit het-
geen van de erfenis of het legaat overgebleven is.
Verg. B. W. art. 1038.
VORM DER UITERSTE WILSBESCHIKKINGEN.
De wet kent vier onderscheidene vormen voor be-
schikkingen bij uitersten wil, te weten :
a.  De openbare notariële akte. B. W. art. 985.
b.  De olographische of eigenhandig geschreven en
onderteekende, met bewaargeving aan een\' notaris.
B. W. art. 979 en 984.
c.   De besloten of geheime akte met een notariële
akte van superscriptie. B. W. art. 987.
-ocr page 246-
— 233 —
d.   De eigenhandig geschreven , onderteekende en ge-
dagteekende akte, zonder tusschenkomst van een\'
notaris opgemaakt. B. W. art. 982 en 992.
Voorts kent de wet nog :
e.   Die buitengewone testamenten welke bij art. 993
en volg. B. W. zijn omschreven, doch waarvan
wij eene nadere beschouwing, uit hoofde van
hunne weinige betrekking tot het notariaat, kun-
nen achterwege laten.
1. De formaliteiten bij eenen openbaren notariélen
uitersten wil in acht te nemen, zijn:
a.  Opschrijving door den notaris of door iemand
anders, b. v. door zijnen klerk, in duidelijke bc-
woordingen, van de zakelijke opgave van des
erflaters wil.
b.  Herhaling door den erflater der zakelijke opgave
vóór de voorlezing in tegenwoordigheid van de
getuigen, als de eerste opgave aan den Notaris
buiten de tegenwoordigheid der getuigen is geschied.
c.  Voorlezing van den uitersten wil door den nota-
ris , iu tegenwoordigheid der getuigen.
d.  Afvraging door den notaris aan den erflater, mede
in tegenwoordigdigheid van de getuigen, of het
voorgelezene zijnen uitersten wil bevat.
Indien de uiterste wil, in tegenwoordigheid der ge-
tuigen is opgegeven en terstond is in geschrift gebragt,
is de herhaling sub. b. genoemd, niet noodig, maar
de voorlezing en afvraging sub. c. en d. genoemd,
moeten plaats hebben.
e.  Onderteekening door den erflater, notaris en de
getuigen, en zoo de erflater niet kan teekenen
vermelding vau de redenen van verhindering;
-ocr page 247-
~ 234 —
en eindelijk:
f. Vermelding van al de in acht genomene formali-
teiten. B. W. art. 986. (1)
Opmerkingen.
De gewoonte van sommige notarissen, om in
de akte te stellen, dat zij den uitersten wil,
in duidelijke lewoordingen, iu geschrift hebben
gcbragt of doen schrijven, is het gevolg van eene
verkeerde uitlegging der Wet; deze verlangt wel,
dat de uiterste wilbeschikking duidelijk in geschrift
gebragt zij, doch zij schrijft niet voor, dat de no-
taris zelf certificeert dat zijne redactie duidelijk is,
want waartoe die verklaring van den notaris ?
Zoo de redactie onduidelijk is, kan zij daaraan
het kenmerk van duidelijkheid niet geven.
Bij enkelen bestaat nog, als een gevolg van de
voorschriften des Franschen regts, de gewoonte
om de uiterste wilsbeschikking in den eersten per-
soon te stellen; dit strijdt in allen deele met den
geest van de Nederlandsche wet, die geen dicta-
men veronderstelt, maar integendeel slechts eene
zakelijke opgave, die door den notaris omgewerkt
moet worden.
(1) Volgens een Arr. v. h. Hof van Z.-Holland, dd
21 Januarij 1867 (Weekbl. v. h. R. n°. 2865) is voldoen-
de , dut de formaliteiten vervuld zijn, al is de vermelding
ook minder duidelijk en spraakkunstig. Vgl. nog een
Arr. v. d. II. R. dd. 20 Nov. 1863, Weekbl. v. h. R.
n°. 2543.
-ocr page 248-
— 235 —
2. De formaliteiten, bij eenen olographischen uiter-
sten wil in acht te nemen , zijn :
a.  Eigenhandig geschrevene en onderteekende beschik-
king des erflaters; eene dagteekening is ten deze
niet noodzakelijk, omdat de uiterste wil de dag-
teekening ontvangt van de akte van bewaargeving.
B. W. art. 979\' en 980.
b.  In bewaringstelling van denzelven bij eenen no-
taris. B. W. 979\\
De vorm van deze in bewaringstelling hangt
af van de omstandigheid, of de uiterste wil open
dan wel gesloten wordt aangeboden. In liet eerste
geval, dat van open ter handstelling, maakt de
notaris de akte van bewaargeving aan den voet
van den uitersten wil op, en kan hij, zoo er
geen genoegzame plaats is, daaraan een zegel
hechten; in het tweede geval, dat van besloten
ter handstelling, moet de erflater, in tegenwoor-
digheid van den notaris en de getuigen, op den
omslag aanteekenen en door zijne onderteekening
bekrachtigen, dat hetzelve zijnen uitersten wil be-
vat. B. W. art. 9793.
Indien de erflater door eenige verhindering,
die na de onderteekening van den uitersten wil
of van den omslag is opgekomen, de omslag of
de akte van bewaargeving, of wel beide niet kan
teekenen, moet de notaris daarvan , even als van
de oorzaak des beletsels, melding maken. B. W.
art. 979. (1)
(1) Bij arr. van den H. E. dd. 8 December 1865
(Weekbl. v. h. 11. n°. 2750) is beslist, dat een ologr«-
-ocr page 249-
— 236 —
3. De formaliteiten, bij een besloten of geheim
testament in acht te nemen, zijn:
a.  Door den erflater geschrevene en onderteekende,
of enkel onderteekende uiterste wil, zoo hij hem
zelf niet geschreven heeft.
b.  Bewaargeving van denzelven, na voorafgaande of
gelijktijdige sluiting en verzegeling, aan een\' no-
taris, in tegenwoordigheid van vier getuigen
en verklaring in hunne tegenwoordigheid, dat
in het aangeboden papier zijn uiterste wil begre-
pen is, en dat die uiterste wil hetzij door hem
zelven geschreven en door hem geteekend is, of
door een\' ander\' geschreven en door hem getee-
kend is;
e. Opmaking door den Notaris van eene akte van
superscriptie op den gesloten uitersten wil, of op
het papier tot omslag dienende;
d.  Onderteekening dezer akte door den erflater, notaris
en de getuigen, en ingeval de erflater door eenige
verhindering, die na de onderteekening van den
uitersten wil is opgekomen, de akte van super-
scriptie niet kan onderteekenen , zal van de oorzaak
van het beletsel melding gemaakt worden;
e.   Al de in tegenwoordigheid van den notaris en de
getuigen in acht te nemen formaliteiten moeten
worden vervuld, zonder intusschen tot eenige
andere akte over te gaan. B. W. art. 987l.J.\\
Zie voorts hiervoren bladz. 47.
pliisch testament, dat niet bij een notaris is gedeponeerd,
absoluut nietig is, en dat van de legaten die tot voldoo-
ning aan zoodanig testament worden uitbetaald, geen
successie regt verschuldigd is.
-ocr page 250-
— 237 —
Opmerkingen.
1.   De gewone olographische uiterste wil, hetzij die
open of gesloten aan den notaris is ter hand gesteld ,
kan ten allen tijde door den erflater van den no-
taris worden terug genomen; doch de geheime
uiterste wil moet onder den notaris blijven berus-
ten, en kan dus nimmer terug gegeven worden.
B. W. art. 981\' en 9S74.
2.   Wanneer een erflater aan den notaris een beslo-
ten uiterste wil ter bewaring aanbiedt, is het raad-
zaam den erflater uitdrukkelijk af te vragen , of de
uiterste wil al of niet door hem eigenhandig
geschreven is, in het laatste geval, namelijk van
niet eigenhandig schrift, kan dezelve niet anders
behandeld worden, dan met inachtneming der for-
maliteiten voor een\' geheimen uitersten wil voor-
geschreven ; verklaart de erflater echter, dat de
uiterste wil door hem eigenhandig geschreven is,
dan kan men het te zijner keuze laten , of hij die
als olographisch of als geheim testament wil be-
schouwd hebben; men moet hem dan echter in
bedenking geven, wat wij in de eerste aanmerking
gezegd hebben.
4. Bij de onderhandsche beschikking , in art. 992
B. W. bedoeld , is niet anders in acht te nemen, dan
dat de erflater deze beschikkingen eigenhandig schrijve,
dagteekene en onderteekene ; doch zij zijn niet vertier
geldende, dan voor zoo verre zij aanstelling van execu-
teuren , bepalingen ten aanzien der begrafenis, legaten
van kleederen en lijfstoebehooren, van bepaalde lijf-
sieraden en van bijzondere meubelen bevatten. B. W.
-ocr page 251-
— 238 —
art. 942. Al wat zij meer behelzen , b. v. eene voogd-
henoeming
, een legaat van, eene som geld, al ware
die nog zoo gering
, is nietig en van onwaarde.
5. Al de formaliteiten, ten aanzien van uiterste
willen voorgeschreven , moeten in acht genomen worden
op straffe van nietigheid. B. W. art, 1000 en 991. (1)
Het spreekt van zelf, dat voor den erflater de keus
omtrent de verschillende vormen van een testament vrij
is , met uitzondering :
o. Dat een Nederlander, die zich in een vreemd land
bevindt, geenen anderen uitersten wil zal kunnen
maken dan bij authentieke akte, en met inacht-
neming van de formalitetien, welke in het land ,
alwaar de akte verleden wordt, gebruikelijk zijn.
Hij is echter bevoegd, om bij een onderhandsch
stuk te beschikken , op den voet en de wijze als
bij art. 982 is omschreven. B. W. art. 992.
b. Bij onvermogen van mondelinge opgave te kunnen
doen; in dit geval kan de erflater niet anders
beschikken, dan bij besloten uitersten wil, mits
dezelve met zijne hand geheel geschreven , gedag-
teekend en onderteekend wordt, hij hem aan den
notaris in tegenwoordigheid van de getuigen aan-
biedt, en boven de akte van superscriptie in
hunne tegenwoordigheid schrijft en onderteekent,
(1) Bij vonnis der Arr. Regtb. te Rotterdam dd. 29
Junij 1863, is beslist, dat do formaliteiten, op straf van
nietigheid voor testamenten voorgeschreven, niet zijn van
openbare orde, de uitgesproken nietigheid niet volstrekt
maar betrekkelijk is, en gedekt kan worden door afstand-
doening van het regt om de nietigverklaring te vorderen.
De Gelder. Adv. jaarg. 8 n°. 1.)
-ocr page 252-
— 239 —
dat het papier, hetwelk hij hem aanbiedt, zijn\' uiter-
sten wil bevat; waarna de notaris de akte van su-
perscriptie zal schrijven en daarin melding maken ,
dat de erflater die verklaring in tegenwoordigheid
van den notaris en de getuigen geschreven heeft,
en zullen bovendien worden in acht genomen al
de formaliteiten , ten aanzien van geheime uiter-
ste wilsbeschikkingen, bij art. 987 voorgeschreven.
B. W. art. 988.
c.  Een blinde kan geenen anderen uitersten wil maken,
dan bij openbare akte.
d.  De erflater, die zijnen notaris bevoordeelen wil
in den uitersten wil, die hij ten zijnen overstaan
wenscht te verlijden , kan zulks doen door zijnen
wil in olographischen vorm , besloten den notaris
aan te bieden, of wel een geheim testament te
maken.
Zie over den termijn binnen welken een uiterste
wil geregistreerd moet worden, bladz. 54. Het regt
is / 2.40.
Vereischten in de getuigen bij eene.v open-
ba11en uitersten wil, bij de akte van
bewaargeving en bij de aktb van
superscriptie.
Behalve de vereischten der getuigen bij alle nota-
riële akten, bij de organieke wet van 9 Julij 1842,
{Staatsbl. n°. 20), voorgeschreven , door ons op bladz.
IL en 12 behandeld, verlangt de burgerlijke wet in
de getuigen bij uitersten wil, op straf van nietigheid,
nog het volgende :
-ocr page 253-
— 240 —
a.  Dat zij, wat den uitersten wil bij openbare akte
betreft, niet zijn de erfgenamen of legatarissen ,
noch derzelver bloedverwanten of aangehuwden tot
den vierden graad ingesloten, noch de zoons of
kleinzoons of bloedverwanten in den vierden graad
der notarissen, noch hunne huisbedienden (1).
B. W. art. 99P.
b.  Dat zij tot geene lijf- of onteerende straf zijn
veroordeeld. B. W. art. 991 in fine.
Formaliteiten bij sommige uiterste willen, na
het overlijden van den erflater, in
acht te nemen.
A. Een gesloten olographische uiterste wil zal na den
dood des erflaters aan den kantonregier worden aange-
boden (2), die hem zal openen, en een proces verbaal
opmaken van de aanbieding en de opening daarvan ,
alsmede van den staat, waarin hij zich bevindt, en
(1)    Zou deze bepaling ook niet toepasselijk zijn op
de getuigen bij de akte van bewaargeving van eenen
uitersten wil, welke open aan den notaris wordt ter
hand gesteld ? Neen volgens Mr. J. J. Loke , Haudb.
voor Notarissen, 1854. 2\' dl., blz. 175.
(2)    De arroudissements-regtbank te Maastricht heeft bij
vonnis de dato 5 Junij 1845, (Weekbl. v. h. R. n°. 686,)
beslist, dat de hier bedoelde Kantonregter is, die van de
woonplaats van den notaris onder wiens berusting het
besloten olographisch testament zich bevindt. Zie ttegt
en Wet; Tijdschrift voor hel Notaris-ambt.
Deel 1, Stuk
1, blz. 97. Zie ook Weekbl. v. h. R. n°\'. 88 en 686.
-ocr page 254-
— 241 —
vervolgens dat stuk zal terug geven aan den notaris,
die de aanbieding heeft gedaan. B. W. art 98 4
verg. 989.
Ten aanzien van den olographischen uitersten wil,
die open aan den notaris is ter hand gesteld , behoe-
ven natuurlijker wijze deze formaliteiten niet te worden
vervuld.
B.     In het geval van een\' besloten of geheimen
uitersten wil, moet deze na het overlijden van den
erflater worden aangeboden aan den Regter van het
kanton , alwaar de erfenis is opengevallen; (1) deze
Regter zal dien uitersten wil openen en proces-verbaal
opmaken van de aanbieding en de opening van den
uitersten wil, en dit stuk daarna aan den notaris, die
de aanbieding heeft gedaan, teruggeven. B. W. art. 989.
C.     Indien er bij het overlijden van den erflater eene
onderhandsche beschikking , als waarvan wij op bladz.
237 gesproken hebben, in zijnen boedel gevonden wordt,
moet deze worden aaugebodeu aan den Regter van het
kanton, alwaar de erfenis is opengevallen (2); deze
zal, indien het stuk verzegeld is, het openen en in
allen gevalle, een proees-verbaal van de aanbieding
alsmede van den staat waarin het zich bevindt, op-
maken ; eindelijk zal hij dat stuk aan eenen notaris ter
haud stellen, om het onder zijne minuten te bewaren.
B. W. art. 983.
D.     De notaris aan wien door den kantonregtei op
(1)    Hier is de letter van de wet te dnidelij\'t om
daarvan door uitlegging te mogen afwijken.
(2)    In dit geval levert de bepaling der wet volstrekt
geeue zwarigheid op.
16
-ocr page 255-
— 242 —
de wijze zoo even omschreven, eeu uiterste wil wordt
teruggegeven of ter hand gesteld, behoeft geene akte
van depot op te maken, hij legt slechts den uitersten
wil met het afschrift van het proces-verbaal van den
kantonregter, ter behoorlijke plaatse in zijn protocol
neder, zie eire. van de Min. van .Tust., 3 Oct. 1840
n°. 21 (Bijv. Staatsbl. n". 277), welke ter kennis van
de notarissen is gebragt. (1)
Herroeping van uiterste wilsbeschikkingen.
1.     Tot het herroepen van eene uiterste wilsbeschik-
king moet men zijne verstandelijke vermogens bezitten.
B. W. art. 912.
2.     Een uiterste wil kan , noch in zijn geheel, noch
ten deele herroepen worden, dan bij eene latere uiterste
wilsbeschikking, of bij eene bijzondere notariële akte,
waarbij de erflater de geheele of gedeeltelijke intrekking
van zijnen uitersten wil te kennen geeft. B. W. art.
1039.
Op dezen regel bestaan de volgende uitzonderingen :
a.   De erflater kan ten allen tijde zijn olographisch
testament, terug vorderen mits hij ter verant\\voor-
ding van den notaris van de teruggave bij eene
authentieke akte doe blijken. Door deze terug-
gave wordt het olographisch testament als herroe-
pen beschouwd. B. W. art. 981.
b.    De herroeping van het onderhandsch testament
(1) Zie bladz. 59 in de noot,
-ocr page 256-
— 245 —
geschiedt natuuilijk door de vernietiging van het-
zelve, of ook door eene uitdrukkelijke onder-
handsche lierroeping. B. W. art. art. 9S22.
3.     Herroeping door eenen lateren uitersten wil ge-
schiedt zelfs, zonder dat die herroeping uitdrukkelijk
verklaard is, indien de nieuwe beschikkingen met de
vroegere in tweestrijd zijn , doch worden in dit geval
alleen die vroegere beschikkingen als herroepen be-
schouwd die met de latere niet overeen te brengen zijn
en blijven de overige beschikkingen in het vroegere
testament vervat , van kracht. B. W. art. 1041\'.
4.     Zie ten aanzien van het gevolg van gebrek in
de formaliteiten van latere uiterste willen; B. \\V. art.
1040 en 1041\\
5.     J)e herroeping, hetzij uitdrukkelijk, hetzij stil-
zwijgend bij eenen lateren uitersten wil gedaan , zal
volkomen van kracht zijn, ofschoon die nieuwe akte
buiten gevolg blijve door de onbevoegdheid van den
gestelden erfgenaam of legataris of door hunne weige-
ring, om de erfenis of het legaat te aanvaarden , B.
W. art. 1042, omdat de erflater duidelijk door het
benoemen van • nieuwe erfgenamen of legatarissen te
kennen heeft geggeven, dat hij de vroeger benoemde
niet wilde bevoordeelen.
Zie over den termijn der registratie van eene akte
van herroeping van uitersten wil, bladz, 54. — Ten
aanzien van eene akte van teruggave door den notaris
van eenen in bewaring gegeven olographischen uitersten
wil, zie men een vonnis van de Arr. Regtbank te Am-
sterdam,
van 3 mei 1840, (Ned. jaarb. Deel VI blz.
659.) waarbij de akte van teruggave met eene akte van
herroeping wordt gelijk gesteld.
16*
-ocr page 257-
— 244 —
Het registratie-regt van eene akte van herroeping en
teruggave , is f 2,40.
OUDE WETGEVING.
Vóór de invoering van het Wetboek Lodeivijk Napo-
leon,
werden in de verschillende gewesten en in som-
mige steden of plaatsen even zoo vele versterfregten
gevolgd j zoo onderscheidde men onder anderen liet
Schependoms of Zuid-Hollandsch versterfregt bij de poli-
tieke ordonnantie den lst,\'n April 1580 vastgesteld en
gevolgd wordende te Dordrecht, Delft, Gouda, Briel,
Schiedam, Schoonhoven, Oudewater, Rotterdam , \'s Gra-
venhage, Waddingsveen , Boskoop , Sluipwijk, Bloemen-
daal
en Middelburg; het Aasdoms of ~N oord-Hollandsch
en Westjriesch versterfregt, vastgesteld bij de politieke
ordonnantie van den IS1\'™ December 1599 gevolgd
wordende in Haarlem , Leiden , Amsterdam , Alkmaar ,
Hoorn , Enkhuizen , Edam, Woerden , Naarden , Mon-
nikendam , Medemhlik , Muiden
en Purmereud , rnitsga-
ders de andere steden, heerlijkheden, eilanden, dorpen
en gehuchten, onder het dijkgraafschap van Rijnland
en het land van Woerden, in Holland en Westfries-
land
gelegen, uitgezonderd Waddingween, Boskoop,
Rewijk, Sluijptvijk, Bloemend aal va. Middelburg;
voorts
hadden een eigen versterfregt Nijmegen, de Thielsche
en Bommelerwaai den, de Vel uwe, het Graafschap Zut-
phen, Gorinchem
en liet land van Arkel, Woudrichem
en het land van Altena , Heusden , Utrecht, Vriesland,
Overijssel, Groningen
en Ommelanden, Drenthe, Cui-
lenburg, Buren , Leerdam , IJsselstein, Vianen , Bet\'
-ocr page 258-
— 245 —
gen op Zoom , Breda , Grave, \'s Hertogenboach , Maas-
tricht, Staats- Vlaanderen
, enz.
Als de meest belangrijke geven wij hier eene mede-
deel ing van de Zuid-Ilollandsche en Noord-Hollandsche
versterfregten
TAFEL,
VAN HET HOLLANDSCH VERSTERFREGT.
GEMEEN HOLLANDSCH REGT.
A.rt. 1.
Eerst, ende voor alle anderen , zijn tot eens over-
ledens erfenisse gerechtigd zijne kinderen , kinds-kinde-
ren en verdere descendenten, ofte afkomelingen zon-
der einde, zoo vele hem in rechte nedergaande linie
bestaan, ende dat bij representatie, mitsgaders bij
kluften ofte staken.
Art. 2.
Dezelve kinderen en alle verdere descendenten ont-
brekende, zoo komen en succederen alle des overledens
nagelaten goederen op zijn vader ende moeder, indien
zijluiden beide noch in leven zijn.
ZCID-HOLLANDSCH REGT.          NOORD-HOLLASDSCH REGT.
Art. 3.                                   Art. 3.
Maar een van beiden al- Maar een van beiden al-
leen \'t zij vader ofte moe-
    leen \'t zij vader ofte moe-
der in leven zijnde, zoo
    der in leven zijnde, zoo
komen alle des overledens
    zal dezelve met des over-
goederen op zijne broeders
    ledeus broeders en zusters,
-ocr page 259-
— 246 —
eu zusters, \'t zij volle, \'t zij
halve broeders of zusters ,
ieder even veel, mitsgaders
op derzelver kinderen en
kindskinderen, bij repre-
sentatie.
Wel verstaande, bij al-
dien dezelve halve broe-
ders en zusters, hunne kin-
deren en kindskinderen den
overleden, bestaan van die
zijde, daarin hij bestorven
is; want in Zuid-Holland
het bedde gescheurt zijnde ,
de langstlevende vader ofte
moeder, mitsgaders alle die
den overledenen door hem,
ofte haar alleen bestaan,
tot deszelfs erfenis niet en
kounen geraken.
\'t zij volle of halve, en de-
zelver kinderen ende kinds-
kinderen , bij representatie
te zamen komen tot des-
zelfs geheele erfenisse, te
weten, de langstlevende
vader ofte moeder in de
eene helft, ende de voorsg.
broeders ende zusters, mits-
gaders hunne kinderen en
de kindskinderen als voren
in de andere helft.
Wel verstaande, bij al-
dien dezelve halve broe-
ders en zusters hunne kin-
deren en kindskinderen den
overledenen bestaan van die
zijde, daarin hij bestorven is.
Maar in gevalle dat er geen
volle ofte halve broeder ofte
zuster in \'t leven is, zoo
zal de voorsg. langstlevende
vader ofte moeder alleen
in alle des overledens goe-
deren succederen, alwaar
het des ook zoodat er kin-
deren of kindskinderen van
des overledens volle ofte
halve broeder, ofte zuster
in \'t leven waren.
. 4.
en ontbrekende, zoo komen
Vader ende moeder
-ocr page 260-
— 247 —
alle des overledens goederen op zijne broeders eude
zusters , \'t zij volle \'t zij halve broeders ofte zusiers ,
hunne kinderen en kindskinderen bij representatie en
bij staken. — Wel verstaande, dat de halve broeders
en zusters, hunne kinderen en kindskinderen, tegen
de volle broeders en zusters, hunne kinderen en kinds-
kinderen, maar rnet eene halve hand deelen , dat is :
in de eene helft van des overledens boedel.
Wordende des overledens boedel, in zulke gevallen,
voor alle deelingen tusschen de erfgenamen in twee
gelijke deelen gekloofd. Ende bij zoo verre, dat daar
halve broeders ofte zusters, derzelver kinderen ofte
kindskinderen van wederzijden zijn, dat is, zoowel van
\'s vaders als van \'s moeders zijde, zoo deelen de volle
broeders en zusters, mitsgaders hare kinderen en kinds-
kinderen successivelijk de eene helft van den boedel,
met de halve broeders en zusters, hunne kinderen en
kindskinderen van \'s vaders zijde, en de andere helft
met de halve broeders en zusters, derzelver kindereu
en kindskinderen van \'s moeders zijde. — Dan zo verre
dat daar maar van d\'eene zijde halve broeders en zus-
ters, derzelver kinderen en kindskinderen zijn, zo
trekken de volle broeders en zusters , derzelver kinde-
ren en kindskindereu d\'eene helft van des overledens
boedel vooruit en deelen de andere helft met de halve
broeders en zusters, derzelver kinderen en kindskinde-
ren, bij representatie ende bij staken als boven.
Art. 5.
Volle broeders en zusters, mitsgaders derzelver kin.
deren en kindskinderen mede ontbrekende , en halve
broeders en zusters, hunne kinderen of kindskinderen
van beide zijden in \'t leven zijnde, zo wordt meede
-ocr page 261-
— 248 —
alsdan des overledens boedel, voor eerst in twee ge-
lijke deelen geklooft, en erven in d\' eene helft, de
halve broeders en zusters van \'s vaders zijde, mitsga-
ders hunne kinderen en kindskinderen. bij representatie
en bij staken; en in de andere helft de halve broeders
en zusters van \'s moeders zijde , mede met hunne kin-
deren en kindskinderen, als vooren.
ZUID-HOLLANDSCH ItEGT.
Art. 6.
Indien alle de halve broe-
ders en zusters, derzelver
kinderen en kindskinderen
den overledenen alleen van
d\' eene zijde bestaan , zoo
moet evenwel des overle-
dens boedel, iu tweën ge-
kloofd worden en zullen in
d\' eene helft succederen des
zelfs halve broeders en zus-
ters, mitsgaders hunne kin-
deren en kindskinderen bij
representatie, ende bij sta-
ken, ende zal de andere
helft gaan ende succede-
ren op zijne naaste magen
en bloedverwanten van de
andere zijde hem in maag-
schap bestaande, in de
maniere als hierna breder
gezeid zal woiden.
NOORD-HOLLANDSCH UEGT.
Art. 6.
Maar indien alle de halve
broeders en zusters, hunne
kinderen en kindskinderen
den overledenen alleenlijk
van de eene zijde bestaan ,
zo succederen dezelve als
vooren in alle des overle-
dens goederen, ten waare
dat groot—vader of groot-
moeder, ofte hooger adscen-
dent, den overledenen van
d\' andere zijde bestaande,
in leven waare, want als-
dan zoo zoude de overige
halve broeders en zusters ,
hunne kinderen en kinds-
kinderen als vooren, maar
in d\' eene helft, ende de
naaste voorsz. adscendent
of adscendenten hoofd voor
hoofd, in d\' andere helft
van dezelve goederen suc-
cederen.
-ocr page 262-
— 249 —
Art. 7.
\'t Geene hier vooren in
Art. 4, 5 en 6 gezegd is,
dat broeders en zusters kin-
deren en kindskinderen suc-
cederende, en de nagelaten
goederen van bunnen oom
ofte oudoom bij kluften of
staken erven ; \'t zelve heeft
ook plaats, zo wanneer
alle die geene, die tot de
erfenis komen , den over-
ledenen even na in graade
bestaan.
Art. 7.
Broeders- en zusters-
kinderen alleen , dat is,
zonder eenigeu broeder of
zuster van den overledenen
succederende, komen tot
deszelfs erfenis hoofd voor
hoofd en niet bij staken,
al waar \'t ook zo , dat ne-
vens dezelve kwamen te suc-
cederen verscheiden kin-
deren van een of meer
overleden broeders- en zus-
ters-kinderen, welks kinds-
kinderen in dat geval bij
representatie en bij staken
succederen; maar mede al-
leen succederende, hoofd
voor hoofd, de nagelaten
goederen deelen.
Art. 8.
Alle de bovengezeide per-
sonen ontbrekende, zo ko-
men alle des overledens
goederen in \'t geheel op de
naaste adscendenteu in de
rechte linie, hoofd voor
hoofd, alwaar \'t ook zo, dat
van de eene zijde grootvader
en grootmoeder beide, en
van de andere zijde de
Art. 8.
Alle de bovengezeide per-
sonen ontbrekende , zo ko-
men alle des overledens
goederen op de naaste af-
komelingen of descenden-
ten van zusters en broeders
kindskinderen , hoofd voor
hoofd, wel verstaande, met
bet onderscheid hierboven
verhaald, tusschen diegene,
-ocr page 263-
— 250 —
die van beide en die maar
van eene zijde den overlede-
nen bestaan.
grootvader of grootmoeder
alleen in het leven waren,
\'t welk ook plaats heeft in
andere hoogere adscenden-
ten, in eenen ende gelijke
graade den overledenen be-
staande.
Art. 9.
Alle adscendenfen mede
outbrekende , zoo succe-
deren de naaste de?cendeu-
ten en afkomelingen van
broeders ofte zusters kinds-
kinderen hoofd voor hoofd,
in alle des overledene goe-
deren, uitsluitende alle col-
laterale vrienden, zonder
aanschouw te nemen, of
dezelve descendenten van
des overledenens volle ofte
halve broeders ofte zusters
afkomen.
Art. 9.
De voorzeide descenden-
ten van zusters en broe-
ders kindskinderen mede
ontbrekende, zoo komen
alle des overledens goede-
ren op zijne grootvaders en
grootmoeders van beide zij-
den , indien zij beiden in
\'t leven zijn. Maar \'t bedde
tusschen grootvader en
grootmoeder, van wat zijde
liet zij, gesebeurt zijnde,
zoo komt bet gedeelte, dat
dezelve grootvader en groot-
moeder getrokken zoude
bebben , op de naaste bloed-
verwanten den overledenen
van zijne vooroverledenen
grootvaders of grootmoeders
zijde bestaande, in der ma-
niere als bierna volgt.
Alt. 10.
Te weten, vooreerst op
Art. 10.
Alle de voorz. personen
-ocr page 264-
— 251 —
de oomen ende moeijen
van den overledenen, mits-
gaders derzelver kinderen ,
bij representatie ende bij
staken, wel verstaande, dat
alsdan en voortaan de goe-
deren van den overledenen
in tweeën gekloofd eu ge-
deelt zullen worden, om
de eene helft aan \'s vaders
en de andere helft aan
\'s moeders zijde te gaan.
Doch zo dat in gevalle
eenige bloedverwanten \'t zij
van vaders \'t zij van moe-
ders zijde denzelven vader
of moeder maar van hal-
ven bedde bestaan, dezelve
bloedverwanten in de helft
aan die zijde gaande, maar
met eene halve hand zul-
len deelen, als hierboven
in Art. 4 van des overle-
dens broeder gezeid is.
Art. 11.
Als daar geen oomen
noch te moeijen en ziju,
zo succederen hunne kin-
deren van den eersten grade
alleen en dat bij staken.
mede ontbrekende zoo
succederen alsdan des over-
ledens oomen en mosijen ,
hoofd voor hoofd, mitsga-
deis hunne kinderen van
den eersten grade, bij re-
presentatie ende bij staken,
zonder eenig onderscheid
te maken of de oomen of
moeijen des overledens va-
der of moeder van halven
of heelen bedde bestaan
hebben gehad.
Art. 11.
Alsdaar geene oomen
nochte moeijen en zijn,
zo succederen hunne kin-
deren in den eersten gra-
de (zusterlingen genaamd)
hoofd voor hoofd, m\'ü$-
-ocr page 265-
— 252 —
gaders oudoomen en oud-
moeijen, zoo daar eenige
in \'t leven zijn, nevens hun,
mede hoofd voor hoofd,
in alle des overledens na-
telaten goederen zonder
eenig onderheid als voren.
Art. 12.
Ende zullen voorts alle,
die den overledene naast
in bloede bestaan , hoofd
voor hoofd, in alle zijne
nagelaten goederen succe-
deren, zonder eenig on-
derscheid te maken of de
maagschap van volle ofte
van halve broeders of zus-
ters afkomt, ende dat met
uitsluiting van alle diegee-
nen, die den overledenen
verder in grade bestaan.
Art. 13.
Indien iet mochte voor-
vallen , \'t geen bij het voor-
schreeve placaat niet dui-
delijk en is verklaart, \'t
zelve moet gereguleert wor-
den niet naar \'t oud aas-
doms regt, nochle ook naar
de politijke ordonnantie ,
hiervoren verhaald; maar
Art. 12.
Ende dezelve kinderen
mede ontbrekende zo suc-
cederen alle verdere col-
laterale vrienden den over-
ledenen naast in grade en
maagschap bestaande en
even na zijnde, hoofd voor
hoofd, in alle zijne nage-
laten goederen uilsluitende
alle verdere van grade of
maagschappe; doch zoo
als hier vore art. 10 ge-
zeid is.
Art. 13.
Indien iet mogte voor-
vallen \'t geen bij de poli-
tieke ordonnantie in ver-
klaring hiervoren verhaald
niet duidelijk is verklaard,
\'t zelve moet gereguleert
werden niet naar de we-
reldlijke beschreven rech-
ten, ma\'ir naar de gemeen©
-ocr page 266-
— 253 —
maximen waarop dit voorz. alleenlijk naar de wereld-
regt gefundeerd is.
                lijke beschreven wetten.
Bij het Wetloeh Zodewijk Napoleon (1) was de erf-
opvolging bij versterf in zoo verre verschillende van
die, bij ons Wetboek bepaald :
a.    Dat de plaatsvervulling, bij ons toegestaan in de
erfopvolging van zijdmagen, ten behoeve van broe-
ders en zuster» kinderen van den naasten erfge-
naam, bij dat wetboek niet bekend was ;
b.    Dat, vader en moeder beide in leven zijnde,
ieder de helft erfden in de nalatenschap van hun
kind, indien hetzelve zonder nakomelingen over-
leden was, om het even of hetzelve al dan niet
broeders of zusters naliet. W. L. N. art. 867.
c.    Dat iemand zonder kinderen of verdere descen-
denten overleden zijnde, en slechts een zijner
ouders, benevens broeders of zusters, of nakoine-
lingen van dezelve nalatende, zijn boedel in twee
gelijke deelen verdeeld werd, van welken het eene
gedeelte door den overblijvenden vader of moeder,
en het andere gedeelte door de broeders of zusters
of derzelver nakomelingen geërfd werd. W. L. N.
art. 869 verg. 873.
d.    Dat bloedverwanten in de opgaande linie, met
uitsluiting van alle anderen, opvolgden in dat-
gene , hetwelk door hen aan hunne zonder na-
(I) De invoering van dit Wetboek had plaats op 1
Mei 1809. Zie bldz. 123.
-ocr page 267-
— 254 —
komelingen overleden kinderen of verdere descen-
denten gegeven was. W. L. N. art. 871.
e. "Dat onechte kinderen, al ware ook de vader be-
kend, alleen erfden van hunne moeder, en wel
gelijkelijk met de wettige kinderen, die demoeder
mogt nalaten; — en dat, wanneer een onecht
kind stierf zonder kinderen , de moeder tot des-
zelfs geheele nalatenschap geregtigd was, en zij
ontbrekende, de broeders en zusters der onechte
kinderen. W. L. N. art. 877, 878, en 879
verg. met art. 260 en 263. — Behalve de nala-
tenschap van moeder, broeder of zuster, konden
de onechte kinderen bij versterf niet erven.
Wetboek Napoleon (l).
De erfopvolging, zoo als die bij den Code Napoleon
geregeld is, verschilt in de volgende gevallen met de
tegenwoordige:
a. dat indien er verscheidene personen, van welke
de een tot des anderen erfenis is geroepen, door
een en hetzelfde ongeval of op denzelfdcn dag
omkomen, zonder dat men weten kunne wie het
eerst gestorven zij, wordt het vermoeden van over-
leving bepaald door de omstandigheden, en bij
gebreke daarvan, door den ouderdom en de kunne.
Zie C. C. art. 720—722.
b. dat niet alleen de Staat, maar ook de natuurlijke
kinderen en langstlevende echtgenoot, in de ge-
(1) Zie aangaande het tijdstip der invoering van dit
Wetboek cl e noot op bladz. 123 en 124.
-ocr page 268-
— 255 —
vallen waarin zij als erfgenamen optreden, door
den Kegter in het bezit der nalatenschap moeten
gesteld worden. C. C. art. 721.
c. dat de meerderjarige erfgenaam, die van den je-
gens den erflater geplecgden moord kennis dra-
gende, daarvan geene aangifte aan dn justitie heeft
gedaan, als onwaardig wordt uitgesloten, C. C.
art. 727, behoudens de uitzondering, in art.
720 C. C. vermeld; en dat sommige der geval-
len, bij art. 8S5 B. W. gemeld, bij den Code
geene reden van onwaardigheid opleveren.
d.   dat er geene plaatsvervulling wordt toegelaten in
de erfopvolging van zijd magen, ten behoeve van
kinderen van een\' broeder of zuster van den naas-
ten erfgenaam. C. C. art. 7-1-0—744. en B. W.
art. 892.
e.   dat indien de erflater zijne beide ouders en broc-
ders en zusters nalaat, de nalatenschap in twee
deelen wordt gekloofd, waarvan de eene helft aan
den vader en de moeder, en de wederhelft aan de
broeders en zusters toebehoort. C. C. art. 748
verg. B. W. art. 901.
f.   dat wanneer de erflater slechts één ouder en broe-
ders en zusters nalaat, aan den overgebleven\' ouder
één vierde der nalatenschap verblijft, en de overige
drie vierden door de broeders en zusters worden
verkregen. C. C. art. 749 en B. W. art. 902.
g.   dat indien de erflater één ouder, doch geene broe-
ders of zusters nalaat, de nalatenschap in tweeën
wordt verdeeld, en de eene helft aan den over-
gebleven ouder, en de wederhelft aan de bloed-
verwanten in de andere linie versterft, behoudens
-ocr page 269-
— 256 —
dat de langstlevende ouder het vruchtgebruik heeft
van één derde dier goederen die aan de zijdmagea
zijn opgekomen. C. C. art. 753 en 754. B. W.
art. 906.
h. 1. dat natuurlijk erkende kinderen niet, gelijk
bij onze Wetgeving, als erfgenamen worden be-
schouwd, maar dat zij tegt hebben (1) :
op een derde van hetgeen zij bij versterf zouden
gehad hebben, ingeval zij wettig waren geweest,
indien de vader of de moeder wettige kinderen
heeft nagelaten ;
op de helft der nalatenschap, indien er ouders
of broeders en zusters van den natuurlijken vader
of moeder zijn nagebleven;
op drie vierden, wanneer die ouders noch bloed-
verwanten in de opgaande linie, noch broeders
of zusters hebben nagelaten;
. op de geheele nalatenschap, indien er geene
erfgenamen in den twaalfden graad aanwezig zijn.
C. C. art, 757 en 758.
2. dat de bepaling ontbreekt, welke in het
Nedcrlandsche Burgerlijk Wetboek, in art. 9102
gevonden wordt, namelijk : dat indien de wettige
erfgenamen den overledene in ongelijke graden
bestaan, de naaste in de eene linie , zelfs ten
aanzien van dengene, welke zich in de andere
(1) Dat rogt kan hun niet worden ontnomen, ten
waro zij bij het leven der ouders do helft, van hun erf-
deel hebben genoten, en de vader of de moeder uitdruk-
kelijk den wil heeft verklaard, om het erfdeel tot op
de helft in te korten. C C. art 7C1.
-ocr page 270-
— 257 —
linie bevindt, de hoegrootheid van het aandeel
bepaalt, hetwelk aan het natuurlijk kind ver-
schuldigd is.
i. dat aan den Code Napoleon de bepalingen ont-
breken, die in de artikelen 919 en 920 van ons
Wetboek gevonden worden.
Zie Asser in zijn meermalen aangehaald werk, § 435
en volg.
WET
OP HET REGT VAN SUCCESSIE EN VAN OVERGANG
BIJ OVERLIJDEN,
van den 13 Mei 1859 (Stbl. n°. 36),
ZOOALS ZIJ GEWIJZIGD EN AANGEVULD IS BIJ DE
WET VAN 28 MEI 1869, (Stbl. n°. 95.)
TITEL I.
ALGEMEENE BEPALINGEN.
Art. 1.
Er wordt, onder den naam van regt van succes-
si e, eene belasting geheven van de waarde van al
wat geërfd of verkregen wordt uit den boedel van een
ingezeten des Eijks door zijn overlijden.
De verklaring van vermoedelijk overlijden wordt,
voor de toepassing dezer wet, met werkelijk overlijden
in alle opzigten gelijk gesteld, behoudens teruggave
van het, dien ten gevolge, geheven regt met de ver-
hoogingen en boeten , in de gevallen bij de art. 538,
17
-ocr page 271-
— 258 —
541, 542 en 543 van het Burgerlijk Wetboek voor-
zien. De dagteekening der verklaring wordt als de
dag van het overlijden beschouwd.
Voor een ingezeten des Rijks wordt, voor de toepas-
sing dezer wet, gehouden ieder die binnen het Rijk
in Europa, zijne woonplaats heeft.
Er wordt, onder den naam van regt van o ver-
gang, eene belasting geheven van de waarde:
1°. van door overlijden van een ingezeten des Rijks
in eigendom geërfde of verkregen bewijzen van aan-
deel, in geldleeningen , geldbeleggingen of renten ten
laste van den Staat, of van vreemde mogendheden,
Staten of Vorsten j van provinciën, steden, gemeenten,
dijk- of polderbesturen ; bewijzen van aandeel in zede-
lijke ligehamen, corporatiën, gestichten, genootschap-
pen , banken, reederijen, maatschappijen en vennoot-
schappen of ondernemingen wier kapitaal door aandeelen
wordt vertegenwoordigd, onder welke benaming deze
bewijzen of aandeelen mogten zijn uitgegeven; eindelijk
aandeelen in geldleeningen ten laste van zoodanige ze-
delijke ligehamen, corporatiën, gestichten, genootschap-
pen, banken, reederijen, maatschappijen, vennootschap-
pen , of ondernemingen, of ten laste van bijzondere
personen buiten \'tlands woonachtig, en in geldleeningen
ten laste van ingezetenen des Rijks, doch gevestigd in
of ten laste van goederen buiten \'s lands gelegen;
2°. van alle onroerende zaken binnen het Rijk in
Europa gelegen of gevestigd, in vruchtgebruik of
eigendom geërfd of verkregen wordende door overlijden
van iemand die geen ingezeten is van het Rijk.
Art. 1 bis.
Al wat, ten gorolgf van de verwerping door r/e
-ocr page 272-
— 259 —
erfgenamen eens overledenen , ran hetgeen aan dezen
uit een vroeger opengevallen hoedel in de regie linie
was opgekomen , door zijne mede-erfgenamen in dien
boedel wordt genoten , wordt , voor de toepassing
dezer wet, geacht door die mede erfgenamen don?\'
zijn overlijden uit zijn boedel te worden geërfd.
Al wat een in gemeenschap gehuwd man , ten ge-
volge van den door de erfgenamen zijner rrouw ge-
danen afstand der gemeenschap , geniet , wordt hij ,
roor de toepassing dezer wet , geacht door het orer-
lijden zijner vrouw uit haren boedel te erve n.
De langstlevende echtgenoot, aan wien , uit kracht
ran een. bij huwelijksvoorwaarden gemaakt en van
het overlijden des eerst stervenden afhankelijk beding
,
bij dat overlijden meer dan de helft in de gemecn-
schappelijkc goederen verblijft, wordt , voor de tor-
passing dezer wet, geacht dat meerdere door hel
overlijden van den eerst sterrenden uit den boedel
van dezen te erven.
Art. 2.
De regten worden door ieder der erfgenamen en ver-
krijgers gedragen voor hetgeen door hem wordt geërfd
of verkregen, voor zoover daaromtient niet anders door
den erflater is beschikt.
Wanneer roeiende goederen , inschrijvingen op de
grootboeken der nationale schuld uitgezonderd, onder
den last ran vruchtgebruik worden geërfd of verkre-
gen en de rruchtgebrwker door den insteller is ont-
heven van het stellen van zekerheid , is hij , die den
eigendom dier goederen heeft geërfd of verkregen,
bevoegd te vorderen , dat de vruchtgebruiker . niette-
17*
-ocr page 273-
— 260 —
genslannde d>r ontheffing, te zijnen behoeve zekerheid
stelle voor het bedrag van de regten ran successie en
van orergang ter zike van het erven of rerkrijgi-n
van den eigendom betaald
, tenzij de rruchtgehruiker
mogt verkiezen dat bedrag tegen hoogstens vier ten
honderd rente \'sjaars voor te schieten.
Art 3.
Zij, die de nalatenschap, of een evenredig gedeelte
daarvan erven of verkrijgen, zijn, niettegenstaande de
beschikkingen van den erflater, ieder in evenredigheid
van hetgeen door hem wordt geërfd of verkregen, aan-
sprakelijk voor het regt van successie en voor hel regt
van overgang, onder n°. 1 van art. 1 vermeld, door
en bij het overlijden van den erflater verschuldigd.
Zij zijn daarenboven hoofdelijk aansprakelijk:
1°. voor het bedrag dier regten, hetwelk door en
bij het overlijden van den erflater verschuldigd is door
erfgenamen of legatarissen, die buiten het Rijk hunne
woonplaats hebben;
2°. voor het geheele bedrag van het regt van over-
gang onder n°. 2 van art. 1 vermeld.
De aansprakelijkheid bij het le. en 2*. lid van dit
artikel bedoeld, strekt zich uit tot de verhoogingen
der regten en tot de boeten.
Art. 4.
Onverminderd het bepaalde bij het vorige artikel,
zijn ook de legatarissen en andere verkrijgers onder
bijzonderen titel aansprakelijk voor de regten ver-
schuldigd op hetgeen door hen wordt verkregen.
Hunne aansprakelijkheid is hoofdelijk ten aanzien
van hetgeen door hen gezamenlijk verkregen wordt.
-ocr page 274-
— 261 —
Art. 5.
Uitsluitend zijn aansprakelijk :
1*. voor de reglen , verschuldigd op hetgeen ten ge-
volge van de vervulling eener voorwaarde geërfd of
verkregen wordt, de erfgenamen of verkrijgi-rs;
2°. voor de regten , verschuldigd op verkrijging
van vruchtgebruik en perioiieke uitkeeringen bij op-
volging , de verkrijgers;
5°. voor de regten , verschuldigd wegens den o ver-
gang op den verwachter van erfenissen of legaten
over de hand
, de verwachters, wanneer zij den
eigendom verkrijgen.
Art. 6.
Het regt op periodieke uitkeeringen, bij de instel-
ling verschuldigd, wordt voorgeschoten door hem, die
met de uitkeering is belast, en bij iederen termijn van
betaling, naar evenredigheid van het getal, waarmede
de uitkeering, overeenkomstig art. 23 litt. e is ver-
menigvuldigd, gekort, met bijrekening van eenen in-
terest van vier ten honderd, alles tenzij andere beschik-
kingen mogten zijn gemaakt.
Art. 7.
Uitvoerders van uiterste wilsbeschikkingen zijn, op
gelijke wijze als de erfgenamen, tot vervulling van al
de aan dezen bij deze wet opgelegde verpligtingen ge-
houden, ingeval al de erfgenamen buiten het Rijk
hunne woonplaats hebben. Zij zijn tot het doen van
aangifte bevoegd, bijaldien één of meer der erfgenamen
hunne woonplaats hebben binnen het Rijk. Wanneer
zij van deze bevoegdheid hebbeu gebruikt gemaakt,
-ocr page 275-
— 262 —
zijn zij, op gelijke wijze als de erfgeuamen, tot ver-
vulling van al de aan dezen bij deze wet opgelegde
verpligtiugen gehouden.
In de gevallen, bij de artt. 1055 en 1059 van het
Burgerlijk Wetboek voorzien, hebben de erfgenamen
en de uitvoerders der uiterste wilbeschikkingen, met
betrekking tot de regten van successie en van overgang,
dezelfde regten onder dezelfde voorwaarden, als bij die
artikelen ten opzigte van de legaten zijn toegekend en
gesteld.
Curators van onbeheerde nalatenschappen zijn gehou-
den tot al de bij deze wet aan erfgenamen opgelegde
verpligtingen.
Be wind voeders , voogden en curators zijn gehouden
tot de vervulling van al de verpligtingen, bij deze
wet opgelegd aan degenen die zij vertegenwoordigen,
of wier belangen zij waarnemen.
Art. 8.
\'s Ëijks schatkist heeft, te rekenen van het overlij-
den, voor het regt van successie een voorregt op alle
onroeieude en roerende zaken in het algemeen , door
het overlijden geërfd of verkregen, onmiddellijk rang
nemende na alle op dat oogenblik bestaande voorregten,
pand of hypotheek.
Dat voorredt vervalt met twee jaren na den dag
van het overlijden, ten ware, binnen dien termijn, ver-
volgingen mogten zijn aangevangen, en, in dit laatste
geval, met twee jaren na de beteekening der laatste acte.
De schatkist is, voor het regt van overgang , op
gelijken voet bevoorregt op de zaken, voor welker
overgang het regt verschuldigd is.
-ocr page 276-
— 263 —
Art. 9.
Onder vruchtgebruik worden, voor de toepassing dezer
wet mede verstaan vruchtgenot, regt van gebruik en
van bewoning, vruchten en inkomsten, jaarlijksche op-
brengst en soortgelijke uitkeeiingen uit daartoe aange-
wezen goederen, daaronder begrepen het bij anderen
dan de legatarissen verbleven genot van legaten, welke,
volgens de beschikkingen van den overledene, niet
binnen twee jaren na zijn overlijden of eerst op eeu
onzeker tijdstip vorderbaar zijn.
TITEL II.
VAN DE AANGIFTE EN WAARDERING VAN HET
GEËRFDE OF VERKREGENE.
Art. 10.
Zij, die eene nalatenschap, hetzij geheel, hetzij
voor een evenredig gedeelte, erven, zijn verpligt, ten
kantore van het regt van successie, in welks kring de
overledene, binnen het Rijk, zijne laatste woonplaats
had, bij schriftelijke memorie, aangifte te doen van:
1°. den aard en de waarde van al wat door het over-
lijden wordt geërfd of verkregen.
Met opzigt tot de onroerende goederen, waarvan de
overledene den eigendom, of waarop hij slechts een
zakelijk regt van gebruik of bewoning, van erfpacht,
opstal of beklemming had, moet worden opgegeven:
a. de gemeente, waarin zij zijn gelegen, de sectie en
het nommer van het kadaster voor zooveel zij in het
Rijk gelegen zijn; b. de grootte, wat de ongebouwde
eigendommen betreft.
-ocr page 277-
— 264 —
2". de lasten en schulden, waaruit het passief des
boedels is zamengesteld, volgens art. 27 omschreven;
3". de erfgenamen , legatarissen en eerdere ver-
krijgers ; hunne verwan/schap of de betrekking van
huwelijk tot den overledene
, den insteller der erfsteU
ling over de hand of den insteller van hel vrucht-
gebruikt of\' de periodieke uitkeering , bij opvolging
verkregen, en den ouderdom der personen van wier
leven de uit den boedel verkregen wordende vruchtge-
bruiken of periodieke uitkeeringen afhankelijk zijn.
4°. hetgeen door ieder wordt geërfd of verkregen ,
met opgave, zoo niet alles bij wettelijke erfopvolging
vererft, van den titel, krachtens welken geërfd wordt
of verkregen;
5°. zoo niet alles bij wettelijke erfopvolging vererft,
de personen, die bij versterf geheel of gedeeltelijk zou-
den zijn geregtigd geweest, met opgave van hunne
verwantschap tot den overledene.
d°. indien door hel overlijden zaken worden geërfd
of verkregen
, welke met vruchtgebruik of periodieke
uitkeeringen ten behoeve van derden zijn belast, de
aanduiding der met vruchtgebruik belaste zaken, het
bedrag der periodieke uitkeeringen
, den titel waarbij
het vruchtgebruik is ingesteld of de uitkeeringen zijn
opgelegd , den naam en de woonplaats der vrucht\'
gebruikers of genieters , den ouderdom dergenen van
wier leven het vruchtgebruik of de uitkeering afhangt
of hel tijdrak, waarvoor het vruchtgebruik of de
uitkeering is gemaakt.
De onder n°. 5 vermelde opgave wordt niet vereischt
ingeval de boedel voor het geheel is onderworpen aan
het hoogste regt of voor het geheel geërfd wordt door
-ocr page 278-
— 265 —
den echtgenoot van den overledene , of wel door dezen
met anderen door wie het hoogste regt verschuldigd
is, wordt geërfd of verkregen.
Dij de memorie van aangifte, waarin naar de be-
palingcn van
5°. en 6°. , de ouderdom moet worden
opgegeven van personen
, van wier leven een vrucht-
gebruik of eene periodieke uiikeering afhankelijk is,
wordt , op straf van weigering der memorie , hunne
geboorte-acte overgelegd , of, indien dit niet mogelijk
is, eene acte van bekendheid, opgemaakt op de wijze,
voorgeschreven bij de beide eerste leden van art.
127
ran het Burgerlijk Wetboek, of, wanneer de per-
sonen buiten \'s lands wonen en geboren zijn , door
de daartoe bevoegde openbare magt.
Art. 11.
De erfgenamen, legatarissen en andere verkrijgers van
onroerende zaken, binnen het Rijk gelegen of geves-
tigd, en nagelaten door iemand die geen ingezeten was
van het Rijk, doen, bij schriftelijke memorie, aangifte
van den aard, de ligging, de sectie en het nommer
van het kadaster, de grootte en de waarde dier zaken,
ten kantore in welks kring zij gelegen of gevestigd zijn.
Art. 12.
Voor boedels van ingezetenen des Rijks, geheel ge-
ërfd wordende in de regte linie, of met echtgenooten ,
in het geval van art. 56 , n°. 3, bepaalt de aangifte
zich tot de vermelding van :
1°. de erfgenameu, met opgave van hunne verwant-
schap of de betrekking van huwelijk tot den overledene.
2°. de onroerende zaken, aangewezen als in art. 10
-ocr page 279-
— 266 —
ii°. 1 , 2". lid, is bepaald. Indien geene onroerende
zaken zijn nagelaten, moet dit worden opgegeven.
3°. de legatarisssen of andere verkrijgens onder bij-
zonderen titel, met aanwijzing van den aard en de
waaide van hetgeen zij verkrijgen en krachtens welken
titel.
Wanneer echter de boedel alteen ten ge rol ge van
verwerping door andere erfgenamen dun die in de
regie linie en de echtgenoot in het geral van art,
56.
n°. o , geheel op de erfgenamen in de regte linie of
op deze en dien echtgenoot vererft
, doen de laatsten
aangifte overeenkomstig art.
10.
Art. 13.
In geval van onvermogen van den overledene wordt,
bijaldien door het overlijden geen vruchtgebruik, fideï-
cornmis of periodieke uitkeering is vervallen of overge-
gaan, eene verklaring van den burgemeester der ge-
meente, waar do overledene zijne laatste woonplaats
had, overgelegd, houdende dat het hem niet bekend
is dat de overledene eenige roerende of onroerende
heeft nagelaten.
De verklaring wordt afgegeven op aanvraag van de
erfgenamen of van den rijksambtenaar.
Art. 14.
Bij alle aangiften voor het regt van successie wordt
tevens opgegeven of de overledene al dan niet eenige
goederen , als bezwaarde erfgenaam of in vruchtgebruik
bezat, en zoo ja, waarin zij bestaan, door wien en bij
welken titel de erfstelling over de hand of het vrucht-
gebruik is ingesteld, aan wien de goederen moeten
worden uitgekeerd, wie tot het genot van den eigen»
-ocr page 280-
— 267 —
dom is gekomen of op wien het vruchtgebruik bij op-
volging is overgegaan.
Gelijke vermelding wordt vereischt ten aanzien van
periodieke uitkeeringen, door het overlijden, bij op-
volging , overgegaan of vervallen.
Art. 15.
Op dezelfde wijze als bij de arlt. 10 , 11 e/t I 2
is bepaald , zijn tot de aangifte van hetgeen door
hen wordt geërfd of verkregen , gehouden :
1°. zij , die een vruchtgebruik of periodieke uit-
keering bij opvolging verkrijgen ;
2°. de geroepen erfgenamen of legatarissen, die
door het overlijden van den bezwaarden erfgenaam
of legataris tot het genot komen.
De aangifte geschiedt in liet geval sub. 2 vermeld,
wanneer het fideï-coinuiissen betreft, welke dagteekenen
van vóór de invoering der ï\'ransche wetboeken hier te
lande, ten kantore in welks kring de bezwaarde erfge-
naam of legataris zijne laatste woonplaats had, en in
alle andere gevallen teu kantore waar de instelling van
het vruchtgebruik , de periodieke uitkeering of de erf-
stelling over de hand is aangegeven of had moeten
worden aangegeven.
Art. 16.
Wanneer, gedurende het leven van deu bezwaarden
erfgenaam of legataris, het bezwaarde goed op den ge-
roepene overgaat, wordt de dag, waarop de overgang
heeft plaats gehad, eu de plaats waar de acte of over-
eenkomst gemaakt is, voor de toepassing dezer wet als
de dag en de plaats vau het overlijden beschouwd,
-ocr page 281-
— 268 —
Art. 17.
Het aanvaarden eener nalatenschap onder het voor-
regt van boedelbeschrijving, of het voorbehouden regt
van beraad, ontheft niet van de verpligting tot het
doen van aangifte, op de wijze en binnen den termijn,
bij deze wet voorgeschreven.
De vervulling der verpligtingen, uit deze wet voort-
vloeijende, wordt niet beschouwd als eene daad van
aanvaarding.
De aangifte, gedaan door den erfgenaam die vervol-
gens de erfenis verwerpt, vervalt.
De kosten van vervolging tegen erfgenamen of ver-
krijgers , ingesteld vóór dat zij verwierpen, blijven te
hunnen laste, indien de vervolging alleen uit hoofde
van de verwerping is gestaakt.
Art. 18.
De aangifte kan geschieden krachtens eene schrifte»
lijke, aan de memorie gehechte volmagt.
Art. 19.
In iedere memorie van aangifte wordt ééne eenige
woonplaats gekozen, in den kring van het kantoor van
het regt van successie en van overgang, waar die aan-
gifte wordt gedaan. Zij geldt voor alle regtsvorderin-
gen en vervolgingen, krachtens deze wet in te stellen
tegen de erfgenamen , legatarissen en andere verkrijgers,
of tegen degenen die tot de vervulling der aan dezen
opgelegde verpligtingen gehouden zijn.
Zij die voor het regt van successie geene aan-
gifte gedaan of geene woonplaats gekozen hebben, wor-
den geacht hunne woonplaats te hebben ter laatste
-ocr page 282-
— 269 —
woonplaats van den overledene, gedurende één jaar na het
overlijden; na dien tijd, ter secretarie van de gemeente,
waar de overledene zijne laatste woonplaats had.
Zij, die voor het bij art. I n°. 2 bedoelde regt van
overgang geene aangifte gedaan of gtene woonplaats
gekozen hebben, worden geacht hunne woonplaats te
hebben ter secretarie van de gemeente binnen welke
de aangifte volgens art. 11 moet geschieden.
Van alle exploiten wordt slechts ééne kopij gelaten.
Art. 20.
De termijn van aangifte in zes maanden, te reke-
nen van den dag van het overlijden zoo dit binnen het
Eijk in Europa; acht maanden zoo het in Europa
buiten het Eijk; twaalf maanden zoo het in een
ander werelddeel voorvalt. Voorts, in geval van ver-
moedelijk overlijden, zes maanden na de dagtee-
kening der verklaring.
Indien zwangerschap oorzaak is, dat onzekerheid be-
staat omtrent den persoon des erfgenaams of de heffing
der belasting, gaat de termijn in van den dag der be-
valling, of indien de vrouw vroeger mogt overlijden
van den dag van haar overlijden , of indien geen van
beiden op den driehonderdsten dag na den dood des
erflaters mogt hebben plaats gehad, alsdan van den
eersten daarop volgenden dag. Deze bepaling kan niet
worden ingeroepen door dengene, op wiens erfdeel,
wat de hoegrootheid betreft, de bevalling geen invloed
kan uitoefenen.
Ingeval de nalatenschap volgens de wet a/s onbe-
heerd wordt beschouwd of indien ten gevolge van de
ver ruiling eener voorwaarde, van verwerping of van
-ocr page 283-
— 270 —
den bij art. 1 bis, lid 2, bedoelden afstand geërfd
of verkregen wordt , gaat do termijn in. ra» den dag
der benoeming ran den curator , der vervulling ran
de voorwaarde
, der verwerping of van den afstand.
Art. 21.
Indien de memorie van aangifte niet binnen den ter-
mijn en ten kantore, bij de wet bepaald, is ingediend,
zendt de rijksambtenaar den nalatige eene waarschuwing
om binnen acht dagen aan zijne verpligting te voldoen.
Indien aan de waarschuwing niet wordt voldaan, wordt
tegen den nalatige een dwangschrift uitgevaardigd tot
betaling eener daarbij uit te drukken som , behoudens
vermeerdering of vermindering volgens latere regeling,
voor regten en boete.
Het bedrag van de verschuldigde regten wordt, na
de betcekening van het dwangschrift, met een vierde
daarvan , als boete, verhoogd. Ingeval geen regt ver-
schuldigd is, wordt voor iedere ingegane week verzuim
na de beteekening van het dwangschrift door iederen
nalatige eene boete verbeurd van vijf gulden.
De kosten van vervolging komen ten laste van den
nalatige.
De in het 1" lid vermelde waarschuwing is vrij van
zegel en van de formaliteit van registratie.
Art. 22.
Ingeval met betrekking tot de opgaven, bij art. 14
voorgeschreven , eene onnaauwkeurige of eene, met de
waarheid strijdige, uegative opgave is gedaan, is de
aangever, te dier zake, zoowel voor de regteu als voor
de boete, aansprakelijk. De regteu alleen kan hij van
-ocr page 284-
— 271 —
de verkrijgers terugvorderen. Van de boete wordt hij
ontheven, zoo hij van zijne onschuld doet blijken.
Art. 23.
Voor de regeling van het regt van successie toordt
de waarde bepautd:
1°. van hetgeen in vollen of met fideï co m mis
bezwaarden e ig e n d o m WO • dl geërfd of rerk re-
gen , als volgt. :
a.  van de onroerende zaken, in de artt. 562 en 563
van het Burgerlijk Wetboek vermeld, van het regt
van erfpacht, van opstal en van beklemming, met de
daartoe behoorende gebouwen, weiken en beplantingen,
van den eigendom van goederen in erfpacht, opstal en
beklemming uitgegeven, op de verkoopwaarde ten dage
van het overlijden, volgens des aangevers begrooting.
De waarde van de buiten het Rijk gelegen of geves-
tigde onroerende zaken moet afzonderlijk worden begroot.
b.  van hypothecaire schuldvorderingen op het bedrag
van het kapitaal, of op de waarde door den aangever
te begrooten j in het laatste geval met aanwijzing der
ondergezette goederen, op de wijze bij art. 10 n°. 1
vermeld;
c.   van grondrenten, tienden, cijnsen, tijnsen en
dergelijke altijddurende of voor eenen onbepaalden tijd
op onroerende goederen gevestigde praestatien, op den
af koopprijs, bij de vestiging bepaald, en indien die
niet bepaald is, op de waarde naar den maatstaf bij
art. 799 van het Burgerlijk Wetboek of andere wet-
telijke verordeningen vastgesteld. Bij gebreke van de
daar bedoelde marktprijzen of jaarlijksche opbrengst,
op de waarde door den aangever te begrooten.
-ocr page 285-
— 272 —
d.    van de zaken, onder n°. 1 van art. 1 omschre*
ven , op hare geldswaarde, naar de prijs-courant, op
last van den Minister van Finantiën door ten minste
vier makelaars of commissionairs in effecten te Amster-
dam opgemaakt, uitgegeven in de week van het over-
lijden , en zoo zij daarop niet bekend staan, naar de
begrooting des aangevers;
e.   van lijfrenten of andere periodieke van het leven
afhankelijke uitkeeringen op het jaarlijksch bedrag,
vermenigvuldigd met de getallen, naar de volgende
berekening:
wanneer degene, gedurende wiens leven de uitkeering
moet plaats hebben ,
twintig jaren oud is of minder, met 18
boven de 20 tot 80 jaren oud is, ,/ 16
//
II
30
//
40
//
ii
ii
ii
15
//
II
40
H
50
//
ii
ii
ii
13
II
II
50
II
55
//
ii
ii
ii
11
II
II
55
II
60
//
ii
ii
ii
9
II
II
60
II
65
//
ii
ii
ii
8
II
II
65
II
70
//
ii
ii
ii
4
II
II
75
2
Wanneer de lijfrenten of andere periodieke uitkee*
ringen in voorwerpen in natura bestaan , wordt het
jaarlijksch bedrag berekend op de wijze bij art. 799
van het Burgerlijk Wetboek voorgeschreven. Bij ge-
breke van bekendheid der daar bedoelde marktprijzen
of jaarlijksche opbrengst, wordt het jaarlijksch bedrag
door den aangever begroot.
Ten aanzien van tontines, contracteu van overleving
en dergelijke, wordt het jaarlijksch bedrag gehouden
dat te zijn van het laatste jaar, het jaar vau het over-
-ocr page 286-
— 273
lijden voorafgaande. De waarde wordt berekend als
die der lijfrenten.
Indien eene uitkeering voor een bepaalden tijd is
gemaakt, wordt haar jaarlijksch bedrag vermenigvuldigd
met het aantal jaren , gedurende welke zij moet plaats
hebben, doch iedere gulden berekend tegen de navol-
gende waarde:
UITKEERING BESPROKEN
AAN:
personen.
zedelijke
ligchamen of
i u «tellingen
van de
doode hand.
ƒ0.90
ƒ0,90
0.75
0.80
0.65
0.73
0.50
0.60
voor 10 jaren en daaron-
der, tegen.....
voor boven de 10 tot 20
jaren, tegen.....
voor boven de 20 tot 30
tegen
jaren
voor boven de 30 jaren tegen
Het belastbaar kapitaal naar deze berekening verkre-
gen, kan, ingeval de uitkeering is gemaakt aan per-
sonen, in geen geval hooger zijn dan dat, hetwelk
verkregen zou zijn, wanneer de uitkeering van het le-
ven afhankelijk ware gesteld, en, ingeval zij aan zede-
lij ke ligchamen of instellingen van de doode hand is
gemaakt, niet meer bedragen dan het vijf-en-twintig-
voud van haar jaarlijksch bedrag.
Bij uitkeeringen, welke door meer dan één persoon
gezamenlijk worden verkregen, wordt het bedrag van ie-
ders aandeel tot kapitaal gebragt volgens bovenstaande
tafels.                                                           18
-ocr page 287-
— 274 —
Voor uitkeeringen , aan zedelijke ligchamen of instel-
lingen van de doodu hand voor onbepaalden tijd ba-
sproken , wordt het vijf-en-twintigvoud der jaarlijksche
uitkeering genomen.
f.    van schepen, schuiten en vaartuigen met toebe-
hooren, op de verkoopwaarde, ten dage van het over-
lijden, door den aangever te begrooten ;
g.    van alle schuldvorderingen , niet onder letter b,
d of h begrepen, hetzij daarvan eene acte besta of
niet, op de door den aangever te begrooten gelds-
waarde van het kapitaal;
h. van de loopende termijnen van huren, pachten
en interest van de zaken, vermeld onder de letters a,
b, d
en g, op het bedrag tot en met den dag van
het overlijden verschuldigd ;
i. van alle roerende goederen en alle andere zaken,
niet bepaaldelijk in dit artikel genoemd, op de ver-
koopwaarde ten dage van het overlijden, door den
aangever te bepalen.
1\'. van hetgeen in v ruchtg ebruik wordt ver-
kregen , op het overeenkomstig de bepalingen van n".
1, litt. e, tot kapitaal gebragte bedrag der jaarlijksche
inkomsten , naar den maatstaf van vier ten honderd
der overeenkomstig, n".
1 te bepalen kapitaalswaarde
op het tijdstip waarop hel genot aanvangt. Vrucht-
gebruik aan zedelijke ligchamen of instellingen van
de doode hand, voor onbepaalden tijd besproken ,
wordt geacht voor dertig jaren gemaakt te zijn;
3°. van hetgeen onder den last van vrucht\'
gebruik of van periodieke uitk eer ing geërfd
of verkregen wordt, op de overeenkomstig n".
1 te be-
palen waarde van den vollen eigendom, na aftrek
-ocr page 288-
— 275 —
van de waarde , welke op het tijdstip der vererving
of verkrijging aan de uitkeering of het vruchtgebruik ,
volgens de bepalingen tan n".
1 , e , of\' van /,". 2
moet worden toegekend.
De aftrek wordt, indien hel vruchtgebruik of de
uitkee>it,g aan of ten behoeve ran verschillende per-
sonen , ran onderscheiden leeftijd, levenslang bij op-
volging besproken of bedongen is
, bepaald in ver-
houding tol den leeftjd des jongsten
, behoudens het •
rekening wanneer deze vóór de ouderen sterft.
De aftrek verruit , wanneer en in zoover als voor
de waarde van het vruchtgebruik of de perio\'lieke
uitkeering , volgens art.
56 , n°. 5 , vrijstelling van
het regt wordt genoten.
Art. 24, is ingetrokken.
Art. 25.
Foor de regeling van het regt van overgang,
vermeld bij n°.
\'2 van art. 1 , wordt de waarde
bepaald als volgt :
1°. van den vollen , ran den met fideï commis be-
zwaarden en ran den blootcn eigendom , op de waarde
van den vollen eigendom ten dage van den overgang
,
op de bij art. 23 , n°. I , litt. a en c, voorgeschre-
ven wijze te begrooten of te regelen ;
2°. van het vruchtgebruik :
a. indien het door physieke personen zonder bepa-
ling van tijd wordt verkregen , op de helft der hij
n°.
1 bedoelde waarde , en indien het door zedelijke
ligchamen of instellingen van de doo-le hand, zonder
bepaling van tijd of voor bepaalden tijd van niet min\'
18*
-ocr page 289-
— 276 —
der dan rijf en twintig jaren rei kregen wordt,
op het geheel van die waarde;
b. indien het door physieke personen., voor bcpaal-
den tijd of door zedeljke ligchamen of instellingen
van de doode hand voor bepaalden tijd van tuinder
dan vijf eti twintig jaren wordt verkregen, op
de wijze bij art.
23 , n". 2, eerste lid, aangeduid.
Art. 26.
Het regt van overgang , vermeld onder n".
1 van art. 1 , toordt geheven over de toanrde van
het kapitaal, bepaald op de toijze bij art.
23 , n°.
1 , lilt. d, aangeduid, onverschillig of het in vollen
eigendom dan wel onder bezwaar van fideï commis
of onder den last van vruchtgebruik of van periodieke
uitkeering wordt verkregen
Art. 27.
Voor de regeling van het regt van successie kunnen
geene andere lasten en schulden worden afgetrokken
dan de navolgende
Lasten :
de begrafeniskosten, andere dan die in art. 367,
n°. 4, van het Burgerlijk Wetboek bedoeld.
Artikel 1195 n°. 2 van het Burgerlijk Wetboek is,
voor zooveel de aldaar bepaalde bevoegdheid des reg-
ters betreft, in dezen van toepassing.
Onder de begrafeniskosten kunnen worden begrepen
de sommen, besproken of uitgekeerd voor de uitvaart
van den erflater en de, te zijnen behoeve, te doene
korkelijke diensten of te vieren godsdienstige plegtig-
hcden, sedert den dag van zijn afsterven tot en met
-ocr page 290-
— 277 —
het eerste jaargetijde na zijn overlijden, en zulks ge-
evenredigd aan den stand en bet vermogen van den
overledene, met inachtneming van het plaatselijk ge-
bruik en de bijzondere omstandigheden.
Hetgeen te dier zake meer is besproken wordt be-
schouwd als legaat aan niet verwante personen.
Schulden:
a.   de schuldvorderingen ten laste van den overledene,
op wettelijke bewijzen berustende, mits het bedrag, de
aard, de dagteekening der schuld en de naam des
schuldeischers worden vermeld.
Indien de wettelijke bewijzen geleverd worden na de
betaling van bet regt, wordt hetgeen blijkt te veel te
zijn betaald teruggegeven , mits deze teruggave gevraagd
worde binnen den termijn voor de verjaring bepaald;
b.   interesten , renten , huren en pachten , tot en met
den dag van het overlijden;
c.    de schulden , op het tijdstip van het overlijden ,
voortspruitende uit bet beroep van den overledene.
Wanneer de schulden, onder de letters a en c ver-
meld , door dertigjarige verjaring, en die onder de let-
ter b vermeld, door de vijfjarige verjaring zijn getrot\'-
fen , worden zij niet toegelaten ;
d.   huisschulden tot en met den dag vau het overlij-
den; dienstbodeuloon voor het volle loopend jaar of
vierendeeljaar.
De schulden, onder letters b, c en d vermeld , wor-
den ieder afzonderlijk opgegeven , met aanwijzing van
haren aard en oorsprong, van den tijd waarover zij
loopen, en den naam des schuldeischers;
e.   de grondbelasting, de provinciale of plaatselijke
-ocr page 291-
— 278 —
lasten, dijk- en polderlasteu , molen- en sluisgelden en
soortgelijke omslagen tot en met den dag van het overlijden.
Indien zij tijdens de aangifte nog niet waren omge-
slagen, wordt het bedrag daarvan, zoo als dit in het
onmiddellijk voorafgegane jaar was bepaald, ouder de
schulden toegelaten; later wordt op het meerdere of
mindere niet teruggekomen;
f. de personele belasting, het patentregt en de hoof-
delijke omslagen , en andere plaatselijke directe belas-
tingen , tot en met den laatsten dag van het tijdvak,
waarover zij loopen, ten ware afschrijving of teruggave
kan gevorderd worden.
Art. 28.
Binnen eene maand na de aangifte van eenen boe-
del van een ingpzeten des Rijks, moeten de aangevers,
elk naar de wijze zijner godsdienstige gezindheid, in
persoon , voor den kantonregter ter hunner keuze, den
volgenden eed (verklaring) afleggen :
,/Ik zweer (verklaar) dat ik in gemoede vermeen,
#dat ik bij de door mij gedane aangifte van hetgeen
//door het overlijden van N. N. wordt geërfd of ver-
/r/kregen, niets heb verzwegen wat daartoe behoort en
„voor de regeling van de regten van successie en van
//overgang heeft moeten worden aangegeven; dat ik de-
z/zelfde schuld niet twee of meermalen heb gebragt j
z/dat ik geen schuld heb opgegeven, welke niet uit den
//boedel moet worden betaald ; dat ik de buitenlaudsche
//bezittingen (zoo er zijn) en de roerende goederen,
z/welker waarde uitsluitend naar de begrooting des aan-
jgevers wordt gerekend, op die waarde heb gesteld,
welke ik in gemoede vermeen bij de wet te worden
-ocr page 292-
— 279 —
//gevorderd; dat ik evenzeer in gemoede vermeen , dat
z/geene waarden, niet in de aangifte vermeld, uit den
//boedel zijn of zullen worden afgegeven, welke naar
z/mijne overtuiging niet reeds vóór den dood des erfla-
z/ters aan den daartoe aangewezene in eigendom toebe-
„hoorden; eindelijk zweer (beloof) ik, dat ik dadelijk
//aangifte zal doen van en de regten van successie en
z/van overgang zal voldoen voor al hetgeen ik nader*
//hand zal vernemen niet of kwalijk te hebben aange-
„geven."
„Zoo waarlijk helpe mij God almagtig." (Dat be-
loof ik.)
Indien de aangifte door een gemagtigde gedaan is,
wordt de eed afgelegd door de personen namens toie de
aangifte is gedaan , behoudens het bepaalde bij art.
32.
Art. 29.
Geen eed wordt afgelegd :
a.  voor boedels, waarvan het actief, volgeus de spe-
cifieke opgave, geen drie honderd gulden te bo-
ven gaat;
b.   voor boedels, welke geërfd of verkregen worden in
de rpgte linie alleen, of ten deele door echtgenooten
in het geval van art. 56 n° 3;
c.   door den Staat.
Wanneer andere personen mede-erven , wordt de eed
alleen door dezen afgelegd.
Wanneer echter de erfgenamen in de regte linie,
of deze en de echtgenoot in het getal ran art.
56 ,
n°. 3 , alleen ten gevolge ran verwerping door andere
erfgenamen den geheelen boedel erven
, zijn ook zij
tol het afleggen ran den eed rerpligt.
-ocr page 293-
— 280 —
Ingeval legaten , niet van liet regt vrijgesteld , ande-
ren dan van vaste of bepaalde sommen , worden uitge-
keerd, moeten de aangevers, op boven omschreven
wijze en plaats , den volgenden eed (verklaring) afleggen:
z/lk zweer (verklaar) dat ik in getnoede vermeen voor
z/den boedel van N. N. alles, waarvoor regt van suc-
z/cessie of regt van overgang verschuldigd is, opregte-
z/lijk te hebben aangegeven."
*Zoo waarlijk helpe mij God almagtig." (Dat ver-
klaar ik.)
Mogt echter het niet tan regt vrijgestelde legaal be-
slaan in een vruchtgebruik van degeheele nalatenschap
of van een evenredig deel daarvan , dan leggen de aan-
gevers den eed {verklaring) af\', voorkomende in art.
28.
Art. 30.
Behoudens de uitzonderingen bij het vorig artikel
bepaald
, wordt op gelijke wijze door degenen , die
een vruchtgebruik bij opvolging verkrijgen of door
de verwachters , die door overlijden of door overdragt
onder de levenden tot liet genot van eenig fideï-com-
missair goed komen , de navolgende eed (of verkla-
ritig) afgelegd.
z/lk zweer (verklaar) dat ik in gemoede vermeen op-
z/regtelijk alles te hebben aangegeven wat door mij ,
//krachtens den wil van N. N. en het overlijden van
z/N. N., i? geërfd of verkregen."
//Zoo waarlijk helpe mij God almagtig." (Dat ver-
klaar ik.)
Art. 81.
Door de verkrijgers van periodieke uitkeeringen bij
opvolging wordt geen eed afgelegd.
-ocr page 294-
— 281 —
Art. 32.
In geval van ziekte, afwezigheid buiten het Rijk,
of andere wettige reden van verhindering, kan de eed,
met toelating van den Minister van Fiuantiën , krach-
tens eene bijzondere volmagt, worden afgelegd voor
den kantouregter ter keuze van den lasthebber.
Art. 33.
De eed wordt kosteloos afgelegd. Het proces-verbaal
wordt, op ongezegeld papier, in duplo opgemaakt en
gratis geregistreerd. Een der duplicaten blijft ten kau-
tore van registratie.
                                       v
Art. 3i.
Wanneer de eed niet binnen den bepaalden termijn
is afgelegd wordt, voor iedere ingegane week verzuim,
door ieder nalatige eene boete van f 25 verbeurd.
Art. 35.
T)e memorien van aangifte, waarin de goederen niet,
overeenkomstig het voorschrift dezer wet, zijn aange-
wezen, of waarin ontbreekt hetzij de omsclnijving van
onroerende goederen, hetzij de verklaring, dat geene
onroerende goederen zijn nagelaten, of de ontkennende
opgave bij art. 14 voorgeschreven, of waarin niet al
de opgaven voorkomen welke voor de berekening van
de belasting worden vereischt, worden geweigerd, met
schriftelijke aanwijzing van hetgeen aan de aangifte
ontbreekt.
Art. 36.
Wanneer, na verloop van den termijn tot aangifte,
blijkt, dat niet al wat door het overlijden werd geërfd
of verkregen, is aangegeven j dat lasten of schulden
-ocr page 295-
— 282 —
zijn opgegeven, welke niet tot de nalatenschap behoo-
ren ; dat de buitenlandsche bezittingen of de roerende
goederen , in art. 23 n°. 1 onder de letters e, g en i
vermeld, niet tot de wezenlijke waarde zijn aangege-
ven, of dat eenige andere verkeerde opgave of verzwij-
ging, ten nadeele van \'s Eijks schatkist, heeft plaats
gehad, wordt tegen hen, die daarvan geene andere
aangifte hebben gedaan , dwangschrift uitgevaardigd tot
betaling eener daarbij uit te drukken som, op gelijke
wijze en ten zelfden einde als bij art. 21 is bepaald.
Het dwangschrift mag echter niet worden uitgevaar-
digd dan nadat eene maand, te rekenen van den laat-
sten dag van den termijn tot aangifte, is verloopen.
De belanghebbenden worden van de boeten onthe-
ven , zoo zij van hunne onschuld doen blijken.
Art. 37.
Zoo met betrekking tot eene aangifte, welke, inge-
volge art. 29, litt. a, niet aan beé\'ediging is onderwor-
pen, na verloop van den termijn tot aangifte, een
gegrond vermoeden bestaat dat eene verzwijging , eene
te lage of verkeerde aangifte, als bij art. 30 is bedoeld,
heeft plaats gehad, kan de verpligting tot het beëedi-
gen der aangifte door de regtbank van het arrondisse-
ment, in hetwelk het kantoor, waar zij is ingediend,
gevestigd is, aan de aangevers worden opgelegd.
Daartoe wordt door \'s Rijks ambtenaar een met rede-
nen omkleed verzoekschrift aan de regtbank ingediend.
Een afschrift daarvan wordt, met dagvaarding voor de
regtbank, aan de aangevers beteekend.
De zaak wordt behandeld op den voet voor regtsge-
dingen in zake van registratie bepaald.
-ocr page 296-
— 283 —
De eed of verklaring bevolen zijnde, moet worden
gedaan binnen eene maand na den dag, waarop het
bevel der regtbank aan de aangevers is beteekend , en
zijn verder de artt. 28, 32, 33 en 34 van toepassing.
De in dezen gemaakte kosten komen ten lastt der
aangevers, bijaldien verzwijging, te lage of verkeerde
aangifte blijkt te hebben plaats gehad.
De verschuldigde regtcn worden met een vierde
daarvan , als boete verhoogd.
Art, 38.
Wanneer de binnen het Rijk gelegeu of gevestigde
onroerende zaken, in art. 23 n". 1 onder de letters
a en e, en de door de aangevers gewaardeerde roerende
zaken, aldaar onder de letters b , d en f vermeld ,
voor de regeling hetzij van het regt van successie, hetzij
van de regten van overgang,
niet overeenkomstig hunne
wezenlijke waarde schijnen te zijn aangegeven, is \'s Rijks
ambtenaar bevoegd, eene waardering door deskundigen
te vorderen.
De vordering geschiedt bij exploit, houdende ver-
melding der som , waarop \'s Rijks ambtenaar het goed
waardeert, het bedrag hetwelk voor regt en boete wordt
verschuldigd geacht, en dagvaarding voor den kantou-
regter van het kanton, waarin de overledene zijne
laatste woonplaats had, of, wanneer het onroerende
zaken betreft, waar het te waarderen goed, of het
voornaamste gedeelte daarvan, volgens het kadastrale
inkomen, gelegen is, ten einde zich omtrent de keuze
van drie deskundigen te verstaan, of, bij gebreke
daarvan, dezen door den regter, ambtshalve, te hooren
benoemen,
-ocr page 297-
— 284 —
Art. 224, alin. 1 eu 2, artt. 225 tot 229, art.
230 , alin. 2, art. 231, alin. 1, artt. 232 en 233
van het Wetboek van Burgerlijke Regtsvordering zijn
in dezen toepasselijk.
De deskundigen maken van hunne bevinding een
behoorlijk gedagteekend eu onderteekend proces-verbaal,
vermeldende de verschillende door hen aan het goed
toegekende waarden, zonder opgave van ieders persoon-
lijk gevoelen.
Indien twee deskundigen het eens zijn, wordt hunne
waardering, indien zij allen verschillen , een derde ge-
deelte van het gezamenlijk bedrag voor de waarde ge-
houden.
Wanneer de aldus aan het goed toegekende waarde
een achtste meer dan de aangegevene bedraagt, is,
behalve het hoogere regt, eene daarmede gelijkstaande
som, als boete, verschuldigd. In dat geval komen de
kosten der waardering ten laste der aangevers, anders
ten laste van den Staat.
In elk geval wordt het enkel regt betaald over het
bedrag, waarmede de waarde, door de deskundigen
bepaald, de aangegeven waarde overtreft; daarentegen
wordt teruggegeven het regt betaald over het bedrag
met hetwelk de aangegeven waarde die, welke door de
deskundigen is bepaald , te boven gaat.
Art. 39.
Eene boete van een vierde van het regt is ver-
beurd ingeval , na de beteekening van het exploit, de
aangegeven waarde vrijwillig wordt verhoogd, onver-
schillig of de verhooging meer of minder dan één
achtste der aaugegeven waarde beloopt.
-ocr page 298-
— 235 —
Art. 40.
De belanghebbenden kunnen de aan te geven waaide
der in het eerste lid van artikel 38 vermelde zaken,
te hunnen koste , door deskundigen doen vastellen.
Te vordering daartoe wordt gedaan bij exploit, met
dagvaarding van den ontvanger, voor den kantonreg-
ter bij het tweede lid van art. 38 aangewezen, en ten
einde als daarin is omschreven.
Het derde, vierde en vijfde lid van art. 38 zijn
hierbij van toepassing.
De waarde, volgens de schatting der deskundigen
aan de zaak toe te kennen, wordt aangegeven en strekt
ten grondslag voor de berekening van het regt.
TITEL III.
VAN DE HOEGROOTHEID VAN HET REGT VAN SUCCESSIE
EN OVERGANG; VAN DE TOEPASSING, DE BETALING
EN DE VRIJSTELLINGEN.
Art. 41.
Het regt van successie wordt bepaald als volgt:
Wanneer wordt geërfd of verkregen:
1*. door den eenen echtgenoot van den anderen,
vier ten honderd;
2°. door broeders en zusters van boeders en zusters,
vier ten honderd;
3°. door neef en nicht, naneef en nanicht van oom
of moei, oudoom of oudmoei, en omgekeerd door oom
of moei, oudoom of oudmoei van neef of nicht, naneef
of nanicht, zes ten honderd.
Op hetgeen, in de gevallen, vermeld onder n\'\\ 2
-ocr page 299-
— 280 —
en 3, meer wordt verkregen dan het aandeel bij ver-
sterf zou hebben beloopen, mitsgaders in alle andere
niet voorziene gevallen, tien ten honderd.
Art. 42.
Het regt van overgang , onder n°. 1 van art. 1
vermeld, wordt bepaald op een ten honderd, boven
en behalve het regt van successie.
Art. 43.
Het regt van overgang, ouder n°. 2 van art. 1
vermeld, wordt bepaald op een ten honderd in de
regte lijn, en tusschen echtgenooten, kind of kindereu
te zamen in het huwelijk verwekt, of afstammelingen
daarvan nalatende; in alle andere gevallen v ij f ten
honderd.
Art. 44.
Voor de berekening van het regt van overgang, on-
der n°. 1 van art. 1 vermeld, wordt hij, die een even-
redig deel der nalatenschap erft, geacht een gelijk
evenredig deel te verkrijgen iu de tot die nalatenschap
behoorende schuldbrieven en verdere bij evengemelde
wetsbepaling opgenoemde zaken, ten ware de erflater
daaromtent anders had beschikt.
Art. 45.
Het bedrag van de regten kan, ten gevolge van
verwerping, wel vermeerdering, geene vermindering on-
dergaan.
In de gevallen, bij de beide eerste leden van art. 1
bis voorzien, kan hel regl niet minder bedragen dan
dat
, hetwelk betaald zou zijn, indien de verwerping of
ajstand niet had plaats gehad.
-ocr page 300-
— 287 —
Art. 46.
Het regt van successie wordt geheven van het be-
drag der waarde, welke door ieder, na aftrek van zijn
aandeel in de schulden en lasten, bij art. 27 vermeld,
wordt geërfd of verkregen.
Het regt van overgang wordt geheven van de waarde
der zaken, zonder aftrek van legaten , schulden of las-
ten, met dien verstande nogtans , dat het bedrag van
het regt van overgang, bij art.
1 n". 1 bedoeld, het
batig saldo des boedels niet zal overschrijden.
Artt. 47, 48, 49, 50, 51, zijn ingetrokken.
Art. 52.
Het regt wordt naar de verwantschap of de betrek-
king tusschen den insteller en den verkrijger berekend,
al ware deze ook niet bij versterf tot het verkregene
geregtigd geweest:
a.     wanneer bij eene erfstelling over de hand de ver-
wachter tot het genot komt;
b.     wanneer vruchtgebruik of periodieke uitkeering
bij opvolging wordt verkregen.
Art. 53.
Wanneer bij den aangever onzekerheid bestaat ora-
trent de verwantschap, of omtrent den persoon, die
erft of verkrijgt, of omtrent de hoeveelheid welke den
erfgenaam bij versterf zou zijn aangekomen, wordt
tien ten honderd geheven, behoudens teruggave van
hetgeen naderhand blijkt te veel betaald te zijn, zoo
deze teruggave wordt gevraagd biunen den termijn voor
de verjaring bepaald , of, in geval van regtsgedingen
-ocr page 301-
— 288 —
over de erfenis of de verkrijging, binnen een jaar na
liet eindvonnis.
Art. 54.
Het regt van successie en van overgang, de ver-
hooging van regt en de bcete moeten worden betaald
zoo als zij door \'s Rijks ambtenaar, krachtens deze wet
en overeenkomstig de bepalingen van het Burgerlijk
Wetboek, zijn berekend.
Behalve in de gevallen bij deze wet voorzien, kan
het regt noch verminderd, noch teruggeven worden
dan :
1°. ingeval de wel niet naar hehooren is toegepast;
2°. indien en in zoo ver als het geërfde of rer-
kregene ten gevolge van de vervulling eener voor-
waarde door anderen wordt geërfd of verkregen of
tot anderen terugkeert.
Art. 55.
De betaling van het regt van successie, van de reg-
ten van overgang
en der boeten geschiedt binnen eene
maand na de aangifte; alles op verbeurte van één
tiende gedeelte van het verschuldigde regt als boete,
boven de kosten van vervolging.
Uiterlijk binnen veertien dagen na de aangifte, wordt
door den rijksambtenaar aan de bij de aangifte gekozen
woonplaats eene eenvoudige, behoorlijk verzegelde spe-
cifieke nota gezonden van het verschuldigde voor regt,
verhooging, boeten en kosten.
Art. 56.
Van het regt van successie is vrijgesteld:
1°. al wat door den Staat wordt geërfd of verkregen;
-ocr page 302-
— 289 —
2°. al wat wordt geërfd of verkregen in de rcgte linie;
*i°. al wat de langstlevende echtgenoot van den eerst-
stervende erft of verkrijgt, wanneer kind of kinderen
uit hun huwelijk verwekt of afstammelingen daarvan
aanwezig zijn;
4°. al wat geërfd wordt of verkregen uit eene nala-
tenschap, waarvan liet zuiver saldo volgens de specifieke
aangifte geene f 300 te boven gaat;
5°. al wat in vruchtgebruik of bij wijze van perio-
dieke uitkeering, wordt geërfd of verkregen, zoo de
verkrijger sterft vóór dat zijn genot zes maanden heeft
geduurd. In geval van later overlijden wordt vrijstel-
ling verleend voor dat gedeelte van het regt, hetwelk
het voordeel door den verkrijger, blijkens daarvan over-
gelegde bewijzen genoten, te boven gaat;
6°. de waarde der onroerende zaken, over welke,
in de overzeesche bezittingen van het Rijk, het regt
van overgang wordt bewezen te zijn betaald geworden,
doch alleen voor zoover die in het actief uitgetrokken
waarde, naar evenredigheid, in het zuiver saldo is
begrepen.
Ingeval het onder n°. 5 bedoelde overlijden plaats
heeft, of de onder dat nommer en onder n°. 6 bedoelde
bewijzen geleverd worden na de betaling van het regt,
wordt dit teruggegeven , zoo deze teruggave wordt ge-
vraagd binnen den termijn, voor de verjaring bepaald.
Art. 57.
Van het regt van overgang, onder n°. 1 van art. 1
vermeld, wordt vrijgesteld :
1°. al wat door den Staat wordt geërfd of verkregen;
2*. al wat wordt geërfd of verkregen in de regte linie;
19
-ocr page 303-
— 290 —
3°. al wat de langstlevende echtgenoot van den eerst-
stervende erft of verkrijgt, wanneer kind of kinderen
uit hun huwelijk verwekt of afstammelingen daarvan
aanwezig zijn.
Art. 58.
Gewettigde kinderen worden, voor de toepassing dezer
wet, beschouwd als uit het huwelijk te zijn geboren.
Wettelijk erkende natuurlijke kinderen worden met
wettige gelijkgesteld, mits de bewijzen der erkenning
bij de aangifte worden overgelegd.
In de gevallen van art. 9\'JS en art. 920 van het
Burgerlijk Wetboek, wordt de natuurlijke bloedver-
wantschap voor de berekening van het regt als wettige
beschouwd.
Art. 59.
Alle schenkingen onder de levenden aan zedelijke
ligchamen of instellingen van de doode hand, daaronder
begrepen stichtingen bij het leven tot het doen van
kerkelijke diensten of het verrigten van kerkelijke pleg-
tigheden , worden beschouwd als of het geschonkene,
krachtens uitersten wil, bij legaat verkregen ware.
De aangifte geschiedt door de bestuurders van het
ligchaam , van de instelling of ran de stichting ten
kantore in welks kring het ligchaam , de instelling
of de stichting gevestigd is. Indien het ligchaam
, de
instelling of de stichting buiten het Rijk is gevestigd,
geschiedt zij ten kantore
, in welks kring de schen-
ker of stichter woont of, indien deze geen ingezeten
van het Rijk is, ten kantore in welks kring de on-
roerende zaken gelegen of gevestigd zijn. Zij is aan
gerne beëediging onderworpen.
-ocr page 304-
— 291 —
De termijn vangt aan op den dag, waarop de ko-
ninklijke magtiging tot aanvaarding is verleend; voor
zoover deze niet wordt vereischt, van den dag der re-
gistratie van de acte van schenking; zoo ook deze
ontbreekt, van den dag der in-bezit-treding.
Deze schenkingen zijn vrij van het regt van registratie.
Art. 60.
Wij behouden Ons voor om, in bijzondere gevallen,
van wege dwaling of onwillig verzuim in de aangifte of
in de nakoming van andere voorschiften dezer wet,
kwijtschelding, vermindering of teruggave van regten ,
van verhooging van regt of van boete te verleenen.
Art. 81.
Onze Minister van Finantiën is bevoegd om, in
bijzondere gevallen, den termijn van aangifte, beëe-
diging en letaüng te verlengen.
De duur van het bij art. 8 bepaalde voorregt en de
termijnen bij art. 63 bepaald, worden, van regtswege,
met den tijd van het uitstel verlengd.
In geval van verlenging der termijnen van aangifte
of betaling, is interest van het bedrag van het regt
verschuldigd, tegen vier ten honderd in het jaar, te
rekenen van den dag , waarop de betaling volgens de
wet had moeten geschieden, tot dien waarop zij werke-
lijk plaats heeft.
TITEL IV.
VAN DE VERVOLGING EN DE VERJARING.
Art. 62.
De vervolging door \'s Rijks ambtenaren voor de in-
19*
-ocr page 305-
— 292 —
vordering der regten, verhoogingen en boeten krach-
tens deze wet verschuldigd, en de terugvordering door
de belanghebbenden van betaalde regten , verhoogingen
en boeten, worden op dezelfde wijze ingesteld en be-
handeld als bij de wetten op de registratie is bepaald.
Art. 63.
Er is verjaring :
1°. iu geval van verzuimde aangifte, voor de invor-
dering van het regt van successie, van het regt van
overgang, van verhoogingen van regt en van boete,
na v ij f jaren , te rekenen van den dag van het over-
lijden, wanneer dat binnen het Eijk heeft plaats ge-
had, of in geval van overlijden buiten het Rijk, van
den dag der inschrijving van de acte van overlijden
in de registers van den burgerlijken stand hier te lande,
of van den dag waarop acten of stukken, waaruit het
overlijden blijkt, gekomen zijn ter kennis van den
rijks-ambtenaar , bij wien de aangifte is of had moeten
worden gedaan. Er kan evenwel in dit laatste geval
geene vordering worden ingesteld , wanneer dertig
jaren na den dag van het overlijden zijn verloopen.
In de gevallen bij het laatste lid van art. ÜO be-
docltl, na vijfjaren, te rekenen van den dag
, toaar-
op de termijn ra" aangifte ingaat.
In het geval, bij art. 59 vermeld , na v ij f jaren ,
te rekenen van den dag der magtiging, der registratie
van de acte, of der in-bezit-treding ;
2°. voor de invordering der boeten, wegens te late
eedsaflegging verbeurd, na een jaar, te rekenen van
den dag waarop de eed is afgelegd;
\'6°. voor het vragen van waardering door deskundigen
-ocr page 306-
— 293 —
volgens art. 3S, na twee jaren, te rekenen van den
dag der aangifte;
4°. voor de invordering of bijvordering van het, op
de memorie van aangifte, verschuldigde of te weinig
geheven regt en verhooging, voor de vordering tot
teruggave van betaalde regten, verhoogingen en boeten,
na twee jaren, te rekenen van den dag der aangifte.
Indien de vordering tot betaling of teruggave van
eene voorwaarde afhankelijk is, begint de termijn te
loopen van den dag, waarop zij is vervuld of ontbreekt.
5°. voor de vordering, bedoeld bij de artt. 36 en 37 ,
na twee jaren, te rekenen van het tijdstip waarop
acteu of stukken, waaruit blijkt of het gegrond ver-
moeden ontstaat dat verzuim heeft plaats gehad of ver-
keerde opgaven zijn gedaan , gekomen zijn ter kennis
van den rijks-ambtenaar, bij wien de aangifte gedaan
is of gedaan had moeten worden.
Indien de vervolging gedurende één jaar wordt ge-
staakt , zonder dat zij voor den regter is aanhangig
gemaakt, is de verjaring onherroepelijk verkregen.
SI.OT- EN OVERGANGSBEPALINGEN.
Art. 61.
Het is \'s Rijks ambtenaar, zoowel dengene ten wiens
kantore de memoriën van aangifte en bijlagen worden
ingeleverd, als dengene die daarvan, in zijne ambts-
betrekking, kennis neemt, verboden , van die stukken
inzage, afschriften of uittreksels te geven , of daaruit
iets mede te deelen anders dan aan de aangevers en
hunne regtverkrijgenden, en aan de verkrijgers onder bij-
zonderen titel, alieeu voor zooveel ieders regteu aangaat#
-ocr page 307-
— 294 —
In alle andere gevallen wordt daartoe een bevelschrift
vereischt van den kantonregter van het kanton, waarin
het kantoor gevestigd is.
Behalve de kosten van het zegel, is vijftig cents
verschuldigd voor elke geheel beschreven bladzijde ,
houdende 27 regels, elk van 12 lettergrepen door el-
kander, en gedeeltelijk beschreven bladzijden voor vol
gerekend.
Op het uittreksel of afschrift wordt voor het genoten
salaris gekweten.
Bij het verleenen van bloote inzage is vijftig cents
verschuldigd.
Art. 65.
De verhoogingen en boeten kunnen niet worden ver-
haald op de erfgenamen van dengene, die ze heeft
verbeurd, ten ware deze reeds tot betaling veroordeeld
of een dwangschrift tegen hem uitgevaardigd inogt zijn.
Art. 66.
Geene interesten hoegenaamd worden door of van de
belastingschuldigen gevorderd, behalve in het geval
bij het laatste lid van art. 61 voorzien.
Art. 67.
De bepalingen dezer wet zijn mede toepasselijk op
de overgang van zaken met vruchtgebruik of periodieke
uitkeering belast; op erfenissen of verkrijgingen
, ten
gevolge van de vervulling eener voorwaarde;
op de ver-
krijging van vruchtgebruik en periodieke uitkeeringen
bij opvolging, en op overgang bij erfenissen over de
hand, onder deze wet plaats hebbende, al mogt ook
de oorspronkelijke insteller of erflater reeds vroeger
zijn overleden.
-ocr page 308-
— 295 —
Art. 68.
De bepalingen van art. 63 zijn mede toepasselijk op
de vorderingen onder vroegere wetten ontstaan, voor
zoover bij die wetten geen bijzondere termijn was bepaald.
Art. 69.
De wet van \'27 December 1817 (Staatsblad n°. 87) en
alle andere wetten en wettelijke verordeningen, betreffen-
de het regt van successie en van overgang worden bij
het in werking komen dezer wet afgeschaft; zij blijven
echter van kracht ten aanzien der vererving en ver-
krijging door overlijden , onder hare werking voorge-
vallen, behoudens de bepalingen van artt. 66, 67 en 68.
Art. 70.
Deze wet komt in werking op den l"en Julij 1869.
Overgangs- es slotbepalingek der wet van 1869.
Op verervingen of verkrijgingen door overlijden
vóór de invoering dezer wet plaats gehad hebbende ,
blijven, behoudens het bepaalde bij
§ 29 ran art. 1 ,
van toepassing de bepalingen der wetten , onder wel-
ker werking de vererving of verkrijging heeft plaats
gehad.
Bet regt, betaald of verschuldigd wegens verervin •
gen of verkrijgingen van zaken , onder den last van
vruchtgebruik of periodieke uitkeeringen , kan echter
ten gevolge van overgangen van den eigendom door
overlijden na die invoering niet meer vervallen.
Indien de betaling van dat regt is of wordt opge-
tchort
, gelden omtrent het doen van aangifte en om~
(rent de betaling van dat regt, bij het eindigen van
-ocr page 309-
— 296 —
het vruchtgebruik of het ophouden der periodieke uil-
keering
, de daaromtrent bij d<- wet van 13 Mei
1859 (Staatsblad n". \'Aii) gemaakte bepalingen.
Zij die, op de wijze bij art. 50 der etengemelde
wet roorzien, tot den vollen eigendom of het vol ge-
not komen of geacht worden te komen , kunnen ,
indien de opgeschorte regtcn , ten gevolge ran her-
haalde reren ing ran den blooten eigendom, meer
mor/ten bedragfn dan vij f tien percent in hoofdsom
ran de waarde, welke de volle eigendom op het tijd-
stip der laatste vererving had , met de betaling van
die vijftien percent volstaan.
Deze wet treedt in toerhing den 1*"" Julij 1869.
Werkzaamheden in boedels en nalatenschappen.
A. Aan den erfgenaam staan vier wegen open, welke
hij, ten aanzien van de aanvaarding eener hem opge-
komen erfenis kan inslaan , en waaromtrent het in de
meeste gevallen de notaris is , die hem tot raadsman
dient; die wegen zijn :
1.     Zuivere aanvaarding der nalatenschap, welke
alleen dan raadzaam is, wanneer men zeker is, dat
zij een batig saldo aal opleveren; deze aanvaarding ge-
schiedt zonder opvolging van eenige formaliteit, door het
uitdrukkelijk of stilzwijgend aannemen van de hoedanig-
heid van erfgenaam. B. W. art. 1090 tot en met 1102.
2.    Aanvaarding onder het voorregt van bofidelbe-
schrijving; deze is raadzaam wauneer men vreest of
-ocr page 310-
— 297 —
overtuigd is, dat de lasten der nalatenschap hare baten
zullen overtreffen, of ook wanneer men het er voor
houdt, dat het bedrag der gemaakte legaten het saldo
der nalatenschap te boven gaat. Deze aanvaarding is
voorgeschreven aan voogden en curators wat betreft
de erfenissen aan hunne pupillen en onder curatele
staande opgekomen, B. W. art. 459, 506; aan be-
stuurders van openbare instellingen, godsdienstige ge-
stichten , kerken of armen-inrigtingen , ten aanzien van
erfstellingen aan die instellingen gemaakt, B. W. art.
947. Aan de vermoedelijke erfgenameu van een\' ver-
moedelijk overledene, wordt het voorregt van boedel-
beschrijving van regtswege toegekend. B. VV. art. 533,
verg. 540 in fine.
Degene die eene erfenis onder het voormeld voor-
regt aanvaardt, moet daarvan eene verklaring uitbren-
gen ter griffie van de arrondissements regtbank.
Zie over het verlies van het voorregt van boedelbe-
schrijving, over de gevolgen van dat voorregt, over
de verpligtingen van den beneficiairen erfgenaam, en
over de regten der schuldeischers: B. W. art. 1077
en volg., zoo ook hetgeen hierna op blz. 300 zal wor-
den gezegd.
3. Verwerping der nalatenschap; deze is alleen dan
raadzaam, wanneer men de volkomene zekerheid heeft,
dat de lasten der nalatenschap hare baten stellig over-
treffen, en men zich van alle moeijelijkheden van ver-
effening, en zoo voorts, wil ontslaan ; de verwerping
kan niet anders plaats hebbeu dan door middel eener
verklaring, afgelegd ter griffie vau de arrondissements
regtbank, onder welker ressort de erfenis is opengeval-
lei), B, VV. art. U03.
-ocr page 311-
— 298 —
De erfgenaam die verwerpt, wordt geacht nooit erf-
genaam geweest te zijn. B. W. art. 1104. Zie voorts
de artikelen 1105 tot en met 1111. Vergelijk hier-
voren blz. 150, en aldaar e.
4. Het gebruikmaken van het regt van beraad,
hetwelk dan te pas komt, wanneer het, b. v., door
de vele zaken, die de erflater dreef en waarvan de uit-
slag alsnog onbekend is, zeer onzeker is, of de staat
des boedels eene aanvaarding, al dan niet zal gedoogen
en men door eene te spoedige verwerping de eer des
overledenen niet buiten dringende noodzakelijkheid kren-
ken wil.
Hij, die van het regt van beraad gebruik maakt,
moet daarvan eene verklaring afleggen ter griffie van
de regtbank van het arrondissement, binnen hetwelk
de erfenis is opengevallen, welke verklaring in het
daartoe bestemde register wordt ingeschreven. B. W.
art. 1071. Hierdoor verkrijgt men het regt, om ge-
durende vier maanden, den boedel te onderzoeken;
bij het verschenen zijn van dien termijn , moet men,
ingeval men den boedel onder het voorregt van boedel-
beschrijving aanvaardt of hem verwerpt, daarvan de
vereischte verklaring ter griffie van de arrondissements
regtbank uitbrengen; ingeval van aanvaarding onder
het voorregt van boedelbeschrijving, moet de erfge-
naam, gedurende de vier maanden van beraad, den
boedel hebben doen beschrijven (1).
Gedurende den voorschreven termijn , kan de erfge-
naam niet in regten worden vervolgd. Hij is verpligt
(1) Uit hoofde van dringende redenen kan de Regt-
bank den termijn verlengen. B W. art. 1071.
-ocr page 312-
— 299 —
als een goed huisvader voor het behoud der goedereu
van de nalatenschap zorg te dragen. B. W. art. 1072.
De erfgenaam die in termen van beraad is, mag
betrekkelijk de nalatenschap, geene daden van eigen-
dom verrigten , alleen mag hij op verlof van de regt-
bank en op de wijze door haar te bepalen , die voor-
werpen verkoopen, welke niet behoeven of niet kunnen
worden bewaard, mitsgaders zulke daden ten uitvoer
te brengen, welke geen uitstel kunnen lijden. B. W.
art. 1073, verg. 1076.
/tanmerhivgen.
1°. Er zijn volstrekt geen termijnen voorge-
schreven, binnen welke de verklaringen van ver-
werping, aanvaarding onder het voorregt van
boedelbeschrijving en van het aannemen van het
regt van beraad, moeten geschieden; het is echter
noodzakelijk het een of ander zoo spoedig moge-
lijk te doen, omdat zoodra men de minste daad
van zuivere aanvaarding gepleegd heeft (vergel.
B. W. art. 1094 en 1095) elk der voormelde
voorregten vervallen is. Zoo als wij straks ver-
meld hebben, is alleen de tijd van beraad op vier
maanden gesteld, doch ook nog na verloop van
dien termijn behoudt de erfgenaam het vermogen,
om den boedel te doen beschrijven en hem onder
het voorregt van boedelbeschrijving te aanvaar-
den, tenzij hij zich als zuiver erfgenaam heeft
gedragen. B. W. art. 1075.
2°. Wanneer iemand aan wien eene erfenis
is opgekomen , zonder die verworpen of aanvaard
te hebben, overleden is, zijn zijne erfgenamen
-ocr page 313-
— 300 —
bevoegd de erfenis in zijne plaats te aanvaarden
of te verwerpen. B. W. art. 1097.
3°. Indien erfgenamen verschillen omtrent de
wijze van aanvaarding eener erfenis, wordt zij
onder het voorregt van boedelbeschrijving aanvaard,
B. W. art. 1096\'; wanneer dus slechts een der
erfgenamen de vereischte verklaring ter griffie uit-
brengt, zijn ook al de overigen te beschouwen
als beneficiaire erfgenamen, omdat het gebleken
is, dat een van hen de aanvaarding op die wijze
gewild heeft, en het dan onverschillig is of de
overigen zulks al dan niet wilden. Zie voorts B.
W. art. 1096\', 1093 en volg.
B. Ten aanzien van nalatenschappen onder het voor-
regt van boedelbeschrijving aanvaard , zeggen wij
het volgende :
a. De beneficiaire erfgenaam moet den boedel doen
beschrijven.
I. Hij moet de goederen als een goed huisvader be-
beeren, en de nalatenschap zoodra mogelijk tot
effenheid brengen.
c.    Hij mag de roerende en onroerende goederen niet
anders verkoopen dan in het openbaar, en volgens
de gebruiken der plaats, of door makelaars , indien
er koopmansgoederen aanwezig zijn. B. W. art.
10801, zie ook 10803.
d.    Hij kan door de schuldeischers genoodzaakt worden
om zekerheid te stellen. B. W. art. 1081.
e.   Binnen den tijd van drie maanden, te rekenen
van den dag, waarop de vier maanden van beraad
verstreken zijn, zoo hij van dat regt gebruik ge-
inaakt heeft, of anders binnen deu tijd van zeven
-ocr page 314-
— 301 —
maanden sedert den dag, dat hij den bocdrl onder
het voorregt van boedelbeschrijving heeft aanvaard,
moet hij door middel van eene aankondiging in
de Staatscourant, mitsgaders in een nieuwspapier
van de provincie, de onbekende schuldeischers
oproepen, ten einde zoowel aan deze, als aan
degene die bekend zijn en aan de legatarissen
dadelijk rekening en verantwoording van zijn be-
heer af te leggen en hunne schuldvorderingen en
legaten te voldoen, voor zooverre het bedrag der
nalatenschap toereikende zal zijn. B. W. art. 1082.
Algemeen roept men bij advertentie de bekende
en onbekende schuldeischers op, tot onderzoek van
de rekening en verantwoording, die gedurende
eenen bepaalden tijd en op eene aangewezen plaats
ter inzage zal liggen; men voegt er bij , dat na
verloop van dien tijd, indien er geen verzet plaats
heeft, tot uitbetaling aan de schuldeischers zal
worden overgegaan, voor zoover de nalatenschap
strekt. Verg. B. W. art. 1083.
Het doen der rekening en verantwoording op
de zoo even omschreven wijze, en dus buiten
vorm van regten, is alleen dan voldoende, wan-
neer de beneficiaire erfgenaam onkundig is van
het bestaan van afwezige of onbekende schuldei-
schers; is hij bewust, dat er zoodanige bestaan ,
dan moet hij van de arrondissements-regtbank de
bepaling van eenen bekwamen termijn vragen,
binnen welken alle schuldeischers, zoo bekende
als onbekende, bij openbare dagvaarding zullen
worden opgeroepen, om, ter griffie van de regtbank,
van de verantwoording inzage te nemen, terwijl
-ocr page 315-
— 302 —
bij niet verschijning van eenige der schuldeischers,
die openbare dagvaarding nog eens herhaald wordt,
en daarna de rekening en verantwoording ten over-
staan van eenen regter-commissaris wordt afgelegd.
W. v. B. R. art. 784 en volg. j verg. Mr. J. J.
Loke , Handboek voor Notarissen 2* druk , deel 2
blz. 341 en 342, die van hetzelfde gevoelen is;
en Ned. Jaarb. v. Regtsg. 1846, N°. 3, bladz.
533, waar de Hoogleeraar Mr. J. van Hall zich
ook voor deze uitlegging der wet verklaart.
Bij de uitbetaling der schuldeischers komt na-
tuurlijk in aanmerking de vraag: of zij al dan
niet bevoorregt zijn (1); waarom wij hier ver-
melden , dat de schuldvorderingen, aan welke de
(1) In het algemeen zijn iemands gooderen alle voor
zijne persoonlijke verbindtenisscu aansprakelijk. Die goe-
deren strekken tot gemeeuschappclijken waarborg voor
zijne schuldeischers; de opbrengst daarvan wordt ouder
hen, pondspondsgewijze naar evenredigheid van ieders
inschuld , verdeeld, ten waro er tusschen de schuld-
eischers wettige redenen van voorrang mogten bestaan.
De voorrang tusschen schuldeischers, spruit voort uit
privilegie, uit pand en uit onderzelting of hypotheek.
Privilegie
is een regt door de wet toegekend aan den
oenen schuldeischer boven den anderen, alleen uit hoofde
van den aard der schuld. Pand en hypotheek gaan
boven privilegie, doch boven alles gaan de gcregtskosten
uitsluitend veroorzaakt door de uitwinnniug van eene
roerende of onroerende zaak. B. W. art. 1177 en 1180.
Zie voorts 1181 en volg.
Aangezien iemands goederen tot gemeenschappelijken
waarborg van zijne schuldeischers strekken, zoo kunnen
schuldeischers bij het overlijden van hunnen schuldenaar
-ocr page 316-
— 303 —
wet op al de roerende en onroerende goederen in
liet algemeen voorrang toekent,
de volgende zijn,
en dat daaraan het voorregt wordt toegekend,
naar gelang der volgorde, waarin zij geplaatst
zijn , te weten :
1.   De geregtskosten, uitsluitend veroorzaakt door uit-
winning en boedel redding (verg. B. W. art. 1087);
deze gaan zelfs vóór pand of hypotheek.
2.    De begrafeniskosten, behoudens vermindering in-
dien zij te bovenmatig zijn.
3.    Alle kosten van de laatste ziekte, dat is van die,
waaraan de erflater overleden is, al heeft die
ook nog zoo lang geduurd; hiertoe belmoren dus
de vorderingen van doctors, apothekers , chirur-
gijns en andere personen , waakloonen, enz.
vorderen, ten einde te voorkomen dat de goederen van
den overledene zich vermengen met die van zijuen erfgc-
naam, die soms met vele schulden kan bezwaard zijn ,
en waarvoor dan ook de goederen van den erflater,
welke met die van den erfgenaam alsdan eene gemecne
massa vormen , tot onderpand verstrekken , dat de boedel
van den overledene wordt afgescheiden van dien des erf-
gcjiaams. Indien de schuldeischers of legatarissen hunne
regtsvordering tot afscheiding hebben aangevangen, hin-
nen den tijd van zes maanden, nadat de nalatenschap is
opengevallen, hebben zij de bevoegdheid om hunnen
eisch in de daartoe bestemdo openbare registers, ter zijde
van ieder stuk onroerend goed , tot de nalatenschap be-
hoorende, te doen aanteekenen, met dat gevolg, dat de
erfgenamen na die aanteekening het goed niet mogen ver-
vreemden of bezwaren, ten nadeele van de regten der
schuldeischers, ten laste der nalatenschap. B. W. art.
1153 en 1154. Zie voorts art. 1155, 1156 en 1157.
-ocr page 317-
— 304 —
4.    Het loon van dienst* en werkboden over het ver-
sclienen jaar, en hetgene over het loopende jaar
verschuldigd is.
5.    De schuldvordering wegens levering van levens-
middelen , gedaan aan den erflater en zijn gezin,
gedurende de zes maanden, zijn overlijden voor-
afgaande.
6.    l)e schuldvorderingen van kostschoolhouders voor
het laatste jaar, en dus niet van gewone onder-
wijzers ;
7.   De schuldvordering van minderjarigen of onder
curatele gestelden ten laste van hunne voogden
en curators, ter zake van hun beheer, voor zoo-
ver zij niet zullen kunnen worden verhaald uit de
hypotheken , of andere zekerheid , welke daarvoor
gesteld mogt zijn. — Zie B. W. art. 1195.
De beooorregte schulden op zekere bepaalde goe-
deren,
en die bij uitbetaling aan de schuldeischers
van de onder het voorregt van boedelbeschrijving
aanvaard zijnde nalatenschap beschouwd moeten
worden, als bevoorregte schulden op de geheele
nalatenschap, des echter dat zij allen in denzelfden
rang staan, en wel vóór de straks opgenoemde
bevoorregte schulden op al de goederen in het
algemeen (1), zijn :
(1) Dit gevoelen zal wel geene bestrijders vinden, daar
toch, ingeval de bevoorregte schuldeischers op zekere
en bepaalde goederen, die goederen, in plaats van daarop
hun voorregt te doen gelden , in de massa des boedels
laten verblijven, zij dan ook billijkerwijze boven alle
andere preferent moeten zijn, dewijl zij, ingeval zij
hunne vordering op die goedoren verhaald hadden, er
-ocr page 318-
a.   De huurpenningen van onroerende goederen, tle
kosten van reparatie , waartoe de huurder verpligt
is, mitsgaders alles, wat tot de nakoming van
de huur-overcenkomst betrekking heeft; dit voor-
regt strekt zich uit tot de vervallen huur- ca
pachtpenningen gedurende de drie laatste jaren en
het loopende jaar.
b.    De nog onbetaalde koopprijs van roerende goederen.
e. De kosten tot behoud eener zaak gemaakt.
tl. De kosten tot bearbeiding eener zaak, aan den
werkman verschuldigd.
e.    Hetgeen door een\' herbergier, als zoodanig, ann
een\' reiziger is geleverd.
f.     De vrachtloonen en bijkomende onkosten.
ff. Hetgten aau metselaars, timmerlieden en andere,
werkbazen is verschuldigd wegens den opbouw,
aanbouw en de reparatiën van onroerende goede-
ren, mits de schuld niet ouder zij dan drie jaren
en de eigendom van het perceel aan den schulde-
naar zij verbleven.
h. De vergoedingen en betalingen, waartoe open-
bare ambtenaren , uit hoofde van verzuim, mis-
slagen en misdrijven, in de uitoefening hunner
bediening gepleegd, gehouden zijn.
Zie op welke goederen deze verschillende voor-
regten kunnen worden verhaald, B. W. art. 1180
tot met 1194.
zonder schade zouden zijn afgekomen , althans zoo die
goederen daartoe toereikend waren; is dit het geval niet
en zijn die goederen klaarblijkelijk ontoereikend, om
daarop hunne vorderiug te verhalen, dan kan natuur-
lijk deze wijze van behandeling niet gevolgd worden.
20
-ocr page 319-
— 306 —
De schuldeischers gaan in ieder geval vóór de
legatarissen ; deze ontvangen niets, dan nadat de
schuldeischers allen voldaan zijn. B. W. art. 1085\'.
Ingeval er eenig verzet plaats heeft, kunnen de
schuldeischers niet voldaan worden, dan ten ge-
volge eener rangschikking, door den regter te
regelen. B. VV". art. 1034. — Zie voorts de ar-
tikelen 1083, 10S52 en 3, 1086 en volg.
Na deze korte uitweiding ten aanzien van be-
neficiaire nalatenschappen, gaan wij weder over
tot de meer algemeene beschouwing van de ver-
rigtingen in nalatenschappen, en wel in de eerste
plaats tot de:
C. Verzegeling.
Ofschoon deze eene werkzaamheid van den kan-
tonregter en dus niet van den notaris is, wordt
deze laatste toch meermalen ook aangaande deze
formaliteit om inlichting verzocht; om deze reden
vermelden wij:
a. dat de verzegeling ambtshalve geschieden moet,
ingeval de minderjarige of onder curatele gestelde,
bij eene nalatenschap belang- of mededelangheb-
bende, geen\' voogd of curator heeft, of indien
de voogd of curator, of de echtgenoot van den
overledene, of een der erfgenamen niet tegenwoor-
dig zijn, of indien de overledene openbaar be-
waarder is van eenige zaken (1).
(1) Deze bepaling der wet wordt in den regel in het
belang der ingezetenen niet ten strengste opgevat, want
zijn er niet tegenwoordige erfgenamen, die spoedig ver-
wacht •worden , of waarvan eerstdaags eene volmagt wordt
te gemoet gezien, dan stelt de kantonregter, op verzoek
-ocr page 320-
:JOT
In dit laatste geval zal ile verzegeling geene
plaats hebben, dan ten aanzien der voorwerpen ,
in deze bewaarhouding begrepen.
b. Dat de verzegeling kan gevorderd worden:
1.  Door den overgebleven echtgenoot, en door al
degenen welke mogten beweren ecnig regt te heb-
ben tot de nalatenschap of gemeenschap.
2.  Door de schuldeischers der nalatenschap, voorzien
van eenen executorialen titel, dat is, van eenc
grosse of van eene expeditie van een vonnis, of
anders na summier onderzoek van de gegrondheid
hunner vordering, en van hun belang bij eene
verzegeling, op verlof van den voorzitter der ar-
rondissements-regtbank.
3.  Ingeval de personen, op de vorige bladzijde onder
a vermeld, niet tegenwoordig mogten zijn, door
diegenen , die in dienst waren van den overledene
of met hem te zamen woonden.
4.  Door de uitvoerders van den uitersten wil.
5.  Door de naastbestaanden van belanghebbende min-
derjarigen of onder curatele gestelden, indien deze
van geene voogden of curators voorzien , of hunne
voogden of curators niet tegenwoordig mogten
zijn. — Vergelijk het hier boven onder a en in
de noot aldaar gezegde.
Men moet het doen van verzegeling niet aanra-
den, dan ingeval er gegronde vrees bestaat voor
der aanwezigen, de verzegeling veelal zoo lang mogelijk
uit. — Heeft een minderjarige of onder curatele gestelde
erfgenaam geeu\' voogd of curator, dan treedt ingevolge
art. 431, de toeziende voogd of toeziende curator als
zoodanig op, en is dus de verzegeling onnooJig.
20*
-ocr page 321-
— 30S —
benadeeling van partijen, of om hen van eene
anders misschien rnoeijelijke verantwoordelijkheid
te ontheffen , uit hoofde van het lastige eener ver-
zegeling en der daarmede gepaard gaande kosten.
Van de verzegeling moet blijken bij een door den
kantonregter op te maken proces-verbaal, die tevens
eenen bewaarder der zegels benoemt; hiertoe kan hij
zelfs een\' minderjarige kiezen. Het loon van dien be-
waarder wordt geregeld bij het Tarief van Justitiekos-
len en Salarissen,
vastgesteld bij de Wet van 28 Aug.
1843, Slaatsbl. N°. 40 , alwaar staat: Art. 1. Aan
den gestelden bewaarder over in beslag genomen of
verzegelde goederen wordt, wanneer hij geen medebe-
woner is van het huis of de plaats, waarin de inbeslag-
neming of verzegeling heeft plaats gehad, of zelf bij
de bewaring daarvan geen belang heeft, of wanneer hij
daarmede in geene andere betrekking is belast, voor
eiken dag , kost en onderhoud daaronder begrepen , toe-
gelegd f 1.— Indien een medebewoner van het huis
of de plaats, waarin de inbeslagneming of verzegeling
heeft plaats gehad, die zelf bij de bewaring daarvan
geen belang heeft, of daarmede in geene andere be-
trekking is belast, tot bewaarder over de inbeslag ge-
nomen of verzegelde goederen wordt aangesteld, wordt
aan dezen daarvoor toegekend per dag f —.40.
Bij het gemeld proces-verbaal geeft de kantonregter
de plaatsen en voorwerpen op, op welke het zegel
gezet is, en doet hij eene korte beschrijving der goe-
deren, welke buiten de verzegeling zijn gebleven ; in-
dien er in den boedel geene roerende goederen gevon-
den worden, doet hij daaivan bij eene op te maken
akte blijken. — Bij de sluiting der verzegeling wordt
-ocr page 322-
— 309 —
in zijne handen , door degenen welke het huis bewo-
nen, alwaar de verzegeling is gedaan, den eed afge-
legd , dat zij niets verduisterd hebben, noch gezien
hebben, noch weten, dat er iets verduisterd is, hetzij
middelijk of onmiddelijk. Zie B. W. v. B. R. art.
653—666.
D. Ontzegemng.
Deze mag niet plaats hebben, behalve in geval van
dringende noodzakelijkheid, waaromtrent de kantonreg-
ter beslist, dan na drie volle dagen sedert de begia-
fenis, indien de verzegeling vóór de begrafenis geschied
is, of drie dagen na de verzegeling, indien die na de
begrafenis heeft plaats gehad.
Indien de erfgenamen of eenigen van hen minder-
jarig en zonder voogden zijn, zal er tot de ontzegeling
niet mogen worden overgegaan, dan alvorens in hunne
voogdij is voorzien geworden.
Al degenen, die het regt hebben, om verzegeling
te vragen , kunnen ook de ontzegeling vorderen , uit-
gezonderd zij, die bij den overledene in dienst waren ,
of met hem te zaïnen woonden.
Indien een dergenen , die geregtigd zijn de ontzege*
ling te doen plaats hebben, danrtoe wil overgaan,
moet er eene aanmaning, om bij de ontzegeling tegen-
woordig te zijn, ten minste vierentwintig ureu voorde
ontzegeling, gedaan worden aan den overgebleven echt-
genoot, aan de vermoedelijke erfgenamen, voor zoo-
verre die bekend zijn , aan de uitvoerders van den
uitersten wil, aan de schuldeischers, op wier vordering
de verzegeling gedaan is, en aan allen, welke tegen
eene ontzegeling buiten Iiuüiiq tegenwoordigheid zijn
opgekomen.
-ocr page 323-
— 310 —
De aanmaning zal gedaan worden aan de gekozen
woonplaats voor de laatstgenoemde schuldeischers en
opposanten, en het zal overigens niet noodig zijn ,
die te laten doen aan de overige opgenoemde personen ,
indien zij buiten het arrondissement woonachtig zijn,
doch de kantonregter zal voor hen , ten hunne kosten,
cenen notaris of ander vertrouwd persoon stellen, om
hen , bij hunne afwezigheid, bij de opheffing der zegels
en de beschrijving des boedels te vertegenwoordigen.
De overgebleven echtgenoot, de vermoedelijke erfge-
namen , of degenen die hen vertegenwoordigen , en de
uitvoerders van den uitersten wil, kunnen bij alle zit-
tingen der ontzegeling en boedelbeschrijving tegenwoor*
dig zijn.
Ket staat den kantonregter vrij , om na de eerste
zitting de opgeroepen schuldeischers en opposanten ,
zoo straks genoemd , niet anders toe te laten, dan ge-
zamenüjk door éenen gemagtigde en ten hunnen koste
vertegenwoordigd , omtrent trien zij zonder uitstel zul-
len overeenkomen of die anders door den kantonregter
zal wolden benoemd.
Indien een dezer belanghebbenden echter bijzondere
of tegenstrijdige belangen mogt beweren , kan hij, op
vergunning van den kantonregter, in persoon blijven
verschijnen, of wel zich, ten zijnen koste, door eenen
bijzondereu gemagtigde laten vertegenwoordigen. W. v.
B. K. art. 669 en volg.
Ingeval de reden der verzegeling vervalt, b. v. door
het verschijnen der afwezige erfgenamen, of door dat
deze zich behoorlijk doen vertegenwoordigen, enz., eer
de ontzegeling is geschied , of terwijl deze geschiedt,
worden de zegels in eens opgeheven en houdt de ver-
-ocr page 324-
— 311 —
derc tegenwoordigheid van den kantonregier bij de
boedelbeschrijving op, indien deze gedaan mogt worden.
E. Boedelbeschrijving of inventarisatie.
Deze moet geschieden \'
a.    Wanneer zich onder de erfgenamen minderjarigen
of onder curatele gestelden bevinden. B. W. art.
444 en 506.
b.    Wanneer de overledene bij erfstelling over de hand
over zijne nalatenschap heeft beschikt. Art. 1027
en 1037.
c.    Wanneer er uitvoerders van den uitersten wil zijn
aangesteld. B. W. art. 1057. Gewoonlijk ver-
zuimen de uitvoerders de vervulling van deze for-
maliteit, wanneer het om andere redenen niet
dringend noodzakelijk is daaraan te voldoen; het
in echter allezins raadzaam hen daartoe te bewe-
gen, opdat zij zich naderhand , bij het doen der
rekening en verantwoording aan de erfgenamen,
in geene moeijelijkheden als b. v. omtrent het bewijs
van den waren staat des boedels, gewikkeld zien.
d.    Wanneer de erfgenamen de nalatenschap onder het
voorregt van boedelbeschrijving aanvaarden. B. W.
art. 1071
e.    Wanneer de nalatenschap onbeheerd is. B. W.
art. 1174.
f. Wanneer de Staat erfgenaam is. B. W. art. 880.
ff. De boedelbeschrijving is ook voorgeschreven, ten
aanzien van de nalatenschap eens vermoedelijk over-
leden verklaarden. B. W. art. 533.
h. Ingeval van vruchtgebruik, moet er eene beschrij-
ving van de goederen, in het vruchtgebruik be-
grepen, gemaakt woiden. B. W. art 830.
-ocr page 325-
— 312 —
/\'. Ingeval van lideicoinuiis mout van de bezwaarde
goederen eene beschrijving worden opgemaakt.
B. W. art. 1027.
k. Ingeval van faillissement moet de benoemde cura-
tor eenen inventaris opmaken of doen opmaken.
W. v. K. art. 798 en volg.
Boedelbeschrijving kan ook te pas komen :
«. Ingeval van eene regtsvordering tusschen de echtgc-
nooten tot echtscheiding alsmede tot scheiding van
tafel en bed; kunnende alsdan de vrouw de boc-
delbesehrijving verzoeken. B. W. art. 270 en 301.
b. Evenzeer kan de vrouw dit doen bij eene regts-
vorderiug tot scheiding van goederen. B. \\V. art.
245. (1)
(1) Ofschoon het niet uitdrukkelijk iu de wet is
voorgeschreven, is het voor den in gemeenschap van
winst en verlies of van vruchten eii inkomsten gehuw*
den echtgenoot raadzaam, dat er eene boedelbeschrijving
vvurdt gemaakt van de nalatenschap , waarin hij als erf-
genaam optreedt. — Zio B. W. art. 221.
Boedelbeschrijving kan voorts naar verkiezing van par-
tijen , in authentieken of onderhandschen vorm worden
opgemaakt, behalve in die gevallen, waarin de wet de
authentieke vorm uitdrukkelijk verlangt, en welke ge-
vallen door ons, op bladz. 34 en volg. opgegeven zijn,
onder de rubriek: Akten, welke niet ander» dan nota-
rieel kunnen verleden worden.
— Ingeval van onderhand-
schc beschrijving moet zij door partijen onderteekend,
(dus mag zoo eene der partijen zijnen naam niet teekencn
kan, er geene onderhandsche beschrijving plaats hebben)
ter griffie van hot Kautongeregt, waar het sterfhuis is
opengevallen, ua door partijen voor den kautonregtcr
beëedigd te zijn, worden overgebragt W, v. tt, art. 678.
-ocr page 326-
— ais —
Wij gaan nu over tol de aanwijzing der vormen van
boedelbeschrijving welke volgens art. 681 W. v. B.
E., belialve do formaliteiten van alle openbare en
onderhandsche akten , bevatten moet:
1.   De voornamen, namen en woonplaatsen van de
tegenwoordige of vertegenwoordigde personen en
van hunne vertegenwoordigers, van de niet tegen-
woordigeu, indien zij bekend en daartoe opge-
ïoepen zijn , alsmede van de schatters.
2.   De opgave der plaats, waar de beschrijving ge-
daan is en de goedeten zijn gevonden.
0.   De korte beschrijving der goederen, met de ver-
melding der waardering van de roerende goederen.
1.   De opgave van de muntspeciün, alsmede van de
hoedanigheid, het gewigt en de keur van het
goud- en zilverwerk.
5.   De opgave van aanteekeningsboeken of registers,
zoo die er zijn. Indien de beschrijving notarieel
wordt opgemaakt, zullen deze op de eerste en
laatste bladzijde door den notaris worden gewaar-
merkt, eu indien de boedelbeschrijving onderhandsch
is, zal dit door een der belanghebbenden, bij
overeenkomst, daartoe te kiezen, worden gedaan.
6.    De vermelding der gevonden titels en de schrif-
telijke verbindtenissen, ten laste of bate des
boedels.
7.   De vermelding van den eed bij het sluiten der
boedelbeschrijving, het zij in handen van den
notaris, het zij in handen van den kantonregter
afgelegd, door hen die vóór het opmaken daarvan
in het bezit der goederen zijn geweest of het huis
bewoond hebben, waarin zij zich bevinden, dat
-ocr page 327-
— 314 —
zij niets hebben verduisterd, noch gezien hebbeu ,
noch weten, dat iets verduisterd is.
8. Dat gehandeld is met de in den boedel gevonden
testamenten en met de tot den boedel behooreude
papieren, overeenkomstig het voorschrift van artt.
662, 663 en 691 W. v. B. II., en eindelijk, de
vermelding aan wien de effecten en papieren des
boedels zijn overgegeven, hetzij krachtens de wet,
hetzij volgens de overeenkomst der belanghebbenden.
Dus dient in eene notariële boedelbeschrijving,
krachtens voormelde artikelen van het W. v. B.
11., in verband met andere betrekkelijke wetsbe-
palingen , te worden opgenomen :
a. De dag en het uur van den aanvang, en het uur
der sluiting, en zoo de inventarisatie niet in ééne
zitting afloopt, het uur van den aanvang en van
de sluiting van iedere zitting.
I. Vermelding van de personen die de boedelbeschrij-
ving verzoeken, met omschrijving van de betrek-
king waarin zij zulks doen; zoo geschiedt, b. v.,
de inventarisatie van eene nalatenschap ten ver-
zoeke van de uitvoerders van den uitersten wil,
of\' van de erfgenamen; de inventarisatie van eenen
gemeenen boedel, ten verzoeke van den weduwe-
naar of van de weduwe en van de erfgenamen
des overledenen echtgenoots; de inventarisatie van
de bezittingen van eenen minderjarige, ten verzoeke
van zijn voogd en de beschrijving van eene fail-
liete massa ten verzoeke van den curator in het
faillissement (1).
(1) Indien er personen geregtelijk opgeroepen zijn,
-ocr page 328-
— 315 —
c. Vermelding van hen, die bij de boede!beschrij-
ving tegenwoordig zijn, met aanduiding van hunne
hoedanigheid ; zoo zijn , b. v., bij de boedelbe-
schrijving tegenwoordig de toeziende voogden en
toeziende curators van medebelanghebbende min-
derjarigen ; en de bij art. 6592, W. v. B. R.
bedoelde schuldeischers der nalatenschap; de be-
schrijving der goederen aan vruchtgebruik onder-
worpen , geschiedt in tegenwoordigheid van den
eigenaar, B. W. art. 8\'iO; die van eene geheel
of gedeeltelijk tidei-cominissaire nalatenschap, in
tegenwoordigheid van den gestelden bewindvoerder
en andere belanghebbenden (1). B. VV. art. 1023.
il. Vermelding der oorzaak van de boedelbeschrijving,
en hetgeen daartoe betrekking heeft, b. v., inge-
vul van overlijden, opgave van den dag wanneer,
en de plaats waar de erflater is overleden.
e.   Opgave van het huis waar de inventarisatie plaats
heeft.
f.   Vermelding van den persoon die de goederen ter
beschrijving zal aanwijzen; zoo de boedel verze-
geld is geweest, maakt men daar melding van,
door te zeggen, dat de inventarisatie geschieden
zal, naarmate de zegels door den heer kanton-
regter, gelegd den .... door hem geligt zullen
worden, in dit geval is het de aangesteld ge-
om bij de boedelbeschrijving tegenwoordig te zijn en
deze niet verschijnen, is het doelmatig van het gedaan
cxploit in het hoofd van den inventaris melding te ma-
ken , doch de aanhechting daarvan is niet noodzakelijk,
althans nergens voorgeschreven.
(1) De verwachters voor zoo verre die bestaan,
-ocr page 329-
— 316 —
weest zijnde zegelbewaarder, die als reudant of
aanwijzer optreedt.
g. Aanwijzing van den schatter, met vermelding van
den door hem afgelegden eed. De schatter wordt
in der minne door partijen benoemd, en zoo zij
het dien aangaande niet eens kunnen worden,
door den kantonregter. Ingeval van waardering
van roerende goederen, opgekomen aan eenen rnin-
derjaiige, wiens vader of moeder het wettelijk
vruchtgebruik daarvan hebben en deze die goedc-
ren in natura willen bewaren, wordt de schatter
door den toezienden voogd benoemd. Zie B. W.
art. 448 (f).
Na de behoorlijke in gsschriftbrenging van dit
een en ander , sluit men het hoofd van den inven-
(1) In dit geval alleen is bij inventarisatie de eed
van den deskundige uitdrukkelijk bij het Burgerlijk "Wet-
bock voorgeschreven, doch ook bij de wet op de boe-
delscheiding van 31 Mei 1843, (St. BI. n°. 22), is bepaaald ,
dat de scheiding van eenen boedel waarbij minderjari-
gen, onder curatele gestelden of afwezigen belang hebbeu,
voorafgegaan moet zijn van eene beschrijving of staat,
waarbij de roerende goederen door een\' daartoe beëedig-
don deskundige moeten worden gewaardeerd. De be-
ëedigde makelaars zijn van dien bijzonderen eed vrijgesteld.
Uit aanmerking van dit een en\' ander is het dus ver-
kieslijk en minder kostbaar, om, in het geval dat er
eene verdeeling van den te inventariseren boedel plaats
zal hebben, do waardering der roerende goederen altijd
door een\' bijzonder\' daartoe beëedigden persoon of door
een\' beëedigd\' makelaar te doen geschieden, dan kan men
bij de boedelscheiding naar de ter gelegenheid van den
inventaris gedane waardeering, verwijzen.
-ocr page 330-
— 317 —
taris, en nadat het door partijen, den aanwijzer ,
den deskundige, den notaris en de getuigen on-
derteekend is, gaat men onmiddellijk over tot:
h. Omschrijving der inboedelgoederen en de veniH\'l-
ding der waarde waarop zij, door den schatter
gesteld zijn; men neemt om naderhand de verge-
lijking gemakkelijk te maken, daartoe het ecne
vertrek of het eene gedeelte der woning na hrt
ander, en vermeldt zulks met korte bewoordin-
gen : b. v.
Op den Zolder :
Eenig houtwerk.
Eene partij turf.
Op de Achterkamer:
Twee glasgordijnen.
Een spiegel in vergulde lijst.
Doorgaans neemt men het goud- en zilverwerk (1)
bij elkander, als de overige inboedelgoederen be-
schreven zijn, en gaat daarna over, tot de be-
schrijving der affaire-goederen, enz., zoo die aan-
wezig zijn.
i. Opgave der muntspeciën.
k. Omschrijving van de baten tot den boedel bchoo-
rende, b. v., van de vaste goederen, fondsen ,
effecten, te goed zijnde huren, interessen, enz.
(1) Sommigen meenen dat de waardeering van goud-
en zilverwerk niet behoeft te geschieden, doch. onzes
inziens ten onregtc, want art. 6813 W. v. B. E. verlangt
de waardering zouder onderscheid van alle roerende goc-
dcren, en verlangt nog bovondion. volgeus het 4d« lid,
wat het goud- en zilverwerk betreft, de opgave van de
hoedanigheid, het gewigt en do keur.
-ocr page 331-
- .018 —
1. Opgave van al de schulden en lasten des boedels,
Yoor zoo verre die bekend zijn; die, welke nog
niet naauwkeurig kunnen worden aangewezen, zul-
len pro memoria vermeld worden.
m. Vermelding der in den boedel gevonden beachei-
den, waaruit partijen hunne regten tot den boedel
of de nalatenschap ontleenen, b. v., van de huwe-
lijks-voorwaarden, van den uitersten wil , van
aantcekeningen ten aanzien van den inbreng door
een\' of meer der erfgenamen verschuldigd en der-
gelijke.
n. Opgave der boeken en vermelding van de formali-
teit daaraan, ingevolge hetgeen hiervoren op bladz.
313 onder 5 , is gezegd , veriigt; zoo er blaclzij-
den tusschen de beschrevenen in, onbeschreven
zijn gebleven, en de boeken dus niet in behoor-
lijke orde zijn, zoude men zeker tegen den geest
der wet handelen, door de bepaling van art. 6SP,
letterlijk op te vatten ; het is bij wanorde in de
boeken raadzaam, iedere gedeeltelijk beschrevene
bladzijde, onder den laatsten regel te «aanner-
ken, en van de geheel onbeschreven bladzijden
melding te maken.
o. Ingeval ^van de inventarisatie door den voogd bij
de aanvaarding van zijn beheer, ingevolge B. W.
art. 444, te bewerkstelligen , zal hij, indien zijn
pupil iets aan hem verschuldigd is zulks moeten
opgeven; want bij gebreke van die opgave, kan
de voogd hetgeen aan hem verschuldigd mogt zijn
niet vorderen voor dat de minderjarige meerder-
jarig zal geworden zijn j hij zal bovendien verlie-
zen de achterstallige renten en interessen der
-ocr page 332-
— .310 —
hoofdsom, vervallen sedert het opmaken van den
inventaris, tot op het tijdstip dat de minderjarige
zal zijn meerderjarig geworden , behoudens echter
dat gedurende dat tijdvak. de verjaring niet tegen
den voogd zal loopen. B. W. art. 445.
p. Opgave bij wien de beschreven goederen en de
papieren in bewaring zijn gebleven.
q. Vermelding van den eed door den aanwijzer te doen.
r. Het slot van den inventaris.
Registratieregt: voor iedere vacatie van vier uren,
(1) het ingegane uur voor eene vacatie gerekend,
f 1,60 ; wanneer, onder de baten des boedels ,
gebragt worden sommen, ten laste van erfgena-
men of rekwiranten, wordt geen registratie regt
genomen, mits de schuld bij den inventaris niet
erkend wordt.
Dit is niet toepasselijk voor schuld
ten laste van den aangever. Besluit 2 3 Sept.
1837, 30 April 1839 en 29 Februarij 1848
P. W. 1848. Deel 1 blz. 81.
Opmerkingen.
1. Bij de inventarisatie in den boedel van iemand,
die in gemeenschap van winst en verlies of in
gemeenschap van vruchten en inkomsten gehuwd
was, beschrijft men al de goederen, onverschillig
of die al of niet tot de beslaan hebbende gemeen-
schap behooren, maar men maakt voor het sluiten
melding, van de staten die bij de huwelijks-voor-
waarden gevoegd waren of van andere bescheiden,
waaruit blijkt, dat deze of gene der geinventari-
(1) Het regt van registratie wordt berekend over
vacatiöu van vier uren, volgens eire. van dcu Min. van
Finantièn d.d. 16 Februarij 1855.
-ocr page 333-
— .320 —
snerde voorwerpen aan <len een\' of ander\' der
echtgenooten afzonderlijk behooren.
2.    Bij den inventaris van eencn ouderlijken boedel
is het niet noodig de kleederen en andere bezit*
tingen der kinderen te beschrijven, maar natuurlijk
kerwijze wel bij den inventaris , ingevolge art. 444 ,
B. W. door eenen vreemden voogd op te maken.
3.    Gevoegelijk kan, indien bij den langstlevenden
vader of moeder het voornemen bestaat, eerlang
een nieuw huwelijk aan te gaan , in den inven-
taris worden opgenomen de verklaring van den
langstlevende der ouders, dat het vermogen der
minderjarigen al of niet uit iets meer bestaat
dan hun onverdeeld aandeel in de geinventari*
seerde goederen ; men vermeldt er dan bij, dat
deze verklaring geschiedt om te voldoen aan de
bepaling van art. 407, B. W. en dat de toe-
ziende voogd daarmede genoegen neemt.
4.    Het is voegzaam, dat de schatter zich na afloop
zijner werkzaamheid verwijdert, omdat zijne te-
genwoordigheid bij de beschrijving der verdere
baten, en der schulden en lasten niet te pas
komt; men laat hem dus na voorlezing, teeke*
nen , en maakt daarvan melding.
Boedelscheiding.
De wet noemt boedelscheiding, iedere verdeel ing van
roerende en onroerende goederen, tusschen personen
in het gemeen bezeten.
Zij kan plaats hebben , tusschen de mede eigenaren
van goederan , fondsen of schuldvorderingen ; tusschen
-ocr page 334-
— 321 —
vemiootcn; tusschen mede-erfgenamen en mede-lega-
tarissen; tusschen den langstlevenden echtgenoot en
de erven van den eerstgcstorvene; tusschen de echtge-
nooten zelve ingeval van echtscheiding, scheiding van
tafel en bed en scheiding van goederen.
De scheiding van nalatenschappen komt het meest
voor en levert meestal de grootste moeijelijkheid op;
deze scheiding is ook de eenige waarmede zich de wet-
gever bepaald heeft bezig gehouden, maar de beginse-
len daarbij ontwikkeld, moeten op elke soort van schei-
ding toegepast worden (1).
(1) De scheiding eener nalatenschap behoeft niet in de
daartoe bestemde openbare registers te worden overge»
schreven , om de deelgenooten in den eigendom te stellen
van de onroerende goederen aan hen toebedeeld ; door
het overlijden van den erflater, zijn de gezamenlijke
erfgenamen van rcglswege eigenaren geworden van alles
wat hij nagelaten heeft, B. W. art. 639 ; de scheiding
strekt slechts, om door aanwijzing van bepaalde goederen
als ieders bijzonder eigendom, den mede eigendom te
doen ophouden, en B. W. art. 1122 leert, dat ieder
erfgenaam geacht wordt onmiddellijk te zijn opgevolgd
in de hem toebedeelde of in de door hem , bij aankoop,
krachtens art. 1122 verkregeu goederen. — De over-
schrijving cener boedelscheiding is dus alleen om te vol-
doen aan de bepaling eener belastingwet, die van IC
Juuij 1832, Staatsblad. N°. 29.
Bij arr. H. R. dd. 9 Junij 1865 (weekb. v. h. R.
n°. 2698) is beslist, dat de eigendom der bij scheiding
toebedeelde goederen niet wordt verkregen, zoo lang de
scheiding niet in de openbare registers is ingeschreven, en
dat deze regel ophoudt van kracht te zijn, indien één der
deelgenooten vóór de overschrijving der scheiding overlijdt.
21
-ocr page 335-
— 322 —
Welke scheiding het ook wezen moge, zij is in
ieder geval onderworpen aan de algemeene regelen die
wij hier doen volgen:
I. Regtsvordering tot scheiding en verdeeling.
Hel eigendomsregt rust op het onveranderlijk begin-
sel, dat men vrij en onbeperkt over zijn goed beschik-
ken mag, onafhankelijk van den wil van iemand
anders, mits men er geen gebruik van make strijdig
tegen de wetten , enz. B. W. art. 625. Van daar de
regel, dat niemand genoodzaakt kan worden in eenen
onverdeelden boedel te blijven, en dat boedelscheiding
ten allen tijde kan worden gevorderd, niettegenstaande
er eenig daarmede strijdig verbod of overeenkomst moge
aanwez:g zijn. Men mag echter overeenkomen, om de
boedelscheiding voor eenen bepaalden tijd op te schor-
ten ; zoodanige overeenkomst is niet langer van ver-
bindende kracht , dan gedurende vijf jaren, maar kan
echter worden vernieuwd. B. W. art. 1112. Tegen
de regtsvordering tot boedelscheiding kan de verjaring
alleen worden ingeroepen door de erfgenamen of den
mede-erfgenaam, die afzonderlijk gedurende den tijd
tot de verjaring gevorderd, het bezit hebben gehad
van een gedeelte der goederen tot de nalatenschap be-
hoorende, doch niet verder dan ten aanzien van die
goederen. B. W. art. 1113 ; dus kan het bezit gedu-
rende dertig jaren, den mede-erfgenaam het voordeel
van eene toescheiding geven, voor een derde verkrij-
ger zoude echter het bezit, gedurende twintig jaren,
op grond van een titel, voldoerde zijn.
liet voormeld beginsel, dat niemand in eene onver-
deeldheid behoeft te blijven , lijdt echter uitzondering .
-ocr page 336-
— 323 —
a.    Ten aanzien van die voorwerpen, welke uit hun-
nen aard in eenen staat van gedwongen onver-
deeldlieid blijven, omdat eene verdeeling ze voor
hunne bestemming ongeschikt zou maken , b. v.,
gemeene muren van huizen, heggen, voetpaden, enz.
b.    De reederij van een schip kan niet ontbonden
en tot den verkoop van hetzelve niet besloten
worden, dan door een besluit der meerderheid
van de eigenaars, door welk besluit de minder-
hei d verbonden is. Geene reederij kan echter wor-
den ontbonden gedurende eene ondernomen reis.
W. v. K. art. .325.
Daar in het algemeen uitzonderingen streng moeten
worden toegepast, kan ook een erflater niet bepalen ,
dat zijne erfgenamen zijnen boedel niet zullen mogen
verdeelen. Zie bier boven bladz. 214.
Om de regtsvordering tot scheiding en verdeeling
te kunnen instellen, moet men bekwaam zijn, om
verbindtenissen te kunnen aangaan; dus kunnen min-
derjarigen en onder curatele gestelden zulks niet doen.
De voogden en curators kunnen geene vordering tot
verdeeling instellen , zonder daartoe door den kanton*
regter gemagtigd te zijn. B. W. art. 4G3, verg. art.
1116, doch zij hebben het regt zonder dat verlof te
antwoorden op eenen eisch tot scheiding en verdeeling,
aan den minderjarige of curandus gedaan, B. W. art.
463 , in fine.
De man kan zonder medewerking zijner vrouw de
boedelscheiding vorderen van de roerende en onroerende
goederen, in de gemeenschap vallende (1); ten aanzien
(1) Het strijdt dus tegen de beginselen van ons regt,
21*
-ocr page 337-
— 324 —
van de zoodanige die aan de vrouw zijn opgekomen
en niet tot de gemeenschap behooren, wordt hare
medewerking vereischt.
Indien echter tusschen de echtgenooten scheiding
van goederen plaats heeft, is de vrouw tot het vor-
deren van boedelscheiding bevoegd en behoeft daartoe
niet door haren man , of door de ïtegtbank gemagtigd
te zijn. B. VV. art. 1115.
II. Vormen der boedelscheiding.
a.    Indien al de erfgenamen tegenwoordig en meerder-
jarig
zijn, en het vrije beheer over hunne goe-
deren bezitten, kan de boedelscheiding plaats heb-
ben , op de wijze en door al zulke akten, als
de belanghebbenden zullen goedvinden. B. W.
art. 1116.
b.    Ingeval er weigerachtigen zijn om tot de boedel-
scheiding mede te werken (1), alsmede wanneer
om bij eeue scheiding, waarbij eene vrouw compareert ,
die na primo Octobcr 1838 gehuwd is, haar als hoofd-
persoon voor te stellen, men stelt meer in den geest
der wet: verscheen de heer.....als in huwelijk heb-
bende vrouwe
....
(I) Indien een of meer belanghebbenden weigeren
of nalatig blijven, tot de boedelscheiding mede te wer-
ken, nadat die bij rcgterlijk vonnis bevolen is gewor-
den, benoemt de Arrondissements-Regtbank, indien deze
benoeming uiet reeds bij het vonnis heeft plaats gehad,
op het verzoekschrift der meest gereede belanghcbben-
den, voor de weigerachtigen of nalatigen , of voor zoo-
verre zij tegenstrijdige belangen hebben, voor ieder hun-
ner, eenen onzijdigen persoon, ten einde als bewindvoer-
der, op den voet van art. 519 tot 522, B. "W., zoo-
-ocr page 338-
— 325 —
zich onder de erfgenamen pertonen beviuden,
welke het vrije beheer over hunne goederen niet
bezitten
, kan de boedelscheiding op straf van
nietigheid niet plaats hebben, dan met inacht-
neming der bepalingen, vervat in de artikelen
1118\' en 1120 van het B. W. , deze zijn:
<i. De toeziende voogden en toeziende curators moe-
ten bij de boedelscheiding tegenwoordig zijn. B.
W. 1118\'.
Indien de kantonregter van oordeel is, dat de
voogd en de toeziende voogd beide, of de curator
en de toeziende curator beide of de bewindvoer-
der , een met de door hen vertegenwoordigde erf-
genamen tegenstrijdig belang hebben, wordendoor
hem ambtshalve deel voogden benoemd, om bij
de scheiding te waken voor het belang van die
erfgenamen B. W. art. 111S2.
b. De boedelscheiding moei worden verleden bij akte
ten overstaan van eenen , door partijen verkozen ,
of, in geval van verschil, door de arrondicse-
ments-regtbauk op het verzoekschrift van de meest
gereede belanghebbenden, benoemden notaris, in
tegenwoordigheid en onder goedkeuring van den
kantonregter (Ij die tot bewijs daarvan de akte
danige erfgenamen bij de boedelscheiding te vertegen-
woordigen en hetgeen ze ontvangen, te beheeren. Art.
1117, B. W.
(1) De hier bedoelde kantonregter schijnt te zijn die
van het kanton, in hetwelk de nalatenschap is openge-
vallen, zie B. W. art. 1124; in sommige gevallen zal
dit echter groote moeijelijkheden opleveren. Zie M\'. 3.
3.
Loke , deel 2, 2\' druk blz. 387.
-ocr page 339-
— 326 —
mede onderteekent, zonder daarvan echter een
procesverbaal op te maken. B. W. art. 11*20.
Indien de kantonregter zijne goedkeuring aan
de ontworpene boedelscheiding weigert en de ge-
zamenlijke erfgenamen en hunne vertegenwoordi-
gers mogten verineenen , dat die weigering niet ge-
grond is, geeft de kantonregter de redenen zijner
weigering op en worden deze opgenomen in een
door den notaris op te maken proces-verbaal.
De ontworpene boedelscheiding door den kantou-
regter en den notaris gewaarmerkt, wordt met een
afschrift van dit proces-verbaal docr den notaris
ter griffie gebragt.
Het proces-verbaal van den notaris en de ont-
worpene boedelscheiding zijn vrij van zegel en
registratie.
De erfgenamen of de meest gereede hunner kun-
nen hunne bezwaren bij een met redenen bekleed
verzoekschrift inbrengen bij de arrondissements-
regtbank. Deze doet daarop, des noods na ver-
hoor van den kantonregter, en van partijen en in
allen gevalle van het Openbaar Ministerie, uit-
spraak iu het hoogste ressort.
Ingeval van goedkeuring wordt daarna de boe-
delscheiding ten overstaan van den notaris in te-
gen woordigheid van den kantonregter verleden,
overeenkomstig het ontwerp, hetwelk , na door
den voorzitter en griffier gewaarmerkt te zijn wordt
teruggegeven aan den notaris en door dezen aan
de minuut vastgehecht. B. W. art. 1121.
III. Veiuugtingen vóór en bij de boedelscheiding:
De oorzaken der boedelscheiding kunuen zoo dikwijls
-ocr page 340-
— «27 —
verschillen, dat het uiterst moeijelijk is een volledig
verslag dezer akte te geven ; maar welke omstandighe-
den echter de werkzaamheden der scheiding zijn vooraf-
gegaan , de tot standbrenging der akte zelve kan aan
een algemeen beginsel onderworpen worden. Dat alge-
meen beginsel bestaat daarin, dat men de scheiding in
de volgende punten verdeelt:
1.    De betrekkingen en hoedanigheden waarin de deel-
genooteu tot de scheiding medewerken , met opgave
der omstandigheden die daartoe aanleiding geven.
2.   Beschrijving der te verdeelen massa, gesplitst in
balen en lasten.
3.    De inbreng der deelgenooten.
4.    De deelgeregtigheid derzelven.
5.    De toedeelingen en overbedeelingen, zoo die ge-
schieden.
6.   Het slot der akte. (I)
(1) Tot de werkzaamheden der boedelscheiding be-
hoort ook nog de verkoop van onroerende goederen. Ten
dezen aanzien, bepaalt art 1122 B. \\V., dat indien de
erfgenamen, of een of meer hunner, van oordeel zijn,
dat do onroerende goederen des boedels, of sommige
daarvan, hetzij in het belang van den boedel, tot beta-
ling van schulden als anderzins, hetzij om eene behoor-
lijke verdeeling te kunnen daarstellen, verkocht behoo-
ren te worden, de llegtbank na verhoor der andere be-
langhebbenden, of deze behoorlijk opgeroepen zijnde,
den verkoop kan bevelen , overeenkomstig de voorschrif-
ton van de artikelen 690 tot 694 , van het W. v. B. E.,
des echter, dat indien de verkoop in het openbaar ge-
schiedt, de tegenwoordigheid immers behoorlijke oproe-
-ocr page 341-
— 32S —
A.     Pe betrekkingen en hoedanigheden waai in de
deelgenoolen tot de scheiding medewerken
, met opgave
der omstandigheden die daartoe aanleiding geven.
De Notaris moet deze voorstelling in meerdere of
mindere pafagraphen verdeelen , naarmate er meer-
of minder daadzaken bestaan, wier ontwikkeling voor
het regt begrip der akte noodzakelijk is. Vóór alles
moet dit gedeelte met juistheid en orde de aaneenscha-
keling der bewijzen bevatten, op welke de verdeeling
berusten zal, die daardoor eenvoudig en gemakkelijk te
begrijpen wordt; men moet met zorg iedere wijdloopig-
heid vermijden, en de beschrijving der daadzaken liever
op eene ontledende dan op eene redenerende wijze inrigtcn.
B.     Beschrijving der te verdeelen massa , gesplitst
in balen en lasten.
a. Hierbij neemt men de boedelbeschrijving tot giond-
slag; indien deze nog niet bestaat, zal die, hetzij
vóór de boedelscheiding bij eene afzonderlijke ,
hetzij tegelijk met haar bij eene en dezelfde
akte worden opgemaakt , overeenkomstig de voor-
schriften , hiervoor door ons op bldz. 311 en
volg. behandeld. Meestal is het verkieslijk de
boedelbeschrijving voor de scheiding, bij afzonder-
lijke akte, te doen plaats hebben, eene gelijktij-
dige beschrijving zal vele moeijelijkheden opleveren ,
en niet dan zeer nadeelig op de goede orde en
juistheid der scheiding werken. Indien echter al
ping , van toeziende voogden en toeziende curators ge-
vorderd wordt.
Indien een der mede-erfgenamen een stuk onroerend
goed koopt, heeft zulks ten zijnen opzigte hetzelfde ge-
volg, alsof hij het bij scheiding verkregen had.
-ocr page 342-
— 329 —
de erfgenamen, tijdens het overlijden van den
erjlakr tegenwoordig zijnde
en het vrije beheer over
hunne goederen hebbende geene boedelbeschrijving
hebben opgemaakt en later voorgevallen verande-
ringen in den staat des boedels , de naleving der
wetsbepalingen omtrent de boedelbeschrijving on-
mogelijk maken , vangt de boedelscheiding aan met
eene zoo naauwkeurig mogelijke opgave van den
boedel, zoodanig als die door den erflater is na-
gelaten , van de daarin sedert voorgevallen vrr-
anderingen , en van deszelfs tegenwoordigen staat.
De deugdelijkheid van die opgave wordt daarbij
beëedigd door dengenen of door degenen , die in
het bezit der onverdeelde nalatenschap is of zijn
gebleven. B. W. art. 1110.
b. Bij de beschrijving van elk goed, hetwelk in de
scheiding begrepen is, voegt men er achter de
waarde, waarvoor het in de massa der verdeeling
uitgetrokken wordt. Indien de deelgenooten allen
het vrije beheer over hunne goederen hebben,
is de wijze van waardering aan hen overgelaten;
zij kunnen die dus zelve, met onderling goed-
vinden , verrigten, of die door derden doen plaals
hebben. Indien er echter mede-erfgenamen zijn,
die het vrije beheer hunner goederen niet hebben,
geschiedt de waardering als volgt:
Schuldvorderingen en aandeden in maatschap-
pijen , welke in prijscouranten op openbaar gezag
daargesteld en uitgegeven vermeld zijn, worden
volgens die prijscourant gewaardeerd (1).
(1) Tot heden is de ecnigo prijscourant op openbaar.
-ocr page 343-
— 330 —
Andere roerende goederen tegen de waarden,
op welke zij bij de boedelbeschrijving geschat
zijn, ten ware een of meer erfgenamen eene
nadere schatting door eenen deskundige mogten
verlangen.
Onroerende goederen te stellen tegen den prijs
door drie deskundigen te bepalen.
De deskundigen worden benoemd door de be-
langhebbeuden, of ingeval van verschil door den
kantonregter, binnen wiens kanton de erfenis open-
gevallen is en voor zoover het de waardering van
onroerende goederen betreft, door den kautonreg-
ter, biuuen wiens kauton die goederen gelegen
zijn. Makelaars doen de waardering op den eed ,
bij den aanvang hunner bediening afgelegd.
Andere deskundigen worden voor de waardering
beëedigd door den kantonregter, binnen wiens
kanton de erfenis is open gevallen, of voor zoo
verre het de waardering van onroerende goederen
betreft door den kantonregter, binnen wiens kan-
ton de goederen gelegen zijn.
Indien partijen ten aanzien van onroerende goe-
deren, buiten het koningrijk gelegen, omtrent
de deskundigen niet kunnen overeenkomen, be-
paalt de kantonregter van het kanton , waar de
erfenis is open gevallen, hoe de deskundigen be-
noemd en beëedigd worden en is ook zelf tot
die benoeming en beëedigiug bevoegd. B. VV.
art. 1124. De notaris maakt melding van den
gezag daargesteld, de wekclijksche prijscourant van
\'slandswcge voor de berekening van het regt van suc-
cessie uitgegeven wordende.
-ocr page 344-
— 381 —
eed, door de deskundigen gedaan en tevens van
de processen-verbaal van de eedsafleggingen opge-
maakt, en wanneer bij de boedelbeschrijving het
verslag der deskundigen, zoo als meesttijds het
geval is, nog niet is aangehaald, wordt ook dit
stuk in de scheiding vermeld.
e. Na de baten aldus beschreven te hebben, gaat
men over tot de beschrijving der schulden die in
de verdeeling zullen begrepen worden, alle met
uittrekking van hun-volle bedrag, omdat die la-
ter bij de toedeeling der baten en lasten, gelijke-
lijk kunnen worden toegescheiden, dewijl de wet
leert, dat de erfgenamen, die eene erfenis hebben
aanvaard, in de betaling der schulden, lasten eu
legaten zooveel dragen moeten, als in evenredig-
heid staat met hetgeen ieder uit de nalatenschap
ontvangt, en dat zij ieder persoonlijk en naarmate
van de hoegrootheid van zijn erfdeel, tot die be-
taling verpligt zijn , onverminderd de regten der
schuldeischers op de geheele nalatenschap, zoo
lang die nog onverdeeld is. B. \\V. art. 1146 en
1147. Zie voorts art. 1149 en 1150 (1)
C. De inbreng dek deelgenooten.
Vervolgens gaat men, na de lasten van de baten
des boedels afgetrokken, en alzoo het zuiver deelbaar
bedrag daarvan verkregen te hebben, over tot de ver-
melding van hetgeen door de erfgenamen of eenige
(1) In den regel brengt men den boedel eerst tot
effenheid door de betaling der schulden, alvorens tot de
scheiding over te gaan en komt alleen dan, wanneer
er schulden bestaan, die nog niet aflosbaar zijn, do
tyedecliug van lasten te pas.
-ocr page 345-
— 332 —
hunner in den boedel moet worden ingebragt, waarvan
het gezamenlijk bedrag, bij het deelbaar saldo gevoegd
wordt. Ten aanzien vau inbreng zegt de wet:
Onverminderd de verpligting van alle erfgenamen ,
tot voldoening aan- of verrekening met hunne mede-
erfgenamen, van alles wat zij aan de nalatenseliap
schuldig zijn, moeten alle schenkingen ouder de leven-
deu, welke zij van den den erflater hebben genoten ,
en dus niet de legaten , worden ingebragt ; tot dezen
inbreng zijn de erfgenamen in de nederdalcnde linie,
wettige of natuurlijke, van regtswege veipligt, hetzij
zij de nalatenschap zuiver of onder het voorregt van
boedelbeschrijving hebben aanvaard, en hetzij zij slechts
tot het wettelijk erfdeel of tot meerder zijn geroepen ;
alleen dan zijn zij daarvan beviijd , wanneer de giften
met uitdrukkelijke vrijstelling van inbreng zijn gedaan,
of wanneer zij bij eei:c authentieke akte of bij uitersten
wil, van de verpligting tot inbreng zijn ontheven.
Alle andere erfgenamen, hetzij bij versterf, hetzij bij
uitersten wil, zijn vrij vau inbreng, ten ware de erf-
later of schenker den inbreng uitdrukkelijk heeft bevo-
len of bedongen.
Behalve de zoo evengenoemde schenkingen of giften,
van wier bestaan niet anders dan bij authentieke akte
blijken kan , moet ook worden ingebragt:
1.   Al hetgeen is verstrekt, om aan den erfgenaam
eeuen stand, een beroep of bedrijf te verschaffen.
2.   Al hetgeen hem ter betaling zijner schulden is
verstrekt.
3.    Al hetgeen hem ten huwelijk is gegeven , dat is,
de zoogenaamde huwelijksgift, doorgaans in kon-
tanten, effecten of meubilair bestaande.
-ocr page 346-
— 333 —
Van welke drie verschillende soorten van giften blij-
ken kan, door aanteekeningen van den erflater, of
geschriften of stukken, van de zijde van den erfge-
naam, en van welker inbreng de erflater den erfge-
naam ook wel kan liebben ontheven.
De wet stelt uitdrukkelijk van inbreng vrij:
De kosten van onderhoud en opvoeding.
De uitkeeringen tot noodzakelijk levensonderhoud.
De uitgaven tot het aanleeren van eenigen tak van
koophandel, kunst, handwerk of bedrijf.
De kosten van studie.
De kosten van plaatsvervanging of nummer-verwisse-
ling, in \'s lands gewapenden dienst.
De bruilofskosten, klcederen en kleinodiën tot huwe-
lijks uitzet, gegeven.
De tot inbreng verpligte erfgenaam behoeft alleen dat
in te brengen, wat hij zelf of degene, voor wien hij
bij plaatsvervulling optreedt, genoten heeft (1); alzoo
behoeven ouders niet in te brengen de giften die aan
(1) Een bij plaatsvervulling ervend kleinkind, moet
zelfs in de nalatenschap zijner grootouders inbrengen,
de giften, door deze aan zijne ouders gedaan, al hoeft
hij de ouderlijke nalatenschap verworpen; in dit geval
is het kind niet aansprakelijk jegens zijne mede-erfgo-
namen in de grootouderlijke nalatenschap voor de schul-
den zijner ouders, omdat hij zich door de verwerping
der ouderlijke nalatenschap , ontheven heeft van alle
verpligting tot het dragen in de schulden daarvan ; ou-
ders doen dientengevolge voorzigtiger, bij het ter leen
verstrekken van goldcu aan hunne kinderen , hiervan
bij wijze van gift, dan bij wijze van schuldbekentenis
te doen blijken. Zie B. W. art. 1135. s. *.
-ocr page 347-
— 334 —
hun kind, door deszelfs grootouders zijn gedaan , en
evenmin behoeft een kind dat uit eigen hoofde (b. v.
door onwaardigheid zijner ouders) de erfenis zijner groot-
ouders beurt, de door deze aan zijne ouders gedane gift
in te brengen. Van hetzelfde beginsel uitgaande, be-
paalt de wet dan ook , dat giften, welke aan den eenen
echtgenoot door een der ouders van den anderen echt-
genoot gedaan zijn, zelfs voor de helft niet aan inbreng
onderworpen zijn , al ware het ook dat de geschonken
voorwerpen in de gemeenschap vielen. Dat indien de
giften gezamenlijk aan de beide echtgenooten door den
vader of de moeder van een hunner gedaan zijn, de
inbreng voor de helft moet plaats hebben , en dat wan-
neer de giften aan den echtgenoot door zijnen eigen
vader of moeder gedaan zijn , hij die voor het geheel
moet inbrengen. B. \\V. 1132 en volg.
Inbreng van onroerende goederen geschiedt ter keuze
des inbrengers, hetzij door die in natura terug te ge-
ven , zoo als zij zich op het oogenblik van den inbreng
bevinden, hetzij door het inbrengen der waarde, welke
zij ten tijde der gift hadden. Zie de verdere bepalin-
gen van art. 1139. B. W.
Inbreng van roerende goederen geschiedt ter keuze
des inbrengers, door de teruggave der waarde, zoo
als die ten tijde der schenking geweest is , of door de
goederen in natura terug te geven. B. W. art. 1141.
Inbreng van gereed geld geschiedt mede ter keuze
des inbrengers, door de betaling van het bedrag of
door zich dat bedrag in mindering van zijn erfdeel
te doen toedeelen. B. W. art. 1140.
Indien roerende en onroerende goederen in natura
worden terug gebragt, schijnen deze ten einde in de
-ocr page 348-
— 335 —
verdeeling begrepen te kunnen worden, te moeten
worden gewaardeerd op de wijze hiervoren sub B. b. op
bladz. 329 en 330 opgegeven; de wet bepaalt niet, zoo
de erfgenaam de waaide wil inbrengen welke de goode-
ren ten tijde der gift hadden, op welke wijze die
waarde alsdan vastgesteld moet worden.
Overigens verlangt de wet niet, dat de waarde der
geschonken goederen of het genoten gereed geld, juist
in kontanten door den erfgenaam wordt opgeleverd, en
door hem in de deelbare massa wordt gestort; hij kan
volstaan, met zich zooveel minder als die waarde of
dat geld bedraagt te laten toebedeelen. B. W. art.
1138 (1).
(1) Men verwarre vooral de verpligting tot inbreng
niet met de vermindering van giften en geschenken, die
ingevolge, art. 967 B. "W., plaats moet hebben, wanneer
door hen de legitime portie is benadeeld geworden ; in-
breng
toch geschiedt alleen door den eenen erfgenaam ten
behoeve van den anderen; ton behoeve van legatarissen
of van schuldeischers van den boedel, heeft geen inbreng
plaats, B. W. art. 1137; en door de vermindering der
giften ten behoeve van de legitimarissen, zullen deze
laatsten geen voordeel kunnen genieten ten nadeele van
de schuldeischers van den overledene, hetwelk alzoo op-
gevat moet worden, dat wanneer de erflater geene ge-
noegzamo goederen nalaat, om daaruit zijne schulden te
voldoen , de schuldeischer het regt heeft, om bij den le-
gitimaris, wiens wettelijk aandeel door giften onder de
levenden benadeeld is, en die deze giften tot aanvulling
daarvan heeft doen verminderen, verhaal te zoeken voor
hetgeen hij uit do werkelijk nagelaten goederen niet
heeft kunnen verhalen. B. W. art. 967\'. Zoo ook be-
paalt de wet, dat de erfgenaam die de erfenis verwerpt,
-ocr page 349-
33G —
D.    De deelgeregtigheid der deelgenooten.
Men berekent naauwkeurig wat aan ieder der deel-
genooten, uit hoofde hunner in het hoofd der akte
opgegevene betrekking toekomt , rnet vermelding der
som , die zij alzoo te vorderen hebben , ten einde dit
een en ander met de toedeeliug geheel en al in over-
eensternming zij.
E.     De toedeemngen en overbedeelingen zoo die
geschieden.
Hierin vermeldt men beknopt en zakelijk, wat aan
ieder\' deelgenoot ter voldoening zijner deelgeregtigheid,
uit de baten en schulden wordt toebedeeld, en zoo het
toebedeelde meer bedraagt dan hetgeen hij uit den boe-
del te vorderen heeft, vermeldt men het bedrag van
dat meerdere , hetwelk door hem aan de mede-erfgena-
men in kontanten wordt te goed gedaan. Zoo de be-
langhcbbenden zich wegens de toescheiding niet kunnen
verstaan , worden er zoovele kavelingen gemaakt als er
erfgenamen of staken zijn , en bepaalt het lot de toe-
deeling der kavclingen. De onderverdeeling van de aan
eenen staak toebedeelde goederen, geschiedt op gelijke
wijze. B. W. art. 1125.
Na de loting zijn de erfgenamen bevoegd tot de
niet gehouden is in te brengen, hetgeen aan hem ge-
schonken is, dan ter aanvulling van zoodanig gedeelte,
als waardoor het wettelijk erfdeel zijner mede-erfgenamen
mogt verkort zijn. I!. W. art. 1133. Zoo ook behoeft
een erfgenaam, wiens inbreng meer bedraagt dan het-
geen hij uit de nalatenschap bezit, dat meerdere niet in
te brengen, dan voor zoo verre daardoor het wettelijk
aandeel der legitimarissen verkort is. B. W. art. 1134
-ocr page 350-
— .*5.-37 —
ruiling van de hun bij het lot toebedeelde kavelin-
gen, mits zulks geschiedt vóór het sluiten der akte
van scheiding en daarin wordt opgenomen. Deze rui-
ling heeft hetzelfde gevolg als of de over en weder
geruilde goederen waren toegescheiden. Eene dergelijke
ruiling kan , op dezelfde wijze en met hetzelfde gevolg
ook omtrent een gedeelte der toegescheiden goederen
plaats hebben tusschen erfgenamen , welke het vrije
beheer over hunne goederen hebben. 13. W. art. ] 126.
Indien onroerende en tot de nalatenschap behoo-
rende goederen met hypotheken bezwaard zijn, heeft
ieder der mede-erfgenamen het regt, om te vorderen ,
dat die lasten uit den boedel worden gekweten en
de goederen van het verband bevrijd, alvorens er tot
het vormen der kavelingen wordt overgegaan. 13. W.
art. 11 I-S1. Meestal handelt men in dit geval op eene
meer eenvoudige wijze, men brengt namelijk het goed
voor de geschatte waarde in den staat der baten, en
de hypotheek voor derzelver bedrag i-i den staat der
lasten, en deelt vervolgens aan hem dien het goed
wordt toegescheiden, ook de hypothecaire last toe.
Zie 13. W. art. 1118% De bevrijding van het verband
kan soms ook onmogelijk zijn, b. v. omdat de schuld-
eischer de betaling nog niet wil en niet behoeft te
ontvangen, dewijl de aflossingstermijn nog niet ver-
schenen is.
Indien de lasten alleen op het onroerend goed ge-
vestigd zijn, zonder dat daarbij een personeel verband
bestaat, kan geen der erfgenamen vorderen, dat de
last wordt afbetaald, en alsdan wordt het onroerend
goed ouder de verdeeling begrepen, onder aftrek van
de hoofdsom der lasten. B. W. art. 114S3.
22
-ocr page 351-
— 338 —
F. Het slot der akte.
Na de toedeelingen en ovcrbedeelingen vermeldt men,
dat de boedel en nalatenschap gescheiden is, dat de
deelgenooten zich te dier zake over en weder bevrij-
den ; voorts beschrijft men hetgeen de erfgenamen om-
trent de vrijwaring zijn overeengekomen , — zie om-
trent deze verpligtingen tot vrijwaring art. 1130 en
1131 B. W.; — en eindelijk bepaalt men, bij wien
der deelgenooten de boedel papieren in bewaring zullen
verblijven. Vgl. B. W. art. 1128. Indien de boedel
of nalatenschap niet geheel en al verdeeld is, om-
schrijft men de goederen die met wederzijds goedvinden
der deelgenooten in het gemeen blijven. Verder merkt
men op, dat ingevolge B. W. art. 116G , alle afstand
van het regt om vernietiging eener scheiding te vra-
gen, van onwaarde is.
Zie over de redenen tot — en de gevolgen van
vernietiging van aangegane boedelscheiding. B. W.
art. 1158 en volg.
Het registratieregt eener scheiding is f 2,40 voor
iederen boedel, die daarbij verdeeld wordt.
Indien er overbedeeling plaats heeft , wordt er een
regt van soulte geheven over het bedrag daarvan,
gelijkstaande met het regt van verkoop en dus 4" \'0
voor de overbedeeling in vast goed, en 2% voor de
overbedeeling in roerend goed. Het regt van over-
bcdeeling wordt steeds geheven, over de waarde van
hetgeen aan den eenen deelgenoot, bij de scheiding
boven zijn aandeel in de gewone lasten des boe-
dels wordt toegescheiden, al wordt dat meerdere dan
ook niet door hem aan de mede-deelgenooten, uit-
gekeerd, maar besteed tot afbetaling van hun aan-
-ocr page 352-
— 339 —
tleel in de schulden. Decisie van 23 Nov. 1842,
ii". 23.
Ook kan er somwijlen een kwitanticregt van 50
cents van de honderd gulden verschuldigd zijn , wan-
neer b. v. een der erfgenamen, die voor eene bepaalde
som schuldenaar van den boedel was, die som inbrengt ,
wordende alsdan het bedoelde regt geheven over de
som, na aftrek der kontanten, hem uit den boedel
toebedeeld. Decisie van 23 Nov. 1842. n°. 23.
Prakt ikale aanmerkingen.
a. Bij de scheiding die een langstlevende ouder met
zijne kinderen bewerkstelligt, maakt men eerst
eenen staat van den gemeenen boedel der ouders,
verdeelt het saldo in twee gedeelten of helften ,
en brengt ten laste van de eene helft, die de na-
latenschap van den overledene uitmaakt, zijne bc-
grafeniskosten; b. v., in eene scheiding, waarbij
eene weduwe met hare drie kinderen partijen zijn:
Algeheel bedrag der baten van
den gemeenen boedel.....f 1G000.—
Algeheel bedrag der lasten . . „ 2000.—
De gemeene boedel bedraagt dus
zuiver........../ 14000.—
De helft waarvan, of .... / 7000.—
(vermits de overledene geene afzon-
derlijke bezittingen heeft gehad) (1),
zijne nalatenschap uitmaakt, welke
echter belast is met zijne begrafenis-
(1) Indien er afzonderlijke bezittingen zijn of geweest
zijn , is het hier de plaats die te vermelden.
22*
-ocr page 353-
— 340 —
kosten, die bedragen hebben . . ƒ 200.—
Zoodat zijne nalatenschap zuiver
beloopt........./ 6800.—
Er zijn als nu geregtigd :
De weduwe uit kracht der ge-
meenschap tot de helft in ƒ11000.—
/
7000.—
//
1700.—
f
8700.—
\'\'s...........
En als erfgename van haren man
voor een vierde, tot een zoodanig
gedeelte zijner nalatenschap is . .
Ieder der drie kinderen als erfgenamen huns
vaders, voor een vierde deel, tot / 1700.—
De scheiding van den boedel van echtelieden,
sedert de invoering der Nederlandsche wetgeving
gehuwd, levert op verre na die moeijelijkheden
niet op, die zich kunnen voordoen indien de
echtgenooten onder de werking van het Wetboek
Napoleon gehuwd zijn, in welk laatste geval vele
verrekeningen kunnen noodig zijn, waarom het
vooral noodig is zich een goed denkbeeld van de
Eransche wettelijke gemeenschap te vormen; wij
verwijzen ten dien einde naar hetgeen aangaande
die gemeenschap door ons, op bladó. 124 en volg.
gezegd is geworden. De scheidingen van huwe-
lijks-gemeenschappen onder vroegere wetgevingen
ontstaan, leveren minder ingewikkelde berekenin-
gen op althans wat het oud Hollandsen regt be-
treft, zie blz. 132.
Indien er huwelijksvoorwaarden tusschen de echt-
-ocr page 354-
— 341
gcnootcn hebben bestaan , zijn het deze die do
regten der deelgenooten bepalen, men moet dus
die akten lot een punt van naauwkeurig onder-
zoek stellen. Was de gemeenschap van winst en
verlies of die van vruchten en inkomsten bedon-
gen, dan ontwikkelt men, alvorens den staat van
het te verdeelene op te maken, op eene duidelijke
wijze, al wat ten aanzien der aanbreng of verkrij-
ging staande huwelijk en wat ten aanzien van ver-
koop of verwisseling van aangebragte of verkregene
goederen , en ten aanzien van beleggingen en her-
beleggingen aan te merken valt.
d. Men zij vooral doordrongen van het denkbeeld,
dat de vrouw, hetzij in gemeenschap van winst
en verlies, hetzij in gemeenschap van vruchten
en inkomsten gehuwd geweest, voor de helft eige-
nares is van de goederen tot die gemeenschap
behoorende , en dat haar dus bij scheiding eenige
dier goederen worden toegewezen, in plaats van
het regt van onverdeelden mede-eigendom, dat zij
voor de scheiding bezat. Zij verkrijgt die goede-
ren dus niet in voldoening eener vordering, die
zij uit kracht van de bestaan hebbende gemeen-
schap heeft, zoo als zulks ten onregte wel eens
bij sommige scheidingen staat uitgedrukt; zelfs
dan, als bij huwelijksvoorwaarden aan de vrouw ,
bij de ontbinding des huwelijks, de keus gegeven
was, om in de winsten en verliezen staande hu-
welijk gevallen, al of niet te deelen, en zij ver-
klaart daarin te willen deelen, zijn de goederen
uit de winsten voortgekomen gemeenschappelijk
eigendom, en worden haar die als inede-eigena»
-ocr page 355-
— 312 —
rcs, ninar niet als scliukleischcres toegewezen,
om het even of het kontante gelden zijn of niet.
Op dit beginsel rust het arrest van den Iloogcn
Raad, d. d. 1 April 1841. Zie Per. VVoordenb.
in zake registratie, 1841, 2;\' gedeelte, blz. 101,
waarbij beslist is geworden, dat er ten onregtc
van eene scheiding een regt van kwijting was
geheven over het beloop der gelden , aan de we-
duwe toebedeeld als in de gemeenschap van winst
en verlies, waaromtrent haar de keus gelaten
was, willende declcn.
Tot vermijding van kosten is het allezins aan te
raden , om in de scheiding die een langslevende
ouder met zijne minderjarige kinderen danrstelt,
voor het slot derzelve op te nemen de hypotheek-
stelling , die de ouder als voogd of voogdesse
doet van een of meer goederen, aan hem of haar
bij de scheiding toebedeeld.
Aangezien de boedels en nalatenschappen tusscheu
de mede-erfgenamen gemeen blijven tot op het
oogenblik der toescheiding, zoo volgt daaruit,
dat alle vruchten , die de goederen hebben opge-
levcrd en alle lasten die betrekkelijk dezelve be-
staan , b. v. reparatiën, lasten, enz. ten gemeen-
schappelijk voor- en nadeel zijn, en dus bijbe-
rekend moeten worden tot aan de scheiding of
wel tot op het tijdstip door de deelgenooten aan-
gewezen, als het oogenblik , waarop alle geineen-
schap omtrent het verdeelde tusschen hen geacht
zal worden te hebben opgehouden. Dit is ook
toepasselijk op de scheiding van eencn boedel ,
ten gevolge van ontbinding des huwelijks, tns-
-ocr page 356-
— 343 —
schen den eenen echtgenoot en de erfgenamen van
den ander\' gemeen, want ofschoon de wet be-
paalt, B. W. art. 1S1 , dat de gemeenschap
door den dood ophoudt, moet dit opgevat worden
als alleen te zijn de huwelijks gemeenschap, en
de kracht daaraan bij de wet toegekend. Boor de
ontbinding des huwelijks verandert de aard der ge-
meenschap; al wat de overgebleven echtgenoot, b. v.
na den dood van den anderen verkrijgt, op welke
wijze dan ook, is zijn eigendom , maar de goede*
ren, die op het oogenblik der ontbinding des
huwelijks aanwezig waren, zijn gemeenschappelijke
goederen van hem en van de erfgenamen van den
overledene geworden , en alle vruchten, welke die
goederen afwerpen, en alle lasten daarvan opge-
bragt, alle kosten daaraan besteed wordende, zijn
ten gemeenschappelijk voor- of nadeel tot op liet
oogenblik der scheiding, en moeten dus verrekend
worden. Indien bij de scheiding van een\' langst-
lcvende ouder tassehen zijne kinderen, de min-
derjarigen nog op dien leeftijd zijn , dat de langst-
levende echtgenoot het vruchtgenot hunner goede-
ren heeft, dan behoeven natuurlijkerwijze die
revenuen en onkosten niet langer dan tot den dag
van het overlijden berekend te worden.
-ocr page 357-
— 344 —
Van boedelveudekling door. den vader , de moeder
of andere bloedverwanten in de opgaande
linie, tusschen hunne nakomel1n-
gen gemaakt.
1.     De wet heeft aan de bloedverwanten in de op-
gaande linie de bevoegdheid gegeven, om al de door
hen na te laten goederen of sommige daarvan, tusschen
hunne afstammelingen te verdeden, waarvan liet gevolg
is, dat ieder erfgenaam geacht wordt, door het over-
lijden van den erflater, onmiddellijk te zijn opgevolgd
in die goederen, die hem voor zijn aandeel zijn toege-
wezen, zonder dat er eene nadere scheiding omtrent
die goederen noodig is. De goederen niet in des erf-
laters verdeeling begrepen geweest, worden volgens de
Met verdeeld.
2.     De erflater kan die verdeeling doen, hetzij bij
uitersten wil, hetzij bij gewone notariële akte. 15. W.
art. 1167 en 1168.
3.     Men moet hierbij opmerken, dat indien de vcr-
deeling niet gemaakt is tusschen al de kinderen, die
ten tijde van het overlijden in leven zijn, en de afstam-
melingen der vooroverledenen, de verdeeling geheel en
al nietig is, en dat er alsdan eene nieuwe verdeeling
in den wettelijken vorm kan worden gevorderd, hetzij
door de kinderen of afkomelingen die daarbij geen
aandeel verkregen hebben, hetzij zelfs door degenen,
tusschen welke de verdeeling gemaakt is. Voorts,
dat de verdeeling kan worden betwist, uit hoofde van
benadeeling meer dan een vierde bedragende, waarom
de erflater, bij het daarstcllen der venleeling, wel niet
de meeste naauwkeuiigheid de waaide, zijner goederen
-ocr page 358-
— 345 —
m<jg berekenen, en al doet liij zulks, dan kan nog
door eene aanzienlijke vermindering van de waarde van
sommige goederen, zijne verdeeling evenzeer betwist
worden; in zoodanig geval dient hij dus de scheiding
weder te veranderen, zoo liet zijn wil is, dat zij nage-
leefd zal worden (1). B. W. art. 1170\'.
Zie voorts artt. 1170= en 1171.
Onbeheerde Nalatenschappen.
1.     Wanneer bij het openvallen eener nalatenschap
zich niemand opdoet, die daarop aanspraak maakt, of
wanneer de bekende erfgenamen haar verwerpen, wordt
de nalatenschap als onbeheerd beschouwd. 13. W. art.
1172. Vergelijk blz. 192 van dit werk, de rubriek:
Erfopvolging ten behoeve van den Staat.
2.     De Arrondissements-Regtbank benoemt eenen
curator. Indien de curatele gevraagd wordt ter zake
dat zich niemand opdoet, die als erfgenaam op de
nalatenschap aanspraak maakt, henoemt de regtbank
bij voorkeur tot curator den gestelden uitvoerder van
den uitersten wil, ten ware deze mogt verlangen door
een ander vervangen te worden. B. \\V. art. 1173.
3.     De curator is gehouden de nalatenschap te doen
verzegelen en eene notariële boedelbeschrijving te doen
opmaken (2), mitsgaders de nalatenschap te beheeren
(1)    Wanneer de erflater, hetzij door de vordecling
alleen, hetzij door de verdeeling en door eene vooruit-
ruaking met vrijstelling vau inbreng , het wettelijk erf-
deel mogt hebben te kort gedaan, kunnen do legitima-
rissen de scheiding betwisten. B. W. art. 1170\'.
(2)    Hiervan is hij echter o. i. vrijgesteld, indien soms
de erfgenamen die verworpen hebben , oenen Qotariölen
inventaris luidden doen maken.
-ocr page 359-
- 316* —
en tot eft\'enheid te brengen. B. W. art. 117 4\'. Zie
over zijne verdere verpligtingen B. W. art. 11742 en \'.
Over het loon dat hij in rekening raag brengen. B. W.
art. 522. Over het doen van rekening en verantwoor-
ding aan de schuldeischers, B. W. art. 1082, 1083,
1084, 1085 en 1087, allen in verband met art. 1176.
1. Indien zich na verloop van drie jaren, te reke-
nen na het openvallen der nalatenschap, geen erfgenamen
opdoen, zal de slotrekcning moeten worden gedaan aan
den Staat, welke bevoegd zal zijn, om zich bij voor-
raad in het bezit der nagelaten goederen te doen stel-
len. B. W. art. 1175. Zie voorts art. 878, laatste lid.
Vruchtgenot.
Bij de behandeling der zaken en zakelijke regten,
waaraan wij het derde hoofdstuk van dit werk toewij-
den, werd op blz. 171 gezegd, dat wij de zakelijke
regten van erfgenaam schap, vruchtgenot, erfdienstbaar-
heid en pand of hypotheek, achtereenvolgens zouden
behandelen; aan erfgenaamschap hebben wij de onmid-
delijk aan deze voorafgaande pagina\'s toegewijd. Op
blz. 224 en vlg. is reeds van het vruchtgebruik ge-
sproken, zoo als dat bij uitersten wil gevestigd kan
worden, en daarbij tevens verklaard, wat men door
vruchigelruik heeft te verstaan, en ten wiens behoeve
hetzelve kan worden daargesleld; op blz. 140 en volg.
is melding gemaakt van het vruchtgebruik door de wet
toegekend aan ouders, van de goederen hunner kinde-
ren, en op blz. 225 hebben wij in de noot aangestipt,
-ocr page 360-
— 347 —
dat de wet bij art. 530 aan de vermoedelijke erfgena-
men van een vermoedelijk overledenen, gedurende den
lijd van provisioneel bezit, het vruchtgebruik der ach-
tergelaten goederen toekent; er blijft ons dus nog in
het algemeen over, om van het zakelijk regt van
vruchtgenot te spreken.
Alvorens meiken wij op, dat onder de algeinecnc
bewoording vruchtgenot, zoo als de Wetgever zich in
art. 5S4 uitdrukt, begrepen is het vruchtgebruik en
het gebruik van roerende en onroerende zaken. Zie
B. W. art. 5(54\' en 5671, en de regten van erf-
dienstbaarheid , van opstal, van erfpacht, van grond-
renten en tienden en van beklemming. 13. W. art.
564 \\ \\ \\ \\ \'. 7.
A. Vruchtgebruik :
1. Hetzelve wordt verkregen door de wet. of door
den wil des eigenaars. B. W. art. S06. Hoe het
door de wet verkregen wordt is, zoo als straks is ge-
zegd, reeds aangeduid; door den wil des eigenaars
geschiedt het bij overeenkomst, hetzij om niet, hetzij
onder bezwarenden titel, en ook bij uitersten wil, zoo
als wij hier boven vermeld hebben. Wat in de prak-
tijk bij de verkrijging van vruchtgebruik door overeen-
komst valt aan te merken, zullen wij bij de behande-
ling van koop en verkoop en ichenking beschouwen,
deze toch zijn bijna de eenigste overeenkomsten , waarbij
vruchtgebruik verleend wordt; bij scheiding echter
zoude het ook kunnen plaats hebben, wanneer aan den
eenen deelgenoot den blooteu eigeudom van eene zaak
en aan den ander het vruchtgebruik daarvan wordt toe-
bedeeld. Zie pliester\'s Leerboek.
3. De titel van vruchtgebruik van een onroerend
-ocr page 361-
3-18 —
goed, moet in de openbare daartoe bestemde registers
Morden overgeschreven ; voor die overschrijving bestaat
het zakelijk regt nog niet; wanneer liet een roerend
goed geldt, wordt door de levering het zakelijk regt
geboren. B. W. art. 807.
3. Kortelings stippen wij hier aan :
De regten van den vruchtgebruiker, deze zijn : het
genot van al de vruchten van de zaak, van de erf-
diensthaarheden, van de jagt en visscherij, van de aan-
spoelingen enz., B. W. art. 808, 811, 821, 835.
liet vermogen om het goed te verhuren of te ver-
pachten, of zelfs het vruchtgenot te verpanden, <c vcr-
koopen en weg te schenken. B. W. 819.
l)e bevoegdheid om alle zakelijke regtsvorderingen
uit te oefenen. B. W. art. 828.
Zie voorts de bijzondere bepalingen van B. W. art.
819, 822, 815, 81G en 826; — en
4. zijne ver plu/tin gen:
a.    Beschrijving der goederen, B. W. art. 830. Verg.
blz. 226. 3.
b.    Persoonlijke of zakelijke, ingeval van geschil ,
geregtelijk goedgekeurde zekerheidstelling, B. W.
art. 831. Verg. blz. 226. 4.
Van deze laatste verpligting is hij ontheven :
Bij verleende vrijstelling door den ei flater of schen-
ker. B. W. art. 832.
Bij vruchtgebruik der ouders. B. W. art. 366. 832.
Bij voorbehouding van vruchtgebruik door den
verkooper of schenker van het goed. B. W.
art. 832.
. Bij vruchtgebruik dat onder beheer van anderen
gesteld is. B. W. art. 529 en 883,
-ocr page 362-
— 349 —
Doch die anderen (bewindvoerders) moeten al-
VOrens hun beheer te aanvaarden, persoonlijke of
zakelijke, geregtelijk goedgekeurde zekerheid stel-
len. B. W. art. 836, en zij mogen even als uit-
voerders loon in rekening brengen. Zie de mak-
tini, ad art. 837 van het 13. W.
Bij verklaring met eede gesterkt van geeue ze-
kerheid te hebben kunnen vinden, voor roerende
goederen , die door het gebruik verminderen, B.
W. art. 8.34\'. Verg. hetzelfde artikel 2\'" lid.
Ingeval een vruchtgebruiker geen zekerheid kan
stellen , wordt de eigenaar bestuurder, onder ver-
pligting van rekening en verantwoording aan den
vruchtgebruiker, in voege als bij art. 837 is be-
paald en om van zijne zijde zekerheid te stellen
voor de vruchten. Bij gebreke van dit laatste,
worden de onroerende goederen verhuurd, ver-
pacht of onder het beheer van een\' derde gesteld;
de geldsommen onder het vruchtgebruik begrepen,
worden belegd en de eetwaren en andere zaken,
die door het gebruik te niet gaan worden verkocht
en de opbrengst insgelijks belegd. B. W. art. 833.
5.     Zie over zijne verdere verpligtingen gedurende
het vruchtgebruik. B. W. art. 8-10 tot en met 84!),
851, 852 en 853.
6.     Zie over de regten en verpligtingen van hem
die den blooten eigendom heeft , B. W. art. 825 >
840, 842, 844, 849, 859; hij mag natuurlijkerwijze
over dien blooten eigendom in alle opzigten beschik-
ken , en hem dus vervreemden en bezwaren.
7.     Vruchtgebruik gaat te niet op de wijze om-
schreven in de art. 854 en volg. B. W.
-ocr page 363-
— 350 —
Registratieregt:
Over het bedrag hiervan, wanneer het vruchtgebruik
bij eene akte van koop en verkoop, van schenking,
of van ruiling daargesteld wordt, zal hierna bij de
behandeling dier overeenkomsten gesproken worden.
B. Gebruik en bewoning.
1.     Het regt van gebruik en dat van bewoning
wordt alleen door eenen titel veikregen , en dus niet
zoo als de wetgever zich verkeerd uitdrukt, op de-
zelfde wijze als vruchtgebruik, dat ook door de wet
wordt daargesteld; van dien titel, hetzij legaat, hetzij
schenking, hetzij verkoop, hangt de meerdere of min-
dere uitgestrektheid dezer regten af; alleen wanneer
aan dien titel zoodanige bepalingen ontbreken, gelden
de voorschriften in het Burgerlijk Wetboek, bij art.
868 tot 876 vervat.
Er is geen verschil tusschen het regt van gebruik
van een huis en het regt van bewoning. B. W. art. 873\'.
Er is geen onderscheid tusschen het gebruik van
zaken, die door het gebruik te niet gaan en het
vruchtgebruik daarvan. B. W. art. 869.
2.     De regten van gebruik en bewoning gaan te
niet op dezelfde wijze als het regt van vruchtgebruik.
B. W., art. 854.
De verpligtingen aan den vruchtgebruiker opgelegd,
om zekerheid te stellen, staat en beschrijving te ma-
ken , als een goed huisvader te genieten en de zaak
terug te geven, zijn ook op hem die het regt van
gebruik en bewoning heeft, toepasselijk. B. W. art. 866.
8. Regten en verpligtingen gedurende het genot:
a. van den gebruiker :
Bij gebruik van een erf mag hij niet meer
-ocr page 364-
— 351 —
vruchten trekken, als noodig is voor zijn huis-
gezin, B. W. art. 868 , en zijn regt bevat noch
de jagt, noch de visscherij, maar wel de erf-
dienstbaarheden. B. W. art. 872.
Bij het gebruik van beesten, heeft hij liet regt
om daarmede zijn werk te doen , de melk en de
mest te gebruiken, maar hij heeft niet het genot
van de wol of van de jongen. B. W. art. S71.
Bij gebruik van bosschen en beplantingen, heeft
hij het genot van het doode hout, en van zoo-
veel hakhout als hij voor zijn gezin noodig heeft.
B. W. art. 876.
liet regt van gebruik mag niet worden afge-
staan of overgedragen; en
b. ran den bewoner :
Hij mag met zijn geheel huisgezin inwonen,
doch zijn regt niet afstaan of verhuren. B. W.
art. S77.
Registratieregt.
De overeenkomst waarbij het regt van gebruik en
bewoning daargesteld wordt, staat wat de heffing der
rcgistratieregten betreft, gelijk met die waarbij het
vruchtgebruik van onroerende goederen bedongen of
vermaakt wordt. Men zie dus bladz. 350.
C. Erfdienstbaarheid.
1. Erfdienstbaarheid is een last waarmede een erf
bezwaard is., tot gebruik en ten nutte (1) van een
erf, hetwelk aan eenen anderen eigenaar toebehoort,
B. W. art. 721\', of met andere woorden, is erf-
dienstbaarheid het zakelijk regt van den eigenaar van
(1) Ook ten genoegen.
-ocr page 365-
— :J52 —
een erf, als zoodanig, om genot te hebben van een
Jast, waarmede een ander erf tot gebruik en ten nutte
van zijn erf bezwaard is.
Erfdienstbaarheid mag noch ten laste, noch ten
behoeve van eenen persoon daargesteld worden , B. \\V.
art. 7213; niet dat het verboden is, om, b. v., een
regt van overgang of eenig ander gebruik van eens
anders onroerend goed , voor een\' bepaalden persoon
te bedingen , maar dan stelt zoodanig beding geene
erfdienstbaarheid daar, maar alleen eene verbiudtenis
van de zijde van den eigenaar van het erf, om iets
te doen of niet te doen. Zoo kunnen ook de diensten
van eenen persoon verbonden zijn ten behoeve van
een bepaald goed, doch dit is mede geene erfdicnst-
baarheid, maar almede eene verbiudtenis om iets te
doen , of niet te doen, die opgelost wordt in eene
vergoeding van kosten, schaden en interessen. Zie 13.
W. art. 1275, verg. 1276.
Rij twijfel dus of eenig regt of last al dan niet eene
erfdienstbaarheid is, moet alleen gelet worden of een
erf bezwaard is met een last, tot gebruik en leu
nutte van eens anders erf, onverschillig hoe die last
door partijen is bepaald of genoemd geworden.
2. Erfdieiistbaarhedeii worden onderscheiden in :
a.    Voortdurende, dat zijn de zoodanige, welker gc-
bruik voortduurt of kan voortduren, zonder dat
daartoe des menschen toedoen noodig zij, b. v.,
het regt van waterloop, waterleiding, drop, gool-
regt, licht, uit ligt, muurbezwaring ,
art. 7213.
b.    Niet voortdurende: dat zijn de zulke, welke tot
derzelver uitoefening \'s menschen toedoen noodig
hebben , b. v., het regt van overgang, van
-ocr page 366-
— 353 —
water te halen, heesten te weiden en anderen,
art. 724\\
c.    Zigtbare, dat zijn de zoodanige, waarvan door
uitwendige teekenen blijkt, gelijk een deur, ven-
ster, muur
, enz. die zonder deze dienstbaarheid
anders moeten geplaatst worden. B. W. art. 72ó3.
d.   Onzigtbare, dat zijn dezulke, welke geen uitwen-
dig teeken van hun bestaan hebben, gelijk het
verbod om op een erf te homoen
, of om niet dan
op eene bepaalde hoogte te mogen bouwen
, hel
regt om heesten te weiden en anderen
, waartoe
\'s menschen toedoen noodig is.
B. W. art. 7253.
3. De wet bepaalt ten aanzien van sommige eif-
dienstbnarheden, wat door de algemeene benaming danr-
aan gegeven, verstaan wordt, bij voorbeeld:
Hij die het regt van erfdienstbaarheid van uitzigt
of van licht heeft, mag zoovele vensters of lichten ma-
ken als hij goed vindt; maar hij raag, na te hebben
gebouwd of van het regt gebruik gemaakt, hun getal
in het vervolg n:et vermeerderen.
Door licht wordt alleen het noodige licht zonder
uitzigt verstaan. B. W. art. 72 7.
Onder de erfdienstbaarheid van waterloop en drop,
verstaat men slechts het regt, om schoon water, maar
niet om vuilnis, te doen uitloopen. B. W. art. 729.
De erfdienstbaarheid van gootregt is het regt, om
water en vuilnis te kunnen doen uitloopen. B. W.
art. 730.
De erfdienstbaarheid van voetpad is het regt, om
te voet over eens anders land te mogen gaan. B. W.
art. 733\'.
Die van rijpad of dreef is het regt, om daar over
23
-ocr page 367-
._ 354 —
te paard te rijden of beesten te drijven. B. W.
art. 7332.
Die van weg is het regt, om er met een wagen,
een rijtuig, enz. over te rijden. B. W. art. 733\'.
Indien de breedte van bet voetpad, van de dreef
of van den weg , niet bij den titel is bepaald, wordt
die breedte geregeld overeenkomstig de bijzondere ver-
ordeningen of plaatselijke gebruiken. B. W. art. 733\'.
Onder de erfdienstbaarheid van rijpad of dreef, is
die van voetpad; onder de erfdienstbaarheid van weg ,
die van rijpad, dreef en voetpad, stilzwijgend begie-
pen. B. W. art. 733*.
De erfdienstbaarheid van waterleiding is het regt,
om water uit of over een naburig erf, naar het zijne
heen te leiden. B. W. art. 784.
4. Zie over de regten en verpligtingen des eigenaars
van het heerschend erf, en van die van het dienstbaar
erf, B. W. art. 727, 731 , 732, 733, 735, 736,
737, 738, 739 en 740.; zij kunnen uatuurlijker-
wijze bij de overeenkomst beperkt of uitgebreid worden.
5"! Het regt om eenig onroerend goed met erf-
dienstbaarheid te bezwaren , hebben
a.  de eigenaar, B. W. art. 625.
b.  de opstalhouder, B. W. art. 759.
c.  de erfpachter, B. W. art. 771.
De erfdienstbaarheden door de twee laatstgenoemde
personen gevestigd, gaan te niet zoodra het regt van
opstal, of erfpacht ophoudt.
6. Het regt van erfdienstbaarheid wordt verkregen.
a. Door overeenkomst, b. v., lij de akte van koop
en verkoop, bij de akte van schenking, enz. van
eenig onroerend goed, en even zoo bij uiterste
-ocr page 368-
— 355 —
wilsbeschikking, wanneer de erflater zoodanig regt
heeft gelegateerd, b. v., A. bepaalt bij zijn testa-
ment, dat zijn buurman B. hef regt zal hebben
om twee vensters te plaatten in de muur van het
huis, waar langt des erflater erf ligt, en dat dit
regt a\'s eene erfdienstbaarheid op zijn erf zal
gevestigd blijven.
— Wanneer de erfdienstbaarheid
o]) de zoo even gemelde wijze bedongen of ver-
maakt is, wordt het zakelijk regt niet geboren
voor en aleer de titel van aankomst, op de wijze
bij art. 071 13. W. bepaald, in de openbare re-
gisters is overgeschreven.
b.    Door de bestemming van den voiigen eigenaar
der beide erven, kenbaar uit de wijze waarop
hij het eene erf ten opzigte van het andere ge-
steld heeft. B. W. art. 747.
c.    Door het toedoen van een der mede-eigenaren.
B. W. art. 749.
d.    Door verjaring; doch om door verjaring te kun-
nen verkregen worden, moeten de erfdienstbaar-
heden tegelijk voortdurend en zigtbaar zijn; en
dus kunnen de voortdurende en te gelijkertijd
onzigtbare, en de niet voortdurende, zigtbaar of
onzigtbaar, niet anders dan bij eenen wettigen
titel verkregen worden. B. W. art. 744, 745
en 746.
7. Erfdienstbaarheden gaan te niet.
a.    Door het te niet gaan van het heerschend of van
het dienstbare erf. B. W. art. 750, verg. 751. (1)
b.    Door vereeniging van het heerschend en het
(1) Zie omtrent het herleven van de erfdienstbaar-
hcid, art. 752 B. W.
2-\'J*
-ocr page 369-
i
— 356 —
dienstbaar erf in dezelfde hand. B. W. art. 753.
verg. 743. (1)
c.    Door verjaring, wanneer in dertig achtereenvol-
gende jaren geen gebruik van de erfdienstbaarheid
is gemaakt. B. W. art. 754.
d.    Door afstand van zijn regt door den eigenaar van
het erf, waaraan de erfdienstbaarheid verschuldigd
is. B. W. art. 732.
e.    Door afstand van dat gedeelte des dienstbaren
erfs, dat tot genot der dienstbaarheid noodig is,
waardoor zich de eigenaar van het dienstbaar erf,
ten allen tijde van den last der erfdienstbaarheid
bevrijden kan, ingeval hij bij den titel belast is,
om ten zijnen koste de tot gebruik en behoud der
erfdienstbaarheid noodzakelijke werken te maken.
B. W. art. 736.
Registratie-regt :
De akten van vestiging en afstand van het regt van
erfdienstbaarheid worden geregistreerd voor een evenre-
dig registratieregt van vier gulden van de honderd gul-
den , over de waarde waarop het genot der erfdienst-
baarheid geschat is.
D. Het regt van opstal.
1. Het regt van opstal is een zakelijk regt, om
gebouwen, werken of beplantingen op eens anders
grond te hebben. B. W. art. 759.
Hij , die het regt van opstal heeft, kan hetzelve
vervreemden en met hypotheek belasten.
(1) Wanneer de zigtbare erfdienstbaarheden door ver-
mengiug waren te niet gegaan, kunnen zij van regts-
wege herleven , bij beschikking over één der erven. B.
W. art. 748 Zie ook art. 1250 , B. W.
-ocr page 370-
— 357 —
Hij kan de goederen , aan het regt van opstal on-
dcrworpen, met eifdiensthaarheden bezwaren, doch al-
leen gedurende het tijdvak, dat hij het genot van dat
regt bezit. B. W art. 759.
2. Zie over de verdere regten en over de verplig*
tingen van den opstalhouder en over die van den
grondeigenaar, B. VV. art. 761, 762 en 763. De
wet bepaalt die echter alleen, in zoover de titel er
van zwijgt; de bepalingen der wet kunnen dus uitge-
breid en gewijzigd worden. B. W. art. 761.
3. liet regt van opstal wordt verkregen door de
overschrijving in de daartoe bestemde openbare registers
van de akte, waarbij het regt van opstal is bedongen,
dat is van de overeenkomst, waarbij de eigenaar van
den grond aan een ander dit regt toestaat. B. W.
art. 760.
4-. Het regt van opstal gaat verloren :
u. Door het verloop van den tijd, bij de overeen*
komst bepaald, en uit kracht der bijzondere be-
dingen , bij de overeenkomst gemaakt.
Indien geene bijzondere bedingen of bepalingen
omtrent het eindigen van het regt van opstal ge-
maakt zijn , zal de eigenaar van den grond het-
zelve kunnen doen ophouden, doch niet vroeger
dan na verloop van dertig jaren, mits ten minste
een jaar te voren aan dengene, die het regt van
opstal heeft, bij behoorlijk exploit aanzegging
doende. B. W. art. 766.
b. Door vrijwilligen afstand van den opstalhouder
ten behoeve van den grondeigenaar.
e. Door het te niet gaan van den grond, waarop de
opstal gevestigd was. B. W. art. 7652.
-ocr page 371-
— oóS —
d.    Door vermenging of vcreeniging van Je regten
van den opstalhouder en die van den grondeigenaar
in eene en dezelfde hand. B. W. art. 765\'.
e.    Door verjaring bij het niet gebruiken van het regt
in dertig jaren , te rekenen van den tijd , dat er
eene met het regt van opstal strijdige daad is ver-
rigt. B. W. art. 765*.
_ƒ. Door het ophouden van het regt, dat de grond-
eigenaar had. B. \\V. 1568.
g. Door geregtelijke uitwinning. VV. v. B. lt. art.
1913.
Registratie-regt.
Hetzelve wordt berekend op dezelfde wijze als hierna
bij erfpacht zal gezegd worden; wanneer het regt van
opstal orn niet verleend is, wordt hetzelfde regt gehe-
ven dat van eene schenking van onroerend goed ver-
schuldigd is.
C. Het regt van ebfpacht.
1.     Erfpachts-regt is een zakelijk regt, om het vol
genot te hebben van een aan een ander toebehoorend
goed, onder gehoudenis orn aan laatstgemelden, als
eene erkentenis van deszelfs eigendom , een jaarlijksche
pacht te voldoen , hetzij in geld , hetzij in voortbreng-
selen of vruchten. B. W. art. 767.
2.     Zie over de regten en verpliglingen van den
erfpachter en van den grondeigenaar of pachtheffer,
B. W. art. 768 en volg. Die regten en verpligtingen
kunnen echter bij de akte van vestiging van het regt
uitgebreid en gewijzigd worden.
3.     Het erfpachts-regt wordt verkregen door de over-
schrijvmg in de daartoe bestemde openbare registers van
den titel, waarbij het regt is opgerigt. B. W. art. 767*.
-ocr page 372-
— 359 —
Eifpachts-regt gaüt op dezelfde wijze te niet, al.>*
hiervoren ten aanzien van het regt opstal is gezegd.
B. W. 783. Ook door vcrvallen-verklaring bij vonnis ,
zie art. 780 B. W.
Registratie-regt:
De akte waarbij het regt van erfpacht wordt ver-
leend, wordt geregistreerd voor vier gulden van de
honderd gulden , over het bedrag van de uitkeering van
al de jaren , waarvoor de uitgifte is gedaan, met bij-
voeging der bedongen lasten; de overdragt, afstand en
terugname van erfpachts-regt, gedurende een bepaald
getal jaren gevestigd, wordt geregistreerd voor vier gul-
den van de honderd gulden, over het bedrag der jaar»
lijksche erfpacht, vermenigvuldigd met het getal der
jaren, waarover het loopen kan, en de overdragt van
eeuwigdurend erfpachts-regt, over het bedrag der jaar-
lijksche erfpacht, twintigvoudig vermenigvuldigd; het
bedrag der pacht wordt , zoo die niet in geld maar iu
voortbrengselen of vruchten voldaan moet worden , be-
rekend door eene schatting naar de laatste, tijdens de
akte bestaande, marktprijzen van het kanton alwaar de
goederen zijn gelegen, zullende een geauthoriseerd uit-
treksel uit die marktprijzen, als bewijs worden ovcrge-
legd. Indien de waarde der voorwerpen niet door mid-
del der marktprijzen kan uitgemaakt worden, zullen de
partijen daarvan eene begrootende verklaring doen.
D. G KON DRENTEN EN TIENDEN.
1. ürondrenten en tienden zijn uitkeeriugen door
den eigenaar van een stuk onroerend goed, als zoo-
danig , aan hem , wien ze verschuldigd zijn. Het regt
om de groudrenten en tienden te heften , is een zake-
-ocr page 373-
— 360 —
lijk regt dat iemand op liet onroerend goed van een\'
ander\' heeft.
Grondrenten en tienden (1) zijn daarin verschillende
dat de eerste beslaan in eene altijd verschuldigde
periodieke uitkeering, hetzij in geld, voortbrengselen
of vruchten , en de laatste in een evenredig gedeelte
der vruchten, hetzij dat gedeelte juist een tiende of
wel eenig ander, hetzij grooter of kleiner, mits altijd
evenredig gedeelte zij , hetwelk dan alleen verschuldigd
is wanneer het stuk grond, zoodanige vruchten heeft
opgeleverd die aan de tiend-pligtigheid onderworpen
zijn. B. W. art. 784 en 787.
De schuldpligtigheid der grondrenten rust bij uitslui-
ting op het goed zelf en ingeval van deeling, blijft
(1) De tienden worden meestal onderscheiden in novale
en oude. Novale ziju de zoodanige, geheven wordende
van gronden, die vóór de vestiging van het üendregt
nimmer bebouwd, beteeld of verveend zijn geweest,
maar wel daarna. Alle andere tienden zijn oude. Do-
maitialc,
die door liet Rijk geheven worden. Grove zijn
die, welke geheven wrorden van tarwe, haver, rjarsl,
boekweit, hennep, lijnzaad, koolzaad, vlas, raap-, mos-
lerd- en ander rond en plat zaad, voorts turf, klei, hop,
tabak, meekrap. Smalle
zijn die , welke geheven wor-
den van moeskruiden , gras, hooi , raap, radijs , kool,
ajuin, appelen, peren , noten en soortgelijke gewassen en
vruchten, in hoven, boomgaarden en op moeslandcn ge-
leeld. Krijtende
worden geheven van de voortbrengselen
van jongen en beesten, zoo als veulens, kalveren, lam-
meren , jonge varkens, jonge ganzen , eenden, kiekens ,
eijeren en dergelijken, ook bijentienden, die geheven
worden van de jonge zwermen, welke voor het eerst in
de korven genomen worden.
-ocr page 374-
— 361 —
ieder deel voor de geheele rente verbonden, zouder
dat in eenig geval, de persoon van den bezitter in
zijne overige goederen daarvoor aansprakelijk is. B.
W. art. 786\'.
Voor de schuldpligtigheid van tienden is echter de
tiendpligtige ook in zijne overige goederen aansprake-
lijk. B W. art. 7S63.
2. Zie over de regten en verpligtingen van grond-
rente- of tiendhefl\'er en van den schuldpliglige B. W.
art. 785, 787 en volgende.
Die regten en verpligtingen kunnen echter bij de
akte van vestiging van liet regt uitgebreid en ge wij-
zigd worden. Zie echter B. VV. art. 798.
\'6. De schuldpligtigheid van grondrenten en tienden
wordt gevestigd :
a.    Poor dat men bij overeenkomst (zonder vervreem-
ding van het goed) hetzelve met dien last ten be-
hoeve van eenen ander\' bezwaart.
b.    Door dat men bij de vervreemding van eeu stuk
onroerend goed , ten voordeele van zich zelven of
van eenen ander\' gedacht regt voorbehoudt.
e. Door dat men het onroerend goed vermaakt met
voorbehoud van grondrente of tiende ten behoeve
van eenen ander\'.
d. Door dat men eene grondrente of tiende vermaakt,
en daarmede bezwaart een stuk onroerend goed
uit zijne nalatenschap, dat door een\' ander geërfd
of verkregen wordt.
Altijd echter moet het de eigenaar van hel onroerend
goed
zijn, die rente- of tiendpligtig is, en moet de
renthetfer een ander persoon zijn. B. W, art. 784.
Het zakelijk regt van grondrenten en tienden wordt
-ocr page 375-
— 362 —
gevestigd door de overschrijving van den titel in de
daartoe bestemde openbare registers. B. W. art. 7SI.
Het regt van grondrenten en van alle andere schuld-
pligtigheden gaat verloren:
a. Door vermenging.
I. Door onderlinge overeenkomst.
c. Door afkoop. Zie B. W. art. 798 en volg. Men
kan niet bedingen dat grondreuten en tienden on-
afkoopbaar zullen zijn, behoudens echter dat men
bepalen kan dat er binnen de eerste dertig jaren
geen afkoop zal mogen plaats hebben.
tl. Door verjaring.
e. Door het te niet gaan van den grond.
Verg. B. W. art. 801.
4. Zie over de niet toepasselijkheid van de bepa-
lingen van het tegenwoordig wetboek op grondreuten,
tienden enz. vóór de invoering van hetzelve afgeschaft
of gevestigd, B. W. art. S02.
Itegistratie-regt :
De akte waarbij grondreuten en tienden worden ge-
vestigd, wordt geregistreerd voor hetzelfde regt waar-
voor de akten van verkoop en schenking van onroe-
rende goederen in die respective gevallen geregistreerd
worden, strekkende tot grondslag van de heffing van
het regt, bij grondrenten de gewaardeerde of uitge-
drukte jaarlijksche renten inet den penning 10 vcrme-
nigvuldigd , en bij tienden de prijs waarvoor het regt
verleend wordt, of ingeval van schenking, du prijs
waarop partijen die begrooten.
Regt van Overschrijving.
Zie ten aauzien van het regt van overschrijving,
-ocr page 376-
— 363 —
verschuldigd «regens de akten van vestiging van de
zakelijke regtcn van erfdienstbaarheid, opstal, erfpacht,
grondrenten eu tienden, mitsgaders van de akteti van
overdragt of afstand dier rcgten verschuldigd , de later
door ons over te nemen wettelijke bepalingen omtrent
de overschrijving.
Pand.
Pand is een regt hetwelk de schuldeischer ver-
krijgt op eene roerende zaak , die hein door den
schuldenaar of door eenen anderen in diens naam,
tot zekerheid der schuld, is ter hand gesteld, en
hetwelk aan den schuldeischer de bevoegdheid geeft,
oin zich bij voorkeur boven de andere schuldei-
schers uit die zaak te doen betalen, met uitzon-
dering van de kosten van uitwinning en van de
onkosten die na de in pand geving tot behoud
van de zaak gemaakt zijn, en welke den voorrang
hebben. B. W. art. 1196.
De overeenkomst van pandregt kan niet anders tot
stand worden gebragt, dan door dat de schuld-
eischer, of een derde, omtrent wien partijen zijn
overeengekomen, in het bezit van het verpande
goed wordt gesteld en daarin is gebleven. B. W.
art. 1199. Het zakelijk regt van pand wordt
dus eerst door die inbezitstelling verkregen.
Het staat partijen vrij, om indien de schuld niet
meer dan honderd gulden bedraagt, van het con-
tract van pand al of niet bij schriftelijke akte te
doen blijken; indien echter de schuld de gemelde.
-ocr page 377-
— ;364 —
som te boven gaat, heeft er geen paudrcgt plaats,
tenzij daarvan zij opgemaakt eene schriftelijke akte,
van eene zekere dagteekening voorzien , en bevat-
tende de opgave der verschuldigde som , alsmede
die der in pand gegeven voorwerpen. B. W. art.
1197.
Pandregt op inschulden welke op naam zijn ge-
steld, kan niet bestaan , dan ten gevolge van eene
zekere dagteekening voorzien , en aan den schul-
denaar van de in pand gegeven inschulden betee-
kend (B, W. art. 119S); deze beteekening kan
onnoodig gemaakt «orden door den schuldenaar
de akte van in pand geving mede te laten onder-
teekenen.
Regten van den pandhouder (schuldeischer).
aa. Kegt op vergoeding door den schuldenaar van
de nuttige en noodzakelijke onkosten door den
schuldeischer aangewend tot behoud van het
pand.
bh. Ouder zich houding van het pand tot dat de
schuldenaar alles wat hij aan hootdsom , inte-
ressen en kosten verschuldigd is, betaald heeft.
cc. Om het pand zelfs dan nog onder zich te
houden , wanneer de schuld met de interessen
en kosten betaald is, indien er tusschen hem
en denzelfden schuldenaar eene tweede schuld
bestaan mogt, aangegaan na het tijdstip dei
pandgeving en opeischbaar vóór de betaling
of den dag zelveu der betaling van de eerste
schuld, tot dat hem die tweede schuld ook
ten volle is voldaan. B. W. art. 1205\'.
(hl. Om de interessen die de in pand gegeven
-ocr page 378-
— 365 —
inschuld oplevert te verrekenen met die welke
hem door zijnen schuldenaar verschuldigd zijn ,
en om indien de schuld tot welker zekerheid
eene inschuld in pand gegeven is, geene in-
teressen opbrengt, de interessen die hij van
de inschuld ontvangt, op de hoofdsom te
korten. B. W. arl. 1201-.
te. Om bij niet voldoening des schuldenaars aan
zijne verpligtingen, in regten te vorderen ,
dat het pand in betaling tot het beloop der
schuld volgens eene door deskundigen te doene
begrooting zal verblijven, of dat het bij open-
bare veiling zal worden verkocht. B. W.
art. 1200.
f. Verpligtingen van den pandhouder (scliuld-
eischer) :
aa. Hij is verantwoordelijk voor het verlies of de
vermindering van het pand, voor zooverre
zulks door zijne nalatigheid mogt hebben
plaats gehad. B. W. art. 1203.
bh. Hij mag het in pand gegeven goed niet mis-
bruiken. B. W. art. 1205.
Prakticale aanmerkingen.
1.   Men moet vooral zorgen voor eene duidelijke ver-
melding van de schuld en hare renten , van den
schuldeischer en den schuldenaar, mitsgaders voor
eene naauwkeurige omschrijving der in pand ge-
geven voorwerpen.
2.    Men moet den schuldeischer aanraden, dat hij
bij de akte voor zich uitdrukkelijk bedingt, dat
\\
-ocr page 379-
— 360 —
hij > bij gebreke van voldoening der schuld, on-
herroepclijk zal zijn geinagligd, om, na eene aan
den schuldenaar gedane sommatie tot voldoening ,
het pand in het openbaar, naar plaatselijke ge-
woonten en op de gebruikelijke voorwaarden te
doen verkoopen, ten einde uit de opbrengst te
verhalen het beloop der op liet pand geschoten
penningen met de renten en de kosten.
3. Pandregt kan ook bestaan ten aanzien van inschrij-
vingen op het Grootboek , dewijl die, volgens
art. 567 , n°. 5 , worden beschouwd als roerende
goederen; ofschoon het uit den aard van pand-
geving, waarbij de traditie eener zaak in handen
van den schuldeischer een hoofdvereischte is, op
zich zelf twijfelachtig zoude kunnen zijn, of in-
schrijvingen op het Grootboek daarvan het voor-
werp kunnen uitmaken , vervalt die twijfel even-
wel door de bepaling van ait- 1198 13. W.,
waar pandregt op inschu!den die op naam zijn
gesteld,
uitdrukkelijk als bestaanbaar wordt er-
kend, mits ten gevolge, zoo als wij reeds hier-
boven zeiden, van eene akte van eene zekere
dagteekening voorzien, en aan den schuldenaar
beteekend in den vorm, daarvoor bij art. 2 der
wet van 14 Januarij 1815 [Staattbl. n°. 4), voor-
geschreven. Verg. een vonnis van de Arr. llegtb. te
Amsterdam , dd. 23 Januarij 1849, te vinden in
het Regtsge\'. BijbL van 18 49 , blz. 209, en in
. \'t Weekb. v. h. h1. n°. 1014.
-ocr page 380-
— 367 —
Zegel. Zie hiervoren bladz. 43.
Registratie:
De notariële akte van pand of beleening op effee-
ten, koopmanschappen of andere roerende goederen,
mits voor niet langer dan zes maanden wordende aau-
gegaan of verlengd en niets bevattende wat daaraan
het wezen van pand of beleening doet verliezen, zijn
vrijgesteld van de registratie, art. 24 wet van 11 Feb.
1816; de onderhandsche moet tor verkrijging eencr
vaste dagteekening , voor tachtig cents geregisteerd wor-
den. Voor langer dan zes maanden wordende aange-
gaan , moet van het schuldig beleden kapitaal het regt
van een percent betaald worden. Indien een derde
persoon aan den schuldeischer zijne effecten , koop-
manschappen of andere roerende goederen tot waarborg
van de door den schuldenaar aangegane verbindtenis
in pand geeft, en de leening langer dan zes maanden
duurt, is er boven en behalve het regt van de hoofd-
verbindtenis geheven wordende , een half percent over
het geleende kapitaal verschuldigd.
Hypotheek.
1. Hypotheek of onderzetting is een ondeelbaar za-
kelijk regt op onroerende goederen, strekkende om
daaraan de voldoening eener verbindtenis te verhalen ,
B. VV. art. 1208 (1), en waarmede de goederen belast
(1) Zie aangaande de ondeelbaarheid van hot hypo-
theekrcgt, het belangrijk vonnis der Arr. Regtb. te Tiel
dd. 9 Oct. 1846, en het arrest van den H. B. van 10
Maart 1847, te vinden in Regt en Wel, deel II, blz. 010.
-ocr page 381-
— 368 —
blijven, in welke handen die ook overgaan, B. W.
art. 1209, verg. 1254. De hypotheek wordt verkre-
gen door inschrijving van den regtstitel in de daartoe
bestemde registers en zij strekt zich uit tot alle latere
verbeteringen van het bezwaarde goed, ook tot het-
gecn door aanwas of opbouw daarmede vereenigd is.
B. W. art. 1211.
2.     Voor hypotheek zijn alleen vatbaar :
a. 1°. Onroerende goederen, welke in den handel
zijn, met haar toebehooren, voor zoo verre
dit laatste als onroerend goed beschouwd
wordt.
2°. Het onverdeeld aandeel in een gemeen on-
roerend goed. — B. W. art. 1212 , zie
echter hierna 3. letter d.
b.   Het vruchtgebruik van onroerende goede-
ren en hun toebehooren.
c.   De regten van opstal en erfpacht.
d.   De grondrenten , hetzij in geld, hetzij in
natura verschuldigd.
e.  Het tiend regt, en
f. Het regt van beklemming.
Roerende goedereu zijn dus voor geene hypotheek
vatbaar. B. W. art. 1210 en L213.
3.     Bevoegdheid, om hypotheek te vestigen :
a. Hypotheek kan niet worden gevestigd dan door
hem, die op het oogenblik der vestiging, dat
is op dat der inschrijving van de borderellen,
ten kantore van de bewaring der hypotheken , de
bevoegdheid heeft, het bezwaarde goed te ver-
vreemden, B. W. art. 1211 en 122\') en dus;
aa. De eigenaar.
-ocr page 382-
869
hb. De vruclitgebruiker. (1).
cc. De opstalhouder.
dd. De erfpachter.
ee. De rente- en tiendhefler.
ff. De bekleramer.
Alzoo in het geval van aa, niet voordat hij, die
het goed bezwaren wil op eene der wijzen in art.
639 B. \\V. omschreven , in den eigendom daar-
van getreden is, hetwelk bij verkoop, ruiling
of schenking (2), niet anders kan hebben plaats
gehad, dan door de overschrijving van den titel
in de registers ten kantore van de bewaring der
hypotheken, met uitzondering echter in het geval
dat de verkooper bij het contract van verkoop en
koop, of de deelgenoot bij scheiding zich hypo-
theek heeft bedongen op het verkochte of toebe-
deelde vaste goed, ter verzekering van den koop-
piijs of van overbedeelings gelden; zelfs dan wan-
neer bij deze gelden gelijktijdig met het verlijden
der akte van een\' derde ontvangende, hem subro-
geert in het voor zich bedongen hypotheekregt.
In het geval van bb niet voordat de vruchtge-
bruiker hetzij door de wet, hetzij door de levering
(mede geschiedende door onverschrijving van den
titel) in het zakelijk regt van vruchtgebruik ge-
(1)    "De zakelijke regten van gebruik en bewoning, als
persoonlijk moetende uitgeoefend worden . zijn niet voor
vervreemding en dus ook niet voor hypotheek vatbaar.
(2)  Dat de scheiding eencr nalatenschap evenzeer vooraf
behoort te zijn overgeschreven, werd beslist bij Arrest
van den H. 11., van 31 Augustus, 1849, — lïeijl en
Wel
Deel 4 . 21« Stuk.
24
-ocr page 383-
— 370 —
treden is; en in de gevallen cc, dd, ee en ff,
niet vóór dat de regten van opstal, erfpacht,
grondrenten, tiend en beklemming, door over-
schrijving van den titel van aankomst zijn geves-
tigd geworden.
b.    Aangezien hypotheek alleen kan worden gevestigd
door hem die de bevoegheid heeft het onroerende
goed te vervreemden, zoo spreekt het van zelve
dat de hiervoren sub. a, aa tot en met ff, ge-
noemde personen zelve hunne regten moeten kun-
nen uitoefenen, en dat dus ingeval van minder-
jarigheid, curatele en afwezigheid, die bevoegdneid
niet bestaat, tenzij de voogden, curators, en zoo
voorts, daartoe de vereischte magfiging hebben
verkregen. B. W. art. 1210.
c.    Zij die op een onroerend goed slechts een zoodanig
regt hebbey, hetwelk door eene voorwaarde is
opgeschort, of in zekere gevallen kan ontbonden
worden of te niet gedaan, kunnen geene hvpo-
theek toestaan dan die aan dezelfde voorwaarden ,
ontbinding of tenietdoening onderworpen is, B.
W. 1215 ; b. v. zoo het goed aan den bezwaar-
der is verkocht met beding van wederinkoop, en
de termijn gedurende welken de verkooper van
dat regt gebruik! kan maken nog niet verstreken
is; zoo ook indien hij het bij schenking onder
de levenden verkregen heeft en door die schen-
king het wettelijk aandeel van de legitimarissen
in des schenkers nalatenschap zoude kunnen zijn
te kort gedaan, of eindelijk indien b. v. A. bij
eenen in de openbare registers overgeschreven titel
zijn huis aan B. heeft verkocht, ingeval B. binnen
-ocr page 384-
— 371 —
den tijd van een jaar gehuwd mogt zijn , en het
ha wel ijk van B. alzoo de voorwaarde is waardoor
zijn eigendomsregt op het huis van A. is opge-
schort, gedurende den tijd welken B. in dat jaar
nog ongehuwd blijft.
tl. Zoo als wij reeds boven gezien hebben , kan ook
het onverdeeld aandeel in een gemeen onroerend
goed met hypotheek worden bezwaard. Poch na
de verdeeling van het goed blijft de hypotheek
alleen gevestigd op het deel dat aan den schulde-
naar, die de ouderzetting heeft verleend, wordt
toebedeeld, verg. \\V. v. Burg. Regtsv. art. 492,
behoudens het bij art. 1377 van het B. W. be-
paalde ; wordt dus aan den schuldenaar bij die
scheiding, welke geheel buiten den schuldeischer
plaats heeft, volstrekt geen aandeel in het onroe-
rend goed toebedeeld, dan heeft laatstgenoemde
alle speciale waarborg verloren. B. W. art. 1212.
e. Alleen de tegenwoordige goederen van den schul-
denaar zijn voor hypotheek vatbaar en alzoo, be-
houdens B. W. art. 1211, geene toekomstige. In-
dien echter de vrouw bij huwelijksche voorwaarden
het vestigen van hypotheek op de toekomstige goe-
deren van haren man heeft bedongen, of in het
algemeen een schuldenaar zich heeft verpligt aan
den schuldeischer hypotheek te geven, zoodra hij
onroerende goederen verkrijgt (1), kan de man
of de schuldenaar worden genoodzaakt aan zijne
(1) In beide deze gevallen wordt toch gecne hypo-
theek gevestigd, maar bestaat alleen eene belofte, eene
vcrpligting om hypotheek te zullen geven.
-ocr page 385-
— 372 —
verpligting te voldoen door aanwijzing ook van
onroerende goederen welke hij na het ontstaan
der verbindtenis mogt hebben verkregen. B. W.
art. 1220.
f. Zie over de gevolgen van hypotheken tegen derde
bezitters, B. W. art. 1242—1252.
3.   Wijze waarop hypotheek verleend wordt:
a. Hypotheek kan alleen bij notariële akte worden
verleend, uitgezonderd in de gevallen bij de wet
uitdrukkelijk aangewezen. B. W. art. 1217\' en
die gevallen zijn :
aa. De hypotheek , welke de voogd , tot zekerheid
van zijn beheer, verleenen kan ten overstaan
van den kantonregter, bij de akte zijner
benoeming, of bij de akte van beüediging.
B. "W. art. 39(> en 506.
hb. De hypotheek tot welke de schuldenaar ver-
oordeeld wordt bij regterlijk vonnis, zoo als
wij hierboven sub. 2 e aangetoond hebben,
mits dan in het vonnis de onroerende goe-
deren waarop — en de som waarvoor —
het verband plaats heeft, uitdrukkelijk wor-
den opgegeven.
I. Niet alleen de akte van hypotheekstelling zelve,
maar ook de volmagt daartoe moet in notariëleu
vorm verleden worden.
4.     Iedere akte waarbij hypotheek daargesteld wordt,
moet bevatten :
a. Eene aanduiding van den schuldenaar en van den
schuldeischer.
I. De bepaling der som waarvoor de hypothecaire
waarborg strekken moet.
-ocr page 386-
— 373 —
c. Eene bijzondere opgave van het bezwaarde goed
en van deszelfs aard en ligging naar aanleiding
der kadastrale indeeling, in dezer voege: Eene
hofstede met daarbij behoorende bosc7t- en ltiin-
gronden, hooi-, wei~ en bouwlanden, op den Tca-
dasfralen legger der gemeente A.....bekend in:
Sectie B, No. 10, 11, 12 en 13, te zamen
oroot
... B . . . Ellen ;
ten opzigte van tienden en grondrenten waaromtrent
niet bepaald kan worden opgegeven, welke bijzondere
perceelen daarmede belast zijn, zal men kunnen vol-
staan met de. juiste omschrijving en aanduiding der
schuldp\'igtige streek , gemeente of polder. B. W. art.
1219. Zie over de verpligting tot kadastrale aanwijzing
der goederen bij hypotheekstelling en inschrijving van
hypotheek , eene voorlezing van den heer Ph. J. Ba-
chiene, te vinden in liegt en Wet, Deel II bladz. 528.
5.     Ongeoorloofde bepaling bij de akte van hypotheek:
a. Dat de schuldeischer gemagtigd zal zijn om bij
niet voldoening zich het gehypothekeerde goed toe
te eigenen. B. W. art. 1223.
6.     Bepalingen in de hypotheekakte ten nutte en in
het belang van den schuldeischer :
a. Dat de schuldeischer onherroepelijk gemagtigd
wordt, om bij gebreke van behoorlijke voldoening
der hoofdsom of der interessen het verbonden goed
in het openbaar te doen verkoopen , het perceel
aan den kooper over te dragen en voor de koop-
penniugen kwijting te geven, ten einde uit de
opbrengst hoofdsom, renten en kosten te verhalen.
B. W. art. 1223.
Bij gebreke van dit beding zoude de schuld.
-ocr page 387-
— 3?4 —
eischer bij niet voldoening door den schuldenaar
aan zijne verpligtingen, genoodzaakt zijn den lang-
durigen en kostbaren weg eener geregtelijke uit-
winning in te slaan.
De voormelde onherroepelijke magtiging (1),
kan alleen bedongen worden door den eersten hy-
pothecairen schuldeischer, en niet aan eenen late-
ren worden verleend, of met andere woorden, van
die onherroepelijke magtiging tot verkoop kan
alleen gebruik worden gemaakt door hem, die op
het oogenblik dat hij krachtens haar handelen wil,
eerst ingeschreven hypothecair schuldeischer is.
Volstrekt geene reden bestaat er dus, om te ver-
onderstellen, dat het ongeoorloofd zoude zijn, dat
bij eene tweede of latere hypotheek, de schuld-
eischer zich de onherroepelijke magtiging bedingt,
voor het geval zijne hypotheek door de aflossing
van de vroegere, eene eerste hypotheek worden
mogt.
b. Dat ingeval van willige verkooping geene zuive-
ring van het verbonden goed zal mogen plaats
hebben.
Het doel hiervan is, dat de kooper van het
met zoodanig beding verbonden perceel, tegen
den wil van den schuld?ischer, ten wiens behoeve
(1) O. i. moeten de woorden vonlierravpelijk zal zijn
yemagtigd\'\'
in art. 1223 B. W. voorkomende , niet opge-
vat worden in den zin dat de schuldeischer eene onher-
rocpclijkc volmagt verkrijgt, maar in dien dat de schulde-
naar een onherroepelijk regt geeft aan den schuldeischer >
om gebreke van betaling de vorbonden onroerende goederen
te verkoopen. A\'. vu C.
-ocr page 388-
— 375 —
deze bepaling gemaakt is, geen gebruik kan
maken van de bevoegdheid hem anders door de
wet verleend, om te vorderen , dat het verkochte
perceel worde ontheven van de hypothecaire las-
ten, die den koopprijs te boven gaan.
Het maken van dit beding, ingeval van cenen
executorialen verkoop, is door de wet niet toe-
gestaan ; daartoe bestaan dan ook geene termen,
omdat de opbrengst van het verbonden goed, in
dat geval, alleen van de meerdere of mindere
waarde van het goed afhangt en er dus geene
bezorgdheid behoeft te ontstaan , dat door bedrog
van den schuldenaar, de opbrengst beneden de
waarde van het pand gebragt wordt. Het is dan
toch niet de schuldenaar, die zijne goederen ver-
koopt , maar het is een zijner schuldeischers, die
van dat regt tegen hem gebruik maakt. Overi-
geus kan de schuldeischer zich genoegzaam dek-
ken , door het beding, hierna sub h, dd te ver-
melden.
Ook kan nog bij het verleenen van eene tweede
of verdere hypotheek, ten aanzien van dit beding
van niet-zuivering, bepaald worden, dat het vol-
komen kracht hebben zal, ingeval die hypotheek
door de aflossing van de vroegeren, het regt van
eerste hypotheek mogt erlangen.
c. Dat de schuldenaar in zijne bevoegdheid wordt
beperkt, hetzij om het bezwaarde goed buiten
toestemming van den schuldeischer te mogen
verhuren, hetzij ten aanzien van de wijze waar-
op , of den tijd gedurende welken het zal kun-
nen worden verhuurd, hetzij ten aanzien van het
-ocr page 389-
— 376 —
vooruit OTitvangen der huurpenningen. 13. W.,
art. 1230.
Bovenstaande sub a, h , c vermelde bedingen ,
moeten, om tegen derden te kunnen werken, in
de openbare registers worden aangeteekend.
d.    Dat, ingeval van hypotheek op gebouwen en ge-
timmerten, de schuldenaar gehouden zal zijn, om,
gedurende den loop van de hypotheek, het ver-
bonden goed ten genoegen van den schuldeischer
tegen brandschade te doen waarborgen, en dat,
ingeval van brand , de schuldeischer of de wettige
houder van de grosse der akte zal zijn gesubro-
geprd in al de regten , welke de schuldenaar als-
dan ten laste laste van den verzekeraar, hebben
zal. Zonder deze subrogatie zou het beding van
verzekering den schuldeischer soms weinig baten,
want bij faillissement van den verzekerde komen
de penningen in de massa, en kan de schuld*
eischer daarop alleen zijn regt als concurrent-schuld-
eischer doen gelden. W. v. K., art. 297.
e.    Dat de schuldenaar het verbonden goed niet van
bestemming zal mogen veranderen, b. v. door van
een woonhuis een pakhuis, van een winkelhuis een
woonhuis, van bouwland, weiland te maken.
f.    Dat al de kosten en regten , zoowel van de akte
van hypotheek als van de inschrijving in de open-
bare registers, alsmede van de akte van royement
en kwijting, met de gevolgen van dien, geheel
en alleen door den schuldenaar zullen moeten wor-
den betaald. Verg. B. W., art. 1237 en 1239.
g.    Dat de schuld, waarvoor de hypotheek gevestigd
wordt, dadelijk oneisclibunr zal zijn:
-ocr page 390-
— 377 —
aa. Bij het eerste verzuim in de aflossing der
hoofdsom, of in de betaling der bedongen
renten, of op de vastgestelde termijnen.
bh. Bij vervreemding van het verbonden goed.
cc. Bij inbeslagneming van het gehypotliekeerde
perceel — vergelijk het beding sub b — om-
dat de hypothecaire schuldeischer alsdan de
geheele executie kan doen ophouden, en,
van de hem verleende onherroepelijke magti-
ging gebruik makende, niet den executoria-
len, maar eenen willigen verkoop kan doen
houden. Arerg. W. v. B. R., art. 50S en 509.
ce. Bij niet nakoming van één of meer der be-
dingen in de akte gemaakt.
h Dat de schuldeischer den schuldenaar niet in ge-
breke zal behoeve te stellen, maar dat de schuld
met de interessen zal moeten worden afgelost bij
de minste nalatigheid of van eene met den inhoud
dtr akte strijdige handeling, en dus een eenvoudig
bevel tot betaling genoeg zal zijn.
Praktikale Aanteekeningen.
1. Zoo de terleengeving van de som, waarvoor de
hypotheek gesteld is, tegelijk met het overlijden
van de akte plaats heeft , is het voorzigtig daar-
van uitdrukkelijk melding te maken, omdat bij
art. 774 van het Wetboek van Koophandel is be-
paald , dat pand of hypotheek binnen den tijd van
veertig dagen vóór den aanvang van het faillisse-
ment, door den schuldenaar verleend, nietig is
in de twee volgende gevallen :
-ocr page 391-
— 378 ~
a.   Indien het is verleend tot waarborg van voor
dien tijd aangegane verbindteui«sen.
b.    Indien het tot waarborg van binnen voorschre-
ven termijn aangegane verbindtenissen is toe-
gestaan, en niet dadelijk b;j de oorspronkelijke
overeenkomst is gevestigd ; welke bepaling ech-
ter niet van toepassing is op hypotheken , welke
de voogd of curator tot zekerheid van hun be-
heer verpligt zijn te geven.
2.  Men moet doen uitkomen, dat de termijn van
terugbetaling der hoofdsom ten voordeel? van den
schuldeischer bepaald wordt (zie B. YV. art. 1306),
omdat anderzins de schuldenaar op ieder tijdstip
den schuldeischer de hem ter leen verstrekte som
ter betaling kan aanbieden.
3.  Ofschoon het niet bij de wet is voorgeschreven,
is het echter zeer doelmatig te achten in de
hypotheekakte, na de omschrijving van het ver-
bonden goed, de laatste titels van eigendom, met
de dagteekening en het deel en nummer der over-
schrijving, te vermelden, omdat dit de moeijelijk-
heid uit den weg ruimt, die er, wanneer de
schuldenaar onwillig is om de bewijzen van eigen-
dom te vertoonen, bestaan kan om in het proces-
verbaal van verkoop, door den schuldeischer ge-
daan wordende, de laatste titels van eigendom en
de overschrijving te vermelden.
4.   Ingeval van het beding, sub d, hiervoren ge-
meld, worden de kosten van beteekening aan den
verzekeraar vermeden, wanneer de verzekeraar ,
op het bewijs van aandeel eene verklaring stelt
en onderteekent, waarbij gemeld wordt, dat hij,
-ocr page 392-
— 370 —
van de hypotheekstelliug en de plaats gehad heb-
bende subrogatie der eventueele schadevergoedin-
gen kennis draagt. De polis wordt bij den schuld-
eischer in bewaring gelegd.
Rer/islratie-regten.
De akte van schuldbekentenis met hypotheek, is
onderworpen aan het regt van 1 pet. over het geleende
kapitaal, wanneer de schuld namelijk niet reeds bij
eene geregistreerde akte is geconstateerd. Indien echter
de schuldoorzaak niet eene geldleening, maar een ver-
koop is, en van dien verkoop niet reeds een geregis-
treerde titel bestaat, dan is het regt als voor verkoop
verschuldigd.
De hypotheek door eenen voogd of curator tot zeker-
heid van zijn beheer te stellen , is vrij van registratie-
regten. De hypotheek door een\' gehuwden man, ten
behoeve zijner vrouw, ter verzekering harer regten
krachtens huwelijksche voorwaarden, is onderworpen
aan een vast regt van tachtig centen.
Inschrijving der hypotheken.
1. De hypotheek wordt wel bij de akte verleend,
doch de vestiging van het hypotheekregt heeft niet an-
ders plaats dan door de inschrijving in de openbare
registers van het kantoor, binnen welks kring de ver-
bonden onroerende goedereu gelegen zijn (1).
(1) Zie over de openbare bekendheid der hypothcek-
registers en over de verantwoordelijkheid van de bewaar-
dors dor hypotheken, B. W. art. 1265—12C8,
-ocr page 393-
— .380 —
2. Bij gebreke dier inschrijving, heeft de hypotheek
geene kracht hoegenaamd, zelfs niet ten opzigte van
schuldeischers, die geen hypothecair verband hebben.
B. W., art. 1224. De inschrijving van de hypotheek
is van onwaarde, indien zij gedaan is op een\' tijd,
waarop de eigendom van het goed aan een\' derde zijnde
overgegaan , de schuldenaar daarop zijn eigendomsregt
reeds verloren had. B. W., art. 1225.
8. De rang der hypothecaire schuldeischers wordt
bepaald volgens de dagtekening hunner inschrijving.
Zij die op denzelfden dag zijn ingeschreven, hebben
gezamenlijk eene hypotheek van dezelfde dagteekening,
zonder onderscheid op welk uur de inschrijving gedaan
is, al ware het ook dat het uur door den bewaarder
mogt zijn aangeteekend.
4. Indien echter bij de koopakte, tot waarborg
van onbetaalde kooppenningen , hypotheek op het ver-
kochte goed is bedongen, en de inschrijving is geschied
binnen acht vrije dagen na de overschrijving der koop-
akte, zal deze hypotheek den voorrang hebben boven
de hypotheken , die de kooper binnen dat tijdsverloop
op het goed mogt hebben toegestaan.
Dezelfde bepaling is toepasselijk, indien bij akte
van scheiding hypotheek is bedongen, tot waarborg
van hetgeen de eene deelgenoot aan den anderen ten
gevolge eener scheiding schuldig blijft of tot vrijwa-
ring van het aanbedeelde goed. Ook in dat geval,
geven de inschrijvingen binnnen acht vrije dagen, na
de overschrijving der akte van scheiding, voor zoo veel
dit beding betreft, door den deelgenoot bewerkstel-
ligd, den voorrang boven de hypotheken, welke de
verkrijger binnen dat tijdsverloop, op het goed mogt
-ocr page 394-
._ 381 —
hebben toegestaan. B. \\\\\\, art. 1227 en 122S (l).
5. De hypothecaire schuldeischer is niet alleen be-
voorregt voor de hoofdsom , maar wanneer deze inte-
ressen of renten voorbrengt, is hij ook geregtigd, om
uiterlijk voor twee jaren en voor het loopende jaar,
wegens interessen of renten in denzelfden rang van
hypotheek geplaatst te worden als voor zijne hoofdsom ,
onverminderd zijn regt om, ten aanzien van andere
renten, dan bij de eerste inschrijving verzekerd waren
bijzondere inschrijvingen te nemen, welke sedert hare
dagteekening hypotheek zullen te weeg brengen.
Zijn er drie of meer jaren sedert de vestiging van
de hypotheek verloopen, zonder dat de schuldeischer
interessen ontvangen heeft, dan kan hij voor die onbe-
taald gebleven interessen op nieuw inschrijving nemen ,
welke inschrijving echter, zoo als wij straks zagen,
geen voorrang heeft boven die, welke na de inschrij-
ving van zijne hypotheek, genomen zijn.
6. Oin de inschrijving te bewerkstelligen, moet de
schuldeischer, hetzij zelf, hetzij door een\' derde aan
(1) O i. gebiedt de voorzigtigheid den notaris, om iu
deze gevallen echter niet tot den laatsten der acht vrije
dagen te wachten, maar veeleer zoo spoedig mogelijk,
ja zelfs terstond na de overschrijving der koopakte of
scheiding, de inschrijving te bezorgen, aangezien de arti-
kelen 1227 en 1228 aantooneu, dat de inschrijving dier
hypotheek wel voorrang heeft boven de in die acht da-
gen ingeschreven hypotheken, maar niet spreken van
het geval, dat de kooper of deelgenoot binnen dat tijds-
vcrloop het goed weder mogt hebben vervreemd, en al-
zoo de na die vervreemding ingeschreven hypotheek nietig
zou zijn. Vergelijk B. \\V., art. 1225.
-ocr page 395-
— 382 —
den bewaarder der hypotheken , van den kring waarin
de goederen gelegen zijn, twee door hem, of door dien
derde namens hem, onderteekend eensluidende borde-
rellen ter hand stellen, waarvan het eene op het uitge-
geven afschrift (of grosse) van den titel kan gesteld
worden. De inschrijving van de hypotheek kan alleen
verzocht worden door hem aan wien bepaalde goederen
zijn gehypothekeerd geworden; is het onroerend goed
niet bepaald uitgedrukt, dan moet de schuldenaar eene
aanwijzing doen.
De gehuwde vrouw moet bij het verzoeken der in-
schrijving , door haren man bijgestaan worden.
De vrouw, die zich bij huwelijksche voorwaarden
voor eene hepaa\'de som , op al de goederen of op een
duidelijk aangewezen goed van den man, hypotheek
bedongen heeft, kan zonder zijnen naderen bijstand of
magtiging de inschrijving nemen. B. W. art. 1217:\'.
Deze borderellen moeten bevatten (]):
1.    Eene bepaalde aanduiding van den schuldeischer
en van den schuldenaar en de opgave der woon-
plaats, door eerstgemelden gekozen, binnen den
kring van het kantoor des bewaarders.
De inschrijving op de goederen van een\' over-
ledene, kan gedaan worden ten name van den
overledene.
2.    De dagteekening en den aard van den regtstite],
met opgave van den ambtenaar door of ten over-
(1) De inschrijving kan, ter zake van verzuim, in de
borderellen begaan , niet worden vernietigd , dan alleen-
lijk ingeval zij den schuldeiscfier, den schuldenaar of het
bezwaarde goed niet op eene voldoende wijze kenbaar
maken. B. W., art. 1235.
-ocr page 396-
— .\'383 —
staan van welke de akte is verleden (1) of van
den regter, die de te bezwaren goederen, naar
aanduiding van liet voorlaatste lid van art. 1217,
heeft aangeduid.
3.    Plet beloop der inschuld of de begrooting der
voorwaardelijke en onbepaalde regteu , welke ver-
zekerd moeten worden , mitsgaders den tijd wan-
neer de schuld opeischbaar is.
4.    De aanduiding van den aard en de ligging der
goederen, op welke de hypotheek is gevestigd,
naar aanleiding der kadastrale indeeling, onver-
minderd het bepaalde ten aanzien van tienden en
grondrenten. Verg. B. W., art. 1219.
5.    De bedingen van onherroepelijke volmagt, van
beperking in het regt van verhuring, en van niet-
zuivering ingeval van willigen verkoop, zoo zij
mogten gemaakt zijn.
6. Bij het vorderen der aanteekeningen van den
eisch, tot afscheiding door schuldeischer en legataris-
sen van den overledene, tegen de schuldeischers van
den erfgenaam (vergelijk : B. W. art. 1154), zijn de
schuldeischers of de legatarissen verpligt, aan den be-
waarder ter hand te stellen:
1.  Een authentiek afschrift van den eisch, tot af-
scheiding der goederen.
2.  De doodakte van den overledene, of een ander
deugdelijk bewijs, dat de regtsvordering is aange-
(1) Hypotheek, op goedoren binnen het Koningrijk
der Nederlanden gelegen, bij akte in een vreemd land
verleden, bedongen zijnde, kan niet ingeschreven \\yor-
den , ten ware het tegendeel bij traktaten mogt zijn be-
pauld. B. W. art. 1218.
-ocr page 397-
— 384 —
vangen binnen de zes maanden na het openvallen
der nalatenschap.
3. Twee borderellen houdende, naar het voorschrift
van art. 12314, de aanduiding van den aard en
de ligging der goederen , ter zijde van welke de
aanteekening wordt gevorderd; en zijn de bepalin-
gen van art. 1232 op deze borderellen toepasselijk.
B. W., ait. 1233.
8. Wij hebben hiervoren, sub 6 , gezien , dat het
borderel van inschrijving, de opgave van het door den
schuldeischer gekozen domicilie moet bevatten; dit door
den primitieven schuldeischer gekozen domicilie verlangt
men soms te veranderen , en het is daarom, dat art.
1234, B. W., leert, dat het aan dengene, die eene
inschrijving heeft laten doen , alsmede aan zijnen ver-
tegenwoordiger of die uit kracht eener authentieke akte
zijn regt verkregen heeft, geoorloofd is, om in het
register der hypotheken de door hem gekozen woon-
plaats te veranderen, mits hij eene andere in denzelf-
den kring kiest en aanwijst.
9.     De hypotheek eenmaal ingeschreven zijnde, zoo
blijft die inschrijving ten allen tijde hare kracht be-
houden, zonder dat er eenige vernieuwing gevorderd
wordt. B. W. 1236.
10.     De regtsvorderingen tegen de schuldeischers,
waartoe de inschrijvingen aanleiding kunnen geven,
moeten aangelegd worden voor de Regtbauk van het
arrondissement, waarin het gehypothekeerde goed gele-
gen is, door middel van dagvaardingen, gedaan aan
hunnen persoon of aan de laatste woonplaats, die blij-
kens het register gekozen is, — en zulks niettegen-
staande het overlijden, hetzij van de schulleischers,
-ocr page 398-
— 385 —
hetzij van degenen, bij wie zij domicilie gekozen
badden.
Doorhaling der hypothecaire inschrijvingen.
1. De inschrijvingen worden ten koste van den
schuldenaar doorgehaald:
a. Met toestemming der daartoe bevoegde belangheb-
bende partijen,
of
1.  ten gevolge van een vonnis, hetzij in het hoogste
ressort gewezen, hetzij in kracht van gewijsde
gegaan.
In het eerste geval leggen degene die de doorha-
liug verzoeken, ten kantore \\\'an den bewaarder eene
authentieke akte over, waarbij deze tot de doorhaling
gemagtigd wordt, of een authentiek afschrift dier akte;
en in het tweede geval wordt den bewaarder een authen-
tiek afschrift van het vonnis, hetzij in het hoogste
ressort gewezen, hetzij in kracht van gewijsde gegaan,
t€r hand gesteld. B. W., art. 1239 en 1240.
2.     Wanneer de schuldeischer, nadat de hoofdver-
bindtenis is te niet gegaan , niet in de doorhaling der
genomene inschrijving wil toestemmen , moet door den
schuldenaar gehandeld worden, zoo als bij art. 1241
van het B. W. is voorgeschreven.
3.     De Hooge Raad heeft, bij het belangrijk arrest
dd. 14 April 1843, Weekb. v. h. 11. no. 3S9 , beslist,
dat de hypotheekbewaarder, wanneer hem eene akte,
houdende toestemming tot doorhaling aangeboden is,
zich bepalen moet tot het onderzoek of de acte mate-
rieel aan het voorschrift der wet voldoet, qn geen regt
25
-ocr page 399-
— 386 —
heeft, de bevoegdheid dergenen die de doorhaling ver-
langen te onderzoeken. Bij hetzelfde arrest is tevens
als beginsel aangenomen , dat de doorhaling van eene
inschrijving, ten verzoeke van een\' onbevoegde gedaan,
nietig is, en de hypothecaire schuldeischer alzoo zijn
hypotheekregt, niettegenstaande de onwettige doorha-
ling, kan doen gelden.
Registratie.
Voor de toestemming tot doorhaling van iedere in-
schrijving wordt gegeven een regt van 80 centen. In-
dien toestemming verleend wordt tot doorhaling van
meer dan ééne inschrijving, aan twee kantoren der
hypotheken genomen, is slechts één vast regt van 80
cents op die acte van toestemming verschuldigd, indien
de goederen aan een en denzelfden schuldenaar behoo-
ren, en door deze bij eene en dezelfde acte zijn ver-
bonden , terwijl twee regten verschuldigd zijn, indien
de inschrijvingen twee verschillende schuldenaars betref-
len. ltesol. v. d. Min. v. Fin. dd. 28 Sept. 1816 en
25 Maart 1847. (Regt in Nederl. dl. 2, pag. 97 en
98 en dl. 4, pag. 140.)
Tenietgaan der hypotheken.
1. Het regt van hypotheek, hetwelk de schuldei-
scher op het verbonden goed heeft, gaat te niet:
a. Door het tenietgaan van de hoofdverbindtenis; van
de schuld tot zekerheid van welker betaling aan
den schuldeischer het regt van hypotheek verleend
is geworden; immers, indien de hoofdverbindtenis
niet meer bestaat, zijn de bijkomende verbindte*
-ocr page 400-
— 3S7 —
nissen als borgtogt, hypotheek, enz. van zelven
vervallen. Ofschoon dus de inschrijving nog niet
is doorgehaald, heeft het regt van hypotheek even-
wel opgehouden te bestaan, en is de schuldeischer
verpligt de inschrijving te doen doorhalen.
b.    Door des schuldeischers afstand van de hypotheek.
De wijze, waarop deze afstand verkend moet
worden , is niet voorgeschreven en dus onverschil-
lig, zij kan echter alleen verleend worden door
hem, die het hypothecaire regt bezit en de vrije
uitoefening zijner regtcn heeft. De door den schuld-
eischer gedane afstand van de hypotheek is echter
niet voldoende voor den schuldenaar om hem de
doorhaling der inschrijving te doen bezorgen; hier-
voor toch moet hij aan den bewaarder eene door
den schuldeischer verleende magti<nn<r tot door-
haling, of wel een daartoe stekkend vonnis over-
leggen. Men vergelijke voorts hetgeen wij hier-
voren omtrent de doorhalingen hebben gezegd.
c.    Door regterlijke rangschikking; tot de behandeling
daarvan gaan wij nu over.
Bang scM\' king.
1.     Rangschikking is een aanwijzing, door den reg-
ter, van het regt van iederen hypothecairen schuldei-
scher, in het geval dat een vast goed, met meer dan
ééne hypotheek bezwaard, is verkocht geworden.
2.     De regterlijke rangschikking of rangregeling leidt
tot zuivering , welke zuivering het éénige middel is,
om een bezwaard onroerend goed, tegen den wil van
den hypothecairen schuldeischer, van het verband te
ontlasten.
-ocr page 401-
— 388 —
3. De schuldenaar zelf kan, indien hij niet van
dit vermogen bij de hypotheek-akte afstand gedaan
heeft, het perceel verkoopen eu den kooper het voor-
regt van zuivering toekennen, door de inachtneming
van de volgende formaliteiten :
a.    De verkoop moet dan plaats hebben in het open-
baar, volgens plaatselijke gebruiken, ten overstaan
van eenen openbaren ambtenaar (dat is van eenen
notaris) en in tegenwoordigheid van den regter
van het kanton, waarin alle of het raeerendeel
der goederen gelegen zijn.
b.    De ingeschreven schuldeischers moeten, ten minste
dertig dagen vóór de toewijzing, van den voor-
genomen verkoop verwittigd worden (1), bij een
exploit beteekend aan de woonsteden, die zij bij
de inschrijving gekozen hebben , en welke keunis-
geving den dag, het uur en de plaats, waarop
en wanneer de openbare verkooping plaats zal heb-
ben, bevatten moet.
c.    De ingeschreven schuldeischers moeten, volgens
plaatselijk gebruik, in tijds in staat gesteld wor-
den, de verkoopvoorwaarden te onderzoeken. De
kooper van het perceel , op zoodanige wijze ver-
kocht , is verpligt binnen den tijd van eene maand
na de toewijzing, eene geregtelijke rangregeling
tot verdeeling van den koopprijs te doen openen,
overeenkomstig de regelen, voorgeschreven bij art.
(1) Hier worden natuurlijk alleen bedoeld de schuld-
eisehers, die den ecnendertigsten dag vóór den verkoop
ingeschreven zijn, en niet die , welke gedurende do 30
dagen vóór den verkoopdag , nog ingeschreven worden ;
de wet kan toch het onmogelijke niet hegeeren.
-ocr page 402-
— 3S9 —
551 tot en met 562 van het W. v. B. R. Verg.
B. W., art. 1256. (1)
4. De eerste hypothecaire scliukleischer aan wien
bij de hypotheekakte de onherroepelijke magtiging tot
verkoop, ingeval van wanbetaling, verleend is, moet,
ingeval er na hem nog meer hypothecaire schuld-
eischers bestaan, om den kooper het middel van zuive-
ring te verzekeren, dezelfde formaliteiten (2) vervullen
als in B. W., art. 1223, staan vermeld, en daaren-
boven in acht te nemen die, welke zoo aanstonds sub b
en c zijn voorgeschreven. Men dient in dit geval de
volgende omstandigheden te onderscheiden :
a.    Of de verkoop geschiedt alleen ten gevolge dat de
schuldenaar, uit hoofde van verzuim in zijne ver-
pligtingen , in rnora is gesteld , in welk geval het
overschot der kooppenningen , na aftrek der hoofd-
som , renten en kosten onder den schuldeischer-
verkooper verblijft, om na de rangschikking aan
de daartoe bevoegde schuldeischers uitbetaald te
worden.
b.    Of het perceel in beslag is genomen , en de hy-
(1)    Zie het Regtsgel. Bijbl. dl. 3 pag. 65—67 omtrent
een strijd die men meent dat bestaat tusschen art. 1256
B. W. en 551. Wetb. v. B. 11.
(2)    Wanneer de tweede en volgende schuldeischers
bij eene akte afstand doen van het bij art. 1255, B. W.,
bepaalde, is het echter noodig, dat men bekwaam is
zich te verbinden en men voor zich zelf handelt, wor-
dende een voogd of curator tot zoodanigen afstand niet
bevoegd beschouwd, zoo als dit begrepen is door de Ar-
rondissements-Rcgtbank te Assen, bij vonnis voorkomende
in het Weekbl. v. h. 11. , n°. 276.
-ocr page 403-
— 390 —
pothecaire schuldcischer ten gevolge daarvan tot
den verkoop overgaat, in welk geval de sckuld-
eischer het overschot der kooppenningen ter giifrie
van de Arrondissements-Regtbank moet overbren-
gen, om na de rangschikking aan de overige
schuldeischers uitgekeerd te worden. W. v. B.
R., art. 510.
e. Of de verkoop geschiedt ingeval de schuldenaar
failliet is verklaard (als wanneer hij den dag des
verkoops, ten minste 30 dagen te voren, aan
den curator moet beteekenen en de verkoop al-
mede in tegenwoordigheid van den kantonregter
geschieden moet), zijnde in dit geval de verkoo-
per-schuldeischer verpligt, het overschot aau den
curator in het faillissement te verantwoorden. W.
v. K., art. S59.
In elk van deze gevallen is de kooper , ingeval
er niets van den koopprijs overschiet, evenwel ver-
pligt de rangregeling te vorderen, zoo hij bij
weigering van de schuldeischers de inschrijvingen
wil doorgehaald hebben.
5.     Ingeval van geregtelijke uitwinning, heeft de
kooper altijd het voorregt van zuivering, op de wijze voor-
geschreven in het W. v. B. R., art. 551 tot en met 562.
6.     De regter het proces-verbaal van rangregeling
\'gesloten hebbende, zal de doorhaling worden bevolen
van de inschrijvingen die niet batig zijn gerangschikt (1).
(1) Datii/ (jeranf/schikl, betcekent, dat de inschuld
door de opbrengst van het goed , na afbetaling der kos-
ten, GEDEKT OF OVEKTKOFKEN WOKUT Ijedvel\'.vlijk tUtU) ()C-
raiitjscliihl\', wil zeggen, dat de schuld niet geheel, dat
is slechts gedeeltelijk kan woeden voldaan , en niet
-ocr page 404-
— 391 —
De inschrijvingen die slechts voor con gedeelte batig
in aanmerking komen, zullen slechts voor dat gedeelte
in stand blijven tot op de betaling toe, welke de
sehuldeischer dadelijk zal kunnen vorderen , al mogten
de inschulden nog niet opeischbaar zijn.
Ten opzigte van inschulden, welker geheel bedrag
batig is gerangschikt, zullen de inschrijvingen gehand-
liaafd blijven, en de kooper tot dezelfde verpligtingen
zijn verbonden, en dezeKde tijdsbepalingen en uitstel-
len genieten, als de oorspronkelijke schuldenaar. 13.
W., art. 1257.
7.     Zie over de begrootingen van hypothecaire in-
schrijvingen , genomen ter verzekering van altijddu-
rende rente, lijfrenten
en \'eveus\'ange pensioenen, B.
W., art. 1258.
8.     Zie over het gehandhaafd blijven, voor zoo verre
zij geheel of gedeeltelijk batig worden gerangschikt, van
voorwaardelijke hypotheken en van die, ten laste van
gehuwde mannen, voogden cu curators, B. W. art.
1259; over het regt van den kooper, om den koop-
prijs, ten beloope van het kapitaal, waarmede het per-
ceel dientengevolge belast blijft, onder zich te houden,
art. 1260 B. W.; over zijne verpligting, om van die
onder hem blijvende som, indien daaromtrent bij de
verkoopvoorwaarden niets anders is bepaald, aan den
verkooper de wettelijke interest uit te keeren, het
aangeh. art. 1260. Vergelijk voorts: B. W. art. 1261
tot en met 1264.
batig gerangschikt, geeft te kennen, dat de koopprijs
OXTOTVRErKEN\'n IS , OM ZELFS TOT EBKX GEDEELTELIJKE VOL-
DOEN1NG IE STKEKKEN,
-ocr page 405-
— 392 —
liet rcgt van inschrijving van hypotheken is één
per duizend.
Hypotheken onder de vorige wetgeving.
Bij de Franscue wetgeving werden de hypotheken
onderscheiden in :
Wettelijke, dat zijn de zoodanige, welke van regts-
wege op de onroerende goederen van mannen, voogden
of curators, mitsgaders ten laste van rekenpligtigen,
ten behoeve van het Rijk, gemeenschappen en openbare
gedichten bestonden, zonder dat er eenige inschrijving
daarvan had plaats gehad.
Judiciële, dat zijn de zoodanige, die ten gevolge van
een vonnis, mede zonder eenige inschrijving, bestonden,
en
Conventionele hypotheken, welke in velerlei opzigt
met de hypotheken bij ons tegenwoordig rcgt bekend
overeenstemden. De inschrijving daarvan moest om de
tien jaren, op straf van verlies van het hypotheekregt,
hernieuwd worden. Deze tienjarige hernieuwing is ech-
ter bij ons wetboek niet behouden gebleven, maar in-
tegendeel daarbij als beginsel aangenomen , dat de in-
schrijvingen zonder eenige vernieuwing stand blijven
houden, welke bepaling reeds vroeger was ingevoerd,
en wel bij de wet van 22 December 1823, SM. nü.
84, waarbij voorgeschreven wordt: dat , te rekenen
van den l"e° Januarij 1829, de tienjarige vernieuwing
der inschrijvingen in de hypotlieekregisters zou ophouden.
Om het beginsel van specialiteit en publiciteit der
hypotheken , door onzen wetgever aangenomen , ter uit-
-ocr page 406-
— 393 —
brciding van het hypothecair crediet, zoo spoedig mo-
gelijk in volle werking te doen komen , bepaalde de
wet op den Overgang :
Dat het regt van wettelijke hypotheek der gehuwde
vrouwen en der minderjarige of andere onder voogdij
staande personen , overeenkomstig de Pransche wetge-
ving bleef stand houden, en wel, dat der gehuwde
vrouwen , mits die binnen twee jaren na de invoering
der Nederlandsche wetgeving op de nieuwe registers
werden ingeschreven, om het even of zij reeds vroeger
ingeschreven waren of niet; en ten aanzien van min-
derjarige of andere onder voogdij staande personen
mede binnen denzelfden tijd, met deze bepaling ech-
tcr, dat indiei\'. de laatste niet binnen dien tijd vrij-
willig waren genomen en ingeschreven, zulks nog
binnen G maanden na het verschijnen van den termijn
ambtshalve kon geschieden door den officier van de
Arrondissements-Regtbank, of door den kantonregter,
zoo van de woonplaats van den voogd als van de plaats
waar de goederen gelegen zijn. Even zoo was het met
de wettelijke hypotheken ten behoeve van den Staat,
de gemeenten en openbare gestichten , en met de ge-
regtelijke hypotheken, welke allen binnen twee jaren
na primo October 1S38 in de nieuwe registers moesten
worden overgebragt, door welke overbrenging of in-
schrijving binnen genoemde termijnen de gemelde hy-
potheken den rang behielden, haar bij de Ftansche
wet toegekend. Zij echter die later ingeschreven zijn ,
hebben slechts rang sedert den dag der inschrijving.
Ten aanzien van de sedert den l",e° Januarij 1819,
tot op de invoering van de Nederlandsche wetgeving op
de daartoe bestemde registers, gedane en niet door
-ocr page 407-
— 394 —
middel van doorhaling vernietigde inschrijvingen van
regten van hypotheek en van privilegie, waaromtrent
niet was voorzien bij het 4ae Hoofdstuk der wet op den
overgang van de vroegere tot de nieuwe wetgeving,
werd bij de wet van 4 Julij 1842, Staatsbl. n°. 16,
bepaald, dat zij vóór den laatsten Augustus 1844,
ia de nieuwe hypotheek-registers moesten worden over-
gebragt, door welke overbrenging binnen voorschreven
termijn aan de belanghebbenden al de regten in den-
zelfden rang werden verzekerd, welke zij door de vroe-
gere inschrijving verkregen hebben, terwijl in het te-
genovergestelde geval die inschrijvingen slechts rang
hebben, van den dag af, waarop zij werkelijk zijn
genomen.
Uit het bovenstaande blijkt alzoo, dat men, om ver-
zekerd te zijn van den rang die een daar te stellen
hypotheek hebben zal, voldoende handelt, wanneer
men een\' staat of een declaratoir bij den hypotheek-
bewaarder aanvraagt van den eersten October 1S38
af; zijn er sedert dien tijd geene nieuwe inschrijvingen
genomen of oude inschrijvingen overgebragt, dan heeft
men rang van eerste hypotheek, al mogt later ook
inschrijving van vroegere wettelijke of conventionele
hypotheken geschieden.
Aan meer bedenking is het echter onderhevig, of
de kooper van een onroerend goed even gerust op de
onbezwaardheid van het door hem te verkrijgen perceel
kan staat maken, wanneeer hij in het bezit is van een
getuigschrift van den hypotheek-bewaarder, dat er se-
dert primo October ÏS-\'JS geene inschrijvingen op het
goed zijn genomen ; sommigen toch zijn van meening,
dat de overbrenging der inschrijving van eene conven-
-ocr page 408-
— 395 —
tionele hypotheek onder de Fransche Wet aangegaan,
of de inschrijving van eene wettelijke hypotheek ouder
die wet geboren, nog altijd geschieden kan, niettegen-
staande het goed aan derden is overgegaan. (Verg. :
vonnis van de Arrondisseinents-Regtbank te Arnhem,
te vinden in het llegtsgel B\'ijblad van 1846 , bladz.
595 en volg.; in Regt en Wet, Deel 8 , blz. 284,
mitsgaders Prof. vak Hall in Regtsgel. B\'ijblad, IS 19,
bladz. 288.) Anderen daarentegen meenen, dat, uit-
hoofde bij art. 1225, 13. W., is bepaald, dat eene
inschrijving, genomen op een tijdstip dat het bezwaarde
goed reeds aan anderen is overgegaan, nietig en van
onwaarde is, deze nietigheid dus ook op de overbron-
girig van eene oude inschrijving, of op het nemen van
eene inschrijving krachtens eene wettelijke of judiciaire
hypotheek , wanneer de oorspronkelijke schuldenaar geen
eigenaar meer is, van toepassing zou zijn. (Verg.:
Uye Pieter.se, Regt en Wet, Deel 3, bladz. 282,
en G. Leefkens , Regtsgel. Bijbl., 18-19 , bladz. 2S5.)
Zoo lang er nog (zoo ver ons bekend is) geene ge-
vestigde jurisprudentie van dit gewigtig regtspunt bestaat,
oordeelen wij het, althans in geval van aankoop van
een onroerend goed, raadzaam de hypotheek"registers
sedert 1 Januarij 1819 te doen nazien; maar wat dekt
den kooper dan nog voor de wettelijke hypotheken,
die vóór 1 October 1838 bestonden (1)?
(1) Wij gelooveu echter, dat de zwarigheid, door Trof
van Hall en anderen geopperd, vervalt, wanneer men
de wet op den Overg., en art. 7 der wet van 4 Julij
1842, Staatsbl. n<>. 16 aandachtig leest; alsdan zal men
zien, dat de bepalingen dezer wet niet strekken om
verkregene regteu te verkorten, maar wel, om te nood*
-ocr page 409-
— .39fi —
Alvorens van onze beschouwing van liet tegenwoordig
onderwerp tot. de behandeling van een ander over te
gaan, deelen wij hier de wet van 14 December 18-14,
n°. 62, tot vaststelling van de salarissen der bewaar-
ders van de hypotheken, van het kadaster en van de
scheepsbewijzen, mede.
Art. 1. De bewaarders van de hypotheken, het
kadaster en de scheepsbewijzen kunnen ten laste der
belanghebbenden de salarissen berekenen, bij de twee
volgende artikelen bepaald.
Art. 2. Salarissen voor verrigtingen betrekkelijk
onroerende zaken, schepen en vaartuigen.
1.     Wegens overschrijving van borderellen in de
registers, daartoe bestemd, voor iederen regel schrift,
van ten minste 10 lettergrepen, één cent, ƒ 0,01.
In geen geval echter minder dan 50 cents voor ieder
borderel hetwelk wordt overgeschreven.
Wanneer eene inschrijving geschiedt voor eene som
minder dan ƒ1000, en dezelve meer dan honderd
regels in de bovenbedoelde registers beslaat, kan, on-
verminderd het salaris van f 1, ingevolge het bepaalde
bij deze paragraaph, voor eiken regel daar boven slechts
één halve cent in rekening worden gebragt.
2.     Wegens de overschrijving van alle andere akten
zaken, dat men verklaart of men van deze regten ge-
bruik wil maken en wel binnen een bepaald tijdsverloop;
heeft men dit verzuimd, zoo kan men van zijn regt nog
gebruik maken, doch alsdan moet men zich aan de bc-
palingcn van het Burg. Wetb. onderwerpen, bij welke is
voorgeschreven, dat men de inschrijving moet doen be-
werkstellingen vdór en aleer het verbonden goed aan
een\' ander in eigendom is overgegaan
-ocr page 410-
— 397 —
en stukken in de registers, daartoe bestemd, voor
iederen ïegel schrift, vau ten minste 12 lettergrepen,
één cent,f 0,01.
In geen geval echter minder dan 50 cents voor
iedere akte of ieder stuk , hetwelk wordt overgeschreven.
8. Wegens de geheele of gedeeltelijke doorhaling
van hypothecaire inschrijvingen, het daarvan af te ge-
ven bewijs daaronder begrepen :
a. Wanneer de som waarvan opheffing wordt verleend
f 1000 of meer bedraagt, één gulden , f 1.
I. Wanneer de som minder dan f 1000 beloopt, of
bij gedeeltelijke doorhaling geen bedrag is uitge-
drukt, vijftig cents, /\' 0,50.
4. Wegens het verkenen van inzage in de regis-
ters of het geven van inlichtingen :
a. Voor in::age van iedere rekening, voorkomende
in het algemeen register, of voor ieder stuk,
overgeschreven in de registers onder §§ 1 en 2
van dit artikel bedoeld, vijftig cents, / 0,50.
6. Wanneer blijkt, dat de opgegevene persoon of het
aangeduide perceel, schip of vaartuig in de zoo
even bedoelde registers niet bekend is , voor ieder
persoon of perceel, schip of vaartuig, vijf en
twintig cents,/ 0,25.
Het salaris in deze paragraaph bedoeld , is niet ver-
schuldigd wanneer de inzage plaats heeft bij het lig-
ten der stukken, ter verzekering dat de daaraan ge-
gevene formaliteiten naar behooren zijn vervuld, of
wel wanneer de gevraagde inlichtingen of de inzage
onmiddellyk wordt gevolgd, door eene aanvrage van
daartoe betrekkelijke staten, uittreksels of getuig-
schriften.
-ocr page 411-
— 398 —
5.     Wegens de afgifte van gecertificeerde staten van
inschrijvingen of gecollationeerde afschriften uit de
registers, voor iederen regel, van ten minste 12 letter-
grepen , één cent, f 0,01.
In geen geval echter minder dan 50 cents voor
iederen staat of ieder afschrift.
6.     Wegens de op een\' staat van inschrijvingen bij-
gevoegde verklaring, dat er geene andere inschrijvingen
bestaan, en wegens eenvoudige getuigschriften van on-
bezwaardheid, de vermelding der doorgehaalde inschrij-
vingen daarin begrepen:
a.    Wanneer de staat of het getuigschrift op naam
wordt afgegeven, wegens iederen eigenaar, vijftig
cents, _ƒ 0,50, zonder dat het tijdperk waartoe de
staat betrekking heeft, in dit geval tot eenige
verhooging aanleiding kan geven.
b.    Wanneer de staat of het getuigschrift op kadastrale
perceeleu, schepen of vaartuigen wordt afgegeven:
Voor ieder kadastraal perceel,
gebouwd, tien cents, f 0,10.
ongebouwd, vijf cents, 0,05.
doch in geen geval minder dan 50 cents voor
ieder getuigschrift.
Voor ieder schip of vaartuig, 50 cents, ƒ 0.50.
Salarissen voor verrigtingen betrekkelijk het
kadaster.
Art. 3. 1. Wegens uittreksels uit de plans:
a.    Voor tien perceelen en daar beneden, op hetzelfde
uittreksel vereenigd, een gulden vijftig cents,/ 1,50.
b.    Voor ieder perceel daarboven, op het uittreksel
afgeschetst, vijf cents, / 0,05.
-ocr page 412-
— 399 —
c. Voor eene geheele sectie per perceel, vijf cents,
ƒ0.05.
In geen geval zal er minder dan f 2 voor ieder
blad van het oorspronkelijke plan verschuldigd zijn.
2. Wegens uittreksels uit de verzamelingskaarten,
wanneer het aantal bunders en het aantal perceelen te
zamen geteld, geen hoogei cijfer oplevert dan dat van:
200,
drie gulden
500,
vijf //
1000,
zeven g
2000,
negen //
5000,
twaalf
10,000,
vijftien „
/ 3.
5.
7.
9.
12.
15.
20,000, twintig „        ......„20.
30,000, vijf en twintig gulden. . 25.
50,000, dertig gulden......„ 30.
meer dan 50,000, vijf en dertig . . // 35.
Daarenboven wordt voor elke gemeente van boven
de 1000 perceelen berekend:
Wanneer het plan is vervaaidigd op eene schaal van:
1: 2500 of grooter, vijf gulden, ƒ 5.
II tl
4.
II tl
8.
II II
2.
II II
1.
1: 5000 of 7500, vier
1: 10,000 of 12,500, drie
1: 15,000 of 20,000, twee
1: 25,000 of kleiner, een
En voor gedeelten van zoodanige gemeenten naar
evenredigheid.
Voor de steden van 1000 perceelen en daarboven
wordt de naar de eerste van de voormelde grondslagen
of de naar beide verschuldigde som verdubbeld.
Wanneer de gemeente op meer dan één blad mogt
gebragt zijn, geschiedt de berekening naar gelang van
-ocr page 413-
— 400 —
het aantal bunders en perceelen op ieder blad voor-
komende.
De kosten van het papier, voor de uittreksels uit de
plans en uit de daartoe behoorende verzarnelingskaarten,
kunnen niet afzonderlijk in rekening worden gebragt.
3.     Wegens uittreksels uit de aanwijzende tafels en
perceelsgewijze leggers, het papier der uittreksels dair-
onder begrepen:
a. Voor tien perceelen en daar beneden, dertig cents,
J 0,30.
h. Voor ieder perceel daar boven, drie cents, ƒ0,03
4.     Wegens het verleeneu van inznge:
a.    Van het plan voor iedere sectie, in een of meer
bladen opgenomen, vijf en twintig cents, ƒ 0,25.
b.    Van de aanwijzende tafel voor het gezamenlijk
getal perceelen in dezelfde gemeenten gelegen,
en aan éénen eigenaar toebehoorende, vijf en
twintig cents, f 0,25.
c.    Van den perceelsgewijzen legger, per artikel, vijf
en twintig cents, f 0,25.
Art. 4. In alle gevallen, waarin op hooger last
ten algemeene nutte, inzage, inlichtingen of opgaven
van of uit de kadastrale stukken worden gevorderd,
mogen de bewaarders geene salarissen berekenen.
Art. 5. Door de bewaarders wordt uitgekeerd:
a. De helft van het bij hen ontvangen salaris voor
verrigtingen betrekkelijk schepen en vaartuigeu,
aan den ambtenaar belast met het hoofdkantoor
van bewaring der scheepsbewijzen, en
h. De helft van het bij hen achtervolgens art. 3
ontvangen salaris, aan de landmeters en andere
beambten van het kadaster.
-ocr page 414-
— 401 —
Art. 6. De bewaarders zijn verpligt, om op alle
door hen afgegeven stukken het bedrag der daarvoor
verschuldigde zegelregten en belooningen afzonderlijk
aan te teekenen, op straf eener boete van ten\' minste
ƒ 5 en ten hoogste f 20 voor ieder stuk, hetwelk
zonder zoodanige aanteekeuing is afgegeven.
Art. 7. De bewaarders mogen, uit welken hoofde
en onder welk voorwendsel ook, geene andere of hoo-
gere belooningen vorderen of ontvangen dan die, welke
hun bij de wetten zijn toegestaan; bij overtreding zijn
zij tot teruggave en vergoeding van kosten, schaden
en interessen jegens de belanghebbenden verpligt, on-
verminderd de straffen bij het VVetb. van Strafr. hierop
gesteld, indien daartoe termen zijn.
26
-ocr page 415-
VIERDE HOOFDSTUK.
OVER VERBINDTENISSEN EN OVEREENKOMSTEN.
BüGliir BK ONDERSCHEIDING DER OVEREENKOMSTEN.
Eene overeenkomst is eene handeling, waarbij een
of meer personen zich jegens een\' of meer andere ver-
binden. B. W. art. 1349.
De overeenkomsten worden onderscheiden:
1.     In die, welke om niet en in die, welke onder een
hezwarendcn titel
worden aangegaan. B. W. art. 1350.
Eene overeenkomst om niet is de zoodanige, waarbij
de eene partij aan de andere, zonder eenige baat,
een voordeel toekent, b. v. eene schenking, zonder last.
Eene overeenkomst onder een bezwarenden titel is de
zoodanige, welke ieder der partijen in de vcrpligting
brengt, om iets te geven, te doen of niet te doen;
b. v. koop en verkoop; aanneming van werk.
2.     In eenzijdige en twee- of meerzijdige: (uni- of
bilaterale contracten).
De eenzijdige overeenkomsten zijn die, door welke
een of meer personen jegens een of meer andere, van
wier zijde er geene verbindtenis plaats heeft, verbonden
zijn; b. v. geldleening.
-ocr page 416-
— 403 —
De tweezijdige die, bij welke de handelende personen
zich over en weder tot het een of ander verbinden;
b. v. dading.
Gevolg der overeenkomsten.
1. Iedere overeenkomst heeft ten gevolge dat zij
hen die haar hebben aangegaan tot wet verstrekt,
B. W. art. 1374; en dat uit dezelve eene verbindtenis
ontstaat, orn iets te geven, te doen of niet te doen.
B. W. art. 1269 en 1270.
Be verbindtenis om iets te geven, kan alleen door
de levering der zaak vervuld worden. B. W. art. 1271
en volgende.
De verbindtenis om iets te doen of niet te doen,
wordt opgelost in eene vergoeding van kosten, schaden
en interessen, onverminderd voor hem, ten wiens be-
hoeve de verbindtenis bestaat, het regt tot vernietiging
van hetgeen strijdig met de verbindtenis verrigt is, of
om het niet verrigte zelf te doen uitvoeren. B. W. art.
1275 en volgende.
De verbindtenissen worden, wat haren aard betreft,
onderscheiden in:
a. Voorwaardelijke of onvoorwaardelijke verbindtenissen,
B. W. art. 1289 en volgende; naar mate zij al
dan niet van eene voorwaarde zijn afhankelijk
gemaakt.
De voorwaarden worden voornamelijk onderschei-
den in die welke eene opschortende, en in die
welke eene ontbindende werking hebben.
Voorwaarden om iets te doen, dat onmogelijk,
met de goede zeden strijdig of bij de wet verbodeu
26*
-ocr page 417-
— 404 —
is, zijn nietig, en maken de overeenkomst, die
men daarvan heeft doen afhangen van onwaarde;
zie echter ten opzigte van testamenten, B. W. art.
935 en volgende. De verbindtenis aangegaan onder
eene voorwaarde, om iets niet te doen dat on-
mogelijk is, maakt de verbindtenis niet van on-
waarde. — De voorwaarden mogen, op straf van
nietigheid der verbindtenis, niet van dien aard
zijn, dat hare vervulling alben afhangt van den
wil desgenen die verbonden is. Zoo echter de
vervulling dier voorwaarde in de magt staat van
hem die zich verbonden heeft, en hij de daad der
vervulling verrigt heeft, zoo is de verbindtenis
van kracht; b. v. wanneer ik daar ga wonen, zal
ik u mijn //nis verkoopen.
De vervulling der voor-
waarde moet, geschieden zoodanig als partijen dit
waarschijnlijk gewild hebben. Indien de verbind-
tenis afhankelijk is van de voorwaarde, dat iets
binnen eenen bepaalden tijd niet gebeuren zal, en
de tijd is verloopen zonder dat de bedoelde zaak
gebeurd zij, zoo is de voorwaarde vervuld. Is
de voorwaarde zonder tijdsbepaling, zoo is zij ver-
vuld, wanneer het bewezen is, dat de gebeurtenis
onmogelijk is geworden. De voorwaarde wordt ook
voor vervuld gehouden, wanneer hij, die zich onder
dezelve verbonden heeft, de vervulling der voor-
waarde heeft verhinderd.
De verbindtenissen onder opschortende voor-
waarden aangegaan, zijn die, welke afhangen of
van eene toekomstige en onzekere gebeurtenis, of
van eene reeds gebeurde, doch aan partijen nog
onbekende zaak. In het eerste geval kan de ver-
-ocr page 418-
— 4U5 —
bindtenis niet worden ten uitvoer gebragt dan
nadat de gebeurtenis heelt plaats gehad: eerst dan
ontstaat er verpligling, en tot dien tijd blijft de
zaak, welke het onderwerp der verbindtenis uit-
maakt, voor rekening van den schuldenaar. Is
deze voor dien tijd, zonder zijn toedoen of zijne
schuld, geheel
verloren gegaan, zoo vervalt daar-
door de verbindtenis, en is zij gedeeltelijk huilen
zijne schuld
in waarde verminderd, alsdan kan de
Bcbuldeischer, hetzij de nakoming der verbindtenis
vorderen, zonder regt tot vermindering van zijn
kant, hetzij de verbindtenis doen verbreken. Is
de zaak echter door toedoen van den schuldeischer
in waarde verminderd, zoo kan de schuldeischer
de verbindtenis verbreken, of het in waaide vermin-
derde vorderen, met vergoeding der kosten, schaden
en interessen. — In het tweede geval, dat is:
wanneer eene zaak reeds gebeurd, doch aan de
partijen nog onbekend is, is de verbindtenis van
kracht, van af den dag dat zij is ontstaan.
Indien eene voorwaarde vervuld is, werkt zij
altijd achteruit tot den tijd waarop de verbindtenis
is gesloten, waarom dan ook den schuldeischer de
magt gegeven is, alles in het werk te stellen wat
tot bewaring van zijn regt kan dienen, welk regt
op zijne erfgenamen overgaat, ingeval hij voor
de vervulling der voorwaarde overleden is.
De ontbindende voorwaarde, die na hare vervul-
ling de verbindtenis doet ophouden, en de zaken
weder tot den staat, waarin zij vóór de verbind-
tenis waren, doet terugkeeren, schort de nakoming
niet op, maar verpligt den schuldeischer tot terug-
-ocr page 419-
— 406 —
gave van het genotene. Zij wordt altijd veronder-
steld in wederkeerige overeenkomsten plaats te
grijpen bij het niet voldoen door eene der partijen
aan hare verpligtingen. De overeenkomst is echter
niet van regtswege nietig, maar de vernietiging
moet in regten gevraagd worden, al ware zij ook in
de overeenkomst uitgedrukt; is zij zulks niet, zoo
kan de regter den verweerder, op zijn verzoek, nog
een termijn, doch niet langer dan van eene maand,
gunnen, om aan zijne verpligtingen te voldoen.
Hij, ten wiens opzigte de verbindtenis niet is
nagekomen, heeft de keus om zoo mogelijk de
andere partij tot naleving te noodzaken, of wel de
ontbinding met vergoeding van kosten, schaden
en interessen te eischen.
Verbindteniasen met oj zonder tijdsbepaling, B. W.
1304 en volg., naar mate de uitvoering der ver-
bindtenis dadelijk of na verloop van zekeren tijd
kan gevorderd worden, zoodat de tijdsbepaling
niet de verbindtenis, maar wel hare uitvoering
opschort. 13e tijdsbepaling wordt geacht ten voor-
deele des schuldenaars gemaakt te zijn, ten ware
van het tegendeel mogt blijken, of de aard der
verbindtenis het tegendeel medebrengt. De schul-
denaar die in staat van faillissement of kennelijk
onvermogen verkeert, of door zijn toedoen de ten
behoeve des schuldeischers gestelde zekerheid ver-
mindert, kan zich op het voorregt eener tijdsbe-
paling niet beroepen.
Eenvoudige of eene heus bevattende {alternatieve)
verbindlenissen,
B. W. 1308 en volgende, naar
mate de schuldenaar alleenlijk door de levering van
-ocr page 420-
— 407 —
eene bepaalde zaak, of wel door de levering van
ééne der beide zaken, die in de verbindtenis ver-
vat zijn, bevrijd wordt. De keus wordt geacht
aan den schuldenaar te behooren, wanneer van het
tegenovergestelde niet uitdrukkelijk blijkt.
d.    Solidaire of niet solidaire verbindtenissen, B. W.
art. 1314 en volgende, naar mate de uitvoering
der verbindtenis van meerdere schuldenaren aan
ieder slechts voor zijn aandeel of aan ieder voor
het geheel is opgelegd, of ook naar mate, ingeval
van meerdere schuldeischers, ieder van hen slechts
voor zijn aandeel of voor het geheel de uitvoering
der verbindtenis vorderen kan.
De solidariteit moet uitdrukkelijk bedongen
worden. Zij wordt nimmer verondersteld dan in
de gevallen bij de wet aangewezen (1).
Alhoewel een der schuldenaren op eene andere
wijze dan de overige, tot de voldoening mogt
gehouden zijn, kan de verbindtenis niettemin
solidair zijn.
e.     Deelbare of ondeelbare verbindtenissen, B. W. 1332
en volg., welke onderscheiding echter eerst van
toepassing is na het overlijden van den schuldenaar
of van den schuldeischer, of van beide, als zijnde
de verbindtenissen alsdan deelbaar of ondeel-
(1) Uit kracht der wet zijn de in de voogdij bevcs-
tigde moeder, die een nieuw huwelijk aangaat, en haar
man, als medevoogd, hoofdelijk voor de voogdij aan-
sprakelyk. B. W. 406. Ook zijn ieder voor het geheel
voor hun beheer aansprakelijk de uitvoerders van eenen
uitersten wil, indien er verscheidene benoemd zijn.
B. W. 1063.
-ocr page 421-
— 408 —
baar, naarmate zij ten onderwerp hebben eene zaak,
die in de levering of eene daad, die in de uitvoe-
ring al of niet vatbaar is voor ligcbamelijke of
onligchamelijke verdceling. Zoo kan b. v. de ver-
pligting om iemand eene som geld te leveren deel-
baar worden, doch blijft de verpligting tot levering
van een paard
ondeelbaar.
f. Verbindt enissen met of zonder beding van straf of
poenaliteit,
B. W. art. 1340 en volg., naar mate
aan dezelve al of niet gevoegd is zoodanige bepa-
ling, waarbij iemand tot zekerheid van de uit-
voering der verbindtenis tot iets bepaalds verpligt
is, ingeval zij niet nagekomen wordt.
2. De verbindtenis uit de overeenkomst geboren
zijnde, gaat te niet, B. W. art. 1117:
a.    Door kwijting of voldoening, B. W. art. 1418, zie
voorts artt. 1396 en 1397, welke door ieder, die
daarbij belang heeft, kan geschieden, ja zelfs door
een\' derde die dit niet heeft, mits hij handele in
naam en tot kwijting van den schuldenaar, of op
eigen naam handelende, niet in de regteu des
schuldeischers gesteld wordt.
b.    Door aanbod van voldoening of betaling, gevolgd
door consignatie of bewaargeving
, B W. art. 1440
en volg. Een schuldcischer weigerende zijne betaling
te ontvangen, kan de schuldenaar hem het veischul-
digde ter betaling aanbieden, en bij verdere weigering
de som of zaak in geregtelijke bewaring stellen.
c.     Door schuldvernieuwing, B. W. art. 14i9 eu vol-
gende, welke plaats heeft wanneer:
1°. Eene nieuwe schuldverbindtenis in de plaats wordt
gesteld van de oude, die daardoor vernietigd wordt.
-ocr page 422-
— 409 —
2°. Een nieuwe schuldenaar in plaats van den ouden
gesteld wordt, die van zijne verbindteuis wordt
ontslagen.
3°. Wanneer bij eene nieuwe overeenkomst een andere
scluildeischer in de plaata van den vorigen schuld-
eischer gesteld wordt, ten wiens opzigfe de schul-
denaar ontslagen wordt.
d.     Door vergelijking of compensatie, B. W. art 1461
en volg. Deze heeft plaats, wanneer twee personen
wcderkeerig elkanders schuldenaren zijn, in welk
geval de beide schulden elkander over en weder
ten beloope van hun wederkeerig bedrag vernieti-
gen, doch alleen, wanneer die twee schulden beide
tot onderwerp hebben eene geldsom , of eene zekere
hoeveelheid van zaken van dezelfde soort, die door
het gebruik te niet gaan, en die wederkeerig voor
eene dadelijke vereffening en opeisching vatbaar
zijn. Levering van granen en levensmiddelen,
welke niet betwist worden, en waarvan de waarde
bij prijscouranten bepaald is, kan tegen vereffende
en opeischbare geldsommen vergeleken worden.
e.    Boor tchuldvermenging. B.W. art. 1472 en 1473.
\'Deze heeft plaats, wanneer de hoedanigheden van
schuldeischer en schuldenaar zich in denzelfden
persoon vereenigen, waardoor de schuldvordering
vernietigd wordt.
f. ioor kwijtschelding van schild. B. W. art. 1474
en volg. Deze heeft plaats, wanneer de schuldeischer
den schuldenaar van de uitvoering der verbindteuis
ontheft, en is dus eene soort van schenking of
bevrijding. Bij overeenkomst ten behoeve van één
der hoofdelijke medescrmldenaren gedaan zijnde,
-ocr page 423-
— 410 —
bevrijdt zij al de overigen, ten ware zich de schuld-
eischer uitdrukkelijk zijne regten tegen deze mogt
hebben voorbehouden, in welk geval de schuld der
laatstgemelden wordt verminderd door het aandeel
van hen, aan wien hij de schuld heeft kwijt gescholden.
Door het vergaan der verschuldigde zaak, B. W.
art. 1480 en volgende.
Namelijk alleen, wanneer de verschuldigde zaak
eene zekere en bepaalde is, en deze vergaat, bui-
ten den handel geraakt of verloren gaat, zoodanig,
dat men van haar bestaau ten eenenmale onkundig
is, en mits dan nog de zaak vergaan of verloren
zij buiten de schuld van -den schuldenaar, en vóór
dat hij in de levering daarvan nalatig gebleven zij.
Door de nietigheid of de lenietdoening B. W. art.
14S2 en volgende. Nietigheid heeft tot enkelen
grondslag de wet of de handeling zelve; hij, die
zich daarop beroept, hetzij eischende, hetzij bij
exceptie, heeft niets anders te bewijzen dan het
bestaan der reden van nietigheid, en bestaat die,
dan verklaart de regter de handeling nietig, on-
verschillig of daarbij al dan niet schade of nadeel
zij geleden; vernietiging vooronderstelt eene op zich
zelve wettige en verbindende handeling, die van
kracht is en door den regter niet kan worden
vernietigd dan ten gevolge van een behoorlijk be-
wezen verborgen gebrek, waardoor de klagende
partij schade heeft geleden.
Door de werking eener ontbindende voorwaarde,
B. W. art. 1301 en volgende; dat is: als de ont-
binding der verbindtenis afhankelijk gemaakt is
van het al of niet voorvallen eener gebeurtenis.
-ocr page 424-
._ 411 — .
k. Door verjaring, B. W. art. 2001 en volgende. De
verjaring is in deze een middel, om door het ver-
loop van eenen zekeren bepaalden tijd van een e
verbindtenis bevrijd te worden, B. W. 1983; dit
tijdsverloop is in den regel dertig jaren, behou-
dens de veranderingen in dien termijn bij het wet-
boek gemaakt. Zie de 3* afdeeliug van den 7"
titel van het 1" boek v. h. B. W. en voorts mr.
j. s. veunede, Handleiding tot de nederl. wetgeving,
2de all., vijfde aanteekening op art. 2004. B. W.
/. Door toestemming van al de personen die de ver-
bindtenis hebben aangegaan.
3. Ieder wordt verondersteld bedongen te hebben
voor zich, zijne erven en regtverkrijgendeu, ten ware
het tegendeel uitdrukkelijk bepaald zij of uit den aard
der overeenkomst, b. v. bij lijfrente mogt voortvloeijen.
B. W. art. 1854.
VOORWAARDEN, WELKE VEREISCHT WORDEN TOT DE
BESTAANBAARHEID DER OVEREENKOMSTEN.
Tot de bestaanbaarheid der overeenkomsten worden
vier voorwaarden vereischt. B. W. art. 1356.
1. De toestemming der personen die zich verbinden.
Deze ontbreekt, wanneer zij door dwaling (1) ge-
(1) Dwaling levert alleen dan grond tot vernietiging,
wanneer zij bestaat omtrent de zelfstandigheid, doch niet
omtrent de hoedanigheid der zaak, b. v., wanneer ik
een paar kandelaars koop van verguld koper, doch welke
ik goud meende te zijn;
dwaling omtrent den persoon
maakt geenc overeenkomst nietig, ten zij ze uit aanmer-
king van den persoon zij aangegaan. B. W. 1358.
-ocr page 425-
— 412 —
geven, door geweld nfgepcrst of door bedrog verkregen
is. B. W. art. 1337 en volgg.
2. De bekwaamheid om eene verbindtenis aan te gaan.
Een ieder is daartoe bevoegd, indien hem de wet
niet onbekwaam verklaart, B. W. art. 1305.
Onbekwaam om overeenkomsten te treffen zijn, B. W.
art. 1367 :
a.  minderjarigen;
b.   die onder euratele gesteld zijn;
c.   getrouwde vrouwen, in de gevallen bij de wet
voorzien;
d.   al degenen aan welke de wet liet aangaan van
zekere overeenkomsten verboden heeft.
Deze onbekwaam verklaarde personen kunnen
derhalve tegen hunne verbiiidtenisseu opkomen in
alle gevallen, waarin hun die bevoegdheid bij de
wet niet is ontzegd. Zie omtrent den duur van
den tijd gedurende welken de onbekwaam ver-
klaarden het regt hebben om vernietiging der
verbiudtenissen te vorderen, art. 1490 B. W.
Degene die bekwaam zijn om verbindtenis.-en aan
te gaan, kunnen nooit de onbekwaamheid der
opgenoemde personen als grond tot vernietiging
aanvoeren.
3. Een bepaald onderwerp.
Eene overeenkomst moet tot onderwerp hebbeu eene
zaak, welke ten minste ten aanzien van hare soort
bepaald is, de hoeveelheid der zaak kan onzeker zijn,
mits die hoeveelheid naderhand kunne worden bepaald of
uitgemaakt. Daarum kunnen ook toekomstige zaken het
onderwerp eener overeenkomst uitmaken, behalve echter
eene erfenis, die nog niet is opengevallen, waarover
-ocr page 426-
— 413 —
geene overeenkomst mag plaats hebben. B. W. art. 13705,
en bij eene schenking die geene toekomstige goederen
bevatten mag, dan alleen bij huwelijk sche voorwaar-
den of bij gelegenheid van een huwelijk, B. W. art.
1701 en 224, B. W. art. 13GS en volg. Ook hjpo-
theek op toekomstige zaken is nietig, B. W. art. 1220.
4. Eene geoorloofde oorzaak.
Eene overeenkomst zonder oorzaak of uit eene valsclie
ot ongeoorloofde oorzaak aangegaan, is krachteloos,
B. W. art. 1371. Men behoeft echter de oorzaak niet
altijd uit te drukken, omdat, indien geene oorzaak is
uitgedrukt, en er evenwel eene geoorloofde bestaat, de
overeenkomst niettemin van kracht is. Raadzaam is
het echter, de oorzaak te vermelden, voornamelijk bij
onderhandsche schuldbekentenissen, want zoo deze de
oorzaak der schuld niet inhouden, moet de schuldeischer,
die de betaling vordert, het aanwezig zijn van de oor-
zaak bewijzen. Zie vonnis der arrond. regt. te \'s Graven-
hage,
van 29 Jan. 1S41, in Het regt in Nederl. III,
55, en vonnis der arrond. regtb. te Amsterdam van
28 Eebruarij 1812. Regtsgel. bijblad, IV, 129. Eene
oorzaak bij de wet verboden of met de goede zeden
eu de openbare orde strijdig is ongeoorloofd.
BEKWAAMHEID VAX PERSONEN, DIE VOOR ANDEKEN
HANDELEN.
1. Personen, die zich sterk maken voor anderen.
In het algemeen kan niemand zich op zijn\' eigen
naam verbinden, of iets bedingen dan voor zich zelven.
B. W. art. 1351. Niettemin kan men zich voor een\'
-ocr page 427-
— 414 —
derde sterk maken of voor hem instaan, door te beloven
dat die iets doen zal, behoudens de vordering tot
schadevergoeding tegen dengene, die voor een derde
ingestaan of beloofd heeft hem iets te doen bekrachtigen,
indien deze derde weigert de verbindtenis na te komen (1).
B. W. art. 1352.
Men kan ook ten behoeve van een\' derde iets be-
dingen, wanneer een beding, hetwelk men voor zich
zei ven maakt, of eene gift die men aan een\' ander
doet, zulk eene voorwaarde bevat.
\'Die zoodanig een beding gemaakt heeft, kan hetzelve
niet meer herroepen, indien die derde verklaard heeft
daarvan te willen gebruik maken. B. W. art. 1353 (2).
2. Lasthebbers (3).
De bekwaamheid van lasthebbers wordt geregeld door
de volmagt, uit kracht waarvan zij handelen. De
lastgever is verbonden door de handeling van zijnen
gemagtigde, indien hij tot de daad, welke deze ver-
rigt heeft, last gegeven heeft; handelingen, die de
(1)    In geval van deze weigering heeft de overeenkomst
nooit bestaan , en behoeft zij niet door den regter nietig
verklaard te worden.
(2)    Bij vonnis der Arr. Rcgtb. van Arnhem, d.d. 28
December 1865 (te vinden in het "Weekbl. v.h. It. n°. 2799)
is beslist, dat een beding iu eene overeenkomst van koop
en verkoop van hout op stam, dat de koopcr, indien hij
niet binnen zekeren tijd de kwestiense booraen zal hebben
omgehakt en weggehaald, die boomen zal verbeuren ten
behoeve van de armen ecner diaconie, een beding is ten
behoeve van een\' derde, en niet is eene verbindtenis onder
beding van straf of poenaliteit.
(3)    Nader zullen wij, bij do behandeling der lastgeving,
de bepalingen daaromtrent meer in het brecde uiteenzetten.
-ocr page 428-
— 41ó —
volmagt te boven gaan, verbinden den lastgever niet.
B. W. art. 1844.
Men dient omzigtig te zijn in het onderzoek aan-
gaande de uitgestrektheid der volmagt, uit kracht
waarvan een lasthebber handelen wil, omdat een last-
hebber, die aan dengene, met wien hij in die hoe-
danigheid handelt, behoorlijk kennis gegeven heeft van
zijne volmagt, niet aansprakelijk is ten aanzien van
hetgeen boven zijnen last is geschied, ten ware hij
zich daartoe persoonlijk had verbonden. B. W. art. ] 843.
Uit dezen stelregel volgt, dat degene, die verklaart
mondeling tot de eene of andere handeling gevolmag-
tigd te zijn, persoonlijk verbonden is, ingeval zijn
lastgever de volmagt niet bekrachtigt, aangezien de
met hem handelende personen in de onmogelijkheid zijn
zich van het meer of min bepaalde der volmagt te
overtuigen; de mondelinge lasthebber staat dus gelijk
met dengene die zich voor een ander sterk maakt.
Lasthebbers, die eene volmagt in algemeene bewoor-
dingen vertoonen, zijn niet bekwaam tot de volgende
handelingen, tot welke alle eene bijzondere (speciale)
volmagt vereischt wordt: (1)
1°. Tot erkenning van een natuurlijk kind, door den
vader, bij de geboorte-akte. B. W. art. 32.
2°. Tot het voltrekken van een huwelijk. B. W. art. 134.
3°. Tot vervreemding van goederen. B. W. art. 1833.
4". Tot onderzetting. B. W. art. 1833.
5°. Tot het aangaan van dadingen. B. W. art. 1833.
6°. Tot alle andere daden van eigendom. B. W. art. 1833.
(1) Deze lijst, cenigzins gewijzigd, overgenomen uit
j. c. dwars, Handt, lot uitoefening van hel nolark-ambt,
2de druk, bl. 469- 472.
-ocr page 429-
116 —
7°. Tot vertegenwoordiging van iemand, bij een ver-
hoor van naastbestaanden; daarbij kan de gevol-
magtigde slechts in den naam van één persoon
optreden. B. W. art. 3S9 en 95.
X°. Tot aflegging van eene geregtelijke bekentenis, zal
die een volledig bewijs tegen den lastgever kunnen
opleveren. B. W. art. 19G2.
9°. Tot het opdragen, terugwijzen of aannemen van
eenen eed. B. W. art. 1971.
10". Tot het afleggen van eenen geregtelijken eed, in-
dien de regter liet geven van volmagt daartoe heeft
toegestaan. Die volmagt moet don af te leggen eed
naauwkeurig en omstandig inhouden. B.W. art. 1982.
11". Tot het afleggen van den eed, ter bevestiging van
de deugdelijkheid eener schuldvordering, ten laste
van eenen gefailleerde. Deze volmagt moet mede
den af te leggen eed omstandig en naauwkeurig
inhouden. W. v. K. art. 823 en 824.
12°. Tot onderleekening der akte van wraking van regters,
van leden van het openbaar ministerie, griffiers en
substituut-griffiers. W. v. B. R. art. 83, 30 en 32.
13°. Tot onderteekening van eene akte, waarbij beweerd
wordt dat een stuk valsch of vervalscht is. De
akte of volmagt moet inhouden de stellige ver-
klaring, dat het stuk door den lastgever voor
valsch of vervalscht wordt gehouden, mitsgaders
de daadzaken, omstandigheden en bewijsmiddelen,
door welke hij zich voorstelt, die valsch heid of
vervalsching te zullen bewijzen. W. v. B. R. art. 178.
11°. Tot het doen van afstand eener instantie en tot
het aannemen van dien afstand. W. v. B. R. art.
278 en 277.
-ocr page 430-
— 417 —
15°. Op een\' deurnaarder, ten einde een vonnis of
grosse, ten aanzien van lijfsdwang, ter executie
te kunnen leggen. W. v. B. 11. art. 434 en 436.
16°. Om eenen scliuldeischer, op vergunning van den
kantonregter, bij eene boedelbeschrijving, waarbij
hij bijzondere of, in opzigt tot zijne medeschuld-
eischers, tegenstrijdige belangen mogt beweren, te
vertegenwoordigen. W. v. B.B,, art. 673.
17". Tot het aanleggen van eene regtsvordering, uit
hoofde van regtsweigering. W. v. 13. R. art. 817.
18°. Tot vertegenwoordiging van eenen beklaagde wegens
misdrijven, op welke geene gevangenisstraf is be-
dreigd. W. v. Str. art. 226.
19". Tot vertegenwoordiging van eenen gedaagde, wegens
overtredingen van politie. Wetb. v. Strafvordering
art. 253. 1°.
20°. Tot verrigtingen bij het grootboek der nationale
schuld, voor zooveel dezelve in Nederland worden
verleden, volgens daarvan zijnde voorschriften;
art. 2 en 24 van het besluit van den IS Mei
1868. (Stbl. n°. 24.)
21°. Tot het afleggen van den eed op de gedane aan-
gifte tot voldoening van de regten van successie,
met toelating van den Min. van ïinantiën, art. 32
der wet van 13 Mei 1859 (Stbl. n°. 36), gewijzigd
bij die van 28 Mei 1869, (Stbl. n°. 95).
22°. Tot overdragt van actiën in de Nederlandsche
bank; art. 9 van het besluit van 21 Ang. 1838,
(Stbl. n°. 29). Het bestuur der Bank kan voor-
schriften bepalen; art. 30 van dat besluit.
23°. Tot het aannemen eener schenking.
27
-ocr page 431-
— 418 —
KOOP EN VERKOOP.
1.     Koop en verkoop is eene overeenkomst, waarbij
de een zich verbindt, om eene zaak te leveren, en
de ander, om daarvoor den bedongen prijs te betalen.
B. W., art. 1493.
Zij wordt gehouden tusschen partijen voltrokken te
zijn, zoodra deze het eens zijn geworden over de zaak
en den prijs, hoewel ook de zaak nog niet mogt ge-
leverd, noch de prijs betaald zijn. B. W., art. 1494.
Koop en verkoop van eens anders goed is nietig.
B. W., art. 1507. (1)
Indien op het oogenblik der verkooping het ver-
kochte goed geheel mogt vergaan zijn, is de koop
nietig.
Bijaldien slechts een gedeelte vergaan is, staat het
den kooper vrij, om of den koop te laten varen, óf
het behouden gebleven gedeelte te vorderen en den
koopprijs daarvoor bij vergelijkende waardering te doen
bepalen. B. W., art. 1508.
2.     Aangezien de eigendom van het verkochte goed
niet tot den kooper overgaat dan nadat de levering
daarvan geschied is (vergel. blz. 174), en er nood-
wendig meestal eenige tijd tusschen den verkoop en de
(1) Bij arr. van \'t Prov. Geregtshof van Gelderland d.d.
22 Junij 1864 (weckbl. v. h. 11. n°. 2669) is beslist: dat het
iederen eigenaar, die tegen zijn wil en buiten zijne toe-
stemming zijn eigendom in het openbaar ter verkoop ziet
aangeslagen, volkomen vrij staat, om ter bewaking van
zijn eigendom en ter handhaving van zijn regt, aan den
verkooplustige zijn verzet tegen den aangekondigden ver-
koop te beteekenon.
-ocr page 432-
— 419 —
levering verloopt, zoo bepaalt de wetgever, in art.
1496 en volgg., voor wiens rekening de verkochte
zaak in dien tusschentijd is, namelijk:
De verkochte zaak in een zeJcer en bepaald voorwerp
bestaande, is zij van het oogenblik van den koop af,
voor rekening van den kooper, hoewel de levering nog
niet heeft plaats gehad, zoodat de verkooper, zelfs al
ging het goed door een onvoorzien toeval te niet, indien
hij niet in de levering nalatig geweest is, den koopprijs
kan vorderen (art. 1496), waaruit tevens volgt, dat
alle vruchten, welke het verkochte oplevert, van den
dag des verkoops af, aan den kooper behooren, indien
partijen daaromtrent geene bedingen gemaakt hebben
(B. W. art. 1517). De kooper kan evenwel door het
tenietgaan van het goed geen nadeel lijden, indien dit
geschied is door toedoen van den verkooper, die in dat
geval den koopprijs niet vorderen kan, en zelfs tot
vergoeding van kosten, schaden en interessen aan den
kooper gehouden is; of ook, indien de verkooper in de
levering nalatig gebleven is en de goederen, op welke
wijze ook, intusschen te niet gingen.
Heeft de overeenkomst slechts een voorwerp van eene
bepaalde soort ten onderwerp, b. v.: een paard, een
vat wijn,
hetwelk de verkooper heeft aangenomen te
leveren, dan mist bovenstaande regel natuurlijk zijne
toepassing.
Wanneer de goederen niet bij den hoop, maar bij
het getal, gewigt of de maat zijn verkocht, blijven
zij voor rekening van den verkooper, totdat ze gewogen,
geteld of gemeten zijn.
Wanneer de koop en verkoop onder eene opschor-
teude voorwaarde plaats heeft, blijft de zaak voor
27*
-ocr page 433-
— 420 —
rekening van den verkooper, totdat de voorwaarde
vervuld is. B. W., art. 1499.
Indien de koop met het geven van eeue handgift of
eenen godspenning is gesloten, kan geene der partijen
van dien koop afzien, hetzij door het laten behouden,
hetzij door het teruggeven van de handgift of den
godspenning. B. \\\\\\, art. 1500.
3.     Alle zaken, welke in den handel zijn, kunnen
het onderwerp van de overeenkomst van koop en verkoop
uitmaken: met uitzondering van eene erfenis, welke
nog niet is opengevallen. Verg.: B. W., art. 1370. (1).
4.     De koopprijs moet door partijen bepaald worden.
Hij kan echter aan de begrooting van eenen derde
worden overgelaten.
Indien die derde de begrooting niet wil of niet kan
doen, heeft er geen koop plaats, mits die derde door
partijen bepaaldelijk aangewezen zij. B. W., art. 1501.
5.     De kosten der akten van koop en verkoop, en
andere bijkomende onkosten, komen ten laste van den
kooper, indien het tegead-el niet bedongen is — Dus
moeten al de onkosten, die door den koop en verkoop
veroorzaakt worden, door den kooper worden gedragen,
en alzoo bij koop van onroerende goederen de kosten
van de akte met de regten van zegel en registratie.
De kosten van weghaling zijn voor rekening van den
kooper.
De kosten van de levering z<jn echter voor rekening
(1) Almede mogen niet het onderwerp van koop en
verkoop uitmaken:
O. Prenten, liederen, enz,, die de openbare zeden be-
derven. — Art. 287 en 288, C. P.
h.
Vervulschte dranken. — Art. 475, 6", C. P.
-ocr page 434-
— 421 —
van den verkooper, omdat de levering, volgens de be-
palingen des regts, door hem geschieden moet. — De
kosten van overschrijving ten kantore van de bewaring
der hypotheken, moeten dus door hem voldaan worden. —
In het algemeen worden over de kosten van koop en
verkoop, mitsgaders die der levering, bepalingen in
de koop-akte gemaakt.
6. Bevoegdheid om te koopen en te verkoopen.
Deze bevoegdheid hebben, over het algemeen, alle
personen die bekwaam zijn wederkeerige overeenkomsten
te treffen; die daartoe onbekwaam zijn, zijn dus ook on-
bevoegd koop en verkoop aan te gaan. Er bestaan even-
wel bij sommige personen nog andere beletselen, en wel:
a.   Zijn onbekwaam om te verkoopen zij, die in staat
van faillissement of kennelijk onvermogen zijn ver-
klaard, welke, ingevolge art. 770, W. v. K., en
888, W. v. B. R., de beschikking over hunne goe-
deren missen, en evenzoo de koopman die surseance
van betaling bekomen heeft. W. v. K., art. 916\'.
b.    Zij wier goederen in beslag zijn genomen, en die
dezelve daarom, wanneer het roerende goederen
zijn, van het oogenblik dat zij onder geregtelijke
bewaring zijn gesteld, en wanneer het onroerende
goederen zijn, van den dag dat het proces-verbaal
van inbeslagneming in de openbare registers is
ingeschreven, niet vervreemden of bezwaren kunnen,
tenzij de inbeslagnemer door den kooper geheel
werd schadeloos gesteld. W. v. B. R., art. 505.
c.    De ineerderjarigverklaarde aan wien door den Hoogen
Baad bij het verleenen der venia aetatis, verboden
is zijne onroerende goederen te vervreemden of te
bezwaren. B. \\Y\\, art. -179.
-ocr page 435-
— 422 —
Bestuurders van openbare instellingen, regenten
van godshuizen, diaconiën en andere armen- of
liefdadige gestichten, zijn onbevoegd tot den ver-
koop van onroerend goed, indien zij daartoe niet,
door de administratieve magt, onder welker opzigt of
toezigt zij staan, zijn gemagtigd, volgens de bijzon-
dere daaromtrent bestaande wetten en reglementen.
Zijn onbevoegd om aan elkander te verkoopen en
van elkander te koopen, echtgenooten, behoudens
in de drie volgende gevallen:
Wanneer namelijk een der echtgenooten aan den
anderen, van wien hij geregtelijk, hetzij van
tafel en bed, hetzij alleen van goederen geschei-
den is, goedereu overdraagt tot voldoening van
hetgeen aan den laatste naar regten toekomt.
bh. Wanneer de overdragt, die de man aan zijne
vrouw doet, zelfs zonder gescheiden te zijn, eene
wettige oorzaak heeft, als daar is tot weder-
belegging van den prijs harer eigene vervreemde
goederen of van penningen, die haar in het
bijzonder toebehooren, en dus van de gemeen-
schap zijn uitgesloten.
cc. Wanneer de vrouw aan haren man goederen
overdraagt tot betaling eener som, welke zij
hem als huwelijksgoed heeft beloofd, voor zoo-
ver die goedereu van de gemeenschap zijn uit-
gesloten.
Behoudens echter in deze drie gevallen de
regten der erfgenamen van de handelende partijen,
wanneer eene van laatstgemelde alzoo eenig zijde-
lings voordeel mogt bekomen hebben. B. W.,
art. 1503.
-ocr page 436-
— 423 —
f. De wet heeft verder verboden, om bepaalde voor-
werpen te koopen aan de volgenden, en wel:
aa. Eegters, leden van het Openbaar Ministerie,
griffiers, advokaten, procureurs, deurwaarders
en notarissen mogen door overdragt geene eige-
naars worden van regten en regtsvorderingen,
waarover gedingen aanhangig zijn voor de regt-
bank, onder welker regtsgebied zij hunne be-
dieuingen uitoefenen, op straffe van nietigheid
en vergoeding van kosten, schaden en interessen.
bb. Lasthebbers van de goederen , met welker ver-
koop zij belast waren.
cc. Bewindvoerders van zaken aan het rijk, aan de
gewesten, de gemeenten of aan andere openbare
instellingen tocbehoorendc, welke aan hunne zorg
en beheer zijn toevertrouwd, behoudens dispen-
satie van den Koning, art. 1506 3e°4, B. W.
Men zij indachtig, dat de sub bb en cc aange-
wezen personen alleen bij onderhandschen verkoop
niet mogen koopen, dus wel bij openbaren
verkoop.
dd. Openbare ambtenaren mogen noch zelve, noch
door tusschenbeide komende personen de goede-
ren koopen, die door hunne tusschenkomst
verkocht worden.
ee. Voogden mogen de onroerende goederen van
hunnen pupil niet anders koopen, dan op de
wijze bij art. 457., bepaald.
Ofschoon de wetgever zich in dit opzigt niet uit-
drukkelijk verklaart, zijn vorenstaande bepalingen voor
zoo verre zij eene enkele onbekwaamheid daarstellen,
van toepassing zoowel in het geval de koop eii ver-
-ocr page 437-
— 124 —
koop door tusschenbeide komende personen, als door
den onbekwame zelven is aangegaan.
VORM VAN HET CONTRACT VAN KOOP EN VERKOOP.
1. Aangezien wij hiervoren gemeld hebben, dat koop
en verkoop tusschen partijen tot stand gekomen is,
zoodra zij het over de zaak en den prijs eens zijn,
zoo volgt daaruit, dat koop en verkoop kan zijn :
a.  mondeling en
b.   bij geschrifte.
In het laatste geval moet dus het geschrift onder-
handsch of authentiek zijn.
In den regel staat het aan partijen vrij zoodanigen
vorm aan hun koopcontract te geven, als zij verkie-
zen, — en ten gevolge van die vrijheid is het, helaas!
te veel in gebruik geraakt, ook de koopcontracten
van vaste goederen in onderhandschen vorm te doen
opmaken. Mogt het publiek het gevaar hiervan inzien,
en niet langer, om slechts eenige geringe kosten te
besparen, de koopakten, zonder tusschenkornst van
eenen notaris opmaken; deze toch kan, in den regel,
beter dan partijen beoordeelen of de verkooper wel de
bekwaamheid bezit om te verkoopen, en of de bewijzen
van eigendom de vercischte zekerheid voor den kooper
opleveren. En behalve dit alles , staat men bij een onder-
handsch contract immers bloot, dat de handteekening
van den verkooper te eeniger tijd kan worden ontkend?
Verkoop en koop kan voorts plaats vinden in het
openbaar
en in uit de hand, — ook ten deze zijn
partijen in den regel vrij in hunne keus.
Wij laten echter hier de gevallen volgen, waarinde
-ocr page 438-
— 425 —
verkoop niet anders dan in het openbaar kan plaats
hebben.
a. Ingeval van verkoop door eenen voogd van de on-
roerende goederen , effecten , schuldvorderingen en
actiën van eenen minderjarige, B. W., art. 451
en 452, en niet dan met toestemming van de
Arrondissement-Regtbank; de verkoop kan ook
met gelijke toestemming ondei de hand geschieden,
doch niet anders dan met inachtneming van meer
omslagtige formaliteiten. B. W., art. 454. Deze
bepalingen zijn ook op den curator van toepassing.
B. W., art. 506 *.
l. Ingeval van verkoop door den voogd van de roe-
rende goederen van den minderjarge, welke geene
vruchten opbrengen. B. W., art. 4471,2"13.
In dit geval kan er mede verlof van de Arron-
dissements-ltegtbank verkregen worden tot onder-
handschen verkoop. B. W., art. 447 -\'a3.
Koopmanschappen kunnen door den voogd onder
de hand, door middel van makelaars, tegen den
koers, en vruchten van landgoederen, ter markt of
auderzins, tegen den marktprijs worden verkocht. (1)
(1) Sommige kantonregters beweren, m. i. ten onregte,
dat, volgens W. v. li. 11., art. 685, aan hen verlof tot
verkoop, op de wijze bij li. W., art. 4474 vermeld, van
koopmanschappen aan meerder- en minderjarigen bchoo-
rende, gevraagd moet worden, op grond, dat dit verlof
gebiedend voor iederen niet openbaren verkoop is voorge-
schreven, en de verkoop ter beurze geen openbare ver-
koop is; art. 4474, B. W., schrijft, huns erachtens, enkel
voor, op welke wijze de onderhandscho verkoop van die
goederen , zoo dio wordt toegestaan, geschieden moot.
-ocr page 439-
._ 426 —
c.    Ingeval van verkoop van roerende en onroerende
goederen, die aan meerder— en minderjarigen toe-
behooreu, moet de verkoop in het openbaar , ten
overstaan van eenen bevoegden ambtenaar, en
volgens plaatselijke gebruiken, plaats hebben. W. v.
B. R., art. 654 en 690.
d.    De onroerende goederen van eenen afwezige of
vermoedelijk overledene, die aan iemand der ver-
moedelijke erfgenamen zijn toebedeeld of onder
zijn beheer zijn gesteld, mogen vervolgens niet
worden vervreemd noch bezwaard, vóórdat de tijd,
bij art. 540 B. W. bepaald, zal zijn verloopen ,
tenzij om gewigtige redenen, en met verlof van
de Arrondissements-Regtbank. B. W., art. 537.
e.    De onroerende goederen, alsmede de renten en
schuldvorderingen aan fidei-cominis onderworpen,
mogen niet worden vervreemd of bezwaard dan op
verhoor van den verwachter en het Openbaar
Ministerie. B. W., art. 1032. (1)
f. Indien de vereischte penningen niet voorhanden
zijn tot het uitkeeren van legaten, hebben de uit-
voerders van den uitersten wil de bevoegdheid
om de roerende goederen des boedels, en des
noods ook een of meer der onroerende goederen,
doch de laatste niet anders dan met toestemming
der erfgenamen, of, bij gebreke daarvan, met
(1) Ofschoon de wet in de gevallen , sub. d en e ver-
meld , niet uitdrukkelijk van openbaren verkoop spreekt,
vermeenen wij echter zoodanigen verkoop, in deze ge-
vallen, het meest iu den geest en de bedoeling des wet-
gevers te liggen, zoo als die dan ook door de regtbank
in den regel wel zal bevolen worden.
-ocr page 440-
— 427 —
verlof van de Arrondissements-Begtbank, in liet
openbaar en volgen» de gehruiken der plaats,
te
doen verkoopen. B. W., art. 1059.
g. Indieu, ingeval van boedelscheiding, de onroerende
goederen voor geene gevoegelijke 7erdeeling vat-
baar zijn, en bij liet maken der kavelingen geene
roerende goederen van gelijke waarde daaitegen
kunnen gesteld worden, moeten zij in het open-
baar worden verkocht, in tegenwoordigheid van
den toezienden voogd of den toezienden curator ,
ten overstaan van eenen openbaren door de Arron-
dissements-Kegtbank benoemden ambtenaar en vol-
gens de plaatselijke gebruiken. B. W., art. 1122\'.
h. De erfgenaam onder het voorregt van boedelbe-
schrijving, mag de roerende en onroerende goede-
ren der nalatenschap, op geene andere wijze
verkoopen, dan in het openbaar, en volgens de
gebruiken der plaats, of door makelaars, indien
er koopmansgoedereu in den boedel aanwezig zijn. —
Zie aangaande den erfgenaam, die van het regt
van beraad gebruik maakt: B. W., art. 1073 en
W. v. B. R., art. 700.
i. De eerste hypothecaire schuldeischer, die gebruik
maakt van de hem verleende onherroepelijke mag-
tiging, ingeval van wanbetaling, moet in het open-
baar verkoopen. B. W., art. 12232.
k. De verkoop tot zuivering van onroerend goed kan
niet anders dan in het openbaar geschieden. B. W.,
art. 1255.
I. De curator van eene onbeheerde nalatenschap, die
zal willen overgaan tot den verkoop van roerende
of onroerende goederen tot de nalatenschap be«
-ocr page 441-
— 42S —
hoorende, zal gehouden zijn de formaliteiten na te
komen ten aanzien van den verkoop van goederen
aan minderjarigen toebehoorende, voorgeschreven
bij art. 684, 685 en 690 , W. v. B. R., zie art.
704 van het aangeh. Wetb.
m. De onroerende goederen tot eenen faillieten boedel
behoorende, worden door de curators in het open-
baar ten overstaan van eenen bevoegden ambtenaar,
daartoe door den regter-commissaris benoemd, met
inachtneming der plaatselijke gebruiken verkocht
(W. v. K., art. 857), en de roerende goederen
even zoo, doch deze kunnen ook met verlof van
den regter-commissaris onder de hand worden ver-
kocht. W. v. K., art. 853.
n. Het zoo even sub m bepaalde, is ook van toe-
passing op het geval van verkoop, door de cura-
tors over goederen van iemand die in eenen staat
van kennelijk onvermogen verkeert.
VeRPLIGTIXGEN VAN DEN VERKOOl\'ER.
A.   Levering.
aa. Van den eigendom.
Vb. Van het bezit.
B.    Yrijwaring.
aa. Tn het rustig en ongestoord bezit.
bb. Voor verborgen gebreken.
cc. Voor erfdienstbaarheden.
1. Levering van den eigendom geschiedt:
Wat roerende goederen betreft, zie bladz. 173 en
174 sub e, en
wat onroerende goederen aangaat, door overschrijving
-ocr page 442-
— 429 —
van den titel van aankomst in de daartoe bestemde
openbare registers. Die titel moet in zijn geheel wor-
den overgeschreven, doch indien de koopakte onder-
werpen of handelingen inhoudt, welke niet tot de
geleverde zaak betrekkelijk zijn
, is het voldoende , bij
authentiek uittieksel slechts te doen inschrijven, al
hetgeen die zaak betreft, mits in dat geval partijen,
hetzij bij het opmaken van het uittreksel voor den
notaris en getuigen, hetzij bij eene onderhandsche ver-
klaring, op het uittreksel te stellen, hare toestemming
geven, dat de overschrijving der akte overeenkomstig
dat uittreksel geschiedde. B. W., art. 671.
Men ziet dus, dat de wet vaststelt, dat men bij
afschrift
moet overschrijven , en dat zulks alleen dan
bij wijze van uittreksel geschieden kan, wanneer, zoo
als meermalen plaats heeft, de akte meer dan ééneu
verkoop of toewijzing inhoudt, mits in zoodanig geval,
alles wat tot de te leveren zaak betrekking heeft,
daarin zij opgenomen en partijen bij onderhandsche of
authentieke verklaring, onder het uittreksel geplaatst,
verklaren genoegen te nemen, dat de overschrijving
bij dat uittieksel geschiedt; dit is dus eene formaliteit
door de wet voorgeschreven , en door haar niet letterlijk
op te volgen, bestaat er gevaar, dat de overschrijving
niet genoegzaam tot daarstelling van eigendoms-over-
gang wordt verklaard; hoogst verkeerd is dus het be-
grip dier notarissen, welke meenen, dat zij aan de
wet genoegzaam voldoen, wanneer zij in de verkoop-
voorwaarden de bepaling opnemen: dat de kooper, door
het doen van den koop, geacht zal worden genoegen te
hébhen genomen, dat de overschrijving geschiedt bij
zoodanig uittreksel, als daartoe door den notaris zal
-ocr page 443-
— 430 —
worden uitgeleverd. De formaliteiten toch, voor eene
bepaalde handeling voorgeschreven, mogen niet ver-
zuimd of naar willekeur veranderd worden.
2,. Levering van het bezit heeft plaats, wanneer
men den kooper in staat stelt het verkochte te aan-
vaarden en daarvan genot te hebben.
3.     De levering moet, zoo daaromtrent niets bepaald
is, geschieden ter plaats, waar het goed zich op het
tijdstip der verkooping bevindt. B. W., art. 1513.
4.     De verkooper is niet tot levering verpligt:
a. Wanneer de kooper den koopprijs niet op den
bepaalden tijd voldoet, en de kooper hem geen
uitstel van betaling toestond. B. W., art. 1514.
h. Wanneer hij den kooper uitstsl van betaling ver-
leend heeft, en deze in staat van faillissement of
kennelijk onvermogen verklaard wordt, B. W.,
art. 1515, ten ware de kooper een\' borg stelde,
om op den bepaalden tijd te betalen.
De verkooper kan vernietiging van het koop-
contract vorderen, B. W., art. 1516, indien de
levering door de schuld des verkoopers achterwege
blijft, en heeft hij eene regtsvordering tot ver-
goeding van kosten, schaden en interessen.
c. Ingeval van verkoop van waren en meubelen zal de
vernietiging van den koop, ten behoeve van den ver-
kooper, van regtswege, en zonder aanmaning plaats
hebben , na het verloopen van den tijd, tot af ha-
ling van het verkochte bepaald. (B. W., art. 1554).
5.     Het verkochte moet geleverd worden in den
staat, waarin het zich tijdens den verkoop bevindt,
met alles wat er toe behoort en :n zijnen geheeleu
omvang. B. W., art. 1517, 1518 en 1519.
-ocr page 444-
— 431 —
6. Indien een onroerend goed bij de maat verkocht
is, met vermelding van zijne uitgestrektheid, tegen
betaling van eenen zekeren prijs voor die maat, is de
verkooper verpligt, die geheele hoeveelheid te leveren;
zoo hij dit echter niet kan doen, of de kooper dat
niet vordert, moet de koopprijs in evenredigheid ver-
minderd worden. B. W., art. 1520. Indien daarentegen
in dat geval het goed eenen grooteren omvang bevat,
dan bij de overeenkomst is uitgedrukt, heeft de kooper
de keus, om, óf den prijs in evenredigheid te ver-
hoogen, óf van den koop af te zien , indien namelijk
het meerdere \'/=o beloopt boven den omvang, bij de
overeenkomst uitgedrukt.
In alle andere gevallen, hetzij een zeker bepaald
voorwerp verkocht zij , hetzij de verkoop afgescheidene
en afzonderlijke erven tot onderwerp heeft,, hetzij die
begint met de opgave der maat of met de aanduiding
van het verkochte goed, gevolgd van de opgave der
maat, levert de vermelding dezer maat, ten behoeve
van den verkooper, geen\' grond op tot eenige vermeer-
dering van prijs voor het meerdere der maat, noch ten
behoeve van den kooper, tot eenige vermindering van
prijs voor het mindere der maat, dan voor zoo verre
het onderscheid tusschen de werkelijke maat, en die,
welke in de overeenkomst is uitgedrukt, 7m meer of
minder bedraagt, berekend naar de waarde van het
geheel der verkochte voorwerpen, tenzij het tegendeel
mogt bedongen zijn. B. W., art. 1522.
Indien er op die wijze grond bestaat tot verhooging
van den koopprijs voor het meerdere der maat, heeft
de kooper de keus, om óf van den koop af te zien ,
of den verhoogden koopprijs te betalen, en zulks met
-ocr page 445-
— 432
de interessen, in geval hij het onroerend goed ge-
houden heeft. B. W., art. 1523.
Verpligling van den verkooper, wanneer de kooper
van den koop af ziet. B. VV., art. 1524.
Korte termijn van regtsvordering te dezer zake. B. W.,
art. 1525;
Omslag van het verschil over meerdere erven, met
vermelding van de hoegrootheid van ieder, docli voor
éénen prijs verkocht. B. W,, art. 1520.
Vrijwaring in het rustig en ongestoord bezit.
1.     De verkooper moet den kooper waarborgen voor
de uitwinning, welke deze op het geheele verkochte
goed of op een gedeelte daarvan komt te lijden, of
wegens de lasten, welke men beweert op dat goed te
hebben, en die bij het aangaan van den koop niet
opgegeven zijn. B. W., art. 1528. — Zoodra dus be-
langhebbenden bewijzen , dat de verkooper gedeeltelijk
of geheel geen eigenaar van het verkochte goed was,
of dat de kooper ontwaart, dat er meer schulden of
bezwaren op het verkochte goed kleven, dan hem bij
den verkoop kenbaar zijn gemaakt, is de verkooper
tot vrijwaring gehouden.
2.     Partijen kunnen , bij bijzondere bedingen, deze
door de wet opgelegde verpligting tot vrijwaring uit-
breiden of inkorten; zij kunnen zelfs overeenkomen,
dat de verkooper tot geene vrijwaring hoegenaamd zal
gehouden zijn. B. W., art 1529. In het laatste geval
blijft hij nogtans aansprakelijk voor de zoodanige,
welke uit eene daad, door hem zei ven verrigt, voort-
spruit. Art. 1530, B. W.
-ocr page 446-
— 433 —
Al ware bedongen, dat de verkooper tot geene vrij-
waring zou gehouden zijn, is bij echter, in geval
van uitwimiing, verpligt, den koopprijs terug te geven ,
ten ware de kooper, teu tijde van den koop, het
gevaar van uitwinning mogt gekend hebben, of de
zaak op eigen bate en schade mogt hebben gekocht.
B. W., art. 1531.
3. Zie over het gevolg voor den verkooper der
verpligting tot vrijwaring: B. W. art. 1532 tot en
met 1537 j en waardoor de verpligting tot vrijwaring
ophoudt, B. W., art. 1539.
VRIJMAKING VAN ERFDIENSTBAARHEDEN.
Indien het verkochte goed bevonden wordt bezwaard
te zijn met erfdienstbaarheden, zonder dat die aan
den kooper zijn bekend gemaakt, of dat deze daar-
van kennis kon dragen , en die erfdienstbaarheden van
zoo groot belang zijn, dat men reden heeft te ver-
moeden , dat de kooper den koop niet zou hebben ge-
sloten, indien hij daarvan ware onderrigt geweest, kan
hij de vernietiging van den koop vorderen, ten ware
hij liever verkoos, zich met eene schadeloosstelling te
vergenoegen, B. W., art. 1538.
VRIJWARING VOOR GEBREKEN.
1. De verkooper is gehouden tot vrijwaring wegens
verborgene gebreken van het gekochte goed, die het
ongeschikt maken tot het gebruik waarvoor het bestemd
28
-ocr page 447-
— 434 —
is, of die dat gebruik in dier voege verminderen, dat,
bijaldien de kooper de gebreken gekend had, hij liet
goed óf in het geheel niet óf niet dan voor eenen min-
deren prijs zou gekocht hebben. B. W., art. 1540. —
De verkoopcr is echter niet gehouden in te staan voor
zigtbare gebreken, welke de kooper zelf had kunnen
ontdekken. B. W., art. 1541. — Hij moet voor de
verborgene gebreken instaan, al ware hij daarvan ook
zelf onkundig geweest, tenzij hij in dat geval bedongen
had , dat hij tot geene vrijwaring hoegenaamd zal ge-
houden zijn. B. W., art. 1542.
In de gevallen bij art. 1540 en 1542 vermeld, heeft
de kooper de keus om óf het goed terug ts geven en
den koopprijs terug te vorderen, óf het goed te be-
houden, en zich zoodanig gedeelte van den koopprijs
te doen terug geven, als de regter, na deskundigen
hierop te hebben gehoord, zal bepalen. B. W., art. 1543.
Zie over de verpligtingen voor den verkooper uit
de hier bedoelde vrijwaring voortspruitende: B. W.
art. 1544, 1545 en 154G.
Zie over den korten tijd binnen welken de regts-
vordering wegens deze vrijwaring moet ingesteld wor-
den: B. W. art. 1547.
Deze regtsvordering heeft geene plaats bij verkoopin-
gen, die op regterlijk gezag geschieden.
VERPLIGTINGEN VAN DEN KOOPER.
De hoofdverpligting van den kooper bestaat in het
betalen van den koopprijs, ten tijde en ter plaatse bij
de overeenkomst bepaald; doch indien er bij het aan-
-ocr page 448-
— 4:j:> —
gnan van den koop niets daaromtrent bepaald is, moet
de kooper betalen ter plaatse, alwaar en op den tijd ,
waarop de levering geschiedt. 13. W., art. 1549 en 1550.
De verkooper is, wanneer hij aan den kooper, door
den dag der betaling vast te stellen, een voorregt van
tijdsbepaling verleend heeft, tot levering verpligt,
zoodra de verkoop heeft plaats gehad, om welke reden
men gewoon is bij de verkoopvoorwaarden door den
verkooper, tot zekerheid van de betaling dier kooppen-
ningen, hypotheek op het perceel te laten bedingen
met de uitdrukkelijke bepaling , dat de kooper, door
het aangaan van den koop, geacht zal worden, die
bedongen hypotheek aan den verkooper te hebben ver-
leend, en daarin te hebben toegestemd.
De kooper is, zelfs zonder uitdrukkelijk beding, tot
het betalen van interesseu van den koopprijs verpligt,
indien de verkochte en geleverde zaak vruchten of
andere inkomsten oplevert. B. W. art. 1551. Deze
wetsbepaling wordt door partijen gewijzigd, wanneer de
betaling der kooppenningen op eenen bepaalden tijd ge-
schieden moet, en er bedongen is, dat de huren en lasten
van het verkochte goed op eenen vastgestelden dag ten
behoeve en voor rekening vau den kooper zullen ingaan.
Indien de kooper door eene hypothecaire regtsvor-
dering, of door eene regtsvordering tot reclame, in
zijn bezit gestoord is, of gegronde reden heeft om te
vreezen , dat hij daarin zal gestoord worden, kan hij
de betaling van den koopprijs opschorten totdat de ver
kooper de stoornis heeft doen ophouden, ten ware
deze liever verkoos zekerheid te stellen , of er bedongen
mogt zijn, dat de kooper , niettegenstaande de stoornis,
tot de betaling verpligt is. (B. W., art. 1552.)
2S*
-ocr page 449-
— 436 —
Veeltijds wordt er, in geval bij den vcrkooper eenig
vermoeden betaat, dat het perceel op den dag van de
betaling der kooppenningen nog niet geheel en al vrij
zal zijn, in de conditiën bepaald, dat in geval er op
dien dag eenig beletsel tegen de betaling aan de zijde
des verkoopers bestaat, de kooper verpligt zal zijn den
koopprijs te deponeren onder den notaris, die met den
verkoop is belast, tot tijd en wijle het beletsel heeft
opgehouden.
Indien de kooper den koopprijs niet betaalt, kan
de verkooper de vernietiging van den koop vorderen,
overeenkomstig de bepalingen van art. 1302 en 1303,
B. W.
Openbare verkoopingen van boerende goederen.
Wet van 22 Pluviose, jaar VII. (10 Febr. 1799).
1.     Te rekenen van den dag der afkondiging van
de tegenwoordige wet, zullen de meubelen, waren,
koopwaren, hout, vruchten , veldgewassen en alle an-
dere roerende voorwerpen niet in het openbaar en bij
veiling kunnen worden verkocht, dan in tegenwoordig-
heid van en door het ministerie van openbare ambte-
naren, bevoegdheid hebbende om daartoe over te gaan (1).
2.     Geen openbaar ambtenaar zal tot eene openbare
verkooping en bijveiling van roerende voorwerpen kun-
nen overgaan, dan na vooraf daarvan eene aangifte te
(1) Volgens besluit van het Uitvoerend Bewind van
12 IVuctidor, jaar IV en 27 Mvose, jaar V, zijn alléén
notarissen, griffiers en deurwaarders bevoegd, openbare
verkoopingen van roerende goederen to houden.
-ocr page 450-
— 437 —
hebben gedaan aan het kantoor der registratie, in welks
kring de verkooping zal plaats hebben.
3.     De aangifte zal op een daartoe te houden regis-
ter worden ingeschreven en zal gedagteekend wor-
den. Zij zal bevatten de namen, kwaliteit en woon-
plaats van den ambtenaar, die van den rekwirant,
die van den persoon, wiens roerend goed zal wor-
den verkocht, en de opgave van de plaats, waar
de verkooping zal geschieden, en den dag, waarop
dezelve zal aanvangen. Dezelve zal geteekend worden
door den openbaren ambtenaar, en er zal hem een
afschrift van uitgereikt worden , zonder andere kosten
dan den prijs van het gezegeld papier, waarop dat
afschrift zal worden afgegeven.
Zij zal niet kunnen dienen dan voor het roerend
goed van den daarbij genoemden persoon (2).
4.     Het register zal ongezegeld zijn; hetzelve zal
kosteloos worden gewaarmerkt door den kantonregter
in wiens kring zich het kantoor van registratie bevin-
den zal.
5.     De openbare ambtenaren zullen boven aan hunne
processen-verbaal van verkoop de kopijen van hunne
aangiften overschrijven.
Ieder toegewezen voorwerp zal dadelijk in het
proces-verbaal beschreven worden; de prijs zal daarin
met volle woorden omschreven en in cijfers buiten \'s lijns
vermeld worden.
Iedere zitting zal gesloten en geteekend worden door
(1) Voor de extracten uit do registers van voorloopige
aangifte van openbare verkoopingen van roerende goede-
ren, mojen geene mindere zegels dan van vyflig centen
worden gebruikt. (P. W., 1845 Ie D., p. 57.)
-ocr page 451-
— 438 —
deu openbaren ambtenaar en twee daar wonende ge-
tuigen.
Wanneer eene verkooping plaats zal hebben, ten
gevolge van inventarisatie, zal daarvan in het proces-
verbaal melding worden gemaakt, met vermelding van
de dagteekening van deu inventaris, van den naam van
den notaris, die denzelven heeft opgemaakt, en van
de kwitantie der registratie.
ö. De processen-verbaal van verkoop zullen niet
kunnen worden geregistreerd dan aan de kantoren waar
de aangiften zullen gedaan zijn.
liet regt vau registratie zal geheven worden op het
bedrag der sommen, te zamen genomen, van de zit-
tingen vermeld in het proces-verbaal, die binnen den
termijn, bepaald bij de wet op de registratie, moeten
worden geregistreerd.
7. De overtredingen der bovenstaande bepalingen
zullen met na te melden boeten gestraft worden; te
weten :
Van honderd franken, te verbeuren door iederen
openbaren ambtenaar, die tot eene verkooping zal over-
gegaan zijn, zonder daarvan aangifte te hebben gedaan.
Van vijf en twintig franken, voor verzuim van over-
schrijving aan het hoofd van het proces-verbaal van de
aangifte, gedaan aan het kantoor van de registratie.
Vau honderd franken, voor elk verkocht en in het
proces-verbaal van verkoop niet vermeld voorwerp, be-
halve de teruggave van het regt.
Van honderd franken, eveneens voor elke verande-
ring vau prijs der toegewezen voorwerpen, gedaan in
het proces-verbaal, boven en behalve de vergoediug
vau het regt, en de straffen wegens valschheid.
-ocr page 452-
— 439 —
i
En van vijftien franken , voor ieder voorwerp, waar-
van de prijs niet in volle woorden in het proces-verbaal
zou beschreven zijn.
De andere overtredingen, welke de openbare amb-
tenaren tegen de wet op de registratie zouden kunnen
begaan, zullen worden gestraft met de boeten en ver-
goedingen, welke die wet daarop gesteld heeft. De
boete, welke ieder persoon zal beloopen hebben, door
overtreding van art. 1 der tegenwoordige wet, door
in het openbaar en bij veiling, zonder tusscheiikomst
van eenen openbaren ambtenaar, te verkoopen of te
doen verkoopen, zal bepaald worden, naarmate van
de belangrijkheid der o /ertreding; ze zal echter voor
iedere verkooping niet minder kunnen zijn , dan vijftig
franken
, noch de som van duizend franken kunnen
te boven gaan, behalve de vergoeding der regten, die
verschuldigd zullen bevonden worden (1).
8. De ambtenaren der registratie zijn bevoegd om
zich naar alle plaatsen te begeven, alwaar openbare
verkoopingen en veilingen zullen worden gehouden , en
zich aldaar de processen-verbaal van verkoop en de
afschriften der voorloopige aangiften te laten vertoonen.
Zij zullen proces-verbaal opmaken van de overtredin-
gen, welke zij erkend en bevonden zullen hebben; zij
zullen zelfs den bijstand van een\' beambte of van het
bestuur der gemeente, waar de verkooping gehouden
wordt, kunnen vorderen.
De vervolgingen en regtsvorderingen zullen plaats
(1) Boeten, wegens overtredingen dezer wet, moeten
worden ingevorderd binnen twee jaren na de registratie
der akte, op straf van verjaring.
-ocr page 453-
"— 440 —
«
hebben zóó en op de wijze als voorgeschreven is bij
de wet op de registratie, van 22 Erimaire 7e jaar.
Het getuigenbewijs zal kunnen toegelaten worden voor
de verkoopingen, gehouden met overtreding der wet.
9.     Van de voorloopige aangifte , gelast bij art. 2,
zijn uitgezonderd de openbare ambtenaren, die tot de
verkoopingen van \'s Rijks goederen en van goederen
der banken van leening zullen overgaan.
10.     Alle wetsbepalingen, strijdig met deze tegen-
woordige wet, worden afgeschaft.
Registratie.
Volgens art. 69, J 5, n°. 1 der wet van 22 Fri-
mahe, 7e jaar, en art. 12 der wet van 16 Junij 1832,
{Stil. N°. 29), is een regt van 2 pCt. verschuldigd ,
wegens toewijzing en verkooping van roerende goede-
ren, vruchten te velde, tiendgewas, opgaand geboomte,
hakhout; aandeden in maatschappijen van koop- of
geldhandel of nijverheid, voor zoo verre de onroerende
goederen, tot, zoodanige maatschappijen behoorende,
slechts een bijkomend onderwerp der onderneming zijn,
zoo huig het bestaun der maatschappij voortduurt; van
voortbrengselen uit de mijnen , groeven en veenderijen
uitgedolven; van koopmansgoederen, van octrooijen
voor uitvindingen, van stand en nering, van verkre-
gene vergunning tot onderneming van veren, stoom-
vaartuigen , geregelde beurtvaarten en postwagens. Vol-
gens gemeld art. 12 wordt dit regt verminderd op de
helft voor de verkoopingen, hetzij geheel of voor een
gedeelte van schepen, schuiten en vaartuigen in de
Nederlanden te huis behoorende, mits daarvan bchoor-
-ocr page 454-
— 441 —
lijk blijke; mitgaders van derzelver staand en loopend want
en verderen inventaris, wanneer deze niet afzonderlijk,
maar in éénen koop met het schip of vaartuig zelf en
voor éénen en denzelfden prijs worden overgedragen.
De voormelde 2 pCt. over het geheele bedrag van de
in de gezamenlijke vacatiön verkochte goederen. (Art.
69, $ 5, n°. 1 der wet van 22 Primaire, 7e jaar,
art. 1 en 6 der wet van 22 Pluviose, 7e jaar.)
Dit regt wordt verminderd :
1°. Op de helft voor openbare verkoopingeii van hak-
hout of opgaand geboomte en veldvruchten, zoo lang
de goederen niet van den grond, waarop zij wassen
of gewassen zijn , zullen zijn weggevoerd.
Met verkoopingen worden gelijk gesteld de verpach-
ting of afstand van het genot van landerijen of bos-
sclien , om liet daarop staande gewas in te oogsten of
het hout te vellen.
2°. Op een vierde van openbare verkoopingen van
koopmansgoederen, op de prijzen der beurscourant be-
kend staande, mits geene der in veiling gebragte of
verkochte kavelingen beneden de f 100 in prijs of
waarde bedrage, en tevens geene andere goederen in
de veiling begrepen zijn. (Art. 12 der wet van 16
Junij 1832.)
Deze laatste bepaling is ook toepasselijk op:
1°. De groote houtveilingen uit de eerste hand,
hoewel niet op de prijscouranten der beurzen bekend
staande. (Kon. Besl. v. 28 Sept. 1S32.)
2°. Openbare veilingen uit de eerste hand van ruwe
en geslepene doch ongezette diamanten en andere edele
gesteenten, hoezeer niet op de prijscouranten der beur-
zen bekend staande. (Kon. Besl. v. 7 April 1834.)
-ocr page 455-
._ 443 —
3". De openbare verkooping uit de eerste hand van
pelterijen (in- eu buitenlandsche), koehaar, schrijf-
pennen, zeehondenvellen , bokkenvellen , enz., hoewel
niet op de prijscouranten der beurzen bekend staande.
(Kon. Besl. v. 2 April 1835.)
Er zal in bovenstaande gevallen slechts dan ver-
mindering van het regt kunnen genoten worden, wan-
neer de processen-verbaal van verkoop eene bijzondere
aanwijzing der goederen, in de veiling begrepen, be-
vatten; ten aanzien van bosschen, houtgewas en veld-
vruchten zal bovendien de plaats, alwaar dezelve zich
bevinden, moeten aangewezen en in alle gevallen, geene
uitzonderd, de prijs van ieder artikel afzonderlijk in
het proces-verbaal opgeschreven worden.
Wanneer, behalve de goederen , waarvoor een ver-
minderd regt verschuldigd is, ook andere in hetzelfde
proces-verbaal begrepen zijn, zal niettemin het ver-
minderd regt op eerstgemelde geheven worden, mits
geene der kavelingen van de genoemde koopmansgoe-
deren beneden de f 100 bedrage en de andere goede-
ren bij afzonderlijke kavelingen, perceeleu of koopen ,
onverschillig van welke waarde, verkocht en bijzondere
prijzen daarvoor uitgeloofd zijn.
In de gevallen, waarin een verminderd regt op de
opbrengst der veiling verschuldigd is, zullen de borg-
togten, in de processen-verbaal van verkoop tot ze-
kerheid der kooppenningen gesteld, slechts onderhevig
zijn aan de helft van het regt op gewonen borgtogt
verschuldigd. (Art. 12 der wet van 16 Junij 1833.)
Bij herveiling van roerende goederen, ten laste van
den in gebreke gebleven kooper, zal het regt alleen
geheven worden op hetgeen de herveiling meer dau
-ocr page 456-
— 443 —
de prijs der eerste toewijzing opbrengt, indien op dien
prijs het regt reeds betaald is. ( Art. 69, § 5, n°. 1
der wet van 22 Erimaire, 7e jaar.)
Volgens art. 69, § 7 , n°. 1 der wet van 22 Fri-
maire, 7e jaar, en art. 13 der wet van 16 Junij 1832,
n°. 29, zijn aan een regt van 1 pCt. onderworpen
alle toewijzingen en verkoopingen, zoo van eigendom
als van vruchtgebruik van onroerende goederen, van
eeuwigdurende erfpachten , en van den eigendom met
zoodanige erfpachten bezwaard ; van regten van beklem*
ming, mitsgaders van den eigendom van ongebouwde
eigendommen op beklemming uitgegeven; van tiend-
regt, tollen, pont veren, jagt, visscherij; van deelgereg-
tigheid in bron- en waterleidingen of kanalen, in maat-
schappijen van koop- of geldhandel of nijverheid, voor
zoo verre de onroerende goederen, tot zoodanige maat-
schappijen behoorende, het hoofdonderwerp der onder-
neming zijn; van mijnen en groeven, met of zonder
den oppergrond daarvan ; van den ondergrond of van
het boven veen van turflanden of van beide te zamen;
van het regt van verveening; van den opstal of de
gebouwen, getimmerten, werken en beplantingen, staande
op eens anderen grond, zoo die niet binnen zes maan-
den worden weggeruimd j van bosschen en houtgewas
niet van den grond afgescheiden; van afstand of ves-
tiging van erfdienstbaarheden, en in het algemeen
van alle goederen, onroerend , hetzij uit derzelver aard
of bestemming, hetzij door het onderwerp, waarop zij
worden toegepast, hoezeer hier niet met name genoemd.
De berekening van dit regt geschiedt over den uit-
gedrukten koopprijs en het kapitaal der lasten, welke
den prijs kunnen verzwaren (art. 14, n°. 5 , en art.
-ocr page 457-
Ui
15, n°. 6 der wet van 27 Frimaire, 7" jaar), en wat
het eeuwigdurend erfpachtsregt betreft, over een kapi-
laal gelijkstaande met het twiutigvoud der jaarlijksche
rente, met bijvoeging insgelijks van de overige lasten
in kapitaal, en zonder aftrekking ter zake van de reg-
ten en onkosten, welke de verkooper voor zijne re-
kening heeft genomen.
Door lasten verstaat de wetgever hier elke betaling,
boven den koopprijs den kooper opgelegd, en die niet
volgens de wet door den kooper gedragen moet wor-
den. De lasten, volgens de wet door den kooper te
dragen, bestaan in de kosten van verkoop (art. 1502);
deze kunnen mitsdien niet bij den bedongen prijs ter
berekening der registratie-regten worden gevoegd. Men
vooronderstelle echter niet, dat al wat men verkoop-
kosten noemt, voor geene bijvoeging vatbaar zou zijn;
de wet heeft geene andere kosten bedoeld, dan waartoe
de overeenkomst zelve, in den beperksten zin, aanlei-
ding geeft. Geene premiën, uitgeloofd om het opbie-
den aan te moedigen, geene gelaggelden, geene sala-
rissen, niet wettiglijk toegekend, kunnen onder die
kosten, voor zoo veel de toepassing der registratie-wet-
ten betreft, gerekend worden. Evenwel kunnen de
strijkgelden , door den kooper te voldoen, doch welke
hij zelfs als hoogste bieder getrokken heeft, voor de
berekening van het regt van registratie niet bij den
koopprijs van onroerende goederen worden gevoegd.
(Resol. van den Min. van Finantiën van 3 Jan. 1842.
Ned. Regtspr., Deel X, § 73.)
Onder de lasten, die bij den koopprijs moeten gevoegd
worden, behooren echter niet alleen de aan den kooper
opgelegde betalingen, maar tevens alle bedingen en
-ocr page 458-
— 445 —
voorwaarden in het koopcontract, die, door den wil
van den verkooper of van vroegere eigenaren geboren ,
nadeelig op den koopprijs werken; de bezwaren, uit
de wet zelve voortvloeiende, of krachtens de wet ten
laste des koopers komende, behooren integendeel daar-
toe niet. Wanneer alzoo bij den koop is bedongen»
dat de kooper , die dadelijk de kooppenningen betaalt,
eerst na den tijd van een jaar in het bezit van het
gekochte zal treden, is dit voor den kooper eene be-
zwarende voorwaarde, die den koopprijs heeft gedrukt;
ter berekening van het regt zal daarom de koopprijs
verhoogd moeten worden met het bedrag der interest
a vijf ten honderd in het jaar, gerekend over den tijd,
gedurende welken de kooper na het betalen der koop-
penningen van het bezit verstoken blijft. De Rijks-
of andere belastingen, ten laste van den kooper gebragt,
worden echter alleen dan bij den koopprijs gevoegd,
indien zij loopen over een tijdvak van meer dan drie
maanden voor de inbezit-treding des koopers. (Resol.
van den Min. v. Finantiën van 5 April 1842, n!). 72.
Bijv. tot het Staatsbl. n<>. 116.)
De jaarlijksche of op onbepaalde tijden voldaan wor-
dende uitkeeringen , huren of pachten aan den eigenaar
van goederen op erfpacht of op vaste beklemming uit-
gegeven, mitsgaders de tienden, waarmede de goederen
bezwaard zijn, worden niet begrepen onder de lasten,
welke voor de berekening van het regt bij den koop-
prijs van den eigendom moeten worden gevoegd. (Art.
13, nü. 1 der wet van 16 Junij 1832.)
Zie voor het geval dat de lasten bestaan in grond-
renten, gevestigde renten, lijfrenten of pensioenen,
waarvan het kapitaal niet bekend of uitgedrukt is:
-ocr page 459-
— 446 —
art. 14, n°. 9, der wet van 22 Frim., jaar Vil, en
art. 13, nu. 1, der wet van 16 Junij 1832.
Wij merken ten slotte aan , dat er slechts een vast
regt van SO centen verschuldigd is op de akte, waar-
bij de eigenaar van onroerend goed belooft dat goed
aan een\' ander te verkoopen , na zekeren tijd of nadat
zekere gebeurtenis zal hebben plaats gehad, met bepa-
ling , dat die akte niet bestemd is om als eigendoms •
bewijs te gelden of in de publieke registers te worden
overgeschreven, maar dat daarvan eene nadere akte
van 07erdragt tusschen partijen zal worden verleden.
De akten van eigendomsovergang onder de levenden
van nieuw ontgonnen, bepolderde of drooggemaakte
gronden, met de daarop staande gebouwen , uit han-
den van hem, die tijdens de ontginning, bepoldering
of droogmaking eigenaar was, of van diens erfgenamen
of legatarissen, in die van een\' tweeden eigenaar,
worden binnen de dertig jaren, aanvang nemende met
het jaar der tweede volgens de wet vereischte aangifte,
tegen een vast regt van 80 centen in hoofdsom gere-
gisteerd, en zijn aan een gelijk vast regt van over-
sclirijving onderworpen. Dit zelfde is van toepassing
op de uitgiften in beklemming, erfpacht en opstal dier
gronden en gebouwen. (Art. 7 der wet van 6 Junij
1840, n°. 17.)
Verklaring van lastoeving. (akte van command.)
1. Men noemt verklaring van lastgeving zoodanige
akte, waarbij de kooper van eenig in openbare veiling
verkocht onroerend goed, binnen 24 uren een\' ander
opgeeft, voor wien of in wiens naam hij den koop
-ocr page 460-
— 447 —
heeft gedaan, en welke, die opgaaf aannemende, ge-
houden wordt de oorspronkelijke kooper te zijn geweest.
2.     De bevoegdheid tot het noemen of opgeven van
eenen lastgever, voor wiens rekening men gekocht
heeft, moet bij de overeenkomst van koop en verkoop
worden. voorbehouden, welk voorbehoud voor dengene
aan wien de toewijzing gedaan wordt, eene voorwaar-
delijke verbindtenis daarstelt, afhankelijk van de al of
niet aanwijzing van een\' anderen kooper, zoodat hij
bij gebreke van opgave gehouden is den koop voor
zich zelven gestand te doen , doch door de vervulling
dier voorwaarde vau alle verantwoordelijkheid is ont-
slagen.
3.     De verklaring van lastgeving moet zuiver en
eenvoudig zijn, zonder toevoeging van eenige bijzon-
dere bedingen, die het oorspronkelijk koopcontract
zouden wijzigen, waardoor toch blijken zou, dat er
eene bijzondere overeenkomst tusschen den kooper en
zijnen lastgever bestond.
4.     De kooper kan hij de verklaring, ofschoon zich
voor het geheel verbonden hebbende, onderscheidene
lastgevers noemen , die , hetzij gezamenlijk , hetzij ieder
voor een bepaald gedeelte van het onroerende goed in
zijne plaats zullen treden.
Registratie.
De akte van command wordt geregistreerd voor een
vast regt van 80 centen, wanneer het regt om zijnen
meester te noemen in de akte van toewijzing is voor-
behouden , en de opgave bij openbare akte geschiedt
en beteekend wordt binnen 24 uren na de toewijzing.
-ocr page 461-
— 448 —
(Art. 68 § 1 , n°. 24, wet van 22 Frim., jaar VII.)
Aan wie die beteekening moet gedaan worden , is bij
de wet niet bepaald, doch art. 69 , § 5, n°. 4 en
§ 7, n°. 3 onderwerpen de akte van cornmand van
roerend of onroerend goed alleen dan aan het evenredig
regt van 2 of 4 percent, wanneer dezelve meer dan
24 uren na de toewijzing of na het koop-contract ge-
schiedt, of wanneer het regt om zijtien meester te
noemen daarin niet is voorbehouden. De Hooge Raad
heeft dan ook, bij arrest van 11 Maart 1841, beslist,
dat op eene akte van command, waarvan geene notifi-
catie aan den ontvanger binnen de 24 uren na de
toewijzing heeft plaats gehad, of die niet binneu dien
tijd ter registratie is aangeboden, evenwel het even-
redig regt van 4°/„ niet kan geheven worden , wanneer
slechts voldoende blijkt, dat die akte binnen de 24 uren
na de toewijzing is verleden. In den termijn van vier
en twintig uren is de Zondag niet mede gerekend.
Alvorens tot de behandeling van koop en verkoop
van inschuld en andere onligchamelijke regten over te
gaan, willen wij nog eenige oogenblikken stilstaan bij
enkele handelingen, die veelmaals het contract van
verkoop en koop van onroerend goed vergezellen.
1°. Aanwijzing van betaling van den koopprijs.
Deze heeft plaats wanneer de verkooper den kooper
opdraagt om uit den koopprijs zekere betalingen, ter
bevrijding van hem, verkooper, te doen. — Deze
aanwijzing is niets anders dan eene eenvoudige magti-
ging, welke vóór de betaling door den verkooper kan
herroepen worden, behalve ingeval de kooper — b. v.
-ocr page 462-
— 449 —
indien het goed voor de te kwijten schuld hypothecair
was verbonden — een direct belang bij de kwijting
had, als kunnende de verkooper alsdan zijne magtiging
niet herroepen.
Van deze aanwijzing is geen afzonderlijk registratie-
regt verschuldigd.
2". Delegatie of overzetting van schuld.
Deze geschiedt wanneer de kooper van een met
hypotheek bezwaard onroerend goed de hypothecaire
schuld, in mindering van den koopprijs, ten zijnen
laste neemt, en de schuldenaar dier schuld door den
hypothecairen schuldeischer wordt geaccepteerd als debi-
teur, in plaats van den verkooper die van de schuld
ontslagen wordt; deze overeenkomst brengt schuldver-
nieuwing te weeg, en dient zich alzoo de schuldeischer
zijn regt van hypotheek uitdrukkelijk voor te behouden
(B. W., art. 1452—1457.)
Registratie.
Onverminderd het gewone regt van verkoop over den
geheelen koopprijs, is als regt van delegatie nog ver-
schuldigd 1 percent over het bedrag van de overgeno-
men schuld.
3». Beding van hypotheek.
Meermalen gebeurt het, dat de verkooper zijn on-
roerend goed aan den kooper overdraagt, onder de
voorwaarde, dat de kooper hem den geheelen koopprijs
of wel het onvoldaan gebleven gedeelte daarvan, eerst
in het vervolg voldoen zal; in zoodanig geval gebiedt
29
-ocr page 463-
— 450 —
de voorzigtigheid dat de verkooper zich bij de akte
regt van hypotheek op het veikochte perceel, ten be-
drage van de onbetaalde kooppenningen , bedingt, en
dat hij zich al die regten voorbehoudt, welke wij in
de afdeeling over hypotheek gezien hebben, dat aan
een\' eersten hypothecairen schuldeischer kunnen verleend
worden. Hierdoor toch waarborgt zich de verkooper
dat aan derden, ten zijnen nadeele, door den kooper
hypotheek-regten op het perceel verleend worden , en
stelt hij zich bovendien in de gelegenheid, om, bij
niet voldoening door den kooper van den verschuldigd
gebleven koopprijs, in plaats van in regten tot ver-
nietiging van den gedanen verkoop en koop te proce-
deren, het perceel, ingevolge art. 1223, B. W., te
doen verkoopen en zich zelveu te voldoen.
Wij merken ten deze op, dat, bij publieke veilingen
van onroerend goed, waarbij voor de betaling der
kooppenningen meestal een termijn gesteld wordt, men
in de veilings-voorwaarden gewoonlijk aan den verkooper
de keus laat bedingen , om , ingeval van wanbetaling,
óf den verkoop geregtelijk te doen vernietigen en tot
herveiling over te gaan, óf hypothecaire inschrijving op
het perceel te nemen, en, des gevorderd, van de hier
voor bedoelde onherroepelijke magtiging gebruik te maken.
Registratie.
Ter zake van dit beding van hypotheek in de ver-
koop-voorwaarden voorkomende, is geen afzonderlijk
legt verschuldigd.
Subrogatie in de regten van den verkooper.
Deze heeft plaats wanneer de verkooper de betaling
-ocr page 464-
— 451 —
der schuldig gebleven koopsom van een derden persoon
ontvangende, deze doet treden in de regten, regtsvor-
deringen, voorregten en hypotheken die hij ten laste
van den kooper heeft, waartoe men de akte op de
volgende wijze zoude kunnen inrigten :
Deze verkoop en koop is geschied voor een duizend
gulden waarvan verkooper erkent vijf honderd gulden
ontvangen te hebben, waarvoor hij kwiteert, terwijl hij
tot zekerheid van de overige vijf honderd gulden hypo-
theek op het gekochte voorbehoudt onder de volgende
bepalingen..... Eindelijk verklaart de verkooper uit
handen van .... die alhier mede verscheen, ontvangen
te hebben een som van vijfhonderd gulden ter betaling
van voormelde restant kooppenningen waarvoor hij laatst-
genoemden kwiteert en hem subrogeert in de regten ,
regtsvorderingen, voorregten en hypotheken die hij
krachtens deze akte ten laste van den kooper heeft.
HET REGT VAN WEDERIK KOOP.
1. Het regt van wederinkoop komt voort uit een
beding, waarbij de kooper zich het regt voorbehoudt
om het verkochte terug te nemen, tegen teruggave
van den oorsproukelijken koopprijs en de vergoeding
van alle regtmatige kosten op en ter zake van den
koop en de levering gevallen, mitgaders de noodzake-
lijke kosten van repaTatiën , en die, waardoor het ver-
kochte goed in waarde vermeerderd is, ten beloope
van deze vermeerdering. B. W. , art. 1555 en 1568.
Dit regt kan zoowel ten aanzien van roerende als
van onroerende goederen bedongen worden, doch uit
den aard der zaak kan de verkooper het op het ou-
29*
-ocr page 465-
— 452 —
roerend goed uitoefenen, al mogt het zich reeds in
andere handen dan die van den kooper bevinden, ter-
wijl hij het op roerende goederen alleen kan doen gel-
den zoo lang hij, die deze goederen van hem gekocht
heeft, nog eigenaar is.
2.     Het regt van wederinkoop mag voor geenen
langeren tijd dan voor vijf jaren worden bedongen;
indien het voor een langer tijdvak bedongen is, wordt
die tijd tot gemelde vijfjaren ingekort. B. W., art. 1556.
3.     Het bepaalde tijdvak moet naar scherpheid van
regten worden opgevat; de tijd, binnen welken de ver-
kooper zijn regt moet doen gelden, en alzoo de verja-
ring van dit regt, loopt ten nadeele van een\'ieder, zelfs
van minderjarigen, behoudens hun verhaal op hunne
voogden of andere deswege verantwoordelijke beheerders.
4.     Het regt van wederinkoop, dat zich de verkoo-
per bedongen heeft, gaat bij zijn overlijden op zijne
wettige of testamentaire erfgenamen over. Zoo hij ver-
scheidene erfgenamen nalaat, kan ieder dier erfgenamen
slechts van het vermogen tot wederinkoop gebruik ma-
ken , voor zooveel zijn aandeel in de nalatenschap
betreft, doch de kooper of zijn opvolger in den eigen-
dom , kan alsdan vorderen dat de mede-erfgenamen
worden opgeroepen, ten einde zich onderling wegens
den wederinkoop van het geheele goed te verstaan, en
indien zij het niet eens worden, zal de eisch tot weder-
inkoop worden ontzegd. Dit alles heeft even zoo plaats,
indien verscheidene personen eenig goed, tusschen hen
gemeen, gezamenlijk en bij eene en dezelfde overeen-
komst verkocht hebben. B. W. art. 1563 en 1564,
met uitzondering echter in het geval bij art. 1566
B. W., voorzien.
-ocr page 466-
— 453 —
5.     Hij, die onder meergemeld beding van weder\'
inkoop een onverdeeld aandeel in een onroerend goed
gekocht heeft, en na eene tegen hem gerigte regts-
vordering tot scheiding en deeling, kooper van het
geheel is geworden, kan den verkooper verpligten het
geheel over te nemen, wanneer deze van het gedachte
regt gebruik maakt. B. W. art. 1562.
6.     Indien de kooper verscheidene erfgenamen heeft
nagelaten, kan van meergemeld regt tegen ieder van
hen niet verder worden gebruik gemaakt dan voor
zooveel zijn aandeel betreft, zoowel in het geval dat
de boedel nog niet gescheiden is, als in het geval dat
het verkochte goed onder de erfgenamen is verdeeld.
Maar indien de boedel gescheiden is, en het verkochte
goed aan een\' der erfgenamen is te beurt gevallen,
kan de regtsvordering tot wederinkoop voor het geheel
tegen dezen worden aangelegd. 13. W. art. 1567.
7.     Wanneer de verkooper, ten gevolge van het
beding van wederiukoop, zijn goed terug bekomt, moet
het vrij van alle lasten en hypotheken , door den koo-
per daarop gelegd, tot hem overgaan; hij is echter
verpligt de huurovereenkomsten , die de verkooper ter
goeder trouw heeft aangegaan, gestand te doen. B. W.
art. 1568.
Registratie.
Het beding van wederinkoop in een koop-contract
voorkomende, is aan geen afzonderlijk registratie-regt
onderworpen. Ingeval van het regt van wederinkoop
wordt gebruik gemaakt binnen den daarvoor bepaalden
termijn, is van de akte van wederiukoop een propor-
tioneel regt van den primitiven koopprijs van een half
-ocr page 467-
— 454
percent verschuldigd. Wet van 22 Frimaire, jaar VII,
art. 69, § 2, n°. 11.
VEEKOOP VAN EENE INSCHULD OF ANDER
ONLIGCHAMELIJK KEGT.
1.     De verkoop van eene inschuld bevat al wat
daartoe behoort, als: borgtogten, voorregten en hypo-
theken. B. W. art. 1569. — Verg. art. 1518.
2.     Partijen kunnen de verpligting tot vrijwaring
naar welgevallen uitbreiden of inkorten, de wet bepaalt
alleen, dat, wanneer er niets aangaande de vrijwaring
bedongen is, de verkooper moet instaan voor het aan-
wezen der inschuld ten tijde der levering (B. W. art.
1570), en dat hij niet aansprakelijk is voor de genoeg-
zarae gegoedheid van den schuldenaar. B. W. art. 1571.
\'6. Indien de verkooper zich verantwoordelijk heeft
gesteld voor de gegoedheid van den schuldenaar, is hij
dit slechts ten beloope van den koopprijs, welken hij voor
de inschuld ontvangen heeft, en moet door die belofte
verstaan worden , de tegenwoordige gegoedheid van den
schuldenaar; zij strekt zich niet uit tot de toekomstige,
ten ware ook dit uitdrukkelijk mogt bedongen zijn.
B. W. art. 1571 en 1572.
4. Vermits bij den verkoop van eene inschuld de
schuldenaar op eene voldoende wijze is bevrijd, indien
hij vóór de levering van het verkochte aan den ver-
kooper de schuld heeft voldaan, en de levering, inge-
volge art. 668 B. W., ten aanzien van den schulde*
naar geen gevolg heeft, dan van het oogenblik dat
die aan hem is beteckend geworden, of dat hij de
overdragt schriftelijk heeft aangenomen of erkend, is
het noodig :
-ocr page 468-
— 455 —
a.    Dat de schuldenaar bij de akte van overdragt mede
verschijnt en daarbij verklaart van den verkoop
kennis te dragen en dien erkent,
Of:
b.    Dat de gedane overdragt aan den schuldenaar on-
verwijld bij deurwaarders-exploit beteekend wordt.
Cf. art. 1467 B. W.
5. Bij verkoop van eene inschuld, waaraan een
hypotheekregt is verbonden, geeft men den hypotheek-
bewaarder een afschrift van de koopakte, die het in
zijne bewaring houdt, en ter zijde van de genomene
inschrijving van de overdragt aanteekening doet, waar-
van men zich vervolgens, door het ligten van eenen staat,
vergewissen kan.
Registratie.
Van de overdragt van inschuld is verschuldigd een
percent
van het bedrag der inschuld, welke ook het
bedrag van den koopprijs moge zijn (art. 17 der wet
van 31 Mei 1824, Stbl. n°. 36; — art. 69, § 3,
n°. 3 der wet van 22 Primaire, 7e jaar); wordende de
achterstallige renten, wanneer die tevens in de over-
dragt begrepen zijn , voor de berekening van het regt
bij het kapitaal gevoegd. Indien de schuldenaar, bij
de akte van overdragt, verklaart den kooper als zijnen
nieuwen schuldeischer te erkennen, dan is wegens deze
verklaring een afzonderlijk regt van tachtig centen ver-
schuldigd.
Ingeval de verkooper instaat voor de tegenwoordige
en toekomstige
gegoedheid van den schuldenaar , is vol-
gens vonnis van de Regtbank te Zwolle van 28 April
1841 (zie Nederlandsche Regtspraak, Deel IX, § 31)»
verschuldigd een afzonderlijk regt van borgtogt van \'/s %.
-ocr page 469-
— 456 —
VERKOOP VAN ERFBEGT.
1. Hij, die voor het geheel of voor een gedeelte
erfgenaam is, kan over zijn regt van erfgenaamschap,
onder anderen , ook bij wege van verkoop beschikken,
en is in dit geval, zoo er geen ander beding gemaakt
is, volgens de wet alleen tot vrijwaring van zijne hoe-
danigheid als erfgenaam gehouden; indien hij echter
stuk voor stuk opgeeft, waarin de nalatenschap be-
staat, is hij verpligt den kooper voor het aanwezig
zijn van al de hem aangeduide bestanddeelen in te
staan. B. W. art. 1573.
2.     De verkooper van eenig erfregt, reeds de vruch-
ten van eenig stuk goed genoten, of het beloop van
eenige inschuld, tot die erfenis behoorende, ontvangen,
of eenige goederen uit die nalatenschap verkocht heb-
bende , is verpligt ze aan den kooper te vergoeden,
ndien niet uitdrukkelijk anders is bedongen. B. W.
art. 1574.
3.     De kooper is van zijnen kant verpligt aan den
verkooper te vergoeden al hetgeen deze wegens de
schulden en lasten der nalatenschap mogt hebben be-
taald, en datgene te voldoen, hetwelk de verkooper als
schuldeischer van de erfenis te vorderen had, ten ware
het tegendeel mogt bedongen zijn.
Registratie.
Het regt wordt berekend naarmate de bestanddee-
len waaruit de nalatenschap bestaat, en is alsdan ver-
schuldigd over den bedongen koopprijs. — Wordt b. v.
in de akte, waarin het erfregt geheel of gedeeltelijk
wordt gecedeerd, vermeld, dat tot de nalatenschap on-
-ocr page 470-
— 457 —
roerende goederen behooren, alsdan wordt een regt
van 4% over den geheelen koopprijs geheven j doch
wordt bij ieder bestanddeel aangeduid voor hoeveel het
verkocht wordt, b. v. het erfregt in het onroerend
goed voor........f 1000,—
het erfregt in de meubelen voor // 800,—
het erfregt in de insch. N. schuld // 600,—
dan wordt over de ƒ 1000, — 4 %
over de „ 800,-2 %
over ie ,/ 600, — niets
geheven.
Men zij indachtig dat de schulden der nalatenschap,
voor het gecedeerde gedeelte, bij den koopprijs gevoegd
worden, even als bij koop en verkoop de buitenge-
wone bezwaren , die ten laste van den kooper komen;
ook is er van de schulden nog een regt van overwij-
zing ad 1 percent verschuldigd.
Indien een erfregt wordt verkocht, hetwelk met
vruchtgebruik is bezwaard, wordt het totaal van den
koopprijs en der lasten, met vijftig percent verhoogd,
en alsdan daarover het verschuldigde regt geheven.
BUILING.
1. a. Builing is eene overeenkomst waarbij partijen
zich verbinden, om aan elkander wederkeerig
eene zaak in de plaats van eene andere te ge-
ven. B. W. art. 1577.
In deze overeenkomst vereenigen beide par-
tijen in zich, de regten van den kooper met
de verpligtingen van den verkooper, en wordt
dus dit contract door dezelfde beginselen als
-ocr page 471-
— 458 —
het contract van koop en verkoop geregeld,
en kan dus al hetgeen voor koop en verkoop
vatbaar is, het onderwerp van ruiling uitma.
ken. B. W. art. 1578 en 1582.
2. b. Zij, die bekwaam zijn tot verkoop, zijn dit
dus ook ten aanzien van deze verbindtenis,
doch vermits ruiling niet anders dan onder-
hands kan geschieden, zullen voogden en cura-
tors daartoe niet anders, dan op de wijze bij
art. 454 , B. W., voorgeschreven , kunnen ge-
magtigd worden.
3.     Indien de eene partij de zaak, welke haar in
ruiling gegeven wordt, reeds ontvangen heeft, en nader-
hand bewijst dat de andere daarvan geen eigenaar was,
kan zij niet genoodzaakt worden tot levering van de
zaak, welke zij van haren kant heeft beloofd, maar
alleen om die, welke zij ontvangen heeft, terug te
geven. B. W. art. 1579.
4.     Hij, die door uitwinning gesteld is uit het bezit
der zaak, welke hij in ruiling heeft ontvangen , heeft
de keus om van de wederpartij vergoeding van kosten,
schaden en interessen, of de teruggave der door hem
gegeven zaak, te vorderen. B. W. art. 1580.
5.     Indien eene zekere en bepaalde zaak, welke men
beloofd had in ruiling te geven, buiten de schuld van
den eigenaar, en vóór de levering is verloren geraakt,
wordt de overeenkomst voor vervallen gehouden, en
kan degene, die van zijne zijde aan de overeenkomst
voldaan heeft, de teruggave van het in ruiling ge-
geven goed vorderen (B. W. art. 1581). Hier bestaat
dus een ander beginsel, dan bij koop en verkoop,
en blijft de zaak, tot aau het oogenbük der leve*
-ocr page 472-
— 459 —
ring, voor rekening van dengene, die beloofd heeft te
leveren.
Registratie.
Wegens de akte van ruiling van onroerende goede-
ren van gelijke waarde is verschuldigd een regt van
2 % op de waarde van een der beide perceelen, doch
bij ongelijke waarde wordt het regt van 2 % geheven
over de gelijk staande waarde, en over hetgeen het
eene goed het andere in waarde overtreft 4 %. Indien
onroerende goederen buiten \'s lands, tegen onroerende
binnen \'s lands gelegen, geruild worden, wordt een
regt van 4 °/0 gevorderd van de verkoopwaarde der
binnenlandsche onroerende goederen. Ingeval roerend
tegen onroerend goed wordt geruild, moet het. regt als
voor verkoop van onroerend goed, over de waarde der
roerende goederen, met bijvoeging der lasten berekend
worden.
Ter berekening der registratie-regten wordt het ge-
schatte kapitaal der jaarlijksche opbrengst, zonder af-
trek van lasten, met twintig vermenigvuldigd. Art. 5,
no. 4 en art. 69, § 5 , no. 3 , § 7, no. 5, wet van
22 Frimaire 7e jaar.
Regittratie bij verkoop van onroerend goed met
voorbehoud van vruchtgebruik.
Indien de verkooper zich het vruchtgebruik van het
goed heeft voorbehouden, zal hetzelve geschat worden
op de helft van al wat den prijs van het contract
uitmaakt, en het regt op het totaal genomen; d. i.,
wanneer de prijs van het contract ƒ 1000 bedraagt,
-ocr page 473-
._ 460 —
zal het regt over ƒ 1500 genomen worden. Voor de
vereeniging van het vruchtgebruik met den eigendom ,
zal geen verder regt verschuldigd zijn; indien die ver-
eeniging evenwel bij akte van afstand plaats heeft, en
de prijs meer beloopt dan de schatting, die daarvan
ter berekening van het regt op de eigendoms-overdragt
zal zijn gedaan, is, bij aanvulling, een nader regt
verschuldigd op hetgeen de prijs meer bevonden wordt,
dan die schatting te bedragen. In het tegenoverge-
stelde geval wordt de akte van afstand tegen eeii vast
regt van 80 centen geregistreerd.
Wanneer de vruchtgebruiker, het registratie-regt voor
zijn vruchtgebruik betaald hebbende, den blooten eigen-
dom verkrijgt, zal hij het registratie regt op de waarde
van dien eigendom betalen , zonder dat die van het
vruchtgebruik daarbij behoeft gevoegd te worden.
Ofschoon wij dit evenzeer na de behandeling der
boedelscheiding, of na de beschouwing der schenkingen
zouden hebben kunnen mededeelen, oordeelden wij het
echter meer voegzaam de wettelijke bepalingen ten aan-
zien van de overschrijving der akten van eigendoms-
overgang alhier te doen volgen, niet alleen voor zoo-
verre die op de akten van koop en verkoop, maar in
het algemeen van toepassing zijn.
Wet op de overschrijving.
Gearresteerd den 16*"1 Junij 1832 j {Stil. N°. 29)
Art. 17.
Aan de overschrijving (1) ten kantore van de bewaring
(1) B. W. art. 1927. De overschrijving van eene
akte in de openbare registers, kan alleenlijk tot een be-
gin van bewijs door geschrift verstrekken,
-ocr page 474-
— 461 —
der hypotheken, waaronder de goederen gelegen zijn (1),
zijn onderworpen alle akten na het in werking brengen
dezer wnt opgemaakt of verleden, overgang in eigendom
of vruchtgebruik van onroerende goederen inhoudende ; alle
uitgiften in erfpacht of opstal; akten van wederinkoop,
onverschillig of de wederinkoop vóór of na den bedongen
termijn plaats hebbe ; mitsgaders de akten van afkoop van
het regt van wederinkoop; alle scheidingen, licitatiën, over-
dragt van erfregt (2), afgiften van legaten, transactiën,
vereenigingen bij akten onder de levenden van het vrucht-
gebruik met den eigendom, en akten onder de levenden
of ter zake des doods, waarbij goederen onder den last
van teruggave zijn vermaakt; alles voor zooverre de hier-
voren opgenoemde akten onroerende zaken ten onderwerp
hebben (3).
Deze overschrijving moet, in alle kantoren waar he
(1)  Bij do wet van 3 Januarij 1824, (Slaatsbl. no. 1),
was reeds de overschrijving bevolen van alle akten, hou-
dende overgang van onroerende goederen onder de le-
venden.
(2)    Zelfs al zijn in deze akten de vaste goederen ,
welke tot de nalatenschap behooren, niet vermeld of aan-
gewezen — (Dec. van 4 Julij 1848 , no. 49. Regl en Wel
Deel 4 , bladz. 289 )
(3)    Verkoop van jagtregt is mede aan de overschrij-
ving onderworpen. (Dec. 7 Sept. 1839, no. 131.)
Akten, houdende vestiging van erfdionstbaarheden,
grondrenten en tienden, alsmede van gebruik en bewo-
ning moeten, ingevolge art. 743, 784 en 865 , mitgaders
807 B. W., insgelijks overgeschreven worden.
Verhuringen of verpachtingen van onroerende goederen,
tegen altijddurende renten óf voor het leven óf voor
eenen onbepaalden tijd aangegaan, worden als verkoopen
beschouwd, en zijn aan overschrijving onderworpen. —
-ocr page 475-
— 462 —
behoort, geschieden binnen den termijn van zes maanden,
te rekenen voor akten aan hoogere bekrachtiging onder-
worpen , van den dag dier bekrachtiging ; voor schenkingen,
van de dagteekening der akte van aanneming; voor akten
ter zake des doods, van den dag, op welken zij door den
dood bekrachtigd zijn, en voor alle andere akten, te reke-
nen van den dag, op welken zij zijn verleden of opgemaakt.
Wanneer de akten buiten \'s lands verleden of opgemaakt
zijn, worden de bovenstaande termijnen verlengd met drie
maanden
voor Europa, met een jaar voor Amerika en
met twee jaren voor de overige werelddeelen.
De overschrijving zal geschieden op vertoon der oorspron-
kelijke onderhandsche akten of der volledige expeditiën (1),
van alle akten in authentieken vorm verleden of opgemaakt.
Niettemin zal, wat de scheidingen betreft, de overschiij-
ving op vertoon van een door een\' notaris geauthentiseerd
uittreksel kunnen bewerkstelligd worden, waarin de ver-
eischte omschrijving der onroerende goederen, de daarop
klevende lasten en voorwaarden en verdere daartoe betrek»
kelijke bepalingen of gemaakte overeenkomsten vermeld
worden (2).
Art. 18.
Indien de akten, in de gevallen bij het vorig artikel
voorzien , niet binnen de daarbij bepaalde termijnen en ten
bepaalden kantore ter overschrijving aangeboden worden,
zal, behalve het gewone regt, een tiende van hetzelve
(1)    De stukken aan de akten vastgehecht, moeten in
de expeditiën of afschriften ter overschrijving aangebo-
den, opgenomen zijn. — (Circ. 14 Dec. 1839, N°. 630.—
Bes. 180).
Grossen kunnen insgelijks ter overschrijving worden
aangeboden. — (Dec. 15 Julij 1843, N°. 33).
(2)     Vergelijk ten deze vooral B. W. art. 671.
-ocr page 476-
— 463 —
verschuldigd zijn, voor iedere ingegane maand verzuim,
zonder dat evenwel het gewone regt daardoor tot meer
dan het driedubhel daarvan zal kunnen worden opgevoerd.
Art. 19.
Indien eene en dezelfde akte in onderscheidene kantoren
moet worden overgeschreven , zal het volle bedrag van het
regt betaald worden ten kantore alwaar de eerste over-
schrijving plaats heeft, in dier voege, dat voor iedere vol-
gende overschrijving slechts het salaris van den bewaarder
en het zegel van de registers zal betaald worden, indien
van de heffing van het regt ten eerste kantore blijkt; doch
het verhoogde regt voor de te late overschrijving verschul-
digd, zal alleen kunnen betaald worden ten kantore waar-
onder de goederen gelegen zijn, ten ware de goederen
gezamenlijk voor eenen en denzelfden prijs verkocht waren,
in welk geval de verhooging van regt ook in het eerste
kantoor kan worden gevorderd.
Art. 20.
De overschrijving zal steeds moeten voorafgegaan wor-
den door de registratie der akten of vonnissen ; deze regis»
tratie zal voor een genoegzaam bewijs worden gehouden,
om het regt en het verhoogde regt van oversehrijving te
kunnen vorderen (1).
Art. 21.
Het regt en de verhoogde regten zijn verschuldigd door
degenen op wier namen de goederen moeten overgeschreven
worden ; gezamenlijke eigenaars , bezitters of verkrijgers ,
zullen ieder voor het geheel, voor dezelve aansprakelijk
(I) De hypotheekbewaarder mag met grond weigeren
de overschrijving van een uittreksel, waaronder geplaatst
is de verklaring bij art. 671, 13. W. bedoeld, wanneer
die verklaring niet is geregistreerd. (Dec. 16 Oct. 1847,
N. 30. — Regt en. Wet, Deel 3, bladz. 373).
-ocr page 477-
— 464 —
zijn , voorbchoudens verhaal tegen de medebelanghebbenden
in dezen.
Art. 22.
Het regt van overschrijving bedraagt vijftig centen van
elke honderd gulden der waarde, welke tot grondslag voor
de berekening van het evenredig regt van registratie heeft
moeten strekken.
In de gevallen, waarin deze grondslag niet kan worden
toegepast, zullen partijen eene door hen geteekende ver-
klaring onder aan de akte moeten stellen, de opgave der
waarde inhoudende.
Ten aanzien van ruiling , zal het regt slechts op de van
de eene zijde in ruiling gegevene goederen geheven worden,
en zoo zij in waaide verschillen , op die der in ruiling ge-
gevene zaken, welke de hoogste waarde hebben; doch
zullen de beide partijen , zoo voor het enkele regt als voor
de verhoogingen , ieder voor het geheel knnnen aangespro-
ken worden, voorbehoudens verhaal tegen de andere partij
wegens het door deze verschuldigde. De bepalingen in dit
artikel vervat, zijn insgelijks toepasselijk op alle akten vóór
het inwerkingbrengen der wet van 3 Januarij 1824 opge-
maakt, zullende de belanghebbenden mitsdien, tegen be-
taling der verminderde regten , de overschrijving derzelve
ten allen tijde kunnen vorderen.
Art. 23.
Alle akten en vonnissen, voor welker registratie geen
regt van eigendoms-overgang verschuldigd is; de scheidin-
gen en licitatión, doch alleen voor zooverre aan de mede-
erfgenamen of mede-eigenaar hun aandeel in ieder perceel
wordt toegewezen; de akte van lastgeving of opgave van
den kooper, wanneer daaruit geene nieuwe overeenkomst
of overgang ontstaat; weder-inkoop van goederen met dat
voorbehoud verkocht, indien de weder-inkoop door den
verkooper, zijne erven of legatarissen, binnen den bij het
-ocr page 478-
— 465 -
contract bedongenen en met de wet ovoreenkomstigen ter-
mijn wordt bewerkstelligd, zullen bij de overschrijving
alleen aan het zegelregt en het salaris van den hypotheek-
bewaarder onderworpen zijn , voor zooverre dezelve binnen
den hiervoren bij art. 17 bepaalden termijn, ter overschrij-
ving worden aangeboden; in het tegenovergestelde geval
zullen dezelve van dezen vrijdom verstoken, en aan het
enkel regt op de waarden der over te schrijven goederen
onderworpen zijn; zullende dit regt vervolgens verhoogd
worden met een tiende voor iedere ingegane maand verder
verzuim, na de bepaalde zes maanden plaats hebbende,
even als bij art. 18 hiervoren is bepaald.
Laatstgemeld artikel zal geheel van toepassing zijn op de
scheidingen met overbedeeling, welke niet binnen den
bepaalden termijn ter overschrijving mogten aangeboden
worden.
Art. 24.
De regten en verhoogde regten van overschrijving en
boeten zijn verjaard na twee jaren, te rekenen van den
dag, waarop van de daaraan onderworpene akten hier te
lande de regten van registratie zullen zijn betaald.
Niettemin zullen de belanghebbenden verpligt zijn het
enkel regt te voldoen, indien zij de overschrijving na het
invallen der verjaring als nog verlangen bewerkstelligd te
hebben.
HUUR EN VERHUUR.
1.     Huur en verhuur van goed is eene overeenkomst
waarbij de eene partij zich verbindt, om de andere
gedurende eenen bepaalden tijd het genot eener zaak
te doen hebben tegen eenen bepaalden prijs, welken de
laatstgeuielde aanneemt te betalen.
2.     Deze overeenkomst worrlt door den enkelen wil
30
-ocr page 479-
— 466 —
van partijen tot stand gebragt, zoodra deze het eens
zijn over de zaak en den prijs. Dit contract wordt
aangegaan bij monde, of bij geschrifte; het getuigen*
bewijs wordt niet toegelaten wanneer er geen begin
van uitvoering bestaat, ofschoon men zicli ook op het
geven van eenen godspenning moge beroepen; alleen
kan de beslissende eed gevorderd worden van hem die
het aangaan van den huur ontkent.
3.     Het verhuren van eenig goed, eene daad van
eenvoudig beheer zijnde, zoo kan ieder, die dit regt
heeft, tot die daad overgaan, en dus ook de opstal-
houder , de erfpachter, de vruchtgebruiker (1), de
minderjarige die door handligting dit regt heeft be-
komen, de getrouwde vrouw die zich dit regt heeft
voorbehouden, en voogden en curators, zonder daartoe
regterlijk verlof te behoeven. Vergelijk echter B. W.
art. 458. Die het zakelijk regt van bewoning of ge-
bruik hebben, kunnen niet verhuren. B. W., art.
870 en 874.
4.     De gevolgen van het huurcontract worden door
de bedingen van partijen geregeld; de wet regelt, be-
houdens weinige bijzondere verordeningen, alleen voor
zoo verre partijen het stilzwijgen bewaard hebben.
5.     Verpligtingen van den verhuurder.
a. Om het verhuurde goed aan den huurder te le-
veren. B. W. art. 1586.
Deze levering bestaat in de werkelijke overgave
of inbezitstelling, door welke de huurder in staat
gesteld wordt het goed te gebruiken tot het einde
waartoe hij het in huur heeft genomen.
(1) Zie over vruchtgebruikers B. W., art. 819.
-ocr page 480-
— 467 —
b.    Om het in zoodanigen slaat te onderhouden, dat
het geschikt blijft tot het gebruik waartoe het
verhuurd is; de verhuurder moet dus gedurende
den huurtijd alle noodzakelijke reparatiën laten
doen, met uitzondering van de zoodanige, welke
de huurder, ingevolge de wet of de overeenkomst,
voor zijne rekening moet nemen.
c.    Om den huurder zoo lang de huurtijd duurt, het
rustig genot daarvan te doen hebben.
Hij moet dus den huurder vrijwaren tegen alle
stoornis, welke , hetzij door de gebreken van het
goed, hetzij door de daden van hem verhuurder ,
of van derden, den huurder belet van het goed
dat gebruik te maken waartoe het bestemd is , of
bij de overeenkomst in huur is gegeven. Men
lette echter op het onderscheid, of de huurder in
zijn genot verhinderd of belemmerd wordt door
feitelijkheden van derden, zonder eenig regt op
het gehuurde te beweren, dan wel of die stoornis
ontstaat ter oorzake dat derden een beter regt dan
de verhuurder op het verhuurde meenen te heb-
ben. B. W. art. 1592, 1593 en 1594.
6. Verpligtingen van den huurder.
a.    Om het goed als een goed huisvader, en volgens
deszelfs bestemming te gebruiken, en wel zelven,
als zijnde hij onbevoegd, zonder uitdrukkelijke
toestemming daartoe, het goed weder te verhuren
of de huur aan een\' ander af te staan, behoudens
de uitzondering in art. 1595s.
b.    Om den bedongen huurprijs (1) op de bepaalde
(1) Indien er geschil ontstaat over den prijs eener
verhuring bij monde aangegaan , waarvan de uitvoering
30*
-ocr page 481-
— 468 —
termijnen te voldoen, en daarvoor den verhuurder
den bij de wet gevorderden waarborg te geven.
Deze waarborg bestaat bij huur van huizen in
een genoegzaam huisraad, en bij huur van lande-
rijen, in de tot de beweiding of bebouwing,
noodzakelijke beesten en bouwgereedschappen.
Zie over het regt van den huurder, om vermin-
dering of zelfs om geheele kwijtschelding van den
huurprijs te vorderen: B. W. art. 1593, 15912,
1628, 1629, 1630, 1631 en 1632.
c. Om het goed bij het einde van den huurtijd in
behoorlijken staat terug te leveren.
Hierdoor verstaat men de wederoplevering in
denzelfden staat waarin het zich tijdens de aan-
vaarding door den huurder bevond, voor zoover
het gehuurde niet door ouderdom of onvermij-
delijke toevallen buiten zijne schuld is veranderd
of verslimmerd. B. W. art. 1597, 1598, 1599,
1600 , 1602 en 1603.
De huurder is niet aansprakelijk voor brand,
tenzij de verhuurder rnogt bewijzen dat de brand
door de schuld van den huurder is veroorzaakt.
B. W., art. 1601.
De huurder van huizen is gehouden tot de
geringe en dagelijksche reparatiën. B. W. art 1619
en 1620.
De huurder van landerijen wiens huur eindigt,
en hij, welke hem in de huur opvolgt, zijn
begonnen is, en er geene kwijting aanwezig is, wordt
de verhuurder op zijn\' eed goloofd , ten ware de huurder
mogt verkiezen den huurprijs te doen begrooten. B. W.,
art. 1605.
-ocr page 482-
— 469 —
verpligt tot naleving der bepaling in het B. W.
art. 1635 en 1636 vervat.
7. Het huurcontract eindigt van regtswege niet
door den dood van den huurder of verhuurder (1),
B. W., art. 1611; doch alleen :
a. Ingeval van schriftelijke overeenkomst, door ver-
loop van den daarvoor bepaalden tijd. B. W.,
art. 1606.
6. Ingeval van mondelinge huur van huizen, houdt
dezelve niet op, dan voor zoo verre de eeue
partij aan de andere de buur heeft opgezegd,
met inachtneming der plaatselijke gebruiken, en
bij mondelinge verhuring van landerijen, wordt
de huur gerekend aangegaan te zijn voor zooda-
nigen tijd als de huurder noodig heeft tot het
inzamelen van al de vruchten van het verhuurde erf.
Aldus wordt de huur van eene weide, van eenen
boomgaard, wijngaard en van alle andere gronden,
waarvan de vruchten binnen den loop van een
jaar geheel worden ingezameld, gerekend voor een
jaar te zijn aangegaan.
De huur van bouwlanden, welke bij afwisselende
zaaibeurten bebouwd worden, wordt gerekend te
zijn aangegaan voor zoo vele jaren als er beurten
van dien aard zijn. B. W., art. 1633.
(1) Ook niet door verkoop van het verhuurde. Zie B.
"W., art. 1612 en 1613. Alsmede niet door de verklaring
van den verhuurder dat hij het gehuurde goed zelf wil
betrekken. B. W.. art. 1615 en 1616. Zio over de
bevoegdheid van den kooper. met het beding van weder-
inkoop, om den huurder tot ontruiming te noodzaken.
B. W., art. 1613.
-ocr page 483-
— 470 —
Wanneer de eene partij aan de andere eene op-
zegging van huur heeft beteekend, kan de huur-
der , hoewel in het genot blijvende, zich niet
beroepen op eene stilzwijgende wederinhuring.
B. W., art. 1608.
c.  Ingeval na het eindigen van eene verhuring bij
geschrifte aangegaan, de huurder is gebleven en
gelaten in het genot van het gehuurde, ontstaat
daardoor eene nieuwe huur, waarvan de gevolgen\',
wat den huurprijs en de rrgten en verpligtingen
tusschen partijen aangaat, door het vroegere schrif-
telijke contract, doch wat den huurtijd betreft,
geregeld wordeu als bij mondelinge verhuur. B. W.,
art. 1606, 1623 en 1634.
d.  Zie over den huurtijd van meubelen en gcstof-
feerde kamers. B. W., art. 1621 en 1622.
e.  Door het geheel of gedeeltelijk tenietgaan van het
verhuurde goed. B. W., art. 1589.
f.  Door de werking eener ontbindende voorwaarde.
Segislratie.
Bij verhuring van om oerend goed moet het regt
worden berekend over den huurprijs, met bijvoeging
der lasten aan den huurder opgelegd. (Wet van 22
Primaire, jaar "VII, art. 15, n°. 1.) Bijaldien voor
een of meer der pacht- en huurjaren eene andere prijs
bedongen is dan voor de overigen, zal de prijs van
al de jaren bijeengetrokken op het totaal voor de
regeling van het regt naar derzelver aantal gelijkelijk
verdeeld worden. Wet van 27 Ventöse, jaar IX, art. 8.
Voor verhuringen betaalbaar in voortbrengselen van
-ocr page 484-
— 471 —
den grond , moeten, ter vinding van den prijs, de be-
staande marktprijzen in het kanton waar de goederen
gelegen zijn, worden gevolgd, zullende bij de akte
een voor echt verklaard uittreksel uit den staat der
laatste tijdens de akte bestaande marktprijzen moeten
worden overgelegd. (Wet van 22 Frimaire , jaar "VII,
art. 15, n». 1.) Indien het voorwerpen betreft, wier
waarde niet door middel der marktprijzen kan uitge-
maakt worden , zullen partijen daarvan eene begrootende
verklaring doen.
Van huur tegen eeuwigdurende rente, en waarvan
de tijd onbepaald is, wordt het regt berekend over
het twintigvoud der rente of van den jaarlijkschen prijs
en de jnarlijksche lasten, met bijvoeging van de overige
lasten in kapitaal, en van het handgeld of de toegifte
die bedongen mogt zijn.
Van huur voor het leven zonder onderscheid, of
die op een of meer lijven gevestigd is, wordt het regt
berekend over het tienvoud van den prijs en de jaar-
lijksche lasten, met bijvoeging als voren. Aangehaald
art., n°. 2 en 8.
Voor onderverhuringen, afstand of terugname van
huur , zijn dezelfde regelen bepaald, doch wordt het
regt berekend over de nog loopende huurjaren.
Verhuringen, aangegaan met zoogenaamde optiejaren,
worden beschouwd te zijn aangegaan voor zoo langen
tijd, als de huurder regt heeft de huurovereenkomst
te doen voortduren, tenzij partijen uitdrukkelijk be-
dingen , dat indien de huurder van het regt van optie
gebruik maakt, daarvan alsdan eene nieuwe akte zal
worden opgemaakt. "Wet van 22 Frimaire, jaar VII,
art. 69, § 3, n . 2.
-ocr page 485-
— 472 —
Akten van verhuring voor eenen bepaalden tijd aan-
gegaan, worden geregistreerd voor een proportioneel
regt van 75 centen van de honderd gulden, voor de
twee eerste jaren , en 20 centen van de honderd gul-
den voor de volgende jaren, terwijl het regt voor
borgtogt is gesteld op de helft van het regt, wegens
huur verschuldigd.
Verhuringen of verpachtingen van onroerende goe-
deren tegen altijddurende renten, of voor het leven
of voor eenen onbepaalden tijd aangegaan, worden als
verkoopen beschouwd, en zijn als deze aan een regt
van 4°/o onderworpen. Art. 69, § 7, n,. 2, wet van
22 Frimaire, jaar VII.
Wegens huur en verhuur van nieuw ontgonnen,
bepolderde of drooggemaakte landen en daarop geplaat-
ste gebouwen, door hem die tijdens de ontginning,
bepoldering of droogmaking, eigenaar was of zijne erf-
genamen met derden aangegaan, is een vast regt van
80 centen verschuldigd (zie de wet van 6 Junij 1S40,
Slaatsbl. n>. 17, art. 7), en zulks gedurende 30 jaren
na de gedane aangifte, onder bepaling, dat de voor-
schreven aangiften geschied zijn, en dat de hoedanig-
heid van erfgenaam bewezen worde. Zie ten aanzien
van het zegelregt wegens onderhandsche huur-contrac-
ten, blz. 43, en de bijlage B. op blz. 63, hiervoren.
HUUR VAN DIENST E>\' WERK.
1. Huur van dienst, van werk en van nijverheid, is
eene overeenkomst waarbij de eene partij zich verbindt om
iets voor de andere, tegen betaling van een tusschen haar
bepaalden prijs of loon te verrigten. B. W. art, 1585.
-ocr page 486-
— 473 —
2. De meest bekende soorten vaii dit contract zijn.
a.    Huur van dienstboden en werklieden. B. W., art.
1637—1639.
b.    Aanneming van werk. B. W., 1640—1652.
c.    Vervoer van goederen door expediteurs, voerlieden
en schippers, rivieren en binnenwateren bevaren-
de. W. v. K., art. 86—98.
d.    Bevrachting en verhuring van schepen, en de reg-
ten en verpligtingen van schippers, scheepsofficie-
ren en gezellen op zeeschepen. W. v. K., art.
341 en 533.
e.    Plaatsvervanging en nummerverwisseling bij de nati-
onale militie. Wet van 19 Aug. 1861 (Stbl. n°. 72).
Registratie.
De overeenkomst van dienst of werk wordt geregi-
streerd voor het regt van een pCt. over den bedongen
prijs of loon, waarvan degene die in dienst neemt of
het werk verrigten laat als schuldenaar ten behoeve
van de andere partij te beschouwen is (Art. 69, § 3,
n°. 3 der wet van 22 Frimaire, jaar VII), en evenzoo
leerbrieven, beding van gelden of geldswaarde van roe-
renden aard inhoudende, hetzij betaald of niet (Art.
69, § 2, n°. 7 der aangehaalde wet), doch geene
kwitantie noch verbindtenis tot betaling van geldswaar-
den bevattende, voor een vast regt van 80 centen, art.
68, § 1, n°. 14 van meergemelde wet.
De contracten van plaatsvervanging bij de nationale
militie worden geregistreed voor een vast regt van ƒ5.
Cf art. 72 der wet van 19 Aug. 61 (Stbl. n°. 72).
Over het algemeen zijn de sub «, c en d gemelde
-ocr page 487-
— 474 —
handelingen aan de notarieële praktijk geheel vreemd,
waarom wij alleen die sub h en e zullen behandelen.
Aanneming van werk.
1. Bij het bestek , dat is de omschrijving van het-
geen en de voorwaarden waarop de aanbesteder doe*
aannemen, behoort bepaald te worden of er geleverd
zal moeten worden :
a. Alleen arbeid of\' nijverheid, in welk geval de
werkman, wanneer het werk vergaat, slechts voor
zijne schuld aansprakelijk is. E. W., art. 1642.
I. Of arbeid en stof tevens, in welk geval de aan-
nemer als werkman, ten aanzien van den arbeid»
en als verkooper ten aanzien van de stof te be-
schouwen is, en het werk alzoo tot het voltooid
en geleverd is voor zijne rekening blijft, ten ware
de aanbesteder nalatig bleef het werk te ontvan-
gen. Verg. B. W., art. 1641.
c.    Bij het stuk of bij de maat, in welk geval het
werk bij gedeelten kan worden opgenomen (goed-
gekeurd) , welke opneming of goedkeuring wordt
geacht geschied te zijn voor al de betaalde ge-
deelten, wanneer de aanbesteder den werkman
telkens betaalt naar evenredigheid van hetgeen
afgewerkt is. B. W., art. 1644.
d.    "Volgens stipt voorgeschreven bestek en tegen eenen
vasten prijs; in welk geval de aannemer, bij ver-
meerdering van dagloonen, verhooging van den
prijs der te leveren stoffen, enz., geen\' hoogeren
prijs zal kunnen vorderen, en al wat er buiten
het bestek zouder nadere schriftelijke overeenkomst
-ocr page 488-
•>
475
en prijsbepaling bijgevoegd of veranderd is, voor
rekening van den aannemer komt. B. W., art.
1646 en 164S.
Indien een gebouw, hetwelk voor eenen bepaalden
prijs aangenomen en gemaakt is, door een gebrek
in de zamenstelling, of zelfs uit hoofde van onge-
schiktlieid van den grond, geheel of gedeeltelijk ver-
gaat , gijn de bouwmeesters en aannemers daarvoor
gedurende tien jaren aansprakelijk. B. W., art. 1645.
Zie voorts: B. W., art. 1651.
2.    De aanbesteder kan , dit goedvindende , de aan»
neming opzeggen ofschoon het werk reeds begonnen
zij, mits hij den aannemer wegens al de door dezen
gemaakte kosten, arbeid en winstderving volkomen scha-
deloos stelle (Art. 1647 ); deze wetsbepaling stelt dus
eene uitzondering daar op den algemeenen regel in
art. 13742. De aanbesteder staat volstrekt in geene
andere betrekking tot de ambachtslieden, die de «eik-
man bezigt, dan alleen dat zij eene regtsvordering
tegen hem hebben, ten beloope van hetgeen hij aan
den aannemer schuldig is op het oogenblik , waarop zij
hunne regtsvordering instellen. B. W., art. 1650.
3.    Huur van werk houdt niet op door den dood
van den aanbesteder, maar wel door dien van den
werkman, bouwmeester of aannemer; de eigenaar is
echter gehouden, de waarde van het gedane werk en van
de in gereedheid gebragte bouwstoffen, indien deze hem
tot eenig nut kunnen verstrekken, aan de erfgenamen
van den aannemer te betalen, in evenredigheid van den
bij de overeenkomst bedongen prijs. B. W., art. 1618.
4.    Arbeidslieden, die eenig goed van een\' ander
-ocr page 489-
— 476 —
onder zich hebben, om daaraan eenig werk te verrig-
ten, zijn geregtigd om dat goed onder zich te houden,
tot de volle voldoening van de kosten en arbeidsloonen
daaraan besteed, tenzij de eigenaar voor die kosten en
arbeidsloonen genoegzame zekerheid heeft gesteld. B.
W. art. 1652.
Registratie.
De aanbestedingen tusschen particulieren zijn onder-
worpen aan een regt van een pCt. over de som waar-
voor de aanneming geschiedt, mits de akte noch verloop
noch belofte tot levering van roerende zaken betreft.
Art. 69, § 3, n\'. 1 der wet van 22 Frimaire, jaar
VII, in verband met art. 14, n°. 4 dier wet.
Aannemingen ter z:ike van opbouw, herstel, onder-
houden , bezorging van voorraad en victualie, waarvan
de prijs door den Staat, openbare besturen of instel-
lingen betaald wordt, zijn onderworpen aan een half
pCt. Art. 69 , § 2 , n". 3 der aangehaalde wet.
Traktihale Aanmerkingen.
1.    De uiterste zorg moet besteed worden aan het
bestek van het werk en de teekenins daarvan.
welke beide stukken door den architect of bouw-
meester onderteekend, aan de minute van het
proces- ver baal van aanbesteding gehecht worden.
2.    Men moet in de voorwaarden der aanbesteding
onder anderen bedingen :
Binnen welken tijd het werk zal moeten afge-
loopen zijn.
-ocr page 490-
— 477 —
Welken \'architect de aannemer als opzigter van
het werk zal moeten erkennen.
Dat alle bouwstoffen vooraf door dien opzigter
zullen moeten worden goedgekeurd.
Wanneer de betaling van de aanneraings-pen-
ningen zal geschieden.
Dat de erfgenamen van den aannemer, in geval
van zijn overlijden, voor de voltooijing van het
werk zullen moeten zorg dragen, en dat de aan-
nemer verpligt zal zijn borg te stellen ten genoe-
gen van den aanbesteder.
Plaatsvervanging en nummerverwisseling
bij de nationale militie.
Het stellen van een plaatsvervanger of nummerver-
wisselaar geschiedt bij overeenkomst die bij notariële
acte wordt verleden.
Yoor het opmaken , het overlijden en de uit te ge-
ven afschriften van de acte, van welke afschriften er
één, door of van wege de loteling, aan den Militie-
raad moet worden overgelegd, wordt voor het geheel,
behalve de zegel- en registratiekosten, niet meer dan
f 4.— in rekening gebragt. Art. 72 der Wet van
19 Augustus 1861 (Stbl. n°. 72) en art. 35, 2°, van
het Kon. Besl. van 8 Mei 1862 (Stbl. n". 46).
Daar de loteling voor den plaatsvervanger aansprake-
lijk is gedurende één jaar na den dag der inlijving en
hij onverwijld ter inlijving wordt opgeroepen, ingeval
de nummerverwisselaar vóór 15 December van het jaar
der inlijving door Ged. Staten wordt afgekeurd, die-
nen partijen bij het opmaken der acte, waarvoor geen
-ocr page 491-
— 478 —
vorm meer is voorgeschreven , geraden te worden, den
tijd van betaling te stellen: Voor plaatsvervangers
méér dan een jaar na, den dag der inlijving en voor
nuramerverwisselaars, na, den 15 December van het
jaar der inlijving, Cf. artt. 61 en 117 der aangch. wet.
MAATSCHAP OF VENNOOTSCHAP.
1.     Maatschap is eene overeenkomst waarbij twee of
meer personen zich verbinden om iets in gemeenschap
te brengen , met het oogmerk om het daaruit ontstane
voordeel met elkander te deelen. B. W., art. 1655.
2.     Maatschap moet tot doel hebben het gemeen-
schappelijk belang van de overeenkomende partijen. B.
W., art. 1656.
3.    Maatschap vereischt geene schriftelijke akte, en
wordt door de enkele toestemming van partijen tot stand
gebragt, zoodat het aan deze vrij staat, van het bestaan
der maatschap door alle geoorloofde bewijsmiddelen te
doen blijken. De vennootschap onder ecne firma ver-
eischt echter eene schriftelijke, hetzij oudcrliaudsche,
hetzij authentieke akte (1), en de naamlooze vennoot-
schap kan niet anders dan bij akte, voor eenen notaris
verleden , worden opgei igt.
4.    Maatschap moet een geoorloofd onderwerp heb-
ben. B. W., art. 1656.
5.     Maatschappen zijn algeheel of bijzonder. (B. W.,
art. 1657.) De wet kent echter geene andere alge-
heele maatschap dan de maatschap van winst. Zij ver-
(1) Het gemis oener acte kan echter aan dorden niet
wordeu tegengeworpen. "Wetb. van Kooph art. 22.
-ocr page 492-
— 479 —
biedt alle maatschappen, hetzij van al de goederen,
hetzij van een bepaald gedeelte van dezelve, onder
cenen al genieenen titel, behoudens de bepalingen ra-
kende de huwelijksgemeenschap en huwelijksvoorwaarden
(B. W., art. 1653). De algeheele maatschap van winst
bevat dan ook slechts hetgeen partijen , onder welke be-
naming ook, gedurende den loop der maatschap door
hunne vlijt zullen verkrijgen. B. W., art. 1659.
6.     De bijzondere maatschap is de zoodanige, welke
slechts betrekking heeft tot zekere bepaalde zaken of
tot derzelver gebruik, of tot de vruchten die daarvan
zullen getrokken worden, of tot eene bepaalde onder-
neming , of tot de uitoefening van eenig bedrijf of be-
roep. B. W., art. 1660.
7.     Alle personen die bekwaam zijn verbindtenissen
aan te gaan, kunnen ook het contract van maatschap
treffen, en hebben tot het daarstellen dier overeen-
komst, geene toestemming of autorisatie van regerings-
wege noodig; ten aanzien van de naamlooze vennoot-
schap wordt echter door de wet bepaald, dat het be-
staan daarvan van de goedkeuring des Konings afhan-
kelijk is, tot welk einde de akte harer oprigting, of
wel een ontwerp daarvan, aan Hoogstdenzelven moet
worden ingezonden (W. v. K., art. 36). Deze ko-
ninklijke bewilling zal niet worden verleend tenzij blijkt
dat de eerste oprigters te zamen ten minste een vijfde
van het maatschappelijk kapitaal vertegenwoordigen, en
er een termijn wordt bepaald, binnen welken het ove-
rige gedeelte der actiën of aandeelen zal moeten ge-
plaatst zijn; deze termijn kan echter steeds, op ver-
zoek van de oprigters, door den Koning worden ver-
leugd. W. v. K., art. 50.
-ocr page 493-
— 480 —
8. In zake van koophandel worden de vennoot-
schappen onderscheiden :
1.    In die onder eene firma, zijnde de zoodanige welke
twee of meer personen aangaan , ten einde ouder
eenen gerneenschappelijken naam haudel te drijven.
(VV. v. K., art. 14 en 16). De firma van eene
ontbondene vennootschap kan, hetzij uit kracht
der overeenkomst, hetzij indien de gewezen ven-
noot , wiens naam in de firma voorkwam , daarin
uitdrukkelijk toestemt, of, bij overlijden, deszelfs
erfgenamen zich daartegen niet verzetten, door
een of meer personen worden aangehouden, welke
ten blijke daarvan eene akte moeten uitbrengen,
en deze doen inschrijven, en in de nieuwspapie-
ren doen bekend maken op den voet en de wijze
bij art. 23 vermeld, en op straffe bij art. 29
voorschreven. Art. 30 W. v. K.
2.    In de vennootschap bij wijze van gcldschieting
[en commandite), welke wordt aangegaan tusschen
een persoon, of tusschen meer hoofdelijk voor het
geheel aansprakelijke vennouten en een of meer
andere personen als geldschieters. Eene vennoot-
schap kan alzoo te gelijker tijd zijne eene vennoot-
schap onier eene firma, ten aanzien van de ven-
nooten onder de firma, en eene vennootschap en
commandite
ten aanzien van den geldschieter. Be-
houdens de uitzondering voor het geval, dat de
vennoot onder de firma vennoot en commandite is
geworden, mag de naam van den laatste niet in
de firma worden gebezigd. W. v. K., art. 19 ,
20 en 30J.
3.    In de naamlooze vennootschap, welke geenc firma
-ocr page 494-
— 481 —
heeft, noch den naam draagt van een\' of meer
der vennoolen, maar hare benaming alleen ont-
leeut van het voorwerp harer handelsonderneming.
W. v. K., art. 14 en 36.
De wet erkent ook nog handelingen voor ge-
meene rekening. W. v. K., art. 57.
!). De maatschap begint van het oogenblik der over-
eenkomst, indien er geen ander tijdstip is bepaald. B. W.
art. 1061. De naamlooze vennootschap kan geen\' aanvang
nemen voordat ten minste tien ten honderd van liet ge-
meenschappelij k kapitaal gestort is. W. v. K. art. 51.
10. De maatschap of vennootschap eindigt:
a.    Door verloop van den tijd voor welken zij is aan-
gegaan; zij kan ook vóór dien tijd, om wettige
redenen, door den regter te beoordeelen , worden
ontbonden. B. W., art. 1683 n°. 1 en 1684.
Maatschap kan ook voor eenen onbepaalden tijd
worden aangegaan, met uitzondering van de naam-
looze vennootschap, die altijd voor eenen bepaal-
dcn tijd moet worden aangegaan, behoudens de
verlenging daarvan telken reize, na verloop van
dien tijd. W. v. K., art. 46.
De naamlooze vennootschap is ook van regtswegc
ontbonden, wanneer het maatschappelijk kapitaal
tot op 25\'Vj verminderd is. W. V. K., art. 472.
b.    Door de vernietiging of het vergaan der zaak, in-
dien de eigendom derzelve nog niet in gemeen-
schap is gebragt of derzelver genot alleen in ge-
meenschap is gesteld. B. W., art. 16832 en 1685.
c.    Door het volbrengen der handeling die hel onder-
werp der maatschap uitmaakt. B. W., art. 16833.
d.   Door dan enkelen wil van eenigen of van slechts
31
-ocr page 495-
— 482 —
eenen der vennooten, ingeval zij voor geenen be-
paalden tijd is aangegaan, en mits daarvan aan
al de overige vennooten te goeder trouw en niet
ontijdig opzegging gedaan worde. B. W., art.
1683, n°. 3 en 1686.
e.    Door den dood van eenen der vennooten, ten
ware bedongen mogt zijn , dat, in geval van over-
lijden, de maatschap met zijne erfgenamen, of
alleen tusschen de overblijvende vennooten , zal
voortduren. B. W., art. 1GS34 en 1688.
f.    Door de curatele van eenen der vennooten. B.
W., art. 16834-
ff. Door den staat van faillissement of van kennelijk
onvermogen van eenen der vennooten. B. W.,
art. 1683*.
Bij naamlooze vennootschappen brengt natuur-
lijk de dood, de curatele of het faillissement
van dezen of genen der vennooten of aandeelhou-
ders geene verandering of ontbinding te weeg.
VERPLIGTI.NGEN DEK VENNOOTEN.
1. De hoofdverpligtiiig van ieder der vennooten is
die om aan de maatschap te leveren, wat zij zich ver-
bonden hebben in gemeenschap te brengen. B. W.,
art. 1662.
Men verdeelt den inbreng gevoegelijk in :
a.   Geldelijken inbreng. — Zie ten aanzien van ver-
zuim hierin B. W., 16631, en bij het tot bij-
uonder gebruik nemen van gemeenschappelijke gel-
den, B. W. art. 16632.
b.    Inbreng van den eigendom van een bepaald voorwerp.
-ocr page 496-
— 488 —
In dit geval is de inbrengende vennoot tot
vrijwaring gehouden , op gelijke wijze als bij koop
en verkoop plaats vindt (B. W., art. 1662); terwijl
het toevallig vergaan van het ingebragte voorwerp
alsdan voor rekening van de maatschap komt.
e. Inbreng van het genot eener niet verbruikbare zaak.
In dit geval blijft de zaak voor rekening van den
inbrenger.
d.    Inbreng van zaken door het gebruik vergaande,
of in waaide verminderende, door ze te behou-
den of bestemd om verkocht te worden, of be-
groot bij inventaris.
In deze gevallen blijven die zaken , als werke-
lijk in eigendom aan de maatschap overgaande,
voor rekening van de maatschap, en kan de in-
brenger der geschatte goederen, niets meer vorde-
ren dan het beloop dier schatting. B. W., art. 1668.
e.   Inbreng van arbeid en vlijt.
In dit geval is de vennoot rekenschap verschul-
digd van alle winsten, welke hij door zoodanige
soort van nijverheid, als welke het onderwerp
der maatschap uitmaakt, verkregen heeft. B. W.,
art. 1664.
2.     Wanneer een der vennooten voor zijne eigene
rekening eene opeischbare som te vorderen heeft van
iemand die mede eene insgelijks opeischbare som ver-
schuldigd is aan de maatschap, is hij, betaling ont-
vangende, verpligt tot toerekening van het ontvangene
op de inschuld der vennootschap en zijne eigene, naar
evenredigheid. B. W., art. 1665.
3.     Indien een der vennooten zijn geheel aandeel
in eene gemeene schuld der maatschap ontvangen heeft,
31 *
-ocr page 497-
—"434 —
en de schuldenaar naderhand onvermogend is geworden,
is die vennoot gehouden het ontvangene in de ge-
meene kas in te brengen, al had hij ook voor zijn
aandeel kwijting gegeven. B. W., art. 1666.
4.     Ieder vennoot is jegens de maatschap gehouden
tot vergoeding der schaden, welke hij aan dezelve
door zijne schuld heeft veroorzaakt, zonder dat hij
die schade kan in vergelijking brengen met de voor-
deelen, welke hij door zijnen arbeid en zijne vlijt in
andere zaken aan de maatschap mogt hebben aange-
bragt. 13. W., art. 1667.
5.     Geen der vennooten kan zonder toestemming der
overigen, ee.ien derden persoon als medelid der maat-
schap toelaten (B. W., art. 167S). Deze wetsbepaling
lijdt bij de naamlooze vennootschap, ten aanzien der
aandeelhouders, uitzondering. Zie \\V. v. K., art. 42 in
verband met art. 43.
6- Vennooten, die geen beheer hebben, moeten zich
zelfs van de minst beduide.ide bemoeienissen onthou-
den, en hebben dus "eene bevoegdheid tot het ver-
7                                                              CO
vreemden , verpanden of bezwaren van de roerende
goederen der maatschap. B. W., art. 1677.
REGTEN DER VENNOOTEN.
1. Ieder vennoot heeft aanspraak tegen de vennoot-
schap :
a.   Wegens de voorgeschoten geldsommen met de in-
teresseu van den dag der vordering.
b.    Wegens de verbindtenissen te goeder trouw voor de
maatschap aangegaan, en wegens schaden, welke on-
afscheidelijk zijn aan zijn beheer. B. W., art. 1669.
-ocr page 498-
— 485 —
2.   Ieder vennoot inag een\' derden aannemen als deelge-
noot in het aandeel dat hij zelf in de vennootschap heeft.
3.     De vennooten kunnen het beheer der maatschap
aan een\' of meer hunner opdragen. B. W., art. 1678.
Winst en •vbbuxs.
1.   Indien bij de overeenkomst het aandeel van ieder
vennoot in de winsten en verliezen niet is bepaald,
is elks aandeel gcüvenrcdigd aan hetgeen hij in de
maatschap heeft ingebragt.
Ten aanzien van dengene, die slechts zijne nijverheid
heeft ingebragt, wordt het aandeel in de winsten en
verliezen gerekend gelijk te staan met het aandeel van
dengene der vennooten, die het minst heeft ingebragt.
B. W., art. 1670.
2.    De vennooten kunnen niet bedingen, dat zij de
regeling der hoegrootheid van hun aandeel aan een\'
hunner of aan een\' derde zullen overlaten.
Een zoodanig beding wordt gerekend niet geschreven
te zijn, en zullen alzoo de verordeniugen van het
voorgaande artikel worden in acht genomen. B. VV.,
art. 1671.
3.   Het beding, waarbij aan een\' der vennooten alle
voordeden mogten toegekend zijn, is nietig. Maar
het is geoorloofd te bedingen, dat al de verliezen, bij
uitsluiting door een\' of meer der vennooten zullen ge-
dragen worden. B. W., art. 1672.
Deze bepalingen zijn op vennootschappen onder eene
firma,
en op die en commandite mede toepasselijk.
4.    Bij de akte van opri^tiüg eener nnnmlooze ven-
nootschap mogen geene vaste renten bedongen worden.
-ocr page 499-
— 4S6 —
De uitdeelingen geschieden uit de inkomsten, na aftrek
van alle uitgaven. Er kan echter worden overeenge-
komen , dat die uitdeelingen niet meer dan zekere
hoeveelheid zullen bedragen. W. v. K., art. 49.
Het beheer der maatschap.
1. Bij gebreke aan bijzondere bedingen omtrent de
wijza van beheer, moeten bij de burgerlijke maatschap
de volgende regelen worden in acht genomen.
a.   De vennooten worden geacht zich over en weder
de magt te hebben verleend om1, de een voor den
anderen, te beheeren.
Hetgeen ieder van hen alsdan verrigt is ook ver-
bindende voor het aandeel der overige vennooten,
zonder dat hij hunne toestemming hebbe bekomen,
onverminderd het regt van deze laatstgemelden of
van een\' hunner, om zich tegen de handeling,
zoolang die nog niet gesloten is, te verzetten.
b.    Ieder der vennooten mag gebruik maken van de
zaken aan de maatschap toebehoorende, mits hij
dezelve gebruike tot zoodanige einden , waartoe zij
gewoonlijk bestemd zijn, en mits hij zich van
dezelve niet bediene tegen het belang der maat-
schap, of op zoodanige wijze, dat de overige ven-
nooten daardoor verhinderd worden, om van die
zaken , volgens hun regt, mede gebruik te maken.
e. Ieder vennoot heeft de bevoegdheid om de overige
vennooten te verpligten in de onkosten te dragen,
welke tot behoud der aan de maatschap behoorende
zaken noodzakelijk zijn.
d. Geen der vennooten kan zonder toestemming der
-ocr page 500-
— 487 —
overige, eenige nieuwigheden daarstellen ten aan-
zien der onroerende goederen, welke tot de maat-
schap behooren, al beweerde hij ook dat dezelve voor
de maatschap voordeelig waren. B. W., art. 1676.
2.   In hetzelfde zeldzame geval van niet voorziening
in het beheer der vennootschap onder eene firma, is
ieder der vennooten bevoegd ten name der vennootschap
te handelen, gelden te ontvangen en uit te geven en
de vennootschap aan derden en derden aan ds vennoot-
schap te verbinden (\\Y. v. K., art. 171.), niet dien
verstande nogtans, dat handelingen, welke niet tot de
vennootschap betrekkelijk zijn, of tot welke de ven-
uooten volgens de overeenkomst onbevoegd zijn , onder
deze bepaling niet begrepen worden.
3.     Bij de naamlooze vennootschap worden altijd
voorzieningen ter zake van het beheer gemaakt.
4.   De vennooten dragen meestal het beheer der
maatschap aan een\' of meer personen uit hun midden
op; deze opdragt vai; beheer is:
a.   of eene eenvoudige lastgeving, dat is, tot weder-
opzeggens toe, of
b.    eene voorwaarde of bestanddeel van het contract.
De opdragt van het beheer, bij de oprigting der
akte van maatschap zelve hebbende plaats gehad, zal
degene die met het beheer belast is, alle daden daartoe
betrekkelijk, mits te goeder trouw handelende, in
weerwil der overige vennooten, kunnen verrigten , en
deze magt kan, zoo lang de maatschap duurt, niet
zonder wettige redenen herroepen worden. B. W.,
art. 1673.
Wanneer echter de opdragt van het beheer, hetzij
uitdrukkelijk tot eene eenvoudige lastgeving is beperkt,
-ocr page 501-
— 488 —
hetzij uithoofde van eene latere dagtekening daarvoor
gehouden wordt , is d:e opdiagt, even als eene een-
voudige lastgeviug, herroepelijk. B. W., art. 16732.
Zie over het geval, dat verscheidene vennooten met
het beheer belast zijn, B. W., art. 1674, en over de
omstandigheid , dat een der beheerders niets buiten
den anderen zou mogen verrigtcn, B. W., art. 1675.
5.   Corrinandilaiie vennooten mogen, zelfs uit kracht
eerier volmagt, geene daad van beheer verrigten of in
de zaken van de vennootschap werkzaam zijn (W.
v. K. , art. 20). Zij hebben zelfs geen regt van stem-
ming ter benoeming van eenen vereffenaar bij de ont-
binding der vennootschap. W. v. K., art. 82\'.
6.    De naarulooze vennootschap wordt beheerd door
daartoe door de vennooten aangestelde bestuurders, al
of niet deelgenooten zijnde, met of zonder toekenning
Tan loon , met of zonder toezigt van commissarissen.
Die bestuurders mogen niet onherroepelijk worden aan-
gesteld. W. v. K. art. 44. Verg. daarmede: B. W.,
art. 1673, ten opzigte van maatschap.
A erpligtingen der bestuurders eener naarnlooze ven-
nootschap.
a.    Zij moeten den hun opgedragen last behoorlijk
uitvoeren. Zij moeten alzoo in hun beheer te
goeder trouw te werk gaan. W. v. K. , art. 45.
b.    Zij moeten zorg dragen dat de vennooten de akte
doen inschrijven en bekend maken overeenkomstig
het voorschrift van art. 3S W. v. K.; zoolang de
inschrijving en bekendmaking niet is geschied, zijn
zij voor hunne handelingen persoonlijk , en elk voor
het geh?el, aan derden verbonden. W. v. K., art. 39.
c.    Zoodra het hun gebleken is dat het rnaatschap-
-ocr page 502-
— 489 —
pel ij k kapilaal een verlies van 50 % heeft onder-
gaan , zijn zij vrrpligt daarvan aankondiging te
doen in een daartoe ter griffie van de Arrondis-
semcnts-Regtbank aangelegd register, mitsgaders in
de nieuwspapieren bij art. 28 VV. v. K., ver-
meld. W. v. K., Art. 47\'.
d.    Zij mogen niet voortvaren in hun bekeer zoodra
het maatschappelijk kapitaal 75 °/0 verminderd
is, op straffe van persoonlijk , en ieder voor het
geheel, aansprakelijk te zijn voor alle verbindle-
nissen, welke zij, nadat het bestaan van die
vermindering aan hen bekend was of moest be-
kend zijn, hebben aangegaan. Art. 472, W.
v. K. (1).
e.    Zij zijn verpligt eenmaal \'sjaars aan de vennooten
opgave te doen van de winsten en verliezen door
de vennootschap in het afgeloopen jaar gehad of
geleden. W. v. K., art. 55.
f.    Zij vereffenen de ontbondene vennootschap W. v.
K., art. 56 en 35 , verg. bladz. 493.
(1) In het "W. v. K. met aant. door Mr. C. D. Asser
Amsterdam 1845, leest men in de aant. op art. 47:
»De strafbepaling alleen bij het tweede lid des arti-
»kels gevoegd , zoude wel eens tot de dwaling kunnen
uleidcn, dat op de overtreding van het eerste lid , geene
«straf voor nalatigheid tot kwade trouw is vastgesteld.
«Intusschen kan men , bij gebreke eener stellige wetsbe-
•paling, gereedelijk aannemen , dat, naar aanleiding vun
»art. 1275, B, "W., bij niet voldoening, door de bestuur-
»deren kosten , schaden) en interssen moeten worden be-
staald. Het onderscheid is dus slechts, dat zij niet
tsolidair verbonden zijn: daartoe ware eene uitdrukkc-
»]ijke wetsbepaling noodig; zie art, 1318, B. "W7\'
-ocr page 503-
— 490 —
g. Zij mogen niet als gemagtigden bij de stemming
optreden. W. v. K., art. 51, 2do al.
Ten aanzien der Commissarissen bepaalt de wet:
a.    Wanneer zij eenig deel in het beheer hebben , kun-
nen zij door de vennooten niet worden gemagtigd
om de rekening en verantwoording na te zien en
goed te keuren, in het tegenovergestelde geval
echter wel. W. v. K., art. 52.
b.    Zij mogen evenmin als de bestuurders als geinag-
tigden bij de stemming optreden. W. v. K. art. 54.
Tan de verbindtenissen der vennooten ten
aanzien van derden.
]. Bij burgerlijke maatschap :
a. De vennooten zijn niet ieder voor het geheel voor
de schulden van de maatschap verbonden , en een
der vennooten kan de overigen niet verbinden,
indien deze hem daartoe geene volmagt gegeven
hebben. B. W., art. 1679.
Deze regtsleer maakt geen inbreuk op het be-
paalde bij art. 1676, 1" en 2e gedeelte, alwaar
gezegd wordt, dat hetgeen ieder van de vennooten
verrigt ook verbindende is voor het aandeel der
overige vennooten ; deze bepaling regelt alleen de
belangen der vennooten onderling, en beslist al-
leeu, dat de vennoot, die voor de maatschap ge-
handeld heeft, verhaal óp ieder van zijne mede-
vennooten heeft; terwijl integendeel art. 1679
leert, dat derden, die eene overeenkomst met de
maatschap aangegaan hebben, niet ieder der ven-
-ocr page 504-
— 491 —
nooten voor het geheel kunnen aanspreken , en dat
een vennoot alleen zich zelven, maar niet de ove-
rigen verbindt; in één woord: derden hebben met
die maatschap niets te maken; hebben zij met
één\' der vennooten, al ware dit ook voor rekening
der maatschap gehandeld, dan hebben zij slechts
verhaal op dezen vennoot (1), eu hebben al de
vennooten voor rekening der maatschappij gecon-
tracteerd , dan hebben derden verhaal op ieder der
vennooten voor gelijke som en voor gelijk aandeel,
al ware het, dat het aandeel van den eenen ven-
noot in de maatschap, minder dan dat van den
anderen bedroeg, tenzij uitdrukkelijk anders ware
bepaald. B. W., art. 16S0 en 1631.
b. Indien een der vennooten in naam der maatschap
eene overeenkomst heeft aangegaan , kan de maat-
schap de uitvoering daarvan vorderen. B. W.
art. 16S2.
2. B\'j vennootschap onder eene firma.
De vennooten onder eene firma, die niet uitdrukkelijk
van de teekening zijn uitgesloten, hebben de bevoegd-
heid de vennootschap aan derden en derden aan de
vennootschap te verbinden; in deze vennootschappen
is elk der vennooten wegens de verbindtenissen der
(1) Behoudens het geval, dat deze vennoot volmagt
had van de overigen, of dat de zaak ten voordeele van
de maatschap gestrekt had. Door deze volmagt wordt
natuurlijker wijze niet bedoeld do stilzwijgende lastgeving
waarvan in het B. W., art. 1676, sprake is, en even-
min de volmagt tot beheer in 1673 vermeld. — Hier
vooral springt i;i het oog het onderscheid tusschen magt
om te \'oehecren en magt om te verbinden.
-ocr page 505-
— 492 —
vennootschap, hoofdelijk en voor het geheel aanspra*
keiijk. W. v. K., art. 48.
3. Eij vennootschap en commandite.
De vennoot en commandite is niet verder aauspra-
kelijk dan ten beloope der gelden, die hij in de
maatschap heeft ingebragt of heeft moeten inbrengen,
zonder dat hij immer tot teruggave van genoten winsten
verpligt zij. W. v. K., art. 20 ; zie echter W. v. K.,
art. 21. (1)
6. Bij naamlooze vennootschap.
Alleen de bezittingen van de naamlooze vennootschap
zijn voor de te goeder trouw aangegane veibindtenis-
sen van de bestuurders aansprakelijk , doch de aan-
deelhouders niet verder dan voor het volle beloop
hunner actiën. \\V. v. K., art. 40.
Van het vjsrkïKBNBH der zaken van eene
ontbondene maatschap.
1. Bij de ontbinding der vennootschap zullen de ven-
nooten , die het regt van beheer hebben gehad , de zaken
der gewezen vennootschap moeten vereffenen , en wel in-
(1) Men ziet dus dat het onderscheid tussehen don com-
mandilairen
vennoot, en degene die a deposito, zoo als
men dit gewoonlijk noemt, gelden in de maatschap heeft,
daarin bestaat, dat de vennoot en commandite aandeel
in de winsten heeft, doch daarentegen, ingeval van mis-
lukking, zijn geheele kapitaal, zonder eenig verhaal
tegen de vennooten onder de firma, verliezen kan; de
geldschieter a deposito heeft geen aandeel in de winst
maar trekt renten . en kan to allen tijde als schuldeiseher
ten laste der vennootschap optreden.
-ocr page 506-
— 493 —
geval van vennootschap onder eeve firma in naam van
dezelfde firma, tenzij bij de overeenkomst anders ware
bepaald, of de gezamenlijke vennooten (die en com-
manclUe
niet daaronder begrepen) hoofdelijk en bij
meerderheid van stemmen eenen anderen vereffenaar
hadden verkozen. W. v. K., art. 32\', verg. \'12".
De vereffenaars hebben het regt, van de vennooten
de gelden te vorderen, die zij ter liquidatie noodig
hebben (W. v. K., art. 33), en moeten de penningen ,
die gedurende de vereffening uit de kas kunnen ge-
mist worden, verdeel?n. W. v. K., art. 34.
2.  Eene ontbondene naamlooze vennootschap wordt
door de Bestuurders vereffend, ten ware deswege bij
de akte eene andere wijze ware voorgeschreven. W.
v. K., art. 56.
De regelen omtrent de verdeeling van nalatenschap-
pen , de wijze dier verdeeliug, en de verpligtingen , die
daaruit tusschen de mede-erfgenamen voortspruiten,
zijn ook toepasselijk op de verdeeliug tusschen vennoo-
ten. B. W., art. 1689.
3.  De boeken en papieren der ontbondene vennoot-
schap blijven berusten onder den vennoot, welke daar-
toe bij meerderheid van stemmen , of bij staking door
de Arrondissements-Regtbank wordt verkozen; behou-
dens aan de vennooten den vrijen toegang daartoe.
W. v. K. , art. 35.
OPENBAARMAKING VAN DE VENNOOTSCHAP
EN VAN HARE ONTBINDING.
1. Het bestaan der burgerlijke maatschap behoeft
niet te worden bekend gemaakt.
-ocr page 507-
— 494 —
2. De akte van oprigting eener vennootschap cnder
eene firma,
moet, om tegen derden te kunnen werken,
ter griffie van de Arrondissements-Regtbank in de plaats
of de plaatsen waar de vennootschap gevestigd is, of,
bij ontstentenis van dien, ter griffie van het kantonrgeiegt
worden ingeschreven, bij afschrift of bij uittreksel,
welk laatste moet inhouden:
1.   Den naam , den voornaam, het beroep en de woon-
plaats der vennooten onder de firma. (1)
2.   De opgaaf der firma met aanduiding of de ven-
nootschap is algemeen , dan wel of zij zich tot
eenigen bijzonderen tak van koophandel bepaalt;
in het laatste geval met aanduiding van dien bijzon-
deren tak.
3.    De aanwijzing der vennooten , die van de teeke-
ning der firma zijn uitgesloten.
4.    Het tijdstip, waarop de vennootschap begint en
zal eindigen.
5.   En voorts in het algemeen zoodanige gedeelten
der overeenkomst, welke ter bepaling van de reg-
ten van derden omtrent de vennnooteii moeten
dienen. W. v. K., art. 23, 24, 25, 26 en 27.
De vennooten zijn daarenboven verpligt om ren uit-
treksel der akte, overeenkomstig het voorschrift van
art. 26 , te doen bekend maken, zoowel in het officiële
dagblad, dat is de Nederlandsche Staatscourant, als in
een der nieuwspapieren van de plaats of plaatsen alwaar
de vennootschap gevestigd is, en bij gebreke van zoo-
(1) De namen dor vennooten en commandite behoeven
niet te worden vermeld , evenmin als het kapitaal, dat
zij aanbrengen, ofschoon dit laatste , ter bevestiging van
het crcdict der onderneming, veelmalen gedaan wordt.
-ocr page 508-
— 495 —
danig nieuwspapier in dat eener naburige plaats. W.
v. K., art. 28.
Zoo lang die inschrijving en bekendmaking niet is
geschied z.nl de vennootschap onder eene firma ten aan-
zien vaii derdes worden aangemerkt, als algemeen voor
alle handelszaken , als aangegaan voor eenen onbepaal-
den tijd , en als geen\' der vennooten uitsluitende van
het regt om voor de firma te handelen en te teekenen.
W. v. K., art, 291; zie ook : art. 293.
Indien de vennooten de firma eener ontbondene ven-
nootschap aanhouden moet daarvan eene akte worden
uitgebragt, welke moet worden ingeschreven en be-
kend gemaakt even als de akte van vennootschap.
Die inschrijving en bekendmaking moet ook ge-
schieden :
a.    Ingeval de vennootschap vóór den tijd bij de over-
eenkomst bepaald , of door afstand of opzegging,
wordt ontbonden.
b.   Ingeval zij na verloop van het bepaalde tijdstip
wordt verlengd.
e. Ingeval er veranderingen worden gemaakt in die
voorwaarden der overeenkomst, waarbij derden
belang hebben, als tegen hen kunnende ingeroe-
pen worden.
Het nalaten daarvan heeft ten gevolge, dat de ont-
binding, afstand , opzegging of verandering niet tegen
derden werkt. W. v. K., art. 31.
Bij verzuim van inschrijving en bekendmaking van
de verlenging der vennootschap, gelden de bepalin-
gen van het W. v. K., art. 29.
3. De akte van oprigting der naaralooze vennoot-
schap , de veranderingen daarin, hare verlenging en
-ocr page 509-
— 490 —
de koninklijke bewilligingen moeten in haar geheel
woiden ingeschreven in de daartoe bestemde openbare
registers, en door middel van het officiële dagblad
worden openbaar gemaakt. Daarenboven moet in een
der nieuwspapieren der plaats of plaatsen alwaar de
vennootschap guvestigd is, en bij gebreke van zoodanig
nieuwspapier in dat eener naburige plaats, eene aan-
kondiging worden gedaan , houdende berigt van het
bestaan der naamlooze vennootschap , dcrzelver verleu-
ging of verandering, met aanduiding van de dagtee-
kening en het nummer van het officiële dagblad waarin
de akte is opgenomen. W. v. K. , art. 38.
Practicale aanmerkingen, ten dienste bij het
stellen der akte.
\\. De akte van vennootschap onder eene Jlrma en
en commandite dient bepalingen in te houden ten aan-
zien van :
a. Den duur der vennootschap.
h. De firma, en welke der vennooteu de teekeuing
hebben.
c.    Den aanbreng der vennooten. Deze kan in de akte
vermeld, of wel daarin opgenomen worden, dat de
aanbreng van ieder der vennooten uit de boeken
der vennootschap zal blijken, doch wat de com-
manditaire vennooten betreft is het beter het ka-
pitaal, dat zij zullen inbrengen, in de akte uit
te drukken.
d.    Den dag, op welke elk vennootschapsjaar begint
eindigt.
e.    De jaarlijksche balans, wanneer die in gereed-
-ocr page 510-
— 497 —
lieid moet zijn, en op welken grondslag zij zal
berusten.
f. Het aandeel van ieder der vennooten in de winsten
en verliezen, en of er voor den vennoot, die
meer dan de anderen heeft ingebragt, ook voor-
uitgenot van interest over dat meerdere zal zijn.
ff. Het geval, dat een der vennooten overleed, onder
curatele werd gesteld of in staat van faillissement
of kennelijk onvermogen geraakte , eu ook of de
een of ander der vennooten het regt van overname
van de goederen der vennootschap, in geval van
ontbinding, hebben zal.
h. Of er in geval van onverhoopt verschil, scheids-
lieden zullen worden benoemd , en op welke wijze
die benoeming zal plaats hebben. (Zie hierna
over compromis?)
2.
De akte van oprigting eener naamlooze vennoot-
schap dient behalve de opgave van het getal aandeelen,
waarvoor de contractanten bebben deel genomen, be-
palingeu in te houden , ten aanzien van :
a.    Het doel der vennootschap.
b.   Den aanvang en den duur derzelve; deze toch moet
worden aangewezen.
c.    Het kapitaal der vennootschap; de wijze van ver-
deeling van hetzelve in actiën; de hoegrootheid
van ieder aandeel, en of de aandeelen zullen zijn
op naam of in blanco.
d.    Den eigendoms-overgang der aandeelen op naam en
de wijze van overboeken. Zie art. 42, W. v. K. (1)
(1) Indien het volle bedrag van zoodanige actie of
aandeel niet is gestort, gelijk veelal bij assurantie-maat-
schappijen het geval is, blijft de oorspronkelijke vennoot,
33
-ocr page 511-
— 498 —
e.    Den tijd van storting van het bedrag der aandeelen.
Ingeval van blanco aandeden geschieden de eerste
stortingen op recepis , eu wordt eerst bij de laatste
storting het aandeel aan den vennoot afgegeven.
f.    De magt der bestuurders en commissarissen.
g.    De regeling der werkzaamheden van bestuurders ,
soms ook de benoeming van eenen kassier.
h. De boeken en de jaarlijksche afsluiting daarvan,
en het formeren van eenen staat.
i. Het doen der jaarlijksche rekening en verant\\voor-
ding, en het opnemen en nazien daarvan.
k. De uitdeelingen uit de winsten.
I. Het daarstellen van een reservefonds.
m. De algemeene vergaderingen , en wanneer bestuur-
ders en commissarissen verpligt en bevoegd zijn
die te beleggen, en of ook aandeelhouders daar-
toe het regt hebben, mitsgaders de handhaving
der orde daarbij.
n. Het stemregt.
o. De vereffening der zaken in geval van ontbinding.
p. liet gekozen domicilie van de primitieve aandeel-
hou\'lers en hunne opvolgers.
Ingeval de vennootschap de verzekering op be-
paalde voorwerpen ten onderwerp heeft, moet de
akte inhouden het maximum, boven hetwelk op
eeu en hetzelfde voorwerp niet kan worden verze-
of diens erven of regthebbenden , tot de storting van het
verschuldigde aan de vennootschap verbonden , ten waro
bestuurders en commissarissen, zoo die bestaan, zich uit-
drukkelijk met den nieuwen verkrijger hadden tevreden
gesteld, en eerstgemelde van allo verantwoordelijkheid
ontslagen. W. v. K., art. 43.
-ocr page 512-
— 499 —
kerd, of wel het uitdrukkelijk beding, dat zulks aan
de beschikking der bestuurders, met of zonder de
commissarissen, blijft overgelaten. W. v. K., art. 53.
Ook verdient nog vermelding dat al de aandeelen
niet reeds vóór de akte van oprigting behoeven ge-
plaatst te zijn, zoodat in dit geval de comparanten
slechts een gedeelte der aandeelen vertegenwoordigen ,
doch moet alsdan in de akte vermeld worden , binnen
welken tijd de overige aandeelen zullen moeten geplaatst
zijn , welke termijn door den Koning steeds kan wor-
den verlengd. Yerg.: W. v. K., art. 50 ; verg. hier-
voor bladz. 479.
Registratie.
De akte van maatschap of vennootschap of van op-
rigting van eene naamlooze vennootschap, is onderworpen
aan het vaste regt van f 2,40 , mits noch schuldver-
bindtenis, noch ontheffing, ?ioch overgang van roerend
of onroerend goed tusschen de vennooten of anderen
inhoudende. Art. 6S, § 3, n°. 4 der wet van 22
Frimiiiie, jaar Vlij en is elke overeenkomst tusscheti
de vennooten onderling of met derden aangegaan, aan
een afzonderlijk regt onderworpen , indien die overeen»
komst niet uil de maatschap zelve volgt.
Handelingen voor cemeene eekening.
Behalve de drie soorten van vennootschap, hierboven
gemeld, erkent de wet ook Handelingen voor gemeene
rekening.
Deze handelingen zijn betrekkelijk tot eene of meer
bijzondere of bepaalde handels-ondernemingen; zij heb-
ben plaats omtrent zulke voorwerpen, en onder zooda»
32*
-ocr page 513-
— 500 —
nige voorwaarden, als tusschen de deelgenooten is
overeengekomen.
Zij vereischen geene selniftelijke akte, en zijn niet
onderworpen aan de verdere formaliteiten en bepalin-
gen ten aanzien van vennoolschnp voorgeschreven.
Zij geven aan derden geene regtsvordering, dan tegen
diegenen der deelgenooten, met welken die derden ge-
handeld hebben. W. v. K., art. 57 en 58.
SCHENKING.
1.  Schenking is eene overeenkomst waarbij de schen-
ker bij zijn leven, om niet en onherroepelijk, eenig
goed afstaat, ten behoeve van den begiftigde, die het-
zelve aanneemt. B. W., art. 170"3.
De wet erkent geer e andere schenkingen dan schen-
kingen onder de levenden ; alzoo is het, behalve bij
huwelijksche voorwaarden, onbestaanbaar eene onher-
roepelijke schenking ter zake des doods te doen.
2.    Met uitzondering der giften van hand tot hand
van roerende ligchamelijke voorwerpen of van schuld-
vorderingen aan toonder,
welke geene schriftelijke akte
vereischen , en die eenvoudig van kracht zijn door de
enkele overlevering aan den begiftigde, of aan eenen
derde, die het gegevene voor hem aanneemt, moeten
de schenkingen, op straf van nietigheid, gedaan wor-
den bij eene notariële akte. B. W., art. 1719 en 1724.
3.   Geene schenking is voor den schenker verbindende
of brengt eenig gevolg hoegenaamd te weeg, dan van
den dag waarop dezelve in uitdrukkelijke bewoordingen
is aangenomen , hetzij door den begiftigde zei ven, hetzij
door eenen persoon aan wien door dezen bij eene au-
-ocr page 514-
— 501 —
thentieke akte, de volmagt is verleend om schenkingen
aan te nemen, welke aan den begiftigde godaan ziju,
of in liet vervolg mogten gedaan worden (1).
Indien de aanneming niet bij de akte van schenking
zelve gedaan is, kan zulks geschieden bij eene latere
authentieke akte, mits dit plaats hebbe gedurende het
leven van den schenker, in welk geval de schenking
ten opzigte van dezen laatste slechts van kracht zal
zijn van den dag, waarop de aanneming aan hem be-
teekend zal zijn geworden (13. W., art. 1720). Schen-
kingen aan eene gehuwde vrouw gedaan , kunnen door
haar niet anders worden aangenomen dan ouder bijstand
of schriftelijke toestemming van haren man. 13. W.
art. 1731.
Schenkingen aan minderjarigen gedaan , kunnen ge-
durende het leven der beide ouders door den vader,
zonder eenige regterlijke magtiging worden aangenomen.
Schenking aan onder voogdij staande minderjarigen
of onder curatele gestelden gedaan, wordt door den
voogd of den curator, daartoe door de arrondissements-
regtbauk gemagtigd , aangenomen.
Indien de regtbank de magtiging verleent, blijft de
schenking van kracht, al mogt de schenker vóór
het verleenen der magtiging zijn overleden. B. W.
art. 1722.
Indien de begiftigde minderjarige of onder curatele
gestelde mogt overleden zijn, vóór dat de voogd of
curator de gedachte magtiging heeft verkregen, en uit
(1) Zio art. 1353 , en ten aanzien van vestiging van
lijfrente B. W. , art. 18152.
Zie ook ten aanzien van kwijtschelding van schuld\'
B. W. art. 1475.
-ocr page 515-
— 50:1 —
kracht daarvan de akte van aanneming heeft uitgebragt,
beeft de schenking geen gevolg.
4.   De eigendom der in de schenking* begrepene gee-
deren wordt zelfs wanneer de schenking behoorlijk is
aangenomen, niet door den begiftigde verkregen , dan
door middel van de overdragt, gedaan overeenkomstig
art. 667, 668, 671. B. W. Zie B. W. art. 1723.
5.    Behoudens de inkorting der giften, voor zoo
verre daardoor de regten zouden zijn benadeeld van
degenen aan wie een wettelijk aandeel toekomt, mo-
gen bij wege van schenking beschikken alle personen ,
die de wet daartoe niet onbekwaam verklaart; dus niet:
a. Minderjarigen, al hebbeu zij den ouderdom van
achttien jaren bereikt, behalve bij huwelijksche
voorwaarden. B. W. art. 1714; verg.: art. 206. (1)
6. Onder curatele gestelden, zelfs degene die wegens
verkwisting onder curatele zijn gesteld, uitgezon-
derd, wat deze laatsten betreft, bij huwelijksche
voorwaarden. B. W., art. 506.; verg.: art. 206.
c. Meerderjarigen ten behoeve van hunnen gewezen
voogd, zoo lang de voogdijrekening niet afgelegd en
gesloten is, behalve, indien de gewezen voogd
een bloedverwant in de opgaande linie is. B. W.,
art. 1718. j°. 951 al. 2 en 3.
d. De gehuwde man ten aanzien van de goederen,
behoorende tot de gemeenschap tusschen hem en
zijne vrouw bestaande, dan alleen : 1°. aan de
kinderen uit huu huwelijk gesproten, om hun
eeneu stand te bezorgen; 2°. in het algemeen over
een bijzonder stuk roereud goed (dat is over eene
(1) Zie ten aanzien van personen die ve»ia aelatis heb-
re n verkregen: Ti. W. art. 479.
-ocr page 516-
— 503 —
bepaalde ligchamelijke roerende zaak), mits hij
zich het vruchtgebruik er niet van voorbehoudt.
B. W., art. 1793, 179*.
e. De Muciaire erfgenaam over de goederen aan
den last van fidei-comtnis onderworpen. B. W.,
art. 1020 en 1032.
f.  De erfgenaam of legataris, ingeval van de erf-
stelling over de hand in het B. W., art. 928,
1036, 1037 en 1083 bedoeld, indien hem het
vermogen tot schenking is ontzegd geworden. Zie
B. W., art. 1036.
g.   De zooilanigen , die in staat van faillissement of
kennelijk onvermogen veïkecren.
Wij merken hierbij op , dat alle schenking van
roerende of onroerende goederen door den schul-
denaar gedaan ten aanzien van de schuldeischers
van regtswege nietig is, indien zij heeft plaats
gehad binnen den tijd van zestig dagen vóór den
aanvang van het faillissement, al ware het dat
beide partijen in de goede trouw hadden ver-
keerd. Die termijn wordt verdubbeld indien de
begiftigde den schenker door bloedverwantschap of
aanhuwelijking bestaat, in de opgaande of neder-
dalende linie onbepaaldelijk, en in de zijdlinie tot
den vierden graad ingesloten.
Deze bepaling is ook toepasselijk op het geval
dat de schenking aan den begiftigde gedaan is
door middel van tusschenbeidekomende personen.
W. v. K., art. 775; zie ook art. 776.
Al hetzelfde heeft ook in geval van kennelijk
onvermogen plaats, doch worden alsdan de voor-
melde termijnen van 60 en 120 dagen berekend
-ocr page 517-
— 504 —
van den dag van de uitspraak van het vonnis.
W. v. B. R., art. 891.
h. Voorts verbiedt de wet alle vervreemding, en dus
ook schenking van in beslag genomen onroerende
goederen, te rekenen van c\'en dag af, dat het
procesverbaal van in beslagneming in de registers
der hypotheken is overgeschreven. W. v. B. R.
art. 505.
6.     Om uit schenking voordeel te genieten moet
men bestaan op het oogenblik dat de schenking plaats
heeft.
Alle personen mogen bij wege van schenking genie-
ten , uitgezonderd zij die de wet daartoe onbekwaam
verklaart, zooals de personen hiervoor op blz. 197 en
volgg. sub letters d, e, f en h. Schenkingen tusschen
echtgenooten staande huwelijk gedaan, zijn verboden,
behoudens voor zooverre het betreft schenkingen van
roerende ligchatnelijke voorwerpen, waarvan de waarde
naarmate van de gegoedheid des schenkers niet boven-
matig is. B. W. art. 1715.
Schenkingen aan openbare of godsdienstige ge-
stichten gedaan hebben geen gevolg, dan voor
zoo verre de Koning aan de bewindvoerders dier
gestichten de magt zal hebben verleend om de
giften aan te nemen (B. W. art. 1717). Vergelijk
het op bladz. 196 sub. a en in de noot gezegde.
7.     Ten aanzien van de goederen, die het onder-
werp van het contract van schenking kunnen uitma-
ken, bepaalt de wet dat alle goederen daarvoor vat-
baar zijn, doch slechts alleen de tegenwoordige goe-
deren van den schenker, dat zijn die goederen en reg-
ten . welke hij op het oogenblik der schenking werkelijk
-ocr page 518-
— 505 —
bezit; indien deze overeenkomst toekomstige zaken be-
vat is zij te dien aanzien nietig. B. W. art. 1701.
8.     De schenker mag zich de bevoegdheid niet voor-
behouden om over een voorwerp, in de schenking
begrepen, nader te beschikken, wordende zoodani-
ge schenking voor zooveel dat voorwerp aangaat,
als nietig beschouwd; dit is hem echter toegestaan
ten aanzien van eene bepaalde geldsom uit de ge-
sohonken goederen; indien hij evenwel overlijdt zon-
der over die geldsom beschikt te hebben, blijft het
geschonkene in het geheel aan den begiftigde. B. VV.
art. 1705 en 1708.
9.     Het is den schenker geoorloofd zich liet genot
of vruchtgebruik van geschonkene roerende of onroe-
rende goederen tot zijn eigen voordeel voor te behou-
den, of daarvan ten behoeve van een\' ander te be-
schikken, in welke gevallen de bepalingen van den
negenden titel van het B. W. zullen moeten worden
in acht genomen. B. W. art. 1706.
10.     De schenker heeft het vei mogen om aan de
schenking de voorwaarde te verbinden, dat de begif-
tigde zekere schulden of lasten van hem of van een\'
derde zal voldoen ; doch in zoodanig geval is de be-
giftigde niet gehouden meerdere of andere schulden
of lasten te betalen , dan die, welke in de akte van
schenking zelve, of in eenen staat, welke daaraan zal
zijn vastgehecht, zullen zijn omschreven. B. W., art.
1707.
11.     De schenker mag zich het regt voorbehouden,
om de gegevene goederen tot zich te doen terugkee-
ren, betzij in geval de begiftigde alleen of deze en
zijne nakomelingen vóór den schenker kwamen te over*
-ocr page 519-
— 506 —
lijden; maar dit kan niet anders bedongen worden dan
ten behoeve van den schenker alleen (B. W., art.
1709). Zie over het gevolg van dit regt van terug-
keering: B. W. art. 1710.
12.     De schenking eene daad van milddadigheid
zijnde, zoo is de schenker in geval van uitwinning
tot geene vrijwaring hoegenaamd gehouden. B. W.
art. 1711.
13.     Al hetgeen hiervoor op bladz. 228 en volg.,
ten aanzien van erfstellingen over de hand is gezegd,
is insgelijks op schenkingen toepasselijk.
14.     De bepaling waarbij het gegevene onvervreemd-
baar wordt verklaard , wordt voor niet geschreven ge-
houden. B. W. art. 1712, in verband met art. 931.
15.     Ingeval van gelijktijdig overlijden van den
schenker en den begiftigde, geldt de bepaling van het
B. W. art. 941.
10. Eene schenking kan niet worden herroepen of
te niet gedaan, dan in de volgende gevallen :
a.    Uithoofde der niet-vervulling van de voorwaarden,
waaronder zij gedaan is.
b.     Indien de begiftigde zich schuldig of medepligtig
heeft gemaakt aan ecnen aanslag op het leven
van den schenker, of aan een ander misdrijf je-
gens denzelven.
e. Indien hij weigert aan den schenker, nadat deze
in armoede is vervallen, levensonderhoud te ver-
schaffen. B. W. art. 1725.
Zie over het gevolg der herroeping of tenietdoe-
ning, in het geval sub a. vermeld, B. W. art. 1726,
en in de gevallen sub b. c. omschreven , B. W. art.
1728; in de twee laatste gevallen werkt de tenietdoe*
-ocr page 520-
- Ö07 —
ning der schenking niet" tegpn derden, vóórdat de
eisch daartoe zal zijti ingeschreven naast de bij art.
671 vermelde omschrijving der schenking. B. W. art.
1727.
Zie aangaande den termijn waaiiu de regtsvordering
tot tenietdoening, in de gevallen sul; b. en c., moet
ingesteld worden: B. W. art. 1729.
Registralie.
AVegens schenkingen is verschuldigd als volgt: van
schenkingen in eigendom of vruchtgebruid van roe-
rende
goederen in de regte lijn H pCt., in de zijd-
linie en tusschen niet verwante personen 2i pCt.; van
schenkingen in eigendom of in vruchtgebruik van on-
ruerende
goedereu in de regte linie 21 pCt., in de
zijdlinie en tusschrn niet verwante personen ó pCt.
Art. 89, % 4, n°. 1, § 6, n°. 1 en 2, § 3, n\'. 1,
wet van 22 Primaire , jaar VII.
De schenkingen in eigendom of in vruchtgebruik van
inschrijvingen op het Grootboek der Nationale Schuld ,
zijn vrij van de registratie (Art. 70, § 3, n°. 3 van
dezelfde wet), wordende de notariële akten va;i zoo-
danige schenkingen gratis geregistreerd. Kon. Besl.
van 22 Dec. 1811, (Stbl. n*. 113), art. 24.
Zie over de berekening der waarde, die, ingeval
van schenking, tot grondslag der heffing van het regt
wordt aangenomen: art. 14, n°. 8, art. 14, n°. 7,
8 en art. 17 der aangehaalde wet. Art. 10 der wet
van 16 Junij 1832 en art. 29 der wet van 31 Mei
1824.
Alle schenkingen onder de levenden, aan zedelijke.
-ocr page 521-
— 508 —
ligchnmen of bestendige instellingen van de zooge-
naamde doode hand, zijn vrij van registratie, d. i. ,
worden gratis geregistreerd (1) , doch zijn onderworpen
aan een regt van successie, op gelijke wijze en ter
zelfder hoogte, alsof ze bij uiterste wilsbeschikking
aan die ligchamen of instellingen waren gemaakt.
Zie omtrent dit punt art. 59 der wet van 13 Mei
1859 (Stbl. n°. 36), gewijzigd bij de wet van 28 Mei
1869 (Stbl. n". 95) hiervoor op bladz. 290 medege-
dueld.
BEWAAKGEV1KG.
1.     Bewaargeving heeft plaats, wanneer men het
goed van een\' ander aanneemt, onder voorwaarde het
te bewaren en in natura terug te geven (B. W., art\'
1731). Dit contract is niet voltooid, dan door de
werkelijke overgifte der zaak.
2.   Er zijn twee soorten van bewaargeving, de eigen-
lijk gezegde
en de segueslratie. B. W., art. 1732.
3.   De eigenlijk gezegde bewaargeving wordt geacht,
om niet te zijn aangegaan, zoo niet bet tegendeel is
bedongen (B. VV., art. 17331). Zij heeft alleen roe-
rende goederen ten onderwerp. B. W. , art. 17335.
4.    De eigenlijk gezegde bewaargeving geschiedt óf
vrijwillig, of vit noodzaak (B. W., art. 1735). Zie
over bewaargeving uit noodzaak: B. W. art. 1740,
1741, 1742, 1746, 1747 en 1748.
5.   Vrijwillige bewaargeving heeft plaats, ten gevolge
van eene wederkeerige toestemming van den bewaarge-
ver en den bewaarnemer (B. W. , art. 1736). Zij kan
(1) Cf, art 49 der wet van 16 Junij 1832.
-ocr page 522-
— 509 —
slechts stand grijpen tusschen personen, die bekwaam
zijn om verbindtenissen aan te gaan. B. W., art.
17831. Zie ook : art. 17383 en 1739.
6. De verpligtingen van den bewaarnemer, die ter-
stond ophouden zoodra hij ontdekt en bewijst, dat hij
zelf\' de eigenaar is, bestaan in de volgende, als :
a. Hij moet dezelfde zorg aanwenden , als voor zijne
eigene goederen. B. W., art. 1743.
b- Hij is «aansprakelijk bij verzuim, in het bijzonder
in de gevallen vermeld bij het B. W., art. 1744.
c.    Hij mag zich van het toevertrouwde niet bedie-
nen zonder het uitdrukkelijk of voorondersteld ver-
lof van d„\'n bewaargever, op straf van vergoeding
van kosten , schaden en interessen indien daartoe
gronden zijn. B. W., art. 1749.
d.    Hij mag niet onderzoeken, waarin de zaken be-
staan , die hem in bewaring zijn gegeven , indien
deze hem in eene geslotene kist of onder een\'
verzegelden omslag zijn toevertrouwd geworden.
B. W., art. 1750.
e.    Hij kan van den bewaargever geen bewijs van
eigendom vragen. B. W., art. 17571.
f. Hij moet, bij het ontdekken, dat het in bewa-
ring gegeven goed gestolen is, en wie daarvan de
ware eigenaar is, dezen er kennis van geven.
B. W., art. 17572.
ff. Hij moet ann den bewaargever of diens regtver-
krijgenden, of aan hem in wiens naam de bewaar-
geving is gedaan, of aan hein die aangewezen is
om het in bewaring gegevene weder te ontvangen,
of die daartoe is bevoegd geworden, de zaak terug-
geven in den staat, waarin hij deze ontving, met
-ocr page 523-
— 510 —
de vruchten derzelve, door hom geiioten of ont-
vangen, en zulks op de eerste aanmaning en op
de plaats bij de overeenkomst aangewezen, of
alwaar de bewaargeving is geschied. 13. W., art.
1752. Zie ook: art. 1753, 1755, 1761 en 1762.
7.  De regten van den bewaarnemer zijn de volgende,
als:
a.   Hij mag zich, om wettige redenen, vroeger van
de bewaarneming ontslaan, dan bij de overeen-
komst is bedongen. B. W. , art. 1763 en ï 772.
b.    Hij heeft een regt van terughouding op de hein
iu bewaring gegevene zaak, voor de aangewende
kosten, totdat zij geheel voldaan zijn. B. W.,
art. 1766.
8.  De verpligtingen van den bewaargever zijn :
a. Vergoeding van de onkosten tot behoud van het
goed, door den bewaarnemer gemaakt.
c.    Vergoeding der onkosten , door de teruggave van
het goed veroorzaakt.
d.    Vergoeding der schade, die de bewaarnemer door
de bewaring geleden heeft. B. VV., art. 1761 en 1765.
9.   Sequestratie is de bewaargeving van ecne zaak ,
waarover geschil is, in banden van eenen derde, die
zich verbindt om dezelve, nadat het geschil zal zijn
uitgemaakt, met de vruchten terug te geven aan den-
genen , die daartoe zal worden geregtigd verklaard.
Deze bewaargeving heeft plaats, óf door overeen-
komst,
óf op regterlijk bevel. B. W., art. 1767.
10.   De sequestratie heeft hij overeenkomst plaats,
wanneer het betwiste goed door één\' of meer personen
vrijwillig in handen van eenen derde is gesteld. B.
W.. art. 1768.
-ocr page 524-
— 511 —
11.   Het onderscheid tusschen sequestratie en eigenlijk
gezegde bewaargeving bestaat voornamelijk daarin:
a.    Dat sequestratie ook onroerende goederen ten on-
dervverp kan hebben. B. W. art. 1771.
b.    Dat de bewaarneiner, die met de sequestratie
belast is, niet van de bewaring der zaak kan
worden ontslagen, voordat het geschil is uitge-
maakt. Verg. : B. W. art. 1772.
c.    Dat sequestratie in den regel niet om niet plaats
heeft. B. W. art. 1769.
12.   Zie over sequestratie op regterlijk bevel: B. W.
art. 1773, 1774, 1775 en 1776.
"Registratie.
De akten van bewaargeving bij openbare ambtenaren
worden geregistreerd voor het vaste regt van SO cents.
(Art. 6S, % 1, n\\ 27, wet van 22 Primaire, jaar
"Vil); de akten van bewaargeving van roerende goe-
deren bij particulieren worden gerangschikt onder de
actes non dénommés , en worden alzoo geregistreerd voor
80 cents. Worden echter geldsommen bij particulieren
in bewaring gegeven, clan is het regt van 1 percent
over het kapitaal verschuldigd. Art. 69, § 3 , n°. 3
der wet van 22 Primaire, jaar VII.
BRUIKLEENING.
1. Bruikleening is eene overeenkomst, waarbij de
eene partij aan de andere eene zaak om niet ten ge-
bruike geeft, onder voorwaarde, dat degene, die deze
zaak ontvangt, dezelve, na daarvan gebruik te hebben
-ocr page 525-
— 512 —
gemaakt, of na eenen bepaalden tijd, zal teruggeven.
B. W., art. 1777.
2.   Al hetgeen tot den handel der menschen behoort,
en niet door het gebruik verloren gaat, kan het onder-
werp dezer overeenkomst zijn. B. W., art. 1779.
3.  De uitleener blijft eigenaar van de geleende zaak.
B. W., art. 1778.
4.   Het contract van bruikleen , eindigt niet door den
dood van eene der partijen, behalve in het geval be-
doeld bij het B. W. art. 1730 , 2" al.
5.     Verpligtingeu van dengene, die in bruikleen
ontvangen heeft.
a.    Hij moet voor de zaak als een goed huisvader
zorgen (B. W., art. 17811), en mag haar niet
anders gebruiken dan waartoe ze bestemd is.
B. W., art. 17312.
b.    Hij is aansprakelijk voor het verloren gaan van
het goed, in de gevallen bij art. 178P, 17S2 en
1783, B. W., aangeduid.
c.    Hij draagt de onkosten die hij tot gebruik van
de zaak maakt. B. W., art. 1785.
d.    Hij mag bij terugvordering niet in compensatie
brengen, wat de uitleener hem schuldig is. B.
W., art. 14653.
6.     Verpligtingen van dengene, die in bruikleen
gegeven heeft.
a. De uitleener kan de geleende zaak niet terugvor-
deren, dan na verloop van den bepaalden tijd,
of, bij gebreke eener dusdanige bepaling, dan
nadat zij tot het gebruik, waartoe zij was uitge-
leend, gediend heeft of heeft kunnen dienen. B.
W., art, 1787; zie ook art. 1788.
-ocr page 526-
— 513 —
b. Hij moet deu leener de buitengewone noodzako
lijke onkosten , tot het behoud der zaak gedaan,
vergoeden, tenzij ze niet zóó dringende waren,
ot de leener had er hein kennis van kunnen
geven. B. W. , art. 1789.
c. Hij is verantwoordelijk voor de nadeelen , die de
leener heeft geleden , door een gebrek der zaak ,
aan hein bekend, en door hein niet aan den
leener aangewezen. B. W., art. 1790.
Het contract van bruikleen verschilt dus hoofdza-
kclijk daarin van huur van goederen, dat huur niet
om niet, gnschiedt, en de in huur gegeven zaak niet
kan teruggevorderd worden voordat de huurtijd ver-
streken is, al had de verhuurder de meest dringende
behoefte aan de zaak; zoo ook gaat de verbindtenis,
uit het huurcontract voortvloeiende, altijd op de erf-
genamen van partijen over.
Registratie.
De acte van bruikleen behoort mede  tot de actes
non dénommés (zie art. 68, § 1 , n°. 51   der wet van
22 Primaire, jaar VII), en wordt dus   geregistreerd
voor het vaste regt van tachtig cents.
VfiRBRUIKLEENlNG.
1. Verbruikleening is eene overeenkomst, waarbij
de eene partij aan de andere eene zekere hoeveelheid
van verbruikbare zaken (geldsommen, staven goud of
zilver) afgeeft, onder voorwaarde, dat de laatstgemelde
haar even zooveel van gelijke soort en hoedanigheid
teruggeve. B. W;, art. 1791 , 179\'ï, 1791 en 1795.
83
-ocr page 527-
— 514 —
2.     Uit kracht der verbruikleening wordt degene
die ter leen ontvangt, eigenaar van het geleende goed,
en indien hetzelve, op welke wijze ook, vergaat, kooit
dat verlies voor zijne rekening. B. W., art. 1792.
3.    Verbruikleening is in den regel niet om niet,
de uitleener kan interessen bedingen (B. W. art.
1802. — Verg. 1803). Interessen worden onderschei-
den in wettelijke of bij overeenkomst ledongene.
De wettelijke interessen zijn bij de wet bepaald.
De bij overeenkomst bedongen interessen mogen de
wettelijke te boven gaan, in al de gevallen waarin de
wet dit niet verbiedt (Verg. wet van 3 Sept. ISO7).
Men mag zelfs interessen bedingen van interessen, die
over een geheel jaar verschuldigd zijn. B. W., art. 1287.
De hoegrootheid der bij overeenkomst bedongen inte-
ressen, moet in geschrift worden bepaald; bij gebreke
daarvan, is degene, die ter leen ontvangen heeft,
gehouden, het beloop der wettelijke interessen te vol-
doen. B. W. art. 1804 en 1805.
Het bewijs van de betaling der hoofdsom, zonder
voorbehoud van interessen, gegeven zijnde, doet de
voldoening der interessen vooronderstellen, en de schul-
denaar wordt daarvan bevrijd. B. W., art. 1806.
5. Verpligtingen van den uitleener.
a. De uitleener kan het ter leen gegevene niet terug
eischen, voordat de tijd, bij de overeenkomst be-
paald, verschenen is (B. W. art. 1796. Verg.
ook B. W., art. 1305, 1306 en 1307). Geene
tijdsbepaling gemaakt zijnde kan de regter , wan-
neer de uitleener de teruggave vordert, naar ge-
lang der omstandigheden, aan dengene, die de
zaak ter leen ontvangen heeft, eenig uitstel toe-
-ocr page 528-
— 515 —
staan (B. W. art. 1797). Indien men is over-
een gekomen dat hij, die eene som geld of eene
zaak ter leen heeft ontvangen, dezelve zal terug-
geven , wanneer hij daartoe in staat zal zijn, zal
de regter naar gelang der omstandigheden, den
tijd der teruggave bepalen. B. W., art. 1798.
b. Indien de in verbruikleening gegevene zaak zoo-
danige gebreken heeft, dat daar door aan dengene,
die zich van haar bedient, nadeel zou kunnen
worden toegebragt (1), is de uitleener, zoo hij
die gekend, en daarvan aan den gebruiker geene
kennis gegeven heeft, voor de gevolgen verant-
wooi delijk.
5. Verpligtingen van den leener.
a.    Wie iets ter leen ontvangt is verpligt hetzelve in
gelijke hoeveelheid en hoedanigheid, op den be-
paalden tijd terug te geven. (B. W., art. 1800.
Verg.: B. W., art. 1420 en 1426). Die teruggave
moet geschieden in handen van den schuldeischer.
Verg.: B. W., art. 1421, 1422, 1423 en 1424.
b.    Indien hij zich in de onmogelijkheid bevindt om
hieraan te voldoen, is hij gehouden de waarde
van het geleende te betalen, waarbij zal moeten
in aanmerking genomen worden de tijd en de
plaats, waarop het goed, ten gevolge der over-
eenkomst, had moeten worden teruggegeven (B.
W. art. 1801). Iudien deze tijd en plaats niet
bepaald zijn, moet de voldoening geschieden, over-
eenkomstig de waarde welke de geleende zaak, teu
tijde waarop, en ter plaatse waar de leening ge-
(1) B. v. door valschheid van muntstukken, of door
schadelijke bestanddeelen in de levensmiddelen.
83*
-ocr page 529-
— 516 —
schied is, gehad hoeft. B. W. art. 1S012. Yrrg.
B. \\V. art. 1425 en 1429.
c.    De kosten op de teruggave; vallende, zijn voor
rekening van den leener. B. YV., art. 1431.
d.    De schuldenaar van eene schuld die op interessen
loopt, kan, buiten toestemming van den sclmld-
eischer, de betaling welke hij doet, niet; doen
verstiekken tot aflossing van de hoofdsom, bij
voorkeur van voldoening der interessen (B. W.,
art. 14331). De betaling die gedaan is op de
hoofdsom en op de interessen, maar waarmede de
geheele schuld niet is afgedaan, strekt in de eerste
plaats tot voldoening der interessen. B. W., art.
14322. Zie, onder anderen B. W. art. 1434
en 1435.
De overeenkomsten van bruikleen en verbruikleen,
hebben dit met elkander gemeen, dat zij niet alleen
door enkele toestemming van partijen, maar door de
bijkomende werkelijke of vooronderstelde overgave van
het te leenen goed of geld worden voltrokken. Het
voornaamste verschil tussclien bruikleen en ver bruikleen
bestaat daarin , dat bij verbruikleen de leener eigenaar
woidt, en hij alzoo, op welke wijze de zaak ook ver-
loren zij gegaan, hare hoeveelheid , soort en hoedanig-
lieid moet teruggeven , alsmede dat bij bruikleen de
bepaling, dat hetzelfde goed moet worden teruggege-
ven, streng wordt toegepast, en dat degene, die in
bruikleen gegeven heeft, het geleende terug kan eischen,
zoodra hij hetzelve behoeft.
Registratie.
Yan de akte van verbruikleen van geld, is ver-
-ocr page 530-
— 517 —
scliuldigd een proportioneel regt vau 1 percent, van
staven goud en zilver of levensmiddelen 2 percent.
Vestiging van eente.
Het vestigen ecner altijddurende rente is eene over-
eenkomst, waarbij de uitlcener interessen bedingt tegen
betaling eener hoofdsom, welke hij aanneemt niet te
zullen terugvorderen (B. \\\\\\, art. 1807). Zij vordert,
om voltooid te zijn, de werkelijke of vooronderstelde
overgave der zaak.
De meest algemeene wijze van vestiging dezer
rente, komt met deze omschrijving overeen , name-
lijk : A. leent aan B. f 1000,—, van welke B.
aan si. jaarlijks eene rente van f
80, — zal betalen,
en welke hoofdsom door A. of zijne erven nimmer zal
worden teruggevorderd.
Doch behalve op deze wijze
zou de altijddurende rente ook kunnen gevestigd wor-
den , als uitmakende den verkoopprijs, in het bijzonder
van roerende goederen; b. v.: Ik verkoop u en gij
koopt van mij een zilveren tafelservies voor f
1600,—,
welke som ik nimmer van u vorderen zal, maar waar-
voor gij mij eene altijddurende rente van f \\§§ ,

verschuldigd zijf-. — Almede zou die vestiging kunnen
plaats hebben bij schenking of legaat; b. v.: Ik ver-
maak of ik schenk onder de levenden aan A. eene al-
tijddnrende rente van f
100,— \'sjaars, waardoor ik
zelf en mijne erfgenamen de renlpligtigen worden.
De Wetgever heeft echter, zoo als uit het aange-
haalde art. 1807 blijkt, alleen het oog op de vesti-
giug van rente , die uit leening van geld voortspruit.
Zoo veel de aard der zaak dit toelaat, zullen de wets-
-ocr page 531-
- 518
bepalingen, ten aanzien dezer wijze van vestiging daar-
gesteld , ook op de andere gevallen toepasselijk moeten
worden gemaakt.
2.    Deze rente (1) is uit haren aard aflosbaar; dit
beteekent, dat , ofschoon de rentheffer geen regt heeft
de aflossing der hoofdsom te eischen, aan den reutplig-
tige echter door de wet de bevoegdheid is toegekend,
om zich door de aflossing der hoofdsom van den last
der rente te ontheffen (B. W. art. 18081). Alle bepa-
lingen, hiertegen strijdende, zijn nietig, behalve alleen
de overeenkomst: 1°. dat de aflossing niet geschieden
zal, dan na verloop van zekeren tijd, welke niet lan-
ger dan voor 10 jaren mag worden gesteld; en 2°. dat
de schuldenaar niet zal mogen4 aflossen, zonder den
schuldeischer vooraf verwittigd te hebben, op eenen
zekeren termijn, welke echter den tijd van een jaar
niet zal mogen te boven gaan. B. W. art. 18082.
3.    Het bedrag der altijddurende rente kan uit den
aard dat der wettelijke interessen te boven gaan, en
kunuen partijen alzoo die renten voeren tot eene door
hen onderling te bepalen som.
4.  Partijen kunnen overeenkomen, dat de rentschul-
dige zekerheid zal stellen.
5.  De aflossing kan niet anders geschieden, dan door
de teruggave der hoofdsom die men ontvangen heeft.
6.  Ofschoon de schuldeischer zich verbonden heeft,
de hoofdsom nooit te zullen opeischen, kan hij ech-
ter de aflossing vorderen van den schuldenaar of rent-
pligtige :
1". Indien deze gedurende twee achtereenvolgende
(1) Zij wordt door wetsbepaling voor roerend goed go-
houdeu. B. W., art. 567\'.
-ocr page 532-
— 519 —
jaren , zelfs niet eenig gedeelte betaald heeft op
die rente.
2°. Bij dea schuldenaars verzuim in het stellen van
zekerheid.
3°. Wanneer de schuldenaar in staat van faillissement
of kennelijk onvermogen is verklaard. B. W.
art. 1809.
In de twee eerste gevallen echter, kan de schulde-
naar zich van de verpligting tot aflossing ontheffen,
indien hij binnen 20 dagen, te rekenen van de ge-
regtelijke aanmaning, alle verschenen termijnen be-
taalt, of de beloofde zekerheid stelt. B. W. art. 1810.
\'Registratie.
De akte van vestiging eener altijddurende rente,
wordt geregistreerd tegen een evenredig regt van 2
percent over het gevestigde kapitaal. Wet van 22
Primaire, jaar VIL art. 14, n°. 6 en art. 69, § 5, n°. 2.
Is in de akte geen kapitaal uitgedrukt, dan moet
de jaarlijksche rente door den penning 20 gekapita-
liseerd en daarover het regt geheven worden. Is de
rente gevestigd tegen afstand van roerend of onroerend
goed, dan is het gewone regt van verkoop verschul-
digd, en moet de betaling der rente beschouwd worden
als de overeengekomen wijze tot voldoening der koopsom.
Van de akte van afkoop is verschuldigd een even-
redig regt van \\ percent van het gevestigde kapitaal.
Lijfrenten.
1. De lijfrente is eene uitkeering , welke iemand ge-
houden is aan eenen anderen te betalen, gedurende het
leven van een\' of meer bepaald aangewezen personen.
-ocr page 533-
— 520 —
In den regel wordt zij gevestigd op het lijf van
den persoon, die de rente geniet, doch bet kan ook
zijn op het lijf vau een\' derde; h. v. : Ik verzeker
aan A. , zoo lang B. leeft, eene lijfrente van f......;
zelfs op het lijf van den geldschieter; b. v. : Ik ver-
koop aan B. een huis, waarvan de koopprijs zal zijn
eene lijfrente
, die B., zoo lang ik leef, aan C. zal
Ie talen.
Lijfrente is geheel en al afhankelijk van den per-
soon, op wiens lijf ze gevestigd is , zoodanig dat ,
wanneer de rente niet op het lijf van dei: rentheffer
zelven, naar op het lijf van eenen derde gevestigd is ,
zij blijft voortduren zoo lang die derde leeft, al inogt
de rentheffer overleden zijn ; in dit laatste geval, vol-
gen des renthelfers erfgenamen hem op in het genot
der rente.
In geval de lijfrente ten behoeve van meer dan één
persoon gevestigd wordt, moet men bepalen of, in ge-
val van overlijden van een\' der personen, de lijfrente
ten behoeve van den overgeblevene al of niet in bedrag
veimindert; evenzeer kan men deze bepaling als voorzig-
tig beschouwen, ingeval de lijfrente niet ten behoeve ,
maar alleen op het lijf van meer personen bedongen
wordt; b. v.: wanneer /i. zich eene lijfrente bedingt zoo
lang IS. en C. in leven zijn.
Elke lijfrente, gevestigd op
het lijf van iemand die o v ei leden was op den dag, waarop
de overeenkomst is aangegaan, is nietig. B. W. art. 1816.
De schuldenaar kan zich nimmer van de betaling
der rente, zonder bewilliging van den rentheffer, vrij-
maken. B. W. art. 1821.
2. De lijfrente wordt gevestigd bij eenen bezwarenden
titel
, of bij akte van schenlnng. Zij kan ook worden
-ocr page 534-
— 5-n —
verkregen bij uiterste wilsbeschikkingen. B. W. art.
1812.
3.   Lijfrente kan worden gevestigd ten behoeve van
een\' derde, hoewel zij door een\' ander persoon ge-
schonken zij ; b. v. : A. verhoopt een huis aan /!. ,
onder beding dat B. aan C. eene lijfrente letale van
f
400,—. In dat geval is zij niet onderworpen aan
de formaliteiten , welke tot schenking vereischt worden.
B. W. art. 1815; verg. B. W. art. l-\'353.
Heeft deze vestiging echter om niet plaats, b. v.:
A.    schenkt aan li. f 101!00,— onder den last, dat
B.  aan C. eene rente van /"100,— uitkeer e , dan moe-
ten natuurlijk ten aanzien van de gift aan B., de for-
maliteiten ten aanzien van schenkingen voorgeschreven,
in acht genomen worden.
4.   Lijfrente kan tot zoodanig beloop gesteld worden,
als partijen goedvinden te bepalen. B. W. art. 181 7.
5.    Degene, ten wiens behoeve eene lijfrente bij
bezivarenden titel is gevestigd, kan de vernietiging van
de overeenkomst vorderen , indien de. schuldenaar hem
niet de bedongen zekerheid voor de nakoming daarvan
bezorgt; b. v. in het meermalen aangehaalde geval,
dat A. aan B. een huis verkoopt onder beding dat /?.,
in plaats van koopprijs, aan 4. eene lijfrente nit-
keeren
, en het verkochte en nog een ander perceel
daarvoor aan A. hypothekeren zal,
blijft B. in gebreke
die hypotheek te verleenen, dan kan A. de vernietiging
van de geheele overeenkomst, en dus ook van den
koop en verkoop vorderen. — Ingeval van vernietiging
is de schuldenaar gehouden, de achterstallige bedongen
renten te betalen, tot den dag waarop de hoofdsom
zal zijn afgelost. B. W art. 1818.
-ocr page 535-
— 522 —
6.    Wanbetaling der verscheuen lijfrente, geeft den
rentheffer geen regt om aflossing van de hoofdsom of
teruggave van het door hem afgestane goed te vorde-
ren, hij heeft alleen het regt om zijnen schuldenaar
voor de verschuldigde renten aan te spieken, en uit
te winnen en om zekerheid te vragen voor de te ver-
vallen renten. B. W. art. 1819.
7.   In geval de schuldenaar in staat van faillissement
of kennelijk onvermogen is verklaard, zal de lijfrente
verminderd worden naar evenredigheid der overige schul-
den, en is de boedel verpligt, aan den rentheffer het
genot der alzoo verminderde lijfrente te verzekeren.
B. W. art. 1820.
8.    De eigenaar heeft slechts een verkregen regt op
de lijfrente, naar evenredigheid van het getal dagen,
welke degene heeft geleefd, op wiens lijf de rente is
gevestigd. Indien echter de overeenkomst mede brengt,
dat de rente vooruit rnoet worden betaald, is het regt
op den termijn die betaald had behooren te zijn, ver-
kregen van den dag waarop de betaling had moeten
geschieden. B. W. art. 1822.
9.    Men kati niet bedingen dat eene lijfrente aan
geene inbeslagneming zal onderworpen zijn, ten ware
dezelve om niet gevestigd zij. B. W. art. 1823.
10.   De rentheffer kan de verschenen rente niet vor-
deren, dan door te doen blijken van het leven van
hem, op wiens lijf de rente gevestigd is. B. W. art. 1824.
Praclicale aanmerking.
Uit hoofde van het bij art. 1819 B. W. bepaal-
de , is het van het hoogste belang voor dengene, die
-ocr page 536-
— 528 —
zich, tegen afstand van eenig goed, lijfrente bedingt,
om zich de meest voldoende zekerheid te verschaffen,
b. v. door borgtogt of hypotheek; in het laatste geval
dient in de akte bepaald te worden , dat de renheffer,
bij het eerste verzuim in de betaling der rente, ge-
regtigd zal zijn, het verbonden perceel in het open-
baar te doen verkoopen , ten einde zich zelven uit de
opbrengst de verschenen rente termijn of termijnen te
voldoen, en het dan nog resterende onder zich te hou-
den, totdat de schuldenaar nieuwe voldoende zekerheid
voor het vervolg zal hebben gesteld.
Registratie.
Even als van altijddurende rente is, volgens art.
69 , § 5 , n°. 2 , en art. 14 , n°. 6 en 9 , ook van lijf-
rente een regt van 2 percent over het gevestigde ka-
pitaal verschuldigd, zonder dat het eenig onderscheid
maakt, of de rente op één of op meer lijven gevestigd
wordt. — Ingeval het kapitaal niet in de akte is uit-
gedrukt, wordt de jaarlijksche rente door den penning
10 gekapitaliseerd, en daarover het regt geheven.
Treedt de lijfrente in de plaats eener koopsom van
roerend of onroerend goed , alsdan geldt hetgeen hier-
boven, ten aanzien van altijddurende rente gezegd is.
LASTGEVING.
1. Lastgeving is eene overeenkomst, waarbij iemand
aan eenen anderen de magt geeft, en deze aanneemt,
om eene zaak voor den lastgever, in diens naam, te
verrigten (B. W. art. 1829). Last kan worden, ge-
geven en aangenomen bij openbare akte, bij onder-
-ocr page 537-
— 521 —
handsch geschrift, zelfs bij eenen brief en ook bij
monde; de aanneming geschiedt meestal stilzwijgend.
B. W. art. 18:30.
2. De lasfgeving geschiedt om niet, ten ware het
tegendeel bedongen zij. B. W. art. 1831.
•\'3. Zij is óf bijzonder en slechts tot eene of meer
bepaalde zaken, óf algemeen en tot alle zaken van den
lastgever betrekkelijk (13. "W. art. 18-32). Is zij in
algemeene bewoordingen vervat, zoo strekt zij zich
alleen uit tot daden van beheer; de gevallen, welke
eene bijzondere lastgeving vereischen, zijn hiervoren
(bladz. 41 "i tot en met 417) aangewezen. Het spreekt
van zelf dat de lastgever niets doen mag, waardoor hij
zijnen last te buiten gaat. B. W. art. 1834.
4. l\'rouwen en minderjarigen kunnen tot lasthebbers
gekozen worden, maar de lastgever heeft geeue regts-
vordering tegen minderjarigen, dan overeenkomstig de
bepalingen, die tot de verbindtenissen der minderjaii*
gen betrekkelijk zijn, en tegen getrouwde vrouwen,
die zonder magtiging van hare mannen den last heb-
ben op zich genomen, dan volgens de regelen bij den
61,;" en 8«te<» Titel van het le Boek, van het Burg.
Wetb. voorgeschreven. (B. W. art. 1S35); d. i. j de
minderjarige kan tegen zijne met den lastgever aange-
gane verbindtenis opkomen, en die doen vernietigen
(B. W. art. 1482). De lastgever daarentegen kan niin-
mer de verbindtenis, uithoofde der minderjarigheid
van zijnen gemagtigde, vernietigen (B. W. art. 136 7\':).
Heeft de vrouw zonder magtiging van haren man deze
overeenkomst aangegaan, zoo kan zij, haar man , of
kunnen hare erfgenamen de nietigheid, op grond harer
onbekwaamheid, inroepen, zonder dat de lastgever zich
-ocr page 538-
— 525 —
van dit middel kan bedienen (B. W. art. 171). De
nietigverklaring, op grond van onbekwaamheid dezer
personen, heeft ten gevolge, dat de zaak eD de par-
tijen worden hersteld in den staat, waarin zij zich
vóór het aangaan der verbindtenis bevonden , met dien
verstande, dat al hetgeen aan de onbevoegden , ten
gevolge der verbindtenis , is uitgekeerd of betaald,
slechts kan worden teruggevorderd, voor zoo verre het
nog onder den onbevoegde berust, of voor zoo verre
mogt blijken, dat deze door het uitgekeerde of be-
taalde werkelijk is gebaat, of het genotene te zijnen
nutte is aangewend of gestrekt heeft. 13. W. art. 1487.
Zoo de onbevoegde alles nutteloos heeft weggemaakt,
lijdt degene, die eene verbindtenis met hem heeft aan-
gegaan , deze schade door zijne eigene schuld.
De vennoot bij wijze van geldschieting, kan niet
gevolraagtigd worden , tot het verrigten van daden van
beheer of anderzins, in de vennootschap waarin hij als
vennoot bij wijze van geldschieting belang heeft. W. v.
K. art. 203.
5.     De lasthebber is gehouden den last te volvoeren,
zoo lang hij daarvan niet ontheven is; hij is zelfs ver-
pligt, om na het overlijden van den lastgever, eene
zaak, welke hij vóór dien tijd had aangevangen , te
volvoeren en voort te zetten, wanneer namelijk door
het niet voortgaan des lasthebbers de belanghebbenden
schade zouden lijden. B. W. art. 1837.
6.     Niet enkel is de lasthebber aansprakelijk wegens
kwaad opzet, maar ook wegens verzuim. B. W. art. 1S38.
7.    De lasthebber is verantwoordelijk voor dengene,
dien hij tot de uitvoering van den last in zijne plaats
gesteld {gesubstitueerd} heeft:
-ocr page 539-
— 526 —
In het geval dat hij geene magt heeft bekomen,
om een\' ander in zijne plaats te stellen {magt van
substitutie).
b.
Wanneer hij, die magt bekomen hebbende, zon-
der dat hem een bepaald persoon aangeduid is,
daartoe een\' blijkbaar onbekwaam of onvermogend
persoon benoemt.
Ieder lasthebber, al is hem de magt daartoe ook
niet verleend, kan alzoo iemand substitueren , doch
de lastgever behoudt zijn verhaal op den primitiven
lasthebber, zoo deze iemand in zijne plaats aanstelt,
zonder de magt van substitutie te hebben, en heeft
met den gesubstitueerden persoon, zoo hij dit verkiest,
niets te maken; echter staat het hem vrij, om den
gesubstitueerde zei ven aan te spreken.
Steeds wordt de lastgever voorondersteld den last-
hebber magt van substitutie verleend te hebben, tot
het beheer der goederen des lastgevers buiten het
grondgebied van het Koningrijk gelegen de koloniën
worden niet gerekend tot het grondgebied van het
Koningrijk te behooren.
8.     Indien bij eene en dezelfde akte verscheidene
gevolmagtigden zijn aangesteld, heeft ten hunnen aanzien
geene hoofdelijke verbindtenis plaats, dan voor zoo ver
dit uitdrukkelijk bepaald is (B. W. art. 1841 en 1318);
d. i., dat de een niet aansprakelijk is wegens de
daden , handelingen of verzuimen van den ander, en
de lastgever de magt niet heeft, om een\' der door
hem gemagtigden voor het geheel aan te spreken, in-
tegendeel , ieder is rekening en verantwoording van
het door hem afzonderlijk gevoerde beheer verschuldigd.
9.     Indien de lasthebber aan hem, met wien hij als
-ocr page 540-
— 527 —
zoodanig handelt, kennis gegeven heeft van zijne kwa-
liteit, en hoe ver zijne magt zich uitstrekt, is hij
jegens dezen niet aansprakelijk voor hetgeen boven zij-
nen last geschied is, ten ware hij zich daartoe per-
soonlijk
had verbonden. B. W. art. 1S43.
10.     De lastgever moet de verbindtenissen door den
lasthebber, krachtens de volmagt, met andere personen
aangegaan, nakomen; hetgeen dus loven de volmagt
is geschied, is hij niet gehouden te vervullen. B. W.
art. 1844. Hij is verder verpligt aan den lasthebber
de door deze gedane voorschotten te restitueren, al is
het doel, waartoe zij voorgeschoten zijn, ook mislukt.
De lastgever moet zelfs aan den lasthebber de verliezen
vergoeden, door hem in de uitvoering der volmagt ge-
leden , en hem interessen betalen van de gedane voor-
schotten, te rekenen van den dag waarop zij gedaan zijn.
11.  Is de lasthebber door verscheidene personen aan-
gesteld tot het waarnemen eener zaak aan allen ge-
meen ,
zoo is el\'c hunner jegens hem voor het geheel
aansprakelijk; d. i., dan heeft de lasthebber de magt,
om van elk hunner te vorderen , teruggave van het
voorgeschotene , betaling van het verschuldigde en na-
koming van de in aller naam aangegane verbindtenis-
sen. B. W., art. 1348.
De lasthebber heeft het regt, om hetgeen hij van
den lastgever [onder zich heeft terug te houden , tot-
dat hem alles betaald ig, wat hij ten gevolge der last-
geving te vorderen heeft. B. W., art. 1849.
Lastgeviug eindigt:
1. Door herroeping der volmagt van den lasthebber.
B. W"., art. 1850.
De aanstelling van eenen lasthebber, eene vrijwillige
-ocr page 541-
— 528 —
daad van den lastgever in zijn eigen belang zijnde,
zoo heeft hij de bevoegdheid om de raagt, die hij
verleend heeft, ton allen tijde, zonder dat hij daarvoor
de gronden behoeft te openbaren , te herroepen; dus is
de volmagt uit haren aard altijd voor herroeping vat-
baar. In het tegenovergestelde geval echter, dat de
volmagt niet in het belang van den lastgever, maar
in dat van deu lasthebber verleend is, b. v. bij hv-
potheek en pand. (B. W., art. 1201 en 1223), ver-
valt het beginsel van herroepelijkheid. (1) Verg. ook
B. W., art. 1673.
De aanstelling van eenen nieuwen lasthebber, tot
het verrigten van dezelfde zaak , brengt de herroeping
van den eersten mede, doch eerst te rekenen van den
dag , waarop die aanstelling aan den eersten lasthebber
is kenbaar gemaakt (B. W. art. 1853). Is de eerste
nu algemeen gevolmagtigde, en wordt de tweede tot
iets bijzonders dat in de vorige volmagt begrepen was,
gemagtigd , zoo is deze alleen voor datgedeelle herroepen.
De herroeping kan ten allen tijde geschieden. De
lastgever kan het bewijs der volmagt, welke zijn ge-
magtigde in handen heeft, terugvorderen (B. W. art.
1S51). Die herroeping niet aan derden bekend ge-
maakt zijnde, doch alteen aan den lasthebber, kan aan
de onkundigen, welke met den ontslagen lasthebber
gehandeld hebben , niet tegengeworpen worden , doch
de lastgever heeft zijn verhaal op den lasthebber. B.
W. art. 1852.
(1) Zie onze opvatting omtrent do woorden y>onlierrne-
pclijk gemagtigd"
in art. 1223 en ook in art. 1201 B. W.
yoorkomendc, onze noot op bladz. 374.
S. en C.
-ocr page 542-
— 529 —
2.   Door opzegging van den last door den lasthebber.
Deze opzegging mag echter nimmer ontijdig geschie-
den of op een oogeublik , dat de lastgever daardoor\'
schade zou lijden; alleen dan wordt de ontijdige op-
zegging verschoonlijk, wanneer de lasthebber den hem
opgedragen last onmogelijk langer kan volvoeren, of
dit niet dan tot zijn eigen nadeel zou kunnen doen.
B. W. art. 1854.
3.    Door de curatele, door staat van faillissement
of van kennelijk onvermogen, hetzij van den lastheb-
ber , hetzij van den lastgever.
Van den lasthebber, omdat deze, niet bij magte
zijnde zijne eigene zaken te beheeren , nog minder de
belangen van anderen kan waarnemen.
Van den lastgever, omdat deze in zoodanige geval-
len opgehouden heeft zelf te kunnen handelen , en de
lasthebber niet iemand vertegenwoordigen kan, die zelf
alle regt van beheer verloren heeft.
4.    Door den dood, hetzij van den lasthebber hetzij
van den lastgever.
Hiervoor is gezegd, dat de lasthebber den aange-
vangen last moet volvoeren, zelfs nadat de lastgever
overleden is (B. W. art. 1837), doch dit is geenszins
in tegenspraak met deze bepaling, daar de wet zegt,
dat wanneer het staken der uitvoering, voor de erfge-
namen of regtverkrijgenden nadeelig kon zijn, alleen
die zaken, welker uitvoering niet dan met schade kan
worden opgehouden, zoo lang moeten worden voort-
gezet, totdat de regtverkiijgenden des lastgevers zelven
hunne belangen op zich kunnen nemen of aan een\'
ander overdragen, Heeft de lasthebber, onbewust van
den dood des lastgevers of van eenige andere oorzaak,
34
-ocr page 543-
— 530 —
welke den last\'doet eindigen, verbindtenissen aange-
gaan met derden , die mede in de goede trouw waren,
zoo moeten deze worden nagekomen , en blijft al het
door hem in zijne onwetendheid, in dit opzigt gedaan,
van waarde (B. W. art. 1855). Bij overlijden van den
lasthebber moeten zijne erfgenamen biervan aan den
lastgever kennis geven, en inmiddels, naar gelang der
omstandigheden, alles in het belang des lastgevers
aanwenden op straf van vergoeding van kosten, schaden
en interessen, zoo daartoe termen zijn. B. W., art. 1S56.
5. Door het huwelijk der vrouw, die den last ge-
geven of ontvangen heeft.
Zij toch is zoodanig van staat veranderd, dat zij in
eenen geheel nieuwen regtstoestand is geplaatst geworden.
De lasthebber der ongetrouwde vrouw, is het niet
regtens of stilzwijgend der getrouwde; hare volmagt
is vervallen, en wil zij hem op nieuw magtigen,
zoo wordt er eene volmagt van man en vrouw op
hem vereischt, en veelal van den man alleen. Is de
volmagt aan eene ongetrouwde vrouw gegeven, zoo
vervalt deze almede, dewijl zij door haar huwelijk
de magt tot zelfstandig handelen verloren heeft, welke
magt dikwijls geheel op den man overgaat, en de
lastgever niet kan verondersteld worden , te voren
daarvan kennis te hebben gedragen.
Eegislratie.
Volmagten (waarin geen loon aan den lasthebber
bij de akte wordt toegezegd) worden geregistreerd voor
een vastfregt van J 0,80 , onverschillig of de volmagt
door verscheidene lastgevers of op verscheidene last-
hebbers verleend zij; dat wil zeggen, wanneer ver-
-ocr page 544-
— 531 —
scheidene lastgevers gezamenlijk, als een geheel uitma-
kende, één\' of meer personen tot één doel te zamen be-
volmagtigen, of wanneer één lastgever verscheidene
personen tot één en hetzelfde, bij ééne akte magtigt.
Is dit het geval niet, zoo wordt voor iedere volmagt,
in eene akte vervat, een regt van f 0,80 geheven.
A., b. v., benoemt bij eene enkele akte B. C. en D.;
B. tot het administreren zijner vaste goederen; C. tot
het innen van schulden , en D. tot het beheeren zijner
affaire, zoo zijn dit drie vol magten.
fs bij de akte loon aan den lasthebber toegezegd ,
zoo is over dat loon, behalve het regt van volmagt
van / 0,80 , een regt van 1% verschuldigd.
Is nu eenvoudig in de akte loon toegezegd, doch
niet hoeveel, zoo moet er aan den voet der akte eene
opgaaf van de hoegrootheid van dit loon gedaan worden.
Borgtogt.
1. Borgtogt is eene overeenkomst, waarbij een derde
zich ten behoeve van den schuldeischer, met of zonder
weten van den schuldenaar, verbindt, om aan de ver-
bindtenis van den schuldenaar te voldoen , indien deze
daaraan niet zelf voldoet; men kan zich ook borg stellen
voor den reeds gestelden borg van den hoofdschulde-
naar. Borgtogt kan zonder wettige hoofdverbindtenis
niet bestaan , noch zich tot iets verders uitstrekken,
of onder meer bezwarende voorwaarden worden aange-
gaan, dan bij de hoofdverbindtenis zelve ten opzigte
van den schuldenaar is bepaald; doch men kan wel
voor een gedeelte der hoofdschuld of op minder be-
zwarende voorwaarden borg zijn. B. W. art. 1857,
1858, 1859, 1860.
34*
-ocr page 545-
— 532 —
2.  Borgtogt wordt niet. voorondersteld, zij moet uit-
drukkelijk bedongen worden; men kan die niet verder
uitstrekken, dan de bepalingen onder welke dezelve
is aangegaan (B. W. art. 1861). Onbepaalde borg-
togt voor eene hoofdverbindtenis strekt zich uit tot
de gevolgen der schuld, zoo als b. v. interessen; zelfs
tot de kosten der tegen den hoofdschuldenaar gedane
regtsvorderingen, en tot alle zoodanige, welke gemaakt
zijn, nadat de borg deswege u aangemaand. Deze toch
kan, door de prompte voldoening der schuld, alle
kosten voorkomen; heeft de schuldeischer kosten gemaakt
vóór dat hij den borg aansprak, zoo komen die te
zijnen laste, hij behoefde ze niet temaken, door zijnen
borg gedekt zijnde, en is hierdoor verder gegaan dan
noodig was. 13. W. art. 1862.
3.  De verbindtenissen der borgen gaan over op hunne
erfgenamen. B. W. art. 1863.
4.    Hij, die verpligt is borg te stellen , moet daar-
toe eenen persoon aanbieden, die bekwaam is om
zich te verbinden, die genoegzaam gegoed is om aan
de verbindtenis te kunnen voldoen, en binnen het
Koningrijk woonachtig is. De gegoedheid van den borg
wordt, uitgenomen in zaken van koophandel, of wan-
neer de schuld eene geringe som bedraagt, alleen be-
ourdeeld naar de ten zijnen name staande inschrijvin-
gen op het Grootboek, of naar de aan hem toebe-
hoorende onroerende goederen, waarover geen geschil
in regten bestaat, of waarvan de uitwinning wegens
derzelver verren afstand niet te moeijelijk zoude zijn.
B. W. art, 1864 en 1865.
De borg, door den schuldenaar gesteld en gekozen,
onvermogend wordende , moet door eenen nieuwen borg
-ocr page 546-
533 —
worden vervangen; maar de borg bepaald door den
schuldeischer aangewezen en dien ten gevolge gesteld,
behoeft er bij later komend onvermogen geen nieuwe
borg te worden aangeboden, aangezien de schuldeischer
thans alleen aan zich zijne mindere zekerheid te wijten
heeft. B. W. art. 1866.
Hij, die door de wet, of ten gevolge van een reg-
terlijk gewijsde, verpligt is eenen borg te stellen , en
dien niet mogt kunnen vinden, kan volstaan met pand
of hypotheek te geven. B. W. art. 1867.
5.  De verpligting tot betaling voor den borg, vangt
eerst aan wanneer de hoofdschuldenaar is in gebreke
gebleven, en zijne goederen zijn uitgewonnen, dat is
geregtelijk verkocht. B. W. art. 1868.
De borg kan de uitwinning van de goederen des
schuldenaars, niet vorderen, wanneer hij :
a.    Van dit voorregfc van uitwinning heeft afstand
gedaan.
b.    Wanneer hij zich hoofdelijk met den hoofdschul-
denaar verbonden heeft; in welk geval de gevol-
gen van zijne verbindtenis geregeld worden naar
de beginselen , welke ten opzigte van hoofdelijke
schulden zijn vastgesteld.
c.    Indien de schuldenaar eene exceptie kan in het
midden brengen , welke hem alleen en persoonlijk
betreft; b. v.: wanneer hij zich op zijne minder-
jarigheid beroept.
d.    Indien de schuldenaar zich in staat van faillisse-
ment of van kennelijk onvermogen bevindt.
e.     Ingeval van geregtelijken borgtogt. B- W. art. 1869.
6.   De schuldeischer is niet verpligt den hoofdschul-
denaar eerst uit te winnen , dan wanneer de borg, op
-ocr page 547-
— 534 —
de eerste geregtelijke tegen hem gerigte aanspraak,
zulks vordert; deze vordering moet met eene aanwij-
zing gepaard gaan van de goederen des hoofdschul-
denaars, en tevens met een geldelijk voorschot, ten
einde de uitwinning te kunnen bewerkstelligen. Goe-
deren waarover geschil is, welke gehypothekeerd zijn,
en waarvan de schuldenaar niet meer in het bezit is,
of welke buiten het Koningrijk gelegen zijn , kunnen
wegens hunne mindere geschiktheid voor eene afdoende
uitwinning, niet door den borg worden aangewezen.
B. W. art. 1870, 1871 en 1872.
7. Wanneer verscheidene personen zich tot borgen
hebben gesteld, voor denzelfden schuldenaar en voor
dezelfde schuld, is ieder van hen voor de geheele
schuld verbonden.
Niettemin kan elk hunner, zoo hij qeerC afstand
van het voorregt van schuldsplitsing heeft gedaan
, vor-
deren, dat de sehuldeischer zijne vordering alvorens
verdeelt, en haar vermindert tot het aandeel van eiken
deugdelijk verbonden borg; is alsdan een der medebor-
gen onvermogend om zijn aandeel in de schuld te vol-
doen, zoo wordt dit door al de medeborgeu naar even-
redigheid elk van zijn aandeel gedragen, doch is het
onvermogen na de schuldsplitsing opgekomen, zoo komt
dit ten nadeele van den sehuldeischer, want hij had,
door den onvermogend geworden borg vroeger aan te
spreken, zich tegen schade kunnen vrijwaren. Heeft
de sehuldeischer zelf zijne regtsvordering verdeeld, zoo
kan hij daartegen niet meer opkomen, hoewel een
of meer der borgen alstoen reeds onvermogend waren.
B. W. art. 1873, 1874 en 1875.
Bijna in iedere akte van borgtogt, vindt men den
-ocr page 548-
— 535 —
afstand van het voorregt van uitwinning, en wan-
neer er twee of meer borgen zijn, afstand van het
voorregt van schuldsplitsiag. Weinige borgen begrij-
pen waarvan zij door deze woorden afstand doen , het
is daarom de pligt der notarissen dit aan de borgen
uit te leggen, en alsdan in de akte te plaatsen : „van
icellcen afstand de kracht en leteekenit door mij aan
hen uitgelegd en door hen, zoo zij verklaarden
, wel
begrepen is."
8.     De borg, die betaald heeft, heeft zijn verhaal
op den hoofdschuldenaar, en treedt van regtswege in
al de regten des schuldeischers tegen den schuldenaar;
was hij borg voor verscheidene solidaire schuldenaars
van dezelfde schuld, zoo geeft zijne betaling hem het
regt, om, van wien hunner hij dit ook verkiezen mag,
de geheele voldoening te eischen, daar ieder in zijn
privé evenzeer door de betaling van den borg geheel
gebaat is. Dit verhaal op den hoofdschuldenaar ver-
liest de borg echter, wanneer hij, de schuld betaald
hebbende, daarvan niet tijdig aan den schuldenaar ken-
nis geeft, en deze daardoor den schuldeischer ten
tweeden male voldoet; de borg echter kan in zoodanig
geval den schuldeiseher om teruggave aanspreken. Even-
zeer verliest hij, doch onder hetzelfde voorbehoud ten
opzigte van den schuldeiseher, zijn verhaal op den
schuldenaar, wanneer hij de schuld voldoet, zonder
daartoe te zijn aangesproken, en zonder den schulde-
naar daarvan te verwittigen, op een tijdstip dat de
schuldenaar gronden mogt hebben gehad, om de schuld
vervallen te doen verklaren. B. W. art. 1876, 1877,
1878 en 1879.
9.     De wetgever in allen deele voor de belangen
-ocr page 549-
— 536 —
van den borg zorg dragende , heeft niet alleen gewild
dat de borg zijn verhaal zou kunnen uitoefenen, nadat
hij betaald heeft, maar zelfs dat hij zich vóór dien
tijd tegen schade zou kunnen hoeden, en uit dien
hoofde bepaald, dat hij den schuldenaar oin schadeloos-
stelling (vooruitbetaling) of om ontheffing kan aan-
spreken :
a. Zoodra hij om betaling in regten vervolgd wordt.
I. Indien de schuldenaar is verklaard falliet of ken-
nelijk onvermogend te zijn.
c.    Wanneer de tijd verstreken is, binnen welken de
schuldenaar zich verbonden had, den borg zijn
ontslng als zoodanig te zullen bezorgen.
d.    Indien de schuld opeischbaar is geworden, door
het verschijnen van den termijn, op welken zij
betaalbaar was gesteld.
e.    Na verloop van tien jaar, indien de hoofdver-
bindtenis geenen bepaalden vervaltijd heeft, ten
ware dat de verbindtenis van dien aard zij, dat
zij niet vóór eenen bepaalden tijd kan vervallen ,
zoo als eene voogdij, enz. B. \\V. art. 1880.
10. De verbindtenis uit borgtogt voortgekomen,
gaat op dezelfde wijze als de overige verbindtenissen te
niet. Zie hiervoren bladz. 408—411 B. W. art. 1882.
Wanneer door erfopvolging de betrekkingen van
schuldenaar en borg, zich in één en denzelfden per-
soon vereenigen , blijft niettemin hij , die zich borg
van den borg gesteld 1 ad, als zoodanig verbonden.
B. W. art. 1883.
De borg kan zich tegen den hoofdschuldeischer van
alle exceptiën bedienen , die aan den hoofdschuldenaar
toekomen en tot zich zelven behooren; maar niet van
-ocr page 550-
— 537 —
die, welke alleen den persoon van den schuldenaar
betreffen. B. W. art. 1834.
De borg is geheel ontslagen, wanneer hij, door
toedoen van den schuldeischer, niet meer treden kan
in de regten, hypotheken en voorregten van den
schuldeischer. B. W. art. 1885.
De vrijwillige aanneming van eenig onroerend of
ander goed, door den schuldeischer in betaling van de
hoofdschuld gedaan, ontslaat den borg, al ware het
ook dat dit goed naderhand van den schuldeischer werd
uitgewonnen; de betaling der schuld vernietigt den
borgtogt, welke door de uitwinning niet kan herleven.
B. W. art. 1886.
Het eenvoudig uitstel van betaling, den schuldenaar
verleend, ontslaat den borg niet, maar geeft hem regt
om den schuldenaar tot betaling te noodzaken, of om
van hem het ontslag van zijnen borgtogt te vorderen ,
dewijl hij zich , wel voor den tijd in de vorbindtenis
uitgedrukt heeft verbonden , maar niet voor langer. B.
W. art. 1887.
Registratie.
Ingevolge art. 69, § 2, nu. 8, van de wet van 22
Frimaire, jaar VII, is wegens borgtogt verschuldigd
-| pCt. van het kapitaal waarover de borgtogt loopt.
Op de borgtogten van pacht- of huurcontracten, is de
helft verschuldigd van het regt, dat op de hoofdver-
bindtenis zelve wordt geheven (wet van 27 Ventöse,
jaar IX, art. 9). (1) Ingeval van borgtogt, tot zeker-
(1) Op onderhandsche huurcontracten wordt geen regt
van borgtogt geheven. P. W. 1848 n4. 630 en P. W. 1851
n\\ 2577.
-ocr page 551-
— 53S —
heid der koopspenningen , voor de goederen op bladz.
441, onder de eerste n°\\ 1 en 2 bedoeld, word geheven
de helft van het regt voor gewone borgtogten ver-
schuldigd, en alzoo slechts | pCt. Zie art. 12 der wet
van 16 Junij 1832.
Prakticale aanmerkingen.
Veel en velerlei zijn de soorten van borgtogt; ze
allen op te sommen is onmogelijk, want bijna voor
elke soort van verbindtenis kan men zich borg stellen;
de voornaamste, niet bij de wet speciaal opgenoemd,
zoo als bij vruchtgebruik, voogdij , curatele, enz.,
enz., zijn echter de navolgende.
1. Borgtogt tot verzekering van betaling ten be-
hoeve van het Rijk , wegens verschuldigde of verschul-
digd te worden accijns of impost van koopmanschap-
pen , als, bij voorbeeld : wegens den impost op gedis-
teleerd
, suiker, ruwe of geraffineerde katoen, zout,
ansjovis, wijn, steenkolen,
enz., enz. Van belang
zou ik het rekenen, in dit handboek voor ieder der
opgenoemde zaken een model of formulier te kunnen
geven; daar echter deze formulieren telken reize, bij
verandering van wetten of inzigten der administratie,
veranderen, kwam mij dit ongeraden voor, en achtte
ik het beter elk aan te sporen, om zich bij die afdee-
ling der administratie , door welke borgtogt voor het
een of ander verlangd wordt, om een model voor de
verlangde akte te vragen
De formaliteiten , welke bij het opmaken eener akte
van borgtogt voor het Rijk, wegens verzekering van te
betalen regten, moeten vervuld worden , zijn te vin-
-ocr page 552-
— 539 —
den in de art. 267 en v]g. der Algeraeene Wet van
den 26 Augustus 1822, over de heffing der regten
van In-, Uit- en Doorvoer en van de Accijnsen, (Stbl.
n°. 38.)
Aangaande de iniigting van notariële aden vanhorg-
stelling ter verzekering van regten of accijns
, heeft
de Minister van Finantiën bij resolutie van 21 Junij
1864 n\\ 7 bepaald, dat de ontvangers der in- en uit-
gaande regten, in de notariële akten van personele
borgstelling tot verzekering van regten of accijns , het
daarop toepasselijk art. 275 der algemeene wet van 26
Aug. 1822 (Stbl. n°. 3S) moeten doen aanhalen met
vermelding, dat de borg zich aan de bepalingen van
dat artikel onderwerpt. Voorts om, wanneer de ont-
vanger, ten wiens genoegen de borg gesteld wordt ,
niet zelf tot de daarvan op te maken akte medewerkt
en te dien einde bij het verlijden van deze compareert,
door den borg in die akte den notaris te doen magti-
gen, om, ten blijke der door hem aangegane verplig-
ting, eeue expeditie van de akte aan den ontvanger
uit te reiken.
Terwijl, wanneer art. 275 der alg. wet in de akte
niet is aangehaald, bij intrekking of opzegging der
borgstelling, zonder meer, op deze laatste van stonden
aan geen nieuw crediet meer zal moeten verleend worden.
2. Borgtogten, ten behoeve van het Rijk of van
deu Minister van Koloniën voor jongelingen, die op
\'s lands kosten aan eene der militaire akademiën tot
officier bij de overzeesche troepen zullen worden opge-
leid, om, wanneer deze jongelingen niet aan hunne
bestemming beantwoorden, of zich door wangedrag de
verdere opleiding onwaardig maken, alsdan de door
-ocr page 553-
— 510 —
liet land uit de koloniale fondsen te hunnen behoeve
besteede gelden, als eigene schuld te zullen opleggen
en betalen.
Van deze borgtogten , welke gratis geregisteerd wor-
den en waarvan hij , die borg moet stellen , een model
ontvangt, moet eene grosse aan den Minister van
Oorlog of van Koloniën worden overgelegd.
Eij deze borgtogten valt nog op te merken, dat de
formulieren aldus eindigen: uwelke comparant bij mij
notaris hekend is, volkomen tot datgene in staat te zijn,
waartoe hij zich bij deze akte verbindt."
Vele nota-
lissen zullen zwarigheid maken , deze verklaring af te
leggen, vooral wanneer de comparant weinig of niet
bij hen bekend is; deze zwarigheid is echter te voor-
komen door twee identiteits-getuigen te doen verklaren:
dat zij den comparant kennen, en weten, dat hij tot
datgene in staat is, waartoe hij zich bij deze akte ver-
bonden heeft.
3. Borgtogt, tot zekerheid van het ministerie van
Marine , voor iemand die wegens het uitgesproken ver-
moedelijk overlijden van eenen afwezige, b. v. van een\'
vermisten matroos van een der oorlogsschepen, be-
voegd is, zich als zijn\' erfgenaam te gedragen en het
geld te ontvangen, dat de afwezige nog bij het minis-
terie te goed heeft. Deze borgtogt, welke voor een
evenredig regt van \\ pCt. wordt geregistreerd, ten
welken einde de som, welke ontvangen wordt, in de
akte moet worden vermeld, dient om de erfgenamen
van iemand van wiens overlijden niets met zekerheid
bekend, doch die vermoedelijk overleden verklaard is,
in het bezit te stellen van hetgeen die afwezige nog
uit \'s lands kas te vorderen heeft, waarvan de uitbe-
-ocr page 554-
— 541 —
taling echter niet dan na overleggirg van de grosse
van eenen borgtogt voor de wederoplevering van liet
uitbetaalde, wanneer de vermiste persoon nog terug mogt
keeren, en van eene akte van bekendheid, geschiedt.
4. Borgtogten , ten behoeve van het Rijk, (1) van
eene stad, van een zedelijk ligchaam, of van eene cor-
poratie, voor iemand wien eene bediening wordt op-
gedragen, dat de aangestelde persoon zijne bediening
getrouw waarnemen, en de borg bij gebreke hiervan ,
eene zekere som zal betalen. Deze borgtogten worden
dikwijls vervangen door een verband op het Grootboek.
De borgtogten ten behoeve van het Rijk, worden gratis
geregistreerd. Tot deze borgtogten behooren ook die,
welke door collecteurs, spHtsers enj dcbitanten in de
Nederlandsche Staats-Loterij gesteld worden ten behoeve
van de hoofd-administratie der loteiij, en welke voor
het vaste regt van tachtig centen geregistreerd «orden.
Dading.
1. Dading is eene overeenkomst, waarbij partijen,
tegen overgave, belofte of terughouding eener zaak ,
een aanhangig geding ten einde brengen, of een te
voeren geding voorkomen. B. W. art. 1888\'.
Dus is dan eerst de ten einde brenging of voorko-
(1) Bij eene resolutie van den Minister van Finantiün
dd. 30 Augustus 1869, n°. 58, te vinden in de Verza-
melinrj
1869 n" 128, (verkrijbaar bij Oiunta d\' Albani
te \'s Hage) zijn voorschriften gegeven bal re ff end e hel stel-
len van borgtogl
door de rekenpligtige ambtenaren der
dir. belastingen , iu- en uitgaande regten en accijnsen eu
van de waarborg en de belasting der gouden en zilveren
•werken.
-ocr page 555-
- 542 —
ming van een regtsgeding dading, wanneer er een
wederkeerige afstand van vermeende regten, of van de
eene of andere zaak plaats heeft. Ook is het eene
noodzakelijkheid, dat op het oogenblik van het aan-
gaan der dading er geschil, oneenigheid tussclien par-
tijen bestaat, uit welken hoofde bij het B. W. art.
1899 , is bepaald , dat dading over een geschil, waar-
aan reeds een einde is gemaakt door een vonnis, het-
welk in kracht van gewijsde is gegaan, doch waarvan
partijen of eene derzelve geene kennis droegen , nietig
is. B. W. art. 1899.
2.    De overeenkomst is slechts van waarde, indien
zij schriftelijk is aangegaan , al mogt zij ook eene zaak
betreffen, waaromtrent het bewijs bij getuigen zou kun-
nen worden toegelaten. B. W, art. 1S882.
3.    Om eene dading te kunnen treffen moet men de
bevoegdheid hebben, om over de onderwerpen in de
dading begrepen, te kunnen beschikken.
Voogden en curators kunnen geene dading treffen,
dan overeenkomstig de bepalingen, te hunnen aanzien
op bl. 150 , opgegeven.
De gemeenten en openbare instellingen kunnen geene
dading treffen, dan met inachtneming der formalitei-
ten, voorgeschreven bij de wetten die haar betreffen.
B. W. art. 1883.
Tot het aangaan van dading wordt eene bijzondere
lastgeving vereischt (B. W. art 18332). Curators in
eene failliete massa of een\' insolventen boedel, kun-
nen, daartoe door den regter-commissaris gemagtigd
zijnde, dading treffen, mits de getroffen overeenkomst
door de regtbank worde goedgekeurd. W. v. K. art.
884 en W. v. B. R. art. 897.
-ocr page 556-
— 543 —
4.     Alle zaken die partijen met elkander uitstaande
hebben, en waarover geschil of oneenigheid bestaat,
en alzoo te voeren en aanhangige gedingen; geschillen,
reeds beslist bij vonnis waarvan beroep viel; boedel-
geschillen , mitsgaders de burgerlijke belangen die uit
een misdrijf ontstaan , kunnen het onderwerp van dading
uitmaken. B. W. art. 1890.
Zaken waarover geen compromis kan worden aange-
gaan, kunnen ook geen onderwerp van dading zijn.
Bovendien kan ter zake van sommige zuiver burger-
lijke regten, die met het maatschappelijk belang in
een te innig verband staan, om ze aan de beschikkin-
gen van partijen over te laten, niet worden getransi-
geerd; b. v. : men zou geeit afstand kunnen doen van
het regt, om over zijne goederen bij uitersten wil te
beschikken.
5.     De dading wordt uit haren aard beperkend uit-
gelegd, zij bepaalt zich uitsluitend tot haar onderwerp;
op grond van dit beginsel bepaalt de wet:
a.    Dat de afstand van alle regten, actiën en vorde-
ringen , bij dading gedaan, verstaan moet worden,
slechts betrekking te hebben , tot die , welke het
onderwerp zijn van het geschil, hetwelk tot de
dading heeft aanleiding gegeven.
b.    Dat dading slechts een einde maakt aan de ver-
schillen, welke daarin begrepen zijn, en wel om
het even of partijen derzclver bedoeling in bijzon-
dere of algemeene bewoordingen bevat hebben , of
dat men die bedoeling afleidt als een noodzakelijk
gevolg van hetgeen uitgedrukt is. B. W. art.
1891 en 1892.
c.    Dat degene die eene dading getroffen heeft over
-ocr page 557-
— 544 —
een regt, hetwelk hem uit eigen hoofde toekwam,
vervolgens een dergelijk regt van een\' ander ver-
krijgende, met betrekking lot het nieuw bekomen
regt aan de bevorens aangegane dading niet gebon-
den is. B. W. art. 1893.
d. Dat dading door een\' der belanghebbenden aange-
gaan, de overige belanghebbenden niet verbindt
en door hen niet kan worden ingeroepen. B. W.
art. 1894.
6.    Dadingen hebben tusschen partijen kracht van
gewijsde in het hoogste ressort, en maken alzoo een
onherroepelijk einde aan hel geschil, dat tot de over-
eenkomst aanleiding gaf.
Dwaling in het regt, noch benadeeling, kan grond
tot vordering van vernietiging der dading opleveren.
B. W. art. 1895.
7.     Er bestaat regtsgrond, om nietig-verklaring der
dading bij den regter te vragen :
a.    In geval van dwaling, omtrent den persoon , en
omtrent het onderwerp des geschils. B. W. art.
1896.
b.    In geval van dwaling in feiten, ten aanzien van
eenen titel, die nietig was; b. v. : indien iemand
eene dading heeft aangegaan ten opzigte van
een openbaar testament
, verleden in tegenwoordig-
heid van twee getuigen, waarvan de een minder-
jarig was
, en hij van die omstandigheid, en alzoo
van de daadzaak der nietigheid des titels, geene
kennis heeft gedragen.
3. W, art. 1897. Deze
wetsbepaling lijdt echter uitzondering, ingeval
partijen uitdrukkelijk over de nietigheid zelve eene
dading gesloten hebben.
-ocr page 558-
— 545 —
Verg. ten dezen aanzie,1 : Asser, § S09.
c.    Ingeval van bedrog of geweld. B. W. ait. 1896.
d.   Ingeval van achterwege houden van bescheiden ,
door toedoen van eene der partijen. Doch, alleen
wanneer partijen in liet algemeen cene dading
hebben aangegaan, over alle zaken welke zij met
elkander uitstaande hebben. B. W. art. 19001.
Terwijl eindelijk de dading van rogtswege nietig is ,
ingeval zij is aangegaan op grond van stukken, die
naderhand bevonden zijn valsch te zijn (B. W. art.
] 898), en ingeval zij slechts eene enkele zaak ten
onderwerp hebbende, door naderhand ontdekte stukken
blijken mogt, dat eene der partijen geen het minste
regt daarop had. B. VV. art. 1900\'.
Eene misslag van berekening, bij dading aangegaan,
moet hersteld worden. B. W. art. 1901.
Registratie.
De akte van dading is onderworpen aan een vast
regt van tachtig centen, indien zij geene bedingen van
geldsommen of geldwaarden bevat, noch ecnige beschik-
king bij de wet aan hooger regt onderworpen (art.
68, § 1 , n°. 45 der wet van 22 Frimaire, jaar VII);
bevat zij dus kwijting, schuldbekentenis of overgang
van goederen, dan worden daarvan de re?pective ver-
schuldigde proportionele regten geheven.
COMPROMIS.
1. Ieder kan de geschillen omtrent de regten waar-
over hij de vrije beschikking tieeft aan de uitspraak van
scheidsmannen onderwerpen. W. v. B. R. art. 620\'.
De regel dat ieder geacht wordt bedongen te heb-
35
-ocr page 559-
— 546 —
ben voor zijne erven of regtverkrijgenden , is ook toe-
passelijk op compromis, dewijl het niet eindigt door
den dood van eene of meer der partijen (W. v. B. R.
art. 6541). Zie echter vooral het tweede lid van dat
artikel.
Men kan zich zelfs vooraf verbinden om geschillen,
welke in vervolg mogten opkomen, aan de uitspraak van
scheidsmannen te onderwerpen (\\V. v. B. R. att. 6203).
Van zoodanigen aard is, b. v., het beding bij eene akte
van maatschap of vennootschap, aan het slot van de over-
eenkotnst voorkomende : dat, indien tusschen partijen
of hunne erfgenamen
, te eeniger tijd geschillen mogten
ontstaan over de eene of andere bepaling van dit
contract, in zoodanig geval die geschillen zullen moe-
ten worden onderworpen aan de beslissing van scheids
mannen
, in der tijd, op de wijze bij de wet voor ge-
schreven , te benoemen.
Ingeval van dit beding zijn natuurlijk niet van toe-
passing , de bepalingen hierna volgende, dat de akte
van compromis moet inhouden de namen en woon-
plaatsen van de scheidsmannen , en de omschrijving van
de ondci werpen vau het geschil.
Indien partijen , die dit beding gemaakt hebben,
wanneer er naderhand geschil ontstaat, niet onderling
kunnen overeenkomen over de keus, zullen de scheids-
mannen benoemd worden, ten verzoeke van de meest
gereede partij, door den regter, welke bevoegd zou
zijn geweest om kennis te nemen van het geschil, bij-
aldien het compromis geene plaats had gehad. W. v.
B. R. art. 02 i.
2. Alle personen kunnen compromis aangaan, be-
halvc degenen, die op regterlijk gezag zijn aangesteld
-ocr page 560-
— 547 —
on in hunne betrekking daartoe regterlijke magtiging
behoeven. (W. v. B. R. art. 6202); alzoo niet voogden,
curators, bewindvoerders over goederen van afwezigen
en anderen.
3.   Men kan, op straf van nietigheid, geen cora-
promis aangaan ter zake van:
a.    Giften en legaten tot levensonderhoud.
b.    Huisvesting of kleeding.
e. Scheidingen tusscben echtgenooten , hetzij uit den
echt, hetzij van tafel en bed , hetzij van goederen.
d.   Geschilpunten die den staat van eenen persoon
aangaan.
e.    Andere geschillen , waarover de wet geene dading
toelaat. W. v. B. R. art. 621.
4.  Uitgezonderd vrouwen en minderjarigen , kunnen
tot scheidsmannen gekozen worden, alle personen die
tot lasthebbers kunnen worden benoemd; doch niet de
personen, die de betrekkingen vervullen in art. 29\',
W. v. B. R., aangeduid.
5.  De akte van compromis moet in geschrift worden
gesteld, en door partijen geteekend; indien partijen
niet teekenen kunnen, wordt er eene notariële akte
vereischt. W. v. B. R., art. 623.
6.   De akte van compromis moet, op straffe van
nietigheid, bevatten :
a.    De voornamen, namen en woonplaatsen van partijen.
b.    De namen en woonplaats van den scheidsman of
de scheidsmannen, welke steeds in oneffen getal
moeten zijn. (Het geschil kan dus aan de beslis-
sing van een, drie, vijf, enz. scheidsmannen wor-
den opgedragen, het getal mag niet even zijn,
zoodat er tegenwoordig van geene staking van
35*
-ocr page 561-
— 548 —
stemmen , of van de benoeming van eenen super-
arbiter sprake kan zijn.)
e. De onderwerpen van geschil, waardoor men niet
verstaan moet de beweringen van partijen , maar
eenvoudig het punt waarover het geschil bestaat»
en dat in duidelijke bewoordingen moet vermeld
worden.
7. De akte kan teven» inhouden :
a.    Den termijn binnen welken de uitspraak zal moe-
ten geschieden. Bevat de akte geene aanduiding
van den termijn , dan duurt de last der scheids-
inannen zes maanden, te rekenen van deu dag,
dat zij hunne benoeming hebben aangenomen (W.
v. B. R. art. 6:25). Is die bij de akte of bij de
wet bepaalde termijn voorbijgegaan, zonder dat
de scheidsmannen uitspraak gedaan hebben, dan
staat het aan ieder der partijen vrij, het bestaande
geschil aan den gewonen regter te onderwerpen.
Partijen kunnen echter niet met elkander over-
een komon, den bij de akte of bij de wet be\'
paalden termijn te verlengen.
b.    De wijze waarop en de termijnen, binnen welke
li3t geding zal worden gevoerd. Het geding name-
lijk wordt gevoerd op de wijze , en binnen de ter-
mijnen bij het compromis, en bij gebreke daarvan
door de scheidsmannen bepaald. W. v. B. B. art.
629. Verg. 630 , 631 , 632 , 633 , 634 en 635.
c.    De bepaling, op welke beginselen uitspraak ge-
daan zal worden. Er zijn namelijk twee wijzen
waarop de uitspraak kan plaats hebben, en wel:
aa. Naar de regelen des regts; of
bb. Naar hunne overtuiging van billijkheid.
-ocr page 562-
— 549 —
d. Voorbehouding van partijen, om van de beslissing
der scheidsmannen in hooger beroep te komen.
Wordt deze bevoegdheid niet voorbehouden, dan
heeft de uitspraak van de scheidsmannen voor
partijen de kracht van een vonnis dat in gewijsde
is gegaan. W. v. B. E. art. 646.
8.     Scheidsmannen moeten den hun opgedragen last
aannemen bij schriftelijke akte, des verkiezende op de
akte hunner benoeming (\\Y. v. B. E. art. 627). Een-
maal hunnen last aangenomen hebbende, kunnen zij
zich vervolgens niet meer daaraan onttrekken, tenzij
om redenen, door den regter goed te keuren (W. v.
B. E. art. 628). Geene herroeping van scheidsmannen
zal mogen plaats hebben , dan met eenstemmig overleg
van partijen. W. v. B. E., art. 625.
9.     De last van scheidsmannen houdt alleen op:
a.    Door hunne beslissing, welke moet inhouden
al hetgene in art. 637. W. v. B. E. , is ver-
meld.
b.    Door verloop van den termijn, door partijen of
door de wet aangewezen. Zie hierboven 7 a.
e. Door de wraking. Verg. W. v. B. E. art. 626.
d. Door het ontslag.
c.    Door den dood van een\' of meer hunner.
10.   Zie over voorziening tegen de beslissing van
scheidsmannen , zoo het vermogen daartoe bij de akte
van compromis is voorbehouden : W. v. B. E. art.
646 en volg.
11.    De beslissing van scheidsmanneu kan, wanneer
zij niet vatbaar is voor beroep, als nietig bestreden
worden , in de gevallen aangeduid in het W. v. B. R,
rt. 649,
-ocr page 563-
— 550 —
Registratie.
Ingeval men bij een of ander contract tevens be-
paald heeft, oni de daaruit ontstaande geschillen aan
de beslissing van scheidsmannen te onderwerpen, is
voor deze bepaling, als eene der voorwaarden tot de
overeenkomst behoorende, geen afzonderlijk regt ver-
schuldigd. Heeft er echter de benoeming van scheids-
mannen tevens bij plaats, dan is voor die benoeming
het regt van tachtig centen verschuldigd. Overigens is
de akte van compromis, wanneer zij geene verbindte-
nis inhoudt, die tot de heffing van proportionele reg-
ten aanleiding geeft, onderworpen aan het vaste regt
van tachtig centen; de aanneming door scheidsmannen
bij de akte van compromis zelve gedaan wordende, is
aan geen afzonderlijk regt onderworpen (art. 68, § 1,
n°. 19 der wet van 22 Primaire, jaar VII). Indien
bij de akte een bepaald loon aan de scheidsmannen
wordt toegekend, is voor die som een regt van 1 pCt.
verschuldigd. Art. 69, § 3, n°. \'ó der aangehaalde
wet.
KWIJTING.
1. De kwijting is het bewijs van den schuldenaar
dat hij aan zijne verbindteuis voldaan heeft.
Ten opzigte van huren, pachten, jaarwedden tot
onderhoud, altijddurende renten of lijfrenten, interes-
sen van geleende geldsommen , en, in het algemeen,
van al wat bij het jaar of bij kortere geregelde ter-
mijnen betaalbaar is, wordt door drie kwijtingen,
waaruit van de betaling van drie achtereenvolgende ter-
-ocr page 564-
- 551 —
mijnen blijkt, het vermoeden geboren, dat ook de vroe-
gere termijnen voldaan zijn, ten ware het tegendeel
mostt bewezen worden. B. W. art. 1430.
2.     De akte van kwijting moet naauwkeurig bevat-
ten de schuld of verbindtenis, welke voldaan is ge-
word?n, en voor welke alzoo de kwijting strekt. Het
bewijs van de betaling der hoofdsom zonder voorbe-
houd van interessen gegeven zijnde, doet de voldoe-
ning der interessen vooronderstellen, en de schuldenaar
wordt daarvan bevrijd. B. W. art. 1806.
Aanteekeningen, door eenen schuldeischer gesteld
op eenen titel, die altijd in zijn bezit is gebleven,
verdienen geloof, hoewel die door hem noch onder-
teekend, noch gedagteekeud zijn, wanneer het geschre-
vene strekt tot bevrijding van den schuldenaar.
Hetzelfde geldt omtrent aanteekeningen welke de
schuldeischer op het dubbel van eenen titel of op eene
kwijting gesteld heeft, mits dit dubbel of deze kwij-
ting in het bezit van den schuldenaar zij. Verg. :
B. W. art. 1920.
3.     Indien de kwijting niet inhoudt voor welke schuld
de betaling gedaan is, moet de betaling gerekend wor-
den gedaan te zijn in voldoening van die schuld,
welke de schuldenaar , onder te gelijk vervallene schul-
den , destijds het meeste belang had te voldoen; doch
indien al de schulden niet mogten vervallen zijn , wordt
de betaling geacht gedaan te zijn in voldoening der
schuld die vervallen was, boven de nog niet verval-
lene, . ofschoon deze eerste minder bezwarende zijn
mogt, dan de andere.
Indien de schulden van gelijken aard zijn, moet de
-ocr page 565-
— 552 —
toerekening op de oudste gedaan worden; doch alles
gulijk staande , geschiedt de toerekening op elke schuld
naar evenredigheid.
Indien geene der schulden vervallen is, wordt de
toerekening gedaan even als omtrent de vervalleue schul-
den. B. W. art. 1435.
Een schnldeischer, die het aandeel van een\' der schul-
denaren afzonderlijk ontvangt, zonder bij de kwijting
zijn hoofdelijk regt, of zijne regten in het algemeen,
voor te behouden , doet geen\' afstand van zijn hoofdelijk
regt, dan alleen met betrekking tot dezen schuldenaar.
Een scl.uldcisc; er wordt niet geacht der. schuldenaar
van zijne hoofdelijke verbindteins te hebben ontslagen,
indien hij van denzelven eene gelijke som ontvangt
als zijn aandeel in de schuld bedraagt, indien de
kwijting niet met zoo vele wooulen inhoudt dat het
ontva\'ig^ne voor zijn aandeel strekken zal.
Hetzelfde geldt ook omtrent den eisch tegen een\'
der mede-schuldenaren enkel voor zijn aandeel gedaan ,
zoo lang deze schuldenaar in den eisch niet heeft toe-
gestemd , of daarop gcene ïegterlijke veroordeeling
gevol-d is. B. W. art. 1326.
Een schuldeischer die afzonderlijk en zonder voor-
behouding het aandeel van een\' der mede-sehuldena-
ren in achterstallige Tenten of interessen eener schuld
ontvangt, verliest zijn hoofdelijk regt slechts ten aan-
zien der vervalleue renten of interessen, en niet ten
opzigte van die welke nog vervallen moeten, of van
de hoofdsom, ten ware de afzonderlijke betaling ge-
durende tien achtereenvolgende jaren mogt hebben plaats
gehad. B. W. art. 1327.
-ocr page 566-
— 553 —
4. De akte van kwijting kan tevens subrogatie (1)
inhouden; namelijk:
1°. Wanneer de schuldeischer, de betaling van eenen
derde ontvangende, denzelve doet treden in de
regten , regtsvorderingen en hypotheken , welke hij
teu laste van den schuldenaar heeft.
Deze subrogatie moet uitdrukkelijk en gelijk-
tijdig met de betaling geschieden.
2°. "Wanneer de schuldeischer, ter voldoening van de
schuld van den schuldenaar, eene som geld ont-
vangt, die deze laatste verklaart opgenomen te
hebben van eenen derde, die in de regten van
den primitieven schuldeischer treden moet.
In dit laatste geval moet zoowel de akte van
geldopneming als van kwijting in notariëlen vorm
verleden worden, en moet in de akte van geld-
opneming verklaard worden , dat de som geleend
is, om daarmede de, betaling te doen, terwijl
voorts de kwijting moet inhouden , dat de betaling
gedaan is uit penningen, die tot dat einde door
den nieuwen schuldeischer zijn voorgeschoten. Een
en ander kan bij eene en dezelfde akte plaats
grijpen. B. W. art. 1437. (2)
(1)    Dat is in de plaatsstelling in de regten van den
schuldeischer. ten behoeve van eenen derden persoon,
die hem betaalt.
(2)    Dit besliste ook de H. R. bij zijn arrest van 19 Mei
1848. (SVeekb. v. h. R. n°. 950; v. d. Honert IX. pag.
435). Men leest in dut arrest, dat de subrogatie naar
de wet allezins bestaanbaar moet geacht worden, indien
slechts ééue akto is opgemaakt, kwitantie en subrogatie
bevattende, welke oen ondeelbaar geheel uitmaakt, met
                %
-ocr page 567-
— 551 —
Men ziet uit het vorenstaande dat in het eer-
ste geval de schuldeischer subrogeert, doch in
het tweede geval de toestemming van den schuld-
eischer alleen noodig is tot het verleenen der
kwijting.
5.    Subrogatie heeft uitj kracht van de wet plaats ,
in de gevallen opgenoemd in het B. W. art. 1438.
6.    Zie over de gevolgen van subrogatie, ten nan-
zien van den schuldenaar en de borgen : B. W. art.
1439.
7.   Wanneer de kwijting strekt voor sommen beneden
f 300, kan de akte in originali worden opgemaakt,
en even zoo alle kwitantie\'n voor huur en pachtpenuiu-
gen. Verg. bladz. ?0 hiervoren.
"Registratie.
De akte van kwitantie, voor gelden en geldswaarden
van roerenden aard , zijn onderworpen aan een evenredig
regt van \\ pCt. (art. 69, § 2, n°. 11 der wet van
22 Frimaire , jaar VII). Voor kwitantiën van koop-
penningen van onroerende goederen wordt geheven een
regt van 40/0, indien niet blijkt, dat het regt reeds is
betaald geworden op de akte van 07erdragt, behoudens
teruggave, zoo dit mogt geschied zijn, doch onder
inhouding alsdan van het regt van i pCt. voor de
kwitantie. Art. 13, n°. 5 der wet van 16 Junij
1532, n°. 49.
De kwijting van kooppenningen bij de akte van
koop en verkoop zelve, is aan geen afzonderlijk regt
dat gevolg, dat het onverschillig is, of die akte met de
subrogatie begint en met de betaling of kwitantie eindigt,
dan wel omgekeerd.
-ocr page 568-
— 555 —
onderworpen. Art. 10 der wet van 22 Frimaire,
jaar VII.
In het geval der subrogatie, hiervoren, sub 4, 1°,
vermeld, is verschuldigd een percent; in het geval
van subrogatie, hiervoren, sub 4, 2", vermeld, is van
de geldopneming verschuldigd 1 pCt. en van de kwij-
ting £ pCt.
Delegatie of overzetting.
1. Delegatie of overzetting heeft plaats wanneer een
schuldenaar aan zijnen schuldeischer eenen nieuwen
schuldenaar geeft, die zich ten j behoeve van den
.schuldeischer verbindt. B. W. art. 1#53.
Zij brengt alleen dan schuldvernieuwing te weeg,
indien de schuldeischer uitdrukkelijk verklaard heeft
dat hij van meening was, zijnen schuldenaar, die de
overzetting gedaan heeft, te ontslaan.
De schuldeischer zijnen schuldenaar, door wien de
overzetting geschied is, vau zijne verpligting ontslagen
hebbende, heeft op denzelven geen verhaal, indien
de in de plaats gestelde in staat van faillissement of
van kennelijk onvermogen is geraakt, ten ware zulks
bij de overeenkomst uitdrukkelijk mogt zijn voorbe-
houden, of de in de plaats gestelde schuldenaar reeds
op het oogenblik der overzetting openlijk in staat van
faillissement mogt wezen, of in staat van kennelijk
onvermogen mogt zijn geraakt. B. W. art. 1454.
Registratie.
Over delegatie ie verschuldigd een proportioneel
-ocr page 569-
556 —
regt van een pCt. Art. 69, $ 3 der wet van 22 Fri-
rnaire, jaar VII.
Aasbod van betaling, gevolgd door consignatie
qy bewaargeving.
1.   Aanbod van gt-reede betaling strekt om, wanneer
de schuldeischer weigert de betaling te ontvangen, den
schuldenaar van de verbindtenis te bevrijden, mits
dit aanbod geschiedt op eene wettige wijze en gevolgd
wordt door het geregtelijk in bewaring stellen van het
verschuldigde. B. W. art. 1440.
2.   Om zoodanig aanbod van waarde te doen zijn,
is het noodig :
1°. Dat het gedaan worde aan eenen schuldeischer,
die bevoegd is om te ontvangen, of aan dengene
die de magt heefl om voor hem te ontvangen;
2°. Dat het gedaan worde door iemand die bevoegd
is om te betalen;
8". Dat het loope over de geheele opeischbare som
en de interessen, mitsgaders j over de kosten die
vereffend zijn, en over eene som gelds voor de
kosten die nog niet vereffend zijn , ouder voorbe-
houd van nadere vereffening;
4°. Dat de tijdsbepaling verschenen zij, indien deze
ten behoeve van den schuldeischer bedongen is;
5\'. Dat de voorwaarde , waaronder de schuld is aan-
gegaan, vervuld zij ;
6°. Dat het aanbod gedaan worde op de plaats alwaar
de betaling, volgens de overeenkomst, zou moe-
ten geschieden, en indien er geene bijzondere
overeenkomst deswege bestaat, hetzij aan den per-
-ocr page 570-
— 557 —
joon van den schuldeischer, hetzij aan zijne wer-
kelijke of gekozen woonplaats;
7°. Dat het aanbod gedaan worde door eenen notaris of
door eenen deurwaarder, beide met twee getuigen.
3. Ten aanzien van de formaliteiten, die bij het
proces-verbaal van aanbod van betaling moeten worden
in acht genomen, bepaalt de wet:
a.   Dat het aanbod op straf van nietigheid gesohie-
den moet zoo als zoo even sub 6 is gezegd ge-
worden.
b.     Dat hetzelve moet inhouden :
(a. De zaken , of den aard der geldspeciën , welke
men aanbiedt.
bh. Het antwoord van den schuldeischer, of, indien
hij afwezig is, van den persoon aan wien het
aanbod is gedaan , welk antwoord moet worden
onderteekend door hem, die hetzelve gegeven
heeft; wanneer deze weigert te teekenen, of
verklaart zulks niet te kunnen doen , moet
daarvan melding worden gemaakt.
cc. Ingeval het gedane aanbod wordt geweigerd,
kennismaking van den dag, het uur en de
plaats, waarop de aangebodene zaak in bewa-
ring zal worden gesteld.
dd. Vermelding van den dag waarop het aanbod
wordt gedaan.
ee. Yermelding dat aan den persoon of aan de
woonplaats van den schuldeischer afschrift van
hetzelve is gelaten.
ff. Onderteekening door den notaris of deurwaarder.
W. v. B. R. art. 794 en B. W. art. 1412.
Ingeval de notaris noch den schuldeischer noch ie-
-ocr page 571-
— 558 —
mnnd van diens huisgenooten aan zijne woonplaats
vindt, moet er gehandeld worden even als in art. 2
van het Wetb. van T5. Uegtsv. is bepaald.
4.     Ora de consignatie zelve van waarde te doen
zijn , vordert de wet:
a.    Dat de consignatie zij voorafgegaan van de ken-
nisgeving, sub 3 , cc, vermeld.
b.    Dat de schuldenaar zich van de aangeboden zaak
ontdaan hebbe door haar in bewaring te stellen ,
ter plaatse door de wet tot het ontvangen van
consignatiën aangewezen (1), met de interessen
tot den dag der inbewaarstelling toe.
c.    Dat er door den notaris of deurwaarder, beide
met twee getuigen, een procesverbaal worde op-
gemaakt , behelzende :
aa. Den aard der aangeboden muntspeciën.
bb. De weigering van den schuldeischer, om de-
zelve te ontvangen, of dat hij tot die ontvangst
niet verschenen is; en eindelijk :
cc. Het doen van de consignatie zelve.
d.   Dat., bijaldien de schuldeischer tot de ontvangst
niet verschenen is, het proces-verbaal der con-
signatie hem door eenen deurwaarder beteekend
zij, met aanmaning om het in bewaring gebragte
te ligten. B. W. art. 1442.
5.     Indien het verschuldigde bestaat in eene zekere
zaak, welke geleverd moet worden op de plaats al-
(1) De kas der geregtelijke consignatiën is thans bij
de ontvangers der registratie van de geregtelijke akten ,
in de hoofdplaats der arrondissementen. Zie: Circulaire
D. van den Minister van Finantiën, dd. 16 Dec. 1848,
en Kon. Besl. van 1 Dec. 1843, n°. 45.
-ocr page 572-
— 559 —
waar zij zich bevindt, moet de schuldenaar den schuld-
eischer geregtelijk doen aanmanen , om haar naar zich
te nemen, bij eene akte, welke aan deszelfs persoon
of woonplaats, of aan de woonplaats die tot de vol-
brenging der overeenkomst gekozen is , moet beteekend
worden. Indien deze aanmaning gedaan is, en de
schuldeischer de zaak niet tot zich neemt, kan de
schuldenaar van den regter verlof bekomen, om haar
op eene andere plaats in bewaring te stellen. Hier
treedt dus de geregtelijke aanmaning in de plaats van
het aanbod, en geschiedt de inbewaringstelling niet
op de plaats door de wet maar door den regter aange-
wezen. B. W. art. 1445.
6. Zie over de gevolgen van het aanbod van ge-
reede betaling, gevolgd door consignatie of bewaar-
geving. B. W. art. 1443 tot en met 1447.
Registratie.
Het aanbod van betaling is erkenning van schuld;
bestaat er dus van de schuld waarvan de betaling
wordt aangeboden, geen geregistreerde titel, of wordt
die in de akte van aanbod niet vermeld, dan wordt
van het aanbod een regt van één pCt. wegens schuld-
bekentenis geheven, behalve nog een vast regt, van
80 centen voor het aanbod. Het antwoord van den
schuldeischer, om het even of hij de akte al of niet
heeft inedegeteekend, kan bovendien veroorzaken dat
er e n bijzonder regt geheven worde, b. v. wanneer
hij zegt: dat hij slechts f 900 en geene f 1000 in
mindering zijner inschuld ontvangen heeft,
zijnde in
dit geval het kwitantie-regt van \\ pCt. over de som van
-ocr page 573-
— 560 —
ƒ 900 , — verschuldigd. — Wordt het aanbod aan-
genomen, dan moet er een regt van kwijting over de
aangeboden som worden gelieven.
Het proces-verbaal van consignatie is onderworpen
aan een vast regt van 80 centen. Art. 83, § 1 ,
n°. 27, wet van 22 Frimaire, jaar VII.
Akten van bekrachtiging.
1.    Bekrachtiging is de  uitdrukkelijke toetreding tot
hetgeen een ander, zich
   voor ons sterk makende of
voor ons instaande, heeft
  aangenomen of beloofd. B.
W. art. 1352.
Zij is ook de gestanddoening, van hetgeen een ander
in onzen naam, zonder uitdrukkelijke lastgeving daartoe,
heeft verrigt en in het werk gesteld. B. W. art. 1393.
Bekrachtiging eener overeenkomst heeft ook plaats,
wanneer een onbevoegd persoon, eene handeling heb-
bende aangegaan, later, wanneer de oorzaak zijner
onbevoegdheid heeft opgehouden, en hij dus tot die
handeling bekwaam is geworden, haar bevestigt.
2.  Eene akte, waarbij eene verbindtenis, tegen welke
de wet eene vordering tot nietigverklaring of teniet-
doening toelaat, bevestigd of bekrachtigd wordt, is
slechts van waarde, indien zij melding maikt van den
hoofdinhoud dezer verbindtenis, alsmede van de redenen
waarom de tenietdoening zou kunnen gevraagd worden,
en van het oogmerk om het gebrek, waarop die vor-
dering zou berusten , te verbeteren.
Bij gebreke van eene akte van bevestiging of be-
krachtiging, is het voldoende, dat de verbindtenis
vrijwillig is ten uitvoer gebragt na het tijdstip waarop
-ocr page 574-
— 561 —
dezelve, op eene bestaanbare wijze, had kunnen be-
vestigd of bekrachtigd worden.
De bevestiging, bekrachtiging of vrijwillige nako-
ming eener verbindtenis, in den vorm en op het tijd-
stip , door de wet vereischt, gedaan, wordt gerekend
voor eenen afstand der middelen en exceptiën, welke
men anders tegen ilie akte zou hebben kunnen in het
midden brengen; onverminderd nogtans het regt van
derden. B. W. art. 1929.
Een schenker kan door geene akte van bevestiging
de gebreken verhelpen eener schenking die nietig in
den vorm is; die schenking moet, om geldig te zijn,
op nieuw in den wettigen vorm worden gebragt. B.
W. art. 1930.
De bevestiging, bekrachtiging of vrijwillige nako-
ming eener schenking, door de erfgenamen of regt-
verkrijgenden van den schenker, na deszelfs overlij-
den, gedaan, versteekt hen van de bevoegdheid om
zich op eenig gebrek in den vorm te beroepen. B. W.
art. 1931.
Registratie.
Pe akte, eene gave en eenvoudige bekrachtiging
eener geregistreerde akte zijnde, is onderworpen aan
een vast regt van 80 centen. Art. 68 , § 1, n°. 38,
wet van 32 Primaire, jaar VIL
Akten van tenietdoening van aangegane
overeenkomsten.
1. Partijen hebben ten allen tijde de bevoegdheid,
de overeenkomsten , tusschen hen aangegaan, met on-
36
-ocr page 575-
— 562 —
derlinge toestemming te vernietigen, en alzoo de zaken
terug te brengen tot den staat, waarin zij vóór het
aangaan van de overeenkomst waren. B. W. art. 13742.
2. Wanneer de overeenkomst tot hare daarstelling
eene authentieke akte, vercischte, kan zij ook alleen
bij eene dergelijke akte worden te niet gedaan.
Registratie.
De akten van tenietdoening van eene overeenkomst
zijn ondel worpen aan dezelfde regten als de akten,
waarbij de vernietigde oveieenkomst was gevestigd. Wan-
neer echter eene overeenkomst binnen de 24 uren door
eene nadere authenthieke akte wordt te niet gedaan,
is op de akte van tenietdoening slechts een vast regt
van 80 venten verschuldigd , doch echter slechts dan,
wanneer de tenietdoening, binnen den voormelden tijd
daargesteld, gaaf en eenvoudig is ; dat is : wanneer de
zaken volkomen in denzelfden stand worden terugge-
bragt waarin zij vóór het verlijden der vernietigde akte
geweest zijn. Zuo echter bij de akte van tenietdoening
eenige schadeloosstelling bedongen wordt, is zij aan
hetzelfde regt als de vernietigde overeenkomst onder-
worpen. Art. 68, .§ 1, n°. 40, wet van 22 ïrimaire,
jaar "VII. Vgl. ook art. 6S, § 3, n°. 7.
Het regt, op de vernietigde overeenkomst geheven ,
kan nimmer worden teruggevorderd , dan alleen inge-
val van vernietiging van huwelijksche voorwaarden,
wat betreft de daarvan gelieven zijnde evenredige reg-
tcn. Zie de Generale Instructie van 20 Junij 1S0S,
n°. \'386 ; en : Dietionuaire des droits d\'enrtgislrenient,
op Conlrat de Mariage.
-ocr page 576-
— 563 —
Zedelijke licchamen.
1.     "Vereenigingen van personen of van zaken wor-
den door de wet als zedelijke ligchamen erkend, hetzij
ze op openbnar gezag als zoodanig zijn ingesteld of
erkend , liet zij ze als geoorloofd zijn toegelaten, of
alleen tot een bepaald oogmerk, niet strijdig met de
wetten of de goede zeden, zijn zamengesteld (1).
2.     De zedelijke ligchamen op openbaar gezag inge-
steld of erkend, zijn b. v.: de Staat, de Provinciën,
de Gemeenten
, IIeemraad.sc//appen, Dijk— en Polder-
lesturen
, enz.;
die als geoorloofd toegelaten of vereenigd zijn tot
een bepaald doel en onder eenen bepaalden naam, b. v.:
Zendelinggenootschap , Bijbelgenootschap, Maatschappij
ter bevordering van Welstand, Stichtingen
en Inrigtingen.
•\'3. Het onderscheid van een zedelijk ligchaam met
een maatschap of vennootschap bestaat hierin :
Dat zedelijke ligchamen niet voor een\' te voren be-
paalden tijd worden gevestigd.
Dat zij niet als maatschappen eindigen, b. v. , niet
door den dood of curatele van een der leden, en,
wanneer het een zedelijk ligchaam is op openbaar gezag
ingesteld, zelfs niet door den dood van al de leden.
Dat het doel van het ligchaam geen uitzigt op
winst is.
Dat het inbrengen van goed , geld of arbeid geen
onmisbaar vereischte is.
Dat de leden van een zedelijk ligchaam niet persoon-
(1) Vergelijk hierbij de vet tot regeling en beperking
dor uitoefening van het regt van vereeniging en vcrgade-
ring van den 22 April 1855 (Stbl. n°. 32).
36*
-ocr page 577-
— 564 —
lijk aansprakelijk voor de verbindtenissen zijn. B. W.
art. 1693.
Dat het regt der leden persoonlijk is, en niet over-
gaat op hunne erfgenamen. B. W. art. 1701.
Dat elk lid , in den regel, gelijk regt heeft zijne
stem uit te brengen. B. W. art. 1696.
Dat niemand der leden bevoegd is in naam van het
zedelijk ligchaain te handelen. B. W. art. 1694.
4.     Alle wettig bestaande zedelijke ligchainen zijn ,
even als particuliere personen, bevoegd tot het aangaan
van burgerlijke handelingen, behoudens de openbare
verordeningen , waarbij die bevoegdheid mogt zijn ge-
wijzigd, beperkt, of aan zekere formaliteiten onder-
worpen.
5.   Slechts de bestuurders zijn bevoegd in naam van
het zedelijk ligchaam te handelen, het aan derden en
derden aau het ligchaam te verbinden, mitsgaders, zoo
eisciieude als verwerende, in regten op te treden; voorts
zijn zij verpligt om rekening en verantwoording af te
leggen, alles in zoo verre bij de instelling of het
reglement niet anders is bepaald. B. W. art. 1692
tot en met 1695.
6.     Bij de ontbinding van een zedelijk ligchaain,
hetwelk niet op openbaar gezag is ingesteld, zijn de
overblijvende leden , of het laatst overblijvend lid, ver-
pligt de schulden vau het ligchaam te voldoen, zoo-
verre de baten strekken, en kunnen zij het batig slot
onderling verdeelen , of zich persoonlijk toeê\'igeuen en
alzoo op hunne erfgenamen overdragen. Ten opzigte
van de oproeping der schuldeischers, het afleggen van
tekening en verantwoording en het uitbetalen der schul-
ilen , zijn zij, op straf van persoonlijke aansprakelijk"
-ocr page 578-
— 565 —
heid , voor den schuldenaar aan dezelfde verpligtingen
onderworpen als erfjenamen onder het voorregt van
boedelbeschrijving. B. W., art. 1702.
Registratie.
De akte van oprigting van een zedelijk ligchaam
wordt geregistreerd voor een vast regt van f 2.40.
-ocr page 579-
VIJFDE HOOFDSTUK.
OTER ENKELE ONDERWERPEN UIT HET TVET-
BOEK VAN KOOPHANDEL.
Protesten van wisselbrieven en ander handklspapikr.
1. De wet kent drie soorten van handelspapier:
a.   Den wisselbrief;
b.    Den orderbiïef, of promesse aan order;
c.    De assignatie, en bovendien nog het kassierspapier
en ander papier aan toonder.
1. De wisselbrief is een geschrift (1), uit eene
plaats gedagteekend, waarbij de onderteekenaar iemand
last geeft, om eene daarin uitgedrukte geldsom in eene
andere plaats, op of na zigt, of op eenen bepaalden
tijd, aan eenen aangewezen persoon, of aan diens or-
d) Volgens onze wetgeving, zijn notariële wissels niet
verboden, zij zijn echter uiterst zeldzaam, en dienen
slechts dan , wanneer de trekker, niet kunnende schrij-
ven, geen\' ander kan vindou of wil aannemen, die
voor zijne rekening trekken wil. Zij moeten voor nota-
ris pu getuigen in minute verleden worden, en worden
geregistreerd voor een vast regt van 80 centen..
Ter voldoening van art. 167 W. v. K. moet alsdan
eene grosse van de akte worden uitgegeven.
-ocr page 580-
— 567 —
der te betalen , met erkenning van ontvangen waarde
of van waarde in rekening. W. v. K. art. 100.
De wisselbrief is dus ccne lastgeving (1) door eenen
persoon, hetzij voor eigen rekening (2), hetzij voor
rekening van eenon derde (3), om eene uitgedrukte
(1)   Volgens het gevoelen van Mr. J. G. Kist, is in
de meeste gevallen iu den wissel gecne lastgeving aan-
wczig, en zoo zij aanwezig is, ligt die lastgeving ge-
heel hniten den wissel.
De definitie die Mr. Kist van den wissel geeft en
welke z. i. overeenstemt met de bepalingen onzer wet,
omtrent wissels en wisselverbindtenisscn, te zamen gc:io-
mon, is deze:
»De wissel is een gedagtcekend geschrift waarbij
iemand zich door zijne ondertceking verbindt om ccne
zekere som gelds, op cencn bepaalden tijd , of op of na
zigt, aan een nnder (nemer) of order van wien hij tc-
vens erkent de waarde ontvangen te hebben of met
wien hij verklaart de waarde nader te zullen vcrrcke-
nen, door een derde (betrokkene) op ccne andere plaats
te doen betalen, welke derde zich, door het plaatsen
van zijne handtcekening (acceptatie) op den wissel tot
het voldoen der door den onderteekenaar (trekker) he-
loofdc som , verbindt."
Zie Mr. J. G. Kist «Beginselen van handclsregt 18G9,
2c deel pag. 51 en 52". O. i. is hetgeen Mr. Kist leert
het juiste.
                                                        S. en C.
(2)  Verg.: "W. v. K.. art. 143.
(3)  Bij het trekken van cencn wissel voor rekening van
eenen derde, is het eigenlijk die derde persoon, welke
daardoor verbonden wrordt (Verg. W. v. K., art. 106,
107, 111, 114, 1221 en 141); behoudens het bepaalde
bij art. 146.
-ocr page 581-
— 568 —
geldsom (1) te betalen in eene andere plaats, hetzij
ter woonplaats van hem, die tot de betaling last ont-
vangt, hetzij ter woonstede van eenJ ander (2), en
zulks :
a. Op zigt, dat is terstond bij of onmiddellijk na
de aanbieding. W. v. K. art. 150.
I. Op eenigen lijd na zigt, dat is, b. v., twee da-
gen , twee maanden of uso\'s na den dag, waarop
de acceptatie of liet protest van non-acceptatie
gedaan is, de dag van de acceptatie of protest
alzoo niet mederekenende. VV. v. K. art. 151.
c. .Op eenen aanaeduiden tijd of dag, b. v., een of
meer dagen, maanden of uso\'s na de dagteeke-
ning van den wissel, of ook, op den eersten
Jannarij, e. I., op medio
(3) Maart, e. k. W.
v. K. art. 149.
Door maanden verstaat men, zoo wel bij wis-
selbrieven op zigt als op tijd getrokken, die der
Gregoriaansche tijdrekening. B. v., van eenen
wissel, gedagteekend
10 April en betaalbaar drie
maandm na dato, is de vervaldag
10 f ulij.
Door vso\'s worden ten aanzien van alle binnen
het koningrijk betaalbare wisselbrieven, verstaan
dertig dagen, welke ten aanzien van wisselbrie*
ven, niet op zigt getrokken, beginnen te loo-
(1)  Verg.: W. v. K., art. 156 en 157.
(2)   In dit laatste geval, noemt men den wissel eenen
gcdomiciliëerden wisselbrief of adres-wissel, b. v.: A.
te Amsterdam , gelieve, enz., betaalbaar te Iiollerdam, bij
den lieer B.
3) Door medio wordt altijd den 15<l-n der maand
verstaan, onverschillig of die 28 , 30 of 31 dagen heeft.
-ocr page 582-
— 569 —
pen, daags na derzelver dagteekening. B. v., van
eenen wissel, gadagleekend
10 Januar\'j en belaal-
baar eene uso na dato
, is di vervaldag 9 Fe-
bruarij.
W. v. K. art. 152.
Indien de betaaldag van eenen op lijd gctrok-
ken wisselbrief, op eenen zondag invalt, is de-
zelve des anderen daags betaalbaar. W. v. K.
art. 154.
Een wissslbrief, betaalbaar op eene jaarmarkt,
moet voldaan worden daags vóór het eindigen van
die jaarmarkt, doel) indien deze niet langer dan
eenen dag duurt, vervalt de wisselbrief op dien
dag zelvtn. \\V. v. K. art. 153.
Wisselbrieven worden gehouden voor vervallen,
zoodra de betrokkene is gefailleerd, en kunnen
doov den houder, des verkiezende, dadelijk van
non-betaling worden geprotesteerd. W. v. K. art.
1551, zie ook 1553.
Aan eeri aangewezen persoon, of aan de order van
dien dag aangewezen persoon,
of ook aan de order
van dien trekker zelcen;
b. v. , tie Heer A.
te....., gelieve te betalen aan de lieer B.,
of aan de order van den Heer B., of aan de
order van mij zeken.
Verg. : W. v. K. art. 111.
Met erkenning van genoten waarde of van waarde
in rekening.
Die erkenning moet niet gelden het
beloop eener schuld van den betrokkene aan den
trekker, maar van den trekker aau den nemer,
want omdat de trekker aan den nemer geld schul*
dig is, gelast hij den betrokkene, om aan den
nemer of diens order te betalen. Verg. : W. v. K.
art. 210.
-ocr page 583-
— 570 —
2.     De wissel , ten aanzien van den nemer, eene
in betalinggeving zijnde , zoo moet dezelve ook aan den
nemer geleverd, dat is aan hem afgegeven worden.
Die uitgifte behoeft echter niet altijd enkelvoudig te
geschieden , aangezien de nemer vorderen kan , dat de
wissel in primo , secunda en lertia, enz. aan hem ge-
leverd zal worden (W. v. K. art. 103 en 101). In
dit geval moet daarvan op het geschrift blijken; b. v.,
op de secunda: UEd. gelieve te belalen op dezen mij\'
nen secunda-wisselbrief de prima onvoldaan zijnde)
, enz.
De wissel in prima, secunda en tertia getrokken
zijnde, gelden allen voor één, en één voor allen.
W. v. K. art, 104; verg. art. 160, 161 en 162.
3.     Bij een wisselbrief komen vooreerst in aan-
meiking :
De trekker,
De betrokkene,
De nemer.
B. v.: De Heer B. te Zwolle, gelieve den.....,
te betalen aan den Heer C. of order, de somma
ran......, Ned. Courl., volgens advies , de waarde
in rekening.
Amsterdam, den
(Geteekend.) A.
Dan is A. de trekker, B. de betrokkene en C. de nemer.
Vervolgens komen in aanmerking :
De endossant,
De houder.
B. v., de bovenstaande model • wisselbrief op de
keerzijde inhoudende:
-ocr page 584-
— 571 —
Voor mij aan den Heer D. of order, waarde in
rekening. Utrecht, den
......(Geteek.) C.
Foor mij aan den lieer E. of order, waarde in
goederen genoten. Amersfoort
, den...... (Gel.) D.
Foor mij aan den Heer F. of order, waarde in
geld ontvangen.
(Geteek.) E.
dan zijn 1). en E. endossanten en F., als zijnde degene
aan wien de wissel het laatst geëndosseerd werd, is
houder.
Men ziet reeds hieruit, dat het endosseren van
eenen wisselbrief weder eene inbetalinggeving is, ge-
daan wordende door den nemer aan den endossant,,
en door den geëndosseerde aan dengene, die den wissel
van hem op die wijze verkrijgt, en alzoo, mits vol-
doende aan de voorschriften der wet, gelijk staat met
eene overdragt van den wisselbrief, voor welke over-
dragt, bij wijze van endossement, alle wisselbrieven ,
betaalbaar aan order, zoo lang zij niet zijn vervallen ,
vatbaar zijn. W. v. K. art. 133.
4. Ten aanzien van het endossement bepaalt de wet:
Dat het op den wisselbrief, of de secunda, tertia,
enz., wordt gesteld, en gedagteekeud en onderteekend
moet zijn. Het behelst den naam van den persoon ,
aan wien, of aan wiens order, de betaling moet ge-
schieden, met bijvoeging van genotene waarde of van
waarde in rekening. Indien de waarde van eenen derde
afkomstig is, wordt daarvan, met aanduiding van
dien derde, melding gemaakt. W. v. K. art. 134.
Het endossement deze vereischteu missende, wordt
tusschen den endossant en hem, aan wien hij den
wisselbrief\' heeft geëndosseerd, voor eene volmagt ge-
houden , strekkende om den inhoud des wisselbriefs
-ocr page 585-
— 572 —
ook in regten in te vorderen. Indien het endossement
aan de order van den geëndosseerde is gesteld, heeft
deze de bevoegdheid, om den eigendom des wissel-
briefs bij endossement over te dragen, behoudens ver-
antwoordelijkheid jegens zijnen lastgever. W. v. K.
art. 135.
Het endossement kan ook in blanco geschieden,
door de bloote naamteekening van den endossant op
den wissel gesteld. Zoodanig endossement wordt ge-
rekend, de erkenning van genoten waarde te bevatten,
en draagt den eigendom des wissels aan den houder
over. W. v. K. art. 135.
Een valsch endossement, doet den eigendom vanden
wisselbrief niet overgaan. Zie W. v. K. art. 137.
Het is verboden bij de endossementen eene vroegere
dagteekening, dan die, waarop men dezelve werkelijk
onderleekent, uit te drukken. Zie W. v. K. art. 138.
Wisselbrieven , waarvan de vervaldag is verstreken ,
of die niet betaalbaar zijn gesteld aan order, zijn niet
vatbaar voor endossement, maar de eigendom moet
bij eene afzonderlijke akte van cessie, overeenkomstig
de voorschriften van het Burgerlijk Wetboek , worden
overgedragen. W. v. K. art. 139.
5. Meermalen vindt men op de voorzijde van den
wisselbrief zoogenaamde nood-adressen, d. i., wanneer
daarop , b. v., geschreven staat:
Des noods bij den Heer P.....voor.....
En cas de lesoin chez Messieurs P.....
Nöthigenfalh lei Bern P.....
Dit beteekent alsdan, dat de persoon P. , in geval
van weigering van acceptatie of betaling door den be-
trokkene, moet worden aangevraagd, om den wissel-
-ocr page 586-
— 573 —
blief supra-protest te accepteren, of te betalen voor
rekening van den persoon, die hem aangewezen heeft,
welke kan zijn de trekker, de nemer of een der endos-
santen; zoodanige acceptatie of betaling supra-protest,
wordt ook wel interventie genaamd , en heeft hare
regtsgevolgen tusschen den intervenient en hem , voor
wiens rekening de acceptatie of betaling ter eere ge-
schiedt; en hij, die een\' wisselbrief ter eere heeft ge-
accepteeid, is verpligt tot alles, waartoe de gewone
acceptant gehouden is (W. v. K., art. 147), behou-
dens het bepaalde in art. 129.
6. De wisselbrief, als het ware de som, of de
waarde daarin uitgedrukt, vertegenwoordigende, ont-
leent zijn crediet van de onderteekeningen, daarop
gesteld, als wordende door de wet bepaald ;
1°. Dat allen, die een\' wisselbrief geteekend , geën-
dosseerd en geaccepteerd hebben, ieder voor het
geheel verpligt zijn den houder te waarborgen.
W. v. K. art. 146. (1)
2". Dat, de acceptatie valsch zijnde, elke houder
verhaal op den trekker en de endossanten heeft.
W. v. K. art. 145.
3°. Dat de trekker, de nemer en de endossanten,
ieder voor het geheel, verpligt zijn , den houder
schadeloos te stellen, in geval laatstgemelde ten
vervaldage de] betaling daarvoor niet mogt ont-
vangen; om die schadeloosstelling en de daardoor
veroorzaakte kosten te voorkomen, zorge de trek-
ker, dat de betrokkene ten vervaldage het noodige
fonds in handen hebbe (zie W. v. K. art. 106
(1) Zie ten aanzien van den borgtogt (aval): "W. v.
K., art. 130, 131 en 132.
-ocr page 587-
— 574 —
en 107), en dat de betrokkene van de trekking
van den wisselbrief, het noodige en tijdige be-
rigt ontvange. W. v. K. art. 142.
4°. Dat de endossanten en de trekker, reeds op ver-
tooning van het protest van non-acceptn1ie, res-
pectivelijk \'verpligt zijn borg te stellen, dat de
wisselbrief ten vervaldage zal worden voldaan , of
denzelven dadelijk met de protest-kosten en her-
wissel in te trekken. W. v. K. art. 177\' eir.
7. De wisselbrief, zoo als wij boven reeds aan-
merkten, eene lastgeving zijnde op eenen bepaalden
persoon , zoo wordt die lastgeving eerst volkomen en
verbindend door de acceptatie, waardoor de acceptant
verpligt is, denzelven op den vervaltijd aan den hou-
der te voldoen. W. v. FC. art. 140 en 119.
In het belang van den trekker, bepaalt de wet,
dat hij , die het noodige fonds in handen heeft, bij-
zouderlijk bestemd tot betaling van eenen getrokken
wisselbrief, op vergoeding van kosten, schaden en
interessen, tot de acceptatie verpligt is (W. v. K. art.
141). In het belang van den betrokkene, bepaalt het
W. v. K., art. HO3, dat, in geval van acceptatie,
het fonds, bij faillissement van den trekker, tot het
beloop van den wisselbrief aan den Jbetrokkene verblijft,
behoudens zijne verpligting, • om jegens den houder
aan zijue acceptatie te voldoen;
Ten aanzien der acceptatie, schrijft het Wetboek
van Koophandel het volgende voor:
Een wisselbrief moet bij de vertooning, immers
uiterlijk binnen 24 uren daarna, zonder onderscheid
van zon- of andere dagen, worden geaccepteerd. W.
v. K. art. 112\'. Zie ook art. 112\\
-ocr page 588-
— 575 —
Belofte om een\' wisselbrief te zullen accepteren,
geldt niet als acceptatie, maar geeft den trekker eene
regtsvordering tot schadevergoeding tegen den belover,
die weigert zijne belofte gestand te doen. W. v. K.
art. 114\', 3 en ».
De acceptatie moet door den betrokkene duidelijk
op den vertoonden wisselbrief gesteld, en door hem
onderteekend worden.
De acceptatie moet gedagteekend zijn, indien de
wisselbrief op eenigen tijd na zigt getrokken ie.
Bij gebreke van dagteekening, kan de houder de
hetaling vorderen op den termijn, daarbij uitgedrukt, te
rekenen van den dag der trekking. W. v. K. art. 115.
De acceptatiön moeten door de betrokkene zelven,
of door eenen daartoe schriftelijk gevolmagtigde, on-
derteekend zijn.
De bloote naamteekening van den betrokkene, zon-
der meer, wordt door velen , zoo het geen wissel op
eenigen tijd na zigt is, voor behoorlijke acceptatie
gehouden. Men handelt echter voorziglig zijne ac-
ceptatie te dagteekenen, voor het onverhoopt geval
van valsche endossementen.
De acceptatie van een\' wisselbrief, betaalbaar op
eene andere plaats dan die waar de acceptant •zich
ophoudt, moet de woonplaats aanwijzen, waar de
betaling ontvangen of het protest van non-betaling
gedaan moet worden. W. v. K. art. 117.
Men mag de eens op den wisselbrief gestelde ac-
ceptatie , ook vóór deszelfs teruggave, niet herroepen,
vernietigen , doorhalen of onleesbaar maken , en blijft
desniettegenstaande tot de voldoening verpligt. W. v.
K. art. 119.
-ocr page 589-
— 476 —
De acceptatie mag nist onder eene vooi waarde
gedaan worden, maar wel met eene bepaling, ten
aanzien van de hoegrootheid der som. W. v. K.
art. 120.
8. Voor het aanbieden ter acceptatie van eenen wis-
selbricf op tijd getrokken, is geen termijn voorge-
schreven, het is echter in het belang van den hou-
der dit niet te verzuimen (zie W. v. K. art. 108,
109, 110, 144, 146, 177 en 178). In geval ecli-
ter de wisselbrieven zijn setrokken op plaatsen binnen
het Koningrijk der Nederlanden , hetzij op zigt, hetzij
op eenigen tijd na zigt
,\' moet de houder daarvan de
acceptatie of betaling vorderen binnen de na te mei-
den termijnen na de dagteekening van den wisselbrief,
en zulks op straf van zijn verhaal te verliezen op de
endossanten en den trekker, indien deze de fondsen
tot betaling bezorgd had.
Die termijnen worden bepaald als volgt :
Voor wisselbrieven getrokken van het vaste land en
van de eilanden in Europa, op zes maanden ;
Voor wisselbrieven getrokken uit de Levant en van
de noordelijke kusten van Afrika, op acht maanden;
Voor wisselbrieven getrokken van de westelijke kus-
ten van Afrika tot aan de Kaap de Goede Hoop, en
deze daaronder begrepen, mitsgaders van het vaste
laad van Noord- en Zuid-Amerika (met uitzondering
van het hierna te melden gedeelte), en van de eilanden
in de "VVest-Indiën , op één jaar;
Voor wisselbrieven getrokken van de kusten van
Noord- en Zuid-Amerika, gelegen aan de Groote
Zuidzee, te rekenen van de andere zijde van Kaap
Hoorn , en van de in die zee gelegene eilanden , uiits-
-ocr page 590-
— 577 —
gaders van het vaste land van Azië en de eilanden in
de Oost-Indien, op twee jaren;
De termijnen worden in tijden van oorlog ter zee
7erdubbeld, voor zoo veel betreft wisselbrieven, ge-
trokken van de eilanden in Europa, en van de plaat-
sen , vermeld bij het vierde, vijfde en zesde lid van
dit artikel.
Al de bepalingen, hierboven gemeld, zijn weder-
keerig van toepassing op wisselbrieven op zigt, of op
eenigen tijd na zigt, getrokken uit het Koningrijk der
Nederlanden op de plaatsen hierboven aangeduid.
De termijn is van drie maanden voor binnenlandsche
wisselbrieven. W. v. K. art. 116.
De houder van eenen wisselbrief de acceptatie van
denzelven hebbende afgevraagd, en die niet beko-
mende, is verpligt protest te laten opmaken. W. v
K. art. 175.
De acceptatie moet gevraagd worden ter woonplaats
van den betrokkene, en niet waar de wissel betaal-
baar is gtsteld. W. v. K. art. 170.
Zoodra de betrokkene geweigerd heeft te accepteren ,
en het protest van non-acceptatie gedaaiws, biedt de
houder, voor het geval dat er een noodadies op den
wisselbrief gevonden wordt, denzelven aan den daarbij
aangewezene ter acceptatie supra-proetst aan, of wordt
dezelve supra-protest geaccepteerd door dengene, die
zich, zonder aanwijzing op dsn wissel, daartoe opdoet.
Indien er meer personen , ingeval van nood op den
wisselbiief zijn aangewezen , of indien zich onder-
scheidene personen tot deze acceptatie ter eere opdoen,
zijn daartoe bij voorkeur geregtigd :
1*. Zij die den wissel accepteren ter eere van den
37
-ocr page 591-
— 578 —
trekker, of van hem voor wiens rekening de wis-
sel getrokken is;
2°. Zij die zulks willen doen ter eere van den nemer;
3°. Zij die zulks willen doen ter eere van vroegere
endossanten. W. v. K. art. 122.
Indien verscheidene personen, allen van last voor-
zien , zich aanbieden om den wisselbrief ter eere van
denzelfden persoon te accepteren , blijft de keuze aan
den houder.
Hetzelfde geldt indien meer dan één persoon zich,
zonder last, tot acceptatie ter eere van denzelfden per-
soon aanbiedt. W. v. K. art. 123.
Wie, tot het doen van zoodanige acceptatie ter eere,
met last zijn voorzien van dengene, voor wiens re-
kening zij dezelve aanbieden, hebben altijd den voor-
rang boven anderen , die zonder last zoodanige accep-
tatie ter eere van denzelfden persoon aanbieden. W. v.
K. art. 124.
De houder zelf, tot zoodanige vereering gelast of
bereidvamdig zijnde, heeft daarop eene gelijke aan-
spraak als elk ander, en mag dus, in gelijke om-
standigheden, zich zelven de voorkeur te geven. W.
v. K. art, 125.
De acceptatie ter eere moet op den wisselbrief ge-
steld worden; in de akte van protest,, of achter de-
zelve , wordt van die acceptatie melding gemaakt. W.
v. K. art. 126.
9. De houder van den wisselbrief is verpligt den-
zelve op den vervaldag den betrokkene ter betaling
aan te bieden. Verg.: "W. v. K. art. 158 en 159.
De betaling geschiedt tegen overgave van den wis-
sel in handen van den betrokkene. W. v. K. art. 167.
-ocr page 592-
— 579 —
De betrokkene, bereid zijnde tot eene gedeeltelijke
betaling van den inlioud van den wisselbrief, is de
houder verpligt, die gedeeltelijke betaling, waardoor
de trekker en de endossnnten in zoo verre ontlast wor-
den, aan te nemen, en wegens het overige protest te
laten opmaken; in dit geval kan de betaler echter de
uitlevering van zoodanigen wisselbrief niet vorderen,
maar moet hij zich vergenoegen met eene afschrijving
van de gedane gedeeltelijke betaling op den wisselbrief
zelven, en met eene door den houder onderteekende
kwitantie. W. v. K. art. 168 en 169.
De acceptant is niet anders verpligt eenen vermisten
wisselbrief te betalen, dan op voldoend bewijs van het
regt van dengene die de betaling vraagt, mitsgaders
tegen diens verbindtenis tot vrijwaring voor alle na-
ïnaning en bijgevoegden borgtogt. W. v. K. art. 163.
Die een\' vervallen wisselbrief op den vervaltijd be-
taalt, zonder dat er verzet tegen is gedaan, wordt
vermoed deugdelijk gekweten te zijn. W. v. K. art. 164.
De vertooner van eenen wisselbrief, die niet aan hem
geëndosseerd is, doch die schriftelijk kan bewijzen
dat dezelve door den regthebbende aan hem ter invor-
dering is toegezonden, kan de betaling onder borgtogt
vorderen en bij gebreke van betaling denzelve laten
protesteren. W. v. K. art. 165.
Een geprotesteerde wisselbrief kan betaald worden
door ieder, ter eere van den trekker of van eenen
der endossanten.
Van die betaling, ter eere gedaan, wordt het bewijs
ingelascht, in de akte van protest, of achter dezelve
gesteld. W. v. K. art. 170.
* Indien verscheidene personen zich tot de betaling
37*
-ocr page 593-
— 580 —
van eenen wisselbrief ter eere aanbieden, worden de
regelen gevolgd, hierboven ten aanzien van accepta-
tiën ter eere voorgeschreven. W. v. K. art. 173.
Zie verder over de gevolgen van de betaling ter
eere: W. v. K. art. 171 en 172.
Indien degene , op wicn de wisselbrief oorspronkelijk
getrokken was , en tegen wien dezelve van non-accep-
tatie was geprotesteerd , willig is de betaling te doen ,
wordt aan hem boven allen de voorrang gegeven. W.
v. K. art. 174.
10.     De houder moet den wisselbrief tijdig van nou-
betaling doen protesteren :
a.    Omdat de trekker, bijaldien het protest niet in
tijds is gedaan, van de vrijwaring ontslagen is
door het bewijs dat de betrokkene op den verval-
dag het noodige fonds tot betaling van den wis-
selbrief in handen had. W. v. X. art. 109\'.
Verg.: 10S2 en 109.
b.    Omdat de houder van eenen wisselbrief, die den
zelve te laat lneft doen protesteren, geen regt
van vergoeding tegen de endossanteu heeft, en
zich met zijne aanspraak tegen den acceptant te-
vreden moet stellen, behoudene het sub a ver-
melde. W. v. K. art. 201.
11.     De houder van eenen wisselbrief van non-ac-
ceptatie, of van non-betaling, geprotesteerd, is ver-
pligt, op straf van vergoeding van kosten, schaden en
interessen , uiterlijk binnen vijf dagen na het gedaan
protest hetzelve te doen beteekenen aan dengene, van
wien hij den wissel heeft ontvangen , indien beide in
dezelfde gemeente woonachtig zijn.
Indien beide niet in dezelfde gemeente woonachtig
-ocr page 594-
— 581 —
zijn, zal de houder, op gelijke straf, verpligt wezen
een afschrift van het protest, voor waar geteekend,
door dengere die het heeft opgemaakt, toe te zenden
aan hein van wien hij den wisselbrief heeft bekomen ,
en zulks uiterlijk op den eersten gewonen postdag na
bovengemelde vijf dagen, of, zoo er geen regelmatige
post bestaat, tnet de eerste openlijk bekende ge!egen-
heid ter verzending, na gezegde vijf dagen. W. v. K.
art. 184.
Dezelfde verpligting rust op de endossanten. W. v.
K. art. 1S5.
De houder van een\' wisselbreif, die van non-betaling
is geprotesteerd, is geregtigd de vergoeding er van te
vorderen van den acceptant, van den trekker en van
al de endossanten , als ieder voor het geheel verbonden
zijnde.
Hij heeft de keus hen gezamenlijk of afzonderlijk in
regten aan te spreken.
Indien hij den trekker alleen aanspreekt, zijn al
de endossanten bevrijd.
Indien hij een\' der endossanten aanspreekt, zijn
de latere endossanten bevrijd. Zie ook W. v. K.
art. 186.
De houder van eenen wisselbrief die van non-beta-
ling is geprotesteerd, kan insgelijks zich de vergoeding
bezorgen door middel van herwissel.
Flerwissel is eene bertrekking van den houder eens
wisselbriefs op den trekker, of op eenen der endos-
santen, wegens de hoofdsom van den geprotesteerden
wisselbrief en de kosten , volgens den wisselkoers ten
tijde der hertrekking.
Deze hertrekking doet, in geval van niet-voldoening,
-ocr page 595-
— 582 —
het regt ter vervolging tegen geen\' der medc-schulde-
naren verloren gaan. W. v. K. ait. 137.
Zie verder over herwissel: W. v. K. art. 188 tot
en met 197.
Zie over de bevoegdheid van den houder, ingeval
van faillissement van dengene, die hem wegens de
wisselverbindtenis aansprakelijk is, en over de gevolgen
van het vrijwillig accoord: W. v. K. art. 198 en 199.
De houder van eenen geprotesteerden wisselbrief heeft
regt van den trekker vergoeding te vorderen, tegen
bewijs van zijn regt en het stellen van borgtogt.
12.     Zie over het tenietgaan van wisselschuld : art.
199, 204 tot 207, W. v. K.
13.     Protestdag. Bij gebreke van betaling op den
vervaldag is de houder, zonder aanzien of de wissel-
brief al dan niet geaccepteerd zij , verpligt denzelve op
den volgenden dag te doen protesteren.
Indien die dag op eenen zondag invalt, moet het
protest den volgenden dag geschieden (W. v. K. art.
179); alzoo moet het protest van eenen wissel, die op
zondag vervallen is, des dingsdags gedaan worden.
Arrest v. d. H. R. van 17 October 1S39. (Weekb. v.
h. R. n°. 87.)
Indien een wisselbrief zoo tijdig is verzonden, dat
hij wel vóór den vervaldag had kunnen aankomen in
de handen van dengene aan wien dezelve luidt, en
door dezen ter betaling had kunnen worden aangebo-
den, doch niettemin, door onvoorzien toeval of door
overmagt, eerst na den vervaldag aankomt, moet de-
zelvc daags na de ontvangst worden aangeboden en bij
nietvoldoening geprotesteerd, indien de betrokkene in
dezelfde plaats als de houder woonachtig is.
-ocr page 596-
— 583 —
Indien hij elders woont, of de wisselbrief op eene
andere plaats is gedomicilieerd , of betaalbaar gesteld ,
moet liet aanbod en het protest geschieden binnen acht
da^cu na de ontvangst.
Indien de posten gestremd zijn , moet de wisselhrief
worden verzonden langs den meest zekeren buitenge-
wonen weg, en de houder behoudt zijn regt, indien
de wisselbrief, in voege voorschreven, ter betaling is
aangeboden , en hij non-betaling geprotesteerd. W. v.
K. art. 202.
B. Een orderbriefje , of promesse aan order, is een
gedagteekeud ea ouderteekend geschrift, bij hetwelk
iemand zich verbindt, om te zijner woonplaats , of
ter woonplaats van een\' ander , binnen dezelfde ge-
me tite of elders, en met of zonder tijdsbepaling , de
daarbij uitgedrukte geldsom aan de order van den
tk mei\' te voldoen , met erkenning van genotene waarde
of van waaide in rekening. W. v. K.. art. 208 (1).
Alle wetsbepalingen omtrent wisselbrieven en be-
trellende :
Den vervaldag;
Het endossement;
De hoofdelijke verpligting voor het geheel;
Den borgtogt, genaamd aval ;
Mee protest;
De regten en verpligtingen van den houder ;
Den hervvissel en de interessen en kosten ;
De betaling, en die ter eere;
De verjaring en andere wijze van schuldvernietiging,
zijn ook. op orderbriefjes, of promessen aan order,
toepasselijk. \\V. v. K. art. 209.
(1) Zie noot op bladz. 566.
-ocr page 597-
— 5S4 —
C. Eene assignatie is een gedagteekend en onder-
teekeud geschrift, waarbij door den uitgever een be-
paald persoon wordt aangewezen , om de daarbij uitge-
drukte geldsom aan eenen anderen bepaalden persoon ,
of diens order, te voldoen, in dezelfde gemeente,
waar bet geschrift is uitgegeven; zonder onderscheid
of daarbij al dan niet de erkenning van genotene
waaide, of van waarde in rekening, is uitgedrukt. W.
v. K. art. 210 (1).
In geval het geschrift betaalbaar is gesteld op eene
andere plaats, dan waar het is uitgegeven, wordt het
insgelijks voor eene assignatie gehouden, bijaldien
daarbij geene erkenning van genoten waarde, of van
waarde in rekening, is uitgedrukt. W. v. K. art. 21 D
Assignatiën aan order kunnen op dezelfde wijze als
wisselbrieven worden geëndosseerd. W. v. K. art. 212.
2. De betaling eeuer assignatie, zonder tijdsbepa-
lirig, moet gevraagd, en , bij ontstentenis , het pro-
test van nou-betaling opgemaakt worden , uiterlijk
binnen den tijd van eene maand na de dagteekening,
indien de tot voldoening aangewezen persoon binnen
dezelfde gemeente woont waar de assignatie is uitge-
geven , en uiterlijk binnen den tijd van drie maanden ,
indien deze elders woonachtig is. W. v. K. art. 218.
De assignatie, betaalbaar op eenigen tijd na zigt,
moet, met inachtneming der onderscheiding bij artikel
:Z 13 omtrent de woonplaats, uiterlijk binnen den tijd
van eene maand , of van drie maanden , aan den aan-
gewezen persoon «orden aangeboden, ten einde door
dezen, met bijvoeging der dagteekening, voor gezien
te worden geteekend.
(1) Zie noot on bladz. 566.
-ocr page 598-
— 5S5 —
Zoodanige aanteekening op zich zelve, zonder uit-
drukkelijk bijgevoegde acceptatie , wordt niet voor accep.
tatie gehouden.
Bij weigering om die aanteekening te doen , wordt
de assignatie geprotesteerd, alsof de betaling ware ge-
weigerd, zonder dat er verder protest van non-betaling
behoeft gedaan te worden. W. v. K. art. 214.
De assignatie , die , ten gevolge der aanteekening,
bij het vorige artikel vermeld, of, volgens haren in-
houd , op eenen bepaalden tijd vervalt, is betaalbaar
op dezelfde wijze als wisselbrieven van dien aard, en
moet, bij wanbetaling, het protest op gelijke wijze
worden opgemaakt. W. v. K. art. 215.
3.     Zie over de verdere regten en verpligtingen van
houders van assignatiën : W. v. K. art. 216 en vlg.
4.     üe regtsvordering uithoofde eetier assignatie, ver-
jaart op dezelfde wijze als ten aanzien van wisselbrieven
is bepaald. W. v. K. art. 220.
D. üe wet schrijft ten aanzien van den vorm van
het kassiers-papier, en ander papier aan toonder, niet
anders voor, dan dat hetzelve de juiste dagteekening
der oorspronkelijke uitgifte bevatten moet. W. v. K.
art. 321.
Protesten.
1. De protesten moeten gedaan worden :
a.  Ter woonplaats van den betrokkene. W. v. K.
art. 180.
b.  Ter aangewezen woonplaats of aan den aangewezen
persoon, indien zoodanige aanwijzing heeft plaats
gehad; het protest van non-acceptatie moet echter
altijd aau de woonplaats van den betrokkene, en
-ocr page 599-
— 586 —
niet ter plaatse waar de wisselbrief betaalbaar is
gesteld, «edaan worden. W. v. K. art. 176.
e. Aan bet postkantoor, of, bij gebreke van dien,
aan het hoofd van het plaatselijk bestuur van de
ter betaling aangewezene plaats, ingeval:
aa. Hij, die den wisselbrief moet betalen , geheel
onbekend of niet te vinden is; of:
bh. De wisselbrief getrokken is om in eene andere
gemeente te worden betaald, dan die waar de
betrokkene woont, en de plaats, waar de be-
taling geschieden moet, niet is aangewezen. W.
v. K. art. 180.
Ingeval men aan de woonplaats van den betrokkene
of ter aangewezen woonplaats, noch hem, die den
wisselbrief betalen moet, noch iemand van diens huis-
genooten vindt, moet door den ambtenaar die met het
doen van het protest belast is, terstond het afschrift
er van worden ter hand gesteld aan het hoofd van liet
plaatselijk bestuur, of aan dengene die hem vervangt,
die het oorspronkelijke stuk kosteloos met gezien moet
teekenen. Van deze terhandstelling, moet op het oor-
spronkelijke stuk en op het afschrift melding gemaakt
worden. W. v. B. R., art. 2.
2.     De protesten mogen in de maanden October,
November, December, Januarij, Februarij en Maart
niet vóór acht ure des morgens, en na vijf ure des
namiddags, en in de overige maanden van het jaar
niet vóór zes ure des morgens, en na acht ure des
avonds gedaan worden, ten ware de Regter, in zaken
welke buitengewoneu spoed vereischen, daartoe verlof
mogt hebben verleend. W. v. B. R. art. 15.
3.     De protesten, zoo van nou acceptatie als van
-ocr page 600-
— 587 —
non-betaling, worden gedaan door eenen notaris, of
een\' griffier bij het Kantongeregt, of door eeneii deur-
waarder ; zij moeten vergezeld zijn van twee getuigen.
W. v. K. art. 1821.
4. De protesten moeten behelzen :
1°. Een letterlijk afschrift van den wisselbrief, van de
acceptatie, van de endossementen, van denborgtogt,
aval genaamd, en van de adressen daarop gesteld.
2°. De vermelding dat de ambtenaar de acceptatie of
de betaling aan de personen , of ter plaats in de
artikelen 180 en 181, W\'. v. K., gemeld, afge-
vraagd en niet bekomen heeft.
3". De vermelding van de opgegevene redenen van
non-acceptatie of non-betaling.
4\'. De aanmaning om het protest te teekenen en de
redenen van weigering dier onderteekening.
5°. Vermelding dat aan den persoon met wien de
ambtenaar gesproken heeft, afschrift van het pro-
test is gelaten. W. v. K. art. 183.
6°. De vermelding dat de ambtenaar van nou* betaling
of non-acceptatie heeft geprotesteerd. W. v. K.
art. 1823.
Ingeval van acceptatie van een gedeelte der som,
moet in het protest van het meerdere, zulks duidelijk
worden te kennen gegeven. Verg. : W. v. K. art.
120, en even zoo, ingeval van gedeeltelijke betaling,
W. v. K. art. 168.
De aanhaling van het patent van dengene op wiens
verzoek het protest geschiedt, behoeft slechts dan te
geschieden , wanneer uit den wissel blijkt, dat dezelve
betrekking heeft tot zijn patentpligtig beroep. Kes.
van 10 Junij 1842, n°. 15.
-ocr page 601-
— 58S —
ó. Wanneer de acceptatie of betaling van eenen
wisselbrief geweigerd is, wordt de wissel ter acceptatie
of betaling aangeboden aan den daartoe bij noodadres
aangewezene ; weigert deze de acceptatie of betaling ,
dan wordt de wissel tegen hem van non-acceptatie of
non-helaling ter eere geprotesteerd, op dezelfde wijze
als dit zoo even, ten aanzien van het protest van non-
acceptatie of non-betaliug , is vermeld geworden , het-
geen bij eene en dezelfde akte kan geschieden. W. v.
K. art. 181.
Zoo er verscheidene noodadressen op den wissel voor-
komen , en al de aangewezenen, of sommigen hunner,
weigeren te interveniëren, alsdan wordt tegen iedere
weigerachtige geprotesteerd. Zijn allen daarentegen
bereid te interveniëren, zoo moet dengene onder hen
daartoe de voorkeur gegeven worden, welke de meeste
bij de betaling belanghebbenden bevrijdt.
Om nu verzekerd te zijn dat hij, aan wien de wet
den voorrang toekent, interveniëre, vervoegt zich de
ambtenaar bij al de ingeval van nood aangewezenen ,
en doet vervolgens den door de wet aangeduide, als
interveniënt voorkomen, en ten einde nu bij de akte
van protest zou blijken , dat de bevoegde als interve-
niënt is opgetreden, wordt in de akte melding ge.
maakt, dat de overige aangewezenen bereid waren
voor........, latere endossanten, te interveniëren.
Van de acceptatie of betaling ter eere, wordt akte
opgemaakt en achter het protest opgenomen.
6. Buiten en behalve de genoemde protesten zijn
nog in de praktijk, zoogenaamde protesten wegens
nou-uitlevering der prima bekend. Deze profesten
komen dan te pas, wanneer de trekker de prima aan
-ocr page 602-
— 589 —
een\' zijner correspondenten, tot het doen accepteren
door den betrokkene, heeft gezonden, met last, om die
prima geaccepteerd aan den houder der secunda af te
geven, en deze correspondent daartoe, bij vertooning
der secunda , niet in staat of gezind is.
7. De ambtenaar, die geprotesteerd heeft, is ver-
pligt het protest naar de orde des tijds in te schrijven
iu een bijzonder register, genummerd en gewaarmerkt
door den kantonregter zijner woonplaats, en om wij-
ders, zulks begeerd wordende , een of meer afschriften
van het protest aan de belanghebbenden te leveren.
W. v. K. art. 183.
Ten overvloede geven wij hier twee voorbeelden van
akten van protest, welke wij vertrouwen, dat voldoende
zullen zijn om andere protesten , naar de omstaudiglie-
den gewijzigd, op te maken.
Wissel-protest wegens weigering van: 1°. uitlevering
der prima; 2°. betaling der secunda;
3°. interventie , met ach (ei\'gevoegde
akte van interventie.
(Kopij van het te protesteren papier , zoo wel van het-
geen op de vóór- als wat op de achterzijde te lezen staat).
Protest.
Op den....... des jaars....., is aan mij.........
notaris te......., door den heer........, vertoond den
kopiclijk hiervorenstaanden behoorlijk gezegelden (secunda)
wisselorief, met verzoek om daarvan op te maken protest;
1°. van non-uitlevering der prima; 2°. van non-betaling;
3°. van non-interventie voor den trekker, en om eindelijk
-ocr page 603-
— 590 —.
achter de akte van protest eene akte van honoratie te stel-
len door de heeren.......
Ter voldoening aan dit verzoek heb ik, notaris, vergc-
zeld van de twee na te noemen getuigen, mij begeven naar
de woonplaats van den heer......., wonende te......,
welke heer tegenwoordig zijnde, door mij , notaris, is ver-
zocht aan mij af te geven de prima van den hiervoren-
staanden, aan hem in originali vertoonden secunda wissel-
brief, hetgeen door hem is geweigerd, verklarende hij,
»geene prima dezer secunda ooit te hebben gehad." Ten
gevolge van welke weigering ik, notaris, heb geprotesteerd
wegens non-uitleveiing der prima en alle daaruit voortko-
mende schaden, en heb ik kopij dezes gelaten aan den
heer......., die alhier heeft onderteekend.
(Handteekening)
Vervolgens heb ik , notaris , vergezeld van gemelde ge-
tuigen, niij vervoegd ter woonplaats van den heer......,
wonende te......, alwaar ik, sprekende met iemand zich
noemende........, welke mij zeide zijne dienstmaagd te
zijn, de betaling heb gevraagd van den hiervoren geko-
pié\'erden ook aldaar in originali vertoonden wisselbrief,
doch welke betaling mij door haar is geweigerd, zeggende:
«Mijnheer is niet te huis en ik weet hier niets van.\'*
Waarop door mij, notaris, is geprotesteerd wegens wan-
betaling dezes wissels, van wissel, herwissel, kosten, scha-
den en interessen, en kopij dezes is gelaten aan gemelde
dienstmaagd , welke , niettegenstaande aanmaning van mij ,
notaris, zonder opgaaf van redenen, geweigerd heeft het
protest te teekenen.
Daarna heb ik, notaris, steeds in bijzijn der gemelde
getuigen, mij begeven ten kantore van de heeren ...•.,
kooplieden, wonende......, welke heeren , tegenwoordig
zijnde, door mij zijn geïnterpelleerd , om dadelijk den vo-
-ocr page 604-
— 591 —
renstaanden secunda wisselbrief, mede aan hen in originali
vertoond, te betalen ter eere en voor rekening van den
trekker. Hetwelk echter door hen bepaaldelijk is geweigerd,
en wel »om reden den trekker zeer goed bekend." Waarop
door mij , notaris, is geprotesteerd wegen non-interventie
ter eere van den trekker, van alle kosten, schaden en
inteissen daaruit ontstaande, en kopij dezes is gelaten aan
de heeren......., welke geweigerd hebbon deze te tee-
kenen , zulks onnoodig achtende , niettegenstaande zij door
mij , notat is , daartoe waren aangemaand.
Eindelijk heb ik mij begeven ten kantore van de hee-
ren......., wonende te....., ten einde te vernemen
of on voor wien deze wisselbrief door hen zou worden ge-
honoreerd , en sprekende met den heer.........., ver-
klaarde deze den vorenstaanden secunda wisselbrief onder
protest te zullen betalen, tor eere en voor rekening van
de..........endossanten, de heeren.............,
te........, verzoekende hiervan akte om zich te rem-
bourseren, waarna hij alhier na voorlezing heeft geteekend.
(Handteekening.)
Gedaan en verleden te......... ten dage, maande
en jare bovengemeld , in tegenwoordigheid van........
beide wonende....., als getuigen hiertoe verzocht, die
benevens mij, notaris, deze akte, na voorlezing, ondertee-
kend hebben.
ÏFissel-protesl bij gebreke van adres, met akte
van interventie, na bij een tweede nooJ-
adres interventie gevraagd te bebben.
(Kopij van den te protesteren wissel.)
Protest.
Op den........, des jaars . . . . , is aan mij......,
notaris te........, door den heer........, vertoond
-ocr page 605-
— 592 —
den wisselbrief, met verzoek , om daarvan op te maken
protest en akte van interventie door de heeren.........
Ter voldoening aan dit verzoek heb ik, notaris, verge-
zeld van de twee na te noemen getuigen, mij begeven naar
de......straat dezer stad, alwaar in liet huis n°.....,
de woonplaats van den betrokkene op den wissel was aan-
gew. zen , doch aldaar de woonplaats van den betrokkene,
zelfs het opgegeven nummer van het huis niet hebbende
gevonden, en de naam van den betrokkene aldaar ten eene-
male onbekend zijnde, alles overeenkomstig de aan mij door
den houder gedane opgaven, wien de naam van den be-
trokkene mede onbekend was , zoo heb ik mij vervolgens
vervoegd aan
of:
(Aangezien de woonplaats van den betrokkene op den
wissel niet is aangewezen, en die aan de houders ten eenen-
male onbekend is, vergezeld van de twee na te noemen
getuigen mij begeven naar)
het postkantoor dezer stad, ten einde aldaar mij te infor-
meren naar de woonplaats van den betrokkene , den heer ....
Hieromtrent echter geene informatie hebbende kunnen be-
koinen, zoo heb ik aldaar de betaling gevraagd van den
hiervoren gekopièerden, in originali vertoonden wisselbrief,
welke betaling mij is geweigerd, en sprekende met den
lieer directeur, gaf deze mij ten antwoord: »Ik weet hier
niets van."
Weshalve ik heb geprotesteerd en protesteer bij deze
wegens non-betaling van den hiervoren gemelden wissel-
brief, van wissel, herwissel, kosten, schaden en interessen,
om die naar regten en volgens wisselstijl te vinden en te
verhalen , en heb ik kopij dezes gelaten aan den heer di-
recteur van het postkantoor dezer stad, die geweigerd
heeft, niettegenstaande aanmaning van mij , notaris, alhier
te teekenen , omdat hij met geene protesten wilde te ma-
ken hebben.
-ocr page 606-
— smi —
Daarna heb ik met de getuigen mij begeven naar de
heeren........., ten einde te vernemen of zij bereid
waren voor dezen wissel te intei veniëren voor den trekker
of een\' der twee eerste endossanten, hetgeen door hen wei-
gerend is beantwoord , dewijl zij enkel door de vierde der
endossanten daartoe van last waren voorzien. Waarop ik
eindelijk mij heb begeven naar de woonplaats van den
heer..........., die , aldaar tegenwoordig zijnde , ver-
klaarde dezen wissel onder protest te zullen betalen, ter
eere en voor rekening van den derden endossant, den
heer......., te....., verzoekende hiervan akte om
zich te rembourseren en deze alhier na voorlezing heeft,
geteekend.
(Handt.)
Gedaan en verleden , enz. ,
Akte van honoralk\'.
(Kopij wisselbrief.)
Op den........, des jaars......., verscheen voor
mij........, notaris te......., in tegenwoordigheid
der twee na te7noemen getuigen , de heer...........,
die verklaarde den hiervoren gekopiöerden, behoorlijk ge-
zegelden wisselbrief, welke op den........., door den
notaris.........., in bijzijn van getuigen te.......,
van non-betaling is geprotesteerd, blijkens behoorlijk gere-
gistreerd protest, onder protest te zullen betalen ter eere
en voor rekening van den trekker, den heer.........,
te....., verzoekende hiervan akte , om te rembourseren.
Gedaan en verleden te, enz.
Zegel en Registratie.
Ieder protest en interventie in eene akte van protest
wordt geregistreerd voor een vast regt van 80 centen.
88
-ocr page 607-
— 594 —
Art. 68, § 1 , n°. 30 , der wet van 22 Frimaire,
jaar VII.
Zoodat men voor een eenvoudig protest van non-
acceptatie betaalt S0 centen vast regt; voor een pro-
test van non-betaling en non-interventie f 1,60; zoo
er nog eene interventie bij komt f 2,40, en zoo ver-
volgens. Wisselbrieven zijn vrij van registratieregt
(art. 70, § 3, n°. 15 der aangehaalde wet). Order-
briefjes , en alle ander verhandelbaar papier, moeten
worden geregistreerd voor bet evenredig regt van \\pCt.
Art. 69, § 2, n*. 6 der aangehaalde wet.
De endossementeu van wisselbrieven, orderbriefjes
en alle ander handelspapier zijn niet onderworpen aan
registratie. Art. 70, § 3, n°. 15, zoo even vermeld.
De assignatie en het orderbriefje behoeft niet vóór
het protest te worden geregistreerd, daar de registra-
tie van het geprotesteerde stuk tegelijk met die van
de akte van protest kau geschieden.
Zie, ten aanzien, van de bepalingen der zegelwet be-
trekkelijk wisselbrieven en promessen, hier voren bladz.
43 en vlgg., mitsgaders bijlage A achter het eerste
hoofdstuk.
Men is verpligt aan het kantoor van registratie, bij
het protest, het geprotesteerde billet, onverschillig of
dit al dan niet aan registratie onderhevig is, over
te leggen.
Indien de geprotesteerde wissel, enz. niet tegelijk
met het protest aan den ontvanger der registratie wordt
vertoond, wordt dezelve gehouden voor niet gezegeld
te zijn , en wordt alzoo het regt van zegel, met de
boete, zoo die verschuldigd kon zijn, danrop geheven.
Wanneer eene promesse of schuldbekentenis, niet aan
-ocr page 608-
— 595 —
order luidende, echter wordt geëndosseerd, zoo wordt
van ieder endossement, hoewel de nemer en volgende
endossanten bij het endosseren de woorden of order in
de endossementen hadden gesteld, eene afzonderlijke
boete geëischt, als zijnde elk endossement eene op zich
zelf staande akte van cessie, welke op een afzonderlijk
zrgel had moeten geschreven zijn, en boven en behalve
die boete wordt over ieder endossement het regt van
cessie geheven. Zie: Per. Woordenboek, 1845, ls"
gedeelte , bladz. 1.
SCHEPEN EN VAARTUIGEN.
1.     Schepen zijn uit hunnen aard roerende goederen
(W v. K., art. 3091), ofschoon de levering met die
van onroerende goederen gelijk staat.
Wanneer twee of meer personen een schip, aan hen
te samen toubehoorende, tot gemeenschappelijk voordeel
gebruiken, ontstaat daaruit eene reederij. W. v. K.,
art. 320. .
Deze reederij wordt vertegenwoordigd door den boek-
houder, tot welke betrekking niemand dan een mede-
reeder kan benoemd worden , tenzij met gemeene toe-
stemming van alle de reeders. W. v. K. art. 326 en
327. Verg. den 2" titel van het 2\' boek v. h. W. v. K.
2.  Schepen worden door de wet onderscheiden in :
a.    Zeeschepen.
b.    Schepen en vaartuigen , welke de rivieren en bin-
nenwateren bevaren, en tevens van buiten \'s lands
komen of naar buiten \'slands bestemd zijn, welke
met zeeschepen worden gelijk gesteld.
c.    Schepen en vaartuigen , welke bij uitsluiting gc-
3S*
-ocr page 609-
— 596 —
bruikt worden tot de scheepvaart van eene plaats
binnen \'s land*, zoo wel op de stroomen, rivieren,
kanalen en vaarten, als op de binneul.uidsche
zeeën en inereu en langs de wadden, welke de
grootte hebben van tien of meer lasten.
Een last is 2.8i stère of kub. el; 1| stère is
een ton of duizend Nederlaudsche ponden.
d. Zoodanige schepen en vaartuigen, welke minder dan
10 lasten groot zijn. W. v. K., art. 309, 748 — 751.
3. \'Hij die een schip heeft laten bouwen , van de
soorten uier voren sub. a , b en e opgegeven , is ver-
pligt, alvorens het in de vaart worde gebragt, daar-
van eene verklaring van eigendom in te leveren aan
de Regtbauk van de plaats waar het schip t\' huis
behoort, of waar de boekhouder woont, van den vol-
gende inhoud :
Ik ondergeteeken.de..........,......, wonende
te........, verklaar bij dezen ie zijn eenige eiye-
naar van het......schip, genaamd......gebouwd
te......., hebbende.....dekken......masten ,
zijnde groot......lasten of\'.....zeetonnen, te huis
be/iooreiiie (of thans liggende) ie........en gevoerd
wordrade door schipper........
Indien het schip meer dan een\' eigenaar heeft, moet
de verklaring luiden :
Wij ondergeteekenden ...............wonende
te........en wonende te......., boekhouder en
voorname mede-reeders van het.... schip, genaamd ....
gebouwd te......, hebbende .... dekken, . . . . mas-
ten , zijnde gtoot .... lasten , of . . . . zeetonnen, te
huis behoorenue {of thans liggende) te.........en
gevoerd wordende door schipper........, verklaren
-ocr page 610-
— 597 —
dat wij, met en benevens onze hierna te melden medc-
reeders
, zijn de eenige eigenaars van het voorschreven
schip
. en zulks ieder voor zoo tanig gedeelte als achter
elks naam zal worden uitgedrukt; te welen :
A\'. A\'., wonende te........., Boekhouder.
ti n              ii            ii
ii ii              ii            ii
ii ii             ii            ii
Deze verklaring moet op het register van de eigen-
domuieii van schepen en vaartuigen worden overge-
schreven. Kon. Besl. van 21 Junij 1836, Stil. n". 41.
üe eigenaars van schepen en vaartuigen, hebhen het
vermogen, om de eigendoms-bewiizen hunner schepen
en vaartuigen, al mogten die vóór het in werking
brengen van het wetboek van koophandel zijn gedag-
leekend, voor de eerste maal te doen overschrijven op
zoodanig kantoor van bewaring, als zij goedvinden.
Zie art. 8 van het zoo even aangehaalde besluit (1).
Zoodra de eerste teboekstelling van een schip of
vaartuig geschiedt, wordt de naam van het kantoor ,
het nummer van het register van overschrijvingen, en
het jaartal op eene in het oog vallende plaats van het
schip, en op eene onuitwischbare wijze, door eenen
beledigden scheepsmeter , er ingebrand , waarvan deze
(1) Te \'s Graernlitiye is onder den titel van hoofd-kan-
toor van bewaring der scheepsbewijzen, een algemeen
kantoor van allo eigendoms bewijzen van zeeschepen en
andere daarmede gelijkstaande vaartuigen , bestemd om
het verband tusschen de gezamenlijke kantoren in stand
te houden . en het vereischte toezigt ten aanzien van de
over en inschrijvingen in dezelve uit te oefenen. Besl.
van 21 Junij 1836 , art. 2.
-ocr page 611-
— 598 —
een getuigschrift afgeeft, zonder hetwelk de bewaarders
de ter over- of inschrijving ingeleverde stukken niet
mogen afgeven. Zie art. 6 van het aangehaalde besluit.
-t. Zeeschepen, en de daarmede gelijk gestelde vaar-
tuigen , die de rivieren en andere binnenwateren beva-
ren, ku:meti niet anders worden geleverd dan door
middel van eene schriftelijke akte, overgeschreven in de
openbare registers, üie overscluijving en de inschrij-
vingen moeten geschieden ten kantore, alwaar de eerste
teboekstpllingen of vorige overschrijving heeft plaats ge-
had ; te dien einde moet in de akte van overdragt, of
in den pandbrief, of bij eune vciklaring, door belang-
hebbenden ouder de akte te stellen, en door eenen
openbaren ambtenaar te legaliseren, wordeu vermeld de
naam en het nummer van het kantoor, alwaar de te-
bockstelli ig of de vorige overschrijving heeft plaats
gehad. Zie het aangehaalde besluit (l).
Aan di-ze wijze van eigendomsovergang hecht de wet
diie gevolgen :
a. Hij, ten wiens name het schip of aandeel scheeps
(1) Wanneer een te bock gesteld schip of vaartuig bui-
tcn \'s lands aan buitenlanders is verkocht (als wanneer
de levering geschieden kun volgens de plaatselijke wet-
ten on gebruiken), of ingeval het genomen , vergaan of
vernield is, rust op den schipper, of den bevelhebber die
hem vervangt, de verpligting om daarvan binnen veertien
dagen na zijne terugkomst binnen hot Rijk, ten meest
nabij gelegen kantore aangifte te doen. Gelijke verplig-
ting rust op de eigenaars of reeders, voor zoo vorre zij
daarvan, vóór do terugkomst van den schipper of zijn\'
plaatsbeklecdcr , door briefwisseling als anderzins , hebbon
kennis gedragen. IJcsl. van 21 Junij 1836, art. 12
-ocr page 612-
— 599 —
staat, wordt jegens dorden alleen als eigenaar
beschouwd; daarom is het van belang voor den
kooper, om de overschrijving zoo spoedig moge-
lijk te doen plaats hebben , ofschoon de wet daar-
voor geenen termijn bepaalt.
b.    Dat de eigendom niet op een\' ander overgaat,
dan onder de lasten en behoudens de voorregten
en regten in art. 313—315, W. v. K., vermeld.
c.    Dat op het overgeschreven schip of aandeel scheeps,
bij overeenkomst, de voorregten kunnen worden
gevestigd bij art. 313, W. v. K., opgenoemd.
5. De bevoorregte schulden, die te gelijk met den
eigendom van zeeschepen en van schepen en vaartui-
geii , die daarmede worden gelijk gesteld, overgaan,
zijn de volgende; als:
]*. De berg-, hulp- en lood3-loonen ;
2\'. De tonnen*, baken-, vuur-, quarantaine en andere
haven-gelden j
3°. De legger- , bewaarder- en sjomver-loonen
4°. De huur van pakhuizen of van bergplaatsen , om het
scheepstoebehooren en de gereedschappen te plaatsen;
5°. De gagiën van den schipper en het scheepsvolk ;
6". De levering van zeilen, touwen en andere scheeps-
benoodigdheden , en de kosten van onderhoud of van
reparattën van het schip en deszelfs loebehooren.
De penningen aan den schipper voorgeschoten ,
geleend of voor hem betaald, ten nutte en dienste
van het schip; gelijk mede de penningen, ver-
schuldigd ter vergoeding van goederen , welke,
om de voormelde schulden te voldoen , door den
schipper hebben moeten worden verkocht, en indien,
voor het geheel of een gedeelte dier schulden, een
-ocr page 613-
— 600 —
bodcmerij-brief is verleden, alsdan het beloop van
denzelve, de bodemerij-premie daarbij gerekend.
De schulden hierboven , onder n°. 1 , 2, 5 en
6 vermeld, genieten het voorregt, indien zij ter
zake van de laatste reis zijn gemaakt, en wel:
Die welke voorkomen onder n°. 1 en 2 , bene-
vens in liet laatste lid van n°. G , voor zoo verre
zij gemaakt zijn gedurende de reis.
Die welke voorkomen onder n". 5 , en in het
eerste lid van n". 6 , voor zoo verre zij gemaakt
zijn , van den tijd af dat liet schip tot het doen
der reis in gereedheid is gebragt, tot op dien dat-
de reis wordt gehouden te zijn geëindigd.
De reis wordt geacht te zijn geëindigd één en
twintig dagen nadat het schip ter bestemde plaats
is aangekomen, of zoo veel korter als de laatste
koopmanschappen of goederen gelost zijn.
De schulden, welke voorkomen onder i>°. 3 en 4,
genieten het voorregt, voor zoo verre zij gemaakt
zijn van den dag dat het schip in de haven is
binnengeloopen tot op dien van den verkoop van
hetzelve.
7". De noodige levering en reparatie aan het schip
en deszelfs gereedschappen gedaan, niet behoo-
rende tot die onder n°. 6 hierboven gemeld, ge-
durende de drie laatste jaren, te rekenen van den
dag dat de reparatie is volbragt;
8°. De schuldvordering wegens den aanbouw van het
schip, benevens de rente van de drie laatste jaren;
9°. Bodemerij op het schip, deszelfs staand en loo-
pend want en verder toebehoorcn tot het victua-
liëren en in orde brengen van het schip, gelee-
-ocr page 614-
— «01 —
kr.nd of verleden vóór deszelfs veitrek, — de bo-
demerij-premie niet danronder begrepen ;
10°. l^e schaden en interessen van inladers wegens het
niet, of niet behoorlijk uitleveren van de door
hen ingeladene koopmanschappen, en die, welke
door ontrouw of schuld van den schipper en het
scheepsvolk aan de goederen veroorzaakt zijn. \\V.
v. K. art. 3]-3.
De schulden, in genoemd artikel 318 vermeld, en
welke onder een en hetzelfde nommer behooren, en
in eene en dezelfde haven gemaakt zijn , hebben on-
derling een gelijk regt; doch wanneer gelijke schulden
bij het vervolgen der reis, in andere havens of ook
wel in dezelfde haven , wanneer het schip die eens
verlaten had, en dezelve naderhand op nieuw hnd moe-
ten aandoen , wederom uit nood gemaakt worden , zijn
de latere schulden boven de eerste bevoorregt. W. v.
K. art. 314.
Na de schulden in art. 313 vermeld, zijn nog op
de daarbij bedoelde schepen , bevoorregt :
1°. Het bedrag van de nog onbetaalde kooppenningen,
benevens de renten over de laatste twee jaren;
2°. De inhoud van pand- of verbandbiïeven op het
schip voor gewone schulden met gelijke renten ,
en zulks om het even of het schip al dan niet in
het bezit van dcT schuldeischer of van eenen
derden gesteld zij ;
De schulden in dit artikel vermeld , zullen niet
bevoorregt zijn, dan voor zoo ver dezelve" zijn
bedongen bij akte, eene zekere dagtcekening heb-
bende en ingeschreven in het register, in art.
30Ü vermeld.
-ocr page 615-
— 602 —
De rang van deze bevoorregte schulden wordt
geregeld door deu dag der inschrijving. W. v. K.
art. 315.
Het voorregt bij de voorgaande artikelen toegekend
gaat verloren , indien het schip, aan een\' ander zijnde
overgegaan, zonder protest van bevoorregte schuldei-
schers, ten name en voor rekening van den nieuwen
eigenaar heeft gevaren gedurende zestig dagen nadat
het schip is in zee geloopen.
Zoodanig protest baat alleen den schuldeiscber uit
wiens naam het is gedaan.
De vorenstaande bepalingen zijn niet toepasselijk op
den buitenlandschen verkoop bij art. 310 vermeld, in
welk geval de lasten, voorregten en regten blijven bestaan.
Bij geregtelijken verkoop zijn de geregtskosten boven
alle andere schulden bevoorregt.
Ingeval van faillissement of van kennelijk onvermo-
gen van den eigenaar van een schip, zijn alle vorde-
ringen en schulden, ten laste van het schip loopende ,
bevoorregt op de opbrengst van het schip boven de
overige schuldeischers van den boedel, zonder dat de
voorrang zich uitstrekt tot de assurantie-penningen.
ö. De bevoorregte schulden op schepen en vaartui-
gen , die geene zeeschepen zijn , of die niet met zee-
schepen zijn gelijk gesteld, doch de grootte van tien
of meer lasten hebben, zijn :
aa. De berg-, hulp- en loodsloouen;
bb. De tonnen-, baken-, vuur- en andere havengelden;
cc. De legger-, bewaardsr- en sjouwergelden;
dd. De huur van pakhuizen of van bergplaatsen,
om het scheepstoebehooren en de gereedschappen
te plaatsen ;
-ocr page 616-
— 603 —
re. Pe gagiiin van den schipper en het scheepsvolk.
Het voorregt bij litt. aa, bh, cc, dd en ee
verleend, kan niet worden ingeroepen na ver-
loop van drie maanden, te rekenen van den
dag, dat de schuld is opvorderbaar geweest.
ff. De noodige leveringen en reparatie aan het
schip of vaartuig en deszelfs gereedschappen ge-
daan , gedurende drie jaren, te rekenen van
den dag dat de reparatie is volbragt;
gg. De schuldvordering wegens den aanbouw van
het schip, benevens de renten van de drie
laatste jaren ;
AA. De schaden en interessen van inladers wegens
het niet, of niet behoorlijk uitleveren van de
door hen ingeladene koopmanschappen , en die,
welke, door ontrouw of schuld vati den schip-
per of het scheepsvolk, aan de goederen ver-
oorzaakt zijn ; vervolgens
ii. Het bedrag van de nog onbetaalde kooppennin-
gen en de inhoud van pand- of verbandbrieven,
zoo als hiervoren ten aanzien van zeeschepen is
gezegd. W. v. K., art. 7502 3 en 4; Verg.
hetzelfde art. 5.
7. De verkooper van een schip is gehouden , bij
eene door hem geteekende lijst, aan den kooper van
alle bevoorregte schulden opgave te doen. Art. 319
en 705 W. v. K.
S. Uit het vorenstaande ziet men alzoo dat eene
inschrijving op schepen niet altijd de regten geeft, die
eene inschrijving op onroerende goederen verzekert;
de eerst ingeschreven hijpothecaire schuldeischer op
onroerende goederen, is bcvoorregt boven alle anderen;
-ocr page 617-
— 604 —
de geldschieter op schepen evenwel , kan zijn rogt eerst
nu de krachtens de wet op schepen geprivilegieerde
schuldvorderingen doen gelden; doch de inschrijving
van schulden op schepen, is trouwens slechts dan tot
voorbehoud van privilegie noodig, wanneer het schip
door den eigenaar of reeder verbonden wordt voor on-
betaalde kooppenningen {beilbrieven), of voor gewone
schulden [pand\' of verbandbrieven), en dus niet wan-
neer het schip verbonden wordt tot zekerheid van
schuldvorderingen, wegens den aanbouw van het schip
of lot zi-kerheid van gelden, welke de schipper opneemt,
ten nutte en ten dienste van het schip , als wor-
dende die schuldvorderingen door de wet bevoorregt
verklaard.
0. Zoo als wij r?eds ter loops zagen, is het geen
volstrekt vereischte, dat de inschrijving op schepen ge-
nomen wordt krachtens authentieke akte , aangezien de
wet niet anders verlangt, dan dat die schulden bedon-
gen zijn bij eene akte eene vaste dagteekening heb-
bende. Verg.: art. 1917.
Om eene inschrijving op een zeeschip, of daarmede
gelijk gesteld vaartuig, te bewerkstelligen, moeten aan
den bewaarder , ten wiens kantore het schip of vaar-
tuig is te boek gesteld, worden overhandigd twee door
of namens den schuldeischer onderteekende borderellen,
waarvan het eene op den aan den bewaarder te ver-
toonen titel of op het uitgegeven afschrift van denzel-
ve kan worden gesteld , en welke borderellen hetzelfde
moeten bevatten als dezulke, welke tot bewerkstel-
liging van inschrijving van hypotheek op onioerende
goederen worden vereischt, moetende het schip of vaar-
tuig worden aangeduid door deszelfs naam , tonnenlast
-ocr page 618-
— 605 —
of ruimte, het kantoor, de dagteekening, en het num-
mer van overschrijving van hetzelve, en de havens of
plaats, welke hetzelve binnen liet Rijk gewoonlijk be-
vaart. Art. 9. Besluit van 21 Junij ]836.
De wet spreekt geheel niet van zoodanige bedingen ,
welke, om tegen derden te kunnen weiken, in de
openbare registers moeten worden ingeschreven; de bijl-
en pand- of verbandbrief kan dan ook gecne bedingen,
die dit gevolg hebben, bevatten ; de onherroepelijke
magtigiug tot verkoop kan natuurlijk wel aan den schuld*
eischer worden verleend, doch er wordt door de iti-
schrijving van dat beding geen vooriegt in het uitoe-
fenen of in de tenuitvoerlegging dier magtiging geboren.
Het middel van zuivering door het burgerlijk regt
aan den kooper van onroerend goed toegekend , is hij
schepen , ingeval van vrij willigen verkoop , onbekend ,
en het beding, dat die zuivering niet zal mogen plaats
hebben alzoo ten eeuenmale onuoodig.
De beperking in het regt van vet huren is bij het
verbinden van schepen evenzeer ter zijde gelaten
De subrogatie, ingeval van schade in de eventuele assu-
rantie-penniugeu, is geoorloofd en aanbevelenswaardig.
De doorhaling van inschrijvingen op schepen en
vaartuigen, geschiedt op gelijke wijze als de doorlia-
ling van inschrijving van hypotheken op onroerende
goedereu. Besluit van 21 Junij 1836 , art. 14.
10. Onder de schulden die op schepen bevoorregt
zijn, hebben wij opgemerkt dat de bodemerij behoorde,
het is dus zeer voegzaam te achten dit contract te
dezer plaatse te behandelen.
-ocr page 619-
— 606 —
Bodemerij.
1.     Bodemerij is eene overeenkomst tusschen eencn
geldschieter en eenen geldopnenier , waarbij eene som
gelds wordt opgeschoten, met beding van premie en
onder verband van schip of goed, of van beide, met
dat gevolg, dat, indien het verbondene , geheel of ge-
deeltelijk, door toevallen op zee, vergaat of vermin-
dert, de geldschieter zijn regt op de opgeschotene
penningen en op de premie verliest, voor zoo verre dit
een en ander niet op hetgeen overblijft kan worden
verhaald, maar indien het verbondene behouden ter
plaatse zijner bestemming aankomt, de hoofdsom, be-
nevens de premie moet betaald worden. W. v. K. art. 569.
2.     Tot het aangaan van bodemerij zijn bevoegd :
a.    De eigenaar;
b.    De gezamenlijke reeders;
c.    Een of meer reeders op zijne of hunne aandeelen;
d.    De schipper in de volgende gevallen :
aa. Indien een of meer van de mede-reeders in
gebreke blijven, na behoorlijk te zijn aange-
maand, hun aandeel in de noodige kosten ter
uitrusting bij te dragen, doch niet dan 2t uren
na gedane aanmaning en na bekomen autorisatie
van de Arrondissements-Regtbank. Art. 342
W. v. K.
bb. Indien er gedurende de reis noodzakelijkheid
bestaat om te vertimmeren; zeilen, touwen of
ander scheepstoebehooreu of levensmiddelen aan
te koopen, of in andere dringende behoeften te
voorzien, en hem daartoe de noodige fondsen
ontbreken, mits alsdan de autorisatie van den
-ocr page 620-
— 607 —
nederlandschen consul, of, deze ontbrekende,
van de plaatselijke overheid bekomen hebbende.
Art. 372. W. v. K.
3. De geldopnemingen op bodemerij kunnen ged-ian
worden, onder verband:
Van het casco en de kiel van het schip;
Van de takelaadje en het verdere scheepstuig;
Van het oorlogstuig en de victualie;
Van de lading,
Van al deze voorwerpen gezamenlijk of ieder afzon-
derlijk;
Van een bepaald gedeelte van elk derzelve;
Van de vrachtpenningen en de verwacht wordende
winst, doch met inachtneming der bepalingen van art.
578. Zie W. v. K. art. 574.
Indien eene bodemeiij is gesloten onder verband van
het schip, zonder verdere aanduiding, is de takelaadje
en verder scheepstuig, mitsgaders het oorlogstuig,
daaronder begrepen. W. v. K., art. 575.
Alle geldopneming op bodemerij , aangegaan voor
eene som, te bovengaande de waarde der voorwerpen
waarop zij gevestigd is, kan nietig verklaard worden,
ten verzoeke van den geldschieter, indien bewezen
wordt, dat er aan de zijde van den geldopuemer be-
drog plaats heeft.
Indien er geen bedrog heeft plaats gehad, is de
overeenkomst bestaanbaar tot het beloop van de waarde
der voorwerpen , voor de opgeschoten som verbonden;
het meerdere van de opgenomene som wordt, met
de wettelijke interessen, terug gegeven. W. v. K.
art. 576.
Geen geld mag op bodemerij geschoten worden aan
-ocr page 621-
— COS —
matrozen of zeelieden op hunne soldijen of reisgelden.
Geen. geld mag op bodemerij worden geschoten , op
de te verdienen vracht alleen, op de verwacht wor-
dende winst alleen , of uitsluitend op beide de voor-
melde voorwerpen gezamenlijk.
In al deze gevallen heeft de geldschieter alleenlijk
regt op de teruggave der hoofdsom , zónder interessen.
W. v. K. art. 577 en 573.
4.     De overeenkomst van bodemerij moet schriftelijk
worden aangegaan.
Zij bevat:
Den naam van den geldschieter en van den geldopnemer;
De ter leen verstrekte hoofdsom, en de premie, die
men overeenkomt voor het gevaar van de zee te betalen;
De voorwerpen, die voor de gcldleening bijzonder-
lijk verbonden zijn ;
De namen van het schip en van den schipper;
Of de geldleening plaats heeft voor ééne of voor
meer reizen; voor welke reis en voor welken tijd;
De tijd der teruggave van het opgenomen geld ;
De plaats en den dag, op welken de bodemerij is
aangegaan. W. v. K. art. 570 , verg. : art. 572.
5.     Alle boclemerijin, binnen het koningrijk aange-
gaan, moeten binnen acht dagen, na derzelver onder*
teekeuing, worden ingeschreven ter griffie van de Ar-
rondissements-Regtbank der plaats van de uitrusting
des schips.
Indien de bodemerij binnen dit koningrijk is aange-
gaan op een vreemd schip, hetwelk niet alhier is uit-
gerust, geschiedt de inschrijving ter griffie der Ar-
rondisscments-llegtbank der plaats, alwaar de akte is
verleden. W. v. K. art. 571; verg.: art. 57:2.
-ocr page 622-
— 60» —
Ingeval van bodcinerij op goederen vóór het aangaan
der reis, moet dit zoo wel op de cogiioscementen ais
op de manifesten worden aangeleekend, met bijvoeging,
aan wien de schipper, ter bestemde losplaatsen, kennis
van behoudene aankomst geven moet.
Bij gebreke van dien, is de geconsigneerde, die,
zich op het bekomen cognoscement verlatende, accep-
tatie van wissels gedaan of penningen voorgeschoten
heeft, boven den houder van zoodanigen bodemerij-
brief bevoorregt.
Ook kan de schipper, onbewust aan wien hij kennis
van zijne aankomst geven moet, de goederen, bij ge-
breke van de hierboven gevorderde aanteekening, doen
lossen, zonder zicli daardoor eenigzins aan den houder
van den bodemerij-brief, in dat geval, aansprakelijk
te stellen. W. v. K. art. 583 , verg. : art. 684.
6. Bodemerij kan verleend worden :
a.  Ten behoeve van het schip en toebehooren , of
b.  Ter zake van gewone schulden.
In het geval sub a bedoeld , is de bodemerij voor
het vertrek
verleden, preferent boven de schaden en
interessen van inladers, enz., boven de onbetaalde
kooppenningen, en boven de pand- en verbandbrieven
voor gewone schulden. Art. 313 en 315. W. v. K.
Art. 5SI bepaalt verder, dat de bodemerij voor de
laatste reis
van het schip aangegaan, bevoorregt is
boven de schuld voor nog onbetaalde kooppenningen ,
en boven de gelden voor de vorige reis geleend, en
dat de gelden , gedurende de laatste reis, en ten be-
hoeve van dezelve, uit noodzakelijkheid door den schip-
per opgenomen
, bevoorregt zij n boven die, welke vóór
het vertrek van het schip opgenomen waren; en dat,
39
-ocr page 623-
— 610 —
indien verscheidene geldopnemingen gedurende dezelfde
reis door hem zijn gedaan, de laatste leeniug altijd
boven de voorgaande bevoorregt is, eu bodemerij-schul-
den op ééne en dezelfde reis in dezelfde noodhaven ,
gedurende hetzelfde oponthoud aangegaan, onderling
gelijk regt hebben.
Art. 313 bepaalt dus het voorregt van bodemerij,
ten behoeve van het schip vóór het vertrek, en art.
581 het voorregt van de bodemerij, ten behoeve als
voren, gedurende de reis aangegaan.
Waaruit alzoo volgt, dat bodemerij voor gewone
schulden
aangegaan, niet alleen achterstaat bij al de
voorregten in art. 318, in verband met art. 314, W.
v. K. vermeld, maar ook bij die in art. 315 aange-
wezen, en dat de bodemerij voor gewone schulden,
dus alleen boven die schulden preferent is, welke niet
in de art. 313, 314, 315 en 581, W. v. K., zijn
opgesomd, en alzoo alleen voorrang heeft, na al de
op schepen bevoorregte schulden.
7. Wanneer het contract van bodemerij geene bij-
zondere bepalingen inhoudt, begint het gevaar van de
zee voor den geldschieter :
Ten opzigte van het verbonden schip en deszelfs
tuigaadje, oorlogstuig en victualie, van het oogenblik
dat het is onder zeil gegaan, en eindigt op het tijd-
stip, waarop het schip ter plaatse zijner bestemming
het anker heeft laten vallen of vastgemaakt is.
Ten opzigte van de goederen, zoodra deze in het
schip of in de vaartuigen, die de goederen aan boord
moeten brengen, geladen zijn , en indien de bodemerij
op reeds geladeue koopmanschappen gedurende de reis is
aangegaan, van den dag waarop het contract is gesloten.
-ocr page 624-
I
I
)
— 611 —
In de beide laatste gevallen eindigt het gevaar,
zoodra de goederen ter bestemde plaats zijn gelost of
hadden behooren gelost te worden. W. v. K art.
585.
8. Indien, na het sluiten van een bodemerij-con-
tract, de reis van het verbonden schip en goederen
niet voortgaat, kan de geldschieter zijn opgeschoten
geld, benevens de wettelijke interessen , bij voorregt
terug eischen zonder de premie, ten ware het gevaar,
naar aanleiding van het vorige artikel, reeds voor des-
zelfs rekening was begonnen, in welk geval hij regt
op de premie heeft. W. v. K. art. 586.
De geldopnemer is persoonlijk voor de hoofdsom en
de premie verantwoordelijk, wanneer de reis door zijn
toedoen of met zijne toestemming is veranderd, of
wanneer het verpande schip of goed door inwendig
bederf, of door toedoen, schel me rij, moedwil of na-
latigheid van den geldopnemer, vermindert, verergert
of vergaat. W. v. K. art. 587.
Wanneer de verbondene voorwerpen geheel verloren,
of genomen en voor goeden prijs verklaard zijn, en
het verlies of de neming door een onvoorzien toeval
of overmagt heeft plaats gehad, gedurende den tijd
en op de reis waarvoor het geld geschoten is, kan de
opgeschoten som niet worden terug gevorderd.
Indien een gedeelte van de verbondene voorwerpen
behouden wordt, heeft de geldschieter daarop regt van
verhaal, doch niet verder dan hetzelve strekken kan.
W. v. K. art. 588.
Bodemerij uit noodzakelijkheid gesloten, draagt, in-
dien het tegendeel niet uitdrukkelijk is bedongen,
geene andere avarij , dan de schade die uit het verlies
39*
-ocr page 625-
— 612 —
of uit de vermindering, naar aanleiding van art. 569,
voortvloeit. W. v. K. art. 589.
De geldopneruer moet, ingeval het verbonden schip
of goed eenige ramp ondergaat, of genomen wordt,
zoodra hij zulks verneemt, daarvan den geldschieter
doen kennis dragen.
Onverminderd de verpligtiug van den schipper, bij
den derden titel van dit boek omschreven, moet de
gekiopnemer, indien hij zich bij het verpande bevindt,
alle naarstigheid aanwenden om hetzelve, ten koste
van het voorwerp, te redden; — bij nalatigheid in
beide gevallen, is hij tot schadevergoeding gehouden.
W. v. K. art. 590.
Wie bij stranding of schipbreuk van een verpand
schip, schulden betaalt, welke vóór eenen houder van
eeneu bodeinerij brief zouden gaan, treedt van regts-
wege in het voorregt van den oorspronkelijken schuld-
eischer.
9. Alle bodemeiij-biieven kunnen, indien zij aan
order houJen, aan derden worden overgedragen , door
middel van endossemcnt, in deuzelfden vorm als bij
wisselbrieven.
In dit geval treedt de geëndosseerde in de plaats
van den endossant, zoo in de baten als schaden , zou-
der dat de endossant tot eenigen verderen of anderen
waarborg gehouden is, dan dien van het bestaan der
bodemerij. W. v. K. art. 573.
11. Geen executoriaal beslag op schepen kan gelegd
worden, dan krachtens een vonnis of anderen execu-
torialen titel. Zie: W. v. B. E. art. 563 en 584.
Het proces verbaal van inbeslagneming van schepen
-ocr page 626-
— 613 —
grooter dan tien lasten, zal worden overgeschreven in
de registers, vermeld in den eersten en laatsten titel
van het 2" boek van het W. v. K.
Na dien dag der inschrijving zullen geene nieuwe
pand- of verbandbrieven op het in beslag genomen
schip meer mogen worden afgegeven.
Vroeger afgegeven pand- of verbandbrieven , kunnen
worden ingeschreven tot de overschrijving van hetvon-
nis van toewijzing in de bovenvermelde registers. W. v.
B. R. art, 566.
Door den geregtelijken verkoop wordt, het schip ont-
last van alle bevoorregte schulden , waarvoor hetzelve
was verbonden. W. v. B. R. art. 575.
De rangschikking der schuldeischers en de verdeeling
der penningen worden gedaan tusschen de bevoorregte
schuldeischers in de orde, voorgeschreven in den eer-
sten en laatsten titel van het 2e boek van het W. v.
K., en tusschen de andere schuldeischers in evenredig-
heid hunner inschulden. W. v. B. R. art. 580.
12. De eigenaar van een schip of de mede-reeders,
elk naar evenredigheid van zijn aandeel, zijn voor de
handelingen en verbindtenissen van den schipper aan-
sprakelijk, in alles wat tot het schip en de onderne-
ining betrekking heeft.
Deze aansprakelijkheid houdt op door den afstand
van het schip en van de daarmede verdiende en nog
te verdienen vrachtpenningen voor de onderneming,
waarop de handelingen en verbindtenissen betrekkelijk
zijn.
Die afstand geschiedt door eene verklaring bij nota-
riële akte.
Elk mede-reeder wordt van de aansprakelijkheid ont-
-ocr page 627-
— 614 —
slagen door gelijken afstand van zijn aandeel, in den
bovengemelden vorm vervat.
Indien de eigenaar of de mede-reeders hun belang
in het schip en in de vrachtpenningen hebben doen
verzekeren, is hunne aanspraak op den verzekeraar
onder dezen afstand niet begrepen. W. v. K. art. 321.
De eigenaar van een schip , of elke mede-reeder, in
evenredigheid van zijn aandeel, is niettemin persoon-
lijk verbonden voor alle reparatien en andere uitgaven,
welke, ten behoeve van het schip , op zijnen bijzon-
deren last, of op dien van de reederij gemaakt zijn.
Elke mede-reeder is verpligt, naar evenredigheid van
zijn aandeel, hetwelk daarvoor verbonden of aanspra-
kelijk is, bij te dragen tot de uitrusting van het .schip.
W. v. K. art. 323 en 323.
Wanneer de afstand wordt gedaan voor de hande-
lingen des schippers, kan dit geschieden én door den
boekhouder én door de mede-reeders; maar wanneer de
mede-reeders zich willen ontslaan van hunne aanspra-
kelijkheid voor de daden des boekhouders, zoo kan
deze geen\' afstand doen, en blijft hij persoonlijk, naar
evenredigheid van zijn aandeel, aansprakelijk. Verg.,
Mr. M. H. \'s Jacob over schepen, Nederlandsche Jaarb.
1850 , N°. 2.
Eegislratie.
De verkoop van schepen en vaartuigen, in de Neder-
landen te huis behoorende, benevens hun staand en
loopend want, mits niet voor eenen afzonderlijken prijs
verkocht wordende, is onderworpen aan een evenre-
dig regt van 1 pCt., doch alleen ingeval behoorlijk
-ocr page 628-
— 615 —
blijkt dat de vaartuigen in de Nederlanden te huis
behooren; indien daarvan niet blijkt is het regt van
2 pCt. verschuldigd. Wet van 16 Junij 1832, art.
12, n*. I.
Onderhandsche akten , waarbij schepen , schuiten en
vaartuigen vau drie last (ruim Si oude of 5i nieuwe
ton) en daarboven, of aaudeelen in dezelve, in eigen-
dom of vruchtgebruik worden overgedragen , moeten ,
op straf van dubbel regt, geregistreerd worden, binnen
drie maanden na derzelver dagteekening. Wet van 16
Junij 1832 , art. 3. (1)
De schuldbekentenis, vervat in den bijlbrief of in
de akte van pand of verband van een schip of vaar-
tuig, is als de gewone obligatie aan het proportioneel
regt van 1 pCt. onderworpen. Art. 69, § 8, n°. 3»
wet van 22 Frimaire, jaar VU.
Van bodemerij-brieven is verschuldigd een regt van
i pCt. over het kapitaal (Art. 69, § 2, n°. 10, wet
van 22 Frimaire, jaar VII); wegens de premie is geen
regt verschuldigd.
(1) Bij overgang van eigendom van schepen van drie
lot tien lasten
is dit artikel alleen dan van toepassing
wanneer er ecne akte bestaat; het is echter onnoodig
bij verkoop van zoodanig schip eene akte daarvan op te
maken. Zie art. 750 en 309. W. v. K.
-ocr page 629-
T A RI E F.
TOT BEPALING DER HOEGROOTHEID EN VAN DEN
VOR5I VAN TAXATIE VAN HET HONORARIUM DEK
NOTARISSEN, GELIJK MEDE VAN DE VER-
SCHOTTEN, WELKE AAN HEN IN RE-
KENING ZULLEN WORDEN GELEDEN.
(Jast gesteld bij de wet van 31 Maart IS47 ,
SM. n°. 12).
Art. 1.
Voor alle akten, waarvan den notarissen de uitgifte
in originali bij de wet is toegestaan, onverschillig
of daarvan al dan niet eene minuut wordt opgemaakt,
met uitzondering van die in art. 2 vermeld, wordt
door hen een vast honorarium berekend.
Hetzelve bedraagt voor het voorbereiden, het op-
maken en minuteren, het verlijden van zoodanige ak-
ten en de verdere werkzaamheden daaraan verbonden :
/ 3,00.
Wanneer deze akten van eenen buitengewonen om-
vang zijn, kan het honorarium tot f 4,50 worden ver-
hoogd.
Indien van deze akten twee of meer gelijkluidenden
op hetzelfde oogenblik worden verleden en ondertee-
kend, wordt voor het eerste het volle en voor iedere
volgende het halve honorarium berekend.
-ocr page 630-
— 617 —
Wanneer van deze akten eene minuut is opgemaakt,
zonder dat daarbij uitdrukkelijk van het verlangen der
verschijnende personen tot het opmaken van zoodanige
minuut blijkt, kunnen geene kosten voor de eerste
afschriften of uittreksels berekend worden.
Abt. 2.
Aan de notarissen is verschuldigd :
a.    Voor protesten van niet-acceptatie of tiet-betaling
van wissels, ordei briefjes en dergelijke (kopij en
overschrijvingen op het register daaronder begre-
pen) : f 3,00 ; en voor de akten van interventie
aan den voet der protesten : f 0,75.
b.    Voor akten, inhoudende aanbod van betaling of
consignatie van aangebodene, doch niet aangeno-
mene gelden, de afschriften daaronder begrepen:
/ 2,75.
c.    Voor iederen getuige bij de in dit artikel ver-
melde akten : f 0,25.
De notaris, die zich tot het doen van eenige der
bij dit artikel bedoelde verrigtingen buiten zijne woon-
plaats begeeft, berekent, boven het aan hem voor die
verrigting toegekend honorarium , voor den tijd tot de
heen- en wederreis benoodigd, mitsgaders voor de
kosten aan het transport verbonden, f 1,00 voor ie-
dere vijf mijlen afstand tusschen -zijue woonplaats en
de plaats waar de verrigting geschiedt, zonder voor de
terugreis te kunnen rekenen.
Het gedeelte van vijf mijlen, wanneer hetzelve min-
der dan de helft bedraagt, wordt niet berekend , doch
dien afsfand te bovengaande, geldt hetzelve voor volle
vijf mijlen.
-ocr page 631-
— 618 —
Tndien eenige der bij dit artikel bedoelde verrigtin-
gen iu dezelfde zaak, op onderscheidene in dezelfde
rigting gelegene plaatsen geschieden , wordt alleen de
afstand naar de verst gelegene plaats in aanmerking
genomen.
Voor reis- en transportkosten van ieder der getuigen,
wordt de helft van het hierboven bepaalde berekend.
Art. 3.
Voor alle akten, waarvan volgens de wet minuut
moet worden opgemaakt, berekenen de notarissen hun
honorarium bij vacatiën. Het bedrag daarvan wordt
bepaald op f 1,50 voor elk uur of gedeelte van dien,
vereischt tot het voorbereiden, het opmaken , het mi-
nuteren, het verlijden der akten en de verdere werk-
zaamheden daaraan verbonden.
Abt. 4.
Onverminderd het honorarium bij het vorige artikel
vermeld, wordt aan de notarissen toegekend :
a. Bij openbaren verkoop van zaken in de artikelen
562, 563, 564 en 567 van het Burgerlijk Wet-
boek omschreven, met uitzondering van de zoo-
danigen tot welker verkoop de notarissen, krachtens
de wet van 22 Pluviöse, jaar VII, en de daar-
mede in verband staande verordeningen, gelijkelijk
met de griffiers en deurwaarders bevoegd zijn; voorts
nog bij openbaren verkoop van schepen en vaar-
tuigen, grooter dan tien lasten, alles op den prijs
waarvoor de goederen zijn toegewezen :
wanneer de prijs de som van ƒ 3,000 of minder
bedraagt, een ten honderd;
-ocr page 632-
— 619 —
van sommen boven de ƒ 3,000 tot f 10,000 ,
een half ten honderd van het hoogere;
van sommen boven de/ 10,000 tot / 25,000
een vierde ten honderd van het hoogere;
van sommen boven de f 25,000, onbepaald tot
welk eene som , een achtste ten honderd van het
hoogere.
Bij gelijktijdigen verkoop van verschillende per-
celen , ten verzoeke van dezelfde belanghebbenden,
bepalen de prijzen te zameu genomen de evenredig-
heid der afdaling in de percentsgewijze belooning.
I. Bij openbare verhuring of verpachting een half
ten honderd
van den huur- of pachtprijs.
Ingeval van verhuring of\' verpachting voor meer dan
twee jaren , wordt dit evenredig loon over het bedrag
van den huur- of pachtprijs der twee eerste jaren ten volle,
en over dat der volgende jaren voor de helft berekend.
Aet. 5.
Aan de notarissen is verschuldigd:
b. Voor uitgifte der grossen, afschriften of uittrek-
sels van aklen, te hunnen overstaan verleden,
mitsgaders voor afschriften of uittreksels van akten
en stukken. welke onder hunne minuten berusten
of aan hen worden vertoond, / 0,50 voor elke
geheel beschreven bladzijde, houdende 27 regels,
elk van twaalf lettergrepen, de bladzijden en let-
tergrepen door elkander, en de gedeeltelijk be-
schrevene voor vol gerekend.
Voor ongeteekende afschriften van ontworpen
akten, wordt, wanneer deze worden gevorderd,
naar den voormelden maatstaf de helft van het
zoo even genoemde berekend.
-ocr page 633-
— 620 —
b. Voor het schrijven van eenen brief ter zake hunner
werkzaamheden als zoodanig, of voor het lezen
van eeuen, mede als zoodanig ontvangen brief
f 0,75. Indien dezelve buitengewoon groot of van
veel gewigt is, naar mate van den tijd , welke
daartoe noodig mogt zijn geweest, berekend op
den voet bij art. 3 vermeld.
Art. 6.
Behalve de kosten der gebruikte zegels en de be-
taalde registratie-regten en briefporten, wordt aan de
notarissen als verschot in rekening geleden , voor be-
looning aan getuigen te betalen voor iedere vacatie
bij het verlijden van akten niet in art. 2 genoemd,
of bij andere werkzaamheden , voor elk uur of gedeelte
daarvan / 0,25 voor iederen getuige.
Deze belooning mag nimmer meer dan ƒ 1,50 voor
iederen getuige op écnen dag bij ééne en dezelfde akte
of verrigting bedragen.
Art. 7.
De notaris die zich tot het doen van eenige werk-
zaamheden, behalve die in art. 2 vermeld, hetzij op
de vordering van belanghebbenden, hetzij krachtens
de voorschriften der wet, buiten zijne woonplaats be-
geeft, berekent, boven het honorarium voor die werk-
zaamheden, / 1,50 voor iedere vijf mijlen afstand tus-
schen die woonplaats en de plaats waar die wtrkzaain-
heden geschieden moeten, zonder voor de terugreis te
kunnen rekenen.
Het gedeelte van vijf mijlen, wanneer hetzelve iniu-
der bedraagt dan de helft, wordt niet berekend, doch
-ocr page 634-
— 621 —
dien afstand te boven gaande, geldt hetzelve voor volle
vijf mijlen.
De reis- en verblijfkosten worden daarenboven door
Jen notaris in rekening gebragt en zoo veel mogelijk
door quitantiën bewezen.
Art. 8.
De notarissen zijn verpligt aan hunne cliënten, dit
gevorderd wordende, te geven gespecificeerde rekenin-
gen, met de opgave van den dag waarop de werkzaam-
heden zijn verrigt, en van den besteden tijd, voor zoo
ven e de hoegrootheid van het honorarium daarvan
afhankelijk is.
Deze rekeningen mogen geene andere posten, hetzij
voor honorarium , hetzij voor verschotten , inhouden ,
dan de zoodanige, welke betrekkingen hebben tot werk-
zaamheden, welke door den notaris als zoodauig zijn
verrigt.
Art. 9.
Bij weigering of verzuim van betaling worden deze
rekeningen, op de wijze hierna bepaald, aan taxatie
onderworpen.
Voor werkzaamheden ten behoeve van personen die
het vrije beheer over hunne goederen niet bezitten,
alsmede van onbeheerde of onder het voorregt van boe-
delbeschrijving aanvaarde nalatenschappen, behalve iu
het geval dat voor de akten in art. 1 vermeld geen
hooger honorarium dan het daarbij gestelde maximum
wordt berekend, mitsgaders met uitzondering der akten
vermeld iu art. 2 , heeft eene specificatie en taxatie der
door den notaris opgemaakte rekening altijd plaats.
Art. 10.
De taxatie geschiedt door den voorzitter der regt-
-ocr page 635-
— 622 —
bank van\' het arrondissement waarin de standplaats van
den notaris is gevestigd, of door een der leden van
die regtbank , daartoe door den voorzitter benoemd, en
wordt gesteld op gezegelde rekeningen , waarop iedere
post, zoo van honorarium als van verschot, behoorlijk
is omschreven, en het bedrag daarvan afzonderlijk uit-
gedrukt, en waarop naast de uitgetrokkene som een
wit vak is opengelaten.
Onder de rekening wordt gesteld : Ter taxatie in-
gediend door
. . . . , met onderteekeniiig en dagteeke-
ning, zonder dat eenige ander\'! vorm bij de indiening
ter taxatie in acht genomen behoeft te worden.
Art. 11.
Alvorens tot de taxatie over te gaan , stelt de voor-
zitter der regtbank of het daartoe benoemde lid de
ingediende rekening in handen van het Openbaar Mi-
nisterie, ten einde deszelfs bedenkingen daaromtrent
schriftelijk mede te deelen.
Zoo wel het Openbaar Ministerie als de regtcr, door
wien de taxatie geschiedt, zijn bevoegd om de belang-
hebbenden uit te noodigen tot de overlegging der stuk-
ken in de rekeniug vermeld.
Het Openbaar Ministerie slaat bij het onderzoek, en
de regter bij de begrooting der rekening, acht op de
omstandigheid, of de gedeclareerde vacatiën naar den
aard der zaak nuttig, doelmatig of noodig kunnen ge-
ooordeeld worden of door den cliënt zijn verlangd; zoo-
mede of de rekening ook bevat posten van honorarium
of van verschotten voor werkzaamheden, welke niet
door den notaris als zoodanig zijn verrigt. De regter
haalt de laatste door en wijzigt, haalt door of ver-
mindert voorts zoodanige posten, welke geoordeeld wor-
-ocr page 636-
— G23 —
den de palen eener billijke gematigdheid te ovcrschrij-
den, daarbij in aanmerking nemende het gewigt dei-
zaak en de moeijelijkheid, welke zij bij de behandeling
heeft gevorderd of opgeleverd.
Art. 12.
Bij de taxatie wordt het bedrag der te hoog gestelde
of onaannemelijke posten doorgehaald en in het daar-
voor opengelaten wit vak de verschuldigde som, of
wel nihil gesteld.
Aan het slot der rekening wordt door den regter
gesteld : Goedgekeurd ter somma van . . . . , met uit-
drukking in letters van het geheele bedrag , waarop
dezelve is begroot, e\'i daaronder een bevelschrift van
tenuitvoerlegging. Dit bevelschrift wordt op de minuut
ten uitvoer gelegd.
Art. 13.
De notaris kan de herziening der taxatie vorderen
door de regtbank , wier voorzitter of benoemd lid de-
zelve heeft gedaan.
Dit geschiedt bij verzoekschrift, waarop niet wordt
beschikt, dan nadat de belanghebbende voor twee
commissarissen uit de regtbank, daartoe benoemd, zijn
opgeroepen om in hunne belangen te worden gehoord.
Commissarissen doen van den afloop daarvan verslag aan
de regtbank, en het Openbaar Ministerie wordt daarna
in deszelfs conclusiën gehoord.
Art. 14.
De taxatiën van den regter zijn niet aan regten van
registratie of griffie onderworpen.
Art. 15.
De schuldenaar wordt tot de betaling genoodzaakt,
hetzij krachtens het bevelschrift van tenuitvoerlegging
-ocr page 637-
— 624 —
van den voorzitter of benoemden regter, hetzij krach-
tens de beschikking door de regtbank op een verzoek
tot herziening genomen.
Art. 16.
Hij ten wiens laste zoodanig bevelschrift is afgegeven,
kan daartegen verzet doen.
Dit verzet wordt gebragt voor de regtbank , welker
voorzitter of benoemd lid het bevelschrift heeft afgege-
ven, en wordt als eene summiere zaak , nadat het
Openbaar Ministerie in deszelfs conclusiën zal zijn ge-
hoord, afgedaan.
Art. 17.
De uitspraak op het verzet, en de beschikking op een
verzoek om herziening, zijn niet vatbaar voor verzet,
hooger beroep of voorziening in cassatie.
Art. 18.
De bepalingen, in deze wet vervat, zijn niet van
toepassing op openbare verkoopingen, waartoe de no-
tarissen, krachtens de wet van den 22""1" Pluvisóse ,
jaar "VII, en de daarmede in verband staande veror-
deningen, gelijkelijk met de griffiers en deurwaarders
bevoegd zijn, waarvoor de notarissen hun honorarium
op den thans bestaanden voet blijven berekenen, en
hunne declaratiën worden, in geval van verschil daar-
over , getaxeerd door den voorzitter der regtbank
van het arrondissement, waarin hunne standplaats is
gevestigd.