-ocr page 1-
mm )*>2o\\
^_-<£2____
-ocr page 2-
-ocr page 3-
DE MODEENE
KLOOSTERHAAT.
EEN ANTWOORD
AAN DE
KLOOSTERVERVOLGERS.
uoon
een R. K. Priester.
\'s HtBTOGIKSOSCIL — Amstibijam.
IIEMU B0G1KRTS, opvolger un I\'. N. VERI10EIES.,
Drukker en Boekhandelaar ran Z. II. Paus Pius IX.
18 7 2.
-ocr page 4-
-ocr page 5-
DE MODERNE
KLOOSTERHAAT.
-ocr page 6-
-ocr page 7-
VaJc r,l
3
r
DE MODERNE
KLOOSTERHAAT.
EEN ANTWOORD
AAN DE
KLOOSTERVERVOLGERS.
DOOR
een R. K. Priester.
\'i Hketogenbosch. — Amstehda».
UBM B06AERTS, oprolger van P. IL VERHOEVES,
Drukker en Boekhandelaar van Z. H. Paus Fins IX.
18 7 2.
-ocr page 8-
-ocr page 9-
©© deestelp© Qvdm,
i.
TV AAKTOE DIENEN DE KLOOSTERLINGEN?
Doen wij in de eerste plaats opmerken, dat de
kloosterorden toch wel tot iets moeten dienen,
dewijl zij van de eerste eeuwen af zich als eene
zeer natuurlijke zaak hebben gevestigd, verme-
nigvuldigd, verspreid, zonder dat de verstorvene
levenswijze welke men in het klooster leidt, de
vlugt en den vooruitgang dier instellingen in \'t al-
-ocr page 10-
6
lerminst heeft kunnen stuiten. In de middeleeuwen
had een concilie van Lateranen eene wet uitge-
vaardigd , ten gevolge waarvan geen enkele nieuwe
kloosterorde zou worden goedgekeurd, zóó aan-
zienlijk was het aantal oude orden. In de laatste
eeuw beschimpte en bespotte men de monniken;
een ieder die de pen of het woord voerde, braakte
beleedigingen en stortte het venijn der slang tegen *
hen uit. Üerpcntes, germina viperarum 1). Hunne
stichters, hunne constitutié\'n, hunne klcederdragt,
alles werd belagchelijk gemaakt; hunne heilige
woonsteden werden vernield of in magazijnen en
werkplaatsen, in fabrieken herschapen; zij sche-
nen voor altijd van het aanschijn der aarde ver-
dwenen te zijn, de zegevierende goddeloosheid
beschouwde hen als eene soort van menschen die
hun tijd hadden gehad en van welker nalatenschap
men zich meester moest maken, en echter, on-
danks zulke harde beproevingen, zijn de oude
communauteiten uit hare asch opgestaan, thans
bloeijen zij wederom en onophoudelijk winnen
zij nieuwe leden aan uit de edelste zielen. De
geestelijke orden rijzen op als met een tooverslag
waar zij niet bestaan; zij ontwikkelen zich op
bewonderenswaardige wijze daar, waar ze reeds
1) n Matth. ixiii, 53.
-ocr page 11-
7
bestaan. Zij staan weder op dda>, waar zij onder
de slagen der vervolging gevallen zijn, ze zijn
eeuwig als het christendom zelf: is dat niet het
bewijs dat er in het christendom eene goddelijke
kracht is die ze vermenigvuldigt? En indien
zij door eene goddelijke kracht vermenigvuldigd
worden, moet\'men dan daaruit niet besluiten
dat zij tot iets dienstig zijn? Is hun nut dan
niet a priori bewezen? Kan men ze dan van
zich afstooten, indien men de werking van
God in de wereld niet wil ontkennen ? Gij moogt
zeggen, gij moogt doen wat gij wilt, het staat
vast dat indien al deze of gene orde niet noodig
is, het bestaan van de geestelijke orden een deel
van de katholieke instelling uitmaakt. Overigens
heeft de hel het kloosterleven altijd gehaat; is
dat geen bewijs dat de hemel het goedkeurt?
Eu indien het de goedkeuring des hemels heeft,
moet gij het dan de uwe niet schenken?
Waartoe kloosterlingen ? Opdat de evangelische
raden, die het verhevenste zijn van de christe-
lijke wet, namelijk de vrijwillige armoede, de
volmaakte onthouding, de volstrekte gehoor-
zaamheid, in de Kerk zouden beoefend ï wor-
den. Gij loopt ligtvaardig over dat denkbeeld
heen, gij wendt daarvan de gedachten af.
-ocr page 12-
8
Maar hoe! gij geeft u den titel van philo-
sooph, dat is van vriend der wijsheid, en moet
gij dan laag nederzien op de zedelijke volmaakt-
heid, welke de laatste reden is van alle bescha-
ving, van allen vooruitgang zelfs in de stoffelijke
orde? Is het niet van het hoogste maatschappe-
lijk gewigt, dat zekere menschen het volmaaktste
en het moeijelijkste dat het Evangelie oplevert,
in praktijk brengen? Spreken die menschen, door
hun voorbeeld, het vonnis niet uit over de laf-
aards, die beweren dat de zedeleer van Jesus
Christus de krachten van een mensch en van een
christen te boven gaan ? Moedigen zij de zwakken
niet aan. Zegevieren zij niet over de boosheid
der eeuw, welke zij dwingen aan de deugd te
gelooven? Wederleggen zij de drogredenen niet
der tegenstanders van het Evangelie welks levende
verdediging zij zijn ? Bewijzen zij daardoor geene
onberekenbare diensten aan de geheele maat-
schappij? „\'tIs wonderlijk, zegt de II. Hierony-
mus, men bewondert Plato, men verheft hem
tot de wolken, omdat hij heeft gezegd dat de
wijsheid bestaat in de overweging van den dood,
en men bewondert den heiligen Paulus niet als
hij zegt: „Ik sterf alle dagen. Is het niet glorie-
voller te sterven dan aan den dood te denken,
-ocr page 13-
9
is het niet glorierijker te sterven om te leven,
dan te leven om te sterven 1)."
Waartoe kloosterlingen? Om de verzuimen der
wercldlingen te herstellen. Hoeveel menschen,
wel verre van zich jegens God van hunne ver-
pligtingen te kwijten, leven in de grootste on-
verschilligheid voor Hem, en spreken zijn naam
alleen uit om Hem te beleedigen en Hem te
lasteren ? Hoeveel mensehen, om ons van de
taal van Bossuet te bedienen, denken aan
niets dan aan genoegen en zaken! Indien er
zondaars bestaan die hun pligt niet doen, moe-
ten er dan niet, om het deficit aan te vullen,
heiligen zijn die meer doen dan hun pligt? Indien er
te weinig geschiedt aan de eene zijde, moet er
dan niet meer dan het noodige aan de andere
gebeuren, dewijl de solidariteit en de reversibili-
teit niet minder wetten zijn in de godsdienstige
en goddelijke dan in de politieke en menschelijke
orde? Wie nu zijn de edelmoedige wezens die
de verzuimen van zooveel wereldlingen goed-
maken, die zich volstrekt niet bekreunen om de
goddelijke zijde hunner ziel? Het zijn voorname-
lijk de kloosterlingen, door hun vasten, hun-
1) Aliml viverc moriturum, aliud min victurum. Ad Helio
dorum. Epitaph Nepnt. Ep. xxxv. Opp. IV. 272.
-ocr page 14-
10
nen arbeid, hun verstorven leven. Derhalve indien
zij het cvenwigt in de wereld bewaren, is hunne
zending dan niet verheven ! Vraagt gij waartoe
ze dienen, dan vraagt gij immers waartoe het
christendom dient, waartoe de godsdienst in het
algemeen dient, dewijl het christendom en al de
godsdiensten ter wereld berusten op het groote
leerstuk der voldoening en der Verlossing, door
het lijden, door de versterving en den dood. In-
dien gij het nut der geestelijke orden in twijfel
trekt, welke, onder het een of ander opzigt, or-
den van boetvaardigheid zijn, dan trekt gij im-
mcrs de wijsheid der eeuwen, en derhalve uwe
eigene wijsheid in twijfel ?
J)e heilige Hieronyinus /.eide: „De barbaren
zijn sterk door onze zonden, het romeinsche leger
behaalt de zege door onze ondeugden. Indien wij
willen opgerigt worden, dan moeten wij eerst de
knieën buigen." 1)
De woorden welke de groote Kerkvader op de
romeinsche maatschappij van zijn tijd toepaste,
kunnen ook van toepassing worden gemaakt op
de onze. Onze zonden zijn de oorzaak van onze
1) Nostris peccatis barbari fortes sunt, nostris vitiis romanus
«upcratur cxercitus. Si erigi voluuiu», proiUrnamus. Ep. adHelio-
doran. Epitapli Nepotian.
-ocr page 15-
11
ellende; zij dienen steeds om de schaal der regt-
vaardigheid te doen overslaan; de vromen wer-
pen een heilzaam gewigt in de schaal der barm-
hartigheid, derhalve zijn zij het die het bestaan
der wereld verlengen, omdat ze den loop der
regtvaardigheid stuiten en den loop der goddelijke
goedheid doen voortduren.
Waarom kloosterlingen? Om te bidden. Wan-
neer men haar alleen beschouwt in het licht der
wijsbegeerte, dan kan de wereld niet blijven be-
staan indien zij niet wordt in stand gehouden
door Dengene die haar in het aanzijn heeft ge-
roepen. Dewijl zij in zich zelve hare reden van
bestaan niet heeft, kan zij zelve niet blijven
voortduren te bestaan; indien zij een enkel
oogenblik ophield door den Almagtige te worden
bijgestaan, zou zij aanstonds in het niet terug-
keeren waaruit zij is voortgekomen. De nood-
zakelijkheid van een God die bewaart, is even
stellig bewezen als de noodzakelijkheid van een
God die schept. „Indien God, heeft Bossuet ge-
zegd, een enkel oogenblik ophield om het heelal
te ondersteunen door de kracht zijner magt, zou
de zon van haren weg afd walen, de zee zou hare
grenzen overschrijden, de aarde op hare as wan-
kelen ; kortom, de geheele natuur zou in een
-ocr page 16-
12
enkel oogenblik ik zeg niet weder in den ouden
chaos worden gestort, maar in een geheelen on-
dergang en in het niet-zijn." 1) En hoe verdienen
wij nu den goddelijken bijstand dien wij noodig
hebben? Door het gebed, dat wil zeggen door
die algemeene wet, uit kracht waarvan een wezen
dat in behoefte verkeert, zijnen toevlugt neemt
tot Dengene die hem kan ter hulp komen. Der-
halve werken de kloosterlingen door hunne lange
en vurige gebeden, en door hunne verstervingen
mede tot de instandhouding der wereld. Doet
zich hunne zending ook hier niet als verheven
aan ons voor? Indien God het vuur op Sodoma
heeft doen nedervallen, dan geschiedde het om-
dat hij in die schandelijke stad niet eenige regt-
vaardigen vond om zijn toorn te ontwapenen.
Indien Hij onze schuldige steden spaart, waar
zooveel lieden alleen leven om misdaden te
plegen, het geschiedt omdat Hij daar regtvaar-
digen aantreft die onze voorspraak zijn. En treft
men nu niet voornamelijk die regtvaardigen aan
onder degenen die hem door geloften zijn toege-
wijd? Het zijn de kloostcrfamiliën die ons voor-
namelijk voor den ondergang behoeden; men kan
ze vergelijken bij den bliksemafleider. Eripuit ccelo
1) Predikatie voor hot feest van Allerheiligen.
>
-ocr page 17-
L3
fulmen. Laten wij niet slechts de weldaden der stof-
felijke orde waarderen, laten wij ook die der zede-
lijke en godsdienstige orde op prijs stellen, die niet
minder gewigtig zijn, omdat ze niet zoo onder
het bereik der zinnen vallen. Laat ons nimmer
vergeten dat de lotgevallen der aarde in den he-
mel geregeld worden! Gij zijt het aan de gebe-
den dier kloosterlingen van beiderlei kunne, die
gij de scheldnamen van gekken, van dweepers
en dergelijken, waaruit bijna uitsluitend uw woof-
denboek is zamengesteld en die al uwe letterkun-
digen en wetenschappelijke rijkdom uitmaken,
toevoegt, — gij zijt het aan hunne gebeden ver-
schuldigd dat gij leeft, het vaderland is ook aan
hen het bestaan verschuldigd. Ach! ik bid het u,
smaadt uwe weldoeners niet, en indien gij nog
geene christenen zijt, begint ten minste met men-
schen te wezen door u dankbaar te betoonen.
Waartoe dienen de kloosterlingen? De graaf
de Maistre heeft van Robespierre gezegd: „Indien
die man de pij gedragen had in stede van de
toga der regtsgeleerden, zou welligt de eene of
andere diepzinnige wijsgeer, hem ontmoetende
gezegd hebben: Goede God! waartoe dient die
man !( Men heeft sedert geweten hoe zijne afwe-
aigheid eene weldaad voor de maatschappij zou
-ocr page 18-
u
zijn geweest. Sommige menschen zullen monsters
zijn indien zij in de wereld blijven, en heiligen
als zij in de eenzaamheid wonen. Het zijn de
kloosterlingen die deze menschen opnemen.
"Welligt treffen die beschouwingen van eene
eenigzins verhevene orde u niet; en toch moesten
zij u de oogen openen. Er zijn immers hier slechts
drie onderstellingen te maken; er is slechts drieër-
lei partij te kiezen.
Of men gelooft niet aan het bestaan van God.
Of men gelooft aan het bestaan van God, maar
men bekreunt zich daarom niet.
Of eindelijk, men gelooft aan zijn bestaan, en
men handelt dienovereenkomstig.
Indien gij niet aan God gelooft, hebt gij het
regt niet om het christendom en zijne instellingen
te bestrijden. De heilige Hieronymus heeft gezegd
dat het bdagchelijk is met betrekking tot het geloof
te redetwisten, als men het geloof niet bezit.
1)
Indien gij aan God gelooft zonder u om zijn
bestaan te bekreunen, veroordeelt gij u zelven.
Het is klaarblijkelijk dat indien God het wezen
der wezens is, gij u meer aan hem moet laten
1) Ridicula penitus assertio ante de fide quempiam disputarr
quant credere. S. Kier. adv. Luciferianoi.
-ocr page 19-
16
gelegen liggen dan aan een afgod of aan een
afgetrokken denkbeeld.
Indien gij aan God gelooft, en dienovereenkom-
stig handelt, dan moet gij erkennen dat dewijl
God alles voor ons is, de eeredienst der altaren,
van verre of van nabij, het begin, het midden
en het einde van alle menschelijke handeling
moet wezen.
Ten slotte dus, de kloosterlingen geven het voor-
beeld van alle deugden te midden van het bederf
der eeuw; zij doen boete, zij bidden, en zij wijden
zich daardoor aan de verhevenste en heiligste
belangen van het menschelijk geslacht. Wat
verlangt men meer? Waarvoor kunnen zij gevoelig
zijn, die ongevoelig blijven voor zulk een hel-
denmoed? Wat kunnen zij begrijpen, die zulk
eene opoffering niet vatten ? Veroordeelen zij zich
zelven niet om noch Codres, noch Decius, noch
Lodewijk XVI te kunnen bewonderen in hunne
vrijwillige opoffering voor het heil des vaderlands?
Indien gij het grootste bewondert dat de geschie-
denis oplevert, dan moet gij de monniken ook
bewonderen? Indien gij de monniken niet be-
wondert, dan verliest gij het regt om iets hoe-
genaamd te bewonderen. Verheft uwe gedachten,
plaatst u op de kruin, beschouwt uw nietig ver-
-ocr page 20-
ir,
blijf niet als ware het de geheele wereld, en weldra
zal hetgeen u duisternis toescheen licht worden,
hetgeen u nutteloos voorkwam, zal zich aan u
openbaren als eene noodzakelijkheid van den eer-
sten rang. Wat daarvan zijn moge, de monniken
zijn ongetwijfeld zoo nuttig als de meeste hunner
berispers, die hun leven doorbrengen met hen te
kritiseren.
-ocr page 21-
[I.
Zouden de monniken niet veel beter doen indien
zij zich met nuttigen arbeid bezig hielden?
Op die vraag antwoord ik eerst in\'t algemeen:
dat er genoeg mcnschen zijn die zich bezig hon-
den met hetgeen gij nuttigen arbeid noemt. Men
klaagt overal, dat er te veel handen zijn, dat
het aantal der sollicitanten steeds toeneemt, dat
indien cene plaats vakant is, er zich cene me-
nigtc menschcn opdoen, die vragen om daarvoor
in aanmerking te komen en die hunne aanspra-
ken doen gelden , en die desniettegenstaande met
beloften worden afgescheept, in afwachting dat
zij eens werkelijk zullen geplaatst worden. Zij
hebben hun verzoek regtstreeks aan den soeve-
rein gerigt, hunne meest regtmatige aanspraken
doen gelden, zij hadden aanbevelingen van de
eersten en de magtigsten uit den lande, zij be-
zaten persoonlijke verdienste, zelfs buitengewone
bekwaamheden, en toch hebben zij moeten wach-
ten, nog altijd wachten. In werkelijkheid hebben
-ocr page 22-
18
zij niets gekend dan den ouderdom, de ontgooche-
ling, den dood en de doodskist. Men kan thans niet
meer zeggen zoo als in de vorige eeuw: Hoe minder
kloosterlingen, hoe meermanufacturiers en soldaten.
De monniken souden veel beter doen met nut-
tigen arbeid te verrigten.
Maar dat doen zij on-
ophoudelijk, onverpoosd.
Waarmede houden zich de monnikken immers
onledig!
Zij passen zieken op en staan de armen
bij, te huis, in de gasthuizen, zij wijden zich toe
aan allerhande ellende, en lijden de smarten van
degenen die zij verzorgen. Is het niet schoon te
weenen met degenen die weenen ? Moet men niet
de ziel van een barbaar hebben, om ongevoelig
te blijven voor zulk eene liefde? Moet men zelfs
niet lager staan dan Voltaire, die gezegd heeft:
/;De instellingen gewijd aan de ondersteuning der
armen zijn minder schitterend geweest, maar zij
zijn daarom niet de minst eerbiedwaardigen.
Welligt is er niets grooter op aarde dan de op-
offering welke eene teedere kunne doet van de
schoonheid, de jeugd, dikwijls van de hooge ge-
boorte, om in de gasthuizen dat zamenraapsel van
allerlei menschelijke ellende te verzorgen wier
aanblik zoo vernederend is voor den hoogmoed
en zoo terugstootend voor onze teergevoeligheid.
-ocr page 23-
L9
De volken die zich hebben losgescheurd van de
roomsche geloofsbelijdenis, hebben zulk eene edel-
moedige liefde slechts onvolkomen nagebootst." 1)
Sprekende over de schrijvers die in de lucht
geschermd hebben tegen de geestelijke instellin-
gen in \'t algemeen, heeft Voltaire ook gezegd:
„Men moest erkennen dat de Benediktijnen vele
goede werken geschreven hebben, dat de Jesuieten
groote diensten hebben bewezen aan de letter-
kunde, men moest de Broeders der christelijke
liefde en die van de Bevrijding der gevangenen
zegenen. Het is onze eerste pligt regtvaardig te
zijn.
2)
Dat heeft Voltaire gezegd, Voltaire, de laagste
aller mensehen naar het hart?
Zoudt gij u niet
op zijne hoogte kunnen houden ?
Waarmede houden de monnikken zich bezig?
Met preeken; dat wil zeggen, zij arbeiden aan
de verspreiding der waarheid, ter verlichting der
volken. Lumen ad revelationem gentium. Gij zult
niet kunnen ontkennen dat het Evangelie het
schoonste aller boeken is; en daarom kunt gij niet
betwisten dat degenen die arbeiden om het te doen
kennen en beoefenen, aan het heiligste aller wer-
1)    Essai sur 1\'histoire générale, torn 4, p. 1S3.
2)     DUtion philoaoph. Art. Apocat.
-ocr page 24-
20
ken arbeiden, namelijk aan de verstandelijke en
zedelijke volmaking van het mensehelijk geslacht.
Gij ziet u dus ook in dit opzigt verpligt om regt
te laten wedervaren aan de Predikorden.
Maar ik begrijp het wel, gij voert tegen die
predikers aan dat zij uwe gevoelens moesten
eerbiedigen, dat gij uwe overtuiging aan niemand
tracht op te dringen en dat dit voor anderen eene
rede moest zijn om u de hunne niet op te drin-
gen. Die conclusie is niet logisch. Indien de
overtuiging des Evangeliepredikers goed is en
uwe meening niet, dan hehben de Evangelie-
predikers tegen u een regt dat gij niet tegen hen
hebt. De dwaling kan dezelfde waarde niet heb-
ben als de waarheid. Gij zult voorzeker in dit
opzigt eenigen prijs stellen op de woorden van
den heiligen Augustinus, die een grooten naam
had als philosooph, toen hij als christen nog on-
bekend was. Welnu, die groote Kerkvader, \\ve-
derlegde u, eeuwen geleden, in dezer voege:
„ Waarom houdt gij u met ons bezig ? — Omdat
gij dwaalt, omdat gij verloren gaat en omdat wij
op aarde zijn om ons te bemoeijen met degenen
die in dwaling zijn en hun eeuwig verderf te ge-
moet gaan. — Dat gaat u niet aan, ik wil in
den dood blijven.
— Juist omdat gij in dwabng
-ocr page 25-
ai
wilt blijven, willen wij u tot de waarheid terug-
voeren; juist omdat gij in den dood zijt, willen
wij u tot het leven opwekken. Indien gij niet
wilt, willen wij en wij hebben grooter gelijk dan
gij. — Gij zijt lastig. — Do Apostel wil dat we
lastig zijn, want hij beveelt ons van tijd tot tijd te
onpas te prediken, en voor wie predikt men te
onpas, tenzij voor degenen die niet willen hoo-
ren? — Ik wil in de dwaling en in den dood blijven.
Nog eens, wij willen dat niet, omdat God het
niet wil en omdat, indien wij het niet zouden
willen, Hij ons dit verwijt zou kunnen doen: Gij
licht degenen die dwalen niet teruggeroepen, gij
hebt degenen die verloren waren niet opgezocht.
Ik
vrees God meer dan gij, daarom zal ik u ondanks
u zelven zoeken. Indien gij niet wilt dat ik u
zoeke, verdwaal dan niet. 1)"
Waarmede houden de monnikken zich bezig?
Met de missiën waaraan zij zich wijden, op gevaar
af van den marteldood. Een missionnaris beoogt
de beschaving der barbaarste en der wildste vol-
ken , want indien de mensch beschaafd wordt, dan
wordt hij vrijgekocht, en indien hij vrijgekocht
wordt, kan dit alleen geschieden door de kennis
X) S. Aug. Serm, 46 n. 14, ed Bened. torn. v. p. 232 (Si
me pati non via, noli errare, noli perire).
-ocr page 26-
22
van Christus den Verlosser. Hij die vijandig is
aan de missiën, is derhalve vijandig aan de her-
stelling der volken in hun vorigen staat. Met welk
regt zoudt gij u verzetten tegen de verbetering
der volken? Behooren de Irokees, de Roodhuid
niet tot het menschelijke gezin ? Zijn het uwe
broeders niet? Moet niet al hetgeen hun nuttig
kan zijn u treffen en uwe levendigste sympathie
opwekken? Moet gij geen belangstellen in al liet-
geen hun geluk kan helpen bevorderen? Moet gij
niet kunnen zeggen wat Terentius zeide, gij
die verlicht zijt door een beter licht, gij die
in eene eeuw leeft welke op hare vlag heeft
geschreven: Broederschap? Bewondert dan de
missionarissen, of gedoogt dat wij de opregt-
heid uwer gevoelens in twijfel trekken. Indien
gij niet van taal mogt veranderen, dan zou-
den al uwe redevoeringen over hetgeen gij
de verlossing der volken noemt niets schijnen
dan holle zinnen, formulen zonder leven, woor-
denpraal van een redenaar, praterij van een
advokaat, humanitair gezwets. Hoe meer men
nagaat wat de monnikken doen, hoc meer men
zich overtuigt dat het eene schreeuwende onregt-
vaardigheid is om hun kleed te beschimpen.
Wat doen de monnikken? „Zij studeren. De
-ocr page 27-
23
belangen der wetenschap zijn heilig, omdat het
de belangen der waarheid zijn. Derhalve moet
men degenen die zich aan de wetenschap wijden
voor heilig houden; in plaats van hen te min-
achten, moet men hen in hooge eer houden. Gij
bewondert Cartesius als hij zijn stelselmatigen
twijfel laat varen en uitroept: Ik denk; de mon-
nikken wijden hun geheele leven aan de gedachte;
waarom zoudt gij hun de schatting van uwe be-
wondering weigeren? Waarom zoudt gij partijdig
zijn? Bedenkt dat gij niet kunt aanvoeren, dat
de geestelijke orden niet onder opzigt van de
wetenschap, op de hoogte hunner zending zijn
geweest. Hadden de kinderen van den heiligen
Benedietus en van den heiligen Bruno de pen
niet gevoerd, de geheele oudheid zou ons onbe-
kend zijn gebleven. Neemt de boeken die door
de kloosterbewoners zijn overgeschreven en op-
gesteld weg, en ziet er ontstaat eene ontzagge-
lijke leemte in de wereld der wetenschappen en
der letteren; de zon verdwijnt en geen ander
licht blijft ons over dan de sterren van den
nacht. Wij hebben Voltaire gehoord. Gibbon
heeft niet geschroomd te verzekeren dat een
enkel klooster van Benedictijnen meer tot bevorde-
ring der litteratuur heeft gedaan, dan de beide
-ocr page 28-
24
lwogescholen van O.rford of van Cambridge 1). De
geleerdheid der Benedictijnen is een spreekwoord
geworden. Onvermoeid en geduldig, deinst zij
voor geene nasporing terug en daarom ook voor
geen nachtwaken.
Wat doen de monnikhen? 7Aj wijden zich
aan de opvoeding der jeugd. De opvoeding is
in haar wezen gegrond op de godsdienst; zij
bestaat niet zonder de godsdienst. Is dat niet
noodig in onze eeuw waarin het vergift van
het openbaar onderwijs gedurende vijftig jaren
langzaam werkende, geslachten heeft gevormd,
onverschillig voor de zaken der ziel, de gods-
dienst heeft verjaagd van het openbaar grondge-
bied om haar in het binnenste des tempels in
het geheim des gewetens te verbannen, zij die
het leven moet beheerschen, gelijk God, wiens
dochter zij is, de geheele schepping beheerscht?
Het opperste en laatste doel der opvoeding is
niet, wat men daarvan zeggen moge, om een
doctor of een meester te maken, zelfs niet een
doctor in de beide regten.
Wat doen de monnikken? Zij wijden zich aan
de hervorming van alles wat is verflenst en ver-
laagd door de ondeugd, van den galeiboef tot de
1) Letters of Atticus.
-ocr page 29-
u
publieke vrouw. Zijn ze ook onder dat opzigt
niet bewonderenswaardig? Moet men zich niet
met de zedelijkheid bemoeijen als men zich aan
de welvaart laat gelegen liggen ? Socrates, die
zijn leven toewijdde aan de hervorming zijner
medeburgers, zou verstomd gestaan hebben van
bewondering, indien hij die geestelijke afzonderin-
gen had bijgewoond welke in de bagno\'s gehou*
den worden en in de toevlugtsoorden welke de
godsdienst voor het berouw opent. Zult gij daar-
voor ongevoelig blijven? Gij bewondert Socrates,
gij noemt hem den wijsste der menschen.
Zult gij hem niet kunnen navolgen ?
Wat doen de monnikken ? Wat zij altijd gedaan
hebben, en daarom heeft de tegenwerping niet
meer waarde voor het verledene dan voor het
tegenwoordige. Hoort wat de graaf de Montalem-
bert daarvan zegt.
„De luiheid der monnikken? Inderdaad, hoe!
was dat de ondeugd der mannen, die naar de
algemeene erkentenis, met hunne handen de helft
van het Westen ontgonnen hebben en wier ijve-
rig nachtwaken ons al de werken der oude letter-
kunde en de gedenkteekenen van zes eeuwen
onzer geschiedenis bewaard hebben."
„De luiheid der monnikken? Maar wie anders
3
-ocr page 30-
26
dan zij hebben den last van den dag en van de
hitte gedragen in al de missiën van het Oosten en
van Amerika, in de landen van Europa waar de
christenen vervolgd worden, in het liefdewerk
van de vrijkooping der gevangenen, in den strijd
tegen de ketterijen en tegen de bedorvene zeden
en tot in het geestelijk bestuur der meest katho-
lieke volken."
„De luiheid der monnikken! Hebben die
strenge critici hun eigen geweten wel goed on-
derzocht ? Hebben allen zich verzekerd dat de be-
sehuldiging welke zij tegen anderen met zooveel
vrijgevigheid doen hooren, hen zei ven niet treft?
Zijn die staatslieden, die wijsgeeren, die letter-
kundigen welke tegen het leêgloopen der mon-
nikken zoo hevig aangaan, altijd zulke ijverige
en vruchtbare burgers? Hebben zij niet reeds
eene naijverige menigte zich aan hunne voeten
zien bewegen en die hun op hare beurt het
scheldwoord van straatslijper toestuurde? Met
welk regt kon de wereld het den kloosterlingen
als eene misdaad toerekenen, dat zij gebruik
maakten van hunne fortuin en hun vrijen tijd,
terwijl zij dit aan eiken anderen rijken eigenaar,
die de vrije beschikking over zijn tijd heeft niet
ten kwade duidt 1)?"
1) Moines d\'oceidcnt, Introd. p. 128—131.
-ocr page 31-
87
Men ziet het, de geestelijke orden hebben al
de groote belangen der maatschappij ter harte
genomen. Zooveel heilige belangen, zooveel com-
munauteiten, die als met een tooverslag ontstaan
en in den boezem der Kerk schitteren gelijk de
sterren aan het uitspansel. Indien men ze niet
bewonderde, dan zou men onverschillig moeten
wezen voor de schoonheid der hemelen. Indien
men zegt dat zij zich niet met een nuttigen
arbeid bezig houden, dan is men een schaam-
telooze leugenaar, dan heeft men allen eerbied
voor zich zelven afgelegd, dan moet men een
stalen voorhoofd hebbeu.
-ocr page 32-
III.
ZIJ LEVEN TEN ONZEN KOSTE EN ZIJN EEN
LAST VOOK HET VADERLAND.
Zij leven ten onzen koste. Maar leeft gij niet
ten hunnen koste, gij die een gedeelte van uw-
leven besteedt om boeken en feuilletons tegen de
monnikken te schrijven om ze te verkoopen, gij
die hen daarin belcedigt, lastert, voorstelt als
melaatsehen, als een invretend kwaad, als on-
gedierte, gij, kortom, die u zelven tot den echo
maakt van al de zoutclooze beleedigingen door
het protestantisme en het philosophisme, wier na-
latenschap gij hebt aanvaard als een heilig erfdeel!
Zij leven ten onzen koste. Maar de philosophen
die er op hebben aangedrongen dat de klooster-
goederen zouden worden verkocht en die ze
vervolgens tegen een lagen prijs gekocht hebben,
die philosophen, zoo belangeloos in hunne boe-
ken, leven immers nog ten koste van de mon-
nikken, wel verre dat de monnikken ten hunnen
koste leven? Leeft de beroofde ten koste van
den roover? Leeft de roover niet veeleer ten
koste van dengene dien hij heeft beroofd?
-ocr page 33-
29
Zij leven ten onzen koste. Neen, want men
heeft opgemerkt dat de monnikken welvaart
rondom zich verspreiden, omdat zij hunne inkom-
sten verbeteren op de plaats zelve waaruit zij ze trek-
ken; men heeft daarentegen, opgemerkt dat de
groote grondeigenaars onder do leeken die de
kloostergoederen gekocht hebben en die dezer in-
komsten in de groote steden hebben verteerd, er
toe hebben bijgedragen om de landbouwende be-
volkingen, ten wier koste zij leven, arm te maken,
omdat zij de vruchten van haar zweet inoogsten
zonder eenige de minste verteering in haar mid-
den te maken. Die opmerking is gemaakt door
Hume, „dien men zeker niet van partijdigheid
zal beschuldigen ten gunste der monniken." Daar
de kloostergeestelijken, zegt hij, altijd in hunne
kloosters woonden, te midden van hunne eigen-
dommen, verteerden zij hun geld in de provinciën,
onder hunne leenhouders, en zij werden in Enge-
land, zoo als nog in al de roomsch katholieke lan-
den, beschouwd als de beste en de toegevendste
eigenaren. Toen de eigendommen der Kerk ver-
deeld werden onder den adel en de hovelingen,
eischten deze aanzienlijke inkomsten, terwijl de
leenbezitters moeite hadden om hunne vruchten te
verkoopen,
daar die inkomsten in de hoofdstad
2.
-ocr page 34-
30
werden verteerd in honden, paarden, paardenkoo-
pers, lakeijen, keukenmeiden en dienstmaagden. 1)"
lij leven ten onzen koste. Hoe zoo ? De monnik-
ken schenken aan de maatschappij hunne nacht-
rust, hunne inspanning, al wat ze hebben en al
wat ze zijn; zij ontvangen niets uit de schatkist
en, desniettegenstaande, betalen zij belasting aan
de schatkist. Zij vragen voor hunne onvergoldene
en vrijwillige diensten niets dan de vrijheid om
ze te mogen voortzetten. Kan men zulke men-
sohen in geweten beschuldigen dat zij ten koste
van het publiek leven ? Een burger heeft een
winstgevenden post; ofschoon hij ruimschoots wordt
betaald, neemt men zijne diensten bijzonder in
aanmerking, en wel verre van hem te beschuldi-
gen dat hij ten koste van het publiek leeft, zegt
men integendeel dat hij zich aan het publiek be-
1\'ang toewijdt, dat hij een verdienstelijk dienaar
van den staat is: men rigt hem een standbeeld
op. Is die taal niet vooral gepast als het de mon-
niken geldt, die alles aan de maatschappij geven,
zonder haar iets te vragen, zonder iets van haar
te ontvangen dan het strikt noodige, en die zich aan
haar uitsluitend toewijden uit liefde tot opoffering?
1) Esaay on the population of ancievt naüons en llisiory of
England
, aangehaald in de Letters of Atticus. XIbi supra.
-ocr page 35-
31
Ze zijn een last voor het vaderland. Hoe! man-
nen die onophoudelijk arbeiden om allerlei el-
lenden te lenigen en om het rijk der onweten-
heid en der ondeugd te beperken\', mannen die
doen zien dat men gelukkig kan zijn als men
zijne hartstogten onderdrukt, mannen wier voor-
beelden ons aanleiding geven om de grootste
deugden te beoefenen, en wier gebeden de we-
reld schragen, zulke mannen, zijn die een last
voor het vaderland! Is dat zóó, wie zijn dan
de steun en de schrik van het land ? Waarschijn-
lijk die leêgloopers die niets weten dan de nut-
tigste instellingen te verkleinen, die groote som-
men verkwisten om dansers, tooneelspelers te on-
derhouden, die geen penning voor den arme over
hebben, die alles voor zich zelven aanwenden,
voor zich zelven alleen! Ja, wat ijlhoofdige en
woedende goddeloozen daarvan zeggen mogen,
het is bewezen dat de monnikken nuttiger zijn
dan hunne censors; het is bewezen dat als men
de kloosters verwoest, men de bron opdroogt van
eene menigte van weldaden. Karel V zeide teregt
dat Hendrik VIII toen hij de kloosterinstellingen
had vernietigd, de hen had geslagt, die gouden
eijeren legde.
Wat heeft men immers in Engeland
gezien sedert de vernietiging der kloosterorden 5
-ocr page 36-
32
die men beschuldigde van zonder einde of maat
op een te hoopen, op een te hoopen, en nog eens
op een te hoopen, het bloed van het volk uit te
zuigen en z&h te mesten ten koste van het
publiek? Men heeft het paupcrisme zien onstaan,
dat is niet de armoede, maar de ellende, de
noodzakelijk gewordene, de noodlottige ellende,
die zich jaarlijks schrikbarend uitbreidt; het
pauperisme, dat wil zeggen een vorst in lompen,
gelijk men het bepaald heeft.
Men behoeft geen christen te zijn om regt te
doen wedervaren aan de monnikken, men be-
hoeft alleen geen weetniet te wezen. De wijzen
der oudheid zouden hen als helden verkondigd
hebben, want zij hebben door den mond van
Cicero verklaard, dat er in den hemel eeue bij-
zondere plaats is voorbehouden aan degenen die
zich zullen hebben gewijd aan de verdediging
en de voorspoed des vaderlands. 1)
1) Omnibus <]ui patriam conservariut, ailjuveriut, auxerint certum
esse in coelo defiuitum locum ubi bcati BTO scinpiterno fruantur.
Soiun. Scip. c. y.
-ocr page 37-
IV.
DE KLOOSTERGELOFTEN ZIJN EEN YERGRIJP TEGEN
DE NATUUR.
Om ons van het tegendeel te overtuigen, be-
hoeven wij slechts een vlugtigen blik te werpen
op elke der drie kloostergeloften : de gelofte van
armoede waardoor de mensch zich onthecht van
de uitwendige goederen, de gelofte van zuiver-
heid,
door welke hij zich onthecht aan zijn lig-
chaam, de gelofte van gehoorzaamheid door welke
hij zich onthecht aan zich zelven.
De geloften zijn een vergrijp tegen de natuur.
I. Gelofte van armoede.
Het lijdt geen twijfel dat de gehechtheid aan
de stoffelijke goederen de ziel materialiseert, en
haar belet om zich tot de hoogere gewesten, tot
de onzigtbare goederen te verheffen; ongetwijfeld
draagt de onthechting aan die goederen er toe bij
om de ziel boven zich zelve te verheffen, te verede-
len; ongetwijfeld helpt zij haar om den ouden
grondregel in praktijk te brengen tecum habita,
-ocr page 38-
84
dewijl zij haar bevrijdt vau al de zorgen die
voortspruiten uit het bezit en het beheer der rijk-
dommen. De monniken nu onthechten zich door
de gelofte van armoede geheel aan die stoffelijke
goederen; die gelofte heeft dus de strekking om
hemelsehe wezens van hen te maken. Indien
men zich tot tegenstander van de gelofte van ar-
moede verklaart, bepleit men derhalve de zaak
van het zigtbare tegen het onzigtbare, van de
stof tegen den geest; dan stelt men Socrates ter
zijde om Epicurus en Plato om Lucretius aan te
hangen. Gij bewondert Crates die al zijne goederen
aan zijne medeburgers geeft en met vreugde uitroept
dat Crates Crates in vrijheid had gesteld. 1) Waarom
zoudt gij den monnik de bewondering weigeren die
gij den wijsgeer schenkt? Indien Crates op de aar-
de kon terugkomen, zou hij tegen u de zaak der
kloosterlingen bepleiten en uw tegenstand zou
stellig zijn medelijden of zijn toorn opwekken.
Zult gij zeggen, dat al doet de monnik gelofte
van armoede, zijn huis het toch niet doet, dat
het zich kan verrijken, dat het zich inderdaad
verrijkt en dat derhalve ten slotte degene die
gelofte van armoede doet, gelofte doet dat hem
niets zal ontbreken,
zoo als La Bruyère zich uitdrukt.
1) S. Hieron. Adv. Jovin. lib. 1, col. 106.
-ocr page 39-
35
Men kan antwoorden:
la. Ondanks den collectieven eigendom, blijft
de kloosterling arm, dewijl hij niets persoonlijk
bezit en hij, bijgevolg, vrij van alle bezorgdheid
omtrent de stoffelijke dingen, den stroom zijner
denkbeelden, zijner ingevingen, zijner opofferin-
gen kan volgen.
Men kan antwoorden:
2°. De kloosterlingen brengen hunne goederen
in gemeenschap door den collectieven eigendom,
zij verwezenlijken alzoo, op de gegevens des
Evangelies steunende, het ideaal dat de wijzen
nooit zullen verwezenlijken door te steunen op
de thcoriën der staathuishoudkunde.
Men kan antwoorden:
3". Het is noodig dat het huis bezitte, opdat
de leden waaruit het is zamengesteld, zich niet
behoevende in te laten met de eisehen van het
stoffelijk leven, zich geheel kunnen wijden aan
de missie, aan het predikambt en vervolgens,
opdat zij niet van de genade der rijken en mag-
tigen zouden afhangen, door de noodzakelijkheid
om een loon te ontvangen, hetgeen hen in de
oogen des volks zou doen doorgaan voor huur-
lingen, voor loontrekkende dienstboden. Vindt
gij de combinatie der persoonlijke armoede met
-ocr page 40-
m;
den collectieven eigendom niet bewonderens-
waardig ?
Men kan antwoorden:
4*. Dat de geestelijke huizen niet voor zich zel-
ven goederen verzamelen, dewijl hunne leden zich
altijd armoedig voeden en kleeden, maar voor
het onderhoud en de ontwikkeling der werken
waaraan zij zijn toegewijd, om hunne gasthuizen
te vergrooten, om hunne missiën uit te breiden,
om aan een grooter aautal armen, brood, vleesch,
kleeding te geven, of hunne uitdeelingen ruimer
te doen zijn. De monniken handelden geheel
anders dan onze moderne staathuishoudkundigen,
die de liefdadigheid door de philantrophie ver-
vangen hebben en wier karigheid door een
dichter naar waarheid geschetst werd, toen hij
zeide dat zij hunnen philantrophischen ijver zoover
gedreven hebben, van hunnen armen economi-
sche soep te eten te geven 1).
Zij deelden hunne goederen met groote vrijge-
vigheid uit. In de cistersenser abdij der Eehardis
bestond eene deur la Doiine genaamd, en te
Aubrac, het klooster-gasthuis van de Rouergue,
was er eene die de la Miche heette, omdat men
1) lis ont poussé si loiu 1\'ardcur philantliropique
Qu\'ils nourissent leurs pens de soupe fcouomique.
-ocr page 41-
37
er eene soort van klein wittebrood schonk aan al
degenen die het kwamen vragen. 1)
De kloosters waren de voorzienigheid der vol-
ken , hoe zouden ze het hebben kunnen zijn in-
dien zij niets bezeten hadden?
Eindelijk kan men antwoorden, dat indien de
kloosters aanzienlijke rijkdommen bezeten hebben,
zij die aan niemand hebben ontroofd, maar wet-
tig verkregen door hunne zuinigheid en door hun-
nen arbeid , die korenaren hebben voortgehragt,
daar, waar de grond niets dan doornen opleverde.
Zult gij beweren dat de monnikken in weelde
leefden, en dat de pracht hunner woningen eene
beleediging was voor de armoede der volken ?
Maar naar hetgeen gezegd is, kan en moet men
de kloosters beschouwen als gestichten van open-
baar nut. Moest men ze niet hecht en ruim ma-
ken, opdat zij lang zouden kunnen duren en be-
antwoorden aan tallooze behoeften? Moedigden de
monnikken de bouwkunst, de beeldhouwkunst,
de verschillende ambachten niet aan door hunne
verblijven en vooral hunne kerken goed te bou-
wen? Worden de schoone kunsten misdadig als
men ze doet dienen om tempels voor den Eeuwige
en paleizen voor de armen op te rigten ?
1) Montalembert 1. c. p, LH,
3
-ocr page 42-
38
De kloostergeloften zijn ven vergrijp tegen de
natuur.
II. De gelofte van bdschltcid.
Die gelofte bevrijdt de ziel van de dwingelan-
dij der organen; zij werkt er toe mede om haar
kracht, energie te geven. Wel verre van afhan-
kelijk te zijn van het vleesch, is de kuische
inensch alleen afhankelijk van God en van zich
zelven, wel verre van zijn behagen te zoeken
in de dierlijke lusten, voedt hij zich alleen met
groote gedachten, met edele gevoelens, hij leidt
een engelachtig leven in een ligchaam van slijk,
iets dat de mensch niet doet, die zich aan de
vermaken overgeeft en aan zijne begeerlijkheid
voldoet. De volmaaktheid bestaat dus gedeelte-
lijk in de bevrijding van de heerschappij der zin-
tuigen, die, in onzen staat van verlaging, ons ten
kwade neigen. Hoe meer de mensch ze beheerscht,
hoe meer hij ze spiritualiseert. De gelofte van
kuischheid nu werkt krachtig mede om de heer-
schappij van den geest op de zintuigen te beves-
tigen, daardoor is zij dus uitnemend geschikt om
ons te volmaken. Dit aangenomen zijnde, vraag
ik, of het niet van het hoogste gewigt is, dat er
in eeue wellustige, vleeschelijke eeuw, die alleen
droomt van zingenot en voldoening des vleesches,
-ocr page 43-
F~:-----:
39
mannen zijn die hun vleesch geeselen, het krui-
sigen eu daardoor toonen dat de menseh over die
vorderingen kan zegevieren ? Indien het geestelijk
celibaat niet bestond, zou immers de deugd van
kuischheid weldra beschouwd worden als eene
onmogelijke deugd en gerangschikt onder het ge-
tal der droombeelden. Zou de menseh dan niet
weldra hervallen in de schandelijke en bedorvene
zeden der afgoderij ? Heeft men niet teregt gezegd:
„Als eenige menschen alles voor de zinnen veil
hebben, dan moeten eenige anderen hun alles
weigeren; als de wellust altaren heeft, dan moet
de kuischheid martelaren hebben."
Wat zult gij tegen de gelofte van kuischheid
en tegen al die beschouwingen welke ten haren
gunste pleiten aanvoeren ?
Zult gij zeggen dat er kloosterlingen van bei-
derlei kunne zijn, die ondanks de gelofte van
kuischheid, niet altijd kuiseh zijn gebleven?
Indien ze niet kuiseh zijn gebleven, dan waa
dat niet uithoofde maar ondanks de gelofte van
kuischheid, daar die gelofte uit haren aard zelve
het meest geschikt is om den menseh in de deugd
staande te houden, dewijl zij de meest heilige
verpligting oplegt. Het zou ongerijmd zijn, de
voorzorgen die men neemt om zich daarvoor te
-ocr page 44-
40
behoeden, als eene misdaad te beschouwen. Be-
staat er bovendien niet een algemeen aangenomen
stelregel in welks licht uwe tegenwerping ver-
dwijnt, namelijk deze: dat de tdtzondering den
regel niet maakt.
Bourdaloue heeft met veel be-
knoptheid die wijze van oordeelen over de gees-
telijke orden doen uitkomen, volgens welke men
aan eene corporatie al de dwalingen en de on-
deugden toeschrijft van een harer leden en die
aan geen der leden de diensten en de deugden
toerekent van de geheele corporatie. De Provin-
ciales kritiserende, heeft hij in zeventien woorden
geschreven: Hetgeen allen goed gezegd hebben,
heeft niemand gezegd, hetgeen een enkele verkeerd
heeft gezegd, hebben allen gezegd.
Zult gij beweren dat indien men gelofte van
kuischheid doet, men medewerkt tot uitsterving
van het mensehelijk geslacht ?
Ik antwoord: De moderne staathuishoudkun-
digen erkennen dat men tegenwoordig niet be-
hoeft te vreezen dat het menschengeslacht zal
uitsterven, maar wel, zoo als gezegd is, dat het
zich te snel zal ontwikkelen; dat het nu niet
meer te pas komt te beweren, dat indien men
het celibaat omhelst, men het nageslacht te kort
zal doen.
-ocr page 45-
•tl
Ik antwoord: Het is veel beter om de ver-
meerdering der bevolking tegen te houden door
het geestelijk celibaat, dat uitnemend zedelijk en
maatschappelijk is, dan door monsterachtige bui-
tensporigheden, ondeugden tegen de natuur die
niemand eenig nut aanbrengen, zelfs niet den-
genen, die zich daaraan schuldig maken.
Ik antwoord: Het kleine getal, eene onmerk-
bare minderheid, omhelst het celibaat en er zul-
len altijd genoeg burgers wezen die de roeping
zullen gevoelen om te huwen en de aarde te
bevolken.
Ik antwoord: Zij die niet medewerken tot de
voortplanting van het geslacht, werken mede tot
zijne instandhouding, tot zijne welvaart, tot zijne
moralisatie, en het komt er niet op aan om de
aarde te bedekken met eene onwetende, slechte,
ellendige, maar wel met eene goed onderwe*
zene, deugdzame, gelukkige bevolking.
Ik antwoord hetgeen de heilige Ambrosius ant-
woordde aan de ketters van zijn tijd die de
tegenwerping onzer philosophen maakten: „Welke
man heeft ooit eene vrouw gezocht, zonder haar
te vinden?" 1).
1) Nonnullos dixisse audivi, quod pcrit mundus, defecit genus
humanum. Qiucro quis tandem quaisivit uxorcru qni non invenerit ?
Be Vtrg\'trut e. 7.
-ocr page 46-
ét
Ik antwoord altijd met dienzelfden heiligen
Ambrosius: dat indian de voortplanting van het
menschengeslacht de hoogste wet was, de vrou-
wen niet getrouw zouden moeten blijven aan
hunne mannen die verre reizen doen, maar üich
aan vreemdelingen overleveren, om kinderen te
doen geboren worden 1).
Ik antwoord eindelijk met het geheele mensch-
dom, dat de onthouding en de maagdelijke staat
deugden zijn die den menseh aangenaam aan God
maken, hem tot God doen naderen en dat zij
moeten beoefend worden door degenen die ge-
roepen zijn om hem bij de meuschen te verte-
genwoordigen en in zijn naam te spreken. Iphi-
genia, wier bloed de Goden gunstig stemde voor
de Grieken, was maagd; de sybillen waren
maagden {quamm insigne virginitas est), de orakels
van Apollo en van Juno waren maagden en hare
maagdelijkheid verschafte haar zooveel aanzien,
dat de consuls en de keizers haar den voorrang
gaven tot zelfs in hunne zegetogten. Dezelfde
eerbied, dezelfde meening, dezelfde eeredienst
treft men overal aan. De heilige Hieronymus,
tegen Jovinianus schrijvende, kon zeggen: „In-
1) Nulla peres.Tena.-iti marito fidem oervet BC daxr.um faciat prolia
futnnp et partus frequentioris amittat aetatera. ld. Ibid. n. 30—37,
-ocr page 47-
::;
dien ik een vlugtigen blik op de geschiedenis
der Grieken, der Romeinen, der Barbaren
werp, vind ik overal den maagdelijken staat
in eere
1). Alleen daardoor dat het geheele
menschelijk geslacht het celibaat en den maag-
delijken staat heeft geprezen, protesteert het tegen
u; dewijl het tegen u protesteert verklaart het
zich ten onzen gunste, houdt dus op met uwe
aanvallen tegen de kuischheid. Blijft gij haar
halstarrig bestrijden, dan zult gij hardnekkig een
ondankbaar werk voortzetten, dan zult gij uwen
tijd verliezen in onvruchtbare pogingen. Overweeg
veel liever het antwoord van Cicero aan Hircius.
Toen deze den romeinschen redenaar verzocht
had zijne zuster te huwen, kreeg hij ten antwoord:
Ik zal het niet doen, want men kan zich niet tcgelij-
kertijd met eene vrouw bezighouden en zich over-
geven aan de studie der wijsbegeerte.
2) Overweeg
liever de schoone woorden van den heiligen Tho-
mas: „De zoon Gods is in de wereld gekomen,
om ons tot den staat der verrijzenis te verheffen,
in welken er geene echtelieden meer zullen zijn,
1)    Adv. Jovin. I, i, p. 18 , ad Bcned. torn . Cf.Ep. nd Agcru-
chiamde MoBOgtmia et Test. Be Exhortatïone ctstitaiia, ad
uxomn.
2)  Omnino facere supersedit dicens, uon posse se et uxuri et
philosophitf pariter operam darp, ld. Adv. Jov. Ibid. col. 100
-ocr page 48-
44
dewijl de menschen in den hemel zullen zijn als
engelen. Daarom heeft hij ons geleerd de ont-
honding en den maagdelijken staat te beoefenen,
opdat in het leven der geloovigen een zeker beeld
der toekomstige glorie zou schitteren.
1) Overweegt
liever deze schoone woorden van den heiligen
Augustinus, die sprak uit ondervinding: Niets is
zoozeer geschikt om een vrouwelijken smaak en
vrouwelijke gevoelens te geven dan het huwelijk. 2)"
De geloften zijn strijdig met de natuur.
III Gelofte van gehoorzaamheid.
Door deze derde gelofte, verbindt de mensch
zich om gedurende zijn geheele leven getrouw
te zijn aan een regel, die hem bekend is, die is
goedgekeurd door het geestelijk gezag en ter na-
koming van welken hij zich vooraf op de proef
heeft gesteld, ten einde zich niet vermetel te ver-
binden. Dit vooropgesteld zijnde; doe ik deze
vraag: Wat is de geestelijke gehoorzaamheid?
De toewijding, de zelfopoffering voor anderen.
Geen kloosterregel toch schrijft iets anders voor
1) Ut in fidelium vita resplendeat nliqunliter glorise futune
imago. Opusc IX. e, 23, Cf. Opubc. xix., c. x. foL 139. D. E.
5) Nihil esse sentio quod magia ex arce dejiciat animam virilem
quam blandimenta fecminte corporumque ille coutactus sine quo
uxor habcri non potcst. Soliloj 1. i. n. 17.
-ocr page 49-
45
dan het goede. Indien men dus geloften doet van
den kloosterregel te zullen gehoorzamen, doet
men gelofte van zich aan het goede toe te wijden,
en dat wel alle oogenblikken en voor zijn gansche
leven, door eene reeks van deugdzame handelin-
gen: die beschouwing is beslissend en ontslaat
van elke verdere ontwikkeling.
Zult gij beweren dat de gelofte van gehoor-
zaamheid de ziel verlaagt. De geschiedenis logen-
straft u ten plegtigste, want zij toont ons mannen
aan die, uit het klooster voortgekomen, hunne
eeuw magtig bewogen hebben en die voor een
zeer aanzienlijk deel invloed hebben uitgeoefend
op de lotgevallen van hun land: mannen als
Hieronimus, Basilius, Gregorius, Peter de klui-
zenaar, Urbanus, Gregorius VII, Albertus de
Groote, Thomas, Dominicus, Franciscus van
Assisen, Bernardus, en zooveel anderen. De
abt van Clairveaux zeide: „Gelooft mijne onder*
vinding, gij zult iets meer in de bosschen vin-
den dan boeken. De boomen en de rotsen zul-
len u leereu hetgeen de grootste meesters u
niet zouden kunnen leeren 1)." Hij die zich met
1) Experto crede aliquid amplius invenies in sylvis qusim ia
libris. Liïn» et lapides docebunt te quod a magistris audire non
possis. (Ep. 106).
3.
-ocr page 50-
46
de eeuw bezig\' houdt, kan zich met zich zelven
niet bezig houden: de wetenschap en de heilig-
heid vorderen den gansenen mensch.
Zult gij zeggen, dat de gelofte van gehoor-
zaamheid den mensch veroordeelt tot beuzelingen.
Hoe! de studie, de prediking, de zorgen gegeven
aan armen en aan zieken, het overschrijven van
oude boeken, of het opstellen van nieuwe, de
bebouwing van landen, het gebed, de versterving,
het arbeidzame nachtwaken, zijn dat beuzelingen!
Maar wat zijn dan groote dingen ? En welk denk-
beeld vormt gij u dan van het leven? Welk
beroep, welk bedrijf veroordeelt deu mensch niet
om te doen wat gij beuzelingen noemt? Als men
u wilde gelooven, dan zou het schijnen dat al
de menschen geroepen zijn om rijken omver te
werpen gelijk Alexander en Cesar, of om het
spreekgestoelte te beklimmen, als de redenaars
Demosthenes en Cicero!
Zult gij zeggen dat de mensch wij is; dat
dewijl hij vrij is, hij niet zeker van zich zelven
is, dat dewijl hij niet zeker van zich zelven is,
hij elk oogenblik van gedachte kan veranderen,
hij zich niet voor altijd moet kluisteren, volgens
de woorden van Voltaire: „Het is grappig dat
iemand iets voor zijn geheele leven belooft, dat
-ocr page 51-
4-7
niemand zeker is een enkelen dag te zullen na-
komen 1)."
Is de mensch niet onstandvastig omdat hij vrij
is? Moet hij niet de middelen te baat nemen om
zich in het goede te vestigen en aldus over zijne
onstandvastigheid te zegevieren, juist omdat hij
onstandvastig is? Is er nu wel een krachtdadiger
middel om den mensch in het goede te bevestigen
dan de gelofte van gehoorzaamheid die hem voor
altijd aan den regel onderwerpt? Geen enkel
middel. Eenige lieden bij wie de onstandvastig-
heid over de gelofte heeft gezegevierd, kunnen
niet in ernst worden gesteld tegenover het groote
getal menschen in welke, van den oorsprong af,
de gelofte over de onstandvastigheid heeft geze-
gepraald. Gij ziet het, gij stelt tegenover de ge-
lofte van gehoorzaamheid, de onstandvastigheid
van \'s menschen hart, en die onstandvastigheid
zelve is eene der groote redenen welke die ge-
lofte regtvaardigen. Overweeg verder het gevolg
uwer tegenwerping. Indien de mensch zich niet
voor altijd in den geestelijken staat moet ver-
binden, omdat hij ontrouw zou kunnen wor-
den aan zijne geloften, dan moet hij zich ook
1 Dictionn. Art. Vocux.
-ocr page 52-
48
niet voor altijd in den huwelijken staat verbin-
den, omdat hij ontrouw zou kunnen worden
aan zijne verbindtenis, maar zich slechts tijde-
lijk met eene vrouw vereenigen. Ziet gij niet dat
uwe tegenwerping regtstreeks leidt tot de ontbin-
ding van het huisgezin, tot de onwettige zamen-
leving van man en vrouw, tot de vermenging der
geslachten, tot de dierlijke zeden, tot het verla-
ten der kinderen, en daardoor tot de vernietiging
van het menschelijk geslacht? Ontveinst het u
niet, men kan al de tegenwerpingen die gij maakt
tegen de onoplosbaarheid van het huwelijk, ook
maken tegen de voortdurendheid der geloften. In-
dien gij de onoplosbaarheid van het huwelijk aan-
neemt, dan moet gij de voortdurendheid der ge-
loften aannemen; indien gij de voortdurendheid
der geloften verwerpt, verwerpt dan ook de ont-
bindbaarheid van het huwelijk en droomt, als van
een ideaal, van eene prostitutie van ieder aan allen,
en van allen aan ieder. Die beschouwing heeft
des te meer kracht, dewijl het huwelijk de echte-
lieden naauwer verbindt dan de gelofte de kloos-
terlingen. Deze kunnen somtijds van hunne eeden
ontslagen worden of verlof bekomen om van de
eene orde tot de andere over te gaan; het huwe-
Jijk is onverbreekbaar voor altijd, als het niet
-ocr page 53-
19
nietig is, dat wil zeggen als het werkelijk be-
staat.
Zult gij zeggen dat de gelofte van gehoorzaam-
heid den mensch tot een slaaf, tot eene ledepop
maakt
die niet meer denkt, die niet meer han-
delt dan door den overste aan wiens goeddunken
hij zich heeft overgeleverd ? zult gij aanvoeren
dat de kloosterling door de stichters van orden
vergeleken is bij den staf in de hand des reizi-
gers, aan het onbezield ligchaam dat alles wordt
wat men wil (Tanquam baculus, perinde ac cada-
ver)?
Het is gemakkelijk die tegenwerping te
vernietigen door, in de eerste plaats te zeggen
dat de wil van den overste zelven onderworpen is
aan een regel dien hij moet eerbiedigen en die
aldus aan den kloosterling een waarborg aanbiedt
tegen willekeur; in de tweede plaats, dat indien
de kloosterling een slaaf is, de soldaat waarlijk
niet minder. Deze moet immers blindelings een
bevel uitvoeren dat hem wordt gegeven, welk ook.
Ieder die in de krijgsdienst der wereld is, heeft
altijd gelijk indien hij zwijgt en gehoorzaamt,
altijd ongelijk als hij de bevelen die hem gege-
ven zijn tegenspreekt. Eerst gehoorzamen, en
dan tegenspreken. De militaire tucht is veel stren-
ger dan de kloostertucht, en daarom zijn de sol-
-ocr page 54-
5!)
daten van Ccsar ook, om uwe uitdrukkingen te
bezigen, veel meer slaven dan de soldaten van
Jesus Christus.
Eindelijk, zou men, om te bewijzen dat de
gehoorzaamheid aan een regel een vergrijp tegen
de natuur is, vooraf moeten vaststellen dat alle
wetten een vergrijp tegen de natuur zijn, dat de
mensch regt heeft op eene onbeperkte vrijheid,
of, met andere woorden, dat de vrijheid in haar
wezen het regt is om alles te denken, alles te
zeggen, onder geen ander gezag te staan dan dat
van een eeuwig bewegelijken, grilligen en ver-
anderlijken wil. Zou wel een verstandig man zulk
een voorstel kunnen verdedigen? Zou men daar-
door den doodsteek niet geven aan alle gezag,
en de hand reiken aan die mannen van bewe-
ging en wanorde, die niets verlangen dan alles
omver te werpen wat boven hen is, om boven
alles te staan en het heelal aan hunne voeten te
zien liggen ?
Zult gij zeggen dat de gelofte van gehoorzaam-
heid gekloosterde slagtoffere maakt, die hun ge-
heele leven den dag vervloeken waarop zij
ondoordachte geloften aflegden, waarop zij onvoor-
zigtige geloften op zich namen, niet rijp en niet
overwogen, op een leeftijd toen zij de wereld of
-ocr page 55-
51
het leven nog niet kenden. Hier is de geschiede-
nis ook in ons voordeel.
Zullen wij den monnik beschouwen als hij zijne
intrede in het klooster doet? Hij gevoelt zich
aangetrokken door een onoverwinnelijk verlangen
dat hem aan de wereld, aan zijne vrienden, aan
zijne bloedverwanten ontrukt, die dikwijls hin-
derpalen aan zijne roeping in den weg leggen.
Zullen wij den monnik beschouwen als hij in
het klooster woont? Hij gevoelt zich daar geluk-
kig. Zijne abdij is voor hem geene gevangenis,
maar een tuin van geneugten, een aardsch para-
dijs, een nieuw vaderland, eene nieuwe familie
waarin hij veel talrijker vrienden vindt, dan die
welke hij onder het ouderlijk dak heeft achter-
gelaten. De heilige Bernardus riep in de over-
maat van zijn geluk uit: O bcata solitudo, o sola
beatitudo!
— „Een monnik buiten zijn klooster,
een visch buiten het water," dat was een aan-
genomen spreekwoord in al de kloostergezinnen.
Zoudt gij beter weten dan de monnikken zelven
of men gelukkig is in een klooster?
Zullen wij den monnik beschouwen als hij
verpligt is het klooster te verlaten? Hij gaat er
uit met een gebroken hart en met betraande
oogen. Toen Pieter Blosius de abdij van Croyland
-ocr page 56-
52
verliet om naar zijn vaderland terug te keeren,
stond hij zeven maal stil ten einde om te zien en
nog die plaats te beschouwen waar hij zoo ge-
lukkig was geweest. Op het oogenblik dat A1-
cuinus het klooster moest verlaten om zich aan
het hof van Karel den Groote te begeven,
sprak hij: O cel, zoete en welbeminde \\voon-
stede, vaarwel voor altoos! Ik zal de bos-
schen niet meer zien die u met hunne ineenge-
vlochtene takken en met hun bloeijende gewassen
omringden, niet meer uwe velden vol van wei-
riekende en heilzame kruiden, niet meer uwe
vischrijke wateren, niet meer uwe wijngaarden,
noch uwe tuinen waar de lelie en de roos prijken.
Ik zal die vogelen niet hooren die de metten
zongen gelijk wij en op hunne wijze den Schepper
vereerden. Dierbare cel, ik beween u en zal u
altijd betreuren."
O mea cell:i uiilii habitatio dulcis amata.
Semper in ;ctcmum, o nica cclla, vale 1)!
Zullen wij de monnikken beschouwen als zij in
hunne kloosters konden terugkeeren, na de stor-
men die hen daar uit verdreven hadden. Zij keer-
den terug zoodra zij konden, getuige hetgeen
plaats had in het begin dezer eeuw.
Il Alcuini Opp. t. n, p 4ü6. ad Toel). Munlal. 1. c. p. 81.
-ocr page 57-
53
Met dit vierdubbel feit voor oogen, zal het ons
wel veroorloofd zijn den dichter na te zeggen:
Oui, c\'est un vaste amour qu\'au fond de vos calices
Vous buviez il plein coeur; moines mystérieux ,
Vous aimiez ardeaiment! Oh ! vous étiez heureux.
Zult gij zeggen dat de gehoorzaamheid, dien
corporatie-geest, dien kloostergeest voortbragtdie
niets anders is dan het collectief eigenbelang, dat
is het eigenbelang van verscheidene bijzondere
personen, zaümgepakt, vergroot, ontwikkeld, be-
hebt met een geest om te veroveren en te ver-
Blinden. God behoede mij voor de mcouiug dat
alles volmaakt is in de kloosterorden. Neen, dat
weet ik wel beter, neiging tot misbruiken en
wezenlijke misbruiken bestaan ook daar. Tacitus
heeft mij reeds geleerd dat er ondeugden zullen
bestaan zoo lang er menschen zullen leven.
Maar van den eenen kant: zonder gelofte van
gehoorzaamheid, zou immersgeene geestelijke ver-
eeniging sterk en duurzaam kunnen zijn ?
En van den anderen kant is het immers niet
tegen te spreken dat die vereenigingen noodig
zijn voor grooten, wetenschappelijken en letter-
kundigen arbeid, voor de missièn, voor de dienst
in de gasthuizen, voor de opvoeding, voor de
groote belangen der maatschappij die maar alleen
-ocr page 58-
54
.vaarlijk kunnen worden gediend door groote cor-
poratiëu wier leden gezamenlijk handelen, elkan-
der omtrent de ondervinding van het verleden
inlichten, en kunnen arbeiden als de geschikte
tijd daar is, omdat zij erop kunnen rekenen dat
zij opvolgers zullen hebben om de aangevangene
werken te voltooijen.
Indien er nu van den eenen kant geestelijke
vereenigingen noodig zijn, en indien van den ande-
ren kant de gelofte van gehoorzaamheid een noodza-
kelijk vereischteis voor elke geestelijke vereeniging,
dan vervallen immers alle gegronde aanmerkin-
gen. Het zijn de geloften die aan de klooster-
instellingen de kracht geven van een in slagorde
geschaard leger; zonder haar blijven er niets
over dan verspreide, niet aan tucht onderworpene,
magtelooze soldaten, die daardoor zelf van te
Yoren overwonnen zijn.
De geloften zijn strijdig met de, natuur. En gij
besluit daaruit dat het onmogelijk is ze met
getrouwheid naar te komen; dat bijgevolg de
monnikken in \'t geheel niet zijn wat ze uiterlijk
schijnen. God beware mij dat ik zou beweren
dat er in geene eeuw, in geenc orde, in geen huis
ooit verslappig heeft plaats gehad. Neen, de
kloosterlingen zijn niet altijd en overal gebleven
-ocr page 59-
op hunne oorspronkelijke hoogte. Het bewijs
daarvoor ligt hierin dat verscheidene hunner cich
hebben willen hervormen en dat werkelijk gedaan
hebben, maar ik onderstel dat het kwaad zoo
diep is gegaan als het leugenachtig ongeloof het
beweert en als de eenvoudige goedgeloovige het
nazegt, ik onderstel dat de leeglooperij, de zin-
nelijkheid, de onzedelijkheid, de ontaarding in
de kloosters zoo algemeen zijn geweest, zoudt gij
dan wel het regt hebben hun dat als eene mis-
daad toe te rekenen? Neen, in allen gevalle,
hebben zij dan slecht op u gelijkend. Leest an-
dermaal eene bladzijde; van een reeds aange-
haalden schrijver.
„Hoe! gij die welligt sedert uwe kindsche jaren
nimmer eene knie hebt gebogen in een christen
tempel, staat gij op als leeraar van het gebed
en van het kanonieke officie?
„Hebt gij dan zoo angstvallig in u zelven al
de begeerlijkheden en al de zwakheden des
vleesches onderdrukt, dat het u gegeven is om
de min of meer wèl bewezene wanordelijkheden
van zekere monnikken te wegen op de weeg-
schaal van het heiligdom?
„Wat! aten de Benedictijnen vleesch; droegen
de ongeschoeide Karmelieten schoenen; omgord-
-ocr page 60-
56
den de Kordeliers hunne lendenen niet meer met
het koord? Is dat toch waar! Maar gij, gij die
hen beschuldigt, wat doet gij van dat alles?"
Zij kastijdden zich zoo dikwerf niet meer als
voorheen! Maar gij, hoe dikwijls in de week
kastijdt gij u zelven? Zij wijden niet zooveel
uren meer aan het gebed, aan den armen, als
zij moesten ! En gij dan, waar zijn de velden
die gij bevrucht hebt in het zweet uws aanschijns,
de zielen die gij gered hebt door uwe gebeden?
In allen gevalle, leefden de schuldigsten, de
meest bedorven hunner zoo als gij leeft; dat is
hunne misdaad. Indien het eene misdaad is,gij
hebt het regt niet om haar te straffen.
„O! ongetwijfeld, de geloovigen, de ijvcrigen
en de zuiveren mogen verontwaardigd zijn over
de verslapping in de kloosters; dat een Bernar-
dus, een Petrus Damianus, een Carolus Borro-
mseus, een Franciscus van Sales, eene Catharina
van Senen, eene Theresia over die verslapping
hebben geklaagd bij God en bij de nakomeling-
schap, dat begrijpt men. Men zou zelfs hun
stilzwijgen niet hebben kunnen begrijpen. Maar
gij, erfgenamen of lofredenaars van de bewerkers
van het kwaad, dat de monikken bedorven heeft
en van de berooving die hen heeft getroffen, gij
-ocr page 61-
57
zoudt de laatsten moeten zijn om u daarover
te verwonderen en te beklagen, want gij maakt
daardoor de acte van beschuldiging op tegen uwe
vaderen en tegen u zelven. 1)
1) Le Moinea d\'occident, p. 193.
-ocr page 62-
v.
DE KLOOSTERS WAREN\' OUDTIJDS GOED , MAAR NU
IS HET EEN ANACHRONISME.
De kloosters ivaren oudtijds goed. Ja, goed waren
ze, zeer goed, omdat men daar een ascetisch,
een wetenschappelijk, een landbouweud leven
leidde, een leven nuttig voor allen\', wij hebben
het gezien.
Ja, nog eens, goed waren ze, zeer goed, omdat
de kloosters tegelijkertijd gasthuizen, logementen,
schuilplaatsen waren voor de ongelukkigen en de
verdrukten, wijkplaatsen voor het berouw, scho-
len in welke de grootste werken van den geest
zijn voortgebragt.
Maar nu is het een anachronisme.
Hoe!
Zijn er thans niet meer:
Kinderen zedelijk op te voeden,
Weezen te beschermen,
Ziekten te verzorgen,
Armen te ondersteunen ,
-ocr page 63-
ö!(
Krankzinnigen te bewaken f
Zijn er nu niet meer :
Onwetenden te onderrigtcn.
Jongelieden te behoeden of te verbeteren ,
Misdadigers in ecrc te herstellen ,
Wilden te beschaven en derhalve het evangelie
te verkondigen?
Bestaan er nu geen zielen meer die het leven moede
zijn, die niets meer van de wereld willen weten
en die de afzondering, de eenzaamheid zoeken ?
Zijn er nu geen mannen meer zoo als Jean-
Jacques, die hunne bastaarden naar het gasthuis
zenden, en zijn er daarom geen zusters van den
heiligen Vincentius van Paulo noodig om ze op te
nemen!
Zijn er geen leugenachtige schrijvers meer wier
lastertaal men moet bekend maken door hunne
leugenachtige beweringen in de balans der waar-
heid te wegen ; met andere woorden, bestaat er
geen valsche wetenschap meer, tegenover welke
men de ware wetenschap moet stellen, door hen
voor de regtbank der rede en der geschiedenis
te dagen?
Zijn er geen misdaden te boeten in eene eeuw
van zinnelijkheid en wellust ?
Zijn er geen schandalen meer tegen welke moet
-ocr page 64-
60
geprotesteerd worden door de heiligheid des le-
vens en door de kracht van het woord ?
Hebben wij geen gunsten meer aan God te
vragen, wij die de pest, den hongersnood, den bur-
geroorlog, den buitenlandschen oorlog hebben
bijgewoond, en dat ondanks de beloften der ge-
neesheeren, der landhuishoudkundigen, der zede-
meesters en der diplomaten?
Nu is het een anachronisme.
In \'t minst niet, nu zijn de kloosters noodzake-
lijker dan ooit. Immers,
Thans is de armoede van het verstand grooter
dan ooit, want de dwaling en de onwetendheid
heerschen overal. Er zijn dus, meer dan ooit,
apostelen noodig om het volk te bekeeren.
Thans is de zedelijke ellende grjoter dan ooit,
want de hoogmoed, de begeerlijkheid, de wellust
zijn daar als drie groote rivieren Avelke den
vervaarlijken stroom des kwaads vormen. Men
moet derhalve meer dan immer aan die hande-
ling welke de maatschappij verteert als een invre-
tende kanker, een drievoudigen stroom van zelf-
verloochening, van belangeloosheid, van versterving
overstellen, om den stroom van het goed te
vormen.
Thans is de ligchamelijke ellende grooter dan
-ocr page 65-
t;i
ooit, omdat de weelde, onder veelvoudige vor-
men dagelijks het vaderlijk erfgoed verslindt en
de familiün ten gronde rigt; men moet dus meer
dan ooit, vrijwillige dienaren der armen hebben.
Juist omdat de kwaal grooter is, moet er een
krachtiger geneesmiddel worden aangawend.
Juist omdat de kinderen van Satan zamen-
spannen om het menschelijk geslacht ten verderve
te leiden, moeten de kinderen Gods zamenspannen
om het te redden.
Als de kinderen Gods thans willen zamenspan-
nen, dan moeten zij zich vereenigen in commu-
nauteiten, in klooster-instellingen.
De kloo-ter-instellingen worden dus meer dan
ooit door de behoeften des tijds gevorderd.
De Voorzienigheid vermenigvuldigt ze dan ook,
even als zooveel levende krachten die eene heil-
zame werking op de maatschappij uitoefenen.
Hoe meer men zal razen tegen de geestelijke
communauteiten, hoe meer men zal bewijzen dat
de maatschappij ziek is; hoe meer men zal aan-
toonen dat er behoefte bestaat aan geestelijke
orden; hoe meer de maatschappij behoefte zal
hebben aan geestelijke orden, hoe meer God, die
de genezing en het heil der maatschappij wil.
ze bloeijend en talrijk zal maken.
4
-ocr page 66-
62
Gij zult moeten besluiten ze aan te nemen,
of u getroosten nutteloos tegen haar te strijden.
Maar ik begrijp u, gij redt u uit deverlegen-
heid door te zeggen dat wij niet van onze eeuw
zijn. Wij antwoorden u: Ach! wat zijt gij goed
van uwe eeuw !
-ocr page 67-
VI.
MEN MOET ZE VERNIETIGEN.
Mannen met allerlei middelen van vernieling
gewapend, hebben getracht dat goddeloos werk
te verrigten. En wat heeft het hun ten slotte
gebaat ? Zij hebben de eigendommen der monnik-
ken kunnen verkoopen, hunne boekerijen ver-
branden , hunne woningen vernielen of ze in
werkplaatsen, in magazijnen, in winkels verande-
ren; maar de monnikken hebben ze niet kunnen
vernietigen; wel verre van dat, hebben zij zich
kunnen overtuigen, dat het een eeuwig geslacht
is hetwelk het leven in den dood vindt. Waarom
zoudt gij eene magtelooze poging" willen hernieu-
wen ? Is het niet beter dat men zich buigt voor
de algemeene wetten, dan dat men ze vergeefs
bestrijdt.
Men moet ze vernietigen. Met andere woorden,
maken wij ons meester van de goederen welke
hun toebehooren, stelen wij het erfdeel der armen 5
-ocr page 68-
6 I
liernovcn wij de Kerk van hare eigendommen ,
die het eigendom van God en van Christus zijn;
laat ons op het tijdelijke vallen als op een buit,
en haar niets dan het geestelijke laten dat ons
niet raakt, dewijl wij zonder dat kunnen drinken,
eten en ons overgeven aan al de ongebondenhe-
den van geest en vleeseh. Welk eene edele en
waardige taal! Welke verhevene gevoelens I Uw
eigenbelang doet u spreken, niet de waarheid,
gij zijt verdacht, uwe woorden hebben geen
waarde.
Men moet ze vernietigen. Hoe! na zooveel om-
wentelingen om aan de gewetens en aan de volken
de vrijheid te schenken, na zooveel brochures,
zooveel tijdschriften, zooveel dagbladen die voor
de zegepraal der vrijheid hebben gestreden; na
zoo herhaalde verkondiging van de onsterfelijke
beginselen der vijf en negentigen, en de declaratie
van de regten van den mensch, na zooveel bloed
gestort, zooveel grondwetten geoctroijeerd, zooveel
vrijheidsboomen geplant te hebben, na zooveel
redevoeringen, clubs en parlementen , droomt gij
nog van uitzetting, van verbanning voor dengene
die niet denkt en spreekt gelijk gij! Zou dat alles,
indien gij bij uwe gevoelens bleeft volharden, niet
bewijzen dat uwe welsprekende protestatiën ten
-ocr page 69-
65
gunste der vrijheid, niets dan schijnheiligheid en
leugentaal zijn ? Indien gij in de monnikken geen
Godgewijde mannen ziet, geen mannen die juist
daarom uwen eerbied waardig zijn, zoudt gij dan
ten miiifte niet in hen burgers moeten zien die
regt hebben op de bescherming der wet en op
het licht der zon.
Men moet ze vernietigen. De tegenstanders van
het katholicisme spreken altijd van verwoesten,
nooit denken zij aan opbouwen. Wij zijn gereg-
tigd om hun te vragen wat zij in de plaats zul-
len stellen van de handelingen der monnikken en
der priesters, want men moet zijn huis niet laten
afbreken, zoo lang men zich niet verzekerd heeft
van een ander nachtverblijf.
Door welk middel beweren de tegenstanders
derhalve de volken te zullen regeren?
Door het zwaard\'? Het zwaard is magteloos
om het rijk der waarheid en der deugd te vesti-
gen, omdat het de kracht vertegenwoordigt, en
omdat de kracht stof is. Beweert men de geestelijke
wezens met de stoffelijke kracht te zullen rege-
ren, dan houdt men zich op met eene hersenschim
en dan wil men het ongerijmde verwezenlijken?
Dan \'geeft men het bewijs dat men zwak is van
hersenen, dat het met de vijf zinnen niet goed in
orde is.
                                                    4.
-ocr page 70-
66
Door de wet ? Maar wat zijn de wetten zonder
de zeden die de wetten maken en breken? In
eene bedorvene maatschappij, is de wet goed of
zij is slecht. Indien zij goed is, dan kan zij niet
anders dan over het bederf zegevieren, zoo als de
ondervinding van al de heidensche eeuwen het
getuigt; indien zij kwaad is, dan zal zij het be-
staande bederf huldigen , en daardoor zal zij be-
dervend zijn en de ondeugd tot eene godsdienst
verheffen. De overheid is dan magteloos als de
soldaat, de wet even magteloos als het zwaard
om het groote werk onzer herstelling te vol-
voeren.
Door het idee? Welk vermogen zullen op mijn
verstand en op mijn hart de denkbeelden van
iemand hebben die mijns gelijkenis, die tot mijne
rede spreekt uit naam zijner eigene rede, en die
daardoor mij geen enkelen waarborg biedt voor
de waarheid zijner taal? Heb ik niet hetzelfde
regt als mijns gelijken om mijne verbeelding te
doen werken, om mij zelven, mijne zienswijze,
voor mij zelven te scheppen, en welk regt heeft
dan de een of andere utopist om mij zijne mee-
ning op te dringen en mij tot zijn leerling te
maken? I)c ideeën van dezen of genen geleerde
kunnen wel niets andeis zijn dan een spel van
-ocr page 71-
67
den geest; als zij zijn voorgebragt, moet men
altijd nog onderzoeken of zij overeenkomstig de
waarheid zijn al dan niet? Is het woord ideoloog
niet synoniem geworden van visioenaris?
Door het woord? Het woord ontleent zijne voor-
naamste kracht aan de kracht der ideeën, in
wier dienst het zich stelt. Indien dus de ideeën
magteloos zijn, dan is woord het insgelijks.
Door het genie. Elke eeuw telt drie of vier
mannen van genie, dat is te weinig.
Door de philosophie? Dikwerf bedriegt zij zich,
zij heeft niets getracht te doen voor het heil van
het menschelijk geslacht. Indien zij de roeping
moest vervullen om de zielen tot de waarheid en
de deugd terug te voeren, dan moeten de philo-
sophen hunne universiteiten en hunne akademiën
verlaten, dan moeten zij zich tot de heidenen
begeven, dan moeten zij hunne afgodsdeelden
vernielen, dan moeten zij hunne bijgeloo vigheden
bestrijden, dan moeten zij hun eigen bloed stor-
ten om getuigenis hunner zending te geven.
Voor het overige heeft de philosophie bijna
altijd ontkend of getwijfeld. Welnu niet de ont-
keuning, niet de twijfel, maar het geloof, het
bezit der wetenschap maakt de wetenschap, maakt
het licht. Men zal altijd van de boeken der
-ocr page 72-
68
wereldsche wijsbegeerte kunnen zeggen wat de
heilige Hicronymus zeide van de voortbrengselen van
den heidensehen geest, dat wil zeggen van den
geest der menschen, afgescheiden van den geest
Gods. „De zangen der dichters zijn niets dan een
voedsel van den duivel. De zoetheid welke men
daarin vindt verblijdt, maar als men ze met
groote zorg en groote moeite heeft bestudeerd,
vindt meu daar slechts ijdele klanken, levenma-
kende woorden; men vindt daarin niet de verza-
diging icelke de waarheid yeeft, de kracht die de
genade verschaft.
Zij die ze beoefenen zijn al-
tijd hotvjerig naar de waarheid,
en arm aan alle
deugden.
1)
Indien niets mcnschelijks de geestelijke orden
kan vervangen, is dat niet een bewijs dat zij
noodzakelijk zijn? Indien zij alleen door zich
zelven kunnen worden vervangen - moet men, wel
verre van het land daarvan te willen bevrijden,
ze dan niet houden?
Welke pogingen de goddeloosheid ook hebbe
in het werk gesteld om de monniken belagchelijk
of hatelijk te maken, bewezen blijft het dat zij
de ware wijzen zijn. Welk een schouwspel in
1) Studiosi eorun in fiune veri et virtutum penurie perseveraut.
S. Hierou. Damaso. Erf. Benerf. iv, col. 153.
-ocr page 73-
<:\'.;
de oogen van God, van de engelen en van de
menschen levert het gezigt van een monnik niet
op die den geest zijner roeping bezit en die ge-
trouw is aan zijne dagelijksche oefeningen ? Door
de gelofte van armoede , spreekt hij den banvloek
uit over de zedeleer van het belang; door de
gelofte van kuischheid, spreekt hij den banvloek
uit over de zedeleer van het vermaak; door de
gelofte van gehoorzaamheid, spreekt hij den ban-
vloek uit over de zedcleer van het eigenbelang,
hij is nederig, zuiver, toegewijd, vurig te midden
van eene wereld, die in opstand verkeert, die
bedorven, die laauw is, zoo niet onverschillig.
Hij leeft naar den geest, terwijl anderen leven
naar het vleesch; hij studeert om de waarheid te
kennen en haar te beoefenen, terwijl zooveel an-
deren uit speculatiegeest of voor den roem stu-
deren. Men kan op de kloosterbewoners deze
woorden van den heiligen Gregorius van Xazianze
toepassen : „Zij hebben zich door geen enkelen
band aan de aarde verbonden; zij bezitten niets
dan hun ligchaam , en dan nog niet eens geheel;
alles wat in hen is behoort aan God en niets aan
Caesar, want hunne rijkdommen bestaan in hunne
hymnen, in hunne gebeden, in hun nachtwaken,.
in hunne tranen, dat wil zeggen in goederen
-ocr page 74-
70
welke men met zijne handen kan vatten. Zij
hebben hunne ziel van hun ligchaam losgemaakt." 1)
Leibnitz, ofschoon protestant, heeft regt laten
wedervaren aan de kloosterinstellingen, en ze
gewroken tegen al de lasterlijke aantijgingen
waaraan ze hebben blootgestaan. Ziehier zijne
woorden: „Ik moet in waarheid bekennen, dat ik
altijd de geestelijke orden, de godvruchtige ver-
eenigingen en al de loffelijke instellingen van dien
aard welke eene soort van krijgsmagt des hemels
zijn, bijzonder heb goedgekeurd, mits men, de
misbruiken en de bedorvenheid daarvan werende,
ze geleide volgens de regelen hunner stichters en
mits de Opperpriester ze toepasse op de behoeften
der algemeenc Kerk. Wat toch kan er uitste-
kenders bestaan, dan het licht der waarheid te
brengen aan de meest verwijderde natiën, over
de zeeën, te midden van het vuur en het zwaard;
dan zich alleen bezig te houden met het heil der
zielen, dan zich al de verinaken en zelfs het
genoegen van de conversatie en de maatschappij
te ontzeggen, om zich alleen onledig te houden
1) Qai nullo vinculo humi tcnentur, qui sola corpora ac ne
M quidem tota possidcut, qui Caesari nihil, Deo omnia hahent;
hymnos, preces, vigilias, lacrjmas, hoc est; ejusmodi opes qui
manilius arripi an teneri nequeunt.... qui animam a corporc ab-
itraxerunt S. Greg. Xaziaiu. Orat. 9. n. 13.
-ocr page 75-
71
met de beschouwing der bovennatuurlijke \\vaar-
heden, en met de overweging der goddelijke
dingen ; dan zich te wijden aan de opvoeding der
jeugd om haar den smaak der wetenschap en der
deugd te geven, dan hulp te brengen aan de
ongelukkigen, aan verlorene en wanhopige lieden,
aan gevangenen , aan veroordeelden , aan zieken,
aan al degenen, die aan alles behoefte hebben ,
die in galeijen of in verafgelegene streken zuchten,
en dan in die meest uitgebreide liefdedienst, zelfs
niet verschrikt te worden door de vrees voor de
pest. Ieder die deze dingen miskent of veracht,
heeft van de deugd slechts een kleingeestig of
een laag denkbeeld en gelooft dwaselijk dat hij
zijne verpligtingen jegens God volbragt heeft wan-
neer hij zich slechts uiterlijk gekweten heeft van
eenige gebruikelijke oefeningen, en dat uit die
koude gewoonte welke meestal niet gepaard gaat
met cenigen ijver of eenig gevoel hoegenaamd. 1)
De monnikken hebben, even als de Pausen,
niets anders noodig dan dat men de waarheid van
hen spreke. De wetenschap onzer eeuw, minder
partijdig dan die der vorige eeuw, heeft hun dan
ook een zeker regt doen wedervaren, en erkend
dat zij voor een groot deel hebben medegearbeid
1) Syst. tkMog, Migiie, Dcmoiut. évangél. Toni. iv. col. 1018.
-ocr page 76-
^
aan het groote werk, der christelijke bescha-
ving. Hij die heden ten dage die leugenachtige
taal weder zou willen doen hooren, waardoor de
kloosterlingen worden voorgesteld als domme,
losbandige, schijnheilige, nuttelooze, slechte, ge-
vaarlijke wezens, die tegelijkertijd de leerstukken
aan welke zij niet geloovcn, en de volken met
wier eenvoudigheid zij den spot drijven, ten
hunnen voordeele gebruiken, zou de verontwaardU
ging der ware geleerden gaande maken. Welke
ernstige mensch kan zich onthouden van lagchen
als hij bijvoorbeeld, deze tirade van Vollaireleest: 1)
„Wordt men niet bewogen, als men de geheimen
der kloosters ontdekt, de schanddaden, de afgrij-
selijkheden, de kwellingen, waaraan ongelukkige
kinderen zich onderworpen hebben, die hun staat
van galeiboeven verfoeijen, als zij menscheu zijn,
en die zich met eene nuttelooze wanhoop willen
loswringen uit de ketenen waarmede de dvvaas-
heid hen beladen heeft \\" Kan al dat schermen
met woorden wel met iets anders vergeleken
worden dan met de droomerijen van den Talmud
of de vertelselen van den Koran? Indien de monnik-
ken geweest zijn zoo als het hunnen tegenstanders
belieft hen voor te stellen, hoe kan men dan de
]) Diction. philosuph. Art. Voeui.
-ocr page 77-
78
achting verklaren die zij altijd verworven , en den
ontzaggelijken bijval dien zij verkregen hebben ,
en deu ziedenden toorn waarvan zij het voorwerp
zijn van vvege de vijanden van den christennaam.
Ik laat het hierbij. Zette ik die beschouwingen
voort, ik zou nuttelooze moeite doen en mijn tijd
verliezen. Men begrijpt immers hoe moeijelijk het
is, de tegenstanders die altijd, wat men zeggen
of doen moge, eenig voorwendsel hebben om de
verschuldigde hulde aan de waarheid te \\veige-
ren, ik zal niet zeggen te oven-eden, maar tot
zwijgen te brengen.
Indien de kloosterlingen, in het zweet huns
aanschijns en tengevolge hunner spaarzaamheid .
hunne eigendommen een weinig verbeteren of
uitbreiden, dan beschuldigt men hen dat ze zich
verrijken, dan moet men hen berooven, uit vrees
dat zij te rijk zullen worden. Indien hunne lan-
derijen geen overvloedigen oogst opleveren, be-
schuldigt men hen van luiheid, dan zegt men dat
hunne abdijen nesten van hommels zijn, en dat
men hen andermaal moet berooven, dewijl zij
geene partij van hunne goederen weten te trekken.
Indien zij de vruchten van hunnen arbeid met
de armen en de reizigers deelen, dan voeden zij
de leegloopers, moedigen zij de bedelarij aan
5
-ocr page 78-
74
verkwisten zij hunne inkomsten, en zijn zij slechte
administrateurs die men onder voogdij moet stel-
len. Indien zij schijnen ze niet ruim met anderen
te deelen, dan zijn het gierigaards en mannen
die alleen hun eigenbelang beoogen. Als zij een
verstorven, afgezonderd en louter bespiegelend
leven leiden, dan zijn het mannen die zich af
sluiten van de maatschappij, die zich zei ven ver-
nietigen en van wie men zich moet ontdoen het
koste wat het kost. Indien zij den drempel van
hun klooster overschrijden en zich aan de maat-
schappij leenen, dan zijn het heerschzuchtige lieden,
gelukzoekers die zich op de wereld werpen, nadat
zij afstand van de wereld gedaan hebben. Als zij
op het platteland prediken, brengen zij het volk in
beweging; als zij Gods Woord aan het hof verkondi-
gen, vleijen zij de groolen en de koningen. Indien zij
geen uiterlijk vertoon aan hunne verblijven geven,
dan geschiedt dat met berekening en met een doel;
zij hangen den arme uit oin mededoogen en medelij-
den op te wekken, zij kunnen niet bouwen ; als zij
vervolgens naar de regelen der kunst bouwen, dan
is het uit heerschzucht en om den magtige te
spelen, dan zijn zij mannen van weelde. Als zij
zich bepalen tot handenarbeid, dan drukt men sterk
op hunne onwetendheid; als zij studeren hederven
-ocr page 79-
78
zij de wetenschap en begeven zij zich buiten hunne
roeping, die bestaat in versterving en in gebed.
Als zij hunne beginselen willen handhaven, zijn ze
onverdraagzame wezens die de inquisitie en de
brandstapels weder willen invoeren; indien zij de
zwakheden der eeuw in aanmerking nemen,
indien zij de lont die nog smeult niet uitdooven,
dan bederven zij de zedelecr, dan vervalsenen
zij het Evangelie, zoodat van den eenen kant,
de tegenstanders het Evangelie wegcijferen, door
te zeggen dat het slechts eene fabel is, en zij
van den anderen kant zich daarvan een wapen
maken als het er op aankomt om den klooster-
lingen den oorlog aan te doen. Als zij talrijk
zijn, verbiedt men hen novicen aan te nemen, en
als tengevolge van dat verbod slechts eenige grijs-
aards overblijven, die morgen ten grave zullen
dalen, dan verklaart men dat hunne nalatenschap
natuurlijkerwijze aan den Staat toebehoort, dewijl
zij geene opvolgers hebben. Ziedaar dande tegen-
strijdige verwijten waarmede men hen overlaadt;
ziedaar met welke onref>tvaardi"heid en kwade
o               o
trouw men hen veroordeelt. „Hoe zal men, vraagt
België zich zelve af, wonderlijke menschen te-
vredea stellen , die niets in de monnikken kunnen
velen, rust noch arbeid, eenzaamheid, noch geest
\\( r
h
... T -.
hd. f: m
-ocr page 80-
76
van maatschappelijk leven, rijkdom noch ar-
moede 1)?"
Wilde men dergelijke tegenstanders vatten, het
ware even goed Proteus zelven te willen grijpen?
Nog eene opmerking. Wie beschuldigen de
monnikken dat zij te rijk zijn ? Gierigaards. Wie
beschuldigen hen dat ze geen nut stichten? Scha-
delijke lieden. Wie beschuldigen hen dat ze
zedeloos zijn?Losbandigen. Wie beschuldigen hen
van schijnheiligheid? mannen die allerlei rollen
spelen. Wie beschuldigen hen dat zij der maat-
schappij vijandig zijn? Omwentelingsgezinden die
van niets anders droomen dan van koningsmoord,
omverhalen van troonen, verkrachten der wetten.
Wie beschuldigen hen van geheime bijeenkomsten?
De geheime genootschappen. Is dat niet genoeg
om de waarde en het verwijt te beoordeelen van
de beschuldigingen welke men tegen de monnik-
ken doet hooren ? Verdienen die kloosters de voor-
keur niet boven de vrijmetselaarsloges en de
phanlansteriën?
Wij eindigen.
Ik vraag aan de asch mijner voorvaderen
wie degenen zijn die hun de godsdienst gegeven
hebben waardoor zij ontrukt zijn geworden aan
1) Diction. Art, Moiucs.
-ocr page 81-
77
de duisternissen en aan de schandelijke bedrijven
der afgoderij , en zij antwoorden mij: Het waren
de monnikken.
Ik vraag aan de gebrekkigen, aan de grijsaards,
aan de lijdende menschheid, wie hun geheele leven
aan hunne dienst gewijd hebben ? En zij ant-
woorden mij : Het waren de monnikken.
Ik vraag aan de ijsvelden welke de bergen van
Zwitserland bedekken, wie in duizend gevaren
het leven van den reiziger redden die door de
sneeuw verdwaald zijn geraakt? Zij antwoorden
mij : Het zijn de monnikken.
Ik vraag aan de woestijnen wie ze hebben ont-
goiiuen en in hun midden model-bouwhoeven
hebben opgerigt ? Zij antwoorden mij : Het zijn
de monnikken.
Ik vraag aan de geschiedenis aan wie wij de
kunsten , de wetenschappen, de letteren, onze meer-
derheid boven al de volken der aarde verschuldigd
zijn ? Zij antwoorden mij : Het zijn de monniken.
Ben ik dan niet geregtigd om te besluiten dat
hij die medewerkt tot het in het leven roepen,
tot het behoud, tot de ontwikkeling, tot het her-
stel der geestelijke orden, aan een der uitstekendste
werken arbeidt?
Ben ik niet geregtigd om te besluiten, dat hij
-ocr page 82-
78
de vijand der maatschappij is, die medewerkt om
ze te vernietigen. En let nu wel op. Wij hebben
de monnikken verjaagd en beroofd wat hebben
wij gedaan met hunne ontvolkte en verbeurdver.
klaarde kloosters ? Wij hebben ze veranderd in
kazernen, in brouwerijen , in gevangenissen. Be-
wijst dat veel ten gunste der moderne beschaving f
Bewijst het dat tegenwoordig, de maatschappij
beter is dan zij vroeger was? Clairveaux, eertijds
bewoond door de monuikken der godsdienst, is thans
bewoond door de monnikken der philosophie: de
eersten baden voor het vaderland , de tweeden
vervloekten het; de eersten stichtten door hunne
deugden, de tweeden verbazen de misdaad zelve
door de ontzaggelijke grootte hunner misdaden;
de eersten kostten niets aan den Staat, de twee-
den kosten hem ontzettend veel; de eersten voed-
den de armen, en de tweeden berooven de rijken.
Vooruitgang! nog eens vooruitgang! driewerf
vooruitgang! Maar wat zeg ik? Ben ikgeendroo-
nier? ja het beschaafdste volk is niet het volk
dat de meeste kloosters, maar het volk dat de
meeste kroegen bezit, want in de kloosters ont-
houdt men zich, en in de kroegen verteert men,
in de kloosters zingt men ter eere van Jesus en
Maria, en in de kroegen ter eere van Venus en
-ocr page 83-
7\'.!
Bacchus. De staathuishoudkunde heeft immers
de leer verkondigd dat de inrigtingen welke het
meest aan den Staat opleveren, de nuttigsten zijn?
Heeft men de goevernementen de missionarissen niet
zien verbieden om tegen de dronkenschap te
prediken, dewijl dronkaards voor een grooter
aandeel dan de andere burgers de indirecte belas-
tingen doen bloeijen.
Laten wij nog eens regt doen aan al de laste-
ringen die onophoudelijk tegen de monnikken of
tegen de geestelijkheid worden uitgebraakt, door
de bron waaruit ze voortkomen in het licht te
stellen, en hun geheime beweegredenen te open-
bareu. Een boer die niet kon schrijven, vroeg
aan Aristides den naam van Aristides zelven op
de schelp te schrijven bestemd om het ostracisme
tegen den grooten burger uit te oefenen. „Zou
Aristides u eenig leed berokkend hebben?" sprak
de zoon van Lysimachus tot hem? - „Niet dat
ik weet, antwoordde de landman, want ik ken
hem zelfs niet." - „Maar waarom, hernam de
eerste, wilt gij hem dan veroordeelen tot verban-
ning en ballingschap?" - „Omdat ik niet kan lijden
dat hij overal de regtvaardige genoemd wordt." 1)
1) Pint. Vitae. Didot,, d. i. b. 385,
-ocr page 84-
INHOUD.
1. Waartoe dienen Je kloosterlingen? . . \'•
II. Zouden de monniken niet veel beter doen
indien zij zich met nuttigen arbeid bezig
hielden?\'
...........17
III.  Zij leven ten onzen koste en zijn een last
voor het vaderland........2
IV.  De kloostergeloften zijn een vergrijp tegen
dè natuur...........3
V. De kloosters waren oudtijds goed, maar nu
is het een anachronisme......5
VI. Men moet ze vernietigen......6.
IMPRIMATUR.
Datum in Haaren, hoc 18 Novemhris 1864.
J. Cuïtex.
J\'rncs. Sem. Busc. Lib. Ceiu.
N D. N". 17.