-ocr page 1-
5t5)
rwi i
-ocr page 2-
-ocr page 3-
BIJBEL,
OVERLEVERING EN GEZAG.
A > N
KATHOLIEK
PROTESTANTSCH ADRES,
DOOB
.4. It. Ml I\'S KR,
\'
li PFlrQliJb < «oi\'il^oUt-u i-i I.
m*&s*®h-
UTRECHT,
DEKKER & VAN DE VEOT.
1 S 7 (i.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
BIJBEL,
OVERLEVERING EN GEZAG.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
vat bj
r
BIJBEL,
OVERLEVERING EN GEZAG.
zkatieïoliieik:
PROÏESTANTSCH ADRES.
A. B. LEYSER,
i. k. pa.
Kerkelijk Gocdgekeard,
B1BL. CONV.
WIJ C H E N S
V TEBCHT,
DEKKER & VAN DE VEGT.
18 7 6.
-ocr page 8-
Stoomdruk van P. W. van de Weijer, Utrecht.
-ocr page 9-
IMPRIMATUR.
J. H. WKNSING,
Emer.Prof. Libr. Cent.
ULTRAJ. 1 Marlii 1876,
-ocr page 10-
-ocr page 11-
VOORWOORD.
Ik weet wel, de onbarmhartige kritiek zegt, dat
er weinige hoeken zijn, welke de namen der Schrij-
vers mogen dragen, daar er geen enkel boek bestaat,
hetwelk het werk van één\' mensch is. Maar het is
mij ook duidelijk, dat een schilder die zijn verf-
stoffen, of een bouwmeester die zijn bouwstoffen
koopt, niet ophoudt schilder of bouwmeester te zijn.
Zuivere wijn, wordt door versnijding, somtijds smake-
lijker. Waar is de vader, die zijn kind ruw terug stiet,
als het spartelend en zuchtend pogingen in \'t werk
stelde om langs zijn knieën of sloelsport zijn schou-
ders te beklimmen? Welnu, ik erken het gaarne,
ook ik heb de schouders van anderen beklommen,
om door hunne hulp, een steentje aan \'t geestelijk
gebouw mijner katholieke en protestantsche broeders
bij te dragen. De gerinqste vrucht, zal daarom voor
mij reeds groot loon zijn, hetwelk ik ook alleen door
dezen arbeid gezocht héb. God zegene mijne pogingen l
-ocr page 12-
-ocr page 13-
I.
Wat is de lïijbel.\'
Het geloof is een\' deugd, waardoor wij on-
feilbaar voor waar houden, alles, wat God
geopenbaard beeft, en ons door zijn\' Kerk te
gelooven voorsteld. Ik zeg: bet geloof is een
deugd; want die bet geloof bezit, denkt niet
nu en dan slechts en erkent wat God geopen-
baard heeft, maar is altijd daartoe bereid en
geneigd, zoo dikwijls hem iets, door God geopen-
baard, te gelooven wordt voorgesteld.
De wijze, waarop God ons vele dingen open-
baarde, is zeer verschillend. Door de schoone
inrichting van al \'t geschapene, geeft Hij ons
te kennen, hoe groot en schoon , hoe wijs en
goed Hij is. "Wordt nu alleen deze openbaring
bedoeld, als er sprake is van alles te gelooven,
wat God geopenbaard heeft P Neen, dat is slechts
de natuurlijke openbaring, wier kennis tot ons
heil niet toereikend is. God gaf ons ook een
bovennatuurlijke openbaring, d. i., Hij leerde
-ocr page 14-
10
ons de waarheden kennen, die wij ter zaligheid
moeten weten en gelooven.
Tot dat einde gebruikte God, in \'t begin der
tijden, de stamvaders des menschelijken geslachts,
Adam, ï^oë, Abraham, Isaak en Jakob. Aan
deze personen verscheen Hij persoonlijk, sprak
met hen of zond een\' engel en openbaarde
hun vele geheimen en waarheden .omtrent Zichzel»
ven, Zijn natuur en wezen; wat Hij wilde gedaan
of nagelaten hebben. Hij gaf hun te verstaan,
dat de mensch door de zonde van \'t eerste men-
schenpaar ongelukkig, door den Verlosser gered
zou worden en zoodoende wederom \'t recht op
den nu gesloten hemel erlangen en de vriend-
schap Gods deelachtig worden.
Later zond God Mozcs en de profeten, waar-
onder Daniël, Elias, Isaïas, en anderen, door
wier bemiddeling Hij vooral den Joden vele
openbaringen gaf, aangaande den Verlosser, wie
en wat Hij zijn zoude, uit wie, waar en wan-
neer Hij geboren zou worden. Door Mozes gaf God
den Joden de tien geboden en andere bevelen
hoe de mensch Hem moest aanbidden en dienen.
Eindelijk kwam Jesus Christus, de Koning
der Profeten, om de openbaringen Gods in en
door zijn Persoon te voltooien en ons alles mede
te deelen wat tot ons heil en onze zaligheid
noodzakelijk is.
-ocr page 15-
11
De waarheden, aan de Patriarchen of Aarts-
vaders geopenbaard, werden tot aan Mozes*
tijd, dus gedurende 2400 jaren, mondeling
overgeleverd. Mozes begon met ze gedeeltelijk
op te teekenen, zoo ook de profeten, terwijl
de Apostelen ons voor een Hein gedeelte Jesus
woorden en daden in schrift hebben nagelaten.
De verzameling nu dier geschriften bijeenge-
nomen noemen we de H. Schrift of den Bijbel.
Hoe wordt de H. Schrift ingedeeld 1
In twee deelen , de boeken des ouden en des
nieuwen-Testaments; tot elk deel behooren
weder verschillende, onder Gods ingeving
geschreven boeken of onderdeden. Het eerste
deel omvat de boeken des ouden-Verbonds, welk
verbond of welke overeenkomst steunde op Gods
beloften aan de Aartsvaders, aan Mozes en
Abraham gedaan, dat uit het Joodsche volk
de Messias zou geboren worden, dat Hij hen
naar \'t beloofde land voeren en met tijde-
lijke goederen zou zegenen. Van hunne zijde
moesten de Joden, voor dat alles, God plechtig
belooven, Hem alleen te zullen aanbidden en
dienen en Zijne geboden na leven. Het was
een verdrag of verbond, dat eenerzijds de be~
-ocr page 16-
ia
loften Gods, anderzijds de verbindtenissen
Tan \'t Joodsche volk jegens God inhield. Hoe
God en de Joden \'t verbond naleefden, leeren
ons de boeken des Ouden-Testaments.
Dit verbond zou echter slechts van kracht
zijn tot aan de komst van den Messias, door
wien God met de menschen een nieuw-verbond
zou aangaan , om \'t oude te volmaken. Jesus
toch, belooft genade, vergiffenis van zonden en
en de eeuwige zaligheid, indien de menseh alles
gelooft wat God door Hem geopenbaard heeft,
en alles onderhoudt, wat Hij geboden heeft,
eene overeenkomst dus met wederzijdsche ver-
plichtingen, hoewel van Gods kant louter genade
en barmhartigheid ten grondslag ligt en geen
eigenlijke verplichtingen, wijl Hij ons niets
schuldig is.
Vit welke boeken bestaat het 0. Testament!
In \'t algemeen: 1.) uit geschiedkundige, 2.)
uit onderwijzende en 3) uit profetische boeken.
I. Tot de geschiedkundige boeken worden ge-
rekend de werken van Mozes, in vijf boeken
-ocr page 17-
ia
verdeeld, die men Peutateuchum noemt. Het
boek genesis (boek der schepping) bevat het
verhaal der schepping en de gebeurtenissen tot
aan de verlossing der Joden uit de slavernij
van Egypte; het boek exodus (boek des uit-
gangs) verhaalt ons de wonderdadige reis der
Israëlieten door de woestijn en de afkondiging
der tien geboden op den berg Sinaï; het boek
leviticus beschrijft ons de plechtigheden en
ceremoniën bij de H. Godsdienstoefeningen,
benevens de verplichtingen en de leefwijze der
priesters en levieten; het boek numeri (boek
der getallen) behelst de telling van Israëls
kinderen, alsmede regels en voorschriften met
betrekking tot tucht en orde; eindelijk \'t boek
DECTBEONOJircii (boek der tweede wet), bevat,
tende een kort overzicht van reeds bestaande
wetten, en voor-tien van uitleggingen en
verklaringen ten dienste van hen, die nog niet
volledig onderwezen waren.
Verder worden tot de geschiedkundige boeken
gerekend, het boek josué, het boek derBECH*
teben; de vier boeken der koninges, die meer
in \'t algemeen de geschiedenis van Gods volk
bevatten, teiwijlde twee boeken, pabalipoménon
genaamd, een aanhangsel zijn van de boeken
der Koningen; verder \'t boek esukas, nehehias
en de twee boeken der machabeën, waarin de
-ocr page 18-
11
strijd van eenige heilige en vermaarde personen
wordt verhaald voor godsdienst en vaderland;
eindelijk de boeken buth, tobias, judith,
E8THEB en job, welke boeken de geschiedenis
der personen inhouden, wier namen ze dragen.
God deed de geschiedenis van Zijn volk op-
teekenen, ten einde de waarheden van den
godsdienst ongeschonden te bewaren en den
Joden de trouw te toonen, waarmee Hij van
Zijn kant het verbond onderhield. Nooit ontbrak
er iets aan Zijn\' beloften; overvloedige zege-
ningen, diepe rust en vrede waren \'t deel der
Joden, zoo zij van hunne zijde de voorwaarden
van \'t verdrag nakwamen, terwijl ze bij schen-
ding, de vreeselijkste straffen moesten ondergaan.
Het oud-Testament moest bovendien den
volken toonen, dat Gods voorzienigheid de
wereld bestuurt, dat Hij alleen de teugels van
\'t bewind aller koninkrijken in handen houdt,
en alles doet dienen tot de vervulling van zijn
barmhartig en liefdevol doel n. 1. de verlossing
van den mensch door zijn eenigen Zoon Jesus
Christus.
Daarom liet God al die gewichtige waarheden
opteekenen, opdat ze tot aan de voleinding der
eeuwen zouden bewaard blijven, de men-
schen zich er aan spiegelen en er uit zouden
leeren.
-ocr page 19-
15
2.     De onderrichtings boeken zijn de psal-
men davids (150 in getal); het boek derspBEU-
KEN, CE ECCLESIASTES, HET HOOGLIED Tan SalonlOa,
het boek der wijsheid en de ecleciasticos.
God wilde niet alleen de voorwaarden vast-
s teil en van Zijn verbond met Israël, maar
ook het volk die voorwaarden helpen
vervullen, door hunne harten tot deugd
te vormen. Vandaar \'t bestaan der bovenge-
noemde boeken, vol van de wijste grondregels
en raadgevingen, zoodat de heidensche wetge-
vers en wijsgeeren, met Mozes, David, en
anderen vergeleken, verre op den achtergrond
staan, wijl dezen op goddelijke ingevingen en
gezag, genen op bloot menschelijke berekeningen
steunen.
3.    Tot de peofetische boeken behooren:
de boeken isaïas, jeeemias, esechiel, daniel
alsmede de boeken der twaalf kleine profeten,
aldus genoemd, omdat ze óf minder schreven
dan eerstgenoemden, óf omdat minder werken
van hunne handen tot ons zijn gekomen. De
namen dezer profeten zijn: Oaee, Joel, Amoa,
Abdias, Jonas, Michdeas, Dahum, Babaouk,
Sophonias, Aggaeus, Sacharïas
en Mulachias.
Door de waarheden , die dezen boeken bevat-
ten , wilde God Zijn volk te verstaan geven,
dat het verbond met hen aangegaan slechts
-ocr page 20-
16
tijdelijk v>as, en de joden het oog moeaten
richten op een verhevener verbond, dat\'t oude
moest vervangen, te sluiten door Hem en met
Hem, dien de profeten voorzeiden , en geen
vertrouwen moesten hebben op schaduwen,
voorafbeeldingen en offerdieren, wijl dit alles
slechts diende om hen geschikt te maken , den
Verlosser bij Zijn\' komst te erkennen en op te
nemen. De profeten deden het ongenoegzame
van \'t Oud-Verbond en van hunne eigene
krachten duidelijk uitkomen, en wekten zoo- -
doende het hartelijk verlangen naar den Messias
op, en hielden de verwachting op Hem gaande.
Welke boeken behooren tot het N\'. Testament.\'
Het N. Testament bestaat uit: 1. (de vier
Evangeliën, 2.) de Handelingen der Apostelen, 3)
de Brieven van den H. Paulus en eenige andere
Apostelen en 4) de geheime Openbaring van
den H. Joannes.
Van deze boeken zijn de Evangeliën en de
Handelingen der Apostelen geschiedkundig, de
Brieven onderwijzend en de Openbaringen van
den H. Johannes prnjetisch of voorzeggend.
1. De vier evangeliën. Evangelie beteekent
-ocr page 21-
17
in onze taal: „boodschap". Wanneer een ter
dood veroordeelde gevangene eens een bericht
ontving van den volgenden inhoud: „De zoon
des Eoning9 komt weldra om u persoonlijk uit
uwe boeien te ontslaan; en vrijheid en leven
te schenken, dan ware dat voorzeker een blijde
tijding of bootschap voor den ongelukkige.
De Evangeliën verkondigen ons echter een nog
veel verrassender en gelukkiger boodschap, de
boodschap n. 1. dat de Zoon van den Koning
der koningen, de Zoon Gods is mensen ge-
worden en onder ons heeft geleefd, en dat Hij,
na ons met zijn hemelschen Vader en ons heil
bekend te hebben gemaakt, ons door Zijn lijden
en dood uit Satans boeien verlost, den hemel
geopend en den weg er heen door woord en
voorbeeld heeft aangewezen.
De namen der Evangelisten, die ons Jesus\'
geboorte, leven, lijden, en sterven, verrijzenis
en hemelvaart opteekenden zijn: Matthaeus,
Ncircus, Lucas
en Joannes.
2. De Handelingen der Apostelen. Het boek,
waarin de H. Lucas de Handelingen der Apos-
telen opteekende, meldt ons, wat door de
Apostelen, vooral door den H. Paulus , gedaan
is voor de Kerk Gods op aarde; hoe ze op
Jesus\' bevel uitgingen om Zijn\' leer te verkon-
digen en hen, die deze leer aannamen, door
2
-ocr page 22-
18
\'tdoopsel in de Kerk opnamen, alsmede; hoe
Jesus\' Kerk zich allengs over de geheele aarde
uitbreiden.
3. De Brieven der Apostelen. In \'t geheel
schreven de Apostelen een-en-twintig brieven.
Veertien er van richtte de H. Paulus aan de
inwoners van verscheidene steden, aan verschil"
lende natiën en volkeren. Van de zeven overige
schreef er de H. Petrus twee, de H. Jacobus
één, de H. Joannes drie en de H. Thaddaeus
één. Wijl deze brieven niet uitsluitend aan
bepaalde christelijke gemeente gericht zijn,
maar een algemeen karakter dragen, worden
ze ook wel katholieke of algemeene brieven,
genoemd.
De Apostelen ontvouwen, in dezen brieven,
den Christenen van dien en dezen tijd de leer
die zij van Jesus hadden ontvangen. Zij pasten
deze leer deehgewijze toe, naarmate de omstan-
digheden, plaatsen en personen zulks vorderden.
Het was eene terugwijzing op hun mondelinge
leer, waardoor de Christenen het geloof was
geworden.
4. De Apocalypsis of Openbaring van den
H. Joannes heeft een profetisch of voorzeggend
karakter. Zooals het oude Verbond een vol-
maakter voorbereidde, dat door de joodsche
wet werd aangekondigd en voorafgebeeld,
-ocr page 23-
19
evenzoo moest het nieuw-Verbond, door Jesus
Christus gesloten, ons ten richtsnoer verstrekken
tot een nauwere vereeniging met God op de
wereld en in den hemel. Daarom koos God
den Profeet der nieuwe wet, Joannes uit, om
ons bekend te maken met het lot van Jesus\'
Kerk op aarde tot aan de voleinding der eeuwen
en dit niet alleen, maar ook om ons tevens te
wijzen op de onuitsprekelijke vreugde, welke hun
ten deel zal vallen, die met en in de Kerk lijden
en strijden, tot dat de volkomene overwinning op
den duivel, de wereld en \'t vleesch behaald is.
De ISijlM\'1 is eeu goddelijk boek.
Op zekeren tijd zond Keizer Constantijn,
een eigenhandigen brief aan den kluizenaar
Antonius. De leerlingen van den heilige ston-
den verwonderd dat een zoo machtig keizer
persoonlijk aan een armen kluizenaar schreef.
„Is dat zoo wonderbaar," zeide de heilige,
„dan moet het u nog veel meer verwonderen,
dat de almachtige God Zelf een\' brief aan ons
arme, zondige menschen heeft geschreven.
De Bijbel is die brief, door God aan ons
gericht." De martelaars gaven daarom liever hun
2*
-ocr page 24-
20
bloed en leven, dan dien brief te bespotten of
den inhoud te miskennen. Uit eerbied voor
dat geschrift, las de H. Carolus Baromacus
steeds geknield den Bijbel; uit eerbied hoort
de katholiek staande zijn inhoud voorlezen; dat
woord acht hij door God Zelf tot hem gespro-
ken, wijl \'t geen menschelijk; maar een godde-
lijk werk is.
De boeken immers, waaruit de Bijbel bestaat
zijn te zamen en afzonderlijk door God inge-
geven, niet slechts de voorzeggingen , die er in
voorkomen, maar ook de waarheden, welke de
Bchrijvers noch door \'t natuurlijke licht der
rede, noch door eenig menschelijk hulpmid-
del konden kennen. Door de Geest Gods
(aangespoord schreven zij, en de genade en bij-
stand Gods bestuurde hen in de keuze der
waarheden, die ze moesten opteekenen. Het was
de bijzondere bijstand des H. Geestes, die hen
tegen dwaling beschermde, zoowel in \'t optee-
kenen van feiten als in \'t omschrijven van ge-
loofs- en zedeleer.
„Is de echtheid des Bijbels zoo onbetwistbaar"?
hoor ik me vragen door een heden-daagschen
geleerde, Ja, een boek is echt, als het in der
daad van den schrijver afkomstig is, wiens
naam het draagt.
Twijfelt ge aan de echtheid der werken van
-ocr page 25-
21
Hooft, Vondel en Cata? Ge zegt neen! Doch
hoe weet ge, dat die werken werkelijk zijn
geschreven door hen, wier namen ze dragen?
„Omdat van oudsher iedereen verzekert en nog
beweert, dat ze aan hen moeten toegeschreven
worden; de overlevering zegt het ons. Anders
te oordeelen, zou op zijn minst genomen,
dwaas zijn, niet waarP" Welnu, een getui-
genis duizendmaal sterker en zekerder door
hare oudheid, zegt ons, dat de boeken des
Bijbels geschreven zijn, door de mannen, die
als hunne schrijvers worden aangegeven.
Kent ge iemand, die zijn leven heeft gegeven,
of het zou willen geven, om de echtheid van
Vondels werken, enz. te bevestigen? Neen,
vriend! zulk een mensch kan men niet aan-
wijzen. Duizenden Joden en Christenen echter
hadden hun leven veil om de echtheid des Bijbels\'
staande te houden; duizenden zijn nog bereid
hun leven daartoe te geven. Zulke getuigen
verdienen waarlijk wel ons geheele vertrouwen.
Een andere getuigenis, die de echtheid des
Bijbels bevestigt en verzekert, steunt op het
gezag en de verklaring van twee groote volkeren
gedurende een\' tijdsverloop van 3500 jaren.
Is een dergelijke getuigenis niet voldoende om
\'t geloof van den Christen of van wien ook,
aan de echtheid \'des Bijbels te wettigen.
-ocr page 26-
•22
Maar wie bewijst mij, dat de oorspronkelijke,
echte, door Gods ingeving geschreven Bijbel,
zonder vermindering, bijvoeging of vervalsching,
tot ons is gekomen?" vraagt men verder. En
ik antwoord met een wedervraag: Hoe weet
ge, dat de werken van Virgilius, Plato, en
Caesar onvervalscht tot ons zijn gekomen P
„Wel, door \'t gezag der voortlevende overle-
vering, waardoor mij ook de schrijvers dier
werken bekend zijn", wordt er geantwoord."
Hoor nu mijn\' bewijsvoering. De geschiedenis
zegt ons, dat duizende Joden en Christenen
den marteldood stierven, om de waarheid der
H. Schrift te bevestigen. Wie liet zich het
leven benemen om te bevestigen, dat de wer-
ken van Virgilius en meer andere schrijvers
onvervalscht, zoo als ze door de schrijvers ge-
schreven zijn, tot ons zijn gekomen? Niemand!
Ik ga nog verder en zeg: de H. Schrift is niet
vervalscht om de eenvoudige reden, dat het
onmogelijk is. Bepalen we ons eerst bij de boe-
ken des ouden Testaments.
1. Voor de afscheiding der tien stammen,
I behoorende de vervalsching tot de onmogelijk-
heden. Zeg eens, hoe zou \'t iemand durven
bestaan, eigenmachtig onze grondwet te veran-
deren? En aangenomen, dat het gebeurde,
zou het dan geen protesten regenen ? Welnu,.
-ocr page 27-
23
de jood achtte het Testament hooger, dan wij
onze grondwet; in elk huisgezin was het aan-
wezig en werd het dagelijks voorgelezen, terwijl
\'t oorspronkelijke geschrift in \'t Tabernakel
bewaard, op gezette feestdagen, door de pries-
ters aan het volk werd voorgelezen.
Veronderstel eene poging tot vervalsching,
duizenden stemmen zouden zich daartegen ver-
zet hebben, maar nergens vinden wij van zoo-
danige poging melding gemaakt.
Een oude overlevering zegt zelfs, dat de
letters waren geteld om vervalsching te voor-
komen.
2.    Na de scheuring der tien stammen was
de vervalsching ook niet mogelijk. Wanneer
de twee stammen, die Davids huis getrouw
bleven, de boeken der wet vervalscht hadden,
welk een\' opschudding zou dat niet veroorzaakt
hebben bij de andere stammen, hunne doods-
vijanden; de geschiedenis meld er ook niets van.
Bovendien is het Pentatettchum der tien afge-
scheidene stammen in alles gelijk aan dat der
Joden.
3.    Ook na de komst van den Messias was
de vervalsching onmogelijk; want van dit tijdstip
af, zijn de boeken des ouden-Testaments in han-
den van twee elkander vijandige volkeren,
joden en christenen.
-ocr page 28-
24
Vervalschten de Joden, de Christenen zou-
den zich er tegen verzet hebben; hadden de
christenen eene vervalsching durven bestaan,
de Joden zouden deze verworpen hebben.
Tot verder bewijs dient nog, dat het oude
Testament, hetwelk de Joden nu nog in han-
den hebben, en het oud-Testament, dat reeds
250 jaren voor Christus te Alexandrië in de
boekenzaal werd geplaatst, volkomen overeen-
stemmen met dat der Christenen.
De vervalsching van het nieuwe Testament
is al evenmin mogelijk.
1. Onmogelijk vóór de afscheuring derGrie-
ken. Wie zal de mogelijkheid toegeven , dat
een boek kan vervalscht, verminkt of verdraait
worden, dat zich in duizenden handen bevindt,
zonder dat zulks bekend werd P De christenen
zouden er zich zeer tegen verzet hebben; want
op dit punt waren zij ten allen tijde en zijn ze
nog heden, zeer gevoelig. De H. Augus-
tinus verhaalt ons dienaangaande de volgende
gebeurtenis. Een Bisschop in Afrika verwis-
gelde in zijn predikatie een woord des evan-
gelies met een ander; dat hem meer geschikt
voorkwam. Terstond kwam \'t volk daartegen
op, hetgeen zoo hoog liep, dat hij het woord
moest terugnemen en het Bijbelwoord gebrui-
ken, wilde hij niet door zijn volk verlaten
-ocr page 29-
25
worden. Daarbij zijn de afdruksels, die de
Oostersche Christenen bezitten, volmaakt gelijk
aan die, waarvan de Westersche Christenen
zich bedienen.
2. Ook na de scheuring der Grieken is ver-
valsching niet aan te nemen. Indien de Latijn-
sche Kerk het nieuw-Testament had willen
vervalsenen, hare doodsvijandin, de Grieksche
kerk, zoo twistziek, zoo boosaardig achter*
dochtig, zou zich tegen deze heiligschende
daad verzet hebben met al \'t geweld van haren
haat. Nooit heeft zij echter de minste beschul-
diging dieaangaande behoeven te doen. Het
nieuw-Testament, bij haar in gebruik, is in
alles volkomen gelijk aan dat der Latijnsche
Kerk.
Toen Luther den tekst uit den brief aan de
Romeinen „wij houden er voor, dat de mensch
gerechtvaardigd wordt door het geloof, ver-
valschte, door er \'t woordje „alleen" tusschen
te voegen, kwam de gehcele Kerk daar tegen
op en veroordeelde zijn\' godvergetene hande-
ling. Altijd hield de Kerk als trouwe moeder
de wacht over woord en zin van haar Bijbel-
schat om hem tegen vervalsching te vrijwaren.
Nadat het Concilie van Nicaea, in \'t jaar
325 de lijst der echte boeken des Bijbels had
opgemaakt, heeft zij hare waakzaamheid ver-
-ocr page 30-
20
dubbeld, zoodat er geen vervalsching mogelijk
is, zooals we later zullen zien.
Nu wij in korte trekken den Bijbel en zijn
zakelijken inhoud hebben leeren kennen, kun-
nen we verder gaan en zien, hoe de katholieken
en protestanten de Bijbel beschouwen en ge-
bruiken.
Het beginsel van het katholiek geloof is:
iet onfeilbaar gezag der Kerk in geloofszaken; de
grondregel van de protestantsche godsdienst
is; het bijzonder onderzoek des Bijbels, zoodat zij
slechts gelooven, wat ze zelf door eigen onder-
zoek en uitlegging in den Bijbel kunnen
ontdekken, als dienstig voor hun heil.
In hoe verre het eerste en laatste beginsel
steek houdt, zal ons het volgende leeren.
Eenige uren aan oprecht onbevooroordeeld
en ernstig onderzoek gewijd, zullen het bewijs
leveren, dat het katholiek beginsel, het ware,
dat der protestanten valscb. en onhoudbaar is.
Wie behoort den Bijbel.
We leven thans in de goude eeuw, in de
eeuw, waarin industrie, nijverheid en weten-
-ocr page 31-
27
schap een ongekende hoogte bereikt hebben,
waarvan men in vroegere eeuwen zelfs geen
denkbeeld had. Inderdaad, de kinderen dezer
wereld gaan vooruit in \'t aardsche en \'t ver-
gankelijke, maar op \'t gebied van den godsdienst
en der eenige belangens, heerscht er bijna
overal een\' grenzenlooze onwetendheid en on-
verschilligheid, waaruit als vanzelf de verre-
gaanste vooroordeelen van andersdenkenden
voortspruiten. Welke bespottelijke meeningen
en oordeelvellingen worden er door de prote»
stanten met betrekking tot der katholieken
godsdienst al niet opgediseht !
Vraag het den katholieken leek of priesters,
die zich in uitsluitend protestansche streken
bewegen en zij zullen u feiten van protestant»
sche onwetendheid verhalen omtrent dengods-
dienst der katholieken, die aan \'t ongeloofe-
lijke grenzen, zoodat ge u afvraagt: hoe is
zulks toch mogelijk in de eeuw van vooruitgang,
en scherpzinnig onderzoek?
Over geen punt echter koesteren ze zonder-
linger meeningen dan over den Bijbel en \'t ge-
bruik er van bij de katholieken. De meeste
protestanten weten zelfs niet, dat wij katho-
lieken den Bijbel bezitten. Die langer onder
en te midden van katholieken verkeeren, komen
eindelijk achter de waarheid, dat de leeraars
-ocr page 32-
28
de zaak verdraaien, door te leeren: „de pro-
testantsche kerk is alleen in \'t bezit des Bijbels."
Geloof me , duizenden onder den arbeidersstand
is die waarheid niet bekend. Neem eens de
proef op de som en vraag een protestantschen
arbeider: „vrat dunkt u, zijn de katholieken
in \'t bezit des Bijbels of niet ?" Verwonderd
zal hij opzien en u wederkeerig vragen: „hoe
kunt ge dat nog vragen, \'t is immers algemeen
bekend, dat ze niet in \'t bezit daarvan zijn."
Doch niet slechts den middenstand, zelfs de
beschaafde stand deelt dikwijls die meening.
Tot bewijs diene het volgende voorval: Een
katholiek meisje te A. bij twee protestantsche
hoofdonderwijzeressen in dienst, kwam op ze-
keren dag uit de H. Mis, en verhaalde, op
de vraag, waarover gepredikt was, dat de pries-
ter \'t bestaan van \'t hoogheilig Altaar-S acra-
ment, duidelijk en klaar uit den Bijbel had
bewezen.
„Wat", riepen de geleerde Dames uit, „het
Sacrament des Altaars uit den Bijbel bewezen;
hebben de Katholieken dan den Bijbel ?!" „Wel
zeker", hernam het meisje, „weet je dat nog
niet?" „Neen, dat hoorden we nooit, en we
zullen .\'t ook niet gelooven, alvorens ons met
<sigen oogen daarvan overtuigd te hebben."
De dienstbode ging bij den Pastoor een exem-
-ocr page 33-
2;.
plaar vragen en kwam terug met den door Lip-
man vertaalden Bijbel, en de vraag van den
Pastoor of hare huisoversten de Latijn sche en
Grieksche talen ook machtig waren, want
ook Bijbels, in deze talen geschreven, waren
in zijn bezit. Zoo iets is mogelijk 1875 jaren
na Christus\' geboorte, nadat het heldere (!)
licht der reformatie reeds 300 jaren de duistere
wereld heeft verlicht!
Die Dames waren zeker in staat netjes en
zuiver Fransch, Duitsch, Engelsch en weet ik
het, wat nog al meer te spreken; zij waren
misschien grondig bekend met Astronomie,
Botanie, Philosophie en meer hoogere vakken
der wetenschap, zij kenden veellicht Bilderdijk
c. s. op hun duimpje , terwijl de eenvoudigste
waarheid hun ontging. Welken dunk moeten
de kinderen, onder leiding van zoodanige mees-
teresscn, opvatten van hunne medechristenen.
Neen, \'t schijnt mij niet onmogelijk meer toe,
dat er zelfs protestanten uit den hoogeren
stand worden aangetroffen, die denken, dat
de katholieken geen christenen zijn, juist
wijl ze meenen, dat ze den Bijbel mis-
sen, volgens hén, de eenige kenbron des
heils.
Als de waarheid, omtrent \'t bezit des Bijbels
nu al zoo miskend wordt, wat dan te zeggen
-ocr page 34-
30
van de hoogere waarheden, die de katholieke
Kerk het geluk heeft te bezitten! Bedroevende
feiten van onwetenheid in katholieke gods-
dienst zaken zou ik, zelfs van predikanten,
kunnen aanhalen, doch \'t is hier de plaats niet.
In \'t voorbijgaan zij gezegd, dat ik onlangs de
bibliotheek van een predikant zag uitverkoo-
pen, waarin op de drie duizend nommers, geen
enkel werk voorkwam, handelende over, maar
bij honderdtallen, handelende tegen den katho-
lieken godsdienst. Hoe zouden de protestanten
ons dus kennen? Door schimpen en spotten
komt men niet tot de waarheid. Wel is het
den predikant en den meer beschaafde lieden
bekend, dat de katholieken Zerk in\'t bezit des
Bijbels is, maar bijna niemand hunner heeft
eenige kennis van hare leer en gebruiken, niet
dan oppervlakkig, en daaruit volgt van zelfs een
bespottelijke zijde. Dit wordt ons eerst recht
duidelijk als we veel met protestanten omgaan.
Niet het volk draagt de schuld dier verre
gaande onwetendheid, maar de leeraars, die
de goê gemeente zulke domheden op den mouw
spelden, en de katholieke Kerk als een\'veree-
niging van dompers en afgodendienaars te pronk
stellen, terwijl zij zich zelven uitgeven als de
bezitters van het zuivere, in zake des heils
alles afdoende Woord Gods.
-ocr page 35-
31
Wij katholieken zijn eerlijker dan de prote-
stanten en loochenen niets van alles, wat zij
op godsdienstig gebied bezitten. Hun geheelen
geestelijken schat, Bijbel en Doopsel, erkennen
we volgaarne en bovendien al het goede, dat
we bij hen aantreffen; maar nimmer zullen we
toestaan, dat ze ons den kostbaren schat des
Bijbels ontfutselen, dien wij van \'t begin der
christelijke tijdrekening bezitten. Is dit waar
dan staat het ook vaBt, dat wij den Bijbel niet
van de protestanten ontvangen hebben en niet
konden ontvangen, omdat wij lang vóór hen
bestonden en dus ook vroeger dan zij in \'t bezit
des Bijbel waren,
hetgeen ik nader zal bewijzen.
1. De Katholieke Kerk is onder dan het
Protestantisme.
Voor dat het protestantisme het levenslicht
aanschouwde, was de katholieke kerk reeds
lang in wezen, want ze reikt tot aan Christus
tijden. Niemand toch betwijfelt het, dat onze
godsdienst feitelijk bestaat; met eigen oogen kan
men zich er van overtuigen. In alle we-
relddeelen, in alle landen, overal telt ze
-ocr page 36-
32
hare kinderen, die door een\' »\'*• en uil-
toendigen
band tot een wondervolle eenheid
verbonden zijn, en met den Paus aan \'t hoofd,
de Kerk uitmaken. Dat die Kerk haar\' oor-
sprong aan Jesus Christus zelven ontleent en
dus reeds in de eerste eeuw onzer tijdrekening
moet bestaan hebben, bewijzen zelfs alle chris-
telijke sekten, welke in den loop der tijden,
den moederschoot verlieten, om een geloofs»
zaakje op eigen hand te beginnen. Zoo als
afgevallen en droog hout op een dorre heide
ten bewijze dient, dat zich in de nabijheid een
groenen boom bevindt of bevonden heeft, zoo
ook geven de genoemde sekten een doorslaand
bewijs voor \'t bestaan der katholieke Kerk,
van de vroegste tijden af. Van wie immers
hebben zich de grieksche en russische schis-
matieke kerken losgescheurd? Vraag het aan
de geschiedenis en zij zal u zeggen: van de
roomsen katholieke Kerk. Tegen wie ver-
zetten zich Luther, Calvijn en consorten P Was
het niet tegen de katholieke Kerk. Deze,
hunno moeder, wilden ze omverhalen, zooals
Luther op den kanzel uitschreeuwde en in ge-
schriften en bladen alom verkondigde; zij be-
stond dus toen feitelijk Tegen zeepbellen gaat
men zoo dolzinnig niet te werk, ze zijn niet
te vreezen, maar spatten van zelfs wel uit een»
-ocr page 37-
33
Welken strijd voerden de Monophijsiten, Nes-
torianen, Arianen en alle overige eekten der
eersten eeuwen? Het antwoord hierop, is een
openbaar geheim: strijd tegen de roomsch
katholieke Eerk.
Uit het voorgaande besluiten wij: de Eerk
en met haar de katholieke godsdienst, strekt
zich uit tot de eerste tijden, tot Christus Zei ven ,
daar men zich toch niet kan loscheuren van
noch verzetten tegen iets, wat niet bestaat.
Laten wij de zaak van een andere zijde be-
schouwen, en toelichten door de vergelijking
der Eerk met een\'tooren, wiens spits het Paus-
dom is. Van Christus tijden af, was die spits
altijd in wezen, want van onze tegenwoordigen
Paus, klimt men, als langs een ladder, onafge-
broken tot den eerste paus, den H. Petrus op,
tot wien Christus eens sprak: „Gij zijt Petrus
en op deze steenrots zal Ik mijne Kerk bouwen
, en de
poorten der hel tullen haar niet overweldigen"
(Matth.
16, 18.) en: „weid mijne lammeren, weid mijne schapen."
(Joan. 21,16—17.) Die ladder bestaat van den fl.
Petrus af, tot aan Pius IX uit 259 sporten. Is er nu
altijd een Opperherder, een opperhoofd geweest,
dan ook heeft er sedert dien tijd een\' kudde, heb-
ben er onderdanen bestaan. Hier, ik weet het
wel, geraken de protestanten geheel in vuur;
en leggen een bundel aan- en opmerkingen
3
-ocr page 38-
34
tegen liet Primaat van Petrus en zijn opvolgers
aan mijn\' voeten. Stilzwijgend echter, het
onderwerp eischt het, moet ik die bemerkingen
voorbijgaan, maar rotsvast is en blijft toch de
gevolgtrekking, uit die onafgebrokene opvol-
ging der roomsche Bisschoppen gemaakt, dat de
katholieke Kerk, sedert Christus\'tijden, feitelijk
bestaat. Dit is dus een uitgemaakte zaak, maar
dan besluit ik daaruit ook verder.
Wij bestonden reeds lang toen de naam der pro-
testanten nog verre te zoeken vaas.
Dit zou niet
zoo zijn, als zij konden bewijzen, dat ook
hnnne godsdienst van Christus\' tijden af dagtee-
kent; in dit geval zouden we even oud zijn. De
protestanten, moeten dat bewijs zeer zeker altijd
schuldig blijven. Konden ze gedane zaken doen
keeren, en de geschiedenis omverhalen en tot
het niet terug voeren, dan zouden tevens dag en
datum van \'t ontstaan hunner religie en de
namen harer stichters verdwijnen; maar dat is
hun niet gegeven. Welnu, zij (de geschiedenis;
heeft geboekt, dat Jesus vóór meer dan 1800
jaar leefde en dat de protestantsche godsdienst
nog niet den ouderdom van 500 jaar bereikt
heeft. Het zal hun toch niet invallen te bewe-
ren, dat Luther, Calvijn en andere zoogenaamde
reformatoren, leerlingen van Christus zijn ge-
weest ? Hoe zullen ze dan bewijzen kunnen , dat
-ocr page 39-
35
hunne godsdienst zich uitstrekt tot aan Christus\'
tijden, en zij dus even oud ziju als wijp
„Draaf niet zoo onbeteugeld door, zonder
ons goed begrepen te hebben," voert mij hier
een protestant tegemoet: „Luther, Calvijn, enz.
zijn niet de stichters van onzen godsdienst, maar
Christus Zelf heeft haar gegrondvest.— Hoe!
erkent ge Luther c. s., uwe geestelijke vaders,
niet meer; verloochent ge den grooten man
Gods?! Is hij niet do grondlegger uwer re-
ligieP! .... Maar, wie dan?.....
„Hij is de groote reformator of verbeteraar
van den godsdienst," aldus gaat hij voort.
Ah, zoo! Hij is verbeteraar!!
Maar zeg mij toch in \'s hemels naam, welken
godsdienst heeft hij verbeterd; de door Jesus
gestichte?! Het ligt toch niet in uw plan,
dat te willen bewijzen: Luther de Kerk van
Jesus verbeterd P Luther P!
Menschen zullen zich toch niet verstouten ,
datgene te verbeteren, wat God Zelf insteldeP
Dat zou nietB meer en niets minder zijn dan
Luther boven Christus plaatsen, \'t Zou zijn,
een\' vergoding van den mensch Luther! Kn
hoe komt hij nu onder de goden terecht?! Is
daar zijn\' plaats? De geschiedenis is daar, om
u \'t antwoord op die vragen te geven, en wel,
niet in zijn belang.
3*
-ocr page 40-
36
Zij zal u zeggen: „Luther had moeten be-
ginnen met zichzelven te verbeteren, en te
recht; want de liefde begint met zichzelve.
„Waar dwaalt ge heen?" Valt men mij in
de rede „de verbetering door mij bedoeld,
verstaat ge niet, of ge wilt ze niet begrijpen,
dewijl ze u te zeer in \'t hart grijpt. Luther
en de zijnen, hebben de godsdienst die toen-
maals bestond, verbeterd en gezuiverd van
den duisternis en dwaling; gij waart verdwaald en
Luther heeft de Kerk weer op \'t rechte pad
gebracht, ziedaar de zaak." Ik weet wel, dat
onze waarde medechristenen met deze stelling,
al onze tegenwerpingen als met één slag, den
kop meenen te verpletteren; dat gaat evenwel
niet. Wat zegt ge wel van de volgende histo-
rie. Zeker huisheer ontbood een schrijnwerker
om zijne meubels wat op te poetsen en eenige
kleinigheden te herstellen, wijl ze bestoven en
eenigszins beschadigd waren; de vorm en de stof
waren overigens nog zeer goed. Tijdens de
afwezigheid des eigenaars komt meestcr-schijn-
werker, mooi dronken aanstommelen om \'t hem
opgedragen werk te verrichten. Waggelend
treedt hij binnen, beschouwt eerst de tafel en
meent, door de nevelen van zijn dronkemans
verstand misleid, dat ze bij gemis van een
poot niet meer staan kan. Zonder verder te
-ocr page 41-
37
redeneeren slaat hij haar stuk en werpt de
splinters het venster uit. Vervolgens neemt
hij de stoelen, de commode en de kleerkast
in oogenschouw en beweert bij kris en kras,
dat de kleine stofdeeltjes, daarop vastgehecht,
niets dan wormsteken zijn, en daarom ondergaat
alles \'t zelfde lot als de tafel; tot stukken en
brokken verbrijzeld, komen ze op straat terecht.
Daarna richt hij zijn verwarde blikken naar de
wand, en spiegels, schilderijen, beeltenissen,
alles grijnst hem als spoken en zwarte gedaanten
aan. „Tie akelige dingen ontsieren een fatsoen-
lijk huis, daarom weg ermee, het venster
uit," zoo spreekt hij, en klets! daar liggen
ze van den wand op straat. Eindelijk staat de
poetser en verbeteraar alleen, om de ruïnen,
en niet de herstelde en verfraaide meubels te
aanschouwen, tot ergenis van eigenaar en van
allen, die het spectakel aanschouwden. Op
dezelfde wijze en niet minder dol ging Luther
te werk.
Vóór hem bestond het H. Misoffer. De refor-
mator heeft het dood eenvoudig afgeschaft. De
H. Biecht en de overige Sacramenten door Luther
zelven zoo dikwijls bediend, waar heeft hij ze
gelatenP Wel, hij kon het best zonder deze
af. „Altaar, Biechtstoelen, Communiebanken,
kerkelijke plechtigheden, alles de kerkvensters
-ocr page 42-
38
uit; werp ze met beelden en schilderijen op
één hoop, stook er een vreugde vuurtje van,
onder \'t wangeluid der pijpen, van vernielde
orgels," zoo klonk zijn onfeilbare machtspreuk
en hij liet niets anders over, dan vier naakte
muren met den Bijbel in \'t midden. En zoo\'n
dollemans werk durft men verbeteren noemen!?
Wat zoudt ge zeggen van een ambachtsman,
die een huis moest opknappen en het daaren*
tegen tot den grond toe afbreekt? Hetzelfde
heeft Luther trachten te doen, met dit onder-
scheid, dat niemand hem de opdracht tot repa-
ratie of reformatie had gegeven, veel minder
God. Een zoodanige begripsverwarring laten
we ons niet welgevallen. Zoo lang God ons \'t
verstand laat behouden, zullen we de afschaf•
fing van \'t goede en noodzakelijke nooit verbete-
ring noemen.
Helaas! wat een averechtsche meening van
de protestanten, dat Luther, de ten zijne tijden
reeds bestaande katholieke Kerk zou verbe-
terd hebben! Ik zeg: een van beiden iswaar-
heid, of de Kerk en de Katholieke godsdienst
is door Christus gesticht, of niet.
1. Is Christus haar stichter, hoe kan zij dan in
duisternis en dwaling vervallen? Dit willen bewij-
zen is Christus tot leugenaar en bedrieger verla*
gen — vergeef me — is zijne wijsheid en almacht
-ocr page 43-
39
te kort doen en in zekeren zin ontkennen.
Dat sommige leeken en priesters in dien tijd
(of later) niet naar de voorschriften van den
godsdienst leefden en anderen tot ergenis ver-
strekten, treft den godsdienst toch niet; hare
leer en beginselen blijven ondanks die erger-
nissen vaststaan. Duidelijk blijkt dat immers
uit het meineedig gedrag van Luther zelf, en
van zoovele anderen. Zij verlieten een Eerk,
die klaar en duidelijk, zonder verschooning hun
gedrag veroordeelde, en fabriceerden een andere,
wier grondstellingen met hun gedrag overeen
kwamen, om, daarop steunend, zich in dwaling
en duisternis alles vrij te mogen veroorloven,
wnt hunne bedorven harten wenschten. Maar
de Kerk liet zich niet besmetten, zij bleef de
zuivere Bruid van hare stichter en de afval
van eenige harer kinderen deerde haar\' waar-
heid niet. Of is misschien ook tot Luther gezegd:
„die u hoort, hoort Mij?" Was hij of een hunner
in staat, de plaats in te nemen van hen, tot
wie gezegd is: „Ik zal met u zijn, tot het eind»
der tijden f"
Wat onnoozele aanmatiging !
Christus\' werk te willen verbeteren en dat nog
wel door een Luther, de meester in \'t af-
breken,
8. Is zij niet door Christus gesticht, dan vraag
ik u, van waar komt zij, en wie is zij dan?
-ocr page 44-
10
Om op deze alles afdoende vraag te antwoor»
den, gebruiken de grootste lui der prote-
stansche partij, den Bchitterensten onzin, en
zeggen: „Zeer zeker stamt de katholieken
godsdienst van Christus en de Apostelen af,
en een geruimen tijd bleef zij ook in dien zui-
veren toestand, door Christus haar geschonken
bestaan, doch later verviel zij in dwaling: Het
ware geloof bleef echter onvervalscht in de
harten van eenigen voortleven, die zichzelven
als zoodanig niet kenden en niet gekend wer-
den , maar alleen God bekend waren, en dit,
wonderbaar bewaarde geloof, hebben de refor-
matoren weer algemeen geldend gemaakt."
Maar, zegt mij, als die geloofsdragers zich-
zelven niet kenden en door niemand gekend
werden, hoe heeft Luther en de zijnen die lie-
den dan toch gevonden? Heeft eene buiten-
gewone ster hem, evenals de drie Koningen,
aangekondigd, dat er zulke geheime geloofs»
dragers bestonden, en den weg naar die wonder*
menschen getoond P
Hoor eens. In de legenden der riddertijden
lezen wij, dat sommige ridders, alvorens den
strijd te beginnen, een tooverkap over \'t hoofd
wierpen, waardoor ze, naar hunne meening,
onzichtbaar werden, en er dan maar onversaagd
op in hakten. „Dat zijn vertelzeltjes," hoor
-ocr page 45-
41
ik hier de protestanten zeggen, „van de kinder-
kamer." Het is zoo, maar zulke ongeloofelijke
sprookjes en fabeltjes, sleept gij er ook bij de
haren bij, om uw bestaan van Christus\' tijden
af te bewijzen en zoo uwen Bijbel te redden.
Na alles vruchteloos beproefd te hebben, werpen
ze eensklaps fluks de tooverkap der onzicht-
baarheid over \'t hoofd, en schelden er dan maar
dapper op los, tegen de katholieken Kerk en
den godsdienst. Vóór Luther zouden er prote»
stunten verborgen onder de katholieken geleefd
hebben en dat nog wel gedurende 1000 jaren;,
\'t is om te lachen! Het is te kolosale nonsens,
dan dat ze wederlegging zouden verdienen.
Zóó brengt men zichzelven in \'t nauw, wanneer
men \'t onmogelijke bewijzen wil. Dat er vóór
Luther wel menschen van zijn gehalte hebben
bestaan, neem ik gaaf aan, maar deze waren
evenmin lichtdragers en geloofsfakkel als hij
zelf er een was; ze hadden er niets van weg,
wijl het artikel „zedeleer" bij hen niet voor-
handen was, en dat wordt toch vereischt om
geloof en licht te verspreiden, met gewenscht
gevolg.
Uit het voorgaand blijkt dus duidelijk, dat
de katholieke Kerk aan Christus haar\' oorsprong
ontleent en door Hem is gesticht, terwijl de
protestantsche eeredienst, eerst sedert de vijf—
-ocr page 46-
42
tiende eeuw het levensbeginsel van haar\' vader
Luther ontving. De Katholieken bestonden
dus vóór de protestanten en waren bijgevolg
ook vóór hen in \'t bezit des Bijbels.
Hoe zjjn de protestanten aan den
Bijbel gekomen.\'
Niet langer, dan sedert den tijd van hun ont-
staan, bezitten de protestanten den Bijbel; dit
is ontegensprekelijk en behoeft dus geen bewijs.
De vijftiende eeuw aanschouwde hunne geboorte,
bijgevolg kunnen ze ook niet vroeger in \'t bezit
des Bijbels geweest zijn. Honderden vanjaren
waren wij reeds vóór ben in zijn bezit, van uit
onze wieg. De oude handschriften, de vertalin-
gen der eerste eeuwen en de vulgaat, alsmede
de aanhalingen uit de H. Schrift waarmede de
werken der Kerkvaders gevuld zijn, strekken
hier als doorslaande bewijzen. Voorts de oude
Liturgien der H. Mis en de gebeden der
brevier.
Deze waarheid is daghelder, zoodat het over-
bodig is, nog meer woorden daarover te ver-
spillen. De Bijbel was dus altijd in de katho-
lieke Kerk aanwezig; en wijl zij langen tijd
voor \'t protestantisme bestond, is het onmoge-
!ijk, dat ze hem van de protestanten ontving.
-ocr page 47-
43
Van^ wie hebben de protestanten hem echter
ontvangen? Laten we eens zien. Hebben ze
hem op een\' bijzondere wijze ontvangen, dan
moeten ze dit kunnen bewijzen, en kunnen ze
dit niet, dan houd ik vol, dat ze den Bijbel
bij \'t verlaten van \'t moederhuis hebben meega*
nomen. En wat is er nu van de zaak: bedoeld
bewijs heeft nooit iemand kunnen leveren, dus
het bestaat niet. Ik moet erkennen, dat het
onpleizierig is te moeten erkennen: „wij bezitten
\'t zuivere Woord Gods door tusschenkomst onzer
verzaakte moeder, de katholieke Kerk; maar
\'t is nu eenmaal niet anders. Te zeggen: „wij
hebben den Bijbel van den grooten reformator,"
geeft op zijn minst genomen te kennen, dat
men zijn eigen bestaan niet begrijpt. Immers,
wat deed Luther anders dan den katholieken
Bijbel in \'t Duitsch vertalen en de 25 reeds
bestaande vertalingen, met één vermeerderen,
terwijl hij er op den koop toe, zeer gevat,
eenige tekstverdraaiïngen inlapte. Hij vertaalde
nog meer andere werken, doch dat doet hier
niets ter zake. De vraag is: hoe komen de
protestanten aan den Bijbel P De meesten hun-
ner weten niet beter dan van Luther, doch
een boek, dat vertaald wordt, moet toch te
voren in een anderen taal bestaan hebben.
Hoe kwam Luther dan in \'t bezit er van, om
-ocr page 48-
44
hem te hunnen vertalen? Dat God hem onmid-
delijk van uit den hemel een exemplaar heeft
toegezonden, zullen toch de protestanten, met
Luther aan \'t hoofd, Diet durven beweren. En
ook niet, door een engel want met de engelen
des lichts had Luther geen vertrouweiijken om-
gang; wel klaagt hij zeer lastig gevallen te
worden door een ander soort geesten, hetgeen
zoo ver liep, dat hij ze den inktpot Dawierp.
Om er toch een mouw aan te passen, beant-
woorden de protestanten mijne vraag aldus:
Luther heeft den Bijbel met stof bedekt onder
een toonbank vandaan gehaald en ontrukte
hem door vertaling en verspreiding aan duis-
ternis en vergetelheid."
Victorie, we zijn er; hoe gelukkig toch, datLnt-
her den Bijbel daar vond, anders hadden de pro-
testanten zonder Bijbel en zonder geloof
gezeten en waren gevolgelijk niet in de wereld ge-
komen, om haar te verlichten. Ziedaar nu de oude
machtspreuk, om een zeker heilig ontzag, voor den
geheimzinnigen oorsprong des Bijbels gaande te
houden en tevens de bekentenis te ontgaan , dat
hij een erfstuk der katholieke Kerk is, terwijl
men insgelijks de meening in de harten
der partij-genooten gaande houdt, dat Luther
\'t eerst den Bijbel verspreid heeft. Het zijn
wonderbare menschen, die protestanten!
-ocr page 49-
16
Moeten ze bewijzen , dat hun\' eeredienst zijn
oorsprong aan Christus ontleent, dan verschui-
lenze zich 1500 jaren lang in den duisteren hoek
der onzichtbare Kerk; moeten ze het besvijs
leveren, hoe ze aan den Bijbel komen, dan
laten ze hem van onder een toonbank te voor-
schijn komen. Luther zelf, heeft inderdaad
meer gevoel voor eerlijkheid dan zijne kinde-
ren, hij leg ten minste nog de ronde getuigenis
af, van wien hij den Bijbel ontvangen heeft,
als hij zegt: „Wij bekennen , dat in \'t pausdom
de oprechte H. Schrift bestaat. Wij moeten
toegeven, wat waar is; in het pausdom bestaat
de ware H. Schrift, het ware Altaarsacrament
en predik-ambt, de waarachtige sleutel tot
de vergiffenis der zonden, de oprechte kate-
chismus. Wij moeten toegeven, dat wij den Bijbel
van hem genomen hebben; wat wisten wij anders
daarvan P"
Dit zijn Luthers eigen woorden. Welke leu-
gens worden al niet opgedischt door leeraars
en predikanten om die woorden en de waarheid
te bewimpelen, in eigenbelang te verdraaien,
en de goê gemeente zand in de oogen te strooien.
Schande over hen, zoo dat uit onwetendheid
geschiedt, de grootste verachting; als boosheid of
kwade trouw de drijfveer hunner handelin-
gen zij.
-ocr page 50-
46
Hiermede is het onderzoek naar de herkomst
des Bijbels afgeloopen en, zoo als we gezien
hebben, niet in \'t voordeel der protestantsche
Kerk uitgevallen. Om nu én het verstand én
\'t geheugen tegemoet te komen, zal ik nog in
\'t kort mijne bewijsvoering herhalen: Vele pro-
testanten houden zich overtuigd, dat de katho-
lieken geen Bijbel bezitten; maar dat is onwaar,
zij zijn de bezitters der H. Schrift, het is een
klein stuk gemeenschappelijke grond waarop
beiden staan: in dit opzicht trekken ze ééne
lijn. Hebben de katholieken den Bijbel van
de protestanten, of dezen hem van genen ont-
vangeu P Het eerste is onmogelijk, want de
katholieken bestonden reeds honderden jaren
voor de protestanten en waren dus ook vóór
hen in \'t bezit er van. De protestanten hebben
de H. Schrift uit de K. Kerk meegenomen; dat
ze den Bijbel op een andere wijze ontvingen,
kunnen ze niet bewijzen. Luther zelf legt de
getuigenis af: de Bijbel is een oorspronkelijk
eigendom der katholieke Kerk, wij hebben
hem van haar.
-ocr page 51-
47
De Bpel is zonder \'t leergezag der Kerk
niet bestaanbaar als geloofsbron.
De Kerk moet bepalen, welke waarheden
moeten geloofd worden, daar we slechts
door haar onfeilbaar kunnen weten, wat
God geopenbaard heeft; want door de
katholieke Kerk zijn we in \'t bezit de Bijbels
(en der overlevering) en zij alleen is in staat
ons den waren zin der H Schrift en der erf-
leer te verklaren, dewijl zij de „zuil en de grond-
slag der waarheid
is." (1 Tim. 3, 15.) Zij alleen
is onfeilbaar.
Wanneer ik iets geloof, moet ik het ontwijfel-
baar
voor waar houden en er moet in mij geen
zweem van twijfel blijven bestaan. Zal ik nu
een geloofspunt vast gelooven, dan moet ik
geheel zeker, onfeilbaar zeker zijn, dat het door
God geopenbaard is.
Immers, zoo ik denk: „\'t is wellicht niet door
God geopenbaard," hoe kan ik het dan ontwij-
felbaar voor waar houden? Hoe kan ik b. v.
onfeilbaar weten, dat de waarheid: in het
H. Altaar-sacrament is Christus werkelijk en we-
zenlijk tegenwoordig
, door God geopenbaard is P
Dat kan ik dan, als ik zeker weet:
a. De H. Schrift (en overlevering) bevatten
de openbaring Gods.
-ocr page 52-
48
b. De E. Schrift, in mijn bezit, is de echte,
door Goda ingeving geschreven.
e. De waarheid: In \'t H. Sacrament is het
waarachtig lichaam van Christus tegenwoordig,
staat in de H. Schrift, of wel: de woorden van
Christus, „Dit is mijn Lichaam," moeten in
dien zin verstaan worden.
Dit alles weet de katholiek ontwijfelbaar
zeker. Laten wij eens nagaan. Ik zeg:
a De katholieke Eerk ontving van de Apos-
telen de H. Schrift (en de overlevering) en van
haar weet de katholiek, dat de Bijbel, Gods
geopenbaarde waarheden inhoud.
De protestant gelooft, in \'t H. Sacrament
des Altaars is slechts brood tegenwoordig ,
dat ons aan \'t lichaam van Christus herrinnert.
Hij zegt: hetgeen in de II. Schrift staat,
„Dit is mijn lichaam", wil zeggen: „dit
beteekent Mijn lichaam". Maar ik vraag
het u; Vanwaar weet gij, dat de H. Schrift
Gods woord isP Dat de boeken der H.
Schrift, zooals de Evangeliën van Mattheus
Marcus, Lucas en Joannes Gods woord bevat-
ten F In de H. Schrift staat het niet; zooals
ik reeds vroeger deed opmerken. Wie zegt
het u? Luther en zijn\' opvolgersP Maar, heb-
ben zij \'t wel onfeilbaar zeker geweten? Zoo
ja, dan zou het door de katholieke Kerk zijn.
-ocr page 53-
4.J
b. De katholieken Kerk weet, dat de H.
Schrift die wij bezitten, juist dezelfde is als
die, welke de Apostelen geschreven hebben.
De Kerk was van den beginne af in \'t bezit er
van en weet dus of ze thans nog dezelfde is.
Moest de Hijbel herdrukt worden, dan waakte
zij met moederlijke zorgvuldigheid, dat er niets
bij of afgedaan werd en Btond niet toe, dat hij
in \'t licht verscheen, voor en aleer hij met de
echte oude uitgave vergeleken, en er mee
in overeenstemming bevonden werd. Aan hei-
denen werd hij niet toevertrouwd uit vrees
voor vervalsching. Hierin volgt ze de Joden
na, die, zooals men zegt, —om de vervalsching
der boeken van Mozes te voorkomen — de
letters geteld hadden.
Van wien weet gij protestanten, datdeH. Schrift,
waarin ge boven aangehaalde woorden leert een
onvervaluchte Bijbel is, dezelfde, die de Apostelen
geschreven en ons overgeleverd hebben? De
H. Schriften, (het papier) waarop de Apostelen
de waarheden neerschreven zijn reeds honderde
jaren verloren. Kunt ge onfeilbaar zeker er van
zijn, dat sedert dien tijd niets in de H. Schrift
is veranderd, verdraaid of verduisterd; dat. er
geen valsche zaken in zijn gedrukt of geschreven P
Wie heeft bij de duizende herdrukken in de
verschillende talen het toezicht? De gouverne-
4
-ocr page 54-
00
meuten; want daarom wordt uw Bijbel, ook Staten-
bijbel genoemd. Ie dat gezag nu bevoegt over
Gods Woord oordeel te vellen? Ge moet
des te meer acht geven, wijl \'t zeker is, dat
in den Bijbel, u door Luther en anderen over-
geleverd, valsche zaken staan, die in den waren
Bijbol niet te vinden zijn, b. v. dat het geloof
„alleen" zalig maakt.
c. De katholieken Kerk leert haren kinderen
de woorden van Christus: „Dit is Mijn Lichaam,"
moeten zoo verstaan worden, dat in\'t H. 8acra-
ment het waarachtige en wezenlijke onverdeelde
lichaam van Christus tegenwoordig is. Zoo
toch heeft het de Goddelijke Heiland aan zijn
Apostelen verklaard, zóó hebben \'t alle rechtge-
loovige Kerkleerraars, Bisschoppen, priesters en
leeken geloofd. Hoe de schrift moest verstaan
worden leerde de Kerk van de Apostelen (bijge-
staan door den H. Geest), en daarom kan zij
\'t ons ook ontwijfelbaar zeker zeggen.
Aangenomen, dat gij, Christelijke medebroe-
ders, weet, dat uwe H. Schrift goed en waar zij,
weet ge dan onfeilbaar zeker, dat de woorden
van Christus: „Dit is Mijn lichaam," ver-
staan moeten worden, „dit beteekent Mijn
lichaam," of. „dit heet Mijn lichaam P" terwijl
andere protestanten, ook weer andere verklaringen
zijn toegedaan, en hierin zoo verschillen, dat
-ocr page 55-
51
men alleen 200 verklaringen dezer woorden kan
aanwijzen. Wie geeft u de verzekering dat uwe
verklaring de echte, die der overigen valsch zijnP
Zoolang ge dit niet zeker weet, hoe kunt ge
\'t dan gelooven, d. i. onfeilbaar voor waar
houden ?
Om alle dwaze gevolgstrekkingen in \'t kort
op te noemen, die als van zelf uit \'t beginsel:
„De Bijbel vrij onderzocht is de eenige leefregel
des geloofs voor een ieder," voortvloeien, vraag
ik den protestanten:
1. Hoe weet ge onfeilbaar zeker, zonder
uw\' toevlucht tot de katholieke overlevering
te nemen, dat het boek, door u als Bijbel
gestempeld, de ware Bijbel en geheel den Bijbel
is? Gij, die in geloofszaken niets dan den Bijbel
aanneemt toon ons, door den Bijbel wat den
Bijbel uitmaakt; geef ons de teksten, die
de wezenlijke zekerheid van des Bijbels
bestaan bewijzen.
Om met zekerheid en ontwijfelbaar op den
Bijbel — als Gods woord bevattende — te
kunnen steunen, moet men kunnen zeggen:
ik weet door een onfeilbaar gezag dat het boek,
dat ik als Gods woord aanmerk, waarachtig
Zijn Woord is. Het gezag, steunende op de
geschiedenis en de overeenstemming der hand-
schriften, enz., is geen onfeilbaar goddelijk
4*
-ocr page 56-
52
gezag. Het bestaan der H. Schriften kan een
protestant dus onmogelijk met onfeilbare ze-
kerheid weten, evenmin de hoeveelheid der
boeken, waaruit ze bestaat.
Alleen de katholiek kan zeggen: door de
monumenten des christendoms weet ik niet
alleen, dat de IL Schrift bestaat, maar ik
geloof ook met goddelijk geloof, dat ze bestaat
voorgelicht door \'t gezag der Kerk , die door
de goddelijke openbaring, dat bestaan bevestigt.
„De eerste en voornaamste oorzaak, waarom,
wij iedere geloofswaarheid aannemen, is Gods
Woord, de goddelijke openbaring; de reden,
die ons in den regel aanspoort, om een geloofs»
waarheid, als door God geopenbaard, aan te
nemen, is de voorstelling der Kerk om te ge-
looven, wijl zij door God is aangesteld als de
verklaarster van Zijn Woord."
\' 2. Hoe weet ge onfeilbaar zeker welk deel
des Bijbels, welke boeken, welke kapitels ge-
schreven zijn door deze of gene schrijvers , ge-
schreven op ingeving des H. Geestesp \'t Is u
bekend, dat er in de eerste eeuwen des Chris-
tendoms valsche Evangeliën en Epistels in om-
loop waren; ge weet ook dat de H. Schriften
door afvallingen zijn vervalscht, maar hoe kunt
ge nu onfeilbaar zeker weten of den gehee-
len Bijbel of een gedeelte des Bijbels het
-ocr page 57-
53
Woords Gods, dan wel dat eens bedriegers is?
3. Vanwaar weet ge onfeilbaar , dat het vers
hetwelk gij leeat, goed is , en de zin waar en
in overeenstemming, met den aangegeven tekst.
Omtrent geen dezer punten kunt ge zeker
zijn, noch over \'t bestaan, noch over de verkla*
ring, noch over den zin des Bijbels en uw ge-
loof berust derhalve niet op goddelijk, maar
geheel op menschelijk gezag, ge bezit bijgevolg
geen geloof.
Waarlijk, de protestant is een reiziger in een
vreemd land. Hij is wel in \'t bezit van een\'
kaart, doch er is slechts een gedeelte van den
weg, dien hij afteleggen heelt, op aangewezen en
nog wel onduidelijk.
Hij weet niet of de kaart echt is en heeft
niemand , bij wien hij raad kan inwinnen. Overal
grijnzen hem afgronden tegen; kruiswegen zet*
ten hem in angst en vertwijfeling en altijd
vraagt hij zich af: Zou ik wel op den rechten
weg zijnP Hij ziet wel reizigers den goeden
weg inslaan, doch hij volgt zo niet, \'t zij, dat
hij niet durft of ze niet vertrouwt. Ja, \'t is
wel ellendig zoo te moeten ronddolen, zoo te
moeten leven. De katholiek daarentegen treedt
rustig voorwaarts aan de hand der Kerk; zij
"wijst hem den rechten weg, waarschuwt tegen
afgronden en is zijn handwijzer op de kruis*
-ocr page 58-
64
wegen des levens, wijl zij \'t voor vast houdt.
dat alles wat ze leert Gods Woord is, terwijl
de protestant, die \'t gezag der Kerk verwerpt,
noodzakelijk in ontelbare dwalingen moet
vervallen.
Daarom zeg ik:
De Bijbel is zonder \'t gezag der Kerk een\'
bron van verwarring.
„De H. Schrift is een diepe, niet gemakkelijk
te onderzoeken bron. Velen hebben zich te
diep naar beneden gewaagd en zijn jammerlijk
verdronken," zegt de H. Joan Damasoenus.
Inderdaad, velen hebben dat waagstuk met den
dood der ziel moeten bekoopen, wijl ze on-
geroepen een hunne krachten te boven gaand
werk ondernamen. De diepte van die bron
te peilen en haren inhoud na te gaan, is alleen
aan de Kerk overgelaten. Men kan immers
geen wetboek veronderstellen zonder een recht»
matigen rechter om \'t in moeilijke gevallen te
verklaren; want het boek zelf kan niet spreken
en \'t zou een onverdragelijke waanwijsheid zijn
te zeggen: „We behoeven geen\'rechters, geen
deskundigen, we hebben \'t wetboek zelven in
handen. Bij alle mogelijke rechtstwisten slaan
we \'t slechts open om te zien, wie recht of on-
-ocr page 59-
55
recht heeft." Vandaar, dat God ook een onbe-
driegelijk lcer- en rechterambt als noodzakelijk
zijnde, moest instellen, want anders zou de H.
Schrift slechts dienen om de twisten, in plaats
van te beslechten, te vermeerderen, zooals we
dat in \'t protestantisme duidelijk zien. De ka-
tholieke Kerk, die onder ons midden bestaat,
heeft alleen aanspraak op dien reehtstitel en
oefende \'t ook van den beginne af uit Zij
alleen mag optreden en zeggen: „Ik ben de
onfeilbare leermeesteres, daar liggen mijn\' geloofs.
brieven, door de Apostelen ondertcekend en
met het bloed der martelaren bezegeld. Ik alleen
besta van der Apostelen en van Christus\' tijden
af; ik en ik alleen heb de waarheid uit de bron
der eeuwige waarheid gedronken en \'t bevel
ontvangen, die waarheid te leeren" De Bijbel
en de Conciliën, de vaders en de geschiedenis;
alles, vereenigt zich, om voor dit hoogste gezag
getuigenis afteleggen. Dat dit zoo is, bewijst Jesus
zelf door de woorden: „Die u hoort, hoort Mij";
„Ik zal u den H. Geest zenden, enz"; „gaat
en onderwijst alle volkeren"; „Zoo als Mij de
Vader gezonden heeft, zoo ook zend Ik u,"
d. i. om te leeren, te besturen en genademid-
delen uit te deelen.
De protestanten ontzeggen rondweg de Kerk
alle gezag, en steunende op hun beginsel: „de
-ocr page 60-
5G
Bijbel is de eenige bron dea geloofs", redeneeren
ze door en beweren: „ieder, die dus den Bijbel
leest, na di verlichting des ff. Oeesles (e hebben in-
geroepen,
vindt daarin zijn heil; de katholieke
Kerk legt de menschelijke vrijheid aan banden;
wij houden vast aan\'t vrije onderzoek."— Waar
blijven dan de DominésP
Christus zond den H. Geest alleen aan zijn\'
Kerk en beloofde bij haar alleen te zullen blijven
om haar tot aan de voleinding der eeuwen tegen
dwaling te behoeden. Ue H. Geest zelf blijft
als Leeraar in de Kerk vo~>r alle tijden en geleid
haar in alle waarheden, opdat de ware leer der
Apostelen en de juiste uitlegging hunner gesehrif-
ten voor altijd bewaard blijven. „Ik ken me zelf ge-
noegzaam, om den Bijbel te verklaren," zegt de
protestant. Maar zou hij niet weten, wat de H. Pe-
trus heeft gezegd: „Veel staat er in, dat moeielijk
te begrijpen is, dat ongeleerde en lichtzinnige
menschen tot hun eigen ongeluk misbrui-
ken" (II Petr. 3 :16.)
En nu zal iemand, die somtijds nauwelijks lezen
kan, dat goddelijk boek verklaren.\'t Ergste van
alles is, dat hij de gedachten en opwellingen,
die onder \'t lezen ontstaan, als onfeilbaar aan-
neemt. Geen Domino, geen geloofsbroeder,
al had hij ook kennelijk den H. Geest ontvan-
gen, is in staat zijn opgevatte meening omver
-ocr page 61-
57
te stooten; zijn\' verklaring kan niet falen, ia
onfeilbaar. Welke ongelukkige gevolgen hieruit
als vanzelf voortspruiten, blijkt uit de volgende
feiten, die ik bij Mebler las. Iemand had een jas
gestolen. Voor den rechter verklaarde hij daar-
toe door een bovennatuurlijke ingeving te zijn
gedreven, wijl er geschreven stond: „de een
moet den last des anderen dragen". Een ander
sloeg zijn kinderlooze vrouw met een bijl dood,
en rechtvaardigde zich door te zeegen: „ieder
boom, die geen goede viuchten voortbrengt,
moet afgekapt worden." Een godslasteraar
ontkende de onsterfelijkheid der ziel, op grond
der schriftuurplaats: „de ondergang der men-
schen en dieren is gelijk, en de mensch heeft
bij \'t dier niets voor. (Ecc. 3.) Weder een ander
bewees, dat de dieren zalig zouden worden, uit
den tekst: „menschen en dieren, o Heer, zult
Gij redden (Ps. 35).
Toen schrijver dezes eens welstandshalve
een man wilde troosten, wiens vrouw zich
verdronken had, kreeg hij ten antwoord:
„Och ja, \'t was zoo\'n brave ziel, dat ze zich ver-
dronk, om ontbonden te worden en met Chris-
tus te zijn" Lezen we soms niet in Couran»
ten en Dagbladen de treurigste feiten van
handen afkappen, oogen uitrukken enz. om-
dat er staat geschreven: „als uw\' hand u
-ocr page 62-
•58
ergert, kap ze af; als uw oog u ergert ruk
het uit?"
„Dat is overdrijven," zegt me hier een pro-
testant. Toegestaan, maar zou dat plaats hebben,
als de protestanten de verklaring bij de Kerk gin-
gen vragen. Het woord des H. Petrus is op hen
van toepassing; „ze verdraaien de H. Schrift
tot hun eigen ongeluk;" „de getuigenis van de
Schrift gebruiken ze niet om te leeren, maar
om zich te bedriegen." (Thomas van Aquin)
Geeft de H. Geest ieder protestant, die er
om vraagt, den zin der Schriftuur te kennen,
dan ook moeten ze noodzakelijk in de verklaring
overeen stemmen; want er is maar één Geest
der waarheid. Die alle waarheid leert. Ze
wijken echter in de voornaamste punten van
elkander af en verklaren de Schrift op de meest
tegenstrijdige wijzen. Vanwaar anders komen
de dwaalleeren, als dat men de H. Schrift, op
zichzelven goed en waar, niet verstaat." ^H. Aug.)
Inderdaad, hoe dolzinniger en goddeloozer de
dwalingen waren; des te meer beriepen zich
de predikers op den Bijbel, zoodat de H. Hila-
rius met grond zeidc: „Er zijn geene dwaal-
leeraars, of ze beweren dat huune dwalingen
op den Bijbel berusten !" Tot staving van dit
gezegde diene \'t volgende: De Socinianen be-
roepen zich op den Bijbel; de Gereformeerden
-ocr page 63-
50
eveneens; de Lutheranen, Weder-doopers, Cal-
vinisten, Kwakers, Menonieten en hoe de hon-
derde sekten verder mogen heeten, (men treft
er dikwijls 10—20 in kleine plaatsen) allen beroe-
pen zich op de Schrift, als toesteen van hun
gevoelen en geloof. Wie der partijen zal het
nu uitmaken, wie \'t ware in den Bijbel gevon-
den heeft, de beste meening iB toegedaan ? De
Bijbel? Maar daarop beroepen zich allen! Ik
moet in dit geval naar een scheidsrechter om-
zien, nolens, volens; maar dan ook een hooger
gezag erkennen. Hoe is \'t nu mogelijk den
Bijbel als eenige kenbron des geloofs te ver-
klaren, waarin ieder persoonlijk zijn heil kan zoe-
ken en vinden, als men, om tot bevrediging der
Btijdende partijen te komen , die zich allen op
den Bijbel beroepen, een hooger gezag en scheids-
rechter moet erkennen ?
„Dat gezag en die rechterlijke uitspraak is \'t
juist wat we verwerpen," zeggen de protestanten.
Maar zegt mij dan, wie wierp zich als bevoegd
rechter op, toen de scheiding en uiteenspat\'
ting van t protestantisme in zoovele takken
plaats vond ? Allen halen den Bijbel aan en
bewijzen daaruit, dat ieder voor zich het ware
bezit. Er moet toch iemand of iets geweest
zijn, waardoor de verschillende partijen ofsek-
ten de verzekering ontvingen, dat hunne, inden.
-ocr page 64-
co
Bijbel gevonden meening de echte, die der
tegenpartij de valache was. Wie besliste
b. v. de opvatting des Bijbels tusschen
Zwinglianen en Calvinisten? De protestant
antwoord: „Elke protestantsche sekte volgt
de leerstellingen haars stichters. Juist. De
Lutheranen , Zwinglianen en Calvinisten beroe-
pen zich tot staving en bevestiging van een
dogma (geloofswaarheid) op de Schriftuur.
Wie zal nu beslissen? Zoo even hebt ge gezegd:
„De stichters der sekten," dus Luther, Zwingli
C\'alvijn. Aan de beslissing der partijhoofden
is de uitlegging des Bijbels overgelaten, der-
halve staan zij boven de schrift zelve? Doch
zegt me: wat is dat voor een geloofsbron , wier
laatste beslissing is overgelaten aan \'t mensche-
lijk gezag, menschelijk verstand, ja, aan den
stichter eener heillooze sekte zelf; aan men-
schen, die de moederkerk verlieten of uit hare
gemeenschap werden gestooten, niet uit gods-
dienstzin, maar om geheel andere beweeg-
redenen, ten einde voor eigen rekening een
zaakje te beginnen Denken we maar eens
aan .\'...; doch neen, ik wil niet hatelijk wor-
den. Terecht riep Werenfels uit:
.Dit is het boek, waarin elk zijn geloofsleer zoekt,
„Eu elk al naar hij meent, zijn geloofsleer vindt geboekt."
-ocr page 65-
61
De H. Schrift heeft in zekeren zin veel over-
eenkomst met een Apotheek, waarin allerlei heil
aanbrengende middelen worden gevonden om
de verlorene gezondheid terug te krijgen, de
zwakken te versterken, en de gezonden in hun
toestand te bevestigen. Echter worden er ook
middelen in aangetroffen, die, onvoorzichtig en
in te groote hoeveelheid toegediend, schadelijk,
ja zelfs doodelijk kunnen werken. Daarom moet
men den geneesheer raadplegen, wien do wer-
kingen der middelen bekend zijn, de juiste ver-
menging en de hoeveelheden aangeeft, in over-
stemming met de natuur der patiënten.
Bij de katholieken bekleedt de Kerk de plaats
des geneesheer». Zij behoeven geen onznligen
strijd te strijden, want ontstaat er twist over
godsdienst of Bijbelzin, dan gaan ze bij de
onfeilbare Kerk de oplossing en beslissing vragen,
de Kerk, waarvan Jesuszeide: „fJteu hoort, hoort
Mij".
De katholiek houdt zich overtuigd, dat
hare leer en verklaring in dezen tijd nog juist
dezelfde zijn, als vóór 18\'!0 jaren, en ook niet
anders zijn kunnen, wel zij hem, die \'t durft
wagen, een andere,dan doorhaargeleerdegeloofs-
of zedeleer te prediken of aantekleven, terstond
uit hare gemeenschap verwijdert, om, door de
verwijdering dier schadelijke bestanddeelen, hare
getrouwe kinderen voor besmetting te vrijwaren»
-ocr page 66-
62
Wat is \'t gevolg der protestantsche Bijbel-
rerspreiding onder de Katholieken?
De protestant zegt, slechts dat te gelooven,
wat hij zelf, door eigen onderzoek in den Bijbel
kan ontdekken. De Bijbel als eenige regel des
geloofs, is een\' grondstelling, die door Marti-
nus Luther \'t eerst werd vooropgezet. „Wat
bekommer ik mij," zegt Luther, „om zeshonderd
Augustinussen of Hieronymussen"? Met den
Bijbel in de hand kunnen we de Vaders, de
Apostelen, ja zelfs de Kerk voor onze recht-
bank dagen." Volgens hunne meening moet de
Bijbel voor ieder een borstwering zijn tegen
alle kwaad, en de bron waaruit men inwendige
kracht, troost, sterkte en licht kan putten, \'tig
daarom ook verklaarbaar, waarom zij alles in
\'t werk stellen en opofieren, om ieder hunner in
\'t bezit des Bijbels te stellen. Vandaar dat on-
gehoorde sommen gelds door de Bijbelgenoot-
schappen besteed worden, ten einde exemplaren
der H. Schrift bij honderdduizendtallen door
agenten en colporteurs onder \'t volk te versprei-
den. Inderdaad , men moet het erkennen, de
aftrek is verbazend. Het kleinste plaats je noch
gehuchtje word door die lieden voorbijgegaan
en met bewonderenswaardigen takt weten ze de
Bijbels aan den man te brengen. Of ze gelezen
-ocr page 67-
03
en tot heilige doeleinden worden gebruikt, daar
bemoeien ze zich niet meê, dat is de zaak van
den vrijen mensch.
Dat de protestanten mecnen: niemand kan
zonder Bijbel zalig worden en zij diensvolgens
allee in \'t werk stellen de hunnen van een Bijbel
te voorzien, wie zou daar iets tegen hebben.
Maar interessant en potsierlijk tevens is \'t om
te zien, welke moeite hunne agenten zich ge-
troosten om ook de katholieken er eentje in de
handen te spelen, ja des noods present te geven,
in de hoop deze van hunne dwaling te genezen,
en door den Bijbel voor den hemel te winnen.
Wat kinderlijke eenvoud! Nooit is \'t immers
gebeurd, dat een katholiek alleen door \'t lezen
van den Bijbel tot het protestantisme is o ver-
gegaan. Neen, om zoo iets uittewerken moeten
en worden er ook andere middelen gebezigd, en
zij, die dan overgaan, kunnen in den regel
niet als winst voor \' t protestantisme, noch
als verlies voor de Kerk worden aangemerkt;
\'t gaat meest altijd om den broode, geenzins
uit overtuiging, en veeltijds hebben ze reeds
door een bandeloos leven de brug tot het pro-
testantisme gereed gemaakt. — De katholiek
kan den Bijbel gerust geheel doorlezen van \'t
begin tot \'t einde en zal dan, al bezit hij ook
de kennis er toe, geen enkelen tekst ontmoeten
-ocr page 68-
64
die tegen de leer zijner Kerkaandruischt, maar in-
tegendeel, op elke bladzijde het waarmerk van zijn
geloof ontmoeten. Bovendien zijn de beginselen
en de gebruiken der Kerk den daHdkatholiek
al te zeer door merg en been gedrongen, te
gelijk met de overtuiging dat het hemelrijk ge-
weld lijdt, en versterving en zelfverloochening
vordert, dan dat de protestant vertrouwen kan,
hem door \'t geschenk eens Bijbels voor zijne
sekte te zullen winnen, te meer wijl deze hem
eiken zon- en feestdag van den kanzel wordt
voorgelezen en verklaard.
Deze waarheid is vele protestanten ook zeer
goed bekend en van daar, dat zij, om de moeielijk-
heden te overwinnen hulptroepen organiseeren,
die \'t terrein verkennen en de Bijbelgenootschap-
pen in hun ondankbaren arbeid moeten terzijde
staan. Deze hulptroepen moeten den katholieken
een goeden dunk van \'t protestantisme inpompen
en langs omwegen en ter sluiks de katholieken
grondbeginselen en gebruiken ondermijnen door
ze als belachelijk, onzedelijk en afgodisch voor
te stellen. Die noodzakelijke diensten — om
ten minste nog eeniiie hoop op welslagen te heb-
ben — bewijzen de Traktaatjes, die in den vorm
van verhalen of samenspraken hun godsdienstige
meeningen en opvattingen omtrent het alleen
rechtvaardigend, geloof
en de werkingen, des zui-
-ocr page 69-
65
vere woord Gods, diefsgewijze bij \'t volk moeten
binnen smokkelen. In die blaadjes, worden niet
zelden verdichte historietjes van klooster,
paters, nonnen en priesterschandalen aangetrof-
fen, en dat alles geschiedt ter eere Gods en tot
heil der zielen!! Nu, als men liegen wil,moet
men \'t ook goed doen. Calvijn zegt het immers
zelf: „liegt zooveel ge kunt, er blijft altijd
iets van hangen." Ja, er blijft altijd iets kwaads
van hangen, al zou \'t ook maar alleen dienen
om de parlijgencolen, in hun haat en afgekeerd-
heid tegen alles wat katholiek is te versterken.
Bij duizendtallen worden die godsdienstige
Bchirnp* of schandblaadjes de wereld ingezou*
den, en voor de noodige uitdeeling de uiterste
zorg gedragen. Geen land, ja, geen stad van
eenige beteekenis, of men vindt er één of meer
fabrieken werkzaam, met de vervaardiging van
die prullen.
In streken, waar de bevolking vermengd uit
katholieken en protestanten bestaat, slagen ze
dikwijls den katholieken buurman, onder voor-
geven van iets interessants of uit pure hartelijk»
heid (hatelijkheid), een dusdanig traktaatje in de
handen te spelen. Gewoonlijk zijn do onderwij-
zers in die streken, ook zeer mild met die prulletjes
op de scholen uit te deolen, meerendeels natuur-
lijk, aan protestansche kinderen, waarmede de
5
-ocr page 70-
GO
katholieke dagelijks omgaan. De eereten too-
nen ze aan de laatsten, waardoor de nieuwsgie*
righeid, en niet zeldzaam de jalouzie wordt
opgewekt, en \'t traktaatje gaat uit de handen
der protestantsche, in die der katholiekekinde*
ren over, om ten laatste bij de katholieke ouders
aan te landen. Onze openbare scholen worden
hier natuurlijk niet bedoeld, daarop mag niets
ran dien aard geschieden. (P)
Op uitsluitend katholieke plaatsen, haalt deze
wijze van doen volstrekt niets uit, daar moet
men het sluwer aanleggen.
Danrom worden gladde kerels, door een zoo-
genaamde evangelist afgericht en laat men hun
de taak als agenten instudeeren. De katholie»
ken zijn, volgens hunne zienswijze, in den regel
aartsdom en bijgeloovig ook. Op die domheid
en bijgeloovigheid moeten de agenten speculee-
ren, er partij van trekken, en daarom overal
vrome en lang uitgestreken gezichten zetten en
ook bijzonder veel van en over den Heere
spreken! Zijn ze eindelijk kant en klaar en
voor de taak opgewassen, dan worden ze bepakt
met de keur van die dingetjes, terwijl hun de
volgende vaderlijke wenken mede op reis wor-
den gegeven. Zegt niet, wie ge zijt, noch wie
u heeft gezonden; werkt bij vooikeur op\'t land;
laat op Btoombcoten, in diligences of in spoor-
-ocr page 71-
07
wagens onopgemerkt eenige traktaatjes liggen,
of werpt ze in volkrijke buurten daar buiten,
als \'t niemand opmerkt; kunt ge er eenigen
onder of aan den voet van een kruis moffelen,
des nachts op een kerkhof sluipen en u daar
van uwen dierbaren last ontdoen, opperbest!
Doet toch uw best en weldra zal van \'t afgodisch
Eome niets anders dan de naam overblijven;
\'t heil der wereld hangt af, van uw noeste
vlijt en werkzaamheid. Geld zal u opuw\'apo-
stolische reis, niet ontbreken, .schrijft slechts.
Ziedaar! die mannen op weg, gepakt en gezakt
en voorzien van in- en uitwendige waren, bezield
met een ijver als of hun het bevel gold : „gaat
en onderwijst alle volkeren.\'\' Ze gaan en kee-
ren na eenigen tijd weder met de overtuiging, dat
ze den voorraad, van en over de hand hebben
geslagen; ze zijn de schotschriftjes kwijt en heb-
ben dus goede zaken gemaakt.
Ja, want de katholieken, dom en bijgeloovig
als ze zijn, vonden die blaadjes aan den weg,
bij en onder de kruisen, en meenden in hunne
domheid, dat ze van den hemel gevallen, of
door een engel daar waren neergelegd. Die ze
op de kerkhoven opraapten, waren daar, vol-
gens hun bijgeloovige meening, door de arme
zielen des vagevuurs stilletjes bezorgd, ter betero
onderrichting in den geloove ! en hongerend en
6*
-ocr page 72-
63
dorstend naar de gerechtigheid, verslonden zij,
in hun bijgeloof, de zalvende waarheden in die
traktaatjes neergelegd.
Met schrik en verbazing zagen ze, dat de in-
houd geheel anders luidde dan de geestelijken
ze leeren, en daarom namen ze bij honderden
dadelijk afscheid van de katholieke Kerk. —
Och ja, \'t is gedaan met Home. Petrus\' rots,
door de traktaatjes ondermijnd, zinkt in een en
de Roomsche willekeur wordt voor goed aan
de deur gezet, om plaats te maken voor \'t zui-
vere, reine, ongeschonden protestantsche trak.
taatjes — en Bijbelwoord. Zeker, protestansche
broeders, gaat voort, volgens een vast systeem,
door onderlinge samenwerking van Bijbel en
traktaatjes, de katholieken in uwe richting te
bewerkeu en eenmaal zult ge \'t genoegen sma>
ken, de domheid en bijgeloovigheid van \'t Ka-
tholicisme, in protestansche scherpzinnigheid en
rechtgcloovigheid, te herscheppen. De ver-
moedelijke uitslag, zal ruimschoots uw moeiten
en kosten dekken!
Doch laat ik ernstig zijn, hoewel de wijze van
bovenstaande proselietenmakerij geen ernst, maar
bespotting, ja zelfs verachting, ook van welden-
kende protestanten verdient, en de vraag be-
antwoorden: welk gevolg heeft uw Bijbel en
traktaatjesverspreiding, tot op dit uur onder de
-ocr page 73-
69
katholieken gehad P Dat ge uwe agenten een
goede broodwinning bezorgt, vruchteloos enorme
sommen aan drukloon en papier uitgeeft en velen
katholieken \'t noodige papier levert, om centen
in te pakken en de pijp aan te steken. Geloof
me, \'t is zoo; wellicht wordt er een vuurtje
van gestookt, gelijk het verdient.
De protestanten kunnen gerust de hoop op-
geven, om de katholieken door Bijbels en trak-
taatjes over te halen, de vlieger gaat niet op.
Dat ze ouderlijke zorg dragen hnnne geestver-
wanten van een Bijbel te voorzien, en er des
gevorderd, nog eenige dozijnen traktaatjes bij
te voegen, het geschiede; maar wij verklaren,
liefst niet gediend te zijn met een vervalschten
Bijbel, zooals Luther deed met den tekst uit den
brief aan de Romeinen „wij houden er voor, dat de
mensch gerechtvaardigd woróTF\'door t\'geloof al-
leen"! Wij willen geen traktaatjes, waarin per-
sonen, waarheden en gebruiken, gewaarmerkt
door een verleden van 1800 jaren, door \'t slijk
worden gesleurd.
-ocr page 74-
70
Welk nut heeft de BUbel en zyu rcrspreiding
ouder de protestanten?
Bezitten de protestanten meer godsdienstige
kennis dan de katholieken, omdat ze den Bijbel
in de kast hebben liggen en daarin kunnen le-
zen ? Die meening bestaat onder hen algemeen.
Hoe is \'t mogelijk! Jk loochen niet, dat er wel
katholieken gevonden worden, wien meerdere
kennis Tan hunnen godsdienst niet zou schaden,
maar zeker is \'t, dat ieder genoegzame kennis en
wetenschap kan bezitten, om in overeenstemming
daarmede, zijne zaligheid te bewerken.
Daartoe is het niet noodig, dat men professor of
leeraar zij; deze zending is aan de Kerk opge-
dragen: ,.gaat en onderwijst", en ze kwijt zich
zoo goed Tan hare taak, dat hare kinderen beter
en grondiger in de geloofswaarheden zijn onder-
wezen, dan de protestanten, voornamelijk in de
groote plaatsen.
Dat onderwijs begint de zorgzame Moedor
reeds met de kinderen van 7 jaren, en zet het
tot aan \'t 14e jaar onafgebroken Toort. In de
fabriekplaatsen, hebben Tele protestanten nauwe-
lijks \'t idee overgehouden Tan de H. DrievuU
digheid, Tan de menschwording, Tan de Terlos»
sing en andere geloofswaarheden, die ze toch
moeten weten, om nog den naam Tan christen
-ocr page 75-
71
te behouden; ja, de meeste zijn niet in staat
hun eigen geloofsbelijdenis te bidden.
De katholiek, die nooit te midden van pro-
testanten verkeerde en met hen in geen nauwere
betrekking stond, kan zich geen denkbeeld vor-
men, welk een chaos van denkbeelden en op-
vattingen onder hen heerscht, zelfs over de
voornaamste waarheden van den godsdienst. En
dan durft men nog smalen op de onwetendheid
der katholieken in godsdienst" en geloofs-
zaken, steunende op \'t valsche beginsel, dat de
(roomsehe) Uijbel, door \'t vrije onderzoek, waar-
van de katholieken verstoken zijn, den protes-
tanten alleen, \'t licht des geloofs heeft ontsto-
ken en den weg der waarheid aanwijst.
We erkennen in al de volheid, dat de Bijbol,
als goddelijke Openbaring, de grootste en diepste
waarheden inhoudt en een onmetelijken stroom
godsdienstige kennis over den menschelijken
geest uitstort, maar we houden ook vol, dat
die geest, door voorlichting, geschikt moet ge-
maakt worden, om die waarheden te kunnen
opnemen, en tevens een gids noodig heeft om
ze in den mensch, tegen verkeerde uitleggingen
en dwalingen te beschermen. Dat alles doet
de Kerk.
„Weg met \'t gezag uwer Kerk," roepen hier
de protestanten uit. Goed, maar ge moet toch
-ocr page 76-
72
toegeven, dat de Bijbel Ie, moet gelezen en 2e
moet verstaan worden, om de bron te kunnen
zijn, waaruit ge door eigen onderzoek en uit-
legging uw geloof put.
1. Hoe \'t onder de protestanten gaat met de
lezing des Bijbels, al heeft men er ook tien in
zijn bezit, is maar al te goed bekend. De een-
voudige boer en \'t oude moedertje slaan hem
nu en dan nog wel eens open, maar de meesten
leggen hem rustig in een hoek; aan \'t lezen des
Bijbels wordt in onze dagen van vooruitgang
niet meer gedacht, te meer, wijl de meeste Do-
minés de verhalen des Bijbels als verdichtselen,
en Christus slechts eenvoudig als een geleerd,
een buitengewoon mensch beschouwen en ook
van den kansel verkondigen.
Waarom dan nog den Bijbel gelezen en te
trachten, door eigen onderzoek, daaruit zijn geloof
te putten? De mensch wordt toch al genoeg
door hersenschimmen geplaagd, waarom deze
door al die verdichtselen nog vermeerderen P En
evenwel is de Bijbel, volgens deze menschen de
eenige bron der te gelooven waarheden; doch
als men er zoo mee te werk gaat, is \'tgemak-
kelijk te begrijpen, dat die lui het, door den
Bijbel, niet ver in de kennis van den godsdienst
kunnen brengen.
Ware de verhouding anders en den godsdienst»
-ocr page 77-
73
zin grooter bij de protestanten onzer dagen, door
\'t lezen des Bijbels, dan ik boven beschreef, «oo
moest zich die vrome gezindheid ook uit-
wendig toonen en uit daden blijken, doch dat
is zoo niet. In uitsluitend protestansche streken,
•waar \'t goede voorbeeld der katholieken, den
protestanten niet ten spoorslag strekt tot beoe-
fening van deugdswerken, ziet het er ellendig
uit. In de steden komen er van de 30 a 40
duizend protestanten des zondags geen 2000 ter
kerk. Dat er van 4 ii 5 duizend op de meeste
plaatsen, nog geen 200 de kerk bezoeken , weten
de protestanten ook wel, en dat velen na de
aflegging der geloofsbelijdenis of bevestiging,
niet meer in de kerk verschijnen, tenzij
wellicht bij gelegenheid van \'t huwelijk, is een
openbaar geheim. Somtijds wordt de predikatie
gestaakt, bij gebrek aan hoorders. De woorden
en leer der Predikanten mistrouwt men, ja, op
vele plaatsen genieten zij niet de minste achting;
den doop der kinderen vertrouwen hun vele
ouders niet toe. Dat alles is nu wel niet zeer
godsdienstig en ook niet uit den Bijbel gehaald,
maar \'t volgt zeer juist uit het beginsel, dat
de mensch door eigen onderzoek zijn geloof
uit den Bijbel moet halen, daarom immers heeft
hij niets met de Dominés te maken.
Waar ligt nu de oorzaak van dit zedelijk
-ocr page 78-
71
verval der godsdienstige gezindheid van den
openbaren godsdienst P Volgens hun beginsel
zou men men de oorzaak hierin moeten zoeken,
dat de Bijbel niet meer gelezen wordt, want uit
den Bijbel moet men in en uitwendigen gods-
dienst putten; wordt hij dus niet gelezen, dan
moet de godsdienst als van zelf kwijnen en ver-
vallen. Die gevolgtrekking is juist, zal men
zeggen.
Maar waarom wordt de Bijbel niet meer ga\\e-
zen
door \'t volkP Omdat de predikanten door \'t
lezen des Bijbels, zonder onfeilbaren gids , onge-
loovig zijn geworden en door hunne hinkende
en twijfelachtige predikatiën het volk, op veel
plaatsen, tot volslagen onverschilligheid en on-
geloof hebben gebracht. Zooals de voorgangers,
zoo \'t volk, en hieruit blijkt ten duidelijkste,
dat de protestanten — ofschoon ze \'t ontkennen —
wel degelijk steunen op leergezag. En bij dat
alles durft men nu nog beweren, dat de gods-
dienstzin en \'t godsdienstig leven bij de protes»
tanten beter is, dan bij de katholieken, omdat
ze den Bijbel lezen, kunnen lezen of in de kast
bewaren.
2. Doch ook voor een oogenblik aangenomen,
dat men den Bijbel getrouw leest, dan moet
toch de inhoud door den lezer verstaan en be-
grepen
worden; want lezen en lezen is twee.
-ocr page 79-
73
De Bijbel- is immers volgens de protestanten, de
eenige geloo/sregel en moet daarom ook duidelijk
zijn voor ieder, bevattelijk voor allen, gemakke»
lijk verstaanbaar, zelfs voor \'t bekrompenste
begrip, omdat bet geloof onbestaanbaar is
met twijfel omtrent den godsdienst. Is dit nu
\'t geval?
Klaarblijkelijk niet. De Bijbel is immers
niet slechts op enkele plaaltsen, maar bij ge-
heele kapittels en boeken zoo duister en moeie-
lijk te verstaan, dat tot heden nog geen ster-
veling is opgestaan, die tot zijne diepte is door-
gedrongen, en zulk een reuzenwerk acht men
\'t werk van kinderen, en daarvan laat men de
zaligheid afhangen! Bovendien komen er in
den Bijbel zaken voor, die wel is waar getui-
gen van den strengen waarheidszin des schrijvers,
maar die zonder gids de onschuld des harten
van den lezer in verwarring brengen. Luther
verklaarde in zijn boek, de Servo arbitrio", (1525)
gericht tegen de scherpe bemerkingen van Eras-
mus, dat de Schrift duister en voor velerlei
uitleggingen vatbaar, een geschrift en leer des
duivels was.
                                                        «>J ,
Nu, dat heeft de man zoo kwaad niet gejwae\\ï^
en wellicht in een vlaag van oversrfSmrrng ge-
zegd, anders zou hij immers optóen^anaere^Jists \\ 3
niet kunnen zeggen: „meï^pirlJiibéYem nirfs \\
-ocr page 80-
70
dan den Bijbel in de handen, dagen we zelfs
de Zerk voor onze rechtbank; een duivelsboek
kan toch geen richtsnoer ter zaligheid zijn!!
Te zeggen, dat de lezing daarvan dus genoeg
zij, om geheel onderwezen te worden in alles
wat ter zaligheid noodig is, is een even groote
dwaasheid, als iemand voor een\' geleerde aan-
zien, die een wetenschappelijk boek gekocht
en gelezen heeft, zonder voorbereidende studie
of leiding.
De H. Petrus, over de brieven van Paulus
«prekende, zegt: „Daaruit zijn sommige punten
moeiel ijk te verstaan, die de ongeleerden en
zwakken misbruiken tot hun eigen verderf, zoo-
als ook de andere geschriften (2 Petr. 3:16).
Zelfs de Joodsche priesters en schriftgeleerden,
verstonden het oude Testament niet; want met
den Bijbel in handen, erkenden ze nochtans in
Christus den Messias niet, Wien de profeten,
daarin duidelijk voorspelden; ze verwierpen
en kruisigden Hem. Toen Philippus, den eu-
nuchus van Candace, vroeg, of hij den profeet
Isaïas, dien hij las, verstond of niet, zeide hem
de man vol verbazing: „Hoe toch zou ik het
kunnen, zoo mij niet iemand onderricht." In-
dien nu een welopgevoed man, die een verwante
taal sprak, in dien tijd Isaïas niet kon verstaan,
hoe durft thans dan iemand beweren, zonder
-ocr page 81-
77
gids of verklaring, geheel den Bijbel te kunnen
verstaan? De il. Hieronimus stond zoo ver-
baasd, over de vermetele bewering der dwaal»
geloovigen van zijn tijd, dat hij verontwaardigd
uitriep: „de timmerman houdt zich bij zijn
ambacht, de kok houdt zich bij zijn keuken,
doch om de H. Schriftuur uit te leggen, waant
zich een ieder in staat!" Wat zou degeleerde
Kerkvader gezegd hebben, als iemand in zijn
tijd stout genoeg ware geweest om de private
uitlegging des Bijbels, als eenigen regel des ge-
looft, vast te stellen \'i En toch houden de protes-
tanten vol, zoowel de lezende als de nietlezende,
wat het geloof betreft, zich op hun eigen
bijbeluitlegging te moeten verlaten. Het opmer-
kelijkste daarbij is, dat volgens hun eigen beken*
tenis, het bijzonder onderzoek feilbaar is. Welnu,
indien \'t falen kan, dan kan \'t ook geen gelooft"
regel zijn; het geloof immers sluit allen twij-
fel uit en de feilbaarheid doet zulks niet.
De slotsom van dit alles is dus: hoe meer
Bijbels de protestanten bezitten of onderling
verspreiden, des te meer neemt ook de verwar-
ring toe ^an \'t geloofsbegrip, laat staan van den
godsdienstzin aan te kweeken en op te wekken;
hoe meer Bijbels, hoe meer onzin en verwarring
in denkbeelden.
Hieruit zal men ook begrijpen, waarom de
-ocr page 82-
78
katholieke Kerk, ofschoon ze den Bijbel als
een heilig en goddelijk boek acht, zijne lezing
begrenst en slechts onder voorwaarde, dat hij
van een kerkelijk goed gekeurde verklaring
voorzien zij, toelaat, terwijl zij den kinderen
een uittreksel, ingericht en verklaard naar hun
bevattingsvermogen, in handen geeft. Zoodoende
belet de Kerk de ongehoorde misbruiken en
valsche verklaringen, die ze tot hare groote
smart, bij alle Sekten waarneemt, en bewaart
dus het zuivere Woord Gods voor ontee-
ring. Inderdaad, ondanks de bijbelverspreiding,
gaat de kennisvan God en godsdienst bij de prote-
etanten, met reuzenschreden achteruit, wijl de Bij-
bel gelezen noch verstaan wordt. De toepassing
van een valsch grondbeginsel moet noodzakelijk
tot valsche gevolgtrekkingen leiden. De bijbel-
verspreiding onder de protestanten bereidt dus
den weg tot achteruitgang in geloof en zeden.
Hoe moeten de nietlezende protestanten doen ,
om zalig te worden P Zouden zij wellicht ge-
zag aannemen, van iemand, die hun voorleest?!
Waar bKjft dan hun geloofs- en zaligheidsbron ?
Wat werkt de bybclverspreiding uit onder
de
heidenen?
Duidelijker nog toonen de feiten , de valschheid
-ocr page 83-
79
van \'t beginsel: door den Bijbel alleen kan men zalig
worden en de wereld bekeeren,
als we \'t gevolg der bij-
belverspreiding onder de heidenen nagaan. Daar
de handelwijze der protestanten, in dit opzicht,
een groot spektakelstuk is, kan ik niet nalaten,
den lezer eenige bijzonderheden dienaangaande
mêe te deelen.
De protestanten beschouwen den Bijbel alg
\'t eenig middel, om de geloovigen meer in \'t geloof
te versterken en als \'t eenige werktuig om de on-
geloovigen tot het Christendom te bekeeren,
en voor \'t heil te winnen. Vandaar de angstige
bezorgdheid, om de heidenen met Bijbels, als
\'t ware, te overladen. Het grenst waarlijk aan\'t
fabelachtige, de ontzettende sommen welke door
de protestantsche bijbelgenootschappen worden
bijeengebracht, om hunne missionarissen den
noodigen voorraad Bijbels te kunnen verschaf-
fen. De volgende cijfers zijn aan protestantsche
schrijvers door J. W. M. Marshall ontleenden
wij nemen ze van genoemden schrijver over uit
zijn werk, getiteld, „Die Christlichen Mis-
sionen."
\'t Engelsche en \'t Buitenlandsche Bijbelge-
nootschap werden te New.-York in 17M), met
een en \'t zelfde doel, onder één dak opgericht.
Hun\' inkomsten bedroegen in dat jaar 5000 pond
(een p. s. = 12 gld.) en klommen weldra tot
-ocr page 84-
80
het twintigvoudige, zoodat ze in 1791 reeds
100.000 p. st. beliepen. Uit de duizenden
Genootschappen waren deze de voornaamste.
Op dit oogenblik bestaan er in alle Engelsche
overzeesche bezittingen zoovele met gelijk doel,
opgerichte genootschappen, dat het bijna on-
mogelijk is hun aantal, veel minder hunne in-
komsten en uitgaven op te tellen. „Het Engel-
sche volk brengt jaarlijks 170.000 p. st. op,
om Bijbels, ter verspreiding onder de heidenen,
te doen drukken," zegt Hawitt, en wie kan op-
geven, hoeveel andere volkeren en natiën daar»
voor besteden P Strickland, de geschiedschrij*
ver van \'t Amerikaansche\' bijbelgenootschap,
opgericht in 1816, gaf in 1819 een\' opgave in
\'t licht van zeventig broedergenootschappen, die
weder in duizende vertakkingen verdeeld waren.
Bij verklaart, dat ze den Bijbel, in 140 talen
of tongvallen vertaald, verspeidden.
Van dien tijd af nam hun werkkring nog
zeer in uitgebreidheid toe, zoodat zoowel \'taan*
tal als de inkomsten van genoemde genootschap-
pen , dagelijks vermeerderen.
In 1858 bedroegen de inkomsten der Engelsche
bijbelgenootschappen 1555000 pd, en ze verspreid»
den, gedurende dat jaar 1625985 Bijbels, bijna
34000 meer, dan bij eenige vroegere gelegenheid.
In 1859 stegen de ontvangsten tot 195000 pond.
-ocr page 85-
81
De Anglicanen alleen teekenden in 1858 tot
een bedrag van 100.000 p. s. st. in, welke
verbazende som in 185\'J, tot 163.000 pond werd
opgevoerd, zoodat deze laatste twee vereenigin»
gen in een tijdsverloop van twaalf maanden
ongeveer &C0.OOO pond st, of bijna / lïOOO per
dag en sedert bun ontstaan niet minder dan
10 millioen pond st. bijgedragen bebben. Be-
denkt men nu eens, dat er in alle protestant»
scbe Staten, ontelbare zoodanige bijbelgenoot»
gchappen bestaan, dan kan men zich een flauw
denkbeeld vormen van de ontzag\'lijke uitgaven,
welke men zich getroost voor een zaak, die,
zooals we later zien zullen, zulke slechte resul»
taten oplevert.
Dat de ijver der protestanten, in dit opzicht,
nog geenszins is veiflauwd, bewijzen de opgaven
der jaarlijk8che vergaderingen van \'t Kngelsche
bijbelgenootschap te Londen, waaruit blijkt, dat
het gedurende \'t jaar 1860 alleen 216145 pd. at,
uitgaf en 2383380 Hijbels verspreidde.
Al deze bijbelgenootschappen zijn dag en
nacht rusteloos in de weer, om hunne mission»
nairen van de noodige bekeeringmiddelen, d. i.
Bijbels te voorzien. Met het oog op die ont»
zag\'lijke offers, is \'t interssant te vernemen, hoe
de missionnairen de bekeering der heidenen,
door den Bijbel aanleggen.
6
-ocr page 86-
82
Om dat echter goed te begrijpen, moeten
we eerst \'t onderscheid tusschen katholieke en
protestantsche missionnairen nagaan. De ka-
tholieke missionnair begeeft zich onder de hei-
denen, vrij Tan alle aardsche banden, van vader»
land en familie; wars van alle winstbejag en
eigenbaat, aanvaart hij de reis. Brevier, crusi-
fix en rozenkrans, ziedaar zijn\' middelen ter
bekeering. Op God vertrouwend, predikt hij
Christus den Gekruisigden en acht zich ge-
lukkig, als hij voor \'t gepredikte evangelie waar-
dig geacht wordt, den marteldood te onder-
gaan. Dat dit niet beneden de waarheid is,
bewijzen de jaarlijksche opgaven der Annalen des
geloofs.
Geheel anders staat het in dit opzicht met de pro-
testanteche missionnairen geschapen , en wel zoo,
dat de bekeeringswijze der katholieken hun ge-
heel ontgaat, omdat ze niet vrij zijn van aard»
sche tanden, maar door vrouw, kinderen en
familie en honderde andere redenen aan \'t stof
geketend worden. Hun hart behoort veel meer
aan vrouw en kinderen, dan aan den godsdienst
en hierin is wellicht de oorzaak te zoeken.dat
de geschiedenis zwijgt van vrijwillige protestant-
sche martelaars. Gaarne geven we toe, dat de
strijd voor een protestantschen missionnair of
zendeling, om ambtshalve zijn bestaan, vrouw en
-ocr page 87-
83
kinderen vaarwel te zeggen, en zich aan groot
gevaar voor \'t vleesch bloot te stellen of zelfs zich
aan een wissen dood prijs te geven, te hard is;
de Apostelen deden \'t echter en bekeerden en
overwonnen de wereld zonder vrouw en kinderen.
Geheimvol is deze waarheid. Even als de
menschgeworden Zoon Gods onze harten ge-
wonnen heeft, door Zich van alle heerlijkheid
te ontdoen, door in armoede ter wereld te ko-
men en te leven, en den schanddood te sterven
(Als Ik verheven zal zijn, zal Ik alles tot Mij trek-
ken), evenzoo kunnen de missionnairen de heide-
nen slechts voor Christus winnen, door zich geheel,
voor de door hen eerkondigde leer op (e offeren.
Kan dat nu van de protestansche zendelingen
gezegd worden P Hoe ze hunne zending opnemen ,
zullen we in korte trekken schetsen.
Na zich een rijk traktement verzekerd te
hebben, schepen ze zich in met vrouw en kin-
deren en een grooten voorraad bekeeringsmid-
delen, nl. kisten vol Bijbels, om in verafge»
legen landen, bekeeringen tot \'t protestantisme
te maken. Dat de invloed van vrouw en Ti inde-
ren, (en van \'t traktement) op \'t hart deszende-
lings sterker is dan al \'t ander, behoeft zeker
niet gezégd te worden. Vandaar dat hij alles
doet, behalve zijn leven in de waagschaal stel»
len, of zich aan vermoeienissen en ontberingen
6*
-ocr page 88-
84
onderwerpen. Hoofdzorg is, zooveel Bijbels en
traktaatjes mogelijk langs de kusten uit te deelen
en naar de binnenlanden te verzenden, om ze
(de Bijbels) daar in en door zichzelven de be-
keering der heidenen te laten bewerken. In den
regel bestaat hierin de werkkring der protes-
tantsche zendelingen; dit is \'t hoofddoel hunner
zending, en naar de meening der protestanten
zelven, voeren zij iets grootsch uit, door veel
Bijbels en traktaatjes onder de heiden te ver-
spreiden. Een Anglicaansch schrijver (J. W. En-
ningham) zegt daarom: „\'t Eerste doel eener
missie moet zijn, zooveel mogelijk Bijbels te
verspreiden."
Ingevolge dat beginsel, worden ontelbare exem-
plaren, bij elke gelegenheid (zooals o. a. bij \'t
vertrek onzer soldaten naar Atchin) over alle
werelddeelen verspreid. Eene verandering in deze
eigendommelijke handelwijze der protestanten,
zou een ontelbaar getal zendelingen broodeloos
maken, en hun werkkring daardoor zijn op-
geheven.
Om \'t aantal der door protestantsche bemid-
deling in alle talen overgezette Bijbels te be-
palen, zou men de duizenden opeaven der over
de wereld verspreide genootschappen moeten
raadplegen, \'t geen bijna onmogelijk is. Eenige
schrijvers schatten \'t getal der verspreide Bijbels
-ocr page 89-
85
bijeengenomen, ^daaronder begrepen de eigene
vertaling des Anabaptisten) op honderd-millioen
exemplaren en dit enorme getal wordt slechts
als begin aangezien, „want we hebben behoefte
aan honderd-dertigmillioen Bijbels," zeide
Dr. Plumer nog niet lang geleden , alsof \'t getal
der reeds verspreide Bijbels niets te beduiden
had, en dat getal (hoe verbazend ook) is zonder
twijfel reeds geleverd Is iemand, \'t zij beschaafd,
of onbeschaafd, verstoken van een Bijbel in zijne
moedertaal, dan is dit een welkome gelegenheid,
om cene vertaling in die taal te bezorgen.
Niet alleen worden de L\'ijbels bij millioe-
nen naar bekende en onbekende kustplaatsen
en binnenlanden verzonden, of bij massa\'s in de
pakhuizen der aziatische of amerikaansch zee-
havens opgehoopt, maar ook onder de traktaatjes,
bebtemd om de H. Schrift te volmaken en toe
te lichten, wordt de heidenwereld als bedolven.
In \'t jaar 1858 werden door een enkel genootschap
uit Engeland dertien millioen traktaatjes verzon-
den en sedert de stichting van bedoeld genoot-
schap 819,000,000, zegge: achthonderd-negentien-
millioen. Dit is slechts één voorbeeld uit de
duizende. Doch genoeg over de ontzaglijke
sommen, die de protestantsche bijbel- en
traktaatjes-genootschappen verslinden, en ever
\'t inderdaad fabelachtige getal Bijbels en trak-
-ocr page 90-
80
taatjes, waarmede men de heidenwereld als
bedekt.
Zien we nu met welk gevolg hunne bemoei»
ingen en opofferingen bekroond worden, en
welke werkingen en gevolgen die massa Bijbels
en traktaatjes onder de heidenen heeft. Zeker
verwacht men groote resultaten of zegenrijke
gevolgen, doch helaas! dit is \'t geval niet, zoo-
als Marshall (1 Band 37 bldz.) uit protestant»
sche bronnen bewijst.
„Daar de meeste heidenen niet kunnen lezen
en de overigen den Bijbel en de traktaatjes
niet verkiezen te lezen, zijn we gerechtigd te
vragen: wat komt er dan van P De mis»
gionnairen of zendelingen waren belast om ze
te verspreiden en kweten zich trouw van hun
taak, terwijl eenige eerlijk bekend hebben met
welk gevolg. De mindere stand ontving ze met
zekere voorliefde, maar tot welk gebruik bezig-
den zij dit nieuwe bezit, die groote en kleine
banden, die in \'tChineesch, Siamoesch, enz.
\'t Woord Gods inhielden? Deze vraag zullen
we protestantsche ooggetuigen laten beantwoor*
den. „De ijver die zich nu en dan bij \'t ont-
vangen der H. Boeken toonde", zegt de aarts»
diaken Grant, „kan men niet aan de begeerten
en \'t verlangen om Gods Woord te bezitten
toeschrijven, maar wel aan wereldsche doeleinden
-ocr page 91-
87
en onheilige gebruiken, waartoe \'t H. Woord
misbruikt wordt, zoodat het elk christelijk gevoel
met afschuw vervult." In hoeverre deze getui-
genis waarheid bevat, zal ons „Lay" leeren:
„In China," zegt hij, „heb ik de ondervinding
opgedaan, dat het de gewoonte der zendelin»
gen is, de Bijbels rond te strooien, op de wijze
als \'t koornzaad. Het natuurlijke gevolg daar-
van was, dat de aldus opgeraapte of geschonken
Bijbels, een rustige plaats op een bank of in
een kast, als rariteit, werd bezorgd, waar ze,
bij een kleine oplettendheid altijd onaangeroerd
werden gezien alsof ze u zeggen wilden: „wij lig-
gen hier nog juist zoo, als toen ge ons hebt
verlaten." Uit lot is echter nog te benijden
bij \'t ge?n gewoonlijk geschiedt. Dr. Wells
Williams, ook een protestansch zendeling, ver-
haalt: „In Macao zag ik de Bijbels midden
door gesneden om er medicijnen en vruchten
in te wikkelen, waartoe de kooplieden hun
nietswaardigste boeken zelfs niet bezigden."
Eooren we nu een andere klasse van getuigen.
„\'t Aantal boeken door de protestanten ver-
spreid is ongehoord", zegt Courvezij , een welbe-
kend Engelsch Bisschop, „maar \'t gebruik, dat
men er van maakt, is zeer onderscheiden van
\'t doel. In Singapore zag ik de muren van twee
huizen met bijbelbladen bedekt, en ze gebruiken
-ocr page 92-
88
tot verpakking van spek en tabak." Een ander
ooggetuige verhaalt ons, dat in de grenssteden
van China, bij publieke veiling, voortdurend
kisten vol Bijbels verhandeld en door schoen-
makers, kramers en kruideniers, voor pakpapier,
worden opgekocht." Bucho schrijft uit Pulo
Pinang: „Ik zelf heb vele wel opgevoede hei-
denen gevraagd, welk gebruik zij van den Bijbel
maakten, en allen antwoordden eenstemmig:
„tot scheur en pakpapier." Eensluidend was
hunne verklaring, dat de Bijbels zóó bar-
baarsch en onverstaanbaar waren vertaald,
dat ze, in plaats van den christelijken gods-
dienstzin te bevorderen, geëigend waren, den
mensch daar geheel tegen in te nemen." Abbé
Abbrand, een zeer verdienstelijk katholiek zen-
deling en later Bisschop, wien de protestant
Karel Windsor grooten lof toezwaait in \'t be-
keeren van Chineezen, en wiens Kerk te Sin-
gapore werd gebouwd, door de gedeeltelijke
grootmoedige hulp zijner protestantsche vrienden,
antwoordde, op de grootspraak van een Ameri-
kaansch zendeling, die zich er op beroemde in wei-
nige maanden tijds, twaalf kisten met Bijbels te
hebben uitgedeeld: „dan zult ge, bij uw\'landge-
nooten, wel in hooge achting staan, vooral als\'t ge-
tal bekeerden in overeenstemming is,metdeuit-
gedeelde Bijbels. Bedrieg u echter niet; want
-ocr page 93-
89
door langdurige ondervinding is \'t mij gebleken
waartoe de Bijbels gebruikt worden. Er gaat
geen dag voorbij, of ik krijg een voorwerp in
handen, gewikkeld in bijbelbladen. Ontelbaar
vele huizen in Singapore zijn, bij wijze van tapij-
ten, met bijbelbladen bedekt." Verder voegt
hij hieraan toe, \'t geen de protestant Tamlie
bevestigt, dat de Chinezen des nachts Bijbels
stelen, om ze tot huiselijk gebruik te bezigen,
en dat vele zendelingen dien diefstal aanmerken,
als verlangen om \'t woord Gods te bezitten.
Priot, die zoowel met Hindostan als met China
grondig bekend was, erkent, dat de Bijbel door
bemiddeling der genootschappen in alle deelen
der bekende wereld verspreid is, maar laat er ook
aanstonds op volgen: „De kramers dezer landen
verspreiden den Bijbel nog verder, door hem
bladzijde voor bladzijde van een te scheuren en
te verdeelen."
Marchinie, na verklaard te hebben, bij eigen
ondervinding te spreken, zegt, dat de schoen-
makers de Bijbels bij \'t gewicht koopen, om er ver-
volgens chineesche pantoffels uit te vervaardigen,
en hij kan \'t zich niet verklaren, hoe de En-
gelschen — anders zoo scherpzinnig — zich zóó
door dweepende hartstochten en betaalde gpe-
culanten laten bedotten.
Eindelijk verklaart de Directeur van \'tSemi-
-ocr page 94-
90
narie te Pul o Pinang. „Tk heb zelf een chineesch
hooren verklaren, het genootschap zeer dankbaar
te zijn voor \'t bijbelpapier, \'t welk hij gebruikte
voor een\' zaak, die de kiesheid belet te noemen ,
terwijl hij mij verzekerde, dat de Bijbels, onder
de chineezen verdeeld, in den regel, denzelfden
weg opgingen." „Eenzelfde lot," zegt Marchall,
in zijn vorengenoemd werk „treft de Bijbels
in Indië, op Ceijlon, in Australië, kortom onder
alle nietchristelijke volkeren en landen.
Wanneer nu, de bij millioenen verdeelde Bijbels,
in plaats van gelezen, tot nietheilige doeleinden
gebezigd worden, hoe kan men dan nog hoop
koesteren, door den Bijbel de heidenen te
bekeerenP Is er wel ooit een heiden, alleen
door \'t geschenk eens Bijbels bekeerd? Zulk
een feit moet nog bewezen worden. Nauwelijks
gelukt het den zendelingen, door behulp van
gommen gelds, eenige tot \'t protestantisme over
te halen, (of in de predikatie te lokken) die
gewoonlijk bij gevaar of in vervolging weder
afvallen, maar niemand werd, alleen door \'t bezit
of \'t lezen eens Bijbels bekeerd.
Beschouwt men nu, met een matigen blik, al
die vergeefsche pogingen der protestanten; denkt
men daarbij, aan de weggeworpen millioenen,
en ziet men hoe zij, ondanks \'t minste resultaat,
bij hunne zonderlinge en ondankbare be-
-ocr page 95-
91
keeringswijze blijven volharden, ja zelfs hunne
pogingen verdubbelen, dan komt men tot de
slotsom: brood, hartstocht of waanzin, is de
drijfveer hunner handelwijze. Dit is \'t nood-
zakelijk gevolg van een valsch beginsel en van
de afwijking der handelwijze van Christus en
Zijne Kerk. Zonder zending geene geloofwaardig»
heid, geen vertrouwen noch bekeering. Christus,
de Apostelen, noch hunne wettige opvolgers
hebben de wereld, door de uitdeeling van een
dood boek bekeerd, en daarom zullen alle moei-
ten en opofferingen, die de protestanten zich
getroosten, vruchteloos zijn en blijven, zelfs
al wenden ze zich aan de regeerende vorsten ,
en geven den Keizer van China, den Koning
van Siam, den Sultan van Turkije, of den Onder-
Koning van Egypte, een prachtexemplaar ten
geschenke.
-ocr page 96-
II.
De overlevering.
Weet iemand niet, wien bij gelooft en ook
gelooven kan en moet, dan is hij verraden en
overgeleverd. Dit beginsel geldt vooral in
godsdienstzaken. Wie daar zijn oogen niet opent
en ieder, die zich als prediker der waarheid
opwerpt, scherp opneemt, hem niet, evenals de
rijksveldwachter den landlooper doet, naar
zijn\' papieren vraagt, loopt groot gevaar zijn
ziel en zaligheid, een\' valschen profeet toe te
vertrouwen, en een van die „kleine kinderen"
te worden, waarvan de Apostel zegt, dat „ze
door de golven geslingerd en rondgevoerd
worden met iegelijken wind der leering, door
de bedriegerij der menschen, door de sluwheid
tot de kunstenarij der misleiding". (Eph. 4:14).
Meer dan ooit moet de katholiek, in onze dagen,
op zijn\' hoede zijn, om niet op \'t valluik der
verleiding gelokt te worden door lieden, die
altijd uitvaren tegen onfeilbaarheid, en op hun
eigen woorden \'t zegel der onfeilbaarheid willen
-ocr page 97-
98
drukken, door te zeggen: „mijne , onzo mee-
ning is wetenschappelijk onwederlegbaar". Laat
u niet om den tuin leiden, maar zegt: we
kennen u van binnen en van buiten, voorge*
licht door den Apostel Paulus: „immers lee-
rende komen ze toch niet tot de kennis der
waarheid"; (2 Timoth. 3: 7). „omdat ze zeg-
gen wijzen te zijn , zijn ze dwazen geworden"
(Kom. 1: 22). Ik echter, ik weet wien ik ge-
loof. Ik houd me onwrikbaar vast aan \'t on-
feilbaar leergezag mijner Kerk. Aan geen
zwetsende courantenschrijvers en pochende ge-
leerden, maar aan den onfeilbaren, door zijne
Kerk, leerenden Christus, onderwerp ik me.
Ik zeg met Petrus: „Heer, tot wien zullen
we gaan P Gij hebt woorden des eeuwigen le-
vens !" — \'k Zal trachten, in dit hoofdstuk uw
geloof\' te versterken en te bevestigen, door u
de onfeilbare leer der Kerk, zakelijk te ont-
vouwen, met betrekking tot de O verlovering,
en in verhouding tot den Bijbel, de twee bron-
nen, waaruit \'t geloof te putten is.
Over de vraag, of we in geloofszaken op
\'t menschelijke gezag of op Gods Woord moeten
bouwen, bestaat tusschen de christelijke gods-
dienstige partijen, volstrekt geen strijd. In
stoffelijke zaken, vergenoegen zich allen met
menschelijke bewijsgronden, maar geldt het
-ocr page 98-
M
God en zaligheid, dan wil ieder christen door
t goddelijke gezag, door God Zelf onderwezen
worden. Alleen dan weet hij onfeilbaar zeker,
wat hij gelooven en hopen, wien hij beminnen
moet, wat hij moet vreezen, doen en mijden,
teneinde van uit dit tranendal op te stijgen tot
een eeuwige zaligheid.
Alle geloovige christenen stemmen ook over-
een, dat Jesus, de Eeniggeborene Zoon des
Vaders, vol van genade en waarheid, ons de
waarheid van den hemel bracht. „De Eenig-
geborene, Die is in den schoot des Vaders,
Hij heeft het ons geopenbaard" (Joan. 1: 18),
De eigenlijke strijd tusschen de verschillende
christelijke belijdenissen, betreft dus alleen
de vraag: Boe is \'t Woord Gods uit Christus\' mond
tot ons gekomen ?
Daar laten zich slechts twee wijzen van
voortplanting denken. Of Christus spreekt in
Persoon, of door Zijn Geest tot eiken christen
in \'t bijzonder en deelt hem door een nieuwe
openbaring Zijn Woord mede, en dan wordt
het wonder der openbaring telkens herhaald,
en we hebben zooveel door God verlichte
profeten, als er christenen zijn, of \'t eenmaal
gesproken Woord wordt, door een van Hem
gekozen middel, tot ons voortgeplant.
Onze protestantsche broeders zijn de eerste
-ocr page 99-
05
meening toegedaan, en willen geen ander leeraar
erkennen dan den H. Geest, zoodat ze ieder
hunner, \'t wonder der Voorlichting toekennen,
\'t welk de katholieke Kerk als eenige Leer
meesteres door Jesus is heloofd en geschonken,
\'t Is echter wel te beklagen, dat de vermeende
H. Geest door den mond van die „verlichten",
niet dezelfde taal spreekt, niet dezelfde tekst-
verklaring geeft, zoodat ten laatste, het ver-
meende nieuwe Pinksterfeest, zich oplost in een
volledige Babylonische spraakverwarring, waarin
ieder vasthoudt recht te hebben in den H.
GeeBt en niemand verstaan wordt.
Welke middelen heeft Christus Zelf dan ge-
kozen om Zijn Woord voort te planten ? Zie-
daar de hoofdvraag aangaande den hoofdstrijd
tusschen de verschillende christelijke belijde»
nissen. Is deze opgelost, dan is alle strijd
beslist; blijft deze vraag hangende, dan ook
zal de strijd onverpoosd voortduren. De ka-
tholieke Kerk leert dienaangaande: Christus heeft
een Leerambt ingesteld, van onderscheidene hulp
middelen voorzien, opdat het onder den bijstand des
H, Geesles Zijn goddelijk Woord voorlplante over
alle landen , volkeren en tijden, tol aan de voleinding
der wereld.
Die leer der Kerk verwerpen sedert 300
jaren alle protestantsche sekten, hoe ze ook
-ocr page 100-
06
heeten, en beweren, dat het Schriftelijk
Woord allee»,
door ieder vrij onderzoekt, \'t eenig
door Christus aangewend en voorgeschreven mid-
del is, om Zijn Woord voort te planten. Daarom
gelooven ze verre boven de katholieken te staan
en zich te kunnen beroemen „slechts het zui>
vere Woord Gods zonder menschelijke leer te
bezitten". Daar de katholieke Kerk intusschen
den Bijbel ook bezit, hem altijd bezat en
zorgvuldig bewaarde, ja hem zelfs de afgeval»
len sekten leverde, zoo is de strijd, in den
strengen zin des woord, eigenlijk niet om den
Bijbel, maar om \'t woord Bijbel alleen, of
beter gezegd: de Kerk verdedigt den Bijbel, en de
overlevering,
de protestant: den Bijbel alleen zonder
overlevering.
Om de katholieke waarheid in \'t ware licht
te plaatsen, zullen we bewijzen, dat Christus,
als hoofdmiddel om Zijn Woord voort te planten,
de levende leer of Overlevering heeft gekozen en
bijgevolg het beginsel der protestanten valsch is.
De waarheid van \'t eerste beginsel is zoo
duidelijk, dat het verwondering baart, hoe
daarover nog eenige twijfel kan bestaan.
In plaats van onvruchtbare twistredenen en
theoriën zal een algemeen bekende en openbare
daadzaak beslissen. Loochene , wie \'t kan het
volgende feit:
-ocr page 101-
\'J7
1. dal alle gidsdienilsekten over de g*heele wereld
verspreid, ze mogen waar of valsch zijn, zich vooral
en voornamelijk hebben voortgeplant door levende,
mondelinge leer en Overlevering
, welke of in de
familiën of op de scholen of door een bijzonder
leerambt, of door een vereeniging dezer drie
werd gegeven.
Sedert 6000 jaren was \'t altijd zoo , \'t is nog
niet anders en voortdurend zal \'t zoo blijven,
wijl \'t volgens de wetten der mensehelijke na-
tuur niet anders zijn kan.
Maken we de proef op de som van alle be-
staande godsdienstige belijdenissen, te beginnen
met het heidendom, in duizenden takken ver-
deeld. Niemand kan ontkennen , dat het zich
door de leer all-en, welke bij de verschillende
volkeren voortleeft, voortplant, als er bij
de eeuwige veranderingen, waaraan \'t onder-
worpen is , nog sprake kan zijn van voortplanting.
De Heidenen hebben immers volstrekt geen
als heilig geldende boeken, of als ze bestaan,
berusten ze geheel in handen der priesters,
die \'t volk het lezen niet eens veroorloven.
Zoo zijn de Braminen in Indië in \'t bezit van
een groot getal zoogenaamde heilige boeken,
maar houden ze zorgvuldig achter slot en gren-
del, en wel zoodanig, dat tot nog toe geen
enkel volledig exemplaar tot ons is gekomen.
7
-ocr page 102-
98
De Boeddhisten, wier godsdienst de meeste aan-
hangers telt, zijn op dit punt niet zoo streng,
maar wie is in staat hunne geschriften (81000
in getal) te lezen, of slechts het uittreksel,
(100 deelen groot) Tan zulk een omvang,
dat een kameel \'t met moeite draagt. Gaan
we over tot de Mohamedanen Deze bezitten
den Koran, niet door Mobamed zelven , maar
door een zijner vrouwen , na zijn dood geschre-
ven Dit boek alleen maakt echter nog geen
Mohamedanen! Ware \'t niet zoo opgevuld met
zedeloosheid , dan kan men \'t gerust in handen
nemen, zonder gevaar van door Mohamedg
woord, Mohamedaan te worden. De Mohame-
daan leest het echter met geloof en wordt
daardoor in zijn geloof versterkt. Vanwaar
komt het nu, dat dit boek een geheel andere
uitwerking heeft bij hen, dan bij ons ? Eenvoudig,
de Mohamedaan is reeds Mohamedaan, alvorens
den Koran ter hand te nemen; dat werd hij
door de keende leer, door de overlevering , welke hij
in huis, op school of in de Moskee (= Kerk)
ontving. Ja, ook zonder dat boek, zou hij
zijn wat hij is , en zonder de levende leer
zou dat boek alleen niet in staat zijn geweest,
hem het valsche geloof inteprenten. — Hoo is
\'tin dit opzicht met het Jodendom gelegen P
Geschiedt de voortplanting hoofdzakelijk door
-ocr page 103-
89
\'t oude Testament ? Volstrekt niet. Wij Chris-
tenen lezen immers ook \'t oude Testament en
houden het, even als de Joden, voor Gods
Woord! Dat boek maakt ons evenwel geen
Joden , maar wel meer en meer Christen. Van-
waar alweer de verschillende werking van
\'t zelfde boek ? Omdat de jood reeds jood il at-
vorens \'t oude Testament te leien, hij werd het door
de mundelinge leer of overlevering,
die hij in zijn\'
familie, school of Synagoge ontving. Wij le-
zen het oude Testament als geloovige Christe-
nen , en daar \'t ware geloof de schillen van onze
oogen wegnam , vinden wij in dit heilige boek
Christus, met zulke duidelijke trekken, dat het
niet te begrijpen is, hoe een jood aan \'t oude
Testament geloof kan hechten , zonder Christen
te worden.
Bij alle christelijke geloofsbelijdenissen treffen
we denzelfden weg van voortplanting aan , n 1.
door mondelinge leer en levende beoefening. De
van de Kerk gescheidene oostersche sekten:
Neatorianon , Kopten , Grieken en Kussen, plan-
ten hun dwaalleer van den vader op \'t kind
over, niet alleen door den Bijbel maar ook
door hunne valsche overlevering en tot dwaling
voerend leerambt.
Maar, zegt men, bij de protestanten is de
verhouding geheel anders; zij verwerpen allo
7*
-ocr page 104-
100
mondelinge overlevering en steunen in hun
geloof alleen op den Bijbel.
De protestanten mogen al schermen met woor-
den en holle klanten, de werkelijkheid is\'t, dat
hunne belijdenis zich op dezelfde wijze voort-
plant, als de katholieke en andere, nl. door monde
linge leer in de familiën, op scholen en in kerken
ontvangen. Kies uit de honderden sekten,
die er groot op gaan tegen de katholieke Kerk
te protesteeren , eene uit, en vraag een aan-
hanger, op welke wijze zijne belijdenis zich
voortplant, dan zal hij wellicht met vele woor-
den , Bijbel alleen en ent onderzoek tot den he-
mel verheffen , en de katholieken als dompers
uitkrijten. Wanneer ge echter aandringt en
vraagt: bezit ge dan werkelijk niets anders dan
de* Bijbel; hebt ge volstrekt geen mondelinge
leer in huis, op school of in de kerk ontvan-
gen, dan zal hij \'t niet wagen, u voor te lie-
gen , maar toestemmen, de drievoudige overle-
vering te bezitten. Is hij eerlijk en onbevoor-
oordeeld, dan moet hij erkennen, niet door
den Bijbel alleen tot zijn geloof te zijn geko-
men, en wat hij is (Lutheraan, Calvinist,
enz), geworden te zijn, omdat zijn\' ouders
tot die richting behoorden en hem in huis,
kerk of school in die richting opvoedden, óf
later menschen aantrof, die hem, door hunno
-ocr page 105-
101
levende en wcrkdadige inwerking, tot de be-
lijdenis van hunne godsdienstige meeningen
overhaalden. Hij moet zelfs toegeven, zonder
mondelinge leer en ooerleceriig geen Christen
te zijn, en zoo hij een andere huiselijke
opvoeding genoten hadde, of in een andere
omgeving geweest ware, ook een geheel
anderen godsdienst zou belijden. Kortom , hij
was reeds, wat hij ia,
alvorens den Bijbel te
openen en daarin zijn richting te zoeken. Werd
hij later door de studie des Bijbels een andere
meening of riehting toegedaan, dan geschiedde
dit in den regel niet zonder de levende leer ,
en dat is ook slechts een personeele afval Tan
\'t geloof zijner belijdenis; zijne kinderen worden
weer in de levende leer of mondelinge overle-
vering zijner belijdenis opgevoed.
Men zegge duizendmaal: „Bijbel alleen",
„vrij onderzoek alleen", de levende wet der
natuur is sterker dan alle genoemde theoriën.
en hoogdravende woorden. Inderdaad, vóór
alle vrije onderzoek en vóór dut de Bijbel ter
hand wordt genomen, nemen ze onbewust vele
gewichtige, voorname stellingen (volgens hunne
zienswijze) aan , waarvan niets, noch door den
Bijbel noch door het vrije onderzoekt, geleerd
wordt. Welke protestant b. v. gelooft niet, dat de
katholieke Kerk valsch en Christus\' Woord door
-ocr page 106-
102
haar vervalscht is; dat de katholieken de
moeder Gods en de overige heiligen aanbidden;
dat alleen de Bijbel de eenige leermeester des
geloofs zij; dat het geloof alleen zalig maakt;
dat er geen mondelinge overlevering bestaat,
enz ? Waar ligt de bron dier stellingen en
ineeningen P Is het de Bijbel P Lees hem na
van A tot Z, en ge zult geen enkele syllabe
van genoemde stellingen vinden. Vinden ze
•wellicht hun oorsprong in \'t vrije onderzoekP
Hij acht het de moeite niet eens waard, daar-
over te onderzoeken, laat staan de waarheid
vrij en onbevooroordeeld te onderzoeken! Dit
welke bron zijn die leerstellingen dan in zijn
geest gevloeid P \'t Is de oude driehonderdja-
rige overlevering, die zijn geest daarmede
verrijkt heeft. Aldus werd hun geleerd in huis,
op school en van den kansel , van geslacht tot
geslacht, en die vooroordeelen zullen blijven
bestaan zoolang de bron hunner overlevering
blijft vloeien. Geloovige protestanten nemen door
overlevering ook aan, dat de kinderen moeten
gedoopt worden uit vrees voor gemis; dat de
, doop bij twijfel over de geldigheid moet her-
haald worden; dat de doop, door wie ook toe-
gediend , geldend is, mits het goed gedaan
worde. Vanwaar weten zij , dat de Evangeliën
van de H. Schrijvers zijn, die als zoodanig
-ocr page 107-
103
worden genoemd P Wie verklaart hun de echt-
heid van Paulus\' brieven? De Bijbel P Maar
dit is een dood boek en behalve dat, er staat
geen jota van in. Wie is in staat deze openbare
feiten omver te stooten, dat nl. alle gods-
dienstbelijdenissen, ze mogen waar of valsch
zijn, zich ten laatste en vooral doorlevendeen
mondelinge overlevering voortplanten ? — Ik
ga verder en beweer, dat niemand in staat is,
langs een anderen weg een godsdienst voort-
teplanten.
2. Een gedrukt of geschreven woord kan zonder
overlevering geen godsdienstig genootschap voort-
planten , nnch een enkele leerstelling staande houden.
Met dit te zeggen, schuiven wij geen enkel
godsdienstig boek, en vooral niet den Bijbel op
zijde. Om van dit laatste boek te spreken ; er
ligt toch geen verachting in opgesloten vol te
houden, dat de Bijbel wel goed is tot alle
doeleinden, waarvoor God hem bestemde, maar
daarom nog niet goed voor alles , niet goed
voor dat doeleinde, waarvoor God hem niet
bestemde, niet goed om alleen de levende en
mondelinge leer te vervangen. De Bijbel is
niet het eenige noodzakelijke middel om Gods
Woord voort te planten; neen, zoo spreekt de
Apostel niet van hem! Bij zegt: „Alle schrift,
door God ingegeven, is nuttig tot leering, tol
-ocr page 108-
101
overtuiging, tot verbetering, tot ophiiing in
de rechtvaardigheid: opdat volmtakt zij de
menxcA Gods, tol alle goed werk volmaaklelijk
toegerust.
(II Tirooth. 3: 16—17). De Bijbel
is goed zooals de katholieke Kerk hem gebruikt,
niet om geluovigen te vormen, maar om hen, die
reeds geloovigen zijn , in hun geloof en gods-
dienstig leven te versterkken, de waarheid te
verdedigen en te bevorderen.
Het lezen van een godsdienstig boek heeft
tweeërlei uitwerking: óf het bevestigt de reeds
bestaande overtuiging, óf \'t vervreemdt van
datgene, wat we tot hiertoe geloofden. Wordt
in den lezer, door \'t lezen, een nieuwe mee-
ning geboren, dan behoudt hij ze of voor zich,
en ze sterft in zijn hoofd, of hij maakt, zooals
men zegt, propaganda daarmee, vestigt een
nieuwe overlevering en tracht door mondelinge
leer en inwerking zijne meening geldend te
maken en optedringen, zooals Luther en andere
dwaalleeraars deden; want \'t is totaal onmoge-
lijk, dat een dood boek alleen een levend ge-
nootschap kan voortbrengen.
"Wie hier nog moge twijfelen, hem vraag ik: kan
een wetboek alleen, zonder toelichting der wet-
ten, zonder gerechtshof, het recht toepassen?
Evenmin en nog minder, dan \'t a b.c -boek
alleen den knaap het lezen leert. Wanneer onze
-ocr page 109-
105
wetgevende kamers een wetboek vervaardigden ,
het beste wat ooit bestond , en elk onderdaan
op staatekosten een exemplaar present gaven ,
het op alle hoeken der straten lieten aanplak*
ken, ja, de straten er meê vloerden, doch
alle rechtsleer en professoren in \'t recht op-
hieven , dan bezaten we wel een dood recht in
een dooi boek, maar waren in \'t leven, in de
werkelijkheid er van verstoken; het levend
recht, zou dan begraven zijn, onder den dooden
letter, en \'t onrecht zou den scepter voeren.
Wanneer de Kerk, bij \'t donpeel eiken doope-
ling een der beste kategismussen ten geschenke
gaf en zich verder niet meer om hem be-
kreunde, en den liberalen schreeuwers toegaf,
dat op de scholen geen katholieke waarheden
geleerd , in de huisgezinnen de godsdienst niet
besproken, en van den predikstoel niet verkon-
digd mogt worden , wat zou er dan gebeuren P
In vijftig jaren zou ons katholiek christendom
ondanks don besten kategismus — althans naar
menschelijke berekening — nog slechts gelden
als versleten oudheid, als een doode leerBtel-
ling, onder de doode letters van een boek.
Waarlijk, had Jesus ons bij Zijn\' hemelvaart
niets anders op aarde achtergelaten dan de letters
des Bijbels, zonder levende leer in huis en le-
vend leeraarsambt, dan zouden we van\'t Chris*
-ocr page 110-
106
lendom nauwelijks zooveel begrijpen en niet meer
nut daaruit trekken, dan van een grieksch geleerde
of wijsgeer. Het hoogheilig boek des Bijbels
alleen is zelfs niet in staat het christendom
daar te houden, waar \'t reeds staat, in plaats van
\'lover alle tijden en volkeren te verspreiden.
Wat het verstand ons leert, bevestigt de
ondervinding. Om in \'t voorbijgaan een voorbeeld
aan te halen. Er zijn lieden, die \'t veel gemak-
kelijker vinden, den heidenen een Bijbel in de
handen te stoppen , dan onder duizend geraren,
zooals de Apostelen deden, hun mondeling
\'t Evangelie te verkondigen, door den waan
misleid, dat de Geest Gods uit dat boek over
de blinden en onwetenden zal komen en hen
leeren en verklaren.
Maar dat boek kan zichzelven zonder \'t ge-
zag der Kerk niet betuigen, hoe zal \'t dan
Christus in de zielen voortbrengen. De mensch,
wien ik een Bijbel schenk, zonder hem te be-
leeren, over den oorsprong, de waarachtigheid,
het doel en den inhoud, weet onmogelijk, van-
waar
hij is, wanneer en waar hij geschreven is,
wie hem geschreven heeft, of hij waarheid of
lengen inhoudt, of men hem Uzcn , geloof schen-
ken
en naleven moet of niet. De heiden mag
dat boek aannemen, maar hij zal \'t niet lezen,
of als hij \'t leest, niet gelooven, of als hij
-ocr page 111-
107
\'t gelooft, niet verstaan. De lui, die zoo kwis-
tig dat heilig boek rondstrooien, vergeten
\'s Heilands woord : „Geeft niet het heilige den
honden, en werpt uwe paarlen niet voor de
zwijnen". (Matth. 7:6).
Wanneer \'t nu een feit is, dat alle gods-
dienstige belijdennissen zich bovenal door raon-
delinge leer voortplanten en staande houden,
en \'t onloochenbaar, volgens de wetten der men-
Bchelijke natuur, niet anders kan zijn, dan kun-
nen we daaruit reeds bij voorbaat besluiten,
dat Christus ook dien natuurlijken weg heeft
gekozen , om de wereld Zijne leer kenbaar te
maken, \'t welk de derde onloochenbare daad-
zaak is, die ik wilde aantoonen.
3. God heeft vooral de mondelinge leer ah
middel gekozen om Zijn Woord den menschen mede
te deelen.
Indien iemand lust gevoelt deze daadzaak te
ontkennen en vol te houden, dat het geschre-
vcn woord, de Bijbel, het eenige en noodza-
kelijke middel is, om het Woord Gods te ver-
breiden , dan verzoek ik hem den Bijbel ter
hand te nemen en mij de volgende vragen
te beantwoorden.
A. Welk middel bezigde God in den vóór-
christelijken tijd om Zijn Woord, wil en wet,
den menschen kenbaar te maken P
-ocr page 112-
108
Pe protestanten zullen toch wel weten, dat
de Bijbel evenmin als Home, op één dag tot
stand is gekomen. Tusschen \'t eerste en \'t laatste
boek, bestaat wellicht een tijdruimte van 2000
jaren. Past men nu \'t protestantsche beginsel
toe, op de menschen die vóór Christus leefden;
moesten zij alleen maar die waarheden geloo»
ven , die ze schriftelijk bezaten , dan ook moch-
ten zij geen der profeten geloof noch vertrou.
wen schenken, die hun Gods geopenbaarde
waarheden mondeling mededeelden , al bevestig»
den zij ze ook door tal van wonderen. Of zou
\'t niet waar zijn, dat de profeten eerst en vooral
mondeling straffen, loon en verzoening, alsmede
den toekomstigen Messias voorsegden, welke
waarheden niet uit een boekske gelezen, maar
later door henzelf of door anderen zijn opge»
teekend, zooals wij ze thans bezitten.
Toen Mozes, de H. Wetgever, zijn\' dood
voelde naderen , sprak hij tot IeraPls kinderen:
„Gedenkt de oude tijden, beschouwt de ge-
slachten , ondervraagt uw\' vader en hij zal u
onderrichten, uwe voorouders, eu zij zullen u
onderwijzen". (Deut. 39: 7). Hij zegt niet,
leegt mijne boeken, die ik u in schrift zal na-
laten. Ongetwijfeld was dit laatste niet ver-
boden , maar zonder hulp der overlevering zouden
zij, volgens Mozes\' overtuiging, zijne geschrif*
-ocr page 113-
109
ten niet verstaan, te meer, wijl de mensen tot
aan Mozes\' tijd reeds 2400 jaren in God ge-
loofde zonder goddelijke schrift.
Dat Christus zelfs geen enkel woordheeftopge-
teekend van \'t nieuwe Testament, zal wel geen
bewijs behoeven ; wel lezen we van Hem , dat Hij
rondtrok èn van de berden èn van uit de sche-
pen, den volkeren Zijn Woord verkondigde.
B. Hoe hebbeu de Apostelen de eerste ge-
meenten gegrondvest, door schrijven of door
prediken ?
Een>g en alleen door de mondelinge predika-
tie. Wat moesten de menschen na Christus\'
dood anders toch gelooven dan het gesproken
woord, toen er nog geen enkele letter van Je-
sus\' leer was opgeteektnd. Christus liet bij
Ziju\' dood den .Bijbel toch niet kant en klaar
achter? De eerste schriften des nieuwen Tes-
taments zijn eerst 12—25, de openbaring van
den H. Joannes 60—70 jaren na Christus ver-
vaardigd. Is de Bijbel dus de eenige kenbron
des geloofs , dan volgt daaruit, dat de Chris-
tenen, levende in de eerste jaren na Christus,
van alle openbaring verstoken , niets behoefden
te gelooven , wijl de eenige bron der te geloo-
ven waarheden nog niet ontsprongen, nog niet
vloeibaar was. En vanwaar kwamen dan de
gemeenten, die reeds vóór den Bijbel bestonden?
-ocr page 114-
110
„Ons beginsel is goed", zegt hier de pro-
testant, „maar de katholieken gebruiken Je-
Buitenstreken, om tot valscke gevolgtrekkingen
te komen. Wanneer wij zéggen, dat de Bijbel
de eenige drager van\'t zuivere Woord Gods is,
en men zich in zake der geloofswaarheden, alleen
aan den Bijbel te houden heeft, dan moet dat
natuurlijk niet verstaan worden van de men»
schen, die vóór \'t bestaan des Bijbels leefden.
Deze, dat spreekt van zelf moesten gelooven
\'t geen de Apostelen, die den Heere zagen en
hoorden, hun voorhielden te gelooven. Na de
vervaardiging des Bijbels, toen eerst moest men
zich uitsluitend daaraan houden, wijl God hem
ten dien einde liet vervaardigen en er alles
insluiten wat Hij geopenbaard had".
Zou \'t den protestanten inderdaad met deze
stelling ernst zijn P Wie hunner twijfelt eraan!
De katholiek neemt er echter zoo maar geen
genoegen meê en eischt het bewijs. Daarom
vraag ik:
C. Gaf Christus den Apostelen last om te ichrij-
ven
, of wel om ie prediken f
Van \'t bovel om te schrijven lezen we niets,
maar wel om te prediken. „Gaat en leert alle
volkeren" (Math. 23: 16). „Predikt allen crea-
turen het Evangelie" (Mark. 16: 15).
\'t Volgende geef ik den protestanten in over-
-ocr page 115-
111
weging. Zoo het Gods plan geweest ware om
ons Zijne openbaring door papierrollen bekend
te maken, dan had Jesus niets beters kunnen
doen, dan Zelf Zijn\' leer in een boekdeel te ver-
eenigen en Zijn leerlingen over te geven, met
de opdracht: „Neemt dit boek en bekeert er
de wereld mede". Wiemand toch zal Christus
\'t vermogen daartoe betwisten. Hij heeft het
evenwel niet gedaan. Gaan we verder.
D. Hadde Christus gewild , dat de Bijbel in
lateren tijd in Zijn\' plaats als de eenige drager
en leeraar der geloofswaarheden, der openbaring
moest optreden, dan zou Hij hun toch wel met
een enkel woord gelast hebben, zorg te dragen,
om de II. Schriften, als ze eenmaal bestonden,
bijeen te zamelen. Twaalf Apostelen en veel
meer leerlingen stonden Hem ten dienste. Wat
ware nu gemakkelijker geweest, dan tot den
H. Joannes b. v. te zeggen: „Beminde leer»
ling : het is voor Mijn\' Kerk in de toekomst
van \'t hoogste gewicht, een boek te bezitten ,
waarin al de geopenbaarde waarheden voorko-
men. Dat boek moet de eenige vraagbaak, de
eenigste bron des geloofs zijn ; zonder een zoo-
danig boek, zullen alle menschen reddeloos
verloren zijn en tot de oude duisternis en
dwaling terugkeeren". Christus heeft zulk bevel
echter niet gegeven.
-ocr page 116-
112
E.     Of wel had Christus kunnen zeggen:
„Teekent telkens, als ge Mij hoort prediken Mijn
leer op, en als ge al, de door Mij te openbaren
waarheden gehoord en opgeschreven hebt, voegt
ze dan bijeen en maakt er een boek van". Hij
heeft het niet gedaan.
F.    Volgens nog een andere veronderstelling
had de Heiland den inhoud des Bijbels aan
zijn\' leerlingen kunnen dicteeren, (vóórzeggen,
wat ze moesten schrijven), toen Hij nog met
hen op aarde verkeerde, maar ook dit is
niet geschied. Na zijn\' verrijzenis verbleef Je-
sus nog 40 dagen bij hen , niet om hun les te
geven, hoe ze den Bijbel moesten samenstellen,
maar om zijn\' mondelinge leer aan te vullen , en
\'t reeds gehoorde in hen te versterken en te
bevestigen, terwijl Hij den H Geest beloofde
om Zijn gesproken Woord in hen levendig te
houden. Nergers een spoor van schrift of Bijbel.
„Wat spitsvondige klap", hoor \'k hier de
protestanten zeggen, „altijd noemden wo de ka-
tholieken dompers, ze blijven \'t in eeuwigheid,
en kunnen dal ultramontaansche moar niet af-
leggen. Wilt gijlicden den Heere tenteeren en
van Hem te weten komen, waarom Hij Zelf
den Bijbel niet geschreven, of door anderen
heeft laten schrijven ?" O, neen! maar met
ultramontaansche vrijheid antwoorden wij : \'t is
-ocr page 117-
113
noch onze wensch, noch onze wil, de geheimen
Gods te doorgronden , altewel van onze onmacht
bewust; maar met dat al hebt ge uwe stelling:
de Bijbel is de eenige kenbron des geloofa,
niet bewezen. Praten is niets, grondige beicij-
zen
vorderen we. De overtuiging staat evenwel
bij ons vast, dat het u met het zoeken naar
bewijzen — die volgens uw grondbeginsel alleen
in den Bijbel te vinden zijn — gaan zal, als
Diogenes op de markt te Athene toen hij (goede)
xnenschen zocht.
Hier staat een protestant op en zegt: „Kent
ge de schriftuurplaats niet: „Zoekt in de
schrift: zij is \'t, die getuigenis van Mij geeft" ?
Zeker, die plaats is mij wel bekend, doch
medelijdend moet ik de Behouders ophalen,
zoo ge daardoor zoudt willen bewijzen, dat
God den Bijbel liet vervaardigen, juist om als
eenige kenbron des geloofa te dienen. Het
gezegde van Christus kan immers niet op het
nieuwe Testament slaan; want dat bestond nog
niet. Jesus wilde daardoor alleen zeggen: Ik
ben Degene, waarvoor Ik Mij uitgeef; sla het
oude Testament open, daar vindt ge getuige-
nissen in overvloed voor de waarheid van Mijn
Persoon, \'t Is derhalve ook zeer verklaarbaar,
dat de protestanten hier op \'t oude aanbeeld
slaan, zeggende : „De Bijbel bestaat feitelijk,
8
-ocr page 118-
114
dat is ons genoeg , om \'t „hoe\'\' of \'t „waarom"
bekommeren we ons niet. Deze wijze is ge-
makkelijk, om er zich. aftemaken , maarniet om
aan bewijzen te komen, waardoor ze hunne
stelling: „God liet den Bijbel vervaardigen
als de eenige kenbron der te gelooven waar-
heden," moeten rechtvaardigen.
G. Hebben de Apostelen meer gepredikt
dan geschreven ?
Ja; want van de twaalf Apostelen hebben er
zes volstrekt niets geschreven, de overigen
maar zeer weinige bladzijden.
Met welk doel schreven zij P Was \'t om hen,
die \'t Evangelie nog niet kenden , dit mede te
deelen , of voor diegenen , die reeds Christenen
waren P
Alleen voor diegenen, die door mondelinge
predikatie \'t Woord Gods reeds ontvangen had-
den , zooals \'t opschrift en de inhoud der ver-
schillende brieven getuigen. Vandaar dat de
H. Taulus aan zijn\' leerlingen en opvolgers
Timotheus en Titus niet beval te schrijven, of
\'t geschrevene te laten lezen, maar wel: „predik
het woord , dring aan , tijdig, ontijdig , over-
tuig, vermaan, bestraf, in alle langmoedigheid
en leering" (2 Tim. 4: 2). En: „behoud het
voorbeeld der gezonde leer, \'t welk gij van mij
gehoord hebt" (2 Tim. 1: 13). Eindelijk gaf
-ocr page 119-
115
bij Timotheus het bevel, andere predikers
aan te stellen, zeggende: „\'t geen gij gehoord
en gezien hebt van mij, onder vele getuigen ,
dat draag over aan getrouwe menschen, als die
bekwaam zullen zijn , ook anderen te prediken"
(2 Tim 2 : 2 vgl. Tit. 1: ó en 9).
H. Thans zijn we aan de beslissende vraag
gekomen. Als Christus, de Apostelen en de
door hen aangestelde Leeraars het Evangelie
uitsluitend of wel eerst en voo ral door levende ,
mondelinge leer en overlevering verspreidden,
waar staat dan geschreven , dat in lateren tijd
een geheel ander middel gekozen moest worden
of gekozen is, n.1. de Bijbel alleen zon der over-
levering ?
Dit grondbeginsel staat in den Bijbel niet
geschreven en is gevolgelijk ook daarin niet te
vinden. Die \'t nu evenwel aanneemt, ontleent
dus \'t voornaamste en \'t belissendste beginsel,
niet aan den Bijbel, niet aan \'t verstand, ook niet
aan de eerste overlevering, maar aan de ver-
valschte overlevering zijner sekte.
\'t Schoonste is dus, als hij roept: „Bijbel
alleen", dan weerspreekt hij zijn eigen woorden,
met woorden , niet uit den Bijbel genomen.
Onloochenbaar en onomstootelijk staat dus
het drievoudig feit voor \'t oog van allen, dat
n.1. alle godsdienstige belijdenissen eerst en
8*
-ocr page 120-
116
vooral door mondelinge overlevering en leer
werden voortgeplant en uitgebreid ; dat het
volgens alle wetten der menschelijke natuur
niet anders zijn kan; dat Christus zelf dat
middel heeft gekozen , en met uitdrukkelijke
woorden zijne Apostelen voorschreef; maar dan
ook staat het katholiek grondbeginsel onbe\'
wegelijk,
dat thans nog voornamelijk door le-
vende leer en overlevering Christus Woord >
tot ons komt, en voortgeplant wordt.
Hier kan men mij echter tegenwerpen : „Er
bestaan honderden van christelijke sekten, die
allen beweren, dat ze, ieder voor zich, de
ware leer van Christus bezitten en hunne lid-
maten mededeelen. Iedere sekte roept: „hierzoo!
hier !
bij mij is \'t echte kanaal, wa«ruit ge het
water des levens , het zuivere Woord Gods kunt
en moet putten. Wanneer nu alle ware en valsche
godsdienstbelijdenissen door middel der mon.
delinge overlevering worden voortgeplant, en
\'t zelfde kanaal troebel en zuiver water, valsche
en ware leer afvoert, dan toch zal niemand
beweren, dat de Heiland het middel genoegzaam
zij, hetwelk zoowel tot waarheid als tot leugen
geleidt. Waar is dan zekerheid tegen ver-
valsching van Gods Woord te vinden, waar
de kenteekenen die \'t rechte kanaal der ware
overlevering,
van \'t vervalschte onderscheiden P
-ocr page 121-
117
Die opmerking geren we gaaf toe en beweren
zelfs, dat het onbedriegelijke Woord Gods, of
geheel verloren gegaan, of met menschelijke
dwalingen vermengd zou zijn geworden, zoo
Jesus verder niets gedaan had, en Zijn Woord
onbesehut, aan de willekeur van nuchtere en
nieuwbakken geesten, aan de praatzieke tongen,
der menschen had overgelaten. Het schriftelijke
woord,
de Bijbel zelf, bleef immers niet ongeschon-
den tegen de vernielende macht der menschelijke
trotschheid, en werd in de laatste eeuwen tot
onkenbaarheid toegetakeld, door zoogenaamde
geleerde lui, zoodat het heilzame brood der
goddelijke waarheid tot haksel gesneden, ge-
zonde harten en geesten geen voedsel meer
aanbiedt. Nog doller en dwazer ging men met
het mondeling overgeleverde woord te werk,
\'t werd in duizenden vezeltjes uiteengerukt en
vergiftigd, door alle misgeboorten van den men-
schelijken waanzin en weer samengeflanst, naar
gelang duizelende hoofden wenschten en wilden
prediken en gelooven.
Christus nam echter voorzorgmaatregelen om
het van den hemel gebrachte woord onver-
valscht te behouden en bewerkte, dat het ka-
naal der levende overlevering gesloten bleef
voor alle troebel en grondig water , hetwelk
de vuile menschelijke geest trachten zou, daarin
-ocr page 122-
118
uit te storten. Tot dat einde vestigde Hij in
Zijne Kerk een bijzonder ambt, dat door mon-
delinge leer Gods "Woord moest verkondigen
en beval als eerste ambtsplicht: „Bewaar de
goede grondslag door den H. Geest"(II Tim. 1:14).
Hij heeft dat ambt toegerust met alle natuur»
lijke en bovennatuurlijke middelen om zijn hooge
roeping met zekerheid te kunnen vervullen, en
gezorgd, dat dit ware herdersambt zóó ge-
makkelijk te kennen is, dat de kudde van
Christus nooit kan en zal twijfelen , op welke
•weide de ware leer gezocht moet worden. Dit
te bewijzen, zal de stof zijn voor \'t volgend
hoofdstuk.
-ocr page 123-
III.
De instelling en uitrusting van
\'t Leergezag.
1. Wie nog aan den Bijbel gelooft, moet
toegeven, dat volgens verordening van Jesus
de openbare predikatie van Gods woord niet aan
alle christenen is overgelaten, maar eenigen uit
de menigte werden gekozen, die van ambtswege
in Christus\' plaats moesten prediken.
Terstond reeds na zijn openbaar optreden
koos Jesus uit zijn\' leerlingen twaalf man-
nen met dat bijzonder doel. „Hij riep zijn\'
leerlingen op en koos er twaalf uit, die
hij ook Apostelen noemde" (Luc. 6: 13).
Deze zond Hij in Zijn\' naam , als gezanten
de wereld in: „Zoo als Mij de Vader heeft
gezonden, zoo ook zend Ik u." (Joan. 20: 21).
Hij legde hun door een uitdrukkelijk bevel
den ambtsplicht op om te prediken. Mij is
alle macht gegeven, in den hemel en op
aarde: gaat dus heen en leert alle volkeren
(Math. 28: 18—19).
-ocr page 124-
120
De Apostelen hebben dit bevel ook werkelijk
uitgevoerd, bewust, dat ze in Christus\' naam
predikten, en dat hunne prediking ambtsplicht
was. „Voor Christus dan zijn wij gezanten,
als vermaande God door ons" (2 Cort. 5: 20
vgl. Eom. 1: 5, 25, 13). „En Hij heeft ons
bevolen den volkeren te prediken en getuigenis
af te leggen" (Hand. der Ap. 10: 41).
De Apostelen kozen weder anderen en droe-
gen hun \'t zelfde ambt en denzelfJen plicht op:
„Predik het woord, laat niet af, tijdig of on-
tijdig" (2 Tim. 4: 2), „Bewaar den goeden
grondslag door den heiligen Geest, die in u
is" (2 Tim. 1: 14).
Eindelijk gaven zij hunne onmiddelijke op-
volgers het bevel, weder anderen te kiezen,
en hun denzclfden ambtsplicht, het ontvangen
Woord Gods verder te prediken, op te leggen.
„En wat gij gehoord hebt van Mij , onder vele
getuigen, draagt dat over aan getrouwe men-
schen, als die bekwaam zullen zijn ooi anderen
te prediken"
(3 Tim. 2: 2 vgl Tit. 1: 5 en 9).
\'t Is dus een feit, dat volgens Jesus\'verordening
een leeraarsambt geschapen is, als \'t levend
middel om Gods Woord als levende leer
voort te planten, door alle volkeren en tijden,
tot aan de wederkomst van Christus Jesus
(1 Tim. 6: 14), Het is waar, de dragers van
-ocr page 125-
121
dit leeraarsambt zijn menschen, maar ze zijn
ook „gezanten van Christus", „bedienaars des
Woords", „herauten van den allerhoogsten
Koning", en zoolang ze vasthouden aan \'t over-
geleverde Woord, zoo lang ook spreken zij in
Jesus naam, en verkondigen niet het feilbaar
woord van den mensch, maar \'t onfeilbare
Woord Gods. Een minister, die ambtswege
den lande een koninklijke boodschap mededeelt,
spreekt door zijn mond niet zijn , maar des
konings woord. Wie hem hoort, hoort den
koning ; wie hem veracht of miskent, veracht
of miskent den koning. — De Apostel Paulus
wil ook\', dat het doorhem verkondigde Woord,
aldus opgenomen worde : „daarom zeggen wij
God onophoudelijk dank, dat gij, toen gij het
gepredikte Woord Gods ontvingt, het aan-
naamt, niet als menschelijk woord, maar, zooals
het in waarheid is , als Gods Woord"
1 Thess. 2: 13).
„Maar", vraagt men, „kan het Woord Gods
op dezen weg niet vervalscht worden P" Zeker
wel, maar Christus heeft zorg gedragen, dat
het leeraarsambt, door natuurlijke en iove>t-
natuurlijke middelen,
de overgeleverde leer trouw
en ongeschonden bewaren" moest, en daarop Zijn
Woord verpand.
2. Het staat vast, dat Christus het leeraars*
-ocr page 126-
122
ambt der Kerk, door buitengewone en gepaste
middelen tot het onfeilbare kanaal en tot
„Zuil en grondslag der waarheid" (1 Tirn. 3 :15)
heeft gemaakt. Die middelen zijn deels »«•
tuurlijke , deels bovennatuurlijke, goddelijke,
wonderbare middelen.
Bij de overweging dezer middelen zullen wij
verstomd staan , met welk een wijsheid Christus
zijn leeraarsambt tot genoemd doeleinde in-
richtte.
De volgende grondstelling der katholieke
Kerk zal ons bij de beschouwing dier middelen
tot grondslag verstrekken: men moet geen
wonderbaar ingrijpen van Gods hand in de
men8chelijke dingen verwachten, zoolang na-
tuurlijke middelen aanwezig zijn, om het door
God gewilde doel te bereiken; waar deze mid-
delen echter niet toereikend zijn, daar is
\'t onmogelijk, dat God niet wonderbaar tusschen-
beide trede, zoo waar als Hij de teugels van
\'t bestuur der wereld houdt, en eerder he-
mel en aarde zullen vergaan, dan Gods
Woord. Kortom: verwacht geen wonde-
ren , waar ze niet noodig zijn, maar hoopt en
gelooft ze daar, waar Gods Woord vervalscht
of onvervuld zoude blijven. Deze grondstelling
houdt het midden tusschen blinde lichlgeloosig-
heid,
die overal wonderen veronderstelt, en
-ocr page 127-
123
blind ongeloof, dat elke wonderbare tusschen-
komst van Gods hand, in de ontwikkeling der
tijdelijke wereldorde, loochent en ontkent.
Ieder zal moeten toegeven, dat alle zuivere
menschelijke middelen niet toereikend zijn, om
JeBUs\' verhevene leer, door alle volkeren, tijden
en landen te verspreiden, zonder inmenging
van menschelijke dwalingen. Men bouwe
\'t kanaal der menschelijke overlevering zoo vol-
maakt mogelijk , geen menschelijke macht alleen
zal beletten , dat de zuivere bron van \'t zuivere
Woord Gods, geen toevoer van onzuiver water
in zich opneme, dat het onfeilbare Woord Gods,
in den mond van feilbare menschen niet feil-
baar worde. De stoffelijke middelen alleen zijn dus
ontoereikend, en daarom moeten wij in de on-
feilbaarheid van den Goddelijken Geest der
waarheid , eene tegemoetkoning of vergoeding
zoeken voor datgene, wat de menschelijke
feilbaarheid ontbreekt. Zijn wij daartoe wel
gerechtigd P Zonder twijfel, wijl de uitdruk-
kelijke en duidelijke belofte van Jesus voor
ons is. Het feit, dat Jesus Zijn, en des H.
Geestes bijstand voor altijd aan het leeraarsambt
heeft toegezegd, is zoo klaar en duidelijk in
den Bijbel aangegeven, dat het door niemand
kan geloochend worden. Toen Jesus Zijn leer-
aarsambt instelde met het bevel: „leert alle
-ocr page 128-
124
volkeren, doet hun alles onderhouden wat
Ik u gezegd heb," bleef Hij Zelf borg, om
alles aantevullen, waarin zij door hunne zwak-
heid zouden tekort schieten: „En zie! Ik
ben met u (d. i. Ik sta u bij) alle dagen, tot
aan de voleinding der tijden" (Math. 28: 20)
Even helder is de belofte van Jesus in Zijn
afscheidsrede : „de Trooster echter, de H. Geest,
dien de Vader in Mijnen Naam zal zenden,
Hij zal u alles leeren en u alles doen onder-
houden , wat Ik u gezegd heb" (Jcan. 14; 26).
En na Zijne Opstanding; gij zult kracht ont-
vangen , wanneer de H. Geest over u neerdaalt,
en gij zult Mijne getuigen zijn in Jerusalem en
in geheel Judea en Samaria en tot aan de
uiterste grenzen der aarde (Hand der Ap. 1: 8).
Nu komt de vraag , hoe wij dien bijstand des
H. Geestes moeten verstaan, als een voort-
durend wonder der openbaring of wel dat deH.
Geest de dragers van \'t leeraarsambt inspireert
en voorlicht, zooals de profeten des ouden
Verbonds, met uitsluiting van alle menschelijke
tusschenkomst P Dat zou niets anders zijn dan
wonder boven wonderen, openbaring boven
openbaring aannemen. De protestanten denken
zich de zaak aldus; maar de katholieke Kerk
neemt den bijstand des H. Geestes geheel anders,
en naar waarheid op. Zij loochent niet, dat
-ocr page 129-
125
de H. Geest, op elke ziel inwendig ver-
lichtend en opwekkend werkt, opdat zij het
haar gepredik\' Woord Gods met bovennatuur-
lijk geloof aanneme (Trid. 6 Zitt. 3 Canon ,)
alsmede dat de Geest Gods den predikers,
kapelaans , Pastoors, Bischoppen en den Paus ,
als zij van goeden wille zijn, met zijn bijstand
ter zijde staat, om de plichten van hun ambt
met vrucht voor henzelf en anderen te vervul-
len, maar daarover is hier geen sprake. De
vraag loopt over de gave der onfeilbaarheid,
krachtens welke, het door uitwendige predikatie
medegedeelde Woord Gods, ook weder door
uitwendige leer onvervalscht verder voortgeplant
worde. Dan bewerkt de H. Geest — zoo leert
de Kerk — volstrekt geen nieuwe openbaring ,
maar wel getrouwheid in het bewaren der eenmaal
ontvangene openbaring;
m. a. w. Dij beschermt
tegen dwaling in alle menschelijkehandelingen,
die de Kerk aanwendt om Christus\' Woord,
dat haar is toevertrouwd, onvervalscht en on-
veranderd voort te planten.
Daaruit volgt als vanzelf, dat de bijstand des
H. Geestes, waardoor het leeraareambt onfeil-
baar is, de menschelijke handelingen, onder-
zoekingen en hulpmiddelen volstrekt niet uit-
sluit, maar ze integendeel veronderstelt. Ja,
de H. Geest treedt dan eerst steunend tus-
-ocr page 130-
126
scheubeide, als menscliclijke middelen niet
toereikend zijn, de overgeleverde leer trouw te
bewaren en tegenover de dwalingen der tijden,
in \'t rechte licht te plaatsen. Alle lidmaten des
leeraarsambt, moeten daarom van af den kapelaan
tot aan den 1\'aus sludeeren, onderzoeken, bidden
en in moeilijke gevallen raad vragen, in één
woord, alle hun ten dienste staande middelen
gebruiken, om de overgeleverde leer meer en
meer te leeren kennen en wetenschappelijk
toe te passen. Die hulpmiddelen, natuurlijke en
bovennatuurlijke, zijn zeer talrijk. Bovenaan
staat de II. Schrift, die niets anders is, dan
Gods Woord. Dan volgen de beslissingen en
leerstellingen der Consiliën en der Pausen,
de Schriften der H. Kerkvaders, enz.
Onder de natuurlijke middelen valt vooral de
wonderbare bouw der zichtbare Kerk
en de geheele in-
richting van \'t leeraarsambt
in\'t oog. Inderdaad, hoe
nauwkeuriger men het katholieke leeraarsambt
waarneemt, des te duidelijker komt de wijsheid
des Stichters uit, die alles zoo ordende en
regelde , dat de natuurlijke inrichting bijna in
staat is om elke dwaling te verijdelen, zoo
scherp is de wederkeerige waakzaamheid in de
Kerk. Om alles met één woord te zeggen:
van den eenen kant, wordt in de Kerk de leer van
den tegentooordigen tijd bewaakt, door de leer van
-ocr page 131-
127
\'t verledens, en van den anderen kant, elk
leeraar in \'t bijzonder bewaakt en terecht gewezen
door \'t geheel. We zullen trachten deze ge-
wichtige gedachten, ook voor den minder onder-
wezene duidelijk te maken.
De katholieke Christen bezit zijn\' zielzorger
den pastoor, (en zijn\' medehelpers de kapelaans)
die door ambtsplicht gehouden is op den pre-
dikstoel, in de katechismus-lessen en in den
biechtstoel het ontvangene Woord Gods voort
te planten en als goede herder, zijn\' schapen op
de weide der katholieke waarheid te geloiden.
Zijn\' zending ontvangt hij van zijn wettigen
Bisschop, maar niet dan na zorgvuldig onder-
zoek of hij de overgeleverde leer des verledene
weet en aanneemt, ja, hij moet zelfs een uit-
voerige geloofsbelijdenis afleggen en bezweren.
Als feilbaar mensch bezit hij noch persoonlijk,
noch ambtshalve de gave der onfeilbaarheid,
maar hij zal toch zoo lichtvaardig zijn duren
eed niet breken, en in plaats der oude waarheid,
verlichte ideën van zijn verward hoofd, of van
zijn tijd, den volkeren verkondigen. Evenwel
is \'t niet te ontkennen, dat deze verwarring
niet alleen mogelijk, maar in den loop der
eeuwen, zelfs onlangs nog (denk aan Rein-
kens c. s.) werkelijk plaats had, zoodat het
schijnt, dat eene katholieke gemeente kan af-
-ocr page 132-
128
dwalen van den rechten weg, wijl haar in plaats
van Gods Woord, het bedriegelijke woord eens
menschen wordt gepredikt. Dit gevaar bestaat
echter niet, want de zielzorger is niet onaf-
hankelijk, maar een drievoudige waakzaamheid
heeft het oog op al zijn doen en laten gericht;
hij wordt bespied door hen, die onder hem,
naatt hem en loten hem staan.
De gemeente zelve, die onder hem slaat, belet
dus geloofsverwarring, verandering en ver-
valsching. Met dit te zeggen, maken wij de
gemeenten niet de rechters hunner herders en
zielzorgers, dat niet anders zou zijn, dan de
school boven de leermeesters te plaatsen, en de
kudde de herders te laten weiden. Neen, de
gemeente houdt ovei hare zielzorgers slechts
toezicht als getuige voor de oude geloofsleer
des verledene, die in de gemeente voortleeft.
Zij weet, dat de zielzorger die overgeleverde
leer niet omverstooten, maar verder opbouwen
moet, en zoodra iets tegen de leer van den
kategismus voorgedragen, b. v. gepredikt werd:
de goede werken zijn niet noodig ter zaligheid ;
men behoeft zijn zonden niet te biechten; de
heiligen mag men niet vereeren of aanroepen,
dan zou zelfs \'t eenvoudigste moedertje zich daar-
tegen verzetten en als getuige optreden voor de
oude leer, en tegen die vervalsching partij kiezen.
-ocr page 133-
129
De priesters, die naast den afvallige arbeiden,
zonden ook zonder twijfel weldra niet als aan-
hangers, maar als tegenstanders en gerechte
getuigen, tegen de dwaling opstaan. De dwa-
ling kan onmogelijk in \'t geheim voortwoeke»
ren , maar komt vroeg of laat aan \'t licht, en
dus ook voor den rechterstoel van dengene,
die den afvalligen priester zending gaf, en die
door den H. Geest het recht en den plicht
ontving, zijn geheel Bisdom in geloofszaken als
rechter te bewaken. Hij heeft dus ook nog te
rekenen met hem, die boven hem staat, met den
Bisschop. Deze weet, dat tot hem gezegd is
evenals weleer tot Bisschop Timotheus : „be-
waar den goeden grondslag, door den H. Geest"
(2 Tim. 1: 14), en hij zal de noodige maat-
regelen aanwenden, opdat de gemeente in haar
geloof geen schade beloope, of zorgen dat
deze zooveel doenlijk afgewend worde.
„Maar", werpt men mij hier tegen, „ook
de Bisschop is per&oonlijk, noch ambtshalve on-
feilbaar, hij kan het Woord Gods dus laten
vervalschen, of zelf vervalschen" ! De mc~
gelijkheid bestaat, maar wij geven niet toe,
dat dit zoo gemakkelijk kan geschieden. Daar-
tegen is reeds gezorgd; gedeeltelijk door de
persoonlijke eigenschappen
, die de Kerk in de
Bisschoppen eischt, en voor \'t overige door
9
-ocr page 134-
130
de strenge bewaking, waaraan ook zij onder-
worpen zijn.
Van den beginne der Kerk af, werd niemand
tot dat gewichtige ambt toegelaten, wiens ge-
loofstrouw niet boven allen twijfel verheven
was. Het strengste onderzoek laat de Kerk bij
hare keuze, in dit opzicht, voorafgaan. In de
eerste eeuwen der Kerk, was dit onderzoek do
taak der mede-Bisschoppen der kerkelijke pro-
vincie, waartoe de voorgedrag ene behoorde,
thans geschiedt dit, door een kanonisch proces ,
dat de H. Vader zelf opent. Overigens moet
de Bisschop bij de aanvaarding van zijne bis-
schoppelijke waardigheid, tegenover zijn\' mede-
Bisschoppen en in \'t bijzonder den Paus, in een
Synodaalschrijven zijn\' geloofsbelijdenis afleg,
gen , \'t welk thans plaats heelt door \'t afleggen
van de plechtige en uitvoerige geloofsbelijdenis,
door \'t Concilie van ïrente opgesteld \'t Ge-
bruik van dit onderzoek en dezer geloofsbe-
lijdenis is zoo oud als de Kerk. De ET. Cyprianus
zegt reeds, dat het ingevoerd werd met het
doel, om onwaardigen van den bisschoppelijken
zetel te weren , en \'t zesde algemeene Concilie,
gehouden in 680, brengt dit gebruik, tot aan
de apostolische tijden terug. Vandaar dat de
honderdduizenden Bisschoppen van \'t katholiek
verleden, (enkele uitgezonderd) met zulk een
-ocr page 135-
131
bewonderenswaardige liefde en gehechtheid aan
de overgeleverde leer vasthielden en nog in
onze dagen vasthouden, bereid om liever vrij«
heid, bloed en leven ten offer to brengen,
dan \'t geloof, aan de dwalingen van hun bedorven
tijdgeest te verraden. En wanneer ook al eens
een Bisschop van den koninklijken weg der
Vaders afdwaalde, tot gevaar van de geloovi-
gen , dan vertoonde zich weldra de wolf in de
schapenvacht; — zoo wonderbaar is de inrich-
ting der Kerk, — want ook de Bisschop staat
onder drievoudige bewaking, van de zijde der-
genen die onder hem, naast hem en loven hem
staan.
De priesters eens Bisdoms, die onder den
Bisschop hunne priesterlijke bediening uit-
ocfenden, treden in de eerste plaats als getuigen
op voor de overgeleverde leer. Deze zijn niet
de rechters des Bisschops , noch bij machte, hem
voor den rechterstoel der openbare meening te
dagvaarden , maar ze moeten dienen als getuigen,
voor de waarheid der oude leer en tegen hare
vervalaching waken. Ieder Bisschop heeft bo-
vendien naast zich zijn mede-Bisschoppen en
in den gewonen regel, een van hoogeren rang,
die men Aartsbisschop, Primaat of Fatriarch
noemt. Op al deze Bisschoppen rust de plicht,
onderling voor de reinheid des geloofs te waken
9*
-ocr page 136-
132
en alle verderfelijke nieuwigheden te onder-
drukken. Ontstaat er een dwaal- of twijfel-
achtige leer , dan berust op eiken Bisschop de
dure verplichting, de overige Kerkvorsten daar-
mede bekend te maken en vooral den H. Stoel
daarvan intelichten, wanneer\'t gewichtige zaken
geldt. Terstond beleggen de Bisschoppen dan bij-
zondere of algeraeene Kerkvergaderingen, met
den Paus als voorzitter, ten einde de nieuw
uitgebroeide meening, naar \'t oude katholieke
beginsel van Tertulianus te beoordeelen en in den
regel te veroordeelen, die zegt: l\'.nu is dat waar,
wat vroeger waar was; wat vroeger waar was,
was van den beginne waar, en wat van den
beginne waar was, stamt van de apostelen af."
Hier kan men de tegenwerping maken. „Als
één Bisschop kan dwalen, dan kunnen \'t ook
twee, twintig, enz. en dan is de laatste term,
dezer opklimmende reeks, wel een ontzaglijke
feilbare grootheid , maar geen onfeilbare zeker-
heid, en toch dat onfeilbare kanaal, waardoor
Jesus\' leer zich voortplant, moeten we hebben,
zoo we ons m et onfeilbare zekerheid aan \'t ge-
loof kunnen en zullen onderwerpen."
Deze tegenwerping is gerechtigd, vandaar
dat we hooger op moeten zoeken, om een\' rots
te vinden, die de poorten der hel niet zullen
overweldigen, d. i. een rots, bestand tegen
-ocr page 137-
133
alle dwaling en afVal. Zijn hier de natuurlijke
middelen, uit den bouw der Kerk zelve geno-
men, toereikend P „Ja", zeggen onze sehis>
matieke, dwalende broeders, die geen opper-
hoofd der Kerk aannemen, maar alleen priesters
en Bisschoppen als leeraars van Gods Woord
erkennen. De ongelukkigen ! ze hebben zoolang
afgebroken, totdat de muren van den tempel
der Kerk alleen zijn overgebleven, en \'tsehut-
tende dak is omvergehaald, zoodat de rest,
de ruinen, aan de stormen en buien der dwaling
zijn blootgesteld.
Indien de waarheid op de zijde dier loochenaars
van \'t Primaat des H. Stoels ware, dan zou men,
of van de onfeilbaarheid des leerambts moeten
afzien, of terstond zijn\' toevlucht moeten nemen
tot wonderbare tusscbenkomst des H. Geestes.
En waar blijven dan de zichtbare dragers der
onfeilbaarheid , door wie de geloovigeu moeten
ingelicht worden, op welke zijde de H. Geest
staat P Eén\' Bisschop in \'t bijzonder, noch een
groot getal bij elkander genomen, is toch de
beloften der onfeilbaarheid niet gedaan, zoodat
er niets overblijft, dan te zeggen: de H. Geest
staat op de zijde van de meerderheid der Bis-
schoppen.
Door dit aan te nemen, spannen zij
zich zelven een strik; want eerstens kunnen ze
niet antwoorden op de vraag: waar staat JeBUs
-ocr page 138-
134
belofte, dat de H. Geest de partij der meer-
derheid voorstaat? \'tgeen men in onzen ver-
lichten tijd gaaf, zonder \'t minste bewijs aan-
neemt, als gold het een\' stemming voor de
eerste of tweede Kamer. Geven zij één duide*
lijke tekst aan, voor hunne stelling, ik zal er
drie toonen, dat de H. Geest der wijsheid,
aan de meerderheid niet is toegezegd. Ten
tweede zien ze zeer goed in, dat, wanneer de
meerderheid der Bischoppen voor de waarheid
beslissend ia, deze dan ook op de zijde der
li.-Kath. Bisschoppen te vinden is, wijl zij meer
in getal zijn dan alle overigen te zamen. Ein-
delijk moeten ze do wonderen vermenigvuldigen
en de gave der onfeilbaarheid over een groot
getal hoofden uitstrekken , met uitsluiting der
minderheid, en dat wel zonder grond. Daar
zij nl. geen natuurlijk eenheidspunt, geen
centrum aannemen, waardoor de afwijkende mee-
ningen der Bisschoppen, tot eenheid kunnen
worden gebracht, worden zij gedwongen, bij
gebrek aan een natuurlijk middel, de werking
des H. Geestes minstens tot zooveel punten
uit te strekken, dat de door hen aangenomen
meerderheid uitkome. Om den Paus te ont-
gaan, moeten ze hun\' toevlucht nemen tot een
groot wonder en de bijzondere tusschen-komst
des H. Geestes, zonder daarvoor \'t minste bewijs
-ocr page 139-
135
te kunnen bijbrengen uit H. Schrift, noch
overlevering.
De katholieken zijn er , God lof! veel beter
aan toe en behoeven terstond hun toevlucht
tot geen wonderen te nemen, om \'t Episcopaat
tegen dwaling te beschermen, wijl Christus,
volgens hun vaste overtuiging, daarvoor nog
een natuurlijk middel heeft ingesteld ; want ook
de Bisschoppen hebben een leeraar, en her-
der booen zich, die over hun\' leer een
waakzaam oog houdt. Hij is \'t, van wien zij
hunne zending en waardigheid ontviügen ; hij
is de Opperherder van Jesus\' gansche kudde,
de Paus. Alle katholieken stemmen overeen,
dat we van beneden af beginnende eerst bij en
met den Paus de gcheele Kerk hebben en dat
hij \'t fundament, \'t \'midienpunt, \'t hoofd der Kerk
is, geplaatst over alle herders der Kerk, de
Leeraar der leeraars , de Bisschop der Bisschop-
pen , de hoogste en laatste waker over de
zuiverheid der leer, „opvolger dos H. Petrus*,
de ware plaatsbeklecder van Jesus Christus,
het hoofd der gehcele Kerk, de vader en
leeraar van alle Christenen, wien in Petrus door
Jesus Christus de volmacht geschonken
is, de geheele Kerk te weiden, te besturen
en te geleiden." (Decreet van \'t concilie van
Florence.)
-ocr page 140-
136
Eindelijk staan we op de spits des leeraars-
ambt. Slaat de Paus ook onder toezicht P Wel
zeker, maar hoe P Kaast zich heeft hij niemand
want de Kerk heeft maar één hoofd. De H.
Cyprianus zeide reeds: „De Kerk, welke één\'
is, is door \'t woord des Heeren op éénen, die
de sleutels des hemels ontving, gegrondvest"
(Epist. 73). Boven hem staat alleen Hij, van
wien hij zijn\' waardigheid en macht ontving,
wiens zichtbare plaatsvervanger hij is, de al-
eenige Heer en Meester (Math. 23: 8). Dat
Christus over zijn plaatsbekleeder waakt, is
zoo ontwijfelbaar waar, als Zijn Woord om bij
Zijne Kerk te zullen blijven, zóó zeker als Hij
uit den zwakken Simon een Cephas, de niet
te verbrijzelen rots, den herder der lammeren
en schapen, d. i. der geloovigen, Bisschoppen
en priesters gemaakt heeft, zoo vast, als Hij
voor Petrus gebeden heeft, opdat zijn geloof niet
bezwijke, en hij zijne broeders versterken moet.
Is nu dat hemelsch toezicht, dat Christus
over Zijn\' Opperherder houdt voldoende, of staat
de Paus ook nog onder \'t toezicht van hen,
die beneden hem staan P
De Bisschoppen zijn getuigen voor den Paus ,
helpers en medearbeiders door hunne men-
schelijke handelingen, welke de Kerk gebruikt,
en aanwenden moet, om tot den echten en waren
-ocr page 141-
137
zin en inhoud van de overgeleverde leer te komen
en deze te bewaren. IS iemand toch heeft tot
op dit uur beweerd, dat de Paus de eenige
leeraar der Kerk is, maar wel de hoogste
leeraar, hetgeen ook blijkt uit de oproeping,
die de Paus dikwijls tot het gezamenlijke
Episcopaat richt, om, bijgestaan door hun\' raad
en hulp, de dwalingen te veroordeelen, en de
ware oude leer met de meest mogelijke klaar.
heid en wijsheid nader vast te stellen en te om-
schrijven. Daarmede is niet gezegd, dat de
Paus volstrekt hunne voorlichting noodig heeft,
om als leeraar der geheele Kerk tegen dwaling
gevrijwaard te zijn; ware dit het geval, dan
zou \'t vaste , onbewegelijke , onfeilbare punt des
leeraarsambt niet in \'t zichtbare fundament der
Kerk, maar in de onbegrijpelijke meerderheid
der Bisschoppen opgesloten liggen. „Prima sedes
a neuiine judicatur",
de eerste stoel wordt door
niemand geoordeeld, zegt een overoud begin*
sel. Vandaar ook, dat het Vaticaansch Conci*
lie, de aloude leer, tot dogma of geloofswaarheid
verhief/ de Paus is onfeilbaar in. geloo/s en zedeleer
als hij spreekt ex cathedra. Hieruit volgt, dat
de Kerk van Christus nooit in dwaling kan
vervallen, staande op de onwrikbare rots in
Petrus en zijne opvolgers, de Kerk geschonken,
tegen wie de poorten der hel, de machten der
-ocr page 142-
138
dwaling niets zullen uitwerken. Daar ligt het
vaste punt, waarvoor alle mogelijke dwalin-
gen pal moeten staan, geboden door den
H. Geest: tot hiertoe en niet verder ; de rots ,
die niet slechts zelve vaststaat, maar die haar
vastheid ook over \'tgeheele gebouw der Kerk
uitstrekt.
Tot hiertoe hebben we gezien, in hoeverre
dwalingen onder de lidmaten van \'t leeraarsambt
kunnen woekeren en voortgang maken, doch
ook, dat er in \'t zichtbare leeraareambt een
onwrikbaar rotspunt bestaat, waar de dwalingen
een dam, en al \'t disputeeren en tegenspreken
een einde vinden.
Beantwoorden we nu de vraag : hoever strekt
zich ie geest der waarheid uit, d. i. de on-
feilbaarheid in leer en geloof?
\'t Antwoord op
deze vraag is, God zij lof! algemeen. De on-
feilbare Geest van waarheid strekt zich uit over
de geheele Kerk en haar lidmaten, te beginnen
met het hoofd tot aan den armeten leek; van
den Paus af door de Bisschoppen en priesters,
tot aan den minst ontwikkelden geloovige, over
alle kinderen der Bruid van Christus, die van
goeden wille zijn, d. i. die met voorbijzage
van hun eigen zin en oordeel, zich aan \'t woord
hunner zielzorgers onderwerpen, en hun liever
hooren en gelooven, dan den dwarrelwind van
-ocr page 143-
139
een bedorven tijdgeest. Daaruit volgt het troost,
rijke beginsel: bestaat in de kinderen der ka-
tholieke Kerk de ootmoed des kinds, dan ook
de onfeilbare waarheid in leer en geloof, ten
opzichte van alles, wat ter zaligheid nuttig en
noodzakelijk is : „Ik dank u , Vader! Heer van
hemel en aarde! dat Gij deze dingen voor de
wijzen en verstandigen verborgen hebt, en hebt
die den kinderkens geopenbaard" (Math. 11: 25).
De Paus , vasthoudend aan de overgeleverde
leer en de eenheid der Kerk, is de onfeilbare
rots, die Christus in \'t moeras dezer ellendige
wereld vestigde. Doch die gave berust niet
bij hem alleen, maar moet zich uitstorten over
de geheele Kerk. Ieder\' Bisschop , die zich
aan de overgeleverde leer trouw aansluit, en in
moeielijke vraagstukken de oplossing bij den
H. Stoel gaat vragen, wordt zoodoende ook
onfeilbaar in geloof en zedeleer. Wat hij niet
uit zichzelven bezit, dat ontleent hij door deel»
name aan de vastheid der rots, en zoo staat
hij daar, zooal niet als de rots der Kerk, dan
toch als een onbewegelijke zuil, gegrondvest op
de onwrikbare rots, gevrijwaard tegen dwaling
in \'t geloof, onfeilbaar in leer.
Beschouwen we nu den eenvoudigen ziel-
zorger. Bewust een feilbaar mensch te zijn ,
baart het hem toch geen verlegenheid als \'t heet:
-ocr page 144-
140
beklim den kansel en verkondig Gods onfeilbaar
Woord. Zoolang hij aan zijn\' Opperherder en op-
persten Leermeester vasthoudt, staat de geheele
rijke schat der katholieke Waarheid voor hem
open, waaruit hij naar hartelust, oud en nieuw,
de eeuwig oude en eeuwig nieuwe waarheid kan
nemen. — Hij staat daar, niet als rol» of zuil
der Kerk, maar als verkondiger des geloojs,
zonder dwaling in \'t geloof, onfeilbaar in de
leer der Kerk. Zoo dikwijls hij op den pre»
dikstoel of in de katechismus, in den naam en
in den zin der Kerk spreekt, haalt hij \'t licht,
dat Jesus op de wereld bracht, als van onder
de doode letter te voorschijn, en plaatst de
werkzame, levende vlam op den kandelaar,
opdat het allen verlichte, die in \'thuis (Gods)
zijn.
De leeken eindelijk, zij mogen nog zoo
feilbaar zijn en onwetend in eigen denken en
doen, als zij \'t woord uit den mond der Kerk
geloovig aannemen, dan ook nemen ze deel
aan \'t onfeilbaar geloof der Kerk volgens Jesus\'
belofte: „Wie u hoort, hoort Mij;wie u veracht,
veracht Mij; Wie Mij veracht, veracht Den-
gene, die Mij gezonden heeft (Luk, 10: 16).
Die dus de Kerk hoort is zóó gevrijwaard
tegen dwaling in \'t geloof, alsof hij onmiddelijk
uit Christus\' mond de woorden des levens ont-
-ocr page 145-
141
ving, en al is hij ook geen rota, geen zuil of
geen verkondiger des geloofs, dan toch een
vaste op de rots der waarheid, gevestigde
bouwiteen van den levenden tempel Gods.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk, dat de
Geest der Waarheid zich niet slechts tot één
punt bepaalt, maar zich van zijn middelpunt
over de geheele Kerk uitstrekt, en van \'t hoofd
over alle, met \'t geheel verbondene lidmaten
uitstort,
Hierin gelijkt de Kerk op het uit vele lede»
maten bestaande menschelijk lichaam. Het
leven vindt zonder twijfel zijn middelpunt in
\'t hoofd, en verspreidt zich van daaruit door
alle deelen, die dus leven door \'t leven des
middelpunts.
Op dezelfde wijze is de gave der waarheid neêr-
gelegd in de rots (de Paus), zijnde \'t middelpunt
des leerambts, en vandaar uit door alle en over alle
lidmaten verspreid en uitgestort, verkrijgt zij
meer kracht en licht, naarmate zij algemeener
wordt. Daardoor bezit de getrouwe katholiek
\'t ontschatbare geluk, niet „als een klein kind
heen en weer te worden geslingerd, door eiken
wind der leer" (Eph. 4), maar vast te staan, te
midden der woedende baren van ongeloof en
dwaling, vast als de rots van Petrus; hij zelf
wordt een rots tegen de dwaling. De Paus
-ocr page 146-
142
bezit als Opperste leeraar de gave der onfeil»
baarheid; daarmede is echter niet gezegd, dat
hij persoonlijk ah privaat persoon, onfeilbaar
zeker de voorschriften des geloofs zal naleven ;
daarin kan hij dwalen. Bij hem hangt, zooals
bij ieder mcnsch, de vooruitgang in de deugd
af, van \'t meerder af minder waken, bidden
en strijden.
Wie nu beter waakt, bidt en strijdt dan de
Paus , diens ziel wordt ook zonder twijfel meer
van \'t licht der deugd doortrokken. De Paus kan
dus zijn\' ziel door zonde schaden, maar God
heeft nooit toegelaten en zal nooit toelaten,
dat hij \'t geloof der Kerk door dwaalleer schaadt
en bederft. God deelt zijn loon niet uit, naar
de maat der hooge betrekking , die iemand in
de Kerk inneemt, maar volgens \'t getrouw ge»
bruik der geschonkene genade. Niemand heeft
in dit opzicht iets bij een ander voor, maar
ieder moet in schrik en vrees zijn heil be-
werken.
O, hoe treurig is \'t, dat in onze dagen op
ontelbaar veel gedoopten, \'t woord des Apostels
van toepassing is: „niet allen gehoorzamen
\'t Evangelie" (Eom. 10 : 16;. Het door Christus
gestichte lecraarsambt verkondigt alom over de
geheele wereld Gods Woord; het predikt tijdig
en ontijdig, en hoevelen sluiten oor en hart!
-ocr page 147-
143
De katholieke Kerk kan met Paulus de getui-
genis afleggen: „ik heb den goeden strijd ge-
streden, ik heb mijn geloof bewaard"(II Tim. 4: 7),
terwijl zoovele volkeren en christenen kwalijk
gestreden en \'t ware geloof verloren hebben.
Met het diepste medelijden werpen wij onze
blikken op \'t Oosten, vroeger met Christelijke
gemeenten als bezaaid. Daar, waar de wieg
stond van tallooze heiligen en vele Kerkvaders ,
heerseht thans \'t plompste en afschuwelijkste
heidendom, terwijl \'t overblijfsel des Chris*
tendoms, voor \'t grootste gedeelte in ketterij en
schisma wordt aangetroffen , en gescheiden van
\'t onfeilbaar leeraarsambt en gezag, de vrucht-
bare moeder blijft van verwarring, dwaling en
geestelijke ellende.
Bij \'t vele goede , dat we in \'t Westen aan-
treffen, blijft er toch, helaas ! nog veel te wen-
schen over. Met massa\'s zijn de menachen van
het door Christus gegrondveste gezag en leer-
aarsambt , de bron des levenden waters afge-
vallen, en tobben zich te vergeefs af, om waarheid
te putten uit den bodemloozen kolk der dwa-
ling. Millioenen buigen hunne knie voor \'t be-
driegelijke en waanzinnige woord der men-
schen , hun mondeling en schriftelijk gepredikt,
terwijl ze Gods onbedriegelijk Woord den rug
keeren. In onzen tijd bestaat merkelijk de
••
-ocr page 148-
141
schijn, dat de voorzegde afval des geloofs zijn
vervulling bereikt heeft. Wat toch hebben we
sedert 300 jaren zien gebeuren. Eerst afval
van \'t leergezag in naam des Bijbels; toen afval
van den Bijbel in naam der rede; eindelijk afval
van de rede in naam der stof of materie. Zoo
diep is de onsterfelijke menschelijke geest ge-
zonken , dat hij zich een afstammeling des
diers, een apenkind gelooft.
„Wie staat, zie toe dat hij niet valle." „O
Timotheus, bewaar het u toevertrouwde (ge-
loof) , u afwendende van ongoddelijke nieuwig»
heidsleeringen en van de tegenstelling der
valschnamige kennis, welke sommige belijdende,
van het geloof zijn afgevallen" (1 Tim. 6: 20—21).
-ocr page 149-
IV.
Welke Kerk bezit het ware Leergezag?
De beantwoording dezer vraag zal in ons
dezelfde vreugdevolle zekerheid te voorschijn roe>
pen, waarmede de Apostel zeide: „Ik weet,
wien ik geloofd heb"
I. Hoe en waar vind ik de oprechte bron
der waarheid, het ware leergezag, dat mij
\'t Woord van Christus onvervalscht mededeelt;
hoe kan ik me hoeden tegen bronnen, die niets
anders dan leugen en bedrog inhouden ? Deze
tweeledige vraag moet elk Christen aan zich-
z elven doen; want een tweevoudig bevel rust
op hem, van zich nl. te wachten tegen valsche
profeten, en den waren profeten en Apostelen
geloof te schenken. Waaraan zijn deze beiden
te onderscheiden, en kan men zeker weten,
wie geloof verdient P Dit punt is in onze da-
gen van \'t grootste gewicht, te meer daar
t getal der valsche profeten, die zich als leeraars
10
-ocr page 150-
146
der waarheid opdringen tot in \'t ongeloofelijke
is gestegen.
Men werpe slechts een blik op datgene, wat
er over godsdienst gesproken, geschreven en
gedrukt wordt, en een levend beeld van \'t ge-
huil en \'t gejank om Babels toren, zal zich aan
onzen geest voordoen, waar allen riepen en
schreeuwden en niemand iets verstond, noch
door iemand verstaan werd. Waarlijk, dui-
zenden roepen wild dooreen: „hierheen,
hier is do oprechte wetenschap en waarheid,
hier is \'t ware Christendom ! Luister naar mij"!
\'t Ergste is, dat die duizelingsgeest der
valsche profeten ook in de hoorders is gevaren,
zoodat op een groot gedeelte onzer tijdgenoo-
ten het woord des wereldapostels kan toegepast
worden: „er zal een tijd zijn, wanneer zij de
gezonde leer niet zullen verdragen, maar
naar eigen begeerlijkheden zich overladen
met leeraars, dewijl zij kittelachtig geworden
zijn van gehoor, en van de waarheid trouwens
zullen zij het gehoor afwenden, tot fabelen
echter zich keeren" (2 Tim. 4: 3—4).
Wat is hier dan te doen P „Gij moet niet
ieder geest gelooven, maar beproeven of
zij uit God zijn; want vele valsche profeten
zijn uitgegaan in de wereld" (1 Joan. 4: 1).
Of, met andere woorden, om verslan-
-ocr page 151-
147
diger wijze te geloouen, moei men weten, wien men
kan en moet gelooven.
2.    Dit beginsel is geldend in de gewoone
nienschelijke toestanden, en naarmate de zaak
gewichtig en \'t aantal bedriegers groot is,
wordt het te pas gebracht. Die in een zware
ziekte, zich aan den eersten den besten kwak-
zalver aanvertrouwt, die in een gewichtig proces
den raad van een onbeduidend naamadvokaat
inwint, of zijn geld een onbekenden zwende-
laar toevertrouwt, loopt gevaar om zijn domme
lichtgeloovigheid uitgelachen en bespot te wor-
den, en zal ongetwijfeld duur moeten boeten,
dat hij \'t woord niet achtte : wees vertrouwd en
vertrouwt niemand (zonder redenen).
3.    Dezelfde voorzorgmaatregelen zijn zeker
ook van toepassing op godsdienstig gebied. Of
moet men hem blindelings naloopen, die uit-
roept: „ik alleen verkondig het zuivere Woord
Gods" P Dan ware \'t geloof niet redelijk maar
kinderachtig, en toch de schrift wil, dat onze
godsdienst redelijk zij (Eom. 12: 1), en de
Kerk leert, dat de onderwerping van ons ver-
stand aan \'t geloof, de redelijke kennis voorafgaat
wien en waarom men gelooft, \'t Ligt ook zoo in de
natuur van den menschelijken geest, om eerst
de beweegredenen der geloofwaardigheid te leeren
kennen, en daarna den, als geloofwaardig er-
10*
-ocr page 152-
148
kenden leeraar, geloof en vertrouwen te Bchen-
ken. Be Kerk leerde nooit anders. Toen in
onze eeuw, eenige katholieke geleerden een te-
genovergestelde meening trachtten geldend te
maken, verzette\' de Pang zich terstond
daartegen, verwierp hun nieuwe leer en
verdedigde de rechten der rede en des gelooft.
Mochten toch allen, die groot gaan op ver-
stand en wetenschap, deze gebruiken, in de
beoordeeling van hun dierbaarste en ge.
wichtigste belangen, tot beantwoording der
vraag : wien en waarom moet ik gelooven; want
de voornaamste oorzaak van alle dwalingen
in godsdienstzaken is hierin gelegen , dat men
niet weet, wien en m hoeverre men moet ge-
looven en met voorbijgaan van \'t rechtmatig
leergezag, hun geloof en vertrouwen schenkt,
die volstrekt geen geloofwaardigheid verdienen.
Beschouwen we dit gezegde wat naderbij.
4. De persoon, die zich als leeraar van den
godsdienst opwerpt, spreekt óf in zijn eigen
naam,
óf in naam van een hooger gezag, van
God. Hij beroept zich op eigene wijsheid en
wetenschap en vordert, daarop Bteunende, dat
gij zijn gevoelen en zijne meening zult deelen,
of hij treedt op als gezant des Allcrhoogsten
en zegt: aldus spreekt de Heer, en eischt, dat
ge u aan Gods Woord onderwerpe. In\'t kort,
-ocr page 153-
149
zijn. laatste woord is: geloof mij, ik weet het en
wil \'t u bewijzen; of geloof God, ik verkondig
u deze leer in Zijn\' Jïaam.
In beide gevallen moet de toehoorder dezer
predikers, alvorens zijne toestemming te geven,
weten wien hij gelooft, maar niet op dezelfde
wijze.
6. Wanneer u iemand les wil geven over
God en eeuwigheid, \'t zij tot opwekking van
geloof of ongeloof, en daarbij hoogdravende
woorden bezigt, terwijl hij groot gaat op hooge
wetenschap en diepe kennis, en veel spreekt
over verlichting en vooruitgang onzer tijden,
wat moet de arme mensch dan doen, die
nooit een sport aanraakte van de ladder der
wetenschap, teneinde die te beklimmen, die
nooit zijn voet zette\' op den trap, welke voert
tot de diepe geleerdheid ?
Is \'t dan verstandig terstond op de knieën
te vallen en zich gelukkig, te achten, den zoom
van \'t kleed des geleerden te mogen kussen; bij
zijn woord te zweren, en na te bauwen, wat wordt
voorgezegd of geschreven ? Dwazen en gekken
kunnen zoo handelen, wier getal, volgens de H.
Schrift en ondervinding oneindig is , maar geen
mensch, die zijn verstand gebruikt, \'t Is im-
mers algemeen bekend, dat sedert jaren en
dagen, de grootste dwalingen en dolste dwaas*
-ocr page 154-
150
heden, onder \'t uithangbord der wetenschap
verkocht en gekocht worden!
De oude heidensche wijsgeer Cicero zeide
eens: niets is zoo dol en uitzinnig of \'t is ook
door een der wijsgeeren geleerd. Ja, als men
de van \'t geloof losgescheurde wetenschappen
nagaat, dan wordt het duidelijk, dat alles te
Kamen genomen, tienmaal meer dwalingen en
domheden door die zoogenaamde leeraars der
waarheid zijn uitgekraamd, dan waarheden en
heilzame leerstellingen. Wie dus zijn godsdienstige
meeningen van een\' geleerde koopt, op titel
der wetenschap, loopt gevaar bedrogen te wor-
den en in plaats van zuivere tarwe der waar-
heid, een\' zak kaf met de noodige brandnetels
en distels te ontvangen.
6. Worden u dus door wijsgeeren en geleer-
den geloofszaken aangeboden, doe dan de oogen
goed open, om te zien niet alleen door wien
u iets, maar ook wat u te gelooven wordt aan
geboden. Ge moet, alvorens u leerling van
een geleerd sijsteem te verklaren, de gronden
vragen, waarop de meester zijn\' bewering
bouwt. Dit is echter nog niet genoeg; ge moet
ook de tegengronden wikken en wegen , door
andere geleerden aangevoerd, en onpartijdig
oordeelen, om redelijk ja, of neen te kunnen
zeggen.
-ocr page 155-
151
Zegt mij nu iemand, dat kan ik niet doen ,
de weg, om tot de kennis der waarheid te ge-
raken, is mij te wijdloopig en te werkzaam,
dan is \'t redelijk te zwijgen en op al die geleerde
haarklooverijen noch ja, noch neen te antwoor-
den. Maar, jawel, het zoogenocmde beschaafde
publiek is daarmee niet tevreden. Als men dat
dolle gekakel in aanmerking neemt, dat al zoo
van den leerstoel en achter de biertafel, in
gezelschappen en in boeken , schitterende door
nietigheid, door couranten en vlugschriften,
luchtig van inhoud, over den godsdienst aan de
markt wordt gebracht, dan weet men niet,
waarover zich \'t meest te moeten verwonderen,
over de aanmatiging en brutaliteit der valsche
profeten of over de kinderachtige lichtgeloovig-
heid van \'t geëerde publiek, zonder dat het
weet wat en wieit het gelooft ! Jammer, dat
kinderachtige handelingen , door beschaafde lui
verricht, geen\' kroon verdienen P Is \'t niet om
te blozen voor die lui, die zich buigen onder
\'t slavenjuk der nieuwigheidsleer en hoofd-
knikjes geven aan den eersten den besten cou-
rantenschrijver, of romanfabriekant ? Deze on.
verklaarbare lichtgeloovigheid is de hoofdbron
van ontelbare dwalingen en de oorzaak, dat velen
\'t ware geloof in Jesus Christus verliezen ?n de
buit worden van valsche profeten en verleiders.
-ocr page 156-
152
7. Een tweede bron der duisternis, wellicht
bedriegelijker en waanzinniger dan de voor-
gaande , bestaat in de treurige verblinding zich-
zelven te gelooven in punten, waarin men vol-
strekt geen geloof verdient. Die zoo handelt,
weet niet, wien hij gelooft; want aan zijn eigen
inzichten gelooven is juist onverstandig. Even
"onloochenbaar als \'t is, dat we rede en verstand
bezitten, even vast staat de waarheid, dat onze
rede beperkt is. Houdt de rede zich binnen
de grenzen harer werkelijke inzichten, dan
verdient zij geloof; springt ze buiten de palen ,
wil ze leeringen doen over zaken, die boven
haar bereik liggen, dan verdient ze geen geloof,
en \'t geeft zelfs verregaande domheid te ken-
nen, zichzelven te gelooven in zaken, waarover
men niet bij machte is een oordeel ie vellen.
O, welk een diepe wonde heeft do erfzonde
den mensch geslagen! Als een zwarte wolk
ligt de trotschheid over onzen geest en ver-
duistert hem , zoodat hij zelfs \'t allentoodtoendigsle
niet weet, nl., waarin zijn oordeel geloof ver-
dient en wanneer zijn geloof slechts dwaze
eigenliefde is. Helaas! waar den mensch te
vinden, niet behebd met eigenliefde. Jarental
en kennis nameu in ons toe, maar de eigen-
liefde hield daarmede gelijken tred. Wie be-
trapte zich niet op de dwaasheid, iets meenende
-ocr page 157-
163
te weten, terwijl men moest bekennen : ik heb
gelogen ? — „Wees niet wijs bij u zeiven",
zegt de Apostel (Rom. 12; 16)\'. want wijs zijn
bij u zeiven, heet zichzelf misleiden. Hetduide-
lijkste bewijs geven de vijanden der H. Kerk
daarvoor, die „lasteren, wat ze niet verstaan,"
(Jud. 10) en Jesus\' Bruid, die alleen \'t ware
en \'t heldere licht der waarheid verspreidt ,
als een krankzinnigengesticht aan de kaak stel-
len. Geen wonder. dat ze de balken in hun
eigen oogen niet bemerken, want sedert lang
zijn ze geschikt, opgenomen te worden in een
krankzinnigengesticht, daar ze alles beter willen
weten dan de Kerk, en zonder te weten, wien
te gelooven , blindelings hun eigene bekrompene
invallen volgen. Het graf der dwaling en des
ongeloofs opent zich hoe langer zoo meer voor
hen , \'t geen ze dan ook verdienen, omdat ze
niet beter willen.
8. De derde bron van tallooze dwalingen
ligt hierin, dat men blindelings dengene ge-
looft, die zich als gezant der openbaring voor-
doet en in Gods naam zegt te prediken, zoo-
als alle stichters van een\' godsdienst of sekte
gedaan hebben. Vordert iemand , dat men zijn
woord als \'t Woord Gods moet achten, dan
dient men toch te weten of hij door God is ge-
zonden.
Wie toch zal vertrouwen, dat God hem
-ocr page 158-
j.vl
heeft gezonden, als hij geen bewijs voor zijn\'
zending kan overleggen P De gezanten worden
immers niet toegelaten als vertegenwoordigers
hunner vorsten dan na overleg der geloofs-
brieven. Welnu , zonder goddelijke zending en
geloofwaardigheid in Gods naam prediken, is
de verregaandste aanmatiging, en \'t eenvoudig
menschenwoord zonder geloofwaardigheid of
bewijs, als Gods Woord aannemen is niets
anders dan dwaze en verderfelijke lichtgeloovigheid.
Onder de eersten behooren de stichters der
sekten , onder de laatsten hunne verblinde en
beklagenswaardige aanhangers.
9. Daarom zond God ook nooit gezanten
tot den mensch, of Bij bevestigde hunne zen»
ding door zulke buitengewone teekenen en
wonderen, dat ieder daarin den vinger Gods
als teeken en zegel erkennen kon. Dit zien
we duidelijk bij Aiozes , den grooten Godsge-
zant des ouden Verbonds. De Allerhoogste
verscheen en beval hem, Israëls volk zijn buiten-
gewone zending bekend te maken: „de Heer,
de God uwer vaderen zendt mij tot u"
(II Mozes 3: 15). Mozes maakte echter de
redelijke opmerking, dat zending zonder ge-
loofsbrief niets te beduiden heeft; en ant-
woordde: „zij zullen mij niet gelooven en
mijn woord niet aannemen, zeggende: „de
-ocr page 159-
156
Heer is u niet verschenen" (II Mozes 4: 4).
Toen beloofde God hem, zijne zending door
ontzettende teekenen en wonderen te zullen
bevestigen, die hij door zijn\' staf zou uitwer»
ken. En zoo geschiedde het; „Aiiron verkon-
digde de woorden door God aan Mozes gezegd
en deze verrichtte de leekenen voor het volk, en het
geloofde"
(5: 29—31). Hun geloof was dus
redelijk en verstandig; want ze wisten, wien
ze geloofden, een waren Godsgezant, terwijl
in onze dagen brutale indringers, zonder de
minste zending, gehuldigd en geloofd worden.
Zoodra God Mozes\' zending bevestigd had,
was deze in staat gesteld ook wederom anderen
te zenden en te bevestigen, en dat deed hij
ook. Aiiron werd door hem als hoogepriester
en plaatsvervanger Gods aangesteld. Wel ont-
brak hem de gave om wonderen te wrochten,
maar zijne zending en geloofwaardigheid wa-
ren wettig. Hij ontving ze van God door
Mozes en was dus in zijn recht, in den naam
van God te zeggen : haec dicit Dominus, „zoo
spreekt de Heer", en op \'t volk berustte de
verplichting, hem, zoowel als Mozes en God
zelven, geloof un vertrouwen te schenken. De
teekenen en wonderen die God voor en door
Mozes wrochtte, getuigden cok ten gunste van
Aiiron. Dit was de weg, langs wtlken alle
-ocr page 160-
156
profeten des ouden Verbonds optraden, in hun\'
zending bevestigd, onmiddelijk door teekenen
en wonderen, of ze ontvingen hun\' zending
middelijk door profeten, die wettig als zoodanig
gezonden waren.
Uit het voorgaande blijkt duidelijk de on-
verzettelijke waarheid: tonder openbare bevestiging,
beitaat er geen rechtmatige zending tan Ooi; zonder
rechtmatige zending geen hoogtr leergezag; zonder
rechtmatig leergezag geen redelijk geloof.
10. Dit beginsel, dat elk rechtmatigmenseh
\'t zijne moet noemen, spreekt de Apostel dui-
delijk uit, als hij zegt: „Het geloof komt van
hooren, het hooren door het Woord Gods"
(Eom. 10: 17). Het ware geloof is dus niet te
verkrijgen, door zichzelven een eeredienst naar
eigen hand voor te goochelen, maar door de
waarheid geloovig te hooren en aantenemen,
die door prediking, steunende op rechtmatige
zending, wordt verkondigd , zooals de Apostel
verklaart: „hoe zullen zij gelooven, dengenen,
van wien zij niets gehoord hebben P Hoe zul-
len zij hooren , zonder prediken ? Hoe zullen
zo echter prediken, zonder dat ze gezonden
zijn f" (14—\\§)f De zin is: geen oprecht ge-
looven zonder hooren, geen hooren zonder
oprechte prediking, geen oprechte prediking
zonder deugdelijke zending, geen deugdelijke
-ocr page 161-
157
zending als van Christus, Wiens Woord alleen
door Zijne geloofwaardige gezanten kan ver»
kondigd worden.
11.    Dit beginsel heeft Jesus met klare woor-
den uitgesproken en zelf daarnaar gehandeld.
Hij trad niet op als disputeerend geleerde,
maar „als een machthebbende", als ontegen-
sprekelijk gezag, dat onderwerping vordert,
als gezant des Vaders, op Wiens zending Zijn
geheel leergezag steunde. Die zending be-
vestigde Hij op veelvoudige wijze en wel zoo,
dat zijn\' geloofwaardigheid in zijn\' leer, persoon
en werken uitschitterde. \'t Verleden des Israë-
lietische volks getuigde voor Hem door de
profeten, en de laatst levende en algemeen
bekende profeet de H. Joannes duidde hem
met den vinger aan en zeide; „ziedaar het
Lam Gods, dat de zonden der wereld weg-
neemt". Vooral beriep Jesus zich op de ge-
tuigenis zijner werken: „Ik heb een grootere
getuigenis, dan van Joannes, want de werken,
welke de Vader Mij gegeven heett, om die
te volbrengen; deze werken, welke Ik doe,
geven van Mij getuigenis, dat de Vader Mij
gezonden heeft" (Joan. 5 : 36).
12.    Zooals Mozes Aiiron zending gaf en hem
daarin bevestigde, evenzoo heeft Jesus, de
onloochenbare Gezant des Vaders, de Apostelen
-ocr page 162-
158
en in deze, de Kerk gezonden en bevestigd.
„Mij is alle macht gegeven in den hemel en op
aarde." „Zoo als Mij de Vader gezonden heeft,
zoo zend Ik u."
Dit eene woord van Christus was voldoende,
om al zijn\' gezanten voor alle tijden te waar-
meiken ; want de teekenen en wonderen, die
voor Jesus\' zending getuigen , spreken ook voor
zijn gezanten, voor hun\' zending en gezag.
Doch Christus deed meer. Toen Hij Zijn\'
leerlingen als schapen onder de wolven de
wereld inzond, bleef -Hij ook volgens belofte bij
hen en waarmerkte door de verbazendste won-
deren en teekenen hun\' leer en woord, talrijker
dan Hij voor zichzelven had gewrocht.
Zoo toegerust, konden Petrus en de overige
Apostelen dan ook optreden, niet als haar-
kloovende wijsgeeren, maar zooals Paulus be-
schrijft: „wij zijn nu gezanten in Christus\'
plaats, wijl God door ons vermaant" (2 Cor. 5: 20),
Zij vorderden, als rechtmatige en gewaarmerkte
gezanten Gods, gehoorzaamheid des geloofs,
„het verstand gevangen nemende onder do ge-
hoorzaamheid van Christus" (2 Cor. 10: 5).
De Apostelen stelden weder anderen aan, als
leeraars des geloofs en maakten dezen zoo deel-
genooten van hun\' zending en gezag. Timotheus
w erd door Paulus als Bisschop van liphese,
-ocr page 163-
159
Titus tot Bisschop van Creta aangesteld, terwijl
de overige Apostelen, door do oplegging der
handen, anderen als zielzorgers en geloofsver-
kondigers bevestigden, Heez\' allen konden
hun\' zending en rechtstitel bewijzen en zeggen:
zoo waar als Paulus, enz. een gezant van
Christus is, zoo waar ook benik het, daar Chris-
tus door Paulus mij in mijn ambt, heeft ge-
plaatst en bevestigd.
13. Het voorgaande grondbeginsel plaatst
zelfs den ongeletterdste op weg, om met gemak
de vraag te beantwoorden, waar in onze dagen
het ware, volmaakte en alleen gewaarmerkte
Christelijk geloof te vinden is.
Dit geloof kan slechts daar zijn, waar \'t ware
leerambt aanwezig is; \'t ware leerambt wordt
alleen daar gevonden, waar rechtmatige zending
en waarmerking voor de geheele wereld schifc»
teren, zooals in de katholieke J£erk. Komt
allen, gij stichters, geleiders en volgelingen
van godsdiensten en belijdenissen, met Luther
aan \'t hoofd, en toont ons uw\' rechtstitel. Be-
wijst uw\' zending, uw\' hoogere geloofwaardigheid ,
doch niet met holle volzinnen en redeneerin»
gen; daadzaken vorderen wij. Helaas! niemand
heeft u gezonden, ge zijt indringers; maar
zwijgt dan ook, en laat af als „predikers" der
waarheid, in Gods naam, geloof te vorderen.
-ocr page 164-
160
• Huldigt de waarheid en bekent: „we zijn
disputeerende geleerden (op alle plaatsen, in
spoorwagens en diligences) maar geen „Oods-
l gezanten". — Blijft ge, overtuigd van uw\' on-
macht, om uw\'zending te bewijzen, toch voort-
gaan met leeraren, valsch is dan uw\' leer en
ge zijt bedriegers, zooals er zoovelen in ons
vaderland en elders gevonden worden.
De katholieke Kerk schuwt het onderzoek
naar de echtheid harer zending niet. Zij kan
zich ten aanzien der geheele wereld rechtvaar»
digen en haar\' rechtstitel toonen, dat zij is de
Apostolische Kerk, gebouwd op \'t fundament der
Apostelen en profeten, zijnde de uiterste hoek-
i steen Christus Jesus zelf (Eph. 2: 20).
; " 14. Zij waarmerkt zich door Christus\' woorden
en daden.
Door Christus\' woorden. Met den Bijbel in
handen — haar eigendom — toont zij ons de
woorden, waarmee Jesus het door Hem inge-
stelde leerambt voor alle tijden bevestigt
heeft: „gelijk Mij de Vader gezonden heeft,
zoo zend Ik u" (Joan. 22).
„Wie u hoort, hoort Mij, wie u veracht,
veracht Dengenen, die Mij gezonden heeft"
(Luc. 10: 16).
Het zegel der waarheid, dat Jesus met deze
woorden op de katholieke Kerk heeft gedrukt,
-ocr page 165-
161
is onverbreekbaar; want zij alleen kan bewij-
zen Tan Christus af te stammen , en dat bijge-
volg de Stichter haar bedoelde, toen Hij sprak:
„gij zijt Petrus, en op deze steenrots wil Ik
Mijne Kerk bouwen" (Math. 18). Vandaar,
dat de Kerk alle ongegronde aanspraken der
verschillende sekten afbreekt met dezen éénen
eisch: "toont uw\' stamboom l Eeikt hij tot aan
Christus P Neen ! uw\' naam verraadt reeds uw\'
oorsprong, uw\' afstamming van menschen. De
geschiedenis heeft de namen uwer stichters
opgeteekend, o. a. Luther , Calvijn, Zwingli,
Menno, Hendrik VIII, enz,, menschen zonder
de minste zending, zonder geloofwaardigheid,
alsmede jaar en dag uwer geboorte; gij zijt
bedriegelijke spooksels, misboorliagen uit den
schoot der zuivere waarheid.
„Toen Ik de wereld reeds christelijk had
gemaakt — aldus kan de goddelijke Stichter
der ware Kerk spreken — waart gij als sekte
nog niet geboren, uw\' verschijning komt dus
te laat; want Ik heb niet gezegd: Ik sticht
een\' Kerk, maar Ik sticht Mijne Kerk op
de steenrots, ge zijt dus overbodig, dus
schadelijk".
Uitdagend spreekt de Kerk: „Onderzoek mijn\'
stamboom! Hij reikt en loopt de eeuwen door
in een\' onafgebroken keten, bestaande uit
-ocr page 166-
162
258 schakels, van Pius IX af tot Petrus, den
eersten Paus. Mijn\' stichter, Christus, heeft
mij op de rots , Petrus , gegrondvest. Ontkent
ge deze getuigenis der geschiedenis, beant-
woord dan de vraag: Wie dan heeft mij, de
katholieke Kerk gesticht ? Ik besta toch fei-
telijk. Zonder tegenspraak of moeielijkheid te
duchten, kan ik u den naam van uw\' stichter
en den datum uwer stichting aangeven. Stu-
deert gij nu naar hartelust, gij voorgangers der
verschillende sekten, en geeft mij dan een
duidelijk antwoord op de vraag : door tcien en
in welk jaar is de R.-K. Kerk gesticht?
Is zij
\'t werk van mensch enhanden en menschenhoof-
den , dan zal de geschiedenis uwe pogingen wel
beloonen j kunt ge echter, door haar bijge-
staan, mijn\' vraag niet beantwoorden, dan be-
houdt mijn\' overouden eigendomstitel kracht
van recht, dan ben ik de waarheid en gij de leu-
gen". De katholieke Kerk kan dus alleen de woorden
van Christus op zich toepassen , waarmede Hij
zijn\' leerlingen zending gaf en als zijn\' gezon-
denen waarmerkte.
15. De woorden van Jesus niet alleen, maar
ook alle teekenen en wonderen, de daden, door
Christus verricht, spreken voor de katholieke
Kerk en bevestigen hare waarheid. Alle daden
en wonderen der Apostelen, alle daden en won-
-ocr page 167-
163
deren van millioenen E. Martelaren , alle deug-
den en wonderen van honderdmillioenen H. H.
Bisschoppen , Belijders en Maagden, die in den
loop der eeuwen uit den vruchtbaren schoot
der Kerk ontsproten on nog voortkomen , be.
vestigen de katholieke Kerk als do ware Bruid
van Christus. De vinger Gods is duidelijk
zichtbaar in haar geheele leven en in haar ge-
heele geschiedenis. Onder bovennatuurlijke
teekenen en wonderen is zij opgegroeid, door
wonderen onderhouden en gesierd. Of zijn de
hemelsbloemen der heiligen, die in elke eeuw
bij duizendtallen aan dezen heerlijken boom
ontloken en bloeiden, zijn deze door hun be-
staan niet reeds bewijs genoeg, dat een hoo-
gere Geest in de Kerk werkt en leeft ? De
meeste dezer heiligen heeft God met buiten-
gewone genaden en wonderen begiftigd, zoodat
zelfs de bevooroordeelde, de hand Gods hierin
erkent. Al deze daden , die God gedurende 1800
jaren in de H. Lidmaten der katholieke Kerk,
uitwerkte, zijn getuigenissen van Christus voor
zijne bruid en een zeker bewijs voor haar leer-
gezag.
Waar zijn de martelaren, belijders en maag-
den , die in den schoot der protestantsche Kerk
hun\' heiligheid bewerkten P „Pecca firmiter
8ed crede fortiter", zeide Luther; zondig
-ocr page 168-
164
krachtig, maar geloof nog krachtiger. Ziedaar
een der averechtste grondbeginselen, waarop
de protestantsche Kerk is gebouwd, en waar-
door de heiliging van den mensch, door eigen
medewerking, den bodem wordt ingeslagen.
Vandaar, dat ze bij gebrek aan eigen heiligen,
hun\' kinderen namen geven, genomen uit den
Kalender der lt.-K. Kerk.
Een enkelen blik op het bestaan, den duur en
de eigenschappen der Kerk overtuigt ieder
denkend wezen, dat Gods hand hier in \'t
spel, dat de Kerk niet op vleesch en bloed
gevestigd, maar haar\' „hoogste hoeksteen Jesus
ChristuB is". Zij alleen is onder alle belijdenissen
van grooter omvang, zij is geen nationale of
staatsgodsdienst, maar ze staat boven alle vol-
keren en natiën.
Haar doel en de middelen om dat doel, de
heiliging van den mensch, te bereiken, zijn
geheel verschillend, van \'t doel en de middelen
der wereld , vandaar de strijd , die sedert 1800
jaren onophoudelijk met alle hartstochten van
\'t menschelijk hart, tegen haar gevoerd wordt.\'
Zij is op de wereld, maar niet van de wereld.
Evenals Noachs duif vindt zij geen plaatske
om haar\' voet rustig neêrtezetten, geen steun
noch bescherming bij de machten der aarde,
maar wel aanval op aanval, haat en vijandschap.
-ocr page 169-
165
Doch niets kan haar\' kalmte storen en te midden
van alle stormen blijft ze haar grooten Stichter
nazeggen : „mijn rijk is niet van deze wereld",
wat ge ook zegt of doet. „Wel kunt ge eenige
myner kinderen misleiden, mijn\' bedienaars
vervolgen, als vagebonden uitverkoopen en
over de grenzen jagen of in de gevangenissen
doen zuchten; gij kunt de erflatingen van een
vromen voortijd stelen en tot wereldsche doel-
einden aanwenden maar, door dat alles verslijt ik
niet, verouder ik niet, ster/ ik niet,
en stra-
lende in onverklaarbare eenheid, heiligheid, alge-
meenheid
en apostolische herkomst, zit ik op den
troon mijner heerlijkheid, als de Bruid van
Christus, rein en vlekkeloos als de Moeder,
de algemeene Moeder van alle, door Christus
verloste zielen". Zij draagt geen haat en koe-
stert geen wraak tegen de haar vijandige wereld,
maar strekt integendeel naar alle zijden hare
moederlijke armen uit, om allen te omvatten en
de verdwaalde schapen tot de kudde van Jesus
Christus terugtevoeren.
16. De Kerk draagt alleen het overtuigende
waarmerk,
en bezit alleen rechtmatige zending en
daarom ook ontegensprekelijk leergezag, waar-
door zij zonder vermetelheid in den naam Gods
leert en in geloofszaken beslist. Hieruit volgt,
dat de onderwerping aan haar gezag redelijk
-ocr page 170-
166
is, en dat zij, die vrijwillig hun verstand aan
het door haar gepredikte woord onderwerpen,
redelijk gelooven en handelen. De katholiek
kan dus met zekerheid zeggen: „ik weet, wiert
ik geloof".
Geloovig huig ik mij in \'t stof, niet
voor een geschapen geest, maar voor God,
die mij Zijn Woord door Zijn\' gezanten, door
de H. Kerk laat verkondigen.
17. Deze zending en bevestiging strekt de Kerk
uit over al hare bedienaars, de priesters , dio
in de katholieke eenheid volharden. Ambts-
halve spreekt ieder priester in Christus\' naam,
en \'t kost hem weinig nfoeite, des gevorderd,
zijn\' zending te bewijzen. Bezit hij ook al geen bij-
zondere deugden of buitengewone wonderkracht,
rechtmatig is en blijft zijn\' zending, hem door
den Bisschop opgedragen , met wien hij in de
eenheid des geloofs en in kerkefijke gehoor-
zaamheid verbonden is. Deze zending door den
Bisschop, is de eerste schakel in den keten zijner
kerkelijke zending, die onafgebroken voortloopt
van den Bisschop naar Rome tot den stadhouder
van Christus, en van den tegenwoordigen Paus
door de eeuwen heen tot den H. Petrus, die
uit Christus\' hand de sleutels des hemels ont-
ving. Ja, in Christus\' handen rust de geheele
keten der kerkelijke zending en overlevering
en van Hem, den hoeksteen uit, verspreidt zij
-ocr page 171-
167
zich langs duizenden vertakkingen onafgebroken
voort, over landen, volkeren en tijden. De god-
delijke voorzienigheid waakt over deze aposto-
lische opvolging der gezanten van Christus, en
laat niet toe, dat Christus\' stem op aarde ver-
stomme. — Nooit zal daarom Zijn orgaan, het
leerambt vernietigd worden, dat Hij zelf schiep,
om Zijn Woord den volkeren te verkondigen.
De Kerk zal blijven, waar sekten, staten en
volkeren in \'t niet terugzinken, en de wereld
met puinhoopen overdekt wordt; zij zal blij-
ven, totdat haar Stichter, haar hoofd, als
rechter zal wederkomen op den jongsten dag;
want „zie! Ik ben tiet u, tot aan de voleinding
der wereld" (Math. 28: 20).
-ocr page 172-
,../
Utrecht, F. \\V. van du Weger, Stoomdruk kerg.