-ocr page 1-
^\':H
w >.
^u
•V
-ocr page 2-
VY\\m U2o2_
/
-ocr page 3-
-ocr page 4-
-ocr page 5-
-
BEKNOPTE VERHANDELING
OVER
DEN SYLLABUS.
é-
-ocr page 6-
-ocr page 7-
Vak 61
BEKNOPTE VERHANDELING
DEN SYLLABUS,
IX
VEAGEN EN ANTWOORDEN
Mgr. G J± U M E.
NAAR HET FKANSCH BEWERKT
ONDER TOEZICHT\'             v
.VAN K€I^,
R. K. PRIESTER.
KERKELIJK GO^DGEKEUBD.
G. MOSMANS,
MARKT, A, 14, \'8 BOSCH.
-ocr page 8-
IMPRIMATÜB.
Ultrajecti.
1 Maii 1S77.
J. H. WENSING.
Emer. prof. Libr. Cena.
-ocr page 9-
VOORWOOR D.
Den 20en April 1875 zeide de Paus , in
zijn antwoord aan de pelgrims van Mont-
pellier: „Het is niet voldoende eerbied
voor den . Heiligen Stoel aan den dag te
leggen; men moet ook gehoorzaamheid
bewnzen aan den Syllabus en aan de
Onfeilbaarheid.
Onderwerping aan den Syllabus is der-
halve een gewetensplicht voor alle chris-
tenen , zonder uitzondering. Allen moeten
bijgevolg den Syllabus kennen en dien
wel zóó kennen, dat hij voor een ieder,
zoo wel priester als leek, bewoners van
stad en land, een onveranderlijke uit-
spraak Gods is en een leidsman die altijd
bij ons is.
Dit eischt niet alleen de gehoorzaamheid
aan de Kerk, maar het is ook noodza-
kelijk , ten einde de valstrikken te kunnen
vermijden, die voor onze voeten worden
gespannen , dat wil zeggen , de dwalingen
-ocr page 10-
6
die ons omringen, en die zoo talrijk zijn
als de stofdeeltjes der lucht, en die even
tegenstrijdig zijn aan de tijdelijke belangen
der volkeren, als noodlottig voor het heil
der zielen.
En toch moet men bekennen, dat van
al de bescheiden, die onder de leiding der
Voorzienigheid , in den laatsten tijd van
den Heiligen Stoel zijn uitgegaan, mis-
schien geen enkele minder bekend is en
slechter begrepen wordt, dan de Syllabus.
Aan velen is nauwelijks de naam er van
bekend. Voor een groot aantal anderen is
hij een voorwerp van onverschilligheid,
wordt hij nauwelijks een kwartier uurs
ernstige studie waardig gekeurd. Wie
kan het aantal tellen van hen, die door
de slechte dagbladen misleid, denzel-
ven beschouwen als een ongelukkige of
minstens ontijdige daad; of die er een
twistfakkel en eene bedreiging in zien, der
Maatschappij aangedaan.
- De valschheid dier begrippen aan te
toonen, en, voor de duizendste maal, de
hooge wijsheid van den Heiligen Vader
in \'t licht te stellen, die, in weerwil
van zijne beproevingen, met een aanhou-
dende zorg voor het geluk van allen
waakt; ziedaar het doel van dit werkje,
dat bestemd is om vooral onder het volk
het licht der waarheid te brengen.
-ocr page 11-
7
Reeds is, in overeenstemming met den
wil van den onsterfelijken Opperpriester, te
Parijs een Catechismus der Onfeilbaarheid
verschenen, die door den Heiligen Stoel
goedgekeurd werd: wij wenschen het-
zelfde te doen voor den Syllabus.
Op deze wijze zal elk kind der Kerk,
van welken stand het ook zijn moge, een
dubbelen fakkel hebben om zijn wandel
te leiden en veilig den weg der waar-
heid te kennen, te midden van de kron-
kelpaden der dwaling, die in onze dagen
zoo talrijk zijn.
\' .
-ocr page 12-
-ocr page 13-
HOOFDSTUK I.
De Syllalus.
V. Wat is de Syllabus?
A. De Syllabus is een verzameling van
de voornaamste dwalingen, die tegenwoor-
dig in de wereld zijn verspreid en reeds
door de Kerk veroordeeld werden.
V. Was de Syllabus noodzakelijk ?
A. Te vragen of de Syllabus noodza-
keiijk was, is even dwaas als te vragen
of een getrouwe gids noodzakelijk is voor
den reiziger, die genoodzaakt is om des
nacbts een onbekend bosch, vol afgronden,
door te trekken.
V. Welke zijn deze afgronden?
A. Deze afgronden zijn de veelsoortige
dwalingen, waarmede de tegenwoordige
wereld is opgevuld en die een aanhoudend
gevaar opleveren, niet alleen voor het
geloof van den christen, maar ook voor
het behoud der maatschappij.
V. Wat doet de Syllabus?
A. Opdat een ieder gemakkelijk deze
verschillende dwalingen zou kennen en
vermijden, voegt de Syllabus ze in eenige
-ocr page 14-
10
weinige bladzijden bijeen, en geeft hij
nieuwe kracht aan de veroordeelingen
welke reeds vroeger die dwalingen troffen.
V. Hoe moeten wij den Syllabus be-
schouwen ?
A. Wij moeten den Syllabus beschou-
wen: 1. Als een bewijs van de vaderlijke
zorg, waarmede de Paus over de wereld
waakt; 2, als het kompas van den christen
en de grondwet der natiën; bijgevolg, als
een groote weldaad, omdat hij, door ons
den weg voor te schrijven dien wij moeten
volgen, ons belet te verdwalen en ten
gronde te gaan.
HOOFDSTUK II.
De gehoorzaamheid aan den Syllabus.
V. Hoe moeten wij aan den Syllabus
gehoorzamen ?
A. Wij moeten aan den Syllabus ge-
hoorzninen, zoo als wij moeten gehoor-
zamen aan de leeringen van den Paus en
der Kerk.
V. Hoedanig moet deze gehoorzaam-
heid zijn ?
A. Deze gehoorzaamheid moet zijn, eene
gehoorzaamheid door den geest, door het
hart en door het gedrag getoond.
V. Waarin bestaat de gehoorzaamheid
door den geest getoond?
-ocr page 15-
11
A. De gehoorzaamheid door den geest
bestaat daarin , dat men vastelijk en zonder
tegenwerpingen te maken, gelooft aan alles,
wat de Syllabus leert, en zonder eenig
voorbehoud veroordeelt, al wat deze ver-
oordeelt , en in den zin waarin de Syllabus
veroordeelt.
V. Waarin bestaat de gehoorzaamheid
door het hart getoond ?
A. De gehoorzaamheid door het hart ge-
toond bestaat daarin , dat men met erken-
telijkheid alle leerstellingen van den
Syllabus omhelst.
V. Waarom?
A. Omdat de Syllabus ons in het bezit
stelt van de waarheid, die het hoogste
goed is, en ons behoedt voor de dwaling,
die het grootste kwaad is.
V. Waarin bestaat de gehoorzaamheid
die zich door het gedrag toont ?
A. De gehoorzaamheid die zich door
het gedrag toont, bestaat daarin, dat wij
in het bijzondere en in het openbare leven
onze woorden en daden richten naar de
leeringen van den Syllabus.
HOOFDSTUK III.
Noodzakelijkheid van de gehoorzaamheid
aan den Syllabus.
V. Is de drievoudige gehoorzaamheid,
-ocr page 16-
12
waarover wij zooeven gesproken hebben,
noodzakelijk ?
A. De drievoudige gehoorzaamheid waar-
over wij zooeven gesproken hebben, is
bepaald noodzakelijk, immers eene bloot
uiterlijke onderwerping zou eene schuldige
huichelarij zijn.
V. Wat moet men denken van hen,
die den Syllabus kennende, er niet aan
gehoorzamen ?
A. Van hen, die den Syllabus ken-
nen en er niet aan gehoorzamen, moet
men denken, dat zij zich zelve in \'t on-
geluk storten, terwijl zij ook anderen in
\'t verderf voeren.
V. Wat moet men denken van hen, die
uit onwetendheid niet aan den Sj\'llabus
gehoorzamen ?
A. Men moet van hen, die uit onwe-
tendheid niet aan den Sj\'llabus gehoor-
zamen, denken, dat zij zich in gevaar
stellen van min of meer zware zonden te
begaan, naar gelang zij minder of meer
vrijwillig in de dwalingen vallen.
V. Wat volgt daaruit?
A. Daaruit volgt, dat allen den Syllabus
moeten kennen, omdat allen er evenveel be-
lang bij hebben om de waarheid te kennen
en voor de dwalingen bewaard te blijven.
V. Voor wie is die kennis vooral nood-
zakelijk ?
-ocr page 17-
13
A. Die kennis is vooral noodzakelijk
voor hen, die geroepen zijn om anderen te
onderrichten en te besturen.
V. Wat is het doel van deze verhan-
deling?
A. Het doel van deze verhandeling is,
om onder alle rangen der maatschappij, de
kennis van den Syllabus en van de ver-
plichtingen die hij oplegt, te verspreiden.
HOOFDSTUK IV.
Dwalingen die door den Syllabus veroordeeld
zijn; hel pantheïsme, het naturalisme,
het absolute rationalisme.
V. Wat bevat de Syllabus?
A. De Syllabus bevat tachtig stellingen,
die, volgens den aard der veroordeelde
dwalingen, tot tien verschillende hoofd-
dwalingen kunnen terug gebracht worden.
V. Welke zijn de eerste dwalingen die
door den Syllabus veroordeeld zijn?
A. De eerste, door den Syllabus ver-
oordeelde , dwalingen zijn: het pantheïsme,
het naturalisme, het absolute rationalisme.
V. Wat is het pantheïsme?
A. Het pantheïsme is eene dwaling, die
daarin bestaat, door te zeggen, dat alles
God is, de mensch, en de wereld, de
geest en het stof.
V. Wat is het naturalisme?
-ocr page 18-
14
A. Het naturalisme is eene dwaling die
de noodzakelijkheid der openbaring loo-
chent, en die beweert, dat de mensch, al-
leen door het licht zijner rede, tot de
kennis van alle waarheden kan komen,
en door de krachten van zijn natuur al-
leen, alle deugden kan beoefenen, die
noodzakelijk voor de zaligheid zijn.
V. Wat is het absolute rationalisme?
A. Het absolute rationalisme is de
dwaalleer van hen, die beweren, dat de
rede van den mensch onafhankelijk is van
elk leerstellig gezag, en dat deze rede
zelve haar eigen licht en leidsvrouw is.
HOOFDSTUK V.
Vervolg.
V. Hoe worden deze drie dwalingen
door den Syllabus uiteengezet en ver-
oordeeld ?
A. Deze drie dwalingen worden door
den Syllabus in de volgende stellingen uit-
eengezet en veroordeeld *).
„1. Er bestaat geen opperst, al wijs en
alvoorzienend goddelijk wezen, van dit
*) Wij hebben gemeend, hier de kerkelijk
goedgekeurde vertaling der stellingen te moeten
geven.
-ocr page 19-
15
heelal onderscheiden, en God is hetzelfde
als de natuur, en derhalve aan verande-
ringen onderhevig, en God wordt werke-
lijk in den mensch en de wereld, en alles
is God en heeft de eigenlijke zelfstandig-
heid zelve van God; en eene en dezelfde
zaak is God als de wereld, en diensvoh
gende de geest als het stof, de noodzake-
lijkheid als de vrijheid, het ware als het
valsche, het goed als het kwaad, en het
rechtvaardige als het onrechtvaardige.
2.  Alle werking van God op de menschen
en de wereld moet geloochend worden.
3.   De menschelijke rede beslist alleen
met algeheele terzijdestelling van God,
over waar en valsch, over goed en kwaad;
zij is zich zelve tot wet en uit hare eigene
natuurlijke krachten genoegzaam om voor
het welzijn der menschen en volken te zorgen
4.   Alle godsdienstwaarheden vloeien uit
de aangeboren kracht der menschelijke
rede voort; van daar is de rede de aller-
voornaamste regel, waardoor de mensch de
kennis aller waarheden, van welken aard
ook, kan en moet verkrijgen.
5.   De goddelijke openbaring is onvol-
maakt en daarom onderhevig aan een
voortdurenden en onbepaalden vooruitgang,
welke met den voortgang der menschelijke
rede moet samengaan.
6.   Het geloof van Christus druischt te- . \'/>•
-ocr page 20-
ir,
de rede aan; en de goddelijke openbaring
is, wel verre van aan \'s menschen volmaking
bevorderlijk te zijn, haar zelfs schadelijk.
7. De profetiën en wonderen in de H.
Schrift medegedeeld en verhaald, zijn ver-
zin selen van dichters, en de geheimen des
christelijken geloofs zijn de slotsom van
wijsgeerige navorschingen; en de boeken
van het Oude en Nieuwe Testament be-
helzen mythische vonden, en Jesus Christus
zelf is een mythisch verdichtsel.
V. Wat moet men van al deze dwa-
lingen denken?
A. Men moet van al deze dwalingen
denken, dat zij eene beleediging zijn voor
het godsdienstig geloof van het mensch-
dom, dat zij God en den mensch ontee-
ren, godsdienst en maatschappij vernietigen
en de wereld omverwerpen, die zij tot den
Chaos terugvoeren.
V. Wat volgt daaruit?
A. Daaruit volgt, dat de Syllabus, die
ze veroordeelt, een weldaad is, waarvoor
wij zeer dankbaar moeten zijn.
HOOFDSTUK VI.
Het gematigde rationalisme.
V. Wat is het gematigde rationalisme?
A. Het gematigde rationalisme is een
-ocr page 21-
17
valsch stelsel, dat de rede gelijk stelt met
het geloof, en beweert, dat men godgeleerde
vraagstukken even als de wijsgeerige
vraagstukken, enkel en alleen moet behan-
delen door ze aan de rede te toetsen.
V. Is dit stelsel zeer gevaarlijk ?
A. Dit stelsel is zeer gevaarlijk: le om-
dat het, door de goddelijke leeringen aan
de rede te onderwerpen , er op uit is,
om van de leer van Christus een zuiver
wijsgeerig stelsel te maken; 2e omdat het
alle waarheden die hoven de rede gaan ,
even als de mysteriën en wonderen, ver-
werpt ; 3e omdat het tegenwoordig een
groot aantal aanhangers telt, zelfs onder
de onderwijzers der jeugd.
V. Leer ons het gematigde rationalisme
kennen, zoo als de Syllabus het uiteen-
zet en veroordeelt.
A. Het gematigde rationalisme wordt
aldus geformuleerd:
1.   „Wijl de menschelijke rede met den
godsdienst zelven gelijkstaat, daarom moet
de godgeleerdheid op den zelfden voet als
de wijsbegeerte behandeld worden.
2.  Alle leerstukken van den Christelijken
godsdienst, zijn zonder onderscheid het
onderwerp van de natuurlijke wetenschap of
de wijsbegeerte; en de bloot historiesch-
gevormde menschelijke rede, kan uit hare
eigene natuurlijke krachten en beginselen
-ocr page 22-
18
tot de ware wetenschap over alle, ook de
meer verborgene leerstukken geraken, zoo
slechts die leerstukken aan de rede als
onderwerp zijn voorgesteld.
3. Daar de wijsgeer te onderscheiden
is van de wijsbegeerte, heeft hij het recht
en den plicht, zich aan een door hem zelven
waar bevonden gezag te onderwerpen ;
doch de wijsbegeerte kan, noch moet zich
aan eenig gezag onderwerpen.
V 4. De Kerk moet, wel verre van de
wijsbegeerte ooit terecht te wijzen, hare
dwalingen veeleer gedoogen, en het aan
haar overlaten, dat zij zich zelve verbetere.
5.    De dekreten van den Apostolischen
Stoel en de Congregatiën van Home, belet-
ten den vrijen vooruitgang der wetenschap.
6.   De leerwijze en beginselen naar welke
de oude scholastieke leeraars de godge-
leerdheid beoefenden, voegen in \'t minst
niet aan de behoeften onzer tijden en den
vooruitgang der wetenschappen.\'\'
7.  Men moet de wijsbegeerte behandelen
zonder eenige acht te slaan op de boven-
natuurlijke openbaring."
V. Op wie heeft deze laatste veroor-
deeling betrekking?
A. De^e laatste veroordeeling heeft be-
trekking op bijna alle hedendaagsche lee-
ringen der wysgeerige scholen, waar men
zich aanmatigt, alle waarheden te onder-
-ocr page 23-
19
wijzen, enkel en alleen door de kracht van
het lumen nalurale (natuurlijke licht,) zonder
ooit te spreken over Christus of het Chris-
tendom.
HOOFDSTUK VIL
Hel indifferentisme.
V. Van welk indifferentisme is hier
sprake ?
A. Er is hier sprake van het indiffe-
rentisrae of de onverschilligheid in zake
van godsdienst.
V. Wat is onverschilligheid in zake
van godsdienst?
A. De onverschilligheid in zake van
godsdienst, is het stelsel van hen, die alle
godsdiensten of als waar of als valsch
beschouwen, en er gesn enkelen volgen.
V. Waarom beschouwen zij die als zoo-
danig ?
A. Zij beschouwen ze als zoodanig, om-
dat zij de goddelijke openbaring loochenen
en het er voor houden, dat alle godsdien-
sten door menschen zijn uitgevonden.
V. Wat moet men van dit stelsel
denken ?
A. Men moet van dit stelsel denken ,
dat het ongerijmd is in zijn beginsel en
noodlottig in zijn gevolgen.
V. Waarom ongerijmd in zijn beginsel ?
-ocr page 24-
20
A. Het is ongerijmd in zijn beginsel,
omdat het bestaan van een geopenbaarden
en voor allen verplichten den godsdienst,
een feit is, zoo zeker als het bestaan der
zon.
Vr. Waarom noodlottig in zijne gevol-
gen?
A. Het is noodlottig in zijne gevolgen,
omdat het aan de ondeugd eiken teugel
en aan de deugd elke aanmoediging ont-
r.eemt en slechts aan dwang en geweld
overlaat, om de orde in huisgezin en in
maatschappij te bewaren.
V. Is dit stelsel zeer gevaarlijk?
A. Uit stelsel is te gevaarlijker, daar
het tot richtsnoer dient voor het gedrag
van een groot aantal menschen, en omdat
het is opgenomen in wetten, waardoor
een gelijke bescherming aan alle eere-
diensten wordt verzekerd.
V. Wat beteekent deze gelijke bescher-
ming ?
A. Deze gelijke bescherming beteekent,
dat de goevernementen aan niets gelooven,
en dat de volkeren hun ondergang te
gemoet gaan, aangezien geen enkel volk
zonder godsdienst kan leven of ooit ge-
leefd heeft.
-ocr page 25-
21
HOOFDSTUK VIII
Het laliludinarisme.
V. Wat is het latitudinarisme ?
A. Het latitudinarisme is het stelsel,
volgens het welke iedereen vrij is in de
keuze van den godsdienst die hem het
beste aanstaat.
V. Wat leert het ?
A. Het leert le dat men in eiken gods-
dienst kan zalig worden; 2° Dat de chris-
telijke secten slechts verschillende vormen
van den waren godsdienst zijn, in welke
secten men evengoed zijne zaligheid kan be-
werken als in den Katholieken godsdienst.
V. Leer ons het latitudinarisme en
het indifferentisme kennen, zoo als zij in
den Syllabus zijn uiteen gezet.
1.   „Het staat ieder raensch vrij , dien
godsdienst te omhelzen en te belijden, wei-
ken iemand, door het licht der rede geleid ,
voor waar houdt.
2.  De menschen kunnen in eiken gods-
dienst den weg des eeuwigen heils vinden
en het eeuwig heil verwerven.
3.   Men moet althans een goede hoop
hebben op het eeuwig heil van hen allen,
die geenszins in de ware Kerk van Christus
leven.
4.    Het Protestantisme is niets anders
-ocr page 26-
12
dan een verschillende vorm van denzelf*
den waren Christelijken godsdienst, waarin
het, zoowel als in de Katholieke Kerk,
gegeven is aan God te behagen.\'\'
V. Krachtens welk recht is de mensch
verplicht den Katholieken godsdienst te
belijden ?
A. De mensch is krachtens het natuur-
lijk en het goddelijk recht verplicht den
Katholieken godsdienst te belijden.
V. Waarom ?
A. Krachtens het natuurlijk recht ,
omdat dit eiken mensch verplicht de mid-
delen aan te wenden, tot zijn einddoel
noodig. Krachtens het goddelijk recht,
omdat God den Katholieken Godsdienst
geopenbaard, van altijd ingesteld en den
menschen bevolen heeft te gelooven en te
belijden.
V. Wat volgt daaruit?
A. Daaruit volgt : dat er na de instel-
ling van den Katholieken Godsdienst, geen
andere ware godsdienst geweest is, noch
ooit zijn zal. "Alle andere zijn secten.die
den naam van godsdienst niet verdienen
HOOFDSTUK IX
Hel Socialisme.
V. Wat is het Socialisme?
A. Het Socialisme is een nieuw woord
dat een staatkundige en godsdienstige
-ocr page 27-
23
secte aanduidt, die een algemeene, eveneens
op eene algemeene gelijkheid gevestigde
vereen iging beoogt.
V. Door welke middelen kan het Soci-
alisme zijn doel hereiken ?
A. Het Socialisme kan zijn doel slechts
bereiken door de geheele omverwerping
van de bestaande orde, door de vernieti-
ging van elk godsdienstig en maatschap-
pelijk gezag en de intrekking van alle
verkregen rechten.
V. Welk is derhalve het laatste woord
van het Socialisme?
A. Het laatste woord van het Socialisme
is, de algemeene krijg der minderen tegen
de meerderen; der armen tegen de rijken;
der werklieden tegen hunne patroons ; van
alle degenen die niets bezitten tegen hen
die iets bezitten.
V. Welken naam geeft het Socialisme
aan dien uitslag van zijn pogen.
A. Het Socialisme noemt dien uitslag
van zijn pogen, de Sociale liquidatie (het
geen zooveel beteeken t als de vereffening
van alle rangen der maatschappij) , een
trouweloos woord, dat de volkeren ver-
blindt en voor de toekomst doet beven.
HOOFDSTUK X.
Hei Communisme.
V. Wat is het Communisme?
-ocr page 28-
24
A. Het Communisme is het Socialisme in
beoefening gebracht?
V. Hoedat?
A. Door algemeene gelijkheid te willen
bewerken, voert het Socialisme tot het
gemeenschappelijk bezit, bij gevolg tot
de gelijkmatige verdeeling van alle goe-
deren. Het heft allen eigendom op,
neemt alle verhouding in het huisgezin
weg, en verwoest alle maatschappelijke
verdeeling in rangen, die op rijkdom en
stand gegrond is.
Vr. Hoeveel soorten van Communisme
zijn er?
A. Er zijn twee soorten van Commu-
nisme.
V. Welke is de eerste?
A. De eerste is het Communisme der
verdeelem, die het volgende willen bewer-
ken: hij die niets heeft, neemt van hem
die wel wat heeft; die minder heeft, neemt
van hem die meer heeft, totdat men de
geheele wereld op eene lijn heeft gebracht.
V. Wat moet men van de eerste soort
van Communisme denken.
A. Men moet van deze eerste soort van
Communisme denken, dat het het meest
onreine en het meest ongerijmde droom•
beeld is, dat nimmer verwezenlijkt kan
worden.
-ocr page 29-
25
HOOFDSTUK XI.
(Vervolff.)
V. Welke is de tweede soort van com-
munisme ?
A. De tweede soort van communisme
is het communisme van den staat.
V. Waarin bestaat dit?
A. Het bestaat daarin, dat de staat,
zonder toezicht of verantwoordelijkheid
willende regeeren, zich meester maakt van
de zielen, van de vrijheid, van de goede-
ren en van het leven der onderdanen.
V. Zou zulk een communisme mogelijk
zijn?
A. Zulk een communisme zou mogelijk
zijn wanneer een tirannieke macht zich
van alles meester maakte: van de zielen
door de opvoeding, van de vrijheid door
alle macht in een middelpunt samen
te trekken, van het vermogen door be-
lastingen en door wetten die het recht
van eigendom onrechtvaardiglijk beperken
of zelfs vernietigen, en van het leven,
door algemeenen dienstplicht; en dat alles
zonder andere beperking dan haar eigen
wil
V. Hoe moet men den Syllabus beschou-
wen, die het socialisme en het communisme
veroordeelt ?
A. Men moet den Syllabus die het commu-
-ocr page 30-
26
nisme en het socialisme veroordeelt, be-
schouwen als een onwaardeerbaren dienst,
aan de maatschappij bewezen.
V. Geef daarvoor de reden op.
A. De reden daarvoor is, dat het socia-
lisme en het communisme twee groote
dwalingen zijn, die de tegenwoordige wereld
met een geweldadigen omkeer van zaken
bedreigen.
HOOFDSTUK XII.
De geheime genootschappen.
V. Wat zijn geheime genootschappen ?
A. De geheime genootschappen zijn in
het duister werkende vereenigingen, samen•
gesteld uit leden van alle natiën en van
alle godsdiensten, die, onder voorwendsel
van onderling hulpbetoon, van vrijheid en
vooruitgang , zich door vreeselijke eeden
verbinden om den godsdienst en de maat-
schappij te verwoesten.
V. Hoe weet men dit ?
A. Men weet het uit hunne geschiedenis,
uit de bekentenissen van hunne hoofden,
uit den aard van hunne verbintenissen en
uit hunne werken.
V. Waarom gaan zij die verbintenissen
aan?
A. Zij gaan die verbintenissen aan, om-
dat zij den godsdienst en de maatschappij
-ocr page 31-
27
beschouwen als de hinderpalen voor de
verwezenlijking van hunne plannen.
V. Welke zijn hunne plannen ?
A. Hunne plannen zijn, om zooveel
mogelijk te genieten en daartoe alle moge-
lijke midelen aan te wenden.
V. Noem de voornaamste geheime ge-
nootschappen eens op.
A. De voornaamste geheimegenootschap-
pen zijn: het solidarisine, de vrijmetselarij
en de internationale.
V. Tellen deze genootschappen vele leden?
A. Deze genootschappen tellen vele leden
zoowel in de oude als in de nieuwe
wereld.
V. Hoe moet men ze beschouwen ?
A. Men moet ze beschouwen als groote
afdeelingen van het leger van satan, die
op weg zijn om zich van de menschheid
meester te maken.
HOOFDSTUK XIII.
De bijbelgenootschappen en de clerico liberale
genootschappen.
V. Wat zijn bijbelgenootschappen ?
A. De bijbelgenootschappen zijn pro-
testantsche vereenigingen, die door middel
van talrijke zendelingen, in alle weield-
deelen , meer of minder vervalschte bijbels,
-ocr page 32-
2 b
dwaaleeringen en vooral lasteringen tegen
de katholieke Kerk verspreiden.
V. Doen zij veel kwaad ?
A. Zij doen veel kwaad, in dien zin,
dat zij veel goeds beletten.
V. Hoe beletten zij dat ?
A. Zij beletten het, omdat hunne zen-
delingen, door het tegenovergestelde te
leeren van hetgeen de katholieke missio-
narissen leeren, verwarring brengen in de
geesten der ongeloovigen, die , niet meer
wetende waaraan zij zich moeten houden;
weigeren zich te bekeeren.
V. Welke zijn de andere bijbelge-
nootschappen die eveneens veroordeeld zijn?
A. De andere, eveneens veroordeelde,
bijbelgenootschappen, zijn vereenigen van
lieden die moeite en gelden besteden om
boeken te verspreiden die strijdig zijn met
het geloof en de goeden zeden.
V. Wat zijn clerico-liberale genoot
schappen ?
A. De clerico-liberale genootschappen
zijn vereenigingen van nog jeugdigen oor-
sprong, die bestaan uit een zeker aantal
afvallige geestelijken, die de Kerk, hunne
moeder, wier ergernis en smart zij zijn,
lasteren.
V. Tellen zij vele leden ?
A. Zij hebben nooit vele leden geteld;
tegenwoordig bestaan zij niet meer als
-ocr page 33-
20
een aaneengesloten lichaam, zij worden
slechts vertegenwoordigd door enkele afzon-
derlijk staande personen, die het met elkan*
der niet anders eens zijn, dan in het
recht om te mogen huwen.
V. Welke eigenschappen kentdeSyllabns
toe aan de dwalingen, in de vier voor-
gaande hoofdstukken vermeld ?
A. De Syllabus kenschetst de dwalingen
in de vier voorgaande hoofdstukken uiteen
gezet, als een pest, die dikwijls door de
strengste veroordeelingen getroffen is.
HOOFDSTUK XIV.
Dwalingen betreffende de Kerk en hare rechten.
V. Is het van veel belang de dwalin-
gen te kennen, die de Kerk en hare rechten
betreffen ?
A. Het is van veel belang de dwalin-
gen te kennen, die de Kerk en hare rech-
ten betreffen, omdat deze dwalingen zeer
gevaarlijk zijn en zoo verspreid, dat zelfs
velen niet meer als dwalingen beschouwd
worden.
V. Noem die op, welke door den Syl-
labus worden aangeduid.
A. Ziehier die, welke in den Syllabus
aangeduid worden:
1. „De Kerk is geene ware en volmaakte,
geheel vrije maatschappij, en zij bezit
-ocr page 34-
30
geene eigene en blijvende, haar door haren
goddelijken Stichter verleende rechten;
maar het komt der burgerlijke macht toe
te bepalen, wat de rechten zijn der Kerk,
en wat de grenzen, binnen welke zij die
rechten kan uitoefenen.
2 De kerkelijke macht moet haar gezag
niet uitoefenen zonder verlof en instem-
ming der burgerlijke regeering.
8. De Kerk heeft de macht niet, om
leerstellig te bepalen, dat de godsdienst
der Katholieke Kerk de eenig ware is.
4.   De verplichting, waardoor de Katho-
lieke leeraars en schrijvers volstrekt ge-
bonden zijn, bepaalt zich alleen tot datgene,
wat door het onfeilbaar, oordeel der Kerk
voorgesteld wordt als door allen te geloo-
ven leerstukken des geloofs.
5.    De Roomsche Opperpriester en de
algemeene Conciliën zijn buiten de grenzen
hunner macht gegaan, hebben zich de
rechten der vorsten aangematigd, en heb-
ben ook in het bepalen van zaken des
geloofs en der zeden gedwaald.
6 De Kerk heeft geen macht om dwang
te gebruiken, noch eenige rechtstreeksche
of zijdelingsche tijdelijke macht.
7. Buiten de macht met het episcopaat
verbonden, is er eene andere, tijdelijke
macht aan toegekend, door het burgerlijk
bewind of uitdrukkelijk of stilzwijgend
-ocr page 35-
i
31
vergund, en daarom ook door het burger-
lijk bewind, wanneer dit het goedvindt,
te herroepen.
HOOFDSTUK XV.
{vervolg.)
8.  De Kerk heeft geen, haar van nature
eigen en wettig recht om te verkrijgen en
te bezitten.
9.  De gewijde dienaars der Kerk en de
Roomsche Opperpriester moeten volstrekt
van alle zorgen en alle heerschappij over
tijdelijke zaken uitgesloten worden.
10.  Het is den Bisschoppen zonder ver-
gunning der Kegeering, niet eens geoor-
loofd, de Apostolische brieven af te kon-
digen.
11.   De gunsten door den Iioomschen
Opperpriester toegestaan, moeten voor
ongeldig gehouden worden, zoo ze niet
door de Eegeering zijn aangevraagd.
12.   De immuniteit van de Kerk en
kerkelijke personen, heeft haren oorsprong
in het burgerlijk recht.
13.  De kerkelijke rechtbank voor tijde-
lijke, het zij burgelijke of lijfstraffelijke
rechtszaken van geestelijken moet geheel
worden opgeheven, zelfs zonder raad-
pleging en ondanks het verzet van den
Apostolischen Stoel.
-ocr page 36-
32
14.    Zonder eenige schending van het
natuurrecht en de billijkheid, kan men
de persoonlijke immuniteit, waardoor gees-
telijken van den last der dienstplichtigheid
en werkelijken krijgsdienst worden uitge-
nomen, afschaffen; de burgerlijke vooruit-
gang vordert die afschaffing, voornamelij k
in eene maatschappij, die naar een regee-
ringsvorm in vrijer zin is ingericht.
15.   Het behoort niet uitsluitend tot de
kerkelijke macht van jurisdictie, om bij
eigen, haar van nature toekomend recht
de leering in zake van godgeleerdheid te
bestieren.
16.    De leer van hen, die den Eoom-
schen Opperpriester vergelijken bij een
vrij vorst, wiens handeling zich over de
gansche Kerk uitstrekt, is eene leer
welke in de middeleeuwen is opgekomen.
17.    Niets belet, dat door een besluit
van eenig algemeen Concilie of door de
feitelijke daad aller volken, het Opper-
priesterschap van Eome\'s Bisschop en stad
op een anderen Bisschop en een andere
stad worde overgebracht.
18.  Men mag nationale Kerken instellen
die aan het gezag van den Boomschen
Opperpriester onttrokken en geheel van
hem gescheiden zijn.
19.   Tot de scheiding der Kerk in Oos-
tersche en Westersche, hebben overmatige
-ocr page 37-
83
willekeurigheden der Roorasche Opper-
priesters bijgedragen.
V. Waarom veroordeelt de Kerk al deze
dwalingen die haar zelve betreffen ?
A. De Kerk veroordeelt al deze d\\va-
lingen die haar zelve betreffen, in hetbe-
lang der rechtvaardigheid en der waarheid,
die aan haar hoede zijn toevertrouwd, en
in het belang der volkeren, hare kinderen
die niet kunnen bloeien noch leven, zonder
de rechtvaardigheid en de waarheid.
HOOFDSTUK XVI.
T)v;alingen belreffende de burgerlijke maat-
schappij, zoo in haar zelve, als in hare
betrekkingen lot de Kerk beschouwd.
V. Welke zijn de dwalingen betreffende
de burgerlijke maatschappij, die door den
Syllabus veroordeeld zijn?
A. De dwalingen betreffende de burger
lijke maatschappij , door den Syllabus
veroordeeld, zijn de volgende:
1.   „Ds staat bezit, als de oorsprong en
bron van alle rechten, een door geen
grenzen omschreven recht.
2.   De leer der Katholieke Kerk is in
strijd met het welzijn en de belangen der
menschelijke maatschappij
3.  Aan de burgerlijke macht, al is zij ook
in handen van een ongeloovigen bewindvoer-
-ocr page 38-
34
der, komt eene indirecte negatieve macht
op godsdienstzaken toe; haar dan ook
komt niet enkel, wat men het recht van
F.cequalur 1) noemt, toe, maar ook het
recht wat men beroep iegen misbruik heet
{appel comme iVabus.)
4.   Bij botsing der wetten van beide de
machten, gaat het burgerlijk recht voor.
5.   De leekemacht heeft de bevoegdheid,
om plechtige overeenkomsten (konkorda-
ten) aangaande het gebruik van rechten
welke tot de Kerkelijke immuniteit behoo-
ren, met den Apostolischen Stoel aangegaan,
zonder diens toestemming, ja zelfs ondanks
zijn verzet, te verbreken, nietig te ver-
klaren en te maken.
6.   Het burgerlijk gezag kan zich men-
gen in zaken welke tot den godsdienst,
de zeden en het geestelijk bestuur behoo-
ren. Van daar kan het oordeelen over
de onderrichtingen, welke de herders
der Kerk overeenkomstig hun ambt tot
richtsnoer voor de gewetens uitvaardigen;
het kan zelfs beslissen over de toediening
der heilige Sacramenten, en over de ver-
eischte gesteltenissen om ze te ontvangen.
7.    Het geheele bestuur der openbare
1) Het recht van Exequatur bestaat tiaarin, dat
de staat zich aanmatigt om de uitvoering van
een, door den Heiligen Stoel genomen maatre-
gel, toe te staan of te beletten.
-ocr page 39-
35
scholen, waar de jeugd van eenigen Chris-
ten staat onderwijs ontvangt, kan en moet,
enkel de bisschoppelijke Seminariën on-
der eenig opzicht uitgenomen, aan het
burgerlijk gezag toegekend worden, en
wel in die mate, dat men aan geen gezag
hoegenaamd, eenig recht toekent om zich
in de schooltucht, in het bestuur der
studiën, in het verleenen van graden, in
de keuze of goedkeuring der leeraars te
mengen.
V. Waarom veroordeelt de Kerk al
deze stellingen?
A. De Kerk veroordeelt deze stellingen,
omdat het zoovele dwalingen zijn, die de
Christelijke wereld naar het despotisme
der heidensche oudheid terugvoeren, waar
alle tijdelijke en geestelijke macht, dat
wil zeggen ziel en lichaam, waren over-
geleverd aan de grillen van een man ,
dien men Keizer en Opperpriester noemden.
HOOFDSTUK XVII.
( Vervolg.)
Vr. Zet hetzelfde antwoord voort.
A. 8. Ja zelfs in de Seminariën voor
geestelijken, is de te volgen inrichting der
studiën aan het burgerlijk gezag onder-
worpen.
9. De beste regeling der burgerlijke
-ocr page 40-
36
maatschappij vordert, dat men de volks-
/ . •/ scholen voor alle kinderen uit elke volks-
klasse, en in \'t algemeen alle openbare
i , \' • instellingen, voor de letteren, de hoogere
wetenschappen en de opvoeding der jeugd
bestemd, aan alle gezag, leiding, macht
en inmenging der Kerk ontrekke, en ge-
heel aan het goeddunken van het burger-
lijk en politiek gezag onderwerpe, naar
het welbehagen der bewindvoerders en de
richting van de algemeene meeningen des
tij ds
10.   Katholieken kunnen hunne goedkeu-
ring hechten aan zulk eene opleiding der
jeugd, welke van het Katholieke geloof
en de macht der Kerk gescheiden is, en
alleen op wetenschap van het natuurlijke
let en zich enkel, of althans hoofdzakelijk,
bij het aardsche maatschappelijke leven
bepaalt.
11.    Het burgerlijk gezag kan beletten,
dat de bisschoppen en de geloovige volken
vrije en wederkeerige gemeenschap met
den Roomseken Opperpriester hebben.
12.    Het leekegezag heeft van zelf het
recht om Bisschoppen voor te stellen en
kan van hen vorderen, dat zij de zorg
over de diocesen op zich nemen, voordat
zij van den H. Stoel hunne aanstelling en
Apostolische Brieven ontvangen.
13.    Zelfs heeft de leekeregee ring het
-ocr page 41-
37
recht, om Bisschoppen van de uitoefening
hunner herdelijke bediening te ontzetten,
en zij is niet gehouden, aan den Room-
schen Opperpriester te gehoorzamen in het
geen de oprichting van bisdommen en de
aanstelling van Bisschoppen betreft.
14.    De regeering kan op eigen gezag
den ouderdom, gelijk die door de Kerk
voor de kloosterprofessie zoo van vrouwen
als mannen is voorgeschreven, veranderen,
en aan alle kloostervereenigingen veror-
denen , dat zij niemand zonder haar verlof
tot het afleggen van plechtige geloften
toelaten.
15.    Hen moet de wetten afschaffen,
welke ter bescherming van de kloosterver-
eenigingen,van dezer rechten en bedieningen
strekken; zelfs kan de burgerlijke regee-
ring aan al diegenen hulp verleenen, die
het aanvaarde kloosterleven willen ver-
zaken en hunne plechtige beloften verbre-
ken; evenzeer kan zij die kloosterver-
eenigingen, zoowel als de collegiale ker-
ken, en eenvoudige beneficiën, zelfs van
patronaatsrecht, geheel en al vernietigen,
en dier goederen en inkomsten, onder het
beheer en de vrije beschikking der bur-
gerlijke macht brengen en daaraan verze-
keren.
16.   Koningen en vorsten zijn niet slechts
aan de jurisdictie der Kerk ontheven, maar
-ocr page 42-
38
staan ook in het maken van jurisdictie-
kwestiën boven de Kerk.
17 De Kerk moet van den Staat, en
de Staat van de Kerk gescheiden worden.
V. Wat toont de veroordeeling van al
deze dwalingen aan ?
A. De veroordeeling van al deze dwa-
liugen toont de strekking van de hedendaags
sche wereld aan , om de heerschappij van
den mensch in plaats te stellen van die
van God
V. Waarheen leidt dit streven ?
A. Dit streven leidt er toe, om de
menschheid op nieuw in den afgrond van
slavernij, ellende en verlaging te dompelen
waaruit het christendom haar getrokken
heeft.
HOOFDSTUK XVIII.
Lwalingen over de natuurlijke en christelijke
Zedenleer.
V. Wat is de zedenleer ?
A. De zedenleer is de richtsnoer der
zeden, dat wil zeggen: van het gedrag
van den mensch ten opzichte van God,
van zijn evenmensen en van zich zelven.
V. Wat is het doel der zedenleer?
A. Het doel van de zedenleer is, den
mensch te leiden tot de eindbestemming
-ocr page 43-
39
van het leven hier op aarde en de verkrij-
ging van het eeuwige leven.
V. Vanwaar komt de zedenleer?
A. De zedenleer komt van Goden kan
slechts van Hem komen.
V. Waarom ?
A. Omdat het slechts aan God, den
Schepper van den roensch toekomt, om
hem zijn bestemming te leeren kennen, als-
mede de middelen om daartoe te geraken.
V. Wat volgt daaruit ?
A. Daaruit volgt, dat er slechts ééne
zedenleer is die door God is gegeven, anders
gezegd, de christelijke zedenleer.
V. Welke zijn de dwalingen betreffende
de zedenleer, die door den Syllabus ver-
oordeeld zijn?
A. Zie hier de dwalingen betreffende
de zedeleer die door den Syllabus ver-
oord eeld zijn :
1.   „De zedenwetten behoeven geene god-
delijke bekrachtiging, en het is volstrekt
niet noodig, dat de menschelijke wetten
met het natuurrecht overeenkomen, of van
God verbindende kracht ontvangen.
2.    De wijsbegeerte en de zedenkuude,
als ook de burgerlijke wetten, kunnen en
moeten van het goddelijk en het kerkelijk
gezag afwijken.
3.   Er zijn geen andere krachten te
erkennen, dan die in het stof zetelen, en
-ocr page 44-
40
alle zedelijkheid eu eerzaamheid is Ie
stellen in hetopeenhoopen en vermeerderen
van rijkdommen, hoe dan ook, en in het
verzadigen zijner lusten.
4.    Het recht bestaat in het stoffelijk
feit, en alle menschelijke plichten zijn
een ijdele naam, en alle menschelijke
feiten hebben kracht van recht.
5.    Het gezag is niets anders dan de
slotsom van het getal en stoffelijke
krachten.
HOOFDSTUK XIX.
(Vervolg.)
6.  De welgelukkende onrechtvaardigheid
van een feit doet niets te kort aan de heilig*
heid van het recht.
7.  Het beginsel van non interventie moet
uitgeroepen en gehouden worden.
8 Men mag aan zijne wettige vorsten
de gehoorzaamheid weigeren en zelfs tegen
hen opstaan.
9. Zoowel de schending van eiken en
den heiligsten eed, als onverschillig welke
snood- en schanddaad, met de eeuwige
wet in strijd, ze zijn niet alleen in het
minst niet af te keuren, maar zelfs volko-
men geoorloofd en hoogst te prijzen, wan-
neer het uit liefde tut het vaderland geschiedt.
V. Wat doet de Syllabus door deze
dwalingen te veroordeelen ?
-ocr page 45-
41
A. Door al deze dwalingen te veroor-
deelen , bewijst de Syllabus de grootste
diensten aan de maatschappij.
V. Leg dit antwoord eens uit.
A. De dwalingen, die de Syllabus hier
veroordeelt, zijn: de onafhankelijke zedenleer,
dat wil zeggen: de vernietiging van elk
bepaald onderscheid tusschen goed en
kwaad; het recht van den sterkst en, dat
wil zeggen, de vernietiging van het recht
en de rechtvaardigheid; de eigenmachtige
heerschappij van de meerderheid
, dat de ver-
nietiging van de waarheid is, het maat-
schappelijke eigenbelang,
dat de vernietiging
is van de liefdadigheid en van de wederzij d-
sche verplichtingen tusschen christelijke
volkeren, den Koningsmoor d, dien alle revo»
lutionairen als een zeer wettigs daad
beschouwen.
Vr. Wat zou er gebeuren wanneer deze
dwalingen de overhand kregen?
A. Wanneer deze dwalingen de overhand
kregen, zou er voor niemand, noch voor-
lichting, noch geweten, noch waardig-
heid, noch vrijheid, noch zekerheid zijn.
HOOFDSTUK XX.
Dwalingen betreffende het christelijke huwelijk.
V. Wat is het christelijke huwelijk?
A. Het christelijke huwelijk is een
-ocr page 46-
42
Sacrament, waarbij uitsluitend het gezag
der Kerk zicli doet gelden.
V. Welke zijn de gewichtige redenen
waarom de Kerk de dwalingen betreffen-
de het christelijke huwelijk veroordeelt
A. De gewichtige redenen waarom de
Kerk de dwaling betreffende het Christelijke
huwelijk veroordeelt1, zijn: 1. dat het christe-
lijke huwelijk de eenige grondslag is van het
christelijke huisgezin; 2. dat het christelijke
huisgezin de grondslag is van de christelijke
natie; 3. dat de christelijke natie al hare
waardigheid te danken heeft aan het christen-
dom, dat door het christelijke huwelijk aan
haar hoede wordt toevertrouwd ; 4, dat de
afschaffing van het christelijke huwelijk
de verlaging zou zijn van het huisgezin
en de ondergang der maatschappij.
V. Leer ons de, door den Syllabus ver-
oordeelde dwalingen betreffende het chris-
telijke huwelijk kennen.
A. Zie hier de dwalingen betreffende
het christelijke huwelijk, die door den
Syllabus veroordeeld zijn:
1.  Het kan op generlei wij ze toegestaan wor •
den, dat Christus het huwelijk tot de waar •
digheid van een Sacrament verheven heeft.
2. Het Sacrament des huwelijks is slechts
iets, wat bij het kontract komt en hiervan
gescheiden kan worden, en het Sacrament
zelf bestaat enkel in den huwelij kszegen.
-ocr page 47-
I
43
3.    Door het natuurrecht is de band
des huwelijks niet onverbreekbaar, en in
verschillende gevallen kan de eigenlijk-
gezegde echtscheiding door liet burgerlijke
gezag verordend worden.
4.   De Kerk heeft de macht niet om
ontbindende huwelij ksbeletselen in te voe-
ren, maar die macht komt toe aan het burger•
lijk gezag, door hetwelk de bestaande
beletselen moeten weggenomen worden.
5.     De Kerk is in latere eeuwen
ontbindende huwelij ksbeletselen gaan in-
voeren, niet van een haar eigen recht,
maar van dat recht gebruik makend
hetwelk zij aan de burgelij ke macht had
ontleend.
HOOFDSTUK XXI
[Vervolg.)
6.    De Kanons der kerkvergadering van
Trente, bij welke diegenen met het ana-
thema worden getroffen, die de bevoegd-
heid der Kerk tot het invoeren van
ontbindende huwelij ksbeletselen durven
loochenen, zijn of niet van leerstellige
beslissing, of van die ontleende macht te
verstaan.
7.    De wijze, door de kerkvergadering
van Trente (aangaande de huwelijksvol-
trekking) bepaald, verbindt niet op straffe
-ocr page 48-
44
van ongeldigheid, waardeburgelijkeweteene
andere wij ze voorschrijft, en wil, dat het huwe-
lijk door deze nieuwe wijze van kracht zij.
ü. Bonifacius VIII heeft het eerst ver-
klaard, dat de gelofte van zuiverheid bij
de wijdiDg afgelegd, het huwelijk nietig
maakt.
9.  Uit kracht van het louter burgerlijk
kontract kan er tusschen christenen een
waar huwelijk bestaan; en het is valsch,
dat óf het huwehjkskontract tusschen
christenen altijd een Sacrament is, óf er
in het geheel geen kontract is, zoo het
Sacrament wordt uitgesloten.
10.    Huwelijkszaken en huwelij ksbelof-
ten behooren van nature tot de burgerlijke
rechtbank.
NB. Hiertoe zijn twee andere dwalingen
te brengen: over het afschaffen van hot
celibaat der geestelijken, en over den
voorrang, aan den echtelijken staat boven
den maagdelij ken staat toe te kennen.
De eerste is veroordeeld in de Encykl.
Qui pluriius van 9 Nov. 1846, de tweede
in het Apost. Schrijven Mulliplices inter
van 10 Junij 1851.
V. Waarom veroordeelt de Syllabus
opnieuw de dwalingen over het christelijke
huwelijk?
A. De Syllabus veroordeelt de dwalin-
gen over het christelijke huwelijk opnieuw:
-ocr page 49-
45
1. Omdat de echtscheiding, die de onder-
gang van het christelijke huwelijk is, in
de protestantsche landen hij de wet is
ingevoerd en omdat zij door sommige
zoogenaamde katholieke wetgevers wordt
verlangd; 2. Omdat de burgerlijke verbin-
tenis,
die geen huwelijk is, maar een
openbare onwettige sameleving, in verschil-
lende zich Katholiek noemende landen als
een voldoend huwelijk wordt beschouwd, en
zich bij andere recht van bestaan zoekt
te verwerven.
HOOFDSTUK XXII
Dwalingen betreffende de lijdelijke macht van
den Heiligen Vader.
V. Welke zijn de dwalingen betreffende
de tijdelijke macht van den Heiligen Yader,
die door den Syllabus veroordeeld worden ?
A. De dwalingen over de tijdelijke
macht van den Heiligen Vader, die door
den Syllabus veroordeeld worden, zijnde
volgende:
\' 1. De bestaanbaarheid van het tijdelijke
met het geestelijke rijk, is een strijdvraag
onder de kinderen van de Christelijke en
Katholieke Kerk.
2. De afschaffing van het burgerlijk
bewind, hetwelk de Apostolische Stoel
bezit, zou hoogst voordeelig zijn voor
de vrijheid en het geluk der Kerk.
-ocr page 50-
4G
„NB. Buiten deze uitdrukkelijk aan-
gewezen dwalingen zijn er vele ingewik»
keld veroordeeld in de voorstelling en
aandringing der, door alle katholieken
vastelijk te houden leer over de wereld-
lijke vorstenmackt van den Roomschen
Opperpriester. Deze leer wordt overvloe-
dig voorgehouden en de allocutie: Quibus
quantisque
, van 20 April 1849, in de
allocutie: Si semper antea, van 20 Mei
1850 ; in het Apostolisch Schrijven :
Cum catholica Ecclesia , van 26 Maart
1860; in de allocutie: Novos, van 28
September 1850; in de allocutie: Jam-
dudnm,
van 18 Maart 1861; in de allo-
cutie: Maxima quidem , van 9 Junij
1862."
HOOFDSTUK XXIII.
Oorzaken dezer dwalingen.
V. Van waar komen de talrijke dwalingen
die in onze dagen over de tijdelijke macht
van den Paus verspreid zijn?
A. De talrijke dwalingen die in onze dagen
over de tijdelijke macht van den Paus ver-
spreid zijn, komen voort uit den modernen
tijdgeest, die de oorzaak is van de verflau-
wing van het geloof, en vooral uit den
verborgen haat van de verklaarde vijanden
van den godsdienst en de maatschappij.
V. Waarom van den godsdienst?
-ocr page 51-
47
A. Omdat zij, door de tijdelijke macht
van den Paus op te heffen, met het oog
op den tegenwoordigen stand van zaken,
hem de uitoefening van zijn geestelijk
gezag onmogelijk willen maken.
V. Hoedat zoo?
A. Omdat de Paus, wanneer hij ophoudt
koning te zijn, onderdaan wordt; wanneer
de Paus onderdaan is geworden, kan zijn
woord gesmoord worden, of voor het oog
der volkeren het onafhankelijk karakter
verliezen, wat het noodig heeft om door al-
len zonder aarzelen gehoorzaamd te worden,
zelfs al meest men er zijn bloed voor storten.
V. Waarom nog meer?
A. Omdat zij de vrijheid schenden van
de Kerk, die onafhankelijk moet zijn van
elke tijdelijke macht, en omdat het laatste
.gevolg van hunne aanvallen zou zijn, om
aan den Heiligen Vader de middelen te ont-
nemen hetzij om zijne vertegenwoordigers bij
de voornaamste natiën te behouden, het
zij overeenkomstig zijne waardigheid bis»
schoppen te benoemen, het zij eindelijk
om te voorzien in de veelvuldige behoeften
van de Katholieke wereld, wanneer deze
aan den Heiligen Stoel worden kenbaar
gemaakt.
V. Heeft Pius IX, nu hij van zijn
tijdelijke macht beroofd is, zijne vertegen-
woordigers niet meer?
-ocr page 52-
48
A. Ofschoon Pius IX van zijn tijdelijke
inacht beroofd is, heeft hij tot dusverre
zijn Nuntiussen of vertegenwoordigers
behouden, hij heeft dit niet te danken
aan zijne eigene hulpmiddelen, maar aan
de giften der geloovigen. Deze giften zijn
slechts tijdelijke hulpmiddelen , die zoo
zeer verminderen kunnen, dat het moeielijk,
zoo niet onmogelijk wordt, om de verte-
genwoordigers van den Heiligen Stoel te
behouden.
Y. Waarom eindelijk nog meer ?
A. Omdat de vijanden van de tijdelijke
macht, den Heiligen Vader en den katho-
lieken godsdienst berooven van de uiter-
lijken vorstelijken glans, die vooral heden
ten dage zoo noodzakelijk is, om aan konin-
gen en volkeren eerbied in te boezemen.
V. Waarom ziin zij , die deze dwalingen
verspreiden, vijanden der maatschappij ,
A. Zij die deze dwalingen verspreiden
zijn vijanden der maatschappij, omdat zij
het despotisme bevorderen en tot scheu-
ring voeren.
V. Hoe bevorderen zij het despotisme ?
A. Zij bevorderen het despotisme, door
de eenige stem te smoren, die de vrij-
heid der volkeren kan verdedigen tegen
de tirannie hetzij van koningen of van het
gemeen.
V. Hoe voeren zij tot scheuring?
-ocr page 53-
49
A. Zij voeren tot scheuring, omdat door
gelegenheid te geven dat men aan het
woord des Pausen zou kunnen twijfelen,
de eenheid en de standvastigheid der
gehoorzaamheid onmogelijk worden.
V. Wat volgt daaruit?
A. Daaruit volgen verdeeldheden, die
niet alleen noodlottig zijn voor het heil
der zielen, maar ook voor de rust der
Staten, en eindelijk de vorming van noti-
onale Kerken
, het geen de overmaat van
ongeluk en schande is.
HOOFDSTUK XXIV.
Dwalingen betreffende het moderne liberalisme.
V. Wat is het moderne liberalisme ?
A. Het moderne liberalisme is eene
secte, die den modernen tijdgeest met de
Kerk wil verzoenen.
V. Is deze verzoening mogelijk?
A. Om te weten of deze verzoening
mogelijk is, is het voldoende den moder-
nen tijdgeest te omschrijven.
V. Wat is de moderne tijdgeest?
A. De moderne tijdgeest is een geest
van geheele of gedeeltelijke losmaking
van elk gezag der Kerk.
V. Waar vindt men er het bewijs voor ?
A. Het bewijs ligt hier in, dat de moderne
tijdgeest de onveranderlijke grondstellin-
-ocr page 54-
50
gen der Kerk wil verwringen, ten einde
ze in overeenstemming te brengen met de
veranderlijke en slecht gegronde eischen
van de menschelijke meening.
V. Op welke punten eischt vooral het
liberalisme deze verzoening?
A. Zie hier de punten waarvoor het
liberalisme vooral deze verzoening eischt:
vrijheid van geweten; gelijkheid van eere-
diensten; vrijheid der pers; onttrekken
der staatkunde aan den invloed van den
godsdienst.
V. Kan de Kerk eene dergelijke ver-
zoening aannemen ?
A. ï)e Kerk kan en zal nimmer zulk
eene verzoening aannemen, anders zou
zij zich zelve van haar gezag beroo-
ven; de wetten, die haar ter bewaring
zijn toevertrouwd schenden, en zich mede-
plichtig maken aan het ongeluk der
volkeren.
V. Hoedat zoo?
A. Door de gewetensvrijheid en gelijk,
beid van eeredienst goed te keuren, zou
de Kerk haar reden van bestaan verliezen,
omdat er voor de oogen van de geheele
wereld niet meer een éénen en waren
godsdienst zou bestaan; door de vrijheid
der pers, dat wil zeggen, de vrijheid om
alles te mogen schrijven goed te keuren,
zou zij de vrijheid wettigen om alles te
-ocr page 55-
51
mogen doen ; door de losmaking der staat-
kunde van den godsdienst goed te keuren,
zou zij het menschelijke geweten zonder
anderen richtsnoer laten dan den gril der
vorsten ol\' der vergaderingen die zon-
der eenige verantwoordelijkheid regeeren.
Overal zou het geweld boven het recht
gaan en op de zedenleer van het Evangelie
zou de zedenleer der wolven volgen. 1)
HOOFDSTUK XXV.
Vervolg.
Vr. Wanneer dit zoo is, wat moet men
dan wel van het moderne liberalisme
denken ?
A. Wanneer dit zoo is, moet men
van het moderne liberalisme den-
ken, wat de Heilige Vader er zelf van
denkt.
V. Wat denkt deze er van?
A. Hij denkt, en verkondigt het luid, dat
het moderne liberalisme een pest is, die
des te gevaarlijker is, daar zij, die er
door aangetast zijn, zich een naam geven,
die in staat is om de onnadenkende en
1) Om gewichtige redenen, kunnen deze voor-
gewende vrijheden soms gedoogd worden, maar
zij kunnen nooit verheven worden tot de waar-
digheid van een recht. Het recht om b. v. de
dwaling te mogen leeren, bestaat evenmin als
het recht om te mogen stelen ol\' moorden.
-ocr page 56-
52
niet genoegzaam onderwezen menigte te
misleiden.
V. Welken naam geven zij zich ?
A. Zij geven zich den naam van Ube-
raal-Katholieken
, om te kennen te geven dat
zij meer verlicht zijn en grootere vrienden
van de vrijheid zijn, dan de Katholieken
zonder iels meer en dan de Paus zelve.
V. Wat zijn dan in werkelijkheid de
liberaal-Katholieken ?
A. De liberaal"Katholieken zijn in wer-
kelijkheid een handjevol hoogmoedigen,
die beweren meer te weten dan de Paus,
en beter dan hij en alle ware Katholieken,
wat voor de tegenwoordige maatschappij
past of niet past; en huichelaars, die even
als de Jansenisten in den schoot der Kerk
willen blijven, zonder tot de Kerk te be-
hooren.
V. Hoedat zoo ?
A. Omdat de liberaal-Katholieken,
ofschoon zij zich Katholieken noemen en
eenige godsdienstige plichten nakomen,
met hardnekkigheid meeningen vasthou-
den, die geheel of gedeeltelijk in strijd
zijn met de leeringen van den Heiligen
Stoel, leeringen, waarnaar zij den regel
van hun gedrag weigeren te richten.
V. Zijn zij zeer gevaarlijk?
A. Zij zijn zeer gevaarlijk : 1. als
wolven onder de schapenvacht verborgen,
-ocr page 57-
\\
53
misleiden zij eeu menigte personen;
2.  hitsen zij het volk tot verachting en
haat op tegen de ware Katholieken, die zij
nUramontanen en vijanden van den vooruit-
gang noemen.
3.   Door de inschikkelijkheid, die zij aan
dwalingen bewijzen, zetten zij de gewich-
tigste belangen van de Kerk en de maat-
schappij op het spel.
V. Zijn zij zeer schuldig?
A. Zij zijn zeer schuldig: 1 om de
redenen die wij zoo even hebben aangu-
haald; 2. omdat zij openlijk den Heiligen
Vader weerstaan, en men kan hen even-
min vrijspreken, als men de pest kan
vrijspreken van de verwoesting die zij
veroorzaakt.
V. Noem een hunner grondstellingen op.
A Een hunner meest geliefkoosde grond-
stellingen is deze: De vrije Kerk in den
vrijen Staat.
V. Wat beteekent deze grondstelling?
A. Deze grondstelling beteekent niets;
of zij beteekent de onafhankelijkheid van
den Staat tegen over de Kerk , het geen de
grondstelling is van een afschuwelijk despo-
tisme en eene onmogelijkluid, die even
groot is als eeu mensen te willen doen leven,
terwijl men het lichaam van de ziel scheidt.
V. Wat is dan de grondstelling van
het liberaal-Katholicisme.
-ocr page 58-
54
A. De grondstelling van het liberaal-
Katholicjsme is dezelfde als die van
alle scheuringen en ketterijen, een grond-
stelling van weerspannigheid aan het hoo-
ger gezag, en het leidt tot dezelfde gevolgen :
verachting van Paus en Kerk, despotisme
der vorsten en het ongeluk der volkeren.
HOOFDSTUK XXVI.
{Vervolg.)
V. Noem de, door den Syllabus veroor-
deelde stellingen, betreffende het moderne
liberalisme op.
A. De door den Syllabus veroordeelde
stellingen betreffende het moderne libera-
lisme, zijn de volgende:
1. Het is in dezen tijd niet meer dienstig,
den Katholieken godsdienst met uitsluiting
van alle andere eerediensten voor den eenigen
waren godsdienst van Staat te behouden.
<i. Van daar is er loffelijk in eenige
Katholieke landen bij de wet voorzien,
dat, zij die zich daar komen nederzetten,
allen hun eigenen eeredienst openlijk mogen
uitoefenen.
3. Immers het is valsch, dat de burger-
lijke vrijheid van eiken eeredienst, alsmede
dat de, aan allen toegekende volmacht, om
zonder uitzondering alle meeningen en
gedachten openlijk en in \'t openbaar be-
-ocr page 59-
55
kend te maken, strekt, om de zeden en
den zin der volken te lichter te bederven
en de pest der onverschilligheid voort te
planten.
4. De Poomsche Opperpriester kan en
moet zich met den vooruitgang, het libe-
ralisme en de nieuwere beschaving ver-
zoenen en verstaan.
HOOFDSTUK XXVII.
Sl0f:
V. Waarom kan en moet de Paus zich
niet met de boven aangehaalde zaken ver-
zoenen ?
A. De Paus kan en moet zich daar
niet mede verzoenen, omdat zij er naar
streven, om, zooals wij gezien hebben,
het beschermende gezag der Kerk te ver-
woesten, en om den mensch te verlagen
en ongelukkig te maken.
Y. Op welke wijze streven de moderne
vooruitgang en beschaving er naar om den
mensch te verlagen en ongelukkig te
maken ?
A. De moderne vooruitgang en bescha-
ving trachten den mensch te verlagen en
ongelukkig te maken, omdat hun eenig
of althans voornaamste doel is, om den
zuiver stoffelijken welstand te vermeerde-
ren, waarvan het gevolg is, dat \'\'.e mensch
-ocr page 60-
56
steeds meer en meer aan de aarde gehecht
. wordt en zijn eeuwige bestemming vergeet.
V. Hoedat zoo ?
A. Om de klaarblijkelijke reden, dat,
hoe meer de mensch zich met deze wereld
bezig houdt, des to minder houdt hij zich
met de andere bezig, hoe minder de mensch
zich in et de andere wereld bezig houdt, des te
verder wijkt hij af van zijn doel; hoe meer
de mensch van zijn doel af wijkt, des te
meer verlaagt hij :üch; en hoe meer hij
zich verlaagt, des te schuldiger en onge-
lukkiger wordt hij.
Hon\'o cum in ionore einet, non intellexit:
comparatfiti) est jnmentis insipientibus et similis
factuê est Mis.
Ps. XLVIIL
De mensch, toen hij in eere was, heeft
! niet begrepen: hij is gelijk gesteld met
de redelooze dieren en aan hen is hij gelijk
geworden.
BINDIS.
-ocr page 61-
1 N H O IJ D.
Bind;.
Voorrede......... . . . 5
Hoofdstuk         I. De Syllabus....... ü
II. De gehoorzaamheid aan
den Syllabus ..... Ili
III.  Noodzakelijkheid van de
gehoorzaamheid aan den
Syllabus....... 11
IV.  Dwalingen door den Syl-
labus veroordeeld: het
pantheïsme, hel naturalist
me, het absolute rationa*
lisme........13
V. Vervolg.......      14
VI. Het gematigde rationa-
lisme........      lf>
,.            VII. liet indifferentisme ...     llJ
,.          VIII. Het latitudinarisme . .     2i
             IX. Het socialisme.....     22
              X. Het communisme. ...     23
XI. Vervolg.......     25
           XII. De geheime genootschap.
pen.........      iï>
-ocr page 62-
Blad?.
Hoofdstuk XIII. Dfc bijbelgenootschappen
en de clevico-liberale ge-
nootschappen.....£J
,3          XIV. Dwalingen betreffende de
Kerk en hare rechten . . 2!i
XV. Vervolg.......81
XVI. Dwalingen betreffende de
burgerlijke maatschappij
het zij in zich zelve, het
zij in haar verhouding tot
de Kerk.......33
XVII. Vervolg.......35
,. XVIII. Dwalingen betreffende de
natuurlijke en christelijke
zedenleer.......\'ib
XIX. Vervolg........40
            XX. Dwalingen betreffende het
christelijke huwelijk. . . 4J.
XXI. Vervolg ....... 43
         XXII. Dwalingen betreffende de
tijdelijke macht van den
Heiligen vader.....45
„ XXIII. Oorzaken van deze dwa-
lingen........46
„ XXIV. Dwalingen betreffende het
moderne liberalisme . . 49
„ \' XXV. Vervolg.......51
XXVI. Vervolg.......54
XXVII. Slot.........55
-